Skip to main content

Full text of "Verdediging van den Heere Archibald Bower, benevens een kortbondig bericht van het geschil tusschen de Roomschgezinden en den schryver."

See other formats


i\%  «< 


tf     i 


e 


v.    I 


ff 

.* 


If 


% .'  -*:. 


Afcs».3>.7<i5./7 


o 


VERDEDIGING 


VAN    DEN    HEERE 


ARCHIBALD  BOWER, 


SCHRYFER  van  de  HISTORIE  der  PAUSEN. 


VERDEDIGING 

VAN    DEN    MEERE 

ARCHIBALD  BOWER, 

IRTl'ER  va*  de  HISTORIE  der  PslUSEN. 

Voormanh  op  ■  •  in  de  Rhetorica,  Ilifloriën  en  Philo-; 

fophie  op  '  imen,  Fenno  en  Macerata, 

en,  in  de  laat jl gemelde  Plaats,  Raad  der  lnquilitie. 

BEHELZENDE 

Deszelfs  Leeven  en  Bezigheden, als  Geeftelyke,in  halten, 

de  Onmenfehelykhcden,  door  de  lnquilitie  van  hia~ 

a rata,  tegen  den  Graavc  Vtncenzo  della  Torre, 

gepleegd  ;    de  vlucht  van  den  Schryvcr 

naar  Engeland;  deszelfs  Gedrag  en 

Bezigheden  aldaar. 

Benevens  een 

KORTBONDIG    BERICHT 

VAN       HET      GESCHIL 
TUSSCHEN       DE 

ROOMSCHGEZINDEN  en  den  SCHRYVER 

Uit  het  Engelfeh  vertaald. 

TE     AMSTERDAM, 

By   KORN  E  LI  S    van    T  O  A7  G  E  R  L  0. 

M    D    C    C    L    X    I    1    I. 


VOORREDEN. 


Elden  ziet  men,  dat  een  J 'e/uit,  die  zich 
reeds  door  plegtige  Geloften  aan  ae  Orde 
verbonden  heeft ,  dezelve  verlaate ,  het 
Pausdom  verzaake  en  den  Proteflantfchen 
Godsdienfl  ,omhelze ;  doch ,  zo  dikveils  zulks 
gefchied  zy  ,  hebben  die  Vaders  noch  moeite,  noch  be- 
loften, noch  bedreigingen  ge/paard  om  het  verloren 
Schaap  vee  der  om  tot  de  kudde  te  brengen,  zich  niet 
ent  ziende,  om  zelfs  tot  logenen  en  lafleringen  hun  toe- 
vlucht te  neemen.  In  de  zestiende  Eeuvc  verliet  Klias 
Haiènmuller  de  Orde,  en  keerde  zich  tot  het  Luther- 
dom.  Hy  vcas  een  man ,  die  hetjlerke  en  zwakke  van 
de  Sociëteit  naauv:keuriglyk  opgemerkt  en  gade  gejlaa- 
gen  had.  Uit  vreeze ,  dat  hy  een  Hijlorie  van  de  So- 
ciëteit in  V  licht  mogte  geeven ,  lieten  de  Jefuiten  niets 
cnbezogt ,  om  zich  van  zyn  perfoon  te  verzekeren ;  doch 
hy  had  het  geluk  de  Jl rikken  te  vermyden,  vcelken  hem 
gejpannen  veerden,  zich  dan  hier  dan  daar  verbergen- 
de. Eindelyk  begaf  hy  zich,  om  in  volkomene  veilig- 
heid te  zyn,  in  den  jaar  e  1587,  naar  Wirtemberg, 
daar  hy  zich  bezig  hield,  met  de  laatfle  hand  aan  zy- 
ne  Hijlorie  te  leggen ,  die  hy  echter  niet  ten  ehide  bragt. 
Zyn  onvoltooid  Kerk  is  naderhand,  door  PolycarpusLy- 

*  3.  £> 


VOORREDEN. 

ferus,  in  druk  gegecven9waar  in  dejefuitenjlerk  geha- 
vend worden. 

Meer  geruebts  maakte  de  bekeering  van  facob 
Reihing ,  die  ,  uit  hoofde  van  ecne  gelofte ,  welks 
hy,  in  eene  gevaarlyke  ziekte ,  gedaan  had,  het  Je- 
fuitenklced  aannam,  en  zich  vervolgens,  in  de  Or- 
de, zo  beroemd  maakte  dat  de  Generaal  Aquavi- 
va  hem  het  Lecraarfchap  in  de  Godgeleerdheid  waar- 
dig oordeelde.  Men  wil  zelfs  ,  dat  hy  het  geweejl 
zy,  die  den  Hertog  van  Neuburgtot  het  Roomjch  ge- 
love  overhaalde.  Hy  werkte ,  dag  en  nacht ,  om  door  bc- 
vjysredenen  de  belydenijje  der  Luthcrfchen  om  verre  te 
werpen:  Doch,  dewyl  zyne  partyen  hem  flanavajlig- 
lyk  de  Heilige  Schriften  voorhielden ,  zag  hy  zich  ge- 
noodzaakt die  Boeken  insgelyks  te  raadpleegcn  ,om  daar 
uit  wapenen  te  verzamelen ,  waarmede  hy  zyne  Vyan- 
den  kracht daadiglyk  te  keer  kon  gaan.  Doch ,  terwyl 
hy  met  dit  onderzoek  bezig  was ,  werd  hy  gewaar, 
dat  hy  een  kwaade  zaak  verdedigde.  Hy  verliet  der- 
halve zyne  bedieningen,  begaf  zich  naar  het  Hof  van 
Wïrtembefg,  en  omhelsde  aldaar  het  Lulherfch  gelo- 
ve.  Men  maakte  hem  vervolgens  Hoogleeraar  in  de 
Godgeleerdheid  te  Tubingen.  Onder tnjfch en  bleeven 
de  Je Juiten  in  geenen  deele  in  gebreke ,  om  een  man , 
die  zich ,  door  zyn  Geleerdheid  ,  goede  Zeden  en  JVel- 
Jprekendhcid,  zo  beroemd  in  hunne  Maat  f chappy  e  ge- 
maakt had ,  en  wiens  bekeering  den  Protcflanten  tot 
eere  vcrjlrckte,  door  allerlei  beloften  en  aanlokzelen 

aan 


VOORREDEN. 

aan  te  zoeken ,  om  tot  de  fchoot  der  Kerke  -veder  te 
kceren.  Doch  Reihings  Standvafligheid  liet  zich  daar 
door  niet  bcweegen,  om  een  Godsdienfl  veder  om  aan 
te  netmen ,  die  hy  in  zyn  gemoed  overtuigd  was  va/fch 
te  zyn.  Men  beproefde  derhalve ,  of  andere  middelen 
van  'iiccr  vermogen  op  zynen  geefl  zouden  zyn.  Men 
fchold  en  la/Ier  de  hem,  op  eene  verfoeyeljke  wyze;  men 
waakte  hem  uit  voor  een  fchuimloopcr,  en  weïïujligen , 
die  zich  liever  in  bra/Jcryen  en  fmaakclyken  wyn  ver- 
maaktc ,  dan  zyne  uuren  in  eenzaamheid  en  in  den  gebede 
doorbragt  ;  men  befclwldigde  hem ,  dat  hy  een  groot 
liefhebber  van  de  bemin  lyke  Scxc  was ;  dat  hy  zelfs  een 
jonge  Dochter  verleiden  bezwangerd  had ;  en  dat  hy9 
toen  haare  zwangerheid  niet  langer  verborgen  kon  b/y- 
*ven,  om  de  fchande  en  fl  ra  ff  e  te  ontgaan,  de  vlucht 
had  moeten  neemen.  Reihing  weder  leide  deze  la  fier  in- 
gen  in  een  fraai  je  Verdediging,  die  hy  aan  "'t  Hof  van 
AVirtemberg  zond.  Hyflorf,  in  den  jaare  1628(29; 
aan  eene  -waterzucht ,  die  men  niet  naliet ,  na  zyn  dood, 
aan  de  god  lyke  wraake  toe  tej'chryven, 

Beter  gelukte  het  den  Je/uiten  met  Petrus  Jarrige, 
die  niet  door  overtuiging,  maar  om  dat  zyne  verdien- 
flen  niet  naar  waarde  beloond  wierden ,  de  Orde  vaar- 
wel zeide.  Hy  deelde  zyn  voorncemen  mede  aan  den 
Heere  Vincent,  Predikant  te  Rochelle,  die  hem  de 
middelen  gemakkelyk  maakte  om  naar  Holland  te  vluch- 
ten, daar  hem  de  Ed.  Groot  Mog.  Heer  en,  Staat  en  van 
deze  Provincie ,  een  jaarwedde  toeleiden.  Maar  de  Je- 
f ui  ten  decden ,  met  de  uit  er  {Ie  drift ,  naar  hem  ver  neemen , 

en 


VOORREDEN. 

en  wenden  alle  mogelyke  middelen  aan,  om  zynen  naam 
te  fchandvlckken.  By  den  Rechter  te  Roebelle  wijlen  zy 
uittcwerken ,  dat  by  veroordeeld  werd  om  cerjl  gehangen 
en  dan  verbrand  te  worden.  Maar  alle  hunne  pogingen 
dienden  nergens  toe ,  dan  om  aan  den  dag  te  leggen  hoe 
[mertelyk  hun  het  verlies  van  Jarrige  was.  Hy  wreekte 
zich  over  den  hoon  hem  aangedaan ,  met  een  gefchrift ,  V 
welk  hy  den  Jefuic  op 't  Schavot  noemde.  De  breuk  Jihcen, 
derhalve ,  onher/lelbaar.  Maar  de  Je/uit  Ponthelier ,  die , 
toen  ter  tyde ,  in  den  Haag ,  onder  het  gevolg  van  een  Am* 
bajjadeur  was,  wijt  het  zo  te  beleggen,  dat  hy  Jarrige 
deed  bejluiten ,  om  zich  wederom  met  de  kerk  van  Rome 
te  verzoenen.  De  zaak  werd  ter  uitvoer  gebragt,  in 
den  Jaare  iójo.  Jarrige  vertrok  van  Leiden,  daar  hy 
voor  eene  talryke  vergadering  over  de  beweegredenen 
van  zynen  Afval  uit  het  raus  dom  gepredikt  had  ,  en  ver- 
voegde zich  by  de  Jefuiten  te  Antwerpen,  daar  hy  zyne 
Retraóhtie  in  H  licht  gaf.  Zcdert  weet  men  niet,  wat 
van  hem  geworden  is. 

Uit  deze  drie  voorbeelden  kan  men  ligtclyk  ofnecmen, 
welke  middelen  de  Jefuiten  gewoon  zyn  in  V  werkte  fiel- 
ten, wanneer  een  hunner  Leden  de  orde  verlaat  en  heeft. 
Behoeft  men  zich  dan  te  verwonderen ,  dat  zy  tot  diezelf- 
de middelen  hun  toevlucht  namen,  toen  de  Heer  Arcfii- 
•bald  Bower,  de  Jchryver  van  de  Hiftorie  der  Paufen, 
de  Roomfcbe  Religie  en  de  orde  dier  raderen  niet  alleen 
verzaakte,  maar  daarenboven,  door  het  opflellcn  van  dat 
gewigtig  werk,  het  Pausdom  zulk  ecu  gevoelige  neep  toe- 
bragt,  welke  het  niet  ligtclyk  te  boven  zal  komen?  Be- 
hoeft men  zich  te  verwonderen ,  dat  ze  allerlei  Jlrccken 

en 


VOORREDEN. 

en  konjlenaarycn  in  V  werk  fielden ,  om  hem  weder  te 
winnen?  dat  ze  hm  bejebuldigden  van  Jhoodc  cuveldaa- 
den,  ben  In  fier  den,  en  zyne  bekeering,  gelykze  die  van 
Reihing  gedaan  badden,  toefebreeven  aan  vreeze  voor 
eer  loosheid  en  ftrajfe,  om  dat  hj  een  onwettige  gemeen- 
i  ,  eene  Non?  Moet  mtn  zich  niet  veel 
eer  verw  i  teren  over  de  onbefebaamdbeid  zyner  vyanden, 
die  dezeijde  flrecken  en  konftenaaryen  ai  wederom  in  V 
c  gefield  hebben  ,  waarvan  men  zich  te  vooren  zo 
menigmaal  bediend  had,  om  afvalligen  vcederom  tot  dejeboot 
der  Kerk  te  brengen?  Inderdaad, die  lijlige  aan/lagen  zyn 
reeds  zo  bekend  gemorden ,  dat  ze  bt  hoorden  op  nieuwen  be- 
dagt  te  zyn  zo  zy  in  hun  oogmerk  wenfebten  tejlaagen. 

De  Heer  Bowl r,  heeft  goedgevonden  zyne  verdediging 
tegen  de  verregaande  lajhringen,  waarmede  men  zyn 
perjoou  en  characLr  heeft  zoeken  te  bevlekken,  met  den 
druk  geween  te  maaken  De  Leezer  ziet  ze  hier  in  't  Ne- 
dcrduit/eh ,  en  oordecle  onpartydiglyk. 

Hadden  de  Sehryvers  der  Nederlandfche  Letterverlus- 
tigingen  (een  werkje,  dat  van 'tyd  tot  tyd  by  den  Boek- 
verkoper Laveriagh  uitkomt)  dit  gedaan,  zy  zouden  wat 
beter  aan  hun  oogmerk,  V  welk  zy  in  hun  voorbericht 
zeggen  te  zyn,  om  geenszins  den  gemeencn  flender  van 
vee  Ie  anderszins  goede  Maandvccrkjcs  te  volgen,  maar 
om  ecnpaarig'yk  aan  den  fmaak  van  recht  crnjlige  en  on- 
bevooroordeelde f  baarheid  en  Godvrucht  licvendc  leezers 
genoegen  te  geevcn ,  voldaan  hebben. 

Billyk  hadden  wy,  derhalve,  van  deze  Lieden,  weihén 
betuigen  onder  den  Invloed  van  waarheid  en  overtuiging 
te  Jchryven,  en  met  een  eer/yke  begeerte,  om  alle  bedrog 

**  te 


VOORREDEN. 

te  ontdekken ,  mogen  verwachten ,  dat  zy ,  over  het  vyf» 
de  deel  van  de  Hifloric  der  F au/en ,  door  den  Heer  b  o- 
WERj  f  pree  kende  ,  niet  alleen  het  iverk  zelf,  waar 
ook  de  Verdediging  van  den  Schryver  ,  achter  het  ge- 
melde deel  gevoegd ,  geleezen,  en  naauwkeurighk  over- 
wogen  zouden  hebben ,  eerze  onze  Nederlanders  met  een 
kleine  febets  v er r aften,  en  hun  iets  nieuws  opgaven , 
'/  geene  zy,  in  hunne  taal,  op  zulk  eene  wyze  nog  niet 
kenden.  Maar  wat  doenze?  in  plaats  van  ons  een  be- 
richt te  geeven ,  V  welk  op  eigen  onderzoek  {leunt  <,  flop- 
penze  ons  een  vertaaling  in  de  hand.  van  V  geen  de  Cri- 
tical  ReviQw-Schryvers  in  Engeland,  ten  opzichte  van 
den  Heer  Bower,  waer  el  kundig  gemaakt  hebben,  die, 
ondertujjehen,  omdat  alles,  wat  hy  tot  zuivering  van 
zyn  eer  en  goeden  naam  gezegd  had,  door  deze  maan- 
delykjche  Schryvers,  op  eene  zonderlinge  wyze ,  ver- 
valfcht ,  verminkt ,  en  in  een  verkeerd  licht  ge/leid  was, 
goedgevonden  had  de  bejchuldiging  en  verdediging  bei- 
de voor  de  geheele  waere/d  bloot  te  leggen. 

Het  is  niet  genoeg  voor  de  Schry veren  der  Letterver- 
verluftigingen ,  V  geenze  in  hun  eerjle  deel,bladz  10S, 
ten  opzichte  van  den  Heer  Bower  en  deszelfs  Hiflorie 
ter  neder  ge  fit  ld  hebben ,  ovcrtelaaten  ter  verantwoor- 
ding van  de  Opflellers  van  V  Critical  Review.  Had' 
denzc  aan  bun  plicht  willen  voldoen ,  moejlenze  onder- 
zogt  hebben,  of  de  bcjchuldigingen,  tegen  den  Heere 
Bovrer  ingebragt ,  wel  overeenkom/lig  met  de  waarheid 
waren.  Ten  minflen  hadden  ze  dien  Heer  in  zyne  Verde- 
diging moeten  hoor  en ,  wilden  ze  den  naam  van  onpar- 

ty- 


VOORREDEN. 

ty&ig  zich  tot  eigenen,  hit  Verdediging  was  met  den 
druk  gemeen  gemaakt.  Dus  ontbrak  bet  hun  niet  aan 
gelegenheid,  om  beide  de  partyen  te  verjlaan;en  dan  ie 
oordcelen, of  men  hem  met  recht  of  met  onrecht  beje  hul- 
dig Ie.  Waarom  niet  liever  met  eigen  oogen  gezien ,  dan 
door  de  bril  -van  een  ander  ?  Maar  men  wilde  gaarne  nat 
nieuws' zeggen,  V  geen  onze  Nederlanders  nog  in  hun- 
ne taal  niet  geleezen  hadden ;  en  dit  was  de  e  enige  re- 
den, waarom  men  de  Laflcringen  en  valfche  Befchuldi- 
gingen,  tegen  den  Heer  e  Bower  ingebragt ,  den  Hol- 
landjchen  Lezer  mocjl  mededeelen.  De  Protejlanten 
hier  1c  Lande  badden, ge/yk  elders,  e  ene  groot  e  achting 
betuigd  voor  de  Hi flor  ie  der  Paujen,  welke  zy  bejpeur- 
,  dat  alleen  gejehikt was ,  om  het  gantfebe  gevaar- 
te vay  den  Roomjcben  Godsdie  n/l  ter  neer  te  werpen. 
Dezen  mocjl  men  derhalve  duidclyk  doen  zien ,  dat  zy 
in  hun  meening  bedroogen  waren;  dat  zy  den  Heere 
Bower  te  onrecht  hielden  voor  een  Protejlant ;  dat  hy 
de  dwaa Hagen  van  V  Pausdom  nooit  verzaakt  had;  dat 
hy  nog  een'  vermomde  Jeiiiit  was.  En  dit  deed  men,  na 
dat  de  Heer  Bower  alreeds  zyne  Verdediging  had  in  V 
licht  gegeevcn ,  die  achter  hetzelfde  Deel  van  de  His- 
torie der  Paufen  geplaatjl  was,  waar  van  men  ons  de 
uitgave  aankondigde.  Dit  /taaltje  van  de  handelwy- 
ze  der  Schryveren  van  de  Nederlandfche  Letterverlus- 
tigin£en  toont  ten  klaarjlen,  wat  Jlaat  op  hunne  uit- 
trekzels  te  maaken  zy.  IVy  hoopen,  echter,  dat  zy 
thans  de  goedheid  wel  zullen  willen  hebben, van  de  Ver- 
dediging van  den  Heere  Bower  eens  te  vergelykcn  met 
**  2  het 


VOORREDEN. 

hét  ge  ene  %y  ons  uit  de  Reviewers  opgegceven  hebben^ 
<m  na  rype  overweeging  van  de  befcbuldigingen  van  den 
tenen  kant,  en  de  tvederleggihgen  van  den  anderen, 
een  onzydiger  oordeel  villen  over  de  zaak  iuverjch/I , 
en  hunne  Lezer  en  niet  in  7  onzekere  laaten  omtrent  den 
Schryver  van  een  iverk ,  dat  met  recht  de  achting  van 
alle  Waarheid-  en  Godvruchtlievende  Protejlanten 
wegdraagt.  fVy  ver  trouwen,  daarenboven,  dat  zy, 
hunne  onbezonnenheid  veroordeelende ,  in  "'t  vervolg, 
wel  wat  voorzigtiger  zullen  te  werk  gaan  ,  wanneer 
ze  ons  wederom  iets ,  ten  opzichte  van  vreemde  Schry- 
veren,  medetedeelen  hebben.  Eneindelyk  verwachten 
<wy,  dat  ze  de  Edelmoedigheid  zullen  hebben,  van  open- 
lykte  er  kennen,  dat  ze  ongehk  gehad  hebben,  wanneer- 
ze  ,  enkel  op  "'t  geloof  van  de  Reviewers,  het  char aller 
van  den  Heere  Bower  en  deszelfs  Hiltone  der  Paufen, 
ver  Aagt  zogten  te  manken,  waar  toe  wy  denken,  dat 
zy  zich  zelven  verplicht  zullen  vinden,  willen  ze  an~ 
derzins  niet  met  de  Befchiddigers  van  den  Heere  Bo- 
wer ,  de  jefuiten .  naametyk ,  de  Douglailen  en  de  Re- 
viewers gelyk  gejleld  worden. 


WVW 
WW 

wv 
w 


VER- 


VER'D  EED  I  GIN  G 

VAN    DEN    HEER 

ARCHIBALDBOWER; 

SCHILDKNAAP. 


Zeeven  en  Bezigheden  van  den  Heer  Bower,  ah 
Geejlelyke ,  in  Italiën:  Verbaal  van  zyn  Viugt ,  en 

de  redenen,  die  hem  daar  toe  bcivoogen:  Zyn  Ge- 
drag en  Bezigheden  in  Engeland:  Hijiorie  en  Inhoud 
der  zes  Zoogenaamde  Brieven. 


RcniBALD  Bower,  Schildknaap,  afkomftig 
uit  Schotland .  in  Italiën  opgevoed,  wierd  in  de 
maand  November  van  't  Jaar  1705  in  de  Orde 
der  Jefuiten  aangenomen.  Na  ,  volgens  ge- 
woonte, zyn  twee  Proefjaaren  doorgeftaan  .  en 
zig  daar  na,  een  Jaar  in  cle  Rhetorica,  en  c  wee  in 
de  Phikfophie,  ie  Romen,  verder  geoefend  te  hebben  ,  wierd  hy 
naar  Fano,  aan  de  Golf  van  Fenetiën,  gezonden,  omonderwys 
te  geeven  in  de  Letteren,  en  twee  Jaaren  daarna  tot  het  Hoog- 
leeraarfchap  in  de  Rhetmea  en  Hiftoriën  bevorderd  op  de  Hooge- 
fchool  van  Fenno,  'm  't  Marquizaat  van  Ancona  gelegen  welke, 
na  die  van  Romen  en  Bologne,  de  aanzienlykfre  is  in  't  gebied 
van  den  Paus.  Hier  verwelkomde  hy  in  17 13,  het  eerfte 
Jaar  van  zyn  Hoogleeraarlchap  uit  naam  der  Univerjiteit ,  en 
in  tegenwoordigheid  van  alle  derzelver  Leden,  met  een  La- 

A  tyn- 


2  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

tynfche  Rcdenvoering  ,  den  nieuwen  Aartsbiflchop  Mattel, 
die,  voorheen  PaufTelyke  Nuntius  te  Venetiën,  in  plaats  van 
den  Overleeden  Kardinaal  Genei,  lotden  AartsbiiTchuppelyken 
Zetel  van  Fermo,  verheven  was.  De  Heer  Bozver  bekleedde 
daar  'c  Hoogleeraarsampt  drie  Jaaren,-  en  wierd  toen  naar 
Romen  te  rug  geroepen,  om  zig  in  de  Godgeleerdheid  te  oef- 
fenen.  Hier  aan  befteedde  hy  omtrent  vier  Jaaren  ,  en  wierd, 
in  't  Jaar  1719,  verkooren,  om  de  plaats  te  vervullen  van  Va- 
der h'laminiiy  Hoogleeraar  der  RbetoHca  in  het  Collegie  te  Ro- 
men ,  die  zig ,  ter  herftelling  van  zyn  gezondheid  ,  en  om  een  frifle 
Landlugt  te  fcheppen,  naar  Fgprcatibegpeven  had.  By  die  ge- 
legenheid, ftelde  hy  een  Latynfch  Gedigt  op,  't  welkhy  inde 
groote  Gehoorzaal  van  't  Collegie,  in  tegenwoordigheid  van 
verfcheiden  Kardinaalcn,  Kerkvoogden,  den  meeden  Adel  van 
Romen  en  de  Leden  der  Univerfiteit  uitfprak ;  en  't  welk  zoo  wel 
ontvangen  wierd,  dathy,  toen  Vader Flaminii,  na  't  herftellen 
zyner  gezondheid ,  tot  bezigheden  van  een  anderen  aart  ge- 
bruikt, en  ten  dienfl:  der  Orde  naar  Saxen  gezonden  wierd ,  in 
deszelfs  plaats  tot  Hoogleeraar  in  de  Rhetorica  wierd  aange- 
iteld.  Dit  Ampt  bekleedde  hy  flegts  agt  Maanden;  wanneer 
hy  't  zelve  afleide,  om  zig  geheel  en  al  aan  een  ander  zoort 
van  beoeffening  en  onderzoek  over  te  geeven  (a). 

Dewyl,  naamelyk,  de  JSulie  Unigenitus  nog  een  groot  ge- 
rugc  in  Frankryk  bleef  maaken ,  by  gelegenheid  ,  dat  de  Her- 
tog van  ürleans,  Beftierder  van  't  Ryk,  verfcheiden  Franfcbe 
Biffchoppen ,  en  onder  anderen  den  Kardinaal  Noaillcs , omtrent 
dien  tyd,  het  Jaar  1720,  overreedde  om  de  Bulle,  met  deVer- 
klaar'mgen ,  aan  te  neemen  ,  waar  door  de  Twift ,  in  ftee  van 
gefmoord  te  worden,  weer  heviger  begon  te  ontfteeken;  on- 
dernam de  Heer  Bower  ,  terwyl  hy  Hoogleeraar  in  de  Rhetori- 
ca was  te  Romen,  een  Hiftorie  der  Paufen  te  fchryven  in  'c 
Italiaan feb,  met  oogmerk, om  de  PaufTelyke  Opperhoofdigheid 
te  ftaaven,  en  aan  te  toonen,  dat  dezelve,  van  de  allervroeg- 
fle  tyden  af,  tot  nu  toe,al:oos  door  de  Katholyke  Kerk  erkend 

was. 

0»)  Answer  to  a  fainilous  Pamphlet.  p.  6s-  66. 


A  R  C  H  I  B  A  L  D     BOWER.  3 

was.  In  die  onderneeming  wierd  hy  fterk  aangemoedigd  eerfb 
door  den   Heer  Ruspoli,   zedcrt  Kardinaal,  zyn'  byzu  n 

Vrind,*  en  naderhand  ook  door  den  Kardinaal  Tatiara,  Deken 
van  't  Heilige  Collegie,  by  wien  de  Kerkvoogd  hem  bukend 
maakte  en  aanprees.  Michaè'l /ingelo  Tamburini,  Generaal  der 
Orde,  gaf  'er  insgelyks  zyn  goed  Keuring  aan  ;  waarop  een  an- 
der tot  Hoogleeraar  der  Rbctorica  in  zyn  plaats  beftemd,en  hy 
naar  't  Collegie  der  Maronieten  te  komen,  een  Collegie  dat  on- 
der 't  beftier  der  Jefuiten  itait,  gezonden  wierd,  om  daar 
zonder  belemmering,  en  ftoornis  van  andere  bezigheden,  het 
Werk,  dat  hy  ondernomen  had,  te  volvoeren.  Dog  eerlang 
kreeg  hy,  by  nader  onderzoek,  een  geheel  ander  doorzigt  m 
de  zaak  ,  en  wierd  ,  terwyl  hy  alle  vlyt  aanwendde  om  de  Paus- 
felyke  Opperhoofdigheidtehandhaaven,  volkomen  overtuigd, 
dat  dezelve  geheel  ongegrond  was ,  en  met  geen  den  minftert 
fchyn  van  regt  of  reden  beweerd  en  verdedigd  kon  worden. 
Op  die  Ontdekking  vervoegde  hy  zig  by  den  Generaal  Tam- 
burini  en  den  Kardinaal  Tanara  beide,  met  verzoek,  dat  hy  ver- 
fchoond  mogt  worden  van  een  Werk  verder  voort  te  zetten, 
waartoe  hy  zig  zelven,  zeide  hy ,  niet  genoeg  in  (laat  bevond. 
De  Generaal  was  niet  ongeneegen,  om  hem  'er  van  te  ver- 
fchoonen;  maar  de  Heer  Ruspoli  en  de  Kardinaal  wilden  van 
geen  verontfchuldigingen  hooren.  Dog  middeierwyl  ftk-rf 
Paus  Klemens,  de  Elfde,  op  den  19  Maart  1721 ,  waardoor 
die  Heeren,  beide,  andere  bezigheden,  en  de  handen  vol 
kreegen  ,  en  het  Werk  fteeken  bleef  (a). 

Dus  verzaakte  wel  de  Heer  Bomer,  op  de  overtuiging  zyns 
gemoeds,  terwyl  hy  nog  te  Romen  was,  en  voor  dat  hy  nog 
eens  zyn  laatfte  of  vierde  Gelofte,  als  Jefuit,  gedaan  had  , 
de  Opperhoofdigheid  ,  welke  zig  de  Paus  over  de  geheele 
Kerk  aanmaatigt,  maar  was  egter  daar  door  nog  geen  Prote- 
Jlant  geworden,  en  bleef  een  opregt  Roomfchgczinde.  In 
Jralii',1,  't  is  waar,  zou  het  vry  gevaarlyk  zyn,  dar  gewaande 
Yoo-regt  van  den  Heiligen  Stoel  openlyk  te  willen  betwifLn , 

of 

(a^  Answer  to  a  fciirrilous  Paraphlet.  p.  71.  72. 
A   2 


4.  VERDEEDIGING  van  dun  Heer 

of  in  twyffel  te  trekken;  maar  iemand  kan  het  zelve  zeer  wel' 
in  zyn  hart  lochenen  en  verzaaken  ,  en  egter  een  Roomfcl> 
gezinde  blyven,  dewyl  die  Opperhoofdigheid  van  den  Paus 
over  de  algemeene  Kerk  geen  noodwendig  geloofs- artikel  is, 
van  't  Katiiolyk  Geloof.  Dus  weet  men ,  dat  de  Janfewjtc  Gee- 
ftelykheid,  by  voorbeeld,  in  Frankryk,  dagelyks  de  gewoone 
Kerkplcgugheden  verrigten,  de  Heiligen  eeren,  en^  alle  de 
Leerftukken  van  't  Pausdom  belyden ,  leeren ,  en  verdedigen , 
terwyl  zy  egter  's  Paufen  Opperhoofdigheid  lochenen ,  en  dat 
hoogft  gezag  over  de  ganfche  Kerk,  't  welk  de  Paufen  bewee- 
ren,dat,als  een  byzonder  Voorregt,aan  hun  en  hunnen  Zetel 
vèrknogt  is ,  beftryden ;  en  van  dat  gewaand  Voorregt  derhalven 
alleen  fprak  ook  de  Heer  Lower ,  niet,  gelyk  zyn  tegenparty- 
en  verkeerdelyk  zedert  uitftrooiden  ,  van  den  Roomfchen 
Godsdienft  in  't  algemeen,  nog  van  eenig  Geloofs-artikelvan 
de  Katholyke  Kerk  ,  toen  hy  in  zyn  Voorreden  ,  voor  de 
Hiftoric  der  Paufen  zeide:  dat,  in  weerwil  van  zyne  poogingen  vook 
iet  tegendeel,  de  Reden  de  Overhand  kreeg  boven  de  Jlerkfie  l ''ooroor- 
icelen :  dat  hy  het  gevoelen  toeviel,  het  welk  hy  voorhad  te  wederleg' 
gen  ,  en  opregtelyk  dat  ge  ene  in  zyn  gedagten  afzwoer ,  het  welk  hy , 
in  zyn  onkunde ,  ondernomen  had  te  verdedigen  (a). 

Na  dat  de  Heer  Bower  derhalven  van  zyne,  zoo  ongelukkig 
voor  de  PaufTclyke  Opperhoofdigheid  geflaagde.  onderneeming 
had  afgezien,  wierd  hy  gezonden,  om,  voor  den  tyd  van  zes 
Maanden  ,  de  plaats  van  een  Overleeden  Hoogleeraar  der 
Philofophie  in  't  Collegie  van  Arezzo  te  vervullen  ,  en  van  daar 
weder  gefchikt  naar  Florence,  om  'er  zyn  deïde of  laatfte Proef- 
jaar te  houden.  Alle  Jefuiten  ,  naamelyk  ,  moeten  twee 
Nieuwlingfchappen  of  Proeftyden  ondergaan  ;  het  een  van. 
twee  Jaaren ,  wanneer  zy  eerft  in  de  orde  zyn  toegelaaten ;  het 
ander  van  een  Jaar,  na  dat  zy  reeds  verfcheiden  Jaaren  Leden 
der  Orde  geweéft  zyn ,  en  voor  dat  zy  hun  laatfte  of  vierde 
Gelofte  doen.  De  Kerfte  Proeftyd  duurt  altyd  twee  gehee- 
le  Jaaren,    en    wordt  nimmer    verkort;   de  Jaatlle  dikwils. 

Dee- 

(a)  Voorreden  bladz.  C\  7. 


ARCH1BALD    B  O  W  E  R.  j 

Deeze  laatfte  Proeftyd  van  den  Heer  Boiver  duurde  flegtsdrie 
of  vier  Maanden,  van  November  1721  tot  Maait  1722 ,  wan- 
neer hy  zyn  laatfte  gelofrcn  en  plegtige  Inwyding  te  Florence 
verrigete,  en  daarop  tot  Hoogleeraar  in  de  Phil-fopbie  op  de 
Univcrjitcit  te  Macerata  verkooren  wierd. 

Ik  zal  hier  in  't  voorbygaan ,  tot  nader  Opheldering  van  die 
ure  gewoonten  en  inzettingen  der  Jefuiten  ,  met  den 
Heer  Bomer,  aanmerken,  dat,  fchoun  wel  alle  de  Leden  dier 
Sociëteit  door  de  Geloften ,  die  zy  op  't  einde  der  twee  Jaaren 
van  hun  eerften  Proeftyd  doen,  aan  de  Orde  verbonden  zyn, 
de  Orde  nogtans  aan  hun  niet  verbonden  is,  maar  de  Gene- 
raal hen,  om  eenig  wangedrag,  hun  affcheidgeeven  kan;  ge- 
Ivk  hy  hen  ook,  op  hun  verzoek,  verlof  kan  verleenen,  om 
de  Orde  te  verlaaten,  en  weer  in  de  Waereld  te  gaan:  dog, 
indien  iemand  van  hun  zulks  deed  zonder  zyn  verlof,  zou  hy 
voor  een  Afvalligen  worden  aangezien  en  als  zoodanig  een  ge- 
handeld. Maar  door  hunne  laatfte  Geloften  zyn  zy  aan  de  Or- 
de verbonden  voor  hun  ganfche  Leeven ,  en  de  Orde  is  ook 
weder  van  haar  kant  aan  hun  verbonden ;  zoo  dat  nog  zy  voor- 
taan de  Orde  ooit  verlaaten  kunnen,  nog  de  Generaal  hen  hun 
affcheid  geeven.  In  dien  langen  tufTchentyd  van  verfcheiden 
Jaaren,  die 'er  tuflehen  den  eerften  en  tweeden  Proeftyd  ver- 
loopen  ,  wordt  'er  zeer  naauw  op  al  hun  handel  en  gedrag  ge- 
let, en  indien  men  'er  eenige  ongeregeldheden  in  befpeurt  van 
dien  aart,  dat  zy  de  Orde  eenigzins  tot  wanachting  en  oneer 
zouden  mogen  ftrek ken,  of  zo  de  Eeftierders  der  Collegien, 
in  welken  zy  hun  verbly  f  gehouden  hebben,  iets  van  belang  op 
hun  inborft,  neigingen  tn  wandel  te  zeggen  hebben,  ftaat 
men  hun  niet  toedelaatfte Geloften  tedoen, maar geefthen  hun 
affcheid.  Op  deeze  bekende  gewoonten  en  regels  der  Socië- 
teit beroept  zig  ook,  onder  anderen,  de  Heer  Bower  tot  zyn 
verdediging,  dewyl  men  hem  zekerlyk  zoo  lang  in  de  Orde 
niet  geduld  zou  hebben,  veel  min  toegelaaten  dat  hy  zyn  laat- 
fte gelofien  deed ,  indien  zyn  gedrag  te  Romen  en  in  Italië  n 
den  minden  fchyn  van  overeenkomt  gehad  hadde  met  de 
Schets ,  welke  zyn  tegenpartyen ,  en  inzonderheid  de  Schry- 
A  3  Yer 


6  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ver  van  zekeren  Brief,  onlangs  uit  Romen,  zoo  men  zegt,  ge- 
zonden, daar  van  hebben  gelieven  ce  geeven  (a). 

Terwyl  de  Heer  Bsver,  gelyk  vvy  ftraks  zeiden,  het  Hoog- 
leeraarsampt  in  de  Phllofuphlc  te  Macerata,  een  Stad  in  't  Mark- 
graaffchap  van  Aneona,  niet  ver  van  'tberugteiowfo  gelegen, 
bekleedde,  had  hy  een  naauwe  en  gemeenzaame  vrindfehap 
opgerigt  met  Vader  Montccuccoli ,  Inqnifitcur ,  die  daarzyn  ver- 
blyf en  regtbank  hield.  Het  Hooge  Gengtsbof,  naamelyk  ,  de 
Hooge  Fierfcbaar ,  of  de  Heilige  Vergadering  der  Inquifnie  beftaat, 
in  Italiën  ,  uit  zes  Kardinaalen  ,  een  Commijfaris  Generaal,  den 
Grootmeefter  van  't  heilig  Paleis,  diealtyd  een  Dominikaan  is, 
den  Generaal  der  Domiuikaanen ,  en  een  groot  getal  van  Godge- 
leerden, Canonijlen  en  Regtsgeleerden.  Deeze  hooge  Vier- 
fchaar,  die  haar  verblyf  houdt  te  Romen,  is  door  de  Bullen 
van  verfcheiden  Paufcn  gemagtigd,  om  yder,  die  van  Kette- 
ry  verdagt  is,  zonder  onderfcheid,  zelfs  Biiïchoppen,  Aarts- 
biflehoppen  ,  Patriarchen  ,  de  Kardinaalen  zelve  niet  uitge- 
zonderd, aan  beide  zyden  der  Alpen,  in  Regten  te  betrekken; 
hen  te  daagen,  om  voor  hun  Regtbank  te  verfchynen ,  en  hen 
in  den  Ban  te  doen  en  af  te  zetten  ,  indien  ze,  binnen  den  be- 
paalden tyd,  die  Indaaging  niet  gehoorzaamen.  De  Verga- 
dering komt  tweemaal  's  weeks  by  één;  's  JVoensdags  in  de 
Kerk  van  St.  Maria  Sopra  Mina-va ,  die  aan  de  Dominikaanenbe- 
hoort,  en  's  Donderdags  in  tegenwoordigheid  van  den  Paus. 
Zy  fielt  de  byzondere  Inquifiteurs  van  andere  Landftreeken  en 
Steden  in  Italiën  aan,  die  ook  in  alle  moeielyke  en  twyffelag- 
tige  gevallen  gewoon  zyn,met  deeze  Vergadering  raad  te  plee- 
gen. In  yder  Bisdom ,  naamelyk ,  van  Italiën ,  is  een  Inquifitcur , 
of  ten  minden  een  Stedehouder,  die  ook  CommiJJ'aris  der  Inqui- 
fitie  genoemd  wordt.  Want  zoo  het  Regtsgebied  van  den  In- 
quifileur  eig  uitftrekt  over  verfcheiden  Bisdommen  ,  houdt  hy 
zelf  zyn  verblyf  in  de'voornaamfte  Stad,  en  heeft  in  yder  van 
de  andere  Steden  zynen  Commijfaris  of  Stedehouder.  Dus  be- 
hooren  onder  de  Inquifnie  van  Macerata  ,   behalven  die  Stad 

zel- 
(a)  Adswcï  to  a  fcurrilous  Pamphlet.  p.  72.  73. 


ARCHIBALD    BOWEfi,  7 

zelve,  nog  drie  anderen,  Toler.tino,  Jefi,  en  Ofimo,  en  ont- 
houdt zig  de Inquifiteur  te  Macerata,  terwyl  zyn  Stedehouders 
hun  verblyf  hebben  in  de  andere  Steden.  Deeze  Stedehouders 
zyn  gemagtigd  ,  om  aanklagt  en  befehuldigingen  in  te  neemen  , 
gevangen  te  zetten,  en  zelfs  onder  goedkeuring  van  den  Bis- 
lchop  hunner  plaats,  of  van  deszelfs  Stedehouder,  te  pyni- 
gen;  maar  da  Inquifiteur  houdt  doorgaans  het  regt  aan  zi;r3"om 
het  Slotvonnis  te  vellen.  Tot  yder  Regtbank  der  Inquifuie  be- 
hooren  Twaalf  Raaden;  vier  Godgeleerden,  vier  Canonijlen, 
en  vier  Regtsgeleerden.  Zy  oordeelen  met  den  Inquifiteur  over 
de  Zaaken,  die  voor  de  Vierfchaar  komen,  waarom  ze  ook 
zomtyds  zyne  Byzitters  genoemd  worden,  dog  hebben  flegts 
een  raadgeevende  geen  beflhTende  ftem.  De  Itupüfiseta-  is 
niet  verpiigt  hun  oordeel  in  te  voigen,  maar  kan  een  Perzoon 
doemen,  dien  zy  onfchuldig,  of  vryfpreeken,  dien  zy  fchul- 
dig  verklaard  hebben;  maar  in  beide  dit- geiral!en  nogtans  is 
hy  over  zyn  gedrag  voor  't  hooge  Gerigtshof  der  Inquifiüs , 
dat  te  Romen  zit,  aanfpreekelyk ,  en  kan  door  hetzelve,  of 
door  den  Paus ,  van  zyn  ampt  worden  afgezet :  maar  zo  hy  de 
meerderheid  der  Raaden  op  zyn  zyde  heeft,  is  hy  altyd  veilig. 
In  de  meette  plaatzen  hebben  de  Inquifiteurs  vryheid  om  hun  ei- 
gen Raaden  te  kiezen,  en  zyn  in  die  keur  aan  geen  Orde  van. 
geeftelyken  gebonden,  maar  neemen,  naar  hun  welgevallen, 
Franciscanen,  Dominikaanen ,  Bencdictynen,  Bernardynen ,  Jcfui- 
tcn  ,  en  zelfs  Leeken.  De  Godgeleerden  zyn  altyd  Kerkely- 
ken,  gelyk  ook  meeft  al  de  Canonijlen,  maar  de  Regtsgeleer- 
den zyn  doorgaans  uit  de  Leeken  genomen.  By  zynen  tyd , 
zegt  de  Heer  Bower  (a),  beflonden  de  Godgeleerde  Raaden 
van  de  Inquifitieie  Macerata,  uit  twee  Dominikaanen,  den  De- 
ken van  Macerata,  en  hemzelven:  de  Canonijlen,  uit  eenen 
Dominikaan,  twee  Minorieten,  en  eenen  Scolopiaan;  maar  de 
Regtsgeleerden  waren  alle  Leeken.  De  Jefuiten ,  fchoon  't 
hun  nog  door  eenige  PaulTelyke  Bullen  en  Conjlitutien ,  nog 
door  de  Wetten  van  eenig  Land ,  nog  door  die  der  Inquifitte 

zel- 
(1)  Answer  to  a  fcuriilous  ramphlet.  p.  45. 


8  VERDEEDIGING  van  den  Hees 

zelve,  verbooden  is,  mogen  volgens  de  regelen  en  inzettin- 
gen van  hun  ei^en  Orde  het  Ampc  van  Inquifiteur  niet  beklee- 
dtn,  maar  wel  Raaden,  alleenlyk,  zyn  der  Inquifitie.  De 
Heer  Botver  belooft  ons  een  omftandiger  berigt  van  die  bloed- 
dorllige  Vierfchaar,  en  van  zommige  van  derzelver  gehei- 
men ,  en  haare  Grondwetten  te  zullen  geeven,  wanneer  het 
vervolg  van  zyn  Hiftorie  der  Pattfen  hem  gebragt  zal  hebben 
tot  den  tyd ,  toen  dezelve  eerft  wierd  opgerigt  (a). 

Ondertufichen  had  de  gemeenzaame  Vriendfchap,  welke 
de  Heer  Bowcr  met  Vader  Montecuccoli  onderhield ,  hem  den 
weg  gebaand  tot  dat  aanzienlyk  en  voordeelig  ampt  van  Raad 
der  Inquifitie  Op  zekeren  tyd  ,  dat  zy  met  eikanderen  in  ge- 
fprek  waren:  Buwer,  zeide  hy  ,  Ik  heb  een  toeleg  op  U:  Woor- 
den, die  in  den  mond  van  een /«^?/;/ïft?Hrhaatelyk  luidden  ,  en, 
in  weerwil  van  hun  onderlinge  Vriendfchap,  mogelyk  niec 
weinig  ontroering  in  den  Heer  Bovocr  zouden  verwekt  heb- 
ben ,  indien  Vader  Montecuccoli  'er  niet  aanftonds  had  byge- 
voegd,  dat  een  van  de  Leden  der  Inquifitie  doodelyk  ziek  was, 
en  hy,  zo  dezelve  ftierf,  die  openvallende  plaats  van  Raad 
voor  hem  gefchikt  hadde.  De  Heer  Bomer  ontving  die  gun- 
ftige  toezegging  met  groot  genoegen, en  betuiging  van  Dank- 
baarheid ;  niet  lang  daar  na  wierd  hy  ook  nader  by  den  In- 
quifiteur ontbooden,  die  hem  verklaarde,  thans  zyn  Belofte  te 
zullen  vervullen  ,  en  ,  hem  daarop  omhelzende  ,  Nu  ,  zeide 
hy»  zy* gy  Een  van  Ons.  Dien  zelfden  Nagt  wierd  'er  Verga- 
dering belegd ,  de  Heer  Bower  als  Nieuwe  Raad  ,  met  de  ge- 
woone  gebruiklykheden,  aangefteld  ,  en  na  dat  hy  den  Eed 
van  Geheimhouding  gedaan  had,  het  Berigtfchrift  der  InquU 
fitte  hem  overgeleverd.  Dit  Boek  of  Gefchrift  behelft  de  regels, 
volgens  welken  zy  in  hun  Regtspleeging,  in  hun  Vonniffen  ,en 
in  alle  bedryven  der  Vierfchaar  verpligt  zyn  te  werk  te  gaan  , 
en  mag, om  het  te  beter  geheim  te  doen  blyven,  niet  gedrukt 
worden  ,  maar  wordt  gefchreeven  bewaard.  By  het  afïterven 
of  ontflag  van  een  Lid  des  Raads  wordt  het  met  het  Zegel 

der 
fa)  Ibidem,  p.  <58. 


ARCHIBALD    BOWER.  9 

der  Inquijitie  toegezegeld ,  en  die  daar  zyn  handen  aan  flaan 
durfde,  was  een  Man  des  Doods.  De  Heer  Bc/voer,  mee  zyn 
nieuwe  bediening  niet  kwa'.yk  te  vreden,en  begerig  om  der- 
zelver  aart  en  vcrpligtingen  wat  nader  te  kennen,  begon  , 
t'huis  gekomen ,  het  Berigtichrift  met  groote  nieuwsgierig- 
heid te  leezen.  Maar  welk  een  Verbaaftheid  en  Ontroering 
trof  hem  ,  toen  hy  daar  een  opliet  zag  van  Regelen ,  die  in 
Onmenfchelykheid  en  Verfoeijelyken  handel  alle  verbeelding 
te  boven  gingen  :  Regelen  ,  die  hy  zig  egter  nog  al  vleide, 
dat  men  nie'  gewoon  was  ten  ftrengflen  uit  te  voeren; tot  dat 
hy  eerlang  dezelve  wel  ftiptelyk  gevolgd  en  tewerk  gefield 
zag  aan  een  Klendigen,  die  een  week  of  twee  daarna  voor 
hun  Vierfchaar  gebragt  wierd  (a). 

Deeze  onmenfchelykheden  boezemden  den  I leer  Bower  een 
affchrik  in  van  dien  verfoeijelyken  Regtbank  ,  en  waren  na- 
derhand oorzaak  dat  hy  Macerata  verliet.  En  dewyl  hy  zelf 
nu  een  naauwkeurig  en  omltandig  berigt  van  zyn  Vlugt  uic 
iën  ,  en  de  redenen  die  hem  daar  toe  bewoogen,  aan  de 
Waereld  heeft  meegedeeld  ;  zal  ik  ,  in  't  verhaal  van  dezelve, 
my  voortaan  van  zyn  eigen  woorden  bedienen. 

Nimmer  heb  ik  voorgegeeven  ,  zegt  hy  (Z>),  dat  het  om 
den  Godsdierift  alleen  was,  dat  ik  Itaüën  verliet,  maardikwils 
heb  ik  integendeel  verklaard,  gelyk  alle  myne  Vrinden  ge- 
tuigen kunnen  ,  dat,  zo  ik  nooit  een  Lid  der  Inquifitie  gewor- 
den was ,  ik  flegts  op  goed  geloof  zou  voortgeleefd  hebben  , 
;.  k  de  meefte  Roomfcngczinden  doen  ,  zonder  ooit  den 
minlïen  twyffel  te  liaan  aan  de  waarheid  van  den  Godsdienft, 
waarin  ik  was  opgevoed, of  om  een  anderen  te  denken.  Maar 

de 

(a)  Deeze  liyzondcrheden  zyn  getrokken  uit  zeker  Verhaal  van  de  Vlugt 
van  den  lieer  Bower,  't  welk  men  zegt  uit  zyn  eigen  mondelinge  berigten 
te  zyn  opgeflel  i.     Dog  dewyl  de  Heer  Hower  hetzelve  niet  volkomen  voor 

ene,   maar  in  zommige  omitandigheden  of  onwaar  of  gebrekkelyk 
'aart,   kunnen  >vy  ook  voor  de  Waarheid  van  deeze  Ryzonderheden , 
fchoon   in  zig  zelve  nog  ongerymd  nog  onwaarfchynlyk,  niet  ten  vollen 
:■.   Bo-Jicr  arj  Tillcmont  compared.  p.  92.  93. 

(b)  Answer  to  a  fcurrilous  Pamphlet.  p.  4.  &c. 

B 


io  VERDEED1GING  van  den  Heer 

de  ongehoorde  wreedheden  van  die  Helfche  Vierfchaar  trof- 
fen- my  gevoeliger ,  dan  ik  in  (laat  ben  met  woorden  uitte- 
drukken,  en  maakten  my  ,  gedwongen  als  ik  was,  door  myn 
Ampt  als  Raad,  om  'er  medepligtig  aan  te  zyn  ,  den  rampza- 
ligden Menfch  ,  die  'er  leefde.  Eerd  viel  ik  op  de  gedagten 
om  myn  Bediening  neer  te  leggen ;  maar  dewyl  ik  in  ver- 
fcheiden  voorvallen  eenige  zwakheid  ,gelyk  zy  het  noemden, 
dat  is,  eenig  medelyden  en  Menfchelykheidhadlaatenblyken  , 
en  daarover  bedraft  was  van  den  Inquifiteur  ,  begreep  ik  lig- 
telyk ,  dat  hy  het  neerleggen  van  myn  Bediening  aanflonds 
daar  aan  alleen  zou  loefchry  ven ,  dat  ik  de  handeling  en  Regts- 
pleegingen  der  Heilige  Vierfchaar  afkeurde.  En  zeker,  aan 
niets  anders  kon  ook  zulk  een  Stap  met  eenigenfchyn  worden 
toegefchreeven  ,  dewyl  dat  Ampt  de  naade  en  onfeilbaare 
weg  was  tot  Bevordering  en  hooger  Eerampten,en  met  groo- 
te  voorregten  ,  en  een  aanzienlyk  Jaargeld  verzeld  ging.  Met 
een  klaar  vooruitzigt  derhalven  van  het  uiterde  gevaar  voor 
de  oogen ,  waarin  ik  my  wierp ,  zo  ik  eenigen  den  minden 
grond  gaf  tot  een  dergelyk  vermoeden,  en  egternietindaat, 
om  de  heillooze  wreedheden  langer  aan  te  zien,  die  dagelyks 
byna  binnen  die  muuren  gepleegd  wierden,  nog  de  wroegin- 
gen uit  te  daan  van  myn  geweeten,  dat  my  onophoudelyk 
verweet,  dat  ik  'er  medepligtig  aan  was,  befloot  ik  eindelyk, 
na  een  langduurig  overleg  by  my  zelven  en  menig  rudelooze 
Nagten  ,  de  Vlugt  te  neemen  ,  en  de  Inquifitic  teftens  en  Ita* 
liën  te  verlaaten.  Een  ganfch  Jaar  byna  ging  ik  met  dat  be- 
fluit  zwanger,  door  de  naarde  en  angdvalligde  twyffelmoe- 
digheid  geflingerd  ,  zonder  op  my  te  kunnen  verkrygen  ,  om 
het  ten  uitvoer  te  brengen,  uit  vrees  voor  de  menigvuldige 
gevaaren,  die  ik  voorzag  dat  'er  onvermydelyk  mee  verzeld 
zouden  gaan  ,  en  van  de  fchrikkelyke  gevolgen  ,  die  ik  te  wag- 
ten  had,  zo  myde  onderneeming  mislukte.  Maar  toen  ik,mid- 
delerwyl ,  op  't  bevel  van  den  Inquifiteur  genoodzaakt  wierd  een 
Heer  te  vatten,  met  wien  ik  in  de  naauwde  Vrindfchap  en 
Gemeenzaamheid  leefde,  maakte  de  Rol,  welke  ik,  by  die  ge- 
legenheid, gedwongen  was  te  fpeelen ,  zoo  diep  een  indruk  op 

myn 


ARCHIBALD     BOÏÏER.  n 

myn  hart,  dit  ik  eerlang  alle  vrees  en  beangftheid  te  boven 
kwam,  en  een  vaft  opzet  greep,  om  myn  beiluit,  daar  moge 
dan  van  komen  wat  'er  wilde,  en  zonder  verder  uitftel,  te 
volvoeren.  Van  dat  merkwaardig  en  ongelukkig  voorval  za. 
ik  hier,  een  weinig  omftandiger,  berigt  geeven  , temeer,  de* 
wyl  men  zig  daar  uu  een  juilt  en  leevendig  denkbeeld  zal  kun- 
nen maaken  van  den  aart  der  Regtspleegingen  in  den  gewoo- 
nen  handel  van  dat  yflelyk  Gerigtshof. 

De  Heer,  dien  de  Jnq-nfitcur  my  beval  gevangen  te neemen  , 
was  de  Graaf  Vincenzo  della  Torre,  uiteen  doorlugtig  geflagt 
in  Duitshtrtd  gdproo'en ,  en  die  zeer  aanzienlyke  goederen  be- 
zat in  't  grondgebied  van  Macerata.  Hy  was  een  van  mynge- 
'ieffte  Boezemvrinden,  en  onlangs  getrouwd  met  een  Dogter 
van  Sighor  Omjlantini  te  Fernió,  een  Juffrouw  ,  niet  minder  be- 
roemd door  haar  Verfland,  dan  door  haar  Schoonheid.  Met 
haar  Familie  had  ik  ook,  terwyl  ik  Hoogleeraar  der  Rhetorica 
te  Fcrmo  was,  zeer  gemeenzaam  omgegaan  ,  en  zedert  den 
Graaf,  in  zyn  vryery  ,  dikwils  van  Macerata  derwaarts  ver- 
zeld,  dewyl  die  twee  Steden  flegts  vyftien  Italiaanfchc  Mylen 
van  elkanderen  leggen.  Ik  verkeerde  met  beide  derhalven  in 
de  grootfte  vrindfehap  en  gemeenzaamheid,-  en  de  Graaf  was 
de  eenigfte  myner  goede  Vrinden  ,  die,  na  dat  ik  Raad  van 
de  Inquifitie  geworden  was,  even  vry  en  openhartig  met  my 
bleef  omgaan  als  voorheen  ;  terwyl  de  anderen  fchuw  voor  my 
begonnen  te  worden,  en  my  niet  duider  deeden  bemerken, 
dat  zy  langer  op  myn  Gezelfchap  niet  zeer  gezet  waren,  en  my 
voortaan  liever  mydden. 

Als  op  zekeren  dag  deeze  ongelukkige  jonge  Edelman,  met 
een  anderen  ging  wandelen,  ontmoetten  hen  twee  Capucyner 
Monniken;  waarop  de  Graaf,  na  dat  ze  hen  voorbygegaan 
waren ,  tegen  zyn  metgezel  zeide:  welke  Zotten  zyn  dat ,  die  den- 
ten  ,  dat  ze  den  Hemel  zullen  ivinncn  met  een  bairen  Kleed  te  draa- 
gen,  en  barvocts  te  gaan!  Zy  zyn  ivaarlyk  Zot,  als  ze  dat  denken, 
'er  eenige  Verdienjl:  Jleekt ,  in  zig  zeken  te  kivcllcn  en  te  py- 
nigen:  waarom  leezen  ze  met  gelyk  my  doen?  Zy  zouden  'er niet  een 
.'■:  laater  om  in  den  Hemel  komen.  Wie  hem  over  dat  on- 
B  2  be- 


12  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

bedagt  zeggen  by  de  Inquifitie aanklaagde ,  de  Monniken,  zyn 
metgezel,  of  iemand  anders,  weet  ik  niet ;  want  de  Inquifiteurs 
noemen  hunne  Raa;len  nooit  de  Naamen  van  de  Befchuldigers , 
nog  die  van  de  Getuigen ,  op  dat  zy  ze  niet  wraaken  zouden , 
of  hun  bedenkingen  tegen  dezelven  inbrengen.  Maar  yder 
zonder  onderfcheid,  wie  hy  zy,  die  eenig  zeggen  hoort,  'c 
welk  hem  dunkt  te  ftryden  of  onbeflaanbaar  te  zyn,  met  de 
Leer  van  de  Heilige  Moeder  de  Kerk,  is  verpligt,  om  zulks 
aan  den  Inquijiteur  te opeilbaaren ,  en,  teffens  den  Perfoon  te 
noemen,  die  het  gezegd  heeft:  en  in  dit  ftuk  heeft  zulk  een 
geen  banden,  hoe  heilig  en  onfehendbaar,  aantezien,  maar 
is  de  Broeder  verpligt  zyn  Broeder  aan  te  klaagen,  de  Vader 
zyn  Zoon,  de  Zoon  zyn  Vader,  de  Vrouw  haaren  Man,  en 
de  Man  zyne  Vrouw;  en  dat,  alle,  op  ftraf  van  de  Eeuwige 
Verdoemenis,  en  van  als  Medepligtigen  aangemerkt  en  ge- 
handeld te  worden  ,  indien  ze  het  binnen  zekeren  bepaalden 
tyd  niet  ontdekken;  ook  kan  geen  Biegtvader  iemand  Ver- 
giffenis van  Zonden  verkenen,  die  iets,  't  zy  in  jok  of  in 
ernft,  ten  nadeele  van  't  geloof,  of  van  de  gebruiken  en  inzet- 
tingen der  Kerk  heeft  hooren  zeggen ,  voor  dat  die  geene 
zulks  eerft  aan  den  Inquijiteur  heeft  bekend  gemaakt,  en  den- 
zelven  zoo  veel  onderrigting  gegeeven,  als  hem  eenigzins 
mogelyk  is,  omtrent  den  Perfoon,  dien  hy  't  hoorde  zeg- 
gen. 

Doch,  wie  het  ook  moge  geweeft  zyn,  die  myn  ongelukki- 
gen  Vrind  aanklaagde,  't  zy  de  Monniken,  't  zy  de  Heer 
met  wien  hy  wandelde,  't  zy  iemand  anders,  die  het  bygevaJ 
hoorde,  de  Inquijiteur  althans  gaf  op  zekeren  nagt,  (want  om 
hun  zaaken  geheimer  en  met  minder  rugtbaarheid  te  verrig- 
ten,  houden  ze  doorgaans,  buiten  Romen,  hunne  Vergade- 
ringen 's  nagts)  den  Raad  kennis,  dat  de  voorheengemelde 
Woorden  gefproken  waren ,  en  in  goede  ernfl:  gefprooken ,  op 
het  zien  van  twee  Arme  Capucynen;  dat  het  Getuigenis  on- 
wraakbaar  was,  en  dat  hy  ze  derhalven  by  één  geroepen  had 
om  hun  oordeel  te  zeggen,  hoe  en  waar  voor  men  die  Woor- 
den had  op  te  vatten,  en  om  volgens  dat  oordeel  dan  verder 

met 


ARCHIBALDBOWER.  13 

met  den  Misdaadigen  naar  Regten  voort  te  vaaren.  In  ydc-r 
Inquifitie,  geiyk  te  vooren  verhaald  is,  zyn  twaalf  Raaden, 
naamelyk,  vier  Godgeleerden,  vier  Canonijlen,  en  vierRegts- 
geleerden.  Het  is  het  werk  inzonderheid  der  Godgeleerden 
te  oordeelen,  hoe  men  een  zeggen-,  daar  iemand  over  aange- 
klaagd is,  heeft  op  te  vatten;  of  het  Ketterfch  is.  dan  of 
het  alleen  maar  fmaakt  naar  Kettery,  of  het  Godslaflerlyk  is 
en  tot  onteering  ftrekt  van  God  en  zyne  1  leiligen  ,  din  oi  het 
alleen  dwaalend  is,  onbezonnen,  fcheurziek,  of  voor  God- 
vrugtige  ooren  aanüootelyk. 

Dat  gedeelte  van  't  zeggen,  Zot,  ah  ze  denken  dat 'er  e  enige 
verdicn/le  Jleckt  in  zig  zehen  te  kwellen  en  te  pynigen ,  oordeelde 
en  verklaarde  men  Ketterfch  ,  als  openlyk  en  regtdraats  ftry- 
dig  tegen  de  Leer  en  't  gebruik  van  de  Heilige  Moeder  de 
Kerk,  die  een  geftrenge  Leevenswys  enZelfkaftydingen,  als 
ten  hoogden  verdienftig ,  aanpryll.  De  Inquifiteur  merkte 
by  die  gelegenheid  aan,  dat  door  de  woorden,  zy  zyn  tnaar- 
lyk  zot,  als  ze  denken  &c.  de  Heilige  Kerkvaders  niet  alleen, 
die  allen ,  geen  eenen  uitgezonderd ,  groote  ftrengheid  van  Lee- 
ven  en  Zelftugtigingen  geoefend  hadden ,  voor  Zotten  wier- 
den uitgekreeten,  maar  ook  de  Heilige  Paulus  zelf ,  die  zyn 
Lighaam  kaftydde  en  tugtigde,  dat  is,  zig  zelven  geeflelde, 
gelyk  de  Inquifiteur  het  begreep;  en  voegde  daar  by,  dat  de 
gewoonte  van  zig  zelven  tegeefTclen,  door  alle  Stigters  der 
Geeftelyke  Orden  zoo  fterk  aangepreezen,  van  dien  grooten 
itpoftel  der  Heidenen  ontleend  was  ,  en  haar  oorfprong 
genoomen  hadt. 

Na  dat  men  dus  dat  zeggen  voor  Ketterfch  verklaard  had  , 
was  de  ganfche  Vergadering,  eenpaarig,  van  gevoelen,  dat 
de  Perfoor.,  die  hetzelve  geuit  had,  in  hegtenis  moeft  geno- 
men worden ,  en  volgens  de  Weteen  der  Inquifitie  te  regt  ge- 
field. En  daarop  wierd  de  naam  van  den  Perfoon  genoemd. 
"Want  zoo  lang  als  'er  nog  geen  belluit  genomen  is,  of  de  be- 
fchuldigde  Perfuon  in  hegtenis  zal  genomen  worden,  of  niet, 
wordt  zyn  naam  verzweegen,  en  blyft  den  Raaden  onbekend, 
op  dat  zy,  mogelyk,  zegt  het  Berigtsfchrift,  in  hun  oordeel 
B  3  over 


14  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

over  zyn  zaak  zig  niet  door  gunft  of  ongunft  zouden  laatenbe- 
ftieren.  Want  in  verfcheiden  opzigcen  en  omftandigheden 
maaken  ze  uiterlyk  een  goede  Schyn  vertooning  van  Regtvaar- 
digheid  en  Billykheid ,  op  den  zelfden  tyd  ,  dat  zy  ,  tegen  alie 
erkende  Wetten  van  Billykheid  en  Regtvaardigheid  ,  regt- 
ftreeks  aan  te  werk  gaan.  Maar  geen  woorden  zyn  kragtig 
genoec,  om  de  verbaasdheid  en  doodelyke  Zielsontroering  uit 
te  drukken,  die  my  trof,  toen  ik  den  Naam  hoorde  noemen 
van  een  Vrind,  dien  ik  de  grootfte  hoogagting  en  een  opreg- 
te  en  hartelyke  genegenheid  toedroeg.  De  Inqiufiteur  was  niet 
onkundig  van  onze  onderlinge  Vrindfchap  en  gemeenzaam- 
heid: en  om  my  eene  gelegenheid  te  geeven,  ter  daadelyke 
beoeffening  van  de  Les,  die  hy  my  dikwïls  had  voorgehou- 
den ;  naamelyk,  om  de  zwakheden  der  Natuur  met  hulp  der 
genade  te  overwinnen ;  koos  hy  my  uit ,  om  den  misdaadigen , 
gelyk  hy  hem  noemde,  te  gaan  vatten,  en  hem  nog  voor  't 
aanbreeken  van  den  dageraad,  veilig  en  wel  bewaard  in  de 
gevangeniffen  der  Heilige  Inquijitie  te  leveren.  Ik  poogde 
my  wel ,  dog  nedrig  en  met  de  diepfte  ootmoedigheid ,  te  ver- 
ontfchuldigen ,  en  verzogt  verfchoond  te  mogen  worden  van 
't  volbrengen  van  dergelyk  een  Laft;  een  Laft,  zeide  ik,  die 
ik  volkomen  goed  keurde;  maar  die  ik  alleen  bad .  dat  door 
ïemand  anders  mogt  worden  uitgevoerd;  want,  Mynheer,  voer 

ik  voort,   gy  weet  de  Vrindfchap  Maar  de  Inquijiteur, 

dat  woord  hoorende,  Wat%  zeide  hy ,  met  een  ftuurfch  gelaat 
en  grammen  toon,  Watl  van  Vrindfchap  te  Jpreeken ,  daar  't  bet 
Heilig  Geloove  raakt ;  zie,  daar  is  ww  IVagt,  voer  hy  voort,  op 
de  Sbirri's  of  Geregtsdienaars  wyzende,  die  daar  gereed  fton- 
den,  draag  zorg,  dat  de  misdaadige  deezen  morgen  nog  voor  drie 
uuren  in  't  bok  van  St.  Lucas  (een  der  ergften)  opgejlooten  zy. 
Hy  begaf  zig  daarop  met  de  overige  Raaden  van  daar;  en 
zoo  als  hy  my  voorby  ging,  Dus,  zeide  hy,  moet  de  Natuur 
■overwonnen  worden.  Ik  had  niet  lang  te  vooren  eenige  zwak- 
heid ,  of  aandoening  van  menfchlykheid  en  meédoogen  laaten 
blyken,  door  in  zwym  te  vallen,  terwyl  ik  het  Pynigen  van 
iemand,  die  met  de  uiterfte  barbaarfchheid  mishandeld  wierd, 

by- 


ARCHIBALD    BOWER.  ï5 

by woonde,  en  was  by  die  gelegenheid  fcherpelyk  door  den 
Inquifiteur  beftraft ,  dat  ik  de  Natuur  de  overhand  liet  neemen 
over  de  Genade,-  dewyl  het  een  onverfchoonbaare  zwakheid 
was,  gelyk  hy  aanmerkte,  dat  men  eenige  de  minfle  aandoe- 
ning gevoelde  over  't  geen  het  Lighaam  leed,  hoe  zwaar  dat 
lyden  ook  wezen  mogt,  indien  het  flrekte  ,  gclyk  dat  oog- 
merk by  de  Heilige  Itiquifitie  altoos  plaats  had,  ten  behoud  en 
nutte  van  de  Ziel  (a).  En  miiTchien,  denk  ik,  was  het  om 
eens  te  zien ,  welke  uitwerking  die  Beflraffing  op  my  gedaan 
had  ,dat  my  het  uitvoeren  van  dien  wreeden  Lufl  wierd  aanbe- 
volen (Z>).  Dewyl  'er  nu  volftrekt  geen  middel  of  mogelyk- 
hcid  voor  my  meer  overig  was  om'er  van  ontHagen  te  worden  , 
vatte  ik  eindelyk,  na  een  uur  in  eenzaamheid,  en,  mag  ik 
wel  zeggen ,  in  Doodsbenaauwdheid  doorgebragt  te  hebben , 
moed,  zoo  goed  ik  konde,  en  begaf  my,  's  morgens  een  wei- 
nig na  tween ,  naar  het  huis  van  myn  ongelukkigen  Vrind ,  ver- 
zeld  van  een  Notaris  der  Inquijitie,  en  zes  gewapende  Gerigts- 
dienaars. 

Wy 

(a)  De  Heer  Bower  ziet  hier waarfchynlyk  op  zeker  voorval,  't  welk  in 
een  ander  Verhaal,  daar  in  de  voorgaande  Aantekening  van  gelprokcn  is, 
omflandiger  befchreeven  wordt.  Eens,  naamelyk,  dat  het  zyn  beurt  was, 
om  op  den  Perfoon  ,  die  gepynigd  wierd,  te  paffen,  want  aityd  llaat  'er 
een  der  Raaden  by  hem,  om  toe  te  zien,  dat  alles  volgens  ord^'  en  de  ge- 
zette regelen  van  dat  Gerigtshof  gefchiede;  liet  hy  zyn  oog  op  het  gelaat 
van  den  armen  man  vallen,  waar  op  hy  de  pynelyklle  Doodstrekken  in  al 
hun  yffelykheid  zag  afgefchilderd ,  even  als  of  hy  zoo  aanitonds  den  laat. 
ften  Snik  ftond  te  geeven.  De  Heer  Bower  viel  op  dat  gezigt  in  zwym. 
Neem  uw  plaats,  zeide  de  onmenfehelyke  Inquifiteur,  zoo  dra  hy  wederom 
tot  zig  zelven  was  gekomen,  Neem  uw  plaats  weer,  Bower;  gy  bedenke 
niet,  dat,  wat  r.an  't  Ligbaam  gedaan  wordt,  ten  nutte Jlrekt  van  de  Zieh.gy 
zoud  anders  dus  niet  in  Zioym  vallen.  Het  is  de  zwakheid  van  myn  Natuur , 
gaf  de  Heer  Bower  ten  antwoord,  Natuur!  hervatte  de  Inquifiteur,  gy 
moet  de  RTatuar  t' onderbrengen  door  de  Genade.  De  dood  van  den  ongeluk- 
kigen man,  die  gepynigd  wierd,  maakte  een  eind  van  die  Zamenfpraak. 
Buwer  and  Tillemont  Cow.pared.  p.  94. 

(6)  Aan  den  Perfoon ,  die  benoemd  is,  om  den  misdaadigen  gevangen 
te  neemen,  wordt  ten  dien  einde  een  gefchreeven  Laft  of  Order  gegee- 
ven ,  getekend  door  den  Inquifiteur. 


i6  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Wy  kwamen  langs  verfcheiden  wegen  aan  het  huis  en  klop- 
ten aan.  Eene  Dienftmaagd,  die  uit  een  Venller  zag,  en 
vroeg,  wie  'er  klopte?  Kreeg  ten  antwoord  ,  de  Heilige  Jnqui- 
fitie!  en  men  beval  haar  teffens,  niemand  in  huis  wakker  te 
maaken,  maar  op  ftaanden  Voet  beneden  te  komen,  en  de 
Deur  te  openen  op  ftraf  van  den  Ban.  De  verfchrikte  Meid 
haaftte  zig  halfnaakt  en  ongekleed,  gelyk  ze  was  opgedaan, 
naar  beneden,  kreeg  eindelyk  met  zeer  veel  moeite,  dewyl 
ze  van  ontfteltenis  naauwelyks  wift  wat  ze  deed,  de  Deur 
open,  en  bragt  ons,  gelyk  men  haar  belaftte,  bleek  en  bee- 
vende  naar  de  Slaapkamer  van  haar  Heer.  Zy  zag  my  dikwüs 
zeer  ernftig  aan  ,  dewyl  ze  my  wel  kende,  en  fcheen  my  gaar- 
ne eens  te  hebben  willen  fpreeken;  maar  ik  durfde  my  met 
haar  niet  bemoeien,  of  eens  laaten  blyken,  dat  ik  het  merk- 
te. Toen  ik  met  den  Notaris,  en  gevolgd  van  de  Geregtsdie- 
naars ,  de  flaapkamer  van  myn  braaven  Vrind  intrad,  wierd 
de  Graavin,  door  't  geraas ,  wakker,  en  begon  .  haar  Lede- 
kant  van  gewapende  Lieden  omringd  zynde  ,  te  fchreeuwen, 
en  bleef  dus ,  als  door  fchrik  van  haar  Zinnen  beroofd  ,  luid- 
keels fchreeuwen,  tot  dat  een  der  Gerigcsdier.aars,  over 't 
gerugt,  dat  ze  maakte,  geftoord,  haar  zoo  geweldig  een  flag 
in  't  aanzigt  gaf,  dat  het  bloed  'er  by  neer  liep ,  en  zy  in  zwym 
viel.  Ik  bekeef  den  Kaerel  daar  feherpelyk  over,  en  liet  hem, 
zoo  dra  wy  weer  in  't  Inquifitie  huis  te  rug  gekomen  waren, 
dapper  afroffen. 

Middelerwyl  fchoot  ook  myn  Vrind  uit  den  Slaap,  en  my 
met  myn  gevolg  daar  ziende.  Myn  Heer  Bower !  riep  hy  mee 
de  uiterfte  verbaasdheid.  Hy  zei  toen  niets  meer,-  en  ik  was 
ook  een  geruimen  tyd  niet  in  ftaat  om  een  enkel  woord  te 
kunnen  uiten.  Met  zeer  veel  moeite  maakte  ik  my  eindelyk 
zoo  ver  van  my  zelven  en  van  myn  doodelyk  Zielsverdriet 
mee  fier,  dat  ik  myn  ongelukkigen  Vrind  zeggen  kon,  dathy 
een  Gevangen  was  van  de  Heilige  Inquifitie.  Van  de  Heilige 
Inquifitie!  gaf  hy  ten  antwoord,  Helaas!  Wat  heb  ik  dan  ge- 
daan? Myn  waarde  Vrind,  wees  myn  Vrind  nu.  Hy  voegde  'er 
nog  verfcheiden  tedere  en  Zielroerende  dingen  by ;  maar  de- 
wyl 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  17 

wyl  ik  wift,  dat  heft  niet  in  myn  magt  was,  hem  eenigendienft 
D ,  had  ik  geen  moeds  genoeg  om  hem  in  't  aangezigt  te 
zien,  maar  keerde  my  van  hem  af ,  en  begaf  my,  terwyl  hy 
zig  kleedde  ,  naar  een  hoek  van  't  Vertrek,  daar  ik  myn 
Droefheid  den  vollen  teugel  vierde.  De  Notaris  Hond  mid- 
delerwyl  by  hem  ,  en  zag  het  aan ,  gelyk  ik  opmerkte,  zonder 
eenige  de  minlte  aandoening.  En,  zeker,  ontbloot  te  zyn 
van  alle  mededoogen  en  menfchlykheidj  zyn  medefchepzelea 
onderde  uitgezogtfte  Pynigingen,  die  ooit  wreedheid  bedagt, 
te  hoeren  fteenen  en  kermen,  en  met  de  Doodsangften  te  zien 
wordden,  zonder  door  hun  Lyden  hec  minft  geraakt  en  aan- 
gedaan te  zyn,  is  eene  van  de  voornaamfte  begaafdheden  van 
een  Inquijiteur,  en  daar  allen ,  die  tot  den  Regtbank  en  Dienlt 
der  Inquijitie  behooren,  met  allen  yver  naar  tragten  moeten. 
Dikwils  gebeurt  het  in  die  heillooze  Vierfchaar,  dat,  terwyl 
een  ongelukkig,  en  waarfchynlyk  onfchuldig,  menfeh,  in  hun 
tegenwoordigheid,  fchreeuwt  en  kermt  op  de  Pynbank ,  en 
hen  zoo  beweeglyk,  dat  het  geen  menfchelyk  hart,  zou  men 
zeggen,  kon  uitltaan,  bid  en  fmeekt  by  al  wat  Heilig  is,  om 
een  oogenblik  Verligting,  dat,  zeg  ik,  de  Inquifiteur  onder- 
tuÜchen,  en  de  overigen  van  datontmenfchtgezelfchap,  doof 
voor  zyn  zugten  en  klagten,  en  zonder  op  zyn  traanen  en 
Zielroerende  fmeekingen  eens  te  letten,  met  elkander  zitten 
te  pra2ten,  over  het  nieuws,  dat  'er  in  de  Stad  voorvalt;  ja 
dat  ze  zomtyds,  met  eene  nooit  meer  gehoorde  Wreedheid, 
de  elendigen ,  in  't  midden  hunner  lelde  pynen ,  zelfs  befchim- 
pen  en  befpotten. 

Zoo  dra  myn  ongelukkige  Vrind  gekleed  was,  belaftte  ik 
den  Bargello  of  hoofd  der  Geregtsdienaars ,  hem  de  handen 
met  een  Touw  op  den  Rug  te  binden,  gelyk  in  dergelykege- 
vallen  het  gebruik  is,  en  aan  alle  gevangenen,  zonder  aanzien 
van  Perfoonen ,  gepleegd  wordt ;  dewyl  de  Inquijitie  zelfs  man- 
nen van  den  hoogden  rang,  als  ze  met  Kettery  betigt  wor- 
d.n  ,  met  geen  meer  onderfcheiding  en  toegeevendheid  han- 
delt  ,  dan  de  allergeringfte  arbeidslieden.  Kettery  ver- 
breekt alle  banden,  vernietigt  alle  Vrindfchap;  zoo  dat  ik 

C  den 


18  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

den  man  ,  met  wien  ik  zoo  lang  met  de  grootfte  gemeenzaam- 
heid en  wederzyds  vertrouwen  had  omgegaan,  niet  meer  voor 
myn  Vrind  durfde  erkennen,  of  hem  daarom  met  eenige  de 
minfte  zagtheid  en  vrindelykheid,  en  genadiger  dan  anderen, 
handelen. 

Zoo  als  wy  met  hem  uit  de  Slaapkamer  kwamen ,  ontmoet- 
te ons  de  Graavin,  die  te  vooren,  toen  ze  in  zwym  gevallen 
was  ,  uit  het  Vertrek  was  gebragt ,  en  haar  tedergeliefd^n 
man,  dus  als  een  Dief  of  Moordenaar  met  zyn  handen  op  den 
rug  gebonden,  ziende  wegleiden,  gilde  ze  opeen  erbarmlyke 
wyze ,  vloog  hem  om  den  hals ,  en  fmeekte  ons ,  terwyl  ze  hem 
om  't  Lyf  bleef  hangen,  onder  een  vloed  van  traanen,  dat 
wy  zoo  barmhartig  wilden  zyn  van  haar  het  Leeven  te  benee- 
men,  op  dat  zy  het  genoegen  mogt  hebben,  het  eenigft  ge- 
noegen, dat  zy  op  deeze  Waereld  wenfchte,  van  te  derven 
in  't  omhelzen  van  den  man ,  dien  ze  beloofd  had  nimmer  te 
zullen  verlaaten.  De  Graaf,  overflelpt  van  hartzeer,  kon 
niet  fpreeken.  In  den  doodelyken  angft  en  zielsbenaauwd- 
heid,  die  my  't  hart  beklemde,  was  ik  niet  in  (laat  een  enkel 
woord  tegen  haar  te  zeggen  en  laft  te  geeven  ,  om  ze  van  één 
te  fcheiden:  en  zeker,  nimmer  zagen  fterffelyke  oogen  een  er- 
barmlyker  toneel  van  jammer  en  de  allerbitterfte  Droefheid. 
Ik  gaf  egter  eindelyk  den  Notaris  een  teken ,  dat  hy  met  hem 
voort  zou  gaan,  gelyk  hy  deed,  zonder  eenige  de  minfte  aan- 
doening over  zoozielroerend  een  Schouwfpel  te  laaten  blyken. 
De  Graavin  viel  wederom  in  zwym,  enmiddelerwyl  wierd  myn 
ongelukkige  Vrind,  de  trappen  af  en  ten  huize  uitgeleid,  on- 
der het  luid  gekryt  en  kermen  van  zyn  bedienden,  dat  men 
aan  alle  kanten  hoorde :  want  hy  was  een  man  van  een  lieftal- 
ligen  en  zagtmoedigen  aart,  en  byzonder  minzaam  tegen  al- 
len ,  die  met  hem  omgingen. 

Toen  wy  in  't  Inquijitie  huis  gekomen  waren,  ftelde  ik  myn 
Gevangen,  in  de  handen  van  den  Sipier,  een  Leekebroedcr 
van  de  Orde  van  St.  Dominicus,  die  hem  in  't  voorheengemel- 
de  Hok  opfloot,  en  my  den  Sleutel  bragt.  Ik  bleef  dien  nagt 
in  't  Paleis  of  huis  der  inquifitie,  daar  yder  Raadsheer  een  ka- 
mer 


ARCIIIBALD     BOWER, 


19 


Bier  heeft,  en  overhandigde  den  volgenden  morgen  den  Acu- 
te I  aan  den  Inquifiteur ,  dien  ik  tcfFens  berigt  gaf,  dat  zyn  la(l 
ftiptelyk  was  uitgevoerd.  De  Inquifiteur  was  reeds  door  den 
Notaris  van  alle  omftar.dighedcn  en  myn  geheel  gedrag,  daar 
by  gehouden,  naauwkeurig  onderrigt,  en  zeide  daarom  tegen 
my,  toen  ik  hem  den  Aeutel  overgaf,  Gy  hebt  u  gcdraagen  als 
iemar.d,  ik  geneegen  is  ten  minjlen  om  de  Neigingen  en  Zwakheden 
der  Natuur  viet  bulp  van  de  genade  te  overwinnen;  dat  is,  als  ie- 
mand, die  geneegen  is,  om  zig  met  hulp  der  genade  van  een 
JMenfch,  en  redelyk  Schepfel,  een  redeloos  Dier  of  een  Dui- 
vd  te  maaken. 

Volgens  de  Zetregels  der  Inquifitie  wordt  de  Gevangen,  de 
eerfte  week  van  zyn  gevangenis  opgeilooten  gehouden,  in 
een  naauw  en  donker  Hok,  zoo  laag  van  verdieping,  dat  hy 
'er  niet  regt  over  end  in  liaan  kan;  zonder  ondertuflehen  een 
eenig  meefch  te  zien,  dan  alleen  densipier,  die  hem,  om 
den  anderen  dag,  zyn  Brood  en  Water  brengt,  't  welk  het 
eenigft  voedfel  is,  dat  men  hem  geeft.  Dit  doet  men,  ge- 
lyk  ze  zeggen,  om  hem  tam  te  maaken;  en  op  dat  hy,  daar 
door  verzwakt,  de  pyn  beter  zou  voelen,  en  minder  in  ftaat 
zyn  om  ze  door  te  flaan.  Na  verloop  van  die  Week  worde 
hy,  des  nagts,  voor  den  Raad  gebragt  om  ondervraagd  te 
worden:  en  by  die  gelegenheid  zag  ik,  dat  myn  arme  Vrind, 
in  dieeene  Week,  zoodanig  veranderd  en  vervallen  was,  dat 
ik  hem  niet  gekend  zou  hebben,  had  ik  aan  zyne  Klederen 
niet  gezien ,  dat  hy  't  was.  En  geen  wonder  waarlyk.  Het 
kon  niet  wel  anders  zyn,  of  zoo  ichielyk  en  onverwagt  eene 
verandering  van  ftaat  en  leevenswyze,  de  onwaardige  en  on- 
meedoogende  behandeling,  die  hy  reeds  geleeden  had,  de 
vrees  en  't  angftig  vooruitzigt  van  't  geen  hy  waarfchynlyk 
nog  zou  moeten  lyden,  en,  mogelyk  meer  dan  iets  anders,  de 
bedrukte  en  jammerlyke  toeftand,  van  zyn  lieve  en  voorheen 
zoo  gelukkige  Huisvrouw,  die  hy  tederlyk  beminde,  en  wier 
gezelfchap  hy  naauwelyks  zes  maanden  genooten  had,  moeft 
die  uitwerking  op  hem  hebben.  Toenhy,  volgens  gewoon- 
te, gevraagd  wierd,  of  hy  eenige  Vyanden  had,  en  verzogt 
C  2  de- 


i«j  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

dezelve  te  willen  noemen;  gaf  hy  tot  antwoord,  dat  hy  geen 
menfch  ter  waereld  vyandfehap  toedroeg,  en  hoopte  dat  ook 
niemand  hem  een  vyandelyk  hart  zou  toedraagen.  Wantde- 
wyl  men  in  de  Vierfchaar  der  Inquifitie  den  befchuldigdenper- 
foon  niet  te  kennen  geeft,  waar  in  de  misdaad  beftaat,  daar 
hy  meê  betigt  wordt,  nog  wie  het  is,  die  hem  aangeklaagd 
heeft,  vraagt  hem  de Inquifiteur  ,  of  hy  ook  weet,  dathy  vyan- 
den  heeft,  en  hoe  dezelve  heeten.  Noemt  hy  by  geval  den 
Aanklaager,  dan  worden  alle  verdere  Regtspleegingen  tegen 
hem  opgefchort,  tot  dat  de  Aanklaager  op  nieuws  ondervraagd 
is,  en  indien  het  blykt,  dat  de  Aanklagt  alleen  uit  vyandfehap 
en  boosaartigheid  voortfpruit,  en  dezelve  door  geen  andere 
van  elders  'er  bykomende  bewyzen  geftaafd  wordt,  en  waar- 
fchynlyk  gemaakt;  wordt  de  Gevangen  losgelaaten  (#).  Op 
deezen  hunnen  Regel  van  Regtvaardigheid  beroemen  zy  zig 
dikwils,  terwyl  ze  ondertuffchen  beide  voor  Aanklaagers  en 
voor  getuigen  menfehen  aanneemen,  van  de  allerfchandelyk- 
fte  en  oneerlykfte  zoort,  en  die  by  alle  andere  Regtbanken 
gewraakt  en  uitgeflooten  worden. 

Vervolgens  doet  men,  na  die  eerfte  Vraag,  den  Gevange- 
nen zweeren ,  dat  hy  de  Waarheid  verklaaren ,  en  niets  van 
't  geen  hy  weet,  en  de  Heilige  Vierfchaar  gaarne  weeten  wil- 
de, in  alles  wat  hem  zei  ven  of  anderen  betreft,  voor  de  Hei- 
lige Vierfchaar  verbergen  zal.  Daarop  wordt  hem  dan  ge- 
vraagd , 

(a)  In  de  Vierfchaar  der  Inquifitie  zyn  twee  getuigen  genoeg,  om  een 
misdaad  voor  beweezen  te  houden :  en  de  Aanklaager  zelf  kan  één  van  die 
getuigen  zyn,  indien  de  befchuldigde  hem  niet  genoemd  heeft  onder  zyn 
Doodvyanden.  Ik  zeg  zyn  Doodvyaiuien  ,  om  dat  een  doodelyke  Vyand- 
fehap alleen  iemand  Onbevoegd  kan  maaken ,  om  voor  getuige  tegen  hem 
te  dienen.  Maar  dewy!  de  Schryvers  verfchillen  in 't  beantwoorden  van 
de  Vraag,-  wat  men  voor  doodelyke  Vyandfehap  te  houden  of  niet  te  hou- 
den hebbe,  wordt  het  aan  de  voorzigtigheid  van  den  Inquifiteur  en  des- 
zelfs  Raaden  overgelaaten ,  om  in  byzondere  voorvallen  dat  (luk  te  beilis. 
fen.  Alle  ,  behalven  Doodvyanden  ,  worden  als  getuigen  toegelaaten, 
Ketters  ,  Jooden  ,  Mahometaanen  ,  Ongeloovigen  ,  openbame  Hoeren ,  en 
zelfs  meineedigen;  en  van  dergelyk  Zoort  van  getuigen  oordeelt  men  door- 
gaans dat  'er  Vier  genoeg  zyn,  ora  de  Misdaad  te  bewyzen. 


ARCIIIB  ALD    B  O  W  E  R.  21 

vraagd,  om  welke  Misdaad  hy  in  hegtenis  genomen  is,  en 
daar  voor  'c  Heilig  Gerigrshof  der  Inquifitie  gebragt,  voorhen 
ullerrcgtvaardigfte  ,  het  allervoorzigtigfte  en  barmhartigfte 
van  alle  Gerigtshoven.  Op  die  Vraag  antwoordde  de  Graaf 
met  een  zwakke  en  beevende  flem,  dat  hy  niet  wift,  zig  aan 
eenige  Misdaad  te  hebben  fchuldig  gemaakt,  waar  over  hy 
aanfpreekelyk  zou  mogen  zyn  voor  dit  heilig  Gerigtshof,  of 
ook  voor  eenige  andere  Regtbank:  dat  hy  geloofde,  en  ten 
allen  tyde  geloofd  had,  alles  wat  de  Heilige  Moeder  de  Kerk 
geloofde,  of  van  hem  cifchte,  dat  hy  gelooven  zou.  Hy  had, 
naar  't  fchynt,  het  zeggen,  dat  hem  op  't  zien  der  twee  Mon- 
niken onbedajt  ontvallen  was,  te  eenemaal  vergeeten.  De 
Inquijiteur  derhalvtn  ,  ziende  dat  hy  aan  zyn  Misdaad  niet 
dagt ,  of  dezelve  niet  wilde  belyden ,  deed  hem  na  een  menig- 
te van  bedriegelyke  ftrikvraa-gen,  en  veelerlei  beloften,  die 
hy  tog  nooit  dagt  te  vervullen,  weer  te  rug  naar  zyn  Hok 
brengen,  en  ftond  hem,  gelyk  in  dergelyke  gevallen  gebrui- 
kelyk  is,  nogmaals  eene  week  toe  om  zig  te  bedenken,  met 
by voeging,  dat  men,  zo  hy  in  dien  tuflehentyd  op  zig  zelven 
niet  verkrygen  kon,  om,  overeenkomftig  met  zyn  (traksge- 
daanen  Eed,  de  Waarheid  te  verklaaren ,  wel  middelen  zou 
weeten  te  vinden ,  om  hem  'er  toe  te  dwingen ,  en  dat  hy  dan 
geen  Genade  te  wagten  had. 

Na  verloop  van  die  week  wierd  myn  braave  en  ongelukki- 
ge Vrind  wederom  voor  die  helfche  Vïerlchaar  gebragt,  en 
gaf,  toen  hem  dezelfde  vraagen  weer  wierden  voorgefte'J, 
dezelfde  antwoorden.  Hy  voegde  'er  by,  dat,  zo  hy  uit  on- 
kunde of  onbedagtzaamheid  iets  kwaads  en  ftrafbaars  gedaan, 
of  gezegd  mogt  hebben,  hy  gereed  was,  om  het  openhartig 
aanltonds  te  bekennen,  indien  flegts  iemand  van  de  Verga- 
dering de  goedheid  wilde  hebben ,  van  maar  een  enkel  woord , 
waar  door  't  hem  mogt  invallen,  daarvan  te  reppen,  gelyk 
hy  allen ,  die  daar  tegenwoordig  waren  zeer  ernftig  verzogt. 
Hy  floeg  zyn  oogen  dikwilsop  my,  en  fcheen  ('t  welk  myn 
hart  met  een  onuitfpreekelyken  angfl;  ontroerde,)  te  verwag- 
ten ,  dat  ik  iets  ten  zynen  voordeele  zeggen  zou.  Maar  't 
C  3  was 


ï2  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

was  nog  my,  nog  iemand  van  de  andere  Raaden  geoorloofd, 
by  deeze  gelegenheid  te  fpreeken,-  en  al  was  hetmy  geoor- 
loofd geweelt,  ik  zou  niets  ten  zynen  voordeele  hebben  dur- 
ven zeggen ;  dewyl  de  Advocaat ,  door  de  Inquifitie  daar  toe  ge- 
field, en  dien  men  doorgaans  den  Advocaat  van  den  Duivel 
noemt,  de  eenigfte  is,  dien  men  toelaat  voor  den  Gevangenen 
te  fpreeken.  Deeze  Advocaat  is  een  Lid  der  Inquifitie,  ont- 
vangt 'er  een  Jaargeld  van,  en  is  by  Eede  verpligt  de 
Voorfpraak  van  den  Gevangen  te  laaten  vaaren ,  zo  hy  ze  on- 
dernomen heeft,  of  dezelve  in  't  geheel  niet  teonderneemen, 
indien  hy  bevindt,  dat  de  Gevangen,  volgens  de  Wetten  der 
Heilige  Inquifitie ,  niet  verdedigd  en  voorgefproken  kan  wor- 
den. Zoo  dat  het  alles  maar  enkele  Mommeryis,  en  ydele 
fchynvertooning.  By  andere  gelegenheden,  heb  ik  zomtyds 
deezen  Advocaat  het  een  en  't  ander  ten  voordeele  van  een  ge- 
vangen hooren  bybrengen,  maar  in  dit  geval  verklaarde  hy, 
dat  hy  niets  tot  verdediging  van  den  Misdaadigen  te  zeggen 
hadde. 

In  de  Vierfchaar  der  Inquifitie  veronderftelt  men  altyd ,  dat 
de  Perfoon,  die  aangeklaagd  wordt,  fchuldig  is.  ten  zy  hy 
mogelyk  zynen  Aanklaager  noeme  onder  zyn  Vyanden:  en 
zo  hy  zig  niet  fchuldig  bekent,  en  de  Misdaad  belydt,  die 
hem  te  Laft  gelegd  wordt,  zonder  dat  men  hem  eens  zegt 
waar  die  misdaad  in  beftaat,  wordt  hy  veroordeeld  om  gepy- 
nigd  te  worden:  daar  in  tegendeel  in  alleGerigtshoven,  waar 
Pynbanken  in  gebruik  zyn,  de  befchuldiging  eerft  den  Gevan- 
gen wordt  voorgehouden,  en  hem  de  misdaad  gezegd  daarhy 
meê  betigt  is,  voor  dat  hy  gepynigd  wordt.  Nooit  wordt 
iemand  ook  in  andere  Gerigtshoven  gepynigd,  zonder  dat 
men  goede  en  geloofwaardige  getuigeniflen  en  bewyzen  heeft, 
dat  hy  'er  fchuldig  aan  is.  Maar  in  de  Inquifitie  wordt  iemand 
dikwils  gepynigd  op  de  aanklagt  van  een  Perfoon ,  wiens  ge- 
tuigenis by  andere  Regtbanken  niet  eens  zou  worden  aange- 
nomen ,  maar  van  de  hand  geweezen :  en  hy  wordt  altoos  ge- 
pynigd, zonder  dat  hy  de  Misdaad  weet,  waar  over  hy  aan- 
geklaagd is,  en  die  men  wil,  dat  hy  belyden  zal.  Dewyl  myn 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R. 


23 


ongelukkigs  Vrind,  aan  zyn  nootlottig  zeggen  niet  meerden- 
kende,  zyn  onfchuld  bleef  beweeren ,  wierd  hy,  volgens  de 
Wetten  dor  Inqurfitie,  veroordeeld  ter  Pyniging  (<j).  Hy  had 
dezelve  naauwelyks  twintig  minuuten  uitgedaan,  ondereen 
onophoudelyk  gekerm  van  Jefus  Maria!  of  zyn  ftem  begaf 
hem  eensklaps,   en  hy  viel  in  zwym.     Hy  wierd  daarop, 

zoo 

(i>  By  de  Regtbanken  der  Inquifttie  in  Italien  gebruikt  men  tweeërley 
zoort  van  Pynigingen,  deCorda,  en  de  Veglia,  gelykze  de baliaanenuoe- 
D  Der  Perfoon ,  die  met  de  Corda  zal  gepynigd  worden,  bindt  Dien 
Gewigt  aan  zyn  Voeten,  de  Handen  op  den  rug,  en  maakt  dezelve,  dus 
en,  fl  aan  een  Touw,  dat  over  een  Katrol  loopt,  die  bo- 
ven aan  't  Gewelf  va  ft  is.  By  dat  Touw  wordt  hy  tot  digt  aan  't  Gewelf, 
ongemeen  hoog  is,  opgetrokken,  en  blyft  dus  eenigen  tyd  han- 
gen, tot  dat  alle  zyn  Ledemaaten  en  Gewrigten  fchrikkelyk  gerekt  zyn, 
en  dan  laat  men  hem  eensklaps,  met  een  ruk,  nedervallen  tot  op  eenige 
weinige  Duimen  na  aan  den  grond.  De  fchielyke  ltuit  van  dien  Val  ver- 
oorzaakt de  allergevoeligfte  pynen,  en  hy  moet  dus  met  zyn  Armen  en 
Beenen,  uit  hun  geleden  getrokken , een  geheel  Uur  blyven  hangen,  indien 
hy  de  Misdaad,  daar  hy  meê  befehuldigd  is,  niet  belydt.  YieCorda,  noe- 
men ze  de  Koningin  der  Pynigingen;  en  zeer  weinig  voorbeelden  zyn  'er 
van  Meufchen,  die  dezelve  een  geheel  Uur  hebben  kunnen  uitftaan ;  ter- 
wyl  zommigen  aan  de  Pyn  fterven,  eer  nog  het  Uur  verloopen  is,  en  an- 
du  ai  de  Misdaaden  belyden,  daar  ze  meê  befchuldigd  worden,  't  zy  zyze 
bedreeven  hebben  of  niet,  om  zig  van  de  yfTelyke  foltering  te  verlolïen. 

Het  ander  Werktuig  der  Pyniging,  de  Veglia  genoemd,  gelykt  eeniger- 
maate  naar  een  Smits  Aambeeld,  van  boven  met  een  Spits  voorzien,  't 
welk  uitloopt  in  een  Stompe  Yzcren  Punt ,  van  gedaante  als  een  Dob- 
belfteen.  Aan  de  vier  hoeken  van  't  Vertrek  zyn  vier  Katrollen 
maakt,  waar  over  vier  Touwen  loopen.  Deeze  Touwen  worden  aan  de 
Armen  en  Beenen  van  den  Misdaadigen  gebonden,  en  met  dezelve  een; 
weinig  opgetrokken,  wordt  hy  met  het  Ruggegraat  vlak  op  dien  Yzererj 
Dobbellteen  gezet,  die,  dewyl  het  ganfche  Gewigt  van  zyn  Li_;h  an  op 
denzelven  ruit,  allenskens  in  't  Rugbeen  inwerkt  en  tot  in  't  merg  door- 
dringt. Deeze  Pyniging  moet  elf  Uuren  lang  duuren,  indien  de  Perfoon 
middelerwyl  de  Misdaad  niet  belydt,  daar  hy  over  aangeklaagd  is.  De  Graaf 
della  Torre  wierd  met  de  Corda  gepynigd. 

Geene  van  deeze  twee  Zoorten  van  Pynigingen  gebruikt  men  in  ItaliSn 
tegen  Vrouwen:  maar  men  windt  haar  Lonten  om,  de  Vingers ,  die  mert 
vervolgens  aanfteekt  en  afbranden  laat:  of  men  bindt  haar  Duimen  zoo 
ffcerk  met  dunne  Touwtjes,  dat  het  bloed  'er  van  onder  de  Nagels  uit- 
fpringt. 


2*.  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

zoo  als  hy  aan  zyn  Armen  hing ,  van  twee  Geregtsdienairs , 
wier  werk  het  is  de  Pyniging  uit  te  voeren,  ondeiicliraagd  en 
opgehouden  tot  dat  hy  weder  by  zig  zelven  kwam.  Hy  bleef 
by  zyn  voorig  verklaarde,  en  betuigde  nogmaals  zig  niet  te 
kunnen  herinneren,  dat  hy  ooit  iets  gezegd  of  gedaan  had, 
't  welk  ftrydig  was  met  het  Katholyk  Geloof;  en  fmeektehen 
zeer  ernftig,  dat  ze  hem  tog  zeggen  wilden  wat  hy  gedaan 
had,  en  waar  hy  mee  beichuldigd  wierd,  beloovende  dat  hy 
't  aanftonds  bekennen  zou,  zo  't  waar  was.  De  Itiquifiteur  was 
daarop  zoo  genadig,  dat  hy  hem  te  binnen  bragt,  wat  hy  ge- 
zegd had  op  't  zien  van  twee  Capucynen.  De  Reden  ,  waarom 
zy  de  Misdaad,  waarover  iemand  aangeklaagd  is,  zóo  lang 
voor  den  Gevangen  verborgen  houden  ,  is,  op  dat  hy ,  zo  hy 
weet  dat  hy  ooit  van  zyn  Leeven  iets  gezegd  of  gedaan  heeft, 
het  welk  met  het  Geloof  ftrydt,  en  daar  hy  nu  niet  meé  be- 
fchuldigd  wordt,  dat  ook  aan  de  Inquifuie  ontdekken  en  bely- 
den  zou,  in  de  verbeelding,  dat  dat  de  Misdaad  is,  daar  hy 
meê  wordt  betigt  (a).  Na  een  weinig  gezweegen  te  hebben, 
bekende  de  arme  Edelman ,  dat  hy  iets  van  dien  aart  gezegd 
had,  maar  dat  hy,  dewyl  hy  't  met  geen  kwaad  oogmerk  en 
zonder  nadenken  had  gezegd  ,  daar  zedert  tot  nu  toe  niet  meer 
om  gedagt  hadde.  Hy  voegde 'er  by,  maar  met  zoo  fiaauw 
een  Hem,  dat  men  't  naauwelyks  hooren  kon  ,  dat  hy  gereed 
was  om  aile  ftraf  gewillig  te  ondergaan  ,  welke  de  Heilige 
Vierfchaar  ook  mogt  goedvinden  hem  om  zyn  roekeloosheid 
en  onbedagtzaamheid  op  te  leggen :  en  daarop  viel  hy  weder 
in  zwym.  Na  dat  men  voor  een  korte  poos  het  Pynigen  ge- 
fchorfl,  en  hem  weer  tot  zig  zelven  had  laaten  komen, wierd 
hy  door  den  Promotor  Fiscaal,  wiens  ampt  het  is  den  gevange- 
nen te  befchuldigen  en  't  regtsgeding  tegen  hem  voort  te  zet- 
ten ,  dewyl  nog  Aanklaager  nog  Getuigen  ooit  te  voorfchyn 

ko- 

(a)  In  de  Inquifuie  van  Spanjcn  zet  men,  in  zommige  gevallen,  denPcr- 
foon  die  aangeklaagd  is,  zo  hy  zig  zelven  niet  befchuldigen  wil ,  geheel  e 
Jaaren  agter  een  in  een  van  die  duiftere  fchrikkelyke  gaten  gevangen,  t» 
laat  hein  daar  giffen ,  welke  misdaad  hy  moge  bedieeven  hebben. 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  25 

komen,  ondervraagd ,  welk  oogmerk  hy  by  dat  zeggen  gehad 
baddei  Want  by  die  Vierfchaar  der  Inquifitie  is  het  niet  ge- 
noeg, dac  de  befchuldigde  de  misdaad  belydt,  daar  hy  mei 
beiigt  worde,  maar  hy  moet  ook  verklaaren,  of  het  oog- 
merk, waar  mcé  hy  iets  gezegd  of  gedaan  beeft,  ketterfch 
was  of  niet:  en  veelen  zyn 'er,  die,  om  zig  van  de  pyn,  die 
ze  niet  langer  uitftaan  kunnen,  te  verloffen ,  belyden,  dat 
hun  oogmerk  ketterfeh  was,  fchoon  het  inderdaad  zoo  niec 
geweeft  is.  Myn  arme  Vrind  betuigde  ons  dikwiis,  dat  hy 
gereed  was  om  alles  te  zeggen  ,  wat  wy  maar  wilden ;  maar 
dewyl  hy  nooit  ronduit  erkende  en  beleed,  dat  zyn  oogmerk 
ketterfch  geweeft  was,  voer  men  voort  met  hem  te  pynigen, 
tot  dat  hy  door  't  geweld  der  ondraaglyke  pynen  te  eene- 
maal  afgemarteld  in  doodsbenaauwdheid  den  geeft  op  de  lip- 
pen had;  waarop  men  hem  afnam,  en  als  leevenloos  zonder 
gevoel  of  kennis  weer  naar  zyn  hok  droeg.  Daar  maakte ,  op 
den  derden  dag,  de  dood  een  einde  van  zyn  lyden.  De  In- 
quifiteur  fchreef  een  briefje  aan  deszelfs  Weduw,  waar  in  hy 
naar  belaftte  te  bidden  voorde  Ziel  van  haar  overleedenman, 
en  haar  teffens  waarfchuwde,  dat  ze  zig  wagten  zou  van  te 
klaagen  over  de  Heilige  Inquifitie,  als  of  dezelve  in  ftaat  ware, 
zig  aan  eenige  Wreedheid  of  Onregtvaardigheid  fchuldig  te 
maaken.  Alle  zyne  goederen  wierden  ten  voordeele  der  In- 
quifitie verbeurd  verklaard  (a),  en  uic  dezelve  alleen  een  klein 

in- 

(a)  Hy  wierd  na  zyn  dood  veroordeeld  a!s  een  Ontkennende  Ketter :  fiVfe- 
Heretic.)  Volgens  de  Wetten  der  Inquifitie  houdt  men  voor  Ont- 
kennende Ketters,  alle  dezulken,  die  ftandvaltig  blyven  volharden,  in  'c 
ontkennen  of  van  de  ketterfche  woorden  en  daaden  ,  daar  ze  meê  belchu!- 
digd  worden,  of  na  die  bekend  ie  hebben;  van  de  kwaade,  en  ketterfche 
oogmerken,  en  meening,  die  ze  daar  by  hadden.  Delia  Torre  bekende  de 
woorden  gefproken  te  hebben ,  ftond  toe  dat  ze  ketterfch  waren  ,  maat 
b!eef  ontkennen,  dat  hy  ze  met  een  ketterfch  oogmerk  en  mening  ge-uit 
had,  of  dat  hy  iets  anders  geloofde,  dan  't  geen  de  Katholyke  Kerk  ge- 
looft: En  hy  geloofde  ook  inderdaad  opregtelyk  niets  anders,  en  had  nooit 
■de  minfte  gedagten  gehad  om  iets  anders  te  gelooven,  ruaar  uitte  die  woo- 
nden zonder  erg,  en  uit  enkele  onbedagtzaainheid. 

D 


«ö*  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

inkomen  vergund  aan  de  Weduw,  om  van  te  leeven.  Dexyl 
zy  nog  maar  zes  maanden  waren  getrouwd  gewedt,  en  een 
gedeelte  van  haar  Bruidfchat  nog  niet  betaald  was,  zond  de 
Inquijiteur  een  bevel  aan  de  Familie  der  Confiantints  te  Fermo, 
om  alles  wat  zy  nog  aan  den  overleeden  Graaf  della  Torre 
fchuldig  waren ,  aan  de  Heilige  Vierfchaar,  en  zonder  uitftel, 
te  betaalen.  Want  de  ganfche  nalaatenfchap  der  Ketteis 
wordt  gerekend  ipfofaclo,  en  uit  eigen  aart,  aan  de  Heilige 
Jnqu'ifitie  verbeurd  te  zyn,  en  dat  niet  van  den  dag  af,  dat  zy 
de  misdaad  bekend  hebben,  maar  van  dien  dag  zelfs  af ,  dat 
zy  ze  bedreeven :  zoo  dat  alle  gefchenken  en  giften,  nadien 
tvd  door  hun  gedaan  ,  kragteloos  zyn,  en  alles  waar  zy  iemand 
meê  begiftigd  hebben,  in  wier  handen  het  zig  ook  bevinden 
mag  ,  door  de  Inquifitie  wórdt  opgeè'ifcht.  Het  Huwelyks- 
goed  zelf,  dat  ze  hunne  Dogters  meê  ten  huwelyk  gegeeven 
hadden,  heeft  men  in  diergelyke  gevallen  wel  gevonnitt  aan 
de  Inquifitie  vervallen  te  zyn ;  en  op  dien  voet  verbeurd  ver- 
klaard: en  niemand  behoeft  te  twyffelen,  of  de  begeerte  tot 
die  verbeurdverklaringen  ook  niet  een  van  de  ftcrkfte  aan- 
fpooringen  zy,  die  dat  Gerigtshof  tot  het  bedryven  van  zoo 
veel  Wreedheid  en  Onregtvaardigheid  aanprikkelt  (a). 

De  Dood  van  myn  geliefden  en  dierbaaren  Vrind,  den  on- 
gelukkigen  Graaf  della  Torre  wierd  eerlang  rugtbaar:  dog  yder, 
zelfs  zyn  naafte  bloedverwanten,  wagtten  zig  wei  om  'er  vari 
te  fpreeken,  ja  om  zyn  naam  zelfs  te  noemen,  uil;  vrees  dat 
hun  onverhoeds  iets  ontvallen  mogt ,  't  welk  men  mogclyk 
zou  kunnen  of  willen  opvatten,  als  of  zy  de  Regtspleegingen 
van  die  allerheiligfle  Vierfchaar  afkeurden.     Zoo  groot  is  het 

ont- 

(«)  Op  een  Godslafterlyke  wyze  leidt Ludovicusa Paramo,  deeze gewoon- 
te om  de  goederen  der  Ketters  verbeurd  te  verklaaren ,  en  hunne  Kinderen 
tot  liedelaars  temaaken,  of  uit  het  voorbeeld  van  God  zelvcn ,  die  onze 
eerfte  Ouders,  om  hun  Ongehoorzaamheid,  tellens  met  hun  ganfche  Na- 
komelingfchap  beroofde  van  alle  hunne  bezittingen,  en  eigendommen,  van 
hun  aaufch  Paradys,  en  van  hun  heerfehappy  over  alle  Schepfelen.  Want 
dus,  zegt  hy,  leerde  God,  de  eerfte  Inquijiteur,  allede  andere  Inquift- 
tenrs,  zyn  Gevolma^tigden,  hoe  men  met  de  Ketters  leeven  moet. 


A  R  C  II  I  D  A  L  D     R  O  YV  E  R.  27 

ontzag  of  de  (chrik,   Jiever,  dien  yder  heeft  voor  dat  agtcr- 
dog.ig  en  ongenadig  Gerigtshof. 

jlec  and.r  voorbeeld  van  Wreedheid,  door  de  Inquijitie 
gepleegd,  waar  van  in  't  onegt  verhaal  van  myn  Vlugt,  door 
den  Hr.  Baron  uitgegeeven  ,  gewag  gemaakt  wordt,  was  een  ze- 
ker ge  va] ,  't  welk  gebeurde  eenige  Jaaren  voor  dat  ik  Lid  wierd 
der  Inquijitie;  en  ik  heb  het  zelve  altyd  verhaald,  als  een  ge- 
beurtenis, niet  by  mynen  tyd,  maar,  alleen,  als  in  de  Inqui- 
jitie v.:n  Macenta  voorgevallen.  Men  vindt  'er  een  omfhn- 
dig  en  breedvoerig  verhaal  van  in  de  Jaarboeken  der  Inquijitie, 
't  welk  kortelyk  hier  op  uit  komt.  Het  hooge  Gerigtshof  te 
Romen  zond  een  bevel  aan  alle  Inqtiifiteurs  door  ganich  Itali- 
in,  waarin  hetzelve  hun  belaftte,  zekeren  Geeftelyken  te 
doen  vatten,  die  in  dat  bevel  zeer  naauwkeurig  befchreeven 
wierd.  Men  ontdekte  iemand ,  die  in  verfcheiden  opzigten 
niet  kwalyk  na  die  befchryving  geleek,  in  'c  (ligt  van  OJtmo, 
een  plaats,  die  niet  ver  van  Mac  e  rata  ligt ,  en  onder  de  Vier- 
fchaar  van  die  ftad  behoort.  Men  bragt  hem  derhalven  der- 
waarts in  de  Inquijitie,  en  pynigde  hem,  volgens  een  order 
van  Komen,  met  zoo  ongehoord  een  wreedheid,  dat  hy  te  ee- 
nemaa]  zyn  verftand  verloor.  Middelerwyl  wierd  de  Perfoon, 
daar  't  eigentlyk  opgemunt  was,  gevat,  en  de  arme  onfchul- 
dige  man,  op  een  tweede  order  van  Romen,  los  gelaaten; 
maar  hv  kreeg  het  gebruik  van  zyn  verftand  nooit  weder,  en 
de  Inquijitie  moeide  zig  verder  met  hem  niet,  maar  liet  hem 
gaan  ,  zonder  eenige  de  minfte  zorg  voor  hem  te  draagen. 
Vader  Piazza,  die  toen  te  Ofimo  Stedehouder  was  van  Va- 
der MontecuccoR ,  Inquijitear  te  Alacerata,  en  nu  weinige  jaa- 
ren geleeden  als  een  goed  en  opregt  Proteftant  te  Cambridge ge- 
ftorven  is  ,  heeft  een  verhaal  van  dit  ganfche  voorval  in  't 
licht  gegeeven,'t  welk  volmaakt  overeenkomt  met hetberigt, 
dat  ik  daar  van  in  de  Jaarboeken  der  Inquijitie  geleezen  heb. 

De  diepe  indruk,   dien  de  rampzalige  dood  van  myn  braa- 
ven  en  eerlyken  Boezemvrind ,  de  onmenfehelyke  wreedhe- 
den, die  men  aan  hem  gepleegd  had,   en  de  droevige  Rol , 
die  ik  zelf  gedwongen  geweeft  was  te  fpeelen  in  zoo  zielroe- 
D  2  remi 


2S  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

rend  een  treurfpel,  maakten  op  myne  Ziel,  verdreef  eens- 
klaps al  myn  angften  en  bekommeringen  ;  zoo  dat  ik  de  ge- 
vaaren,  waar  voor  ik  tot  dien  tyd  toe  zoo  zeer  gevreesd  had, 
als  vergeetende,  een  befluit  nam  ,  om  zonder  eenig  verder 
uitftel  het  voorneemen  te  volvoeren,  't  welk  ik  genomen  had, 
om  de  Inquijitie  te  verlaaten,  en  Italiën  voor  eeuwig  vaar 
wel  te  zeggen.  Om  myn  eigen  veiligheid  egter,  zo  veel  ee- 
nigzins  mogelyk  was,  in  zoo  gevaarlyk  een  aanllag,  in  'toog 
te  houden,  vond  ik  raadzaam,  den  Inqiiifiteur  verlof  te  vraa- 
gen,  om  de  Heilige  Maagd  te  Loretto ,  dat  pas  dertien  my- 
len  van  Macerata  ligt,  eens  te  mogen  bezoeken,  en  daar  een 
week  doortebrengen :  en  in  dien  tufTchentyd  dagt  ik  my  te 
fpoeden ,  zoo  veel  ik  maar  kon ,  naar  't  gebied  der  Graawivbiw 
ders;  de  naafte  Landftreek  aan  Macerata,  daar  men  buiten  't 
bereik  is  der  Inquifitie..  Na  dar  ik  derhalven ,  na  vry  wat  ftryds 
en  overlegs  by  my  zelven,  verlof  verzogt  en  verkreegen  had, 
om  het  nabuurig  Heiligdom  te  bezoeken,  begaf  ik  my,  den 
volgenden  morgen  aanftonds,  te  paard  op  weg ;  en  betaalde 
'er  den  Eigenaaar,  dewyl  ik  het  paard  dagt  mede  te  neemen, 
op  myn  vlugt,  de  volle  waarde  van  (a).  Ik  floeg  den  weg 
in  naar  Loretto,  maar  verliet  denzelven  op  de  hoogte  van  Re- 
canati,  na  een  geweldigen  en  angftvalligen  tweeftryd  in  myn 
gemoed  uitgellaan  te  hebben ;  dewyl  myne  onderneeming  my 
op  dat  tydpunt  te  eenemaal  wanhoopig  en  onmogelyk  voor- 
kwam ,  en  allerylTelykfle  gevolgen  ,  die  ik  onvermydeiyk 
verwagten  moeft,  zo  ze  my  mislukte  ,  zig  aan  myn  bange 
Ziel  in  het  fterkfte  licht  vertoonden.  Maar  wanneer  ik  aan 
de  andere  zyde  bedagt,  dat  het  immers  in  myn  eigen  magq 
ftond,  of  ik  my  leevendig  wilde  laaten  vatten  of  niet,  en  dat 
het  aan  iemand  in  myne  omftandigheden,  naar  wet  en  reden , 
geoorloofd  was,  om  zyn  vryheid  te  verdedigen  ten  kofle  van 

zyn 

(a)  Ik  zei  tegen  den  Eigenaar,  dat  ik,  dewyl  ik  een  zeer  flegt  Ruitei 
was,  en  zyn  paard  mogelyk  zou  kunnen  bederven,  gaarne  weeten  wilde, 
hoe  vee!  het  hem  waard  was ,  en  hoe  hoog  hy  het  fchatte.  Hy  noemde, 
my.  den  prys,  en  ik  gaf  hem  zoo  veel  als  hy  eifchte. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  \V  E  R.  20 

zyn  leeven,  en  liever,  als  'er  geen  ander  middel  meer  over- 
bleef, door zyn eigen  hand  te  derven,  greep  ik  moed,  enan- 
kerde  myn  wankelend  befluit,-  en  op  dac  oogenblüc  verdween 
eensklaps  al  myne  Vrees.  Ik  liet  Loretto  agter  my,  en  nam 
myn  weg  over  ïiceca  Contrada,  Fu{jbmbrone ,  en  Calvi  in  't  Her- 
togdom van  Uibino,  en  van  daar,  door  Romagna,  naar  het 
Bologntes.     Ik  hield  altyd  d  1,  en  liet  de  fteden  fa- 

no,  Vefaro,  Rimini ,  Furli,  Faenzi,  en  Imola,  door  welke  de 
gemeene  weg  loopt,  op  een  grooten  affland  terzyden  vanmy 
leggen.  Dus  reisde  ik  zeer  langzaam,  en  vorderde  weinig, 
dewyl  ik  doorgaans  zeer  kwaade  wegen  ontmoette,  en  dik- 
wils  zelfs  door  plaatzen  genoodzaakt  was  te  trekken  ,  daar  in 
't  geheel  geen  weg  liep,  om  niet  alleen  de  fteden  en  dorpen, 
maar  ook  de  gehugten  zelfs  te  myden.  Ik  had  middelerwyl 
zelden  iets  anders  tot  Levensonderhoud ,  dan  't  een  of  't  ander 
grof  en  ilegt  voedzel,  en  dat  nog  fchaars  genoeg,  't  welk  de 
arme  Schaapharders,  Boeren,  of  Houthakkers,  die  ik  in 
deeze  afgelegen  en  onbewoonde  ftreeken  ontmoette,  voor 
my  befpaaren  konden.  Myn  paard  had  het  niet  veel  beter, 
dan  ik  zelf;  maar  wanneer  ik  ergens  ging  ilaapen,  zorgde  ik 
voor  hetzelve  zoo  wel  als  voor  my ,  en  verkoor  tot  myn  nagt- 
ruft  zulke  plaatzen,  daar  de  befte  fchuiling  voor  my  was,  en 
het  meefte  gras  voor  myn  paard.  In  halten  vind  men  zeer 
weinig  boerewooningen  of  hutten,  die  alleen  ftaan ,  dewyl 
het  Landvolk  daar,  alle  by  elkander,,  woont  in  dorpen  en 
gehugten  ;  en  het  kwam  my  vry  veiliger  voor,  dat  ik  den  nagt 
doorbragt  overal  waar  ik  maar  een  zoort  van  fchuilplaats  vin- 
den kon,  dan  dat  ik  my  in  dezelve  waagde.  Zeventien  da- 
gen bragt  ik  met  dus  te  reizen  door,  eer  ik  uit  den  Kerkely- 
ken  ftaat  raakte,-  en  het  verfchilde  niet  veel,  of  ik  was  op  de 
grenzen  zelve  van  dat  gebied  gevangen  of  vermoord  gewor- 
den.    Het  geval  droeg  zig  op  de  volgende  wyze  toe. 

Ik  had  in  twee  geheele  etmaalen  geen  het  mir.fte  voedfel 
genuttigd,   dewyl  ik  by  geen  huizen  komen  durfde,  en  op 
myne  by  wegen  niemand  ontmoette,  die  my  iets  konde  of  wil- 
de byzetten.     Ik  was  nu  niet  ver  meer  van  de  grenzen  van  't 
D  3  Paus. 


3o  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Panfll'lyk  gebied,  en  dagtdat  ik  nog  wel  in  flaat  zou  zyn  om 
het  uit  te  houden,  tot  dat  ik  in  't  Modenees  kwam  ,  daar  ik  my 
verbeeldde,  dat  ik  zoo  veel  gevaar  niet  zou  hebben,  als  my 
te  dugten  ftond,  zoo  lang  ik  op  den  bodem  was  van  den  Ker- 
kelyken  Staat,-  maar  op  den  derden  dag  tegen  den  middag 
bevond  ik  my  zei  ven  zoo  ongemeen  zwak  en  magteloos ,  zelfs  tot 
bezwykens  toe,  dat  ik  my  begaf  naar  den  gemeenen  weg, 
die  van  Bologne  naar  Florence  loopt,  daar  ik  opkwam  eenige 
weinige  mylen  van  de  eerllgemelde  llad,  en  aan  een  Poll- 
huis,  dat  daar  geheel  alleen  ftond,  opfleeg.  Na  dat  ik  de 
Vrouw  van  't  huis  gevraagd  had,  of  zy  eenig  eeten  voor  my 
gereed  had,  en  daarop  gunllig  befcheid  gekreegen,  wilde  ik 
de  deur  van  de  eenigfte  kamer,  die  'er  in  't  ganfehe  huis 
was,  (want  hetzelve  diende  nergens  anders  toe  dan  om  van 
paarden  te  will'elen)  openen,  en  zag  'er  tot  myn  groote  ver- 
baasdheid een  Plakaat  aangeplakt,  waarin  ik  zeer  naauwkeu- 
rig  befchreeven  wierd ,  en  een  belooning  van  800  Kroonen , 
dat  is  omtrent  200  Fond  Engelfch  Geld  ,  (of  een  groote  Twee- 
duizend Guldens)  beloofd  wierd  aanyder,  die  my  leevendig 
in  handen  der  Inquifitie ,  wier  heilige  Regtbank  ik  gezegd 
wierd  ontvlugt  te  zyn,  leverde,  en  6oo  Kroonen  voor  myn 
hoofd.  In  't  zelfde  Plakaat  wierd  yder  een  zonder onderfcheid 
van  Perfoonen,  opftraf  van  den  grooten  Ban  verbooden,  my 
in  te  neemen,  te  huisveften ,  te  fpyzen,  te  verbergen  oftever- 
zwygen  ,  of  op  eenigerhande  wyze,  hoe  genoemd, myn  vlugc 
te  bevorderen  of  my  daar  in  behulpzaam  te  zyn.  Dit  ontftel- 
de  my  zeer ,  gelyk  de  Leezer  ligtelyk  denken  kan.  Maar 
myn  ontroering  nam  nog  merkelyk  toe,  toen  ik,  in  de  kamer 
komende,  daar  twee  knaapen  vond  zitten  drinken,  die  hun- 
ne oogen  op  my  flaande,  zoo  dra  ik  'er  intrad,  my  ftyf  en 
fterk  bleeven  aankyken.  Ik  tragtte  wel,  zoo  veel  mogelyk 
was,  door  myn  aangezigt  af  te  veegen,  myn  neus  te  fnuiten, 
fin  uit  het  venfter  te  kyken,  te  beletten,  dat  ze  my  niet  vlak 
in  't  gezigt  zagen ;  maar  toen  ik  daarop  een  van  hun  hoorde 
zeggen,  die  Heer  fcbynt  zig  niet  te  durven  haten  zien,  ftak  ik 
myn  neusdoek  in  myn  zak,  keerde  my  tot  dien  Knaap,  en 

zei 


ARCHIBALD     B  O  \V  E  R. 


3i 


zei  met  een  ftout  gelaat  tegen  hem:  *yvantKa 

Zie  my  aan,  zoo  lang  ge  w//ï;  ik  durf  mymel  haten  zien.     Hy 

antwoordde  niets,  maar  zag  my  weer  fterk  aan,  /chudde  zyn 
hoofJ,  en  ging  de  kamer  uit,  waar  op  hem  ZynMakkeron- 
middelyk  volgde.  Ik  lette  op  hun,  en  ziende  ftraks  daarna 
dat  zy  met  nog  twee  of  drie  andere  drukke  zamenfpraak  hiel- 
den, en,  gelyk  ik  niet twy ffelde ,  onderling  beraadslaagden, 
of  ze  my  vatten  zouden  of  niet,  ging  ik  op  het  oogenbliknaar 
tal-,  klom,  zonder  dat  ze  het  merkten,  te  paard,  en 
reed,  terwyl  ze  in  den  boomgaard  agter  't  huis  nog  zamen 
Honden  te  praaten  en  raadpleegen,  in  alleryl  van  daar,  en 
bereikte  dus  binnen  weinige  uuren  het  Modences,  alwaar  ik 
my  en  myn  paard,  dewyl  ik  my  daar tamelyk  veilig  oordcel- 
de  ,  met  voedzel  en  ruft  verkwikte.  Jk  verwonderde  my 
zeer,  dat  die  Knaapen  my  niet  vervolgden;  en  weet 'er  geen 
andere  reden  van  te  geeven ,  dan  dat  mifichien  de  Vrouw  van 
den  huize,  gelyk  ganfeh  niet  onwaarfchynlyk  is,  hun  ,  dewyl 
ze  daar  vreemdelingen  waren  zoo  wel  als  ik,  en  al 't  uicerlyk 
aanzien  hadden  van  Bannelingen  en  Struikroovers,  die  uitliet 
Pauffelyk  gebied  vlooden,  haare paarden  niet  heeft  willen  be- 
trouwen. Van  het  Modenees  vervolgde  ik  myn  reis  met  meer- 
der gemak  door  het  Parmefaans ,  het  Milanees,  een  gedeelte 
van  de  Landen  der  Republiek  van  Vencüën,  tot  aan  Cbiarienna  , 
welke  Stad  ,  nevens  haar  grondgebied  ,  behoort  onder  de 
Graauvibunders ,  die  den  raam  zei  ven  van  Inquifitie  niet  mo- 
gen hooren,  en  altyd  gereed  ftaan,  om  yder,  die  dezelve 
ontwyken  wil ,  en  ,  gelyk  tfeéle  Italiaanen  doen ,  een  Schuilplaats 
zoeken  in  hunnen  bodem,  te  ontvangen  en  in  hun  befcher- 
ming  te  neemen.  Maar  dewyl  ik  van  voorneemen  was,  om 
hoe  eer  hoe  liever  de  ftad  Bern,  Hoofdftad  van  het  groot  en 
aanzienlyk  ProtcJlantJ'cb  Canton  van  dien  naam,  te  bereiken, 
en  men  my  onderrigt  had,  dat  de  befte  weg,  dien  ik  derwaards 
kiezen  kon,  door  de  Cantons  van  Uiy,  en  Underwald ,  en  een 
gedeelte  van  dat  van  £r/«r;2  was,  welke  alle  drieRoomfchgezinde 
Cantons  zyn,  hield  ik  myn  Naam,  wie  ik  was,  en  van  waar 
ik  kwam,  zorgvuldig  verborgen.     Want  fchoon  wel  nergens 

on- 


3? 


VERDEEDIG1NG  van  den  Heer 


onder  de  Zwitfers  de Inquifitie iets  te  zeggen  heeft,  was  ik  eg- 
ter  bedugt,  of  niet  mogdyk  's  Paufen  Nuntius,  die  te  Lucern 
zyn  verblyf  houdt,  de  overheden  van  die  Roomfchgezinde 
Cantons  mogt  overhaalen,  om  my  als  een  afvalligen,  die  zyn 
orde  verlaaten  had,  aan  te  houden,  en  in  hegtenis  te  nee- 
men. 

Na  dat  ik  my  eenige  dagen  te  Chiavenna  had  uitgeruft,  be- 
gaf ik  my  weer  volkomen  verkwikt  en  herfleld  op  weg,  en 
zette  myn  reis  voort  door  het  land  der  Graauwbunders ,  en  de 
twee  kleine  Cantons  van  Ury  en  Underwald ,  tot  in  het  Canton 
van  Lucern.  Hier  raakte  ik,  dewyl  ik  geen  de  minfte  kennis 
had  van  die  landftreek,  van  den  weg  af,  en  ontdekte  van  ver 
een  ftad,  werwaarts  ik,  dog  zeer  langzaam,  voort  reed,  de- 
wyl ik  niet  wifr.  in  wat  oord  ik  was,  tot  dat  een  Landman, 
dien  ik  ontmoette,  my  onderrigtte,  dat  de  llad ,  die  daar 
voor  my  lag,  Lucern  was.  Op  dat  berigt  begaf  ik  my,  zoo 
dra  de  Landsman  buiten  myn  gezigt  was,  van  dien  weg  af,  en 
bragt  dien  nagt  door  by  een  goedaartigen  fdiaapharder ,  die 
my  in  zyn  hut  herbergde,  en  my  vol  op  gaf  van  fchaapen- 
melk,  en  myn  paard  overvloed  van  gras  bezorgde.  Den  vol- 
genden morgen  begaf  ik  my  zeer  vroeg  op  reis,  en  nam  myn 
weg,  met  zoo  veel  fpoed  als  ikkonde,  weftwaarts  aan,  de- 
wyl ik  wilt,  dat  Bern  ten  weden  van  Lucern  gelegen  was.  Maar 
na  eenige  weinige  mylen  voortgereisd  te  hebben,  begon  het 
Land  zeer  bergagtig  te  worden,  zoo  dat  ik  dien  ganfchendag 
over  en  tuiTchen  gebergten  omzworf,en  eindelyk  in  't  midden 
van  dezelve  door  den  nagt  overvallen  wierd.  Terwyl  ik  over- 
al om  zag  naar  een  bekwaame  plaats,  daar  ik,  dien  nagt,  voor 
de  fneeuw  en  regen ,  want  het  fneeuwde  en  regende  te  ge- 
]yk,  fchuilen  kon  ,  wierd  ik  ook  van  verre  een  licht  gewaar, 
en  raakte,  toen  ik  my  derwaarts  aan  begaf,  op  een  zoortvan 
voetpad,  maar  zoo  naauw  en  oneffen,  dat  ik  genoodzaakt 
was,  myn  paard  by  den  toom  te  leiden  ,  en  ,  dewyl  het  geheel 
donker  was,  met  myn  eenen  voet  den  weg  te  voelen,  eer  ik 
den  anderen  durfde  voortzetten.  Dus  bereikte  ik  eindelyk 
met  zeer  veel  moeite  de  plaats  daar  het  licht  was ,  dat  ik  gezien 

had , 


A  R  C  II  I  15  A  L  D     B  O  \V  E  R.  33 

had,  een  arm  klein  boerenhutje,  en  my  wierd,  toen  ik  aan 
de  deur  klopte,  door  een  Mans  item  van  binnen  gevraagd, 
wie  ik  was,  en  wat  ik  begeerde?  Ik  antwoordde,  dat  ik  een 

Vreemdeling  ,  verdwaald  ,  en  van  den  weg  afgeraakt 
was.  Van  den  weg  afgeraakt  ?  hervatte  de  man  ,  daar 
is  hier  geen  weg,  daar  men  van  af  kan  raaken.  Ik  vroeg  hem 
daarop,  in  welk  Caafon  ik  was;  en  toen  ik  hem  hoorde  zeg- 
gen, dat  ik  in  't  Canton  van  Bern  was,  Goddank,  riep  ik  ver- 
rukt van  vreugde  uit,  dat  ik  daar  ben ;  de  goede  man  antwoord- 
de, God  dank,  dat  gy  'er  zyt.  Ik  zeide  hem  daarop,  wie  ik 
was,  en  dat  ik  naar  Bern  dagt  te  reizen,  maar  dat  ik  geheel 
en  al  verdwaald  geraakt  was,  zonder  meer  te  weeten,  waar 
heen,  dewyl  ik  alle  gemeene  wegen  had  moeten  myden,  om 
niet  in  de  handen  te  vallen  van  de  zulken,  die  myn  ondergang 
zogten.  Hy  opende  daarop  de  deur ,  ontving  en  onthaalde 
my  met  zoo  veel  Ilerbergzaamheid,  als  zyn  Armoede  wilde 
todaaten ,  zette  my  zuurkool  en  eenige  verfche  Eieren  voor , 
den  eenigften  voorraad,  dien  hy  had,  en  bezorgde  my  fchoon 
ltroo  met  een  zoort  van  paardendeken  tot  myn  bed,  dewyl 
hy  'er  geen  ander  had,  voor  hem  zelven  en  voor  zyn  Vrouw, 
om  op  te  llaapen.  Die  goede  Vrouw  liet  in  haar  gelaat  en 
ganfche  houding  geen  minder  genoegen  en  goedaartigheid 
blyken  clan  haar  xMan,  en  zei  in  haar  Zwitferfcbe  fpraak  ver- 
fcheiden  vrindelyke  dingen  tegen  my  ,  die  haar  Man  my 
wederom  in  't  Italiaanfcb  overbragd.  Want  hy  verftond  die 
taal  zeer  wel,  en  fprak  zè  zoo,  dat  men  hem  verftaan  kon, 
hebbende  zulks,  gelyk  hy  my  verhaalde,  in  zyn  jeugd  ge- 
leerd ,  terwyl  hy  knegt  wa  in  zekere  herberg  op  de  grenzen 
van  hallen,  daar  beide  de  taaien  gefproken  worden.  Nooit 
bragt  ik  een  gerufter  en  verkwikkelyker  nagt  door,  dan  dee- 
zen:  en  zoo  dra  ftond  ik  des  morgens  niet  op,  of  de  goede 
Man  en  zyn  Vrouw  kwamen  my  vraagen,  of  ik  wel  geruft 
hadde,  en  drongen  my,  terwyl  ze  wenfehten  dat  ze  in  ftaac 
waren  ge  weeft  om  my  beter  te  onthaalen,  om  myn  ontbyt  te 
doen  met  twee  verfche  Eieren  ,  die  de  Voorzienigheid,  zeiden 
ze,  hun  ten  dien  einde  verfchaft  hadde.    Ik  nam  daar  op  af- 

E  icheid 


34  VERDEED1GING  van  den  Heer 

fcheid  van  de  Vrouw,  die,  met  haar  oogen  ten  Hemel  gefla- 
gen,  my  van  harten  een  goede  reis  fc heen  toe  te  wenfchen. 
Maar  de  Man  wilde  my,  zonder  zig  van  my  te  laaten  gezeg- 
gen, tot  op  den  gemeenen  weg  brengen,  die  mar  Bern  loopt, 
en  die ,  gelyk  hy  zeide ,  pas  twee  mylen  gaans  van  daar  kg. 
Dog  eerft  verzogt  hy  my  ernftig ,  dat  ik  eens  een  weinig  met 
hem  wilde  te  rug  gaan ,  om  het  pad  te  zien ,  dat  ik  den  voor- 
gaanden  nagt  langs  gekomen  was,  het  eenigft  pad,  zeide 
hy,  dat  ik  had  kunnen  komen,  dewyl  'er  geen  ander  was  uit 
het  nabuurig  Canton  van  Lucem  derwaarts.  Ik  zag  het,  en 
fidderde  op  't  gezigt  van  't  gevaar,  dat  ik  ontkomen  was; 
want  nu  bevond  ik,  dat  ik  een  geheel  end  wegs  gegaan  en 
myn  paard  geleid  had,  langs  een  zeer  fmal  voetpad  op  den 
rand  eener  ylTelyke  fteilte.  De  man  maakte  by  die  gelegenheid 
zoo  veel  Godvrugtige  en  welgepafte  aanmerkingen ,  dat  hy 
my  verrukte,  en  my  teffens  over  hem  deed  verbaasd  ftaan. 
Ik  had  geen  minder  reden,  om  my  over  zyn  belangeloosheid 
te  verwonderen,  dan  over  zyn  Godvrugt.  Want  toenwy, 
na  dat  hy  my  zoo  ver  verzeld  had  dat  ik  geen  het  minfte  gevaar 
meer  liep ,  om  van  den  regten  weg  af  te  raaken ,  van  elkan- 
der fcheiden  zouden ,  kon  ik  op  geenerhande  wyze  van  hem 
verkrygen,  dat  hy  van  my  eenige  belooning  aannam  voor  zyn 
moeite.  Hy  had  het  genoegen ,  zeide  hy ,  dat  hy  my  in  den  groot- 
ften  nood  dienft  gedaan  en  geholpen  had;  't  welk  door  zig 
zelven  een  genoegzaame  belooning  was ,  en  begeerde  nog 
wenfchte  geen  andere. 

Ik  kwam  dien  zelfden  avond  nog  te  Bern,  daar  ik  my  eeni» 
gen  tyd  dagt  op  te  houden:  maar  dewyl  ik  hoorde  van  den 
voornaamften  Predikant  dier  ftad,  aan  wien  ik  my  ontdekte, 
dat  'er  op  dien  tyd  van  't  jaar  zeer  dikwils  fchuiten  met  goe- 
deren en  reizigers  van  Bafel  den  Ryn  afvoeren  naar  Holland, 
befloot  ik,  op  zyn  raad ,  my  van  die  gelegenheid  te  bedienen. 
Ik  begaf  my  dan  den  volgenden  dag  weder  op  reis,  trok  het 
Roomfchgezind  Canton  van  Solothum  'snagtsdoor,  dog  ver- 
mydde  de  ftad,  ook  Solothum  genoemd ,  zeer  zorgvuldig,  en 
kwam  duis  den  rolgenden  morgen  al  vroeg  te  Bafel    Hier 

wierd 


ARCIIIBALD     B  O  W  E  R.  .35 

wierd  ik  zeer  vrindelyk  ontvangen  van  een  der  Predikanten 
van  die  plaats,  aan  wien  die  van  Bern  my  een  brief  van  aan- 
prvzing  had  medegegeeven.  Dewyl  de  fchuit  eerft  na  twee 
dagen  zou  afvaaren,  onthaalde  hy  my,  dien  ganfchen  tus- 
fchentyd,  aan  zyn  huis  op  een  deftige  en  minzaame  vvyze;  en 
toen  ik  den  derden  dag  t'fcheep  ging,  Het  ik  myn  gulhartigen 
huiswaard  myn  paard  ter  belooning  van  zyn  vrindelyk  ont. 
haal. 

Het  gezelfchap  ,  dat  ik  in  de  fchuit  ontmoette,  beftond  uit 
eenige  weinige  Kooplieden  of  handelaars,  en  een  tamelyk 
groote  menigte  van  liegt  zoort  van  volk ,  dat  niet  aan  de  kolt 
kunnende  komeD,  of  om  hun  kwaad  gedrag  van  daargewee- 
ken,  elders  zyn  geluk  ging  zoeken.  Maar  ik  bleef  in  dat  ge- 
zelfchap niet  lang  :  dewyl  ik,  toen  de  fchuit  niet  ver  van 
Straatsburg  op  een  rots  had  geftooten,  niet  goed  vond  zoo  lang 
te  wagten,  tot  dat  ze  weer  herfteld  was;  temeer,  om  dat  ik 
tog  geen  voorneemen  had  om  naar  Holland  te  gaan:  maar  be- 
lloot  myn  reis,  ten  deele  met  den  gewoonen  poftwagen  of 
Diligence,  ten  den  deele  met  poftpaarden,  door  Frankryk  voort 
te  zaten  naar  Vlaanderen. 

ÏNIyn  regtmaatige  affchrik  van  de  verfoeielyke  wreedheden 
der  Inquifitic,  onder  den  naam  van  Godsdienft  gepleegd,  en 
daar  door  geftyfd  en  aangemoedigd ,  had  wel  reeds  verfchei- 
den  twyffeüngen  in  my  doen  opkomen  omtrent  eenige  andere 
Leerfhikkcn,  die  ik  totnogtoe,  gelyk  de  meefte  Roomfch- 
gczinden  in  Italtcn  gewoon  zyn  te  doen ,  zonder  verder  on- 
derzoek blindelings  had  ingezwolgen;  maar  dewyl  ik  dezelve 
nog  niet  genoegzaam  onderzogt,  en  onzydig  overwoogen, 
nog  ook,  als  geduurig  in  zaaken  en  beoeffeningen  van  een 
geheel  anderen  aart  bezig,  eenige  goede  gelegenheid  gehad 
had  om  zulks  te  doen ,  had  ik  op  dien  tyd  nog  geen  befluit  ge- 
nomen ,  om  of"  de  Roomfche  Kerk  of  myn  Orde  te  verlaaten. 
Ik  begaf  my  derhalven,  toen  ik  veilig  in  Fr anjch  Vlaanderen 
gekomen  was ,  naar  het  Collegie  der  Schotje  Je/uiten  te  Douav, 
maakte  my  daar  aan  den  Rector  bekend  ,  verhaalde  hem  de  re- 
den van  myn  fchielyk  en  heimelyk  vertrek  uit  Italiën,  enver- 
E  2  zogt 


36  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

zogt  hem  ,  zonder  uitftel  kennis  te  willen  geeven  van  myn 
aankomft  zoo  wel  als  van  de  beweegredenen  van  myn  vlugt 
aan  Michaël  Angelo  Tamburini,  Generaal  der  Orde ,  en  mynen 
byzonderen  vrind.  Dat  ik  my  dus  in  een  Collegie  der  Jcfui- 
ten  begaf,  en  my  daar  door  geheel  in  hun  magt  ltelde,  is  een 
kïaarblykelyk  bewys,  gelyk  ik  hier  in  't  voorbygaan  mag  aan- 
merken ,  dat  ik  niet  uit  Italiën  gevlugt  was,  om  dat  ik  my  aan 
eenige  misdaad  had  fchuldig  gemaakt,  en  de  welverdiende 
ftraf,  die  ik  daar  voor  vreesde,  had  ontloopen,  gelyk  myn 
Vyanden  naderhand  hebben  gelieven  te  zeggen.  Want  zo 
iets  dergelyks  de  oorzaak  geweeft  was  van  myn  vlugt,  kan 
niemand  denken,  dat  ik  dwaas  genoeg  zou  geweeft  zyn,  om 
in  plaats  van  naar  Holland  oï  Engeland  te  wyken ,  gelyk  ik  even 
gemakkelyk  doen  kon  ,  en  daar  veilig  de  ganfche  Orde  te 
tarten,  my  zelven  dus  moedwillig  in  hunne  handen  over  te 
leveren,  en  hun  gelegenheid  naar  wenfch  te  geeven,  om  my 
te  ftraffen ,  zoo  als  ze  goedvonden. 

De  Rcftor  fchreef ,  gelyk  ik  hem  verzogd  had,  aan  den  Ge- 
neraal; en  de  Generaal,  zonder  in  zyn  antwoord  eenig  hetmin- 
fte  gewag  te  maaken  van  myn  vlugt,  (want  hy  kon  dezelve 
niet  afkeuren ,  en  oordeelde  het  niet  veilig  om  ze  goed  te  keu- 
ren) belaftte  my  te  blyven,  daar  ik  was,  tot  nader  order.  Ik 
kwam  te  Douay  in  't  begin  van  Mey,en  bleef 'er  tot  op  liet  eind 
van  Juny  ,  of  het  begin  van  July;  wanneer  de  Rector  een 
tweeden  brief  van  den  Generaal  ontving,  waarin  dezelvehem 
verwittigde ,  dat  hy  bevel  gekreegen  had  van  de  Hooge  Vier- 
ichaar  der  Inquifilie,  om  my,  waar  ik  ook  was,  te  belaften, 
dat  ik  naar  Italiën  te  rug  zou  komen;  indien  ik  gewillig  dac 
bevel  gehoorzaamde,  my  in  naam  dier  Heilige  Vierfchaar  ilraf- 
feloosheid  en  voikomen  vergiffenis  te  belooven;  maar,  zo  ik 
weigerde,  en  agterbleef,  my  te  handelen,  als  een  afvalligen. 
Hy  voegde  'er  by,  dat  het  zelfde  bevel,  niet  lang  na  myn 
vlugt,  aan  alle  de  Nuntiën  gezonden  was,  die  aan  de  Hoven 
van  Roomfchgezinde  Vorften  hun  verblyf  houden ,  en  raadde 
my  derhalven,  om  zonder  verder  uitftel,  voor  myn  eigen  vei- 
ligheid zorg  te  draagen. 

De 


A  R  C  II  I  B  A  LD     E  O  W  E  R.  37 

De  Leezer  merke  hier  aan  ,  dat  men  het  in  iemand .  die  een 
Lid  is  van  een  geeftelyke  Orde  of  genootfehap,  afval  noemt, 
zo  hy  zonder  kennis  en  toeftemming  van  zyn  overften  zyn  gee- 
ftelyk  gewaad  aflegt,  en  uit  het  Collegie  of  Kloofter  wykt,  daar 
ze  hem  in  geplaatfr  hebben ;  en  dat  alle  Biffchoppen  niet  al- 
leen gemagtigd  maar  zelfs  verpligt  zyn,  om  zulk  een  afvalli- 
gen binnen  de  grenzen  van  hun  Kerkgebied  te  doen  vatten, 
en  hem  aan  zyn  overften  over  te  leveren,  om  door  dezelve 
geftraft  te  worden.  Dewyl  ik  myn  gewaad  afgelegd,  en  uit 
het  Collegie  te  Macerata  geweeken  was  zonder  verlof  van  myn 
overften,  die  my  daar  geplaatft  hadden,  zou  men  my  als  een 
afvalligen  hebben  kunnen  handelen,  indien  men  my  in  myn 
vlugt  betrapt  had  in  eenig  Roomfchgezind  land,  fchoon  zelfs 
de  Inquifitie  daar  niets  had  te  zeggen.  Maar  dat  ik  dus  vry- 
willig  tot  myn  gehoorzaamheid  wederkeerde,  en  't  gewaad 
weer  aannam ,  zuiverde  my  te  eenemaal  van  de  misdaad  van 
afval  voor  de  Regtbank  van  den  Generaal,  en  zelfs  voor  die 
der  Inquifitie.  Maar  nogtans  behield  het  hooge  Gerigtshof 
der  biquijitic  altyd  de  magt ,  om  den  Generaal  te  belaften  ,  dat 
hy  my  naar  Italiè'n  te  rug  zou  roepen ,  en  indien  ik  weigerde, 
handelen  als  een  afvalligen;  dewyl  Ongehoorzaamheid  aan 
een  uitdrukkelyk  bevel  van  een  wettigen  overften  als  misdaad 
van  afval  wordt  aangemerkt,  en  als  zoodanig  geftraft  met 
raauwe  opfluiting,  en  Water  en  Brood  tot  dat  het  bevel 
volbragtis.Dergelyk  een  laft  ontving  ook  deGeneraal  van  wegen 
de  Inquifitie;  maar  de  vrir.dfchap,  die  hy  my  toedroeg,  en 
van  welke  hy  my  verfcheiden  merkwaardige  blyken  getoond 
had ,  nevens  de  erkentenis  en  volkomen  overtuiging  van  myn 
onfchuld,  dewyl  de  lnquifueur  zelf  niets  anders  tot  myn  be- 
fchuldiging  had  ingebragt,  dan  alleen  myn  vlugt,  bewoogen 
hem,  om  my  voor  't  gevaar,  dat  my  dreigde,  te  waarfchu- 
wen.  Ik  was  ook  anders  ,  gelyk  ik  waarlyk  zelf  dagt,  nu 
veilig  geweeft  in  't  Franfch  gebied,  en  had  daar  ongeftoord 
kunnen  leeven, zonder  deminfte  vrees  voor  de  Inquifitie,  wel- 
ke misdaad  ,  wier  onderzoek  tot  haare  Regtbank  alleen  be- 
hoort, ik  ook  mogte  bedreeven  hebben.     Maar  dewyl  ik  een 

E  3  Lid 


38  VERDEEDIGING  van  den   Hier 

Lid  geweeft  was  van  haar  Vierfchaar,  en  bygevolg  haar  ver- 
foeielyken  handel  en  heillooze  Regtspleegingen  kende,  waren 
ze  bedugt  dat  ik  dezelve  aan  deWaereld  ontdekken  zou,'  en 
om  zulks  voor  te  komen  belaflten  zy  den  Generaal,  om  my  naar 
Italiën  te  rug  te  roepen ,  en  een  volkomen  vergiffenis,  zo  ik  ge- 
hoorzaamde, in  hunnen  naam  te  belooven,  maar  my  voor 
myn  ganfche  leeven  op  te  fluiten  ,  indien  ik  weigerde  te 
komen. 

Op  't  leezen  van  dien  minzaamen  brief  vanwaarfchuwing, 
door  den  Generaal  gefchreeven,  was  de  Rcftor  van  gedagten , 
dat  ik  my  op  ftaanden  voet  en  zonder  eenig  tydverzuim  be- 
geeven  moeit  naar  Engeland,  niet  alleen  om  dat  dit  Ryk  de 
allerveiligfte  vryplaats  was,  werwaarts  ik  myn  toevlugt  zou 
kunnen  neemen,  maar  ook  om  dat  ik  daar  eerlang  weder  myn 
moedertaal  zou  magtig  worden,  en  zoo  dra  ik  ze  weer  fpree- 
ken  kon,  hun  van  zeer  grooten  dienft  zou  kunnen  zyn,  't  zy 
daar  in  Engeland,  't  zy  in  Schotland.  Dit  voordel  van  den 
Rector ,  om  naar  Engeland  de  wyk  te  neemen ,  ftond  my  onge- 
meen wel  aan,  als  beft  gefchikt  naar  den  toeftand  myns  ge- 
moeds  op  dien  tyd,  't  welk  grootelyks  ongeruft  was  en  verle- 
gen ,  dewyl  myn  oude  twyffelingen  over  zommige  (tukken 
van  den  Godsdienft  dagelyks  meer  en  meer  grond  wonnen ,  en 
'er  telkens  weer  nieuwe  in  my  opftonden  door  het  leezen,  ge- 
]yk  daar  myn  eenigfte  bezigheid  was,  van  de  fchryvers,  die 
over  de  Geloofsverfchillen  handelden,  en  welke  ik  daar  vond 
in  de  boekery  van  het  Collegie.  Na  dat  wy  dus  de  plaats  , 
werwaarts  ik  myn  toevlugt  neemen  zou,  beftemd  hadden ,  en 
wy  daar  by  teffens  met  eikanderen  waren  overeengekomen , 
dat  ik  my ,  den  volgenden  morgen  aanftonds,  op  weg  zoube- 
geeven,  beloofde  ik  hem  plegtig,  op  zyn  eigen  verzoek  en 
begeerte,  dat  ik,  na  myn  aankomft  in  Engeland,  geen  woord 
tegen  iemand  zou  reppen  van  den  brief  van  den  Generaal  aan 
hem  ,  of  dat  hy  eenige  kennis  en  deel  gehad  had  aan  myn 
vlugt.  Deeze  belofte  heb  ik  ook  altoos  eerlyk  en  met  alle  ge- 
trouwheid gehouden ,  en  ik  zou  my  zelven  als  den  ondank- 
baarden menfeh  van  den  aardbodem  verfoeid  hebben,  indien 

ik 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    HO  W  E  R.  93 

ik  dat  vertrouwen  misbruikt  had,  dewyl  ik  ligtelyk  voorzien 
kon,  dat,  zo  men  te  Romen  wift,  dac  of  de  Gcn.raal  of  de 
ReSor  de  hand  gehad  hadden  in  myn  ontvlugten  ,  de  Inquijitie 
daar  over  baat  misnoegen  aan  beiden  op  een  zeer  gevoelige 
wyze  toonen  zou.  Want  fchoon  wel  een  Je/uit  in  Frankryk,  in 
Vlaanderen,  of  in  Duitsland  buiten  't  bereik  is  der  Inquijitie,  zy 
heeft  egter  den  Generaal  in  haar  magt,  en  de  Hooge  Vier- 
fchaar  te  Romen,  daar  hyaltyd  zyn  verblyf  houdc,  kan  hem 
zelven  niec  alleen  ftraffen ,  zo  ze  wil,  maar  hem  ook  nood- 
zaaken,  dat  hy  iemand,  wie  't  zy,  van  de  Orde,  die  van 
hem  afhangt ,  zulk  een  ftraf  oplegt,  als  haar  goeddunkt. 

De  Rector  ging  dien  zelfden  avond  uit  de  ftadj  en  jn  zyn  af- 
wezen  ,  dog  niec  zonder  zyn  kennis  en  mede  weeten ,  nam  ik 
den  volgenden  morgen  zeer  vroeg  een  van  de  paarden  van  'c 
Collegie,  even  als  of  ik  my  een  weinig  ging  verlugten,  dewyl 
ik  min  of  meer  onpaffelyk  was,  en  eenige  dagen  zou  door- 
brengen te  RyJTel.  Maar  ik  floeg  wel  haalt  een  anderen  weg 
in,  en  kwam  dien  avond  nog  te  Aire,  en  den  volgenden  dag 
ie  Calais.  Ik  had  daar  wel  geen  gevaar,  dat  men  my  aanhou- 
den en  in  hegtenis  neemen  zou  uit  laft  van  de  Inquifuie,  om 
dat  men  voor  die  Regtbank  geen  minder  affchrik  heeft  in 
Frankryk,  dan  in  Engeland.  Maar  dewyl  ik  uit  den  brief  van 
den  Generaal  gezien  had ,  dat  alle  de  Nuntiën  aan  de  verfchei- 
den  Hoven,  korts  na  myn  vlugt  een  bevel  ontvangen  had- 
den, om  my  in  alle  Roomfehgezinde  landen,  daar  men  my 
ontdekken  moge,  te  doen  vatten  als  een  afvalligen  en  verlaa- 
ter  van  zyn  Orde,  was  ik  in  geen  kleinen  angft,  dat  men  my 
kennen  mogt,  en,  onder  dien  naam,  zelfs  te  Calais  aanhou- 
den. Zoo  dra  ik  derhalren  voor  de  herberg  van  't  paard  ge- 
fteegen  was,  begaf  ik  my  op  ftaanden  voet  naar  de  haven  : 
daar  ik  ,  dewyl  ik  weinig  kennis  had  van  de  Zee,  en  den  over- 
togt  veel  korter  waande  te  zyn,  dan  die  inderdaad  is,  eenige 
VifTchers  tragtte  te  beweegen ,  dat  ze  my  nog  dien  zelfden 
avond  met  een  van  hun  kleine  Viflchersichuitjes  naar  Enge- 
land overvoerden.  Dit  gaf  de  Havenwagters  agterdenken  ; 
en  men  zou  my  ongetwyffeld  als  een  man,  ichuldig  of  ten 

min- 


40  VERDEEDIGING  van  den  Hzzvl 

minften  verdagt  van  de  eene  of  de  andere  zwaare  misdaad, 
en  die  het  geregt  poogde  te  onifnappen,  in  verzekering  ge- 
nomen hebben,  indien  Lord  Balrimore,  dien  ik  het  geluk  had 
in  de  herberg  te  ontmoeten,  van  myn  gevaar  onderrigt,  en 
met  myn  toeïtand  medelyden  hebbende,  my  niet  op  dat  zelf- 
de oogenblik  met  zyn  ganfche  gezelfchap  naar  de  haven  ver- 
zeld,  en  aan  boord  van  zyn  jacht,  dat  buiten  in  zee  lag  ,  ge- 
bragt  hadde.  Ik  liet  al  myn  reisgoed  in  de  herberg,  en  be- 
hield niets  dan  de  kleeren  ,  die  ik  aan  't  lyf  had;  gelyk  ik 
reeds  te  Douay  hec  Berigtfchrift  der  Inquifitie  op  Order  vanden 
Generaal  verzegeld,  en  aan  den  Rector  van  't  Collegiehadover- 
gegeeven.  Ik  Hiep  dien  nagt  op  het  jacht ,  en  den  volgen- 
den dag  zette  Lord  Baltimore  my  te  Douvres  aan  land ,  van 
waar  ik  met  den  gewoonen  poftwagen  te  Londen  kwam. 

Geen  woorden  zyn  kragtig  genoeg  om  de  vreugd  en  't  ge- 
noegen myner  Ziele  uit  te  drukken,  toen  ik  myn  voet  op  den 
Engelfchen  bodem  zette,  en  bedagt,  dat  ik  nu  eindelyk  ineen 
land  van  vryheid  was ;  en  volkomen  myn  eigen  meefter  om 
zonder  gevaar  of  fchroom  myn  gemoed  te  beleeven,  en  vol- 
gens het  rigtfnoer  van  reden  en  geweeten  te  doen  en  te  den- 
ken. Ik  oordeelde  het  egter,  voor  God  en  Menfchen  niet  te 
kunnen  verantwoorden,  dat  ik  een  Kerk  verliet,  waarin  ik  ge- 
doopt en  opgevoed  was,  voor  dat  ik  eerft  haar  Leerflukken 
grondig  onderzogt,  en  naauw  gewikt  en  gewoogen  had.  Ik 
nam  dan  by  my  zelven  een  befluit,  om  by  die  Kerk  te  blyven 
of  dezelve  te  verlaaten ,  naar  dat  die  Leerftukken  my ,  na  een 
onzydig  en  naauwkeurig  onderzoek,  wel  of  kwalyk  gegrond 
zouden  voorkomen.  Dus  bleef  ik  dan  nog  een  Ledemaat  van 
de  Kerk  van  Romen,  en  bygevolg  ook  van  de  Orde,  waar 
onder  ik  behoorde;  en  ik  kweet  my,  onder 't  beftier  van  Va- 
der Parker,  die  toen  Provinciaal  in  Engeland  was,  en  aan  wien 
de  Generaal  my  zeer  fterk  had  aanbevolen,  op  een  behoorlyke 
wyze  van  alle  de  pligten  van  myn  Orde,  volgens  de  geloften  , 
die  ik  gedaan  had,  en  waar  aan  ik  ook  zekerlyk  gebonden 
bleef,  zoo  lang  ik  een  Lid  was  van  die  Kerk,  in  welke  ik  ze 
gedaan  had.     Dog  middelerwyl  lag  ik  my  met  grooten  yver 

uit 


A  II  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  *t 

uit  op  't  onderzoek  der  Leerflukkcn,  die  tuffchen  beide  de 
Kerken  in  gefchil  liaan ;  niet  alleen  van  dat  der  Pauflelyke 
Opperhoofdigheid,  't  welk  ik  reeds  te  vooren  wift,  dat  on- 
gegrond was,  maar  ook  van  alle  andere  vcrfchilftukken.  lic 
vond  hier  merkelyk  beter  hulpmiddelen  en  gelegenheid,  dan 
ik  eertyds  had  in  Italisn,  om  de  waarheid  te  leeren  kennen; 
dewyl  de  boeken,  die  ik  daar  toe  noodig  had  ,  my  bezorgd 
wierden  door  den  Heer  /Jfpinwall ,  Onderdeken  van  de  Ko- 
ninklyke  Kapel,  en  door  den  geleerden  Heer  Clarke  van  St. 
James ,  met  wien  de  Onderdeken  my  bekendmaakte.  Het 
was  kort  na  myn  komfl  in  Engeland,  dat  ik  van  den  Heer 
/Jfpinuiall  hoorde  fpreeken ;  en  dewyl  hy ,  zoo  wel  als  ik,  tot 
de  Orde  der  Jefuiten  behoord  hadde,  ging  ik  hem  bezoeken. 
Hy  ontving  my  zeer  vrindelyk,  en  ik  gaf  hem  daar  op  myn 
gedagten ,  zonder  eenige  agterhoudendheid ,  te  kennen.  Zedert 
hield  ik  verfcheiden  gefprekken ,  zoo  met  hem,  als  met  den  Heer 
Clarke;  gelyk  ook  eenigen  met  wylen  den  Biffchop  van  Cloyne, 
toen  Deken  van  Londonderry.  Het  gevolg  van  alle  deeze  ge- 
fprekken, van  myn  naarftig  leezen,  en  van  myn  eigen  re- 
deneeringen was ,  dat  ik  volkomen  by  my  zelven  overtuigd 
wierd  ,  dat  veele  van  de  begunftigde  Leerftukken  van  de 
Roomfche  Kerk  niet  alleen  kïaarblykelyk  ftrydig  waren  mee 
de  Schriftuur  en  de  Reden  ,  maar  dat  zy  ook  Goddeloos ,  Gods- 
hllerlyk,  en  te  eenemaal  onbeftaanbaar  waren  met  de  eigen- 
en  van  een  oneindig  en  volmaakt  Opperwezen.  Ik 
ontrok  my  derhalven  ,  zonder  verder  uitflel,  de  gemeenfehap 
van  die  Kerk,  nam  affcheid  van  den  Provinciaal,  verliet  de 
Orde,  vertrok  uit  het  Roomfchgezinde  Huisgezin,  waar  by  ik 
myn  verblyf  hield  in  Eittle  •  IVyld-jlreet ,  en  daar  Vader  Par- 
ker my  geplaatft  had ,  en  ging  woonen  by  eenen  Procureur,  die 
Protejlantfcb  was,  naad  de  Kapel  in  Oxendenjlreet ,  op  raad  en 
aanpryzing  van  den  Heer  AJpïnxaaU.  Dit  gebeurde  in  de  maand 
November  van  't  jaar  1726  ,  omtrent  vier  maanden  na  myn 
komft  in  Engeland:  en  van  dien  tyd  af  aan  tot  nu  toe,  dat  is, 
meer  dan  dertig  jaaren  agter  een,  heb  ik  nimmer  eenigen 

F  dienft 


42  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

dienft  van  de  Roomfche  Kerk  of  zelf  verrigt,  of,  't  zy  in  't 
openbaar,  't  zy  in  't  geheim,  bygewoond. 

Geen  tydelyke  inzigten,  zeker,  of  beweegredenen  van  ei- 
genbelang waren  het ,  of  konden  het  zyn ,  die  my  bragten  tot 
dien  ftap,  en 't  Pausdom  deeden  verzaaken.  Ik  had  op  dien 
tyd  geen  andere  vrinden ,  of  kenniffen  van  den  Protcflantfchcn 
Godsdienft  in  ganfch  Engeland ,  dan  Mylord  Baltimore,  den 
Heer  jtfpinwall,  en  den  Heer  Clarke.  Ik  voegde  my  daarenbo- 
ven ook  toen  nog  by  geen  byzondere  Kerk,  maar  vormde 
my  ,  dewyl  ik  ,  zoo  lang  en  deerlyk  bedroogen  geweeft  , 
en  om  den  tuin  geleid  ,  haar  alle  rerdagt  hield  ,  een  by- 
zonder  zamenftel  van  Godsdienft  voor  my  zelven,  en  bleef 
dus  een  Prot ejlant,  den  tyd  omtrent,  meen  ik,  vanzesjaaren 
lang,  maar  een  Proteftant,  die  geen  Ledemaat  was  van  eeni- 
ge  byzondere  vergadering  of  gezindheid.  Eindelyk  egter  ging 
ik  over  tot  de  Engelfcbe  Kerk,  die  in  haar  dienft  zoo  vry  is  van 
alle  afgodifche  en  bygeloovige  gebruiken  van  't  Pausdom ,  als 
eenige  andere  Kerk,  en  minder,  dan  veele  anderen,  tot  geeft- 
dryvery  geneegen.  In  deeze  keur  konden  tydelyke  inzigten 
en  eigen  belang  even  weinig  invloed  op  my  hebben,  als  in  'c 
'c  verzaaken  van  't  Pausdom.  Want  dewyl  ik  om  welgegron- 
de redenen  niet  goedvond  het  geeftelyk  gewaad  weer  aan  te 
neemen,  floot  ik  my  daar  door  van  zelfs  den  weg  tot  alle  Ker- 
kelyke  Ampten,  en  ik  was  toen  nog  by  niemand  bekend,  die 
gezag  of  invloed  genoeg  had ,  om  my  tot  de  eeneof  de  andere 
bediening  van  den  ftaat  te  bevorderen. 

De  Heer  ylfpiniaall,  met  wien  ik  wel  haaft  een  naauweBoe- 
zemvrindfchap  oprigtte,  bragt  my  in  gezelfchap  by  alle  zyne 
vrinden  en  bekenden,  en  onder  anderen  ook  by  den  Heer 
Grthwet  van  P all-mail- Court  ^  in  't  laatft  van  November  1726:  by 
welke  gelegenheid  ik  ook  kennis  kreeg  met  den  Heer  Dalton 
van  Cleveland-Row,  die  de  oudfte  is  van  alle  myne  goede  vrin- 
den is,  die  nog  in  leeven  zyn;  en  dien  't  nog  zeer  wel  heugr, 
dat  de  Heer  Jfpinivall  my  byzyn  Schoonbroeder,  den  Heer 
Ortbwet,  in  gezelfchap  bragt.    In  December  van  't  zelfde  jaar 

1726 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     EO  W  E  R.  43 

{•Ji6  kreeg  ik  gcvallig  kennis  aan  den  Heer  Goodman,  eenen 
v.in  de  gewoonlyke  Gencesheeren  van  zyn  Majefteïtj  Koning 
Gt  itge  den  Eerden,  en  naderhand  van  den  thans  regeerenden 
Koning  George  den  Tweeden.     Die  Heer,  bemerkende  dat  ik: 
vry  wel  ervaaren  v/as  in  de  Latynfche  Schryvers,  (en  daar 
was  geen  man  in  ganfrh  Engeland  ,   die  die  Schryvers  beter 
kende  dan  hy)  verfchafte  my,op  de  aanpryzing  van  den  Heer 
Afpinwall,   en  den  Heer  Clarke,  toegang  toe  den,  nu  overlee- 
denen  ,   Lord  Aylmet,  weike  iemand  zogt ,  die  in  dien  tak  der 
Letreroeffeningen  bedreeven  was ,   en  hem  in  't  leezen  dier 
lchryvers  met  zyn  onderrigtingen  zou  mogen  dienen.     Dus 
raakte   ik  eer  11  in  kennis  met  Mylord  Aylmer.     Maar  dewyl 
ik  te  eenemaal  vreemd  was  in  Engeland,  en  niemand  my  daar 
kende,   hoewel  myn  gefiagt  in  Schotland  wel  bekend  was,  en 
niettegenftaande  zyn  Edelheid  niets  in  my  of  myn  gedrag  te 
berispen  vond,  vereerde  hy  my  egter  niet  met  zyn  vertrou- 
wen ,   en  gaf  my  zelfs  geen  toegang  in  zyn  huisgezin  ,  voor 
dat  hy  eerft  buiten  's  lands  naar  my  en  de  omftandigheden 
van  myn  wandel  en  leeven  had  doen  verneemen.     En  't  waar 
ook  zeker  een  zaak  geweeft ,  daar  yder  met  regt  over  had 
moeten  verzet  ftaan ,   dat  een  Heer  van  zulk  een  ongemeen 
goed  verftand,   van  zulk  een  befcheidenheid  en  voorzigcig- 
hoid  als  Lord  Aylmer,  my  in  zyn  huis  zou  genomen  hebben  , 
met  zyn  vertrouwen  en  vrindfehap  vereerd,  en  zelfs,  gelyk 
Zyn  Edelheid  naderhand  deed,  de  opvoeding  van  twee  van 
zyne  kinderen  my  hebben  toebetrouwd ,   zonder  eerft  buiten 
's  lands,  en  op  die  plaatzen,  daar  ik  bekend  was,  naauwkeu- 
rig  onderzoek  te  hebben  laaten  doen  naar  myn  gedrag,  zoo 
_!s  naar  de  beweegredenen  van  myn  vlugt,  en  wel  vol- 
komen verzekerd  en  overtuigd  te  zyn,    dat  het  verhaal,   't 
welk  ik  van  myn  lotgevallen  deed,   geen  opgeraapte  vertel- 
ling was,  nog  bedriegery.  Hy  bediende  zig  ten  dien  einde  vafi 
verfcheiden  van  zyn  nabeftaanden  en  goede  vrinden,  die  in 
hallen  reisden  ,   en  van  verfcheiden  fcheeps-officieren ,  daar 
zyn  Edelheid,  als  in  den  zecdienft  opgebragt,  kennis  aan  had. 
Niemand  van  hun  hoorde  iets  tot  myu  nadeel,  maar  in  tegen» 
F  2  deel 


44  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

deel  gaf  yder,  die  my  in  Itaïïën  gekend  had,  een  zeer  goed 
getuigenis  van  my,  en  de  Jefuiten  zelve  hadden  niets  ten  my- 
nen  lafte  te  zeggen ,  dan  alleen ,  dat  ik  hun  Orde  verlaaten  had , 
en  afgevallen  was,   waar  over  zy  zig  zeer  aangedaan  betuig- 
den,   uit   zugt    voor    de    behoudenis  myner  Ziel.     Vader 
Luthrcl,  een  Jefuit  uit  Ierland,  toen  lieftor  van  't  Collegie  te 
Livomo,  was  de  eenigfte,  die  tegen  iemand  van  de  goede  vrin- 
den van  Lord  Ayhner,  die  hem  naar  de  reden  vroeg,  waarom 
ik  hun  verlaaten  had,  zeide,   dat  hy  zulks  niet  zeker  wilt, 
maar  zig  verbeeldde,   dat  ik  het  alleen  gedaan  had,  omdat 
het  my  verdroot  langer  alleen  te  flaapen,  en  dat  het  my  te 
doen   was  om  een  bedgenoot.     Maar  hier  in  had  die  goede 
Vader  niet  wel  gegift;  want  ik  was  twintig  jaaren  in  Engeland, 
eer  ik  eens  om  een  bedgenoot  dagt,  en  vier-en  twintig  eer  ik 
'er  eene  had.    Dit  is  de  gewoone  befchuldiging ,  daar  de 
Roomfchgezinden  yder  een  meê  bekladden,  die  Protejlantfeh 
wordt,   na  dat  hy  gelofte  van  kuifchheid  gedaan  heeft;  hoe 
wel  geen  negen  van  de  tien ,  die  die  gelofte  doen ,  dezelve  naar- 
tomen.     De  vrinden  van  Lord  Ayhner  vernamen  niets  van  al 
die  andere  gewigtige  bezwaarnillen  ten  mynen  lafte,  dat  ik  , 
by  voorbeeld,    een  ongeoorloofde  verkeering  gehouden  had 
met  een  Non ;   dat  ik  de  Inqwfuie  befloolen  had ;  dat  ik  het 
Pausdom  verlaaten  had,  enkel  ui:  fpyt ,  om  dat  men  my  geen 
BiiTchop  had  willen  maaken.     Alle  die  fraaie  (tukjes  heb  ik 
eerft  bedreeven,   zedert  dat  ik  de  Hiftorie  der  Paufen  heb  be- 
gonnen te  fchryven ,   en  ik  zou  'er  nooit  handdaadig  aan  ge- 
worden zyn,   had  ik  de  Paufen  en  't  Pausdom  in  ruft  gelaaten. 
Zoo  dra  kwam  het  eerfte  Deel  van  myn  Hiftorie  der  Paufen  niet 
in  't  ligt,  of  de  ganfche  bende  van  Priefters,  Monniken,  en 
Jefuiten  raakte  op  de  been,  en  begon,  met  oogmerk  om  het 
werk,   door  den  fchryver  een  kwaaden  naam  te  geeven,  in 
wanagting  te  brengen,  allerhande  valfche  en  fchandelyke  ge- 
rugten  van  my  en  van  de  redenen  te  verfpreiden,  waarom  ik 
uit  Italiën  gevlugt  was.     Zekeren  Roomfchgezinden  Edelman 
wierd  van  zyn  Priefters  verzekerd ,  en  hy  verzekerde  het  we- 
derom op  zyn  beurt  den  Heer  Ptlbam,  die  zyn  nabuur  was  op 

't  land, 


A  R  C  II  I  13  A  I.  D     B  O  W  E  R.  4.5 

'eland,  dat  ik  de  /»g»(/ïf/V  beftoolen  had,  en  dac  die  diefftal 
5  k  de  w..are  oorzaak  was  van  myn  vlagt.  In  lVaks% 
zeiden  de  Roomfchgezinden  ronduit,  dat  ik  hun  Godsdienfb 
verzaakt  had  uit  fpyt  en  misnoegen,  dat  men  my  geen  Bisdom 
had  willen  geeven  ,  en  dat,  zeiden  ze,  konden  ze  toonenmec 
myn  eigen  hand.  Il:  twyffel  ook  niet  of  zy  ha  iden  'er  brieven 
van,  even  eigenhandig  en  geloofwaardig,  als  die  ze  nu  on- 
langs gefmeed  hebben.  Van  myn  gewaande  ongeoorloofd e 
verkeering  met  de  Non  zal  in  't  vervolg  gefproken  wor- 
den, 

I  let  zoo  aanftonds  gemelde  onderzoek  naar  my  en  myn  ge- 
drag liet  Lord  Aylmer  doen,  zonder  dat  ik  'er  iets  van  wilt; 
maar  naderhand  gaf  hy  \r  my  kennis  van;  gelyk  hy 'er  ze- 
dert  ook  een  verhaal  van  deed  aan  veele  van  zyn  vrinden  en 
kenniflèn,  en  onder  anderen  aan  het  geflagt  der  Lyttletons , 
toen  ik  eerft  aan  dezelve  kennis  kreeg  door  middel  van  Lord 
dy luiers  nigt,  Mevrouw  Lyttlcton,  wier  buitengemeene  ver- 
dienften  aan  yder  ,  die  haar  gekend  heeft,  aan  ganfeh  En- 
geland mag  ik  wel  zeggen,  te  over  bekend,  mynen  lof  niet 
noodig  hebben.  Ik  heb  haar  gekend  van  haar  kindsheid  af; 
zy  prees  my  by  den  1  ton  aan ,  als  iemand,  die  zyn 

kennis  en  vrindfehap  waardig  was;  en  vereerde  my  zei  ven  ook 
met  haar  vrindfehap  en  agting  tot  aan  het  uur  van  haaren 
dood. 

Myn  kennis,  myn  gemeenzaame  omgang,  mag  ik  wel  zeg- 
gen, met  Lord  Ayhner ,  het  onberispelyk  gedrag,  dat  ik  volle 
negen  jaaren  agter  een  ,  en  het  grootfte  gedeelte  van  de  vol- 
gende twintig  hield  in  zyn  huis,  en  de  goede  gedagten,  die 
zvn  Edelheid  van  my  geliefde  te  hebben  ,  bragten  my  in  ken- 
nis en  agting,  by  alle  familien,  aan  welken  de  zyne  vermaag- 
fchapt  was,  of  vrindfciap  en  verkeering  meè  hield:  als  die 
van  Xorris,  Fortefcue,  Mofiyn,  Lyttleton,  en  verfcheiden  an- 
dere. Op  't  getuigenis  dier  aanzienlyke  familien,  met  welke 
alle  ik  veele  jaaren  agter  een  gemeenzaam  heb  omgegaan,  en 
met  zommige  van  haar  zelfs  van  llegts  eenige  weinige  maan- 
den af  na  myn  komfl  in  Engeland ,  of  myn  verzaaking  van  't 
F  3  Paus- 


46  VERDEEDTGING  van  den  IIeer. 

Pausdom,  beroep  ik  ray  ter  verdediging  van  myn  gedrag.  Ik 
nvyffel  zeer  of  iemand  van  myne  befchuldigers  ,  die  zoo  veel 
tot  myn  nadeel  te  zeggen  hebben,  zyn  eigen  gedrag,  als  men 
't  eens  onderzogt,  wel  zoo  gemakkelyk,  zoo  lang  een  reeks 
van  jaaren  agter  een,  en  door  den  mond  van  zoo  veele  en  zoo 
geloofwaardige  getuigen  wel  zou  kunnen  zuiveren  ,  als  ik  het 
myne  zuiver. 

Terwyl  ik  nog  by  Lord  Aylmer  was,  ondernam  ik  voor  den 
Boekverkooper  Prcvoji  de-Hifloria  Litteraria ,  die  maandelyks 
by  (tukjes  wierd  uitgegeeven  ,  van  welke  het  eerlle  in  't  jaar 
1730  uitkwam.  Ik  Jcnreef  de  voorreden  ,  en  verfcheiden  af- 
deelingen  van  dat  werk  in  't  Italiaan/eb  ,  dewyl  ik  de  Engelfche 
Taal  nog  zoo  ver  niet  wederom  was  magcig  geworden ,  dat  ik 
'er  in  fchryven  kon.  Die  Voorreden  wierd  door  den  Heer 
Lockman  vertaald ,  en  het  andere  door  den  Eerwaardigen  Heer 
Barkley.  Middelerwyl  lag  ik  my  met  allen  yver  uit  op  het 
leeren  der  Engelfebe  Taal,  en  na  zes  maanden  begon  ik  te  den- 
ken, dat  ik  nu  in  't  vervolg  geen  vertaaler  meer  zou  van  noo- 
den  hebben,  gelyk  ik  'er  zedert  ook  geen  gebruikte.  Het 
eerde  (tuk  in  dat  werk,  dat  ik  in  't  Engel/eb  fchreef  en  uit- 
gaf, was  de  eerfte  Afdeeüng  van  het  tweede  Deel,  't  welk 
een  vergelyking  behelsde  van  de  Leer  der  Heidenen  met  die  der  Jc- 
Juiten  over  denjtaat  der  natuur,  en  't  natunrlyk  vermogen  van  'smen- 
fchen  vryen  wil,  oorfpronkelyk  in  't  Franfcb  gdchreeven ;  want 
het  eigentlyk  oogmerk  van  myn  arbeid  was  een  Berigt  te  pee- 
ven van  Boeken,  die  in  de  Latynfcbe,  Franfcbe  en  Italiaanfche 
Taal  waren  uitgekomen ;  en  uit  zulke  Berigten  beftaat  ook 
voornaamentlyk  dat  werk.  Ik  maak  met  voordagt  naauwkeu- 
riger  en  breedvoeriger  gewag  van  deeze  Hi/loria  Litteraria,  om 
dat  niemand  dezelve  leezen  kan,  of  hy  ziet  aanftonds  dat  de 
fchryver  een  Proteflant  is.  Overal  daar  't  pas  geeft  ontzie  ik 
my  niet  de  voornaamfre  en  meeft  begunftigde  Leerftukken 
der  Roomfche  Kerk  opentlyk  tegen  te  fpreeken.  Tot  myn 
geluk  blyft  dat  werk  nog  in  wezen,  en  ik  zou  geen  overtui- 
gender bewys  ooit  kunnen  verlangen  ,  om  ieder  te  doen  zien, 
dat  ik  toen  reeds  al  zoo  gereed  was  als  nu,  om  myn  afkeer 

van 


A  R  C  II  Mi  A  L  D     DO  W  E  II. 


47 


van  'c  Pausdom  voor  'c  oog  van  de  ganfche  waereld  blooc 
t(  :   jgen. 
Terwyl  ik  nog  bezig  was  met  de  Hiftorta  Ljtteraria  ze  fchry-- 

ven,  zouden  de  eigenaars  van  de  Algemeene  B'ifiorie  my  gaar- 
ne in  hun  onderneeming  hebben  willen  inwikkelen.  Maar  ik 
weigerde  de  aanbiedingen,  hoe  voordeelig  dezelve  ook 
zen  niogten,  die  de  Heer  Batlcy,  toen  bewindsman ,  geloof 
ik ,  van  dat  werk,  my  deed  ;  tot  dat  de  Heer  Brevofl  het  uit- 
geeven  van  de  Hiftorta  Lit  ter  aria  ftaakte.     Dit  was  in  't  Jaar 

1734  ;  en  in  't  volgende  jaar  liet  ik  my  van  de  eigenaars  van 
h.t  ftraksgemelde  werk  tot  het  mede  opftelien  van  't  zelve 
överhaalen ;  een  werk  daar  ongemeen  veel  arbeid  en  omllag 
aan  valt.  was;  en  dat  my  negen  ganfche  jaaren  agter  een,  van 

1735  naamelyk  tot  174}.  bezig  hield  ,  wanneer  het  ganfche 
werk  eindelyk  tot  volkomenheid  gebragt  was. 

Terwyl  ik  nog  aan  de  Algemeene  tlijlorie  fchreef ,  nam  ik  , 
op  verzoek  van  den  Heer  Cbarkon  van  Apply-caftle  in  Shropsbi- 
re,  mynen  by zonderen  vrind,  de  opvoeding  op  my  van  den 
jongen  Heer  Tbompfon,  zoon  van  den  Heer  TbompfjiivanCoro' 
ley  in  Berkshire,  die  na  aan  hem  vermaagfehapt  was.  Maar  de 
flegte  ftaat  van  m\n  gezondheid  op  dien  tyd  liet  niet  toe,  dac 
ik  langer  dan  een  jaar  in  dat  huisgezin  bletf :  en  toen  ik  weder 
herfleld  was  ,  droeg  de  Lord  Aylmer  my  de  opvoeding  van 
twee  van  zyne  kinderen  op;  vanZyn  oudften  zoon, naamelyk, 
die  Capitcin  in  't  Regiment  van  Cohncl  Lee  geflorven  is,  en  den 
jongften,  die  nu  Kanonnik  is  te  Brijlol:  en  van  dat  ampt  kweet 
ik  mv  tot  zyn  Ijdelheids  volkomen  genoegen,  geiyk  de  gan- 
fche familie  weet.  In  myne  ziekte  was  ik  genoodzaakt  ge- 
weeft,  my  van  alle  inlpunning  van  gedagten  te  onthouden, 
tot  groot  hartzeer  van  de  eigenaars  van  het  werk,  daar  ik 
meé  bezig  was ;  maar  zoo  dra  begon  ik  niet  weer  herfteld  te 
worden,  of  ik  hervatte  den  arbeid.  Toen  de  Lioekverkoopers 
bellooten  hadden  een  uitgaave  van  de  Algemeene  IJiJkue  in 
Octavo  te  vervaardigen ,  namen  ze  hun  toevlugt  tot  my ,  en 
ik  heb  die  ganfche  uitgaaf  in  de  jaaren  1747  en  174H  alleen 
overgezien  en  bezorgt.     De  Heer  Aliller,   die  beftier  heeft 

over 


43  VERDEEDIGING  van-  den  Heer 

over  't  drukken  van  de  Hedendaagfcbe  Algemeens  Hijlorïc,  wil  Je 
my  gaarne,  en  op  zeer  voordeelige  voorwaarden ,  datganfche 
werk  hebben  opgedraagen ;  maar  ik  verontfchuldigde  my  om 
'er  eenig  deel  in  te  neemen,  op  dat  ik  volkomen  myn  handen 
ruim  moge  hebben,  om  de  Hijlorie  der  Pau/en  te  fchryven,  en 
door  dezelve  myn  verzaaking  van  de  Kerk  van  Romen,  voor 
de  tegenwoordige  niet  alleen  maar  ook  voor  de  toekomende 
geflagten,te  regtvaardigen ,  en  anderen,  door  't  blootleggen 
van  haare  dwaalingen,  waar 't  mogelyk,  op  te  wekken,  om 
myn  voorbeeld  na  te  volgen.     Dus  ver  de  Heer  Bomer. 

Ondertuflchen  ontkent  de  Heer  Bovier  niet,  dat  hy,  na 
dat  hy  't  Pausdom  en  hun  Orde  verzaakt  had ,  en  zelfs, terwyl 
hy  tegen  hun  begin  fels  en  leerftukken  fchreef,  zointyds  in  ge- 
zelfchap  geweefl  is  van  Jefuiten;  maar  hy  ontkent ,  dathy, 
gelyk  zyn  vyanden  hem  zedert  verweeten,  in  't  heimelyk  ver- 
itand  en  ommegang  met  hun  hield.  Ik  was,  zegt  hy  (a),  on- 
der hun  opgevoed,  had  groote  verpligtingen  aan  hun,  en  in- 
zonderheid aan  den  Heer  Michaël  Angelo  Tamburini,  Generaal 
der  Orde,  mynen  byzonderen  vrind,  en  kende  veelen  onder 
hun  voor  mannen  van  groote  verdienden.  Ik  behandelde  hen 
derhalven,  even  gelyk  verfchciden  andere  Roomfchgezinden, 
die  ik  buiten  's  lands  gekend.had,  opeen  vrindelyke  wyze, 
ontving  hunne  bezoeken,  bezogt  hen  weder  op  myn  beurt, 
en  dagt  niet  dat  ik  alle  burgelyke  beleefdheid,  die  ik  hun  zoo 
wel  als  andere  menfehen  verlchuldigd  was,  verzaaken  moeit, 
en  hen  onbefcheiden  en  als  vyand  bejegenen,  om  dat  ik  geen 
finaak  had  in  hun  Godsdienft.  Ook  maakte  de  Heer  Bo-wer 
daar  nooit  een  geheim  van  by  zyn  Protejiantjcbe  vrinden ,  die 
het  wiften ,  en  uit  hem  witten.  Dus  verkeerde  hy  zomwylen 
met  hun ,  even  gelyk  andere  Protcjlanten  doen ,  die  geen  zwaa- 
righeid  maaken  om  'er  dikwils  veel  gemeenzaamer  zelfs  meê 
om  te  gaan.  Want  de  Jefuiten  zyn  in  't  algemeen  vrindelyk 
in  ommegang,  zomtyds  mannen  van  aanzienlykc  afkomft  en 
geboorte,   krygen  by  de  Orde  een  geleerde  niet  alleen,  maar 

ook 
(a)  Answer  to  a  fcurrilous  Pamphlet.  p.  76. 


A  R  C  II  I  13  A  L  D    B  O  W  E  R. 


49 


ook  een  befchaafde  opvoeding  ;  en  kennen  de  waereld:  'tzyn 
zelfs,  zegt  de  Heer  Bomer,  geen  menfehen  van  kwaade  begin- 
felen  in  't  burgerlyk  leeven ,  en  in  dingen,  die  no^  de  Kerk, 
nog  hun  Afgod,  de  Orde,  raaken ;  maar  wanneer  'c  om  'C 
of  de  eer  van  eene  van  beiden  te  doen  is,  ftaan  zy, 
gelyk'men  hun  inprent,  nergens  voor.  By  die  gelegenheid 
toont  ook  de  Heer  Bo-jvsr ,  met  opnoeming  van  perfooncn  en 
p'aatzen  ,  aan  (a),  dat  hy  zedert  zyn  verlaaterj  van  het  Paus- 
dom nooit  meer  by  Roomfchgezinden,  maar  altyd  by  Prute- 
Jlantcn  gehuisvefl:  geiveeft  is.  Hy  ontzag  zig  ook  niet  om 
overal,  daar 't  pas  gaf,  gelyk  in  zyn  fchriften ,  zoo  ook  in 
gezelfchappen,  de  onregtvaardigheid  en  wreedheden  der  In- 
quifitie,  en  de  dwaalingen  en  't  bygeloof  van  de  Kerk  van  Ro- 
men openlyk  te  verfoeien  en  tegen  te  fpreeken.  Verfchei- 
den  van  zyn  maagfehap,  en  anderen,  in  den  Roomfcben  Gods- 
dienfl;  opgevoed,  tragtte  hy  met  allen y ver  te  overtuigen,  en 
overreedde  'er  in  't  jaar  1754  drie,  dat  ze  het  Pausdom  ver- 
zaakten, en  het  Prot ejlantfcb  geloof  beleeden  (Z>). 

In  't  begin  van  't  jaar  1756  hoorde  de  Heer  Bovxr,  dat  men 
eenige  brieven  toonde  en  leezen  liet,  die  men  voorgaf  dat  door 
hem  eigenhandig  gefchreeven  waren  aan  zekeren  Vader  SbeU 
don,  Jefuit  in  Engeland,  onder  den  verzierden  naam  van  Eliot 
Bromt;  tuffchen  dejaaren  1745  en  1747:  in  welken  hy  fprak 
als  een  groot  boetvaardige,  die  reeds  met  de  Kerk  weder  ver- 
zoend was,  en  in  diep  berouw  over  zyn  voorig  wanbedryf  de 
vergiffenis  en  gunfl  der  Orde  affmeekte  met  onderdaanigheid 
en  volkomen  onderwerping.  Die  die  brieven  in  handen  had, 
en  zien  liet,  was  de  Heer  Henry  Bidingfeh ,  een  Roomfchge- 
zind  Baronet;  die  egter  geen  berigt  gaf  hoe  hy  'er  was  aange- 
komen, en  waar  ze  zoo  lang  gefchuild  hadden.  De  Heer  Bo- 
wer  deed  veel  moeite  om  ze  te  zien,  en  'er  egte  affchriften 
van  te  krygen.  Na  verfcheiden  bekendmaakingen  over  en 
weder  in  de  openbaare  Nieuwspapieren  ,  na  een  aanbieding 
van  honderd  Guinjcs  tot  belooning  voor  den  geenen ,  die  den 

op- 

(o)  Ibidem,  p.  $3.    CO  Affidavic.  r>.  iS. 
G 


50  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

opfleller  en  fchryver  van  die  brieven  ontdekken  mogt ,  en  een 
beëedigde  verklaaring  voor  de  Regrbank,  gelyk  'er  geè'ifcht 
wierd,  van  derzelver  valfchheid,  beide  d»or  den  Heer  Bower 
gedaan,  wierden  hem  eindelyk  op  den  5  Juny  de  egte  en  door 
een  Notaris  bekragtigde  affchriften  dier  brieven  ter  hand  ge- 
field.    Zy  waren  van  den  volgenden  inhoud. 

EERSTE    BRIEF. 

IK  fchryf  deezen  op  den  laatflen  dag  van  den  tyd  myner  afzon- 
dering ,  in  welke  ik  my  zelven  hoe  langs  hoe  meer  heb 
tragten  te  beveiligen  in  myn  voorheen  genomen ,  en ,  gelyk 
ik  hoop,  onveranderlyk  befluit.  Maar,  myn  waarde  Heer, 
ik  mistrouw  myn  eigen  zwakheid ,  en  beef,  als  ik  de  zwaare 
beproevingen  bedenk,  die  ik  nogmaals  ondergaan  moet.  Om 
dezelve,  waar  't  mogelyk  te  vermyden,  is  my  een  middel  in- 
gevallen-, 't  welk,  zo  gy  't  niet  mogt  goedkeuren,  ik  egter 
hoop  dat  gy  my  wel  zult  willen  vergeeven,  dat  ik  de  vry- 
heid  neeme  u  voor  te  draagen,  en  de  moeite,  die  ik  udoe, 
toefchryven  aan  het  volkomen  vertrouwen,  dat  ik  in  u  (lelie. 
Dit  middel  is ,  dat  gy  een  gedeelte  van  de/om,  die  men  ufchuldig 
ss ,  en  die  ik  merk,  dat  gy  niet  gemakkclyk  weer  in  banden  zult  kun- 
nen krygen,  aan  my  overdoet.  Ik  zou  dezelve  aanllonds  iveder 
cverdraagen  op  de  vrouw,  die,  binnen  een  zeer  korten  tyd,  wel 
middel  zou  weeten  te  vinden ,  om  ze  magtig  te  worden  ,  en  my 
dan  eindelyk  eens  myne  zoo  lang  gewenfchte  Ruft  weder  zou 
laaten  genieten.  Daardoor  zag  ik  myn  geluk  volmaakt:  maar 
7wn  mea  vohtutas ,  fed  tuafiat.  Want  dat,  vertrouw  ik  zeker- 
lyk,  is  de  wil  van  hem,  die  alles  fchikt  en  befliert  ten  onzen 
nutte.  Ik  heb  een  brief  van  den  Heer  Carteret  ontvangen , 
uit  naam  van  den  Heei  Retzi  die  verzoekt  te  weeten ,  welke 
Provincie  't  meefi  naar  myn  genoegen  zyn  zou.  Indien  ik  bier  ee- 
nigen  dienfl  zou  kunnen  doen,  zou  ik  van  harten  gaarne  my- 
ne dankbaarheid  beiuonen  willen  voor  de  menigvuldige  gun- 
flen,  die  ik  van  u  genooten  heb.  Maar  ik  laat  het  aan  uover, 
om  te  oordeeien,  of  ik  bier  van  dien/i  zou  kunnen  zyn  of  niet, 

en 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  5t 

en  om  uwe  gedagten  daar  over  aan  den  I  leer  Retz  te  fchry- 
ven.  Wat  my  zelven  aangaat,  ik  zal  hem  geene  plaats  noe- 
men, maar  ondcrwerpe  my  geheellyk  aan  zyn  wil.  Want  ik 
ben  nu,  dode  zydank,  te  eenemaal  onverfchillig  in  de  keur 
d.T  plaarzen,en  daar  by  ten  vollen  overtuigd,  dat,  welke  plaats 
gy  of  by  ook  de  gevoeglykfte  oordeelen  viogt ,  dezehe  de  befte  en  ge' 
[ternezen  zal.  Ik  zal  deezen  eindigen  met  u  te  bidden, 
dac  gy  my  de  moeite,  die  ik  u  doe,  vergeeven  wilt,  en  met 
u  te  verzekeren,  dat  ik  niets  hartelyker  wenfehe,  dan  gelegen- 
heid te  mogen  hebben,  om  u  door  myn  daaden  en  gedrag  te 
toonen,  met  hoe  veel  opregtheid  ik  ben. 

Waarde  Heer 

Uw  Gehoorzaamde  Onderdaanige 
Dienaar 

A.  B. 

TWEEDE    BRIEF. 

WAARDE     HEER. 

Den  24  July  1746. 

IK  bedank  u  van  harten  voor  uwe  Vaderlyke  Beftraffingen, 
en  beken ,  dat  ik  verdiende  met  grooter  ftrengheid  gehan- 
deld te  worden,  dan  uwe  liefde  en  goedheid  u  toelieten,  te- 
gen my  te  gebruiken.  Myn  ongeduld  en  ernftig  verlangen 
om  op  eenmaal  van  myn  tegenwoordige  zeer  zwaare  bezoe- 
king verlofl;  te  worden,  deed  my  de  paaien  van  myn  pligt  te 
buiten  gaan,  en  fchryven  op  een  wys,  te  eenemaal  onbetaa- 
melyk  voor  iemand,  die  niets  tot  zyn  verfchooning  heeft  of 
hebben  kan,  dan  enkele  liefde  en  medelyden.  Waarde  Heer, 
kan  ooit  boetvaardigheid  eenen  misflag  vergoeden,  wees  ver- 
zekerd, dat  het  geen  ik  gedaan  heb,  my  van  harten  leed  is, 
en  dat  ik  u  zeer  nederig  fmeeke  om  uwe  vergiffenis,  die  ik 
hoope,  dat  gy  my  niet  zult  willen  weigeren,  in  weerwil  van 
het  billyk  ongenoegen,  dat  ik  u  door  myn  ondankbaarheid 

G  2  heb 


5»  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

heb  veroorzaaakt.  Ik  verlaat  my  geheel  en  al  op  u;  op  u  at- 
leen,  naad  God,  ftel  ik  al  myn  vertrouwen;  en  zal  derhal- 
ven van  u  alleen  myne  verloffing  afwagten.  Ik  ben  met  de 
Vrouw,  die  ik  met  haar  Kind  ten  mynen  lajle  heb ,  grootelyks  terle- 
gen.  Ik  ben  gedwongen  haar  dikwils  te  bezoeken:  zy  dringt 
my  fterk,  dat  ik  wederom,  alstevooren,  verkeering  met  haar 
houden  zal,  of  dat  ik  haar  het  Geld  zal  wcergecven;  en  ik  vind 
het  een  zeer  bezwaarlyke  zaak  haar  te  vreden  tejle'len,  zonder 
dat  ik  een  van  beiden  doe.  Waarde  Heer,  dewyl  ik  ondervind, 
dat  het  een  groote  verzoeking  voor  my  is,  ben  ik  bevreesd 
voor  my  zelven,*  en  ik  kan  u  verzekeren ,  dat  ik  menige  traan 
gefchreid  heb  op  't  nadenken  vanden  gevaarlyken  toeftand, 
waar  in  ik  my  bevinde.  Maar  dit  is  niets  harders ,  dan  ik  ver- 
diend hebbe,-  en  ik  heb  derhalven  geen  reden  om  'er  over  te 
klaagen.  Ik  zal  myn  beft  doen,  om  het  pak  my  opgelegd, 
geduldig  en  blymoedig  te  draagen ,  tot  dat  het  Gode  behaa- 
ge,  my  daar  van  te  verloffen.  Ik  dank  u  ondertuflchen  voor 
uwe  vrindelykheid ,  die  gy  my  beweezen  hebt  met  aan  den 
Heer  Retz  te  fchryven.  Ik  zal  hem,  gelyk  gy  van  my  be- 
geert, deeze  week  ook  fchryven,  om  vergiffenis  van  hem  te  ver- 
zoeken ,  en  hem  van  de  opregtheid  myner  voorneemens  te 
verzekeren.  Dewyl  uw  brief  my  het  hart  doorgriefd  heeft, 
zal  ik  in  geduurige  ongeruftheid  en  "kommer  leeven ,  tot  dat  ik 
■weder  van  u  hoore.  Zo  gy  my  verlaat,  ben  ik  te  eenemaal 
verlooren:  maar  de  goedheid,  die  gy  tot  hier  toe  ffceeds  voor 
my  betoond  hebt,  doet  my  hoopen,  dat  gy  dat  nimmer  dot:n 
zult:  niet  tegenflaande  de  terging,  die  ik  u  zoo  ondankbaar 
heb  aangedaan.  Waar  voor  ik  andermaal  om  vergiffenis  ver- 
zoeke, met  opregten  wenfch  ,  dat  ik  in  ftaat  mogce  zyn,  om 
'er  vergoeding  voor  te  doen.    Ik  ben 

Waarde  Heer 

Aan  den  Heer  Eliot  Brown  te  Uw  Gehoorzaamde  Onderdaanigfts 

Wefton,  IFarwilksbire ,  met  Pienaar 

de  Cbipfingnorton' s  Poft.  A.  B. 

DER- 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R,  53 

DERDE     BRIEF. 
WAARDE    HEER.  Lu-,     . 

WAnhoop  en  onophoudelykekwellinge  hebben  eind<_!yk  de 
overhand  gekreegen  op  alle  mynu  goede  voorneemens. 
Ik  was  niet  in  ftaat  om  de  verzoeking,  die  ik  onmogelyk  ver- 
myden  kon ,  langer  te  weêrftaan  ,•  en  heb  daarom  myn  toeftem- 
ming  gegceven ,  om  de  Vrouw  weer  by  my  te  neemen ,  en  wet  baar 
te  lecven,  gelyk  ik  te  voeren  gedaan  beb,  totdat  ik  in  ftaat  zal 
zyn  or.i  haar  billyken  eifch  te  voldoen.  Het  was  niet  dan 
met  den  uiterften  weerzin  en  wroeging  myner  ziele,  dat  ik 
tot  dien  (tap  kwam;  en  ik  zou  dien  nooit  gedaan  hebben,  had 
ik  maar  eenig  het  minfte  vooruitzigt,  eenige  de  minfte  hoop 
gehad  van  redding  en  uitkomft.  Gy  weet,  ik  heb  alle  mid- 
delen en  ontwerpen,  die  my  in  gedagten  kwamen,  voorge- 
flagen  ;  en  niets  dan  uw  zugt  voor  myn  welzyn  en  uw  goe- 
daartigheid  was  'er,  dat  u  zoo  lang  geduld  met  my  kon  doen 
hebben:  het  welk  ik  ten  allen  tyde  met  dankbaarheid  erken- 
nen en  gedenken  zal.  Het  laatil  voorgeflagen  middel  zou  de 
Vrouw  beide  en  haar  verwanten  te  vrede  gefield  hebben,  want  zy 
wilden  alleen  maar  eenige  zekerheid  hebben  voor  het  geld;  het  zou 
my  voor  myn  uiterft  verderf  behoed  hebben,  zonder  dat  'er 
eenige  kwaade  gevolgen  van  te  dugten  waren,  dewyl  ik  dia 
Perfoon  nooit  den  minden  overlaft  zou  gedaan  hebben,  zon- 
der uwe  kennis  en  totftemming.  In  't  kort,  ik  zou  nooit, 
zo  gy  't  niet  afgekeurd  had,  gedagt  hebben,  dat  'er  iets  tegen 
dat  middel  gezegd  kon  wordenj  dog  dewyl  gy  't  afkeurde, 
zou  't  zeer  onbefcheiden  van  my  geweeft  zyn,  dat  ik  daar 
fterker  op  drong.  En  wat  het  betaalen  van  het  geld  aan  u  be- 
treft, myn  Waarde  Heer,  het  blykt  maar  al  te  klaar,  dat  dit 
nooit  haar  meening  geweeft  is:  en  dit  beneemt  my  te  eene- 
maal  den  moed,  dewyl  al  myn  hoop  van  redding  daarop  al- 
leen gegrond  was.  Ik  zal  denfiap,  dien  ik  gedaan  heb,  niet 
tragteii  te  regtvaardigen;  daar  behoede  my  God  voor !  maar 
de  weerzin»  waar  mede  ik  dien  deed;  myn  ftryd,  zoo  hevig 
G  3  en 


54  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

en  zoo  lang,  eer  ik  daar  toe  kwam;  en  dat  ik  alle  mogelyke 
middelen  heb  bezogt  en  by  de  hand  gevat  om  het  gevaar  te 
ontwyken,  zal,  hoop  ik,  eenigermaate  myn  fchuld  vermin- 
deren. En  nu,  myn  Waarde  Heer,  bid  ik,  in  de eerfte plaats. 
God  met  een  opregt  hart,  dat  hy  u  beloone  voor  uwe  God- 
vrugtige,  maar  totrr.^n  onuufpreekelyk  verdriet,  vrugteloo- 
ze  poogingen.  Gy  hebt  alles  geaaan ,  wat  gy  eenigzins  kondt 
doen,  om  my  te  redden,  en  ik  zal  dat  ten  alien  tyde  erken- 
nen en  dankbaar  gedenken.  Vervolgens  neem  ik,  met  traa- 
nen  in  myn  oogen  ,  afj'cheid  van  u :  want  deeze  eerfte ftap  zal 
eerlang,  mogelyk,  gevolgd  worden  van  een  tweeden,  die  een 
einde  zal  moeten'  maaken  van  deeze  onze  briefwijfeling.  Ik  moet 
de  krytende  onregtvaardigheid  vergoeden  ,  die  ik  gedaan 
heb  aan  een  onnozel  Kind,  en  aan  een  Vrouw,  die  de  groot  ft  e  vrind- 
fchap  en  tederfte  gentegenheid  voor  my,  zelfs  in  myne  tegen/poedert , 
beeft  laaten  blyken  ;  en  zal  derhalven  genoodzaakt  zyn ,  de 
voordeelige  aanbiedingen  ,  die  myne  vrinden  my  nu  doen, 
aan  te  neemen.  Na  dus  myn  hart  voor  u,  als  voor  myn  bes- 
ten Vrind,  zonder  eenige  bewimpeling  te  hebben  blootge- 
legd, hoop  ik  dat  gy  myner  zult  gedenken  in  uwe  befte  ge- 
dagten ,  dat  ik  nooit  in  vervolg  moge  weigeren ,  't  geen ,  daar 
ik  thans  met  zoo  veel  yver  om  wtnlch,  zo  het  immer  meer  in 
uwe  magt  mogt  zyn ,  of  in  de  magt  van  iemand  anders  om  my 
te  redden.  Wees  verzekerd,  Waarde  Heer,  fchoon  gy  nooit 
weder  van  my  hooren  mogt,  dat  ik  ben,  en  altoos  zyn  zal, 
met  alle  opregcheid. 

Uw  zeer  verpligte  Ondcrdaanige 
Dienaar 
Hoewel  ik  myn  toeftemming  gegeeven 

heb  om  de  Vrouw  weer  by  my  te  nee- 
men,  ben  ik  e'gter  niet  verphgt,   myn 

Belofte  naar  te  komen ,   voor  dat  ik 

weder  van  u  hoore.  Wat  de  Bediening 

aangaat,  het  zal  omtrent  nog  een 

veertien  dagen  aanloopen  ,   eer  de 

Lafthrief  zal  vervaardigd   zyn.     Ik 

wenfeh  van  harten,   dat  gy  midde- 

lenvyl  in  Raat  mogt  zyn ,  om  my  te 

helpen ,  en  't  verderf,  dat  my  over 

't  hoofd  hangt,  af  te  wenden.  VIER- 


ARCHIBALD    B  O  \V  E  R.  S5 

VIERDE     BRIEF. 

W  AARDE    HEER. 

Ricbmond  24.  Oiïober  1746. 

HEt  is  met  de  innerlykfle  aandoeningen  van  erkentenis, 
dat  ik  u  van  harten  dank  zegge  voor  de  groote  moeite  , 
die  gy  hebt  gelieven  te  doen,  om  my  uitmyn  tegenwoordige*) 
zeer  ongelukkigen  toefland  te  redden.  Üwe  goedaartige  en 
liefdaadige  poogingen  hebben  wel ,  tot  myn  onuitfpreekelyk 
verdriet ,  geen  gelukkigen  uitflag  gehad  ;  maar  ik  ben  egter 
daarom  aan  u  niet  minder  verpligt,  dan  of  ze  metderdaad 
naar  wenfeh  geflaagd  waren  ;  en  ik  zal  altoos  deeze  myne  ver- 
pligting  met  de  grootfte  dankbaarheid  erkennen;  dewylik, 
uit  het  geen  gy  gedaan  hebt,  ten  vollen  overtuigd  ben,  dat 
gy  nooit  iets,  van  't  geen  in  uw  vermogen  is,  zult  agter  we- 
ge  laaten,  om  my ,  zoo  fpoedig  als  gy  eenigzins  kunt,  uit 
myn  nood  te  redden.  Het  zou  te  eenemaal  overtollig  zyn, 
dat  ik  u  een  zaak  nogmaals  aanbeval,  die  u  reeds  zoozeer 
ter  harte  gaat.  Ik  zal  'er  derhalven  alleen  maar  by voegen , 
dat  ik  my  op  uw  goedheid  en  liefderykheid  ten  vollen  ver- 
laat, en  dat  ik,  in  weerwil  van  de  tegenwoordige  zeer  fterke 
verzoekingen  ,  en  van  alles  wat  'er  nog  meer  zou  mogen  ge- 
b.uren,  vaftelyk,  en,  gelykikhoop,  onveranderlyk  befloo- 
ten  heb,  by  myn  eensgenomen  opzet  en  voorneemen  te  vol- 
hardan  ,  tot  dien  tyd  toe,  dat  ik  door  uw  hulp  in  vryheid  ge- 
field ,  de  zoo  haxtelyk  gewenfehte  gelegenheid  hebben  mag, 
om  u  myne  dankbaarheid  meer  met  daaden  dan  woorden  te 
betuigen.     Midddtrwyl  ben  ik 

Waarde  Heer 

Uw  Gehoorzaamde  Onderdaanigfte- 
Dienaar 

A.  B. 

V  Y  F- 


5ö  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

VYFDE     BRIEF. 
WAARDE    HEER. 

Londen,  den  14  Maart  17+7. 

INdien  gy  't  gevoeglyk  geoordeeld  hadt,een  gedeelte  van  de 
Som,  die  men  u  iciiuldig  is,  aan  my  over  te  doen,  zoude  ilc 
geen  eenen  flap ,  om  dezelve  in  handen  te  krygen  ,  gedaan  heb- 
ben, dan  dien  gy  goedkeurde,-  en  zelfs  geenen  ftap  in 't  geheel 
zogy  't  in  't  geheel  had  afgekeurd.  Het  was  my  alleen  maar  te 
doen,  om  de  Frouia  en  baar  verwanten  te  vrede  tejïeüen,  door  baar  de 
overdragt  te  laattn  zien,  en  daar  door  weereen  weinig  ratl  te 
koopen:  want  bet  geen  ik  nu  in  banden  heb,  is  ganfeh  niet  ge- 
fchikt  om  aan  haar  vertoond  te  worden.  Gy  kuntu,  Waar- 
de Heer,  geen  verbeelding  maaken  van  de  bitterheid  myner 
fmart  en  den  bekommerlyken  toeftand ,  daar  ik  my  in  bevin- 
de:  en  het  geen  het  ergfl  van  allen  is,  ik  begin  nu  te  wan- 
hoopen ,  dewyl  ik  vaftelyk  vertrouw ,  dat  de  Perfoon ,  die  u 
de  Som  fchuldig  is,  nooit  van  meening  geweefl:  is  u  te  betaa- 
len ,  en  ze  u  ook  nooit  betaalen  zal ,  ten  zy  ze  door  de  wet 
'er  *.oe  gedwongen  wordt.  Maar  ik  laat  de  ganfche  zaak  aan 
u  over,  en  onderwerp  my  geheellyk  aan  uw  oordeel.  Gy  be- 
hoeft de  moeite  niet  ie  neemen ,  om  myn  brief  te  beantwoor- 
den. Ik  fpreek  den  Heer  Eliot  dikvvils,  en  zal  van  hem  wel 
kunnen  hooren ,  wat  'er  uw  gevoelen  over  zy.  Houd  mj  dee- 
zen  overlafl  ten  goede,  en  geloof  dat  ik  ben  met  alle  opregt- 

heid. 

Uw  zeer  verpligte  Onderdaanige 
Dienaar 

A.  B. 


ZES* 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     BOÏÏER.  57 

ZESDE     BRIEF. 
WAARDE    HEER. 

DEwyl  ik  zie,  dat  gy  my  zoo  langen  tyd  in  myn  ongeluk- 
kigen  toefland  gelaaten  hebt,  en  zelfs  nu  nog  daar  in 
laat,  fehoon  gy  thans  het  in  uwe  magt  hebt,  om  my  daar  uit 
te  verloflèn ,  en  ik  derhalven  meene  te  moeten  befluiten  dat  ik 
geen  den  minflen  bylland  van  u  te  wagten  heb,  vind  ik  my 
genoodzaakt,  my  tot  den  Heer  Rctz  te  vervoegen,  en  myn  zaak 
voor  hem  open  te  leggen.  Deezen  flap  egcer,  hoe  noodzaa- 
kelyk,  wilde  ik  niet  doen,  zonder  u  'er  eerfl  kennis  van  te 
geeven.  Waarde  Heer,  ik  ftelde  een  volkomen  vertrouwen 
op  u,  en  het  fmart  my  ten  hoogden,  dat  ik  my  in  een  zaak 
van  zoo  oneindig  groot  een  gewigt  dus  zie  te  loor  gefield. 
Waar  dewyl  ik ,  't  geen  ik  gedaan  heb ,  pligtshalven  heb  moe- 
ten doen,  zal  my  zulks,  hoop  ik,  regtvaardigen ,  en  teffens 
genoegzaame  kragten  verfchaffen  ,  om  de  gevaaren ,  waar 
aan  gy  my  blootgefleld  laat ,  te  weerflaan  ,  tot  dat  ik  een  ant- 
woord van  onzer  beiden  Vrind  ontvange;  die,  gelyk  ik  vas- 
telyk  vertrouw,  medelyden  zal  hebben  met  myn  omflandig- 
heden,  en  't  een  of 't  ander  middel  vinden,  om  my  uit  myn 
tegenwoordigen  ongelukkigen  toefland  te  redden.  Verfchoon 
d-.n  overlaft,  dien  ik  u  doe.     Ik  ben 

Uw  Gehoorzaamde  Onderdaanige 
Dienaar 

A.  15. 
Dewyl  bet  Geld  nu  gereed  is ,  en  'er  uwe 
toefteinming  alleen  aan  ontbreekt, ge- 
lyk ik  den  Heer  Retz  fchryven  zal , 
wenfehte  ik  wel,  dat  gy  hem  ter  zelf- 
der  tyd  de  Redenen  liet  weeten  .waar- 
om gy  dezelve  weigert ,  of  dat  gy  ze  my 
zeide,  op  dat  by  (ik  ,)  ze  hem  teffens 
zou  kunnen  fchryven,  zo  gy  'er  moge- 
lyk  geen  tyd  genoeg  toe  hebben  mogt. 

Aan  den  Heer  Eliot  Bmvn. 

H  Tot 


SZ  VERDEEDIGING  van  den  Meer 

Tot  beter  begrip  deezer  Brieven,  wier  zin  dikwils  duider 
en  ingewikkeld  voorkomt,  zal  ik  'er  nog  kortelyk  eenige  Op- 
helderingen en  Aanmerkingen  byvoegen. 

Vader  Sbeldon,  aan  wien  ,  onder  den  verfierden  naam  van 
Eliot  Bro-von ,  deeze  Brieven  vooronderfteld  worden  gefchreeven 
te  zyn  ,  was  in  't  jaar  1745  en  eenige  volgende  jaaren  Provin- 
ciaal der  Jefuiten  in  Engeland.  Toen  de  oplïand  in 't  laatH  van 
't  jaar  1745  begon,  wierd  'er  bevel  gegeeven ,  om  hem,-  als 
van  verraaderlyken  handel  verdagt;  te  vatten:  dog  hy  ont- 
kwam liet  nog  ter  naauwer  nood,  alle  zyne  papieren  wierden 
in  beflag  genomen,  en  hy  nam  de  wyk  naar  het  Landhuis 
van  zyn  Neef  Sbeldon  te  Weston  in  JVarwicksbire ,  daar  hy  on- 
der den  naam  ging  van  Eliot  Broivn.  Hy  ftorf  in  1756  te  Ro- 
men, daar  hy  Recïor  was  van  het  Engelfcb  of  Schots  Collegie 
der  Jefuiten. 

Vader  Carter  et ,  die  in  den  eerften  Brief  genoemd  wordt , 
volgde  Shcldon  op  als  Provinciaal  van  Engeland.  Hy  was  den 
Heer  Bomer  niet  onbekend,  gelykhyook,  als  een  man,  die 
verfcheiden  zeer  goede  hoedanigheden  bezat,  met  veel  ande- 
re Proteftanten ,  en  daar  onder  mannen  van  den  aanzienlyk- 
ften  rang,  omging.  Aan  den  Jefuit  Eli>t,  een  nabeftaanden 
van  Vader  Sbeldon,  betuigt  de  Heer  Bower  geen  kennis  gehad 
te  hebben  ,  fchoon  'er  in  den  vyfden  Brief  gezegd  wordt,  dat 
hy  hem  dikwils  fprak.  De  Heer  Retz  was  Generaal  van  de 
Orde  der  Jefuiten  geworden  in  de  plaats  van  Eoivers  grooten 
Vrind  Michaël  Angelo  Tamburini,  die,  eenige  jaaren  na  deszelfs 
aankomft  in  Engeland,  te  Romen  geftorven  was. 

De  Ferfoon  ,  daar  in  den  eerften  en  vyfden  Brief  gewag  van 
gemaakt  wordt,  als  een  onwillige  Betaalfter,  was, zegt  men, 
zekere  Juffrouw  Hales  ,  die  een  Som  gelds  aan  de  Jefuiten 
fchuldig  was ,  welke  zy  niet  konde,  of  niet  van  meening  was 
te  betaalen.  Een  gedeelte  van  die  Som,  doet  men  den  lieer 
Bower  verzoeken ,  dat  Vader  Sbeldon  op  hem  wilde  overdraa- 
gen,  om  daar  meê  die  Frouvi  met  het  Kind  nevens  haar  verwan- 
ten te  i Lillen ,  't  zy  door  't  vertoonen  van  die  overdragt,  'tzy 
dat  dezelve  wel  middel  zoude  weeten  om  Juffr.  Hales  tot  be- 

taa- 


ARC1IIBAI,  D    BOÏÏER, 


59 


;  re  noodzaaken.  Men  vooronderftelde,  naamelyk,  dat 
de  II-  L<.n  ongeoorloofde  vei keering  gehouden  heb- 

bende met  zekere  Vrouw ,  die  een  Kind  had  ,  (byhem,ofby 
een  ander  blykt  niet  daidelyk)  het  geld,  dat  die  Vrouw  of 
het  Kind  toekwam,  ten  blyke  van  de  opregtheid  zyner  be- 
I  g  by  de  Jefuiten  gebragt,   en  toe  zyn  eigen  behoef  op 

lyfrente  gezet  had :  dat  hy  op  hoop  van  weder  in  deOrdeaan- 
ïen  ce  worden,  gaarne  van  die  Vrouw  ontflagen  waar 
geweeft,  maar  dat  hy  'er  geen  middel  toe  wift,  en  zy  en  haar 
verwanten  niet  te  vreden  te  (lellen  waren ,  dan  ten  zv  hy  het 
geld  weerom  gaf,  of  weder  gelyk  te  vooien  verkeering  mee 
haar  hield.  Tot  dit  laaide  moeit  de  Heer  Bo-voer  eindelyk  be- 
fluitèn,  dewyl  Vader  Sbsldon  geen  fmaak  had  in  zyn  voorfla- 
gen;  gelyk  men  hem  inden  brief,  die  hier  de  derde  in  rang 
ftaat,  klaagen  doet,  en  daarop  voor  altoos  affcheid  neeme'n 
van  de  Orde.  Van  den  geldhandel  van  den  Heer  Bomer  met 
de  Jefuiten,  op  wiens  grond  deeze  ganfche  fabel  gebouwd 
is,  zal  de  Leezer  een  omftandig  verhaal  vinden  in  hec  kort- 
bondig  Berigt. 

In  't  uitgeeven  der  Brieven  volgde  de  Heer  Brxer  dezelfds 
Orde  waar  in  de  affchriften  (tonden  ,  die  hem  door  den  Nota- 
ris  geleverd  wierden.  Zy  zouden  egter  ge  voeglykergefchikt,  en 
daar  door  een  igzinsverftaanbaarder  geweeft  zyn, indien  de  twee- 
de en  derde  brief  delaatftein  rang  waren.  Want  men  fchynt  te 
Tooronderftellen ,  dat  Vader  ShelJon  door  den  misnoegden  zes- 
den brief  en  Bowers  klagten  by  den  Generaal  der  Orde,  Retz, 
moeielyk  geworden,  hem  vaderlyk  beftraft  hadde;  waarop 
Bomer  hem  vergiffenis  bidt  in  den  tweeden.  De  derde  brief 
is  ongetwyiTeld  de  laatfte,  en  de  brief  van  affcheid. 

De  tyd  der  afzondering,  daar  in  den  eerften  brief  van  gefpro- 
ken  wordt,  doek  op  een  zekere  gewoonte  der  Jefuiten. 
Jefuiten,  na.mJyk,  zyn  volgens  de  Inftellingen  van  hun  Or- 
de verpügc  Z'g  eenmaal  's  jaars  voor  dtn  tyd  van  agt  of  tien 
dagen  genet :  'aereld  af  te  zonderen;  en  mogen ,  in  dien 

ganfehen  tyd,  niet  builen  de  deur  komen,  zelfs  niet  uit  de 
H  2  vea- 


60  VERDEED1GING  van  den  Heer 

venfters  kyken,  met  niemand  fpreeken,  niemand  zien,  dan 
alleen  hun  Geeftelyke-n  Vader.  De  Heer  Bower  merkt  hierop 
aan ,  dat  hy  nu  zeventien  jaaren  lang  gehuisveft  was  geweeft: 
in  dat  zelfde  huis,  daar  hy  nog  in  woonde;  dac  hy  in  de  eer- 
fte  tien  jaaren  van  dezelve,  den  tyd  waarin  hy  onderfteld 
wordt  den  brief  gefchreeven  te  hebben,  nooit  twee  dagen  ag- 
ter  een  door  onpafTelykheid  zyn  kamer  heeft  moeten  houden  , 
en  dat  hy ,  gezond  zynde ,  nooit  twee  dagen  agtereen  in  huis  ge- 
bleeven  is,  tot  zyn  trouwen  toe  in't  jaar  1 74  o;gelyk  hy  met  getui- 
genis van  menïchen ,  die  dagelyks  met  hem  omgingen,  zou 
kunnen  aantoonen,-  dat  hy  altyd  onveranderlyk  den  zelfden 
gelykvormigen  loop  van  leeven  gewoon  was  geweeft  te  hou- 
den, des  zomers  en  's  winters  ten  zes  uuren  's  morgens  op- 
ftond,  nooit  of  zeer  zelden  voor  drie  uuren  na  den  middag  uit 
zyn  kamer  kwam,  dan  zyn  middagmaal  hield,  en  het  overige 
van  den  dag  in  't  gezelfchap  van  zyn  goede  Vrinden  door- 
bragt;  en  dat  hy  derhalven  zulk  een  tyd  van  afzondering  niet  ge- 
houden heeft ,  of  heeft  kunnen  houden  (a). 

Van  een  Bediening,  daarin  't  nafchrift  van  den  derden  brief 
van  gefproken  wordt,  betuigt  de  Heer  Bower'm  zyn  tweede 
geregtelyke  Verklaaring,  den  30  Juny  1756  voorden  R  eg  ter 
john  Fielding  beëedigd,  niets  geweeten  te  hebben,  dan  reeds  meer 
dan  een  jaar  na  den  tyd  ,  waar  in  hy  onderfleld  wordt ,  dien  brief 
gefchreeven  te  hebben.  In  September  van  't  jaar  1748  ftorf  de 
Heer  Say  ,  Boekbewaarder  van  's  Koningin's  Boekery,  en 
fpraken  toen  zyn  Vrinden  van  hem  tot  die  Bediening  te  vor- 
deren, daar  de  brief ,  gelyk  men  ook  toeftaat,  reeds  voor 't 
eind  van  Maart  1749  moet  gefchreeven  geweeft  zyn,  dewyl 
hy  toen  zyn  Voorreden  en  de  voorwaarden  van  zyn  Hifiorie 
der  Paufen  uitgaf,  wanneer  hy  zekerlyk  geen  onderhandeling 
van  dien  aart  meer  hield  of  houden  kon  met  Vader  bheldon  en 
de  Jefuiten  (6). 

Wat 

(o)  Bower's  Answer  to  a  fcurrilous  Pamphlet,  p.  89. 
(fc)  Uowers  Affidavk.  p.  33.  37. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  6t 

Wat  eindelyk  de  Frouvo  met  het  Kind  aangaat ,  daar  liy  een 
ongeoorloofde  verkeering  meé  gehouden,  en  wier  geld  hy  op 
zyn  eigen  naam  op  lyfrente  gezet  had, de  Heer Bovoer daagt zyn 
partyen  uit,  om  haar,  of  iemand  die  haar  kent  voor  den  dag 
te  brengen.  Een  Vrouw  van  eenig  aanzien  en  middelen ,  want 
de  Som  bedroeg  1350  Pond  Sterüngs  (a),  in  haar  perfoon  en 
goederen  verongelykt,  met  haar  onnozel  Kind  verfchopt  en 
daar  na  weer  aangenomen,  moet,  gelyk  de  Heer  Bovoer  aan- 
merkt (b) ,  eenige  verwanten,  eenige  vrinden  en  kenniiTen 
hebben,  ergens  wooncn,  ergens  bekend  zyn.  Men  heefc 
haar  egter  in  weerwil  van  alle  moeite  en  onderzoek  niet  kun- 
nen opfpeuren.  Eerll  ruim  twee  jaaren  na  den  tyd,  dat  men 
deeze  brieven  ondcrfteld  gefchreeven  te  zyn,  en  wel  agt  jaa- 
ren na  dat  het  geld  byde  Tcfuitenoplyfrentegezetwas,den20 
slugujlus ,  naamelyk,des  jaars  1749,  trouwde  de  Heer  Bovoer  een 
nigt  van  den  Biffchop  Nicboljon ,  Dogter  van  eenGeeftelyken  van 
de  Kerk  van  Engeland)  uit  een  adelyk  geflagt  'mlFeJlmoreland, 
die  een  Kind  had  by  haar  voorigen  Man  ,  en  4000  Pond  fter- 
lings  bezat  (c).  Dog  deeze  was  deregte  niet,  en  kon  't  niet 
zyn.  Men  vond  eindelyk  een  andere  Vrouw,  of  jonge  Juf- 
frouw, maar  by  ongeluk,  zonder  Kind.  'tSchynt,  dat  de 
Heer  Bovoer,  gelyk  hy  zelfs  ook  zegt  (d),  zedert  lange  jaaren, 
toen  hy  nog  in  't  huisgezin  was  van  den  Lord  Aylmer ,  kennis 
en  vrindfehap  gehouden  had  met  zekere  jonge  juffrouw,  die 
naderhand  eifch  op  hem  maakte,  uit  hoofde  van  vryery,  wel- 
ken eifch  hy ,  om  allen  twift  te  vermyden  ,  goedvond  by  ver- 
gelyk  af  te  doen,  gelyk  een  jaar  of  twee  na  zyn  huwelyk  ,  in 
/tpril  1751  gefchiedde.  Deeze,  zeide  men  ,  was  de  Vrouw, 
daar  hy  in  zyne  brieven  zoo  verlegen  meê  was.  Dog  zy  deed 
geen  eifch  op  den  Heer  Bovoer,  gelyk  ze  ook  niet  kon  doen , 
voor  dat  hy  trouwde  in  't  jaar  1 749 ,  en  zy  zig  in  de  hoop ,  daar 
ze  zig  meé  gevleid  had,  zag  te  leur  gefield.  Dit  was  derhal. 
ven  lang  na  den  tyd  der  gewaande  brieven ,  en  toen  't  geld  , 

om 

(a)  Six  Letters  p.  32.  (b)  AfEdavit.  36.  (r)  Affidavit.  32.  (i)  Bo- 
wer's  Answer  to  a  new  charge,  p.  2.  3.  &c. 

H3 


6*2      VERDEEDIGING  van  den  Heer  enz. 

om  't  welk  hy  in  dezelve  veronderffceld  wordt  te  fmeeken ,  ten 
minden  twee  jaaren  reeds  betaald  was  geweeft:  want  de  Jéfui- 
ten  gaven  hem  de  hoofdfom,  die  hy ,  van  zyïi eigen  geld* 
by  hun  op  lyfrente  gezet  had,  in  't  jaar  1747  weder;  gelyk 
van  zyn  tegenpartyen  zelven  erkend  wordt  (a).  Wat  het  Kind  , 
dat  niet  gevonden  wierd,  betreft,  de  O  nt  masker  aar ,  Bowcrs 
voornaamfte  party,  merkt  aan,  dat  die  Juffrouw,  fchoon  ze 
geen  Kind  had  ,  egter  twee  nigten  had ;  die  Bowcr  gaarne 
Koomfchgezind  had  willen  maaken  ,  zo  hy  't  had  kunnen 
doen  (b).  De  üntmaskeraar  had  zig  liever,  dunkt  my,  mo- 
gen houden  aan  zyn  eerfle  ontwerp ,  dat  al  die  verlegenheid 
enkel  een  uitvinding  was  van  Bowcr ,  en  hy  die  Vrouw  met 
haar  onnozel  Kind  alleen  op  't  toneel  gebragt  had,  om  te  be- 
ter meêdoogen  te  verwekken,  in  't  hart  van  Vader  Sheldon 
(c).  Maar  ik  laat  die  Verdediging  van  den  Heer  Bower  aan 
hem  zelven  over. 

(a)  Sa  Letters,  p.  40.    (Z>)  Eower  and  Tilleinont  compared.  p   81.  82. 
<c)  Sis  Le;ters.  p.  36.  37. 


VER- 


V  E RDEEDIGING 

VAN    DEN    HEES 

ARCHIBALDBOWER: 

SCHILDKNAAP 


AAN 

ALLE    WAARE 

PROTESTANTEN, 

zoo   BINNEN   als  BUITEN  's  LANDS, 


JTfOrden  de  volgende  Bladen ,  waar  in  de  Wreede 
en  Onregtvaardigc  Vervolging ,  welke  de  Scbry- 
vcr  van  deeze  Hiflorie  der  Paufen,in  dit Proteltantfch 
Koninkryk,  van  de  Je  luit  en,  door  een  Proteftantfchen 
Geejlelyken  aangemoedigd  en  geholpen ,  heeft  moeten 
lyden,  en  de  heillooze  maatregelen,  die  zy  eenpaarig 
met  'eikanderen  beraamd  en  uitgevoerd  hebben ,  om  hem 
te  noodzaaken ,  dat  hy  tot  de  Afgodifche  Kerk ,  en  de 
Onchrijlelyke  Orde ,  die  hy  verlaat  en  had,  ive  der  keer- 
de, voor  V  .Oog  der  IVaereld  worden  blootgelegd,  ne- 
drig  Opgedraagen,  niet  door  een  naamloozen  Lafter- 
fchry ver ,  maar  door  hunnen 

Gehoorzaamden  en  Onderdaanigtlcn 
Dienaar 

ARCHIBALB  BOIVER. 


A  A  N- 


KOR   T  B  O  N  D  I  C 


B    E    R    I    G    T, 


V  A  N    HET 


GESCHIL 

TUSSCHEN    DE 

ROOM  SC  II  GEZINDEN 

EN    DEN' 

SCHRYVER. 

'  At  men  den  Schryver  van  deeze  Hijïorie  der  Pau- 
fin heeft  durven  befchuldigen  van  Paapery;  en 
dat  hy  zelfs  zig  genoodzaakt  gezien  heeft,  om 
zyn  arbeid  in  't  voortzetten  van  een  Werk,  al- 
leen gefchikt  om  't  ganfche  gevaarte  van  den 
Roomfchen  Godsdienft  ter  neer  te  werpen,  een 
geruimen  tyd  te  ftaaken,  om  zig  van  dien  naam  te  zuiveren, 
is  iets,  't  welk  de  nakomelingen  bezwaarlyk  zullen  kunnen  ge- 
looven.  Maar  't  geen  niemand  denken  kon  ,  dat  ooit  zou 
hebben  kunnen  gebeuren,  is  met  der  daad  gebeurd:  en  hoe- 
wel myn  Hijïorie  zelve  een  volkomen  wederlegging  is  van  zulk 
een  ongehoorde  befchuldiging  ,  hebben  egter  verfcheiden 
welmeenende  Protejlanten ,  Geeflelyken  zoo  wel  als  Leeken  , 

1  zig 


66  VERDEEDIGING  van  den  Heek 

zig  een  vooroordeel  tegen  my  laaten  inboezemen,  en  een  ver- 
moeden, als  of  ik  nooit  opregtelyk  de  draaiingen  van 't  Paus- 
dom verzaakt  had,  maar  nog  Roomfcluezind  in  't  hart  bleef, 
en  zelfs,  dat  ik  een  vermomde  Jcfuit  was.  Door  derge'yke 
Lafttringen  hebben  de  Ropmfcligezinden  en  Jefuiten  ,  in  't 
midden  van  dit  Protejlantfch  Koninkryk,  waar  inzyzelven  vol- 
komen vry  en  ongeftoord  leeven,  zoo  heet  een  vervolging  te- 
gen my  weeten  e  verwekken,  als  ze  ooit  konden  gedaan  heb- 
ben in  een  Roomfch  land,  daar  zy  den  vervolgzieken  geeft 
van  hun  Kerk  naar  welgevallen  den  ruimen  teugel  vieren  kun- 
nen. Zy  hebben  zig,  't  is  waar,  zoo  lang  dit  gefchil  duurde, 
wel  niet  onderftuan,  om  openlyk  eenigen  aanflag  teraaaken 
tegen  myn  leeven ;  maar  egter  ondertuffchen  niets  onbeproefd 
gelaaten,  om  my  van  iets,  dat  my  dierbaarder  is  dan  myn 
leeven  zelf,  myn  eer  en  goeden  naam,  te  berooven.  De  me- 
nigvuldige Logens  en  Lafteringen,  die  zy  ten  dien  einde  be- 
dagt  en  in  de  Waereld  verfpreid  hebben ,  heb  ik  in  myn  ver- 
fcheiden  Verdedingfchriften  vantyd  tortyd  wederlegd,  tot  vol- 
komen voldoening  van  yder  verftanJig  en  onbevooroordeeld 
Leezer,  die  ze  met  eenige  de  minfte  aandagt  heeft  ingezien. 
Dog  dewyl  alles,  wat  ik  tot  zuivering  van  myn  eer  en  goeden 
naam  gezegd  heb,  op  een  zonderlinge  wys  vervalfcht,  ver- 
minkt, en  in  een  verkeerd  ligt  gefield  is  door  onze  maande- 
lykfche  fchryvers  (a)  ,  die  (of  't  uit  een  beginfel  van  rede- 
neering of  van  eigen  belang  zy,  zullen  ze  zei  ven  beft  weeten ,) 
een  ongemeen  bitteren  haat  tegen  my  fchynen  opgevat  te  heb- 
ben; en  dewyl  'er  negen  van  de  tien  onder  myne  landsgenoo- 
ten  niets  méér  van  dit  gefchil  tuiTchen  de  Roomfchgezinden 
en  my  weeten ,  dan  't  geen  deeze  partydige  maandfehry  vers 
goedgevonden  hebben  hun  meê  te  deelen,  zal  ik  de  befchuldi- 
ging  beide  en  de  Verdediging  hier  voor  de  geheele  Waereld 
bloot  leggen,  en  dan,  na  dus  beide  de  partyen  gehoord  te 
hebben,  de  geheele  Waereld  laaten  oordeelen,  of  men  my 

met 

(a)  De  Schryvers  van  de  Montbly  en  Critical  Reviews  en  van  het  Centk- 
mans  Magazyn  &c. 


ARCIIIBA  LD     E  O  \V  E  R.  67 

met  regt  of  met  onregt  befchuldigd  heeft.  Ik  heb  dit  .' 
rip  van  'c  gefchil,  als  een  Aanhangfel,  by  myfl 
nc  gevoegd  om  myn  eer  en  goeden  naam  te  zuiveren  inzon- 
derheid by  hen,  wier  agting  my  dierbaar  is,  myne  Inteke- 
naars, naamdyk,  hier  in 't  Ryk,  en  de  Geleerde  Pro'.cjirnun 
buiten  's  Lands,  die  myn  Werk,  in  hun  verfcheiden  taalea 
eet,  met  meer  goedkeuring,  dan  ik  my  ooit  zou  heb- 
ben curven  vleien,  hebben  gelieven  te  ontvangen. 

Jk  durf  my  vermeettn  om  te  zeggen,  en  zal  oaweerfpreeke- 
lyk  bewyzen,  dat,  het  geen  ik  zeg,  waar  is,  dat  ik  zulke-  bly- 
ke-n  van  myn  opregtc  aankleevingaan  den  Pfotefiantfchen  Gods- 
dieaft,    en  van  myn  afkeer  en  verfoejing  van  de  bygeloovige 
gebruiken  en  dwaalingen  van  't  Pausdom  gegceven  heb,  dat 
geen  menfeh  van  eenig  verftand,  en  die  onzydig  over  't  ftuk 
wil  oordeelen,  eenigen  den  minllen  fciiyn  van  reden  hebben 
,   om  aan  't  een  uf  het  ander  te  twyffelen. 
Ik   verliet  een   Orde  ,    zoo   hoog  in  agting   en  aanzien, 
als  'er  eene  is  by  de  Kerk  van  Romen;  een  Orde,  die  geen 
.eden  van  leevenswyze  en  zelftugtiging,  hoe  genoemd, 
t ,   nog  zelfs  zonder  byzonder  verlof  daar  toe  verleend 
.  toelaat,  dat  ze  van  iemand  gepleegd  worde:  een 
Orde,  w.iar  in  alle  Leden  niet  alleen  van  de  noodzaakelykhe- 
den  des  Leevens,  en  de  noodige  behoeften  rykelyk  voorzien 
worden,  maar  ook  van  alles,  wat  'er  vereifcht  wordt  tot  een 
goede  en  gemakkelyke  leevenswyze.     Deeze  Orde  verliet  ik, 
ter  .-ruitiïeliing  van  myn  geweeten,  om  in  't  zweet  mynsaan- 
gezigts  myn  Brood  te  winnen;  en  op  die  wyze  heb  ik  het  ge- 
wonnen,  door  een  veel  arbeidzaamer  en  verdrietelyker  lee- 
vcn  te  leiden,  dan  ik  ooit  voorheen  gedaan  had,  of  ooit  zou 
hebben  behoeven  te  doen,   indien  ik  in  die  Orde  gebleeven 
ware.     Hier  in  beroem  ik  my,  en  denk  niet,  dat  eenig  Prote- 
!  Geeftelyke  my  ooit  dergelyk  eene  leevenswyzeals  een 
verwyt  zal  toerekenen,  fchoon  Roomfchgezinden  en  Jefuiten 
my  ren  Jlaaffsben  arbeid  van  voor  Boekverkoopers  tefebryven  mo- 
erweeten  hebben,   en  my  met  den  naam  van  een  Huur- 
ling gebrandmerkt,  die  voor  geldfcbreef. 

I  2  Ik 


68  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Ik  was  nog  geen  twee  jaaren  in  Engeland  geweeft ,  toen  de 
Zendelingen  van  Romen  een  aanflag,  die  ook  waarlyk  zeer 
wel  beleid  was,  op  my  maakten,  om  my  aan  boord  tekrygen 
van  een  fchip,  dat  de  Rivier  (den  Teems')  afzeilde,  en  my 
dus  te  water  weg  te  voeren.  Maar  de  overleeden  Lord  sJyU 
mer  redde  my,  en  befchutte  my  voor  dien  fnooden  trek,  ge- 
]yk  alle  myne  Vrinden  en  bekenden  weeten.  Het  ft.uk  was 
op  dien  tyd  rugtbaar  en  waereldkundig;  en  hoewel  Lord  Ayl- 
mer  nu  niet  meer  leeft,  verfcheidenPerfoonen  egter  van  eene  on- 
betwiftbaare  Geloofwaardigheid,  en  daar  onder  zommigen  van 
den  eerften  Rang  in  dit  Koninkryk  leeven  nog,  die  het  ver- 
haal van  dat  voorval  uit  den  eigen  mond  van  dien  fleer  ge- 
hoord hebben;  gelyk  zy  gaarne  betuigen  en  verklaaren  wil- 
len. 

Deeze  onderneeming  fchrikte  my  niet  af,  nog  wederhield 
my  in  eenig  opzigt,  om  de  dwaasheid  en  befpottelykheid  van 
de  dwaalingen  en  bygeloovige  gebruiken  van  't  Pausdom 
openlyk  aan  te  toonen,  en,  wanneer  ik  'er  gelegenheid  toe 
had,  zonder  bewimpeling  te  betuigen,  dat  ik  zommiiien  van 
de  mèeftbegunftigde  grondregels  van  de  Roomfche  Kerk  af- 
keurde, en  geen  geloof  floeg  aan  zommige  Leerftukken  ,  die 
by  haar  voor  grondwaarheden  des  Geloofs  doorgaan.  Ik 
fchreef,  nu  agt-en-twintig  jaar  geleeden,  toen  ik  myn  moe- 
dertaal nog  niet  weder  volkomen  magtig  geworden  was ,  de 
Hijloria  Litteraria,  een  werk,  dat  niemand  leezen  kan,  zon- 
der 'er  uit  te  moeten  befluiten,  dat  de  fchryver  een  Prote- 
flant  is  (a). 

Toen 

(a)  Ik  zal  hier  ten  dienft  der  buitcnlandfehe  Protejl anten,  die  mogeljdc 
geen  gelegenheid  gehad  hebben  om  het  werk  zelf  te  zien,  eenige  weinige 
plaatzen  uit  hetzelve  aanhaalen.  In  't  eerfte  Deel  bladz.  135,  136  geef  ik, 
uit  Procopius,  een  berigt  van  het  beuzelagtig  verhaal  dat  hy  doet  van  ze. 
ker  Eiland,  't  welk  hy  Brittia  noemt,-  een  vertelling,  waar  aan  hy  zelfook 
geloof  fchynt  geflagen  te  hebben;  en  voeg  'er,  daarop,  deeze  volgende 
woorden  by:  „  hier  kunnen  we  in  't  vooibygaan  aanmerken,  indien  der- 
,,  gelyke  harllenfchimmen  en  beuzelagtige  vertellingen  in  die  dagen  by  de 
„  Geleerden  zelvenin  't  algemeen  geloof  en  ingang  vonden,  hoegemakke- 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R.  O 

Toen  men  het  uitgeeven  van  de  Hiftoria  Litteraria  in  't  jaar 
1734  Haakte,    overreedden  my  de  onderneemers  van  de 

me> 

,,  lyk  het  indien  ty.l,  en  nog  merkclyk  gemakkclyker,  in  de  volgende  duf. 

,    moet  gevallen   hebben,    om   de 

,,    ONGERYMDE    LEERSTUKKEN    VAN      HET     VAGEVUUR  ,     VAN     DE    Tl 

,,  stantiatie,  en  dergelyke,   zonderecel  tegenkanting  in  te  voeren  en 

eigd  was,  om  blindelings  geloof  te 
,,  liaan  aan  de  grootfte  ongerymdheden ,  inzonderheid  zo  ze  onder  den 
,,  naam  van  verborgenheden  van  den  Godsdienft  wierden  aangepreezen". 
In  't  verhaal,  't  welk  ik  geef  van  den  Oorlog  der  Hujfuen,  getrokken  uit 
de  Hiftorie  van  dien  Oorlog,  door  den  Heer  Lenfant  befchreeven,  merk  ik 
op  blad/-    189  aan:  „  datZiVJto,  hnn  berugté overfte,  (als  iemand,  zeg 

,,    ik,    DIE    VAN   ZTN   JEUGD   AF   AAN  DE   GnovKI'GTIGS   BEGINSELS   VAN   Dïï 

msche  Kerk  had  ingezooc^n)  het  voor  een  verdienftig  werk  aan- 
om  yder,  die  ns  van  hein  verfchiide,  om  hals  te  bren- 

I  n".  In  het  Derde  Deel,  bladz.  334  veroordeel  ik  alle  ver- 
volging, als  te  eenemaal  onbeftaanbaar  met  waaren  Godsdiend,  en  voeg 
'er  by;  ,,  by  de  Roomfche  Kerk  egter  beftaat  de  ganfche  pligt  van  een 
,,  waarlyk  God  in  daar  in,  dat  hy  vervolge,  vermoorde,  en  te 

„  vuur  en  zwaard  vemiele  allen  zonder onderfcheid,  die  hun  Hvgei.oovi- 
,,  gen  en  Afgodischen  Dunst  wejgeren  te  erkennen'.  Op  blad 
roe. 11  ik  de  Roomfchgezinden  de  Aapen  dek  Heidenen;  en  fpreek bladz. 
398  van  den  Heeldendienlt  op  deeze  wyze:  „  fehoon  de  eerfte  Chriftenen 
„  goedvonden,  eenige  gebruiken,  die  by  de  Heidenen  in  zwang  gingen, 
,,  over  te  neemen  en  te  behouden,  om  hen  Jaar  door  te  beter  te  winnen, 
,,  en  tot  bet  Chrii'tclyk  Geloof  te  trekken,  nimmer  egter  knielden  ze  neder 
,,  voor  Beelden,  of  offerden  Wierook  of  Gebeden  op  aan  Hout  en 
,,  Steen  ,   gelyk  de  Roomfchgezinden  gewoon  zyn  te  doen  in  deeze  dagen. 

„  Indien  Gregorius,  Al  1  andere  Oud  vaders,  die  't  niet  011  • 

vonden,  dat  men  de  fchilderyen  en  beeHceniffen  der  Heiligen 
;en  aan  den  wand  fchilderde,  nu  eens  uit  hunne  graven  opza- 
,,  gen,  en  de  fchandelyke  misbruiken  en  Afgodischen  Dienst,  die  allengs- 
„  keus  meer  en  meer  is  ingefloopen ,  aanfehouwden ,  zy  zouden  ongetwyf- 
heel  andere  gedagten  over  dat  (luk  hebben,  en  de  eerden  zyn, 
,,  om  al  die  fchilderyen  en  beelden  der  Heiligen  van  de  wand  te  rukkenen 
,,  in  't  vuur  te  werpen".     Dus  fprak  ik  nu  reeds  agt-en- twintig  jaar  gelee- 

.  veroordeelde  ik  zommigen  van  de  geliefdezetregels en  grondwaar- 
heden van  de  Kerk  van  Romen.  En  kon  iemand,  die  dus  fchreef ,  nog 
Roomfchgezind  in  zyn  hart  zyn,  of  naar  het  Pausdom  hellen  ,  of geneegen 
zyn  om  in  't  (tuk  van  den  Godsdienft  de  Pausgezinden  te  ontzien,  en  hen 
gaarne  te  vrind  te  willen  houden.  Ik  ben  waarlyk  om  myn  zelfs  wil  blyde, 
dit  dat  werk  nog  in  wezen  blyft,  en  zou  geen  klaarder  en  onweer fpreekc- 

is"  "*- 


7o  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

tneèni  Hijlorie,  om  in  't  vervaardigen  en  opftellen  van  dezelve 
deel  te  neemen;  en  dewyl  ik  byna  twee  derde  deelen  van 
dat  wydloopig  werk  fchreef,  en  daar  by  de  uitgaaf  in  Octavo 
alleen  overzag  en  verbeterde,  hield  my  zulks  den  meellen  tyd 
van  het  jaar  1735  tot  het  jaar  174.6  bezig.  In  aien  tuflchen- 
tyd  lieten  de  Jefuiten ,  de  zulken  inzonderheid  die  my  buiten  's 
lands  gekend  hadden,  geen  vrlndelyke  middelen  onbezogt,  om 
my  tot  den  fchoot  van  hun  Kerk  en  hun  Orde  te  rug  te  bren- 
gen: dikwils  booden  ze  my  aan,  dac  ze  mv  weder  wilden aan- 
neemen  op  zulke  voorwaarden,  als  ik  zelf  zou  voorilaan  :  en 
zomtyds  verweeten  ze  my,  't  geen  hun  zeker  beter  paft  te 
doen  dan  een  Proteftantfcbcu  Godgeleerden,  dat  ik,  een  zoon 
van  den  grooten  Heilig  Ignatiits,  my  zelven  zoo  fchandelyk 
vernederde,  dat  ik  een  armhartige  Üoover,  en  een  (laaf  wierd 
van  de  Boekverkoopers  om  de  koft  te  winnen,  daar  ik  onder 
hun  een  gemakkelyk  en  genoeglyk  leeven  leiden  kon.  Dewyl 
ik,  als  geen  byzonderen  wrok  tegen  iemand  van  hun  hebben- 
de, (choon  ik  een  afkeer  had  van  hunbeginfelsenGodsdienft, 
hen  niet  minder  beleefd  en  vrindelyk  bejegende,  dan  ze  my 
deeden,  vleiden  ze  zig  ongetwyffeld  met  de  hoop,  dat  ze  my 
eindelyk,  vroeg  of  laat,  nog  eens  winnen  zouden. 

Ik  had,  toen  ik  eerffc  de  dwaalingen  van 't  Pausdom  ver- 
zaakte, een  befluit  genomen ,  gelyk  ik  ook  myn  pligt  oordeel- 
de te  zyn  ,  om  voor  de  tegenwoordige  niet  alleen  maar  ook 
voor  de  volgende  gedagten  myn  gedrag  in  'tverlaaten  vaneen 
Kerk,  waar  in  ik  was  opgevoed,  te  regtvaardigen,  en  tef- 
fens,  door  het  blootleggen  van  derzelver  dwaalingen ,  ande- 
ren aan  te  moedigen,  om  myn  voorbeeld  na  te  volgen.  Met 
dat  oogmerk  ondernam  ik  de  Hijlorie,  (zal  ik  ze  de  Noodlottige 
Hijlorie  noemen)  der  Pau/en:  en  op  dat  ik  myn  handen  vry 
progt  hebben  om  my  geheel  tot  dezelve  te  verledigen,  wei- 
gerde ik  eenig  deel  te  neemen  ineen  werk,  (De  Hedendaag- 

fche 

lyker  blyfc  kunnen  wenfehen  ,  dat  ik  toen  niet  minder  gereed  en  bereid  was , 
dan  nu,  om  myn  afkeer  en  veifoejing  van  Paanery  opcnlyk  voor  de  ge- 
heele  Waereld  te  betuigen. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  ?l 

Jche  AJgcmcenc  Hijhric,  naamelyk,  die  my  geheel  in  haar  vol 
A-krd  opgedragen,)  waar  uit  ik  merkelyk  meer  voor- 
deel zou  hebben  kunnen  trekken.  Dog  zoo  dra  kwam  de 
Voorreden  voor  die  Hiftorie  der  Pau/eh,  met  de  voorwaarden 
ivaarop  ik  dezelve  digc  uit  tegeeven,  niet  in 't  licht,  of  de 
kalmte,  uie  men  my  zoo  langen  tyd  geruft  had  laaten  genie- 
ten, verdween,  en  de  ftorm  b^gon  op  te fteekui  Eenfc 
teloos  lafterfchrift,  onderden  tuJ  van  AicbibdHtn  Timotbeus, 
en  met  een  groote  menigte  valfcheden  en  logt  rs  vervuld  , 
wierd  'er  tegen  my  in  de  waereid  gezonden.  JVJaar  dewyl 
men  wilt,  dat  het  uir  een  verdagten  hoek  kwam,  om  dat  'er 
toen  nog  geen  Protcjla't  gevonden  was,  die  de  zaak  voorde 
Roomfchgtzindcn  en  JJuiten  opvatte,  en  hun  logens  aan 't 
gemeen  opdifte,  woei  de  ftorm  over,  en  alles  geraakie  weder 
in  de  voorige  ruft  en  kalmte. 

Toen  het  eerfte  deel  van  myn  Hiftorie  in 't  licht  kwam, 
tragtten  ze  een  nieuwen  ftorm  te^en  my  te  verwekken.  Aan 
zeker  Roomfchgezind  Edelman  was  door  zyn  Priefters,  zyn 
Broeder  waarfchynlyk,  een  Jefuit,  die  by  hem  woonde,  voor 
waarheid  verzekerd,  en  deeze  verzekerde  'erop  zyn  beurt  den 
overleden  Heer  Vclham  van,  wiens  nabuur  hy  op 't  land  was,  dat 
ik  de  lnquifitie  beftoolen  had ;  want  toen  waren  ze  nog  toe 
dien  trap  van  onbefchaamdheid  niet  gekomen,  dat  zeontken- 
nen  durfden,  dat  ik  ooit  in  dienft  van  die  Vierfchaar  geweeft 
was :  en  aan  dien  diefftal  fchreef  hy  myn  vlugt  toe.  Een 
Roomfchgezind  Baronet  in  IFales,  en  de  andere  Roomfchen 
van  dat  Graaffchap  in  't  algemeen,  hielden  openlyk  ftaande, 
dat  ik  myn  Godsdienft  verzaakt  had,  alleen  uit  fpyt,  om  dat 
men  my  geen  BifTchop  had  willen  maaken;  't  welk  men,  ge- 
lyk  die  Baronet  verzekerde,  met  myn  eigen  Handfcbrift  toonen 
kon.  Ik  wil  het  hun  in  't  geheel  niet  betwiften,  of  zy  had- 
den waarlyk  dergelyke  brieven  ,  met  alle  vereifchte  poftmer- 
ken  beftempeld,  en  zoo  wel  naar  myn  eigen  fchrift  gelyken- 
de,  als  die,  welken  ze  naderhand  voor  den  dag  gebragt  heb- 
ben; en  daar  is  geenszins  aan  te  twyffelen,  of  zy  zouden,  zo 
ze  goedgevonden  hadden  by  de  eene  of  de  andere  van  dee- 
ze 


72  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ze  twee  vertellingen  teblyven,  uit  Italiën,  en  van  de  Heili- 
ge -Inquifitie  zoo  veel  Oorspronkelyke  Papieren,  Vericlaa- 
ringen  ,  Getuigschriften  &c.  tot  derzelver  beveiliging 
hebben  kunnen  krygen,  als  ze  maar  gewild  hadden.  Maar  nu 
fchrvven  ze  myn  vlugt  uit  Italiën  weder  aan  eene  geheel  ande- 
re reden  toe,  en  erkennen  daar  door  ftilzwygende,  dat  zelo- 
genaars  en  lafteraars  zyn,  die  enkel  beflooten  hebben,  om 
my,  zonder  regt  of  waarheid  aan  te  zien,  te  bekladden  en 
van  myn  eer  en  goeden  naam  te  berooven.  Dewyl  'er  toen 
geen  Protefiant  ondernam  de  egtheid  van  die  brieven  (taande 
te  houden,  Het  men  ze  alleen  aan  Roomfchgezinden  zien,  om 
voor  te  komen,  dat  'er  niet  iemand  van  dezelven  door  myn 
Hijiorlc  der  Pau/en  tot  den  hervormden  Godsdienfl  bekeerd 
mogt  worden:  en  nu  leggen  ze,  waarfchynlyk,  wel  en  veilig 
bewaard  ondere  verfcheiden  Archieven  van  de  Orde,  om  in 
't  vervolg  door  deezen  of  geenen  Doolenden  Ridder ,  die  zig  by- 
zonderlyk  den  dienft  der  Heilige  Sociëteit  heeft  toegewyd  ,  we- 
der voor  den  dag  gebragt  te  worden. 

Ey  het  uitkomen  van  het  tweede  detl  van  myn  Hiflnrie  in  't 
jaar  1750,  namen  de  Jefuiten  hun  toevlugt  tot  een  middel,  't 
welk  zy  dagten,  dat  van  ongemeene  kragt  zou  zyn  ,  om  den 
voortgang  van  dat  werk  eensklaps  te  fluiten.  En  dat  middel 
was ,  dat  ze  my  groote  aanbiedingen  deeden ,  om  my  over  te 
haaien  dat  ik  tot  hun  Orde  wederkeerde,  en  nog  merkel yk 
grootere,  dat  ik  myn  Hiftorie  fteeken  liet;  gelyk  zezelven  be- 
kend hebben  ,  en  in  't  vervolg  nader  zal  getoond  worden. 
Maar  toen  ze  zagen  dat  myn  ftandvaftigheid  en  aankleeving 
aan  den  Protejlantfchen  Godsdienfl  proef  hield  tegen  alle  ver- 
zoekingen en  aanbiedingen,  beflooten  zy  van  maatregelen  te 
veranderen,  en  op  nieuw  hun  toevlugt  te  neemen  totlaftering 
en  't  fchandvlekken  myns  naams.  Men  bragt  derhalven  ande- 
re brieven  ten  voorfchyn  ,  die  men  zeide,  dewyl  't  fchrift 
naar  het  myne  geleek ,  van  my  gefchreeven  te  zyn  aan  Vader 
Sbeldon,  Provinciaal  der  Jefuiten  hierin  Engeland:  en  in  welke 
brieven  zy  my  deeden  fpreeken ,  als  een  berouwhebbend  en 
boetvaardig  Jefuit ,  die  tot  den  fehoot  hunner  Kerk  en  tot  hun 
Orde  was  weergekeerd,  De- 


A  R  C  II  I  D  A  L  D    B  O  W  E  R.  ,3 

Dewyl  de  Jefuiten  bekend  ftaan  voor  een  Orde  van  menfehen, 
die  in  't /meeden  van  ver  digt fels  uitmunten ,  gelyk  de  EerwaardigeDr. 
Douglas,  Yikaris  van  High  Ercal,  Sabp,  in  zyn  Criterion.p.  60. 
aanmerkt,  zou  die  nieuw  verdigtfel  geen  gelukkiger  uidlag  ge- 
had hebben,  dan  alle  de  andere  daar  ik  te  vooren  van  fprak, 
indien  'er  zig  geen  Protejlant  mee  ingemengd  hadde.  Maar, 
voor  deeze  maal,  hadden  de  Jefuiten  de  behendigheiden  't 
geluk,  dat  zy  een  Proteftantfchen  Geeftelyken ,  (wie  zou  het 
hebben  kunnen  gelooven !)  overhaalden,  om  niet  alleen  de 
egtheid  van  die  brieven  openlyk  te  beweeren,  maar  ook,  als 
volkomen  op  de  geloofwaardigheid  der  Jefuiten  vertrouwen- 
de ,  alle  de  logens  en  lafteringen ,  die  zy  tot  bevlekking  van 
myn  goeden  naam  konden  uitdenken ,  als  zoo  veele  onlochen- 
baare  waarheden ,  aan  de  waereld  mee  te  deelen.  Hy  verze- 
kert ons ,  't  is  waar,  dat  hy  in  dus  de  party  der  Roomfchge- 
zinden  en  Jefuiten  te  kiezen  in  hun  hevigen  aanval  op  iemand, 
die  hun  Godsdienfl  verlaaten  had  om  den  hervormden  te  om- 
helzen, niet  naar  vooroordeel  te  werk  gaat,  niet  door  eenige  byzon- 
dei  e  partyfebap  gedreeven  wordt ,  maar  alleen  bezield  is  door  liefde 
tot  de  waarheid,  en  door  yver  voorden  Proteftantfchen  Godsdienfl,  die 
met  het  uiterfte  gevaar  gedreigd  wordt  door  een  lifligen  en  onderneem- 
zieken  vermomden  Jefuit.  En  kan  hy  inderdaad  bezield  zyn  door 
liefde  tot  de  waarheid ,  en  yver  voor  den  Proteftantfchen  Gods- 
dienfl:, hy,  die  de  party  kiefl,  van  de  gezwooren  vyanden  van 
beide,  een  Orde  van  Menfehen ,  die  in  't  fmeeden  van  verdigtfelen 
uitmunten'.  Kan  hy  denken,  zo  de  Proteftantfchc  Godsdienfl:  het 
uiterfte  gevaar,  of  in  't  geheel  eenig  gevaar  te  dugten  heeft  van 
den  vermomden  Jefuit,  dat  de  Roomfchgezinden  en  Jefuiten 
hem  ontmaskerd  zouden  hebben!  Maar  welke  beweegredenen 
hem  ook  genoopt  mogen  hebben,  om  de  party  der  Roomfchen 
en  Jefuiten  te  kiezen,  en  zig  tegen  my  teverklaaren,  de  naam 
van  een  Proteftantfchen  Gccjlelyken  had  al  het  goed  gevolg,  dat 
de  Jefuiten  ooit  konden  wenfehen.  De  logens  en  lafteringen , 
die  zy  en  andere  zendelingen  van  Romen  in  't  veragtelyk  klad- 
fchr'ih , yJrcbibald en  Timotheus , en  in  een  ander, getiteld,  Jan- 
en  op  de  twee  eerjle  deden  van  de  Lecvensbefchryvingen  der 
K  Pau- 


74  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Paufjn  (a)  verfoeid  hadden,  maar  waar  op  niemand,  dewyl 
ze  zigtbaar  uit  Roomfchgezinde  handen  kwamen,  eenigagt 
geQagen  had,  wierden  nu  op  nieuw  weer  opgehaald ;  ontel- 
baare  anderen  'er  bygevoegd ,  en  allen  mee  tamelyk  goed  geloof 
aangenomen,  dewyl  ze  nu  nier  langer  uit  een  Roomfchen, 
maar  uit  een  Protejlantfchen  hoek  kwamen. 

Dog  dewyl  niets  myn  medelandgenooten  in  Engeland  fter- 
ker  tegen  my  vooringenomen  heeft,  dan  de  zeven  boetvaardi- 
ge brieven  ,  want  totdat  getal  toe  hebben  zy  ze  eindelyk, ver- 
meerderd, zal  het  noodig  zyn,  eer  ik  van  derzelver  inhoud 
fpreek,  en  aantoon,  dat  ze  verdigtzyn,  dat  ik  den  Leezer 
berigt  geef  van  het  toeval,  waar  uit  de  Jefuiten  gelegenheid 
namen  om  dezelven  te  fmeeden.  Alle  verdigtfels  hebben,  in 
't  algemeen  gefproken,eenigen  grondflag  Van  waarheid, waar- 
op men  ze  tragt  te  veftigen,  en  voorts  opbouwt:  en  dus  ver- 
itrekte  ook  zeker  verdrag  en  onderhandeling,  daar  ik  zoo  aan- 
ftonds  van  fpreeken  zal,  den  Jefuiten  ten  eerften  fteen ,  om 
'er  de  gewaande  briefwiffeling  op  te  gronden  ,  die  ik  naar  in- 
houd van  die  zeven  zoogenaamde  brieven  met  hun  gehouden 
had.  Hier  maakte  ik  my  zelven  ,  ik  beken  het  openhartig, 
fchuldig  aan  een  zeer  onvoorzigtige  daad ,  die  ik  egter  nooit 
voor  myn  Protcfiantfche  vrinden  verborgen  hield  ,  gelyk  ik 
met  verfcheiden  geloofwaardige  getuigen,  die  nog  in  leeven 
zyn,  bewyzen  kan  ;  al  hebben  myne  vyanden  het  tegendeel 
ftoutelyk  durven  beweeren. 

Toen  ik,  in  't  jaar  1740,  een  fom  van  1100  ponden  aan 
oude  rentebrieven  op  de  Zuidzee  by  één  had,  belloot  ik  my 
voor  dat  geld  een  lyfrente  te  koopen.     Ik  gaf  verfcheiden  van 

myn 

(3)  Dit  werkje,  gedrukt,  gelyk  men  zegt,  te  Douay  in  't  jaar  1754,  is 
«en  lafterfchrift,  dat  het  inzonderheid  op  my  gemunt  heeft,  maar  onder- 
tufiehen  egter  de  eerde  hervormers .  en  den  Protedantfchen  Godsdienft 
zelven,  niet  minder  dan  my,  verongciykt.  Nogtans  heeft  onze  Procejlant- 
febe  Geeflelyke,  dien  fchryver  tot  zyn  leidsman  neemende,  kunnen  goed 
vinden,  om  deszelfs  ongerymde  Aanmerkingen  op  myn  Hidorie  der  Pau- 
fen  ,  en  .Ie  fchamperheden >  die  hy  tegen  my  gebruikt,  genoegzaam  van 
.voord  tot  woord  na  te  fenryven. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  75 

myn  Froteftan'  ten  kennis  van  myn  voorneemen,  en 

bood  bofa  (effens  gemelde  fom  ten  dien  einde  aan ;  gelyk  bun 

nog  zeer  wel  geheugd;  en  zy  gereed  zyfl  ten  alten  tyde  te  ver- 
klaaren:  maar  dewyl  niemand  van  hun  het  gevoeglyk  oordeel- 
de, zyn  goederen  mee  e^n  lyfrer.te  te  belaften,  liet  ik  myn 
geld  in  de  openbaare  Fond/en  tot  aan  de  maand  Jiigujlus  van  't 
volgende  jaar  1741 :  toen  hoorde  ik  dat  het  Parlement  een  be- 
fluit  gemaakt  had  ,  om  ter  herbouwing  van  een  Kerk  te  Lon- 
den geld  op  te  doen  neemen  op  lyfrenten  tegen  zeven  ten  hon- 
derd, en  begaf  my  daarop  aanftonds. naar  ftad,  met  oogmerk 
om  myn  geld  op  die  wyze  aan  te  leggen.  Dat  dit  myn  oogr 
merk  en  voorneemen  was,  weet  zeker  Heer  van  onbetwift- 
baare  Geloofwaardigheid,  met  wien  ik  op  dien  tyd  daar  over 
raad  pleegde,  nog  zeer  wel,  en  wil  'er  gaarne  verklaaring  van 
doen  (a).  Maar  ik  kwam  te  laat,  en  vond  de  intekening 
reeds  gcflooten.  Dus  in  myn  oogmerk  te  leur  gefield ,  ver- 
haalde ik  onder  anderen  myn  wedervaaren  aan  den  Heer  ///'//, 
dien  ik  by  geval  in  een  koffyhuis,  niet  ver  van  de  Royal  Ex- 
change (of  Koninklyken  WiiTclbank)  ontmoette.  Deeze  bood 
my  daarop  dezelfde  rente  van  zeven  ten  honderd  aan,  die  de 
gevolmagtigden  ter  herbouwing  van  de  Kerk  gaven, en dewyl 
die  aanbieding  my  zeer  aanneem elyk  voorkwam,  wierd  liet 
verdrag  na  eenige  weinige  onderhandelingen  geflooten,  en  de 
fom  van  11  co  Ponden  op  den  21  ylugujtus  1741  overgedraa- 
gen,  niet  op  den  Heer  Sbirbiirn,  Provinciaal,  gelyk  de  Jefui- 
ten  in  zekeren  brief  uit  Vlaanderen  zeggen  (b) ,  maar  op  den 

Heer 

(a)  Zie  myn  antwoord  ,  of  Arwmtt  to  a  feurriltus  Pampblet.  p.  102. 
(Deeze  en  dergelyke  aanhaalingen  zyn  wel  voor  den  Nedetcluitfchen  Lee- 
zer  van  geen  dienft,  dewyl  die  twiftfehriftjes  niet  vertaald  zyn,  en  z^ker- 
lyk  nooit  vertaald  zuilen  worden:  dog  ik  heb  egter  belt  geoordeeld,  de. 
2elven  mede  aan  te  tekenen,  dewyi  ze  de  getuigeni.Ten  zyn  waar 
fchryver  ter  beveftiging  van  zyn  zeggen  beroept,  en  in  welken  de^aaibud 
van  '1  geen  hy  zegt  omftandiger  bewcezen  wordt.  Zy^onaWtirflcfien  die, 
ilfcbe  taaie  kundig,  die  Pampblets  bezitten,  kunnen  'er  tot  nader  on- 
derzoek en  overtuiging  voor  hun  zelven  en  anderen  gebruik  van  uiaaken.) 
Letter;  illuftrated.  p.  60. 

K  2 


76  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Heer  Wright,  Bankier  van  Mynheer  HUI,  gelyk  uit  de  boe- 
ken van  de  oude  Zuidzee  rentebrieven  blykr.  De  Heer  HUI 
was  een  Jefuit,  maar  dreef,  als  gevolmagtigde,  den  handel 
in  geldzaaken,  en  was,  in  die  hoedanigheid,  zeer  bekend, 
had  den  naam  van  een  opregt  en  eerlyk  man  te  zyn,  en  han- 
delde in  dingen  van  dien  aart  zeer  fterk  met  Protcftanten  zoo 
wel  als  Roomfchgezinden.  Hy  betaalde  my  ook  zoo  flipt,  dat 
ik  eenigen  tyd  daarna,  nog  250  ponden  voegde  by  de  fom, 
die  hy  reeds  van  my  in  handen  had;  en  dus,  voor  't  geheel , 
jaarlyks  94  ponden  en  10  fchellingen  aan  lyfrenten  van  hem 
ontving. 

Tot  zekerheid  van  de  betaaling  dier  lyfrenten  gaf  de  Heer 
HUI,  de  eenigfteperfoon  ,  met  welken  ik  over  dat  ftuk  handelde, 
my  een  rentebrief,  niet  op  hem  zelven,  nog  op  den  Provinci- 
aal, maar  op  de  Sociëteit  der  Jef'uiten :  en  de  ganfche  Sociëteit , 
die,  gelyk  men  weet,  onmeetelyke  Rykdommen  bezit,  is 
verpligt ,  om  voor  alle  verbindteniiTen  en  verdragen,  welken  ie- 
mand van  haare  Provinciaakn  of  gevolmagtigden  dus  aangaat, 
ïn  te  flaan,  die  verbonden  zyn,  om  met  de  uiterfte  ilipt- 
heid  op  den  dag,  ja  op  het  uur,  betaaling  te  doen.  En  dee- 
zen  waren  de  beweegredenen  ,  dè  eenigfte  beweegredenen, 
die  my,  na  de  ftraksverhaalde  te  leurftelling  van  myn  voor- 
gaand oogmerk,  het  beOuit  deeden  neemen,  om  myn  geldby 
hen  te  plaatzen  ,•  zonder  toen  nog  het  minfte  nadenken  te  heb- 
ben ,  dat  zulks  t'eeniger  tyd ,  vroeg  of  laat ,  tot  myn  nadeel  zou 
kunnen  geduid  worden ,  gelyk  Lord  Aylmcr  my  reeds  voor- 
fpelde,  zoo  dra  ik  hem  'er  kennis  van  gegeevenhad  {a).  Het 
geen  die  Heer  voorzag,  dat  mogelyk  gebeuren  zou,  is  ook 
met  der  daad  gebeurd:  hoewel  ik  teffens  dagt,  dat 'er  ook 
van  de  zaak  niet  meer  gerept  zou  worden,  na  dat  ik  de  gan- 
fche  fom  weder  uit  hunne  handen  geligt  hadde.  Want  toen 
ik  naderhand  befloot  my  in  den  egten  ftaat  te  begeeven ,  en 
om  die  reden ,  hoewel  om  die  reden  alleen  niet ,  het  geld  gaar- 
ne weder  had,  vervoegde  ik  my  tot  den  Heer  HUI,  om  te  hoo- 
ien j, 
(«)  Answerto  a  fcurrilous  Pamphlet.  p.  112.  113. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  77 

ren,  op  welke  voorwaarden  hy  gezind  mogt  zyn,  my  de 
hoofdfom  weer  toe  te  tellen.  De  voorwaarden ,  die  hy  ftel- 
de,  waren  zoo  gunftig,  als  ik  ooit  zou  hebben  kunnen  ver- 
wagten:  want  hy  bood  aan,  de  ganfche  fom  my  in  eens  te  be- 
taalen,  alleen  met  aftrek  van 't  geen  ik,  geduurende  den  tyd , 
dat  hy  ze  in  handen  had  gehad  ,  boven ,  en  meer,  dan  de  gewoone 
gebruikelyke  rente,  daar  van  getrokken  had;  gelykhy  ver- 
volgens ook  deed, zoo  drahy  't  eenigzinsgevoeglyk  doen  kon. 
Zie  daar  een  opregt  en  eenvouwdig  verhaal  van  't  ganfche  ge- 
val, zoo  als  het  gebeurd  is:  en  wat  de  erbarmlyke  vitteryen 
aangaat,  die  men  'er  op  gemaakt  heeft,  dezelven  heb  ik  reeds 
voorheen  volkomen  wederlegd  in  myn  Reply  to  ofcurrilous  Li- 
bel, p.   32.  33. 

By  dit  verhaal  zal  ik  nu  ook  nog,  tot  voldoening  myner 
Leezers,  het  verhaal  voegen,  't  welk  de  Jefuiten  gegeeven 
hebben  van  't  geval ,  en  telkens  debladzyden  van  hun  gefchrif- 
ten  aantekenen,  op  dat  men  my  niet  zou  mogen  verwyten  of 
verdenken  ,  dat  ik  de  zaaken  een  anderen  draai  geeve ,  met  oog- 
merk, om  hen  belachgelvk  te  maaken.  Dus  dan  luidt  hun  ver- 
haal : 

Ik  wierd  ,  naar  hun  voorgeeven,  uit  de  Orde  der  Jefuiten, 
in  Italiën,  verbannen.  Want  B — r,  zeggen  ze,  kwam  niet  in 
Engeland  ,  na  dat  hy  zyn  Orde  vcrlaaten  bad,  maar  na  dat  zyn  Or- 
de hem  ver  laat  en  en  ver /toot  en  bad  om  zyn  ongeregeld  gedrag  (<-/).  'c 
Is  waar,  zy  fpreeken  zig  zelven  in  verfcheiden  andere plaatzen 
van  hun  gefchriften  regtdraads  tegen,  en  venellen  daar  hun 
Leezers,  dat  ik  nooit  uit  de  Orde  verbannen  ben  geworden  , 
maar  alleen  dat  ik  myn  overflen  de  fcbuldigc gehoorzaamheid ,  als  een 
Jefuit,  niet  bewezen  had  (/;):  dat  ik  verfcheiden  jaaren  lang ,  na 
myn  komjt  in  Engeland,  voor  een  Jefuit  was  bekend geiveejï  (e), 
dat  ik  zomtyds  doorging  voor  't  geen  ik  met  der  daad  ivas ,  naamelyk , 
een  Jefuit  (d)  &c.  Maar  het  kwam  beft  met  hun  kwaadaar- 
dig oogmerk  tegen  my  overeen,  dat  ze  bier  zeiden ,  dac  ik  uit 

de 

(«)  Six  Letters,  p.  31.  (i)  Ibidem,  p.  57.  c)  Ibid.  p.  39.  (,</)  J'Ji- 
dcin.  28.  29. 

K3 


7S  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

de  Orde  geftooten  was,  en  elders,  dat  ik  'er  niet  uitgeftooteri 
was.  Dog  om  voort  te  gaan.  Na  dac  ik  dus  van  de  Orde 
myn  affcheid  gekreegen  had,  ('t  geen  ik  hier  flegts  wel  zoo 
moet  haten  doorgaan,  om  dat  anders  de  hoofdbefchuldiging 
al  haar  klem  zou  kwyt  raaken)  en  my  genoodzaakt  zag,  de- 
wyl  de  onderftand  en  bevordering,  daar  ik  op  gehoopt  had,  my 
mille,  om, met  den Jlaaffcben  arbeidvanvoor  Boekverkoopers  tefcbry- 
ven,  myn  brood  te  winnen, befloot  ik  myn  toevlugt weder  tot 
de  Orde  te  neemen ,  als  het  befte  en  eenigfte  middel ,  om  voor 
't  overige  van  myn  keven  goede  en  gemakkelyke  dagen  te  hebben  .' 
want  ik  bad  my ,  gelukkiglyk ,  ontflagen  van  alle  Godsdienjtige  vooroor' 
deelen  (a):  ik  was  een  vrydenker ;  een  zvyze  van  denken ,  die  inder- 
daad zeer  wel  over  eenflemde  met  myn  wyze  van  doen ,  dewyl  ik  ook 
in  myn  gedrag  een  vrylcever  was  (J>):  beden  was  ik  Roomfcbgezind , 
morgen  Proteftanifch ;  en  weder  Roomfcb  op  nieuw,  zoo  dra  ik  'er 
myn  belang  by  vond,  of  zelf s  een  voorvegter  der  Proteftanten ,  zon- 
der eens  een  Chriflcn  te  zyn  (c)  ja  een  vol/lagen  ongeloovige  (d). 
Maar,  hoe  wel  ik  op  dien  zelfden  tyd  een  yvcrig Roomjch  gezinde 
was  ,  en  my  ten  bewyze  van  de  opregtbeid  myner  onwrikbaare  aan- 
kleeving  aan  het  Roomfcb  Geloof  op  de  allerovertuigendjle  blyken  be- 
roepen kon,  lieten  egter  de  Jefuiten  my,  hoe  hartelyk  ik  ook 
verlangen  mogt  om  tot  myn  pligt  weder  te  keeren ,  hen  ver- 
febeiden  jaaren  agter  een  vrugteloos  bidden  enfmeeken  om  weer  aan- 
genomen te  mogen  worden  (f);  die  zelfde  Jefuiten  ,  die,  gelyfc 
maar  al  te  wel  bekend  is,  akyd  zoo  yverig  zyn  om  zeeën  en 
knden  te  doorreizen,  om  uit  allerhande,  zelfs  het  ongebon- 
denfte,  flag  van  menfehen,  aankomelingen  tot  hun  Oodsdienfl 
te  werven.  En  hoe,  om  dat  hier  in  'c  voorbygaan  aan  te 
merken,  zullen  ze  tog  myn  vrugteloos  bidden  en  fmeeken  van 
verfcheiden  jaaren  lang  over  een  brengen  met  het  gunftig  en 
vrindelyk  onthaal,  't  welk  Vader  Sbirbrtrn,  Provinciaal  van  de 
Orde,  my  deed,  toen  ik  de  eerfte  maal  in  zyn  tegenwoordig, 
heid  kwam:  want  zulks  wordt  volmondig  getuigd  door  eenen 

van 

(a)  Ibid.  p.  3."!.    (b)  Ibidem   p.  29.  30     (c)  lbid.  p.  35.    (<i)  Bower 
snd  Tillemont  compared.  p.  73.    («;  Six  Leturs.  p.  32. 


ARCHIBALD     B  O  \V  E  R.  79 

]  de  ooggetuigen  van  den  Heer  Hcnry  Bedingfeld  (<i),  een 
ooggetuige,   't  is  waar,  zonder  naam,  gelyk  alle  de  getuigen 
van  dien  Heer  zyn,  dog  egter  een  getuige  van  onbetwiftbaa- 
re  geloofwaardigheid.     Dus  dan  byna  tot  wanhoop  gebragt, 
nam  ik  eindclyk  myn  toevlugt  tot  een  middel,  't  welk  alle  hinder paa~ 
len  ter  bereiking  van  het  oogmerk,  daar  ik  zoo  zeer  naar  haakte,  ge- 
heel uit  den  weg  ruimde.     JFant  om  de  Je/uilen  een  overtuigend  bly '. 
te  gecven ,  (gelyk  het  ook  inderdaad  was)  dat  ik  waarlyk  van  harten 
en  opregtelyk  verlangde ,  om  weer  in  de  Orde  aangenomen  te  worden  , 
bood  ik  Vader  Shirburn,  die  toen  Provinciaal  was,  aan,  hemeen 
aanmerkelyke  fom  gelds  in  handen  te  gecven ,  onder  voorwaarde,  dat 
men  my ,  zoo  lang  ik  leefde ,  daar  van  een  jaarlykfche  lyfrcnte  betaa- 
len  zou  tegen  zeven  ten  honderd  (£).     Deeze  aanbieding  nam  de 
Provinciaal  aanltonds  aan,  en  het  geld  wierd  hem  daarop  gele- 
verd (c).     Maar  fchoon  dit  inderdaad  een  overtuigend blyk  was , 
dat  ik  bet  opregt  meende ,  en  'er  geen  de  minjic  reden  was  om  my  van 
het  tegendeel  te  verdenken  (d) ,   namen  de  Jefuiten  my  nogtans 
niet  weder  aan,  dan  eerft  vier  jaaren  daarna,  dewyï ze  nog  al 
zekerder  en  onweerfpreckelyker  blyken  wilden  hebben  van  myn  opregt- 
heid,  dan  die,  welken  inderdaad  overtuigend  waren ,  en  geen  grond 
overlieten  om  my  verdagt  te  houden ,  of  ik  waarlyk  wel  opregt  te  werk 
ging  (e).     Deeze  meer  dan  inderdaad  overtuigende  blyken  gaf  ilc 
geduurende  myn  vier  proefjaaren ;  fchoon  ik  aldien  tyd  op 
dezelfde  wyze  leefde,  als  ik  te  vooren  gewoon  was,  dezelfde 
gezelfchappen  bywoonde,  met  denzelfden  afkeer,    fpotterny 
en  veragting  fprak  van  de  leerftukken  der  Roomfche  Kerk, 
en  openlyk  met  die  van  Engeland  Kerkgemeenfchap  hield, 
gelyk  alle  myn  vrinden  en  bekenden  weeten.     De  ganfche 
Sociëteit  zou  'er  vry  wat  meê  verlegen  zyn ,  zo  ze  die  buiten- 
gewoone  blyken  eens  ftuk  voor  ftuk  moeft  aantoonen ;  maar,  zy 
mogen  dan  geweeft  zyn,    wat  ze  willen,  de  Jefuiten  althans 
waren  'er  ten  vollen  mee  voldaan;  en  ik  wierd  einddyk  in  't 
jaar  1745  op  een  plegtige  wyze  weer  in  de  Orde  van  Jefus  aangeno- 
men 

(a)  Full.  Confutat.  p.  73     (6)  Six  Letters,  p.  32,    (f)  Ibid.    (a)  1 
p.  33.    («)  Full.  Confutation.  P..40. 


80  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

men  door  Vader  Carteret,  gelyk  die  aan  verfebeiden  v.mzyn  beken- 
den  verhaalde ,  en  Vader  Carteret  was  een  man,  uit  een  aanzienhke 
familie  gefprooten .  die  groote  bekwaamheden  en  geleerdheid  bezat ,  en 
van  een  onberispelyk  gedrag  in  't  burgerlyke  (a)  :  en  bygevolg  een 
man,  op  wien  geen  verdenking  viel,  dat  hy  ooit  eene  on- 
waarheid zou  zeggen,  zelfs  niet  om  de  eer  van  zyn  Kerk  ,  en 
die  van  zyn  Orde  op  te  houden  (/;). 

Dit 

(a)  Six  Letters,  p.  74, 

(ft)  Dit  vertelde  Vader  Carteret  nan  verfebeiden  van  zyn  kenniflen ,  en 
onder  anderen  aan  zekeren  edelen  Hartog.  Dog  dit  is  de  eeniglte  valfchc 
vertelling  niet,  welke  die  Jefuit  onder  't  beloop  van  dit  ons  tegenwoordig 
gefebil  verfpreid  heeft.  Dikwils  verhaalde  hy  aan  zyn  goede  vrinden  ,  dat  hy 
twaalf  en  meer  brieven  in  banden  bad,  die  Bower  hem  bad gefebreeven  ,  snjl uk- 
ken behelsden,  waar  uit  nog  vry  duidelyker,  en  op  een  befliffender  wyse  de  in- 
borfi  en  't  gedrag  van  den  fihryver  bleek ,  dan  die ,  welke  we  in  zyn  brieven 
nan  Sbeldon  leezen  (1).  Maar  dewyl  ik  hem  dikwils  befchuldigd  heb,  dat 
hy  daar  in  aan  Z711  goede  vrinden  een  openhaaren  en  onbefchaamden  logen 
verhaald  had,  en  dewyl  de  Jefuiten,  fchoon  meer  dan  eens  openlyk  door 
my  uitgedaagd,  om  die  brieven  voor  den  dag  te  brengen  f2),  dezelven  eg- 
ter  niet  voor  den  dag  gebragt  hebben,  moeten  alle  verftandige  en  onbe- 
vooroordeelde lieden  met  regt  belluiten ,  dat  Vader  Carteret,  inderdaad, 
zyn  goede  vrinden  een  openhaaren  en  onbefchaamden  logen  heeft  wys gemaakt. 
Want  hoe  is  het  te  denken,  met  wat  fchyn  te  begrypen ,  dat,  zo  de  Jefui- 
ten die  tivaalf  of  meer  brieven  waarlyk  hadden  ,  in  bun  Collegie  in  Vlaande- 
ren, daar  Carteret  zeide  dat  zy  bcrullten  (3),  dat  die  Vaders  dezelve  niet 
voor  den  dag  zouden  brengen,  en  aan  de  waereld  meêdeelen ,  om  daar 
door  de  gedagtenis  van  hun  overleeden  Provinciaal,  van  zoo  lafterlyk  een 
blaam  te  zuiveren  :  een  blaam  ,  die  waarlyk  de  ganfche  Orde  in  't  algemeen 
niet  minder  tot  oneer  ftrekt,  dan  ze  hem  zei  ven,  in  't  byzonder,  fchande- 
lyk  is.  De  reden  waarom  hy  zelf  die  brieven  niet  aan  den  dag  bragt ,  was, 
zeide  hy,  om  dat  hy  't  niet  hillyk  oordeelde  een  geheime  briefwifj'eling  open- 
baar te  manken ,  ten  sy  Jiower  hem  in  zyn  eigen  Pcrfoon  aantajlte  en  beledigde 
(4).  Ik  heb  hem  in  zyn  eigen  Perfoon  aangetaft,  en  een  logenaar  en  las- 
teraar genoemd;  en  dewyl  die  reden  dei  halven  nu  geen  Beftaanlykbeid  meer 
heeft,  (om  hun  gewoone  konflterm  te  gebruiken)  moeten  zyn  Broeders  of 
die  brieven  tot  zuivering  van  zyn  goeden  naam  aan  den  dag  brengen,  ge- 
lyk zy  eers,  geweetens,  en  billykheids  halve  verpligt  zyn  te  doen,  zo  ze 
kunnen;   of  anders  dulden,   dat  de  onpartydige  waereld  het  nogal  agter- 

hou- 

(1)  Fall  Confutation.  p.  3S.     (2)  Reply  to  a  fcurrilOUS  libil,  p.  17,  18, 
39-    (3)  Full  Confutation.  ubi.  fupra.    (4)  Ibidem. 


ARCHIBALD    D  O  W  E  R.  81 

Dit  ganfche  verhaal  dan,  zoo  ongerymd ,  belachgelyk  en 
tegenftrydig  als  het  is.  komt  kortelyk  hier  op  uit.  Ik  wierd 
door  de  Orde,  in  Italiën,  uitgeltooten  of  gebannen  uit  de  So* 
cieteit.  Ik  verzogt  en  fmeektehen,  verfcheiden  jaaren  agter 
een  na  myn  komir.  in  Engeland,  dat  ze  my  weder  wilden  aan- 
neemen  ;  dog  te  vergeefs,  dewyl  ze  aan  myn  opregtheid  twy- 
feldenzea  om  hun  een  voldoenend  en  overtuigend  blyktegee- 

ven, 

houden  van  die  brieven  da?.r  aan  toefchryfe,  dat  zy  ze  niet  tooncn  kunnen. 
'c  is  waar,  zy  hebben  de  waereld  eenig  genoegen  willen  geeven ,  en  haar 
(jet  nu"  de  reden  te  doen  begrypen,  waarom  zy  zoo  merkwaardig  een  brief - 
•wiffeling ,  gelyk  zy  't  noemen,  lieflt  verborgen  wilden  houden,  en  fchrec- 
ven  zulks,  even  als  of  alle  de  Inwoonders  van  Groot- Britannièn  genoeg  van 
hun  verftand  beroof  J  waren  om  het  te  gelooven  ,  aan  de  tedere  genegen- 
heid toe,  en  aan  de  vrindfehap,  die  ze  my  toedroegen  (i).  Maar  kan  eenig 
menfeh  ,  hoe  Iterk  ook  ten  voordeele  van  de  Jefuiten  en  tegen  my  ingeno- 
men, in  't  hoofd  krygen,  dat  zy,  zo  ze  die  twaalf  en  meer  brieven  in  ban. 
den  badden  in  bun  Collegie  in  Vlaanderen,  uit  enkele  genegenheid  voor 
my  dulden  zouden.dat,  tot  fchande  van  zyn  nagedagtenis,  de  goede  Vader 
Carteret,  hun  voorige  Provinciaal,  door  't  geheim  houden  van  die  brieven 
open'yk  voor  een  logenaar  bleef  te  bock  liaan?  daar  zy  door  't  vertoonen 
van  dczelven  die  lafter  kladde  konden  te  rug  kaatzen  op  een  Godloozen  af- 
n ,  die  hun  Kerk  beide  en  hun  Orde  verzaakt  had. 
lier  ik  van  Vader  Cart:rn  afftappe,  kan  ik  niet  nalaaten  een  aanmerking1 
te  maaken,  over  het  laag  gedrag  en  de  fchynheiligheid  van  dien  Jefuit,  die 
de  brieven,  welken  hy  voorgaf  van  my  ontvangen  te  hebben,  weigerde  te 
laaten  zien  ,  om  dat  hy  bet  niet  billyk  oordeelde  een  geheime  briefwijfeling 
openbaar  te  maaken  (2)  ;  en  die  zig  ondertuffchen  niet  ontzag  om  ter  zelfder 
ryd  te  verklaaren,   dat  die  brieven  Jlukken  behelsden,  waaruit  op  eene  nog 

•lyker  en  bejlijfenderwyz;  myn  gedrag  eninborft  bleek ,  dan  uit  die ,  wel- 
ken ik  aan  Sheldon  gefebreeven  bad.  Wat  was  dat  inderdaad  anders ,  dan 
een  geheime  briefwiffeling  opsnbaar  te  maaken,  en  de  waereld,  door  het 
agterhouden  van  zulke  brieven,  een  fterker  vooroordeel  tegen  my  in  te 
bo?zemen  ,   dan  hy  had  kunnen  doen  door  ze  openlyk  te  doen  drukken  ? 

I  r,  die  waarlyk  gelooft,  dat  die  brieven  aan  Vader  Carteret  Jluk- 
ken behelzen  waar  uit  myn  inborjï  en  gedrag  nog  duidelyker  blykt  dan  uit  de 

im  Sheldon,  moet  gewiiTelyk  denken,  dat  ik  my  aan  geen  minder 
z-vaare  en  verfoeielyke  misdaaden,  dan  Moord  of  Hoogverraad,  heblehul- 
óiz,  gemaakt,  dewyl  'er  naauwelyks  cenigs  misdaaden  ,  min  zwaar  en  ver- 

,   zyn,  waar  van  ze  my  in  die  fchriften  aan  Sbeldmi  geen  belydenis 

heb- 
(ij  Ibid.  p.  30.     O)  Ibidem. 

.   L 


g2  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ven,  dat  ik  het  waarlyk  opregt  en  van  harten  meende,  liet 
ik  hun  de  voorheengemelde  fom  over,  tegen  een  lyfrente  van 
zeven  ten  honderd.  Ik  zal  'er  deeze  weinige  aanmerkingen 
op  maaken.  Voor  eerft,-  de  Orde  heeft  my  niet  uïtgejïooten  of 
verbannen  ,•  gelyk  zy  ook  inderdaad  niet  kon  doen;  maaï  ik 
heb  de  Orde  verflootcn,  of  verlaaten.  Gelyk  sy  ook  niet  kondven, 
zeide  ik  ;  want  gelyk  iemand  door  zyn  laatile  geloften  en 
plegtige  inwyjing,  voor  zyn  ganfche  leeven  lang,  verbonden 
is  aan  de  Orde,  die  hy  daar  door  aangenomen  heeft,  zo  is  ook 
wederom  de  Orde  van  haar  kant  aan  hem  verbonden.   En  hier 


hebben  laaten  doen.  Maar  Cartcret  was ,  aan  den  eenen bant,  bedugt,  dar, 
zo  die  brieven  in  handen  van  't  gemeen  raakten,  en  voor  't  oog  en  onder- 
zoek vanyder  bloot  Ronden,  liet  bedrog  aan  den  dag  zon  komen;  terwyl 
hy  zig,,  aan  de  andere  zyde,  vleide,  dat  by  by  zommigen,  zonder  dat  hy 
ze  toonde,  wel  geloof  zou  vinden,  ten  miniten  by  de  zulken,  die  de  brie- 
ven aan  Sbeldon  voor  egt  hielden.  En  juilt  op  die  wvze  is  de  zaak  ook  uit- 
gevallen. Myn  Eerwaardige  tegenparty  onder  anderen,  die  Vader  Cartcret 
voor  een  Jefuit  aanziet  van  een  onherispelyk  gedrag  in  't  burgerlyke  (i),  en 
voor  iemand,  wiens  getuigenis  al  zoo  veel  Geloof  verdient,  als  de  allerpleg- 
tigfte  beeedigde  verklaaring  (2)  neemt  liet,  op  zyn  woord,  voor  een  on- 
twyffelbaare'"  waarheid  aan,  niet  alleen  dat  hy  inderdaad  twaalf  of  meer 
irieven  van  my  ontving,  die  nog  in  zyn  Collegie  in  Vlaanderen  bewaard  wor- 
den; maar  ook,  't  geen  nog  wonderbaarer  is,  dat  het  alleen  uitzuivere ge- 
negenheid voor  my  is ,  dat  zyn  liroeders  dezelven  niet  waereldkundig  maa- 
ken; en  daar  uit  befluit  hydan,  dat,  alles  wel  ingezien,  de  Je/uiten  myn 
iejle  vrinden  zyn  (3).  Maar  iemand  moet  zeker  wel  verblind  zyn  door 
vooroordeel,  die  uit  het  geen  ik  voorheen  gezegd  heb,  niet  zien  kan,  dat 
de  eenigfte  waare  reden,  waarom  de  Jefuiten  die  brieven  niet  voor  den 
dag  brengen,  is,  of  dat  'er  in  't  geheel  zulke  brieven  niet  zyn,  of  dat  zy 
bedugt  zyn,  dat,  zo  ze  in  handen  van  't  gemeen  kwamen  en  naauwkeurig 
onderzogt  wierden,  het  bedrog  uit  zou  komen.  In  't  kort,  dat  Vader  Cur- 
teret  twaalf  of  meer  brieven  beeft,  die  Bower  bem  zou gefcbreiven  hebben,  is 
een  openbaare  en  onbefchaamde  logen:  dat  'er  in  die  brieven  /lukken  zou- 
den Jlaan  waar  uit  de  inborjl  en  't  gedrag  van  den  febryver  nog  duidelyker  en  op 
een  nog  vry  bejlijfendcr  <vuyze  bleek,  is  een  kwaadaardige,  'booze  en  geheel 


(1)  Six  Letters,  p.  74.    (2)  Ibidem,  p.  34.    (3)  Full  Confutation.  p. 
36,  37- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  83 

uit  volgt,  ten  tweeden,  dat  de  Orde  verpligt  is,  om  dezul- 
ken, die  haar  verlaaten  hebben,  of  gclyk  zy 't  noemen,  Af- 
.  geworden  zyn,  weer  aan  te  neemen  ,  op  'toogenblik, 
dat  ze  zig  genecgen  toonen ,  om  tot  hun  pligt  weder  te  keeren  , 
hoe  weinig  zy  dat  ook  van  de  Orde  verdiend  mogen  hebben. 
Als  men  derhalven  zegt,  dat  ik  de  Jefuiten  Vtrfcheiden  jaaren ag- 
tcr  een  te  vergeefs  aanzogt,  en  hen  eindclyk  omkogt  met  alles  ::..;  ik 
in  de  wacreld  bezat,  dut  ze  my  weer  aannamen >  betekent  dat  in- 
derdaad niets  anders,  dan  dat  ik  hen  dus  aanzogt  en  eindclyk 
omkogt  om  iets  te  doen,waar  toe  ze  uit  zig  zei  ven,  verpligt  waren 
en  't  geen  ze  zekerlyk  zonder  uitftel  aanftonds  gaarne  en  mee 
het  grooifle  genoegen  zouden  gedaan  hebben;  al  had  ik  geen 

deuic 

ongegronde  laftering;  en  Carteret  maakte  zig  aan  logen  teffens  en  laftertaal 
[chuldig,  tojn  hy  zyn  goed:  vrinden  vertelde  dat  hy  zulke  brieven  had. 

Eerwaardige  tegenparty,  die  de  zaak  voor  Carttret,en  de  overigen 
van  de  Heilige  Orde  opvat, geeft  in  zyn  laatfte  gefchrift deeze reden,  waar- 
om de  Jefuiten  die  brieven  niet  voor  den  dag  brengen :  naamelyk ,  dat ,  hoe 

n  derzelver  fchrift  ook  naar  myn  hand  gelyken  mag,  bet  zeggen 
evenwel  aanftonds  zou  zyn,  dat  gelyktnis  van  band  enjebrift  geen  beivys  is 
(1).  Het  welk  zo  veel  te  zeggen  is,  als,  dat  zy  daarom  de  brieven  niet 
laaten  zien,  om  dat  zy  denken,  dat  ik  niet  zou  willen  erkennen,  dat  de 
overeenkomt!  en  enkele  gelykheid  van  handfehrift  een  bewys  was  van 
derzelver  egtheiJ.  Ken  reden  zoo  ongerymd  en  belachgelyk,  dat  ze  geen 
ernftig  antwoord  waardig  is  ;  liever  mogt  myn  tegenparty  maar  ge- 
z;gd  hebben,  gelyk  één  van  onze  onpartydige  maandfehryvers  ,  dat  de  Je- 
fulten  my  die  brieven  wederom  hadden  gegeevcn,  en  ze  daarom  nu  niet 
toonen  konden.  Maar  wy  behoeven  Jlegts  te  vooronder/lellen ,  zegt  hy  ver- 
der, dat  'er  bet  woord  S  o  L I  o[>  de  brieven  gejcbrcevenjïond,  en  dan  begrypt 
men  aanftonds,  waarom  men  dezelven  niet  gemeen  maakt  en  yder  laat  zien  (2). 
Dog  't  is  ongelukkig  voor  hem,  dat 'hy  ons  elders  zelf  verhaald  heeft, 
hoe  Vader  Carteret  verklaarde ,  dat  by  die  brieven  zou  ofgeeven  of  voor 
den  dag  brengen  ,  als  ik  bem  in  zyn  Perjoon  aantaflte  (3).  Daar  door 
woidt  de  vooronderftcKing  ,    dat   'er  het  woord  Soli  op  gefchreeven 

te  eencmaal  verydeld  en  weggenomen:  en  myn  tegenparty  za! 
de  Jefuiten  moeten  verzoeken  ,  dat  ze  hem  deeze  of  geene  andere  re- 
dui aan  de  hand  geeven,    waar  om  zy  die  brieven  niet  laaten  zien. 

(1)  Comp!ct.  detcólion.  p.  105,  106.    (2)  Ibidem,  p.  105.  106. 
(3)  Full  Confutat.  p.  36. 

I,  2 


Sf  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

deuk  in  de  waereld  gehad  (a).     Ten  derden:  niemand,  die 
zyn  gezond  verfland  heeft,  zal  kunnen  begrypen,  dat  de  Je- 

fui- 

(n)  Geen  een  enkel  voorbeeld  is  'er,  en  ik  daag  de  ganfche  Sociëteit  uit 
om  'er  een  aan  te  toonen,  dat  ooit  een  Je/uit,  die  de  laatlte  geloften  ge- 
daan had,  dien  Orde  verlaaten  heelt,  dien  ze  niet  op  allerhande  mogelyke 
wyzen  getragt  hebben  te  rug  te  trekken  ;  dien  ze  niet,  op  het  oogenblik  dat 
hy  aanbood  weerom  te  komen,  met  open  armen  ontvingen,  en  even  min- 
zaam en  vrindelyk  behandelden,  ais  of  hy  nooit  hun  Orde  verlaaten  had. 
Hoc  onwaarfchynlyk  moet  het  derhalven  yder  voorkomen,  dat  ze  my  op 
een  zoo  ganfeh  verfchillende  wyze.en  geheel  anders  zouden  gehandeld  heb- 
ben, dan  zy  alle  anderen  gewoon  zyn  te  doen?  Dat  zy,  in  plaats  van 
my  aan  te  zoeken  om  totmyn  piigt  weder  te  keeren,  my  Uil  in  myn  afval 
zouden  hebben  laaten  volharden,  en  hen  zelfs,  verfcheiden  jaaren  agter 
een,  vrugteloos  aan  zoeken,  om  my  uit  denzelven  te  redden;  en  dat  zy  , 
na  dat  ik  bun  voldoende  blyken  gegeeven  bad,  dat  ik  waarlyk  opregtelykverlang- 
de  om  weer  aangenomen  te  worden,  my  daarna  nog  vier  jaaren  langer  hadden 
laaten  wagten,  eer  ze  my  wilden  aanneemen.  VVras  ik  de  allerovergegeeven- 
fte  Booswigt,  die  ooit  de  Orde  oneer  aandeed,  gelyk  ze  my  nu  affchilde- 
ren  ;  was  ik  iemand,  die  waarfcbynlyk  de  J'cbandvlek ,  waarmede  ik  ben  te  voo- 
rin onteerd  bad,  op  nieuws  over  ben  brengen  zou  (i);  waarom  nam  dcCene- 
raal,  gelyk  hy  ligtelyk  zou  hebben  kunnen  doen  ,  zyn  toevlugt  niet  tot  den 
Taus,  om  door  middel  van  deszelfs  gezag,  zo  hy  't  op  zyn  eigen  gezag 
niet  doen  kon  ,  zig  op  eenmaal  van  zoo  overgegesven  een  Boawigt  te  ont- 
flaan.  Was  bet  waarfcbynlyk,  dat  ik  de  Jcbandvlek  ,  waar  mede  ik  ben  te  voo- 
ren  onteerd  bad,  op  nieuws  over  hen  brengen  zou,  waarom  ftond  hy  my 
dan  toe,  om  naar  myn  welgevallen  een  Provincie,  welke  my  beft  geviel ,  van 
de  ganfche  Sociëteit  uit  te  kiezen  ,  gelyk  hy  gezegd  wordt  gedaan  te  hebben 
al  flraks  in  den  eerden  van  de  zeven,  zoogenaamde  egte,  brieven? 

Van  de  onophoudelyke  en  onvermoeide  poogingen,  die  de  Jefuiten  aan- 
wenden, om  de  zulken,  die  hun  Orde  verlaaten  hebben,  weerte  winnen , 
vinden  wy  twee  zeer  merkwaardige  voorbeelden  in  't  Woordenboek  van 
Bayle.  Het  een  van  Jarrige ,  een  F, ranfeben  Jéfuït:  het  ander  van  Reibing, 
een  Duitfcber.  Dcwyl  zy  beide  de  Orde  verlieten,  na  dat  ze  reeds  hunlaat- 
ilc  geloften  gedaan  hadden,  fpaarde  de  Soc ietcit  geen  aanbiedingen,  geen 
beloften,  nog  aanlokfelen,  en  liet  niets,  wat  ze  maar  bedenken  kon,  onbe- 
zogt  om  de  verdwaalde  fchaapen ,  waar  't  mogclyk ,  weer  by  de  Kudde  te 
brengen.  Jarrige,  die  niet  door  overtuiging  ,  maar  alleen  om  datzynver- 
dien/ten  niet  genoeg  beloond  wierden  (2) ,  Protfflantfcb  geworden  was,  liet  zig 
overreeden  om  tot  de  Orde  weer  te  keeren ;  wierdt  met  open  armen  van 
zyn  overflen  en  van  zyn  Broeders  ontvangen ,  fchoon  hy  dezclvenzoo  fcbcip 
bad  doorgeflreeken  in  een  boek,   't  welk  by  in  't  ligt  gegeeven  bad,  dat  Nur- 

,  M£&. 

(1)  Full.  Confut.  p.  4.1.    (2)  Sbidera.  41. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  «S 

fuiren  het  overlaaten  van  een  zekere  fom  gelds  tegen  een  lyfren- 
te  van  zeven  ten  hunJerd,  zouden  hebben  kunnen  aanzien  voor 

een 

sier  de  Sociëteit  iets  geleurd  was ,  't  welk  baar  gevoeliger  getroffen  bad: 
wierd  verder  met  de  grootfte  vrindelykheid  en  genegenheid  behandeld, 
en  hem  verlof  vergund,  om  '.aar  zulk  een  Koninkryl  of  Provincie  van  dewae- 
reld  te  trekken,  als  hem  beft  geviel  (i).  Maar  Reibing  verzaakte  het  Paus- 
dom, dewyi  hy  door  't  leezen  der  Heilige  Schrift  overtuigd  was  geworden , 
t,  dat  die  Godsdienft  vallen  was;  en  leefde  daarom 
en  [Her f  een  opregi  Proteftar.c,  hoewel  de  Jefuiten  hem  allerhande  zoortert 
van  voordellen  beloofden  ,  en  zelfs  een  volkomen  vryen  keur  gaven,  om  weer  in 
de  Orde  te  kome-i ,  of  Canokkik  te  worden,  of  als  een  waereldlyke  te  leeven. 
Uit  welke  voorbeelden  duidelyk  te  zien  is,  hoe  zeer  ze  geneegen  zyn  om 
de  zulken  ,  die  ben  verlaaten,  weer  te  winnen;  en  hoe  onwaarfchynlyk  het 
derhalven  is,  dat  ze  iny  verfcheiden  jaaren  agter  een  vrugteloos  ben  zouden 
.  laaten  aanzoeken,  om  my  weder  aan  te  neemen. 

ik  ben  zoo  verwaand  niet,  dat  ik  my  verbeelde,  dat  ik  in  't  Ruk  van 
j\i  of  bekwaamheden  by  een  Reibirg  of  een  Jarrige  verdien  ge- 
noemd  te  wor  len  ,  heuvel  de  Jefuit  Maire,  om  zig  een  goeden  fchyn  van 
oneenzydigheid  te  geeven  ,  bekend,  dat  men  eenige  agiing  voor  my  bad  om 
myne  bekwaambeden  (2):  en  Vader  Ridotfi,  Provinciaal  van  de  Romeinfcbt 
Provincie  toeftaat,  dat  ik  mv  met  zeer  veel  vrugt  in  de  Wysbegeerte  en  in  de 
Godgeleerdheid  geoefftnd  beb  (3).  Maar  't  is  niet  zoo  zeer  uit  aanmerking; 
van  iemands  kennis  of  bekwaamheden,  dat  de  Jefuiten  hem,  indien  hy 
een  afvallige  geworden  is,  (om  my  in  hun  l'tyl  en  in  dien  van myn eerwaar- 
diger) tegenparty  uit  te  drukken,)  tragten  weer  te  winnen:  maar  't  is  inzon- 
derheid om  de  eer  van  de  Orde,  die  hun  boven  alles  ter  harten  aaat,  on- 
gefchonden  te  bewaaren,  en  te  verhoeden,  dat  men  niet  tot  derzelver 
KhanJc  zou  kunnen  zeggen  dat  een  Zoon  van  Lcyola  een  hardnekkig 
Ketter  geflorvcn  is.  Om  die  reden  zouden  ze  ook  de/.elfde  moeite 
doen  om  den  allergrootflen  botterik,  (zo  'er  mogeJyk  zulk  een  was  onder 
hun,  die  de  vierde  of  laatfte  geloften  gedaan  hebben,  en  die  de  lil 
der  eanfehe  Orde,)  als  om  den  gcleerdilen  en  bckwaamiten  man  der  ge- 
heele  Sociëteit. 

Ik  zal  hi.r  nog  kortelyk  byvoegen,  dat  de  Jefuiten,  toen  ze  zagen  dat 
de  Itandvaftigheid  van  Reibing  onwrikbaar  bleef,  en  proef  hield  tegen  al 
hun  beloften  en  aanbiedingen,  de  toeviugt  nr.ni.n  tot  hun  gewoone  wape- 
nen  ,  logens  en  lafteringen  ;  en  hem  affchilderden  als  een  overgegeeven 
llooswigc ,  een  Ligtniis,  een  groot  liefhebber  van  de  fchooneSexe;  die 
gelyk  ze  voorgaven,  een  jonge  juffrouw  verleid  had,  en  daarom  de  vlugt 

(1)  Six  Letters,  p.  59.  (2)  Fu'1.  Deteclion.  p.  50.  (3)  Complet.  De, 
ledion.  p.  87. 

L3 


85  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

een  voldoenend,  en  overtuigend  blyk ,  dat  ik  waarlyk  opregt  verlangde , 
om  weder  in  de  Orde  aangenomen  te  worden:  ja  zelfs  dewyl 
ikcenrentebrief  en  gefchrift  eifchte  tot  zekerheid  van  de  betaa- 
ling dier  lyfrenten,  moeften  zy  natuurlyker  wyze  daar  uit  be- 
flooten  hebben,  dat  ik  in  't  geheel  geen  oogmerk  had,  om 
ooit  tot  de  Kerk  ot  Orde  weder  te  keeren.  Want  dewyl  door 
de  gelofte  van  armoede  alle  byzondere  eigendom  uit  de  Gee- 
ftelyke  Orden  te  eenemaal  gebannen  en  weggenomen  is,  wis- 
ten zy  zekerlyk  zeer  wel ,  dat  die  rentebrief,  daar  myn  eigen- 
dom en  regt  op  ftcunde  en  door  beweezen  wierd,  van  zelfver- 
viel en  kragteloos  zou  worden  op  het  oogenblik  dat  ik  tot  hun 
wederkeerde  en  myn  gelofte  vernieuwde.  En  waarom  tog 
zou  ik  dan  zulk  een  brief  van  hun  eifchen ,  indien  ik  inderdaad 
van  voorneemen  was  om  weder  tot  hun  te  komen?  Dan  zou 
het,  gelyk  yder  ligtelyk  zien  kan,  de  uiterfte  dwaasheid  van 
my  geweeft  zyn,  een  rentebrief  van  hun  te  eifchen;  en  de 
uiterfte  dwaasheid  van  hun,  'er  my  een  te  geeven.  In  't  kort 
myn  eifch  van  zekerheid  voor  de  betaaling  van  myn  jaarlyk- 
fche  rente,  zoo  lang  ik  leefde,  eene  zekerheid  die  ik  wift  dat 
van  zelfverviel,  op  het  oogenblik  dat  ik  my  weer  met  de  Or- 
de verzoende,  is  een  overtuigend  bewys,  dat  ik  op  dien  tyd, 
toen  ik  ze  eifchte,  geen  gedagten  had  om  my,  ooit  van  myn 
leeven ,  weer  te  verzoenen  met  de  Orde.  Ik  zal  ter  beant- 
woording van  zekere  vittery,  door  de  Jefuiten  of  door  hun, 
van  wier  pen  ze  zig  bedienen,  daar  op  gemaakt,  hier  korte- 

lyk 

genomen  had,  om  zyn  draf  en  welverdiende  fehande  te  onnvyken.  Juifb 
even  dezelfde  misdaaden,  daar  ze  my  mee  betigt  hebben!  Reibing  weder- 
leide  deezc  lafteringen,  zegt  Jlayle ,  volkomen  ineen  fraai  verdedigingfehiifr. 
Of  myn  e  verdediging  een  volkomen  wederlegging  zal  zyn  vau  dezelfde  en 
andere  dergelyke  lafterin ;-:n,  zal  ik  aan  't  oordeel  overlaaten  van  alle  ver- 
flandige  en  eerlyke  mentenen,  die  dezelve  met  eenige  de  minfte  aandact 
leezen  zuilen;  en  hier  alleen  nog  maar  aanmerken,  dat  de  Jefuiten  geen 
zivaarigbeid  maaken,  om  ben,  die  bun  Kerk  of  Orde  verlaaten  bebbente  lafte- 
ren,  en  dat  derhalven  hun  getuigeniffen  tegen  my  geen  meer  geloof  ver- 
dienen ,  dan  het  getuigenis  vau  een  bekenden  logcuaar ,  of  een  openbaar 
hfteraar. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  Z7 

lyk  byvoegen,  dat,  fchoon  een  Jefuit,  of  iemand  van  eenige 
andere  Gecftelyke  Orde,  wel  zyn  zakgeld  of  Pecülium  hebben 
kan  ,  afzonderlek  van  de  beurs  van  'f  (Scejlclyk  genoodfebap  (a) , 
hy  egter niets,  geen  enkelen deuit,  kan  bezitten,  onafhanke- 

]yk  van  den  wil  van  zyn  ovcrflen,  of  uit  kragt  van  een  ver- 
:hrift  ,  hem  door  hun  verleend  ;  dewyl  zulk  een  ver- 
dragfehrift  hem  zeker  regt  van  eigendom  zou  geetfen  , 
en  ,  om  die  reden,  te  eenemaal  onbeftaanbaar  zyn  met  zyn 
gelofte  van  armoede. 

Laat  ons  nu  eens  zien,  op  welke  eene  wyze  de  Jefuiten  gebruik: 
hebben  weeten  te  maaken  van  den  zoo  aan  Honds  verhaalden 
geldhancLl,  en  den  zelven  doen  dienen  ten  grondflag  of  on- 
derwerp  der  brieven,  die  ze  op  myn  naam  verdigt  hebben. 
'.  ik,  zeggen  ze,  na  een  vrugtelcozen  aanzoek  van  ver- 
.  n  jaaren,  eindelyk  in  't  jaar  174.1  myn  wederaannce- 
voor  alles,  wat  ik  op  de  wacreld  bezat,  gekogthad, 
en  daarop  met  der  daad  ook  in  't  jaar  1745  weer  aangenomen 
was,  kreeg  ik  wel  haaft  berouw  van  den  Hap,  dien  ik  gedaan 
had,  en  nam,  reeds  al  in  'c  volgende  jaar,  een  vafi  bc/luit  , 
om  hen  op  nieuws  te  v^rlaaten,  of,  geiyk  zy  het  uiidrukken, 
om  myn  griften  voor  de  tweede  maal  te  verbreden  (b).  Maar  de- 
wyl ik  bëdugt  was,  dat  ze  my  nog  de  hoofdfom  wederomgee- 
ven  nog  renten  van  myn  geld  betaalen  zouden  ,  indien  ik  op- 
hield, met  my  voor  een  Jcfirt  uit  te  zeeven,  eer  ik  het  geld  weer 
in  handen  gekreegen  had,  hield  ik  het  befluit,  da.  ik  geno- 
men had,  met  de  grootfL  omzigtigheid, geheim, en  fehreef 
aan  Vader  Sheldon,  Provinciaal  der  Orde,  die  zoogenaamde 
rj  ;  waar  in  ik  op  het  te  rug  geeven  van  het  geld  aan- 
drong; dewyl  het  zelve  niet  my ,  maar  een  zekere  Vrouw  toe- 
behoorde, met  weike  ik  een  fbafwaardige  en  ongeoorloofde 
gemeen  fchap  hield,  gelyk  zy 't  noemen ,  (meenende  daar  een 
I  luwelyk  meé,  denk  ik;)  en  die  een  Kind  had  (c).  In  dee- 
ze  brieven  laaten  ze  my  groote  betuigingen  doen  van  een  diep 

bè- 
ta) Full.    Confütat.  p.  37.  63.    (J>)  Six  Letters,   p.  34.    (c)  Ibidem, 
p.  30. 


83  VERDEED1GING  van  den  Heer 

berouw  over  myn  voorgaande  wanbedryven;van  een  opregte  en 
liartelyke  begeerte  om  weder  myn  pligt ,  beide  als  Roomfch- 
gezinde  en  alsjefuit  tebetragten;  vaneen  volkomen  onderwer- 
ping aan  den  wil  van  myn  overften ,  en  een  bereidwilligheid 
om  te  gaan  naar  wat  deel  van  de  waereld  zy  my  maar  zenden 
wilden,  Romen  zelfs  niet  uitgezonderd.  Maar  hei:  wederom- 
geeven  van  't  geld  is  inzonderheid  de  zaak,  daar  ze  my  boven 
al  en  in  yder  brief  op  laaten  aandringen;  als  of  ik  anders  van 
die  Vrouw  niet  ontüagen  kon  worden,  maar  gedwongen  was 
met  haar  te  blyven  leeven,  tot  dat  het  betaald  en  haar  te  rug 
gegeeven  was. 

Het  komt  my  zeer  waarfchynlyk  voor,  dat  deeze  brieven 
door  de  Jefuiten  verdigt  zyn  geworden,  zoo  dra  zy  willen  , 
dat  ik  voorneemens  was,  de  Hiltorie  der  Paufen  te  fchryven: 
hoewel  het  my  onmogelyk  is  te  giffen ,  uit  welke  hand  zy  kwa- 
men, en  hoe  zy  van  de  eene  overgingen  in  de  andere.  Dog 
welke  maatregelen  men  ook  daar  by  moge  gebruikt  hebben  , 
ik  ben  vaftelyk  van  gedagten ,  dat  'er  in  't  eerft ,  en  al  een  ge- 
ruimen  tyd  lang,  geen  het  minfte  oogmerk  ge  weeft  is,  om 'er 
een  landsgerugt  van  te  maaken ,  of  de  brieven  te  laaten  zien 
aan  eenigen  Proteftant ,  die  geneegen  of  bekwaam  mogt  zyn  , 
om  derzelver  geloofwaardigheid  in  twyffel  te  trekken.  Zy 
waren  oorfpronkelyk  enkel  en  alleen  gefchikt  ten  dienfl  van 
de  Roomfchgezinden  ,  om  door  dat  middel  de  lliftorie  der 
Paufen  by  hen  in  kleinagting  te  brengen ,  en  voor  te  komen, 
dat  'er  niemand  van  hun  mogelyk  door  bekeerd  wierd.  Maar 
toen  myn  eerwaardige  tegenparty,  en  nog  twee  of  drie  ande- 
re Protcfiantcn ,  dezelven  op  zulk  een  ongehoorde  en  ganfehon- 
verwagte  wyze  onder  hun  befcherming  namen ,  fchepten  de 
Jefuiten  moed,  en  verftoutten  zig,  om  ze  openlyk  te  laaten 
zien.  Men  vertoonde  ze  derhalven  aan  verfcheiden  Perfoo. 
nen,  van  onbetwiftbaaren  en  bekenden  yver  voor  de  Protc- 
Jlantfche  zaak,  en  zelfs  ook  aan  myn  gemeenzaamfte  vrinden, 
die,  zoo  dra  zy  eenig  zeker  berigt  kreegen  ,  dat  men  ze  zien 
kon ,  verzogten ,  dezelven  te  mogen  zien ,  en  'er  duidelyke  bly- 
ken  van  valfchheid  in  zagen.     Maar  fchoon  zy  'er  dus  niet 

door 


ARCIIIBALD     B  O  \V  E  R.  89 

door  overtuigd  wierJen  dat  ik  ze  gefchreeven  had ,  myn  te- 
genparty  egter  was  'er  van  overtuigd:  en  hy  ondernam  daar- 
op, niet  alleen,  dcrzelver  egtheid  (taande  te  houden,  maar 
u  flens  ook,  op  dien  grondllag  en  met  de  hulp  en  onderfteu- 
ning  van  de  Roomfchgezinden  en  Jefuiten  ,  de  ganfche 
wacreld  te  overtuigen,  dat  ik  nog  een  van  hun  volk  ben  en 
bleef,  een  Roomfchgezinde,  een  vermomde  Jcfuit,  dien  van 
zyn  Jefuitifche  overften  en  van  den  Paus  verlof  verleend  is,  om 
in  't  openbaar  onder  het  masker  van  een  Proteftant  te  gaan ;  met 
oogmerk  om  den  eencn  of  den  anderen  kragtdaadigenflag  te  doen  (a). 
JMet  de  hulp  en  onder/leuning ,  zeg  ik,  tan  de  Roomfchgezinden  en 
Jefuiten  ;  dewyl  'er  tot  nog  toe  geen  écn  enkel  bewys,  daar 
men  zig  meé  heeft  tragten  te  behelpen,  om  die  zeldzaame 
wonderfpreuk  een  fchyn  te  geeven ,  is  bygebragt,  't  welk  niet 
uit  dien  hoek  komt.  Een  kragtiger  en  taftbaarder  blyk ,  ze- 
ker, om  yder  te  overtuigen,  dat  ik,  nog  een  Roomfchgezin- 
de, nog  een  vermomde  Jejuit  ben,  dan  eenig,  dat  zy  ooit  zou- 
den kunnen  bybrengen  om  het  tegendeel  aan  te  toonen.  Want 
kan  iemand,  die  wys  genoeg  is,  om  het  onderfcheid  tuflehen 
zyn  regter  en  linker  hand  te  weeten,  in  't  hoofd  krygen,  dat, 
zo  my  van  myn  Jefuitifche  overflen  en  van  den  Paus  verlof  verleend 
'Mas,  om  in  't  openbaar  onder  het  masker  van  een  Proteftant  te  gaan  t 
met  oogmerk  om  den  eenen  of  den  anderen  kragtdaadigen  flag  te  doent 
(by  voorbeeld,  om  door  een  tweeden  en  gelukkiger  Buspoeder- 
verraad  den  Koning ,  Lords  en  't  Lagerhuis  met  eenen  flag  te  ver- 
delgen,) dat,  zeg  ik,  de  Roomfchgezinden  en  de  Jefuiten 
my  ontmaskeren  zouden  2  Zulke  dwaaze  en  buitenfpoorige 
harflenfehimmen  op  een  ernftige  wyze  te  wederleggen,  is  on- 
mogelyk  :  en  nogtans  komen  ze  genoegzaam  op  yder  bladzy- 
de  van  de  vier  ,  al  tamelyk  dikke,  Jafterfchriften  ,  tegen  my 
uitgegeeven,  voor. 

Maar,  dewyl  myn  brieAvilTeling  met  Sheldon  de  hoofd  mis- 
daad, en't  voornaamfte  ftuk  is,  in  de  ganfche  befchuldiging, 
die  men  tegen  my  inbrengt,  en  al  het  overige  of  daarop  ge- 
grond 
(3)  Full.  Confutstion.  p.  59. 

M 


po  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

grond  is,  of  alleen  dient  om  hetzelve  te  ftaaven  en  nader  aan 
ce  dringen,  zal  ik  my  hier  flegts  bezig  houden  met  het  onder- 
zoek van  deeze  hoofdzaak  alleen,  <>j  de  brieven  van  Sheldon  egt 
zyn,  ofvalfch  en  verdigt.     Indien  't  beweezen  kan  worden  ,  dac 
ze  waarlyk  egt  zyn,  dan  verdien  ik  gten  geloof  meer,  in  gee- 
ne  flukken  zt-ifs  ,  hoe  genoemd     die  ik  tot  myn  Verdediging 
zou  mogen  inbrengen.     Maar  blykc  het,  dat  ze  valfch  en  ver- 
digt zyn,    dan  verdienen  ook,    meen  ik,    de  verdigters  en 
imeeders  van  die  brieven  geen  het  minfte  geloof  ir  iets ,  dat 
ze  ten  mynen  nadeele  en  tct  fchandvlek  van  myn  eer  en  goe- 
den naam  verfpreid  hebben,    of  nog  zouden  mogen  verfprei- 
den.     Devvyl  'er  veelen  ongetwyfteld  deeze  myne  Verdedi- 
ging, in  myne  Hiftorie  der  Pau/en  als  een  anhangfel  en  gedeel- 
te van  't  werk  ingevoegd,  leezen  zullen,  die  mogelyk  niets  of 
zeer  weinig  van  dit  gefchil  gehoord  hebben,  en  het  derhalven 
ten  hoogden  onredelyk  van  my  zou  zyn,  en  zelfs  fchynen  als 
of  ik  myn  zaak  mistrouwde,   zo  ik  van  hun  eifchte,  dat  zy 
.vonnis  ftreeken,  zonder  eerft  beide  partyen,  de  eene  zoowel 
als  de  andere,  gehoord  te  hebben,  zal  ik  de  redenen  en  be- 
wyzen van  myn  eerwaardigen  tegenparty  om  deegtheid,  en 
de  myne  om  de  valfchheid  van  die  brieven  aan  te  toonen ,  tef- 
fens  met  myn  antwoorden  op  zyn  bewyzen,  en  zyn  antwoor- 
den op  de  myne,  hier  van  fhik  tot  ft  uk,  den  leezer  voordel- 
len ,    en  dan  de  geheele  Proteftantfche  waereld ,  (want  op  dé 
geheele  Proteftantfche  waereld  beroep  ik  my,    en  niet  op  de 
Inwooners  van  Groot-Britanntën  alleen)  uit  de  (lukken  zelve 
laaten  oordeelen  ,  of  de  brieven  egt  ofvalfch  zyn.  Ook  zal  ik  tel- 
kens de  gefchriflen  ,  en  de  bladzyden  van  de  gefchriften ,  waar 
uit  de  bewyzen  voor  de  egtheid  dier  brieven  genomen  zyn , 
op  den  kant  tekenen  ;  op  dat  yder  leezer ,  die  'er  luft  en  gele- 
genheid toe  heeft,   door  de  aangehaalde  plaatzen  zelf  na  te 
zien  ,  zig  zou  kunnen  overtuigen,    dat  ik  die  bewyzen  niet 
verzwakt,  nog  befnoeid ,  nog  in  een  valfch  licht  heb  voorge- 
fteld.     Myn  antwoorden  heb  ik  goedgedagt  vlak  tegen  over 
de  bewyzen  op  hetzelfde  blad  te  zetten,  op  dat  yder,  die  ze 
leeft,  met  één  opflag  van  't  oog  zou  kunnen  zien ,  of  zyn  be- 

wy- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R. 


9i 


wvzen  aile  onwcerfprcekelyke  betoogingen  zyn,  en  myn  antwoor- 
den op  dezelve,  enkele  vitteryen,  bedricgelykc  febynredenen ,  en 
Jlinkfche  uitvlugten.  Dewyl  myn  eerwaardige  tegenparcy  zig 
dik  wils  beroemt,  dat  bet  hem  ten  deel  gevallen  is ,  en  heeft  mo- 
gen gebeuren,  den  vermomden  Je/uit  te  ontmaskeren ,  zal  hyhet, 
hoop  ik,  niet  kwalyk  neemen,  dat  ik  hem,  in  't  beloop  van  dit 
geding,  met  den  naam  begroet  van  Ontmaskeraar  j  hoewel,  om 
de  waarheid  te  zeggen ,  de  gewaande  ontmaskering  van  den 
vermomden  Jefuit  geheel  en  al  het  werk  is  van  de  Jefuiten 
zelven,die  hem  alle  de  noodige  doffen  en  (tukken  daar  toe  ver- 
fchaft  hebben:  hy  heeft  'er  eigenlyk  niets  van  't  zyne  by  ge- 
daan, dan  alleen  de  woorden,  en  die  woorden,  zo  ik  wel  on- 
d-rrigt  ben,  zyn  nog  niet  eens  ,  in  alles,  zyn  eigen.  Ik 
wenfeh  hartelyk  om  zynent  wil ,  dat  zulks  waar  mag  zyn ,  de- 
wyl  de  taal ,  die  hy  voert ,  meer  naar  de  woede  en  bittere raazer- 
'  y  van  't  Pausdom  fmaakt,  dan  naar  den  yver  van  een  Proteftant 
(.?).  Maar  laat  ons  tot  zyn  onneerfpreckelyke  betoogingen  over- 
gaan. 

Ontmaskeraar.  Gelykheidvan  Antwoord,  Gelyk  heid  van 
band  enfebrift  pleit  jl et k  voor  de  hand  en  fchrifc  is ,  volgens  het 
Eer  brieven  ,  en  zal  altyd  oordeel  van  den  Ontmuskeraar 
voor  een  kragtig  bewys  worden  zei  ven  ,  gelyk  ook  volgens  hwt 
aangezien  van  elk  unpartydig  on-  oordeel  van  yder  verftandig 
derzwker.  Maar  nu  is  bet  onmo-  menfch,geen  voljlrekt  en  onweer- 
gelyk ,  dat  dit  zourt  van  bewys  fpreekelyk  bewys.  Want  men 
ooit  jlerker  en  bagtiger  zyn  kan  heeft,  gelyk  hy  zelf  bekent, 
a\m  in  dit  tegenwoordig  geval,  zomtyds  de  hand  van  iemand  Z'jo 
Six  Letters,  p.  43.  konjlig  wecten  na  te  bootzen,  dat 

zy,  die  de  band,  die  nagemaakt 
was ,   beft  kenden ,   'er  door  misleid  wierden  (p.  43).     Indien  ge- 

]yk- 

(<i)  Ik  zal  de  taal,  die  hy  voert,  en  welke  ydcr  eerlyk  Geeftelyke  zig 
fctmmen  moet  van  iemand  van  zyn  geheiligde  bediening  te  hoorea ,  hier 
niec  herhaalen  uit  inzigt  voor  de  eer  van  de  Kerk  van  Engeland,  zoo  wel 
als  voor  zyn  eigen  eer:  veel  min  die  van  mynen  kant  op  dezelfde  wyze be- 
antwoorden. 

M  2 


92 


VERDEEDIGING  van  den  Heer 


lykheid  van  hand  en  fchrift  uit  zig  zelve  derhalven  geen  vol' 
jirekt  en  onwcerfpreekelyk  bewys  is,  kan  ze  in  't  geheel  tot  geen 
bewys  ftrekken ,  nog  by  een  onpartydig  onderzoeker  van  eenig 
gewigt  zyn  tegen  de  allergrootfle  onwaarfchynlykheden  ,  die 
'er  van  de  andere  zyde  tegen  worden  ingebragt.  En  dut  dit  in 
het  tegenwoordig  geval  plaats  heeft ,  zal  men  ftraks  nader 
kunnen  zien. 


Ontmaskeraar.  Het  fchrift 
van  den  Heer  Bower  is  zeer  zon- 
derling ,  en  heeft  meer  merkwaar- 
dige  en  zeldzaame  trekken  in  zig , 
dan  men  doorgaans  in  een  fchrift 
ontmoet.  Hier  uit  blykt  ,  hoe 
moeielyk  het  na  te  maaken  zou  ge- 
weeft  zyn ,  en  letters  te  vormen , 
die  zoo  volkomen  naar  elkaar  ge- 
Jykcn  &c. 

fraai  is,   of  niets  ongemeens  in 
ten  twyffel  ook  op  reden. 

Ontmaskeraar.  Schoon  wy 
voel  willen  toeflaan ,  dat  'er  juiji 
■zoo  veel  werk  niet  aan  vafi  zou 
zyn  ,  cm  een  enkele  ondertekc- 
ning  >  °f  ze!fs  cen  klein  briefje , 
gelyk  de  eene  of  de  andere  fchrif- 
telyke  belofte  ,  na  te  maaken  , 
houden  wy  het  egt  er ,  ik  zal  niet 
zeggen  voor  onmogelyk ,  maar  voer 
iets,  't  welk  naajt  aan  ' t  onmoge- 
lyke  komt ,  dat  men  zes  lange 
brieven ,  (één  derzelven  is  wel 
van  zeventien  regels,)  en  een 
zeer  zonderlinge  hand  zou  kunnen 
nabootzen.  p.  43. 


Antwoord,  By  ongeluk  blykt 
hier  uit  juift  het  tegendeel, 
dewyl  het,  naar  't  getuigenis 
van  allen,  die  in  't  ontdekken 
van  dergelyke  bedriegeryen 
eenigzins  bedreeven zyn, veel 
gemakkelyker  is,  een  fiegte 
hand  dan  een  goede  na  te  maa- 
ken ,  en  een  fchrift  met  zon- 
derlinge en  zeldzaame  trek- 
ken ,  dan  een  fchrift ,  dat 
zig  heeft.     En  dit  fteunt  bui- 

Antwoord-  Indien  'er  juift 
niet  veel  werk  aanvalt  is,  om 
een  klein  briefje,  een  fchrif- 
telyke  belofte  van  één ,  twee, 
of  drie  regels  na  te  maaken  , 
kan  men  't  met  geen  reden 
voor  onmogelyk  houden,  of  voor 
iets,  't  welk  naafl  aan  't  onmo- 
gelyke  komt,  dat  men  een  brief 
van  tien  of  twintig  regels,  en 
zelfs,  zo  men  'er  zyn  tyd  en 
vlyt  aan  befteeden  wil ,  meer 
dan  één',  en  nog  veel  langer 
brieven  nabootft.  Elk  be- 
grypt  ligtelyk,  dut  hoe  meer 
ie- 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  93 

iemand,  die  daar  goede  gaaven  toe  heeft,  zig  op  dergelyke 
egeryen  en  ftreeken  uitlegt,  hoe  gemakktlyker  het  hem 
niet  Jen  tyd  vallen  zal;  en  dat  hy  meer  werk  zal  hebben  aan 
't  namaaken  van  de  eerfte  tien  regels,  dan  aan  de  volgende 
twintig,  en  aan  die  twintig  meer  dan  aan  de  volgende  vyfeig. 
Maar  de  Ontmaskeraar  vindt  hier  goed  te  vooronderitellen, 
dat  ocffening  en  gewoonte,  die  in  alle  andere  gevallen  hec 
werk  ligter  maaken  ,  het  iu  dit  geval  zwaarder  en  moeielyker 
doen  worden.  Indien  'er  niet  veel  werk  aan  vaffc  is,  om  een, 
twee,  of  drie  regels  na  te  maaken,  maar  zulks  van  veelen  te 
doen,  iets  is,  't  welk  naaft  aan  'tonmogelyke  komt,  wildeik 
wel  eens  weeten  ,  binnen  welk  een  getal  van  regels  de  Ontmas- 
keraar hec  vermogen  van  die  bedriegerskonft  bepaalt,  in  wel- 
ke regel  haar  Non  plus  ultra ,  en  uiterlte  perkpaal  is ;  de  regel , 
daar  'c  de  behendige  konftenaar  toe  brengen  kan,  maar  daar 
hy  fluit,  en  met  al  zyn  kosilt  en  behendigheid  niet  verder  kan 
komen. 

Ontmaskeraar.  Het  is  zeer  Antisoord.  De  Heer  E-—r 
aanmcrkelyk,  dat  de  Heer  B—r  heeft  nooit  iets  dergelyks  be- 
s/g tot  zyn  verdediging  niet  be-  kend;  en  kon  het  niet  doen, 
roept  op  ecnige  ungelykheid  van  om  dat  hy  de  brieven  nooit  ge- 
fchrifti  maar  bekent,  dat  het  be-  zien  heeft.  Maar  dat  by  zig 
drog  met  de  grootjle  behendigheid  tot  zyn  verdediging  niet  beroept 
is  uitgevoerd,  p.  44.  op  ecnige  ongclyk:eid  van  fcbr.f: , 

is  waar;  dog  zulks  is  niet  zeer, 
zelfs  in  't  geheel  niet,  aamnerkclyk,  dewylhy  weet,  dat  men 
zomtyds  de  hand  van  iemand  zoo  konjlig  heeft  weeten  na  te  baotzen, 
dat  niet  alken  z\ ,  die  de  band,  die  nagemaakt  was ,  beft  kenden, 
'er  door  misleid  wierden  ,  maar  ook  de  menfehen  zelven,  wier 
fchrift  men  had  nagemaakt:  en  men  heeft  voorbeelden  ge- 
zien, gelyk  yder  Regtsgeleerde  weet,  niet  van  een  klein  ge- 
fchriftje  of  beloftenisbriefje  alleen,  en  van  een  enkele  onder- 
tekening ,  maar  van  geheele  uiterfte  willen  en  verdragen, 
merkelyk  langer,  dan  die  zes  lange  brieven  met  malkander,  die 
zoo  konflig  nagemaakt  waren,  dat  niemand  het  afichrifc  on- 
M  3  der- 


9i  VERDEEDIGING  van  dek  Heer 

derfcheiden  kon  van  het  oorfpronkelyke  (a).  Zy,  dit  gaat 
vaft,  die  de  zeven  brieven  aan  SbelJon  inde  waereld  gebragt 
hebben,  konder  'er,  zo  ze  gewild  hadden,  wel  zeventi^maal 
zeven  in  gebragt  hebben, die  allen  even  goed  naar  mynfchrift 
geleeken  als  de  zeven.  En  hier  mede  houde  ik  het  eerfte  on- 
wederfpreckelyk  bewys  van  den  Ontmaskeraar,  en  myn  Jlitikfche 
uitvhtgten  ter  beantwoording  van  't  zelve  voor  afgedaan.  Waar- 
]yk  ik  fchaam  my ,  dat  ik  zoo  veel  tyds  onnut  verfpild  heb, 
en  myn  Leezer  heb  doen  verfpillen,  enkel  om  aantetoonen, 
dat  het  geen  meer,  en  zoo  dikwils  gedaan  is,  nog  gedaan 
kan  worden. 

Ontmaskeraar.  Hadden  de  Antwoord.  Deeze  fraaie  re- 
Jefuiten  die  brieven  gefmeed ,  zy  deneering  is  van  denzelfden 
zouden  B —  r  meer rond uit  hebben  aart,  als  ofmenzeide,  had- 
doen  f  preeken,  en  hem  openlyk  den  den  de  Jefuiten  die  brieven 
Roomfch gezin den  Godsdienjt,  de  gefmeed,  om  deRoomfchge- 
Jefuiten,  den  Generaal  der  Je-  zinden,  tot  wier  gebruik  al- 
Juiten ,  &c.  hebben  doen  noemen ;  leen  zy  oorfpronkely k  gefchikt 
en  hem  zonder  eenige  agterhou-  waren ,  te  doen  gelooven ,  dat 
dcndhsid  en  dubbelzinnigheden  ik  nog  Roomfchgezind  en  een 
zulke  dingen  hebben  hiaten  zeg-  Jefuit  was,  zy  zouden  mywel 
gen ,  waar  uit  de  befchuldiging ,  hebben  laaten  fchry ven ,  ge- 
daar  men  hem  vicêbelaflen  wilde ,  ]yk  nooit  een  Jefuit  in  ditlYo- 
ontegenzeggelyk  blyken  mogt.  p.  teftantfch  Koninkryk  gewoon 
44.  45.  is  te  fchryven.     Want  de  Je- 

fuiten zyn  zoo  dwaas  en  on- 
nozel niet,  dat  zy  in  de  brieven,    die  ze,  met  de  gewoone 

pos- 

(a)  De  Jefuiten  hebben  in  de  meefte  Provinciën  cenigen  van  hun  Orde, 
die  hun  werk  nmken ,  om  allerhande  fchrift,  oud  zoo  wel  als  nieuw,  na 
te  bootzen,  en  op  die  wyze  tot  zoo  groot  een  volmaaktheid  in  die  fraaie 
konft  geraaken,  dat  men  'er  onder  ons  weinigen  zoo  ervaaren  en  handig  in 
vinden  zou,  dat  men  ze  niet  voor  enkele  broddelaars,  in  vergelyking  van 
de  anderen  ,  had  aan  te  zien.  Deeze  lieden  zyn  by  de  Orde  bekend  onder 
de  konftterm  van  Medmnki. 


AR  CIIIB  ALD     B  O  W  E  R.  95 

porten,  aan  eikanderen  of  aan  hun  overften  fchryven  de  naa- 
men  van  Roumfchgczinden  Codsdienjl,  Je/uit,  Generaal  der  Jcjui- 
tetiy  Bekeerlingen  en  dergelyke  noemen.  In  tegendeel  blykt 
hec  uit  de  brieven  van  SbeUon,  die  in  't  jaar  1745  opgeligt 
wierden,  dat  ze  gewoon  zyn  zig  op  zulk  eenewyzetut  eed  ruk- 
ken, dat  hunne  Broeders  alleen,  en  niemand  anders  hen  ver- 
ftaan  kan  Zoo  ftaac  'er  in  die  brieven,  by  voorbeeld,  B/an- 
dyke  in  plaats  van  S'  Omer,  de  Heer  Lancaflcr  voor  de  Heer 
Jiillöcc.  gelyk  de Ontmaskeraar,  dien  ze,  naar'tfc.lync,  hun- 
ne geheimen  ontdekt  hebben ,  ons  berigt,  Full.  Confutat.  p.  37. 
Daarenboven  ,  ik  mogt  zoo  ronduit  en  openlyk  gefproken 
hebben,  als  ik  wilde,  ik  kon  niet  meer  gezegd  hebben  ,  dan 
het  geen  yder  Koomfchgezinde  al  aunftonds  uitdeneerften  van 
die  zeven  brieven  zien  moefti  naamelyk,  dat  het  een  boet- 
vaardig Jefuit  was,  die  aan  zyn  overfts  fchreef. 

Ontmaskeraar.  Indien  de  Antwoord.  De  fmeeders  van 
hieven  door  de  Jefuiten  waren  het  bedrog  dagten  dat  de  ge- 
epgejleldgewceft,  met  oogmerk  om  lykheid  van  fchhft  en  de  geld- 
t/c waercld  te  doen  gelooven ,  dat  handel,  waar  op  het  bedrog 
de  Heer  B — r  ,  brief wiffeling  gebouwd  witrd  ,  grond  ge- 
hield  met  Vader  Sheldon  ,  zu-  noeg  gaf  om  my  voor  den 
den  de  fmeeders  van  dat  bedrog  fchryver  te  doen  houden  ,zon- 
niet  nagelaaten  hebben ,  dt  h  naam  der  dat  'er  myn  naam  voluit  on- 
van  den  man,  die  men  voorgaf ,  der  (lond.  De  Ontmaskeraar,  'c 
dat  'er  de  fchryver  van  was,  'er  is  waar  ,  heeft  geen  ongelyk, 
tnder  te  zetten,  ijix  Letters,  p.  als  hy  aanmerkt,  dat  men  de 
45.  Letters  A.  B.  200  wel  voor  Abra- 

ham Broomftik  zou  kunnen  nee- 
men,  als  voor  A — d  B — r ,  wanneer  men ,  naamelyk,  op  geen  ande- 
re omftandigheden  agt  lloeg:  maar  de  Jefuiten  wiften  wel ,  dat 
men  de  Letters  A.  B.  zo  'er  de  gelykheid  van  fchrift  &c.  by- 
kwam,  A — d  B — r  en  niet  Abraham  Broomftik  leezen  zou. 
Daarenboven  hadden  ze  wel  zorg  gedraagen,  dat  ze  van  ge- 
tuigen genoeg,  als  men  ze  zoo  noemen  mag,  voorzien  wa- 
ren. 


oó  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ren  ,  om  my  voor  den  fchryver  te  doen  houden ,  zonder  dat 'er 
eens  de  voorletters  van  myn  naam  behoefden  onder  te  (laan. 

Ontmaskeraar.  Op  den  tyd3  Antwoord.  Ik  had  al  vroeg 
toen  de  brieven  gefchreeven  wier-  in  't  jaar  1746  een  aanmerke- 
dent  naamelyk  in't jaar  1746,  Jyk  gedeelte  van  het  eerfte 
bad  de  Heer  li.  den  jefdt*n  nog  deel  van  myn  Hiftorie  der  Pau- 
geen  ongenoegen  gcgeeven.  Zyn  fen  gefchreeven ,  en  verfchei- 
voorwaarden  vanlnfcbryving,  en  den  van  myn  Proteftantfcbe 
de  voorreden  van  zyn  Hiftorie,  Vrinden  laaten  leezen:  en  het 
de  eer/te  blyken ,  die  hy  de  •moe'  was  waereldkundig  genoeg  , 
rcld  gaf  van  zyn  Frotefiant-  dat  ik  aan  dat  werk  bezig  was , 
Jchen  Godsdienft,  kwamen  niet  dewyl  ik  my  verontfchuldigd 
in  't  ligt  dan  in  bet  volgende  jaar  had  om  eenig  deel  te  neemen 
&c.  Six  Letters,  p.  53.  5-j.        in  het  opftellen  van  de  Heden* 

daagfcbe  Algemeens  Hiftorie , 
hoewel  het  ganfche  werk  my  wierd  opgedraagen,  diarom,  om 
dat  ik  bejlooten  bad  een  Hiftorie  der  Paufcn  tefcbryven.  De  Jefui- 
ten  konden  daar  van  niet  onkundig  zyn,  en  behoefden,  om 
het  te  weeten  ,  juift  den  geeft  der  Profeetzy  niet  te  bezitten. 
Maar  het  komt  my  ondertuflehen  ,  dewyl  ze  niet  wiflen 
wanneer  een  gedeelte  van  dat  werk  in  de  waereld  mogt  ko- 
men, niet  onwaarfchynlyk  voor,  dat  zy  die  brieven  verdigc 
hebben,  zoo  dra  zy  daar  kundfehap  van  kreegen,  naamelyk 
in  't  jaar  1746,  met  oogmerk  omdezelven,  als  myn  Hiftorie 
in  't  licht  kwam,  aanftonds  te  vertoonen,  en  daar  door  de 
kwaade  uitwerkfels  voor  te  komen,  die  ze  bedugt  waren,  dat 
'er  by  de  Roomfchgezinden  hier  in  't  Koninkryk  ontftaan 
mogten  uit  zulk  een  werk,  gefchreeven  door  een  Jefuit,  dat 
is  door  iemand,  die  de  leerftukken  en  grondbeginfels  van  de 
Kerk  beide  en  van  de  Orde  door  en  door  kende.  Ik  zal  'er 
nog  by  voegen,  dat,  dewyl  de  Jefuiten  zekerlyk  reeds  in 't 
jaar  1746  weeten  moeften ,  dat  ik  bezig  was  met  een  Ilittorie 
der  Paufen,  en  niet  ten  bunnen  voordcclc,  te  fchryven,  gelyk 
van  verfcheiden  Perfoonen,  om  hun  yver  voor  de  Proteftant- 
fcbe 


ARCHIBALD     BOWER. 


97 


fuhe  zaak  bekend,  openlyk  verfpreid  wierd,  men  den  van  bei- 
den (lellen  moet,  ot"  dat  die  goede  Vaders,  niet  tegen  (taan- 
de zy  dat  willen,  nog  met  my ,  als  met  eenopregt  B  letva  ir  ii- 
gen  ,  briefwifleling  bleeven  houden ;  (iets,  dat  te  onj 
is  om  'er  van  te  (preeken)  of  dat  de  brieven  valfch  en  verdigC 
zvn.  De  Ontmaskeraar  vooronderstelt  hier,  dat  m\ n  voorre- 
den voor  de  Hiftorie  der  Paulen  bet  eerjle  blyk  gevoeejl  is ,  dat 
ik  aan  de  wereld  gegeeven  bib  van  myn  Proteftantfchen  Gods- 
dicnjl.  Maar  ik  had  'er  reeds  in  de  Hiftoria  Literaria,  die  in 
't  jaar  1730  uitkwam,  en  dus  wel  zeftien  jaaren  eer  myn  voor- 
reden in  wezen  was,  niet  min  overtuigende  blyk. n  ,  zoo  veel 
de  aart  der  onderwerpen  en  doffen  toeliet,  van  gegeeven , 
dan  ik  zedert  gedaan  heb  (*). 


Ontmaskeraar.  Het  is  on- 
\' ,  dat  die  brieven  door  Je- 
/uiten  kunnen  opgefteid  zyn,  de- 
de  geheimen  van  die  Orde 
aan  den  dag  brengen:  als,  dat 
'er  groote  geld/ommen  door  hunne 
handen  gaan ;  en  dat  zy ,  bier  in 
't  Koninkryk,  met  elkander  eenre- 
gclmaatig  Lighaam  uhmaaken, 
dat  bejlierd  wordt  door  een  Pro- 
vinciaal, die  onder  het  opperbe- 
wind  Jlaat  van  den  Generaal , 


Antwoord.  Gewigtige  ge- 
heimen, zeker!  dat  de  Jefui- 
ten  in  Engeland  zoo  min  van 
den  wind  leeven  ,  als  ze  elders 
doen  :  en  dat  'er ,  dewyl  ze 
groote  geldfommen  tot  hun 
onderhoud  en  andere  nood- 
zaakelyke  uicgaaven  van  noo- 
den  hebben  ,  groote  geldfom- 
men door  hunne  handen  gaan  ; 
dat  ze  hier  zoo  min  als  elders 
hun   eigen  Heer  en  meefter 


welke    te    Romen  zyn  verblyf    zyn  ,    en   volkomen   vryheid 
houdt.  p.  54.  hebben   om  te  doen  wat  ze 

willen  ,  en  te  gaan  waar  ze 
willen,  maar  dat  zy,  even  gelyk  de  leden  van  alle  andere 
Geeftelyke  Orden,  bejlierd  werden  door  een  Provinciaal ,  die  onder 
het  opperbewind Jlaat  van  den  Generaal,  welke  zyn  verblyf  houdt  te 
Romen.  Was  de  Ontmaskeraar  in  de  egtfte  en  geloofwaar- 
digfte  ftukken  van  de  Hiftorie  van  Engeland,  die  verhoorin- 
gen en  te  regtflcllingen  van  flae's gevangenen,  zoo  wel  bedree- 
vfen,  a!s  hy  't  fchynt  te  zyn  in  gemeener  zoort  van  twift  en 
N  prul- 

•(*)  Zie  boven,  bladz.  63. 


pS  VERDEEDIGING  van  den  Heek 

prulfchriften ,  hy  zou  weeten  ,  dat  in  die  (lukken  al  voor  lang 
een  van  die  diepe  geheimen  aan  den  dag  wasgebragt;  naa- 
melyk,  dat  de  Je/uiten  hier  in  Engeland  bc  ftierd  worden  door  hun- 
ne Provinciaalen ,  die  onder  bet  opperbewind  [taan  van  den  Gene- 
raal,  die  zyn  verblyf  houdt  te  Romen:  en  zelfs  zou  hy  'er  in  ge- 
vonden hebben,  dat  twee  van  hunne  Provinciaalen,  onder 
het  opperbewind  van  dien  Generaal  werkzaam,  in  dit  Konink- 
ryk  zyn  opgehangen,  de  een  als  medepligtigaan  het  Buskruid- 
verraad, deanderalsdeelhebber.de  aan  den  zoogenaamden 
Paapfihen  aanllag.  Wat  het  tweede  groot  geheim  aangaat, 
dat  de  Jejuittn  zoorykzyn,  dat  'er  greote  geld/ommen  door  hunne 
■handen  gaan,  ik  weet  niet,  dat  het,  voor  dat  deeze  brieven 
in  de  waereld  kwamen,  een  geheim  geweeft  is,  dat  de  Jefui- 
ten,  zelfs  in  dit  Koninkryk,  zeer  aanzienlyke  goederen  be- 
zitten, in  geld  beide  en  inlanderyen.  Maar  indien  de  Overheid 
zig  'er  meê  moeien  wilde,  en  'er  onderzoek  na  laaten  doen, 
het  zou,  denk  ik,  verlooren  arbeid  zyn,  dewyl  die  goederen 
niet  op  den  naam  ftaan  van  de  Jefuuen,  maar  op  dien  van 
hun  goede  Vrinden  ,  daar  ze  vertrouwen  op  hebben ;  en  'er 
zekerlyk  geen  dubbelzinnigheden,  uitvlugten,  verdraajingen 
in  zoo  gewigtig  een  geval  gefpaard  zouden  worden.  Maar 
dit  bewys  voor  de  egtheid  der  brieven  wordt  door  den  Ont- 
viaskeraar  zelven  volkomen  beantwoord,  daar  hy  ons  verze- 
kert, dat  de  Heer,  in  wiens  handen  die  brieven  gevallen  waren , 
fcherpelyk  van  de  Je/uiten  daar  over  beftraft  was ,  dat  hy  ze  aan 
Proteftanten  had  laaten  zien,  (Six  Letters,  p.  54.)  en  datbyge- 
volg  het  eerfte  en  eigen  oogmerk  der  Je/uiten  geweeft  is,  dat 
men  ze  alleen  zou  laaten  zien  aan  Roomfehgezinden:  en  on- 
der deezen,  durf  ik  wel  zeggen,  is  geen  een  enkel  Menfch, 
die  niet  wilt,1  eer  hy  eens  van  deeze  brieven  hoorde,  dat  de 
Jejuiten  hier  beftierd  worden  d'/or  een  Provinciaal,  die  ouder  't  op- 
perbewind Jtaat  van  den  Generaal  te  Komen,  en  dat  zy  zoo  Ryk 
zyn,  dat  'er  groot  e  geld/ommen  door  hunne  handen  gaan.  Laat  ik 
hier  in  't  voorbygaan  aanmerken  ,  hoe  weinig  de  redeneering 
van  den  Ontmaskcrafir  over  dit  ftuk  van  de  geheimen  aan  mal- 
kander hangt.    Hy  brengt  de  onwaarfebynlykheid  ,  dat  de 

Je- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    R  O  W  E  R.  ^ 

fefujten  brieven  zouden  verdigteh  ,  die  de  geheimen  van  hun 
O  de  ontd.kten  aan  d  :en,  als  een  bewys  by,  dat 

zv  ze  niet  kunnen  vetdigt  hebben;  en  aanüonds  daarop  ver- 
zekert hyons,  dat  de  Jcfuiten  niet  wilden  ,  tlat  men  de  brie- 
ven,  waarin  die  geheimen  Honden  ,  ooit  aan  Proteftanten  zou 


s/ntwoord.  Men  ftaat  to;, 
dat  het  opfehrift  op  den  brief, 
die  deeze  drie  merken  draagt, 
van  een  andere  band  is.  En 
wat  werk  was  het  toer,  om  die 


laacen  zien. 

Ontmaskerair.      Een  van  de' 
hri.^.n  is  met  de  ptfi  . 
in  't  jaar  1746,  gêdagl 
24  july,  tn  draagt  drie  merken  , 
en  nietJMkn  kan ,  iat  r.age- 
.  en  dm  iemand  anders  'er    poftmerken  op  een  lollen  om- 
epgezet  zyn.  p.  53.  54.  ilag    van   een  brief  gezet   te 

krygen?  Men  had  flegts  zulk 
een  omflag,  fchoon  'er  geen  letter  in  ftond  te  zenden  aan  den 
Meer  Eliot  Brown  &c.  den  naam,  waar  onder  Sbeldon  zig  toen 
verborgen  hield.  Dewyl  het  opfehrift  derhalven  van  den  om- 
flag van  een  andere  hand  was,  kunnen  de  poftmerken,  die 
'er  op  ftonden  geen  bewys  zyn,  dat  ik  den  brief,  die  'er  bin- 
nen in  lag  ,  gefchreeven  en  verzonden  heb. 

Ontmaskeraar.     Het  is  zeer        s/nt-woord.     En  waarom  kan 

aarnnerkérjk ,   dat  bet  op  den  24     die  brief  dan   niet  gefchree- 

July  170,  (een  Donderdag)     ven  en    met  de  poft  verzon- 

ig-aas.  p.  5,.  cLn    zyn    in    't    jaar    1755? 

Want  het  is  aanmerkclyk  ,   dat 

len  24  July  1755  (een  Donderdag)  juift pofidag  was. 


Ontmaskeraar.  Urtdeprft- 
e  brieven  blykt 
mweerfpeeekelyk  ,  dat  die  brief 
met  der  daad  gefebreeven  en  met 
de  p'ft  verzonden  gevaeeft  is .  in 
1746.  (Complete  De- 
tection.  p.  10.) 

Ont- 


Antiawd.  Zeker  de  Ont- 
maskeraar moet  gedroomd 
hebben  ;  want  hoe  kon  hy  an- 
ders ,  dan  in  een  droom ,  het 
jaargetal  van  1746  zien  op  de 
poftmerken  ? 


N  i 


/Int- 


ioo        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Ontmaskeraar.  De  Geld-  Antwoord.  De  geldhandei 
handel  ivyft  aan  dat  de  trieven  was  het  eenigfte,  dat  de  Je- 
egt  zyn.  p.  Ó1-74.  fuiten  van  my  witten  ,   waar 

op  zy  met  eenige  waarfchyn- 
lykheid  de  briefwifleling  tuflehen  hunnen  Provinciaal  en  my 
bouwen  konden;  en  daarom  bedienden  zy  'er  zig  van,  en 
gebruikten  dien  ten  grondfhg  van  alles ,  wat  'er  in  die  brie- 
ven gezeg  1  wordt.  Maar  ichoon  die  geldhandel  waar  is, 
daar  uit  volgt  egter  niet ,  dat  de  briefwifleling,  die  zy  daar 
op  gebouwa  nebben  ,  ook  waar  is:  want,  als  die  redeneering 
doorging,  zou  men  de  meette  bedriegeryën  voor  beweezen 
en  egt  moeten  houden,  dewyl  ze  doorgaans  min  of  meer  op 
eene  waarheid  gebouwd  zyn,  en  de  eene  of  de  andere  waarlyk 
gebeurde  zaak  ten  grundllag  hebben. 

Ontmaskeraar.  In  de  gan-  Antwoord.  De  onvermoei- 
Jche  Hijhrie  der  Pau/en  van  B — r  de  poogingen, die  deRoomfch- 
is  niets  te  vinden  ,  dat  dezelve  gezinden  en  Jefuiten  gedaan 
zoo gevaarlyken  gedugt  kanmaa-  hebben  om  den  naam  en  ag- 
ken  voor  de  Roomfchgezinden  ,  ting  van  den  Schryvcr ,  en 
dat  zy  daarom  zulk  een  laag  en  daardoor  die  van  zyn  werk  te 
(inbefchaamd  bedrog  /meeden  zow  krenken;  de  fpyt,  wrok,  en 
den  tegen  den  Schryuer.  p.  5c.       bittere  partyfehap,  die  ze  hem 

toe  draagen ;  en  daar  ze  zoo 
veel  duidelyke  blyken  van  hebben  laaten  zien  ,  bewyzen  zigt- 
baar,  dat  zy.  (fchoon  't  de  Ontmaskeraar  niet  doen  kon,)  iets 
in  myne  Hiflorie  der  Paufen  moeten  gevonden  hebben ,  't 
welk  een  Orde  van  mèn/chen,  die  in  't /meeden  van  verdigtjels  uit- 
munten ,  hee/t  kunnen  beweegen  om  zoo  laag  en  onbe/cbaamd  een  be- 
drog tegen  den  Scbryvcr  te/meeden.  En  dat  het  inderdaad  dus  met  de 
zaak  geleegen  is,  zal  in 't  vervolg,  tot  befchaaming  der  Jefui- 
ten, onweerfpreekelyk  beweezen  worden  met  getuigeniflen  ,, 
die  zy,  en  de  Ontmaskeraar  zelf ,  voor  volkomen  geloofwaar- 
dig erkennen.  ■ —  Dewyl  myn  Hiftorie  met  ongemeene goed- 
keuring van  de  geleerde  Protejlanten  ,  zoo  binnen  als  buiten 's 
lands  ontvangen  is,  zal  ik  'er  hier  niets  meer  van  zeggen  4 

maar 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  ior 

maar  hen  hun  eigen  gevoelen  laaten  bepleiten  tegen  dat  van 
den  Üntmaskeraar ,  die  hen  daar  over  rrci  :J}  Ligt- 

gc'oovi^beid en  Onkunde  befchuldigt.  p,  52  (.j,. 

Dee- 

(a)  Ik  map;  hier,  om  in  't  voorbygaan  aan  te  tooncn,  welke  ged 
geleerde  lieden  van  Groot-Britannièn  van  mj  ,  wei  aanmer- 

ken ,  dat  twee  derden  van  hun,  wier  agtbaare  naamen  men  leeft  op  de  tal- 
ryke  lytï  van  rayn  Intekenaars,  f  een  lyll,  die  den  Ontmaskeraar  zeer  in 
d'oogen  (leekt)  my  met  hun  Intekeningen  begunltigden ,  eerlt  na  de  uit- 
gaave van  het  eerfte  deel,  dat  is,  toen  zewiften,  waar  op  ze  inteken- 
den: zoo  dat  ik  wel  haaft  gedwongen  was  om  zonder  uicltel  tot  etn  tweede 
uitgaaf  over  te  gaan;  gelyK  na  het  afleveren  van  myn  tweede  deel  tot  een 
derde.  Een  dui.lelyk  bewys,  dat  de  geleerden  van  Groot  Britanniën  op  myn 
Hiftorie  intekenden,  ten  minden,  om  dat  zy  deze!  :e  die  openbaaie  ge- 
tuigenis van  hun  goedkeuring  waardig  oordeelden.  Het  fpyt  my,  om  des 
O  nl  maskeraars  wil ,  dat  hy  dus  ingedagten  verfchilt  van  zoo  veel  v.rmaar- 
de  mannen,  van  erkende  bekwaamheden,  geleerdheid  en  verdienden; 
maar  ik  verwonder  'er  my  in  't  geheel  niet  over.  Hy  heeft  JevrymoeJig- 
heid  gehad,  om  zelfs  in  gedagten  van  zig  ze'vcn  te  verfchillen,  en  zyn 
eigen  oordeel  te  (lellen  tegen  zyn  eigen  oordeel,  als  hem  zulks  in  zyn  zaal; 
te  pas  kwam.  Dus  fpreekt  hy,  in  zyn  eerfte  cwHtfchrift,  met  even  groo- 
te  veragting  van  de  Hiftorie  der  Paufen  door  Bruys,  en  van  de  myne, 
en  eindige  dat  gefchrift  met  decze  woorden:  ten  vollen  met  onze  Chilling- 
worths  ,  onze  Barrows,  onze  Stellingfleets ,  onze  Tillotfons  tevreden,  ver- 
agten  wy  de  Hnurlingsbulp  van  eenen  Bruys  of  van  een  B— r  Maar  toen 
eene  overzetting  van  die  veragtelyke  Hijiorie  van  Bruys  in  onze  taal,  in 
plaats  van  de  myne,  het  genieën  wierd  aangebooden ,  wierd  hy  'er  door 
overtuigd,  dat  hy  wat  al  te  fchielyk  en  onbezonnen  van  het  werk  van  den 
Franfcbman  geoordeeld  had,  en  daar  op  zyn  voorig  vonnis  vernietigen  Je, 
neemt  hy,  in  ftee  van  zyn  landgenooten  de  Cbilling.iortbs ,  de  Barrows 
tic.  in  handen  te  geeven,  in  zyn  laatfte  twiflfchrirt  affcheid  van  hun  met 
deeze  betuiging,  dit  bet  bem  een  wezendlyk  genoegen  geeft,  als  by  bede-At , 
dat  by  't  voor  een  van  de  menigvuldige  geiaigtige  voordeelen,die  de  Protellant- 
fehe  Inwooners  van  Groot-Briranniën  uit  de  ontdekking  van  A— d  r! — r  trek- 
ken zullen,  rekenen  mag ,  dat  zyn  landgenooten  de  Htftorie  van  Bruys,  door 
zyn  toedoen ,  in  banden  gekreegen  hebben. 

Men  moet  egter  bekennen,  dat  de  Oikmaskeraar  de  eenigfbe  niet  is  van 
de  ganfche  natie,  die  de  Hiftorie  van  Bruys  beter  keurt  dan  de  myne. 
Een  geleerde  en  naauwkeurige  oordeelkundige ,  gelyk  hy  hem  noemt,  is  met 
hem  volkomen  van  één  gevoelen  :  want  die  fchrandere  oordeelkundige,  het 
leeven  van  Paus  Gregorius  den  Grooten  in  myn  Hiltorie,  met  hetleevenvan 
dien  zelfden  Paus  in  de  Hiftorie  van  Bruys  vergelykende,  en  alle  gebeur. 
«nüTtn,   aanhalingen,  en  bladzyden ,  in  beiden,  met  groote  geleerdheid 

N  3  «u. 


ioa         VERDEEDIGING  van  den  Hebr 

Deeze  zyn  de  bewyzen  of  zoogenaamde  onwecrfpreckclykt 
ietaagingen^  die  de  Orïtmaskeraar  gebruikt  om  aan  te  toonen, 
ent  dé  brieven  geen  verdigtfeh,  maar  egt  zyn:  betoogingen, 
die  men  duidelyk  zi^r. ,  dat  in  't  geheel  niets  bewyzen,  en  van 
Welken  zommigen  niet  alleen  ongerymd  ,  maar  zelfs  belagchelylc 
zyn  ,  gelyk  yder  orpartydig  en  verllandig  leezer,  die  myn 
antwoorden  op  dêzelven  met  eenige  de  minlte  aandagt  gelee- 
zen heeft,  bmten  twyïFcl  erkennen  moet  (#).     Ik  ga  nu  over 

era 

en  naauwketirigheid  hebbende  opgeteld,  bevindt,  dat  ik,  in  Ro  bladzy- 
den,  nsaar  vyf:gebeirrcenifien  heb,  die  Bruys  niet  heeft,  eri  dat  hy 'er meer 
dan  vyfeig  heeft,  die  by  my  rri  t  te  vinden  zyn  ;  en  dat  ik  van  de  twee  en- 
dertig  fchryvers  ,  die  Rruys  aanhaalt,  niet  meer  aanhaale  dan  veertien, 
fchüon  ik  'er  egter  ooi;  agt  hebbe,  aai  hy  geen  gewag  van  gemaakt  heeft. 
p.  52.  Mier  uit  b-ikiit  onze  geleerd!  en  iia'iwwksurige  oordeelkundige  ,  dat 
de  öidorie  van  Bruys  zekerlyk  beter  is,  dan  de  myne :  't  welk,  naar 't 
iiiy  voorkomt,  eigenlyk  gefproken  ,  niets  anders  is,  dan  de  waardy  van  een 
Hiitorie  te  fchatten  naar  hst  grooter  of  kleiner  s;eta  van  eebourteniflen  , 
waar  of  onwaar,  geWigtig  of  beuzelagtig,  die  'er  in  verhaald  worden,-  öf 
inet  andere  woorden  ,  van  een  boek  oordetien-  uit  zyn  dikte.  Zommigè 
fchryveis  zyn  'er,  wier  tntekehaars.,  en  leezersook,  zo  ze 'er  eenige  vin- 
den, hen  'er  voor  bedankt  zouden  hebben,  dat  ze  van  de  tien  gebeurtc- 
nifTen,  die  ze  verhaalen,  ten  nrinftén  negen  ha. kien  ngrcrgelaaten.  Heb 
ik  in  't  leeven  van  Paus  Gregorim,  of  van  eenijen  anderen  Paus,  gebeur- 
tcniflen  van  gewigt  en  merkclyk  belang  voor  de  gefchied  ;unde  overgefln- 
•grn ,  of  my  met  het  verhaalen  van  banzelagtige  voor  vallen  öpgtfhöötfe'riï 
■Indien  ik  iets  dergelyks  gedaan  had,  hét  Was  het  werk  geWeeft  pan  di;n 
ptnwwkeürigen  ebréetikumtïgtn  znlks  aan  te  wyzèfh  M:.a;  z  1  &  in  6a\  .uk 
{iccve  misflagen  begaan  heb,  zou  myn  11  itorie  by  Site  lieden  vafl  verftaml 
en  fmaak  den  voorram  hebben  boven  die  van  Bruys,  al  bevatte  dl  et  dui- 
zend gebeurteniflen ,  daar  ik  geen  woord  van  fpreek.  Die  oordeelkundige 
mag,  voor  zoo  veel  ik  weet,  een  man  van  geleerdheid  en  naauwkeurig- 
heid  zyn  ;  maar  zyn  aanmerking  geeft  niet  duifier  een  j.-mmierlyk  gebrek 
•in  hem  te  kennen  van  de  eerlle  en  voornaamile  eigenfehap,  die  'erin 
een  oordeelkundigen  vereifcht  wordt,  een  .goed  oordeel. 

(a)  ü'e  Ontninskemv  evenwel ,  die  deeze  bewyzen,  zo  men  ze  zoo  noe- 
men mag,  voor  niet  minder  onweerfpreekelyk  aanziet,  dan  eenige  wiskon- 
ftige  betooging  in  Euclules,  ontziet  zig  niet  om  te  zeggen  ,  dat  yder ,  die 
'er  zig  niet  door  overtuigen  laat,  of  te  weinig  verftand  heeft  om  de  kragt 
van  cenig  klaarblykelyk  bewys  te  kunnen  zien,  of  'er  zyn  toeftemmingniet 
aan  geeven  wil  om  redenen,  die  hy  niet  zeggen  durft :  (Boioer  nnd  Tille- 
mont  compared  p.  77)  't  welk,    naar  't  my  voorkomt,  hetzelfde  is,  alsof 

hy 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  IV  E  R.  103 

om  Je  redenen  en  be>vyzen  kortelyk  myne  leezers  voor  te  hou- 

.      <ar  il<  my  van  bedieüd  heb  ,  om  aan  te  t./onen,  dat  de 

;  ver  .    ..        •  met  de 

orden  van  den  üntwaskera.:,  Ive;  en  zal  dan  de 

i  .      :.l  laaien  oordeelcn  ,  wie  van  tweeën, myne  bewyzen of 

den  i:a  im  mögi  n  ele  vit- 

en  Jefmtifcbe  firecken.     Mui  b-.wyzeu  zyn  deeze  vul- 

• 
n  ik  de  fchryver  ben  van  die  brieven  aan  V*der  Sbcl- 
:dermy,  twee  geheel  un-n,  er- 

eend en  ar.:  voor  iemand,  die  met  de  1 

de  Or  !  as,    en  br:  JwiiLin  g  ine;. 

houden  tien  I3oetvaat  ,  aar  yder  je- 

fuic  in  de  fhJ  hem  had  kunnen  zeggen  ,  cl. u  zy  nooit  of  ner- 
gens dien  gewaanden  lioetvaardigen  c enige  Roomfehe  Gods* 
dienfioeffening  als  een  Roomfchgezinden  hadden  zien  bv.voo- 
Hen  ,  nog  eensge  van  deszelfs  plegtigheden  als  een  Prielter  en 
een  Jefuït  yerrigtenj  ja,  daar  ze  zeer  wel  willen,  dat  'm  op 
ven,  als  ik  te  vooren  gedaan  had,-  dat 
ik  in  dezeifde  gezeifchappen  bleef  verkeereni  dat  ik  volgens 
gewoonte  niet  naliet  om  de  bygeloovige  gebruiken  en  onge- 

rym- 

hyzefde,    '  rr.nnnrn  van  dit  Koninkryk  ,  beroemd  door  hun 

It  n,  zoo  wel ,  als  door  hun  aar 
en  of  fchurken  zyn.    lr.n  vat  moei  het  eerlv'. 
in,    03  zyn  redenen  en  myn  antwom: 
a  ie  hebben,  tog  van  i.00  ilout  ten  taal  denken  '  Moet  ze  1  iet  in 
d  van   yder  menfeh,  die  eenige  flgting  heeft  voor 

..',,    de  uiterfte  verontwaardiging  ver- 
Iviaar  eik,    di.-  1  van  deezen  man  geleezen  heeft, 

moet  reeds  gemerkt  hebben,  dat  hy.  naar  maate  dat  zyn  bewyzer 

^iker  roept  en  fchreemvt  en  tegen  my  uitvaart  en  fcheldt.  HLyfchynt 
2ig  te  vleier,  met  de  hoop,  dat  een  luid  gebaar,  veel  gefebreeuws en  fcheld- 
v.oorden   by  zommigen   het  gebrek  van  reden  en  bewys  vergoeden 
of  ten  minftcn  dat  hy  den  leezer,   die  zonder  veel  aandagt en  1" 
loops  zyn  fchrift  inziet,  daar  door  trekken  zal ,  en  hem  beletten  o 

leid  en  bedrieglykbeid  van  zyn  zoogenaamde  i'..\;- 
.■.-ysredeiicn  agt  te  eceven. 


10+ 


VERDEEDIGING  van  den  Heek 


rymde  leerftukken  van  het  Pausdom  in  alle  gezel fchappen, 
waar  ik  kwam,  ten  toon  te  (lellen,  en  openlyk  Kerkgemeen- 
fchap  hield  met  de  Kerk  van  Engeland.  Allemyne  Vrinden 
en  bekenden  zyn  myn  getuigen  ,  dat  ik  waarlyk  op  die  wyze 
in  dejaaren  1746  en  1747  ,  in  welken  men  vooronderftekdatVa- 
der  Sheldon  met  my ,  als  met  een  boetvaardigen  ,  briefwiiTeling 
hield,  geleefd  heb,  en  my  dus  gedroeg  niet  als  een  boetvaar- 
digen Jefuit,  maar  als  een  Protefiant ;  en  dat  de  Jefuiten,  die 
op  alle  plaatzen  zulke  goede  kundfchappers  hebben,  en  zoo 
naauwkeurig  een  narigt  van  alles  wat  hun  betreft,  zulks  niet 
zouden  geweeten  hebben,  of,  zo  ze  het  wiften,  nogtans  ge- 
loofd hebben  ,  dat  ik  een  waar  boetvaardige  en  opregt  was 
in  myne  bekeering ,  is  volftrekt  onmogelyk ;  en  't  is  derhalven 
ook  volftrekt  onmogelyk,  dat  ik  de  Schryver  zou  zyn  van 
die  brieven. 


Ontmaskeraar.  Ter  beant- 
woording van  dit  bewys  ver- 
haalt ons  de  Ontmaskeraaar 
met  een  ftaatigen  toon,  dat 
ik  van  myn  Jefuitifche  overflen 
of  van  den  Paus  verlof  had ,  om 
myn  pligt  beide  als  Roomfchge- 
zinde  en  als  Jefult  te  verzuimen ; 
om  in  alle  gezelfchappcn  de  leer- 
/tukken  en  gebruiken  der  Room- 
fche  Kerk  vry  te  mogen  ten  toon 
feilen ;  ja  zelfs  om  onder  het  mas- 
ker van  een  Proteftant  te  mogen 
gaan,  en  met  de  Proteftant  fche 
Kerk  van  Engeland  Kerkgemeen- 
fhap  te  mogen  houden ,  met  oog- 
merk  om  een  kragtdaadiger  fag 
te  doen.  Full.  Confutation.  p. 
58'  59- 


Antwoord.  De  lieer  Henry 
Bedingfelt  verzekert  ons,  op 
het  gezag  van  eenen  zyner  ge- 
tuigen ,  in  zyn  brief ,  bladzy- 
de  73  ,  dat  ik ,  toen  ik  de  eer- 
fte  maal  in  de  tegenwoordig- 
heid van  Vader  thirburn,  die 
toen  Provinciaal  was ,  wierd 
tocgelaaten ,  in  goede  en  gepas- 
te bewoordingen  een  fraaie  aan- 
fpraak  aan  hem  deed  ter  verfchoo- 
ning  van  myn  voorgaand  gedrag. 
Maar  hoe  ftemt  tog  zulk  een 
verfchoonings  aanfpraak  over 
een  met  het  verlof,  my  van  myn 
Jefuitifche  overjlen  of  van  den 
Paus  verleend,  om  myn  pligt 
te  mogen  verzuimen  ,  en  te 
leeven,  gelyk  ik  geleefd  had. 
Hier  fpreekt  de  Protefiant  den 
Roomfch- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  105 

Roomfchgezinden ,   en  de  Roomfchgfzinde  den  Proteftant  te- 
.    Laac  de  leezer  één  van  tweeën  gelooven,  wien  hy  wil ; 
zo  hy  anders  mogelyk  niet  liever  verkieft,  geen  van  beiden  te 
gelooven.     Indien  men  al  eens  toeftond,  dat  de  Paus  of  zelfs 
der  Jefuiten  de  magt  had  om  eenen  Uoomfchge- 
zinden  verlof  te  verleenen,  dat  hy  onder 't  masker  ging  van 
een  Protcftant,  kan  egter  wel  iemand  denken,  datzyn  Heilig- 
heid of  de  overfte  der  Jefuiten  zulk  een  buitengewoon  verlof 
zou  toeftaan  aan  iemand,    die  uit  zyn  Orde  verbannen  wat ,  die 
u ;  [taliè'n  gevlu  \'  was  om  deftrafte  ontwyken  die  hy  dior  zyn  mit' 
verdiend  bad,  een  overgegeeven  Boos wigt ,  'tuitvaagjhlvan 
zyn  Kerk,  de fcbandvlek  van  zyn  Orde ,  een  man,  die,  naar 't  bent 
in  zyn  kraam  te  fat  komt,  beden  Roomfch,  morgen  1'roteftantfch. 
is ,   en  die  bygevolg  even  gereed  zou  zyn,  om,  zo  't  hem  in 
Zyn  kraam  te  pas  kwam,  een  kragtdaadigen  Jlag  te/laan  ten  voor- 
deele  van  den  Proteftant  fchen  Godsdienlt,  als  ten  voordee- 
le  van  het  Pausdom?   Was  iemand  van  dien  aart  de    regte 
man,  om  van  den  Paus  en  de  Jefuiten  in  zoo  netelig eene  on- 
raing  gebruikt  te  worden  ?  Ik  zal  hier  van  'myne  Hifto- 
rie  der  Paufen  geen  woord  reppen,  dewyl  de  geleerde  Ontwas- 
keraar  van  oordeel  is,   dat  dezelve  eer  gefchikt  is  om  de  leer- 
ltukken  van  de  Roomfche  Kerk  te  begunftigen,   dan  ze  te 
ondermynen  (a).     Maar  ik  heb  althans  drie  van  myn  naa- 

fte 

(a)  De  Roomfchzc7ind:n  en  Jefuiten  ,  die  iets  in  myn  Iliftorie  fchjmen 
gezien  te  hebhen  ,  dat  de  O  r  niet  in  vinden  kon  ,  hebben  hun 

uiterfte  beft  gedaan,  om  dat  werk  veragtelyk  te  maaken  in  de  oo.-rri  der 
•i,   en  het  te  doen  aanzien,    als  een  werk,  gebed  genomen  uit 
Ptiapfcbt  febryvers,    en  gefchikt  om  de  rrotejlantfcbe  zaakte  benadeelen,  en 
ïloovige  gebruiken  en  leerftukken  van  't  Tausdom  te  begunftigen  en 
voor  te  planten.     Ahar  ik  dank  God,  dat  ik  het  genoegen  heb  van  te  kun- 
':n,   dat  myn  Hiftorie,  in  weerwil  van  alle  hunne  poogingen,  by 
n  van  een  gelukkige  uitwerking  geweeft  is,-  en  dat,  nog  onlangs 
geleeden,  zekere  Proteflautfcbe  Juffrouw,  die  reeds  valt  b.flooten  had  den 
Koomfchen  Godsiienft  te  omhelzen,  door  't  leezen  van  dezelve  zoo  vol- 
komen overtuigd  wierd  van  de  dwaalingen  van  die  Kerk ,  dat  zy  vin  be- 
:iaic  veranderende,  waar  in  haar  niets,  ge!yk  ze  dagt,  zou  hebben  kun- 

O  neu 


ioÖ        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

fte  bloedverwanten  den  Roomfchen  Godsdienfl: ,  waar  in  ze 
opgevoed  waren  ,  doen  verzaaken ,  en  den  Protefhntfchen 
aanneemen.  En  heb  ik  dit  ook  al  gedaan  uit  kragt  van  dat  ver- 
lof,  my  van  den  Paus  en  myn  jfcfuitifcbtn  oveifte  veileend  (a).  Ze- 
ker 

nen  doen  wankelen,  baar  vrinden  beJankte,  dat  zy  baar  zulken  boek  in 
handen  gegeeven  hadden,  baar  bekeergraage  Prierfers  hun  alfcheid  gaf , 
en  thans  grooter  afkeer  heeft  van  't  Pausdom,  en  een  yvtriger  Protejiant 
is,  dan  ooit  te  vooren.  Zoo  veel  heeft  een  Edelman  van  aanzien,  en  van 
een  onbetwiftbaare  geloofwaardigheid,  my  toegeftaan  van 't  geval  te  zeg. 
gen,  op  zyn  woord.  De  Ontmaskeraar ,  hoop  ik,  meent  met  hit  dreigend 
gevaar,  waar  voor  hy  de  Inivoonders  van  Groot-Kritannicn  in  't  algemeen 
zoo  dikwils  en  met  zoo  veel  yver  waarfchuwt,  het  gevaar  niet,  dat  moge- 
lyk  myne  Hiftorie  ook  by  anderen  dezelfde  uitwerking  mogt  hebben  :  maar- 
dat  is  zekerlyk  het  gevaar,  daar  zy  op  dooien,  die  hem  te  werk  llelien  , 
en  tot  hun  itookebrand  gebruiken, 

(a)  Ik  zal  hier  met  den  Ontmaskeraar  het  gefebil  niet  betwiften,  dewyl 
het  tot  het  onderwerp,  daar  wy  van  fpreeken  geen  de  minfte  betrekking 
heeft,  of  de  Paus  aan  eenen  Roomjcbgezinden  verlof  en  vryheid  Virleenen  kan 
ef  niet,  om  zig  voor  een  Protejiant  uit  te  geevcn  ,  e-n  als  zulk  een  te gedraa- 
gen:  maar  ik  zal  hem  hier  alleen  verzoeken,  dat  hy  tog  de  waereld  eens 
doe  weeten  ,  welk  een  kragtdaadigen  Jlag  ik  ter  bevordering  van  't  oog- 
merk van  zoo  buitengewoon  een  verlofgeeving.,  ge/lagen  beb.  Ik  heb  my 
nu  reeds  dertig  jaaren  lang  en  langer  voor  een  Protejiant  uitgegeeven ,  en 
welken  dic-nft  heb  ik  tog  in  al  dien  tyd  aan  de  Roomfche  Kerk  gedaan?  Ik 
heb,  zegt  men,  nu  omtrent  dertig  jaar  geleeden  in  zommige  zamenfpraa- 
ken  by  geval,  zeker  flegt  hoofd  van  een  Vrouw  eenige  zwaarigheden  en 
twyffelingen  ingeboezemd  ,  en  voor  omtrent  zeven  en  twintig  jr.ar  haar 
man,  een  Boekdrukkers  knegt,  tot  bet  Pausdom  bekeerd  ,  die  cgter  nooit 
een  opregt  bekeerling  geweefh  is,  en  van  wiens  bekeering  ik  niets  ge- 
hoord heb,  dan  eerft  lang  daar  na.  (Zie  bet  Tweede  Del  van  myn  Ansvier 
—  p.  28-30.)  Een  groot  gerugt  maakt  men  nu  over  de  bekeering  van  die 
Vrouw ;  en  nogtans  blykt  het  duidélyk,  uit  haar  eigen  verhaal  dat  ik  ken- 
nis aan  haar  kreeg  enkel  by  geval  en  niet  met  voordagt  en  oogmerk  om  een 
bekeerling  van  h3ar  manken:  en  ze  zegt  zelve  ook  niet  meer,  dan  dat  ik 
baar  zivaarigbeden  en  twyfl'elingen  inboezemde ,  en  dat  zy  drie  jaaren,  nadat 
ik  haar  die  zwaarigheden  ingeboezemd  had,  Roomfcbgezind  wierd  (Six 
Letters,  p.  75.  76  )  Waar  uit  klaar  ce  zien  is ,  dat  zy  niet  door  de  zwaa- 
righeden en  twyffelingen,  die  ik  haar  ingeboezemd  had,  maar  door  de  in- 
drukfelen,  die  anderen  haar  gaven,  overgehaald  wierd  om  van  Godsdienfl 
te  veranderen.  Ik  zeide,  dat  baar  man  nooit  een  opregt  bekeerling  gevitcjt 
is}  want  zo  men  my  op  dien  tyd  niet  kwalyk  ondèrrigt  heefc,  was  zyn  ge- 
waan- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     BOWER.  107 

kcr  zulke  ongerymde  en  buitenfpoorige  denkbeelden,  of  liever 
i  irsfl-nfchimmen,  konden  nooit  in  'c  brein  van  eenig 
;  opkomen,  dan  in  dat  van  een  Ontmaskeraar ,  en  wel  van 

een  Ontmaskeraar ,  die  in 't  naauwgebragtis,  en  niet  meer  weet, 


war. 


waande  bekeering  alleen  toe  ie  fchryven  aan  beweegredenen  van  eigen  be- 

"•yl  ds  Jefuiten  hem  eenige  hoop  gegeeven  hadden,  dat  zy  hem, 

zo  hy  Roomfch   wierd,   tot  hun  Drukl  n  zouden;  en  daar  ge- 

i  zy  hem  ook  eenigen  tyd  na  zyn  bekeering  toe.    Dat  ik  derhalven 

tig  jaar  zeker  fle^t  hoofd  van  een  Vrouw  in  toeval li 

eenige   zwaarigheden    en  twyffelingen  heb  ingeboezemd,  is  de  eenigtte 

hg,  dien  ik  tot  nog  toe  geflagen  beb;  en  om  zulk  een  gewig- 

toen,  heeft  zyn  Heiligheid  my  verlof  verleend  om  regtdraats 

Ie  pligteu  van  een   Roomfchgezinden,    vaneen  Prie-lter,  van  een 

Jefuit  aan  te  gaan,    en,  zelfs,  oin  my  voor  een  Protejiant  uit  te  geeven, 

en  als  zu  k  een  te  gedraagen. 

Ik  kan  van  dit  onderwerp  niet  af  flappen  zonder  de  hooge  loftuitingen 
in  aanmerking  te  neemen,  die  onze  onpartydige  maandfehryvers,  aan  dee- 
ze  myne  gewaande  bekeer!  ,    ma  oogmerk  om  daar  door  haar 

getuigenis  te  meer  geloof  en  gezag  by  te  zaten.     Zy  verheffen  en  pryzen 
,  en  één  van  hun,  de  fchryver  van  't  Gentlemans  Mi. 
;•::>■■;,  i  irer  heiligt  haar  met  den  titel  van  een  uitmuntend  braa- 

Maar  hoe  is  hy  zoo  ongelukkig,  dat  hy  in  't 
midden  van  zyn  opgetoogenheid  over  haar  verdienden,  het  wonderbaar 
geheugen,  en  de  meer  dm  genieene  doorzigt  van  zyn  Heldin  Itilzwygend 
voorbygaat?  Haar  wonderbaar  geheugen,  zeg  ik,  dewylzy,  fchoon  ge- 
heel  ongeleerd,   zig  nog  .-  te  binnen  te  brengen,  dat  ik  over 

dertig  jaar  den  grooten  Biffehop  Tillotfon  een  Sopbiji  genoemd  had:  haar 
meer  dan  gemeen  doorzigt  j  waar  door  zy,  al  ftraks  naar  haare  b-j 
de  Jefuiten  beter  kende,  dan  ik.     Want  fchoon  niemand,  volgen- 
meene  fpreck".  .  eet,  wat  een  Jefuit  is,  die  zelf  geen  Jefuit  ge- 

)  fuitajït,  nifi  qui  fuit  ipfe  Jefuita ;  en  ik  :  ; 

jaaren  lai  :n,  kende  nogtans  Mary  Hoyles,  de  Vrouw  van 

een  Boe  egt,   en   Zo  per,    hen  eensklaps  zoo  veel  be- 

ur, d:n  ik  ben  ooit  gekend  had,  dit  ik,  zomen  aan  haar  vertelling  ge- 
loof wil  flaan ,  hun  myn  geld  niet  toebetrouwen  wilde,  voor  dat  zy  my 
verzekerd  had,  ja  haar  eigen  loeven  ,  haar  dierbaar  leeven,  'er  onder 
verpand,   dit  zy  hun  woord  zouden  houden,  't  Is  waarlyk  zonderling  en 

jft  op  het  getuigenis  van  iemand, 
■    onwaarfchynlykheden  niet  alleen  in  ernlt  ver- 
..  iar  ook  aanbiedt,  om  ze  met  Eede  te  beveftigeu. 
O  2 


io8         VERDEEDIGING  van  den  HeÜk 

wat  hy  zeggen  zal.  Myn  eerfle  bewysreden  derhalven  tegen 
de  egtheid  dier  brieven,  blyft  beantwoord:  naamelyk;  dat  y 
zo  ik  fcbryver  was  van  de  brieven  aan  Vader  ShelJon  5  die  Vader 
my  twee  jaarcn  agter  een  moet  gehouden  hebben  voor  iemand,  die, 
met  de  Kerk  en  met  de  Orde  weder  verzoend  was ;  maar  dat  het  te 
eenemaal  onmogelyk  is ,  dat  hy  'er  viy  in  dien  tyd  voor  heeft  kunnen 
houden,  en  briefwiffeling  met  my  hebben  als  met  ecnen  Boetvaardi- 
gen;  en  dat  ik  derhalven  onmogelyk  de  fcbryver  zyn  kan  van  die  brie- 
ven aan  Vader  Sheldon  ,  maar  dat  dezelve  onbefchaamde  en  taftbaa- 
re  logens  en  verdigtfels  zyn. 

II.  In  die  brieven  vooronderftelt  men ,  dat  ik  tot  de  Kerk, 
en  tot  de  Orde,  die  ik  verlaaten  had,  ben  weder  gekeerd. 
Maar  nu  is  'er  geen  beweegreden  van  eigen  belang  of  eenig  ty 
delyk  inzigt  te  bedenken,  die  my  zou  hebben  konnen  bewee- 
gen,  om  zoo  buitengewoon  en  zonderling  een  ftap  te  doen. 
Een  van  beiden  derhalven  is  zeker,  of  dat  het  valfch  is,  dac 
ik  ,  gelyk  men  vooronderftelt,  my  weder  tot  de  Kerk  en  myn 
Orde  begeeven  heb,  of  dat  ik,  zo  ik  zulks  inderdaad  deed  , 
als  een  zot  en  een  krankzinnig  Menfch  te  werk  ging.  Geen 
beweegreden  zeg  ik,  van  eigen  belang  en  tydciykcinzigtcn;  want 
de  Ontmaskeraar  fhaat  niet  toe,  dat  beweegredenen  van  over- 
tuiging en  geweeten  eenigen  invloed  gehad  hebben  op  myn 
gedrag,  'c  zy  toen  ik  de  Kerk  en  Orde  verliet,  't  zy  toen  ik 
tot  dezelve  wederkeerde;  maar  befchryft  my  als  iemand  ;die, 
zyn  eigen  belang  altyd  en  beftendig  op  't  oog  hebbende ,  alles  voor 
allen  wordt,  op  dat  hy  iets  zou  mogen  gewinnen ;  heden  Rocmfch, 
morgen  Proteftantfch  &c.  (a). 

Ont- 


(o)  Dit  is  regt  het  tegendeel  van  myn  aart  en  inborft;  want  aüe  myne 
goede  Vrinden  weeten,  dat  'er  geen  man  in  't  ganfche  Koninkryk  is,  die 
minder  werk  van  geld  maakt  dan  ik  ,  die  gereeder  is  0111  'er  af  te  fcheiden, 
en  zi£  minder  bekommert  om  het  by  één  te  fchraapen.  Waar  de  Ontmas- 
keraar, of  de  Jefuiten  liever,  zouden  my  met  even  weinig  zwaarheid  een 
geheel  anderen  aart  en  inborft,  naar  goeddunken,  toegefchreeven.  hebben > 
indien  't  hun  dus  io  hun  kraam  was  te  p»s  gekomen. 


ARCIIIBALD     B  O  W  E  R. 


ICJl 


Ontmaskeraar.      O;. 
>.s  het   zyn  eigen 
dat  /jan  zigtl  m  dien 

fijp  te  doen;   by  bad  tot 

i  inden    n  g    v  or panders. 

pers  was  deflaaffcbe  hufi  i 

alken  van  laven  moe/t. 

.  .  m  met  ds  Or- 
de verzoend  ken  worden,  hoopte 
hy ,  dat  'er  het  jaargeld  by  zou 
komen ,  't  we  I  cv  gewoon  is  te 
aan  een  zendeling.  't 
.  8  :  aar  zyn  eigen  be- 
lang ,  dat  hem  aandreef  om  zig 
weder  tot  zyn  Orde  te  tc^cev:!:. 
Haar  toen  b  bet  goed 

geluk  bad  aangetroffen ,  van  zig 
m  de  gunjl  ti  wikkelen  van  een 
viagtigcn  Vrind  en  voa 
cie  in  [laat  en  geneegen  was  om 
hem  dietijt  te  doen ,  dreef  hem 
zyn  eigen  belang  een  geheel  ande- 
ren weg  heen ,  en  deed  hem  zyre 
op  nieuws  gemaakte  verbindtenis 
met  de  Orde  wederom  ven  i 
P    31-  35- 

geld,  dat  ik  op  dien  tyd  in  han 
JJe  Ontmaskeiaar  zul  derhalven 


Antwoord.     Op    dien  tyd, 

ü  vooronderftelt  dat  ik 
weder  myn  toeviugt  nam  toe 
de  Orde,  had  ik  een  j 
inkomen  van  94  ponden ;  waar 
van  de  helft  my  ftiptelykyder 
half  jaar  behaald  wierd.  Die 
inkomen,  wift  ik,  zou,  zo 
dra  ik  weer  aangenomen 
wierd,  niet  my,  maar  de  Or- 
de in  eigendom  toebehooren , 
(Zie  boven  bladz.  (f6.)  Zoo 
dat  het  zeggen  van  den  Ont- 
maskeraar,  dat  het  zigt baar  myn 
eigen  belang  was  ,  't  welk  my 
aandreef  om  weder  met  de  Orde 
te  verzoenen,  eigenlyk  zoo 
veel  zal  willen  betekenen  , 
als,  dat  het  zigtbaar  myn  ei- 
gen belang  was,  't  welk  my 
myn  Proteltantfche  Vrinden , 
beide  in  (laat  en  geneegen  om  my 
dien/l  te  doen  ,  deed  verlaateu 
en  een  zendeling  worden  ,  om 
een  inkomen  van  30  of  10 
ponden  jaarlyks  te  krygen,  in 
plaats  van  een  van "94  pon- 
den, en  'er  nog  al 't  gereed 
den  had  ,op  toe  te  geeven  (a). 
eenoodzaakt  wezen  ecnig  an- 
der 


(a)  De  Societcü  (laat  aan  een  Jefuit,   die  haar  zendeling  is  hirr  in  de 
ftad,   een  fom  toe  van  30  ponden  jaarlyks,    en  niet  meer,  voer 
tin?,   kolt,   en  kleeding:  en  die  zig  op  't  land  ophouden,  hebben  de  koft 
in  de  huisgezinnen,  daar  ze  by  buisveften;  maar  krygen  niets  van  de  Oc- 
de,  Jan  10  ponden  jaarlyks  voor  hun  kleeding. 

O  3 


iio         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

der  ontwerp  of  vooruitzigt  te  bedenken,  dat  my  in  zoo  fier- 
ke  verzoeking  brengen  kon  ,  om  alle  myne  Protejtantfchs 
Vrinden  re  verzaaken,  en  op  nieuws  een  Roomfchgezinde 
en  een  Jefiiit  te  worden.  En  zoo  lang  hy  niet  iets  dergeiyks 
bedenken  kan,  moet  yder,  die  dit  (tuk  zonder  vooroordeel 
inziet,  befluiten,  of  dat  ik  my  nooit  weder  tot  de  Kerken 
de  Orde  begeeven  heb,  of,  zo  ik  het  deed,  dat  ik  als  een 
zot  en  krankzinnige  te  werk  ging,  en  geenszins  als  iemand, 
die  zyn  eigen  belang  altyd  bejlendig  op  't  oog  hebbende  allts  voor  al- 
len wordt ,  op  dat  hy  iets  zou  mogen  gewinnen.  —  Had  de  Untmas- 
keraar  zig  willen  vernederen  om  eens  te  onderzoeken ,  wan- 
neer myne  verbindteniffen  met  de  Proteflanten  ,  inzonderheid 
met  dien  magtigen  Wind,  die  infiaat  beide  en  geneegen  was  om  my 
dienfi  te  doen ,  begonnen  waren,  hy  zou  bevonden  hebben, dat 
ik  in  't  jaar  1745  dezelfde  verbindtenifll-n  ,  dezelfde  Vrinden 
had,  als  in  't  jaar  1746;  en  dat  ik  dcrhalven  in  't  jiar  1745 
myn  toevlugt  tot  de  Orde  niet  neemen  kon,  om  dat  ik,  ge- 
1)  k  hy  zegt ,  nog  Vrinden  nog  voorftanders  bad;  nog  dezelve  weer 
op  nieuw  verlaaten  in  1746,  om  dat  ik  toen  die  magtige  Vrin- 
den had  gevonden.  —  Dit  antwoord  heeft  ook,  naar'tiehynt, 
den  Ontmaskeraar  overtuigd  ,  dat  het  niet  zigtbaar  myn  eigen 
belang  kan  geiveejl  zyn,  't  welk  my  aandreef  om  weder  tot  de  Orde 
te  keeren;  en  daarom  loopt  hy  'er  losjes  overheen.  Maar  de- 
wyl  egter  zyn  verbindtcnijjen ,  die  hy  met  zyn  nieuwe  Vrinden 
heeft  aangegaan  ,  niet  toelieten,  dat  hy  dit  ftuk  geheel  op- 
gaf, laat  hy  de  beweegreden  van  eigen  belang  vaaren,  en 
oppert  'er  eene  van  een  ganfeh  anduren  aart:  naanrelyk,  de 
vrees  voor  den  Duivel,  die  nog  hy  my  overbleef.  (Full  Confutar. 
p.  64.)  Maar  wat  menfeh  zal  hy  tog  kunnen  wysmaaken, 
dat  een  vol/lagen  ongeloovige ,  (want  als  zulk  een  befchryft  hy 
my,)  dat  is  iemand,  die  nog  God  nog  Duivel  vreeft,  bang  is 
voor  den  Duivel,  en  wel  zoo  bang,  dat  hy  uit  vrees  voor 
hem,  regtdraats  tegen  zyn  eigen  belang  aan  te  werk  gaat? 
.  Dat  iemand ,  die  zyn  eigen  belang  altyd  bejlendig  op  't  oog  beeft , 
met  open  oogen,  en  zonder  eenige  reden  'er  toe  te  hebben, 
zyn  eigen  belang  moedwilliglyk  ce  kort  doet;  dat  ecnvrfjlagcn 

on- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     E  O  W  E  R.  in 

vige  ,    die  God  nog  Duivel  vreeft,   evenwel  uic  vrees 

voor  den  Duivel  zyn  belang  en  voordeel  met  d.n  voec  zou 

ftooten ,  zyn  t  !i  gheden  congerymden tetaftbaar,  dan 

ciat  men  ze  zelfs  een  Hot  tentet  of  Samojeed  zou  kunnen  diets 

maaken.     .Myn  bewys  blyft  derhalven  iii  zyn  volle 

geen  beweegreden  is  'er  I  -  nenaun- 

Kerk  van  Romen  of  tot  de  Orde  weder  te  keeren: 

balven  meet  een  van  tweeën  zeker  zyn,  of  dat  bet  valfcb  is, 

.r  toe  begaf ',  of  dat  ik,  zo  ik  bet  deed,  tewerk 

ging  als  eer.  zot  en  een  krankzinnig  menfeh. 

III.  In  die  brieven  doec  men  myeen  Vrouw  en  een  KinJ 
op  het  Toneel  brengen  (a),  met  een  voorgeevén,  ci;;c  het 
geld,  't  welk  de  Heer  Hill,  Bewindsman  der ;  .  vanmy 

in  handen  had,  nLc  my,  maar  die  Vrouw  toebehoorde:  en 
de  Jefuiten,  vo  ironderftx-It  men,  dat  nooit  het  minfte  onder- 
zoek gedaan  hebben,  ei"  'er  ir.cLrdaad  zulk  een  Vrouw  was, 
en  of  dat  geld  haar  waarlyk  toebehoorde  of  niet ;  niet  tegen- 
liaan- 

(a)  Toen  de  verdigte  brieven  eerft  voor  't  ligt  kwamen,  verzekerde 
men,  op  derzelver gezag,  als  een  vatte  waarheid,  dat  ik  wederom  verval. 
len  was  tot  het  Pausdom;  dat  ik  met  de  Orde  verzoend  was,  un  dat  ik, 
om  de  Jefuiten   te  bevoordecien  ,    een   Vrouw  en  haar   onnozel   Kind  al 

erzekerde  men  in  't  eeiit  voor  vas- 
te wanr'-  r 

de  ftad  tet  aan  't  ai 

ideelde  I  rouw,  en 
n  kun,   veranderden  zy  v.ui  toon,  en  ia 
.;..:•      .       ten,  dat  die  brieven,  waar  in  van  die  V; 
-  i\ind  ,  daar  nergens  anders  taal  of  teken  van  te  verneemen  was, 
n  wierd,   valich  en  verdigt  waren,   gaven  ze  nu  voor,    dat  oio 
Ui it 01  ie  maar  een  enkele  uitvinding  was,    niet  van  de  j 
ï  my,  ora  die  goede  onr.oz.ie  \  iden.     Want  dewyl 

ik  bedugt  was,  zeiden  ze,   gelyk  ze  nu  ook  nog  zeggen ,  dat  de  | 
my,   na  't  uitgeeven  -van  myn  Voorreden,  geen  rente  meer  van  mj 
zouden  wülen  bctaalen,   (fchoon  ze  zi.e;  fchriftelyk  en  volgens  re  i 
die  betaaliiig  verbonden  hadden  ,)   en  daarom  gaarne  myn  geld  et  i 
uit  hun   handen  hebben  wiide,   eer  ik  die  Voorreden  uitgaf , 

i  Kind  op  bet  toneel,  met  voorgeevén ,  dat  het  geld  ni« 
.un  toeb.hot. 


ii2         VERDEED l GING  van  den  Heer 

ftaande  hetzelve,  zoo  dra  ik  my  weer  in  de  Or.ie  begaf,  in 
hun  fchatkift  moefl  komen,  indien  'er  zulk  een  Vrouw  niet 
was,  of  indien  het  geld  niet  haar,  maar  my,  toekwam.  Maar 
wie  kan  gelooven ,  dat  de  Jefuicen  agteloos  genoeg  zouden  ge- 
weeft  zyn.  om  daar  geen  onderzoek  op  te  doen?  of  dat  ie* 
mand,  die  hen  zoo  wel  kende  als  ik,  ondernomen  zou  hebben 
hen  te  willen  blinddoeken  met  een  bedrog,  dat  zoo  gemikke- 
1  y  Ie ,  als  dit,  te  ontdekken  was?  Waarlyk,  indien  de  Jefui- 
ten  dergelyk  een  onderzoek  niet  gedaan  hadden  ,  of  indien  ze, 
in  weerwil  van  al  hunne  poogingen,  niet  fchrander  genoeg 
waren  geweeli.  om  agter  't  geheim  van  de  zaak  te  komen,  dan 
zou  men  moeren  zeggen,  dat  een  gezelfchap  van  de  allerlis- 
tigfte  en  doorfleepenfle  menfehen  des  ganfehen  aarJbodems 
zig  op  de  onnozelfte  wys  om  den  tuin  hadden  laaten  leiden  , 
en  veel  ligter,  dan  anderen  te  doeken  waren.  In  't  kort,  het 
is  te  eenemaal  onmogelyk,  dat  ik  een  Vrouw  en  een  kind  op  het 
toneel  zou  gebragt  hebben ,  om  medelyden  te  verwekken  en  het  hart 
van  myn  over/Ie  te  raaken  ,  en  dat  die  nooit  eenig  het  minffce  on- 
derzoek gedaan  zou  hebben,  of  Vr  inderdaad  zulk  een  Vrouw 
was  of  niet,  en  derhalven  is  het  ook  te  eenemaal  onmogelyk, 
dat  ik  de  Schryver  zou  zyn  van  die  brieven.  Van  deeze  my- 
ne  bewysreden  tegen  de  egtheid  der  brieven  heeft  de  Ontmas- 
keraar  voorzigtig  gemyd  eenig  gewag  te  maaken  in  al  zyn 
twjflfchriften. 

IV.  Het  geld  is  my  nooit  geweigerd  geworden ,  en  nooit 
hebben  de  Jefuiten,  totnogtoe,  verklaard,  dat  zy'tmyim- 
mer  geweigerd  hebben.     Ik  had  op  dien  tyd,  nogdeganfche 
fom,  nog  een  gedeelte  van  dezelve  noodig  (#);  ik  was  ver- 
ze- 

(a)  Het  was  'er  zoo  ver  van  daan  ,  dat  ik  genoodzaakt  zou  gewecfr.  zyn 
dat  geld  uit  te  geeven,  zoo  dra  ik  liet  in  handen  kreeg  fgelyk  ik  zekerlylc 
zou  gedaan  moeten  hebben  ,  indien  ik  het  zoo  zeer  benoodigd  was  ge- 
weelt)  dat  ik  hetzelve,  twee  maanden  daarna,  in  de  nieuw;  Zuidzee  .-lelies 
plaatffe  met  nog  3  ;S  ponden  daarby,  gelyk  uit  de  boeken  blykt.  Waar  is 
dan  hier,  ik  vraag  het  mg  eens,  die  onvermvdclyke  ,  dit'  dringende  noédzaake- 
lykbeid  dat  ik  myn  geld  weer  moeit  hebben?  Is  myn  uitzetten  ven  frstzelve 
op  renten,  gelyk  ook  van  de  fom  die  'er  nog  bykwam,  op  de  ftraksvei  haal- 
de 


ARCIIIB  ALD    B  O  W  E  R. 


"3 


.-  kerd ,  dat  de  Heer  Hill  my  't  geld ,  zoo  dra  ik  het  eifchte, 
en  hy  't  cenigzins  gevoeglyk  doen  kon,  zou  wedergeeven;  en 
middelerwyl  wierd  my  de  rente  (lipt  op  liaartyd  betaald.  Wat 

kon  ik  dan  hebben  om  dergelyke  brieven  te  fchryven  ? 

m  wenfchce  en  fmeekte  ik  ,  om  het  geld  op  dien  tyd 
wederom  te  mogen  hebben,  en  dat  met  zoo  veel  ernlt  enang- 
flig  aanhouden,  als  of  ik  op 't  punt  fbrid,  om  naar  een  ge- 
vangenis gefleept  te  worden ,  of  gevaar  liep  om  van  honger 
te  fterven"?  Waarom  zou  ik  met  die  Vrouw  en  met  een  Kind 
zyn  voor  den  daggekomen,  of  my  in  't  geheel  van  eenig  op- 
geraapt  voorwendfel ,  en  loopje  bediend  hebben,  om  Vader 
Sèeldm  te  beweegen  ,  dat  hy  my  tog  het  geld  ,  en  wel 
zonder  uitjlel ,  wedergaf?  Waarlyk  geen  de  minde  reden  is 
'er  te  bedenken  ,  waarom  ik  zulke  brieven  zou  gefchreeven 
hebben,  en  met  zoo  veel  drift  en  bekommering  aangehouden, 
om  myn  geld  weder  in  handen  te  krygen. 


Antwoord.  Ik  gaf  myn  voor- 
reden van  deHiftoriederPau- 
fen ,  het  onfeilbaar  teken ,  dac 
ik  my  van  bun  bad  afgezonderd, 
en  geen  Jefuit  meer  zyn  wil- 
de,   in  't  ligt  drie  maanden 
voor  dat  het  geld  my  weder 
ter    hand  gefield  wierd   (a). 
Een  duidelyk  bewys,   dat  ik 
geenszins  vreesde  (gelyk  hy 
zegt,)  dat  de  Jefuiten  my  my- 
ne  lyfrente  niet  langer  zouden 
willen  betaalen ,  als  ik  my  van 
hun 
de  manier,  geen  duiJelyk  bewys  (betoogine;  wil  ik  niet  zeggen;  het  kwaad 
gebruik,  dat  'er  de  Ontmaskeraar  van  maakt,  heef:  my  een  weerzin  in  dat 
woord  gegceven,)  dat  ik  'er  op  dien  tyd  niet  zeer  om  benoodigd  was. 

fa)  Het  geld  wierd  my  niet  eer  weder  geteld,  dan  op  den  20  Juny  174.7 ; 
en  myn  Voorreden  en  voonvaardens  gaf  ik  in  't  licht  op  den  as  Maart  van 
't  zelfde  jaar. 


Ontmaskeraar.  De  Heer 
B — r  had  bejlooten  om  op  nieuws 
met  de  Orde  te  breeken ,  en  vree- 
zende ,  dat  de  Jefuiten ,  als  hy 
zig  nogmaals  van  hun  afzonder- 
de ,  hem  zyn  lyfrente  niet  langer 
zouden  willen  betaalen ,  drong  hy 
'er  met  zoo  veel  ernfl  en  bekom- 
mering in  zyn  brieven  op  aan,  dat 
de  boofdfom  hem  weder  ter  band 
gefield  mogt  worden.  (Six  Let- 
ters, p.  35.) 


n+         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

hun  afzonderde.  Die  vrees  was  de  reden  ,  welke  de  Ontmas- 
keiaar  in  zyn  eerfte  gefchriftje  gaf  van  myn  grooten  ernft  en 
bekommering  om  het  geld  weder  te  hebben:  maar  toen  hy  na- 
derhand nieuwe  narigten  ontving,  was  hy  daar  door  in  ftaat 
geraakt,  gelyk  hy  ons  verhaalt ,  om  'er  beter  reden  van  te  gee' 
•uen  dan  te  voor  en.     Laat  ons  hooren  wat  hy  zegt. 

Ontmaskeraar.  B — r  vrierd  sintwoord.  De  reden  ,  die 
gedrongen  om  een  eifch  te  voldoen  hy  hier  geeft,  waarom  ik  met 
van  500  ponden,  tot  welker  be-  zoo  veel  ernft  en  drift  om  't 
taaling  hy  geen  kans  zag;  ten  zy  geld  aanhield  ,  is,  in  fteé  van 
de  'je/uiten  hem  zyn  geld  weder-  beter  te  zyn  dan  de  voorige ,  nog 
gaven  :  en  dit  ïvas  de  reden  ,  veel  /legt er.  Want  dj  e  eifch 
waarom  hy  met  zoo  veel  drift  en  van  500  ponden  wierd  eerft 
ewjl  daarom  aanhield.  gedaan  drie  jaaren ,  na  dat  ik 

het  geld  van  de  jefuiten  al 
weer  in  handen  gekreegen  had ;  gelyk  onweërfpreekelyk  be- 
weezen  is.  Answer  to  anew  charge  p.  5.  Reply  p  14,  15.  Ik 
zie  den  Ontmaskeraar  wel  voor  zoo  opregt  aan  ,  dat  hy  met  my 
wel  zal  willen  bekennen,  dat  ik  niet  zeer  bekommerd  en  drif- 
tig kon  zyn  om  het  geld  weer  in  handen  te  hebben ,  op  dat  ik 
'er  een  eifch  meè  zou  kunnen  betaalen,  die  eerft  drie  jaaren 

daarna  gedaan  zou  worden.  Ik  was,  't  is  waar,  vanvoor- 

iieemen  om  te  trouwen  ,  gelyk  de  Ontmaskeraar  wel  aanmerkt 
(Full.  Confutat.  p.  64).  Maar  dewyl  ik  daar  nog  zoo  veel 
haaft  niet  nué  maakte,  en  zelfs ,  gelyk  beweezen  zou  kunnen 
worden ,  beflooten  had ,  het  niet  te  doen .  voor  dat  ik  het 
eerfte  deel  van  myn  Hiftorie  der  Faufen  had  in  't  hgt  gegee- 
ven,  kan  dat  voorneemen  niet  wel  de  reden  zyn  van  myn  kom- 
merlyke  drift  om  het  geld  weer  te  hebben,  en  weer  te  hebben 
zonder  uitftel.  Die  ernft,  die  drift  en  bekommering  blyft 
derhalven,  in  weerwil  van  alle  moeite,  die  de  Ontmaskeraar 
gedaan  heeft,  om  'er  een  reden  vooruit  te  denken,  evenon- 
begrypelyk;  en  het  moet,  zoo  lang  men  'er  de  reden  niet  van 
begrypen  kan,  yder  man  van  eenig  verftand  vry  zonderling 
voorkomen,  dat  ik  zoo  bekommerd  heb  kunnen  zyn  om  myn 

geld 


A  R  C  III  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  1I5 

geld  weer  re  krygen  zonder  uitfte!,  en  'er  zulke  brieven  om  zou 
hebben  gefchreeven:  een  omftandigbeid  die  al  een  tamelyk 
ivragtig  btwys  tegen  derzelver  egtheid  uitlevert. 

V.  Alen  vooronderftek ,  dat  die  brieven  gefchreeven  zyn 
op  dien  zelfden  tyd,   toen  ik  gereed  ftond  om  myne  Ililtorie 
van  de  Pauferj  en  het  Pausdom  in  't  licht  te  geeven  ;  en  z.lfs 
dat  een  van  de  zes,   die  men  in  't  eerft  voor  den  dag  bragt, 
gefchreeven  is  maar  een  dag  of  twee,  eer  ik  myne  voorwaar- 
den van  infehryving  met  de  eerfte  bladzyde  van  de  voorre  Jen 
uitgaf.     En  kan  iemand  zig  verbeelden,  dat  ik  dwaas  genoeg 
zou  zyn,   om,   op  dien  zelfden  tyd,  dat  ik  gereed  Hond  om 
hun  zoo  onverzoenbaar  tegen  my  te  verbitteren  ,  zulke  brie- 
ven te  fchryven  aan  den  Overfte  derjefuiten,  en  dus  hem, 
en  yder  Jefüit,    de  bewysflukken  in  handen  te  geeven,  om 
myn  goeden  naam  en  agting  by  al  myn  I'rotcjlantfcbe  Vrinden 
en  bekenden  onherftelbaar  te  krenken?  Kan  iemand,  zeg  ik, 
zig  verbeelden,   dat  ik  dwaas  genoeg  zou  zyn  ,  om  zujk  een 
onbezonnen  ftuk  te  doen  ,  enkel  en  alleen  om  van  de  Jefui- 
ten  een  fum  gelds  weder  magtig  te  worden,  daar  ik  niet  om 
benoodigd  was,  die  ik  wift,  dat  ze  my,  zoo  dra  ze  eenigzins 
gevoeglyk  konden,  wel  zouden  wedergeeven,  en  van  welke 
my  ftipteiyk  op  den  tyd  een  jaarrente  van  zeven  ten  honderd 
betaald  wierd?  Zyn  allen,  die  niet  gelooven  kunnen,  dat  ik 
dus  als  een  krankzinnig  menfeh  tegen  myn  eigen  belang  aan  , 
tegen  alle  reden  en  gezond  verftand  te  werk  ging,  zotten  of 
fchurkenl  Want  met  die  naamen  vereert  de  Ontmaskcraar ,  vol- 
gens zyn  gewoone  beleefdheid,  de  voortreffelykfte  mannen  on- 
der onze  natie,   die  in  aanzien  zoo  wel  als  in  Geleerdheid  en 
Vroomheid  uitmunten.     Dewyl  niemand  van  eenig  oordeel 
zal  kunnen  denken,  dat  ik, zoo  lang  ik  by  myn  verlland  was, 
zulken  buitenfpoorig  dwaazen  ftap  zou  gedaan   hebben,  nad 
de  Ontmasker aar ,  dunkt  my,  ter  wederlegging  van  dit  bewys 
liever  mogen  zeggen,  dat  ik  in  de  jaaren  1746,  en  1747,  nu 
en  dan  door  vlaagen  van  krankzinnigheid  wierd  aangetall,  en 
in  een  van  die  vlaagen,  deeze  brieven  ge  "chreeven'had.   Ons 
zou  men  ten  minften  hebben  kunnen  begrypen,  hoe  het  nu- 


P  2 


ge- 


u<5         VERDEEDIGING  van  den  Heer 


gelyk  was  geweeft,  dat  ik  tot  zulk  een  ongerymd  en  onbezon- 
nen gedrag  verviel.  Maar  dit  zou  hem  in  zyn  kraam  zoo  wel 
niet  gediend  hebben;  en  daarom  vond  hy  goed  om,  op  zyn 
wyze,  aan  te  toonen,  dat  ik  my  wel  ais  een  krankzinnig  menfch 
kan  gedraagen  hebben,  terwyl  ik  by  myn  volle  verftand  was. 
De  fraaie  bewysredenen  daar  hy  deeze  zyne  Helling  mtê  ftaa- 
ven  wil,  zal  de  leezer  hier  by  een  vinden. 


Ontmaskeraar.  Indien  'er 
ecnige  kragt  in  dat  bewysjleekt , 
zal  'er  uit  volgen ,  dat  een  ver- 
ftandig  man  nooit  ecnfchurk  ge- 
weeft  is ,  of  het  immer  zyn  kan. 
(Six  Letters,  p.  55.) 

gaat ;   en  dat  ik  zoo  moeft  te 
die  brieven  had  gefchreeven. 

Ontmaskeraar.  B — r  wijle 
zeer  wel,  dat  leader  S  held  on  en 
Vader  Carteret  niets  vanzyn on- 
derhandelingen met  hun  reppen 
konden  en  de  brief -wij] eling  rugt- 
laar  maaken  ,  zonder  zig  voor 
Roomfche  Zendelingen  te  doen 
kennen  ,  en  zig  bloot  te  flellen 
voor  de  Jirengheid  der  Wetten. 
(Ibid.  p.  55. 


Antwoord.  Niets  dergelyks 
volgt  'er  uit:  maar  daar  volgt 
uit,  gelyk  men  'er  meêbewy- 
zen  wilde ,  dat  men  niet  voor- 
onderstellen kan  ,  dat  een  ver- 
ftandig  man  als  een  zot  en  een 
krankzinnig  menfch  te  werk 
werk  gegaan  hebben ,  indien  ik 


Antwoord.  Ik  wift  zeerwei, 
dat  de  ftrafwetten  tegen  de 
Priefters  en  Jefuiten  niet  meer 
wierden  uitgevoerd  ;  dat  zy 
zelven  'er  geen  geheim  van 
maaken  dat  ze  Priefters  en  Je- 
fuiten zyn:  dat  Carteret,  in 't 
byzonder ,  bekend  was  mee 
verfcheiden  Proteftanten  van 
rang  en  aanzien,  die  allen  zeer 
wel  wiften  ,  wie  en  wat  hy 
was:  en  dat  derhalven  de  vrees,  dat  ze  zig  voor  Roomfche 
Zendelingen  zouden  doen  kennen  ,  en  zig  blootftellen  voorde 
flrengheid  der  wetten  hen  niet  te  rug  zou  houden,  om,  zo  ik 
hen  tergde ,  iets  van  myn  onderhandelingen  met  hun  te  reppen ,  en 
onze  briefwijfeling  rugtbaar  te  maaken. 


Ont- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R. 


"7 


Antwoord.  Hoe  ongerymd 
praac  hier  onze  man!  Als  de 
Jefuiten  myne  onderhandelin- 
gen met  hun  ,  ea  de  brief- 
wifleling  rugibaar  maakten, 
en  daar  door  myn  goeden 
naam  en  agting  by  myi 
jlantfche  Vrinden  te  eenemaal 
gekrenkt  hadden  ,  zouden  zv , 
7.0  m:n  geloof  geflagen  had  aan  't  geen  ze  zeiden  j  myn  weder- 
keeren  tot  den  fchoot  der  Kerke,  en  tot  de  Orde,  wel  ver  van 
onmogelyk,  in  tegendeel  zelfs  noodzaakelyk  gemaakt  hebben. 


Ontmaskeraar.  B — r  hoop- 
te mijfebitn,  dat  ze  hem  niet  tot 
een  uiterfle  z  u Jeu  dryven ;  maar 
veel  eer  trapten  om  bem  weder  in 
den  fchoot  der  Kerke  te  brengen : 
tn  hem  dat  wederkeeren  niet  te 
eenemaal  or.mogclyk  viaaken. 
(Ibid.  p.  55.  56' 


Ontmaskeraar.  Mogelyk  had 
hy  reden  cm  sag  te  vleien  ,  dat  de 
je/uiten  niet  zeer  gereed  zouden 
zyn  om  overal  rugtbaar  te  maa- 
ken ,  zoo  dat  het  tot  de  oir  en  der 
Trotejlar.tcn  kaam ,  dat  een  van 
de  vertrouwde  bende  trouweloos 
geworden  was.  Want  de  Heer 
B.  gelyk  wy  reeds  voorheen  heb- 
ben aangemerkt ,  heeft  z 
zorgvuldig  gewagt  van  ons  te 
zeggen ,  dat  hy  een  jefuit  was. 
(P-  5ö.) 


Antwoord.  Het  is  waar,  ik 
heb  op  alle  plaatzen  ,  daar 
men  gewoon  is  openbaare  af- 
kondiging te  doen,  niet  laa- 
ien uittrompetten,  dat  ik  een 
Jefuit  ben  geweeft;  maar  ik 
heb  'er  ook  nooit  een  geheim 
van  gemaakt ,  en  allen ,  die  my 
kenden,  willen  wel,  dat  ik 
onder  die  Orde  behoord  had. 
De  Ontmaskeraar  zelf  Vuoion- 
derftclt  ,  dat  zulks  op  dLn 
tyd,  toen  ik  myne  voorwaar- 


den van  infehryving  uitgaf, 
waereldkundig  en  opcnlyk  bekend  was:  want  hy  verhaalt  ons, 
dat  de  Proteflanten  zeer  gereed  waren  om  in  tefehryven  opdie  Hijlo- 
rie  der  Faufen ,  dcwyl  dezelve  befebreeven  was  door  een  Jefuit;  en , 
dat  meer  is,  ik  zelfverklaarde  rond  uit,  alaanftonds  cpdeeer- 
fte  bladzyde  van  myn  Voorreden,  dat  ik  een  lid  was  geweeft 
van  dat  Lighaam.  Als  de  Ontmaskeraar  derhalven  zegt,  dat 
ik  reden  had  om  my  te  vleien  dat  de  Jefuiten  niet  zeer  gereed  zouden 
Zyn  &c.  is  't  even  eens  als  of  hy  zeide,  dat  ik  reden  had  om 
my  te  vleien ,  dat  de  Jefuiten  myne  onderhandelingen  met 
P  3  hun 


iiS        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

hun  liever  zouden  verkiezen  geheim  te  houden,  dan  iets  rugt- 
baar  te  maaken ,  't  welk  al  de  waereld  reeds  wifr, ,  en  ik  zelf 
in  openbaaren  druk  ronduit  verklaard  had.  Dit  is  een  geheim 
weder  van  den  zelfden  aart,  als  die  twee  andere  geheimen, 
daar  wy  te  vooren  ,  bladzydeo7,  van  gewaagden ;  alleen  met 
dit  onderfcheid  ,  dat  die  twee  aan  yder  een  bekend  waren  be- 
halven  aan  den  Ont  masker  aar ,  en  dat  hy  dit  zelf  ook  zoo  wel 
wift  als  een  ander.  Hy  zegt  ons ,  dat  hy  reeds  voorheen  hadaan- 
gemerkt ,  dat  ik  my  wel  zorgvuldig  geivagt  bad  van  te  zeggen ,  dat 
ik  een  Jcfuit  was  geweejl:  Ik  heb  die  Aanmerking  nergens  kun- 
nen vinden  :  maar  laat  ze  ftaan ,  waar  ze  wil ,  hy  fpreekt  ze 
hier  op  de  ftraks  aangehaalde  plaatzen  tegen :  gelyk  hy  ook 
doet  op  bladzyde  £8  en  39  van  zyn  eerlte  tu'illfchrift,daar  hy 
zegt,  dat  B.  zomty ds  doorging  voor 't  geen  hy  waarlyk  was ,  r.aa- 
melyk  een  Jefuit,  en  dat  hy  reeds  verfcheiden  jaaren  voor  een  Jefuit 
was  hekend  geiveejl. 

Ontmaskeraar.  Men  kan  Antwoord.  Waarom ,  Eer- 
een  zaak  van  zoo  veel  verfcheiden  waarde  lieer,  paft  gy  ze  dan 
kanten  inzien ,  dat  een  flap ,  dien  op  dit  tegenwoordig  geval 
de  een  dwaas  en  onvoorzigtig  zou  niet  toe,  en  toont  aan,  van 
noemen,  eenen  anderen ,  of  wel  welken  kant  ik  de  zaak  inzien- 
denzclfden  perfoon  op  een  anderen  de  ,  het  my  als  een  wyze  en 
iyd ,  wys  en  welbcraadcn  zal  welberaamde  flap  heeft  kun- 
voorkomen.  Deeze  Aanmerking  nen  voorkomen,  dat  ik  zulke 
is  op  dit  tegenwoordig  geval  zeer  brieven  fchreef,  en  myn  ag- 
tocpaffelyk.  ting  en  welzyn  waagde ,  om 

een  fom  gelds  zonder  ititflel 
weer  in  handen  re  krygen  ,  daar  ik  niet  zonder  uitftel  om  benoo- 
digd  was,  die  my  nooit  was  geweigerd,  die  ik  zeker  wilt  dat 
my  weder  te  rug  zou  gegeeven  worden,  en  voor  welke  my, 
middelerwyl,een  zeer  goede  jaarrente  ftiptelyk  betaald  wierd? 
Zoo  lang  gy  niet  aantoont,  dat  men  het  fchryven  van  de  brie- 
ven ook  van  zulken  kant  kan  inzien,  zullen  alle  uwe  Fitteryen  , 
Uitvlugten,  en  Spitsvinnigheden,  gelyk  gy  ze  noemt,  geen  het 
minfte  nadeel  doen  aan  inyn  bewysreden,  die  hier  op  uit- 
komt, 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  119 

komt,  dat  ik  zou  gehandeld  hebben  als  een  zot  en  als  een  krank- 
zinnig menfeh,  indien  ik,  op  dien  zelfden  tyd ,  toen  ik  gereed 
üünd  om  de  Jefuiten  en  de  ganfche  party  van  't  Pausdom  te- 
gen my  te  verbitteren,  die  brieven  aan  Sbcldon  gelet. reeven 
hadj  tn  die  zelfs  gefchreeven,  aanftonds  na  dat  ik  die  onver- 
zoenbaare,  en  zelfs  in  dit  Koninkryk  magtige  en  gedugte  ge- 
zjndheid,  zoo  veel  reden  van  verbittering  tegen  my  gegee- 
ven  had. 

VI.  In  den  zesden  of  zoogenoemden  affcheids brief  doet  men 
my  zeggen:  Ik  moet  de  bytende  onregtvaardigheid  vergoeden  dis 
ik  een  onnozel  Kind,  en  ecne  Vrouw  heb  aangedaan ,  die  my  zelfs 
in  myne  wederwaardigheden  en  verlegenheid  altyd  de  groot/Ie  Vrind- 
febap  en  te  ter  [Ie  geneegenbeid  betoond  beeft ,  en  om  die  reden  de  voot  - 
deelige  aanbieding  ,  die  myn  Vrinden  my  nu  doen  ,  aanneemen. 
En  in  't  nafchrift,  wat  de  bediening  bet) cft ,  bet  zal  nog  wel  een- 
veertien  dagen  aankopen,  eer  de  lajUrief  vervaardigd  is.  Indien 
deeze  brief  egt  is,  moet  my  een  beaiening  aangebooden  ge- 
weed  zyn  voor  den  25  Maart  174.7,  den  dag,  op  welken  ik 
myn  infehryvings  voorwaarden,  te  gelyk  met  de  eerde  blad- 
zyde  van  de  Voorreden,  in  't  licht  gaf;  want  men  daat  toe, 
dat  de  affcheidsbrief  gefchreeven  is  voor  dien  tyd.  Dog  niets 
is  'er  zekerer  ,  dan  dat  niemand  van  myn  Vrinden  ooit  ver- 
zogt,  of  gedagt  heeft  om  een  bediening  voor  my  te  verzoe- 
ken, dan  na  dat  ik  de  eer  gehad  heb  van  het  eerde  deel  van 
myn  Hidorie  der  Paufen  aan  zyn  Majedeit  aan  te  bieden,  't 
welk  ik  deed  op  den  13  Mey  1748-  Op  den  volgenden  10  Sep- 
tember 1748  overleed  de  Heer  Say  ,  Boekbewaarder  van  de 
Boekery  der  Koningin;  en  het  was  op  den  20  van  die  zelfde 
maand ,  dat  iemand  van  myne  Vrinden  ,  die  zeer  gemeenzaam 
was  met  den  Lord  Pelbam,  die  bediening  voor  my  verzogr. 
En  deeze  was  de  ecnigde  bediening,  die  my  ooit  beloofd 
wierd,  of  waarom  myne  Vrinden  ooit  voor  my  aanzoek  ge- 
daan hebben.  De  brief  moet  derhalven  valfch  en  verdigt  zyn, 
indien  valfche  dagtekeningen  ooit  het  merk  zyn  van  onegt- 
üeidren  buiten  twyffel  zyn  ze  'e-r  een  van  de  zekerde  enonfeil- 
baarde  merken  van.  Ik  weet  waar  deeze  valfche  dagteke- 
ning 


VERDEEDIGING  van  den  Heer 


ning  uit  voortgefprooten  is ;  naamelyk  uit  een  valfch  gerugt , 
't  welk  zig,  toen  men  hoorde  dat  ik  van  voorneemen  was  om 
de  Hiftorie  der  Paufen  tefchryven,  overal  verfpreiJde,  dac 
ik  door  belofte  van  een  bediening  tot  het  onderneemen  van 
dat  werk  wierd  aangemoedigd,-  daarmy  egter  geen  dergelyke 
belofte  ooit  gedaan  is,  of  ik  ooit  eenige  hoop  op  een  bedie- 
ning gehad  heb,  voor  dat  myn  eerde  deel  in  't  licht  kwam. 


Ontmaskeraar.  Men  kan 
dit  met  regt  geen  valfche  dagte- 
kening Wiemen ,  om  dat  wy  geen 
de  minfle  reden  hebben  ,  beha/ven 
dat  Mynbeer  B — r  bet  zoo  zegt , 
om  te  gelooven ,  dat  de  bediening , 
daar  in  den  zesden  brief  op  ge- 
doeld wordt ,  de  bediening  is ,  die 
de  Heer  Say  toen  bekleed  had. 
(Full.  Confutat.  p.  66.) 


Antwocri.  Dac  de  bedie- 
ning .  die  de  Heer  Say  be- 
kleed had,  de  eenigfte  bedie- 
ning was,  die  my  ooit  beloofd 
wierd,  of  daar  myn  Vrinden 
ooit  voor  my  aanzoek  om  dee- 
den  ,  zyn  zy  allen  gereed  met 
hun  getuigenis  te  verklaaren. 
Wy  hebben  derhalven  nog  ee- 
nige reden  meer,  behahen  dat  ik. 


het  zelf  zoo  zeg;  wy  hebben 
geloofwaardige  getuigenifTen ,  dat  de  bediening,  daarop  ge* 
doeld  wordt,  de  bediening  was  van  den  Heer  Say;  en  byge- 
volg  moet  deeze  brief,  zo  men  toeftaat  dat  valfche  dagteke- 
ningen merken  zyn  van  onegtheid ,  valfch  en  onegt  zyn. 


Ontmaskeraar.  Behoeven  we 
ons  'er  over  te  verwonderen ,  dat 
wy  in  den  brief  een  ingebeelde  be- 
diening, of  een  ingebeelde  Vrouw 
in  't  f  pel  gebragt  zien;  daar  bet 
oogmerk  ,  dat  by  met  dien  brief 
bedoelde  ,  het  viederkrygen  van 
zyn  geld,  bevorderd  km  worden 
door  dergelyke  vcrdigtfels  ?  (Ibi- 
dem, p.  07. 

niet  noodig  had ,  die  ik  zeker 


Antwoord.  We  behoeven  ons 
'er  buiten  twyffel  zeer  over  te 
verwonderen  ,  en  yder  ,  die 
maar  een  weinig  gezond  ver- 
ftand  bezit,  moet  'er  verbaasd 
over  ftaan  ,  dat  men  in  dien 
brief  een  ingebeelde  Vrouw  ,  of 
een  ingebeelde  bediening  in  'tfpel 
gebragt  ziet  met  oogmerk  om 
het  wederkrygen  te  bevorde- 
ren van  een  fomgelds,  die  ik 
wift,  dat  my  te  rug  gegee- 
ven 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  121 

ven  zou  worden  ,  en  van  welke  my  middelerwyl  een  jrarrente 
van  zeven  ten  honderd  ftiptelyk  betaald  wierd;  gelyk  uit  kragt 
ïd  verbandfchrift  gefchieden  moed,  totdat 
de  hoofdfom  weer  afgelegd  was. 

Vil.  my  in  den  zesden  brief  van  harten  menfeben, 

in'jlaat  mogt  zyn  om  my  te  redden  in  den  tyd  van 
veertien  dagen ,  en  duar  door  bet 'verderf,  dat  my  boven  't  hoofd  hing, 
voor  te  komen,  en  nogtans  gaf  ik  myn  inichryvings  voorwaar- 
den ce  gelyk  met  de  eerde  bladzyde  van  de  Voorreden,  waar 
door  ik  hem  te  eenemaal  buiten  fiaat  (lelde  om  het  verderf,  dat 
my  boven  't  hoofd  hing,  vior  te  komen,  in  't  licht,  eer  nog  de 
1  dagen  verloop-n  waren ;  en  zelfs  moet  ik  het,  volgens  de 
vooronderitelling,  al  gedaan  hebben  terdond,en  wel  den  eerden 
of  ten  minden  den  tweeden  dag,  na  dat  ik  dien  brief  gefchree- 
ven  had  ,  gelyk  ik  in  myn  Anstoer  &c.  p.  90,  breeder  heb  aan- 
getoond. En  wie  kan  in  zyn  hoofd  krygen  om  te  denken, 
dat  ik  den  Provinciaal  een  veertien  dagen  tyds  gedeid  zou 
hebben  om  my  te  redden  uit  eene  verlegenheid ,  die  my  zoo  zeer 
teT  harten  ging,  en  dat  ik  egter  alle  brief wiflcling  met  hem 
zou  afgebroken  hebben,  eer  ik  nog  eens  wid,  of  hy  my  bin- 
nen ditn  tyd  redden  kon  of  niet?  Deeze  zwaarigheid  heeft  de 
Üntmaskeraar  zelf  ook  wel  gemerkt;  en  hoe  loft  hy  ze  op?  Hy 
vooronderdelc,  maar  bewyd  het  niet,  en  tragt  het  ook  niet 
eens  te  bewyzen,  dat  myn  Voorreden  ,  gedagtekend  den  25 
Maart,  niet  uitgegeeven  wierd  voor  in  de  Maand  dpril,  toen 
de  veertien  dagen  reeds  verloopen  waren:  eene  vooronder- 
ftelling,  die  niet  alleen  te  eenemaal  ongegrond  is,  maar  ook 
ten  hoogden  ongerymd,  gelyk  ik  draks  nader  toonen  zal. 

De  Jefüilen  hadden  in  't  jaar  1756  zes  brieven  voor  den  dag 
gebragt  ,  die  ze  voorgaven  dat  ik  aan  Sheldon  gefchreeven 
had,  en  hadden  my  het  laaide  affcheid  van  hem  'aaten  nee- 
men  in  den  zesden,  dien  men  derhalven  hield  voor  mynen 
laat /ten  en  plegtigen  ajfebeiasbricf.  Dog  toen  ze  merkten ,  dat 
die  zes  van  z-ommigen ,  en  inzonderheid  van  den  üntmaskeraar 
.'.  ontvangen  wierden,  kreegen  ze  nieuwen  moed ,  en 
.n  't,  in  't  volgende  jaar  1757,  om  nog  een  anderen 

q 


122         VERDEEDIGING  van  dïn  Heer 

laatjlen  brief  voor  den  dag  te  brengen :  en  op  die  wyze  kunnen' 
ze  mg  meer  andere  laat/ie  brieven  doen ,  zoo  lang  als  't  hun  goed- 
dunkt. Maar  om  de  bewysredencn,  die  ik  zoo  aanftondsheb- 
voorgefteld  en  waar  uit  de  onwaarfchynlvkheid,  dat  ik  ooit 
eenige  briefwiffeling  in  't  geheel  met  Sheldon  zou  gehouden 
hebben,  overtuiglyk  blykt,  niet  weder  te  herhaalen,  zal  ik 
hier  alleen  ten  opzigt  van  dien  zevenden  brief  in  't  by  zon  der 
aanmerken. 

1.  Dat  dezelve  gedagtekend  is  den  27  Maart  1747:  en  dat 
men  derhalven  vooronderftelt,  dat  ik  hun  gefchreeven  heb,. 
na  dat  ik  reeds  myn  infchry vings  voorwaarden  op  de  Hiftorie 
der  Paufen  uitgegeeven  had,-  dat  rs,  na  dat  ik  het  masker  had 
afgeligt  en  openlyk  den  oorlog  verklaard  tegen  den  Paus  en  al 
zyn  aanhang.  En  kan  iemand  denken ,  dat  de  Jefuiten  ,  na 
dat  ik  zulk  een  itap  gedaan  had,  nog  al  geloofd  zouden  heb- 
ben, dat  ik  opregt  te  werk  ging!  of,  zo  zy  't  nu  niet  langer 
geloofden,  dat  ze  nog  verkeering  met  my  zouden  gehouden 
hebben,  gelyk  men  vooronderftelt,  dat  ze  deeden?  dat  ie- 
mand hunner  my  toegelaaten  zou  hebben  in  zyn  kamer,  op> 
zig  genomen  om  een  brief  van  zulk  een  laf  hartigen ,  geveins- 
den, en  meineedigen  huichelaar  in  handen  van  den  Provinci- 
aal te  bezorgen  ;  of  dat  deeze  diergelyk  een  brief  zou  hebben 
willen  aanneemen  fa)? 

2.  Uit  dien  brief  blykt,  dat  SbeUon  myn  zesden  brief  be- 
antwoordde, en  my  eenige  hoop  gaf,  dat  ik  het  geld  weer 
zou.  krygen  (Z>).     Hier  uit  zou  volgen,  dat  ik,  indien  de  zes 

brie- 
fa)  Dewyl  de  Provinciaal  Sheldon  ,  van  verraaderlyke  onderhandelingen 
verdagt,  op  't  land  geweeken  was;  maar  my,  zeggen  ze,  niet  genoeg  ver- 
trouwde ,  om  my  kennis  te  geeven  van  de  plaats  daar  hy  zig  ophield,  fchoon 
ik  bent  zulke  hlyken  van  myn  opregtbeid  gegeeven  bad ,  dat  'er  geen  redenmeer 
'juas  om  'er  aan  te  twyfFclen;  vooronderftelt  men  dat  de  brieven  hem  behan- 
digd  zyn  door  middel  van  de  [efuiten  ,  die  hier  in  de  ftad  zig  onthielden. 

(/;)  Hier  op  wierd  duidelyk  gezien,  in  deeze  woorden  van  den  zevenden 
brief:  uw  brief  beeft  my  doen  berleeven  :  dezelve  geeft  my  eenige  bosp,  dat  ik 
tioar  uw  toedoen  nog  zal  kunnen  behouden  worden.  Want  niets  anders  kon  my 
■n  die  omftandigheden,  waar  in  men  vooronderftelt  dat  ik  toen  was,  doen 


ARCIIIBALD    BOWER. 


123 


brieven  egt  zyn  twee  geheele  jaaren  agter  een  de  uiterde  ver- 
legenheid en  bekommering  liet  blyken  om  myn  geld  weer  in 
handen  te  hebben  ;  en  dat  ik ,  zo  de  zevende  egt  is,  alle  brief- 
wifleling  aanftonds,  zoo  dra  ze  my  hoop  gaven,  dat  ik  het 
eindelyk  eens  weer  zou  krygen,  met  hun  afbrak.  Indien  de 
Jefuiten  ,  in  weerwil  van  alle  hunne  fpitsvindigheden  ,  en 
eeden  zelf,  iemand  zoo  ver  brengen  kunnen  ,  dat  hy  aan  der- 
gelyke  onwaarfchynlykheden  geloof  ikat,  behoeven  ze  niet 
te  wanhoopen ,  dat  ze  wel  haal!  in  flaat  zullen  zyn  om  hem  de 
Transfubflantiatie  zelfs  te  doen  gelooven.  De  Üntmaskeraar , 
nogtans,  die  de  zaak  van  't  Pausdom  en  de  Jefuiten  heeft  op. 
gevat ,  en  zig  niet  moet  laaten  overtuigen ,  maakt  weinig 
werk  van  deeze  myne  bewysreden  ,  en  geeft  'er  dit  ant- 
woord op. 


Ontmaskeraar.  Hem  wierd, 
't  is  isaart  hoop  gegeeven,  dat 
hy  't  geld  weer  zou  hebben ;  maar 
in  't  nafchrift  van  zyn  zesden 
brief  hadby  reeds  aan  yadcrShel- 
don  gezegd,  dat  by  hem  redden 
moeit  in  den  tyd  van  veertien 
dagen.  Indien  die  veertien  da- 
gen derhalven  verliepen  zonder 
dat  'er  eenige  zekerheid  kwam  dat 
hy  gered  zou  worden,  ziet  men 
duidclyk  de  reden ,  waarom  hy  de 
briefzvijjeling  afbrak,  het  mas- 
ker daar  op  aanftonds  zonder  lan- 
gtr 


Antwoord.  Myn  infehry- 
vings  voorwaarden  metdeeer- 
fte  bladzyde  van  de  Voorre- 
den wierden  uitgegeeven  ,eer 
nog  de  zevende  brief,  gelyk 
men  vooronderftelt,  eens  ge- 
fchreeven  was.  Want  de 
brief  is  gedagtekend  den  27 
Maart  1747  ;  en  myn  voor- 
waarden den  25  Maart  1747. 
Zoo  dat  de  Jefuiten,  indien 
die  brief  egt  was,  nog,  na 
dat  ik  reeds  het  masker  open- 
lyfc  had  afgeligt  ,  een  brief 
van 


berleeven;  en  Sbeldon  kon  my  door  geen  ander  middel  behouden,  dan  door 
my  het  geld  wederom  te  gceven,  en  daar  door  my  in  ftaat  te  ftellen  om  ge- 
noegen te  geeven  aan  de  Vrouw  en  aan  haar  bloedverwanten,  die,  gelyk 
in  de  brieven  vooronderfteld  wordt,  zoo  wel  als  zy  zelve,  daar  op  tton- 
<ien,  dat  ik  haar  haar  goed  zou  wederom  verfchafFen,  of  als,  te  vooren, 
met  hair  b'vven  leeven. 

Q2 


124-         VERDEEDIGING  van  den  Heb* 

ger  draaien  afligtte,  zyn  Foor-  van  my  aan  den  Provinciaal 
reden  uitgaf  &c.  (Complete  zouden  bezorgd  hebben,  en 
and  final  Üeteclion.  p.  n)  hy  denzelven  hebben  aange- 
nomen. Het  geen  zoo  onge- 
rymd  en  ongeloofFelyk  is,  dat  het  niet  behoeft  te  wyken , 
voor  eenig  (tak  van  dien  aart,  tot  nog  toe  of  door  hun ,  of 
door  den  Ontmaskeraar  bygebragt. 

Ontmaskeraar.  De  dagte-  Antwoord.  Dit  voorwend- 
kening,  die  op  B — rs  Voorreden  fel  is  waarlyk  al  te  ongerymd 
fiaat ,  naamelyk  den  25  Maart  en  belachelyk,  om  'er  in  ernft 
1747  wyjl  den  dag  aan,  waar  op  op  te  antwoorden  ;  dewyl  het 
dezelve  naar  de  Drukpers  gezon-  natuurlyker  wyze  in  geen 
den  wierd;  maar  geenszins  den  menfch  kan  opkomen  om  'er 
dag  van  derzeher  uitgaaf.  Zy  aan  te  twyffelen  ,  dat  myn 
wierd  naar  de  Pers  gezonden  op  Voorreden  ,  gedagtekend  den 
den  25  Maart,  maar  niet  idtge-  25  Maart,  ook  op  dien  dag 
gecven  voer  April,  na  dat  hyden  wierd  uitgegeeven,  tot  dat  de 
zevenden  brief  gefchreevsn  had.        Ontmaskeraar    het    tegendeel 

zal  hebben  beweezen.  Daar- 
enboven zetten  de  Boekdrukkers  niet  altyd  voor  hun  boeken 
en  gefchiïften  den  dag  en  't  jaargetal,  waarin  zy  ze  drukken 
en  uitgeeven ,  zonder  zig  'er  mee  te  bekruinen ,  op  wat  tyd 
dezelve  eerft  gezonden  wierden  aan  hun  Drukkery,  en  of  ze 
daar  lang  of  kort  gelegen  hebben?  Maar  ik  heb  uit  den  brief 
zelven  ,  gedagtekend  den  27  Maart ,  onlochenbaar  aange- 
toond ,  dat  myn  Voorreden  reeds  uitgegeeven  was,  eer  die 
brief  gefchreeven  wierd.  {Zie  myn  Reply  to  afcurrilous  Libel. 
p.  46.)  Dog  alles  wat  ik  daar  gezegd  heb,  heeft  de  Ontmas- 
keraar, met  zyn  gewoone  opregtheid,  over  't  hoofd  gezien  ;  en 
daar  op  den  zwier  eens  overwinnaars  aanneemende,  als  of  hy 
metderda;id  betoogd  had  ,  dat  die  brief  voor  de  uitgaave  van 
myn  Voorreden  gefchreeven  was;  ik  zou  bet  niet  eens, zegthy, 
noodig  geoordeeld  hebben  ,  om  van  deeze  jammerbartige  pooging  om 
de  onegtheid  van  den  zevenden  brief  te  bewyzen,  eenig  gewag  temaa- 
ken,  had  ik  niet  tot  myn  groote  verbaasdheid  geboord ,  dat  een  van 

B  —  r'o 


ARCIIIBALD     E  O  W  E  R.  i;5 

B — r's  goede  Vrinden.,   een  Edelman  van  verftand  en  geleerdl 
daar  wonder  viel meê opbod.     Is'ttnog  het  vooroordeel  zoo 

val  kragt  op  iemand  kan  hebben?  Van  andere  beweegredenen  wil  ik 
hem  tgter  niet  vei  \gt  bouden.  Wie  moet  zig  niet  verwon 
over  den  liefderyken  aarc  van  deezen  man ,  dat  hy  een  Edel- 
man van  ver/land  en  geleerdheid  niet  verdagt  wil  liouden  ,  of  de- 
2elve  door  eenige  andere  beweegredenen-,  dan  de  kragt  alleen  van 
het  vooroordeel  overgehaald  moge  geweelt  zyn  om  te  geloo- 
ven,  dat  de  dagtekening,  die  op  myn  Voorreden  ftaat,  den 
dag  aanwyft,  waarop  ze  wierd  uitgegeeven  ,  en  niet  den  dag 
toen  ze  naar  de  Drukkery  gezonden  wierd  ?  Is  't  mogelyk  dat 
het  vutroordeel  zoo  veel  kragt  op  iemand  hebben  kan,  dat  het  hem 
kan  doen  gelooven,  dat  de  Drukker  van  myn  infehryving-s 
voorwaarden  en  Voorreden  dezelve  dagtekende  op  dezelfde 
v.-yze,  als  hy  en  alle  anderen  Drukkers  altyd  gewoon  zyn  al 
hun  boeken  en  gefchriften  te  dagtekenen?  Zeker,  geen  voor- 
oordeel,  zou  men  zeggen,  kan  iemand  ooit  zoo  droevig  ver- 
blinden: en  egter  wil  dit  voorbeeld  van  üefderykbeid  niemand 
verdagt  bouden  van  andere  beweegredenen.  Door  op  deezen  ftou- 
tea  trant  zvn  uiterfte  verbaasdheid  te  kennen  tegeeven,  dat 
menfehen  van  verftand  en  geleerdheid  door  zyn  bewyzen  niet 
overtuigd  waren,  heeft  hy  zyn  onkundige  en  onoplettende 
leezers  doen  denken  ,  dat  'er  waarlyk  vry  wat  kragts  van  over- 
tuiging in  (lak;  fchoon  ze,  in  hun  waar  licht  gefield ,  die 
zelfde  leezers  niet  alleen  ongerymd  ,  maar  zelfs  belachelyk 
moeten  voorkomen  (a). 

Dus 

(a)  Ij  ::  i .-.  •:  Vhaneien  en  de  voorwaarden  niet  eerder  in  't  licht  kwamen  dan 
tp  den  27  M.wrt,  welk  eene  dagtekening  sy  sok  draagen  mogen,  wordt,  als. 
aaibeid,  verzekerd  door  den  Schryver  van  het  Gentlemuns Ma- 
gav/n  (Magazine  lor  Maren  1757.)  En  op  welken  grond  lteunc  deezezyn 
verzekering?  Op  geen  den  minüen  grond:  maar,  incegendeel,  zou 
zu'ks,  gelyk  ik  getoond  heb,  firyden  tegen  de  algemeene  gewoonte  de: 
Boekdrukkers.  Indien  men  geen  den  minlteu  agt  meet  liaan  op  de  dagteke- 
ning, die  myn  Voorreden  voert,  zie  ik  geen  reden  waarom  men  beweeren 
zou  ,  dat  dezelve  op  den  27  Maart  is  uitgegeeven,  en  niet  op  den  27 
■April,  of  den  27  Mey.    En  zeker  daar  is  zeer  weinig  aan  gelegen,  of  J12 

Q     3  VOOIr- 


ï2t5        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Dus  heb  ik  dan  de  bewyzen  van  den  Ontmaskeraar  voor  de 
egtheid  dier  brieven,  met  myne  antwoorden  op  dezelve,  en 
teffens  myn  bewyzen  om  aantetoonen ,  dat  die  brieven  open- 
baar e  en  taftbaare  vcrdigtfeh  zyn,  met  zyn  antwoorden  daar  op, 
voor  de  waereld  bloot  gelegd.  Nu  laat  ik  die  waereld,  na  dus 
beide  de  partyen ,  aanklaager  zoo  wel  als  verweerder ,  gehoord 
te  hebben,  het  vonnis  flryken,  en  oordeelen ,  wie  van  ons 
beiden  de  reden  aan  zyn  zyde  heeft,  en  of  zyn  bewyzen  of 
myn  antwoorden,  myn  bewyzen  of  zyn  antwoorden  enkele vit- 
teryen  zyn,  Jefuitïfcbc fpitsvindigbeden ,  armbartige uitvlugten  &c. 
IVie  van  ons  beiden,  zeg  ik,  de  Reden  aan  zyn  zyde  heeft. 
Want  wat  de  verklaaringen  van  getuigen  aangaat,  die  zyn,  zoo 
als  ze  luiden,  beken  ik,  tegen  my:  zonder  dat  ik  egter  daar- 
om toefta  ,  dat  het  enkel  redeneeren  tegen  gebeurde  zaaken ,  of 
zaaken  en  {tukken  door  verklaaringen  en  getuigen  bekragtigd, 
een  zeer  verdagt  aanzien  heeft ,  gelyk  de  Ontmaskeraar  voorgeeft. 
Want  indien  de  ftukken  ,  daar  iemand  meé  befchuldigd  wordt 
van  dien  aart  zyn,  dat  men  onmogelyk  met  tegen  getuigenis- 
fen  en  regtftrydige  verklaaringen  derzelver  onwaarheid  kan 
aantoonen,  zal  geen  menfch  van  gezond  verftand ,  behalven 
de  Ontmaskeraar,  zeggen  dat  het  enkel  redeneeren  tegen  dezelve 
een  verdagt  aanzien  heeft.  Nu  zal  yder  ligtelyk  begrypen,  dat 
het  in  zig  zelf  een  volftrekte  onmogelykheid  voor  my  is, 
om  door  tegenverklaaringen  van  getuigen  te  bewyzen ,  dat  ik 
die  brieven  niet  gefchreeven  heb;   en  de  Ontmaskeraar ,   zo 

men 

Voorreden  in  Maart,  of  in  April,  of  Mey  of  in  eenige  andere  maand  in  't 
licht  kwam;  dewyl  het  in  Maart  1747  en  lang  te  vooren  al  zoo  bekend  en 
rugtbaar  was,  dat  ik  voor  had  een  Hijlorie  der  Paufen  uittegeeven, als  toen 
die  Voorreden  in  't  licht  kwam,  en  'er  reeds  al  voor  Maart  1747  verfchei- 
den  honderd  ontvangft-briefjes  voor  intekening  geleverd  waren.  Dit  was 
iets,  daar  de  Jefuiten  niet  onkundig  van  konden  zyn,  en,  zeker,  hadden 
ze  ook  geen  reden  om  te  denken,  dat  de  Hiftorie  zou  gefchreeven  zyn  ten 
voordeele  van  de  Paufen  ,  dewyl  de  inteken  ing  gedaan  en  aangepreezen  werdt 
door  lieden,  bekend  door  hun  yver  voorden  Protejlantfcben  Godsdienlt. 
En  nogtans  neemen  zeeën  brief  van  my  aan,  en  behandigen  dien  aan  den 
.Provinciaal'.  Wie  kan  dat  gelooven? 


A  R  C  H  I  13  A  L  D    B  O  W  E  R.  i.j 

men  hem  'er  meê  betigt  had,  zou  zelf,  zoo  wel  als  ik,  ge- 
dwongen ge  wee  tl  zyn,  om  dergelyk  een  befchuldiging  enkel 
met  redeneeringen  te  wederleggen. 

Ik  ga  dan  nu  over  tot  hetlaatllebewysvan  den  Ontmaskcraar 
voorde  egtheid  van  die  brieven,  en,  gelyk  ik  het  noemen 
mag,  zyn  plegtanker,  de  Verklaaringen  van  getuigen.  De  Je- 
luiten  ,  myn  befte  hinden ,  zoo  als  hy  zegt ,  hebben  hem ,  moet 
ik  bekennen,  met  een  grooten  overvloed  van  Verklaaringen 
voorzien ,  met  een  geheele  wolkc  van  getuigen ,  die  allen  (laan- 
de  houden ,  en  bereid  zyn  om  met  eede  te  bevestigen ,  dat  ik 
de  Schryver  ben  van  de  zeven  brieven  aan  Vader  Sbeldon. 
Maar  dewyl  op  alle  verklaaringen  van  getuigen,  zy  mo:;en 
zoo  duidelyk  fpreeken  als  ze  willen,  zoowel  onderzoek  valt 
als  op  eenig  ander  zoort  van  bewyzen  ,  endezel  ven,  by  dat  on- 
derzoek, mogelyk  niet  minder  gebrekkelyk  en  onvoldoende, 
dan  de  allerzwakftebewysredenen  ,  kunnen  bevonden  worden  , 
't  zy  uit  aanmerking  van  de  onwaarfchynlykheid  der  ftukken  , 
die  ze  behelzen,  't  zy  van  den  aart  en  hoedanigheid  der  ge- 
tuigen, die  de  Verklaaringen  doen,  zal  men  het,  hoop  ik, 
voor  geen  overtollig  en  ongepaft  werk  aanzien ,  dat  ik  hier  die 
Verklaaringen  van  getuigen ,  daar  men  zoo  veel  gerugts  van  maakt , 
eens  wat  nader  onderzoeke  ,  en  derzelver  waardy  en  kragc 
■weege ,  zoo  ten  opzigt  van  de  onwaarfchynlykheid  der  ftukken , 
die  ze  behelzen ,  als  ten  opzigt  van  den  aart  en  hoedanigheid  der 
getuigen,  die  deeze  Verklaaringen  gedaan  hebben. 

Wat  dan,  voor  eerft,  de  onwaarfchynlykheid  der  ftukken 
betreft,  die  is  zoo  groot,  dat  nauuwelyks  eenig  getuigenis, 
hoe  geloofwaardig  ook,  voldoende  en  genoegzaam  zyn  kan, 
om  die  ftukken  te  bewyzen.  Dezelve  komen  kortelyk  hierop 
uit:  dat  ik  in  't  jaar  1745  wederkeerde  tot  de  Kerk  vin  Romen, 
en  de  Orde  der  Jefuuen;  zonder  dat 'er  egter  een  enkele  be- 
weegreden, hoe  genoemd,  geeftelyk  of  waereldiyk,  bedagt 
kan  worden  ,  die  my  zou  hebben  kunnen  doen  befluiten,  om 
200  zonderling  en  buitengewoon  een  flap  te  doen  (a);  en  dat, 

JU. 

(<0  Zie  boven,  bladz.  (10S). 


128        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

na  dat  ik ,  door  omtrent  twintig  jaaren  agter  één  een  zeer  ar- 
beidzaam en  floofagtig  leeven  te  leiden ,   een  zeker  vooruit- 
zigt  gekreegen  had  van  voortaan  geheel  onafhankervk  te  kun- 
nen Jeeven ,   en  tenvyl  ik  my  vereerd  zag  met  de  vrindfehap 
van  verfcheiden  Protejlantfche  Heeren  van  aanzien  en  bekwaam- 
heden ,  die  beide  in  Haat  en  geneegen  waren  om  my  dicntl  te 
doen:  dat  Vader  Sheldon,  en  al  de  overige  Jefuiten ,  my  twee 
ganfche  jaaren  iang  voor  een  waaren  en  opregt  Boetvaardi- 
gen  ,   d;e  tot  de  Kerk  en  de  Orde  was  wedergekeerd,  aanza- 
gen; hoewel  ik  in  al  dien  tyd  geen  van  de  pligten,  daar  ik  en 
als  Roomfchgezinde  en  als  Jefuit  onvermydelyk  toe  verbon- 
den was,   waarnam;  maar  my  openlyk  op  zulk  een  wvze  ge- 
droeg, dat  ik  my  daar  door  de  beftraffingen  van  Romen,  fchoon 
men  die  nog  nooit  te  vooren  tegen  my  gebruikt  had  ,  op  den 
hals  haalde  (<*):   dat  ik,   om  een  fom  gelds  weer  uit  de  han- 
den der  Jefuitcn  te  krygen ,  voorgaf,  dat  dit  geld  niet  my, 
niaar   een  zekere  Vrouw  toebehoorde,   die  een  Kind  had, 
en  dat  de  goede  Vaders  zulks  op  myn  woord  geloofden  zon- 
der eenig  nader  onderzoek,  hoewel  da:  geld,  indien  'er  zulk 
een  Vrouw  niet  was,  of  indien  dezelve  geen  eigenaares  was 
van  dat  geld,  aan  hun  moeft  vervallen  hebben,  en  dat  onder- 
zoek zeer  gemakkelyk  te  doen  was  (Z>):  dat  ik  om  het  geld 
zonder  u'ujlcl  weer  te  krygen  ,   de  gemelde  brieven  fchreef , 
waar  in  ik  zoo  angftig  een  verlegenheid  en  zoo  groot  een  drift 
toonde,  om  het  toen  in  handen  te  hebben,  als  of 'er  myn  lee- 
ven of  myn  vryheid  aanhing ,  hoewel  ik  nog  om  de  geheele  fom  , 
nog  om  eenig  gedeelte»van  dezelve  op  dien  tyd  benoodigd 
was  (c):    dat  ik  die  brieven  aan  den  Provinciaal  der  Jefuiten 
fchreef,  juift  op  den  zelfden  tyd  zoo  als  ik  gereed  ftond  om 
de  ganfche  Orde  tegen  my  te  verbitteren  ,  en  dus  hemen  yder 
Jefuit  de  befte  blyken,  die  ze  ooit  konden  wenfehen  ,  in  han- 
den gaf,   om  myn  naam  en  agting  by  alle  myne  Protejlantfche 
Vrinden  onherftelbaar  te  krenken;  en  dit  alles  met  geen  an- 
der inzigt  of  oogmerk,  dan  om  den  Provinciaal  te  overree- 

den, 
(s)  Boven  bl.  (103).    (b)  Boven  bl.  (ui),    (c)  Boven  bladz.  (112). 


A  R  C  IT  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  it0 

den,  dat  hy  my  zonder  uit,:-!  een  (om  gelds  wedt?rgaf,  die  ik 
niec  noodig  had  ,  die  ik  zeer  wel  wift  dat  my ,  op  den  behoorlyken 
tyd,  te  rug  zou  gegeeven  worden,  en  vin  welke  my,  midde- 
lerwyl,  een  zeer  goede  jiarrente  ftiptelyk  betaald  wierd  ,  uit 
kragt  van  een  va(t  en  wel  opgefteid  vérbandfehrift,  't  welk 
hen  daartoe  verpligtte,  zoo  lang  de  hoofdfom  niet  weer  was 
afgelegd  (d):  dat  ik  daar  op  ,  na  dat  ik  de  Ji Tuiten  dus  in  ftiac 
gefield  had,  om  my  van  al  myn  agting,  welvairt,  en  bevor- 
dering in  Engeland  te  beroovcn ,  aanftonds  voortvoer  met  hen  , 
zoo  fterk  als  mogelyk  was,  tegen  my  te  verbitteren,  door 
openlyk  myn  voorneemen  bekend  te  maaken  om  het  Pausdom 
aan  te  taften,  hoewel  ik  op  dien  zelfden  tyd  een  werk  onder 
handen  kon  genomen  hebben,  daar  ik  merkelyk  meer  voor- 
deel voor  mv  zelven  uit  kon  getrokken ,  en  hun  geen  het  min- 
fte  ongenoegen  mc-ê  zou  hebben  gegeeven  (/):  dat  ik  nog, 
zelfs  na  dat  ik  reeds  het  masker  argeligt  had  ,  en  de  Jefunen 
onmogelyk  langer  aan  myn  lafhartigheid,  huichelaary  en  ver- 
raaderlyk  hart  twyfFclen  konden,  een  brief  fchreef  aan  den 
Provinciaal,  waar  in  ik  aanbood  te  gaan  naar  welk  gedeelte 
van  de  bekende  waereld  het  hem  ook  gelieven  20U  my  te  ver- 
zenden; en  dat  de  Jefuiten  diep  brief  in  fteê  van  denzelven 
my  in  't  aangezigt  te  werpen  ,  aannamen,  en  in  handen  van 
den  Provinciaal  bezorgden  &c.  (ƒ). 

Deeze  zyn  de  (lukken ,  dceze  de  onwaarfchynlykheden  .  of 
onmogelykheden  liever,  welken  zy,  die  getuigen  dat  de  brie- 
ven egt  zyn,  door  hun  Verklaaringen,  ftaaven  moeten.  On- 
mogelykbeden ,  zeg  ik,  want  dat  iemand,  die  by  zyn  gezor.d 
verftand  is,  zig  zoo  buitenfpoorig  zot  zou  gedraagen  hebben  , 
als  ik  zou  hebben  moeten  doen,  indien  ik  die  brieven  ge- 
fchreeven  had,  is  iets,  't  welk,  zo  het  niet  volltrekt  onmo- 
gelyk is,  zeer  na  komt  aan  't  onmogelyke,  en  geen  geloof 
verdienen  kan  by  menfehen  van  eenig  doorzigt  en  oordeel , 
ten  zy  'er  het  allergeloofwaardigfte  getuigenis,  dat  'er ooit  op 
de  waereld  kan  gevonden  worden  ,    voor  pleite.     Maar  wac 

zyn 

(i)  Boven  bladz.  (113).    (e)  Boren  Wadz.  (114).  (f)  Boven  bl.  du). 

R 


i3o  VERDEEDIGING  van  den  Heer. 

zyn  het  tog  voor  getuigeniflen.,  die  men  bybrengt  om  te  be- 
wyzen,  d  .t  ik,  terwyl  ik  het  vol  gebruik  van  myn  verftand 
had  en  wel  by  myn  zinnen  was,  als  een  krankzinnig  menfch 
te  werk  ging?  Het  zyn  enkel  getuigeniflen  van  eenige  weini- 
ge zig  fchuilhoudende  Jefuiten,  dat  is,  van  menfclien,  die 
het  niet  alleen  geoorloofd  maar  zelfs  verdienttelyk rekenen,  te 
liegen  en  te  lafteren ,  ja,  wat  meer  is,  hunne  logens  en  lafteringen 
met  de  allerplegtigfteeeden  te  bekragtigen,  overal  daar 't  de  eer 
of  het  belang  van  hun  Kerk  of  Orde  geldt,  volgens  hun  ge- 
heilïgden  zetregd,  bet  eind  regtvaardigt  de  middelen.  Dat  de 
Jefuiten  inderdaad  die  verfoeielyke  leer  flaande  houden  en  in- 
prenten, heb  ik  elders  uit  eenigen  van  hun  voornaamfte  en 
geagtfte  Godgeleerden  en  Schry  vers  over  geweetensgevallen 
aangetoond  (a)  en  dat  zy  die  leer,  fchoon  reeds  lang  voor- 
heen door  Paus  Innocentius  XI  veroordeeld,  nog  korts,  in  't 
jaar  1724,  niet  verzaakt  hadden,  maar  wel  degelyk  beleef- 
den ,  blykt  duidelyk  in  het  geval  van  de  ongelukkige  ftad 
Thorn,  daar  zoo  veel  onfchuldige  Protcftantcn  op  de  wreedfte 
wyze  vermoord  wierden,  door  de  godlooze  ko'fijl,  eeken  van  de  Je- 
fuiten, door  middel  van  hun  valfche  bejcbuldigingen  en  la/leringen  , 
aan  welken  de  Verklaaringen  van  de  getuigen ,  die  zy  ten  dien  einde  op- 
gemaakt hadden ,  eenigen  fchyn  van  waarheid  hadden  bygezet ,  ge- 
lyk  de  Koning  van  Pruijjen  zig  uitdrukt  in  de  brieven ,  die  hy, 
na  de  ganfche  zaak  zeer  naauwkeurig  onderzogt  te  hebben, 
by  die  gelegenheid  aan  de  Koningen  van  Engeland  en  Puien 
fchreef  {b)  (*).     By  het  geen  ik  elders  (c)  van  de  leer  der 

Je- 

(a)  Reply.  p.  34.  —     (1i)  Réply.  p.  36.  37-    CO  Reply.  34-  35-  &c. 

(*)  Een  van  die  onge!ukkigen,  die  gevierendeeld  wierd  om  dat  hy  wan- 
ordens  in  het  Collegie  der  Jefuiten  had  aangeregt,  verklaarde  pleg'ig,  by 
Jt  ontvangen  des  H.  Avondmaals,  een  weinig  tyds  voor  het  Vonnis  aan 
hem  wierd  uitgevoerd,  dat  hy  nooit  van  zyn  leevcn  2yn  voeten  in  hun  Col- 
legie  gezet  had,  fchoon  de  valfche  getuigen  het  tegendeel  verklaaid  hadden, 
en  hun  Verklaaring  met  een  eed  bevestigd  Naderhand  bevond  men,  dat 
een  van  de  getuigen  der  Jefuiten  zelfs  niet  eens  in  de  ftad  was  geivceit, 
toen  de  oploop  gebeurde:  en  hy  bekende,  dat  het  waar  was.  Dog  toen 
men  hein  vroeg,  hoe  hy  dan  zulk  eene  Verklaaring  had  kunnen  doen,  en 

door 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  131 

Jefuiten  gezegd  heb,  ten  opzigte  van  c!e  dubbelzinnigheden,  hei- 
melyke  bepaalingen,  ftilzwjgende  agterhoudingen ,  met  wier 
behulp  zy  de  al'erplegtigfte  eeden  weeten  te  ontzenuwen,  en 
zulks  geoorloofd  en  wettig  agten,  zal  ik  hier  nog  een  leerfluk 
voegen,   't  welk  door  een  van  de  geleerdfte  geweérerrsfch'ry 
vers  der  Orde  gedreeven  wordt,  en  by  rnya  tegenwoordig  ge- 
val ze-.r  wel  te  paskomt,*  naamelyk:  dat  bet  gètndmêelyke  zondeis 
.  :.i  te  lajleren,   als  men  zulks  ter  verdediging  van  zyn  eer  nood- 
zaakelyk  oordeelt.  Het  is  een  waar/cbynlyk  gevoelen,  zegt  de  groo- 
te  Vader  Caramüel,   dat  bet  geen  dooaclyke  zonde  is ,  iemand  val* 
en  ter  bewwing  van  zyn  eige  eer  en  goeden  naam: 
.   .    rat  door  meer  dan  twintig  deftige  Leeraarcn 
fièande  gehouden;   zoo  dat,   indien  dit  niet  onder  dt 

.  moet  gerekend  worden ,  'er  naauzvelyks  een  eenige  van  dien 
Mart  in  bet  ganjebe  zaw.enjïel  der  Godgeleerdheid  zal  te  vinden  zyt 
(a).  De  eer  der  Orde,  betigt  met  openbaare  valfchheid  en 
bedriegen',  loopt,  in  onsgdchil,  gevaar;  en  kan  iemand, 
die  niet  blind  Roomfch  is,  denken,  dat  de  Jeruiten  eenige 
zwaarigheid  maaken  zuilen,  om  ter  verdedigingen  bewaaring 
van  die  eer  hunner  Orde,  zig  te  bedienen  va;;  .  ;n  leep,  die 
door  meer  dan  twintig  deftige  Leeraaren  gefbafd  en  voorge- 
daan wordt,  daar,  volgens  hun  grondbegmielen  ,  het  gezag 
van  een  enkelen  deftigen  Leeraar  genoeg  is  om  een  bedryf 

ïvaar- 

door  zyn  c:  '  -  geeven  tot  den  dood  van  zoo  veele  ortfchuldige 

ten  antwoord;  de  Lutherfcbcn  en  all; andere  Ketters  wor- 
den by  ons,  Roomfcbgctfndtn ,  aangemerkt  als  een  volk,  dat  tot  de  bclfcbet 
vlimmen  gedoemd  is ,  en  wanneer  wy  'er  iets  toe  kunnen  doen,  dat  ze  'er  in  ran- 
ken, dan' leert  de  Kerk  ons,  dat  wy  daar  in  een  werk,  dat  in  Gods  gogen  ver- 
dienftelyk  is,  gedaan  bebben.  Toen  men  hem  verder  voorhield  ,  dat  zulks 
een  wreedheid  was ,  die  e^n  Chrilterj  niet  beraamde, had  hy 'er  niets  anders 
op  te  zeggen  ,  dan  dat  iv  en  de  andere  getuigen  net  datjluk  zeer  goede  onder- 
rigtingen  gekrtegen  badden  tan  de  Jejuiten  j  en  dat  daarenboven  de  Kerkban  , 
dien  de  Heilige  Vader  jaarlyks  te  Romen  tegen  de  Ketters  uitblixjemt,  bun  ge. 
•uiteten  tin  vollen  geruft  Jlelde.  En  deeze  zyn  nog  de  lieden,  wier  g«j 
nis,  z?gt-t:tn,  al  zoo  veel  geloof  verdient ,  als  de  allerplegtigjle  beccdigdcFcr- 
llaaringl 
(a)  rrovinciaJ  Letters,  p.  363. 

R  % 


i32         VERDEEDIGING  van  den  Heek 

waarfchynlyk  wettig  te  maaken,    en  bygevoig  van  dien  aart , 
dat  men  't  veilig  pleegen  kan? 

Ik  ga  dan  nu  over  om  aan  tetoonen,  dat  de  Jefuiten  die 
leer  in  't  ganfche  beloop  van  ons  onderling  gefchil  maar  al  te 
wel  geoeffend  hebben  ,•  dat  ze  my ,  en  in  meer  dan  één  geval , 
valfcbelyk  belasterd  hebben;  en  dat  by  gevolg  hun  Verklaarin- 
gen en  getuigeniffen  ,  wel  ver  van  (tukken  ,  die  in  zig  zelven 
ten  uiterften  onwaarfchynlyk  zyn,  te  bewyzen,  zelfs  niet  eens 
voldoende  en  genoegzaam  zyn  om  de  allerwaarfchynlykfte 
voor  beweezen  te  doen  houden;  gelyk  het  een  bekende  en 
overal  aangenomen  grondregel  is,  dat  een  getuige ,  die  in  een 
geval  een  valfche  getuigenis  gegeeven  heeft,  onk  geen  geloof  verdient 
in  andere  gevallen.  Èerft  bclchuldigden  zy  my,  dat  ik  de  /«- 
quifitie  beftoolen  had,  en  fchreeven  myn  fchielyke  vlugt  uit 
hallen  toe  aan  dien  diefltal  ;  terwyl  men,  op  dien  zelfden 
tyd,  insgelyks  voorgaf,  dat  men  bewyzen  had,  en  met  myn  ei' 
ge  hand  toonen  kon  ,  dat  ik  den  Koomfchen  Godsdienft  ver- 
zaakt had,  om  dat  men  my  geen  Biffchop  had  willen  maaken; 
gelyk  ik  reeds  te  vooren  heb  aangemerkt  (g).  Maar  deeze 
laatfte  befchuldiging  lieten  ze  eerlang  vaaren,  hoewel  ze  zelfs 
de  moeite  genomen  hadden,  om  ten  dien  einde  brieven  te 
verdigten  en  myn  hand  na  te  maaken;  en  deeerfte  erkennen 
ze  nu  zelven  dat  valfch  en  te  eenemaal  ongegrond  is;  dewyl 
ze  thans  myn  vlugt  aan  een  oorzaak  van  een  geheel  anderen 
aarc  toefchryven.  Volgens  hun  eigen  belydenis  derhalven 
ftaan  ze  overtuigd  ,  dat  ze  my  valfcbelyk  belasterd  hebben  in 
twee  gevallen  ,  en  verdienen  bygevoig ,  naar  het  erkende 
grondbeginfel ,  geen  geloof  in  eenig  geval.  En  ligtelyk  be- 
grypt  yder,  dat  het  getal  van  dergelyke getuigen,  het  mag 
zoo  groot  zyn  als  het  wil,  hun  getuigenis  en  verklaaringen 
eenig  het  minfte  gewigt  kan  byzetten,  dewyl  ze  allen  uit  de- 
zelfde fnoode  beginfels  te  werk  gaan ,  en  een  en  'c  zelfde  ein- 
de beoogen. 

Zy  waren  het,  naar 't  fchynt,  nog  niet  volkomen  met mal- 

kan- 

(jr)  Zie  boven  bladz.  (71). 


ARCIIIBALD    B  O  W  E  R.  133 

km  deren  eens ,  waar  ze  myn  vlugt  uit  ItaUïn  aan  zouden  toe- 
ven ,  toen  ze  voorgaven  ,  dat  het  was ,  om  dat  ik  de  In- 
quijitie  beftoolen  had:  maar  na  ryper  overleg  verwiffelden  zy 
diefltal  in  een  ongeoorloofde  verkecringmeteen  Non,  en 
ten  verkeering  van  dien  aart,  dat  dezelve  ftrafbaar  was  voor 
de  Heilige  Vierfchaar  der  Inquifitie.  Die  ongeoorloofde  en 
ftrafbaare  verkeering  wordt  de  oorzaak  van  myn  vlugt  ge- 
noemd in  zekeren  miam'oozen  brief  van  Romen,  wiens  inhoud 
bekragtigd  is,  door  het  getuigenis  van  de  drie  Jefuiten,  AlVx- 
cozzi,  Conijers,  en  Lunardi,  aile  drie  uitmuntende  Jefuiten,  ge- 
lyk  ze  van  den  Ontmaskeraar  genoemd  worden,  die  nooit  na- 
laat, den  eenen  of  den  anderen  eernaam  te  voegen  by  den 
naam  van  yder  Jtfuit,  daar  hy  bygeval  gewag  van  maakt, 
even  als  of  de  Sociëteit  der  Jefuiten  (een  adderengebroedfel 
daar  het  Pausdom  zelf  min  of  meer  bevreesd  voor  is ,)  een  ge- 
nootfehap  was  van  de  befte  en  braaffte  mannen  des  gan- 
fchen  aardbodems.  Ik  twyffel  ook  geenszins  of  die  drie  uit- 
muntende  Jefuiten  zullen  den  inhoud  van  dien  brief  bekragtigd 
hebben  met  hun  getuigenis,  en  zelfs  bereid  zyn  om  zulks,  des 
noods,  met  eede  te  bevestigen:  maar  het  zal  my  niet  moeie* 
]yk  te  bewvzen  vallen,  dat  zy,  toen  ze  de  waarheid  bekrag- 
tigden  van  't  geen  in  dien  brief  ftond  ,  getuigenis  gaven  van 
iets,  dat  ze  wiften,  en  noodzaakelyk  weeten  moeften,  dac 
volftrekt  valfch  was. 

Ik  zal  met  de  hcofdiriisdaad,  de  zoogenaamde  ongeoorloofde 
verkeering  met  de  Non  een  begin  maaken.  De  brielfchvyver 
verhaalt  ons,  dat  B  —  r,  naar  Macerata  gezonden  om  onderwys 
te  geeven  in  de  Philofophie ,  zig  daar  in  een  liefdebandel  inwikkelde 
met  een  Non  van  aanzien ,  en  dat  die  zaak  gebragt  wierd  voor  de  ln~ 
quifttie,  tot  wier  Regtbank  zy  eigenlyk  behoorde,  dewyl  B — r  de 
Gce/leiyke  Vader  was  van  die  Dame.  Ik  was  de  Geeftelyke  Va- 
der van  die  Dame  niet,  gelyk  ik  nader  getoond  heb  op  eenan- 
dere plaats  ;  (in  myn  Amwer  to  afcurrilous  Pamphlct.  p.  55.56.) 
Maar  fchoon  ik  zulks  al  eens  toeftund  ,  daar  zou  egter  niet  uic 
volgen  ,  dat  die  zaak,  waar  ze  ook  in  beftaan  moge  hebben, 
daarom  behoorde  toe  de  Regtbank  der  Inquifitie,  ten  zy  dezcl- 

R  3  '        ve 


134         VERDEED-IGING  van  den  Heer 

ve  bedreeven  was  onder  het  doen  van  de  Biegt  zelf,  ofon- 
middelykvoorof  na  dezelve:  want,  volgens  de  PauiTelyke  Bul- 
len ,  heeft  een  Biegtvader  niets  van  de  Inquifitie  te  vreezen ,  ai 
fchaakte  of  onteerde  hy  zelfs zyne  boeteling,  indien  hy  haar 
maar  niet  daar  toe  verleid  heefc,  onder 't  hooren  zelf  van  de 
Biegt,  in  den  Biegtftoel,  of  onmiddelyk  voor  of  na 't  Bieg- 
ten.  (Zie  myn  Answer  p.  56.  57.)  Hier  konden  die  drie 
uitmuntende  Heeren,  gelyk  ze  genoemd  worden,  niet  onkundig 
van  zyn,  ten  zy  men  vooronderftdlen  wilde,  dat  zy  te  eene- 
maal  onbedreeven  waren  in  de  Bullen,  die  nogtans  by  eiken 
landpaap  in  Italïèn  zeer  wel  bekend  zyn ,  en  in  yder  godsdien- 
stig genootfehap  tweemaal  's  jaars  openlyk  geleezen  worden. 
De  drie  Jefuiten  konden  derhalven  niet  getuigen,  dat  die  zaak 
eigenlyk,  of  zelfs  in  't  geheel  eenigzins,  tot  de  Inquifitie  behoor 
de ,  om  dat  ik  de  Cceflelykc  Fader  was  van  die  Dame,  zonder  iets 
te  getuigen,  't  welk  ze  wiften ,  dat  valfch  was. 

In  dcnzelfden  brief  wordt  gezegd,  dat  ik  my  zehen aanklaag* 
ie,  en  de  Dame  raadde  om  desgelyks  te  doen,  met  oogmerk  om  alle 
verdere  vervolging  in  regten  voor  te  komen;  dog  dat  dit  de  gewen fch- 
te  uitwerking  met  had,  dewyl  een  vrywillige  belydenis  niet  aangeno- 
men wordt  in  eeltige  misdaad  tujjehen  een  Biegtvader.  en  zyn  Boete- 
ling. Hier  getuigen  de  drie  uitmuntende  jefuiten  wederom 
iets,  dat  ze  weeten,  dat  valfch  is:  want  daar  is  geen  Biegt- 
vader in  ganfeh  Italiën,  die  niet  weet,  dat  fchoon  een  Biegt- 
vader zelfs  onder  het  doen  der  Biegt,  zyne  Boeteling  verleid 
had,  indien  hy  nogtans  zig  zelven  aanklaagde,  zulks  de ge- 
wenfehte  uitwerking  hebben  zou  ,  en  alle  verdere  vervolging  in  reg- 
ten voorkomen.  Wy  zien  daar  een  merkwaardig  voorbeeld  van 
in  Piazza's  verhaal  of  befchryving  van  de  Inquifitie ;  en  dewyl 
de  Ontmaskcraar  zig  zoo  dikwils  op  deszelfs  gezag  beroepen 
heeft,  denk  ik  niet,  dat  hy  'er  ook  in  dit  geval  iets  op  zal 
ie  zeggen  hebben  (a). 

De 

(a)  Een  adelyke  Dame,  zegt  Piazza  p.  70,  kian^de  zekeren  Monnikvan  de 
Orde  van  St.  Auguflinus  by  de  Inquifitie  (te  Ofimo)  aan,  dat  by  ligtvaardige 
en  tneerlyke  redenen  tegen  baar  gevoerd  bad,  terwyl  ze  bezig  was,tm  bem  baar 

hitst 


ARCIIIBALD    B  O  W  E  R. 


«35 


De  Inq-i'fiteuT,  voegt  'er  de  brieffcliryver  by,  bewerkte,  on- 
der ernige  andere  voorxendfeh ,  by  zyn  overfien ,  dat  ze  hem  te  Ma» 
cerata  lieten  blyven;  maar  zyn  waar  oogmerk  was,  hem  daar  te 
boudfn,  tos  datby  genoegzaamebewyztn  tegen  hem  in  banden  had,  on 
hem  in  begtenit  te  doen  neemen.  Had  de  Jnquiftteur ,  onder  wac 
voorw'.nofel  hét  ook  mogt  geweeft  zyn,  myn  overften  ver- 
zogt ,  my  te  Macerata  te  laaten  blyven ,  zy  zouden  my  niec 
naar  elders  hebben  durven  verzenden.  Daarenboven  had  de 
Inquifueur ,  volgens  het  zeggen  van  den  brief  zelf,  reeds  genoeg- 
zaame  bevoyzen  tegen  my  in  handen ,  om  my  in  hegtcnis  te  doen  nee- 
tnen,  naamelyk  myn  eige  vry willige  belydenis,  en  was  hét 
derhalven  in  't  geheel  niet  noodig,  dat  hy  by  myn  overften 
bewerkte,  dat  ik  daar  bleef  &c. 

Zyn  ov:rjlen  hadden,  naar  't  fchynt ,  te  veel  gehoord ,  om  hem 
langer  te  Macerata  te  laaten  blyven :  zy  verzonden  hem  derhalven 
naar  Perugia;  en  zeer  weinig  tyds  na  zyn  aankomfi  aldaar ,  kreeg 
hy  van  drie  verfcheiden  kanten  berigt,  dat  de  Inquifaeur  een  Ca- 
Tiatur  ,  of  lajl  om  hem  te  vatten  ,  tegen  hem  had  mgegeeven. 
Volgens  het  verhaal  van  den  brief  klaagde  ikmy  zelvenaan  by 
de  Inquifitie;  bevond,  dat  myn  eigen  aanklagt  of  vry  willige 
belydenis  niet  wierd  aangenomen,  en  kon  bygevolg  niet  lan- 
ger twyffelen  ,  of  men  had  voor,  my  myn  verdiende  ftraf  te 
doen  iyden;  dat  is,  my,  na  dat  ik  de  gewoone  pyniging  ón- 
der* 

hiegt  te  zeggin.  Mair  onze  Monnik  vond  op  een  febrandere  en  doorliepen  iry- 
ze  een  middel  uit  om  zig  voor  alle  zoon  van  gevaarte  dekken.  Wmitivt  zyk 
geluk,  by  geval  mijjebien ,  boerende,  dat  de  Dame  naar 't  Jnquifitiebuis  ge~ 
gaan  was ,  kreeg  ly  agterdogt,  en  gijle  loyjjelyk ,  wat  sy  daar  doen  zou, Jleeg 
aanjlonds  te  paard,  en  Ingaf  zig,  terwyl  zy  ondertujjeben  va(l  te  Olïmo  baar 
aanklagt  deed,  in  alleryl  naar  den  algemeenen  Inquifitie  meejler  te  Ancona, 
alwaar  by  op  zvn  vrvr-ilIige  belydenis  en  zelfseschuldiging  de 
Straffeloosheid  verkreeg  Een  vrywillige  belydenis  wordt  derhalven 
tangenomen  in  een  misdaad  tulichen  een  l'.iegtvader  en  zyn  boeteling,  en 
de  drie  Jefuiten ,  als  ze  verklaaren  dat  zulk  een  belydenis  niet  aangenomen 
•werd,  verklaaren  iets,' 't  welk  ze  weeten,  dat  valfch  is;  ten  zy  wy  moge- 
lyk  vooronderftellenwiUen,  dat  zy  iets  niet  geweeten  hebben,  't  weliC 
yder  Dorpprieiïer  weet  ia  de  landen ,  daar  de  Inquifitie  heerfcht, 


ij5         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

dergaan  had,  voor  den  tyd  van  zeven  jaaren  in  een  hok  op  te 
fluiten;  't  welk  de  gewoone  draf  is,  die  volgens  de  wetten 
der  Liquijitie  de  Biegtvaders  toekomt,  die  hun  boetelingen  in 
de  Biegt  tragten  te  verleiden.  En  nogtans,  daar  ik  wift  dac 
dit  fchrikkelyk  vonnis  my  boven  't  hoofd  hing,  bleef  ik, 
fchoon  ik  my  kon  wegpakken  als  ik  maar  wilde,  geruft  te 
Maccrata;  ja,  toen  ik  van  daar  naar  Pcrugia,  dat  maar  twee 
dagen  reizens  van  Maccrata  aflegt,  verzonden  wierd,  was  ik 
egter  zoo  zorgeloos,  zoo  weinig  op  myn  eige  veiligheid  be- 
dagt,  zoo  volftrekt  van  allen  nadenken  en  gezond  verftand 
beroofd  ,  dat  ik  my  begaf  naar  een  plaats,  daar  ik  in  geenen 
deele  veiliger  was,  dan  te  Maccrata  zelf,  in  ftee  van  zoo 
gunfüg  eene  gelegenheid  waar  te  neemen,  en  te  maaken,  ge- 
]y k  men  zegt ,  dat  ik  niet  lang  daarna  deed ,  dat  ik  buiten  htc 
bereik  kwam  der  Inquijitie.  Kan  iemand  ,  die  niet  even  krank- 
zinnig van  harffenen  is,  als  ik  moed  geweelf  zyn,  zo  ik  my 
op  die  regtverftandige  wyze  gedraagen  had ,  wel  gelooven , 
dat  ik  zoo  onbegrypelyk  zot  kan  geweefl  zyn  ?  De  Schry  ver 
van  dien  brief,  en  de  drie  uitmuntende  Je/uiten ,  die  deszelfs 
inhoud  met  hun  getuigenis  bekragtigen,  onderftellen  waarlyk, 
naar  het  fchynt,  dat  de  Inwooners  van  Groet- Erhanniën  nooit 
iets  geleezen,  nooit  zelfs  iets  moeten  gehoord  hebben  van  de 
Inquijitie.  Want  wie,  die  immer  iets  van  die  Regtbank  ge- 
leezen ,  iets  daar  van  gehoord  heeft,  weet  niet,  dat  derzelver 
bevelen  nooit  uitgegeevcn  of  openbaar  gemaakt  en  afgekondigd 
worden,  maar  met  de  allergrootfle  geheimhouding  dooreeni- 
gen der  bedienden  van  die  Regtbank  zelven  worden  uitgevoerd. 
(Zie  Answcr  p.  60.  61). 

De  Inquifiteur,  zegt  men  in  dat  fraai  frukje,  gaf  eert  Ca- 
piatur  of  laft  om  my  te  vatten  uit,  zeer  weinig  tyds  na  dat  ik 
van  Macerata  vertrokken  was.  Maar  waarom  liet  hy  my  van 
Macerata  vertrekken  ,  daar  ik,  op  myn  eige  belydenis,  over- 
tuigd was  van  de  misdaad  ,  waar  over  hy  my  in  hegtenis  wil- 
de doen  neemen  ;  en  hy  ongetwyffeld  wel  denken  moeft,  dat 
ik,  zoo. ik  niet  te  eenemaal  van  myn  zinnen  beroofd  was, 
gebruik  zou  maaken  van  die  goede  gelegenheid  om  my  weg 

te 


ARCIIIBALD     BOÏÏER.  137 

te  pakken?  Hoe  kwam  het  hem  in  't  hoofd  om  een  Capiatur 
te  Macerata  uic  te  geeven  of  af  te  kondigen,  in  plaats  van  het 
zelve  heimelyk  over  te  zenden  aan  zyn  Broeder  Jnquijiteur  te 
Perugia  ,  die  het  ten  ui'voer  gebragt  kon  hebben,  eer  myn 
Winden  'er  iets  van  witten,  of  'er  my  eenig  berigt  van  kon- 
den geeven,  gelyk  men  nu  zegt,  dat  ze  gedaan  hebben"?  Ze- 
ker, zo  de  inhoud  van  den  brief  waar  is,  is  het  gedrag  van 
den  Inquifitcur  niet  minder  onbegrypelyk  dan  het  myne,  en 
het  zou  vry  moeielyk  te  beiliflen  vallen,  wie  van  ons  beiden 
het  meeft  tegen  alle  reden  en  gezond  verfland  aan  in  dit  fr.uk 
te  werk  ging.  Maar  Vader  Conyers  fpeelde  althans  ruim  zoo 
zot  een  rol ,  als  een  van  ons  tweeën ;  want  toen  ik  hem ,  zegt 
de  Schryver,  de  brieven,  die  ik  van  myn  Vrinden  te  Macera- 
ta ontvangen  had,  en  waar  in  die  my  berigtten,  dat  de  Inqui- 
fitie  een  Capiatur  tegen  my  had  uitgegeeven ,  wilde  medeJcclen, 
weigerde  by  dezelve  te  boeren ,  om  zig  in  geen  moeiclykheden  te  wik- 
kelen; en  nogtans  voorzag  by  my  van  zoo  veel  geld,  dat  ik  'er  meê 
te  Venetiën  kon  komen;  en  beval  my  daar  aan  iemand ,  die  my  ver- 
der alles  bezorgde  wat  ik  noodig  bad,  om  myn  reis  voort  te  zetten  tot 
aan  Douay,  dat  is,  tot  dat  ik  volkomen  buiten  het  bereik  was 
der  Inquijftieieen  daad,  waar  door  hy  zig  zelven  in  vry  grooter 
zwaangheden  zou  hebben  kunnen  wikkelen,  dan  door  'thoo- 
ren  leezen  van  myn  brieven,  dewyl  hy,  op  die  wyze,  mede- 
pligtig  wierd  aan  myn  vlugt  Wat  de  drie  Vrinden  betreft, 
die  my  berigt  gaven  van  het  Capiatur,  zy  moeten  inderdaad 
myn  waare  Vrinden  geweeft  zyn  ,•  Vrinden  zo  als  men  ze  he* 
den  's  daags  zelden  vindt;  dewyl  zy  't,  in  zoo  netelig  een 
tydsgewrigt  waagden,  my  met  de  gewoone  poll  brieven  toe 
té  zenden  ,  die  Vader  Conyers  ,  fchoon  een  man  van  dezelfde 
Orde,  als  ik ,  niet  eens  wilde  hooren  leezen }om  zig  in  gcenzwaa- 
eden  te  wikkelen. 

Zie  daar  de  Hiltorie  van  dien  berugten  brief,  voor  zoo  ver 
die  myn  gewaande  ongeoorloofde  verkeering  met  de  JNon  be- 
treft. Ik  tw^ffel  geenszins  of  yder  leezervan  eenig  doorzigt 
en  onpartydigheid  zal  uit  de  menigvuldige  ongerymdheden , 
onwaajTchynlykheden  ,   en  met  elkander  onbettaanbaare  te- 

S  gen- 


233         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

genflrydi^heid,  daar  ik  onweerfpreekelyk  beweezen  heb,  dat 
die  brief  meê  opgevuld  is ,  met  my  befluiten  moeten ,  dat  de 
drie  uitmuntende  'Jefuiten  klaarblykelyk  iets  getuigd  hebben  , 
dat  ze  witten  dat  valfch  was:  dat  de  gemelde  vericeering,  in 
alle  omflandigheden,  die  dezelve  voor  ongeoorloofd  en'flraf- 
baar  zouden  kunnen  doen  aanzien,  een  enkele  uitvinding  is, 
die  zy  verzierd  hebben,   en  dat  ze  my  derhalven  niet  minder 
valjcbelyk  belasterd  hebben,    toen  ze  myn  vlugc  daaraan  toe- 
fchreeven,  als  toen  ze  ftaande  hielden,  dat  ik  gevlugt  was, 
om  dat  ik  de  Inquijitie  beftoolen  had.    Dewyl  deeze  goede  Va- 
ders tog  met  mafkanderen  hadden  opgeftemd ,  dat  de  eene  of 
de  andere  kwaade  zaak,   het  een  of  't  ander  Jnoodbidryf,  de 
oorzaak  wezen  zou  van  myn  vlugtuit  Italién,  zouden  ze  moge- 
lyk  beter  gedaan  hebben,  dat  ze  zig  aan  hun  eerfte  fprookje, 
en  uitvinding,  myn  diefltal,  gehouden  hadden.  Want  indien 
ze  daar  by  waren  gebleeven,  en  zig  dan,  gelyk  zegemakke. 
lyk  hadden  kunnen  doen  ,   door  Vader  Zabberoni ,  ivnuifiteur 
Generaal,  een  behoorlyke  lyft ,  met  bet  zegel  der  Heilige  Vier jchaar 
lezegeld,  hadden  laaten  bezorgen  van  aldekoftbaarheden,  die 
aan  die  Vierfchaar  toebehoorden ,  en  ik  op  een  heiligfchendi- 
ge  wyze  in  myn  vlugt  had  medegenomen,  zou  ik  ter  naamver 
nood  in  ftaat  geweeft  zyn,  om  die  befchuldiging  zoo  kragt- 
daadig  te  wederleggen,  als  ik  die  van  de  gewaande  ongeoor- 
loofde verkeering  gedaan  heb  ,   welke  zy  nu  goedgevonden 
hebben  in  derzelver  plaats  te  ftellen. 

Laat  ons  nu  eenshooren,  wat  de  voorfpraak  der  Jefuiten, 
daar  hy  met  zeer  weinig  woorden  myn  lange  verhandeling  van  aan- 
merkingen, gelyk  hy  het  noemt,  kragtig'beantwoordt ,  over  dien 
brief  te  zeggen  heeft. 

Ontmaskeraar.     Had  hy  de  Antwoord.     De  Biegtvaders 

Canoniften    van    de   Roomfche  worden,  in  alle  gevallen  van 

Kerk  maar  eens  ingezien,  hy  zou  dien  aart,  geoordeeld  naarde 

bevonden  hebben ,   dat  de  PauJJe-  Pauffelyke  bullen,  volgens  den 

lyke  Bullen  ever  het  verleiden  der  natuurlyken  en  gewoonen  zin 

boetelingen  op  deeze  wyze  ver.  der  woorden,  zonder  dat  men 

klaard  ee- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  139 

-  i  ii-r.ram,  dat  va  'eitlifig  in  eenig  agt  Ha  op  de  eigcnwilli- 
eer.  Kuujler  even  eens  wordt  aan-     ge  verklaaringen  der  Canoni- 

t/kt  als  verleiding  in  den  Jkn:  en  dewyl  'er  in  die  Bul- 
Biegtfieel  (Tuil.  Confucat.  p.  Jen  geen  het  minde  ondcr- 
2  3).  fcheid  gemaakt  wordt  van  een 

Kon ,  en  van  eenige  andere 
Vrouw,   kan  derhalven  het  verleiden  vaneen  Non  enkelen 

en  in  zulke  gevallen  behooren  tot  de  Vierfchaar  der  Inqui- 

,  in  welke  het  verleiden  van  eenige  andere  Vrouw,  wie 
't  ook  was,  'er  toe  behooren  zou.  Daarenboven  heb  ik  reeds 
getoond  ,  dat ,  zo  ik  de  Non  onder  de  Biegt  zelve  had  tragten 
te  verleiden,  en  daarop  my  zelven  had  aangeklaagd,  gelyk  men 
in  den  brief  zegt,  dat  ik  gedaan  heb,  dat  ik  dan  daar  door 
alle  ver. Ui  e  vervolging  in  regten  zou  hebben  voorgekomen;  en  dat 
bygevolg  myn  vlugt  uit  hallen  niet  kan  veroorzaakt  geweeft 
z\ n,  gelyk  de  Jefuiten  getuigen,  door  eenige  regtsvervol- 
ging ,  weike  de  Lnquifiue  my  uit  hoofde  van  die  gewaande 
verkeering  aandeed,  al  was  het  al  een  zaak  geweeft,  die  tot 
het  onderzoek  dier  Regtbank  behoorde. 

Ontmaskeraar.  Heeft  de  yJntwoord.  Indien  de  Ont- 
Ueer  B — r  wel  iets  bygebragt,  maskeraar  geleezen  heeft,  't 
omtebew\zen,  aat  hy  inderdaad  geen  ik  gezegd  heb  in  myn 
de  Agh  Riff  getragt  heeft  te  ver-  Answtr  to  a  fcurrilous  Pampblet 
1,  onder  het  hooren  zelf  Van  p.  58,  moet  hy  van  fchaamte 
de  Biegt  ?  Wel  ver  van  dat  te  bloozen,  zo  hy  nog  eenig  ge- 
d.cn  &C.   (Ibidem,  p.  22.  23.)     voel  van  fchaamte  heeft,  want 

daar  heb  ik  verklaard,  dat  ik 
nooit  te  vooren  de  Non  gezien  had,  toen  ik  haar  Biegt  hoor- 
de: (zo  '1  anders  waar  is,  dat  ik  ooit  haar  Biegt  gehoord  heb) 
dat  ik  ook,  na  dat  ik  haar  gezien  had,  nooit  naderhand  haar 
Biegt  meer  gehoord  heb;  en  dat  men  derhalven  niet  (lellen 
k::n,  dat  ik  haar  onder  de  Biegt  zou  hebben  tragten  te  ver- 
leiden. En  is  dit  niet  iets  bybrengen  om  te  bemyzen  dat  ik  inder- 
4e  N<ji;  niet  getragt  heb  te  verleiden  onder  het  hooren  zelf  van 
de  Bit  ■ 

S  2  Ont- 


I4<3 


VERDEEDIGING  van  den  Heer 


Ontmaskeraar.  Wel  ver 
van  dat  te  doen  ,  [laat  hy  toe , 
dat  de  befchuldiging  mogelyk  wel 
waar  zou  kunnen  zyn ;  dewyl  hy 
bekent ,  dat  hy ,  voer  een  korten 
tyd ,  tot  buitengewoon  Biegtva- 
der  benoemd  geweejl  is  van  het 
Nonnen-  Kloojler ,  daar  zy  in  was : 
dat  hy  naar  alk  waarfchynlykheid 
ook  haar  Biegt  wel  zal  gehoord 
hebben:  dat  hy  haar  kende,  en 
haar  bezegt:  't  welk  alles  alleen 
dienen  kan ,  om  yder  verjlandig 
leezcr  meer  en  meer  van  de  waar- 
beid  te  overtuigen  van  de  ganfche 
Hiftorie  t  zoo  als  ze  ons  in  den 
brief  uit  Italiën  verhaald  wordt. 
(Ibidem  p.  23.) 


Antwoord.  Ik  heb  zoo  aan» 
ftonds  getoond  ,  dat  de  be- 
fchuldiging van  het  verleiden 
dier  Non  onder  het  hooreti 
zelf  van  de  Biegt  niet  waar 
kan  zyn.  Ik  heb,  't  is  waar, 
bekend  ,  dat  ik  haar  nader- 
hand gekend  en  bezogt  heb.  Maar 
kan  dat  dienen  om  yder  ver- 
ftandig  leezer  meer  en  meer 
van  de  waarheid  te  overtui- 
gen van  de  ganfche  Hiftorie, 
dat  ik,  naamelyk,  een  onge- 
oorloofde en  ft  ra  f  baare  verkee- 
ring met  haar  zou  gehouden 
hebben?  Indien  'er,  by  voor- 
beeld, in  de  buurt  van  de  be- 
faamde Mary  Hoyles  een  guugt 
dat  de  Üntmaskeraar  een 


liep, 

ongeoorloofde  en  ftrafbaare  verkeering  hield  met  die  Dame, 
zou  dan  zyn  bekentenis,  dat  hy  haar  kende  en  haar  bezogt  (ruim 
zoo  dikwils  mogelyk,  zo  men  haar  gelooven  wil ,  als  ik  ooit 
de  Kon  Buonaccorfi  bezogt  heb)  aüeen  dienen,  om  yder  ver* 
ftandig  man  meer  en  meer  van  de  waarheid  van  die  Hiftorie 
te  overtuigen?  Vader  Lunardi,  één  van  onze  drie  uitmuntende 
getuigen  ,  bekent,  dat  hy  zedert  die  Non  z:;er  wel  gekend 
heeft.  En  hoe  zou  hy  zig  tog  kunnen  zuiveren ,  zo  zyn  broe- 
ders het  eens  in  't  hoofd  kreegen,  om  hem  ook  met  een  onge- 
oorloofde verkeering  met  die  Non  te  betigten  ?  Indien  ooit 
die  Jefuit  zoo  gelukkig  wordt,  dat  hy  de  verfoeielyke  dwaa- 
lingen van  't  Pausdom  ontdekt,  en  met  zoo  opregt  een  hart, 
als  ik  gedaan  heb,  verzaakt,  laat  hem  vlieden  naar  de  eerly- 
ke  Protefiantcn  in  Duitfchland ,  maar  nimmerdenken  om  zyn  toe- 
vlugt  te  neemen  naar  een  land,  daar  men  zyn  bekentenis,  dat 
hy  de  Non  zeer  wel  gekend  heeft ,  voor  een  overtuigend  bewys 
zal  doen  doorgaan  ,   dat  hy  eea  ftrafbaare  verkecring  met 

haas- 


A  R  C  II  I  R  A  L  D    B  O  XV  E  R.  r4r 

ïiaar  gehouden  heeft;  en  daar  hem  een  Protcftanfch  Godge- 
leerde,  door  dj  Jefuiten  opgemaakt  om  het  verJooren  fchaap 
weer  naar  de  kooi  te  dryven,  daarop  zal  toeduwen,  dat  de 
Kerk  van  Engeland  geen  vry plaats  is  voor  de  uitvaagfels  van  do 
Kok  van  Romen.  Maar,  alles  wel  ingezien,  hebben  zig  eg- 
ter  de  Jefuiten,  moet  ik  bekennen  ,  eenigermaate  getoond 
mvn  Vrinden  te  zyn,  daar  in,  da',  ze  die  befchuldiging  niet 
verder  aitgeftrekt  hebben  dan  to:  die  Non  alleen.  Want  de- 
wyl  ik  nog  vei  cheiden  andere  Nonnen  van  dat  zelfde  Kloo- 
fter,  en  ook  van  andere  Kloofters  kende  en  bezogt;  konden 
ze  my  tv.n  licht  met  een  ongeoorloofde  verkeering  met  al  die 
Nonnen  betigt  hebben  ;  en  dezelfde  bewysreden  had  zeer  ge- 
vocglyk  mogen  di.nen,  om  yder  verftandig  leczer  meer  en  meer 
waarheid  der  ganfche  lïifloric  te  overtuigen.  — ■  Waarlyk 
deeze  man  ffchryft  alleen  vour  't  gepeupel;  of  voor  zulken, 
die,  door  vooroordeelen  verblind,  niet  verder  zien  dan  'c 
gepeupel.  Ik  had  beweezen,  dat  ik,  zo  ik  de  Non  al  eens  on- 
der de  Biegt  getragt  had  te  verleiden ,  en  my  daar  op  zelf  aan- 
jd  h  id,  van  de  Inquifitie  niets  zou  te  vreezen  gehad 
hebben.  Ily  antwoordt  'er  op,  dat  verleiding  ineen  Kloo- 
fter  van  de  Roomfchgezinde  Canonijlen  wordt  aangemerkt  even 
als  verleiding  in  den  Biegtftoel;  en  dat  ik  niets  bygebragt 
heb  ,  om  te  bewyzen  ,  dat  ik  de  Non  niet  onder  de  Biegt  zel- 
ve getragt  lu.b  te  verleiden ;  fehoon  hy  ondertuflehen  wilt, 
dat  dit  laatfte  valfch  was.  Dat  's  een  regt  verkeerd  ant- 
woord gegeeven  op  rayn  vraag:  en  nog! ans  heeft  deeze  man 
de  ftouLüeid  ,  om  een  antwoord,  dat  zoo  ongerymd,  zoo  be- 
lachelyk  is,  en  in  'r  geheel  niets  ter  zaake  doet,  een  kragtig; 
antwooid  te  noemen.  Maar  alle  dergelyke  bagtige  anti. 
laat  ik  aan  yder  lezer,  die  door  vooroordeelen  n;et  geheel 
van  zyn  veritand  beroofd  is,  ter  befcheidenheid  over,  om  ze 
hun  verdienden  naam  te  geeven. 

Ik  zal  hier  nog  kuitelyk  byvoegen  ,dat  de  Vrinden  van  den 
Lord  Aybner,  van  alles  wat  my  in  dien  brief  wordt  te  lalt  ge- 
legd, geen  enkel  woord  hoorden  reppen,  toen  zy  pas  twaaif 
maanden:,  ca  myn  vlugt  ait  Italiën,  een  zeernaauwkeurigon- 

S  i  dc£~ 


i+a         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

drziek  deeden  naar  't  gedraag,  dat  ik  daar  had  gehoaJcn  , 
(Zie  myn  Answer  to  a  fcurriious  Pamphlet.  p.  33I.  Geen 
menfeh  hoorde  ook  ooit  iets  daar  van,  of  van  eenige  andere 
kwaaie  zaak,  of  fnood  bedryf ,  tot  den  tyd  toe,  dat  ik  myne 
voorwaarden  van  infehryving  op  de  Ili/lorie  ier  Pau/en  in  'c 
licht  gaf,  fchoon  ilc  reeds  meer  dan  twintig  jaaren  in  Engeland 
gewoond  had,  eer  ik  dat  werk  ondernam.  Een  c'uidelyk  be- 
wys ,  zeker ,  dat  de  Jefuiten  deeze  en  meer  andere  dergdyka 
logens  en  lafteringen  van  my  veripreid  hebben,  enkel  om  zig 
aan  my  te  wreeken  over  zoo  haatelykeen  ondemeeming  En 
ik  laat  het  aan  het  oordeel  van  die  Protcjlantcn  zelven ,  die  al- 
les, wat  de  Jefuiten  ten  mynen  nadeele  gezegd  hebben,  gc- 
looven  ,  of  het  een  Proteftantfcben  Geeftely ken  wel  paft,  dat 
hy  hun  hier  in  de  behulpzaame  hand  biedt,  en  zig  dus  ten 
werktuig  maakt  van  hun  wraak. 

Eer  ik  antwoorde  op  't  geen  verder  in  dien  brief  van  Romen, 
ten  opzigt  van  myn  gedrag,  gezegd  wordt,  terwyl  ik  Jefuit 
was,  en  den  naam  dien  ik  had  by  de  Sociëteit,  moet  ik  den 
leezer  onderrigten  ,  dat ,  fchoon  wel  de  Jefuiten  na  de  twee 
proefjaaren  doorgeftaan  te  hebben  verbonden  2yn  aan  de  Or- 
de, de  Orde  egter  niet  verbonden  is  aan  hun;  en  dat  de  Ge- 
neraal hun ,  zo  ze  zig  aan  eenig  misdryf  of  wangedrag  fchuldig 
maaken,  hun  affcheid  geeven  kan;  zoo  lang  ze  nog  hunne 
laatfte  geloften ,  of  plegtige  verklaaring  van  vier  geloften  niet 
gedaan  hebben.  Door  deeze  laatfte  en  plegtige  geloften  is  de 
Orde  ook  van  haar  zyde  onverbreekelyk  aan  hun  verbonden; 
en  laat  zy  daarom  niemand  tot  het  doen  dier  geloften  toe ,  dan  , 
na  dat  hy  verfcheiden  jaaren  lang,  in  welken tuilchentyd  men 
een  zeer  waakzaam  oog  op  zyn  gedrag  houdt ,  als  onder  de 
proef  geftaan  heeft;  en  zo  hy  zig  middelerwyl  in  't  een  of 'c 
ander  verloopen  mogt,  dat  tot  eenige  de  minfte  oneer  voor 
de  Sociëteit  zou  kunnen  ftrekken,  of  zo  de  beftierders  der  Col- 
legien,  daar  hy  zyn  verblyf  gehad  heeft,  iets  van  belang  op 
zyn  gedrag  of  inborft  te  zeggen  hebben  ,  duit  men  niet  dat  hy 
zyn  laatfte  geloften  doet,  maar  geeft  hem  zyn  affcheid.  Dee- 
ze.n  langen  proeftyd  onderging  ik,  en  iccd plegtige  vsrklaaring 

van 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R. 


1*3 


van  ■;    r      '  Hent  na  dat  ik  zefiien  jaaren  in  de  OrJe  gen 
•was ,  gelyk  Vad<  r  A.      . ,  Provinciaal  van  de  Romcinjcbe  Pro» 
_ ,  in  zvn  getnigfchrift  verklaart  (a). 

Uit  dit  uIils  nu  volgt  duidelyk,  dat  de  Jcfuiten  ,  den  gan- 
□  tyd  van  zeftien  jaartn  lang,  in  myn  gedrag  en  leevens- 
wyze,  met  hoe  waakzaame  oogen  ook  nagegaan,  niets  moe- 
ten gevonden  hebben,   dat  my,   volgens  hun  gedagten  on. 
waardig  maakte  om  tot  den  hoogften  rang,    die  in  de  ürde 
plaats  heeft,   dien  van  een  plegtig  erkenden  Jefuit  van  vier 
geloften,  verheven  te  worden.    En  nogthans  durft  de  Schrv- 
ver  van  den  brief  van  Romen,  gelyk  ook  zyn  drie  uitmuntende 
Broeders,    die  den  inhoud  \an  zyn  brief  bekragtigd  hebben 
met  hun  getuigenis,    wel  zeggen,   dat  ik  naauwelyks  uit 
melingjcbap  zvas  ,    of  Da  va  in  Amoiii  ,   dat  is,   ik  b. 
myn   liefdehandel  ;    en  wel  zulk  een  liefdehandel ,  dien  de 
Ontmaskeraar  zelf  zig  fchaamt  te  noemen:  dat  ik  daar  in  bleef 
volbarden  en  voortgaan  te  Romen ,  onder  de  oogen  van  d<:n  Ge- 
neraal ,  en  van  al  de  aanzienlykfte  mannen  der  Orde,  de  gan~ 
Jcbe  Xtaet  jaaren,    die  ik  my  in  de  Philofopbie  ocffende ,  en  de  vier , 
in  welken  ik  my  uittelde  op  de  Godgeleerdheid:  en  dat  yier,  die  ir.y 
kende ,  my  aanzag  voor  een  valjeb  en  bedrieglyk  man ,  en  een  open- 
baaren  logenaar.     Het  welk,  indien  ik  het  wel  begryp ,  (want 
men  liet  my  egter  toe  myn  plegtige  verklaaring  van  v  er  geloften 
te  doen)  zoo  veel  zeggen  \v;i,    als  dat  de  Jefuiten  het  in  ie- 
:  ,   dat        een  valfb  en  bedrieglyk  menfeh ,  een  openbaare  lo- 

genaar is,  en  een  bekende  Ihcrejaager ,  Ovcrfpeeler ,  of  Sodomie 1 1 
voor  geen  gebreken  van  dien  aart  aanzien  ,  dat  hy  daarom 
niet  toegelaaten  zou  worden  om  plegtig  zyn  vier  geloften  te  doen , 
of  dat  zulks  de  Orde  weerhouden  zou,  om  zig  aan  hem,  zoo 
lang  hy  leeft,  met  een  onverbreekelyken  band  te  verbinden. 
Ik  mag  hier  vry  de  allergrootfte  vyanden,  die  de  Jefuiten  thans 
op  de  Waertld  hebben,  uit  tarten,  om  iets  ten  hunnen  na- 
deele  te  zeggen,  of  zelfs  te  bedenken ,  dat  meer  tot  fchand- 
vlek  of  verfoejing  liever  der  ganfche  Orde  (trekken  kan,  dan 

'c 
(a)  Complete  Deteftion,  p.  S7. 


144         VERDEEDIGïNG  van  den  Heer 

't  geen  zy  zelven  hier  openlyk  voorde  geheele  WaereU  ba- 
kennen.  Waar  zullen  zulke  lafhartige  en  boosaartige  knaa- 
pen-,  als  de  Schryver  van  den  briefen  zyn  drie  getuigen,  voor 
fluiten  ,  die  zig  niet  ontzien  ,  alleen  om  my  te  lchandvlekken 
en  zwart  te  maaken,  hun  eigen  huis  te  omeeren,  en  de  hei- 
lige Sociëteit  zelve  met  zulk  een  lafterlyke  fmaad  te  brandmer- 
ken !  konden  ze  wel  een  zigibaarder  blyk  geeven  van  den  ver- 
ouderden wrok  en  den  onverzoenbaaren  haat',  dien  ze  tegens 
my  hebben  opgevat'?  Het  is  ten  vollen  bekend,  dat  men 
meermaalen  deezen  of  geenen  zyn  affcheid  geeft,  eer  ze  hun 
laatfte  geloften  gedaan  nebben:  en  zelfs  één  van  hun  volkomen 
geloofwaardige  getuigen  in  ons  tegenwoordig  gefchil  is  een 
leevendig  voorbeeld,  hoe  de  Orde  de  onwaardige  leden  ,  die 
haar  waarfchynlyk  tot  eenige  oneer  zouden  kunnen  ftrekken, 
zig  by  tyds  kwyt  maakt.  Dat  de  Jefuiten  derhalven,  daar 
ze  zoo  naauwziende  zyn  op  hun  agting  en  aanzien  bydeWae- 
reld ,  my  onder  hun  geduld  zouden  hebben,  daar  ze  anderen , 
die  men ,  volgens  de  befchry  ving,  die  ze  nu  van  my  geeven  , 
niet  (rellen  kan  dat  fchuldiger  geweeft  zyn,  dan  ik,  hebben 
weggejaagd  ;  en  dat  ze  my  zelfs  ,  na  een  proeftyd  van  zeftien 
jaaren,  hebben  toegeftaan,  die  plegtige  gelofte  verklaaring 
te  doen,  die  de  Orde  van  haar  kant  zoo  lang  ik  leefde  onaf- 
fcheidbaar  aan  my  vetbondt,  moet  yder  verftandig  man  over- 
tuigen ,  dat  de  Schryver  van  den  brief,  en  de  drie  andere  Je- 
fuiten,  logenaars  en  lafhraars  zyn,  en  my  valjchclyk  belasterd 
hebben  ,  toen  ze  my  affchilderden  als  een  vaijch  en  bedrieg' 
iyk  menjeh ,  als  een  openbaar  en  logenaar,  &c.  en  een  die  daar  voor 
bekend Jlond  by  yder ,  die  hem  kende.  Het  is  een  geluk  voormy, 
dat  de  Provinciaal  van  de  Rumeinfcbc  Provincie  zelfverklaard 
heeft ,  dat  ik  de  plegtige  aannecming  van  vier  geloften  gedaan  heb : 
anders,  twyffel  ik  niet,  had  men,  om  my  op  dit  ftuk  te  ant- 
woorden en  den  mond  te  floppen ,  getuigfebriften  van  Romen 
doen  komen  ,  met  de  zegels  der  Heilige  l'ierjchaar  bezegeld,  waar 
in  openlyk  verklaard  wierd,  dat  men  my,  eer  ik  de  vier  ge- 
loften deed,  om  myn  ergerlyk  en  fchandelyk  leeven  myn  af- 
fcheid gegeeven  had;  men  had  die  zegels  hiermogelyk  laaten 

af- 


A  R  C  II  I  B  A  LD    B  O  W  E  R.  145 

.:Jven  in  deeeneof  de  andereopcnbaarebc_:;è- 
ry  geplaatft,  en  'er  een  grooten  ophef  van  gemaakt,  even 
a's  of  nooit  een  Roomfchgezinde  of  Jefuit  zyn  hand  en  zegel 
zetten  zou  onder  een  valfch  getuigfehrift,  zelfs  in  gevallen 
daar  't  de  eer  van  zyn  Kerk  of  zyn  Orde  gold :  ik  ondertus- 
fchen  aan  den  anderen  kant  zon  niets  by  te  brengen  gehad 
hebben  ,  cm  het  doen  myner  vier  geloften  tebewyzen,  en 
myn  enkel  zeggen  en  i-crzcko en  zou  weinig  hebben  mogen  hel- 
pen tegen  die  ganfche  verzameling  van  zegels,  riften 
ent  '  brieven,  daar  myne  partyen  meê  pronKen  kon- 
den. Maar  nu  Vader  Ridolfi,  Provinciaal  van  de  Romeinfcbe 
Provincie,  (mogelyk  niet  regt  weetende  wat  zyn  Broeders ge- 
fchreeven  hadden)  plegtig  onder  zyn  hand  en  zegel  verklaart , 
dat  men  my  myn  vier  geloften  vergund  heeft  te  doen ,  is  'er 
geen  middel  weg  meer  over,  en  de  drie  uitmuntende  Jefuitea 
moeten  bekennen,  of  dit  ir.cn  de  ongtbondenfte  knaapen, 
die  'er  op  de  Wacrcid  leeven,  tot  den  hoogften  en  aanzien- 
lykflen  rang  in  de  Orde  toelaat,  of  dat  zy  ,als  de  eerloofte  lo- 
genaars  en  l.ifteraars,  my,  tegen  alle  waarheid  en  billykheid, 
als  zulk  een  knaap  hebben  afgefchilderd. 

Maar,  als  men  't  wd  inziet,  moet  men  egter  bekennen  , 
dat  dj  Jeuken  my  in  dien  brief  niet  erger  gehandeld  hebben, 
dan  zy,  en  andere  Roomfcligezinde  Schryvers  doorgaans  ge- 
woon zyn  ,  de  Protejlantfche  Geeflelykheid  van  dit  Koninkryk 
in  't  algemeen  te  handelen,  met  oogmerk  om  hen,  endaar 
door  den  Godsdienft,  dien  ze  prediken,  veragt  en  haatelyk 
te  maaken.  Dus  geeft  men  ,  by  voorbeeld,  in  een  boek ,  dat 
ik  thans  voor  my  heb,  de  volgende  fchildery  van  onze  Engel- 
fche  Geeftelyken.     Hun  Predikanten  zyn  op  de  verfoeielyk/le  ■:. 

igden,  als  Logentaal,  Over- 

fpel,  iVr:  ,   Meineedightid ,  Sodomie  &c.  en  zoo  zyn 

ze  i.  .  den  tyd  der  ge-ivaande 

hervorming  af.    En  in  een  affchrift  van  een  boek,  dat  ten  ty- 

de  van  den  laatften  opftand  van  buiten  's  lands  overgezonden 

d  om  in  Schotland  gedrukt  te  worden,  dog  onderfchept 

nu  in  handen  is  van  eenen  onzer  eerwaardige  Kerk* 

T  voos- 


i+<5         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

voogden,  maakt  men,  genoegzaam  met  dezelfde  woorden, 
het  zelfde  afbeeldfel  van  de  Crammers,  de  Latimers,  de  Hoo- 
pers ,  de  Ridleys,  en  van  alle  de  andere  hervormers  van  den 
Godsdienft  zoo  binnen  als  buiten  's  lands.  Zeker,  deeze 
Schryvers  wiften  wel,  en  moeften  het  onvermydelyk  weeten, 
dat  alles  wat  ze  fchreéverJ  ,  enkel  valfchheid  was;  maar  de- 
wyl  het  diende  om  de  goede  Katholyken  een  afkeer  van  den 
Protefnvitfchen  Godsdienil  en  verngting  voor  de  Proteflantfche 
Geeltelykheid  in  te  boezemen ,  zagen  zy  't  geenszins  voer  een 
misdaad,  maar  veel  eer  vooreen  verdienftig  werk  aan,  dat 
ze  hen  affchildarden ,  als  op  de  verfoeielykfte  wyze  tct  alle 
zoorten  van  ondeugden  &c.  overgegeeven.  Laat  de  Ontmas- 
keraar  nu  kiezen,  wat  hy  van  tweeën  wil:  neemt  hy  deeze 
befchryving  van  den  aart  en  't  gedrag  der  Engelfche  Geefte- 
lykheid  op  het  getuigenis  van  de  Roomfchgezinden  en  Jefui- 
ten  voor  egt  aan,  of  dunkt  hem  dat  het  enkel  boosaartigheid 
is  en  laftertaal?  Kieft  hy,  gelyk  zeer  waarfchynlyk  is,  het 
laatfte  ,  waarom  mag  dan  hun  getuigenis  gelden  tegen  my, 
daar  'c  in  de  andere  gevallen  verworpen  wordt  V  Is  mogelyk 
hun  boosaartigheid  en  wrok  tegen  my,  die  hen  verlaaten  ,  en 
zoo  veel  reden  van  ongenoegen  en  verbittering  gegeeven  heb, 
niet  zoo  fterk  en  hevig  als  tegen  de  1'rotcjlantfche  Geeftelyken 
in  't  algemeen  ? 

De  Ontmaskeraar  verzekert  ons  in  zyn  Full.  Confutation.  p.  36. 
Dat  de  Je/uiten  uit  genecgenhcid en  vrindfehap  voor  my,  den  Heer 
Henry  Bedingfeld  (denzelfden  Heer,  dien  ze  verkooren  om 
de  verdigte  brieven  in  de  Waereld  te  brengen)  vajebciden  nieu- 
we en  nog  hragtiger  blyken  en  getuigeniffen  onthouden  hebben,  die 
men  weet  dat  zy  bezitten ,  van  myn  bricfwijfeüug  en  onderhandelin- 
gen met  hun.  Ik  twyffcl  geenszins  of  de  Ontmaskeraar  zal  dat 
de  Heilige  Vaders  wel  hebben  hooren  zeggen  ;  maar  waar  zul- 
len ze,  behalven  hem,  een  Proteftant  vinden ,  met  zoo  blind 
een  vooroordeel  t'hunner  begunftiging  ingenomen ,  dat  ze 
hem  zouden  kunnen  doen  gelooven  ,  datzy,  die  den  flraks- 
gcmelden  brief  in  de  Waereld  gebragt  hebben,  en  zelfs,  om 
my  kragtdaadiger  te  brandmerken,  zig  niet  ontzien;  hun  af- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  1 17 

Orde  zelve,  te  fchandvlekken  j  eenige.  maat  en 

in  hun  vervolging  tegen  my  houden,  of  iets  voor  bet  gemeen 
verbergen  zouden,  dat  maar  eenigzins  zou  kunnen  dienen, 
om  my  zwart  te  maaken.  De  Jefuiten  hebben  den  Heer  Hen- 
ry  mogen  doen  gelooven  ,  (iets  dat  hun,  naar  gisting,  niet 
irlyk  zal  gevallen  hebben)  dat  zy  1/ V  nieuwe  en  nog 
er  blyken  en  getuigeniflhn  in  handen  hebben;  maar  ver- 
kiezen egtei  dezelve  niet  aan  den  dag  te  brengen,  zoo  mirt 
als  de  brieven  die  ik  aan  Vader  Carteret  heb  gefchréeven;  en 
dat  wel  om  dezelfde  reden;  dog  juift  niet  uit  geneegenheid  en 
vrindfebap  voor  my. 

Dus  heb  ik  dan  zoo  klaar  en  duidelyk ,  dat  'er  geen  de  min- 
fte  fchyn  van  twj  ff d  op  valt,  aangetoond,  dat  de  Jefuiten 
dj  twee  geliefde  grondregels  der  Orde,  naamelyk,  datbet  ein- 
de de  middelen  regtvaardigt ,  en  dat  bet  geen  doodelyke  zmde  is  ter 
verdediging  van  zxn  eer  iemand  valfcbelyk  te  lajleren  ,  getrouwelyk 
opvolgende,  my  valfcbelyk  gelasterd  hebben,  en  getuigenis 
^;i  van  iets,  dat  ze  zeker  wiften  dat  valfch  en  onwaar 
was;  nu  laat  ik  het  verder  aan  het  oordeel  der  geheele  Wae- 
reld,  of  het  getuigenis  van  zulke  menfehen,  eenig  het  min- 
fle  gewigt  kan  hebben,  om  de  grootfte  onwaarfchynlykhe- 
den,  of  onmogelykheden  liever,  op  te  weegen.  Het  is,  ge- 
lyk  ik  reeds  te  vooren  heb  aangemerkt,  een  erkende  regel, -dac 
een  getuige,  die  in  één  geval  een  valfche  getuigenis  gc^eeven  beeft, 
geen  geloof  verdient  in  ceni-;  geval ,  al  waar  ook  zelfs  het  fr.uk, 
dat  hy  met  zyn  getuigenis  bekragtigen  wil,  in  zig  zelf 
zins  onwaarfchynlyk :  en  zal  dan  hier  de  verklaaring  van  ecu 
getuige,  of  van  zoo  veel  getuigen  als  men  wil,  allen,  en 
zommigen  van  hun  zelfs  op  eigen  belydenis  (<j)  in  verfchei- 
den  voorvallen  overtuigd,  dat  ze  getuigenis  gegeeven  hebben 
van  iet?,  dat  ze  wiften,  dat  valfch  was,  niet  alleen  aangeno- 
men  worden  ,  maar  zelfs  voor  voldoende  en  genoegzaam  er- 
kend, omftukken  te  bewyzen,  die,  zo  ze  niet  geheel  onmo- 
gelyk  zyn  ,    ten  minden  zeer  na  komen  aan  't  onmogelvke  ■ 

Ee- 
Zie  boven ,  bladz.  (7:). 

T  2 


148         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Eene  byna  ontelbaare  menigte  van  getuigen  bevestigde  den 
zoogenaamden  Paapfchen  aavjlag  met  hun  getuigeniffen  en  te- 
den;   en  egter  deeden  de  aart  en  hoedanigheid  van  die  getui- 
gen ,   de  menigvuldige  tegenftrydigheden,   daar  ze  zig  aan 
ichuldig  maakten,  en  de  zeer  groote  onwaarfchynlykheidder 
ïtukken  ,  die  ze  bezwoeren ,  veele  lieden  van  oordeel  en  door- 
zigt  denken ,  dat  de  ganfche  zaak  flegts  een  enkele  uitvinding 
was  van  den  Öntmaskeraar  dier  dagen,  den  eenvaardigen  Heer 
Oates.     De  Heer  Hume ,    onder  anderen ,   is  van  gedagten, 
dat  de  ongerymdheden ,  welken  die  getuigen  bezwoeren ,  van 
dien  aart  waren,  dat  geen  getuigenis  van  Menfchen  ook  vol- 
doende zyn  kan,  om  daardoor  de  zaak  vcor  beweezen  te  hou- 
den (a).     Dog  laat  het  daar  meê  gelegen  geweeft  zyn  ,  zoo  'c 
wil,   't  is  my  in  dit  ftuk  genoeg,  dat  ik  uit  de  hoedanigheid 
en  inborflder  getuigen,  uit  de  menigvuldige  ongerymdheden  , 
tegenfirydigheden,   en  valfchheden,   die  zy,   fchoon  ze  zeer 
wel  witten  dat  ze  dat  waren,  met  hun  getuigeniflen  bekrag- 
tigd  hebben,   heb  aangetoond,   dat  al  hun  verklaaringen  en 
getuigeniflen,  hoe  nadrukkelyk  en  volledig,  niet  voldoende 
zyn,   om  'er  de  geringde,   ik  laat  (laan  de  allergrootlte  on- 
waarfchynlykheden,  meê  te  bewyzen:   en  nogtans  (leunt  de 
egtheid  van  de  zeven  brieven  aan  Sheldon  enkel  en  alleen  op 
die  verklaaringen  en  getuigeniflen.     Want  wat  debewysrede- 
nen  ,  zo  men  ze  zoo  noemen  mag,  aangaat,  die  de  voorfpraak 
der  Sociëteit  bybrengt,   om  derzelver  egtheid  teïlaaven,  die 
zyn  allen,    gelylc  yder  ligtelyk  ziet,  van  geen  belang  altoos, 
en  zommigen  van  dezelven  niet  alleen  ongerymd,  maar  zelfs  vol- 
komen belachelyk,  gelyk  voorheen  beweezen  is.    Zy  derhal- 
ven,  die  de  brieven  voor  egt  aanneemen,    neemen  ze  daar 
voor  aan  op  het  getuigenis  en  de  verklaaring  alleen  van  Je- 
fuiten;   en  willen  dus,  mag  men  zeggen ,  liever  de  allerblyk- 
baarde  onwaarfchynlykheden  op  goed  geloof  aanneemen,  dan 
denken,    dat  menfchen,    die  logenaars  en  laderaars  zyn  vol- 
gens hun  eigen  grondbeginfels,  liegen  en  lafteren  zouden,  si 

waar. 
(s)  Iiift.  of  Great  Brit.  Vol.  II.  p.  zlz. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     BO  W  ER.  149 

waar  't  zelfs  om  de  eer  van  hun  Kerk  en  hun  Orde  op  te  hou» 
.    —  Alen  zou  zig  byna,   als  men  de  voorvallen  met  ei- 
kanderen vergelykt,   verbeelden  kunnen,   dat  of  de  Jefuiten 
of  de  In'.vooners  van  Groot-Britaniën  nu  een  verfchillend  en  ge- 
heel  ander  flag  van  Menfchen  waren,  d?.n  in  de  voorgaande 
eeuw,  en  inzonderheid  ten  rryde  van  den  zooeven 
Baapfchen  aanjlag;  want  toen  wierden  de  groot  ft  e  odj 
den  ,  onwaarfciiynlykheden  ,  en  zelfs  openbaare  tegenftr; 
heden  ten  nadee  -  v  n  yderlid  van  die  Orde,  in  't  algemeen, 
voor  gewiflè  waarhed  n  aangenomen,  thans  gelooft  men  de- 
zelfde, zo  niet  grootere  onwaarfchynlykheden  ,   ongerymd- 
heid,  en  tegenftrydigheden ,  die  men 't  hunnen  voordeeleby- 
brengt.     Toen  .    J.  allerernftigfte  en  plegtigfte  betui- 

gingen,  die  ze  deetien  mat  den  ftrop  om  den  hals,    inden 
wind;   thans  is  't  een  misdaad  te  twyffelen  aan  de  waar. 
van  't  geen  een  Carteret ,  of  eenig  ander  Jefuit ,  aan  zyn  goede 
bekenden,  zelf?  in  een  byzonder  gefprek ,  verteld  heeft,  indien 
dat  maar  e<  tot  oneer  en  nadeel  dienen"  kan  van  de  zul- 

ken,   die  en  durven  onderwinden  om 

Jcben  Godsdienft  te  kiezen  boven  dien  van  <.'..  Kerk; 

van  Romen.     1  men  in  dit  Protejlantfeb  Komnkryk, 

de  Jefuiten,   gelyk  men  hen  'er  altoos  voor  gehouden  heefc 
van  de  opreg  ing  van  hun  Orde  af,  voor  een  bende  van  de 
liftigfte  en  doorfkependfte  knaapen,  die  niet  te  betrouwen 
n;   voor  verftoorders  van  de  gemeene  ruft,  roe- 

rig.a  en  oproermaak  ;  maar  nu  onlangs  heeft  'er  zig  in  on- 
ze iandftreeken  een  zeer.  ongemeen  en  wondeFl  iyn- 
rertoond;  .  .  .  .  van  Engeland  de  voor* 
jlander  en  lof  redenaar  v  i  n  de  Hei ;  i  Sociëteit :  dit  .  van 
Ive,  alle  ten  i  lin  en  ,  welke  hy  gelegenheid  heeft  te  noe- 
men ,  verheerlykt  als  mannen  var.  eerlykbeid  en  opregthei  i ,  die 
bun  Ürde  lot  eer  ver/hekken,  als  mannen  van  onberispe 
en  zeden,  en  van  zoo  onbetwiftbaar  eene  geloofwaardigheid ,. 
dat  bun  enkel Jteggen  ruim  zoo  overtuigend  is ,  als  de  pk ±: 

't  verklaaring  van  eenig  Protejlant t  of  ten  miniten  van  z  - 

ï  3  u- 


ijo         VERDEEDIGING  van  den  Heer. 

eenen  ,  die  fiiood  genoeg  geweeft  is,  om  van  hun  af  ts  vallen, 
en  Pretejlantfch  te  worden. 

Hoe  aanltootelyk  is  het  niet,  en  hoe  zeer  moet  het  niet  al- 
le opregte  Proteflantcn,  beide  binnen  en  buiten  's  lands,  en 
veele  Roomfchgezinden  zelfs  ook,  ergeren,  dat  men  een 
Geeftelyken  van  de  Kerk  van  Engeland,  dus, de  leden  vaneen 
Orde,  wier  grondbeginzelen  voor  Koningsmoord  pleiten  ,  in 
een  Protejiantfcb  Koninkryk  hoort  roemen  als  de  eerlykfte  en 
braaffte  mannen,  op  tienzelfden  tyd,  dat  'er  in  een  Roomfch- 
gezind  land  een  vervolging  in  regten  tegen  hun  wordt  voort- 
gezet, als  fchuldig  aan  misdaad  van  hoogverraad,  om  dat  zy 
hunne  mede  onderdaanen  hebben  opgehitïl,  om  hun  wettigen 
Koning  en  Heer  te  vermoorden.  De  voornaamfte  aanftoo- 
kers  van  dien  heilloozen  aanflag  waren  de  Vaders  Malagarda, 
Jilexandrc  en  de  Motor,  niet  minder  uitmuntende'  Jeföitert;  en 
mannen  van  een  niet  minder  onberispclyk gedrag,  dan  de  Va- 
ders Carterèt,  Lunardi,  Altkozz'i,  en  eenige  anderen.  Vader 
of  Vaders  van  de  ganiche  Sociëteit ;  en  van  welken  Vader  Ma- 
lagarda  van  yder  zelfs  voor  een  man  van  zelfverhgeriirig  en  voor 
een  Heilig  wierd  aangezien.  Maar  toen  deeze  mannen  van 
een  onberispclyk  gedrag,  deeze  zelfverhgev.end:  Heiligen  hunnen 
Vorft  onveranderlyk  in  zyn  befluit  vonden,  om  de  wettige 
regten  van  zyn  kroon  tegen  hun  onwettige  inkruipingen  en 
misbruiken  te  handhaaven,  en  zig  uit  het  hof,  dat  ze  zoo 
lang  naar  hun  welgevallen  geregeerd  hadden,  verbannen  za- 
gen, toonden  zy  wel  haafh,  wat  zy  inderdaad  waren,  en  wat 
alle  Jefuiten  inderdaad  zyn,  als  men  hen  tergt,  en  het  de  eer 
of  het  belang  van  hun  Orde  geldt:  naamelyk,  MeftTchen,  die 
zig  geen  misdaad,  Ine  fnood  en  verfoeielyk  ook,  ontzien, 
en  alle  Goddelyke  tefFens  en  menfehelyke  wetten  met  de  voe- 
ten treedende,  het  voor  geen  zonde,  zelfs  niet  eens  vooreen 
zonde,  die  zy  onder  de  vergeeffelyke  rekenen,  ik  laat  (laan 
een  doodelyke  zonde  houden  ,  hunnen  wettigen  oppervorft 
te  vermoorden ,  om  een  Vrind  en  begunftiger  der  Sociëteit 'm 
deszelfs  plaats  op  den  troon  te  krygen.    Zulke  menfehen  zyn 

't, 


A  R  C  H  I  B  ALD    EO  W  E  R.  i5r 

'r ,    wi  n  voldoende  en  befiïflend  bybrengt 

in  een  en  agting  geldt  van  hun  Or- 

-ii  als  of  lieden,    cl:--  geen  zwaarigheid  gemaa  . 
na  ter  bevordering  van  't  welzyn  van  hun  Sociëteit  'm 
een  mo  rdena  umien  Vorft  deel  te  ne 

en  al  w  ;ewend,om  hen,  wiergewc   tei  i 

t  het  volvoeren  van  dien  aanflag  op  te  ftoo- 
1  en,  zig  ontzien  zouden,  om  in  een  gefchil  van  dienaarteen 
valfche  tegeeven,    en  dezelve,  zo  ze  het  noodig 

oordeelden  ,  me  fte  eeden  te  bevestigen. 

De  Heer  i  verhaalt  ons  in  zyn  merkvvaardi- 

een  brief  (a)  dat  hy  .  j  beeft  van  den  man 

,   et  i  ïelyk,  in  mens  kamer  ,  de  zevende  brief 

's,  die  A.  U.  dien  brief  zag  fchryveh ,  bem  dei 
buorde  kezen  ,  en  van  bem  verzogt  wierd.  dien  aan  leader  Sheldon 
te  willen     •    •       ;   en  daarop  voegt  hy  'er  by  ;  te  durven  zeg- 
gen  ,  dat  'genis,   (het  getuigenis  van  eenige  weinige 

zig  fchui  e  jefuiten,    die  hy  zig  fchaamt  te  nc 

zin  geen  gew'i  .   te  zyn,  febynt  tny  ca:  weinig  te 

Haar  i  üet  te.hard  zou  zyn,  ik  zou'er 

byvoegen,  iUaar  dewyl  ik  heb  aangetoond,  dat 

;  tot  verdediging  -jan  hm  eer  ie' 

mand  valfcbclykte  lasteren,  en  dasrby  onbeuviftbaar  beweezen 

heb,   dat  zy  in  uit  ons  tegenwoordig  gefchil  die  leer  in  ver- 

ir  a!  te  wel  beleefd  hebben,  zal  ik  Je 

naar  vermeit  naand-. 

,  durf,  dat  het  getuigenis  van 

e •  behoort  te  zyn;  en  of  het  'er  niec 

veel  eer  nar.  ././,    d;e  beweert,  dat 

n  te  zyn  tegen  zoo  menigvuld  i 

tufi.baare    on  :hynlylfhedeh ,    eii   te- 

genftrydigheden,  dat  de  allergeloofwaardigfte  getuigeniffen , 
die  men  op  de  wacreld  zou  mogen  vinden,  naaüwelyks  vol- 
doen- 

(0  -  -74. 


152  VERDEEDIGINGvandenHf.hr 

doende  en  genoegzaam  zouden  zyn  ,   om  ze  aanneeme'yk  te 
maaken  (*). 

Maar  het  voornaamfte  getuigenis,  't  welk  het  ganfche  ge- 
fchil    beüiffèn   moet  ,    blyft   nog    over :    dat ,    naamelyk , 

van 


(*)  De  perfoon,  tegen  wiens  beé'edigde  verklaaring  het,  naar  degedag- 
ten  van  den  Heer  Hcnry,  verraeetelbeid  of  verwaandheid  i;,  eenige  twyf- 
felingen  of  tegenwerpingen  in  te  brengen,  is,  zo  ik  '.vel  onderligt  ben,  de 
Jefuit  Elipt,  een  van  de  ftoutfte  en  onderneemzieklte  Jefuiten,  die  thans 
in  Engeland  zyn,  en  niet  minder  gefehikt  om  in  den  eenen  of  den  anderen 
wantióöpigèn  aanflag  gebruikt  te  worden  ,  dan  een  Garnet  of  een  Malagar- 
da.  Men  heeft  my  gezegd,  dat  de  berugte  brief  uit  Romen,  daar  ik  tevoo- 
ren  van  gefprooken  heb,  door  hem  gefehreeven  was;  en  de  Ontmaskeraar, 
die  van  al  hunne  zaaken  tatnelyk  goede  kennis  heeft,  verzekert  ons,  dut 
Mynbeer  Eli'ot  in  't  jaar  1756,  toen  die  brief  gefehreeven  is,  zoo  ver  van 
hier  was  als  Romen  (1).  De  Heer  Henry  kent,  als  eenaankweekeling,  en  , 
gelyk  ik  geloof,  een  aangenomen  zoon  van  de  Orde,  de  ongemeene  be- 
gaafdheden  van  den  man  wel,  en  verkieft  hem  daarom  liever  niet  te  noe- 
men. Ik  heb  niet  geweeten  ,  tot  dat  deeze  Heer  my  daar  van  onderregtte , 
dat  het  zeggen,  dat  bet  getuigenis  van  Priejlers  en  Je/uiten  geen  de  minjie 
kragt  behoorde  t*  hebben ,  een  zeggen  is  ,  't  welk  tegen  de  bekende  Wetten  van 
dit  Koninkrykftrydt,  en  had  wel  gewenfcht,  dat  hy,  of  de  Roomfchgezin- 
de  Raadgeever,  dien  hy  aan  zyn  zyde  had,  toen  hy  dien  brief  fchreef,  die 
Wetten  had  aangehaald.  Ik  zal  den  Heer  Henry  Bedingfeld  in  't  ge- 
ruft bezit  laaten  van  de  verheven  loftuitingen ,  die  de  voorvegter  der  Je- 
fuiten  en  hun  Vrinden  hem  hebben  gelieven  te  geeven  (2):  en  hier  alleen 
maar  aanmerken,  dat  hy  niets  uit  zig  zelven  en  zyn  eigen  welweeten  ver- 
klaart en  getuigt;  dan  dat  hy  een  volkomen  eetiyk.  man  is,  zonder  eenig  eigen 
belang  ,  en  dat  hy  alleen  veragt,  die  van  een  ander  gevoelen  zyi :  want  voor  'C 
geen  'er  meer  in  den  brief  van  Heer  Henry  gezegd  wordt,  hebben  wy  11  egts 
het  woord  of  de  eeden  van  twee  of  drie  Jefuiten  zonder  naam:  dat  is,  van 
Mentenen,  die  volgens  een  leer,  hun  Orde  byzonder  eigen,  iets  bezwee- 
ren  kunnen,  en  ter  zelver  tyd  niets  bezweeren,  gelyk  ik  uit  hun  befte 
Sehryveis  en  Godgeleerden  heb  aangetoond  (3):  die  geen  zwaarigheid 
maaken,  om  iets,  't  welk  ze  wetten  dat  valfch  is,  te  getuigen,  om  de 
eer  van  hun  Orde  op  te  houden;  en  die  het  nog  naauwelyks  zoo  zwaar 
als  een  vergeefl'elyke  zon.le  fchatten  ,  hun  wettigen  opperheer  te  ver- 
moorden ter  bevordering  van  't  welzyn  der  Heilige  Sociëteit. 

(1)  Six  Letters;  p.  15.      (2)  Full.  Confutat.  p.  73.      (3)  Rcply  to  * 
icurrilous  Painphlet.  p.  34.  35. 


ARCHI15ALD    B  O  W  E  R.  153 

Van  JJllliam  Sheldon,  Schildknaap*  een  Edelman,  wiens beminnc 
lyke  hoedanigheden  hem  geliefd  $n  dierbaar  maaien  by  allen  die  hem 
kennen.  Het  getuigenis  of  de  verklaaring  van  dien  braaven 
Edelman  voert  de  Óntmaskeraar  ten  toneele  met  deeze  woor- 
den. Nu  zal  ik  een  getuige  voortbrengen ,  wiens  verklaaring  de  Heer 
Bower  kezen  zal  met  fchaamte ,  de  voorjlanders  van  Bower  met 
eerbied  zullen  aannecmen,  en  daar  het  gemeen  meer  agt  opflaan  zal, 
dan  op  een  honderd  bee'edigdc  verklaaringen  van  iemand,  die  de  verfoei- 
jelyke  leer  van  inner  ly  ke  afzweering  en  jlilzwygende  agterbouding , 
(dat  is  de  leer  van  een  Jefuit)  aankleeft  (a).  Na  zulk  een 
hoogdraavende  inleiding,  zou  men  met  reden  verwagten  mo- 
gen ,  dat  men  dien  bcminnelyken  Edelman  zou  hooren  verklaa- 
ren  ,  dat  hy  my  die  brieven,  of  ten  minden  eenigen  van  de- 
zelven ,  had  zien  fchryven  ,-dat  ik  hem  deze]  ven  had  voorgelee- 
zen, en  hemverzogt,  die  aan  zynen  broeder,  den  Provinci- 
aal,  te  willen  bezorgen.     Maar  'c  is  hier  weder,  gelyk  het 

deezen  man  meermaalen  gaat,  Parturiunt  montes.  (Veel 

gefchreeuw  ,  en  weinig  wol).  De  Heer  Sheldon  verklaarc 
niets,  dan  't  geen  zeer  wel  waar  kan  zyn ,  niettegenftaande  egter 
de  brieven  verdigtfels  zyn  en  blyven.  Want  in  den  brief, 
dien  hy  over  dit  ftuk  aan  zyn'  Vrind  fchryft,  verzoekt  hy  hem 
vooraf,  den  Heer  Henry  Bedingfeld  te  willen  waarfebuwen,  dat 
hy  voorzigtig  ware,  en  van  het  berigt ,  dat  by  hem  nopens  den  Heer 
lio wer  gegeeven  had,  niet  meer  zcide,  dan  hy  kon  waar  maaken  (Z>). 
Dit  dagt  hy,  naar  't  fchynt,  een  zeer  noodzaakelyke  waar- 
fchuwing  te  zyn ,  en  begon  'er  daarom  zyn  brief  meé.  Ver- 
volgens verklaart  hy,  dat  hy  den  brief  van  my  aan  zyn  broeder 
nooit  geleezen  heeft ;  dat  hy  'er  ook  myn  naam  niet  heeft  zien  onder 
flaan;  maar  dat  zyn  broeder  hem  gezegd  heef  t ,  dat  die  brief  van  my 
kaam.  Zoo  dat,  alles  wel  ingezien,  dit  ganfche  getuigenis 
van  den  Heer  Sheldon,  daar  men  zooveel  ophefs  van  maakt, 
inderdaad ,  voor  zoo  ver  het  de  gewaande  brief  wiffeling  betreft , 
niets  anders  is  dan  een  getuigenis  van  Vader  Sheldon.  De  Ónt- 
maskeraar redeneert  'er  dus  over :  de  Heer  Sheldon  ge t uigt ,  dat 

d; 
(a)  FulL  Confutat.  p.  77.      (6;  Ibid.  p.  78. 

V 


154-         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

de  Provinciaal  der  Jcfuiten  hem  gezegd  heeft ,  dat  hy  een  brief  had 
ontvangen  van  B — r.  Hy  moet  'er  derhalten  zekcrlyk  een  van  B — r 
ontvangen  hebben;  bygevolg  is  het  ge/chil  bejli/l.  En  op  wiens 
getuigenis  is  het  beflilt?  Niet  op  dat  van  den  Meer  Sbeldon, 
die  van  de  briefwiffeling  niets  meer  wift,  dan  de  Jefuit  hem 
'er  van  gezegd  had;  maar  op  dat  van  den  Jefuit  zelvcn,  die 
'er  met  hem  over  gefproken  heeft.  Alles  ruft  hier  derhalven 
weder  op  het  gezag  van  een  Jefuit,  en  het  gefchil  blyft  nog 
even  onbeflift ,  ten  ware  men  het  getuigenis  van  een  mislei- 
denden ,  of  misleiden  Jefuit  voor  voldoende  wilde  erkennen 
en  genoegzaam  om  't  fluk  te  befliffen.  Van  een  misleidenden  of 
misleiden  Jefuit,  zeg  ik;  want  ik  wil  zelfs  Vader  Sbeldon  niet 
befchuldigen  ,  dat  hy  willens  en  weetens  deel  gehad  heefc 
aan  zoo  fnood  en  grof  eene  bedriegerye ,  zoo  lang  ik  myn  be- 
fchuldiging  niet  waar  kan  maaken.  Zo  hy  zelf  niet  misleid 
geweeft  is,  maar  de  hand  meê  aan  't  bedrog  gehad  heeft,  kon- 
de  hy  ,  nog  zynen  broeder  nog  iemand  anders ,  wie  't  ook  zou 
mogen  wezen,  agter  't  geheim  laaten,  zondereenen  van  de 
vaftgeftelde  zetregels  der  Orde  te  verbreeken ,  waar  door  aan 
alle  leden  van  de  Sociëteit  ftriktelyk  verbooden  wordt  ,de geheime 
onderhandelingen  en  bedryven  der  Orde  aan  ivaereldlyken  of  anderen 
te  ontdekken ,  hoe  zeer  die  anderszins  de  Sociëteit  ook  mogen  geneegen 
en  toegedaan  zyn,  of  hoe  na  zy  iemand  van  de  leden  in  den  bloede  bc- 
fiaan  mogen.  In  't  kort,  het  getuigenis  van  den  Heer  Sbeldon 
bewyft,  op  zyn  beft  genomen,  niets  meer,  dan  dat  hy  van 
zyn  broeder,  den  Jefuit,  die  gewaande briefwiffeling  gehoord 
heeft ;  even  gelyk  zeker  ander  Edelman  van  zyn  broeder,  ook 
een  Jefuit,  gehoord  had,  dat  ik  de  Inquifitic  hadbeftoolen  (a): 
maar  dat  getuigenis  kan  geenszins  de  waarheid  van  die  ge- 
waande briefwifleling  zelve  bewyzen;  o^deOntmaskeraarmoett. 
eerft  kunnen  toonen,  daar  hy  egter  waarfchynlyk  vry  wat 
werks  aan  zal  hebben,  dat  de  Jefuit  nog  zelf  misleid  geweeft 
is,  nog  zyncn  broeder  misleid  heefr. 

Toen  'er  van  de  brieven  eerft  in  de  gezelfchappen  begon 

ge- 

(a)  Zie  boven  blad.  (7). 


A  R  C  II  I  E  A  L  D    EO  W  E  R.  155 

gefprokcn  te  worden,  verklaarde  deeze  zelfde  Edelman  aan 
:  Lord,  te  Batb  >  dat  by  niets  van  die  brieven  wijl.  Ik 
zal  het  zyn  Biegtvader  laaten  beiïiflen,  of  hy  in  dit  geval  zig 
een  weinig  behelpen  mogt  of  niet  met  dubbelzinnigheden,  om 
een  gelprok  over  dit  fluk  te  ontwyken  met  een  Pair  des  ryks, 
die  my  te  lang  gekend  ,  en  te  veel  verftand  had ,  om  tegeloo- 
ven,  dat  ik  my  ooit  weder  tot  de  Jefuiten  begeeven  zou,  of 
zulke  ongerymde,  onnozele  en  kermende  brieven  zou  hebben 
kunnen  lchryven  (*).     Maar  dit  durf  ik  my  egter  wel  ver- 

mee- 

(*)  De  Ontmaskeraar,  zig  het  anipt  van  beflifler  van  gcweetensgevallen 
arimantigende,  tragt  in  zyn  laatlle  gefchrift  te  toonen,  d3t  de  Heer  Sbel. 
;oed  regt,  en  volkomen  naar  waarheid,  beift  kunnen  zeggen,  dat  by 
I  van  de  brieven,  die  men  voo-onderüelt  dat  ik  aan  zyn  broeder, 
Vader  Sbeldon,  gefchreeven  hebbe ,  nicttegenftaande  hy  één  van  dezelven  ge- 
zien had,   en  hem  gezegd  was,  van  wien  die  kwam,  en  wat  'er  de  inhoud 
van  was  (Complete  üeteclion  p.  15.)    Ik  wenfeh  de  Jefuiten  geluk  met  een 
man,  die  zulke  merkelyke  voortgangen  gemaakt  heeft  in  de  geweetenkun- 
dj  der  Orde,  en  zoo  ver  reeds  gevorderd  is  in  de  konft  om  deszelfs  geval- 
len te  befliflen.     Maar  het  doet  hier  waarlyk  zeer  weinig  ter  zaak,  of  de 
Heer  Sbeldon,  by  die  gelegenheid  ,  zich  aan  voorbedagte  dubbelzinnigheid 
fchuldig  gemaakt  heeft  of  niet.  Het  geen ,  daar  ik  in  myn  Reply  p.  42. 43  ,  op 
aandrong,  en  dat  de  Ontmaskeraar  niet  waardig  geoordeeld  heeftom  'er  ge- 
wag van  te  mnaken  ,  was  ,  dat  het  getuigenis  van  den  Heer  Sbeldon  niet  dt 
waarheid  bewees  van  de  gewaande  briefwijfeling ,  gelyk  de  Ontmaskeraar  be- 
weerde,  maar  enkel  en  alleen  de  waarheid  hier  van,-  dat,  naamelyk,  die 
Heer  uit  zyn  broeder,  denjefuit,  van  die  brief «-illrl ing  gehoord  had :  op 
-   wyze,   als  het  getuigenis  van  een  ander  Heer,  even  geloofwaar- 
de  Heer  Sbeldon ,  niet  bewyit ,  dat  het  waar  is ,  dat  ik  de  I 
beitoolen  heb;    maar  alleen,    dat  het  waar  is,   dat  hy  uit  den  Jefuitzyn 
broeder,   van  die  diefltal  gehoord  heeft;  gelyk  ook  het  getuigenis  van  een 
de-rden  ?Ieer,  een  Baronet,  niet  bewyft,  dat  ik  denRoomfchen  Godsdienft 
verzaakt  heb,   omdat  men  my  geen  liiffchop  wilde  maaken.     (Zie  boven 
bladz.  (7).    Maar  alleen,   dat  hy  dat  van  de  Jefuiten  had  hooren  zeggen. 
Dit,  denk  ik,  is  deonbetwiftbaare  waarheid,  en  zoo  duidelyk,  dat  yder  't 
Maai  de  Ontmaskeraar,  die  door  zyn  overgroote  liefde  tot 
de  waarheid,  dit  over  't  hoofd  ziet,  vertelt  zyn  leezersonophoudelyk  ,  dat 
bet  getuigenis  van  Sheldon  zekerlyk  de  waarheid  van  de  britfwijfeling  bewyjl , 
(het  geen  het  zekerlyk  niet  doet,  dewyl  die  Heer  alleen  maar  van  hooren 
en  niets  uit  zyn  eigen  wdweetcn  getuigt)  en  dat  de  jammerlykeuit- 
daar  ik  genoodzaakt  ben  my  mei  te  behelpen, alleen  dienen  om  de  zwak- 
V  2  tM 


i56         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

meeten  te  zeggen ,  dat  men  weinig  Edellieden  zou  vinden  ,  die 
als  getuigen  zouden  willen  verfchynen,  om  in  't  openbaar 
verklaaringen  te  geeven  van  een  zaak,  daar  zy  in  een  byzon- 
der  gefprek  gezegd  hadden ,  dat  ze  niets  van  -wijlen. 

De  Heer  Sheldon  berigt  ons  in  zyn  brief,  dat  de  Jefuit,  zyn 
broeder,  hem  zeide,  dat  dat  een  brief  was  van  B — r;  waai-  in 
dezelve  verzogt,  bit  geld  weer  in  banden  te  mogen  hebben,  dewylhy 
de  Vrouw  moeji  bezorgen ,  eer  hy  kon  wederkeeren.  Maar,  't  geen 
Vader  Sheldon,  hier  aan  zyn  broeder  zeide,  ftrydt  regtdraads 
tegen  't  geen  Vader  Carteret  een  edelen  Hertog  vertelde.  Shel- 
don zegt  aan  zyn  broeder  in  't  jaar  1746  of  1747,  dat  ik  bet  geld 
verzogt  weer  in  handen  te  mogen  hebben,  dewylik  de  Vrouw  bezor- 
gen moefl ,  eer  ik  kon  wederkeeren  ,'  en  Carteret  vertelde 
den  edelen  Hartog,  dat  ik  wedergekeerd  tvas  in  't  jaar  1745; 
zoo  dat  ik,  volgens  den  eenen,  nog  niet.  wedergekeerd  was  in 
't  jaar  1747;  en,  volgens  den  anderen,  al  was  wederge keerd, 
in  1745;  indien  Sheldon  derhalven  de  waarheid  fprak,  maakte 
Carteret  dien  Hartog  een  logen  wys :  fprak  Carteret  de  waar- 
heid, Sheldon  deed  het  zyn  broeder.  Maar  daarenboven  werpt 
ook  het  getuigenis  zelf  van  den  Heer  Sheldon,  't  welk,  gelyk 
ik  getoond  heb ,  inderdaad ,  niets  anders  is  dan  maar  een  getuige- 
nis van  Vader  Sheldon,  de  geloofwaardigheid  van  de  brieven 
te  eenemaal  overhoop:  want  in  die  brieven  doet  men  my 
overal  fpreeken  als  iemand,  die  reeds  wedergekeerd  was  tot  de 
Kerk  en  tot  de  Orde  beide;  en  zelfs  doet  men  my,  al  ftraks, 
den  eerften  van  die  brieven  fchryven  op  den  laatften  dag  van 
myn  afzondering ,  die  ik  op  het  wederkeeren  tot  de  Orde  hield. 
Hoe  kon  dan  Vader  Sheldon  tegen  zyn  broeder  zeggen  ,  dat  ik 
myn  geld  verzogt  v/eer  in  handen  te  mogen  hebben ,  dewyl  ik 
de  Vrouw  bezorgen  moefl: ,  eer  ik  kon  wederkeeren:  dat  is,  eer 
ik  doen  kon,  't  geen  men  my  in  die  brieven  laat  zeggen,  dac 
ik  reeds  gedaan  had ! 

De- 

beid  van  myn  zaak  aan  tl  turnen,  jfammcrlyke  uitvlugten  ,  tnntselt  vitteryen , 
Jejuitijchc  jlreeken  &c.  zyn  de  gewoone  itopwoorden  van  deezen  man  aia 
hy  niet  meer  weet  wat  hy  zeggen  zal. 


A  R  C  II  1  3  A  L  D    BOWER,  157 

Dewyl  de  Ontm  1  aar,  uit  zyn  overgroote  liefde  voor  de 
waarheid,  de  zwaarighed  n ,  die  hy  niet  weet  op  te  lollen, 
doorgaans  over  't  h<  ofd  zier,  verwagtte  ik  niet,  moet  ik  be- 
kennen, dat  by  eenige  melding  zou  gemaakt  hebben  van  de 
getuigeniflen  van  Carter  et  en  van  Sbeldon,  die  al  te  taftbaar  el- 
kander tegenfpreeken ,  om  ooit  over  één  gebragc  te  kunnen 
worden.  Maar  dewyl  de  geloofwaardigheid  van  twee  uitmun- 
tende Jefuicen,  beide  Provinciaalen  van  zyn  Heilige  Sociëteit , 
hier  in  merkelyk  gevaar  was  ,  agtte  hy  het  zyn  pligt  te  zyn 
om  ten  minften  eens  te  beproeven ,  of  ze  niec  over  één  te  bren- 
gen varen,  en  gelukkig  viel  hem  een  onderfcheiding  in  den 
zin,  die,  gelyk  hy  ons  gaarne  zou  willen  doen  gelooven,  alle 
tegenftrydigheid  te  eenemaal  wegneemt.  Die  onderfcheiding 
beftaat  hier  in:  dat  weder  in  de  Orde  aangenomen ,  of  weder  met 
de  Orde  verzoend  te  zyn;  en  tot  de  Orde  weder  te  keer  en,  twee 
zeer  verfchillende  dingen  zvn.  Het  is  waar,  zegt  hy,  dat  ilc 
door  Vader  Carteret  weder  in  de  Orde  aangenomen  wierd  in  't  jaar 
1745:  maar  daar  om  kan  men  egter  met  waarheid  nietzeggen, 
dat  ik  toen  wederkeerde  tot  de  Orde;  dewyl  deeze  laatfte  woor- 
den volgens  h^n  natuurlyke,  eenvoudige,  en  gewoone  bete- 
kenis niet  cen  wederkeer  en  in  de  Orde  aanduiden ,  maar  een  we- 
derkeeren  naar  Vlaanderen ,  Frankryk ,  Duitfcbland  of  e  enig  ander 
gewcje  over  Zee:  en  men  kan,  zegthy,  die  woorden  in  geen 
anderen  zin  verdaan,  zonder  ze  te  wringen,  en  te  verdraai- 
jen.  (Complete  DcteSion.  p.  15.)  In  denzelfden  zin  moeten 
v.-y,  volgens  hem,    ook  verdaan  deeze  woorden  van  Vader 

Maire:  B r  trad  heimelyk  in  onderhandeling  met  de  Overjlen  van 

het  Lighaam ,  dat  hyverlaatenhad,  om  tot  hetzelve  weder  ie 
keeren.  (Ibidem,  p.  50.}  daar  het  woordje  hetzelve  niet  be- 
trekkelyk  is,  zegt  hy,  tot  het  voorgaande  woord  Lighaam , 
maar  tot  Aziën,  Afrika,  of  Amerika,  of  eenig  ander  gewelï 
over  Zee,  in  deneenen  of  den  anderen  hoek  van  de  waereld. 
Dus  wierd  ik  dan  in  de  Orde  weder  aangenomen,  zonder  tot 
de  Orde  weder  te  keeren ;  en  dus  ftemt  het  getuigenis  vaa 
Vader  Carteret,  die  verklaart,  dac  631  ;i;y  in  de  Orde  weder  aan- 
tam  in  't  j-ar  1740  >   volkomen  overeen  met  dat  van  Vader 

V  3  Stol- 


158      •  VERDEEDIGING  van  den  Hef.ii 

Sheldon,  die  zyn  broeder  vertelde,  dat  ik  niet  wedergekecriïvris 
in  't  jaar  1745  of  1747.  Oiiando  ulluin  invenies parem  !  Waariyk  , 
deeze  man  heeft  zyn  weerga  niet  in  ongerymdheden  en  war- 
taal. Wat  Roomfchgezind  Schryver  nam  ooit,  om  twee  regt- 
draads  tegen  elkander  itrydende  befluiten  van  twee  verfchei- 
den  Paufen  ,  tot  behoud  der  onfeilbaarheid,  overeen  te  bren- 
gen, zyn  toevlugt  tot  zoo  erbarmiyk  een  loopje,  als  daar  de 
Qnt maskeraar  zig  hier  van  bedient,  om  deregtdraads  tegen  el- 
kander ftrydende  getuigeniffen  van  twee  Jefuiten  met  malkaar 
te  doen  paaren,  om  hun  geloofwaardigheid  te  redden?  Lie- 
ver had  hy  dit  verfchil  tuflchen  Carterct  en  Sheldon  mogen  over 
't  hoofd  zien,  en  die  twee  Provinciaalen  van  zyn  Heilige  So- 
ciëteit elkander  tot  logenaars  laaten  maaken;  even  gelyk  hy 
het  verfchil  over  't  hoofd  gezien  heeft  tuffchen  die  twee  uit' 
muntende  mannen  en  Gay,  die  hen  beide  tot  logenaars  maakt, 
dewyl  hy  verklaart,  dat  ik  al  voor  twintig  jaar  de  Mis  ge- 
daan heb,  en  dat  ik  bygevolg  al  over  twintig  jaar  weder  ver- 
zoend moet  geweeft  zyn  met  de  Kerk  en  de  Qrde,  beide  (*). 

En 

(*)  Jan  Gay,  die  lange  jaaren  knegt  is  geweeft  by  de  Provinciaalen  van 
tic  Jefuiten,  vertelde  aan  Mynlieer  Edwards,  Snuifkooper  in  St.  Martin*! 
Court ,  dat  hy  in  'c  Vertrek  geweeft  was,  toen  ik  Mis  deed,-  en  dat  dievlfi'y 
bediend  wierd  van  Vader  Turberville  (i).  Maar  nu  is  het  ontwylïelbaar 
zeker,  dat  ik  geen  Mis  doen,  dat  is,  de  allereerwaardigfte  plegtighcid 
van  den  Roomfchen  Godsdicnft  vem'gten  kon,  zoo  lang  ik  onder  dengroo- 
ten  Kerkban  lag,  als  een  afvallige  beide  van  de  Kerk ,  en  van  de  Orde;  en 
derhalven  moet  ik  ook  toen  reeds  met  beide  al  weder  verzoend  geweeft 
zyn;  dat  is,  nu  al  twintig  jaar  geleeden :  want  de  Heer  Turberville,  die, 
fchoon  Provinciaal  van  de  Orde,  ïny  de  eer  deed,  om  ray  by  die  gelegen- 
heid, als  myn  klerk,  op  te  wagten,  is  nu  al  twintig  jaar  dood  geweeft  (2). 
Dit  was  het  antwoord,  't  welk  ik  op  die  vertelling  gaf,  in  myn  Iieply  p. 
50:  en  maakte  'er  toen  dit  befluit  uit  op;  dat,  een  van  beide,  of  het  ge- 
tuigenis van  Gay ,  't  welk  vooronderftelde,  dat  ik  al  over  twintig,  en  meer 
jaaren,  weder  met  de  Kerk  en  Orde  verzoend  was  geweeft,  valfchmoeft  zyn  , 
of  anders  de  verklaaring  van  Vader  Carter -et ,  die  in  hield,  dat  die  verzoe- 
ning niet  gefchied  was,  dan  eerft  in  't  jaar  1745,  toen  hy  my  met  beiden 
wederom  verzoend  had.     De  Ontmaskeraar  had,  zou  men  denken,  wel  't 

een 
(1)  Full.  Confutat.  82.       (2)  Sec  my  Rcp'y.  p,  50. 


ARCIIIBALD     B  O  W  E  R.  i5) 

En  dus  keerde  ik  dan,  volgens  den  cenen  van  die  zoo  hoog 
geroemde  getuigen,  tot  de  Orde  weder  in'tjaar  1745:  volgens 
/eelé  jaaren  te  vooren  wederge- 
keerd geweeft  ;  en  volgens  den  derden ,  keerde  ik  r.iec  weder, 
1!  ld  eerft  een  j  2  Jaarna.     Zonderlinge  gecuigen  ,  ze- 

ker, om  mee  hun  verklaaringen  op  Ce  weegen  tegen  de  aller- 
grootfee  onwaarfchynlykheden ! 

Maar  de  Generaal,  zegt  de  Ontmaskcraar ,  eifchte,  dat  B — r 
over  zee  ging;   en  zoo  lang  hy  dat  niet  deed,  kan  men  niet 
en  Jat  hy  wedergekeerd  was  tot  de  Orde,  of  tot  bet  Ligbaam, 
dat  1  bad.     Ik  Antwoorde,  1.  Op  het  oogenblik, 

dat  ik  verzoend  wierd  met  de  Orde,  of  wedier  in  de  Orde 
wierd  toegelaateh,  en  door  het  vernieuwen  van  myn  gelof- 
ten, weder  een  Jefuit  wierd,  kon  ik  in  den  ftrikften  en  ei- 
gentlykften  zin  gezegd  worden,  wedergekeerd  te  zyn  tot  de  Orde 
of  tot  het  Ligbaam,  dat  ik  zcr'.aatcn  bad.  Maar,  volgens  de 
verkJaaring  ,  die  de  Ontmaskeraar  'er  van  geeft,  zou  ik  als 
een  Jefuit,  dat  is,w  dit  Ligbaam  zelf,  dat  ik  verlaaten  had,  heb- 
ben 

een  of  't  ander  antwoord  mogen  gecven  op  die  tegenwerping.  Maar  hy 
merkte  wel ,  dat  hy  dezelve  niet  kon  oplofTen ,  zonder  éénen  van  zyn  twee 
voiftbaare  getuigen  'er  aan  op  te  offeren :  en  eenen  van  de  twee  c  p  te 
geeven,  was  eveneens,  als  of  hy  ze  beide,  en  alle  anderen  opgaf ,  dewyl  ze 
allen  uiteen  en  't  zelfde  grondbeginfel  te  werk  gingen.  JIv  verkoor  der- 
halven  wyffelyk,  (hoe  éerlyk  laat  ik  de  waereld  oordcelen  J  om  van  de 
verdediging  niet  te  reppen,  en  't  gemeen  alleen  kennis  te  geeven  van  de 
bcfchuldiging  met  de  volgende  voorden:  c'.at  U — r  Mis  gedjar.  beeft  te 
Lond. •  i  door  Mr.  Jan  Gay,  die  êp  dien  tyd  in  't  Vertrek  was  (3). 

lai  een  (taaltje  van   de  opregtheid  van  dien  man,  en  van  zyn  liefde 
;,    die  hem  alleen  aangcdiceven  heeft ,  om  zig  in  dit  ge- 
zaal;  van  de  verongclyktc  Jefuiten  op  te  vet 
i .  zal  ik  hem  r.og  deeze  twee  fluitredenen  te  nerlcnauwen 
;-.:  B— r  betft ,  nu  twintig  jaar  geleeden ,  Mis  gedaan,  zu  men  Gay  ge- 
moet ,  en  Gay  is  een  man  van  onbetwiflbaare  gehcftuaardigbtid :  maar 
B — r  kon  geen  Mis  doen ,  zonder  eerjl  met  de  Kerk  en  syn  Orde  weer  verzoend 
te  zyn:by  moet  der  talven,  nu  twintig  jaar  geleeden  ,  met  beide  al  weer  verzoend 
gewetft  zyn,  en  Carteret  getuigt  val/eb  ,  als  by  zegt,  dat  by  niet  eer  met  bei- 
de 
(3)  Coir;-!ete  DctecUon.  p.  19. 


1C0        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ben  kunnen  leeven  en  fierven,  zonder  datmenegter,  indien  ik 
niet  over  zee  ging,  zou  hebben  kunnen  zeggen, dat  ik  wedergekeerd 
was  tot  het  Lighaam  dat  ik  vcrlaatcn  had ,  dewy]  deeze  woorden  , 
zo  men  ze  niet  wringen  en  verdraayen  wil ,  geen  wederkeeren  be- 
tekenen tot  het  Lighaam  dat  ik  verlaaten  had,  maar  eigentlyk een 
wederkeeren  naar  Vlaanderen,  Frankryk,  Spanjen,  of  Italiën,  of 
naar  eenig  geweft ,  daar  ik  nog  nooit  te  vooren  geweeft  was. 
Verbeeldt  zig  deeze  man ,  dat  'er  in  geheel  Engeland,  iemand 
te  vinden  is,   die  dom  en  oordeelloos  genoeg  is,  om  niet  te 

zien , 

de  weer  verzoend  is ,  dan  in  't  jaar  1745  — —  E— r  wierd  niet  eerder  met  de 
Kerk  neg  met  zyn  Orde  weer  verzoend,  dan  in  't  jaar  174.5,  20  men  Vader 
Carteret  gelooven  moet,  en  byisienmanvan  de alleronbetwifthaarfie geloofwaar- 
digheid: nu  kon  B — r  geen  Misdoen,  of  by  mosjl  eerjl  met  beide  weer  verzoend 
zyn;  bygevolg  beeft  by  nu  twintg  jaar  geleeden  geen  Mis  gedaan,  en  Gay  loog 
toen  by  den  Snuif kooper  vertelde ,  dat  by  ze  toen  deed.  Dus  zegt  hier  deknegt 
dat  de  meefter,  en  de  medter  dat  de  knegt  liegt.  De  knegt  laat  iny  de 
Mis  doen,  eer  ik,  nog  met  de  Kerk,  nog  met  de  Orde  verzoend  ben  :  en  de 
meefter  weet  niet  (want  anders  zouden  wy  'er  zekerlyk  wel  van  gehoord 
hebben)  dat  ik  ze  ooit  gedaan  heb  ,  na  dat  ik  weer  verzoend  ben  met  beide. 

Het  is  myn  antwoord  op  deeze  befchuldiging  alleen  niet,  't  welk  de  np- 
regte  en  eerlyke  Ontmaskeraar ,  in  zyn  laatlt  gefchrift,  niet  voordagt  voor 
't  gemeen  verborgen  gehouden  heeft.  Hy  fchynt  van  't  gevoelen  te  zyn 
van  dien  regter,  die  niet  wilde,  dat  de  raad  ook  de  andere  party  zouhoo- 
ren,  om  dat  'er  de  zaak  altyd  maar  verwarder  door  wordt:  en  daarom 
heeft  hy  ook  in  dat  hlterfchiift  al  de  verfcheiden  befchuldigingen,  die  hy 
in  zyn  andere  drie  tegen  my  had  ingebragt,  weer  van  vooren  af  aan  opge- 
teld, maar  wel  naauwkeurig  zorg  gedrnagen  orn  tegen  zyn  leezers  geen 
woord  te  reppen  van  myn  wedcrleggingen ,  even  als  had  ik  verftomd  ge- 
ftaan,  en  niets  meer  tot  myn  verdediging  wectcn  te  zeggen.  Ik  heb  ge- 
dagt  een  geheel  anderen  weg  te  moeten  inflaan;  en  heb  niets  agtergehou- 
den,  niets  ten  minden,  dat  eenige  betrekking  heeft  tot  de  Hoofdbefchul- 
diging;  maar  heb  de  redenen  en  bewyzen  ,  die  hy  tot  derzelver  ftaaving  in- 
brengt ,  in  haar  volle  kragt  voorgefteld,  en  inyn  antwoorden ,  op  dezelfde 
bb.dzyde,  vlak  daar  tegen  over  gcplaatft.  Een  duidelyk  blyk,  dat  ik  ge- 
heel geen  wantrouwen  heb  op  myn  zaak  ;  maar  wel ,  dat  hy  de  zyne  mis- 
trouwt. Van  deeze  onvrindelyke  manier  van  handelen  ,  om  geen  fterkeruit- 
drukking  te  gebruiken,  vinden  wy  een  ander  merkwaardig  voorbeeld  op 
bladz.  21  van  zyn  Complete  DsteÜion  of  volkomen  ontdekking ,  gelyk  hy  hec 
aoemt.    Hy  had  my  in  een  van  zyn  gefchriftjes   (4)   venveeten,   dat  ik 

in 

(4)  Full.  Confutat.  p.  70. 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R.  161 

zien,  dat  hy  hier  als  naar  een  ftrootje  grypt,  om  zig  en  zyn 
twee  Provinciualen  boven  water  te  houden  ?  Maar,  gewiffe- 
Jyk,  hy  moet  zinken,  en  zy  met  hem. 

2.  Uit  geenen  van  de  brieven,  die  men  de  mynen  noemt, 
blykt  het,  dat  men  ooit  van  my  geëifcht  heeft,  dat  ik  over 
zee  zou  gaan,  en  zelfs  uit  den  eerden  van  dat  zestal  blykt 
regt  het  tegendeel.  Want  daar  geeft  de  Generaal  my  de 
keur  van  een  Provincie ,  die  befl  naar  myn  genoegen  zon  zyn,  zon- 
der een  eenige  uit  te  zonderen.  En  nogtans,  wie  zou  dat 
ooit  in  't  hoofd  hebben  kunnen  krygen?  wil  de  Ontmaskeraar 
uit  die  eigen  woorden  befluiten,  dat  de  Generaal  Engeland  wel 
degelyk  heeft  uitgezonderd.     Uit  welke  worden ,  zegt  hy  v  bet 

Jcby 

in  dseze  laatfte  twaalf  jaaren  meer  dan  eens  ter  Biegt  geweeft  was  :  een  pleg- 
ti^beid,  zoo  noodzaake'.yk ,  om  de  vlekken  vanmynjlruikelingen  en  dwaasbeden 
af  te  wajjiben.  Ik  antwoordde  'er  op,  dat,  zo  ik  in  deeze  laatfte  twaalf 
jaaren  ter  liicgt  geweeft  was  ,  ik  dan  ter  Biegt  was  geweeft ,  terwyl  ik 
Kerkelyke  gemeenfehap  en  Avondmaal  hield  met  de  Kerk  van  Engeland: 
terwyl  ik  in  alle  gezel fchappen  my  niet  ontzag  te  fpreeken  van  deverfoeie- 
lyke  leerftukken  en  bygeloovige  gebruiken  van  't  Pausdom :  terwyl  ik  in 
dtie  Huwlyks  onderhandelingen  tellens  was  ingewikkeld,  gelyk  de  Ontmas- 
keraar my  onderrigtte.  terwyl  ik  leefde  als  een  Proteftant,  en  als  een  Leek 
&c.  en  bygevolg,  terwyl  ik  wilt,  dat  geen  Priefter  my  zyn  vryfpraak  ver- 
leenen  kon:  ja,  terwyl  ik  wift,  dat  ik  in  plaats  van  door  die  plegtigbeid  de 
vlekken  van  myn  Jiruikelingen  en  dwaasbeden  af  te  wajfcben,  volgens  de  leer 
van  de  Kctk  van  Romen,  een  niéuwe  vlek,  zwarter  dan  alle  de  anderen ,  'er 
nog  zou  by  doen,  naamelyk  die  van  Heiligfchendery,  en  misbruik  van  't 
heilig  verbondzegel.  En  was  het  dan  met  zulk  een  oogrrerk  dat  ik  ter 
Liegt  ging?  Of,  wat  kon  ik  tog  anders  my  voordellen  en  verwagten  van  't 
volvoeren  van  dat  gedeelte  van  myn  pligtï  Wat  van  twee  is  nu  het  onwaar- 
fchynlykft,  of  dat  de  Jcfuit,  die  dit  aan  verfebeiden  Heeren  van  aanzien,  en 
'eld  onder  anderen  aan  den  Ontmaskeraar  zelven  verhaalde,  hun 
waarheid  verhaal  I  heeft,  of  dat  ik  ter  Biegt  zou  gegaan  zyn,  met 
oogmerk  om  vergiffenis  van  myn  zonden  te  verkrygen,  terwyl  ik  wift,  dat 
igten  van  die  plegti^heid  alleen  ftiekkcn  kon,  om  myn  misdaaden 
en  fchuld  te  verzwaaren?  Dus  beantwoordde  ik  die  befchuldiging  in  myn 
Reply  p.  49.  50.  en  egter  bevinden  wy  die  zelfde  vertelling  weer  op  nieuw 
door  den  Ontmaskeraar  op  de  baan  gebragt,  in  zyn  laatfte  gefchrift  en  geen 
meer  gewag  van  myn  antwoord  gemaakt,  dan  of  ik  'er  on  gezweegen  had. 
Wie  moet  zig  niet  over  's  mans  opregtbiid,  onpartydigbeid ,  en  brandende 
liefde  tot  de  waarheid  verwonderen! 

X 


jÖ2       VERDEEDIGING  van  den  Heer 

fcbynen  zou,  dat  de  Heer  Retz,  (de  Generaal)  Engeland  bad  uit- 
gezonderd (a).  Een  redeneering,  die  hier  op  uk  komt;  de  Ce- 
ntraal gaf  Ó — r  de  keur  van  een  Provincie,  die beji  naar  zyn ge- 
noegen was',  bygevolg  zonderde  by  Engeland  uit:  hetwelk,  ge- 
]yk  hy  aanftonds  zegt  in  den  volgenden  zin,  hem  boven  alle  an- 
dere Provinciën  beft  behaagde.  Dit  gevolg  is  zoo  aartig  en  juiftj 
dat  ik  niet  heb  kunnen  nalaaten  van  'er  hartelykom  te  lachen. 
Yder  een ,  behalven  de  Ontmaskeraar ,  zou  'er ,  natuurlyker  wyze, 
regc  het  tegendeel  uit  beflooten  hebben;  temeer,  daar  men 
my ,  in  denzelfden  brief,  die  aan  den  Provinciaal  doet  fchry- 
ven:  ik  laat  het  aan  mv  oordeel,  of  ik  in  flaat  zou  zyn ,  om  bier 
dienjl  te  doen  of  niet ;  het  welk,  indien  de  Generaal Engelandhad 
uitgezonderd,  zoo  veel  geweefl  zou  zyn,  als  my  van  zyn  oor- 
deel te  beroepen  op  dat  van  den  Provinciaal,  en  hem  te  laa- 
ten  befliffèn,  of  ik  in  ftaat  was  om  dienft  te  doen  op  een  plaats, 
daar  de  Generaal  geoordeeld  had,  dat  ik  van  geen  dienft  kon 
zyn.  Had  de  Generaal  reeds  Engeland  uitgezonderd  ,  dan  had 
de  Provinciaal  geen  vryheid  en  magt,om  my  daar  te  houden, 
en  ten  dienft*  der  Orde  te  gebruiken:  en  derhalven  is  myn 
voorftel  of  verzoek,  dat  ik  hem  daar  doe  ,  een  duidelyk  be- 
wys ,  en  een  bewys ,  daar  niets  op  te  antwoorden  valt ,  dat  de 
Generaal  Engeland  niet  uitzonderde,  of  liever,  dat  de  Jefui- 
ten,  toen  zy  die  brieven  verdigtten,  niet  voor  hadden,  om 
de  leezers  te  doen  denken  ,  dat  hy  Engeland  uit  diealgemee- 
ne  keur  had  uitgezonderd. 

Uit  dit  alles  nu  blykt  ontwyffelbaar ,  dat  de  Ontmaskeraar 
niet  meer  wift,  wat  hy  zeggen  zou,  toen  hy,  om  zyn  twee 
Provinciaalen  met  elkander  overeen  te  brengen,  beweerde, 
dat  de  Generaal  eifchte  dat  ik  over  zee  ging:  dat  hy  dingen 
fpreekr,  die  zeer  fterk  naar  wartaal  fmaaken,  als  hy  zegt, dat 
de  onderhandeling  met  den  Generaal,  of  ik  over  zee  zou  gaan, 
of  hier  dienft  doen,  vier  geheele  jaaren  agter  een  duurde;  dat  is 
van  't  jaar  1741  tot  1745:  en  dat  de  voorzigtige  afvallige,  ge- 
lyk  het  hem  behaagt  my,  in  den  gewoonen  ftyl  van  zyn  nieu- 
we 

(a)  Six  Letters,  p.  25. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    BOWER,  ig3 

vc  Vrinden,  te  noemen,  eerft  al!es  wat  hy  in  de  waereld  had 
in  handen  fteloe  van  de  Jefuiten ,  en  toen  begon  met  hun  te 
fpreeken  over  de  voorwaarden  ;  waarin  hy  den  voorzigtigen  af- 
valligen, naar  't  Tny  voorkomt,  de  rol  doet  fpeelen  van  een 
man,  dien  't  een  weinig  in  de  harflens  geflagen  is.  De  lee- 
zer  kan  een  breedvoeriger  omhaal  van  deeze  fraaie  redenee- 
ringen vinden,  in  zyn  FulL  Confatation. p.  40:  en  hy  herhaalt 
ze  nogmaals  in  zyn  laatfte  twiftfehrift  p.  19  ,  20.  Schoon  ik 
dat  alles  reeds  oncegenfpreekelyk  weerlegd  had  in  myn  Reply 
p.  13.  14:  en  voegt  'er  zelfs  nog  by,  dat  de  Generaal  het  over- 
zee gaan  van  B — r  aanzag  ah  de  eenigjle  voldoende  blyk  vanzynop- 
regtheid;  hoewel  hy  te  vooren  ons  verhaald  had,  dat  ik  al  ze- 
dert  het  jaar  1741,  toen  die  gewaande  onderhandeling  begon, 
zulke  blyken  van  myn  opregtheid  gegeeven  had,  dat  'er  geen  reden 
meer  overbleef  om  te  tvoyffelen  of  ik  het  mogelyk  voel  opregt  meende 
(7).  In  't  kort  Vader  Sheldon,  als  hy  tegen  zyn  broeder  zegt 
in  't  jaar  1746  of  1747, dat  ik  myn  geld  weer  in  handen moell 
hebben,  eer  ik  tot  de  Orde  kon  wederkeer  en,  en  dat  ik  bygevolg 
op  dien  tyd  nog  tot  dezelve  niet  wedergekeerd  was,  fpreekt 
Vader  Cartcret  regtdraats  tegen,  die  verklaart,  dat  ik  in  't 
jaar  1745,  met  de  Orde  weder  verzoend ,  of  in  de  Orde  we- 
der aangenomen  was;  en  Gay  fpreekt  hen  beiden  weder  vol- 
mondig tegen ,  als  hy  getuigt ,  dat  ik  voor  twintig  jaar  de  Mis 
gedaan  heb;  dewyl  ik  onmogelyk  Mis  kon  doen, zonder eerft 
en  met  de  Kerk  en  met  de  Orde  weder  verzoend  te  zyn  (/>>): 
voeg  hier  by,  dat  de  Jefuit  Maire ,  die,  fchoon  hy  wilt,  't  is 
waar,  dat  ik  voorgaf een  talryk  huisgezin  te  hebben,  dat  ik  egter 
nimmer  gehad  of  voorgegeeven  heb  te  hebben ,  egter  nog  zoo 
onlangs,  als  in  't  jaar  1750,  niet  eens  wilt,  dat  ik  wedergekeerd 
wis,  tot  het  Lighaam,  dat  ik  verlaat  en  had,  maaralleen,  dat  ik 
met  myn  o~:srften  in  onderhandeling  was  om  tot  hetzelve  weder  te  kee- 
ren  {e).  Kan  nu  iemand  denken,  dat,  zo  ik  inderdaad  in 't 
jaar  1745  tot  de  Orde  wedergekeerd  was,  Mahe,  diezig  te 

Ro- 
ta) Full.  Confutat.  p.  40.    (6)  Zie  myn  Reply.  p.  50.  51.    (c)  Cojm- 
plece  Detcclion.  p.  49.  50. 

X   2 


i6\        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Romen  onthield,  daar  in  't  jaar  1750  nog  niets  van  gehoord! 
zou  hebben ,  of  zo  hy  't  gehoord  had ,  enkel  zou  gezegd  heb- 
ben, dat  ik  met  myn  ovcrften  in  onderhandeling  was  cm  tot  hetzelve 
weder  te  keerend  Met  één  woord;  het  getuigenis  van  Maire  be- 
wyft  onweerfpreekelyk ,  dat  de  zeven  brieven  onegt  en  valfch 
zyn:  want  in  die  brieven  laat  men  my  in  dejaaren  1746011 
1747  fpreeken  als  een  Boetvaardige  Jefuit ,  die  tut  het  Lighaam , 
dat  ik  verlaat  en  had,  was  wedergekeerd ;  en  volgens  Maire,  die, 
gelyk  duidelyk  blykt,  zyn  berigten  van  hier  had,  was  z'&  alleen 
in  onderhandeling  met  myn  overjlen  om  weder  te  keeren;  of,  liever, 
gaf  ik  voor,  in  myn  fchryven  aan  hun,  dut  ik  ge  neegen  was ,  om 
tot  het  Lighaam ,  dat  ik  verlaatcn  had ,  weder  te  keeren ;  in  hoop , 
dat  ik  hen ,  onder  dat  voorwend/el  de  eene  of  de  anderen  fom  gelds  zou 
mogen  ontfutzelen ,  die  ik  hoognoodig  had ,  om  myn  ialryk  huisgezin 
aan  de  kojl  te  helpen.  Maar  ondertuflchen  fprak  die  Jefuit  ze- 
kerlyk  de  waarheid,  toen  hy  aan  zyn  Roomi'chgezinden  Vrind 
fchreef,  dat  hy,  in  zyn  tegenwoordige  omftandigheden,  hem  geen 
getuig fchrift  nopens  my,  zoo  als  uy  hetzelve  verzogt,  be- 
zorgen kon.  Zy  waren  't,  naar  't  fchynt,  nog  niet  met  mal- 
kanderen  eens,  wat  zy  zouden  getuigen. 

Om  dan  nu  het  ganfchegefcb.il,  zoo  ver  het  de  zeven  be- 
TUgte  brieven  raakt,  kortelyk  op  te  maaken:  dat  ik  die  brie- 
ven zou  gefchreeven  hebben,  is  ten  uiterften  onwaarfchynlyk 
en  komt  zeer  na  aan  het  onmogelyke ;  of  ik  moeft  op  dien  tyd 
geheel  zot  en  buiten  myn  zinnen  geweeft  zyn.  (Zie  boven 
van  bladz.  (103)  totbladz.  (125)).  De  reden  en  bewyzen  ,  die 
de  Jefuiten  (*)  bybrengen  om  aan  te  toonen,  dat  ik 'er  de 
Schryver  van  ben,  zyn  taftbaar  ongerymd,  en  bewyzen  niets. 
(Zie  boven  van  bladz.  (91 )  tot  bladz.  (103)).  En  de  getuige- 
nifTen  en  verklaaringen,  daar  men  zoo  veel  ophefs  van  maakt, 
en  waar  reden  en  gezond  verftand  zelf  zwigten  moet,  beftaan 
enkel  en  alleen  in  getuigenifTen  van  Jefuiten,  of  van  men- 

fchen 

(*)  Ik  zeg  de  Jefuiten:  want  wat  den  Ontmasheraar  betreft,  dien  merk  ik 
aan  als  een  enkele  Pop,  die  door  de  anderen,  van  agter  de  lchermen,  op 
bet  toneel  gevoerd,  bewoogen  en  beftierd  wordt. 


ARCIIIBALD    BOWER.  165 

fchen  die  hunne  berigten  van  Jefuitcn  kreegen.  (Zie  boven 
bladz.  (152,  153)).  Dat  is,  in  getuigeniiTen  van  logenaars  en 
lafteraars,  die  'er  volgens  hun  eigen  grondbeginfels  voor  be- 
kend (laan,  en  die  ik  beweezen  heb,  dat  in  dit  zelfde  gefchil 
met  logens  en  lafteringen  hebben  omgegaan,  en  eikanderen, 
zoo  wel  als  hun  medegetuigen,  regtdraads  tegenfpreeken.  In- 
dien iemand  met  een  Halsmisdaad  voor  de  Regtbank  betigt, 
uit  verfcheiden  redenen  en  veelerhande  zamenloopende  om- 
ftandigheden  kon  aantoonen,  dat  het  ten  uiterften  onvvaar- 
fchyniyk  en  byna  onmogelyk  was,  dat  hy  de  misdaad  ,  daar 
hy  mee  beichuldigd  word,  begaan  had:  dat  zyn  befchuldi- 
gers  een  opgeraapte  hoop  van  de  fnoodfte  fielten  waren,  die 
den  aardbodem  betraden;  dat  zy  hem  een  onverzoenbaaren 
haat  toedroegen,  zyn  bederf gez'.vooren  hadden,  en  van  dien 
a.irc  waren,  dat  ze  nergens  voor  ftuilten,  zo  ze  flegts  hun 
wraakluft  aan  de  zulken,  die  hen  getergd  hadden,  voldoen 
mogten  :  dat  zy  eikanderen  in  hun  verklaaringen  regtdraads  te- 
genfpraken  ,  en  tegen  hem  getuigenis  gegeeven  hadden  van 
iets,  't  welk  zy  wiften,  ja  op  hun  belydenis  overtuigd  waren 
dat  ze  geweeten  hadden ,  dat  valfch  was :  zou  'er  wel  eenig 
rigter  op  de  ganfche  waereld  zyn,  die  op  zulke  bly ken,  den 
aangeklaagden  egter  veroordee'en  en  fchuldig  verklaaren  zou 
aan  de  misdaad  ,  daar  hy  meê  betigt  wierd  ?  Met  myn  zaak 
fbae  het,  gelyk  ik  beweezen  heb,  net  even  eens;  ik  be- 
vind my  juift  in  't  geval  van  zulk  een  onfchuldigen  Lyder ;  en 
twyffel  daarom  ook  geenszins  of  alle  kundige  en  onbevooroor- 
deelde lieden  ,  op  wier  oordeel  ik  my  van  dat  der  partyzugti- 
ge  en  onweetende  menigte  beroep,  zullen  my,  zondereeni- 
gen fchroom  en  hapering  vry  fpreeken  van  een  befchuldiging; 
naametyk,  dat  ik  de  Schryver  zou  zyn  van  dezeven 
brieven,)  welke  nergens  anders  op  ruft,  dan  opeen  getuigenis, 
dat  in  't  geheel  geen  geloof  verdient,  terwyl  zelfs  het  allerge- 
loofwaardigfte  getuigenis  naauwelyks  voldoende  en  genoeg- 
zaam zou  zyn ,  om  'er  de  befchuldiging  om  ais  beweezen  aan 
te  zien. 
Ik  had  my  gevleid,  dat  'er  naauwelyks  eenig  menfeh  irr 
X  3  ge- 


1C6         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

geheel  Engeland  zou  geweeft  zyn ,  die,  na  dat  hy  de  redenen 
en  bewyzen  ,  die  ik  in  verfcheiden  van  myn  verdedingfehrif- 
ten  tegen  de  egtheid  van  die  brieven  had  bygebragt,  gelee- 
7,cn  had,  dezelve  egter  nog  voor  egt  zou  hebben  kunnen  hou- 
den, in  weerwil  van  de  ongerymdheid  der  bewysreden  en  de 
ongeloofwaardigheid  der  getuigeniffen  ,  daar  men  zulks  mee 
tragt  te  ftaaven.  Maar  groot,  zeker,  is  de  kragt  van  't  voor- 
oordeel,  inzonderheid  op  de  gemoederen  van  zulken,  die 
maar  met  een  tamelyke  oplettendheid  leezen  en  alles  juut  ten 
naauwilen  niet  weegen  en  onderzoeken,  wier  getal  nogtans 
al  een  merkelyk  gedeelte  van  't  menfehdom  uitmaakt.  Den 
eerwaardigen  Ontmaskeraar  onzer  dagen  heeft  het  geen  meer- 
der moeite  gekoft,  om  de  grootfte  onwaarfchynlykheden,  on- 
gerymdheden  en  tegenftrydigheden  aan  veelen  wys  te  maa- 
ken,  ten  voordeele  der  Jefuiten,  dan  het  den  eerwaardigen 
Ontmaskeraar  van  voorige  tyden,  Titus  Oates,  eertyds  koftte 
om  het  meerendeel  der  natie  even  dwaaze  ongerymdheden, 
tegenftrydigheden  en  onwaarfchynlykheden  ten  hunnen  na- 
deele  te  doen  gelooven:  en  dat  ik  waarlyk  de  Schryver  was 
van  die  brieven,  daar  was,  dagten  die  veelen,  dat  Is,  de  menig- 
te, al  zoo  weinig  aan  te  twyffelen ,  als  dat  een  volwaffen  man 
kruipen  kon  in  een  pints  flesje.  Dus  wierd  ik  dan  by  de  een- 
voudigen,  de  ligtgeloovigen,  de  onoplettenden,  de  kortzig- 
tigen  gehouden  voor  één,  die  in 't  hart  Roomfch  was,  vooreen 
tèrfnomden  Jefuit,  voor  iemand  die  onder  de  band  met  de  Jefdtcn 
medewerkte,  dien  door  den  Paus  verlof  was  verleend,  om  onder 't 
masker  van  een  Proteftant  te  gaan,  en  zyn  tydwaar  te  neemen,  om 
den  eenen  if  den  anderen  kragt 'daadigen Jlag  te  doen!  en  bet  gevaar, 
riep  de  Ontmaskeraar  'er  tuflehen  met  luider  keel,  is  groot elyks 
te  dugten  (a).  Tien  doorjleepen  Jefuiten ,  die  zig  daar  voor  uitgaa- 
ven ,  daar  B — r  zig  tut  voor  uitgeeft,  en  onder  de  begunfiiging  van 
dergtlyk  een  vermomming ,  zouden  in  (iaat  zyn  om  ons  aan  Kerk  en 
flaat  meer  onheil  te  brouwen  en  kwaad  te  doen, dan  honderd openbaare 
zendelingen  van  Romen  met  malkander  zouden  kunnen  dom  (b).  Wordt 

dee- 
(.1)  Full,  Confutit.  p.  90.    (fi)  Ibid.  p.  91. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R. 


ï67 


deeze  man  zoo  gelukkig,  dat  hy  befcbermin  ■;  vit  .";  (cegen  de  woede 
van  't  gepeupel,  't  welk  deeze  liefderyke  Leviet  hier  tegen  hem 
ophitlt ,)  h:e  myd  een  deur  openen  wy  dan  r.iet  voor  de  geheime  Iis~ 
ten  en  uiagen  van  t  Pa  isdotn  &c.  boe  kragtig  moedigen  a-y  daar  door 
de  Romfchgezinden  niet  aan,  cm  ons  andere  Cummins ,  en  andere 
Heachs  (menfchen  die  'er  nooit  geweefl:  zyn)  (*)  toe  te  zen- 
den, die  onder  't  masker  van  Vrinéfcbap  by  ons  zullen  komen,  cm 
ons  te  kragtdaadiger  en  miffèr  te  vernielen;  en  zig  tot  Pkotestant- 
sche  HisTCRiEscHRWEKS ,  of  iets  dergelyks ,  opwerpen  om  de  aan- 
Jlagen  van  bet  Pausdom  te  beter  voort  te  zetten  (c). 

Deeze  en  meer  andere  dergelyke  cerroovende  verdenkingen 
en  kwaadaartige  opftookeryen  gingen,  by  de  menigte,  voor  re- 
den en  bewys  door;  en  wierd  'er  door  die  bittere  aanhitzin- 
gen  zoo  hevig  een  vervolging  tegen  my  verwekt,  als  nimmer 
eenig  Proteftant  onderging  in  een  Proteftantfcb  land,  geen  ten 
minften  in  dit  land  ,  zedert  de  tyden  van  de  bloeddorftige  Ko- 
ningin Maria.  Roomfchgezinden  beide  en  Protejiantcn  waren 
het,  dog  uit  zeer  verfchillende  beweegredenen,  eens,  om 
my  te  vervolgen.  De  eerde  deeden  't,  om  dat  ik  een  Prcie- 
Jlant  was;  de  lautfte,  om  dat  men  hen  had  doen  gelooven, 
dat  ik  nog  een  Roomfchgezinde  in  't  hart  was,  ja  een  Jefuit, 
door  den  ouden  Heer  te  Romen  met  voordagt  verkooren ,  om 
de  Kerk  en  (laat  eerfl  te  ondermynen,  en  daarna  by  gelegen- 
,  met  een  kragtdaadigen  ilag,  te  doen  in  de  lugt  vliegen. 
Zulke  _•  grove  ongerymdheden  wierden  teffens 

:enftrydigb.eden  gretig  ingezwolgen  van 

de 

•r  toont  h.'er,  in  een  breedvoerige  Aantekening,  te- 
•  ,  dat  'er  zulk  een  man  als  Cummin  nooit  geweeft 
is.   en  dat  de  ga::fche  vertelling  van  zyn  Hifrorie,  als  had  hy  in  de  eerfté 
jaaren  van  Koning,  regeering,  onder  fchy.i  van  een  Proteftantfcb 

Leeraar,  die  't  Pausdom  verzaakt  had,  de  hervormde  Kerk  tragten  te  be- 
nadeelen,  een  enkele  fabel  is,  zoo  wel  als  die  van  den  gewaandan  Hsatb. 
Dog  dewyl  dit  een  byzonder  gefchil  is,  voor  buitenlanders  althans,  naar 
't  fchynt,  van  weinig  belang,  en  tot  de  verdediging  van  Bo-jnr  niet  regt- 
ftreeks  betrekkelyk,  hebben  wy  niet  noodig  geoordeeld,  die  Aantekening 
te  vertaa'ïn.) 
(c)  Ibid. 


i6i        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

de  ligtgeloovigen,  de  eenvoudigen,  de  kwaadwilligen ;  wier- 
den overal  verfpreid  door  de  Roomfchgezinden,  door  de  Je- 
fuiten,  door  hunnen  Proteftantfcben  medehelper,  door  zyne 
en  hunne  Zendelingen ,  en  openlyk  uitgetrompet  in  yder  Kof- 
'fyhuis,  in  yder  Boekverkoopers  winkel,  in  yder  herberg  en 
byeenkomft,  van  de  wynhuizen  af  toe  de  bierkroegen  toe; 
en,  dewyl  de  Jefuiten  en  hun  medeftanders  in  zoo  gewigüg 
een-  geval  geen  geld  ontzagen,  het  ganfche  Koninkryk  rond 
gevoerd  door  zommigen  van  onze  huurlings  maandfehryvers, 
inzonderheid,  door  eenen  van  de  zoogenoemde  Critical  Revie- 
wers, die  in  hevigheid  en  bitterheid  tegen  my  boven  alle  an- 
deren uitmuntte  (*).  Te  vergeefs  was  het,  dat  ik  hun  voor- 
hield ,  dat,  zo  ik  waarlyk  Roomfchgezind  en  een  vermom- 
de ïefuitwas,  gelyk  ze  zeiden ,  de  Roomfchgezinden  en  Je- 
fuiten my  dan  immers  niet  ontdekt  en  kenbaar  gemaakt  zou- 
den hebben :  dat  ik  nu  al  dertig  jaaren  agter  een  nooit  eenige 
oeffening  van  den  Roomfchen  Godsdienft  had  bygewoond, 
nog  zelf  eenige  van  deszelfs  plegtigheden  verrigt:  dat  ik, 
dien  ganfehen  tyd  ,  beftendig  gemeenfehap  gehouden  had  met 
een  Protefiantfche  Kerk:  dat  ik  by  alle  gevoeglyke  gelegenhe- 
den den  ukerften  afkeer  en  veragting  altoos  betuigd  had  van  de 

leer 

(*)  Ik  reken  het  my  tot  eer,  tlat  ik  mishandeld  word  dooreen  man 
van  zyn  beginzelen  ;  begin  zelen,  voor  alle  waare  Vrindenen  voorrtanders 
van  onze  gelukkige  regeeringsvorm  zoo  haatelyk:  en  die  in  't  openbaarde 
grondltellingen  heeft  durven  veroordeelen,  waar  aan  wy  de  gerufte  bezit- 
ting en  't  genot  verfchuldigd  zyn  van  alles  ,  wat  den  Proteftantfcben  Inwoo- 
ners  van  dit  gezegend  Eiland  dierbaar  is.  De  Montbly ,  zoo  wel  als  hunne 
Broeders,  de  Critical  Reviewers  zyn,  zonder  dat  men  de  waereld  behoeft 
te  zeggen  op  wat  wyze,  tot  de  Roomfchgezinde  party  overgehaald;  en 
hebben  alles,  wat  ik  tot  verdediging  van  myn  eer  en  naam  gezegd  heb,  in 
zoo  valfch  een  licht  gefield,  dat  een  perfoon,  my  te  eenemaal  onbekend, 
over  hun  partydigheid  gefloord  ,deeze  volgende  aanmerking  indeopenbaa- 
re  nieuwspapieren  deed  zetten.  Indien  een  regter  ooit  een  vcrjlatr  deed  van 
een  regtsgeding  aan  zyn  Jury  op  zulk  een  luyue,  als  hier  (in  de  Montbly  Re- 
view) aan  't  gemeen  berigt  gegceven  wordt  van  de  twiftzaak  ,  die  tujfcben  den 
Heer  Bower  en  zyn  befchuldigers  in  gefebil  hangt ,  zeker ,  zyn  gedagtenis  zou 
van  alle  beminnaars  van  regtvaardigbeid  en  menfcblievendbeid  met  oneer  gebrand- 
merkt worden. 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  i$> 

leer  en  bygeloovige  gebruiken  van  de  Kerk  van  Romen:  dat 
ik  in  allerhande  gezelfchappen  de  verfoelelyke  wreedheden 
der  Inq'iifttie ,  daar  ik  zelf  ooggetuige  van  geweefl  was,  dik- 
wiis  verhaald  had,  en  daardoor  yder,  die  he:  hoorde,  een 
affchrik  ingeboezemd  voorden  Godsdienft,  die  dezelve  wet- 
tigde: dat  ik  met  der  daad  bezig  was  aan  het  opftellen  van 
cl n  \v.  rk,  waar  in  ik'  het  Pausdom  in  zyn  hoofdgronden  zel- 
ve, en  verderen  ganfehen  opltel  van  wangevoelens  aantaltte, 
en  waarvan  de  geleerde  Proteflanten,  zoo  binnen  als  buiten  's 
lands  oordeelden,  dat  het  geichikt  was,  om  hetzelve  een  die- 
pe en  gevaarlyke  wond  toe  te  brengen  ;  dat  ik  ,  eer  dceze  twift 
een  aanvang  genomen  had,  drie  van  myn  naafte  bloedver- 
wanten had  overreed,  om  den  Roomfchen  Godsdienft,  waar 
in  ze  opgevoed  waren ,  te  verzaaken ,  en  den  Proteflantfchen  te 
omtielzen  &c.  Alle  deeze  dingen,  fchoon  te  waerelakundig 
om  geiochend  ,  of  zelfs  in  twyffel  getrokken  te  kunnen  wor- 
den, en  wat  jk  verder  ook  nog  ter  verdediging  van  myn  on- 
fchuld  mogt  bybrengen,  't  wierd  alles  by  de  ligtgeloovigen, 
bevooroordeelden,  en  onoplettenden  aangezien  voor  enkele 
uitvlugten  en  fpit  svindige  ftrecken;  met  aien  naam  getiteld,  en 
op  dan  voet  beantwoord  van  de  Jeluitenen  hun  Proteflantfchen 
Raadsman  :  en  ik  was  en  bleef  de  Roomfchgezinde  in  zyn 
h  rt  ,  de  vermomde  Jcfuit,  die  al  het  nadeel,  dat  hy  den 
Ro  imfchen  Godsdienft  deed,  deed  uit  kragt  van  een  byzon- 
der  verlof,  door  den  Paus  hem  ten  dien  einde  verleend :  re. 
den  en  gezond  verftand  fcheencn  in  flaap  gewiegd:  vooroor- 
deel, onverftand,  kwaadaartigheid,afgunft,  hadden  de  over- 
hand. Menfchen  van  oordcel  en  van  een  onbeneveld  doorzigt 
Honden  verbaasd  over  de  algemecne  verblinding:  de  Jefuiten 
verheugden  zig  over  den  goeden  uitflag  ,  die  hun  verwagting  te 
boven  ging,-  en  vleiden  zig,  dat  het  flegt  onthaal ,  't  welk 
een  van  hun  Orde  by  de  Proteflanten  ,  wier  Godsdienft  hy  om- 
helsd had,  ontmoette,  in  't  vervolg,  alle  anderen  voor  altoos 
zou  aflchrikken,  om  zyn  voorbeeld  na  te  volgen  :  hun  Proti- 
flantfebe  voorvegter  zegepraalde ,  en  zig  beroemende  dat  hy 
alle  de  aanzienlyke  Kerkbedienaars ,  en  met  hun  de  ganfene 

Y  na- 


j7o         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

natie,  zotten  en J "cburken  alleen  uitgenomen,  opzyn  zydehad, 
ftreelde  zig  met  zyn  eige  wonderbaare  fchranderheid ; 
fchold  de  Jcfuiten  luidkeels  in  't  openbaar  uit,  om  dat  zy  hun- 
nen waarden  Broeder  bcfcbatten  wilden ,  en  bezogt  hen  in  't  hei- 
melyk  om  verdere  berigten  te  krygen  en  hun  raad,  op  welke 
wyze  hy  'er  gebruik  van  moeft  maaken  (*). 

De  Jefuiten  waren  egter  nog  niet  voldaan:  zy  merkten , 
dat,  fchoon  zy  wel  hunne  logens  en  lafteringen  ingang  had- 
den doen  vinden  by  een  groot  getal  van  goede  en  welmee- 
nende,  dog  min  doorzigtige,  Proicjlanten,  veelen  nogthans, 
zoo  Kerkelyken  als  leeken,  en  mannen  van  te  gezond  een  oor- 
deel om  lafternaamen  voor  goede  redenen,  fcheldwoorden 
voor  bewyzen,  of  de  getuigeniffen ,  hoe  talryk  ook  en  me- 
nigvuldig, van  Jefuiten,  voor  onweerfpreekelyke  blyken  en 
betoogingen  aan  te  zien,  het  ganfche  ftuk  niet  anders  hielden 
dan  voor  een  liflig  gebrouw  en  toeleg  van  een  Orde  van  Men- 
fcben,  die  in  't /meeden  van  verdigtfels  uitmunten:  dat  myn  Vrin- 
den in  't  byzonder ,  die  my ,  zommigen  twintig ,  anderen  reeds 
dertig  jaaren,  en  eenigen  van  weinig  maanden  af  na  myn  komft 
in  Engeland,  van  naby  en  in  myn  ganfch  gedrag  en  wandel  ge- 
kend hadden  ,  nog  myn  Vrinden  bleeven,-  en  dat  de  trooft  en 
verkwikking,  die  hun  geneegenheid  en  aanhoudende  Vrind- 
fchap  my  verfchafte,  my  het  hoofd  deed  boven  houden,  en 
belette,  dat  ik  onder  't  gewigt  van  zoo  wreed  een  vervolging 
niet  wegzonk.  Om  my  derhalven  ook  van  die  onderfteuning 
en  toevlugt  te  berooven,  en  my  teffens  in  't  oog  der  ganfche 
waereld  blykbaar  fchuldig  te  doen  fchynen  aan  alles,  wat  men 
my  had  te  lafl;  gelegd  had,  beHooten  zy,  (wie  zou  ooit  gedagc 
hebben,  dat  de  Jefuiten,  fchoon  door  een  Prot ejlantfche  par- 
ty onderfteund,  zoo  ftout  zouden  geweeft  zyn,  dat  zy  aan 
dergelyk  een  toeleg  in  een  Protejlantfch  land  zouden  hebben 
durven  denken!)  beflooten  zy,  zeg  ik,  my  uit  hetKoninkrylc 

te 

(*)  Dit  zal  in  't  vervolg  onweerfpreekelyk  beweezen  worden  met  di 
cpene  verklaaring  van  een  getuige,  dien  hy  zelf  voor  volkomen  geloofwaar' 
dtg  erkent. 


ARCHIBALD     BOWER.  171 

re  jaagea.  Ten  dien  einde  fchreeven  zy  my,  of  deeden  my 
een  brief  fchryven,  waar  in  ze  my  dreigden  niet  een  vervol- 
ging in  rt-gten  over  een  Ilalsmisdaad  ,  indien  ik  my  niet  weg- 
maakte en  uil  bet  Ryk  vlugtte,  met  zon  veel  fpoed  als  ik  uk  Italiën 
gevlugt  was.  In  dien  brief  wierd  de  plaats  genoemd,  daar 
men  vuoronderftelde,  dat  de  misdaad  bedreeven  was;  naa- 
melyk  in  Litt'.e  Wyldejireet ,  een  flriat  mcefr  bewoond  door 
Roomfchgezinden ,  Priefters,  en  Jefuiten,  en  in  de  buurt  van 
hun  algemeene  getuige  Hannah  Hoyles  :  men  voegde  'er  zelfs 
den  naam  by  van  myn  medepligtige,  die  bereid  was,  om  het 
met  eede  te  bevestigen,  gelyk  ook  de  man  en  de  vrouw  van 
het  huis  wilden  doen;  en  de  Schryver  van  dien  brief,  die 
voorgaf  myn  Vrind  tezyn,  deed  'erdeeze  waarfchuwing  by: 
hoe  groot  tok  uw  onfchuld  moge  zyn ,  zy  zal  u  niet  konnen  helpen  te- 
gen de  ceden  van  drie  getuigen  (*).  Had  de  vrees  voor  die  ge- 
dreigde regtsvervolging  de  overhand  by  my  gekreegen  ,  en 
my  met  zoo  veel  fpoed,  als  ik  eertyds  Italiën  deed ,  het  ryk 
doen  verlaaten,  ongetwyffeld  zou  'er  yder  een  beflooten  heb- 
ben ,  dat  ik  waarlyk  fchuldig  was  aan  alles  wat  men  my  tot 
nog  toe  had  te  laft  gelegd :  nieuwe  logens  zouden  'er  wel  haaffc 
door  de  Jefuiten  zyn  bygefmeed,  door  den  uittrompetter  hun- 
ner lalteringen  als  zoo  veele  onbeiwiftbaare  waarheden  de  gan- 
fche  waereld  aangekondigd ,  en  overal  aangenomen  als  ten 
vollen  geloofwaardig,  dewyl  'er  niemand  was,  die  dezelve te- 
genfpreeken  en  weerleggen  kon.  Dit,  wiftik,  was  het,  dat 
de  Jefuicen  zogten.  Maar,  aan  den  anderen  kant,  was  ook 
de  gewelddaadige,  onchriftelyke,  en  wraakzugtige  geeft  der 
Sociëteit  my  niet  onbekend :  ik  wift  ook ,  reeds  eer  de  Heer 
AtwjIi  het  openbaarde  aan  de  waereld  (a),  dat  zy,  zelfs  in 
dit  Koninkryk,  voorraad  hebben  van  valfche  getuigen,  die 
gereed  ftaan  op  hun  bevel;  en  had  derhalven  reden  om  tedug- 

ten, 

(*)  Deezen  brief  ontving  ik  met  de  Bath  poft.  Alle  vercifchte  poirmer- 
ken  Ihan  'er  op ;  en  dewyl  ik  hem  1105  in  handen  heb ,  zal  yder  Heer,  die 
hem  gelieft  te  leezea,  my  welKom  zyn. 

(a)  Zie  des  HeereD  Arnoli's  beweegredenen  &c.  p.  66. 
Y  2 


J73  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ten,  dat  zy,  indien  de  bedreigingen  de gewenfchte uitwerking 
niet  deeden,  het  mogelyk  by  de  bedreigingen  niet  zouden  laa- 
ien blyven.     Het  vertrouwen  egter  op  myn  onnozelheid  deed 
my  't  gevaar  moedig  onder  d'oogen  zien  ,•  en  ten  teken ,  dat 
ik,  ftout  op  myn  onichuld,   hun  bedreigingen  niet  vreesde, 
tartte  ik  hen  openlyk  uit,  en  liet  de  bekendmaaking,  welke 
de  leezer  hier  onder  in  een  aantekening  (*)  vinden  zal,  in 
de  nieuwspapieren  zetten.     De  Jefuüen  daarop,    ziende  dat 
ik  my  door  hun  bedreigingen  niet  liet  vervaaren,  begonnen, 
naar  het  fchynt,  over  den  uitflag  van  zoo  wanhoopig  een  on- 
derneeming nadenken  te  krygen,-  en  ik  hoorde  'er  zedert  niet 
meer  van.     Nogthans,    dewyl  het  twift  en  ïafterfchrift ,  dat 
den  titel  voert  a  Fuïï  Confutation.  ikc.     (Het  vuur;  't  welk  de 
Ontmaskeraar  voorzigtig  ge/paard  bad,    gelyk  hy  zelf  in  (Iruik- 
roovers  ltyl  zig  uitdrukt,)    (a)  omtrent  op  dien  tyd  in  't  ligt 
kwam,  en  ik  ter  hertelling  van  myn  gezondheid  genoodzaakt 
was  my  eenige  weinige  dagen  op  't  land  in  de  frifle  buitenlugt 
te  onthouden,  hield  men  ftyf  en  fterk  ftaande,  en  veelen  ge- 
loofden 't,  dat  myn  Vrinden,  nu  overtuigd  dat  ik  fchuldig 
was,  my  allen  tot  een' man  toe  verzaakt  hadden,  en  dat  ik 
daarop  uit  bet  Kyk  gevlugt  ivas. 

Toen  deeze,  niet  min  wreede  dan  onregtvaardige,  vervol- 
ging op  haar  hoogfl  was,  kwam  de  Voorzienigheid  op  't  on- 

ver- 

(*)  Deivyl  zeker  Heer  op  Donderdag,  den  twee-en  twintigften  deezer,  mee 
de  Bath-po/ï  een  brief  ontvangen  beeft,  getekend  David  Turner,  waarin  bem, 
snder  J'chyn  van  Vrindfcbap ,  kennis  gegeeven  tvordt,  dat  'er  een  regtsgediug 
over  een  Halsmisdaad  tegen  hem  ftaat  ondernomen  te  worden,  en  by  daarom 
geraaden,  zig  weg  te  maaken  en  uit  bet  land  tewyken:  bedient  die  Heer  zig 
van  dit  middel,  om  den  Scbryver  van  dien  brief  te  doen  weetcn,  dat  hy ,  opzyn 
eigen  onfcbuld  en  de  regtvaardigheid  der  wetten  vertrouwende ,  de  bedreig!  ■ 
van  zyn  Fyanden,  nog  valfebe  eeden  vrcejl;  en  zyn  gewaanden  Prindver- 
zoekt,  dat  by,  zo  hy  James  Davis  (den  voornaamlten  getuige)  ergens  zien 
en  fpreeken  mogt,  den  zelven  op  kragtig ft  gelieve  aan  te  maden,  dat  hy  zig 
zonder  verzuim  by  den  Regter  Fielding  wil  vervoegen,  en  de  aanklagt  doen. 

Deeze  bekendmaaking  wierd  gezet  in  de  Cizetteer,  en  de  Public  Mver- 
tifer,  en  in  de  General  Evening  puft ,  den  26  Fcbruary  1757. 

00  Bower  and  Tilleiaont.  ~p.  83. 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  173 

venvagtft  de  verdrukte  onnozelheid  te  hulp,  en  de  heillooze 
aanflagen  der  Jefuiten  wierden,  toen  zy  zulks  het  minft  ver- 
moedden, voor  't  005  der  waereld  blootgelegd.  Dewyl  ik 
van  buiten  's  lands  geen  getuigeniffen  ten  mynen  voordeelete 
hoopen  had,  en  ook  de  Roomfchgezinden  hier  in  't  Ryk,  ze- 
keriyk  myn  zaak  niet  zouden  opvatten,  kon  i  ;ns  en 

lafteringon  niet  anders  te  keer  gaan,  en  wederleggen  dan  met 
redeneeringjn.     Maar  uh  ïe  verklaaringen  t 

Jen  te  keer  te  gaan  aüeen  in::  .  c;i  had  de  Ontma. 

my  rcj.is  gezegd,  datmz  zeer  verd  n  had;  en  de  aller- 

onwaarfchynlykfle  en  ongelooffelyktte  (lukken  op  het  getuige- 
nis van  menfehen,  bekend  en  onweerfpreekelyk  overtuigd 
als  logenaars  en  lasteraars  met  voordagt  niet  te  willen  geloo- 
ven,  was  naar  de  taal  van  dien  befchaafden  edelman,  een 
onbeschaamdheid  zonder  weerga.  Dus  ftond  het  met  ons  e. 
toen  ik,  gelukkig  zeker  ter  handhaaving  der  waarheid,  maar 
ongelukkig  voor  de  Jefuiten  en  den  armen  man  ,  dien  zy  tot 
hun  ftookebrand  gebruikten,  voorzien  wierd,  tegen  al  myn 
;cing, met  lihdrukkelykegetuigenijjen.uitdrul  ïelykeProteftant- 
fchc  verklaaringen  van  eenen ,  dienzy  voor  volkomen  geloofwaar- 
dig erkend  hadden ,  en  wiens  getuigenis  zy  zeiven  als  onweer- 
fpreekelyk  tegen  my  hadden  bygebragt:  den  Ylecr  slniu: . 
ik,  een  man,  by  veele  Roomfchgezinden  in  dit  Koninkryk 
zeer  wel  bekend,  aan  wien  ook  de  Ontmaskerair  zq\ï  eenige 
kennis  heeft.  Hy  was  voorheen,  gelyk  zoo  veel  anderen  , 
door  de  Jefuiten  tot  het  verlaaten  van  het  Protcjlantjch  geloof 
en  't  aanneemen  van  't  Pausdom  verleid  geworden;  en  had 
1  zoo  veel  op  met  zyn  nieuwen  Godsdienft, 
.  uit  dien  hoofde  een  aanzienlyk  en  voordeelig  ampt,  't 
Welk  de  regeering  hem,  toen  't  nog  nietrugtbaar  was,  dat  hy 
Roomfch  was  geworden,  aanbood,  van  de  hand  wees  (*).  Dit 

bragt 

(*)  In  den  voorrmmkn  Oorlog  bediende  de  Heer  Amold  het  ampt  van 

-:i  opziener  over  de  Krygsgevangenen ,  en  over  zieke 

en  gekwctfïe  Matroozen  en  Zee-Soldaaten;  en  hy  kweet  zig  van  dat  ampt 

tot  volkomen  genoegen  van  zyn  meelters,  die  hem  aangelteldhaddwii ;  zoo 

Y  3  Jat 


174         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

bragt  hem  by  de  Jefuiten  ongemeen  in  gunfr. :  en  zy  fielden 
een  volkomen  vertrouwen  op  zoo  opregt  een  bekeereüng,  de- 
wyl  ze  hem  te  vaft  en  zeker  in  de  ketens  van  't  Pausdom  ge- 
khiifterd  waanden  ,  om  ooit  eenige  gedagten  te  maaken  van 
zig  in  zyn  voorige  Proteftantfcbe  vryheid  te  willen  herfhellen. 
Maar  toen  hy  met  der  tyd  de  Heilige  Moeder  de  Kerk  wac 
meer  van  naby  .leerde  kennen,  zag  hy  wel  haaft,  dat  de 
Heiligheid  van  haar  yverigfte  zoonen  meeft  al  beflond  in  'c 
uiterlyke;  dat  haar  grondbeginfels  onchriftelyk  waren,  haar 
gebruiken  den  naam  zelf  van  Godsditnft  ontheiligden,  en  van 
dien  aart  waren,  dat  ze  zelfs  een  blinden  en  onverligten  Hei- 
den niet  paften.  Hy  vervoegde  zig  daarop  by  een  geleerden 
en  zeer  geagten  Geeftelyke  van  de  Kerk  van  Engeland,  den 
eerwaardigen  John  Corpe,  ReEtor  van  IVayford,  met  wien  hy 
te  vooren  zeer  gemeenzaam  had  omgegaan;  lag  zyn  ganfche 
hart  met  alle  opregiheid  zonder  agterhouding  voor  hem  open ; 
en  gaf  hem  kennis  van  alles,  wat  hem  in  zyn  nieuwen  Gods- 
dienft  aanftootelyk  was  voorgekomen,  en  onder  anderen  ook 
van  't  gedrag,  't  welk  de  Jefuiten  ten  mynen  opzigte  gehou- 
den hadden.  Op  dit  openhartig  berigt  verzogt  de  eerwaardi- 
ge Heer  Corpe,  na  dat  hy  eerft  alle  zyne  twyffelingen  naar 
genoegen  opgeloft ,  en  het  verdwaalde  Schaap  weder  te  regt 
had  gebragt,  hem  zeer  ernftig,  dat  hy  hem  een  opregt  ver/lag 
wilde  doen  van  alles  wat  by  wijl  van  de  vervolging,  die  de  Jefuixin 
tegen  den  Heer  Bower  verwekt  hadden.     De  Heer  Amold  voldeed 

toen 

dat  hy  met  dezelfde  bediening  wederom  vereerd  zou  zyn  geworden,  toen 
deeze  tegenwoordige  Oorlog  uitbrak.  Maar  dewyl  hy  op  dien  tyd  den 
Roomfchgezinden  Godsdienft,  dien  hy  middelerwyl  aangenomen  had,  be- 
leed, oordeelde  hy  het  te  eenemaal  onbeftaanbaar  te  zyn  met  de  beginfe- 
len  van  deugd  en  eerlykheid,  dat  hy  het  brood  zou  eeten  van  de  Regeering 
op  den  zelfden  tyd,  dat  hy  zig  in  de  fterkfte  verzoekingen  moeft  bevin- 
den, om  zyn  getrouwheid  aan  zynen  Koning  te  verzaaken,  en  't  by/.onder 
belang  te  bevorderen  van  hun,  die  bittere  Vyandcn  waren  van  alles,  wat 
een  Proteflantfcb  Volk  dierbaar  is.  Deeze  waren  de  beweegredenen ,  die 
hem  deeden  befluiten,  om  een  aanzienlyk  en  voordeelig  ampt  vau  de  hand 
te  wyzen.    Zie  Mr.  Arnold's  Matives  &c.  p.  42. 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R.  ,75 

toen  niet  rzoek  van  zyn  Vrind,  maar  liec 

zigookcin   el]  .  bedugt  mogt  zyn  voor  den  haac 

lii  vervolging  d.r  Roomfchgezinden ,  die  hy  zig  daar  door  op 
den  bals  moge  haaien,  zoo  ver  van  hem  overhaalen ,  dat  hy 
zyn  toeftemming  a  in  den  Heer  Corps  gaf,  om  van  die  zyn  be» 
rigt  zulk  een  gebrui*  te  mogen  maaken,  a!s  hy  zou  goedvin- 
den. De  lieer  Corps  daarop,  die  nu  deheillooze  aanflagen 
der  Jefuiten  volkomen  doorgrondde,  en  bet,  om  met  zyn  ei- 
gen woorden  t  \baar  oordeelde  met  zyn  pligt 
als  een  Cbriflcn ,  -  tog  als  een  Protëftant,  en  een  Geejiely- 
kc,  dat  hy  als  bloot  s  toekyker  ka  f  pel  zou  blyven  aanzien,  en  geruft 
dulden,  dat  een  man,  feboon  hem  te  eeneinaal onbekend,  alsfcbuldig 
veroordeeld  wierd ,  daar  hy  de  out..  n  van  zyn  onno- 
'/  in  handen  bad  ia)  g  F,  gel;  .  hy  zyn  pligt  dagt  te  zyn, 
de  twee  brieven  in  't  ligt,  die  zyn  Vrind  hem  over  het  gedrag 
der  Jefuiten  in  de  zaak  van  den  Heer  Bowergefchreeven  had,  en 
voegde  'er  eeniize  zeer  verltandige  Aanmerkingen,  en  eene 
Voorreden  by  (*).  Ik  zal  de  vryheid  neemen  van  hier  deeze 
Voorreden  of  inleiding  ten  dienft  van  den  leezer  uit  te  fchry- 
ven,  op  dat  dezelve  zoo  lang  myn  Hittorie  der  Paufen  in  we- 
zen blyft,  ten  loffelyk  gedenkfluk  ftrekke  van  zyn  eer] 
welmeenendheid  en  goedhartigheid  zoowel,  als  van  zyn  op- 
regte  liefde  voor  de  waarheid  en  ongeveinsden  yver  voor  den 
Proteftantfchen  Godsdienfl:.     Zy  is  Van  aeezen  inhoud: 

»  De 

(il  Fr'face  to  a  Pojlfcript.  p.  4. 

(*)  Die  gefchrift  v.:icrd  uitgegeeven  onder  den  volgenden  titel.     Ét 

\rdige  J}  ukken,  onlangs  ont. lekt ,  die  betrekking  hebben  tot  l-.: 

...r  Jefuiten,  met  den  Hr.  Bower  gehouden ;  en  greotelyks  dienen  ku 

.    :  te  ontknoopen.    Door  een  Geeftelyken  van  de  Kerk 

In  perikelen  van  myn  gejlagt.   In  perykelen  onder  de  valfebe  Broeders: 

2.  Corinth.  11.  vs.  26. 

Een  tweede  uitgaaf  kwam  'er  van  in  't  ligt,  daar  de  lieer  Corps  zyn  naam 
onderzette,  en  een  voorreden  en  nafchrift  byvoegde,  waar  in  hy  de  n 

i  lafhartige  verdraaiingen  en  openbaare  valfebbeden  aantoonde ,  begree- 
pen  in  't  nafchrift  van  een  Werkje,  genoemd  a  Complete  and  final  Dctefti- 
on.  &c. 


176         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

„  De  opregte  üefde ,  die  ik  heb  voor  de  waarheid ,  en  myn 
„,  welmeenende  zugt  voor  onze  gelukkige  regeeringsvorm  bei- 
„  de  in  Kerk  en  itaat,  zullen,  hoop  ik,  een  voldoende  en 
„  genoegzaame  verontschuldiging  voor  my  zyn ,  du  ik  deel 
„  neem  in  het  thans  zweevend  gefchil  tufichen  Archibald Buwer 
„  en  de  Jefuiten.  Men  heeft  niet  veel  doorzigts  en  fchran- 
„  derheids  noodig  om  te  zien,  dat  de  vervolging,  tegen  dien 
„  Heer  verwekt,  iets  is,  daar  de  Pioteftanifchc  zaak  eenig  be- 
„  lang  by  heeft.  Want  bezwaarlyk  zou  'er  anders  eenewaar- 
„  fchynlyke  reden  uit  te  denken  zyn,  waarom  de  openbaare 
„  Vyanden  van  ons  Sion  zoo  veel  moeite  zouden  neemen ,  om 
„  eenen  man  haatelyk  te  maaken  in  de  oogen  eener  gehe-ele 
„  Proteftantjcbe  natie,-  een  man,  die,  zoo  vee!  ik  kan  nafpoo- 
„  ren,  nooit  eenigen  Protejïant  in  't  ganfche  Koninkryk  billy- 
„  ke  reden  van  k!ag<en  gegeeven  heeft.  Menigvuldig  en 
„  zeer  zwaar  zyn  de  befchulJigingen ,  die  men  tegen  hem  in- 
„  brengt:  geen  kleuren  dunkt  men  te  zwart  te  zyn ,  om  'er 
„  hem  mede  af  te  fchilderen:  een  bedrieger,  een  openbaare  loge- 
„  naar,  een  ligt  mis,  een  vrydenker ,  een  vermomde  papijl ,  zyn  de 
„  luidklinkende  titels,  daar  men  hem  overal  meê  wreert,  in 
„  de  openlyke  aanklagte  ,  die  het  zommigen  Protejïanten  zoo 
„  wel  als  Roomfchgezinden  goedgedagc  heeft  tegen  hem  te 
„  vormen. 

„  Door  den  Heer  Bomer  das  als  een  yfTelyk  fchrikdier,  ver- 
„  vaarlyk  om  te  aanfehouwen,  af  te  fclnldtren,  ha  I  men  de 
„  waefeld  Iteren  roepen;  weg  van  de  aarde  met  zulk  eenen;  want 
„  het  is  niet  beboerl)k  dat  hy  leeve !  dat  dtrgelyk  een  geroep  te- 
„  gen  hem  opgeheven  wierd  door  Roomfche  Pricjïcrs,  Je/ui- 
„  ten,  Monniken,  en  den  ganfehen  Jl 'am  der  Paus gezinden;  dat 
„  de  aanhangers  van  de  Kerk  van  Romen,  van  welke  de  Heer 
„  Bower  zig  had  afgezonderd,  geen  fteen  ongeroerd  lieten  om 
w  hem  te  Jchandvlekken  en  zwart  te  fmaaken ,  is  niets,  dan 
„  het  geen  ik  wel  verwagtte,  van  dien  kant:  maar  dat  een 
„  Protejïant,  en  een  Prot cjlantfchc  Geejlelykc  in  dit  Koninkryk 
„  zou  gevonden  worden,  laag  genoeg  en  onedel  van  geeft, 
.,  om  hun  medehelper  te  willen  zyn  niet  alleen,  maar  zelfs 

»  ^g 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  177 

zig  tot  liun  hoofd  op  te  werpen  en  hen  aantehitzen,  is  iets, 
beken  ik,  dat  ik  niet  verwagt  had,  en  dat  my  te  ecncmaal 
verbaasd  doet  liaan.  De  yver  en  kwaadaartigheid  van  'c 
lom  is  vin  die  natuur,  dat  zy  geen  de  minlle  hulp  van 
Piot ell anten  noodig  hebben  in  eenigen  ftryd ,  dien  ze  ftry- 
den  voor  'c  belang  van  de  Heilige  Moeder  de  Kerk.  Al 
waren  de  Proteftanten  zoo  eensgezind  onder  malkanderen  , 
als  ze  behoorden  te  zyn,  zy  zouden  egter  nog  altyd  werks 
genoeg  hebben,  om  de  Hagen,  die  hen  onophoudelyk  van 
den  Roomfchgezinden  kant  gedreigd  worden,  af  te  kee- 
ren.  Wat  moet  men  dan  wel  denken  van  zulke  Prote- 
ftanten onder  ons,  die  'er  in  roemen,  dat  ze  zig  als  werktui- 
gen des  Pausdoms  gebruiken  laaten,  en  in  een  treurfpel , 
door  Roomfchgezinden  aangerigc ,  openlyk  de  hoofdrol 
fpeelen? 

„  De  woede  en  raazerny  van  een  verdoolden  yver  en  voor* 
bedagte  boosaartigheid  te  leeren  kennen  en  gevoelig  te  on- 
dervinden ,  is  het  ongelukkig  lot  geweeft ,  't  welk  den 
Heer  Boiver  is  ten  deel  gevallen.  Had  hy  zig  zelven  geen 
openbaaren  Vyand  verklaard  vandeRoomfchedwaalingen, 

,  had  hy  zig  niet  geneegen  beide  en  bekwaam  betoond  om 
dezelven  te  wederleggen,  nooit  zou  hy,  des  houde  ik  my 
ten  vollen  verzekerd,  het  voorwerp  geworden  zyn  van  der 
Jcfuiten  kwaadaartigheid  en  de  vervolging  der  Roomfchge- 
zinden. Zien  wy  de  gefchiedeniffen  der  voorige  tyden  in, 
wy  zullen  niet  een  enkelen  man  vinden,  die  deRoomfchen 
verlaaten  ,  en  hun  en  hun  zaak  eenig  wezendlyk  nadeel  had 
toegebragt,  of  die  het,  huns  oordeels,  in  Haat  was  om  te 
doen  ,  dien  zy  niet  op  allerhande  wyzen  getragt  hebben 
zwart  te  maaken.  Ik  kan  daarom  naauwelyks  zeggen,  of 
het  meer  medelyden  by  my  verwekt  of  verontwaardiging, 

,  als  ik  Proteftanten  zie,   die  zig  zoo  gemakkelyk  door  het 
fchynfchoon  des  Pausdoms  verblinden  laaten,  zoo  gemak- 
kelyk door  de  Jiftige  zendelingen  van  Romen  om  den  tuin 
laaten  leiden ,   en  die  zoo  gereed  zyn  om  zig  in  een  vloek- 
Z  -  ver- 


173         VERDEEDIGING  van  den  Heer. 

„  verband  te  laaten  fleepen,  ten  nadeel  van  hun  zelvenenhun 
„  eigen  zaak. 

„  In  dit  ligt  moet  ik  noodwendig  het  gefchil  befchouwen 
„  tuflchen  den  Heer  Bower  en  de  Jefuiten,  't  welk  zedertzoo 
„  langen  tyd  de  aandagt  van  't  gemeen  cotzig  getrokken  heeft. 
„  Tot  nog  toe,  't  is  waar,  fchync  men  de  vergiftige  pylen 
„  van  't  Pausdom  los  te  fchieten  alleen  op  den  Heer  Bower , 
„  maar  egter,  als  deeze  flryd  dus  voortgezet  wordt  door  Pro- 
„  teftanten,  en  onder  fchyn  van  y  ver  voor  den  Prcteftantfcbcn 
„  Godsdienft,  of  uit  een  voorgewende  zugt  en  liefde  tot  de 
„  waarheid,  wie  kan  zeggen,  waar  de  triomf  der  Roomfch- 
„  gezinden  zal  eindigen? 

„  Dewyl  ik,  ver  van  de  fhad  Londen ,  op  het  land  woone, 
„  daar  men,  den  Hemel  zy  dank!  van  geen  blinden  yver, 
„  partyzugt,  of  vooroordeelen  van  deezen  of  geenen  aan- 
„  hang  weet  ,  las  ik,  met  de  grootfte  onzydigheid  en  geen 
„  minder  aandagt,  alles  wat  'er  van  den  eenen  en  den  ande- 
„  ren  kant  in  't  ligt  kwam  over  een  gefchil,  't  welk  my  een 
„  ftuk  van  het  uiterfte  gewigt  fcheen  te  zyn  voor  de  Protcft ant- 
„  fche  zaak;  en  ik  kan  den  leezer  verzekeren,  dat  ik  uit  die 
„  fchriften  zoo  volkomen  overtuigd  wierd  van  de  onfchuld 
„  van  den  Heer  Boiver,  en  van  de  boosaartigheid  zyner  Vy- 
„  anden,  dat  het  my  te  eenemaal  onbegrypelyk  voorkwam, 
„  hoe  'er  in  geheel  Groot- Brit anniën  nog  een  enkel  man,  op- 
„  regt  van  hart  en  gezond  van  oordeel ,  kon  gevonden  wor- 
„  den,  die  niet  van  het  een  en  't  ander  zoo  volkomen  over- 
„  tuigd  was,  als  ik  zelf.  Dog,  gelyk  meelt  alle  menfchen 
„  doorgaans  hun  eigen  ruft  en  vrede  beminnen ,  en  zig  niet 
„  gaarne  in  de  gefchillen  van  anderen  mengen  ,  die  hen  niet 
„  raaken,  zou  ik  my  ook  met  rnyn  eigen  overtuiging  verge- 
„  noegd  en  ftil  gehouden  hebben,  indien  niet  de  goeder- 
„  tierene  Voorzienigheid,  die  altoos  waakt  voor  verdrukte  on- 
„  nozelheid,  my,  op  het  onverwagtft,  zulke  bewyzen  van 
s  Bomers  onfchuld ,  had  doen  in  handen  komen,  dat  de  erken- 
»  de  grondbeginfels  van  billykheid,  van  eer,  van  menfchlie- 

.,  vc-nd-- 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R.  179 

vendheid  my  niet  toelieten,  die  voor  de  waereld  te  verber- 
gen ,•  bewyzen ,  gegrond  op  ftukken,  te  beflilTend  om  weér- 
fproken  tj  worden,  te  taftbaar,  om  'er  met  al  de  tover- 
konft  van  Jefuiufche  fpitsvindigheden  eenige  uitvlugtop 
te  vinden 

„  Deeze  ftukken  zal  ik  thans,  als  een  voorfpraak  ter  verde- 
diging van  waarheid  en  vervolgde  onichuld,  het  gemeen 
onder  't  oog  brengen.  Men  zal  'er  een  zeer  goddeloozen 
aanllag  tegen  den  Heer  Bever  door  aan  den  dag  gebragc 
zien  ,  gefmeed  door  de  openbaare  Vyanden  van  onze  geluk- 
kige regeeringsvorm  in  Kerk  beide  en  (laat,  en  uitgevoerd 
door  J — D— s,  Klerk,  Schryver  van  de  eerroovende  las- 
terfchriften ,  die  tegen  den  Heer  Bower  zyn  uitgegeeven, 
en  een  Man  ,  voor  wien  di  Roomfcben  en  Jefuiten  in  al  de  Lirit- 
fche  Hecrfcbappyen  van  zyn  Majefteit  geen  anderen  zouden  heb- 
ben kunnen  vinden,  die  bekwaamcr  was  om  bun  heillooze aan/lagen 
voort  te  zetten.  Zy  zouden  'er  ten  minften  geen  anderen 
Geeflelyken,  hoop  ik  ,  hebben  kunnen  vinden  ,  die  zigzou 
hebben  willen  vernederen,  om  voor  een  jlookebrand  en  roer- 
vink  van  Roomfcben  en  Jefuiten  te  fpcelen ,  en  bun  vuil  werk  voor 
hun  af  te  doen. 

„  Dewyl  het  een  jammerhartig  tydverkwiflen  voor  my  zou 
zyn  ,  m'yn  Proteftantfcben  Broeder  en  zyne  Jefuiten  te  willen 
volgen  door  al  die  llyk  en  drekwegen  ,  daar  ze  vuilnis  ge- 
raapt hebben  om  den  fleer  Bower  te  bekladden,  zal  ik  den 
leezer  flegts  wyzen  naar  de  antwoorden,  welken  die  Heer  op 
de  tegen  hem  verfpreide  la'derfcliriften  heeft  uitgegeeven  ; 
en  my  alleen  bezig  houden  met  de  (lukken  ,  die  my  zoo  ge- 
vallig  en  onvtrwagt  zyn  in  handen  gekomen.  De  perfoon, 
dien  ik  in  zal  voeren  als  getuige  om  ze  te  (laaven,  is  een 
man  ,  wiens  getuigenis  ik  my  verzekerd  houde,  dat  de  Heer 
D — s  met  fciiaamcc  leezen  zal ,  zyn  Roomfchgezinde  goe- 
de Vrinden  met  innerlyke  fpyt  en  verbaasdheid  moeten  er- 
kennen, en  daar  alle  beminnaars  en  voorftanders  van  waar- 
heid en  de  Pioteftantfche  zaak  meer  (laat  op  zullen  maaken , 
dan  op  honderd  verklaaringen,  op  honderd  brieven,  en 
Z  2  „  hon- 


rto        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

„  honderd  eeden  van  menfchen,  die  het  niet  alleen  voor  eert 
„  geoorlofd,  maar  zelfs  voor  een  vcrdienftig  werk  aanzien 
„  te  liegen  en  te  bedriegen  ten  voordeele  van  de  Heilige  Moe- 
„  der  de  Kerk;  en,  dat  meer  is,  die  logens  en  bedriegeryen 
„  met  de  plegtigfte  eeden  zelfs  te  bevestigen. 

„  De  Heer  William  Arnold,  Apotheker,  een  man,  by  vee- 
„  Ie  Roomfchgezinden  in  dit  Koninkryk  zeer  wel  bekend  % 
w  en  daar  de  Heer  Douglas  zelf  eenige  kennis  aan  heeft,  is 
»  een  van  dien  talryken  hoop,  dien  het  Pausdom  in 't. net 
„  gekreegen  heeft  ,  en  ongelukkig  van  den  Proteftanifchen 
„  Godsdienft  verleid  is  geworden  door  bun,  die  onophoude- 
„  lyk  zoeken  ,  wien  ze  zouden  mogen  verflinden.  Na  dat  hy 
„  eenigen  tyd  lid  geweefl  was  van  de  Kerk  van  Romen,  leerde 
„  hy  derzelver  geboden  en  grondbeginfelen  beter  kennen; 
„  dog  bevond  zig  daar  door  niet  te  beter  over  zyn  nieuwe 
,  keur  voldaan.  Dewyl  hy  egter  in  't  eerft  den  Roomfchen 
„  Godsdienft  omhelsd  had,  om  dat  hy  meende  overtuigd  te 
„  zyn  ,  dat  de  Kerk  van  Romen  de  eenigfte  waare  Kerk  van 
„  Chrijius  was,  had  hy  grooten  fchroom  in  zyn  gemoed  ,  om 
„  zig  wederom  van  zyn  nieuwe  Kerk  af  te  zonderen  ;  en  ge- 
„  voelde  zig  nogthans  ongeneegen  om  'er  langer  een  Lede- 
„  maat  van  te  blyven,  daar  zyn  twyffelingen  en  menigvuldi- 
„  ge  zwaarigheden  onophoudelyk  in  getal  en  kragt  toenamen. 
„  In  deeze  gelteltenis  zyns  harten  vond  hy  goed  zig  aan  my  te 
„  vervoegen,  als  aan  een  Geeftelyken,  met  wien  hy  tevooren 
„  kennis  gehouden  had,  en  field  e  my,  in  een  vnindelyken 
„  brief,  eenige  vraagen  en  gefchilftukken  voor,  die  tufichen 
„  de  Kerk  van  Romen,  en  die  van  Engeland  betwill  worden. 
„  Ik  nam  met  vermaak  de  laft  op  my ,  om  hem  in  zyn  twjffe- 
„  lingen  te  voldoen ,  en  zyn  bewyzen  ten  voordeele  van  het 
„  Pausdom  te  beantwoorden.  Een  geruimen  tyd  liep  onze 
„  briefwiffeling  op  dien  voet,  tot  dat  eindelyk  myn  Vrind 
„  voor  de  kragt  der  waarheid  bezweek;  en  ik  had  het  geluk 
„  van  een  nedrig  werktuig  te  zyn,  in  hem  als  een  opregt  Le- 
„  demaat  aan  de  Kerk  weder  te  geeven ,  en  uit  de  gevaarlyke 
m  verzoeking  te  redden,  daar  hy  in  ge  weeft  was,,  om  eenon- 

»  ge-- 


ARCIIIBALD     B  O  W  E  R.  igi 

„  getrouw  onderdaan  van  zyn  Majefteit  te  worden.  Myn 
,,  Vrind  was  ten  hoogllen  by  zig  zelven  vergenoegd,  en  ver- 
„  heug  Je  zig  van  harten  over  den  Hap,  dien  hy  gedaan  had.. 
„  Hy  had  my,  in  't  beloop  onzer  briefwiffeling,  verfcheiden 
„  geheimen  van  de  Roomfche  grondbeginfek  en  gewoone  wy- 
,,  zen  van  doen  in  die  Koninkryk  geopenbaard  ,  die  enkel  ftrek- 
,,  ten  om  myn  y  ver  te  doen  aanwakkeren  ,  en  met  te  grooter 
„  naarstigheid  myne  poogingen  te  verdubbelen ,  om  hem  tot 
„  de  kudde,  waar  van  hy  afgedwaald  was,  te  rug  te  brengen. 
„  Dewyl  het  gefchil  tuflehen  den  Heer  Boivcr  en  de  Jefuiten 
„  op  dien  tyd  een  groot  gerugt  maakte,  en  hy  bygeval  eeni- 
„  ge  byzonderheden  ,  die 'er  betrekking  op  hadden,  had  aan- 
„  geroerd  ,  verzogt  ik  myn  Vrind  zeer  ernltig,  dat  hy  my  r.1- 
„  les,  wat  hy  van  dat  gefchil  wilt,  wilde  mededeelen.  liet 
,,  openbaar  getuigenis,  't  welk  hy  thans  de  waereld  aanbiedt, 
„  behellt  niets  anders,  dan  in  't  algemeen  den  inhoud  van  't 
„  geen  hy  my,  nu  omtrent  eenjaar  geleeden,  in  onzebyzon- 
,,  dere  fchrif'telyke  onderhandeling  verklaarde.  Verheugd, 
„  als  ik  was,  dat  ik  iets  gevonden  had,  dat  de  zaak  der  waar- 
„  hud  en  de  verdrukte  onnozelheid  onderfchraagen  kon,be- 
„  waarde  ik  zorgvuldig  zyn  getuigenis  tot  myn  eigen  voldoe- 
„  ning  en  gerultlteliing,  zonder  als  nog  eenig  voorneemen  te 
,,  hebben,  om  het  waereldkundig  temaaken.  Maar  toen  ilc 
„  bemerkte,  dat  de  party  van  'c  Pausdom,  even  als  een  be. 
„  roerde  zee,  niet  ruften  kon,  maar  nog  (leeds  voortging 
„  met  haar  flyk  en  lafter  kladden  op  den  verongelykten  lieer 
r  te  werpen;  toen  ik  duidelyk  zag  dat  zy  beflooten 
„  had,  om  een  Inquifit  ie  zelfs  in  dit  Koninkryk  op  te  regten  ; 
,,  toen  oordeelde  ik  het  hoog  tyd  te  zyn ,  om  my  van  myn 
„  pligt  voor  God  en  Menfchen  te  kwyten;  en  myn  uiterfte- 
„  vermogen  aan  te  wenden,  om,  zoo  veel  ik  kon,  den  fter- 
,,  ken  ftroom  van  't  Pausdom  te  (tuiten  ;  en,  waar  't  moge- 
,,  lyk ,  den  fchielyken  wasdom  te  fmooren  van  dat  onkruid, 
„  't  welk  de  verraaderlyke  Zoonen  van  Romen  tragtten  te 
„  zaaijen  tot  verderf  van  alles ,  wat  een  waaren  Protejlant ,  en 
v  opregten  Engelfcbman  waard  en  dierbaar  is.  Ten  dien  ein- 
Z  3-  »-  d'e; 


i8a         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

„  de  drong  ik  mynen  Vrind,  den  Heer  Arnold,  fterk  aan ,  om 

„  het  geen  hy  my  in  't  byzonder  geopenbaard  had  waereld- 

„  kundig  te  maaken  ,  en  met  my,  als  voorfpraaken ,  de  zaalc 

„  van  den  Heer  Bower  op  te  vatten,  hoe  wel  dezelve  ons  bei- 

,,  den  van  perfoon  te  eenemaal  onbekend  was.     Hy  fcheenin 

„  't  eerft  vry  ongeneegen  om  onder  't  oog  der  waereldte  ver- 

„  fchynen  ,   en  betuigde  niet  weinig  bedugt  te  zyn  voor  een 

„  hevigen  ftorm  van  't  Pausdom,   die  op  hem  mogelyk  zoo 

„  wel  als  op  den  Heer  Bower  vallen  zou.     Hy  kende,  zei  hy 

,,  my,  de  beginfelen  en  grondregels  van  het  1'ausdom  te  wel, 

„  om  'er  niet  bedugt  voor  te  zyn.     Het  is  onnoodigdat  ik  den 

„  Jeezer  melde,  welke  bewyzen  ik  gebruikte,  of  welke  drang- 

,,  redenen  ik  bybragt  om  hem  over  te  haaien,  dat  by  een  ge- 

,,  nootfehap  van  Menfchen  weerftond,  die,  volgens  zyn  eigen 

„  belydenis,  gezwooren  Vyanden  waren  van  onze  gelukkige 

„  regeeringsvorm  beide  in  Kerk  en  ftaat ,  en  heimelyk  niets 

,,  vuuriger  wenfehten,  dan  dat  die  beiden  onherilelbaar  mog- 

,,  ten  ten  gronde  gaan.     Ik  was  in  opregtheid  volkomen  by 

,,  my  zelven  overtuigd,  dat  nog  hy,  nog  ik,  kragtdaadiger 

„  maatregels  konden  by  de  hand  vatten  om  de  waereld  duide- 

,,  lyk  te  doen  zien,  dat  wy  waareen  trouwhartige  Vrinden 

,,  en  voorftanders  van  de  Proteftantfche  zaak  waren,  dan  door 

,,  de  verborgenheid  van  de  Paapfcbe  aanjlagen  aan  den  dag  te 

„  brengen,    en  openlyk  uit  te  komen,  tot  verdediging  van 

„  den  verongelykten  Schryver  van  de  Hifiorie  der  Pau/en. 

„  Ik  moet  nog  hier  by  niet  vergeeten  aan  te  merken,  dat 
,,  die  zelfde  Heer  Arnold  dikwils  uitgelokt,  en  zeer  fterk  ge- 
,,  drongen  geweeft  is,  om  in  het  algemeen  gefchreeuw  des 
„  Pausdoms  tegen  den  Heer  Bower  mede  deel  te  neemen. 
,,  Maar  de  vreeze  Gods  en  de  liefde  tot  de  waarheid  behiel- 
,,  den  gelukkig  by  hem  de  overhand:  en  de  beginzelen  van 
,,  eer  en  billykheid  hadden,  terwyl  hy  nog-  Room fch  was , 
,,  meer  invloed  en  vermogen  op  zyn  ziel,  dan  de  dringende 
„  verzoeken  zelfs  van  een  onweerftaanbaaren  D — s ,  met  den 
,,  ganfehen  trein  van  't  Pausdom  gefterkt.  Menigvuldig 
„  waarlyk  zyn  de  laagen  geweeft,  die  men  hem  gelegd,  zeer 

„  zon- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  ig3 

„  zondcrlyk  de  liften,    die  men  gebruikt  heeft,  in  anderen  ty- 
„  den  en  by  anderen  geegenbedcn ,   om  den  Heer  Arnohl  van  de 
„  paden  \m  waarheid,  reden,  en  gehoorzaamheid  af  te  trek- 
„  ken,  en  hem  in  een  poel  van  verdriet,  zonde,  fchuld,  wroe- 
„  ging  en  ongetrouwheid  te  doen  nederltorten.  Had  deVoor- 
»  zienigheid  hem  niet  onder  de  vleugelen  haarer  befcherming 
„  genomen,   had  een  natuurlyke  aandoening. en  gevoel  van 
„  opregtheid  ,    eerlykheid  en  goedaartigheid  zyne  gedagccn 
„  niet  bezield  ,  en  zyn  woorden  en  daaden  beftierd ,  Ky  moeffc 
„  in  een  van  de  verfcheiden  en  menigvuldige  ftrikken  gevallen 
„  hebben,   die  men  tot  zyn  bederf  gefpannen  had.     Ik  kan 
„  derhalven  het  genoegen  naauwelyks  uitdrukken ,  dat  ik  ge- 
„  voelde,  toen  ik  den  Heer  /Irnohiait  het  gevaar,  daar  hy  in 
„  geweeft  was,  gered  zag,  en  hem  bereid  vond  om  de  d.vaa- 
„  ling   te  verfoeien,   en  de  waarheid  te  handhaaven.     Men 
„  zou  het  mogelyk    vermetelheid,  zo  niet  verwaandheid,  in 
„  my  noemen,    indien  ik  zeggen  durfde,  dat  zyn  getuigenis 
„  het  ganfche  gefchil  tuffchen  de  Jefuiten,  den  Heer  D — s 
„  en  den  Hec_r  Bomer  beflift.     Maar  ik  zal  het  voor  zigzelven 
,  laaten  (preeken.  En  indien  'er,  na  een  ernftig  en  onparty- 
,  dig  onderzoek  en  overweeging  van  het  geen  nu  door  den 
,  Heer  /i'rnold  a.an  den  dag  wordt  gebragt,  nog  eenigen  mog- 
,  ten  gevonden  worden,    die  betuigen,  dat 'er  nog  niet  ge- 
,  noeg  gedaan  is  om  dit  ganfche  gefchil  in  zyn  waare  ligt  te 
,  zetten  ,  en  den  Heer  Bomer  van  de  tegen  hem  ingebragte  be- 
,  fchuldiging  te  zuiveren,   die,  hoop  ik,   zullen  't  my  niet 
,  k'.valyk  neemen,    dat  ik  medeJyden  heb  met  hun  vooroor- 
,  deelen,  en  hen  beklaag,  dat  ze  zig  niet  kunnen  overtuigen 
,  laaten:  maar  ik  zou 't  myzelvenniet  vergeeven  kunnen,  dac 
,  ik,  in  dergelyk  geval,  het  voorbeeld  volgde  van  den  Heer 
,  D — s,   en  openlyk  verklaarde,  dat  zy  alle  zetten  of febur- 
,  ken  moeften  zyn. 

„  Dit  heb  ik  gedagt  te  moeten  voor  af  laaten  gaan,  totvol- 
,  doening  en  onderrigting  van  den  leezer  zoo  wel ,  als  tot 
,  verdediging  en  verlchooning  van  my  zelven,  voorde  vry- 

„  heid 


iU         VERDEEDIGING  van  den  Heer. 

„  heid ,  die  ik  neem  van  het  volgende  getuigenis  van  mynen 
„  Vrind  ,  den  Heer  Arnold,  de  waereld  aan  te  bieden". 

Om  nu  dan  tot  dit  getuigenis  van  den  Heer  Arnold,  gelyk 
hy  het  in  de  twee  voorheengemelde  brieven  aan  zyn  waardi- 
gen  Vrind  meedeelde,  overtegaan,  hy  verklaart  daar  in  ,  en 
is  bereid  met  eede  te  beveiligen.:  „  dat ,  toen  hy  vry  en 
„  ronduit  zyn  gedagtcn  tegen  den  Jefuit Kingsley  tzynen  iiiegt- 
„  vader,  zeide,  en  afkeurde,  dat  zy  een  Heer  op  zulk  een 
„  fmaadelyke  en  eerroovende  wyze  openlvk  ten  toon  fielden 
„  voor  de  waereld  ,  de  flraksgenoemde  Kingsley,  daar  op  hem 
„  genoegen  tragwe  te  geeven,  met  te  zeggen:  gy  weet  im- 
»  mers  zeer  wel,  dat  de  Heer  Bower  een  van  ons  geweefl 
„  is:  hy  heeft  den  waaren  Godsdienft,  en  zyn  Orde,  tot  zeer 
„  groote  fehande  en  ergernis  van  beiden  verzaakt :  en  dat 
„  niet  alleen,  maar  hy  heeft  ook  godlooslyk  de  pen  tegen  de 
„  Kerk  opgevat,  en  is  nog  werkelyk  bezig  aan  zoo  fnood  een 
M  ftuk  ,  zoo  dat  men  deezen  weg  heeft  ingeflagen  om  den 
„  Schryver  veragt  en  haatelyk  te  maaken,  als  het  eenigfl  mid- 
„  del  om  zyn  werken  in  kleinagting  te  brengen,  die  ftaan  of 
„  vallen  moeten  naar  maate  dat  men  goede  of  kwaade  gedag- 
„  ten  heeft  van  den  Schryver  (*).  De  Heer  Arnold  verklaart 
„  verder,-  dat  het  hem  nog  zeer  wel  geheugt,  hoede  Heer 
„  Kingsley,  op  dien  zelfden  tyd,den  ouderdom  van  den  Heer  #o- 

„  i»er 

(*)  Juffrouw  Arnold,  Vrouw  van  den  Heer  Arnold,  verklaart  insgelyks, 
en  is  bereid  mee  eede  te  bevestigen,  dat  zy  haaien  Uiegtvader  Kingsley  , 
van  Bowers  Hijlorie  der  Paufin  fpreekende,  meerraaalen  heeft  hooren  zeg- 
gen ,  de  eenigfie  weg  om  bet  werk  in  kleinagting  te  brengen,  is,  den  Schry- 
ver van  't  zelve  baatelyk  en  veragt  te  maaken:  en,  'er  onder  met  den  Schryver, 
en  't  is  gedaan  met  bet  werk.  De  Jefuiten  hadden  ongetwyffeld  myn  Hiftorie 
geleezen,  dog  hadden,  fchynt  het,  nog  niet  uitgevonden,  tot  dat  de  zeer 
geleerde  Ontmaskeraar  hen  daar  van  onderrigtte,  dat  het  een  enkel  prulfcbrift 
was;  dat  het  gefebikt  was  ,  om  de  zaak  van  't  Pausdom  te  bevorderen:  ja  dat 
het  gefchreeven  was  door  een  vermomden  Jefuit,  die  'er  een  byzonder  ver- 
lof toe  had  van  zyn  Heiligheid.  Want  hadden  ze  dit  geweeten,  zy  zouden 
in  plaats  van  den  Schryver  baatelyk  te  maaken,  om  'er  het  werk  te  beter  door 
in  klema&ing  te  brengen,  het  zelve  in  tegendeel  zekerlyk  wel  begunftigd 
hebben  en  aangepreezen ,  by  hun  eigen  geloofsgenooten  ten  minften. 


ARCIIIB  ALD    B  O  W  ER.  1S5 

„  iver  uitrekende,  mee  te  zeggen,  hoe  oud  hy  was  geweeft, 
„  toen  liy  eerft  in  Engeland  was  gekomen  ,  en  hoe  lang  hy  daar 
„  nu  geweeft  was:  't  welk,  volgens  zyn  rekening,  op  om- 
„  trent  twee  of  drie-en-zeventig  .paren,  op  dien  tyd,  uic- 
„  kwam:  in  welken  ouderdom  hy  niet  twyiïelde,  zeidehy, 
„  of  de  ftoot,  dien  ze  hem  zouden  toebrengen  ,  zou  de  eene 
„  of  de  andere  van  deeze  twee  gokde  uitwerkingen  doen: 
„  of  naamelyk  ,  dat  hy  'er  zoodanig  door  in  wanorde  en 
„  verlegenheid  geraakte ,  dat  hy  zyn  pen  moeft  nederleggen , 
„  door  't  een  of  ander  toeval  en  kwaal  mogelyk,  die  uit  die 
„  onruft  en  ontroeringen  ontftond,  en  zyn  dagen  wel  zouden 
„  kunnen  verkorten:  of  anders,  dat  hy  door  zoo  geweldig  een 
„  aanval  gefchokt,  bezwyken  moge  en  weder  zyn  toevlugt 
„  neemen  tot  zyn  Godsdienft  en  zyn  Orde,  als  de  eenigfte 
„  haven  ,  die  hem  voor  zulk  een  ftorm  kon  beveiligen"  ("). 

Dewyl  de  Heer  sJrnold egter  niet  beruftte  in  deredenen  ,die 
zyn  Geeftelyke  Zielzorger  bybragt,  om  hun  handel wyze  met 
hun  afvalligen  Broeder  te  regtvaardigen ,  voegde  Kingsley  'er 
by:  „  dat  zy  ten  allen  tyde  den  Heer  Bewer,  fchoon  een  af- 

»  val- 

(*)  Dit  einde  en  oogmerk  ,  't  welk  die  goede  Vaders  'er  mede  bedoel- 
den, was  heilig,  en  regtvaardigt  alle  logens  en  lafteringen,  en  allerhande 
andere  middelen,  die  ze  gebruikten  om  het  te  bevorderen ,  overeenkom- 
ftig  met  hun  bekenden  zetregel ,  bet  eind  regtvaardigt  de  middelen.  Ik  heb 
'er  ook  inderdaad  nooit  eens  aangetwyft'eld,  of  het  oogmerk ,  waarom  de 
Jefuiten  zoo  hevig  een  vervolging  tegen  my  aanrigtten,  was,  om  my  te 
doen  bszwyken,  en  te  rug  vlieden  naar  den  Godsdienji ,  en  de  Orde,  die  ik 
verlaaten  bad;  en  ik  gaf  zulks  ook  reeds  te  kennen  in  myneerfte  verdedigings- 
fchrift.  (jinswer  to  a  fcurrilous  Pampblet.  p.  107.)  De  Ontmaskeraar  zelf 
(chynt  mede  van  dat  oogmerk  geweeten  te  hebben;  en  droeg  daarom,  zyn 
godvru^tige  poogingen  met  de  hunne  vereenigende,  wel  zorg,  om  my  te 
waarlchuwen  ,  dat  ds  Kerk  van  Engeland  geen  vryplaats  was  voor  een  uitvaar- 
fel  van  de  Ktrk  van  Romen;  't  welk  ik  begreep,  dat  zoo  veel  zeggen  wil- 
de, als  dat  hy  my  tragtte  inteprenten ,  dat  ik  weder  myn  toevlugt  moeit 
neemen  tot  die  Kerk.  Maar  tot  nog  toe  heb  ik  volhard,  en  zal,  hoop  ik, 
altoos  volharden,  by  de  zuivere  leer,  die  ik  omhelsd  heb;  en  dat,  in 
weerwil  van  de  vereenigde  poogingen,  die  Jefuiten,  en  hun  onnatuurlyke 
bondgenoot  mogen  aanwenden  om  my  wederom  tot  de  bygeloovighedei» 
van  't  Pausdom  te  doen  vervallen. 

A3 


185  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

„  valligen,  met  alle  minzaamheid,  bejegend  hadden,  en  him 
„  uiterfte  beft  gedaan,  om  hem  nooit  eenige  de  minfte  reden 
„  van  misnoegen  tegen  hen  te  geeven  ,  op  hoop  ,  dat  hy  ein- 
„  delyk  eens ,  vroeg  of  laat,  tot  zyn  Godsdienft  en  Orde  te  rug 
„  zou  keeren.  Daarenboven,  hebben  wy,  zeide  hy,  groo- 
„  te  dingen,  die  wy  voor  hem  doen  kunnen,  door  de  gunft 
„  van  onze  Kerk  buiten  's  lands:  't  welk  hem  alles  aangeboo- 
„  den  is,  en  geen  middel  onbeproefd  gelaaten  ,  om  hem  \ve- 
„  der  te  winnen:  maar  hy  volhardt  met  fteeds  hardnekkig  in 
„  zyn  boosheid  voort  te  gaan  ;  't  welk  ons  heeft  doen  beflui- 
„  ten  om  die  brieven  waereldkundig  te  maaken,  om  dat 'er 
w  tog  anders  geen  ftellen  met  hem  is"  (*). 

De- 

(*)  Dit  zegt  Vader  Kingsley:  ik  zal  'er  hier  in  't  voovbygaan  by  aanmer- 
ken, dat  het  gedrag  der  Jefuiten  ten  inynen  opzigte,  zoo  als  het  in  debo- 
vengemelde  woorden  van  dien  Jefuit  befchreeven  wordt,  volkomen  over. 
eenftemt  met  het  gedrag,  't  welk  die  zelfde  Vaders,  zoo  als  Bayle  ons  ver- 
haalt,  met  Jarrige,  en  Reibing  gehouden  hebben.  Jarrige  en  Reibing  vie- 
len af,  gelyk  ik  gedaan  heb,  van  de  Heilige  Katholyke  Kerk,  en  van  de 
Heilige  Sociëteit  van  Jefus;  en  de  Jefuiten  agtten  geen  moeite  te  groot, 
geen  aanbiedingen  te  voordeelig,  om  hen,  waar  't  mogelyk  van  hun  afval 
te  rug  te  doen  keeren.  Jarrige  bezweek;  maar  als  Reibing  hardnekkig  vol- 
hardde met  in  zyn  boosheid  voort  te  gaan,  veranderden  zy  van  maatregels, 
namen  hun  toevlugt  tot  logens  en  lafteringen,  gaven  eerroovendegefchrif. 
ten  tegen  hem  uit,  en  bcfchuldigden  hem  openlyk,  dat  hy  een  ftrafwaar- 
dige  en  oneerlyke  verkeering  had  gehouden  met  zekere  jonge  Ju  (trouw,  en 
gevlugt  was  om  de  fchande  en  ftraf  te  ontgaan  O).  Dcczcn  zelfden  weg 
floegen  ze  met  my  in,  en  liaan  ze  altyd  in  met  allen,  die  hen  verlanten, 
na  dat  ze  hun  laatfte  en  plegtige  beloften  gedaan  hebben,  zonder  eenigagt 
te  geeven,  of  ze  dergelyk  een  behandeling  verdienen  of  niet,  meteen  valt. 
befluit,  om  geen  middelen,  hoe  genoemd,  goed  of  kwaad  agterwege  telaa- 
ten,  om.  hun  Heilige  Sociëteit  voor  de  fchande  te  bewaaren,  dat  één  van 
haare  leden  een  Ketter  geftorven  is.  Waren  de  Jefuiten  in  Duifcbland  zoo 
gelukkig  geweeft,  dat  zy  een  Prote/ianrfcben  Geeftelyken  gevonden  hadden , 
die  onder  den  fchyn  van  voor  ^t  belang  van  den  Protefiautfcben  Godsdienlr. 
te  y veren,  hun  zaak  had  opgevat:  die  hun  gevallen  Broeder  in  openbaar*. n 
druk  met  hevige  fcheldwoorden  te  keer  ging:  die  hem  mi  eens  befehreef 
dis  een  yverig  Rownfcb gezinden ,  en  een  vermomden  Jefuit ,  dien  van  den  Paus 
verlof  ivas  verleend,   om  onder  bet  masker  van  een  Proteftant  te  gaan;  aan 

W£fiJ 

(iO  Zie  Uayle  's  Dietionaire.  Hiftor, 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    BOÏÏER.  187 

D^wyl   de  Heer  Henry  Bedingfeld  deeze  brieven  in  handen 
had ,  en  dezelven  zien  liet,  vraagde  de  I  leer  //meld  zyn  Biegt- 
vader  dwii  Jefuit ,  hoe  het  kwam,  dat  die  Heer  de  voornaamjle  uit- 
voerer  en  bedryfal  was  in  ditjluk,  daar  die  brieven  gefchrceven  wa- 
ren 

weer  uitmaakte  voor  iemand,  die  nog  Roomfcb  nog  Proteftantfch  was,  maar 
ten  De  lagen  «  («vig-r,  en  die  hen  ondercuflehen  roemt  als  mannen  van 
e:n  opregtbeid,  «':'»  bun  grootelyks  tot  eer  verftrekte ,  van  een  onberispelyk  ge- 
dr  ;r (  en  van  een  onbetwijlboare  geloofwaardigheid:  als  zy  zulk  eenen  ge- 
vonden hadden,  zeg  ik,  dan  mogtcn  zy  mogelyk,  door  zjn  tuflehen- 
komit,  hun  logens  en  lalteringei],  hoe  tegenftrydig  ook,  de  onkundige 
menigte  hebben  konnen  wysmaaken,  en  geen  min  hevige  vervolging  tegen 
dien  braaven  man  verwekken ,  als  ze  gedaan  hebben  tegen  my.  Maar  in 
de  hervormde  Kerken  van  Duifchland  vonden  zy  zulken  geeüelyken  niet; 
en  Iieibing  blyft  'er,  in  weerwil  van  alle  de  poogingen  van  de  boosaartig- 
heid  des  Pausdoms,  tot  op  deezen  dag  toe,  geëerd  als  iemand,  die,  fchoon 
een  Jefuit,  de  dwaalingen  der  Roomfcbe  Kerk  opregtelyk  verzaakte,  en 
«en  waar  Proteftant  ltierf. 

Wat  verder  de  dwaaze  en  ongerymde  denkbeelden  van  den  Ontmaskeraar 
betreft ;  dat  ik  ,  naamelyk  ,  de  Je/uiten  verfebeiden  jaaren  agter  een  ,  dog 
vrugteloos ,  aanzogt ,  om  in  de  Orde  weder  toegelaaten  of  in  bun  gunfl  weder 
aangenomen  te  worden ;  dat  2y  my  myn  toelaating  en  de  vergiffenis  van  al  myn 
voorleeden  wanbedryven  deeden  koopen  voor  alles  wat  ik  bezat  in  de  WMireid; 
dat  ze  my,  na  dat  ik  bun  die  kooppenningen  betaald  bad,  ntg  vier  jaaren  in 
myn  afval  lieten  blyven ;  dat  ik  onderhandelingen  en  verbindtenijfen  met  bun  bad 
vin  dien  aart,  dat  bet  te  eenemanl  onverfcbillig  was ,  of  die  brieven  van  Shel- 
rfjn  egt  waren  of  niet  &c-  Deeze  en  dergelyke  ongerymde  en  belachelyke 
denkbeelden,  of  harflenfehimmen  liever,  wederleide  ik  volkomendoor 
redeueeringen,  toen  ik  nog  weinig  dagt,  dat  ik,  het  geen  ik  'er  tegen  in 
bra;t.  ooit  zou  hebben  kunnen  bc^ragtigen  en  Itaaven  met  de  eigen  ver- 
klaaringen  en  getuigeniiïen  van  de  Jefuiten  zelven  ,  die  openlyk  bekennen  , 
dit  ik  niet  hen,  maar  zy  my  aanzogten ;  dat  ze  my  groote  aanbiedingen 
deeden,  die  ik  verwierp;  dat  ik  in  weerwil  van  al  hun  Vrindelykheid, 
hardnekkig  in  myn  boosheid  voortging,  of  een  hardnekkige  Ketter,  dat  is, 
een  waar  Froteftant  bleef;  en  dat  zy  daarom  eindelyk  die  brieven  waereld- 
kundig  maakten,  om  dat  'er  anders  geen  ft ellen  met  my  was.  De  Jefuiten 
n  bet  woord  wereldkundig  maaken:  om  dat  htt  verdigten  van  die 
brieven  een  geheim  was,  dat  ze  voor  zig  zelven  hielden,  en  aan  geen 
waereldlyken  ontdekken  mogten  ,  zelfs  niet  aan  den  Heer  Henry  Bedingfeld, 
nog  aan  den  Heer  Sbeldon ,  zonder  eenen  van  de  geftaafde  grondregels  vaa 
de  Orde  te  verbreeken  (2). 

(2)  Zie  boven,  bladz,  (155). 

Aa  2 


188         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ren  aan  den  Provinciaal  der  Je/uiten?  Waarop  de  Jeftrit  ant- 
woordde, „  dat  zy  den  Heer  Hcnry  Bedingfeld  die  brieven  in 
„  handen  gegeeven  hadden,  om  hei  werk  voor  hun  uit  te  voe- 
„  ren;  dewyl  men  het  anders  in  hun  mogelyk  zou  aanzien  als 
„  een  uitwerkfel  van  dien  geeft  van  vervolging,  waarmee 
„  men  hen  doorgaans,  dog  te  onregt,  befchuldigde  behebtte 
„  zyn:  en  dat  zy  oordeelden,  dat  het  beter  zou  ftaan ,  en 
„  fraaier  vertooning  maaken  in  't  oog  van  de  waereld ,  indien 
„  het  van  een  leek  kwam,  dan  van  de  vredelievende  Dienaars 
„  van  Chriftus"  (*). 

Dus  zien  wy  derhalven,  volgens  dit  uitdrukkelyk  getuigenis ,  de 


(*)  Dat  een  Roomfchgezinde,  die  geheel  onder  'tbeftier  fiaat  der  Jtfui- 
ten,  zig  vernedere  om  een  vervolging  voorttezetten  ten  hunnen  vooidee- 
Ie,  tegen  een  afvalligen  van  hun  Kerk  en  Orde,  is  niet  zeer  te  verwonde;  en. 
Een  Roomfchgezinde  is,  wat  het  geloof  aangaac,  nr.tuurlyker  wyze ,  een 
vervolger,  en  moet  het  zyn  volgens  zyn  eigen  grondbeginsels,  welke  eene 
zagtheid  en  gemaatigdheid  hy  ook  uiterlyk  vertoone,  om  de  eenvoudige 
en  ligtgeloovige  Proteftanten  te  beter  in  te  neemen.  Maar  wat  moet  de 
waereld  denken  van  een  Proteftantfcben  Dienaar  -can  Chriftus,  een  lid  van 
een  Kerk,  die,  ik  zeg  het  tot  haar  roem,  alle  vervolging  verfoeit,  als  hy 
zig  niet  ontziet  de  rol,  de  haatelyke  en  onchriftelyke  rol  te  fpeelen  van  een 
vervolger;  een  rol,  die  Jefuiten  zei  ven  oordeelden,  dat  met  hun  ampt, 
als  Dienaars  van  Chriftus,  niet  overeenkwam,  datzeopenlyk  volvoerden, 
en  die  ze  daarom  overdroegen  aan  een  leek?  Wat  moeite  heeft  deeze  Pro- 
teflantfebe  voorvegter  niet  genomen  om  zyn  Vrinden,  de  Jefuiten,  te  zui- 
veren ,  en  zorg  te  draagen  ,  dat  de  haatelykheid  van  zulk  een  vervolging, 
hun  niet  geweeten  wierd?  De  Jefuiten,  zegthy,  dit  onnozele  Lamme- 
ren, neemen  geen  bet  minfte  deel  in  dit  gefebil:  3j  draagen  B — r  nog  wrok, 
nog  een  kwaad  hart  toe:  ja,zy  zynzyn  befte  Vrinden.  (Full.  Confutat.  p.  36)  en 
't  Jlrekt  bun  tot  groot  hartzeer  en  leedwezen ,  dat  die  brieven  bekend  geworden 
zyn  by  Proteftanten.  (Complete  Detertion.  p.  28.)  Dog  hier  hebben  wy  een 
ronde  verklaaring  van  het  tegendeel:  en  zeker,  al  hadden  wy  die  nier, 
geen  menfeh  zal  ooit  denken  ,  dat  iemand  ,  die  men  weet  dat  onder  den  in- 
vloed en  beftiering  der  Jefuiten  ftaat,  en  geheel  van  hun  geregeerd  wordt , 
brieven,  aan  hun  Provinciaal  gefchreeven,  zou  meèdeelen  aan  Pnteftan- 
ten,  tegen  hun  wil,  of  zonder  hun  toeftemming,-  zonder  de  tocftcmuiing 
ten  niinflen  van  den  Jefuit  zyn  Biegtvader,  of  van  Vader  Carteret,  die  lan- 
gen tyd  het  beftier  gehad  had  over  de  eeweetens  van  dat  huisgezin,  cii 
die,  toen  de  brieven  waereldkundig  gemaakt  wierden,  Provinciaal  was.-. 
van  de  Orde ,  en  zyn  verblyf  had  te  Londen*- 


ARCIIIBALD    B  O  \V  E  R.  189 

redenen  ,  die  de  Jefuiten  bewoogen  hebben,  om,  in  een  Pro- 
ld ,  zoo  hevig  een  vervolging  te  verwekken  tegen 
van  hun  Orde,  die  uit  het  Pausdom  bekeerd  was  toe 
het  hervormd  geloof:  gelyk  ook  het  einde  en  oogmerk,  waar 
toe  zy  die  vervolging  verwekten  en  wat  ze  'er  mee  voor  had- 
den: en  dan  eindelyk  de  perfoonen,  die  zy  tot  ftookebranden 
en  roervinken  gebruikten  om  't  vuur  aan  den  brand  te  helpen 
en  't  oproer  te  zaaien  ,  naamelyk ,  een  Roomfchgezinden  leek , 
en  een  Proteftantjt  .  .  Geeftelyken,  terwyl  ze  zig  zelven ,  zoo 
veel  mogelyk  was,  buiten  't  oog  hielden,  op  dat  men  mis- 
fchien  de  vredelievende  Dienaars  van  Cbriftus  niet  mogt  beJcbuUi- 
gen,  dat  zy  wel  eens  bebebt  ivaren  viet  een  geeft  van  vervolging. 
Ik  heb  te  vooren  reeds  iri  verfcheiden  merkwaardige  voor- 
beelden de  waereld  duen  zien,  met  wat  zoort  van  menfehen 
ik  te  doen  heb;  hoe  weinig  werk  zy  maaken  van  geweeten, 
eer,  opregtheid,  of  billykheid:  nu  zal  ik  'er  hier  nog,  uic 
dac  zelfde  uitdrukkelyke  getuigenis,  een  ander  en  niec  minder 
merkwaardig  voorbeeld  van  byvoegen.  Het  zelve  zal  ons 
vry  wat  doorzigt  geeven  in  hun  bedryf  en  'c  beleiden  hunner 
:eh:  het  zal  ons  den  aart  en  handel  van  myne  befchul- 
digers  lceren  kennen  ,  en  ons  teffens  eenig  denkbeeld  kun- 
nen geeven  van  de  onchriftelyke  en  onverantwoordelyke  wy- 
ze,  waar  op  ze  met  my  in  dit  gefchil  zyn  te  werk  gegaan. 

De  Heer  ArnoIJ  had  een  Zufter,  die  te  Bath  overleed;  by 
welke  gelegenheid  hy  derwaarts  reisde.  Toen  hy  daar  met 
zekere  Dienftmaagd ,  die  te  vooren  by  zyn  Zufter  gewoond 
had,  fprak  overeen  zeer  verdrietig  Proces,  en  menigvuldige 
andere  onruften  en  kwellingen,  die  ze  in  haar  leeven  gehad 
had,  en  die  ook,  gelyk  de  meid  geloofde,  haare  dagen  ver- 
kort hadden,  voegde  dezelve  'er  by  ,  dat  ze  zig  verbeeldde, 
dat  zyn  Zufter  ook  eenen  liefde-handel  gehad  had  met  zekeren 
Heer  Bcvaer,  die  haar  kwellingen  mogelyk  nog  had  helpen 
vermeer d eren.  De  Heer  Arnold had  nooit  voorheen,  nog  uic 
zyn  Zufter,  nog  uit  iemand  anders  iers  van  dien  liefdehandel 
of  vrijery  gehoord.  Hy  gaf  'er  egter,  in  een  by  zonder  g3- 
meenzaam  gefprek  ,  kennis  van  aan  zyn  Biegtvader,  deg 
Aa  5  Heer. 


ioo        VERDEEDIGING  van  den  Heek. 

Heer  Kingsley,  by  gelegenheid  dat  hem  die  Jefuit  my ,  die 
hem  anders  te  eenemaal  onbekend  was,  affchilderde  met  zul- 
ke zwarte  kleuren,  dat  hy  my  voor  't  godloofte  fchepfel moeft 
aanzien ,  dat  den  aardbodem  betrad.  Twee  jaaren  omtrent 
na  dit  gefprek,  en  weinig  tyds  voor  dat  dit  ons  tegenwoordig 
gefchil  een  aanvang  nam,  gaf  die  zelfde  Jefuit  den  Heer  Ar- 
nold een  bezoek,  bragt  hem  weder  te  binnen ,  wat  hy  voorhe- 
nen tegen  hem  gezegd  had,  en  voegde  'er  by ,  dat  hem  dage, 
dat  hy,  waarlchynlyk,  weieenige  brieven  zou  hebben  van  to- 
lvers eigen  hand,  die  dezelve,  by  gelegenheid  van  die  vrije- 
ry,  gefchreeven  had  aan  zyn  Zufter.  De  Heer  Arnold  verze- 
kerde hem,  dat  hy  nooit  een  enkelen  brief,  van  den  Heer  Bo- 
mers aan  haar  gefchreeven,  had  in  handen  gehad.  De  Jefuit 
egter  verzogt  hem ,  dat  hy  al  de  brieven  van  zyn  Zufter  by 
malkander  wilde  zoeken,  om  eens  te  zien,  ofzy  ook  ergens 
in  dezelve  eenig  gewag  maakte  van  den  Heer  Boiver;  't  welk 
de  Heer  Arnold  daar  op  deed.  Die  brieven  wierden  geleezen 
en  nagezjen  eerft  van  Kingsley,  en  daarna  van  den  Heer  Hen- 
ry Bedingfeld,  dien  de  Heer  Arnold,  op  zyn  verzoek,  en  opdat 
van  Vader  Kingsley ,  dezelven  bragt.  By  die  gelegenheid  ge- 
raakte de  Heer  Henry  ook  met  hem  in  gefprek  over  het  geval 
der  vrijery,  en  de  Heer  Arnold  verhaalde  hem  toen  alles,  wat 
hy  te  vooren  gezegd  had  tegen  zyn  Biegtvader;  maar  belaft- 
te  hem  teffens  de  zaak  geheim  te  houden,  dewyl  'er  tot  nog 
toe  by  de  waereld  geen  praat  over  gevallen  was;  en  de  Heer 
Henry  gaf  hem  zyn  woord  van  eer,  dat  hy  'er  nooit  tegen  ie- 
mand van  fpreeken  zou. 

De  Heer  Arnold  had  naauwelyks  van  de  zaak  verder  begon- 
nen te  fpreeken,  of  een  otidagtig  Heer  kwam  in 't  vertrek, 
waar  op  hy  opftond  en  ftil  zweeg ,  tot  dat  de  Heer  Henry  hem 
verzogt  te  willen  voortgaan  ,  zeggende  ,  deezc  Heer,  dim 
ge  hier  ziet,  is  een  man  van  eer,  en  myn  by  zonde  re  Vrind,  en  ik 
wil  voor  zyn  geheimhouding  zoo  goed  in  ftaan  als  voor  viyn  eigen. 
Deeze  man  van  eer,  en  Heer  Henry 's  hyzondcre  Vrind,  was ,  ge- 
]yk  de  Heer  Arnold  naderhand  van  zyn  Biegtvader  hoorde,  de 
goede  Vader  Carter  et,  toen  Provinciaal  van  de  Orde.     Ter- 

wyl 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R. 


ro 1 


wyl  de  Heer  Arnold,  zyn  affchtid  genomen  liebbcnde.de trap- 
pen  afding,  ontmoette  hy  op  dezelven.en  ftond  over  zulk  een 
oucmoeting  op  die  plaats  niet  weinig  verwonderd ,  een  Ceefie- 
.  lan*  en  fchraal  van  Ligbaam,  in  zyn  Kcrkclyk gcvoial,  de 
heel  fchïelyk  de  trappen  op  kwam  hopen.  Die  lange  enjcbraale  Gce- 
Jlelyke  was  de  eerwaarde  Heer  Douglas ,  Vikaris  van  High  Er- 
cal.  —  Dcwyl  'er  nergens  in  die  brieven  van  Ju II rouw  Arnold 
myn  naam,  zelfs  niet  een  enkelen  reis,  genoemd  wierd,  of 
ecnig  het  minfte  gewag  gemaakt  van  iets,  dat  eenigzins  , 
fchoon  maar  van  verre,  naar  eenige  vrijery,  hoe  genoemd, 
geleek,  zond  de  Heer  Henry  dezelven  den  volgenden  morgen 
aan  den  Heer  Arnold  te  rug,  met  een  briefje,  waar  in  hy  hem 
voor  't  leezen  bedankte  (*). 

De  Heer  Arnold  verwagtte,  dat  de  Heer  Henry  zyn  woord 
van  eer  houden  zou;  maar,  tot  zyn  groote  verbaasdheid,  zag 
hy  op  den  22  November  1756  den  voorheen  gemelden  langen  , 
fcbraalen  gccftelylcn  aan  zyn  huis  komen,  die  hem  een  brief  aan- 
bood, welken  hy,  gelyk  hy  zeide,  ontvangen  had  van  den 
Heer  Henry  Bcdingfcld,  die  hem  deed  groeten,  en  hem  ver- 
zogt,  dat  hy  deezen  Heer  eens  wilde  hooren  leezen  ,  op  wel- 
ke wyze  hy  den  ftaat  van  't  geval  van  Bq-jjcts  liefdehande]  en 
vrijery  met  zyn  Zufter  had  opgefteld ,  met  oogmerk  om  het  te 
laaten  drukken,  zo  hy  het  opftel  goedkeurde.  De  Heer  Ar- 
nold ftond  niet  minder  verwonderd  over  het  voorneemen,  dac 
de  Heer  Henry  had,  om  een  zaak,  daar  hy  op  zyn  woord  van 
eer  beloofd  had,  nooit  tegen  iemand  van  te  zullen  fpreeken, 
waereldkundig  te  maaken,  dan  over  de  wyze,  waarop  hec 
geval  was  voorgedraagen  in  het  opftel,  dat  die  Geeftelyke 
hem  bragt,  en  voorlas,  om  te  hooren  of  hy 't  goedkeurde. 
Want  daar  in  wierd  met  uitdrukkelyke  woorden,  als  zaaken 
die  bekend  waren  en  geen  twyffei  leeden,  gezegd,  dat  ik  Juf- 
frouw Arnold  verfebeiden  jaaren  agter  een  gevryd  had;  dat  ik  door 

her- 

(*)  Het  briefje  was  van  deezen  inhoud.     Sir  Flenry  Bedingfeld's  Com. 
plimcnt  aan  dm  Heer  Arnold,  met  bartelykc  dankzegging  voor  't  leezm  i\iri> 
;en  in  deczt  zaak  van  getn  dienji  zyn.     Woensdag, 


192         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

herhaalde  beloften  van  haar  te  trouwen  haare  genecgenbeden  gewon- 
nen had;  maar  dat  ik  de  allerbeiligfte  verbindt  cnijfen  onder  de  voeten 
trceder.de,  haar  te  leur  gefield,  en  had  laat  en  zitten;  en  dut  zy , 
toen  ze  hoorde  dat  ik  getrouwd  was ,  het  zig  zoo  ter  harten  trok ,  dat 
ze  van  hartzeer  Jlicrf.  Dus  wierd  ik  in  de  kragcigde  uitdruk- 
kingen en  rond  uk  befchuldigd  met  den  dood,  of',  gelyk  het 
in  't  opftel  genoemd  wierd,  met  den  moord  van  Juffrouw  Ar- 
no! d\  en  die  befchuldiging  wierd  met  alle  bitterheid  en  de 
vuilfte  ftreeken  eener  doorfleepen  boosaartigheid  voorgedraa- 
gen.  De  Heer  drnold,  misnoegd,  dat  men  hem  wilde  doen 
bewaarheien  en  bekragtigen,  't  geen  hy  nooit  gezegd  had, 
ja  't  geen  hy  altyd  verklaard  had,  met  een  goed  geweeten 
niet  te  kunnen  zeggen,  hield  den  Heer  Douglas  voor,  datzyn 
Zufler  menigvuldige  en  zeer  zwaare  kwellingen  gehad  hadde, 
inzonderheid  een  verdrietig  en  Jangwylig  Proces,  dat  haar 
verfcheiden  jaaren  agter  een  veel  hartzeer  veroorzaakt  had; 
dat  hy  niet  in  fïaat  was  van  te  kunnen  zeggen,  welke  van 
haare  kwellingen  en  verdrietelykheden  haar  het  meelt  getrof- 
fen had,  en  of  zy  van  hartzeer  geflorven  was  of  van  eenige 
andere  kwaal ;  dat  al  net  getuigenis ,  't  welk  hy  in  dit  gewig- 
tig  (tuk  geeven  kon,  enkel  ruftte  op  een  hooren  zeggen,  op 
de  praatjes  van  een  fnapzieke  meid,  die  zedert  geflorven 
was,  en  het  miffchien  nu  ontkennen  zou,  zo  ze  nog  leefde; 
en  dat  hy  derhalven  den  Heer  Douglas  verzogt ,  geen  ftaat  op 
hem  te  willen  maaken,  dewyl  hy  dat  opftel  met  zyn  getuige- 
nis niet  kon  bekragtigen.  De  eerwaardige  Heer,  alsofzy. 
ne  redenen  ingang  by  hem  gevonden  hadden,  verzogt  hem 
zig  geruft  te  willen  (tellen,  en  verzekerde  hem,  dat  'er  van 
die  zaak ,  als  hy  't  niet  goedkeurde,  niet  meer  gerept  zou  wor- 
den; dog  noodigde  hem  teffens,  en  ftond  hem  zeer  fterk aan, 
om  den  eenen  of  den  anderen  avond  van  die  week  te  (tellen, 
om  by  hem  aan  zyn  huis  een  fles  wyn  te  komen  drinken  met 
nog  een  of  twee  goeden  Vrinden ,  wanneer  ze  verder  met  el- 
kander over  het  (tuk  zouden  (preeken  (*). 

De 

{*)  „  Wat  kon  de  Heer  D— s  tos  v°of  hebben,  merkt  de  eerwaardige 

,,  Heer 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R.  v)2 

De  lieer  Arnott  gaf  zyn  Biegtvader  Kingsley  kennis  van  die 
gefprek ,  en  betuigde  hem  teffens ,  dat  hy ,  met  geen  goed  ge- 
weecen,  toeftaan  of  aanzien  kon,  dat  het  geval  van  zyn  Zus. 
ter,  op  die  wyze  als  het  door  den  Heer Douglas  voorgedekt 
was,  onder  zyn  gezag  waereldkundig  gemaakt  wierd.  Kings- 
ley, na  een  korte  poos  gezweegen  te  hebben,  gaf  hem  ten  ant- 
woord :  „  wel,  ik  weet  niet  wat  ik  daar  vee!  van  zeggen  zal. 
„  Ik  ben  bedugt,  dat  dit  alles  Boixict  eer  verharden  zal,  dan 
„  hem  eenig  goed  doen.  Ik  wenfehte  dat  wy  het  nooit  be- 
„  gonnen  hadden.  Maar,  wat  Boiver  betreft ,  gy  moogt  u  vry 
,  verzekerd  houden,  dat  het  met  hem  te  eenemaal  gedaan  is: 
„  niemand  zal  hem  ooit  meer  in  eenig  fr.uk  op  zyn  woord  ge- 
„  looven ;  zoo  dat  gy  van  hem  niets  te  vreezen  hebt,  indien 
„  gy  't  geval  met  uwZufter  onder  uw  gezag  laat  in  't  ligt  komen". 
De  godvrugtige  zielzorger  rept  geen  woord  van  't  gewee- 
ten,  evea  als  of  't  geweetendeeze  zaak  geheel  niet  raakte, ter - 

wyi 

„  lieer  Cor^e  hier  zeer  wel  aan,  met  den  Hcer^rnoW,  na  debovengemel- 
,,  de  zarr.enfpraak  ,  dus  tot  zynent  te  noodigen,  een  man,  dien  hy  nooit  te 
,,  vooren  gezien,  en  die  hem  nooit  te  vooren  gezien  had;  maar  dien  hy 
,,  ontmoette,   toen  hy  fehielyk  de  trappen  opliep  naar  den  Heer  H.  B.  en 

:  Carteret,  Provinciaal  der  Jefuiten?  (Een  driemanfehap  van  goede 
,,  hoop!)  Mogen  wy  niet  wel  gelooven,  dat  de  Heer  D — s  en  zyn  Vi  ind  en 
,,  zig  vleiden,  dat  de  Heer  ArnM  zig  onder  de  fles  het  een  of 't  ander 
,.  woord,  deeze  of  geene  uitdrukking  zou  laaten  ontvallen,  daar  ze  zig 
,,  gelukkig  van  zouden  kunnen  bedienen  tot  hun  zaak,  en  'er  een  draai  aan 

n  als  of  hy  hun  fchandelyk  en  logenagtig  lafterfchrift  voor  egt 
,,  keurde,  en  toefïond,  dat  men  't  waereldkundig  maakte.    Maar  deHeer 

i,  die  wiit  ir.et  wat  zoort  van  menfehen  hy  te  doen  had,  was  te 
,,  wel  op  zyn  hoede  om  in  den  ürik  te  loopen  ;  en  wees  daarom  die  lifti- 
„  ge  noodiging  van  de  hand.  De  Heer  D—s  betuigt  onder  anderen,  dat 
;  in  deeze  ganfebe  zaak  niets  te  ver<wyten  beeft ,  dan  dat  by  zig 
,,  in  een  gefprek  beeft  ingelaaten  met  iemand ,  dien  by  niet  kende.  Maar  het 
,,  blykt  duidelyk ,  dat  het  niet  aan  hein ,  maar  wel  aan  den  Heer  Arnold 
„  haperde,  dat  hy  zig  in  geen  tweede  gefprek  met  hem  inliet,  gelyk  hy 
,,  zeer  gaarne  zou  hebben  willen  doen:  maar  de  Heer  Arnold  doorgrondde 
„  zyn  oogmerken  te  wel ,  om  het  ten  tweedeinaal  met  hem  te  waa- 
»  gen"  .(O- 

Remarkable  FaSs.  p.  61.  62. 

Bb 


194-        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

wyl  hy  zyn  Geeftelyken  Zoon  inboezemt,  dat  hy,  dewyl 
hy  van  my  niets  te  vreezen  had,  my  veilig  betigten  kon  ,  of  on- 
der zyn  gezag  laaten  betigten,  met  geen  mindere  misdaad  dan 
die  van  Moord,  fchoon  hy  niet  wift,  nog  geloofde,  dat  ik 
'er  fchuldig  aan  was.  Dus  vatte  ook  de  Heer  Arnold  het  zeg- 
gen van  zyn  Geeftelyken  Vader  op.  Hoe  was  hy  geërgerd, 
want  hy  had  den  Jcfuitifchen  geeft  nog  zoo  niet  ingezoogen  , 
dat  hy  de  beginfelen  van  eer  en  regtvaardigheid  verzaakt  had, 
op  zoo  fnood  een  inboezeming  van  den  man  ,  dien  hy  de  zorg 
voor  zyn  ziel  had  aanbevolen'?  En  deezen  nogthans  zyn  die 
mannen  van  een  onberispelyk  gedrag, van  een  onhetimjïbaare  geloof  - 
waardigheid,  van  ten  opregtheid,  die  hun  tot  eerjhekt ,  op  wier 
getuigenis  allen,  die  geen  zotten  of fchu) -ken zyn ,  deallergrooc- 
fche  onwaarfchynlykheden,  zonder  onderzoek,  en  tegen  alle 
reden  ,  blindelings  moeten  aanneemen ! 

Niet  lang  na  dit  gefprek  met  Vader  Kingsley,  wierd  de 
Heer  Arnold  begunftigd  met  een  bezoek  van  den  grooten  Va- 
der Baker.  Deeze  Jefuit  is  de  eerfte  man  der  Orde  in  't  gan- 
fche  Koninkryk,  de  gelukkigfte  van  allen  in  't  verleiden  van 
zyn  Majefteits  Onderdaanen,  een  gemeenzaam  en  byzonder 
boezemvrind  van  onzen  Baronet,  en  voor  wien  de  hoofden 
en  aanvoerders  der  Roomfchgezinde  party  hier  in  Engeland 
een  ongemeene  hoogagting  en  eerbied  hebben.  Deeze  waar- 
lyk  uitmuntende  Jefuit  vereerde  den  Heer  Arnold  op  den  zes  en- 
twintigften  January  1737, met  een  bezoek, en  wierd  doórden 
Heer  Wheehle,  een  Jefuit,  met  wien  de  Heer  Arnohl  zeer  wel 
bekend  was,  met  groote  plegti^heid  ,  by  hem  ingeleid.  Toen 
ze  alle  drie  gezeten  waren,  vroeg  Vader  Baker,  na  dat  hy , 
met  zyn  oogen  ten  Hemel  opgeflagen  ,  God  gedankt  had  ,  als 
hy  hoorde  dat  het  ganfche  huisgezin  Katholyk  was,  aan  den 
Heer  Arnold,  of  hy  den  Heer  Bovoer  kende.  Hy  antwoordde 
van  neen,  en  dat  hy  niet  wift  hem  ooit  van  zyn  leeven  gezien 
te  hebben.  „  Maar,  Mynheer,  hervatte  de  Jefuit,  gy  weet 
„  egter  wel,  dat  'er  een  vrijery  ge  weeft  is  tuflehen  hem  en  uw 
„  Zufrer:  ik  verzoek  u  vrindelyk,  dat  gy  my  alles  gelieft  te 
,  zeggen,  wat  gy  van  die  zaak  weet ;  en  of  gy  denkt  dat  het 

,,  mis- 


ARCIIIBALD    BOWER.  195 

„  mislukken  en  te  leur  (tellen  van  haar  verwagting  van  met 
„  tien  Heer  Bomer  te  zullen  (rouwen,  oorzaak  geweefh  is  van 
„  haar  dood.  De  Heer  Arnohl  ga.ï  hem  daarop  tenantwoord, 
dat  hy  v/el  gehoord  had,  dac  de  Heer  Bower  zulk  een  voor- 
llag  aan  zyn  Zufter  gedaan  had;  maar  dat  hy  alles,  wat  hy 
'er  van  wift,  alleen  wift  van  hooren  zeggen ,  en  geen  bewys 
nog  blyk  had  van  zyn  Zufter  zelve,  nog  by  monde  nog  byge- 
fchrift,  om  met  zekerheid  te  kunnen  zeggen,  dat  het  geval 
waar  was:  dat,  wat  de  oorzaak  van  haar  dood  aanging,  zy 
lange  jaaren  agter  een  gewikkeld  geweeft  was  in  een  Proce: 
van  het  uiterfte  belang,  het  welk  ze  voorzag  dat  eindelyk 
nog  haar  bederf  zou  zyn  :  dat  zy  haar  ganfche  leeven  langmet 
allerhande  wederwaardigheden  en  tegenfpoeden,  die  haarvaa 
alle  kanten  troffen  ,  had  moeten  worftelen:  dat  het  niet  waar- 
fehynlyk  was,  dat  een  man  zeer  gereed  zou  zyn  om  zig  in  't 
Huwelyk  te  geeven  met  een  Vrouw ,  die  zig  in  zulke  onge- 
lukkige en  beflommerde  omftandigheden  bevond:  dat  zy  zel- 
ve dat  niet  kon  verwagten :  en,  eindelyk,  dat  het  hem  niet 
mogelyk  was  bepaaldelyk  te  kunnen  zeggen,  wat  de  oorzaak 
van  haar  dood  mogt  geweefh  zyn.  Vader  Baker  bekende,  dat 
het  geen  de  Heer  /Jmold  had  voorgedraagen  hem  zeer  juijl  en 
billyk  voorkwam;  maar  verzogt  hem  den  Heer  Hcnry  nog  eens 
een  tweede  bezoek  te  willen  geeven ,  en  gaf  'er  teffens  by  te 
kennen,  dat,  zo  hy  van. zig  verkrygen  kon,  om  dien  Heer  te 
verpügten ,  dezelve  niet  ongeneegen  zou  zyn  om  hem  met 
zvu  neering  te  begunftigen :  en  hy  zou  'er  een  zeer  goed  huis 
ann  gehad  hebben,  volgens  het  berigt,  dat  hy  van  zig  zelven 
gaf  aan  den  Apotheker,  toen  hy  met  hem  in  gefprek  was. 
{Remarkable  Faïïs.  p.  53.)  Maar  de  Heer  yJrnold  luifterde  naar 
dat  voorfhel  niet,  en  was  niet  over  te  haaien ,  om  den  Baronet 
nog  andermaal  een  bezoek  te  geeven  ,  dewyl  hy  hem  reeds  al- 
les gezegd  had,  wat  hy  van  de  zaak  wift,  en  vaft  beflooten 
had,  'er  niets  meer  van  te  zeggen,  dan  hy  wift  (•). 

De- 

(*")  De  Heer  Henry  Btiingfcld  verhaalt,  met  oogmerk  om  liet  getuige- 
nis van  den  Heer  Arnold  te"  ontzenuwen ,   in  het  laatfte  gefchrift  van  zyu 
Bb  2  Vrind, 


ioö         VERDEEDIGING  vaM  DEN  Heïr 

Dewyl  dan,  aan  den  eenen  kant,  de  Heer  Arnold  beftendig 
by  zyn  een  en  andermaal  herhaalde  verklaaring  bleef,  dat  hy 
niet  wilt,  aan  welke  oorzaak  men  den  dood  van  zyn  Zufter 
had  toe  te  fchryven ,  en  dat  hy  derhalven ,  met  geen  goed  ge- 
weeten,  en  volgens  eer  en  regtvaardigheid ,  dien  dood  kon  te 
kil  leggen,  nog  toelaaten  dat  dezelve,  onder  zyn  gezag,  te 

laft 

Yri:id,  den  Ontmaskeraar ,  p.  134.,  433.  Dat  de  Apotheker  bem  betuigd bad, 
dat  by  een  jaar  te  vooren  een  ganfeb  pak  of  bondel  van  brieven ,  door  B — r  aan 
zyn  Zitjler  gefebreeven,  bad  verbrand  :  en  dat  sy  ,  toen  ze  boorde  ,  dat  bet  Hu. 
'iXielyk  van  li — r  voltrokken  was,  'er  zeer  Jlerk  van  aangedaan  ivierd,  zedert  als 
•wegkwynde,  en  weinige  maanden  daar  na  overleed.  Maar  I.  de  Heer  Arnold 
verklaart,  en  is  bereid  met  eede  te  beveiligen,  dat  hy  nimmer,  tegen  den 
Heer  Henry  gezegd  heeft,  dat  hy  ooit  zelfs  een  enkelen  brief,  door  /?— r 
aan  zyn  Zulter  gefchreeven  ,  in  bewaaring  zou  gehad  hebben  ,  of  dat  hy 
een  jaar  te  vooren  een  ganfeh  pak  of  bundel  van  dergelyke  brieven  ver- 
brand zou  hebben;  of  dat  hy,  in  't  geheel  gefpiek,  't  welk  hy  niet  den 
Heer  Henry  over  dit  onderwerp  hield,  zig  eenige  de  minfte  uitdrukking, 
of  die  'er  naar  geleek,  zou  hebben  laatcn  ontvallen,  waar  uit  men  eenig- 
zins  zou  hebben  mogen  opmaaken,  dat  de  Heer  B—r,  op  de  eene  of  de 
andere  wyze,  oorzaak  zou  geweelt  zyn  van  zyn  Zufters  dood.  (Remarka- 
ble  Fafts.  p.  52.)  II.  Hoe  onwaarfchynlyk  is  het  niet,  en  genoegzaam  on- 
jrelooffelyk,  dat  de  Heer  Arnold  zyn  Bicgtvader  Kingsley  zou  verzekerd 
ïiebben,  dat  hy  nooit  een  enkelen  brief  van  B — r  aan  zyn  Zulter  in  handen: 
gehad,  zelfs  niet  eens  gezien  had,  gelyk  die  Jefuit  wel  wilt  dat  ook  waar 
was;  en  dat  hy  ondertuiïchen  egter  aanllonds  den  volgenden  dag,  of  den 
dag  daarna,  aan  den  Heer  Henry  zou  verteld  hebben,  dat  hy 's  jaars  te 
vooren  een  ganfeh  pak  of  bundel  van  dergelyke  brieven  verbrand  had? 
311.  Juffrouw  Arnolds  Vrindin  liet  ai  de  brieven,  die  over  geen  zaaken  van 
aangelegenheid  handelden,  verbranden  na  haar  dood;  en  dererfooncn, 
die  zy  dezelve  liet  verbranden,  leeven  nog,  en  weetcn,  dat  de  Heer  Ar- 
hold  nooit  een  enkelen  brief  van  my  aan  zyn  Zulter  gezien  heeft.  Wat 
zou  hem  dan  hebben  kunnen  beweegen  om  zoo  openbaar  eene  onwaarheid, 
als  dat  by  een  ganfeh  pak  of  bondel  van  B — rs  brieven  aan  zyn  Zufler  verbrand 
bad,  aan  den  Heer  Henry  te  vertellen,  en  dat  op  een  tyd,  toen  hy  nog 
niet  wilt,  waarom  men  naar  die  brieven  zogt?  Is  het,  in  tegendeel ,  niet 
veel  waarfehynlyker  (zonder  eens  de  verklaaring  van  den  Heer  Arnold,  die 
hy  bereid  is  om  met  eede  te  beveiligen,  in  aanmerking  te  neemen)  dat  hy 
tegen  den  Heer  Henry  de  waarheid  zal  gezegd  hebben ,  gelyk  hy  ze  den. 
-voorgaanden  dag  gezegd  had  tegen  zyn  Bicgtvader;  dan  dat  hy  de  waar- 
heid bekend  zou  hebben  tegen  dencencn,  en  den  anderen  een  openbaa 
jen  logen  verteld,  zonder  eenige  reden  te  hebben,  hoe  genoemd,  die  hem 
daar  toe  bewoog? 

Da 


ARCIIIBALD     B  O  W  E  R.  197 

laft  gelegd  wierd  aan  den  Heer  Bovjcr;  en  daar  zy  nogthans 
aan  den  anderen  kant  geen  getuige  of  bewys  meer  hadden, 
om  zoo  zwaar  een  befctuildiging  goed  te  maaken,  wie  zou 
niet  gedagt  hebben,  dat  zy  'et  eindelyk  van  afgezien  zouden 
1 ,  en  't  ftuk  laaten  fteeken  ?  Maar  met  welk  een  won- 
derlyk  zoort  van  rnenfeben  heb  ik  te  doen  1  Onze  naauwgezette 

Pro* 

De  Heer  Hetiry  zegt  ons  verder,  om  zig  te  zuiveren  van  de  befchu'ldf- 

ging,  dat  hy  zyn  woord  van  eer  gebroken  had,  dat  de  Apotheker  hem  in 't 

ik  hy  met  den  zelven  had,  toen  ze  met  elkander  over 

1  rs  zaaken  fpraken  ,  geen  geheimhouding  had  afgeyorderd  ;  maar 

.  zegt  hy,  in  het  tweede,  toen  dezelve  hem  de  brieven  brage 

van  zyn   ZuÜer,  als  welke  alleeri  familiczaakcn  betroffen.     Dog  de  Heer 

verklaart  plegtig,  dat  hy  nooit  van  zyn  ganfche  leeven  meer  dan 
een  enkel  gefprek  met  den  Heer  Henry  Bedingfeld  gehouden  heeft;  en  dat 
liet  in  dat  gefprek  was,  dat  de  Heer  Henry  hem  zei.ie,  dat  by  voor  de  ge- 
beimbouding  van  den  oudagtigen  edelman  zon  goed  ivilde  injlaan  als  voor  zyn 
tigen.  Maar,  't  zy  dat  de  Heer  Henry  één  gefprek,  't  zy  dat  hy  'er  twee 
niet  hem  gehouden  heeft,  uit  den  brief,  dien  de  Heer  Arnolday  dien  zelf- 
den tyd  aan  den  Heer  D—s  fchreef,  blykt  het  althans,  dat  hy  den  Heer 
Henry  verzogt  had,  om  't  geen  hy  hem  nopens  de  zaak  van  zyn  Zuftcrge- 
zegd  had,  geheim  te  willen  houden;  wantin  dien  brief  drukt  hy  zig  dus 
uit:  betz-.l  den  liter  Henry  Bedingfeld  nog  wel  beugen,  dat  ik  hem,  toen  ik 
de  eer  bad  ben  op  te  ivagten ,  geheimhouding  in  de  zaak  van  myn  Zujler  beb 
aanbevolen.  Remarkable  Fafts.  p.  27.  Dog  dit  heugde,  febynt  het,  den 
Heer  Henry  niet  meer.     Ook  heeft  ons  die  Baronet,  by  een  andere  gele- 

.  een  zeer  aantnerkelyk  blyk  gegeeven  van  de  kortheid  van  zyn 
geheugen.  Want  de  reden,  die  hy  den  vyfJcn  fnny  1756,  'f  m 
ten  tien  uuren  ,  byh  agt,  waarom  hy  my  het  ooifpronkelyk  hand fchrift van 
de  zes  berugte  brieven  niet  toezond,  om  van  my  gezien  en  onderzogt  te 
worden,  was  deeze;  dat  betzilve  met  eenige  andere  febriften  van  belang  by 
ten  verz.     ■  vos  van  zyn  regtsgeleerde ;  of  dat  bet  gera  1 

...     -  ten  Jteutel  niet  van  kon  vinden.     En  nogthans  blykt  het 

uit  de  v  .\      ris,  dat  diezelfde  handfehriften  den  :l 

:   n  voorgaanden  dag  waren  te    rug  gegeeven.     (Bower's  : 

viitb  Obfena'.ions.  p.  30,  33,  34.)  Zoo  dat  hy  op  des  vyfden  Juny ,  's 
morgens  ten  tien  uuren,  niet  meer  zeggen  kon,  waar  die  brieven  van  be- 
even  waren.,  die  hy  op  den  vierden  van  dezelfde  maand, 's  daags 
te  vooren,  ontvangen  had.  Dus  zullen  we  ligtelyk  begrypen  kunnen,  dat 
die  Heer  zal  vergeeten  hebben,   war  'er  in  een  gefprek,   dat   hy  eenige 

.  geleeden  gehouden  had,  was  omgegaan,  maar  hoe  zullen  wy 't 
begrypen,  dat  hy  zoo  wel  onthield,  wat  'er  omging  io  een  gefprek,  dac 
üoou  was  voorgevallen? 

Bb  3 


19»         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Proteflantfche  Godgeleerde,  een  man  ,  die  alleen  door  liefde  tot  de 
waarheid  gedreeven  wordt,  en  niets  zegt,  dan  op  de  onbetwijlbaar- 
Jle  en  volkomen  geloofwaardige  getuigen  ffen ,  befchuldigt  my  eg- 
ter,  ftraks  in  zyn  eerde  lafterfchrift  daarna,  mee  den  dood 
van  Juffrouw  Arnold;  en  dat,  't  welk  alle  geloof  byna  te  bo- 
ven gaat,  op  het  gezag  en  getuigenis  van  haar  Broeder;  van 
dien  zelfden  man ,  die  zoo  dikwils  verklaard  had  ,  niet  te  kun- 
nen toelaaten,  dat  zulks  onder  zyn  gezag  verfpreid  wierd,  orn 
dat  hy  niet  wijl  nog  geloofde  dat  het  waar  ivas.  Dus,  by  voor- 
beeld, [preekt  hy  op  biadz.  43  van  dit  lafterfchrift  (FullConfu- 
taiion  <&c.)  van  den  dood  van  juffrouw  Jrnold  met  deeze  woor- 
den :  indien  hy  (Bower)  zyn  jammerhartige  fmeekingen  ontleende 
van  een  wezendlyk  en  waarlyk  gebeurd  toeval ,  zou  Juffrouw  A — d 
te  Bath,  die  van  hartzeer  Jtierf ',  hem  mogelyk,  zoo  veel  wy  weeten  , 
daar  wel  aanleiding  toe  hebben  kunnen  geevcn.  En  op  bladz.  47  van 
hetzelfde  lafterfchrift  zegt  hy,  Bower  gaf  hoop  van  trouwen 
ten  minsten  aan  drie  Juffrouwen  te  gelyk;  en  onder  die  drie 
telt  hy  ook  Juffrouw  A — d  te  Bath  ..  die  niet  lang ,  na  dat  ze  ge- 
hoord had  dat  hy  getrouwd  was,  van  hartzeer  flierf.  Moet  yder 
nu,  die  deeze  gezegden  leeft, 'er  niet  natuurlyker  wyze  uitop 
maaken  ,  dat  het  mislukken  van  de  hoop,  die  Juffrouw  Arnold 
op  my  gefield  had,  de  oorzaak  van  haar  dood  geweeft  is?  En 
wat  bewys ,  wat  getuigenis  had  tog  de  Heer  D — s  ,  om  my  den 
dood  van  Juffrouw  Arnold  te  laft  te  leggen,  en  daar  uit  gele- 
genheid te  neemen,  om  my  by  de  waereld  af  tefchilderen,  als 
een  man ,  die  bekwaam  is  om  van  allerhande  zo&rt  van  liften  en  koi.ft- 
ftreeken  gebruik  te  maaken ;  als  iemand,  die  de  allcihsiligftc  verbind- 
teniffen  onder  de  voeten  treed,  en  zig  niet  ontziet  om  alles,  hoe  ze- 
ker ook  en  onbetwijlbaar ,  te  hebenen?  My  verzekert  het  gemeen, 
dat  hy  niets  van  dit  ft  uk  gezegd  heeft  dan  't  geen  hy  met  ontwvffel- 
baare getuigenijfen  bewyzen  kan.  En  waarlyk,  zulk  een  befchul- 
diging ,  gelyk  yder  ligtelyk  my  zal  toeftaan,  vereifcht  ook 
zulk  een  getuigenis,  ten  vollen  klaar,  ten  vollen  ontwyffel- 
baar:  en  nogthans  is  het  ganfehc  ontwyffelbaare  getuigenis  van 
onzen  Godvrugtigen  Kerkelyken  ,  waar  mede  hy  bewyzen 
wil,  dat  het  mislukken  der  hoop,  door  Juffrouw  Arnold  op  my 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    B  O  W  E  11.  199 

gefield  ,  oorzaak  van  haar  dood  geweeft  is ,  geen  ander  dan 
dat  van  haar  Broeder,  den  Meer  Arnold,  die  hem  verklaard 
had,  gelyk  hy  zelf  bekent,  dat  by  niet  zeker  zeggen  kon,  wat  der 
waare  oorzaak  van  haar  dond  geweeft  was ,  want  dat  baar  gezond- 
heid vry  wat  gel-::  Jen  had  door  een  langwylig  en  verdrietig  Proces. 
'.te  Dctciïi.n  p.  137).  Dus  laac  onze  eerwaardige  God- 
geleerde een  man  openlyk  getuigenis  geeven,  dat  een  zeer 
zwaare  beschuldiging  zeker  en  waaragtig  is,  die  in  een  byzon- 
der  gefprek  hem  verklaard  had,  dat  zulk  een  getuigenis  met 
een  goed  geweeten  niet  geeven  kon  ,  om  dat  by  niet  wijl ,  dat 
die  befchuldiging  waar  was.  Is  dit  die  opregtheid  en  eerlyk- 
heid  daar  hy  zoo  hoog  op  itoft!  Is  dit  zyn  brandende  liefde 
tot  de  waarheid !  Maar  ik  laat  dien  ongehikkigen  man  over 
aan  de  wroegingen  van  een  kwalyk  bewuft  geweeten;  indien 
hy,  trouwens,  daar  zoo  zeer  niet  tegen  gehard  is,  als  tegen 
alle  gevoel  van  ichaamte  en  betaamelykheid.  I  Iet  is  my  ge- 
noeg dat  ik  dirideiyk  heb  doen  zien ,  dathy,  ten  minden  in 
daad,  de  fnoode  beginfels  van  hun,  die  hem  gebruiken,  heeft 
aangenomen  ,  en  dac  hy  derhalven  geen  beter  geloof  ver- 
dient, dan  zy ,  dat  is,  als  openbaare  lafteraars  en  logenaars. 

Maar  de  Heer  Arnold  vertelde  den  Heer  D s ,  dac  Bower , 

in  verfebeiden  van  zyn  brieven  aan  zyn  Zitfler  zig  tekende  Man  : 
dat  van  dit  oogenbük  af,  dat  zyn  Zufler  (die  toen  reeds  veertig 
jaaren  oud  was,)  bet  Hutveiyk  van  Bower,  (die  zvn  groot 
moordjaar  al  vooroy  was)  hoorde,  zy  weinig  of  geen  voedzel meer 
e ,  maar  enkel  door  eenige  har tjt er kende  middelen  opgehouden 
wierd,  en  binoen  weinige  maanden  een  lyk  was,  &c.  Deeze 
en  meer  andere  dergeiyke  dwaaze  en  ongerymde  praatjes  wor- 
den op  een  deftigen  toon  door  den  Ontmaskcraar ,  in  zyn  laat- 
fle  gefchnft  op  rekening  gefteid  van  den  Heer  Arnold  (Com- 
plete Dettclion  p.  137).  Maar  de  Heer  Arnold  verklaart  op 
Je  plegtigfte  wyze,  dat  hy  nooit  van  zyn  leeven  nog  tegen 
den  Heer  D — s ,  nog  tegen  eenig  ander  menfeh  op  deganlche 
waere'd  gezegd  heeft,  dat  verfcheiden  of  een  eenige  van  Bo- 
voers  brieven  aan  zyn  Zufter  getekend  waren,  Man  &c.  Dee- 
ze Vwi  klaaring  is  hy  bereid  met  eede  te  beveiligen  ;  en  daagt 

den 


2oo        VERDEEDIGING  van  de  n  Heer 

den  Heer  D — s  uit,  om  op  dezelfde  wyze  ook  eens  openlyk  te 
verklaaren,  zo  hy  durft,  dat  hy  ooit  of  ooit  tegen  hem  gezegd 
heeft,   dat  verfcheiden  of  zelfs  een  eenige  van  Bomers  brieven 
aan  zyn  Zufter  getekend  waren,  Man.     (RemarkableFacls  p» 
59,   60.)     Voegt  hier  by,  dat  Juffrouw  Arnolds  Vrindin  zeer 
wel  bewufl  is,  dat  de  Heer  Amold  nooit  eenen  brief  van  my 
aan  zyn  Zufter  gezien  heeft,    gelyk  voorheen  gezegd  is:  en 
die  zelfde  Vrindin,  zoo  wel  alszy,  die  de  brieven  na  Juffrouw 
Arnolds  dood  verbrand  hebben ,    zyn  bereid  om  getuigenis  te 
geeven ,  dat  geen  een  van  dezelve  getekend  geweeft  is,  Man. 
Indien  de  Heer  Amold  derhalven  tegen  den  Heer  D — .f  ge- 
zegd had,   dat  verfcheiden  van  myn  brieven  aan  zyn  Zufter 
dus  getekend  waren,  zou  hy  hem  een  openbaaren  logen  ver- 
teld hebben.     Wat  kon  hem  tog  daar  toebewoogen  hebben; 
wat  kon  hy  beoogd  hebben  met  den  Heer  D — s  zulk  een  lo- 
gen  wys  te  maaken,  daar  hy  den  zelven  zyn  toeftemming 
weigerde  te  geeven  om  iets  dat  die  gewaande  vrijery  betrof, 
in  de  waereld  te  verfpreiden,  en  zig,  zelfs  door  zyn  Geefte- 
lyken  Vader,  niet  wilde  laa:en  overreeden,  om  getuigenis  te 
geeven  van  iets,  dat  hy  niet  wift  of  het  waar  was?  Maar  dat 
de  Heer  Aniold  inderdaad  nooit  tegen  den  Heer  D — s  gezegd 
heeft,   dat  verfcheiden  van  myn  brieven  aan  zyn  Zufter  gete- 
kend    waren  Man,   kan,   dunkt  me,   onweerfpreekelyk  bc- 
weezen  worden  uit  de  eigen  woorden  van  den  Heer  D  —  t 
zelven.     Want  in  zyn  laaifte  gefchrift,  lang  na  zyn  gefprelc 
met  den  Heer  Amold  in  't  ligt  gegeeven,  venvyc  hy  my,  dat 
ïk  my ,  op  een  lijlige  wyze ,  meefter gemaakt  heb  van  Juffrouw  Arnolds 
geneegenbeid,    maar  teffens  wel  vooizigtig  zorg  gedraagen  heb ,  dat 
ik  my  voor  de  jlrengheid  der  wetten  niet  bloot  Jlelde.     (Complete  De' 
tcïïion.  p.  30  ,  31).     Zeker,  zo  de  Heer  D—  s  flegts  den  Heer 
.Amold  had  hooren  zeggen,  dat  'er  maar  één  enkele  brief  van 
my  aan  zyn  Zufter  was  geweelt,  die  dus  getekend  was,  zou 
'er  geen  grond  of  gelegenheid  meer  geweelt  zyn,  om  my  zulk 
een  verwyt  te  doen,  gelyk  de  Heer  D — s  zelf  zal  moeten  be- 
kennen ,  indien  hy  niet  even  onkundig  is  in  de  wetten ,  als  hy 
fchynt  te  zyn  in  't  Euangelie.    Dat  derhalven  de  Heer  Amold 

hem 


ARGHIBALD    BOÏÏER.  sol 

hem  dat  gezegd  zou  hebben,  is  enkel  een  verdictfel  van  zyn 
eigen  vindingryk  brein,  om  die  van  zyn  Roomfchen  grooten 
Vrind,  en  al  de  anJere  onwaarheden  teffens  geloof  by  te  zet- 
ten, die  hy  zejf  voortgebragt  heeft  om  bet  gevalletje  van  een 
vrijagie,  gelyk  de  Heer  Henry  het  gelieft  te  noemen,  tot  een 
moord  te  maaken:  elyk  Jago,  dien  men  zeggen  zou 

dat  hy  tot  een  voorbeeld  genomen  had,  doet  met  het  geval- 
letje van  een  neusdoek  in  zeker  fpel,  dat  hy  dikwils  aan- 
haalt. 

Wat  verder  Juffrouw  Amolds  onthouding  van  alle  Foedfel  &c. 
betreft ,  van  dat  oogenblik  af  dat  ze  hoorde  dat  B — r  getrouw 
Haar  Vrindin  weet  zeer  wel,  en  op  haar  beroep  ik  my,  dar, 
ik  Juffrouw  Arnold  niet  gezien  had,  nog  aan  haar  gefchree- 
ven  al  verfcheiden  jaaren  voor  haar  dood  ,•  en  dat  ze  my  nooit 
de  fchuld  van  haar  dood  gegeeven  heeft,*  maar  dat  men  haar 
dikwils  heeft  hooren  zeggen.  De  Heer — ,deperfoon,  naa- 
melyk,  daar  ze  raeê  in  Proces  was,  zal  my  nog  den  dood  doen. 
Hier  komt  by ,  dat  het  berigt,  't  welk  de  Heer  Arnold  gaf  van 
zyn  Zufter,  volkomen  overeenftemt  met  het  getuigenis  vaneen 
geagten  en  zeer  kundi^en  Geneesheer  te  Bath,  die  over  Juf- 
frouw Arnold  ging  in  haar  laatlte  ziekte :  want  hy  getuigt  op 
dezelfde  wyze,  in  een  brief  aan  den  eerwaardigen  Heer  Cor- 
pe,  dat  zyn  zieke  met  veel  onrufl  en  wederwaardigheden  had 
moeten  worftelen,  en  haar  tydelyke  zaaken  zeer  belemmerd 
en  hachelyk  ftonden:  maar  geen  het  minfte  gewag  maakt  hy, 
zelfs  niet  van  iets  dat  'er  maar  van  verre  naar  gelykt,  van  ee- 
ne  hoopelooze  en  te  leurgeftelde  liefde,  of  van  eenige  kwaade 
gevolgen  ,  die  daar  uit  mogten  ontftaan  zyn.  (Remarkable 
p.  44).  Het  is  derhalven  valfch  ,  dat  zy  geen  voed/el  ge- 
&c.  en  de  Heer  Arnold  moet  een  onwaarheid  ver- 
teld hebben  toen  hy  dat  zeide,  of  de  Heer  D — s,  toen  hy 
voorgaf,  dat  de  Heer  Arnold  het  hem  gezegd  had.  Geen  de 
minfte  fchyn  van  reden,  zeker,  is  'er  te  bedenken,  die  den 
Heer  Arnold  zou  hebben  kunnen  beweegen,  om  dergelyk  een 
vertelling  te  verzinnen;  maar  billyk  mag  men  vooronderftel- 
len,  dat  een  man,  die  geen  zwaarigheid  gemaakt  heeft,  om 

Cc  ie- 


202         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

iemand  iets  als  een  zekere  waarheid  te  doen  getuigen ,  't  welk 
hy  verklaarde  niet  te  weeten  of  het  waar  was ,  ook  wel  in 
ftaat  is,  om  zelf  iets  te  getuigen,  dat  hy  weet,  datvalfchis; 
te  meer  dewyl  hy  in  verfcheiden  andere  voorvallen  handcas- 
telyk  van  de  waarheid  afwykt,  gelyk  in 't  vervolg  on weder- 
fpreekelyk  zal  beweezen  worden. 

Daarenboven  ftaat  hier  nog  aan  te  merken ,  dat  de  Heer 
D — s  onder  een  verpligting  lag  van  de  zaak  van  Juffrouw 
Amold  geheim  te  houden,  die  hy  aan  de  waereld  openlyk  meê 
gedeeld,  en  met  zulk  een  aanzienlyk  byvoegfel  van  omftan- 
digheden  vermeerderd  heeft.  Want  toen  de  Heer  Amold, 
gelyk  boven  verhaald  is,  geweigerd  had  het  fchandelyk  op- 
ftel,  dat  hy  hem  uit  naam  van  den  Heer  Henry  bragt,en  voor- 
las, met  zyn  getuigenis  te  bekragtigen,  verzogt  by  hem,  dat 
by  zig  wilde  geruft  ft  ellen;  en  verzekerde  hem  dat  'er  van  die  zaak, 
ah  hy  't  niet  goedkeurde,  niet  meer  gerept  zou  worden.  (Remar- 
kable  Facts.  p.  27).  De  Heer  Amold  keurde  het  nooit  goed; 
ja  verklaarde  zelfs  in  een  brief  aan  D — s  zei  ven,  dat  hy'cr 
volftrekt  tegen  was  (ibidem).  Maar  D — s  maakte  de  zaak  eg- 
ter  waereldkundig,  zonder  eenig  agt  te  flaan,  op  de  betuigin- 
gen en  verklaaring  die  de  Heer  Amold'er  tegen  gedaan  had, 
of  op  zyn  eigen  gegeeven  woord.  En  wat  naam  een  man 
verdient,  die  op  zyn  eigen  woord  en  belofte  geen  agtflaat, 
behoef  ik  de  waereld  niet  te  zeggen.  Maar  ik  had,  zegt  hy, 
myn  htndjchap  van  dat  gevalletje  uit  den  Heer  1 1.  B.  die  my  niet  ge- 
boden bad  ,  dat  ik  'er  een  geheim  van  zou  maaken.  Armhartige 
uitvlugt !  Het  was ,  na  dat  hy  reeds  zyn  kundfehap  van  dat  ge- 
valletje uit  den  Heer  //.  B.  gekreegen  had ,  naamelyk  ,  toen 
hy  het  voorheengemelde  opftel  by  den  Heer  Amold  bragt  om 
het  hem  te  laaten  goedkeuren,  dat  hy  hem  verzekerde,  dat 
'er  van  dat  gevalletje  niet  meer  gerept  zou  worden  &c.  en  hy 
verbrak  derhalven  zyn  gegeeven  woord  door  het  zelve  wae- 
reldkundig te  maaken ,  gelyk  de  Heer  Henry  zyn  woord  ver- 
brak, door  het  hem  te  vertellen.  De  Heer  Amold  mag  zig  zy- 
ne  voorzigtigheid  wel  tot  een  geluk  rekenen ,  dat  hy  geen  twee- 
de gefprek  waagde  met  een  man  van  dien  aart  en  deszelfs  uit- 

ver- 


ARCHIBALD    B  O  \V  E  R.  203 

verkooren  Vrinden,  inzonderheid  onder  een  fles ,  indien  de 
Vrin  ivn  en  fiesbroeders  van  onzen  eenvaardigen  lieer  niet  be- 
ter mannen  van  eer  zyn  dan  hy  zelf  is. 

De  waereld  is  maar  al  te  geneegen,  om  den  alleronverfchi!- 
ligftigen  ommegang  tuflehen  perfoonen  van  verfchillendef 
Scxen,  en  gemeene  beleefdheden  zelfs,  vrijery  te  noemen: 
maar  de  Ontmaskeraar  alleen  kan  'er  een  onmenfebeiy ken  moorduit' 
maakerj.  Dit  heeft  de  Ontmaskeraar  van  den  vermomden  Jcfuit 
gedaan,  gelyk  we,  gezien  hebben ,  met  hulp  en  onderfteu- 
ning  van  zyn  Jefuiten,  en  Roomfche  Jefuitsgezinde  Vrin- 
den :  en  myn  omftandig  verhaal ,  met  oogmerk  om  al  de  fnoo- 
de  en  laage  (Ireeken,  daar  ze  zig  ten  dien  einde  van  bedien- 
den, eens  aan  de  waereld  te  ontdekken,  zal,  hoop  ik,  yder 
verftandig  en  onbevooroordeeld  leezer  den  aart  van  de  fpee- 
lers  eer  hoofdrollen  in  dit  Treufpel  van  't  Pausdom  doen  ken- 
nen :  en  teffens  my  tot  verfchooning  (trekken,  dat  ik  my 
zoo  lang  met  zoo  beuzelagtig  een  (luk  heb  opgehouden. 

Het  gefprek  van  den  Heer  Arnold  met  Vader  Baker  liep  over 
het  geval  van  zyn  Zufter  alleen  niet.  Dewyl  hy  myn  antwoord 
op  een  eerro  vend  gefchrift  (/Jnswer  to  afcurrilous  Pamphlet)  gelee- 
zen had ,  verweet  hy  de  Jefuiten  ,  dat  ze  in  de  waereld  verfpreid- 
den ,  dat  de  Heer  Afpinwall  Roomfchgezind  geftorven  was ; 
dat  ze  brieven  uitgaven  ,  die  onwaarheden  behelsden ,  en 
valfche  dagtekeningen  droegen:  dat  zy  een  Vrouw  en  een 
Kind  invoerden,  die  men  nergens  vinden  kon,  &c.  De  Je- 
fuit  gaf  daar  op  met  eenige  aandoening  en  niet  weinig  be- 
dremmeld ten  antwoord:  bet  fpyt  my,  dat  wy  ooit  dit  gefe bil 
met  dtn  Heer  Bow er  hebben  aangevangen.  Wy  hebben,  ik  beken 
bet ,  al  wat  te  veel  gezegd ,  en  vry  wat  meer ,  dan  wy  in  Jlaat  Zyn 
zen.  Ik  wenfehte  wel,  dat  wy't  konden  laat  en  Jleeken,  en 
'er  uitjeheiden:  maar  wy  hebben  't  begonnen,  en  weet en  niet ,  hoe 
wy  'er  een  end  aan  zullen  krygen ;  en  God  weet ,  wat  'er  het  gevolg 
van  zyn  zal.  Hy  voegde  'er  by,  hoewel  wy  de  Vrouw  en  het 
iet  kunnen  vinden,  egtcr ,  zyn  hand  op  een  zeer  plegtige 
wyze  op  zyn  borft  leggende,  is  de  Heer  Bower  de grootjle  feburk 
die  op  den  aardbodem  keft.  Op  myn  geweeten,  hy  heeft  my 
Cc  2  voer 


So*         VERDEEDIGING  van  den  Hcer 

moor  ecnige  jaaren  gezegd,  dat  'er  zulk  een  Vrouw  was,  die  hem 
aanhing,  en  dat  by  zulk  een  kind  had.  (Kemarkable  Fafts  p. 
31  ,  32).  Hy  moge  'er  ook  nog  wel  bygevoegd  hebben;  en 
wy  Jefuiten  zyn  zulke  narren,  dat  wv  nooit  eens  onderzogt 
hebben,  of 'er  inderdaad  zulk  een  Vrouw  was,  hoewel  dac 
heel  gemakkelyk  te  doen  zou  geweeft  zyn ;  en  de  Heer  £0- 
wer  een  aanzienlyke  fom  gelds,  die  wy  van  hem  in  handen 
hadden  ,  niet  te  rug  kon  ehTchen,  zo  'er  zulk  een  Vrouw 
niet  was. 

Dat  de  Heer  Afpinwall,  als  een  getrouwe  Zoon  van  de  Kerk  van 
Romen  Jlicrf,  verzekerde  de  Ontmasker  aar ,  in  zyn  eerfte  ge- 
fchrift,  als  een  ontwyrlelbaare  waarheid.  Doktor  Afpinwall, 
zegt  hy ,  Jlicrf  een  getrouwe  Zoon  van  de  Kerk  van  Komen  ,  't  was 
op  dien  tyd  een  f  over  bekende  zaak:  en  Juffrouw  .Afpinwall  maakte 
'er  geen  geheim  van,  in  welke  gevoelens  baar  man  geflorven  was  ; 
en  bad,  dewyf  ze  goed  Proteftantfch  was,  niet  willen  dulden  ,  dat 
een  Priejïer  bet  laatfïe  Oly fel  gaf  aan  den  Dokter,  die  'er  om  vcr- 
zogt  had.  Maar  dat  'er  in  dit  alles  geen  een  enkel  waar  woord 
is ,  en  dat  zelfs  de  Heer  Afpinwall  zig,  niet  alleen  als  een  op- 
regt,  maar  ook  als  een  byzonder  yverig Protcjlant  gedroeg, van 
den  tyd  af  aan  ,  dat  hyde  Kerk  van  Romen,  en  de  Orde  der 
Jefuiren  verlaaten  had  ,  tot  aan  het  uur  van  zyn  dood  toe,  is 
zoo  handtaftelyk  aangetoond,  dat  'er  geen  de  minftemoge» 
lykheid  van  twyffel  meer  op  valt.  (Zie  myn  Answer  to  afcur- 
rilous  Parnphlet.  p.  114.  &  feqq).  Ik  zal  derhalven  hier  alleen 
maar  aanmerken,  dat  geen  man  van  eenige  goede  beginfels, 
't  zy  van  Zedekunde  of  Godsdienft,  zulk  een  vertelfel,  als 
een  zaak  die  te  over  bekend  was,  openlyk  onder  de  menfehen 
verfpreid,  en  daar  door,  zoo  veel  althans  in  zyn  magt  was, 
eenen  zeer  hoog  geagten  Kerkelyken  na  zyn  dood,  van  den 
goeden  naam,  dien  hy  zig  met  regt  en  naar  verdienfte  by  zyn 
leeven  verkreegen  had ,  beroofd  zou  hebben ,  zonder  eerll" 
wel  naauwkeurig  te  onderzoeken,  of  dat  eerroovend  veriel- 
fcl  wel  eenigen  grond  van  waarheid ,  en  welken  yrond  het 
had  Had  de  Üntmuskeraar  het  de  moeite  waardig  geoor- 
deeld ,  dat  onderzoek  te  doen,  hy  zou  bevonden  hebben-, 

dat 


A  R  C  H  I  D  A  L  D    B  O  W  E  R.  205 

dat  het  alles  enkel  een  godlooze,  kwaadaartige  en  te  eene- 
roaal  ongegronde  laftering  is,1  gelyk  ik  onwederfpreekelyk 
beweezen  heb.  Maar  het  is  het  werk  niet  van  een  aanbren- 
ger, van  een  openbaaren  Lijieraar  of,?  \te)  klapper,  de  waarheid 
te  onderzoeken  van  het  kwaad,  dat  hy  van  anderen  fpreukt. 
Zo  het  flegts  zyn  boosaardigheid  ftof  vérfchaffen  kan,  is  dat  al- 
leen voor  lum  genoeg,  om  het  als  een  óntwyffelbaare  waar- 
heid  te  verfpreiden,  't  zy  het  waar  zy  of  niet.  Dat  hy  de 
waereld  kon  doen  gelooven,  dat  de  Heer  Afpinwail  een  hui- 

:  was  geweeft  in  zyn  leeven,  en  een  Papift  ftierf,  was 
alles  wat  de  kwaadaartigheid  van  den  Ontmasker  aar  immer 
wenfehen  en  beg.eren  kun;  want  dewyl  ik  genoegzaam  van 
myn  komft  in  Engeland  af  tot  het  uur  van  zyn  dood  toe,  ais 
een  gemeenzaam  en  trouw  boezemvrind  met  dien  braaven 
man  had  omgegaan  ,  dagt  onze  liefhebber  van  de  waarheid,  dat, 
zo  hy  de  mer.fchen  wys  kon  maaken,  dat  Dokter  Ajpinwall 
een  Roorafchgezinde  in  zyn  hart  was  geweert,  terwyl  hy  zig 
uiterlyk  voor  een  Proteflant  uitgaf,  dezelfde  befchuldiging  ook 
te  bettr  klemmen  zou  op  dtsztlfs  Vrind  ,  gelyk  ze  ook  beiden 
voorheen  Jefuiten  geweeft  waren.  Meer  wenfehte  en  be- 
geerde hyniet:  en  daarop  een  en  kei  hooren  zeggen,  zekere  los- 
fe  ftraatgerugten ,  daar  altoos  het  minft  van  allen  ftaat  op  te 
maaken  is,  voor  al  zyn  bewys  neemende,  verzekerde  hy  ah 
c  beid,  als  een  zaak  daar  . 

dat  Dokter  Aipinwall  een  getrouwe  Zoon  van  de  Kerk  van  Romen 

■;  en  dat  hy,  ichoon  van  allen,  die  hem  ken 
voor  den  braafften  man  der  waereld  aangezien,  op  't 

den  was  de  a  te,   en  een  vt  fo  ielyke  huiche- 

laar te  zyn:  welke  boosaartigheid,  welke  fchelmagcigheid  (de 
leezer  •  ikking)  is  by  deeze  te  e\ 

ren  !  En  nogthans  Jit  is  de  man ,  dien  't  alleen  om  de  wam   . 

,  de  man,  die  niets  zegt,  dan  't  geen  ruft  vp  de  onbetwifl- 
baarjle  bewyzen  c;i  getuigenifjen!  Myn  kennis  met  den  waarden 
'.-  my  grootelyks  tot  myn  geluk,  dewyl 
.-  maate  ,   myne  bekeering  aan  hem  verfchu 
fcsn ;  . 

Cc  3 


2o6         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Maar  dezelve  heeft  hem  merkelyk  tot  nadeel  geftrekt:  want  zo  hy 
my  nooit  gekend  hadde,en  door  geen  ommegang,  Vrindfchap 
of  anderszins  aan  my  verknogt  was  geweeft ,  zou  men  hem 
ongetwyffeld ,  zonder  zyn  gedagtenis  te  hoonen ,  wel  in  zyu 
graf  hebben  Jaaten  ruften  (*).  Het  was  alleen  om  myn  goe- 
den naam  ,  door  het  fchandvlekken  van  den  zynen,  zwart  te 
maaken  ,  dat  men  hem  op  zulk  een  liefdelooze  en  onverant- 
woordelyke  wyze  lafterde,  toen  hy  niet  meer  in  ftaat  was  zig 
zelf  te  verdedigen    (f).     Wat  verder  zyn  zeggen  aangaat, 

dat 

(*)  Was  ik  een  vermomde  Jefith  geweeft,  ik  moeft  natuurlyker  wyze,  zo 
ik  eenige  de  minde  voorzigtigheid  bezat,  en  wilt  wat  ik  deed,  boven  al 
den  Heer  Afpimvall  zorgvuldig  gemyd  hebben;  dewyl  ik  met  regt  denkea 
kon,  dat  hy,  die  zelf  zoo  langen  tyd  een  Jefuit  geweeft  was,  alle  de  lis- 
ten en  (aagen  van  de  mannen  van  die  Orde  grondig  kende ,  en  niet  min- 
der geneegen  zou  zyn,  dewyl  hy  een  zeer  yverig  Protejiant  was,  dan  in 
ftaat,  om  den  gevaarleken  huichelaar  te  ontmaskeren.  Maar  in  plaats  van  alle 
kennis  en  omgang  met  een  man  van  dien  aart  te  ontwyken,  begaf  ik  my, 
zoo  dra  ik  een  crnltig  opzet  genomen  had,  om  de  dwaalingen,  daar  ik  in 
opgevoed  was  te  verzaaken  ,  van  zelven  naar  hem  toe,  en  hy  was  van  myn 
opregtheid ,  toen  ik  ze  verzaakte,  zoo  volkomen  overtuigd,  dat  wy  van 
dien  tyd  af  aan  tot  aan  het  uur  van  zyn  dood  toe,  altoos  met  de  grootfte 
Vrindfchap  en  gemeenzaamheid  met  eikanderen  hebben  omgegaan:  op  zyn 
doodbed  zelfs,  beval  hy  my ,  als  met  den  adem  op  de  lippen  ,  het  uitgee- 
ven  van  een  werk,  't  welk  hy  gefchreeven  had,  en  waar  uit  ik  ver- 
fcheideu  gezegden  heb  aangehaald,  daar  hy  op  de  kragtigfte  wyze  eenige 
van  de  hoofdleerftukken  ,  en  meeft  bcgunftigde  gebruiken  vooroordeelt 
van  de  Afgodifche  Kerk,  die  wy  beide  verlaaten  hadden.  Deeze  waren 
de  gevoelens ,  -waar  in  hy  [lierf;  deeze  de  gedagte,  die  de  Heer  slfpinivaU 
hadde,  tot  de  laaide  oogenblikken  zyns  leevens  toe  ,  van  den  vermomden 
Jefuit:  maar  de  glorie  van  den  Jlouten  huichelaar  ontmaskerd  te  hebben  was 
bewaard  voor  een  man,  die  de  Jefuiten  zoo  weinig  kent,  dar  hy  ze  allen 
mannen  noemt  van  een  onberispelyk  gedrag  en  van  een  onbetwijlbaare  geloof- 
waardigheid. 

(f)  Ik  mag  deezen  man  wel  raaden,  dat  hy  de  veertiende  Predikaatzy 
van  den  Heer  Seed,  over  de  kwaadfpreckendheid ,  eens  leeft.  Daar  zal  hy 
leeren  kennen  ,  welk  een  teder  ontzag  men  verfchuldigd  is  aan  de  gedag- 
tenis der  geftorvenen.  Men  is,  zegt  die  uitmuntende  Schryver,  een  teder 
ontzag  verfchuldigd  aan  de  gedagtenis  van  zulken,  die  zig  zelven  niet  meerver- 
dedigen  kunnen :  en  bebooren  iuy  derhalven  altyd  zeer  zorgvuldig  te  zyn ,  dat 
wy  hun  geen  misdaaden  te  laft  leggen,  daar  tvy  geen  khagtige  en  overtui- 
gende blykew  van  hebben,   't  zy  door  eigen  kennis  tn  ondervinding ,  't  zy 

door 


ARCIIIG  ALD    BOWER.  207 

dat  Juffrouw  Jfpinivall  'er  geen  geheim  van  maakte  in  welke  ge- 
voelens haar  vian  gejlorven  was,  en  dat  zy  niet  dulden  wilde ,  dat 
een  Priejler  het  laat/Ie  Olyfel  bediende  aan  den  Doktor,  die  'er  om 
verzogt :  ik  ben  volkomen  van  dezelfde  gedagten  als  de  eer- 
waardige Heer  Corpe,  en  zie  dit  ook  voor  een  enkel  ve-rdigc- 
fel  aan",  in  de  vindingryke  harifenen  van  onzen  agterklappc 
gcTmeed,  om  zyn  hftertaal  eenigen  fchyn  van  waarheid  by  te 
zetten  ;  (Remarkable  Fa£ts.  p.  67).  Want  zoo  veel  als  ik  by 
naauwkeurig  onderzoek  heb  kunnen  gewaar  worden,  heefc 
niemand ,  zelfs  zy  niet,  die  wel  hadden  hooren  zeggen,  dat  Doktor 
jjfpinwall  Roomfch  geftorven  was,  ooic  van  die  byzondere 
omltandigheid  iets  gehoord  (*). 

0:n 

door  getuigenis  van  menfeben  van  een  onbetwiftbaare  gehofivaardigbeid.  Doe: 
'er  zigeene,  zelfs  zwakke  WAARSCHYNLYKHeiD  op,  dat  bet  mogelyk  met  bet 
ft  uk,  dur  ze  meé  befcbuldigd  worden,  anders  mag  gelegen  zyn ,  dan  men 
voorgeeft,  bet  betaamt  ons  te  zwtgkw.  Maar  miirchien  zal  de  Ontmai- 
keraar  zelf  wel,  op  zyn  gewoonen  fraajen  tran:,  over  de  kwaadfpreekend- 
hciJ  gepredikt  hebben,  en  in  zyn  Prtdikaatzy  vooroordeeld,  daar  hy  zig 
flerfchriften  zoo  rykelyfc  aan  fchuldig  maakt. 
(*;  De  vertelling,  dat  de  Heer  jifpminall  Roomfchgezind  geftorven  is, 
wss,  ongetwyfield ,  eerft  van  de  Roomfeb.cn  uitgevonden,  en  wierd  na. 
derhand,  door  zotnmige  Proteftanten  zoo  wel,  als  door  hun  verfpreidj 
door  zominige  Proteftanten,  die  uit  laagheid  en  bekrompenheid  van  zie]  dien/ 
Heer  zyn  bevorderingen  in  de  Kerk  benydden  en  misgunden.  De  Koom- 
fche  Prie.ters  en  Jefuiten  hebben  met  het  verfpreiden  van  dcrgclykcgeru:,'- 
ten  ten  nadeele  van  de  zulken,  die  van  hun  Geloof  zyn  afgevallen,  twee 
zaaken  op  't  oog.  De  eerlte,  dat  ze  daar  door  alle  bekeerlingen  tot  den 
,  lie  de  Heilige  Katholyke  Apoftolifche  Kerk  van 
Romen  verlaaten,  by  de  Proteftanten  tragten  veidagt  te  maaken,  en  voor 
bedriegers  en  huichelaars,  aileen  door  tydelyke  inzigten  gedreeven,  doen 
doornam.  De  tweede,  dat  zy  hun  eigen  volk  dus  zoeken  wys  te  maaken,. 
dat  zy  zelfs,  die  zuo  godloos  geweeft  zyn  ,  dat  ze  by  hun  leeven  de  Heilige 
Keik  verzaakt  hebben,  egtev  by  hun  dood  verkiezen  te  fierven,  als  waare 
Zoonen  van  die  Kerk.  De  Ontmaskeraar  heeft  als  een  yverig  Protejlant,  in 
zyn  vier  lafterfchriften  zyn  werk  gemaakt ,  om  zoo  veel  mogelyk  te  be- 
n,  't  geen  de  Roomfche  Prieliers  over  dat  fhik  zeggen  om  zuil. en 
van  liun  volk  ft.indvaftig  te  houden,  die  in  hun  geloof  fchynen  te  wanke- 
len. Indien  'er  waarlyk  overtuigende  bewyzen  zyn  ten  voordeele  vanden  Pr?- 
ben  Godsdienli  ,  boven  dien  van  Romen,  gelyk  'er  ongetwyffeld' 
veele  zyn,   waarom  zou  dan  een  Roomfchgezinde,  die  die  bewyzen  durft 

boo- 


208         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Om  het  waare  afbeeldfcl  cindelyk  van  deezen  man  ,  als  een 
agterklapper  onder  den  volke,  en  een  lafteraar  van  dooden  zoo 
wel  als  Jeevenden  te  voltooien ,  zal  ik 'er  nog  een  voorbeeld 
van  zyn  laag  en  veragtelyk  gedrag,  op  het  onderwerp,  daar 
wy  van  fpreeken,  betrekkelyk  by voegen.  Ik  had  zekeren 
geagten  Godgeleerde  van  onze  Kerk,  toen  we  by  gelegen- 
heid met  elkander  over  den  dood  van  den  Heer  sJfp'mivall 
ïpraken,  verhaald,  dat  ik  den  Doktor  had  weezen  zien  een 
weinig  voor  dat  hy  overleed  (*),  en  den  eerwaardigen  Heer 
Barton,  die  hem  in  zyn  laatfte  ziekte  bezogt,  by  hem  gevon- 
den had,  bezig  met  hem  de  gebeden  voor  de  zieken  uit  het 
gemeen  gebedeboek  voor  te  leezen.  De  Ontmaskeraar  hoorde 
wel  dra,  wat  ik  gezegd  had:  en  zie  hier  wat  gebruik  hy  'er 
van  maakte.  De  Heer  B — r,  zegt  hy ,  verhaalde  aan  zekeren  ge- 
agten Godgeleerde,  van  een  aanzienleken  rang  in  onze  Kerk ,  dat  hy 

zelf 

hooren  en  onderzoeken,  'er  niet  door  overtuigd,  en  dus  een  waar  en 
opregt  Protejlant  kunnen  worden.  Dat  dit  plaats  gehad  heeft  in  't  geval 
van  den  Heer  Afiinwall,  gelyk  ook  in  dat  van  Reibing,  mede  een  Jefuit, 
is  ongetwyft'eld  zeker.  (Zie  Jlayle  Hift.  üiïtion).  Schoon  het  geen  plaats 
had  in  't  geval  van  een  Jarrige  of  van  een  Bruys:  twee  voorbeelden,  daar 
de  Ontmaskeraar  zoo  groot  een  ophef  van  maakt,  en  waar  uit  hy  ons  wel 
zou  willen  doen  befluiten  ,  dat  allen,  die  uit  het  Pausdom  bekeerd  wor- 
den ,  niets  anders  zyn  dan  bedriegers  en  huichelaars. 

(*)  Dewyl  ik  buiten  de  ltad  was ,  toen  de  Heer  dfpinwail  gevaarlyk  ziek 
wierd  ,  gaf  my  de  eerwaardige  Heer  Barton ,  die  hem  in  zyn  ziekte  bezogt , 
en  voor  een  man  van  voorbeeldelyUe  Godsvrugc  bekend  was,  mei  i 
brief,  dien  hy  op  deszelfs  verzoek  fthreef,  kennis  van  't  gevaar,  daar  hy 
zig  in  bevond  ;  en  verzogt  my  haaftig  naar  de  Had  te  willen  komen,  dewyl 
myn  ftervende  Vrind  groot  verlangen  betuigd  had,  om  my  nog  eens  te 
zien  voor  zyn  dood.  Ik  vloog  op  't  ontvangen  van  dien  brief  naar  ltad, 
en  vond,  aan  zyn  woonplaats  in  Pall-mall  komende,  den  Heer-Barrtn  by 
hem  ,  die  hem  de  gebeden  van  de  Kerk  van  Engeland,  voor  de  zieken  ,  voor- 
las. Hy  had  een  uitlegging  gefchrecven  van  den  brief  van  Paulus  aan  de 
Romeinen,  en  het  was  inzonderheid  om  my  dat  werk  aan  tebevcelcn,  dat 
hy  verlangd  had  my  te  zien.  Ik  nam,  na  dat  ik  omtrent  een  half  uur  by 
hem  geweeft  was,  myn  affcheid  van  hem,  en  zag  hem  niet  meer:  want 
hoewel  hy  my  op  dien  tyd  nog  juift  zoo  geheel  gevaarlyk  niet  voorkwam  , 
overleed  hy,  egter,  dien  nagt  of  den  volgenden  morgen.  (Zie  my  A\u- 
ivsr  to  afcurrilous  Famphlet,  p.  123,  124. 


A  11  C  I-I  I  B  A  L  D    EOÏÏER.  209 

zelf  en  de  Heer  Barton ,  toen  Curate  van  St.  Anne,  (maar  die  ook 
voorheen  Room/eb  Priejïer  ge-weeft  was ,)  den  Heer  Afpinwall  ge- 
duurcr.Je  zyn  laatjle  ziekte  bezogt  hadden.  Ik  vrees,  dat  de  Heer 
Li — r,  door  deeze  zyne  verklaaring ,  de  kwaade  vermoedens ,  die. 
veelen  reeds  te  vooren  van  zyn  Geloof  en  Godsdienft  gehad  hebben , 
Jlegts  zal  doen  toeneemen,  zonder  iemand  daar  door,  gclyk  zyn  oog- 
merk was,  te  overtuigen,  dat  Duktor  Afpinwall  niet  Roomfch  ge- 
ftorven  is.  Zeker  deeze  man  moet  zig  gevleid  hebben ,  dat 
het  dien  Godgeleerden  niet  meer  heugen  zou,  wat  'er  in  ons 
gefprek  over  den  dood  van  den  lieer  Jfpinwall  was  voorge- 
vallen; of,  zo  't  hem  nog  heugde,  dat  hy  waarfchynlyk 
die  groove  verdraaijing  van  myn  woorden,  ten  minften  niet 
in  't  openbaar  zou  tegenfpreeken.  Anders  v/eet  ik  'er  geen 
reden  van  te  geeven ,  hoe  hy  my  iets  heeft  durven  doen  zeg- 
gen tegen  een  perfoon ,  die  nog  leeft ,  het  welk  ik  nog  tegen 
hem ,  nog  tegen  iemand  anders  ooit  gezegt  hadde.  Maar  het 
heugde  dien  braaven  Godgeleerde  nog  zeer  wel,  wat  'er  voor- 
gevallen was  in  ons  gefprek ,  en  dewyl  hy  zoo  wel  een  Edel- 
man was  als  een  Godgeleerde  ,  agtte  hy  zig  eers  en  gewee- 
tenshalven  verpligt,  om  zoo  openbaar  een  valfchheid  tegen 
te  fpreeken.  Hy  nam  derhalven  aanftonds  de  eerfte  gelegen» 
heid  waar,  zonder  'er  my  vooraf  eenige  kennis  van  te  gee- 
ven ,  en  zond  my  zyn  wederlegging  van  dezelve  toe ,  waar  in 
hy  plegtig  verklaarde,  dat  hy  nimmer  van  eenig  menfeh  had  hooren 
;en,  dat  de  Ikcr  Bower  den  Dokter  Afpinwall  had  bezogt 
in  zyn  laatfte  ziekte,  maar  weidt  Heer  Barton  ,  tot  dat  hy  hetzelve 
in  openbaaren  druk  zag  Qi).  Dus  had  die  laftermond  van  myn 
enkel  toefpreeken  van  den  Heer  afpinwall ,  als  Vrind  by  zyn 
laatfte  ziekte ,  een  bezoeken  gcduurende  zyn  ziekte ,  als  Priester  , 
gemaakt  (*).     Welk  een  ruim  veld  zou  ik  hier  hebben  om  te 

fchel- 

(3)  Answer  to  a  fcurrilous  Pamphlet.  p.  90,  100. 

(*)  Ik  zeg ,  als  een  Pritjler  of  een  Üeeftelyke :   want  als  men  van  een 

Geeftelyke  zegt,    dat  hy  iemand  in  zyn  laatjle  ziekte  bezogt  beeft,  veiftaat 

men  'er  a'.tyd  door  dat  hy  htm  bezogt  heeft  als  Geeftelyke  reven  gelyknien 

't  van  een  Geneesheer,  die  een  zieken  bezoekt,  verfuat  dat  hy  hem  be- 

D  d  zoc!lt 


210  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

fchelden  ,  te  raazen  ,  uit  te  vaaren;  zo  ik  eenige  neiging  had 
om  my-door  zulk  een  dvvaaze  en  buitenfpoorige  drift  te  hiaten 
vervoeren.  Maar  zulk  een  manier  van  gefchillen  te  betwis- 
ten laat  ik  voor  den  Om  maskeraar  over,  en  zal  van  dit  lluk 
een  einde  maaken  met  deeze  volgende  fluitredenen.  Een 
yder,  die  tot  verderf  of  krenking  van  iemands  eer  en  goeden  naam 
iets  verzekert ,  als  een  gewifje  waarheid,  'f  welk  hy  nut  zeker  weet , 
dat  het  waar  is,  is  een  logenaar  en  een  lafler aar:  dit  nu  heeft  de 
Ontmaskeraar  gedaan ,  toen  hy  als  een  te  over  bekende  zaak  , 
ah  een  geivijfe  waarheid,  verzekerde ,  dat  de  Heer  A  fpin  wall  als  een 
getrouwe  Zoon  van  du  Kekk  van  Romen  gejtorven  is ,  by- 
gevolg  is  de  Ontmaskeraar  &c.  en  het  is  niet  noodig,  dat  wyons 

lan- 


zoekt  als  Geneesheer.  Deeze  man  cgter  om  zyn  verzekering,  dat  ik  den 
Godgeleerden  verhaald  had,  dat  ik  den  Heer  Afpinwall  in  zyn  laatfte  ziekte 
bezogt  bad,  overeen  te  brengen  met  de  plegtige  verklaaring' van  den  God- 
geleerde, dat  by  nooit  van  een  eenig  mejifcb  bad  booren  zeggen,  dat  ik  den 
Heer  Afpinwall  in  zyn  laatfte  ziekte  bad  bezogt ,  zegt  ons  op  een  deftigen 
trant,  dat  ik  enkel  gewag  gemaakt  bad  daar  van,  dat  ik  by  dien  Heer  in  zyn 
laatfte  ziekte  was  geweeft ,  of  hem  eens  had  toegelproken  ;  endathy,  toen 
hy  gezegd  had,  dat  de  Heer  Bower,  en  de  Heer  Barton  ,  den  He  er  Afpinwall 
in  zyn  laatfte  ziekte  bezogt  badden,  van  geen  andere  meening  dier  woorden 
gedroomd  bad,  fehoon  niemand,  buiten  hem ,  ooit  van  dergelyk  een  mee- 
ning dier  woorden  gedroomd  zou  hebben ;  ja  fehoon  niemand,  dien  volzin 
leezen  kan,  zonder  klaar  te  zien,  dat  by  zelf,  toen  hy  dat  fchreef,  van 
die  meening  ganfeh  niet  droomde.  Zo  een  fchooljongen ,  op  een  logen  be- 
trapt ,  zig  niet  zulk  een  loopje  behelpen  wilde  om  flagen  te  vermyden, 
moeft  hy  dubbel,  en  degelyk,  flagen  hebben.  Hoe  verlegen  moet  deeze 
man  zyn  om  voorbeelden  te  vinden  van  Uowers  bedriegeryen ,  dat  hy,  dat  ik 
zyn  woorden  verfta,  gelyk  ze  van  yder  een  verftaan  worden,  en  daarom, 
op  zekere  plaats  het  woord  bygeftaan  gebruik  voor  het  gelykluidend  woord 
hezogt,  als  een  zeer  merkwaardig  voorbeeld  bybrengt  van  myn  bedriegeryen? 
(Zie  Full.  Coufuiat.  p.  28).  Hy  zal  zyn  goede  Vrinden,  de  Manndfchry- 
vers  ,  aan  dezelfde  bedriegery  fchuldig  vinden  ,  en  onder  anderen  den 
Schryver  van  't  Gentlemans  Magazin,  die  de  woorden  even  eens  verdaan- 
de  als  ik  gedaan  had,  daaruit  gelegenheid  nam  om  de  waercld  te  verwit- 
tigen ,  dat  ik  den  Heer  Afpinwall,  die  men  wijl,  gelyk  hy  zeide,  dat 
Jtanmfcb  geftorven  was,  in  zyn  laatfte  oogenblikken  bezogt  badde ,  en  by  die 
frelegcnbeid  Dienst  gedaan  als  Pbicster.  {Gentlemans  Magazin.  for 
Febtuar.  1757.) 


ARCHIBALD    BOWER,  air 

langer  met  bet  ftaaven  van  die  bekend  gedeelte  van  zyn  gr- 
drnï  en  inborft  ophouden. 

1  Iet  gefprek  van  Vader  Baker  met  den  Heer  Amold, 
ons  nog  deeze  twee  aanmerkingen  aan  de  hand.  I.  Uit  de 
eigen  woorden  van  dien  uitmuntenden  Jefuit,  blykt  het,  dat  dit 
ons  tegenwoordig  gefchil  eerlt  aangevangen,  en  voortgezet 
is  van  de  Jefuiten,  en  dat  bygevolg  de  Ontmaskeraar  alleen 
van  hun  gebruikt  word  als  ftookebrand ,  om  het  vuur  aan  te 
blaazen,  of  noodhulp  om  het  vuil  werk  voor  hun  te  doen. 
Wv  hebben  V  gefchil  begonnen,  zeide  Baker,  en  vrt  metten  niet 
bue  'Joy  'er  een  eind  aan  zullen  bygen  (*).  Hy  voegde  'er  by , 
God  roeet  wat  'er  het  gevolg  van  zyn  zal.  En  hy  fprak  daar  in 
ais  een  wyze  man.  Want  hoewel  de  Ontmaskerav  'er  veelen 
overtuigd  heeft,  wel  negen  van  de  tien  in  dit  ganfebe  Koninkryk, 
zo  men  aan  zyn  zeggen  geloof  wil  Daan ,  en  daar  by  een  zeer 
ontzaglyk  Lighaam  van  Geeftelyken,  dat  de  Jefuiten  in  dit 
gefchil  geen  net  minfte  deel  hebben,  maar  dat  men  het  Ont- 
maskeren van  den  vermomden  Jefuit  enkel  en  alleen  verfchul- 
digd  is  aan  zyn  eige  wonderbaare  fehranderheid;  nogthans 
zullen,  te  eenigcr  tyd,  vroeg  of  laat,  de  fterkft  bevooroor- 
deelden  zelven  wel  eens  het  onbeneveld  verfland  wederkrygen , 
en  by  bezadigde  en  onpartydige  overweeging  bevinden,  dat 
men  hun  deerlyk  in  dit  ft.uk  bedroogen  had ;  dat  de  vermomde 
Jefuit  niet  alleen  een  opregt,  maar  zelfs  een  yverig  Vrotejlant 
was;  en  dat  hy,  om  diereden  alleen,  door  de  vyanden  vati 
onze  gelukkige  regeeringsvorm  in  dit  Proteftantfcb  Koninkryk 
zoo  hevig  vervolgd  is  geworden,  als  of  hy  in  een  Roomfch 
Koninkryk  het  Pausdom  openlyk  verzaakt,   of  'er  tegen  ge- 

fchree- 

(*)  De  Jefuit  Kingsley  fprak  op  den  zelfden  toon,  en  zei  tegen  den  lieer 
.  /,  dat  by  voel  verzekerd  was ,  dat  Bower  hun  gefebrift  niet  kon  beant- 
woorden: dat  by  beter  wijl ,  wat  bet  in  bad,  met  bun  te  doen  te  bebbertr  endat 
by ,  3fl  by  eens  begon  bet  paj ier  t;  bekrabbelen,  zyn  boef d  al  zo  lief  in  een  wes- 
pennejl  mogt  Jleeken ;  dewyl  by  nooit  gedaan  werk  zou  vinden.  (Remarkable 
FaSs.  p.  20,  21).  Door  dat  wespennefl  verftond  de  Jefuit  waaifchynlyk 
de  Maandfcbryvers ,  die  de  Rooinfchgezindi:  party  tydig  zorg  droeg  op  baar 
zyde  te  winnen. 

Dd  2 


212        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

fchreeven  had ,  en  God  weet  wat  daar  't  gevolg  van  zyn  zal.  II.  In 
dit  gefprek  maakten  nog  de  groote  Vader  Baker,  nog  de  an- 
dere Jefuit  eenig  gewag  van  de  tegenwerpingen  ,  die  de 
Heer  Arnold  tegen  de  egtheid  van  de  zes  brieven  had  ingebragt , 
maar  lieten  ze  ftil  beruften  zonder  'er  op  te  antwoorden:  in 
tegendeel,  fcheen  het  hun  zelfs  zeer  te  fpyten,  dat  zy  ze 
waereldkundig  gemaakt  hadden,  dewyl  hun  de  noodige  be- 
wyzen  ontbraken,  om  te  toonen  dat  ze  egt  waren.  De  Je- 
fuiten  derhalven  moeten  de  bewysredenen  van  hun  Vrind  den 
Ontmaskeraar  geenszins  voor  onbetwijlbaare  blyken  en  betoogin- 
gen hebben  aangezien,  daar  niemand  zyn  toeftemming  aan 
weigeren  kon,  of  hy  moeft  een  zot  of  een  feburk  wezen.  Ik 
zou  veel  eer  geneegen  zyn  om  te  gelooven ,  dat  zy  daar  allen 
voor  aanzagen ,  die  zig  hadden  laaten  overtuigen  ,  of  voorga- 
ven dat  ze  overtuigd  waren  door  dergelyke  onbetwijlbaare -bc- 
toogingen  (*). 

Zie 

(*;  De  Heer  Arnold  merkt  aan,  dat  'er  in  dat  gefprek  niet  een  enkel 
woord  gerept  wierd  van  den  zevenden  brief  door  geenen  van  de  twee  Je- 
luiten  j  en  dat  hy  zelf  van  niets  dergelyks  droomde.  (Rcmarkable  Fafts.  p. 
33).  Waarfcbynlyk  droomden  'er  de  Jefuiten  toen  zelve  nog  niet  van,  of, 
zo  ze  'er  al  aan  gedagt  hadden ,  waagden  ze  't  ten  minften  niet  om  'er  meê 
voor  den  dag  te  komen  :  tot  dat  het  berugte  geval  van  den  man  met  de  fles 
hen  overtuigde,  dat  'er  niets  zoo  onwaarfchynlyk,  ja  zoo  onmogelyk  was , 
of  veelen  van  de  goede  gemeente  van  Engeland  waren  gereed  om  het  te 
gelooven ,  zo  ze  gevoeglyk  'er  van  te  vooren  toe  bereid  wierden  Kn 
waarlyk,  dat  een  volwaflen  man,  zelfs  de  grootlte  Gram  dier  van  's  Ko- 
nings  Lyfwagr,  in  een  pints  flesje  zou  kruipen,  had  niet  veel  meer  011- 
waarichynlykheids  in  zig,  dan  dat  ik,  na  myn  Voorreden  van  de  Hiltorie 
der  Paufen  in  't  ligt  gegeeven,  en  o-penlyk  aan  de  waereld  myn  voorneo 
men  verklaard  te  hebben  om  het  ganfebe  gevaarte  van  't  Pausdom  aan  te 
taften,  aan  den  Provinciaal  dergrlyk  een  brief  zou  gefchveeven hebben  ,  en 
my,  als  een  gehoor/aame  Zoon  der  O; de,  met  alle  gewilligheid  aangebto- 
den .  om,  naar  welk  gedeelte  der  bekende  waereld  hethemgoeddagt,  heen 
gezonden  te  worden.  Dat  ook  cenig  Jefuit  op  dien  tyd  zulk  een  brief  van 
my  zou  hebben  willen  ontvangen  of  op  zig  neemen,  om  dien  aan  den 
Provinciaal  te  bezorgen,  is  niet  minder  onwaarfchynlyk,  dan  dat  ik  hein 
zou  gefchreeven  hebben:  maar  de  Jefuiten  twvffelden  niet,  ofzy,  die  de 
eene  onwaarfchynlykheid  of  onmo^elyldieid  hadden  kunnen  verduwen, 
zouden  de  andere  ook  wel  door  krygen :  en  't  ging  ook  juut ,  zoo  als  ze 

voui- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R,  ti3 

Zie  daar  dan  het  getuigenis  van  den  Heer  Arnold,  't  welk 
hy  bereid  is,  zoo  era  het  geè'ifcht  wordt,  met  eede  te  beves- 
tigen, voor  welke  Overheid,  en  voor  welk  geregtshof  men 
wil  in  het  ganfehe  Koninkryk.  Door  het  zelve  ben  ik  gezui- 
verd van  de  voornaamfte  ftukken  der  befchuldiging,  die  men 
my  te  lalt  gelegd  heeft;  by  voorbeeld,  deeze:  dat  ik  gemeen* 

i  hield  of  onderhandeling  met  de  jefuiten,  om  vergiffenis  van 
myn  voorige  misdryven  te  erlangen ,  en  in  de  Orde  -voeder  aangenomen 
te  worden  (*).     Dat  ik  eenfomgelJsaaiiliiW,  bun  bewindsman, 

leen- 

voorzien  hadden.   Dewyl  het  ondertuflehen  veelen  ten  niterften  on. 

waarfchynlyk ,  en  byna  onmogelyk  voorkwam,  dat  ik  blieven  van  onder- 
werpingen diepe  boetvaardigheid  aan  Jen  overfte  der  Jefuiten  zou  hebben 
gefchrteven  op  het  ze'.i'de  oogenblik  dat  ik  gereed  ftond ,  om  de  Voorre- 
den van  myn  Hiftorie  uit  te  geeven  ,  deeden  my  de  goede  Vaders , miflehien 
oin  die  tegen  i  aanftoocelykheid  weg  te  Deernen,  een  nog  veel 

nederiger  en  on.i.  t  brief  fehryven  ,   na  dat  ik  die  Voorreden 

reeds  uitgegeeven  had;  even  gelyk  die  man  van  wonderen,  daar  ik  zoo 
aanftonds  van  (prak,  om  zyn  tairyke  vergadering  van  aanfehouv.ers  te  be- 
ter te  overtuigen,  dat  hy  in  een  mengelsfles  kruipen  kon,  hun  beloofde, 
zo  ze  hem  op  een  anderen  avond  met  hun  gezelfchap  wilde  begunftigen, 
het  te  zullen  doen  in  een  pintsfksje.  De  Ontmaskeraar  voelde  zelf  ook  de 
OQwaarfcbynlykheid  wel  van  myn  briefwiffeling  met  de  Jefuiten,  na  dat  ik 
reeds  myn  Voorreden  had  laaten  drukken  ,•  en  de  leezer  kan  boven  bladz. 
(123,  124)  de armhartige  uitvlugten  zien,  waar  meè  die  armhartige  ftoo- 
kebrand  der  Orde  die  tegenwerping  trage  te  ontwyken. 

(*)  Dewyl  de  Jefuiten  iny  nooit  ecnig  leed  gedaan  of  kwalyk  behandeld 
hadden,  nog  ik  hun  Godsdienfl  of  Orde  verlaaten  uit  een  wrok  en  paity- 
fchap  teg.n  hen,  of  tegen  iemand  anders,  ging  ik  in  Vrindfchap  met  hun 
om,  gelyk  ik  ook  deed  nvt  verfchciden  andere  Roomfchgezinden,  die  my 
'  .'s  lands  gekend  hadden:  zy  bezogten  my  zomtyds  en  il;  bezogt  h:n 
;eiiheid  op  myn  beurt:  dewyl  ik  niet  dagt  hun  burgerly- 
V.e  b  eren  of  verpligt  te  zyn,  om  hen  onbefcl 

den  en  als  vyanden  te  bejegenen,  om  dat  ik  geen  benaagen  had  in  hun 
Godsdien'd.  Op  die  en  geene  andere  wyze  hield  ik  gemsenfebap  of  c.  •■ 
bundeling  met  zommige  Jefuiten  en  Roomfchgezinden,  na  dat  ik  reeds  hari 
Kerk  en  Orde  verlaaten  had,  en  zelfs,  terwyl  ik  werkelyk  bezig  was  me:  te- 
gen hun  .a  en  grondbeginfelen  te  fehryven.  Deeze  o-.  1  . -.  a's 
men  ze  tog  zoo  noemen  wii ,  wierd  niet  gedreeven  in  't  geheim :  alle  rayne  Pr*- 
tc(lamjcbe  Vrinden  witten  het,  en  zy  dzya 
te  verkiaaren.  Was  ik  een  vermomde  Jefuit  geweeft,  haJ  ik  or.iir  debana 

Dd  3  £*; 


2t.j.         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

leende ,  om  hem  te  overtuigen ,  dat  ik  opregt  en  waarïyk  van  harten 
begeerde  weder  in  de  Orde  toegelaaten  te  ■worden:  dat  ik  vier  jaar  en , 
na  dat  ik  zulk  een  voldoende  en  overtuigend  blyk  van  myn  opregtbeid 
gegeeven  had,  weder  met  de  Kerk  verzoenden  in  de  Orde  aangene- 
men  wierd:  dat  ik  een  vermomde  Jefuit  was:  dac  ik  met  de  Je/ui- 
ten verbindt eniffen  heb  of  gehad  heb  van  dien  aart ,  dat  het  te  eenc 
maal  onverfchillig  is ,  of  de  brieven,  die  menmy  toefebryft ,  egtzyn 
of  niet :  dat  ik  onder  de  hand  met  gemeen  overleg  met  hun  heb  te 
werk  gegaan ,  en  nog  blyve  te  werk  gaan :  dat  my  verlof  verleend  is 
door  myn  Jejuitifchen  Overfie ,  of  door  zyn  Heiligheid  te  Romen  , 
om  onder  het  masker  van  een  Proteftant  te  gaan,  en  zelfs  om  de 
Hiftorie  der  Paufen  tefchryven&c.  Deeze  en  dergdyke  meer 
zyn  de  grootfte  bezwaarniffen  en  de  voornaamfte  ftukken  van 
de  befchuldiging,  die  men  ten  mynen  lafte  heeft:  en  die  den 
Ontmasker  aar  zoo  ryk  een  ftof  verfchaft  hebben,  om  zoo  on* 
betaamelyk ,  met  zoo  veel  hevigheid ,  en  langdraadige  woord- 
verkwifting  tegen  my  uit  te  vaaren.  Maar  van  alle  en  yder 
van  die  ftukken  ben  ik  nu  ten  vollen  gezuiverd  en  vrygefpro- 
ken ,  door  dit  getuigenis  van  den  Heer  Arnold.  Want  uit  dat 
getuigenis  blykt  niet,  dat  ik  de  Jefuiten  aa^zogt  om  vergiffe- 
nis 

gemeen  overleg  met  bun  gewerkt,  de  eenvoudigfte  voorzigtigheid,  of  liever 
die  byzondere  begaafdheid ,  daar  men  my  meê  gelieft  te  vereeren ,  de  doortraptheid 
zou,  my  hebben  moeten  Ieeren,  om  met  de  uiterfte  zorgvuldigheid  voor  de 
waereld  bedekt  te  houden,  dat  ik  aan  iemand  van  hun  kennis  had,  maar 
boven  al  om  hun  gezelfchap  in  't  openbaar  te  myden ,  en  hen,  gelykeen 
andere  Nicndemus,  alleen  's  nagts  te  bezoeken.  Maar  ik  heb  op  een  ge- 
heel andere  wyze  te  werk  gegaan,  gelyk  ik  gezegd  heb,  en  alle  myne 
Vrinden  ten  vollen  bemift  is.  Indien  de  Heer  Folkes  derhalven ,  eertyds 
Prefidenp  vnn  de  Koninklykc  Sociëteit,  daar  uit,  dat  hy  my  in  Lodewyks 
lioeku'inkcl  met  zulke  van  de  Jefuiten  of  Roomfchen ,  die  my  kenden  ,  had 
zien  fpreeken  ,  belloot  of  vermoedde  dat  ik  een  vermomden  Jefuit  was, 
redeneerde  hy  over  dat  ftuk  eerder  gelyk  een  Ontmaskeraar ,  even  onkun- 
dig in  de  pligten  van  een  goede  opvoeding  als  in  die  van  den  Chriflelyken 
Godsdienft,  dan  als  een  Prefidcnt  van  de  Koninklyke  Sociëteit.  Maar  ge- 
lyk deeze  man  veelen  heeft  laaten  zeggen ,  't  geen  ze  nooit  gezegd  had- 
den ,  en  my  onder  anderen  ook  meer  dan  eens;  zoo  heeft  hy  ook  zommi- 
gen,  en  onder  die  ook  den  lieer  Folkes  laaten  redeneeren,  zoo  als  ze  nooit 
redeneerden,  en  niemand  dan  hy  zelf  kon  redeneeren. 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  215 

nis  vin  tnyn  vorige  mis  dryven  te  verkrygen ;  maar,  dat  zy  myaan- 
zogten  ,  dat  ik  de  vergiffenis,  die  ze  my  aanbooden  ,  aannee- 
men  wilde:  niet,  dat  ik  geld  leende  aan  Uil],  om  hun  gunjl  te 
winnen ,   en  myn  v;rzoening  met  de  Orde  te  hopen ,  maar ,  dat  zy 
my  groote  aanbiedingen  deeden,  enmy,  op  myn  eigen  voor- 
waard..  n  ,  met  open  armen  ontvangen  zouden  hebben:  en  dat 
ze  zelfs  deeze  hevige  vervolgi  )g  tegen  my  verwekten,  alleen 
met  dit  oogmerk,   om  my,  door  dat  middel,  dewyl  alle  an- 
dere middelen  vrugteloos  waren,  te  noodzaaken,  dat  ik  tot 
hun   Kerk  en    Orde  wederkeerde.     Uit  hetzelfde  getuigenis 
blykt  ook  verder,  dat  ik  geene  geheime  of  geuaarlykevcrLindtenis- 
Jen  met  de  Jefuitcn  heb,   of  ooit  gehad  heb,  dat  ik  nooit  met 
gemeen  overleg  met  hun  heb  te  w;rk  gegaan  &c.     Maar,  dat  ik  ia 
tegendeel  al  hunne  vrindclyke  noodigingen  weigerde,  al  hun 
aanbiedingen  verwierp,  naar  geene  voorwaarden  hooren  wil- 
de, mair  hardnekkig  in  tnyne  boosheid  bleef  volharden,  dat  is ,  in 
weerwil  van  alle  hunne  poogingen  om  my  te  rug  te  doen  kee- 
ren,    een  waar  en  opregt  Protejlant  bleef;    en  dat  zy  daarop 
eindelyk  de  zes  brieven  voor  den  dagbragten,  op  hoop,  dat 
de  floot,  dien  ze  my  daar  door  zouden  toebrengen,  zo  dezel- 
ve my  al  niet  te  rug  dreef  in  hun  armen ,  althans  my  zoo  ge- 
weldig zou  aandoen,   dat  ik  'er  den  dood  van  zette,  of  ten 
minften  'er  zoo  fterk  door  gekrenkt  wierd  in  myn  gezondheid, 
dat  ik  buiten  (laat  raakte  om  myn  Hiflorie  te  vervolgen ,  die 
Hiftorie,  die  van  woord  tot  woord  uit  Ileomfchgczinde  Schryvers  is 
uttgefcbrecwn,   en  gefchikl  is  om  het  Pausdom  te  bevorderen.     Het 
zelfde  getuigenis  geeft  ons  ook  een  vry  kragtig  bewys  aan  de 
hand  tegen  de  egtheid  der  brieven  aan  Sheldon.     Want  fchoon 
men  niet  vooronderflellen  kan,   dat  de  Jefuiten  zig  ooit  aan 
zoo  openbaar  een  valfchheid  fchuldig  zouden  bekennen,  en 
zy  het  inderdaad  ook,  zelfs  aan  hun  Vrinden  en  naafte bloed- 
verwanten, niet  mogten  of  konden  bekennen,  zonder  een  van 
de  onverbreekbaare  grondregels  der  Orde  te  overtreeden,  ge- 
lyk  voorheen  reeds  is  aangemerkt:  moeften  ze  egter  vry  wat 
in  't  naauw  geraaken,  als  ze  myn  tegenwoordig  of  voorleeden 
berouw  over  myn  misdryf ,  myn  wederkeeren  tot  myn  pligt  in 

de 


n6        VERDEEDIGING  van  den  Hei-r 

de  Orde,  en  't  fchryven  van  die  brieven  als  een  vernederde 
en  bedrukte  boetvaardige,  eens  overeen  moeden  brengen  met 
myn  hardnekkig  volharden  en  voortgaan  in  myne  boosheid.  De 
Jefuit  Kingslcy  kon  zig  ten  minften  niet  anders  uitgedrukt 
hebben,  dan  hy  deed,  toen  hy  tegen  den  Heer  Arnold.  zeide , 
dat  ik  hardnekkig  volharde  met  in  myn  bonheid  voort  te  gaan  &c, 
zo  ik  nooit  eenig  berouw  getoond  nad  over  myn  misdryf,  en 
niet  wedergekeerd  was  tot  de  Orde.  Hier  komt  by,  dat  zo 
ik  tot  de  Orde  waarlyk  ooit  was  wedergekeerd ,  en  die  brie- 
ven gefcbreeven  had,  ik  my  zelven  by  de  Je/uiten  na  myn 
eerden  afval  voor  een  waar  boetvaardigen  had  willen  doen 
doorgaan,  en  daar  na  door  een  tweeden  afval,  erger  dan  den 
eerften,  weder  tot  dezelfde  Kcttery  moeft  vervallen  zyn  ge- 
weeft.  Maar  van  dien  tweeden  afval  maakte  egter  Kingslcy 
geen  het  min  ff,  e  gewag  tegen  den  Heer  Arnold,  toen  hy  by 
den  zelven  hun  onchriftelyke  vervolging  tegen  my  tragtte  te 
regtvaardigen ,  en  zeide  alleen,  dat  ik  van  de  waare  Kerk  was 
afgevallen,  en  godlooslyk  tegen  dezelve  gefcbreeven  bad.  Een  dui- 
delyk  bewys,  dat  hy,  als  hy  'er  niet  op  verdagt  was, 'er niets 
van  wift,  dat  ik  tweemaal  was  afgevallen,  of  die  brieven  ge- 
fchreeven  had.  Dog  dat  die  brieven  openbaarc  en  taflbaare  ver- 
digtfels  zyn,  is  reeds  voorheen  onwederfpreekelyk  aangetoond 
met  bewyzen,  daar  men  nog  geen  antwoord  op  heeft  weeten 
tegeeven,  dat  ik  nietten  vollen  wederlegd  heb. 

Indien  'er  mogelyk  iemand  wezen  mogt,  die  de  waarheid 
en  geloofwaardigheid  van  het  getuigenis  van  den  :  ::er  Arnold 
betwiften  wilde;  de  volgende  aanmerkingen  zullen,  denk  ik, 
yder  verftandig  en  onpartydig  man  ten  voden  overtuigen  ,  dat 
zoo  eenig  getuigenis  op  den  ganfehen  aardbodem  geloof  en  opmerking 
verdient ,  gelyk  de  eerwaarde  1  leer  Corpe  zig  uitdrukt,  het  on- 
getwyffeld ,  dit  is.  Want  I.  gelieve  men  agt  te  geeven ,  dat 
die  braave  en  eerlyke  Godgeleerde,  dien  ik  zoo  aanftonds 
noemde,  niets  aan  't  gemeen  heeft  meegedeeld ,  dan 't  geen 
de  Heer  Arnold  hem  te  vooren  als  Vrind  in  vertrouwen  gezegd 
had.  Wat  zou  nu  den  Heer  Arnold  tog  bewoogen  hebben, 
om  zoo  veel  logens  en  onwaarheden  ,  en  zelfs  eene  enkele 

on- 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  217 

onxaarheid  te  gaan  uitvinden,  en  die  zyn  byzonderen  goe- 
den Vrind  in  de  gcmeenzaame  en  vertrouwde  brief  wiffeling, 
die  hy  met  hem  hield ,  wys  te  raaaken  :  en  zulks  ten  voordee- ' 
Ie  van  een  perfoon,  die  by  hem  zoo  wel  als  by  zyn  Vrind  ge- 
heel onbekend  was;  op  een  tyd,  toen  geen  van  beiden  nog 
eenige  de  minde  gedagte  had  of  voorncemen  om  dat  berigc 
ooit  waereldkundig  te  maaken;  en  zelfs  de  Heer  Arnold  vcl- 
flrekt  begeerde,  dat  het  een  onfehendbaar  geheim  onder  hun 
zou  blyven.  Had  hy  kennis  aan  my  gehad,  men  zou  hem 
van  eenzydigheid  voor  my,  zelfs  in  zyn  gcmeenzaame  brie- 
ven ,  min  of  meer  hebben  mogen  verdagt  houden  ;  maar  hy 
had  my,  toen  hy  dezelve  fchreef,  nog  nooit  met  kennis  ge- 
zien, en  was  zelfs  fterk  met  vooroordeel  tegen  my  ingeno- 
men ,  tot  dat  de  Rukken ,  daar  hy  een  verhaal  van  doet  in  zyn 
getuigenis,  hem  van  myn  onfchulJ  en  de  boosaartigheid  my- 
ner  vyanden  overtuigden.  Hy  is  derhalven  de  voorfpraak  niet 
van  B  —  r,  gelyk  de  Heer  Henry  Bedingfeld  hem  gelieft  te  noe- 
men ,  maar  de  voorfpraak  van  regtvaardigheid  en  waarheid. 
II.  Gelyk  het  geen  byzondere  geneegenheid  en  vrindfehap 
voor  my  kan  geweeft  zyn,  die  hem  aandreef,  om  de  voor- 
hcengemelde  (lukken  aan  zynen  Vrind  te  ontdekken,  zoo  kan 
hy  'er  ook  niet  toe  bewoogen  geweeft  zyn  door  eenige  rede- 
nen en  inzigten  van  eigenbelang:  want  wat  voordeel  kon  hy 
'er  tog  meê  bedoeld  en  van  gehoopt  hebben ,  dat  hy  die  ftuk- 
ken  in  ver! rouwen  aan  een  Vrind  openbaarde,  en  in  deszelfs 
boezem  alleen,  onder  verband  van  geheimhouding,  uitfehud- 
de  ?  Want  op  die  wyze  en  voorwaarde  deelde  hy  ze  mede,  en 
zouden  ze,  wat  hem  aanging,  dewyl  de  wraakzugtige  geeft  der 
Ucï'ige  Socicieit  hem  niet  onbekend  was,  altoos  geheim  geblee- 
ven  zyn,  indien  niet  zyn  eerwaardige  Vrind  hem  overtuigd 
had,  dat  hy  or.verrnydelyk  vcrpligt  was,  zyn  toeftemming  te 
geeven,  dat  die  (tukken  voor  de  waereld  wierden  blootge- 
legd ,  en  ter  verdediging  van  de  verdrukte  onnozelheid  open- 
hk  uit  te  komen.  Het  was  zyn  belang,  gelyk  we  gezien  heb» 
ben,  dat  hy  in  dit  gefchil  de  zyde  koos  der  Jefuiten ,  of  ten 
ir.inften  zig  ftil  hield;  maar  door  de  kragtige  en  waarlyk  Chri- 
Ee  fte- 


2ii?         VERDEEDIGIXG  van  den  Heer. 

ftelyke  drangredenen  van  zyn  Vrind  overreed ,  offerde  hy 
zyn  belang  zoo  wel  als  zyn  ruit  en  vrede  aan  de  waarheid-en 
regtvaardigheid  op.  III.  Het  getuigenis,  't  welk  hier  voor- 
gedragen is,  wordt  van  den  Üntmaskeriar  zei  ven  voor  onbe- 
twiflbaar  geloofwaardig  erkend.  Dog  dit  meld  ik  hier  niet  als 
een  bevvys  da.',  het  inderdaad  zoo  is:  want  het  is  altoos  zyn  ge- 
woonte, dat  hy  yder  getuigenis  van  eiken  logenagugin  Jefuit 
en  Roomfchgezinde,  daar  hy  meé  voor  den  dag  kan  komen, 
cnbctivijlbaar ,  onwederfpr'eekelyk ,  voljlrekt  betoogende ,  ten  vollen 
geloofwaardig  &c'.  noemt.  Ik  maak  'er  alleen  maar  gewag  van, 
om  cle  onopregtheid,  op  dat  ik  geen  kragtiger  woord  gebrui- 
ke,  en  verwonderlyke  ftoutheid  van  dien  man  aan  tetoonen  , 
die  in  zyn  laatfte  gefchrift  dat  zelfde  getuigenis,  als  het  tegen 
hem  is,  durft  betixiften ,  het  welk  hy  als  onbetisijlbaar  had 
ingebragt,  toen  het  voor  hem  was,  of  liever,  toen  hy  voor- 
gaf, dat  men  't  zoo  moeft  aanmerken.  Want  de  Heer  Arnoll 
heeft,  gelyk  wy  voorheen  getoond  hebben,  nooit  getuigd, 
't  geen  hy  hem  doet  getuigen  ;  maar  heeft  hem  zelfs  ronduit 
verklaard,  dat  hy  't  niet  getuigen  kon,  om  dat  hy  niet  vvift, 
of  het  waar  was.  Dat  hy  dus  een  getuigenis  van  den  Heer 
jirnold  tot  bekragtiging  van  een  logen,  toen  die  hem  't  zelve 
weigerde  tegeeven,  zelf  ging  verdicten  ,  is  een  klaare  blyk  , 
hoe  hoog  en  kragtig  hy  een  getuigenis  fchatte,  dat  hy  nu  ver- 
kleinen en  beknibbelen  wil.  IV.  Had  de  Heer  /Jrnold  my, 
ten  kofte  van  de  waarheid,  willen  begunftigen  ,  hy  zou, 
voor  alle  dingen,  niet  vergeetcn  hebben  voor  te  geeven,  dit 
de  Jefuit,  zyn  Biegtvader,  hem,  onder  anderen,  gezegd 
had,  dat  de  brieven  aan  Sbeldon  niet  egt  maar  verdict  waren. 
Want  fchoon  het,  uit  het  geen  die  Jefuit,  toen  hy  'er  niet  op 
verdagt  was,  in  een  byzonder  gefprek  tegen  hem  zeide,  vry 
klaar  bleek,  en  volgde,  dat  die  brieven  maar  verdigtfels  wa- 
ren; nergens  geeft  egter  de  Heer  Jirnold  voor,  dat  of  hy  of 
iemand  anders  zulks  ooit  in  duidelyke  bewoordingen  tegen 
hem  erkend  en  beleeden  heeft:  een  overtuigend  bewys,  ze- 
ker, dat  hy  de  waarheid,  en  niets  meer  dan  de  waarheid  in 
zyn  getuigenis  gezegd  heeft.     Dewyl  ik  weet,   dat  het  den 

Je- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  219 

.  door  eene  van  de  erondweitcn  hunner  Orde  verboo- 
den  is,  iets,  dat  in  't  geheim  onder  hun  gehandeld  wordt, 
ar.n  ivaerela  .  ;n  anderen  te  openbaar  en ,  zoude  ik  de  eerfte 

ïefl  zyn  om  het  getuigenis  van  den  Meer  Arnold  in  twyffel 
te  trekken  en  te  betwiften,  indien  hy  voorgegeeven  had,  dat 
iemand  van  hun  dat  geheim  aan  hem  toe  vertrouwd  had:  maar  in 
zyn  ganfche  getuigenis  komt  niets  voor,  dat,  gelyk  ik  ge- 
toond heb,  niet  volkomen  overeenftemt  met  de  beginfds  en 
grondregels  der  Jefuiten ,  zoo  wel ,  als  met  het  algemeen  ge- 
drag ,  dat  ze  met  zulken,  die  hen  vcrlaaten,  gewoon  zyn  te 
houden.  —  Voegt  hier  nu  nog  de  befchryving  by,  die  de 
eerwaardige  Godgeleerde  ,  uien  ik  zoo  dikwils  gelegenheid 
gehad  heb  te  noemen,  uiteige  weetenfehap  en  ondervinding 
van  den  Heer  Arnold  aan  de  wacreld  geeft;  naamelyk,  dat  hy 
een  man  is  van  groote  bekwaamheid  en  kennis  in  zyn  beroep ,  dat  by 

oed  nabuur  is,  en  een  zeer  menfcblievend  man  zoo  rxel  alsoprcgt 
en  van  een  firikte  eerlykbeid:  en  hy,  die  deeze  befchryving  van 
hem  doet,  ftaat  by  allen,  die  hem  kennen ,  niet  alleen  voor 
een  man  van  een  onbetwiftbaare  eer  en  vlekloozen  naam  be- 
kend ,  maar  ook  voor  een  man  van  zoo  voorbeeldelyk  een 

snswandel ,  als  'er  iemand  van  zyn  geheiligde  bediening  in 
s.  Ie  drie  de  Koninkryken  te  vinden  is. 

In  't  kort,  indien  'er  eenig  getuigenis  is  op  den  ganfehen 

.i ,   dat  opmerking  en  geloof  verdient ,  het  is  onge- 

twyfféld  dit.     Wil  iemand  egter  aan  de  waarheid  der  ftukken  , 

in  het  zelve  geftaafd  en  bekragtigd  worden,  nog  twyffe- 
len ,  ik  zal  met  geen  onbetaamelyke  en  raazende  fcheldwoor- 
den  tegen  hem  ui  vaaren  ,  en  hem  nog  een  zot ,  nog  eenfeburk 
noemen;  maar  met  zyn  vooroordeel  medelyden  hebben  en 
wenichen,  dat  men  't  enkel  en  alleen  aan  dat  vooroordeel 
hebbe  toe  te  fchryven,  dat  in  dit  gefchil  het  allerbetwiftbaar- 
fte  getuigenis,  dat  men  ooit  op  de  waereld  hebben  kan ,  meer 
kragts  op  hem  heeft,  dan  het  alleronbetwijlbaarfte.  Maarmen 
vindt  menfehen,  die  zoo  onchriftelyk  en  liefdeloos  van  aart 
zyn  ,  dat  zy  allerhande  ongerymde  en  aanftootelyke  vertel- 
lingen, diezehooren,  greeüglyk  geiooven;  dog  die  zig  niet 
E  e  2  be- 


220         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

beter  willen  laaten  onderrigten  ,  op  dat  men  niet  denken  zou, 
dat  ze  ooit  kwalyk  onderrigt  geweeft  waren  Deezen ,  nevens 
de  onkundige,  de  ligtgeloovige,  de  kortzigtige,  en  onop- 
lettende maaken  die  negen  deelcn  van  de  tien  in  ie  natie  uit ,  die 
de  Ontmaskeraar  zegt,  dat  hy  op  zyn  zyde  heefc.  Wantin 
deeze  natie  zoo  wel  als  in  alle  anderen  zyn  wel  de  negen  dee- 
len  van  de  tien  menfehen  van  dat  (lag;  en  voegen  wy  hier  nu 
nog  alle  de  Roomfchgezinden  en  Jacobieten  by,  aile  de  Mon- 
niken, Roomfche  Priefters,  Kloolterbroeders  en  Jefuiten  van 
het  ganfche  Eiland,  die  allen  tot  eenen  man  toe  Vrinden  zyn 
van  den  Ontmaskeraar ,  zy  zullen  waarlyk  met  malkanderen  al 
een  zeer  aanzienlyk  Lighaam  uumaaken;  enhymagzig,  zo 
hy  wil,  aan  hun  hoofd  (lellen  ,  en  al  pochende  uitroepen  ,  nos 
numerus  fumus  &c.  Maar  dat  is  ook  alles  wat  hy  zeggen  kan. 
Wat  zyn  ontzachelyk  Lighaam  van  Géejlelyken  aangaat,  dat  is 
op  verre  na  zoo  ontzachelyk  niet  als  hy  het  befehryft;  en  indien 
men  eens  een  ly ft  maakte  van  myn  Vrinden  en  van  myn  vy- 
anden,  die  'er  in  dat  eerwaardig  Lighaam  zyn,  ik  houde  my 
verzekerd,  dat  ik  geen  reden  hebben  zou  om  my  of  over  dee- 
ze of  over  die  te  fchaamen.  De  Maandfchryvers ,  't  is  waar, 
houden  't  met  hem:  en  ik  heb  geen  klaarblykelyker  bewys 
van  de  onweerftaanbaare  kragt  van  dit  getuigenis  van  den 
Heer  Arnold  noodig,  dan  dat  die  o pr egt e  en  onzydige  Schryvers 
hetzelve  met  de  grootfte  zorgvuldigheid  voor  't  gemeen  be- 
dekt gehouden  hebben.  Zy  zagen ,  dat  zy  een  zoo  volkomen , 
zoo  uitdrukkelyk,  zoo  onbetwiftbaar  getuigenis  onmogelyk 
ontzenuwen  konden;  en  verkooren  daarom  liever,  met  hun 
gewoone  opregthcid  en  onpartydigheid  hetzelve  agter  te  hou. 
den,  en  geen  het  minfte  woord  te  reppen  nog  van  de  twee 
brieven  van  den  Heer  Arnold,  die  dat  getuigenis  behelsden, 
nog  van  de  inleiding  van  den  eerwaardigen  Heer  Corpe  voor 
die  brieven,  welken  wy  voorheen  woordelyk  den  leezer  mee- 
gedeeld hebben;  nog  van  de  fchrandere  en  verftandige  aan- 
merkingen ,  die  die  geagte  Godgeleerde  daar  by  gevoegd 
heeft,  en  zy  niet  wiften  hoe  ze  wederleggen  zouden.  Daar 
door  weeten  'er  tien  deelen  van  de  negen  in  deeze  natie  nog 

toe 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  221 

tot  op  deezen  dag  niet,  dat  'er  zulke  menfehen  als  een  Willir 
rtv;  kmtili,  een  eerwaardige  Jubn  Curpt,  0'>it  geweeft  zvn; 
terwyl  de  1  mder  flrydendegetuigeniflen  vandeGdv'r, 

dj  Hyyles,   de  Hornes  door  deeze  enpartydige  en  onbevooroordeel- 
de oordedkundigen  de  waereld  worden  opgedrongen ,  als  getui- 
geniflen,   die  bet  gefchil  ten  villen  beflijjen;  en  niet  dezelve  de 
verklaariogen  zelfs  ook  van  getuigen  zonder  naam,   al  even 
onbetwi/lbaar  en  geloofwaardig,   fchoon  zy  niet  eens  weeten, 
wie  die  getuigen  zyn,   hoe  ver  zy  geloof  verdienen,  en  of 
zy  wel  in  't  geheel  eenig  geloof  verdienen ;  en  zelfs  ofzy  wel 
ooit  op  de  waereld  geweeft  zvn,  en  of  't  met  hun  niet  gaat  als 
met  de  Heaths  en  de  Cummins.     Ik  heb  gezegd,  tegen  elkander 
Jlrydende  getuigeniffèn  &c.     Want  Home,   een  tamelyk  onbe- 
kend Heelmeèfter,  die  voorgeeft,  d3t  hy  in  dienft geweeft  i-s 
van  de  Keizerin  van  Rusland ,  houdt  liaan  de,  dat  ik,  doormid- 
del van  Vader  Carterct,  met  de  Kerk  en  Orde  weder  verzoend 
ben  in  't  jaar  1745.     Maar  Gay,  een  al  zoo  geloofwaardig  ge- 
tuide als  hy,    maakt  den  Heelmeèfter  openlyk  tot  een  loge- 
naar,en  verklaart,  dat  ik  al  verfcheiden  jaaren  tevooren  met  de 
Kerk  en  Orde  beide  verzoend  geweeft  ben;  en  dat  ik,  nadat 
ik  op  nieimde  magt  ontvangen  had,  de  allerontzachelykftepleg- 
ligheid  van  den  Roomfchen  Godsdienft  verrigtte:  en  dat  hy 
'er  toen  zelf  by  tegenwoordig  was  geweeft  (.?).     Maar  die  te- 
genftrydigheid  hebben  onze  Maandfcbryvers  niet  min  zorgvul- 
dig voor  het  gemeen  gelieven  bedekt  te  houden,  als  zy  het 
getuigenis  van  dn  Heer  Amold  gedaan  hadden:  en  konden  ze 
wel  ooit  handtaltelyker  hebben  doenblyken,  onder  v/ier  in- 
vloed zy  over  dit  gefchii  fchreeven  (*j? 

Ik 

(a)  Zie  boven  bladz.  (ói). 

t*j  Het  is  waarlyk  zeer  annraerkelyk,  dat  het  getuigenis  van  den  Heer 
Arnali ,  het  welk,  in  twee  brieven  den  fnooden  handel  der  Jefuiten  tegi  n 
my,  blootlegt;  en  zyn  bewegredentn  &e.  waar  in  hy  de  onehiiiielyfce 
grondbeginfela  van  de  Roomfehen  in  't  algemeen,  en  van  de  Jefuiten  in  't 
byzonder,  aantoont,  de  eeniijfte  (tukken  zyn  onder  zoo  groot  een  hoop, 
a  s  'er  onlanes  is  uitgegeeven  ,  die  niet  tot  kennis  fehynen  gekomen  te  zyn 
van  onze  Maandfcbryvers.  Wat  'er  de  oorzaaak  van  moge  geweeft  zyn ,. 
zal  ik  aan  't  oordeel  van  de  waereld  laaten. 

Ee  3 


VERDEEDIGING  van  den  He*u 


Ik  zal  dit  gedeelte  van  't  gefchil  befluiten  met  den  leczer 
eenige  weinige  tegenftrydigheden  voor  te  draagen,  als  een 
proefje  uit  de  talryke  menigte  van  die  zoort,  waar  aan  zig  on- 
ze gr  tot  e  liefhebber  der  waarheid  nu  en  dan  heeft  fchukiig  ge- 
maakt. Ik  laat  de  taak  om  zyn  eigen  woorden  zoo  te  verdraai- 
jen  en  te  wringen,  dat  hy  zig  zelven  ten  minden  regtdraats 
riet  tegenfpreekt,  en  zig  zoo  openlyk  tot  een  logenaar  maakt, 
aan  zyn  fehrandere  behendigheid  over;  gelyk  hy  voorheen 
ook  de  woorden  van  zyn  goede  Vrinden  de  Jefuiten  gedraaid 
en  gewrongen  heeft,  om  hun  tegen  elkander  lb'ydende  getui- 
gen iflen  overeen  te  brengen  (<?).  Op  dat  zy  te  beter  op  el- 
kander zouden  affteeken ,  en  met  flerker  ligt  op  't  oog  val- 
len ,  zal  ik  zyn  tegenftrydige  verzekeringen .  op  dezelfde  blad- 
zyde,  de  eene  regtdraats  tegen  de  andere  overplaatzen. 


„  B — r  kwam  in  Engeland, 
niet,  na  dat  hy  om  eenige 
zwaarighedén  van  Gods- 
dienfl:  en  geweeten  zyn  Or- 
de verlaaten  had;  maar,  na 
dat  zyn  Orde  hem  verlaaten 
en  zyn  affcheid  gegeeven 
had  ,  om  zyn  ongeregeld 
gedrag  (/>). 


„  Hy  had  zig  gelukkig  van 
„  alle  Godsdienstige  voor- 
„  oordeelenontllagen:  hy  was 
„  een  Vrydenker :  heden 
„  Roomfch  ,  morgen  Prote- 
„  (lantfeb :  weer  Roomfch  op 
„  nieuw  ,  als  hy  'er  zyn  bc- 
»  la"g 

(o)  Zie  boven  bladz.  158,  159. 
p.  57,  39,  28,  19. 


„  B — r  had  zig  alleen  aan 
ongehoorzaamheid  tegen 
zyn  overftens  fchuldig  ge- 
maakt, tegen  zyn  pligt  als 
Jefuit:  was  verfcheiden  jaa- 
ren  na  zyn  komfi;  in  Enge- 
land voor  een  Jefuit  bekend : 
hy  ging  zomtyds  door  voor 
„  't  geen  hy  inderdaad  was , 
„  naamelyk  een  Jefuit  (c). 

„  Hy  was  een  yverig 
„  Roomfchgezinde  ,  en  kon 
„  zig,  om  zyn  opregte  aan- 
„  kleeving  aan  het  Katholyk 
„  Geloof  te  doen  blyken  op 
,,  voldoende  en  overtuigende 
„  bewyzen  beroepen.  Hy 
„  was 

(i)  Six  Letters,  p.  31.      (c)  Ibidem. 


ARCIIIBALD     B  O  W  E  R. 


223 


hng  by  von.1 :  en  eenvoor- 

r  zelf»  van  de  Prote- 
.  11  ,    zonJ^r   eens  en 
Len  ie  zyn  ;  ja  een  vol- 
.:i  ongeloovjge  (a). 


„  B  — r  heeft  zig  met  voor- 
dagt  we]  zorgvuldig  gewagt 
ons  te  zeggen ,  dat  hy  een 
Jefuit  w-i  (<?). 


„  was  een  vtrmomdc 
„  aan  wien  door  d?n  Paus  en 
„  zyn  Jefuitifchen  Óverftë 
„  verlof  was  verleend  ,  0:11 
„  onder  het  masker  van  een 
„  Proteftant  te  gaan,  met  oog- 
„  merk  om  den  eenen  of  den 
„  anderen  kra^tdaadigcnjljtgie 
„  doen  ten  voordeele  van  het 
„  Pausdom  {b). 

„  Hy  ging  zomtyds  door 
„  voor  het  geen  hy  inderdaad 
„  was,  naamelyk  een  Jefuit: 
„  hy  is  verfcheiden  jaaren 
„  voor  een  Jefuit  bekend  ge- 
„  weeft.  De  Proleftantcn  na- 
„  men  met  yver  deel  aan  de 
„  infehryving  op  zyn  Hifto- 
„  rie,  dewyl  ze  gefchreeven 
„  was  door  een  Jefuit  (d). 

„  Hy  was  zelf  een  Priefter 
„  en  een  Jefuit,  toen  hy  de 
„  Jefuicen  zyn  geld  leende  in 
»  't  jaar  1741  (ƒ). 


„  Om  de  Jefuiten  een  vol- 
doende en  overtuigende 
blyk  tegeeven,dachy  waar- 
Ivk  opregt  verlangde  om 
weder  in  de  Orde  aangeno- 
men te  worden  ,  &c.  leende 
hy  hun  een  fom  gelds  &c. 
en  v.ierd  daarop  ,  op  een 
plegtige  wyze  weder  aan- 
genomen door  Vader  C'<ar- 
tcret,  in  't  jaar  1745  (/)• 


(a)  Zie  boven  bladz.  f  77  ,  78).  (t)  Zie  loven  bladz.^S.  &c). 
Letters,  p.  56.  (d)  Zie  bovenbladz.  (.117).  CO  SixLettcrs. p.  74. 
dem.  p.  66. 


„  De 

(c)  Six 

Cf)  lbi- 


22+         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

„  De  Heer  Shirburn  kon  ,  „  Wanneer  een  Jefuit  ee- 
„  als  een  Jefuit,  geen  eigen-  „  nig  eigendom  bezu  &c  (b). 
„  dom  bezicten  (a). 

„  Men  heeft  nooit  als  een  »  De  Heer  Home  wierd  in- 

„  befchuldiging  ten  lafte  van  „  gebragt  als  getuige,  om  te 

„  den  Heer  B — r  ingebragt ,  „  bewyzen,  dat  onze  beketr- 

„  dat  hy  weder  verzoend  was  „  ling  weder  met  het  Pausdom 

„  met  de  Kerk  van  Romen:  en  „  verzoend  was  door  middel 

„  dat  wel  om  eene  zeer  goede  „  van  Vader  Carter  et  {d). 
„  reden:  naamelyk  om  dathy 
„  ze  nooit  verzaakt  had  (c). 

Ik  zou,  behalven  deeze,  nog  andere  en  ontelbaare  voor- 
beelden uit  de  vier  Iaftcrfchriften  van  deezen  man  kunnen 
bybrengen,  waar  in  hy  openlyk  zig  zelven  tegenfpreekt,  en 
willens  en  weetens  van  de  waarheid  afvvykt,  met  deplegtig- 
fte  betuigingen  op  de  lippen  ,  dat  hy  dezelve  opregt  en  onge- 
veinsd aankleeft.  Maar  deeze  weinige  zyn  meer  dan  genoeg 
om  de  waereld  te  doen  zien,  dat  'er  niets  is,  't  welk  onze 
liefhebber  van  de  waarheid  zig  ontziet  te  zeggen ,  zo  het  tot 
voldoening  van  zyn  kwaadaariigheid  tegen  my  dienen  kan; 
en  niets,  dat  hy  zig  fchaamt  te  lochenen,  zo  dat  lochenen 
hem  ten  zelfden  einde  te  pas  komt.  En  welken  naam  een  man 
verdient,  die  dus  zig  zelven  onbefebaamd  en  met  voordagc 
tot  een  logenaar  maakt,  behoef  ik  de  waereld  niet  te  zeg- 
gen. 

Na  dus  dan,  met  hulp  van  den  Ontm.iskcraar  zelven,  de 
menigvuldige  logens  en  lafteringen  wederlegd  te  hebben,  die 
de  Jefuiten  hebben  uitgevonden,  en  hy,  als  de  uinrompetter 
van  hun  eerroovende  verdigtfelen,  door  de  waereld  verfpreid 
heeft,  om  haar  te  doen  gelooven  ,  dat  ik  weder  tot  het  Paus- 
dom vervallen  was,   en  myn  Orde  weder  had  aangenomen, 

en 

(a)  Full.  Cunfutat.  p.  33.  (i)  Ibidem,  p.  38.  (f)  Six',  Letters,  p.  34. 
(J)    Full.  Cm/utation.  p.  81. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    BOWER.  225 

en  om  op  die  wyze  de  egtheid  van  de  brieven  aan  Shcldon  te 
ftaaven;  zal  ik  nu  nog  het  gemeen  ecnige  logens  en  lafterin- 
gen  voordraagen  van  's  mans  eigen  uitvinding,  die  nog  myn 
verval  tot  het  Pausdom,  nog  myn  weder  aanneemen  der  Or- 
de, nog  myn  Roomfch  of  Protejlantjch zyn,  raaken;  maaral- 
leen gefchikt  zyn  om  my  van  't  geen  my  dierbaarder  is  dan 
myn  leeven  zelf,  myn  eer  en  goeden  naam  te  beroovcn  ,  of, 
gelyk  zyn  eigen  uitdrukking  is,  my  tot  fchande  te  brengen.  Ken 
onderneeming  moet  ik  bekennen  ,  cenen  Prediker  van  het 
Euangelie  waardig!  Maar  of  hy  my,  dan  of  hy  zig  zelven 
daar  door  tot  fchande  gebragt  heeft,  zal  de  waereld  uit  het 
geen  ze  op  de  volgende  bladzyden  zien  zal,  kunnen  oor- 
oeelen. 

Dewyl  deeze  man  ,  in  zyn  eerfte  gefchrift,  zig  beroemd 
had ,  de  dankerkentenis  van  yder  waar  en  opregt  Proteftant  intby- 
zorrder  ,  en  van  de  Inwoontrs  van  Groot-Britanniè'n  in  't  algemeen 
met  regt  verdiend  te  hebben,  om  dat  hy  den  vermomden  Je/uit 
ontmaskerd,  en  daar  door  den  Proteflantfchen  Godsdienft  in  dee- 
ze Koninkryken  voor  zyn  gedreigden  ondergang  bewaard  had, 
verzogt  ik,  in  myn  antwoord  op  dat  fchrift,  te  mogen  wee- 
ten,  waarom  hy  zyn  naam  niet  gezet  had  vooreen  werk  van 
zoo  veel  verdiende,  op  dat  de  Inwooners  van  Groot-Britanniè'n 
niet  onkundig,  aan  wien  ze  zoo  dier  verpligt  waren,  en  daar 
door  in  gebreke  mogten  blyven  om  de  fchuld  hunner  dank- 
baarheid af  te  doen.  Laat  ons  nu  eens  hooren  ,  wat  antwoord 
hy  geeft  op  die  vraag :  het  zetten  van  myn  naam  voor  myn  ge- 
Jchrift ,  zegt  hy,  zou  de  zaak,  die  ik  verdedig ,  wezendlyk  goei 
gedaan  hebben  &c.  Maar  de  reden  die  ik  had  om  denzelven  te  verber- 
gen', was  gewigtig  en  voldoende.  Indien  ik  deeze  voorzigtigbeid 
niet  gebruikt  bad ,  zoude  ik  my  zelven  bloot  gefield  hebben  voor  de 
gramjehap  van  een  man,  die  de  waereld,  door  zyn  voorgaand  ge- 
drag ,  hetft  doen  zien ,  dat  hy  in  Jlaat  is ,  om  zig  nergens  aan  te 
kreunen ,  zo  hy  flegts  zyn  oogmerken  bereiken  en  zyn  eer  handhaaven 
kan   (a).    Dat  is  ,   ik  zou  my  blootgefteld  hebben  voor  de 

gram- 

(«)  Bon-er  and  Tillemont  compared  p.  70. 
Ff 


22<J        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

gramfchap  van  een  man,   die  in  ftaat  is,  om  my  de  beenen 
aan  (lukken  te  Haan,    of  den  hals  af  te  fnyden ,  om  zyn  eer  te 
bandbaaven.  Een  overheerlyk  middel,  moet  ik  bekennen,  voor 
iemand,  om  zyn  eer  te  bandbaaven,  in  dit  land.  Maar,  eerwaar- 
dige Heer,  fta  my  toe  dat  ik  u  zeg,  dat  gy  hier,  gelyk  ik  ge- 
toond heb  dat  gy  wel  meermaalen  gedaan  hebt ,  van  de  be- 
kende waarheid  afwykt:  want  gy  weet  immers  zelf  zeer  wel, 
dat  het  ftukje,  waar  voor  gy  met  zoo  veel  onbefchaamdheid 
de  dankerkentenis  eifcht  van  allewaarePntf£/?anJe«,een  fchan- 
delyk  en  eerroovend  laflerfchrift  is;  dat  gy  tegen  de  wetten 
van  God  en  die  van  uw  Vaderland  regtdraads  aangingt ,  toen 
gy    hetzelve  fchreeft  en  waereldkundig  maakte: 'en  dat  hec 
geenszins  uit  vrees  was  voor  het  mes  of  voor  de  ftok  ,  dat  gy 
*er  uw  naam  niet  voorzette,  fchoon  uw  bedugtheid,  of  liever 
nw  voorgeeven,  dat  gy 'er  voor  bedugt  zyt,  klaar  aantoont, 
dat  gy  by  u  zei  ven  overtuigd  zyt,  dat  gy  wel  eenige  kafty- 
ding  verdiend  had.     En  waarlyk  in  geen  land,  denk  ik,  dan 
in  dit,  zoudt  gy,  ftraffeloos ,  mannen  van  aanzien  en  vanden 
eerflen  rang  zoo  fmaadelyk  nebben  kunnen  bejegenen  en  uit- 
fchelden,   om  geen  andere  reden,  dan  om  dat  zy  het  gezond 
vernuft  niet  verzaaken  wilden,   en  blindelings  geloof  Haan, 
aan  uw  ongerymde  Jogenen,   en  de  logenen  van  hun,  door 
wien  gy   u  als  hun  ftookebrand  en  roervink  gebruiken  liet. 
Elders  zou  men  umogelyk  geleerd  hebben  uw  meerderen  te  ont- 
zien ,  en  eer  te  geeven  aan  hun ,  dien  men  eer  verfchuldied  is. 
■ —  Ik  heb  reeds  van  't  begin  af  geweeten ,  uit  wiens  harflenen 
deeze  fraaie  agterftraats  redenen  en  fcheldtaal  geboren  wierden : 
en  egter  leeft  gy  nog,  niet  alleen,  waarde  Heer,  maar  tot  nog 
toe  zyt  gy  'er  heels  huids  afgekoomen.  En  op  dat  gy  u  op  dezelf- 
de gewigtige  en   voldoende  reden  om  uw  naam  te  verbergen  niet 
meer  zoudt  beroepen,  zo  gy  naderhand  nog  eens  mogt  goed- 
vinden ,  om  eenige  nieuwe  logens  van  uw  eigen  maakfel ,  of 
van  dat  van  uw  goede  Vrinden  de  Jefuiten,  in  de  waereld  te 
Terfpreiden,zal  het  geen  gy  hier  in eene aantekening  (*)  kunt 

lee- 

{*)  (De  Heer  Sowtr  telt  hier,  in  een  aantekening,  ten  blyke  dat  hy 

den 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  22? 

leezcn,  u  volkomen  kunnen  overtuigen,  dat  ik  u  zoo  welken, 
als  of  gy  uw  naam  met  groote  letteren  had  laaten  fchry  ven  aan 
het  hoofd  van  uw  vier  wydloopige  telterfchriften.  —  Nie- 
mand kan  die  fchriften  met  eenigen  aandagt  leezen,  of  hy 
ziet  wel  haaft,  dat  de  Schryver,  even  als  die  ganfche  eerloo- 
ze  hoop  van  Lajlcraars,  Oorblaazers  en  Agterklappers  altyd. 
gewoon  is  te  doen ,  dikwils  heimelyk  meer  tragt  te  doen  ver- 
moeden, dan  hy  openlyk  zegt;  en  den  bevooroordeelden  of 
kwaadwilligen  leezer  zelven  uit  zyn  woorden  laat  opmaa- 
ken ,  het  geen  hy  zig  fchaamde  of  fchroomde  rond  uit  te  ken- 
nen te  geeven.  Dus,  by  voorbeeld,  brandmerkt  hy  my  niet 
openlyk  met  den  naam  van  moordenaar,  beenbreeker  &c. 
Maar  uit  zyn  woorden  blykt  klaar,  dat  zyn  oogmerk  is,  yder, 
die  my  niet  kent,  my  voor  zulk  een  knaap  te  doen  aanzien: 
hoewel  hy,  waarfchynlyk,  wel  moet  geweeten  hebben ,  dat 
ik  van  allen,  die  my  kennen,  voor  een  man  van  een  geheel 
anderen  aart  en  gemoedsgefteltenis  gehouden  word.  Hy  moet 
ten  minden  uit  hun  niets  van  het  tegendeel  gehoord  hebben, 
nog  ik  de  waereld  door  tnyn  voorgaand  gedrag  iets  van  het  tegen- 
deel hebben  doen  zier.;  dewyl  hy  het  anders,  volgens  zyn  ge- 
woonte, veel  eer  merkelyk  vergroot  zou  hebben,  dan  met 
flilzwygen  voorbygegaan.  Maar  hy  had  een  voorwendfel 
noodig,  om  de  waare  reden,  dat  hy  zyn  naam  niet  onder 
zyn  lafterfchriften  gezet  had,  te  verbloemen;  en  denken- 
de dat  een  voorgeeven  van  dien  aart  by  de  groote  vienigte  niet 
alleen  voor  een  goede  reden  zou  doorgaan  ,  maar  my  ook  teffens 
in  kwaad  vermoeden  kunnen  brengen,  maakte  hy  'er  gebruik 
van,  zonder  eenig  opzigt  op  eer,  geweeten,  regtvaardigheid 
of  waarheid.  Waar  toe  by,  door  zyn  voorgaand  gedrag  ,  dewai- 
reld  mag  bebbgn  doen  zien,  dat  by  injiaat  was,  weet  ik  niet,  en 

wil 

den  Ontmaskeraar  kent ,  en  weet  wie,  en  wat  hy  is,  verfcheiden  byzonder- 
heden  op ,  die  den  Heer  en  zyne  familie  doorgaans  niet  zeer  tot  eer  ftrek- 
ken.  Dog  dewyl  die  enkel  perfoonlyke  dingen  zyn,  en  ik  my  niet  ver- 
beeldt ,  dit  iemand  van  de  leezers  zig  juift  veel  daar  aan  zal  laaten  gelege» 
leggen ;  heb  ik  die  aantekening  onnoodig  geoordeeld.) 
Ff  2 


22g         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

wil  ik  my  niet  vernederen  te  onderzoeken.  Zyn  gedrag  te- 
gen my  in  dit  gefchil  is  het  ft  uk  alleen ,  daar  ik  my  meê  te 
moeien  heb;  dewyl  myn  eenigft  oogmerk  is,  my  zelven  en 
myn  goeden  naam  te  verdedigen,  en  hem  niet  verder  te  be- 
laften, dan  tot  bereiking  van  dat  einde  volftrekt  or.vermyde- 
lyk  is.  Dit  Haaltje  van  zyn  gedrag  tegen  my  zou  alleen  ge- 
noeg kunnen  zyn,  om,  zo  niet  negen  deelen  van  de  tien,  ten 
minften  het  tiende  deel  van  de  natie,  dat  is,  menfchen  van 
oordeel  en  onzydigheid,  hem  onder  een  geheel  andere  ge- 
daante te  doen  befchouwen,  dan  waar  in  hy  zig  aan  alle  de 
Inwomers  van  Groot- Britanniè'n  in  't  algemeen  verwonen  wil, 
naamelyk,  onder  de  gedaante  van  een  kvvaadaartigen  lafte- 
raar,  in  plaats  van  die  van  een  liefhebber  of  onderzoeker  der 
waarheid.  Wy  hebben  zoo  vry  wat  gehoord  van  's  mans  y  ver 
voor  den  Vrotejlantfcben  Godsdienft,  maar  hier  laat  hy  zig  on- 
bedagtelyk  iets  ontvallen,  waar  uit  wy  merken  kunnen,  dat 
die  zelfde  yver ,  daar  hy  zoo  hoog  opftoft,  een  ftukje  is  juift 
van  gelyken  aart,  als  zyn  opregtheid  en  liefde  voor  de  waar- 
heid; dat  is,  enkele  fchynheiligheid  en  huichelaary:  want 
wat  betekenen  tog  zyn  woorden,  die  wy  ftraks  aanhaalden  , 
anders,  dan  dit:  het  zetten  van  myn  naam  voor  myn  gefchrift  zou 
wezcnd/yk  goed  gedaan  hebben  aan  de  zaak ,  die  ik  verdedig ,  dat  is 
aan  den  Protejlantfchen  Godsdienft,  enmerkelyk  nadeel  aan  den 
Heer  Bower,  dat  is,  aan  't  Pausdom;  maar  ik  zou  my  daar 
door  blootgefteld  hebben  aan  't  gevaar,  dat  die  wanhoopigc 
knaap  my  het  hoofd ,  mogel  yk ,  of  de  beenen  aan  ftukken  floeg  ,• 
en  daarom  verkoor  ik  liever,  niet  tegenftaande  myn  hartely- 
ken  yver  voor  den  Protejlantfchen  Godsdienft,  heelshuids  te 
leeven  en  te  fterven  ;  en  dat  de  Proteftantfche  zaak  het  gewig- 
tig  en  wezendlyk  voordeel  mifte,  dat  zy  uit  mynen  gkooten 
naam,  indien  hy  bekend  was,  zou  hebben  kunnen  trekken, 
dan  dat  ik  myn  dierbaaren  perfoon ,  my  dierbaarder  dan  eeni- 
ge  zaak  op  de  ganfche  waereld ,  in  eenig  gevaar  zou  brengen. 
Is  dit,  eerwaardige  Heer,  in  goed  duitfeh,  de  meening  uwer 
woorden  niet?  Welk  een  heldhaftig  voorvegter  zyt  gy  niet 
voor  de  Protejlantfche  zaak !  Gy  kuntraazen,  fchelden,  lafte- 

ren 


ARCHIBALD    BOWER,  229 

ren  voor  die  zaak;  maar  dat  is  't  ook  alles,  fchynthet,  wat 
uw  yver'er  voor  doen  kan. 

De  opregte  Üi.t  maskeraar ,   niet  te  vreden,  met  mv  ah  een 
wanhoopigen  knaap,    die  in  Jiaat  is  om  zig  nergens  aan  te  kreunen, 
te  hebben  afgefchilderd,  befchryft  my  op  bkulz.  30  vanzyn  las- 
terfchrift ,  de  z?s  brieven  &c.  genoe.nd  .  als  een  -ov:rgcgt>even  ligt- 
mis,  die  in  bordeelen  optrekt ,  en  roemt  in  zynfebande.     Laat  ons 
hooren  wat  hy  'er  van  zegt.     De  Heer  B  —  r,  dus  luiden  zyn 
woorden ,  ver  van  zyn  ongeregeldheden  te  verbergen ,  is  gehoon  zig 
'£r  in  te  beroemen.     Onder  andere  vertel/eitjes,   beeft   hy  dikmls 
zyn  goede  I'rinden  verhaald ,  dat  hy  ,  zoo  ah  hy  uit  zeker  buis  van 
plaifier  kwam,   niet  ver  van  Coventgarden,  ontmoet  wierd  van 
een  kennis  van  hem,   die  hem  vroeg,  Hoe? ,  Mynheer  Bower,  is 
dat  ir.v  Hiftorie  der  Paufen?  Als  wy  nu  in  aanmerking  neemen  , 
dat  hy  ten  minflen  veertig  jaaren  oud  was,   eer  hy  in  Engeland 
kwam,   en  dat  hy  de  Hiftorie  der  Paufen  niet  begon  tefebryven, 
dan  ecrjl  verfche'uicn  jaaren  daarna ,    kan  het  ons  geen  zeer  gunjïig 
denkbeeld  getven  van  de  regelmaat igheid  van  zyn  gedrag,  dat  wy 
hem,   reeds  zoo  ver  op  zyn  dagen,  dus  in  bordeelen  zien  optrek- 
ken en  in  zyn  eigen  fchande  roemen.     Wie  zou,  als  hy  dit 
leeft,  'er  niet  uic  befluiten,  dat  ik  het  grootfte  gedeelte  van 
myn  tyd  in  buizen  van  plaifier ,  of  bordeelen,  verïleeten  had  ? 
En  nogthans  heeft  deeze  ganiche  belchuldiging,  (zou  de  lee- 
zer  het  wel  ooit  geloofd  hebben?)  geen  anderen  grond,  dan 
dat  ik  by  gelegenheid  van  een  goed  en  loffelyk  oogmerk,  om 
een  jong  Edelman  van  myn  kennis  'er  uit  te  roepen,  eens  in 
een  van  die  huizen  intrad ,  en  door  zyn  Vader,  die  'er  ons  by- 
geval  zamen  zag  uitkomen,   met  de  ftraksgemelde  woorden 
wierd  toegefproken.    In  een  zekere  familie,  naamelyk,  met 
welke  ik  gemeenzaam  verkeerde,  was  eenig  misverftand  ge- 
reezen  tuflehen  den  Vader  en  den  Zoon,  zo  dat  zy eikanderen 
een  geruimen  tyd  niet  gezien  hadden.    Ik  bood  my  zelven  tot 
middelaar  aan,   om  hen  weder  te  verzoenen,  en  drong  den 
Zoon  dikwils,  dat  hy  zyn  Vader  zou  gaan  opwagten :  't  welk 
hy  eindelyk  aannam,  onder  voorwaarde,  dat  ik  hem  verzei- 
len zou  ?  Dit  ftemde  ik  gereedelyk  toe,  en  tyd  en  plaats,  daar 
Ff  3  wy 


230         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

wy  by  één  zouden  komen  ,   wierden  vaftgetteld.     De  jonge 
Edelman  kwam  'er  eer  dan  ik,  en  dewyl  hy  geen  zin  had,  om 
my  daar  te  wagten,  ging  hy  zoo  lang  in  een  dergelykhuis,  daar 
in  de  buurt,  met  verzoek  van  hem  te  laaten  roepen,  zoo  dra 
ik  gekomen  was.     Ik  kwam  kort  daar  na,  en  niemand  daar 
in  huis  vindende,  dien  ik  om  die  boodfehap  zenden  kon,  de- 
wyl de  Dogter  van  dien  huize  alleen  t'huis  was,  ging  ik  'er 
zelf  naar  toe  om  hem  te  roepen.     De  Vader  zag  'er  ons  byge- 
val  zamen  uitkomen,  gelyk  ik  gezegd  heb,  en  groette  my  op 
die  wyze.     Hy  verzoende  zig  ook,  door  myn  bemiddeling, 
weder  volkomen  met  zyn  Zoon  (a).     Dat  dit  het  geheele  ge- 
val is,  is  genoeg  bekend,  en  ik  plagt  het  dikwils  myn  goede 
Vrinden ,  als  een  klugtje ,  te  vertellen.     De  opregte  Unt maske- 
raar heeft  het  ongetwyffeld  zelf  op  die  wyze  hooren  verhaa- 
len  ,  en  myn  optrekken  m  bordcelen,  myn  pochen  op  myn  ligtmiffè- 
ryen,   myn  roemen  op  myn  eigen  febande ,  zyn  enkele  byvoeglèls 
en  vermeerderingen  van  zyn  eigen  vinding.     Maar  de  goede 
man  had,  uit  een  hartelykenyvervoordenPfoff/Za/jf/cfonGods- 
dienft ,  beflooten ,  my  tot  fchande  te  brengen,  't  zy  ik  Roomfch. 
was  of  Protefiantfcb ,  Jood  oïTurk:  en  ten  dien  einde  moeiten 
niet  alleen  onverfchillige  maar  zelfs  de  loffelykfte  daaden  tot 
misdaaden  gemaakt  worden.     En  moet  hy  zig  daar  door  niet 
gerekend  worden  aan  een  even  zwaar  misdryf  fchuldig  ge- 
maakt te  hebben ,  als  of  hy ,  uit  een  beweegreden  van  een  ge- 
heel anderen  aart,  dan  de  myne,  zelf  in  dat  huis  gegaan  wa- 
re?  Een  Schryver  althans,  in  wiens  fchriften  ik  wenfehte 
dat  onze  Godgeleerde  zoo  kundig  was,  als  hy  fchynt  te  zyn 
in  onze  Engclfcbe  Toneelfpelen  en  blaauwe  boekjes,    verze- 
kert,  dat  hy,  zo  niet  fchuldiger,  ten  miniten  even  fchuldig 
moet  gehouden  worden;   dewyl  hy  de  Lafteraars  gelyk  (telt 
met  de  Hoereerders,  en  zelfs  met  de  Afgodendienaars ,  en  Over- 
fpeelers  &c.  (5). 

Tot  dus  ver  dan,  heeft  onze  waardige  Godgeleerde  niet 

my, 

(o)  Zie  Answer  to  afctirrilous  Pampblct.  p.  97  .  98.        (J>)  Jpl.  Paulus  I 
Corintben.  V.  vs  II.  en  VI.  vs.  9,  10. 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R.  231 

my,  gelvk  yder  onzvdig  en  onbevooroordeeld  leezer  erkennen 
zal,  maar  xig  zeluen  lot  fchandc  gebragt  \  en  zoo  gaat  het  meelt 
al  op    'c  laatit   met  alle  Lafteraars  ,    Oorblaazers  ,    Agter- 
klappers   en  Kwaadfpreekers :  laat  ons  nu  nog  eentge  ande- 
re voorbeelden  zien  van  de  oprekt heirf  van  deezen  man,  van 
eyn  liefde  voor  de  waarheid,  van  zyn  yoer  voer  den  Proteitant- 
fchen  Gqdsdienjl;   woorden,   die  hy  altyd  in  den  nond  heeft. 
Ik  heb  nu  vier  en-dertig  jaar  in  dit  Koninkryk  gewoond,  met 
veele  en  verfchtiden  koop-  en  handwerkslieden  gehandeld  en 
omgegaan,  en  men  heeft  my  aanmerkelyke  Sommen  geldstoe 
vertrouwd;    nu  daag  ik  yder  zonder  onderfchcid  uit,  om  my 
te  befchulcligen  ,   dat  ik  hem  ooit  eenen  penning  benadeeld, 
of  getragt  heb  te  benadeelen.    De  Ontmaskeraar  weet  zelf  zeer 
wel,  dat  ik  daar  in  volkomen  zuiver  ben;  want  de  meeden 
Tan  de  handelaars,  daar  ik  ooit  iets  meê  te  doen  gehad  heb, 
de  meefte  dienftboden,  die  by  my  of  in  't  zelfde  huis  gewoord 
hebben,  zyn  aangefproken  geweeft,  en  wel  naauvvkeurig  on- 
derde hand  bevraagd  naar  myn  eerlykheid,  door  hem,  of  door 
z\n  zendelingen:   een    bedryfi    zeker,    eenen  Godgeleerde 
waardig  !   En  wat  heeft  hy  en  zyn  ganfche  aanhang  met  al 
hun  zoeken  en  navorfchen  tog  kunnen  vinden?  Niets,  dan  'c 
geen  hun  vry  wat  fpeet  te  vinden  :  naamelyk,  dat  ik  altyd  op- 
regt  en  eerijk  met  alle  menfehen  gehandeld  had,  en  'er,  in 
dat  opzigt,    in  't  geheel  niets  op  myn  gedrag  te  zeggen  was. 
Maar  wat  gedrag,    wtlke  eer,  of  opregte  eerlykheid  is  voor 
de  tong  en  pen  van  eenen  lafteraar  veilig?  Onze  Godvrugti- 
ge  Kerkelyke,   na  plegtig  verklaard  te  hebben,    en  zelfs,  't 
geen  vder  menfeh,  die  eenig  beginfel  heeft  van  Godsdienstig- 
heid,  geweldig  llooten  en  ergeren  moet,  na  op  deemlligfte 
wyze  God  zelven  tot  zyn  getuige  geflüÉMB  te  hebben,  dat  hy 
my   geen   kwaad  hart ,  geen  wrok  ,   geen  vvandfehap  toe. 
draagt  (a),  befleedt  een  ganlch  hoofdftuk  van  zyn  laatlte  ge. 
fchriit,   waar  in  hy  in  Scheldwoorden  en  faamroovende-  uit. 
drukkingen  zig  zelven  als  te  boven  gaat,  en  onze  taal  in  haa. 

ut. 

(Vy  Full.  CtrfaOt.  p.  53. 


532         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

telyke  benaamingen  uitgeput  heeft;  befteedt,  zeg  ik,  een 
ganfch  hoofdftuk  van  dat  gefchrift  aan  een  vergclyking  tujjcben 
B — r  en  Fournier:  dat  is,  tuflehen  iemand,  die  nooit  menfeh. 
benadeeld  heeft  of  heeft  getragt  te  benadeelen ,  en  tuiïchen 
een  man,  dien  hy  als  een  openbaaren  bedrieger  affchildert, 
die  eenen  van  onze  Kerkvoogden  een  zeer  aanzienlyke  fom. 
meende  te  ontfutfelen.  Waar  aan  moet  men  tog  zulk  een  be- 
handeling anders  toefchryven,  dan  aan  wrok  en  bittere  vy- 
andfehap  tegen  my  ?  En  nogthans  fchroomt  onze  goede,  on- 
ze Godsdienftige,  onze  naauwgezette  Godgeleerde  niet,  om 
God  zelf  tot  getuige  te  roepen ,  dat  hy  my  geen  kwaad  hart, 
wrok  nog  vyandfehap  toedraagt.  Wat  zal  zulk  een  man  zig 
ontzien  te  doen,  en  van  welke  boosheden  en  wanbedryven 
zullen  de  beginfels,  die  hy  heeft  van  Godsdienft  of  Zede- 
kunde  ,  hem  te  rug  kunnen  houden  ?  —  Gelyk  hy  my  by 
Fournier  vergelykt,  zoo  vergelykt  hy  ook  een  edelen  Vrind 
en  voorftander  van  my,  by  den  Vrind  en  voorftander  van 
dien  Monnik.  Indien  hy  daar  meê  het  doorzigtig  oordeel  en 
de  vroomheid  van  dien  Pair  des  Ryks  tragt  te  verkleinen  en 
te  krenken,  zal  het  enkel  flrekken ,  om  yder  te  doen  zien, 
dat  geen  verdiende,  hoe  uitmuntend,  buiten  het  bereik  is 
van  zyn  kwaadaartigheid;  van  die  kwaadaartigheid,  daar  hy 
God  over  tot  getuige  roept,  dat  ze  in  zyn  hart  niet  huisveft. 
De  groote  moeite,  die  hy  genomen  heeft,  om  dien  Edelman, 
gelyk  ook  al  myn  andere  Vrinden,  van  my  te  vervreemden 
door  hen  op  den  eenen  tyd  met  een  byna  ondraaglyke  ver- 
waandheid in  faamroovende  taal  te  beledigen,  en  op  den  an- 
deren weder  niet  minder  hoog  te  pryzen,  geeft  duidelyk  ge- 
noeg te  kennen ,  hoe  groote  gedagten  hy  en  zyn  aanhang  heeft 
van  hun  oordeel,  hun  af,  of  goedkeuren:  maar  zy  hebben 
waarheid  en  regtvaardigheid  te  lief ,  om  door  lof  of  lafter  zig 
van  't  fpoor  te  laaien  dryven  :  bewys  alleen  kan  hen  doen  ge- 
looven,  dat  ik  fchuldig  ben;  en  tot  nog  toe  heeft  men  geen 
bewyzen  voor  den  dag  weeten  te  brengen,  die  hen  daar  van 
overtuigen  kunnen,  nog  ook  eenig  ander  menfeh,  die  onpar- 
tydigheid  en  doorzigt  heeft,  en  myn  antwoorden  op  die  zoo- 
ge- 


A  R  C  II  I  D  A  L  D     B  O  W  E  R.  233 

Ie  bewyzeri  met  eenige  de  minde  aandagt  leezen  wil. 
—  Ck  .  ■  .  Schildknaap,  zal  mogelyk,  zoo  veel  ik 

weet,  de  eenigfte  Vrind  zyn,  dien  die  Monnik  heeft;  maar 
r  il  :s  K\ks,  daar  ik  zoo  aanilonds  van  fprak,  is  myn 
eenigfte  Vrind  in  deeze  natie  niet.  De  Ontmaskeraar,  't  is 
waar,  verzekert  ons,  dit  hy  de  Inwooners  van  Groot- Britan- 
niën  in  '('algemeen,  en  alle,  of  genoegzaam  alle  Kerkelyken 
van  aanzien  en  rang  op  zyn  zyde  heeft,  en,  dat  meer  is,  zoo 
Hout  en  verwaand  is  die  man,  dat  ze  zig  over  zyn  opregtheid 
en  geleerdheid  verwonderen  (a).  Gelyk  hy  door  zyn  armhar- 
tige  vitteryen  voor  overtuigende  bewyzen  en  onwderfpreekdy- 
ke  betoogingen  luidkeels  uit  te  fchreeuwen ,  dezelven  by  veel  on* 
oplettenden  en  ligtgeloovigen  daar  voor  inderdaad  heeft  doen 
doorgaan,  zoo  zal  hy  hen  ook  mogelyk,  met  op  het  onzydig 
oordeel  der  natie  ftout  te  pochen ,  hebben  doen  gelooven  dat  dit 
oordeel  geftreeken  was  ten  mynen  nadeele.  Maar  juift  hec 
tegendeel  heef:  plaats :  hy  is  veroordeeld  geworden ,  ik  vry- 
gefproken  door  het  oordeel  van  het  waardigfle  en  agtbaarfte 
gedeelte  der  natie,  dat  is,  van  alle  verftandige  en  onpartydi- 
ge  mannen,  die  rypeiyk  en  koelzinnig  overwoogen  hebben, 
't  geen  'er  zoo  van  de  eene  als  van  de  andere  zyde  was  inge- 
bragt  (*).     Geen  de  minfte  ovcreenkomlt  is  'er  derhalven 

tus- 

\futat.  p    73. 

•  Ier  deezen  was  een  Heer  van  aanzien,  die  al  ftraks  na  het  eerde 
rifi  van  ritezen  man  geleezen  te  hebben,  openlyk  verklaarde  ,  dat, 
Jcboon  de  Heer  Bower  fcbaldig  ware  aan  alles  wat  bem  daar  in  wierd ten  lajl  ge- 
l  :r  Bower  sou  willen  zyn,  dan  de  Scbryver  van  datjiui- 
je:  zoo  duidelyk  ontdekte  hy  in  dien  lafterfchryver  een  ongemeen  heate 
drift  van  boosaartigheid,  ran  partyzugt,  van  haat  en  nyd,  en  andere  bly- 
ken  vsn  een  kwaad  en  bedorven  hart,  die  ie  eeneraaal  onbegaanbaar  wa- 
ren met  een  goeden  en  edelaartigen  geelt.  Hy  merkte  teffens  zoo  groot 
een  menigte  van  onwaarfchynlykheden  ,  tegen flrydigheden  en  ongerymdhe- 
den  op,  die  in  dat  fraaie  ftukje  met  de  grootfte  ftoutheid  voor  zekere 
waarbeden  wierden  uitgevent,  zoo  veele  annhartige  vitteryen,  die  het  ge- 
meen voir  onbetwiftbaare  betoogingen  wierden  opgedrongen.dat  hyover 
de  onkunde  of  fchurkery  van  dien  man  niet  minder  verbaasd  ftond,  daa 
o\  ei  deszelfs  kxaa  daa.'ticheid.  Een  Godgeleerde  van  verdienfte  en  rang  in  on- 

Gg  ze 


334-         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

tuflchen  het  geval  van  Fournier  en  het  myne:  en  de  vergelyking 
dient  alleen  om  de  kwaadaartigheid  te  doen  zien  van  den  man, 
die  die  gevallen  met  eikanderen  vergelykt.  Zou  ik  hem  op 
dezelfde  wyze,  en  met  meer  regt,  niet  vergelyken  mogen 
met  zyn  Broeder  Ontmaskeraar,  thans  in  de  gevangenis,  dia 
zyn  beurs  vulde  ten  kofte  van  het  bloed  van  zyn  onfchul Jige 
medeburgers,  gelyk  hy  de  zyne  gevuld  heeft  ten  kofte  van 
hun  eer  en  goeden  naam  (*)  ? 

Maar  om  voort  te  gaan ;  by  gelegenheid  ,  dat  ik  met  zeke- 
ren Lord  fprak  over  de  brieven  aan  bbclJon,  toen  die  eerfl;  wae- 
reldkundig  begonnen  te  worden  ,  zeide  ik  onder  anderen,  dat 
zy  uit  handen  kwamen  van  de  jefuiten,  en  dat  hun  getuige- 
nis, om  dat  ze  myn  openbaare  en  geflagen  vyanden  waren  , 
niet  aanneemelyk  was;  dewyl,  zelfs  ook  volgens  de  wetten 
der  Inquifitie,  de  befchuldiger  niet  erkend  wordt  als  getuige, 
indien  de  befchuldigde  hem  noemt  onder  zyn  vyanden.  Van 
dit  myn  zeggen  heeft  de  Ontmaskeraar ,  in  zyn  eerite  gefchrift, 

mee 

ze  Kerk,  die  my  in  't  geheel  niet  kende,  zeide,  nu  eenigc  weinige  maan- 
den geleeden,  in  een  groot  gezelfchap:  ik  zou  Mynbeer  D — s  niet  willen 
zyn  om  al  't  jaarlyks  inkomen  van  den  Koning;  nog,  om  de  gebeele  waereld 
niet.  Hy  zag  ongetwyfFeld  in  den  Heer  D—s  den  lafteraar  zoo  wel  als  den 
huichelaar,  die  zyn  eigen  boosaartigheid ,  zoo  wel  als  die  van  zyn  Vrinden, 
voor  wier  werktuig  hy  zig  gebruiken  liet ,  niet  alleen  zogt  te  bewimpelen  ; 
maar  ook  een  fchyn  van  pli§t  en  deugd  by  te  zetten  met  den  agtbnaren 
naam  van  yver  voor  den  Godsdienft.  En  wie  zou,  om  de  gebeele  vjaer:id, 
zulk  een  man  willen  zyn!  Die  braave  Godgeleerde  is  de  eeniglle  niet,  die 
'er  dus  over  denkt;  veele  anderen  van  dat  eerwaardig  Ligh2ara,en  mannen, 
van  verdienden  ,  weet  men,  dat  geen  beter  gedagter»  hebben  ,  dan  hy,  van 
nnzen  yverigen  Proteftantfchen  voorvcgter;  en  zy  zouden,  zo  men  ze  by 
één  telde,  met  malkanderen  een  Lighaam  uitmaaken,  dat  het  onzacbelyk 
Ligbaam,  daar  hy  zoo  dikwils  op  itoft ,  wel  haait  in  verwarring  en  van  't 
ftuk  zou  helpen. 

(*)  De  naam  van  dien  Ontmaskeraar  is,  zo  ik  het  wel  heb,  Mccdaniel. 
Hy  was  het  hoofd  van  een  allerverfocielykfie  bende  van  Ontmaskerairs ,  die,. 
om  de  belooning,  welke  op  dergelvke  ontdekkingen  gelteld  was,  te  trek- 
ken,  hun  werk  maakten  om  menfehen  met  rooveryen  te  befchuldigen,  die- 
ze  nooit  bcdreeven  hadden.  Macdaniel  en  de  overigen  van  zyn  fchelmr 
fcoen  hobu.  waren  allen  j^oede  Katholykeo.. 


ARCHIBALD     D  O  ïï  E  R,  235 

met  alle  opregtbeid  en  onzydigheid  een  hffpraak  weeten  te  maa- 
ken  tot  verdediging  der  Inquifitie.  De  Heer  B — r,  zegt  hy ,  ver- 
gat zig  zclven  eens ,  toen  hy  aan  zekeren  Lord  verhaalde ,  dat  de 
Éngelfcheti  een  gebed  verkeerd  denkbeeld  hadden  van  de  Inquifitie: 
'mant  dat  'er  geen  Regtbank  op  den  aardbodem  -zvas ,  die  meer  moeite 
deed  om  agter  de  waarheid  te  komen :  <tet  zy  met  de  uiterjle  omz>g- 
tigheid  zorg  droeg,  dat  niemand,  die  by  haar  aangeklaagd  wierd , 
eenig  leed  weer  voer  en  in  lyden  geraakte  door  kwaadaartigbeid  of  vy- 
andfehap  van  anderen  &c.  (a).  Even  als  of  ik  de  Inquifitie  ge- 
preezen  had  als  de  biilykfte  en  gemaatigdfte  Regtbank  des 
ganfehen  aardbodems,  en  dat  by  een  familie,  aan  welke  ik 
niet  alleen  myn  bloedige  vertelling,  diehyenzyn  aanhang  zoo 
noode  hooren  wil,  maar  nog  verfcheiden' andere  aanftoote- 
Jyke  en  verfoeielyke  voorbeelden  van  de  onregtvaardigheid 
zoo  wel  als  wreedheid  van  dat  geregtshof  verhaald  had.  Hy 
voegt  'er  by,  dat  deeze  befchryving,  die  ik  van  de  Inquifitie 
deed  &c.  dien  edelen  Heer  zeer  verwonderde.  Die  edele  Heet 
raogt  zig  ook  ongetwyffeld  wel  degelyk  verwonderd  hebben , 
zo  ik  hem  zulk  een  befchryving,  als  de  Ontmaskeraar  zegt, 
van  de  Inquifitie  gedaan  had,  en,  op  dezelfde  wyze  als  hem 
wel  meer  gebeurt,  heden  gelochend,  't  geen  ik  gifteren  be- 
veftigd  had.  Maar,  zoo  veel  my  heugt,  liet  zyn  edelheid 
geen  de  minfte  verwondering  over  myn  zeggen  blyken ;  en 
het  doet  ook  inderdaad  hier  weinig  ter  zaak,  of  hy  ze  blyken 
liet  of  niet,  dewyl  ik  hem  niets  zeide,  dan  't  geen  ik  wift, 
dat  waarheid  was,  en  een  yder  zoo  bevinden  zal,  die  de  moei- 
te wil  neemen,  om  de  Schryvers  in  te  zien,  die  ons  de  befte 
en  geloofwaardigfte  berigten  van  dat  gerigtshof  hebben  mee- 
gedeeld. Ik  zou  een  verdraaijing  van  myn  woorden  zoo 
grof,  zoo  ongerymd,  zoo  onwaarfchynlyk  in  zig  zelve,  niet 
waardig  geoordeeld  hebben,  om  'er  eenig  gewag  van  te  maa- 
ken,  indien  niet  de  Ontmaskeraar,  in  zyn  laatfte  lafterfchrift 
(b),  my  die  gewaande  hffpraak  van  de  onzydigheid  der  Inqui- 
iiiie  op  nieuw  verweeten  had.  Toen  hy  zeker  logenagtig  ge- 
tuig- 
'«)  Six  Letters,   p.  65,  66.        (&)  p.  56. 

Gg* 


&36        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

tuigfcbrift  van  de  Inquifitie,   waar  in  verklaard  wierd ,  dat  ik 
nooit  tot  dezelve  behoord  had,  voortbragt,  had  ik  hem  ge- 
vraagd;  waarom  dan  de  Jefuiten  en  Roomfche  Priefters  my 
dertig  jaaren  agter  een  in  alle  gezelfchappen  de  ongehoorde 
onmenfchelyke  wreedheden  der  Inquifitie  hadden  laaten  ver- 
tellen,    zonder  hun  werk  te  maaken  om  een  ootfprimkelyk  en 
geloofwaardig  getuigfcbrift  in  handen  te  krygen ,    daar  ze  my 
meê  konden  doen  zwygen ,   en  befchaamd  maaken  ?    Ik  zal 
hier  het  antwoord  van  dien  regtbefchaafdenHeer,  op  die,  zoo 
my  voorkomt,   niet  onbehoorlyke  en  ongepafte  vraag ,  met 
zyn  eigen  woorden  ter  neder  ftellen ,    op  dat  de  leezcr  eens 
een  proefje  zie,  zoo  van  zyn  flyl,  als  van  zyn  wys  van  rede- 
neeren:   let  bier  eens,  dus  drukt  hy  zig  uit,  op  de  verbaazende 
vermetelheid  en  balddaadigbeid  van  deezen  man!  vertelde  gy  dan  in 
alle  gezelfchappen  de  ongeboorde  onmenfchelyke  tvrcedbcden  der  In- 
quifitie?  Hebt  gy  uw  lof [pr  aak  vergeetcn  over  de  onzydigheid  van 
die  Regtbank,  daar  die  edele  Heer  zoo  zeer  over  verwonderd  Jlond ,  die 
ze  uit  uw  mond  hoorde?    Liet  gy  u  in  't  breede  over  die  wreedheden 
uit  by  Juffrouw  Hoyles  &c.     Waren  die  de  onderwerpen  van  uw 
geheime  gefprekken  met  de  Vaders  Carteret  en  B — k — r?  Spraakt 
gy  in  den  kring  uwer  Roomfche  gcede  Vrinden  in  den  Boekwinkel  van 
den  Heer  Lodewyk  over  zulke  Jloffen?   Op  dien  trant  gaat  hy 
voort,    en  haalt  telkens  ftuk  voor  (luk  weder  voor  den  dag, 
't  geen  reeds  meermaalen  en  tot  verveelens  toe  onwederfpree- 
kclyk  beantwoord  en  wederlegd  is.     De  bewysreden,  die  in 
deeze  woorden  legt  opgeflooten,  zo  men  al  toeftaat  dac  'er  in 
't  geheel  iets  dirgelyks  in  ligt,  komt  hier  op  uit:  de  Heer  B  —  r 
vertelde  de  onmenfehclykbeden  der  Inquifitie  niet  aan  yder  Roomfcb- 
gezinde ,   Jefuit  en  Prie/lcr,    dien  hy  kende,  en  by  geval  ontmoette 
by  den  Heer  Lodewyk,  by  Juffrouw  Hoyles,  op  de  Jiraat ,  of  el- 
ders: by  gevolg  vertelde  hy  die  onmenfebelykbeden  niet  in  alle.  gezel- 
fchappen.    Een  wonder  fraaie  wyze  van  redeneeren,  zeker,  en 
die  ongemeen  kragtig  is,  en  overtuigend  1 

Ik  zal  den  leezer  fiegts  met  nog  één  enkel  voorbeeld  van 
het  onberispelyk  gedrag  van  onzen  opregtcn  en  onzydigen  Ontmas- 
ieraar  in  dit  geichil  laftig  vaüen.     Het  is  dit  vuJgende,    en 

zal 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  stf 

zi'  vier  klaar  kunnen  doen  zien,  dat 'er  geen  foltering  uit  te 
denken  is  om  my  totfcbande  te  brengen,  die  hy  niet  gereedelyk 
•\pr,  zy  mag  komen  uit  welken  hoek  zy  wil ,  en  die  hy, 
i  x  ongegrond  ze  ook  zyn  moge,  zig  ontziet  als  een  onbe- 
twiftbaare  waarheid  de  waereld  op  te  dringen.  Toen  ,  of dee- 
Z--  man  zelf,  of  iemand  van  zyn  aanhang  in  't  zoeken  naar  die 
Vrouw  en  het  Kind ,  daar  in  de  brieven  aan  Sbeld,n  gewag  van 
gemaakt  wordt,  een  Vrouw  gevonden  hadden  in  zeker  huis- 
gezin, waar  mede  ik  bekend  was,  die  wel  geen  Kind,  maar 
iwee  nigten  had,  befchuidigden  zy  my  (dewyl  zy  tog,  naar 
't  fchynt,  hun  moeite  niet  geheel  voor  niet  wilden  gedaan 
hebben ,)  dat  ik  getragt  bad  de  Pror.trdancfche  grondbeginfels  van 
die  twee  jonge  ptr/oonen  ie  doen  wankelen:  en  die  befchuldiging 
wiefd  door  den  Ontmaskeraar  met  uitgedrukte  woorden,  als 
een  zaak  daar  geen  twyftel  op  viel,  tegen  my  ingebragt.  Het 
moet  den  Heer  ü — r,  zegthy,  nog  wel  beugen ,  (f  zo  't  kernver' 
geetcn  is ,  het  beugt  anderen  nog  wel,  dat  by,  terwyl  hy  in  dat  Ir.iis- 
gezin  verkeerde ,  zo  veel  Godvrugtige  zorg  liet  biyken  voor  de  goeie 
begrippen  oa»  GoJsüienJl  van  de  ti'cee  junge  perfoonen,  dat  hy  d't 
Proteftantfche  grondbeginfels  t  waar  in  zy  o;  r.  èd  waren ,  tragtte 
te  doen  wankelen  &c.  (a).  Die  befchuldiging  vond  by  veele 
■weimeenende  1'rotejlanten  ingang,  die,  my  niet  kennende, 
zig  niet  verbeelden  konden,  dat  een  Geejlelyke  zoo  laag  van 
geeft  zyn  zou,  om  zoo  zwaar  een  befchuldiging  zoo  uitdruk- 
kelyk  en  met  zoo  vee!  verzekering  my  ten  laft  te  leggen,  in- 
dien hy  nL-t  voikomen  zeker  wift,  dat  het  waar  was  (*):  en 
op  dat  goed  geloof  zagen  ze  my  aan,  niet  alleen  voor  een 
KoomfcbgezmJc  in  myn  hare,  en  voor  een  'Jcju't ,   maar  ook 

voor 

(u)  Uowr  »  Tillem.  p    81,  82. 

(*)  Het  was  hun  ,  naar  het  fchynt,  verboeten  ,  dat  diezclfJ.- Gcefle!y!:ei 
niy  te  vooren  had  afgefehilderd ,  als  een  Vrydenker,  a's  iemand,  die  nog 
Rjo-nJ'cb  nog  Protellantfch,  nog  zelfs  een  Chriften  was;  en  bygevolg  als  ie- 
te  eenemaal  ongefchikt  en  onbekwaam  was  om  veel,  of  z<.\k  ee- 
ltige G  zorg  te  laaien  biyken  voor  de  goede  begrippen  van  Codsdienfi 
van  de  time  jonge  perfoonen ;  of  van  eenigen  anderen,  wie  het  ooi;  zoamo- 
geu  zj  n. 

Gg  3 


238        VERDEEDIGING  van  den  H*8R 

voor  een  zeer  yverigen  vermomden  zendeling  van  de  Kerk  van 
Romen.  Onze  goede  Geejielyke  was  egter  zoo  laag  van  geeft: 
want  dat  die  vertelling,  hoe  fterk  en  uitdrukkelyk  ook  van 
hem  verzekerd,  geen  den  minften  grond  van  waarheid  had, 
maar  in  tegendeel  niets  anders  was  dan  eengodlooze,  kwaad- 
aariige,  en  te  eenemaa!  ongegronde  laflering  wierd  door  die 
jonge  Juffrouwen  zelven  tegen  iemand  van  den  aanhang,  die 
haar  in  perfoon  kwam  verzoeken  om  de  befchuldiging  met 
haar  getuigenis  te  bekragtigen,  wel  uitdrukkelyk  verklaard. 
En  uit  welken  hoek  kreeg  dan  de  Ontmaskeraar  dit  berigc,  hy, 
die  niets  zegt  en  beweert ,  dan  op  de  aller  onbetwijlbaarfle getuigeni([en  ? 
Iiy  had  het  gekreegen  van  een  uitmuntenden  Proteftantfchen  ge- 
neesheer, dog  zonder  naam ,  niet  ver  van  Soho-plein  ,  die  het  ver- 
telde op  het  gezag  van  perfconcn ,  zonder  naam,  by  de  familie  be- 
kend aan  twee  eerwaardige  Godgeleerden,  zonder  naam,  van  de 
Kerk  van  Engeland.  Deeze  onderrigting  wordt  'er  ons  van 
megedeeld ,  door  den  Schryver  van  het  nafchrift  in  de  London 
Chronick:  Maart  25,  1758.  Maar  wat  logenaar,  wat  las- 
teraar zal  men  ooit  van  zyn  logen  en  laftertaal  kunnen  overtui- 
gen? met  welke  misdaaden  kunnen  dealleronfchuldigftemen- 
fchen  van  de  waereld  niet  betigt  worden ,  en  dus  als  fchuldi- 
gen  vooroordeeld,  zo  men  de  verklaaringen  van  getuigen  zon- 
der naam  voor  wettig  aanneemt,  en  laat  doorgaan?  Zou  ik 
ook,  indien  ik  geweeten  en  billykheid  niet  meer  voor  oogen 
hield  dan  onze  waardige  Godgeleerde,  hem  dus  niet  befchul- 
digen  kunnen,  dat  hy  een  beurfefhyder  was,  onder  voorgee- 
ven ,  dat  ik  myn  berigt  had  van  zekeren  uitmuntenden  ge- 
neesheer niet  ver  van  Soho  of  eenig  ander  plein ,  die  het  ver- 
telde, op  het  gezag  van  die  perfoonen  zelve,  wier  beurzen 
hy  geligt  had,  aan  twee  of  een  half  vyf-en-twintig  eerwaar- 
dige Godgeleerden  van  de  Kerk  van  Engeland'?  Hoe  zou  hy 
tog  een  befchuldiging  van  dien  aart  kunnen  beantwoorden  (*)? 

Zou 

(*)  Wat  de  onwaarfebynlykheid  van  't  ftuk  betreft,  nog  onwaarfchyn- 
Iykheden ,  nog  redenen,  nog  bewyzen  zyn,  volgens  hem,  van  eenig  bet 
minfte  ge  wig  t  tegen  uitdrukkelyke,  fchoonnaamlooze,  getuigeniflen.  En, 

daar- 


ARCIIIBALD    BOWER. 


239 


Zou  hy  my  niet,  en  met  reden,  uitdaagen,  datikdieper- 
foooea  noemde,  om  te  zien  oftewel  eens  in  wezen  waren  , 
en  uf  het  menfehen  waren,  die  eenig  geloof  verdienden? 
Even  nu  gelyk  hy  my  in  zulken  geval  zou  uitdaagen,  daag 
ik  h:in  nu  ook  uit,  om  die  perlbonen  te  noemen,  dii  dien 
logen  aan  dien  uitmuntenden  geneesheer  vertelden  ,  en  dien  ge- 
neesheer, die  het  vertelde  aan  de  twee  Godgeleerden:  en  op 
dat  hy  geen  fehyn  of  voorwendfJ  moge  hebben,  om  deeze 
myne  ukdaaging  te  ontwyken  ,  beloof  en  verklaar  ik  hier 
openlyk,  dat  ik  hun  over  die  zaak  geen  de  minfte  moeielyk- 
heid  zal  aandoen.  Maar  zy  zyn  allen,  des  ben  ik  wel  ver- 
zekerd ,  enkel  ingebeelde  perfjonen,  die  alleen  ingevoerd 
worden,  om  den  goeden  Katholyken  Heer  te  verbergen  ,  die 
die  vertelling  eerft  verzon,  en  op  wiens  gezag  dezelve  nader- 
hand in  de  waereld  kwam  (*).  Want  het  is  de  gewoonte 

van  onzen  opregten  Ontmaskcraar ,  dat  hy  getuigen  inbrengt, 
die  of  dood  zyn,   en  hem  dus  niet  tot  een  iogenaar  maaken 

kun- 

daarenboven  ,  ik  zie  ook  niet,  waarom  'er  meer  onwaarfcliynlykheid 
in  zyn  zou,  da:  hy  zyn  werk  maakt,  by  voorbeeld,  van  beurze  Cnydtn , 
dan  dat  ik  ,  of  iemand  anders  veel  Gndvrugtige  zorg  zou  laaten  blyken  voor 
iemands  goede  begrippen  van  Godsdienft ,  of  hem  zou  tragten  tot  het  Paus- 
dom  te  bekeeren  ,  zonder  eens  of  Roomfch  of  ProtejlaKtjcb,  of  zelfs  een 
Chritieu  te  zyn. 

(*)  Ten  opzigt  van  dien  uitmuntenden  geneesheer  r.iet  ver  van  Soho-flein ,, 
kan  ik  den  leez'.r  beriuten,  dat  'er  op  dien  tyd,  toen  dit  nafclinft  in  druic 
kwaj),  zekere  Vroedmee'.ter  daar  in  ik  nabuurfchnp,  in  Pohnd-[\naz  n:.a- 
;;.c'yA,  woon.1, :  en  ik  htb  reden  om  te  gdoovcn,  dat  die  de  man  is ,. 
daar  in  het  nafchtift  op  gedoeld  wordt,  dewyl  hy  een  van  deby;'on.''eregoe. 
de  Vrinden  is  van  den  Ontma  keraar;  maar  die  uitmuntende  geneesheer ,  over 
dat  Hok  ondervraagd ,  verklaarde ,  dat  by  van  die  saai  in  't  geheel  niets  iai/1 ;. 
en  't  zal  den  Oitmaskeraar  wat  vreemd  in  't  oor  klinken,  dat  'er  cm  ander 
uitmun:etii  geneesheer  niet  ver  van  Sohe-plein  te  vinden  is,  die  meer  van  de. 
zaak  weet,  dan  hy  zelf.  In  de  nabuurfchap  van  dat  plein  woonde  die  uit- 
muntende geneesheer  Doktor  Sh— b— r,  tot  dat  zyn  uitmuntende  en  ir.eer 
dan  terneene  verdienden  hem  regt  gaven  tot  een  huisveiting,  voor  lie- 
den van  zyn  aart  er.  waardy  betel  gefchikt:  en  de  Ontmasker  aar  mag.  zoo 
veel  ik  giiTen  kan,  zyn  beriut  wel  van  hem  gekreegen  hebben,  als  vaneen 
medearbeider,  die  den  zelfden  yver  heeft  getoond  voor  't  vvelzyn  vaw  dem 
flaat ,  sis  de  OntmasKtraar  voor  't  welzyu  van  de  Ktrk. 


»4"o         VERDEEDIGING  van  den  Hele 

kunnen  ,  gelyk  in  't  geval  van  de  goede  Juffrouw  /ffpinwall, 
(j)  ,  of  die  nooit  leeven  en  beftaan  op  aarde  gehad  heb- 
ben ,  gelyk  in  dit  en  verfcheiden  andere  gevallen  ,  te 
verdrietig  om  op  te  haaien  ,  plaats  heeft;  zoo  dat,  als  hyden 
getuige  niet  noemt,  de  leezer  gerull  Haat  kanmaaken,  dac 
die  ook  geenen  naam  heeft. 

Ik  heb  in  zeker  gefchriftje,  't  welk  tot  titel  voert,  nog  iets 
aanmerkelyks  &c.  gezegd,  dat  de  Heer  H.  B  —  ,  voor  dat  de 
ftraksgemelde  eerroovende  vertelling  in  't  ligt  kwam,  de  jon- 
ge Juffrouwen  een  bezoek  gaf,  die  hem  verzekerden,  dat  de 
ganfche  vertelling  onwaar  was:  ik  geloof  nog,  dat  het  zoo 
is,  als  ik  gezegd  heb;  dewyl  ik  myn  berigt  heb  van  iemand, 
die  ik  weet,  dat:  met  die  familie  zeer  gemeenzaam  omgaat, 
en  van  wien  ik  nog  een  briefin  handen  heb,  waar  in  hy  zig 
dus  uitdrukt:  de  familie  van  —  is  gereed  om  te  verklaaren ,  ge- 
lyk ze  met  -waarheid  doen  kan ,  dat  de  befchuldiging  tegen  den  Heer 
Bower  ingebragt ,  valfch  is.  Deeze  brief  is  gedagtekend  den 
15  December  1757,  en  ik  heb  hem  aan  verfcheiden  van  myn 
Vrinden  laaten  zien.  Had  die  Heer  ons  dat  berigt  niet  mee- 
gedeeld, wy  zouden  ook  waarlyk  niet  eens  geweeten  hebben  , 
dat  de  Heer  H.  B.  in  eigen  perlbon  die  jonge  Juffrouwen  had 
aangefproken ,  om  die  befchuldiging  door  haar  getuigenis  te 
beveiligen,  en  dat  zy  zulks  geweigerd,  en  in  tegendeel  ver- 
klaard hadden,  dat  die  befchuldiging  valfch  en  geheel  onwaar 
was.  Want  dat  hield  de  Heer  H.  by  zig,  en  liet  ftilzwygend 
toe,  dat  zoo  goddeloos  en  te  eenemaal  ongegrond  een  lade- 
ring,  fchoon  hy  ze  daarvoor  kende,  by  veelen  geloof  vond, 
met  oogmerk,  denk  ik,  op  dat  hy  geruit  zou  kunnen  zeggen; 
myn  gedrag  in  de  zaak  van  den  Heer  Bower  w  firikt  cerlykgeweejl, 
en  geheel  belangeloos  (a).  De  Baronet  bekent  daar  op  wel,  dat 
hy  in  eigen  perfoon  de  jonge  Juffrouwen  en  de  familie  had 
aangefproken,  om  haar  de  waarheid  van  die  vertelling  ten 
mynen  lafte  door  haar  getuigenis  te  doen  ftaaven,  en  ontkent 
juift  niet,  dat  zy  hem  in  tegendeel  verklaard  hadden,  dat  die 

ver- 

(a)  Zie  boven  bladz.  206.        (fr)  Full.  Confutation.  p.  73. 


A  R  C  II  I  3  A  L  D    BOWER.  241 

ing  te  eenemail  valfch  en  ongegrond  was:  maar  heeft 
.  eerlyk  en  geheel  belangeloos  hy  ook  zyn  mag, 

iet  kunnen  goedvinden,  om,  't  geen  hy  niet  ontkennen 
durfde,  opsnlyk  te  erkennen.  Hy  geeft  alleen  voor,  dat  hy 
haar  had  aangefproken,  na  dat  reeds  die  eerroovende  vertel- 
ling in  't  ligt  was  gekomen;  en  beroept  zig,  tot  bewys  van 

ïggen,  op  zyn  eigen  memorieboekje ,  en  op  den  man,  van 
micn  hy  de  paarden  huurde,  en  op  den  knegt  van  dien  man,  die  hem 
derwaarts  bragt.  Decze  onbetwiftbaare  getuigeniffen ,  zo  men 
ze  daar  voor  wil  laaten  doorgaan,  bewyzen  wel,  'cis  waar, 
dat  hy  die  familie  een  bezoek  gegeeven  heeft,  na  dat  die  ver- 
telling reeds  in  't  ligt  was,  maar  daar  volgt  niet  uit,  dat  hy 
't  ook  ran  te  vooren  niet  gedaan  heefc.  En,  zeker,  wanneer 
en  op  welken  tyd  de  Baronet  dat  bezoek  afleide,  en  of  de  fa- 
milie hem  van  de  onwaarheid  van  die  vertelling  verzekerde 
of  voor  of  na  dat  dezelve  indewaereldopenlykverfpreid  was, 
is  iets,  dat  hier  niet  veel  ter  zaake  doet ;  was  het  'er  voor,  dan 
kon  hy  buiten  twyffel  niet  gilrust  verklaaren,  dat  zyn  gedrag 
Jlrikt  eerlyk  en  geheel  belangeloos  ivas,  daar  hy  ftilzwygend  en 
tegen  zyn  beter  weeten  toeliet,  dat  een  laftering ,  die  zoo 
zeer  tot  nadeel  ftrekte  van  de  eer  en  goeden  naam  van  een  on- 
fchuldig  menlch,  als  een  onbetwiftbaare  waarheid,  door  den 
ftookebrand  van  zyn  party,  in  de  waereld  verfpreid  wierd ,  ter* 
wyl  hy  overtuigd  was,  dat  het  niets  anders  was  dan  een  on- 
betwiftbaare logen.  Gebeurde  het  daar  ra,  hy  zou  inderdaad 
een  Jlrikt  eerlek  en  geheel  belangeloos  ftuk  gedaan  hebben,  in- 
dien hy  dan  de  laftering,  daar  hy  nu  niet  langer  aan  twyffden 
kon,  of  ze  was  te  eenemaal  ongegrond  en  valfch,  openlyk 
herroepen  had,  of  doen  herroepen,  ineen  gefchrift  tegen 
my  (a),  't  welk  toen  onder  de  pers  was,  en  niet  lang  daar 
na  in  't  licht  kwam.  Dit  was  niets  meer,  dan 't  geen  yder 
Jlrikt  eerlyk  en  geheel  belangeloos  man  zou  gedaan  hebben ,  en 
zig  eers  en  regtshalven  verpligc  zou  geoordeeld  hebben  te 
doen.     Maar  wel  ver  van  daar,-  de  belangelooze  Baronet  heeft , 

zelfs 
(a)  Tb:  Fu',1.  C$rrFutati$n. 

Hl. 


242         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

zelfs  in  dat  voorheen  gemeld  gefchrifc,    niet  alleen  niet  be- 
kend,  dat  de  befchuldiging  valfch  was;  maar  ook  in  tegen- 
deel wel  zorgvuldig  voorde  waereld  verborgen  gehouden, 
wat  'er  in  dat  bezoek  by  die  familie  was  omgegaan ;  zoo  dat 
'er  zelfs  niets  in  dat  gefchrift  voorkomt, 't  welk  den  leezer  kan 
doen  befluiten,   dat  die  befchuldiging  mogelyk  niet  waar  is. 
Hoe  zal  hy  tog  die  jlrikte  eerlykbeid  en  zoo  hoog  geroemde  be- 
langd osbeid  overeenbrengen  met  dit  verzwygen  van  een  getui- 
genis ,   dat  my  van  zoo  zwaar  een  lafter  zou  hebben  gezui- 
verd ,  en  met  my  zoo  goedsmoeds  te  laaten  fchandvlekken  als 
fchuldig,    daar  hy  wift  dat  ik  onfchuldig  was?  Welke  begrip- 
pen moet  deeze  agtbaare  Edelman  tog  hebben  van  eer  en  van 
eerlykbeid?  Voorheen  hebben  wy  hem  openlyk  waereldkundig 
zien  maaken ,   't  geen  hy  op  zyn  woord  van  eer  beloofd  had 
onfehendbaar  geheim  te  zullen  houden  (a) ,    en  hier  zien  we 
hem  weder  voor  de  waereld  zorgvuldig  geheim  houden,  'c 
geen  hy  eers  en  regtshalven  verpligt  was  om  openlyk  waereld- 
kundig te  maaken :  en  egter  hooren  we  hem  nog  verklaaren , 
dat  zyn  gedrag  in  de  zaak  van  Bowerjïrikt  eerlyk  en  geheel  belang- 
geloos  geivee/l  is  (b).     Zoo  volkomen  fchynt  hy  by  zig  zelven 
overtuigd  te  zyn,  dat  het  waereldkundig  maaken  van  een  ge- 
tuigenis,  't  welk  hy  denkt  dat  eenigzins  tot  myn  nadeel  zou 
kunnen  ftrekken,   en  het  verzwygen  van  eenander,  dat  hy 
vreeft,  dat  miffchien  ten  mynen  voordeele  zou  zyn,  een  zaak 
is,  die,  in  dit  gefchil  tuffchen  de  Jefuiten  en  my  ,  jlrikt  eerlyk 
is  en  lofwaardig:  maar  indien  hy ,  gelyk  hy  zig  met  groote  ze- 
digheid gelieft  uit  te  drukken  (c)  ,  yder  veragt ,  die  anders  van 
gevoelen   is,   zullen  'er,   geloof  ik  ,    weinige  mannen  van  eer 
en  eerlyke  beginfels  in  't  ganfche  Koninkryk  zyn  ,  die  zyn  ver- 
agting  niet  op  hun  laaden  zullen. 

Dewyl  'er  geen  de  minfte  reden  is  om  te  twyfelen  of  de  Heer 
ƒƒ.  gaf  den  Üntmaskeraar  kennis  van  het  droevig  berigt,  dat  hy 
in  Z)n  bezoek,    't  welk  hy  by  de  jonge  Juilrouwen  in  eigen 

per- 

(<j)  Zie  boven  pap.  190,  191,  en  195  Aantekening.  (6)  Fu'.l.  Con- 
futat.  p.   73.         (e;  FulL  Ctnfutat.  ?.  73. 


ARCIIIBALD     BOWER. 


f3 


p'erfoon  had  afgeleid,  gekreegen  had;  naamclyk,  dat  ik  nim- 
mermeer nog  regtjheeks  nog  door  omwegen  getragt  had,  baar  begin- 
Jjth  van  den  Proteftantibben  Gtdsdienji  te  doen  wankelen:  dat  'er 
en  my  eenig  gefprek  was  voorgevallen,  dat  de 
minjlc    .  engeeven,  om  die  begin/els  te  verz- 

en uit  teroe:j:n:  maar  dat  in  tegendeel  myn  gefprekken  ge flrekt  bad- 
den ,  om  dezelve  meer  en  meer  te  bevejligen  en  baar  daar  in  te  fier- 
ken;  dewyl  At  Baronet,  zeg  ik,  dit  b-rigt  ongetwyffeld  zynen 
Vrind,  den  Ontmaskeraar ,  meedeelde,  was  het  ook,  dewyl 
deeze  my  openlyk  en  met  uitdrukkelyke  woorden  voor  de  gan- 
fche  waereld  befchuldigd  had ,  dat  ik  de  begin/els  van  den  Pro- 
teftantfehen  Gudsdienjl  in  die  twee  jonge  juffrouwen  getragt  had 
i  wankelen,  deszelfs  pligt  voornaamelyk,  en  onvermy- 
delyk  geweeft  ,  om  ,  of  met  of  tegen  den  zin  van  zyn 
Roomfcbgezinden  voorftander ,  zoo  zwaar  een  laftering  te 
herroepen,  toen  hy  nu  ten  vollen  overtuigd  wierd,  dat  ze 
valfch  was  (•).  Door  openhartig  te  bekennen,  dat  hy  kwa- 
lyk  onderrigt  geweeft  was ,  gelyk  zekerlyk  yder  man  van  eer 
en  geweeten  gaarne  gedaan  zou  hebben ,  zou  hy  eeniger  maa- 
te  beantwoord  hebben  aan  de  befchryving  die  hy  geeft  van  zig 
zelven,  naamelyk,  dat  hy  een  man  is,  die  alleen  de  waarheid 
zoekt ,  en  niets  anders  op  't  oog  beeft ,  dan  de  waarheid  te  ontdekken. 
Maar  op  welke  wyze  zal  hy  tog,  en  zullen  zelfs  zyn  meefters, 
de  Vaders  der  Heilige  Sociëteit ,  met  al  hunfpicsvindigheden, 

die 

(*)  Indien  iemand  meteen  halsmisdaad  voor  een  gerigtshofbetigtwierd, 
zou  niet  Je  aanklaager ,  als  hy  naderhand  bevond,  dat  de  aangeklaagde 
onfchuldig  was  aan  de  misdaad,  eers  en  geweetenshalven  verpligt  zyn, 
zulks  bekend  te  manken,  en  zyn  aanklagt  te  herroepen?  En  zou  hy  niet 
een  ten  uitcriten  onregtvaardig  en  met  rest  Itrafbaar  ltuk  bedryven ,  zohy 
het  niet  deed,  en  de  onfchuld  op  zyn  aanklagt  lyden  liet?  De  toepaffing 
begrypt  yder  ligtelyk,  en  ik  zal  den  Ontmaskeraar,  die  my  aangeklaagd 
heeft  als  een  Jefuit  en  een  Roomfchen  zendeling,  die  de  Proteftantfche 
grondbeginfels  van  twee  jonge  perfoone'i  getragt  httfc  te  doen  wankelen  ,  zigze'- 
ven  haten  zuiveren,  zo  hy  kan,  van  de  kladde,  dat  hy  zig  aan  een  zoo 
Onregtvaardig  en  met  regt  ftrafbaar  (tuk  heeft  fchuldig  gemaakt,  door  niet 
openlyk  te  verkiaaren,  dat  de  aanklagt,  daar  hy  my  meè  bstigthad,  valfch 
was,  toen  hy  wift,  dat  ze  zoo  was. 

II h  2 


«44-        VERDEEDIGING  vam  den  Heer 

die  befchryving  weeten  overeen  te  brengen  met  het  verborgen 
houden  eener  erkende  waarheid ,  op  dat  door  dat  middel  logen 
en  laflering,  die  zy  't  gemeen  hadden  wys  gemaakc,  ftand 
zouden  blyven  houden  ?  Waarlyk  uit  het  ganfche  gedrag  vaa 
deezen  man,  dat  hy  in  't  beloop  van  dit  gefchil  gehouden 
heeft,  blykt  het  maar  al  te  klaar,  dat  het  een  vaft  grond be- 
ginfel,  en  onwrikbaare  zetregel  by  hem  is,  (een  Godvrugtige 
zetregel,  zeker,  alleen  zulk  een  God vrugtigen  Godgeleerden 
waardig)  alle  onnutte  enfchadelyke  woorden  te /preeken ,  en  nooit , 
't  geen  eens  gefproken  is,  te  herroepen ,  hoe  zeer  het  ook  de 
eer  en  goeden  naam  van  dooden  of  leevenden  tot  fchandvlek 
flrekke  ,  en  hoe  ongegrond,  onwaar,  en  valfch  het  zy,  of 
hoe  onwederfpreekelyk  wederleid ,  en  ontzenuwd.  Wy  zien 
daar,  behal  ven  dit  (luk, 't  welk  wy  thans  onder  handen  hebben  , 
en  vec-le  anderen,  die  ik  zou  kunnen  opnoemen,  een  zeer 
merkwaardig  voorbeeld  van  in  de  lafterlyke  vertelling  van 
den  dood  van  den  Heer  /Ifpïnwall,  die  hy  in  de  waereld  ver- 
fpreid ,  en  nog  tot  op  dit  uur  niet  herroepen  heeft ,  fchoon 
met  de  alleronbetwiftbaarfte  getuigeniflen,  die  ooit  in  deeze 
natie  gevonden  kunnen  worden,  onwederfpreekelyk  bewee- 
zen  is,  dat  die  Heer  een  opregt  Protejlant  leefde  en  ftorf;  en 
fchoon  de  lafteraar,  door  my  niet  alleen,  maar  ook  doordien 
agtbaaren  Godgeleerde  van  de  Kerk  van  Engeland,  den  eer- 
waardigen  Heer  Corpe  uitgedaagd  is  («)  ,  om  zyn  laflering  te 
herroepen,  en  de  waarheid  zoo  waereldkundig  te  maaken , 
dat  ze  even  algemeen  geloofd  en  aangenomen  mag  worden  als 
voorheen  de  logen.  Hy  kan  immers  zoo  onnozel  en  dwaas 
niet  zyn,  of  hy  weet  zeer  wel,  dat  iemand,  'tzyleevend, 
't  zy  dood,  van  zyn  agting  en  goeden  naam,  dooreen  loffe- 
]yk  gedrag  met  regt  verkreegen,  te  berooven,  ten  hoogden 
zondig  en  (Irafwaardig  is,  en  dat  yder,  die  iemand  in  zyn  eer 
gekrenkt  heeft;  of  door  zelf  logens  en  lafteringen  tot  zyn  na- 
deel te  verzinnen ,  of  door  zulken ,  die  van  anderen  verzonnen 
zyn  ,  te  verfpreiden  en  waereldkundig  te  maaken;  niet  min- 
der 
f»  Rtmarkablc  Faiïs.  p.  67. 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    BOWER.  a*3 

■  pligts  en  geweetenshalven  verfchuldigd  is  vergoeding  te 
doen  door  die  logens  en  lalteringen  openlyk  te  herroepen, dan 
:en  ander  benadeeld  heeft  in  zyne  goederen,  ver- 
c  is,   't  geen  liy  onregtvaardig  naar  zig  genomen  heeft, 
wederom  te  geeven.     Deeze  zyn  tic  eeuwigduurende  wetten 
van  ze  lekunde  zoo  wel  als  van  Godsdienic,  maar  onze  Gods- 
dienflige  Kerkelyke  fchynt  'er  zig  weinig  aan  te  bekreunen, 
en  in  ftee  van  zig  behoorlyk  van  dien  zedelyken  zoo  wel  als 
Chriftelyken  pligc  te  kwyten,  laat  hy  nog  al  niet  af  een  waar- 
in: -.  in  twyffel  te  trekken,  die  door'de  onbetwiftbaarfle  bc- 
en  boven  alle  tegenfpraak  gefield  is.     Indien  bet  gen  ', 
'eer  .'.ipinwall  Roomfcbgezindjiorf,  valfch  is,  &c.  . 
hy  in  zyn  laatfte  gefchrift;   en  erkent  daar  door,  dat  hy  die 
godlooze  laftering  als  een  onïwyffelbaare  waarheid,  als  eenzaak, 
die  wereldkundig  was  openlyk  in  druk  verfpreid  heeft,  fchoon 
hy  wilt  dat  die  ganfche  vertelling  nergens  anders  op  ruftte  dan 
op  een  gerugt,  en  enkel  booren  zeggen:  en  nogthans  weigert  hy 
die  laftering  te  herroepen  ,  en  derzelver  valfchheid  te  erken- 
nen, even  als  of  een  enkel  gerugt  de  alleronwederfpreekelyk- 
fte  getuigeniffen  ,  die  ooit  in  zulken  geval  kunnen  plaats  heb- 
ben,  opweegen  kan.     Wat  moet  ook  yder  waar  en  opregr, 
denken  van  een  Proteftantfchen  Godgeleerde, 
die  het  getuigenis  van  een  Carter  et ,  van  een  Ahicozzi,  van 
een  Maire,   van  een  Ridolfi,   of  van  eenigen  anderen  Jefuit, 
wie  't  ook  zy,   zelfs  van  een  lyfknegt  der  Jefuiten,  en  een 
Roomfehen  zoopjestapper ,    of  van  yder  die  maarPvoomfch  is 
hemelhoog  verheft,   als  een  getuigenis,  waar  door  bet  ganfche 
wordt;   die  Staande  houdt,  dat  redenen  en  bem] 

'gen  zulke  getuigeniffen;  die  een 

c'aar  niet  b:ir.üL'lings  geloof  aan  Haat ,  metdeu; 

ite  onbefchofiheid  en  laftertaal  uitfehekk;   en  in  denzelfden 

adem  het  getuigenis  van  Proteftantcn  van  onberispdyken  naam 

en  erkende  geloofwaardigheid  verkleint  en  fmaadelyk  agter 

de  bank  werpt,  als  niet  gewigtig  genoeg  om  zelfs  tegen  een 

.neen  gerugt  in  de  weegfchaal  gelegd  re  worden?  Doet 

hy  door  zuik  t^n  gedrag  niet  klaar  zien  ,  dac  'er  geene  svaar- 

11  h  3 


24<S         VERDEEDIGING  van  Dr.N  Hhek 

heid  is,  ho;  omvederfpreekelyk  oik  doof  de  onbetwiftbaar- 
fte  getuigeniflTen  geftaafd,  die  hy  niet  geneegen  is  te  betwis- 
ten en  te  ontkennen,  en  geen  valfchheid  of  laffering,  op  hoe 

zwakke  bewyzen  ock  g'?gro'.:d,  di:  hy  niet  aanftonds  gereed 
is,  het  gemeen  met  alle  kragt  op  te  dringen,  indien  hy  door 
't  een  en  't  ander  flegfs  zyn  boosaartige  oogmerken  denkt  te 
zullen  kannen  bevorderen?    Ho?  zou  hy  de  fnoodbeid  en  on- 
chrïftelyke  bitterheid  zyns  hf.rten  klaarblykelyker hebben  kun- 
nen ten  toon  Hellen?  Dikwils  roemt  hy  op  zyn  onvermoeiden 
yver  en  naarftigheid  in  het  nieuwe  arnpt,   't  welk  hem  ten 
deel    gevallen  is  ,    dat  van   Ontmasker  air.     En   men  moet 
ook  waarlyk  bekennen ,  dat  hy  zyn  yver  en  naarftigheid  daar 
in  niet  geheel  vrugteloos  befleed  heeft.     Want  fchoon  hy  juiffc 
wel  den  Rod'mïchgezinde  en  den  Jefuit,  die  onder 't  Mom- 
kleed  van  een  Proteftant  fchool,  niet  ontmaskerd  heeft,  hy 
heeft  egter  een  lajteraar  leeren  kennen  ,   een  logenaar ,  een 
Vrind  en  bondgenoot  van  de  vyanden  onzes  Vaderlands ,  een  lafharti- 
gen  jlookcbr~:id  van  de  Jefv.iten,  die  hunne  logenen  in  de  wae- 
reld  verfpreidde,   en  op  die  wyze  hun  fnoode  aanflagen  hielp 
voortzetten,   alles  onder  het  masker  van  een  Protejlantfchen 
Geeftelyken,  en  onderden  fchoonfchynenclen  glimp  van  lief- 
de voor  de  waarheid  en  yver  voor  den  Protejlantfchen  Gods» 
dienft.     Dat  hy  zig  in  zyn  ganfehen  handel  als  zulk  een  ge- 
draagen   heeft  ,   en  de  geheiligde  naamen  van  waarheid  en 
Godsdienft  fchandelyk  misbruikt  om  zyn  onchriftelyke  begin- 
fels  en  onverantwoordelyk  bedryf  met  een  fraije  kleur  te  ver- 
gelyken ,   is  reeds  voorheen  meer  dan  eens  en  met  de  Hukken 
zelf  klaarblykelyk  aangetoond  ,    en  ik  twyffel  geenszins  of 
yder  ,    die  myn    werk  met  eenige  aandagt  en  onzydigheid 
leeft,   zal  voortaan  J.  D—s  in  geen  ander  ligt  befchouwen, 
dan  in  dat  van  een  kivaadaartigcn  lajicraar,   een  logcnagtigen 
kwaadfpreeker ,  en  een  febandelyken  huichelaar,  waardig,  dat  men 
hem  volgens  de  Canons  der  Kerke  in  min  verdorven  eeu- 
wen (*)  uit  den  Heiligen  Dienft  met  fchande  uitftoote  ,  en 

hem 

(*)  Het  Concilie  van  Agit  beveelt  dat  een  Klerk ,  die  een  eerroover  is, 

af- 


ARCHIBALD    BOWER. 


247 


hem  zyn  brood  laate  winnen  met  zyn  nieuw  ambagt,  dat  hem 
beter  paft,  dan  dat  van  een  Prediker  van  'tEuangelie,  en  'er 
rok  te  etnemaal  onbegaanbaar  meé  is.  —  Het  iinart  my, 
dat  ik  vin  een  Proteftafitfcben  Geeftelyken  anders  dan  met  de 
grootfte  hoogagting  fpreeken  moet,  maar  het  is,  dunkt  my, 
de  pligt  van  elk  eerlyk  man  ,  dat  hy  om  zig  zelf  zoo  wel  als 
anderen  wil  ,  een  openbaaren  logenaar  en  lafteraar,  hy  zy 
wiehyzy,  brandmerke,  en  kennen  doe,  zoo  wel  als  een  dief 
en  roovcr,  op  dat  'er  zig  yder  voor  wagte.  Want  iemand, 
die  zyn  werk  maakt  om  eenen  onfchuldigen  in  zyn  eer  of  goe- 
deren te  bcnadeelen,  dreigt  yder  vroeg  of  laat  met  het  zelfde 
lot,  en  moet  dus  als  een  openbaare  kwaaddoender  en  gemee- 
ne  vyand  worden  aangemerkt.  In  dit  opzigt  alleen,  heb  ik 
uit  een  begir.fel  van  zelfverdediging  het  laag  en  verfoeielvk 
gedrag  blootgelegd  van  een  man,  met  wien  ik  my,  in  ande- 
re opzigten,  niet  moeien  wil  (*).  —  Laat  ik  hier  egter  in  'c 
voorbygaan  ook  nog  deeze  aanmerking  by voegen;  dat  het 
gedrag  van  deezen  man,  hoe  fnood  en  boosaartig,  nogthans 

niet 

afgezet  zal  worden:    Clcricum  Jcurrilem  &c ,  ab  Officia  retrabendum.    (Con- 
cii.  Agathen.  Canon.  70.)  en  hec  vierde  Concilie  van  Cartbago  wil,  dat  een 
eekende  Klerk,  inzonderheid,  zo  hy  een  Priefter  is,  gedwongen 
zal  worden,    om  Vergiftenis  te  verzoeken,   en  zo  hy  dat  niet  doen  wil, 
van  zyn  Dien!t  afgezet.     Clericus  Maledicus,  dus  luiden  de  woorden  van 
den  57  Canon  van  dat  Concilie,   maxime  in  Sacerdutibus ,  cogatur  ai pojïu- 
Imdam   fren:.-.n;  fi  noluerit,   degradetur.     üat  J.  D — s,    de  Ontmasker  aar , 
een  eerroovenie  Klerk ,    en  een  kivaadfpreekende  Priejier  is ,  en  dat  hy  byge- 
volg,   naar  decze  Canons,  z-an  zyn  Dienji  geweerd  en  afgezet  verdiende  te 
woiden,    behoeft  men  1  üemand  te  zeggen,  die  een  van  zyn  vier  wydloopi- 
riften  flcgts  heeft  uitzien. 
(*)  Ik  ben  v.r  rigten  nopens  verfcheiden  gevalletjes  van  dee- 

zin  mans  byzonder  gedrag  en  leevenswyze,  en  die  hem  niet  zeer  tot  eer 
zouden  ftrekken,  zo  ik  ze  mgtbaar  maakte,  niet  te  ccnemaal  onvoorzien. 
Maar  ik  wil  my  tot  zulk  een  laaghaitigheid  r.kt  verrederen.  Jk  heb  tot 
myn  eigen  verdediging,  en  tot  verdediging  van  een  yder,  die  een  goeden 
r.aam  te  verliezen  heeft,  getoond,  dat  hy  een  tpenbiare  vuilj'preekende  las- 
teraar is ,  die  op  betaainelykhcid  zoo  weinig  ziet  als  op  waarheid.  En  waC 
my  's  mans  aart  en  zeden,  in  alle  andere  opzigtcn,  al  waren  ds» 
zelve  zelfs  zoo  vuil  en  onbehoorlyk,  als  zyn  taal  is. 


24«         VERDEEDIGING  van  de:i  Heïr. 

niet  tot  hoon  en  verkleining  ftrekt  van  het  eerwaardig  Lig- 
haam,  daar  hy  een  lid  van  is.  De  befte  genootfchaopen  en 
maatfchappyen  hebben  nu  en  dan  leden  gehad,  die  haarer on- 
waardig waren.  In  't  gezelfchap  der  Apoftelen,  dat  uit  niet 
meer  dan  twaalf  perfoonen  beftond ,  vond  men  eenen  Judas, 
en  men  heeft  zig  derhalven  niet  te  verwonderen,  dat 'er  in 
zoo  talryk  een  Lighaam,  als  dat  van  de  Geeftelykheid  vim 
Engeland,  een  D — s  gevonden  wordt. 

Dus  heb  ik  dan  de  verfclieiden  ftukken  afgehandeld  van  de 
hoofdbeschuldiging,  die  men  tegen  my  heeft  ingebragt:  dat 
ik,  naamelyk,  weder  tot  het  Pausdom  vervallen  was,  en 
wedergekeerd  tot  de  Orde,  die  ik  verlaaten  had:  dat  ik  ze- 
ven boetvaardige  brieven  had  gefchreeven  aan  Sbetöon,  den 
Provinciaal  der  Jefuiten:  dat  ik  onder  de  hand  met  gemeen 
overleg  met  hem  en  andere  Roomichc  zendelingen  te  werk 
ging :  dat  my  verlof  verleend  was  door  myn  Jefuicifche  Over- 
fte,  en  door  zyn  Heiligheid  zelve,  om  onder  't  masker  te 
gaan  van  een  Protcftaiu,  en  zelfs  het  ganfche  gevaarte  des 
Pausdoms  openlyk  aan  te  taften,  met  oogmerk,  om  by  eene 
goede  gelegenheid  een  kragtdaadiger  Jlag  te  Jlaan  tot  verderf 
en  ukroejing  van  den  hervormden  Godsdienft  in  deeze  geluk- 
kige Koninkryken,  en  herftelling  van  den  Roomfchen  in  des- 
zelfs  plaats:  ongerymdheden  vvaarlyk  te  buitenfpoorig  om  op 
een  ernftige  wyze  beantwoord  te  worden  ,•  indien  men  ze 
(door  gebrek  van  oplettendheid  ongetwyffeld ,)  geen  ingang 
had  weeten  te  doen  vinden  by  veele  welmeenende  Protuftan- 
ten,  Geeilelyken  zoo  wel  als  leeken.  Dit  zal  ook.  hoop  ik, 
my  tot  verfchooning  verilrekken  by  de  geleerde  Piot cftar.ten 
buiten  's  lands,  dat  ik  een  geruimen  tyd  mynen  arbeid  ge- 
ftaakt  heb  aan  een  werk,  dat  zy  met  hun  goedkeuring  wel 
hebben  willen  verwaardigen,  en  't  welk  yder,  die  het  maar 
een  weinig  doorbladert,  alleen  als  een  volkomen  wederlegging 
moet  aanzien  van  zoo  ongewoon  een  befchuldiging. 

Laat  ons  nu  overgaan  tot  eene  misdaad ,  van  een  geheel  an- 
deren aart,  die  my  te  laft  gelegd  wordt  van  dien  zelfden  agt- 
baaren  Proteftantfchen  Godgeleerde ,   die  zig  hier  op  dezelfde 

wy- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  \V  E  R.  249 

wvze  als  voorheen,  ten  behoeve  der  Jefliiten,  ter.  voorvegter 
opwerpt  van  een  nog  fnooder  genoot fchap,  zo  'er  fnooder 
7.vn  kan,  de  bedienaars,  meen  ik,  van  die  heillooze  Vier- 
fchaar,  die  den  naam  draagt  van  de  Heilige  Inquifitie  te^cn  Ket- 
terfebe  verkccr.ibeden.  Want  voor  hun  ook,  vuur  d^  bedienaars 
zelven  van  dat  yiTelyk  Gerigtshof,  de  vyanden  niet  alleen , 
maar,  uit  kragt  van  eigen  grondregels  en  inltelling ,  de  vervol- 
gers van  den  Proteflantfcben  naam,  vat  onze  goede  Geeftely* 
ke,  die  yder,  wie  hem  maar  werk  geeven  en  helpen  wil,  gaar- 
ne dienft  doet,  de  wapens  op,  en  biedt  zig  tot  ten  werktuig 
aan  van  hun  wraak  tegen  een  hardnekkigenen  onverbeterly- 
ken  Ketter.  Deaanklagt,  die  hy  in  dit  zyn  nieuw  ambagt  te- 
gen my  inbrengt ,  komt  hier  op  uit :  dat  ik  voorgegeeven  heb , 
en  nog  blyf  voorgeeven,  dat  ik  Raad  van  de  Inq.iijhiegev/eeH 
ben, zonder  ooit,  nog  in  die,  nog  in  eenige  andere  bediening 
tot  de  Heilige  Regtbank  behoort  te  hebben:  en  dat  ik  onder 
dien  naam,  zonder  de  vreeze  Gods  voor  oogen  te  houden , 
die  heilige,  die  regtvaardige,  en  barmhartige  Vierfchaar  heb 
onderftaan  te  bekladden,  als  ware  ik  zelf 'er  ooggetuige  van 
geweeft,  met  zoo  heilloos  en  verfueielyk  een  ftuk  van  wreed- 
heid en  onregtvaardigheid  ,  eene  enkele  uitvinding  van  myn 
.  ire  barjjenen,  dat  het  allen,  die  het  hoorden  ,  een  on- 
verzoenbaaren  afkeer  ingeboezemd  heeft,  niet  alleen  tegen 
de  Heilige  Regtbank,  dat  bohverk  tegen  alle  Kctterfcbe  verkeerd- 
beden,  maar  ook  tegen  den  Godsdienft  zelven,  die  die  Regt- 
bank wettigt,  aanmoedigt  en  handhaaft. 

Zie  daar  de  aanklagt:  en  'c  is,  buiten  twyffel  een  zaak  van 
het  uiterlle  gewigt,  dat  men  de  Protejlantfcbe  Onderdaanen 
van  zyn  Majefteit  niet  zoo  droevig  misleide  en  gelooven  doe , 
dat  'er  inderdaad  nog  dergelyke  wreedheden  by  de  Heilige 
lnquijïtie  gepleegd  worden  ;  dewyl  ze  daar  uit  mogelyk  beflui- 
ten  zouden ,  dat  de  Kerk  van  Romen  .  ook  nog  in  deeze  onze 
dagen,  dezelfde  Onchriftelyke,  onbarmhartige  enbloeddorfti- 
ge  Kerk  is,  die  ze  was  in  voorgaande  tyden,  toen  zy  baar 
duizenden  en  tien  duiztndenjloeg;  of  liever  haar  honderd  duizen- 
den :  dcwyl  het,  zeg  ik,  een  zaak  was  van  't  uiterfte gewigt, 

Ii  óat 


250         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

dat  men  de  Proteftantfcbe  Onderdaanen  van  zyn  Majefteit  zulke 
fehaddyke  denkbeelden  en  verderfFelyke  dooiingen   inprent- 
te, oordeelde  het  de  Ontmaskeraar ,  als  een  goed  Onderdaan  en 
Proteftantfche  Gceftelyke,  zyn  piïgc  te  zyn  ,  om  de  zaak  van  de 
cnfchuldige,  maar  zwaar  verongelykte  Inquijitie,  op  te  vatten ; 
het  merkwaardig  voorbeeld  ,  't  welk  de  vermomde  Koomfcbe  Zen* 
deling  in  allerhande  gezelfchappen  van  haar  wreedheid  en  on- 
regtvaardigheid  vertelde,   voor  een  enkel  verdigtfel,  gelyk 
het  was ,   te  doen  doorgaan  :   en  op  die  wyze  den  indruk , 
dien  zulk  een  nooit  meer  gehoorde  onmenfehelykheid  op  de 
gemoederen  van  ligtgeloovige  en  eenvoudige  Protefianten ,  toe 
nadeel  van  de  Heilige Katholyke Kerk  ,  gemaakt mogt hebben, 
uit  te  willenen  ,•   en  met  een  woord  beide  de  Kerk  en  de  Heilige 
Rcgtbank  van   alle  fchandvlek  te  zuiveren  en  rein  te  maaken. 
Ten  dien  einde  heeft  hem  de  Inquijitie  zelve  rykelyk  voor- 
zien van  oorfpronkelyke  gefchriften,  getuigeniflen  ,  verklaa- 
ringen  &c. ,  die   alle  verzekeren  ,    getuigen  ,  en  verklaa- 
ren,    dat  ik  nooit  Raad  van  de  Inquijitie  geweeft  ben;  ja,  dat 
'er  zelfs  te  Macerata,   daar  ik  voorgaf  dat  ampt  bekleed  te 
hebben,  niet  eens  een  Inquijitie  is,  nog  Raaden  der  Inquijitie t 
maar  flegts  een  arme  Vicaris;  die  van  den  Inquifiteur  Generaal, 
die  te  Ancona  zyn  verblyf  houdt,  derwaarts  gezonden  wordt: 
daar  by  dient  men  aan  te  merken,  dat  de  amptlieden  der  Hei- 
lige Inquijitie,  die  deeze  getuigfehriften  &c.  verleend  hebben, 
allen  mannen  zyn  van  zoo  groot  een  vroomheid,  opregtheid 
en  geloofwaardigheid,  dat  zy,  zo  ze  aan  de  wreedheden,  die 
hun  te  laft  gelegd  worden,   waarlyk  fchuldig  waren,   zulks 
openhartig  bekennen  zouden,   en  liever  verkiezen,   dat  de 
ganfche  waereld  hen  voor  het  onmenfchelykft  gebroed  van 
Schepzels,   dat  den  aardbodem  betrad,  aan  zag,  dan  dat  ze 
zig  van   zulk   een   befchuldiging  zuiveren  zouden  ten  kofte 
van  de  waarheid:  zoo  dat 'er,  om  aan  bun  getuigfehriften  volko- 
men geloof  te  geeven ,   niet  anders  fchynt  vercijebt  te  worden ,  dan, 
dat  ix>e  ten  vollen  overtuigd  en  verzekerd  zyn ,  dat  'er  inderdaad  zul* 
ke  mannen  zyn  (a).     Dit  is  't  gevoelen ,  't  welk  onze  Godge- 

leer- 
(ê)  FulL  Detefliou.  p.  54. 


ARCIIIBALD    BOÏÏER.  rjr 

leerde  hfeft]  en  ue  Protejlantfche  Inwooners  van  Groet- Britath 
i  ; ,  (op  ftraf  van  anders  voor  zotten  of  feburken  uitgemaakt: 
te  worden  ,)  wil  doen  hebben  van  de  bedienaars  eeni_r  Vièr- 
fci.ur,  die  met  voordagt  en  uicdrukkelyk  opgeregt  is,  omde 
waarheid  ce  onderdrukken  ,  haar  te  vuur  en  te  zwaard  te  ver- 
volgen, en  valfchheid  en  logen  in  derzelver  plaats  ten  troon 
te  verheffen. 

Maar  wat  zou  men  zeggen,  als  men  eens  uit  deeze  zelfde 
geiuigfchriften,  deeze  Godfpraaken  van  Delfos,  zoo  klaar  als 
den  dag  deed  zien  ;  dat  'er  te  Macerata  inderdaad  een  Inquifitie 
is  ;  dat  de  perjoon ,  die  daar  in  voorzit  ,  geen  bloote  Vicaris  is 
van  den  Inquifiteur  Generaal  te  Ancona,  maar  dat  hy  zelf  ook 
ten  Inquifiteur  is,  feboon  juifi geen  Inquifiteur  Generaal:  en  dat 
hy,  in  die  hoedanigheid ,  zyne  Raaden,  en  andere  bedienden  van  ver' 
fcheiden  rang  onder  zig  heeft?  Deeze  onderneeming  is  op  verre 
na  zoo  bezwaarlyk  niet,  als  ze  mogelyk  in  den  eerften  opllag 
hun  zal  toefchynen,  die  deeze  getuigfehriften  flegts  ter  loops 
hebben  ingezien ,  of  die  zonder  onderzoek  blindelings  aller- 
hande getuigfehriften,  uit  welken  hoek  zy  ook  komen,  wat 
'er  ook  in  betuigd  en  verklaard  mag  worden ,  op  goed  geloof 
voor  onbetwijlbaare  bewjien,  en  onwederfpreekelyke  getuigeniffen 
aanneemen,  inzonderheid,  zo  'er  de  zegels  van  een  Gerigtsboj\ 
(zonder  te  zien,  wat  hof  het  zy)  aanhangen. 

Want,  voor  eerft,  dat  'er  te  Macerata  inderdaad  een  Inqui- 
fitie is ,  erkent  de  Inquifiteur  Generaal  zelf  in  beide  zyn  getuig- 
fehriften. De  Heilige  Inquifitie  te  Macerata,  zegt  hy  in  zyn 
eerde  getuigfehrift ,  is  aan  onze  generaale  Inquifitie  van  Anco- 
na onderworpen:  en  wederom,  onze  generaale  Inquilitie  is  tt 
Ancona,  en  die  van  Macerata  is  'er  aan  onderworpen  (#).  In 
zyn  tweede  getuigfehrift  drukt  hy  zig  dus  uit;  de  frierfc haar  van 
de  Heilige  Inquifitie  in  deflad  en  bet  Bisdom  van  Macerata  ir,  van 
dien  tyd.af  aan,  dat  ze  eerjl  opgeregt  zvierd,  aan  ons*  generaale 
Inquilitie  van  Ancona  onderworpen  geweefi  (b).    Zoo  dat  'erder- 

hal- 

(a)  Complete  Detection.  p.  62.       (b)  Ibidem  p.  67. 
Ii  2 


252         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

halven,   als  men  den  Inquifiteur  Generaal  gelooven  mag,  een 
Inquifuie  is  te  Macerata,  hoewel  onderworpen  (in  welken  zin 
zullen  we  ftraks  zien)  aan  de  generaak  Inquifuie  ce  Aicona  ,  en 
dat  'er  aldaar  bygevolg  niet  flegts  een  arme  Vicaris,  maar  een  ƒ«- 
quifitear  is,  met  zyn  Raaden  en  andere  bedienden  ,  die  datge- 
regtshof,    die  Regtbank  ,    of  Vierfchaar  uitmaaken:   want 
zonder  zulke   Raaden  en  bedienden  kan  'er  geen  Inquifuie  hof 
zyn ,  gelyk  'er  geen  Geregtshof  kan  zyn  zonder  regters.  Daar- 
om wordt  ook  die  perfoon ,  die  in  dat  Inquifuie  hof,  in  deftad 
Macerata ,  voorzit ,  met  den  titel  van  Inquifiteur  vereerd  ,  door 
die  drie  uitmuntende  Jefuiten  (a) ,    waar  van  voorheen  meer- 
maalen  gelproken  is ,  en  van  welken  'er  twee  openbaare  Hoog- 
leeraars geweeft  zyn  van  die  Univerfiteit ,  Conyers,  naamelyk, 
een  geruimen  tydvoormy,  en  Lunardi,  eemge  jaaren  namy. 
Die  drie  uitmuntende  Heeren,  gelyk  men  ze  gelieft  te  noemen, 
hadden  toen,  zoo'tfchynt,  nog  weinig  gedagten,  dat  de  In- 
quifiteur van  Macerata  zoo  laag  vernederd  en  tot  een  armen  Vi- 
caris gemaakt  zou  worden,    en  gaven  hem  daarom  den  titel, 
die  hem  toekwam,   dien  van  Inquifiteur.     Ik  ben  die  Heeren 
daar  voor  grootelyks  verpligt,   maar  nog  merkelyk  meer  aan 
den  goeden  Vader  Zabberoni,  Inquifiteur  Generaal ,  dat  hy  dus 
in  't  openbaar  en  door  plt-gtige  getuigfchriften  hen  tot  loge- 
naars  gemaakt  heeft ,  die  ltyf  en  fterk  durfden  (taande  hou- 
den,  dat  'er  te  Macerata  zulk  een  ding  als  de  Inquifuie  niet 
te  vinden  is. 

Ten  tweeden;  dat  de  Inquifiteur  van  Macerata  zyne  Raaden 
heeft,  zoo  wel  als  de  Inquifiteur  Generaalle  Ancona,  of  eenig an- 
der Inquifiteur,  kan  men  zeerduidelyk  opmaakenuit  hetgetuig- 
fchnft  van  Eufebio  Antonio  Calabrini,  Capo  Noraro,  of  eer fl  e  en 
hoofdnutaris  van  de  Heilige  Romeinfche  en  algemeene  Inquifuie. 
Want  in  dat  getuigfehrift,  zegthy,  dat  hy  na  de  liegt/Iers -of 
naamlyften  van  de  Patentati ,  de  amptslieden  der  Inquifuie, 
naarftiglyk  en  naauwkeurig  nagezien  te  hebben,  gevonden 
heeft,  dat  A.  B —  geen  raad  van  bet  gemelde  Heilige  Gerigtsbcf  in- 
de 
(a)  Six  Lettres,  p.  36. 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  253 

de ftad  Macerata  ff,  nog  ooit  geweeft  is  (*).     Indien  nu  het  Ge- 
rigtshof  der  Inquifitie  van  die  Had  geheel  geen  Raadea  had, 
zou  de  Notaris  Jan  dac  aanftonds  niet  gezegd  hebben,  en  zig 
de  moeite  gefpaard,  om  zoonaar/lig  en  naauwkeurig  de  naambj- 
Jten  na  te  zien,  of  A.  B — .  ooit  daar  raad  van  de  In; 
weeft  was?    De  eerde  Notaris  van  't  heilig  Gerigtshol  mo    ;: 
immers  ongeuvyffeld  weeten  of 'er  Raaden  waren  of  niet.  En 
v  .  t  hy  d  it  'er  geène  waren  ,  en  zag  hy  egter  zoo  naarftig  en 
naauwkeurig  de  naamlyften  na,    om  te  zien  of  A.  B — . 'er  ooit 
een  \  m  geweeft  was!  Waarlyk  het  moet  dien  eerften  Notaris 
in  't  hoofd  fchorten,  dat  hy  niet  weet  wat  hy  zegt;  of  men 
moet   toeftaan  dat  'er  te  Macerata  Raaden  der  Inquifitie  zyn. 
Laat  ik  dit  nog  eens,  ten  overvloed,  met  een  geiykenis  op- 
helderen.    Indien,   bv  voorbeeld,  de  beroemde  'John  Douglas , 
1  is  van  High  Ercal,   Doclur  in  de  Heilige  Godgeleerdheid 
&c  e\:c.  buiten'  's  lands  reizende     voorgaf,  dat  hy  als  een  der 
gevolmagtigden  van  de  Engelfcbe  Geeftelykheid  zitting  gehad 
had  in  't  lagerhuis,  zou  de  fpreekervan  'c  huis,  zo  men  hem 
verzogt  zulks  te  bewaarheden,   wel  naarftig  en  naauwkeurig 
de  Re  ifters  gaan  nazien  of  de  naamlyften  ,  van  de  leden,  om 
te  zien  of  die  Douglas  daar  ooit  de  Engelfcbe  Geeftelykheid  ver- 
beeld had?   Hy  zou  liet  zekerlyk  niet  doen:  maar  aanftonds 
zeggen,   dat  'er  zulke  gevolmagtigden  in  't  huis  niet  zitten. 
De  zaak  fpreekt  van  zdf:   en  niemand,  die  niet  geheel  van 
zinnen  beroofd  is,   of  den  eerjlen  Notaris  van  de  Heilige  Ro- 
meinfche  en  algemecne  Inquifitie  vooreen  volflagen  nar  aanziet, 
zal  't  ooit  in  't  hooLi  kunnen  krygen,  dat  die  Notaris  naarftig 
tn  naauwkeurig  de  Iiegifters  en  naamlyften  zou  nazien,  of  A.  B — . 

ooit 

(*)  Men  zou  mogelyk   vcnvagt  hebben,    dat   (te  eer^c  Notaris  van  de 
Ji      :    Room/ebt  en  algemeene  Inquifitie ,  het  aanzi  jtshofvande 

Katholyke  waereld  zii;  juiüer  en  netter  uitgedrukt  zou  hebben  in  een  p!eg- 
tig  ^oiuigfchrift,  en  gezegd,  dat  Ly  de  Regifiers  nagezien ,  maar  niet  ge- 
I,  dat  A.  B— .  Raadsheer  was,  in  plaats  van  te  zeggen  .  gelyN  hy 
nu  duet,  dat  by  gevonden  bad,  dat  A.  li — .  geen  Raadsheer  vaas.  Want  hoe 
kor.  hy  vinden,  dac  A.  IS—,  geen  Raadsheer  was?  Stond  dat  in  dj 
ters  aangetek< 

ü  3 


25+         VERDEEDIGINC  van  df.n  Heer 

ooit  te  Macerata  Raad  der  Inquifitie  geweeft  was,  indien  d::ar, 
in  't  geheel,  zulke  Raaden  niet  waren.  Dus  heb  ik  dan,  en 
met  zeer  weinig  omllag  en  moeite ,  klaarblykelyk  en  onlocnen- 
baar,  zoo  ik  meen,  uit  die  getuigfciuifcen  zelven  doen  zien; 
dat  'er  te  Macerata  een  fnquifnie  is:  dat  deperfoon,  die  'er aldaar 
in  voorzit,  zelf  ook  een  Inquifiteur  is ;  endathy,  in  die  hoedanig' 
beid  ,  zyr.e  Raaden  ,  en  andere  mindere  amp'. slieden  onder  z:g 
beeft  (*). 

ik  zal  thans  den  leezer  eenig  nader  berigt  geeven,  hoe  ver 
en  in  welken  zin  de  Inquifitie  van  Macerata  onderworpen  is  aan 
die  van  Ancona.  In  dat  gedeelte  van  't  Pauffelyk  gebied  zyn 
drie  hoven  van  Inquifitie,  naamelyk,  te  Ancona,  te  Fenno,  en 
te  Macerata,  wier  gezag  aan  de  eene  zyde  zig  uitftrekt  over 
het  ganfche  Markgraaffchap,  tot  aan  de  grenzen  van  Abruzzo 
in  't  Koninkryk  van  Napels,  en  aan  den  anderen  kant ,  over 
het  Hartogdom  van  Urbino.  Yder  van  de  drie  hoven  heeft 
zyn  byzonder  regtsgebied ,  ma3r  dat  van  Ancona  is  alleen  een 
algemeen  of  Generaal  Inquifitie  hof;  en  de  Inquifileur  van  die 
plaats  heeft,  als  Inquifiteur  Generaal,  een  zoort  van  gezag  en 
magt  over  de  twee  anderen ,  waar  door  hy  regt  heeft  om  in 

ee- 

(*)  De  Inquifiteur  Generaal  getuigt,  gelyk  wy  gezien  hebben,  dat  de  Hei- 
lige Inquifitie  te  Macerata,  onderworpen  is  aan  de  algemeine  Inquifitie  f* 
Ancona:  dat  by  en  zyne  voorzaaten  altyd  bunnen  Jledcbouder  in  die  plaats  ge- 
zonden bebben;  en  voegt  'er  daarop  hy;  waar  uit  duidelyk  blykt,  dat  A. 
B — .  nooit  Inquifiteur  in  die  plaats  geweejl  is.  Een  vcdeneering  Jie  hier  op 
uit  komt:  de  Inquifitie  van  Macerata  is  aan  die  van  Ancona  onderworpen, 
en  wy  en  onze  voorzaaten  hebben  altyd  een  Üedehouder  derwaarts  ge- 
fchikt;  bygevolg  kan  A.  B — .  daar  geen  Inquifiteur  gewfceft  zyn.  Welk 
een  fraai  (tukje  geeft  ons  hier  Vader  Zabberoni  van  zyn  redeneerkunde:  Va- 
der Zabberoni,  van  de  Orde  der  Predikbceren,  Meejier  inde  Godgeleerdheid, 
door  den  Heiligen  Apoflolifcben  ftoel  aangejleld  tot  Inquifiteur  Generaal ,  te- 
gen de  Ketterfche  (of  Proteltantfchc)  verkeerdbeid.  Het  eenigfl  gevolg,  dat 
hy  uit  het  voorgaande  had  kunnen  afleiden,  was  dit;  bygevolg:  indien  A. 
B — .  ooit  daar  Inquifiteur  was,  was  by  derwaarts  gefebikt  door  ons  of  door 
iemand  van  onze  voorzaaten.  Maar  uit  de  onderwerping  van  de  Inquifitie 
van  Macerata  aan  die  van  Ancona,  en  het  zenden  van  ftedeliouders  der- 
waarts, volgt  zoo  min  dat  'er  J.  Douglas  nooit  Inquifiteur  geweelt  is,  al» 
A.  B—r  — . 


A  R  C  II  I  13  A  L  D    B  O  W  E  R.  «55 

eerrge  byzondere  gevallen,  gelyk  in  dat  van  openbaare  Kct- 
tcry,  demisdaadigen  uil  hun  gevangeniflèn  te  doen  overbren- 
gen in  de  zyne.  Daarenboven  geeft  ook  liet  opperfleGerigts- 
hof  te  Romen  alle  byzondere  Inquifiteurs  laft,  dat  zy  in  alle 
twyilelagtige  gevallen  met  bun  Inqttifitaurs  Generaal  zullen  raad- 

:^n.  Als  'er  een  Ir.quijiteur  Iteifc,  of  zyn  ampt  anders- 
zins open  valt,  benoemt  de  Ir.q-.ilfueur  Generaal  iemand,  en 
ftelt  hem  de  Heilige  Vergadering  te  Romen  voor  als  opvolger: 
en  doorgaans,  fchoon  juifb  niet  altoos,  wordt  die  benoemde 
door  de  Vergadering  goed  gekeurd  en  tot  opvolger  verklaard. 
In  deezen  zin  is  't  alleen  en  niet  verder,  dat  de  Znquijufa  van 

srata  aan  die  van  Ancona  onderworpen  is ,  en  dat  de  Inqii. 
fileur  van  de  eerftgenoemdeftadeen///Vam  isofgevolmagtigde 
v.m  den  /'•;.--  . :'  Cv  -''.',  die  in  de  tweede  zynverblyf  nou  :. 
• —  Ook  ftaat  hieraan  te  merken  ,  dat  Zabberoni  in  geen  van 
zyn  getuigfehriften  rond  uit  verklaart,  dat  'er  te  Alacerata 
geen  raaden  der  htfvfitie  zyn,  dtwyl  het  tegendeel  uit  h . : 
getuigfehrift  van  den  eerfien  Notaris,  zoo  dra  men  't  met  eeui- 
ge  oplettendheid  overweegt,  klaarblykelyk  is  af  te  neemen. 
Hy  blyft  alleen  ,  en  met  vry  veel  konft  en  gefleepenheid  , 
ftaan  op  de  onderwerping  van  de  eene  Inquijitie  aan  de  ande- 
re, zig  ongetwyneld  vleiende,  dat  de  onoplettende  en  min, 
fcherpzigtige  leezers  daar  uit  zouden  denken,  dat  'er  te  Mar 
i  -  i  flegrs  een  arme  f'icaris  was  ,  of  een  gevolmagtigde  van 
hem  zonder  raaden  of  eer,ige  andere  bedienden.  D^fchcrp. 
°  Ontmaskgraar  >  eeft  het  ook  inderdaad  zoo  opgevat, 
en  daar  uit  gelegenheid  genomen  ,  om  met  vry  wat  zouc^loo- 
ze  fpotterny  en   beuzelpraat   r  :erata  te  beklaaeen 

over  het  verhes  van  haar  Inqpifitit,  en  haar  Jnqwjiteur,  met 
zvn  twaalf  Raaden.  Maar  waarom  beklaagde  hy  ook  tellens 
zyn  Hetiige  R ome-in fche  en  algemecne  Inquifiac  ni.c,  dat  zy  ie- 
mand tot  haar  eerfte  en  hoofd  Notaris  had,  die  ftapel  zot  ge- 
noeg was,  om  marjiig  en  vaawwkeurig  dcRegifters  na  tez'c::,  cf 
hy  daar  iets  in  vinden  Kon  ,  't  welk  hy  voor's  hands  will,  (zo 
'er,  naamelyk  ,  te  Macerata  geen  Raaden  van  Inquijitie  zyn  ,) 
dat  nog  daar,  nog  elders  te  vinden  w„s.  —   Maar  om  kort  te 

saan , 


256  VERDEEDIGIXG  van  den  Heer 

gaan,  wat  doet  tog  die  zoo  hoog  opgegeeven  onderwerping; 
van  de  eene  Inquijitie  aan  de  andere  hier  tog  ter  zaak?  Want 
zoo  lang  als  het  waar  is,  en  waar  blyft,  dat  'er  te  Macerata 
een  Inquifitic  is ,  en  dac  de  perfoon ,  die  'er  daar  in  voorzit 
zyn  Raaden  en  andere  bedienden  onder  hem  heefc;  wat  raakt 
het  dan  ons  en  ons  gefchil,  of  zyn  Inquijitie  aan  die  van  Anco- 
na  onderworpen  is  of  niet:  of  hy  door  den  Inquijiteur  Generaal , 
of  door  de  Vergadering  te  Romen  tot  dat  ampt  benoemd  wordt; 
en  of  men  hem  d^n  naam  moet  geeven  van  Inquijiteur ,  gelyk 
de  drie  uitmuntende  Ileeren  Jejuiten  hem  titelen ,  of  flegts  dien 
van  Vicaris  van  den  Inquijiteur  Generaal! 

Zabberoni  verklaart  in  zyn  tweede  getuigfehrift  (a)  dat  van 
den  5  Mey  1724  tot  aan  den  20  Maart  1732  bet  ampt  van  Vicaris 
te  Macerata  bekleed  is  geworden,  door  Vader  Pius  Aenkas  Mon- 
tecuculi  ,  en  dit,  zegt  hy,  blykt  uit  (b)  het  Regijler  der 
Patentati.  Indien  A.  B — .  derhahen,  voegt  'er  de  Ontmaskeraar 
by ,  bet  ampt  van  raad  drie  jaaren  bekleed  heeft ,  en  uit  Italiën  ge- 
vhtgt  is  in  't  jaar  1726,  kan  hy  'er  door  Monrecuculi  niet  toe  ver- 
kooren  geweejl  zyn,  gelyk  hy  nogthans  wel uitdrukkelyk  zegt.  —  Ik 
antwoord  :  de  laftbritf  van  Montecuculi  kan  mogelyk  die  dag- 
tekening van  den  5  Mey  1724  wel  draagen ,  gelyk  Zabberoni 
zegt;  maar  die  doortrapte  Inquijiteur  weet  ook  zeer  wel,  dat 
Vader  Montecuculi  al  een  langen  tyd  te  vooren  de  bediening 
van  Inquijiteur,  in  alle  opzigten,  waarnam,  dewyl 'er  zyn 
voorzaat  niet  meer  toe  in  ftaat  was:  en,  zo  hy  gewild  had, 
zou  hy  ons  teffens  ook  we!  hebben  kunnen  zeggen,  waarde 
ongefteldheid  van  dien  ongelukkigen  man  uit  was  voortge- 
fprooten,  en  of,  't  geen  men  toen  ter  tyd  te  Macerata  daar 
van  mompelde,  waar  was  of  niet.  —  Dewyl  men  ligtelyk  een 
blad  ergers  in  kan  voegen,  of  een  (tuk  of  twintig  zonder  veel 
moeite  verfchry  ven;  twyffel  ik  geenszins,  dewyl  het  Zabbe- 
roni zegt,  of  Vader  Montecuculi  heeft  daar  op  (c)  in  het  Re- 
gijier,  zoo  als  men  't  nu  vertoont,  geen  anderen  naam  dan  dien 
van  Pius  Aneas.     Maar  yder  die  ooit  ommegang  en  briefwiffe- 

ling 

(a)  pag.  67.         (&)  pag.  42-        00  P.s-  4*- 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  257 

li-g  met  hen  gehouden  heeft,  weet,  en  Zabbtrom  zelf  kan  'er 
niet  onkundig  van  zyn ,  dathy  ,behalvtnzyn  Heidenfchen naam, 
gelyk  ze  't  noemen,  ook  een  Chriftelyken  doopnaam  had,  te 
v/eeten  dien  v:in  Innocent,  en  dat  hy  zig  altoos  gewoon  was 
!  snen  J.  Mant ecucuH  (*).  Ik  geloui ,  de  Inquijiteur  Gene- 
raal 

{*)  IT.-t  geen  de  Ontmaskeraar  over  dit  ftuk  zegt,  is  leezenswaardig,  en 
ik  zal  het  hier  mee  zyn  eigen  woorden  ter  nederftellen.     Ik  ben  hedugt, 
-.    dit  de  leezer,   de  Italiaan  fche  fpraak  kundig  en  die  meer  onderteke- 
van  inboorlingen  van  dal  geweft  gezien  beef:,  btm  uitdaagen  zal,  om 
I  voorbeeld  te  tootien,  waar  in  de  doopnaam  alleen  met  de  eerjle  of  voor- 
letter uitgedrukt  .       '..     1     '01b  verjebeiden  Italiaanfchc  o  ren  nage- 
:                                           nverandeiilyk  bevonden,  dat  een  Italiaan  ,die  ,  als 
by,  maar  éenen  doopnaam  beeft,  dien  altoos  vol  uit Jcbryft ;  en  ikbeb'erin- 
blorlingen  van  dat  land  naar  gevraagd,  die  my  verzekeren,  dat  zulks  by  bun 
de  algemecne  gewoonte  is.     (Fuü.  Confutat   p.  13).     In  zyn  laatfte  gefchrift 
y  den  leezer  naar  het  geen  hy  daar  gezegd  had,  en  voegt  'er 
by:  't  is  gelukkig  voor  den  Heer  B — r;  dat  by  niet  waagde  daarop  te  antwoor- 
-.    — —  Maar  't  is  waarlyk  ongelukkig  voor  den  Ontmaskeraar ,  dat  een 
van  zvn  voornaamfte  ltaliaanfcbe  getuigen  ,  naamelyk,  Prospero  Afcenzia- 
ui,   Kanonnik  van  de  Hoofdkerk  te  Macerata,  juill  by  geval  maar  eenen 
doopnaam  heefc;  en  dien  oenen  naam  tekent  hy,  in  zyn  eerden  brief,  door 
zelfden  Ontmaskeraar  voortgebragt,   alleen  met  de  voorletter;  dus: 
nziarit.     (Full     Deteftion.   p.   58).     En  is  niet  dceze  zelfde  Heer 
D—s  een  zeer  ongemeen  man!  F.erit  verzekert  hyuitdrukkelyk  .zoowel  op 
zyn  eigen  ondervinding,  a's  op-het  getuigenis,  gelyk  by  voorgeeft,  van  in- 
boorlingen van  Italièn,   dit  een  Italiaan,  als  by  maar  eenen  doopnaam  beeft, 
dien  nooit  ttker.t  mei  de  voorletter  alleen,  maar  dien  naam  altoos  vol  uit 
fe':ryft,  daarop  komt  hy  met  een  brief  voor  den  dag  van  een  Italiaan  ,  die 
nnar  eer.en  doopnaam  heeft,    en  dien  eenen   naam  nogthans  tekent  met  de 
%  oorletter  alleen  :  en  niet  lang  daar  r.a  kraait  hy  overwinning,  alsof 'er  zulk 
een  voorbeeld  niet  getoond  kon  worden;  zulk  een  voorbeeld,  als  hy  zelf, 
maar  eenige  weinige  bladzyden  te  vooren  ,  had  bygebragt.    Ik  zcide  ftraks , 
gelyk  by  voorgeeft;  want  dit  geval  zelf,  dat  wy  hier  voor  ons  hebben,  en 
de  menigvuldige  andere  gelegenheden,   waar  in  hy  van   de  waarheid  af- 
v.vyl.t,  en  zig  /.elven  niet  zelden  tot  een  logenaai  maakt,  moet  yder  verllan- 
dig  en  onzydig  leezer  overtuigen,  dat  al  zyn  nazienvan  verjebeiden  Italiaan» 
fche  ondertekeningen,  en  Iet  vraagen  aan  inboorlingen  van  dat  land  &c.  enkel 
verdigtfels  zvn  van  zyn  eige  vindingryke  hardenen.     Mogclyk  heeft  hy 'er 
zyn  Vrind  ,  den  lyf  kr.egt  van  den  Heer  Cajar  Parifetti  naar  gevraagd  ;  maar 
wat  die  hein  ook  verteld  mag  hebben  ,  hetblykt  onwederfpreekelyk  uit  ds :. 
brief  van  den  Kanonnik  P.  Afcenziarii,  dat  een  Italiaan,  die  maar  eenen 
K  k  doop. 


258        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

taal  en  de  Generaal  der  Dominikaanen  zelven  zouden  vry  wat  werk 
hebben  ,   om  nog  een  tweede  voorbeeld  aantetoonen  van  eui 
Geeftelyke  van  die  Orde,    die  geen  anderen ,  dan  alleeneen 
ffeidenfeben  naam  voerde.     In  zommige  Monnikordens,  moe- 
ten de  nieuwelingen  ,  die  zulke  naamen  hebben  ,  dezelven  ge- 
heel laaien  vaaren,   en  in  eenige  anderen  voegen  ze  'er  den 
naam  van  Heilig  of  fint  voor,   zo  'er  een  Heilig  is  van  dien 
naam    (*).      Of    Vader    Montecuculi    zyn   Heidenfchen   naam 
van  Pius  /hieas  te  eenemaal  heeft  laaten  vaaren,  weet  ik  niet, 
maar  dit  vertrouw  ik ,  dat  Zabberoni ,  met  voordagt ,  en  om  een 
goede  reden, in  zyn  getuigfehrift,  den  doopnaam  Innocent  heeft 
agtergelaaten.     Ik  ben  hem  egter  daar  voor  verpligt,  dat  hy 
openlyk  bekent,  dat  'er  zulk  een  man,  als  Vader  Alontecucii- 
li,   geweeft  is.     Want  had  hy  eens  in  't  hoofd  gekreegen  om 
zulks  te  ontkennen,  hoe  zou  ik  het  hebben  kunnen  bewyzen? 
—  Maar  de  Regifters  ,  roept  de  Ontmaskeraar ,  kunnen  niet.  lie- 
gen:  maar,   antwoord  ik,    de  ondervinding  leert  ons  even- 
wel ,  dat  de  Regifters  liegen  kunnen ,  en  zomtyds  wel  eens  ge- 
loogen   hebben  ;    even  eens  gelyk  het  zomtyds  gaat  met  de 
meefters  of  de  Doélors  in  II.  Godgeleerdheid. 

Ik  ga  nu  over  tot  de  twee  getuigfehriften  of  oorfpronkely- 
ke  brieven  vanden  ftraks,  in  de  aantekening,  gemelden  Kano- 
nik  P.  AJcenziarii ,  egte  en  oorfpronkelyke  linkjes  /eker,  't 
zy  men  op  de  taal  agt  geeft,  't  zy  men  let  op  de  doffen  ,  die 
ze  behelzen.     De  taal  is  zoo  plomp,    zoo  onbefchaafd ,  zoo 

on- 
doopnaam  heeft,   dien  viet  altoos  vol-uit  febryft.     Die  met  inbo 
van  dat  geweft  briefwifleling   houden,    weeten,  dat  deeze  gewoon  l     da  i 
even  zoo  algemeen  is,   als  ze  is  in  Engeland,  in  Frankryk ,  of  in  ' 
land. 

(*)  By  myn  tyd  was  'er  f  en  jong  man  te  Romen,  Ercole  of  Herkules  ge- 
noemd, die,  toen  hein,  als  hy  de  Capucyner  Orde  zon  aanneemen ,  bevo- 
kn  wierd  zyn  naam  te  verwiflelen,  en  een  anderen  te  kiezen,  dewyl 'er 
geen  Sint  Herkules  was ,  ten\  antwoord  gaf,  dat  by  zoo  heiligen  leevens- 
iiaat  omhelsde,  me*  oogmerk  om  een  Heilig  van  dien  naam  te  manken: 
over  welk  antwoord  de  Vaders  zoo  wel  voldaan  waren,  datzyh 
(tonden ,  dat  by  zyn  ouden  naam  behield  ,  met  'er  alleen  Sir.t  voor  te 
voegen. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  259 

orregelmaatig  en  vol  misflagen,  dat  men,  zoo  ze  inderdaad 
komen  van  een  Kanonik  van  de  Cdthedrak  of  Hoofdkerk  van 
Macerata,  ligtelyk  tot  de  gedagten  zou  vervallen,  dat  die 
lieer  dezelven  had  laaten  fchryven  door  zyn  knegt,  en  het  na- 
derhand niet  eens  de  moeite  waardig  geagt  had,  om  te  zien  en 
overteleezen  ,  wat  hy  gefchreeven  h;ul.  Dewyl  'er  onder  mvn 
feezers  ongetwyfFeld  veelen  zyn  zullen,  die  de  Italiaanfcbe  taal 
magtig  zyn,  zal  ik  hun,   in  eene  aantekening  (*)  een  van 

die 


(*)  De  brief  is  van  deezen  inhoud. 


Macerata,  19  Marzo.  1757. 


fV'  ba  fcritti,  ft  circa  il  conté  Fincenzo  della  Torre,  e  cbe  lui/iajfato 
*£~ConfaltoT  del  S  Öfficio  e  tutto  falfisfimo  arcifalfisfimo,  e/c  lui  non 
Java  fareble  incappato  lui  nel  S.  Officia.  Sappia  cbe  t  Jcjuiti  in  queflo  flato 
mat  ban  fotuto  porre  il  nafo  nel  S.  Officio ,  ne  fotto  que/lo  cielo  é  Jlato  mat  il 
icenzo  della  Torre.  Risponlo  quejli pocbi  verft,  acció  non  m'  accufi  ne- 
gligente  afuoi  demandi,  e  cojiantemente  mi  raffegno, 

Suo  Servo  Obligmo, 

P.    AsCENZIAillI. 

De  tweede  brief  is  niet  minder  vol  van  misflagen  zoo  tegen  taal  al?  zin. 
Die  brief,  zegt  de  Ontmaskert  .r,  was  gefchreeven  aan  een  Italiaan/eb  Edel- 
man, die  -'t;  Londen  beeft,  by  -ceel  perfoonen  van  aa:^ 
rang  bekend  is,  en  beflendig  over  zyn  byzondere  zaaken  briefwijfeling  boudt 
»B«r  lieden  van  Macerata.  Dit  zegt  de  Öntmaskeraar:  maar  ik  ken  de  liften 
en  konftftreeken  van  de  Jefuiten  te  wel,  om  niet  alles,  wat  uit  dien  hoek 
komt,  verdagt  te  hou.li.-n,  en  ben  zeer  wel  overtuigd,  dat  'er  geen  ftad, 
dorp,  of  gehugt  in  ganfeh  Icaliën  is,  brieven  zouden 
kunnen  voor  den  dag  brengen,  zo  ze  wilden,  gefchreeven  aan  den  eenen 
of  den  anderen  Italiaanfchen  Eltlman  zonder  naam,  die  zyn  verblyf  beeft  te 
Londen,  ly  veel  perfoonen  zonder  naam  vm  aanzienleken  rang  bekend  is, 
en  befter.dig  over  zyn  byzondere  zaaken  briefwiffeling  boudt  met  lieden  van  ai 
die  fleden,  dorpen  en gebugten.  Wat  my  aangaat,  ik  zal  en  kan  nooit  geloo- 
ven,  dat  brieven  ,  met  zulke  onverfchoonbaare  misflagen  tegen  taaf  beide 
en  zin  vervul.!,  n  zouden  zyn  door  ccnKanonnik  van  dehoofd- 
kerk  vin  Macerata,  tot  dat  de  man  zelf,  P.  jlfcenzarii  zelf,  die  voor  de 
zyne  erkend  heeft  tegen  den  eenen  of  den  anderen  Proteftant  van  onbe- 
twiftbaare  geloofwaardigheid.  Dewyl  de  gewaande  Schryver  van  die  brie- 
ven maar  eenen  doopnaam  heeft,  Prospero  naamelyk,  en  dien  eenen  nar.in 
tekent  met  de  voorletter  P  alleen,  kan  de  Öntmaskeraar  niet  zonder  zig 
Kk   2  zei- 


2üo         VERDEEDIGING  van  den  Hees. 

die  fraaije  (tukjes  ,  het  eerfte  naamelyk,  dat  teffens  ook  het 
kortfte  is,  in  't  oorfpronkelyk  ItaUaanfcb  meêdeelen ,  en  hert 
laaten  oordeelen,  of  ik  de  zaak  vergroot  of  niet.  —  In  die 
brieven  befchuldigt  my  de  Kanonik,  (want  zoo  zal  ik  hem  noe- 
men) voor  eerfr.  met  fnoode  /lakken  of  aanflagen,  daar  hy  on- 
getwyffeld  den  gewaanden  minneban-lel  met  een  Nönmeë meent: 
en  hy  fchryft  myn  vlugt  uic  Itah'dn  toe  aan  een  regtsgeding , 
't  wrelk  de  ïnquifitie  my  om  die  reden  aandeed.  Wat  dienzoo- 
genaamden  minnehandel  aangaat,  ik  heb  die  befchuldiging 
wederlegd,  zoo  ver  als  het  ooit  voor  eenig  man  mogelyk  kan 
zyn  eene  befchuldiging  van  dien  aart  te  wederleggen,  en  heb 
my  kfagtdaadiger  daar  van  gezuiverd,  dan  de  Ontmaskeraar 
ooit  zig  zelven  zou  kunnen  zuiveren,  indien  hy  eens  betigt 
wierd  van  ongeoorlofde  verkeering  met  de  Weduw  tioyles, 
by  welke  het  bekend  is,  dat  hy  meermaalen  een  bezoek  heeft 
afgelegd,  in  een  byzonder  vertrek,  agter  den  tapwinkel  vandie 
eerbaare  Juffrouw  (a).  En  wat  het  regtsgeding,  door  dt  [iiquijï- 
tie  tegen  my  aangevangen  ,  betreft,  ik  heb  zoo  handtaltelyk  , 
dat  'er  niets  tegen  te  zeggen  valt,  aangetoond,  dat  de  brief 
van  de  drie  uitmuntende  Jefuiten,  die  myn  vlugt  aan  eene  ver- 
volging in  regten  door  die  Vierfehaar  toefehryven,  met  zul- 
ke aanftootelyke  onwaarfchynlykheden ,  om  niet  onmogelyk- 
heden  te  zeggen,  is  opgevuld,  dat  ze  by  geen  menfeh,  die 
niet  teeenemaal  van  zyn  gezond  veriland  beroofd  is,  eenigen 
ingang  zullen  kunnen  vinden  (b\ 

I :   zal  'er  hier  nog  deeze  weinige  aanmerkingen  kortelvk 
by  voegen:   i.  De  Vrinden  van  Lord  /Jyhner,  die  pas  een  jaar, 
nadat  ik  Italiè'n  verhaten  had,  zeer  naauwkeurig  naar  het  ge- 
drag,  dat  ik  daar  gehouden  had,  onderzoek  deeden ,  hoor- 
den 

zelven  weder  restdraats  tcgni  te  fpreeken,  financle  houden  dat  de  brieven 
egt  zyn,  na  dathy  ons  zoo  valt  verzekerd  ha  I,  ven  dat  na  verfebeiden  Ita- 
liaanlche  ouderteken'mgen  nagezien,  en  inboorlingen  gevraagd  te  bebben)  dat 
een  Italiaan,  die  maar  eenen  doopnaam  heelt,  dien  altoos  gewoon  is 
vol  uit  te  febryven 

(aj  Zie  boven  bladz.  (140}.  (b)  Zie  boven  van  bladz.  ( i;o)  tot  biadz.  (141). 


ARCHIBALD     D  O  W  E  R.  20*1 

den  geen  een  enkel  woord  reppen  van  myn  fiioode  /lukken  (a) ; 
zoo  weinig  aJs  zeker  eerwaardige  en  geleerde  Geeftelyke  van 
onze  Ktrk  'er  nog  onlangs  in  'i  jaar  «750  vin  hoorde,  hoe- 
wel hy  'er  iemand,   een  lerfcb  Prielier,  naar  vroeg,  die  my 

.  I  gekend  had,  co  n  ik  ce  Macerata  woonde  (ü).  1.  In 
myn  vlugc  uit  Italië»  herwaarts  begaf  ik  my  naar  een  Collegie 
der  1  finten,  dat  der  Schotze  Jefuiten  naamelyk  te  Doaay,  en 
wlcrd  van  hun  een  geruimen  :\  .  tald;  getytv  zy 

zelven  aan  hun  Vrind,  den  Unt  masker  aar ,  betuigd  heoben  (c). 
Kan  nu  iemand  ia  't  hoofd  kryg  n ,  dat  ik,  zoo  ik  om  fnoode 

.,    en  om  de  ftraf  voor  myn  fnoode  Jlukken  te  ontloopen  , 
;:  genomen  had ,    in  plaats  van  naar   Holland  of  naar 

. ..!  te  wyken,  gelyk  ik  gemakkelyk  kon  gedaan  heb- 
ben, en  daar  volig  en  buiten  hun  bereik  de  ganfche  Orde  uic 
tarten  ,  my  zelven  in  de  magt  zou  gegeeven  hebben  van 
hun,  die  my  om  myn  misdryven  [haffen  konden,  en  't  ook 
ld  gedaan  zouden  hebben?  3.  Op  myn  komfh  in 
i  ontmoette  ik  even  hetzelfde  minzaam  onthaal  van 
Vader  Parker,  die  toen  Provinciaal  der  Orde  was,  en  van  al- 
le de  andere  Engel/cbe  Jefuiten ,  die  hier  te  Lenden  waren ,  als, 
de  Schotje  Jefuiten  van  Doaay  my  beweezen  hadden ;   en  zy 

en  my  bellendig  met  de  grootfte  beleefdheid  en  vrinde- 
lykheid  bejegenen,  tot  dat  ik  in  weerwil  van  alle  hunne  poo- 
gingt.n  om  my  in  hun  Kerk  en  Orde  te  houden,  hen  verliet; 
Dat  ik  my  dus  vrywillig  buiten  's  lands  in  hun  magt  gaf,  i> 
een  dui  lelyk  bewys,  dat  ik  my  zelven  van  geene  , 
bewufl  was;  en  d-it  zemy,  beide  buiten  en  binnen 's  lands, 
niet  zoo  veel  minzaamheid  onthaalden  en  b.  1  lel  ,  moeu 
j  _r.  die  maar  eenig  gezond  oordeel  heeft,  overtuigen,  dit 
zy  van  dergelyke  fnoode  jiukken  niets  willen,  en  dat  het  byge- 
volg  faljiffuno  aicifalfiffimo,  te  eenemaal  vaifch  en  meer  dan  te 
eenemaal  valfet:  .  ;  _n  gewoone  uitdrukking  van  het  ge- 
meen Volk  in  Italiën,)   dat,  om  de  fraaije  fpreekwyze  van 

den 

00  Anrvntr  to  a  fcurrilous  Pam!hltt.  p.  33  ,  34.         (b)  Ibidem,  p.  Cj,' 
(cl  Six  Lettert,  p.  8;. 

Kk  3 


VERDEEDIGING  van  den  Heer 

den  taalkundigen  Brieffchry ver  te  gebruiken,  zo  hem  (My)  bet 
niet  ontloopen  bad,  hem  (Hy)  van  de  Heilige  Vi erf c baar  geknipt  zou 
geweejl  zyn. 

Het  komt  my  ook  v/aarlyk  ten  uirerften  onredelyk,  kwaad- 
aartig   en  laflerlyk  voor,  dat  men  tot  Romen  en  tot  Italiè'n 
zyn  toevlugt  neemt,  om  getuigeniflen  op  te  zoeken  van  myn 
gedrag,  daar  ik  nu  reeds  vier-en  dertig  jaaren  hier  in  Engeland 
gewoond   heb  :    dat  men  'er  Roomfchgezinden ,    Roomfche 
Prieflers,  en  Jefuiten  naar  vraagt,  wier  Godsdienlt  ik  niet  al- 
leen  verzaakt,    maar  ook,  en  mogelyk  met  vrugt ,  openlyk 
heb  aangetaft:  dat  men  al  het  kwaad  blindelings  gelooft,  dat 
men  uit  lieden  hoort,  die  men  weet  dat  nog  logens  nog  laffe* 
ringen  gewoon  zyn  te  fpaaren  om  de  zulken ,  die  hen  verlaa- 
ten  hebben,  te  brandmerken;  en  dat  men  ter  zelver  tyd  geen 
de  minde  agt  flaat  op  de  getuigeniflen  van  Protcjlanten,  man- 
nen ,    door  hun  verdienden   en  vroomheid  niet  minder  dan 
door  hun  rang  en  flaat  aanzienlyk,   die  my  gekend,  en  van 
naby  gekend  hebben,  zommigtn  reeds  twintig,  anderen  dertig 
jaaren,   en  eenigen  zelfs  al  van  weinige  maanden  af  na  myn 
komft  in  Engeland.     Laaten  zy,    die  te  Romen  getuigeniflen 
haaien  van  myn  gedrag,  ook  eens  gaan  hooren  wat  men  daar 
zegt  van  de  eerfle  geloofshervormers,  en  wel  haafl  zullen  ze 
de  handen  vol  krygen  met  flapels  van  mfpronkclyke  gefebnf- 
ten,  verklaaringen,  getuigenijjen  &c.  &c ,  waar  in  die  grooteen 
eerwaardige    mannen   met  nog   merkelyk   zwarter   klunen  , 
dan  ze  my  meê  geverfd  hebben,  zullen  afgefchilderd  liaan, 
gelyk  zy  ook  de  Heilige  Moeder  de  Kerk  merkelyk  meer 
kwaad  deeden,   dan  ik  gedaan  heb,  of  in  flaat  ben  te  doen. 
Ik  daag  den  ganfehen  Pausgezinden  aanhang,  en  hun  Prote* 
fiantjehen  flookebrand  met  hun,   uit,   om  my  eenen  enkelen 
perfoon  ,    die  hun  Kerk  verlaaten  en  'er  tegen  gefchreeven 
heeft,  te  noemen,   daar  ze  niet  kwaalyk  van  gefproken  heb- 
ben:   eenen  enkelen  perfoon,  wiens  gedrag  en  goeden  naam 
zy  niet,   by  gelegenheid,   getragt  hebben  te  brandmerken, 
hem  of  by  zyn  leeven  of  na  zyn  dood  met  deeze  of  geene 
Jnoode  Jl ukken  te  betigten:  en  zoo  ze  'er  flegts  een  enkel  voor- 
beeld 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     n  O  W  E  R.  2f5g 

my  vin  weeren  aan  te  wyzen  ,  eal  ik  de  geloofv  1 
heid   der  getuigeniffen  van  Roomfohen  en 
ger  betwiflen.     Maar  zoo  lang  ze  my  geen  voorbe     i  1 

aart  toonen,    kan  geen  menich  van  oorde  I   en  1     -  1 

van  my  zegge»»  dat   ik  voor  myn  doen  geen  de  ruin/te j 
van  reden  beb,   als  ik  huö  getuigenis,  als  niet  geloofwaardig  , 

p;  dewyl  ik  daar  door  myn  eigen  zaak  niet alli 
ook  de  zaak  van  alle  bekeerlingen  uil  het  Pausdom,  in  '1 
meen,  op  een  regtmaatige  wryze,  verdedig,  en  den  Proteftant~ 
feben  Godsdienft  zelven  ,  dien  ze  yoorgeeven  dat  geen  Katho- 
lyk  ooit  omhelsd  heeft,  die  zig  niet  reeds  te  vooren  tot  alle 
boosheid  en  fnood  bédryf  had  ovefgegeéven.  — -  Vader  O»»1 
rayer  is  bekend  voor  een  man  van  een  onberispelyk  gedrag  en 

,  zoo  wel  a!s  van  groote  geleerdheid  ,  en  daarom  een  bé- 
ter Loffchryver  waardig,  dan  iemand,  die  met  zyn  walge- 
lyke  loftuitingen  yder  Roomfchen  Priefler ,  Monnik,  en  Je- 
fuit,  die  hem  het  een  of  't  ander  fchandelyk  ftukje,  dat  hem 
in  zyn  kraam  te  pas  komt,  aan  de  hand  geeft,  hemelhoog 
verheft.  M  lar  die  zelfde  goede  Vader,  hoe  goed  hy  ook zyn 
mag,  zou  miflehien  egier  /.eer  weinig  genoegen  fchéppen  in 
de  belchryving,  die  zyn  oude  Vrinden  te  Parys  mogeiyk  van 
hem  geeven  zouden,  indien  'er  navraag  over  hem  by  hun  ge- 

le,   dooreenen  D  —  s,   of  iemand  anders,  die  zig  met 
ringen  van  't  Pausdom  ophoudt. 

-  om  tot  or:  'te  kee- 

ren:  dewyl  hier  geen  Inqufitit  is,  zegt  de  Kanonnik,  is  hec 
er  niet.     Skcome quünon  é  Inqniji 
o  de  Patentati    —  Ik  antwoord:  dewyl  uió 
I  '  -ir  Generaal,  die  by  h  . 

.  ermoeier.s  toe  van  de  .  -  te  Ma- 

ccrata  (preekt,  ontegenzeggelyk  blvkt,  dit  daar  een  Inq 
is,   moet  '<  e'.voonte,  het  Regifler  der 

■  ,  na&melyk  ,  en  alle  andere  befcheideri 
en  gedenkfehriften,   die  tot  de  Heilige  Vierfcbaar  te  Mi 

j  die  Inquifitie      •  aalt  1 

te  Ancona,   en  by  de  algeinecr.c  Inquifitie  te  Komen;   want  het 

was 


só+         VERDEEDIGING  van  den  Hzer 

was  te  Romen  dat  de  Cjpo  Notaro  zw  naar/lig  en  naauvokeurig  bet 
Regijler  naza^  &c.  ten  zy  meu  n  »gelyk  zou  willen  onderltel- 
Jen  ,  dat  hy  ten  dien  einde  een  reis  ondernomen  had  van  170 
roylen.     Ik  zal  't  verder  voor  den  Ontmasker  aar  overlaatea, 

om  den  Kanonuik  ,  cie  verzekert,  dat  'er  te  Macerata  geen  In- 
quifitie  is,  tot  eerpaarigheid  ie  brengen  met  den  Inquifiteur  Ge- 
neraal, die  zoo  dikwils  fpreekt  van  de  Heiligs  Inq  tijitie  te  Mace~ 
rata;  woorden,  die  ik,  om  des  Ontmasker  aars  wille,  vreeze, 
dat  men  niet  wel  anders  zal  kunnen  opvatten,  dan  dat  'er  al- 
daar inderdaad  een  Inquifttie  is. 

De  Kanonnik  doet  my  de  eer,  dat  hy  my  een  onwaardigen 
af-aïïige  noemt,  't  welk  ik  hem  niet  wel  kwaiyk  neemen  kan, 
dewyl  zjn  Heiligheid,  naar  het  fchynt  ,  niet  goed  gcoagc 
heeft,  om  hem,  gelyk  den  Ontmaskeraar ,  agter  dat  groot  ge- 
heim te  laaten;  dat  ik,  naamelyk,  geen  afvallige  ben  ,  maar 
een  yverige  vermomde  zendeling,  dien  van  den  Heiligen  yjpo/lolifcben 
Stoel  verlof  verleend  is ,  urn  onder  bet  masker  te  gaan  van  een  Prote- 
ftant,  met  cognrerk  om  een  zoo  veel  kragtdaadiger Jlag  tejlaan:  't  is 
waarlyk  ook  niet  edelmoedig  van  dien  braaven  Ontmaskeraar, 
dat  hy  iets  zoo  openlyk  waereldkundig  maakt,  't  welk  zy  11  Hei- 
ligheid ,  in  vertrouwen,  aan  hem,  en  aan  hem  alleen,  geo- 
penbaard heeft!  iNJaar  zonder  fpotterny:  een  man,  die  in 
ernft  dcrgelyke  taftbaare  ongerymdheden  elders  uitfloeg,  zou 
naauwelyks  in  eenig  gezelfchap  geduld  worden  ,  maar  overal, 
waar  hy  kwam  ,  uitgejouwd  of  als  een  volfiagen  gek,  of  a's 
een  kwaadaartigefchurk  ,  of  als  ten  mengfel  van  beiden.  —  De 
Jefuiten  fchryven  myn  vlugt  uit  Jtaliën  alleen  aan  een  enkel 
fnoodfiuk  toe:  maar  de  Kanunnik-  maakt  gewag  van  fnoode /luk- 
ken, een  half  vyf  entwintig,  by  voorbeeld,  om  welken  ,  en 
een  yder  van  welke  ik,  door  de  Ir.quifitie,  zou  geknipt  gemeeft  zyn , 
zo  ik  bet  niet  ontloopen  was.  Nu  wenfehte  ik  wel,  dat  de  Edel- 
man uit  Italiën,  die  zyn  verbhf  beeft  te  Londen,  en  bejlendig 
bricf-jiijjeling  houdt  met  .Macerata,  zynen  Vrind,  na  minzaame 
groetenis  van  my ,  (want  men  zegt  my,  dat  hy  nog  een  oude 
goede  kennis  van  my  is,  hoewel  ik  my  juift  niet  te  binnen 
kan  brengen,  dat  ik  de  eer  heb  van  hem  te  kennen,)  eens 

ver- 


ARCHIBALD     PC         El 
re: 

-  -  . 
xx «        ig  te    reugen , 

en  ik  hem  .  ; 

...  ai  h     -  -■ 

K  PntefiaM 

■ 

- 

! 
.     - 

i  n  E r,  _ .  .  •  .    .  : 

«).    Uit  de  .  -  ra  ia 

eerfbe  .  mee  teragög  :a 

.        ::  Wal  :    .  ge  sent, 

- .  •  ■  _- 

:  ,  ca:  ik 

rt  ge  _  • 

[  .  -  1  \ ' ü: 

•  .   gdyk  a  e  na   ae 
Vrinden  westen;  en  *a     p  verre  ra  zoc 

-    .    -  -;  ee     .         zon  hebben  kunnen  c 

ram      -       nd  wees,       imyn ganft 

keu- 
LI 


z66         VERDEEDIGING  van  dek  Heer 

keuring  daarenboven,  waar  mede  de  geleerden  (uitgezonderd 
egter  den  zeer  geleerd  n  J.D  — s ,  die ,  als  -en  man  van  een  zeer 
fyne  reuk,  he;  Pausdom  'er  in  gerc;oken  heeft)  myn  Hifïoric 
hebben  gelieven  te  vereeren,  wyft  duidelyk  aan,  dat  ze  zoo 
goeden  opgang  nie1-  nuakte,  enkel  daarom  alleen,  om  dat  ik 
eertyds  tot  de  Inquifitie  behoord  hadde.  In  plaats  van  myn 
welvaart  en  voordeel  te  bevorderen  ,  heeft  die  on d  rneeming 
een  zeer  hevige  vervolging,  zelfs  in  dit  Protefiantfcb  Konink- 
ryk,  tegen  my  verwekt,  beide  van  binnen  en  buitenlandfche 
Roomfchgezinden  ,  welke  ik  egrer  ook  w^l  voorzien  had,  en 
reeds  voorfp  Jde  in  myn  Voorreden.  Maar  weinig  dagt  ik 
toen  nog,  dat  een  Geeftelyke  van  de  Kerk  van  Engeland  on- 
der hun  veldteken  ftryden,  voor  hun  de  wapenen  opvatten, 
en  hun  vervolging  tegen  my  met  alle  kragr  zou  voortzetten, 
door  zig,  in  den  veragtelyken  en  flaaffdien  dienft  van  ftooke- 
brand  en  verfpreider  hunner  lafteringen  ,  van  hun  te  laaten  ge- 
bruiken. Ik  kon  het  ook  in  't  eerft  bezwaarlyk  gelooven ,  tot 
dat  men  my  zeide,  wie  de  man  was.  en  welke  zyne  gronden 
en  beginfelen  waren.  Wat  moet  de  waarlyk  getrouwe  en 
opregt  Proteftantfche  Univerfiteit  van  Glasgow  wel  denken,  dat 
haar  voedficrling  dus  de  voorfpraak,  of  net  veragtelyk  werk- 
tuig liever,  geworden  is  van  de  gezwooren  vyanden  van  on- 
zen Godsdienft,  onzen  Koning  en  ons  Vaderland  !  Dog  on- 
ze eenvaardige  Heer,  om  dit  in  't  voorbygaan  aan  te  merken  , 
fchynt  hier ,  gely  k  hem  wel  meer  gebeurt ,  met  zig  zei  ven  niet  al 
te  eenpaarig:  want  op  eene  andereplaats  (a)  zegt  hy  ,•  dat  ik  zoo 
voorzigtig  was,dat  ik  mynltaliaanfchc  vertelling  niet  waagde  buiten  Jen 
naauwen  kring  van  myn  weinig  ergdenkende  Vrinden ,  en  dat  dezelve 
by  gevolg  maar  aan  eenige  weinigen  bekend  was.  Hoe  kan  nu 
een  vertelling,  die  maar  aan  eenige  weinige  menfeben  bekend 
is ,  en  daar  al  't  overige  van  Engeland  geen  woord  van  weet, 
He  grond/lag  zyn  van  myn  welvaart  en  mem  in  Engeland?  Waar- 
lyk deeze  J.  D — s  heeft,  in  het  uitflaan  van  allerhande  war- 
taal en  het  regtdraats  tegenfpreeken  van  zig  zelven,  weinig 

we- 

00  pag.  59. 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  2<5; 

wedergia.  —  Her  is  een  waaragtig  zeggen ,  die  van  de  waar- 
heid afwykt,  heef:  de  waarheid  tegen  hem:,  en  de  waarheid 
praalt  in  't  end.  Zy  br  Dgt  de  iiarflènen  van  de  '. 
itandigfte  lied  n  in  vi  rwarring,  on  doet  ni't  alle.vn  zulke  arm- 
hartige  papierbekladders  als  onze  vroome  Godgeleerde ,  maar 
eerjle  NotariJJhn ,  meefters  in  de  Godgeleerdheid ,  Inquijiteurs  Gene- 
raal, Kanunniken  van  Hoofdkerken  &c. ,  zigzelven  tegenfpreeken  , 
en  fchryven  .ure-  neeren  als  jamm-rlykefbgthoofden.  Ver- 
fcheiden  onb -twiftbaare  blykeu  zien  wy  daar  van  in  die  vier 
getuigfehrifcen  ,•  ge'.yk  yder,  die 'er  e  nigeagt  opgeeft,  en 
gezonde  redeneering  van  v.-artaal  onderfchciden  kan ,  ligtelyk 
bemerken  zal. 

By  deeze  vier  getuigfehriften,  die  myn  befte  Vrinden,  de  Je- 
fuiten,  ais  zoo  veele  tekenen  van  de  opregte  Vrindfchap ,  die 
ze  my  toedrvgen  ,  uit  Itaïiën  bezorgd  hebben,  heeft  het  den 
Protcjlantfchen  Patentato  van  de  Heilige  Vierjchaar  ge  lult  nog  een 
te  voegen  van  zekeren  Italiaan,  die  zig  hier  onthoudt;  van 
den  voorheen  reeds  gemelden  lvfknegt,  naamelyk,  C afar  Pa- 
rifetti,  die  mogelyk  die  Edelman  is  uit  Italiën ,  die  beftendig  brief - 
wijfeling  houdt  met  Macerata.  En  wat  zegt  deeze  goede  Edel- 
man'i  Hy  zegt,  voor  eerfh,  dar  by  geboortig  is  van  Macerata  , 
en  nu  den  ouderdom  bereikt  van  vyf-en-veertig  jaaren:  dat  by  de  fa- 
milie van  delia  Torre  te  Macerata  zeer  w:l  kent ;  dat  hy  daar ,  nu 
omtrent  tzvee  jaaren  geleeden,  nog  gezien  heeft  den  Graaf  John 
Louigi ,  (of  Luigi)  della  Torre  ,  wiens  Vader  den  naam  droeg 
van  Graaf  i.oui^i,  welke  Graaf 'Louigi  een  Broeder  had,  Thomas 
genaamd,  die  zig  neder  gezet  had  te  Recanati :  maar  dat  hy  nooit 
gehoord  had  van  eenen  Graaf  Vincenzo  della  Torre,  nog  dat  'er 
ooit  die  ofeenige  andere  Graaf  della  Torre  door  de  Inquijitie  gevat , 
en  gepynigd  was  geworden  ,  en  dat  hy  ,  zo  'er  iets  dergelyks 
gebeurd  was,  het  moeft  gehoord  hebben.  — -  Ik  antwoord;  dat 
Mr.  Cafar  Parifetti  van  Macerata  geboortig  is,  en  nu  den  ou- 
derdom van  vyf  en- veertig  jaaren  bereikt ,  kan,  wat  my  aan- 
gaat, zeer  wel  waar  zyn  :  gelyk  het  ook  waar  kan  zyn,  dat 
hy  de  familie  della  Torre  zeer  wel  kent ;  indien  men  van  iemand 
zeggen  kan  ,  dat  hy  een  familie  zeer  wel  kent,  die  niet  eens 
LI  3  weet, 


263         VE11DEEDIGING  yan  den  Heer 

weet,  of  het  Graaven  zyn,  of  flegts  gemeene  edellieden. 
Want  Gian  Luigi  della  Torre,  dien  hy  Graaf  noemt,  is  geen 
Graaf,  maar  flegts  Sigmr  Gian  Luigi,  of,  gelyk  wy  zouden 
zeggen,  de  Heer  Jan  Lodewyks,  zooalsyder,  die 'er  daar  op 
de  plaats  zelve  onderzoek  naar  doet,  bevinden  zal.  De  Va- 
der van  deezen  Gian  Luigi  had,  inzonderheid  met  fmokkelen, 
zeer  veel  gelds  gewonnen;  en  de  Zoon,  na  zyn  Vaders  dood  , 
van  Monte  Santo  ,  daar  die  familie  haar  verblyf  had,  naar 
Macerata  trekkende,  trouwde  daar  de  Dogter  van  den  Mar- 
q'tis  Ricci,  en  zette  zig  daar  neder.  Ik  heb  Gian  Luigi  della 
Torre  zeer  wel  gekend,  en  zyn  Vrouw  ook,  Signora  Mina  (en 

niet  Graavin)  della  Torre.   Maar  onze  edele  lyfknegt  Pa- 

rifetti  had  nooit  van  eenen  Graaf  Vincenzo  della  Torre  geboord. 
Wat  dan!  Zou  het  niet  wel  hebben  kunnen  gebeuren,  dat 
hy,  die  gehoord  heeft  van  een  Graaf,  en  die  zelfs  nog  om- 
trent maar  twee  jaaren  geleeden  een  Graaf  gezien  heeft,  die 
'er  nooit  geweefl:  is,  eens  een  Graaf  niet  zag  of  nooit  hoorde 
van  een  Graaf,  die  'er  wezendlyk  was?  —  Hy  voegt  'er  by  "? 
dat  hy  nooit  geboord  heeft ,  dat  'er  ooit  die  of  eenige  andere  Graaf 
della  Torre  gevat  is  door  de  Inquifitie  en  gepynigd  is  gemorden,  en 
dat  hy ,  zo  'er  iets  dergelyks  gebeurd  was ,  dat  moéji  gehoord  hebben. 
Ja  zeker,  alles  wat  'er  in  de  Inquifitie  omgaat,  wordt  maar 
zoo  aanftonds  rugtbaar,  en  lippït  &  tonforibus ,  by  kruijers  en 
fleepers  bekend.  Indien  een  lid  van  den  (laats  Raad  van  Fe- 
nctiiin  verhaalde  wat  'er  in  die  Vergadering  was  voorgevallen , 
hoe  zou  men  't  opvatten  ,  zo  een  gemeen  fchuitevoerder,  by 
voorbeeld  ,  hem  dorfl;  tegenfpreeken  ,  en  zefde,  indien  'er  iets 
dergelyks  gebeurd  was,  moe/i  ik,  die  een  inboorling  ben  van  Veneti- 
è'n,  en  vyf  en  veertig  jaaren  oud,  bet  geboord  hebben!  Dewaereld 
Is  te  wel  onderrigt  van  de  geheimhouding,  die  alle  beampten 
en  dienaars  der  lnqwfit:e  zorgvuldig  betragten,  om  niet  ver- 
baasd te  ftaan  over  de  onbefchaamdheid  vaneen  lyfknegt,  die 
z-ggen  durft,  indiende  Graaf  Vincenzo  della  Torre  /«^Inqui- 
fitie gepynigd  was  geworden ,  ik  zou  dat  wel  gehoord  hebben.  Waar- 
fchynlyk  heeft  men  zelfs  den  naam  van  Graaf  Vincenzo  della. 
Torre  niet  eens  durven  noemen,  dan  alken heimelyk en  on- 
der 


ARCIIIBALD    B  O  W  E  R.  26*9 

tl  r  vertrouwde  Vrinden ,  van  dien  tyd  af,  dat  de  Inquifitie 
hem  deed  vatten ,  toe  op  deezen  dag  toe.  Zoo  groot  is  'c 
ontzag  of  de  fchrik  ,  dien  yder  heeft  voor  die  eigendunkelyke 
en  onbarmhartige  Vierfchaar. 

Ten  tweeden:  de  eerzaame  Parifttti  zegt  verder,  dat ' er  on- 
•\k  iets  dergelyks  heeft  kunnen  gebeuren,  devoyl'er  geen  jï  rif 
wordt  dtor  de  Jnquilltie  te  Macerara,  om  d.it  'erin  die 
Inquifkeur  tf,  maar  alleen  flegts  een  Vicaris.  Het 
welk  zoo  veel  betekent  a!s  of  hyzeide,  dat  'er  te  Macerata 
flegts  een  Vicaris  is  van  de  Inquifitie,  en  dat  de  Vicarijjln  geen 
magt  hebben  om  eenige  ftraf  aan  iemand  te  oeffenen ,  veel 
min  iemand  te  pynigen.  —  Antwoord.  Dit  zegt  de  knegt  ze- 
kerlyk  uit  zig  zelven  niet,  maar  hy  fpreekt  even  gelyk  het 
hem  is  ingegeeven  ,  of  gelyk  men  't  noemt  in  zyn  eigen  land- 
taal, imboccato.  Want  wie  kan  gelooven  ,  dat  een  lyfknegt 
zig  zou  vermeeten  om  te  zeggen  dat  hy  wift,  en  daar  op  ftou- 
k  op  eigen  gezag  onderneemen  te  bepaalen,  met  welk  ee- 
ne  magt  een  Vicaris  van  de  Inquifitie bekleed  is,  en  hoe  ver 
dezelve  zig  uitftrekt?  Hy  is  'er  ongetwyffeld  van  anderen  toe 
verzogt  geworden,  dat  hy  dat  zeggen  zou,  en  wel  door  lie- 
den, die  'er  even  veel  van  willen  als  hy;  dewyl  het  een  zeke- 
re zaak  is,  dat  zelfs  de  enkele  en  gcmeer.e  Vicarijfen  magt  heb- 
ben om  ftraf  te  oeffenen ,  en  zelfs  iemand  ter  pynbank  te  bren- 
gen. Ik  beroep  my  tot  bewys  van  myn  zeggen  op  alle  Schry- 
vers ,  die  met  eenige  naauwkeurigheid  en  kennis  van  de  Wec- 
ten  en  zetregels  der  Inquifitie  gefproken  hebben.  —  Vader 
Piazza,  die  in  alles  wat  de  Inquifitie  betreft ,  de  GoJfyr  iak  is 
van  onzen  Ontmaskeraar ,  was  een  Vicaris,  een  enkele  tngemec 
ne  Vicaris,  en  moeit  derhaiven  weeten,  hoe  ver  de  magt, 
daar  hy  in  dat  ampt  meé  bekleed  was,  zig  uitftrekte.  Laat 
ons  dan  eens  hooren,  wat  hy  van  dit  ftuk  zegt.  De  Inquifi- 
tem  Generaal,  dus  drukt  hy  zig  uit,  benoemt  zot  vcele  gtwhnag- 
•n,  Jledehouders ,  of  VicarifTèn  ,  als  'er  jïeden  in  zyn  Provincie 
cf  t'gtsgebied  zyn ,  welken  hy  ,  door  zyn  lajlbrieven ,  magt  geeft ,  om 

■gten  tegen  allerhande  zoorten  van  menfehen  avi  te  nee, 
ken  in  de  gevangenis  te  zetten,  hen  in  te  daagen,  de  getuigen  te  ver- 
hl    3  hOGf 


270         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

boeren,  in  den  ban  te  doen,  op  de  Pynbank  te  leggen ,  &c.  (a).  Dit 
verhaal  van  Piazza  wordt,  geiyk  ik  zoo  aanltonds  reeds  heb 
aangemerkt,  b:-veft.igd  van  alle  Schry vers,  die  de  zaaken  der 
Inquijitie  't  beft  kundig  geweeft  zyn,  en  zy  maaken  dus  een- 
paang,  alle  met  mall'anderen,  den  lyfknegt  (of  zyn  inbl  la- 
zers liever)  tot  een  logenaar,  daar  hy  zege,  dat  'er  iets  der  ge- 
tyks,  als  bet  pynigen  van  den  Graaf  Vincenzo  della  Torre  onino- 
gclyk  te  Macerata  beeft  kunnen  gebeuren,  dewyl  daarjlcgts  een  Vi- 
caris is.  In  't  kort:  het  is  valfch,  dac  Ccefar  Parij'etti  de  fami- 
lie della  Torre  zeer  wel  kent:  het  is  valfch,  dat  hy,  zo  Graaf 
Vincenzo  in  de  Inquijitie  gepynigd  was  geworden ,  dat  wel  ge- 
hoord zou  hebben:  en  het  is  niet  minder  valfch,  falfijjimo  ar- 
cifaljijfimo ,  dat  'er  onmogelyk  iets  dergelyks  heeft  kunnen  ge- 
beuren. De  eerzaame  Parij'etti  moet  derhalven  voor  overtuigd 
gehouden  worden,  dat  hy  in  drie  ftukken  valfche  getuigenis 
gegeeven  heeft;  en  een  getuige,  die  in  een  Jluk  valfchelyk  getuigd 
beeft,  verdient,  volgens  de  bekende  grondregel,  geen  geloof  in 
e  enig  jluk.  Maar  het  gedrag  van  Parifetti,  zegt  de  Ünt  maskeraar , 
is  onberispelyk  ,  en  daar  valt  niets  op  te  zeggen:  dat  kan 
wel  waar  zyn,  dat  hy  zyn  dingen  als  lyfknegt  zeer  welgedaan 
heeft,  dog  daar  is  my  weinig  aan  gelegen,  dewyl  ik  niet  van 
gedagten  ben  om  hem  in  myn  dienft  te  neemen.  Maar  dat 
zyn  gedrag  als  getuige  niet  te  eenemaal  onberispelyk  is,  en 
'er  in  dat  opzigt  vry  wat  op  hem  te  zeggen  valt,  is  ,  meen  ik, 
buiten  alle  tegenfpraak  beweezen;  en  zou  ook  ongetwyffeld , 
zo  hy  voor  de  Regtbank  van  den  Heer  Fielding  verfcheen, 
hem,  niet  tot  zyn  eer,  worden  voorgeworpen.  De  woor- 
den onberispelyk  gedrag,  onbetwijïbaare  geloofwaardigheid  en  der- 
gelyke  fchynen  als  in  den  mond  van  den  Unt  maskeraar  beftor- 
ven.  Geen  Priefler  of  leek  is 'er,  Meer  nog  knegt,  toneel- 
danfter  nog  zoopjestapper,  dien  hy  niet,  als  ze  maar  tegen 
my  getuigen,  vereerd  heeft  met  een  onberispelyk  gedrag ,  een 
oubetwiflbaare  geloofwaardigheid  &c.  Dus  beloont  hy  meteen 
ruime    en    milddaadige  hand  yder  zonder  onderfcheid  ,    die 

hem 
(»)  Piazza' s  Account  of  befchryving  tier  Inquifitie  pag.  19,  20. 


ARCIIIBALD     BOWER.  271 

hem  aan  't  een  of  't  ander  nieuw  eerroovend  fhikje  weet  te 
helpen;  en  dat  alleen  fchynt  by  hem  kragtig genoeg  te  zvn, 
om  een  menigte  van  zenden,  niet  alleen  te  bedekken,  maarzeifs, 
althans  in  zyn  oogen,  te  heiligen.  Maar  wat  wonder  is  't, 
dat  een  knaap,  die  zig  niet  ontzag;  om  de  ailereerwaardigfte 
bediening  tot  bereiking  der  fnoodfte  oogmerken  lafhartig  te 
onteeren  ,  zyn  pen  ook  daar  aan  opoffert,  en  de  loffchryver 
'dt  van  het  veragtelykfl  zoort  van  menfehen  ,  Inquijiteurs , 
Jefuiten,  en  logenagtige  knegts.  Maar  had  hy  zyn  loftuitingen 
by  deeze  gelegenheid  gefpaard,  en  in  plaats  van  dezelvenPa- 
rijetti  liever  een  halve  kroon,  (de  gezette  prys  in  zyn  land 
voor  een  valfche  getuigenis)  in  de  hand  gedopt;  de  knegt 
zou  zig  mogelyk  beter  beloond  gedagt  hebben  voor  zyn 
moeite. 

Ik  heb  eenige  kennis  aan  dien  Parifetti.  Ik  heb  de  eer  ge- 
had van  eens  met  hem  in  gezelfchap  te  zyn:  en  wel  by  deeze 
volgende  gelegenheid.  Als  ik  op  zekeren  dag  in  den  winkel 
kwam  van  den  Heer  Davis ,  op  den  hoek  van  de  Sackvilleftraat, 
zei  die  Boekvtrkooper  tegen  my,  dat  'er  een  Heer  by  hem 
was  gehuisveft,  wiens  knegt,  een  inboorling  van  Macerata, 
beweerde,  dat  'er  in  die  ftad  geen  Inquifitie  was.  Ik  was  daar 
op  zeer  begeerig  om  dien  man  eens  te  fpreeken ,  en  verzogc 
den  Heer  Davis  dat  hy  hem  roepen  wilde,  gelyk  hydeed.  De 
Heer  Davis  weet,  dat  ik  niets  zeg  dan  de  waarheid.  Ons  ge- 
fprek  duurde  flegts  eenige  weinige  minuuten  ;  want  ik  merkte 
aanftonds  dat  de  knegt,  met  te  zeggen  dat  'er  geen  Inquifitie 
te  Macerata  was,  niets  anders  wilde  te  kennen  geeven ,  dan 
:aar  geen  onderfc-heiden  en  byzonder  gebouw  was;  't  welk 
men  de  Inquifitie,  of  het  Inquifitiehuis ,  noemde.  Dit  's  ook 
waar:  dcwyl  'lt  zulke  byzondere  gebouwen  of  Inqiiijstiehuizen 
(van  het  Dominikaanen  Kloofter  onderfcheiden ,)  alleen  maar 
zyn  in  de  fteden,  daar  een  generaak  Inquifitie  is,  en  dat  nog 
maar  in  eenige  weinigen  van  dezelve.  Hy  kwam  my  toen  in  al- 
les wat  de  Inquifitie  betreft  ongemeen  onkundig  voor.  Maar 
zedert  heeft  hy  zyn  les  geleerd;  en  nu  vermeet  hy  zig  zelfs  te 

wil- 


272  VERDEEDIGING  van  dcn  Heer 

willen  bepaalen  hoe  ver  de  magt  van  een  Vicaris  zig  uitftrekt, 
en  wat  die  doen  kan  ,  wat  niet.  Maar,  by  ongeluk,  witten 
'erzyn  leermeefters  niet  veel  meer  van,  dan  hy,-  gelyk  ik  zoo 
aanftonds  breeder  verklaard  heb. 

Laat  ons  nu  eens  zien,  in  welk  ligt,  of  liever  met  welke 
valfche  kleuren  dit  gefprek  ,  zo  men  't  dus  noemen  mag, 
voorgefteld  wordt,  door  onzen  goeden  Doktor  in  de  Godgeleerd- 
heid, dien  groot  en  beminnaar  der  waarheid.  Het  zal  hier ,  zegt 
hy ,  niet  kwalyk  te  pas  komen ,  dat  ix>y  't  geheugen  van  den  Heer 
B — r  eens  wakker  maaken  door  hem  den  perfoon  weder  in  de  zcJagtcn 
te  brengen,  die  in  den  Boekwinkel  van  den  Heer  Da  vis ,  nu  omtrent 
vier  <ƒ  vyf  jaaren  geleeden,  tegen  hem  gehoord  wieku,  en 
die  in  tegenwoordigheid  van  den  Heer  Davis ,  tegen  j'j — r 
Jïaande  hield,  dat  het  gebouw,  dat  tot  de  Inquifuie  te  Macerata 
behoorde,  al  zoo  min  een  Inquifuie  was,  als  het  wagthuis  daartegen 
over  (wyzende  op  het  wagthuis  van  St.  James)  de  Newgate 
was  (a).  — —  De  knegt  wierdt,  't  is  waar,  tegen  my  gehoord , 
maar  volgens  myn  eigen  begeerte  en  op  myn  verzoek:  en  die 
aanmerk'elyke  omftandigheid  heeft  de  opregtc  Ontmaskeraar  hier 
voorzigtig  met  ftilzwygen  voorbygegaan,  op  dat  de  waereld 
'er  uit  denken  zou,  dat  ik  tot  dac  gefprek  als  gefleept  was  ge- 
worden tegen  myn  zin  en  'er  toe  genoodzaakt.  Maar  of  hy, 
door  zulks  te  verzwygen  ,  zig  niet  fchuldig  gemaakt  heeft  aan 
't  grof,   zoo  niet  boosaartig,    vervalfchen  van  de  zaak  met 

averregtfche  kleuren,   laat  ik  de  waereld  oordeelen.   De 

knegt  hkld  niets  Jlaande  tegen  my,  in  tegenwoordigheid  van  den 
Heer  Davis,  maar  zei  alleen,  in  den  ftraksgemelden  zin,  dat 
'er  geen  Inquifuie  te  Macerata  was:  en  daar  in  wederfprak  ik 
hem  niet.  Zoo  veel  my  eenigzins  nog  heugt,  zeide  hy  niets 
dergelyks  als  dit,  dat  het  gebouw ,  dat  tot  de  Inquifuie  te  Ma- 
cerata behoorde,  al  zoo  weinig  een  Inquifuie  was,  als  het  wagthuis 
van  St.  James  de  Newgate  was.  Want  zo  hy  dat  tegen  my 
gezegd  had,  zou  ik  hem  verzogt  hebben  zig  nader  te  willen 
verkïaaren,  dewyl  ik  beken  nog  niet  te  kunnen  begrypen,  hoe 

zeer 

(«)  Complete  Dcteftion.  p.  79. 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  273 

:  'er  op  denk,  wat  hy  m:cnde  met  een  gebouw,  dat  tot 

dt  Ir.quifrie  te  Macerata  behoorde,   en  al  zoo  min  een  Inquifitie 

thuis  van  St.  James  de  Newgate  ivas.     Maar 

jen  woorden  van  den  knegt  geeven  duidelyk  genoeg  te 

verftaan,   dat  hy  fprak  niet  van  de  Vierfchaar  der  Inquijitie, 

m  1  ;r  alleen  van  't  byzonder  gebouw  of  Inquiiïtiehuis  (*). 

Dus  heb  ik  dan  uit  deeze  getuigfchrifcenzelven  duidelyk  dat 
geen  beweezen,  't  welk  men 'er  meé  ontkennen  wilde;  naa- 
mefyk  ,  dat  'er  te  Mactrata  een  Heilige  Inquijitie  is;  dat  de  per- 
foon  ,  die  daar  aan  't  hoofd  is  der  Heilige  Inquifitie  ('t  zy  men 
hem  ee  f,  't  zy  men  hem  een  Vicaris  gelieve  te  noe- 

men,) zyn  Raaden  of  eigen  lieden  heeft  om  meê  te  raadplee- 
gen  in  't  uitvoeren  en  verrigten  van  zyn  ampt;  en  dat  het  by- 
gevolg  wel  kan  zyn ,  dat  ik  eertyds  in  die  hoedanigheid  tot  die 
Heilige  Inquijitie  behoord  heb.  Maar  hoe  zal  ik  nu  bewyzen, 
dat  ik  inderdaad  daar  toe  heb  behoord,  en,  als  zulk  een  lid 
dier  Inquijitie,  die  of  dergelyke  bediening  by  haar  waarlyk  be- 
kleed? Üewyl  de  Inquijiteur  Generaal  te  Ancona  en  de  eerfte 
Notaris  van  de  Heilige  Romeinfcbe  en  algemeene  Inquijitie  te 
Komen,  in  hun  getuigfebriften  verklaard  hebben,  dat  ik  nooit 
het  ampt  van  Ir.quijiteurofvangemagtigde,  dat  is  Raad,  bediend 
heb,  kan  men  met  reden  van  my  niet  verwagten,  nogeifchen , 
dat  ik  hoe  volkomen  zeker  en  waaragtig  de  zaak  ook  zy,  uit 
dezelfde  of  uit  andere  plaatzen  van  Italie'n,  getuigfebriften  ont- 
'  en  herwaarts  zal  doen  komen,  waar  in  verklaard  wordt, 
dat  ik  het  een  of  het  ander  van  die  ampten  met  'er  daad  heb  be- 
kleed. Ongetwyffeld  leeven  'er  nog  veelen  te  Macerata,  diemy 
daar  als  gemagtigde  of  Raad  van  de  Inquijitie  gezien  en  gekend 
hebben.     Maar  wee  den  man,  die  zig  onderwond  een  getuig' 

"ft, 

(*)  Indien  de  lyfknegt  tegen  my  beweerd  bad,  dat  het  gebouw,  't  welk 
tot  de  Inquijitie  behoorde  te  Maarata,  geen  Inquijitie  Vierfchar.r  was, 
moert  ik  tegen  hem  zekerlyk  beweerd  hebben,  dat  het  wel  een  Inquijitie 
Vierfchaar  was.  En  was  ons  gefchii  derhalven.  niet  of 'er  een  Inquijitie 
te  Macerata  was,  maar  of  een  zeker  gebouw,  't  welk  de  ln^uif.tk  toebe- 
hoorde te  Macertta,  ecu  Inqa\fitieiuis  was  of] 

Mm 


274.        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Jchrift ,  waar  in  dat  verklaard  wierd  ,  over  te  zenden  ,  en  dus 
de  bedienaars  der  Heilige  Inquifitie  tot  logenaars  te  maaken , 
indien  hy  zyn  gefchrift  niet  zonder  uitftel  volgde,  en  zyne 
Vrinden,  zyn  Vaderland,  en  alles  wat  hem  lief  en  dierbaar 
is  niet' voor  altoos  vaar  welzeide!  Met  een  Afvallige  van  de 
Heilige  Katholyke  Kerk,  en  naar  't  getuigenis  van  den  Ka- 
nonnik  ,  ben  ik  een  onwaardige  Afvallige-,  bricfwifleling  en  ge- 
meenfchap  te  houden  ,  ten  zy  alleen  uit  oogmerk  om  hem 
te  bekeeren ,  is  een  misdaad  die  (bafbaar  is  voorde  Vierfchaar 
der  Inquifitie.  Wie  zou  derhalven  op  plaatzen ,  daar  die  Regt- 
bank  onverhinderd,  zonder  perk  of  teugel,  al  haar  magt  en 
dwinglandy  kan  oeffenen,  zig  verftouten  durven,  om  met 
zulk  een  sJfoalhge  briefwiiTeling  te  houden  niet  alleen,  maar 
ook  openlyk  deszelfs  zaak  op  te  vatten!  Het  is  my  bygevolg 
onmogelyk ,  om  met  getuigfehriften  uit  Italïén  of  uitdrukkclyke 
vcrklaaringen  van  getuigen  te  bewyzen  ,  dat  ik  het  ampt  van 
Raad  waarlyk  bekleed  heb;  even  gelyk  het  my  ook  onmoge- 
lyk zou  zyn  om  op  die  wyze  eenige  andere  zaak,  hoe  ge- 
noemd, te  bewyzen,  die  zy  ter  bereiking  van  hun  byzondere 
en  fnoode  oogmerken  beft  dagten  te  ontkennen.  Ik  zal  my 
derhalven  voor  het  tegenwoordige  (*)  moeten  vergenoegen 

met 

(*)  Ik  zeg  voor  het  tegenwoordige.  Want  wie  weet,  of  niet  de  een  of  de 
andere,  die  my  te  Macerata  gekend  heeft,  myn  voorbeeld  mogelyk  hierna 
eens  volgen  zal,  en  zyn  toevlugtook  tot  dit  Proteflantjcb  Koninkryk  nee- 
mende  ,  de  waarheid  getuigenis  geeven  V  Dit  is  geenszins  onmogelyk. 
ÜVlaar  't  is,  egter,  beken  ik,  meer  dan  ik  verwagt;  hoewel  'er  iets,  dat  ik 
al  zoo  weinig  verwagtte,  onder  't  beloop  zelf  van  dit  gefchil  gebeurd  is. 
Want  nooit  zou  ik  hebben  durven  hoopen,  dat  iemand,  dien  dejefuitcn 
verfeheiden  van  hun  geheimen  hadden  toebetrouwd,  zig  aan  hun  fnoodin 
handel  ergerende,  hun  Godsdienft  vcrlaatcn  zou,  hun  htillooze  aanflagcn 
voor  de  waereid  bloot  leggen,  en  de  zamenzweering,  die  ze  tegen  my  ge- 
maakt hadden,  niet  alleen  openbaaren,  maar  ook  zeifs  de  perfoonen  noe- 
men, die  ze  als  ftookebranden  gebruikten,  om  het  vuur  tegen  my  aante- 
blaazen:  rraamelyk  een  Roomfchen  Jcfuitifchen  Leek  als  hun  eer/lenen 
voornaamen  Jlookebrand ,  en  een  Proteftantfcbtn  Gceftelyken  a's  deszelfs  o)i- 
derjlookebrand.  Gelyk  ik  dus  in  dit  geval,  tegen  alle  verwagting  ,  vit' 
drukketyke getuigeniflen  van  iemand,  dien  ze  zelven  voor  een  man  van  onbe- 
tivijlbaare  geloofwaardigheid  akenncu,   in  tornden  gekreegen  heb,  om  de 

Je- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  «75 

met  bewyzen  van  een  andere  naruur:  en  deeze  volgende  zul- 
len ,  hoop  ik,  by  alle  mtnfchen  van  oordeel  en  onzydigheid 
van  gewigt  genoeg  bevonden  worden,  om  een  ganlchen  fti- 
pel  op  te  '.veegen  van  getuigfchriften ,  verklaaringen ,  oorfpronkdy- 
keflukken,  &c.  alleen  uitdien  hoek  gekomen,  al  wier  Jen  zelfs 
de  zegels  van  de  Heilige  Jnqui/itie  en  andere  Regtbanken,  die 
'er  aanhangen,  teft'ens  met  dezelve  op  de  fchaal  geworpen. 

I.  Voor  eerft  dan,  (om  de  geloofwaardigheid  van  die  waar- 
lyk  eg'e  en  oorfpronkelyke  ftukjes,  die  getuigfchriften ,  mee 
de  taftbaarfte  ongerymdheden  en  duidelykfte  tegenftrvdighe- 
den  zoo  rykelyk  opgevuld,  thans  niet  te  betwiften)  waarom 
volgden  die  zelfde  getuigfchriften  my  niet,  kort  op  de  hie- 
len,  naar  Engeland?  Indien  het  een  logen  was,  dat  ik  tot  de 
Inquijitie  behoord  had,  waarom  lieten  dan  de  Jefuiten  en  Room- 
fene  Priefters,  die  hier  in  't  Koninkryk  omzwerven,  my  ge- 
ruft, veertig  jaaren  agter  een,  in  allerhande  gezelfchappen  de 
ongehoorde  wreedheden  van  die  Vierfchaar  openlyk  vertel- 
len; 

Jefuiten  den  mond  te  floppen;  wie  weet  of  ik  ook  naderhand,  langs  den 
eenen  of  den  anderen  weg,  niets  eens  dergelyke  getuigenitfen  vind  om  de 

dienaars  der  Heilige  Inquijitie  te  doen  befchaamd  ftaan  ?  Onze  Prote- 

Jlantjcbe  Godgeleerde,  die  even  zeer  bedreeven  fchynt  in  de  wetten  van  zyn 
Vaderland,  als  in  die  van  't  Euangelie ,  frelt  het  als  een  zekeren  en  onbe- 
twütbaaren  giondregel  vaft,  dat  redeneeringen  van  geen  de  minjie  kragt  zyu 
tegen  uitdrukkelyke  getuigeniffen:  een  regel,  geheel  van  zyn  eigen  uitvin- 
ding, en  wonder  wel  gefchikt  voor  onze  Macdaniels ,  onze  D — s,  onze 
B — fds ,  en  andere  dergelykej?ri£{  eerlyke,  en  gebeel  belangelooze  Heeren  , 
die  hun  werk  maaktn  van  in  valfebe  getuigenijjen  te  handelen.  Maar  alle 
anderen  menfehen  weetcn  wel,  dat  het 'er  zoo  ver  van  daan  is.  dat  rede-- 
neeringen  van  geen  de  minjle  kragt  tegen  uitgedrukte  getuigenijjin  zouden 
zyn ,  dat  in  tegendeel  geen  uitgedrukte  getuigenis  van  eenige  krngtkanzyn, 
indien  het  de  proef  van  reden  en  redeneering  niet  kan  doorltaan.  Als  ie- 
mand ,  by  voorbeeld,  uit  wedcrwraak  eens  in  't  hoofd  kreeg  om  den  groo- 
ten  lafteraar  op  zyn  beurt  ook  eens  te  laltcren,  en  ten  dien  einde  flaamle 
te  houden,  dat  hy  voo: heen  een  beurzefnyder  geweelt  was,  en  verfchei- 
den  van  zyn  Vaders  klanten,  toen  hy  nog  een  jonge  was,  op  de  kotFyka. 
uur  de  zakken  gerold  had,  hy  zou  in  zulken  geval  zelf  ook  genoodzaakt 
zyn  ,  tot  redeneeringen  zyn  toevlugt  te  neeinen  ;  en  redeneeren  zou  het  ce- 
Idel  zyn,  om  dat  getuigenis  te  wederleg^n.  Want  wie-zoulum- 
: -veeren,  dat  hy  't  niet  gedaan  had? 

Mm  2 


276          VERDEEDIGING  van  den  Hees 

len;  en  daar  door  zeer  veel  menfchen  een  affclirik  voor  die 
onbarmhartige  Regtbank  en  teffciis  voor  de  onbarmhartige 
Kerk,  die  haar  handhaaft,  inboezemen,  zonder  by  de  Inqui- 
fiiie  geloofwaardige  en  oor/pronk elyke  getuigfebriften  te  haaien  ,  om 
my  te  duen  zwygen,  en  als  een  logenaar  te  doen  befchaamd 
ftaan  (*y?  Indien  'er  verfcheiden  jaaren  agter  een  een  fc;ian- 
delyk  gerugt  en  faamroovende  verrellingten  iafle  van  iemand, 
en  waar  door  zyn  eer  en  goede  naam  te  eenemaal  gekrenkt 
wierd,  in  allerhande  gezelfchappen  had  rond  gegaan,  zonder 
dat  of  hy  zelf  of  iemand  van  zyn  y  verigde  en  troiuvfte  Vrin- 
den zulks  ooit  wederfprolcen  had,  zou  de  ganfche  waereld  uit 
zyn  en  hun  (lilzwygen  niet  beiluiten,  dat  de  vertelling  waar 
was  ?  Zou  hy  ook  tellens  met  zyn  Vrinden  niet  van  yder  een 
worden  uitgelachen  ,  indien  zy ,  na  zoo  veele  jaaren  lang  de 
vertelling  zonder  tegenfpreeken  haaren  gang  te  hebben  laaten 
gaan,  eensklaps  in  't  hoofd  kreegen  dezelve  te  lochenen  en 
ten  dien  einde  groote  ftapels  van  getuigfebriften,  verklaaringen 
en  oorfpronkelyke  Jïukkcn,  voor  den  dag  bragten,  die  zeeven 
gereed  en  goed  hadden  kunnen  in  handen  krygen  en  verwo- 
nen i  zoo  dra  de  vertelling  in  de  waereld  ku-am  ?  Zekerde 
fpotters  zouden  hun,  in  zulken  geval,  cngetwyfTeld  raaden, 
dat  ze  hun  fchriften,  als  nergens  anders  goed  toe,  liever  toe 
een  noodzaakelyker  gebruik  wilden  bewaaren  (f). 

IL 

C)  De  vermomde  zendeling  der  Jefuiten  heeft,  door  zyn  vertellingen  van 
de  Inquijitie,  meer  menfchen  tegen  het  Pausdom  een  afkeer  ingeboezemd, 
dan  onze  yverigc  Proteflantfcbe  Godgeleerde  ooit  gedaan  heeft,  of,  zo  hy 
'er  genesgenheid  toe  had,  ooit  in  flaat  zou  zyn  om  te  doen,  meteen  zyner 
leerredenen. 

(f,i  Deeze  hewysredenen  drong  ik  aan  in  myn  Reply  p.  5  :  en  't  geen  on- 
ze beminnaar  der  waarheid  daar  op  antwoordde,  op  een  zekere  plaats  van 
zyn  lafterfchrift ,  wederfprak  hy  weder  op  een  andere  plaats,  en  maakte 
dus,  gelyk  hem  wel  meer  gebeurt,  zig  zei  ven  tot  een  logenaar.  Want  op 
pag.  59  van  dat  fiar.ije  meefterftukje  zegt  hy,  dat  ik  myn  Italiaanfcbe  ver- 
telling bepaalde  binnen  den  naauwen  kring  van  myn  goede  en  weinig ergdenken- 
de  kennijfen  tot  aan  bet  jaar  1757  toe,  wanneer  ik  gedwongen  wierd  dezelve 
waercldkundig  te  maaken:  en  op  pag.  6i  en  70  zegt  hy:  dat  ik  den  grond- 
Jlag  van  myn  roem  en  welvaart  in  Engeland  oj>  die  vertelling  gebouwd  heb  : 

het 


A  R  C  II  1  B  A  L  D     B  O  ÏÏ  E  R.  277 

II.  Lord  Jylmer  had  verfcheiden  Roomfchgezinde  bloedver« 

-,   en  onder  anderen  eenen,    die  rinrn  7.00  yverig  een 
Katholyk,   om  niet  te  zeggen  zoo  Jefuiisgezind  eenbygeloo- 
.1",   als  de  Heer  H.  B.  zelf.     M  in  'c  byzon- 

dcr  heb  ik  mcnigmaalen  gefprtk  en  gei'  I  ov;r  de  In- 

;  en  dewyl  zyn  Roomlc  ie  Priefters  hem  dat  zelfde  had- 
en ,  't  welk  onze  tfebe  Priefter  gaar- 

ne de  Inwo  r.^rs  van  Groot- Brit  anniën  zou  willen  wysmaaken  , 
ede  wreedheden,  die  men  vertelt  dac  door  die 
.r  gepleegd  v/orden ,  enkel  logens  en  lafterin- 
yn ,    verba  tlde  ik  hem ,    om  hem  klaar  het  tegendeel  te 
doen  zien  en  gelooven,   als  ooggetuige,    verfc'ieiden  voor- 
v  .  .  haar  omnenfchelykheid,  en  onder  andere  ook  de 
yfTelyke  moord  van  den  Graaf  /'incenzo  delli  Torre,     Dat  die 
waarlyk  zoo  is,  als  ik  het  zeg,  kan  de  familie  getuigen.  Wat 
menfeh  nu,  die  maar  eenig  verftand  heeft,  zal  Kunnen  geloo- 
ven,  dat  niemand  van  die  goede  Katholyken,   nog  die  zoo 
ongemeen  yverige  Katholyk  zelf,   hun  Jefuiten  en  Priefters 
ooit  naar  my  gevraagd  heeft,  en  of  ik  inderdaad  behoord  had 
tot  de  Inquifitiel   Of  dat  zy,  zo  ze  bevonden  hadJen  dat  het 
een  logen  wus,  zulks  voor  zyn  edelheid  verborgen  zouden  ge- 
houden hebben ;  en  'er  geen  een  woord  tegen  hem  van  gefpro- 
ken,   in  plaats  van  die  goede  gelegenheid  aan  te  grypen,  om 

de 

1  regtsdraats aanloopt  regen  't  reen  hytevooren,  pag.  59. 

,  ik  den  grondflag  van  myn  roem  en  welvaart  ia  Enge- 
land op  een  vertelling  bouwen,  die  alleen  aan  eenige  weinige  ttocde  Vrin- 
.\;:akteii  die  Engeland  uit,   of  kan  men  dien  naauwen 
t  eenig  regt  Engeland  noemen  ?  Vo 
il;,  in  myn  infehryving*  voorwaarden  op  de  Hiftorie  der  Paufen,   dit-  in  't 
jaar    1T47   in  't  ':gr  kwamen,  en  door  sanfeh  Engeland  verfpieiJ  wierden, 
ir.y  zclven  den  titel  gaf  van  Raad  der  Inquijitie:  zoo  dat  het  toen  ten  min- 
ïfen   en  aan  den   Heer  H.  B.,  en  aan  zyn  Jefuiten,  en  aan  den  ganfehen 
aanhang  van  lloomfche  zendelingen  hier  te  land,    bekend  moet  geweelt 
zyn,    dn  ik  voorgaf,  An  ik  een  Raad  van  de  Inquijitie  geweeft  was.     En 
waarom  draalden  dan  de  Heer  H  ,   en  zyn  Geeflelyke  Vaders  naderhand 
n    'a::j,    eer  ze  getuigfehriften  uit  halten  ontbooden,  waar 
,.i.;ard  wierd,  dat  ik  nooit  het  amH  van  Raa4  bekleed  haAI 

M  m  3 


278         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

de  Heilige  Vierfchaar  van  die  lafterkladden  te  zuiveren,  en 
hen  te  doen  zien,  dat  de  perfoon,  op  wien  hy  een  volko- 
men vertrouwen  ftelde,  en  dien  hy  zelfs  de  opvoeding  zyner 
Kinderen  had  toevertrouwd,  een  bedrieger  was ,  een  onwaardige 
Afvallige,  die  om  zyn  J hoode  jïukken  uit  Italiër.  gevlugt  was'?  De- 
wyl  men  derhalven  met  geen  den  minften  fchyn  van  regt  of 
reden  vooronderftellen  kan ,  dat  zy  myn  Italiaan fche  vertel- 
lingen ,  zo  ze  bevonden  hadden  dat  ze  valfch  waren,  niet 
zouden  tegengefproken  hebben,  mogen  wy  nu  uit  hun  (lil- 
zwygen  wel  beiluiten,  dat  zy  ze  juift  anders  bevonden;  en 
by  zig  zelven  erkennen  moeden  en  gelooven,  dat  het  geen  ik 
hun  vertelde  waar  was  (*). 

III.  Dewyl 'er,  toen  ik  eerfr.  hier  kwam,  niemand  in 'tgan- 
fche  Koninkryk  was,  die  my,  myn  gedrag  enomltandigheden 
kende,  vereerde  de  Heer  Aylmer,  by  wien  ik  negen  vollen 
jaaren  en  het  grootfte  gedeelte  van  twintig  geleefd  heb  ,  my 
met  zyn  vertrouwen  niet,  en  gaf  my  zelfs  geen  toegang  in 
zyn  familie,  dan  na  dat  hy  vooraf  in  Italiën,  daar  ik  bekend 
was,  wel  naauwkeurig  onderzoek  had  laaten  doen  ,  naar  myn 
gedrag  zoo  wel  als  de  beweegredenen  van  myn  vlugt,  en  daar 
uit  klaar  gezien  had,  dat  het  verhaal,  't  welk  ik  van  my  zel- 
ven deed  ,  geen  -oerdigtfel  was  van  myn  vindingryk  brein.  Dat 
'er  dergelyk  een  onderzoek  door  eenigen  van  Lords  Aylmers 
byzondere  Vrinden,  op  't  verzoek  van  zyn  Edelheid  (j)  ge- 
daan 

(*)  Uit  het  geen  ik  hier  zegge,  blykt  onwederfprcekelyk,  dat  ik  myn 
Italiaanfche  vertelling  niet  kan  bepaald  hebben  tot  den  naauwen  kring  van  myn 
goede  en  weinig  ergdenkentle  kennijfen  tnt  dien  tyd  toe,  dat  ik  gedwongenivierd 
'dezelve  waereldkundig  te  miaken,  gelyk  deeze  man ,  volgens  zyn  gewoonte, 
by  de  gis  fpreekende,  verzekert,  maar  dat  zy  al  zeer  vroeg  bekend  moet 
geweelt  zyn  by  zulken,  die  ze  onwaar  konden  manken,  en  't  ookzekerlyk 
wel  gedaan  zouden  hebben,  zoo  ze  bevonden  hadden,  dat  ze  geen  denmin- 
Jlen  grond  van  waarheid  bad. 

(f)  De  perfoonen,  daar  zyn  Edelheid  zig  van  bediende  oin  dit  onderzoek 
te  doen,  waren  de  ïïeer  Gcrard  Aylmer ,  Baronet,  die  toen,  op  reis  zyn- 
de,  zig  in  Italiën  bevond;  verfclleiden  Zee- Officieren,  en  een  Koopman 
te  Livorno,  (wiens  naam,  zo  ik  het  wel  heb,  Clmmberlane  was)  met  wien 
zyn  Edelheid  briefwifTeling  hield.    Deeze  laatfle  was  het,  die  van  Vader 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    BOWER.  279 

daan  wierd  ,  omtrent  een  jaar  na  dat  ik  Italiè'n  verlaaten  had  : 
dat  het  berigt,  't  welk  yder,  die  my  daar  gekend  had,  van 
my  gaf,  ten  vollen,  in  alle  ftukken  en  omftandighedcn, 
overeenftemde  met  myn  verhaal,  is  by  de  ganfche familie  be- 
kend, en  kunnen  verfcheiden  perfoonen  van  ontwyffelbaare 
geloofwaardigheid  getuigen,  van  welken  zommigen  mannen 
zyn  van  den  eerften  rang  in  dit  Koninkryk,  die  het  uit  Lord 
dyhner's  eigen  mond  hebben.  Niemand  zeker  kan  ook  den- 
ken ,  dat  een  Heer  van  Lord  Aylmers  ongemeen  goed  oordeel , 
van  zyn  bekende  fchranderheid  en  voorzigtigheid,  my  toe- 
gang in  zyn  famrlie  verleend  zou  hebben ,  met  zyn  vertrou- 
wen en  Vrindfchap  vereerd,  en  my  de  zorg  zelfs  over  de  op- 
voeding zyner  Kinderen  hebben  aanbevolen,  indien  hy  niet 
ten  vollen  overtuigd  en  verzekerd  was  geweeft,  dat  ik  geen 
beJrieger  was,  en  dat  men  in  Italiè'n  niets  anders  tot  mynen 
lafte  had ,  dan  alleen  myn  afval.  Is  het  nu  wel  mogelyk  te 
bcgr\pen,  dat,  zo  ik  om  eenige  Jnoode (lukken  uit  Italiè'n  ge- 
vlugt  was,  de  Vrinden  van  Lord  siylmcr  in  al  hun  onderzoe- 
ken en  navraagen,  daar  niets  van  gehoord  zouden  hebben'? 
Dat,  zo  ik  een  bedrieger  was,  en  nooit  tot  de  Inquifitic  be- 
hoord hadde,  zy  dat  bedrog  niet  ontdekt,  en  zyn  Edelheid 
daar  kennis  van  zouden  gegeeven  hebben?  Of  dat,  zo  myn 
kenniiTen  in  Italiè'n  toen  zulk  een  befchryving  en  afbeeldfel 
van  mv  hadden  gegeeven,  als  waar  meé  ze  my  in 't  vervolg 
hebben  gelieven  te  vereeren,  zyn  Edelheid  my  egter  in  zvn 
familie  genomen  ,  en  dat  vertrouwen  op  my  geplaatft  zou 
hebben,  't  welk  men  weet,  dat  hy  tot  aan  het  uur  van  zyn 
dood  toe  in  my  gefield  heeft?  Deeze  ongerymdheden  zyn  ze- 
kerlyk  te  grof  en  te  buiten  fpoorig,  om  by  iemand  die  nog  eenig 

ge- 

Lvttrel,  toen  hy  hem  vroeg,  vaarom  ik  hem  verlaaten  bad,  ten ar:  woerd 

kreeg,   dat  by  bet  niet  wijl ,  maar  dat  ik  bet  mo£eï-jk  gedaan  bad ,  om  da:  my 

verdroot  langer  alleen  te  jlaapen.     De  goede  Vader  v.ift  ,  naar  liet  fchynt, 

-  1  eenige  jnoode  /lukken  van  my;  anders  zou  hy  die  gewiflelyk  by  die 

beid  n;et  vergeeten  lubben,  nog  zyn  toevlugt  genomen  tci  het  oud 

gen  deuntje.    Ik  beroep  my  op  de  familie,  die  wet:,  Jat  het  geen 

. .  :,  waar  is. 


28p         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

gezond  verftand  bezit,  en  dat  gebruiken  wil,  ingang  te  vin» 
den.  En  logthans,  hoe  grof  en  buuenfpoorig  zy  ook  mogen 
wezen,  moeten  ze  ingang  vinden  by  yder,  die  nog  geluoft, 
dat  ik  om  fnoode  ftukken  gevlugt  ben,  en  nooit  Raad  geweeft  ben 
van  de  Inquifitie.  Indien  het  derhalven  in  dien  tyd,  toen  dit 
onderzoek  gedaan  wierd,,  dat  is,  voor  omtrent  drie-en-dertig 
jaaren ,  waar  was ,  dat  ik  aan  geen  fiu,oae  /lukken  fchuldig  was , 
en  dat  ik  het  ampt  van  Raad  der  Inquifitie  bekleed  had,  is  het 
nu  ook  waar,  en  zal  altoos  waar  blyven,  in  weerwil  van  alle 
getuigfehriften  ,  die  men  by  één  haalt  om  het  tegendeel  te 
verklaaren. 

Indien  eens  de  befehuldiging,  daar  ik  voorheen  op  't  eind 
van  de  Aantekening  (a)  gewag  van  maakte,  tegen  onzen  voor- 
ftander  der  Inquifitie  wierd  ingebragt,  als  een  zaak,  die  ia  dien 
tyd  bekend  en  waereldkundig  was  geweeft,  op  welk  eenewy- 
ze  zou  hy  zig  van  zoo  fchandelyk  eene  lafterkladde  zuiveren'? 
De  onwaarichynlykheid  van  een  ftuk  is,  naar  zyn  zeggen, 
geenbewys,  dat  het  valfch  is.  En,  daarenboven,  is  het  ver 
van  onwaarfchynlyk  te  zyn,  dat  iemand,  die  in  een  Ieeven- 
ftaat,  welke  boven  al  met  een  ftigtelyk  en  voorbeeldelyk  ge- 
drag behoort  verfierd  te  zyn,  alle  wetten  van  zedekunde  zoo 
wel  als  Godsdienft  onder  de  voeten  treedt,  een  beurzefnyder 
zou  geweeft  zyn  toen  hy  nog  een  jonge  was.  Eensklaps,  door- 
gaans en  perfali'.un,  met  een  fprong,  maar  allenskens  en  mei 
trappen  komt  men  tot  het  toppunt  der  Goddeloosheid,  vol-* 
gens  het  bekend  Latynfch  fpreekwoord,  Nemo  repentefit  turpis* 
Jimus.  Dewyl  hy  onmogelyk  in  zulken  geval  eenige  regtftreek- 
fche  uitdrukkelyke  getuigeniiTen  tenzynen  voordeele  zou  kun- 
nen hebben  ,  (want  wie  zou  willen  en  kunnen  zweeren  ,  dat 
hy  met  zekerheid  wift ,  dat  J.  D — gl — s  nooit  van  zyn  leeven 
zakken  gerold  had?)  zie  ik  niet  hoe  hy  zyn  onfchuld  zou  kun- 
nen beweeren ,  anders  dan  met  zig  tot  de  klanten  ,  die  in  zyh 
Vaders  koffyhuis  gewoon  waren  te  komen  ,  toen  hy  nog  een 
jonge  was,   te  vervoegen  en  hen  ie  doen  verklaaren,  dat  zy 

nooit 

(«)  P^S-  274- 


ARCHIBALD    E  O  \V  E  R.  281 

gehoord  hadden,   dat  liy  ooit  iemands  beurs  geligt  had. 

verklaaringen  en  getuigenifi'en  zouden  hem  ook  by  yder 
menfch,  dieeenige  eerlykh^id  en  gezond  vernuft  bezit ,  van 
die  laltering  zuiveren  ,  devvyl  het  zoo  goed  als  onmogelyk  is , 
d.it  hy  aan  zoo  fnood  een  bedryf  fchuldig  en  zulks 
in  dien  tyJ  bekend  en  waereldkundig  geweeft  zou  zyn  ; 
en  zy  'er  egter  nooit  iets  van  zouden  gehoord  hebben. 
Laat  ik  nu  ook  eens  op  dezelfde  wyze  van  my  enmyn  1 
diging  redeneeren.  Dewyl  yder,  die  my  in  Italiën  gekend 
had  ,  omtrent  een  jaar  na  dat  ik  .dat  geweft  verlaaten  had , 
.  :rde  en  getuigde,  dat  het  verhaal,  't  welk  ik  van  my 
zelven  deed,  geen  verdigtfel  was;  en  dat  zy  nooit  van  eeni- 
ge  fnoode  (lukken  gehoord  hadden ,  die  ik  daar  gepleegd  zou 
hebben  ,  en  d:e  zy ,  zo  ik  'er  fchuldig  aan  geweeft  was,  onge- 
tvyffeld  moeften  gehoord  hebben,  en  zekerlyk  niet  verbor- 
gen zouden  hebben  gehouden ,  moet  ook  hun  getuigenis  en 
verklaaring  by  ydermenlch,  die  eenige  eerlykheid  en  gezond 
verftand  bezit  ,  in  myn  geval,  voor  even  befliflend  worden 
aangemerkt,  als  een  derge'yk  getuigenis  zyn  zou,  in  dat  van 
den  Üntmaskeraar. 

IV.  Toen  ik  het  eerftedeel  van  myn  Hi/loric  der  Pau/en  in 
't  jaar  1748  in  't  licht  gaf,  verzekerde  een  Roomfchgezind 
Edelman  den  nu  overleeden  Heer  Pelbam,  die  zyn  gebuurwas 
op  't  land,gelyk  die  Edelman  het,  ongetwyfFeld ,  gehoord  had 
van  den  Jefuit,  zyn  Broeder  en  Kapellaan,  dat  ik  de/, 
beftoolen  had;  en  aan  dien  diefftal  fchreeven  zy  myn  vl^gc 
uit  Italiën  toe:  daar  door  vooronderftelden  ze  derhalven  van 
zelf,  dat  ik  tot  dat  Gerigtshof  behoord  had.  Want  hoe  kon  ik 
de  Inquifitie  beftoolen  hebben  ,  en  hoe  zou  het  hun  ooit  in  de 
gedagten  hebben  kunr.en  komen  ,  om  mv  met  dergelyk  een  dief- 
ftal te  befchuldigen  ,  zo  ik  'er  nooit  toe  had  behoord  ?  Waar- 
lyk  ,  die  zoo  hoog  geroemde  opregtheid  en  geloofwaardigheid 
van  deeze  goede  Vaders  munt  uit !  Eerft  befchuldigen  zy  my 
met  het  belleden  der  Inquifitie,  't  welk  noodwendig  influit, 
dat  ik  'er  toe  behoord  hebbe;  en  dan  brengen  ze  weder  geheele 
Nn  fta- 


282         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ftapèls  van  getuigfchrifcen  voor  den  dag ,  om  te  bewyzen , 
dat  ik  'er  niet  toe  heb  behoord. 

V.  In  myn  antwoord  op  's  mans  eerfte  lafterfchrift(fl)  en  boven 
(b)  merkte  ik  aan ,  dat  zeker  geleerde  en  eerwaardige  Godgeleer- 
de van  de  Kerk  van  Engeland,  nu  nog  onlangs,  in  't  jaar  1750, 
niets  gewaar  kon  worden  nog  van  fnoode  /lukken,  nog  van  iets 
anders,  dat  tot  nadeel  van  myn  gedrag  zou  mogen  geftre-kt 
hebben ,  hoewel  hy  'er  over  fprak  met  iemand ,  een  Ierfcb 
Priefter  naamelyk,  die  my  zeer  wel  gekend  had,  toen  ik  te 
Macerata  woonde.  Dog  dewyl  ik  nu  juift  den  brief,  dien  die 
Heer  in  't  jaar  1757,  ten  antwoord  op  eenen  van  my,  over 
dat  voorval  aan  my  fchreef,  en  dien  ik  verlegd  had,  heb  we- 
dergevonden, zal  ik  hier  een  nader  berigt  geeven  van  het  ge- 
fprek,  dat  hy  te  Venetiën  met  dien  Priefter,  myn  oude  kennis, 
had;  gelyk  die  Heer  het  zelf  verhaalt  in  zyn  brief.  „  De 
„  Priefter,  zegt  hy,  by  wien  ik  te  Venetiën  onderzoek  naar  u 
„  deed,  was  een  Iersman,  en  had  eenige  jaaren  lang  zyn  ver- 
„  blyf  gehad  te  Loretto,  als  Biegtvader  van  de  Engeijchc  natie, 
„  terwyl  gy  te  Macerata  waart.  Hy  zei  my  zeer  openhartig 
„  en  zonder  omwegen,  dat  hy  11  zeer  wel  kende,  en  dat  hy 
„  u  nog  niet  vergeeten  had:  dat  hy  u  te  Macerata  wel  bezogt 
„  hadde,  en  uw  bezoeken  wederom  ontvangen  te  Loretto.  Ik 
„  verzogt  hem  daarop,  dat  hy  my  eens  vernaaien  wilde,  wat 
„  hy  wift  van  uw  vertrek  uit  Macerata,  en  wat  'er  aanleiding 
„  toe  gegeeven  had.  Na  vry  wat  draalens  en  haperens,  zei- 
„  de  hy  my  kort  af,  dat  hy  daar  niets  van  wift.  Ik  tragtte 
w  hem  wel  weder  op  dat  ftuk  te  brengen ,  en  'er  iets  meer  uit 
„  te  krygen  ,  maar  ik  kon  'er  hem  geen  een  enkel  woord  meer 
„  van  doen  zeggen.  Deeze  gemaakte  onkunde  en  ftilzwy- 
„  gendheid,  (want  zoo  kwam  ze  my  voor)  merkte  ik  aan  als 
„  een  bewys  van  de  waarheid  van  ir&  vertelling".  Dit  is  't  ver- 
haal, dat  die  eerwaardige  Godgeleerde  geeft  van  zyn  weder- 
vaaren, en  't  oordeel,  dat  hy  'er  over  velt.  En  men  zou  ze- 
ker een  man  van  zyn  gedrag,  van  zyn  verftand,  en  bekende 

be- 
(«)  Answer  to  a  fcurrilous  Paniphlet-  p.  63.    (J)  Zie  boven  bladz.  (aöi)- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    D  O  W  E  R.  283 

begiafdheden  verongelyken,  indien  men  't  oordeel  van  eeneu 
y.  D — gl — s  tegen  het  zyne  wilde  in  de fchaal zetten.  —  De- 
wyl  het  vvaereldkundig  was,  dat  ik  den  Graaf  MlaTorre,  myn 
byzonderen  Boezemvrind,  op  order  der  Inqu\ ifitie  had  in  heg- 
tenis  genomen;  dat  hy  in  de  gevangenis  van  di:  Vierfchaar 
overleeden  was,  en  dat  ik  niet  lang  daar  na  de  vlugt  nam 
uit  Macerata,  was  het  zeer  natuurlyk  ,  dat  diePriefter,  en  dus 
ook  yder  een  ,  dagte  dat  ik  daar  over  ten  uiterften  aange- 
daan en  getroffen,  myn  bediening  verlaaten,  en  my,  zoo  dra 
als  my  maar  mogelyk  geweefl  was,  buiten  't  bereik  be- 
geeven  had  van  zoo  yflelyk  een  Vierfchaar.  Maar  de  Prie- 
lter,  kan  men  ligt  begrypen,  wilde  daarvan  niets  bekennen 
tegen  een  Protejtant.  Op  die  wyze  alleen  kan  men  gevoeglyk 
reden  geeven,  dat  hy  zig  zoo  gemaakt  onkundig  hield,  en 
over  zoo  teder  een  fluk  zorgvuldig  mydde  in  gefprek  te  ko- 
men. 

Deeze  gemaakte  onkunde  en  voorbedagte  flilzwygendheid 
van  den  Priefler  geeft  my  een  bewys,  dat  myn  vlugt  uit  Ita- 
lïcn,  niet  om  eenig  fnoodjluk,  gefchied  is,  aan  de  hand,  't  welk 
ik  den  naam  zou  geeven  van  betooging,  indien  het  kwaad  ge- 
bruik, dat  deeze  broddelaar  in  redeneerkunde  van  dat  woord 
maakt ,  my  niet  een  zoort  van  afkeer  'er  tegen  had  doen  op- 
vatten. Want  was  ik  aan  eenig  dergelyk  fluk  fchuldig  ge- 
weeft,  en  daarom  van  Macerata  en  uit  Italiè'n  gevlugt,  hoe? 
Zou  een  perfoon,  die  zoo  wel  bekend  met  my  was,  en  te  Lo- 
retto,  maar  dertien  mylen  van  Macerata,  woonde,  nooit  ge- 
noord  hebben  van  een  fluk,  daar,  volgens  het  zeggen  van  de 
drie  uitmur.tende  Jefuitcn,  in  die  plaats,  en  zelfs  te  Romen,  open- 
]yk  in  de  gezelfchappen  van  gefproken  wierd?  En  zo  hy  het 
gehoord  had,  gelyk  hy  onvermydelyk  het  moefl  gehoord  heb- 
ben, zou  hy  dan  geveinsd,  gehaperd,  zig  met  dubbelzinnig- 
heden en  onwaarheid  beholpen  hebben,  om  myn  misdaad  te 
bedekken  en  te  verzwygen,  daarhy,  nu  in 't  jaar  1750,  ze- 
kerlyk  wifl,  en  moefl  weeten  ,  dat  ik  niet  alleen  het  Heilig 
Katholyk  Geloof  verzaakt  had,  maar  ook  bezig  was  met 'er 
tegen  te  fchry  ven  j  en  daar  hy  goede  reden  teffens  had  om  te 
Nnj  ge- 


284-        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

gelooven,  dat  hy,  door  de  waarheid  te  zeggen,  en  my  en 
myn  werk  in  kleinagting  zou  brengen  ,  en  allen  invloed  en  ge- 
zag beneemen  by  de  Inwooners  van  Groot- Britanme'n ,  die  dat 
werk  toen  voor  een  kragtdaadigen  flag  aanzagen,  die  het  Paus- 
dom wierd  toegebragt.  Wy  nebben  menigvuldige  voorbeel- 
den van  Roomfchen  en  Roomfche  Priefters,  die  hun,  welke 
hen  verlaaten  hadden,  misdaaden  te  lalt  leiden,  daar  ze  on- 
ichuldig  aan  waren:  en  mogelyk  zyn  die  voorbeelden  al  zoo 
menigvuldig,  als 'er  bekeerlingen  zyn  uit  het  Pausdom.  Maar 
ik  daag  onzen  Jefuitsgezinden  Godgeleerden,  en  allezyne  Je- 
fuiten  met  hem  ,  uit,  om  my  een  enkel  voorbeeld  aan  te  too- 
nen  van  een  Roomfchen  of  Roomfchen  Priefter,  die  de  mis- 
daaden ,  waar  aan  een  afvallige  van  hun  Geloof  en  Godsdienft 
fchuldig  was,  verzweegen  of  bewimpeld  heeft. 

VI.  'I'oen  de  Jefuit  Kingsley,  de  voornaamfte  dryver  van 
't  gefchil  tuffchen  zyne  Broederen  en  my,  den  Heer  yJnwld, 
zyn  boeteling,  het  titelblad  voorlas  van  myn  Hijtorie  der  Pau- 
Jen,  waar  op  ik  Hoogleeraar  der  Rhetórica  re  Romen,  en  Raad 
der  Inquijïtic  te  Macerata  genoemd  word,  ontkende  hy  zulks 
niet,  nog  beweerde,  dat  ik  nooit  die.  ampten  bekleed  had, 
maar  verkleinde  ze  alleen ,  met  te  zeggen  ,  dat  het  geen  merk- 
tekenen waren  van  byzondere  eer,  of  die  iemand  een  meer 
dan  gemeenen  rang  en  aanzien  gaven.  De  Heer  Arnold  is  ge- 
reed om  dit  met  zyn  verklaaring  te  beveiligen.  Merkt  hier 
by  aan,  dat  Vader  Kingsley  zig  in  de  weetenlchappen  oeffen- 
de  in  't  zoogenaamd  Ratnemfcb  Collegie  te  Romen,  kort  na  den 
tyd,  zoo  niet  reeds  'er  voor,  dat  ik  Italiën  verliet,  en  dat  hy 
bygevolg  zeer  wel  weeten  kon,  en  weeten  moert,  dat  ik  daar 
iïoogleeraar  geweeit  was  in  de  Rhetórica,  en  Raad  van  de  In- 
quijitie  te  Macerata.  Indien  ik,  derhalven,  nooit  een  van  die 
ampten  bekleed  had,  zou  hy  my  niet  aanftonds  van  die  eerti- 
tels beroofd,  en  daar  uit  gelegenheid  genomen  hebben ,  om 
my ,  by  zyn  boeteling,  dien  hy  gaarne  een  vooroordeel  tegen 
my  wilde  inboezemen,  af  te  fchilderen  als  een  openbaaren  lo- 
genaar  en  bedrieger ?  Bekende  hy,  door  my  in  't  geruft  bezie 
van  die  titels  te  laaten,   en  alleen  te  zeggen,  dat  het  geen 

merk- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  i8j 

merktekens  van  eenige  byzondere  verdienden  waren,  niec 
dilzwygend,  dac  ik  'er  regt  op  had  ,  en  dat  ze,  zoo  als  ze  dan 
..  my  wezendlyk  toekwamen? 
Alle  deeze  bewysredenen ;  (de  laatde  alleen  uitgezonderd) 
drong  ik  al  in  't  jiar  1757  in  myn  antwoord  op  's  mans  eerde 
laderfchrift  aan ,  om  te  toonen ,  dat  ik  behoord  had  tot  de  In- 
quifuie.  En  wat  zegt  hy  'erop'?  Geen  een  enkel  woord,-  en 
zy  blvven  nog,  tot  op  deezen  dagtoe,  niet  alleen  zonder  weder- 
legging, maar  zelfs  zonder  dat  'er  iets  van  gerept  is,  hoewel 
hy  zedert  di^-n  tyd  vei  dileke  boekjes  heeft  uitgegee- 

ven,   in  yder  van  welke  hy  roemt,  dat  hy  alleftukken,  rede' 
.  bewyzen  &c.  die  ik  ooit  tot  myn  verdediging  heb  durven 
voor  den  dag  brengen  ,  volkomen,  onwederfpreekelyk,  op  een  be- 
toogende  wyze  &c.  wederlegd  heeft.     Dog  dat  is  zyn  gewoone 
wyze  van  doen.     Hy  verzwygt  met  voordagt  de  bewyzen  en 
reienen,    die  ik  gebruik  om  de  waarheid  van  myn  zeggen  te 
ftaaven  ,  en  dan  noemt  hy  't  valfchelyk  een  enkel  zeggen  zon- 
der eenig  bewys.     Wat  duidelyker  blyk  kon  hy  geeven  van 
een  lèhandelyke  verkragting  van  alle  eer  en  geweeten ,  en  ver- 
agting  der  waarheid,  die  hy  plegtig  verklaart  alleen  op  't  oog 
gehad  te  hebben,   toen  hy  de  zaak  van  de  Inquifitcurs ,    de* 
Roomfchen  en  Jefuiten  opvatte?  Een  man  van  eenige  eer  en 
opregtheid  ,  die  alleen  de  waarheid  poogt  te  ontdekken,  zal 
altoos,  in  welk  gefchil  't  ook  zy,  of  de  bewyzen  van  zyn  fe- 
genftreever  weerleggen,   of  zo  hy  zulks  niet  doenlyk  vindt , 
voor  derzelver  kragt  en  overtuiging  wyken.     Maar  iets,  dat 
men  niet  beantwoorden  kan  ,    in  een  valfch  ligt  voor  te  del- 
len, of  geheel  te  verzwygen ,  en  dat  in  een  gefchil ,  daar  ie- 
mands eer  en  goedenaam,  dat  is,  alles  wat  hem  lief  endier- 
baar  is,   aan  hangt,   is  het  werk  niet  van  een  b  e  minnaar  der 
waarheid,  maar  dat  van  een  fchurk,  een  eernaam  daar  hy  tegen 
anderen  zoo  mild  meê  is    en  wel  van  den  crgjlcn  der  f  (hurken. 

Maar  fchoon  onze  beminnaar  der  waarheid  zorgvuldig  ge- 

mvd  heeft,   zig  met  de  draksgemelde  redenen  en  bewyzen, 

om  dat  hy  'er  geen  voldoenend  antwoord  op  w:d  te  geeven , 

te  bemoeien,   heeft  hy  egter  durven  waagen  eenige  melding 

N  n  3  te 


286         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

te  doen  van  den  brief,  dien  ik  zeide  van  den  Inquifiteur  Mon- 
tccuculi  ontvangen  te  hebben,  omtrent  zes  maanden  na  myn 
komlt  in  Engeland.  Dat  ik  inderdaad  zuik  een  brief  ontving, 
dat  ik  dien  aan  Lord  Aylmer  vertoonde ,  blykt  onweder- 
fpreekelyk  uit  het  getuigenis  van  mannen  van  ontwyffdbaare 
geloofwaardigheid ,  die  'er  zyn  Edelheid  van  hebben  hooren 
fpreeken,  en  zeggen  dat  hy  dien  gezien  had  (a).  De  Onf- 
maskeraar  vindt  daar  op  goed  dit  volgende  te  zeggen :  de  Heer 
B — r  kan  men  ligt  bcgrypen  dat  wel  inftaat  geiveejl  is,  om  een  brief 
uit  Italiën  te  haten  zien  aan  een  weinig  ergdenkenden  Vrind,  die  de 
taal  niet  kent,  waar  in  dezelve  gefebrecven  is  (Z>).  Antwoord. 
Ik  ontving  dien  brief  en  vertoonde  dien  aan  Lord  Aylmer  zes 
maanden  na  myn  komft  in  EngeLnd,  en  bygevolg  toen  zyn 
Edelheid  my  nog  niet  had  leeren  kennen,  en  niet  gebed  zonder 
ergdenken  was.  Want  het  was  eerft  na  dien  tyd,  dat  hy,  ge- 
]yk  ik  voorheen  gemeld  heb,  onderzoek  liet  doen  in  Italiën, 
naar  myn  gedrag  en  wat  de  oorzaak  geweeft  was  van  myn 
vlugt.  —  Wie  heeft  ook  deezen  man  gezegd ,  dat  Lord  Ayl- 
mer de  taal  niet  kende,  waar  in  die  brief  gefebreeven  wasl  Nie- 
mand zeker:  en  hy  fpreekt  van  iets,  daar  hy  in  't  geheel  niec 
van  weet,  wantallen,  die  Lord  Aylmer  gekend  hebben,  kun- 
nen getuigen ,  dat  hy  't  Italiaanfcb  zoo  goed  kende  als  zyn  ei- 
gen moedertaal ;  en  ik  zal  'er  nog  by voegen,  dat  hy  'tmerke- 
lyk  beter  fchreef  dan  de  gewaande  Kanonnik  van  Macerata. 
Maar  het  diende  onzen  man  tot  zyn  oogmerk,  dat  Lord  Aylmer 
onkundig  moeft  zyn  in  die  taal;  en  daarom  verzekerde  hy 
zulks  rond  uit,  zonder  te  weeten  ,  of  eens  te  willen  weeten, 
of  het  waar  was  of  niet.  Wy  hebben  'er  ons  ook  niet  over  te 
verwonderen  ,  dat  hy  dus  een  zaak  verzekert,  die  hy  niet 
weet  of  ze  wel  eens  waar  is,  dewyl  we  hem  zoo  dikwils  een 
zaak  hebben  hooren  verzekeren ,  die  hy  wel  wift  dat  valfch 
was.  Verdient  hy  derhalven  ook  met  regt  den  naam  niet , 
voor  welken  (om  de  woorden  te  gebruiken  van  den  Heer  Locke, 
tegen  den  eerwaardigen  Ontmaskeraar ,  die  hem  ondernam 

te 
(o)  Reply  tg  a  fcurrilous  libel.  p.  7.       (&)  Full.  Confutat.  p.  12. 


A  R  C  II  I  D  A  L  D     BOÏÏER.  287 

te  ontmaskeren)  niemand  zig  blootjlellen  km  zon -Ier  een  verdor- 
ven ziel  te  bezitten.  Ik  heb  reeds  zoo  veele  voorbeelden  vn 
de  verdo  •  in  ziel,  in  deezen  ongelukkiger!  man,  by- 

ragtj  d  11  hy  zich  ,  bezat  hy  niet  dezelfde  zedigheid,  welke  de 
[eeren,  die  in  openhaare  buizen  zyn  opgevoed,  djor- 
.   ■  :.  /.ou  zich  ergens  te  laaten  zien. 

>cl  bet  klaarblykelyk  bet  belang  wis  van  den  Heer  IS — r,  ver- 
volgt tiy  ,  om  dien  briefte  bevoaaren,  ruim  zoo  zeer  ah  dat  een  ()f- 
ficier  zyn  lajlbrief  bewaart,  of  een  reiz'ger  zyn  brieven  van  voor- 
febryving,  bekent  by  egt  er,  dat  hy  dien  niet  toonen  kan  (a).  Ant- 
woord: zommigen  zullen  mifl'chien  van  gedagten  zyn;  en 
zy  begrypen  't  Huk  zeker  nieckwalyk;  dat  myn  bekentenis, 
dat  ik  dien  niet  kan  toonen  ,een  bewys  is  van  dcszJfsegthcid. 
Want  was  dezelve  verdigt  en  valfch  geweelr.,  wat  zou  my  be- 
letten om  den  fmeeder  van  dien  valfchen  brief  of  iemand  an- 
ders op  te  maaken,  dat  hy  een  anderen  van  dien  inhoud  voor 
my  fchreef?  Maar  zonder  daar  op  te  Haan,  nooit  had  ik  my 
kunnen  verbeelden,  dat  of  de  Jtïuiten,  of  de  bedienden  zel- 
ven  der  Inquifitie,  tot  zoo  groot  een  onbefchaamdheid  zouden 
komen,  dat  zy  lochenen  zouden,  dat  ik  behoord  had  tot  do 
Inquifitie;  inzonderheid,  daar  het  verhaal,  dat  ik  van  myn 
wedervaaren  gedaan  had,  en  waar  uit  bleek  dat  ik  een  lid  dier 
Vierfchaar  geweefl:  was,  van  allen,  die  my  in  Italien  gekend 
hadden,  beveftigd,  en  door  geen  Roomfchen,  geen  I'riefler 
of  Jefuit  ooit  betwiil  was  of  tegengefproken.  Veel  minder 
dagt  ik,  dat  zy  ooit  een  Protcjlantfcben  Godgeleerde,  die  de 
zaak  voor  hun  opvatte,  zouden  hebben  kunnen  vinden,-  al 
zogtcii  ze  alle  vier  de  hoeken  der  waereld  door:  en  het  komt  my 
rog,  moe  ik  bekennen,  voor  als  een  droom.  Geen  won- 
der derhalven,  dat  ik,  niet  met  de  uiterfte  zorgvuldigheid  , 
centum  clavibus,  agter  honderd  floten  en  grendels,  een  brief 
bewaard  heb,  die  alleen  dienen  kon  om  iets  te  bevvyzen,  dat 
geen  menfeh  ontkende,  en  dat  ik  niet  kon  denken,  dat  ooit 
eemg  menfeh  ontkend  zou  hebben. 

Maar 
(j)  Complete  Detcdion.  p.  71. 


283         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Maar  dat  deeze  man  zig  met  het  verlies  van  den  brief  van 
den  Inquifiteur  vry  kittcle;  ik  laat  liet  aan  't  onzydig  oordeel 
van  yder  verftandig  menfch,  of  de  verfcheiden  bewyzen,  dis 
ik  bybreng  om  aan  te  toonen,  dat  ik  behoord  heb  tot  de  In- 
qidfitk ,  ja  zelfs ,  of  yder  van  die  bewyzen  op  zig  zelf  en  afzon- 
derlyk  niet  gewig-ig  genoeg  en  meer  dan  gewigtig  genoeg 
zyn  om  alle  getuigfchrïftèn  op  te  weegen,  die  menby  een  ge- 
haald heeft,  en  nog  in  't  vervolg  uit  dien  zelfden  hoek  zou 
mogen  byeenhaalen.  om  het  tegendeel,  en  dat  ik  geen  lid 
dier  Vierfchaar  ooit  geweefl:  ben,  aan  te  wyzen.  Ik  zeg, 
met  voordagt .  by  één  gebaald  of  nog  in  't  vervolg  by  één  te  boa- 
lent  uit  dien  zelfden  boek  f  want  wie  zyn 't,  die  getuigfchriften 
geeven,  dat  ik  nooit  Raad  geweefl;  ben  van  de  Inquifitie;  en 
dat  derhalven  alle  de  aanttootelyke  voorbeelden  van  wreed- 
heid en  onregt vaardigheid, daar  ik  de  bedienden  van  datG  erigts- 
hof  meê  betigt  heb  ,  enkele  verdigtfels  zyn  ?  Wie  anders  dan 
de  bedienden  van  dat  Gerigtshof  zelven?  En  kan  iemand,  die 
ooit  van  de  Inquifitie  gehoord  of  geleezen  heeft,  gelooven, 
dat  zy  zig  aan  die  betigting,  ze  mogt  zoo  waar  zyn,  als  ze 
wilde,  fchuldig  bekennen  zouden?  dat  zy  zwaarigheid  zou- 
den maaken  om  ze  ron  Juit  te  lochenen ,  en  hun  lochening  met 
duizend  valfche  getuigfchrifttn ,  en  duizend  valfche  eeden  te 
bekragtigen?  Men  gelieve  hier  aan  te  merken,  dat  hetgefchil 
tuflchen  hen  en  my  niet  is,  of  de  brieven  aan  Sbeldon  egt  of 
valfch  zyn ,  of  ik  een  opregt  Protejlant ,  of  een  vermomde  lioom- 
febe  zendeling  ben  ,•  maar,  of  zy  fchuldig  zyn  of  onfchuldigaan 
de  gruwelyke  wreedheden,  daar  ik  hen,  als  ooggetuige  van 
dezelven ,  meê  betigt  heb.  Zy  zeggen  dat  ze  onfchuldig  zyn  ; 
maar  gaat  dan  hun  zeggen  in  hun  eigen  zaak  door  voor  een 
getuigenis,  dat  het  ganfebe  gefchil  bef  ijl?  Moeten  we  hen  daar 
op  alleen  ,  zonder  eenig  ander  bewys  van  hun  onfchuld  te 
hebben,  en  in  wederwil  van  de  overtuigendfte  blyken  dat  ze 
fchuldig  zyn  ,  vryfpreeken  ?  . —  Waarlyk  iemand  moet  de 
heginfels  van  het  Pausdom  weinig  kennen  ,  die  niet  weet,  dat 
zelfs  de  braaffte  mannen  onder  de  Roomfchen,  mannen  in  al- 
le andere  opzigten  van  een  onberispelyk  gedrag  en  volkomen 

ëe* 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  \V  E  R.  2S9 

geloofwaardigheid,  geen  zwaarigheid  zullen  maaken  om  din- 
gen, die  zelfs  waereldkundig  zyn,  (elochenen,  en  valfche- 
den,  niec  minder  waereldkundig,  door  hun  getuigenis  te  ffcaa- 
ven  ,  wanneer  de  eer  en  't  belang  van  hun  Kerk  zulks  van  hun 
vereifchr.  (').     Hier  van  was  hun  Protcjlantfchc  voorfpraak, 

naar 


(*)  Een  7.eer  aanmerkelyk  voorbeeld  zien  wy  daar  vnn  in  Jen  beroem- 
den, en  by  veelen  zoo  hoog  geagten  Boffuet,  Biffchop  van  Meaux.  Die 
Kerkvoogd  zegt  in  zyn  harderiyken  brief  aan  de  nieuwbekeerden  van  zyn 
ftigt,  dat  niemand  van  bun  eenig  leed  gedaan  is, nog  in  zyn  perjoon,  nog  in  zyn 
goederen:  't  is  'er  zoo  ver  van  daan,  zegt  hy,  dat  'er  geweldenaaryen  aan  u 
zouden  gepleegd  zyn ,  dat  gy  ze  zelfs  niet  eens  hebt  booren  noemen :  andere 
Bijjcboppen  boor  ik  bet  zelfde  getuigen:  maar  wat  u  aangaat,  myne  Broeders, 
ik  zeg  u  niets ,  dan  't  geen  gy  zoo  wel  als  ik  zeggen  kunt,  gy  zyl  in  vrede  tot 
ons  wedergekeerd,  gelyk  gy  zelven  weet  (Bijfcbop  of  Meaux  Pa/loral  Letter  p. 
3,  4,  Londen  1686;.  Nu  was  het  waereldkundig,  dat  de  Protejhnten  van 
Meaux  niet  wederkeerden  voor  dat  de  Dragonders,  de  zendelingen  van  Lo- 
»'.'.'.;, v  XIV,  zig  reeds  voor  de  poorten  der  lhd  vertoonende,  gereed  (ion- 
den om  in  te  trekken,  en  dat  zy  derhalven  niet  in  vrede  waren  wederge- 
keerd, maar  door  fchrik  en  de  gedreigde  geweldenaary  daartoe  gedwon- 
gen waren,  en  daarom  oordeelde  de  Heer  Ihy'.e ,  die  toen  la  Republique 
des  L".:r;s  fchreef,  dat  de  Biiïchop  in  een  volgende  uitgaaf  van  dien  brief, 
die  plaats  'er  uit  zou  laaten.  Il  eft  apparent,  zegt  hy,  que  M.  de  Mea  t 
retrancbera  l'endroit  ci-dejjus  marqué  {Nouvelle  de  la  Republique  des  Lettres 
Juin.  1686.  p.  736).  Maar  in  plaats  van  zulks  te  doen  bekragtigde  de  Uis- 
fchop  van  Meaux  zyn  voorgaande  zeggen,    in   een  brief  van  den  13  Mey 

met  een  plegtige  betuiging,   als  in  de  tegenwoordigheid  van  God ,  dié 
de  refter  is  van  leevenden  en  dooden ,  da!  by  niets  daar  in  dan  waarheid  gefpro- 

.  (Reply  to  the  defence  of  the  Expofition  of  tbe  Doürine  of  the  C 
Engeland  p.  181).  Indien  nu  een  man  ,  als  die  Ki-rkvoogd,  van  die  agtbaar- 
heid,  die  geleerdheid,  van  die  bekende  deugd  en  vroomheid  zelfs,,  in  alle 
andere  opzigten,  zig  niet  ontzien  heeft  om  ter  verdediging  van  de  eer  zy- 
ner  Kerk  en  tot  andere  godvrugtige  einden,  dus  van  het  regte  pad  aftewy- 
ken,  en,  als  in  de  tegenwoordigheid  van  den  God  der  waarheid,  twee 
zulke  openbaare  onwaarheden  (taande  te  houden  ,  a'.sdeeze,  dat  de  Pro- 
tejlanten  van  zyn  Itigt  zelfs  geen  geweldenaaryen  badden  booren  noemen,  maar 
in  vrede  wedergekeerd  waren,  welk  een  Roonifchgczinde  is  'er  dan,  hoe 
eerlyk  ook  en  onberispelyk  in  alle  andere  gevallen,  op  wiens  getuigenis 
■wy  eenigen  flaat  kunnen  maaken ,  zoo  dra  het  de  eer  of  het  belang  van  de 
Heilige  Moe-der  de  Kerk  raakt?  Zeker  zyn  't  de  Jefuiten  niet,  nog  Inqui~ 
Jiteurs  ,  nog  Roomfcbgezinde  Toneeldanfters  ,  lyfknegts,  of  zoopjetap- 
'pert. 

Oo 


290         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

naar 't  fchynt,  zelf  niet  onkundig;  en  verklaarde  daarom,  al 
aanftonds  op  de  eerfte  bladzyde  van  zyn  eerfte  boekje ,  dat 
hy  niet  van  meening  wat  t  om  blindelings  geloof  te  /laan ,  aan  iets 
dat  uit  dien  boek  ,  der  Roomfchgezinden  naamelyk  ,  voortkwam. 
Maar  deeze  zyne  verklaaring  wel  haaft  vergeetende ,  gaf  by 
zedert ,  gelyk  we  gezien  hebben  ,  blindelings  geloof  aan  alles 
wat  'er  kwam  uit  dien  boek  ;  van  eiken  Roomfchen  Priefter, 
Monnik,  en  Jefuit,  en  zelfs  van  eiken  geringen  en  veragten 
Roomfchen  taphouder  of  lyfknegt.  Maar  niets,  egter,  oordeel- 
de hy  een  blind  en  volkomen  geloof  waardiger,  dan  't  geen  van 
de  Inquifiteurs  kwam,  en  van  kanzeliers,  geheimfchryvers, 
NotariJJen  &c.  van  de  Inquifitie.  A\  wat  die  zeggen  is  een  be- 
toogde waarheid  ;  al  wat  dje  lochenen,  is  betoogd  valfch  te  zyn. 
Dus  zegt  hy  onder  anderen  in  zyn  laatfte  lafterfchrift  (a),  de 
eerfte  bedienaars  van  de  Inquifitie  betuigen  plegtig,  dat  B — r  nooit 
het  ampt  van  Raad  bekleed  beeft ;  het  is,  bygevolg  ,  een  betoogde 
waakheid,  dat  die  naam  hem  niet  toekomt.  En  op  een  andere 
plaats  {li).  Door  het  getuigfebrift  van  Zabberoni  wordt  betoogd, 
dat  B — rs  vertelling  van  de  Inquifitie  valjeh  is,  en  dat  nog  meer  is, 
(zeker  vry  wat  meer)  dat  ze  onmogelyk  ivaar  kan  zyn.  Dus  ook 
elders  (c).  P.  Afcenziarii  verklaart ,  dat  B — r  nooit  zyn  neus  in 
de  Inquifitie  geftoken  heeft.  Het  is  derhalven  een  betoogde  waar- 
heid, dat  hy  met  verdigtfelen  omgaat,  en  de  valfchheid  van  zyn 
bloedige  Inquifitie  vertelling  is  betoogd.  Van  dien  aart  zyn 
de  betoogingen  van  den  man ,  die  niet  blindelings  geloof  wilflaan 
aan  iets  dat  uit  dien  hoek  komt  (*).     En  door  betoogingen  van 

dien 

(a)  p.  (52.         (b)  p.  67.         (f)  p.   70. 

{*)  Ik  wilde  gaarne  wel  eens  weeren,  welk  denkbeeld  zig  deeze  man  in 
zyn  wanredeneerkundige  harflens  vormt  van  het  woord  betooging.  Hy  is, 
(wie  zou 't  gedagt  hebben!)  een  Doüor  der  Heilige  Godgeleerdheid;  en  wiet 
nog  niet,  gelyk  blykbaar  is,  wat  dat  woord  eigenlyk  in  heeft.  —  Dien 
eernaam  van  Doiïor ,  heeft  hy ,  om  zulks  in  't  voorbygaan  aan  te  merken  ,  eerll 
aanvaard  na  dat  ons  gefchil  reeds  een  begin  had  genomen;  en,  't  geen 
aanmerkelyk  is,  denkende  dat  'er  alle  getrouwe  Ondtrdaanen  van  zyn  Ma- 
jefteit  ten  hoogden  aangelegen  was  ,  dat  zy  dit  witten,  heeft  hy  mlks  in 
4e  openbaars  nieuwspapieren  laaten  zetten,  niet  met  de  gewoone  fpreck- 

ma- 


ARCIIIBALD     E  O  W  E  R.  :;r 

dien  aart, kunnen  allerhande  bloedige  vertellingen  t  door  wien  ook 
verhaald,  ligtelyk  betoogd  v/orden  valfcli  te  zyn,  en  hec 
voor  een  betoogde  waarheid  doorgaan,  dat  de  Inquifitie,  de 
allerz.igtite  en  goedertierenfte  Regibank  is,  die  'er  op  den 
aardbodem  gevonden  wordt.  —  Daar  is  eens  een  tyd  ge- 
weeft,  eerwaarde  Heer,  dat  dergelyke  getuigfchriften  van 
Romen,  ten  voordeele  van  een  Vierfchaar,  die  zoo  veel  Prote- 
ftantfcb  bloed  geftort  heeft,  en  opgeregt  wierd  met  oogmerk 
om  het  te  ftortcn,  in  dit  Protejtantfcb  Koninkryk  openlykdoor 
beuls  handen  verbrand  zouden  zyn  geworden  :  dat  het  uw 
Roomfchgezinden  grooten  Vrind  en  zyne  Jefuiten  duur  zou 
te  liaan  gekomen  hebben,  dat  zy  ze  in  't  Ryk  hadden  inge- 
bragt:   en  dat  gy,   een  Protejlantfcb  Godgeleerde,   die  u  tot 

een 


manier,  de  eerwaardige  Heer  D— g — s  betft  den  eernaam  van  Doctor  in  dt 
Godgeleerdheid  aanvaard  oj>  de  Univerfiteit :  maar  op  deeze  wyze :  de  Univerfi~ 
teit  beeft  den  eerwcardigen  Heer].  D — g — s  vereerd  met  den  eernaam  van  Doc- 
tor in  de  Godg:iicr<1beid :  om,  naamclyk,  de  eenvoudigen  en  onkundigen 
te  doen  geloovcn,  dat  de  Univerfiteit  hem  die  eer  gedaan  en  met  dien  ti- 
tel begiftigd  had,  uit  aanmerking  van  zyn  buitengemeene  verdienden  in  't 
ontmaskeren  van  den  vermomden  Jefuit,  en  't  redden  van  den  Protejlantfcben 
Godsdienfl  uit  den  jammerlyken  ondergang,  die  denzelvcn  dreigde.  DiC 
gel oo ven  'er  nog  tot  op  dcezen  dag  negen  van  de  tien  in  dit  Koninkryk;  en 
merken  hem  daarom  aan  als  bun  vcrlofler,  als  den  kaakelenden  Gans ,  die 

'  het  kapitool  behouden  heeft.  Dus  heeft  men  ook  in  een  van  onze 

Maindfchriften  gelieven  te  zetten  ,  dat,  zo  'er  maar  tien  zulke  Geeftelyken 
ais  J.  D— g— s  in  Engeland  waren,  'er  geen  een  enkele Roomfcbgezinde,  in 
een  zeer  korten  tyd,  meer  zyn  zou  in  de  ganfche  natie,  die  niet  bekeerd 
wierd  :  het  welk  (zo  het  anders  niet  uit  fpotterny  is)  niemand  dan  J. 
D—g — s  zelf  gezegd  kan  hebben.  Hy  heeft  nog  nooit  in  zyn  ganfche  lee- 
ven  een  enkelen  Roomfchgezinden  bekeerd ;  want  anders  zouden  wy  'er 
zekerlyk  in  't  beloop  van  dit  gefchil  wel  degelyk  van  gehoord  hebben.  En 
wat  man ,  dan  van  zyn  ftoutheid  en  onbefchaamde  vermetelheid ,  zou  zig 
egter  durven  beroemen  ,  dat  tien  Protejlavtfcbe  Geeftelyken  van  zyn  be- 
kwaamheid, geleerdheid,  en  yver,  in  een  zeer  korten  tyd,  alle  Roomfch- 
gezinden in  de  Britfcbe  Heerfchappyen  van  zyn  Majefteit  zouden  hekeeren  1 
Door  zulke  laage  konftjes  en  doortrapte  ftreeken  heeft  deeze  man  zig  by 
de  onkundige  menigte  weeten  te  doen  doorgaan  voor  een  voorvegter  van 
den  Prttejlontfcben  Godsdienft,  terwyl  hy  onder  de  banieren  ftreed  van  het 
Pausdom. 

00  2 


aoe        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

een  voorfpraak  van  de  bedienaars  van  zulk  een  Vierfchaar 
opwierpt,  hun  zaak  mee  al  den  yver  van  den  bygeloovigiten 
Roomfchgezinden  bepleiue,  hun  getuigeniffen  tot  hun  eigen 
voordeel  ,  als  volkomen  betoogingen  ter  wederlegging  van  de 
onmenfchelykheden,  hun  te  lalt  gelegd  ,  aannaamt,  en  ande- 
ren hun  gezond  verftand  wilde  doen  verzaaken  om  ze  aan  te 
heemen;  en  dus,  zoo  veel  eenigzins  in  uw  vermogen  was,  de 
Itiquijitie  van  alle  kladden  en  fmetten  reinigde;  daar  was,  zeg 
ik,  eens  een  tyd ,  dat  menu,  een  Protefiantfchen  Godgeleer- 
de, om  een  gedrag,  uw  ampt  zoo  onwaardig,  het  Koorkleed 
uitgewogen,  en  dus  van  't  agtbaar  gewaad,  dat  u  tot  een 
eerwaardig  man  maakt,  beroofd,  met  fchande  tot  dien  laagen 
en  veragtelyken  ltaat  weder  zou  vernederd  hebben,  waar  uit 
het  zelve  u  verheven  heeft. 

Twee  getuigfehriften,  de  eenigfre  van  de  nog  overige  vyf, 
die  eenige  opmerking  verdienen ,  ftaan  my  nog  te  beantwoor- 
den: het  een,  dat  de  bedienaars  der  Inquifitie  hebben  doen 
verleenen  door  Signor  Confiantini  van  Fermo,  waar  in  dezelve 
verklaart,  dat  'er  nooit  ee'ne  Juffrouw  van  zyne  familie  ge- 
trouwd geweeft  is  aan  Graaf  Fincenzo,  nog  aan  eenigen  ande- 
ren Graaf  della  Torre  van  Macerata:  het  ander  is  een  getuig- 
fchrift  van  Signor  Cotohni,  Notaris  van  de  ftad  Macerata ,  die 
verklaart,  dat  hy,  na  alles  zeer  naauwkeurig  onderzogt  en 
nagezicn  te  hebben ,  den  naam  van  den  Graaf  Fincenzo  della 
Torre  niet  heeft  kunnen  vinden  op  eenigen  van  de  naamlyften 
van  de  Burgers  van  die  ftad  (*).     Dewyl  yder  ,   die  eenig 

ver- 

(*)  Van  de  drie  andere  getuigfehriften  is  het  eerfle  een  brief  van  zeko- 
ren  Carlo  Cojla  van  Macerata  aan  zyu  Vrind ,  die  hem  verzogt  had  om  et!i 
getuigfehrift  over  den  Graaf  della  Torre;  en  in  dien  brief  verhaalt  hyzyncn 
Vrind,  wat  de  Notaris  (Cotoloni)  tegen  hem  gezegd  had;  't  welk  in  alleop- 
zigten  net  het  zelfde  is,  als  het  geen  de  Notaris  zelf  verklaart  iu  zyn  ge- 
tuigfehrift, dat  hy,  naamelyk  ,alles  met  de  uiterfte  naamvkeurigkeid  nagezogt 
hebbende  &c.  Alles  wat  Cofta  uit  zig  zelven  en  eigen  weeren  zegt,  is,  dat 
Graaf  fincenzo  niet  afkomilig  was  van  de  familie,  die  tegenwoordig  te  Mar 
cerata  haar  verblyf  heeft,  waar  meê  hy  de  familie  meent  van  Gian  Luigi 
itlla  Torre;  't  welk  ook  inderdaad  zoo  is,  gelyk  ik  voorheen  reeds  gezegd 

heb.. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  233 

Turfland  heeft ,  ligtelyk  beerypt,  dat  het  my  te  eenemaal  on- 
mogelyk  is,   om,  ten  miniten  op  een  betoogendc  vtyzc ,  dat  is, 


heb.  Het  tweede  geluigfchrift  is  dat  van  Ahtonius  Henricus  Martelli, 

■  :,  dit Signor  Conftantini  zyqbeëedig' 

ie  verklaaring  voor  hem  afg  t,    't  welk  ook  mifixhieri  wel  waar 

zal  zyn.    Het  derde  getuigfchrift  komt  van  den  allerierwadrdigftm 

Alexander  Ilorgia,  Aartsbiffcbop  en  Prins  van  Fermo  ,  is  door  zyn  Vicaris 
Generaal,  en  kanzelier  getekend,  en  bezegeld  met  het  Aarisbifféhoplyk 
zegel.  En  wat  getuigt  zyne  genade  met  zoo  veel  plëgtigheids  enplegtigen 
toellel?  Gewiffelyk  iets,  zou  men  denken,  dat  bet  ganfcbe  gefcbii  bejlijfeti 
zal,   dat  de  vergiftige  pen  den  Jejuitifcben  H  r  uit  de  band  zal 

doen  vallen,  en  de  ligtgeloovigbei.i  vap  laage  en  bekro  .pen  geejien,  'die  nog  al 
niet  aflaaten  ten  zynen  voord,  i,  den.  mond jloppeii,  Klaar  Parturi- 

tint  Montes.  Zyn  sre~    Je  ts,  't  wek  hy  kon  denken,  dat  ik 

der  moeite  waardig  agten  zou  om  te  betwiften  ofte  ontkennen:  Ily  ver- 
klaartal  man  is,  dien  hy  zegt  te  zyn, 
naamelyk  een  gewettigd  Notaris  te  F:rmo:  iets  dat  ik  zoo  weinig  betwift 
zou  hebben,  al  had  de  Aartsbiffcbop  zig  de  moeite  gefpaird  van  het  op 
zoo  p'egtig  een  wyze  te  bekra^rig^n ,  als  ik  Cótoloni  z/n  Notaris-ampt  re 
1  betwift,  hoewel  zulks  niet  bekra^tizd  wordt  door  den  BÜTchop 
van  die  plaats,  nog  door  zyn  kanzeüer  en  Vicaris,  nog  ii  't  geheel  door 
cenig  ander  menfeb.  Maar  de  bedierden  der  Inquijitie  wilden,  naar  't 
fchynt,  de  lylï  van  hun  getuigfehriftfehryvers  vergrooten  en  op'.Ieren  met 
den  naam  van  een  Aartsbiffchop;  en  't  is  waarlyk  jammer,  dat  zy  zynege- 
nade  niet  iets  van  meer  gewikt  hebben  kunnen  doen  verklaaren,  dan  dat- 
een Notaris  is.  Indien  de  verklaaring  dat  Martelli  een  A'otnris 

is,  een  noodzaakelyk  vereifebte  is,  gclyk  hun  voorfpraak  zegt,  dat  het  is 
(a)  om  de  geloof  waar.  yn  getuigenis  te  flaaven;  dan  ontbreekt 'er 

een  noodzaakelyk  vereifebte,  tot  ftaaving  van  de  geloofwaardigheid  van  Co- 
toloni's  getuigenis,  dewyl  'er  geen  verklaaring  is  te  vinden  van  een  eenig 
menfeh,   dat  hy  de  man  is  ,  dien  hy  zegt  te  zyn,  naamelyk  een  gewettigd 

Notaris.    Let  hier  eens  ondertuffchen  op  de  doortraptheid  van  onzen 

Ontmaskeraar ,  daar  hy  van  de  verklaaring  van  den  Aartsbiffcbop  fpreekt, 
zegt  hy  onder  anderen,  op  dat  bet  getuigenis  van  Conftantmi  in  Engeland 
zou  komen,  met  all:  r.oodzaakelyke  vereijebten  tot  ftaaving  van  deszelfs  geloof- 
waardigheid voorzien,  beef'.  m  bet  getuigfchrift  van  Martelli  ook 
zorg  gedraagtn  om  deszelfs  getuigenis  door  de  verUaaring  vanden  Aartibifjcbop 
van  I'ermo  te  doen  bekrngtigen  (b).  Wie  zou  uit  die  woorden  niet  beflui- 
ten,  dat  de  AartsbilTchop  ook  verklaard  had,  zoo  wel  als  Kapitein  Con- 
ftantini,   dat  geene  Juffrouw  van  die  familie  ooit  met  een  Graaf  dtlla  lorre 

van 
■    Complete  Dttection.  p.  83.        (/<)  Ibidem,  p.  Si,  83, 
Oo  3 


29+         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

gelyk  onze  Godgeleerde  het  hebben  wil,  met  uitdrukkelykc 
getuigfchriften  en  verklaaringen,  te  bewyzen ,  dat  de  Graaf, 
myn  Vrind,  met  eene  Juffrouw  Cenjlantini getrouwd,  ofzJfs, 
dat  'er  ooit  zulk  een  man  als  de  Graaf  della  Torre  op  de  wae- 
reld  geweeft  is,  zal  ik  dergelyke  betoogingen  voor  onzen  be- 
tooger  moeien  overlaaten,  en  my  vergenoegen  met  de  volgen- 
de aanmerkingen,  of  redeneeringen ,  zo  gy  wilt,  om  deezetwee 
betougende  getuigfchriften  te  beantwoorden. 

I.  Voor  eerft  dan :  het  verhaal,  dat  ik  van  my  zelven,  en 
van  de  beweegredenen  myner  vlugt ,  deed,  toen  ik  eerft  in  die 
Koninkryk  kwam,  nu  over  omtrent  vier-en-dertig  jaaren,  en 
't  welk  het  zelfde  verhaal  is ,  als  't  geen  ik  in  't  jaar  1757  heb 
in  't  ligt  gegeeven,  wierd  omtrent  een  jaar  na  myn  vertrek 
uit  Italiën  ten  vollen  waaragtig  bevonden  ;  gelyk  ik  voorheen 
(a)  getoond  heb.  Het  was  derhalven  toen  waar,  dat  'er 
zulk  een  man  als  de  Graaf  della  Torre  was  geweeft,  dat  hy  ee- 
ne Juffrouw  uit  de  familie  der  Conjlantini's  ten  huwelyk  gehad 
hadde,  en  door  de  Inquifitie  in  hegtenis  was  genomen.  Want 
ongetwyffeld  was  het  droevig  lot  van  dien  ongelukkigen  man 
het  voornaamfte  ftuk,  daar  Lord  Aylmer  in  Italiën  naar  vernee- 
men  deed,  eer  zyn  Edelheid  my  in  zyn  huis  nam,  en  met  zyn 
vertrouwen  vereerde:  eene  eer,  daar  ik  nu  geen  gelegenheid 
zou  hebben  om  op  te  roemen ,  indien  de  Graaf  della  Torre  ner- 
gens  anders  te  vinden  geweeji  zvare ,  dan  in  myn  vertelling. 

II.  Ik  heb  dikwils  de  onmenfehelyke  mishandeling  en  moord 
van  dien  Edelman,  met  al  de  omftandigheden ,  die  men 'er  van 
in  druk  gezien  heeft,  verhaald  in  't  byzyn  en  ten  aanhooren 
van  Roomfchgezinden ,  en  Roomfchgezinden  ruim  zoo  yve- 
rig  als  de  Heer  Hcnry  Bedingfeld  zelf,  ten  einde  hun ,  weinig 

dtn- 

(a)  Zie  boven  bladzyde  (278). 
van  Macerata  getrouwd  geweeft  was?  Dit  fchynt  zekerlyk  in  den  eerften 
epllag  de  meening  van  die  woorden  te  zyn ;  en  was  ook,  ongetwyffeld  het 
geen  die  opregte  man  zyn  onoplettende  en  ongeleerde  Leezcrs  wilde  do^n 
gelooven:  daarom  heeft  hy  ook  alle  de  andere  getuigfchriften  in  onze  taal 
overgezet,  maar  dat  van  den  Aartsbiffchop  in  't  oorfpronkelyk  Latyngvtii- 
»en,  een  taal  die  wel  asm  negen  van  de  tien  in  onze  natie  onbekend  is. 


ARCHIBALD     BOWER. 


ïJ>5 


denkende,  wat  'er  binnen  die  verfoeielyke  muuren  omgaat 
beier  te  onderrigten,  en  hun  't  vooroordeel  en  verkeerd  denk 
beeld  van  de  goedertierenheid  van  de  Roomfcbe  lnquifitic  tè  be 
neemen  (a).  En  heeft  dan  nooit  iemand  van  die  goede  Ka 
tholyken  by  hun  Priefters,  heeft  nooit  iemand  van  hun  Prfe 
fters  by  hun  Vrinden  in  Itaüèn  en  by  hun  Overften  te  Romen 
daar  ze  beftendig  briefwiffding  meé  houden,  navraag  en  on 
derzoek  gedaan,  of  zoo  aanftootelyk  en  gruwzaam  een  ftuk 
van  wreedheid  en  onregtvaardigheid  ,  daar  hun  Heilige  Inqui- 
fitie  meé  beklad  wierd,  waar  was  of  niet?  Of  deeden  zv  dat 
onderzoek,  en  bevonden  ze  dat  het  alles  maar  een  enkel  ver- 
digtfel  en  zuivere  logentaal  was,  dog  hielden  zulks  ftil  en  voor 
zig  zelven ,  en  lieten  my  ongertoord ,  dertig  jaaren  agter  een .  hec 
Volk  een  vooroordeel  tegen  de  Kerk,  die  zulke  onmeniehe- 
lykheden  niet  alleen  handhaaft,  maar  zelfs  een  Heilig  werk 
noemt,  inboezemen,  daar  het  telken  uur  in  hun  magt  was , 
my  befchaamd  te  doen  ftaan,  en  hun  Kerk  van  die  lafterfmec 
te  zuiveren?  Welk  van  deeze  twee  voordellen  het  onwaar- 
fchynlykfte  is,  zal  ik  niet  op  my  neemen  tebefliffèn,  maar  ik 
durf  my  wel  verftouten  te  zeggen,  dat  het  een  zoo  wel  als 
het  ander  aan  menfehen  van  verftand  en  kennis  oneindig  on- 
waarfchynlyker  zal  voorkomen  ,  dan  dat  een  Notaris  ,  en 
Hoofdman  van  's  Paufen  Krygsvolk,  onder 't  bereik  der  In- 
qiijitie,  zig  door  die  Vierfchaar,  die  in  dwinglandy  en  wreed- 
heid geen  wedergaii  heeft,  en  op  regt  nog  waarheid  ziet, 
heeft  laacen  overhaakn,  om  een  onwaarheid  met  zyn  getuige- 
nis te  bekragtigen.  Met  één  woord,  indien  'er  nooit  zulk 
een  man  a's  de  Graaf  J'iiccnzo  della  Torre  op  de  waereld  ge- 
weeft  was,  zou  een  vertelling,  wier  valfchheid  zoo  gemak- 
te ontdekken  was,  en  die  zoo  zeer  tot  nadeel  llrekte 
van  de  eer  en  goeden  naam  van  de  Heilige  Katholyke  Kerk, 
ontdekt  en  voor  valfch  uitgemaakt  zyn  geworden ,  zoo  dra  ze 
by  de  Roomfchen  bekend,  dat  is,  byna  zoo  dra  ze  verteld 
wierd.     Had  men,  by  voorbeeld,  openlyk  in  de  gezelfchap- 

pen 
(«)  Zie  boven  bladzyue  (::?.)• 


296         VERDEEDIGÏNG  van  den  Heer 

pen  verteld  ,  dat  de  beroemde  J.  D — gl — s  voorheen  een 
beurzefnyder  was  geweeft,  had  men  de  perfoonen  genoemd, 
dien,  men  zeide,  dat  hy  de  zakken  gerold  hadde,  en  was 
die  vertelling  een  half  dertig  jaaren  lang  nooit  tegengefproken 
geworden,  nog  van  hem  zelven ,nogvanzynallerbefteen yve- 
rigfte  Vrinden,  fchoon  ze  in  hun  byzyn  ,  en  daar  ze  het  hoor- 
den meermaalen  verteld  wierd,  wie  zou  eenig  agt  flaan  op 
verklaaringen  en  getuigeniiTen ,  die  hy  naderhand  mogt  by 
één  zien  te  krygen,  om  zig  van  dat  verwyt  te  zuiveren?  De 
toepasfing  is  'er  ligt  op  te  maaken. 

De  voorfpraak  der  Inquifitie  fchynt  de  kragt  van  deezerede- 
neering  reeds  bemerkt,  en  voorzien  te  hebben  ,  en  zegt  daar- 
om (a)  ,  dat  ik  myn  Italiaanfcbe  vertelling  zoo  lange  jaaren  ag« 
ter  een  voor  de  Roomfchen  verborgen  hield ,  en  voorzigtig 
genoeg  was  om  ze  niet  te  waagen  buiten  den  naauwcn  hing  van  myn 
goede  en  weinig  ergdenkende  Grinden.  Maar  ik  heb  reeds  aange- 
toond ,  dat  myn  Italiaanfcbe  vertelling  byna  zoo  vroeg  bekend 
geweeft  is  by  Roomfchen  als  by  Proteflanten  (b).  Daarenbo- 
ven fpreekt  hy,  't  geen  hy  op  die  plaats  zegt,  op  verfcheiden 
andere plaatzen  rond  uit  tegen,  en  maakt  zig  zelven,  volgens 
zyn  gewoonte ,  tot  een  logenaar.  Dus  zegt  hy ,  by  voorbeeld  (c) , 
dat  ik  den  grondflag  van  myn  roem  en  welvaart  in  Engeland  op  myn 
Italiaan fche  vertelling  gebouwd  heb :  en  wederom  (d) ,  dat  ikniets 
-anders  bad  om  van  te  letven:  en  elders  (e),  dat  die  vertelling  my 
zoo  veel  aanziens  gegeeven  beeft ,  dat  ik  op  't  goed  geloof  van  dezel- 
ve ,  byna  dertig  jaaren  agtcr  een ,  niet  alleen  gegetten  en  gedronken , 
maar  ook  rykelyk  en  overdaadig  geleefd  heb ,  en  myn  beurs  gevuld,  de 
iJeaumont  van  de  ryken,  en  de  gunjlehng  van  defeboone:  en  der- 
gelyke  laffe  en  ongcrymde  praatjesmeer,  enkel  gefchikt  om 
zyn  boek  dikker  te  maaken,  en  in  prys  te  doen  ryzen.  Maar 
hoe  zal  hy  dit  alles  kunnen  daar  mee  overeenbrengen  ,  dat  ik 
•myn  vertelling  voor  de  Roomfchen  zorgvuldig  verborgen 
hield?  Kon  ik  dertig  jaaren  agter  een  eeten  en  drinken  &c.  op 

het 

(«)  Complete  Detfftion.  p.  59.  (&)  7.:e  boven  bladz.  (177).  (0  Com- 
r>tu.  Dctcftiun.  p.  62.      {d)  lbid.  p.  67.      (.e)  ibid.|p.  74. 


A  R  C  H  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  297 

liet  goed   geloof  van  die  vertelling  ,    en   hoorde  egter  nog 

Roomfcbgezinde,  nog  Roomfc'i  Priefter  nog  Jcfuit  ooit  iets 

daar  v.m?   Zaten  zy  dan   dien  ganfehen  tyd  opgeflooten  tus- 

n    de  gebergten  van  Walles  01'  in  de  Schotje  Hooglanden? 

rymdheden,  wartaa),  en  tegenfpreeken  vanzig 

2  Wt  ,D — gl — s  geen  wedergaa;  zelfs  niet  onder 

,  veragttlyken  aanhang  van  logenaars  ,  lafteraars  en 

Kers. 

III.  Ik  heb  voorheen  zoo  klaar  en  zeker,  da',  'er  geen  de 
minfte  twyffel  of  tegenfpraak  op  valt,  beweezen,  dat'ereen 
,  en  Raden  der  Inquifuie  te  Macerata  zyn,  dat  ik  d  u 
anipt  daar  bekleed  heb  ,  en  dat  bygevolg  de  Inquijiteur  Gene- 
raal, dat  de  hoofd  of  eerfte  Notaris  van  de  Heilige  Romeinfche  en 
algemeene  Inquifitie,  dat  een  Kanonnik  van  de  Katbedraale  Kerk 
van  Macerata ,  en  drie  uitmuntende  Jefuiten ,  allen  ,  door  het  te- 
gendeel te  getuigen ,  een  openbaare  onwaarheid  getuigd  heb- 
ben. En  verdient  een  Cotoloni ,  Notaris  van  de  ftad  Macerata , 
meer  geloof,  dan  een  Calabrini,  eerde  Notaris  van  de  Heilige 
Romeinfche  en  algemeene  Inquifitie'?  Moeten  vvy  meer  vert reu- 
wen  rtdlen  op  't  geen  van  een  Hoofdman  van  's  Paufen  Krygs- 
volk  komt,  dan  op  iets,  dat  komt  van  een  Inq'iijiteur  Gt  ..- 
raal,  van  een  Kanonnik  etner  Hoofdkerk,  van  drie  uitmun- 
tende  jefuiten  ? 

Maar  zou  een  Edelman  van  familie,  van  aanzien  en  midde- 
len, zegt  de  voorftancer  der  Heilige  Vicrfchaar,  de  aller  door- 
Heer  Signor  Chriftiano  Capitano  Conflantini, 
Patricins,  (dat  is  Heer)  van  den  Kcrkelykcnjlaat,  uit  het  edel  en 
boogadelyk  geftagt  van  Conflantini  te  Fermo,  v\fcn-vccrtigjaa- 
ren  oud,  zig  vcor  de  ganfebe  waereld  willen  bloot  [tellen  en  onteer  ca 

als  een  logenagtigen  getuige'?  Ik  wenfehte  wel,  dat  wy,   in 

dit  ons  gefchil,  zelf,  geen  voorbeeld,  hier  binnen 's  lands, 
gezien  hadden  van  een  Edelman ,  van  ten  minften  zoo  goed 
tn  aanzienlyk  een  familie,  en  van  merkelyk  meerder  midde- 
len en  hooger  rang,  die  zig  voor  de  ganfche  waereld  als  een 
valfche  getuige  blootftelde  en  onteerde.  Egter  zien  wy  zulk 
een  voorbeeld  in  den  Roomfchen  voorftander  van  onzen  Pro- 

Pp  te- 


298         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

teftantfchsn  Godgeleerde,  die  ontelbaare  onwaarheden,  wier 
valichheidjdoor  on  wederfpreekelykeblyken  en  redenen  zoowei 
als  uitdrukkelyke getuigenijfen,  Protefiantfcbe  getuigeniiTen,  van  hem 
en  zyn  ganïchen  aanhang  eertyds  voor  onbetwifibaar  erkend, 
beweezen  is,  met  zyn  verklaaringen  en  gecuigenis  bekragtigd 
heefc  (<?).  En  kan  een  menfch  van  eenig  oordeel  en  kennis, 
daar  een  Edelman  van  aanzien  in  die  Koninkryk,  zonder  dar, 
hy  de  Inquifitie  heefc  te  vreezen,  zoo  veel  openbaare  onwaar- 
heden zig  niet  ontziet  tefhaven,  zig 'er  over  verwonderen, 
dat  een  Hoofdman  van  's  Paufen  lyfwagt,  onder  den  fchrik 
van  die  Vierfchaar,  de  ontzachelykfte  engedugtfte  Vierfchaar 
op  aarde,  op  haar  verzoek,  dat  is,  bevel,  eene  onwaarheid 
tekent,  die  zy  tot  handhaaving  van  haar  eer,  van  de  eer  van 
haar  gerigtshof ,  en  die  van  haar  Kerk  ncodig oordeelde?  Dat 
hy  inderdaad  een  onwaarheid  getekend  heeft  blykt  zonneklaar 
uit  het  geen  ik  voor  heen  ,  tot  voikomen  overtuiging ,  hoop 
ik,  van  ten  minden  het  tiende  deel  der  natie,  heb  aangetoond. 
De  overige  negen  deekn  laat  ik  voor  hunnen  Protefiantfcben  Pa- 
icntiito,  (of  amptenaar  der  Inquifitie)  over.  Hy  mag 'er  met 
zyne  Jefuiten  en  Inquifueurs  zig  op  beroemen.  Het  voor- 
beeld, dat  ik  onlangs  \b)  van  een  der  agtbaarfte  Kerkvoog- 
den van  zyn  tyd  heb  bygebragt,  die  zig  niet  ontzag  om  iets, 
dat  geheel  Frankryk  wilt  dat  valfch  was,  op  de  plegtigfte  wyze 
als  eene  waarheid  te  verzekeren ,  toont  maar  al  te  klaar,  dat 
lloomfchgezinden,  zelfs  van  aanzien  en  rang,  en  in  alle  an* 
dere  opzigten  van  't  onberispelykft  gedrag  en  zeden  ,  geen 
zwaarigheid  maaken  ,  om ,  v/anneer  't  de  eer  en  't  belang  van 
hun  Kerk  geldt,  allerhande  onwaarheden,  hoe  genoemd,  en 
ichoon  by  duizenden  daar  voor  bekend,  met  hun  getuigenis 
te  bekragtigen ,  en  zig  dus  voor  de  ganfche  voaereld  bloot  te  Jlcllen 
en  te  onteer  en  ah  logenagtige  getuigen.  Ondertuflchen  ben  ik  eg- 
ter  van  gedagten  ,  dat  geen  menfch  in  geheel  Italicn  een  enkel 
woord  weet  van  het  ganfche  gefchil  tuflehen  de  bedienaars  der 

R- 

(a)  Zie  boven  bl  idzyde  195,  in  de  Aantekening,      (b)  Zie  boven  in  de 
Aantekening,  blad:.  290. 


A  R  C  I-I  I  B  A  L  D     BOWER.  z;j 

V  en  my  over  den  Graaf  de  Ha  Torre:  geen  merrfch,  naa- 
,  dan  wiens  getuigenis  zy  vohïrekt  noodig  hadden,  om 
dat  voorbeeld  van  hun  gruwelyke  wreedheid  voor  valfch  te 
verklaaren.  Hun  getuigfehriftfebryvers  [lellen  zig  derhalven 
daar  uit  bloot  als  logenagtige  getuigen,  en  wat  raakt  het  hen, 
wat  de  Overbergfcbe  Ketters,  of,  gelyk  zy  ze  gelieven  te  noe- 
men,  Beftie  Batt  .  .at»,  dat  is,  gedoopte  beejien  van  hun  denken, 
indien  zy  de  gunll  en  befcherming  van  zoo  magtig  een  Vier- 
fehaar,  met  zulk  een  beuzeling,  als  een  valfche getuigenis , 
winnen  kunnen'? 

Wat  in  'c  byz^nder  dj  beè'edigde  verklaaring  van  Hoofdman 
Conftantini  betreft,  ik  wilde  wel  eens  weeten,  waarom  die  al- 
Icrdoorhtgtigjle  en  edele  Heer,  (titels,  die  men  in  Italiën  aan  alle 
zelfs  amptelooze  en  gemeene  edellieden  geeft,)  juilt  verkoo- 
ren  heefc,  dezelve  te  doen  voor  een  Notaris,  die  hy  wift  en 
weeten  moeft,  dat  niet  bevoegd  was  om  iemand  in  den  eed 
te  neemen,  liever  dan  voor  een  Overheids  perfoon  ,  die 'er 
alleen  toe  geregtigd  is.  Een  eed,  die  niet  vooreen  wettige 
Overheid  gedaan  wordt,  is,  om  de  taal  der  getoeetenfebryvers te 
gebruiken,  geen  eed,  nog  in  foro  confeientics ,  nog  in  f,, 
dat  is,  nog  in  geweeten,  nog  volgens  regten.  Daar  fchuilt 
hier  zekerlyk  de  eene  of  de  andere  llreek  of  geheimenis  on- 
der, anders  zou  Signor  O.njtantini  ongetwyffeld  wel  verfchee- 
nen  zyn  voor  de  Overheid;  in  derzelver tegenwoordigheid  de 
waarheid  van  zyn  getuigfehrift  bezwooren  hebben,  en  het 
zelve  naar  Engeland  gezonden,  eigenhandig  door  de  Overheid 
ondertekend,  Bezwooren  voor  my  &c. ,  met  een  getuigfehrift 
van  den  Aansbiflchop ,  dewyl  zyn  genade  tog  m^é  in 't  fpel 
gebragt  was,  waar  in  dezelve  verklaart,  dat  de  perfoon,  voor 
wien  de  waarheid  van  het  getuigenis  bezwooren  wierd,  een 
Overheids  perfoon  is.  Dat  hy  zoo  niet  gedaan  heeft,  maar 
heeft  kunnen  goedvinden  een  eedalsfteelswyze  te  fmokkelen, 
want  dus  kan  men  't  noemen ,  voor  een  Notaris,  heeft  vry  wat  be- 
denkens  in  zig,  maar  zonder  daar  op  te  ftaan,  moet  ik  my 
waariyk  zeer  verwonderen  over  de  onkunde  of  fchurkery  van 
hun  nederigen  en  veragtelyken  dienaar,  die  de  goede  Injeze- 

Pp  2  te- 


joo  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

tenen  van  Engeland  een  beëedigde  verklairin?  wil  opdringen  , 
als  met  alle  noodige  vereifcbtens  overvloedig  voorzien,  daar  het 
eerfte  en  i igen  veieifchte  'er  aan  ontbreekt,  dat  onvermydelyk 
noodig  is  om  het  tot  een  beëedigde  verklaaring  te  maaken. 

Het  is  te  ecncmaal  ongcrymd  te  voormderfiellen  ,  vervolgt  de  ver- 
dediger der  JcTuiten  en  der  Inquifitie ,  dat  menfehen  van  rar.g  en 
middelen ,  menfehen  die  geen  kennis  aan  eikanderen  hebben  &c ,  ecu 
zaménzvieering  zo'iden  maaken,  en  hun  aanzien,  eer,  en  agt'mg 
waagen  met  bet  verkenen  van  hun  naam,  eed  en  zegel  tot  fiaaving 
vin  een  logen  ,  enkel  met  oogmerk  om  een  Godloozen  Oudjefuit  (*)  , 
een  overgegeeven  booswigt  van  een  Oudjefuit  (Exjefuit)  daar  bet 
Pausdom  nooit  iets  het  minjïe  kwaad  van  te  dugten  heeft ,  te  f  oh  and- 
vlekken  en  te  lafleren  (a).  De  redenen  en  blyken  ,  die  ik  voor- 
heen heb  bygebragt,  om  de  valfehheid  van  't  geen  deeze  meil- 
ieden van  rang  en  middelen  getuigd  hebben  te bewyzen , kun- 
nen yder,  die  niet  geheel  eenzydig  is,  zonneklaar  doen  zien  , 
dat  zy  inderdaad  hun  naam  &c.  tot  flaaving  van  een  logen  geleend 
hebben,  en  daar  aanban  aanzien,  eer,  en  agting gewaagd.  Daar- 
enboven lub  ik  aangetoond,  dat  menfehen  van  vry  hoogeren 
aanzienlyker  rang  ook  wel  zoo  gedaan  hebben  ;en  't  geen  nog 
vreemder  is,  dat  een  Proteftantfch  Geeftelyke,  een  Doclor  in 
de  Godgeleerdheid  ,    in  dit  zelfde  gefchil,    zig  meermaalen 

open- 

(*)  Hier,  en  cp  twintig  andere  plaatfen  meer ,  noemt  hymy  een  Oudjefuit; 
dat  is  iemand,  die  eert)  ds  een  Jefuit  geween;  is,  maar  het  nu  niet  meer  is; 
en  op  anderen  plaatfen  weder,  die  niet  minder  in  getal  zyn,  beweert  hy, 
d,.t  ik  nog  een  Jefuit  ben.  Ik  moet  alles  zyn  ,  naar  'tfchynt;  zoo  als  lut 
hem  belt  dient  tot  zyn  oogmerk.  Nu  ben  ik  by  hem  een  yverig  Roomfch- 
gezinde,  een  'Jefuit,  een  Cummins  of  een  Heatb,  die  van  Romen  gezonden 
is  om  de  Kerk  van  Engeland  niet  een  kragtdaadigen  (lag  ter  neer  te  (laan  r 
dan  ben  ik  weder,  een  Oudjefuit,  en  Afvallige  van  mynOrde,  nog  Roomfch 
nog  Proteflsnt ,  nog  zelfs  eens  een  Cbiifien,  maar  een  voljl.igen  ongeloovige &c. 
Dog  deeze  en  duizend  dergelyke  beuzelagtige  aanltootelykheden  zal  de  b:  - 
fcheiden  leezcr,  hoe  regtsdraats  dezelve  ook  tegen  elkander ftryden mogen, 
wel  door  de  vingeren  willen  zien.dewyl  hy  weet,  dat  ze  alleen  toetefchry  ven 
zyn  aan  's  goeden  mans  hartelyke  liefde  voor  de  waarheid,  en  biandendea, 
yver  voor  den  Protejïantfchen  Godsdienü. 

(a)  Complete  Detection.  p.  115. 


ARCIIIBALD    B  O  W  E  R.  3or 

openlyk  tot  een  logenaar  gemaakt ,  en  dus  zyn  eer  ,  ag- 
ting  (  i  niet  alleen  gewaagd,  maar,  dat  meer  is,  ver- 

beurd heeft;  zo  hy  anders  iets  te  verbeuren  hadde;  en  dat  alleen 
om  de  Roomfchon,  de  Inquifiteurs  en  Jefuiten  diend  te  doen  : 
-elk  zelfs  in  een  ProteJlantJ,hen  Leek  een  zeerfnood  (luk zyn 
zou.    —  Het  kan  zeer  wel  zyn,  dat  die  menfehen  van  rang  en 
tien  geen  kennis  aan  malkanderen  hebben.     Maar  zy  hebben 
r  allen  kennis  aan  de  Jefuiten  en  de  mecfLn  van  hun,  zo 
niet  allen,  (laan  onder  hun  onmiddelyk  bedkr:  en  die  goede 
Vaders  zyn 't,  die  de  getuigfehriften  bezorgd  hebben.  —  In- 
dien bet  Pausdom  nooit  eenig  bet  mïnfte  kwaad  en  nadeel  van  dien 
Jnooden  O   i  beeft ,  waarom  geeven  zy  zig  dan  zoo 

veel  moeiten  om  hem  van  zyn  goeden  naam  en  allen  invloed 
te  beroovcn  ?  Waar  toe  zulke  (lapels  van  getuigfehriften,  ver- 
klaaringen, oorfpronkelyke  dukken  &c.  met  geheele  wagen- 
vragten  ,  by  na  van  alle  oorden ,  daar  ze  kennis  hebben ,  by  een 
gehaald'?  Én  waarom  hebben  dan  twee  van  hun  bekwaamde 
Godgeleerden  in  dit  Koninkryk,  van  welken  de  een  een  man 
is  van  geen  minder  aanzien,  dan  dat  van  hun  Bi  (Tc  hop  van 
Londen,  te  zimen  met  malkander  een  antwoord  op  zyn  werk 
ondernomen?  Zagen  zy,  dat  hetzelve  het  Pausdom  in 't  minde 
niet  fehaaden  kon,  zy  zouden,  mag  men  vry  denken  ,  zig  wei 
ililgehouden,  en  'er  zig  in  't  geheel  niet  mtê  bekreund  heb- 
ban. Onze  waarheidfpreekende  Godgeleerde,  't  is  vtraaf, 
verzekert  ons,  dat  de  Roomfchgezinden  trets  zoo  zeer  ;■:.  .  , 

als  dat  werk,  myn  Hidorie  der  Paufen ,  vervolgd  te  zien:  maar 
il  ,   vrees  ik,  zal  hy  al  zoo  bezwaarlyk  weeten  overeente- 
brengen  met  de  ondernomen  wederlegging  van  't  zelve,  alshy 
't  met  elkander  kan  vergelyken  ,  dat  ik  een  zeer  yverig Room/eb- 
gezinde,  en,  op  der.  sc'.fJen  tyd,  weder  nog  Roomfcb  nog  Prote- 
fc     l  n      Maar  dat  de  Jefuiten  eigenlyk  dien  fwoden  Oud- 
it  veragtelyk  en  haatelyk  poogden  te  maaken,  om  zyn  Hi- 
llorie  al  haar  agting  en'invloed  te  beneemen,  en  dat  zy  byge- 
vo'g  wezendlyk  van  gedagten  waren,  dat  ze  het  Pausdom  wel 
eenigzins  zou  kunnen  fehaaden  en  vry  wat  kwaad  doen,  heeft 
zeker  Jefiüc,  zoo  uitmuntend  als  'er  een  in  dit  Koninkryk  is,  irr 
Pp  3  ver- 


So2         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

•vertrouwen  betuigd  tegen  twee  van  zyn  boetelingen  ,  die  bei- 
den gereed  zyn  ,  om  zulks,  zo  't  geeifcht  wordt,  met  eede  te 
beveiligen  (a).  En,  't  geen  aannaerkelyk  is,  een  van  die  ge- 
tuigen is  de  man  zelf,  dien  onze  Godvrugtige  Geeltelyke, 
met  den  ganfehen  aanhang  der  Jefuiten  gelterkt,  niet  over- 
reeden  kon  ,  om  verklaaring  te  geeven  van  iets,  dat  hy  niet 
will  of  het  waar  was  of  niet,  en  dien  hy  egter ,  op  een  logen- 
agtige  wyze,  (tot  welk  eene  fnoodheid  is  deeze  man  niet  be- 
kwaam!) openlyk  invoert  als  een  onbstwiftbaami  getuige ,  die 
zulks  wel  uitdrukkelyk  verklaart  (Z>).  Hy  kan  derhalven  des- 
zelfs  geloofwaardigheid  niet  betwillen  nog  lochenen.  Waar- 
lyk  ik  moet  bekennen,  dat  het  geen  my  gebeurd  is,  nooit 
menfeh  ,  geloof  ik  ,  voor  my  gebeurde.  Ik  ben  vervolgd 
geworden  ,  gefcholden,  gefchand vlekt  door  de  Roomfchen, 
om  dat  ik  tegen  het  Pausdom  fchreef :  en  ik  ben  niet  beter, 
mogelyk  erger,  en  op  een  veel  onbetaamelyker  en  onver- 
fchoonbaarder  wyze,  gehandeld  van  zommige  Protefianten, 
zommige  Protcftantfche  Godgeleerden ,  die  voorgeeven ,  dat 
myn  werk  gefchikt  is,  om  het  Pausdom  te  begunftigen  en  te 
bevorderen  ^*);  dat  zelfde  werk,  't  welk  de  Roomfchgezin- 
de  Godgeleerden  ondernomen  hebben  te  wederleggen,  als  ge- 
fchikt om  de  grondflagen  en  hoofdleer  zelf  van  hun  Godsdienft 
te  ondermynen  en  om  ver  te  werpen. 

Tder  een,  voegt  'er  de  voorfpraak  der  Heilige  Inquifitie  by, 
kan  hm  en ,  daar  op  de  plaats  zelve ,  dat  'er  zulk  een  man  ah  de  Graaf 

Vincenzo  della  Torre  nooit  in  de  ivaercld geweejl  is.    Wat 

vder  daar  op  de  plaats  hooren  kan,  nu,  terwyl  ze  op  hun  hoe- 
de 

(a)  Zie  boven  bladzyde  196  in  de  Aantekening,    (b)  Zie  bovenblad?..  T96". 
(*>)  Een  eerwaardige  Broeder  van  het  ^enootfehap  heeft  een  gefchrifc 

in  't  ligt  ;;egeeven,  waar  in  hy  die  wonderfpieuk  tragt  te  bewyzen.  Maar 
bet  denkbeeld,  dat  allen,  die  den  man  kennen,  en  dtn  verdiietigen  ar- 
beid ondergaan  hebben  van  zyn  gefchriftje  eens  door  te  loopen,  my  en 
van  den  Schryver  en  van  zyn  werk  gegeeven  hebben ,  heeft  my  overtuigd , 
dat  ik  my  deérlyk  myn  tydverzuim  bëkleagen  zou,  indien  ik  my  verledigen 
wilde  <mi  dat  of  eenig  ander  werk  van  dezelfde  ontroerde  barjj'enm  te  lee- 
zen  :  ik  heb  'cv  daarom  de  oogen  zelfs  niet  eens  ingtflagen. 


A  11  C  H  I  B  A  L  D    B  O  \V  E  R. 


303 


de  zyn,  weet  ik  niet:  maar  ik  weet  zeer  wel,  en  heb  het  reeds 
1  tbaar  beweezen,  dat  het  verhaal ,  't  welk  ik  van  myn 
ontmoetingen  gif  en  daar  die  Graaf  del/a  Torre  en  zyn 
genis,   en  mishandelingen  in  dj  .  _  ..  a        inlykge- 

-.    ■  ■,  waar  be 

voor  omtre  .  mot  op  hun 

waren.     Ik  ei  •  ns,  of  Atlnquijkie  heeft,  na 

het  in  'c  ligt  geeven  e  Ikundig  maaken  van  dal  Vit* 

haal,  door  een  heimelyk  bevel,  alle  Ir.wooners  van  Macerata 
fcherpelyk  verbooden  ,  ooit  eenig  het  minde  woord  te  reppen 
van  den  ongelukkiger  man,  dien  zy  zoo  onmenichelyk  ver- 
moord had:  zulk  een  heimelyk  bevel  kreegen  eertyds  de  In* 
wooners  van  Siena,  van  die  zelfde  Vierfchaar ,  om  voortaan 
tegen  niemand  ooit  eenig  gewag  meer  te  maaken,  v 
ftandbeeld  van  Pauiïn  'Jobanna.  De  ganfche  waereld  wiil,  dat 
het  ftandbeeld  van  die  Paufin  mede  onder  de  ftandbeelden  van 
de  andere  Paufen  in  die  pragtige  Hoofdkerk  geplaatft  wasge- 
weift;  en  egter  durfde  niemand  bekennen,  dat  het 'er  ooit 
geflaan  had.  Toen  Vader  Antonius  Pagi ,  door  Siena  reizen- 
de, met  de  Geeflelyken  van  zyn  Orde  daar  over  fprak,  en 
gaarne,  daar  op  de  p'aats  zelve ,  eenige  byzonderheden  van  zoo 
berugt  een  gedenkltuk  uit  hun  had  willen  weeten,  betuigden 
ze  allen ,  tot  eenen  man  toe,  dat  ze  'er  nooit  iets  van  gehoord 
hadden ,  fchoon  het  'er  flegts  eenige  weinige  jaaren  te  vooren 
was  weggenomen.  De  Kanonniken  van  de  Hoofdkerk,  door 
Pagi,  zoo  als  ze  na  het  zingen  van  den  fesper  uit  het  koor 
kwamen,  daar  over  aangefproken,  gingen  heen,  zonder  zig 
eens  te  verwaardigen  ,  om  hem  op  zyn  vraagen  eenig  ant- 
woord te  geeven.  Dit  verhaalt  Vader  Pagi  zelf  in  zyn  üb/er- 
vationts  Critica  in  Annales  Saronii,  ad  annum  853.  N.  17.  Zulke 
geheime  bevelen  zyn  in  ItalïJn  niet  zeldzaam,  nog  ook,  ge- 
loof ïlc  ,  in  andere  landen,  daar  de  Inquijitie  heerfcht.  Zy 
worden  door  de  Iiuvtifitcur;  aan  alle  Biegtvaders,  en  door 
deezen  aan  hunne  Boetelingen  bekend  gemaakt.  Het  was  00!: 
in  dit  .geval ,  zoo  zeer  als  ooit,  der  moeite  wel  waardig,  dac 


So4         VERDEED1GING  van  den  Hei-r 

'er  een  dergelyk  bevel  gegeeven  wierd,  dewyl  de  eer  en  ag- 
ting  van  hun  Heilige  Vierfchaar  ,  met  zoo  gruwzaam  een 
wreedheid  en  onmenfehelykheid  beklad,  hier  gevaar  liep. 

De  goedaartige ,  de  menfchlievende  en  tederhartige  man 
kan  zig  niet  verbeelden,  dat  eenig  menfchelyk  fchepzel  tot 
dergelyke  wreedheden  bekwaam  zou  zyn,  als  die  de  Roimfche 
zendeling  den  bedienaars  der  Heilige  Inquifitie  te  lalt  gelegd 
heeft,  en  vraagt,  zyn  de  Inquifkeurs  menfebelyke  fcbepjels^  Ja, 
zekerlyk  zyn  het  menfebelyke  fchepfels;  maar  zulke  fchep* 
fels,  als  een  Pbalaris,  als  een  Dionijius,  een  Nero  &.C.,  en  zul- 
ken  zyn  ook  alken  bekwaam  om  lnquijiteurs  ie  zyn.  Indien 
deeze  man  flegts  zig  zelven  en  zyn  eigen  hart  ken  Je,  hv  had 
zulk  een  onvoeglyke  vraag  niet  behoeven  te  doen.  Want 
zoo  ver  wy  oordeeler.  kunnen  uit  de  onmenfehelyke  behande- 
ling, die  hy  iemand  aandoet,  die  hem  nooit  getergd  of  eeni- 
ge  reden  van  ftoornis  gegeeven  had;  uit  de  dolle  woede  en 
bloeddorfhgen  geeft  van  vervolging,  dien  hy  op  yder  blad- 
zyde  van  zyn  fchandelyke  lafterfchriften  laat  doorkyken  ;  uit 
het  vermaak  en  genoegen,  waar  meé  hy  elke  faamroovende 
vertelling,  die  hy  denkt,  dat  fmarten  en  gevoelig  treffen 
zal,  verhaalt,  hebben  wy  maar  al  te  veel  reden,  om  te  den- 
ken, dat  hy  niet  minder  van  alle  aandoeningen  van  menfeh- 
lykheid  en  mededoogen  vervreemd  is,  dan  een  Zabberoni,  een 
Montecuculi,  of  een  Dominicus ,  en  dat  het  hem  flegts  aan  magt 
ontbreekt  om  hen  in  wreedheid  te  evenaaren,  zoo  niet  te  over- 
treffen. Maar,  de  Hemel  zy  gedankt !  hy  mag getuigschriften 
van  Romen  hebben  weeten  te  krygen  ,•  magt  heeft  hy  'er  tot 
nog  toe  niet  kunnen  bekomen :  en  ,  zoo  lang  dat  gelukkig  oogen- 
blik  nog  niet  voor  hem  opdaagt ,  zal  hy  zig  vergenoegen  moeten  , 
om ,  op  zyn  gewoone  wyze,  zyn  heeten  en  van  yver  branden- 
den  geeft  wat  lugt  te  geeven  met  fchelden ,  en  raazen. 

Laat  ik  'er  dit  derhalven  nog  kortelyk  by voegen:  ik  heb 
in  plaatfen  gewoond  ,  daar  een  Inquifitie  is,  en  daar  verfchei- 
den  menfehen  door  die  Vierfchaar  gevat  zyn ,  van  welke  men 
zedert  nooit  meer  gehoord  heeft :  en  dat  ik  cgter  tot  bet  toneel 

van 


A  R  C  H  I  D  A  LD    HO  W  E  11.  305 

tan  myn  Inquifitie  bedryven  een  plaats  zou  verkooren  hebben, 
'r/sis,  dat  ik  een  man ,  diï  nooit  op  den  aard- 
bodem was,  tot  den  beid  van  myn  Roman  genoomen ,  en  dm  ik  door 
n  te  noemen,yder  een  gelegenheid  zou  gegeeven 
h  .  m  liet  bedrog  te  ontdekken  ,  is  iets  zoo  ongerymds  en 
bnitenfpoorigs,  datht  n  't  hoofd  zal  willen,  by  iemand, 

die  n  gezond  verftand  heeft,  of  niet  gelooft,  dat  ik 

te  eenema  linnen  byfter  ben.  —  Het  geen  de  verde- 

diger der  lnguijttie ,  in  zyn  laatfte  gefchrift  (a)  ,  bybrengt,  is 
te  dwaas  om  beantwoord  te  worden:  wanneer  een  verdigtfel, 
zege  by,  verhaald  wordt  met  omftandigheden ,  die  ons  middelen  aan 
cic  band  geeven  om  bet  bedrog  te  ontdekken,  wordt  het  dik  wils,  o:n 
die  reden  zelf,  voor  waar  aangenomen.  Want  fchoon  ik  my  zel- 
ven  gevleid  mogt  hebben,  dat  de  Proteftanten,  hoe  zeer  ook 
van  middelen  voorzien  om  het  bedrog  te  ontdekken  ,  eene 
vertelling,  <Jie  de  fnoodheid  der  Inquifitie  aan  den  dag  bragt, 
gelooven  zouden  ,  zonder  eenig  gebruik  van  die  middelen  ter 
ontdekking  te  maaken  ;  kon  ik  egter  onmogelyk  zinneloos  ge- 
noeg zyn  om  te  denken,  dat  de  Roomfchgezinden,  deRoom- 
Iche  Priefters  en  J  Tuiten,  die  in  dit  Koninkryk  omzwermen, 
ook  zoo  doen  zouden,  en  de  Inwooners  van  Groot- Britannie'n , 
tot  wier  bekeering  zy  herwaarts  overkomen ,  geruft  een  af- 
keer tegen  hun  heiligen  Godsdienft  laaten  inboezemen  door 
een  logenagtige  vertelling,  wier  valfchheid  zy  aanftonds  ont- 
dekken en  handtaftelyk  aantoonen  konden,  en  wel  door  zoo 
'  opei  ige  vertelling ,  dat 'er,  naame- 

,  een  man,  die  'êr  nooit  op  de  waereld  was  geweeft,  dood 
gepynigd  was  in  de  Inquifitie ,  op  een  plaats,  daar  geen  Inqui- 
fitie was,  Niemand  zeker,  die  niet  geheel  van  zyn  verftand 
beroofd  is,  zal  eeri  logen  gaan  vertellen  met  zulke  omftandig- 
iddel  zelf,  om  'er  de  valfchheid  van  teont- 
.  s  aan  de  hand  geeven  aan  iemand,  die  hy  ze- 
ker weet,  dat  van  dat  middel  gebruik  zal  maaken,  om  hem 
met  zyn  logen  befchaamd  te  doen  ftaan. 

Ik 
0)  r=s-  75. 

Qq 


3o5        VERDEEDIGING  vak  den  Heer 

Ik  zal  dit  gedeelte  van  't  gefchil  befluiten  met  de  woorden 
van  dien  regtfchapen  Protejlant ,  en  waariyk  agtbaaren  God- 
geleerde, den  eerwaardigen  Heer  Corps,  tyy  hebben  hier  bin- 
nen 's  lands  te  veel  voorbeelden  van  goede  Kalbolyken  ,  die  geen  val- 

SCKE    GETUIGSCHRIFTEN,     geen    VALSCHE    VEKKLAARINGliN  ,   geen 

valsche  eeden  ontzien  ,  als  de  eer  en  't  behing  van  de  Heilige 
Moeder  de  Kerk  in  nood  is ,  om  eeiv.g  agt  te/laan  op  getuigschrif- 
ten of  eeden,  die  men  ons  brengt  uit  Icaliën,  uit  bet  gebied  vin 
den  Paus,  of  van  de  Inquifltie.  De  lieer  D — gl — s  mag  zulke 
goede  gedagten  van  de  Heilige  Vierfcbaar  hebben ,  als  hy  wil;  ik, 
voor  my ,  ben  ten  vollen  by  my  zelvcn  verzekerd,  dat  de  bedienaars 
van  die  heillooze  Regtbank  liever  duizend  valfebe  eeden  zouden  doen, 
en  de  zulkcn,  die  bun  niets  weigeren  durven  ,  beveclcn  en  r.or>  '  ..,'  ■  n 
om  ze  te  doen,  dan  bekennen,  dat  bet  affcbuwelyk  voorbeeld,  'i  vot  IA 
de  Heer  Bower  van  bun  onregtvaardigheid  en  i:reedbeid  verhaald 
beeft,  waar  is  (a).  Yder  leezer,  die  in  onze,  (Engelfcbe), 
Gefchiedenifien  maar  eenigzins  bedreeven  is,,  zal,  geloof  ik, 
het  zeggen  van  dien  waardigen  en  geagten  Godgeleerde  ge- 
reedtlyk  toeftemmen  ,  en  het  voor  J.  D  —gl — s  overlaaten  , 
om  allerhande  getuigfehriften,  die  uit  dien  hoek  komen  ,  als 
zoo  veele  betoogende  bezvyzen,  blindelings  aan  te  neemen.  En 
zulke  bewyzqn,  die  alles  betoogen  zullen  wat  hv  maar  wil,  kan 
hy  jaarlyks  by  geheele  wagenvragr.cn  te  gelyk  krygen ,  die 
hem  van  alle  kanten  ,  te  water  en  te  land ,  en  zonder  zyn  kos- 
ten ,  zullen  worden  toegevoerd. 

Ik  ga  nu  over  tot  het  beantwoorden  eener  beichuldiging 
viiri  een  geheel  andere  natuur,  en  wel eene  zeer zwaare  be- 
fchuMigine,  door  denzelfden  aanklaagcr  my  te  laft  gelegd. 
De  bifchuldiging  is,  dat  ik  briefwifTding  hield  met  den  Je- 
fuit  Carteret ,  niet  tegenftaande  ik,  in  myn  beëedigdeverk  kla- 
ring, onder  eede  betuigd  had,  dat  ik  nooit  eenigen  brief  of 
brieven  aan  gemelden  Carteret  c;efclireeven  ,  of  van  hein  ont- 
vangen had,  en  myn  aanklager  bewyft  zulks,  op  de  allerozcr- 
'tuigendjie  manier ,  gelyk  hem  dunkt,  uit  een  brief  van  dien  Va- 
der. 

(o)  Foftfcripc  to  fonic  veiy  rcmarkable  Fafts  &.c.  p.  75. 


C  II  I  D  A  L  D     BO  W  E  R. 


i°7 


der  Carterct  aan  zyn Geèftejyke  Dogter  Hanna  Hoyks ,  die  w/V- 
braave  Roomfche  zoi  r.     Wam  in 

dien  brief  ftaan  decze  woorden:  als  gy  liowtrs  ziet ,  zeg  hem, 
-  r:  my,  dat  bet  my  verwo/idert,  dat  by  myn  brief 
(a). 
Vreemd,    z.ker,   is  het,   dat  Hanna  Hoyks  dien  brief  nier 
;n  dag  gehaald  on  geioond  heeft,  zoo  dra  ik 
beëedigde  verklaaring  deed :  dat  zy 'er  drie 
jaaren  lang  agr^reen  geen  woord  van  gerept  heeft  tegen  den 
ltookebrand   van  haar  aanhang ,   in  de  menigvuldige  bezoe- 
ken, die  liy  by  haar  kwam  afleggen  om  nieuwe  ftof  van  lader 
en   Jogentaal  op  te  doen:   dat  zy  dien  verborgen  gehouden 
heeft  voor  den  eerwaardigen  en  onderzoekzieken  D.eur Bircb, 
toen  hy  door  den  Heer  Henry  Bedingfcld  by  haar  wierd  inge- 
leid,   en  haar  met  zyn  geleerde  tegenwoordigheid  aan  haar 
._  .•  ( ').     Zy  kon  immers  niet  vergeeten  heb- 

ben, 

(«)  Complete  Dèteclion.  p.  i 

i"     IV;  zou,  als  hy  twee  Proteftanifcbe  Gceftelyken  dikwils  ten  huize 

;ezinde  kroeghouditer,    met  haar 

-.ken,   en  langen  tyd  agter  een  niet  haar  in  gtfprek  zyn,  niet  ver» 

>ben,   dat  by  eerlang   hooren  zou  dat  zy  bekeerd  was ,  het  Paus. 

dom  verzaakt,   en  den  Prottjiantfcben  Godsdienft  aangenomen  had?  Zou 

het  ooit  in  de  gedagten  van  een  eenigmenfeb  hebben  kunnen  vallen,  dat 

de  eenigtte  bezigheid,  die  het  de  twee  Doctors  daar  zoo  druk  deedh 

-.'.leen  was ,  i  •  tu  ji  taal  uic 

te  brandmerken,  die-  den  gznfchen 

.     .  had,  door  bun 

i.  maar  oo  .  i.' —  Het  is  myn  ongeluk,  dat  ik 

een  gar.fch  Heirleger  v;:n  DoSors,  D  ■■ .  tegin  my  heb. 

vèn  zyn  :  de  ;:  -'or  Cb—r.l—r, 

chop        1  "  H—tl—r,  I'  n.van  eengroo- 

,  eerde  Kapell 
Sb—b — re;Do8orB—rcb; 
,   en  een  ont<  b  are  mi  i  i 
minderen  rang  en  la:.;  Waarlyk,  zy  maaken  ïrn  t  elkander  een  ger 

.  vlei  my  dat  regr  en  waarheid  nog  gedugcerzul- 
van  vermogen.    Twee  van  den  hoop  hebben  reeds  de  beloonine 
wc?,   die  zy  door  hun  yver  ,   to:  fg  van  't  zeen  ze  v 

gelieven  tï  noemen ,  rykelyk  verdienden.  Laatcn  de  ovengen  voo;  j 

Qq   2 


3oS         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ben,  dat  ze  zulk  een  brief  ontvangen,  en  in  haar  bewaaring 
had  ;  zy ,  die  in  dertig  jaaren  tyds  het  woord  Sophifi  niet  had 
vergeeten,  fchoon  ze  het  nooit  van  te  vooren  ,  gelyk  we  wel 
mogen  denken,  had  hooren  noemen  ,  nog  ook  ,  waarfchyn- 
lyk,  ooit  daar  na,  tot  aan  den  tyd  toe,  dat  ze  haar  berugt 
Hifïorifch  verhaal  opftelde.  Hoe  kwam  het  dan  ,  dat  zy  een 
brief  van  zoo  veel  belang,  en  die  haar  menigvuldige  kwaad- 
ftookers  en  medeflanders  in  faamroovery  zoo  wonder  wel  te 
ftade  zou  gekomen  zyn,  zoo  lang  vergat  en  agterhield?  Men 
behoeft  niet  veel  doorzigts,  om  die  vraag  te  beantwoorden. 
- —  Maar  toegedaan  eens,  dat  Vader  Carteret  dien  brief  voor 
zyn  dood  gefchreeven  heeft,  en  niet  na  zyn  dood,  wat  zal 
die  brief  dan  bewyzen  ?  Hy  zal  bewyzen  ,  dat  Carteret  eens  aan 
rr.y  gefchreeven  heeft.  Maar  volgt  daar  uit ,  dat  ik  zyn  brief 
ontvangen  heb?  Durft  myn  aanklaager  zelf,  hoe  weinig 
hy  zig  ook  om  de  waarheid  bekreunt,  en  hoe  flout  hy  is  in 
zyn  verklaaringen,  wel  onderneemen  te  verzekeren,  dat  'er 
nooit  een  eenige  brief,  aan  hem  of  door  hem  gefchreeven, 
vernuft  en  niet  te  regt  geraakt  is.  Had  ik  een  brief  van  Car- 
teret ontvangen,  ik  zou  geen  de  minfte  zwaarigheid,  zeker, 
gemaakt  hebben  om  hem  te  beantwoorden,  en  het  zelfs  voor 
een  gebrek  van  behoorlyke  befchaafdheid  en  voor  onbeleefd 
gehouden  hebben,  dien  onbeantwoord  te  laaien,  dewyl  hy 
my  toen  nog  geen  de  minfte  reden  gegeeven  had,  om  hem  op 
zulk  een  veragtelyke  wyze  te  behandelen.  Maar  laat  ons 
hooren,  hoe  de  Dotlor  Aanklaager  uit  dien  zelfden  brief,  e-p  de 
allerovertuigenelfte  manier ,  bewyft ,  dat  ik  briefwiffeiirg  hield  mee 
Vader  Gvicret,  en  hum  twaalf  of  meer  blieven  gefchreeven  heb. 

Aanklaager.     Dat  Carteret  Antwoord.      Dat   B — r  den 

aan  B—  r fchreef,  is  zeker,  en  brief  van  Carteret  niet  beant- 

dat  deeze.  zulk  een  man ,  die  aan  woorde,  is  zeker.     En  cf  het 

beril  fchreef,    zoo  vcragtclyk  be  clan  egter  nog  ten  hoogflen  on- 

bandelde,  dat  hy  hem  nooit  weder  waarfchynlyk  is,  dat  hy  rooit 

fchreef,  is  ten  Imgfttn  onwaar-  aan  dien  Jefuit  fchreef ,  tnof 

fettynlyk.  het  niet  liever  ten  hoogden 

waar- 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  309 

chynlyk  zou  mogen  genoemd  worden,  Iaat  ik  aan  yders 
sel  over. 

Aanklaager.     Carteret  ver-        Antwoord.      Rifurn    tencath 
rief  aan     amici:  dat  is,  Grinden, i 
Hanna    Hoyles   zyn     van  lacchtn  (om  den  Do6lor,) 
groetenis  te  doen  aan    wel  onthouden. 
er  Bowers  (*).    En  ver- 
.  ooit  zyn  dienflaan- 
ng   en  groetenis  aan  :  • 
te  (      1 ,   die  ons  ouic 
en  heeft? 
Van  harten  w  deeze  man  enkel  een  v 

vas  van  lacherny  ,  om  zyn  01  ,  ten  min- 

den misdaad  tn  zonde  is  ,  zelfs  niet  in  een  Doctor  der 
..'.     Maar  het  aan (lootelyk  blyk,   dat  hy  ons  op  deeze 
lats  zien  laat  (<;),  van  zyn  weinig  ontzag  voor  alles 
■wat  het  allerheiligft  is  in  den  Godsdienit,  moet  hem  in  yders 
oogen  een  voorwerp  raaaken  van  veragting  niet  alleen,  maar 
in  verfoejing  in  afkeer.     Niemand  kan  zyn  lafterfchrif- 
tên  maar  ter  loops  inzien  ,  of  hy  ontdekt  'er  aanftonds,  in  het 
hevig  fchelden  en  raazen,  dat  hy  op  yder  blad  byna  ontmoet, 
de  voetftappen  in  van  een  verouderden  bitteren  wrok,  enge- 
wiflè  kenmerken  van  een  ontaard  hart,  v. 
doeningen  ,   van  alle  menfchlievendheid  en  medelyden  ver- 

I.    En  nogthans  is  de  ongelukkige  man  van  alle 
van  febaamte  zoo  wel  als  van  Godsdienft  zoo  te  eenemaal  ont- 
bloot ,   dat  hy  voor  't  oog  der  ganfche  waerdd  verklaaren 
durft,  en  zelfs  God  tot-getu  ïn  (even  als  zeide  hy  in 

zyn 

*    C  rt;r:t  wift  z-Jfs  nnz  niet  eens,  hne  myn  nnam  gefpeld  wordt; want 

•  1      '  'yk  ,  d.:c 
lor  met  al   zyn  doorzigt  en   ; 

oys ,    dat  ik  met  dien  Vader  b  uden,   en 

.- .  aan  iieai  gefchreeven  ha.i,  over  'c  hu  jfd  heeft  kua- 

e  '  et        ...  p.  107. 

.13 


3io         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

zyn  hart,  daar  is  geen  God,)  dat zyn  hart  geen  aandoening  ge- 
voelc,  dan  die  van  barmhartigheid  en  medelyden.  God  is  myn 
getuige,  deeze  zyn  zyn  eigen  woorden,  dat  myn  hart  geen  aan- 
doening gevoelt ,  dan  die  van  medelyden.  Geen  aandoening,  dan 
die  van  medelyden  !  Kunt  gy ,  eerwaardige  Heer,  zonder  fid- 
deren  ,  God  tot  getuige  roepen,  dat,  terwvl  gy  zoo  bitter 
een  gal  tegen  my  uitbraakt,  terwyl  gy  my  met  de  haatelyklTe 
naamen ,  en  de  eerroovendfte  fcheldwoorden,  die  de  door- 
trapte boosaartigheid  een  zie!,  van  woede  en  raazerny  aan  't 
blaaken,  kaningeeven,  laltert  en  brandmerkt,  uw  hart  geen 
andere  aandoening  gevoelt  dan  die  van  medelyden !  Welke 
logens,  welke  lalteringen  zal  iemand  ontzien  met  zyn  getui- 
genis te  ftaaven,  die  zig  niet  ontziet  den  God  der  waarheid 
tot  getuige  over  zoo  openbaar  eene  valfchheid  aan  te  roepen  ? 
Maar  dit  is  te  aanftootelyk  een  onderwerp  om 'er  langer  op 
flil  te  ftaan,  en  ik  zal  het,  derhalven,  liever  aan  't  oordeel 
van  die  Heeren,  aan  wien  hy  zyn  laatfte  lafterfchrift  heeft  op- 
gedraagen  (*_),  overlaaten  ,  of  de  man,  die  dus  Godlooslyk 
zyn  fchepper  als  in  't  openbaar  befpotten  durft,  den  naam 
verdient  van  cm  Prediker  van  't  Euangelic. 

De  volgende  befchuldiging,  de  eenigfte  die  eenige  opmer- 
king verdient,  is,  dat  ik  my  den  titel  van  Hooglccraar  in  de  Rhe- 
torica  te  Romen  heb  aangemaatigd,  daar  bet  egter  betoogd  kan 
worden,  dat  ik  noófi  dat  ampt  daar  bekleed  heb.  —  Dat  ik  inder- 
daad dat  ampt  daar  bekleed  beb ,  heb  ik  ree;'s  voorheen  {a)  on- 
betwistbaar bcweezen,  en  zal  derhalren,  den  leezet  derwaarts 
wyzende  ,  hier  fL-gts  eenige  weinige  aanmerkingen  m'aaken 

op 

(*)  Ily  heeft  het  opgedraagen  aan  de  allereerwaardigjle  AartsliJJcl 

de  zeer  eerwaardige  Bii /'(hoppen  ,  de  geleerde  Univerjiteiten ,  en  de  eerwaardi- 
ge Geejlclykbeid  van  dit  Koninkfjk  Deeze  agtbaare  naarrien  heeft  de  eer- 
rooveude  logen-Schryver  zig  niet  ontzien  te  zetten  voor  een  fchahddyk 
lafterfchrift >  daar  hy  zyn  eigen  naam  niet  voor  durfde  zetten,  dewyl  hy 
wift,  dat,  hetgeen  hy  deed,  ftrydig  was  met 'de  Goddelyke  wetten ,  en 
volgens  de  wetten  van  zyn  Vaderland  ftrafbaar  V\  'ierd  we!  ooit  de  gan- 
fche  Geeftelykheid  eener  natie  fmaadelyker  verongelykt? 
(a)  Zie  boven  biadzyde.  284,  285. 


A  R  C  H  I  B  A  L  D     BOWER.  3rr 

op  de  bet         •   .  '  ge  om  het  tegendeel 

ns  die  \ortbondig  berigt  ten  einde  brengen, 

'cv ,  miflehien,  oordeelen  zullen ',  dat  reeds  te  lang 

is,   zonder  te  bed^;         ,  het  een  antwoord  is,  op  niet 

minder  dun  vier  al  tameïyk  dikke  boeken.     Zyn  betoogingeu 
zyn.(  Pnëï  bet  onbettotfi    ■     . 

■      :>iis  van  drh 
fuitt  . .  dal        ■  '.er  B — r  ; 

Rhetorica  te  Romen  geweejl  is.     Maar  dal  bei  waar  is,  dat  by. 
Student  :?.is  in  de  Ct  .      .:.  .   i 

r  in  de  Rh  Romen  die  plaats  vervuld 

.  icantien  {a).     Dit  verklaaren 
de  Vaders  Alticozzi,  Lunardi,  en  Cuiijcrs,  alledrie  uit 

Jen  dv.r  Heilige  Sociëteit.     En  zou  li  —  r  de  weêrgalooze , 
,   notw'f  meer  geboorde  ftoutbeid ,   vermetelheid,   on- 
beid,  balddaadigbeid  &c.  hebben  om  het  geen  drie  zul- 
.krnuniende  Jefiiiten  verklaaren,  te  betwiften  en  te  loche- 
.'  Ik  antwoord  'er  alleen  dit  op:  dat  deeze  drie  Jefuiten  , 
zoo  waarJyk  uitmuntende  ais  ze  zyn,  iets  voor  waarheid  ver- 
klaard hebben,   dat  ze  wiften  dat  valfch  was,  en  daar  by  zul- 
ke grove    en  taflbaare  ongerymdheden,   onwaarfchynlykhe- 
.  en  onmogelykheden ,  dat  ze  ydcr  menfeh,  behalven  een 
D — gl — j  niogeïyk  ,    ftooten  moeten,  is  reeds  voorheen  be- 
weezen,  of,  gelyk  ik  het  noemen  mag,  betoogd  (b).     En  een 
ige  ,    die  in  een  geval  een  valfche  verklaaring  ged 
Fi  ,    verdient  ook  in  alle   anderen  gevallen  geen  geloof 
rneer. 

Tweede  betoogtng:    het  .;"v', *enis  van  Vader  Ridolfï,  Provincï- 

indeRot]  van  de  eer/te  en  aanzienlyk- 

ieden  der  Sociëteit,   en  een  man   van  cene  opregtheid 3  die  hem 

tjt  ccr  Jlreht  (*).     En  wat  zegt  dceze  opregte  man?  Hy  (preekt 

zyn 

(.7)  Six  Letter?.  kc.  p   f5.        (b)  7.' :  boven  van  blaJzjde  150  tot  1-7. 

i*j  Hoe  •     ■',-.  moet  het  niet  yder  vaar  in  oprekt  Preteflanl  voor- 

kom 
dien  .eu. en,  tot  den  hemel  toe  hooit     . 

en 


3i3  VERDEXDIGING  van  den  Hüer 

zyn  drie  uitmuntende  Broeders  tegen  ,  en  zegt,  dat  B — r,  mo- 
gülyk  ,  de  Rtietorica  te  Romen  ge  leer  aard  beeft ,  nieü  juiil  drie 
weeken  lang,  maar  alleen  voor  den  korten  tyd  van  eenige  wittige 
dagen;en  dac,  niet  incle^flcaBï/f^rf,maartoendefchoolennog 
open  waren  ,  docli  de  me  e  fier  afweezig  was.  Wint  dus  luiden 
zyn  woorden,-  hy  is  nooit  benoemd  geweejl  om  de  Rhetorica  te 
keraaren  in  bet  Coüegie  te  Romen,  dan,  mogei/ïk,  voor  den 
korten  tyd  van  eenige  weinige  dagen ,  en  by  't  afweezen  var.  d:n 
mee/Ier  (a).  —  Ik  zou  myn  verftandige  leezers,  dunkt  my  , 
verongelyken,  indien  ik  op  een  ernftige  wyze  dergelyke  ge- 
tuigeniffen  wilde  ontzenuwen,  daar  ze  zig  zelven  wederzyds 
vernietigen  en  van  alle  gezag  en  kragt  berooven:  ten  zy  men 
miflehien  beweeren  wilde,  dat  eenige  weinige  weeken  en  eenige 
weinige  dagen  ,  drie  of  vier  weeken ,  en  drie  of  vier  dagen  een  en  'c 
zelfJe  is.  Ik  zal  daarom  hier  alleen  maar  aanmerken,  dac 
Vader  Ridolfi,  'nu  Provinciaal  van  de  Romeinfebe  Provincie, 
myn  medegenoot  geweeft  is  in  den  proeftyd  der  Orde, en  in  'c 

be- 

Ca)  Complete  Detection.  p.  87,  88. 
en  roemen  als  een  man  van  een  onberispelyk gedrag,  van onhetwijlbqare geloof- 
waardigheid, vnn  een  opregtbeid,  dis  hem  tot  eer  verfirekt i  en  dat,  op  den- 
zelfden tyd,   dat  ze  allen,    tot  cenen  man  toe,   met  fchande  verdreeven 
v.-orden  uiteen  Roomfeh  bygeloovig  Koninkryk,  om  luin  heillooze  aanfta- 
pen  tenen  het  leeven  van  hun   wettigen  Oppervorlï ;  en  terv.'yl  zy,  daar 
'alle  natiën  behalven  dëeze,  (dewyl  ze  hier  een  Proteflantfcbcn  God 
gevonden  lubben  die  hun  zaak  opvat)  over  zoo  verregaande  eene  I 
hcid  verzet  k,i::n,    eerlang  mogelyk  het  lol  ondergaan  zullen  van  de  Orde 
dor    Tempelbeeren.     Had  onze  Godgeleerde  zoo  gunflig  van  dit  Godlsos 
Broederfchap  gefproken   in  't  Roomfchgezind  Portugal,   hy  zou  vry  wat 
Lans  gehad  hebben,    om,  7.0  hun  nies  ergers  gebeurd  ware,   met  zyn 
mannen  van  een  opregtbeid,  die  bun  tot  eerjirekt,  naar  Civi'.a  Veccbia  te  zei- 
len.     Qsezc  man  mag  \ry  ro  men,  dat  hy  nn  kennis  heeft  van  eeni  e 

byzon'dere  en  geheime  zetr  ge's  dier  Heilige  Sociëteit,  by  voorbeeld,  dat 
'er  in  yder Collegie  ten  zoon  ■  R  '.  'en  'u  ,  i«  ■'  welken  de  Rector  inz  -.- 
ken  van  gewigt  raad  ple  gt :  maar  ik  zal  hem  nog  een  anderen  zetre  ;  I 
een,  dien  ik  wel  durf  aanneemen  te  verzekeren ,  dat  dê  Provinciaal  van 
Engeland,  zyn  byzondere  boezemvrind,  zorgvuldig,  in  alle  seheitnebyi  1  - 
komften,  die  hy  aan  't  huis  van  hunnen,  nu  overleeden,  gemeenen  begun- 
fligcr,  den  Heer  ff.  B.  met  hem  heeft  gehad,  voor  hem  verboi 
houden  heeft.    De  zctregel,  daar  ii.  van  fpreek,  is  dceze,  iilgeeni 

van 


ARCHIBALD    BOWER. 


3i3 


beoeflfenen  der  Pbilofopbie  en  Godgeleerdheid;  en  dat  hy  der- 
halven, zoo  goed  als  zyn  Broeders,  weeten  moed,  dac  ik  te 
Romen  onder  wys  gegeeven  heb  in  de  Rhctorica  voor  den  tyd, 
ten  minll  n,  van  drie  weeken ,  gelyk  zy  verklaaren.  Hy 
ontziet  zig  egter  niet,  hier  den  veinzaart  en  onkundigen  te 
fpeelen ,  en  voor  te  geeven  ,  dat  hy  'er  niet  van  weet,  dat  ik 
te  Rcmen  geleeraard  heb  zelfs  voor  den  korten  tyd  van  eenige 
weinige  dagen:  hy  is  nooit  benoemd  geivceft  &c.  zegt  hy,  dan 
mogelyk  voor  den  korten  tyd  &c.  Dewyl  ik  vafl  {lel  ,  dat 
D — gl — s  zyn  overleeden  Roomfchen  begunftiger  en  grooten 
Vrind  opgevolgd  zal  zyn  in  het  loffelyk  ampt  van  eerften 
jlookebrand,  ten  dienft  van  de  Sociëteit  van  Jefus  ,ïn  het  Konink- 
ryk  van  Groot- Britanniën,  wilde  ik  wel  dat  hy,  zoo  dra  hyeens 
aan  den  Provinciaal,  of  aan  iemand  van  de  drie  uitmuntende 
Jefuiten  fchreef,  by  hen  vernam,  of  ik  niet  een  Hwjoelyksge- 
digt ,  by  gelegenheid  van  zeker  Huwelyk,  heb  opgefleld:  of 
ik  hetzelve  niet ,  in  de  groote  zaal  van  het  Collegie  te  Romen, 

heb 

van  tollenaars  af  pagters  ooit  in  bun  Orde  worden  toegelaaten ,  zelfs  niet  alt 
Uekebreeders  af  dienaars:  en  zulks  niet  zoo  om  hun  geringe  of  veragte-lyke 
afkomft ,  als  wel  om  dat  de  zulke  vooronderfleld  worden  van  Kindsbeen  af 
opgevoed  geweeft  te  zyn  zonder  eenige  begrippen  van  eer,  van  goede  ze- 
den ,  en  betaamelyke  welvoeglykheid.  Onze  eerwaarde  Godgeleerde  der- 
halven, wat  hem  ook  gebeure,  (en  geen  menfeh  zeker  kan  weeten  en  voor- 
zien, wat  iemand  van  zyn  beginfelen,  en  van  dat  ambagt,  't  welk  hy  nu 
heeft  begonnen  op  te  zetten,  en  reeds  de  voordeelen  van  gefmaakt  heeft, 
nog  zou  kunnen  gebeuren)  moet  niet  verwagten,  dat  hy  ooit  een  lid  van 
dat  eerwaardig  Lighaam  zal  worden.  De  Jefuiten  zyn  wel  een  fnoode, 
maar  teffens  een  wyze  Sociëteit:  en  ten  blyke  van  de  wysbeid  van  dien  zet- 
regel  in  't  byzonder  beroep  ik  my  op  het  geding  van  J  D—g! — s  in  dit  ons 
gefchil.  Ik  mag  'er  nog  wel  byvotgtn,  dat  de  Jefuiten .  gelyk  meeft  alle 
anderen  menfehen,  het  verraad  beminnen,  maar  den  verraader  haaten  ; 
en  voor  zulk  een  moeten  zy  ongetwyffeld  dien  J.  D—gl—s  houden ,  die 
hun  zaak  opvat  tegen  iemand,  die  hun  Godsdienft  verzaakt  heeft  om  den 
te  omhelzen,  of  die  'er,  ten  minden,  uiterlyk  belydenis  van  doet, 

en  'er  zig  aanhoudt.  Al  't  geen  van  den  Heer  Henry  Bedingfeld  in  de 

voorgaande  bladen  gezegd  is,  was  reeds  gedrukt  eenige  maanden  voor  zyn 
<k>od,  gelyk  verfcheiden  HeereB  ,  die  ze  geleezen  hebben,  weeten,  en 
myn  Drukker  getuigen  kan. 

Rr 


3i4        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

heb  opgezegd  in  tegenwoordigheid  van  verfcheiden  Kardinaa* 
len,  Kerkvoogden,  en  van  byna  den  ganfchen  adel  van  Ro- 
men, en  van  de  leden  der  Univerfiteit ;  en  of  ik  hetzelve  op. 
flelde  en  opzeide  enkel  by  geval ,  dat  ik  jnift  benoemd  was ,  om 
de  plaats  van  den  meefter  in  de  Rhetorica  voor  den  korten  tyd  van 
eenige  weinige  dagen  te  vervullen,  Dewyl  ik  dat  g.digc  van 
buiten  geleerd  had  en  het  dus  uitfprak,  heugt  'er  my  nog  een 
gedeelte  van,  en  ik  heb  'er  verfcheiden  ftukken  van  zomtyds 
opgezegd  voor  myn  Vrinden,  lang  voor  dat  men  my  myn 
Hoogleeraarfchap  begon  te  betwiften. 

B — r,  zegt  hier  de  voor-  Antmord.  In  ganfch  Enge- 
fpraak  der  Jefuiten ,  zal  ongc  land,  hoop  ik  ,  is  geen  Prote' 
tvoyffeld  zyn  toevlugt  neemen  tot  Jlant ,  ten  minften  geen  Prote- 
zyn  laatjïe  fierste  en  toeverlaat,  Jlantfch  Godgeleerde  ,  behal- 
dat  geen  Jefuit ,  zelfs  de  Pro-  ven  J.  D — gl — s,  zooonkun- 
vinciaal  niet  van  de  Ro-  dig  van  de  grondbeginfelen  en 
meinsche  Provincie  ,  in  hun  zetregels  van  der  Jefuiten  Or- 
getuigeniffèn  tegen  hem  cenig  ge-  de ,  of  zoo  fterk  met  vooroor- 
loof  verdient  (a).  deel  ter  begunftiging  van  die 

fnoode,  lafterzieke  en  logen- 
agtige  Broederfchap  ingenomen  ,  dat  hy  van  gedagten  zou 
zyn,  dat  eenig  Jefuit,  hoe  genoemd,  dat  zelfs  de  Provinciaal 
van  de  Romeinfche  Provincie  eenig  geloof  verdient  tegen  ie- 
mand, die  hun  Orde  verlaaten ,  hun  Godsdienfl  verzaakt,  en 
hun  fnoode  en  verderffelyke  leer  zoo  wel  als  hun  verfoeiely- 
ken  handel  voor  de  waereld  heeft  blootgelegd.  Hun  voor- 
fpraak  vindt  vry  wat  kragts  en  nadruks  in  't  getuigenis  van 
Vader  Ridolfi,  dewyl  hy  de  Provinciaal  of  het  hoofd  is  van 
de  Provincie.  Maar  om  die  reden  verdient  hy  geen  beter  ge- 
loof, dan  een  dief  of  roover  verdient,  om  dat  hy  het  hoofd 
is  van  een  ganfche  bende. 

(o)  pag.  88. 


ARCIIIBALD    B  O  W  E  R.  S*5 

Zy ,  die  gewoon  zyn  de  waar-  Antwoord.  De  Jï  Tuiten  zyn 
fcbynlykbeden  met  een  koele  onzy  by  Roomfchen  zoo  we]  als 
;  en  te  weegen i  Prctejlantcn  bekend,  voor  het 
Vervolgt  hun  voorfpraak,  Z>£-  wraakzugtiglt  genootfehap 
boeven  tiet  hing  in  tvoyffel  te  van  menfehen  ,  dat  'er  is  op 
jiaan  ,  wat  van  beiden  men  te  den  ganfehen  aardbodem  , 
gehoven  beeft,  of  bet  enkel  zeg-  menfehen  ,  die  nog  logens  nog 
gen  zondeh  bewts  van  een  laftcringen  ontzien  om  de  zul- 
Üudjefuit ,  of  bet  getuigenis  van  ken,  die  hen  verlaaten,  te 
een  der  eerfte  en  aanzienlykfie  Ie-  onteeren  en  zwart  te  maaken, 
dtii  der  Sociëteit  (a).  op  dat  ze  van  hun  in  hun  eer 

en  aanzien  niet  gekrenkt  zou- 
den worden,  en  zelfs  de  openbaarde  logens  en  de  teeene- 
maal  ongegronde  en  opgeraapte  lafteringen  voor  een  ten  hoog- 
den verdiendig  werk  houden,  wanneer  men  ze  uitdenkt  en 
verfpreidt  met  dat  Godvrugtig  oogmerk.  Dus  vervolgt  dat  ad- 
deren gebroedjel,  dat  van  geen  goedertierenheid  of  vergeeven 
weet ,  tot  aan  't  graf-,  en  in  't  graf  zelf,  (getuige  zy  de  goede 
DuCtor  AfpintsaU)  allen  ,  die  hun  Kerk  en  Orde  verzaakt  heb- 
ben, in  geweden,  daar  zy  't  niet  veilig  oordeelen  hun  wraak 
door  geweldenaary  en  moorden  uit  te  voeren.  En  kan  'er  dan 
nog  iemand  in  fxyffel  jïaan ,  wien  by  gelooven  zalt  of  eenen  van  de 
eojlc  en  aanzienl^kjle  leden  van  dat  heilloos  genootfebap ,  en  byge- 
volg  een  lid  dat  erger  nog  moet  zyn  ,  dan  zyn  Medebroeders, 
of  het  zeggen ,  al  was  het  zelfs  zonder  bewys  van  een  Oudjefuit , 
dit  is  van  iemind,  die,  fchoon  tot  den  hoogden  rang  in  de 
Orde  verheven  (*) ,   fenoon  van  alies  wat  tot  leevensonder- 

houd 

ftf  pag    8  f). 

(*)  I'.;  was  cen  Jeruït,  die  vi»r  geloften  gedaan  bad;  een  trap,  dien  't 
niet  veelen  tot  gelasten  wordt  te  beklimmen,  dewyl  het  aan  niemand 
vtrgund  wordt,  da:i  na  dat  'er  zcfueD  jaaren  agter  een  een  naauwkeuiig 
oog  gehouden  is  op  zyn  gedrag,  en  hy  verfcheiïen  ftrenge  onderzoeken  , 
ten  opzigt  van  zyn  bekwaamheden  en  geleerdheid ,  zoo  in  't  heimelyk  al) 
in  't  openbaar,  onderzann  heeft.  Men  rekent,  dat  'er  tuflehen  de  a?ttien 
en  twintigduizend  Jefuiten  zyn,  maar  het  getal  van  zulken ,  die  vier  ge- 
lofcea  gedaan  hebben,  beloopt  naauwelyks  vyfduizeaJ,"  en  dtezen  zyn  't 
Rr  2  al- 


5i6         VERDEEDIGING  van  den  Hïer 

houd  niet  alleen  maar  ook  tot  een  goed  en  gemakkelyk  leeveit 
aoodig  is,  overvloedig  en  rykelyk  voorzien,  egter  dat  alles 
verlaaten  heeft ,  om  in  't  zweet  zyns  aangeiigts  zyn  brood  te 
winnen,  en  alle  de  aanbiedingen  van  de  hand  geweezen ,  de 
waarlyk  groore  en  voordeelige  aanbiedingen  ,  die  Ze-  hem  dee- 
den,  om  hem,  het  verlooren  fchaap,  weder  tot  de  kudde  te 
lokken  (a  ? 

De  Je/uiten,  in  plaats  dat  zy  Antwoord.  Indien  de  Jcfui- 
B  —  rs  Hijiorie  der  Paufen  zou-  ten  myn  Hiftorie  der  Paufcn 
den  tragtcn  te  onder  .rukken,  wen  wenfehen  vervolgd  te  zien, 
fchen  in  tegendeel niets  liever  .dan  zou  J.  D—gl — s  de  liatfte 
de  zelve  vervolgd  te  zien;  dewyl  van  alle  Protejlanten  in  dit  Ko- 
hun  zaak  voordeel  hebben  moet  ninkryk  zyn,  oie  hen  in  hun- 
hy  zoo  onhandig  een  tegenparty;  ne  wenfehen  zou  tragten  te 
zo  hy  anaers  niet  beimelyk  hun  leur  te  (Tellen;  zo  hy  de grond- 
Vrindis  (£).  beginfelen,  die  hy  ,  gelyk  ge- 

noeg bekend  is ,  al  vroeg  heeft 
ingezoogen ,  niet  verzaakt  heeft :  en  dat  hy  dat  werk  (te  za- 
men  met  de  twee  Roomfche  Dsflors ,}  zoo  goed  als  hy  kan, 
dat  is,  met  agterftraats  fchelden  en  lafteren  op  den  Schryver 
aantaft,  is  geen  gunftig  blyk,  dat  hy  dien  ouden  zuurdeejfem  tot 

nog 


alleen,  dien  men  de  geheimen  der  Orde  vertrouwd.  Dat  ik  myn  plegtigt 
werklaaring  deed  van  vier  geloften  wordt  van  Vader  Riceioli  erkend:  andcrs_ 
zou  ik  niet  in  (laat  geweelt  zyn  om  het  te  bewyzui ,  dewyl  ik  uit  Italicn 
geen  een  enkel  getuigfebrift  mede  bragt ,  nog  eenige  de  min/Ie  papieren  en 
febriften  om  de  waarheid  van  de  vertellingen ,  die  ik  deed,  te  ftaaven  en  te  6e» 
'kragtigen.  Ik  had  zeker  myn  eigen  veiligheid  zoo  ver  niet  vergeeten  ,  dat 
ik  eenige  papieren  of  gefchriften,  die  my  zouden  hebben  kunnen  venaa- 
den,  met  my  op  reis  nam,  veel  min  getuigfehriften.  Dit  heeft  cgter  hun 
ffimmen  voorfpraak  een  zeer  kragtdaadigc  betooging  aan  de  handgegeeven, 
en  die  hy  my  dikwils  voorwerpt,  tegen  de  waarheid  der  vertellingen  ,  die 
ik  gedaan  heb  ten  nadeele  vtyi  zyn  Heilige  Inquifitie ,  en  van  zyn  onbevlek- 
tt  Sociëteit  vnn  Jefus.  Ken  foor  my  ontegenfpreekclyke  betooging,  moet 
ib  bekennen:  la.it  hy  zig  in  die  fraaije  vinding  beroemen. 
i*)  Zie  boven  bladzyde  18+ ,  1 « 5.        (b)  pag.  89. 


ARCHIBALD    B  O  W  E  R.  317 

nog  toe  heeft  uitgeztatri  (*).  Maar  laat  ons  tot  's  mans  beloo- 
gingen wederkcerca. 

Der- 

(*)  Merkt  hier  de  dwaasheid  en  fnoodheid  van  deezen  min.  Hy  heeft 
Tiet  tamelyk  dikke  boekjes  gefehreeven ,  om  de  Inwooners  van  Groot  firi- 
tannièn  te  overtuigen,  dat  ik  een  vermomde  J'fuit  ben,  die  van  den  Paus 
en  in  ;i  Jefuicifche  Overften  herwaarts  gezonden  is,  met  verlof  om  op  het 
Pausdom  te  fchelden  en  'er  tegen  te  fchryven,  op  Jat  ik,  onder  Jie  ver- 
momming een  zoo  viel  te  kragtdaadiger  Jlng  zou  mogen  Jlaari :  hy  heeft  de 
ganfche  natie  :e.:en  iny  getragt  op  de  bcên  ;e  lu-'p  n,  en  luid  en  ;>.r,.  ge-, 
fchreeu.vd;  b?t  gevaat  is  groot  en  dreigend;  tien  zulke  doortrapte  Jefuiten&c. 
zouden  meer  kwiad  doen  &c  dan  honderd  openbaare  en  bekende  zendelingenvan 
Romen  .  i).  Hy  het.it  met  onbezonnen  taai  ydei  een  mishandeld  en  voor 
een  s»r  of feburk  uitgemaakt,  die  zig  niet  aanftonds  door  >.ie  onweder  ia  in- 
baare  kngt  overtuigen  liet  vai»  zyn  betoogingen,  die  de  waarheid  onbetioijï' 
baar  betoogden  van  zyn  bejcbuldiging ,  dat  ik  naamelyk  een  vermomde  Jejuit 
was:  hy  heeft  zig  de  loffpraak  en  dankbetuigingen  van  de  Inwoners  van 
Groot  Bricmniên  in  't  algemeen  toegeëigend,  voor  dat  hy  den  vermomden 
Jefuit  zoo  geluskig  ontdekt ,  en  voor  de  ganfehe  waereld  ontmaskerd  had: 
en  egter,  wie  zou  't  geloofd  hebben  na  zoo  veel  geiugts  en  gefchreeuws, 
na  zoo  veel  hevige  en  bittere  fcheldwoorden ,  uitroepingen,  veitoogen  en 
lafteringen  tecen  ray  als  een  opcnlyk  nu  ten  toon  geitelden  Jefuit,  begint 
hy  zelf  te  twyffelen ,  of  ik  een  Jefuit  ben  of  niet,  ol  wel  een  Vrind  van  de 
Jefuiten;  want  ztgthy;  in.ien  by  in  't  beimetyk  bun  Vrind  niet  is  K'.i- 
men  en  de  zot  en  de  Jcburk  wel  ooit  te  vooren  in  een  en  denzeifden  per- 

foon  zigtbaaiJer  uitkykeo?  Ik  moet  hier  nog  een  grove  ongeiymdheid 

van  dien  zonderlingen  man  byvoegen;  waar  uit  teffens  ook  blyken  zal ,  dat 
hy  de  titels,  die  ik  hem  daar  zoo  aanftonds  gegeeven  heb,  ruim  zoo  goed 
verdient  als  dien  van  DoBor  in  de  Godgeleerdheid.  Ikwa;,  naar  zyn  zeg- 
gen,  geen  Jeüiit,  toen  ik  in  Engeland  kwam.  B—r,  zegt  hy,  is  niet  in 
Engeland  gekomen,  na  dat  by  de  Orde  vtrlaaten  bad,  maar  na  dat  de  Orde 
bem  verlaaten  en  uitgeworpen  bad,  om  zyn  o-ngeregeld  gedrag  en  leeven  [2), 
B— r  was  derhalven,  toen  hy  in  dit  Koninkryk  kwam,  niet  me^r  een  Je- 
fuit, dan  de  Vicaris  van  High  Ercal  'er  een  was.  En  nogthans  ltrekt  het 
ganfche  oogmerk,  't  welk  die  man  in  zyn  vier  lafterfchriften  met  zoo  veel 
hevigheid  beJo.ir,  enkel  daar  toe,  0111  ovenuigbaar,  en  door  betooging  te 
doen  zien,  dat  B—r,  fchoon  geen  Jefuit,  egter  een  vermomde  Jejuit  is ; 
en  wel,  Iets  zeker  daar  men  niet  minder  over  verbaasd  moet  liaan,  een 
Jefuit,  dien  de  Paus  en  zyn  Jefuitifche  Overüen,  zoo  dra  ze  hem  uit  hun 
Orde  verbannen  hadden,  en  uitgeworpen,  verkooren  !-ebb-.ni.n  herwaarts 
gezonden,   om  bier  den   eentn  of  den  anderen  kragtdaadigen  flag  tot  voordeel 

•aan 

il)  Full.  Confutation.  p.  91.        (2N  Six  Letters,  p.  31. 
Rr  3 


qi8        VERDEEDIGING  van  den  Heer 


Derde  betooging.  B — r 
kan  niet  zeggen  dat  hy  tot  Hoog- 
leeraar in  de  Rhetorica  veiicoo- 
ren  was ,  terwyl  bymaar  Student 
was  :  nu  was  by  ,  volgens  de 
v.aamlyjlen  van  't  Collegie  te 
Romen  ,  Student  in  'f  jaar 
1720;  en  bygevolg  kan  hy  in  dat 
jaar  geen  Hoogleeraar  geweeji 
zyn. 


Antwoord.  In  alle  Collegien 
der  Jefuicen  begint  hetfcnool- 
fche  jaar  op  aller  Zielen  dag  of 
den  2  November ,  en  eindige 
op  St.  Michiet,  den  29  Septem- 
ber. Schoon  het  dernalven 
waar  is,  dat  ik  geen  Hoog- 
leeraar in  de  Rhetorica  kon 
zyn  ,  terwyl  ik  nog  maar  Sf«- 
dent  was  ,  is  het  egter  zeer 
wel  mogelyk  ,  dat  ik  in  een 
en  't  zelfde  jaar,  dewyl  het  het  laatfte  jaar  was  dat  ik  my  in 
de  Godgeleerdheid  oefrende,  en  Student  en  Hoogleeraar  in  de 
Rhetorica  kan  geweeft  zyn:  Student,  naamelyk  tot  aan  den  29 
September,  toen  de  fchool  gellooten  wierd ,  en  Hoogleeraar 
van  den  2  November,  toen  ze  weder  wierd  geopend,  tot  aan 
het  einde  van  het  jaar.  Zie  hier  wat  'er  van  de  zaak  zy ,  om- 
trent het  midden  van  July  verrigtte  ik  't  geen  men  het  groot 
of  plegtig  bcdryf  der  Godgeleerdheid  noemt;  en  daar  meè  namen 
myne  Studiën  een  einde.  Op  dien  zeifden  tyd  begaf  zig  Va- 
der Flaminii,  Hoogleeraar  in  de  Rhetorica,  buiten  de  ftad,  om 
ter  herftelling  van  zyn  gezondheid  een  landlugt  te  fcheppen, 
en  wierd  ik,  nu  zonder  bezigheid  en  vry  zynde,  benoemd 
om  zyn  plaats  te  vervullen,   gelylc  ik  reeds  drie  jaaren  lang 

voor- 
rai!  bet  Pausdom  te  doen.  Wie  zou  ,  a's  hy  dit  bedenkt  en  met  malkandereu 
vergelykt,  niet  gedagt  hebben,  dat  de  böosaartigbeid  van  's  ongelukkige!! 
mans  hart  den  zelven  in  't  hoofd  gefteegen  waar,  ep  hem  van  't  gebruik 
zyner  zinnen  beroofd  had,  indien  by  God  niet  tot  getuige  genomen  had, 
dat  zyn  hart  vry  is  vrtn  alle  böosaartigbeid ,  en  geen  aandoeningen  beeft  dan  die 
'jan  medelyden.  En  aan  die  aandoening  alleen  moeten  \vy  't  derhalvcn  toc- 
fchryven,  dat  hy  op  de  eene  plaats  uitdrukkelyk  verzekert,  dat  ik  uit  de 
Orde  geworpen  en  gebannen  ben,  en  niet  minder  uitdrukkelyk  op  een  an- 
deren, of  liever  op  verfcheiden  anderen  p'aatfen  beweert,  dat  ik  nooitge- 
bannen  en  uitgeworpen  ,  naar  alleen  viyn  Ouerjlen  in  de  Orde  ongehoorzaam 
len  gevjiijl  (3).    Quando  alruin  invemtsfarem! 

(3)  Zic'bovcn  b!;;dz.  222. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R. 


319 


voorheen  de  Rhctarica  geleeraard  had  op  de  Univerfiteit  van 
FermO,  de  aanzienlykfte,  na  die  van  Romen  en  Bologne,  in  't 
Paufelyk  gebied.  Dat  ampt  bleef  ik  bekleeden  tot  den  29  Sep- 
tember, lchreef  middelerwyl  het  gedigt  daar  ik  flraks  van  ge. 
fproken  heb  ,  en  zeide  liet  in  't  openbaar  op,  eenige  weinige 
dagen  ,  voor  dat  de  fclioolen  gefloottn  wierden.  In  No- 
vember van  hetzelfde  jaar  1720  (indien  men  op  de  naamlyften 
ftaat  wil  maaken ,)  wierd  ik,  in  plaats  van  Vader  Flaminii  f 
die  toen  naar  Saxen  gezonden  wierd ,  verkooren  tot  Hooglee- 
raar in  de  Rhctorica ,  "nam  bezit  van  dat  ampt  met  een  Latyn- 
fche  redenvoering,  en  bleef  het  waarneemen  tot  na  den  dood 
van  Paus  Ckmens  den  XI,  die  op  den  19  Maart  1721  overleed, 
wanneer  ik  eerlang  van  Romen  verplaatft  wierd  naar  /Irezzo. 
Dewyi  ik  geen  een  enkel  blad  papiers  in  myn  vlugt  uit  Italiën 
heb  meegenomen,  kan  ik  niet  met  zekerheid  zeggen,  of  ik  in 
myn  verhaal  gemift  of  niet  gemift  heb  in  't  noemen  van  den 
regcen  dag,  en  zelf  het  jaar,  dat  ik  aangenomen  ben  in  de 
Orde;  iets  dat  nu  al  vyftig  jaaren ,  en  langer,  geleeden  is. 
En  uit  dien  misfiag,  zoo  't  een  misflag  is ,  volgen  ook  alle  de 
anderen  misrekeningen.  Ik  zou  nu  het  jaar,  waar  in  ik  geor- 
dend wierd,  niet  wel  met  zekerheid  kunnen  bepaalen;  en  zoo 
ik  eens  een  ander,  dat  het  regte  niet  was,  noemde,  zou  daar 
uit  volgen,  dat  ik  nooit  geordend  ben  geworden?  Waarlyk, 
zoo  ooit  iemand  ,  ,7.  D — gl — s  behoorde  althans  zeer  toegee- 
flyk  te  zyn  in  misllagen,  die  uit  een  kwaad  geheugen  ontdaan; 
hy,  die  zig  zelven  zoo  dikwils  rot  een  logenaar  gemaakt  heeft, 
en  eene  en  dezelfde  zaak  beveiligt  en  lochent  in  eenen'tzelf- 
de  boekje,  en  zomtyds  ook,  gelyk  ik  getoond  heb,  op  eene 

en  dezelfde  blaczyde.  Indien  Vader  Flaminii  niet  waarlyk 

naar  Saxen  was  gezonden  geweeft,  zou  het  my  zeker  ook  nooit 
in  't  hoofd  gekomen  zyn  hem  derwaarts  te  zenden,  en  zoo 
zonderling  een  keur  te  doen,  dewyl  ik  hem  even  gemakkelyk 
wel  een  andere  boodfehap  en  verrigting  kon  gegeeven  heb- 
ben,  om  plaats  voor  my  te  maakt.n  in  zyn  Hoogleeraars  doel. 
Maar  zy  fchynen  beflooten  te  hebben,  om  niets  wat  ik  ook 
zeg  ,  zonder  tegenfprecken  te  laaten  voorbygaan.    Ik  ben 

hun 


3-20         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

hun  egter  daar  voor  verpligt,  dat  zy  erkennen,  dat  'er  zulk 
een  man  ,  als  Vader  Flaminïi,  op  de  waereld  geweeft  is.  Want 
hadden  ze  dat  ontkend  ik  zou  niet  wel  in  (laat  geweeft  zyn  om 
het  te  bewyzen ,  zoo  goed  ten  minden  en  zo  ontwyffelbaar  niet 
als  ik  beweezen  heb,  dat  'er  een  Graaf  dcïïa  Torre  geweeft  is.  — — 
Wat  myn  onderwys  geeven  in  de  bovennatuurkunde  te Perugia 
aanbelangt,  zo  iemand  geloof  kan  flaan  aan  't  berigt,  't  welk 
de  drie  uitmuntende  Je/uiten  van  myn  verzending  van  Macerata 
na  die  ftad  gezegd  hebben  (a),  moet  ik  bekennen  dat  hun  ge- 
loof in  de  Jefuiten,  en  hun  naamlyften  of  regifters,  grootis. 
Na  dus,  en,  zoo  ik  meen,  tot  volkomen  overuiging  en 
voldoening  van  elk  verftandig  en  onzydig  leezer,  de  voor- 
naamfte  ftukken  beantwoord  te  hebben  van  de  uit  alle  hoeken 
byééngeraapte  befchuldiging,  door  de  Jefuiten  ,  de  Inquijiteurs , 
en  hunnen  Protcjtantfchen  ftookebrand  tegen  my  ingebragt,  zal 
ik  het  alles  eindelyk  befluiten  met  eenige  weinige  aanmerkin- 
gen op  zommige  gezegden  in  het  Iaatfte  lafterfchrift  van  on- 
zen papierbekladdcr.  B — r,  zegt  hy  (b)  weet  wel ,  dat  by  zig 
niet  durft  haten  zien  in  verfebeiden  buizen ,  daar  by  voorheen  met 
een  vrijen  toegang  was  begunjligd,  en  ik  geloof  dat  by  binnen  eenigen 
tyd  niet  zal  gewaagd  hebben ,  den  Heer  en  de  Juffrouw  te  bezoe- 
ken ,  daar  ik  in  deeze  af  deeling  gewag  van  gemaakt  heb.  Van  dee- 
zen  Heer  had  hy  gefproken  in  zyn  eerde  gefchrift  (c)  als  van 
iemand,  die  algemeen  bekend  en  geagt  was;  en  hy  maakt  weder 
elders  (d)  gewag  van  hem  ,  daar  hy  hem  den  man  van  de  Juffrouw 
noemt ,  wier  beginfels  en  Gudsdienfl  zeer  wel bekend  zyn.  Opdat  nu 
vreemdelingen,  en  zy,  die  ver  buiten  Londen  woonen ,  niec 
denken  zouden  dat  ik  my  niet  durf  laaten  zien  aan  't  huis  van 
eenigen  aanzienlyken  en  deftigen  Heer,  of  van  eene  braave 
en  aanzienlyke  Juffrouw,  daar  ik  voorheen  met  een  vrijen  toe- 
gang begunftigd  was,  zal  ik  de  vryheid  neemen  om  hen  te  on- 
derrigtcn,  wie  deeze  Heer  en  Juffrouw  zyn,  daar  onze  man 
op  doelt.     Die  lieer  dan ,  is  de  Heer  Carrick,  een  Toneelfpee- 

Ier, 

(a)  Zie  boven  bladzyde  130  tot  137.        (b)  Complete  Deteftion.  p.  41. 
(c)  Six  Letters,  p.  41,     '  (d)  Full.  Confutation.  p.  87. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    BOWER.  3^ 

Ier,  die  hier  nu  nog  fpeelt  op  onze  Schouwburg.  De  Juffrouw 
is  zyn  Vrouw,  Juffrouw  Garrick,  alias  Hoktti,  die  voor  wei- 
fle  op  het  Toneel.  Om  hun  regt  te  doen,  zy 
munten  beiden  waarlyk  uit  in  hun  bedryf.  De  f/ccr,  (fchoon 
juiil  s)  is  niet  minder  bekent  en  geagt  om  zyn  [pee- 

.  dan  de  Juffrouw  was  om  haar  dan/en;  en  de  Juffrouw  was 
1    .:  minder  bekend  en  gcigt  om  haar  dan/en,  dan  de  Heer  is  om 
z\r.fpeehn;  en  in  dien  zin  zyn  ze  Zekerlyk  een  Par  \obile,  een 
aanzienlyk ,  braaf  en  deftig  paar.     Dat  ik  my  in  dat  huis  niet 
durf  laaten  zien ,  is  waar ;  en  dat  durf  ik  ook  niet  doen  in  ee- 
nig  ander  huis,  wiens  Meeltres  Roomfch  is,  (wier  begin/els  en 
Godsdienjl  zeer  vel  bekend  zyn,)  en  bygevolg  onder  verpligting 
ligt,   om,  zo  ze  maar  ecnige  kennis  aan  my  heeft,  ook  haar 
Ltigdeel  tot  de  aigemeene  inzameling  vanlaftertaalenfaam- 
roovery    toetebrengen  ,    en   de   byzondere  en  gemeenzaame 
praat  niet  alleen  te  verklikken,  maar  zelfs,  zo  't  geeifcht 
wordt,  te  verdraaien      Zou  niet  liever  de  Juffrouw  den  Prie- 
fter,    die  haar  wettig  deel  kwam  inzamelen,  met  de  bekende 
woorden  van  Koningin  Did)  hebben  mogen  heenen  zenden, 
rnara  Mali,  aliis  fuecurrere  disco? 
Onze  opregte  en  onzydige  rigter  maakt  in  't  zelfde gefchrift 
(a)  het  beiluit  van  al  de  getuigeniffen  op :   maar  draagt  wel 
zorg, dat  hy  voorzigtig  alles agterhoudt,  wat  ik  gezegd  heb, om 
die  getuigeniflen  kragte'oos  te  maaken,en'tgeenze  ook,  naar 
'1  gevoelen  van  alle  verltandige  en  onpartydige  menfehea,  te 
eênem.n!    Irngteloos  en   verwerpelyk  gemaakt  heeft.      Hy 
komt  hier  can  weder  met  de  verklaaringen  voor  den  dag  van 
zyn  Sbel     :,   zyn  Hornes ,   zyn  Cartcrets,  zyn  Gays,  zyn  Be- 
.    als  de  volkomenfte  en  uitdrukkelykfte  verklaaringen,  die 
men  ooit  zou  kunnen  vertoonen;  maar  wyflelyk,  en  daarblyktzyn 
ote  opregtheid  uit ,  rept  hy  geen  woord  van  't  geen  'er  op 
die  verklaaringen  aangemerkt  is, en  zonneklaar  doet  zien,  dac 
zy  geen  beter  geloof  verdienen,  dan  die  van  een  beurzefny- 
der,   die  zegt,  dat  hy  't  niet  gedaan  heeft.     Dac  het  ganfche 

ge. 

00  Complete  Deteftion.  p.  m. 

Ss 


322         VERDEEDIGING  van  dun  Heer 

getuigenis  van  den  Heer  Shelion  eigenlyk  niets  anders  is ,  dan 
het  getuigenis  van  den  Jefuit  Sheldon ,  zyn  Broeder,  is  zeker; 
want  hy  zegt  in  zyn  verklaaring  niets,  dan  't  geen  hy  van  zyn 
Broeder  gehoord  had  (a),  en  't  is  niet  minder  zeker,  dat  Va- 
der Sheldon,    Vader  Carter et ,   en  hun  lyfknegt  John  Gay  el- 
kander regtsdraads  tegenfpreeken,  gelyk  klaar  bevveezen,  ik 
mag  wel  zeggen  ,  betoogd  is,  in  weerwil  van  alle  vitteryen  van 
hun  armhartigen  nederigen  dienaar,    die  zig  te  vergeefs  uit- 
flooft,   om  ze  met  malkanderen  overeencebrengen,  en  een- 
paarige  taal  te  doen  fpreeken  (£).     Wat  den  Heer  Henry  Be- 
dihgfeld  belangt,   die  verklaart    niets   uit  zig  zelven  en  eige 
weetenfchap,  maar  alles  alleen  op  't  gezag  van  getuigen  zon- 
der naam^   zoo  dat  wy  onmogelyk  weeten  kunnen  ,  hoever 
zy  geloof  verdienen  of  niet ,  of  ze  in  't  geheel  wel  eeniggeloof 
waardig  zyn  ,   en  zelfs  of  ze  wel  eens  op  den  aardbodem  zyn 
of  ooit  geweeft  zyn :  en  de  Roomfchgezinde  Heelmeefter  Hor- 
ne ,    die  verklaart,   dat  ik  met  het  Pausdom  weder  verzoend  was 
(c:),  wordt  openlyk  tot  een  logenaar  gemaakt  door  iemand, 
wiens  getuigenis  en  geloofwaardigheid  de  Heer  J.  D — gl — s 
zekerlyk  niet  wraaken  zal,  naamelykjdoorj11.  D — gl — s zelven, 
die  verklaart  heeft,  dat  B — r  nooit  weder  met  de  Kerk  van  Ro~ 
vien  verzoend  geweeft  is  (d).     Deeze  zyn  nu  de  braave  en  eerly- 
ke  lieden,  wier  getuigeniflen  de  Inwooners  van  Groot-Britan- 
niën ,   voor  de  volkomenfte  en  uitdrukkclykjle  verklaaringen  moeten 
aanneemen  ,   die  men  ooit  zou  kunnen  vertooncn ,  op  ftraf  van  an- 
ders of  voor  zotten  of  voor  Jchurken  gehouden  te  worden;  en 
aan  wier  getuigeniffen,egter,  niemand,  die  geen  zot  of/t  hurk, 
of  beideis,van  een  verftandig  man  zou  durven  eifchen  meer  ge- 
loof te  flaan,    dan  aan  dat  van  den  allerbekendften  valfchen 
getuige,   die  ooit  aan  de  kaak  ftond.     Indien  een  rigter  aan 
zyn  bank  op  zulk  een  wyze  verflag  deed  van  eenige  twiftzaak 
of  aanklagt ,  als  hier  verflag  van  myn  zaak  en  befchuldigingen 
aan  de  waereld  gedaan  wordt,  dat  is,  zo  hy  alleen  maar  ge- 
wag 

(a)  Zie  boven  bladzyde  153.     (i)  Ibidem  bladz.  157 — 163.     (0  FulJ. 
Coufutaüon.  p.  81.       00  Six  Letters,  p,  34. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R. 


323 


-\-  »  maakte  van  de  getuigeniflen,  die  tegen  een  man  waren 
iragt ,  en  geen  woord  repte  van  'c  geen  die  man  van  zyn 
:  toe  wederlegging  van  die  getuigeniflen  gezegd  had,  de 
naam  en  gedagtenis  van  zulk  een  rigter,  (om  de  woorden  van 
een  onzydigen  oordeeler,  by  deeze  gelegenheid, in  zommige 
van  onze  openbaare  gefchriften ,  te  gebruiken,)  zou  by  alle 
beminnaars  van  regtvaardigheid  en  van  't  menfehdum  in  haat 
en  verfoejing  zyn;  zulk  een  rigter  is  J.  D—gl—s,  gelyk  uit 
het  geen  ik  zoo  aanftonds  van  zyn  wyze  van  doen  gezegd  hebbe, 
klaar  blykt,-  en  daar  by  een  geveinsde  huichelaar,  die,  ter- 
wyl  hy  alles  met  voordagt  agterhoudt  wat  de  waarheid  in  't 
licht  zou  kunnen  brengen,  ondertuflehen  zig  met  zyn  fchyn- 
heilige  taal  en  gewaanden  ernfl:  ten  goede  by  't  gemeen  wil 
doen  doorgaan,  voor  een  man  van  Godsdienft  en  deugd,  voor 
een  beminnaar  van  regt  en  waarheid,  voor  iemand,  die  niets 
anders  op  't  oog  beeft ,  dan  de  waarheid  te  ontdekken.  Schande  en 
verfoejing  moet  ongetwyffeld  het  deel  zyn  van  zulk  een  on- 
regtvaardigen  rigter,  en  doortrapten  huichelaar,  en  de  bezol- 
ding  zyner  ongeregtigheden. 

Zoo  dra  onze  Godvrugtige  Godgeleerde  op  die  wyze,  als 
ik  zoo  aanftonds  gezegd  heb ,  de  getuigeniflen  heeft  opgefteld , 
en  'er,  als  rigter,  een  kortbondig  verflag  van  gedaan  aan  'c 
gemeen ,  overvalt  hem  op  't  onverwagtft  een  hevige  vlaag  van 
yver  voor  de  behoudenis  en  veiligheid  van  den  Proteftantfchen 
Godsdienft,  thans  in  't  uiterfte  gevaar,  door  de dagelykfche aan- 
eeven  Oudjejuit ,  die  gerc:d  ftaat  om  nu,  of 
:,  zyn  kragtdaadigen  Jlag  te  do^n.  In  die  vlaag  drukt  de 
Godvrugtige  man  zyn  bekommering  met  grooten  ernfl:  uit,  in 
e<  ii  driftige  langwylige  redénvoering ,  die  men  gevoeglyk  zyn 
afjekeidsreden  zou  mogen  noemen.  Ik  zal  'er  hier  een  ftuk  den 
leezer  van  raeédeelen,  met  zyn  ei.^en  woorden,  op  dat  hy 
daar  uit  zou  mogen  zien,  door  welken  geeft  deeze  man  ge- 
dreeven  wordt,  en  teffens  overtuigd  worden,  dat  dezelve, 
door  God  tot  getuige  te  neemen  ,  da.r.  zyn  hart  geen  aandoenin- 
£:n  gevoelt,  dun  die  van  medelydcn,  God  tot  getuige  genomen 
heeft  van  een  onwaarheid,  en  dat  'er  dcrhalven  niet  ligtelyk 

Ss  2  een 


5H         VERDEED1GING  van  den  Heer 

een  godloosheid  zyn  zal,  hoe  fnood  ook,  in  welker  bedryf, 
zo  hy  ilegcs  daar  door  zyn  verfoeielyke  oogmerken,  en  de 
verfoeielyke  oogmerken  van  hun  ,  die  hem  gebruiken  ,  berei- 
ken kan,  hy  door  zyn  grondbeginfelen ,  van  Godsdienft  of 
van  Zedekunde,  gefluit  zal  worden.  Laat  ons  hem  dan  lioo- 
ren  in  zyn  waaren  aart  en  hoedanigheid,  die  van  een  fch\n- 
heiligen  kwakzalver  of  oproermaaker  liever.  „  Indien  dus 
„  yder  weglpoper  van  Romen  met  open  armen  moet  ontvan- 
„  gen  worden,  en  zonder  eens  te  onderzoeken  of  hy  geloof 
„  verdient  of  niet:  indien 't  aanmaatigen  van  den  agtbaaren, 
„  maar  te  veel  misbruikten,  naam  van  bekeerling  hem  regt 
„  moet  geeven  tot  befcherming,  en  zyn  eigen  verbaal,  dat  hy, 
„  zonder  eenig  bewys,  van  zig  zelven  doet,  hoe  onwaarfchyn- 
„  lyk  ook ,  aangenomen  moet  worden  in  weerwil  van  de  vol- 
„  komevjle  en  uitdrukkelykfte  getuigenijfen  en  verklaaringen, 
„  die  men  ooit  vertoonen  kan:  indien  dit,  zeg  ik,  altyd  zoo  zou 
„  doorgaan,  &c.  zouden  wy  blootftaan  voor  de  dagelykfche 
„  aanilagen  van  den  overgegeeven  Oudje/uit  (*),  en  den  ver* 
„  loopen  Monnik;  wy  zouden  onze  Altaaren  op  nieuw  on- 
„  teerd  zien,   door  ingedrongen  Foumiers  ("(),  en  de  veilig- 

„  heid 

(*)  Dagelyhfcbe  aanjl'ageri!  Wanrom  melt  en  noemt  hy  niet  den  eenen  of 
tien  anderen  'van  de  ten  minften  jaariykfcbe  aaujlagen  van  dien  overgegeeven 
Oudje/uit^  Ik  begryp  niet ,  wat  hy  niet  die  dagelykfcbe  aaujlagen  meenén 
kan,  dan  mogelyk  de  dagelykfche  poogingen  van  dien  overgegeeven  Oudje- 
J'uit,  om  de  verfoeiel.ykheden  van  't  Pausdom  voor  de  waereld  bloot  te 
leggen,  en  daar  door,  zoo  veel  althans  in  zyn  magt  is,  den  gevaarlyken 
voortgang  en  uitbreiding  van  dien  Godsdknft  in  dit  Koninkryk  te  (luiten. 
Zulke  en  dergelyke  poogingen  zyn  ongetwyffeld  fnoode  aanilagen  hy  een 
man  van  zulke  beginfcls,  als  men  weet  dat  hy  al  vroeg  heeft  ingezoogen, 
en  die  hy  maar  al  te  klaar  heeft  doen  zien,  dat  nog  tot  op  deezen  dag  toe 
heimeiyk  in  zyn  zielhuisvelten. 

(f)  Kunnen  onze  Altaaren  we!  meer  onteerd  worden  door  eenen  Fcur- 
nitr ,  dan  ze  onteerd  zyn  door  cenen  D— gl— s?  Is  het  wel  mogelyk  dat 
iemand  de  voorgaande  Maden  kezen  kan  ,  zonder  overtuigd  te  worden , 
dat,  zo  de  cene  onwaardig  is  om  tot  den  dienfl  van  onze  Altaaren  te  war- 
den toegelaaten,  de  andere  waardig  is,  dat  hy  van  den  dienft  van  onze 
Altaaren  worde  uitgeilootcn? 


ARC  II  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R,  j*$ 

„  heiu  en  't  welzyn  der  maatfehappy  in  gevaar  gebragt  door 
„  een  Neft  van  Adderen  in  onzen  boezem  te  koefterep  (*), 
m  die  zig  in  allerhande  bogten  wringen  zouden,  allerhande  ge- 
„  daanten  aanneemen ,  indien  het  aanneemen  flegts  van  die 
„  gedaanten  ,  zonder  verdere  bewyzeo,een  voldoende  en  ge- 
,  noegzaame   reden  is  ,    om  alles  te  gelooven  wat  ze 

(«)• 

Wat  bewyft,  bid  ik  u,  deeze  fraaije  redenvoering  ?  Ik 
wenfehte  waarlyk  te  kunnen  zeggen  ,  dat  ze  niets  bewyft. 
IMaar  zy  bewyft,  en  maar  al  te  klaar,  de  doorcraptheid  van 
deezen  opregten  en  eerlyken  redenaar,  die  op  de  hartscogten 
verkt,  en  de  verbeelding  en  driften  der  cenvoudigen  en 
doorzigtigen  gaande  maakt,  daar  hy  het  oordeel  van  kundige 
en  verftandige  lieden  niet  overtuigen  kan.  Hoe  komen  tog 
al  die  redenvoeringen,   uitroepingen,    fcheldwoorden ,  aan- 

fpraa- 

(*)  Het  is  maar  al  te  waar,  dat  de  Prot:Jlanten,janrMs,in  menigte,  van 

de  Kei  ergaan  tot  die  van  Romen:  en  liet  is  niet  minder 

waar,   dat  'er  in  tien  j jaren  naauwelyks  een  eenige  Roomfcbgezinde  uit  de 

van  Romen  tot  die  van  Engeland  bekeerd  wordt.   Van  de  Jefuiten  ben 

ik,  onder  de  Inboorlingen  van  Groot- Britannièn,  de  tweede  Jefuit  van  vier 

geloften,  die  de  Orde,  zeiiert  den  tyd  haarer  infteüing  tot  nu  toe,  verlaa- 

ten  heef;  cm  den  Proteftantfcben  Godsdienft  te  omhelzen:  en  de  behande- 

,    die  ik  by  myn  leeven,  en  de  eerfïe,  de  goede  Heer  AJ\ 

Jood,   ontmoet  het.'-,  zal  ;;i  't  vervolg  anderen  zeer  weinig  aanmoe- 

ons  voorbeeld  na  te  vo'gen,  ten  zy  ze,  op  de  volkomen  o' 

s  gemoeds,  het  manneljk  befiuit  durven  neemen ,  ora  hun  ruit 

:1,  a  .      len  naam  aan  de  waarheid  op  te  of. 

-.    .  eft  derhal'ven  zoo  zeer  niet  bekommerd 

yn  over  d.M  ;  ,   daar  hier  van  gefproken  wordt.    Dat 

i  maar  in  inbeelding.    Zou  dan  ook  onze  yverige  G 

ie  uuren  niet  wat  beter  be  leed  hebben,  zo  hy  ze 
aan  yverige  en  welmeenende  poogingen  om  den  eenen 
of  den  and.ren  van  aat  groot  getal  van  Roomfchen,  daar  hy  zoo  gem 
zaam  mcè  bekend  is,  en  die  dan,  denk  ik,  geen  Adders  zouden  zyn,  nog 
\t  brengen,  te  overtuigen ,  en  bun 
loen  vetzakken,  dan  met  zig  te  verledigen,  gelyk  h 
die  ze  Verlaaten  heelt,  te  la'.tercn  en  te  fc 
(aj  on.  p.  117,  n8. 

Ss  3 


326  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

fpraaken  te  pas  by  het  onderzoeken  der  waarheid '?  Wat  nut 
en  dienfl  doen  ze  daar  toe?  In  fleé  van  ons  op  den  regten  weg 
te  brengen  en  tot  een  waar  doorzigt  in  de  zaak  op  te  leiden, 
{trekken  ze  alleen  om  het  voordeel  van  de  onkundigen  en  on- 
oplettenden,  dat  is,  van  wel  negen  van  de  tien,  te  verwar- 
ren en  te  verblinden ;  als ,  die  veelal  denken ,  dat  hy  de  mee- 
fbe  reden  heeft  voor  zyn  zaak,  fchoon  zy  't  juift  niet  zien  kun- 
nen ,  die  het  meefle  geraas  maakt.  Door  deeze  middelen  van 
overtuiging,  dat  is  door  ftoute  en  onbefchaamde  lafteringen 
en  fcheldwoorden ,  en  een  luid  gefchreeuw,  waar  by  dezagte 
ftem  der  rede  zig  niet  kan  doen  hooren ,  is  't  ook  alleen ,  dat 
onze  ivaarheids minnaar,  gelyk  hy  zig  beroemt,  wel  negen  van 
de  tien  in  ganfch  Engeland  overtuigd  heeft;  en  hen  zoo  klaar 
als  de  dag  doen  zien ,  dat  ik  door  den  Paus  en  myn  Jefuicifche 
Overften  uit  de  Orde  gebannen  was  om  myn  ongeregeld  ge- 
drag en  leeven  (a),  en  weder,  dat  ik  niet  gebannen  was, 
maar  dat  ik  alleen  myn  Overften  in  de  Orde  ongehoorzaam 
geweeft  was  (Z>):  dat  ik  dus  gebannen  en  niet  gebannen,  in 
de  Orde  zynde  en  buiten  de  Orde  (*),  door  den  Paus  en  myn 
Jefuitifche  Overften,  in  weerwil  van  myn  ongeregeld  gedrag , 
verkooren  was  om  een  kragtdaadigen  Jlag  in  Engeland  te  ducn ,  en 
ten  dien  einde  van  hun  herwaarts  gezonden  was  met  een  verlof- 
brief  in  myn  zak,  om  onder  het  masker  van  een  Proteftant  te 
gaan,  en  tegen  het  Pausdom  te  fchryven  (c) :  dat  ik,  uit  de 
Orde  uitgeftooten,  aan  de  Jefuiten  een  fom  gelds leende,  hen 
daar  door  omkogt  om  my  weder  in  hun  Broeclerfchap  aan  te 
neemen,  en  daar  op  ook  weder  als  Jefuit  in  de  Orde  aange- 
nomen wierd,  vier  jaaren,  na  dat  ik  hun  dat  geld  geleend 
hadde  (J) ;  hoewel  ik  een  Jefuit  was ,  toen  ik  het  hun  leen- 
de 

Ca)  Sis  Letters,  p.  34.  (b)  Ibidem,  p.  57. 

(c    1'ull.  Confutat.  p.   59.        (d)  Six  Letters,  p.  74. 

(*)  Dat  ik  dus,  naar  zyn  zeggen,  uit  de  Orde  gebannen  was  en  niet  ge- 
bannen, is,  naar  alle  waai  (chynlyUieid,  de  reden  gevceft,  waar  om  by, 
zig  zelven  in  alles  gelyk,  my  zomtyds  een  JeJ'nit  noemt,  en  zomtyds  eeo 
Oudje/uit. 


ARCHIBALD     BOWER. 


127 


de  (a):  dat  ik  nooit  met  do  KefJc  van  Romen  «neder  verzoend 
geweelr.  ben  (b) ,  en  dat  ik  wei  wederom  verzoend  ben  ge- 
weert  met  die  Kerk  of  met  het  Pausdom  (c):  dat  ik  een  yve- 
rig  Katholyk  ben  (d) ,  en  nog  Roomfch,  nog  Prutejlant,  nog 
zelfs  een  Chriften  (c)  &c.  Indien  negen  van  de  tien  in  dee- 
ze  natie  zulke  grove  ongerymdheden  en  taftbaare  tegenftry- 
digheden  hebban  konnen  doorkrygen  en  verduwen  ,  gelyk  on- 
ze waarheid  fpreekende  G  Ie  ons  wel  uitdrukkelyk, 
verzekert,  is 'teen  klaare  blyk,dat  by  negen  van  detienindeeze 
natie  het  maaken  van  gefchreeuw  en  geraas  kragtiger  overtuigt 
dan  reden  en  bewys,en  dat  bygevolg  niemand, dan  een  bedrie 
die  de  gemeente  logens  in  plaats  van  waarheid  wil  wysmaaken , 
zig  van  zulke  middelen  van  overtuiging  bedienen  zal.  Zulk  een 
bedrieger  moet  dan  ook  de  man  zyn ,  die  zyn  lafterfchriften 
met  bewyzen  van  die  zoort,  by  gebrek  van  betere,  zoo  ryke- 
lyk  voorzien  en  volgepropt  heeft,  dat,  zoo  men  die  'er  uit 
nam,  zyn  vier  dikke  boeken,  't  zamen  maareen  gevoeglyk 
dun  boekje  van  een  zeftehalf  zouden  uitmaaken.  Met  een 
woord  ,  uitroepingen  ,  aanfpraaken  ,  fchelden  ,  raazen  en 
fchreeuwen  bewyft  niets,  en  dient  maar  alleen  om  zwakke  ge- 
moederen een  averregts  en  haatelyk  vooroordeel  tegen  ie- 
mand, hoe  weinig  hy  zulks  ook  verdienen  moge,  in  te  pren- 
ten ;  en  behoorde  daarom  ook  nimmermeer  by  opregte  en  on- 
zydige  onderzoekers  der  waarheid  in  gebruik  te  zyn;  maar 
alleen  by  bedriegers,  die  hun  werk  maaken  om  de  waarheid 
te  vermommen ;  en  die  te  vermommen  en  met  voordagt  te 
verdraaien  in  een  gefchil,  daar  't  op  iemands  eer  en  goede 
naam,  hem  dierbaarder  dan  't  leeven  zelf,  aankomt,  is  on- 
getwyffeld  het  toppunt  aller  fnoodheden.  Dit  had  ik  over 
de  hevige  en  dolle  redenvoeringen  van  deezen  man  in  't  alge- 
meen aan  te  merken. 

Ik  zal  hier  nu  nog  kortelyk  eenige  aanmerkingen  maaken, 
over  deeze  reden  voering  in  't  by  zonder,  die  wy  thans  onder 

han- 

(a)  Six  Letters,  p.  66.     (b)  Ibidem,  p.  34.    (c)  Full.  Ccrj  Utat.  p,  Sr.. 
(d)  Six  Letters,  p.  32.    («)  lbid.  p.  35. 


32S  VERDEEDIGING  van  den  Heer 

handen  hebben.  Indien  yder  taegïooper  van  Romen  met  open  ar<- 
men  moet  ontvangen  worden,  en  zonder  eens  te  onderzoeken  of  by  ge- 
loof verdient  of  niet  &c.   Ik  heb  toe  nog  toe  gedagt,  dit 

yder  in  dit  land  den  Godsdienft  mag  belyden,  welken  hy  wil: 
en  dat  een  Roomfchgezinde,  en  zelfs  een  Jcfuit  vryheid  heefTt 
tot  de  Kerk,  die  door  de  wet  valtgefteid  en  bevoorregt  is, 
over  te  gaan,  zonder  dat  iemand  regt  heeft  om  hem  daar  re- 
kenfehapover  af  te  vorderen.  Wy  weeten,  dat  'er Pr oteftm- 
ten  jaariyks  in  groote  menigte  den  Roomfchen  Godsditnil 
omhelzen,  en  dat  niemand  hun  zulks  betivift,  en  daarover 
moeite  maakt;  en  waarom  zouden  dan  de  Roomfchen,  die 
hun  geloof  voor  dat  der  Proteftmten  verwijfden,  diezelfde 
vryheid  niet  genieten?  Waarom  zoa  het  een  Jefuit  zelfs,  die 
den  Protcflantfchen  Go.Ösdienft  aanneemt,  en  daar  voor  niets 
van  anderen  eifcht  of  bedelt,  maar  in  't  zweet  zyns  aangezigts 
zyn  brood  tragt  te  winnen,  niet  vry  (taan  om  even  geruft  en 
ongeftoord  in  dit  Prote/lantfch  Koninkryk  te  leeven,  als  hy  ge- 
daan zou  hebben,  zo  hy  Roomfch  en  een  Jefuit  gebleeven 
was?  Waarom  zou  men  een  Inquifitie  opregten  tegen  Room- 
fche'l,  die  Proteftantfch  worden,-  en  geene  tegen  Proteftmten , 
die  Roomfch  worden?  Wie  merkt  in  deezen  man  den  waarea 
geeft  niet  van  een  Roomfchen  Inquifueur  tegen  Ketterfcbe  verkeerd- 
beden,  dat  is,  tegen  Roomfchen,  die  het  Pausdom  verzaa- 
ken,  en  niet  tegen  Protejlanten,  die  hun  geloof  verlaaten  en 
overgaan  tot  de  Roomfchc  Kerk?  Maar  om  dit  over  te  flap- 
pen;"  welke  klaarde*  en  kragtiger  blyken  kan  ik  tog  geeven 
van  myn  opregtheid,  dan  ik  al  reeds  gegeeven  heb?  Welke 
bewyzen,  taflbaarder  en  overtuigender  zou  deeze  man  tog 
hebben  willen,  indien  hy  eens  tot  Inquifiteur  of  onderzoeker 
verkooren  wjerd  van  de  bekeerlingen  uit  het  Pausdom,  of  ge- 
lyk  hy  ze  noemt,  van  de  wèglöopers  van  Romen?  Ik  was,  na 
myn  komft  in  dit  Proteftantfch  Koninkryk,  myn  moedenaal 
nog  niet  wederom  volkomen  magtig  geworden,  toen  ik  aan- 
ftonds  al  de  eerfte  gelegenheid  ,  die  my  voorkwam  ,  waarnam  , 
om,   als  Schryvcr,   en  in  openbaaren  druk,  de  dwaalingen 

van 


ARCIIIBALD    B  O  \Y  E  L  329 

ran  't  Pausdom  tegen  te  fprecken  (a).  Ik  heb,  en  niet  zon- 
der goed  gevolg,  het  ganfche  gebouw  van  den  Roomfchen 
Godsdienft  in  myn  Hijlorie  der  Pau/en  aangecaft,  en  volgens  de 
de  gedagten  van  de  befte  regters  binnen  en  buiten  's  lands,  de 
Afgodery  die  Kerk  onwederfpreekelyk  en  onuit- 
even  (*;.  Ik  heb  vier-tn-d  .'rtig  jaaren 
in  Engeland  gewoond,  en  al  dien  tyd  gemeenzaam  verkeerd 
met  verfcheiden  Protejïantfchc  huizen,  beroemd  wegens  hun 
getrouwe  aankleeving   aan  de  thans  regeerende  Koninklyke 

fa- 

(a)  Zie  boven  blaihz.  68. 

(*)  Ik  ondernam  dat  werk  met  geen  ander  oogmerk,  d.m  om  inyn  ge- 
drag in  't  vcrlaaten  van  den  Godsdientl,  waar  in  ik  was  opgevoed,  voor 
de  waereld,  vooi  de  tegenwoordige  beideen  toekomende  geflagten,  teregt- 
Yaardigen  :  en  ten  dien  einde  weigerde  ik  eenig  deel  te  neemen  in  een 
werk,  daar  merkelyk  meer  voordeel  voor  my  by  te  doen  geweeft  zou  zyn, 
zonder  eenig  het  minde  gevaar  te  loopen.  Dit  heb  ik  reeds  voorheen  at 
ftraks  in  myn  eerfte  gefchiift  te  kennen  gegeeven  ,•  en  daar  het  werk  zelf, 
dat  my  aangebooden  wierd  ,  naamclyk  het  ganfche  opflel  van  de  Hedendaag- 
febe  sllgemeene  Hijlorie,  die  nu  gedrukt  wordt,  genoemd,  en  teffens  ook 
den  perfoon,  die  't  my  aanbood,  den  Heer  Mttlar,  den  uitgecvei  dier 
Ilittorie,  en  een  byzonder  Vrind  van  den  Heer  D— gl — s,  die  derhalven 
weeten  moet,  dat,  hetgeen  ik  zeide,  waar  is.  En  nogthans,  tegen  zyn 
eigen  beter  weeten  aan  ,  fchryft  hy  in  ai  zyn  lalterfchriften  myn  ondemee- 
men  van  de  Hijlurie  der  Paufen  als  een  zaak,  daar  geen  twyftel  op  valt,  toe 
aan  inzigten  van  eigenbelang,  aan  de  beop  van  een  groot  deel  Proceftanten  tot 
Infcb  ■:.     Is  dan  deeze  J.  D — gl — s  geen  opregt  en  on- 

r  der  waarheid!  Had  ik  de  zeer  voordeelige  aanbiedin- 
gen, die  d:  Heer  Millar my  deed,  aangenomen,  ik  had,  ltiaffeloos,  al- 
le bordtcien  van  de  ftad  mogen  bezoeken,  by  alle  Juffrouwen ,  daar  ik 
kennis  aan  had,  dtn  vrijer  fpeeleu,  en  door  my  eerfl  van  haar  hart  en  ge- 
maaken ,  en  haar  dan  te  verzaaken,  haar  laaten 
.   en  zitr  enkt  :nde  middelen  in  't  leeven  houden  tot  dat 

ze  eerlang  den  geeft  gaven:  (wart  deeze  man  heeft  ook  kunnen  goedvinden, 
voorheen  bladz.  imo  gezegd  is ,  om  my,  toen  ik  reeds  myn  groot  moord- 
jaar  voorby  was,  met  moorden  en  doodllagen  van  die  natuur  te  bctigten.) 
De  Jefuiten  zouden  zig  dan  nooit  met  my  gemoeid  hebben  ,  noghunjïo»- 
kebrand,  en  d  verspreider  bunner  logenen  zyn  beurs  gevuld  ten  kofte  van 
myn  goeden  naam  Hy  is  de  winner  alleen  in  ditgefchil,  zo,  't  winnen 
ii  ,    dat   uien  ,   onTerfchillig  waar  meê  ,   wat  gelds  Krygt ,  en  fchinde 

Tt 


330         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

familie,  en  wegens  hun  yver  voor  onze  gelukkige  regeerings- 
vorm,  beide  in  Kerk  en  in  fhaat :  mee  de  huizen,  naamely  k,  van  de 
Jylmers,  de  Morris ,  de  Fortefcues,  de  Mojlyns,  de  Lytteltons , 
om  nog  veele  anderen  niet  te  noemen;  en  op  hun  beroep  ik 
my,  of  ik  niet,  by  alle  gevoeglyke  gelegenheden,  den  uiter- 
ften  afkeer  heb  laaten  blyken  van  de  godlooze  leeringen  en 
verfoeielyke  gebruiken  van  die  Afgodifche  Kerk;  en  of  zy 
zelven  my  niet  altyd  voor  een  opregten  niet  alleen  ,  maar  ook 
voor  een  zeer  yvcrigen  Protejlant  gehouden  hebben.  En  zal 
deeze  baldda3dige  man ,  met  al  zyn  voorraad  van  Jefuitifche 
onbefchaamdheid,  de  ftoutheid  hebben  van  te  zeggen  ,  dat 
men  geen  agt  heeft  te  flaan  op  de  getuigenifTen  van  zoo  veele 
perfoonen  van  aanzien  en  naam,  van  onbetwiftbaare  eer,  en 
bekende  deugd ;  en  dat  men  de  tegen  elkander  lïrydende  ver- 
klaaringen van  Jefuiten  ,  van  Roomfchen  die  onder 't  beftier 
en  den  onmiddelyken  invloed  der  [eiuiten  ftaan,  van  geringe 
Roomfche  kroeghouders,  zoopjetappers,  lyfknegts,  &c.  het 
fchuim  van  de  natie  en  van  't  Pausdom  zelf  aanneemen  moet, 
en  gelooven ,  als  de  volkomenjle  getuigenijjen ,  die  men  ooit  zon 
kunnen  vertoonen?  Het  is  waar,  dat  deperlbonen,  op  welken  ik 
my  tot  getuigenis  van  myn  gedrag  beroep,  allen  myne  Vrin- 
den zyn,  en  my  zelfs  in  deeze  myne  zwaare  en  onverdiende 
vervolging  met  nog  meerder  minzaamheid  en  trouwhartige 
Jiefde  bejegend  hebben,  dan  ooit  te  vooren.  Maar  zulks  wel 
ver  van  hun  getuigenis  te  ontzenuwen,  bekragtigt  hetzelve; 
dewyl  ze  my  zekeriyk  hun  Vrindfehap  onwaardig  zouden  ge- 
oordeeld hebben,  op  het  oogenblik  dat  ik  eenige  de  minde 
neiging  tot  het  Pausdom  had  laaten  blyken.  Ik  heb  daaren- 
boven ook  de  groote  en  voordeelige  aanbiedingen  ,  met  ver- 
agting,  van  de  hand  geweezen,  die  de  Jefuiten  mydeedenom 
my  na  de  Kerk  en  Orde,  die  ik  verlaaten  had,  te  rug  te  lok- 
ken ;  gelyk  de  Jefuit  Kingsley  zelf  verklaard  heeft  aan  zyn  boe- 
teling den  Heer  Amold,  die  bereid  is  om  zulks,  voor  welke 
Overheid,  of  welk  Gerigtshof  in  Gnot-Britanniën  men  wil,  on- 
der eede  te  beveiligen  (a).     Verder  heb  ik,   en  wel  inzon- 

der- 
(«)  Zie  boven  bladz.  184. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  331 

derheid  van  'c  Priefterfchap,  (van  zommigen,  meen  ik,  uit 
hec  Protejlantfcbe  Priefterfchap ,  mei  die  van  't  Pausdom  tegen 
my  vereenigd)  de  wreedfte  vervolging,  die  ooit  Prot e flant  ia 
een  Proteji  veft  onderging,  moeten  uitftaan,  omdat 

ik  een  Protcjlant  was.  Ik  zeg  met  nadruk  om  dat  ik  een  Prote- 
ftant  was:  want  was  ik  Roomfch  en  een  Jefuit  gebleeven,  ik 
zou  even  geruft,  ongeftoord,  en  gelukkig  myne  dagen  hier 
hebben  mugen  flyten,  ais  de  overigen  van  de  Broederfchap 
doen  in  deeze  Hoofdftad,  en  in  andere  deelen  van  het  Ko- 
ninkryk.  De  Jefuiten  vleiden  zig  ongetwyffeld ,  dat  myn 
llandvaftigheid  'er  door  aan  't  wankelen,  zou  raaken,  dat  ik 
my  dus  onwaardiglyk  van  hun,-  wier  zaak  ik  had  opgevat,  be- 
handeld zag,  en  dat  zelr* iemand  van  hun,  (die  braave  God- 
geleerde J.  D — gl — s ,)  wel  tegen  my  durfde  zeggen,  dac 
de  Kerk  van  Engeland  geen  vryplaats  was  voor  het  uitvaagfel  van 
de  Kerk  van  Romen;  't  welk  zoo  veel  was,  als  my  teraaden, 
dat  ik  maar  hoe  eer  hoe  liever  naar  die  Kerk  zou  wederkeeren. 
Myn  vervolgers  aagten  niet,  dat  ik  zoo  zwaar  een  proef  door- 
geftaan  zou  hebben,  maar  dat  ik  'er  of  geheel  onder  bezwee- 
ken,  of  de  Kerk,  die  my  zoo  ruwelyk  verftooten  had,  ver- 
laatende,  weder  myn  toevlugt  zou  genomen  hebben  tot  die, 
•welke  als  een  liefnebbende  Moeder  haar  armen  nog  uitge- 
ftrekt  hield,  om  my  met  vreugde  in  haar  fchoot  te  ontvan- 
gen. Maar  nog  de  kwaade  en  onvrindelyke  behandeling  vau 
de  eene,  nog  de  minzaame  noodigingen  en  gunftige  aanbie- 
dingen van  de  andere  maakten  eenigen  indruk  op  myne  ziel. 
Ik  bleef  het  gezuiverd  geloof ,  dat  ik  omhelsd  had,  aanklee- 
ven  in  wederwil  van  de  onvermoeide  poogingen ,  die  en  de 
Jefuiten  en  hun  Proteftantfch  werktuig  en  deszelfs  aanhang  met 

nigde  kragren  aanwendden,  om  my  weder  tot  het  byge- 
loof  van  't  Pausdom  te  doen  vervallen.  Ik  zal  over  dit  ftuk 
nie^s  meer  zeggen,  maar  beroep  my  op  alle  de  Inwoonersvan 
Groot -Britanniën  in  't  algemeen,  of  'er  thans  in  't  ganfche  Ko- 
ninkryk  wel  een  eenige  Protefiant  is,  die  onbetwiftbaarder 
blyken ,   dan  ik,   gegeeven  heeft,  van  zyn  waarlyk  opregte 

ïgeveinsde  aankleeving  aan  den  Protejlantfchen  Godsdknft , 
Tt  2  en 


332         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

en  zyn  afkeer  van  't  Pausdom  ?  En  nogthans  word  ik  hier  van 
onzen  opregten  en  Godvrugri^en  Kerk  lykenbefchreeven, als 
iemand,  die  geen  ander  bïyk  van  zyn  Protefiant/cb  geloof  ge- 
toond heeft,  dan  het  aanmaatigen  van  den  te  veel  misbruik- 
ten naam  van  bekeerling,  en  ,  om  die  reden  alleen  ,  onder hec 
verwarde  Neji  van  andere  ontiJbaare  Adders,  in  den  boezem  van 
de  Kerk  van  Engeland  is  toegelaaten.  Dit  is  de  man,  eg- 
ter,  die  zoo  dikwils  en  plegtig  verklaard  heeft,  dat  hy  niets 
op  't  oog  beeft,  dan  het  ontdekken  der  waarheid,  en  die  ongeiwyf- 
feld  God  daarop  wel  tot  getuige  zou  willen  roepen ,  of  op  iets, 
wat  het  ook  ware,  zo  zyn  zaak  flegts  daar  door  bevoordeeld 
kon  worden;  even  gelyk  hy  hem  tot  getuige  geroepen  heeft, 
dat  hy  iny  geen  kwaad  hart  toedraagt ,  en  dat  zyn  hart  geen  aandoenin- 
gen heeft  dan  die  van  medelyden;  fchöon  niemand  die  ongerym- 
de  oproerftookende  redenvoering,  daar  wy  van  fpreeken,  lee- 
zen  kan,  zonder  in  dien  redenaar  een  ziel  te  ontdekken  vol 
van  bittere  woede  en  boosaartigheid. 

By  de  menigvuldige  voorbeelden,  die  ik  reeds  van  's  mans 
fchurkery  gemeld  heb ,  zal  ik  'er  nog  een  voegen  van  zyn  on- 
kunde: een  voorbeeld,  waar  uit  men  teffens  den  regten  aart 
van  deezen  man  zal  kunnen  leeren  kennen,  onbekwaam  om 
te  zwigten,  en  't  zy  hy  dwaalt,  't  zy  hy  laftert,  zigdoor  de 
allerkragtigfte  bewyzen  te  laaten  overtuigen.  Het  voorbeeld 
is  dit.  In  de  voorreden  van  myn  Uijlorie  der  Paufen  had  ik  ge- 
zegd, dat  ik,  terwyl  ik  te  Romen  was,  in  myn  gedagten 's 
Paufen  opperhoofdigheid  afzwoer,  hoewel  dezelve  voor  een  ge- 
loofsartikel door  het  lighaam ,  waar  toe  ik  behoorde ,  gehouden  wierd ,  en 
Bcllarminus  my  geleerd  had,  dat  zulks  een  zaak  was,  daar  het 
geheele  Chriflendom  van  afhing.  Uit  deeze  woorden  zelven  bleek 
duidelyk  ,  dat  ik  geen  artikel  op  't  oog  had ,  dat  van  alle 
Roomfchgezinden  zonder  onderfcheid  geloofd  wierd,  of  dat 
iemand  noodzaakelyk  gelooven  moeft  om  een  Roomfchge- 
zinde  te  zyn;  maar  alleen  een  gevoelen,  't  welk  doordat  Lig- 
haam, daar  ik  een  lid  van  was,  gedreeven  wierd.  üoclor 
Ch — / — r  egter,  NaambifTchop  van  Londen,  en  des^zelfs  me- 
dehelper Doclor  ZJ— 1/—~ r,  namen  daar  uit  geleegenheid  om 

m  v 


ARCHIBALD    BOWEU.  333 

my  te  venvyten  ,  dat  ik  inderdaad  reeds  Proteflantfcb  'm  'dure 
was,  to;n  ik  myn  laatfte  geloften  onder  de  Jefuiten  deed  ,  en 
»s  Pai  c:J,  zoo  wel  als  al  de  andere  leerftukken 

van  't  Katholyk  geloof  voorftond  en  verdedigde:  waardoor 
2y  duidelyk  fcheenen  te  vooroHderftelIen ,  dat 's  Paufen  Op- 
perhoofdigheid  een  van  de  leerftukken  was  van  dac  geloof. 
Deez  5  ram  zedert  D — gl — s  van  hun  over. 

Ik  antwoordde  'er  op,  dat  ik,  terwyi  ik  te  Romen  was,  ds 
.in  myn  gedagten  afzwoer,  naame- 
lyk,  dieopperfte,  onbepaalde,  onafhankdyke,  en  onwede'r- 
fpreekbaare  magt  over  de  geheele aarde,  welke  verfcheiden 
Paufen  zig  hebben  aangemaatigd,  en  niemand  van  hun  toe 
nog  toe  afgedaan  of  openlyk  verzaakt  heeft;  maar  dewyl  die 
zoort  van  Opperhoofdigheid  geen  artikel  was  van  't  Katholyk 
geloof,  hoewel  het  in  zyn  volle  kragt  en  ganfche  uitgeftrekt- 
heid  door  het  Lighaam,  waar  toe  ik  behoorde,  gedreeven 
wierd ,  dat  myn  afzweeren  van  't  zelve  my  geen  Protejïant  in 
myn  hart  maakte.  Ik  voegde  'er  by,  dat  ik  zelfs  de  Geefte- 
lyke  Opperboofdigbeid  of  Oppcmagt ,  die  zig  de  Paufen  over  de 
Kerk  toeeigenen  wel  zou  afgezwooren  kunnen  hebben  ,  zon- 
der egter  eer.ig  leerftuk  van  den  Roomfchen  Godsdienft  te 
verzaaken  :  en  verklaarde  my  daar  op  nader,  welke  eene  Op' 
permagt  ik  meende,  en  de  Paufen  zig  toeeigenden  ;  naamelyk 
een  (Jppergezag  door  geene  Canons  of  Conciliën  bepaald, 
niet  alleen  over  elke  Kerk  in 't  byzonder,  maar  ook  over  de 

meene  Kerk;  en  dat  gezag  zelf  ook,  zeide  ik,  die  Opper- 
boofdigbeid, of  Oppennagt  was  ook  geen  artikel  van  't  Katholyk 
geloof,  dewyl  het    door  de  Janfenijle  Geeftelykheid  in  Frank- 

gelocherid  wordt,  met  welke  Romen  egter  Kerkgemeen- 
i'chap  houdt.  Van  de  Roomfche  Doftors  hoorde  ik  zedert  niet 
meer.  Maar  onze  Protejïant  f  eb  e  Doftor,  die  zig  mede  in  'c 
flrydperk  begeeven  had,  nam  de  zaak  voor  zyn  twee  mede- 
broeders op,  en  liet  zig,  vol  van  bittere  woede  en  raazerny, 
die  hy  Protejlantfebcn  )• ver  noemt,  dushooren:  deeze  vermetele 
man  beeft  de  fioutbtid  van  Jlaande  te  bonden  ,  dat  iemand  's  Pau- 

Tt  3  fen 


33}         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

fen  Opperhoofdigheid  hebenen  kan  en  egter  een  goed  Katbolyk  zyn.  —• 
Dat  die  Opperhoofdigheid  geen  artikel  is  van  het  Katbolyk  geloof.  — ■ 

Dat  de  Janfenilten  in  Frankryk  dezelve  lochenen  en  dat  een 

Roomfche  dit  leerjluk  zoo  wel  ontkennen  mag,  als  een  Proteftant 
mag  ontkennen,  dat  de  Paus  de  Aiuichrilt  is.  Ik  beken  't,  dit 
alles  heb  ik  itaande  gehouden  en  houde  hec  nog  (taande;  maar 
op  welke  wyze  wederleg!  tog  deeze  man  myn  zeggen?  Hy 
doet  het  met  de  volgende  fraaija  redeneering,  die  ik  met  de 
eigen  woorden  hier  zal  [tellen,  op  dat  de  leezer  haar  mag  heb- 
ben in  haar  volle  kragt.  Dus  redeneert  hy.  Is  dit  niet  een 
ivonderjluk  of  van  onbefchaamdheid  of  van-ontroerde  barffenenl  Ver- 
beeldt Irj  zig  dan ,  dat  wy  ons  verft  and  geheel  verhoren  hebben ,  of 
heeft  hy  zelf  nooit  eenige  de  ininfie  kennis  gehad  in  /lukken  van  doe- 
zen aart;  zoo  dat  hy  niet  eens  onderfcheii  weet  te  maaken  tuffchen  's 
Paufen  Óppiuuioofdigheid  en  zyn  onfeilbaarheid!  Deezelaat- 
Jle  is  't ,  die  geen  artikel  is  van  't  Katbolyk  geloof,  en  bet-wijl  wordt 

door  de  janfenilten  en  welke  een  Roomfcbgezinde  wel  ontkennen 

kan  en  Roomfch gezind  bly ven:  bygevolg,  de  Opperhoofdigheid 
is  een  artikel  van  't  Chriftelyk  geloof,  en  wordt  door  de  'Jan- 
feniflen  in  Frankryk  niet  gelochend.  Q.  E.  D.  —  Door  dus  te 
redeneeren,  dat  is,  te  fchelden  en  uit  te  vaaren  zonder  eenig 
bewys,  f  want  wat  is  'er  in  deeze  ganfche  fraaije  redenvoe- 
ring,  dat  naar  bewys  gelykt?)  heeft  die  man,  gelyk  hy  zegt, 
negen  van  de  tien  in  de  natie  de  groflte  ongerymdheden,  en 
zelfs  de  taflbaarfte  tegenftrydigheden  zonder  wederzin  en 
walging  leeren  doorzweigen,  en  door  dat  zelfde  zoort  van 
bevvyzen  zal  hy  hen  ook  mogelyk  wysgemaakt  hebben  , 
dat  de  Janfenijlen  in  Frankryk  ,  van  wier  geloof  hy  droe- 
vig weinig  weet,  in  de  Opperhoofdigheid  van'  den  Paus  ge- 
looven. 

Had  hy  ,  vervolgt  onze  redenaar  ,  een  Protcftantfch  boek, 
genoemd  Barrow  over  de  Opperhoofdigheid  van  den  Paus,  ooit  eens 
ingezien  ,  hy  zou  'er  uit  hebben  kunnen  leeren ,  dat  dit  leer/luk ,  wel 
ver  van  geen  artikel  te  zyn  van  het  Katbolyk  geloof,  de  hoekfleen 
zelf  is  van  den  Godsdienjl,   en  een  leerjluk,   dat  boven  alle  andere 

een 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R.  335 

een  grondvtaarheid  is  van 't  Pausdom  (*),  daar,  volgens  Bellarmi- 
nus,  de  ge  dftm  en  bet  wezen  zelf  van  het  Cbriftcndomvan 

afhangt.  Dewy]  ik  dat  geleerde  werk  van  Barrow  geleezen  , 
en  ,  zoo  ik  my  verbeeldde,  verftaan  had  ,  't  geen  ik  geleezen 
had  ,  nam  ik  aanftonds,  toen  ik  zag  dat  deeze  man  zig  op  dien 
Schryver  beriep,  dat  werk  weder  in  de  hand,  en  vond  'er,  't 
geen  ik  van  te  vooren  wél  wift,  dat  ik  'er  vinden  zou,  naame- 
]yk  dat  Barrow  die  zelfde  gevoelens  bekragügde,  die  hy  hem  had 
haten  tegenfpreeken.     Want  op  verfcueidene  plaatfen  (a) 

van 

(*N  Or.zc  opregte   en.  I  lerzoeker  der  waarheid  neemt  hier  de 

vryheid  om  Barrow  te  vei  .  die  nergens  in  zyn  ganfche  boek  van't 

begin  tot  het  end  iets  dergelyks  zegt,  als  hier  wordt  aangehaald,  r.aame- 
lyk,  dat  de  Oppetboofdigbeid  van  den  Paus  de  boekfleen  zelf  is  van  der.  I 
dienft ,  en  een  leerjluk  dat  boven  alle  andere  een  grondwaarbeid  is  van  't  Paus- 
dom: zelfs  leert  hy  in  verfcheiden  plaatzen  juilt  hei  tegendeel,  gelyk  ftraka 
getoord  zal  worden:  't  geen  Barrow  ze;:t  in  de  plsats,  daar  deeze  ir.an  op 
t  te  doelen,  is  dit:  dat  r.  hunner  Kerk  ,  ■  non. 

■?  is,  waar  omtrent  -  met  elkander  moejlen  overee . 

ven,  en  bet  welk  zy  nu,  by  deezen  tyd,  reeds  van  alle  twijlen  engefcbil  mos- 
ften  r  i  -.crd  mogtenzyn,  waarin; 

zelfs  : 

Jiuk  :  '^\ft,  bet  geloof  en  l.    .  i    . 

alle  C  i  «fr-  Kerke  en  den  vrede  en  rujl  van  .  (i). 

Uit  deeze  '.voorden  blykt  duidelyk,  dat  al  't  geen  Barrow  zeggen  wil ,  (en 
hy  kon  zelfs  z\n  meening  niet  wel  duidelyker  hebben  uitgedrukt,)  hier  op 
üitkoi  het  een  zaak  van 

hoe  ver  het  gezag  van  den  Paus  zig  uitflrekt ,  dat  (luk  egter  to 
toe  niet  befiifl  zy.     Betekent  dit  nu,  dat  de  Opperboofdigbeid  i 

.:  te- 
k,  dat  tot  nog  toe  niet  beflisd  is,  een  . 
irrow  op  deeze  plaats,  die 
dien  Schryver  heb  .  het  oog  had,  lydt  geen  twyffel ;  want  daar 

op  die  plaats  vond  laaiing  uit  Bellarminus ,  jfgitur  dt 

me;  dat  hy  met  de  eigen  woorden  van  Barrcw  ook  heeft  over:  e 
maar  verder  gaat  hy  niet:  zoo  dat  hy  omtrent  twintig  of  dertig  tegels  in 
Schryver  geleezen  heeft;  en  deeze  heeft  hy  vervalfcht;  gelyk  ik  ge- 
toond 

(i)  Barrow  p  2. 

(a)  pap.  39.  «u  de  uitgsr.ve  in  cuvto.  tn  pag.  zo  tot  25  in  die  van  de  /WH*. 


S36         VERDEEDIGING  van  den  Hiïex 

van    dat   voortreffelyk    werk  ,     zegt    hy  ,    dat  de    Oppeïi- 
hoofdigheid  van  den  Paus  over  de  Vorften  in  bet taaereldlyke m 

al  rond  uit  gelachend  wordt :  dat  de  aanhangers  van  de  Kerk  van  Ro- 
men het  met  eikanderen  niet  eens  zyn  over  de  idtgcftrcktbeii  van  's 
Pa' f  en  gezag  zelfs  in  't  Geefteyke:  dat ,  fc hoon  de  Paufenzigzelven 
een  volsrekte  Opperhoofdigheid  over  ds  Kerk  aanmaatigen ; 
fchoon  de  groot  e  hoop  der  Godgeleerden ,  die  by  hen  in  de  gin  ft  f  taan  , 
dien  voeg  heen  wandelt ;  fchoon  zulks  volgens  hun  be^infelcn .  zo  zy 
anders  eenige  begwfelen  hebben,  die  duidelyk  en  zeker  bepaald  zyn, 
de  leer  mogt  febynen  ts  zyn  van  hun  Kerk;  dat  'er  nogthans  onder  hen 
een  talryke  aanhang  gevonden  wordt ,  die  den  Paus  zulk  eene  Op- 
ferhoofdigheid  niet  TOESTAAT,  en  deszelfs  gezag  binnen  vry 
enger  paaien  beflu.it.  En  gelyk  de  andere  party  decze  met  Kettery 
bctigt ,  zoo  brengt  deeze  wed.ro m  op  haar  beurt ,  dezelfde  bef chuldi- 
ging  in  tegen  de  andere  (a).  En  weder  (Z>);  Ik  weet  dat  'er  in  de 
Kerk  van  Romen  een  groote  overvloed  is  van  Godgeleerden,  die  di 
Paujfclyke  Opperheerfchappy  vry  wat  naauwer  beperken,  dan,  11  aa- 
melyk,  de  Paus  zelf  en  de  trouwhartige  voorftanders  van  zyndoel 
gewoon  zyn  te  doen;  die  beweeren,  dat  de  Paus ,  even  als  alle 
andere  BiJJiboppen  onderworpen  is  aan  de  Canons  ,  en  hem 
geen  meer  magts  en  gezags  in  't  gemsenebeft  der  Kerke  toeftaan,  dan 
de  Hartog  of  Doge  van  Veneuè'n  heeft  in  zyn  Raad  &c.  De  ge- 
geleerde  Schryver  voegt  'er  nog  by,  dat  dergelyke  begrippen 
openlyk  de  overhand  genomen  hebben  by  een  groot  deel 
van  de  belyders  van  'r  Katholyk  geloof;  dat  dezelve  door 
de  mcefte  Godgeleerden  in  de  Kerk  van  Frankryk  gedreevin  worden, 
en  dat  men  wel  ft  ellen  mag,  dat  ze  over  al,  daar  vryheidvan  oordcel 
is ,  algemeen  zyn:  ja  dat  ze  zelfs  in  aanzienlyke  Synoden  vnor  Ka- 
tholyke  waarbeden  verklaard  zyn  ,  &c.  Kun  de  Prote/tantfcbs 
Schryver,  genoemd  Barrow ,  wel  ooit  met  uitdrukkelyker  en 
Verftaan baard tr  woorden  gezegd  hebben ,  dat  'er  in  de  Kerk 
Zelf  van  Romen  zeer  veele  Godgeleerden  zyn ,  die 's  Paufen  Op- 
perhoofdigheid  lochenen ;  dat  dezelve  door  de  mcefte  Godge- 
leerden in  de  Kerk  van  Frankryk  gelocnend  wordt,  en  dat  dezel- 
ve 
(*)  PaS>  2<5'  i"  quarto.       (b)  Ibidem  p.  35. 


A  R  C  II  I  B  A  L  D    B  O  W  E  R.  337 

v:-,  bygevo'g  geen  artikel  kan  zvn  van  het  Katholyk  geloof, 
en  nog  veel  minder  de  boekfteen  zelf  van  den  Godsdienjl  {").  Wie 
zou  nu  niet  denken ,  dat  onze  opregte  en  onzydige  onderzoeker  der 
waarheid,  toen  hy  zag,  dat  het  gcc.i  hy  beweerd  luid,  dus 
duidelyk  wederlegd,  en  't  ge-en  ik  beweerd  had  niet  minder 
cluidelyk  bekragügd  was  door  d^n  Schryver  zelven,  op  wiens 
gezag  hy  zig  beroepen  had,  eindelyk  toegegeeven  zou  heb- 
ben, en  opregtdyk  bekend,  dat  hy  gedwaald  had,  en  van 
zyn  twee  Roomfche  leiJslieden  misleid  was  geworden?  Yder 
zeker,  behalven  'J.  D — g — s,  zou  dat  gedaan  hebben.  Maar 
hv  is  een  man  van  een  geheel  anderen  aart  dan  de  meefte 
menfehen,  etn,  die  of  by  gebrek  van  verltand  en  doorzigt 
zig  door  de  onwederfpreekelykfte  bewyzen  niet  overtuigen 
laat,  of  niet  bekennen  wil,  dat  hy  overtuigd  is  uit  gebrek 
van  eerlykheid  en  opregtheid.  Hy  heeft  een  byzondere  gaaf 
van  lalteren  en  fchelJen,  en  om  bittere  en  eerroovende  reden; 
voeringen  en  aanfpraaken  te  doen:  en  tot  bewyzen  van  dien 
aart  neemt  hy  zyn  toevlugt  om  de  waarheid  te  vermommen  , 
als  dezelve  al  te  klaar  aangetoond  is  om  ontkend  of  betwifl  te 
worden.  Dus  maakt  hy  in  zyn  laatfte  lafterfchrift  geen  het 
minfle  gewag  van  alle  deeze  aangehaalde  plaatzen  en  gezeg- 
den uit  een  Protejlantfcb  boek,  genoemd  Barrow,  die  by  yder  op- 
regt  en  verftandig  menfeh  zekerlyk  geoordeeld  zullen  worden 
dit  ganfehe  gefehil  te  befliflèn  ,  dewyl  het  juift  dat  zelfde 
boek  is,  daar  hy  zig  op  beroepen  heeft.  Maar  hy  laat  en  dat 
boek  en  dien  Schryver  geheel  vaaren,  en  weder  zyneredeneer- 
kunde  of  liever  agterftraats  taal  te  hulp  neemende ,  vleit  hy  zig , 
dat  hy  door  braaf  te  fchelden  en  een  groot  gefchreeuw  te  maa- 
ken  ,  de  eenvoudige  en  onkundige ,  dat  is ,  negen  van  de  tien  in 
de  natie,  in  wederwil  van  betooging  zelve,  verblinden  zal  en 

{tand 

(*',  Voeet  hier  by,  dat  's  Paufen  volftrikte  opperbeerfebappy ,  onbepaalde 
tnagt,  of  oppcrbooftligbeid ,  zelf;  naar  't  zegeen  van  Uellarminus ,  dien  dee- 
ze ;-  ,'  flegts  is,  Ouafide  Fide  (i)  byna  een  geloofjluk ,  en  der- 
halven geen  leerftuk  van  het  Katholyk  geloof  nog  van  de  Katholyke  Kerk. 

(ij  Bcllarm,  Concil,  II.  1-. 

Vv 


333         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

ftand  doen  houden.  Ik  zal  dat  fraaije  ftukje  van  welfpree- 
kendheid,  daar  hy  zig  by  deeze  gelegenheid  van  bedient,  hier 
invoegen,  op  dat  het  een  duurzaam  gedenkftuk  moge  ver- 
ftrekken  van  's  mans  verwaandheid,  van  zyn  verkeerdheiden 
onoverwinlyke  hardnekkigheid,  om  zyn  misflagen  ,  zoowel 
ais  zyn  lafterirrgen,  hoe  volkomen  en  kragtig  ook  wederlegd, 
{taande  te  houden.  »  Niets  evenaarde  ooit  de  onbefchaamd- 
„  heid  van  deezen  man,  in  de  poogingen,  die  hy  deed,  om 
„  de  befchuldiging,  dat  hy  den  verfbeielyken  zetregel  van 
„  ftilzwygende  afzweering  geoeffend  had ,  te  ontwyken  (*), 

„  dan 

C*)  Hy  had  my  befchul Jigd ,  dat  ik  de  verfoeielyke  leer  der  ftilzwygende  of 
innerlyke  afzweering  erkende  (r).  Iemand,  zegt  hy,  van  my  op  de  onder- 
aangetekende  plaats  fr>reekende,««jand  die  de  verf 'oeielyke  leer  der ftilzivy gen- 
de  afzweering  erkent.  Ik  verzogt  hem  daar  op,  dat  hy  my  de  plaats  wil- 
de aanwyzen,  daar  ik  zulk  een  leer  erkenne  (2).  In  plaats  van  zulks  te 
doen  ,  verwilïelt  hy  den  tegen woordigen  tyd  in  den  voorleedenen,  en 
zegt,  dat  ik,  terwyl  ik  een  Jefuit  was ,  en  openbaar  Hoogleeranr,  onder 
eede,  het  geloofsformulier  van  Paus  Pius,  dat  de  Opperhoofdigheid  leert, 
ondertekende,  fchoon  ik  dezelve  niet  geloofde:  't  welk  eigenlyk  niets  an- 
ders betekent,  dan  dat  ik  een  Jefuit  was,  en  terwyl  ik  een  lid  was  van  de 
Orde,  ook  de  leer  dier  Orde  volgde,-  een  leer,  die  ik  zedert  allang  ver- 
zaakt heb,  en  opregtelyk  van  harten  afkeuren  verfoei!  rvlaargy,  myn 
goede  Heer,  befchuldigde  my,  dat  ik  deeze  leer  nu  erken,  iemand  zegtgy, 
die  de  verf  oeielyke  leer  erkent,  niet,  die  ze  erkende  of  erkend  beef 't :  en  gy 
kunt  u  deihalven  van  de  misdaad  van  my  belalterd  te  hebben  niet  wel 
zuiveren,  dan  door  de  plaats  zelve  aan  te  wyzen ,  (waar  toe  ik  u  uitdaag) 
daar  ik  zulk  een  leer  eiken,  of,  zedert  dat  ik  Proteftant  geweeft  ben,  er- 
kend heb.   De  Jefuiten  zyn  ook  de  eeniglten  in  de  waereld  niet,  die 

geloofsformulier  en  ondertekenen,  die  ze  niet  gelooven ;  en  had  deeze  man 
eenig  oordeel  en  doorzigtigheid,  hy  zou  zoo  teder  een  ttuk  niet  geroerd 
hebben.  De  eerfte  woorden  zelve  van  deeze  zyne  redenvoeiing  te- 
gen my,  behelzen  of  vooronderftellen  een  onwaarheid,  naamelyk,  dat  ik 
gepoogd  beb ,  de  befcbuldiging  te  ontwyken,  dat  ik  den  verf oeielyken  zetregel 
van  Jiilzivygende  afzweering  geoeffend  beb,  voor  dat  ik  de  Orde  verliet,  die 
zulke  zetregels  billykt.  Want  men  heeft  my  nooit  befchuldigd,  dat  ik 
dien  zetregel  geoeffend  heb,  terwyl  ik  een  Jefuit  was,  gelyk  hier  vooron- 
derfteld  wordt,  en  bygevolg  kon  ik  ook  dergelyk  een  befchuldiging  niet 
poogen  te  ontwyken:  en  ik  zou  het  ook,  had  men  my  met  iets  dergelyks 
betigt,   inderdaad  niet  gedaan  hebben;  dewyl  ik  volkomen  overtuigd  ben, 

dal 

(1)  Full.  Confutation.  p.  77.        (2)  Reply.  p.  41. 


A  R  C  H  I  B  A  L  D     B  O  W  E  R.  33j 

„  dan  de  balddaadige  pooging,  die  hy  (a)  in  zyn  Rtply  zig 
„  onderwinde,  om  de  befcnulJi^ing  te  ontduiken,  die  1  . 
„  gen  hem  inbragt,  dat  hy  de  ÜpperhoofdighJd  ,  en  de  on- 
„  feilbaarheid  van  den  Paus  met  malkanderen  verwarde.  ï\Jyn 
n  befchuldiging  (/;)  in  myn  Full.  Confutat.  was  hier  op  ge- 
„  grond:  dat  hy  beweerde,  dat  iemand 's  Paufen  Opperhoof- 
„  digheid  lochenen  kon  en  egter  een  goed  Katholyk  biyven. 
„  Hy  erkent,  dat  hy  dat  beweerd  had,  maar  hoe  bewyit  hy 
„  't?  Zeer  aartig,  moet  ik  zeggen!  door  te  toonen ,  dat  de 
„  Roomfeh  Katholyken  van  eikanderen  verfchilien  in  hunne 
„  gevoelens  over  de  natuur  en  uitgeftrektheid  van  die  Opper- 
„  hoofdigheid  (*).  Maar  wie  heeft  dat  ooit  ontkend!  Ik  heb 
„  het  zeker  niet  gedaan,  en  kon  het  niet  doen ;  o;n  dat  zom- 
,  mige  Italiaanen  dezelve  uieftrekken  niet  alleen  overdeKerk, 
„  't  wJk  hier  eigenlyk  maar  het  gefchil  is  tullchen  ons,  maar 

„  ook 

(«)  pag.  15  en  16.        (5)  pag.  52,  54. 
dat  iemand,  die  een  getoofs formulier  ondertekent  in  cen  anderen  zin,  dan 
dien,  welkende  woorden ,  natuurlyker  wyze.vereifchen  en  aanduiden,  zyn 

geweeten  krenkt,  en  zig  fchuldig  maakt  aan  meineedigheid,  in  wederwil 
van  alle  oaderfcheidingen ,  die  zelfs  een  Jefuitfche  fpitsvindigheid  weet  uit 
te  denken,  om  'er  zig  meè  te  dekken. 

(*j  Een  aart:*  bevoys  zeker!  maar  waar  vindt  men  het?  Hy  heeft  zeer 
wel  gedaan  ,  dat  hy  de  plaats  niet  aangehaald  heeft.  Want  zoo  groot  een 
ongerymdheid  zal  men  bezwaarlyk  eldurs  vinden  kunnen,  dan  in  de  onge- 
rymde  harilenen  van  J.  D—gl — s.  Dj  Opperboofdigbeid  van  den  Paus,  en 
eyn  onbepaalde  magt ,  of  •colftn.,    0  ,  zyn  woorden  van  eene 

betekenis :  en  te  zeggen,  dat  de  Roomjcb  Katbolyken  verfchilien  in bunne ge- 
voelens omtrent  de  natuur  en  uitgeflrektheid  -erin  de  Oppcrtocfdigbeid  betekent 
derhalven  niets  anders,  dan  dat  ze  verfchilien  omtrent  de  natuur,  en  uit- 
geftrektheid of  omtrent  de  paaien  vaneen  onbepaalde  magt;  't  welkvrf 
wat  naar  wartaal  gelykt.  Myn  b'ewys  kwam  hier  op  uit:  de  Roomfeh  Ka- 
tholyken verfchilien  in  gevoelens  omtrent  de  uitgeltrektheid  van  's  Paufen 
magt,  (niet,  van  zyn  Opperhoofdigheid)  dewyl  zommigen  zyn  onbepaalde 
magt  of  Opperboofdigbeid  erkennen,  en  anderen  weder  dezelve  lochenen: 
bygevolg  is  die  onbepaalde  magt ,  of  Opperboofdigbeid  van  den  Paus  geen  ge- 
looffuik  van  de  Katholyke  Kerk.  Maar  wat  wonder  is 't,  dat  de  verval- 
feber  van  Barrow  ook  myne  woorden  verdraait;  verval fcheu  en  verdraaien 
is  zyn  werk  geweeft  van  't  begin  af  van  zyn  eerde  lafterfchrift  tot  aan  het 
«indt  toe  vu  zyn  v  - 

Vv  2 


3+o         VERDEEDIGING  van  ben  Heer 

„  ouk  over  den  ftaat;  en  anderen,  gelyk  de  hovelingen  var» 
„  'c  Roomfche  Hof,  dezelve  toe  een  onfeilbaarheid  maaken: 
^  en  deeze  erkende  ik  («),  dat  iemand  lochenen  kan,  er» 
„  nogthans  een  goed  Katholyk  zyn ;  maar  ik  beweerde daaren- 
„  tegen  alleen  ,  dat  de  Opperhoofdigbeid  van  den  Paus ,  zyn 
„  Primauté,  gelyk  ze  Courayer  in  zyn  werken  noemt,  of  het 
„  leerfluk  dat  hy  het  hoofd  van  de  Kerk  is,  door  geen  goed 
„  Katholyk  kan  of  mag  ontkend  worden,  en  nooit  ontkend 
„  geweell  is,  zelfs  niet  van  de  JanfcrAften.  En  dit  erkenc 
„  ook  de  armhartige  man  zelf,  op  de  eige  plaats,  daar  hy  my 
„  wederleggen  wil ,  als  hy  zegt :  dat  de  Paus  bet  hoofd  ofdeeerjle 
„  BiJJchop  is  van  de  Kerk ,  is  een  artikel  van  het  Katholyk  geloof 
„  (b).  Én  is  dit  dezelfde  en  eigen  (telling  niet ,  die  hy  in  zyn 
„  eerfte  gefchrift  (c)  ontkende,  toen  hyzeide,  dat  iemand 
„  's  Paufen  Opperhoofdigheid  lochenen  kan,  en  egter  een 
„  goed  Katholyk  blyven?  Want  wat  is' 's  Paufen  Oppcrhorfdig- 
„  beid  anders,  dan  dat  hy  bet  hoofd  of  de  eerfte  Biffchop  is  van  de 
„  Kerk  (*)?  Men  moet  'er  waarlyk  over  verbaasd  ftaan.    Uit 

„  dit 

(a)  Full.  Conftttat.  ƒ>.  53-        (b)  Reply.  p.  17.        (c)  fag.   73. 

(*)  Wat  is  's  Paufen  Opperboifdigbeid  anders,  dan  dat  hy  bet  hoof d  of  de  eer- 
fte Bi(fcbop  is  van  de  Kerk?  Ik  antwoord  :  's  Pattjen  Opperhoofdigheid , 

en  dat  hy  bet  hoofd  of  de  eerfte  Biffchop  is  van  de  Kerk,  zyn  twee  zaaken,  die 
zeer  ver  van  elkanderen  verfchillen.  Dat  de  Paus,  als  opvolger  van  den 
Apolic'1  Petrus  op  den  ftoel  van  Romen,  door  godlyk  regt,  of  uit  kragt  van 
de  Infttlling  van  Chriftus,  het  hoofd  oföe  eerfte  Bilfchop  is  van  ds  Kerk ,  is 
een  geloofftuk  van  de  Katholyke  Kerk.  Maar  in  denfehoot  der  Katholyke 
Kerk  zelve,  en  bygevolg  onder  hen,  die  den  Paus  voorden  eerften  ot  Hoofd- 
liiffchop  der  Kerke  erkennen,  is  een  groote  overvloed  van  Godgeleerde)!,  een 
talryke  aanhang,  die  deszelfs  Opperhoofdigheid  niet  toe  ftaan:  de  Opperhoof- 
digheid dei  hafven  van  den  Paus,  en  dat  h'y  het  hoofd  of  de  eerfte  Biffchop  is 
van  de  Kerk,  zyn  twee  zeer  ver  van  dkander  verfchillende  zaaken :  het 
laatfte  is  een  geloofftuk  der  Katholyke  leerj  het  eerfte  niet:  dit  mag  men, 
dunkt  my,  in  den  ftiikften  zin,  eene  belooging  noemen,  indien  wy  ons 
aan  de  beflisfing  houden,  die  Barrtiv  Vr  van  geeft;  en  waar  op  onze  re- 
denvoerder  niet  veel  byzonders  te  zeggen  kan  hebben ,  dan  zyn  gtwoone 

wedeile^gingswyze.  Hy  is  zoo  geheel  onkundig,  (om  de  woorden  van 

den 
(i)  Corpe  Poftfchript  to  fome  remarkableFacfo.  p.  72. 


A  R  CIIIBALD     E  O  W  E  R.  3+t 

»  dit  Haaltje  zal  de  leezer  kannen  oordeelen ,  tot  welke  onno- 
„  zele  uitvlugten  de  verharde  Je/uit  gebragtis,  en  van  welke 
K  beuzelagtige  vitteryen  hy  zig  ion  verdediging  van  zyn  zaak 
„  bedienen  moet,  nu  iets  zeggende,  dan 't  weer  herroepen- 
„  óc  ,nu  beweerendedan  lochenende,  zonder eenig ander  oog- 
„  merk,    d^n   om   voor  dien  tyd  de  zwaarigheid ,   die  hem 

,  drukt, 

den  geleerden  Heer  Corps  te  gebruiken,  daar  hy  van  deezen  man  fp  eekt  in 
zyn  nafchrift  (i);  Hyisz  ■  I  i  van  die  nat\ 

Godgeleerdheid  naamelyk,  dat  by  bet  onderfcbeii  niet  eens  tueit  tuffcben  dt 
1  tid  (Supremacy)  en  'de  Opperkerkvoogdy  (Primacy) :  dat  is;  tus- 

fchcn  deeze  twee  verfchillende  rellingen,  dat  de  Paus  de  vAJhekte  en  <m- 
yke  Opperkeer  is  van  de  Ktrk ,  ofdat  hy  het  hoofd,  dat  is,  de  eerjle 
en  aanzie'ily<fte  Bijfcbop  van  de  Kerk  is,  ofgelyk  men  't  doorgaans  gewoon 
is  uit  te  drukken  ,  Fr  tonus  inter  Parts,  de  eerfte  onder  zyn  medegenooten, 
of  gelyken.  Am  deeze  zyne  onkundige  verwarring  van  du  Oppen 
beid,   met  de  Opper-:.  het  O  :  te  fchryven ,   dat  hy  mybe. 

fchuldigt,  da:  ik  my  zelven  tegen        .  A  ik  op  de  eene  plaats  12) 

I  na  de  Opperboofdigbei  i   1  fco»,   en  egter  een  goed 

Katbolyk  zyn,   en   weder  op  een  andere  je  (3.  dat  de  Paus  bet 

boofd  of  de  eerjle  Bijjciop  van  de  Kerk  is,  is  een  geleifftuk  van  de  Katbolyke 

Kerk.    Het  gefchil  over  de  Opperboofdigbeid  beibat  eieenlyk   in  de 

vraag,  waar  de  Opperjle  magt  huisveft.  In  dit  !tuk  komen  zy,  die  in  den 
Jcboot  r-\  .  rk,  dat  is,  die  allede  geloof  en  leerftukken  der 

Katho'yke  Kerk  geloovcn,  en  order  anderen  ook,  dat  de  Paus  bet  boof.l  of 
de  eerjie  Bijfcbop  is  der  Kerk,  niet  met  eikanderen  over  óén  :  dewylde  troir.v- 
banige  voorjlanders  van  den  Roomfcben  S'.oel  de  Opperfte  magt  of  Opperboof- 
digbeid  in  den  Paus  doen  huisvellen,  en  een  talryke  oanbang  dezelve  niet 
in  den  Paus  zoekt,  maar  in  een  generaal  Concilie,  dat  de  algeineene  Keiii 
verheelt.  Rn  gelyk  de  eerjlen  deeze  :  met  Kettery  betigten ,  zoo  befcbuldigen  dee- 
zen weder  op  iu'i  beurt  de  eerjlen  met  dezelfde  misdaad.  Heeft  onze  Geleerde 
Doclor  in  de  Gsige'.eeidbeid  nooit  voorheen  van  dit  gefchil  tulTchen  hen, 
die  in  den  fchoot  zelf  der  Katholyke  Kerk  zyn  ,  gehoord?  Heeft  hy  nooit 
gehoord  van  Katbolyke  BilTchoppen,  die  zi^  van  het  vonnis  yïd  den  Paus 

op  een  totkomerd  algemeen  Concilie  beriepen?  Yder  leezer  moet 

opgemerkt  hebben  ,  dat  onze  man  hier  zorgvuldig  gemyd  hetft  eenig gewae; 
tt  vaneen  Protejlan'fcb  boek,  Barrow  genoemd.  In  't  kort,  in  dee- 
ze ganfche  redenvoering  is  van  't  bejjin  tot  het  eind  naauwelyks  een  waar 
of  verfianJig  woord,  Jan  dit  mogelyk,  dat  Courtyer ,  die  in  't  i 
fchreef,  de  Opperkerkvoogdy  Primacy  Primauté  noemt,  gelyk  onze  ge. 
leerde  Godgeleerde  zeer  geleerdelyk  aanmerkt. 
(.z)  Answer  to  a  fcunilous  Pamphlct.  p.  73,        (3)  Reply.  p.  17. 

Vv  3 


31*        VERDEEDIGING  van  den  Heer 

„  drukt,  van  den  hals  te  fchuiven,  en  zonder  eens  voor  de 
„  tegenltrydigheden  ,  daar  hy  zig  zelven  in  verwart,  te 
„  fc'iroomen". 

Men  zou  bier  waarlyk  verbaasd  over  moeten  Jlaan  ,  indien  'er 
iets,  dat  ons  verbaasd  kon  doen  flaan,  meer  komen  kon  van 
den  vervalfcher  van  Barrow,  maar  op  wien  van  ons  beiden  het 
laatfte  gedeelte  van  zyn  redenvoering,  of  de  flotreden,  beft 
paft,  zal  ik  de  waereld  laaten  oordeelen.  Het  verdriet  my 
zeer  ,  dat  ik  dus  myn  tyd  verkwiften  moet  aan  't  wederleggen 
van  de  wartaal  van  een  onbefcheiden  fnapper,  die  de  dingen 
niet  kent,  daar  hy  van  fpreekt,  en  zig  niet  beter  wil  laaten 
onderrigten ,•  fchoon  'er  weinigen,  miflehien  geenen  van  zyn 
bediening  zyn,  die  onderrigting  noodiger  hebben  ,  althans  in 
de  weecenfehap,  daar  hy  Dottor  in  is.  Maar  indien  ik  de  on- 
gerymdheden  ,  die  hy  altoos,  hoe  grof  en  taftbaar  dezelve 
ook  wezen  mogen,  met  de  grootfle  domheid,  voortbrengt, 
ffilzwygend  voorby  liet  gaan,  zouden  de  meefle  menfehen, 
(die,  gelyk  de  Heer  Locke  aanmerkt,  van  de gejcb'ülen  over  de 
waarheid  veel  al  oordeelen ,  gelyk  ze  doen  van  de  verkiezingen  der 
Parlements  leden ,  dat,  naamclyk,  die  party  het  wint ,  die  het 
grootfle  geraas  maakt):  veel  eer  denken  dat  hy  niet  kon,  dan 
dat  hy  niet  verdiende  beantwoord  te  worden. 

In  't  beloop  van  dit  gefchil  heb  ik  onzen  man  dikwils  te  laft 
gelegd,  dat  hy  niet  alleen  de  tegenelkander  regtdraats  ftry- 
dende  logens  en  lafteringen  van  de  Roomfchen  en  Jefuiten, 
de  waereld  als  onbetwiftbaare  waarheden  opdrong,  maar  dat 
hy  ze  ook  met  veelen  van  zyn  eigen  vinding  verrykte  en  ver- 
meerderde; en  zelfs  geen  zwaarigheid  maakte,  om  zo  hy  dagt 
dat  hy  daar  door  wiffer  en  gevoeliger  zou  kunnen  treffen ,  zig 
zelven  openlyk  tegen  te  fpreeken.  Ik  zal  derhalven  dit  hcrigt 
befluiten,met  eenige  weinige  plaatzen  uit  zyn  lafterfchriften  , 
ten  bewyze  van  die  befchuldigin.ü,  aan  te  haaien,  opdat  zy, 
die  zig  tot  al  dat  denken  en  redéneeren  niet  vernederen  willen, 
in  J  D — gl — s,  zo  ze  flegts  kunnen  leezen,  met  een  opflag 
van  't  oog,  den  logenaar  en  la/leraar  ontdekken  mogen,  en 
door  haar  eigen  zinnen  en  oogen  overtuigd  worden ,  dat  zy- 

ne 


A  R  C  H  I  B  A  L  D    B  O  \V  E  R. 


343 


re  7m  hoog  gei  'de  voor  de  waarheid ,  en  yver  voor  den 

'ienfi  ,  enkel  fchyn  heiligheid  is  en  hui- 
chelaary.  Deeze  «reinigen,  die  hiervolgen,  uit  de  t.ilryke 
menigte  van  dergelyken,  die  ik  had  kunnen  bybrengen  ,  ca 
reeds  hier  en  daarin  de  voorgaande  bladen  getekend  heb,ge- 
.  zullen  een  dien  einde  meer  dan  genoeg  zyn ,  ten  zy 
hy  de  gaaf  bezit,  om  met  de  toverkonft  van  Jefuitifche  fpits- 
vindigheid,  de  taltbaarile  tegenftrydigheden  mee  eikanderen 
overeen  tebrengen. 


B — r  mierdvan  zyn  Orde  uit- 
gepoot  en,  of  uit  de  Orde  geban- 
nen in  Italiën,  om  zyn  ongeie- 
geld  gedrag  en  keven  (*)  (a). 


Hy  was  alleen  zynOverflen, 
ah  Jcfuit ,  of  in  de  Orde,  onge- 
hoorzaam gcjoeeji.  Hy  mos  vi  e- 
k  jaaren  lang ,  na  zyn  komfi  in 
Engeland ,  bekend  voor  een  Je- 
fuit  (b).  Kon  hy  wel  klaar- 
der en  duidelyker  zeggen ,  dac 
ik  uit  de  Orde  gebannen  ,  en 
niet  uit  de  Orde  gebannen  was? 
Hy 

(*)  Het  was  zeker  een,  ecnijermaate,  goede  en  Ioffelyke  daad  vanmy, 
dat  ik  die  onchriflelyke  Orde  verliet,  maar  op  dat  men  nie:  van  my  den- 
ken zou,  dat  ik  in  myn  ganfche  leeven  iecs  gedaan  had,  dat  eenigzins 
goed,  prydelyk,  en  lofwaardig  zou  mogen  genoemd  worden ,  verzekert 
de  man,  die  God  tot  getuige  roept,  dat  hy  my  geen  de  minite  vyandfehap 
of  kwaad  hart  toedraagt,  al  aanltonds  met  zyn  cerfte  gefchrift ,  alle  goede 
Onderdaanen  van  zyn  Majefteit,  dat  ik  de  Orde  niet  geiveetensbalven  of  om 
tenige  gemuedsbezwaarnijjen  verlusten  bad,  maar  dat  de  Orde  my  uitgejlooten 
en  gebannen  bad  om  myn  ongeregeld  gedrag  en  leeven.  Dit  kon  hy  onmoge- 
lyk  weeten  dat  waar  was;  en  zo  hy  'er  maar  eenig  onderzoek  naar  gedaan 
had,  zou  hy  bevonden  hebben  dat  het  valfch  was.  Het  is  derhalven  een 
laftering  en  logen,  geheel  van  zyn  eigen  uitvinding,  en  enkel  verdigt,  om 
my  van  den  lof,  dien  men  miflchko  denken  zou  dat  ik  door  't  verlaaten 
van  zulk  een  Orde  verdiend  haJ,  te  berooven.  Naderhand  verzekerde 
hy  weder,  als  het  dus  belt  met  zyn  oogmerk  overeenkwam,  dat  ik  nietuit 
de  Orde  geftooten  was;  en  dat  met  geen  minder  ltoutheid,  dan  hy  voor- 
heen het  tegendeel  verzekerd  had.  Dit  nogthans  is  de  man,  die  niets  zegt, 
dan  op  bet  alleronbetvjijibaarjl  en  geloofwaardig/}  gezag. 

On- 

(a)  Sii  Letters,  p.  31.        (Z>)  Ibidem,  p.  57,  39,  4». 


344         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Hy  is  een  zeer  yverig  Katho-  Hy  is  nog  Roomjch  nog  Pro- 
lyk ,   die  met  de  grootjle  opregt-     teftamfch,   maar  een  voljlagen 

heid   bet    Katbolyk    geloof  aan-     ongeloovige ,  en  beeft  in  zyn  hart 
kleeft  (a).  de  grondbeginjels  van  den  Cbri- 

Jlelyken    Godsdicnjl    afgezwo- 
ren (i). 

Hy 

Onze  zeer  G'dsdienftige  Godgeleerde  in  tegendeel  heeft  vlytig  zyn  werk 
gemankt  van  aüe  hoeken  en  holen  te  doorfnurFelen  oir.  eenigeeerroovende 
gerugien  en  kwaadaartige  vertelfeltjes  van  myn  gedrag  en  leeven  op  teloo. 
pen:  en  heelt  zig  zelfs  niet  gefchaamd  te  zeggen  ,  dat  hy  by  de  [nwooners 
van  Groot  Britannièn  dank  verdiend  had,  door  hun  ,  onder  anderen,  ook 
dit  berigt  van  my  te  geeven,  dat  ik  ,gelyk  een  lyfknegt  van  de  Jefuiten  hem 
verteld  had,  voor  omtrent  dertig  jaar,  myn  band  gejlooken  bad  in  dca  boezem 
van  zekere  'Juffrouw,  en  dergelyke  fiaaije  en  zeer  geloofwaardige  (tukjes 
meer,  daar  een  welopgevoede  leek  het  onbefcheiden  zou  denken  by  een 
zedigen  en  deftigen  Kerkelyken  van  te  fpreeken.  Indien  alle  die  mooije 
vertelfeltjes,  die  hy  met  een  onvermoeiden  yver,  gelyk  hy  roemt,  by  een 
verzameld  heeft,  al  eens  waar  waren,  zou  'er  egttr  nog  zoo  min  uit  vol- 
gen, dat  ik  van  zyn  Heiligheid  te  Romen  gezonden  was  om  deeze  natie  tot 
net  Pausdom  te  verleiden,  als  dat  ik  volmagthad  van  dengrooten  Mupbti, 
'of  zyn  Heiligheid  te  Konjlantinopelen,  om  ze  Turkfcb  te  doen  worden.  Of 
ik  een  Heilig  of  een  zondaar  ben,  is  eigenlyk  de  zaak  niet,  daar  't  den  In- 
vooners  van  Groot- Britanniè'n  op  aankomt,  en  die  zy  zoo  noodzaakelyk 
moeten  weeten.  Het  eenigfte  dat  hun  raakt,  en  daar  ze  waarlyk  belang  by 
hebben,  is,  dat  ze  weeten  of  ik  inderdaad  een  Protejiant  ben,  of  een  ge- 
vaat lyke  zendeling  van  Romen,  die  onder  't  masker  fchuilt  van  een  Prote- 
f  il  'j'  b  Hiftoriefchryvcr:  en  dat  dee:-e  man  myn  eer  en  goeden  naam  in  Be- 
nige andere  opzigten,  en  in  zaaken  die  daar  geen  de  ïninfle  betrekking mcê 
hebben,    aantalt,    kan  alken  uit  zyn  bitter  hart,  en  lalterzugt  voortfprui- 

Un.    Aan  fnoode  en  oneerlyke  Hukken  heb  ik  my  nooit  fchuldig 

gemaakt,  en  gave  God  dat  ik  ook  myn  ganfche  leeven  lang  myn  gedrag 
raar  de  naauweezette  regels  van  de  zuiverheid  en  Heilighekl  vin  't  Euan- 
geliegefchikt  had  Ie!  Maar  zoo  yder  menfeh,  die  daar  in  te  kortgefchoo- 
un  [f,  den  naam  verdient  van  een  over  ge  geeven  Boosivigt,  wat  zal  'er  da» 
van  een  'J  D — gl — s,  of  zelfs  van  zyn  uitmuntend  goede  en  braave  Hanna 
Hiiyk-s  vt'OT  len?  Indien  iemand  zig  uitgeeft  voor  een  Heilig,  is  't  genoeg, 
dar  men  be.wyft  dat  hy  een  zondaar  is,  om  yder  te  doen  zien,  dat  hy  een 
bedrieger  is  en  een  huichelaar.  JMaar  zeker  heb  ik  my  nooit  voor  een  Hei- 
lig 

(8)  Zie  boven  b'adzyde  78.  (b^  Six  ketters  p  29,  30.  Bower  and 
ïi'lemont  Comparedi  p.  73.    Füll.  Confutut.  p.  56. 


ARCIIIBALD     B  O  W  E  R.  315 

//      ;    ft    zorgvuldig  gemyd         ffy  mierd  zomtyds  aa 
ons  'e  zeggen,   dat  hy  een  Je-     voor   't  zeen  by  indei 
u  (a).  naa  nelyk  een  'i 

1     :  jaaren  lan    .  >  een 

Jefuit  (b). 

Om 

lig  u'tgegeeven;   en  is  't  derhalven  ten  uiterfien  onbillyk  en  boosi 
dat  de  min  .  die  my  geen  kwaad  hart  toedraagt,  gelyfc  hy  zegt,  my  ei 

ir  noemt,  die  verdient  dat  by  met  alle fc bande  gebrandmerkt 
\en  buicBelaar  toekomt.  Ik  heb  nooit  een  gen  ande- 
ren 112:1111  hij  aa-  :  lan  dien  van  een  eerlyk  mm;  en  ik  laag  Ro- 
ik  ,  D—  gl—  s,  en  hun  ganfehen  aanhang  uit,  om  één  enkel  bedryf,  één 
eenige  daad,  in  myn  ganfche  leeven  ,  (welke  ook  myne  dwaash  den  en 
Zwakheden  1  ft  zyn,)  aan  te  wyzen',  waardoor  ik  dien  naam 
zou  mogen  verbeurd  hebben.  Het  masker  van  Heiligheid  laat  ik  voor  zul- 
ke huichelaars,  als  de  agterklappers  zyn,  logenaars,  kxvaadjpreekers ,  . 
nr.rj,  d  e  hun  fnood  bedryf  on  Ier  een  goeden  uiterlyken  fchyn  zoel.  1 
\  igen,  opdat  zy  me',  hun  Addertongen  hun  onfchuldigen  naaften  te 
beter  kwetzen  en  dooden  mogen. 

Ik  had  nog  een  van  de  grove  verdraaiingen  van  onzen  opregten  Godgc- 
n  over  't  hoofd  gezien;    liet  eenigfte  Huk,  denk  ik,  van  cenig  be- 
lang,   en   waardjg  dat  men  'er  van  fpreeke,  't  «elk  ik  in  zyn  vier  tamelyk 
dikke  fchriften  over  't  hoofd  gezien  heb:  ik  had,  bygelegenh  id,  dat  ik 
fprak  van  den  aanflag,  dien  de  Roomfchgezinden  tegen  my  gefmeed  had- 
ben  te  Greetnuicb  ,  om  my  te  water  weg  te  voeren,  gezegd  (i),  d:it  ik  niet 
bedugt  was  voor  eenig  gevaar  van  den  kant  der  Jefuiten,  maar  wel  van  de 
;l;cn,    waar  onder  a'tyd  eenige  dolle  y veraars  en  geeftdry vers  zyn; 
en  van  de  waereldlyke  eee'.telyken  en  Roomfche  Billchoppen ,  die  het  hoo- 
ge  Gerigtshof  der   Ir.quifttie  dikwils  tot  werktuigen  en  uitvoerders  van  zyn 
■wraak  gebruikt.     \\  ie  zi<  t  nu  niet,  dat  ik  daar  niets  anders  mcê  wilde  te 
kennen  geeven.dan  dat  de  Jefuiten  geen  dolle  geeltdryvers  zyn,  maar  men- 
fchen  van  teveel  doorzigt  in  de  waercld  en  ftaatkunde,  menfehen ,  die  het 
1        g  van  hun  Orde  te  wel  kennen,  om  eenigen  aanflag  op  myn  perfoon 
iken  .    maar  dat  ik  zulks  veel  eer  te  vreezen  had  van  dolle  yveiaars 
en  geeftdryvers  onder  de  Monniken  en  Kloolïerbroeders  &c. ,  daar  de  ƒ<> 
!  zig  in  dergelyke  onderneemingen  meermaalen  van  bedient?  Bete- 
dit.  dat  d^  Jefuiten  een  min  gevaarlyke  Orde  zyn  dan  de  Monniken; 
dat  zy  minder  bekwaamhei  1  hebben,  oin  zam  nzweeringen  en  aanfla_;en  te 
fmeeden  en  uit  te  voeren,  en  datzy  deihalven  voor  het  Protejiuntfcb  belang 

zul- 
(a    Six  Letters,  p.  56.         (fr)  Ibidem,  p.  28,  39. 
(1)  Answer  to  a  fcunilous  Pamphlct.  p.  79. 
Xs 


346         VERDEEDIGING  van  den  Heer 

Om  de  Jefulten  te  overtuigen ,  Hy  was  een  Jefuit  toen  by  de 
dat  hy  waarlyk  in  opregtheid  ver-  Je/uiten  zyn  geld  leende  (£). 
langde ,  weder  in  de  Orde  toege- 
laat en  te  mogen  worden  ,  leende 
by  hun  eenfom  gelds :  en  by  wierd , 
op  een  plegtige  wyzet  weder  in 
de  Orde  aangenomen,  vier  jaa- 
ren  na  dat  hy  hun  dat  geld  ge- 
ieend had  (a). 

Hy  is  nooit  met  de  Kerk  van  Hem  wierd  te  lajl  gelegd  dat 
Romen  weder  verzoend  geweefl ,  hy  met  het  Pausdom  weder  ver* 
en  dat  is  hem  ook  nooit  te  lajl  zoend  was,  en  Home,  de  Heel- 
gelegd  (c).  meeficr ,    wierd  als  getuige  inge- 

bragt  om  het  te  bewyzen  (d). 

Dus  was  ik  dan,  naar  't  zeggen  van  onzen  goeden,  onzen 
Godvrngtigen,  en  altyd  waarheidfpreekenden  Godgeleerde, 
uit  de  Orde  gebannen  en  niet  gebannen :  een  yverigRoomfch- 
gezinde,  en  een  volflagen  ongeloovige:  hield  het  zorgvuldig 
verborgen ,  dat  ik  een  Jefuit  geweefl:  was ,  en  was  veele  jaa- 

ren 

zulke  ontzacftelyke  vyanden  niet  zyn,  en  een  Protejlantfcbe  natie  minder 
voor  hen  te  dugten  en  op  haar  hoede  heeft  te  zyn,  dan  voor  de  dolle  yve- 
raars  en  geeftdryvers  onder  de  Monniken,  Kloofterbroeders  en  waereldly- 
ke  Geeftelyken?  Betekent  het  zelfs  niet  regt  het  tegendeel!  Wie,  dan  een 
man  van  J.  D—gl—s  (toute  onbefchaamdheid,  zou  myn  meening,  zoo 
klaar  en  duidelyk  uitgedrukt,  hebben  durven  verdraaijen  en  'er  een  kw»a- 
den  zin  aan  hegten!  Maar  wat  wonder  is  't,  dat  een  man,  die  ftout  ge- 
noeg geweeft  is,  om  Barrow ,  wiens  boek  in  yders  handen  is ,  te  verval- 
fchen  ,  en  hem  iets  te  dotn  zeggen,  dat  hy  niet  zegt,  en  hem  zelfs  zig  zel- 
ven  te  laaten  tegenfpreeken,  my  ook  zoo  gedaan  heeft?  't  Is  alleen  met 
verdraaijen  en  vervalfchen,  met  logens  en  lafteringen,  met  roepen,  fchel- 
den,  raazen  &c.  by  gebrek  vanbewys,  dat  zoo  wanhoopig  een  zaak  ge- 
handhaafd en  ftaande  gehouden  kan  worden:  en  de  Jefuiten  hebben  juut, 
by  geluk,  in  hem  een  man  aangetroffen,  die  hun  niet  behoeft  te  wyken, 
en  dien  't,  even  als  hun,  niet  verfchilt  wat  hy  zegt. 

(a)  Six  Letters,  p.  32,  74.       (b)  Ibidem,  p.  66.        (0  Ib>id.  p.  34. 

(d)  Full.  Confutation.  p.  81. 


ARCHIBALD     B  O  W  E  R. 


347 


ren  lang  bekend  voor  een  Jcfuit:  kogt  de  Jefuiten  meteen 
lom  gelJs  om,  om  my  weder  in  de  Orde  toetelaaten  ,  fchoon 
ik  uit  de  Orde  geftooten  of  gebannen  was:  dus  dan  ukgeftoo- 
ten  en  niet  uitgeftooten,  wierd  ik,  op  een  plegtige  wyze,  voe- 
der aangenomen  in  de  Orde,  vier  jaaren,  na  dat  ik  hun  dat 
geld  geleend  had,  en  ik  was  een  Jefuic,  ik  was  in  de  Orde, 
toen  ik  het  hun  leende;  was  weder  verzoend  en  nooit  weder 
Verzoend  met  de  Kerk  van  Komen,  of  met  het  Pausdom  &c. 

En  nu,  eerwaardige  Heer,  zult  gy  deeze,  en  veel  meer  an- 
dere dergelyke  regtltreekfche  tegenftrydigheden,  van  welke 
ik  u  hier  en  te  vooren  met  uw  eigen  woorden  overtuigd  heb , 
met  malkanderen  gelieven  overeen  te  brengen,  een  taak,  daar 
gy  met  al  de  ipitsvindigheden  van  de  Sociëteit ,  en  de  ftreeken 
uwer  redenaarskonft  vry  wat  werk,  denk  ik,  aan  vinden  zult; 
of  anders  u  fchuldig  belyden ,  en  voor  't  oog  der  ganfche  wae- 
reld  blyven  bekend  ftaan  voor  een  openbaaren  logenaar ,  voor 
een  -itrfoeielyien  lafteraar ,  voor  een  valfchen  aanbrenger  en  dg? 
terklapper  onder  den  volke ,  die  verdient,  dat  u  het  eerwaardig 
gewaad,  't  welk  gy  zoo  fchandelyk  onteerd  hebt,  uitgewo- 
gen worde,  en  men  u,  van  alle  eerlyke  lieden  veragt  en  ge- 
fchuwd,  uw  brood  laate  winnen  met  uw  nieuw  ambagt;  een 
ambagt,  zoo  onbeftaanbaar  met  het  ampt  van  Prediker  van  'e 
Euangciie,  als  liegen  en  lafleren  is  met  deugd  en  Godsdienft. 

NASCHRIFT. 

Had  deeze  man,  vergeetende  't  geen  hy  geweeft  is,  zig 
gedraagen,  gelyk  iemand  van  den  ftaat,  waar  in  hy  nu  is, 
betaamt,  ik  zou  hem  ook  met  al  de  agting  behandeld  hebben, 
die  men  aan  zyn  bediening  fchuldig  is,  een  bediening,  daar 
niemand  meer  eerbied  en  hoogagting  voor  hebben  kan  dan  ik. 
RIaar  dewyl  hy,  vergeetende  wat  hy  nu  is,  zig  overal  ge- 
draagt als  een ,  die  hy  te  vooren  was ,  my  met  de  onbetaame- 
lykfle  en  onbefchoffte  taal ,  die  ooit  uit  de  pen  of  mond  van 
een  Getftelyken  kwam,  heeft  aangetaft,  en  met  al  de  boos- 
aartigheid,   wrok  en  bittere  woede  van  een  Roomfchen  ver- 

Xx   2  VOl- 


34-8     VERDEEDIGING  van  den  Heer  enz. 

volger  en  moordzugtigen  Priefhr  zal  de  leezer.  hoop  ik,  mr 
verfchoonen,  dat  ik  op  zoo  ondraagelyk  en  hoonen-i  eene 
terging  zomtyds  van  die  bezadigdheid  in  ftyien  uitdrukkingen 
ben  afgeweeken,  daar  ik  my  met  de  uitcrfte  naauwgezetheid  , 
zelfs  in  't  twiften  met  zoo  vetagtelyk  een  tegenparty,  als  JF. 
D —  gl — s ,  aan  zou  gehouden  hebben  ,  zo  hy  ilegts  binnen 
de  paaien  van  gemeene  betaamlykheid  was  gebleeveri.  Hoe 
zeer  ook  gefart  en  uitgedaagd  .  heb  ik  my  egter  nooit  met  zyn 
byzonder  gedrag  en  leevenswyze  gemoeid.  Maar  my  enkel 
en  alleen  bezig  gehouden  met  's  ongelukkigen  mans  gedrag  in 
dit  gefchil,  en  hem  behandeld,  als,  die  hy  daar  in  was,  den 
(leokebrand  der  Je/uiten ,  den  trompetter  en  ve'fprcider  hunner  eerroo- 
vende  vertellingen,  een  logenaar  en  la/leraar,  &c.  Met  deeze 
fchandelyke  eertitels  heb  ik  hem,  uit  een  natuurlyk  beginfel 
van  billyke  zelfverdediging  ,  openlyk  voor  de  waereld  ten 
toon  gefteld  en  gekroond;  en  hy  zal  ze  draagen  moeten,  zoo 
lang  myn  Hiflorie  der  Paufen  geleezen  word,  en  wanneer  zy, 
die  hem  in  zyn  fnood  bedryf  de  hand  gebooden  hebben,  en 
nog  volharden  met  hem  daar  in  de  hand  te  bieden,  'er  niet 
meer  zyn ,  en  zoo  volkomen  vergeeten ,  als  of  ze  'er  nooit 
geweett  waren. 

EINDE.