de
HARVARD” UNIVERSITM:
LIBRARY
OF THE
MUSEUM OF COMPARATIVE ZOÖLOGY.
ORS
andil
SS
tE en
Et added Mettet A 7
:
Ld
{
.
\
ee
nld
AF 31 ln
BEN
_VERHANDELINGEN
VAN HET
VAN
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.
NANA
DEEL Lv.
BART VIA, $ SHA GB,
$
- els ALBRECHT & Co. Gee M. NIJHOFF.
- rd 90e.
INHOUD.
Nt, Verhaal van Sese nTaola. Inleiding EE vertaling.
EN
Hazev, Tjeribonsch Wetboek (Pépakém Tjérbon) van het jaar 1768.
\. VAN per Cis, Proeve eener Ned.=Indische bibliographie (1659 — 1870),
pp ent IL. ij
EE
Ee
AEN
Ae DRS aca
Ie 7
HE
Zi
kj
ke
IN
«
EN
Cn
Eid | Ì - El Ô
k Een d
kt
&
&
MAR 31 1916
| 12)
VERHAAL VAN SESE nTAOLA,
INLEIDING en VERTALING,
UITGEGEVEN DOOR
DD. N ADRIANI,
_ afgevaardigde van het Nederlandseh Bijbelgenootschap voor
Midden-Celebes.
à Verhandelingen Bataviaasch Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen.
DEEL LV.
le STUK.
BATAVIA, '8 HAGE,
ALBRECHT & Co. M. NIJHOFF.
1902,
SES
MAR 31 1916
VERHAAL VAN SESE nTAOLA.
INLEIDING en VERTALING,
UITGEGEVEN DOOR
DD. N. ADRIANI
afgevaardigde van het Nederlandsch Bijbelgenootschap voor
Midaen-Celebes.
Verhandelingen Bataviaasch Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen.
DEEL LV.
le STuK.
BATAVIA, 'S HAGE,
ALBRECHT & Co. M. NIJHOFF.
1902.
tj
‘
hed
Vk |
nnie
ed
dj,
kt dl
KT He
ni
3
a NE
Ô
1
' sr
VERHAAL VAN SESE nTAOLA.
INLEIDING EN VERTALING.
bN Le mRID ENG:
Het Verhaal van Sese nT'aola, waarvan de tekst door mij is uitgegeven
in de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap, Deel II, 2e stuk (1900),
behoort tot de letterkunde van de Barée-sprekende bevolking in het rijk Todjo,
welks kustgebied ten O. door Tandj. Api, ten W. door de rivier Malei (ongev.
120°52’ O.L. v. Gr.) wordt begrensd. (1) Het is door mij opgeteekend in
Augustus 1898 uit den mond van i Parala, gewoonlijk bij zijne teknonymische
benaming Ta Adji (Oom van A.) genoemd, een Saoesoeër van geboorte, getrouwd
onder de To Lage aan den mond der Posso en reeds sedert jaren daar woonach-
tig. De Saoesoeërs spreken thans algemeen Barée; hunne landstaal, naar de ont-
kenning Ta'a genoemd, is aan het uitsterven. Door hun vrij druk handelsverkeer
met de meer O.-lijk gelegen streken hebben de Saoesoeërs ook de letterkun-
dige producten van de Barée-sprekende strandbevolking leeren kennen. Mijn
zegsman Ta Adji gaf als tumpu (lett. „eigenaars, waarmee hier „oorspronkelijke sa-
menstellers” zijn gemeend) van dit verhaal op de To Tora’oe. Deze kleine volksstam
woont voornamelijk tusschen de riviertjes Bombalo en Oeë Koeli, dus in het
Westelijk kustgebied van het Todjo'sche rijk. Zij zijn zeer zwerfziek ; voortdu-
rende oorlogen hebben hen gedeeltelijk naar het O. (Ampana, Togian-eilanden),
deels naar het W. (To Winotoe, aan het Parigische strand) doen verhuizen ; ook
aan de Tomori-baai en aan de N. kust van de Tolo-golf zijn vele To Tora'oe
gevestigd (2). Daar zij, zooals alle strandbewoners der Tomini-bocht, den Islâm belij-
den, hebben zij veel meer verkeer met de Barée-sprekers aan de kust, dan
met de Binnenlanders, die nog allen heidenen zijn; vandaar dat dit verhaal voor-
namelijk aan de Barée-sprekende kustbewoners bekend is en van de Boven-
landers slechts aan die, welke vrij veel met de handeldrijvende strandbewoners
in aanraking komen, zooals de To Luge en de To Kadomboekoe.
De taal van dit verhaal is het Barée dat aan de Z. kust der Tomini-bocht
wordt gesproken en dat vermengd is met Parigisch, vooral bij de strand-To Lage,
(1) Zie de Taalkaart van Midden-Celebes in de Mededeelingen v. w. h. Ned. Zendeling -
genootschap, Dl. 42 (1898) en de verklaring op bl. 557—560.
(2) Zie over dezen stam Meded. N. Z. G, Dl. 43 (1899), bl. 6—15.
Verh. Bat. Gen. deel LV. i
2
terwijl verder O-lijk de invloed van de hoofdplaats van Todjo, waar het Boegi-
neesch eenige woorden aan het Barée heeft geleend, merkbaar is. Het land ten
O. en ten Z. van de hoofdplaats Todjo wordt door To Lalaeo en verder door To
Ampana bewoond. De taal dezer stammen, althans het Ampana'sch, moet als een
dialeet van het Barée worden beschouwd, waarvan ook weder vele eigenaardige
woorden in het Todjo'sche Barée zijn overgegaan (3). Het strand-Barée is feitelijk
geheel dezelfde taal als het Barée der Bovenlanden, maar het is gemengd met
Saoesoesche en Parigische woorden aan de W. zijde, met Lalaeo'sche en Ampa-
na’sche aan de Oostzijde.
Nog andere omstandigheden geven aan het Barée van ’t strand een ander
karakter. Dat de strandbewoners meer namen van zeevisschen kennen en ook
eenige tientallen woorden, die op de zeevaart betrekking hebben, rijker zijn dan
de Bovenlanders, is van minder belang, maar dat zij door invloed van den (Boe-
gineeschen) Islâm een aantal woorden en denkbeelden hebben opgenomen, die
den Bovenlanders vreemd zijn en aan den anderen kant een groot aantal woord-
pantangs hebben laten vallen, die bij de heidenen nog streng gelden, dat mag
wel onder de voorname punten van verschil tusschen het strand-Barée en het Bo-
venlandsche Barée worden genoemd. In ’t algemeen is de taal der Bovenlanders
pittiger, kleuriger, aardiger, die der strandbewoners eentoniger en door mindere.
afwisseling, vervelender om aan te hooren. Met dit al is het verschil niet van
ingrijpenden aard.
De taal van het verhaal van Sese nTaola is, als strand-Barée beschouwd,
goed zuiver te noemen. Het is naar men mij verzekerd heeft, het grootste ver-
haal dat in ’t Barée bekend is en zelden wordt het in eenige opeenvolgende
nachten geheel uitverteld. Dit is trouwens geen wonder, want er is geen on-
geschikter tijd voor vertellen te bedenken, dan de oogsttijd, de eenige juist
waarin het geoorloofd is. Doodmoe van den langen, heeten dag in het open
rijstveld en met het vooruitzicht van den volgenden morgen weder vóór dag en
dauw er op uit te moeten gaan, legt men zich des avonds reeds vroeg te slapen
en weinige vertellers houden tot na middernacht den slaap uit de oogen van hunne
laatste getrouwe toehoorders.
Het verhaal van Sese nT'aola, behoort tot die vertellingen, waarvan een ge-
deelte zingend wordt voorgedragen. Het begin van zulke verhalen, die altijd tot
het romantische genre behooren, is steeds in gewoon proza. Daarin wordt de ge-
boorte van den held, in dit verhaal Sese nTaola gehieeten, verteld, bijna altijd op
dezelfde wijze, gevariëerd, gerekt of bekort naar den smaak van den verteller en
de belangstelling der hoorders. De gewone gang is deze: Ta Datu en Indo i
Datu zijn reeds lang getrouwd, maar hebben nog geen kinderen, ’t geen één van
(3) Over het Ampana’sch is het een en ander medegedeeld in Tijdschr. Bat. Gen. Dl. XLII, bl. 539.
(1900).
8
hen tot den uitroep brengt: „Al kregen we maar een kind dat er uitzag als een
(en dan volgt de naam van dier of van ’t een of ander nietig ding, bijv. een
padi-haar, in Wali mPangipi), dan zou ik al blij zijn’ (3a) Kort daarop wordt
Indo i Datu zwanger, Ta Datu roept zijne hoorigen bijeen en laat zure vruchten
zoeken voor zijne vrouw, zij eet van elke soort maar ééne vrucht, en bevalt ge-
zettertijd voorspoedig van een zoon, die al terstond ongewone dingen doet, bijv.
ontzettend zuigen, zoodat alle zogende vrouwen Indo i Datu moeten bijspringen,
later verbazend eten, zoodat men hem niet kan onderhouden, of hij begaat den
eenen of anderen misslag, zoodat zijne ouders zich van hem moeten ontdoen.
Dan gaat hij, òf met een broertje of zusje, òf met onderweg opgedane ge-
zellen, de wijde wereld in en belandt na eenige avonturen, bij een ver-
zorger of verzorgster, meestal eene oude vrouw, i Bangkele Tu'’a, „de oude vrouw”
genoemd. Hier komt hij geheel bij na de doorgestane ellende en onderneemt
van uit dit verblijf een tocht naar de naastbijgelegen stad, waar een groot feest
is, een wedstrijd am de hand der Prinses (i Datu), gewoonlijk met balspel; de
Prinses zit in een hoofdverblijf: wie zijn bal zóó hoog kan opwerpen, dat deze
in t Prinsessenverblijf valt, die wordt haar man. De jonge held van ’t verbaal
slaagt bij den eersten worp en huwt Datu, ’t geen hem vele benijders bezorgt,
allereerst onder de teieurgestelde minnaars. Dezen komen na eenigen tijd hem
bevechten, maar hij zegeviert over allen, en als hij rustig in bet dorp van zijn
schoonvader is gevestigd, krijgt hij verlangen zijne ouders te bezoeken en hun zijne
vrouw te toonen. Spoedig gaan zij met groot gevolg op reis en geven hunne
aankomst bij het naderen van ’t dorp hunner ouders door geweerschoten en juich-
kreten te kennen.
Dit dorp is intusschen onder een ban geweest, van ’t oogenblik af dat
de ouders van den toen nog jongen held hun kind verstieten. Alle leven stond
stil: de wind woei niet meer, het water vloeide niet meer, geen kokosnoten
vielen meer van de boomen, honden blaften niet meer, hanen kraaiden niet meer,
alle menschen bleven levenloos op de plaats waar zij zich juist bevonden. Ta
Datu en Indo i Datu zijn in letterlijken zin vastgeworteld op hunne zitplaatsen,
want uit hun achterste schieten de wortels door de vloerlatten naar beneden en
dringen in den grond. Eerst bij aankomst van den verworpen zoon herleeft het
dorp, staan Ta Datu en Indo i Datu op en trekken de wortels, waarmee zij vast .
zitten, uit den grond.
Terstond begrijpen zij dat hun zoon terugkomt; zij gaan hem tegemoet, maar
er kan geen verzoening plaats hebben, dan nadat de zoon eerst zijne ouders heeft
beboet, voor de schuld die zij tegenover hem hebben, daar zij zich van hem hebben
willen ontdoen.
Gewoonlijk wordt dan ook nog iets verteld van den zoon, dien de held na
(3a) Hetzelfde in Tijdschr. Bat. Geh. Dl. 44, bl. 62, uit een Kangeansch verhaal.
4
eenigen tijd krijgt, maar dit is doorgaans eene herhaling van ’t geen den vader
is overkomen.
Een andere gang van ’t verhaal is, dat de held en zijn jongere broeder
van elkaar afraken en elkaar na allerlei avonturen terugvinden.
Lange verhalen, zooals dat van Sese nTaola kan men gewoonlijk wel in
stukken verdeelen, die zeer los samenhangen; men zou er verder evenveel kunnen
aanhangen, invoegen of bijmaken als men maar wilde, zonder het verhaal te be-
derven, dat eenmaal over de grenzen van zijn natuurlijk besluit, het wederzien
der gescheidenen, uitgebreid, geen goed slot meer kan vinden. Vandaar ook,
dat het bij de vertellers dezer romantische verhaien aan ’t eind altijd heet: Verder
dan hier heb ik niet gehoord, maar misschien weten anderen nog wel meer;
sommigen beweren zelfs dat het werkelijke slot niet mag verteld worden, daar er
anders eene verstoring in de natuur zou plaats hebben.
Het hoofdbestanddeel van een Toradja’sch verhaal vormen de gesprekken.
Dit kan niemand verwonderen, die ooit een Toradja iets heeft hooren vertellen.
Hij kleedt altijd zijn verhaal dramatisch in, geeft eene reeks tafereelen, vertelt
wat die en die zeide en wat hij daarop antwoordde. Een avontuur hem op weg
overkomen, schildert hij door het weergeven van het gesprek dat hij tijdens ’t ge-
val met zijn kameraad heeft gehouden. Twee meisjes i Solo en i Matia komen
thuis en hebben een slang op weg ontmoet. Dat vertellen ze aldus: „Hebt ge
ons geschreeuw niet gehoord? Daar ginds bij den arèn-boom zeg ik tot Matia:
O, daar ligt een slang! — Matia zegt: Spreek er niet over, laat ons vluchten ! —
Ik zeg: Nu vluchten? de zon gaat onder! — Matia zegt: O, Silo, was er maar
een man bij ons!— Ik antwoord: Al was er geen man, al was er maar een
hakmes, maar neen! — Matia zegt: Silo, ik zal schreeuwen, misschien gaat de slang
weg. — En Matia: Hoe! Hoe! —Ik zeg: Kijk, Matia, de slang is weg, laat ons
loopen, dan komen we nog levend thuis bij moeder !”
Geeft een Toradja een relaas van feiten, zooals bij het vermelden van het-
geen er is voorgevallen in eene rechtszaak, dan dreunt hij in een dof geluid
voort, stil op zijne plaats blijvende, met neergeslagen oogen. Van zulk een
verslag maakt hij zich plichtmatig af, maar om met smaak iets weer te geven,
kiest hij den dramatischen verhaaltrant.
| In de romantische verhalen der Toradja’s nu zijn de gesprekken die vast
tot het kader van ’t verhaal behooren, in rijmende regels gebracht, die twee
aan twee op geheel dezelfde wijs het heele verhaal door worden gezongen.
leder verhaal heeft zijn eigen wijs voor elk couplet van twee rijmregels, maar
deze verandert in het gansche verhaal niet. De maat der regels, of liever het
rythme, waarin ze worden gezegd, is dan ook het geheele verhaal door hetzelfde.
Ben verhaal, op deze wijze voordragen, heet mongkâ-ngkâsaka (Par. mongkae®
saka), wat letterlijk beteekent „gerekt, sleepend uitspreken,” zooals van zelf ge-
schiedt bij het zingend voordragen.
5
De coupletten in Sese nTaola bestaan uit twee regels, elk van 8 syllaben;
de twee laatste syllaben van elken regel worden met dezelfde klinkers uitgesproken,
zóódat de voorlaatste lettergreep van den eersten regel denzelfden klinker heeft
als de voorlaatste van den tweeden regel en de laatste syllaben van den eersten
regel als de laatste van den tweeden. Op de medeklinkers wordt totaal niet gelet
jaku rijmt op jau, op labu, op nawu, op kadju, op ra’u; junga op dju’a, op wua,
op susa, op lua, op banua, enz. Elk couplet heett zijn eigen rijm; komt dat van
een couplet met dat van ’t volgende overeen, dan is dit zuiver toeval.
Als voorbeeld kunnen dienen de coupletten van bl. 6, die de volgende
rijmen te zien geven:
reme — bente, pura — nua, bangu— jaku, kondo — ntjojo, tanda — raja,
wunga — dju'a, kondo — dodo.
Het laatste couplet rijmt niet, omdat de verteller het enelitische mo achter
malai heeft vergeten; voegt men het in, dan zijn èn maat èn rijm in orde: ima
en imo, zooals men ’t bijv. in het 3e couplet van bl. 7 kan zien. Dat de verteller
het niet heeft gemerkt, komt doordat de zangwijs bij de voorlaatste lettergreep
van elken eersten couplet-regel op den laagsten toon komt en dan in eens
twee tonen rijst, waardoor de zanger vanzelf daartusschenin even ophoudt om
adem te scheppen, zoodat hij juist op die plaats wel eens eene lettergreep smokkelt.
Indien men alle coupletten nagaat, zal men ze niet alle in orde bevinden.
Zoo is bijv. het rijm van couplet 5 op bl. 7 in de war, daar niet kaku, maar siko
op imo rijmt; dezelfde fout hebben coupl. 6 en 7, waarin niet boka, maar se’e op
bente, niet sungke, maar boka op nggona moet rijmen, terwijl bovendien in 7 één
lettergreep ontbreekt. Eene andere schikking der woorden, en in 7 een enkel
mo zou alles in orde brengen, maar de zin zou moeilijker te verstaan worden ; vandaar
dat zij zich in 't geheugen van den verteller in duidelijker vorm heeft bewaard.
Bij ’t voorlaatste couplet van bl. 7 kan men zien dat een gerekte vocaal
twee lettergrepen waard is, hoewel het rijm bû en û maar voor ééne telt, daar
ook de voorafgaande lettergrepen rijmen: kab û — ngkaû.
Coupl. 3 van bl. 8 heeft nu te veel, dat haastig in den zang wordt mee-
genomen, zonder de maat te storen en ook in den zin geen beteekenis heeft.
| In eoupl. 2 van bl. 9 is de o vau bo gerekt en rijmt op sompo, en in
coupl. 3 heeft voor lo’u zonder twijfel la'u gestaan, zooals men op Todjo zegt in
plaats van lou op Posso. Dit klinkt een Possaan ongewoon en daarom heeft hij
er lo’u (synoniem met lau, la’u) van gemaakt.
De fouten in andere coupletten zijn van denzelfden aard en behoeven dus
niet verder aangewezen te worden.
Op de vreemde woorden en de dialectische eigenaardigheden zal in de aan-
teekeningen gewezen worden. Wij kunnen dus thans van den vorm van ’t verhaal
tot den inhoud en de samenstelling overgaan.
Het begin is bijna geheel het traditioneele van de romantische verhalen in
6
't Barée; de aanvangswoorden worden het best weergegeven met ons: Er was
' alleen heett de verteller er hier niet bijge-
voegd dat zij al langen tijd kinderloos waren en daarop een van beiden een dwazen
eens een Koning en eene Koningin ;’
wensch uitspreken ten opzichte van het kind waarop zij hopen; dit is anders de
natuurlijk verklaring van de ongewone eigenschap, die het kind reeds spoedig na
zijne geboorte blijkt te bezitten. Eigenlijk moet door Ta Datu of door Indo i
Datu eerst worden gewenscht: Al kregen we ook een kind dat de grootste veel-
vraat was, dan hadden we er toch een Als zij dan later zulk een kind krijgen
en de gevolgen van hun wensch niet willen dragen, bezondigen zij zich tegen-
over dat kind, want ’t is hun eigen schuld dat hem zulk een onwelkome heb-
belijkheid eigen is. Vandaar dat, als zij hem trachten van kant te maken en
hij, dit beseffende, wegloopt, hun dorp onder een ban raakt en alle leven er stilstaat;
als later de zoon weder zijne ouders opzoekt, moeten zij door het betalen eener boete
hunne schuld delgen. Dit zedelijk motief van het verhaal is geheel Toradja’sch
gevoeld en uitgewerkt. |
Het eenige verhaal in de Barée-taal dat met het eerste gedeelte van Sese
nTaola overeenkomt, onder de eirca 120 verhalen die ik tot nog toe heb kunnen
opteekenen, is de vertelling van La Djara Bangka, afkomstig van de To Poe'oe
mBoto, die den Zuidelijken oever van het Meer bewonen en een dialect van ’t
Barée spreken, dat naar de ontkenning arée heet. Het luidt als volgt:
„Toen La Djara Bangka nog klein was, at hij reeds de rijst en de toespijs,
die zijne moeder voor zich en haren man had gekookt, geheel alleen op, en zoo
dikwijls als zijne moeder maar kookte, nam hij haar al het eten af en at het op,
zoodat zijne ouders honger leden, terwijl hij snel groot en sterk werd. Daarom
nam zijn vader hem mee naar het bosch, hakte een boom om en liet dien op
hem vallen. Meenende dat zijn kind dood was, snelde hij naar huis, zijne vrouw
zette terstond den pot te vuur en beiden verheugden zich in ’t vooruitzicht
van eindelijk eens genoeg te kunnen eten, maar juist toen de vrouw wilde op-
scheppen, kwau de jongen aanloopen met den boom, die op hem was gevallen op
„den schouder en riep: Waar zal ik den boom neerleggen, Vader? Nauwelijks
had hij zijn last neergeworpen, of hij ging het huis binnen en at het eten op, dat
zijne moeder juist gekookt had. «Nog tweemaal trachtte zijn vader hem onder een
boom te verpletteren, maar telkens kwam de zoon met den boom op schouder terug
en nam zijnen ouders het eten voor den neus weg. Na den derden keer nam
hij afscheid en ging de wijde wereld in. Eerst ontmoette hij den reus Wawo
mPoniu, met wien hij worstelde, zonder dat een van beiden den ander kon over-
winnen, waarop zij vrede sloten en te zamen verder gingen. Daarop ontmoetten
zij den reus Mantju'u Tamungku en later nog Mangkambari Nunu; met elk van
hen begon La Djara Bangka te worstelen, zonder beslissenden afloop, waarop ook
zij hem volgden. Zij kwamen eindelijk aan den zee-oever en besloten de zee
over te steken, Wawo mPoni’u kon drie maanden achtereen zwemmen, Mantjuju
1
Tamangku vijt en Mangkambari Nunu zes maanden, doch Luo Djara Bangka kon het
uithouden totdat zij aan de overzijde zouden gekomen zijn. Zij begaven zich daarop te
water; na 3 maanden liet Wawo mPoniu zich trekken door La Djara Bangka, na 5 maan-
den hield Mantjuju Tamungku zich weder aan Wawo mPoniu vast en na6 maanden
sleepte La Dj. B. hen alle drie voort. Op zee werden zij tegengehouden door een groote
Zeeslang (imbu), die zoo lang was, dat zij haar niet konden voorbij zwemmen,
waarop La Dj. B. met zijn zwaard een stuk uit de slang hakte en dit wegslingerde,
zoodat zij tusschen de gescheiden deelen der slang konden doorzwemmen. Ein-
delijk kwamen zij aan den overkant en gingen aan land. Den tocht voortzet-
tende, kwamen zij aan een dorp, waar het weggeslingerde stuk Zeeslang was
neergevallen en door zijn stank de lucht verpestte. Het hoofd (Ta Datu) had
reeds de hand zijner dochter (i Datu) beloofd aan hem, die het kreng zou opruimen.
Dit gelukte Wawo wPoniu, die met zijn zwaard het stuk slang wegslingerde, zoodat
hij dienzelfden dag de echtgenoot van Datu werd. De drie anderen gaan den
volgenden dag verder en komen aan een dorp, waar men in hetzelfde geval
verkeerde, want het weggeworpen stuk zeeslang was daar neergevallen. De beurt
was nu aan Mantjuju Tamungku, die hetzelfde succes had als Wawo mPoniu en
als echtgenoot van Datu, de dochter van Ta Datu, achterbleef, toen zijne beide
makkers den volgenden dag hunne reis vervolgden. Beiden hadden ook hetzelfde
geluk, Mangkambari Nunu eerst, den dag daarop La Djara Bangka, die het rottend
aas ten slotte voorgoed wegwierp. Verder hadden zij een gelukkig leven, elk
in zijne nieuwe woonplaats.”
Op eenige bijzonderheden na, is dit verhaal geheel hetzelfde als Sese nTaola,
bl. 1—6. Dat de personen geheel dezelfde zijn als in Sese nTaola, blijkt uit hunne
namen. La Djara Bangka heeft het lidwoord La, dat bij de Barèe-sprekers nog slechts
in enkele ouderwetsche eigennamen voorkomt, maar bij de bevolking aan het Meer
nog wel gebruikelijk is, zelfs bij vrouwennamen.(3b) Djara wordt naast njara voor
„paard” gebruikt en bangka, dat thans bij de Meerbewoners „doodkist’” beteekent en
bij de Barée-sprekers “ten N. van het Meer niet meer in gebruik is, moet oudtijds
„vaartuig’” hebben beteekend, zooals uit de verwante talen blijkt. Trouwens de
Toradja’sche doodkist 1s, evenals het Toradjo’sche vaartuig, een uitgeholde boomstam.
La Djara Bangka kan dus beteekenen: „die op zijn vaartuig rijdt, schrijlings op zijn
vaartuig zit”, zooals Sese nTaola op zijn waringinstam. Mantjuju Tamungku beteekent
„die een berg op zijn hoofd draagt” Deze persoon komt niet in Sese nf'aola voor,
maar wel in de beneden medegedeelde Loda’sche parallel dezer vertelling.
Mangkambari Nunu „die warivgin-boomen afbijt,” is vatuurlijk dezelfde als Mang-
kambari Pengale, „de Boomenbijter” uit Sese nTaola. De Pajowi, de zeeslang
uit Sese nT'aola, is in dit verhaal Imbu genaamd, de gewone benaming voor wa-
tergeesten, die als slangen worden voorgesteld.
(3b) De Mohammedaansche Parigiers en in navolging van hen de Barée-sprekende strandbewoners,
hunne geloofsgenooten, geven zich gaarne Boegineesche eigennamen met het lidwoord la.
8
De naam Wawo mPoniu is moeilijker te verklaren, Wawo is „boven,
bovenop, hoogte”; poniu of poniua is een wisselterm voor ala, „rijstschuur”’, omdat
in de rijstschuur het tooverkruid niu of sumaniu wordt gelegd, poniua of poniu
is „niu-plaats”’. Wawo mPoniu beteekent dus „boven op de rijstschuur” of
„hoogte van de rijstschuur’’, wellicht is er mee bedoeld dat de Reus „zoo hoog
als eene rijstschuur’’ was.
Behalve in het Barée, is het begin van het verhaal van Sese nTaola, zijn
onverzadelijke eetlust en de drie pogingen zijner ouders om zich van hem te ontdoen,
terug te vinden in No. 4l van de „Fabelen, Verhalen en Overleveringen der Gale-
lareezen,”’ uitgegeven door den Heer M. J. Van Baarda, in Bijdr. Kon. Inst. 1895,
bl. 263. Het Galelareesche verhaal is echter veel korter; in Sese nTaola laat
men eerst een berg op hem vallen, daarna een steen, dien hij aan zijne moeder
brengt, en ten slotte een boom, dien hij als zwaard op de heup bindt. In ’
Galelareesche verhaal laat men eerst een steen op hem vallen, dien hij aan zijne
moeder brengt, daarna een boom, dien hij haar eveneens brengt, en ten slotte tracht
men hem in een kokostuin achter te laten, wat in Sese nTaola niet voorkomt.
Sese nTaola gaat nu de wijde wereld in, met zijn zusje, dat hii in een gouden
pinangdoos mededraagt. Zijn geweldige eetlust is geheel verdwenen, hij leeft
nu van een klein beetje voedsel. Op weg vindt hij zeven makkers, met wie hij
op den waringinboom, dien hij steeds als zwaard aan de zijde heeft gedragen,
de zee oversteekt: daar komt hij een groote zeeslang, pajowi, tegen, zoodat hij
niet verder kan; hij hakt nu een stuk uit het midden van dien slang en slingert
dit weg, zoodat het terecht komt in een dorp aan den overwal, waar het blijft
liggen rotten, zoodat het de lucht verpest. Het dorpshoofd looft de hand zijner
dochter uit voor dengene, die het kreng opruimt. Sese nTaola komt nu met zijne
gezellen in het dorp en gelast den oudste het aas met zijn (S. T.’s) kris weg te
slingeren. Deze doet het en krijgt de dochter van het dorpshoofd tot vrouw, zoodat
hij in het dorp achterblijft, terwijl de anderen hun weg voortzetten naar een vol-
gend dorp, waar het stuk pajowi den vorigen dag is neergevallen en door den
tweeden gezel van Sese nToala wordt weggeslingerd, Zoo gaat het tot zevenmaal
toe, zoodat Sese nToala ten slotte alleen overblijft om zijn weg te vervolgen.
Aan de laatste bijzonderheden merkt men dat de drie jongelingen, die in
het Galelareesche verhaal over zee komen aanwandelen en die den vraatzieken
jongen bevelen een stuk uit den visch Noenoe te hakken en hem weg te werpen,
zoodat hij in eene andere stad komt, „anders gaat het hier stinken,’ dezelfde
zijn als de zeven makkers die Sese nToala op weg ontmoet. De waringinboom,
waarop Sese nToala met zijne reisgezellen de zee oversteekt, als hij de zee-
slang tegenkomt, beet nunu in ’t Bar. (4); deze naam is in ’t Gal. ver-
haal op den visch overgegaan. Na den visch te hebben weggeworpen, wordt
de jongeling in ’t Gal. verhaal uitgehuwd en zijne makkers huwen ook.
(4) Ook in ’t Sang. heet de waringin nunu, Bent, nunuk, Boel. mamu.
De vrouw van een zijner makkers is weerwolf, zij zet de menschen in een
kooi, om ze later op te eten. Dit is al wat het Gal. verhaal heeft van de Ta
nTolo en Indo i nTolo episode uit Sese nTaola (5).
Na zijne makkers te hebben uitgehuwd, komt Sese nTaola met zijne zuster,
die nu voor ’t eerst hare schuilplaats verlaat, bij eene oude vrouw (i Bangkele
Tu’a), die hen verzorgt en tot kleinkinderen aanneemt. Deze figuur is ook uit
andere Toradja’sche verhalen bekend. In Bilala Pantje neemt zij eveneens den
held, een jeugdigen zwerver, op en verzorgt hem totdat hij van zijne vermoeienissen
bekomen is. Zij wordt voorgesteld als eene kinderlooze weduwe, die het zwaard
en het schild van haar overleden man als erfstukken bewaart en eenige huis-
dieren: honden, varkens en kippen opvoedt. Soms woont zij eenzaam in het
bosch, dicht bij een dorp, soms ook ri wawo Jangi „boven in de lucht,” ri
Tana ngkaloe-loe „op het Hangende Land” of ri Torate „in de onderwereld,”
waarheen een groote vogel dan hare beschermelingen overbrengt. In de
Parigische verhalen is een dergelijke rol toebedeeld aan Nene Kobaja, eere figunr
die, door het Boegineesch, uit de Mal. Neneq Kebajan is ontstaan. Zij is in
de Parigische verhalen eene kinderlooze oude vrouw, die om zich te troosten
allerlei dieren opvoedt en verdwaalde kinderen opneemt en verpleegt.
In de Sangireesche verhalen vindt men eene dergelijke figuur, Biki’-Bik1’,
die met haren man Manganguwi in het binnenland woont en zich over weggeloo-
pen kinderen ontfermt. (6)
In het Gal. verhaal 41 wordt alleen verteld dat de jongen, door zijne
ouders verlaten, eene oude vrouw aantreft, wie hij een kapmes ontneemt.
Tot hiertoe komen de verhalen tot in kleine bijzonderheden overeen;
het Gal. verhaal 41 is hiermee uit. Op nog één kleinen trek moet gewezen
worden. In het Gal. verhaal hebben de drie jongelingen, als zij op reis gaan, ieder
drie këtupat's (kupa) mee als teerkost: ook Sese nTaola gaat van de oude
vrouw vertrekkende, met zeven (7) këtupat's (kotupa) op weg.
Zeven dagen lang loopt hij door, elken avond komt hij aan een dorp, dat
slechts door geesten (angga) is bewoond, daar de lichamen der bewoners alle
zijn opgegeten door een Guruda (8). De geesten der gestorvenen verzoeken hem
telkens om binnen te komen; zij zweven om hem heen en hij voelt hunne kille
aanraking. Des avonds eet hij een halve këtupat op, slaapt in de lobo (het
dorpshuis, waar de schedels der gesnelde koppen hangen), eet den volgenden
(5) De Heer Van Baarda merkt aan ‘t slot van het Gal verhaal op, dat het laatste gedeelte tamelijk
duister is. De bijzonderheden worden in het verhaal van Sese nTaola in betere orde teruggevonden.
(6) Sangireesche Teksten XXIII en XXXIV, Bijdr. Kon. Inst. 1895, bl. 64, 126.
(7) Bij de bekende beteekenis der oneven getallen bij de Indonesiers, is het verschil in aantal hier niet van belang:
(8) In den tekst zal men dezen vogel met Tontji Bangke „Groote Vogel“ aangeduid vinden. De
thans fungeerende Kabosenja (dorpshoofd) van de To Lage aan den mond der Posso heet Guruda; mijn
zegsman mocht dien naam niet uitspreken,daar hij Guruda „vader” noemt.
10
morgen de andere helft der kötupat op en gaat verder. Zoo gaat het tot
zeven maal; in de lobo van het zevende dorp vindt hij eene vrouw, Lemo
nTonda, in een der trommen (die in elke lobo hangen) verborgen. Na de zeven
Guruda’s, die hem komen aanvallen, te hebben verslagen, trouwt Sese nTaola met
Lemo nTonda. f
Van deze laatste episode vindt men de parallel in het midden gedeelte
van ’t Galelareesebe verhaal No. 40, nl. het verhaal van de door Guruda’s
uitgemoorde dorpen en van het meisje, dat zich verborgen heeft in een holle
dakspar. Verder laten ons de Galelareesche verhalen in den steek. Zij maken
overigens niet den indruk van eene oorspronkelijker redactie van het hier be-
sproken verhaal te geven, vooral daar geen enkele persoon daarin met een naam
wordt genoemd. Trouwens, de Heer Van Baarda zegt in zijne Inleiding van de
Galelareesche verhalen: „slechts enkele kunnen oorspronkelijk wezen; de meeste
dragen kenmerken in zich, dat zij van buitenlandschen oorsprong zijn,” en „de
meeste der Fabelen en Verhalen zijn dus zekerlijk, in het Ternataansche dialekt,
van de reis mee naar huis gebracht.”
Over den vermoedelijken oorsprong van het Toradja’sche verhaal zal straks
gesproken worden. Gaan wij eerst de rest van ’t verhaal na.
Tusschen het landen aan den overkant der zee en het trekken naar de dorpen,
waar telkens het rottende stuk zeeslang neervalt, is eene ontmoeting ingeschoven met
Ta nTolo en Indo i nfolo, een menschen-etend echtpaar. In Tijdschr. Bat. Gen. XLI,
bl. 559 is door mij reeds gewezen op de Ampana’sche uitdrukking eo nômo i nTolo
„de zon is opgeslikt door Tolo” Ik heb daar Tolo geïdentificeerd met Mal.
télan enz. en i Tolo met „de Slikker, de Opslikker” vertaald. Hij is dus het
monster, dat bij eclipsen de zon of de maan opslikt. Deze voorstelling kan niet
aan de Hindoes zijn ontleend, daar er geen spoor van Hindoe-invloed op Mid-
den-Celebes is te ontdekken (9).
Dat in het verhaal van Sese nTaola deze menschenverslinder Ta nolo,
d. i. „Vader van Tolo” is genoemd, is zonder twijfel geschied om een naam voor
zijne vrouw, Indo i mTolo „moeder van Tolo” te hebben. Allerlei vraatzuchtige
wezens dragen in de Toradja'sche verhalen den naam Tolo of Ta nTolo; zoo
komt hij bijv. voor in het verhaal door mij genoemd Tijdschr. Bat. Gen. XL, bl. 564,
dat ook, bij de Sangireezen, Galelareezen, Minahassers, Javanen, Lampongers en
Dajaks (Ling Roth, Natives of Serawak, 1, 346) bekend is, waar eenige dieren op
jacht gaan en hun buit zich telkens zien ontrooven door een vraat, die den bewaker
aanvalt. Verder in het verbaal van Tele Tandami, waar de man i Angkai de
vrouw i Angkele (10) heet en zij met het haar hunner schaamdeelen dezelfde
(9) Prof. Wilken heeft er in zijn „Animisme” (Ind. Gids 1885, 1, 240) reeds op gewezen, dat het
zon- en maan-opslikkende monster, ’t welk de eclipsen veroorzaakt, ook bij de Mongondouêrs, de llalmaheraërs
en de Zuidzee-eilanders voorkomt, dus buiten den kring van Hindoe-invloed.
(10) Kele is het grondwoord van bangkele „vrouw”, waarin ba- een voorvoegsel is, overeenkomend met
EW f
11 :
kunst uithalen als Ta nTolo en zijne vrouw in de hier ingelaschte episode (11),
terwijl zij tevens, evenals in Sese nTaola, van menschenverscheurende honden
zijn vergezeld, In eene andere lezing van ’t zelfde verhaal (12) bedriegt Tolo
een kind, dat een varken heeft buit gemaakt, door het al zijn vleesch af te nemen en
hem slechts de botten te laten; als de jongen hem ten slotte het vleesch weer weet
te ontstelen, maakt hij met zijne vrouw en zijne honden jacht op hem. In Sese
nTaola hebben zij een voorraad van gestolen menschen, evenals bijv. Bangawan
Mintuna in het Jav. verhaal „Baron Sakendher’ en de Reus Bakeé in No. XXI
der Sangireesche verhalen.
De Guruda is natuurlijk een vreemde figuur in de Toradja’sche letterkun-
de; de vorm van het woord (begin-lettergreep met u uitgesproken, tegen a Jav.
en Mal.) toont zelfs aan, dat zij van de Boegineezen is overgenomen. Dit moet in-
tusschen reeds vrij lang geleden zijn geschied, daar de Guruda reeds in echt
Toradja’sche verhalen is opgenomen en vogels, die als menschen spreken en han-
delen, van ouds bekend waren uit de verhalen, evenals menschen die zich in
vogelgedaante vertoonen. Vogels zijn, met slangen, hagedissen en muizen de
dragers van tanoana (13) en daarom omineuze dieren; zij zijn suro lamoa „boden
der gestorven voorouders”, dus gezellen, ’t zij huisdieren, ’t zij dienaren der
voorvaderen. „In vele Toradja’sche verhalen treedt de tobongkilo, een kiekendief,
een der grootste roofvogels van Midden-Celebes, als persoou op en in het poëtische
deel van Sese nTaola wordt de Guruda geregeld kuajangi genoemd, 't welk de naam
is van een grooten strandvogel, die naar visch duikt. Er was dus in de Toradja’sche
literatuur reeds plaats voor een figuur als de Guruda; het uitmoorden van dorpen of land-
Mal. bëfr]. Het ligt dus voor de hand te denken dat kele oorspr. „vagina” beduidt; die beteekenis schijnt
het wel te hebben in de uitdrakking ampu mbuju ngkele „knoop het haar van de vagina aan,” umpu mbuju
ngkai „knoop het haar van de penis aan,” waarmee man en vrouw op hunne schaamharen slaan, om ze lang
te maken, ze den vluchtelingen te kunnen nawerpen en die daarmee naar hen toe te halen. Ngkai, of kai
moet dan oorspr. „penis,” later „man” (thans in ’t Bar. „grootvader,” langkai „man”) beduid hebben, vgl.
tau, Bebongk. „penis,” Bar. mensch.
(11) In de Mentawaïi’sche teksten, door Morris uitgegeven (Berlijn, 1900), komt op bl. 87, 91 en 99
een soortgelijke manier voor om vluchtelingen te vangen. „Er pisst (nach ihnen), es reicht nicht, er wirft
seine Haare, es reicht nicht.’ Ook nog bl. 103.
(12) Uitgegeven in „Leesboekje in de Barée-taal,” bl. 30, Batavia, Landsdrukkerij 1900,
(13) tanoana, met infix-an” van toana „menschje, figuurtje, homunculus” is het leven in den
mensch, wat de Spiritisten „levensaether, levensfluide” noemen; alle organische lichamen bezitten tanoana
en daarmee bewustzijn, persoonlijkheid en in meerdere of mindere mate het vermogen van hunne tanoana aan
anderen mede te deelen of die van anderen weg te nemen. Dit is de geneeskracht die van planten, dei
tooverkracht die van menschen en-dieren, van hunne lichaamsdeelen, hun baar, hun bloed, hunne urine, ja
van wat niet al uitgaat. Angga is oorspr. een spook, een rondwarende geest, die de menschen pakt; meanggap
„met geopende handen of klauwen grijpen” Een oorspr. vorm is waarsch. angkap, vgl. Mal. tangkap. Geest-
verschijningen, als gestorvene verwanten herkend, hebben de verklaring van deze spoken als gestorvene
menschen doen ontstaan. Eene uitgemoorde stad wordt dus een geesten- of spokenstad.
: 12
streken is hem zonder twijfel in navolging van uitheemsche verhalen toegeschre-
ven. (14)
De Pajowi (klemtoon soms op pa, soms op jo) wordt voorgesteld als een
groote zeeslang, die op het lanl wordt geboren, als een gewone slang; als er
regen en wind tegelijk is, wordt hij groot en begeeft zich naar zee, waar hij verder
blijft en een vervaarlijke grootte bereikt; al werpt men hem met een geheelen
talise-boom (Terminalia Catappa, een enorme strandboom) op den kop, hij voelt het
niet; een prauw met menschen slikt hij altegader in. Mogelijk is met dit beest
oorspronkelijk de walvisch bedoeld, daar pajowi met Mak. Boeg. pausu’, Mal.
paus identisch kan zijn.
Een trek van overeenkomst met het in noot 14 aangehaalde verhaal van
Klatin en Klaton is nog deze, dat Sese nTaola aan elk zijner achtergelaten
makkers kruiden (15) heeft gegeven, die zij tusschen de dakbladeren moeten
steken; wanneer die verwelken is hij in ongelegenheid. Als het zoover komt
(bl. 10) verwelken die planten dan ook even, maar de bedoeling is natuurlijk geweest
dat zijne makkers hem zouden te hulp komen, waarvan intusschen geen sprake is.
De geschiedenis van Sese nTaola’s jeugd, zijne avonturen op zijn zwerftocht,
de ontmoeting met de Guruda’s, zijne overwinning en zijn huwelijk met Lemo
nTonda vormen waarschijnlijk eene oorspronkelijke eenheid. Hierna is voor ’t
eerst Mohammedaansche invloed merkbaar; de bron waar Sese nTaola door zijne
vrouw wordt heengeleid (tekst bl. 12), maakt het geluid ilala, ilala en spreekt
dus de eerste helft der geloofsbelijdenis uit; zij wordt als ue mabaraka „wonder-
water’ aangeduid. Als Sese nTaola terugkomt, zegt hij dan ook (bl 13): „Ik
heb het duidelijk gezien, ’t zegt „ilala bisumila,”’ dit laatste is er bijgevoegd niet
alleen omdat een Toradja altijd meer vertelt dan hij gezien of gehoord heeft, mäar
ook omdat deze uitspraak van het bekende „bismillah’ een goed rijmwoord op
ngkita geeft.
De verklaring van dit invoegsel is waarschijnlijk te zoeken in het op bl.
39 en 40 van den tekst verhaalde. Na de overwinning op de Guruda’s brengen
Sese nTaola en zijne vrouw de beenderen der voormalige bewoners van de uit-
gemoorde stad in het leven terug, door hen met water te besprengen. Ook dit
komt in echt Toradja'sche verhalen voor, daar het water, als sterk tanoana-
houdend, in hooge mate genees- en levenskrachtig is. Maar vcor den Mohamme-
daanschen verteller was dit misschien niet meer van zelf sprekend; de Barée-
(14) Een van de jongst aangebrachte voorbeelden vindt men Tijdschr. Bat. Gen. XLI, bl. 176, in
het verhaal van Klatin en Klaton, door Contr. Westenenk uit W, Borneo medegedeeld, waarvan het hier aan-
gehaalde gedeelte ongeveer woordelijk overeenkomt met ST. ’s ontmoeting met de Guruda’s.
(15) Die kruiden worden genoemd: wunga en kondo. Het eerste is een kruid dat de priesteres bij
hare functien gebruikt; gewoonlijk dienen daarvoor planten die een sterke groeikracht (tanoana) hebben en dus
levenskracht kunnen mededeelen. Op het Meer zingt men: ropo Dongi, Tando ngkasa tompu mbunga nakamanda,
„de golven van den Noorden- en Zuidenwind, sla ze met wunga dat ze bedaren.” Kondo is het hoofdwoord in eenige
samengestelde plantennamen, zooals kondo vle, kondo negi: bet gebrnik dezer kondo’s ig als dat van de wunga.
13
sprekende Mohammedanen brengen altijd zelf de geneeskracht in de middelen, die
zij aanwenden, door ze eerst te belezen. Hier is echter geen labe of ander deskundige
voorhanden en nu bewijst het water zelf zijne bijzondere kracht door althans de
eerste helft der Geloofsbelijdenis te murmelen. Op bl. 39 en 40 wordt niet gezegd
dat men bepaald dit water gebruikte om de dooden weder levend te maken, maar
de onderstelling ligt voor de hand dat de verteiler het water eerst zijne wonder-
kracht heeft willen laten bewijzen.
Na den strijd met de Guruda’s wordt Lemo nTonda, de vrouw van Sese
nTaola, hem ontroofd, tot zevenmaal toe. Nadat zij eindelijk voor de zevende
maal is teruggebracht, wekken Sese nTaola en Lemo nTonda te zamen de doods-
beenderen der gestorvene dorpsbewoners weder op.
Hier zou het eind van het verhaal kunnen verwacht worden, daar de met
Sese nTaola geheel of gedeeltelijk identische verhalen in verwante talen geen van
alle verder loopen. Slechts één dier parallellen vertelt ook dat de vrouw van den
held wordt geroofd door een zeeroover, en wel een Njong (d. i, een Chinees),
terwijl hij zelf op reis is, eene figuur die in Sese nTaola is terug te vinden op
bl. 83 en 84 in i Anakoda ri Tarinate „de Chinees van Ternate”, ook een zeeroover,
die echter op andere wijze wordt te pas gebracht. Deze trek is in Sese nT'aola tot
een zevenmaal (op ongeveer geheel dezelfde wijze) herhaalde ontmoeting met zee-
roovers uitgebreid. Bedoelde zeeroovers-verhalen en de naam Anakoda ri Tarinate
hebben mij het vermoeden gegeven dat dit verhaal door de To Tora'oe van de
O. kust van Midden-Celebes, speciaal van den N. lijken oever der Tolo-baai is
medegebracht; het moet dan via de Banggai-eilanden uit nog meer 0. lijk gelegen
streken zijn gekomen, waar de zeeroof in vroegere jaren zeer sterk gedreven werd.
De To Belo van de O. kust van Halmahera zijn bij oude Toradja’s nog zeer goed
bekend als zeeroovers, die de zoutstokers aan het strand overvielen en algemeen
verklaart men dat uit vrees voor de zeeroovers de To Radja’s zich nimmer aan
de kust hebben durven vestigen.
\_v De uitgever en vertaler van de reeds genoemde Galelareesche verhalen, de
weer M. J. Van Baarda, heeft op mijn verzoek om meerdere gegevens omtrent dit
verhaal bij de bewoners der O. kust van N. Halmahera, mij eene Loda'sche lezing
dezer geschiedenis toegezonden, die ik bier in haar geheel wedergeef. Naar den
naam van den held, heet dit verhaal O Ngofa Rikisa (a).
„Een man en eene vrouw krijgen een kind, dat reeds zoodra het ter
wereld komt, twee kammen pisang achter elkaar opeet en het duurt niet lang of
hij brengt het tot een geheelen tros achter elkaar. (b)
(a) Een anderen naam heeft de Heer Van Baarda nog niet aangetroffen, Rikisa is de vorm dieu
het Skr, rakshasa (door welk intermediair?) in het Galelareesch heeft. Ngofs, Tern. „kind”, de naam beduidt
dus Reuzekind,”
(b) Over de mate der gulzigheid bestaan verscheidene lezingen. Het scheen mij, dat daarin iedereen
zijne fantazie vrij spel liet, merkt de Hr. V, B. op. Intusschen geeft eene Minahassische lezing, die ik hier beneden
ook nog zal geven, dezelfde bijzonderheid omtreat het schrokken van den jongen
14
Zij noemen hem o Ngòfa Rikisa. Zijne vraatzucht wordt hoe langer hoe
gronter en als hij volwassen is, kan men niet meer voorzien in hetgeen de slokop naar
binnen slaat. Zijn Vader spreekt daarop met zijne Moeder af, dat hij zal trachten
hem van kant te maken. Daartoe neemt zijn vader hem eens mee, om met de lijn in zee
te visschen. Terwijl zij aan het visschen zijn, breekt de lijn, daar zij beneden ergens
blijft haken en nu beveelt de vader hem dat verloren stuk op te duiken. De zoon ge-
hoorzaamt eu niet zoodra is hij weggedoken of de vader roeit naar den wal. Daar gaat
hij naar zijne vrouw en zegt: Nu zal hij wel niet meer terugkomen, hij zal wel ver-
dronken zijn. Maar niet lang daarna staat de zoon levend op het strand, met het ver-
loren stuk vischlijn om de hand gewonden, dat hij zijn vader aanbiedt.
Anderen vertellen: De vader ging met den zoon het net uitwerpen in de
monding der rivier, waar het krioelde van krokodillen en haaien. Daar liet hij
het net glippen, beval zijn zoon het op te duiken en giog naar huis in het
vertrouwen dat de ondieren hem zouden opgeslokt hebben. Maar al spoedig kwam
de zoon thuis met het net, voor en achter behangen met eene rist krokodillen .
en haaien, die hij stuk voorstuk geworgd en aangeregen had, toen ze hem aanvielen.
Op een anderen keer neemt zijn Vader hem mee, om met het werpnet te
visschen in de rivier. Daar, onder een overhangend stuk van den wal, ver door
het water uitgevreten, werpt de Vader het net uit, laat als bij toeval het touw,
waaraan hij het net vasthield, glippen en beveelt zijn zoon het op te duiken.
Niet zoodra is de zoon onder water of de vader trapt het overhangend stuk wal
naar beneden, waaronder zijn zoon bedolven wordt. In het vertrouwen dat het
nu met zijn zoon gedaan is, gaat hij weer naar zijne vrouw. Doch na korten
tijd treedt zijn zoon onverzeerd het huis binnen, met het opgedoken net.
Daarop neemt zijn vader hem mee naar het sagobosch en zegt: Mijn zoon,
ik zal dezen gagopalm omhakken, doch ga gij daar staan en vang hem op, anders
scheurt hij door zijn val op den grond en kan ik den bast niet als vat gebruiken.
De zoon gehoorzaamt. Na lang hakken valt de sagopalm en zie! de zoon vangt
hem op, zonder te wankelen en legt hem zéér voorzichtig op den grond.
Eindelijk neemt de vader hem mee, om te helpen bij het vellen van een
grooten kàpu-boom, waaruit hij een prauw wil maken. Beurtelings hakken zij in
den boom; als hij bijna valt, zegt de Vader: Ga nu ginds staan en vang den boom
op, want als hij den grond raakt, splijt hij wellicht en kan ik er geen prauw
van maken, De zoon gehoorzaamt. Nog eenige hakken, en de boom valt; hij
vangt hem in zijne armen op zonder ook \maar gekwetst te worden en legt hem
voorzichtig op den grond.
Volgens anderen: Als de zoon gereed staat om den käpu - boom op te
vangen, wordt hij onder den vallenden boom bedolven, zoodat zijn vader huis-
waarts keert, in de meening dat hij verpletterd is. Doch weldra komt hij met
den geheelen boom op schouder aandragen, met den top zeewaarts, en legt hem
op zijns vaders erf neder.
15
Deze herhaalde streken van den vader beginnen nu den zoon te vervelen.
Hij ziet dat zijn vader het op zijn leven toelegt en vertrekt daarom liever. Op
zekeren dag neemt hij zijn zwaard (sumarang) en pinangdoos, en gaat op weg.
Hij herinnert zich, dat hij niet ver weg een getrouwde zuster heeft, en gaat
eerst naar haar toe. Zij kent hem en zijn eetlust, maar ook zijne kracht
en zendt hem naar het bosch om een tuin voor haar te maken. Hij gaat
iijverig aan ’t werk. De dikste boomen kapt hij in één slag door, neemt
ze op zijn schouder en draagt ze tot buiten de grens der ontginning.
Na eenigen tijd gaat zijne zuster kijken en vindt den geheelen tuin reeds
klaar. Alleen in ’t midden staat nog een boom, dien hijij tot ’t laatst heeft
bewaard. In één houw kapt bij hem door, doch zet hem op nieuw, naast den
ouden tronk, recht op in de aarde en zegt tot zijne zuster: Nu moet ge maar
oppassen, bij dezen boom zal tin uit den grond komen, dat moet ge verzamelen
en verkoopen. Zijne zuster had hem intusschen een maaltijd gereed gemaakt
van 9 riijst-torens (tamo-òko), waarbij zij 9 bamboes sagoweer had geplaatst.
Njòfa Rikisa geniet dit alles alleen en zonder veel inspanning. Hij blijft echter
niet bij zijne zuster, daar hij belust is op avonturen.
Hij neemt dus afscheid en vervolgt zijne reis. Na eenigen tijd ontmoet
hij een man die een geheele bergrib als hoed op het hoofd heeft en den naam draagt
van Kaha tolu. Hij vraagt hem wat hij daar voor een hoofddeksel heeft en
krijgt ten antwoord: een bergrib.— Laat ons eens met elkaar worstelen, zegt
Njöfa Rikisa. — Waartoe dat? vraagt de ander. — Och, zoo maar, om eens te
zien wie de sterkste is. Als gij mij op den grond krijgt, volg ik u als knecht,
werp ik u op den grond, dan volgt gij mij. — Goed, het voorstel wordt aange-
nomen en de worsteling begint. Na niet langen tijd smijt Ng. R. zijne tegenpartij
Kaha Tolu op den grond, zoodat zijn hoed (tolu) geheel uit elkaar stuift — Gij
hebt het gewonnen, zegt K. T., dus volg ik u. — Goed, zegt Na. R., dan moet
ge mijn pinangdoos dragen, — Nu gaan ze weer verder en ontmoeten een man
die een geheelen ngame-boom als bloem in ’t haar heeft: hij heet dan ook
Saja-ngame. — Wat hebt gij daar voor een bloem in het haar? vraagt R. — Een
ngame-boom. — Zullen we niet eens worstelen ? vraagt R. weer. — Och, waartoe ? —
Zoo maar eens, om te zien wie de sterkste is. Als gij mij op den grond werpt.
word ik uw knecht, werp ik u op den grond, dan volgt gij mij. — De voorslag
wordt aangenomen en na een weinig worstelens smijt R. zijne tegenpartij Saja-
ngame ter aarde, zoodat de geheele ngame-boom aan splinters valt. — Gij
hebt het gewonnen, zegt S. Ng. dus volg ik u.—Goed, zegt R., dan moet ge
mijn zwaard dragen. — Daarop gaan zij verder en ontmoeten een man die als
hoed een rots of steen op het hoofd heeft (ce) en daarom Tolu Mare heet. — Zeg
(c) Waar hier bij de makkers van Ngofa Rikisa steeds van hoeden, Tern, tolu, sprake is, zou het we}
kunnen zijn dat taola in den eizennaam Sese nTaola verbasterd is uit toala en dit uit tuala, het Galelareesche
woord voor „hoofddoek Deze opmerking is van den Heer Van Baarda, evenals die, dat de volgorde der
16
vriend, wat gebruikt gijij voor hoed? zegt Ng. R.— Ben rots, antwoordt de
ander. — Zullen wij niet eens samen worstelen? — Ach, waarom? — Wel, zoo
maar, om te zien wie de sterkte is. Krijgt gij mij onder, dan volg ik u,
krijg ik u onder, dan volgt gij mij — Het voorstel wordt aangenomen en weldra
smijt Ng. R. zijne tegenpartij f'olu Mare met zulk een kracht ter aarde, dat de rots
ver weggeslingerd wordt. — Gij hebt het gewonnen, zegt Tolu Mare, dus volg ik
u. — Goed, draag dan beurtelings mijn pinangdoos en zwaard.
Nu trekken zij gezamenlijk verder en komen aan zee. Heel ver in ’t ver-
schiet zien zij een ander land en besluiten daar heen te gaan. Njofa Rikisä
neemt nu Kaha Tolu op den rechter, Saja Njame op den linkerarm en Tolu Mare
op den rug; zoo wandelt hij door de zee. Ongeveer in het midden gekomen,
trapt hij op iets en voelt dat het een groote visch, een walvisch is. — Geef mij
even mijn zwaard, zegt hij tot Kaha-Tolu. Daarmee steekt hij omlaag, totdat
hij den walvisch aan de punt er van heeft; hij heft hem op uit zee en slingert
hem weg. Daarop gaan zij weder voort. Eindelijk komen zij aan den overkant
en vinden daar eene groote stad, waar veel lawaai gemaakt wordt, door het
slaan op trommen en gongs, alsof er een groot feest was. Zij gaan de stad in
en vragen wat er te doen is. — 0, er is hier een groote visch komen nedervallen ;
de koning heeft al zijn volk bij elkaar laten roepen, opdat zij den visch weg-
werpen en deze de stad niet door zijn stank verpest. Maar we kunnen hem niet
van zijne plaats krijgen. — Ga maar aan den koning zeggen dat ik hem zal weg-
werpen, zegt Ngofa Rikisa. De koning laat hem roepen en vraagt wat hij er voor
hebben moet, als hij den visch wegwerpt.…—0, zegt hij, geld of schatten begeer
ik niet; tot loon wil ik alleen, dat gij de mooiste meisjes bijeenverzamelt, opdat
ik er eene uitzoeke om aan mijn metgezel Kaha Tolu tot vrouw te.geven. De
koning stemt in de voorwaarde toe, Neofa Rikisa gaat op den walvisch toe, steekt
hem op de punt van zijn zwaard en slingert hem weg. Daarop wordt Kaha Tolu
uitgehuwd. Na het trouwfeest plant Ng. R. een bloem op K. T.’s. erf en zegt:
Ik ga heen, maar als ge ziet dat de bladeren en bloemen van deze plant iets gaan
hangen, spoed u dan tot mijne hulp, want dan ben ik in nood, — Daarop vertrekt
hij met Saja-Ngame en Tolu Mare.
Aan zee gekomen neemt hij elk op een zijner schouders en wandelt weder
door zee, naar een land dat hij aan den horizont kan zien. Daar gekomen vin-
den zij weder eene stad waar oorverdoovend geraas wordt gemaakt. Weldra
bemerken zij dat de groote visch nu hier is nedergevallen en de inwoners zich
vergeefs inspannen hem te verwijderen. Ook hier biedt Ng. R. aan den visch
weg te werpen. Hij wordt voor deu koning geroepen en verlangt weder hetzelfde
samenstellende deelen in den eigennaam Kaha Tolu vreemd is, daar men, in overeenstemming met de andere
namen, Tolu Kaha zou verwachten, Indien Sese nTaola aan een der in dit verhual genoemde personen beant-
woordt, dan zal het aan Saja Ngame moeten zijn. Saja „bloem”, Tern, sese, Bar.; de ngame-boom moet
dan S T. ’s waringin zijn. |
5
4
Lr
hen
$
!
14
loon als den eersten keer voor Saja Ngame. Nadat de visch is weggeworpen en
5. Ng.'s bruiloft gevierd, plant hij ook op diens erf bloemen, die zullen ver-
welken als hij in nood is. Daarop vertrekt hij alleen met Tolu Mare, dien hij,
aan zee gekomen, op den rug neemt en met wien hij, wadende door de zee,
weder de stad bereikt, waar de visch is nedergevallen. Ook hier werpt Ng. R.
hem uit, bezorgt Tolu Mare eene vrouw, plant bloemen op diens erf en zet de
reis alleen voort. Hij komt in het land, waar de Garuda alle menschen als zijne
prooi heeft weggevoerd, en komt in eene stad met veel huizen, doch zonder men-
schen. Hen dier huizen binnengegaan, begint hij te kloppen op de trom, die daar
hangt. Weldra komt eene vrouw, die zich nog verborgen hield, uit het huis te
voorschijn en beveelt hem met kloppen op te houden, daar anders de Garuda zal ko-
men en hen wegvoeren. — Ik ben niet bang voor den Garuda, laat hij maar komen ! —
Daarop gaat hij uit alle macht wederop de trom slaan. Het duurt dan ook niet lang
of de zon wordt verduisterd als door een dikke wolk, dat is de Garuda, die komt
aangevlogen. Als de Garuda vlak boven hem is, stelt Ng. R. zich in postuur en
als de vogel op hem toeschiet, slaat hij hem den kop af. De Garuda deinst af,
schreeuwende: Eén kop hebt ge afgeslagen, maar ik heb er 12, — Ja, maar nu
hebt ge er nog maar elf, antwoordt Ng. R.— Weer schiet de Garuda toe en weer
verliest hij een kop, en zoo gaat het door totdat hem de twaalfde is afgehouwen.
Nu valt de Vogel dood neer, maar in zijne laatste stuiptrekking slaat hij Ng.
Rikisa met de punt van zijn vlerk dood. Nu snellen Kaha Tolu, Saja Ngame
en Tolu Mare te hulp, gewaarschuwd door het verwelken der door R. geplante
bloemen, dat hij in gevaar was. Zij helpen zijne vrouw hem in huis te dragen,
waar zijne vrouw hem met water besprenkelt en zoodoende weder levend maakt.
Hij komt weer bij, dankt zijne makkers voor hunne trouw en vergunt hen weder
naar hunne woonplaatsen terug te keeren,
Nu leeft hij gelukkig met zijne vrouw. Op zekeren dag gaat hij op reis;
tijdens zijne afwezigheid komt er een Njong (d) met een schip en ontrooft hem
zijne vrouw. Van de reis teruggekeerd, vindt hij zijne vrouw niet meer, maar
ziet in de verte het witte zeil van het wegvarend schip. Vermoedende dat zij
daarop ontvoerd is, waadt hij door de zee om het schip te achterhalen, doch het
zeilt al verder en verder, zoodat zijne krachten uitgeput raken en hij in zee ver-
drinkt.
Hier eindigt het verhaal door den Heer Van Baarda medegedeeld. Hij
voegt er nog de volgende opmerkingen aan toe: „Tot nog toe heb ik te Galela
niets nieuws aangaande dit verhaal (No. 41 der Galela’sche teksten) kunnen op-
doen. De oude opstellers der verhalen zijn gewezen scholieren van wijlen den
Heer H. Van Dijken, maar dezer zegslieden waren gestorven en zij konden niet
(d) Voor njo, verkorting van sinjo, waarmee Chineezen, zoolang zij nog ongetrouwd ziju, worden
aangeduid.
Verh. Bat. Gen. deel LV. 2.
18
meer leveren dan zij reeds vroeger hadden gegeven. De Galelareezen zijn zeer
moeilijk aan ’t vertellen te krijgen; zij gelooven dat, zoo zij in een verhaal
blijven steken, zij druipoogen zullen krijgen. Gezongen worden de verhalen
niet en ook niet onder elkaar verteld, als er een blanke bij is. Ook worden
de verhalen al schaarscher en schaarscher, omdat het uit is met de verre
zwerftochten, waarop de eilanders hier vroeger uitgingen. Iu ’t Galela’sche en
Tobelo’sche zijn nog vele geroofden uit Banggai, Soela, Saleijer; naar die streken
strekten zij vroeger hunne zwerftochten uit; eerst sedert de Gouvernements-stoom-
schepen op de zeeroovers jacht gemaakt hebben, is het met de zeerooverij gedaan.
Vandaar dat van het nu levend geslacht nog maar enkele ouden kunnen verhalen
van verre rooftochten, die zij hebben meegemaakt, en onder die ouden zijn velen
ook niet tot duidelijk vertellen in staat. Er is weinig oorspronkelijks in de Gale-
lareesche verhalen, behalve de geschiedenissen van heksen en weerwolven, zelfs
de verhalen van de Voorouders zijn, geloof ik, voor een groot deel uit andere
streken medegebracht. De taal waarin de verhalen eigenlijk leven, is het Terna-
taansch. Ook in het verhaal van Ngòfa Rikisa zijn alle namen Ternataansch en
als er eens een bijzonder geliefde uitdrukking, of een bewonderd gesprek in voor-
komt (bijv. het gesprek van den Garoeda met Ng. R.), dan worden die gedeelten
in het Ternataansch voorgedragen, al vertelt men overigens ook in de eigen taal.
De Lodareezen, van wie dit verhaal afkomstig is, maakten hunne vroegere roof-
tochten meestal naar de Sangir- en Talaut-eilanden en naar Kema en Gorontalo.
Het zou dus best te verklaren zijn, wanneer in hunne verhalen sporen van over-
eenkomst met verhalen uit die streken aan het licht kwamen.’
Tot zooverre de Heer Van Baarda, wien ik hier gaarne mijn dank breng
voor zijne belangrijke inlichtingen. Dat hij met zijne laatste gissing de waarheid
heeft getroffen, bewijzen de volgende overleveringen van dit verhaal, die in de Mina-
hassa zijn bekend en mij zijn medegedeeld door de Minahassische onderwijzers H.
Kolondam, een Tou nDano, C. Koemowal, een Tou mBulu, en M. Kalengkongan,
een Tou mPakëéwa. n
Het Dano'sche verhaal luidt aldus:
I. Er was eens een kolano (dorpshoofd) die na reeds langen tijd getrouwd
te zijn geweest, één zoon kreeg. Op den dag zijner geboorte at de jongen reeds
een heele kam pisang Ambon (eene groote soort) op, den volgenden dag een ge-
heele tros, den derden dag 1s gantang rijstepap, vervolgens had hij elken dag een
gantang noodig (een gewoon mensch doet daarover minstens 5 dagen), en toen
hij ook daaraan niet meer genoeg had, konden zijne ouders hem niet meer onder-
houden. Hij kreeg den naam Kombangön (e). Toen nu ook de onderhoorigen
van den Kolano niet meer voldoende konden helpen, zocht zijn vader een middel
(e) Boel. van kombang „„maag”, Ponos. Bent. Sang. id, kombangëén, Sang. kombangeng, „veelvraat,”
Sang. makombang, „gulzig.
naa rk Mn
en di nd
19
om hem van kant te maken en nam hij hem mee naar het bosch om brandhoùt
te hakken. Bij een grooten waringin gekomen, hield de vader stil, gelastte zijn
zoon ter zijde van den boom te blijven wachten en ging hem omhakken. Den
ganschen dag hakte hij; tegen den avond viel de boom en kwam op Kombangën
terecht. Verheugd keerde de Kolano naar huis terug en berichtte aan zijne vrouw
dat Kombangén gestorven was. Maar den volgenden morgen kwam de jongen
terug, met den boom op zijn schouder, dien hij op het erf smeet, zoodat de grond
er van beefde. „Kijk, vader, riep hij, hier is het brandhout !’
Zijne ouders onderhielden hem nu weer eenigen tijd, maar konden het
toch niet lang volhouden en bedachten dus weer een middel om zich van hem
te ontdoen. Zijn vader nam hem mee om een haardsteen te zoeken en toen zij
een groot stuk rots hadden gevonden, dat aan den rand van een afgrond in den
grond was gezonken, beval de Kolano zijn zoon beneden te wachten, totdat hij
den steen zou uitgegraven hebben. Kombangën deed het en werd, toen de steen
viel, daaronder bedolven. Blijde keerde de Kolano terug, overtuigd dat hij nu
van zijn zoon af was. Maar den volgenden dag kwam Kombangën terug met
den steen op zijn hoofd. Den steen wierp hij met een zwaren smak neder; de
grond dreunde er van. „Hier is de haardsteen, vader!” riep hij uit.
Intusschen had Kombangén begrepen dat zijne ouders hem kwijt wilden
zijn, en daarom ging hij de wijde wereld in. Spoedig ontmoette hij Sunting Ba-
ringbing (f), die hem tot een tweestrijd uitdaagde, op voorwaarde dat de over-
wonnene den overwinnaar zou volgen. De voorslag werd aangenomen, maar eer,
de strijd begon slingerde Sunting Baringbing den boomstam in de lucht, zóó hoog
dat hij pas na een dag weer op den grond viel. Daarop nam Kombangëén den
stam en wierp hem ook omhoog; eerst na twee dagen viel hij neer. Toen Sun-
ting Baringbing dit kunststuk had gezien, verging hem de lust tot vechten met Kom-
bangön; hij vergezelde hem nu verder als een jongere broeder. Beiden gingen
verder en ontmoetten Wonor Toka (g), die eveneens Kombangën tot een wedstrijd
uitdaagde en om zijne kracht vast te toonen, een berg uit den weg schopte, zoodat
de grond vlak werd. Kombangëén schopte een anderen berg zóó krachtig uit den
weg, dat niet alleen de plaats waar hij gestaan had vlak werd, maar dat hij ook
nog met zooveel kracht tegen een anderen berg aankwam, dat deze eveneens van
zijne plaats raakte. Wonor Toka verloor nu zijn moed en verklaarde zich den min-
dere van Kombangëén. Met hun drieën gingen zij verder en ontmoetten Pétik Wa-
tu (hb) die, om tegen Kombangön zijne kracht te meten, een steen omhoog slinger-
(£) Sunting Baringbing, Boel. „die tat oorversiersel hanelellen heeft”. Sunting, Mal. id, ook in betee-
kenis; baringbing „de lellen van een haan, die van zijne wangen naar beneden hangen”.
(g) Wonor Toka is Sea’sch; wonor is „vooruitschoppeu”, toka »berz’’, de naam beteekent dus „berg-
schopper”.
(h) Pëtik Watu is Boeloesch: pëtik „met een veerkrachtigen knip van den vinger voortbewegen, met
den vinger voortknippen”, wegknippen.”
20
de, zoodat hij eerst na twee dagen neerviel, doch Kombangën wierp hem zoo
hoog, dat hij eerst na drie dagen viel; hij bleef dus overwinnaar en Pétik Watu
volgde hem. Met hun vieren gingen zij verder en ontmoetten Ko’o Wunong (i), die
zijne buitengewone kracht toonde door een geheelen vijver leeg te drinken. Kom.
bangën echter piste den geheelen vijver vol, zoodat hij overliep en een groote
rivier eruit stroomde. Ko’o Wunong had nu verder geen lust meer om met Kom-
bangën te strijden en volgde met de anderen Kombangén, die hen aanvoerde.
Nu wilden zij te zamen een tuin aanleggen. Kombangën begon met een
boom te vellen, de boom viel met den wind mee en met den val van dien boom
werden de boomen van 9 bergen en 9 dalen mede terneder gestort; dit werd
dan ook de oppervlakte van den tuin. Sunting Barimbing wierp nu al de boomstam-
men uit den tuin, Wonor Toka schopte de bergen van den tuin weg, zoodat de
geheele tuin vlak werd. (j)
Pétik Watu knipte met de vingers alle steenen uit den tuin weg en stapelde
ze berghoog op als een muur rondom den akker, en Ko’o Wunong dronk alle
plassen leeg die in den tuin te vinden waren, Nadat het ontginningswerk
was afgeloopen, plantten zij maïs en wachtten den oogst af. De geoogste maïs
aten zij in ééne maand op, daarna trokken zij weer verder, totdat zij aan zee
kwamen. Kombangën vroeg nu aan zijne makkers hoe lang zij konden zwem-
men. Sunting Baringbing verklaart het eene maand lang te kunnen volhouden,
Wonor Toka 2 maanden, Pëötik Watu 3 en Ko'o Wunong 4 maanden. Kom-
bangën behoefde niet te rusten, voordat hij aan den overkant was gekomen. Zij
gingen te water en zwommen achter elkaar, de sterksten voorop. Na eene maand
liet Sunting Baringbing zich door Wonor Toka trekken; na 2 maanden hield deze
zich aan Pétik Watu vast; na 3 maanden moest Ko’o Wunong de drie vermoeiden
trekken, en na 4 maanden sleepte Kombangén hen alle vier totdat zij aan de
overzijde landden.
Daar kwamen zij in eene stad, waarvan de menschen telkens hadden te
lijden van de aanvallen van een Salangkëw (k). De Vorst van die stad had
negen dochters. Acht daarvan had de Salangkëw reeds opgegeten; de vorst had
de hand der negende beloofd aan hem, die den Roofvogel zou dooden. Met hun
vijven besloten zij den Salangköw te dooden. Zij gingen buiten de omheining op
eene rij staan, Kombangën bij de poort. Niet lang daarna kwam de Salangkéw
aangevlogen, schoot op Sunting Baringbing toe om hem in de vlucht te grijpen,
maar deze sloeg hem een kop af. Verschrikt deinsde de Salangkéw af en gaf
daardoor gelegeúheid aan Wonor Toka, Pétik Watu en Ko’o Wuneng om hem
elk nog van een zijner 9 koppen te berooven; de overige 5 sloeg Kombangën af»
Gi) Ko’o Wunong is Dano’sch; ko’o, „drinken”, wanong, „vijver, groote plas.”
(j) Deze invoeging is van mijzelf; de verteller heeft vergeten Wonor Toka’s aandeel in het tuin-
werk te vermelden.
(k) Salangkew (dentale l). Dan, naam van een grooten roofvogel,
21
waarop de Salangkéw stierf. In vier andere steden hadden zij nog hetzelfde
avontuur, zoodat ieder van hen eene Prinses kon trouwen en dorpshoofd worden,
maar Kombangëén bleef onder hen de machtigste.
IL. De held van het Boeloe’sche verhaal heet „IJzervreter”. Hij is de
eenige zoon zijner ouders. Kort na zijne geboorte heeft hij aan de melk zijner
moeder reeds niet meer genoeg: buurvrouwen en familieleden helpen, maar hij
moet al spoedig gespeend worden. Zeven dagen daarna eet hij reeds een kam
pisangs op en al gauw begint hij rijst te eten, weldra in groote hoeveelheid.
Hij groeit dan ook zeer snel en wordt verbazend sterk. Op een keer ziet hij een
hakmes liggen; hij gaat er mee spelen en kraakt het tusschen zijne tanden, alsof
‘teen kippekluif was. Van dat oogenblik af versmaadt hij alle ander eten en
voedt zich met ijzer.
Weldra kunnen zijne ouders hem niet meer onderhouden. Zijn vader neemt
hem mee om in de rivier garnalen te vangen, laat hem achter bij een gedeelte
waar de oever steil is en waar boven op den oeverrand een zware steen ligt.
Dien steen laat hij op zijn zoon vallen en in de meening hem verpletterd te
hebben, gaat hij naar huis; maar nauwelijks heeft hij zijn avondeten op, of
IJzervreter komt thuis met den grooten steen, dien hij zijne moeder als haard-
steen aanbiedt.
Hij wordt nu weer eenigen tijd onderhouden; zijn vader tracht hem onder
een boom te verpletteren, maar IJzervreter komt met dien boom op zijn schouder
thuis. Inziende dat zijne ouders hem kwijt willen zijn, gaat hij hen verlaten ; als
teerkost vraagt hij een zak vol iijzer, als wapen een zwaard van twee vadem
lang, een voet breed en twee vingers dik. Van den boom dien hij heeft thuis
gebracht, maakt hij een scheede voor zijn zwaard en een grooten tol. Met die drie
dingen gaat hij op weg.
Na lang geloopen te hebben, hoort hij het geluid van hout hakken, gaat
er op af en vindt een Reus, (I) die bezig is boomen uit den grond te trekken.
() fn den oorspr. tekst van dit verhaal is voor „reus’” gebruikt Adjiganti, eene benaming die o. a.
ook voorkomt in de Minahassische verhalen in de Mededeelingen v. w. het Ned. Zendelinggenootschap, DI.
20, bl. 58; het is zonder twijfel het Spaansche gigante, vreus’’. In dit verhaal is er mee bedoeld de reus
Ton nTulus, wien ik in Tijdschr. Bat. Gen. Dl. 40, bl. 379 heb vergeleken met den Toradja’schen Ta
nTolo. Deze vergelijking is waarschijnlijk onjuist. De naam Ton nTulus laat zich vertalen met »hij die door
en door kijkt, die het hart der menschen kent”. De Heer J. Alb. T. Schwarz, te Sonder (Minahassa), wien
ik mijne mededeelingen over deze figuur te danken heb, stelt nog eene andere etymologie voor. Er is bij de
To nTemboan (To mPakötwa) eene godheid (Kasuruan) bekend, die Tumontulus heet, van den grondvorm ton-
tulus, van den wortel tulus „vast aaneengehecht, goed sluitend”, met het voorvoegsel to, dat de beteekenis
van het stamwoord verhoogt of verveelvuldigt; tontulus is dus „zéér goed aaneengehecht, terdege sluitend,”
ook „in groote hoeveelheden aan elkaar gehecht”, ’t welk zeer goed kan doelen op de negen kniezewrichten
die dezes reus aan elk been heeft. Tumontulus werd dan ook door de Temboansche ziektengenezers aange-
roepen, met „e wa’ilan Tumontulus! tumutulus-ai”, d. i. „o god T., hecht hier goed aaneen!” ter genezing,
van iemand van wien men dacht, dat hij eenig lichaamsdeel had gebroken, om dit weer „stevig aaneen te
hechten:”
22
Hij is zoo groot als een berg en heeft negen kniegewrichten. Do boomen, die
hij heeft uitgetrokken, smijt hij tegen andere aan, die er van omvallen.
De Reus krijgt IJzervreter in ’t gezicht en roept verheugd : „Zoo, kleinzoon,
dat treft goed, ik heb in lang geen vleesch geproefd”.
„Grootvader kan mij opeten, antwoordt IJzervreter, als hij het van
mij kan winnen in een wedstrijd, anders moet hij mij als dienaar volgen”.
De Reus neemt het voorstel aan, IJzervreter reikt hem zijn tol toe enzegt: „Zet
dezen tol op, dat hij drie dagen en drie nachten draait”. De Reus zet den tol
op; drie dagen en twee nachten draait hij en gaat daarna uit. IJzervreter doet
hem vier dagen en drie nachten draaien. De Reus, ziende dat hij het verloren
heeft, grijpt IJzervreter aan, maar deze ontkomt hem, grijpt hem op zijne beurt
bij de beenen en duwt hem tot den hals in den grond; daarop trekt hij zijn
zwaard. De Reus smeekt om genade, wordt gespaard, volgt IJzervreter en draagt
diens voorraad ijzer voor hem.
Voortgaande, ontmoeten zij een Reus die in eene stroomende rivier bezig
is te visschen en met zijn lichaam languit in ’t water ligt, ’t hoofd naar den
oorsprong der rivier gekeerd, met de hand zich vasthoudende aan de bossen
gras op den oever. Het water dat bij zijne schouders ‘opgestuwd, hoog opgolft,
loopt als een waterval over zijn lichaam. De ontmoeting is geheel als boven.
De Reus wordt uitgedaagd den tol 6 dagen en nachten door te doen draaien,
maar hij brengt het slechts tot 5 dagen en 4 nachten, waarop IJzervreter hem
7 dagen en 6 nachten laat draaien. Na een zelfden verraderlijken aanval van
den Reus, dien IJzervreter op dezelfde wijze als bij den eersten bedwingt, volgt
ook deze Reus hem en krijgt den tol te dragen.
Verder reizende, ontmoeten zij een Reus die in een meer vischt, met een
zwaren buluh bëtung als hengel. 't Zelfde gesprek wordt gehouden, daarop de
Behalve den bijnaam Si Siow Knrur, „de Man met de Negen Kniegewrichten’, heeft Tou nTulus bij
de Tou mBulu’ nog den bijnaan: Pikpik, naar het geluid dat hij des nachts maakt, waarmee hij jagers den
weg wijst om wild te ontmoeten. Volgt men de richting van dit geluid, dan zal men zeker een stuk wild
buit maken, daarom heeft Pikpik ook nog den bijnaam asu ne wa’ilan „de Hond der Goden”. De jagers
hadden dan ook de gewoonte om van een gevangen stuk wild, dat ín het bosch ontweid werd, een stukje
van het rechter schouderblad Tou nTulus toe te werpen; bij verzuim van dit offer zou hij het bloed
uit het wild zuigen, waardoor het zeer spoedig zou bederven. Tou nTulus bezit verder de macht zich zóó
hoog uit te rekken, dat hij tot in de wolken kan reïken en zich zóó klein te maken, dat hij zich onder de
de sukur (Kaempferia rotunda L., eene Ligimberacee met dikke kleine bladeren, die zoo laag bij den grond
groeien, dat zij nagenoeg op den grond liggen; in ’t Sang. heet deze plant kinsnlë, in ’t Bis. kosol, Mal,
tjëkar, Soend, tjikur, Mak. tjakuru’. Zie verder V. d. Tuuk, Kawi - Bal. - Ned. Wdbk. i. v. tjëkuh; bliijk-
baar is de eene vorm eene omzetting van de andere, maar V.d. Tuuk haalt er kartjura bij aan) kan ver-
bergen. De bijnaam Pikpik doelt op het geluid dat T, T. ’s nachts in de lucht dwalende maakt. Het is %
geluid van een nachtvogel, in t Temboansch wordt het met pokpok weergegeven. Van Tou nTulus wordt
nog verteld, dat hij van den berg Lokon, die vroeger zeer hoog was, een stuk heeft afgebroken en in het land
der Tom Sea? neergezet, Dit is de huidige berg Klabat.
gt
À
23
wedstrijd met den tol, dien de Reus 9 dagen en nachten moet doen draaien.
Hij zet hem op met zulk een kracht, dat hij pas diep in den 9den nacht uit-
gaat. De taats van den tol woelt cen gat in den grond, waaruit het water
opkomt; door het draaien van den tol verhit, begint het zelfs te koken. Nu zet
IJzervreter den tol op: met zulk een kracht draait hij, dat bij pas na 10 dagen
en 9 nachten uitgaat: hij boort een put in den grond; de boomen, waartegen hij
stoot, vallen neer, zelfs de stammen die door het touw, waarmee IJzervreter den
tol opzet, bij het terugtrekken daarvan geraakt worden, breken door. Ook deze
Reus volgt IJzervreter en krijgt zijn zwaard te dragen.
Met hun vieren gaan zij door, komen aan zee en vragen elkaar hoe lang
zij kunnen zwemmen, achtereenvolgens verklaren zij 3, 6 en 9 dagen te kunnen
zwemmen; IJzervreter zegt de zee te kunnen overzwemmen; zij gaan dus te
water en houden resp. na 3, 6 en 9 dagen zich aan IJzervreter vast, die hen voort-
sleept tof aan de overzijde der zee. Op zee komen zij een grooten walvisch tegen ;
IJzervreter springt hem op den rug, hakt hem door en werpt met zijn zwaard het
afgehakte stuk de lucht in, zoodat het ver weg vliegt.
Aan de overzijde gekomen, zien zij een huisje staan. IJzervreterzendt den
eersten Reus om vuur te vragen. Hij vindt er eene oude vrouw, met een zwart
gezicht, kroeshaar en een boos uiterlijk. De vrouw zegt hem zelf maar
vuur van den haard te gaan halen; terwijl hij gehurkt voor de stookplaats zit,
slaat de vrouw hem dood, want zij was eene heks (Boel. Songko). Na lang
„wachten stuurt IJzervreter den tweeden Reus en daarop den derden, wien het
evenzoo gaat, zoodat hij zelf gaat kijken. De Oude Vrouw vliegt hem aan, krabt
hem in ’t gezicht, maar kan zijne harde huid niet openrijten. IJzervreter pakt
haar nu bij haren kroeskop, slingert haar in de lucht, waarna zij ergens in de verte
neervalt. Zijne gedoode makkers maakt hij weer levend.
Zij komen nu ook achtereenvolgens aan drie steden, waar het rottend stuk
visch is neergevallen. Elk der drie Reuzen verdient hier eene prinses als vrouw,
door het stuk er uit te wippen, met het zwaard van IJzervreter. Op het erf
van elk zijner achtergelaten makkers plant IJzervreter zonnebloemen (bunga konde);
als deze eensklaps verwelken, moeten zij hem komen helpen, want dan is hij in nood.
IJzervreter gaat nu alleen verder en komt aan eene stad, waarvan de in-
woners allen zijn vermoord; overal liggen beenderen, de huizen zijn afgebrand.
Hij legt zich te slapen, maar wordt telkens opgeschrikt door de geesten der ge-
storven inwoners, die hem komen storen. Nog zesmaal komt hij aan zulk eene
uitgestorven plaats. De zevende stad is nog niet uitgemoord; toch zijn reeds 8
van de 9 dochters des konings door een Garoeda opgegeten; de negende zal het
roofdier den volgenden dag komen halen. IJzervreter wil den Vogel bestrijden;
hij laat de Prinses in een trom opbergen en neemt zelf hare plaats in, in een
hoog vertrek met een venster, waar de Garoeda zijne prooi zal komen Walen Niet
lang daarna komt het zeven-koppig monster aan; IJzervreter daagt hem uit; de
24
strijd wordt op den volgenden dag bepaald, op een groot veld, waar één boom
staat, de verblijfplaats van den Garoeda. Op de vlakte staan talrijke benden,
krijgsgevangenen van den Garoeda uit de door hem verwoeste steden. Bij ’t
begin van den strijd slaat IJzervreter den Garosda een vleugel lam, waarop de
Garoeda zijne lieden laat vechten. IJzervreter slaat ze wel dood, maar telkens wekt
de Garoeda hen weer op, door ze met zijn vleugel te bewaaien. Zoo gaat het
twee dagen lang; IJzervreter is uitgeput; de zonnebloemen op de erven zijner
vroegere makkers verwelken; zij snellen hem te hulp, rukken den boom uit, waarop
de Garoeda zit, slaan er eerst den Vogel, daarop zijne benden mee dood. IJzer-
vreter trouwt de Prinses en wordt Koning; zijne vroegere makkers blijven hem als
hun heer erkennen. |
II. De held van de Pakëwa'’sche lezing van dit verhaal heet, evenals
in de Dano'sche, Si Tjombangëén. Om zijn onverzadelijken eetlust zoeken zijne
ouders hem van kant te maken. Zijn vader neemt hem mee om garnalen te
vangen en laat een steen op hem vallen; hij brengt hem terug; een ander maal
laat hij een boom op hem vallen, dien brengt hij eveneens aan zijne ouders.
Ten derden male neemt de vader hem mee om muizen te vangen, om ze op te
eten, en terwijl hij Kombangén een muizegat zoo diep laat uitgraven, dat hij
er zelf geheel in verdwijnt, werpt hij een zwaren steen op hem. Ook dien brengt
de knaap terug.
Hij vindt het echter geraden maar weg te loopen van zijne ouders en
treft op zijn tocht een zekeren Warai (m) aan, met wien hij een wedstrijd in 't
tollen aangaat. Warai's tol draait 2, Kombangën’s tol 3 dagen, zoodat Warai
het verliest en hij Kombangën als dienaar volgt. Daarop komen zij Pésik
watu (n) tegen, met wien Kombangëén een wedstrijd houdt in het met de vingers
wegknippen van steenen. Kombangën zuivert op die wijze een geheel veld van
steenen, Pésik Watu volgt hem als dienaar. Daarop overwint K. een zekeren Wana
Toka (o) in het wegschoppen van bergen, Sumösësép Wunong (p) in het leegslurpen
van een vijver, door dien weder zóó vol te pissen, dat er eene rivier uit loopt, en
ten slotte een zekeren Warimbing, die een steen naar boven werpt, zóó hoog dat
hij pas na één dag naar beneden valt, door hem nog hooger te werpen, zoodat
hij pas na twee dagen weder op den grond komt. Na gezamenlijk verder te zijn
getrokken, leggen zij op 9 bergen en 9 dalen een tuin aan: Warai ontgint,
Kombangëén werpt de boomen om; Warimbing verwijdert ze, Pésik Watu ruimt de
Steenen op en maakt er een omheining van; Sumösöésëép drinkt de plassen leeg en
Wana Toka plant maïs. Na den oogst trekken zij verder en komen aan zee, zij
zwemmen evenals in Ï en IT over en komen achtereenvolgens aan 8 verlaten
(m) Warai, Pak, tol”: in het Dano’sch een ander speeltuig.
(n) Pésik Watu, zie boven over Pétik Watu.
(o) Warna Toka, zie boven over Wonor Toka
(p) Sésep „opslurpen, opdrinken; „Wunong”, dal tusschen twee bergen, waar zich water verzamelt.
25
steden, uitgemoord door een Negenkoppigen Vogel (Si Siow Rokos genaamd).
In de negende stad treffen zij nog juist een meisje aan, de laatst overgeblevene, die
den volgenden dag door den Vogel zou worden opgegeten. Kombangëén en zijne
gezellen dooden hem, door hem zijne 9 koppen af te slaan, ieder zijner makkers
één en Kombangën vier. Hij trouwt daarop het meisje, maakt de bewoners der
uitgemoorde steden weder levend, wordt zelf heer van vier steden en benoemt
zijne gezellen tot hoofden in de vijf overige.
Van al deze verhalen is het Boeloesche dus ’t volledigste. Met de hier
verzamelde gegevens mag men de onderstelling wagen, dat het verhaal uit de
Minahassa, over de Ternataansche eilanden en wellicht ook Banggai naar de
Oostkust van Midden-Celebes is gekomen en door de To Tora'oe naar de Zuid-
kust der Tominibocht is overgebracht. Dit geldt natuurlijk alleen het tot nog toe
besproken gedeelte; de rooversverhalen, die nu volgen, zullen, wat de zeeroovers
betreft, zeker ook wel reeds in het Ternataansche er aau zijn toegevoegd, maar
de lucht-rooversverhalen (oorspronkelijk of overgenomen) zijn in hunne voorstel-
ling echt Toradja’sch, zooals beneden zal blijken.
Na den strijd nu met de Guruda’s gaat Sese nTaola tot zevenmaal toe
eerst ééne maand, dan twee maanden en telkens eene maand langer slapen, ten
laatste dus zeven maanden. In dien tijd gaat zijne tanoana op reis en zijne vrouw
bewaakt zijn lichaam; hij heeft dan ook telkens vooraf aan haar kennis gegeven
over hoeveel maanden hij zal ontwaken. Al de zeven keeren dat hij slaapt, komt
een vorstelijke Roover uit de lucht zijne vrouw wegnemen; bij ’t naderen van
het gevaar tracht Lemo nTonda hem telkens te wekken, waar het gelukt haar
niet, hij heeft den tijd van “tterugkomen zijner tanoana bepaald en die is nog *
niet gekomen. Lemo nTonda kruipt nu in hare kist en sluit die van binnen af
zij wordt telkens met kist en al door den aanvaller geschaakt, maar ook steeds;
door Sese nTaola teruggehaald, nog voordat zij de kist verlaten heeft, Bij het
terughalen zijner vrouw wordt hij geholpen door Datu mPoiri, „Windvorst’’, die op
den Wind door de lucht vaart en Sese nTaola brengt waar hij wezen moet. Zijne
zuster, Gili mPinebetu'e, die bij de Oude Vrouw is achtergebleven, is n. l. in dien
tusschentijd met den Windvorst gehuwd.
De aanvallers van Sese nTaola dragen de volgende namen:
1. Datu nTo Wawo Jangi (16) „de Vorst der Bovenlucht.”
2. Datu nTo Mata Eo, „de Vorst van den Zonsopgang.”
8. Datu nTo Kasojoa, „de Vorst van den Zonsondergang.”
4, Datu mPajompo Jangi, „de Vorst van het Noorden.”
5. Datu mPajompo Jangi, „de Vorst van het Zuiden.”
6. Torokuku mBetw’e „de Sterrenvogel.”’
1. Momata Tibu „Plas-oog.”’
(16) To Wawo Jungi duidt zoowel de bevolking van het gebied, als het gebied zelf aan.
26
Dit zijn namen van lucht-bewoners, dus geesten, die in de vertelling wej
niet anders dan als aardsche helden optreden, maar die toch op dezelfde wijze
moeten bereikt worden als alle andere luchtbewoners. Ter vergelijking diene de
wijze, waarop de Toradja'sche priesteres hare ziel naar de Bovenwereld laat gaan,
om aan Pue di Songi de tanoana van een zieke te gaan vragen. Dit wordt ver-
meld in eene lange litanie, in aard geheel overeenkomend met de Augh olo balian,
door Hardeland achter zijne Dajaksche Spraakkunst uitgegeven.
De priesteres begint om rijst, ei en kip te vragen; deze drie zaken wor-
den gekookt (de tanoana wordt vrij gemaakt), om de tanoana daarvan aan den
Hemelheer, Pue di Songi, als geschenk te kunnen aanbieden. Daarop kruipt de
priesteres onder een groote foejasarong (17) en gaat voort met haar gezang,
dat steeds met gesloten oogen wordt voorgedragen. Er wordt dan vermeld hoe
zij hare tanoana langs de stijlen van de rookvliering tot op den nok van 't dak
laat klimmen en daar de met haar bevriende luchtgeesten wurake (18) roept, en
wel een dien zij speciaal bij name kent en die haar altijd op hare luchtreig
begeleidt. De geroepen geleidegeest verschijnt dan ook en met zijn hulp komt de
priesteres in het land der wurake aan. Daar stijet zij in een prauw, n. 1. den
Regenboog (poragia), zij en de wurake in 't midden; roeiers en stuurman die
hen overbrengen zijn slaven der wurake, krijgsgevangen gemaakt in den oorlog
met vijandige geesten, vooral Di Malele. Is de prauw bemand, dan wordt de wind
geroepen en deze voert haar naar het rijk van Pue de Songi. Daar aangekomen,
laat de priesteres zich aandienen, bezoekt den Hemelheer, biedt haar offer aan,
ontvangt de gevraagde tanoana terug en stort die op het hoofd van den zieke uit.
Als Sese nTaola ontwaakt (19) en zijne vrouw niet vindt, waarschuwt hem
een amulet (sima?®, uit het Boeg.) dat zij door dezen of dien roover is geschaakt. Sese
nTaola roept nu zijn zwager, den Windvorst, die op den wind komt aanvaren ;
nTaola neemt naast hem plaats en zoo komen zij achtereenvolgens bij de ver-
schillende roovers aan. Datu mPoiri, de Windvorst, is dus voor Sese nTaola
wat de wurake voor de Toradja’sche tadu (priesteres), de Sangiang voor de Da-
jaksche balian is. In het land van den roover gekomen, daagt Sese nTaola dezen
uit tot een tweegevecht, overwint hem en pakt de kist met zijne vrouw er in
mee, die tusschen hem en Datu mPoiri in gezet wordt, als zij weder door den
(17) Pelawo genaamd en beschreven in „Geklopte boomschors als kleedingstof op Midden-Celebes’”
door N. Adriani en Alb. C. Kruit, dat in de 4e aflevering, 1901 van ‘t „Internationales Archiv für Ethno-
graphie”” zal verschijnen.
(18) De stam van dit woord is rake, Mal. en Daj. daki, Negr. dakai; Bar. mandake „bergen beklimmen,”
rakeani Zolder”, Wu- ís id, met wu- in wutongo = tongo, rug”, wurongko „de veeren opzetten”, vg). rongko
„trillen, rillen”, of het duidt een snelle, opwaartsche beweging aan, zooals ons „joep, hoep,” zoodat wurake zou
bet. „joep! naar boven”.
(19) Bar. menâ, stam nâ, id. met Mal. en Jav. njawa, Mak. en Boeg. id. en nawa nadenken’, Boeg.
ininawa’,„ademhaling.”
21
_ wind worden teruggebracht. Den zevenden keer wordt Sese nTaola gedood, maar
_door Lemo nTonda weer levend gemaakt, doordat zij hem besprenkelt met water
uit een gouden kom, waarin zij een ring heeft gelegd. In zijn laatsten strijd
met de Guruda’s is het evenzoo gegaan; beide keeren had Lemo nTonda hem
reeds gewaarschuwd dat het mis zou loopen, daar hij zieh onbehoorlijke woor-
den had laten ontvallen.
Als Sese nTaola in het dorp van den schaker zijner vrouw aankomt, ligt
deze steeds te slapen; hij wordt dan gewekt door zijne zeven vrouwen, alle
vrouwen van anderen die hij geroofd heeft. In de wurake-litanie ligt Pue
di Songi, die de vermiste tanoana heeft geroofd, ook steeds te slapen, wanneer
de tadu en de wurake aankomen; hij wordt dan door een zijner slaven gewekt.
Nadat Lemo nTonda zevenmaal is geroofd en teruggebracht, wordt Sese
nTaola met rust gelaten; Datu mPoiri en zijne vrouw komen nu ook bij hem wonen
en met hetzelfde middel als waarmee Lemo nTonda haar man heeft opgewekt,
maakt zij hare ouders en de gansche bevolking van het door den Guruda uitgemoor-
de dorp weder levend. Daarop moet, op zijn Mohammedaansch, een podo’a-salama
plaats hebben, naar de opvatting der Mohammedapen uit de Toradja'’s, een feest
tot bevestiging der pas herkregen tanoana, waarbij het reciet, dat na den avond-
maaltijd wordt verricht en waarnaar niemand luistert, de heilbrengende plechtigheid
is. Het feest wordt zeer juist beschreven, naar het gewone verloop der podo’a-
salama’s van de strand-Toradja’s. Eerst wordt de buffel opgevangen en alles
in gereedheid gebracht om de vleeschmassa te koken; daarna wordt een labe
(hieronder wordt verstaan iemand die het onderwijs in ’t koran-reciteeren,
mangadji, tot het einde gevolgd heeft), om de, engko mpontjambale, „de fratsen
van het ritueel-slachten”, te verrichten. -. De labe komt en spreekt Sese nTaola
aan met kabosenja, juist zooals de Parigiers of de Todjoers steeds de dorpshoof-
den der Toradja's aanspreken, terwijl de stamgenooten of de stamverwanten hem
met een verwantschapsnaam noemen. Den dag vóór het feest wordt gekookt en
__ op den eigenliijken dag (matanja) worden er op nieuw labe’s van het zeestrand
gehaald, ten getale van 18 (sampuju uaju, om te rijmen op rajamu, bl. 45,
1e coupl.), die hun kora'a pai barasandji meebrengen. Dit laatste woord is de
Boeg. uitspraak van Barzandji, voluit Dja’tar al Barzandji, de auteur van twee
maulids, één in gerijmd proza, één in dichtmaat. (20) De voordracht behoeft
(20) Snouck.Hurgronje, „De Atjèhers““, I. 226. Dr. Matthes gee’t in zijne Makassaarsche en Boegineesche
Woordenboeken op barasandji de mededecling dat deze benaming van het bedoelde Geboorteverhaal, ontleend
Ee js aan de dearin vcorkomende woorden AÂAnsd sj P, ve jaan: Dit is minder juist; E
_ verhaal heet Barzandji, omdat al Barzandji de auteur is, maar het slot van het proza maulid vormt een gebed in
en d $ De b 5 5 ì tuf
gerijmd proza, waarin o. a. voorkom*: Gen ) PA Bei ve jaan kzalsall Sjamall Tse oe ú Naad,
slade, KiAwad „nen vergeef den wever dezer gestreepte maulid mantels, Dja’far, wiens genealogie en afkomst
doorden naam al-Barzandji wordt uitgedrukt”. Op Java noemt men dezen maulid Bardjandji of zelfs berdjandji,
Deze mededeeling dank ik aan Dr, Snouck Hurgronje.
28
niet juist uit het Geboorteverhaal geweest te zijn, daar gewoonlijk bij het maulid
nog andere do’a's en sikiri’s zijn ingebonden en men het geheele boek ba-
rasavdji noemt, en mobarasandji het voordragen van wat ook uit dien bundel.
De ontvangst dezer labe’s, met anders bij de Toradja’s geheel ongewone
plichtplegingen (voeten wasschen, tabe zeggen, complimenten maken van weers-
zijden) is zeer goed beschreven; typisch zijn ook de uitvoerige bevelen van Sese
nToala aan zijn slaaf, die aan de gasten den indruk moeten geven dat er goed voor
hen gezorgd wordt, maar die op feesten geheel onnoodig zijn, omdat bij zulk een
gelegenheid ieder weet wat hij doen moet. Na het eten komt het verzoek van den
gastheer om „een beetje te barasandjiën’’. Deze plechtigheid moet tevens dienen
om het huwelijk van Sese nToala en Lemo nTonda en dat van Datu mPoiri en
Gili mPinebetu'e te bevestigen. Na afloop van het reciet gaat men slapen. Den
volgenden morgen wordt het vroegmaal reeds tijdig bereid, en als het eten is op-
gedragen, worden de labe ’s verzocht hunne do’a uif te spreken, daarna houden
allen de handen op, „en zeggen hami in hunne handen, als besluit der do’a”
(ndahami palenja, kapura mpombasa). De labe’s krijgen een stuk rauw buffel-
vleesch mee en haasten zich naar huis.
Nu volgt de tocht naar de ouders van Datu mPoiri en naar die van Sese
nTaola; deze geschiedt op een wonderschip, dat den naam „Koperhuid” (Lapi
Tambaja) draagt en dat vanzelf vooruitgaat, als men op de trommen en gongs
slaat. Dit wondervaartuig heeft Sese nTaola gebouwd bij. zijd grootvader To
randa Ue, „de Man die in ’t water woont”, dus bij het hoofd der watergeesten.
Daar had zijn tanoana verblijf gehouden, al die maanden dat zijn lichaam sliep,
terwijl men hem zijne vrouw ontroofde. Nu had hij het maar te roepen en daar
kwam het schip aan; met hunne vrouwen en gevolg gaan de beide zwagers aan
boord, men slaat de trommen en gongs en het schip vliegt voort. Met een verre-
kijker ontdekken zij nu zeeroovers, die hun tegemoet varen. Zeven maal wordt
nu ook weder hun schip aangevallen en wel door:
1 To Karô Udja, „de Man van het Regenverblijf”,
2 Ligi nToja, „Schommeldraai”.
3 Bangka Rondo, „Zwervende schip”. Van dezen naam is het eerste gedeelte
het bekende M, P. bangka, wangka, wanga, waka, „boot, scheepje”, waarsch.
ook de stam van Bar, duanga; Boengk., Morisch, Moena’sch hebben bangka,
Lalakisch obangga, De kwalificatie rondo is de stam van de uitdrukking karo-
ndo-rondo, „altijd maar rondloopen”’, zooals kinderen die niet stil kunnen zitten,
of menschen die geen rust in zich hebben. Men gebruikt zelfs spreek woordelijk
de benaming tau bangkarondo voor „woelwater”. De naam is dus zeer
geëigend voor een zeeroover.
4 Sandopo Dada, „Vademborst”, wordt ook beschreven als een reus met
een borst van een vadem (ropo) breed.
5 Mobangka Tae „met een prauw van ebbenhout”. Dat men de beteekenis
29
van bangka niet meer verstaat in ’t Bare'e, blijkt uit de beschrijving van
dezen zeeroover (bl. 55): „zijn rug was van ebbenhout, zoo zwart als een
aap”. |
Mobangka Labu, „met een ijzeren schip”, aldus beschreven: „zijn rug was
van iijzer; als men op hem schoot, keerde hij u den rug toe, en ’t ging
er niet door heep, als een schildpad met hare schaal’ Ook hier is dus
bangka misverstaan.
Patiri Malela „Staalgieter’”, Boegineesch, een der weinige niet Toradja’sche
namen uit dit verhaal. Malela is bij de Toradja’s wel bekend, in de bet.
„vuurstaal, het stukje staal dat bij den vuurslag wordt gebruikt;”’ met
het artikel is de naam van de Boegineezen overgenomen. Van dezen held
wordt verteld dat het dak zijner prauwhut van staal was.
Daar Sese nTaola zich weder ongepaste woorden heeft laten ontglippen,
sneuvelen hij en zijn zwager Datu mPorri tegen Pativi Malela; ditmaal worden zij
door hun eigen vaartuig weder in ’tleven geroepen.
Na deze zeven ontmoetingen doorstaan te hebben, kunnen zij ongehinderd
doorvaren en komen zij bij de ouders van Datu mPoiri; thans blijkt dat deze als
kind door den wind aan zijne ouders ontvoerd was. Na de herkenning volgt de
voorstelling van Gili mPinebetu'e aan hare schoonouders, waarbij volgens de ver-
plichte adat geschenken worden: gegeven: voor het boven komen, voor het gaan
zitten en bij het sirih pruimen. Daarna wordt nog een do’a salama gehouden, waar-
voor Datu mPoiri met den wind een labe van ’t strand haalt, en kort daarop wordt
de reis weder voortgezet naar de ouders van Sese nTaola, wier dorp, evenals dat
van de ouders van Datu mPoiri, onder een ban is sedert het verdwijnen van den
zoon van het hoofd. Nadat de boete is vastgesteld waardoor de vrede tusschen
ouders en kind is gesloten, worden de aangekomenen nog met goud bestrooid en
gaan zij het dorp hunner ouders binnen. Niet lang daarna krijgen Lemo nTonda
en Gili mPinebetu'e elk een zoon, Motanda Eo en Motanda Wuja. Ook voor
deze kinderen wordt een do’a salama gevierd. Nadat de kinderen groot geworden
zijn, worden ze besneden. Tanda Ho, Sese nToala's zoon, toont nu zijne voor-
paamheid door verbazend lastig te zijn. Op het feest zijn zeven Bidadari’s geko-
men; een van haar zal hem helpen zijn toilet te maken, maar hij wil alleen
geholpen worden door Tarandâ (22), een meisje dat met hare grootmoeder woont
op Tana Kaloeloe, „het Hangende Land”, Datu mPoiri gaat haar met den wind
halen en zij helpt nu Tanda Eo om zijn haar te wasschen. Nu moet hij gebaad
worden door een labe, maar hij wil door niemand anders besproeid worden dan
door een Arabier uit Mekka (Tua ri Maka). De Windvorst moet dezen dus ook
nog gaan halen en daarna heeft de besnijdenis plaats.
(22) Randâ, Par. „maagd”, blijkens de lange uitspraak van den klinker der laatste lettergreep, een ge-
keducipleerde vorm, dus te vergelijken met Boel, raraha, Tag. Bis. dalaga,
30
Niet lang na afloop van het feest, openbaart Tanda Eo aan zijne moe-
der ziijne liefde voor Tarandâ. Er is geen bezwaar tegen het huwelijk en
dit zal dan voltrokken worden volgens den adat van het mebolai, beschreven
door den Heer Alb. C. Kruijt, in het Tijdsch. Bat. Gen. XLI, bl 88 (1899). De
tocht gaat naar Tana Kaloe-loe, het in de lucht hangende eiland, dat in de
wurake-litanie Banggai lanto, „het Drijvend Eiland”, heet en waar de priesteres
op haren tocht per regenboog door de lucht ook aanlegt. (23) Ook Tanda Boen
zijn gezelschap gebruiken den Regenboog als vaartuig.
De regels waarmee hij geroepen wordt (bl. 75, 13e couplet)
Poragia ntapodjaja, kila ntapoa’ajawa, luiden in de wurake-litanie :
Poragia kuposala, kila kapoa’ajawa, en zijn dus precies overgenomen, al-
leen de wurake-term sala is door het dagelijksche djaja, „weg’’, vervangen en het
voorgevoegde pron. le pers. mv. incl. (nta-, verkorting van kita) heeft het enkelv,
ku- van den wurake-regel vervangen. De beteekenis is: „Den Regenboog heb-
ben wij tot weg (voertuig), den bliksem tot leuning.
In de nabijheid van Tana Kaloe-loe gekomen, geven zij hunne aankomst
door geweerschoten te kennen, naar de gewoonte van de genoemde wijze van
huwen. Kort daarop worden zij tegengehouden door een Sumajai, (24) een
vallende ster, die in den regenboog bijt en eerst loslaat, nadat men van uit den
regenboog goud gestrooid heeft. Dit wordt ook weer zevenmaal herhaald ; telkens
worden de tegenhouders door goud strooien bevredigd en gaat men weer voort, de
trommen en gongs slaande om den regenboog voort te drijven, zooals te voren
bij het schip „Koperhuid’’ geschiedde.
Eindelijk komt men aan in het dorp van Tarandâ en gaat in de lobo en
niet in het huis van Taranda’s ouders, want de beide partijen bij eene huwelijks-
voltrekking zijn nooit in hetzelfde huis. Van uit het huis der bruid worden zij
van het noodige voorzien door zeven dienaressen, over wie beneden nog zal ge-
sproken worden. Het huwelijk wordt verder op de gewone wijze gesloten. Den
volgenden dag gaan Sesa nTaola en Lemo nTonda terug, maar Tanda Wuja blijft
achter en wordt door zijn neef Tanda Eo eenigen tijd later uitgehuwelijkt. Na
(23) Fen nog niet door mij vermeld Nggasi-verhaal spreekt ook van dit lucht-eiland. De Reiger, den
Spookaap willende beetnemen, wijst hem op het avondrood en zegt: „Ziet ge daar ginds Tana Kaloe-loe? Daar
groeien vele frambozen, de geheele lucht heeft er een rooden weerschijn van.” „Ach, smeekt de Spookaap,
breng mij daarheen, ik heb zoo’n trek in frambozen.” — „Houd mij dan aan mijn hals vast, dan breng ik u
er” De Reiger vliegt op, zóó hoog, dat de Spookaap de aarde niet meer kan zien, zegt dan den Spookaap
zich niet zoo stijf vast te houden en schudt hem af‚ zoodat hij naar beneden valt.
(24) Dit woord bevat het infix um- en waarsch. ’tsuff, -i; als grondwoord blijft dan over aaja, id. met
salat „mis, fout, schuld” en in ’t algem. weer te geven met „iets dat er langs gaat, buiten den rechten weg
geraakt’; als men bijv. water in een ander vat overschenkt, dan heet hetgeen er langs loopt sajanja, een bij-arm
van eene rivier is sajanja; saja ndaja wordt gebruikt in de beteekenis van „twijfel”, daar het iets is wat „langs
het begrip” gaat, barée kusaja, „ik twijfel niet,” d. i, het gaat niet lange mij, of zooals de Toradja zegt, „ik
ga er niet langs.” Vallende sterren zijn dus saja's, „afwijkingen®”’ van de gewone sterren.
31
eenigen tijd wordt Tarandâ zwanger en men oordeelt het noodig, een feest voor
haar te vieren, het zoogenaamde momparilangka of groot-powurake, waarbij de
zieken in eene feesthut (langka) zitten. Op dit feest komt ook Matia Eo, die
de oudere zuster van Tanda Eo is, want toen zijne moeder Lemo nTonda voor ’t
eerst menstrueerde en den doek, waaraan haar bloed kleefde, in ’t water had ge-
worpen, had haar grootvader, die op de Zon woonde, dit genomen, het tot een kind
opgevoed en in de Zon geplaatst (25). Op dit meisje wordt Tanda Eo verliefd.
Spoedig daarop bevalt zijne vrouw, maar hij kijkt naar vrouw noch kind om, daar
hij zijne zinnen op Matia Ho heeft gezet, hij gaat haar vragen, maar haar grootvader
staat het niet toe; zij is zijne eigen zuster. Tanda Eo keert per regenboog van
de Zon, via Tana Kaloe-loe naar de aarde terug en gaat zijne zinnen verzetten
met de zonen der zeeroovers, die zijn vader vroeger hebben aangevallen, te be-
oorlogen. Bangkarondo's zoon wordt niet genoemd, maar in de plaats daarvan
is de laatste i Anakoda ri Tarinate, „de Chineesche koopman (26) van Ternate”,
die voor de gebroeders Tanda Eo en Tanda Wuja onoverwinnelijk is. Anakoda
ri Tarinate heeft n. l. een harnas van vuur aan, maar de beide broeders
kleeden zich in water-harnassen. Nu daalt Matia Bo uit de Zon naar de aarde,
in een hoed, haar gewone voertuig, met een haan, Manu Tadia, (27), die een
paar jonge kokosnoten aan zijne sporen draagt, waarmede zich de broeders ver-
kwikken. De njawa, den levensgeest van Anakoda ri Tarinate, heeft zij reeds
weggenomen en dien van Tanda Eo in een amulet overgebracht en zoo wordt de
Anakoda gemakkelijk door de beide broeders doodgestoken.
Na deze krijgstochten wil Tanda Eo zijn plan doorzetten, om Matia Eo te
trouwen. Zijne ouders trachten hem er af te brengen, maar hij houdt vol en trouwt
zijne zuster. Nu verdorren de boomen en verzinkt het land in het water dat
vanzelf opborrelt, zoodat hij door zijne ouders wordt verlaten en zelf een goed
heenkomen moet zoeken.
Hiermede eindigt het verhaal. De verteller zeide dat hij het echte slot
niet kende en dat dit ook geheim moest blijven. Bij het voordragen van het laatste
gedeelte moest hij getrakteerd worden en gaven we elkaar op Moslimsche wijze
de hand, om elkaar gerust te stellen, „dat er geen verkeerde dingen gezegd waren’’,
(25) Napomatia ri eo; in ’talgemeen wordt met matia de kostbare kern van iets bedoeld, die doorgaans
in den vorm van een bezoarsteen in verschillende dingen gevonden wordt. De parel in een oester heet ook
matianja en dus moet matia eo de lichtende kern der zon beduiden.
(26) Chineesche kooplieden worden in de Tomini-bocht algemeen anakoda, hunne werklieden mantaroso
genoemd, daar vroeger de Chineezen van Gorontalo met huvne schoeners langs de kust voeren om handel te
drijven en dus inderdaad anakoda’s waren. Toen zij zich later aan de kust vestigden, bleven zij dien naam
behouden,
(27) Manu Tadia is de naam van een zeer grooten haan, een wonderhaan, in het bezit van bijzondere
personen in de verhalen, Vroeger heeft hij op aarde geleefd, thans is hij aan den hemel te zien; als Ster-
tebeeld heet hij Tamangkapaof Mangkapa, en de Toradja’s richten zich naar den staad van dit beeld tot het
bepalen van de datume van hun landbouwkalender,
32
De stukken waaruit het verhaal is samengesteld, zijn voor een gedeelte van
vreemden oorsprong, maar de bewerking is zoo geheel Toradja'sch, dat het geheel
zonder bedenken tot de letterkunde der Bare'e-taal kan gerekend worden.
De deelen waarin het geheele verhaal kan uiteengenomen worden zijn
dan deze:
Bl. 1—6, geboorte van Sese nTaola, zijne vraatzucht, pogingen zijner ouders om
hem om te brengen; hij gaat de wijde wereld in, doet onderweg
gezellen op, die elk eene prinses trouwen.
„ 71—13. Sese nTaola bevrijdt Lemo nTonda van den aanval van 7 Goeroeda ’s,
die hij alle doodt; daarop trouwt hij haar.
„ 14—39. Lema nTonda wordt zevenmaal geroofd en telkens door Sese nTaola
teruggebracht, nadat hij de roovers vervolgd en verslagen heeft, bijgestaan
door zijn zwager, den Windvorst, die hem door de lucht vervoert.
Daarna gaan zijn zwager en zuster bij hem wonen.
„ 40-47. De beenderen der voormalige inwoners van het door de Goeroeda’s uit-
gemoorde dorp, waar Sese nTaola thans woont, worden in ’t leven terug-
geroepen; ter bevestiging van hun leven wordt een groot feest gegeven.
„ 48—67. Tocht van Sese nTaola en Datoe mPoiri naar hunne ouders met een
wonderschip ; zeven gevechten met zeeroovers die hen aanvallen. Terug-
komst van Datoe mPoiri bij zijne ouders, gevier d met een feest, wederzien
van Sese nTaola en zijne ouders, die voor het hem vroeger aangedane
onrecht eene boete betalen.
„ 68—73. Geboorte en besnijding van Sese nTaola's zoon Tanda Eo en van Datoe
mPoiri’s zoon Tanda Woeja.
„ 14—79. Tocht naar Tana Kaloë-loë per regenboog, om Tanda Woeja uit te
huwelijken.
„ 80—82. Feest tot herstel der ziekte van Tarandâ, and liefde van Tanda
Eo voor zijne zuster.
„ 83-84. Zeerooftocht van Tanda Eo en Tanda Woeja.
„ 85-—86. Bloedschendig huwelijk van Tanda Eo met zijne zuster, tengevolge
waarvan de natuur wordt verstoord, zoodat hij zich met zijne vrouw
moet verwijderen naar onbekende streken.
Alleen het eerste gedeelte heb ik bij de echte Toradja ’s teruggevonden. Van
de andere gedeelten kan men alleen van de zeeroovers-episoden met zekerheid
zeggen dat zij zijn overgenomen.
Ten slotte kunnen hier nog een paar figuren uit de Bare’e-letterkunde worden
besproken, die wel in dit verhaal niet op den voorgrond treden, maar die men
toch in de meeste verhalen terugvindt en wellicht ook in de letterkunde der naast
verwante Indonesische volken. Kenners daarvan zullen waarschijnlijk eenige der
reeds bovengenoemde en der hier na te noemen typen in de hun bekende verhalen
terugvinden en, naar ik hoop, aan de vergelijkende studie der Indonesische let-
33
leelingen van dien aard kunnen een betrouwbaar hulpmiddel zijn ter bepaling van
de herkomst van allerlei verhalen-reeksen, en meerdere zekerheid geven, om te
of’ deelen over het al of niet oorspronkelijk zijn van een verhaal of eene reeks
1 halen bij de volken van Indonesie, van wier letterkunde reeds iets bekend is.
__ Boven zijn reeds besproken: de Oude Vrouw (i Bangkele Tu’a), Ta nTolo
en Bed: nTolo, de Guruda, de Pajowi en het Hangende Land (Tana Kaloe-loe).
_ ____De personen die het allereerst in dit verhaal gemeld zijn, heeten Ta Patu
en Indo i Datu „Vader (28) en Moeder van Datoe”’. Datu, de hoogste van de
titels in de Barée-taal, wordt thans nog alleen van den beheerscher van Loewoe
i Datu ri Palopo, i Datu ri Luwu) en van den Morischen vorst te Patasia (i Datu
or Bi ans) gebruikt. Maar in de verhalen is Datu „de Konings-dochter, de Prinses”,
om wie het te doen is, die de vrouw van den prinselijken avonturier wordt, ten
_gpijt van talrijke voorname vrijers. Ta Datu en Indo i nDatu zijn hare ouders
daar Datu en haar ridder de hoofdpersonen van ’t verhaal zijn, komt hun
s chts de bescheiden rol van vader en moeder der Prinses toe. Alleen zoolang
die > DOg niet geboren is, treden zij wat meer op den voorgrond, ook als zij moet
ú gehuwelijkt worden en Ta Datu dus moet optreden. Langzamerhand zijn Ta
u en Indo ì Datu de benamingen geworden voor alle vorstelijke ouders, wier
deren een rol in ‘tverhaal-spelen. Zoo heeten bijv. de ouders van Sese
nl aola, van Lemo nTonda, van Datu ni Poiri, de hoofden van al de zeven dorpen,
di e Sese nTaola met zijne makkers bezoekt, Ta Datu en Indo i Datu.
________Bepaalde karaktertrekken hebben deze personnages niet; van Indo i Datu,
de moeder van den held, wordt voornamelijk medegedeeld, dat zij een dwazen
wen ha doet ten opzichte van het kind waarop zij hoopt, zooals reeds boven is
ken k Ranie figuren die. bij Ta Datu behooren, zijn zijne getrouwe dienaren
Beken, Lagoni of Lajagoni en Sungko nTada, waarbij soms voor de grap nog
andere slaven met dubbele namen zijn gevoegd, die weder elk een makker hebben,
die hun omgekeerden naam draagt. Zoo heeft dus in sommige verhalen Sungko
nTada een Tada nTjungko tot gezel en zijn er, behalve Dungka Nontju, Koe
Limbo, Watu Bengo en Tabo Lempe, ook nog Nontju Dungka, Limbu Koe,
$ engo Watu en Lempo Tabo, die alleen dienen om de hoorders eens te doen
Jachen. Sumboli, Lagoni en Sungko nTada zijn de typen van Toradja'sche
erfslaven, wier voorouders de voorouders van hunnen heer reeds dienden, en die
om hunne bruikbaarheid en vertrouwbaarheid en in voortzetting van de familie-
tre adities, door hunnen heer met allerlei belangrijke zaken worden belast, bijv.
Des f
(28) Ta, verkorting van tama, wordt thans meestal als teknonymische benaming voor de: Oom van een
kind gebruikt; als benaming van den Vader is het ouderwetsch. Ook Indo is een ouderwetsche benaming
_voor vmoeder”, thans zegt men meestal nene, ine.
Verh, Bat. Gen, deel LV. 5
34
het overbrengen van bevelen, uitnoodigingen of oproepingen. Sumboli beteekent
„onderste-boven’’; hoe bij aan dezen naam komt, blijkt uit een Parigisch verhaal,
waarin hij wordt voorgesteld op omgekeerde voeten te loopen, met de zolen naar
boven. Volgens andere voorstellingen is bij rank: zijn eene voet is groot, hij
kan er een waringin mee omschoppen, zijn andere voet is klein als een vinger.
Sumboli is ook wel eens, afwisselend met Ta Datu, in de dierenverhalen de
mensch, bij wien de dieren van tijd tot tijd hulp gaan vragen. Zoo bijv. in het
bekende verhaal „De Aap en de Schildpad”, die de pisangs gaan planten en
daartoe de spruiten der pisangs van Ta Datu- gaan vragen. Als later de Apen
een buffel moeten hebben, gaan zij dien aan Sumboli vragen. In de raadsels is
Sumboli de eigenaar van hetgeen dat geraden moet worden; ook wordt zijn naam
vaak in de plaats gesteld van hetgeen de oplossing van ’t raadsel is, bijv: „Een
buffel van Sumboli, wiens voetstappen niet te zien zijn” (een vlinder), of „Sumboli
draagt een lijijfband en toch is zijn middel niet ingepend” (een draagmand van
sago-bladscheede, om welks middel altijd een rotan-band is gevlochten), of
„Sumboli heeft een kleurigen schaamgordel, dien hij niet wil verkoopen” (de regen-
boog), enz. De Parigiers hebben daarvoor in hunne raadsels reeds í Pue Nabi of
i Nabi Mohama in de plaats gezet. Van Lagoni ken ik de beteekenis niet. Sungko
nTada, de eenige van de hier genoemden, die in dit verhaal voorkomt, beteekent
„schuin of sehrap staande sehoorbalk”: Sungko is „stut, schoorbalk’”’, tada, stam van
mentada, schuin staan, zooals bijv. een been dat men achterwaarts plant, als
men zich schrap zet; van daar dat to mentada eene omschrijving van sungko is.
Bidadari's zijn in de Toradja’sche verbalen zeldzame verschijningen; zij
dienen doorgaans enkel tot opsiering en zijn bijv. in Sese nTaola niet anders
dan mooie meisjes, die in ’tgeheel geen rol spelen. Maar er zijn een paar
trekken, die in Javaansche widadari-verhalen voorkomen, welke men terugvindt
bij zuiver Toradja'sche figuren, zoodat men zich zeer goed zou kunnen voorstel-
len, dat over eenigen tijd deze personen in de verhalen door bidadari’s zuilen ver-
vangen zijn. Zoo zijn er bijv. verhalen van menschen in dier-omhulsel, die dit uiter-
lijk gewaad afleggen, wanneer zij gaan baden, en dan als mooie meisjes te voorschijn
komen (23); als die dierenhuid haar door een- man ontstolen wordt, kan hij haar
dwingen zijne vrouw te worden. Ook een verhaal, waarin eene vrouw door middel
van'een van boven neergelaten draagstoel in den hemel woidt opgenomen, ’t geen
in een der Sangireesche verhalen van eene widadari wordt verhaald, is reeds
vroeger door mij genoemd. (30)
De andere eigenschap der Indonesische bidadari’s (31), om het dagelijksch
voedsel op wonderlijke wijze uit één blad of uit één aar te vermenigvuldigen, is uit
(29) Van deze verhalen zijn er eenige genoemd in Tijdschr. Bat. Gen. dl. XL, bl. 368.
(30) Ibid, bl, 372.
Vgl. de door Pleijte aangehaalde verhalen in zijn opstel in het Veth-albam.
35
Toradja’sche verhaal van Tale Tandami bekend (32). Een weduwe plukt
g op ‘t graf van haar overleden man een paar bladeren van daar groeien-
jn erwten; als zij die in den pot kookt, zonder het deksel er af te lichten
de inhoud gaar is, vindt zij er steeds rijst en erwten in. Hare oudste
\ js echter nieuwsgierig, kijkt onder ’t koken in den pot en vindt er slechts
in. Sedert is het met die wonderbare spijsbereiding gedaan.
r de widadari’s is dus in de Toradja’sche letterkunde reeds plaats be-
de Meisjes, Bosechgeesten in No. 53 van Van Baarda’s Galelareesche
enoemd, kunnen gemakkelijk te gelegener tijd eens widadari’s worden-
} van Dr. Hazeu in zijn opstel „Nini Towong, bl. 78 van Dl. XLIII,
} t. Gen.: ‚N. T. moet oorspronkelijk behoord hebben tot die categorie
n of nymfachtige geesten, die reeds van de vroegste tijden in de oude
e mythologie een bevoorrechte plaats innamen, tot diezelfde soort we-
‚ waaronder ook Mawang-woelan moet gerekend worden, al is daarmede
gezegd dat deze beide volkomen gelijkwaardig zijn”, bewijst dat ook
Javanen zelf de oorspronkelijke karakters hunner huidige widädari’s heeft
slotte mogen nog rn worden de zes dienaressen die in Sese
hebben, n. |,
Á ie
e Bn srange, „Bloem van Deeg rosa sinensis.’
e ngkuni, „Cureuma-bloem.”
e mpantawa, Sese ndoliadapi, namen van mij nog onbekende bloemen.
eze meisjes treden hier en daar in hare ondergeschikte rol op, het meest
het verhaal van Tele Ba’o, waar eene verlatene vrouw haar zieken man
cken, maar niet alleen door ’t bosch durft te gaan. Ken aap, die zich
eeft aangetrokken, zegt haar van elk der genoemde plauten een bloei-
8 nemen; elk van die takken wordt daarop een jong meisje, dat den
afkomst britt behouden en hare meesteres overal heen begeleidt.
ook deze figuren moeten gerekend worden tot die soort wezens, die bij
aanraking der Toradja’sche letterkunde met die der verwante volken
zouden kunnen worden, kan met deze weinige gegevens niet worden
vorm van het woord bidadari bewijst dat het uit ’t Makassaarsch of
h is overgenomen. Twee verhalen zijn mij medegedeeld, ’t eene in
% andere in ’: Parigisch, waarin bidadari’s optreden. Im ’t Barée-ver-
‚opt de held, die i Mohama heet, zoo maar op eene badende Bidadari toe
MC) Dit is eene andere lezing dan de door mij, Tijdschr. Bat Gen. XL, bl. 373, gegevene.
„ 0
k LL
_ '
=s%
36
en dwingt haar hem te trouwen en hem naar den hemel op te trekken. In het
Parigische verhaal zoekt een meisje hare gestorven moeder, komt bij Nene Pa-
kaude (een Boegineesche heks) en ziet daar de Bidadari’s baden, ééne daarvan
is hare moeder. Zij loopt op haar toe en de wederzijdsche herkenning volgt.
Beide verhalen zijn overgenomen, maar bewijzen dat de Bidadari’s reeds
haar intocht in de Toradja'sche letterkunde hebben gedaan.
VERTALING.
Verhaal van Sese nTaola.
kt Er was eens een Koning en eene Koningin; reeds langen tijd waren zij
getrouwd, toen zeide de Koningin: „Ik vraag (iets) zuur(s) (te eten), Ta Datoe,
ik (vraag om) zuur, Ta Datoe!” Toen ging Ta Datoe (de Koning) heen, nam zijn
girih-zak mede, liet een plank in de lobo rammelen en al zijne onderhoorigen kwamen
bijeen. Toen allen bijeen waren, nam Ta Datoe het woord en zeide: De reden
_ waarom ik U heb laten komen, onderdanen, mannen met haar aan den onderkant
der dijen, is dat uwe gebiedster daar in huis de lusten heeft: gij moet allerlei
_zuurs zoeken.” Nu gingen zij allen heen om zure vruchten te zoeken; niet lang
daarna brachten zij ze, de een deze, de ander die soort, een heele hoek van ’t huis
_ vol: blimbing, katimba, zure en zoete mangga djongi; van alles wat zuur was
proefde Indo i Datoe (de Koningin); slechts een beetje proefde zij er van, ééne
vrucht van elke soort, zij at ze niet geheel op. Henigen tijd daarna was de buik
van Indo i Datoe dik; niet lang nadat haar buik dik was geworden, riep zij het
uit van het baren En barensweeën). Op nieuw ging Ta Datoe heen en begaf
zich paar de lobo, liet een plank rammelen en riep al zijne onderhoorigen op.
Toen allen bijeen waren, nam Ta Datoe het woord en zeide: Boven (in huis) is
_uwe gebiedster in barensweeën, gaat gij mannen met haar aan den onderkant
ë der dijen, dus heen om een vuurhaard te maken, een wieg te vervaardigen, cen
__wiegelat te kappen: brengt alles in orde.
Toen alles gereed was, beviel inderdaad Indo i Datoe; een zoon bracht zij
_voort; nadat zij bevallen was, zoogden al hare ondergeschikten het kind, want
hij zoog sterk, zijne moeder kon hem niet voldoende zogen.
| Niet lang daarna werd er gekookt en gaven zijne moeder en al hare
_onderhoorigen hem rijst te eten, dag aan dag, nacht op nacht. Sedert werd hij
niet meer gezoogd, men gaf hem rijstepap, maar hij werd er niet van verzadigd;
welnu, zei men, laat hem dan vaste spijs eten. Ben poos daarna gingen de men-
_schen weer uit elkaar en bleven slechts zijne ouders achter. Als men hem te
eten gaf, kon men niet meer genoeg voor hem vinden om te eten, hij was al
te graag in ’t eten; de rijstvoorraad zijner ouders was geheel uitgeput, toespijs was
er ook niet meer. Toen ging Ta Datoe weder naar de lobo, rammelde met de
_ planken en al zijne onderhoorigen kwamen ter vergadering en zetten zich neer
om te hooren naar de woorden van Ta Datoe. „Ja, zeide hij, dit wilde ik U zeg-
0
8
gen, „wij kunnen niets meer krijgen om ons kind mede te voeden; daar hij zooveel —
eet, is de rijst en de toespijs op, wat zal hij nu nog eten? Dit is de reden —
waarom wij U geroepen hebben, misschien dat gijlieden een inzicht hebt.”
Toen antwoordde een oude man: „Indien Gij mijne meening vraagt, heer,
dan zer ik dat men een berg ondergraven moest en een steiger onder aan den —
berg oprichten, dan moest Gij met uw zoon gaan zien naar het ondergraven van —
den berg, laat die dan vallen, dat hij hem verplettere; als men merkt dat de
berg naar beneden komt, laat men het dan niet zeggen, maar ga Gij dan weg’.
Ta Datoe vond dat goed en gelastte lieden den berg te ondergraven; toen zij
heengegaan waren om kem te ondergraven, zeide Ta Datoe tot zijn zoon: „(Kom)
jongen, laat ons eens gaan kijken naar het ondergraven van den berg.” Vader
en Zoon gingen nu heen en klommen op den steiger; na eenigen tijd zeide Ta
Datoe: „Wacht gij hier op mij, mijn jongen, ik ga nu weg’. De vader ging
heen, de zoon bleef achter op zijn vader wachten; daarop liet men den berg
vallen om het kind (bl. 2) te verpletteren; het stierf dan ook. Ta Datoe keerde —
naar huis terug en zeide tot Indo i Datoe: „Ons kind is dood”.
Niet lang daarna viel er regen, terwijl de zon scheen; het kind werd —
weer levend en ging naar het huis zijner ouders, daar het honger had. Men ki
werd hem gewaar, daar kwam hij weder boven: „Vader, zeide hij, zij hebben _
mij in den steek gelaten!’ — „Ze hebben je niet in den steek gelaten, mijn jongen, —
maar jij bent een slaapkop, door een boom beu je verbrijzeld” Men kookte voor hem
en gaf hem weer te eten; met zijn onophoudelijk eten was het nog niet anders; men _
had het weer heel zwaar met aldoor te koken. De lieden zeiden : „Dat gaat niet aan, —
als hij ’t eten op heeft, is hij weer hongerig.” Bes
Toen rolde Ta Datoe zijn sirih-zak op, ging de trap af, begaf zich naar
de lobo en deed een plank rammelen, de lieden kwamen bijeen, gingen zitten
en beraadslsagden. Ta Datoe nam het woord: „Wat dunkt ulieden? zeide hij,
is er wel eens meer een kind gezien van zulk een maaksel? Men moet er ’
weer iets op bedenken.” Hij sprak het niet recht uit, dat het kind van kant
gemaakt moest worden, maar hij sprak er om heen. :
Toen antwoordde weder een oud man: „Als het er zóó mee staat, heer,
dan zal ik U zeggen wat het plan is, dat ik gevonden heb; daar in de hoogte, —
zeide hij, is een groote steen, laat men daar ook eens heengaan om een steiger
voor U te bouwen’ Wederom werden er lieden op, uitgezonden, er werd een
steiger opgericht. Ta Datoe en zijn zoon gingen er heen; boven op den steiger
gekomen, liet hij zijn zoon op nieuw in den steek. Niet lang dasrna viel de
steen, ondermijnd door de slaven; het kind werd verpletterd door den steen, te
zamen met den steiger, ze werden geheel overdekt en niet meer gevonden. De
menschen gingen uiteen en zeiden: „Hij is dood.” E
Niet lang daaraa viel er regen, terwijl de zon scheen; de jongen werd
weer levend; men zag hem op den weg aankomen, terwijl hij een grooten steen
a en A en NE TANT ie Ae hen EE Pen din, ESE
OEE Pe IE
39
ae schouders droeg. Bij de poort gekomen, riep bij zijve moeder en zeide:
der, hier is een steen, waarvoor is hij te gebruiken? misschien om er
‚m bast op te kloppen of waarvoor dan ook?” De moeder antwoordde: „Och,
, gooi hem toch buiten de ombeinfmg!” Men kookte eten en toen het gaar
werd het in groote en kleine manden, etensmanden, koperen borden, zelfs
in draagmanden gedaan, tot dat ze vol waren, een aantal mepschen deden niets
het aanbrengen, slechts één deed maar niets dan het opeten. Toen ging hij
en en zeide tot de srad ‚Blijft niet beneden op den grond of onder
den berg, ik ga poepen.” Hij koke: hij overstroomde de rijstblokken en de
pers. en al wat miet vastgebonden was, werd met deu stroom van zijn poep
) gevoerd, zooveel was die. Toen hij gedaan had met poepen, ging hij weer
door met eten, hij hield in ’t geheel niet op; de menschen konden het niet meer aan.
. Toen het iederen dag zoo doorging, ging Ta Datoe weer met zijn sirih-
ak naar beneden en rammelde met cen plank in de lobo; toen kwamen de
dsten van het dorp ter vergadering, om te hooren wat hun heer te zeggen had.
_Datoe dan vroeg: „Wat zegt gil. er van, het is al te bezwaarlijk zulk een
kind op te voeden; mischien is er wel iemand die er eenig inzicht in heeft, laat
hij dan het woord nemen” Toen antwoordde een oud man:
Eee heb een inzicht, heer, zooals Gij dat vraagt; daar in de hoogte staat
groote waringin, laat men dien omhakken; laat men dan ook een sb aan
A maken, om dien grooten waringin om te hakken, dunkt me.’
Hs Ie Ta 1 Datoe gaf nu bevel aan zijne slaven, zij richtten een steiger op. Ta
Datoe en zijn zoon klommen er op om te zien naar het omhakken, onderwijl liep
bij van zijn zoon weg en dacht: „Nu gaat mijn kind toch zeker dood”. De
ile waringin viel om, de lieden gingen uiteen; het kind werd verpletterd, zijn
ih cha a was niet meer te zien.
iik __De menschen gingen allen naar het veld en het dorp was leeg; toen viel
er regen terwijl de zon scheen; bij (bl. 3) werd weer levend, stond op, nam den
grooten “waringin op zijne schouders en ging naar het dorp zijner ouders. Toen
hi aan de buitenzijde der omheining gekomen was en geen menschengeluid
h oorde, hield ook kij zich stil «m.te luisteren of er ook menschen waren, maar
neen. Hij legde den waringin-stam aan de buitenzijde der dorpsheining neer en
‘daar kwamen de vogels de vruchten opeten. Hij ging de poort binnen, klom in
juis, maar het was leeg; alleen zijn jongere zusje was tehuis. „Ach, zeide bij,
vader en moeder zijn toeh wel zeer ontaard, zij willen dus niets meer van
weten. Zijn zusje nam een grooten kookpot, want hij had haar gezegd te
‚koken.
„Neen, zeide hij, dien niet, geen grooten pot”. Zij nam er een die niet
zoo heel groot was, „neen, dien ook niet”. Vele potten nam zij, de een na den
« 0
ter: „hiet dien, niet dien”, Ten slotte nam zij een potje zoo groot als een
vuist, daar moest zij ia koken, dat zou hij leeg eten, “
Ra:
KE: 1
{ Lr
Ld
MT
40
Hij was veranderd, hij at niet veel meer. Daarop zette zij den pot te vuur;
toen de rijst gaar was, deed hij zijn maal; hij at maar enkele scheppen, het kwam
niet eens op. Daarna zeide hij tot zijn zusje: „Haal mij mijne kleeren voor den
dag: zeven broeken, zeven hoofddoeken; zeven baadjes’”’; alles trok hij aan. Hij
zeide tot zijn zusje: „Ik ga maar heen, mijn vader en mijne moeder hebben mij
verlaten, blijf gij dus maar hier”. Zijn zusje antwoordde: „Ik wil meegaan’. „Als
de ouders er niet boos om worden, goed, ga dan maar mee’. Toen nam hij een
gouden pinangdoos, zoo groot dat er een mensch in kon en beval zijn zusje:
„Kruip hier in”. Hij deed het deksel er op, stak het in den zak van zijn baadje
en ging op weg, den grooten waringin gordde hij aan als zwaard; hij bond hem
aan en nam hem op zijn tocht mee.
Toen hij heengegaan was, kwamen zijn vader en zijne moeder van het veld,
Thuisgekomen, zagen zij dat het kind, dat zij hadden achtergelaten, er niet meer
was. „Zoo, zeiden zij, zij is dus weg, zonder twijfel is zij meegenomen door haar
broer, die weder levend is geworden”
Toen kwamen zij neer te zitten met een plof, hun achterste schoot wortels;
de wortels van hun achterste hingen tot op den grond; zij konden niet meer
opstaan; zelfs de hanen kraaiden niet meer; het water stroomde niet meer; de
kokosnoten vielen niet meer af; zij bleven aan de takken zitten; de wind blies
niet meer, de lieden rouwden; zij aten niet meer en bebouwden het land niet
meer; hun dorp werd door de andere mensehen met den ban belegd.
Terwijl de broedér en zuster van zoo even verder gingen, namen zij den
grooten waringin-boom steeds mede, de vogels vlogen hun na: jaarvogels, allerlei
soorten van duiven, kraaien. Nadat hij lang geloopen bad, hoorde hij gekraak
van hout, dat was iemand die (de boomen in) ’t bosch stuk beet. Toen zij bij
elkaar waren gekomen, trof (Sese nTaola) hem aan, sprak hem toe en zeide:
„Laat ik even uitrusten eer ik verder ga’ — „Ja, waar komt ge van daan?” —
„Ik ben niet meer bij mijn vader en moeder gewild, telkens hebben ze mij weg-
gedaan.” — „Wel, laat ik dan met u medegaan, ik ben ook door mijn vader en
mijne moeder verstooten’’, — „Nu, ik heb je niet gevraagd, als je dan lust hebt,
kom, laat ons dan gaan, als ik er geen verwijt over krijg.” — „Wel neen, laat
ons gaan ”
Toen ging hij dan verder, in gezelschap van den Boomenbijter, want die man
deed iederen dag niets anders dan in de boomen van het bosch bijten. Zij liepen
maar door, de derde was verborgen, daar wist de Boomenbijter niet van. De
Boomenbijter zeide: „Vrind, loop gij vooraan, ik word telkens door dien waringin-
boom geraakt, je zwaardscheede duwt mij aldoor op zijde, ik zal nog vallen.”
Onder het loopen hoorden zij het geluid van iemand die met beenen en vuisten
tegen de bergen sloeg en dan viel zoo'n berg om door de schoppen met zijne
beenen; kwam hj bij een volgenden berg, dan viel die (ook) om. (Sese-nTaola)
sprak ook hem aan: „Scheid eens uit, dat ik kan voorbijgaan.” „Houdt gijlieden
41
eerst eens stil, waar gaat gij heen?” „Wij zijn maar op ’t pad, wij zijn door onze
B ers verstooten en verlaten’. „Laat mij met u medegaan, want ik ben ook
door mijne ouders verstooten”— „Wel ja, ga maar mee!’—Toen ging de Ber-
_genschopper ook mee, ze waren nu met zijn drieën, de vierde was niet te zien.
Zi gingen weer verder en hoorden het geluid van gesleep, daar was iemand
aan het rotan afhakken; telkens als hij een rank had losgescheurd, hakte hij die
af; daarom werd hij genoemd de Rotan-hakker, en deze ging ook mee: van de;
_ vijfde wisten de anderen niet af. Terwijl zij voortgingen vonden zij rog den
_Bomba-bijter, zoo genoemd, omdat het zijn werk was dagelijks bomba af te bijten
bir deze vroeg om mee te mogen gaan, 't geen hem werd toegestaan; zoo gingen zij
__ met bun vijven gezamenlijk voort. Zij hoorden een geplas en zagen den Meerplasser,
ee met het water van een meer speelde, hij deed dit elken dag. De zevende
was de Zee-beroerder, die met het water van de vee speelde en dat iederen dag
sea golven. Al die zeven waren verlaten kinderen, zij bleven bij elkaar; met
_Sese nTaola en zijn zusje waren zijn met hun negenen.
Nadat zij langen tijd geloopen hadden, liep hun weg dood tegen de zee
__ en beraadslaagden zij en vroegen elkaar: „Waar zullen wij heengaan?” „Laat
__ons op zee gaan en zwemmen; hoeveel maanden kuut gij zwemmen?’ — „Ik kan
ééne maand’ — ‚Ik twee maanden” — „Ik drie maanden” — „Vier, vijf, zes maan-
_ den.” — Zijne makkers vroegen nu. aan hem: „Hoe lang kunt gij zwemmen?” —
_ „ik weet niet hoeveel maanden”, eerst als hij overgestoken was naar het land
aan de overzijde der zee, hield hij op met zwemmen. ‚Komaan, laat ons
gaan swemmen; als we niet meer kunnen, klimmen wij op mijne zwaardscheede
hier, dan zal ik er wel bij zwemmen.” Zij gingen zwemmen in zee, zonder van
den rechten weg af te wijken; regelrecht zwommen zij door en terwijl zij voort-
gingen, kwamen de vogels hen achterna om de vruchten van den waringin op te
eten, want hun voedsel was van hen weggenomen. Zij waren nu halfweg met
Zwemmen; hij die ééne maand kon zwemmen, was al op (den boom) geklommen,
daarna die twee, drie, vier maanden konden zwemmen, de een na den ander klom
er op, hij bleef maar in zijn eentje doorzwemmen. Zij werden tegengehouden
door een groote Zeeslang, zij gingen er langs naar den kant van zijn kop, maar
vonden het eind niet, toen hakten zij hem in ’t midden door, dat stuk gooiden
zij weg: „daar gaan wij doorheen” De Zeeslang stierf na doorgehakt te zijn, hij
___had den vorm van een slang.
_ Na zeer lang gezwommen te hebben, kwamen zij aan de overzijde der zee.
_ Zij kwamen uit op de aanlegplaats van Ta nTolo; een zijner gezellen gelastte hij
vuur te gaan halen. Zijn lichaam, zijne kleederen, alles was begroeid met schelpen
uit de zee, hij haalde ze er af, krabde en schraapte ze met hakmessen er af.
ES (De uitgezondene) kwam bij Indo i nTolo; Ta nTolo was niet thuis, hij was gaan
Jagen op menschen, om ze op te eten, eenige had hij in een kraal opgesloten.
__Hij had zeven honden, zoo groot als paarden: de Verscheurder, de Vernieler, de
42
Bloedvergieter, de Opslokker, de Bijter, de Pakker en de Roover genaamd; overal
lagen droge menschenbeenderen op den grond en op de rookvliering. Toen de
Boomenbijter was aangekomen, ging hij naar boven en zeide: „Ik kom vuur
halen” Indo i nTolo was ongesteld en zeide: „O, o, o, haal het zelf, ik kan
niet” Met dat al verschalkte Indo i nTolo den Boombijter; terwijl hij vuur van
den haard ging halen, kwam Indo i nTolo aangekropen, greep den Boombijter
aan en stopte hem onder een ijzeren kooi, zoodat hij niet meer weg kon gaan.
Zijne makkers wachtten hem tevergeefs. Na eenigen tijd kreeg de Bergschopper
bevel te gaan; ook deze werd door Imdo i nTolo met gekreun ontvangen en
pardoes onder een kooi gezet: hij kon vols‘rekt niet meer weg. Daarna beval
bij den Rotan-kapper te gaan, daarna den Bomba-bijter en den Meerplas-
ser. Ten slotte den Zeeberoerder; allen werden onder een kooi gezet, ieder
onder eeu afzonderlijke kooi. Als de een niet terug kwam, zond hij weer
een ander uit, maar geen kwam terug; eindelijk ging hij zelf; toen nam
Indo i nTolo nog een kooi, stopte ook hem er onder en zette bem weg bij zijne
makkers.
Niet lang daarna hoorde hij de zeven honden van To nTolo aankomen en
blaffep, want zij roken mepschengeur. Toen stond (Sese nTaola) op, wierp de
kooi af en zeide: „Dat oude wijf maakt grappen, het komt niet te pas menschen
te eten”. Hij greep het oude mensch bij de beenen, zij was (bl. 5) niet groot,
zij was maar klein, doch sterk; hij smakte haar tegen den grond, dat zij in eens
stierf. Toen kwam Ta nTulo; zijne honden bleven staan keffen, (Sese nTaola)
kwam naar beneden, pakte de honden beet en kneep ze dood; zelfs hun heer
liet het leven, allemaal smakte hij ze tegen den grond.
| Toen het echtpaar dan gestorven was, liet hij de lieden uit de kraal komen
en ging van hen allen vergezeld verder. In het huis was nog iemand, Lemo
nTonda genaawd, een meisje dat op den zolder werd opgevoed door Ta nTolo en
Indo i nTolo, in plaats van een eigen kind. Dat meisje nam hij mee en allen
gingen verder, begeleid van de zooeven verloste ieden; aan de zee gekomen klom-
men zij op den waringin-stam en hij ging op nieuw in zee zwemmen.
Eenigen tijd daarna werden Ta nTolo en Indo i nTolo weder levend en
zeiden: „Wel, ons eten is weg: knoop je schaamharen aaneen, man; knoop je
schaamharen aaneen, vrouw!’ Zij klommen in een hoogen kokosboom, om naar
de wegloopers te kijken, die waren intusschen midden op zee; zij zaten allen op
den waringin-stam, niemand zwom meer; alleen hij deed hem zwemmende voort-
gaan.
Toen slingerden Ta nTolo en Indo i nTolo hunne schaamharen uit, die hechtten
zieh vast aan den waringin; van af den hoogen klapperboom slingerden zij ze
uit; het baar hechtte zich vast aan de takken van den waringin, (die Sese nTaola _
tot) zwaard (had gediend). Nu trokken zij (het haar) weder naar zich toe, de
anderen wilden het afsnijden, de hooge kokospalm raakte bijna de oppervlak- —
an Rr in Mik re eN
43
te der zee, zonder te breken; zij trachtten het haar door te kappen met een
bijl IL, maar die kwam er niet door, bijna werden zij gepakt; maar daar kwam een
it het holle deel van den waringin, hare verblijfplaats, die beet het door, zoo-
iet afbrak; toen het afgebroken was, sprong de hooge kokospalm terug, hij richtte
dj ï et een vaart op, veerde Ta nTolo en Indo i nTolo weg, slingerde hen aan
1e makkers) gingen op nieuw aan wal en lieten de lieden die zij medegenomen
p op hunne vroegere verblijfplaats achter, want zij waren niet meer bang, nu Ta
en Zine vrouw dood waren. Lemo nTonda bracht hij ook weer op hare
st, hij nam haar niet meer mee. Toen ging hij met zijne makkers weg en
| liep voort langs het zeestrand; na eenigen tijd geloopen te hebben, kwamen zij
aan den mond der rivier van een anderen Ta Datoe; daar vonden zij niets dan
delingen aan den riviermond, daar was ook het dorp van Ta Datoe en
1 Datoe. Zij kwamen de poort in, toen de zon ovderging, en gingen regel-
Tr echt op de voorgalerij af, waar zij door Ta Datoe ontvangen werden. In lange
} kwam het. volk aan, om de pas gekomenen te zien. Telkens als er een
we troep kwam, ontving Ta Datoe hen; waar al die menschen op afkwamen,
was een stuk zeeslang, dat in het ed: aan de trap van Ta Datoe was
ongevallen en door niemand .kon weggeworpen worden; men kon het ook
nie meer uithouden van den stank, men werd er ziek van. Ta Datoe zeide:
„Wie het t weeg. oit, die kan mijne dochter trouwen, hij hoeft geen boete of bruid-
schat te betalen.” |
' fn _ Hij zeide dan ook tot Sese nTaola: „Als gij, mijn jongen, het kunt weg-
gooien, dan kunt ge mijne dochter trouwen, zonder bruidsehat, ge kunt zoo maar
rouwen.” Hij antwoordde: „Wat ons betreft, als het kan, goed, zoo niet, dan
orde het niet op hem verhaald. Hij zond er den Boomenbiiter op af‚ gaf hem
n kris en zeide: „Komaan, wip het er uit!’ Allen gingen heen, de menigte
tiet den Boomenbijter voorbijgaan. De dekbladeren van Ta Datoe’s huis werden
opgeslagen; daar boven op zolder zat zijne dochter, Datoe genaamd; zij zette haar
P gdoos op de dij, knipte er met haar vinger tegen aan en zij kwam neer op
Zed van den Boomenbijter en bleef daar liggen, daaruit bediende hij zich van
Toen hij gepruimd had, knipte hij de doos weer teru, zoodat zij weer op
de ä van Datoe terugkwam. Daarna ging hij heen om (het stuk zeeslang uit
de benteng) te wippen, het gelukte hem het weg te werpen; na het wegge-
worpen te hebben, kwam hij terug en zeide tot Ta Datoe: „'t Is gedaan, heer,
mag ik vragen, is uwe belofte van zoo even soms veranderd of niet; wat dit
betreft, zeg het beslist, dat het zeker zij.” Ta Datoe antwoordde: „Wij zijn niet
ve randerd, mijn jongen, ge kunt Eeen de bruidschat is betaald, kom (bl. 6)
naar boven, van avond zult ge trouwen.” Allen kwamen het huis in en werden
4 onthaald, de bruidegom werd naar de bruid gebracht en bracht den nacht bij
a Ki
ad
haar door. Een deel van de lieden beneden aan de trap was verstoord en boos; zij
zeiden dat zij (de Prinses) moesten trouwen; zij wilden elkaar met de kris te
lijf, maar Ta Datoe stond het niet toe. Zoo was dus de Boow enbijter met de Prinses
getrouwd; den volgenden morgen wekte (Sese nTaola) Ta Datoe met deze woorden:
„Sta op, het is al dag, gij hoofd van het dorp.
Staat allen op, gij die in dit huis woont.
Dorpshoofd, sta op, ik verzoek te mogen weggaan.
Steek woenga- en kondo-takken tusschen de dakbladeren.
Om tot teeken te dienen, om zekerheid te hebben.
Wanneer de woenga verflenst, dan ben ik, arme, ziek.
Als de kondo verlept, dan ben ik, arme, ongesteld.
Ik verzoek te mogen gaan, blijf gij hier.”
Den ganschen dag liepen zij door, den Boomenbijter lieten zij bij zijne
vrouw achter. Bij het ondergaan der zon kwamen zij bij het dorp van een anderen
Ta Datoe; het den vorigen dag uitgewipte stuk was gevallen in het dorp van
dien Ta Datoe; het gonsde van (de stemmen der) menschen in het dorp van
Ta Datoe. Ta Datoe riep: „Haal het er uit, ’t is niet meer te harden van den
stank, we kunnen den stank niet meer ruiken.” Toen de bovengenoemde lieden
aankwamen, gingen zij op de galerij zitten ; Ta Datoe ging naar hen toe. Ta Datoe ver-
welkomde hen en zij vroegen hem: „Wat willen die lui toch met hun geroep ?”’ Ta Da-
toe antwoordde: „Kijk eens naar dat stuk Zeeslang, van gisteren af ligt het daar
gevallen onder aan mijn huistrap, je gaat dood van den stank; daarom heb ik tot
de menschen gezegd: „Wie het er kan uitwippen, die krijgt mijne dochter, die
daar boven op zolder zit, tot vrouw, zonder bruidsehat of boete of wat ook; kan
hij het niet, dan hebben ook wij geen schuld.”
De Prinses daar boven op zolder en de Bergschopper reikten elkaar sirih
toe; hem dus gelastte (Sese nTaola) de Zeeslang er uit te wippen; hij gaf hem
zijne kris te leen.
De Bergschopper riep de menschen aan, zij lieten hem door gaan, bij ging
wijdbeens staan, wipte (het stuk Zeeslang) op, het verdween in de hoogte en kwam
neer in het dorp van een anderen Ta Datoe. Zoo trouwde dan de Bergschopper
ook met eene prinses en werd bij haar toegelaten; daarna ging men slapen; den
volgenden morgen werd (Sese nTaola) wakker, wekte Ta Datoe en zeide:
„Sta op, het is al dag,” enz, zie boven.
Daarna gingen zij weer op weg; zij liepen den geheelen dag; zoo lang
als de zon scheen liepen zij; bij zonsondergang kwamen zij weer aan een ander —
dorp van een hoofd. Daar was het stuk Zeeslang neergevallen, het hoofd had
ook al weer beloofd, dat zijne dochter zou trouwen met hem, die dat stuk Zeeslang
er uit wipte. (Sese nTaola) droeg het aan den Rotan-hakker op, die het ook
met de kris er uit wipte. Zij trouwden; den volgenden morgen gingen (Sese nTaola
en de zijnen) weg en lieten hun makker bij zijne vrouw achter. Zoo ging het
45
nog driemaal daarna; telkens als een zijner makkers het stuk Zeeslang uitwipte,
trouwde hij met eene prinses; toen het voor de zesde maal was uitgewipt, viel
het in zee; men weet niet meer waar het toen verdwenen is. (bl. 7).
Toen hij al zijne metgezellen had uitgehuwelijkt, ging (Sese nTaola)
met zijn zusje verder; hij haalde zijn zusje uit de pinangdoos en liet haar met
zich meegaan. Eerst volgden zij den grooten weg; toen kwamen zij op een twee-
sprong; één tak was een gebaande, de andere een ongebaande weg en dien volgden
zij. Lang hadden broederen zuster geloopen, toen zij aan de hut eener oude vrouw
kwamen; het geheele dak was overgroeid met lianen, overschaduwd door slinger-
planten van allerlei soort. Onder de hut gekomen, trommelde hij tegen het rijst-
blok, toen antwoordde de Oude Vrouw: „Wie is daar beneden aan ’t trommelen ?
misschien Sese nTaola en Gili mPinebetoe’e? Sedert werden namelijk broer en zuster
met één naam genoemd. De Oude Vrouw keek naar beneden en zeide: „Jawel,
zeker, het is Sese nTaola met zijn zusje, die door hun vader en moeder zijn
verstooten; komt boven, kleinkinderen!” De stakkerts waren maar mager, ze
hadden in 't geheel niets gegeten, hunne keel was hard geworden. Zij kwamen
boven en kregen te eten; zeer langen tijd bleven ze daar; het werd jaar in jaar
uit; ze waren al volwassen en dik. Toen hij goed doorvoed was, ging hij weer
op reis, zijne zuster liet hij bij zijne grootmoeder achter en ging alleen verder.
Verlof vragende om heen te gaan, zeide hij tot zijne grootmoeder:
„Grootmoeder, kook mij këtoepat, om als teerkost te gebruiken.
Zus, ik vraag afscheid, blijf gij bij onze grootmoeder.
Ik ga weg, gij, zus, blijf hier.”
Zijne zuster antwoordde:
„Ik wil hier niet blijven, neem mij toch mee.”
Sese nT.: „Grootmoeder, breng mij haar tot bedaren, blijf gij hier, zus.”
Hieromtrent spraken zij over en weer; ten laatste won Sese nTaola het;
hij liet zijne zuster achter, nam zeven këtoepats reiskost en ging heen. Hij liep
juist zoo ver als hij lust had; aan het eind van zijn loopen rustte hij. Bij ’t
ondergaan der zon kwam hij aan een dorp.
„Maakt mij de poort open, gij inwoners van ’t dorp!’ (Antw.) „Hoe
zullen wij de poort open maken, o gast?”
Er was geen enkel mensch meer levend in het dorp; allen waren gestor=
ven; het geheele dorp was opgegeten door een Goeroeda; alleen hunne beenderen
waren er nog; zij konden de poort niet openmaken; hunne zielen antwoordden:
„Wij zijn allemaal geesten, die allen fluisteren en zuchten.
Open zelf de poort, o gast!”
Hij maakte ze zelf open, ging het dorp binnen en begaf zich regelrecht
naar de lobo; Sese nTaola werd door de zielen bestreken; sommige hadden koude
handen; de zielen verlangden er naar om een levend mensch te zien. Sese nTaola
ging zitten, nam een zijner kötoepats en sneed die midden door; de eene
46
helft at bij op, de andere helft bewaarde hij, om die den volgenden morgen op
te eten. Na ’t eten gebruikte bij sirih, legde zich neder en sliep in; van ’t le-
ven waken der geesten merkte hij niets. Vroeg in den morgen at hij, kauwde
sirih en ging weer op weg. Den geheelen dag Jiep hij door; als hij water vond
dronk hij; vond hij ’t niet dan dronk hij niet; toen de zon onderging, kwam hij
weder in een ander dorp en vroeg of men de poort wilde openen.
„Maakt mij de poort open, enz.’
De dorpsbewoners waren ook allen opgegeten door een Ooekaain slechts
hunne geesten antwoordden :
„Wij zijn allemaal geesten, enz.”
(bl. 8). Hij ging weder zelf de poort binnen, trad de lobo in, langs zijn
lichaam streken de geesten. Na een halve kétoepat te hebben opgegeten, kauwde
hij sirih, legde zich neer en sliep in; den volgenden morgen werd hij wakker, deed
zijn maal, kauwde sirih en ging heen naar een ander dorp, waarvan de bewoners
eveneens door een Goeroeda waren gepakt; slechts hunne beenderen waren nog over.
Op deze wijze ging hij zes dorpen door; aan het zevende gekomen, vroeg hij de
poort te openen, doch telkens waren het slechts de geesten die antwoordden.
Nu was zijn reisvoorraad op; hij had nog één kötoepat en die zou zoo aan-
stonds opraken. Toen hij het zevende dorp binnenging, zag hij daar nog de sporen
van den Goeroeda, ze waren nog niet oud; het vleesch der gedooden was nog niet ge-
heel opgegeten, er zat nog wat aan de beenderen; daar ging (de Vogel) telkens
heen om het in de vlucht op te pakken en op te eten op de takken van den grooten
waringin, midden in het dorp ; de dorpsbewoners waren geheel uitgemoord. Hij sneed
zijn kötoepat door in de lobo; nu had hij alles opgegeten, slechts een halve (kë-
toepat) was over; toen zeide hij: Hoe zal ik nu doen? Mijn teerkost is zoo aan-
stonds ten einde. Hij nam sirih en legde zich te slapen; den volgenden morgen over-
legde hij of hij verder zou gaan of blijven zou, want zijn proviand was op, er was niets
meer. Hij liep op het erf heen en weer, toen hij iemand hoorde spreken die zeide:
„Doe dat toch niet, Sese nTaola, straks wordt de hemel verduisterd, dan komt
de Goeroeda het vleesch der menschen afkluiven, als hij het vleesch heeft op-
geslokt, spuwt hij de beenderen uit Sese nToala antwoordde: „Waar zit toch
dat mensch?” Hij zoeht en zocht, maar zag haar niet; eindelijk ging hij naar
de trom en wilde er op slaan, maar de stok was nog niet neergekomen, toen de
stem zeide: „Niet doen, dan raakt ge mij.” „Zoo, zeide Sese nToala, hier zit
zij dus” Hij keek en daar was inderdaad Liemo nTonda, want die legde het
er op toe om door Sese nTaola tot vrouw genomen te worden; zij was van de
lieden in het vroeger genoemde dorp van Ta nTolo weggeloopen, naar een ander
dorp gegaan en daar in een trom gekropen, om niet door den Goeroeda te wor-
den opgegeten; zij alleen was over van de bewoners van een heel dorp, die alle
door den Goeroeda waren opgegeten. Zij was bang eruitgehaald te worden, want
de Vogel was nog niet gekomen. Sese nTaola verzon een list, hij groef den grond
TER en eet ier PAT ANT A AIT On » hd ik.
erf uit als een suikeroven met twee gaten, één om er in, één om er uit
en toen groef hij nog een gat, om er adem door te halen, er waren dus
ten, met een graafstok gegraven. Toen dat klaar was, vroeg hij aan Lemo
ú „Waar is het schild van Uw vader, Lemo nTonda, wijs het mij”.
_ Lemo nTonda antwoordde:
„Kijk daar is alles, daar binnen in huis”.
Nu ging Sese nTaola het huis binnen; daar vond hij werkelijk het schild;
vi nam het mee, wachtte het alen en van den dag af‚ om alsdan de
joeroeda’'s te roepen; toen het geheel dag was, voerde hij in het dorp een
ij dans uit, hij hief krijgsgeschreeuw aan, terwijl hij den dans uitvoerde; de
eda’s hoorden het en zeiden: „O, daar zijn nog menschen, ze zijn nog niet
Er waren zeven Goeroeda’s, vijf jongen, de zesde was de vader, de zevende
peder. De zeven Vogels overlegden te zamen en de jongste zeide:
__„Laat ik maar eerst gaan, ik maar alleen; gaat gijlieden daarna.” Hij ging
; na eenigen tijd werd de hemel bedekt; het zonlicht werd onderschept; de
neschijf werd overschaduwd bij zijne aankomst. Hij streek neer op de tak-
van den waringin, want daar was de plaats waar hij telkens ging zitten:
keek peer op Sese nTaola, en Ses> nT'aola keek op en zag hem boven op de
m van den waringin. Sese nTaola zeide:
___„Spring naar beneden, gij Grijpvogel!
___Nu zult gij dan zien een die afstamt van van ouds befaamden,
on Nu zult gij leeren kennen een die van ouds een heldenzoon is.
Br _ Nu zult gij aantreffen een strijder, een die vlug ter been is”. (Bl. 9.)
_De Goeroeda antwoordde:
; „Al hadt ge mij piet geroepen, ik zou toch naar beneden gekomen zijn.
_ _ Als slechts gij daar zit, ben ik nog niet bang”.
_ Sese nTaola antwoordde:
„Spring snel naar beneden, praat maar niet veel meer.
‘Maâk. maar haast met er af te komen, zeg maar niet veel”.
h, Inderdaad sprong de Goerosda naar beneden. Sese nTaola was met schild
jj ris gewapend; de Goeroeda gaf een kreet en wilde Sese nTaola in de vlucht;
en; bijna had hij hem gepakt, maar Sese nTaola kroop in het eene gat
de Vogel er zich in had laten vallen, stak bij hem met zijn kris, de vogel
yp hem en kon er in 't geheel niet meer uit, zoodat hij stierf. Toen hij dood
wipte hij hem er uit, hij kwam aan de overzijde der zee terecht. Toen het
werd, wachtten zijne broeders daar boven op hem, zij keken naar beneden
en Sese nTaola een krijgsdans uitvoeren; hij daagde ook hen uit: toen
en zij dat hun broeder Sese nTaola niet had kunnen grijpen. De oudere
er antwoordde: „Laat mij nu gaan, ik zie mijn jongeren broer niet meer,
verlang naar hem”.
EE
ol
Á8
Toen het nacht werd gingen zij slapen; 's morgens stonden zij op en tegen
den middag kwam hij dan ook; regelrecht ging hij op den tak van den waringin
af, keek op Sese nTaola neer en zeide: „Deze doet geheel anders, niet zooals
degenen die gestorven zijn; hij wil mij naar beneden laten springen; van zeven
dorpen heb ik de inwoners opgegeten en nu brengt deze man mij aan ’t aarzelen”.
Sese nTaola antwoordde:
„Spring naar beneden, enz.” (Zie verder boven, ook voor de volgende zes
coupletten).
De Goeroeda antwoordde nog:
„Wacht maar daarginds, dat zal leed over u brengen.”
Eerst daarna gingen zij elkaar te lijf en vochten met elkaar, Sese nTaola
liet zich nu vallen, in het eene gat zakte hij weg, uit het andere kwam hij
te voorschijn. Hij trof den Vogel met de kris; deze viel dood neer; Sese nTaola
werd door den Vogel overdekt, maar hij wipte het lijk er uit.
Toen deze dood was, waren er nog drie van zijne broeders daar boven.
Zij zagen van uit de hoogte den dood van hun jongeren broeder; het werd nacht
en den volgenden dag kwam de naast-oudste broeder van den laatst gestorvene
(bl. 10) naar beneden. Zoo ging het ook den drie overigen, ten zesde de moeder,
iederen dag een andere. Toen kwam de beurt aan den vader; dat was degene die
het laatst kwam; hij was groot, damp ging van hem uit; hij had zeven koppen, die
zéér groot waren; zijne sporen waren als zwaarden; als hij er iemand mee trof,
werd zijn lichaam in de hoogte geslingerd door die sporen. De tak van den
grooten waringin boog door, toen de Goeroeda daarop neerkwam. Sese nTaola
daagde hem uit en de Vogel zette zich neer op den tak van den waringin. Ses
nTaola zeide:
„Spring naar beneden, enz’,
De Goeroeda antwoordde:
Al hadt ge ’t niet gezegd, ik zou toch al zijn afgesprongen”.
Sese nTaola antwoordde weder:
„Praat maar niet veel meer, spring snel naar beneden,
Vervloekte grijpvogel, spring naar beneden !’
Lemo nTonda zeide:
„Spreek geen ongelukswoorden, manlief, Sese nTaola !
Ik heb teekenen gekregen aan mijn lichaam, Sese nTaola,
Teekenen van dood en van weduwschap, weet dat wel !”
Zeer lang praatten zij over en weer; daar streek de Goeroeda neer, daar
hij gezien had dat hij <, T. gemakkelijk kon grijpen; hij sloeg S. T. met zijne
sporen in den rug, zoodat de lever er uit kwam; toen liet S. T. zich in
het eene gat vallen, stikte in zijn bloed en stierf tegelijk met zijn tegenstander ;
zij waren tegelijk dood, want beiden stierven; ook de Goeroeda stierf, getroffen
door de kris. Lemo nTonda zeide:
_
49
Ik heb het al gezegd, maar gij hebt het zooeven niet geloofd.
8 Gij zijt al te tegensprekerig; ik heb u gewaarschuwd, maar gij hebt het
HE)
kwam uit de trom tevoorschijn, haalde een gouden kom, goot er water
de er een gouden ring in en besprengde hem zevenmaal, daarna ging zij
t weer in de lobo en in de trom. Sese nTaola bewoog zich en stond
ij was ineens weer levend geworden en wipte den Goeroeda met Zeven
uit het gat. Inderdaad waren een oogenblik de kondo en wunga-plan-
welkt; toen men zag dat ze droog waren, zeide men: „Och, Sese nTaola
| Maar hoe kunnen wij naar hem toegaan?” Na eenigen tijd werden
ed gisch. „400, hij is dus weer levend.” Nu ging Sese nTaola in de lobo
an er uit, Lemo eN maak de sirih voor mij klaar.”
_ Lemo nTonda antwoordde:
„Wel, ik ben bang, dat gij mij er uit zult halen.”
. Sese ee antwoordde :
(bl ‚ 11). „Wees niet bang, ik ben er immers nog.
_ Wees nergens meer bang voor, daar er immers geen Vogels meer komen.’
_Lemo nTonda antwoordde: |
bel ‚ben niet bevreesd, slechts voor u ben ik verlegen”
Sese nTaola antwoordde:
n „Wees maar niet verlegen, er zijn immers niet veel menschen. Het is
aar niet een praatje, wij gaan immers trouwen. Kom er maar uit, om u is het
9 doen.”
8e ethe de paindordie:
Ee „Zijt ge niet meer Nl dan breng ik ze ginds heen.”
lij ging de trom halen en bracht die aan zijne zijde.
_ Lemo mTonda zeide:
Zet u vast neer, dat gij niet valt.
& zitten met gekruiste beenen, want ik kom tevoorschijn”.
Sese nTaola antwoordde:
„Ik zit goed, kom maar voor den dag”.
Zj ging er uit en kwam werkelijk voor den dag; nauwelijks was zij
ar of zij vielen tegelijk neer, buiten kennis, want beiden waren even schoon.
jk kwamen zij vanzelf bij; nauwelijks zaten zij weer overeind of Lemo
la zeide:
__„Dat is het waarom ik heb gezegd: ga stevig zitten’.
_ Sese nTaola antwoordde:
_Verh, Bat. Gen. deel LV. - 4.
50
„Zeg dat niet, wij zijn beiden gelijkelijk buiten bewustzijn geraakt.
Nu wij beiden zijn bijgekomen, moest gij de sirih eens gereed maken’.
Lemo nTonda maakte ze gereed en zeide:
„Het staat daar al gereed, ge kunt maar gaan pruimen’.
Zij pruimden sirih, daarna zeide Sese nTaola:
„Wij hebben gedaan met pruimen, maak nu eten gereed’.
(Lemo nTonda): Ook ik heb honger, laat ik eten gereed maken”.
Lemo nTonda maakte het eten gereed, dat wil zeggen, zij tooverde het
te voorschijn: zij overdekte de schalen, sprak een tooverspreuk uit en daar steeg
de damp op. Daarop sprak Lemo nTonda:
(bl. 12) „Ik heb ’t hier al klaar gemaakt, wij kunnen maar gaan eten”.
Zij gingen eten; Sese nTaola zeide:
„Wij gaan naast elkaar zitten, al zou ik er den dood mee beloopen.
„Wij beiden gaan naast elkaar zitten, al zou ik er mij toorn mee op den
hals halen.
Daar mijn lust is opgekomen om uit één schotel te eten”.
Zij gingen dan eten, daarna pruimden zij sirih. Sese nTaola zeide:
„Wij hebben al gegeten, maak dan sirih gereed.
Ik heb al gegeten, nu heb ik ook zin om te baden.
Ga een kokosnoot zoeken waarmee ik mijn haar kan reinigen.
Maak mijn haar schoon, dan voel ik mij pleizierig.”
Sese nTaola liet zich ’t baar reinigen, hij spleet een kokosnoot in tweëen,
brak die open, schrapte ze, om in huis zijn haar te laten reinigen; toen dat klaar
was, vroeg hij aan Lemo nTonda:
„Waar is de badplaats van uw vader, ga met mij mee er heen.”
Lemo nTonda antwoordde:
„De badplaats van mijn vader is daar midden in ’t dorp.”
Sese nTaola antwoordde:
„Komaan, laat ons gaan, dat wij er spoedig komen.”
De echtgenooten dan gingen op weg; toen zij er gekomen waren, zeide
Lemo nTonda:
„Hier is de badplaats van vader, met een gouden deksel er op.
Neem hem er af, dan is het te zien, het roept maar steeds ilala, ilala.”
Sese nTaola was er verbaasd van en zeide:
„Zoo waar! het maakt het geluid ilala, ilala.”
Lemo nTonda antwoordde:
„Het is wonderdadig water, begrijp dat wel.”
Sese nTaola antwoordde:
„Ik begrijp het, 'tis wonderkrachtig water.
Ja, gij hebt gelijk, het is bepaald wonderwater.
Ik zeg het er maar niet om, nu zie ik het voor ’t eerst.
51
__Nu ik het begrepen heb, laat ons gaan baden.
Kom, laat ons naast elkaar gaan zitten, al zou ik er den dood tot straf mee
pen.”
_ Lemo nTonda antwoordde:
_ „Ik zit al, laat ons gaan baden.’
' F _(bl. 13) Toen de echtgenooten gezeten waren, baadden zij en Sese nTaola vroeg
ne vrouw om het kokos-vleesch waarmee hij zoo even tehuis zijn haar had
igd, er uit te halen. Hij zeide:
„Wrijf mij eens daar op mijn rug.
Kom nu vóór mij zitten en kam mij ’t haar.”
_ Zij wreef hem; toen zij hem gewreven had, zeide hij:
„Aeg nu maar niet veel meer, dan gaan wij nu op het droge.”
___Zij gingen nu weer op het droge, van het water weg en hielden op bij
de rustbank, om zich te drogen.
De menschen hielden daar gewoonlijk op, sommigen om elkaar te luizen,
anderen om zich te drogen. Daarna spraken zij elkaar toe en Sese nTaola zeide:
__ „Laat ons een oogenblik ophouden, hier op de rustbank.
__ Kam mijn hoofdhaar, dat het spoedig droge.
__Laat ons nu heengaan, houd op met praten.
__Ga gij vooraf, Lemo nT'onda, ik volg achter u.
_ Loop netjes dat ik het goed kan zien.
Zorg voor een fraaien gang, dat ik het duidelijk zie.
_ Zwaai met uw rechterarm, ten teeken uwer vorstelijke afkomst.
Slinger met uw rechterarm, ten bewijze dat gij eene prinses zijt.
B: Duidelijk heb ik gezien dat (het water) ilala bismillah zegt.
__Zoo is het juist deftig, met alle 9 geledingen den grond rakend.
Zj is een godenkind-gelijk, tot de borst opwaarts stijgt hare schoonheid.
___ Ik heb het duidelijk gezien, komaan, laat ons op weg gaan.”
pr _De echtgenooten gingen heen; te huis gekomen zetten zij zich neer en
se nTaola zeide:
e „Luis mij een beetje, dat ik mij pleizierig voel.
Als het klaar is, houd dan op, ga sirih gereed maken.”
___Lemo nTonda antwoordde:
4 „Hie heb ik ’tal klaar gemaakt, we kunnen maar gaan pruimen.”
Zij pruimdem sirih; toen zij dat gedaan hadden, zeide Sese nTaola:
„Nu wij klaar zijn met pruimen, spreid de matras uit.
Ik vraag verlof te gaan slapen, om eens goed uit te rusten.”
Lemo nTonda spreidde de matras uit en toen het gedaan meg, zeide zij:
_„Ik heb haar al uitgespreid, kom maar hier en ga slapen.”
Sese nTaola:
„Dat gij het goed weet, ik zeg u vooraf: eene maand lang.’
52
(bl. 14) Toen hij dat bepaald had, legde hij zich te slapen. Langen tijd had
hij geslapen zonder wakker te worden, bijna eene maand lang, weldra zou hij
wakker worden, toen de Vorst der Hemelbewoners zich opmaakte om tegen Sese
nTaola een sneltoeht te ondernemen, want hij had gehoord dat deze Lemo nTonda
had gehuwd; het kwam niet te pas, zeide hij, dat Sese nTaola met Lemo nTonda
trouwde, hij zelf had zin in haar, maar Sese nTaola was hem voor geweest en
daarover was hij verstoord.
Terwijl Sese nTaola sliep, bleef zijne vrouw wakker; meer dan een halve
maand had dit geduurd, toen werkelijk de Vorst der Hemelbewoners aankwam,
om Sese nTaola te snellen. Sese nTaola werd door zijne vrouw gewekt; ziì zeide:
„Word wakker, Sese nTaola, daar komen roovers aan. Gij moet het wel
weten, zij komen oorlog voeren.”
Hij werd in ’t geheel niet wakker, de tijd van zijn ontwaken was nog
niet gekomon. Toen de Vorst der Hemelbewoners voor de omheining van het
dorp was gekomen, was er niemand die hem tegenstand bood. Zijne vrouw
trachtte Sese nTaola nog eens te wekken; zij zeide:
„Gij wilt maar niets dan slapen, gij zijt nog niet tot besef gekomen.
Gij denkt maar alleen aan slapen, gij zijt nog niet ontwaakt.
Daar komt de vijand aan, gij wordt niet wakker.”
Toen de Vorst der Hemelliugen onder aan de trap was gekomen, hield
Lemo nTonda op haar man te wekken; zij kroop in een glazen kist. De lieden
die beneden (buitenshuis) stonden, zeiden:
„Spring naar beneden, Sese nTaola, hier zijn wij, vreemdelingen. Hier
komen wij aanvallen, spring naar beneden, vrind!”
Hij die in huis lag werd in ’t geheel niet wakker, zij kwamen boven en
toen zij in huis gekomen waren vonden zij hem slapende. „Zoo, zeide de Vorst,
hij slaapt daar, dan gaan we maar naar boven, en halen zijne vrouw weg.” Hij
beval zijnen slaven: „Neemt die kist op schouder en brengt haar naar den Hemel.”
Zij gingen heen en namen de kist mee; pas waren zij een eind op weg of
Sese nTaola ontwaakte; toen hij wakker was, riep hij zijne vrouw en zeide:
Schenk water in, dat ik mijn gezicht wasch, vrouwlief Lemo nTonda.’
Maar hij riep voor niets; wie zou het inschenken? Zijne vrouw was weg-
genomen. Toen zij werd ontvoerd, had zij een talisman op den navel van haren
man gelegd, om de plaats van een kameraad bij hem te vervullen; die talisman
had bewustzijn. Sese nTaola riep op nienw.
„Ik wil mijne oogen uitwasschen, dat ze helder worden en ik kan zien
wat er om mij heen is ”’
De Talisman antwoordde:
„Spreek niet meer van uwe vrouw, zij is weggeroofd.
Dat ge ’t goed moogt weten, door den Vorst der Hemelbewoners.
Hier is water in overvloed, wasch uw gezicht, Sese nTaola.”
&
8
53
(bl 15). Hij wiesch zijn gezicht en haalde de slapers af die aan de
len zijner oogleden vastzaten en ze aan elkander plakten. Nadat hij zijn
gewasschen had, zag hij dat zijne vrouw er niet meer was, alleen zag hij
je vrouw het noodige naast hem had gezet; bij kauwde sirih en riep zijn
_ den Windvorst, den man zijner zuster, want deze was gehuwd met Gili
etoe'e bij hare grootmoeder en woonde bij haar in.
__„Windvorst, mijn zwager, ik zit in nood. |
Aj Is moeilijk en lastig, mijne vrouw zijn zij komen rooven. Het is moeilijk
lastig, mijne vrouw is weggeroofd.”
De Windvorst hoorde het geluid, maar hij wist niet wat het was en
roeg aan zijne vrouw:
_ „Leg uw naaiwerk neer, vrouwlief Oili mP.
_ Daar komt een geluid hierheen, wellicht de stem van uw broeder”.
__G. P. antwoordde:
et! „t Is inderdaad de stem van mijn broeder, die hierheen roept”.
_ De Windvorst antwoordde: |
_ __ „Als het de stem van mijn broeder is, dan snel ik naar hem toe”.
Toen ging ‘de Windvorst weg, gedragen door den wind; hij kwam bij
Sese nTaola en zeide:
„Waarvoor hebt gij mij geroepen, zwager Sese nTaola?” Sese nTaola
EN antwoordde s
„Ik heb u geroepen, zwager, omdat men mijne vrouw beeft geroofd’.
__ De Windvorst antwoordde:
„Gij wilt maar niets dan slapen, enz.’ (Zie boven).
Sese nTaola antwoordde:
___„Bezin gij u maar eens, gij zult wel een middel weten”.
_ De Windvorst antwoordde:
k „Ja, ik weet er een, maak u gereed, dat wij heengaan”.
bj De Windvorst ging en zette zich aan den ingang van het huis, daarop
iep hij zijn huisgenoot en gaf hem raad: 2 fi
__ „Ga zitten in de ruimte, om den weg te kunnen roepen, gj aan mijne
hter zijde, dat gij niet valt op weg, Wind kom hier, dat ik u als vervoer-
1 gebruike. Wind, ge moet het weten, ’t is de Vorst der Hemelbewoners”’.
(bl. 16) De beide zwagers gingen dan heen, gedragen door den. wind;
Wind liep om en om en zocht de woonplaats van den Hemelvorst in de
t; na langen tijd kwam hij aan het dorp van den Vorst der Hemellingen,
recht ging hij naar de buitergalerij, riep den huisheer en daagde hem uit
pm naar beneden te springen.
„Spring naar beneden, Vorst der Hemelbewoners.
Gij zijt een onbeschaamde dat gij andermans vrouw rooft”.
Dit werd gehoord door de huisbewoners, de vrouwen van den Vorst der
‘
heid
54
Hemellingen, er waren er zeven, kettingen waren aan hare ooren gehecht, dat zij
niet van elkaar zouden gaan, want het waren allen vrouwen van anderen, die de
Vorst der Hemelbewoners had geroofd, Hij had Lemo nTonda nog niet uit de
kist gehaald, slechts de kist kon hij omarmen en er naast slapen, zonder dat zij
nog geopend was; bijlen werden er schaardig op, waar zij kwamen er niet door,
zoodat het hem verveelde; hij sloeg er met stokken op, ze vlogen aan splinters;
wat moest hij met die kist doen? die was toch wat hard om er naast te slapen.
De Vorst der Hemelbewoners werd door zijne zeven vrouwen gewekt; zij zeiden:
Daar ginds is Sese nTaola, men heeft u gewekt opdat ge het weten moogt. De
Vorst der Hemelbewoners stond op en zeide:
„Houd u vooreerst nog kalm, ik vraag u om voor mij te koker.
Toen gingen zijne zeven vrouwen koken, zeven potten vol kookten zij, ieder
één pot vol, zeven eieren gebruikten zij als toepspijs; tegelijk waren zij alle zeven
gaar: haar man beval haar op te scheppen:
„Schept het op dat het onderste boven kome, in porceleinen schotels.”
Sese nTaola daar beneden riep:
„Spring spoedig naar beneden, praat maar niet veel.”
De Vorst der Hemelbewoners zeide:
„Ik ga nu eten, houd u vooreerst nog kalm.”
Sese nTaola zeide:
„Dat past geen man, eens andermans vrouw te rooven.
Nu zult gij dan zien’, enz, zie bl. 9.
De Vorst der Hemelbewoners antwoordde:
„Houd u vooreerst nog kalm, ik zou bij ’t eten nog een brok in de keel,
krijgen.
Nu ben ik klaar met eten, ik moet nog mijue handen wasschen.”
Sese nTaola antwoordde:
„Dat past niet aan een man, zooveel wederwoorden te hebben.”
De Vorst der Hemelbewoners antwoordde:
„Ik praat niet veel tegen, ik wil nog een keer sirih kauwen.”
Sese nTaola antwoordde:
(bl. 17) Als ge klaar zijt met sirih-kauwen, spring dan snel naar beneden”.
De Vorst der Hemelbewoners maakte zijne uitrusting in orde, zijn pluim
zette hij op zijn hoofd, zijn gordel bond hij om, broek, hoofddoek, baadje en zwaard
deed hij aan, zijne lans nam hij mee, daarna zeide hij:
„Houd op met roepen, ik spring naar beneden”.
De helft van het dak scheurde af‚ zijn lichaam was in omvang toegenomen
door het vele tuig dat hij aan had. Hij sproug naar beneden, tot aan de liezen _
zonk hij in den grond. Hij vroeg Sese nTaola hem uit te graven: Graaf mij uit,
vrind! Deze groef hem niet uit, hij wipte er hem uit en toen kwam hij eruit; 3
daarna zeide Sese nTaola:
55
„Wie zal nu het eerst de laus werpen, vrind?”
De Vorst der Hemelbewoners antwoordde:
„Gij, de aanvaller, werp gij het eerst”
Toen antwoordde Sese nTaola weder:
„Gij die hier thuis zijt, gij moet beginnen.”
Sese nTaola hield zijn schild in positie, de Vorst der Hemelbewoners wierp zijne
speer, maar miste, daar zij gepareerd werd; zij kwam in den grond terecht en er
ontstond een meer, zoo groot was het gat. Toen nam Sese nTaola de beurt en zeide :
„Houd uw schild goed in positie, ik gooi terug.”
Ook hij raakte niet; toen zijne lans in den grond kwam zakte de aarde
niet in, maar zij bolde naar boven op en werd een berg. Toen de lansen weg
waren, kwamen de zwaarden aan de beurt, zij trokken ze uit en hakten op elkaar
in, ze givgen de lucht in en als ze geen zin meer hadden om in de lucht te blijven,
giugen ze naar beneden op den grond; waren ze vermoeid van den grond, dan
gingen zij op nieuw de lucht in; te langen leste week de Vorst der Hemelbe-
woners verkeerd uit en werd getroffen door een zwaardslag; zijn eene been werd
afgehakt, van af de lies werd het afgehouwen. Toen het op den grond viel riepen
zijne zeven vrouwen: „Gaat kijken, slaven, of het ’t been is van den aangevallene
of van den aanvaller!’ De slaven gingen kijken en toen ze het zagen zeiden
zij: „O, het is het been van onzen heer, zoo harig en zoo dik.” Een poos daarna
werd zijn andere been afgehakt, daarop zijne armen, zoodat nog naar alleen zijn
lichaam als romp over was. Toen zeide Sese nTaola:
„Wat beteekent dat daar toch, dat druipt en stroomt?
Van den Vorst der Hemelbewoners is nog maar het lichaam over.”
Eindelijk werd zijn hals doorgehouwen en viel zijn romp naar beneden
alleen zijn hoofd kwam met geweld op zijn schild neer, dat in tweeön brak. Het
verhief zich nog in de lucht, maar Sese nTaola schopte het weder terug en duwde
het weer omlaag, zoodat het op den grond viel. De slaven gingen kijken: 0»
zeiden zij, het hoofd van onzen heer en van niemand anders” Sese nTaola ging
nu het huis binnen, nam zijne vrouw in de kist mee en bracht haar met kist en
al naar beneden; op de buitengalerij gekomen. zeide hij tot zijn zwager:
(bl. 18) Laat ons heengaan, hier is hetgeen we zijn komen halen.
Zet uwe vrouw in het midden, Sese nTaola.
Wind, kom hier, dat ik u als vervoermiddel gebruike.”
Daar kwam de wind werkelijk aan om hen weg te brengen: in ééne vlaag
_ bracht hij hen door het luchtruim. De Wind-vorst zeide:
„Pas op, zwager, dat uwe vrouw niet valt”.
De Wind had een vorm aangenomen om hen mede te voeren, zij gingen,
boven op den wind zitten en bleven er op. Na eenigen tijd kwamen zij te huis
zonder warm te zijn, door de Wind hen aldaar bewaaide. Te huis gekomen,
zeide Sese nTaola :
lr
1
B
56
„Kom er uit, Lemo nTonda, maak ons de sirih klaar.”
Zij kwam uit de kist, waarvan zij hetslot van binnen opendraaide. Daarop
maakte zij de sirih klaar. Toen die gereed was, zeide zij:
„Hier heb ik ze klaar gemaakt; kom de sirih nu maar halen.”
Sese nTaola ging ze halen, bood ze zijn zwager aan en pruimde met zijn
zwager, zeggende:
„Kom aan, neem sirih, zwager, daar staat de sirih.”
Na het sirih-pruimen wilde de Windvorst weer weggaan om zich naar zijne
vrouw te begeven, hij nam dus afscheid:
„Zwager, ik ga heen, blijf gij hier.
Ik neem afscheid, zwager Sese nTaola.
Wind kom hier, dat ik u als vervoermiddel gebruike.”
Toen de Wind was aangekomen, ging hij naar zijn huis, het huis der
Oude Vrouw Gili mPinebetoe'e vroeg:
„Waarom heeft hij u geroepen, uw zwager Sese nTaola?”
De Windvorst antwoordde:
„Zijne vrouw heeft men geroofd, daarom heeft hij mij geroepean.”
Gili mPinebetoe'e vroeg weder:
„En waar is nu de vrouw van uw zwager Sese nTaola?”
De Windvorst antwoordde:
„Uwe schoonzuster Lemo nTonda, zijne vrouw, is weer te huis.”
Gili mPinebetoe’'e antwoordde:
„Als zij weer thuis is, dan is ‘t goed, dan is door uw tocht alles weer in
orde gebracht.”
(bl. 19). Ook hij vroeg zijn vrouw om eten, deed zijn maal, daarna
pruimde hij sirih en ging slapen, want hij was vermoeid van ’t najagen der
geroofde. Sese nTaola daar ginds zeide:
„Ik ben terdeeg vermoeid, maak het eten gereed.”
Lemo nTonda antwoordde: —
„Hier heb ik het al klaargemaakt, laat ons nu gaan eten,’
Sese nTaola antwoordde:
„Water is er in voldoende hoeveelheid, daar in de gouden kom.
Als ge alles hebt opgedaan, dan kunnen we maar gaan eten.”
Zij namen bun maal, daarna gingen zij baden op de badplaats van hun
vader; na teruggekomen te zijn pruimden zij sirih; Sese nTaola vroeg om zijne _
slaapmat uit te spreiden.
„Spreid gij eene matras uit, Lemo nTonda.”
Lemo nTonda antwoordde:
„Ik heb de matras al uitgespreid, manlief Sese nT'aola.”’
Sese nTaola antwoordde:
„Als bij daar al klaar ligt, breng mij dan sirih.”
57
_Na gepruimd te hebben, zeide hij weer:
„Gij moet weten dat ik nu ga slapen.
__Dat ge het goed moogt weten, twee maanden bepaal ik vooraf.”
Hij legde zich neder en viel in slaap: terwijl hij sliep, maakte zich de
Vorst van het Oosten op; hij had het bericht gehoord dat Sese nTaola met Lemo
nfonda gehuwd was en zeide dat dit niet te pas kwam; hij zelf wilde haar
trouwen. Hij maakte aanstalten om te gaan koppensnellen, de voorteekenen waren
go od, de vogelgeluiden guustig, hij brak voor goed op en trok uit met wel een
du uizend makkers. Wat Sese nTaola betreft, die deed maar niets dan slapen;
laa kwamen de aanvallers aan, ééne maaud was al om, eene halve maand was
nog over, toen de Vorst van het Oosten aankwam Zijne vrouw ed hem te
wekken:
___ „Sese nTaola sta op, er zijn menschen gekomen.
Dat gij het goed weet, hier komen vijanden aan.”
aal Hij werd in ’t geheel niet wakker; de aanvallers kwamen tot onder aan
de pirap en zeiden:
… „Spring naar beneden, Sese nT'aola, hier zijn wij, vreemdelingen”.
Maar hij werd volstrekt niet wakker, zoodat zijne vrouw boos werd en zeide:
Gij wilt maar niets dan slapen’ enz.
De Vorst van ’t Oosten riep op nieuw:
ied (bl. 20) „Spring naar beneden, wind Sese nTaola”.
Maar daar hij niet wakker werd, kroop Lemo nTonda weer in hare kist;
de Vorst van ’t Oosten kwam boven, zag Sese nTaola en zeide: O, hij slaapt
vast 1!’ Hij beval zijne: volgelingen de kist waar Lemo nTonda in zat, mee te nemen.
Zij namen haar op en gingen er mee heen, er werd zelfs niet gevochten of belegerd,
Zij brachten Lemo nTonda naar het Oosten en waren pas goed op weg en nog
niet gekomen aan het eind, toen Sese nTaola wakker werd.
Re „Schenk water in, dat ik mijn gezicht wassche, vrouwlief Lemo nTonda.”
De Amulet die tusschen (zijn broek en) zijn navel was ingestoken ant-
woordde:
„Spreek maar niet meer van uwe vrouw, die hebben zij mee genomen.
Daar is het noodige water door TLuemo nTonda neergezet”.
Daarop tastte hij naar het water, de randen zijner oogleden waren vast-
ect: van de slapers en zaten aan elkaar vast. Na zijn gezicht te hebben ge-
wasschen, zeide Sese nTaola:
„Het is moeilijk en lastig”, euz.
(Verder het gesprek van den Windvorst met zijne Vrouw, het roepen van
den Wind die hem naar Sese nTaola brengt).
& Toen hij aldus was ingelicht, gingen de beide zwagers op den wind zitten
en werden naar het Oosten gebracht. De Windvorst zeide:
KE! „’t Is ongeoorloofd schande op ons te laten, laat ons dan als mannen vervolgen.”
58
(De tweede regel is evenzoo).
(bl. 21). „Zwager, maak u gereed, dat wij hen spoedig kunnen vervolgen.’
(De Wind wordt geroepen).
De Wind kwam en nam de beide zwagers mee. Zij kwamen aan het dorp
van den Vorst van het Oosten; eerst toen stapten zij af. Sese nTaola riep den
Vorst vaa het Oosten aldus toe:
„Spring naar beneden, Vorst van het Oosten,”
Ook hij werd door zijne zeven vrouwen gewekt, allen vrouwen van anderen
geroofd; hij had niet maar ééne vrouw!
„Gij zijt een drieste kerel, die andermans vrouwen rooft.”’
De Vorst van het Oosten werd wakker en zeide tot zijne zeven vrouwen.
„Houd u vooreerst nog kalm, laat ik mij eens even bezinnen. Zie:00, nu
ben ik klaar wakker, laat voor mij koken. Kookt maar vlug, praat maar niet
veel |
Zij giogen met haar zevenen koken, toen de rijst gaar was, gaf haar man
bevel om op te scheppen:
„Schept op, dat het onderste boven kome, in poreceleinen schotels.”
Zij schepten op, toen zij opgeschept hadden, gingen zij eten, zeven eieren
waren hare toespijs. Toen zeide Lemo nTonda binnen in de kist:
„Gij die zoo vermetel zijt in 't rooven, spring naar beneden op den grond.
Nu zult gij eens zien, enz.”
Ik heb nog niets gezien van zijne dapperheid, manlief Sese nTaola.”
Nadat zijn gegeten hadden, waren zij druk in de weer; de Vorst van ’t
Oosten zeide: |
„Houd u maar kalm, laat mij eerst sirih kauwen.”
Hij pruimde sirih, daarna werd hij door zijne vrouwen toegerust, die al
zijne kleeren en wapenen voor den dag haalden, om met Sese nTaola te gaan
vechten. Hij sprong naar beneden en zonk tot halverwege de dijen in den grond,
waarna hij door Sese nTaola er uit werd gehaald, die daarop vroeg:
„Wie zal er 'teerst de lans werpen, Vorst van ’t Oosten ?
Gij die hier tehuis zijt, moet het eerst de lans werpen’.
De Vorst van ’t Oosten antwoordde:
„Zet u goed schrap, ik werp naar u met mijne lans”.
Hij wierp zijne lans, maar trof niet. Sese nTaola antwoordde:
(bl 22) ‚Nu werp ik terug, houd u goed, gij daarginds”.
Hij wierp ook en trof evenmin.
„Ik heb nu de lans gegooid, laat ons nu met de zwaarden strijden.”
Zij hakten op elkaar in; als zij vermoeid waren van op den grond te
strijden, gingen ze de lucht in, hadden zij er genoeg van in de lucht, dan op
den grond. Na eenigen tijd maakte de vorst van ’t Oosten eene verkeerde
wending; zijn eene been werd afgehakt en het viel neer, want hij had ongelijk
59
as schuldig. De lieden beneden gingen kijken en zagen het: Ja, waarlijk,
been van onzen heer, zoo harig en sterk. Kort daarna werd ook zijn andere
en afgehakt, daarna zijne armen, zijn hoofd schopte Sese nTaola naar beneden,
t viel, Zijne zeven vrouwen jammerden, ze waren weduwen. Sese nTaols
iet huis in, nam REGE IEODE zijne vrouw met kist en al en de Windvorst
nd kom hier, enz.’
a zeide Sese nT'aola:
___„Kom er uit, Lemo nTonda, maak de sirih voor ons klaar. Wij beiden
hier, wij willen gezamenlijk pruimen.”
Lemo nTonda maakte de sirih gereed en zeide:
„Hier heb ik ze al klaar gemaakt, kom de sirih maar halen.”
pe Hij ging ze halen, men pruimde sirih, daarna maakte de windvorst het
an om terug te keeren. Sese nTaola zeide tot zijn ZAP:
ij Ee. „Zwager, hier is sirih, laat ons beiden pruimen.”
____Daarop vroeg de windvorst om heen te gaan:
„Ik neem afscheid, zwager Sese nTaola.
_ __ Ik heb haast om naar uwe jongere zuster te gaan, zij is niet hier, zij is daar.
__Wind, kom hier, enz.”
RK Hij ging op den wind zitten, niet lang daarna kwam hij te huis, Gili
mPinebetoe'e vroeg hem:
„Windvorst daar beneden, is uwe schoonzuster weer thuis?”
Haar man antwoordde:
_ „Wees niet bezorgd, uwe schoonzuster is weer thuis.”
Gili mPinebetoe’'e antwoordde:
„Dan is het goed, dan kunnen we rustig hier blijven.”
ie. Zoo leefden zij weer ruscig voort, de echtgenooten en de Oude Vrouw.
nTaola vroeg zijne vrouw om eten te koken en zeide:
„Ik heb nu honger, maak mij eten gereed.
e (bl 23) Vrouwlief Lemo nTonda, maak mij eten gereed
Ik voel mij vermoeid, ik ben je zoo ver achterna gegaan.”
Daarop tooverde zij eten tevoorschijn en toen het klaar was, zeide zij:
„Hier heb ik het al klaar gemaakt, laat ons nu gaau eten.”
Hier is alles wat noodig is, doe nu uw maal, zien nTaola.”’
Sese nTaola antwoordde:
„Wij hebben gegeten, maak maar sirih gereed”.
Lemo nTonda maakte ze gereed, daarna zeide zij :
„Al het noodige staat daar, ge kunt maar gaan pruimen.”
Na het pruimen zeide Sese nTaola:
„Ik ben klaar met pruimen, laat ons nu gaan baden”.
Laat ons te zamen gaan, al zou ik er mij toorn mee op den hals halen’
‚
60
Zij gingen naar het water om te baden, na het bad gingen zij weer in
huis. Op nieuw maakte hij het plan om te gaan slapen en zeide tot zijne vrouw:
„Ik wil nu gaan slapen, ik spreek met u af voor drie maanden.’
Haar man deed maar niets dan slapen. Na anderhaloe maand hoorde de
Vorst van het Westen het bericht, dat Sese nTaola Lemo nTonda tot vronw ge-
nomen had. „Wel, zeide hij, daar heeft hij geen recht toe, niet hij moet die
vrouw trouwen, maar ik. Hij wichelde met het ei, richtte eene hut op om de
voorteekenen na te gaan, betrok die hut, daarna ging hij op marsch om Sese
nTaola aan te vallen. Zijne vrouw trachtte hem te wekken, maar het hielp niet.
(De roof van Lemo nTonda en het terughalen der geroofde door Sese nTao-
la en Datoe mPoiri wordt geheel op dezelfde wijze beschreven als in de reeds
verhaalde gevallen. Van den Vorst van het Westen wordt gezegd (bl. 25):)
Zij(ne vrouwen) schepten voor haren echtgenoot op, zij aten, na het eten
pruimden zij sirih; zijne vrouwen haalden hem zijne uitrusting voor den dag; hij
had veel aan: een pluim van papegaaien-veeren, dat men zien kon waar hij heen
hing, zijn zwaard was zoo groot als een stuk atap. Hij sprong naar beneden; op
den grond gekomen, zonk hij er in.
„Graaf mij uit, vriend!’ Sese nTaola haalde hem er uit met de taats zijner
lans, tot zijne heupen was hij ingezonken, zóó hevig was hij neergekomen. Na
er uitgehaald te zijn, vroeg hij:
„Wie zal het eerst de lans werpen, enz.”
(Daarna gaat Sese nTaola weder slapen, voor hoe lang wordt niet vermeld,
naar geregelde opklimming in het verhaal moet het voor 4 maanden zijn. Lemo nTonda
wordt nu geroofd door i Datu mPajompo Jangi sambira „de Vorst van de ééne
zijde van den (dagelijkschen) zonneloop,'”’ d. i. dus van het Noorden of van het zuiden.
Feitelijk moeten er twee na elkaar komen, omdat het getal aanvallers zeven zal
moeten zijn, evenals dat der zeeroovers, met wie S. T. later strijdt en ook omdat hij
vóór de komst van den volgenden aanvaller 6 maanden gaat slapen, zoodat hij vóór
de komst van den niet vermelden Datu mPajompo Jangi sambiranja vijf maanden
moet gaan slapen. Tekst bl 26-29. Als de Datu mPajompo Jangi zijn maal neemt
vóór het gevecht, zegt hij tot zijne zeven vrouwen (bl. 28) |.
„Om te toonen hoeveel gij van mij houdt, steekt mij ‘teten in den mon 5
Zij staken hem het eten in den mond, elke vrouw één hap. Toen hem zeven
happen gevoerd waren, at bij alleen. Na het eten liet hij zijne uitrusting voor den dag
halen, enz.
(Daarna wordt verteld de roof van Lemo nTonda door i Torokuku mBetu'e (bl.
30-33), terwijl Sese nTaola voor 6 maanden gaat slapen. Aldus wordt zijne komst
beschreven, tekst bl. 30):
Hij wichelde met het ei, richtte de hut tot het waarnemen der voorteekenen
op en betrok die, uam de wichelproef met het kippenei en toen de vogelgeluiden voor
het snellen gunstig waren, vertrok hij uit zijn land, van tijd tot tijd staakte hij den
$ 61
tocht bij het hooren van ongunstige vogelgeluiden en ging eerst weer door als zij
g waren. Torokuku mBetu'e had zeven oogen, rondom in zijn gezicht: aan de
„op het voorhoofd en ter hoogte der jukbeenderen als het sterrebeeld de Haan
(Pleiaden) met zijne zeven sterren. |
__[Als hij zich gaat wapenen, zegt het verhaal, bl. 32:]
Zijne vrouwen) haalden zeven broeken, hoofddoeken en baadjes voor den dag,
eed ook zeven gordels aan; toen hij zwaar was toegerust, rukte hij het dak boven
huisingang af, sprong naar beneden en zonk tot aan zijne oksels in den grond.
_ __ [Ten slotte komt i Momata Tibu de vrouw rooven, bl. 33-36, terwijl Sese
nTaola voor zeven maanden is gaan slapen. Van Momata Tibu heet het, bl. 33 :|
Zijne beide oogen waren plassen.
oe [Op bl. 34 gaat het verhaal voort, in het laatste gedeelte der samenspraak van
e nTaola en Momata Tiboe, aldus:|
Sese nTaola antwoordde:
„Spring spoedig naar benenden, zeg maar niet veel.
Dat vervloekte blijven zitten! spring toch naar beneden, vrind!
Al veel te dikwijls is zij door een man weggehaald.”
_ Lemo nTonda antwoordde in de kist:
„Zeg geen onheilbrengende woorden, manlief nTaola!
Er zijn teekenen gekomen op mijn lichaam, Sese nTaola.
Teekenen van weduwschap en vaa dood op mijn lichaam, Sese nTaola.
O, hoe zal ik het nog zeggen! het is al zoo dikwijls gebeurd.”
(bl. 35). Momata Tiboe antwoordde:
__„Houd u vooreerst kalm, laat eerst voor mij koken.”
Sese nTaola antwoordde:
„Praat maar niet veel, spring maar snel naar beneden”
Momata Tiboe antwoordde:
„Gij daar beneden, zijt gij nog niet bang?”
Sese nTaol zeide:
‚Komaan, spring naar beneden, praat maar niet veel meer.”
_ „Al zou het ook mijn sterfuur zijn, ik kom beneden, vrind!
Hij sprong naar beneden, maar hij zonk niet meer in den grond,
„Werp uwe lans naar mij, gij zijt de aangevallene.”
Momata Tiboe wierp zijne lans, maar raakte niet. Sese nTaola wierp terug,
ar miste ook. Nadat de lansen weg waren, werden de zwaarden gebruikt.
trokken de zwaarden en hieuwen op elkaar in. Sese nTaola zeide:
__„Laten de zwaarden getrokken worden, opdat onze moed gekend worde.”
___De huispalen schudden heen en weer, zoo hevig streden zij in het dorp,
de grond dreunde er van; na langen tijd werd Sese nTaola gewond en viel dood
ne er. Lemo nTonda in het huis antwoordde van uit hare kist:
„Ik heb het zooeven al gezegd, maar gij zeidet dat het niet waar w as.
62
Ik sprak van teekenen van weduwschap, maar gij ontkendet ze.
Windvorst daarginds, kom uwen zwager te hulp.”
De Windvorst kwam te hulp, geheel alleen ging hij tegenover Momata
Tiboe staan, pakte hem bij de armen, en trok ze uiteen; zijne armen en beenen
braken af; hij scheurde in tweeën van zijn achterste tot zijn schedel, zijne oogen
braken en werden twee plassen op den grond. De windvorst antwoordde:
„Zie of het niet snijdt, als zeeschuim het aanvalt zelfs niet een weinig
is er iets dat den aanval van zeeschuim weerstaat.’ ???
Nu kwam Lemo nTonda uit de kist om haren echtgenoot weer levend te
maken; gouden gereedschap kreeg zij uit de kist, zij besprengde zijn lichaam,
zeven maal heen en weer, op alle plaatsen van hetgeheelelichaam; Sese nTaola
leefde weer op en zijne wond verdween; Lemo nTonda zeide:
(bl. 36) „Gij waart al geheel dood, maar onze zwager is het die te hulp
is geschoten”
Sese nTaola antwoordde:
„Ik heb het er zoo even niet om gedaan, ik was werkelijk ontslapen.…”
De windvorst antwoordde:
„Komaan, zwager, wij gaan heen; waar is de wind, ons vervoermiddel?
Pas op voor uwe vrouw, zwager, dat zij niet valt.”
Lemo nTonda verliet nu hare kist en vertoonde zich. De windvorst ant-
woordde:
„Zwager, pas goed op, dat ge onder weg niet wegwaait.”
Sese nTaola antwoordde:
„Ik zit goed, ik zal niet meer vallen.”
De wind voerde hen alle drie mede; tehuis gekomen, zeide Sese nTaola:
„Maak sirih gereed, Lemo nTonda daarginds.
Maak het noodige om sirih aan te bieden, dan zullen wij onze plannen
maken”
Lemo nTonda antwoordde;
„Hier heb ik ’t al klaar gemaakt, kom de sirih hier halen.”
Sese nTaola ging heen en bood zijn zwager sirih aan.
„Hier is sirih, zwager, zeg nu eens wat gij van plan zijt.”
De windvorst zeide dat hij eerst eene sirih-pruim wilde nemen, daarna
zeide hij:
„Wij zijn hier rustig bijeen, er zijn geen plannen te maken. Nu ben ik
klaar met sirih kauwen, nu moeten er plannen gemaakt worden.
Zwager Sese nTaola, zeg gij eens uwe plannen.…”’
Sese nTaola antwoordde:
„Dit is mijn voorstel, dat wij te zamen moeten gaan wonen.
Zwager Windvorst, haal uwe vrouw.
Ga uwe vrouw halen, luister naar 't geen ik zeg.”
nT a a ae
_63
ze Windvorst stemde toe:
„Goed, ik zal gaan, Rasen Sese nTaola.
Be: kom hier, enz”
Nadat bij was Rnnac aan en aldaar aangekomen, vroeg zijne vrouw Gili
Pinebetoe’e:
„Windvorst daar beneden, waar is nu uw zwager?”
_ (bl. 37). De Windvorst antwoordde:
„Mijn zwager is weer thuis gekomen, maak gij u maar niet bezorgd,
__ Ik heb de opdracht gekregen om u te komen halen.
Dat ge het zeker moogt weten, we gaan daar te zamen heen.
Daareven is het besproken, dat wij bij elkaar zouden gaan wonen.
_ Maak u gereed om heen te gaan, dan begeven wij ons op weg”.
_ Gili mPinebetoe ’e antwoordde:
_ „Ik ben al gereed, laat ons afscheid gaan nemen.”
B Zij vroeg verlof om heen te gaan aan hare grootmoeder, de Oude Vrouw.
_ „Grootmoeder, wij gaan heen, blijf u hier”.
_ De Oude Vrouw antwoordde:
__ „Ach, ga niet heen, mijn kind, denk ook aan mij”.
_ Zeg tot Sese nTaola dat hij ook aan mij denke”.
Gili mPinebetoe'e antwoorde:
__ „Laat ons ophouden met heen en weer praten, grootmoeder, wij gaan heen”.
Rr, ik zal er mee ophouden, goede reis!”
De Windvorst riep gn Wind:
„Wind kom hier, enz”
De Wind kwam aan en bracht de echtgenooten en hunne goederen over.
omen, antwoordde de Windvorst:
_„Hier zijn wij aangekomen, zwager Sese nTaola.’”
Sese nTaola antwoordde:
_„Vrouwlief Lemo nTonda, bied uwe schoonzuster sirih aan.
Ì „Ba naar uwe schoonzuster toe, Lemo nTonda, laat haar pruimen.”
_Zü ging naar hare schoonzuster toe en zeide:
| is: „’t Is wel aardig, schoonzuster, dat gij hier zijt.”
jr Na het sirih-pruimen zeide Sese nTaola :
8 Wi hebben al sirih gepruimd, maak gij nu eten gereed.
Ga met uwe schoonzuster en maak het daarginds gereed.”
Toen zij het klaargemaakt had, zeide zij:
ÖR „Hier heb ik het al klaar gemaakt, we kunnen maar gaan eten.”
(bl. 38). Zij gingen met hun vieren eten; toen zij verzadigd waren, zeide hij :
„Wij zijn klaar met eten, maak nu de sirih gereed”
_ Lemo nTonda antwoordde:
„Al hadt ge ’t niet gezegd al het noodige staat daar reeds.
Rd
64
Daar hebt gij beiden alles in voldoende hoeveelheid.”
De gezamenlijke echtgenooten, schoonbroeders en schoonzusters, gingen nu
sirih pruimen, daarna zeide hij:
„Ik heb het warm, laat ons gaan baden.
Laat ons baden en het haar wasschen, dat het vuil er uitgehaald worde;
haal kokosnoten; waar is de voorraadschuur van uw vader?”
Lemo nTonda ging ze halen en zeide:
„Ik ga ze halen, hier zie ik ze al.
Hier zijn de kokosnoten van vader, schrap ze, dat we het haar wasschen.”
Sese nlaola schrapte de kokosnoten, daarna riep hij zijne vrouw:
Kom de kokos halen, dan gaan we naar het water.
Aan het water worde ’t haar gewasschen, op de rustbank van vader.
Laat ons te zamen gaan, broeders en zusters.
Zwager Windvorst laat ons gaan.”
De Windvorst zeide:
„Komaan, ga maar, ik volg u, zwager Sese nTaola.”
Zij gingen naar het water en hielden op bij de rustbank die bij de bad-
plaats was gezet.
„Licht het deksel op, dat wij water kunnen scheppen”
Lemo nTonda zeide:
„Wil water gaan opscheppen, om mij het haar te reinigen’
Hij schepte water en bracht het naar de rustbank, Lemo nTonda zeide
tot haar man:
„Keert ons den rug toe, gaat gil. uw haar wasschen…”
Zij wiesschen zich het haar; toen dit klaar was, zeide Sese nT'aola tot zijne vrouw:
„Laat uw haar naar beneden hangen, beneden gelijk afgesneden ten teeken
van de bevalligheid van uw lichaam.
Bevallig tot op den grond, schoon tot aan de borst”.
Hij legde het haar van Lemo nTonda op een rek.
„Het haar van Lemo nTonda zóó lang, dat er zeven rekken voor noodig zijn. .
Wij hebben al gebaad, komt giijl. nu maar hier.”
(bl. 39). Toen de mannen klaar waren, gingen de vrouwen baden, de
mannen gingen uit het water op de rustbank zitten. Toen de vrouwen gereed
waren met baden, zeiden de mannen:
„Kamt onze haren om de kokos er uit te halen.
Opdat ze gauw droog zijn mogen, kamt onze haren.”
De vrouwen kamden ’t haar der beide mannen, toen zij het gekamd badden,
zeiden de mannen:
„Laat ons nu heengaan, nu gij mij gekamd hebt.
Laat ons allen heengaan naar huis.”
Zij gingen heen; toen zij thuisgekomen waren, zeide Sese nTaola:
Û
65
_ „Nu zijn wij thuis gekomen, maak de sirih gereed”
Lemo nTonda antwoordde:
„Ik heb ze hier al gereed gemaakt, kom de sirih maar halen.”
Zij kauwden sirib, daarna zeide Sese nTaola:
„Als gij klaar zijt met sirih kauwen, zeg dan ook eens wat wij nu zullen doen.”
Gij, Lemo nTonda daar, zeg gij eens een plan.
Daar hebt gij Lemo nTonda, met haar zullen wij een plan maken.
Gij, Lemo nTonda, zijt het, die zeggen moet wat wij moeten doen.
Gij, die het weet, zeg ons uw plan”.
Lemo nTonda antwoordde:
„luuister, maak geen leven, als ik het zeg.”
Sese uTaola antwoordde:
„Zeg het goed, wij luisteren er naar”.
„Lemo nTonda zeide:
„Dit is mijn plan, om uw vader levend te maken.
___Sese nTaola antwoordde:
„Als gij dat zegt, dan is mijn persoontje er niet tegen. Misschien is er
wel katoenen stof, haal die, dan scheuren wij ze in stukken.”
_ Zij opende de kisten en manden waar het goed in lag, om de beenderen
van hare moeder en haren vader in bijeen te rapen, om ze er mee te omsluiten.
Lemo nTonda antwoordde:
„Ik krijg verlangen, het zijn nog erfstukken van vader.
___Mijne tranen vloeien, het zijn nog nagelaten stukken van moeder.
Ik krijg een innig verlangen, het is de nalatenschap mijns vaders.”
(bl. 40). S, nTaola: „Haal ze uit, breng ze hier, ik weet wat ik er mee
moet doen.”
Ks _ Lemo nTonda haalde ze uit, bracht de stukken goed van haar vader en
moeder in het voorportaal en scheurde voor alle menschen gelijkelijk een stuk goed af.
„Spreid ze uit op den grond, daar midden in ’t dorp.
Daar is ruimte, breng daar de beenderen bijeen.”
Zij gingen heen, brachten de stukken op het erf en spreidden ze daar uit,
na zeiden zij:
„De beenderen van uwe moeder en uwen vader, leg die afzonderlijk.”
le Zij raapten ze op en brachten ze bijeen onder den waringin; eerst nadat
; Jangen tijd hadden bijeen gezocht, waren ze verzameld en zeide Lemo nTonda
„Zij zijn al bijeengebracht, zeg gij nu wat er gebeuren moet.”
„Neem gouden kommen en giet er water in.
Laat er twee kommen zijn, dat allen spoedig eene beurt krijgen.
De beenderen, die wij bijeengebracht hebben, bedek die met katoen.
Als wij hier maar voor zorgen, dat zij nict over den grond verstrooid raken.”
Verh. Bat. Gen. deel LV. 5.
66
Lemo nTonda) bedekte ze, daarna zeide zij:
„Gij moet meedoen om onzen vader weder levend te maken.”
Nu gingen de beide echtgenooten heen en besprenkelden met water uit de
kommen de beenderen der dooden; zij schepten het met de handen op en sprengden
het neer, zeggeade: „Maak de zeven malen goed vol, dan zullen we er de gevolgen
van zien.”
Nadat ze zevenmaal waren besprengd, bewogen zich de beenderen, sprongen
op als regendruppels bij zonneschijn, om het been te zoeken, waar zij bij hoorden,
om niet verkeerd aaneengehecht te worden: zij grepen in elkaar, sloten in elkaar,
elk naar zijn aard en lagen daarop stil. Toen zeide Lemo nTonda:
„Bespreng ze nog eens, dat het spoedig in orde kome.”
Zij besprengden ze weder, de (beenderen) bewogen zich weder en werden
nu volledige menschen, maar het waren nog slechts languit liggende geraamten ;
er was nog geen leven in, ’t waren enkel beenderen. Lemo nTonda zeide:
„Maak de zeven malen vol, dat het volkomen gelukke.””
Zij besprengden ze met water uit de kommen; de ring van Lemo nTonda,
die den vorm van een slang had, met een diamant er in, een erfstuk harer voor-
vaderen, was in de kom gelegd, daarmede wekte zij de dooden alle op. Na den
zevenden keer begonnen zij allen te bewegen; de geheele oppervlakte was één en
al rug; alleen hunne oogen waren half geloten; zij waren pas weer levend ; de buiten-
wereld konden zij nog niet zien. Toen ze hunne lichaamsdeelen alle hadden, zeide
Sese nTaola:
„Daar zijn zij nu allen opgestaan, geef hun nu eerst rijstepap te eten.”
Zij gaf hun rijstepap uit een grooten pot; toen leefden ze geheel op en
konden weer spreken. Lemo nTonda zeide:
(bl. 41). „Als de pap gaar is, deel ze dan uit in schotels.”
Sommigen stonden haar bij; ze schepten de pap op en slurpten die uit;
sommigen waren groot, anderen klein: allen leefden, vrijen en slaven; nu werden
hun sarongs uitgedeeld.
„Ga rond en deel sarongs uit, aan de volwassenen elk een; ga rond en geef
ieder zijn deel, gaande naar elk der volwassenen.”
Toen alles was opgedeeld, gingen zij naar huis en kookten nu een echt maal
voor hen, zij aten te zamen met hunne ouders.
De vader en moeder van Lemo nTonda zeiden: „Ja, mijn zoon, als gij niet
gekomen waart, zouden wij niets meer van het leven weten.
Als mijn zoon niet gekomen was, dan zou ik niet in leven zijn.
Als gij niet gekomen waart, dan zouden wij niet leven”
Sese nTaola antwoordde:
„Het is waar wat gij zegt, ik ben het werkelijk.
Het is waar wat gij zegt, ik ben de menschen komen levend maken.”
Zijne ouders zeiden op nieuw:
Borst
61
En „Gij zijt alleen maar gekomen om ons te doen herleven, mijn zoon.’
Allen waren weder springlevend, zij lachten weer op nieuw.
„Dit heb ik u nog te zeggen, kabosenja’s.
Zegt ons wat wij nu moeten doen, dat wij het weten.
Gij, mijn zoon Sese nTaola, moet een plan maken.”
Sese nTaola antwoordde:
„Zes eens, Lemo nTonda, moet ik een plan maken?”
EPE nTonda antwoordde :
jd „Gij zijt een man, gij moet zeggen wat u dunkt.
Gij, Sese nTaola, moet uw plan uitspreken”
Sese nTaola antwoordde :
_ „Naar mijne meening moeten wij een dankfeest geven.
Voor uwe moeder en uw vader moeten wij een dankfeest geven.
Sl Wie maar ééns is gestorven, komt nog niet in het doodenrijk.
Laat ons een dankfeest geven, maak de plannen maar.
Gij, Lemo nTonda, regel het rijststampen van de lieden.”
__ Zij zette de lieden aan het rijststampen; de eene troep ging rijststampen,
en andere troep ging de buffels achterna. Daarop riep (Sese nTaola) Sungko
na, or slaaf van zijn vader, een zeer vertrouwd man.
„Wel, Soengko nTada, kom- eens hier, ik heb u wat te zeggen.”
Soengko nTada kwam aan en zeide:
(DL 42). „Heer, hier ben ik, zeg maar wat Gij beveelt.”
Î Sese nTaola antwoordde :
_ „Luister naar mijn bevel, ga de buffels acht@rna.
Gij hebt er verstand van, ga gij dan een stier opvangen.”
Soengko nTada ging nu de buffels achterna. Daarop droeg Sese nTaola
zij rd vrouw op:
„Zorg ook dat er kruid zijn in voldoende hoeveelheid, Lemo nTonda.”
emo nTonda antwoordde:
Er zijn al reeds genoeg kruiden, manlief Sese nTaola. Hier is alles in
ol Ee hoeveelheid voorhanden: wanneer is nu de hoofd-feestdag ?”
Sese nTacla antwoordde:
8 „Morgen zullen we vast wat vooruit eten, overmorgen is de groote dag.”
_ Na eenigen tijd kwam Soengko nTada en zeide:
_ „Heer, hier ben ik, de buffel is daarginds al opgevangen.”
__Sese nT'aola antwoordde:
„Bind hem goed vast, dat hij niet ontsuapt, Soengko nTada.”
__Soengko nTada antwoordde:
„De buffel was toch al niet wild, ik heb hem goed vastgezet.
Het is een zeer tamme buffel, ik heb hem goed vastgebonden.”
Den volgenden dag zou er gekookt worden; Lemo nTonda zeide:
68
„Sese nTaola, laat de buffel geslacht worden.
Laat een labe halen om den buffel te slachten”
Soengko nTada werd gelast een labe te gaan halen, om de ritueele slach-
ting te doen plaats hebben. Sese nTaola zeide:
„Ga heen, Soengko nTada, haal een labe van den riviermond.
Ga een labe halen, Soengko nTada, blijf niet lang uit.”
Soengko nTada ging heen en aan den riviermond gekomen, noodigde hij
den labe uit en zeide:
„Labe, Gij moest naar het bovenland gaan en daar een buffel slachten ”’
De labe antwoordde:
„Komaan, laat ons heengaan, het hoofd laat mij halen.”
Soengko nTada en de labe gingen nu naar het bovenland, en toen zij
aangekomen waren zeide (Soengko nTada):
„Hier is de labe aangekomen, om wien ik zooeven ben uitgezouden.…’
[Sese nTaola:| ‚Ik heb u laten halen, labe, hier is een buffel te slachten.”
(bl. 43). De labe antwoordde:
„De kabosenja gelieve te bevelen dat zij hem gaan binden”
Sese nTaola antwoordde:
„Soengko nTada, vertrouwde man, bind den buffel stijf vast.’
Soengko nTada antwoordde:
„Heer, het is daar al klaar, labe, kom maar mee.”
Sese nTaola zeide:
„Labe, kom mee, ga met mij mede.”
Hij ging, slachtte den buffel en toen het klaar was, sneden zij hem in
stukken en brachten de stukken op den vloer onder de rijstschuur. Sese
nTaola zeide:
„Komaan, Soengko nTada, breng het onder de rijstschuur.”
Maak het in orde, Soengko nTada, laat sommigen op den grond koken.
Waar zijn de oudsten, laat ze allen hier komen,
’
|
|
Om den buffel in stukken te snijden en hem in potten te koken.”
De oudsten kwamen en zeiden:
„Heer, bier zijn wij, spreek, dat wij het weten.”
Sese nTaola antwoordde;
„Daar is Soengko nTada, die zal het vleesch verdeelen.
Morgen is de hoofddag, de dag van het doa-sëlamat.
Alleen de lever daar moet gij in huis koken.
„Ik zeg het, dat ge het weet, die moet gebraden worden in ijzeren
pannen”
De lever van den buffel werd boven in huis gebracht.
Ook Sese nTaola en Soengko nTada kwamen boven en Sese nT'aola zeide :
„Gij, Lemo nTonda, doe uw best met koken.”
69
Begrijp het goed, morgen een ander gedeelte van ’t vleesch.’
Hij gaf het uit, om het voor de huisgenooten te koken. Met allen ijver
pkten de lieden het gedeelte dat dien avond zou gegeten worden. Toen gaar
we Ss hetgeen werd klaargemaakt, zeide Sese nTaola:
Ek „Als het is klaargemaakt, laat ons dan gaan eten.”
Lemo nTonda: ‚Hier hebben wij het al klaar, laat men het maar
komen halen.” }
Sese nTaola: ‚Komaan, Soengko nada, ga de rijst opbrengen.”
„Zwager Windvorst, zet u op uw gemak neder.”
__Soengko nTada bracht nu de rijst op van zijne heeren Sese nTaola, Wind-
vorst en Ta Datoe; de labe keerde terug naar den riviermond, slechts zijn
chtloon gaven zij hem.
Ta Datoe zeide:
„Mijne schoonzonen, laat ons gaan eten.”
(bl. 44). Nu aten zij allen; toen zij gedaan hadden, bevalen zij Soengko
nTada:
„ik „Wij hebben gedaan met eten, schenk waschwater in.’
__Soengko nTada schonk het in, daarna zeide Sese nTaola:
„Kom de schalen afnemen, trouwe Soengko nTada;
„Als gij ze hebt weggezet, ga dan de sirih halen”
Hij ging de sirih halen en toen deze was voorgezet, zeide Ta Datoe:
„„Sechoonzonen daarginds, nu ga ik sirih kauwen.”
„Als ze aan ieder is rondgedeeld, laat ons daar pruimen.”
Na het sirih-pruimen kreeg hij slaap en zeide:
‚Ik ben klaar met pruimen, laat ons gaan slapen.”
Den volgenden morgen werden zij wakker, ’'twas de hoofddag van het
feest: het herleven der ouders, nadat zij waren gestorven, werd gevierd, ook het
lijk van Sese nTaola met Lemo nTonda werd bevestigd. Soengko nTada
verd nu opnieuw gelast labe's te gaan halen:
__„Getrouwe Soengko nTada, ga de labe’s uitnoodigen ;
& „Ga de labe’s halen, gaat met u drieën.”
Soengko nTada maakte zich gereed met nog twee makkers; de namen
zijver makkers zijn niet bekend, het waren zoo maar slaven.
____„Noodig hen allen uit, tot de jongste labe's toe.”
___Toen ging Soengko nTada heen en aan den riviermond gekomen, zeide
hij tot de labe’s:
___„U, labe’s aan den riviermond, noodigen wij om te komen voorlezen ;
EE Dat gij het goed moogt weten, brengt uwe Barasandji's mee.
_____Een ieder van u, labe’s, gaat allen naar het Bovenland.”
____De labe’s hielden te zamen raad en zeiden: Wij zijn door den kabosenja
uitgenoodigd om één nacht te komen doorbrengen bij hem, aldaar te overnachten en
10
den volgenden dag de do’a-sëlamat te houden. Het werd goed gevonden; zij
zeiden dat zij gaan zouden; Soengko nTada zeide:
„Labe's, maakt u gereed: ik heb nog veel te doen.”
De labe’s maakten zich gereed; zij kleedden zich allen aan en namen ko-
ran’s en Barasandji's mede. Zij gingen naar het Bovenland en toen zij waren
aangekomen, zeide Soengko nTada:
„Heer, hier komen de labe’s aan, ik ben vooruitgeloopen,”
Sese nTaola vroeg:
„Hoeveel labe’s komen er aan? zeg het, dat ik het wete.”
(bl. 45). Soengko nTada antwoordde:
„Er zijn achttien labe’s, dat gij het moogt weten.”
Sese nTaola zeide:
„'tIs goed, zorg maar dat er water zij.”
Water werd gebracht, de labe’s kwamen boven en Sese nTaola zeide:
„Geef matten, Lemo nTonda, ik zal ze uitspreiden, dat het in orde zij: ik
zal ze bij den ingang uitspreiden, dat de labe's daar kunnen zitten.”
Zij gaf ze, ze werden op de voorgalerij uitgespreid en toen de labe’s boven
waren, zeide Sese nTaola:
„Telkens als er een bovenkomt, Soengko nTada, wasch hem de voeten.’
Ieder die bovenkwam, wiesch hij de voeten. Sese nTaola zeide:
„Labe’s komt hierheen, hier kunt gij gaan zitten”
De labe’s antwoordden:
„Met verlof, laat ik voorbijgaan, om daarginds te gaan zitten.
Laat ik niet onbeleefd doen, met den kabosenja voorbij te gaan.’
Sese nTaola antwoordde:
„Welneen, daarmee doet gij niet onbeleefd, dat is juist zooals ik het bedoel.”
De labe's gingen voorbij en zetten zich neer. Sese nTaola zeide:
„Gij allen, labe’s, gaat op rijen zitten.
Gij, Lemo nTonda, maak sirih voor hen gereed.”
Lemo nTonda antwoordde:
„Hier heb ik de sirih reeds gemaakt, kom ze maar halen.”
Soengko nTada kreeg het bevel van zijn heer:
„Ga ze halen, Soengko nTada, breng ze in voldoende hoeveelheid hier.”
Soengko nTada bracht de sirih en deelde ze onder de labe’s uit, de labe’s
kauwden sirih, ieder van de achttien labe’s had zijn pruim. Sese nTaola zeide:
„Zet ze netjes op eene rij, er is genoeg voorhanden.
Labe's, bedient u van sirih, er is daar voor ieder genoeg.
Vrouwlief Lemo nTonda, maak de etensschalen gereed.”
Het werd tijd voor het avondeten der labe’s; Lemo nTonda legde heteten —
voor de labe’s en hunne gezellen op de schalen. Sese nTaola beval:
(bl. 46) „Leg de rijst voor de labe’s op schalen.
A tad Ì
_ Schenk water in, Soengko nTada, in genoegzame hoeveelheid in kommen.
Giet sommigen water in handwasch-kommetjes.
Komaan, breng het eten op, er is van alles genoeg.
' Breng mij water, dan zullen wij het neerzetten.
___Breng de schalen op, ik zal er wel verder voor zorgen.
__ De labe's hebben ieder het zijne, ga maar zitten, zwager.
__Soengko nTada breng het eten, breng ook de schalen voor ons op.
Ik ben al gezeten, breng ook mij mijne schaal met eten.”
_ Men bracht hun de schalen op, de beide zwagers aten met de labe's.
\ Bink ben al gezeten, labe’s, laat ons eten.
De labe’s deden hun maal, toen het op was (heette het):
# „Wij zijn klaar met eten, kom de schalen afnemen.”
Hij bracht ze binnen, dat men ze binnenshuis zouden opruimen.
„De schalen zijn al afgenomen, breng nu ook de sirih.
Bleaer heeft nu zijn deel, labe’s, laat ons sirih kauwen.”
Nadat zij gepruimd hadden, was het donker geworden; hij zeide:
el „Ik heb u, labe’s, laten halen om een beetje Barasandji voor te dragen.”
_De labe’ s antwoordden:
„Als gij het beveelt, Kabosenja, dan zijn wij tot uw dienst.
Als gij het ops niet kwalijk neemt, dan zullen wij uit de Barasandji voor-
Sese nTaola antwoordde:
Ke „Goed, gaat maar voorlezen, ik vind het zeer goed.”
_ Ton lazen de labe’s uit Barasandji voor, hunne stemmen gonsden, om de
ké htparen Sese nTaola met Lemo nTonda en dea Windvorst met Gilli
betoc'e te huwen.
se To en zij aan het eind van hun Barasandji waren gekomen, hielden zij op.
B ie gij klaar zijt met voorlezen, gaan wij slapen.”
zn de labe’s gingen slapen; den volgenden morgen zeide Sese nTaola.
(sHaas u met eten koken, Lemo nTonda.
En genen die koken moesten gingen koken; de lieden beneden zoowel als
n huis werden aan ’t werk gezet. Toen het eten gaar was, werd het op ko-
he
schalen gelegd, het was de groote dag van het feest. Sese nTaola
$
ck
_ \Soengko nTada, kom hier, dat ik met u spreke.”
_ Soengko nTada antwoordde:
E (bl. 41) „Heer, hier ben ik, wil het maar zeggen.”
Ds: Sese nTaola antwoordde :
„Schenk water in genoegzame hoeveelheid in de kommen.”
__Hij schonk water in de kommen, voor ieder zijn deel; toen het klaar was,
zeid e Soengko nTada:
12
„Ik heb het al ingeschonken, water is er genoeg.”
Sese nTaola antwoordde:
„Ik ga daarginds heen, geef het mij maar aan.
Windvorst, mijn zwager, ga gij aan dien kant.”
Met hun drieën brachten zij het eten op, om aan de labe’s hunne schalen
aan te geven, totdat ieder het zijne had.
„Zwager, laat ons gaan zitten, het is gelijkelijk verdeeld.
Soengko nTada, breng het eten op, wij zijn al gezeten.”
Soengko uTada bracht het op; Sese nTaola zeide:
„Labe’s, gij kent de spreuken, laat ons nu de do’a-sélamat uitspreken.”
De labe’s spraken de formules uit, ook zijn schoonvader vatte de handen
der labe’s tusschen de zijne. Sese nTaola zeide:
„Nu hebben de labe’s hunne spreuken gezegd, laat ons de handen op-
houden.”
Allen hielden de handen op en zeiden amen” in hunne handen, ten
besluite der do’a-sélamat.
„Lemo nTonda daarbinnen, kom de handen vatten,”
Nadat zij hun de handen had gevat, aten zij allen, kauwden sirih en de
labe’s vroegen om heen te gaan.
„Wij vragen verlof, kabosenja, blijf gij hier”.
Sese nTaola antwoordde:
„Ja, ge kunt heengaan, haast u maar naar uwe prauwen.
Komaan, Soengko nToda, haal hun versch buffelvleesch.
Dat zij het medenemen naar hunne schepen, als eene herinnering aan het
feest.”
De labe's gingen heen, beschonken met allerlei. Het feest was voorbij, hun
huwelijk was erkend ; bij sliep niet meer heele maanden, maar zooals andere menschen.
Toen zij eenigen tijd gehuwd waren, gevoelden Lemo nTonda en Gili mPinebetoe'e
dat zij zwanger waren. Sese nTaola zeide:
„Luister, Lemo nTonda, dan zal ik u mijn plan mededeelen.
Dat ge het goed moogt weten, ik verlang naar wijn vader.”
Lemo nTonda antwoordde :
(bl. 48) „Als gij wilt spreken, laat ons dan vergaderen.
Vergader met vader en moeder, dat wij behoorlijk verlof vragen.
Dan ga ik ook mee, om mijne schoonouders te zien.”
Sese nTaola antwoordde:
„Laat ons dan met ons vieren gaan, dit is het plan dat wij zullen uitspreken.
Laat ons in een kring in het voorhuis gaan zitten, laat ons daar plannen
beramen.”
Zij gingen naar het voorhuis, Lemo nTonda zeide:
„Moeder en vader, uw schoonzoon heeft heimwee.
E 13
_Uw schoonzoon verlangt naar huis, weet dat wel.”
Hare moeder antwoordde:
d- Als dat het geval is, mijn kind, dan moet er voorraad gereed gemaakt
_ Gij hier, mijn kind, zorg dat er rijst gestampt worde.
_ Als er een goede dag is gekomen, moet ge behoorlijk afscheid nemen.”
_ Zij gaf bevel om proviand gereed te maken; de lieden stampten rijst en
en er er genoeg voorraad gestampt was, zeide zij:
er is genoeg voorraad, neemt nu afscheid.
Wel, mijne kinderen, vraagt nu maar om heen te mogen gaan.
_ Mijn kind Lemo nTonda, uw man Sese nTaola,
En ook nog het andere echtpaar, blijft aan mij denken.”
A6 Sese nTaola en Lemo nTonda antwoordden:
„Wij vragen verlof om te gaan, wilt ons slaven mede geven.
Hun moeder en vader antwoordden :
„Van onzentwege kunt gij beiden over allen beschikken.”
ese nTaola antwoordde:
_„Alleon gij moet hepalep, welke er zullen thuis blijven.
Veertig nemen wij er mede, de meesten kunnen thuis blijven.
Veertig gaan er op reis, de meerderheid blijft thuis.”
De reizigers namen dan afscheid.
‚Ni is het een goede dag, wij vragen om te mogen gaan.”
je Ta Datoe en Indo i Datoe antwoordden:
bl. 49) „Gaat heen, kinderen, hebt een goede reis.
Nelken weg zullen wij gaan? dat vraag ik u.”
ies se nTaola antwoordde:
KE „De weg die naar zee gaat, dat gij het wel weet.”
Indo i i Datoe antwoordde:
td emo nTorda, mijn kind, ik zal heimwee naar u krijgen.
eN foogt ge geen opgeluk hebben op de heen- en de terugreis.”
pe. _Nu gingen Sese nTaola met vrouw, zwager en zuster heen.
zijn heengaan zeide hij tot zijne schoonouders:
moet het wel weten, het is de weg die naar zee afdaalt.
Al wij aan zee zijn gekomen, zullen wij pas voor het vervoermiddel zorgen.”
Al voortgaande kwamen zij aan zee; Lemo nTonda zeide:
An Nu zijn wij aan zee gekomen, wat Eilt wij nu doen ?”
/: Haar man antwoordde:
„Wees niet bezorgd, dat weet ik wel;
Maak u niet ongerust, dat zal ik wel beschikken.
_ Schip Koperhuid, kom voor den dag!
_ Waar is het schip van mijn grootvader? Kom te voorschijn.”
14
Toen bij vroeger zoovele maanden had geslapen, ging zijn levensgeest tel-
kens heen paar zijn grootvader, den zeegeesten-koning, om een schip te laten
bouwen. Eindelijk was het af; hij liet bet daar achter en zeide: Als ik het
roep, dan moet het schip met zijn tuig vanzelf aankomen. Toen hij het nu riep,
kwam het werkelijk; Lemo nTonda keek er naar uit, in één zet was het op het
zee-oppervlak, een schip met koperen huid, er was niemand aau boord. Hij beval
het nader te komen.
„Schip Koperhuid, kom dicht aan land;
Kom naderbij, Schip, dat wij u bestijgen.”
Het kwam naderbij en wel vlak bij tot aan het strand, zonder vast te loopen.
Ga aan boord, Soengko nTada, gij moet de menschen aan boord helpen.
Als zij aan boord komen, vat gij hen dan bij de haud,”
In één sprong was Soengko nTada boven, daarna kwamen de drie en veertig
anderen boven.
„Gili mPinebetoe’e, volg uwe schoonzuster daar.”
Allen gingen er op; toen zij aan boord waren, zeide Sese nTaola:
„Schip Koperhuid houd rechts af.
Ga naar het diepe, dat wij het land kunnen overzien.
(bl. 50) Slaat op de trommels, slaat de bekkens.
Dat de raburige dorpen het hooren, ten teeken dat er een vorst aankomt.
Het schip Koperhuid heeft den voorsteven naar Mekka gericht.
Slaat de trommen, slaat de bekkens,
Om ons schip Koperhuid te doen voortsnellen.”
Slechts de trommen en: gongs deden het schip voortsnellen, alle lieden aan
het strand hoorden het: O, dat is het schip van Sese nTaola! Er was niemand
aan het roer, er werd alleen maar op de gongs geslagen, zeilen had het niet, wel
drie masten.
Het geluid der trommen werd gehoord door To Karô Oedja; hij werd ver-
stoord en zeide: Niet Se nTaola behoort Lemo nTonda tot vrouw te hebben, dat
moet ik zijn. Hij maakte zich op om Sese nTaola in den weg te treden, om zijne
vrouw en zijn schip te rooven.
„Slaat de trommen, enz.”
Soengko nTada zeide:
„Wat komt daar wel aan, de halve hemel is duister.
Wat mag daar wel aankomen, aan den voorsteven van het schip?”
Sese nTaola:
„Tracht het eens door den verrekijker te zien, dat het duidelijk en zeker
worde,”
Sese nTaola richtte den kijker er op en zeide:
„Ik heb het al met den kijker gezien, het zijn inderdaad zeerooversschepen.
Snel voort, Koperhuid, dat wij er spoedig komen.”
|
15
Het schip vloog voort en ontmoette de anderen op zee, terwijl Sese nTaola
he le zeeroovers zeiden:
„Geef u over, Sese nTaola, hier zijn wij, zeeroovers.’’
_Soengko nTada antwoordde:
fo: „Wij hier geven ons niet over, te minder nog Sese nTaola.
Lemo nTonda trachtte haar man te wekken:
„Word wakker, Sese nTaola, kijk, daar zijn zeeroovers.
_ Sese nTaola word wakker, daar zijn zeeroovers gekomen.
_ Gij wilt maar niets dan slapen’, enz.
_ Daar kwam To Karo Oedja aan, met wel 300 prauwen. Zij schoten en de
8 van Sese nTaola stierven, Soengko nTada viel in zee. Op dat pas werd
ese nlaola wakker en To Karô Oedja sprak hem aan:
„Geef u over, enz.
__Sese nTaola stond op en zeide:
(bl. 51) „Voor iemand als Sese nT'aola is het onbehoorlijk zich over te geven.
KA Eerst als ik een sarong draag en een haarwrong, zal ik mij overgeven.
_Nu zult ge zien een die afstamt van van ouds befaamden.
__ Nu zult ge leeren kennen een die van ouds een heldenzoon is.
„il Doet de ankers haken in de voorstevens der vaartuigen” (bis). Zij wierpen
lerdaad de ankers der prauw van To Karô Oedja over, de prauwen haakten
j elkaar. Sese nTaola liet ook de zijne werpen voor den voorsteven van To
| arô Oedja en zeide tot zijn zwager :
__„Windvorst, mijn zwager, laat ons elk een deel nemen. Ik gaop To Karô
af, gij op zijn geheele leger.”
De beide zwagers spanden al hunne krachten in; zij scheurden de menschen
n stukken; men vocht met de kris tegen elkaar; zij sprongen over op de
ì en der roovers; To Karô Oedja en zijne lieden alde allen, want zij
schuld, daar zij Sese nTaola, die geen schuld had, in den weg waren
n. De beide zwagers keerden naar hun schip terug, maakten hunne 40
akkers weder levend en gingen verder.
" „Slaat de trommen, enz.’
_ Het schip vloog voort, het vloog maar steeds voort; de lieden aan boord
niets; wie slaap had ging slapen; wie geen slaap Had bleef wakker. To .
Oedja had den regen tot vlag.
oen hoorde Ligi nToja dat Sese nTaola voorbijging; hij rustte zich uit
| : Dien man zal ik tegenhouden, zijn schip en zijne vrouw zal ik nemen.
Hij gaf bevel aan duizende lieden en zij maakten de vaartuigen gereed. Na ge-
tijd, toen een goede dag was gekomen, daalden zij af naar de zee; Ligi
ging met de zijnen aan boord; kijk, als kokos-schillen dreven zij op zee,
eel waren er. De lieden op het groote schip zeiden :
__ „Wat kcmt daar aan op den voorsteven van ons schip?
4
16
Misschien een zeerooversschip, op onzen voorsteven, op onze voorplecht gericht.
Kijk door den kijker, dan zal het te zien zijn of het een zeerooversschip
Soengko nTada antwoordde:
„Ik heb ’t al door den kijker gezien, het is werkelijk een rooversschip…”
Sese nTaola:
„Als het een zeerooversschip is, richt er dan den steven heen.”
Lemo nTonda antwoordde:
„Ik ben zeer bevreesd voor dat vechten op zee.”
Sese nTaola antwoordde:
„Wees niet bevreesd, ik ga mij ook in den strijd begeven.
Als ik maar eerst met mijn schip de zeeroovers heb aangevaren”’
(bl. 52). (Verder gaat het verhaal voort, in ongeveer dezelfde bewoor-
dingen als op bl. 50 en 51 de ontmoeting met Ligi nToja te vertellen, die geheel
gelijk is aan die met To Karô Oedja).
(bl. 53). Het schip snelde voort en liet de dooden achter, wij laten ze
maar op de zee drijven. Nu hoorde Bangkarondo het bericht der nadering van
Sese nTaolo en zeide: Ja, dat is een booswicht, Lemo nTonda tot vrouw te ne-
men, ik zal zijn schip nemen, ik hoor daar zijne trommen. Hij had gehoord dat
zijne bloedverwanten gestorven waren, gedood door Sese nTaola. Hij wilde hem
in den weg treden; men stampte rijst tot proviand; 3000 man rustten zich uit en
toen zij alles in orde hadden gebracht, schoven zij de prauwen in zee, toen zij vlot waren,
gingen zij om het hardst; sommigen zeilden, sommigen roeiden met lange riemen,
anderen schepten. Zij waren nog vrij ver, toen Soengko nTada hen zag en zeide:
„Wat komt daar aan, enz.”
(Het verhaal loopt nu verder door als bij de vorige ontmoetingen; thans
gneuvelen aan de zijde van Sese nTaola slechts 20 man. De volgende ontmoeting
is met Sandopo Dada, waarbij er 10 man van S. T. sneuvelen, de daarop volgende
met Mobangka Toë. Verder bl. 56 r.9. aldus):
Men brandde op elkaar los op zee. Zij knalden er op, dat de lieden uit
elkaar spatten; de prauwen waren niet meer te zien, daar zij geheel in rook wa-
ren gehuld. Zij waren door de gansche prauwenmacht omringd; hobbeldebobbel
ging het op het zee-oppervlak, alsof de zee was omgeroerd; zij waren aan elkaar
gewaagd; zij trokken hunne ondoordringbare harnassen aan en er sneuvelden
geene lieden van Sese nTaola meer. Na geruimen tijd werd Sese nTaola wakker
en Lemo nTonda zeide:
„Gij wilt alleen maar slapen, enz.”
Sese nTaola antwoordde:
„Het was niet mijn doel te slapen, ik ben in de leer geweest bij mijn
grootvader.
Dat ge het wel moogt weten, ik heb mijne studie voltooid.
|
11
Niet dat ik voor had te slapen, ik heb mij de echte vechtkunst eigen ge-
KA
[Het verhaal gaat nu weder door als bij de vorige ontmoetingen. Daarna
t het treffen met Mobangka Laboe, dat als de vorige gevechten verloopt.
r bl. 58, boven aan :]
_ „Zij lieten de ankers in elkaars prauwen haken, nadat Sese nTaola ze had
} overwerpen, daarna trokken zij met de krissen op elkaar los; prik, prik,
zij naar elkaar met de krissen; na geruimen tijd werd Mobangka Laboe
jd en stierf. Slechts twee zijner lieden werden vrij gelaten, met de woorden:
aan uwe familie vertellen hoe dapper Sese nT'aola is. Daarna liet hij het
hip weder voortvliegen en sloeg de trommels,
_ [Nu komt de ontmoeting met Patiri Malela, die evenzoo verloopt als de
vorige, tot bl. 59, r. 11, waar Sese nTaola zegt :]
_ „Al te dikwijls ben ik al door zeeroovers in den weg getreden. Het zijn
sle chte Kase, echte smeerlappen.’
___Lemo nTonda antwoordde :
„Spreek geen onheilbrengende woorden, manlief Sese nTaola.
_ Ik heb teekenen gekregen aan mijn lichaam, Sese nTaola.
Teekenen van weduwschap en van dood, ge moet het wel weten.
_ Hoe kan ik het nog zeggen, het is al zoo dikwijls gebeurd.
__ Wees gij dus flink, zwager, in het aanvoeren der krijgers.
_Windvorst, wil gij goed bij u zelven overleggen,
____Want ook thans heb ík teekenen aan mijn lichaam gekregen,
_ Teekenen van weduwschap en van dood, ik kan niet meer voor ulieder
veil ‘zorgen.
___Wij beiden hebben hier overal teekenen van weduwschap.
Sese nTaola antwoordde:
„Al hebt ge teekenen gekregen, wij mannen zijn nu eenmaal zoo.
Het is schande zich over te geven, wanneer men op weg wordt aangevallen.
Doet de ankers haken daar aan den voorsteven van het schip.
Dat wij goed kunnen overspringen op de schepen dier lieden.”
Al voortgaande kwamen zij nader bij, sprongen over, bevochten elkaar met
de kris en de lieden sneuvelden allen; alleen Patiri Malela sneuvelde niet, zijn
rdringbaar harnas was van staal. Na eenigen tijd sneuvelde Sese nTaola,
dvorst kwam hem te hulp, maar sneuvelde ook. Nu gingen Lemo nTonda
| mPinebetoe'e met hare veertig dienaressen er heen, beide weduwen ween-
daar hare mannen gelijkelijk gestorven waren. Zij waren ten einde raad; wie
nu nog den strijd volhouden? Zij weenden om hare mannen, die daar op
‚ rug lagen op het schip van Patiri Malela.
__Lemo nTonda zeide:
(bl. 60). „Schip Koperhuid, maak uw heer weder levend.”
78
Het schip Koperhuid sprong nu op en drong de prauw van Patiri Malela
binnen, na eerst klein te zijn geworden.
Patiri Malela stierf, Sese nTaola en de Windvorst, de eigenaars van het
schip, werden weder levend en gingen weder op hun schip over, dat zij opnieuw
deden voortvliegen.
„Slaat de trommen, enz.
Het schip snelde voort; na eenigen tijd vroeg Sese nTaola:
„Zwager Windvorst, waar is de aanlegplaats van uw vader?”
De Windvorst antwoordde:
„Daar bij de landtong is de aanlegplaats van vader.
Daar staan boomen op een rij, dat is de aanlegplaats.”
Sese nTaola antwoordde:
„Als wij aan de kaap zijn gekomen, wijs dan de plaats der ligging aan.’
De Windvorst antwoordde:
„Waar die boomen op eene rij staan, daar is de aanlegplaats van moeder.
Ik weet het zeker, die boomen op eene rij daar ginds.”
Sese nTaola antwoordde:
„Schip, ga gij voort, dat wij daar aankomen” (bis).
Het schip ging voort, na eenigen tijd kwam het aan. Zij zagen dat er
geen mensch meer in leven was, allen waren gestorven, zelfs de weg was verdwenen.
„Slaat de trommen, slaat de bekkens.
Dat moeder en vader de teekenen vernemen.”
Eerst bij de aankomst van hun zoon werden de wortels van hun achterste
uitgerukt, vielen de kokosnoten van den boom, kraaiden de hanen, vloeide het
water, gaven de vogels geluid en spraken de menschen: Kijk, daar komen lieden
aan langs den overgroeiden weg, wat zouden dat voor lieden zijn, die trommen en
bekkens slaan? Zijne ouders stonden op, gelastten lieden hun tegemoet te gaan
en toen dezen naderbij gekomen waren, vroegen zij: Wat zijt gij voor lieden? .
De Windvorst antwoordde:
„Ik ben eenmaal uw zoon geweest, dat gij het wel weet.
(bl. 61). Zeg het thuis aan vader, zijn zoon die door den wind is mede-
gevoerd.”
Haastig keerden de uitgezondenen terug, zij liepen om het hardst weerom
en zeiden: O, het is wellicht onze heer, die eenmaal door den wind is weggevoerd.
Zij berichtten het aan zijn vader en zijne moeder; o, hoe weende zijne moeder
uit verlangen en hoe lachte zija vader van pleizier! O, zoo komt het dus dat de
wortels van hunne billen uit den grond zijn getrokken, dat de kokosnoten van den
boom zijn gevallen, dat het water weer vloeit en dat de hanen weer kraaien. O,
o mijn kind, zijt ge dan gekomen, ik verlang hevig naar je. Zijn vader en moeder
stonden op en daalden af naar de zee. Toen zij naderbij gekomen waren, vroeg
de windvorst :
79
| „Wat voor menschen komen daar aan, komen zij om mij te zien ?”
_ Zijne ouders antwoordden:
„Dat gj het wel moogt weten, wij komen onzen zoon zien.”
Sese nTaola antwoordde:
ks „Windvorst, mijn zwager, daar zijn uw moeder en vader.
_ Dat gij goed moogt weten, tante, den naam van uw zoon.”
De vader en moeder van den windvorst zeiden:
„Zoo is het mijn jongen, kom hier, mijn zoon!’
zi kwamen werkelijk naderbij, tot aan het zeestrand.
„Moeder, hier ben ik, overtuig u er van (bis).
Die andere, moet gij weten, is uwe ‘schoondochter.
k Komaan, moeder, laat ons gaan, ga met ons naar boven.
Laat ons naar boven gaan in uw huis, dat uwe schoondochter het zie.’
Met hun vieren gingen zij aan land; slechts Soengko nTada bleef bij de
, die aan boord moesten blijven, achter; toen zij in het huis gekomen
zeide [de Windvorst]:
„Geef uwe schoondochter het gebruikelijke geschenk, om haar te doen
ven komen”.
Zijne moeder gaf het en zeide:
„Ik heb het al gegeven, komt boven, mijn jongen.”
Zj gaf aan hare schoondochter een schotel, om haar te doen boven komen.
indvorst zeide :
„Zwager Sese n'laola, iaat ons het huis ingaan.”
Zij gingen de trap op en kwamen in huis.
„Moeder en vader, geeft haar een geschenk om haar te doen neerzitten.
Zi gaven hunne schoondochter Gili mPinebetoe'e een koperen bord, opdat
zou gaan zitten. Nu waree zij allen gezeten, [de Windvorst] zeide:
_ (bl 62) „Eén ding moet gij nog vragen, zonder een sirih-doos voor haar af.”
Zij maakten sirih gereed; de siriidoos nam zij voor zich zelve eu gaf die
niet 1 eer terug.
„Wanneer de geschenken zijn gegeven, is er geen zonde meer tegen den
t begaan.
B a hebt gij ons gezien, hoe wilt gij nu verder?”
_ Zijne ouders antwoordden:
k „Wat er nu zal gedaan worden, zeg gij, mijn jongen, dat alles. Blijft gij
wil ons dat zeggen.”
_De Windvorst antwoordde:
„Mijn plan is om drie nachten over te blijven.”
__Zijne moeder antwoordde:
__„Maar jongen, ik heb toch zoo'n verlangen naai: u, mijne kinderen.”
___De Windvorst antwoordde:
80
„Moeder, gij hebt gelijk, maar wij kunnen slechts drie nachten. Zwager
Sese nTaola heeft zijn verlangen naar zijne ouders uitgesproken.”
Zijne moeder antwoordde:
„Windvorst, mijn zoon, laat ons een daakfeest geven.’
Nu maakten zij eenige beschikkingen voor het dankfeest, al was het slechts
om eenige zegenbeden te laten uitspreken over hunnen zoon, die na zoo langen tijd
was teruggekomen, van wien zij zooveel hielden. Toen de hoofd-dag was gekomen
wilden zij den labe laten halen.
„Windvorst, vlug wat, ga snel een labe halen.”
De Windvorst maakte zich gereed en riep den wind:
„Wind, kom hier, enz.”
De Wind kwam aan, de Windvorst besteeg hem en werd naar den labe
gebracht.
„Labe, dat gij het weten moogt, u kom ik halen.
U ben ik komen halen, laat ons snel heengaan”
De labe maakte zich gereed, het was er immers maar één, en de Windvorst
zeide :
„Kom, ga daar zitten, aan de rechterzijde.
Ik weet den weg, heb daaromtrent geen twijfel.”
(bl. 63) De labe maakte geen tegenwerpingen, maar ging aan zijne zijde
zitten.
„Wind kom hier, enz.”
De Wind kwam aan en nam hen beiden mede, na eenigen tijd kwamen
zij aan het huis van zijne ouders.
„De ketel staat daar al klaar, wasch den labe de voeten.
Spreid eene mat uit, dat wij den labe kunnen doen zitten.
De labe heeft al sirih gekauwd, geef nu de etensschalen. aan.
Alles is voldoende gereed, laat de schalen worden opgebracht.”
Zij deden op en de labe gebruikte zijn maal,
„Spreek gij den zegen uit, labe, wij houden de handen op.
De labe heeft al hem uitgesproken, moeder, vat zijne hand.
Als er bismillah is gezegd, dan kunnen wij gaan eten.
Nu zijn wij klaar met eten, schenk waschwater in.
Wij hebben de handen gewasschen, geef nu sirih.
De labe is klaar met sirih-pruimen, neem nu de schalen weg.
Het dankfeest is afgeloopen, de labe worde naar huis geleid. Zwager
Windvorst, ga den labe brengen.”
De Windvorst riep den wind.
„Wind, kom hier, enz.”
Zij gingen heen, gebracht door den wind, toen zij waren Ach liet
de Windvorst den labe achter en nam afscheid.
81
„Ik ga heen, labe, blijf gij hier.”
De Windvorst keerde terug en maakte aanstalten om van zijn vader en
zijne moeder afscheid te nemen.
„Moeder, Gij moet het weten, wij vragen verlof om heen te gaan. Wil
ons begeleiden, totdat wij aan het schip zijn gekomen.”
Nn Zij maakten zich gereed, het was hun voornemen om vaneen te gaan; aan
zee gekomen, gingen zij aan boord.
je „Moeder, wij gaan uiteen, wij gaan op reis.”
aan „Ga heen, mijn zoon, blijf aan mij denken.”
„Slaat de trommen, enz.”
___(bl. 64). Het schip snelde voort en werd door geen zeeroovers of door
wat ook maar tegengehouden. Toen zij dicht bij de woonplaats van den vader en
de moeder van Sese nTaola waren gekomen, vroeg de Windvorst:
ED „Waar is de ligging der aanlegplaats, zwager Sese nT'aola ?”
____ Sese nTaola antwoordde:
| „In de richting der landtong ligt de aanlegplaats van Vader. Bij de kaap
hier is de aanlegplaats van Moeder.
Daarginds is de aanlegplaats, bij die op eene rij staande boomen.
Slaat de trommen, slaat de bekkens,
Om ons schip Koperhuid te doen voortvliegen.
Wij hier, Lemo nTonda, kijken uit naar de aanlegplaats.
Staat allen op, dat wij niet ziek worden.
Staat allen op, de haven is reeds nabij.”
Allen stonden op; de 40 slaven werden gewekt en ontwaakten, men was
aan de aanlegplaats gekomen.
Kin, „Laat de ankers vallen aan de plecht, Soengko nTada.”
Zij schoten hunne geweren af. Zoodra de lieden in het dorp het geknal
der geweren hoorden, raakten de wortels van hun achterste los, vloeide het water,
blies de wind, vielen de kokosnoten af, kraaiden de hanen, kakelden de kippen,
gaven menschen, vogels en honden geluid en zeide Ta Datoe:
k „Gaat eens kijken, slaven, wat of dat voor menschen daar zijn, of het men-
schen zijn die zelf eten, of menschen wien ten eten gegeven moet worden.” Toen
de pas aangekomenen nog zeer ver af waren, zagen zij hen van de hoogte af en
zeiden: „0, we kunnen niet dicht naderen, dat zijn lieden die hun eigen teerkost
eten, niet hetgeen zij van ons krijgen.” Nu gingen zij het bericht aan Ta Datoe
brengen; deze zeide: „Och, dat is geen verstaanbaar bericht, misschien
maar een praatje van jullie” Hij zond daarop twee verstandige lieden, om zeker-
heid te krijgen. Toen dezen aankwamen, schoten de vreemdelingen hunne geweren
af en rukten maar met ’t hoofd vooruit aan, kijk, zóó liepen zij [hier doet de ver-
Ü eller de beweging na van lieden die met ’t hoofd vooruit maar recht toe recht
aan loopen); toen zij dichtbij waren, vroeg men hun:
Verh. Bat. Gen, deel LV, 6.
82
„Wat voor lieden zijt gij?” Sese nTaola antwoordde :
„Gij moet het wel weten, wij zijn geen vijanden.
Gij moet het goed weten, gij hebt mij vroeger gedood”
Nauwelijks hadden zij het gehoord of zij begrepen het:
„O0, het is onze heer, voor wien wij vroeger een boom hebben omgehakt,
een berg en een steen hebben ondergraven; hij is het!’
De Windvorst antwoordde:
„Dat gij zijn naam moogt weten, het is Sese nTaola.”
Zij wisten het nu en keerden naar het dorp terug. De lieden kwamen
allem uit bunne huizen, zij trokken elkaar mee om de vreemdelingeu te gaan zien;
na elkaar lang te hebben meegetrokken, kwamen zij aan de zee. Ta Datoe en
Indo i Datoe waren nu overtuigd en zeiden: „O, het is onze zoon van vroeger,
(bl. 65) laat ons gaan, ik verlang naar hem.’ Zij gingen heen, kwamen aan
het zeestrand hun zoon tegemoet snellen; het heele dorp was aan den riviermond;
de lieden op het schip waren er nog niet afgekomen; zij spraken met hen aan
de aanlegplaats, aldus:
„Ik verlang zéér naar u, kom toch van boord, mijn zoon.”
Sese nTaola antwoordde:
„Ik kom er niet af, daar kunt gij boos om worden. Ik ben aan u blijven
denken, moeder en vader, daarom ben ik hier gekomen.”
Ta Datoe antwoordde:
„Wees niet boos, ik zal u slaven geven, als verzoeningsgeschenk.”
Sese nTaola antwoordde:
„Gij hebt het te erg gemaakt, driemaal ben ik dood geweest.’
Ta Datoe antwoordde:
„Gij hebt gelijk, mijn zoon, wij hebben u werkelijk gedood. Ik geef een
geheel dorp om het weer goed te maken, mijn jongen.’
Sese nTaola antwoordde;
„Neen, dat wil ik niet, ik heb hier al zeer veel lieden.
Ik ben hier gekomen uit verlangen, weet dat wel” (bis).
Ta Datoe antwoordde: |
„Spreek niet zoo, mijn jongen, ik vergoed u dat met een heel dorp.”
Sese nTaola antwoordde:
„Hoe zal ik het nog zeggen, maar gij hebt u bar gedragen”
Ta Datoe antwoordde:
„Mijn jongen, kom van boord, gij en uw zwager.”
Sese nTaola antwoordde:
„Ik wil nog niet van boord komen, ik blijf bij mijn zwager.
Eerst als ik ben tevreden gesteld kom ik van boord.’
Ta Datoe antwoordde:
„Komt gij beiden er dan te zamen af.’
ins Se
|
83
(bl. 66). „Eerst als er een gouden draagstoel is, kom ik aan land.
_ Eerst als Gij dien draagstoel geeft, komen wij van boord.”
ed Ta Datoe antwoordde:
_ „Zij zijn juist naar boven om hem te halen, wacht maar, het verdriete u
Sese nTaola:
„Het moeten twee draagstoelen zijn, weet dat wel.”
Na eenigen tijd zeide Ta Datoe:
„Hier zijn de draagstoelen al gekomep, kom nu voor den dag, mijn jongen.’
Sese nTaola zeide:
„Ga een beetje vooruit, Schip, dat wij dicht aan land komen.
Moeder, bestrooi ons met goud, voor onze komst aan land.
Moeder, wij komen van boord, bestrooi ons met goud.”
Zij werden met goud bestrooid bij hunne komst aan land; kletterdeklet-
ter werd het goud gestrooid. Sese nTaola zeide:
____„Draagt ons naar boven in de draagstoelen.
Laat ons in de-draagstoelen gaan zitten en naar boven gebracht worden.
Eerst wil ik afscheid nemen van mijn schip.
Schip Koperhuid, wij nemen afscheid van elkaar.
Ga gij snel naar uwe plaats, ik ga naar het bovenland…”’
__Het schip verwijderde zich uit het gezicht, het ging naar het binnenste der
ze e, bij den Opper-Zeegeest.
_____„Moeder, begeef u op weg, wij breken op.
Wij gaan allen naar boven, wij gaan naar huis.”
Zijne ouders gingen vooruit naar boven; toen zij aan de trap gekomen
„Gij hebt schuld, bestrooit ons dus weer met goud.”
De Ouders: „Bestrooit hen met goud, dat onze schuld worde weggenomen.”
Kletterdekletter werd het goud gestrooid, dat het over den grond ver-
ae vaals. En Lemo nTonda en Gili mPinabetoe'e waren al hoog zwanger en
„Spreid eene ties uit, maak het daar in orde.
Spreid ze vlak uit, maak dat het goed klaar is.
Een zevenvoudige rand van gouddraad heeft de matras van vader.
Geef die aan ons, dat ge ’t wel moogt weten.
Geef die aan uwe schoondochter Lemo nTonda, om haar te doen zitten.
(bl. 67) Zij gaf haar die, als geschenk om haar te doen zitten en zeide:
„Lemo nTonda, mijne schoondochter, kom daar zitten.’
Zij ging op de matras zitten.
„Laat uw zwager de Windvorst daar ginds gaan zitten.
Hier zijn wij geveten, waar is onze sirih ?”’
’
,
84
„Hier alles voldoende voorhanden; de kogel is gereed en geladen.
Gij, Soengko nTada, geschikte man, ga de sirih aannemen.
Wij zijn hier met ons vieren, deel ieder gelijkelijk uit.
Wij hebben nu ieder ons deel, laat ons nu sirih pruimen.
Wij zijn klaar met sirih pruimen, maak het eten gereed.
Schoondochter Lemo nTonda, maak gij het in orde.
Gij en uwe schoonzuster, zorgt voor het eten der gasten.”
Zij maakte het klaar, in een oogenblik.
„Hier heb ik het al klaar, kom het eten maar halen.
Sta op, Soengko nTada, breng de rijst op.”
Hij bracht ze op, daarna schonk bij water in.
„leder hebt gij reeds zijn deel gegeven, laat ons dan gaan eten.”
Zij aten, daarna zeide hij:
„Wij zijn klaar met eten, schenk waschwater in.’
Men schonk water in en zij wieschen zich de handen.
„Ik heb mij al gewasschen, neem de schalen af.”
Men nam ze af en toen het klaar was:
„De schalen zijn al afgenomen, maak de sirih gereed.”
Lemo nTonda antwoordde:
„Ik heb hier ze al gereed gemaakt, kom de sirih halen.”
„Laat ons pruimen, zwager Windvorst;
Als gij gereed zijt met pruimen, zeg het dan maar, als ge wilt gaan slapen.’
Zij legden zich te slapen, want het was nacht. En zoo ging het iederen
dag van hun verblijf. Na eenigen tijd kreeg Lemo nTonda barensweeën. Sese
nTaola zeide:
„Moeder, zie hier uwe schoondochter, ik heb er geen verstand van.
Kom uwe schoondochter Lemo nTonda te hulp.
Sta haar goed bij, als zij maar niet reeds is bevallen.’
(bl. 68). Hare moeder maakte alles voor haar in orde; toen de tijd was
gekomen dat zij bevallen moest, kreeg zij een zoon. Zij zag dat zijne borst blonk
als de zon en gaf hem den naam van Tanda Eo. Eenigen tijd daarna kreeg ook
Gili mPinebetoe'e de weeën; ook zij beviel; zij werd geknepen en baarde ook een
zoou; midden op zijne borst was iets te zien als de maan, daarom werd hij Tanda -
Woeja genoemd. Sese nTaola zeide:
„Laat uw kleinzoon in de wieg gelegd worden.
't Is dus een jongen, mijn kind Tanda Eo.
Over drie dagen zal er een do’a sëlamat voor hem gehouden worden.”
Na verloop van drie dagen maakte men aanstalten om een do’a-sëlamat
over het kind te laten uitspreken.
„Gij, Windvorst, ga een labe halen.
Ga gij er maar een halen, dan gaat het vlug.”
85
„Wind, kom bier, enz.’
De Wind kwam aan en nam den Windvorst mede; hij kwam aan de
plaats van den labe.
_ „Labe, ge moet het weten, ik kom u halen.
_ Labe, dat ge het weet, ge moet een do’a-sëlamat gaan uitspreken.’
Labe, maak u gereed, ik heb nog veel te doen.”
_De labe antwoordde:
____„Wat ik niet begrijp, is wat ons vervoermiddel zal zijn.”
mee Windvorst antwoordde :
„Wees daaromtrent zonder zorg, dat weet ik wel.
Wind, kom hier, enz.”
B Á, Zij werden door het waaien van den wind overgebracht; in één vaart gin-
gen zij voort; zij zaten naast elkaar.
Rato) „Hier ben ik al aangekomen, zwager Sese nTaola.”
„Gij Soengko, nTada, wasch de voeten van den labe.
__Zwager Windvorst, breng den labe ginds.
_ Op de reeds uitgespreide mat kan de labe gaan zitten.”
„Schuif hem zijne sirih toe, zwager Sese nTaola.”
_„Awager Windvorst, van alles is er al genoeg.
_ „Hier heb ik de sirih al gekregen, labe, laat ons sirih kauwen.’
_ „Als wij gereed zijn met pruimen, breng dan de schalen op. Breng de schalen
op, Soengko nTada, dat spoedig de zegenspreuken kunnen gezegd worden.
__Labe, spreek ze uit, de schalen zijn er alle reeds.
_Zegenspreuken over de kinderen, dat ge weet wat ge moet uitspreken”
Ee: „Ik heb het goed begrepen, kabosenja, ik ga ze uitspreken.”
__ (bl. 69). De labe sprak de zegenspreuken uit; toen hij ze had uitgesproken
le Sese nT'aola:
‚Nu zijn de spreuken gezegd; Lemo nTonda, breng de kinderen.”
Lemo nTonda en Gili mPinebetoe’e kwamen aan met hare kinderen en
j de handen van den labe; daarna zeide Sese nTaola:
„Zij hebben uwe hand al gevat, nu kunnen wij gaan eten.”
_Zij gingen eten, daarna zeide hij:
„Wij hebben al gegeten, Soengko nT'ada, neem de schalen af.”
_ Daarop ging Soengko nTada de schalen afnemen.
„Als alles is rondgedeeld, laat ons dan sirih pruimen.
B, _Labe, laat ik het zeggen: Motanda Eo is mijn zoon.
__Dat ge alles er van moogt weten, de andere heet Tanda Woeja.”
_De labe antwoordde:
B Dat is goed, kabosenja, een bewijs van vorstelijke geboorte.”
___Sese nTaola antwoordde:
___„Gij, labe, weet dat, het is toch niet verkeerd?”
n
pe
86
De labe antwoordde:
„Het is in ’tgeheel niet onheilspellend, ‘tis een teeken van mannenmoed.”
Sese nTaola antwoordde:
„Zoo, dan is het goed, als het maar niet ee ian
Nu nam de labe afscheid:
„Wij hebben aangenaam gepraat, nu vraag ik te mogen BRIE,
Den weg ken ik niet, laat iemand mij naar huis brengen.”
Sese nTaola antwoordde:
„Zwager Windvorst, ga den labe thuisbrengen.”
De Windvorst riep den Wind en ging den labe thuisbrengen; niet lang
na hun vertrek kwamen zij aan de woning van den labe; daar liet hij den labe
achter en keerde in een oogenblik weer naar huis terug. Daar bleven zij rustig
wonen.
Na langen tijd waren de kinderen groot geworden; er werd een tol voor
hen gemaakt om mee te tollen; zij konden al „vader” en „moeder” zeggen en
vroegen hun vader:
(bl. 70). „Sese nTaola, mijn vader, wil mij een tol snijden” j
Hij sneed er een voor hem en daar tolde hij mee; hij ging op den grond
met de slaven mede tollen; hij was ondeugend ook; langen tijd had hij daar ge-
woond, toen hij groot was geworden; en toen hij dan groot was, bepaalde men
den tijd voor een feest, om den jongen te besnijden. Sese nTaola zeide:
„Lemo nTonda, er moet een plan gemaakt worden voor een besnijdenisfeest.
Om onzen zoon te besnijden, dat is het plan.
Ga rond bij uwe moeder, uwe schoonmoeder om plannen te maken.
Moeder en vader, komt met ons beschikkingen maken.”
Zijne ouders kwamen nu bij hem om plannen te maken.
„Dit moet Gij weten, dat ik mijn kind wil laten besnijden.
Daarover beraadslagen wij nu, maar Gij moet het zeggen.”
„Als zij groot zijn en het kunnen uithouden, dan moeten zij inderdaad
besneden worden.
Het moet maar aan de kinderen gevraagd worden, of zij het kunnen uit-
houden.”
„Wel, Tanda Eo, mijn zoon, kom gij eens hier.”
Zijn zoon kwam en vroeg:
„Wat is het vader, dat Gij mij vragen wilt?”
Zijn vader antwoordde:
„Dit wil ik vragen, ik denk er over om u te laten besnijden.”
„Wij beiden zijn tot uwe beschikking, wij kunnen alles verdragen”
Sese nTaola antwoordde :
„Stamp eene groote hoeveelheid rijst; dit bevel wordt van wege-het hoofd
gegeven.
87
©
____Nu deden de lieden al hun best om allerlei klaar te maken; wat zij niet
hadden werd gehaald bij degenen die het hadden; toen er genoeg gehaald was,
werd | de dag bepaald en haalde men bamboe, Eko hoomhladskons
„Zeg eens over hoeveel dagen van heden af het feest zal zijn”
„Dat gij het wel moogt weten, over zeven dagen is de hoofddag.”
„Het is voor vast bekend, het is afgesproken over zeven dagen’
____„Wilt alle werkzaamheden verdeelen, moeder en grootmoeder.”
„Al het noodige is voorhanden, slechts de dag wordt afgewacht.
Ee: Toen alle menschen bijeen waren en de hoofddag was aangebroken, de dag
voor het baden bestemd, gingen zij naar het water.
____„Mijn zoon Tanda Eo, kom, laat u aankleeden.
Dn ___Komt hier met u beiden, wij gaan naar het water.”
Eh __Zij gingen heen en werden gebaad, in den namiddag werden zij binnen
de gordijnen gezet; ook zeven jonge meisjes, bidadari’s, die gekomen waren om
het Sb bij te wonen, gingen mede.
„Kom, mijn jongen, laat uw haar reinigen, hier is de Bidadari.
(bl. 71). Tanda Eo antwoordde:
„Als het maar de Bidadari is, wil ik mijn haar niet laten reinigen.”
Zijne moeder antwoordde:
„Als gij niet wilt, kom dan, ik zal u ’t haar wasschen.”
_ Tanda Eo antwoordde:
„Als Gij bet maar zijt, laat ik dan maar ’t haar niet reinigen.”
Zijne moeder vroeg hem:
„Maar wie moet er dan toch wezen, eer gij u ’thaar laat wasschen ?”
Tanda Eo antwoordde:
„Eerst als Tarandâ er is, wil ik mij 'thaar laten wasschen.”
Zijne moeder vroeg hem:
„Waar is dan toch de =voonplaats van Tarandâ?”
Tanda Eo antwoordde:
„Op het Zwevende Land daarboven zie ik haar.
Zij zijn met haar tweëen, zij woont bij hare grootmoeder.
Zend iemand naar boven dat zij gehaald worde, moeder, dat zij spoedig
ar kome.”
Od „Windvorst, ga op reis, ga naar boven om Tarandâ te halen.”
De Windvorst riep den wind.
BE Wind kom hier, enz.”
___Hij werd door den Wind opgevoerd en kwam boven op het Zwevende Land.
Das aangekomen, zeide hij:
„Ik ben hier gekomen om Tarandâ de priesteres te halen.
Gij moet weten, grootmoeder, ik kom haar halen voor het feest,”
Tarandâ antwoordde:
88
„Grootmoeder, ik ben bang, zoo door een vreemden man te worden mee-
genomen!’
De Windvorst antwoordde:
„Wees niet bevreesd, ik beschouw u als mijn kind.”
Hare grootmoeder antwoordde:
„Ga heen, kleindochter, uw vader geleidt u.”
Tarandâ ging dan heen, medegenomen door den Windvorst, en op
den Wind; regelrecht bracht hij haar naar het water.
(bl. 72) „Hier is Tarandâ, kom, mijn jongen, laat uw haar wasschen”’.
„Is Tarandâ daar, dan zal ik mij 't haar laten reinigen.”
Nu wilde hij zijn haar wel laten wasschen, want Tarandâ was een jong
meisje van zeer groote schoonheid; zij was het die Tanda Eo het haar wiesch;
Tanda Woeja werd door eene Bidadari gewasschen. Daarop gingen zij naar het
water om gebaad te worden; Tanda Eo keek naar den labe om en zeide:
„Als het maar een halve labe is, laat ik dan niet gebaad worden.”
Hij ging op zijne hurken in ’t water zitten en wilde niet door den labe
gebaad worden; hij zeide:
„Slechts als het een Arabier uit Mekka is, wil ik gebaad en besneden
worden.’
„Mijn jongen, dat is zoo ver, ik ben er mede verlegen”
„Tanda Woeja is mijn jongere broeder, ik vind maar niet alles goed.
Een halve labe, door zoo een wil ik niet gebaad worden.”
Zijne moeder zeide:
„Het is lastig, Sese nTaola, schaf gij spoedig raad.”
Sese nTaola antwoordde:
„Zwager Windvorst, ga een Arabischen labe halen.
Lastig en moeilijk is het doen van dat kind.
Alleen een Arabier uit Mekka zal hem baden om besneden te worden.”
Toen de Windvorst heenging, werd hij door den wind vervoerd en kwam
al spoedig te Mekka. Hij vond den Arabier te Mekka en zeide:
„Ik kom in haast hier, u kom ik halen.
Ga mee om mijn zoon te baden, dat gij het moogt weten.
Laat ons gaan, Mijnheer, anders krijgen wij nacht.”
De Arabier van Mekka had er niet tegen; hij maakte zich gereed en be-
steeg te zamen met den Windvorst den wind; zij gingen heen en werden regelrecht
naar het water gebracht.
„Hier is Mijnheer gekomen, die zal u baden, mijn zoon. Hij zit er al lang
in, Mijnheer, wil hem maar baden.”
De Mijnheer van Mekka overgoot hem, daarna baadde hij, kwam er uit en
zeide:
„Wel, Tarandâ daarginds, kom hier, kam mij 't haar.
ad
89
„Als het slechts de Bidadari is, kom dan maar niet hier.”
Ne Tarandâ ging hem nu het haar kammen ; toen zij hem gekamd had, zeide hij:
_ „Moeder, ik ga mij aankleeden, haal mij mijne kleederen en versierselen
zi den dag.”
e Zij gaf hem een broek; hij trok een baadje aan, bond een hoofddoek om
n kris, liet zijn BV aacong op den rug afhangen en ging achter Tarandâ
5 Ben kwamen de lieden om hem op de schouders te dragen.
(bl, 73). Tanda Eo zeide:
_ „Nu word ik op de schouders gedragen; Tarandâ volge mij.
Wij gaan binnen de gordijnen, laat Tarandâ zich niet ver verwijderen.
Vaders en Ooms, zet den menschen eten voor.”
Den labe’s en al den gasten werd eten voorgezet; daarna zeide hij:
Mi: „Gij labe's, maakt de nagels der lieden rood voor de besnijding.”
He ee maakten nu hunne nagels rood, telkens als iemands nagels waren
roodgemaakt, werd er een geweer afgeschoten; toen het nacht werd ging men
slapen; den enden morgen werden zij weer wakker.
„Wilt ons weer op de schouders dragen naar het water om ons te wasschen.”
_ Des morgens vroeg werden zij in ’t water gezet, om hun penis te wasschen,
laarop kwamen de lieden om hen op de schouders te dragen en nu werden zij
het water gebracht om te poepen, te pissen en te baden; zij werden ook weer
le schouders teruggedragen naar huis.
__„De zon staat al hoog, wilt ons dan besnijden.”
__Ta Datoe antwoordde:
„Gij labe’s, gaat mijn zoon besnijden.”
_De labe’s antwoordden:
„Om uwen zoon te besnijden zijn wij hier tot uwen dienst, kabosenja.
___ Wij zijn geheel gereed, maak dat voor uw zoon alles in orde is.
__Laat alles voldoende aanwezig zijn, dan gaan wij de besnijdenis verrichten.”
Hij bracht de bij de besnijdenis gebruikelijke dingen in orde en zeide:
„Daar zijn in voldoende hoeveelheid de kommen om het bloed in op te vangen.
__ Alles is voldoende aanwezig, labe’s, houdt u gereed.”
en _De labe’s gingen heen, degenen die besneden moesten worden lieten zij op
kokosdoppen zitten. Toen het zoover was, vroegen de labe’s :
„Wij, labe's, vragen, welke jongen de oudste is?”
_„Dat gij het wel weten moogt, Tanda Eo is de oudste.
Dat gij het wel moogt weten, Tanda Woeja is de jongste.”
_Tanda Eo ging het eerst zitten; toen hij besneden was, zeide hij:
_ „Nu ben ik reeds besneden, schiet een geweer af.”
Ook Tanda Woeja ging zitten; ook hij werd besneden en nadat hij besneden
was, werd er ook een schot gelost.
„Wij zijn reeds besneden, geef ons nu te eten.”
90
(bl. 74). Men gaf hun dan ook te eten; toen het maal was afgeloopen,
zeiden zij: „De zon gaat onder, de labe’s willen afscheid nemen.’ De labe'’s
namen den inhoud der schalen mede; voor de labe’'s werd terzijde gelegd rijst
in kokosmelk gekookt met allerlei toespijs, dat namen zij mee naar huis. Daarmee
was het feest afgeloopen; drie dagen daarna werd nog een dankfeest gevierd,
allen keerden terug; zij die voor het dankfeest achterbleven gingen toen pas
terug. Toen allen waren heengegaan, zeide Tanda Eo:
„Ik gevoel mij eenzaam, nu wij door onze gasten zijn verlaten”. (bis).
Zijne moeder vroeg:
„Gevoelt gij u eenzaam, mijn jongen, zeg het mij".
Hij gaf geen antwoord; hijij at ook niet veel; beide neven bleven maar
liggen; zij voelden zich landerig, omdat de menschen van hen waren weggegaan;
naar allen, die waren heengegaan, verlangden zij. Zijne moeder vroeg weder:
„Zeg mij, mijn jongen, om wie uw hart in beroering is, dat ik het wete’.
Tanda Eo antwoordde: |
„Zij, die mijn hart in beroering brengt, heet Tarandâ.
Tarandâ mBalia, zij brengt mijn hart in beroering”.
Zijne moeder antwoordde:
„Is het soms uw plan, mijn zoon, om haar tot vrouw te nemen?”
Tanda Eo antwoordde:
„Ik ben van plan haar tot vrouw te nemen, daarom zeg ik het u, moeder.”
Zijne moeder antwoordde:
„Als dat dan het geval is, dan zullen wij u met haar laten trouwen.
Ja, mijn jongen, dan zullen wij plannen maken, opdat alles in orde zij.
Haar zoon antwoordde:
„Als alles in orde is, wil mij dan spoedig naar mijne vrouw geleiden.”
Zijne moeder, zijn vader en al hunne familieleden maakten alles in orde;
de een bracht dit, de ander dat aan, om mee te nemen voor het huwelijksfeest.
Toen het gereed was, zeiden Tanda Eo en Tanda Woeja:
„Hier zijn wij beiden, wij willen beiden trouwen.
Sese nTaola antwoordde:
„Wij wachten een goeden dag af, om u naar uwe vrouw te geleiden, mijn
jongen.”
(bl. 75). Zijn zoon vroeg:
„Hoeveel dagen duurt het nog, eer ik gebracht word?”
Zijn vader antwoordde:
„Heden over zeven dagen, dan wordt gij gebracht” (bis).
Hij wachtte en toen hij lang gewacht had, waren de zeven dagen ver-
loopen en zeide hij:
„Nu zijn de zeven dagen vol, wilt mij nu gaan brengen.
De zeven dagen zijn om, welken weg zullen wij nemen?
‚.
91
„Wij zijn gereed, mijn jongen, maar de weg weet ik niet.”
„Indien Gij den weg zoekt, dien weet ik wel.
Als de goede dag is gekomen, maak u dan gereed, moeder.”
Toen de vertrekdag was gekomen, zeide hij:
4 „Wij zijn klaar met de toebereidselen, alleen nog maar voor het vervoer-
mid del moet gezorgd worden.
Moeder, dat Gij het moogt weten, wij gaan per Regenboog.”
E De tengko gaf geluid; Tanda Eo beluisterde zijn geluid en zeide:
„De tengko daarginds zegt mij, dat ik per Regenboog moet gaan.”
Men maakte zich reisvaardig; toen men gereed was, riep hij het vervoer-
ZR
mi ddel.
De _ „Regenboog, kom vlug, gij, die in de lucht hangt.
____Den Regenboog hebben wij tot vervoermiddel, aan den bliksem houden wij
ons vast.”
gl Nu kwam de Regenboog werkelijk tot onder aan de trap; Tanda Eo met
zijn neef en zijne ouders en allen die hem naar zijne vrouw gingen geleiden, be-
stegen hem.
pr „Slaat de Wer. slaat de bekkens,
Schiet ook de geweren af, ten teeken van den huwelijksoptocht.
__Dat het gehoord worde door ik naburige dorpen, ten teeken dat er vorste-
lijke personen aankomen.”
In ééne vaart nam de Regenboog hen mede; daar kwam hun een vallende
ster in den weg, een dienaar van Tarandâ, (Tanda Eo) zeide:
____„Wat is dat daar in de hoogte, dat ons in den weg treedt?
Op bevel van Tarandâ worden wij tegenhouden.
__ Moeder Lemo nTonda, wil hem zijn loon geven.”
___Zijne moeder weigerde niet; zij schepte goud op met een kom en kletter-
etter strooide zij hef uit; de vallende Ster hield op met (aan den Regenboog
nabbelen en veilig was hunne reis naar boven.”
„Slaat de trommen, slaat de bekkens.
___(bl. 76) Dat het gehoord worde, enz.”
Sedert de vallende Ster aau den Regenboog beet, was hunne reis niet
voorspoedig; nu was hij weder veilig, totdat Tanda Eo op nieuw zeide:
__„Daar is er weer een, die ons op weg tegenhoudt.”
__De Regenboog schudde en schokte weer, op nieuw door een andere vallende
S er Een.
___„Moeder Liemo nT'onda, wil hem spoedig zijn loon geven.”
Zij strooide op nieuw eene kom vol goud uit, kletterdekletter; toen hield
„Slaat de trommen, enz.”
De weg was nu weer veilig; tut zevenmaal toe trad een vallende Ster hun
92
n den weg, op dezelfde wijze; toen zij zevenmaal waren tegengehouden, trad hun _
niets meer in den weg en kwamen zij regelrecht aan de woonplaats van Tarandâ_
en hare Grootmoeder. Zij gingen naar de lobo en zetten zich daar neer. De
Grootmoeder van Tarandâ zeide: „Dat is een heele drukte voor ons door zoovele
menschen bezocht te worden; laat er eenigen komen om hun sirih te brengen.
Toen stonden op Sese nDoliadapi, Sese mPantawa, Sese ngKoedoe, Sese
ngKoeni, Sese ngKoeja, Sese ngKoeranga en ten zevende Tarandâ en gingen naar
de lobo om den gasten sirih aan te bieden.
„Tarandâ, geef gij orders om de sirih te gaan aanbieden.
Gij, Sese nDoliadapi, gij weet hoe het behoort.
Gij zijt op de hoogte, ga gij de sirih brengen.”
Zij maakten de sirih gereed en gingen met haar vijven de vorstelijke
personen met sirih verwelkomen. Tarandâ was verlegen om te gaan; Seseng Koedoe
bleef bij hare meesteres.
Toen den gasten sirih was aangeboden, zeiden Sese nT'aola en Lemo nTanda:
„Gij, die ons sirih aanbiedt, wilt ons als uwe gasten beschouwen.
Nadat zij sirih hadden gepruimd, vroeg Sese nDoliadapi verlof om heen
te gaan en zeide:
„Gij moet weten, dat wij verlof vragen om heen te gaan”.
Zij gingen met haar vijven terug en brachten de boodschap :
„Gij moet weten, dat de lieden daarginds gasten zijn.
Zij hebben ons gezegd, dat zij als gasten wenschten ontvangen te worden.
(bl. 77) Als zij moeten onthaald worden, wil dan daartoe bevelen geven.”
Zij gaf de noodige bevelen; tegen den avond werd hun hun maal gebracht
om te eten en daarna werd hun sirih aangeboden.
„Hier heb ik ’tal gereed gemaakt, het eten moet nog slechts gebracht worden.
Gij, Sese nDoliadapi, gij hebt er verstand van.
Ga gij mede om te zorgen voor het eten.”
Zij beval nog eenige slaven het eten aan te dragen; daarna zeide zij:
„Hier is het eten gekomen; jongens, brengt het op.
Er zijn vorstelijke personen gekomen, hier, op koperen schalen met voeten.” —
Toen het opgebracht was, werd elk zijn deel voorgezet.
„Aan ieder is zijn deel gegeven, laat ons nu gaan eten.
Wij zijn klaar met eten, neem de schalen af.
De schalen zijn al afgenomen, de sirih is nog niet rondgedeeld.’”
Zij namen de sirih aan en deelden die aan ieder rond.
„Wij hebben de sirih al gegeven, nu gaan wij maar heen.’
„Ja, gaat maar heen, keert maar naar huis terug.”
Na het eten en het sirihpruimen zaten zij bijeen in de lobo en zeide Mo-
tanda Bo: E
„Moeder en Vader, laat ik spoedig gebracht worden.’
93
„Trek uwe beste kleeren aan, gij wordt naar uwe vrouw geleid.”
_ „Ik ben al aangekleed, laat ons op weg gaan.”
Hij stond op met zijne moeder en zijn vader en werd naar het huis zijner
rouw gebracht.
„Slaat de trommen, slaat de bekkens!
Dat het door de naburige dorpen worde gehoord, als teeken van een hu-
welijksoptocht.”
__ Zij verlieten de lobo en gingen regelrecht naar het huis van Tarandâ ;
len gingen naar boven, zooveel als er maar plaats was in het huis; hij ging
t huis in en het slaapkamertje binnen. Zijne ouders zeiden:
„Dat gij het wel moogt weten, wij komen den bruidegom brengen (bis).
; Wij hebben hem gebracht om te trouwen, begrijp dat wel, grootmoeder.”
„Ik heb niet anders te zeggen dan: goed, laat hen maar trouwen.
___Goed, laat bij maar gebracht worden en haar slaapkamertje binnengaan.”
_ Hij werd naar zijne vrouw geleid en binnengebracht bij Tarandâ; zij
werd rden man en vrouw. Toen dat gedaan was:
„Laat ons verlof vragen, om weer naar de lobo te gaan.”
Zi sliepen in de lobo, den volgenden morgen werd de huwelijksprijs ge-
bracht; de betaling en de bruidschat werden overgereikt.
(BL 18). Alles liep goed af, zij werden onthaald en vroegen verlof om te
er pokken Sese nTaola en Liemo nToónda zeiden:
„Landa Eo, mijn zoon, ik wensch terug te gaan.
Fe, Weet het wel, wij vragen verlof om heen te gaan.
an gij hebt de belangen te behartigen van neef Tanda Woeja.”
_ TFanda Eo antwoordde:
„Goed, moeder, ga maar, wij blijven dan hier.
wm mijn neef betreft, voor hem zal ik wel zorgen.
__ Als wij hem maar gaan uithuwelijken, dan is hier ook nog Tarandâ.
Alles is er voor gereed, dat Tanda Woeja zal trouwen.
Dat Gij het moogt weten, haar naam is Kota Lolowe.”’
Zijn vader liet hem den Regenboog roepen.
„Mijn jongen, roep ons den Regenboog, dat hij hier kome.”
Tanda Eo riep den Regenboog.
„Regenboog, die u lang uitstrekt, die in de lucht hangt,
De Regenboog wordt als vervoermiddel, de bliksem als leuning gebruikt.
k Beo sder, wil maar op reis gaan, hier is uw voertuig al.”
De begeleiders keerden naar hun huis terug; den Regenboog gebruikten zij
voertuig. Toen dit was afgeloopen, zeide Tanda Eo tot zijn neef:
„Broer, laat ik de noodige bevelen geven voor uw huwelijk met Kota
Lolo v € .
94
Zeg mij dit, hebt gij er niet op tegen?
Alleen als gij het goed vindt, zult gij tot haar gebracht worden.”
Toen hij had gehoord, hoe de andere partij er over dacht, maakte hij
plannen om naar zijne vrouw te worden geleid. Het was niet ver naar haar huis;
hij werd er heen gebracht en zij trouwden.
„Gij, Kota Lolowe, begrijp het duidelijk,
Ik breng hier tot u mijn jongeren broeder Tanda Woejs.
Gij, die haar vader zijt, ik kom den bruidegom geleiden.
Het is om uwe dochter te huwen, tante, weet dat wel.”
De Moeder en de vader van Kota Lolowe antwoordden:
„Wanneer dit uw wensch is, dan ben ik er niet tegen.
Wanneer gij het zegt, dan zullen wij, oeh arm, piet meer weigeren.
(bl. 79). Zij bleven daar ééne nacht slapen, den volgenden dag bleef hij
bij zijne vrouw.
„Oom, ik wil heengaan, laat Tanda Woeja hier blijven.
Ik vraag om heen te gaan, ik ga naar mijn huis.
De Vader van Kota Lolowe antwoordde:
„Goed, neem maar afscheid, gij en uwe vrouw.
Gij en uwe vrouw, gaat maar heen.”
De begeleiders gingen heen; zij gingen maar te voet, want het was niet
ver. Toen zij langen tijd daar gevestigd waren en er jaren, maanden en dagen
verloopen waren, gevoelde Tarandâ dat zij zwanger was. Tijdens hare zwanger-
schap gevoelde zij zich onwel, zoodat Tanda Eo bezorgd werd.
„Ik ben bezorgd over Tarandâ.
Zij is zeer ongesteld, daarover zijn wij bezorgd.
Grootmoeder, wil eens zeggen wat er aan moet gedaan worden, dat ik het
wete,”
„Uwe vrouw zal ziek worden, tenzij er een feest voor haar gevierd worde. _
Begeef u snel naar uwe moeder en uwen vader.”
Taunda Eo vroeg aan zijne grootmoeder:
„Wat voor een feest, zeg het, dat ik plannen er voor kan maken. Welk
soort van feest, dan ga ik daarvoor snel naar mijn vader.”
Zijne grootmoeder antwoordde;
„Dat gij het wel moogt weten, het is een groot-woerake-feest.
Tanda Eo vroeg verlof om heen te gaan: |
„Grootmoeder, laat ik heengaan en mij naar mijn vader begeven.
Regenboog, die u lang uitstrekt en in de lucht hangt,
Regenboog is mijn voertuig, ik ga naar mijn vader.”
De Regenboog kwam aan, hij besteeg dien, vertrok en kwam aan het huis
van zijn vader en moeder.
„Wel, mijn zoon Tanda Eo, komt gij hier met een bezorgd hart?”
95
_ Tanda Eo antwoorde:
ee kom inderdaad met zorg, Tarandâ is ziek.”
Hierom ben ik gekomen, omdat ik bepaald in zorg zit.
Dat Gij mijne zorg moogt weten, moeder, daarom ben ik gekomen.”
B Eane moeder vroeg:
_ „Wat voor zorg, mijn jongen, zeg het mij.”
Haar zoon antwoordde:
_(bL 80) „De zorg voor een woerake-feest, zooals Grootmoeder daar boven
ezegd 1 heeft.”
__ Zijne moeder antwoordde:
„Zeg eens duidelijk, mijn jongen, wat er moet gedaan worden.
Komaan, dan zullen wij de benoodigde kleederen maken, mijn zoon Tanda Eo”.
| ij beschilderden foeja met roode verf, met glimmende hars; zes varkens
len bijeengezocht; het zevende werd vervangen door een tros bualo-pisang.
9 Eo reisde heen en weer tusschen zijne ouders en zijne vrouw en praatte
ver en weer, zij maakten alles voor het feest in orde en bepaalden den dag.
| ener, zijn de. benoodigde kleederen voor uwe schcondochter reeds
afgemaakt?”
_ Zijn moeder antwoordde:
„Al de kleederen die uwe vrouw noodig heeft, zijn voorhanden, mijn zoon.’
Ì. Haar zoon antwoordde:
„Als zij voldoende voorhanden zijn, is het goed, ik wilde Sn maar zeker weten.
Nu ben ik er van overtuigd, dat alles voorhanden is.
Zijne moeder vroeg:
_ „Zeg eens, wanneer de hoofddag van het feest is; dat het zeker zij wanneer
et plaats heeft.
_ Reken den dag uit, dat het zeker zij wanneer het doorgaat’.
_ Haar zoon antwoordde:
„Dat gij den dag moogt weten, over zeven dagen is de hoofddag.
__ Het is vast bepaald, gaat gij dan ook mede naar boven”.
___Zijne ouders antwoordden:
„Goed, dan maar op reis, dan gaan wij ook mede”.
__ „Kom, maakt U gereed, de zon is reeds laag.
Regenboog, die U lang uitstrekt, die in de lucht hangt,
_ De Regenboog is ons voertuig, de bliksem onze leuning.
Regenboog, kom hier, moeder en vader gaan op reis”.
Zij hestegen den Regenboog, in een oogenblik waren zij boven op het
Zwevende Land. Toen de menschen bijeen waren in voldoenden getale en al het
adschap en de kleeren voorhanden waren, zeide hij:
„Alleen dan is het goed, wanneer er een zieken-hut is, met jaarvogel-
Koppen versierd”,
96
De planken der hut waren uitgesneden in den vorm van jaarvogels; er
waren er vier, korte en lange zijden. Nu kwamen Sese nTaola en Lemo nTonda.
„Mijn dochter Tarandâ, houd u goed.”
Tarandâ stond op van hare ligplaats.
(bl. 81). „Als alles gereed is, dan komt de dag waarop de zieken in de
hut gaan.
Morgen is het een goede dag, mijn jongen, voor de zieken om in de hut
te gaan.”
Toen de dag gekomen was, werd zij in witte kleederen gestoken en in de hut
gezet; drie dagen lang werd zij in de hut gelaten; zij mocht niet poepen, pissen
of baden; daarna werd zij met bloed bestreken en verwisselde haar gewaad met een abe.
„Nu wordt ge met bloed bestreken, mijn kind Tarandâ.’”
Driemaal ging zij de ziekenhut rond; daarna daalde zij af op den grond,
daar lagen zes varkens op eene rij, ten zevende een tros bualo-pisangs, niet slechts
een kam, maar een geheele tros; ook de trommen werden op den grond gebracht,
men sloeg de trom bij den dans. |
„Slaat de trom bij het dansen, om tegen geesten te vechten.
Tarandâ nBalia, scherm, dat ik het zie.”
Nu kwam Matia Eo, de zuster van Tanda Ho, gezonden door haren groot- _
vader daarboven op de Zon, dat was zijn verblijf. Terwijl Tarandâ aan het dansen
was, werd haar levensgeest door een Roofvogel weggenomen; haar man prees
haar en zeide:
„Als Tarandâ danst, komt zij met alle negen gewrichten op den grond.
Tanda Eo sprong in de hoogte op het Zwevende Land. k
„’t Is lastig en moeilijk ; mijne vrouw Tarandâ d
Is door een Grijpvogel opgepakt, haar levensgeest is weg.
Moeder, maak mij mijne vrouw weder levend”.
Deze werd op nieuw onder den zak geplaatst; hare ziel werd weder
opgevangen en in haar gebracht; zij werd weder levend, kwam weder tot zich
zelve en rustte uit.
„Laat het dansen maar gedaan zijn; ga nu baden.”
Zij ging naar het water; de kleine en de groote trommen werden mede-
genomen. Toen het baden was afgeloopen, kleedden zij zieh weder aan en keerden
naar de hutten terug.
„Laat ons daar ophouden, om uw levensgeest te doen naderen. Gij
priesteressen, doet haren levensgeest nabij komen.”
Zij wenkten haren- levensgeest naderbij te komen, dansten met de kleederen
der zieke in de hand; daarop aten zij voorspijs; de rijst in wioebladeren gekookt
werd uitgedeeld en opgegeten met kippen- en varkensvleesch; na dit maal gingen
zij naar huis en bleven daar en zorgden voor het loon der priesteressen: een stuk
katoen, een hakmes en pakjes rijst; daarop werd aan den bek van een haan
97
En Nu kreeg hij [Tanda Eo] Matia Eo in ’t oog, de oudere zuster van Tanda
een jong meisje, opgevoed door haren grootvader; nog niet eens waren hare
en gevijld; bloed van Lisemo nTonda bij hare eerste menstruatie kleefde er
haren handdoek; dien had zij in het water geworpen en hij was afgedreven
de zee, opgenomen door haren grootvader, levend gemaakt en als kern in de
gezet; daarom werd zij Matia Bo genoemd. Toen hij haar had gezien, was
da Eo's hart niet meer in orde; bij het zien van dat meisje was zijn hart
verdeeld en auders geworden, hij dacht er over om haar te trouwen, daar zij er
zoo lief uitzag.
(bl. 82) Nu kregen de priesteressen haar loon; toen ieder het hare had,
gebruikten zij het namiddagmaal en zongen nog eenigen tijd, tot afscheid aan de
ake’s; den volgenden dag werd er voor de priesteressen gekookt, toen vertrok
het feest was geëindigd. Ook Matia Eo vroeg verlof om heen te gaan aan
„Schoonzuster Tarandâ, ik neem afscheid.
Tanda Bo, ik vlaag verlof om heen te gaan.”
Zij ging heen, in een hoed als vervoermiddel; ook Sese nTaola en Lemo
aTonda gingen heen. Toen de lieden waren uiteengegaan, beviel Tarandâ van
ee Jongen ; Tanda Oa was de naam van haar kind. Niet lang nadat het feest
voorbij was, kreeg ook Tauda Woeja een kind; Kota Lolowe baarde ook een zoon,
sE Tanda Oea genaamd.
B, Niet langen tijd daarna gaf ook de grootvader van Matia Eo een feest; hij
lie t overal kennis geven dat zijne kleindochter de tanden zouden gevijld worden.
Tanda Bo bezocht het feest. Toen de dag gekomen was, ging hij per Regenboog
en deze bracht hem naar het huis van den grootvader van Matia Eo. Hij vroeg:
„Grootvader, gij moet het weten, ik kom het feest hier bezoeken, Groot-
vader, ik verzoek u mij uwe kteindochter te geven.
___Dit kom ik u zeggen, ik wil haar tot vrouw nemen.”
__De grootvader van Matia Eo antwoordde:
„Mijn jongen, dat durf ik niet, zij is uwe oudere zuster,”
Tanda Eo antwoordde:
„Ik begrijp het best, Grootvader liegt mij voor.”
De Grootvader van Matia Eo antwoordde :
„Ik bedrieg u niet; Matia Eo is uwe oudere zuster.”
Tanda Eo werd verdrietig en ging heen.
„Ik word toch maar bedrogen, ik ga maar heen.”
Hij keerde terug naar het Hangende Land, ging zijn huis binnen, doch
slechts voor een oogenblik ; rechtdoor ging hij naar zijne moeder en zeide:
„Moeder, Gij moet“ weten dat ik op reis ga.”
Verh, Bat. Gen, deel LV. 1
98
Moeder, gij moet wel begrijpen, dat ik wraak ga nemen voor vader.”
Hij ging de zonen dergenen die zijn vader vroeger hadden aangevallen,
bestrijden; eerst ging hij zijn neef Tanda Woeja Walen; dien nam hij mede met
nog veertig volgelingen.
Aan zijn huis op ’t Bängende.l Land aangekomen, hield hij zich maar een
oogenblik op; zelfs naar zijn kind keek hij niet; bij nam alleen maar eene sirih-
pruim, zoodat Tarandâ argwaan kreeg. Hij kwam terug bij zijne moeder.
„Moeder, geef ons het noodige mee, wij gaan heen.”
Zijne moeder voorzag hem van teerkost; aan zee gekomen riep hij het
schip van zijn vader:
(bl. 83). „Waar is het schip van vader? daarmee gaan wij varen.”
Het schip kwam voor den dag; hij riep het toe: f
„Kom hierheen, dat ik van dichtbij aan boord kan gaan.”
Allen gingen aan boord.
„Schiet eens een kanon af, Tanda Woeja. j
Schip Koperhuid, met u gaan wij varen.
Dat gij het wel moogt weten, 'tis een krijgstocht, wij gaanop zeeroof uit.’
Slaat de trommen, enz.”
Ook hij viel zevenmaal aan, de zonen van To Karô Oedja, Sandopo Dada,
Mobangka Toë, Mobangka Laboe, Ligi nToja, Patiri Malela en ten zevende den
Anakoda van Ternate. Hij nam slechts wraak op de zonen derzeeroovers. Hunne
vaders waren vroeger allen gesneuveld; slechts zij waren in ’tleven gebleven.
Telkens als hij bij een hunner schepen kwam, zeide hij:
„Geeft u over, dat ik het zie, wij komen u gevangen nemen.”
Laat ik zien, dat gij mij hulde bewijst, hier zijn wij, roovers.”’
Maanden zij hem dan aan om zich over te geven, dan antwoordde hij:
„Een zoon van Sese nTaola mag zich niet overgeven.
Zich over te geven is verboden, slechts aanvallen is mijn plan.”
Zij vielen elkander aan; allen die zij tegenkwamen sneuvelden; de zevende
was de Anakoda van Ternate, die, gehoord hebbende dat de zoon van Sese nTaola
voor zijn vader kwam wraak nemen, zeide dat hij al den tijd niemand had
aangetroffen die zijn aanval kon weerstaan.
„Wat komt daar aan voor den boeg van ons schip ?
Wil eens door den kijker zien, 'tis zeker een zeerooversschip.’’
Soengko nTada antwoordde:
„Ik heb ’tal met den kijker gezien, 'tis inderdaad een roofschip.”
Tanda Eo antwoordde:
„Als het een zeerooversschip is, stuur er dan recht op af.
Schiet nog eens een kanon af, Tanda Woeja.
Slaat de trommen, enz.”
Zij brandden los, zelfs de zee kookte er van, de boomen in de nabijheid _
99
(bl. 84). „Geef u over, Tanda Eo, hier zijn wij, zeeroovers.
Tanda Eo antwoordde:
„Een zoon van Sese nTaola mag zich niet overgeven.
Ik mag mij niet overgeven, juist aanvallen is mijn plan.
Doet de enterdreggen haken in den voorsteven van het schip.”
Zij wierpen de enterdreggen uit en deden ze van weerszijden in elkaars
_ voorstevens haken. Zij schoten en al de krijgsmakkers van Tanda Eo en Tanda
_Woeja sneuvelden, beide neven streden met de kris tegen den Anakoda van
_ Ternate, die een barnas van vuur aan had. Tanda Eo en Tanda Woeja trokken
harnassen van water aan; zij voelden het vuur niet, het flikkerde nog maar slechts
een weinig. Toen zij vermoeid werden, gelastte Matia Eo den Hemel-Haan jonge
kokosnoten aan zijne sporen te slaan; zij nam hem mee in haren hoed, daalde
_ neder, zag op hare broeders neer en bemerkte dat zij het niet meer konden uithouden.
Toen Tanda Eo het kokoswater had gedronken, kwam hij weder bij en
streed opnieuw met de kris tegen den Anakoda van Ternate; geen enkele steek
_ raakte; zoo hevig kookte hun bloed, dat zij het niet meer konden uithouden.
Toen het eenigen tijd zoo had voortgeduurd (zeide Matia Eo):
„Uw levensgeest heb ik al opgeborgen, hier in een amulet.
Steek maar naar zijne schim, broeder Tanda Eo.
Zijn levensgeest is opgeborgen, steek maar naar zijne schim.”
Daarop keerde Matia Eo terug. De Anakoda van Ternate sneuvelde.
Tanda Eo bracht zijne makkers weer in het leven terug ; hij keerde terug naar
_ de aanlegplaats van zijn vader, liet het schip achter en allen gingen aan land.
Hij ging het huis van zijn vader binnen; het schip ging heen en keerde terug
naar zijn vroegere plaats. Hij bleef den nacht bij zijn vader over; toen ging hij
naar zijne vrouw, slechts voor twee nachten; zijn neef liet hij te huis. Toen hij
heenging, zeide hij tot zijne vrouw:
„Denk er geen kwaad van, dat ik niet thuis blijf”
Tarandâ antwoordde ;
„Gij bedriegt mij, dat zie ik aan uwe houding.”
Tanda Eo antwoordde:
„Uw man Tanda Eo bedriegt u niet.”
Tarandâ antwoordde:
„Hoe zoudt ge mij niet bedriegen, uw gedrag is geheel veranderd,”
Tanda Eo antwoordde:
„Welneen, het is niet veranderd; het is zooals dat van alle mannen.”
Hij ging weder naar Matia Bo; daar gekomen, zeide hij:
„Wat ik vroeger al eens gezegd heb, dat ben ik nu nog voornemens.”
(bl. 85). Zijn Grootvader antwoordde:
Li
100
„Het is zonde; het mag niet; gij zijt volle broer en zuster.”
Tanda Eo antwoordde:
„Ik ben zeker van het tegendeel, wat Gij daar zegt is leugen.”
(De grootvader) „Hij zegt dat ik hem bedrieg, kom eens hier, Matia Bo.
Sta gij hem dan maar te woord, dat hij het voor goed wete,”
Matia Bo antwoordde:
„Ik ben uwe oudere zuster, wees daar zeker van.
Mijn vader is een wali, dat gij het weten moogt.”
Matia Eo was dus eene bidadari, want haar vader was een wali. Tanda
Eo antwoordde:
„Gij bedriegt mij maar, ik geloof er nu niets meer van.”
Matia Bo antwoordde: |
„Twijfel er niet aan, wij zijn van ééne moeder.
Wij zijn van dezelfde moeder, maar niet van denzelfden vader.”
Als ik u bedrieg, laat ons dan de zaak voorbrengen
Tanda Eo antwoordde:
„Goed, laat ons de zaak voorbrengen, dan zult ge de uitspraak vernemen.”
Zij gingen per Regenboog, maar hielden eerst op bij zijne vrouw. Matia Eo zeide:
„Sehoonzuster Tarandâ, uw man gedraagt zich slecht.
Houd u goed en vermaan uw man.
O, ik heb medelijden met die arme Tarandâ.”’
Tarandâ antwoordde:
„Het is zeker bedrog, ik arme vrouw!” (big).
Tanda Eo hield zich stil; Matia Eo zeide:
„Schoonzuster, ik ga verder en begeef mij naar uw schoonvader.”
Zij gingen naar het dorp van Ta Datoe, maar Tanda Eo was haar voor
en zeide:
„Matia Eo komt daar aan, zij zegt, moeder, dat zij uw kind is.”
Matia Eo kwam en zeide: | }
(bl. 86). „Het is geen leugen dien ik zoek, moeder; ik ben uw kind.”
Mijn vader was een wali, weet dat wel, moeder.
Ik ben een vaderloos kind, een kind van het zeestrand.
Ik ben een vondeling, een kind van den zeeoever.’”
Lemo nTonda antwoordde: /
„Gij hebt mij de waarheid gezegd; gij zijt werkelijk mijn kind. Mijn zoon _
Tanda Eo, men bedriegt u niet, mijn jongen.”
Tanda Eo antwoordde:
„Hoe zou men mij niet bedriegen, ik heb haar nooit te voren gezien.
Gij liegt mij wel degelijk voor, ik heb nooit gezien, dat Gij nog een kind
hadt.
Gij liegt mij bepaald voor; ik heb nooit gezien, dat Gij nog een kind hadt.
101
Als Gij werkelijk nog een kind hadt, zouik het gezien hebben, toen ik groot
j moet het wel weten, ik zal haar in ieder geval trouwen.
at Gij het wel moogt weten, ik ga mijne zuster trouwen.’
| ne ouders antwoordden:
„Wat zullen wij u nog tegenhouden, gij wilt uw zin maar hebben’
end zeide:
Ik zal zoo naar u verlangen, mijn man Tanda Eo!
7 € a Eo, zie eens naar uw kind hier.”
te Tanda Eo keek in 'tgeheel niet meer naar zijn kind; hij gaf niet eens
jor rd. Matia Eo zeide:
_„ Misschien zult Gij ook wel verlangen krijgen, schoonzuster T'arandâ !”
bi 5 ij keek niet meer naar haar om; hij huwde zijne zuster ; zijne ouders kon-
eh m daarvan niet meer Baan: Sedert verdorden de boomen en zonk
Ì weg, doordat het water uit den grond opkwam. Tanda Eo werd door
ders verlaten en ging heen, wellicht naar boven in de lucht; het is niet
en is. En hiermede is het uit.
_ PANTA, Augustus 1901.
AANTEEKENINGEN EN TEKSTVERBETERINGEN
OP HET
Verhaal van Sese nTaola,
In deze aanteekevingen zal men een aantal fouten in den gedrukten tekst
verbeterd vinden. Een Toradja’sche verteller heeft niet het minste begrip van
tegemoetkoming tegenover iemand, die zijn verhaal opteekent, en wordt niet gaarne
om verklaring lastig gevallen, eer hij uitgesproken heeft. Vraagt men hem aan
het slot van zijn verhaal om opheldering, dan weet hij meestal niet meer hoe hij
zich tevoren heeft uitgedrukt; hij geeft dan het zooeven gezegde in andere termen
weer, wijzigt of vult aan en maakt zich daarmede van alle verdere verklaring af.
Doorgaans spreekt hij op de vlugge, slordige wijze van den dagelijkschen spreek-
toon; telkens ook mengt hij zich even in de gesprekken zijner luidruchtige om-
geving of laat zich afleiden door degenen, die mede zijn verhaal aanhooren. Ik
heb echter den verteller van dit verhaal later nog eenige malen tot verklaring
en aanvulling van den toen reeds gedrukten tekst kunnen bewegen, waarbij hij
sommige gedeelten weder een weinig heeft gewijzigd en plaatsen, waar hij zich
vergist had of iets had vergeten, heeft hersteld.
Wanneer men de moeite wil nemen de hier opgegeven verbeteringen in
den gedrukten tekst aan te brengen, kan men zeker zijn dat hij behoorlijk in
orde is,
Daar er nog geen Spraakkunst of Woordenboek van het Bare'e bestaat,
zou het een onbegonnen werk zijn om taalkundige aanteekeningen te geven. Ik
heb mij daarom bepaald tot opmerkingen, die naast de vertaling noodig waren
tot goed verstand van den tekst, vooral daar waar geen woordelijke vertaling
kon geleverd worden.
De nummers der aangehaalde bladzijden zijn die van den Bare’e tekst, die
ook in de vertaling zijn aangegegven. De tekstverbeteringen volgen hier eerst
afzonderlijk.
Tekstverbeteringen.
B). 1. regel 11 van onderen, napopangkoni, lees: tapopangkoni.
r. 8 v. 0. kapeoasi, lees: nipeoasi.
Kir RT. 1 v. 0. nakandjo’u, lees: da nakandjo’u.
Bl 2, r. 10 v. o. mampatuwu is juister dan mompatuwu.
onvast; maar in ’t algemeen wordt mampa- voor de beste uitspraak gehouden.
r. 8. v. o. napeoasi is niet fout, maar nipeoasi is hier juister.
3. r. 15. napakarau tau tu'a, lees: napokarau ntau tu'’a.
r. 16. natutui, lees: natutuwi.
_____r. 21. tapeoko, lees: tepeoko.
___r. 10. v. o. Mongkambari of Mangkambari; het laatste is beter, zie
ka bij bl. 2. r. 10. v. 0.
r. 1. v. o. kâoponja, lees: ka’aoponja.
RBL 4. r. 2. kâlimanja, lees: ka’alimanja.
r. 13. naowe, lees: kuowe.
r. 12. v. o. montima, beter mantima.
_r. 8. v. o. Moutompo, beter Mantompo.
_r. 7. v. Montompi, beter Mantompi.
Bl 5. r. 18. tepidje, lees: tepidji.
__r. 5. v. o. mompamango, beter: mampamango.
Yr, 3. v. o. mewali, lees: mewalili.
__ Bl. 6. r. 20. v. o. wou, lees wo’u.
à r. 2, v. o. kâonongkaninja, lees: ka’aonongkaninja.
B). B. r. 1, naporongo, lees: napoporongo.
r. 10. narata manta’u-ntau, lees: naratamo nta’u-nta’u.
r. 18. ndapoapukaku, beter: ndipoapukaku.
r. 18. ndapalindokaku, beter: ndipalindokaku.
r. 10. v. o. tapangkoni, lees: ndapangkoni.
r. 11. v. o. mongaru, beter mangaru.
r. 9. v. o. kâononja, lees: ka’aonopja.
r. 18. ndapoposompo, lees : napoposompo.
Bl. 10, r. 1. kâononja, lees: ka’aononja.
r. 10. nu manto’o, lees: nuto’o.
Î r. 16. marata, lees: merata.
Bl, 11. r. 4. kupokaeka, lees: kupokaea.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
Bl.
14.
15.
16.
12.
13.
47
18.
19.
20.
21.
22,
23.
nm dann
Re en.
Bl; 25. xr
Bl.-26: rr:
ï.
104
‚ makurapa naintjani, lees: makura pangaintjani.
„ penawa-nawa, beter ponawa-nawa.
„ ronganja, lees: rongonja.
„ pondjaumo, lees: pondjaumu.
‚ sei ma'i, lees: sima’i.
‚ ntaloma’i, lees: ntja loma’i.
„‚ napero’u, lees: napero’u.
‚ v. 0. kapowia, lees: kupowia.
‚ v. o napasambuni, lees: napasamboni.
.‚ palemu, lees: palemo.
. siongkatu, lees: sio ngkotu.
. v 0. kuntandai, lees: kutandai.
. v. 0. ana, drukfout voor anu.
. v. 0. wuso-wuso, later door den verteller veranderd in wuntu-
wuntu.
‚ v. 0. Ja mokoro, lees: Djamo koro.
„ ndatima, duidelijker is tatima.
. jamo, lees: djamo.
. malengimo, lees: malengemo.
„om de maat te herstellen, leze men voor bale baleku, dat
in den zin geen verandering brengt,
. v. 0. ndate, beter is ndati, dat gelijk staat met ndate ri.
‚ ntakaronja, lees: ntakaronga.
‚ ndekupoapuka, moet zijn dekipoapuka.
„ v. o. napoiwo, lees: napapoiwo.
‚ malengi, lees : malenge.
‚ napakaroka, drukfout voor napakoroka.
. Re'i, lees: se’i; het woord se'i na pangkoni moet geschrapt
worden.
. voor djondjo, lees: djamo da.
‚ Deze geheele regel moet vervallen, daar de beide coupletten
waar zij tusschen staat, door Sese nTaola worden uitge-_
sproken.
. montjongkoka, drukfout voor montjongkaka. |
‚ v. 0. In dit couplet kan de maat hersteld worden, indien —
men tau weglaat.
. v‚ 0. mai, drukfout voor ma’i.
1.
8.
8.
3.
v. o. komi, lees: kami.
balamba, drukfout voor balampa.
narabu, lees: ntarabu.
malengi, beter: malenge.
@i
_Bl. 28.
B
€
a á
S B Ln 29.
Bl 34.
me Bl. 48.
ee”
ee BL 50.
EE). 51.
Er
B BL54,
7 Bl 55,
NI Bl. 58.
_Bl 59.
NT (&
zk
m í
hi
Bl. 61.
Bl. 27.
BE BI 30.
Ee!
Di B TT
md A
m8,
10.
ler en
Bn Dd
105
en 2 tobambari als één woord te lezen.
wordt door Sese nToala uitgesproken, r. 9 door Datu mPa-
jompo Jangi.
‚ v. 0. mombeoasi, lees: mombepeoasi.
dale-dale, lees: dole-dole; voor sinkandjera lees singkandjera.
‚ ndjo’uma, lees: ndjo’umo.
‚ Vv, 0. marata, lees: merata.
‚ Vv. 0. maria mompalinga, lees: mariamo mpalinga.
‚ rajamu? lees: rajaku, zonder vraagteeken.
. v. 0. nuto’oka, lees: kuto’oka.
. v. 0. pelaemo saeramu, lees: pelaemosa eramu '!
1. era nu, lees: eramu,
v. 0. Dit couplet heeft twee lettergrepen te weinig, die
kunnen ingevoegd worden aldus:
Dago nTjakodi eraku, i sikomo se’i jau.
. V. O0, djanu, lees djamo.
v. 0. kupanto’o da, lees: kupantonda.
v. o. rembisaka, lees: rembesaka.
v. eo. wuju, lees: wujua.
v napetondani, lees: napetondoni.
v
ane rata, is door den verteller later verbeterd in meratamo.
« 0,
0.
‚ nabuku, lees: nakaku.
. maintjani is minder duidelijk dan ndaintjani, dat de verteller
er later voor in de plaats heeft gesteld.
‚ ro, lees: io.
. Vv. 0. mai’mo, drukfout voor ma’imo.
v. o. ndj’au, drukfout voor ndjau.
. nato’o, beter is tato’o.
. Vv. o. moet vervallen, daar de twee volgende regels ook nog
door Sese nTaola worden gezegd.
. mpetatarapo, drukfout voor mpetataropo.
. v. 0. karaudja, drukfout voor karoudja.
‚ Vv. 0. napakaroka, drukfout voor napakoroka.
. v. o. Sandopa, drukfout voor Sandopo.
‚ napaintjani, lees: nupaintjani.
. nakato, drukfout voor nakanoto.
‚ natolilini, drukfout voor natolilimi.
‚ Vv. 0. ndatangara, liever met reduplicatie ndatatangara, tot
herstel der maat.
zijn in den druk de woorden tete en to’o aaneengevoegd;
zij moeten gescheiden worden.
Bl.
Bl.
Bl.
BIJ.
Bl.
Bl.
Bl
Bl.
Bl
Bl
Bl.
Bl
Bl.
Bl
Bl.
Bl.
Bl.
BIJ.
81.
82.
83.
sd,
85.
86.
Rr tt nd dr ld en ld
. nenenja, lees: remenja.
. nata’'anaka, lees: nata’unaka.
. Rengko ngkaratu, lees: Ringko karatu.
. napokare’e potaro, lees: napokaré'e. Potaro.
‚ ngKakoe —loe, lees: ngKaloe-loe.
. v. o. peari, lees: pearai.
. v. o. basau, drukfout voor basa’u.
. mearimo, lees: mearai; nâri, lees: nârai.
. mpesampu'a, lees: niesampu’a.
. mosu, lees: musu.
. njawamo, lees: njawamu.
. Ja, lees: Dja.
. pomata, lees: pobata.
. v. 0. Ara, lees: Era.
. montjomo nipombambami, lees: montjo muni pombambami.
. djai motunggai, lees: djamo tunggai.
106
. ndito’o mpa, lees: nditompa.
„ paparato, lees: naporato.
. eramu, lees: eraku; ne’e, lees: re’e.
. tewuso’i, lees: mpewuso'i.
‚ ma'imo pakabe, lees ma’i mampakabe.
. v. o. nu potunda, lees napotunda.
. montango, lees: mantanga.
„ ndipekutana, lees: kupekutana.
‚ v. o. napesua moet van het volgende ri worden gescheiden.
. v. 0. kawengimo, lees: da wengimo.
. v. o. mosore, beter mesore.
. se'imo mpakorokamo, lees: se’i mampakorokamo.
‚ moradulamo, lees: moura dulamo.
. v. 0. voor naburesaka tau, lees: naseburaka jau.
. mantagara, drukfout voor mantangara.
. ngkaro-karonja, lees: ngkaro-ronja.
v. o. pata, drukfout voor rata.
. Jamo, lees: Djamo.
. nawali nijusa, lees: pewali ntjusa.
v. o. ndjaja, lees ndaja.
v. 0. aono, lees aopo; ambanja, lees bambanja. /
|
AANTEEKENINGEN
OP HET
Verhaal van Sese nTaola.
IE:
BEB 1.
‚ Sese nTaola beteekent: Taola-bloem; een boom die taola heet, is mij nog
iet bekend. Over dezen naam zie de Talbidine
Á _ _Maro-ro, „blijven, voor vast wonen, gevestigd zijn. De eerste zin luidt dus
zoordelijk : „I. D. en IL. D. waren (als getrouwde lieden) gevestigd.”
à _Napajoro, vertaald met „liet rammelen.” De lobo, het groote gebouw in
'oradja’sche moederdorpen, waarin voor een belangrijk deel de cultus der voor-
aderen plaats vindt, heeft een vloer van planken, die los naast elkaar op de
loer balken liggen. Om zijne lieden bijeen te roepen gaat het dorpshoofd wel eens
aar de lobo en stampt met een stuk hout op een der planken. Op het gerammel
pmen de lieden af en verzamelen zich in de lobo, waar ook steeds de verga-
ngen gehouden worden.
_ Nu anu; nu is een verkort anu; men begint dikwijls met dit aanloopje een
… met „wat ik zeggen wou.”
Kupekitimasi komi, „ik heb u laten komen’; tima, „nemen, halen,” mekitima
laten halen, ontbieden, laten komen.”
Kabilasa masajasa ara mpa’a, eene aardigheid in gerijmd proza, woordelijk:
kerels ruig onder aan de dij.”
__Sindate, „daar boven’, d. i. binnen in huis; het huis staat op palen; ons
binnengaan” is dus „naar boven gaan’; ndate is vaak te vertalen met „thuis.”
___Kapude, met ka- van pude, een nevenvorm van pue „heer”, waarschijnlijk
et de gevormd van pu, naast pue met e, vgl. Boengk. kude en munde, pers.
mn woorden, le 2e p. exe, tenzij het een verfraaide vorm is, te vergelijken met
ang. duda, buda, badu’, naast dua, bua, bau’. Zie Sang. Sprkk. bl. 234. Titel-
en nemen ook in 7 Bar. wel ’t voorv. ka-, bijv. kabui „vrouw’’, nggauma,
N nggaine, „moeder, nggabue, „grootmoeder’’, in het dialect der To Poe'oe
Boto ten Z. van het Posso-meer. Dit laatste woord, nggabue, zou in het
Jare’e kapue luiden.
Tapepali, le pers. mod. inclusief; er staat dus eig. „wij (zullen) zoeken”.
r kita als beleefden vorm van den 2den pers. zie Meded. Ned. Zend. Gen.
td, an 145 en Tijdschr. Bat. Gen. 42, 475.
_ Katimba, Amomum album (P), draagt zeer zure vruchten schubsgewijze aan
een vleezigen stengel.
on
108
Djongi, een gele, zure vrucht, aan een grooten boom met groote bladeret
groeiende; Minah. talen rerer, leler, in Koorders’ Verslag geen bot. naam opgegeven
ajinja: da napakapeni kina’ za, „welnu, laat men dan vast maken zijn
spijs’, o. i, „laat hem vaste spijs eten.”
Bl. 2.
udja mbamba eo „regen die een grap, een streek van de zon is’, d. w.z
het. zonnelicht verdwijnt of vermindert er niet door, zooals bij echten, zwaren regen
Deze regen is levenwekkend, want het zijn de tranen der gestorven voorouders
die zien dat een hunner nakomelingen is gestorven en hem beweenen. De trane
van den mensch bevatten tanoana, „levenskracht, levensfluide’’, evenals zijne urine
zijne faeces, zijn zweet, zijn haar, in één woord al wat van zijn lichaam komt
dat één complex van tanoana is; de tranen der vergoode voorvaderen zijn dus ù
hooge mate levenskrachtig. |
bajore, „slaapkop”’, van jore, „slapen.”’ De substantieven met ha- gevormd
hebben eene ongunstige beteekenis, bijv. batangi, „huilebalk’”’, bagele, „lachebek”
bangenge, „drein, zeurkous’’, barapi, „waagal”, balima, „steler”’, basae, „treuzelaar”
(masae, „langdurig’’), enz.
Ine‚:se’'i watuistsnn bara ndapobobaki. Wanneer de foeja of geklopt
boomschors ter verduurzaming met het sap van ula-vruchten is bestreken, of Ï
een uitkooksel van boomschors is gedoopt en daarna gedroogd, wordt zij nog een
op een steen gelegd en met een knuppel geslagen (mebobaki), om slapper en buig
zamer te worden. Voor dit gebruik biedt Sese nTaola zijne moeder den steen aar
Bl. 3. | |
tesa’iru, „enkele scheppen”; de Toradja’sche lepel dient om groente of vleese
op te scheppen; de steel van dezen lepel is spadelvormig afgeplat en daarme
wordt de rijst uit den pot gespadeld en in de groote boombladeren of kokosdop
pen gedaan, waaruit de Toradja zijne rijst eet.
Zeven broeken, zeven hoofddoeken, enz. De oneven getallen tusschen 1
10, vooral 7 en 9, duiden vaak een groot aantal of ontelbaar veel aan. In *
algemeen hebben onevene getallen eene gunstige beteekenis, maka mowo’o, „wan
‘ze hebben een hoofd,” zegt de Toradja.
Kampu is in het Bar. de naam van een bosehboom, welks vruchten bij ge
brek aan pinang gekauwd worden. Hier is het ’t Boeg. kampu, dat weder ’t Mal
kémpuh, „reukdoosje”, is (Matthes, Boeg. Wdkb.). De kampu's, die de Toradja
van vreemdelingen koopen, hebben den ovalen vorm van de pinang en de kampuvruch
Meruntjupaka potundanja, „hun zitten plofte naar beneden’, d. í. zij kwame
met een plof neer te zitten. _ |
alo, „jaarvogel,’’ Buceros; wakia, een fraai gekleurde kleine duif, puw
(Mal. punai), een grootere duifsoort, puti’a, vrij groote witte duif, met zwarte vlerker
mowinti-wintìi buju, natittmpalu; mowinti (Mal. benteh) „kuitschoppen,'
benaming van ’t geheele «pel, speciaal mowinti mbiti, „als degene die de kuit vä
109
EE
medespeler moet treffen, zijn been gebruikt, motimpalu, als bij zijne vuist ge-
k Bl 4,
_bomba, Maranta dichotoma, Jav. bamban, Boeg. bampëéng, de gespleten
nge dient om atap te naaien en de palen van omheiningen aaneen te binden.
if _guma bet. in goed Bare'e „zwaardscheede” (vgl, Mal. rumah, enz.), maar
it, door invloed van het Parigisch en ’t Ampana’sch in het strand Bare'e voor
d”’ gebruikt. Hier is de beteekenis onzeker, daar de boom, dien Sese nTaola
p e droeg, noch een zwaard, noch eene scheede was.
__gompoa, „aanlegplaats,”’ d.i. de mond eener rivier in zee of in eene andere
ier. De vestigingen aan het strand liggen, zooals van zelf spreekt, altijd aan
en mond eener rivier en heeten ook bijaa altijd naar die rivier.
__Mokonto is het onophoudelijk uitspuiten van bloed uit wonden; de naam
Ou di dus met „Bloedvergieter’” kunnen vertaald worden.
__Saloko is een kooi, doorgaans van rotan gevlochten, die van onderen open
ee een stolp over hanen en kippen wordt gezet; vooral vecht-en lokhanen
jorden op deze wijze bewaard. Het woord is met al afgeleid van soko, „pakken.”
RBL 9.
_ Kalangka is de holte die ontstaat tusschen de verschillende stammen van
p waringin, wanneer de boom, op welks stam zij eerst als parasieten geleefd
ebben, gestorven en vergaan is.
Bare'e dosaki, waarop volgt dôlimporongo bare’e; de prijs, die de familie
n oord Uden aan die der bemid betaalt, heet zoowel oli mporongo, „huwe-
me Bl. 6:
E Reg. 8. voor patiwunga, patikondo, lees pati wunga, pati kondo. Reg. 12
v. 0. id, Parallellen van het hiergenoemde geloof aan de betrekking tusschen
plantenziel en menschenziel vindt men, behalve op de in de Inleiding genoemde
ts Tijdschr. Bat. Gen. 43, 175, 176, nog in het opstel van Dr. Wilken,
Gids VI, 2, 608 en in dat van Dr. H. H. Juiijnboll, „Sporen van Animisme
de Maleische letterkunde,” Tijdschr. v. Ned. Indië, 1898, bl, 638.
RBE 4.
Maka ungka lai’ria moto'omo, „sedert werden zij met een naam genoemd.’
Tot dusver zijn in den tekst de naam van broeder en zuster nog niet genoemd
zijn zij alleen met voornaamwoorden aangeduid. De naam Gili mPinebetu’e be-
teekent woordelijk: „schittering, blikkering van hetgeen gemaakt is tot plaats van
sterren-onderzoek,”’ d. i. „blikkering, glans van den sterrenhemel.” Daar zij een
110
onbeteekenende persoon is in het verhaal, heldert hare rol de beteekenis van ha-
ren naam niet op.
In het 7de couplet kan het tekort van één lettergreep worden hersteld,
als men voor ngkasungke leest ngkapasungke.
Kabû, „boe-roeper, boeman” is de wisselterm voor angga, „spook, ziel, geest,”
naar het boe-geluid der geesten en spoken. Singkangugu is „zacht met elkaar
fluisterend,” singka’û (beter dan singkaû, maar in dergelijke woorden is de uit-
spraak niet vast) is dan „tegen elkaar oe, oe! roepend.
Bl. 8.
Kotupa, door het Mak. (katupa’) of, naar den vorm te oordeelen, regelrecht
uit ’t Mal. (kétupat) overgenomen door de Parigiers en zoo in het strand-Bare’e
geraakt. De Toradja's, die geen enkele soort van gebak kunnen maken, kennen
ook de këtupat niet.
ganda, trom, bij de Toradja’s alleen in de lobo te vinden. Beschrijving
en afbeelding „Mededeelingen v _w. het Ned.-Zendelinggenootschap,” DI. 41,
bl. 45.
balombo, „suikeroven,”’ dit heeft de verteller er althans mee bedoeld. In
Meded. N. Z. G. Dl. 41, bl. 3% noemt de Hr. Kruijt terecht de hut, die boven den
suikeroven wordt opgericht, balombo. Het woord, dat geen Bare’e is, beteekent
in het Paloesch (walombo) „scheede,” dus z.v.a. „huis, hut.”
De stookplaats wordt t.a.p. aldus door den Hr. Kruiijt beschreven: „In
het midden van de balombo is een gat in den grond gegraven, meestal 3 el mid-
dellijn en 1 el diepte. Naar dit gat loopt een breed schuin kanaal, welks mond
uitkomt op den bodem van het ronde gat. Hierin schuift men het brandende
hout; de rook ontsnapt door een kleiner kanaal daar tegenover.”
Reg. 3 v. o. is de maat in de war. Door het schrappen van nu, dat niets
in den zin doet, is de maat hersteld.
BIJ:
pamantja, uit ‘t Boeg. péntja, 't Mal. pentjag, „dansende schermen’; pa-
langka, evenmin Bar. als ’t vorige woord, is te verstaan uit Mal. Jav. langkah
en dus waarschijnlijk te vertalen met „springer, vluggert.”
gajangi, „kris, het Boeg. gadjang; de Toradja’sche vorm is, de looze i
buiten beschouwing gelaten, ouder dan de Boegineesche, zoodat men tot het ver- |
moeden komt, dat dit woord vroeger de benaming van een inheemsch wapen
1
|
moet geweest zijn. De kris, door de Toradja’s ook wel keri genoemd, is bij hen
ook thans nog niet in gebruik. Op reis en verder bij bijzondere gelegenheden,
draagt de Toradja een zwaard, anders een hakmes. |
Mesonomo anu tukaka, de oudere broeder van den gestorvene; d. i, degene
op wien hij onmiddelijk volgde. Zijn er een aantal kinderen in een gezin, dan
is degene, die onmiddelijk op een der kinderen volgt, diens speciale tua’i en die
hem onmiddellijk voorafgaat meer bijzonder zijn tukaka.
111
Bl. 10.
In bet 6e couplet is gasa ngkedje een scheldwoord, woordelijk „sperma
nis’, een zeer druk gebruikte term om ongenoegen over iemand te laten mer-
Gasa nu ana ngkadi setu, „dat lamme kind”, gasa nu asu setu, „die be-
hond”; zelfs van voorwerpen, „gasa nu labu setu, „dat vervloekte hak mes.”
__Solora, kasolora, „ramp, ongeval’, vooral een dat door onvertogen woorden
veroorzaakt Zegt bijv. iemand: „Als ik ziek word of doodga. . …”’ dan valt
Bender hem al spoedig in de rede met: ne'e mompau-mompau kasolora.
__paratonda, dat geen Bar. is, moet wel het Jav. pratondà zijn, daar het Boeg.
„ zulk een vorm niet kan geleverd hebben. Hoe dit woord in het strand-
are'e gekomen is, heb ik nog niet kunnen nagaan.
_iba is synoniem met bare'e; voor zoover ik weet gebruiken alleen de To
jaladja, tusschen Palopo en Watoe, in Loewoe dit ontkenningswoord, terwijl hunne
aal verder overeenkomt met het Bare'e (are'e en ae'e er bij gerekend), dat ten
van de waterscheiding tusschen de Tomini-bocht en de Bone-golf wordt ge-
De Todjoers noemen het Bare’e, dat ten W. van hun gebied wordt ge-
ken, steeds iba. Het woord moet dus vroeger wel een grootere verbreidheid
Bbben gehad dan thans. Van iba is ba de echte ontkenning, evenals van bare’e.
ie ook Meded. N. Z. G. 43. 19.
__ Voor den vorm wordt het verflensen der planten, die Sese nTaola had
ergelaten bij zijne vroegere gezellen, hier nog vermeld, maar het eigenlijke
waarmede die planten waren opgehangen in de huizen zijner makkers, is hier
uit het oog verloren.
Het laatste couplet geeft een voorbeeld van het gebruik van to’o als in-
rjectie, zooals wij „wel, of „zeg” gebruiken.
REB 11.
_ In het 10de couplet beteekent molango mpa’a, „de dijen op elkaar leggen,
p elkaar doen steunen”; het is hier gebruikt voor de wijze van zitten die in ’t
silâ heet en die den Toradje’s onbekend is. De Toradja trekt zijn ééne
j op en zet den voet er van plat op den vloer, het andere been vouwt hij
8 iemand die sila zit. Alleen de Mohammedaansch geworden strandbevol-
kent het sila zitten, maar is er toch ook niet in geoefend het lang uit te
iu Dja nâ di jau, natampunisi, moadi, „zij tooverde het te voorschijn, zij dekte
de schotels) toe en sprak een tooverspreuk uit” Moadi is adi, zeggen; gewoon-
ijk gnd: de tooverspreuk aldus: „adi, adi gakurio, ane montjo ri adiku, of ane
ntjo adi mpapa, of wel, adi-adi mpapaku, adi-adi weneku, adi-adi ntu’aku, dat
‚_„hokus pokus, pas! indien het waar is wat mijn tooverspreuk zegt”, of „
de tooverspreuk mijns vaders waar is”, of „hokus-pokus van mijn brede: van
mijne moeder, van mijn grootvader, van mijne grootmoeder” en dan voigt ge-
woonlijk, „dan moet er dit of dat gebeuren”, d. i. dus de eigenlijke wensch, Van
of
e
112
de woorden adi adi gakurio is mij het laatste verklaard als to’o hamoa ri tana
ngkaloe-loe, „naam van een geest op het Hangende Land’, een luchtgeest dus.
Adi is id. met Mal, Jav., Mak, Boeg., Soend., Bat. adji, Bis. hadji, Sang.
adi, Lamp. adi-adi (Tijdschr. Bat. Gen. XVII, 574) „tooverspreuk’’; daar dit woord
door de Mohammedanen in Indonesie gebruikt wordt om ’t Koran-reciteeren mee
aan te duiden, is het in ’tstrand-Barc'e uit het Boegineesch nog eens in den vorm
mapgadji opgenomen. Bij het moadi doet men de oogen dicht en als men ze een
oogenblik daarna weer opendoet, staat het gewenschte reeds klaar. Dit sluiten
der oogen is ook gebruikelijk bij de „priesteressen’’, die hare tanoana laten op-
stijgen, om die van een zieke te gaan halen. Waarschijnlijk is dus het sluiten
der oogen een bewijs, dat men zich oorspronkelijk voorstelde het gewenschte bij de
lamoa’s daarboven te gaan halen.
Bl. 12,
Nia in het 4e couplet is uit Boeg. (Mal. Ar.) nia’ overgenomen ; voor „plan,
voornemen’ heeft het Bare'e panto'o ndaja, tuntu ndaja, „inspraak des harten’, of
au kupomata-matai, au kupomaimata, „tgeen ik mij voorstel”.
Ue ntji papa in het 12de couplet, „het water van vader’; hierin is ntjieen
genasaleerde vorm van si, dat veel minder vaak dan i, en doorgaans inde „casus
obliqui”’ gebruikt, hoewel men 't ook in den nominatiet hoort. Ue ntji papa is
beleefder dan ue i mpapa; nog hooger is siri papa, ntjiri papa, waarschijnlijk een
locatief, sì ri papa, gelijkwaardig met anuri papa, „'t geen bij vader is, van vader.”
Bi 158 |
le couplet, gegesimo kaku, voor gegesikakumo „wrijf mij”; in proza hoort
men ook wel -mo tusschen -ka en het woord, waaraan dit gehecht is, maar in ’t
algemeen is -ka onscheidbaar. Zooals men ziet aan dit voorbeeld, wordt -ka ook
gehecht aan vormen die reeds van ‘t achtervoegsel -si zijn voorzien.
2e couplet „kom nu tegenover mij zitten en kam mijn haar’ Als zij hun haar
kammen of laten kammen, werpen de Toradja's het gewoonlijk naar bie Z00-
dat het voor hun gezicht hangt.
pala-pala, een der zéér weinige zelfst. n. woorden in het Bare'e, die een
herhaalden vorm hebben. In 'talgemeen kan men substantieven niet herhalen; op
enkele klanknabootsingen na, die geen echte herhalingen zijn, hoort men in het Bare'e
nimmer herhaalde substantieven. Op eene vraag naar den weg krijgt men wel
eens ten antwoord: „koro-koronja’’, of „buju-bujunja”’ of „djaja-djajanja’’, maar dit
zijn verkortingen voor koronja, koronja, „de rivier, de rivier’, d. i. „altoos naar
de rivier”, of „steeds naar den berg’, „aldoor maar het pad.” Van pala-pala is
geen niet-herhaalde vorm bekend; daar dit woord ook in ’t Mal., Mak., Tag., Big,
Malag., Bat. een herhaalden vorm heeft (para-para, enz.), kan men gerust aanne-
men dat het dien in 't Bar. ook altijd heeft gehad. De vorm is onregelmatig,
de typische klank der le v. d. Tuuksche wet verdwijnt doorgaans in 't Bare'e;
voorbeelden, waarin zij r en g is, zijn ook aan te wijzen, doch van l is mij ge
5 113
18 die veranderde volgorde (rawali ngkoe) rijmen de coupletten ; Harachike
É allen bij de Toradja’s zéér in den smaak.
In het 13de beteekent de uitdrukking sio ngkotu (niet siongkatu) tudu
k hare negen gewrichten komen op den grond”, zoo lenig en bevallig is
ar ‚ Die negen gewrichten zijn: twee ellebogen, twee heupen, twee knieën,
e ont en de hals. Dit zelfde kunststuk wordt beschreven in het volgende
je:
\ Rose mpebambara, naengkomo ntudu tana.
__mpebambare leko-leko, ntudu tanamo naengko.
id, 1. „buigzaam tot op de borst toe, (de ledematen) beweegt zij, zoodat
ij op den. grond komen.”
] Bvenzoo op bl. 38, reg. 4 v. 0:
_leko-leko ntudu tana, ntjawi sipa mebambara, di. ibniensam tot op den
A komens toe; hare schoonheid stijgt langs de borst opwaarts.’
Laatste gedeelte ook in couplet 14; sipa is uit ’t Boeg. genomen en
BE de beteekenis van „schoonheid.
| mpa , mat” is geen echt Bar, daar luidt het ali, in het strand-Bare’e uit
Parigisch overgenomen; ’t et is id. met Mal, Jav., Soend., Daj. ampar,
apara’, Boeg. apa’, Malag. ampaträ, Mijn zegsman oeh Bad het
ali niet uitspreken en zou er dus in ieder geval ompa voor gezegd hebben.
a kasoro (uit Roeg. kasoro’, 't Jav. kasur) is kasoro’ bepaling van ompa,
as ie bier dus „matras-mat’’ genoemd.
_ het 7de couplet is de maat in de war. Indien men -mo van Se’imo
t en achter posompo zet, i8 de maat in orde.
ú Reg. 3. v. o. spreke men ne'emo als nemo uit, om de maat te herstellen.
poëzi zie is deze uitspraak niet ongewoon.
E Bl. 15.
Toka of toka-toka is thans synoniem met purae of ganae ern in voldoende
lheid”, in dit geval „al het noodige voor een sirih-pruim.”” De beteekenis
thans nog in ’t Bobongko’sch en Loinansch (toka), Saleyersch toka en
eh tékâ heeft, n. 1. „komen”’, is in ’t Bar. nog over in to toka, wisselterm
au in den zin van „vreemdeling, gast, aangekomene.”
_ In ’t vierde couplet heeft de lange eigennaam in den 2den regel rijm en
seheel in de war gebracht.
E In t 6e couplet is duidelijk te zien dat de lange o van mebo-bo voor twee
lettergrepen telt, daar dit door ’t rijm op kodjo en voor de maat vereischt wordt.
__Verh. Bat. Gen, deel LV. 8
114 :
Bl. 16.
Op. reg. 11 is sindate later door den verteller in silau, „daar beneden”,
verbeterd.
Djarawata in het 4e couplet is het Boegineesche djarawëta, volgens Dr.
Matthes Oud-Boeg. voor salabëta „soort porselein.”
Bl. 17.
Widu is de naam van een oud waardigheidsteeken, dat in den ouden tijd
is gedragen door hoofden in den oorlog. 't Is een soort okt geweest, van vo-
gelveeren, bijv. papegaai- of jaarvogel-veeren; de helden die zulk een widu dragen,
kunnen met behulp daarvan in de lucht stijgen; een strijd tusschen twee widu- —
dragende helden wordt dan ook in de lucht gevoerd. Thans wordt de widu nog
slechts bij doodenfeesten gebruikt, om de hoofden als zoodanig te eeren. Bij
het groote doodenfeest (tengke) is de widu vastgemaakt aan de pemia, het masker
dat aan het in foeja gewikkelde doodshoofd wordt gehecht; bij het gewone doo-
denfeest zijn aan de doodenbut widu’s gebonden. Bij de Mories dragen bij
doodenfeest de naaste familie-leden van den doode de widu op ’t achterhoofd,
hoog uitstekend en naar voren hellend, zoodat de punt den grond raakt, wanneer
zij zich voorover buigen. Waar de widu in den hoofddoek is gestoken, is door _
de slippen daarvan nog een koperen versiersel in krakeling-vorm (sánggori) gehaald,
een achterhoofdversiersel, dat waarschijnlijk uit den tijd stamt, toen de hoofddoek
nog onbekend was en een touw of reep boombast het lange haar in orde hield.
De widu is een stuk van den gespleten bamboe, aan het eind nog weer
in drieën verdeeld; deze drie latjes worden uiteen gehouden door een vlechtsel
van wintu, een fraai gele, glimmende bies, zoodat zij op een kleinen half geopen-
den waaier met langen steel gelijkt.
Dr. Hazeu spreekt op bl. 49 van zijn Proefschrift en verder op bl. 201 en
202 over Oud-Jav. widu als naam van bij shamanistische plechtigheden fungeerende
priesters en leidt ook Mal. biduan daarvan af. Met dit laatste woord (als uit
't Sanskr. afkomstig beschouwd) vergelijkt Dr. Niemann in zijne „Ethnoga-
phische Mededeelingen omtrent de Tjams” (Bijdr. Kon. Inst. 1895, bl. 331) de
naam der als zangers en muzikanten optredende aanroepers van geesten en ge-
storven voorouders, meduon of paduon. Indien het Bare'e de oorspronkelijke betee-
kenis van widu, z. v. a. „pluim” bewaard heeft, dan moet biduan „widu-drager’”
beteekend hebben en O.- Jav. widu van de pluim op den pluimdrager zijn over-
gegaan. Vgl. bijv. den titel padjunge ri Luwu van den Loewoeschen Vorst, aan
diens zonnescherm ontleend.
tE
Reg. 12 v. o. membuka tangoa, van wuka, „uittrekken, n. 1. de stijlen
van de tangoa, de hut, dien men heeft opgericht buiten het dorp, een eindweegs
den weg op, die naar het land van den vijand voert. Daar beluistert men de
vogels. Is deze hut afgebroken, dan is men ook werkelijk op reis.
»
Ee 115
BL 20.
al Reg 6. nepa ri jae ndjaja, bare’epa djela ri wukunja; dit laatste is door
en verteller ter verklaring bijgevoegd. Dat gedeelte van een weg, eene rivier,
_ tusschen het begin en het cind ligt, heet jae, Par. lae, la (ja) met het
8 ’t Bar. verdwenen lidwoord e. Dit la is in ’t Boengkoesch nog gebrui-
Ì waar 't Bar. koro, wata, „liehaam, stam’’, zegt en dus ook in de bet. „rivier”,
î ouwens 't Mal. batang evenzoo heeft. De jae van een bamboekoker is dus
uk. dat tusschen de knoopen ligt, het eigenlijke lichaam ervan; in ’t Mal.
pijv. in de uitdrukking badan surat het woord badan in dezelfde beteekenis
__Nu beeft de verteller, toen hij zeide: „pas op de jae van den weg, nog
ekomen aan den knoop’, een bamboe voor den geest gehad; met wuku is
us het eind van den weg bedoeld, doch dit is geen gebruikelijke uitdruk-
ng in het Bare'e.
In het 11de couplet is de scheiding der woorden ndeku en kupago in den
Be duidelijk,
Re Bl; 25.
tn het 10de couplet kan de maat hersteld worden, wanneer tau geschrapt
0 daar na in penâ twee lettergrepen geldt.
Bl. 26.
In het 4de couplet, van onder af geteld, spreke men om de maat ntje'e
uit te tij
_Datu dn rd gambira De zen als echte bergboeren, ze
| noemt men daar bijv. het Zuiden en ook den Zuidewind, Tando ngKasa, het
den en den Noordewind Dongì, naar een stuk overstroomd land ten N.
st Meer. Wel is tiwmboro (Mak. timboro') bekend, als de naam van een
’t Meer geen andere benaming dan de bovengenoemde. In 't Makassaarsch
antaeng (Bonthain) is timboro Oost, vgl. Mal. timur, „Oost”, Sang.
Reid. Het Bare'e nu heeft voor Noord en Zuid dezelfde benaming, n. |.
npo jangi, „hemel-zijden’’, sudipi nu eo, „zijden der zon’, d, i, der zonnebaan ;
is in ’t algemeen „zijde, kant’. Zoo is dus alen jangi ntimali-mali
8 en Zuid,” pajompo jangi sambira òf „Noord” òf „Zuid”.
MBL 27.
dj _Om het couplet op reg. 13 v. o. in de maat te krijgen, zou men den tweeden
Eaton lezen: sima’i mebo-bo, dus kudonge weglaten, of kudonge ma’i mebo,
116
Bl. 29.
In het Ze couplet v. o. wordt door het schrappen van mo achter mamongo
de maat hersteld, terwijl in couplet 3 v. o. om dezelfde reden achter arambe’i
mo kan gelezen worden.
Bl. 30.
Reg. 16, montjuwe manu, enz; deze en de volgende termen vindt men
uitgelegd in „Het Koppensnellen der Toradja's van Midden-Celebes en zijne be-
teekenis’’, door Alb. C. Kruyt, in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Academie
v. W. Afd. Letterk. de Reeks, Deel III, bl. 152, vlgg.
Reg. 20 ewa mangkapa ogu mbetu’e papitu. De naam Mangkapa of Ta-
mangkapa beteekent „Klapwieker’’ en wordt gegeven aan het Sterrebeeld „de
Haar”, waartoe o. a. de Pleiaden behooren; deze zijn hier bedoeld met ogu mbetu’e
papitu, „het aantal der sterren zeven”, dat is „met zijne zeven sterren.” Torokuku
is de naam van het geroffel op de trom (karatu) bij het doodenfeest. Daarom is
zijn naam vertaald met „Bijeenroeper (bijeentrommelaar) der sterren’ Blijkbaar
is hij eene verpersoonlijking van het Zevengesternte. Misschien is met torokuku
het gekraai of het geklapwiek van den Haan bedoeld, dien de Toradja’s in het —
Zevengesternte (met andere sterren er bij, zien; in dat geval is de vertaling „de
Sterren-Haan.”
Bl. 34.
In couplet 3 behoort tobambari aaneen geschreven te worden. Bambari is
id. met bamba, „monding’’, mbamba, „leugen, praatje, onzin’’, baraba „spreken, bab-
belen, praten’ en verder met Samoa'sch wawa en de door Kern, Tidjitaal 234 ge-
noemde verwanten; Codrington, Melanesian Langu., bl 84, No. 44 en bl. 471. v. mouth;
vgl. nog Bar. mebaba en Pakëwa'sch méwawa, „een kind zachtjes op den mond
kloppen om het te bedaren.” Bambari nu bet. „tijding, bericht, vooral zulk een
dat emotie wekt. Tebambari en tobambari kunnen worden weergegeven met ons
„beroemd, berucht.”
Gora, in couplet 6, beteekent „roover”; doorgaans is het „zeeroover’’, me-
gora’’, „zeeroof bedrijven’, daarnaast magumora, eveneens van den stam gora, 4
„juichen, luidruchtig feestvertoon maken over een gesnelden kop.” Dr. Matthes
onderscheidt in zijne Makassaarsche en Boegineesche woordenboeken gora „luid-
ruchtig zijn, hoera roepen” en gorra’ „rooven’’ De Maleische woordenboeken
geven gorap, naam van een soort vaartuig, als eene verbastering van ’t Ar. olé —
naar eene aanteekening van Roorda in „De Wajangverhalen van Päläsârà, Pandoe
en Raden Pandji”, bl. 482, De Clercq geeft op bl. 59 van zijne „Bijdragen tot
de kennis der Residentie Ternate” orang gorap op als benaming van voormalige —
zeeroovers. In de „Berichten omtrent den zeeroof in den Ned.-Indischen Archipel”
(Tijdschr. Bat. Gen. Dl, XX, 1873, bl. 306) wordt gezegd, dat „de rooversprauwen
(van Solog) in de taal der roovers goenap (lees goerap) worden genaamd”, ook in
de „Aanteekeningen omtrent Sollok en de Solloksche zeeroovers”’ (Tijdschr. Bat. _
117
den. DL. VIL, 1858, bl 219) wordt het zeerooven megoerap genoemd. Indien nu gorap
urap de volle vorm is van Mak. Boeg. gora’, Bar. gora, dan kan het niet uit ’t
kel lijke beschouwen. In dat geval beteekent Mal. pérau gen „rooversvaartuig”’,
bij uitbreiding „snelvarend vaartuig’ en orang gorap „roover’”’; het vaartuig heeft
dus zijn naam naar de roovers gekregen, niet de roovers naar Het vaartuig.
____Bo da kuto'o impia, woordelijk „hoe zal ik het nog zeggen”, impia en ri
sâ, eig. „wanneer? en-,„waar?”’, worden veel gebruikt in ironische vragen. Ie-
mand heeft pas zijn mes geslepen en nu vraagt men hem: Matadjamo?” „Is het
E scherp ?”, antw. be da matadja ri sâ? be da matadja impia? „hoe zou het niet
scherp zijn?” Dja maria mompalinja, „eeú groot aantal zijn de verdachte teekenen.”
is de bekende stam, waarmee men aanduidt ’t geen onder een ban of ver-
sbepaling ligt. Mompali is „verbieden, buiten het dagelijksch gebruik sluiten’;
is hier verbonden met -nja en moet dus opgevat worden als „hetgeen verbiedt,
in den ban doet, waarschuwend teeken”’.
wBL:35.
Tagara ntasì in de twee laatste coupletten, woordelijk „roest van dezee”,
is volgens den verteller van dit verhaal, eene omschrijving van pale, „hand’”, daar
Datu nPoiri slechts met leege handen den vijand te lijf ging. Met deze beeldspraak
is bedoeld iets dat niet scherp of hard is en dus niet snijdt; in plaats van met
een zwaard, vecht D. P. slechts met zeeschuim, d, i. met leege handen.
Re BL-87.
In het 4e couplet v. o. is dajo ntjakodi synoniem met het gewoonlijk ge-
bruikte sakadi ngkadago, „het is maar goed dat”.
___Bl 39.
Se'i in herhaalden vorm wordt doorgaans geredupliceerd uitgesproken, dus
sese'i. De To Pebato reduplieeeren met palataliseering ; zij spreken de reduplicatie-
lettergreep met i uit, dus daidago, luiluku, soisondo, koikodi, eiede, voor dago*,
‚„ sondo?, kodi?, ede? en dus ook sei-se’i. De maat eischt in dit couplet
e uitspraak sese'i of seise’'i, welk laatste woord 3 lettergrepen telt. De re-
duplicatie-lettergreep, wordt n. 1. zoo geheel met de i samengetrokken tot ééne
lettergreep, dat men dikwijls meent haar slechts met i uitgesproken te hooren,
dus didago, kikodi, iede, wat echter onjuist is.
Bl. 40.
In couplet 10 is de maat te herstellen, als men vóór siko de interjectie
e uitspreekt.
| Reg. 8 v. o. peranga, een gouden ring in den vorm van een worm of slang.
Reg. 6. v. o. djo lene wawo ntau, vlak, d. i. zonder tusschenruimten of
ipgen was het bovenvlak der menschen, die op den grond lagen, in zoo groo-
getale lagen ze dicht opeen.
118
Bl. 41.
In het Sste couplet is de maat in de war; de verteller heeft dit, al zin-
gende, niet gevoeld. Men zou kunnen lezen: „Jo sikomo anaku, ma’i mampa tuwujaku.
Bl. 42. [
In het laatste couplet leze men in plaats van kupekitima, kupekitimaka,
om de maat te herstellen. Deze woorden worden door Sese nTaola uitgesproken.
Bl. 45.
Tabe in het 7de couplet, zooveel als ons „pardon, excuus” is onder de
Toradja’s nog niet bekend. Het wordt als een bijzonderheid van de vreemdelingen
aan ’t strand verteld, dat zij daarmee verlof vragen om te mogen voorbijgaan. De
echte Toradja buigt zich een weinig en strekt één of beide armen schuins naar
beneden; zegt hij dan ook nog moliumo jaku, „laat mij voorbijgaan”, dan is bij —
bijzonder beleefd.
Bl. 47,
Reg. 16. Motanande pale taupuzae, ndahamimo palenja, „allem hielden
de handen op en zeiden hami in hunne handen”. Dit hami is het Boeg. aming
(Ar. amin), met een forscher aspiratie aan ’t begin, omdat men dit woord ge-
woonlijk luide uitspreekt, als refrein op het gefluister van dengene die de do’a
opzegt. Daar men de holle handen dicht bij den mond ophoudt en er in kijkt,
alsof men er uit leest, zoo galmt men zijn hami in die holle handen uit, van daar
de uitdrukking, „zij ademden in hunne handen.”
Bl. 48.
_ Reg. 11 v. o. Voor montompaka zou het beter zijn montompa telezen,dat —
én de maat herstelt èn het hier geheel onnoodige suffix -ka opruimt.
Reg. 2 v. o. rata ri resne madago. In het uitrekenen van goede en kwade
dagen hebben de Toradja’s het nog niet ver gebracht. Slechts voor verre reizen,
sueltochten, feesten en vooral voor den veldarbeid wordt uit den stand der maan
ommiddellijk vóór zonsopgang, waarnaar de dag zijn naam draagt, opgemaakt of
hij gunstig is of niet. Hier is intusschen de berekening van den gunstigen dag
door kotika's geschied, die de Boegineezen bij de strandbewoners hebben bekend
gemaakt. 8
Bl. 49.
De naam van het schip Lapi Tambaga is waarschijnlijk uit het Boeg. lapi’
témbaga overgenomen. De Barc'e-sprekers noemen geel koper, toga (armring) of
gala (het Boeg. gélang), rood koper meestal doi (duiten).
Bl. 50.
In ‘teerste couplet worden de trommen en bekkens geslagen, om het schip
te doen voortgaan. De voorstelling van dit gekoperde, vanzelf voortgaande schip
is natuurlijk aan een stoomboot ontleend. Bekkens (gongs) kennen de To Radjä's
niet, tawa-tawa is aan het Boeg. tawa’-tawa’ ontleend. Op de prauwen der Mo-
hammedaansche handelaars hangt doorgaans een gong, die bij afvaart en aankomst _
119
van het vaartuig geslagen wordt. Trommen (ganda) mogen bij echte To Radja’s
miet uit de lobo komen en alleen bij feesten worden geslagen.
__Oloa, in het Je couplet, is het Boeg. oloang „voorsteven’’. In het volgende
g pesoba het Boeg. tjoba, taropo het Boeg. taropong.
BeReg. 13 v. o. ponjomba, Mal, Jav. sëmbah, enz. Bar. somba is een van
weinige voorbeelden waarin s genasaleerd en daarna nj wordt, met het tus-
enstadium ntj, dat nog het gewone is in ’t Bare'e zooals songka, montjongka ;
) montjoko. Andere voorbeelden zijn: monjangke van sangke ‚in de vlucht
pen’, panjebi, „stooter”’, wisselterm van tondu, „horen”, van sebi; monjilo
schen met een fakkel (silo); monjopu „schieten met een blaasroer (sopu)’”
jjube „vooruit schoppen’’ van sube; monjarapi „kleine vischjes, garnalen, enz.
eppen”’ van sarapi. Meer voorbeelden heb ik tot nog toe niet aangetroffen.
Ne
In eouplet 2, dat ook verder nog voorkomt, zijn maat en rijm geheel
vaarloosd.
5 _Samparadja in het 5e couplet is uit het Boegineesch overgenomen, waar
het evenzoo luidt; het beteekent „anker.”
Ke In: couplet 12 is oloanja tana Maka, „met den steven naar Mekka’, een
regel op duanga Lapi Tambaga, die op zichzelf niets beteekent, maar
leen den naam van het schip nog wat opfraait.
_Bl. 54.
In het 4de couplet moet het lidwoord i worden weggelaten, wil men de
t in orde hebben. Om dezelfde reden zou in het laatste couplet voor ponjom-
ka moeten gelezen worden ponjomba, dat meteen zuiverder gezegd is.
Bl. 55.
Reg. 13 v. o. boti patani, „een alleen loopende aap’; mompatani is „alleen
, zieh scheiden van’, boti patani is een aap, die uit den troep verstooten is
alleen ronddwaalt; to ri wusu, „woudbewoner”’, is een wisselterm bij de To
Ampapa in gebruik voor boti.
RE Bl. 56.
___Reg. 9, patesopu, „weggeblazen”’, is door den verteller later veranderd in
patesupa, „uiteengespat.”
Reg. 11, napesuaka kaba, „zij trokken hunne onkwetsbaar makende too-
niddelen aan. Kaba is ’t Boeg. köböng, Mal. kebal, „onkwetsbaar’’.
In couplet 9 leze men voor ’t herstel der maat banja jore voor banjamo jore,
Á \
120
In couplet 11 is kedo manasa het Boeg. kedo ma’nêèsa.
Kedo, Boeg. „bewegen, beweging’, werd mij door den verteller uitgelegd
als „het hanteeren der wapenen, de vechtkunst’. Manasa is in ’t strand-Bare’e
zeer gewoon geworden; het wordt beschouwd als synoniem met manoto, „vast, zeker,
bepaald”. Kedo manasa is dus „de echte vechtkunst’.
Bl. 57.
Reg. 4 v. o. sigadja is het Boeg. sigadjang, „elkaar met de kris bevechten;
goed Bare'e hiervoor is mombegajangi, zooals eenige regels verder staat.
Bl. 59.
In couplet 8 v. o. herstelle men de maat, door ndatatangara te lezen voor
ndatangara, een geredupliceerde vorm, die iets sterker is dan de enkelvoudige,
In couplet 6. v. o. bamo vgkukoto morame, „ik kan u niet meer met heil-
middelen bijstaan’, daar de voorteekenen die uwen dood aanduiden, al te zeker
zijn. Wat marame is en welke toovermiddelen de achtergebleven verwanten aan-
wenden om iemand op reis voorspoedig te maken, vindt men in de reeds aan-
gehaalde verhandeling van Alb. C. Kruyt over „Het koppensnellen der Toradja's”’,
bl4158,
Reg. 3 v. o. de komma na montangisi moet na rongonja staan.
Bl. 61.
Uit den eersten regel blijkt dat Datu mPoiri als kind door den wind is
meegevoerd, waarna in het dorp zijner ouders alle leven tot stilstand is gekomen;
eerst met de terugkomst van den verlorene leeft alles weer op.
In het 5e couplet noemt Sese nTaola de moeder van Datoe mPoiri „tante”’.
Bij de To Lage spreekt men dikwijls eene vrije vrouw van eenigen leeftijd met
tete, „tante’’, aan.
In couplet 4 v. o. wordt met adanja bedoeld de geschenken, die volgens
den adat de schoonouders aan hunne schoondochter moeten geven, wanneer deze
voor ’t eerst, bij hen komt. Het eerste wordt bij het bovenkomen, het tweede bij
het gaan zitten, het derde bij het sirih-pruimen geschonken.
Bl. 63.
Reg. 2, sere is het Boeg, tjere, „ketel”. Het echte Bare'e-woord voor
„spuiten, uitspuiten’’ is djiri.
Bl. 64.
In het Sste couplet drukt Sese nTaola zijne vrees uit voor ziek worden.
Wanneer men den wal nadert, mag niemand slapen, opdat hij zijne tanoana niet
verlieze ; door op te staan nog eer men geland is, verzekert men zich ervan,
dat men zijn tweede ik niet op zee of aan boord heeft verloren.
In het 3de couplet v. o. geldt ndintjani vier lettergrepen, daar het is sa-
mengetrokken uit ndiintjani.
Bl. 65.
In het tweede couplet voege men na setu nog dja in, dan is de maat in orde.
|
|
3
121
E-
In het zevende couplet vraagt Sese nTaola met goud bestrooid te worden.
eene verfraaiïng van het bestrooien met rijstkorrels, ’t welk bij de Toradja’s
ater, op het doodenfeest, bij de beenderen van den laatst overledene van een
maar nimmer bij eene andere gelegenheid. Men heeft hier dus weder met
ingevoerde (Boegineesche), ofschoon geheel in het kader van ’t animisme der
ja’s passende, gewoonte te doen. De gestrooide rijst dient om de tanoana
estrooiden te versterken, evenals het besmeren met bloed, het behangen met
en, het bespúwen met kruiden, enz., daar rijst onder de meest tanoana-houdende
a behoort. Prof. Wilken geeft eene eenigszins andere verklaring, Ind. Gids
T, bl. 943-945, maar deze past niet bij de wijze, waarop de Toradja’s de
hier besproken gewoonte volbrengen, daar zij nimmer het roepgeluid voor kippen
maken bij het rijststrooien. De gewoonte der Meerbewoners om lijken en beenderen
te sore, is intusschen ook door de boven gegeven uitlegging niet verklaard.
a: Bl. 67.
B In het 4de couplet zouden maat en rijm geheel in orde zijn, indien i Duru
Walo werd weggelaten. De verteller zelf kon deze bijvoeging niet verklaren, maar
een ander zeide terstond, dat er piluru, „kogel”, mee bedoeld was. Deze uitlegging
is zeer aannemelijk. Walo of wajo is o. a. „lood”’, duru is een aangeboren of over-
fd iets, zooals bijv. stand, afkomst, een erfelijke waardigheid, een geërfde
al, hebbelijkheid, talent, enz. T Duru Walo is dus „het loodkind, de van lood
mmende.” In den besproken zin is dus i Duru Walo de aanvulling van
andjata, dat aan het Boegineesch is ontleend, evenals het synonieme masadia,
eed’. De beteekenis is dus „de kogel is gereed”, m. a. w „het geweer is
den’, wat hier dan wil zeggen: de sirihdoos is gevuld.
Couplet 10: pakoroka is wel in zinnen als deze de gebruikelijke vorm,
de maat eischt hier pakoro. _
In couplet 13 ontbreken twee lettergrepen aan het door de maat vereischte
„ Indien men achter wungkaä en ntamangkoni het enclitische mo plaats, is de
Bl. 68.
Reg. 1, napasilolongani is gevormd van silolonga, het Boeg. silolongën, „in
e, gereed”. Hecht Bare'e zou hier zijn: napakoroka.
BRB 70
_ In het eerste couplet noemt Sese nTaola’s zoon den naam van zijn vader,
naar Toradja’schen adat streng verboden is. ’t Is hier echter om rijm en maat
an, zooals ook in andere versregels wel siko tot of -mu van vader, moeder
wager is gebruikt, wat zeer ongemanierd is.
___In couplet 6 leze men voor de maat: da masunamo.
Wil men anaku veranderen in anami, „uw kind”, dan is het rijm gered en
122
is ook de zonderlinge uitdrukking „mijn kind”, van een zoon tot zijne ouders door —
eene meer gepaste vervaugen.
Bl. 71.
i Tarandâ mbalia; de bijvoeging balja is een titel, daar later van deze
vrouw wordt verteld, dat zij op een feest fungeert. Balia is Paloesch, maar aan
de kust der Tominibocht reeds goed bekend, daar de Islâm, via Paloe en Parigi
hier gekomen, de reeds in shamanisme verloopen ceremoniën der Paloeërs ook heeft —
medegebracht. Zooals te verwachten was, hebben de dicht bij de kust wonende —
Toradja’s deze shamanistische plechtigheden overgenomen, maar den Islâm tot nog
toe niet. De Paloesche shamanen heeten balia. $ '
BL78:
In couplet 5 wordt met labe patuntu bedoeld, een koran-recitator, die zijn
openbaar proefreciet (potama) niet heeft gehouden en niet anders kan voordragen
dan wat hij uit het hoofd kent, zoodat hij dan ook geen koran vóór zich heeft.
In couplet 7 wordt hij labe teasantongo, „een labe ten halve’ genoemd.
Reg. 5, ndadjunu, Parigisch voor ndabubusi. Daar het besproeien hier
eene Mohammedaansche plechtigheid is, wordt het met den Parigischen naam _
genoemd.
Reg. 4. Tua is het Maleische Tuan, de titel van Europeanen en Ara-
bieren. Hier is er een Arabier mee bedoeld.
Blr73:
Kolontigi, Mak. karuntigi, is de Lawsonia alba, een gekweekte heester,
rood bloeiend, waarvan de gekneusde bladeren op de nagels gebonden worden;
na één nacht zijn deze geelrood geworden. Op Java heet deze plant patjar
kuku, Mal. laka ponda, „iemand op den nek dragen, zoodat de beenen van
den gedragene aan de voorzijde van den dreger afhangen. Degenen, die zullen
besneden worden, worden op deze wijze driemaal rondom het huis, waar ’tfeest
plaats heeft, gedragen.
Ewanga, reg. 2 v 0. is het Boeg. ewangëng, „geweer”’; hoewel het Bar.
ewa in den zin van „tegenstaan, tegenstand bieden” kent, gebruikt het voor
„geweer”’ geen afleiding van ewa, zooals het Boegineesch.
Bl. 74.
Couplet 4; als men hierin kede weglaat, is de maat in orde.
Bind5. é
In couplet 3 kan men de maat herstellen, door na depa in te voegen da.
Couplet 12: mpodandepe is mij verklaard met pakaliga; daarnaar heb ik
het vertaald, hoewei ik de vertaling niet kan controleeren, daar het woord niet
tot de levende taal behoort.
Bl. {7.
In het 12de couplet kan men de maat herstellen, door voor papa te”
lezen papaku.
123
___Reg. 9 v. o. is door den verteller gedeeltelijk veranderd. De woorden
nabira langka poturu® nja kunnen niet juist zijn; indien men nabira verandert
in ndati ra, krijgt men den zin, „binnen op de bank waarop zij altijd sliep’;
r de verteller heeft den zin veranderd in: nasila wua ri palangka, „zij.
kloofden pinangnoten op de rustbank’”’. Ik heb naar de eerste wijziging vertaald
B 79.
In couplet 12 leest men den vorm dompakawurake, waarmede het groot-
erake-feest wordt bedoeld; de vorm mowurake of mewurake wordt gebruikt om
gewone, in het huis van den zieke plaats hebbende woerake-feest aan te dui-
d 5 het groot-woerake wordt op een afzonderlijk feestterrein voor een aantal
zieken tegelijk gevierd.
Ed Bl. 80.
Reg. 4 v. o. „korte en lange zijden”. Dit wordt gezegd van de langka,
een hut waarin de zieken verblijven, die door de hulp der wurake hunne gezondheid
zullen herkrijgen.
pf Repl ST.
ke Reg. 5, moabe, gekleed zijn in een abe, een baadje van primitieven vorm,
ee en smalle lap geklopte boomschors, doorgaans versierd, op rug en borst afhangend,
met een gat in ’t midden om het hoofd door te steken. Beschreven in „Geklopte
b pombast als kleedingstof op Midden-Celebes”, door N. Adriani en Alb. C. Kruyt,
Intern. Arch. für Ethnographie, 1901.
Lik _Reg. 6 v. o. kajuku ndapongasi ri wo'onja; om te weten of de zieke spoedig
beter zal worden, zet men twee kokosdoppen met de randen sluitend op elkaar,
op het hootd van den zieke en laat ze daarna los. Uit de wijze waarop zij vallen
(beide met de holle zijde naar boven is ongunstig, beide met den bollen kant
naar boven is het ook, één met den hollen, één met dn bollen kant naar boven
is gunstig) maakt men op, of de zieke spoedig zal genezen. Manu nddaô ngu-
djunja is eenigszins onjuist uitgedrukt. Niet aan den bek van den haan, maar
st an zijn kam (lenda) wordt gezogen, dan wordt hij naar boven gegooid, zoodat
hij terecht komt op de paladuru, de plank, die te halver dakhoogte als een
lengte-as door de lobo loopt; gaat hij dan kraaien, dan zal de zieke spoedig her-
/ tellen; zwijgt hij, dan zal de ziekte eerst langzaam of in ’t geheel niet wijken,
____Met basa’u (reg. 4 v. o., niet basau) is hier de lap bedoeld die de vrou-
w en der strandbewoners omdoen, als zij menstrueeren. De Toradja’schen doen
dit niet.
Bl. 84.
' In couplet 5—7 wordt onderscheid gemaakt tusschen njawa en limbajo. ’t
Eerste is Boegineesch; of er inosa, „levensadem”’, of tanoana, „levenskracht, leven”
mee bedoeld wordt, is niet duidelijk. Limbajo „schim, spiegelbeeld, weerkaatst
beeld”, in het populaire geloof der Toradja’s de gedaante der ziel (angga), die naar
de onderwereld (torate) gaat, moet hier zijn het reeds van ’t leven beroofde lichaam,
124
dat nog slechts een schijnbestaan voert. Dat deze gedachte niet Toradja’sch is,
behoeft geen betoog.
Bl. 85.
Reg. 10: „M. B, was een bidadari, want haar vader was cen uali’”. Onder
wali of ualí verstaan de strandbewopers iemand die door een pongko (weerwolf)
is gedood, doordat deze zijn lever heeft verslonden, waarna de weerwolf hem heeft
gevraagd, in welk dier hij na zijn dood wenschte veranderd te worden. Zulk een
wali, ’t zij hijij een bert, wild zwijn of wat daa ook is geworden, kan men her-
kennen aan de geslepen en zwart gemaakte tanden. Zie Alb. C Kruyt „De
Weerwolf bij de Toradja’s”. Tijdschr. Bat. Gen. 41, bl. 556. Dat iemand die
een wali tot vader heeft bidadari is, moet meer als een aardigheid van den ver-
teller dan als eene eenigszins verbreide meening beschouwd worden. Wali is in
't algemeen „wederkeeren’’, de wali is een onder andere gedaante wedergekeeni
slachtoffer van een pongko.
Couplet 9: „onze moeder is dezelfde, maar wij hebben elk een anderen
vader’’, schijnt zich aan te sluiten bij M. E's gezegde: „mijn vader is een uali,
terwijl op bl. Sl is gezegd dat M. E. is ontstaan uit het menstruale bloed van
Lemo nTonda, toen deze voor ’t eerst menstrueerde. Dit laatste zal dus wel niet
de ware loop der geschiedenis zijn, daar juist het in poëzie medegedeelde het
vaste bestanddeel is en de proza-gedeelten meer aan de willekeur van den ver-
teller zijn overgelaten. R
In couplet 12 noemt Tanda Eo zijne ee a’i, hoewel zij zijne oudere
zuster is; hij beschouwt haar n. l. reeds als zijne vrouw; de man beschouwt zijne
vrouw als tua’i, ook al is zij ouder; de vrouw beschouwt haren man als tukaka,
ook al is hij jonger.
Vóór het laatste couplet heeft de verteller later nog dit couplet ingevoegd:
A, mawo ntja rajaku, i Tarandâ eraku: „Ach, ik heb zoo’n verlangen naar
u, schoonzuster T.”’ en na het laatste nog dit:
Anu ngkupomawo ndaja, eraku i Tarandâ: „Naar wie ik verlang, dat is
mijne schoonzuster T.” |
daat Lal EN _
nt)
irt, 7 %
of 3
van het jaar 1768,
oee
ootschap van Kunsten ‘en Wetenschappen.
Ee k ae
OM NIJHOFF, « A
HAGE.
's_ GRAVEN
NE ETE Oe
| ij PS 8
+46
„-
en E
MAR 31 1018
JERIBONSCH WETBOEK
_(PEPAKÉM TJERBON)
van het jaar 1768,
in tekst en vertaling uitgegeven
DOOR
Dr. G. A. J. HAZEU.
_VERHANDELINGEN
VAN HET
sch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
Dd DEEL LV.
" 2e STux.
ABRECHT & Co., M. NIJHOFF,
BATAVIA. 's GRAVENHAGE.
1905
ue
…
5
d
basho u d.
BrApz.
ps, S / VEN
5 NETS:
TEKST EN VERTALING.
van procedeeren tot Cheribon, tot narigt van de
Annen nl ore Bas ein Me dS TOA
die EE PELGELENN see ne TED ete 9)
EE sBeoces decrdeeren. ten 0, 4 nt … . 21
en Proces decideeren. … . 7... 22
MEE |
Mnmisslagen die een Proces decideeren. . . . . . . . …. 24
EEE roces doet verliesen . . . ....-..…. .… 26
NN oecssdeoideeren ee «26
die BENE oenen deerdeeren … 2. cn ot. et. . 28
Ee waervan de Twee Laeste een Proces desa AE Me ol
ee Ei overtuigend en dBeideerendeBewijs: S.A «0 3
32
35
34
36
weegens het schalie off onschuldig houden van een dieff . 36
len word zijn Zaek met de volgende getuigen te beweeren off
fendeeren komt zijn Proces te verliesen . . . «… … … … … … … … 38
len fgenaamt Sarasa Moertjaja. . . . . RAE ORL 4
erwijs. Onderscheijd tusschen Pradata en Badde B Adieu, 49
ae EL
OE en tender tel meege 98
Á SER en BIT: 53
sdaden, MR Sorande tot A Vierschaar ae Pien N 54
id zaeken naast de dood, behoorende mede tot de Vierschaar
55.
| Articul die thans in Bit: Baaren B rd Zadel om voortaan tot
TV
een Wet te dienen. . .… EEE
Mindere Lijfstraffelijke en geldibrantige zt. ee ET
Pakolie off vergoeding voor d'oneer van ’t slaen en gant Nn
Pakolie off vergoeding voor Mantries . …. .… Re: La Aeon
Pakolie off vergoeding voor beesten en vogels des Rn En wer tide AD
Pakolie off vergoeding voor gestolene Bomen … <<
7 Articnlen. van Roots Á nn
Nog 6 Articulen van Malieng, En. Ashe zien NE
Nog 3 Articulen van Malieng off dieffstallen „> tt
Nog 21 Articulen van medepligtige in 't quaad doen... . . 4 aes
4 Articulen van overlast en moetmil . . .. +408
ò Articulen van slaen en schelden tusschen vrouwen, EE: EN worn ee
boeten na de rang der persoonen . … a nn
7 Articulen van privateliijk en op eigen authoriteit regt te oeffenen . . . . 69
l-Artieul.. and nn
1 Articul. . … enn nn nn
6 Articulen van Sangraha, off overlast te pleegen, te straffen met de
boeten. vermeld op Pag. 31. … nn en
Harbin. te Pe ee er
Diverse iseen van Processen, neevens verscheidene
wetten, getrokken uit de Papakkum Jaja Lankara, mma
Eenige uitbeeldingen vanProcessen,na de wijze van Kontara
Manawa. … es ln en
Kolophoon’. … … … im en
AANTEEKENINGEN.
Inleiding. Ontstaan van de Pépakém. Bronnen. Waardeering. Inhoud.
Literatuur …… . vaan de EE
De »Maniër van Procedieerenst ste ene
Het eerste Gedeelte van de Dep aen bs … … « (36 tol
Hoofdstuk LL. Formaliteiten bij de procedure in BR te nemen . 136
‚ Hoofdstuk IL: Het-Bewijs. > ron en
Hoofdstuk [II Getuigen ò … os en
Hoofdstuk IV. Rechtspleging, Rechtbanken en Rechters. . . . 142
Hoofdstuk V. Misdaden: en Straffen … … nn
Het tweede gedeelte van de Pépakém . . «LOOS
Hoofdstuk I. Uitbeeldingen van processen, bien aan het
wetboek Djaja-Léngkara. . . . et gee
Hoofdstuk II. Extract wit de Kontact ee see Re
De kolopihiogo ms mm ae en
Alphabetisch Register van de Abesie termen. … … … a ee oa
Vv
Voorbericht.
_Niet dan na vele wederwaardigheden is de thans aangeboden uitgave van de
akém Tjerbon tot stand gekomen.
_ In de Directievergadering van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en
Netenschappen van 3 April 1894 legde Dr. Branprs eene nota over, waarin hij
dacht vestigde op het »Wetboek van Cheribon”, in 1850 gedeeltelijk uit-
im het derde deel van het tijdschrift >Het Regt in Nederlandsch Indië”.
aanleiding van deze nota werd nog in diezelfde vergadering besloten »de
m (d. w. z. den Hollandsehen tekst daarvan) in zijn geheel in het Tijd-
t op te nemen”, en den Resident van Cheribon te verzoeken om een onderzoek
n instellen, of er misschien bij de afstammelingen der Cheribonsche Sultans
| hunne toeménggoengs en djaksa's nog oude wetboeken dan wel rechtskundige
primbons gevonden werden (Not. Bat. Gen. XXXII, 1894, p. 47—56).
_ De kort daarop door genoemden Resident gezonden fragmenten van oude
etboeken waren, blijkens eene mededeeling van Dr. Branpes, van weinig belang
Not. XXXII, 1894, p. 66—67).
Doch in 't volgende jaar, 1895, kwam Dr. BraNpes door bemiddeling van
len Heer H. A. pr Noo, destijds adjunet-inspecteur bij het Inlandsch Onderwijs,
5 bezit van den, in het oud-archief alhier ontbrekenden, Javaanschen tekst
am de Pépakém, zoodat hij thans het voorstel kon doen om naast den Hollandschen,
jk dezen te publiceeren, waartoe besloten werd (Not. XXXIII, 1895, p. 20).
__Was dus reeds in Februari 1895 tot de uitgave van het Tjeribonsch Wetboek,
in Hollandsehen èn Javaanschen tekst, besloten, gedurende een gansche reeks van jaren
or allerlei omstandigheden — het handschrift is zelfs eenigen tijd zoek geweest —
e uitvoering van dit besluit belemmerd en vertraagd. Men zie Not. XXXIII, 1895,
64, Not. XXXVII, 1899, p. 145, 159 en 166 en Not. XXXVII, 1900, p. 114.
_ En toen eindelijk met het drukken een aanvang was gemaakt, toen volgde
ort daarop Dr. Branpes’ benoeming tot President van de Commissie voor oud-
kundig onderzoek op Java en Madoera, waardoor zijn werkkring zóó aanzienlijk
uitgebreid, dat hij, ook in verband met de nu herhaaldelijk gevorderde reizen
ver Java, geen gelegenheid vond de uitgave van de Pëépakém verder te leiden.
t Was om die reden, dat mij werd opgedragen het nauwelijks aangevangen
rk voort te zetten en te voltooien.
_ Waar ik die opdracht heb aanvaard, wensch ik met nadruk er op te wijzen,
3, blijkens de in de Notulen van 1899, p. 166 gegeven omschrijving, niet meer
te dan »de Pépakém te publiceeren, namelijk den Javaanschen en den Hol-
chen tekst naast elkander (te doen drukken) en daaraan toe te voegen een
ster (van de technische termen)”.
VI
Immers, men zou van den uitgever kunnen verlangen, dat hij tevens den inhoud
juridisch, historisch, ethnographisch en linguistisch nader toelichtte, dat hij althans
een poging deed tot beantwoording van de tallooze vragen, waartoe elke bladzijde,
elk artikel van dit in zoo vele opzichten merkwaardige wetboek aanleiding geeft.
Doch voor zulk een toelichting zou, behalve een zekere algemeene juridische kennis,
waarover ik niet beschik, vereischt worden een uitgebreide bronnenstudie, voor-
namelijk van de onuitgegeven oud-Javaansche wetboeken, waartoe mij thans, te midden
van ambtswerkzaamheden van geheel anderen aard, de tijd ontbreekt.
Dit ter verklaring, en zoo noodig ter verontschuldiging, dat ik de mij opgelegde
taak niet ruimer heb opgevat.
De weinige aanteekeningen, achter den tekst gevoegd, bedoelen geenszins
eene volledige toelichting tot dit wetboek te geven; ze kuunen slechts dienen om
den lezer een overzicht van de in de Pépakém verwerkte stof te verschaffen, en
den belangstellende den weg tot verder onderzoek te effenen. Hoezeer ook overtuigd
dat daarmede in geen enkel opzicht wordt gegeven wat men zou kunnen eischen,
meende ik toch deze aanteekeningen niet achter te mogen houden, al ware het alleen
om aan anderen veel tijdroovend zoeken en naslaan te besparen.
In het Register zijn zooveel mogelijk al de technische termen opgenomen,
die in den Hollandschen en in den Javaanschen tekst van de Pépakém gevonden worden.
Over de gebruikte handschriften valt weinig op te merken. De Hol-
landsche tekst is ontleend aan het in t oud archief alhier berustende exem-
plaar, door de Regeering voor dit doel ten gebruike afgestaan (Not. Bat. Gen.
XXXVIII, 1900, p. 114). Het krullige, maar fraaie schrift was zeer duidelijk,
zoodat slechts zelden onzekerheid omtrent de juiste lezing ontstond. In die weinige
gevallen moest ik, bij gebrek aan materiaal ter vergelijking, een vrij willekeurige
keuze doen tusschen twee of drie mogelijke lezingen. Overigens is de spelling van
het manuscript, ook waar die inconsequent was, zoo getrouw mogelijk gevolgd.
Aangezien in het manuscript nu en dan naar andere plaatsen van den tekst
verwezen wordt, moest de paginatuur van het handschrift in den gedrukten tekst |
worden aangegeven. Dit is geschied door middel van vette cijfers, tusschen haken
ingevoegd; in de aanteekeningen en in het register is daarmede evenwel geen
rekening gehouden. Van het in ’t manuscript achter den tekst gevoegde register
is bij de samenstelling van het gedrukte register geen gebruik gemaakt, omdat
het voor mijn doel te beknopt en te weinig systematisch geordend was.
De Javaansche tekst is ontleend aan het manuscript, in 1895 door
den Heer De Noor aan Dr. BraNpes geschonken. Dit folio-handschrift, groot 57 !/,
pagina, is weinig geschonden, maar de inkt is zeer verbleekt. Het is geschreven
met een fraaie staande letter in een schrift, dat wel als Tjeribonsch schrift wordt
aangeduid en door enkele eigenaardigheden, den vorm van de da, ta, dja en vooral
van de „ga, en van eenige pasangan’s (pasangan da, ta, nja, ba en fa), afwijkt van
VII
hedendaagsche Midden-Javaansche schrift. Voor den druk is de gewone cursieve
aansche drukletter gebezigd. Een poging om, in overeenstemming met het
ndschrift, de pasangan-{a door de zgnd. pasangan (a-moerda weer te geven, moest
dra worden opgegeven, omdat ter drukkerij niet genoeg van deze letters
rhanden waren. Ook de spelling vertoont enkele, trouwens voor West-Java
ypische, eigenaardigheden, waarvan de meest opvallende zijn: het niet schrijven
van den neusklank in de klankeombinaties van neusklank + klemletter, en het
willekeurig weglaten of schrijven van de wignjan (dus bv. aligi in plaats van
ing gih, kali in plaats van kalih enz).
E Ook dezen, Javaanschen, tekst heb ik zoo getrouw mogelijk doen afdrukken,
alleen dáár een kleine wijziging aanbrengend, waar naar ’t mij toescheen omtrent
uiste lezing geen vergissing mogelijk was. Waar ik slechts dit ééne handschrift
ij:
ter beschikking had en bovendien de taal van dit boek eigenaardige moeilijkheden
ef
oplevert — er komen woorden in voor, die in geen der beschikbare woordenboeken
worden gevonden —, meende ik mij van tekstkritiek te moeten onthouden. In hoe-
re de in de Leidsche bibliotheek aanwezige handschriften van de Pépakëm (1)
oor de tekstkritiek eenig nut opleveren, zal eerst later kunnen blijken.
ve
‚4 De verschillende Javaansche artikelen en passages zijn zooveel mogelijk
parallel met de overeenkomstige Hollandsche geplaatst.
Terwijl over ’t algemeen de inhoud van beide teksten volkomen overeenstemt.
en de Hollandsche een getrouwe vertaling van den Javaanschen bedoelt te geven,
is toch op enkele plaatsen de eerste, blijkbaar met opzet, uitvoeriger dan de laatste ;
dit geldt natuurlijk niet van die gevallen waarin, zooals bv. op p. 68, de Javaansche
CC 4
plist bij vergissing eenige artikelen heeft overgeslagen.
__ Ben nauwkeurige vergelijking van beide teksten zal leiden tot de erkenning,
lat de Hollandsche vertaling — enkele vergissingen daargelaten —-in hooge mate
onzen lof verdient: met verbazing constateert men het feit, dat in de tweede helft
der achttiende eeuw er menschen op Java gevonden werden, die genoeg Javaansch
kenden om deze dikwijls moeilijk verstaanbare rechtsregels zóó juist in ’t Hollandsch
weer te geven: al moge ook de eigenlijke kracht van sommige woorden niet altijd
voeld zijn, de zin, de bedoeling, werd zelden misverstaan. Tegenover het in vele
opzichten baanbrekende werk door Rarrres verricht, mag door ons met eenige
voldoening op deze in 1768 tot stand gekomen Hollandsche vertaling van de Pépakém
dij jërbon worden gewezen. |
Á # G. A. J. Hazeu.
WerrEvREDEN, December 1904.
(1) Zie Prof. Vreepe, Catalogus van de Javaansche en Madoereesche Handschriften, p. 353 tot 355
en Dr. H. H. Jursnsorr, Catalogus van de Maleische en Soendaneesche Handschriften. p. 303.
í ad sl
ij (Tar: An Dn JJ AR id
/ Wrs -
Li ali se wilden a rf EEN
Á Bane
EN Gli et ED
&
ì Rr } f A
} En
K |
Pi
BE l d
t
. Ei . ’ Le A
AN LTN vie Een N k/
| bere rte Daite nk
Li
j RR
!
en
„adh
\ jn
4 + :
n
' RE
haf herl . ar 3
Y . ke 4 bn
-
VERBETERINGEN.
2 regel 12: genkdpguen lees: neefdijgpes
» 17A8 (een a ong lees: UB U AEN BON
» 8 v. 0o.: Gay lees: vann
Ni
» 12: afhan ag nj lees: af ag ann an
ME 2 vO: Gem lees: Sanaa n
LADER ©) oe) Ge M=
Un 6 v. 0.: 0 9 pn gd lees: Dann Sara sjen gt
np apa
Dee 7: am eran nr lees: madam ny
» Bs aam a lees: aam aan
Ks 5 hk A)
> 3: amarasamoag. lees: PM ALS UN AAN
> 7 v. o.: aaan lees: aaan
ERE > 1 v. o.: maman lees: amar
1 > lev. 0: mag lees: meej”
> Die am am nam om lees: an am un am JN
» 11: Frinmphant lees: Triumphant.
» 8 v. O.! Komaan lees: AES AM UN
>» 9 v. o.: Phabeea, lees: Prabeea.
>» B: aM Mam leeg: ananamm Nn
>» 12: Pakalaan, lees: Pakataan.
AIS 6: or rara man ar lees: rama vun am Av
» 7: Walad Saksa, lees: Walad Paksa.
B» 9: am £d aan lees: amb aan
ALA IE
. a a a a
» 6: U NNI HN 2 TL LU ANN lees: LEDEN TENEN EVN
» 8: jha AN lees: nj en ELD AIN
» 10 en r. 5 v. o.: Ni Raba, lees: ni Rara.
» 8: u NED lees: or jaN AAT B
» leds: meang pen 1d aap lees 3 neo gg Sg en aaa
» 14 v. o.: grommen lees: gaan pod ag aa
Pag: 95 regel Ameno zen an ong ag lees ; en aap 1 agv
» „05
» 96
DO
» 104
» 104
»… T04
» 104
» 105
2107
sand 14
» 126
pe 186
» 139
» J40
» 140
» 140
> 142
» 148
» 148
» 144
s UD
» 156
» 158
» 158
» 168
» 168
s 170
leon ergen egg ed aans lees: png eenegg ran
12: Bj »Ingevalle” nieuwe alinea.
1! v. o.: Brawara, lees: Biawara.
14 v. o.: Schuldaig en, lees: Schuldig aen.
9 VO EERDE lees: SE EE NN
12 v. o.: Moengoeng lees: Moengpoeng.
4 v. o.: @rmam\ leeg: eran
1: agemengs lees: oporem aaps
2 v. 0.: aur lees; aur
5: in am FJ lees: tn am m7 2 N
1 v. 0: 29 33, lees: 29 tot oo.
10: Jav. moetoeng, lees: Jav. mëtokake moetoeng.
4: Art. 178, voeg bij: 1/4 en 178.
16: Pangara schijnt een schrijffout voor Sangara, zie Jav. en
Kawi-Bal. Wdbk. en vergelijke de geciteerde plaats p. 87 al.
1 en 2, lees: Pangara is misschien het Oud.-Jav. pangarah,
oproeping; zie Kawi-Bal. Wdbk. s. v. arah IL. Illustratie's
van de hier bedoelde soort van boekti vindt men op p. 87—88.
22: art. Zas, leesn 420:
28: p. 961, lees: p. 96.
1 v. o.: zeven, lees: vier.
1: djaksa’s, lees: pangoeloe’s.
1: de vier pangoeloe’s, lees: de zeven Djaksa's.
19: knëdel, lees: këndel. 5
7_v. o.: S. djanamala, voeg biij:? zie echter Kawi-Bal. Wdbk.
s. v. djamala, E.
4 v. 0, voeg bij: zie p. 97 (Titier Biawara) en cf. Jonker p. 190.
7, 10 en 15: strisaimgrâhana, lees: strisamgrahana. ì
16: p. 43—44, lees: p. 33—34.
18: sangara, lees: pangara.
22, voeg bij: Bjawara, ef. p. 156 r. 4 v. 0.
9 v. o,: Anibakën(?), voeg bij: lees anilibakén (?)
T EN VERTALING.
en
EN
8
u
BON, TOT NARIGT VAN DE
N JAKSA'S DER GEZA-
LIJKE SULTHANS.
Vorsten van ’t Cheribonse Rijk
emen een Vierschaer Kadjak-
mt, dewelke gehouden word
joten Aloen-Aloen, voor den
nder een Wringien boom. In
rschaer zitten seeven Jaksas off
2 van Sulthan Sepoe, 2 van
Anom, 1 van Sulthan Cheribon en
pembahan, die tot hun dienst
Boden off Paliwara, te weeten
s ieder vorst een. Als de
en van Twee der Princen tee-
anderen procedeeren, ageeren
an de andere Twee Princen
“$geschil zijn, als Regters,
beregt ieder Sulthan zijn eijgen
en van Dieft, Rooff, Moord,
e. moeten in kennis gelegd
den Regter; alsmede, in cas
disputen, als den Eijgenaar de
attrapeert en vleugeld, die
of grond zijn komen b’arbeijden,
gten inoogsten off plukken of
ch ete. beschaedigen of ruinee-
dat hij haar daartoe gebruijkte
ppen in zijn magt krijgt Alles
zeekeren bepaelden tijd, na dat
weg, of nabij voorvald, te
Binnen de stad Cheribon en
tot aen Mondoe, Cali tan-
Bat. Gen.
od Ln RE) el uren
ed an fi ne FU NI AKN AN ADN 8 ar
( CJ / í ) (HD A (5 nar mam
ü 9 anp 9, nam an 1 1 Ki Rij
2 AO jan an a jm rapen jrs jen nag
au 10 9 ULM HD O1 an a MJ NAR an aag Eh El yam a
INL LU TEL ie ijk Rf)
a N en a a a N
KAM AI Ll an HAAS KN A A1 UN 61) \ AN EN if) vn ek,
Bapa agens opta rp Jt rn noga
5) e) Q
HI mt ha KN A.H) UA Han rÖ ant ee hs Lema)
a KN A Hr ep oa atijon rog nan fd) BV ENNE ol!
a a aa je) on a
) ua MAU 2N AK KN AAN ù an Uy an am anr MU a mn a
u ‚ )
u) ma O0) he Lel ran L5 u 5) eijen
Kf za EN n n LU AAD ND AA KN KN A
\ ul ij HK HA nur y KK …n
Lt, ie | GC (ke
a @) a e Ee, NES SOES
LE FEE UE ADERS IE KN AH) LI bleke bre Knan
\ 8
T r ne rr n ra) 6) TKN AO AAT HI AAD,
NN E/ t \ A2 4 Ah
ama annan el fi ies (2 í /
man ea „n E) 1 Aer (7) vur am Dr ur gg eng 15
EEA fe ief ah, ge
ENEN
a @)
LE A de neen gare LN en vin an: PRD, gk
4 2 TU HD RD man zamen rn ar aren angen en
gen mn a am 9 KI TER
WPC en a
Er agen nx 5 nr
vene Ln DAN TUN ven Dan vr 110)
jo Ms } a AEN
EN TAM NANA) AN EAN 1 UD AN NAAN FARM JAN AN 1 TL 2
lake. | 14
“
Baans han vager han. sir rela HIj v0
1
djong, Pleered en Astana, in den tijd
van 8 daegen, en zoo het ontvreemde
goed, ’tzij geheel of een deel daervan
agterhaald word (dat meede in kennis
moet gelegd worden) in twee dagen. Van
Plaetsen verder afgeleegen, tot-aen Ja-
poera, Palimanan en Singanagara: in den
tijd van 5 dagen, en van de agterhaeling
van ’t ontvreemde Goed, in 3 dagen. Nog
verder aff te weeten tot aan Lossarij,
Kadongdong en Soka Oeriep: in 8 dagen
en van de ontdekking van ’t verloorene
in 4 dagen; van Bangawan, dat is de
negorijen aen de Rivier van Indramaijoe
gelegen, in 10 dagen en zoo het ont-
vreemde goed gevonden werd, in 5 dagen;
uijt de Parakoewoe in 5 dagen en van
de agterhaling in 3 dagen; uijt de Che-
ribonse of Sulthan’s Preangerlanden in
15 dagen en van de agterhaeling in 7
dagen. De geene die de eerste inken-
nislegging versuiijjmt, verbeurde zijn actie
in zoo verre dat hij in cas van diefte,
niets meer eijsschen mag dan het geene
hij mogt komen te agterhaelen. Zoo hij
de agterhaeling ook nalaet in kennis te
leggen, verbeurt hij niet ‘alleen geheelijk
zijn regt, maer moet boven de restitutie
van 'tagterhaelde goed een Boete Pa-
palang, dat is 4 reaelen, betaelen. Bij
voorval van Diefte, Moord, Roof off eenig
ander geweld in off bij iemands huijs off
Erff, als den dader gegrepen off omgebragt
off de dievegereedschappen, geweer en
klederen van den dieff off het bloed uit
de hem toegebragte wonden binnens huis
off Erff gevonden werd, item het vinden
van Lijken, Beesten ’t zij levend off dood,
en goederen moet Titier (in de rijstblok-
ken geslagen) en vervolgens de zaak in
kennis gelegd worden bij de Jaksas. Dog
5)
a Av aa OA zis
PY UN ADN AMAS AN AAN ANANAS 1
(gg 3 ul (A a ee Te
30
a
(@) a Te | „4
poa 1 vj Mm a ru gg,rd aen go vn q nas û
nere, Ma AD a am am 7 hi y
a an napanan ana aman ar
CH | en & N-DE
AES C
OOTES) a (ehplals
meu aan aaan arg an anam nas aen vins a
eN &. le
a Qu « bà
NUNEN AD AAN Aa aam MN maag anr daan aa pam aan
GJ ON / 1, A ij kl
(2) AS
am nr 10 ama zaan 10 am araunds an nan 11
1 EN 2 2m AA) 1 aM aa AN) cn PN
riram ana aaien ijd Pe) ej qu ngen volg 1
5 p G
C
a
an ana pan a 2 rij ) B. ai €) @) ie U] f 2
ar Ji yn rea am 7 12 1 INI] 2) DN) u” UIN 1 va nis
he Bee) Oe a Qs Ì
au gamer gage an a) adraman an pun ie) en
nrg an naren nan 1 ad aa aag
pererigd ens ugh gn
EN A A a 1] zu je) ” B OO A ne gan „mm
> re
« « ale 6) QA
aur n Kn AL) U) tell unnamar rn ana an GE UN ANDY E
TJ =
vg mg 1 A mp var a: ORO PTEN NT ina
iten hole. AE
Èr a eN eu ej peppen nù yn rù gn
acn Erin am an On aa ati aa cy eng ren rd aq Ne!
phagepher EN
Aa, ma adam an UM aa aaa Eron N ue €
ee, Gaite OO
u za. pens pere 9, n2a au 1 9m dr ar ga an Cru
re Ol fi GG 1D, 0 êâ
vn aq aa AN aa 7 En en ara nan N LU Ms nar Re) a
EKE ot rik (hee VG NN
AN HI Nr) ga wi an pe 5 &y ir 5 \ ij) Lul dj Er Cl na î
Ta NG) Go u) fan ”) am ti) vaN an zo Lu wen anr er ant
en
la) a Qu ' Ze an
an ml an CM an an «) ul U) fl 2 zl au an an AM AN AME
EL GG / fe
a Ges OE) AE
an auan MM aram an 1) Aen nun | An 2 nah aaa) (7
EN :
Hij an Hil ze 4 Lul np an LAD nh cl gard ii) Ee
a a ( =l@
au ana auvn to BN FD a arr anr En een " maananr A ze
G TU {
ke
Om DIE) 4 @
aam an en an an dd aM na an La en am ie KD) u
EEA an amntran anr an gna
a @, 5 @ a aa
AU NON vj Oy ore dan ad am , Ula ae DN
LAD aman bram mn) ram atin ORT aah tn
LL / LD) ( ú Je Á ip / 4 (HD mr 8,
Gre VE IE
a en ER ARE a Av [oe PE
dn u ON an LA 9 LN AN LU EN laf He Lo tara W
KEG Ne
zA
a EL nd a Pe) „Q
ar u ati an an n AED ann man naan Nt
C dd
7 a ; a a a Qs K
N 1] yn 270 NU TA neppen LA Nn NM Nan AN An 1 LNAS ANA
Die rn ZE G- :
zi
ste is des noods alleen voldoende
Titier, maar Titier zonder kennis-
g werdt genaemt Sidem, dat is
let in kennis leggen van een Zaek
ied schriftelijk, werdende zoodanig
tuur genaemd Pisaid, dat is kennis-
f getuigenisbrief. De Pisaid waarbij
Diefstal de eerste mael in kennis
xd werd, werd genaemt Pisaid Wara
waerbij slegts verzogt werd de
in getuigenis off kennis te houden
e onderzoeken, moetende den klager
ijn naem, woonplaets en Heer bij dat
ier duidelijk melden. Bij de tweede
d, als er van ’t ontvreemde goed
gedeelte agterhaeld is, werd Regt
gt teegens den geenen bij wien het-
lve gevonden is, en werd dit schriftuur
aemt Pisaid Pagoegattan, moetende
eijsscher zijn naam, en die van zijn
tij, hun beider woonplaets en Vorst of
meede duidelijk bij dit Papier
den, gelijk den verweerder, bijaldien
een Contra Pisaid indient, mede in
moet neemen. Wijders moet den
her bij de Pisaid Pagoegattan, nauw-
g en in de vereiijschte ordre, dog
voudig ternederstellen en noteeren zijn
isen ’t zij dezelve genomen zijn uit
13 Artieulen genaemt Andiandian
de Papakkum op Pag. 13 vermeld) off
t de zaek is, uit Sasandan, Kawal,
[ Watang (drie Soorten van getuigen
a a Av a a a a
AL 1 By \ Ì LU AN AAN 1 aM n an 2 vur am an an aa mm 1)
ne 1e In JM anr NÀ unir
fl AJ KN AN AN EN) AN AN HK J
41 / | (AN dE ne L ri
1 vu aa aa 1 1 2 en hl Ui ar aur a Rijn Öra Oi an me]
eur dat ( 1 ame gba”
ag
ner am an oh an gp an megen gi | Kn
Ge nam ni A md)
AN an wy on EH BATU MA vr NN OM ega EN]
lore 4
[ LD, )
ke )2 NON
Ao Se @ Av a a p @)
ppeman an nap an UNS am a U ii an am aram
(4%) |
3 27 nn an ar jagen am ar am Ui
Bayan AA 1 om AU AM AM JN AN AAN K MD AM U
E07 | | dl « LJ | | ,
a a a a a a a al
an am mag LN IANA AIM aider ISL 1 0 WU ID
Ü CC / en, |
je a p Av a a a a
aam B u an Sj ama Mam at naam AN aA AM 5
a EN Lo) a N a
na MANIA AD tja aan an ar am 20 aM gn am u) Ne]
G ES Sh )
OGEN z [e) zÀ 2} An 1
AN KM AN mn naan? ara pag Papa an a AN 2 AM
EN KN ú) as \ ï 2 ds } | lj 1 na
fi 5 ay an Dr arzanama NNS UJ ON 1 AUK Kare
Ere jegeogSrernnn am nage s 1eg
a
Len
í À
AN,
le) er a a a a
) nagana maramn aen anI) EM 2 1 LU FD AAN AM LI
Cl 1 G- —
a
a 5 a : GI
AN KI A € AC) ar ar a UJ AN AM
zo an a 2 OM A Kalden Er am me) d EO |
a EN se
(0) NN | Pr) L ma rr am aan A Zal am An / an an aruana
É GG l /Ì CC
a a EG) A p]
an ra a) maan 10 or ane hn Ran nan bald 0
a RE pd
MY Kn maen EN ENEN HOT u aj n ai an eni
li 3 e) Pr
un an Ed en ez ld np 1 rag ema tj mun}
a
( a (»)
Ercorzan on uut EREDJN peu pee) 20 AN) AE)
j u ne) E ad TJ WE b C
e 5
Ee SRD) @) p) a 8
/ ra Man gam dag pen M en 2 en om 5 B MU en en ai
f A 7 DE» zn eb aa
( maan manu KI man an MN) aM EN KLA 4
LN IANA U} ej I l nj ) Ì m
d jd aug 1 vu gn an
{ annae ar Aan 11 AU 1 / {
ri au AN l 0 Uk LN te
a a ) a Po
Ì A= k 2 AN a AAA AN AJ A AN AM
aan nana ij UIEN 4) 2 Leu
9. Dt Ùt ma 1 Ha aut &N rr 2 on tur zo ad as 0]
ONE E 1 p A | hi { LN 2 fi ka NS,
waerop men zig beroept, bij onderschei-
ding zoo genaemt), alsmeede, zoo het
geschil is over eenig goed, beesten, etc.
de soord, de naem, teekens en waerdij;
zo men zig op Saksie (getuijgen die een
volkomen wetenschap van de zaak heb-
ben) beroept, moet zulks meede genoteerd
werden, mits het geschiedde in de termen
dat er menschen kennis van hebben, son-
der haar namen uit te drukken off haer
Persoonen bij den Regter te brengen, tot
dat hij zulks requireerd. In voegen alleen
de staet der Zaak en de questie werd
verhaeld, en uiijt wat kragte de betigting
off beschuldiging geschied, en zulks zoo
wel in de volgende Kendeel- en Toetoer-
brieven als in deeze Pisaid-brieven. De
Jaksa’s maken de Pisaid-brieven, een
ieder voor de onderdaanen zijns Vorst,
genietende daervoor !/, reael.
Ingevalle Partijen malkaer over en
weer accuseeren, en bij Pisaid aan den
Regter aenklaegen, word degeene die
het eerste komt, dan wel die de tweede
Pisaid Pagoegattan genaemt, waerbij om
regt verzogt werd, ’t eerste indiend,
voor den Eijsscher gehouden,
De Aanlegger, de Pisaid goegat inge-
dient hebbende, laet vervolgens door den
Jaksa zijns Vorst, een Sereggan of Citatie-
brief maken, van inhoud, dat den Jaksa
van den Aanlegger van den Jaksa van
de Persoon die gedaegd staet te werden,
requireerd, dat hij op den naestvolgenden
Regtdag (zijnde er twee Regtdagen in de
week, namentlijk Zondag en Woensdag)
den beschuldigde persoon, als onder zijn
vorst sorteerende, zal voorbrepgen.
Waeromtrend (evenals in de Pisaid-brie-
ven) vauwkeurig gelet werd, dat de
naem der Jaksas en der gedaegde, mits-
9 of) a a 3
an Craps 0) t Frama an) 0, KEE ban am Tj aranaay
= () a Au em
ner 2 an eran an HI sj Kn an an an an Mm Epen U
Pers C C a E
in an dà) u jm yn ofja RA Ra) ga an ey a og
Praze punzIns er jg a emg mp er pe
7
C
a) je) @) Zi
an ma wu fj) EEN eed 1) un ne nl) ar nep Lj
ij 5 AS) hid) NI LN, am NGN ú) 1 u fp Ch vu anr ar & aa
) 6) nik an Te ar 2m eam
aje RO AEO gen? Â4, zaam aamnad
ie) kel &i zn u a 9 am 5 EN) ED um le, A aan VKS) za
a OD) ON
AU AN AKN A Ul ane an hind Ki Kn an aman Bn Û 1
( WL:
Av
Ee) HI ADI \
eid oder WA VE Ci en
an wan Nn ar AM 1 ij AN an aM KM AA 2 tj mn ' an an atam
en prm ran Sape HAS neun fg tn Tann er Iam
ae Biogen jn aange” negenen
Oe At OTN a
Er A En ty GD) Lijf A2 ba UZ anar an an au am a BY UN AN Ù
a EC a 1) a
Fran aad A as aen zr rag oa RN jp OD Man u „)
b
a. O
NAAN AAN NAM AD ANAS ENA AU | N
gaon ara aag Wi
en a $ a Av OQ
gg em ad 0 AM RO 1 e magen 7 aman mj am nas
a a
Eran vaa pa Pyt) nu an “an u onge n
gg ar A1 A0) èn cr an aM a) u ej vj 20 aam 1
U anr am Oi an Dam aa Ber apen
generen re arj PE
zanjaa pen DN a wir an Gryenanom EN 1) VA
eggen Kan ana Ong
OUD) Os A On £
arg and pan pen g arg adam én aan ed ey Dt
D (ED En
anr om Gama 29 Man Sn In wa dj Ul
ar ang VERN UE [AEN
a ICS LN AAN AN AN el) rapid en Baran rop if
E O (@) Qu 0 ape:
zj nam an ner an KN 0} an Wp ce UI tj Ga an aur
ERD Eren ij FN ve ds pens lag
nn ea del am @ in Ai en an Q aram 5u aa) ue 0,
rs des laesten’s woonplaets, en de
van de citatie, duidelijk geschree-
en, dewijl bij faute van dien de
piet werd aangenomen, en den
r van zijn Eijsch moet afzien,
Ee Lebon (gat off breuke) Asaroe
d. i. duisterheid (vide Papakkum
3) Den gedaegde werd niettegen-
hij op den naestvolgende regtdag
is, egter gelaeten den tijd van
nden, mits hij present en niet
js off op reiijs is, andersints werd
gereekend na zijn thuiskomst.
n den Aanlegger off gedaegde ziek
s wettig belet zijn, mogen ze een
de aanstellen die uit hun naam,
ie tijd hun zaak waarneemt, dog
Ss moet geschieden met voorkennisse
J dewijl andersints dengeene
ks versuiijmt het proces verliest
Papakkum Pag. 10 art: 3).
aene dagvaard verschijnt den aen-
op alle regtdagen geduurende gem.
die tijd verloopen zijnde, werd
ff zijn Jaksa’s verzoek aenteeke-
ouden van de defautten bij non-
oing van den gedaegde; op de
regtdag na gem. drie maenden,
den gedaegde verweesen in de boete
ng doende 4 reaelen, omdat binnen
s maanden niet verscheenen is; zoo
laegde op de daeraen volgende
compareert, neemt het Proces
tgang; dog de tweede regtdag
illeerende werd hij op de derde
’t zij hij verschijnd of niet, schul-
‘klaerd, en het Proces teegens hem
ken, krijgende den aenlegger
riumphant daervan een Soerat Koe-
ong off Appoinctement. Bijaldien
eurd dat den aenlegger zelfs niet
é @ @ O D
am AKN aM an a A0 AM EM AAP OM HON CN 2 Un) ag
5 (e,
je) OO a 5 ze)
man aM aM A0 u PAM SAM AAN AA AD OM MCN 2
fe Sie TE
OO a OO @) A
Û ie a
i n ggd, an an LEE Fna DAA vam ijf MI MEN 5}, J
qì ( ran Gre ayn ‚&
man AAE) Tj EN 2 HN A LA AO N xy) LU HO zi AU AN
ál WIJ EL l 14
@) a NG) Ë
m Aal am AQ Ae Ji anpaen mam mang AM AN
Rank opn AU Ra, 1 an gg, Ee n ag
OD As (on a sG) OE
na zaramamn Meaag Eromarare Draa mara am anr a) al
ne mja) z ehaa
a) d
AU JN AN! ramp Mar
n vu pf, EDA ND MN
pp aram en, 9 en angan Lj 8 aa
Oas a @) Das a
HO Û ( MJ HI namen oan an zan 1 202 HI KM LL
RL een egen l 15E
a ) Ne rr Melk 7
k ANY) AC fl 4 [ef am aa Tj a am aj an
NEU en rap an pam 01 un jen nen gd n
On in at ef IA EN B a nn
opa en an 1101 2 aj va AN — a TA 1
Ge : @ aen
nen ar 1u an aan ea r0 A af OM AAN EN un
; f 5
Bir (@) OR or Te) (@)
an ran am AD aL OM MD mar ram an ana Al vs) zn
EI ve a O en p
1 ner an ar an mj nr eam AN AAP UO AM AS AM A
nu uur am an D)) 14 za
han jeran vanen ere ag haag ad gg
Der naan amg
MU — un 6O maar eran ram ma Hij aM am,
na tik nor K} Fe m1
or fo) voren raf aan yere ij ren haags
neft ij
Dr
ii n n au ar ana ie) ra 1 12 mr en (1 Lun le)
0) AA ande K
lat angen ea zei om ri Om aen nang Mas aM AN
O @ en } (@) GE
5 EMAS AM AAO} AN EAD A aM EM 1
ep zag Sleng AM 1 +
a a Qs long a Ok (0) _ zal
an rn u un EO LEI En a AAA ZM AN AD AN LI pens
p C)
rg ela ag dann Se Gen Li an en mn Faa
@) à A > O4 Q man?
am en 2 Bas am ar Er Mam MN 2 EN (ij 1m)
u
® k Fi aM on ar ang ) a
nm Mag rr an AN AN AN OI), 1 EK NN ( 5
2 dele od l Bl KES
n C
OO a ar Ae)
DI Ora nr 0) u 0 Kal rg E10 Ar 1 al mj HAM KN
7 5 E aL a a
(4) uu vs ar Én var g on Duran pane A
a OR OO a. a a
U FO na -amaunsan pyaa nr nn Al Ar
apie Hel pan 1 LU 1 ê ]
pe Damn ra un hi am” enn rna:
n ed ru 2 1e nn 1
( ar a An
an u KN WI 1 Si Ne) an 2, a, aan HO) 1) KIANA AN
sl a. O a. fe) - A
an en nr rn nn une) KO EM rn ore eg u) HU rM)
ECE Q
un nn ard en it) ") ree EN KNEL Hij ar
fa MAPS
5) u HUN U an Saan an ar an aA en ii msnnen 2
an KM AN gi
compareerd, ’t zij in gem. drie maenden
of in de daeraenvolgende drie regtdagen,
zoo werd die tijd weder van nieuw aan
geteld en zulks tot twee mael toe, maer
werd ten derden maele van zijn regt
verstoken en den gedaegde ontslaegen.
Als den aenlegger behoorlijk gecom-
pareert is, en den gedaegde mede ver-
schijnt, werd de Pisaid van den aenlegger
den gedaegde voorgeleezen. Bij aldien
hij de klagte bekent off in cas van dieffstal,
het Boekti (de agtergehaelde goederen)
off Tjina (de agtergebleevene dievege-
reedschappen, off kleederen van den dieft)
erkent; werd hij (zoo hij niet aen den
lijve werd gestraft) verweesen in de ver-
goeding en boete daertoe staande, als
volgd: D' Aenklagte is Tidarsa of Lokika.
Tidarsa is bij Exempel aldus: Den
eiijsscher iets ontstolen zijnde, suspecteert
den gedaegde, omdat niemand als hij,
kort voor het goed uiijt zijn huiijs verlooren
is geraekt, in sijn campong geweest is.
Indien den gedaegde nu bekend in het
huiijjs van den eiijsscher ter dier tijd
geweest te zijn, schoon hij ontkennen
mogt de daed gepleegt te hebben, so
werd hij verweesen in de vergoeding van
‘tontvreemde goed en een boete van 4
reaelen, dog hij heeft 40 dagen tijd, om
zoo hij zig onschuldig kent, natevorschen
off ook iemand anders de diefstal heeft
gepleegd, off na hem en voor de ontvree m-
ding van het goed in ’t huiijs is geweest,
off ook off hij het Boekti mogt konnen
vinden. Bij aldien den Gedaegde ontkent
in het huiijs van den Aanlegger geweest
te zijn, zoo moet den Eijsscher hetzelve
bewijsen door Saksie off getuigen, en in
welk geval er trein van Proces volgd en
de aenklagte de kragt heeft van Lokika.
a We) a 4) a Av
Karan am uy On uy mn /Ì UN AA AD AN AANNAM AA
1 EL A CU
a
Av
Lek HAM EN MK em Sranan nn ne ij gg en Sha
&lehaa ra aage Pl van ijver ong om af u 1
ep je, a rs Á
a ed rf ig AN ÚÌ var gijn Ee am iden ee an haa afpin u
en mpm en À azap ere je np rang jagen ä
Dai op ac) A ag aam nan zal A
an a a ne am be) anar ahag q al =
[e) a) Oes 40) Oe SO £
ur aram aa dn ain on am an LI UI Enden on OTE ]
(el) En
A As Da a a Av a
Ai) aram a 1 U) an anr al an ar m am AN} dS
anal ee) Qs a OE) nen
) U 2a/ mag AAM Ar AN EEN AJ AO AM EN
gp en am za Ma AM EAN, l |
6) ki ) Dr »Sapanpind
an pj taemn an poen ram pane 1 pens
( EA @) 8
a 0 maa Á U aman ama alam Anr vr en na ve
ke,
av a ee, a
TU) uy an ar arn MM n un za Aar a aM gj ai) il 1u ms
As a a a \
rn AM AN A AM aen od an an Oy rr eam an N
RAE OE |
De Baar nod nen
nar mm na KU Nr UM AM AD AAN MDN 2 PN ALLE le
he Bt dee nr C
C « OAN A Ya Zin
Ae) an 8 ar aM AN AN BEM rar aram qu aop nt
L
zn N08
au
a a a ae) OO |
aa aam A ap (Ee) — Hamam amn 2 AM IE en man
> 7 @) am
gemeen ran er am am 0 ne naunrs nea
piel Ze OR nen
arr ama UPE raa A 1 CN KN a MU AA AM AN 1
@ a a @) a
amara an na NNI ADAM eg UR Lag 2
2 oa GONE
ie 3 ei) ra jen an 1 rin Nij marne Eigen KS
C DL a As AR
ler reza, . „mn aM a Rf nar nr am Sn
(9 \
Nh) ae an an
ll if U) 2 5 ll a kj) En eatp an — Wj U nne el an 4 ú)
OE A
noeg, B aam À
ran an HO KNN UI ua A2 Le)
up geep eye Serkin
Laak jen Úiasas URS, L5) ay EM ù wrd An jn )
kika is bij voorbeeld aldus: Als
d een Paerd voor zijn deur laet
n of eenig ander goed buiten heeft
en daer komt een ander Persoon,
en eigenaar waerschouwd het zelve
niet te betrouwen, opdat het niet
Ei mogt gestolen werden, en het
daerop gestolen werd, zonder dat
pand anders dan hij gezien is, zoo
t hij niet alleen het laeste daer ter
aetse gezien is, maer ook tegens den
aer gesprooken heeft, in schijn van
elmeenentheid, maar dat hem in dit
al zoo veel te suspecter maekt; als
gedaegde dit bekend, valt hij in een
lde vergoeding en 4 reaelen boete,
heeft even als in Tidarsa 40 dagen
d om te ontdekken, zoo hij kan, wie
waere daeder is, als hij het niet is.
g bij ontkenning van den gedaegde
er trein van Proces, en moet den
gger hem met Saksie off getuigen
ertuijgen.
den Eijsscher Boekti off Tjina kan
oonen, zo is zijn beschuldiging Loki-
‚en den gedaegde het Boekti of Tjina
mnende, werd hem vergoeding en
opgelegd in Lokika, dat is dubbeld.
l bekende hij slegts Tidarsa en de
te was Lokika, zoo werd hij
ft in Lokika. Bij aldien ook iemand
len werd, en het Tjina off Boekti
handen heeft, en daer komt een ander
dat Tjina off Boekti, off een deel of
k daervan, voor het zijne erkent, die
t in Lokika en werd een dubbeld ver-
ad BE opgelegd.
laar is ’tdat den gedaegde, na het
esen der Pisaid van den Eijsscher, de
te off betigting ontkend, zoo moet
een contra Pisaid inleveren, van in-
-n rb) ED Ee LU negen f} En vin aggger
LN) @ en EI vn am Dan ana
\ Dn an aA mp en amageag MaRN HI ve ,
B fi zi í) 1 zn a an an amn
nan nagaan m rt Ù
1) K LZ UN AN pan 24m AN ar am: ( { 1
ii 1} | fl dj DN a ied eek ÚÌ a
Qu p Ké ap E: @) é
KA Ô 2 NAA ADA HAT A A en Dap vaar mg B 2 EL AN an
a, GO GL
Dam NE EN raro ag ggn DE
d u HN FA HI U ann INA
| Ki ê
a a a a. a .
nn NL ii Kn an or uy tam AUM nr 2 aM am ah
Geen in Era aaa on za a Bjo om mn in
an A man am AN) AN LAN AN HJM € ar
an tee ree (@) e
ed aad pen dn Cr rram epe aram am daan vr tn yn
NE een) @) MZ e
eu ngen ar VKS dat) EEE tag on agen a apen an
Sr & C e
ORE a a ER) DDA 8 a
/ il \ i É É t Hi É bl € ú as A Í HT
LU Uy an UIN ve ERO LUI MN a a aj ar 20
DMO. a OO a a Qu
an np re EA a ln AM EN AN POL NJ TU PD TU AM Mij AN AM AJ
WL BL UL \ ( DN
un aap 2 Ton ran ag MU 2E a Nr an
KDE A PIAN BIE ù / Jean rangen?
DE ER Dies a ZE a
on pir an pp aen AO an 1) vr HO Me 9 AN EN 99 aM AM
C Hy ez CG + A
C s Ze 2d a a
Ee zp a ei) 1m op en aram aM 012 5) u) map am
e/ ( 5,
ep a 9) Av a
ej An amnanr an A tj Kan mn an 5, N rui 2 Kn ANN
Daf de) DO a QQv
ue? GN en vr am ar garage dn LA agen nj) KH)
LDL (4e)
% 7 dar B Ha et A
É DAN AM HV LN ANJ AA AM) HO 2 vi A 2
EN FUL DG) SNE l& Er 125
IE 8) Fa EAM 1 LU 0D a 8 2 An un
UN LAN 00 qr AE ik í 1 4) 2 on, (9 }e
manen eme deram me: Rn A
Kn Un 1 AN anp U a am am acg EM an aM an a
e/ Ik E p Ù
gu EUN Ze
E Ze
I Q EE DIR
angen 22 ad) agra zaan an Na rs 1) py en nar reg di en
el (4e KL W) 6
DM a A DD anaensd Au anna ann
an MHI AN UI KA AM NM) ON 2 FN BN AA EN AN AN UJ v
aj 1E, j (ad E00 Vet NA
a a Ea PA a
K 1 ne man zanameramanamn Ayam ty AD aM
MN UN NH mi dg I
@ a @ Me [e) Á
an Dar ad vo Clap) a Np om En 9D KLAM A Kek
] (hel
Ü
re) Ze {6} @ A
an KK) 0 ang ea aa npan Kn ar AN UN HD ne) NN A Á
He ì | mn UN ( ii hf ê) tj UL ej
DP) « (on “af je)
an anda AI an 11 an ij mn Ur DN uurs HN AKN MN “) an
CJ —
a As ana
an mm EM Up he mann UM 2 A AENDI MD MLN?
jong 19) vn, u di ij nen 7 Kn /k an A)
a DOM ON NR EO Â É (@D)
vj ur er n A2 El Haan vu KN om “) an en} n un san aM !]
WL/EL, | ee,
a Oe Av ORN RE
op ra AN OE am U) ijs: nn HI
I C/
@ e) a Qu 9 a Flo. aders
eé e
Jh Û N AAA AN NM AA AAI AN ALA UN AAN AN UN pan
anar La 11 | H, ei |
a
U t) Kl an an ann MN] am en n Luz au (ÉN Ag nl Mi Ùi a un
houd dat hij een Sereggan of citatie
ontvangen heeft, verscheenen is, de klagte
gehoort heeft en zig onschuldig houd.
Deese Pisaid moet hij drie dagen na gem.
zijne verschijning, ter teekening bij de
gezamentlijke Jaksa’s rondbrengen, op
poene van schuldig gehouden te zullen
werden. Bij aldien de een off ander der
Jaksa’s weigert, zoo wel in dit als andere
gevallen, de Pisaid te teekenen, zoo valt
hij in een boete van 4 reael, mits de
Pisaid binnen de gestipuleerde tijd ter
teekening gepresenteerd werd. Ook kan
zoo wel den eiijsscher als verweerder zig
schuldig maken aan het gemelde bij de
Papakkum op Pag.3 Articul 7: Angrasa
wadie, en Articul 8: Anna wadie, en Pag. 9
Artieul 7: Anganninie; het welk plaets
begint te neemen na ’t voorleesen der
Pisaid, en duurt tot het eijnde van
't Proces.
Weederzijds Pisaid brieven dan inge-
dient zijnde, leezen de Jaksa’s dezelve
aen Partijen voor en vraegen daer op off
zij de Proceduure derven onderneemen.
Het geen met Ja beantwoord zijnde,
waerschouwen zij partijen weegens de
swarigheeden die de processen aenklee-
ven, in deese termen: De Rijken worden
arm, de Armen sterven (dat is, zij worden
door de onkosten der processen zoo dood
arm, dat zij somtijds wel haer vrijheid ver-
liezen, en dienstbaer worden). Zij moeten
betaelen Beea (salaris voor de Jaksa’s,
bedraegende 13/, reaelen van ieder Partij
off 3'/, reael van den Eijsscher en Ver-
weerder te saemen), en Toombok (een
namptissement van penningen, genomen
na de waerdije van ’t geen waerover men
procedeert, 't welk verdubbeld en door
beiijde Partijen ingezet werd) en die het
KAM a U wy 7u 8] el 7 ue eg Pi) Be anar
CIE
AU ZA A UN T
grif) rin fd, nok zo ip Gan
ù LN Ln Pi br ij ru zj una Ún ta an gyn @ a nà
GD @
a) ed Av def
an an 1 OM al ELEN VEEN PVEN ANS A KJ KN aen \
Ae) @ as a a
Tu Ml EN Eran vap ant an AN UN 291 A IAM
D
Ors a
MR) rh) aen a AA a om “) mang pens ON
Ze / | C/
a a a oe 3 C) aa a Av
NEN AN AA AD A AA MPN AJ AM GN UI 1 22 a a am am ang
Al 1 al
a a a PR 10) a a
KMA LIAM AN 21 aa + an am am U Iam aa naa
ra m as nj am ar Sias am rar Or anr vur 9,
anr nas SN AN AAS KN A UI U NMa û HH) /
al Î n | il NSE ON
a) 5) a @ f
an a IS aan eert B IS an 9} 20 Ma mam 2 U am
5) daam an anaya? 9, 2 vu a my en my am aa an rat
ada Napane, Bp vaag, peen nam arn Aars
«Haa Eran prEN) FEL op verge
ber] L vam ropa on LD} lia mn pun? or SR
«cn Ban am eng U ty) Hr am am an ” mä ke) nen a
« a a « a a
UN NANDA AUM NI mn AN O1 ad Kn rr a ANN UI HI HD VW
emiel tok A5 @) a a a
[raa ren an vu 1 ana HI adem ra d KF AEN
5 (@) (Oi @) a
oe sn am an An am Sh an: Es Ja mère
NM a aaa PA Pre) N Ë
ar ar at) an amenagang DAD EI HN Ef a
nan Sram maar an n& nz an a) ANA
KERA en den ALAN HI ne ( CS 1
LU \ aen un ® man 2am nd aa en EA eam pam agra mj
vaan om lm eon zoen ehm ge ecg
re}, \ @, a ak
pn (Uyen vaar am ag Me 1e an Ean
Gj el 1) (a) ej
an an pj ijn EN 2 EA LOM SN KAN] gu nn n
aur (eg pan: vuam vaan: hen | RD LI)
É del rn LC EE E
an) on an rr ige aon ED) DL Ar en my EZ 2 YE
rn oM At nn,
5 Sf kj) / | gie
a Or@) @
NAD ANN Mar KN fl b
EA AN, je raar an HN f
O n
AN AI AA TUN
4 u en ME
pn dit b'antwoorden met te zeggen, dat
es onaengezien het Proces ongevreest
neemen, dan neemt het geding zijn
gang. Maar bijaldien den gedaegde
iP oces niet durft onderneemen, is hij
ehouden den Aenlegger te contenteeren
ja den inhoud van zijn Pisaid; en zoo het
urd dat den aenlegger terugge treed,
t hij aen den gedaegde uitkeeren het
eene hij van hem bij zijn eigen Pisaid
vorderd had. Als den inboud van de
d van den Aanlegger den gedaegde
voorgeleezen en den gedaegde bij die
gendheid eenig gedeelte daarvan heeft
d (dog niet zoo veel dat daarop een
e kan vallen), zoo) werd hij door de
's gelast meede een Pisaid in te
ienen. Bijaldien hij nu bij deeze Pisaid
reder ontkent het geen hij bij het voor-
en van de Pisaid van den Eijscher
d had, zoo maakt hij zig schuldig
pn Amoengpang Anna Bakwa (zie de
kkum Pag. 3 Art. 12).
een van beide Partijen, voor de
’s verscheenen zijnde, ’t zij in
wa, het begin, Madia, het midden, off
na, op ’t einde van ’t Proces, terwijl
j in de Paglaran of vergaderplaats in
genwoordigheid der Jaksa’s zig bevin-
en, van daer opstaet en weggaet, zonder
Jaksa's te waerschouwen, zoo is bij
dig aen Andia Kalangan (vide Pa-
jakkum Pag. 4 Art. 13).
En indien een van beide tegenstrevig
| in tobedieeren van d'’ordres en be-
elen der Jaksa’s, die verliest zijn Proces,
t in een boete van 4 reaelen, alzoo
schuldig maekt aen Amoengpang
zie Papakkum Pag. 4 Art. 12.)
Bijaldien nu Partijen als bovengem.
as aa Ê Dn
TUS aM A U Gn «) Peer aan dd gp an Sen an
Ea /
CA Grga en rg gien ua Egge) za) £d gam nam A
a ( u
Ea negen a, RoR aam ai af) ergg &n nme
) kl
da Hagen pm urg aman en tn meen Ln on uien
ahd eel GL ar NS in
204 1 am am Sad A agen an aq am an ga ar OE
NE) vaar) agen an agamen vj Gat
ora Ei an om an a za an Sannen an Damon a
ik el, led
ARE) MTTOPEE) Ma
npe Ee en AAM ene èn gE ng pq ul)
oan nen aren rz angan man
/ WE ik aa eg ann 0 wijt nm,
ar fj u an Seu Dam û A
t { gaa Au EAN A SRE) Er rn
@) Et : Av a. a a As
AM AM KI amie MAM ane ar AA AN M a or
UL CG Ô
rn fle (@) Qs a Av
am an (Ka nam #) am n rol zaan an AO HAM CM A7 ” nr ea Un
/ WELan )
am wj nj on eng Ea aman ED ANA a 2d
O @) e) fa) a a a a
un sl wa ln AN aM ALM A en) U Ul a UN a) a)
9) 0) 9) Sranan Sanaa aram an opne an
NE NEE zi HD AN AV AIK ac | (5
a a Av Ee: @) a)
ur ar an el gj an an pan eam ant an 0 KM AM OI AN AN
@r a ek.
í JEN AN A za Mm Ean am an Er aa
epen egen menen m game gan
EERE EE En alena
nnee fg, pen vaar ann gp; Zan 4 REN AN |
Qu @) Qu Bel OO 5
AN an an MM CRD Ur al sy 1u nog ej ep en
5 nh EO ees @
nanga aas an ap ap en een teel en (3
a olde od a
uur UUAK aM A UN új aam er al Ll a a AN ay a am am
a a Cake
poen AM pe ) ra am ELN gel EEM ane
a «
an men ar am AÙ AD AD 9 \
4
ore fe pc @) a Av
py en an vr am an an an mear arn ZUN
ZE Av Ov Av ZA
an am an jar an en aypem ed 2an am aug resem vd an
Ji
@) : Ropers
ma un nn un pmnagan an „Maagympaen een Mm
KBE u en na Û ede Ml
ë ram N
|
a a a Oes a
[peen 3 ar nram ea ov IL aM 2 erepngan I u] aan “)
@, ak am A Or asp an en a A indhheen ur ar
( hk (1 { ji Ó Á (
TN le 6} LEL
@ ate ene) a @) &)
gg gun Da Mu ea 20 M CS aman ME ran)
(@ ZA le Mi OO
ROVEN td es 1 SNEL LU \ {NG Ke BE nn Rise
Ë
w D,
maj am wijhe U aa Wi ofz u maan na var
standvastig blijven om de Procedure aen
te gaen, zoo werd haer door de Jaksa’s
belast op den naestkomende Regtdag, de
Kendeel-brieff met de Prabeea over te
leveren. De Kendeel is van den zelfden
inhoud als de Pisaid en heeft daermede
geen ander onderscheijd als de naem van
Kendeel, dat is Teeken off Bewijs dat het
geding werd getenteerd. Als een van
beide partijen op de gestelde regtdag
niet verschijnd off verschijnende de Pra-
beea niet medebrengd, off niet ten vollen
betaald, moet als vooren ‘den’ Eijsch der
aenklagte bijde Pisaid van den aenleg-
ger gedaen, ’t zij hij zelfs of den gedaegde
zig hier aen schuldig maekt, voldoen, en
valt in een boete Papalang, doende 4
reaelen, zie hiervan Papakkum Pag. 3
Art. 11: Anilat Kara, en Pag, 8 Art. 6:
Awi Rokta.
Maer als de Kendeel met de Prabeea
behoorlijk ingeleverd werd, zoo stellen
partijen hunne handteekeningen op mal-
kanders Kendeel-brieven, off als zij geen
apparte Kendeel overgeven, maar zig
refereren aen hun Pisaid (gelijk gemeen-
lijk geschied en in haar keuse staat),
dan geschied de teekening op malkanders
Pisaid-brieven, waerop zulks genoteerd
en vervolgens Kendeel genaemd werd.
De Zaek dus verre aengelegd zijnde en
een der Partijen zig als dan van ’t pleijdoij
willende onttrekken, valt in een boete
van 8 reaelen (vide Papakk. Pag. 10
Art. 1 uiijt de Oendang-Oendang Mataram),
en maekt zig schuldig aen Ametjat Ra-
kitan (Vide Papakkum Pag. 4 Art. 6).
De Kendeel ingedient zijnde, neemt den
Jaksa Malakarta (dat is, de Jaksa’s, die
in de zaek als Regters ageeren), dezelve
“na huis, en ontbied aldaer de overige
10
a a
MN A OUED)
Erma Bj ene fra Sen anp a 97
mo ma tar Aam an ian ay onin wan rz
Aho geo E
ope Broarraaeigom mag meene ag laa vraa
nn go on ananas ag ea nur age an u cn an zj
en ain \ npe age agen agp} men nag aa
of zeg am acn ore a0 rn nun ran Sap oop neu
a an aq am am m ar 2 an nele ar am 1 at Or ar an
APD ERLE 1 MM
Èi am ang ng vu ga ary am ar 200 em Dan dd
5 ong omg gig ong gt gy
aag hai Er ara rag aop raar joen Grana gg a
en van roan eg aje gm enorm en am
a
TER LN ED NODEN
ze
yu gigo arn 19 ara Erum laa mg fera dj
Lb AU Ë
Ae : @) a a ,
paar -Sam (prjen an on a) vG anna
ENKA mgr zige eo a
$ 0 @) oe) a
laga Eau sj, 1920 aal magna rg,
va hagen gat B a) n a a A Egor ggn
NED ee 1 uyeonenig jpg
Wiee. tert
*
Up vaan Samyene
Epo ye eri) nnen 40) zón en aan gg epe aen Lig
bs kd ban EAN (a) zm am anja n qem zoa Su
Dee RIN
pero engste dd, 39 mg em D nea Faso a
a
5 @) aa a 4
anan @r au afnam \ Eeen AU UI pun raam an
4
1 5 @) a av a 5
ag EN U Ba) EN a n ep oM
om te onderzoeken, off de zaek
uister is en behoord geteld te wor-
onder Assaroedenta (vide Papak-
Pag. 8 Art. 2) in welk geval het
s verlooren werd in Lokika; dan off
vereiijjschte bewijsen wel bijgebragt
zij uit Andiandian (dat is de 13
alen bij de Papakkum op Pag. 18
ld) off dat den eiijsscher off verweer-
ler zig beroepen op Watang, Sasandan
Kawal (getuigen bij onderscheiding
genaamd). In geval van ’t laatste,
joo requireert den Jaksa Malakarta van
de Jaksa wiens Vorsten onderdaen in
es is, dat hij dezelve op den naest
pende Regtdag in de Paglaran zal
brengen; dezelve aldaar verscheenen
le, werden g'examineert off haer ge-
nis overeenkomt, met het voorgeeven
den Eijsscher off Verweerder bij hun
deel vermeld staende. Zoo Ja, dan
d het Proces vervolgd; maer als er
chil bevonden werd, word het Pro-
_verlooren, alzoo hij zig schuldig
t aen Watang Boeboeken, Watang
d en Watang Poetong (vide Papak-
BEREA Art. 7, 8 en 9).
Na het Teekenen van de Kendeel
erd Partijen belast op naest komende
dag in te dienen de Toetoer-brieff
Toombok. De Toetoer-Brief behelst
e niet anders als de Pisaid- en
endeel Brieven, maar moet door den
sscher off Verweerder zelve, en niet
de Jaksa’s ingesteld werden, zie de
n hiervan bij Papakk pag. 23
tara manawa. De zaak dus verre aan-
gd, en deeze beveelen om de Toe-
brieff en Toombok in te leveren
even zijnde, en een van beiijde par-
zig als dan nog van ’t geding zou
Willen ontrekken, die verliest het Proces
11
pr
ODO Au a a
an er aur eN am \ Tj ero nq Gp UM EN 0 Zn aA eme
le aag Lg an ar @ A 2 vur ag @n af)
ega eagen zn ag am aan an Taa jg Nen
mw 1 nr ar an an an A0 AN snaren aes
OI Er MIE
ogen dna ma oe) £ ggren aac om er mara aem nen
@) p €
ag hea ran oen aag nn Bragg mn em on om am „Geen
UN EN FM an a) asn an an AN PN AN UI KN È OR Q
El en ELT ij PRN
an aur re 1N MI AMA AM AAN v
HI EI mj, ze \ Raf Ü
pa aen jp ams GM 20 OON AN AN at BD RO A a)
Egg er Pr aan zam ea Bjazam a rag au B) u man
L el pp 185
ang ne nu ao an Ee aa arn an am ar am am am
menen gp ra ran jn Bf, 0 PARE a on om ag,
ta ag an vu an En MAU U A0 9,
ee LOEIENDE RTK
pna ta apen ear nardd eranau aoppeen mere gj
an aar asn al an AN 9 MI NA G nh den eh an as of an
“ ie Ste Sd ele
@r an an an 4) an ay si IN
a} (@) 5 5 ,
aar en — Sj (1) n ze ‚nat nj, en Ld an a) KN)
@) (ax va) e k ale, her
ii) gaan U Ul Gaj an af Ce Ad t, zen npen ns,
1
a Eren) a D
a srt nar ZA AN HJM AN EN EN LO VEN an ar ar aa my
As @ @) RENT) 2 ZR : :
On Bn ag mp om 2 AM ago) ne aan am am an
O Qs EM 4 a
nen eneen \ gi) (ET dee ne) 0) Ei tj an
OUEND MENG) O OO
2 on am AU AN MO UJ
BENE 200 IA 5 0 AN AU VU AN AN BN B a) ]
O POE ND) 5
5 nr Ún u ( mn 2 A HJW AM A: Ln A
NEN AE Ey pad ngen eel jj, 2 IK * zn aa
z je O o) EN
Oma en za LI wr ggf ZEN IAN EL) AA LU EI
Sal 3 jaar ug Ar am aram an nn EN?
TOE ERN STEEN ay aaan or Man A UA 1),
an nm Era Dl \ LUN LR AEN aar nnn
G Jjiek if) A, sr B =| 1, \ , :
0) nea Bjorn dd a el) pq daamod ee end Ki ej
met een boete van 4 reaelen. Ook kunnen
zij zig schuldig maken aan Wang abiek-
goeka (vide Papakk. pag. 3 Art. 3) en
Wang anjiroet jara (Vide Papakk. pag.
4 Art. 4), namentlijk als een van beide
zig teegens de Jaksa’s of Jejeneng aen-
kant, wijzer wil zijn en dezelve als wil
leeren, bij voorbeeld de Regter te willen
voorschrijven dat het Proces wel op de
Kendeel alleen kan affgemaekt worden,
begeerende van het indienen van de
Toetoer en de Toombok bevrijd te weezen.
Die ook op den gestipuleerden dag niet
compareert, maakt zig schuldig aen Ataja
marta (Vide Papakk. Pag. 2 Art. 9) enver-
liest het Proces met een boete van 4 reaelen.
Die nadat de Jaksa’s reeds bij den
anderen gekomen en vergaedert zijn, eerst
verschijnt, verliest mede het Proces, valt
in een boete van 4 reaelen, en maekt zig
schuldig aan Ang oengan kara (vide Pa-
pakk. pag. 4 Art. 10),
Die door de Jaksa’s gelast zijnde zijn
Toetoer-brief op den door haer daertoe
bepaelden dag mede te brengen en dezelve
niet brengt, die verliest het Proces, en
valt in een boete van 4 reaelen, als ma-
kende zig schuldig aan Angenoek Pringa
(vide Papakk. Pag. 4 Art. 11).
Die als even gelast zijnde de Toetoer-
brief te brengen, dezelve vergeet en nae
huis terug wil keeren om dezelve te
haelen, die verliest het Proces met 4
reaelen boete, alsoo hij zig schuldig maekt
aen Anoekma Watjana (zie Papakkum
Pag. 2 Art. 3 onderaen).
Die de Toombok niet overleverd off ten
vollen niet overgeeft, verliest het Proces
met een boete van 4 reaelen als zig
schuldig makende aen Amrat Kara (vide
Papakkum Pag. 5 Art. 15.)
12
4 @ je O3 =
aA an 1 aM 21 EN 20 pam FO as ram 2 df Ja KN
Nn rEgeeng: GRID IL PA ALI KN AM
Ze (GMS) Zet ARE
gaam maan AM age an Lam ama an aM A1 en \
A Cu je
ee No a) ve a &
IM wan —r en a MU AD ar an aA MAN JAE AM AAN
DD) a a a
TU ar GAAS AN a AN DL UM EN EN NM AM AK KN AU (Ezwan U}
nig út) EE A UI aam ij BVN ATS
2 Aa 5 Page û ra (2 3
NM, AN AN AEN AN | HEEN /A u mn ar EA a EAN
t LD, @, DAN NEN HK VELA A 4 — KK 1
HI AN ALI MK en KN AN EI AM / ( K
€) fi fl / 1 4 nam
ar 4 4
ty) KO] ILS LEN ho 3 if) ane rj) a ME WAP am \ ar anr «cn
nep N
OMC eN AME
yere ER pip bn rar aram aagam av am ej apar de
a ore e
AM EN A vn BN LU KJ AN an AN arr a Sn an Ma rene 5
| perl
en en an tj Bram aar man za En angen
ren ( | ( | KN A jk En) 5, pen
©)
(29) } € un an an Ul an uu A an gn Nn Hagen ean mm EH
ZS
am aar Én am
OMO MS « Ae
ll q (®)} AAR ON VUL RD AN Ee) 0 an il) anr AN En vj) ar am an am
Qs a AN « Ì
nr mm hd am AEN AU UN Et) um ana an anr an ea au
/ E49) Ì
5
arg emn a) EN PURE) e eneen in E) aram N
Nee ze 1 wi ain an an Ee 17 rb 2 ane me Dar
LLL HV 4 in
ran Bi an tn ea mn ane zaan
5 ú EL TTE ka EL
@ ES ;
zappen mang aram acn lp oren nn voren gd
an Hana: pen aa Ea Ùiam
oes ies
EN MD a CA OD As
UI oi) gen VON an EN ANY ON Ng TE
a an tú «y ns? 9) 8 aa nur en an a nn Ka aje ùùï K5
a a @ /
Oy vu? ane u aap nen ogenen ageren
nuggs eggen an van 1 ogen eraan lg,
mug au eem em 2 ar a ymuag Uli an &ram aje
OE er, À
pn an EE en za Mm xj) vl AN En NN
Er an amen Ere
pg en an Saen aen ein ar ana A je NHN Men EN
Nn , vn an nm ene nm EAe 2 uy vp MM ej
O S ERR) As
amn\ am 2 un ar as) 1 Mw mj uni am mm ie el)
an za mel NN
dj St
de Toetoer-brief en Toombok na
ingedient zijnde, zoo is het Pro-
rmede voldongen, en werd het
erover geprocedeert werd, bewaerd
nden van den Jaksa Malakarta, gelijk
de Pisaid-, Kendeel- en Toetoer-
dog de Toombok werd onder de
Jaksa’s ter bewaering verdeelt. En
Partijen aangezegd, dat zij han-
et Proces, met de Jaksa’s off Boden
tt moogen spreeken over haer Procedure,
van ’tgoed dat in geschil is, geen
ruiijk mogen neemen, nog daeraen
r wijse de handen slaen, op poene
t Proces te verliesen, vide Papak-
pag. 9 Art. 8, Moerba Gierie, dat
zig te verheffen boven de Overigheid,
pgehoorsaem zijn aen de Wet en de
der Jaksa’s. Zie ook Papakk. Pag.
e laeste periode uit de Oendang-
Ig Mattaram.
‘ pa vergaederen de Seven Jaksa’s
p huiijse van den Jaksa Malakarta (dat
die in de Zaek waerover gehandelt
l als Regter ageerd), leezen en ver-
geken de Kendeel tegens de Toetoer,
b van den Eijsscher, daerna van den
weerder, off er geen verschil, tegen-
igheden of variatien in gevonden
n. Zoo ja, dan worden de gebreeken
de eene partij vergeleeken tegens
n de andere partij, en die bevonden
de meeste Tjatjad off Salla, fouten
breeken, te hebben, verliest het
off is't dat bij de éene Partij veel
Koeliet, ligte gebreeken, bevonden
en dat daerentegen bij de andere
een Salla daging, verschil off tegen-
gheid van gewigt, off een Salla Toe-
gebrek van ’tgrootste gewigt,
onden was: zoo verliest die geene het
r6
13
Ien an Sr Sr air an an Ae, NJ EN AM AN EN ij AN ‚mm
| Sites
Eh: za vadaag
NE AE A.
( PE) Kar ey) aram Kf aan è mee ann an
a a 5 fi OO
RA TAA za A ALM 1 AM LAAN IJ Ea AAN AM JO 1 an a Cm
I LJ fi
8 AM ANN U EN rr AN am AM HÈ Mp am en EA2 Mam sm
AM AKN an am Ik NEL Mama
Ok EL a a Oer) 5) 4
UL ANAS AM AA LEN AAM att 9D U AM t en am
HUE Ù
are) aa
FA UC) OAK am aan am en EEN gam a Ul
UR LM A U anr ana 7 Enne rÜ 2 ar ag or anr
Û ik lk UNI U PSE ara vn 2 on’ me)
a a a O @ a a
am a MME EAN ELAN an (a LUI VULAK am A an DI
@ a =, a a As
an Nn LAD NN nan «) yonnear u egen ") \ AJ
49)
8 a a O EG)
ann sil ENA an a aM a AAM MEN 2 29 rp ves on Sl
a a Av a 4
nam ar nm HI ar an HN AM gan zaran al A3 U F0 An 1
UN) Öt W)
=, ZE a
mr zen an am am ay 21 a UM EN ru a am \m VU ON UN 5)
à a Au ER o A 8
eN DAZ aj u arg aa mannenomen Fe NZ U
dege E00 ú
ve O ê 0) @
agja dram amd garen ng Meung AM sjen an ant e
(9) — (4)
PA a a a k 3
Ge zaan mn gen ann tj BD AM AN AA MN el an an A)
TU /
fe PN s
am as au rr aM MN
a
IK anr a EN =| Hi AM, Fam MEL g HI ee LUIS AM A
U
lp
ti aren mer nau a a an (ana
Ù i sy oa aaf ETA U IG nen: if ep (er
ij Ld u 2 (@ HI en np aen za ar a ast am
Oa NLO YU ngen pm: 2 1
Ù vu PR ait en an am SL ar an
Á 1 5 a NA
Ee koe |
a AS Q
új anamam prep yen em am an aA) me A0 AM
HL (a,
ra dij vj ang Kn mn en u Mg om an AN)
aan 1 an 2an ap en at AG U ANN A C an an,
Sheen GA l JSD
MEE a @ HON
am an an (ez em B) dn 17 n nj gen ur rr ar Mar aM ar
jo) EN Be ZO _
/ M= AKN A Maen ar Ar an 207 Ln
nm MaM AEN MEN UI jm an En
OC. a a
en en Le vin aranea men 2 AN AN AN UN N
@
fe) @ Qs act
AEM OL ADA NAM AUM NAD EN MUI 2AN ANA AJA AM
á. a en 1 AM ar LAN 1 BU 101 vaN A EN Me]
ar an am A. en uren a l WI 13,
@) a ë Oan - p
dn an oa ra ar Mm aram er ag ar am nr grt vg
fe a a Ps(@) a) dl
an er) a am (5 ur nn pgs am Ul al a) rr an ar rl
AL
Qu a a ETON DME
na AM UI 20 VUM AN AU AM u aam nen eas gf apar nrg
a a
dd u) an ee elf jaa NGE KN an 4 KN) it
14
Proces die een Salla daging off Toelang ri Shan emoe zen Br agg or) gam arardn:
bevonden werd te hebben. Die bij de
Kendeel en Toetoer bevonden werd Salla
Daging te hebben, maekt zig schuldig rund rag kg Sd Ela meppen ne
aan Watang dawa Sinamboengan en vara Bija oan can ragam un rard ag
Watang Tjindik Tinuttikan (vide Pa- <5
Gat Lam vage eam En gg
pakk. Pag. 7 Art. 1 en 2) en verliest u gin REN ti ending
het Proces bijaldien de Kendeecl en Toetoer termen ME EEN
van partij even gelijk zijn. Zie verder |
hiervan de Papakk. Pag. 21 : Angas Karta
Basa. |
Bijaldien de Kendeel en Toetoer te-
gens malkaar zuijver bevonden zijn, zoo
vergaederen de Jaksa’s op de Paglaran,
en zenden in cas van Landdisputen, haer
Paliwara off Boden uit, om te neemen
oculaire inspectie en onderzoekt te doen,
ingeval den gedaegde bij zijn Kendeel en
Toetoer voorgeeft te hebben Jomana
(verjaering) off Jomana Satmata (confir-
matie van Jomana voor menschen bij en
omtrent het land in questie wonende),
off dat den Eijsscher voorgeeft te hebben
Satmata contra Jomana. Welke boden
van hunne bevinding gedient hebbende
van berigt, en dat het voorgeeven van
den gedaegde van Jomana off Jomana
Satmata, off anders van den eiijsscher van
Satmata contra Jomana, vals bevonden
werd, zoo wert het Proces verlooren. Maer
de gemelde aengevingen aenneemlijk off
waerheid bevonden zijnde, zoo werd in
geval van Jomana, den geenen die zulks
voorgeeft, en in geval van Jomana Sat-
mata de geene die Jomana confirmeeren ;
item ingeval van Satmata contra Jomana,
de geene die tegens Jomana getuigen,
door de Jaksa’s gebragt in den Tempel bij
de Priester, en laeten haer aldaar ter
bevestiging van hun getuigenis een ligte
eed, Ipat-ipat genaemt, presteeren. In
n verschillen over Land, waervan
gana voorgewend word, alsmede
re Goederen die bezigtigd moe-
n, werden de Paliwara off Booden
g afgezonden om oculaire Inspec-
e neemen, en gedient hebbende van
gt, werd hetzelve geconfronteerd tee-
de Kendeel en Toetoer; bijaldien
erschil bevonden werd in de groote
t Land, de belendingen, het gebouwde
tzelve van huiijsen etc, idem in het
| en soort der Boomen en andere
ssen off Plantagien, alsmede in geval
tie over andere goederen (geen
en zijnde), in de kenteekenen van
‚ zoo werd het proces verlooren. Maer
het zelve met den inhoud van de
leel en Toetoer accoord bevonden
d, zoo werd het laetste middel ter
l genomen, te weten het hooren van
igen; en werd den Eijsscher alsdan
d wie de Persoonen zijn die hij
Kendeel en Toetoer zegt, kennis
zaek te hebben. Gebeurt het dat
naam niet kan noemen nog de
plaets, en zijn vorst off Heer aen-
n, off in ’t geheel geen getuiijjgen kan
brengen, en nogtans zig in zijn
papieren daerop beroepen heeft,
werdt het Proces ten zijnen nadeele
eert. Maar als hij zijn getuigen
orlijk kan aanwijzen, dan werden
r Booden der Jaksa’s na dezelve
zonden, om haer te hooren, en schrif-
Rapport te doen, werdende haer
expresselijk gelast zig geduurende
ie Commissie niet van den anderen
heijden, het zij om te eeten, drinken,
n, ja zelvs niet om hun geheim
e doen, op poene van een boete
ma off 16 reaelen, indien dit door
„&
kn
16
de Booden dier Jaksa’s, die in qualiteit
als Regters ageeren, overtreeden werd;
en 32 real off een dubbelde boete Oetama,
indien het gedaen word door de Booden
dier Jaksa’s, wiens Vorsten onderdaenen
het Proces voeren; alzo zij zig schuldig
maken aan Amoetoeng Rakitan (vide
Papakk, Pag. 4 Art. 5).
Bijaldien de getuigen bevonden werden
niet aennemelijk te zijn volgens de
Wet bij de Papakk. (Pag. 16—19) off
gebrekkige kennis van de zaek hebben
(Pag. 3 Art.10 en pag. 13 Art. 3), zoo
werd het Proces verlooren. Maer wettig
zijnde brengen de Jaksa’s dezelve in den
Tempel bij de Priester, om haer Eed ter
bevestiging van hun getuigenis te laeten
afneemen, namelijk een groote Eed met
den Alcoran boven ’thoofd, waerin zij
sweeren, dat bijaldien zij de Waerheid
uiet getuigen, zij nooit geen zeegen mo-
gen hebben in dit en het toekomende
Leven, en dat de vloek van God haer
mag treffen als meede de vloek van Kang
djung Sinoehoen van Goenoeng D'Jati en
de vorsten zijn Successeurs mitsgaders
hunne (der getuigen) voorouders. Daer-
na vergaederen de Jaksa’s weder in de-
Paglaran en maken het vonnis op, waer
in zijalle zeeven moeten overeenstemmen,
en werd de uitspraak gedaen uit naeme
der Seven Jaksa's: den verliezer werd ver-
weezen in een vergoeding in Lokika, dat
is dubbeld, dewijl alle zaaken, schoon in
Tidarsa aangeklaagd, als er trein van
Proces op volgd, in Lokika vergoed werden
met een Boete Papalang off 4 reaelen
daerenboven, het een en ander tot een
straffe omdat den verliezer g'oordeelt
word het proces aengedaen te hebben uit
vexatie off andere stratwaerdige inzigten.
even Sranan Soag Haen varrargg Ejay aaf ij @1
mn ar an none ien der an ad
Í SN 9 / yurananNar Ki) Â { Kn
I Ze ik
Uri er daa en am aan an es
ga on ot am /I ju pr am anp ne
a 5 a) an
an age mop vnamem aram eN aa anpanam En n
Mae) OO Av
nar AEN û / ï
pene ananar en jn En 2 arn ang neen
ep 5 Ewe] OA k 8
OD 2UN AI neon er aang An A aarad a fjenmng end 1
Pie) DIO var Gr 5 a
@r am aram an aa A0 KNS AN “] wij En ga) je En @]
4e) ' U
a
OD =@)
2 an as an aM an aM
1 WV HU
u tld ij rage 20
as EA EO) A
anp an an ngnjdje am en Uw gd men AE
1
sgr aan en Ar Bama am a Dagen of
AN md == (a hi Ni / /
À -
Bj 1) Du aan igang en mam Sn nam yr 1 |
Dead) agame eq eran py anamnese 19, © GE
(NS Jee, Î GALG TT
a BC) Qs Sen en
open ertog ent Fa) Ban, BE iben asil À
CD As On
anr 4 is] 4 le ll an enge 2 “Ld ai N
17
bok, die de dubbelde waerde van
waerover de questie is uitmaekt,
en volgens door de Jaksa's terhand
van den Triumphant.
; het nog ongedecideert is, bij toeval
n werden, door het overlijden
Vorst, Pepattij, Jaksa, en den
werd uit naeme der zeven Jaksa’s
onder hunne handteekening een Salaran
den verliezer verleend, daerbij het
ten zijnen nadeele werd uitge-
pn, met bijvoeging egter, dat het hem
Advisen, over de wettig- off
. Bijaldien hj in gem. tijd van 15
daerop geen antwoord geeft, werd
Triumphant de Koekoedong afge-
waerbij het vonnis in zijn faveur
veesen werd. Maer ingevalle deese
rige Jaksa’s eenige erreur aenwijzen,
den Verliezer met goed fondament
zoude kunnen verzoeken ; zoo moet
ten dien eiijnde addresseeren aen
mmogong Pati, die het zelve aen
mentlijke vier Tommogongs com-
erd, dewelke, ’t zij in eigene
n off door Mantries die zij mogten
inden daertoe te committeeren, het
ezen erreur tegens de Papakkum
teeren en gefundeert bevonden
e, werd de Koekoedong weder
scht, het Proces herzien en op
gevonnist. En werden in zulk geval
aksa's gedimoveert van hun Regter-
Verh. Bat. Ge n.
jj en en Dr ah afm vin an an ej np AN AE FM Be
rp genaam ran regeer bag. 1 ND mt
a u U en Or am vr wa Ge Ean ar a gam anas an ga
1 aam an ah ah U) UI Re, an 9 2 u Er am am noem
a a
ERM a UM LON A NN
[un Shar Eren mvm eon pen maer Sagen
( / jk ( (E Jl =/, Û Lí
NK)
laag ea Mja an on tsp ecn am nen eggrjen en
EA HL 3
ae as
ayn et NA eN BAE A A
OPOE:
ou na ap Gay NIG an n akg: HO] rn OTE
en ran On (en enen) Eennann en vin We 1 vu an Sa
{ ( { LN 4 { { ii ICE Ä
geene dag gren an aa ma ap aag ag fdrapn an
ie peen 1 agen ED an Ela ny vaan 2 nn 2rù2
{ de nd A { { { ( ( d/ adik 6 Û
wi ur anr ma nan ar GG, man aman jud 2,
en an ome aaan mn EN 2 snoÂn gam)
Oan am ane lele L TG
ee AE 5
“ag a and aq AQ a Man 2 una Nar aM AN AN
Ne KA le Ke een Dj,
a (@) a pe ele
nye) Epen bl an ma mnam aan araman mn
a Av Av a a a
na un ar MM AN 5, ER tj a) I& KN AU UI nt Kn
@ Ae
er jen an am nh ur Ren \ Agar ra (ij AN 2 AN A En) an mn
hare pppn en ea An \ am ii
ef} rag BIN za En: ha jn ty ê rz an & Tm uee 2
* (a
a and, BE a& am AKN UI ín \ m vu a AAN UI ni}
/ Ul
nr Ra, ROT nge u pareren mem Gitapa
nj er nnn. TUN
18
Ampten; en ardere in hun plaets weder
aengesteld. Dog bij aldien voorsz. Advie-
sen der Nabuurige Jaksa’s ongegrond
bevonden werden, valt den verliezer in
een Boete van 8 realen.
Als een Proces, weegens gebrek en
duijsterheid der bewijzen, door de Jaksa's
niet kan gedecideert werden, zoo treed
men op tot de vier Tommongons, Patis
en den Resident, off verder tot de Sulthans
en den Resident, die de questie dan de-
cideeren door den Eed, off het Duijken
(zie van ’tlaeste de Papakk. Pag. 20).
Bestaende de zaeken die door de Sulthans
en den Resident gedecideert werden
voornaementlijk in disputen over Land en
Volk. Ten laesten adresseert men zig aen
Haer Hoog Edelheedens, de Hooge Re-
geering van Neerlands India.
Fims
Aen za vas am a a
Un ELASU - EOS En aids
an PE EN G OE a dranen hen BON
en a age enor das NN
ej am am Rn ED El vrm aeg oi ramen am a)
Dan van hage u Sr Bu 0 ho Ke nn
Q Mane Elan nn 2)
mean Npe ad an EN 0 M aur as En orig em 6 a an
a
arn aj ad AM A 19,5 ni] n un 2 ar q vel nur uur ger °
NU afz \ Nr an aM aar am an MU a an Sag
en vj man EN nr KN En zo LO) vin an dna
\ ( ki + { „kk 4‘ all ( Í
| aL)
S zn An @ uur) a E10 E) U ar MM Y at
HI AM a Ü ty anr ( Û f yy MEL
eK) aaf AM U UU Be 0 Ke) en URS zn ij
vn menen vagp dn 1m vaa sad aap na fj
/ HL i
eam om Saro en af nam an nen 2 aa Saat an
Te
a eh er & a [e]
ANDES DLO DEED TUN JE A an \ U en
AKKUM OF WETBOEK VAN CHE-
N G'EXTRAHEERT EN ’T SA-
INGESTELD UIT DIVERSE PA-
PAKKUMS, ALS MET NAEMEN
RADJA NISTJAJA, OEN-
_DANG-OENDANG MATA-
RAM, DJAJA LANKARA,
KONTARA MANAWA
EN ADILLOELA.
Artieulen op het Procedeeren, waer-
nm een der Procedeerende Partijen zig
huldig maekende, het Proces komt te
enlijk : zoo ’t verlooren werd in Poerwa
ff het begin, een enkelde vergoeding
'axatie der Goederen bij een dubbelde
ergoeding geschied Eerstelijk in Tribaga:
dat is, als de ontvreemde goederen door
len Eijscher bij zijn Pisaid of Klaegschrift
e getaxeert zijn, de Jaksas dan 1/3 van
ie getaxeerde waerde aftrekken, en
toverschot verdubbelen; Ten anderen
in Samaijta: dat als het goed agterhaeld
f aenwezig is, de Jaksa’s zelfs de Taxatie
loen en zonder affkorting verdubbelen,
zoodat in ’tlaeste geval den Triumphant
zijn goederen terug krijgt, en daerenboven
dies waerde in gelde eenmael.
a « « u
je reen ua an Ad engen an my om an am ma meen vaa
an anti nas Tana nr en nas dr a
ij er em 1 AM \
Av @) e
ram an re EN am BDE) Pen am mn Ega
av e Qu a
emu eaf rh am ag net nas 0 of aaa
Qs Qs
aem nam egg n Eran 1aradd ar a
oen erm B rag ring
meg eon ag eg opeen Bj a vn aen an aag oen a org
am nu) neon Sappen ilena an hae Bj om
vennen an Sranan onp orn aan Bj an raa 22 am an
KMM Ure aam Elaa npegegegne an e Bj jen Ss
zón in np om af ven mjn 1Â aa an am 7 05 jn ag
a a ep @) O
aram DAM) 1 va a ta M TU Za UN Cif meng Baart
h uaa vara am dq on Riava am ma za Ö) an
p ep ar al aan FAN 2 AM Ki
(DD) Ee, a Qs
am Bg en aren mj au UIN mg Lu a A ty e/ an eo
mar up em Ria ar ag va mas ang an aaf ara 0e)
wijs ag JN AL ns an ind ek
fi 5 2) en a
Ul EL AU Zg LU jn eng apr ea am ar on LE 0) u) a
(@E) ash aan zand pa vr an on ua rr mean Se ye
1} CR vel)
KD dr aneg ame nan na naq 1 Rr ar ran
dn UI 0 | ik ( ) ng (} De aaa Ó
en mean Gr alde Kd òn nn zaan u) ra
Ze Er Oe a O
aa yen an € rin un) UEA UM ZIN U JM ear U
a B ARf @) ZA a
nr erpen DN vu gg, om gar aa EPO ye u}
dram enger ie) zón) gan ven ervan om la hl og
(3) rÓ wj Ön Ma en a HD ur an al am À vj ira
al pda! < [@) OPE
da aen oc an rra en BAM AN NAA AM ZN
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
9 Articulen die een Proces decideeren.
1. Anja Wadie: verschil in den
inhoud van den Kendeel- en Toetoer-Brie-
ven. [2]
2. Anjala Wadie: die de Jaksa's
voorkomt, ongevordert compareert en
ongevergt spreekt.
9. Akarja deessie: na’t indienen
der Kendeel, dingen te zeggen die ter
zaek niet dienen en geen overeenkomst
hebben met de Pisaid en Kendeel.
4, Anno Peksie: die een Zaek weet
en nogtans ontkent te weeten: dat is als
iemand ’t Boekti vind bij een ander en
de Laeste zulks loogent, alsook dat het
goed hem toebehoord, nietteegenstaande
degeene die het Boekti gevonden heeft,
zig beroept op Sasandan off Kawal (zee-
kere getuigen bij onderscheiding zoo ge
naemd).
5. Annier Joektiara: duistere
menjanka of betigting, zonder Tjina of
Boekti.
6. Anier Baia: Versuim om in de
Pisaid-, Kendeel- en Toetoerbrieven, te
melden dat hij getuigen heeft, dat is, dat
er menschen kennis van hebben.
1. Pantja Baka: varieerende en te-
genstrijdige bekentenissen tusschen den
Eijsscher off Verweerder, en zijn Sasan-
dan off Kawal daer hij zig op beroepen
heeft.
8. Maha Pralaja: die zig op Sa-
sandan, Kawal, Watang off Saksie beroe-
pen heeft, en dezelve worden bevonden
dood te zijn.
9, Ataja Marta: nalatigheid om
op den gestipuleerden dag te verschijnen.
20
fe) C 7 Qu
1 uy ana ar den an deld am
ag @ a
NU U AM YM AE gee TAN
/ te
a @) AO HONK @)
Il el an am anr EN an am eg vn an vu a an dà
A A Ùeg am nx
MD A) @)
pen emmaar HR Mar arne he En 07 jn
am am naan a \ , ran um op
pane LU Ken mn Me SE d
ma Ji maman pens Ra Bmoanan mag ij qe mn
raa Sap aapmens: ED Pragnggrans
@
jj en a va pear Bd arora. vergden mean
aen mjn in naren van neut Kaên eng }
namen
5 NA En rn ED)
[Um myn en am AN en am aar Ol jena py enen D
7 DD)
MaM 2 aM A) AD
El dh KIA IJ ngen
neem ear aen Adda aa Gan nen emma bdhaag me LI
At en dju oan anr and ie Hr am an
Bendien eyfa HU q
eh El apen aa 1190 an KN AN TU} N
(49) a
en arpoû rr 6d no ad darm yen 1
pan 2m yn 2u za je HN
DD
ar C
pen an an vur Eon
Av O Á @) {
an tag BN 0 B ene Ed ofja LM à J
ag eas
pen rag aman \ dn arm agar 2 Ön Ul 1
HI
NT
nn am a) El anar yn 22) u) BAM ana Fang wpa
an \
[@) EE
EAM (UL MU UU \ RO) AA AN AA AD AZM AN MN AN AG
png, 7 gegen ng
a Av « a
RON AAN AM AU EN MM Ul aren an am nr 2 u Kel kel: "
O (EN as a 4
jpem an vn Éraen Le an ner genen Al E20 MQ 10 Wij
d
10
en var ja on een eN ag haa rd ie Hag aag
wtlen die een Proces decideeren.
g neemt en voorgeeft hem toe te be-
en, zonder zulks te kunnen bewijsen.
kar Jantakka: Dooding van
in de Toetoerbrief, ’t zij een off
tters haer klank te beneemen
te haelen (van de manier van
le Letters te maeken kan in onze
is D en G een gelijkenis gegeeven
len; te weeten aldus }, ’t welke bij
Javaanen in gemeene Geschriften ge-
n plaets van doorhaelen).
e om op zeekere bestemde dag
oer-Brief meede te brengen, de-
Ambirat Saksie: die in zijn
\ zig op getuigen beroept, en in
etoer daerna daer geen gewag van
ggandong Saksie: die on-
rd zijn getuigen meede brengt.
na Saksie: Zoo iemand in de
en Toetoer geen mentie maekt
getuigen heeft en naderhand, op
a (daer het gebruiijkelijk isdat
moet) zig vervoegtagter een ander
ff ook zoo hij zijn handen vrijft,
d die zig prepaereert om iemand
(zijnde er wel voorbeelden dat
d dood gestooken hebben) wer-
ezegt angrenekkaken ati ing Jaksa:
ksa’s een Schrik en Vrees op het
aegen.
na Wadie: die hevig tegens
_ twist in praesentie der Jaksa’s,
21
a le Saptek o)
or aidan 6 mee | en la \\
pen Ön en 2\ an A EE Pe Ni al he
SER roa lan PR TEEN
ZZ Av ci a
il AN KN LD JEP AO \ ana pn Lj Gaj 6) an er nn ps
KN oM AN AA A AM ME AN
led veins ahli LER
pd 9) am an meae Eh geen ALL je gran
Ae a a
â| Ke) jn an Eg (NI | if) AN
Ù an An un AKN en N @ e nein hid) Dl Ul amar mn
é VPR
an ar KN 3 1 age an Ke) vj en an an aram 5 Pe uy ol \
É ë a @; @) 3 a
ieman, mjg ego aad ian nar AM oM 1 A1 A
a) pn Lijn pp oden x
a a [DAD a a
IJ an an al KM A aen om 1) ar an Ee B an AD A AN KM
û en)
a a a
mn MM KN MAN HI AN AM A dj 3 AN
jn maar EE A aj 0110 esi u an an
en |
a E pi aes oe . O @
yu) 2 ej Kd 2 an am ar an e) IE) yi fejn Al} an an HAM MK 3
a Ae
an ge en aan MAM \
Ov « Av
jen aar Ln ana 8 mfjans rran
am mn gg yenan u gy a mn an an Ap um al \
die men toepast Sabda poeroesa : woorden
van dwang.
9. Anglienga Pandaijja: die zig
beroept op Persoonen die niet present off
nabij, maer absent en verre weg in een
vreemd Land zijn.
10. Angreeka Pandaija: getuigen
die geen genoegzaam off gebrekkige ken-
nisse van de Zaek hebben.
11. Anilat Kara: die de Prabeea off
Salaris voor de Jaksa’s te swaer agt off
wil affdingen.
12. Amoengpang Annabakwa:
die bevoorens eenigsints bekent en daerna
ontkent.
13. Awak Poeroesa: die Toornig-
heid in zijn antwoorden tegens de Jaksa’s
betoond.
UiT DE OENDANG-OENDANG MATARAM.
15 Articulen dre een Proces decideeren.
1. Wang Akira deestien Goena
Paranti: die de Jaksa’s tragt te cor-
rumpeeren.
2. Wang Ajoeja: die terwijl de
Jaksa’s raedpleegen, zijn oordeel en ge-
voelen mede verklaerd.
3. Wang Abiek Soeka: die zig te-
gens het gevoelen der Jaksa’s aankanten,
en dezelve als willen leeren. [4]
4, Wang Anjiroet Jara: die zig
tegens de Jejening (Gecommitteerdens van
wegens den Vorst om bij de Regts-plee-
gingen te adsisteeren) aenkanten.
5. Wang Amoetoeng Rakitan:
die het gelid breekt: dat is die op de weg
een der Boden of Paliwara (die te saemen
als in een gelid moeten gaen zonder zig
te mogen afscheiden) van zijn makkers
aftrekt en aenspreekt ten eijnde uit de-
B) \
ppi li om aa gp an hg aramargs gp Pndeng
As a a ans
enn a an aar mn ap an am an ER 5 EO
ve adend Nn
DANA Se
aas a ej am \
gep ROET ba mai er japon
He fd aman Ep ay) gene álag ra an Saran Aa
pen ar an 01 Daarn èn lapan a
ERA
an 1 an Kyan an
a CI: Ee [@) p
Il ty Ham Ur El am am Agon NT AN TEN
4
zor a ern pr aen mri a an eam HD é
EEL ED TEN
fe) OPZ SDC) an
en Kn mn bee eh hae A FG ETON AOT h
« QAv
am CORNE Er mas aM AN
: Or a - a 4
jpeövasr anganan an ann ap ar rr mas am AM AMU
a OD [@) a N.
u ar an vul KN WG @ + TN 0 Lr NM]
anr aram O1 Bef wu aur ne 1e an 1 nan (L
(END un ty Fo \
‚ e) OD) a r
ll Ar a EN PE Kn Nn AN) il anr amnam ear nu a na
a
ij an DN UN Ef A AD aM AN
| sai 5
jaa «n if gem NN 1) ne) 102 an eey AS, Rf
je EN ONE
am aas ar an KN aon
OD)
« 6 Av a
1 rar ey Bij 4) an aen A0) an an Ú) arjan aannam
p
a O a C a
5 an A aram an eN ar En a NM (EN (& au Aa} KAA
Av a EZ OD
u anr rm am A jen A AM AS AN ANN
le gesteldheid van haer Zaek te
en off om onderrigting te vraegen.
etjat Rakitan: die nadat hij
Kendeel en Prabeea reeds ingeleverd
gegeeven heeft, het Proces niet
onderneemen off vervolgen.
Wang Anamboeng Watang
boeken: Een vermolmde Piekstok
villen aenlassen, datis: als de Watang
is zeekere getuigen bij onderscheiding
aemd) daer men zig op beroepen
verscheiden off te veel off te weinig
overeenkomstig met hem, die zig
beroepen heeft, gesprooken heeft;
Laeste zulks zouwde willen verbe-
rvullen en herstellen, off de Jaksa’s
penneemelijk opdringen.
Wang Anamboeng wek eee
atjad: die zig beroept op een Persoon
pen dienstboode, quaeddoende, Blinde,
„ Stomme enz. is en dezelve voor
zouw willen doen doorgaen.
Wang Anamboeng Watang
tong: Een gebrooken Stok te willen
assen: als degeen daer men zig op
epen heeft, ontkent van de Zaek te
en, en met het tegendeel zou willen
rdringen.
10. Ang Oengang Kara: die met
Jaksa (gelijk gebruiijkelijk is) niet te
n verschijnd, maer na hem, en na
Jaksa’s eerst compareert, en
zonder Exceptie, zoodat als zijn Jaksa
t is, hij met desselfs Bode moet com-
geren.
‚ Anggenoek Pringa: die na-
is in 'tmeede brengen van zijn
Amoengpang Kara: tegenstre-
e observantie van de beveelen der
ksa’s, zoo ten opsigte van het overleveren
ppèram haa vp nn aât en ag REOIENN mar erf
Q OQ
en aa rn dad aa sjen fj), n gon Sana an vur a an
A, aopen 200 vu Sem N
(2 (a) Ca
Il am RIEN ar an epen a, aa) Q A jar asn an Ur
UU 2 UI €) ej an yy B nh uy an 1 rin ai am Ne n
nen A an [5] tj apen Hia wa nen or ash Nn
Il dram OE) an anar Ll Edna ar an a vin a yo
Ne) vaa Elro jeg oa vj em an rag fl mn up an
( U û {) U Ä ANA HT!
NC
a@n an ma En an a win an ay \ @) an an PEN
e 8 5 8 ORNE le)
ran an gran an d \ an am anar an an an mm 7
U Ear Bd il he fs
10022 zl aaa eran a  apen err vn eran aam
O @
De
ar aa om FM an ä am A at an am cm
an kde
pen agp ëramen\ Glan maren meen eeh ap ager
geregen Pr n agen) eg Par rar gg
nea Aja an zr) ror RD 0
a a OO z a a
20 AS AM A 1 BJA raar rij aten nm HJ
u ON
ppi amag ren Bjo Er maar arr en ian arjen
gem aopen Sag haa mans) oasen pen
yenepdramn\ ESRO TN npene agg en a un
ON 4 lia aen anp en 8 Elaa rui), joy om Aln
24
der Kendeelen Prabeea, als Toetoer en
Toombok.
13. Andia Kalangan: die terwijl
hij agter de Jaksa’s zit en de Jaksa’s [5]
over zijn Zaek besoigneeren, opstaet en
zonder iets te zeggen off te waerschouwen,
na buiten off van haer aff gaat, evenveel
tot wat eiijnde.
14, Soedra Watjana: mancque-
ment van Letters in de woorden in de
Toetoer, vergeleeken tegens de Kendeel.
15. Amrat Kara: nalatigheid in ’t
Leeveren van den Toombok, geheel off ten
deelen, off ook zoo hij reeds, zonder de-
zelve, voor de Jaksa's verscheenen is,
dezelve vergeeten heeft en wil gaen haelen.
UIT DE PAPAKKUM ADIELLOELA
1 Articul die een Proces deadeert.
1. Akarja deesti: Versuim om-
trend de Toetoer, dat is: die zijn Toetoer
aen de Jaksa’s zullende overleeveren, de-
zelve daer zoo maer neerlegt en heen gaet,
zonder de Jaksa’s aen te spreeken.
9 Articulen van misslagen die een
Proces decideeren.
1. Djamoer amet Katjang: die
betigt werdende van Malieng off dieverij
't zelve ontkent en zijn beschuldiger weder
betigd.
2. Santa Praijlaija: de geene die
op de gewoone vraeg der Jaksa’s aen Par-
tijen off zij het geding durven onderneemen
zegt, niet te durven, terwijl de andere
wel durft.
3. Amoek Kapoenggoeng: die
in cas van questie over grond off Land,
padat de Pisaid is ingedient, de Planta-
gien, boomen etc. bederft, uitroeiijt off om-
NDT ro Meen van a aa ar en rna Ey fl
am mr uu Lil Hd ME ZEN WN
a « @) oe }
Il an aa au am nar an B 6 an il anrasn an aur a) ek HO
7 /
O Lg) A» Or AR - 4
aram man a Û dl A2 A AN „mn WIK AN HAS KN AAN A) AUF
eN WL 3
Re) B nmpamanras f l C)
E 1 AN AM HI _N bald EE, AJ
Il af (49, OAN en ie, @ U a dijn an onge
ge, a Erie
Dal nn () ei) nn u) 1e) — an em am Nan aM AN \
OI) 4
ij UE PTA rang a UN pen A EN AN EN
rd hed ra rb zi) dan 2 ii) Ea nn ) an F5 an au LINE) al am. Es
naa an Dn 7 van B) au
Ì ga AAN: Mg ean Bag a
a « Au
jy tra am am a IMA am AAM an UI Ke rm
) TEN vS
tr rgaing agen gan ny
jen an. vu nan En @ pe U an an rd an MEA M0Pd J
nn an en Or a @, > nam on
8 1] ( q U ar on ma Man ei] zn, 1
mama nm ne agr (5 ha] mn
pam an: Ag nen ] dz ij em aram am
@) £
er aps
a « a « A
uy HI aM UA ANAN AV AD AEN EN TN EEEN (:
Av (@) a @
Aran arn al ar eN A MLO TJEERD
pes Sema er agg cdh 1 aar ac ah Aarm um er end ú
5 a a are ZA
un & af nr am 50 nu 2 En MN KN AD ADAM N
neg N
pen spp RORE) apar a vin er and an ST
10 Ef Fi ar an a aaf en anc am au „Mm nrg
Der Bara en raa damp wij en nage nx
trekt, off andersints ook de tuijnen off
bearbeijdt en beplant, zal in een
e vallen van 16 reaelen. Dog als het-
e gepleegd word na het voldingen van
oces, werd hetzelve verlooren, alzoo
men zig schuldig maekt aen Moerba
Gierie (vide Pag. 9).
Thans is overeengekomen, dat voortaan
le Velden off Thuinen etc. die in Proces
zomer, zullen mogen werden verhuurd
de Jaksa’s zoo lange deselve in
ces hangen, dog zullen de in geschil
inde Persoonen daer geen huurder van
zogen zijn. De huurpenningen zullen
elt wordev, d'eene helft voor de vier
amongongs en Seven Jaksa’s, namen-
k de Tommongons een quart, en de
[6] Jaksa's een quart, en de andere helft
joor den Triumphant.
Simbar Toemrat Ping Ka-
: Als Grooten Procedeerende haer be-
en tot Watang nemen (dat is bij
zoorbeeld als een Groote iemand betigten-
ben, zulks doet alleen op fundament van
setuigenis van zijn Dienaar); alsook
neer de onderdaenen van den eenen,
ens die van den anderen Sultan in
Proces zijnde, tot Watang gebruijken
persoonen die haer meede onderdaanen off
met haar aan een dezelfde Sulthan onder-
hoorig zijn, 'twelk niet wezen mag.
5. Saroe Basa: die Tweederleij zeg-
ingen gebruikt, bij voorbeeld als hij bij
Kendeel off Toetoer in ‘t begin zegt
één, en in het midden of op ’t eijnde
_2 Buffels.
Poenang meet Loenas: die de
a's ordonneeren wil bij Exempel, als
it ongedult off assurantie zegt, off ook
Aer verzoekt, dat zij zijn Zaak spoedig
Verh, Bat. Gen.
van een Paerd van hem gestolen te
25
mam ÀED tj roan acnaan ag oen Tie eg ene,
@) ODI ZL
Erem Ef oppen sn an a dn gr Ad Ejaan oan Fam \ nw eg
a a a CN A
A jr am van aag onpn ere fr ggd en
a ALT 3
sn gam _m ey MG ai) \ uy Bram aaa na pdr en
Áe a a nt De (@)
AET DELLA ana za L)AEM \ UPE BOREN
va Shan narcn ag aap opeen ran dcnay en zag aag if
AN AEN am ga. uy ar ama em edn a am Un mur gende
ger jeg aan 8,
E) _. O a
OMAN AM AEN} EN 0 1 a EN A U GD B,
ua rr van an a gay pon um en loire
aa e a EN
EM LS AM ANN EM AML) EN BAD AN) AN A A EM AN
Le an 9 een Ea U AAN
OR Au DES) ap vels
Ur A (Ear AM nj werg Enam n ar an an VU A1
© aman [e) & @) 5 De
Don an aar a in aen a an ac am aa hap an az
KD) Reen gpeg nj ven aa van
« « a a a
LDL an un @1 ige Lorp arran an au BON
WAE EON @@ nerdiogn mang am
za daymar N20 AI AN am am gk a negepu Eri
d fe
5) Bag nend ej je gl aar jm na MEN
api ar al 2e) @) j a aram ama 2N
7 4) AD) f a.
uy ne app, RM mn nye 2 nn guns
ORO O
am tk n u en vin pane DIM ueyan ENAM AEN
AN AEM EN N 2 EREN pr mah af u Eraam gy
3
26
willen decideeren en afmaken.
1. Amateeni Dammar moerok:
die door de Jaksa’s nog niet ondervraegd
zijnde, uit zig zelfs, zonder dat de Jaksa’s
het hem vergen, tot verklaering van zijn
Zaak spreekt.
8. Amateni Damar Prasanda:
als den aenlegger gesraegd word na zijn
getuigen, en hij dezelve opnoemd, den
Verweerder dan daerop invalt en zegt (mo-
gelijk wel met waerheid, dog ongeoorloofd)
dat het niet waar is, off dat die getuigen
dood, off door de Rovers genomen off
niet wettig zijn.
9. Massang Damar: diens Sasan-
dan off getuigen bevonden werd niet ge-
loofwaerdig te zijn na de Wet.
UIT DE PAPAKKUM SOLOKANTARA
1 Articul die een Proces doet verliesen.
1. Sragala Loemoempat ing
Papalang teboe toewoe ing So-
tjanee toemanem ing Woekoe-
nee: die nadat hij bij de Jaksa’s reeds om
regt heeft verzogt en verklaerd [7] het
Proces te onderneemen, zig alsdan nog
van haer Regtbank wil onttrekken, en
tragten zijn Zaek door de Tommongongs
off Priesters beregt te krijgen.
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
9 Articulen die een Proces decideeren.
1. Watang dawa Sinamboe-
ngan: een Lange Piekstok aengelast om
langer te maken. De Kendeel lang genoeg
zijnde, vermeerdert hij de Toetoer.
2, Watang Tjindik Tinutti-
kan: een korte Piekstok af te korten. De
Kendeel kort zijnde, bij de Toetoer korter
te maken. Deze verliezen het Proces, als
partij's Kendeel en Toetoer evengelijk zijn,
ap”
em eren daa Genen N ED 1 aram oen ara,
« a - O a () en
gynane Nem aMaardmang un Eran flan mg
apen maroc aa gaen Bra Sag aas
f
pane Faa Ó(ezarp DD nara am ae Mams
aram Za Bjo am an
aap Zan yy ro Á aen an Bl U} EN “) 1, Eg pre
ar aa) un an aa ea Ai aram on pept aa an
( naa MAA KNS sj
an rang om aam „am (3 en rra a
an ar Re ep np vr ä an ain an neren zij an nvm Ps
aram Ra) GD Lu a AEN 8) RE \
jen nana ár Ddl ar ar re vragen aan
prenprergg epngge Eggen IN 4
negen nenzaa agen menen
[aM O
an adam rra ggn
25 EAS ri an ar rù Gl SIT Úi qa
GE RS
oan Bj VRONETS) tai
anar am Lam an anp REN 7 pe Re rapen sti
Faam an sij om np er ru a en gg Bn 12 una)
CO ‘ a @ @ a
eaf) KLAM DA wpasn Daran dE an an an MAM U
1
U ON
Pad
Il u Bram ain a grep e an a Rh uur
(@) je)
and YME 10 JN UN
Úb
KR
perenaa anda gg 0D Stadig ol
rund near gp ordiagn nee jee
ran OAN 3
ï
peren pra FL Eaaraap Elan riagg
ROL HAU AN AD AM: Gr zag Oiagen en wf
Ode PA EVEL
@YD) a 5 @ Oa
the de dee EEND jee en 54
een mn my vr 0) gn agr fe
aj eg |
Nog 3 Articulen als vooren.
en Proces werd verlooren Poer-
in ’t begin: het begin werd gerekent
_’tontfangen en accepteren van de
het Proces verlooren eerstelijk, wan-
den gedaegde niets inbrengt tegens
aid van den Eijsscher, dezelve niet
Madia, in het midden: ’t welk ge-
d werd van na ’t indienen der Ken-
l en Prabeea tot het indienen der
oetoeren Toombok. In ’t midden word
Proces verlooren door Watang Sa-
en Kawal, als namentlijk hun
uigenis verschild met het voorgeeven
a de geene die zig op dezelve beroe-
n heeft, off anders door al het geene
dit termijn zoude kunnen voorkomen
rdoor een Proces zoude kunnen ver-
n werden.
8. Wasana: op ’t eiijnde, 't welk
end werd van,na ’t indienen van
Toetoer en Toombok, tot de afgave
n de Koekoedoeng. Op ’t einde werd
Proces verlooren off gewonnen door
jemen van oculaire inspectie, het Exami-
van Jomaua en Satmata valsch
zonden werden, en de getuigen geen
brekkige wetenschap van de Zaek
ben, overeenkomstig met de Wet; en
n de andere kant, als ’t een en ’tan-
re na vereijsch bevonden werd. [8]
Nog 3 Articulen als vooren.
k Tirta Karta: als een Zaek aen
allen, waerdoor een Proces verlooren
a : AN a a
KLAM a MM MN AU ID HD aM (AA AM O1 a:
Il ej zi &, (24 @) & ng ar
[aM @) a
AN AN AN KU EN MAS AN jeu \
DARO O As DK)
un ere Bpen vir an an am angam ep asp on Si er Nas an
nranemam vj ne En ana gi on om ane en KSA
« a C) A CC) Ov a
aman an M En agent on mr a am a an on ap) me ayam
a en an B on m ar ga af an am am A EN 0 Ni
ie en, Tee eg
ran Dagon aap on an laa ar ao sjen fj 3D
anr Ee an 5 zi an au \
Il uy dram an 9 am am mja 9) nen u 1) aaf am
1, in aen a asn an an an Ap AM OMAN 0 9 u Dam A
id EA U MLELL
nea jalan mean an Sraaargg rap et Af 3) ka) an
vm am aur Hg a ang am rr an 6) aa ati am am am an
Kd FN EEE NE ERN, CENT
a a [@)
nu Mn ag peur rene wa ij) enant am (AN EN
rar Bjar an anar 90 ga O1M Ag am nv au ig an rb uy an
HLN as IIR, Uig « ( in en (ke
am mr van A EN ag UM 201 Saueng ac 4 an a) an a
l l pn N
5 @ Qu Av fa)
an an Jg, nog eam C ey ey | AA ZHEN AJ} AA KM u aa
GJ!
*) Qv ST @) En)
anar Kl Kl] Bi aan EN aA am LM EL AA AU A HON n Am 2 n
hi Ei De e/
nge
a O Au @, Av A
À ty an am ar Er am am 3 oi ar 5, \ aram Ee nj nn are
|
Zn
Be) (@ & fs
na KN n HI KN UI AN LN 40) am anr aur an a an EE
Cy ©L C/ /|
ZA = a hl D.
U uu e EN SA anr asmn a fd an am arn KN A ij an en an dl
Le
@)
Oee Rs «
/i KS YU Dan anrpemnarnigj any ane eN AN
n ij ol} an Li} 1) et a an GO Ei fi Á
a d Qs OA
aa en en aaan Arg rear ai) 4 st 1E) aram nae
Ê (a OO (OMiset eee a
gj Ne Hij or an am ep @ananaadrpan aram
rea an Bjaaam Sar am aaa ema an
jr gj NM za U ad AAM A AM A A2 9 AN 2C
Qu @) RK Eene ee
EN EN gn gl arn me nat KN -t \ nj LU ff},
5 12 ne ra enD
/ fi 4 IN J vb (HN \
am orang MAM MIT m AGN
a de Ee e) Qs
1 u KAM UI an) n air 0 gron (jam el id u 5) oa Aj
anr 1 1 ranrar @, ENIS AI AJ TU WN
an earn A KN ( ar à SS HO A
anr EN fi 2 al in
« « a
ii Elen af am \ & A, U) an n aren an an 1 2 ( nen al
28
de zijde van den een off andere Partij
guiijvere bevonden werd, zoo werd het
Proces gewonnen vergeleeke zijnde tee-
gens
2. Doega dopara: diens Kendeel-
en Toetoer-brieven verschillig bevonden
werden en
3. Sangara: die duidelijk liegt.
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
8 Articulen die een Proces decideeren.
1. Sasra Bauwt: die ten halven be-
kent, maekt zig suspect voor ’t geheel;
bij voorbeelt, van 100 reaelen bekennen-
de 10 off meer schuldig te weezen, werd
gehouden als off hij 100 bekend had.
2, Asaroe denta: duijsterheid in de
beschrijving van de goederen enz; bij
Exempel als bij de Proces Papieren slegts
genoemd werd een Paerd, zonder te notee-
ren een merrij paard off hengst off hoe
van Couleur, item goud, zonder de Swaer-
te te melden; off ook fouten in woorden,
bij voorbeeld, als men in plaets van Koeda,
schreeff Koedie, item abuisen in ’t schrijven
van de naem van den Eijsscher of Ver-
weerder, en wien hun Vorst off Heer is,
de naemen der Jaksa's en de datum; en
zulks zoo wel in de Sergan, als Pisaid,
Kendeel en Toetoer.
3. Anguptoena: te Procedeeren
zonder een tegen-Partij te hebben off
dezelve bij de Kendeel- en Toetoer-Brie-
ven niet uit te drukken off te noemen.
4, Apus Linga: die het Tjina van
den dieff verwisseld, om het regte te ver-
vreemden.
5. Ina badra: die de Tjina off Boekti
niet aenbrengd, maer verborgen off voor
zigzelven houd.
ng Er raap Bass aan aa han ar gym
ug geac nr Lr arm noren ananas u 4
opn png nr sin zengen ven ma aarggem \
[par NN Gld vac en jan een aan rarr n°
JE, RG) As OO O ì
Il uy an am ar El am am ERD an aur an anr am 0 mars
Av OO e
(AM M ANA UI UI AOÛ ES an ram NN
na om amg dan ma: En vana am en an a
npe pg Éen nag n uj
aa mar a ar dà 1 gj n 4) IN
@KO
pemarnehgg Elam mor em een mem en za í
Ey
B Av ‚B
gegra en eau 1 en aj En
UI0) agja ua Öz ana mn Kas n ayn an ea
” an JUT a on ogre g a jenn nuggn
aM O1 gf 2e IN
a a E
uee enz nen fg) uy a, ja EEN
om pp iP aje eng vagen egte age q
A) ORO) ä
(PRN en an pat se LG JEN
an Kann ria. AD rangen Dag eng manet
SO EN ú Le ‘ | AN WA hf jen ì Î
10 Epogen a aam ad aag p b
GOELIPE 4
@iar RED) O <a
pen tgn en am apa mp WU ih Nek n
a ava Av Qu
ny Ne MAN 00 A EUN
a
pen anam (eg \ an
EN geen Et aen ar armen ggz
Awe Rokta: anders off contrarie
bij aen off op zig genomen had te
; dat is: als iemand op de vraeg
er Jaksa's aengenomen heeft het Proces
B tenteeren, en naderhand zig daervan
il onttrekken. [9]
7. Anga Nini: als d'een der par-
jen den andere aen 't Lichaam quest
eduurende ten tijde van de geheele
eduure.
_Moerba Girie: tegenstrevigheid
ff ongehoorsaamheid aan de Wet; dat is,
at als het Proces voldingen is, een der
artijen gebruijk neemt van de Boekti,
and off goed, zoo lang het in Proces hangt.
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
1 Artscul.
1. Die op een stuk grond off Land vier
en heeft gewoont, off het zelve zoo
in Possessie heeft gehad, zonder
Zehriek-Eehriek, dat is zonder dat den
igenaar off pretendent hem eenige voor-
de in gem. tijd heeft afgevordert,
ff order gegeeven diensten gepreten-
eert off genoten off eenige andere gewone
k of teken dat hij eigendom daerop
adde, die heeft het bewijs van Jomana
ij ons genoemd Verjaering), en werd
B geene die daerop Pretentie maekt
ijn eisch ontzegt om reden zijn regt
want hier word voorondersteld, dat hij
Eigendom aan gehad heeft, maer dat
et Land woest of ledig geweest zijnde,
ij ’t zelve, zonder Eehriek-Eehriek door
en anderen heeft laten bebouwen)
ezegd werd Karoeban Roenga (begraven
n de wortels der boomen reeds daerover
engegroeijd te zijn). Dog dengeenen
ie voorwend te hebben het bewijs van
omana, werd een ligte Eed ipat-ipat
-
4 29
pen Êrmneagp) Ae
en Gu erpen Braam Damar Ejay A0 ene lon
O @) Za
”) 2 ar an Ka) anas el aan anr arr 9) GN AN
| / @ (nr,
B a a (1) a (@) A
UN IAN AAN a a AA NV a
I ì ran en jan a app en da Men
ies U Bam am anr Dea @
En aap ep aam: Laane a Epe pe mn an md aag Nn
em Gen on Pio hannan reen jd agen gj
an am n\ Lam ann nn ga al anak wo nad
( 4y gen: sn as 01 agen in afnam
Daan meu rn y 2,
A0) 3 je fan neme nan sem nne jama mn
nrg Nn
a «
IJ wy naam an enn are EN aa AN ar mu ny am
le P @) a
AM AM AN UNAM EAR HA AN UN
LÂ) út
De Ki) ac a 5)
nere Er gij en vrind mom aj aan LIAM 1 0 A vj
aa a a a [@)
CMN AN EN IAN CN 10 AO u MU AN pan ea
sr 5 Pelle) Oe) a
| EE 7 Uig ge nr pen tn nage Men mn
a Pe (
an + ram NE m) ARN AN 5D Bar 1 var ed,
IN
E « « a DD)
nva ag naan am a UI ij an en u raam nen 2 nl na,
je M EN) Av A
UL ar an aM A A AR Gen an mm Je ene NIT? % am
Y Y nem NN wn an 1 1 vur ga an wa za, n
( H Û 5 ey ú
popje nn ( 1 B, { an)
a a av a
maureen an u Ham mv HP me 20 AU EAI MUM AM
ij Üs=
GC a Av a a alde @
am an an ar vr Vn aM a Hen ) ú) vu an om KN UN UI ll am
a le PM
rai ar an an a LU B) un am rar an an an Jm ao 1
@) OO 5 Penne.
Ae jn rap penn nage BREN peren nn
& ze en JD) « Ì A es p
nan saNan aman Maarrree eran damn re
9 aM 0 naa pear ar aam ama Ham
Nek | am aa aag naa mp, (N E 1 f
OON E 4
pen? en Ee om nu an neten KN LO ILA 21 P)
a @) a Or
am ey KA AM (tga og aap peen AE =| pgen ur gn U
5 AED
an 0 új Lu an KA an an K] am an „mn LI KM ede! fl uu?
@r aan an my am am a RE an a Uy gj UN
3 RLR EL ager 1 M
N 30
genoemd afgevorderd, dat hij de grond
in questie vier Jaaren zonder Eehrik-
Eehrik in possessie heeft gehad; off bij-
aldien bij zulks bewijst door andere men-
schen ('t welk egter geen persoonen mogen
zijn die met hem in dezelve Campong woo-
nen off met hem aen een en dezelfde Sultan
onderhevig zijn), zoo moeten die persoo-
nen den gem. Eed presteeren, werdende
dat getuigenis op zig zelfs genaemt Sat-
mata, en te samen met het voorgaande
Jomanie Jomana Satmata. Ingeval de Ver-
weerder eenvoudig voorwend te hebben
het bewijs van Jomana, en den Eijsscher
voorgeeft te hebben persoonen die het
contrarie kunnen getuigen, zoo moeten
dezelve [10] hun getuigenis mede met den
Eed ipat-ipat bevestigen, en werd dit ge-
tuigenis insgelijks genaemt Satmata.
UIT DE OENDANG-OENDANG MATARAM
3 Articulen, waervan de Twee Laecste
een Proces dicideeren.
1. Wanneer beide partijen, het eerste
en tweede geschrift, Pisaid en Kendeel
genaemt, hebben ingedient, en de Pra-
beea off Salaris voor de Jaksa’s betaeld,
een van beiijijjde alsdan nog wil terug-
treeden, verseld in een boete van 8 re-
aelen, binnen 40 daegen te betaelen en
werd bij gebreeke van dien opgesloten
tot de volle betaeling toe, waerna het
Proces zijn voortgang neemt; en die het
komt te verliesen valt in een Boete van
4 reaelen.
2. Bij aldien de Pisaid- en Kendeel-
Brieven, en de Prabeea off Salaris ingedient
is, mitsgaders Partijen hunne handteeke-
ningen op malkanders Kendeel-Brief
gesteld hebben, en dan de Jaksa’s een dag
stipuleeren, waerop de partijen moeten
a Oa Av a a {
om an ij B om BEND HD AAN IN OD a AAM A GE ETON
:
a oe b,
Il ey MAM MUI LAN on fg rr OE
@p (@) 7 5 8
an a KM UI AN KN nd) Ha) An ar am MM EN} N
Che el
need
ze an Ra, ann am Sa ramaa en auan AA
5 GL Sf edn ll je U Û
@)
pa ain an ana ang am ring apron sen
| gal nils,
Gre re aen, A, vagina mog gk oer pen uu ad ru
oro rog vena gg, Sharp en ehaa ta pan eenig
ny nmnaunaIg aen An 2 nan vh ian ML ENA
prerag gemen ag Ut TE
nag og 1 an 1 arm 5 zn es Q AN gn arg MN 7
ekke rbe he, dk: A
vu aÙ 9 er agen ar ny NPN aM eN aM A) ma AM
neig jpeg genen gE
ra an Saam mag vu pq, PU z u Braam n gemd, 20
a A
an ra 24 M 0) AJ MN
perarerg Hi aaa an 5 aa ea Ten nop
en uren au uy nn ar AN 1 zach (ig ] vr Én aag a |
gup ne, gun pen anr an var gaan a Ù Og J
"te A0 Ôy 2
eg mag, 2 Haandel aal pn új Gen nye EN
gen, ten eiijnde haer Toetoer-Brief
het derde off laetste geschrift,
dient word) neevens de Toom-
pamptissement van penningen in
eren, en een van beide Partijen in
van te compareeren zig alsdan
tte onttrekken, verliest het Proces,
anneer iemand procedeert en niet
verschijnt maer een ander in zijn
ts voor de Regter komt buiijten haer
tennis, verliest het Proces.
IT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
D Articulen van overtuigend en
decideerend Bewijs.
Wattäng Patti ing Angni-
als veele menschen (drie het
getal zijnde) zeggen gezien te
dat zeekere Persoon Vrouwen
offd, zoo is dien persoon overtuigd,
bij teweerstelling off tegenstand,
hem vervolgd, dood gestoken
Indien iemand aangenomen heeft
g te doen van de plaets daer
len dieff met de gerooffde off verloo-
Vrouwen, beesten off goederen ont-
atfangen heeft, doch zijn belofte niet
te volbrengen, die werd verweezen
> vergoeding van ’t geroofde of ver
e, off een menschen Prijs, dat is 22
en voor ieder weggevoerde Vrouw.
Tjina Jomana Patti ing Ma-
g: de agter gelaten geweer en klec-
ì, die veele menschen weeten dat
lieff toebehooren, overtuijzen den
31
ten off goederen, heeft vervoerd
daervoor [II] Loon aengenomen
pn en pe fra AU 2 nacigom gigene blj eamy
re, \ ej Arn ram Olggpereaa rl jag apen
a ON a mane anr a na am AN
8 Ue ke | J an ( UN
RC
pa vir ana aa maa agg att manger a zag wa
Gr
(@) a a a a
Ty En an @ u
I Jg pg ema om ze an ar sp am pore mm nero ns
AN
a « «
IÌ u HAAN MUI LAN 1 HD 0 hemm \ vn an naan
a an aaier vu ar am NN
vr en wa a BÀ an B) aon aen Ee A 1 1 OE am
U ij ger gerekt q He
@) e DRA AMG te
GN qena pe men, Bp ei en aange eh ac an aen
a LU mn @ ED On AA WU 0 @;
2 ne A AN an au a @ am aen
anas gain ann dh an ane nan di
aa ú ta paz arn ED NN U a) Kn UN am
en EEn Y oen eten \ u
nm, EO re en me
de Y he tn eam an am an 1 Mn KM TU
adem dn an en rin
nn nù UI gan an Er rin neren a ur ma)
« en haa AAG am B) up anp up asn ON asn UU HJ AN
1 2 VR ED (ord.
LN) Annan 1 LU HY AN U EN: vam dam
ne OM Nr Aang un je
npe Én jn an zaën an aram ur ín dmg eeragern)
he
5) Lada man rin un am rl Dam
neg ne CEN wij ur: Organ
an er vam da za on ach rata aaam ar @
I Dien am ng
rij Lpg 1 vu il W near gyjbrrinagem pag zr
ZE
eg nan TN
a fe lo 5 Au DIA Av @)
eraann van Tern B am nar nam
O a a Ze a 5
am aram maja aa vj mn U) aa a 1 CM #1 u aap Um oû)
n E ap des
en cj Bjerge pen dam aa Á nnen) aans
a a N @) DO a … /
@ ej jr am aA 02 Gld wg am mn | u
Bam BD on mr er mjg tn as on ag
ve « a.
perpenzaardn Bj ng Eh aj ar oen ngo an
32
getal zijnde) gezien hebben, het zij wee-
zentlijk off in verbeelding off bij manier
van het zien van Spook, dat zekeren
Persoon tovermiddelen teegens haerlie-
den of andere menschen heeft gebruikt als
Slaen, houwen, Steeken off rauw Vleesch
te Eeten geeven, enz, zoo werd hij
daer op voor een Tovenaer gehouden,
en mag dood gestooken werden; aenge-
klaegt werdende, en bekennende, off anders
door verscheijden menschen als vooren
beschuldigt werdende, werd ter dood ge-
straft, en zal zijn goederen in zee geworpen.
4. Boekti Pati ing Beegal: het
gestoolen off geroofde goed bij en aen
het Liijff van den dieff gevonden wer-
dende, overtuigd denzelven, en mag bij
teegenstaande dood gestooken werden.
5. Pangpang poengpoeng Pat-
ti ing Bauwt: er is geen regt voor
iemand die op het Bed off in het Slaep-
vertrek van een ander man die een
vrouw of huwbaere dogter heeft, dood-
gestooken is, off uit het gemelde vertrek
ontkoomend, en door den man off verder
vervolgd zijnde, op de weg doodgestooken
is; en niet doodgestooken, maar bij zulken
geleegendheid g'apprehendeert werden-
de, zoo werd hij schuldig gehouden. [12]
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
2 Articulen als vooren.
1. Tjina Patti ing Papougeen:
een kleed off iets anders door een mans-
persoon, aen een anders Vrouw of dogter
gegeeven, overtuigd van hoererij, ’t zij
dan als reeds begaen off als voorgenoo-
men om te doen.
2. Sagelar Sajakti Patti ing
moetil: die op de markt off uit de
winkels steelt, werd overtuigd door het
aram 112 an ce) fia Úia gaa an m Any êt
{ ú le Kas Li iN ‘ Ji ef ú
a Av Oss Has a
nm am u aopen ard aam aam mas Mo ai aa om vj en KB)
OG) 5 T@) a
am ) aram ds am “) eg amen en am dn an 0 ameaneae
__Q Ae Old @xO) QA
ae, aan fo nz nen gg, Fr vj anna
1 ane a) 9) rs un agen À mn 1 10 23 a wir an Er am ag
a a Pe
aman Mm (em ar am mn N
a a
peep B Bjo ayggem aps ara Ear ene
Ore KO) a RAS
an an AM MO) yen gaa q Egem n enamp Mag
9 E O@
oan oef jen enn aM Eg UIN vu ìj
NG)
om gyp das an ag N
Re,
il ur ar ú) ú MUI eh jen anp « @ ‚an
nere 7
ann ji nes Be @ zj und 1u mju Gi ih
Li
@) Á ann
GO) ft dl LNA AAE IN TE Ee LL
ax Tom agenpeen Bing aa jen vanag We zjjea aaa
nr aag en 2 om laan ag, pg yam En
neen an appe en Eraa ag va oor raam a
alt ba dl ee vaan ma ua Ôran mn dit page ige
an an El am N
a a a «
ep aM my ar oa AAN fg TMG EM ONE EEE
Av @) a
en) A am AAM) AN a AM jrs 0 gran NN
petan an an Bjeraraapnem Ap Ere par ngwg Ke
2 Ze e eget Pe @ a Av B:
anas jen agen dr) jama en am eg pdr
, a 8
anp an Br aen in an an van gj van my agen om Et gn mene Uk
(egen pg Har maag
Re a a Ae a OO
yer am ala on arn a arn UM 5 AS NED AI
d a a. N EO
en op ech ra ar anr am am ar aM DD) A MEN an al
33
van die daed door het volk op de
kt. En zoo hij bij zulken geleegentheid
het ontstaen van een oploop onder
genschen mogt dood gestooken wer-
K.
n, is er geen regt voor hem.
UIT DE PAPAKKUM JAsA LANKARA
7 Articulen van onteering van vrouwen.
1. Bauwd Tjampoer: als een man
vervoegd bij een Vrouw op heijmelijke
ongevoeglijke Plaetsen, bij voorbeeld
e samen met haer te wasschen off in
‚il Secreet daer zij haer gevoeg doet
peen, off te kijken.
2. Bauwd Andaniskara: vermen-
ing met een Bloedverwant; op een Ver-
enging van vader off moeder, met hun
inderen off stiefkinderen, off schoonzoon
FE schoondogter, staet een doodstraff,
behoort tot de Regtbank der Priester.
in op een Vermenging tusschen verdere
jagen, een Lijfstraff naast de dood, dat
3 geesselen, Brandmerken, en verzenden
n de Ketting.
De Bloedschande word gereekend in
p-en nedergaende magen zonder eijnde ;
ì zijdmagen, tusschen Broeder en Suster,
em alle die van één borst gezoogen heb-
en, zoodat zelvs het eijijgen kind van
} minnemoeders met het kind dat zij
por een ander gezoogen heeft, niet mo-
en trouwen; voorts tusschen Oom en Neeff
n niet verder, als zijnde ’t huwelijk
isschen broeder- en Susterskinderen
‘oorloofd. In Swagerschap heeft geen
8, mogende een man met zijn over-
len vrouws Suster trouwen. [13]
3. Bauwd Moeng Poeng: die een
[rouws-mensch uiijt haer zelfs tot hem
ende, aenneemt en niet afwijst ge-
£ zijn pligt was te doen.
Verh. Bat, Gen.
(op) a d (9) Fe, Av
UN KT AN AU \ A ENTER nae Pen B en od nag
mean ga aa zarpm ema aft Hard vpn Eron aan
B ana gem ggn zanden aa
neg ren agenten Hey (eam nr an anna
(aj @) =
sn anp an AN UI AN KN NES au nmr Kn MN
peen apaaan en Sj Glan maa rem dig ah aan oa men
a « Che 4
Enza gin en zen, darm egenpen en
re ar digen erm aren ati re on mene aam)
em iam non anas gg am ag
BH A NN en an Or zanaÂ: ii aa
pen vpe mag Mi, nere: rd 6
aam van an eem vaa mv er aen Öoagengeag en a ggn
eggen dmo gg, 9 pan ng en eng wij vr eam on
en ard a ge a 1 JA AN un an adh aa gem au on
z e (@) Au
U \ en ggn (gg oper ven enaan angen ram mar
van rage aroner ong jeg en Ee oen
soên men eau nen zaam K5N aagpen vn vin (E35 peram
nam EN \ er wgn apr am aarenam an mare
ana afn ru mnqj N
jen u ú \ La, nar anr a wr u) Bjo EN na
B ©)
jen an vin Erg ngen emmamd am aq gj
4, Bauwd ang rarangien:zooeen
man met oneerlijke woorden een Vrouw
off dogter aenspreekt, en daerover door
die Vrouws man off zoon, off dogters vader
off broeder (die niet verre van haer aff
was, en het aanhoord, zonder dat den
eerstgenoemde wiste het haer man enz.
te zijn) dood gestoken werd, daer is
geen regt voor.
5.Bauwd Anga s: die op een Vrouws-
persoon verliefd zijnde, voorgeeft haer
tot zijn wil te hebben gehad.
6. Bauwd Angeries: zoo een man,
een Vrouwspersoon tot zijn wil tragt te
dwingen, door het trekken van zijn
kris.
1. Bauwd Wisa: die het een off
ander goed, als Kleedjes off Vrugten etc.,
tot een present geeft en daer Olij enz. in
doet die als het aen het Lijff komt, off
genuttigd word, verlieft maakt.
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
EN ADILLOELA
13 Articulen van bewijsen genaemd
Andiandian.
1. Tarka off Menjanka: betigting,
beschuldiging, aenklagte door den aen-
legger off Eijsscher gedaen werdende.
2. Patra: g. geschrift off Procespa-
pieren, als Pisaid, Kendeel- en Toetoer-
brieven.
3. Saksie: getuigen, waertoe be-
hoord:
1. Dat zij kennen degeen voor wie,
en tegen wie zij getuigen.
2. Het goed en de Koopsprijs.
3. De datum: zij moeten haer getui-
genis met een Eed ipat-ipat genaemt
bevestigen bij de Priester, en moegen
niet getuigen in faveur van degeene
34
pen ven iam n aag bd naan igjen
a a aA Av a Av « Av -
ON AVEN EN VV AN AVAN HDD LN HO MON ZALM LO CD OER
ad ee edt he Bjun on agp neg
«cn zam an Anr er am an an mag N
el NS
peemanpaa ma 0 EL arg ror ijd Aire
nme eaappun eere en Hir aan ay gin eran ej me
a
au 2 N
peen ape in dB aag BR paren ijneand
zj roer apa ofja aan Ey Öhogaan mag earug dag
Re EN
a GEO S Pe
peen args ann an am nar eam en en jag om GATEN STE
np zarmpea egen ay) or) em 01 en aem eem Ôr rp nan
gn cr aa angan Ér ah Dr aan an \ gerund
a A LON
ye reen om fy aan Pan om rror zeen mn aag
Av (CV) a ef
BN AN RENDEN AEN EEN Ar KN a AN
O &
KOPEN LS LN TU EN \
l ader CE ay aar an cr an om aen
k OO a a IS}
WEL gen am ag oto MN ANN CN TENEN
jn
joram San RA Se ee a q
rem ian am aa vm Er vor gina ana oen nana
Oa @) em
BN en urn pe erp A NE yi
v 5 PR
EE mag lapa Era ag ru en a an,
E
n p [e) «
an dé pam an vr am aM CIM AN AM an an Nan) MEA
@ eer (0) O Ass
oan a Keb Ben gene 1 T0 aa
_ Av eG "
npe enn craen Srg roan een ecn mig Ei var jer
die met haar aen een en dezelfde
Sultan onderboorig zijn. [14]
4, Boekti ’t welk Tweederleij is, als:
„ Boekti roepa: het ontvreemde
off gestolene Goed ’t welk ’tzij geheel
off ten deele weder gevonden word en
aen de regter word vertoond tot over-
tuiging van den dieff, alsmede het
goed, off het Land en volk waerover
__geprocedeerd word.
2, Boekti anjaoelonni ing Pa-
___pngara: uit bekentenissen, als het
aangeven van den Eijsscher door den
Gedaegde, ’t zij geheel off gedeelte-
lijk toegestemd of bekend word (zie
_ hiervan eenige voorbeelden op Pag.
56 en 57),
5. Tjina: het dieve gereedschap,
geweer, en de Kleederen van den dieff
door hem agtergelaten, off hem afhandig
gemaakt. Alsmede in Cas van Land-
disputen, het gereedschap off de Instru-
menten, waermede d'een des anderen
Velden beploegd en b’ arbeid heeft, en hem
bij die gelegenheid afhandig gemaakt
werd om ter zijner overtuijijging aen den
Regter te vertoonen.
6. Jomana: is een Bewijs dat iemand
zeekere Grond off stuk Lands, off het een
of ander goed 4 Jaeren heeft gepossi-
deert: ook werd Jomana genoemt een
getuigenis van menschen die verklaeren
iemand iets ten zijnen eiijgen Lasten te
hebben hooren bekennen.
7. Satmata:de Wetenschap weegens
een Zaak bij veel menschen door hooren
en zien.
8. Pramana: een geschrift te heb-
ben van dengeene die men beschuldigt
heeft; off ook als hij aan de Jaksa's, toen
hij op de Klagte van den Eijsscher ge-
; 35
WKD
nee u AN
[@xo)
rÜ greg wegen orainaa dare
[jen rag oen Bang Ip EN, Me an ann gunman
pe an NN
Or) De Aers Aa
DSN Edom mar eo ga dg an Sien aar gna er an
Oer ori en aang aen raa) ap eon cn Eh ana ac an
n oh ee: OO)
daan ur an en aîneem gp aon mn gd og Ön en am rn
opereren ram om eng rr aar pj van m2
hiene eon DA maren naa A meen on on RN
mom wojan dan pom ag aag neuron en an maen
an anp) rare lae
Haga gn GDK eed Grenaa sg
enaapn on Ön) | ein erop geaeemgiaë
erm agora aap
iiet aen Er of mr om arion an renar am 7 24
Bran
an Eran LG EL AA
egen EI) ED a on aën man SA ren) lagen mn
erpen aa aenz cn Eran meen rear aa maj
36
hoord is, zeekere dingen heeft bekent
en toegestemt.
9. Oebaiijja: Accoord bij wigseling van
geschriften.
10. Oetara: als de Zaek zoo rugt-
baar en bekent is, dat men op andere
negorijen en regentschappen, daar reets
kennis van heeft.
11. Bawana: het bewijs uit een Pisaid
van vroegere tijd waarbij men bij voor-
beeld het vinden van een Lijk op 't Land
onder zijn bestier staande, heeft aange-
geeven en in kennis gelegd en over welk
Land nu questie is.
12. Poeroesa: Dwang; datis, dat als
de Jaksa's overeengekomen zijn [15] het
Proces te decideeren, dengeenen die het
komt te verliesen daer tegens opposeert,
en de Jaksa’s hem dwingen zig te onder-
werpen.
13. Njata: eiijgen Confessie, ’t zij aen
den Vorst off Heer, off aen den Regter
gedaen.
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
2 Articulen aengaende de Vrijheid om
vemand als een een dief} op te vatten.
1. Een Malieng is geen malieng: dat
is: Schoon iemand over de weg gaende,
dieve gereedschappen bij zig gedraegd,
is daarom niet als een dieff te appre-
hendeeren, zoo er daaromtrend off daer
hij vandaen komt geen gat in de pagger
gevonden werd.
2, Maar al was 't een Priester, en wierd
bevonden heimelijk binnen iemands plaets,
bij nagt gekomen te zijn, die word voor
een dieff gehouden en mag werden opgevat.
3 Articulen weegens het schuldig off
onschuldig houden van een dief).
1. Een dieff werd onschuldig gehouden
u gen an ED fn more B ar an Geen Ahm aem
Kl/|
au ru EA ADN
ej)
jw
et ede EL mor era Pian omm ama
TEESE
3
jen an ar AD aj ara aa iden, epen lima
nie) iele]
in ara a ap anp ea PE EE nefheg
rn aap rcn njeen Bj ar vin a Praanoen saga
OPN
negen CED) PD a 2 qa van B an a dn ek
EFRON) 3 n 0 O0
Ae hi el gn Dn
B aan ts oan ant hm a vn aram en my
pemam\ EA a oro enig naa ea vaan) ag
end ana ageng pra vangen Dh an joa en
meg aan maenvan vn gy rr goan rar In arena
Av O :
Gra AAN UI UI AM EI UU AM MN
enen end vaas dam vam pen Êr ah aanp Ke nege
on aa an amar eran mg N
paanas gg an ene tr aaf en eng em aa gent
Ene ON fe M k
ra EAD ED EAM RDE GORE
De reen ah on egen Ôrggrzein rr emg an
en za an oon ga an rin am mn NN
nekken ran enn nen: lag A
aldien den beschuldiger hem opgevat
ft zonder het slaen van Titier, en
er de Zaak in kennis te leggen bij
Jaksa's mitsgaders er geen menschen
pkomen die hem daarvoor kennen.
„A Dog den beschuldiger het slaen van
Fitier etc. in agt genoomen hebbende,
d den opgevatten persoon voor een
lieff gehouden.
5. _Malieng ikanja: een man gegrepen
op de gesuspecteerde daad van Malieng,
bij een Vrouw van wien eenig gerugt
js dat hij daar wel verkeert heeft, werd
niet gehouden voor een dieff, zoo er nog
geen goed in zijn handen gevonden wierd,
ar voor een pol van de Vrouw; en zoo
; vrouw hoog swanger bevonden werd,
dat men het ontwijffelijk aen haer
ng, off wel dieop een derzelve baleij
en, en uit een en dezelve Put Water
jcheppen, verweesen [16] in een Boete van
4 reaelen ieder, dewijl zij zulks hadden
behooren bekent te maeken.
UIT DE PAPAKKUM OENDANG-
\ OENDANG MATARAM
Anak-Annak malieng: dat is, als
n mijn huis een dieffstal is begaan, en
il gat in de muur tusschen mij en mijn
buurman gevonden werd, zonder dat er
ff erff van mijn buurman na buiten is
eraekt, ’t zij mede door een Gat te maa-
ken off de deur te openen, zoo is mijn
Buurman gehouden in de vergoeding van
t mij ontstolene goed.
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
Larie: Voetspoor; als bij voorbeeld
10 Buffels gestolen zijn en het spoor
nagevolgd, mitsgaders de Buffels off maar
37
ken zijn, dat de dieff uit het huiijs
ea wm nen apen 1190 aar (QA,
@
Ae « «
bf ll dale UI neen naoek Age ren vaa
HD an an a win an 20 À @, Ean aa 2
( Eyre on eam bn negeen aam
GIELL dagon.
2 So
Er
rige
un war an aan an dem end neem Hr Gan vn
Pr) afnam n ak 0) ain ar \
jy enal a aan aem \ ra aar dn ora ain ent Era reen
Z e « DO, As av
naan Aen drug snaevon anke Eg erm en aan
De a As
naja, wapen Ô aam en agg mvm em oa ern,
aon mer 2 rn oc aen nm aam an Bian aa ree Ni en en
ne Be Sr naten Ean nam aen aa 2 zr
EEE EE AN bellen
an am Aje ong ven eraan haa neg nur Saan on
gen B on an an eh a er zón en an aar va
gegen rag aram 1 Nesjomm Elen on
Eman an pgem gern Ep ror gon rn nn nn
rag
pre aan en za vr on em egaen nn regenen
As O e Ee
ur ar aM EN @) 30 EN am NEN
an AAM MED 1
Ti BM maande om mnatianen
WERL EDE an an js jk 2 sil
Au 5 ene sers er 8 RE 3e
an an am NI BN) an GO A5 EN aur a AM aM aM AM MPJ
a le @) É: @) 5
managen err an egen erom El pg en om qe
(a) Eee Pe a
Mm a AA AM AN ar an a nr ar am A) AM 7
( EM, een eng
Il u) dam onzen mn an an apen am A0
O a
Ur al KN EN MAS AN AN UU WN
zl, Ar
a Au Av
pen Edmon Ön eecnam ag, € nnamnarn aram anr
kh
&r am an
opgedane 2am ropa aam aaa nan
een daarvan gevonden werd ter plaetse
off in de Campong daar het spoor ophoud,
al is de buffel geslagt, indien maar nog
de kop ongevilt gevonden word, zoo is
degeen bij wien dit bevonden werd
schuldig aen de Vergoeding der 10 Buffels.
Die bevonden word zijn Zaek met de
volgende getuigen te beweeren off
te defendeeren komt zijn
Proces te verliesen.
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
Akoeta Saksie: Zoo men een Bloed-
vriend, off een Papatti tot getuigen neemt,
Amboeta Saksie:Zoo men vooreen
Lebe off Modien, kleine Priesters op de
Negorijen, een quaeddoender tot getuige
heeft verkooren.
Ambauw Sabda: Zoo men de ge-
tuigen leert wat zij zeggen moeten.
Asiembar Raksa: Familiaire vrin-
den tot getuigen genomen te hebben. [17]
UIT DE PAPAKKUM RADJA
NISTJAJA
Sirna Tjatja: die aen beide oogen
blind zijn.
Sirna Pamiarsa: dooven aen beide
ooren.
Sirna Pang Oetjap: Stommen.
Saksi ambau Tanda: die Jaksa’s
tot getuigen neemt.
Saksi amboeal Tanda: Verre fa-
milie, schoon zij ook verre weg woonen.
38
arn
Glam Beggen nez on BR pgeven nende
Bag djemag ngen gem en Ön ep ama
ar aen nj nù pin ennen Fyj meen vroren
pyS ergen ag ora ana anopge Er rin aman
TU ar ran an am N
peren monaa Bjamram Aman geen uegun dà
. 3
pom ar aen Sancn en an prang ra Em
penai aram Sn vn arran aempern am ao an
@) 5
ua Es va ram Mn
; zi a |
ppm aopen oren San en ne ar OM AO OG
NN
pen gaon arden Sn BD a aram ran Samyn arran
vnongpmen geren so gg er Anepen Jen ggn jp
pen ga wapen ap \ Berner ape
en Param Sam ag
l an dn en AN om aj aren aaron Sony ren age
8)
S
hd 0
a [e Mi a a «
eg eremanan Foron Aen nz 1 opp)
em @ a
an AT U U AA EN MAS 0D B UN
leVd DED OE ROTA) E 4
pen &hanarvar nam npymranmren Aerden
zl AN
MER oe |
Fon an Eran an Daer en mam Zande Jd
rr anp im crama men
le M «RR
pan arjen DD nar aren Sen Ti og reen |
ODD asin
6 ar am AAN HAM
joram Sram
negen gea zap én 1 an cr mea ag wij ei qjamn
_ Umban Saksi: onmondige,
beneeden de 14 Jaaren oud zijn.
ntja doa: gebuuren off die op een
zelfde Baleij zitten en uiteen en
e Put water scheppen.
Pantja Wati: die zig op een Vrouw
roept.
4
ksi Walad: als twee off drie
uigen tegens malkaar varieeren.
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
Sawala Saksi: Zoo het getuigenis
n de getuiijgen strijd teegens het te
nnen geven van dengeenen in wiens
veur hij spreekt.
Angandong Saksi: getuigen met
ig draegen. Zoo iemand in zijn Kendeel-
Toetoerbrieven de getuigen noemt,
t niet weesen mag.
Volgens het Raedsbesluijt genomen
) het Voorstel en Advis van Ki demang
dja Gondala mogen Vrouwen geen
tuigen weezen, bijaldien (zegt hij) dat
heeden off morgen gevonden werden
ija Natja: een Rivier zonder bogten,
Natja: een weg zonder bogten,
ta Natja: wortels van Boomen en
schietende Ranken zonder bogten, dan
len er ook gevonden worden Vrouwen
8 opregt zijn, en de waerheid spreeken.
Een man die K edi is, mag geen getui-
weesen. „Kedi’”’ beteekent gemeenlijk
uwen, die nog geen vuijl kleed hebben
[18] hetgeen hier verstaen word niet
à jonge Vrouws-persoonen maer van
ike die zoodanig geschapen zijn, dat
Roon zij rijpe Jaeren hebben en bijsla-
en egter geen maendstonden krijgen
@ 0
pen Bgg en zaam Sn osn arr mon an cn aram Samen eoa
eije a gg gea
ier agen er 5 mona aaron Sracncigom rag
ep spam nn ron vaN
je ora Én aar neen arran Si KDE KD)
Óe ER ä
neaeanpn
param Sr arn en Ln mara acn Sag ag dn Gl maa
Gd dl GEA
pe reen anaran gp Bjaram ren rr geno opg
q,
fs 1 =
acg apr an „aam an an zaaien NN
peren ra or man Sa mara oen Somer aamas aag
enen rm ep Me eN NGE ME ee,
mora an Zan
ppi am mijer am Ein GN moar mr rom jan an atd
zappen a oaarren San agtiagn sajnogj
eg From qarzaa ear jeg SD énenas pam epgau manen
Bim een vann jy men op a an
an gs
a a a Or
ANA M AN LEM ACN MI \ AN AN \ TU AM AAN N ET aM My 0)
Av Orle) fa) {8
5 a AN A aon an UU A1
mn gSjenan cn (Bpermeazaar an an aM al ka, if be
n OO je) DN,
anne nan e fg, AMU nn puun aen am nr a Hm
(ef
nj venoa on aa aa vur rm van aaan eem em aan ef SN tn
zoge oên oan ay neeh jaa anar an Sin npe jer op
mang nn A!
pm SD maor vn gij om lim er eeonagaa vaan
Oggermenen aa henpararpepn nn an age nen
ner an ana nye zon dh age voe varanen Saas
gpeg: ar ana yeenem earn anne,
aeg enten mem en om hayer en Finger ermg aar
ongunëpanneoran smog aan pan Bj on alia gunt
en geen kinderen teelen. En werd dit
mede toegepast op Mannen die zoo ge-
schaapen zijn, dat zij zig geheel met
geen Vrouwen vermengen, en omtrend
dezelve onverschillig zijn, maer integen-
deel gaerne hebben de Streelingen der
Mannen.
Wang Boboto: de Meesters van Hae-
ne- en Poeijjoet- off Kemphaenen- Vegte-
rijen, van Hartdraeven en diergelijken,
item dobbelaers en Speelders.
Wang atjoekit: Verkoopers van
Trassie of Blattjan.
Wang adoeliet: Verkoopers van Pi-
nangkalk.
Wang akoemba: Wasschers van
Kleeden tot schilderen.
Wang amellereng: Verkoopers van
houtskoolen.
Swart-
verwers
Wang amoentrang off
Wang akraka
Wang abibiman: die zoo arm zijn
dat ze geen Kris, Parrang off mes kunnen
koopen, om hun fatsoen te houden.
Doedoekoen: Medicijnmeester.
Wang agamboe: Ronggeengs, Top-
peeng- en Waijangspeelders en hunne
kinderen.
Wang dadalang: Meesters van gem.
Speelen.
Wang atjakkee: Kramers van Ja-
vaense Specerijen en Kruijden.
Wang agendieng: gongsmeders.
Wang agentjet: Koperslager.
40
on da ag aa B aan aram Sroên Er aan ag
pörageem enen eam 2 CE Da oer ac da aan aars aha
cora en ea en 20 HY zgeen A agaa vaars Ee
@)
@)
an om
5 a e: a
yò rangen LEN narren eng na y
rap ngen eon dag aa aan aren San n
anr aa rn am 1 rare, AM 22 Ma an
hr EL JI AE
O a a
area Ejaan Ea NE
„a A ED En of mora reen mr gm vre
a a
LA LO AU AN KN AN
vapngrzaer Add mag \
peren nag Enof apar agr vaan jaa zapp in 15
ven agaa B amnaram Sy
oee ang EE maa Ör zac ou En
Nl eren ong nende ng zg
npe eon oog nage Pr nan tn 1
naer ray eere mn Paay mem Ah agra Ër nand
pr eragpenpeopepm enen lagen Ô araram Sn
per am A2 aj vn eem dh aaa anar aan Zon
e « « a « N
yr ran an atd \ acn aa aaan ain an win am am aan atrn
zy rapen oon dl agaa d aan aram San ‚Ml
aam San
pra dn Bj asp cn am a nn aam as rj en opp n
gea d mano am San
peren dop aar ag raa win agen aem
a a
ea aa UU A AM „AN
TEE 487 TP
41
NOG UIT DE PAPAKKUM
|
RADJA NISTJAJA
_Pring Sadapoer: Kinderen en
Kindskinderen off die van één familie
Bata Sariempakg: familiare Vrien-
[19).
Toeroes Saheedjo: die van ons
nkelijk zijn, boven en behalven de-
e die Boedaks off Dienstknechten
| n -meijden zijn.
Karbo Sakandang: volk van één
urt off Campong.
le
_ Durjana: een kwaed-doender off on-
deugend man, die sterk liegt, en wiens
orden zoo variabel zijn, dat men op
m geen staet kan maaken.
Balantik: Krissenverkooper.
Kamassan: goud- en zilversmits.
1
ik,
_Kapetengan off goelang-goe-
ng: Stadswagter.
Rd
_Kawoela Saksie Gusti: Een
Knegt zijn Heer.
Gusti Saksie Kawoela: Een
Heer zijn Knegt.
Sisian Saksie Goeroe: Een Di-
cipel zijn Meester.
RE eroe Saksie Sian: Een Mees-
r zijn Dicipel.
fo Hr a (a |
Il u an an am Brel DN) e TU AAN AM LAAN
Ra, epen as fe) vo ad \
ies rand LE) Ln be hatetn ee li pegde nan KI ay
man pam 2m En Ban ra) au a aM Re AN
pen en ard gram lr Ön za aa ven en}
@) a
pamen am 20 dd wan aram Lan
a
Ke A ed Kek LD paer eneen dag nan,
a pn
LR KE
eagen aram gn @£ rapen on lag ran Suey
8 ( (K AU
am ar 1 AM MACD ANN
il a es HON ea nn Or 2 ar rr an yn (9, aj
@) a ACF
if aa ma gien ZN KN 5 ’ vu PDE UU AN KN AN
" 6 VAD) PR a
Ü ar ann nen, \ un am 1) 1) Úi A2 UN il ra ij ayn
@) a a
AN un n Kn ag 1 un ggn LU AN AM AN
{ «
pine U AN nen (En AN AN ng „aram man?
(@) le) a
nm Zn TO AM AN AM AN
5 @mo, (B)
pam D En MDN GN mm ne ke zij ri) ni: ru ne
O a a
geeen LN UU AAN KM AN
Or Ô ins a
pn ayn ram aM AN BIN penn an AJ 1 LU a)
fo)
HN ZN
5 damn ja mans nam ac 7 vur a a
ANANM AN KN AN J} À € { h {
ntt, Ke age g
a)
AN AM AN
aa oa ED 0
per au rn nn NRN) MN) 1 pmen egen MNN EN)
a
EM AAN
aara CO a
Il zi ” an anan Aaron au sag pane A aaa WI au
a
AAM AN
Geloofwaerdige getuigen.
UIT DE PAPAKKUM DJAJALANKARA
Danawaton: Lebe en {Moedien, off
eerste en Tweede Priesters op dessas
off Dorpen.
Koeli Natja: voornaamste des volks.
Para Sikara nitjee: Rijke off wel
gegoede Luijden.
Darsa Solok sana: die van een
goed en zeedig voorkomen zijn, en een
stigtelijk Leeven leiden.
Taksoe Boejangem: Priesters die
door Vorsten geraedpleegd worden.
Sati Kapti: Mantrie off Minister die
door Vorsten geraedpleegd worden.
Doernitam Malembonem: Pe-
patis off eerste Ministers die door Vorsten
geraedpleegd worden.
UIT DE PAPAKKUM RADJA
NISTJAJA
Mahakoela: die Kinderen en Kinds-
kinderen van mantries zijn.
Saksie Maha tjirie: ontslagene off
geweesene Mantries.
Saksie Maha teedja: Koewoes
van Dessas off Dorpen. [20]
Saksie Tjampaija: de Beehi off
Tweede van de dessas off dorpen.
Saksie Noertjaja: Mantries van
dessas off dorpen.
a % :
Il uy HO AM AN AM aan wy am EIN a Mm a vn am
{
as As
UNAM AM AM a PN an UV aM AAM AN an
bietje
(@)
nm ES wu rr am nv
ij AO HI UD) gen 2D JN
da) es a he za Bijna
anr AN
I rape MA AAN dn Ll Ke 0 hagen
Ke KEA
a a «
il arn mar ann lee bm arn zapoïngN
ij Gaay ruam Bels k A, pa my ‚aan m4 gene
Ot ray
í Me & NN
jj enam jets @ Ep Re) je negen an am am A n
Ufj aa mijm Gy AN
° le) OO BY a (a)
U 1 ar ARIA an am Ae ek Kn CRE gr
gn AN
NG Borgne op mar arr gars en
Pea jm an
EEN: A, em @)
1 u aam aim aap en VAN AAM ar an AM EN)
a
MAS MI AN UU WN
Ót
f Oec
il EN AN AK ru an arn 40 HI NE AN
a ea DA SNr Pe
prem aanmer ny an on nar te an am ge ap AN
a je OE) a
[ram AAM a NS En 1 aM A0 ©) na
AN „AN
a a à
il AN KN AAN ENA UN AM AN KN A AC) il an un AD AN AN
Ü ar KN 3 ven UU \ & 0 Ui) ar 1 En LOA AA WN
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
Driederleij Regts-oeffeningen.
_
_ Drigama: Weereldlijk off Burger-
lijke Regt, g'oeffent werdende bij de
Seven Jaksas.
_ Agama: Goddelijk Regt bij de vier
Hoofd-Priesters off Pangoeloe.
_ Toiijja Gama: Silem off duiijken,
met een brieffje daar een Eed op ge-
schreven staet, om de hals. Hiertoe
behoord wijders het volgende:
1. Wanneer een van beiijde de Partijen,
nadat het besluit om te duiijken, gevallen,
en den bestemden dag daar toe verschee-
pen is, een dag Uitstel begeert, verliest
het Proces.
2. Die op de plaets gekomen zijnde
daer men duijken zal, zig begeeft aen
de kant der rivier, en daer in staet te
kijken, off een stille wensch off beede te
en, verliest ’t Proces.
__3. Die met zijn handen Water schept
uit de rivier om te drinken, off zijn
aangezigt off mond te wasschen, verliest
het Proces.
4. De Staken die in de Rivier in de
Grond gestoken werden, om daar bij neer
te duiken, moeten van hout en twee
a lang wezen.
5. Als de Schaduw van deeze staken
drie voet groot is, te weeten in de Na-
middag: Zoo is het tijd om te duiken.
6. Die duiijkende zijn hand off handen
van de Staaken loslaat, als of hij na
een stuk Thin (dat men heimelijk daar
ter plaatse in ’t water mogt hebben laten
43
U dam dd) an j f4 @
Il | U pam en on aam a aam enn
rn Hea fj un an aram LN ran)
Av
gen SMI an 2 al aM (EI NW
a ee u
Ù raam Er ar UI nan äj WS KN A ù Ús 5 \
Ü an am Er ar an nam Hja nn aur €) een Ar KN AN elf) \
a a pe & a
[pen erom eaf Faam al ge Laan am am rij agen
ur at ur an ru anr mam Bj ah ai ra en Kn
B Û Lj, Ó NQ Ik 5 en vn UL A ») (€ —Á'
8 (Dee OND
rn km A EN MAA AM NN
U LUI AD aa UI Kn We Br) ta zor ireen {an a
erpen ND, af nk) 1%, In naspam MI mn an Ja n
rl ) Av
HI 2AAN HN HVA AAN MHI ZAAN U zh aman an zam mar
ne IN AN AN AN Ae (NN | 2 poe
ER
Oane. elo Nee 4 _ @ a
[penn 89 en AT ann am g De) KE) EN) àramaan an Ul
of EEn nû mn u 12 )
0 U) peren prop ann aen m7,
od Bnakaene 2 Kn er EEDE aa HI am aaan ah
RF ij ik
e DD) 5
um: LM 2 UN AN MaM aM aM EI an Oran apom n
LN um ie) npe n | | 1
€ )
nn Ee) Dj n/| Ham am no Lpg en am Á BAN
re 2 am a @
Une nn Hi a pn EL ET ams armane
a ORE)
an aA he pr gan ar AN
DID Te a 5 Qu
U vem ga Tish uaa ve) LD) rar ru a ag u n m 2
mar ei Ln | A!
{
L
UU HN a wr AN an Sag er May ari an URS ni
Ne rn J fl MS 1}
a
nere pepigengren en pg sn
ar pom MN
engonmagdragn enn
zinken) wilde zoeken, verliest ’t Proces.
1. Ingeval de Duijkers beide onder
‘water doodblijven, dog dep eenen met
de handen aen de Staak vast, en den
anderen met de banden van de Staak aff
zoo verliest de laeste, en wint d’ eerste
het Proces.
8. De Duikers duiijken tegelijk onder,
en moeten zoo lange onder water blijven,
totdat zekere batok off klapperdop, daar
een gat in is, en dieop het water drijft,
vol water is; die eerder
verliest het Proces. [21]
boven komt
9. Maer beide lang genoeg onder water
blijvende, moeten zij opgehaeld worden,
zodra de Klapperdop vol water is, en
een behoorlijke tijd gelaaten worden tot
Ademtogt, en dan voor de tweede maal
weder laten duiijken en geen van beide
te vroeg boven komende, als vooren weder
ophalen, tijd tot Ademhaling laten, en
ten derden maele laten duiijken.
10. Als in drie keeren duijken, geen
van beiden komt te verliezen, word het
Land off goed waerover het verschil is
in tweën verdeelt, en ieder Partij de
helft toegeweesen,
REGULEN UIT DE PAPAKIJMS, GE-
NAEMT JOEGOEL MOEDA, ANGAS
KARTA BASA, RADJA NITI EN
KONTARAMANAWA
Joegoel Moeda: een opregte die
niet variabel in zijn woorden is. Joe-
goel moeda doet regt, zonder aanzien
van persoonen, 't zij Armen, ’t zij van
een middelmatig vermogen off Rijken ; off
van rang en aenzien geringe, middelstan-
dige off Grooten. Als in cas van Proces
44
« a R ae IN ; a «
U ll uu NS za Ee a HAM \ 1} ug) aen an yn er amal
aa 5 Be a 5 a
aras an a n apen aram n an Me aur anr non zap Kn anr)
Res ” gun 5) de 1 Ba adi ur aj on 2 A0 9 dje en
a « a
ENA 2 un zij am ûi) AN FU) 11 Ui ELNAG BN
@ryah KON a EN aa
ue amen En Va Ln ONZE IEN nad aarmgng
ar aam ra tj 20) 0} on Un Nó) Een ene
U
EN em enn vùr ear an aanp a aha enge en 2
An zal (EN ALI
CO, 1U)
ERA an al ij am TU) e) AMT vj RS 2
oren Sag u BN
a a
Ü ij LU AD el an a LE EN AAN AT Ù tn tl ê) Kn A2 an nu ny
a Oke Gn
EN NU EN NU} UJ ADAM AN A) EIA vam
EEA SA
/ un ) tl zaam A)
ah & Er AAM ru un u gan ú) Ke a A) 5, \__arar am an
) a
an a if HI 2 an a, U anan 8 KM 5e B 1 aur a A EN >
CM) BN a a 5 5
DJ NL} ap An en pn nang gje ga np2
O a OT RAS \ Ee) pe,
Eg Nel ruig an am hg ERGEN a)
a
Pan OD TU 2 N
os (eel O RN) Oe
ngen gg eN am rm an og YEN 2 M Zn Ea,
am mar U Ba om am aen TT ara am
a a a a
an Új an zal —j maan KM al A mam an AN PU 2 NN
) A)
a
a pn 5 u
Il ey KAM ag AN 2AN ANN AA MD ) Rem Craen AAM U U
@) Av « ee 8
mn lS am naan r ar amam a aan nar an
ik he ie 1)
As @ za @ As
DU IM EY NAS HEN NAAM anar
&,
vn Eene 1 nr 0 DN
Á EE
jen an arn AULA \ ) an ram eneg n u ij Én
Kan HEN mf va 220 aM an a ar ann
png ne Garan: 1 Brem an, gaf (|
< 5 @A a a
Y) vu aa an an an 3 Nx an AS) an uur Hp \ an an an an
« OE Ok as a a
UL EN UJ /] LA Le an un Lu ej an EN N n au? EE gan en a)
Ts
( re DS a
En qe men jn vin ar hangen doa ua zon er ega)
een van beide partijn, bij de Pisaid, Ken-
deel, en Toetoer, in den aanvang, midden,
eiijnde, geen verschillen off tegenstrij-
eden bevonden werden te hebben,
ar alles met malkaer overeenkomt, zoo
werden die papieren gezegd, zuijver en
conform te zijn met Joegoel moeda.
Angas Karta Basa: doet regt in
de Leugen; de lueugen dat is, de missla-
, verschillen en tegenstrijdigheden, die
de Proces-papieren gevonden off anders
gaan werden, werden in drie trappen
verdeelt, en affgebeelt bij een wonde, als:
Een wonde slegts in de huid, een wonde
door de huid heen in 't vleesch, en een
y wonde door de huid en ’t vleesch heen tot
of 't been; off kortelijk Salla Koeliet,
Salla Daging, en Salla Toelang. En werd
hier geleerd, dat den Regter de Trap
der Leugen, misslagen, etc. van weder-
7 zijde moet ondersoeken en bepaalen, en
die [22] daeraen het meest schuldig is,
verwijsen: Invoegen degeene het Proces
verliest, die een Salla Toelang heeft,
al is ’t, dat de andere daarentegen ver-
_gcheiijde Salla daging en Salla koeliet
haeft; als ook degeene die een Salla
Daging heeft schoon de andere verscheide
Salla Koeliet mogt hebben. Als den
Eijsscher en Verweerder misslagen van
: gelijke trap of soort hebben, verliest dic
geene het Proces, die de meeste heeft.
Bij aldien zij evengelijke misslagen heb-
ben, ’tzij van de Herste, Tweede off
Derde soort, zo verliest den Eijsscher
het Proces.
De misslagen van de Eerste soort, off
Sala jang Koeliet, zijn: Saroe Basa op
Pag. 6 Art. 5, en Asarocdenta op Pag.
8 het 2e Art. van de daer vermeld staen-
de 8 Articulen.
45
Av Av a
NA dj KD) En DAN AZM MA 2 JAAM aj am 0.1
4 Ll
@) Au
7 A) 1 ata 1 dj
haa ta an a) | TONDN tj ur a) ag
()
a CD ho Kraan, eral pn un Mr eN NS anno
IULAN \
Ù
ZA VAD) = :
Fran and mang an Or zaan uw) nap nan
Uv
U an ar un dl in
Q
nie
&
DOEN RE 8
ar hi) Ne wan Sana gan ne u ap rn a EA rj
Pp (aal î
an ar AN onm AN KA AM AM AD N ara Ei ij 5, \ vij Ar Er an an
(40 CG C
Ep Praên crm aang varen mag iran gamen 1
qa naaa naa am ej br anp \ am ram ans aen
Eg eo vana ng) «) a) vj D op
n A aman aa nun gr aM ag ven agen orana
an rij \ a wr on Sanaa aq van ana 1 go van IJ Her am
a QAv Av =
an an kl idd ree anran am add aa nde un
OA nngzaneyn sjen aman en AN
() a. Ë « O . a
yer Ej, gp al rarr ag pien ee nan „Mej ra nm
an an open aram arn gg
Van de Tweede soort off Sala jang
dagieng, zijn: de 9 Art. op Pag. 1, en
vervolgens, namentliijk: Anja Wadie,
Anjala Wadie, Akarja deessie, Anno Pek-
si, Annier Joektiara, Anier Baja, Pantja
Baka, Maha Pralaja en Âtaja Marta;
de 13 Art. op Pag. 2 en vervolgens, te
weeten: Awie Roeta, Akar Jantakka,
Anoekma Watjana, Ambirat Saksie, Ang-
gandong Saksie, Ina Saksie, Angrasa
Wadie, Anna Wadie, Anglienga Panda-
ia, Angreeka Pandaja, Anilat Kara, A-
moengpang Anna bakwa, en Awak Poe-
roesa; de 15 Art. op Pag. 3 en vervol-
gens, als: Wang Akira deesti en Goe-
na Paranti, Wang Ajoeja, Wang Abiek
Soeka, Wang Anjiroet Jara, Wang A-
moetoeng Rakitan, Metjat Rakitan, Wang
Anamboeng Watang Boeboeken, Wang
Anamboeng Watang Tjatjad, Wang A-
namboeng Watang Poetoeng, Ang Oe-
ngang Kara, Anggenoek Pringa, Amoeng-
pang Kara, Andia Kalangan, Soedra
Watjana, en Amrat Kara; 1 Art. Na-
mentlijk [23] Akarja deesti op Pag. 5;
de 9 Art. op Pag. 5 vervolgens (Excep-
to Saroebasa bovengemeld), namentlijk:
Djamoer amet Katjang, Santa Pralaija,
Amoek Kapoenggoeng (namelijk ’t eerste
gedeelte), Siembar Toemrat Ping Kajon,
Poenang meet Lioenas, Amateeni Damar
moeroek, Amateeni Damar Praganda en
Masang Damar; 1 Art. op Pag. 6, te
weeten: Sragala Loemoempat ing Pa-
palang teboe toewoe ing Sotjanee toema-
nem ing Woekoenee; de 2 Art. op Pag.
1 als: Watang dawa Sinamboengan en
Watang Tjindik Tinutikan; de 8 Art.
op Pag. 8 uitgenomen Asaroedenta vonr-
meld namentlijk: Sasra bauw, Angup-
toena, Apus Linga, Ina badra, Awi Rok-
46
La, Ens OO Av -
ujesgrngeg aaan em Ejaan MANNEN EEN un
keel
a
em ala va aa En an nj eren Sam apsipem ngen
a a
ann aunam a EN an am an a Ee
Fen aanvang am aar eran egrar vr omeen ar Áo NN
[ov We) a Zi
vp zer gan am na ma gem mn am 1 rj esn vn on aan B,
KM LM A ION A vn Bhen an ram Äi nam gj?
aram La al an aram Sar vn an anr 1 un an or tv aîn
alia angg vn vn nem uz va vn dra ag vn
a a
&) a an RIEN an DEM JI IN opge arn zak en on
a ei
al ee ad Crom aon man Pt aen oro am BN Ù
e a
ZEER 5) eran an spaan KD) STE NEN ra
2 a s Ge a 5 ee
he hl an an BN U) A (EN AN ag KM aM MN ar an &
eran eg eg laa ramon gj Mem orantg \ ram an
€ 3 = z 5 O fo P
NE en Ge iT an on EEN an
ELLE DA em od ar aan rin an oge area) am
O a a VÁ
en am MN ON 2 MLN A (LEM ON mu 2 avn an au pan
\D HL Ke rd Jia kj
a
an
(9)
\ run so efo regen Opera Sjem gen pppn
en (0) S a
nerefg ra Jeje Örgprdan a pg Ure un
PN, Epo Biggen Siam vre BIN tn
din en enen Pjaa Aep eng wm ernyen jad
a
a
(ZM DN am en ana Á myers fra reren pg org
(zom au ny Oa ef ju UI TUN Tre
et Pt ep er PE er ia be Ar rans kdag,
@@
Bran Enarangy ranan
De TU 2\ vr an aa UI En 1 A4
es
5
BL
O
}
an GN
Ip (LZ AM Öggrig \ ik es)
3 um
@) a
pn eN um an Seno Pn po RU
EN zun gegen
a
10) Mias
an vj un am gj eN an Ul Bam \ an an an
ren Ogg eg wieden
am ren} rang aa ge dj 2 zap onge
& Lik, |
armen nn Ean og \ eg an oram rh ID Le
O
A daama 2 a sian na ror gijpen aa ehogn a mn
„
_Anga Nini, en Moerba Gierie ; voorts
2 en 3 op Pag. 10, en alle de ar-
culen van onwettige getuigen, op Pag.
_ Van de Derde Soort off Salla jang
Toelang, zijnde 4 articulen op Pag. 24
jamentlijk: Kanata Leena, Kalinga nata,
Kali napoera, en Surasa Moertjaja.
Radjaniti. Volgens den Regul van
Radja niti word geleert, dat de Jaksas
moeten onderzoeken off de betigting is
Tidarsa off Lokika, mitsgaders off de
Confessie valt onder ’t eerste off onder ’t
etste; Staende op het eerste een en-
elde Vergoeding en Boete, te weeten
den Gedaegde bij bet overleesen van
isaid van den aanlegger de betigting
bekent, maar als hij dezelve ontkent en
r dus train van Proces volgt, zoo werd
ij gestraft in Lokika, daar een dubbel-
vergoeding en boete op staat.
_Kontara manawa: onderzoek op
avontuur, en werd de Jaksa’s geleerd zulks
wel in agt te neemen, dewijl het somtijds
en bij geval komt te gebeuren -dat er
s ontdekt word, en den beschuldigde
zelfs beklapte, om welke reden er ook
e geschriften genaamd Pisaid, Kendeel
en Toetoer, die een en hetzelve vervatten,
maakt werden en waervan de eerste
tweede, off de Pisaid en Kendeel, wel
door de Jaksa’s mogen gemaakt, maar
het derde off de Toetoer door partijen
lfs moeten geformeerd worden. [24]
ES
D
1
—
1
_ UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
_ 4 Articulen genaemt Sarasa Moertjaja
_ Twee Haenen vogten, den eenen met
Twee en den andere zonder Tadji off
41
Av Oe
an _m ar aF a AA AO Pam a xy
(el r/ Za EA
O fe k
1 EEP 2 arran baht oe an (AAM NM \
4 Av a fe
EE ETE am anr aM MU 2 aM MU an AN am \
am wi an an om 1D ag qj en \ aman
í VAM AN AA (AKN MN AAM AA
34 Sà 4
ar UU \
a a d
jenan mas an an \ lc mor a oi a em am dm en
e LAG Ze a
an an am am EE) An U) ne aM an dif, am Gn an An |
a
(@) @ a a a
50 an ar @r am aon am asn ar an \ anr asn anr r HT
a % ei | meu za
(okt Moi as As
AM \ nea aan Sraôn an acg omm engen em ag man ed an
Pd 5 a a a a
an AN BOONE REN AAD BNET CD AEN AHAM ENE
a a a é a A.
am HI 4 EEA VEREN an DI Af
ran (Ryen om un Ep N
genornen esn ENEN Gl agar u dirar aam na
ag Roon aan za 2 aên in non gra gijn agen gn
C '
ned hd DDS nemen dh agnenen ISN
=
5 [@) 5 O PS
EG ed ed ee il hek ee
om og en en aa br oi bemad el hi AN San
a ofer Le) a ans A
UN an nn MaM au mpm enn 2 paren
ZE ASL,
Ge) n ) 5, } ram u @% nm Q HT) Ka, on
OH rar arm AN _N AN de A AM ASN MJ 0 HK
na mn ar NW ] Aij SD,
« @) GD 2 OQO a
ag am AAM AN AN MM Aan AM T iu ij nen esn inf, 1) TA KON A
Li} MUC
Tel) DOEN Oa Mee
AKN ( ek nn pamnaa zn A ar UN HI AN AU EN KN JN
KN AN HD DG 2 & nl
NA
ol
a
ii Ee aar aman an am a gra LUN AM ADN MM (NI KN
a « ee É
Ia U rn anr ant he el UN A KM AN AAAN
Ce AL k
a
EN MAS AD AP LU WN
hang Ct
« . >
ll LN A eni Ln Ê \ ind Ed jat RLN !) mm ru una.
a E a Ds dar”
en as an au ga AM am as \ n ne 1 nel HN an a A VN
Vlijmen, en de Haen die met twee
vlijmen vogt verloor het gevegt. Dit
werd toegepast op Twee persoonen die
tegens den anderen procedeeren, waervan
den eenen zijn behoorlijke Pakakas, dat
is geweeren heeft, Namentlijk de Ken-
deel- en Toetoerbrieven na behooren, en
wettige getuigev; en den andere daerin
gebreekende, nogtans den eersten het Pro-
ces komt te verliesen als volgd:
1. Kanata Leena: diens Tommon-
gong Pati komt te overlijden, terwijl
zijn Zaak nog in Pleidooi hangt, ver-
liest het Proces.
2. Kalinga Nata: diens Vorst sterft,
terwijl zijn Proces nog voor den regter
hangt, verliest hetzelve, waarop toege-
past word vena poegeran: de stut ge-
brooken off omverre gevallen,
3. Kali napoera: diens Jaksa ge-
duurende het Proces komt te sterven
verliest hetzelve.
4, Sarasa Moertjaja: De Partij
die te overlijden komt terwijl zijn zaak
nog in Pleiijdooïj hangt verliest hetzelve.
Het gemelde is nogtans onder deeze
bepaeling te verstaan, dat als den Tom-
mongong Pati en Jaksa gevaerlijk ziek
zijn, den Vorst andere, die hij tot die
Ampten zouw verkiesen, in haer plaats,
eer zij sterven mag aanstellen, dog in
volle functie, zoodat ingevalle deeze
nieuw aangestelde persoonen subit kwa-
men te overlijden terwijl den zieken Tom-
mongong Pati en Jaksa nog leefden,
evenwel het Proces verlooren werd, de-
wijl de Laeste die Ampten niet meer
bekleeden. Insgelijks mag de Persoon,
48
FEN & 6 pn raam an yen yn zaón veg
O ú ienie) Ee
uian om en agen on asian apt U gg P am om EN BI eg)
rvan manana aac aging era nn gg,
na vpn Shae an Hi 1) En
[en eig orn apg avan aq an ag Olman roem vragen 5
wr an og en AAA ar a
gean 2E gn (on u dn nne or Sag va) am
nagae
peen egen Êrgygrtiam aa aen Eh Ah agaror ensjggen
Eper memzar Sapaap van heer pgo en aag ve
LN MUL ZN eg cm am gn ge ega „a MDN
an don ergen jn er an rage Zea RS td
an ru zanr ED A! ij
peen aon Ervan gy oi er a genen ras am a gur
(@)
1)
a ) As « @ a
a RAM AN AME ON EL jpg oC
4) WL
a @ a, al
Felt po En Briass zere
ORO Ze en e
zap peen A myggperan Saen ar pg var vn gijgein dn LA
npe u er gangen ron in mg ras aan enn NJ
a Av A Q a a
tam aM an gam aren Id KN nv 00 > KN
vn aen ne) aaf) ane zn rd amg aene Ù
ora En am ah am ner fd ig er ggn in
rr \ anar rar han TRE AA AN
GH & U ALE
die in Proces is, als hij zig ziek bevind,
een Volmagt in zijn plaats aanstellen, ’t
zij slegts voor een tijd tot dat hij we-
der gezond werd off, indien hij gevaarlijk
ziek is, om ook na zijn dood in zijn zaak
ten vollen te ageeren, moetende daarin
dan ook continueeren, schoon zijn Magt-
geever niet [25] van die ziekte mogt ko-
men te sterven. De voorsz. Sterffgevallen
en nieuwe aenstellingen beginnen effect
te hebben, als het Proces voldongen, dat
is, de Toetoerbrieff met de Tombok in-
gedient is, en duuren tot de tijdstip dat
de Triumphaut de Koekoedong is ter
hand gesteld.
Tot onderwijs.
UIT DE PAPAKKUM OENDANG
OENDANG MATARAM
Onderscheijd tusschen Pradata en Padoe.
Er
Tot een Proces Pradata behooren alle
zaaken bij Menjanka off betigting, na-
__melijk van Moord, Rooff, Wonden of An-
e: _niengar, diefte bij nagt off Malieng, diefte
bij dag Nanajab, en wijders alle andere
zaaken van Menjanka off betigting. Een
geschil over Land, daarvan den Vorst
als Eijgenaar gemeld word, behoord tot
Pradata.
Tot een Proces Padoe behoord: quet-
siën over een stuk Bosch off woest Land
door het gemeene volk tot bouwland
bekwaam gemaakt, wanneer in cas van
wonden off Anningar en diefte bij nagt
off Maling, 't Boekti bij den beschul-
digde gevonden werd, dat is, in geval
van wonden, zoo er bloed in de Kris
off Golok off ook aen de kleederen off
_aen het bloote Lijf van den Dieff, en in
Verh. Bat. Gen.
49
OO ap 5 @) a
O2 KA NAA Aa am acg a aan mi ar as i ak)
U fi Ë), 1 ús) Whe lele er
ain ONECHTE @
am anr ON u AD AN an an au anr anr nn ra un HA EN =í)
ng Oran mum aa Suy BON
ure À Ho) @ OAN AN Av (HT nn Äi
11 & die nj UI arn BN nar BLAZEN 1m Mm KI
ee O 5) Zh ve
KN \ l/) uu PR mn @eramaan an eri 1e EI ar
Mn GN LM ZALEN N
Te) As « E a
U n kad 20 n el nan ar KN am ty) ey KAM ai ny ” am n
ad TED Ns a u
1} ad TA Bj Fam AN EN a, en en Aai An En
a kj &j \
a a 3
1) if / Ji 7
Il l KIM Ur AN IO (Eje a ar vem
wan a 1 ar an 6) EN u HOE) AN EN am NEN N\
AN EVE ll
a Ae
UI AN AUN (AA AA aM AN MA aur a tj \
|
il EER er! üj ure an HN A FI eN UN EN EN
a Ee) « « egte) «
nam HK an ar an an UN MNM NEN A2 0M JN KN A MD GN
\ le
a
eid Nkfe’ s Ar Re 3
UN HI HAN AM AO) AD AN AM ENEN ALI KM AN AN ACM ACN AD A
a Av © Av
au an aram Mm Kar ran an MM Man 2 A A KUN A1
el d l apr telle,
Gie a
aa an \ LUN) KOA 2 HN AD AM AN AN AM EN \ LN aA 7D AD
n NS BGLO 5 df Vb he
En dee EA EEE 10
enn NDE EN rm NML 2 Ajan eta an apa \
wr an Sa uur a Mij Er za EM AU u rmpan mn)
nn en akg 13
)
a e « al ZZ : 6) Qo
opereren chun HÚN Mared Erea Dr Fr an vari
OR: DM atimamenrarmam\ maagaaram
ann ar apen van gmen n 1-22
DaT - Ne We" a a
al ag en an at mana Ea an Nn:
G/
en Wel 8 a. ) S
EDA AARD "neren or orn apr El Ù
N IE VT :
IL KAN RIJN ‚…)t
PE RN End OET
mm 1 HC UMA ANN AJ AD
ZEN) kn \ ï \ \
| BL | l
). ij]
ei en ragam Ú LA ye nel EN Ui ela), t jm \
cas van diefte bij nagt, zoo het gestolene
goed bij den Dieff gevonden word, dog
hij verklaard hetzelve te weeten: het
bloed door het slagten van een Hoen
off andere beest aan gemeld geweer ge-
kreegen, en het goed van langen tijd
herwaards bezeeten en gebruiijkt te heb-
ben: zulks behoord tot Padoe.
Alle dood-misdaden behooren onder
Pradata. Alle zaaken waarin den Vorst
als Eijgenaar werd benvemd, behooren
tot Pradata. Als bij het gemeene volk
een woest stuk Land werd bebouwd en
daerover questie ontstaet, mitsgaders zij
daerover komen te vegten, en één off
meer menschen daerbij dood blijft, die
zaek is Pradata.
Alle zaeken buiten Last van den Vorst,
dat is, die hem in ’t bijsonder niet aan-
gaan, en dus geen ordre geeft om dezelve
in Proces aan te leggen, behooren tot
Padoe. Een zaek waerin een Schulde-
naar [26]en Schuldeijsscher, over het in-
maenen der Penningen in questie raeken,
malkander schelden en slaen, en klee-
deren van ’t lijff balep, behoord tot Padoe.
Een geval waarin twee Persoonen een en
‘tzelve Goed eigenen, behoord tot Padoe.
Het verrukken van Limieten van Lan-
den, bekoord tot Padoe. Dog zoo bij
geleegendheid van dusdanige questie ge-
vegten ontstaan, namelijk over ’*t ver-
rukken van Limieten, en daerbij iemand
dood blijft, zoo is de zaak Pradata.
De drie volgende Artieulen behooren
tot Padoe als: Kria Wik ria, koopen en
Verkoopen, Toeawa Tantoeawa, in
bewaaring geeven en in bewaaring nee-
men, Weetanja tan Weetana, over
Werkloon. En werden deeze drie zaaken
genaamt Parwala, Twisten. Die het Proces
50
a a
TA RE Du) ne na Das gam ren Ae
ap
Ean aram vojo \_ aram en Bj Emmen 20IK
VRA ra Sarga ga NI 20 Ar A amai an ur
GIEL hd
S O a 8
u aan an LEN AI) 91 vraa Bj an err eng
, Û je ns) @) 5 a 3
AN AU EM UNCED AN LIAS 2 1 nsi am agen mn
£
Ae
1) rn zan A Le mie le En N
5 k
ema zu am pen 11222 upgra
nn Mare on vu da vu vurg Ri eam maar n
bes Ae ERN 7) CRE
t // 5 \ BIj eN eN aen bi RAN verjagen Mr ag
k r
a
DUI peren EM en gegen em \ anr epe eenp
Ae RAe a a se
an Tjan aman am aaan aar NO
l | 52) 4 5
-
iest, valt in een boete van 4 reaelen off
n 4 Laxa, en een dubbelde vergoeding.
Die van een zaak die Padoe is, Pra-
data maakt, off van een zaak die Pradata
is, Padoe maakt, valt in een boete van
4 Laxa off 4 reaelen.
Alle goederen in Proces hangende,
aoeten worden bewaard in handen van
lie Jaksa's die in de Zaak als Regters
ageeren; Bij de uitspraak van ’t Proces
moet den Trinmphant aen dezelve Regters
or moeiijten betaelen, zoo de waerdije
van ’t goed een Keti off 10 reaelen mon-
teerd, 5000 of 1/, reael.
B UIT DE PAPAKKUM RADJA
NISTJAJA
Die een geschil met zijn naasten heeft,
en daarover regt begeert van d’Jaksa’s,
moet volgens de costumen, Pisaid-, Ken-
deel- en Toetoer-Brieven maaken. En
200 iemand daartoe onwillig is die werd
in 't ongelijk gesteld, als off hij ’t Proces
hadde verlooren.
Een Proces uitgewesen zijnde, werd
aan den TFriumphant een Koekoedoeng
(ten blijke dat ’t Proces in zijn faveur
uitgeweesen is) en aan den verliezer
een Salaran (waerbij bij in ’t ongelijk
werd gesteld) verleend, kunnende de
laatste zig daar mede vervoegen [27] bij
de Jaksa’s van een ander district, bij
voorbeeld Gabang, Indramajoe en de
Preangerlanden, om derzelver Advis te
Á, vraegen over de wettig- of onwettigheid
van het vonnis, waertoe den tijd van
15 dagen staet. Indien hij binnen dien tijd
geen antwoord brengt, werd de voorsz.
Koekoedoeng, en niet eerder, aen den
E ‘riamphant afgegeeven. Dog zoo het
51
« [a] - 8 N
tn am UN Za Brann nea amd pg va vn en aa mag am
fi ra «) anar engen OE an an “ & N
il ) aur HI ke aur egen HI DI ERE aen \ EEL mn an an il,
dl A Er) van ar am KL an 9, ë ar aen (4D Ad Ne
A
U ar EM úl aen amnaa Úi tOA 2 ANA Én wl il Lu a A EN 88,
< ® 4 AG) Fe O5 gl
( Í ann HN AO N IK HOI UN AS KN A én un
mj un GENE) EELDE TAN AS KN AN KN U
a
2 ui Tl naa) nea)
ONE « @) 5
EAN A AN ON UM e UI MI A al an a a an MI A
vr
EN MUK N AN \ U UU HI AEL
| de kl LU EK 9, NUL AN, 1} en Is a HEEN
fi Ae (5)
Il u fr, Ln an a. „nrg LEN AAM UI UI AM EN)
a
NAS HI AN UU 1
Ct
ON (@D a 8 DIe O
jen aen au an ar En le, BAAN MEN ZEN F7 AT EN ERN
AT)
GND a le) a)
rop en raam en VIa nn en rar UM aug ta uy
MON (@) (@) (a Ya oe
pagan 1 ap 10 op zj 1u an aen en Lan
HV FU
Z 61)
O
n (@) [@) eN
tian 1 (LOE An | Ee, de) EN EN 12 unu tl df rn Kn 1
penogg een Cl gapraopgapenna en dje He
a GN O
$ nw HEN AD A7 BAAN UN
yy war rd edad 7-95 bf T-A LUI
© an 5 an an n m ra, KN) KO) Kn
ra en sp en AU NBN k ape 1g nr
nmaue\ a oef no Rjafnm an van Sagen an anamn
“ngo jin a
Oe @
nn nang nen moan agg ea zaden zn aen
@ @ : eN D4
LAM ALES AN DAS AM (LU rap VEH
rn 2 19) Au aon un q am mj Ws KN A 15m angan mn e) 5)
@) a a aj De
DAEMON) LEM MN UN ZA HAT AM sjun an rem an
A) Den ma ag mn vu Mija ay Er nau dta
/ / Db) al Li / / b Li
ner, \ ma / OH , SA re
- Av palin @)
mene nà ara Manana am yene di pgr
) n-0 2 ai HON MN an Dena nat): ny} HO am
pa GE ON MEL by EL
a m @
AN rapen Kyarma mm n
DEN EEE
KN El am am 5 an AN EN 3 \
£ « Av 5 ar a a
n am Aj un an ran $ Let) un Er on nar arn Tam 2 UI UU
| Ó
52
gebeurd dat de vreemde Jaksa's binnen
den tijd van 15 dagen, eenig erreur in
het gewijsde vinden, waerop den ver-
lieser op goede gronden Revisie zouw
kunnen verzoeken, zoo moet hij zig ten
dien einde vervoegen bij zijn Tommon-
gong Pati, die het hetzelve vervolgens
aan de gezamentlijke vier Tommongongs
communiceert, dewelke het aengeweesen
erreur, ‘t zij in eigener Persoon off door
gecommitteerde Mantries, tegens de Pa-
pakkum confronteeren, en gefundeert heb-
bende bevonden de Koekoedoeng ophou-
den, het Proces laaten herzien en op
nieuw vonnissen door nieuw aangestelde
Jaksa's, alzoo de Jaksa’s die zodaanig
vonnis geweesen hebben, van hunne Reg-
ter-ampten werden gedimoveert. Maar
ingeval voorsz. advisen der nabuurige Jak-
sa's ongegrond bevonden wierden, zoo
werd den Verliezer een boete van 8 reael
opgelegd, en aan den Triumph. de Koe-
koedoeng ter hand gesteld.
Een Regul der Jaksa’s.
Gij moet in Processen agt geven, off
Partijen van ’t begin tot het eijnde stand-
vastig bij een en het zelve blijven, zon-
der te varieeren: in de vereiijschte ordre,
en niet het agterste voor, in bedaerdheid
en zonder fors off hard te spreeken,
mitsgaders off zij tijd en plaats behoorlijk
in agt nemen, en de Phabeea off salaris
en Toombok off namptissement van pen-
ningen goedwillig en naer vereijsch leve-
ren. Jaksa's moeten zijn Tyjandra Tirta
Sarie Tjakra, dat is: Tjandra, als een volle
maan, die een ligt is in duiijsternisse ;
[28] Trerta, als water zuiverende het vuile
en onreijijne van ’t Rijk; Same, als een
Bloem, die een aengenaeme Reuk ver-
DN og Saigon Or ur Breopendjer jena
an hel Say var an a ach an an am \ zjjn ij‚n zj 8 |
a a a a «
AANAM U AO JUN EN UU EN uaa Aad) \ Una: rr
Di jn TEN
a ae)
zat 2 er ran er Pam aai EA nam < re
ded es ih KS vinde
aag ar hi dl u zapad rn ”) @ en dll mn na
ar an | zl he EN 5 NE a 5 (2) Ka, ED he Pe |
jee Sag age 6 2E vor jr raar
Ob np aa om na meene aap tear am aen nq)
aaan UN U dA HN am \ 0D aen aa mea oan veen Hayen
ke
mjn bi, VR ze epen era zen am en jan e6d
8 5 as
Ig as om ran ern mp tan 0m EON
BEEN ENE NEN) an tonen 1 2aÙ
BREAL UEA CL
jee) Lu re) \
Ù ty dh EM Dader mn mn rage, an \ Pra vn jgdenn
a
mA Dam 12
an rr an a) Oe Dl am 211
on ggrê 2\ ans 5
5 er OG
no 7 vpe ee) nme ERD za mn an nn Te
OO
zn vu nen en gas NM NE ny, WPN aans One
ke ale JN” onp AD
Ul KN 2 zj am aan nm Mm an am aman
u Oren ld
OON
aen aa Âr aa E05 Olman Siarlpepnnp en
aan Bnn IN SA en en amp vn ra Ora ac ij emg
Ae a a « a
an ù vI KE) ak me NEN nam gum Banen
ADI Epe ron Sram) nea gg voed jen nge ar
emma UN AN AD) 21 A 6 1 re Beg Mi) 7
Se) Kal 2) | „$
1) kad den 4) TA AN AIN LI Ú} ON AN
Ce
_Jaksa’s.
spreid, Zjakra off Deewa (weleer een
Affgod der Javaenen), als God met ver-
stand en in regtveerdigheid regt doen.
_UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
Een andere Regul.
Koesoema Witjitra, gierba Sa-
djie, Awee Trinaragina, Madja
rawa, Seewasa, waer van de verklaa-
ring is, dat de Regters moeten ervaaren
zijn, op de kunstgreepen der Durjana en
Duratmaka: Boosdoender en Dieven: want
zij zijn aangenaam van voorkomen als een
Bloem; bun practijguen zijn zoo fijn als
Water, dat altijd nog eenige weg vind, en
dat men niet vatten kan; als de Wind,
zoo subtiel om ergens in te koomen; als
Mati Raga off Tapa: dat is, als een arme
devote Cluisenaar, die om een almoes
komt bidden, zijnde haer intentie intus-
schen de geleegendheid van iemands huis
te bespieden; als Wolken off Rook op
de Bergen, zoo groots en stout. Dit zijn
de Practijguen der Durjana en Durat-
maka. Dezulke zijn met regt onder-
worpen aan Jara en Koekoet: berooving
van goed, en van vrouw en kinderen.
Nog een Regul.
Bij pleging van Malieng off dieffte bij
nagt moet Titier geslaegen en openbaar
gerugt gemaekt, mitsgaders vervolgens de
zaak in kennis gelegd worden bij de
Als dit in agt genomen, en ’t
Boekti, het ontvreemde goed, off een
stuk daarvan daarna bij iemand gevon-
den en deeze zijn ontschuldiging off voor-
geven duister bevonden word, bij voor-
53
2] « en
U tj HIM UN a der ea he UN AAM AN AA
) N
In EI ULLA AM
Cn nd a fo D
(PAMA AM a an aam an EAO AN Dt
Li, EEL AN
î a a a a a
[LO ENN her indd Ui \ rn \ PNR N AMM A |E
SEEN ad SEN RE,
EO DEN
AO KAN ENAS TV ADN INN ND UN 4D AN AN nne
DEE), ]
UN ral
Aven eZ
aad aa dd: on ed NL wa an
C == (
BONA AN ALL ALEA 1 ANA an, k
. NUDA 5 ri DRA NAN
| (RES Ae) ll ed ‚ 1
' a. :
CR let MEEL NEN 20) AEL eN LN y PELL KEEN IH
Lu Rn ENN 8 fn men ama ) Ì
AEN Ef 5 ‚Nn NRN NIN NN
A a Pe 13
HN LUEN UND AJ ENA AN UI Hiram LU an Pan
: L ) 18 £ NN] Nt 1 1}
NU IA AN ADAM MN A4 rh) nebe ai ac rin
K — 4 AE } 2 Hi H . B Ni
/ | / (lk / EL (kih
EDAM LIL ND NZA rh San ang wr 5
Û í pe / 4 \ } S, ed IN 4 OKN LN d
MM ey rapen a KN AN AU 2
a a « a
MN om UL LN aM OE LN ENA Orr en va AM El
€ (40)
HEN EN PEN n ij Hi aa rÙ) 7
iN EN TEN KD) NAM AM AAN IJ LUL AD MH AEN TUI AA (rr LUI
GJ | Î 8 Ke
Av N a € gE
er Cree an ALM MAar ta AM Oan ran AN Uu
C Ze
rn on Rd an) RJ \ mac anmeat 207 rn toner kn ma
BN AT) Ao ( an an S ‚nz í ‘ {
HEELT | | | LE
ki Ban fe a ME a a
nan nan eN UN Éyemy au manen aaan garan
/ hik l d
(DMA Dan Fz } 6
er AM am A am al ú) IK an \eg nn ey A ÈLAM 1) LU 200) I 1
J J ) GE
ay te 5 hoped Aare ks d a
1 aan EN, El un an am U 1 Oe armand a
a EE
mz a 20) LN
5 5. ze
rup eren np erm nd ELAN) ar an EL rin LM
EL -
a a Os
5) ngen un amana AAN aM aan nang?
« « a a LZ « „BT
gam an dram aa an on Man ADA open NEL aj
dj 5
OD a ava . d
20 AN om MU AA UJ AJN an (ram Aga nan pan zn
Ó OTA Td l
Le Ae e Det p 4 d Ei)
nRa za aA Maen er zaam afp amar Ban ar
mp gE fl 1 ) Ë £
Pacnam Dr Bi as angen 1
A2 2 aan am am 1,
peren n NCM nun 8 1
9 Nr amam AN 24 HG RE TNO En)
8 20 je AI vm par am ke
54
beeld, als hij zegt het van iemand gekogt
te hebben maer den voorgewende Ver-
koper het ontkent, en hij hem Contrarie
niet kan bewijsen, zoo werd hij schul-
dig gehouden; dog als ’t door den voor-
gegeven Verkooper [29] bekent word, 't zij
in den eersten Persoon off verder als hij
zig op een ander beroept, zoo is hij on-
schuldig, en moet den laesten Verkoper
zig verdedigen off schuldig gehouden wer-
den. Dog als de voorm. Kennisgeving
versuimt word en den bestolene nader-
hand evenwel het goed off een stuk daer
van vind en daervan kennis geeft aen
den Regter, verkrijgd hij wel dat goed
maar geen dubbelde vergoeding, zoo als
anderzins plaets heeft, en als hij van de
wedervinding van ’t gemelde goed geen
kennis geeft aan den Regter, zoo werd
hij daervan geheel ontzet en valt in
een boete van 4 reael.
Poodmisdaden, behoorende tot de
Vierschaar der Priesters.
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
Awe Sada: Vergiffgever.
Anga Nida: Brandstigter.
Eehkawarna: Toverkunst.
Paladara ing dia: Vervoerders off
Rovers van Vrouwen, de Oosterse off
andere vreemde, die zig aan Cheribonders
verpand mogten hebben, daeronder be-
greepen; zijnde dit namentlijk een dood-
misdaad, wanneer de wegvoering ge-
schied tot buiten de grensen van Che-
ribon, want binnen dezelve is ’t geen
misdaed ter dood, maer werd gestraft
met een swaare Geesseling en Prada off
Slavernij in den dalm van den Vorst,
laa naa aj Paans venen Bron emoggehang Donar
O aaa a pe
Ap EN Arn gg rd BE ag BON u en am ah em 0
EE a af à
pg nar aag mene vaan va EN yen aten
gene van raaMaa Jia en 1 a germ
O a N a =
yr agen om aa Epogen gen an en GOS
an pd) al au Je ur mju Aa) en a aa rp Sjpn
hk RS ns a ON) RG
A en aam ag en gaa vu aad nnn ou he in
aar en nanga Aaen een geren G an re, vlag
EA
IRS Bran UN an jen en par an rl eng man
LLN GA Kn en hd aan anr ll png
nja 1e) rijen vn mn IN
5 û & AAA) TU} HM A U NON
/ GI
jn Or ar aar 1E nr Orzan @) uI pura Nn
RE
yenan aar
edn nar Oe aram bd HN
jam ui u N (4 AG) UIN jo za gam Bian e
DER Oa do nen
em nw zorapassnp Un 2 an qd P] ana rd nj ON
1 amy da) 1} gg) ru a | ty Ham 1 vu mag)
zt ® an en IN AIN 1) LU nnn Daman an EN
vj ta a] Bu 2) l am a wy ar 9) amp eK ed Re) Dh
tang rara nl nan
w 5 aa
Han jen rei La & nej gen HI u ik
Pa) je) EN
Awod Akara: Amoekspeelders.
Samboeni Teliek: Verbergers van
Spions; werden na geelegendheid ook wel
meteen Lijfstraff naest de dood gestraft.
Die ongeoorloft in 's Konings Dalm
if Hof komt; staat aan 't welbehaagen
n den Vorst, dezelve te straffen off te
donneeren, mits ’t beide geschiedde
kennis van d'andere [30] Sultans en
den Resident.
Raraton: Een Rebel, die zig voor een
Bloed-vriend des Konings uitgeeft om
rdoor aanhang te maken, tegens het
Rijk en het Leven des Konings.
ha
_Lijfstraffelijke Zaeken naast de dood,
_behoorende mede tot de Vierschaar
der Priesters.
Van Drigama: Regtsoeffening der
Jaksa's treed men somtijds tot Agama:
Begtsoeffening der Priesters, te weeten
Î zaeken van Jaja Prajjaija, dat
is in zaeken van Doodwonden en an
dere swaere Quetsuuren, die gestraft
werden Kisas: met de dood off het af-
kken van de hand, En in zulk geval
werd Jomana vervuld door Agama, te
weeten: Bij aldien verscheijde Persoonen
klaeren gehoord te hebben, dat den
lelinquant bekent heeft zeekere wonden
aan iemand te hebben toegebragt (hoe-
danig getuigenis Jomana genaamd word),
200 is den delinquant daardoor in Drigama
iet straff-baar, als met geld-Boeten ;
ar in Agama wel, namelijk met het
a GO) n
gar tse ans EE ma
du
1} të, a A an Ra, a Blij if \
U an ED 2aa Kn MM \ Al za, 4} a 1} Ka zaam anr e) | \
a SAS.
EN
in egg rd, rn LUN un an ln Ip }2am anr Oren Det)
1 Epo. UM de) EN AE) U a Glas / Oe pen
0, 1 1 li ] JI 5) 1 u Sn Ore FE) Pf 9-9 AN Az za
a
EEN
ee @ @ Ou
24 EN AE) En am am an Jans ma
17 2 an an a ie bide ik A vifsp en
a EES Chers
2 dl KH = raar Na) ELEN tu aa ms an ar den
OD Av (&
\ AM td ga nap a (jn EIN AN 8, un UT Kn an an
n Zn @) pd
am \ aram an an 5) 1) ig, HIN ij tn 2 \
C
[LY ennaamn EEEN or, N22 Òr en am gaas
pan ara 1 ang an aarin an \ NEN NL es
1 / 2 1 EEN un jen ru
in a 249 rr am pam aam ar on
( MENNE í mn a HAA AJAM MN aan at
15 ORE LS ú
el jk Qv # (ape
an rene Ren if) \ vj en am ” a 4) rd A NN
a . @ si
Ü uy KAK N vi zn NDE an a 2 EN an an a nt) rlr úl Un
ORDEN un dû Ú, 7
neren aa ny a zan mn 1 ) ny
Nei) ving N
Ipene mm Em 1) ta jaune gt ap, mp aan
2e) nen? Brard Ue 2 dna rag 1) aje nz rn 2, ”) Un 1)
nen gan u ij ee va 1 @ ui 1) 2 1 4 Wi) nj 1) raa 1]
DRO SpE As pi
aan am al 2 nv en aj vr an ra om ks nú am van
Ee CN 0 Au ON at
ram En rn PN am am anr am a om er am am vin an aa
A
a.
nazorg vnrenans Aad vlam BOA ar eed EN)
û Sh an win an am an Ar ar am aman) En G Tj
an en aopen an ain anw muy OAD 1e
En an de, PE en an am Ur a en ED orerreem DN
REL GEM, Rd En | BN Adi,
5 CO) « a En
Ean aene El gn MO gra En Un a aja
6 aa vandan vatten daer an cQ aas
MN PQ AIG Gj un a JC n 1
Pa Av QA « @)
rop ru EN d: un uy 1 UIEN AN HJA LANA A ON
afhakken van de hand, omdat de Pries-
ters het gemelde getuigenis laeten ster-
ken met Eeden. Dog deeze straffe werd
in deese tijden niet off zelden g’appli-
ceert, maar in dies plaats gemeenlijk een
Geesseling, Brandmerk, en Verzending
in de Ketting.
Een Articul die thans in de Papakkum
werd ingelijfd, om voortaan tot
een Wet te dienen.
De geschillen tusschen de Priesters,
als met namen de Pangoeloe, Katib,
Modien, Marebot en Madana, zullen 't
zij wat zaak het ook zij, voor de Regt-
bank der Priesters zelvs afgemaakt; en
zoo een ander haar of zij een ander ac-
cuseeren, zo zullen die voor haar Regtbank
betrokken werden. En zullen voortaen
den Eijsscher en Verweerder de zaak
schriftelijk, bij een Soerat Prateela off
Memorie aen de Priesters moeten aenge-
ven. [31] Het voorz. voorregt, is egter niet
verder te betrekken als tot de Persoonen
der voornoemde Priesters alleen, en niet
tot haar bediendens, alzoo die voor de
Regtbank der Jaksa’s betrokken moeten
worden. Maar het voorschreevene zal in
zelver voegen nog plaats hebben omtrent
de volgende geestelijke persoonen, na-
mentlijk: Said (Een hoger titul dan Pa-
ngoeloe, en werd in Mecca verkreegen,
en is Erffeliik van vader op zoon); Sa-
rief (een trap minder als Said, een Saids
dogters zoon verkrijgd deese titul); Cha-
dji (die hier van daan na Mecca gaen
om te studeeren, en na geleerd te zijn terug
komen); Padrie Jang Adiel (Priesters die
groot nog kleine zonden begaen, en geen
Godsdienst off Bedestonden versuimen
56
a.
haa Fi
ng Fram en en aar am CI prm zén B,
@) zt a-
1u an epen van Aaron am
a a
arn ant dij BN
1 vero reg gaen nge gg veen veg Geen aen
u EN Kn Cm en eraa agra wa aen a Benen:
are ar Jam ii} En gem rag Br ur gra
Á _ úÓ EN, í ( Á â
Gr
ohne fleme 0) ATA Ver k
CEE zur NIS dE zun mna nl (A KN
rang Fram ian aman Daman Slag dn Bj
ae a a
uan aan
e, zum 4
a nere fd np jr maan
Aran een aai jen Braga pgr
UN 2 a AEN Sn AM vir ar am am en an ene ho
nne aen en: uy |U neg
O
nr va Mg wam 30 ma an Eq A TI engen -
Dea a B? 7 (sE 4 a &
en sgr oi vrare aram einen aju emant ok
maarr PI re ram aa gn earn en
oe Je) a rf a Pe
nen egenen gen gen ann qm eergen ese
Ore om ear gen er ang EN en Orr LA
gee} Epeira oan Er ard eoa ej Damas
za vu al Eran darom aan Jen am G3yen maar U anar
cr am aj dd es KS A
_ devoot zijn); Padrie Jang Salieh
die alle Godsordonnantiën onderhoud
voten en kleinen: de groote zijn Sam-
baijang, Poeassa, Hadjie te zijn, de
Huwelijks-wet te leesen, en tienden te
geeven, de kleine zien op onreine Spij-
en); Padrie Jang Waraing (die niets on-
reijns eet off doet, en niet alleen ’t Quaad,
maer ook den Schijn des kwaads vermijt).
Mindere Lijfstraffelijke en Geld-
breukige Zaeken.
UIT DE PAPAKKUM OENDANG
OENDANG MATARAM
Onderscheid in de Boeten, tusschen
gemeene en groote Lieden, na Proportie
hunne rang, als: Een gemeene man,
4 reaelen; Een Bopatie (subalterne Re-
ten, gelijk de Pangerangs van Talaga),
15 reaelen. Ben Prijeij Besaar (Tom-
mongongs) die het ornament van een
Lampiet off rotting-mat, en Kandaga
doos voert, 10 reaelen; Ben Prijeij oem-
b oel (Hoofden van Negorijen, die wa-
dana’s oft Hoofden over andere mindere
negorijen zijn en den Rang en Titul van
een Mantries hebben), 8 reael. Prijeij
eloera (die in de Stad resideerende,
% Bewind heeft over een off meer nego-
rijen), 5 realen; Alle Bediendens off Kneg-
k D, 4 reaelen.
_ Die iemand leijd in Pringa, dat is
Perijkel: Plaetsen van Perijkel zijn, de
Hoven en Lustplaetsen der Vorsten en
ook een ieders eigen wooning; z00 men
c aer niets wettigs [32] te verrigten heeft,
die valt in een geluboete van 10 reaelen,
200 het een Prijeij off Mantrie doet; en
bovendien voor ieder Jaksa 4 reaelen.
57
On o) Av D
U 4 HI KE KN ED A AKN úl un tú) TA 2 al kn Úi La l ef,
amen Jam KD KN AN 2) ENA dj 1
| _ Ss? Û VE ra ideeen dt
nieren KM arm al
E A 9) { , ( AN
Olm hele oe 5
U Kram an ar red ac aa eam ai 9,
il Ni { / os | A EN AKN AAN UILK NI SI
UM KNA) AN EN aM M
nae
a ri Au) zÁ aa:
U Ee KN 5 fn) anar a AN BN AS TU} VN D, LU HI AN ULI LI
j lt Ùj
re BN 7 \ OENE L KD hen \ ru nne an
et kee OS pa 4)
a E @) Zi OLEN De
HIL pom rn rr maa ar Man We EN AM AN 4 Lil Unu in
ke le;
« « Av
Kn KN ’ va gan Ui LN A EN un an rt) on ii) LL Nd
/
2 Une @ ) ag nr HO 4 @, KI le L HD AU) MU 2 BENN
vul aan KT led } 4 Lj {lS yr) t
CJ (IE A hl pepe
a
LUI HD A UU AU UN AIN pan KN LA 1 MA 2410
ON ee penn
rij ij
3 @ a 4 « >
er lak INA NS del, EO EDEN) nm GEN UE
a O a) e : Z
LU ig A REN na) Lt] rapan arafn enn
Î 4 Ve 1
2 gaande
/
Bapsinoen olsa gaapsa mcn PA MEDED
a ) | ) Ae
1 en ar a La nge Ado 3 Lu avan zi Cn an Kn 1
A @, ru EV au 3 Blom am
ui EJ (H ( U Aj jr t jr nk
(eam en grens 1 1 ui tl
mjn an un am raa pen Ni ny en nm vu
UD Sind l ) ib)
@) Re
p) e
) 4 na A AMI UN AAN AA IJ HH
jag nen gg pen a 1} |
22 IJ en aan) ban Ba KOl LJ TU 2 DL FI) 6
El he ed eh ha 2
JA EREN zj
AO NHD KHAN U NAK KN AKN 4) J en \
Cl €
Over een Quetsure, met eenig iijser
geweer aen ’t Lighaam boven de gor-
gelknop toegebragt, 10 reaelen en den
Gequesten daarenboven mede 10 reaelen ;
en ingeval van twee wonden, dubbeld
voor den gequesten.
Over toegebragte slagen, beneden de
gorgelknop schoon nog gequest nog ge-
build, zoo er bij menschen kennis van
gedraegen word, tot vergoeding van
schanden, 3 reaelen aen den geslagenen ;
zoo de huid gequest off het vleesch ge-
buiijld is, 5 reaelen.
Zoo de Quetsure van dat effect is, dat
iemand daerdoor buiten staat is, als
bevoorens zijn werk te doen, off kost
te winnen, 10 reaelen en een vergoe-
ding van een halve menschen-prijs oft
161/, reaelen.
Zoo iemand geslagen werd boven de
gorgelknop verzeld met scheld-woorden,
dog zonder de huijd gequest, off het
vleesch gebuild is, maar menschen daer
kennis van dragen, verkrijgt 10 reaelen.
Bij aldien een weduw off gescheidene
vrouw, kinderen hebbende, door een ge-
huwd man tot onkuisheid gedwongen
word, verkrijgd tot Pakolie off vergoeding
van schande, 10 reaelen. Een Weduw off
gescheidene vrouw geen kinderen hebben-
de, verkrijgd in ’t zelfde geval tot Pakolie
4 reaelen behalven dat den dader in alle
drie voorsz. gevallen verweesen werd in
een Boete van 10 reaelen. Een Maagd
als voren gedwongen werdende door een
weduwnaer verkrijgd tot Pakolie 4 reael,
en den dader valt in een boete van 8 reael.
Zoo een Maagd door een vrijer tot ge-
meld oogmerk gedwongen word, verkrijgt
tot Pakolie 4 reael en vald den dader
daerenboven in een boete van 5 reaelen.
58
(@ Bree:
1
a A
Il u mn Da a ne, „gen va ven Bpapyereg eap Via) E
K Za a je
En EI an \ dl Li} fe HI ers N KN 07 3 ij rna ij dn 2
)
20 Em au uy nz Jrg aaan nz) en arg gg
U A A en) 1 on he neme nen zabr
„nan e 6 N
tuma Òreik on araaagnaa Bian Ennn
| ge 1 an: mappen nn en EJU \ a
8 A. en Zas
naren vj en &r rm an a ag an ad en een afgengg enen
ù 1 9, 1) BD A 2E APL ADA ragam za um as ne manne
KO) / l HS aen
LI NAN\ mean Da mu i Ù
LUT) jean aaan eng en n PEN Vaja 20)
ls) 10) jeu rag Nn
ij ” LL} on Un Ui Ee} Èl LAA 1 AN AN AN, £ Ll LI Ll
LAS pa VIN
as, a OO
FO EN ANN A
iv, Pis 7 e a é
AN € 7 HI A1 | Tee 1} 2) AE) ul INR Ù
/
U) OE Ù isk (in w zn Lu 1) N
® À a - 5
yu ne zj ne RE AA LN AU HO A ne Puy en
mm vat am am ragam aag Be 0 2an ben UN
EU E15 l 1
non airauraa Hamam 1 ar ag aen 2 rr am aaa jy
5 en EN } í ego a
urg
U er) 101) eha jj LIL ON An ELD ENA)
re rp ea ea perry) va ay aen eran je ep AKD)
(Ère on aaaenpoy eneen Er 6d art ag ra
1) Kn zaam an an an men vi au, @ NE Menn
l ATEN LEF ERRE
LUI N
a
il nu HIA YIN O) KI
Gt
À 5 En) Oe
(59) vien gyn vu Be a paard pn LU TD
U
Q gep ve
ee) Os a
DAM nj TD AAS AS aM 1 mn za an
De
Lan Rr Q hj J
pta bs Klan Ee LI \
€ a «
mj jrg pane ru pn un jrg
« EN IO) d 6,
U } LU AD A MAI 2 (NI) e) rul gaan pa Biaen on
narren an an mame aw 1) 1 Da
jr EN a A MN TU LN ar en aj Meur ed
em dl tj res 1) LONEN
e, en den een den ander een quet-
met bet een off andere iijjser geweer
10 reaelen en een vergoeding van 17
len. Die iemand in een gelijk geval
nel een steen [33] off hout, en de
‘vergoeding van 17 reaelen en een
e van 10 reaelen als even. Zoo er
; wonden zijn werd de Pakolie ver-
peld ; ook verkrijgen de Lijders be-
e vallen in een boete van 10 reaelen
r (werdende verondersteld dat zij
nis hebben van hun bloedvriends
verkunst, waarvan zij hadden be-
ren kennis te geeven). Bij ontkenning
rd de boete tweemaal verdubbeld, en
aar mede woonen kennis van heb-
UIT DE PAPAKKUM DJAJALANKARA
Angroesak Maniek: bederven en
e zijn Sankoel off Hoedak; zijnde
Maegd ee haer wil bederft off
| PR orErijed verligting van haer BN
5 reaelen.
a av a Ne NEL
Ù ie naan mr EN _ an aan AM A my wen RE en au un
Ne EUR : t CR |,
Le Û (0 HI al Dane IC 6) (CE (8 | ( /
LLaAN KN MNM \ SLD PT ET NER
en aan ens BJE prem arg ngg jn aar EE a
1 nej tn ol, rul geene \
yer íd 1 vìram an AN Ó dr an en sm kh ac afm aa UI
BLLL / / /
a ì SAE a
paname an 6 ng en 1m en dij \ an nam eat
una Ù WEN NU 1 A a MW El 20 NAAN UJ A 1 MD U MN
” vur an Sram tj AE nmepnear game rù un aen e
en ad vager ar aan aa en
d ne en ur | CLAN EN AM ZD EN
1 Ke zjjn aap tn ùn vur an vaa home u ” Lu
e) ge a GORE res Pf
ej u Epen ALAMO AA AO) Ea uy raar
Der win ara an rang 1 vu an nad Eens
en cn am alrani am agg a) a pan garen
a ON PA
0 a U A om aa aam am N
(2) KD
a
Mia jee ma Sam re nr eu ig Mr AAN NS naaa À 1
mg ra a En êi ene oli u jen 1 17) EN (a)
a pe B
met An EL KN ae WEET la dek)
a ap )
Ü vj KO AM AN IN AEN Cran AM UN ram EN
IL ij | <
1 Lu ran MN
IG) . ) Re)
un mm para en aa mgpam en
jn 1 ] VOER
) Je a) ager Ho UL )
Kn wg OAN EN 0 AMIENS PEEN A DD
) |
merk) @) oi ay gp
Len Card an ran anr aag an eran ah HA A) ag A AO ENA
ÙL el 100) 1) Ca
nj AN
) : ). ë a @.
rn amn U) eN Daem art aa raa rime apa ramds an
Il | > (GL |
Pr rine hpa em ar ray naa
CJ) —
) A e)
ure gel pam pen arg Kn vn vin an) rr Un
pere Bind l (ke |
a
Rain a Lorem er sapen ern vern ta jar ran
en
7 6 an
Et VE Abr
emo) zaam Ra, za) Er nn A A
um ar en jn raggen uy vn
Die zijn Sankoel slaet, dat de huiijd
en ’t vleesch gequest worden off dat het
boven matige kastijding gast, als boven
een boete van 4 reael., en verl'gting van
Schuld, 5 reaelen.
De Boeten zijn:
Nista off laegste van 4 reaelen.
Madia „ middelste, 8
Oetama „ hongste „ 16 „
Pakolie off vergoeding voor d'oneer van
’t slaen en schelden.
Gemeene luiden den een den
anderen slaende off scheldende,
een vergoeding van. . . . 8 reaelen
Hun vrouwen, den een den
ander scheldende off slaende. . 4 „[34/
Kertini: Een Bakkelan in de stad,
rang hebbende naest een mantrie, en
Boeijoet, Bakkelan, en Koewoe: alle
hoofden van Negorijen, ieder 10 reaelen.
Hunne vrouwen ieder. . . 5 „
Juragan des Konings. . „12 „
Hunne vrouwen: eten ORN
Juragans gemeene. . . . 8 „
Hun. vrouwen: we
Kabaijan op de Negorijen. . 4 „
Hun. vrouwen. een
Kabaijan Oendoesara. . . . 6 „
Hun vrouwen. ns Sn
Kapalla Boedjang: hoofd off
Mandadoor over vrije werk-
luijden 5, Ai EN
Hun vrouwen. … … ni
Panakawan: Lijfknegten des
Konings. … … nn zoa ON
Hun-vrouwen.. an
3 arora aap ep van oer en rr gg rog rag er mene a
5 @)
1 nn an vin vn pa ru Ipv) muy, za ru Un el on amen 4
DE AE 5 1)
1 Di EN LN] Rn Èi za ali ú tj bi An AN aM @ ATA) aj hae
e 5 (5) ale 7 ‚
vn gan vu Ed vj Bal aa KN an Er u UU TUIN
B amd andeng \ an NN flag dp
U hebbek evn We €)
Ald )
rennen Elan enzo eore rig vens eo gn pan ER
5} ER ma on Ar on IN
a a a CN EEN Pre
gegen ELN ENEN IEN EE
t& an en ar ong
kn An vi Di an d&- an en maan amanda
TK A ol
P, am
oger sap mem erde ag overig vanag van k
vmeer on nanan mea? Han meme rh am on aram jn
UU LN
peage adeggom vegen rag an 4
zO um agora repen ver nele gr E
vu a 4
pepers vering anrpeneemg
nenensgengnbgngfngeng
pepe onno Sofie voreenertven smeer
nn eragn vrloge agen n jn vara
poeren rr ggervnnpnerbamsa ving neon q
nalopen age hen var
pronen ean sangar vergen sa msg vre,
nenlagen nag Gripen vargn
père Broen Erman ven aaparmecnerdham agentia
UI UM wara agnn en waag
61
EE „ 80 reaelen.
n vrouwen. . . . . . 1 5 ”
Tommongongs geen Pepati
EE DD:D-16 DO,
vrouwen. . .... 8
mangs-ordinaire . . . . 12
MERS DD. 6 ,
B HD7-DD7IJ16 HD,
BENNE . . .. . 8 „
EE DD12 HD,
ODD O6 HD,
K vrouwen. . . . . . 5
”„
Radja Peeni: Tweelingen, gebog-
en, en andere wanschapenen; voor ’t
elden en slaen van dezelve, een
e van 15 reael., en voor hun dood
‚ ’t welk genaemt word Bewat Ka-
mn, een Koningsboete.
-
Pakolie off vergoeding voor beesten en
_ vogels des Konings gestolen werdende.
Ka. |
«
»
Ben Koeheest. etsen … 16 reaelen.
B DD DT-16
a,
Kust-schaep. EE 205 0,135)
Hen Harte-beest. . . . . 6 „
E en Gans . . . . . . . 2 n
+
u Brama Hen A Ô Er u an
Il 4 ar EN OTE.
py eran en gana oh ah ag aop an on aa araf aen aj vun
Cage magen aar) maan Laon 5
OMS a a a a
ueperoret rampen ar en gargemenaame) opens
va anaf van zj vrl agannaaaai en
pe Eremen ju neen zh haf Sd Amu TERPEN
nn aju MN vrije on NN
fo 1@) DID. Zi Ke)
PE raar aem za mn vj ap) HO EA rr at „AM ASN \ nan
(de)
gu sap ererij en IN
kf É i
u om armen zr an u apen ru 6 ru an Jr aen ‘man
a NE
ea aapt en Mm am N
a (ao) ed a
ll aa gE ar jet, gar amn uy LV) anraa arn an nan di
” eg NN) A IN
END D) a @) _ @ As
PEN en NO nar erde A ADEL HJM
\ am maa edna en A) Aas mar Deman A vb ain 00)
an n de vir Zep nee ed adden ‘ )
E ri af ard di) an ( zo ed an
A5 nag oan org en am Mm on kij. ap 180 nge
zôn 0) Er am a En na AAN A an um Er ragam \ Ean Fa
1) m a (Er f 4 m (Es , EY
& | AFe Hi |
% 9) Ae un ra En en an laa a @,
fe sn png eas 20e) n
a O rd
an KN (a zi EN 2 HI AAN AO re Nn ON WN
(4)
a « Je
Mik he KO KN AN BAERT CLAN AKN AN AI
@) 5
rn EN vr am MN
Ke ar Aj aag en en Or aa AN
WELDEN In en an an AN op UN HON
im ran ran da aag sd Elma ) 4 NN
jj eem miqo ag am u ogg ru Man
@ (Di Zil
penmpene nm gna rar ín am N
@, aa an Aj an aan a an Gh en za an \
nege 1 en ( 2
ar en map aa am mag on ar na fram «
neegsregeenee nagaan.
Ca} an an on 1 Q rr Ánan \\
RE DEE TE
Ü aan am am LL an n re ide rb af an \
Een Eend-vogel. . . . . 1 reael.
Een Kidang . 4 LA
Een Steekel-verkenoff Landak4 „
Een Tanggieling. 5
Een Kantjiel. . EN
Een Tangaloeng. . . . jee
Vogels.
Een Pauw. 4 5
Een Pauwin . ZS
Een Boshaen.. … Am 4
Een Boshan. … Aen
Ben. Torteldayf ps et ete HORNE
Een Koetilang . . . Io »
Hen Geele Loetie. Pie at
Een gemeene Loerie
Een Kakatoea
Een Atatcambang) overwalse ei
Een Atatwoelan j duiijven
De „wijfjes PAS Kek Dn
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
Pakolie of} vergoeding voor
gestolene Bomen.
Een Clappus-boom. . 1 reael.
nog geen vrugt draegende. 1/4 „
Een Pinangs-boom . ll, „
nog geen vrugt dragende. !4 ,
62
On a 4
NEED EUID IEPRTOED T AEN
7 am Ul q N
pT TE Lb) Ben \
a
pn ol ag am agora em "
peen Brera Pm grenen Aram NN
ppo rip anaf mag raf en NN
Oenam ru aq an an TEN ELN
mbr aaneen mear a of magen vra ven AN
Ar Mm
8 pige on agen KD) Gen AN
der rn van paart agen aaf en AN
| ) an uu
Il onp úr nù al an 1 B Jas @N E TUN
un aop jag on naan onge AN
\
pear NN
norm agen he E
am
pna ha @1 N
ype an BDE NN
lj an an Ke gnur a \
/
7 tj aa Á am Ll Je rù u an AS
hae
(alto)
a HD
Ke
a a As @ RE) eek 8
ij) ei nan ad an ed run KE un ar
Qu ) a
EN AAM A AN amb Ens an od N
Il & ij gam mn Ë mu an kl Or an NN) ann n AL! a ladder | 3
u Kel za nn an n mjn png
Nie 4 PO. a Ë a
penn EA aa nan qena on aje orci
aen pan ei pl AN d
« a a 4 a j r
WEN Eger de zn ar ann Bor OI HON
IK (EN 0 TUN
IS nn pagynaa peage eragon neg E 0)
ad A
0
-boom. . … ten Wlan
geen vrugt dragende. U, „
fadja off Kawista boom Ia ,
geen vrugt dragende. Ï, ,
an ARNE
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
À 1 Articulen van Roof).
EE mbeegal: Rooff op afgeson-
Resten, off in Bosschagie bij-dag.
Ambapang: Rooff in de Stad.
ed
3. Annajab: dieffte bij dag uit de
pongs off buurten en uit de huiijsen.
„amp |
‚ Angotiel: Basaer- off markt-
5. Barak: Rooff-partüen bij dag
mn Buffels en Paerden uit de velden weg
haelen.
Amer Kunung: Die dreige-
ke en geweer gebruiijkt in het kopen.
‚ Ang Oetjoerie: Die door zoete
voo ze iemand verleijd, om een ander
î oed kopen wil te vertrouwen en te
it werdende, en niet genoegsaam
kende, in ordinair Proces afgemaakt.
63
radia nn gren MH} 1 en aah an afha ú anas en}
EL | iv mls: ij ke nF R,
TUN
Il apie gg payne amer? RN un Ù np A: vn
il Eet ei HK ij \
ii Ka, Cf an Ei Ù ti} Ks an an gt 5, an mj h | DN
\
Ù aL) Ors arl \ |
Ae LON ) dagnajn is
Il AE N
a « N
U tl Tan ù Nen nn nan Re úl en Vi
As [@) E
MAN AA AM OS va ram nv
Il ù un nmr ne dra) ar an ann aM en 1) 1
1) Èr zaûtina rn jer en ra ran dh en An
{ ( Á alg Û NET LO EC É ü / ee
@ 1D)
Oem nù Ean EL ren fj dre
ar
am an am N
ode DN) 5 5
| A UN HI UVUI 0 dn EL) 11 4E 2 ’ Une tier ma LL
en jep enge ara mr jm ren
BAT a OO 4 Ps vak
| arn é) der Ne an an ij 1 ij, La 4 IJ/ un 1 Eem ru zaan
an A aan za 2 7e An
Dun er aM AA ar nemam e) amen eis
EE re AED EA EE HDI
aerden
vn an am au 01 PM BON
7 5 )
Il Kb) un(& a) on A, , nnee zap en my un
aram none DEAN
iN é j if 4
oren jip Gaml ren
FK NEN an(gAne
. a) ORE)
| dun ej gj \ gn an ij 1)
a N
An: am UI HIJ WN
EE ER Kf
OREN Ie @} As ON: a
U aen an aur aM kn oM ils UI en), ar rul 2 al ENE KN AI vnd Lj
EOENN pe) enamp gg kh neen Zu
pen Prepare en js onver eu jg
| AJ
Nog 6 Articulen van Malieng, behelsen-
de diverse misdaden.
1. Malieng Atma: die iemand
van ’t leeven beroofd.
2. Malteng Raras:
vrouw verleid tot hoerereij.
die een
3. Malieng Kaboenan: Een
dieff bij nagt die nog niet binnen de pagger
geraekt is, en nog niets bekomen heeft.
4, Malieng arp: Die iemands
goed ter leen genomen hebbende het-
zelve niet restitueerd maar den leender
geheel tragt te ontvreemden.
5. Malieng atiempo: Een goud-
smit die goud of silver vervalst.
6. Malieng Kanja: Een dieff
bij nagt, een vrouw zijnde.
Op het eerste staet een doodstraf, en
behoord tot de vierschaar der Priesters;
op het tweede een geesseling; [37] op het
derde een boete van 8 realen; op het vier-
de het geleende terug, en een boete van
4 reaelen; op het vijfde, een geesseling,
op het sesde mede een geesseling.
Nog 5 Articulen van Malieng
off diefstallen.
1. Malieng Karoeroe: Dieven
bij nagt, die reeds binnen de Campong ge-
raekt dog nog niets bekomen hebben,
worden gestraft met een geesseling.
2. Malieng Parie ing Sawa:
Een Padij-dieff in ’t veld:
64
a O pe a
BOA FA EN _ANd i 1
Il el Ge Mn ar ag aeg ar amg oren
@) e
U aram PE vara mv
je Me Ma) ee «
pen sj EP moa Òr oon oan ag gr a
DO e
NE]
van arm ror dj on eeen
gd p (& @;
nrzerneazsagan Zang gn
ua minn au
Ae (D Qv "
am Kn Á /
Dj rg pepe an an enats naa am En ENGEN
oe ie] a a a
@r KN aan Biu fp ia \
Qu =
ns an arg Eon ag ar or mn B Fa om oer aj
a @ @) a Oka
NO 2 1 AN HIJ DOI KN AAM HD FD 2 HN Hot)
” | AE UNE EN HI AAA EIN v
py er aen a eng En crd a ana re nar agen
an en BU a N
il APA
IJ ati am CM \ DA U Kl RAe 4 eagen erat n
OQ Av
1 erat an 5 vpe jaag iam regeren
DMD a
Ed) \
na minn Ip ar u) ian nagegaan
Il err aem anp 220 en egens gan ergen
Lul LE) AN
As @ : '
yer ar ag aaan amen nag em an go an an ag TGE
Wii (| ati an PE | — \ vj il) @l il SJ Knal ty Úi 1 “j de
So \
a QQ « « a
. 1] ty aam en om KEE nana rn ae ut en Aan
ua R®) Ets vu ran nn N
peins EL mon erin ergg gj
Kn Or an HD ee 7” an a nj Tj @ 5u a nm
nrg aen reg agg a
| nti an Mti aa EA Re) Le ne Kn an eme em ]
© « a a a a ZN
1 rùr ain ara on a aM um dd om a) uang en jn
egens bl gpeg
65
‚Als hij de Padij nog op ’t veld staen-
__de steeld, werd gestraft met een ligte
geesseling.
Maar gesneeden en gebonden zijnde
tot bossen, en op ’t veld, onder een
Tentje gebragt, en daar uit steeld,
mag dood gestooken, dog het hoofd
niet afgesneeden worden, maar daar-
van moet kennis gegeven worden aan
de Negorij, en behoorlijk Titier (al-
larm in de rijst-blokken) geslagen
worden, op peene van een boete van
16 reaelen. Den dieff levendig beko-
men werdende werd gestraft met een
strenge Geesseling.
R5: Malieng Loeka: Een ge-
vleugelde gequeste dieff, onaengesien de
quetsure, als een andere dieff te gees-
_UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
_Nog 21 Articulen van medepligtige in
t quaad doen.
1. Teeta: Die een Durjana, dat is
een quaad-doender last geeft, geesselen,
brandmerken, en verzending in de ketting.
_ 2, Nisakka: Die verblijf verleend
aan een Durjana, werd gestraft met een
Geesseling, en daerna losgelacten.
3. Gotra: Die Goed aanneemt van
den Durjana, mede te straffen met een
Geesseling, en daerna loslaeten.
4, Tatra: die Geweer aan hem
geeft, te geesselen, brandmerken en in de
ketting te verzenden. [38]
_ 5. Bojakka: die met hem eet en
drinkt, werd gestraft met een geesseling,
en daerna loslaeten.
Verh. Bat. Gen.
: COENEN Te) em n
LW A0 A EAU EN aM ej) Ka) zin ALU AN NN VU GJ
OG) je) ARE) heee . @ g
ANA AL En au ea @ rag had ty ELEN oane
5 Î : a ne COS ORG E 3
Cr ara en GON maman 2 ten) LOA A AN 2 | |
1 kid be En an ek name vl En jaar am
(HN QU Ha aans jl - sy) EN 1) LOA AN AA
).
O are) dl
ap var 2: ema LN KA AM AU AMD FN AM A A Tr A)
UE) EO (0) Cel
am
py ortie jaag Dd aar enaar AEN en
0) 8 “nn ke wij” ar | Bo (EN ju mn, Kaj u nae rag eg ny
0) \
ll (5 eo UIKN AM vn ANA AN) CNN A
(ie 5 AO
(a Pi (5) =
Kn al A1 KN EN ig au nr KN MN
ij U an an \ 1, En üj ar an ar ij Kn jj Ht /j "ij el 1)
C €
@) a Qv
aa ar a am aman ann mam „mam 1 a aura JM
page My | l
ZA
an amn \
Av
Vik ra, KNN ®) Ld gj ramo ì | Re ov KI sl hae
U au Re al EN
8)
« « 2 a)
en \ DA Á| AKN AN TE ur me nr ne ne
eg AE)
D\
rù lines A ed En du A 1 he wie at, Be 1) \
E on
Ien bi Ü en U pr an an ’ UIN ON (El nj IS MI \ Ei
Je
nnn - mann I fi)
a)
rop en ijt hel HVO rn ON a gf,
uK) genden
1 MS {
DD) « } ô en t
HENZE EIN LNE dee a mn 07 Ki /]
rapen} U (Baar beth cl: pagan
et
6. Tjoraka: die hem verbergd,
word gegeesseld en losgelaeten.
1. Satjaraka: die te samen met
een Durjana dezelfde Cours, Spoor off weg
gaat (schoon onweetende nogtans op
presumtie), werd gestraft met een boete
van 8 realen voor ’t Rijk en 4 voor de
Jaksa’s, werdende die zaak volgens ordi-
nair Proces afgedaen.
8. Saeeka Nanda: een meede-
genoot in een gepleegde daad van Durjana,
dog in een minder graad schuldig, werd
gegeesseld, en voor eenige Jaeren in de
ketting verzonden.
9. Saroepa Praia: die niet ten
vollen bekent, maar het op zijn makker
schuiijfd, te straffen met geesselen en daer-
na loslaeten.
10. Saroepa Krama: die een
kwaaddoender eere aandoet, te straffen
met een geesseling, en daerna los te
laeten.
11. Saroepa Prana: die een ver-
bintenis met een Durjana maekt, en hem
beloofd in Cas van nood te beschermen, te
straffen met een geesseling en voor eenige
Jaeren in de ketting.
12. Saroepa Wastra: die zijn
kleederen aen een Durjana geeft om te
dragen off zig daermede te kleeden,
een boete van 8 reaelen voor ’t rijk en
4 reaelen voor de Jaksa's.
13. Saroepa Tirta: die een voor-
bijgaende Durjana te drinken geeft, een
boete als even.
14. Samargananda: die een
quaed-doender de weg wijst, te straffen
met een strenge geesseling en daerna
loslaeten.
15. Sawi Sada: als een bediende
66
genen KN \ LD panama en Dg aapje va
taj ej gg uy ven agogo
0 A
Aas aan ha hal ek EJU Q HK vg enigen (Era
A
[aranr a KNN ORN
mn nt nn ed IR 5
NN KN AN as nn pj raes KM AN |
{
h.
A 1 NAM 4 AAN En En 1 a ar ar anar am av nr
pon p ngof
SH AM ue Fa] ay \amamnam A un np a a B
A Cn)
UN AN AN i an a) A A1 BEN
« a ‘ a
Ü IN] "} AN (ANA LUN & za d) an q) ar zan damn un nu \ pe
KN UI kij, ) FJ ‚) man 2 të) een Bijen tj yn N he he er 15)
he kad u KN vj %) yu Ke, 0) \
jr ” UNAM, EN el En VEN an an am enengendjs a
uy Hij Ea) [5 u GO EN u ir ny) Br gg rgepee Ke)
lj, \
TR ij anr (es, AN 8) R9, 1 1 CN aan es LEN am aar sf
pf enge ega eg TT
AUD} N
il
je)
Ra, mn 12m Én a rù aa … Jiaes
rr HEN
van eg lag olga KE rj Glam aaneen jn RE
« Av
an mnm\ arm U veg nd AM 4 W
ax ORS, nan Sn
I Mn UIA Cn \ 5D ON 1 AJM fee ra
il) nr rij ram AN
DÁ Ee 5 Z
eee ee
U 1 aM Ee EN )) And pT MANNE
tj il) El nn 1 ty Kana } rul A0, L0/ ANS
(A Ee:
Ü ur RS) AA AA \ one) Dn van an UI
fe ue 15 00 CIE
andere huijsgenoot, de deur opend
een dieff om te steelen, werd gestraft
even.
5. Akeerda: die opvolgd hetgeen
_Durjana hem beveelt te doen, meede
straffen als even.
17. Atierdja: die als een knegt
een Durjana volgd, mede straffen als even.
18. Saeeka Tjipta: in 't maleijds
Satoe-alì, eensgezind met een Durjana.[39]
/ 19. Saeceka Watjana: in ’t ma-
leijds satoe Pakalaan, eveneens spreeken-
de met een Durjana.
20. Sakra-eiijijta: in ’'t maleiijds sama
linka, eender-leijmanieren met een Dur-
Deeze drie laeste werden gestraft met
een ligte boete van 2 reaelen, en zijn
et onderworpen aen Jara off Verbeurte
goederen.
21, Saeeka Prana: die medege-
noten off van 't Complot zijn dog niet
werkelijk iets gedaen hebben; deese zijn
aen Jara (verbeurte van goederen) subject
en werden gegeesseeld.
_ 4 Articulen tan overlast en moelwil.
1. Nista Mang Angsa-angsa: die
uit wraak en baldadigheid gewelt off
overlast aen iemands goed pleegd, ’t
welk Nista off eerste trap genaemt word,
als hij bij de deur gekomen zijn opset laet
voeren en weder henen gaet.
2. Madia Mang angsa-angsa:
ls mep, ten einde als boven, binnen de
deur off op de plaets gekomen zijnde,
zijn opset laet vaeren, en weder heenen
gaet, werd genaemd Madia off middeltrap.
B5. Oetama Mang angsaangsa:
als men de daad volbrengd, de Pagger
67
0
el nn 1 ty an ar ) 2) ru) an Ee) \
a DAG) 3 a aj Des
Aen amar ga an am nrs om NI AAN NU HDA
BL | A
@) ” EN @)
E80] ied am anr an am () unsan of ak mn 2N
A, $
( C €
jr pn an aan ag We) dl nara E) 1 ma rar ij
e)
aat U pee, an Dan ®, <
(€ 1 Va ED tn nr aM aon \ MED LIEN BRE MEN
neg sy on E A
Urge an a AM ap a ad ram mer man HDK Ken en
eN
ra a en am der den “man tan gaa ri 3
nage ggn gn ( pn en grs Dzn
C ) é «
pernpen HEREN t dee pan yam zj MN m2
Na an re am aman UIN aman ar maga mar
lead ed 1 é (id Ie (ES de
À (E)) Ze) 3
u RI , | HN B UN AAN AS nz \
D] a a .
ii tj 1) KOEN AD HOU AKN De nur Uil) bk of.
Av OO N
1 an AKN AI AN KN ps uma N
Es
DL NEN AN AN AN ANN
nl ) : «
ie „un mn 2
a namg an mn Ui
a a Ae «
” an 2 UN Cn AU AN MA AN
n B ) C) « .
BEETA PRE ON sn. par Amr eam aM yn 2
a a a. Z
man an en MU UN NEN WN
f Te: Rr
Ti he A EN AM AAN AAN enamnm fh Ine zaan amnm // nen
uitrukt, op de Padijschuur klimd, en
de Padij uitwerpt, enz, werd genaamd
Oetama off derde off hoogste trap.
Op ’teerste staat een boete van 2, op
't tweede van 4, en op 'tderde van 8
reaelen. Behalven dat in ’tderde geval
2 reaelen moeten betaald worden aan
ieder persoon van ’t huisgezin en Cam-
pong, voor de aangebragte ontsteltenis.
4, Amoek Kapoengoeng: die
uit ongedult over eenig aangedaan onge-
lijk als een dolleman zijn kris uittrekt
en zijn eigen off een anders goed be-
schadigt, aen stukken slaat en ruineerd,
valt in een boete van 8 reaelen en voor de
aangebragte ontsteltenis 2 reaelen. [40]
5 Arteulen van slaen en schelden tus-
schen vrouwen, die gestraft worden met
boeten na de rang der persoonen.
1. Sabda Tjandala: Scheldwoor-
den tusschen vrouwen.
2. Asta Tjandala: vrouwen mal-
kander slaende.
3. Sabda Poeroesa: dreigemen-
ten van een man tegens een vrouw.
4. Istrie Sangrahaá: Een man
met een anders mans vrouw buiten zijn
kennis ’t saemen spreekende.
5. Asta Sangraha: Een man een
vrouw slaande.
UIT DE PAPAKKUM RADJA
NISTJAJA
Persoonen bevonden werdende in hoe-
rereij te leven vallen in een boete van
16 reaelen.
68
man aa mana am €) 24 a,
pens nada, ZM hedde AN
Herma 5
) 6 TKK N TU EN WN
13 1&
a 4 : C
Il Mad Eran ar ln anr tal pem rn raf am IN
eggen UN an UN AN Gl ACM ar an 1 NN LUANG
f 7 ) .
U an Er EUN arai aar dan anaam nano
119) ON NN al Ad 1) 2d mn nag
[prun od en Er (er am an an aaah anar aram ar
©} «
0 1 vn zv vul 1 nen zr nej Dar tijan
gr mn naEm anr ei CS) Or ty Ha an if) Uu hi gen EN _N helde 21 An
ee
) Ee
en 2) ij ane E nije id) , olga AN El ggn _ za ty
A0 AAN
A (5) AE
jn ey 0 ai Nan ED U Ke KN 0} an Oo nan
a (OY) [e)
en Eer LN aan zeem A HO a) afd « U eed Kaa Keu
ee en
ngen en a ge vn an an an an oe En zaan an
oren vn JA Na 00 an en om neg an ram ie, En
En 01 COCO en
URS vrij pn warag Unar an waged m6 om aj,
(ane
nun an \
a « a «
U | FAN AN AN FUN (A AM AN aA in ar arr wi vI
Av (€) c
en AKN AN UL AM EYES ar ri am NN
on 69
en
UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA
7 Articulen van priwatelijk en op eigen
€
di
authoriteit regt te oeffenen.
ei Walad Kara:
Regters
quetsen.
_ 2. Walad Boekti: gebruik van
nie goed te neemen voor en aleer er
BPden Regter over gedisponeerd is.
3 Walad Saksa: Jara te doen,
off iemands goed off inboedel als ver-
beurd weg te nemen voor en aleer hij
daartoe veroordeelt is.
_ 4, Walad Leeka: opschrijving en
k da van goederen buiijten qualifi-
catie van den Regter.
5. Walad Pattia: die iemand
gevleugeld in zijn magt hebbende, evenwel
komt te dooden.
8
die als eigen
iemand strengeliijjk slaan off
6, Walad Denda: in Boeten slaan
op eigen authoriteit.
1. Walad Talie: iemand te bin-
den en vleugelen zonder qualificatie en
blijk van misdaad.
Op ieder dezer misdaden staat een
boete van 4 reaelen, excepto Walad Pattia,
daar een menschen-prijs op staat, namelijk
33 reaelen voor een man, en 22 voor een
vrouw. [41]
UIT DE PAPAKKUM OENDANG
OENDANG MATARAM
1 Articul, Namentlijk:
_ Dengeenen die een Persoon die aen
misdaed ter dood schuldig is, gevleugeld
in zijn magt heeft en onderweege, voor
hi hem ter behoorlijke plaetse heeft
overgeleevert, weder laet ontsnappen, valt
in een boete van één Joeta off 100 reaelen,
) 8 a p
Ù arn va) \ Q an mn Úi Ur ean AD 4} nz n ted (| un
1
(ne a lele heeffo « SS
UN aM an an A2 | La Mr HO an \
c/
ar ED PD, ele)
I AI rr aa KN \ ar AM il) Ll AM (EN AA AO Af, mn anal | \
t Cy BL A Ü /
E Pe
jer em Mam En ” man gon AED A
5 a a TC
Ie rm /ì S & 4 genen a rare dj Mon 11 HN
) ; N Dm aram er pam me iP an an
jj ra en Ef en Ì fi q ì
l/ Én ee LUN EN W br EN ú) Or zaam an ze tel 1 ey
HN E70 Mm Fl 1 (HAN
6)
ores ENEN NN
E91 el
(EN @r@)
jer an go En am UNS
CC
( { a GP
Ü a rul bi) rÜ\ En a ‚) LA UN HI fj el Md HIA) B)
hd
fa} OO a p à
aar an a am anr mar aan EO ar an Aan rj mn au nl
dik OT VES l a
en)
a f en
ru an A 1 on EE HI AA an ei Ui) AI 2 N
).
a A Di
ut FOAM AN (ALAN UM AN AUMENENAN TAROT NAD
@ EN IN) Dd ene an MEN)
1e KV)
SO an 5 Ke a Fan 1 12
vermageren pp Ea E Oy Kn mn
a} (@ a Z N
Ea ASD uri aa raro AA BLU Org jn
NN ) in arn ara Ja am w
Kaag LI aM EN VU AI Li om angen om arn
Ut | ik e/
en de geene die hebben helpen oppassen
5 reaelen.
UIT DE PAPAKKUM DJAJA LANKARA
1 Articul te weelen:
Als een gevangene uijijt het Blok los
komt te raeken en Amok speeld, vallen
de cipiers in Prada, maar zonder Amok
alleen wegloopende, een boete van 16
reaelen.
6 Articulen van Sangraha, off overlast
te pleegen, te strafjen met de boeten ver-
meld op Pag. 31.
1. Sangraha Tana: die bouwen,
planten, off dooden begraven wil, zonder
verlof off toestemming van den eiijgenaar
van de grond.
2. Sangraha Atapa: die een
Cluisenaar off Pelgrim overlast doet, ’t
zij aen zijn verblijffplaats, plantagie off
eenige dwinglandij tegens de regelen
van zijn devotie.
3. Sangraha Pattia: die de dood-
graeven beschadigt.
4. Sangraha Weroda: die in
iemands Campong dat is, een buurt bin-
nen een pagger komt, en zig niet ontziet
de Bewoonder te schelden, slaan off andere
overlast te doen, off ook dat twee Per-
soonen daer ter plaetse met den anderen
woorden maken, vegten off andere onbe-
hoorlijke vrijheid te pleegen.
5. Sangraha Lokika: als de
voornoemde bedrijven ontkend worden en
er egter waarschijnelijker blijken zijn, als
bij voorbeeld dat de graven beschadigt zijn
en een off meer menschen getuigen daer
den persoon die ’tontkent, ’sdaegs te
vooren te hebben gezien.
70
a « Ae
1 hi KOA AN aA an mn an ar la ie un AE
ur anr Re, Erps vn ru am N
OE Ze a OO Ee
UNE RR OM NGI ETEN TOT ETE
@) Pd FS ne @.
E5 nennen am EERE on asp Mp ar EO
ngen ven Mang) va an Sranang? vwrun Ef
zen gg om a eig or af van erg òrar Br bogen
Er
an nan N
a a «
il ei KN 9) (EN (AKN DN AN JN AN TUI Nen en A
|
Ge O 5
KN ar a AM ENGS UU AM MNN
TES onm eË Rape, nonr vaan vr EA gg oom
OO É a a JAS
ven am am ar UN B en an Ur an AO am an AJ 0 AM
eng am am a) vem u ag
apen ge En ïj nù zam an AAM EN WN
x OD) 2 2 Av
dell en a en anr gr TEN
n Ör zat ar am uri) EAN
m Ön aan, ;
hom apar reen mara aram
Il an on ar el \
al Ejn 5) KAN
) ed Qd As d
U an (nun RE) nnn A5, za) U Ke Keke ag au ann
mijn Dr 2 an an ramen ten on È rage wije
8 | U t K d El 1 il ),
E Au
vn gen rard, x u an wr eng an mag en enn eran
N « One.
Kn mn ar #2 an ua En EN Ea
TEN enen vak EAO en 1e naren an ar og
nein 2e 2 Par an an
meren TAM OND) mn del 1E ad
Á 2m ny vur pe en ar eam en EUN
11
6. Sangraha Tidarsa: als iemand
alleen bekent daar geweest te zijn. [42]
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA
1 Articul.
1. Mila: het steelen van de Kris uit
de schee, werd gestraft met een boete
van 4 reaelen.
DIVERSE UITBEELDINGEN VAN
PROCESSEN, NEEVENS VER-
SCHEIDENE WETTEN, GE-
TROKKEN UIT DE PA-
PAKKUM JAJA LAN-
KARA.
1. Daar was een man genaemt Ki
_Angas, diens vrouw zeer schoon was van
gedaente, genaemt Ni Prana. Een teeken-
meester Ki Panoekma verzogt haar te
mogen zien, begeerig zijnde haar gedaente
te mogen zien; haar gezien hebbende
teekende hij haar aff, en terwijl hij daar
mede bezig was, viel door haestigheiijd
een drup inkt uit zijn pen, op een der
borsten, en juist was een der borsten
van Ni Prana zwart gevlekt, hetgeen
Panoekma zeer vermaakte. Voorts wierd
Ki Angas vermoord gevonden in ’t
huiijs van Ki Panoekma. Dit voorval
kwam ter kennis van Patti Mandana Staja,
die Ki Panoekma verwees in een boete
van 8 reaelen en de vergoeding van een
dubbelde Menschen-prijs, dat is 66 reaelen.
2. Een man genaemt Ki Lokika ge-
_beurde ’tdat Ni Prana bij hem kwam,
mede brengende een Pakje, ’t welk zij
zonder iets te zeggen, neder lag op de
@) «
mna 29
a E, /z
LL ” me 2 UU UN A) el un a anr GL \ LT NA | Er Ee 94 1 Kn
« WL «
Ù au en an anr ANN & 2 en ren un ”)
A TI W
a a e a}
UJ HN AM ANU KM AN A …l 5 5 AK
Il | KO MERK Larar mm dele KST
@) a
UI UI KN pm AS AD AN LU N
Ct
GHO) e DEE)
mn an mar pre un ON Ea agr en
Gr
€ a
jr am Eau
LUL EN AN A NM AM MJ AJ KN 1 ren En on, A HAM HA UI GN 1
ke, ko, SEO |
nn va rag N
ae a
Hi
Il uy Ham Aes rn a win ar an @
i/ ds il ue / Û NL Nt N
ng 1 a za El
a)
« - Av
a 1 am am al TL en Ir engen KN AI UHN EN
wurm mn
a OI OO a- a
Il u Haan aur our M KN DAN AR MAM AM 0 nan gaar
nam ar mn By r agen u baren En A7 aam La
ain am al U AJ } ( an Jer vage je
a
HI
Ee |
as a a Ae @) DO
jen) um vd NED AT DU AM 20 EON CAN EN)
9) ) a BaN a A an nm U 21 va
ME) 4E EUN Aje AJK POE al C | iK l {
u ET) na vÈron ENE Un an an en KS) KL) rn
ií jl | Ó / Kp (EN ah dl { » hi
àl Ö
) - Bam Dam Der eperog dn
ur EUN EN AE Kade tm Af) HE l ) ur
40 Pan an am li an re ah aen 1 aq OI
00 en irargpnen Hjare \ 41 (en, Lage
ven aman am aa ran mam an ari ac) eam un an an a
WD gen ej el l
N AMW ni Aham aur an (EN AO HT (9) UU N an ar KJ KN
€ MEL 4 NG) id
NT aen an A am or Aa KM aj am an Dane nar mn
ek se en | W W
a a ADRS Rl elek
un 1 m ren aja an am Hé) ne an ep ey uy aneamn un aam
an nom IN
U
a av a
jam un zn fl rui 2 zn Kn N aa am 1 MM kl bne en,
= « a a
HI NA En Un Jl nam jm 9 he Lee 3 u al Ki) nur)
or an
Av a
4E VEE un " rui Megen " ruig
@ As
an 4 rui m aur ” gren
Baleeh daar Ki Lokika zat; in ’t Pakje,
zijnde een kleedje, waeren goude ringen.
Zij ging na de river, en terug gekomen
zijnde, bevond zij dat haar goed weg
was, ging daarop bij de ouden van de
dessa, haar de weet doende dat een [43]
Pakje goed van haar verlooren was ge-
raakt op de Baleeh van Ki Lokika, waar-
op de ouden lieten Titier slaan. Ki
Lokika voegde zig niet bij de geenen die
na ‘tgoed zogten. Ni Prana te ontvree-
den, begeerde regt, Ki Lokika bragt
men bij den Regter, die daarover raad-
pleegden, en Ki Lokika verweezen in
een boete van 8 reaelen, buiijten een vergoe-
ding in Lokika.
3. Ki Briantara gaff aen Ki Babber
een Sierie-pinang, voor zijn Jonger Suster
Ni Tidem. Toen Ki Briantara derwaards
ging nam hij alle Mantrie-dessa met
zig, men zat op de baleeh van Ki Babber.
Ki Babber zeiijde, uw dogter is ziek;
dog Ki Briantara hield egter aan. Ki
Babber gaff zijn toestemming, wanneer
zij tot gezontheiijjd hersteld zoude zijn,
waarop Ki Briantara met zijn gezelschap
na huijs keerde. Hij was geparenteerd
aen een mantriër vrouw, genaemt Ni
Rangda Tamboe, die kwam ten huiijse
van Ki Babber. Ki Babber zeiijde, het
is deste beter dat gij komt, want uwe
dogter geduurende haar ziekte noemt
dikwijls uwe naemw; daerna ging Ni
Tamboe weder na huiijs, mede nemende
het Sierie-pinang geld van Ki Briantara,
want Ki Babber zeiijjde, ik wil het huwelijk
van Ki Briantara uwen bloedvriend niet
toestaen; Ni Tamboe het gezegde van
Ki Babber voor een verwijt van Toverij
opvattende, gaff kennis aan de desga, sloeg
Titier en ging vervolgens na de stad,
12
a aa @ e)
HN BM AM ON Ma Mat man BN de ble
(OA 0% aa ONO
Fa an an ( (
DE ET Epen an aq rt a (ag an am am ard a gp an
ap
orn dia naar wa dij rinen pq neg aen aman)
a a a a a
n agja pre namN aM aar zam am am eau er nun
a 8 a a a
NZE (UHN en vaar oper, Eamon mar erm am oM
FET reg aa Bj agens venen aj vm var aja vn
mna or op a a ran rar aan zen ny en SN un AD
mn Ër aur aa aa aa neem ac rin am eg zen jd
en a av
an „Man gj nan non maar erm an Manememaum
BOD HV AM AMEN (AN EN NEN} NN
û
5 5)
en
a a Z a a ZE
am am a DN am nu En am aa man aM EN nan mn
a ag a av a A. Av (af a En
eN A ee IE 2 a La AN
a 8 Av a We a
RD NON ELL TEJ AN EN UN A EN EN CD EE
SL a a GEN
en cn em sjen AAN EJM NOI NET EN
O Av a a vg
mam gp maa on ded apa van Bj Og aman enen ga
a fa a a a
dd KE, ED OE
« a av a
EDE TONNEN EE ae Le a
O (a PS a ORE je MM
nne B} a a) ED en Bg En EEN
a ZE a % a a
FEN OG ON AEN pan AMD AN ED EN
0 a A oN
cin a ang) aram ann eN aM dn as qr UM PGM AG
pn an am man an ip enem ann Pra engen an
CP Dj el
= Ze OE (@) a a Av a
an am mgr een ag esn oan ey EEJ og reg GE
v (a 5 -
ea on haa ad adr am en DUN 0 DEE N EEN
a O Av aa
NN DD ADEN OA LEEN AA an an an
T
gen gen marum jag rea aa mn erm ong em gen
aem zn an AED AN
SOE
en versogt om Regt, dog de Regters
vonnisden dat Ni Tamboe in Prada viel.
4. Een vrouw genaemt Ni Prana,
Ù as geparenteert aan Ki Saeeka; zij ging
zonder genood te worden slapen ten huiijse
van Ni Larie, en keerde ’s morgens weder
pa huijs. ’s Nagts daeraan [44] wierd Ni
Larie bestolen van al haar Goed; zij niet
wel bij zig zelven voldaen dat er iemand
’ nagts te vooren bij haer in huijs ge-
slapen had, viel klagtig bij den Regter.
Den Regter raadpleegde daerover en
beswaerden Ni Prana ter vergoeding van
’t verloorne goed van Ni Larie. Belangende
Ki Saeeka, die werd verweesen in een
boete van 8 reaelen.
_NB: de gemelde vergoeding enkeld zijn-
de, werd genaemd vergoeding in Tidarsa.
5. Fen man genaemd Ki Saeeka, had
een Bloedvriendin genaemt Ni Basa,
welken hij beval Pinang te koopen ten
huiijse van Ni Wani, ’t geen zij gaende
en komende volbragt zonder te zitten.
Ni Wani zeijde, ik heb geen Pinang, ik
wil zelfs na de Basaer gaen cm te kopen.
Haer dogter genaemt Ni Semi was niet
binnens huiijs, maer agter in de thuin, maer
’t buijijs komende vond zij al haer goed
wijt den huijse gestolen en zeiijde, nie-
mand is omtrent mijn huiijs geweest dan
de bloedvriend van Ki Saeeka. Ni
Semi betrok Ki Saeeka in Proces Pradata:
Ki Saeeka ontschuldigde zig zeggende,
dat niet hij, maer Ni Praia, Ni Easa
Uitgesonden had. Ni Praija belachte
hem en ontkende; Ki Saeeka wierd ver-
weesen in een boete van 8 reaelen, en
vergoeding in Tidarsa.
6. Een man genaemt Ki Sabda, thuis
komende van den Regter ontmoetede
op de weg Ni Angas en Ni Sari, die hij
5 a)
penn ny 2 an epen gen nn San gd am mn EG
mr an nem aM annanamr Ei wr, Ui au un 210
L 1E KE ( Û /
il ij re) ús
a 8 Er nam Him an BD en oe ( Fran 8 Er ar
Organ: 1D eN EN nennen m FP aM Ul:
fa) 5 @) aa a
nur Mam an da ragam anar aaan En
rad | |
a a ’ la PM bs N TIE
RL HOEN LOL EETI EELS OTA LE (hd
en GI EE a A As
gaar ramaaapem Kn al np an B (ar on af AN Ti
a sp AC)
auraa am \ nan np unearman K HO UU AM AJ AA TUN ER
NJ G-
a a
KVA MN AM LAN AN HI A hel am ij en Hm
| en,
an am el TU 0)
a as a OD a, a
DN mearjanarpemenr am jan Gj} UI A1 10 M Jh
EL UL G
Z a (DRE a a EE)
LING 12 UN ENAIT HI HK al ASN HD AN HIAS ro HD am Pl AI
ci — zb] WW W
a a a
an a (HD Oe LAN HI dhl KN ere 0) 5 et NLET
C C-
IJ top Ke oke aar geumen gjf armen KANN AMR ;) ve LUN HK af:
a. a
1) ACN A ( a CC) EN 2 Ja 6 1 dh
on Bj em 01 2Ô 1 0020 ON) AIM EO | 2
a e)
aen ann am erk amy rije er amo) Kn ars
ar [dj
Ei ana a
an am ar ne Banaan nn ag earn LAN ma am am
NM |
Pp ONS aa
an ai el apeem e aaf amg yomagar Ie Ela. raa rn) 29
UI El 1 UN \ EN ron mn fe Sd Ermjomen Mi) on EN
hel U zak Ö
Ö a 4 EENS,
Hi an rù wr asn Si ey 3] naj 2e un Ein an mam Aan 0d
a A. aaa Av
1 Un am of ad nea Aj HAN ET a ap an ea ve (& ON)
Ar arm am am Un d; Craamer en Dae an
asn \ MI A úl el) d ) Ì iS) l
ran 7 vur apa za am ap ano, am 1 ara an Kn a Kran
el dl ae
C) a ON
KODAK &) HI AM A7 AN KM AM are 2 vl ALL AM OO Ed LN
ig 40 4 CG
a ad.
a a 7 » 7
Ù ij LEN AO A A UN AN AEN OD) AN AO MH
ar al &N A) AM A (HT man UL fi 3
Pens
55
en) anr N
- a oa Av
U an al NOLLET zi lanaken KN Lr HN AL AA
a a
40 adje en. d. al Kn AN ES JN 20 ML er norse
hij haer kleedjes vattede; de vrouwen
vlugtede, verlaetende haer goed dat zij
bij zig hadden op de plaats, schreeuwden
en maekten 'teen iegelijk bekent op de
weg, liepen vervolgens na haeren bloed-
vriend Wani, die zij de zaak mede te
kennen gaven. Ki Wani daerover te
ontvreeden, vervoegde zig bij den Regter
en procedeerde Pradata; Ki Sabda wierd
verweezen in een boete van 4 reaelen,
en een vergoeding van 4 reaelen voor
ieder der voorsz. twee vrouwen. [45]
1. Een vrouw genaemd Ni Prana,
had een Broeder genaemt Ki Sabda, die
kogt een kleed van Ni Doossa, ter waerde
van 15000 off 15 reaelen, dog betaalde
niet terstond. Ni Doossa zeijde, Adee
(broeder), gij geeft nog geen geld; hij
zeijde morgen zal ik ’t uw geven, daer-
op ging een ieder na huiijs. Een vrouw
genaemt Ni Maleetja zeiijde, het kleed
van Ni Doossa heb ik willen koopen,
maer men gaf het aan Ki Sabda. Ki
Sabda zeijde, Ni Maleetja, het kleed waer-
op gij spreekt heb ik gekogt; Ni Maleetja
zeiijjde teegens Ki Patti, dat Ni Doossa
een kleed gegeeven had aan Ki Sabda.
Men raadpleegde daerover en Ki Sabda
wierd verweezen in een boete van 8
reaelen, en Ni Doossa meede in dezelve
Boete.
8. Een Padij-planter, Ki Tani Waktja,
leende zijn Buffel uit aen Ki Angas, die
deselve verkogt aen Ki Ina, ’tstuk voor
4 reaelen; na verloop van tijd vroeg Ki
Tani Waktja zijn Buffel terug, dog Ki
Angas ontkende dezelve geleend off ge-
kogt te hebben. Ki Tani Waktja daer
mede niet voldaen, ging bij de Karta
(Regter) en procedeerde Naijakka (be-
staande uit Patti, Mantrie en Jaksa, off
14
Erik oWfe) fe] Oa [e]
un ar ven a oan en rn ag on DD Pr aen Uig
Bien pgon meg, A ED Kk
Me) reekje: On
a anpenejeraren gem an nj IEEE
NEE EEM an a Orne nva Bija anap êram oh erjn
Il belbnendn hasen of 0 Tagan Daamen ear ig,
Shad aa
anam an an am anp an an ann \ aûn an àl ma San
C- 4)
nan zr vu A0 1 Ke prij en \ aa a raa van gijp \
anp Hjan MANS 0 Bj a nd
rad yù 2 jemen pezep neg near rijen
on fijn mem gg grenen vam Hama van aram
Bp rum Ar à neepen na nn Ù Dragon
En en zanraan ä k am Dad
Enamanmaara. jp va am a eg ram a jn uang
a n a a
fi) an \ CLE n nam an an) an | GUjEsL rar mn W/K am \
aq jen a en, pen Meg en nun dh en prana jen
Epen en Un ear zaam ag ang Ji he aen mea
ng van ago arg vn jan pra Hen raar am
Erna ern orn on da ang mm err aag eg asma
É EAS, / ú
em naan en ag Ur am An am anr an wan dj maa var vat
gesneden go jen
a. a a a
mn EU aM onp Man nanne on en aan as nne
maan an aram am a 5 Maan nanedanar aran
% LN) 2 es an ‚nn N 2 nes 2
Dam naa €À on
{
U (49
DE DINER DE zn mar BAN
a a
es eh haan KN ADD DNA EER
un an ndr eam damn MD am dar an dr arr rr era ar
L an í MOD ( Aa (
ema bien gere,
negra Aje n ar Glane engen ag ea sg
as a a. a a @ e
pen ger agen La ANN AN AM A0 N ans gE
en ep en a ananas oem ra
enn jeg enn egens nn eam vraagen » uu dr
8D a ten ear aan iem qm en eo oop 10 1 en en an jon
nr » geren Epona un
2Ôh aon Aj ran NRE gern yn hann sgn
een groote en volleedige Vergaedering).
ki Angas wierd verweesen in een Boete
van 8 reaelen, en Ki Tani Waktja 3
reaelen, omdat bij het gebruiijk verguijmd
had van daer getuigen bij te roepen, dog
zijn Buffel wierd hem dubbeld vergoed
door Ki Angas.
9, Een man genaemt Ki Maragang,
voerde weg de dogter van Ki Tidarsa,
terwijl zij water haalde, genaemt Njoe-
mana. Ki Tidarsa maekte het bekend in
‘tpublieg op de Negorij dat zijn dogter
weggevoerd was; Ki Pramana vervolgde
den merschen-rover, agterhaalde hem en
nam hem de dogter weder aff. Ki Pra-
mana en Ki Tidarsa gaven daervan
kennis aen Ki Patti in de stad, zeggende de
weggevoerde dogter wederom te hebben
bekomen; den Regter raedpleegden, (46)
Ki Maragang bekende zijn bedrijf, en
werd verweesen in een boete van 16 reae-
len. Ki Tidarsa (omdat hij versuimt had,
de Zaak aenvankelijk bij den Regter in
kennis te leggen) viel in een boete van 4
reaelen, en moest zijn dogter van Ki Pra.
_mana inlossen voor een 's menschen-prijs.
Thans is op zulken misdaad vastgesteld
een straffe van een strenge geesseling en
loslaeten, dewijl in deese Uitheelding
voorondersteld word, dat de dogter nog
miet uit het Land was gevoert, zijnde ’t
anders een doodstraffe. Indien zulken ver-
à voering als deese door den dader ontkend
word, is vastgesteld een boete van 16
reaelen.
_ 10. Een Thuijnman Ki Mangoen Adie,
ging verre van huiijs om werk te vinden,
en zijn kost te winnen; zijn vrouw Ni
On Ors Nas
nea sjen an a an KAn in cr argon anr Ti ET NM asn Pon
mam ear aa Ajan aur om aaa an am ah van Eran
ij ok Men f ki,
aan ain ran an deren; n= enanis rr maa Aj
nF ll en 24 Ge) (elk Aje Ml
a a EE
neen gaen eam arrmn ge ey ru au e) en am an ar
rag dan aar vaa jd % ús
B) nun lek ner ann a „Man
En a) Bi an ET al aen APL ACH an my arn var Dh om aen an ru P)
re 5 A Kl zn AN JN HI Ne,
G le M
asn ETTU \
4
am aan ram n Hr rn on van er mam vu eem Ra, an mm
U pre bn) [ 7 ei
CTO or: a
Era a AM AM AD BRAM RA 0012 0 em nn HJR EN AJN
TANTE an an Dam Man Em ra an anna vu m vu
f Lal d led 5 ( af U
1E vd haf re il
O fe Pad
aa maa a aaa ac Aa my U 2 AM AM 20) 1 LO egen
RE ie En. OM nen
UE un nf, eg en aem aur am an a aram an Bi )
a = DD) as a 5 a
en a var er an acn am ad oM ag ma Bjo ana Nan
bf
ale a & fa de fe
penzaang aan an mem anannynpun tk un as
a a K &
am am ay Bg Mem anam eijenprn onp amarja u
@ 7 DA E a ar an My,
aj ru En ggz am gg een sq ananp ep am an an ”
a Ae O le) À
np an aM am \ as am an acn Er am En onja pen pn
16) O :
yd aman anarp pear nrg amen arm
Iam rm 0 &r NON an en as vn ar acm 24) Ed onam
MS Tek det he Cal
a ao
Bran mm \ an Ane pa aomnm\an und aram
W (9)
por zaage eran nen rama Bind 12 Ei aw er
mna aan on ah aa ag ren 20m | ap en VJ La (, (2120120 mj
oh Wel a a
Leren GA am an an AN AN AI | run al nan CENT 1 3
e As OR)
EM er ag En a an A0 AGD EN AM MMJ N
ú es
- 5 FN 2 Dian mn
ien HI if) U 2 en RE il) Aer re hen on
a SEE a
( À , nan anar eng nan nagaan n
en aram af naja na ek Wi) 12}
Lampa bleef thuis, om ’t huis te be-
waeren. Een ondeugend man Wisa Wigena
stelde zig toe als off hij ware Ki Mangoen
Adie, hij kwam des nagts, en versogt de
opening der deur. Ni Lampa liet hem
binnen, meenende het haer man te zijn,
zoodat hij haer besliep; vervolgens kwam
ook Ki Mangoen Adie, en vond Ki Wisa
Wigena zitten bij zijn vrouw, en vroeg
hem zeggende, wat doet giij daer, Ki
Wisa Wigena, te zitten bij mijn vrouw.
Hij antwoorde, ik zit nies bij uwe, maer
bij mijn eigen vrouw; K1 Mangoen Adie
zeijde neen, zij is mijn vrouw. Daerop
gingen zij beide het bekent maeken aan
Ki Patti; men procedeerde bij de Karta,
de Karta deeden regt, zeggende dat Ni
Lampa zouw verkogt werden voor een
's menschen prijs, en verdeelt, ieder de
helft. De Karta sprak teegens Ki Wisa
Wigena; hij antwoorde, het is wel zoo
als uwe het goed vind; Ki Mangoen Adie
zeijde teegens de Karta, als Ni Lampa
moet verkogt worden, men verkoope mij
dan met eenen. Daerover verloor Ki Wisa
Wigena het proces en viel in een boete
van 8 reaelen.
11. Een man genaemt Ki Walang, was
een Plantagie gaen aanleggen [47] tot Ta-
gal Paijngan, te saemen met Ki Warangan.
leder had een dogter, de eene genaemt
Ni Andee, en de andere Ni Raba, beiijde
deze kinderen leefden in Pelgrimagie.
Eenen Ki Aria Balikan en Ki Walagar, die
een Jager was, gingen ter Jagt; terwijl
zij in de daelen na hartebeesten zogten,
ontmoetede zij Ni Andcee en Ni Raba,
die zij mede namen en dreven na derzel-
ver vaders huiijsen, daer zij vervolgens, be-
halven gemelde kinderen, ook de vrouwen
en het goed weg naemen en met zig
16
Epo EN _A 24 M 5 pago mn 6 of uy EN am ap)
nn e) am am ris an F5 18) ag \ AN EN EN LA Bi ar negen
aft aman gang pdre Dl maa ra Sign
an IE Kn am nend ar een a ES LN njet &
am a ae) ag Nar om 1 vr mn nabi agn an
rione aogn eh Ejogensperrhj rar Ord ags nz
migen maag en On agamen nnn ape
PNG ron ch joga mean Zin neme page amar
| 54
en aam my Me qeguan era om gun wan 2 à
am aag Ui an ea) rm pane ar Bjná an uy Si an am ma
nur EN 10 (HI np ro vm jm roa aon mj 2 aam ne
a
EEP IGLO KLON nea gp ar Magen apn
onz ag Èr am anar an am nja ea en le) ag Drag
aí asn 1) vn Du 1 ea dm en 2 oren bgg ran va, a
OEL a
run ar an Eraan greg len jad an un moan Eran
ng ) Dim ag dan png ggn
a er) d a a a
aam neem el ara am ag un an en ke U AU EN NZA MAA
aam N
d,
5 Av ( av
pemaang dem epe zn © amar ra MN NN
ntm gr ONS EEN oe mri
ga nam nan a a 2001 Eey jan agrn (5
a a a aaana a.
an namann og vam nar Er am en an aon om Bn am an
erv Du an n KM 2 AN Ate EEn ik
Ors Pe ler Sr (a) e
“ am mn 2 pr on nr om AM a 1 2 ar aM A5 am Agm LI
a amem att am
i ian Has
AU
AN f nn \ 5 U Ban ar ruf”
an aM BD mrcmmn mn nyanmg am anr
BA en dj Comaa aam ag eener gea prk
magaa Ù ant U zon di aan
egen or an run gg rn DO nye ren 90, UA IF
a a. Oo a” a Zia
negens evarttan nar png Ho Bepaal ME
Zl a a. a a - a je
UN arr \ zn anr an Mm On \ ran am arn urg en a
voerden. Ki Walang en Ki Warangan
gaven daervan kennis aen Ki Patti
Mandana Sraja, zeggende dat zij ge-
_ruineerd, eu van hun vrouwen, kinderen
en goed beroofd waeren, door Ki Aria
Balikan en Ki Walagar, ’t geen verder
bekend werd gemaekt aen den Koning,
die beval dat Patti Mandana Sraja daer
ever vonnissen zoude: hij vonnisde, dat
Kie Aria gezet wierd buiten zijn waer-
digheid, en verweesen in een boete van
28 reaelen, en Ki Walagar viel met de
zijne (dat is vrouw, kinderen, en verdere
bloedvrienden die tot zijn Huishouding
behoorden) in Prada, daer verbeurte van
goederen bij gehoord.
12. Een man genaemt Ki Galoega,
ontmoetede zijnen bloedvriend Ki Soe-
warna, nam hem bij de hand, en bragt
hem in zijn huis. Ki Galoega had drie
vrouwen Ni Sari, Ni Patjar, Ni Rasmi,
dewelke toen niet thuiijs maer te saemen
_na de Basaer gegaen waeren. Na zij een
Poos tijds met den anderen gesproken
hadden, zeide Ki Galoega, uit opregte
_ bloedvriendschap, alwaar het dat gij op
% midden der Basaer een vrouw aenpakte,
zoude ik uw getrouw beschermen, al mogt
Ct mijn leven kosten. Ki Soewarna deese
_ betuiging hoorende was zeer in zijn schik,
groette vervolgens zijnen vriend en ging
heen; bij begaf zig na de Basaer om te
kuieren, de vrouwen op de Basaer traden
bijeen om Ki Soewarna te zien (die schoon
was). [48] Ni Sarie lonkte tegens hem,
dog Ki Soewarna wist niet dat het een
vrouw waere van Ki Galoega; daerna
ging Ni Sarie met de 2 andere na huiijs
en Ki Soewarna volgde haer. Digt aen
het Huis van Ni Sarie gekomen weezen-
de, vatte hij haer op en droeg baer in zijn
dé Au a a
am eri PAAM ANN? NAA) (Ara nt Lu
Ö dl LL Á 3 Aa 2 d
a a a ne Oe OA
KAN anr a an Nam gar zn vin za CNN f
240 nn Aere ear anp wa Hjamafn au
en ats am an DNA EN ARN eran an deren ar a an
din dd Ke
Mer Mn manen aa u Bija) ai
n x 1 J EO gj J Beg en am nm
an ONE ZE fe Mo
AN AN VU LM MA AM a MA a aan. ide BJP an mn ea)
v En
Pd EE an KAD
BDP AM AN am am an au mar ND 0G ati an pen: 1 2, an am
| Ke Pijn
a OE @) a Pd
AU a HO NM EN AN Manta an mans “ î
e gl bl le his an an v 7
1 re, nan Hjeîrarmuah
Û 2 ( (H Ar arr am rs q e / 2) (€
1 9 (ee raaf aa aen anar gen erg
E 5 a r
man aur man a al rar an a a) RENK)
Gr WN
Ú) an
a a
pp Mem aman naan AM AM LN AA IN AU AN Ad a a) a
HV uy AL 3 !
nam amen jd av nm KD 10 EI en atm aq an agr Ti
k } U AAN ( Les LJM MK { NEN Y
1 y B,’ 1 (an) dreke PCD ag NEN Ue
a a a a a 2 Q ek
ENZ LM AA DE un men EN AM AN AAT AN 1 12D
a a a ONT. Ze Oe a
EUV ENT ANO RAE UIA an rar aa epe LN 2
Ö J
a a 3 Een, Z
ON UN 20 HKD HO Tin &) ì 8 rn a Û Te ij
As a a a
nn al an EN BAN MAN ANNI AM AO VAS A0 Aar an jn
C ee C
ET ES rear maar an a Che 1 4
am pyrpue nù rar an aam mam ard 1
Se) a je) a gl a
gura pe yn aar en jn gp enag Óragun
zal nm A Èram agam re) ora Aad an an 1320 TE
A AS KE N OM sn { 1 {MK
ah ins d red.
a a Leg RES je Ie a
an an ram a} Bp Ld STE ANA) bil ner
d 5 a. a > aa.
SL] tage nen pn Ingo nr a nej Ln u rn 5
nr pag aar Ne) aha MN en En Bi n lag
Á ed / { 6 * ‚ik 2 À Ld
Á ‚ | ÍÌ / ,
a a a > = a a
an IEEE mm gf) Rap pe an an am ra 2
a waa ALs: eN a
nn jen Aje ng Û rg Urar aren a ne) EZ jn nn
5 1 NEE un a va RAD aad del
er LA LE / f 4 { { Le
arn yaaa AEN nan ige a Ra) a
a @ ION ì
NIN EN MNS AN ON 2E MAM OE mm \ lace ’) ” J
Ù ant magna Rija aon an ama ann agr
PER Ke Ln |
nad 2 5d aon aha 1 aa am
amar nan Gn 4 Kn om mjam nuweg 1) }
4 b) raa rgang a a Ajaa. PANT zn
vn ar gj on rag 4 ‘] Nn pe 1 19 2
18
Armen; Ni Patjar en Ni Rasmi vlugteden
en zeijde 't aen haer man, dat zijn vrouw
Ni Sarie weggevoerd was. Ki Soesoer (een
Buurman) zag het spoedig, liep toe, en stak
Ki Soewarna dood; Ki Galoega kwam
mede buiten, zag Ki Soewarna dood ge-
stoken door Ki Soesoer, waarom hij Ki
Soesoer. mede stak, welke laeste zig
gequest vindende Ki Galoega insgelijks
stak zoo dat beide stierven. Ni Sari haer
man dovd ziende, liep toe en viel om het
Lijff, vallende door onbedagtsaemheid in
de kris van Ki Soesoer, waervan zij
stierf. Ni Patjar kwam ’t zelfde over,
dus bleeff Ni Rasmi over, zij vervoegde
zig bij den Regter. Den Regter vonnisde
dat het volk der deessa in Boeten ver-
vielen, de hoofden 8, en de mindere 4
en 2 reaelen, ter oorzaake dat zij nalatig
waeren geweest in ’t bewijsen van tij-
dige hulp ter voorkoming van zooveel
moorden; Ni Rasmi viel in Prada, om
de begaene doodslag door haer man.
13. Een Man genaemt Ki Awas,
wierd bestolen van Twee zijner buffels
genaemt Dammer Woelan en Soeloe Lien-
tang; dezelve waeren een Jaer absent ge-
weest, en vondse toen bij Ki Samar, die
verklaerde dat het buffels waeren die hij
lange gehad, en ook al Jongen, terwijl het
de zijne waeren geweest, geworpen had-
den. Ki Awas bragt Ki Samar voor den
Regter, den Regter ontbood de mantrier
van de deessa, en de gebuuren van Ki Sa-
mar die alle meede zeiijden dat ’t een Carbo
Pawetan was van Ki Samar. Den Regter
ondervraegde Ki Samar, wat teeken de
buffels hadden, hij antwoorde dat ze geen
teekens hadden. Ki Awas [49] mede ge-
vraegd zijnde, zeiijde dat zij een teeken van
een quetsure hadden op de Linkerwang, en
Eran ap aopeoped ons zen ferry van jolo eng
am \ neegij on Aas ora ea an jeje 7
as a a ZK
egen amngonem naan A LN OP an
ajegsgg Pie om ra om aan hof has q or daon
manu e Ze aa Det mean RJ ad on PD) en ash am Er ar ag on
ld A be knn ek |
sn FD HA MM Onnen (EN) GD of 1 un 210) wd
Eene heat 0 an 40
a a aa aa zn
aA TN EP JD enn KOT AN za
Bjo am am jn en an AN) rear 1 AAN an pun
NES a
GW
aur a La an 1 UN ty aa \ de
( aaf ( arr aram am ‚ An
il G ) ;
en an dg aen \ a an Bjan anr Mijn Or za
NML VAE TOR
aen ren z U am \ Bren Broen jaag en Lraaayrur
LJ Ae
a aa HE
an appar a AMM ny an regen zn ar an AN UI anr am
a fo @
nn nep n are an em 40 «0 EUN
C-
(
O
gegeven dg eem aagsen an mr gien ragam
a a a Zj
f ‘ aag aur
an sjun ar on MAM AN Ga Eper EAR REL 0
Oe (a eed EES
an mri ET on asn Ig PLE ap A a an dr an 20
a
star Oames apen edan Gah adand gene en An ar 1,
ao a zee) As 4
an ny an Pre) ea anan\ KN at AN MM Jl an 2 an Bjo en
DA a a a @
a an an aan aM ANRA VON UIN AU OD AND ELAN an En
aa a a [DWEK 2e)
pr ana NAA EDAM AN JN 1 AT ER
a O As a a @
aa NO) am BAE ON ADA AN aM AM AP NM qe Tan
van ijn Hage RD Kord yen 2 wan gd U}
negen tent DA Raps ymenan ar
menen jm Ona ner bon dh en A) ner
PA e | @, a Ei a
ano en GR IP ON ONNA IBD AA GO
as Bananza ahan : ma vam aam ma Daaagan
1 (49) GJ ij, GL 3
d 5
ta Áamn a a 1 ree enn wl En (a ef) RLA AAN AAN AD UU Vv
JJ
11 tanden, waerop Ki Samar ’t proces ver-
loor en verweesen wierd in de boete van 8
reaelen; de mantries en gebuuren vielen
in een boete van 5 reaelen ieder.
14. Een Man genaemt Ki Ina Paksa,
hoofd van een negorij, beval het volk een
Put te graven, dewelke eenig goud
vonden ter quantiteit van Sagegoring
(een Potje zoo genaemd). Ki Ina Paksa
belooffde aen 'tvolk dit goud aen haer
te zullen uitdeelen, Een Manteri genaemt
Ki Amoeng Raga mede tot die negorij
behoorende, zeijde dat ’t best waere, dat
dit goud gegeeven wierd aen den Koning
als iets zeldzaams; Ina Paksa was daer
over zeer gestoort op Ki Amoeng Raga,
zoodat hij hem in een boete verwees,
wegjoeg, en zijn Pagger uitrukte. Amoeng
Raga vervoegde zig bij Ki Patti Man-
dana Sraja, zeggende, Ina Paksa heeft
een Gegoring goud gevonden en aen ’t
volk uitgedeelt, ik heb hem geraeden
hetzelve aen den Koning te geeven,
maer hij condemneerde mij daerover in
een boete van 4 reaelen etc. Patti Man-
dana Sraja ontbood al het volk van
Tagal Temoe; evengemelde Patti en Patti
Carta Basa raadpleegden daerover, Ina
Paksa bekende een gegoring goud ge-
vonden te hebben. De hoofden en ’t
volk vielen in boeten, te weeten, de
hoofden: onder Ina Paksa rang hebbende
ieder 8 reaelen, de mindere hoofden á
@n de gemeene 2 reaelen ieder. Ki Ina
Paksa wierd gedimoveerd, en mede in
een boete verweezen van 16 reaelen, Ki
Amoeng Raga wierd voor het hem aan-
_gedaene ongelijk een vergoeding toegelegt
van 8 reaelen, en wierd aengesteld tot
hoofd van de campong Tegal Timoe,
verkrijgende tot des te meerder ontsag,
18
ra eel 8 C
an nj an mi es, aruram fog rù En nn vr AU bij
5 a d
jm Ragem an An naat onge LIN
ren Damn HM aan am am nem mnd
U ES ah PEET
mpeerom gegepeen-sj Éfum én Cn eran gm men
naa on vra ane an ar an ag am Vena en
‘] zj kr gl is iP
a a
DEN Ee
KN LA MN) EN AM 9 NM MN 20 Man A2 Le MC
NR
N (2) a a OO Lö
YAM om UN En ar Aa Mam dana racen oe) |
Av € a fe)
DN UID AM an AN aM NAD aM aj A5 nj UI 1D AOL)
5 T
a ao en le) ae) E
EN JN AMA am AAN n nanans E/ aM Ul €
| En 1 A, ek ON NAMME?
N a = ag) A a
nam MAR MNM EEN MDD 2 an am am “)
OTE a (@) DA a e
ä a “) mang n “) ) nan ag ana pn aman
(C3 LUN @ ah We
ennen armamenpamenpn
NE EE AET
GJ
nam aken, gyre an dh en ga ag
a aa 5 4
U ag EN AEN Er A00 nen en vr as 0 ú) 1
[@) RG) z 4de) :
A Ee bed AN nn hoi ei Te)
a @4 a
EE a, ap ur CEE LLL \anan gen ad nt, LUN
Ld Ns
9 ie O
n aur od, ar ar MM NE Er 20 aur di | ar 2 & am ep an 5 1) W/|
maaar rara Baamemearngp Menge dn zengp
AAN AAAN MUI KIN én zaún an aan a an an ld an va | HK â
Ee) Epa Eet 5
UN (HD AA AN AN OE, re ada En al AMM LM}
pgo)
nm yn un Prenagestd pfd} an An am \ cpu
nah am aúh aon aên am any, eem = eni &
eit vl a (A a lk al ie +
a OO S k
) à E 1 f ra UN A 5 5 1
ee enganenes La UN À gem nori
as a a
man Uu | (EZ man EN en rn n nur | anam n
5 a ERD 4 Ze) a
m Ene MM am al MN] anr an | rr ran & am lt n | (H
a
mm njn ri ZL am de RAS) ama aman an pn an A
le)
@, 5, En 2 da enger
wan Erg oan ynze LM jer mnam DAN
Rr éram n sjen q 34 an
80
daervan een Acte.
15. Twee goelang-goelangs, off kneg-
ten des Konings van Meddang Kamoelan,
genaemt Ki Soma en Ki Rauitee,kwaemen
van Madja Paijt; op de Campong Tagal
Paijong, geleegen nabij de zee, hielden zij
stille, als't avond wierd [50], en overleijden
met malkander wat zij doen zouwden met
't goud dat zij opgedaen hadden. Ki
Soma zeijde, broeder, deese bol goude is
best wij het hier begraeven bij dese boom
kandaal growoong, morgen zullen wij
't haelen en brengen bij den Koning, maer
wat belangt deze 3 corgier Salimoet, die
zal ’tbest zijn, dat wij medeneemen na
Pangan Wangie. Thuis gekomen zijnde
deelden zij ve drie Corgier Salimoet in drie
deelen, Ki Raditee gaf ’t derde deel aen
Ki Soma; Ki Soma hadde twee vrouwen
Ni Angara en Ni Assian, Swagerinnen
van Ki Radite; Ni Angara had een voor-
kind genaemd Ki Lagana die zij zeer
lieff had, en veel gaven gaff, zijn vrouw
was genaemd Ni Pramana. Ni Angara
kennis hebbende van het gedoente van
haer man, wilde hetzelve bekent maken
aen haer zoon Lagana, en nam van de
Salimoet mede. Toen zij bij hem kwam
was haer dogter (haer zoons vrouw) niet
thuis, maer aen de Bassaer gegaen; zij
verhaelde aen Ki Lagana, dat Ki Soma
goud begraven had aen de zeekant bi
de boom kandaal Growoong; daerop ging
Ki Lagana ‘snagts, en nam het goud
weg. Ki Raditee ging 's morgens om het
goud te haelen, dog bevond dat het weg
was, waerover Ki Raditee zeer ontroert
was, en bij hieuw den boom omverre en
droeg hem bij Ki Soma, en zeiijde, het goud
beb ik niet gevonden maer is weg, maer
daer is de boom. Daerop gaevense kennis
ONDER Ee Bel:
pen ananas id en nd EUN ta am Ep nog
ag Qu a
ng) oreenmal CagBn y, 1 ru of dn am ar adh ras aram
anr Ef re, am anr dam n
EN en Oer j roman
Uh agun mj fd en HU ne rn am Ben a
vern nd am où SRE am
Ne pen prem an: rij En ng
8 je Mi
Ra ang ngyn en ren genoeg mn ME
8 ra fj Dat mn Da an am am ar
oneens ea jam en gn MN 2 Û
Ante fe O As, OPI a
un U dn a PN AN AAN EN IE EN NI AJ EN 2 AM EN 2 A
Lek He
mn dam \ na Ba n wa np en mara en Bj dn ma
€ an
Re) HA ri an near mn ann ngen gram Ep
a as a a '
an mm \ ru jun aram nag u ng Tel qena Bj LE
lpg hin ne naat sj dn am mag) yon
8 a aaa a E
on gun n praam AJN MA AN AN ZAM MAN U KN
AL i/
ap ane, n of Go raa any) OEL ul Bare aan EA
a
AN ND ak aje | | hd
(el rc ol
aa FO A vun om AN EN am
Be DN nn MAM, GN DN BO AN (59 —t
a je Mi AN a À as a
En ar id De) (@ rj our am an an an a UN an MAM ZUN EN
a ON O av
14 / (EN N UN IEN HI EN NEN | ar
MAM A HN nn nge 2 ú A0 un
AD aan am nemer Ui ri aa naan,
au 1 ga meg den my)
e Raan Da manen nm an
Kl bete ah like ûj 2 me
nemanz U ur del Pearn aq non zen un nr
@) On @ a a
bf UN TU gn un naan an maa PN
an EN 94 ALM ru an} ee an DM nn: Bn
nefeihaangn ne ne gern FAD vrg ano NZ
Uri an nara an gep an Ia, Ra, zand gn en Ör 2
le @) a (a,
ora enge diemen a AU \ ier gijn
amp mn an 1 0 ar aa) zen aon aan ar nain eng erop
MEL | ki |
PACE Le) a »
DE ELN emo NN Ep EE TE en
a as@)
ann ma \ mengen egen erger
ng aen jr dijn eng meyde nan
a oe 2 bode enh} ZZ f
Ei) un no ar a AD GE an anr nn xn anamaarr. aM
WL NZ
_ van de Zaak aen den Koning, bij wien alle
_de Mantries present waeren; de Mantries
zeijden, K1 Radite heeft niet genoeg te
doen (een schimp op het omhakken en weg-
draegen van de Boom). Ki Patti Karta Bas-
sa sprak tegens Patti Mandana Sraja (BI)
zeggende, wij moeten daerover raed-
plegen, waerop men haer ondervraegde,
en zij zeijden goud bekomen te hebben en
tzelve aen den Koning te hebben willen
geven. Patti Karta Basa beschonk Ki So-
ma en Ki Raditee met de Balsem Ganda
Jajang katon, en zeide, ik zal over uw
zaak raedplegen, maar gij moet intusschen
uw pligt niet nalaeten. Daerop gingen
zij naer huis, en Ki Patti ordonneerde,
dat alle de goelang-goelangs op den
Aloen-Aloen vergaederen moesten. Ki
Soma en Ki Raditee overleijden met mal-
kander, zeggende den laasten, broeder,
wat is de intentie van Ki Patti met deze
gìfte van Jajang katon, laten wij 't geven
aen mijn Swagerin, de oudste, en zeggen
dat ’t een gifte is van Ki Patti;en men
gaff'taen Ni Angara zeggende Ni, neemt
dit aen, dit is een gifte van gusti Patti,
waarna Ni Angara uitging onder voor-
geeven dat zij na de Bassaer zouden
gaan, maar zij ging na haar zoon Lacana,
aen wien zij de Balsem Jajang katon
schonk. Ni Pramana was toen niet present,
Ki Patti ordonneerde verder aen alle de
goelang-goelangs, zoo bijaldien iemand de
Balsem Jajang katon draegd, dien moet
gij opvatten, dog ingeval het een vrouws-
persoon is, geleiijd die slegts; ’s morgens
liet. men de goelang-goelangs op alle
wegen en ook op den Aloen-Aloen op-
passen, en de Bandee (Bekken) sterk
slaan in de stad, waevop een menigte
volk veischeen en Ki Laäcana vervoegde
81
a « « a a
BD anas ap a an ay as 2 am aj anr arg or an aen an an mjam Aj}
ZE új ” N | li) ne}, sit 9) 1
a oe PR 0 je)
Kn AM ape pn ear AAD AAN AMK ANN aM ma
(EN HA AM HALA LENN Ea AD Ad AN EN, HAN MI a at
DKN 2E 5 { dn A í AN MD) AC
4 Ke | N 7 È ) ), 4 EM | an
as a Vaer a É
Bar mean jo ran zalman EN 1) om BD AMS 1 LOM a
C- C ZE
€ a a As Qs er
zn eher ar aren zen paren MD aA ED A AN
rdepen a EN vaar gag rup eng aen arr
UIEN KNN) Ki} À IN ‚nare ij / IJ)
Snnegagerd gegen Sm
nad 7 6) 1 am aram 1) UN HAAN NJ AA A
/ Û dn ef (EN f) AN rarr ( A ad
en namg pv ) 0 na EN) LK 123 1 BQ, n
a a SMON) tte) a
an aan ar mm An aM el 1 1) am amanan 10 AN
Á Ve G
aa: a a 5 a qe a As
KN UI an UN Mm UIA KN A ef, ED) } dl LI AO AAI 1 zi arm
ij { | EL
nà: û 2 aan ari ad ain an naan amp an
an anm on 2 eam npe vaan 1 ope MC mjs
: a oa a je ale Pi ze) df
EN q MK} FA na
AN A10 AA UN KN UN AN AUD gj gij a zaan om n Ì KE 10,
a} A ve : J a
arran ovl ap ar NM UI dra an \ enh amen 1 DA 1D)
1 / | Ee
we OR)
AN AN dE MAM AD MAAS
@)
nia 1 en za og an Kl
Oe me
af” a a) a EV Me)
MA a our am rad LUL EN KA) aM AN AN jen ï Lat)
8) J \J JUL
a (e OO
dM AR ON ga n mons 1 MAN HM ANA IK | A AO LUN | du 1}
in & ï salina. ) lar
ran dn nanamn anas maan pan 200 Hap dr an €
ram red n° gnas Ì 7 / en
f 7 A un Bel a 2
mm vu mn BD 22 A 2E NAE AJ A viel a ns
a a À @ cu en D)
MS ana Jn UI AN a aa AA NM UIN 1) „zat
ebr: 2 \ KEN af ’ & L //
QA . « )-
LEED) \ zun gia Lan aan bf if 1 tekse re) ru
G) ze eN ) 4 atten On
anp U a EL CN Bg ON am Cn ïn en en anp vh jen 4)
é a
a [ | ai te « «
Eng ig an aa mam am anas 1 au am My aon 2) ar
UE un a 1 0 ag 1 ( 1 )
6 ij 5 ie ach Carda na jam
c d f / 1 ar í 4 (DYNA IK ‘ Á |
an an AM MUI a ven ne en A ij 1 A a
: a
DOE KE, EAN E) nan meu #0 avan
AN an a edere) am anp Un Be a Ln UI UN A) Mg Mn
Ei, R& mana ap an 2 am nn an om IRO HE
Bppn ar mom EE 1} LAM 9) jl 5
a oa a Se je
er) de nrs an mam npan Aan 1agamnm EA AM ZM EN AA
Ene) il C 2
a CO) Qs ‚ a
aem (En? naan au KN He, Kn 5 un Kn a gnd
a a a s
ar EN Kyan aa anr man au nt nan /} Il 2 EN (AL AN nj /) Kn
KD 3 NJ Kb
(@)
el)
1
Á
a
anr Im aM 1 am anranr mn rar AAM UIT) Ad Al MO IJ
Ny) vj GW fl 1
® |]
ú 5 „
é
* a a
maer nan rn UU HI KN A HHD UI ©
nn Kia am 1 J En
7 * a
HD AN NM) gen AEN ACL AN JN
OPEL a AE
{ì
zig mede na de stad, om te zien wat er
te doen waeren met den Bekkenslag, en
hij droeg den balsem Jajang katon; hij
aen de deur der stad gekomen, wierd door
de goelang-goelaugs opgevat, en gebragt
bij Ki Patti, waerop Ki Patti afzond na
't huis van Ki Lacana om zijn goed weg
te haelen, als wanneer men ’t goud vond.
Ki Lacana werd in Prada verweesen; en
Ni Pramana in eigendom gegeeven aen
Soma, en alle die van de familie of het
huisgezin van Ki Lacana waeren, vielen
in een Boete van 8 reaelen ieder. [52]
16. Twee Woeloe Tjoemboe (geboggel-
den), genaemt Si Bogaen Si Andra Wina,
wierden uitgesonden om Padjag (Contribu-
tie) in te vorderen, zvo van de Zeekant als
de Rivierkant, en van de camporg Pagoe-
tan en Argamoentjar, en vergaderden 1
Keti en 5 Laca. Oplaestgemelde plaets
raekten zij in disput over haere reekening,
wegens een verschil van 2 Laca, en zij vog-
ten tot Pagoetan, juist op den middag, en
zulks hoe langer hoe heviger, totdat zij mal-
kanderen staken en beiijde dood bleeven.
Het volk van Pagoetan, uiijt vreese omdat
het volk van den Koning was, dorsten
geen kennis geeven van de zaek, nog
dezelve rugtbaer maeken, en die van Arga-
moentjar insgelijks. Een Patiengie off een
der hooffden van de tweede rang, van de
Negorij Pagoetan, gaff kennis hiervan
aen den Koning van Meddang Kammoelan,
dat Boga en Andra Wina gevogten en
malkanderen gedood hadden, op de Cam-
pong Pagoetan, en dat het volk van
gemelde Negorij daervan geen kennis voor-
nemens waeren te geeven. Daerop zond
Ki Pattij na Pagoetan en Argamoentjar,
om alle het volk, vrouwen en kinderen
niet uitgezondert, te ontbieden. Dezelve
82
an wnan ian: nnn 2: ram an ann En
DC mn el tak ej
pemoneprnjojg gan penn EG? mla 2
a @Orranos Ov Aa
zn na han: u
( Ul 5, Arn e) he | ir ar (Ald anr El am anr an al ane). Ún
Kak 4
an Mam zp q ane aoraran ar en a rn
On 5
Ad 0 a a
an an tap an anr a aan asn Bopon mn man ramp re ha
k Ô a. 7
raaaanr b/| GED tf Aarm an 1 ” an ij manman an
2
am an
a @:
KM AU MUL AM Aar aang an a Aa OA am Hag
ar
aM an ai en aag an nenzam (pë 20202 van ama)
rb an rt an aan am asso mere an am am
ar pend de And lj bl ei)
B a È
Negen am apa daan neen epen ga diam ejna
* {- a
Aj Eng nà om epa pg aen nn am \ an an anai
ar ng sn a) emo era no aen eha oen ep eraa
d a OO As le Mi
nwe ga A LAS gn (U U eam rang
MAY enemanagar m ej pijen KN domo,
un anr nn | anr OENE en 1 u 2 il a 2 my raar Laar ze
am ang ani aA om ej Á anar Oner dn em ea an «aan an
a er a Jd mt
aap Manna qa ar en gaen an) Eh 0D ap Te EN
Pe
/n
a BA AC
an \ pam ama ere e Un arn EK en fn an Var aA
aan nr ge VER aa Man enn en N
J u Ná, 474
a an an \ Eri an afm an Ânyaa on u am an 20) ER AEN)
Kl Á 4 4 Á ii A
ZA c/
a Á a O a fe
Maanen pm gp van te am AN an an
verscheenen en Ki Patti Karta Basa, von-
isde daerover en veroordeelde hun in
boeten, te weeten den Koewoe 12 reaelen,
Beiij & reaelen, Lambang 6 reaelen,
Tjap gawee 4 reaelen, en de gemeen ieder
huis 2 reaelen, den Patiengie wierd be-
schonken met den eiijgendom van de
Negorij Pagoetan zijn Leeven lang.
17. Een man genaemt Ki Toeranga,
woonde op Karang Wedoerie, in één Buurt
met hi Pang Ammer; Ki Pang A mmer
had een zoon genaamt Ki Rawie Sringa,
die ging in 't huis van Ki Toeranga bij
__nagt. Ki Toeranga bemerkte dit en bevond,
dat bij daer binnen gekomen was zonder
de Pagger gebrooken off eenig goed ab-
sent was, [53] hij vattede hem op. Ki
Rawi Sringa bekende dat hij daer gekomen
was zonder eenig kwaed oogmerk, maer
Ki Toeranga had gezien dat hij zijne
schoondogter Ni Lolita ontmoet hadde,
sloeg daerop Titier, en bragt hem voor
de Karta die daerover raedpleegde en
Rawi Sringa verweezen in een boete
van 16 reaelen, en een Vergoeding aan
Ki Toeranga van 8 reaelen.
18. Een Man genaemt Ki Samar wae-
ren Twee Buffels verlooren, genaemt Dam-
mer Woelan en Soeloe Lientang; na
dezelve een Jaer verlooren waeren geweest
vond hij ze bij Ki Rambat. Ki Rambat zeiij-
de dezelve gekogt te hebben van Ki T'ja-
tjad die weederom zeiijde dezelve verkree-
gen te hebben van Ki Woetoe, in voldoe-
ning van schuld; deze zeijde dezelve gekogt
te hebben van Ki Awas. Men bragt Ki
Awas, Ki Woetoe, Ki Tjatjad, Ki Rambat,
voor den Regter, die dezelve ondervraeg-
de. Ki Rambat antwoorde dezelve bekoo-
men te hebben met een spleet in de
lippen van de eene buffel, en een spleet
83
a di Es ni Hernan aag manne shane WIEK aman: }
HI 2 WN
NS a « je Pi Leta) OO «
yemen 12 am ng om arj eran om noren nen
Dare (O4
A vur jij NA EN AM AN AD aeg xy ranan: eq anam
ran Bon ergepdie) er mam: ân kle
ú
a a
U) NT AN n ga Hahn nam nemen an nnn nd )
ete î el) @,
azap eme Man aaa) 1 or acn Errina 6d ad ur mn nr En
/ [Ga
1 aa aaan dr an arn ga BQ Ma a an Hom \ am
A KAD 0 1 / AM UIN MM
Ie: aan an am €92 pee 1)
ee Dr an \ am empin ama 9) He an mam en Ti
Í n° 2 Tul Ned «HK paon AGT A HNE
se) ner wr IN 6) vr 4) IE)
Jd Ps je en a a -
an an \ aÔr aon AN LU AM AN AA UN AAM MAN AN 3 mm Kn zj}
O As Ì NON
AET AN ad AA HD ANRA MNM 5 (MAD OHNE MN AA SN EN NHM
ds C 3 WJ
a ee Av N
man za va ng ar 2 MU) U an vam ar mn Kr a an A A
st ved er | 6
nAaR an adi cn a am
UI HA 5 „A IN
Wi ZE
5 Ie, 4 Ù Daaraan nn
MM IKI MJ AI In AMEN Mp KN TUI AEN HN UN A dj {
penn 2 1, Ì ls
- Dn « e We IF
wen gan Inn am an Aaa Aya aa pan atas Un
2 Ld fl ) 5
raa dram dn
xy AA rÙ ; param angan nmarar nj ar A
Af ji j u) 1) a 1
ie
dion n gp ng EE, nan gang mem eadrge 1
a
ans
a Av E 7 _n - -
( de rn MK a anar at LL
an eng eg ahaaa wa) un a, 1)
8 ema LIJN a un eat) zer an en
anna ap Gn anas GT { Ï Â d J 4 f
Ik, pp ps lp ae
y a aa As (oe a
zij, ri ram or arpa nar mn an NK UN AI rd) an
Jk (a,
a a on Pant A
51) n / aan Kn Mm gran a mp KN T aan aan en
©) an an an 02 aag an NEA BP ID ) 2
Rn eran are og ùr an gaa rm naar
ge n KN & 0) II,
a N ed en
pn an aaranrara aa mKNa ADA "er aam
/ Ó Z
URS i/ a a LES
O
KDE 21 EA 2 EN OAD nan ar ENEN erf be yet eng
in een der ooren en het andere afge-
sneeden van de andere Buffel. Ki Tjatjad
zeijde, ik heb de sneede gedaen in de
Lippe en in ’t Oor en het andere oor
afgesneeden; Ki Woetoe zeide, toen ik de
Buffel hadde waerense nog zonder die
teekens in de Lippen enz. Ki Awas
getuigde als den Laesten, Ki Samar had
zig dezelve toege-eijgent zoo als si waeren
met spleeten. Ki Samar wierd in het
ongelijk gesteld, viel in een Boete van 4
reaelen en een enkelde betaeling van de
waerde der door hem valschelijk gepre-
tendeerde Buffels.
19. Een Man genaamt Ki Sikap zoon
van Ki Doernite woonde tot Karang Baija.
Ki Sikap stak met een stok een Malieng bij
nagt in zijn huis genaemt Ki Dinda; [54]
bij voelende dat zijn wonde doodelijk was
maekt zijn gordel los en bond dien om
zijn hals; Ki Doerniti sloeg Titier, en
veele menschen kwaemen zien. Een man
genaemt Ki Samaja weeteude dat zijn
zoon uitgegaan was zond zijn Broeder
Ki Wisaja uit om zijnen Neef te zoeken;
hem gevonden hebbende zeijde hij Publieq
dat hij de zoon van Ki Samaja gevonden
had, dood en gebonden, met bijvoeging
dat zijn neef ’s avonds bevoorens geroepen
was bij Ki Doernite; vervolgens gingen
Ki Samaja en Ki Wisaja zulks bekent
maeken aen den Koning, Ki Doernite wierd
verweezen in een boete van 8 reaelen.
20. Een man genaemt Poela Karti, had
tot zijn vermaek een Langarangan Poeti
(een dier als een Badjieng, dog grooter)
verstaande het geene hem een mensch be-
last. Een vrouw genaemt Bramani, leende
dit dier om haer huis te bewaeren, zij zeide
teegens hem, past op mijn Huis en op
mijn kind, dat daer in de wieg ligt, ik
84
aat en Ben of) nan an den a amw esn 2 nan 2 vurj
NN, Á ( an 2. AU
NÔ Ea had 7
Ê od B CO a $
apar 2 nl KA zaura a U) za anr %) es hea if hals, Kuan
@ a
(5) ar a. a Ze
DN ANN am za mam zaan en aq vam avan at ara
@ as
aaan arena On en
f C fi : AN 0d
EES dj
3 OO O O
en Un en ach an aj de Op ER Elaa arr ak an raam
EN z Ee ate
aman aman AN an an mar an an an arr MN jar aa Ty rr 2 aM
Set Cl ent va /
an _m d Aat pa un ay, wn aap an an an aranea
nd OH ind ee
Oe
an en am aam am \ UK AN EN N
El, feng VERN
&,
ON)
a
MAO AA
ol Ne) 2)
24, UIN an aa nx nan «) an an
genaam Or zam
0
am an .m xj) 1
rei aar au zj et,
{ D/ ú ES
(de) d
ie « a) a)
aun Kn NN AN arr NAM a 1
an
C
Pen EEn
(49)
6)
Av € Av a
am year manman ar ar nam mn FAN
heel A,
KL if a | en ki ra nerd) anr eel n TLN ra LG Epen
a
np Praha an 1 vnng en am ati anr Er
d AIEE
EK a a a
NEN Ô 200 U AIM AM AN EN NAM AI 1 A eg.
an mam LN] un ad an aA ame Bam KON
& wi ú
kk bed he kt hae en
enn H)/Ö IN AN AM EN AN AAN AM Re, apanage an
CD) ra rar aur aen na A am
ape nye am ar an: 1 us ie hr \ pan
P:
res di bd omg has geen an Mor B AA) ETEN
RE) EO aa HJH Aran \ am Bae LU an
id rs en ER,
Eh en af on (es enen a an a at aen aa nas blgg
dll Olo Ap TO
ei an ile, PLU AN M E Me
BN Par n aa BE AN
KLA Melee Ll |
premamanan mam hay aur Ea \ nt) wagaeneas
ka)
anr ar ar
maan Saoinam in en aag ig mT aa \ as
rh an aj a Eng aa Bj od en en de \ KS nn ah a
ha a bte eene Re ie
Er BN a on am man zap zeegang Haa maa a A
/
OM je AOMC Gan
am 6 EL arg on of rop agar Eem rd on Hag og 1 ER
Jens a DE) O
mam ha an EN gam a Nh am UN GIS A OL
gaa eens na de rivier. Een vogel Doerat-
makka Banas Pati (een Roofvogel die
men Kuijkendieff noemt) wetende dat
Bramani niet thuiijjs was, wilde het kind
weg haelen. Langarangen Poeti dit he-
_merkende, beet hem in de hals, het geen
Banas Pati hem weederom deed, dog
__Banas Pati stierff voor de deur. Langa-
rangan Poeti ging na de Rivier om zig
te wasschen van ’t bloed, waermeede
besmet was, en om daerdoor Ni Bramani
kennis te geeven van de zaek; Ni Bramani
ziende dat Langarangan Poeti met veel
bloed besmet was presumeerde dat het
haar kind gegeeten had, en sloeg het
dood, loopende voorts schreeuwende na
huiijs, maer bevond dat haer kind wel
was, en dat Banas Pati voor haer deur
dood lag, ging weeder na de Rivier en
schreide over de dood van Langarangan
Poeti, liep wijders na Poela Karti, gaff hem
kennis dat Langarangan Poeti (55| dood
was en zeide, Poela Karti, wat begeert gij
dat ik doen zal over het dood slaan van
uw Langaran Poeti, ik heb hem gedood
omdat ik presumeerde dat hij mijn kind
gegeeten had, want hij was seer besmet
met bloed, maar hij had Banas Pati ge-
dood. Daerop antwoorde Poela Karti, wat
het Regt is en hij bragt haer voor den
4 Regter; alle Naijakka vergaederden en de
Kartaspraken Regt, Ni Bramani verweesen
in een boete van 8 reael en bovendien
een dubbelde vergoeding aen Poela Karti
voor Langarangan Poeti.
__Henige uitbeeldingen van Processen, na
de wijze van Kontara Manawa.
_ 21. Dit is Kontara Manawa: Een Kik-
vors woonende in een gat, ging uit het
gat, en zeijijde teegens bet gat, gat, past
5 CD Ourte a
np an as an tg Mgdharapedremaran uy ra Singin n
ui 1 u K)00gMDaa B à di nr
LN LA EUN Aar ran am an an LL
1) OK) J AD K/) 4
BJA LQ M aman an an en DE E
ag: ) e An aen Mar Aan a aa Ajan an har nj
3 - Le
(an e a 5 alsde a
an 2 an ggn en aa mas me ej el an an na ad jen
a > a - an
anr an wen gan ak) u an vd EN LAS 2ANAS
a a. OP a @ @
u B am 2 Aran om Nn ar an + zen maands an an am
ap aar an LU M 19 2 am a 1 8 zaden e ye
Sh bn oi inde dd
Ae as a a ante IE
FM AMEN MAU HAD PM ENA AM OM EN arte aram aa
(Zie ve | | l
6 09) ga La an ra KA a aijn! ï 8
0, J) { en Nee NC û On. id 5 6
IN 148, fl N NE ner BJA om am Nan an Ng
bk Geef « Barn a a Qv «
Ln aa Bere mam mn a lk nara aj den ’ naananr
Pe
EN EN KN En aam are IE Er Kd u
[EN @I d N AK AAN ANY MNN EN A) EN NA
Ge ver DE
MEA ee) a aa [te
uy un gan sn epe nea pam an ag pen erm Aa
ZN Ce / @L 3
Br a 103 00m nO Ar an Ch A 50
5 (H Û fi eg Ir W) Li HT ACN HD AN /
he Le ik n eg LAN AN AAM UAR al
EO A mame Pan (an en HN Ea mr ay Q, Ne)
AS AIK) A (AAN EN (KN arjan an npana r an an,
oa vel l beed hie
un an 1 Lr an nam ar an pen zm) Ùenmray En
an anranraramn ame 5 NI) 25 MK) aur EN MI UU) AN (AG
a ap E. FA 6
(EN AN ERN uy U KA KA Be
|
/
am am na #0 ENDE FEN haar LAN EN EN ON an a
( as à fi) ( dt dl N: _/ ed =Á
( atie Ie AJ (Ks, ae ü |
PANC a Ede) a a
naan ananararngnggpannan ler | ren am aram
UL pe,
nana pan Anand a ES aten dn STe
NAM JN a A y m
hrs En. Ek J
Ma EO) an nan u run Ha Nanm am am an aur iK Si
DAAN ny vanag: an as nt ups
(EE a a a oa 9 A a C
am an 9) \ AN eej an Ka Tar a amer
C Ee ant tal)
1 aarda Ln zaran Bi an am ann En EN A
B LU AM AN RD AN AJM AN 2 AA HC ON am Ni
ve add 3 | Eb
a ©) … 0
FMN EN BD) MASA PAM pr MN a TU IO HO AM zj
hand (49) (9)
ze da)
an am anar er aan aa MOM UM N
Í) CO,
1 I en 1 br Mur |
1 DEN LAI AN EN 1 RNN] ‚ 11
U (val | t ( \
Av
fj ELAN AAM NJ AN 2 HN MN EN IKN AAW
nie ’ L 1 li tr ú
) Ae . a :
enaar en 1 pe D 6 naam art dr | | vn rj}
« - a a «
an al 4 nk n een 7 Ul LLL LN} » PAN MAA MNM EN KN Ui
86
wel op; de kikvors antwoorde zig zelfs,
zeggende, 't is wel gaet maer heen. Een
slang zig daar in het gras verscholen
hebbende, zag dit gedoente van den kik-
vors, en ging in het gat terwijl de kikvors
weg was. Toen de kikvors weder terug
kwam, vroeg hij, gat zijt gij 't huiijs, waer
op de slang antwoorde, ja, ik ben ’t huiijs,
waerop de kikvors schielijk wegsprong,
zeggende, gat gij liegt, ’t is niet gewoon
dat een gat spreekt; daarna ging de slang
het gat weder uiijt. —
22. Een man genaemt Sang Tani had
kennis aen een man genaemt Sang Nitjaer;
Sang: Nitjaer stelde een list in ’t werk:
Sang Nitjaer nam eenig geld op Sang
Tani ter somma van 1000, beloovende
te betaelen na verschijning van twee
maenden. Na verloop van twee maen-
den vorderde Sang Tani de Penningen
dog Sang Nitjaer wilde nog niet betaelen,
zeggende ik zal geliijk ik beloofd hebbe
betaelen, als twee maanden is, en dit Ant-
woord gaff hij telkens Sang Tani’t zelfde.
Sang ‘Tani was over dit Antwoord [56)
bedroeft en ging klagtig vallen bij den
Regter, dog de Jaksas en Mantries wisten
daerop geen regt te doen. Het gerugt
hiervan ging uit door het gantsche Land,
en men hoorde ervan spreeken op de
openbaere weegen. Een dier dat spreeken
konde genaemt Kantjil hoorde mede deze
tijding en zeijde teegens de geene die hij
ontmoete, ìk neem aen in het geschil van
Sang Tani en Sang Nitjaer regt te doen,
mits dat ik met Sang Tani en Sang
Nitjaer zitten mag op een Baleeh Cam-
bang, dat is een speelhuisje boven het
Dit zeg-
gen van Kantjil ging per gerugt voort
en kwam terooren van de Regters en van
waeter in een Rivier staende.
za 00 am 10 1 0 en va aar am ee aam | Ì
aj dev orana Fa a a eh do alm an EE
y rf maa Bjanepnar ar ennn KYAA MAM an 2
) 5, ii 7 ij arran 1} ì en’ n 2
rn) nea an zaan mekaar eN menging iram aa dimm
«) f) za @ aijn x) mu en) 0 a ” eseijn riaam onam
“1 Bj) engprh annen eye om ac rh madedd.
fl e e) Je azererarg:
en arnang, an aeazz em nam spon a) Mop anr an EN A dS AD
 ' GJ EN
B nam andn 1) vù nan epen ap em gan aam dU
Gj
A
£ KD Ae A) EN :
«} nmr EN aa aannam an me aj Re u BN
Á :
pen anam am n K1 Zn gij Ln 19) rear an ang aan A
Trá pe
Ha an an anr 1 ara mrd ele En nen rj an t) % ra tj,
fe) pn … be Ze As
am gprs gna pen ay zn nld gna U] ds’,
KD) ann Dan nnn Hg a ra aa an nà]
pg „an dd aag n ej: 0 RU PK zn
za Rian ama marenae pane TANS cn 1 UK
gan gar enan yere JE TRU VS ln
za jr aaf) nne nne) am ny gang menens
nr Er am on aam &) ren rp aram Sraamaann
a vj n LEL AM A0 AA 1 Bij: an (3 U É ”
Re Rr / a a
neer ap an Un is «) pes an an daanrs x] nur EN U) van
a ek [em ONO a
1m a en an an 11 aM) on gj, anzamanam nan agun?
ram oa Bj en dl va are Bj zeen PP CM aM am am aa nn zij
Oe a Rente Ona he ij
\ 4 Krtek (oe a RAe GA
ann uw) nj an BaMa AR HAAN AMD ar)
Dime f 5 anar Uhamaa
ajmörena or an pm aa am en 20 2 epen RE
og en a = an AA
27 mo asn 1a ar AN LAD ANN un af) an am vgein ap
a 7 aan an de ta an ze Rlanz a vu Bija au
xy ( À pan: {7 Â { N) HRD (
npe 1 HI A «) 1 2 fi 5 ”
3 : a
rn EA \ a au DE ar a an a a HN AN nrg en ear
Z Av a a Loe? ë a a
k N G nz
en jur my B UN ran 2 nj rain ae Il NN A AM Z
a en AT aa aa wu rm an un an ap arl an FRarat
Ge lr
E ] NN rr an am &1 aur ann aaa dl
EN AE af) aan { E
y Due manana dana Nayane
( fi MN ( í
ji pes nmr bs on 1 )
m nn an em Haa ani an aa Br am an ac an
en U a fl n vin 2 VE é)
5 ki nain Bra zn am an nr ara an
AM Iper Mardan B aen [
an An nne ) \ ( un
{
ï
a - ES
( d KN AD AN AN HN de OA
nare GR EEE nae MALEN ED ED
Ki Pati, die ordonneerde aan de Mantrier,
een Baleeh Cambang gereed te maaken, ’t
welk volbragt zijnde, wierd Sang Tani en
Sang Nitjaer geroepen, en veele Mantrier
Naijakka volgden na de Baleeh Cambang,
en Ki Pati beval aen Kantjil de zaek nu
te beslissen; hij antwoorde, ’t is wel. Kan-
tjil zeide tot Nitjaer, gij moet nu spoedig
betaelen, want 't is nu twee maenden;
Sang Tani en Sang Nitjaer, en alle de
mantries zaegen nu omhoog en omlaeg, en
zaegen 2 Maenden. Sang Nitjaer verloor ’t
proces, en moet zijn schuld betaelen, en
aen Sang Tani geven een gantsch kleed.
Kantjil wierd pa huis gezonden en He
schonken met lekkernijen.
Een schoon man wierd betigd van
Bauwd (Hoererij of eigenlijk daden die
na hoererij ruiijken) zonder Tjina (dat is
in dit geval, zonder dat de Kris, of een
stuk van de kleedeeren, etc. van den man
bij de vrouw gevonden werd) of Saksi
(getuigen), dog hij bekende haer op de
weg eenvoudig ontmoet te hebben; zulken
bekentenis is ’t Boekti in handen van den
_betigter, en vald den betigte onder Ma-
nawa, in een boete van 4 reaelen buiten
de verbeetering vau schande se
staande.
Een vrouw wierd aangevat door een
man, de vrouw liep op de vlugt, en gaf
kennis aen den Regter, zonder Saksie
(getuigen) doeh de man zeijde bij onder-
_vraging, [57| haer simpelijk op de weg
ontmoet te hebben. Zulks is het Boekti in
handen van den betigter en is Manawa.
Een vrouw vegtende met een man zonder
_Tjina Saksie, de vrouw vlugtede, en ver-
sogt om regt bij de Karta; de man wierd
ondervraegd van den Regter,en bekende
haer simpel ontmoet te hebben; met regt
87
a a a fe) Je on Ae
an JJ EN UI Zar MM ae u EN EMUUN AD A ND UN
nap En
@)
AN Mn ACI { (HI A /U f LK
n EELDE BIA HI UU AM ANR AD AIN Ke Hi
En GER bedje)
gpeungepne maup Menen
Grunge yn. amar gray (Ln Kan un anapn ar
un an nu ag UI UU AN ar 53 6 ELAN) EN ein a aan dt an
As
em Bir zn n 208) rg sjon an Aan za aM aap an aram
KAN AN EN AA KN A MAO 2 EEN am zanaaam gan an aa aM
€ En mpeansg ANZN ANA JRN ANDA
@
mom ganga
Juna nù de un enn aram Bren a a dn an ah
zn Saar up aag ama) an neee an an anaramy
ú A u | 3 a id NO 1 ara | ”
a a a a Av
mem ar nar aM aar an AN AN B UN aam an aM am aM
jas ; peo (La Íi LN rj dy
a, nan VU NU Ui ar en Ear at an
Co Pe vena CATE NEMEND 4, ken
«) a a a.
18 uy FARM TU MN EN AD ANN
ne B A an an nan Hjam ap KN re.
kf 2 QZ û HJK AAM [AE Las
penaa yrs EDE 4 n D aj, | En
a aa k SI4rS
Un ang aon 11 AN A) gnl am 00 ej anp am ei en 20 1
=
haag ] ha) zn OE RL
| TL S
a a Ae
an Len rn aa am
EL
a ee Balin
am on FN uy KD AN AUM EN HEEN NV
CU + )
« Pag « .
jen an il La] rn jen epen ni 1 | zm Kk | mv) al | un at
« ze MEN CN
an ar an ar am San uy aap a “ en an aam 40} | Lan
OO a
aa da on zagen vr mas an en Bj Tua an gun aan „mn
an nr CM W
8%
mag dien man in ’t ongelijk gesteld wor-
den en is 't Boekti in handen van den
betigter.
Een man twistende met een man waer
van den eenen scheldwoorden had ge-
bruikt, zonder Tjina Saksi, dog den geenen
die gescholden had, en door den anderen
aengeklaegd was, bekende den anderen
uitgedaegd (dog niet gevogten nog ge-
scholden) te hebben, die behoord in ’t on-
gelijk gesteld te worden, en is deze be-
kentenis gelijk ’t Boekti in handen van den
betigter, en behoord mede onder Manawa.
Imand een kind aenneemende, die
de moeder gewillig afstaat ter ouder-
dom van 4 cff 5 maenden, en de moe-
der begeerde na verloop van tijd haer
kind weederom te hebben; moet zulks
toegestaan werden, en zij het zelve in-
lossen voor de kosten, dog moet het ge-
melde kind twee vaeders en twee moeders
neemen. Zoo dat kind rijk word off mid-
delen verkrijgt, koomen beïijde moeders
voor de Erffenis op, en verantwoorden
ook beijijde voor de schulden.
Imand een kind adopteerende welke
ziek is, dog zoo erg niet dat men verwagt,
dat het eenig gebrek zal behouden, en
de moeder hetzelve vrijwillig verlaet dog
daerva, als ’tkind zoo groot is dat het
een kleed draegt,
willen neemen, mag niet weezen, maer
zij moet het inlossen voor !/; van een
het weederom zouw
menschen-Prijs.
Imand een kind aenneemende dat
swaer ziek is, als groote Schurft en Pissen,
welk kind door de moeder gewillig af-
gestaan werd, en dat kind hersteld werd,
en de Moeder het weder terug zouw [58]
willen hebben en inlossen, mag niet weezen;
egter mag de geene die het aengenomien
aman aydre ar Nn ar Er Bjo oli Kn aa hale) en el
gren dap ij ojee ei
en dijvena 1 Pranzapen? LUI AN HI ran agent Hn Shag
fi JN de > ‚ Ü Á det U zl
aa) an ar dh az ha Lat Bran aj 9 OL TUN nenedramna
Dan an: EE unan aam an. 2E EL Mann nn
am Bam an &r am aq SH en aa ON
WE ld 6)
[en aan ar zaam ey ey nn ER) an rije ennn
7 ny (en ny () zei an pen ern @) Xí 3, en anr A gh ar
ar a a ar.
ara een vu negen En ny man on @ ar var am CN UN
aa
di) ERZ WL zun a yn 2 1 2 n UU HI mel adh el, ae jd)
man ea an rm a a am Én am asn (EN an en an an UI
| Tr end é NE
an TE UI Er ng or un on EN vr an wer no) En Br ny or
app ong rem gp enger tag genegen
En enn
pemang dream ee AE an en gp blur
tj obees „n wr eg MA Tj: A) U un an aan LIM ue
C 4 waa Jan ù EKE Gan a un am @r al ie.
manet B NN 5 Í “ [(&] >
nd peper egen eraf
Av « - oa
& man a GA 1 am HI JJ ar GJ 1} Are rt 5 a anar OLM
1) LO 200) \
@)
Ü n: au Mm aa Ben Ef aon? gy MOEN | rm
un oi mn penn Aa Pes enn 20 2 af aram an aam |
sE
J}
maan Aer ú uur yr le
el al A 54 ny ane ari Re,
Bt 10) ate ke df nen? uu je en me DA
zt
HU
me ive
hie Kk re dele an nm dà
>
de io gen Lik aa eri \ Kn
89
heeft, ook niet verkopen; zoo kij ’t egter
kwam te doen, valt in boete van 4 reaelen,
en verkrijgd de moeder 8 reaelen, en ’t
kind keert vrij na zijn moeder terug;
dit is mede Manawa.
Zoo het kind zonder voorkennis weg:-
gaet van haer aengenomen Ouders, moet
men daerna zoeken den tijd van een
Jaer, zoo ’t in een Jaer gevonden werd off
terug komt mag het verpand worden
voor een 's menschen prijs van 38 reaelen
zoo 't een Jonge, en 22 reaelen zoo het
een meiijd is.
Imand goed leenende, zonder het te
rug te geeven, en den Leender het ver-
geet, dog zig naderhand herinnerd, en
den geenen die het geleend had het niet
terug wilde geeven, valt in een boete
van 4 reaelen, en werd genaemd Malieng
arp; is bovendien gehouden een dubbelde
vergoeding te doen.
Een man zijn vrouw slaende, zoodat
zij vlugt in een ander mans huiijs, en hij
haar vervolgd, en in dien mans huis nog
slaet, valt in een boete van 4 reaelen,
en voor den eiijgenaar van dat huijs 2
reaelen.
Imand twee vegtende Persoonen wil-
lende scheiden en ’tongeluk wil dat hij
omkomt, word geen regt, nog vergoeding
gedaen, maer is Bongan: verstoken van
het regt.
Imand verpanding van goed gedaen
hebbende met belofte van in 10 dagen
hetzelve in te lossen met kennis van veel
menschen, en komt die verbintenis te
overtreden, zoo mag het goed verkogt
worden.
Gj am @ 8 HI Án anna anr ij am zr0 if KO eri) ij, nau bd
Av QA « 7 a a
an an am gg aM AM aen an NE AN AM ELAN ANN MAU 2
SEL, SD,
a a a ë a Av
KN BIAS AD AM AN AN MAM AAN AAM M EN AN 0 KN EN
4 NI
EM \
{7u ana 1d “ uy iam un uy am nam angan aq
(Ar
ie un Ap ea an anr an 2) ha) gur an 3 1 Lu re 22
ef a gesn gj) IN EN AA En En \ odf un Ù an 9 e ru
GG) É Au a
uu il, n ra 2 ru fl q rar am 3 úi UI2ad 5 el) an a) il Lul K/}
5 Os)
NGN KD) Aa 2 an Gan nm anar aN ara MMA KN A
a we
aas 00 ee run
é Aung
gemaa ydean Ha reg n EE nge yenenan 1e
rÈ @, 8 10 CI AC »n am ir ar an gan an del
ru) va KN ag Or om an gj CN: 1 gen ada 0 ag a
nennen u) 1 UI &j ahh vr ej ig en rr aca
í al Jl (KIK Jh í ns Û ‚pC U ( Á í
CU Jd Jr 1)
ar ar mn EM v
EN
il un an gj Ù 2 an bij aí am el MH ij Li, | an /l 6 ” (AN) q t)
Û
v - a
lj Er rr el (€ 1 an an an il JJ 1 (Ze bi El ij ra an Dil
Ee « ) p
al rù ri vn an am ii ag 5 um anr aan 1 na MEN ar Úi
« a
(ij an zr ij un an ol dl) a ei (En 2 Me) 2 ij nau mr al a 1)
a me
n mur zaan a A am am a am A0 UN MEM N
5 a e ZAO AN a
enen göreamanang pere un pan @r an KN aM a a 2
a
an ge aannam an anar er anan nm NN
KL
= nrs ee Me! 5
U UN HI {li ar 2amn am fl man maKnam 5 nen KN KN GAMES A.
je) a a QQ OQ E
Á Ac q (0 KC /} ( u aarng maur Kyan aM UI CN
ty LL id de er | A0 fi /l
@) O a
} ag ara ruang un aa Mam ar UN EM
Brno aur au ú, if (He NN, KI Íl
5 o EA en: a
Ùi Ù dn Q Ne) K nj 6) AN AAN IK) AU EN AO KN UN I) nl 2 Al
3e Ca ee
) 1} YUI 2 AN KO 4 baan man 1 menppan z Kp rtr AN AI At
ar Í IRS | Lr ar A 0
Bj) TN
90
Imand beschuldigende een ander van
Malieng (dieffte bij nagt) en geen Tjina
kunnende verthoonen, word zelve daer-
mede beswaerd, en valt in een boete van
4 reaelen, en aen den beschuldigde het
geene hij van hem gepretendeerd had.
Imand beschuldigende van Neloe off
Toverij op duistere voorgevingen [59] off
zonder de vereiijschte blijken volgens de
Wet, valt in een boete van 8 reaelen, en
voor Pakolie off verbeeterivg van Eer,
33 reaelen voor een man, en 22 reaelen
voor een vrouw, zijnde dit de Prijs voor
een man en vrouw; voorts als zij kinderen
hebben, voor een zoon een vergoeding
van 16 en voor een dogter van 8 reaelen.
Die iemands heining om een Thuin
off Frff staende, bederfd off schend, valt
in een boete van 2 reaelen, en tot ver-
goeding mede 2 reaelen, en werd deze
daed genaemt Amoek Kapoengoeng.
Die met iemand questie hebbende, uit
een buitenspoorige Toorn zijn eigene
goederen ruineerd, valt in een boete van
4 reaelen en werd dit meede genaemd
Amoek Kapoengoeng.
Die zijn Buurmans huiijs off daken be-
schaedigt en bederft, een boete van 8
reaelen, en een vergoeding van 4 reaelen,
almede Amoek Kapoengoeng genaemd.
Die te samen met iemand in ’t water
zijnde uit Baldadigheid off Spell, als den
anderen duiijkt na hem hakt met een
Parrang off ander Geweer, valt in een
boete van 4 reaelen, en vergoeding meede
van 4 reaelen, te weeten, als het niet
getroffen is; maer treffende, voor een ligte
wonde 8 reaelen, voor een middelmatige,
12 en voor een diepe wonde 16 reaelen
en een vergoeding na proportie,
« a Qu oa A
am a mar eam aan jl 5
ii) ne 2 Er Ten TO PE NE
oa NAAN AN an Marpa an aj 2} ati amb an an an a 4
kl ki CL Ld] nd, ti ii u /
el ea c d
= Om 9 . a A
an am @1 aa alt ag umem zat zgan dn an EM N
4
an ann 2 an an rb) aon 6d an an adt an ram
Il | S LE % nz vu CL an
ne O 5 a
u epen dn go vn UK eri) yvan angan er man uy
m vur ag a earn alg an on AQ arn an an am Fijn Ön eau jm a
hk Ka ej hb red lan.
nine Haat mn aem em en aren ne «2an maas
12 ik Bijen dga mag aj va
emo sers «
HN mvr an Stach an 0 am ag ner vn on OM agar
U, AN 21 Ù ij un 5D anr an fa an \ zi) eu gij, am ern
an ete raap ere zr mun yer NN
un ann eam 2 a a Vn Dredd @
jemaam E Ä TI
nege rr afm am ur ener una rr an am am mu
í ID Í (5, WW ib] ‘ HU
og an mam wm
penan meren eran ln Ben Ur ar ge
zj ersagendd pg vn anr an gna am El nog Open
num \
jpem vaa dream Elen OAT an nuu? negen en am qeg
O < Hoei) «
ema gj am an an NVA a ar mam eat un Ne
aje garen gn A EP Ef NE
an an a ennen nn ay ar vu
Ü Î Î he ele
” ted Ae, nega gee an nn np vn Sag
GAD 5
ten Aga at GN B aq ERI Oi vd nrg qe gg pn
a @OO a
k 8 Ze @)
an un TP, N ea aur nar ar An am \ Ln 7 EN
Z au anr Ja ann ar U An zr vn anr ar Ei BN
Die iemands naem bedriegelijk ge-
bruiijkt, om daer iets te bekomen, viel in
een boete, thans ig vastgesteld een gees-
seling.
Die door ’t branden van Vuilnis, bij
de huisen, een groot vuur maakt en daar-
door veroorzaakt dat de menschen ver-
schrikken met ontstellen (zonder dat ’t
nog schade komt te doen), valt in boete
van 8 reaelen.
Die uit Quaeddaerdigheid off Roofflust
een Huis aanvallen, de menschen om-
brengen off quetsen en ’t huiijs plunderen,
en verbranden, vastgesteld te straffen
met de Dood.
Die dooden op de weg, off in Negorijen
vindende, verbergd off verduisterd, en niet
aan ’tGeregt aangeeft, valt in een boete
van 28 reaelen. [60
Die op de afgelegen weegen roofd,
thans vastgesteld te straffen met een
Geesseling.
Die op de stads weegen roofd, thans
vastgesteld meede te straffen met een
Geesseling.
Die van een vrouw Penningen invorderd,
anders dan ter behoorlijke plaets, als op
de Weegen, Basaer en een anders huis
off niet van haer man als zij er een heeft,
valt in een boete van 4 reaelen.
Die met een anders vrouw off dogter
gevonden word van agter off uit eenige
hoeken off begroeide plaatsen te komen,
valt in een boete ieder van4 reaelen, en
werd dit genaemt Sangraha Lokika.
91
pmen mp 2 amanen au In
zen angogpra nd aas
alb ee aj Epa halt 7 and ty
’ e zl) 5
gemaand eamngere pane pere pane aram nap
OD Ee ole «
am ne je Bn eg gerea graan em mam anger
apen 6 gayran gg rens vn eraan gf gem
nn rij vaag
Y oak) 0 2AM H) (EN en ram nq man 2.00 \ Rape,
UT ETS Ni) She , nn Á
5 ke Ce
grydamenenNyemneang Mer ye 11 nen
En 2 mn @ nu Ba anam nag en gerne
ws geva an Dram oa apen # 61 AM am er ng
2D 20 vr an Gama ij med ne aur en
by el HO A AST 1& 23 n (Tk
rn en an aar en Bj ag ggn
e/ ( ( (H (a/
Dj An Drain arrao op ga en «Or
pemaa yreantmin nn rug regen 5
dim ra ran yen? neg pmen vn aam arn af am nun?
on aat aapprenda paga orang aad am
« Av Pee | Z
jeune dem nf nam hon nb neugg,
peers ag rl kendeond
Porn njeop er je PRLEDER ETEN)
arn man ig Mm Ered el al N
« CY « OA p a
(je A Úl t eam en aur Lauf df *) 1 nam an elf, lars
he angen SLE) il anr (2) B) Li pensen man ij n
omg BON
Ev YS
« [e Ke F7 © e Ef
Ien DM ur eam an an om ZUN 14 OLEN nnn | mn .m
NE) « EN , S
) if namen an m1 arr aM KN y
OTE Bj jaN EL MBA ‚4 nj fi
Av ple FP a Av v ,
2 anam an aam an gam anr Kg mare aa am AN am an (AM
nea gl ar en,
@
1,
en ari arn an 1 {Jt NE ram anr as nnn uu nu AN
C a.
Ü an an n re am an 9 a anr an N u) (EN l 4} nm .mnam
> v
OPA ee Oe ER
{ 1 un mara zamnmamaumnmn amy MAN HI
hade ad hond er) ij €
am anan nun
92
Die zijn Buurvrouw door off over de
Pagger tusschen hun beijder huis staende,
bloemen toerijkt, valt in een boete van 4
reaelen, en als die vrouw zig daer mede
onteert agt off anders de man of vrienden,
moet daer boven een vergoeding van
2 reaelen betaelen en werd genaemt
Sangraha.
Die een Dogter uittrouwd, zonder voor-
kennis van ’t hoofd der Campong in de
stad, en der Dessa buiten de stad, valt
in een boete in ’teerste geval van 4, en
in ’t tweede geval van 2 reaelen.
Imand die een Malieng reizende her-
bergt, een boete van 16 reaelen tot straffe
daer op gesteld.
Die trouwen willende het Sierie-pienang
Geschenk reeds gegeeven hebbende, wee-
derom eiijscht om het aen een ander te
geeven is ’t zelve kwijt en valt daeren-
boven in een boete van 2 reaelen.
Zoo een vrouw na het gemelde geschenk
aengenomen te hebben verandert van
genegentheid trouwende met een ander,
moet ’tzelve dubbeld wederom geeven,
en een boete van 4 reaelen.
Die iemands waterloop tot Padij velden
schend off bederft, valt in een boete van
8 reaelen. [61]
Die iemands graven ontramponeerd, valt
in een boete van 8 reaelen.
= & Oe On p
enen dens ej nor za EU am an am nej en
PRA asn an le add
maren vn aa gn ht ngen
M Lui naa 2 de) an jen an RS) m an uu ed haf la 5) 5 gr aur
neen mene anje ren lpg om aa nan vu a)
2 WE) MN)
yen enamnaz NN va a£ an nero gg en a
en \
una ne ún en rag daa mr on a en jemen ovum
rapen yer png gens @ agua myn ag
zogen Bran aag engen AN AN egen ne
@) e 2e O
€ un an an para na ng arn PE erge em tn gn
nne y nag aan nue amg jeg en Sjem Hah
{ Á iiD, if “ (/
olde
nn reen a
EAN
enen mn 2 ema) ar E) er ru am ram mare ne 2
@) OO 1
man an an aur an „Mam
Ae HER aun: „anw
ype oa a Ör eam aem am mr aaf par Mm 03g 1 0 ANNY)
Ze As
a an /) neme un gg men maa gan ee nne
qe an va imo em Én Ar vu on rapen. Er ah rin amp ag ene
Rij ru at eem bn an an an nn vanavon ma eam an Mm
Deden a 5
rom ggn mr ega en Nn
nau an dh nan ai dr Mam Er ame mana
ii jj mk ( ( Ee | 4
Lu GI kl 0D oen am a, LU Ae eigefjrendgg an an
nn uu a a an yr 2 am ee PN ar ee ran an 1
oan EON
Je
e Ie e: ANG É
jen an me CRANE man a Ore
UU AUD 1} NN
Û a} À\
D)
iunan zj Ère nap on ana erom eraa Egg png or
vi naan
Ee in presentie van be-
net vinden zal, en menschen daar
kennis van dragen en dien bedreigde
komt daerop gequest off omgebragt te
worden; zoo valt den bedreiger onder ’t
regt van Manawa: dat is, geldboeten en
vergoeding.
u Die beschuldigt word van zijn kris te
hebben getrokken, maer bij Examinatie
E legts bekend denzelven na agter ver-
schoven te hebben, en er geen getuigen
zijn, valt op dat soort van bekentenis in
een boete van 8 reaelen, en vergoeding
van 4 reaelen, en is dit mede Manawa.
23. Daar was een groote Boom staende
op een groote weg, waeronder de rijsende
menschen gewoon waeren stil te houden
om te rusten. Daer kwam iemand met een
groote Hond aen een keten, die hij wel
stak dien in de aerde,[ |een ander had
een Sombreel, die hij mede wel vast hield.
Een Orcaen begon er te waecijen, waer-
door de Sombreel uit de hand van die
hem vast hield, viel tegens de Piek; die
Piek viel op ’t keeten dat in stukken
brak, waerop de Bok door de hond
dood gebeeten werd. Hierover procedeer-
de men voor den Regter, zeggende den
Bigenaer van de bok tegens de Karta,
mijn bok is gedood coor den hond; den-
eigenaar van de hond ondervraagd ie
zeide, de keeten van mijn hond brak aff
doordat er de Piek op viel; den Eigenaar
van de Piek, zeide, mijn Piek viel door
dat de sombreel daar tegens aen viel; den
Eigenaar, van de sombreel zeide, een
Orcaen waeijde er waardoor mijn som-
breel uit de handen viel. Den Eigenaar
van de Sombreel viel in een boete van
93
vast hield, een ander had een Piek en
« a N a
am an nar zam an aur AN UU Erg emamn an 1 ar eam EN
ek: Oel de,
VEEG (K rù Ard Dam Bias ua el KN AJ TO AM
Í { Í/ Û an a ar am AIN U 15 En ik yr hf
nn au 2) KN MU Ke) 1 rn aan er „muur AN an An
BI ij 2 Dj) Û 5 nn UIC Û jj Û
Av
EN EN B} EN AN ANS
0 Oa ) a
pen aa ye 1 aA am am kl HD pen aap an 00 00 A1M
da qd 2 aram eer un aen Brody nr
{ y {
gatgen! l u om kl
k i) KN A MUI el En KN end zjun E) (NK kl A NK neg
O4 a Ze a a As
un N D)) KE ar an anr dl an eng KN UI En tj naan anr mn
(@) eN A
(EN INT U) KH ile ele an an an an al 1 anr 2 KN KN NW
a
N° nek un an) ira aa au: aa) 1e) par aen
gnanen.man je rEr ar asn „in am on (ad om AU nan
anr OA nn am an Sr ran va aa vn aap UM a
Lr VES Rei Ì gl |
n re un nr man rj un an 1 1 RAMON &n jn 0 oe
CO)
an an EN a un an 1 Öreen ij vn eu raap
O 4 adel D)
am « Ore ON an an San win aen) dn jen [ ] un Ui
La Rn RNA LA rap Cay an un dn
NAA AAN OS n Ne { md
aM AA AN u a uy ) 1
md (E m di Dr HIA MM) HIM AN 2
Le) AIN EA KOEN EA EN MAM ION MR 122
(Xe) am EN (A AM MUK 9 FO NH UI 19, wpa er an 9,
mhr pepe mr A
CN
ri lien ) AR RN EDE ran \ zn) a am VIS Yalnam
* ()
KN / zn U) UO) AN U} A Dn ME KC raam 4
na men ag egg Droger nag 1 f
wij np mn pj ogom ru gas nn Ke) noem ru \ (23
am au: rine mag 9 A, oa ann agaat en PE
enge yn ag os 1E AES 4 NN ” engen
naam il en 00 JN upd jn nu) an vij\ PN)
nar ) afia 9, 1 \ Saan emd enaên
un pm vl qe tja EH) ra arr EAM AMA PN
ï ach: ran mn Lun Olm rr ad oa
maor ar wij maa Aj ach am an an my y
eye aaien fa Ì L) Ì
) a ne >
agan a id) he ke vi ep Kn ar ar mn rd, 1 Ega u aa
5
Km ror Ai er an or gam ENC N
Ep,
94
4 reaelen, en wierd verweesen om de
waerde van de Bok te betaelen: dit is
mede Manawa. [62]
Die een Dieff geleegentheid aenwijst
om goederen te steelen vzlt in een Boete
van 8 reaelen.
Een Persoon die een bekend quaed
doender is, de deessa’s passeerende, en
bevonden word omgebragt te zijn en ’t lijk
op de weg leggende, daer op geschied
geen onderzoek.
Een vrouw bevonden werdende een
Rover op de weegen te verzellen terwijl
hij roofd, valt in Prada, dat is word
Lijff-eijgenen aen den Vorst.
Een Tani off Boer, die bevoorens altijd
wel geleeft heeft, tot misdaed van Malieng
komende te vervallen, voor de eerste mael,
en in zijn dieffstal komt doodgestoken te
werden, is ’t niet billijk dat hem de haere
afgesneden werd, maar wel zoo hij be-
vonden werd zulks voor de tweede maal
te doen. Bij aldien iemand egter zulks
in ’teerste geval komt te doen, valt in
een Boete van 4 reaelen.
Een Maliëng Padij van ’t veld willende
steelen en dood gestooken werdende, voor
hij nog de Padi gestoolen heeft, mag
den hals niet afgesneeden werden op
Poene van 4 reaelen.
Imand doorns of voetangels rond omme
zijn Padij velden gesteld hebbende, en
een dieff daer in komt te treden, en daer
op zijn voorneemen verlaet, mitsgaders
PR Kee ae nati ang asn ram ampeg gen aa mu
Av Qs [@) ee
Ae ni dt Eremangersnjgn EN
gemaa m read an afne rvan vergen ej erg vr a
S a a a
EDEN A NEN ELEN ON EEN DN
AM A1 Bram en enen manen ad Eh Cr anas n df on
DE it 2
as a As a
MEE ID EE ND LET EDEN Ie
a Ae
aM U A EAN OI N
pen aa mre maa maag men om mag vn an Em
ma EN am ga ran an vn ri am (ah aa
num EBIG, En een 9010 @572g “
a a a
aen enn maman zon aa geeneen Mn
nur an am nam \
2m Örz an ram eaf en Hi en ten
gem ea reasn amg eran nere: sy
Pe as
arn gg en ng, rn om Shang) vur ok an Samang
OQ @ OO AE
nemer en om stang pannen nh dn dn en Hemaurzem
[@) * a 7
an BD LM KN GAD MM GN OD MK an \
CIJ he}
pam an nù 1) en arapam wije na UM rz a
@)
an
a” a a N a « * a
ide gur anr anr MM u) ”} N anr as a od} aan
aag 2 er ien bh gege aap ren gov neo my ne
den Eijgenaar bloed aen de voetangels
bevind, zoo moet gezogd werden na den
geenen, die zodanige Wonden heeft; ge-
vonden werdende, valt hij in een Boete
van 8 reaelen en den Bijgenaer der velden
verkrijgt 2 reaelen; dog die voetangels
legt, moet daervan kennis geeven aen de
Negorij off valt anders in de boete van
4 reaelen.
Die een ander dan hij van intentie was
vermoord is een misdaed, die de vierschaar
der Priesters aengaet.
Die imand in ’t water versmoord, is
strafbaer als voorm.; zoo die van de
deessa geen kennis daervan geeven
aen de stad, vallen zij [63] in een boete
van 33 reaelen.
Die iemand in ’t Bosch en in de ruigte
versmoord, is als even voor de vierschaer
der Priesters straf baer.
Die iemand ombrengd door hem leven-
dig te begraven is een zaak behoorende
insgelijks tot de vierschaer der Priesters.
Die iemand vermoord hebbende brengt
in de plaets daer bruiloft gehouden werd,
is straffbaer voor de Priesters als boven.
Een man willende trouwen, en ten dien
Eijnde de Trouwgifte reeds aen de vrouw
ter hand gesteld en hij haer reeds op-
_gewagt hebbende, en het gebeurd dat
bij vermoord word, zoo behoort het geld
terug gegeeven te worden. Zoo zij dit
weigerd, valt ze in een Boete van 4 reaelen
en dubbell de waerde.
95
Jaak 8 a 8
ner AN AI EN anr fj an if ane aramn Ll) an em nn uu
Qv
AEN vu gen ar Man âj aa anr men di) Ben @_ an af an 1)
(,
Ge) «
KN AN AN AN an an Man vu ma
CU l EIN
enen 1 zam en 1) en dn 1 Ù 2 Le an na enz aci
EMA WI ier amen dn au mju ndr ) ny an 1 @)
Da
AIN N
- a « pe)
en U) ar an @I dj an an 1) 2 Er aM nn NIF fl
hon Un ane } Uy dram ac an au Bijna en Ù jog an
de Kl of de
/
DE Je \ aj vu ns 20} A AAN aem aman oj @) Ri an “an
Vn) UL Er nana
ln a ar de
« a « La
UN A0 A) Or 2 EN Mp am aM 12 ram m aa an ane:
em org Òreenman En) dream aa aapmeren sang
Eh Bra fch aen « am aon Hij Ï NÀ
Fn ajar jemen om wa rj arm ej rg an en
Da
gan NN
un an pò J Krap re A a ana 1D
Il granen pen aande amara naan 4
A
ENmM A ar nr arran U B am am a) aan Bian r ;
6 fl 5 Ì 00) 7 amam am ar ju nae
ls
ny an vn NN
d VE er
yemaamer eum en am 009 etn nm mj 1) tag Ù CI
C d,
ur anas an ke aam an an wijn a e) ny Kn an e)
Oa
bo nw
pemaan Ò eam (A43 penny Kn aur an am eh jme
1 Si mage Oase :
AM aman: FRN Las gam aen am nag en ng
a ep uu | nnen agen 2am za eem nem
Gr) Die en a )
iis 12 Nn ER nep d, (EN 2 ah N ar hbe ie! òf Lul /, UI KH
pr ND) C)
an | un ey Tuit nee di ahli 1} Úl zal 4 KI ni un 1}
ad « &
vend gan an jn vu jn nn ei) Tr va 4 Ey he) an
Maer als een vrouw, de zaek als vooren
gesteld zijnde, omgebragt word, behoort
het niet terug gegeeven te worden.
Die een andermans Boedak (Knegt
of Meiijd) glaet, en dezelve de vlugt neemt
en absent blijven, valt in de Boete van
4 reaelen off meer na maete van de wonde,
en een vergoeding van ’t geene dezelve
aen hun meester schuldig waeren; zoo den
geslagene niet wegloopt, verkrijgt de
zelve 2 reaelen off meer na maete van de
wonde. Ingevalle dezelve dood geslaegen
werd behoort hetzelve aen de regtbank
der Priesters.
Als een Nanajab off dieff bij dag, na
de gepleegde daed de vlugt neemt, en
nagezet word en het gestolene goed van
zig werpt, dat veele menschen (drie het
minste getal zijnde) zien, dog de ver volgers
hem nog na zitten, en nabij gekomen
zijnde dood steeken, moeten zij het weg.
geworpen goed brengen bij het Lijk, zijn
andersints straffbaer, dat is, een Boete
onderworpen van 8 reaelen.
Twee vrouwen wasschende, en beijde
haer kleed op de wal op [64] den anderen
hebben gelegt, en een van dezelve eerst
gedaen hebbende, beijde kleeden weg
neemt, die valt in een Boete van 4 reaelen,
het Kleed terug, en 2 reaelen tot ver-
goeding van schaemte.
Imand goed bij een ander in bewaering
hebbende gegeeven en die komt te zon-
digen en zijn goed te verbeuren, zoo be-
hoord het gemelde goed tot ’t verbeurde,
96
tad
==
ja ee) a
nanszamn en 1) 2 am anpyun zn, an zanam aAanmn
am \
fl Ú) uu 1 (Sen Er Ln er het Hua pan an aram & a nf
AA NU EN ar an UAA NIS 1 92 ank en zam aen
7 egen maa jn erom
0) 8) mu Lu Gj ú) aan 2 LM \
genaam 2 am rav aa dz dn ne Ay, AU iam eng n
neren erom aaa an nar rental gegen ay rang enacn arn
nur an dàn Y NN UU , Gem @ EL dn anr vj an ú) ar ain 2
am am Si ain ara: ) Eh 5, Sram
an as }o® ner emnan Sen on nt q
As @ a ee”:
nen an ang aren genase y unu an usg
ed
am AM rk AIN am sy n agen an en nn
1 vu a, an auan ha Èi 2 as uy ay (a) aju 2 ey an ar
Av - dn a
Un an mn an E) ke Kn nag AN
pemoa vaan eagg gea jr aen an aren aam gg le
aan ervan un: m O On
n TU YUN Un nam zm B KA JD _
eN ner den rag ogopg aan zaam ag jen ram am er an
ae a a a Qev «
@ A AEL an am ang EAN gam sen UN a a am an jn an
Ie :
nam am ay / À
KN ggn geerd vara eran gen
on a Se E
yen an E ern genoa nemende arn gemnraun
a a En
#7 va ag AN an nan aon rom aan An
@,
yenaamn Ùr en aram: an ran jah dam ag en ns
handha ermee aad eel
ee eee f as
RL IN DEL ZZ BGN Tj GU engpen
gan am rb) nun an er am lang verdagen naren
a 5 on
vur anr), K Tu ( /
wp en gem ergen qe aa nag Ar en EA
KN A5 An ei afdan nan
û 2 Ek ya nn am wv
un am rem dn dn an am em En Bn arr Pan Lg
Ul n a hb
(os : = a a on
an am ear dar pn ggz MAM En En arn eN
UE NZ AM MAS an aram nm acm am nig rom reren 5
en heeft den in bewaering gever geen
regt daerop, uitgezondert in een geval
als 'tgoed vermelt mogt staen in den
Pisaid die den in bewaering gever tegens
desen Persoon mogt hebben ingedient.
Goed in Bewaering gegeeven, en den
geenen die het in Bewaering heeft, ziju
huijs en goet komt door een Banjier of
swaere overstroming van een Rivier, weg-
gevoerd te worden off door Brand ver-
teerd, werd niet vergoed, ten waere het
bleek dat dit in bewaering gegeeven
goed niet weggevoerd, of verbrand was,
maer overgebleeven.
Een vrouw (een Hoer) uit eige wil aen
het huijs van een man komende, en ge-
quest of vermoord raekt, is Bongan: ver-
stoken van 't regt, en werd genaemt
Mati Sambawa (gestorven als een beest).
_ Eenig volk van een Dorp Plundering
pleegende aen een ander gedeelte van
’t zelve dorp, en eenige overblijven die
de daders kennen en kennis geeven aen
den Koewoe, en de Koewoe daerop, op
eigen authoriteit Jara doet (goed van de
beschuldigde verbeurt verklaert en weg-
haelt) zonder Titier Brawara, en Pisaid
(dat is ’t slaen in rijstblokken, Publieque -
bekentmakinge, en in kennis legging bij
den Kegter), zoo werd den Koewoe in
een Boete verweesen van 16 reaelen, en
de verbeurtverklaering vernietigd.
Twee Jongens op een Bloeme-Boom
klimmende om bloeme te plukken, en
een daervan valt dat bij sterft, daer is
geen regt op [65].
Twee mans beesten te saemen gras
eetende, en den een den ander met hoorns
stotende, zo dat hij off swaer gequest off -
Verh. Bat. Gen.
97
{ nan Á ij) #2 NK £à
1 D// En NAAN AD / Aje n U 1 4) ran rn AM an an ar An HO)
Ni Dr ) „As a )
nu rn ad CANE OEE, EN KM HO
5 ep, «) Ze
WS nm ál aad) \ un Li) Uzar an Een ï u an 1 ij Un wm
a a
pen pen zm man maan wn nee) em dn d
RN GA —
N a a a . pi
LN AO AN am am an ar app am am a aj au AJ 1 am 21) ON 2 an
U El a 1e peage gn dre
6) n ein dn an nj enen eaurmer Een cm cn) \ vn?
jee epen ld me
ZE a OG 4
au genen nam AM vj raar den Ra rg) Ean nan
C ak
@) 6) 5 a a
Nn 1e) an (EN — | un ie) nam am an an K 1 \
. CAE CY: a « . a
UI MAIN 2 GN AN UNEN MK) Np AMO HN EN on AN EN U AN
U / eon GJ / ca
EM
5 ï @ 1 raa DAAN da lj 2e)
f ù B) B, 5) HI A AE AT TA AAN ( AK) an en 42
genaam a par ì ed en O1
«
AES! (@) a Vd OE
nj KNN a aad am xj mu vn ara tn en vng an
1 LE ke
nam tha 16 Dr Rj(an man ru deja nag am 9, Hm En £d
Jd) L un a Jl { { ( IL ï / { 5 (MK L.
Dn aje en ra aje vp en jj}
O a
INAS ANAMAR np an aA aA A AU AN OM 1 ANN
al cl ek | Lit
ù run 0 E) hea
AM 1 NM NM KN AM AU AN ENNE A} ADEN DAN AAM) UJ
Ü 5 1} CJ / PANNE) Ì l
ri nj an ren OR Eanamen Enan aans an
sy Û KA dd } A 1 ENEN KK í 1
Dar aaan a0g DER
« a a « Pj
sr ma eran an PY Ora rm AM an ant ll t Meli, nr
hdd HL % es)
UIN w
98
dood raekt, daerover is geen regt; doch
zoo er een Jongen off de hoeder op zit,
moet dezelve vergoed worden door de
geene die er op zit, en een boete van 4
reaelen; zoo den geenen die op de stotende
Buffel zit, daer af en dood valt, daer is
ook geen regt op.
Een stotige of wilde Buffel uit iemands {un aa arne am eng om en ram nam nf
hok raekende en beschaedigt des Bauur-
mans Padijschuur, Huis off Pagger, off
menschen en beesten quest off dood, moet
den Eijgenaer van den stotende Buffel, zoo ego tian pen gem en eraan °
hij geweeten heeft dat zijn Buffel stotig
was, vergoeden (de menschen mede op
Prijs gesteld zijnde).
Die een Buffel dood steekt die wat
stotig is, maer terwijl hij hem dood steekt
niets doed maer stil graesd, moet de helft
der Prijs vergoeden.
Er Aes en Or am Bljan mp an zam ay nan nam 00 Er
EN \ LD, ( an a 5 ( 45 5 je s
q | hals | EEn
Ov « a OND
@n nan ye ME Pf) un 6 EN AAN AN AN ER KN UN 1
hs CC
Een man met een vrouw eenen weg
gaande, zoo nabij de vrouw dat een
hair uit zijn hoofd door de wind op de
borst van de vrouw vald, en zij dat kwalijk
neemt, valt hij in een boete van 4 reaelen.
Een Buffel stotende een Paerd, ver-
krijgd den Eigenaer van ’t paerd de Buffel,
en zoo het Paerd niet doodelijk gequest
is, moet den Eijgenaer van de Buffel
de kosten van de medicijnen betaelen.
Bijaldien het Paerd weder volkomen
hersteld werd, moet den Buffel gerestitu-
eerd werden, mits den Eijgenaer dezelve
inlosse voor de helft van de waardije
van den Buffel, en ingeval den Eigenaer
zulks weigert moet hij een Boete van 4
reaelen betaelen.
Een Buffel daer een Jongen op zit,
stotende een Paerd den Vorst toekomende,
werd den eijgenaer verweeseu in een [66]
Boete van 4 reaeleu, en den Jongen valt
in Prada.
Zoo een Jonge een grasende Buffel
ergd, en den Buffel den Jongen daer op
aenvalt, quest off dood, word daerover
geen regt gedaen.
Een Jongen op een Buffel zittende, en
een ander den Buffel verschrikt, en die
er op zit gequest off dood raekt, werd
dien anderen verweesen in de boeten op
quetsing en dood staende.
__ Een Jongen een Buffel voortdrijvende
F en slaende, zoodat den Buffel quaedaerdig
word, iemand aendoet en quest off dood,
werd den drijver verweesen in de Boeten
en vergoeding op dood, quetsing etc.
staende.
Een Buffel in een anders veld de jong
uitgeschoten Padij-plartjes eetende, moet
den Eijgenaer een ring van gemelde Plan-
tjes om de hals van de Buffel maeken,
off met modder bespatten en dezelve
voorts navolgen tot ’t huis van den eigenaer
die 2 hoenders, en een boejoeng met
_ Javaanse Soopjes aen den eigenaer der
velden uitkeeren moet.
Een Buffel die bijna in de airen ge:
schooten Padij affeetende, mag den Ei-
genaer der velden den Buffel aanhouden
_ wanneer dies Meester dezelve moet in-
lossen voor 2 reaelen.
kr Een Troep Buffels de Padij eetende van
de velden, off dezelve bedervende en
_vertredende tot een Lierie in quantiteit,
mag den Eijgenaer der velden de grootste
off beste Buffel na zig neemen. Dog z00
dit geschied op een veld dat na aan de
weg legt zonder dat er een Pagger om
is, zoo beeft hij geen regt.
Karba Jara off Buffels die nagt en dag
in ’tveld in de Bosschen loopen, van
_ iemands Padij-velden off Gaga’s willende
100
eeten en zig koomen te quetsen in de
voetangels, is de Eijgenaer der gemelde
velden off Gaga’s tot geen verbeetering
verpligt, maer den Eijgenaer der Buffels
[67] mag zijn buffels na zig neemen. Zoo
de Buffels egter bij nagt de Padij komen
af te eeten off te beschaedigen, worde
den Eijgenaer der Buffels in een boete
van 4 reaelen verweesen.
Buffels off Koebeesten de Tjabee-
thuijnen beschadigende, moet den Eijge-
naar dier Thuijnen een Band off Ring, van
de wortels dier Boompjes gevlogten, om
den hals van het beest binden en aen-
houden, wanneer den Eigenaar van ’t beest
hetzelve voor 2 reaelen mag inlossen.
Imands Buffels gehuurd hebbende om
velden te beploegen en de huur en tijd
bepaeld, mitsgaders de Huurpenningen
voldaen zijnde, en de Buffels voordat
de velden beploegd zijn komen verlooren
te raeken, is den huurder in de ver-
goeding schuldig, dog krijgt de huur-
penningen terug; ingeval den huurder,
nadat de velden beploegt zijn, de Buffels
ter bestemder tijd wil terug brengen, en
dezelve op weg komen geroofd off gestolen
te werden, is hij mede in de vergoeding
verschuldigt, zonder dat den verhuurder
de huurpenningen behoeft te restitueeren;
en zoo hij de Buffels aanhoudt na de
expiratie van de huurtijd, en dezelve als-
dan komen verlooren te raeken, valt hij
daerenboven in een boete van 4 reaelen.
Bij aldien iemand een anders kinderen
tegens den anderen aanzet om te vegten,
en een of beide raeken gebuijlt, valt hij
in de Boete van 4 reaelen, en de kosten
der medicijnen.
Bij aldien eenige Persoonen hun Canoa
van de wal in ’t water brengen, ter plaetse
daer de vrouwen gewoon zijn water te
haelen, en de Boejoeng (off aerde Pot)
van d'een off ander in stukken raekt,
moet den geenen die de Canoa heeft
afgezet dezelve vergoeden.
Zoo de vrouwen zelfs daerdoor be-
__schaedigt, 't zij gebuilt off [68] gequest
raeken, de vergoeding van ’t geene daer-
toe staat en een Boete van 4 reaelen.
Zoo die Persoonen in ’t waeter een
vrouw aenraeken, ’tzij met voordagt off
zonder dat, die mogen werden geslaegen ;
zoo zij zig daer tegens opstellen en haer
kris trekken, moet er Titier geslaegen
worden, en als zij zig nog niet willen
laeten dwingen maer verweeren met de
kris, mogen ze door de meenigte dood-
gestooken worden; dog als de Persoonen
die de Canoa afzetten de vrouwen waer-
schouwen, en zij niet wijken, hebben zij
geen regt.
Bij aldien Jongens na vogelen of iets
anders werpen, en menschen komen te
treffen, off zoo het in dier voegen treft,
dat iemand een oog, oor, off de neus ver-
liest, een verbeetering van 8 reaelen voor
schade, een een boete meede van 8 reaelen.
In alle diergelijke gevallen zonder voor-
dagt, zoo iemand daerdoor zodaenig
getroften word, dat hij sterft, de ver-
beetering van een Menschenprijs.
Die Samanka off waterliemoenen eet
op de weg, en de schel voor iemands deur
werpt, en iemand uit dat buis voor komt,
daerop trapt en valt, en een buiijl off
quetsuur krijgt, moet den geenen die ’t
101
a ùrzam “} Ei un js Phax EZRA Ora rag
}
an un aat ueind 9 2 op narpan
aag pen za Lu gn vi €) VKS) dl „en Er ijt K)
nam uw (a 1 na î dvi
net ie) e 4 f MK i
en ait vg wa a A 1) gepre AR 1
IN À vj MEN IN) U 5) har @, n
ng AEN me n 1 (EN — jen A rd HN au KN an) es u
Ee REN KS ERN 9, aa an an asn nun pen(sagen
3 J (49) == 4)
Lan MUI \
7
U ren Sam re) Hij Un anr ann 1e JJ elf, Knarren
NÀ zemen zag ava go ur ru 9, E00) an ann te) Ni}
EN a GE) o
alb en an mn Bn nt Ree a nf, HI A) A) #1 KA UEA
rn ag vn en fj U au ay un ci LEUDIN 1 ID 5 n nz
È zij an mam 2) gj ei Pu) EN — 1) kj ner a ten ang an
C Av ar . EN:
Kn nen gj, ej RL EDA 5 B7) UA LON ODD KD EIN) IJj
Ju
um Eil t "(a u dt een nnaumnwy
« le) Av «
Il una ” nan on) U Gi, an mn 1 () HI KME ” Urarn
5 OND ae O Ee a
Nede de ROEL BEL
Gl @ ee |
a of DI
v En Nar amnpaaemn nn 1 A 1 an anr Saar an g am en LI
un Len Ì Ì 18) | 2
5
a) Eran 5) ú op en 4 Ph U 1 wa En am fla
a «
je mi ns Arn aaan za maan nare ruj nj nan
Ef NAE 1} ) Lul u \ 2 1 1 | )
anrpan arran eran an naamw
U E an dh un zu KN
ON Herang man an nr EN My MAN TG N
gproprar MEN an EN 0 Kk ú fj ú 1
@\ a.) ë ) a
FUL AU HDA AN Il neen AM AD ANAS ZN AM AN 1) maen
(ef, C
o a ). «
4 ( a. AE ú A { KHK}
EVA ALD AVV AN ANN ASN AAN Aide Md
« « ). N . »
í AN 2 UN ENA AA A AEN UN ngen nar) jr)
(un an Lj) k / / ) | )
Du and Chau El ene na ene 6 am oi es ny
aen AJ KI Á 2 / OR / Ji @ {U {
En U EAM) ) end Shed nld
fa vet | a 30 F a Mee ND.
ers Un AN ÀA ANA ard ar aan Kij ar en EM aan a TUI
eng am a) 04 Hij Hi
CX « « N Ge N
n T n
ann vnagarn am AIA AEN 7) U HD AA ON IKN T
j l JI Î VD
102
gedaen heeft, werden opgezogt, en de
verbeetering tot zulke quetsinge staende
opgelegt werden.
Een Jonge zig verhuurd hebbende,
om iemands Buffels te hoeden, en hij
er mede in ’t Bosch gaet, en de Buffel ge-
stolen werdep, zonder dat de Jonge daer-
van kennis geeft aen zijn Vader off aen
den Eigenaer, zoo is bij sel uldig aen de
vergoeding; zoo hij de dieren in ’t Bosch
laet loopen, en een of meerder daervan
door een Tijger of Slang gequest off gedood
werd, off deselve in een Rivier laet gaen,
en door een Kaijeman gequest off gedood
werd, zoo is bij mede schuldig aen ver-
goeding. Bijaldien hij dezelve laet te
saemen vegten en dezelve daerdoor
beschaedigt en zoo [69] kragtelocs worden,
dat zij niet meer bruikbaar zijn, moet hij
dezelve mede vergoeden, en valt in een
boete van 4 1eaelen.
Imand een ander bepratende met hem
ergens heen te gaar, en zij beide gaen,
mitsgaders een daervan verlooren blijft,
moet den wedergekomene ’t zij hij bij zijn
terugkomst kennis geeft off niet, een
Menschen-prijs vergoeden en 4 reaelen
tot cen boete betaelen, al was ’t ook dat
hij ’t kleed oft iets anders van den ver-
loorene aen de bloedvrienden tot een
teken dat hij door struikrovers was om-
gebragt vertoonde, zoo bij geen Titier
geslaeger, off op de plaets daer ’t ge-
schied is, geen publieque bekendmaking
gedaen heeft.
Imand een Boedjang off vrijgezel in huis
hebbende en met dezelve uitgaande, de
Boedjang door Struikrovers omgebragt
word, die is daervoor niet aenspraekelijk,
mits daervan kennis geevende aen des
Boedjangs familjc.
En CD an AN KN a) _ ge gar ann eg enlyggen
ren agen nem a ran ogend En aa rN
E Mi oasa
pmen gran drage 1e 220) un ria CI ar ara ag
ene enagu Kan Slome meen dl meeneem ag
12 naa an en hen an an am ar
jen rg |
neren or arom jura ag van Sp eni enaar aa npe Or,
« ü Pr 4 “ rl ‘e ú 7 °
an am aì ej aan am am vo dan natie ama em ien
ELD ’ E07 Ei .
am sem em ap Sjem ga arn eu aag }
« 5 Oes aa N
H 21 51 C 7 )
genaam A TU En B EN an or
O a
nanamn ag amana in mand 1u” A0 A
OA « @) « a
LN AS HO 1 Or 2 AMA) ze an aren am vaag LIAS AN
Al
a a
den | GARROAE HijAPE ENEN gen enen ZIEN
ies Ui 1) Pra) dE (rohe jm KEEN rd
ar ani ej ain am) en we ie “
[peu an Sage am awel ia Kn er aram vn UNE
U
nn lef, va Ll, EED KN (A2 an abdis) AN
Een Krismaker iemands krisscheede
ja) JN en daervoor ’t Loon ontfangen
pende, en komt het hout der kris te
reeken, is gehouden in de vergoeding,
’t Loon nog niet ontfangen hebbende,
niet.
Wanneer een vrouw na een hevige
oordenstrijd en slaen van haer man,
in iemands huiijs heeft begeeven, en
ijl zij daer is komt te steelep, is den
van den huiijse daervoor niet aan-
ekelijk, dewijl zij niet aangemerkt wordt
als een Boedjang waervoor den Huisheer
ze met haer man gevogten heeft, bij
ì is ingekomen, en den man haer zoekt
n vindt, haer laet roepen, en zij onwillig
andermael haer roept, en zij refuseert,
hij dan in Persoon komt en zegt dat
haar Persoon en bedrijven voor den
aenstaende aen den man van den huijze
laet, zoo is den [70] man van den huijse,
jen hij dit aenneemt, gehouden Baer
buiten den deur te zetten.
Imand van een ander schuld eijsschende,
et intrest, zoo de obligatie de dag en
um niet behoorlijk aanwijst, beboefd
niet betaeld te worden, en valt den
uldeisscher in de Boete van ’t geëischte.
Imand schuld invorderende zonder Ge-
ehrift, Getuigen, en Boekti ('t verpand
ed) gaet niet aen. Dog Getuigen en
kti vertoonende, en den Schulde-
à penai en oan ag
103
e 5 MODS
ana nr eam ann am a JN Ei 5
I ” 7 GN Eze nap gene gan en
a
nara Ipa Er Ü U C 4
\ KO =| Ki) aram u) a) raa Ke ief kel, /} ta
a « « a a
Kn 2 am EI manr an a DM am KN AN EN ara ag an
l Ki ae pn
5 a O
MU le gn hz he an uy Peen IEN fl, \
. e Lat er C) As
AN a 1 Or eam an ma an Hij CE) an Er am un, mu a
I n 5 Be) 14 UN arora angan
5 As
meme neme naren eenma Kk nae HO 0 ASN Ai
Ì ” 1 en 1 AI 1) Ön 2 on gg), wy an fp
fi) Ë) EE N
eee! or 5
Ü un an ú) 02 un E) anr 7 Ta Ul ar MN am ama m 2 DT
run an vm Eh ej na nan Ui Y Q
rn dame UNE) an am a a ern ar
] HTA MEDE AR HAN
Gl re As he EA o
nun eK „nan aan ry an ELS 1 aur a a MM ho Ne MI U
) /Ì 1 GL :
aaa
iP BD rag naa 3
Jl DIEN aaaa
ama mam an vu ane nm Ean NA NAR men
gen Mw y ag mene
ve
OESO O 5
an gs (EN TA NU KN an MM ur vn yn mene prins am
een 3 KN 1 Á un dn, Lul ne) AN
4
rr en
maan 2 am un asn a vj 6 yn ey cn vun an
OE) a 5 a
an am ur al M Ee) Turan ang stak a ai &n an dd an dh
@ OD a
nn an an | ar jeg Un an asn dt dà»
an a) ” var am
5 a
Agg EN am an an aman nam arn Maar an an
N/| U CV Ee) (rh $
sl Ch) ze
6 a A MUI z ASN \ asp aen gj on asin AEM w
(ne a € a
Ü UI 2 (HA nj me unaanram 2 an AD A MUI LVUGN HV NAA KN
BL LO
asn an nan 11 vn an dà var an an of 1Em mp vu an A,
/ (ki hed € ( ( Ui MI ) 1)
104
naer nog ontkennende, werd verweegen
in een dubbelde vergoeding en een Boete
van 8 realen.
Een Persoon op een Dessa van een ander
Schuld eiijsschende zonder bewijsen te
vertoonen, en de schuld al vier Jaren oud
is, zonder in die tijd gemaend te hebben,
bestaet niet, en moet het g'eiijschte uit-
keeren aen dengeenen van wien hij het
g'eijscht had, en valt in Boete van 4
reaelen.
Bij aldien een vrouw uit haer zelven
buiten kennis van haer vrienden bij een
man komt vrijen om met hem te trouwen,
en den man haer tot driemael toe
behoorlijk afgeweezen heeft, 20 vermag
hij, als zij ten vierdemael komt haer
aenneemen en trouwen, zonder dat de
famillie regt heeft om zulks te beletten :
dit moet opgevat worden in die zin, dat
de famillie de man bevoorens hebben
afgeweesen.
Als een vrouw ten eiijnde als even bij
een man komt, en hij baer ten eersten
aenneemt, zoo maekt hij zig sehuldaig en
een Boete van 4 reaelen en werd dat
genaemd Bauwd Moengoeng.
Die een Put dempt, die gegraeven is
in een Bosch off op de weg voor de
reiijsigers, oft aen de zijde der Padij-velden,
valt in een Boete van 4 reaelen.
Die uit een Vijvertje dat aen de
Boorden der rivieren gemaekt is,om Vis
daerin te bewaeren en voort te teelen,
het water [71] laat uitloopen en d’ Vis uit te
neemen, valt in een Boete van 4 reaelen;
die het bij avond doet, werd gelijk gesteld
met een Malieng, en aen den Lijve gestraft,
mam cr an a Pi A q apr va €) jen en zij
) G < « Í / Ä
O E a
MAN BAMA eig np var mag vn anr anr anr amp aen am mac y
aan 1 1) Mn 1] amy
VE des a Se
are ha nr am ar arg an an omm mar an am A0 A van aen
u EL ; 1 / VOE 3 (
1 raam Sram an ram on }
MA A AN HK MH A QS 15 an f
ú ne an on am anp gr NI OP SAN ij
1) 00 aa an zam an vn aa dd 1u UI 7 41) À
fi Í ( / aa U, Á don (B)
1002 2 2 oa uy) np eramaa arran
mn am Ny aman ej KU HA 9 ep En an nam om am abn
Ch VEL DRL LEN
ED fe) ED d
KN AS A2 AN AM UM Ll KN LN é5 ar an afs uur TUI) w
| gi)
[jen an UR 2 ë) LN B) 1) a) nr van opeazan Kn)
af 0 aq Ei a oma aa abt rag ara ver as am 1 H
29 12 124 ( anr A den
Bi unas am nam a à M ar
pmen rg pna ee ijt PE) IGT
HERE a ; 6
rn an I& (En ej) 1 ve 1 rend, BLG Oe BLAD,
a
rar UN W
N Av Ae «
U an an nan 2 un &) am am a, a 3 mar za nea 20) Lu
a Z @)
KD A A EN A Np AM AI AD EF UJ VN Mam arj An Ma
ij / 1 1 (\ (AN € ar
ùn vu,
ii am a1 ” KR) zam am ú, KD) rn, el ri Fy Úi anr anr ij an ei
As An î Jee kb je) @)
tn al on aA A20 10 a LN i/ ang un EN
an asn yang Nn
jpem aa nà zam an lar! a Kn zj 1 Ör2 on an anak en ham
) (
A menay ram 2 aen nm en ap au mar vr Á1
| be mine, MN VU
PASS 1 an jam anan ma pq ei am en am am a en A
{ í A) A5 {í ds Á 4
| ee; ken
Ban aram nam wv
Zoo ’t gedaen word aen een Vijver van
een Grooten (als Tommogong), een Boete
8 reaelen, en bij nagt als boven.
_Imand een Sedeekka-mael gevende, en
een Boode uitzend om zeekere zijne Vrien-
den te nodigen, en deesen Boode in plaets
van die, andere persoonen noodigt en de-
zelve komen en eeten, is dien Boode
gehouden in de vergoeding van 't geene
door dezelve gegeeten is.
Een Knegt van een Heer, bij de diens-
meid van dezelve off een ander Heer
leggende, is hij gehouden haer te trouwen
off anders te betaelen de Boete van een
M enschenprijs.
_Imand een Knegt weg jaegende om
zijn schuld te zoeken en hij 't geld bekomt
en aen den Heer betaeld, dog den Heer
naderhand ontkent het zelve te ontfangen
hebben, en geraeken daerover in een
tweegevegt met Piek off Kris, zo iemand
gequest of gedood raekt, werd den quetser
off moorder aen den Lijve gestraft. Dog
beide gequest raekende, ieder een boete
van 16 reaelen. Biüaldien het alleen een
woordenstrijd is, gepaerd met een toornig
glaen op de Bank off Baleij daer men op
zit, een Boete voor degeen die 't doet
van 4 reaelen ; zoo den Schuldeijsscher ge-
tuigen brengt dat den schuldenaer toen hij
bij hem gekomen is geen geld betaelt heeft
en zijn getuigen zijn Ambauw Raksa
({ amiliaire vrienden) off Ang reeka Pan-
daija (die geleerd zijn wat zij zeggen
moeten) off Saeeka saksie (bloedvrienden)
off Saksi Tanwat gata (getuigen van
105
ana af. >)
Ivar ma St asn am ain an ED aén na nen apam aap am am ge
f 5 a e
nn REE EA ee a el Mila Le maan \
a a a ; a Te E
nan an aam ajar on eainemaa ag ap Òreaen ma fj Pv)
« (@) : «
ROMA HM en erp an \ ap vu an he knn
ggn za lef hae VEZEL EN EN RN
e a 5 5 =
penanmer eam agg UN mamean m esn e) agen nm
a “) 9 vam en on en rr an en cm am Ra, EN UN pt id uy
Mam NCM \ an men on =p vn en ng On ng Enca
De a a A}
un ee 6 menma AN ZAAD Br ng akten asn
GE
sa oa anr Én eg en agrar aam jaa fe A
jun an 7 an «) yu aaan np za BI nan tú
aa (ap O aa
KN AM ENA LIANA ANA AN EN IJ HL EN AM AN APL QI 0,
IT 5 (BL 2
Dan end am da, HD 12 na 6 3)
/ í dS û { nar vwram ar aan ay) am am ij
LM 5 & Í ROE 9) E
Ui an an am uy an AN a zgan Am
L/ (ELN SOK d UJ H LLN UNA LD IKD K) ENA 1} A Û ol í
Í| | il bl LE , il) |
Ee) a O „
en) AM A EN AM A1 AO) ON AUM AN siam ru has 2 nam eq n
| En È | 9
a $ om a a
nan 220 AM UI er En ar rr al am an Ma 21 VO ON A
/ IKL
en LR ag an an enn eerd ín asn \m vu a
hl i/ u i Jt (HK LL JK, d ad Í y, ü
EEE) ON Clara & et
@) Av a As Á n
va abn am 9} LUL LG £) nag vpn ann cp rj aM En
KU |
) a
Ln Re, KAAN AM ZALM MEM AU SLAM OU EN NAM A)
)
a Asv GPe
JD AN / naan ari NI} AN 2 FA HY AM NU EN A ZAM
A AM MANEN HY /| uanr aUl HI) l 2 0, bd
Os am rh mm aram am nam an ram an ariel
p . En a a
nan anr an 1 RO LL) ru) LD ey Kn /| naar mers an a MM
GJ =
ie, D inner en ka naar aman an em San
( A71 or 4 f ; Mm
LM EN A 4 Koe LI 1 / 1) 4 1
Je ar .
a aram ra U A0 MEL MAM A UN np mn aM A1 BO
md a | E20) ) eq
un ati LU IN iem 6)
( ( r mar HJ ASN ASN \ T mn Nn B sf 5
Lu al nt LK en 1,
®,
@) gen ur asn nun n E, vn ran a ih oM AA am
106
ongenoegsaeme wetenschap in de zaek) off
Ang lienga Tjaja (getuigen van wien
voorgeeven zijnde dat ze welgehuiijst en
ordentlijke luiijjden waeren, bevonden wer-
den quaed-doenders te zijn); in alle deze
gevallen werd 4 reaelen aan Boete
verbeurt. [72]
Bij aldien een Vlugteling, het zij Straff
off Verpandeling off ook quaeddoender,
die niet uit last van den Vorst vervolgd
nog op verscher daed nagespoort word,
te saemen komt te gaen met een ander
man, mag den laetsten hem niet dooden
maer maekt zig schuldig zulks doende
aen Doodslag.
Wanneer eenige Persoonen iemand op-
vatten, hij zo gaauw en sterk is, dat hij
zig haer handen ontwringt en komt te
ontslippen en in zijn eigen, of een anders
huis loopt, en een Piek off Kris neemt en
daermede Amok speelt, zoo zijn de geene
die hem willen apprehendeeren niet aen-
sprekelijk, maer hij strafbaer als een
Amok-speelder en krijgen de gemelde Ap-
prehendeerders, zijn Kris en dies scheede
off zijn Piek, en voorts al wat hij aen zijn
Lijff heeft, maer niet zijn goederen, binnen
off buiten 's Huis te vinden, alsoo die
behooren onder Jara: verbeurte zijner
goederen.
Imand een Dieff off Malieng afgemaakt
hebbende mag hem het hoofd niet afge-
sneeden werden, tenzij er vooraft de
publieque Bekendmaking en Titier-slag
gedaen zij op poene van een ’s menschen
prijs.
Die een opgeregt teeken, dienende
ten bewijse dat men daer niet gaen mag
omdat er den Vorst off een Ratoe zig bevind,
p OQ en) pat _
IAN ANA AHAD np ar an \ an ü j
} (KA } PEEN EEA TENEN
a a a
aan or Mam 21) na n zl B rn ar n un an aram rar
AM AN aA AM pan A an an AM arr / (5 mr zr
12, d 0) 5 Ba mam: { slk rennen nm
5 / Av et © =)
pen a ELLE nan Ln nr omana In gn nr zanar
a
) He) a . PRE Fr
yam aram Ey en eem avn neger „mamas de!
1
un aa arampatì marre vaan raa GS mana î
Û if í í Jt / / AAI AS /
I fij n jen rn gg pe il vn 111)
G 5 PA
AD A12 1 5 zy HD): naan 17 as
va pe ME ng a rap ) nj pan aan mn aj20
pangang rp LU a Kg ag rear an eh aen IN EÀ aar
piepen pe gn) on EN
rama mn Tas rh) 1 on 0) HD a u nang. Or
an ma Tr) 121 Lu MN nf HIA 1) Dar on) CJ
) 15 2) | (Br zi VED
). a E a E oa
LAM EM 101 NA 1 aman an Epen a rr pe
3) er p
LMA MOD ALD AAO IM AN NN NJ AJ 2 VN
HL ks)
e Ee @) e . a 0
pna een 10 a rg It rem epen och ea aa Sam
LARA) NIN 1 va an ach an nam onteren a
pat (jk js \ $ ie ES AL , 0)
Ee) a REI)
IE ID Crena an moan Croat am an om
9 î AN Ennn RAS B) ee
JAM LAAN LLN ie ( red ng aen Lo
IAA UJ KT AAN mr TER a on am an an jar er EN gage
if ‘1 {hl E/ NL/ N Í 1, 5) (EN ( ü ar
aa pernpen gr erijeregrmgegg
nor Ni cr ep an an Has, en on asn UI nen mrt ay agra dn
{ í <0 OMGE) í pan ( rare
\ bi, Í \ ips \ / ES,
Luag nan al \
ed
an) Les à. eat eB 6)) | es
ll 7 La eÜj 7) vl Ian ál 4 € rr erm IGEL LD | US 2 / kel ma
ny) ar MM maar a Ht Li he Rn aam A AN) TU hi) AJ kl
rl eld, pe CPE
N £) ) oP
LENEN U KL NAM AT AA NM KJT) UI 2 N
Hil (4) A J /
5 O a As E: pr
pna apen a nl maor va AD pere anen van 2)
off ook op de weegen om aen te wijsen
dat het daer een diepe weg is, uitrukt of
wegneemt, valt in Boete van 4 reaelen.
Wanneer een Man en Vrouw malkaer
ontmoeten op een smalle weg, behoord
den Mans-Persoon ter zijde te wijken.
Die een dronken mensch ontmoet, moet
mede wijken, ook voor een Paerd en
Oliphant.
Mans-Persoonen Picolansen dragende,
en hem kleedje (zoo als men dikwils
ziet) tusschen de beenen opgebonden off
een stukkend kleed aenhebbende, in
zulken voegen dat) de Schaemte bijna
ontdekt is, mogen werden opgevat als zij
zoodaanig} over de Bassaer en [73] in de
Stad gaen en moeten ingelost werden, voor
de helft van de waerdije van ’t geen
hij piecold.
Imand over de Basaer gaende met
een ontbloote Piek, mag de Piek werden
afgenomen en moet voor de helft van
dies waarde ingelost werden.
Imand op de Bassaer bij een Kraempje
zig neder zettende en zijn Kris ontbloot
en bj zig neder legt, mag hem mede aff-
genomen, en voor de helft der waerde
weder ingelost werden.
[mand een ander besoekende en stil
weder weg gaende, zonder afscheid te
neemen off te groeten, werd bij klagte
verweesen in een Boete van 4 reaelen.
Twee mannen malkaer op de weg ont-
moetende, en den een voor den ander
niet willende wijken, en daerover in Piek-
wisseling raekende, en een daervan
_gequest word, off omkomt, is den dader
strafbaar aen den Lijve, en zoo het geen
doodwonden zijn, valt den gequesten in
107
en oe @) :
" Lamarr anr al) Ln ki UN ar an Li) EL vary uns
5 3 2
a
re tr AM re W
5 ) eee a
un an ampere UN er ar Ln 2 { NAE (EN
U íj Yr (ks, REIS GEUL,
LIN
5 Je o è
UNA A ON ZAMEN at AM AM NJ AO LAM Aj EN EN NAAN
geth vene |
UN LOD 1) ON 2 aM ON a 5, ij
{ „2 € HD 0 JI} IEN (€
Il í é LR Ee DN ANN
enanmnpt a, S ë 7
(pan mn mr eam en vl om AM Pas ZO EN EN AN
OTN NN zr en, rpaen ar Da 1
‘ € í DO) AE IND / t nr) KI 1D
Il I | U 5)
RvS Sram rd Har veh wd 6) 57
UI EREN ERN LUL PPO ui) 1 juan
). lala)
1 (4) ENT ERD OPEL LO SEL
« 5 a J ) Je
í (A) Dy 7 F { E, Yr )
PEEN ) EURO EIGEN EEGA POTS HJO na }°
Z 5) ) )
CREE OPEL EPO VOV LER ol LA
UC hi
).
HPI EN EM) WN
hadensel
€ ) ) a oe | ) %
prana ap enz em an van PI FUN TEN ON AN MOAT)
C S
) a
) G ) ). )
UITLAAT) ap dl NE, HONON COPABE
HL hl
) a
Ln LK
) 3 a Di
nmr nan Un anr an nRa Mr NA TU HI AM AN PO AM
U BL NE G Il pe
van op LU HIN
) pr
ES EN sf | r
man eK np Ie UN anr ar orn rara KI | Iri )
U La ld l
ee - NINE RN)
Or U AAD HV ER A dj UM PUNT ETOS ERE
9) a a » N
En \ goan av Al TNO Opti EN) Lopen OLEN EREN
. ij > a
z í UI AAN ren AAA MIM OLE TD EN
en / IN | il
. ]
En af a ed 1 dl nen Gij VE ME
108
een Boete van 4 reaelen, maar beide gequest
raekende, ieder een Boete van 16 reaelen.
Een Man met zijn vrouw off dogter
over Weg gaende en een ander man, in
plaets van ter zijde te wijken, die vrouw
Pakataen Siendier (een oneerlijk woord)
toevoegd, en den mau off vader van dat
vrouwspersoon zoo eenen doodsteekt, is
ontstrafbaar, bij aldien er veel (ten minsten
drie) menschen kennis van hebben, dat
is Pauwd Angrarangien.
Een vrouw van een Boose mond, die
een vreemd man scheld met de woorden
Lobok Tjorot (afgang sonder uitscheijden),
Matie kabadak (dat gij schielijk van een
Tijger moogt dood gevreeten worden),
wierd verweesen in een Boete van 4
reaelen, en de man verkrijgd 2 reaelen.
Een jong Vrouwspersoon schimpende
op een bedaegde en op desgzelfs voor-
ouders, werd in een Boete van 4 reaelen
verweezen en een verbeetering van 2
reaelen. [74]
[mand een ander in ’t gezigt spuwende,
valt in een Boete van 4 reaelen, en een
verbeetering van 2 reaelen.
Een Man tegens een vrouw in ’t geheim
'g avonds nadat het stil en ’t gewoel
van menschen voorbij is, zeggende dat
dees off geene een kwaed of slegt Persoon
is, off eenig hoonend woord, en deze vrouw
zulks gaet bekend maeken, word voorsz.
man verweezen in een Boete van 4 reae-
len en een verbeetering van 2 reaelen.
pope an cn on var mg 1 nva Das 2 on maor as omn M)
a. sl e)
jj 2 EO RAT A ND EAN EN
\7 ay Ba, Droog peen bi aa Mas vend gaem onsen rz
5 4
nur anr An am «
E, a in a aren
pmen me rr az FOAM om en MN er be
nae or a eN AM 0D 7 er vr aang wo vann
a ) a A
Jl ADI Ll fr) dl 7
nun ND EN Ola ol 0D AM HAAS OM MEN neg
n an Oe az ee am
an am NRE IG en 2, aan AME) np vn an
Or an op En ang ea BI mur nt nj arjam aon ar aan a 1) #99 VU
ran on} 8 rg 12
nn Geen van aan Om en lan vn gras oon aap Ji Oran
nt [ EL) \ { { Kx
L
nn en nej ED nn Erna nn CMN
jj an an mp Ör van maa 200 mam an asn FO mr oe ma rh an
U) e) nen? Re ne gp an emg gea B) enaar END
| AM E1 rn agomdd gaan mn 1 en / am 210 an 1)
Á { {
}
DE
arm asn \
5 o fe s
yemanmpdrear pane nm ERO gr EN
vj en KE) ea jer erm aar mp maa De em see
namen omi ner dh an er an je an anr
1 ni /| n° ( (5 EN AM € HI al)
tn mp Nn a nag ag A am fn dr an em ra vn n
ME geeen
am wv
& rte) a a a. 3 (Or
yemea pÖe na paar 20 Nanm 9 eam 0
a a Nn
sh rag am 207 am AU ZN am”
penaen qtrans tons meae rù au
ra) en mild 1 Öre vena po vn oen on Aen aa
a a «
zoen ea ac ah aft aam an erom eran mam naam
_ Een Man reise makende met een ander-
mans vrouw valt in Boete. van 4 reaelen,
en een verbetering van 2 reaelen.
Een Man spreekende oneerbaer teegens
een vrouw aen de Rivierkant, off in ’t
gras off digt bij een Bosch, werd verweesen
in Boete van 4 reaelen, en een verbetering
van 2 reaelen.
Ben Vrouw aengevat door een man, zon-
der te kunnen toonen T'jina Saksie, werd
geen regt gedaen, dog zoo de vrouw aen-
peemt ter bevestiging van haer klagt
te duiijken, en den man zulks weigerd
omdat hij het voor den Regter gewonnen
bad, verliest hij het Proces omdat hij
_ tegens de vrouw niet heeft durven duiken.
24. Sang Kidang (Steenbok) maekte
vriendschap met Sang Adjakg (Boshond);
haer vriendschap was zeer groot. Sang
Kidang gedroeg zig onderdanig en onder-
worpen, erkende Adjakg als zijn meerder,
en zeijde, ik stelle mijne ziele in uw magt;
zoo gij mij opeeten wilt, het staet in uw
welbehaegen. Adjakg was verblijd in zijn
herte over het vertrouwen dat Kidang in
hem stelde, en wilde hem wel terstond
opeeten, dog schaemde zig om de deugd
en onderwerping van Kidang, en wilde
piet schijnen ontrouw te zijn in zijn
vriendschap. Eveneens behoord
_ Koning te handelen met zijn Mantries en
gemeene volk; bij zal hun geen Boete
opleggen zonder zij gezondigt hebben,
en zoo de Koning het [75] doet is zulks
Aniaja, dat is zoo veel als onderdrukken en
uitmergelen. En al waere het dat een
onderdaen gezondigt had (namelijk in
een zaek die het algemeen belang niet
een
109
« « k a
( ” 21 / / ( nu ML 1
jan an paren an an anan aM NN NN URN nee pe
@, je : a 0. 7
(had od UN aram fi maa mar nr Hij 12 Maan maram ana
lj
a
ge UN A (EL Br AT) AIN
E 8 aaa o 4
pemaa dre madam nm nara m EEND 20
nea ea mu nn ni Binn 17) tia e) Han
1 u LUK or an rr ap an a AM Ag am Ma
peaegpesog fl )
raa ebi na 1) re) Dr Aj 5 EL prm orn co)
UN ON 2 IN NAAN AN ANB 1 Ôr van EN ‚na
/ $ J' Ü) el
a Ce « a
Itt HED fj bn rr art ont VE n if, TUI MN ACM AA
nmnam
‘ a ard a
û mn angan 2 si nn mean II TUA AAA HI
pemoamensarme a ar 1 Ii) ) 41
a a a S EN A
EN AD HVAN BD AN AM AAD ue AN LEN MON AD U
ki vl A an maan
A2) E NN a A Fra maa
1 aaron au a) LEED! nea mg sent ) 1
C) a / Ferme! r he
EADE KENAN AAL HIA) UN apa ROAN AA TI Aj aen AD
1 / B | | z)
) ce KE a p en
LUL HOA 1 AA EOL 1) AJ HN ENEN AN EN EY AM AAT AG AN 7
pl DIZ Ö J
C) EN LC a _
Un aj nagaan gun rr ora aaan nm Cm
yen aman dram daan ar opdr enaar a ng a 0D 10100
7 aû y a: na an ar ram nn aA am
AAO ON dT HUN AAN ADL AN AJ AN AAN AN AAN AA EAK
ara apen od een a an BEH ! Eel
: A a
vr am 2 a a EN A ot ASN Ao UN MT AN} Aj UN ADANA LD AN
Î úk | ill pl
. IS VO EN « ee KE ed),
UI an an np Ap Er mm aM GD BE) ON ar KM AN UM ran a ran am
| Z
Dr a EN ANA A AN NUAAN je
Mm ië î £ 1) :
egen en „ar ap 1 0 ul / u
PEN ) sy
ne) wh Ve edes hed nmr
| L
L
il TLN
NN 2) 4) UI tl MLN ë
IJD (ES) jer ag a, pa d, 1
an La aan ru a HE fa an
(Er 20 hs mar paren ok ú | Á ‚
ze NDL VREE / N} é
ij 5: za ì Ipen
EUN ALAN 0 NEMEN AN 2 EM BEA AN AE AHK arn
vpn pn I penys
C) Fi In 8 1. k
Ln AM 10 an aa 1) 1) (EN Kn A EN HJ von (ER rj Un 0 1 Un 1}
La
KE
nT HN
(
Ee Za CAE) |
1E EN HAM AAN WU BaN UN JM OM
mj NL bl \ 1
p) bh: )
rn asnt a Lap rene Knorr ann anp n ra aar LU
S ane) EP NIN
‚
LUIS HO ol LM MAO 20 NAM TU nee gj, 1) 1 fi
WNT wi vr anar ap an Kn trapas „an Ky penn apar
| LV, / /
a) ) }
ope 5) al eu anr nl gaf ege nj asn (ENUM 9)
b ) a a
N vO A NANO AO
MHJ 1 vn jen FU AJN ENAH
Fo A / Oez
110
betreft, maer den Koning in 't bijsonder
aengaet) en die onderdaen steld zijn ziele,
en de ziele der zijnen, in de hand des
Konings, door een vrijwillege bekentenis
en overgaaff van zijn Persoon, zoo is ’t
niet Edelmoedig dat de Koning hem
zoude straffen. Als ook de Jaksa's Boe-
ten opleggen teegens den Reegel der
Papakkum, dat is Kwaed Boven alle
Kwaed. Het volgende is een bedrijf van
Sang Nitjaer (een arglistige kwaeddoen-
der) tegens Satja toehoe (een opregte
diens hert en woorden overeenstemmen).
Adjakg had groote vriendschap met
Kidang gemaekt, dog ziende dat Kidang
dik en vet was, wierd hij zeer belust om
hem te eeten, maer was besechaemd,
omdat hij zig verbonden had aen Kidang.
Hij zogt dan listen opdat Kidang
sterven mogt. Hij zeide dan teegens
Kidang, zoo gij sterk en wel gevoed
wilt worden, daer is een Plantagie van
Sang Tapi (Akkerman), die zeer schoon
en vol bladeren staet, gaat daar eten.
Sang Kidang opregt zijnde, zeijde, het is
goed, geleid mij derwaards; dit geschiedde,
en gekomen zijnde aen de Plaets van Sang
Tani, daer strikken laegen, zeide Adjakg
teegens Kidang, gaet gij vooruit. Kidang
ging vooruit, en geraekte in de strik;
bemerkte toen dat Adjakg hem bedroogen
had, en was zeer benauwd. Adjagk ver-
schuilde zig agter eenige ruiijgte, daer na-
bij geleegen, en was belust om Sang Kidang
op te eeten, dog schaemden zig dewijl
hij nog leefde, maar zeiijde in zijn herte,
als Sang Tani [76] komt en hem slagt, zal
ik zijn bloed eeten. Daer was een vogel
Tjietjie, die zag het benauwde spartelen
van Sang Kidang, en had medelijden
met hem, en zeijijde, wilt gij leeven.
(a def Av A
nr # mj 1) vraa tE) aM avn aman AAN AD anas am ot
( U WG
OO ANT a Bl
LM MOEN AAA) LUID 4 A 1 MZ AN ON ON A bl Se
ted oM bead ore el | ED
. &) « * 8 es
Lan Kar aen anr np ON 2 A NE dn gj AULA AAA EI GI NN
he a) HA NI
Ne: k Á ne
Ln an VKS tja VAM AAN AM A1 IK 12anr an ran pr HAW 4
C * /
a Da Oee Ayr ate
UI AUD AN ren U an a An ip AAM AA AN AN AN ENA bed 1u
5 Co
IES AOS a « î B
AA NUN A NA) AA ANRA UE) A AVN AN And MT) UI ac a ZA aa
EU ZIE) es | AL) | kl |
). EN a RS rn
UN AN AA AAM AMEN A WS LOE VKL 1) '| anar 7
S GL KV CH |
Ie 7 Met
PI AAN ada Ap a rar agar an au rg pan ar aa mp 2 de
| Liv Nee) 1 | le) 3
Ji % ï 1 Jam aran ana
Nada nan tar MAAN MAA aj ON A B AG
ete LT 4
LD Sanat anoaan
Clt Ul ULLA EN EN AM AAN AO í
nau dU} NN ) 1 Nl en 12}
% 6) 8 vaag anar dr arn
{ PEN ra pan arr agg aram as
eld Had | Nl Ô
OCD a a
1 (EN AN PN AM AAM N AN
\
pan ana on Ur A
Me Oe e/ eed
n re EN 2 aen Ln AM A dj
/ f { AA AAM Zan. « kh
mana an an ENEN A Lopez Ze 1)
O0 a De «tE
ENUN Wer AM mee 7m am ads Kb emi aam dn
ae) C
. nwt ARNE EE CN as a d
Ln & ang ranageraigard amara ek DAC AO)N
A el | / Cu ET
NED ern) p nn 2 .
an heee nen at an an A) LM HD IEN
C C-
a a cos CR
a gangen Ears rad am BJ NN LI 2 jer len
| L 184] (
ni rar ien one non 2m EN zavrgeen ann
ogen nare LDA aen 1 Ma) Ì am Eer Ln)
E ) 3 t Er rises
MAAN NANA IN) NAAN AA ZAMU A AN MENS À rt
be Ee et a re EL
UI U AA dN2 ENUM AO MJ U} AAA AAN NAI AM
1 LU a \ ee Le) | Ll
0) p é „De Á
UA NL AAN AM AN AVEN ALA HAM ANN NM) an pan un
Ca
: . ya je
an 1 1 OA MED DS EN OET NL Ars
OE ) ZZ Se Pe: a
Aran kran Dr aur al ANN js pe ran er
) oe
7 Dan at i Sragagara A
K r NC AAO HIA NHA ‚ ar
DE Darg OJ 1) rara ram IIS ) I
) Ë Bro a aaa a
mag Er opene Arai rat maman vrg dd LA er en 11
Oe e) p : a)
DN MORE NG LOREM noren an an SLOD an
EIO
}
) DEL
DMA AN ELN AN AL) RAN Hi OD AAN year
Ca HE (
ot UN 212 JI) t a AE Ar arara rl
LUL PU OH) a UN 2 nan an U í
doler, 1 IM,
LJ)
rk a . «
5) / 1, Dad pa van
AOK MRE EH AA ee de 1e)
5 k CM OR
Kra 7 ej hi tl IO MUM 55) raa 1 vn KJ ean ]
ij ke ’ a) DUP = AE
Ln AO A Ln eran? Mar cij Kn aon I|
Ben Oi
eZ en
,
111
Kidang antwoorde, zeer gaerne wil ik van
dit zeekere gevaer des doods verlost
weesen; Tjitjie zeijde, als Sang Tanie
komt doet dan uwe oogen toe, ik zal in
uwe oogen mijn drek laeten vallen, houd
dan uwe aessem in, laet uw buiijk opswellen
en uw tong uithangen. Niet lang daerna
kwam Sang Tani met een korte Piek en
bevond dat er een Kidang in zijn strik
was ; hij zag toe, en meende dat de Kidang
dood was. Hij kwaed zijnde sneed zijn
strikken in stukken, waerop Sang Kidang
opsprong en weg liep; Sang Tani opge-
togen zeijde bij zig zelven, deze Piek is
een slegte en ongelukkige Piek, en toor-
nig zijnde wierp hij hem weg in de dik-
ke ruiijgte en troí in de buiijk van Adjakg
die daar agter lag,
De vogel Tjitjie maekte zijn nest
in de Gaga van Sang Tani; de
Jongen van Tjitjie waeren
vleugelen al uit maer konden nog niet
vliegen. Sang Tanij zijn Padij rijp zijnde
nam voor dezelve te snijden; daer over
was Tjitjie zeer bedroefft en schreidde,
maer ontmoete Kidang aan wien zij de
zaak verhaelde. Kidang zeide, het doet
mij Leet, gij zijt met regt bedroeft, ik
zoude ook zoo zijn over mijne kinderen,
maer weest gerust, ik weet een middel.
Toen Sang Tanij kwam om de Padij te
snijden, ging Kidang derwaerds, en maek-
te dat hij onder ’t oog kwam van Sang
Tani en ging toen kreupel; Sang Tani
dit bemerkende joeg hem agter na, den-
kende de kreupele Kidang wel te zullen
agterhalen, en hiermeede wierd hij door
Kidang opgehouden den tijd van vijf
daegen agter den anderen, in welken
tijd de [77] Jongen van Tjitjie haer vlerken
groot werden, en dus wegvlogen en Sang
haere
. a
1) Ll A deld mf END tun NI MEN 29 UN 2 HD AUD nn
) a a
ji Li rf CHEO TENNN) | 4 VOM LN rù Uren d KD, TUN HD 2 1 Hi
8 8 )
U 11 nfi) U LL 12 Á) Hype NER UIEN KN
) OD
1
B )
1) aj Lijkt, wonen 2 LN AN NE: (Ef del Ll Lun /
a 0 NEY
Meng Map aen > gen zn param tje ra pna nn
17 4
Papen mora ven er anna vn vraag uiin 1 a
4 | A EN)
7
DRR fa) ) )
: E
MENEN EN LN BN IRI ard Ip ach 1 TS AN ram ra
Sr LOTA
< Or Oe )
VEN NHN AM AAA AN NK) AJAM 1 ‚ & )
WI | | jen PLU AEN VELE
man nh} a 7 Da on haci at
{ UNANIEM EN AM LAHN AJ HD OI Ls
1 ) 1) Rejo aj 1
ham k re
1 = DEIN JN AN Ma NN ANO AA NAM AA IJ AIK
pere 19 pj rem an pr ag
a a ] ION
NUNEN ADANA
). … LN .
OE FLAINE Kn
a) DS > » a >
EN AA KN AN U AOM 3 UKP ON Kk HM aan rn na TND |
5 hr jan
). « NC a » « «
or RR) LL, SLED FLUID ADN ADAM MEN AN In 0 EE
) « )
MD NK) (RING El artram ns {
} / ) | 1 1 LI Ú| sn Ll if VR EE 0 NU } / rra kn
A a a > a stele fe)
EVA AN LON AM UI ONM 2 AM UIA a) ENA ram
e) er ) Â hs Min -ma® ° , ) a -
Ut an mr Nn Ia tg Hy en a er ÍN AM a AM ag Nn
l IM | if
NAM 2 N 1 eN an vr an “ran ad 7
f en aon an aaan AAM RO AM A) Ag U 1
(le 7 Ze Pe beits!
1 nan raam 200 : D 7
ON KEN, q 2 &ram err Saam jam vj ag
a Er ta) Me ac) a
LA a 1 1 ren ta Mya) Erp err egen Dan pen opa
e a : a a} 2)
ENZO HEN A) edn LN NLS
}
UM EN NA
ë'l
« a )
NOTEN RUGLEUNING UT
e 8 EN OO P/
raam TVN EVENT Aln PONG dt del
Cl
Oeren El ne ae) ). )
ORE UO EATON AD ETT OET EN NN EED EE EN
« . ).
HO NT tl Ek Ì RT(ES cl WUD ij wil rui np Dl Ú| ee 1
112
Tani zijn Padij Sneed, en haer nest ont-
dekte.
25. Een Mier stierff door dat den
Oliphant op hem trad: de Koning der
mieren viel klagtig bij den Koning der
Menschen. Den Koping der menschen
ondervraegde den Koning der mieren
zeggende, hoeveel quetsuren heeft de mier
bekomen, op wat plaetsen is hij gewond
en hoe groot zijn zijne wonden; de Koning
der mieren zeide, hij heeft een quetsure
op de borst, een span groot. De Koning
der Menschen zeide, zeer groot is uwe
Leugen, gij zijt over 't geheel geen
span groot; den Koning der mieren zeijde,
ik spreek niet van een span alsde uwe
der menschen, maer van een span als
der mieren. Gij moet, Heer Koning, geen
vermenging maken, maer groot met groot
vergelijken, en klein met klein. Dit is
mede Manawa.
26. Sang Gadja (Oliphant) ging door
een Rivier en trad een Garnael op de
Buik dat de drek hem in 't hoofd schoot
zoo dat bij meende testerven. De vader
Garnael dit ziende, was daerover te
onvreeden, en onbevreesd voor de dood
ging hij heennen en gaf den Oliphant
een slag tegens het teellid dat de ballen
hem agter de ooren schooten. De Oliphant
was daerover zeer toornig; hij zogt na
den vader Garnael, maar vond hem niet.
Daerop ging den Oliphant klagtig vallen
bij den Koning, dat de vader Garnael
hem onschuldig geslagen hadde. Den Ko-
ning ondervraegde den vader Garnael,
die zeide, ja, ik heb den Oliphant geslagen,
omdat hij mijn kind getreeden heeft,
en hij toonde zijn kind aan deu Koning.
Ak a a
Sr aegon aan: aaf arm Sr an dom maga
jm u Bam ri Si en an KD EN
DE A
jn aam an 5 el dl an pn id nen Hamas EN AA AJ ey
Be B CO a 7 a N
ij Ep Un Fan ram negen mas am ergen Barn
u nn a nn nam an 1) egen jn nu aje nag
Ln an en naan An un gn agen B 1) eg Ea) efen
le Pe He a @ OrAu
nn am rar am an nn EN an am nn am 4 nn
| % Û Ca ) E TIES
a É ae, 5 a
rn v) na Lm £ 0 u 2 AAN TU AO) UN AN ag am ale!
un gon an emn n | is Anr An nan in guns naaar
A /
„An nr & am he nar En an eet! negen maag nan
en di 0) 5 Epeng pea gaa on an ma an mhd \
rn am he) nun ille en HU pna nge
sijn mep an en rare dd open mar Bj
@ a
wam an ma an nh jaer rr oen u peen eenen Hjenan
UIN
ps cn - a ls Mi ) ps
yr em anam ananas aman (en an nur am an da am Ed
@)
nn vana Ed 0D Elm ans epen nppl ye and dn en Siam
te) EL NJ
@) a fa
ee pan anr asn AN ZEN an \ am 07 an 2 Nn anr nr
an rin eq sn an NSI x na Si in
N ‘) Aen >, ET A EE EE EN
neg agg as JADO A MAN 2 nz apron an
AS DIEN QS zn dd ao „Si vi U) a
2 gee Bom ei ag vr or OP TE ij)
5 le rd & «
ager a ape np nn jp neg von gijn ej ene an am
e OR @) er
an am an nn eem EAN ZED OM naa EJA NDA
Ge fe
ed pen ajaran em on 1 peor aa Oa gegen da
ED Han acg dr en ag A am Um Ajan 4)
7 E 7] En an ad m EJA) appr B 0 mn a ag en VA
L 5 A 3
5 1) mn Arid nam am A (PE OAN anr amas a aen En
Nl AI ar aa A0 am ra Bian oma zn am ah en
Ne heel be ak iel be Kik
FO rg EN
|
B
|
115
Den Oliphant en Garnael wierden even-
gelijk in Boete verweesen.
27. Een Koning gaf bevel aen alle
zijne onderdaenen en alle spreekende
dieren, dat niemand in den tijd van 20
dagen bij zijn wijff [78] mogt leggen. De
Kat alleen zag dat de Hond binnen gemelde
tijd bij zijn wijf geleegen hadde, en
bevreest zoo hij 't mogt verswijgen, maekte
het aen de Koning bekent. De Koning
onderzogt de zaek, maer de hond ontkende;
de Kat wierd dierhalven ongelijk gegeeven,
en viel in Lebon (gat of breuke) Annier
Joekti (duistere beschuldiging), en wierd
verweesen in de Boete anders op den
betigte — zoo’t beweesen waere geweest
— staende, nevens de Pakolie off verbete-
ring van schande aen den betigte. De Kat
zeer bedroeft in zijn herte zijnde kon niet
slapen enschreidde, bidâende Toean Dewa,
dat hij de waarheid van zijn gedaene
beschuldiging wilde openbaer maken. De
Hond was verheugd in zijn herte over ’t
verkreegene geld en ’s nagts na elk in
slaep was, lag hij weder bij zijn wijff
en bleef aen haer vast tot den dag; de
Koning ontbood den Hond die bij den
Koning geleid wierd door al de spreeken-
de dieren, en was zoo beschaemd, viel in
Lebon Biawara (publieque bekentmaking),
Oetara (zoo rugtbaer als een sterke wind),
Bawana (wolken van getuigen), Njata (eij-
gen bekentenis), Satmata (ooggetuigen).
De Hond schreidde zeer en wilde niet
eeten, en bad Toean Dewa dat de kat
als hij bij zijn wijff lag mogte mouwen.
De Kat lag bij zijn wijff en maauwde zeer
duijdelijk, viel onder Manawa.
Madoe (hoonig) en Madon (boningsaem)
Verh. Bat, Gen,
ze u Kram nen HIj en an ON ar am as an ar an naa £5 5
EN Ch eee
rn
Û
RN
Il (Ba) ey an an ©) um Re, M= pie Hee H) RG) aa nam ari acn
Je 0) € 13 1 €
PLIANT ON 2AN ERO NAM AK AM 00 Un an am @n nan nas nj
ep
neu nya Una a ig 5,
LJ AU AA A UN AN Ap ar man per nm Eran an am md avn
eb ede | Elan ben
Oe alde OE . @ p ara
ELD CL UL LU ER KD pa Ur an an ERM AM oM Era (a
Ls) 3 UL
nag rm na Ajaa ny mna Aram 2 as
/ { MK { Io) Ao E50 HS Tj ar AD an a Mau ar
13 eri ent deme de ln
a
a
ei) U) 2 AN EN an FD) Ln El
NEN
NL Len ner Uri
Ca es / |
Eat a a = enen eN
ann en MAM AAN A2 20 ED AD AM rap maaar
/ / Cl
- Av RAE a a CEN )
1% 7 A} aN HN an AM AS) AM aon AM A AUT AM \ ar 1 e ü
d 17 1} 5 cn) Vg, LL
(ON, Av De) e Qu A
Én ù aM UM 1 ie Pam ar a aM Le w/k ran où
En Va vu en Bj a ë in A
BN (ar AAN ASN AM AA MEN AN AJN YM} an HA TA 1 A UN 1
(NS) d oa IM l l
[e) 3 OEE = O =
naar mnpea en pannen ru an agam na nag rar A 1
EM AG a Mar eagagan mea ne 6 Ki tf aa rama hi
aM As MANIA K AN BENK a 1} &r am ag U
heh ben een d Jd
aa a. 5 eu) a 2) Oe
LEN Pl O2 Mar on er ar on Jh aa aM an Eau
{U
a a / 5 Je a Aer
MAM AN 4 AAN 2244 ANN LM aM 9 MU U NI) UT
C i | ALC) /
ue pe € @} LD) O OO
1 5 nan Saar mam aram eam Fo ag Cn on
a} a E () SON als a.
NEDAM an ar MN AM ra jon am am am a
C- 5
1 (EN A “ram 5 a nl niem Kg mea Á
Nene Al, a bn ” A AA AN { TL ( KRK}
1 & Úi k be bata id
enh m an vn rigan Mi emg ren Un wan NU EN A an
man mv nj an AM an, mu Mr AJA aM
l l Ohe el ú Ee
: ° OO PRE |
en @ am ar a EM AAM OA NN AM AD ALM NNI)
LG ers
= / @) =
bal ha C ) { A EN AI Ki hf ON A)
A OE ed NS hel nea g/L
am e 7
fe veder ay mpm n\n gym
A) « C a « A
Ae 12) n rara au artan HM AMM Un KN AN AM À Al,
Ì HL
w en
NS 14) er on NED ES kri mn tj fe an gage HEN HITI WN
a .
Ü hik ” N20 Tt) li ta 4] HO) ks nan ml dl Kk
8
114
zijn zoet, maer zoeter is een Vrouw ; geen
moeijte en smerte is gelijk, die de man
van zijn vrouw kan werden aengedaen.
Daar is geen Angadoni (in ’t maleids,
mevgadoe-adoe) meerder als die der
vrouwer, dat is, daer is geen ophitsing,
aenporring off opstoking zoo kragtig om
tot wraek aen te zetten, als die der
vrouwen: zij zijn Poerbaning Soveka ('t
eerste in [79] de begeerlijkheid), Poerba
Ning Wirang (t eerste in de schaemte),
Poerbaning Wiroda ('t eerste in gevegten),
duiijsend bergen zijn niet zoo zwaer, als
eene vrouw. Dat is de Tinka (manier)
van Manawa.
Imand steelende Goederen van den Ko-
ning, werd na het Welbehaegen des Ko-
pings, aen den Lijve, off anders met geld-
boeten gestrafft, en wel in cas van ’t
laetste op volgende maniere. Bij aldien
het dieffstal gepleegd word in de Dalm
oft Hoff van de Sulthans ter plaetse daer
de tweede Passeebaen staet en de Capel,
moet voor êên, tien vergoed worden, met
een boete Kaprabon, dat is 24 reaelen; zoo
het goed gestolen werd van de plaets
daer de eerste Passeeban staat, moet voor
één, seeven ve goed werden, meede met
gemelde Boete; en wanneer er goederen
des Konings gestolen werden, die onder het
opzigt en bewaering der Mantries off op
de Negorijen zijn, moet voor één, vijff
vergoed werden insgelijks met de voorz.
Boete.
EINES.
.
or maa zang nj gura punemamau nÖrearmgen 2 aq
a wv ha
narm.mnem ú an Ejay am gen ajb ymemamam
a vj aan an =P 00 0 om nee A ee
DIEN sj) nen am apen za aag na jd aram aim am
np 2 drak (aa man an aM pan 2 am an Bram am en
rs mn KN AN ú EN ee
a. OO Qs
HI EN AN AD), za Kjam 207 )
H LEN A pag EN NT TE
peons
a (a) lar N
U tj hhb vun Lr KELL nemer n ikke
EN vopropen ag oa gea anai araa pen zen vate
a
enen t] 0} wjen rna raa an EDE, tje
a (@) - «AS
MD AKN AN AN MAN AN AN AM AN MUM? Em aur eur
Ge ij GL, l k 4 d il ê mn
eo aj a Ù: zu zi am al) u an Ora rin Gaalen
C a a @ a O
Lj as am
EUN ora am BZU an MGM ed A ie KD
B} «
bp kale maen zen am ba ar U Bl, an an LOIL
nemen rine arm arean aaa erm vanen Sranan
O cj en SO) 4E @)
an aat u ap ggn AA) PH uy aa dn gram EI
Ain 5 5
lil un EO an Kn un mn Gij) GLL0 2 7 nz etl ar A Ka)
sn (a) Gar av eN)
an an KU) UN KN a JAA ND a NIA { í
W jorgen en gj en a map | | N
a
)
es
fi 115
f {
en Oe OUR
1 EA B We
Cs
Ì an LI ùn (EN AN ke an aa jen de Dn 10 gaa
kn Fr Ra goan Be | Je
13 EE) ag tab ang an anp Ki a En (KK) ek le
a NGS
hy ain an man zen «a qe 2 ar gta as) mas 2 eng OÙ a BE a aan KAR ard
Geh re HE
j ES e) a Ee CR /
AIN KM AK a ai aam am ah a Jel eel LI 5
dl BL
Q.
uu Er hy vin ac AN OH ag an ash en agg dean ga
Gh as am 5) ln BN in ee Ie gage
na 1 on eh \
ven aa en ac ann LOL
TS KL E
Kal B jaag 16s1.
n
nete tt tete
„
%
}
LANTEEKENINGEN.
EN LEIDING.
Ontstaan van de Pépakém.
Toen de Compagnie zich met »de zaaken van Cheribon’’ begon in te laten,
vond zij daar een zeer verwarden, onordelijken toestand. De verschillende onder-
ling onafhankelijke prinsen — eerst twee, later (sedert 1681) drie, en sedert 1697
zelfs vier — oefenden elk in zijn gebied een vrijwel despotisch gezag uit; naijverig
op elkaar, twistten zij bij iedere voorkomende gelegenheid om den voorrang en
trachtten tot in allerlei: kleinigheden zich de een boven den ander te verheffen,
waardoor gemeenschappelijk overleg of samenwerking in zaken, het algemeen be-
lang betreffende, geheel en al was uitgesloten. Niet 't minst in de rechtsbedeeling
deden zich de nadeelen van zulk een bestuur gevoelen: van een eigenlijk gezegde
jurisdictie was geen sprake; elk der prinsen placht »uijt eigen hoofden zijn volk
te richten en ter doodt te verwijsen”, geheel naar eigen willekeur dus recht te
spreken, zonder zich veel te bekommeren om de bestaande (Javaansche) wetboeken of
de uitspraken der volgens oud gebruik met de rechtspraak belaste mantri's. Daar
zulk een ongeregelde toestand de voor een profijtelijken handel onmisbare rechts-
zekerheid onmogelijk maakte, is het alleszins verklaarbaar dat de Compagnie, zoodra
zij hare aandacht aan Cheribon ging wijden, reeds dadelijk en bij voortduring er
naar streefde daar meer geregelde verhoudingen in 't leven te roepen en de willekeur
der prinsen te beperken, door hen, zoowel wat 't bestuur in 't algemeen als de
rechtsbedeeling in ’t bijzonder betrof, aan zekere voor hen allen gelijkelijk geldende
vaste regels te binden.
Dat streven vond uitdrukking in een reeks van contracten, door of onder
invloed van den vertegenwoordiger der Compagnie met of tusschen de Cheri-
bonsche vorsten en prinsen gesloten. De residenten (petor’s), onder wier invloed
of leiding die contracten tot stand kwamen, gingen daarbij uit van het onge-
twijfeld juiste standpunt, dat de oude (d. i. dus de oud-Javaausche), doch destijds
door de despotische willekeur der onderling onafhankelijke prinsen verwaarloosde,
rechtsgebruiken den grondslag voor hunne regeling moesten vormen ; zij beoogden
geenszins ingrijpende hervormingen of Hollandsche rechtsgewoonten in te voeren,
doch beperkten zich er toe orde, éénheid en vastheid in het Cheribonsche rechts-
wezen te brengen, de verschillende prinsen te noodzaken om in rechtszaken zekere
regelen als voor hen allen bindend te erkennen. Herhaaldelijk wordt dan ook in
120
die contracten bepaald, dat volgens de Javaansche wetboeken door de van oudsher
daartoe aangewezen ambtenaren (mantri’'s of djaksa’s) zal worden rechtgesproken (1).
Reeds in het contract Tak van 4 Dec. 1685 (2) werd bepaald, dat er tweemaal
's weeks, Woensdag en Zondag, zal worden rechtgesproken door de zeven mantri’s
(drie van sultan Sépoeh, twee van Ratoe anom en twee van pangeran Tohpati), en
dat wel op de plaats die van oudsher daarvoor bestemd was, nl. vlak vóór de groote
moskee; dat hunne uitspraak beslissend zal zijn, doch dat zij, bij gewichtige kwesties,
eerst elk aan zijn eigen heer (d. 1. dus elk zijn sultan ot pangeran) daarvan
zullen moeten rapport doen; zulke zaken zullen dan door de hoofden (sultan
Sépoeh, Ratoe anom en pangeran Tohpati) zelf na gemeenschappelijk overleg beslist
worden. :
In het contract De Herroe van 8 Sept. 1688 wordt nagenoeg hetzelfde gezegd,
en bovendien nog uitdrukkelijk bepaald, »dat voortaen niemand (der princen gebroe-
ders) uijt eigen hoofden zijn volk zal mogen richten, veel min terdoodt verwijzen,
maer zal zulks in den raedt en volle vergaderingh van de voorgestelde zeeven
mantrijs der drie Princen gebroeders moete geschieden en dat op de daertoe gestelde
EN „regtsdagen,” terwijl verder artikel 12 luidt: »In welke vergaderinghe
ooek voorts na de Javaensche wetten affgehandelt, vergeleeken en beslegt zullen
moeten werden alle differenten twisten schulden en wes meer tusschen coopluijden
en den gemeenen man van dit Vorstendom onder malkander komt voorte vallen,
idem ook alle brandstigtingen, diefstallen, beroovingen der weegen, en andere misda-
den meer, welke zaeken bij deesen raad naeukeurigh onderzoght de kwaeddoenders
zonder wagten, na de Javaense wetten gestrafft, de goede beschut, en hare schade
vergoed zal moeten worden.”
In het contract van 4 Aug. 1699, verklaren de prinsen te vernieuwen de
contracten van 1681 en 1688, en »daarna in alle deelen en articulen, soo wegens
het gemeen als bijsonder bestier van alle saken en regtsoeffeningen als anders
daarinne vervat (haar) te zullen gedragen.” |
Behelsden de boven besproken contracten niet veel meer dan eenige alge-
meene verordeningen tot vaststelling van de voor de rechtspraak bestemde dagen,
aanwijzing van de rechters en dergelijke, een ander, onvolledig gedagteekend stuk
of beslut (waarschijnlijk van 1714 of 1715, misschien ook van 1698 of 1699)
bevat een reeks bepalingen omtrent wat de Hollanders van dien tijd »de manier
van procedeeren’” noemden. Daarin wordt o. a. vastgesteld: de straf voor een klager,
die op zes achtereenvolgende rechtsdagen niet verschenen is; tot wien der zeven
djaksa’s (de boven mantri genoemde rechters heeten hier djaksa) de onderdanen der
respectievelijke prinsen zich in geval van aanklacht hebben te wenden; binnen hoe-
veel tijd na een ontdekte misdaad een klacht moet zijn ingediend (waarbij de termijn
afhankelijk wordt gesteld van den afstand van de plaats waar ‘tfeit werd gepleegd
(1) Het volgende is hoofdzakelijk ontleend aan „Benige officieele stukken met betrekking tot
Tjérbon”, door Dr. BRANDES gepubliceerd in Fijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 449. 6
(2) In ‘t contract VAN Dijk. van 4 Jan. 1681, wordt over de rechtsbedeeling noeg niet gesproken.
121
de hoofdplaats), terwijl eventueele overtreding van die bepalingen met nauw-
Ei rio aangegeven boeten zal worden gestraft.
_ ___Maar nog veel uitgebreider en uitvoeriger is een ander verdrag of besluit,
dat tot stand kwam tijdens en onder invloed van den bekenden We) TERSMITTEN,
die van 1720 tot 1726 in Tjeribon petor (—= resident) was. Het stuk begint met
de uitdrukkelijke verklaring, dat de thans vastgestelde verordeningen voor goed en
voor altijd onveranderd in ‘trijk van Tjeribon zullen van kracht blijven, en dat
wel, zooals uitdrukkelijk vermeld wordt, in ‘t belang van de kleine luiden (dados
kasalamëtan daléng tilijang alit sédaja). Daarop volgt de mededeeling, dat de
»zeven djaksa's” voor den toewan petor de belofte aflegden zich bij hun rechtspraak,
zonder aanzien des persoons, uitsluitend aan hun wetboek(en). (pépaktme), te zullen
houden. En dan volgen een groot aantal verordeningen en bepalingen van soort-
gelijken aard als in het zooeven genoemde stuk, ‘maar minutieuzer en uitvoeriger,
veel meer tot in bijzonderheden allerlei mogelijke gevallen regelend. In hoeverre
hier, betreffende de rechten en verplichtingen van rechters en procedeerenden, be-
staande gebruiken vastgelegd dan wel nieuwe bepalingen ingevoerd werden, is voor-
alsnog niet te beslissen; voor het eerste pleit het feit, dat vele der gebezigde tech-
nische termen, als ké(n)del, toetoer, koekoedoeng, parada(h), sangkoel, djarah, ook im
andere Javaansche en oud-Javaansche juridische werken worden gevonden.
‘t Blijkt wit dit stuk, dat Tersuvrrex meer dan oppervlakkig, en zeker meer
dan zijn voorgangers, van het Tjeribonsche rechtswezen moet hebben kennis ge-
nomen. En zoo kan men zich voorstellen hoe de overlevering ontstond, die hem noemt
als den man onder wiens leiding „het Tjeribonsche wetboek”, d. í. de hier afge-
_drukte Pépakëém, werd samengesteld, van welke overlevering de kolophoon achter het
Javaansehe handschrift van dat boek (zie pag. 115) als een reflex is te beschouwen: dat
deze traditie inderdaad met de feiten in strijd is, heeft Dr. BraNpes afdoende aangetoond.
Hoewel ongetwijfeld Tersurrrex’s vrij minutieuse regeling van de „manier van
proeedeeren”, d. i. van het procesrecht, de willekeur der groote heeren beperkte
en den kleinen luiden eenige meerdere rechtszekerheid waarborgde, het moest op
den duur den vertegenwoordigers van de Compagnie duidelijk worden, dat aan een
ander onderdeel van het rechtswezen nog te weinig aandacht was geschonken :
immers de onmisbare basis van een goede rechtspraak, een algemeen aangenomen
en voor allen geldig wetboek, ontbrak hier nog ten eenenmale. Wel was in 1688
overeengekomen, dat door de prinsen volgens de Javaansche wetten zou worden
rechtgesproken. maar men had zich destijds nog geen rekenschap ervan gegeven,
wat onder het begrip „„Javaansche wetten" eigenlijk te verstaan was. En nu bleek
het, dat ieder der Cheribonsche prinsen zijn eigen papakëm's, wetboeken of compi-
laties uit verschillende wetboeken, gebruikte. Welke die wetboeken waren, wordt niet
vermeld, doch men kan gereedelijk met den Heer Rourraer (Bijdr. Kon. Inst.
X, p. 137) veronderstellen, dat dit de oudere Javaansche wetten als Djaja Léngkara,
Radja Nistjaja, Koentara-Mânawa en dergelijke waren. Daar nu die rechtsboeken,
122
hoewel dezelfde onderwerpen op eenzelfde wijze behandelend, in de bepaling der
straffen of boeten niet weinig uiteenliepen, was ook bij de voorgeschreven recht-
spraak „volgens de Javaansche wetten” de mogelijkheid tot willekeur en twist nog
geenszins uitgesloten: ieder der partijen beriep zich op zijn (of zijns vorsten)
wetboek, evenals dat, volgens Van BrormeN Waanrpers, niet lang geleden nog op
Bali zoo dikwijls voorkwam.
Het was Mr. Prerer CorNeuis Hasseraamr, resident te Tjeribon van 1757 tot
1765, die deze leemte in de regeling van het rechtswezen inzag en trachtte aan te
vullen. Hy deed een voorstel (1) „om al hunne pepakkums of wetboeken tot één
boek te brengen,” en zoodra hij er in geslaagd was de betrokken Tjeribonsche
prinsen voor dit plan gunstig te stemmen, werd nog. onder zijn bewind met de
uitvoering een aanvang gemaakt. Doch aangezien de daartoe vereischte voorberei-
dende werkzaamheden „om de kortheid des tijds en de omslag van het werk nog
tot geen volkomenheid (hadden) kunnen gebracht worden”, recommandeerde hij het
in zijne memorie van overgave in de aandacht van zijn opvolger, RoBBerT HENDRIK
ARMENAULr, onder wiens bestuur dan ook inderdaad de Pëépakëéëm Tjëérbon
officieel als het nieuwe Cheribonsche wetboek werd erkend en in gebruik gesteld.
Dit geschiedde bij resolutie van den 18den April 1768, die hieronder wordt afgedrukt
zooals zij gevonden wordt vóór in het thans gepubliceerde handschrift van de Holland-
sche Papakkum.
EXTRACT RE SON TMEE
genomen door de Sulthans en den Resident tot Cheribon,
op Maendag den 18!” April 1768.
Door den Resident in Vergaedering gebracht zijnde het Nieuwe Cheribonse
Wetboek (Papakkum), dat na voorstel van den Weledelen Gestr. Heer Mr. Prerer
Corseris Hasseraar, bevoorens Resident alhier, vermeld bij Resolutiën deser Taeffel
de dato 17 December 1764 en 4 Februari 1765, en door de Hooge Regeering
goedgekeurd, bij hoogst derzelver g'eerd schrijven de dato 18 April daeraen, g'ex-
traheerd en te saemengesteld is, door de vier Tommongongs Karta di Ridja, Anga
di Ridja, Raksa di Ningrat en Satja di Poera, item de seven Jaksas der gezament-
lijke Sulthans, uit diverse oude Papakkums, met naeme Radja Nistjaja, Oendang-
Oendang Mattaram, Djaja Lankara, Kontara Manawa en Adilloela;
Ten einde door Haer Hoogheedens de Sulthans Pespoe, Anom, Cheribon en
Panembahan goedgekeurd, en ten bewijze van dien, met derzelver gewoone cachetten
gezeegeld te werden; kk
Hebbende Haer Hoogheedens dezelve ten dien eynde ter Lectuure aen haere
huijsen gehad, en aen de eerst ondergeteekende terug gezonden ;
En door den Resident Haer Hoogheedens gevraegd zijnde off Hoog deselve
na dietame van opgemt voorstel deze Papakkum off Wetboek nu voortaen alleen
( De Jore, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië, deel XI p. #4, geciteerd
door Dr. BRANDES in Not. Bat. Gen. deel XXXII, 1894, p. 49.
zullen gebruijken en door haere Jaksas laeten gebruijken om in ‘t vervolg na dies
inhoude, een ieder haerer onderdaenen regt te doen, met weg- off verwerping der
voorige en oude aparte Papakkums voor ieder Sulthan in ‘t bijzonder, ten minsten
dat op deese Laetsgemte geen reflectie meerder zal geslagen werden;
Zoo declareerden de gezamentlijke Heeren Princen ieder afzonderlijk, zig met
dies inhoud te conformeeren en dus volkomen te approbeeren, willende en begee-
rende dat van nu aff aan, voorsz. Nieuwe C'heribonse Pappakkum zal gehouden
werden tot een vaste regel en rigtsnoer om in ‘t vervolg daerna regt te doen:
Reserveerende nogtans Haer Hoogheedens het regt dat bij aldien er na
deezen mogte bevonden en g'oordeeld werden, iets bij die Papakkums bekent
gesteld te zijn, omtrent wetten off straffen die nadeelig voor hun Rijk, off te streng voor
de misdaedigers, g'agt werden, het zelve zal mogen werden g’altereerd off verbeeterd :
Wijders door den Resident meede ter goedkeuring gepresenteerd zijnde, de
Manier van Procedeeren te Cheribon, tot narigt van de 7 Jaksas der gesaement-
lijke Sulthans, almeede door Bovengenoemde Tommongongs en Jaksas ingesteld, en
die Haar Hooghedens ook ter resumptie hebben gehad;
Zoo hebben Haar Hooghedens deselve insgelijks g'approbeert en staende
vergaedering hare Jaksas g'ordonneert om haar daerna te reguleeren en stiptelijk
op te volgen;
Vervolgens is voornoemde Papakkum off wetboek, en de Manier van Proce-
deeren, door de gezaementlijke vorsten verzeegeld met haere gewoonelijke zeeguls:
Van welke beide origineele Papieren, die onder den Resident tot narigt zullen
blijven berusten, aen ieder Prins een afschrift in 't Javaens, staende vergaedering is ter
hand gesteld, die allen ook met de Cachetten van Haer Hooghedens zijn bekragtigd ;
Zullende daerbij gevoegd werden Copia dezer resolutie in ‘t Hollands en
Javaans geschreeven, ten blijke dat dit nuttig werk een gewenscht eijnde gekreegen
beeft, waervan door den Resident zal kennis gegeeven werden aan Haer Hoog
Bdelheedens te Batavia 1).
't Is dit wetboek dat thans, voorafgegaan door de mede in de resolutie
genoemde »manier van procedeeren tot Cheribon’”, voor ‘t eerst in zijn geheel,
zoowel in Javaanschen tekst als in Hollandsche vertaling. in druk is wtgegeven.
Bronnen.
De Peépakém Tjérbon is, volgens de geciteerde resolutie, »door de vier
toemönggoengs en de zeven djaksa's, o'extraheerd en te saemengesteld uit diverse
(1) Volledigheidshalve zij hier noeg aangehaald dat ArmeNacur in 1771, in zijne memorie van
overdragt zeide: „De uiijttreksels der vorige oude papakkums zijn verzameld en tot één wetboek gebracht.
mitsgaders door Haar Hoogheedens met derzelver cachetten bekragtigd.” Zie Dr Jonee XI p. 188.
124
oude Papakkums, met naeme Radja Nistjaja, Oendang-oendang Mattaram, Djaja
Lankara, Koentara Manawa en Adilloela”. Daar in het boek zelf van elke reeks
artikelen getrouw de bron wordt aangegeven, is het gemakkelijk, zich een over-
zicht te vormen van de verhouding, waarin die verschillende wetboeken, en ook
nog eenige andere, respectievelijk tot de Pépakém hebben bijgedragen. Men vindt
dan, dat ontleend zijn:
aan de Radja Nistjaja: p. 20—22, 26—28, 29—30, 3233, 37— 38,
38— 39, 41, 42, 47—49, 51—53, 54—57, 62—63,
68 en 7%
aan de Djaja Lëén gkara: p. 28—29, Bl 32, 3334, 34—36 (gedeeltelijk),
36—37, 38, 39—40, 42, 4344, 53—54, 59—62,
68— 68, 69, 70 en 71—85;
aan de Kontara Manawa: p. 47 en 85—114;
aan de Oendang-Oendang Mataram: p. 22—24, 30—31, 37, 49—51,
97—o59 en 69;
aan de Adilloelah: p. 24 en 34—36 (gedeeltelijk);
aan de Salokantara: p. 26;
aan de Joegoel Moeda: p. 44—45;
aan de Angaskartabasa: p. 45—47:
aan de Radjaniti: p. 47.
Verreweg ‘t grootste aandeel in de compilatie had dus de Djajaléngkara,
nl. ongeveer 38 °/,; daarop volgen de Kontara Manawa met 30 0/,, de Radja Nis-
tjaja met 15 °/, en de Oendang-oendang Mataram met 8 °/,, terwijl de overige der
genoemde werken slechts onbeduidende bijdragen leverden. (L)
Van de genoemde wetboeken weet men tot nu toe weinig meer dan juist de
Pépakém Tjérbon ons te zien geeft. Wel worden er in de handschriftenverzame-
lingen te Leiden en te Batavia wetboeken aangetroffen, die dezelfde namen dragen
als sommige der hier genoemde, maar ‘t bleek reeds dat daarmede niet altijd
volkomen overeenkomst van inhoud en vorm gepaard gaat: er schijnen onderling
sterk verschillende redacties of eigenlijk teksten te bestaan of bestaan te hebben,
die toch onder één en denzelfden naam bekend zijn; in ’t bijzonder dient opgemerkt, _
dat sommige titels nu eens een zedekundig, dan weer een rechtskundig geschrift
aanduiden. Dit laatste is ongetwijfeld hieruit te verklaren, dat op Java de zede-
kundige, de didactische literatuur eenerzijds en de rechtsliteratuur anderzijds in
hunne ontwikkeling op elkaar ingewerkt en wederkeerig aan elkaar ontleend
hebben (zie beneden p. 126).
De oudere nieuw-Javaansche wetboeken zijn ons nog slechts gedeeltelijk
bekend; uitgegeven, en dat wel alleen in Hollandsche vertaling, werden twee zeer
(1) Anders wordt evenwel die verhouding, wanneer men alleen rekening houdt met de eigenlijke
compilatie (p. 19 tot p. 71): daartoe heeft de Djaja-Lénekara voor 45 %. de Radja Nistjaja voor 29 X en de 4
Oendang-oendang Mataram voor 16 X bijgedragen.
125
verschillende vedactie's van de Soerja alam, n.l. een door Rarrues (History of Java,
Appendix C), een andere door den Heer Var per Hour (in Bijdr. Kon. Inst. 2, VI);
hierover zie men de belangrijke opmerkingen van Dr. BrANpes in Not. Bat. Gen.
1894 p. 51. Overigens is, daargelaten enkele losse aanteekeningen,. voornamelijk
van Dr. Branpes, hier en daar verspreid, onze eenige bron van informatie de
Catalogus der Javaansche en Madoereesche handschriften enz. van Prof. VrrEDE, p.
_332 sqq. Den belangstellenden lezer voor bijzonderheden daarheen verwijzende, wil
ik hier slechts op eenige eigenaardigheden de aandacht vestigen, die ook met ‘t
MEE Op onze Pépakëém van belang zijn.
In ‘t algemeen gesproken, vertoonen de bedoelde rechtsboeken, ze mogen dan
_ Soerja alam, Djaja Léngkara, Radjaniti of nog anders betiteld zijn, wat hun inhoud
betreft, groote overeenkomst; ze blijken alle compilaties, of compilaties van com-
pilaties, van dezelfde of nauw-verwante oudere rechtsboeken. 't Verschil ligt meer
in de kwantiteit, of ook in den vorm. Dit valt vooral dan op. wanneer men een
of meer dier werken vergelijkt bv. met het door Dr. Jonker uitgegeven oud-
_ Javaansche wetboek; tal van artikelen, daar aangetroffen, vindt men hier terug, soms
nagenoeg volkomen gelijkludend, soms blijkbaar naar de eischen der praktijk gewijzigd.
‘t Grootste deel van den inhoud dezer wetboeken wordt ingenomen door de
verklaring van zekere oude rechtstermen, onder bepaalde hoofden vereenigd. Die
oude technische termen zijn gedeeltelijk oorspronkelijk aan de Sanskrt-wetboeken
ontleend, gedeeltelijk ook op Java zelf gefabriceerd (evenals zoovele eigennamen en
staande uitdrukkingen in de nieuw-Javaansche lakons en sérat-kanda’s voorkomend),
waaruit volgt dat pogingen om ze direct etymologisch te verklaren, meestal schip-
breuk zullen lijden.
Naast die technische rechtstermen vindt men ook andere, doch van deze
soms moeilijk te onderscheiden, vaste, staande uitdrukkingen, die sloka genoemd,
en dikwijls gebezigd worden ter kenschetsing van zekere misdrijven of vergrijpen,
of ook van den toestand waarin iemand door eigen of anderer misdaad komt te
_verkeeren. Deze uitdrukkingen — de naam geeft het reeds aan — zijn in oorsprong
niet anders dan sterk verbasterde en bedorven fragmenten van cloka’s (verzen) uit
… de Indische wetboeken, die immers in het cloka-metrum waren opgesteld. Hoe
die Sanskrt-cloka’s op Java konden blijven voortleven, is zeer begrijpelijk indien
men bedenkt, dat de alleroudste Javaansche wetboeken niet anders waren dan zulke
_ Sanskrt-gloka's met oud-Javaansche paraphrase. Intusschen, in later tijd schijnen
ook zuiver-Javaansche verzen — niet alleen aan wetboeken doch ook aan zedekundige
en didactische geschriften ontleend — op eenzelfde wijze en met dezelfde bedoeling
als de eigenlijke [Sanskrt] gloka’s gebezigd, en daarom ook gloka’s genoemd te zijn (1).
F Vele dier wetboeken bevatten een aantal casusposities, verhaaltjes of fabels
(1) De nieuw-Jàvaansche beteekenis van stoka behoeft na het bovengezegde geen toelichting, De
meeste sloka’s in WinreRr’'s Samenspraken IL voorkomend, zijn naar zijn eigen opgave ontleend aan de
Soerja ngalam, de Salokantara en de Djoegoel-Moeda. (zie aldaar p. 145),
ter illustratie of verduidelijking van bepaalde rechtsregels of -termen. Sommige dier
verhaaltjes zijn ongetwijfeld »pour le besoin de la cause” expresselijk gemaakt (wat
dikwijls blijkt wt de eigennamen), andere zijn ontleend aan bekende fabelboeken, waar-
onder vooral de Tantri-literatuur een voorname plaats schijnt te bekleeden, of ook
aan andere zedekundige geschriften (1).
Eindelijk zij nog opgemerkt, dat sommige wetboeken den vorm van een
historisch verhaal vertoonen: een vorst uit Java's oude geschiedenis wordt voor-
gesteld met zijn voornaamste ambtenaren te beraadslagen over verschillende mis-
drijven of kwesties, door zijne onderdanen voorgebracht. Elk dier raadslieden
geeft zijn advies in den vorm van een sloka en ten slotte wordt òf door den
vorst zelf òf door zijn patih een beslissing genomen. Dikwijls zijn de te beslech-
ten kwesties dezelfde of soortgelijke casuspositie's als boven genoemd werden.
‘t Merkwaardigste van de in dezen vorm opgestelde rechtsboeken is, dat die raads-
leden van den vorst in den regel namen dragen, welke ook bekend zin als titels
van boeken, en wel van wetboeken of zedekuntige geschriften (2).
Wat nu de verhouding van de nieuw-Javaansche wetboeken tot de oud-
Javaansche rechtsliteratuur betreft, die moet, mutatis mutandis, ongeveer een soort-
1) Bij de Hindoe's werden dierfabels gebezigd om prinsen levens- en staatmanswijsheid te leeren ;
men denke slechts aan de bekende fabelboeken Pajcatantraen Hitopadeca. Dit laatste werk, eigenlijk „de
nuttige onderwijzing” geheeten. wordt ook wel Râájaniti, d. i. „vorstenbeleid” genoemd. Een groot aantal
der fabelen van beide genoemde Indische fabelboeken vindt men terug in de Balineesche Tantri, waar-
van Dr. JuyrBoLL kort geleden een overzicht gaf in de Encyclopaedie van Ned.-Indië s. v. Van die
Tantri nu bestaan verschillende redacties: eene daarvan heet Tantri-Kamandaka. De laatste titel
houdt ongetwijfeld verband met ’t Sanskrt Kämandaki. den naam van den bekenden Indischen politicus,
leerling van Cânakya. aan wien o. a. het Nitisâra genoemde werk over politiek wordt toegeschreven.
waarvan het oud-Jav. Nîticâstra, op Bali ook Kamandaki-niti geheeten (zie FrrepericH’s verslag p. 23)
een min of meer vrije bewerking of althans een reflex is. Bovendien is op Bali ook nog een toetoer
Kâmandaka bekend, die ook Radjaniti heet, ên ook een Kâmandaka genaamd geschrift, bevattende eenige
fabelen, waarin dieren als rechters en litiganten optreden, en dat meestal achter exemplaren van de
Dharmawitjara. d. i. het wetboek Dewadanda, gevonden wordt (zie ‚var DER Tuuk, Kawi-Bal. Wdbk. sv.
tantriì, kámandaka, uiti en tjánakja, en BRANDES. Catalogus der HSS. vaN per Tuuk. Ip. 44). Reeds uit deze
losse opmerkingen blijkt afdoende, dat in den ouden tijd op Java — gedeeltelijk in navolging van Indische
voorbeelden — de spreukenliteratuur (iandelende over levens- en staatsmanswijsheid of wil men. moraal),
de fabelliteratuur en de rechtsliteratuur wederkeerig op elkaar ingewerkt en aan elkaar ontleend hebben.
In verband hiermede verdient het ook de aandacht, dat, volgens de Djayaléngkara, onder de personen
aan ’t hof van Djayaléngkara ook Titiswara == Nitiswara = Niîtisâra) en Nitisastra voorkomen (BRANDES,
TB. G. XXXII p. 426). En eindelijk kan men in het kort geleden verschenen eerste deel van de „Rap-
porten van de Commissie in Ned.-Indië voor oudheidkundig onderzoek op Java en Madoera” p. 14 lezen,
hoe ook de tableaux op de oude tempels getuigen van het hooge aanzien, dat de fabels bij de Hindoe-
Javanen genoten, daar ze in dienst gesteld waren van moraal en recht.
(2) Zie Dr. Branpes in Tijdschr. Bat. Gen. XXXIL p. 426-430 en de daar geciteerde literatuur.
Ook de namen der bedoelde vorsten zijn merkwaardig. Zoo is het bv. zeker geen toeval dat in het boek
Djoegoel-Moeda, de vorst Sri Malha)poenggoeng en zijn patih Djoegoel-Moeda heet. Immers tot op-
zekere hoogte is poengegoeng=djoegoel=moeda. Men vergelijke wat de Adji Saka (proza) op p.
29 33 van Djoegoel-Moeda vertelt en herinnere zich de Djaka Bodo-verhalen. Ook Kaudiawan, in de Dj.
M. opvolger van Mahapoenggoeng, is een zeer bijzondere figuur in de Javaansche literatuur (zie BRANDES
in Tijdschr. Bat Gen. XXXII p. 375 noot 2 en p. 429-430). M-*dane of M‘danekamolan, de rijkszetel van
Djajaléngkara, is feitelijk =Poerwatjarita. de residentie van Sri Mahapoengegoeng. Men ziet, ook hier
blijft nog veel op te helderen. Imtusschen voortzetting van de bestudeering der Jav. literatuur in ’t alge-
meen, volgens de door Dr. BRANDES met z00 verrassende resultaten toegepaste methode, zal zeker op
den duur het inzicht verruimen. d
en
gelijke zijn als die van de sërat-kanda’s en de lakon-verzamelingen tot de oud-
Javaansche gedichten, waaraan deze in laatste instantie hun stof ontleenden. Dezelfde
invloeden, die daar reeds voor een deel werden nagespeurd, en aangewezen als
oorzaken van de latere verwording en verwarring, moeten ook hier, in de rechtsliteratuur.
werkzaam geweest zijn. Maar een ruim opgezette, minutieuse en — vooral omdat
het materiaal nog slechts in handschriften voorhanden is — zeer langdurige studie
zou noodig zijn om het hierin algemeene termen terloops opgemerkte, in bijzonder-
heden te bewijzen en met voorbeelden toe te lichten.
Kortom, de Javaansche rechtsliteratuur is een ‚nog bijna geheel braakliggend
studieveld, waarvan de ontginning nog nauwelijks is aangevangen. ‘t Is dan ook niet
mogelijk, thans reeds iets naders te zeggen over de onderlinge verhouding van de
wetboeken, die als bronnen van de Pépakém genoemd worden: zelfs de enkele
losse opmerkingen van Dr. BraNpes daaromtrent (in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII
p- 139 noot 2) zullen waarschijnlijk hier en daar aanvulling of verbetering behoeven.
Overigens verwijs ik naar de op p. 130 afgedrukte literatuuropgave, waar ik getracht
heb bijeen te brengen, wat er tot op heden belangrijks met betrekking tot de
oudere Javaansche rechtsliteratuur verschenen is.
Waardeering.
Voor een juiste waardeering van de Pépakém Tjérbon dient men vooral
te letten op den tijd waarin en de omstandigheden waaronder dit bijzondere wetboek
tot stand kwam.
Naar men weet zijn de meeste nieuw-Javaansche literatuurproducten niet
ouder dan de tweede helft der 18de eeuw, het tijdstip van de bekende herleving
der Javaansche letteren (1): wit het daaraan voorafgaande tijdperk is ons bijna
niets bewaard gebleven. Daar nu de Pépakém in 1768 is gereed gekomen, mag
men veilig aannemen dat de wetboeken, waaruit zij werd gecompileerd, minstens
uit de eerste helft der 18de eeuw, waarschijnlijk zelfs van nog vroeger, dateeren.
zoodat men hier fragmenten aantreft uit een literatuur, ouder dan die welke op
Midden-Java wordt gevonden.
De Pépakëm Tjérbon heeft voor ons eenige brokstukken literatuur gered
uit de overigens algeheele verwoesting van dien woeligen tijd (van na Madjapait
tot Soerakarta), waarin zooveel kostbaars, ook op ‘t gebied der letteren, verloren
ging. Die fragmenten vergunnen ons een zeldzaam kijkje op den vorm, die de
traditie had aangenomen in een stadium harer ontwikkeling, waarvan overigens
nagenoeg niets bekend is (2). ‘t Kan dan ook niet verwonderen dat, zooals
Dr. Branpes (in Not. Bat. Gen. XXXII, 1894, p. 49) opmerkte, de Pépakém
pin 't oogloopend ouderwetsch is en zich kenmerkt door een zekere gaafheid in
(1) Zie Dr. BRANDES, Pararaton p. 179 sqq. en in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 379.
(2) t Kan zijn, dat de te Londen bewaarde juridische werken eveneens tot zulk een vroegere
periode behooren. Zie Bijdr, Kon. Inst, (1854) p,33L sqq. no. 12277, 12303, 12321, 12323, 12332, 12336 enz,
128
de onderdeelen"’, welke zeker vooral is toe te schrijven aan de omstandigheid, »dart
de bronnen destijds nog in goeden staat verkeerden, de oude traditie vrij zuiver
weergaven.”
Is dus de periode, waarin de Pépakém tot stand kwam, voor hare waar-
deering van groot gewicht, dat wordt nog verhoogd door de omstandigheden, die
haar in ‘t leven riepen. De bedoeling waarmede dit wetboek — eigenlijk, naar
de beteekenis van pöpakém, [rechtskundig| handboek — werd opgesteld, was een
zuiver practische. De vertegenwoordigers der Compagnie lieten zich bij hunne
daden allerminst leiden door wetenschappelijke belangstelling of overwegingen van
speculatieven aard, hun streven was alleen een einde te maken aan de twisten
tusschen de verschillende Tjeribonsche potentaten, waartoe ook de rechtspraak
dikwijls aanleiding gaf. Met dat doel liet resident HassrrAaAR een handboek voor
de rechtspraak samenstellen, waaraan nu voortaan die vorstjes en prinsen gelijkelijk
gebonden zouden zijn.
Deze omstandigheid is voor ons een waarborg, dat de toeménggoengs en
o'
djaksa’s, die uit de vele voorhanden wetboeken fragmenten moesten compileeren,
bij voorkeur zulke gedeelten zullen gekozen hebben, die, althans naar hunne meening,
voor de rechtspraak van hun tijd nog van actueel belang waren. Fn aangezien,
vooral ook op historische gronden, een zeer nauwe samenhang en overeenkomst
mag worden verondersteld tusschen het rechtswezen van Tjérbon in die dagen en
de rechtsgebruiken welke in de rijken van Midden-Java (Mataram en Kartasoera) in
zwang geweest zijn, kan de Tjeribonsche Pépakém ook goede diensten bewijzen bij de be-
studeering van Midden-Javaansche, zelfs van de latere Solosche en Jogjasche, wetboeken.
Hier dient evenwel tegen overschatting en te haastige conclusies gewaar-
schuwd. Men bedenke, dat de Javaansche wetboeken, waaruit ook de Tjeribonsche
Pépakém is samengesteld, op hunne beurt uittreksels en compilaties zijn van Sanskrt-
wetboeken, hier ingevoerd door vreemde overheerschers. En hoezeer nu ook in een
bepaald tijdperk de Javaansche maatschappij gehindoeïseerd moge geweest zijn, naast
het van oorsprong Hindoesche geschreven recht moet een ongeschreven Javaansch
gewoonterecht geleefd hebben. Ongetwijfeld heeft die ongeschreven adat de latere
Javaansche wetboeken beïnvloed en gedeeltelijk daarin uitdrukking gevonden, maar
desniettegenstaande blijft het de vraag, in hoeverre de geschreven Hindoe-Javaansche
wetten de rechtspraak op Java beheerschten, en in hoeverre daarnaast de onge-
schreven adat van kracht bleef (1). Die vraag zou voor elke periode en voor elk
rijk afzonderlijk, alleen met behulp van historische documenten zijn op te lossen,
doeh een onderzoek naar zulke bronnen voor Tjeribon is mij miet mogelijk. Ik kan
slechts herinneren, dat op Bali nog in ‘t laatst der vorige eeuw de rechtspraak in
hoofdzaken overeenstemde met de in de Pépakém gegeven regels, doch meen ook
daaruit geen beslissende gevolgtrekkingen te mogen maken.
(1) Men leze wat Dr, SNoveK HURGRONJE opmerkt over ongeschreven en geschreven wetten
ìn De Atjèhers I p. 9 sqq.
129
Zal men dus, zoolang de gewenschte historische gegevens nog niet gevonden
of gepubliceerd zijn, eenige reserve moeten in acht nemen bij de waardeering van
Pépakéëm Tjérbon als kenbron van de actueele Tjeribonsche rechtspraak in de
de eeuw, in vele andere opzichten blijft dit boek voor ons beslist van zeer bijzon-
e waarde. Geheel en al afgescheiden van de zooeven aangeroerde vraag, zien we
in de Pépakéëm Tjérbon een uniek monument uit een overigens aan gedenkstukken
zaam arm verleden, een schatkamer van gegevens, belangwekkend zoowel voor
oricus en literator, als voor jurist en ethnograaf. En ‘t mag voorzeker tot de
maardige spelingen van het grillige lot gerekend worden, dat juist een dienaar
de voor wetenschappelijk onderzoek weinig ontvankelijke Compagnie het was,
e door zijn initiatief deze compilatie in het leven riep en daardoor onbewust een
zóó bijzonder boek voor ons redde.
Inhoud.
Om ‘t overzicht te vergemakkelijken, kan men de Pépakëém als volgt
Vooraf gaat de->Manier van Procedeeren tot Che-
ribon, ME narigt=van de zeven Jaksa’'s der geza-
mentlijke Sulthans,’ waarin een geregeld overzicht wordt gegeven
van den gang van een proces, als handleiding voor de djaksa's . . .p. l—l8.
De eigenlijke Pipakém TjErbon bestaat uit twee naar vorm
en samenstelling ongelijksoortige gedeelten.
Ek, Het eerste gedeelte, loopend van p. 19 tot p. 71, is een
c compilatie van uit een aantal andere wetboeken ontleende fragmen-
En. — paragrafen of artikelen zouden wij ze kunnen noemen —, gerang-
sch ikt in een bepaalde volgorde, en wel zóó dat, ook zonder dat dit
opzettelijk wordt aangegeven, gemakkelijk eenige hoofdstukken kunnen
worden onderscheiden, gevormd door groepen van [aan verschillende
fboeken ontleende| over hetzelfde onderwerp handelende artikelen.
Blijkt dan dat dit eerste gedeelte vijt hoofdstukken bevat, waarvan:
Hoofdstuk I handelt over Formaliteiten bij de procedure
ik Pm acht te nemen. RAP NE
BE over het Bewijs. « … … «ee en ne Pe 31—38;
ofdstuk IIL over de Getuigen. EE IOT De DE—485
Hoofdstuk IV over de bege de Rechtbanken en de
Á Wechters. . … , ‚p. 48—54;
‘Hoofdstuk V over Misd res en denn affe n. pr Bied
Het tweede gedeelte, loopend van p. 7L tot p. 114, is op
geheel andere wijze samengesteld. Het laat zich verdeelen in
twee hoofdstukken.
9
Verh. Bat. Gen.
130
Hoofdstuk 1 (p. 71—85) Is een excerpt uit (een redactie van) het
wetboek Djaja-Léngkara, en bevat twintig uit-
beeldingen van processen (hoedja ning titiyany
apabén, zegt de Javaansche tekst), verhaaltjes of fabels ter
illustratie van bepaalde rechtsregels of rechtstermen (cloka’s
als boven p. 124 bedoeld). . . . .… j . Pp. 71—85;
Hoofdstuk Il (p. 85—114) is een excerpt uit (een RE ei het
wetboek Kontara-Manawa. Men vindt hier een bonte
reeks van strafbepalingen tegen de meest verschillende
misdrijven en vergrijpen, nu en dan afgewisseld door een
verhaaltje of een fabel ter illustratie, op een zelfde wijze
als in de ons bekende oudere Javaansche wetboeken geregeld
wordt aangetroffen. Hoewel hier en daar een streven merk-
baar is om gelijksoortige zaken bijeen te plaatsen, is toch
van een consequent doorgevoerd systeem, van een syste-
matisch rangschikken van de heterogene stof, geen sprake. p. 85--114;
Literatuur.
Volgt een lijst van de boeken en artikelen, die bij de bestudeering van de
oudere Javaansche rechtsliteratuur zijn te raadplegen.
Th. S. Raffles. The History of Java, London 1817, deel 1 p. 277 sqq.
en 391 sqq.; deel H Appendix C (Translation of a modern version of the Suria Alem).
Dr. J. J. de Hollander. Handleiding bij de beoefening der Javaansche
Taal- en Letterkunde, Breda, 1848, p. 249-248.
Cheribonsch Wetboek (Papakkum), medegedeeld wit de archieven
der algemeene secretarie, in Het Regt in Nederlandsch Indië, 2de jaargang, deel III
(1850), p. 71—99, 148—174 en 217234.
P. L. van Bloemen Waanders. Aanteekeningen omtrent de zeden en
gebruiken der Balineezen, inzonderheid die van Boeleleng, hoofdstuk XXIX, Regts-
pleging. Tijdschr. Bat. Gen. VIII 1859, p. 201—220.
Mr. van der Hout. Soerjo Alam (Hollandsche vertaling van de —).
Bijdr. Kon. Inst, Nieuwe volgr. VL, 1865 p. 1.
K. F. Holle. Bijdragen tot de Geschiedenis der Preanger-Regentschappen.
Tijdschr. Bat. Gen. XVII, 1869, p. 349.
A. H. G. Blokzejl. Hollandsche Vertaling van het Kawi-wetboek
Dewadanda. Tijdschr. Bat. Gen. XVIIL, 1868—1872, p. 295—309.
T. Roorda. Kitab Toehpah. tweede verbeterde uitgaaf door —. Leiden,
Brill 1874, het voorbericht.
Dr. H. N. van der Tuuk. Brieven betreffende het Lampongsch, Tijdschr.
Bat. Gen. XIX, 1870, p. 373. sqq.
131
J.C. G. Jonker. Over Javaansch Strafrecht. Amsterdam (882.
_G. A. Wilken. Het Strafrecht bij de volken van het Maleische Ras, in
den Feestbundel der Bijdr. Kon. Inst. 1883, p. 85.
__ J.C. G. Jonker. Hen oud-Javaansch Wetboek vergeleken met Indische
h tsbronnen, Leiden 1885.
Dr. J. Brandes. Een Jayapattra of acte van eene rechterlijke uitspraak
van (aka 849. Tijdschr. Bat. Gen. XXXII, 1889. Vooral p. 102— 104 en p. 139-—142.
_ Dr. J. Brandes. Opmerkingen in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 426— 430.
Dr. A. C. Vreede. Catalogus van de Javaansche en Madoereesche Hand-
schriften der Leidsche Universiteits-Bibliotheek, Leiden 1892, p. 332—360.
Dr. J. Brandes. Nota over de Pépakëm Tjërbon. in Not. Bat. Gen.
IT, 1894 p. 47—56 en 66—67.
Dr. J. Brandes. Henige officieele stukken met betrekking tot Tjérbon.
“ijd chr. Bat. Gen. XXXVII, 1894, p. 449.
_G. P. Rouffaer. Noten 56, 57 en 58 bj de „Beknopte Beschrijving van
Hof Soerakarta in 1824 door J. W. Wivrer". Bijdr. Kon. Inst. 6 X, 1902
— 161.
Dr. J. Brandes. Beschrijving der Javaansche, Balineesche en Sasaksche
schriften, aangetroffen in de nalatenschap van Dr. H. N. van per Tuuk, Batavia,
rukkerij. le stuk 1901, 2e stuk 1903. Zie onder Adigama, Kutâramânawa
n Kar randaka.
___Voor de technische termen en desloka’s raadplege men, naast het Javaansche
x enboek, vooral ook het Kawi— Balineesche Woordenboek van Dr. Var per Tuuk
Wixrer's Samenspraken, deel 1, p. 143 sqq.
Van de Hindoewetboeken noem ik hier slechts als 't meest belangrijk :
_ Mânava Dharma-S'âstra, the Code of Manu, original Sanskrittext, cri-
y edited by J. Jolly. London, Trübner 1887.
G. Bühler, The Laws of Manu, translated with extracts from seven com-
mentaries, by —. Oxford 1886 (The saered books ot the Hast, vol. XXV).
De Manier van Procedeeren tot Cheribon, tot
narigt van de seven Jaksa’s der ge-
zamentlijke Sulthans.
Deze handleiding voor de djaksa's is, vooral in de Hollandsche redactie,
zeer duidelijk gesteld en legt een allergunstigst getuigenis af van de bekwaamheid
en het inzicht van haar ontwerper. Ons geeft zij niet alleen een heldere voorstelling
van den loop van een Tjeribonsch proces in den tijd waarin de Pépak m tot stand
kwam, maar tevens ongetwijfeld een, althans in de hoofdlijnen, getrouw beeld van
de wijze van procedure, die in den ouden tijd op Java algemeen gebruikelijk was.
Immers — het werd boven reeds gezegd — de bemoeienis van ‘s Compagnie's ver-
tegenwoordigers met het Tjeribonsche rechtswezen beperkte zich van den beginne
af aan tot het regelen van bestaande toestanden, tot vastleggen en algemeen bindend
verklaren van bestaande gebruiken, en de manier van procedeeren zelf bevat ver-
scheidene aanwijzingen, dat ook daarin geen of weinig nieuws werd opgenomen,
doch eenvoudig het oude werd geschift en geordend, De meeste bepalingen van
deze handleiding zijn gebaseerd op artikelen van de oudere Javaansche wetboeken
die in de Pépakém zijn verwerkt. wat blijkt uit de verwijzingen. Verder lette men
er op, dat een aantal, en zelfs de belangrijkste der hier opgenomen bepalingen,
reeds gevonden worden in de boven (p. 120 sqq.) besproken oudere tractaten, tusschen
1685 en 1722 onder invloed der Compagnie tot stand gekomen (men leze vooral
Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 469, 464— 466 en 456—457) (1).
Maar het meest afdoende bewijs voor de meening. dat de ons hier beschreven
wijze van procedeeren in het algemeen de (oude) Javaansche is, wordt geleverd door
het feit van de merkwaardige overeenkomst, geconstateerd tusschen onze Cheribonsche
»manier van procedeeren” en den gang van een Balisch proces, zooals de heer Van
Broemer Waarpers dien schilderde in zijn »Aanteekeningen omtrent de zeden en
gebruiken der Balineezen” in Tijdschr. Bat. Gen. VIII (1859) p. 201—208. Het
was Dr. Branpes (2) die daarop de aandacht vestigde, en ik meen den lezer een
dienst te bewijzen door diens — door Rourraer terecht suggestief genoemde — op-
merkingen hier nagenoeg woordelijk over te nemen.
Vergelijk ook de fragmenten uit de Radja-Nistjaja op p.51—52 en de Jaja-Lankara op p. 53-54.
(2) Zie Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 140-142,
r
nn
RN A an ôt nl
155
A
\_»Uit deze beide stukken (nl. de Pépakëm Tjëérbon en het artikel van
Var Brogue Waanpers) blijkt dat, terwijl men menige zaak door tusschenkomst
van hoofden in der minne schikken kon, de behandeling van een proces, als het
werkelijk aanhangig was gemaakt, een vasten loop had. In den loop van het proces
moesten er verschillende acten worden gemaakt, en wel:
Bali: Cheribon:
soerat pisaid warawara
Ll. Soerat söngkér tötagihan Ri
soerat pisaid pagoegatan
Nn mm Nen
e n soerat sërësan
2. Soerat séngkér pamicara 5
soerat këändel
—
d. Soerat kanda soerat toetoer
E 5 soerat salaran
4. Soerat pépëgatan J
) soerat kukudung.
>No. 1 is de aanklacht, no. 2 de uiteenzetting van de zaak, no. 3 het plei-
dooi, en no. 4 het vonnis. Ten opzichte van no. 2 en no. 3 moet worden opgemerkt,
g
dat zij hetzelfde bevatten, en van elkander in geen enkel opzicht mogen verschillen,
zal men zijn zaak kunnen handhaven, en dat zij door de beide partijen dienen te
worden ingeleverd. Na het pleidooi wordt er naar de wetboeken rechtgesproken,
en aan den winner (of aan beide partijen) een afschrift van het vonnis uitgereikt,
dat in 't Sanskr. jayapaltra d. ì. »overwinningsblad” heet.
»Bij het procesvoeren komt het menigwerf niet aan op de deugdelijkheid van
de zaak. Het is de vraag of acte No. 3 in alle deelen overeenkomt met acte No. 2.
Is dat het geval, dan wordt onderzocht in welk der beide stukken de meeste of de
gewichtigste stelfouten, zou men haast zeggen, worden aangetroffen; het aantal
getuigen wordt van weerszijden vergeleken, daarna het aantal borgen of goedsprekers,
en weegt ten slotte dit alles even zwaar, dan blijft wel beschouwd de zaak onbeslist,
want alsdan wordt het, daar de eed van weerskanten moet worden afgelegd, aan de
goden overgelaten hem te straffen die zich aan meineed zou hebben schuldig gemaakt.
»Men kan echter een proces, hoe deugdelijk zijn zaak ook zij, door nog andere
omstandigheden verliezen . . . . . zoo 0. a. doordat men de formaliteiten niet alle
in acht neemt. Deze formaliteiten vindt men beschreven in de beide genoemde
stukken, waarnaar ik ook voor nadere bijzonderheden verwijs. Daaronder behoort
dat men zorge zijn pleidooi, zijn soerat kanda, op den zittingsdag bij zich te hebben,
en vooral op te komen ......
»Ik voeg hier slechts nog bij, dat men steeds een proces voert met behulp
van een procureur-advocaat en zelf een lijdelijke rol moet spelen, en dat de procu-
reurs, op Bali kaùca, officieele personen zijn ..... Op Bali heeft men Kérta's
(rechters) en kaïca’s (procureurs). In Tjeribon had men feitelijk hetzelfde, hoewel
daar het rechtersambt en het procureurschap door dezelfde persoon kon worden
vervuld, doch nooit tegelijkertijd. Van de zeven jaksa's, die èn als rechter ên als
184
procureur kunnen optreden, waren in dezelfde zaak steeds anderen rechters dan zij
die als procureurs optraden, en omgekeerd”.
Tot zoover Dr. Branpes. ’t Is duidelijk dat deze in ‘t oog springende
analogie slechts is te verklaren door aan te nemen, dat zoowel op Bali in de 19de
als in Tjérbon in de 18de eeuw nog volgens de van oudsher, tijdens Madjapaït,
op Java gebruikelijke manier werd geprocedeerd. In hoeverre die oude wijze van
rechtsbedeeling aan de Hindoe's ontleend, in hoever ze oorspronkelijk Javaansch
was, dat is een kwestie die een afzonderlijke studie vereischt. Ieder die het aan
het procesrecht gewijde hoofdstuk in de Indische Smrti's (bv. Nârada-smrti) leest,
zal getroffen worden door de vele punten van overeenkomst met de hier beschreven
Javaansche procedure; doch ook te dezen opzichte zal men zich moeten wachten
voor conclusie’s, uitsluitend gebaseerd op oppervlakkig waargenomen overeenkomsten.
Over het strafrecht bij de volken van onzen archipel verschaft prof. WirkeN’s
mooie studie: »Het Strafrecht bij de volken van het Maleische ras”, de beste inlichting :
vooral zijne algemeene opmerkingen over bewijsmiddelen, waarde van het getuigenis,
eed en godsoordeelen zijn in verband met onze Pépakém zeer leerzaam.
De Tjeribonsche procedure is uitvoeriger, ingewikkelder dan de Balische:
er moeten daar tijdens den loop van het proces bijna tweemaal zooveel stukken
ingediend worden. Ook de namen dier acten verschillen. Wat de Tjeribonsche
namen betreft, merke men op dat ze, met een enkele uitzondering, alle Javaansch
en wel grootendeels oud-Javaansch zijn.
Alleen pisaid, afgeleid van het Arabische woord voor »getuige” (5d&)
is blijkbaar nieuwerwetsch, en een van de weinige in de Pépakém voorko-
mende aan ’t Arabisch ontleende woorden. Fen andere afleiding van said is
naid, hier gebruikt in den zin van: [een zaak) aangeven, vin kennis leggen
bij den Regter”.
Paliwara is ‘t Sanskrt pariwdra, omgeving, gevolg. A malakarta is
afgeleid van S. prakrla, voleindigd, afgedaan.
Warawara is wara(h)warah, mededeeling.
Këéndel luidt op Midden-Java póndel (ik trof het o. a. aan in de Djoegoel-
Moeda), en beteekent eigenlijk: het elkaar pikken van vechtende hanen.
Toetoer is in beteekenis volkomen gelijk kanda. Terwijl de verliezer van
het proces een soerat salaran (zie Jav. Wdbk. en Kawi-Bal. Wdbk.) ontvangt,
wordt aan den winnereen soerat koekoedoeng uitgereikt, d. i. een schriftelijke
waarborg tegen gerechtelijke vervolging (van koedoeng — sluier): in ouden tijd werd
dit stuk ook met den Sanskrt-naam jayapallra aangeduid.
Omtrent de overige hier gebezigde technische termen geven het Javaansche
en het Kawi-Balin. Woordenboek voldoende inlichting. Over Salla (salah) daging,
koelit enz. zie p. 45—46.
Niet duidelijk is mij tidarsa (p. 6). dat hier tegenover lokika gesteld
185
wordt. Het wordt noch door Var per Tuur, noch door ‘t Jav. Wdbk. voldoende
verklaard. Lokika, waarschijnlijk het Sanskrt alaukika — >niet in het gewone leven
voorkomend, ongewoon’, verklaart Var per Tuuk met: »verdenking tegen
jemand, omdat hij den schijn tegen zich heeft, gissing naar iemands gedrag of
karakter bij het beslissen van een zaak, bv. waar geen getuige of schriftelijk bewijs
aanwezig is. Practisch schijnen beide termen verschillende graden van verdenking of
bewijs volgens de inlandsche opvatting aan te duiden, evenals volgens de Me-
nangkabauwsche wetten drie soorten van kenteekenen en aanwijzingen worden aan-
genomen 1). Tidarsa heet het bewijs, geput uit een vermoeden, een eenvoudige
verdenking tegen iemand, op grond bv. dat hij kort te voren op de plaats waar
de misdaad gepleegd werd, is geweest. Lokila daarentegen noemt men het, wanneer een
zware verdenking tegen iemand wordt gekoesterd, steunende op voor hem zeer bezwa-
rende omstandigheden, ook in verband met zijn levenswijze en karakter. ‘t Blijkt dat in
geval van tidarsa (dat hier, evenals de Menangkabouwsche tandô tjèmo, wel degelijk
kracht van bewijs heeft), slechts een enkele, ingeval van lokika een dubbele schade-
vergoeding wordt geëischt. Men vergelijke verder p. 16, 19, 47 (vooral de Javaansche
redactie is leerzaam), p. 70 onder en 71 boven (sanggraha lokika en sanggraha
tidarsa), en de »uitbeeldingen” No. 2 (p. 72) en No. 4 en 5 (p. 73), en ook nog
maen 93.
Een andere mij duistere term is jomana (p. 14). Over de kwestie der
30 en Jonker, art. 268 met de aantt.
verjaring vergelijke men het artikel op p. 29
Jomana komt ook voor, in een andere beteekenis (?), op p. 31 (tjina jomana pati
ing maling), 35, 55 en 75. Kan het woord uit ‘t Sanskrt yauvana ontstaan zijn ?
Ipat-ipat schijnt hier den ouden, heidenschen of Hindoe-Javaanschen eed
(eigenlijk zelfvervloeking) aan te duiden, in de Hollandsche vertaling »ligte eed”
genoemd, tegenover den »groote(n) eed met den Alcoran boven 't hoofd,” die hier
sapala (S. eapatha) geheeten wordt (cf. p. 55) 2).
De drie gelegenheden tot hooger beroep, op p- 18 aangegeven, zijn waar-
schijnlijk, geheel of gedeeltelijk, onder Hollandschen invloed ingesteld. Men vergelijke
wat Rourraer zegt over den Noesoehoenan’s Raad, in Bijdr. Kon. Inst. 6 X p. 111.
Over duiken, zie p. 43. | 4
1) Zie de boven geciteerde studie van Prof. WiLKEN p. 129.
2) Dit onderscheid tusschen ipeat-ipat en sapata blijkt evenwel niet constant te zijn. zie bv, p. 34.
tegenover p. 29.
De Papakkum of Wetboek van Cheribon.
EERSTE GEDEELTE.
HOOFDSTUK 1 (p. 19—31). Formaliteiten bij de procedure in
acht te nemen.
De Hollandsche tekst noemt dit hoofdstuk: »Articulen op het Procedeeren,
waeraen een der Procedeerende Partijen zig schuldig maekende, het Proces komt
te verliezen; in t Javaansch heet het: »Poenika poepoetoesaning tiyang ngapabén .
Vooraf gaan eenige bepalingen over vergoeding di. schadevergoeding
(schadeloosstelling) en boete. Over het tweeledige beginsel van schadeloosstelling
èn boete zal later, bij p. 57, gesproken worden.
De verdeeling van een procedure in begin, midden en einde wordt reeds
op p. 9 aangetroffen; men zie daarvoor p. 27. Wie — door een formeele fout
te begaan — zijn zaak verliest tijdens het midden of op ‘t einde van het proces,
is per se tot een dubbele schadeloosstelling (Jav. moetveng of poetoengan) veroor-
deeld; geschiedt het in ‘t begin van het proces, dan komt voor de bepaling der
vergoeding in aanmerking of de aanklacht was (ilarsa dan wel lokika, dat is dus
ook hier (cf. p. 135) of de aanklacht op een lichte verdenking dan wel op voor
den beschuldigde zeer bezwarende omstandigheden berustte. »Enkel vergoeden”
heet métokake saka wil.
De termen, bij de taxatie gebezigd, zijn duidelijk. Tribaga is het Sanskrt
tribhága, het derde deel; samahita is het S. samdhita, bijeengelegd, alles bij
elkaar gelegd.
Bij p. 20 begint de opsomming van de zaken, die ween Proces decideeren”’,
d.w.z. van formaliteiten, die partijen tijdens het proces hebben in acht te nemen,
op straffe van hun zaak te verliezen, hoe eerlijk die ook overigens zijn mocht.
Terwijl de »manier van procedeeren”’ de voornaamste daarvan reeds terloops noemde,
zijn hier een veel grooter aantal, aan verschillende wetboeken ontleend, bijeen-
gebracht. Hen kleine fout in den vorm, het niet verschijnen of het vergeten van
een der acten op een zittingsdag (1), het doorhalen van een letter in een dier
WD Op Bali verloor nog niet lang geleden iemand zijne overigens rechtvaardige zaak, omdat
hij op den zittingdag, even vóór het begin van de zitting, zijn surat kanda in handen van zijn tegen-
partij had gegeven. Dit staaltje werd reeds door Dr. BRANDES aangehaald (Tijdschr. Bat. Gen. deel
XXXIL p. 142 noot 1.
157
stukken, het zich niet behoorlijk gedragen tegenover de Jaksa’s, een lichte vergissing
im woorden of op schrift, al zulke formeele fouten of vergrijpen hebben per se het
verlies van het proces tengevolge. Vooral aan de Radja-Nistjaja en de Oendang-
oendang Mataram, hoewel voor een minder deel ook aan andere wetboeken, zijn
deze bepalingen ontleend. Trouwens, men vindt ze ook in de Djoegoel-Moeda en
n de Soerja-Alam, zij ‘t ook dat ze nergens volkomen eensluidend zijn en dikwijls
Soerja-Alam p. 30; daaruit zal blijken, zooals trouwens in ‘t algemeen geldt (ook
oa. bij vergelijking van de 21 artt. op p. 65—66 met Var per Hour p. 18, 29
en 45, de 5 artt. op p. 68 met v. ». H. p. 29, de 6 artt. op p. 64 met v. vo. H. p. 21
en 29), dat de Pépak#m nog 't meest gaaf is, de oude traditie het best heeft bewaard.
Ook bij de Hindoes hadden partijen zich bij het proces streng te houden
60 vindt men er
aan dergelijke formaliteiten. In ‘t Mâänavadharmagâstra VIII
eenige opgesomd.
De meestal korte technische termen, waarmede de verschillende vergrijpen
worden aangeduid, zijn gedeeltelijk bedorven Sanskrt, gedeeltelijk oud-Javaansch.
Sommige, vrij zuiver overgeleverd, zijn gemakkelijk te verstaan en behoeven dus
geen verklaring, van andere is de eigenlijke beteekenis, zonder gebruikmaking van
uit de oudere en oudste wetboeken te putten vergelijkingsmateriaal, òf niet òf slechts
aan te geven (vergl. het boven
naar gissing — met vrij groote kans op vergissing
p. 125 opgemerkte). Moeilijkheid baart niet alleen de dikwijls hopeloos verbasterde
vorm waarin wij ze hier leeren kennen, maar vooral ook de omstandigheid:
dat vele van die termen min of meer verbloemde of spreekwoordelijke uitdrukkingen,
korte uit hun verband gerukte vergelijkingen zijn, aan wier ontstaan vooral
ook de bekende neiging tot Spielerei met woorden en klanken, den Javanen in ‘t
bijzonder eigen (men denke aan de wangsalan's) zeer zeker een niet gering aandeel
heeft. Kortom, zulke termen moeten zoowel historisch als etymologisch ver-
klaard worden, en aangezien mij dit voorloopig onmogelijk 1s, zal ik mij van
pogingen daartoe onthouden, enkele bijzondere gevallen uitgezonderd. Het Kawi-
_Balineesche woordenboek van Vax per Tek zal, wanneer het weldra geheel zal zijn
afgedrukt, bij onderzoekingen als hier bedoeld een rijke bron van inlichting blijken.
| Op p. 20 en ook verder wordt meermalen gesproken van sésaudan, walang
en kawal, Bs ook reeds op 5 3 en 11. Bn vertaling maen: denis rde
de namen op fid. zelf bderijpelijk zijn Mn == SÚSCFEN = nde w en =
piekstok en kama! — schutsmuur), is het onderscheid tusschen deze drie soorten van
getuigen en saksi mij miet duidelijk (zie nog p. 27). De Balische pétabah (Var
Brórmer Waarpers p. 207) hebben een andere functie,
138
Onder Akarjantaka (te lezen: aksarântaka?) wordt bedoeld het op
Javaansche wijze »doorhalen” van een letter, wat zooals bekend is geschiedt door
die aksara zoowel van een oeloe als van een soekoe te voorzien. De Hollandsche
vertaler heeft getracht dit gebruik aanschouwelijk voor te stellen door boven een
letter y de bovenkrul van een |oud-Hollandsche| d te schrijven.
Op p- 27 wordt voldoende duidelijk witeengezet wat men onder t begin,
het midden en het einde te verstaan heeft. Men leze ook den Javaanschen tekst.
Op p. 29 een zeker voor juristen belangrijk artikel over verjaring. Vgl.
boven p. 14 en ook p. 35, p. 104 alin. 1, en vooral Jonker art. 268 met aantt.:
De 3 Artikelen uit de Oendang-oendang Mataram vindt men als bijdrage F
onder Horue's » Bijdragen tot de Geschiedenis der Preanger-Regentschappen” (Tijdschr.
Bat. Gen. XVII p. 349). De Heer Horre had dit stukje ten geschenke ontvangen
van den pangeran Radja Kaprabon te Tjeribon (1). Imdien nog bewijs noodig ware,
zou dit feit ten bewijze kunnen strekken dat dit wetboek werkelijk in Tjeribon in
gebruik is geweest. Cf. Dr. BraNpes in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 140, noot
en Rourraer in Bijdr. Kon. Inst. 6, X p. 136 noot. De Heer Rourraer is van oordeel
dat de Oendang-oendang Mataram niet vóór 1680 kan ontstaan zijn, maar zijne —
argumenten daarvoor schijnen mij niet overtuigend.
HOOFDSTUK II (p. 31 —38) Het Bewjs.
Hier zijn. alweer uit verschillende bronnen, eenige gegevens bijeengebracht
over wat als bewijs geldt, bewijsmiddelen dus. Men vindt hier een mooie illustratie
van de algemeene opmerkingen van WirkeN over dit onderwerp in zijn reeds genoemde
verhandeling over het strafrecht in den archipel. Zie ook JonNker, over Javaansch
strafrecht, p. 27—29.
‘t Hoofdstuk begint met 7 (5 + 2) varticulen van overtuigend en decideerend
bewijs”, waarin eenige zaken en omstandigheden genoemd worden die ingeval van
bepaalde, zeer ernstige misdaden, niet alleen als afdoend bewijs gelden, maar ook
veroorloven den aldus als den dader aangewezene of op heeterdaad betrapte onmid-
dellijk, zonder vorm van proces, te dooden (meestal evenwel met de beperkende
bepaling: indien hij zich verzet). De gebezigde technische uitdrukkingen zijn alle op
een zelfde wijze samengesteld: watang pali ning angiwal, boek:ti pati ning ambegal, enz.
d. 1. watang (ooggetuigen) zijn de dood voor dengene die [een meisje, vee of goederen |
ontvoert, ’t geroofde goed is de dood voor den roover enz, wat in dit verband
volkomen duidelijk is. Zulk een persoon is namelijk bonggan, in *t Hollandsch weer-
gegeven met: verstoken van recht. Cf. p. 89, 95 en 97. Over de beteekenis, zie Jav.
Wadbk. s. v. (en misschien ook Kawi-Bal. Wdbk. s. v. wogan ? ef. Jav. tekst p. 96 r. 1).
1) In ‘t laatste gedeelte van Horre’s uitgave is de zinsafdeeling verkeerd. Ook leest hij verkeer-
delijk kéndël in plaats van kéndel,
Kad
159
Jomana heeft hier, naar t schijnt, een andere beteekenis dan boven (p. 14
en p. 29), doch is mij ook hier niet duidelijk.
Anggëlë (Holl. aglu) zal wel a(ng)géléh moeten zijn. Het komt voor in
ezelfde bet. als anéloeh (Jav. tekst p. 32, regel 1). cf. Joxken, art. 173 met aant.
waar agléh anluh besproken wordt. Vgl. verder de Pép. p. 54 en 90. Voor ethnolo-
gen is dit artikel over tooveren niet zonder belang.
k' Over pangpang-poengpoeng leze men Wixrem's Jav. Samenspraken
U p. 216, No. 589 en vergelijke Joxker art. 136—138.
| Papaoegen beteekent: geschenk om liefde te winnen, zie JONKER aant. bij
art. 250 en Kawi-Bal. Wdbk. s. v. pahoeg!.
De …7 Articulen van onteering van vrouwen’, handelende over verboden
omgang tusschen mannen en vrouwen, die in de Indische wetboeken onder 't hoofd
strisamgrahana worden besproken (zie beneden bij p. 68 en 108 en Jonker art. 134— 142
en 246—258) (1). schijnen alleen daarom hier een plaats gevonden te hebben.
omdat ook deze vergrijpen zonder verder onderzoek gestraft mogen worden, daar-
voor dus het wraakrecht nog geldt.
Baoed is mij niet anders bekend dan in de beteekenis »slim, bedreven”,
wat ook hier wel de bedoeling aangeeft.
Andaniskara begrijp ik niet. Dit artikel 2 vergelijke mien met JONKER
art. 249 en de aant. Wat bloedschande is, wordt hier verklaard blijkbaar onder
Moslimschen invloed; er heeft wijziging in moslimschen zin plaats gehad. Vandaar
ook dat hier wordt gesproken van de Regtbank der Priesters (parapangoeloe sélawan.
„waarover men zie p. 43 en 54).
À Angas beteekent bluffen, renommieren, zeggen dat men iets kan doen of
gedaan heeft, terwijl het inderdaad niet waar is. In 't Jav. Wdbk. Is want angas
niet voldoende duidelijk verklaard.
Á Nu volgen „13 Articulen van bewijzen genaemd Andiandian” (p. 34).
Deze Andiandian, eigenlijk &ndih&ndihan, komen in vele wetboeken voor.
E en citaat uit een mij toebehoerend Solo'sch fragment van de Soerja-alam zal
da adelijk zoowel den oorsprong als de bedoeling van dezen term ophelderen.
Im het bedoelde Hs. leest men: Koenéug malih hang winoewoes, éndihéndihan tér ka,
ikoe fa ingkang kalindih, dene patrap patra kandih ing boektinja, boekti kandih
ing satmata, satmala ingkang angéndih, panikoe ta dening tjihna, (jthna pr
mana hang ngéndih, pramana ikoe kandih dening bang-oebajanipoen oebaja kandih
marang(?), dening antara kang ngéndih, antarekoe apan handih ing sang nata.”
Hieruit blijkt dat de term éudihéndihan is op te vatten als »de elkaar van hun plaats
verdringende [bewijzen |”. waarvan telkens een volgend van nog meer kracht is dan
het voorafgaande. En ‘tis alweer Jonker die, in zijne aanteekening bij art. 74 van
7 ijn reeds meermalen aangehaald oud-Javaansch wetboek, ons een nadere verklaring
(4) Tot deze rubriek behooren. wat hun inhoud betreft. ook de artikelen 5 (pangpa n g-poengpoeng)
en 1 (tjina pati ing papaoegen) op p. 32.
140
suggereert in verband met de Hindoewetboeken. Hij vermeldt, dat in het Indische
recht, waar het civiele zaken betreft, drie zaken als bewijs gelden, nl. een ge-
schrift (written proof, documents), getuigen en genot (of bezit, bhoef:li); doch dat
in verschillende wetboeken de onderlinge verhouding dier bewijsmiddelen verschil-
lend wordt opgegeven, zoodat men b.v. in ‘teene wetboek leest: » Witnesses are
overruled bij documents,” en in een ander: »documents are overruled by witnesses”.
Zoo leest men dan ook bij Jonker in art. 74: »sàksi alah dening pasoesoeratan,
pasoesoeratan alah dening bhoekti,” d. 1. getuigen gelden minder dan (doen onder
voor) het schriftelijk bewijs, en dit weer minder dan het rentegenot’”. Deze drie
bewijzen noemt men pramdnatraya, het drietal bewijsmiddelen (zie Kawi-Bal. Wdbk.
sv. pramana).
Naar ’tschijnt hebben de latere Javanen deze 3 bewijsmiddelen aanzienlijk
uitgebreid. Hier zijn ze tot 13 geworden en ook in de Soerja-alam van v. p. Hour
(p. 36) wordt een vrij groot aantal opgesomd. Zeer helder wordt hier uiteengezet
het verschil tusschen boekt (bhoekti) en (fina (tjihna). De meeste termen zijn
duidelijk. Pangara schijnt een schrijffout voor Sangara, zie Jav. en Kawi. Bal.
Wadbk. en vergelijke de geciteerde plaats p. 87 al. 1 en 2. Oetara zal wel in
verband staan met kútara: zie p. 86 (Jav. tekst r. 18) en p. 113. Bawana (=
boewana?) is mij niet duidelijk; de Jav. tekst had banawa, wat wel verkeerd
moet zijn. Op p. 115 heeft de Jav. tekst pawana (de Holl. echter hawana), wat
in ‘tSanskrt »wind” beteekent. Poeroesa is het Sanskrt púroesga — ruwheid,
zie p. 22 en p. 68, cf. Jonker p. 10 en art. 223.
Daarna volgt de vermelding van eenige omstandigheden, die al of niet het
recht geven iemand als dief op te vatten. Uit art. 2 op p. 36 blijkt het aanzien
dat lébé en modin genieten, welke termen hier waarschijnlijk in de plaats zijn
gesteld voor andere of een anderen, die een niet-moslimschen geestelijke aanduidde(n).
Art. 8 op p. 37 geeft een staaltje van solidaire aansprakelijkstelling, waarover
men zie WirkeN strafrecht enz. p. 96l. Den term malieng-ikanja versta ik
niet; ‘t kan toch niet maling(i)kanja zijn? (zie p. 64).
Op p. 37 één artikel, een geval noemend waarin des bestolenen buurman
voor den diefstal verantwoordelijk gesteld wordt — eigenaardig, typisch Javaansch
is de daarvoor gekozen titel anak=anakan maling —, terwijl dit hoofdstuk besloten
wordt met een geval, waarin het spoor (lari) [van gestolen buffels | als bewijs geldt.
HOOFDSTUK [II (p. 388—42) Getuigen.
»In twijfelachtige gevallen” — zoo leest men in de Indische wetboeken —
»moet men trachten achter de waarheid te komen door middel van getuigen, wier
kennis is gegrond op wat zij gezien, gehoord of begrepen hebben.” En dan wor-
den in een reeks artikelen de personen genoemd die wel, en die miel als getuigen
p
4
| 141
_mogen optreden. Zoo in ‘t Mânavadharmacâstra VII 61—77, en veel uitvoeri-
ger o. a. in de Nâradasmrti 1 147— 284, Op het aantal getuigen komt het
aan, evenals zulks bij de meeste volken van den archipel gebruikelijk
is, zie WrirkenN, Het strafrecht enz. p. 127 sqq. In de Tjeribonsche rechtspraak
was het niet anders, en zoo geeft dan ook onze Pépakém een lange lijst van
wettige en onwettige getuigen (p. 38—41 en p. 42). Ken groot aantal
van de hier opgenomen artikelen zijn ongetwijfeld aan de Hindoewetboeken
ontleend, wat onmiddellijk blijkt als men ze vergelijkt met over dit onderwerp
handelende hoofdstukken van de dharmacâstra's. Vele der gebezigde technische
termen zijn min of meer verbasterd Sanskrt, waarvan evenwel de beteekenis
zich menigmaal heeft gewijzigd; een sterk voorbeeld daarvan levert de
eerstgenoemde term afoeta safrst. waarin men zonder moeite het Sanskrt
hútasdksi(n), d. 1. valsche getuige, herkent, doch dat hier in een gansch
anderen zin is opgevat (ter verklaring leze men Nâradasmrti 1 177).
Vrouwen kunnen ook volgens sommige Hindoewetboeken niet als getuigen
optreden, volgens andere daarentegen wel, zij het ook met zekere restrictie’s.
Het skeptische oordeel van Radja Gondala over de geloofwaardigheid der
vrouwen vindt men, ongeveer in dezelfde bewoordigen, in sommige Javaansche
zedekundige geschriften. Radja Gondala is in de Djoegoel-Moeda een der raadslieden
aan ’t hof van Sri Mahapoenggoeng te Poerwatjarita, die beurt voor beurt in den
vorm van een sloka hun advies geven over aanhangige rechtskwestie's (zie p. 126)
Cf. ook Winrer, Samenspr. IL p. 159 No. 60.
De op p. 40 en 41 opgesomde ambachten, die blijkbaar tot de min geëerde
of verachte behooren, vindt men nagenoeg alle vermeld in de oud-Javaansche
oorkonde van (aka 782, waarover Prof. KerN zulke belangrijke bijzonderheden
heeft meegedeeld (Versl. en Meded. der Kon. Akd. v. Wetensch. afd. Letterk, 2e
Reeks, deel X 1880 p. 77 sqq.).
't Is opmerkelijk, dat zoowel hier in de Pépakém als in de genoemde oorkonde,
zekere ambachten als weinig geëerd of veracht worden voorgesteld, die in een zuiver-
Javaansche maatschappij zeer zeker niet zoo laag aangeslagen worden, noch ook in
vroeger tijd kunnen geweest zijn. Daar nu in Indische wetboeken ongeveer dezelfde
categoriëen van ambachtslieden als »valsche getuigen” worden uitgesloten, zal men
aan deze en dergelijke Javaansche lijsten wel niet meer dan theoretische waarde
kunnen hechten: ze zijn eenvoudig uit Indische wetboeken overgenomen. Zoo zal
men bv. uit de vermelding van dalang en doekoen in deze lijsten nog niet mogen
afleiden, dat de door deze personen uitgeoefende ambachten geminacht zouden
geweest zijn, uitgezonderd dan onder invloed van de Hindoe-heerschappij. in de
periode toen de Hindoe-invloed zich het sterkst deed gelden (1).
De termen zijn voor een deel erg ouderwetsch; enkele worden in de woorden-
(1) De hier als onwettige getuigen vermelde ambachtslieden moeten tijdens de Hindoe-over-
heersching behoord hebben tot de verachte kaste der tjandala. Zie Kawi-Bal, Wdbk, p.213 eerste kolom,
142
boeken niet of onvoldoende verklaard. Zoo bv. akraka(h) |= djagal?|, atjaho (of
atjahe) en agéntjet. Bibriman herinnert aan het hedendaagsche pépriman. De
overige zijn bekend. Sisiun op p. 41 is uit Sanskrt gisya (leerling) ontstaan.
In de lijst der geloofwaardige getuigen op p. 42 komen weer eenige aan cloka's
ontleende uitdrukkingen voor. Ook hier weer lébe modin in de plaats gesteld voor een
meer ouderwetschen term (brâhmana, padanda of iets dergelijks). T'aksoe zijn nog
thans op Bali bekend. In mahatjirt en mahatedja, is maha == ma — hebbende,
voorzien van. Vgl. nog het groote citaat in Kawi-Bal. Wdbk. s.v. súfsst.
54) Rechtspleging, Rechtbanken en
Rechters,
HOOFDSTUK IV (p. 43
Een zeer belangwekkend hoofdstuk, rijk aan interessante gegevens, doch
helaas voorloopig nog wel niet voldoende op te helderen.
Allereerst de, » Driederleij Regtsoeffeningen” (p. 49—44) respectievelijk aan-
geduid met de termen Drigama, Agama en Toyagama.
‘t Woord »Regtsoeffening, hier gebezigd, kan tot verwarring aanleiding
geven: de Javaansche tekst zegt: Pangangge ligang prakawis, drigama kanti dening
agama kanli dening lojagama. En daarna: drigama pangangge ning djaksa pipitoe, agama
pangangge ning parapangoeloe _sélkawan, lojagama poenika silém. Pangangge,
eigenlijk »gebruik, wat men gebruikt of aanwendt’, moet hier wel vertaald worden
door: [rechtsfmiddel, waarvan [door de respectievelijke rechters bij hun rechtspraak |
wordt gebruik gemaakt.
Agama (\t Sanskrt úgama) heeft de beteekenis van overgeleverde leer, in 't
bijzonder de rechtsleer: vandaar kan het ook beteekenen: verzameling van wetten,
steunend op de Indische rechtsleer, Indisch wetboek (Jonker p. 5). Terwijl dus in
‘t algemeen elk wetboek, dat zich baseert op de Indische rechtsleer, een agama
kan genoemd worden, is er bovendien een bepaald wetboek (of een bepaalde groep
van wetboeken), die Agama heet (Friepericu, voorloopig Verslag van het eiland Bali,
Verh. Bat. Gen. XXII p. 23).
Minder gemakkelijk is de verklaring van Drigama (ook dirgama). De
nieuw-Javaansche beteekenis van dit woord kan eerst in den nieuweren tijd ont-
staan zijn, komt dus hier niet in aanmerking. Var per Tuuk meent dat dirgama
uit adhigama moet ontstaan zijn (Kawi. Bal. Wdbk. s. v. adhigama, ef. BRANDES
Catalogus der Hss. uit ‘t legaat Van per Tuuk p. 1); adhigama (\t Sanskrt adhigama =
verkrijging, ervaring, het leeren, studie) nu is op Bali de naam van een oud-
Javaansch wetboek (zie Frieppricn Ll. c.), dat in ‘t Boelelengsche kracht van wet
heeft. Indien deze verklaring juist is — en zij schijnt zeer aannemelijk — dan
ontleenen de beide bedoelde »regtsoeffeningen’” hun naam aan het wetboek, dat
daarbij gebruikt werd: de Agama was het wetboek, het rechtsmiddel van de zeven
145
aksa's, en evenzoo de Drigama (—= Adhigama) dat van de vier pangoeloe's:
dam is ook het gebruik van het woord pangangge volkomen duidelijk (1).
oewel de overgang van adhigama in drigama etymologisch niet verklaard
imdien men let op de wonderlijke verbasteringen van vorm zoowel als
van beteekenis, die Sanskrt en oud-Jav. woorden in later tijden, ten gevolge van de
kunde en betweterij der »uitleggers”” van de oude teksten (poedjangga’s), hebben
ndergaan, dan mag à priori een verandering van (a)dhigama in drigama (door invloed
het bekende doergama /) mogelijk geacht worden. Tot staving van VAN per Tvuk’s
verklaring kan nog worden opgemerkt, dat de boven reeds genoemde raadslieden aan
h et hof van Sri Mahapoenggoeng (waarvan sommigen den titel van mantrt of djéhsa
hebben), hunne adviezen geven in den vorm van een saloha drigama, terwijl verder
nog herinnerd kan worden aan een passage, voorkomend in de Lampoengsche
K oentara (een wetboek, Koentara Manawa), waarvan Dr. Var per Tuuk in zijn
Brieven betreffende het Lampoengsch (Tijdschr. Bat Gen. XIX p. 373) een staaltje
bekend maakte. Daar wordt (men zie het uittreksel in den genoemden Catalogus II
p. 102) gezegd: hukum papatih tiga pérkara iu, kang karihin 1gama, kapindu
dërigama, kaping tiga karinah. Anapun hukum (gama iu kang njata kang
din-hukumakén, lan hukum drigama ihu poerba wisisa Iysing aralnjana (£) ni hats,
anapun karinah iku papatuttan ing pangganini lan ja iku htmu ing rarasani (2). En
eindelijk is het opmerkelijk, dat vele van de volgens onze Pépakëm p. 63—71
door de djaksa’s te berechten misdaden, juist in het Balineesche wetboek Adhigama
gevonden worden, zooals blijkt uit Van per Tuuk's Wdbk.
: Wanneer noch de Drigama, noch de Agama de gewenschte belissing hebben
aan de hand gedaan, dan gaat men over tot het derde en laatste middel: tojagama.
____Toyagama is blijkbaar naar analogie van agama en drigama gemaakt
men wilde drie gama's hebben. De beoogde beteekenis is duidelijk: in het water
gaan, di. duiken (silém zegt de Jav. tekst), zich aan de duikproef onderwerpen.
In de Balineesche wetboeken heet dit dewigama. Im de Indische wetboeken is de
duikproef een der vormen van het godsoordeel ( daiva anumâna), dat, naast den eed
(capatha), in bepaalde gevallen ter ontdekking van den schuldige mag worden aan-
gewend, indien geen vertrouwbare getuigen zijn te vinden. Zoo o.a. Mânavadharma-
câstra VIII 109—115 (duiken heet hier apsu nimajjali); men vergelijke JoNkKER's
opmerkingen over eed en godsoordeel (waartusschen dikwijls niet duidelijk wordt
nderscheid gemaakt) in de aantt. bij art. 204 en 210 van zijn oud-Javaansch
etboek, voorts Pépakém p. 109, derde alin., en de „manier van procedeeren” p. 18.
De uitvoerige beschrijving, hier op p. 43—44 van de duikproef gegeven, is voor
ethnologen niet onbelangrijk: men vergelijke Warken, Strafrecht op 141 sqq.
p d) Op Bali mogen thans nog zekere wetboeken alleen door de brahmanen geraadpleegd
worden (VAN BLOEMEN WAANDERS. p. 205).
(2) Wat daar verder volgt over printah kuntara. vadjaniti en djoegoelmoed
aandacht waard.
a is eveneens de
144
De Balineezen schijnen alleen eedwater (wijwater) te drinken, wat trouwens in het
Indische recht als een godsoordeel beschouwd wordt (zie Var Brormer WAANDERS,
p--211):
Toyagama is blijkbaar het laatste, min of meer buitengewone, middel om
een zaak te beslechten. Wie daarvan volgens onze Pépakém gebruik maakt, wordt
medegedeeld in de »manier van procedeeren”’, p. 18. De twee gewone Rechtbanken —
om dezen Hollandschen term nu maar eens te bezigen — zijn: de Drigama en de
Agama: de Drigama genaamde »rechtsoeffening” gaat vooraf aan de Agama,
m. a. w. het rechtscollege van de Agama is hooger, spreekt in hooger
instantie recht dan dat van de Drigama, zooals ten overvloede blijkt uit p. 55,
laatste alinea. Dat hier twee rechtscolleges, waarvan het laatste in hooger
instantie rechtspreekt dan het eerste, worden onderscheiden, is op zichzelf niets
vreemds. Op Bali onderscheidt men evenzoo de kantja's, dat zjn de djaksa’s,
en de kërta's, dat zijn de met de raadpleging der wetboeken belaste padanda’s
(priesters), de » priesterlijke rechters” dus, zooals Van per Tuuk het uitdrukt. »Alleen
zaken van schuldvordering — zoo leest men bij Var BroEMEN WAANDERS p. 208 —
kunnen door de kantja's behandeld en wtgemaakt worden: al de overige, zoowel
burgerlijke als erimineele, komen in hoogste beroep voor den raad van padanda's. Deze
vangen dus aan met eene soerat pamitjara”’ (—= Jav. knëdel; de soerat séngkër
tëtagihan — Jav. pisaid is dan niet meer noodig). Deze dubbele rechtspraak, een
lagere door wereldlijke rechters (djaksa, kantja of mantri geheeten), en een in
hoogere instantie door priesters, is blijkbaar de oude | Hindoe-| Javaansche. En wat
onze Pépakém hier meedeelt zou dan ook in ‘t geheel geen moeilijkheid opleveren,
indien niet van para-pangoeloe sëkawan gesproken werd. Hoewel pangoeloe
in ‘t algemeen »hoofd, eerste” beteekent, ook in ‘t oud-Javaansch, kan er toch, naar
ik meen, niet aan getwijfeld worden, of hier wordt dit woord gebezigd in de speciale
beteekenis die het na de komst van den Islâm op Java gekregen heeft en thans
nagenoeg uitsluitend heeft (op p. 56 is trouwens de »Regtbank der Priesters” ver-
taling van hoekoem), en welke men — zij het dan ook ten onrechte — door »Mos-
limsch priester” of Moslimsch geestelijke pleegt weer te geven. Met andere woorden,
dit fragment uit het minstens wit de 17de eeuw dateerende wetboek getuigt van
een in dien tijd zich geldig makenden moslimschen invloed op de oude Javaansche
rechtspraak. Wanneer die invloed begonnen is. hoe hij in bijzonderheden heeft
gewerkt, of hij zich inderdaad in de praktijk deed gelden dan wel meer
theoretisch was, wij weten het nog niet. Maar waar het vaststaat dat de rechtbank,
die volgens de Agama rechtsprak, in oorsprong de rechtbank der Hindoe-priesters,
de Balineesche këérta was, daar ligt de veronderstelling voor de hand, dat later,
na de komst van den Islâm op Java, deze rechtbank onder invloed zal zijn gekomen
van die »pëngoeloe” genaamde personen, welke, eigenlijk imâms, d. 1. voorgangers
in de moslimsche godsdienstoefeningen, hier op Java, door den loop en den drang
der omstandigheden, als onwillekeurig genoopt werden zich ook met de rechtspraak —
|
145
in te laten 1). En ’t spreekt vanzelf dat die bemoeienis. eenmaal begonnen,
langzamerhand, tegelijk met het dieper doordringen van den Islâin in het dage-
lijksch leven van vorst en volk, zich meer en meer uitbreidde. Waartoe dit
ten slotte leidde, dat leert de geschiedenis van de Hoekoem of Soerambi genaamde
rechtbank in de Vorstenlanden, waarover Rourraer ons niet lang geleden veel
belangrijks meedeelde 2). Hoeveel daarmee ook nog onverklaard blijft, hieraan
valt toch wel niet te twijfelen, dat de »Regtbank der vier Hoofd-Priesters”, zooals
die hier (men zie vooral ook p. 54) beschreven wordt, ons een stadium te zien geeft
van het hervormingsproces, dat de oude rechtbank der (Hindoe)priesters onder
den langzaam dóórdringenden invloed van den Islâm in alle vorstenzetels van
Java heeft moeten doormaken, hetzelfde proces dus waarvan de Solo'sche Soe-
rambi (meer officieel genaamd Hoekoem) van + 1820 ons een later stadium
vertoont. De pëéngoeloe'(s) kwam(en) — althans volgens de wetboeken — de plaats
van de oude heidensche priesters (de Balineesche padanda's) innemen. Intusschen.
ook hier blijft het de vraag, in hoeverre de praktijk aan de in de wetboeken
neergelegde theorie beantwoordde, doch daarop kan thans niet worden ingegaan.
Slechts wil ik nog eraan herinneren, dat ook de door Dr. Braxpes besproken
nieuw-Javaansche redacties van de Soerja-Alam ons verschillende stadiën van
Moslimschen invloed te zien geven: eerst wordt aan den ouden, heidenschen tekst
eenvoudig een groep uit de fighboeken getrokken rechtsregels toegevoegd, zóó
dat dit moslimsche gedeelte een afzonderlijk, een soort tweede deel van het boek
vormt; later worden de oudere Javaansche en de moslimsche rechtsregels dooreen-
gemengd (Not. April 1894, p. 51—54).
De vraag doet zich voor, waarom juist vier pöngoeloe'’s de rechtbank vormen ?
Kan dit in verband staan met de omstandigheid dat er 4 Cheribonsche vorsten zijn ?
Moet verondersteld worden, dat elk der 4 prinsen zijn eigen rechtsprekenden
hofimâm (== pëéngoeloe) gehad heeft (cf. Rourrarr Bijdr. Kon. Inst. 6 X, p. 161)?
Of is ook dit getal slechts theoretisch, en de keuze daarvan slechts te verklaren
wit zijn mystieke beteekenis? 5)
Thans volgen (p. 44—49) eenige bepalingen met betrekking
tot de procedure, benevens wenken voor de djaksa's, waarvan
de aard en de strekking in verband gebracht wordt met het karakter (en den
naam?) van bepaalde wetboeken, en wel met de Djoegoel-Moeda, Angas-
kartabasa, Radjaniti en Koentara-manawa. Zonder voldoende
bekendheid met den inhoud van die geschriften en de bijzondere beteekenis, aan
elk afzonderlijk toegekend, valt daarover niets te zeggen.
t Blijkt dat de vele formeele fouten of vergrijpen, welke bij een proces
kunnen voorkomen (zie boven p. 20 sqq. en p. 13) en een beslissenden invloed
1) Men leze vooral wat Dr. SNouek HURGRONJE daarover zegt in Indische Gids ISS p. HGA1T
2) Ik bedoel zijne aanteekeningen bij het stuk van WINTER in Bijdr. Kon. Inst. 6, X p. 109-sqq
3) VAN BLOEMEN WAANDERS (0. C‚ p. 204) spreekt van drie pedanda’s.
Verh. Bat. Gen. 10
146
hebben op den uitslag, in drie categorieën worden verdeeld, al naar gelang van het
gewicht van het vergrijp. Zoo onderscheidt men salah koelit, salah daging
en salah toelang, waarvan de laatste de meest ernstige zijn (de Javaansche tekst
noemt ze: patjatjadan angoelit, — andaging en — ambaloeng). De termen zijn duidelijk.
155.
Onder Kontara-Manawa wordt de reden opgegeven waarom de sërat
Over de termen tidarsaenlo kika werd reeds gesproken, cf. p. 134
toetoer door procedeerende partijen zelf moet worden opgemaakt, in tegenstelling
tot s. pisaid en s. këndel.
De vier Sarasamoertjaja genoemde artikelen (men weet dat Sârasamuc-
caya de naam van een oud-Javaansch wetboek is, door Dr. BRANDES met de Radja Nistjaja
geïdentificeerd) bepalen, dat wie van beide partijen tijdens het proces zijn patih,
zijn vorst of zijn djaksa door den dood komt te verliezen, daarmede ook van zelf
zijn zaak verliest: immers zoo iemand is »zijn steun kwijt (hina poegéran, waarin
hina het Sanskrt hina in de bet. »missend, ontberend, verloren hebbend, zonder” is).
En wie tijdens het proces sterft, wordt gerekend het verloren te hebben. De termen
kanatalena, kalingganala en kalina poera zijn alle met ‘t praefix ha (tegenwoordig
Jav. hé) gevormd. Lena of lina heeft hier de bet. van het Sanskrt pralina = ver-
dwenen, gestorven.
De genoemde, vrij draconische bepalingen, worden aanmerkelijk verzacht door
de (eerst thans, bij de samenstelling van de Pépakém opgenomen?) faciliteiten, ver-
meld p. 48 laatste alin. tot p. 49.
Pag. 49—51, Hierna volgt het artikel uit de Oendang-oendang Mataram
over het »Onderscheyd” (pisah == scheiding, afzondering, volgens den Jav.
tekst) tusschen Pradata en Padoe, waarover de Heer Rourrarr in Bijdr.
Kon. Inst. 6 X p. 115 en 188 sqq. uitvoerig gesproken heeft. De termen schijnen dui-
delijk: padoe is: het tegenover elkaar staan, vandaar twist, geschil; in pradata (het
Sanskrt pradatta ?) ligt wel het begrip van: overgeven, meedeelen, bekend maken; in ‘t_
oud-Javaansch wordt het volgens Van per Tuuk gebezigd in de beteekenis van „ver-
tellen”. Als rechtsterm kon het dus aanduiden : [bij den Vorst of den Rechter] een zaak
voorbrengen of aangeven (cf. in v.p. TuuK’s Wdbk. angaturakén papradatan, bij een
vorst om Z. M.'s beslissing te hooren; de vorst vraagt: padu paran dènta wwat).
In verband nu met den door Van Brormer Waanpers beschreven toestand
op Bali (o. ce. p. 201—202), zal men wel mogen aannemen dat de hier bedoelde
padoe-zaken die kwesties zijn, welke hetzij door minnelijke schikking, hetzij door
de mindere hoofden (desahoofden) mogen beslecht worden, terwijl dan met pradata-
zaken dezulke worden bedoeld, die bij een hoogere rechtbank in de hoofdplaats
(welke dan ook) moeten worden aangegeven (1).
WD Men vergelijke RourFArr 0. e. p. 152 en de manier van proeedeeren p. 1. In sommige nieuwere
Javaansche wetboeken, bv. in een mij toebehoorende Soerja-Alam, worden dertig padoe- en dertig pra-
data-zaken genoemd pamégat ing pradata tigangdasaprakara,en kang tridasapadoe _—
pamégate). In de „uitbeeldingen van processen” vindt men op p. 72 de uitdrukking: „einiring ing padoe,”’
147
Welke zijn nu die padoe-zaken? Volgens de Oendang-oendang Mataram
(voor zoover ik althans uit de nogal verwarde gegevens, in dit fragment verstrekt,
meen te mogen opmaken) twee rubrieken, en wel:
le. alle particuliere geschillen of kwesties tusschen 's Vorsten onderdanen
onderling, waarbij het Staatsbelang (de Vorst) in geen enkel opzicht betrokken is; en
20, die gevallen van diefstal, roof of verwonding. waarvan de dader reeds
door hoekti (zie boven p. 35 en 140) is aangewezen. Is de dader niet zoo duidelijk
aangewezen, bestaat er alleen maar »verdenking” tegen den een of ander (zonder
boekti dus), dàn moet men de zaak aangeven, voorbrengen (apradata) bij een
hoogere rechtbank in de hoofdplaats.
Tot de pradata-zaken, d. 1. de zaken die men moet aangeven bij [een]
defr| rechtbankfen| in de hoofdplaats, worden gerekend:
1e. alle zaken, waarbij de Vorst (het Staatsbelang) wordt geacht betrokken
te zijn; daarvan worden hier genoemd: kwesties over land, dat eigendom is van
of in pand genomen is door den Vorst, en alle gevallen van moord en doodslag:
20, de reeds genoemde gevallen van diefstal, roof en verwonding, waarvan
de dader niet door hoeft: wordt aangewezen; zie o. a. p. 63 laatste alinea (1).
De hier beschreven toestand verschilt in hoofdzaak noch van dien op Bali,
noch in ‘t algemeen van wat men ook elders pleegt aan te treffen (zie Wrrken,
Strafrecht enz. p. 113); en er behoeft dan ook niet noodwendig verband gezocht
te worden tusschen deze bepaling van de Oendang-oendang Mataram en het ontstaan
van de Pradata genaamde rechtbank. Meer waarschijnlijk komt het mij voor, dat
Pradata eenvoudig een nieuwe naam is voor een reeds lang bestaan hebbende
rechtbank, een naam. die wel moet ontleend zijn aan het apradata, dat men er deed.
Immers de Vorstenlandsche Pradata is toch miet anders dan de oude Rechtbank
der djaksa’s, die rechtbank dus, welke volgens de Drigama (zie boven p. 144) recht-
sprak. (In de »uitbeeldingen wordt pradata reeds genoemd, o. a. p. 79 en 74).
De drie »Articulen”, op 50, onderaan, genoemd, zijn ontleend aan de 18 zaken
die volgens de Hindoewetboeken tot processen aanleiding geven (astàdaca märga,
men zie bv. Mânavadharmacâstra VIIL, 5). Twee der genoemde termen zijn zelfs
verbasterd Sanskrt: krija-wikrijija is 't S. hraya-vikraya = koop en verkoop:
wetanja tan wetanja herinnert aan velanasyya (“waca) adánam — niet betaling
van loon. Over toewawa-tantoewawa zie men JoNKer, aant. bij art. 102 en
Kawi-Bal. Wadbk. sv. De twee laatstgenoemde termen zijn op zich zelf opmerke-
lijk: ze schijnen wel gevormd naar analogie van kraya-wikraya.
t Fragment uit de Oendang-oendang Mataram eindigt met een opmerking
over de vergoeding voor het bewaren van het goed waarover geproc sedeerd werd,
door de winnende partij te betalen aan de Le die in haar zaak als rechters
fungeerden (cf. p. 13). Sadjampél is volgens Wdbk. een halve Spaansche mat.
OD ie ven mij wel bewust dat deze poging om 't verschil tusschen padoe- en pradata-zaken
aan te geven bij nadere beschouwing nog veel onverklaard laat; de tekst is hier niet duidelijk, Misschien
zal vergelijking van de oudere wetboeken ook in dezen licht geven.
148
Pag. 51l—54. Dit hoofdstuk wordt besloten met eenige voorschriften
aangaande de wijze van procedeeren, aangifte enz. en eenige
vreguls” voor de djaksa'’s, (iets dergelijks dus als p. 44—49 bevatten).
De fragmenten op p. 5l—52 en 59—54 kunnen vergeleken worden metde
»manier van proeedeeren tot Cheribon” en met den inhoud van de meergenoemde
contracten van de Compagnie met de Tjeribonsche vorsten (Tijdschr. Bat. Gen.
XXXVII p. 445, 456 en 464): in al die stukken wordt omtrent de hier behandelde
onderwerpen nagenoeg hetzelfde gezegd. Het fragment uit de Radja Nistjaja op
p al
daar men er de Tjeribonsche plaatsnamen Gëbang en Dramadjéng (== Indramajoe,
52 vertegenwoordigt blijkbaar een Tjeribonsche redactie van dat wetboek,
Dérmajoe) in aantreft.
De gedragsregelen voor de djaksa's op p. 52 en 53 verdienen vooral de
aandacht om de daarin voorkomende cloka’s en poëtische vergelijkingen. Dergelijke
bloemrijke wtdrukkingen worden o. a. ook in de Djoegoel Moeda in verbaud
met de djaksa’s gebezigd.
Djarah is, evenals thans nog te Solo djarah-rajah, de technische term
voor: »verbeurte van goederen’, zie p. 67, 69, 70, 99 en 108.
Koekoet, dat thans vooral gebezigd wordt van koopvrouwen op de pasar in
den zin van »haar waren bijeenpakken, opbreken” (cf. ons [den winkel| sluiten),
vormt hier met djarah één uitdrukking, naar ‘t schijnt nagenoeg in dezelfde be-
teekenis als djarah alleen. Men vindt djarakoekoed ook in ‘t contract van Tersurrrex
(Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 460 r. 25).
HOOFDSTUK V (p. 54—71) Misdaden en Straffen.
Dit hoofdstuk behandelt wat wij met »strafrecht’” zouden kunnen aanduiden.
Als algemeene inleiding hierop leze men WirkeN's beschouwingen over het straf-
recht bij de volken van het Maleische ras, en JoNKer's opmerkingen in de inleiding
op zijn »Een oud-Javaansch Wetboek”, p. 22—26.
Pag. 54—55. In de eerste plaats worden besproken de »Doodmisdaden,
behoorende tot de Vierschaar der Priesters”, of — volgens den
Javaanschen tekst — prafrawis dosa hisas, poenika léléséraning parapangoeloe kang
angqlésért.
De Vierschaar der Priesters is — het werd bij p. 43 besproken — die Recht-
bank, welke oudtijds volgens het wetboek Agama rechtsprak, doch later onder
Moslimschen invloed zich langzaam moet hervormd hebben, Op zulk een invloed
schijnt het hier gebezigde woord kisas (‘t Arab. kisâs) te wijzen, in verband met
't feit dat de rechters parapangoeloe genoemd worden. Hoe gering evenwel die
invloed — voorzoover het strafrecht aanging — inderdaad was, zal nader blijken.
Zien we thans welke misdrijven het zijn, die aldus, als »doodmisdaden ’
149
(dosa kisas) in hoogste instantie door deze opperste Rechtbank der Priesters worden
berecht. Ze vervallen in twee categorieën, waarvan de eene de eerste zes, de
_andere de laatste drie bevat.
1 De namen waarmede die eerste zes worden aangeduid, zijn alle verbasterd
4 ER dede EL Ë se
Panskrt; en de aanteekeningen, door Jonker gemaakt bij art. 245 van zijn oud-
Javaansch wetboek, doen zien dat hier die groep van zware vergrijpen is genoemd,
waarvan de bedrijvers, in de Hindoe-wetboeken onder den term âtatâyî, d. i.
»die het op-iemands leven of goed gemunt heeft, een belager van iemands leven”,
samengevat, zonder vorm van proces door den aangevallene mogen gedood worden.
: _ Awisada beantwoordt aan 't Sanskrt wisada, dat evenwel in 't Sanskrt-
_ Wdbk. niet is opgenomen: wèl wisaddgaka == giftmenger. Anggënida beant-
| woordt aan ‘t 5. agnida, brandstichter. Eehkawarna kan ik evenmin als de
Heer Joxker verklaren. De vorm doet denken aan S. anekawarna. Im Kawi- Bal.
Wadbk. s.v. saddtatajt leest men daarvoor atrawana (âtarwana), dat herinnert aan
| Atharwafweda|. Dat het hier toovenaar of tooverkunst aanduidt, blijkt uit het
citaat bij JoNker (men weet dat de Atharvaveda grootendeels tooverspreuken en
bezweringstormulieren bevat).
_Paladara ing dja(h) is het maaksel van een onkundige. Paradära
== eens anders vrouw, maar wordt in 't oud-Jav. ook gebezigd in den zin van
echtbreuk, overspel, vrouwenroof, zie Jonker art. 134 met aant. Toen men het
woord niet meer begreep, werd er duidelijkheidshalve ing djah, di. »van een vrouw”,
_ achtergevoegd. Radja wisoena beantwoordt aan ‘t S. picuna râjasu. A woda-
kara, int S. meestal door vastrapâni aangeduid, is mij niet duidelijk ; misschien is
het een hybridische samenstelling uit het Jav. awoed en Sanskrt («)kara, dat men
vindt in den oud-Jav. term »astrodjatakara == ngamuk” bij Var per Tuuk.
De âtatàyi's worden in de verschillende Indische Wetboeken verschillend
opgegeven, zie Joxker p. 222, doch dat doet hier minder ter zake. Dat zij ook
op Java algemeen bekend waren, blijkt wel uit het door Joxker uit de Djoegoel
Moeda geciteerde verhaaltje, waarover later (p. 160).
Terwijl de Indische wetten leeren, dat al deze misdadigers door den aange-
vallene mogen worden gedood, eischt het oud-Jav. wetboek (art. 245) dat de Vorst
_ hen doodt. In onze Pépakëm is het de Vierschaar der Priesters die hen ter dood
: veroordeelt en dat wel met gebruikmaking van het recht van kisâs. Vgl. echter de
artikelen op p. 31—34. Op p. 95 en 96 worden eenige misdaden genoemd als ressor-
teerende onder de Vierschaar der Priesters, die kunnen gerekend worden onder
»awodakara” te vallen.
De drie laatste artikelen schijnen van zuiver-Javaanschen oorsprong te
zijn. Alle drie handelen over politieke misdrijven, vergrijpen direct tegen den Vorst
of den Staat gericht. Zie daarover Wirken, Strafrecht p. 113— 116: ef. Var BLOEMEN
WAANDERS p. 211.
In angamboengi tëlik (Jav. tekst) moet ngamboengt hetzelfde betee-
150
kenen als thans ngampoengt, evenals abibriman (p. 142, r. 2) = apépriman was. Ngam-
poengt doerdjana wordt thans nog te Solo gebruikt in de beteekenis van >het slechte
gedrag van iemand (b.v. van een bloedverwant) verborgen houden’. Ook dit fragment
uit de Radja Nistjaja wijst op een Tjeribonsche redactie, er wordt zelfs gesproken
van paragoesli hang liliga, waaruit men zou opmaken dat deze redactie tusschen
1697 en 1768 moet zijn vervaardigd, d. 1. in of kort na den tijd van de in de
Inleiding besproken contracten met de Compagnie.
Pag. 55— 06. Was de» Vierschaar der Priesters” volgens onze Pépakém in de
eerste plaats een soort van Hooggerechtshof voor de zware crimineele en politieke
misdaden, in de tweede plaats is ze rechtbank in hooger aanleg voor pradata-zaken.
d. w. z. voor die kwesties welke oudtiijds naar het wetboek Drigama (Adhigama)
werden beslist door de burgelijke of wereldlijke rechters (hier karta genoemd, karta
in de bet. van djaksa), indien de dader noch door »bewijzen” noch door getuigen
overtuigend werd aangewezen, zoodat een beslissende eed noodig bleek (evenals
de Soerambi of Hoekoem te Solo, zie Rovrraer o. c. p. 112 sqq).
Onze Pépakém behandelt een bijzonder geval van dien aard onder ‘t opschrift:
Lijfstraffeljjke zaeken naast de dood, behoorende mede tot
de Vierschaer der Priesters (oekhoeman kang saléngah mati .. . . .para-
pangoeloe kang anglëséri). Imdien ik wel begrijp is de bedoeling van dit artikel deze:
Wanneer aangaande een misdaad van doodslag of zware verwonding slechts een
jomana-getuigenis (cf. p. 35, het artikel over jomana, tweede alinea) kon verkregen
worden, dan kon door de rechtbank der gewone burgelijke rechters — de rechtbank
van de Drigama (Adhigama) — de aldus gebrekkig aangewezen vermoedelijke dader
niet anders dan met een geldboete gestraft worden. Maar in zulk een geval kon
de beleedigde parti in hooger beroep gaan bij het Hooggerechtshof van de »para-
pangoeloe sékawan” (1), die dan, door den getuigen een »grooten” eed (sapalta)_
af te nemen — op de p. 16 beschreven wijze — aan het jomana-getuigenis kracht
van bewijs verschaffen en aldus een zwaardere straf eischen konden, nl. het afkappen
van de rechterhand. In den Hollandschen tekst wordt hier van hisas ('t Arab kisâs)
gesproken, doch de Javaansche tekst noemt dat woord niet (2). Intusschen leest
men nog in hetzelfde artikel dat deze verminkende straf zelden of nooit werd
toegepast. Trouwens, van verminkende straffen toonden ook in den ouderen tijd de
Javaansche wetboeken een afkeer (JoNxkKEr p. 25).
WW „Van Drigama tot Agama treden” noemt de Holl. tekst het. Het Jav.agama kandi dening
jomana. zal wel „jomana kandi dening agama” gelezen moeten worden.
(2) Uitsluitend ter zake van moedwilligen, opzettelijken doodslag en in sommige gevallen van
lichamelijke verminking wordt in de Moslimsche Wet het recht van den beleedigde of diens naasten
erfgenaam, om bloedige weerwraak (kisâs) op den schuldige te nemen, nog erkend. Zie Dr. Tr. MW.
Juursorr, Handleiding tot de kennis van de Mohamimedaansche wet. p. 297; cf. Dr. SNOUCK HURGRONJE.
Ind Gids 1884 II p. 54, v. d. overdruk. In hoeverre de vermelding van kisas en van ‘t afkappen van de
rechterhand in dit verband als aanwijzing is te beschouwen van directen moslimschen invloed op het _
oude Javaansche strafrecht. durf ik niet te beslissen.
151
Ben bewijs, dat dit artikel een, zij het ook gedeeltelijk omgewerkte, oud-
Javaansche bepaling is, lévert o.a. ook de in den Holl. tekst gebezigde term J aja
Praya ya, waarin men gemakkelijk 't Sanskrt jagaparájaya, di. „overwinning ot
nederlaag. winnen of verliezen”, herkent. Deze uitdrukking werd gebezigd om aan
te duiden dat partijen zich aan een godsoordeel onderwierpen (Kawi-Bal.
Wdbk. s.v. en Catalogus Hss. Van per Tuuk 1 p. 3, eerste kolom r. 5 v.o). De
»groote eed met den alcoran boven 't hoofd” (zie p. 16) is dus ook hier in de
plaats van het Indische godsoordeel (of den Indischen eed, cf. boven p. 43 en
Jonker p. 206-207) getreden; de naam sapata (capatha) is echter gebleven.
Pag. 56—57. Hen opmerkelijk stuk is de vArticul die thans in de
Papakkum werd ingelijfd, om voortaan tot een wet te diemen,”
veen in geen der andere wetboeken voorkomend artikel dus, eerst thans opgenomen.
L Men vindt hier aan zekere groepen van personen, nl. 19, zoogenaamde moslimsche
geestelijken; 20. afstammelingen van den profeet, den moslimschen adel, en 30.
personen die zich door een van moslimsch standpunt bijzonder vromen levenswandel
onderscheiden, uitdrukkelijk het privilegie toegekend om, behoudens enkele restricties,
uitsluitend door de Koekoem, di. den pöngoeloe-imâm als qadht optredend (1), dus
volgens de moslimsche wet, gericht te worden. ‘t Verdient de aandacht dat hier
niet wordt gesproken van »péngoeloe sëkawan,” doch van koekoem ; er wordt blijkbaar
onderscheid tusschen beide gemaakt. Terwijl de péngoeloe sëkawan een rechts-
college vormden, dat beantwoordde aan de oude priesterrechtbank van den Hin-
doetijd, is de koekoem de pëngoeloe, die voor zoover hij de funeties van den qadhr
uitoefent, volgens de moslimsche wet rechtspreekt. Deze bepaling kan — dat behoeft
geen betoog — niet anders beoogd hebben dan bestaande doch nog niet officieel
gesanctioneerde toestanden onder contrôle van de wet te brengen. Ongetwijfeld genoten
ook in Tjeribon reeds sinds langen tijd de lieden van de >kaoeman”’ zekere voorrechten,
evenals dat over geheel Java zelfs thans nog kan geconstateerd worden: de kaoem
stond overal min of meer boven de adat.
__ Van belang is de vermelding in den Javaanschen tekst van pabén-taluk en
_pabén-waris, kwesties over echtscheiding en erfrecht, omdat er uit blijkt, dat in dien
tijd het huwelijks- en erfrecht in Tjeribon reeds onder de contrôle van den péngoeloe,
de hoekoem, geraakt was.
De Javaansche tekst, die hier en daar niet parallel loopt met de Hollandsche
vertaling, is mij op enkele plaatsen niet volkomen duidelijk.
De vijf genoemde categorieën van zoogenaamde geestelijken vatten de Javanen
wel samen onder de karakteristieke benaming poenggawa masdjid.
| De Hollandsche tekst verzuimt »kaoem” te vermelden, doch noemt in plaats
20 5 5 ; : 7. !
daarvan »Madana: in ‘t Jav. staat echter, »kang njata madanane”. Wat met
WW Zie het boven reeds eeciteerde artikel van Dr. SNouek Hereronse in de Ind, Gids, 1884 1
p. 41517.
152
dit madana bedoeld kan zijn, begrijp ik niet. Volgens ‘t Jav. Wdbk. zou er
veen klasse van lieden in Tjérbon” mee aangeduid worden.
De »Rechtbank der Jaksa's” wordt hier weer Karta genoemd: karta schijnt
in den lateren tijd op Java met djaksa verward te zijn: op Bali duiden deze termen
nog verschillende functiën aan (cf. p. 144 en 150).
De Hollandsche verklaring van Said (sajjid)en Sarip (sjarief) is in overeen-
stemming met wat Dr. SxovekK Hereroxse in de Atjèhers [ p. 158, noot, daarover
opmerkte. Wong ngibadah en wong saleh zijn bekend genoeg. al verrast ons ook
het Hollandsche Padrie Jang Salieh met de bijgevoegde verklaring.
mn Wong warangi (‘t Hollandsche Padrie Jang Waraing) is warangi aan 't
Arab. warac (852) ontleend, dat beteekent: vroom zijn, zich onthouden van alles
Â
wat verboden of ongeoorloofd is. De term is dus practisch = ons »de fijnen”’.
Pag. 57— 71. Het laatste, verreweg ‘t grootste gedeelte van dit hoofdstuk is
gewijd aan de »Mindere lijfstraffelijke en geldbreukige zaeken”,
dat zijn die zaken, welke niet — als de boven besprokene — voor de » Vierschaer der
Priesters” doch òf voor de burgelijke rechtbank der djaksa’s berecht, òf onmiddel-
lijk door de mindere hoofden kunnen afgedaan worden. De Javaansche tekst van
het opschrift zegt zeer duidelijk: „Poenika prakawtis sakatahing dosa kang dede hoekoem
pédjah, kang kaoekoem badanipoen kewala, poenapa malih kang daténg dénda pidana
kentasa” (1), onderscheidt dus nadrukkelijk deze minder ernstige misdrijven en
vergrijpen, die slechts met lijfstraf, boete of verbanning gestraft worden, van de
op p- 54—56 genoemde zware doodmisdaden, welke door de parapangoeloe sékawan
behooren te worden berecht.
De. straffen, die volgens de hier besproken artikelen kunnen worden op-
gelegd zijn:
lo. Boete (dénda), waarvan de hoegrootheid wordt uitgedrukt in realen
(rejal of arta). Soms wordt onderscheiden een boete voor ‘t rijk en een boete
voor de djaksa's (p. 66). Hiertoe zou ook gerekend kunnen worden de verbeurte
van goederen (djarah, zie aantt. bij p. 53).
20, Geeseling (kasapoe), die zwaar of licht kan zijn (p. 64— 65).
30, Brandmerken (kaëtjap).
4o, Verzending in de ketting (kabirat ing parantejan), levenslang ot
voor een bepaalden tijd (ngangge wawangén), p. 65 en 66.
Van de boete dient onderscheiden te worden de pakolih, de schadevergoe-
ding of schadeloosstelling voor den benadeelde, die, naast de boete, wordt
opgelegd in gevallen waarin benadeeling, schade heeft plaats gehad. De Heer JONKER
DD Déndapidanakentasa schijnt wel een staande uitdrukking te zijn. Pidana(S. pidana)
kan zoowel straf in ‘t algemeen als lichamelijke straf. pijniging aanduiden. Kent asa moet hier wel den
zin hebben van „verbanning”, maar etymologisch is het woord mij niet duidelijk, tenzij mag worden
aangenomen dat het eenvoudig ‘t woord kentas is, met een onder invloed van dénda pidana
toegevoegde a. Zie echter ook Kawi-Bal. Wdbk. s. v.
nnn
_
155
heeft in de inleiding van zijn »Een oud-Javaansch wetboek” (waarin ook schadever-
goeding naast boete geeischt wordt) aangetoond, dat in zulke gevallen de boete aan
den Vorst of den Staat de straf is volgens het Indische recht, daar dit aan een
misdrijf een publiekrechterlijk karakter toekent, terwijl de schadeloosstelling de eigen-
lijke oud-Javaansche straf is volgens het minder-ontwikkelde inlandsche recht, dat
de misdaad uitsluitend of in de eerste plaats beschouwt als een beleediging of
benadeeling, den getroffene (of zijn verwanten, familie of stam) aangedaan, zoodat
door dezen een compositie geëischt wordt (JoNker p. 22—24. cf. Winken,
Strafrecht p. 85 sqq). Ook in de Pépakëm vindt men dit beginsel geregeld toe-
gepast. Soms wordt een dubbele pakolih geëischt, bv. p. 58 eerste alin.: paholihe
amoeloeng, en cf. p. 19. De beteekenis van pakolih blijkt wit 'toud-Jav. mulih
en olih in artt. 238 sqq. bij Joxker.
Waar vermogensstraffen de voornaamste rol vervullen in het ons hier be-
schreven strafrecht, is het verklaarbaar dat de Javaansche wetboeken het onderwerp
„boeten en schadeloosstellingen’” zeer minutieus behandelen; en zoo hebben dan
ook de compilatoren van de Pépakëm aan de eigenlijke strafrechterlijke bepalingen
eenige artikelen over denda en pakolih doen voorafgaan, ontleend aan de Oendang-
oendang Mataram, de Djaja Léngkara en de Radja-Nistjaja (p. 57— 65).
Pag. 57. Allereerst wordt een staat gegeven vande onderlinge ver ho u-
ding der boeten, door personen van verschillenden rang te
betalen. ‘t Javaansche opschrift: »poenika-oenggoeh ing denda tjatoer-djalma”’, verraadt
dat deze bepalingen aan Indische wetboeken zijn ontleend of daarnaar zijn gevolgd, want
hatoer djalma — tjatoerdjanma — de 4 kasten: cf. Joxken art. 220— 224 met de aantt.
Talaga wordt ook genoemd in Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 465. In
plaats van kandaga lante zegt men tegenwoordig te Solo = epok lampil.
De uitdrukking wong winongakëén is te vergelijken miet het meer
bekende batoer-binatoeralre.
Pag. 57 laatste al. De verklaring van pringga laat aan duidelijkheid niets
fe wenschen over. Wat den aard van het misdrijf betreft, vgl. p. 55, 4e al. en
p. 114 laatste al.
Pag. 58, le helft. De boeten voor versch illende graden van kwet-
guren vindt men ook bij Jonker, art. 59—61, en 225 sqq. Zie vooral diens aant.
bij art. 59. Djinawalan wordt elders, bv. p. 60 r. 9, beter djinamalan geschreven
(uit een als oud-Passief opgevat 5. djanamala: op p. 61 leest men andjamalani).
Pag. 58, 2e helft. Boeten op het violeeren van vrouwen, die ver-
schillen al naar gelang bedrijver en slachtoffer gehuwd, ongehuwd of weduwe
(weduwnaar) zijn. De Holl. vertaling stemt niet volkomen overeen met het Jav.
Violeeren wordt hier uitgedrukt door masa-masa, Ze V. d. Tuuk s. v. waca.
Pag. 59, le al. Boeten op verschillende verwondingen in gevecht. Dit
artikel is nagenoeg — art. 230 bij JONKER, dat naar hij aanwijst, is vertaald wit
154
Mânavadharmagâästra VIII, 286 en 287. Ook de uitdrukking patiba(n) djampi
vindt men daar. Biksa (S. bhiksà?) van regel 1 begrijp ik niet.
Pag. 59, 2e al. Boete opgelegd aan de kampoenggenooten van een
toovenaar (volgens den Holl. tekst: omdat zij daarvan hadden moeten kennis
geven). De Jav. tekst noemt behalve toovenaar (titijang sagéd anêloeh) ook nog
ljora (spion? zie Kawi-Bal. Wdbk.), dat in de hier niet geheel juiste vertaling
niet opgenomen is. De kampoenggenooten worden solidair aansprakelijk gesteld,
hier dus nòg een voorbeeld van wat WirukerN adat tanggoengan noemt (cf. p. 37 art. 3).
De boete voor kampoenggenooten tevens familieleden is hooger dan voor niet-_
familieleden. |
| Pag. 59, 3e al. Boete op het uitrukken van grensteekens. Zie
JONKER art. 144. Im de Indische wetboeken wordt een geheele paragraaf gewijd
aan kwesties [tusschen twee dorpen| over grensteekens (simá). Zie Mânavadharma-
câstra VIII, 245
kenis ken ik niet.
265. Zie ook beneden bij p. 106. ‘t Woord manik in deze betee-
Pag. 59,al. ten 5 en p. 60 al. 1. Boeten op onrechtmatige handelingen
tegenover een pandeling (sangkoel). Tegenover pandelingen is »verligting
van hun schuld” (oetange kasoedakakén), wat tegenover vrije lieden pakolih is. Over
‘t woord sanghoel zie men Kawi-Bal. Wdbk. en de woordenlijst van De Noor s.v.
Opmerkelijk is hier ‘t gebruik van pamadjtkan.
Ten slotte een indeeling der boeten in drie klassen, naar gelang
der grootte; in verband daarmee zijn ook de verwondingen in 3 klassen ingedeeld.
Zie Joxker art. 59, 61 en 230. Ook in de Adhigama wordt zulk een indeeling der
boeten in 3 klassen gevonden, zooals blijkt uit het citaat in den catalogus der
Hss. v.eD; Bou Iapeat
Pag. 60. Na de boeten worden de pakolih, de schadeloosstel-
lingen of schadevergoedingen besproken.
p. 60—61. Eerst: Vergoeding voor d'oneer van slaen en
schelden, in ‘t Jav. pakolihipoen titijang kang djinamalan. Over djinamalan zie
boven bij p. 58. De Ind. Wetboeken behandelen beleedigingen als hier bedoeld
onder ‘t hoofd väkparusya, d. 1. beleedigingen met woorden. Zie Mânav. VII
266— 277 en Jorker art. 219—224 (in beide —de artt. 219214 bij JONKER
behooren tot het direct wit 't Sanskrt vertaalde gedeelde — wordt boete geëischt,
terwijl hier uitslmtend van pakolih sprake is). Ook de pakolih is verschillend al
naar gelang van den rang des beleedigden. De lijst daarvan geeft dus tegelijk een
overzicht van de titels der ambtenaren en hoofden. Krétini, dat ook op p. 109
genoemd wordt, en oeudasara zijn mij van elders niet bekend.
Typisch Javaansch is de hooge boete voor beleediging vande mismaakten,
daar dezen het speciale eigendom van den Vorst zijn. Men zie wat Dr. BRANDES
daarover zegt in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 592-—594 en daar geciteerde
4
3
j
literatuur (1). Eigenaardig is hier het gebruik van radjapeni, waar anders meestal
palawidja het woord is dat deze hofnarren (améngaméngan ing ratoe) aanduidt; trouwens,
in eigenlijken zin behooren tot wat men radjapeni noemt, ook palawidja. Zie Wivrer,
samenspraken I p. 88 r. 5 sqq. en cf. Jav. Wdbk.
Palikany wordt in de door Dr. Branpes besproken oorkonde palékang
speld. Het wordt door Javanen wel verklaard als »dwerg met uitstaande beenen”.
Napas heeft betrekking op de huidkleur.
e-
Finggil zou, naar mondelinge mededeeling, »met een stijven, scheeven nek”
aanduiden (ongeveer == tengeng en nenghlek). Wat met bewat in Bewat kaprabon
bedoeld wordt, is niet zeker; waarschijnlijk zal het ‘t bekende Jav. bawat zijn.
Pag. 61—63. Daarna volgt een lijst van taxatie van Beesten en Vogels
des konings, en Boomen [des Konings?|, aangevende hoeveel realen ingeval
van diefstal als schadevergoeding (pakolih) moeten betaald worden, een lijst die dus
ongeveer als een inventaris is te beschouwen van wat er in de 18de eeuw aan vee, vogels
en vruchtboomen in de dalém van een Javaanschen Groote alzoo werd aangetroffen.
Over den term pitikiwen, zie JONKER o. c. aantt. bij art. 87 en 230, Prof.
Vreepe, Catalog. Jav. Hss. p. 339, noot en Kawi-Bal. Wdbk. s. v. 1wi.
Gimbal heet tegenwoordig gembel.
Tanggiling. thans trénggiling, evenzoo linggaloeng. thans trénggaloeng, d.i.
de rasé.
Palakitri wordt ook thans nog gebezigd in den zin van vruchtboomen, ef. palu-
hirna: zie nog JoNker artt. 45 sqq. en 237 sqq.
Pag. 65
geldbreukige zaeken”, reeds op p. 57 aangekondigd, in 't kort alle misdaden,
71. Eerst nu volgen de »mindere lijfstraffte ljke en
waarop niet de doodstrat staat. Hier worden dan, evenals trouwens in alle ons bekende
oudere Javaansche wetboeken — men vergelijke de beide redacties van de Soerja Alam,
van Rarrres en van VarN per Hour, en de inhoudsopgaven in Prof. Vrrevw's Catalogus —
eenige groepen of categorieën van om de een of andere reden onder één hoofd gebrachte
misdaden opgegeven. De misdaden worden aangeduid met termen, welke slechts
gedeeltelijk te verklaren zijn. Ook van deze — ik verwijs overigens naar het op p. 137
opgemerkte — zijn sommige oud-Javaansch, andere bijna onherkenbaar geworden
Sanskrt-woorden. Enkele daarvan werden zelfs in de oud-Javaansche wetboeken al
niet goed meer begrepen, en zijn daardoor later op zeer verschillende gevallen toe-
gepast; een voorbeeld daarvan is het op p. 63 vermelde amrakénéng. dat volgens
Var Brouwer Waaxpers thans op Bali beteekent: >een vrouw schaken in den vroegen
morgen. We zullen thans elk dier groepen afzonderlijk bespreken. 3
Pag. 63. Zeven artic ulen van Rooff. In de Djoegoel-Moeda (mijn
handschrift) is uit de hier genoemde termen een verhaaltje gemaakt, op de wijze als
dat van de as/adoesta, zie JoNker, aant. bij art. 1; volgens dat verhaal zou mrabénény
d) Cf. Roerraer in de Eneyclopaedie v. Nederl. Ind, s.v. „Tochten” p. 375.
156
ongeveer — njéndal zijn. Voor angoeljoeri zie men Kawi-Bal. Wdbk. s. v. oefjoer.
De aandacht verdient de strafbepaling. Is de zaak trang, d. w. z. de dader
duidelijk aangewezen, dan wordt [door mindere hoofden ?| de gebruikelijke lijfstraf
direct toegediend. Is de zaak niet trang, d. 1. indien de dader niet door een wettig
bewijs van schuld overtuigd is, dan wordtze pradata, en door de Karta (de Recht-
bank van djaksa’s, de latere Solosche Pradata) berecht. Hier dus een mooi voorbeeld
van het onderscheid tusschen padoe en pradata (zie bij p. 49). Vgl. overigens p. 31—32.
Pag. 64. Nog zes articulen van Malieng, behelzende diverse
misdaden. Deze schijnen zeer algemeen bekend te zijn, men vindt ze o. a. ook
in de Soerja Alam van Var per Hour, p. 21 en 29.
De Maling atma (zielroover == moordenaar) behoort feitelijk met den dood
gestraft te worden, en wordt dan ook door de parapangoeloe sëkawan gevonnisd, cf. p. 54.
Maling arép wordt ook op p. 89 genoemd.
Op welk een zonderlinge wijze deze termen dikwijls ontstaan zijn — gevolg
van de zoo bij uitstek Javaansche zucht tot spelen met woorden — daarvan geeft
de uitdrukking maling atimpoeh een voorbeeld. Letterlijk beteekent dit »dief die
met de beenen over elkaar geslagen zit”. Hiermee nu wordt de oneerlijke goud-
smid aangeduid, omdat hij het hem toevertrouwde goud en zilver vervalscht, terwijl
hij in de timpoeh-houding gezeten zijn werk verricht!
De geeselstraf blijkt hier te worden voltrokken op de aloen-aloen, is dus
tevens een schimpstrat (7)
Pag. 64—65. Nog drie articulen van Maliengoff dieffstallen.
Op te merken is, dat 't stelen van part toempoekan zwaarder gestraft wordt dan ‘t
wederrechtelijk snijden (anganent) van part adégan. Im ‘t eerste geval mag de dief,
op heeterdaad betrapt, indien hij zich verzet (cf. p 31—32) gedood worden; levend
gevangen wordt hj gegeeseld. Maar zonder kennisgeving aan de bevoegde auto-
riteit mag hem niet ‘t hoofd afgesneden worden. Deze restrictie zal wel samen-
hangen met het bijgeloovig ontzag, dat men van oudsher op Java voor het hoofd
koesterde. Men zie o. a. Rourraer’s noot 26 bij Wirer's Beschrijving van Soe-
rakarta, Bijdr. Kon. Inst. 6 X p. 105. Zelfs tegenwoordig wordt te Solo zelden
het Ngoko-woord égdas gebezigd ter aanduiding van het hoofd van een aangesprokene,
ook al is deze minder in rang dan de spreker: wie niet met opzet ruw wil
zijn, bezigt in zulk een geval ‘t Krama-woord sirah: ‘t zelfde geldt van mata en
mripat met betrekking tot de oogen.
Bjawara. thans bajawara uitgesproken. is wel het Sanskrt vyavahdra.
Pag. 65—67. Ken en twintig Articulen van medepligtige in
‘t quaaddoen. Ook deze zijn zeer algemeen bekend; zie o. a. Rarrres en bij V. p.
Hour p. 29, 45, 18. Ze zijn een witbreiding van de in de oud-Javaansche wet
OT
A 157
B
Boeken bekende astadoesta (de 8 booswichten of misdadigers i
sladoes! Dos n of misdadigers); wt de termen blijkt
dat die inderdaad de kern van deze paragraaf vormen, maar tevens, dat in deze
lijst de hoofdschuldige, de doerdjana of doesta zelf, niet genoemd wordt, vandaar
dat de Holl. tekst hier slechts van »medeplichtige in ‘t quaad doen” spreekt.
3 JONKER spreekt uitvoerig over deze astadoesta in zijn aant. bij art. 1: »uit
de minder gewone vorming van eenige dezer termen — zoo zegt hij op p. 164 — zou
men kunnen besluiten dat ze niet rechtstreeks aan een Indische bron ontleend
zijn. Vel. verder de corrupte gloka uit de Adhigama, door v. p. Tuuk in zijn
Kawi-Bal. Wdbk. geciteerd s. v. astafdustal : »hingcahah tjoddekah bhoktah bhodjekah
sakátjarakah (sahakárita), pritikah stánadah tratah”” met de hier genoemde termen.
Op ‘t uit deze termen gemaakte verhaaltje in de Djoegoel Moeda vestigde Joxker
eveneens de aandacht. Zie verder nog JONKER art. 2 en 21-—32, Branpes, Catal.
Hss. V. p. Tuuk II p. 98—99, en Prof. Vrreepe, Catal. p. 335.
In de uitdrukking »kubirat ing parantejan Soerakarta”, is Soerakarta =
_ Djajakarta = Djakarta — ons Jakatra, zooals Dr. BraNpes bereids aantoonde in
Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII (1894) p. 425 en 451. De bedoelde misdadigers
werden dus kettingjongens bij de Compagnie.
Pag. 67—68. Vier articnlen van Overlast en Moetwil.
| In de Indische wetboeken is »geweldpleging’, Sanskrt súhasa, een van de
18 rubrieken van zaken, die tot processen aanleiding geven (zie Mânavadh. VIII 6), en
is dus een geheele paragraaf daaraan gewijd (ibid. VIII 344— 851). Dat niet alle
wetboeken onder sàhasa hetzelfde verstaan, zette JoNker uiteen in zijn aant.
bij art. 33. Tevens citeert hij wit de Nâradasmrti een verdeeling van sâhasa-
daden im 3 klassen, nl. die van den eersten, middelsten en hoogsten graad. Dat-
zelfde leert de Adhigama volgens een citaat in Kawi-Bal. Wdbk. s. v. sâhasa,
‘waar genoemd worden prathamasuhasa, madhjamasahasa en ultamasahasa, voor elk van
42,
welke graden verschillende boeten zijn vastgesteld, zie ook JoxkKer artt. 33
en de aant. bij 't laatste.
| Op grond van het bovenstaande mag worden aangenomen, dat het ma(ng)-
angsa-angsa van de eerste drie der vier hier besproken artieulen door verknoejing uit
_sahasa ontstaan is (misschien uit ma + sâhasa, masâ(h)asa, mâsa-asa, mangsa-angsa ?):
im mista ma(ng)angsa-antysa beantwoordt nista aan 't zooeven geciteerde prathama,
wat geen bezwaar geeft.
Pasoemangér is zeer juist vertaald: zie séngér en soeméngêrén in ‘t Jav. Wdbk.
Wat de Javaansche wetboeken door amoek(k)apoenggoeng, d. ì > in
Î $ wilde, als een dolleman verwoed aanvallen” aanduiden, is ongeveer hetzelfde als, of
een bijzonder soort van, 't Indische súhasa. Zie ook beneden p. 90 en boven
p. 24. Cf. Jonker artt. 38 en 39.
Pag. 68. Vijf articulen van slaen enschelden tusschen vrou-
158
wen, die gestraft worden met boeten na de rang der personen.
De Jav. tekst ontbreekt.
In de eerste twee termen zal (jandala misschien tjapala moeten gelezen worden,
hoewel de verwarring tusschen beide woorden dan toch van oude tijden dateert. Zie
JONKER 0. €. p. 20 noot en Kawi-Bal. Wdbk. s. v. tjandâla. Asta is wel S. hasta, hand.
Sabdapoeroesa = vâkipârusya, zie JONKER p. 20, art. 220b, en p. 172.
Istri sanggraha is 't S. strisamgráhana, in de Indische wetboeken titel van de
paragraaf over overspel, zie Mànavadharmacâstra VIII 6 en 552—385. Voor asta
sanggraha zou men strisanggraha willen lezen.
Er heeft hier verwarring plaats gehad tusschen samgraha en [stri |samgráhana.
Trouwens, de eigenlijke beteekenis van het laatste wordt ook in de oud-Javaansche
wetboeken — voorzoover althans de niet direct uit het Sanskrt overgenomen artikelen
betreft — niet begrepen. Zie Joxker p. 15, val. in zijn wetboek art. 142 met art. 247.
Na dit vijftal volgt nog één artikel betrekking hebbend op overspel,
dus strisamgráhana of — bij Joxker art. 134 — paradara (cf. aant. bij p. 54). Over
44,
hetzelfde onderwerp zie bij p. 91 en 92, en boven p. 43
Pag. 69. Zeven articulen van privatelijk en op eigen autho-
riteit regt te oefenen. Alle zeven termen hebben als eerste lid walat. Dit
walat is ontstaan wit S. balátkára, dat »gewelddadig optreden, gebruikmaking van
geweld” beteekent. Op Java werd balât tot walat en als een zelfstandig woord beschouwd
met ongeveer dezelfde beteekenis als súhasa, waarmede het dikwijls afwisselt. Daar
balâtkúra, tot walathara geworden, werd opgevat als een — Javaansche — samenstelling
van dit walat met kara (waarin men dus walat als hoofdwoord beschouwde), maakte
men nu ook andere samenstellingen met walat als eerste lid: van daar de 7 termen
hier. De beteekenis schijnt zich eenigszins gewijzigd te hebben : autoritair optreden,
gezagsaanmatiging beteekent het hier. Zie Jonker aant. bij art. 34 en de artt.
34—36, 244 en vooral 157. Im de Djoegoel-Moeda is ook uit deze termen een
verhaaltje gefabriceerd, waarin o. a. Kara, Paksa, Walad en Leka als handelende
personen optreden.
Walat saksa (Jav. walat aksa) zal wel wmalat pasa moeten zijn, zooals
de Djoegoel-Moeda dan ook leest.
Leka is het S. leliha = brief.
Men ziet hier de waarde, waarop een mensch getaxeerd is (dénda saréngganing
wont): 33 r. voor een man, doch slechts 22 voor een vrouw. Cf. de dubbele
menschenprijs op p. 61. Wie zich aan walatpatja schuldig maakt, wordt blijkbaar niet
als een moordenaar beschouwd, anders zou de doodstraf op hem moeten toegepast worden.
Pag. 69—70. Twee artikelen over het laten ontsnappen van
een gevangene. Hén Joeta, di. één millioen, wijst op het vroeger gebruik
159
De beteekenis van karad zal hier wel » ontslagen” zijn: zie Jav. Wdbk. s.v. arad.
7071. Zes Articulen van Sangraha, off overlast te
be straffen met de boeten vermeld op Pag. 31.
eteekenis hier aan sanggraha toegekend, is mij niet duidelijk, doch schijnt
genoeg — sûhasa, walal of párusya te zijn.
£ D ef. JONKER artt. 43 en 66, en art. 217.
‚ 3, zie p. 92, laatste alin.
4, ef. JoNker artt. 38, 39 en 68, en de Pépakém p. 108 en 109.
tste twee artikelen zijn niet gelijksoortig met de vier voorafgaande :
en fidarsa bepalen niet den aard van het in ‘talgemeen met sang-
ide misdrijf, doch hebben betrekking op de meerdere of mindere vol-
van het bewijs, zie boven p. 135 en cf. beneden bij p. 91 en 109.
Dit hoofdstuk wordt besloten met één articul over het stelen
uit de scheede, een voor Javanen ernstig vergrijp. Mila is milah.
k. 5. v. wilah.
heh Pak
pa renner aen
ata ane
TWEEDE "CEDEELDE
HOOFDSTUK Tp:
Processen, neevens verscheidene wetten getrokken mmm
85). Diverse Uitbeeldingen van
Papakkum Jaja Lankara.
De Hollandsche titel belooft te veel, want men vindt hier niet anders dan
„uitbeeldingen. Juister is de Javaansche titel: hoedjaning lilijang ngapaben kang
dados pangangge, verhalen van processen, die [als voorbeelden of antecedenten | gebruikt
worden [bij de rechtspraak |.
Over verschillende redacties van de Djaja Léngkara maakte Dr. BrANDesS
eenige opmerkingen in zijn meergemelde Nota (Not. Bat. Gen. 1894 p. 54); den
inhoud van een aldus genoemd wetboek bespreekt Prof. Vrerpe in zijn Catalogus
p. 338; in het Leidsche H.S. schijnen de »Uitbeeldingen” evenwel niet voor te komen.
Over het voorkomen, den oorsprong en de bedoeling van verhalen als deze
» Uitbeeldingen” werd in de Inleiding (p. 125— 126) reeds het een en ander opgemerkt.
De oudste oud-Javaansche wetboeken bestonden uit aan de Indische dharma-
câstra’s ontleende cloka’s (epische strophen, verzen in het cloka-metrum) met Javaansche
paraphrase. In die cloka’s werden dikwijls categorieën van misdadigers met korte
termen aangeduid, welke dan in de Javaansche paraphrase verklaard werden. Zulke
Sanskrt termen, eigenlijk soortnamen, konden voor de Javanen van later tijden, die
ze als woorden miet goed meer begrepen, het karakter van eigennamen aannemen.
En nu schijnt men in dien lateren tijd verhaaltjes van gepleegde misdaden en van
de daarmt gevolgde procedure te hebben verzonnen, waarin aan elk der optredende
personen een naam werd gegeven. die de misdaad aanduidde waarvan hij of zij in
dat verhaaltje als de bedrijver, òf als het slachtoffer, werd voorgesteld.
Zulke verhaaltjes, waarin ook duidelijk de afloop van het proces, d. 1. de
opgelegde straf werd aangegeven, konden dus dienst doen eensdeels als heugverhaal
(cf. ons: heugvers), om de oude wetenschappelijke, juridische [Sanskrt|termen
te onthouden, anderdeels als voorbeelden voor de rechters, waaruit zij konden opmaken
hoe bepaalde moeilijke gevallen moesten gevonnisd worden, als antecedenten dus (1).
Op deze wijze zijn ongetwijfeld de eerste juridische verhalen ontstaan. In de
Djoegoel-Moeda worden er nog eenige gevonden, die zich onmiddellijk als ouderwetsch,
als echt doen kennen, omdat de namen der optredende personen, aaneengevoegd, de
oorspronkelijke Sanskrt-gloka die tot 't verhaal aanleiding gaf vormen, zij *t ook
met vele fouten. Dr. Joxker heeft op twee der merkwaardigste reeds de aandacht
gevestigd, nl. op dat van de astadoesta (zie boven p. 157) en dat van de âtatâyi
a) Men denke aan den ook bij ons zoo bloeienden antecedenten-cultus !
161
(boven p. 148—149). Het laatstbedoelde verhaal begint aldus : »HEr was eens een ver-
metele landlooper, Tataji geheeten. Deze stak het huis van Agnidah in brand, en
vergiftigde vervolgens Wisadah. Daarop betooverde hij Patra, en stak diens
vrouw Pani dood enz.” Agnida nu beteekent brandstichter, wisada is vergifgever,
gifmenger, terwijl pallrapúni = castrapánt »die het wapen in de hand houdt”, d.i. amok-
maker beteekent (cf. aant. bij p. 54, waar in plaats van pattrapâni, awodakara gelezen
wordt). Ter kenschetsing van de wijze waarop men te werk ging is dit staaltje
voldoende; overigens leze men JoNker p. 163—164 en 222, en vgl. mijn aant. bij p. 69.
Toen langzamerhand ook andere dan de direct uit de dharmacâstra's ontleende
gloka’s (of cloka's genoemde verzen) in de Javaansche wetboeken een plaats gevonden
hadden, werden ook daarop soortgelijke verhaaltjes als de bovengenoemde gebaseerd.
En eindelijk werden, bij den wederzijdschen invloed, dien de zedekundige en didactische
(vooral de fabel-) literatuur èn de rechtsliteratuur op elkaar uitoefenden, ook nu
en dan didactische verhalen en fabels in de Javaansche wetboeken opgenomen, ter
illustratie van zekere rechtskwesties of juridische beslissingen (vgl. boven p. 126 noot).
Dit is wel, in ruwe omtrekken, de verklaring van het voorkomen van verhalen
als onze »Uitbeeldingen” in de nieuwere Javaansche wetboeken; meer in bijzonder-
heden kan thans niet getreden worden.
De twintig »uitbeeldingen” nu behooren nagenoeg alle (uitgezonderd No. 1 en
No. 20, zie beneden) tot die groep van juridische verhalen, die expresselijk voor
het doel gemaakt, verzonnen zijn, en steunen niet — zooals enkele in de Djoegoel
Moeda — op de gemakkelijk te herkennen Sanskrt cloka's, maar op veel erger
bedorven, op Java gemaakte, meer nieuwerwetsche (dikwijls oneigenlijke) gloka's,
waarvan herkomst en daarmede ook beteekenis veel moeilijker is op te sporen.
En uit die omstandigheid volgt onmiddellijk, dat het een nutteloos pogen zou mogen
heeten, om thans reeds de in de »Uitbeeldingen’” aangevoerde gloka's te willen
verklaren, althans voor wie nog niet de gansche Javaansche rechtsliteratuur in haar
geheelen omvang en ontwikkeling volledig meester is. Wuvrem levert in het tweede
deel van zijne Javaansche Samenspraken (p. 148 sqq.) eene niet te verwaarloozen
bijdrage, die echter — dat dient in aanmerking genomen te worden — niet meer
leert dan wat de Solo'sche poedjangga’s van zijn tijd (d. i. de eerste helft der 19de
eeuw!) nog begrepen van sloka’s, welke in de wetboeken Soerja-Alam, Salokantara
(S. glokântara!) en Djoegoel-Moeda worden aangetroffen; en zij waren de laatste
vertegenwoordigers van een snel verdwijnende traditie! Dat de meeste der uitbeel-
dingen verzonnen, dus casusposities zijn, blijkt niet alleen uit de namen, die in
vele gevallen geheel of gedeeltelijk zijn terug te vinden in de sloka van den Javaan-
schen tekst, maar ook uit den aard, de dikwijls in 't oog vallende onbeholpenheid
van het verhaal zelf: artistieke of literaire waarde missen ze absoluut. Sommige
eigennamen komen opvallend dikwijls voor, ook al geett de sloka daartoe geen
aanleiding: zulke namen schijnen meestal ontleend aan zeer frequente rechtstermen,
als bv. Lokika en Prana (voor pramâna?).
Verh. Bat. Gen. 11
162
Terwijl voor den jurist deze casusposities vooral hierom der kennisneming
waardig zijn, omdat ze de practische toepassing bevatten vau de in het voorafgaande
gedeelte geleeraarde theorie, vindt de ethnoloog er illustraties in van zeden en
gewoonten uit een weinig bekend verleden. Want deze verhaaltjes — ik kan er
hier slechts terloops de aandacht op vestigen — onderstellen een maatschappij
verre anterieur aan die van Tjeribon in de 18de eeuw: ‘t milieu, waarin de optre-
dende personen zich bewegen, hun verhoudingen onderling, voor een gedeelte ook
de bezigheden die zij verrichten en de kwesties waarin zij belang stellen, ‘t wijst
alles op ouderwetsche toestanden, die meer aan den tijd van Madjapait dan aan
dien van Mataram doen denken; en nergens vindt men een spoor van den Islâm (1).
In dit verband dient er ook op gelet, voor welke Rechtbanken of Rechters
de in deze verhalen besproken kwesties gebracht worden. De in de verhaaltjes 1, |
ll en 14 genoemde Goesti apatih Ma(n)danasraja is ongetwijteld dezelfde
persoon als de Danasraja, die, in het door Dr. Branpes besproken zedekundig
geschrift Djajaléngkara (Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 426). patih is aan het —
hof van vorst Djajaléngkara te Mé(n)dang [Kamoelan|. Daar is dus het tooneel
van de hier beschreven rechtsgedingen. Zoo is het begrijpelijk, dat in no. 4 van
najaka sédaja ing Médangkamoelan (of ook alleen van najaka stdaja, in no. 3, 8,
13, 17) gesproken wordt. Volgens no. 14 wordt, terwijl patih Mandanasraja
de zaak ‘behandelt, patih Kartabasa om advies gevraagd. Ook dezen noemt
Dr. BrANpes als aanzienlijk ambtenaar aan het hof van Djajaléngkara. In no. 15 is 't
juist andersom: Kartabasa vraagt raad aan Mandanasraja. Dikwijls worden de
Karta als Rechters genoemd (no. 2, 9, LO, 12, 13, 17, 18 en 20); im no. Sen 6
de Pradata. De onderlinge verhouding van die verschillende rechtbanken blijkt
niet; ’t zij voldoende op dit punt de aandacht gevestigd te hebben.
Zijn de meeste uitbeeldingen, voor zoover ik kon nagaan, niet meer dan
casusposities, expresselijk voor het doel gemaakt, van twee, nl. no. 1 en no. 20,
geldt dat niet.
Het verhaal no. 1 stemt nagenoeg overeen met het uit andere bronnen, ook op
Bali, bekende verhaal van Prabhângkara, zie Kawi-Bal. Wdbk. s. v. prabhângkara,
sangyging en soengging. Men vindt het ook in Meded. Nederl. Zend. Gen. deel 35, p. 213,
en 't is waarschijnlijk verwant aan het verhaal van »'s Vorsten bijwijf en de schilder”
van het Papegaaiboek (zie Branpes in Tijdschr. Bat. Gen. XLI verhaal no. 9) (2).
In het verhaal no. 20 herkent men gemakkelijk het uit de Indische fabel-
literatuur beroemde verhaal van den brahmaan en de ichneumon (gagarangan wordt
dan ook door VaN per Tuuk gelijkgesteld aan 5. nafoela == ichneumon, zie Kawi-
(D_ Sommige verhalen in de Poestaka-hadja-Poerwa van Ranewa-Warsita. die waarschijnlijk ook
aan juridische werken ontleend zijn. schilderen dergelijke toestanden.
(2) Bovendien trof ik het aan in een Adidomastra getitelde verzameling van fabels, welke
ik eenige jaren geleden ten geschenke ontving van Pangeran Natadiradja,. Pakoealaman. Jogjakarta.
Die verzameling bevat, voor een deel althans, verhalen uit de Tantri,
163
Bal. Wdbk. s. v. nakoela en wabhru. Cf. Paùcatantra V, 2. Hitopadega IV, 13
en Benfey, Pantschatantra [ p. 479). Deze oeroude fabel hebben de Javanen dus
in later tijd gebezigd ter illustratie van ‘t geval, dat degeen die iets geleend heeft,
het geleende weegmaakt of kwijtraakt (hina samboetan).
Daar de aangevoerde sloka's alleen in den Javaanschen tekst, niet in de
Hollandsche vertaling voorkomen, zullen thans van elk der 20 Uitbeeldingen de
namen der optredende personen en de sloka opgegeven worden, waarbij dan tevens,
zoo noodig, gelegenheid zal zijn tot een enkele opmerking. Over fouten of on-
duidelijkheden in de beide teksten, die hier en daar stellig corrupt zijn, spreek ik
echter niet, omdat het noodige materiaal ter vergelijking ontbreekt.
No. 1. Ki Ang(g)as, ni Prana, ki Panoekma.
Anggaspranaenanggaskara.
Kabyatan dénda astawara, werd bezwaard met een boete astawara. Elders.
p. 74, wordt een déndua ljatoerwara genoemd. Moeten deze woorden beteekenen
achtvoudig en viervoudig ?
Angileni is ook in nieuw Jav. schadevergoeding betalen. (boven p. 5, 6 en 7
en JONKER art. 7: agéli en pangéli. Elders, in No. 5, wordt ngolihahe in die beteekenis
gebezigd; in 't eerste gedeelte van de Pépakëm: makolihuke en pakolih (cf. p. 152).
No. 2. Ki Lokika, ni Prana.
Bahanja andana tidéëm pramanëm.
Men lette op de witdrukking: gintring ing padoe, karaosan ing karta. Im
plaats van bandasadarana zal wel pantjasadharana bedoeld zijn, d.i. volgens Kawi-
Balin. Wdbk. »de 5 rampen, die een depositum doen verloren gaan, zoodat de
eigenaar er geen verhaal op heeft’. Cf. Joxker p. 19, art. 8 en de aant. bij
art. 211 (zoowel in sadharana als in sédrasa schijnt ‘t Sanskrt sas (zes) te zijn opgelost;
Jonkers verklaring: sadrga, schijnt mij niet aannemelijk).
No. 5. Ki Bjantara, ki Babar, ni Tidém, rangda Tamboe.
Ambabar ing tamboe(h) tidém bjantara. Arik-arik, cf. p. 29.
No. 4. Ki Prana, ki Saeka, ni Lari.
Saekaprana laraning awaddi.
Radjadénda, zie boven p. 60; de term is tiniban radjadénda.
Saekaprana, zie boven p. 67, no. 21. Auwaddi, zie JoNKker p. 169.
«No. 5. Ki Saeka, ni Basa, ni Wani, ni Sëmi, mi P
Saekabasa wadining asépi.
Saekabasa — saekawatjana, zie p. 67, no. 19.
No. 6. Ki Sabda, ni Anggas, mi Sari, ki Wami.
Sabdaning angangas sarining awani (awadi ?)
No. 7. Ni Prana, ki Sabda, ni Dosa, ni Maletja.
Sabdaprana dosane maletja ni rarasan.
raja.
164
De naam Maletja wordt ook genoemd in den catalogus van Prof. Vrreepe
p. 910 en 412.
No. 8. Ki Tam Waktja, ki Angas, ki Hina.
Nista amet oempingan arda mangambingambing. Hina
boekti lari tan wroeh ing baja.
Tani was in den Hindoetijd de Javaansche term voort S. waicya, zie
Jonker p. 213, laatste al.
Tan wroeh komt, ook in het volgende hoofdstuk, herhaaldelijk voor als
vertaling van S. ajùa == onkundig van. Zoo bv. tan wroeh ing darma =S.
adharmajùa.
Boekti, zie p. 35 en lari p. 37.
No. 9. Ki Maragang, ni Joemana, ki Tidarsa, ki Pramana.
Baoed pramana dening joemana. Tidarsa pramana
njoemana, maragang sarining istri tékane.
Pramana, zie p. 35: joemana, p. 35 en 55.
Wat de laatste alinea van den Holl. tekst betreft, zij verwezen naar p. 54.
No. 10. Ki Mangoenadi, ni Lampah, ka Wisawigëéna.
Wisawigëna angrëboet wadi lampah sarining atma. |
Een soort Salomo's oordeel, waarop Prof. Vrrrpe reeds wees in zijn —
Catalogus p. 345.
No. 11. Ki Walang, ki Warangan, nji Ande, ni Rara, ki Arja Balikan,
ki Walagar.
Een eigenlijke sloka wordt hier niet gevonden.
Men lette op de ouderwetsche termen mati géni en nastapa. De dénda kali(h)
pantjawara schijnt 28 realen te bedragen (?).
No. 12. Ki Galoega, ki Soewarna, ni Sari, ni Patjar, ni Rasmi, ki Soesoer.
Sanak(g)aloega sinoesoer ing sari pinatjar papa arasmi,
andaka raras moelih maring kandéngan.
Een dergelijk verhaal wordt aangetroffen,in het Hs. van de Leidsche Bi-
bliotheek, dat onder den titel Bajan Boediman bekend, doch eigenlijk als een uit-
looper van de Tantri te beschouwen is. Zie Vrrerpe Catal. p. 311, waar ook de
overeenkomstige vertelling van Sastratama, opgenomen achter Roorpa’s Javaansche
Grammatica, genoemd wordt, en Branpes in Tijdschr. Bat. Gen. XLI p. 444—445.
Hier doet zich, naar ‘t schijnt, het opmerkelijke geval voor, dat in een tot de
Tantri-hteratuur behoorend verhaal aan de daarin optredende personen namen zijn
gegeven, die eerst onder invloed van de rechtsliteratuur (doordat ’t verhaal ter illustratie
van een rechtkwestie werd aangewend) kunnen ontstaan zijn. Immers de sloka, het
spreekwoord, dat die namen Galoega, Soesoer en Sari heeft geleverd, is thans nog
bekend en in zichzelf duidelijk: gloega sinoesoer sari, gloega-rood gewreven of vermengd
met [naga]sari-geel. Cf. Wixrer, Samenspraken IL p. 284 no. 482. Men heeft
dus hier een voorbeeld ervan, hoe gedurende een langen tijd rechts- en fabelliteratuur
er
165
rkeerig op elkaar hebben ingewerkt, een dergelijke wisselwerking dus, als
es met betrekking tot de wajangliteratuur aanwees van de mondelinge traditie
vorm van lakons, waarvan de dalangs de dragers waren, en de geschreven
n den vorm van wajangverhalen in dichtmaat (1).
_Andaka = nandaka, d.i. (hier) stier. In een der oudere Tjeribonsche contracten
_men kébo moelih ing kandange (T. B. G. 37 p. 459).
_ No. 13. Ki Awas, Damarwoelan, Soeloe lintang, ki Samar.
_ Tanggal pisan adadamarawas, yen kasamaran......
\ a lingga praja
merkelijk is hier de naam Damarwoelan. Cf. beneden no. 18.
No. 14. Ki Hinapaksa, ki Amongraga.
Mee: tidéëm bjantara margane antoek loeng-
vs,
his. Ki Soma, ki Radite, ni Anggara, ni Asihan, ki Laksana, ni Pra(ma)na.
nggara kaljan laksana ni pramana inawatgateng
« Sp werhaaltje komt eveneens in de Djoegoel-Moeda voor.
peloetjoemboe, zie Kawi-Bal. Wdbk. s. v. tjoemboe en woeloe. Het wordt
den zin van panakawan, doch schijnt tevens aan te duiden : iemand met
gebrek DERDE waardoor Bone de dn En zich Oe
epen. In de Djoegoel- -Moeda Sr eenvoudig van een wong tjeko
ng woengkoek gesproken; daar heeten zij Tidém en Pramanëém.
Hoga en andrawina zijn nagenoeg synoniemen in den zin van genieten,
‚ pretmaken.
No. 17. Ki Toerangga, ki Pangamêër, ki Rawisréngga.
A Melandri singat ing andaka.
'anljasadarana werd boven, p. 168, besproken.
18. Ki Samar, Damarwoelan, Soeloelintang, ki Rambat, ki Tjatjad, ki
ki Awas.
Satmata amatang toena...,.Andamar lintang asoe
oen, awas woetoeh tjatjad sambat ing njatajen kasa-
1) BRANDES, Pararaton p. 181.
166
No. 19, Ki Sikëp, ki Doerniti, ki Dénda, ki Samaja, ki Wisaja.
Rondon oerip dening pange.
No. 20. Sang Poelakarti, sang Ganggarangan poetih, ni Bramani, Doe-
ratmaka Banaspati.
Hina samboetan.
Over de herkomst van ‘t verhaal werd reeds gesproken.
De naam Poelakarti zou uit palakarta =S. prakrta = »afgedaan” verbasterd
kunnen zijn (cf. boven p. 1: djaksa kang amalakarta): of misschien wit poelakréti ?
anggar. ngan ‘=S. nakoela = ichneumon. Zie ook Joxker art. 241.
Bramant 1s 5. brahmani == de brahmanen-vrouw, bekend mit de Indische fabel.
Een vogel [doeratmaka| banaspati is mij niet bekend. Wel duidt hanaspati,
eigenlijk woudreus, heer des wouds, een soort van booze geesten aan.
Hoezeer ook deze, »uitbeeldingen” tal van vragen uitlokken, in de overtuiging
dat de voor een degelijke beantwoording noodzakelijke kennis ons ontbreekt, zien
wij ons genoodzaakt van een nadere bespreking af te zien.
HOOFDSTUK II (p. 85—114). Eenige. uitbeeldingen van
Processen, na de wijze van Kontara-Manawa.
Noch de Javaansche, noch de Hollandsche titel 1s just. Dit hoofdstuk toch
bevat eenvoudig een uittreksel wit [eene redactie van| het wetboek Kontara-Manawa,
waarin eenige verhalen (uitbeeldingen, »gelijkenissen”’), in den trant van No. 20
der boven besproken reeks. zijn opgenomen.
Over de oud-Javaansche Koetara-Mânawa, de beteekenis van den naam enz,
vergelijke men de inleiding van JoNxker op het door hem uitgegeven oud-Javaansche
wetboek, waar tevens wordt aangetoond dat reeds die oud-Javaansche Koetara-
Mânawa — evenals trouwens alle nog bestaande Javaansche en Balineesche wetboeken —
een compilatie Is. De voor dit uittreksel gebruikte redactie is dat nog in veel
sterker mate.
Het door Prof. Vrrepe (Catal. p. 334) beschreven Leidsche Handschrift
behoort blijkbaar tot een andere redactie dan die waaraan het Tjeribonsche uittreksel
werd ontleend. Belangwekkend zou waarschijnlijk eene vergelijking met de te
Londen aanwezige Kontara-Manawa-handschriften zijn, doch van die collectie
bestaat nog steeds geen catalogus, slechts een inventaris (Bijdr. Kon. Inst. IL, 1854,
p. 330; zie de nummers 12277, 12321 en 12336).
Sommige artikelen worden besloten met de zinsnede: poerika (of mang-
kana) lir ing (of krama ning) manawa, waardoor deze dus als direct aan een Indische
of _oud-Javaansche Koetara-Manawa ontleend worden gewaarmerkt. Ook im
167
0, 108, 120, 121, enz.)
Hen methodische rangschikking der artikelen heeft in den regel niet plaats
Dalem Ben verwerkt; toch DL ook in dit uittreksel he en daar som-
mige artikelen in meer modernen zin gewijzigd en ook zelfs nieuwe ingevoegd te
zijn (zie bv. p. 91).
‘t Is niet met zekerheid te zeggen, om welke reden en met welke bedoeling dit
excerpt uit een Koentara-Manawa in de Pépakém werd ingelijfd, en evenmin, door welke
overwegingen men zich liet leiden bij de keuze der artikelen die voor opname in aan-
merking kwamen. Men zou kunnen vermoeden dat het ouderwetsche wetboek Koentara-
Manawa destijds te Tjeribon nog met een zekere traditioneele reverentie voor zijn van
oudsher beroemden naam geraadpleegd werd, en men het daarom ook in de Pépa-
k&m een plaats wenschte te verzekeren naast de andere, naar den vorm — en gedeel
telijk ook naar den inhoud — meer moderne wetboeken, welke juist om die reden
meer geschikt waren voor de compilatie van het eerste gedeelte.
In den Javaanschen titel van dit. hoofdstuk heet het: Poentfa oepamt titijang
apabén, waaruit schijnt te blijken dat de Koentara-Manawa-artikelen meer als voor-
beelden of toelichtingen, als casusposities werden beschouwd, tegenover die van het
eerste gedeelte der Pépakém, die meer algemeene bepalingen bevatten. Inderdaad
is dat verschil op te merken, wat trouwens voor een deel reeds direct volgt uit de
meer ouderwetsche inrichting van de Koentara.
on Behalve een aantal bijzondere casusposities, die zonder moeite zijn te brengen
onder een der paragrafen of hoofdstukken van het eerste gedeelte, vindt men in
dit excerpt toch ook vele gevallen genoemd, waarin de eigenlijke Pépakém miet
voorziet. Zulke zijn vooral bepalingen in verband met adoptie, schuld, verpanding,
pandelingen, schade door buffels aangericht enz.
een Bie JE “Boa zal „a elk artikel ie AN in
g. Verhaal 21. Fabel van de kikvorsch en de slang. Een
dergelijke fabel wordt aangetroffen in de door Dr. Braxpes vertaalde Engelsch-
168
Indische kantjilverhalen (Tijdschr. Bat. Gen. XLIII p. 4), en ook onder de
Minahassische Vertelseltjes (Med. Ned. Zend. Gen. XX, 1876, no. 7, de aap en
de krokodil). De bedoeling van het: »Dit is Kontara Manawa’’ wordt hier niet
duidelijk gemaakt. In het boven (p. 164) genoemde Leidsche Bajan-Boediman
betitelde HS. komt iets dergelijks voor (zie Vrreepe, Catal. p. 312); daar heet de
slang si Ménawa en de kikvorsch s{ Koentara. Men zal hier weer aan een echt-
Javaansch woordspel moeten denken: de beide woorden die, samengesteld, den
naam van het beroemde wetboek vormen, kunnen, als men zoo wil, tegenover
elkaar gesteld worden in de beteekenissen »misschien, onzeker” (ménawa —= jen) en
»stellig, duidelijk” (koentara = hêtara). Vgl. de aant. bij p. 93, al. 3. Ook inde
Djoegoel-Moeda komt dit verhaaltje voor.
Sloka: andoera sangkara.
Pag. 86—87. Verhaal no. 22. Fabel van sang Tani, sang Nirtja en de
Kantjil. Andoera sambada, kang adoh sinénggeh parëéëk, kang
paréëk sinénggeh adoh. Dit verhaal is mij niet van elders bekend.
Pag. 87—88. Vier gevallen waarin een gedeeltelijke bekentenis kracht van
bewijs heeft, of, volgens den tekst, »het boekti is in handen van den betigter”’, illustraties
dus van wat op p. 35 »boekti potjapan kang anjaoeloni sangara’’ genoemd wordt.
De eerste drie der genoemde gevallen hebben betrekking op s(risanggrahana, zie p.
3334, 68, 91, 92, 108 en 109 met de aantt. Over baud zie p. 35; de Holl.
vertaling verwart het woord met bau! Hina bjawara en hinabjawara
boekti ning angraraeni.
Pag. 88 al. 2 tot 89 al. 1. Adoptie van kinderen in verband met ‘t ver-
mogensrecht. Lir djana hina pariksasen lir djana tanwtoeh
lara. Cf. J. art. 260.
Pag. 89 al. 2. Geleend goed niet teruggeven. Maling arëp, cf. p. 64
al. 3. Hen vrouw door haar man geslagen, vlucht in eens anders huis.
Patiganagana.
al. 4. Gedood bij een poging om twee vechtenden te scheiden. [Bongganl
analimaha. Zie p. 32 met de aant., 33 en 34 en 95 al. 6, Cf. J. art. 68) 2e al:
In Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 466 leest men »bogan salimaha’’. Vgl. nog Wixrer,
Jav. Samenspr. IL p. 238 no. 518. Het laatste bestanddeel van salimaha (of
salamaha) is waarschijnlijk 't S. moha, verbijstering, verblinding.
al. 5. Niet-inlossing van verpand goed. Wiroen kapëgatan djoerit,
tan eling wiwitaning oedjar. Cf. J. art. 120 met de aant. Wiroen is een
figuur uit de wajang gëdog (zie Kawi-Bal. Wdbk.). Ook Pandjiverhalen hebben
dus sloka’s geleverd voor de wetboeken.
Pag. 90 al. 1 en 2. Valsche beschuldiging van diefstal bij nacht en van
tooverij. Over tooveren zie p. Sl en 54. Cf. J. artt. 178, 179 en 180. :
al. 3, 4 en 5. Drie gevallen van Amoek(kbapoenggoeng,
doldriftig optreden, zonder reden vernielen. Zie pag. 24 en 68 met de aant.
169
Pag. 90 al. 6. Onder water iemand een wond toebrengen. Cf‚ J. art. 59 en
60. Over de drie categorieën van wonden zie boven pag. 60.
Pag. 91 al. 1. Misbruik maken van iemands naam.
al. 2. Vuilmis branden bij de huizen.
al. 3. Roovers (ketjoe's), thans tot de doodstraf verwezen.
al. 4. Niet-kennisgeving van een gevonden lijk. Cf. J. 66 en 67. Dit is
njidém pramaném (S. siddham pramânam). Zie boven p. 3, ef. J. aant. bij art. 66.
al. 5. Straatroof buiten de hoofdplaats (ambegal). Zie pag. 63 en p. 32.
al. 6. Straatroof binnen de hoofdplaats (ambapang). Zie pag. 63.
N.B. Deze zes artikelen op pag. O1 zijn òf nieuw ingevoegd, òf de strat
is verscherpt, bv. van boete tot geeseling en vau geeseling tot doodstraf.
al. 7. Hen vrouw manen om betaling van schuld, anders dan ter behoor-
lijke plaats. Kan gerekend worden tot strisauùgrahana.
| al. 8 en pag. 92 al. 1. Twee gevallen van strisamgrahana, overspel.
Sanggraha lokika en sanggraha. Ook hier weer verwarring van strisamn-
___grahana met satwgraha. (f. J. art. 247 en 250. ‘t Eerste geval wordt gevonden
in Mâuavadharmacâstra VIII 356. Zie pag. 33, 68, 70 en 108—109. De straf op
t laatstgenoemde vergrijp is veel zachter dan bij Joxker. Cf. Vreede, Catal. pag. 338.
| Pag. 92 al. 2. Hen dochter uithuwelijken zonder voorkennis van 't kampoeng-
hoofd. Baoed tjampoer anilibakén tingal. Cf. J. art. 191. Zie
boven pag. 33.
al. 8. Ken dief herbergen. Behoort tot de vastatjorah”. Cf. J. art.
23 en zie boven pag. 65 sub »nisak(k)a”. Daar is de straf veel zwaarder.
al. 4 en 5. Over afbreken van de verloving na aanbieding of ontvangst
van het verlovingsgeschenk (lalamaran). Cf. J. art. 18 en 111. Atinggal tatawon
asat en amoedani wang atoewa agawe nam(m)a kandéël.
ER al. 6. Vernielen van waterleidingen.
al. 7. Vermielen van graven. Zie pag. 70.
Pag. 93 al. 1. Ken tevoren geuite bedreiging als aanwijzing (bewijs) in geval
van doodslag of verwonding. Dit is dus een lokika-bewijs, zie pag. 135.
al. 2. Iemand, beschuldigd zijn kris te hebben getrokken, bekent slechts
zijn wapen naar achteren geschoven te hebben; getuigen ontbreken. Deze halve
bekentenis wordt een tidarsa-lokika-bewijs genoemd. Cf. pag. 87—88 met de aant.
al. 3. Verhaal 23. Verhaal van den boom, den man, de piek, den bok,
het zonnescherm en de orkaan. Doera sambada. Hen zeer bekend thema
is hier verwerkt: het telkens aan een ander de schuld geven. Een dergelijk
verhaal in Amongsastra's Sérat Kantjil VII, 1—105. Een andere lezing vindt men
in de Poestaka Radja Poerwa van Rangga Warsita II pag. 237. Zie voorts de literatuur
vermeld door Dr. Aprianr, T. Bat. Gen. XL p. 355 en XLV p. 429. Doera
sambada komt ook voor in de sloka van verhaal 22. Ook met deze woorden is door
de Javanen gegoocheld. Men herinnere zich slechts (in verband met hun beteekenis).
170
dat de panakawans van Adji Saka Dora en Sémbada heeten (Adji Saka, ed. Gaal.
p. 37 sqq.), terwijl een paar anderen zijner bedienden Doega en Prajoga genaamd
zijn; ook dat vorst Daniswara's panakawans als Manawa en Manawi worden ten
tooneele gevoerd; dit alles in hetzelfde werk waarin de namen van wetboeken als
namen van hooge ambtenaren aan het hof van dienzelfden Daniswara voorkomen
(pag. 65, cf. BrANpes in T. Bat. Gen. XXXII p. 428).
Pag. 94 al. 1. Hen dief gelegenheid geven om te stelen. Behoort tot de
astatjorah. Cf. J. art. 21, 23 en 27. Zie boven pag. 66, no. 14.
al. 2. Ken berucht misdadiger (doerdjana) dood gevonden Moestika bra-
mara tjora titir pinadjarakën roesak (of soerak?) ingampoehan
samì dening aloen-aloen. Cf. Soerja-Alam, vertaling Van per Hour, pag.
14. Dezelfde sloka in de Djoegoel-Moeda. |
al. 3. Een vrouw, een straatroover vergezellend. Ook dit behoort tot de |
astatjorah. Ambegal istri kalana.
al. 4. Een boer (waigya) voor de eerste maal stelend, mogen de haren niet
afgesneden worden. Zie de aant. bij pag. 65: met betrekking tot ‘t hoofd.
al. 5. Een dief die padi wil stelen doch doodgestoken wordt nog vóór
hij den diefstal volbracht heeft. Zie ‘t vorige artikel. Over ‘t dooden van op heeter-
daad betrapten, zie pag. 31 en pag. 64—65.
al. 6. Voetangels leggen. De wond, door voetangels teweeggebracht, geldt
als bewijs (nl. tjina). Zie pag. 2 en pag. 35.
Pag. 95 al. 1—5. Verschillende gevallen van moord, door de parapangoeloe
berecht. Zie de aant. bij p. 54. |
al. 6. Een bruidegom vermoord. Bonggan wanohara, en istri
wogan hina topaksa. Cf. J. art. 215. Wogan zie Kawi-Bal. Wdbk, en
zie boven de aant. bij p. 32 en p. 89 al. 4.
Pag. 96 al. 1. Een bruid vermoord. Cf. J. art. 112.
al. 2. Ken slaaf of slavin slaan.
al. 3. Een slaaf of slavin dooden. Door de parapangoeloe berecht. Zie p. 54.
al. 4. Een wong anajab (dief bij dag) wordt door zijn achtervolgers gedood.
In dat geval moet het door hem gestolen goed bij het lijk gebracht worden.
Anganggas. Cf. p. 3! no. 2 en 4 en p. 63.
al. 5. Ken badende vrouw haar kleed wegnemen. Anibakën(?)
al. 6 en p. 97 al. 1. Over in bewaring gegeven goed. Zie J. art. 8, 208 en
211 met aant.
Pag. 9%, al. 2. Ken vrouw (hoer) wt eigen beweging in 't huis vaneen man _
komend. Mati sambawa.
al. 5. Plundering bij dorpsgenooten.
al. 4. Twee jongens klimmen in een boom om bloemen te plukken; een
valt er uit en sterft. Angrëéboet sjarga.
Pag. 97 laatste al. tot p. 100, tweede al. Kwesties ontstaan door buffels
171
98 vindt men echter daar tusschenin een geval van strisanggrahana, zie
p. 68). Cf. J. art. 145— 148 e nl86—189. De Javaansche tekst hiervan ontbreekt
geheel. Met »Javaansche Soopjes” zal bedoeld zijn de badeg, bérém of
_Karba Jara is kébo djarah. Cf p. 53.
Pag. 100 laatste al. Eens anders kinderen tot vechten aanzetten.
__Pag. TOL al. 16. Onopzettelijk, bij ongeluk, schade aanrichten,
js en dooden. Tan wroeh manawa, tan wroeh baja. Papaloe
. Fan wroeh ing oela. Apatamaha. Tan wroeh baksana.
met de semangkaschil wordt ook in de Djoegoel-Moeda vermeld.
id 102 al. 1 tot 103 al. 1. Toevertrouwd goed (buffels, iemand met wien
reis gaat, een boedjang. een kris) kwijtraken. Cf. J. art. 122.
adevergoeding hier uitgedrukt door témpoch. Pradjaka, zie Kawi-Bal.
ESE v.
_ Pag. 108, al. 2. Ken man 1s niet aansprakelijk voor de daden van een
hie die, van haar man weggeloopen, uit eigen beweging tot hem is ge-
en. Jara == djaradh, zie p. 53. De Javaansche tektst is mij niet duidelijk.
lk al B. Verplichtigen van den man, bij wien eens andermans vrouw vrijwillig
ld. Itgata patra, angangasi hoetang en kadasawarsa. Cf. J.
‚ 75, 86. Zie boven de aant. bij-p. 34—36. Over verjaring J. 205 met de
n_ zie boven p. 29 en 14.
104 al. 2 en 3. Een vrouw biedt zichzelf aan een man ten huwelijk
.-Baoed amoengpoeng. Zie p. 33. Cf. sE art. 251.
4. Ben put dempen. Cf. J. art. 217.
B. Uit een vischvijver 't water laten wegloopen en de visch stelen. Cf
37 en 48 met aant. De doodstraf van J. is hier veranderd in een lijfstrat
‘snachts, in een boete als het overdag geschiedt.
Pag. 105 al. 1. Hetzelfde met betrekking tot het eigendom van een aanzienlijke.
al. 2. Hen uitgezonden bode noodigt niet-gewenschte (de verkeerde) men-
l Ke een »sidékah. Amalang-malang, angawaggawag.
al. 3. Een pandeling (sanghoel) pleegt ontucht met een pandelinge. (Over
oel zie ook p. 59.)
_ al. 4. Kwesties met een pandeling over de afbetaling van zijn schuld. A m-
ksa. Angrekapandaja (zie p. 22), saeka (saksi?) tanwatgata.
goa tjaja.
ag. 106 al. 1. Het dooden van een niet op last van den Vorst vervolgden
al. 2. Hen misdadiger maakt amok tegen degenen die hem willen opvatten.
al. 3. Hen gevatten dief het hoofd afslaan. Cf. aant. bij p. 65 en p. 94, al. 4.
172
Pag. 106 al. 4. Hen teeken op den weg uittrekken. Cf. J. art. 144 en
zie pag. 09. Adjagapati.
Pag. 107 al. 1 tot al. 7. Hen man moet uitwijken voor een vrouw.
Men moet uitwijken voor een dronken mensch, voor een paard en voor een olifant.
Zich onbehoorlijk of onvoldoende gekleed in ‘t openbaar vertoonen.
De piek ontblooten.
De kris ontblooten.
Weggaan zonder groeten (madal pasilan).
Twee mannen willen niet voor elkaar uitwijken op den weg, gaan vechten.
Wie van beiden den ander wondt of doodt, wordt gestraft in 't eerste geval met
een boete, in 't tweede geval door de parapangoeloe, zie pag. 54.
N.B. De artt. op pag. 107 schijnen nieuw.
Pag. 108 al. 1. ‘t Dooden van den aanrander van iemands vrouw of dochter
is niet straf baar. Baoed angrarangin. Zie pag. 34.
al. 2. Ken vrouw scheldt een man uit met de woorden: Lébok tjorot ka-
dadale,_den-démal ing matjan. —_Nglébok wordt thans nog door ‘t mindere volk
gebezigd in den zin van ngising. Achter kadadak moet mati gedacht worden.
Pag. 108 al. 3 tot pag. 109, al. 3. Zes artikelen, die alle vallen onder
sanggraha (zie pag. 70), waarbij dient herinnerd te worden, dat sanggraha
in de jongere Javaansche wetboeken zoowel aan het Sanskrt s(risamgrahana (==
overspel, verleiding, in ‘t Jav. ook paradara, cf. pag. 54) als aan S. súhasa of danda-
pärusya kan beantwoorden. Het derde, vijfde en zesde der hier genoemde artt. behooren
tot strisamgrahana; het eerste (schelden), het tweede (iemand in 't gezicht spuwen)
en het vierde moeten tot sàhasa gerekend worden. Istrisanggraha wiroda,
sanggraha watjana, sanggraha wiroda, sanggraha lokika,
baoed singgih, hinawatjana. Zie pag. 33
34, 54 (paladara ing djah),
68, 70, 87, 91 en 92, en ct. Joxker over strîsanggrahana: de Javaansche artikelen
134142 en de direct uit de Imdische bron overgenomen artt. 246—250. De
straffen zijn bij Jonker veel zwaarder dan in de Pépakém. Wiroda is wel ’t 5.
wirodhu, strijd, twist, tegenspraak. (Cf. J. art. 68). De aandacht verdient, dat
in art. 8 van pag. 109 de duikproef vermeld wordt, terwijl die in ’t Javaansch
met het Balineesche woord éfjor wordt aangeduid. Cf. J. artt. 204 en 210 met
aant. Zie boven pag. 45.
Pag. 109 al. 4. Verhaal 24. Verhaal van de kidang, de adjag (—= asoe
alas) en de tjitji-vogels. Een zeer bekende fabel, die ook in de Djoegoel-Moeda
is opgenomen. Men vindt ze o. a. ook in de Anglingdarma, en met eenige variatie
in Amongsastra's Sëérat Kantjil XXI, 22 — XXII, 71 (cf. Branpes in Tijdschr.
Bat. Gen. XXXVII pag. 49, verhaal 14y en 12a, b, c en d) (1). Zie ook Catal.
Prof. Vrreepe pag. 911 en 348.
(1) Over de Anglingdarma-roman, in verband met ‘t Papegaai-boek en de Tantri-literatuur, leze
men Dr. BRANDES’ opmerkingen in Tijdschr. Bat. Gen. XLI 1809) pag. 445.
175
it ‘t begin blijkt hoe men de fabel toepaste op de verhouding van vorst.
n volk.
Nirtja Rh odb Hé evenzeer ale in ee 22 (pag. 86) in een zeer
icht gesteld.
112. Verhaal 25. Verhaal van de mier en den olifant.
aan ze fabel orn o. a. gevonden in de OE REORE Le belaagoen djinaka,
Pag „112. Verhaal 26. Verhaal van den olifant en de garnaal.
en e fabel herinnert aan die van de kidang en de otter in Amongsas-
pl VIT L—105, ef. Vrrene, Catal. pag. 341.
118. Verhaal 27. Verhaal van den hond en de kat.
dt ook in de Tapél Adam of Anbija gevonden (p. 35). Annier
termen Bjawara, Oetara, Bawana (pawana), Njata en Satmata
en gedeeltelijk op p. 35—36.
Pag. 113 al. 2114. Deze vergelijkingen ter kenschetsing van de hoedanig-
vrouw vindt men ook in de Djoegoel-Moeda. Hier zijn ze uit hun
g. 114 al. 1. Diefstal van goederen, aan den koning toebehoorend. (Cf.
8 en 244, en zie boven p. 55.
DE KOLOPHOON (pag. 115).
Op p. 115 is afgedrukt de kolophoon, zooals die gevonden werd achter
schen tekst, met groote, staande letters, doch met een andere hand dan
ande geschreven.
er volgt de vertaling, door Dr. BraNpes daarvan gegeven in zijn artikel
officieele stukken tot Tjérbon, naar aanleiding van het bijschrift bij de
nm Tjërbon in Ms. Orient. Acad. Lugd. Bat. no. 1907”.
Je vertaling luidt aldus:
__»Het ondervolgende brengt den tijd in herinnering van de vervaardiging van
yr voorafgaande verdrag (wetboek). Toen men (in Tjérbon) had opge-
de dienaar te zijn van Mataram, (en) men (dus) zelf de rechtspraak in
174
waren. De oudste, die Sultan Sépuh werd, heette Sultan Samsudin; de jongste, die
Sultan Anom werd, Sultan Kamarudin. Deze beide heeren maakten daarop, in
overleg met den G. G. te Batavia, een wetboek. Te dien tijde heette de resident
van Tjérbon Mijnheer Wrirrem Tersurrrer, zoodat de tijd van de vervaardiging
van het voorafgaande wetboek beantwoordt aan 1606 van de Djaman-Kali-telling
(en) 1681 A. D.”
Na het door Dr. BRANDES naar aanleiding van deze kolophoon opgemerkte,
waarop door mij in de inleiding (p. 121) reeds gewezen werd, valt daarover thans niets
meer te zeggen. Voor de bepaling van het jaar waarin onze Pépakém werd samen-
gesteld — dat trouwens thans met zekerheid bekend is (1768) — heeft de kolophoon
hoegenoemd geen waarde. Zij bevestigt slechts. wat we thans ook uit de door
Dr. Braves gepubliceerde contracten weten, dat reeds Winrem TersMIrrEN, die van
1720 tot 1726 petor was te Tjeribon, ernstige aandacht heeft gewijd aan het
Tjeribonsche rechtswezen.
|
Hollandsch.
is he
B
en
er] Da mar Prasanda …
ng Anna Bakwa
Kara. . …
Rt
poenggoeng … …
REGISTER.
Javaansch.
Adjagapati
Agama MNN
Kkartadesafj. …-. … …
Alkanjadeste es.
Akarjantaka .
Akoeta sakai. . .…
Amalang-malang
Amasang damar, zie Massang
Damar.
Amateni- damar moeroeb .
Amateni damar prasanda. .…
Ambabar ing tamboe(h) ti-
dém bjantara.
Wang ambapang …. .
Ambaoe"raksa . .……-.
Ambaoe sabda . . . .
Warngsambegal … . . . …
Ambegal istri kalana , …. .
Ambirat saksi
Amboeta saksìi . . . …
Wang amrakënëéng. . …. …
Amötjat rakitan (of wang—).
Amoedani wang atoewa agawe
nama kandël . . .…
Amoek (k)apoenggoeng … …
Amoengpang anambakwa.
Amoengpang kara. . …. .…
Amoerbagiri, zie Moerba
Gierie,
on
23, 31, 46.
46, 68, 90.
22, 46.
25, 46,
Hollandsch.
Amoetoeng Rakitan, zie
Wang.
Amrat Kare
Anak-Anak malieng . .
Anamboeng Watang boeboe-
ken, zie wang—.
Andiandian . . .…
Andia Kalangan.
Anga Nidan ese Fe
Anga Nini T0Ak Emst
Ängas Karta’ Basa. … …
hann:
Anggandong Saks.
Anggenoek Pringa. . … …
Anglienga Pandaja.
Anglienga Djaja. ve AME
Ang Oengang Kara
Ang Oetjoeries 1 MTM
Angotiel „5 Venen eN
Javaansch.
Among raga tidéëm bjantara
margane antoek loenggoeh
Amntutkara/s ce
Anak-anakan maling . …. …
Analimahae see, oan
Andamar lintang asoeloe(h)
taoen, awas woetoebh tjatjad
sambat ing njata, jen ka-
SAMALANe ef Ae Beerse
Andaka raras moeli maring
leandenoan ste
Andijandians 24 2.7 Atal 25:
Andia kalangan. .…
Andoera sambada, kang adoh
sinénggeh parék, kang pa-
rék sinénggeh adoh. .…
Andoera sangkara . . . …
Angangasi oetang …
Aneangdasi in Bark
Amegbniderne te
Amganiniat arke tte JeEnen
Angaskartabasa. . . ..
Angawagawag …
Anggandong saksi. . . …
Anggara kalijan laksana ni
pramana __ hinawatgateng
higal es HA MR
Andaskatan A. nat ee
Anggëénoek pringga …. .
Anglandëpi singat ing andaka
Anglingga pandaja. . . …
Anglingga tjaja. … „ur
Angoengangkara … .-… »
Wang angoetjoeri . . .
Wang angoetil . … …
81.
1)
Pag.
24, 46.
Hollandsch.
dl s(s)a Wadie e
soesak Maniek.
Awod Akara.
__Verhand, Bat, Gen.
enekkaken ati ing Jaksa.
Ln
Javaansch.
Angrasa wadi
Angrëboet sjarga
Angreka pandaja
Angrënëékakén ati ning djaksa
Angroesak manik …
Angémban saksi.
Anggëöptoena.
Anijaja.
Am(li)bakën .
Anilatkara
Anjalawadi
Anjawadi .
Anawadi .
Wang anajab rn
Alape on Cat ols je
Anirjoektiarah
Anoepeksi.
Anoekma watjana .
Apatamaha
Apëés lingga
(A)saroedénta
Ásimbar wraksa.
(Hasta sanggraha?).
(Hasta tjandala?) .
Astawara (dénda) …
Ataja marta .
Atinggal tatawon asat.
Awak poeroesa .
Awiroeta(h) . »
Awirokta .
Ä wisada
Awodakara
Baja
72,
Pag.
5
21, 46.
46, 105.
46.
22, 46.
21, 46.
21, 46.
eh, 038, 40.
13, 74, 75,
78, 79, 81,
85.
20. 46.
46.
‚ 46.
29, 46.
Hollandsch.
Balantik
Baraks! „ aMbentek … eran te
Bata Sariempakg
Bauwd Andaniskara
Bauwd Angas
Bauwd angeries .
Bauwd Angrarangien . …
Bauwd Moeng Poeng .
Bauwd Tjampoer
Bauwd Wisa.
Bawana
Beea, zie Prabeja
Bewat Kaprabon
Boekt: .
Boekti anjaoelonmi ing Pan-
gara. EA
Boekti Pati ing Beegal
Boekti roepa.
Bojakka
Bong(g)an.
Danawaton
Darsa Solok sana
Djamoer amet Katjang
Djara of Jara
Doedoekoen zld
Doera Sambada, zie Andoera--.
178
Javaansch.
Wang balantik .
Banda sadarana.
Wang ambarak .
Bata sarimbag
Baoed andaniskara .
Baoed angas .
Baoed angëris
Baoed angrarangin
Baoed amoengpoeng
Baoed pramana dening joe-
mana …
Baoed singeih hinawatjana .
Baoed (a)tjampoer .
Baoed wisa
Bawana (pawana) of banawa
(p )
Dénda ‚kaprabon.
Boekt: .
Boekti
jaoeloni ing pangara
potjapan kang an-
Boekti pati ning ambegal.
Bogandrawinah (sirah ing ka-
saroeditaning alaras, loki-
kaning bogandrawinah)
Bodjaka
Bonggan, zie wogan. .
Bonggan salamaha.
Bonggan wanohara.
Danawaton (lS … Mes
Darsa soelaksana . . …
Dasawarsa. . …
Dénda kaprabon, zie Bewat—.
Djamoer amet katjang. .
Djarah .
Wang adoedoekoen. . . …
61.
82,33, 34,89, 97.
42.
104.
24, 46.
53,67, 69,97,99,
103, 106.
40.
jj
sie Sian
179
Javaansch.
Doega dopara 5
Doernitam al&mboném
Drigama .
Wang doerdjana
Nearik-arik
(Ekawarna ?).
Goeroe asaksi sisijan
Gotra . hat
Goesti asaksi kawoela.
Hina boekti lari tan wroeh
meae Mur d ve
Hina bjawara.
Ebna oebagans … …
Hina pariksa (lir djana—) .
Hina samboetan :
Hinawatgata (hinawatgateng
tingal)
Hina poegëran …
Hina badra
Blimansalste sn :
Ing bahanja andana tidém
pramanëém .
Ipatipat.
(Istri sanggraha)
Istri sanggraha wiroeda .
Ístri wogan, hina topeksa
lteata patrags : &
Djaksa
Djédjénöng
Djoegoel Moeda
Jomana (joemana) .
‚ 46.
46.
29, 34,
enz. 47,
enz.
‚ 24.
27, 29,
85, 55,
2930.
45,
52,
Hollandsch.
Kali napoera.
Kalinga nata.
Kamassan.
Kanata Leena
Kapëténgan
Karoeban Roenga …
Karbo Sakandang
Kawal . A
Kawoela Saksie Gusti.
Kedi
Kendeel-brief
Kertini
Kisas
Koekoedong .
Koekoet deren
Koel Natja mn An
Koesoema _Witjitra, gierba
Sadjie, Awee Trinaragina,
Madjarawa, Seewasa.
Kontara Manawa
Kria Wikria.
Larie
Lata Natja
Lebon .
Lokika
Madia (v. e. proces)
Madia (v. e. boete).
Madia Mangangsa-angsa .
Madoe Madon
Mahakoela
Maha Pralaja
Malieng
Malieng arp .
180
Javaansch.
Kadasawarsa (zie dasawarsa).
Kalinapoera …
Kalingganata.
Wang kémasan .
Kanata lena .
Wang kapëténgan .
Koroegan roengga-roengga
Kébo sakandang
Kawal . At
Kawoela asaksi Goest1i.
Wang këdi
Soerat këéndel
Krétini (of kartini)
Kidang malémpat kari alase
sëdja ala an&moe ala .
Soerat koekoedoeng
Koekoed
Koelinasah
Gama, koesoema _ witjitra,
eriba sadji, aweh trinara-
gina, madjara wase tawasa
Basa Kontara manawa
Krija wikrija
Lari.
Latanatja .
Le(lë)bon .
Lokika.
Madja . p
Madja (dénda —).
Madja ma(ng}angsa-angsa
Madoe madon
Mahakoela
Mahapralaja .
Maling.
Maling arép .
g.
104.
47, 48.
47, 48.
A1.
47, 48.
A
29.
Zil
3, 118
41.
39.
4, 10, 152
30, 45, 47, 5
60, 109.
D enz
Ee
‚To AOR
70, 72, One
9, 19, 27, 49.
60.
64, 87.
5, AAT
l
roeroe
4 eka 5
BOEte)
e. boete).
.
.
181
Javaansch.
Maling atimpoeh …. …. .
Malans atama … > on:
Malang akanje > >. -
Maling kaboenan …. …
Maling kanja . . .…
Maling karoeroe. ; ..
Maling kanin E
Maling pari ing sawah …
Malimeranas,. a
Naema vd oee
(Marganatja). …. . . …
Amasang damar. . . .
Mati sambawa . . . .…
OR et ord ben oe
7 d .
Wang amila(hb).… . . .…
Amoerba girl. … … … «
Maling kanin, zie M. loeka.
Moestika bramara tjora titir
pinadjarakén roesak ingam-
poehan sami dening aloen-
SLO EN Mtr se PEN te
ITE GE
Ngarik-arik, zie Fehriek-eeh-
riek—.
PE ETE.
Nistar(denda).- … … «
Nista ma({ng}angsa-angsi.
en en EN
Oeh ei en
Oetama (dénda). . . .
Oetama ma({ng)angsa-angsa
DE RE:
Blo te
Pokoe …
Paksi mibér atinggal soesoehe
Paladara ing djalh) . …
56.
P
&
88, 89, 93,
73,
85,
86,
(en
_
(.
KaLe
A) RAe
60—63. enz.
112.
5d.
„98, 112, 118.
Hollandsch.
Paliwara a A Ge
Pangpang Poengpoeng Patti
ing Baum eneen
Pantja: Baka ee
Pantjatdonsnfe nn
Pantja: Walta: es tE
Papelangens: nb et eee
Para Sikara nitjee. … …
Parwala WA en Ae
Patjatjadan, zie Salla.
Patra st a ede AR
Pisaid . …
Pisaid Pagoegattan.
Pisaid Warawara …. …. …
Poenang meet Loenas. …
Poerba ning Soeka, — Wi-
rang, — Wiroda. . …
Poeroesa. ms Meo sa en
Poerwa (v. e. proces). .…
Prabeea LT ne
Bräda: WER
Pradata, oo ee Tae
Pramamans re eee
Prints ea Ken
Priuggeadapoet je Mast
Radja Gondala (Ki Démang)
Radiant, ies ek
Radja,Peeni.…— re
Radja. Wisoend. neten
Ráratonr ear ne ee.
Sabda Poeroesann ee
182
Javaansch.
Palamed an an
Pangpang poengpoeng pati-
ming baogds UK Vetrst Bean
Apäntjabaka. > … sed
Pantjadowanls tate, a
Pantja ‘sadaranams =h-s tn
Pantjawara (dénda). . . .
Pantjapatn aM NE a derne
Papaloe agoeng. . … … «
Para sikara mitjeh mens «
Pramalanss. 4 at de A AE
Pati ganaeana ss PU:
Patra MATE dee
Soerat Pisa edere Bes
Pisaid pagoegatan … . … «
Pisaid warawara(h). . . .
Poenang amet loenas . … .
Poerbaning soeka, — wirang,
witora ene mek
Poerpesa). Ate Mata ten
Poerwa Motard
Prabeja ul weten:
Bada. At
Bradata. nt GRE
Bramana ee
Pansed a
Prine gadapoeein ate
Radja Gondala . . .… RAF:
Basá Radjamnti, St eme &
Radjapeni,. AA BE
Radja. wisoena ut te
Wong kang araraton . …
Rondon oerip dening pange,
Sabdaning angangas sari ning
BRAD ne
Sabda-paroesa 's. 1 ‚btn en
Pag.
4, 7, 27, 30,
41, ol, 97.
183
Hollandsch. Javaansch. Pag.
Ee (Sabdatjandala). . …« . : 68.
Sabda prana dosane maletja
BUNGEEASRT VAT es, 74.
Saeka basa wadi ning asépi. 73.
ic Packermandae ss nn 66,
> nk Saekar prana B UI
ls. 2. PRE en 105.
NE Baekeartjipta > C- 4 67.
LE Daka Watjana …… , « 67.
Patti ing | Sagëlar sajekti, patining ang-
Et IEM ee AED oe 32.
Ee Ket Sahin 67
En ve sot RE 4, 6, 13, 34,
Ik 38—42.
Belanda … . . tat bd NR 38.
eal Tanda. -— . Saksi amboewal tanda. …. 38.
Bedje. . Saksi maha tedja . . . . 42,
Mile. . .- Saker maba Girl: Jes 42.
ee se Saks noettjaja + >: 42.
ERE Saksi tanwatgata . …. . . 105.
EN. Salssi Bjantpaga. Jd 42,
ee Saleismaladì ster 39.
ES 5 Saeranksalaram sne) Le A
EE - Patjatjadan ED OPE rte 13.
Ne Patjatjadan kang angoelit \
EE Patjatjadan andaging . … … ‚18, 45—47.
WE. Petjatjadan ambaloeng … … J
Ni 3 Samargananda …….. 66.
O5 Samak 19.
RE Angamboengi tëlik . . . 55.
Sanak aloega sinoesoer ing
sari pinatjar papa arasmi,
andaka raras moeli(h) ma-
fing kandéngan . . .. 78.
et: SE 28.
ee: Sansenhan te 68, 92.
EE. Sangetahartapa. … . - . 70.
RAE … Sanggraha lokika . . .-. 70, 91, 109,
dj « Sanggraha-patija . … .. 70.
Hollandsch.
Sangraha Tana. … ne
Sangraha Tidarsa
Sangraha, Weroda …— >
Sangkoel: Rm
Santa-Pra(ij)lagan Jan
Sarasa Moertjaja …. . . …
Saroe Bata SA ae
Saroe denta, zie Asaroe—.
Saroepas Kramat. Len
SaroepasPraga, <t.
Paroepas Branae ta te «oe
Baroepa,-lirta at ven
Saroepa Wasttas ss me.
Sagandan. ms
Sasra Bauw(t) . . . .
Sat Kaplisdit e
Satja ‘Raka 5. teren
atman En
Sawala Sakser. Searsbe ett
Saw Sadam.
Sereggan of Sergan …
Sides „re Ae
Dilent, 4 Wro
Siembar Toemrat Ping Kajon.
Sina, Eamiarsa smb
Dirna Pane Oetjap. te.
Sirna Diaftjja- >
Sislan Saksie Goeroe . … …
Soedra Watjanan den
Sragala Loemoempat ing Pa-
palang teboe toewoe ing
Sotjanee toemanem ing
Woekoenee ne zt nn
Taksoe Boejangem. .
184
Javaansch.
Sanggraha boemi . . . .
Sanggraha tidarsa . . . …
Sanggraha watjana. …. .
Sanggraha wiroda . . . …
Sanekoelp ste et MANE
Sante: pralaastne A
Sarasa moertjaja . . …. …
Asarochasir Sa
Saroepaskraman.n A 4 on
Saroepa lingga praja . . .…
Saroepa prajas …… … »
Saroepa prana A te»
Sargepa Eras Ap ae ee
Saroepa wastra … … à … «
Sasandan se Are en
Saaras hacer en
Satja kapti
Satgakata sr a tn
Satmidta ss ibn AE
Sawala saksi
Amisada, » nere teen vane
Körbäan ne dee
ORE ee
EEE EAP
Simbar toemrap ing kajon …
Strna, pamiatsa) ee
Sirna. pangoetjap … … …
Astens ljara snee
Sisijan asaksi goeroe . .
Soedra, watjana. Sul
Sragala loemoempat ing papa-
lang tèboe toewoeh ing
sotjane _ toemanëm ing
möekoene.… … ute ve
Taksoe boedjanggëm … … .
Tanggal pisan adadamar awas,
A0
108. 109.
59
106.
24,
47,
46. |
48.
45. |
27,
46.
ara Ee
irta Sarie Tjakra.
Salla —.
meg
185
Javaansch.
jen kasamaran …. …. ..
Tan wroeh ing baja . . .
Tan wroeh baksana ….
Tan weroekt' lara. …-'- „
Tan wroeh ing manawa . .
Tan wroeh ing oela. .
Tarka en We
een ee A
HEN RER OLEe 07,
MOEREN 74
Tidargarlolika , —. … … …
Tidarsa pramana njoemana
maragang sarining istri
GEKAMEN AN MA A
Tidém bjantara. . . .
Tidém pramaném . . .
Pietar karta …,… … 71
Anitir .
Tir bjawara . … „e
Tjandra, tirta, sari, tjakra …
(AEndet
A AEN ER af
Tjatoerwara
Tjina jomana pati ning
maling
Tjna pati ning paoegen
UE a
Toewawa tan toewawa …
Toeroes salh}idjo .
Soerat Toetoer … . …
Tombok
Tojagama .
(Tojanatja)
Tribaga (trimbaga) … …
Walatboekti. … -. …
Walatsdendas
101.
kor:
Dd,
65.
65.
6, 16, 19, 47,73.
95.
15.
12.
72:
2:
2,5. 37.53.65 enz.
97.
52.
TA 185
6. 35 enz.
°
sl.
66.
50.
27, 3L,
49, 51.
17, 27,
19, 49, 51.
Walad
Walad
Walad
Walad
Walad
Wang
Wang
Wang
Wang
Wang
Wang
:
Wang
Hollandsch.
Karaat
Leeka
Paksa.
Pattia.
Talie
abibiman
Abiek Soeka
adoeliekBa Tess a
agamboe.
agendieng
agentjet
ajoeja .
186
Javaansch.
Wadatleara: van «gee
Walatleka de
Walätpaksa” we wTr denm.
Walatpatja
Walattali .
Wang abibriman . …. …
Wang abiksoeka
Wang andoelit
Wang
Wang
Wang
Wang
agamboeh
agénding.
agöntjet .
ajoeja .
Wang Akira deesti en Goena
Param. nT zetelt.
Wang akoemba .
Wang akraka
Wang amelereng …. .…
Wang ambapang, zie Am-
bapang.
Wang ambarak, zie Barak.
Wang ambegal, zie Ambeegal.
Wang amëtjat
Métjat —.
Wang amila, zie Mila.
rakitan, zie
Wang amoengpang kara, zie
Amoengpang.
Wang amoentrang .
Wang Amoetoeng Rakitan
Wang amrëkénëng, zie Amër
Kunung.
Wang anajab, zie Annajab.
Wang Anamboeng Watang
Boeboeken., . . 4
Wang Anamboeng Watang
Poetong. dt
Wang Anamboeng Watang
Tjatjad .
Wang anggtnoek pringga, zie
Ang(g)enoek,
Akira desti sarta goena pa-
ranti
Wang akoemba(h) .
Wang akaraka
Wang amalëéréng
Wang amoentrang .
Wang amoetoeng rakitan
Wang _anamboeng
boeboekën .
Wang _anamboeng
poetoeng
Wang _anamboeng
tjatjad
watang _
watang
watang
40.
16, 22
na, zie Durdjana.
‚zie Kedi.
an, zie Ka-
ngan, zie Ka-
Mptoces). . .
187
Javaansch.
Wang anjiroet njara .
Wang atjako.
Wang anjoekit .
Wang boboto(h).
Wang adadalang .…
ANSI de rn
AMEN Rn
Watang dawa sinamboengan.
Watang pati ning angiwat.
Watang tjéndëk tinëtékan.
Waton patining anggëlë.
Wetanja tan wetanja . . .
Wiroen kapëégatan djoerit,
tan eling wiwitan ing oe-
OJ A ee ee der
Wisawigéna angréboet wadi
lampah sariningatma . …
Wogan, zie istri—.
Pag.
22, 46.
40.
40.
40.
40.
9, 19, 27, 45.
3,11, 23, 25,
27, 46.
14, 26.
31.
14, 26, 46.
31.
50.
89.
76.
|
(1659-1870)
d VST
DOOR
VAN DER CHIJS.
RTC nn Sk
j 7 DA i .
ge ee Bn oe Be
he rok
ng al ss HAGE,
dl MART: NIJHOFF.
1903.
1916
PROEVE
NED. INDISCHE BIBLIOGRAPHIE
(1659-1870)
_ Mr. J. A. VAN DER CHIJS.
Zag SUPPLEMENT II
Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap
_ van Kunsten en Wetenschappen.
a
DEEL LV.
3e Srux.
BATAVIA, 's HAGE,
BRALBRECHT & Co. MART. NIJHOFF.
19053.
Ng
Peen 0
U ì
ie df
EE ES | of
zi pi ,
3 ûl
4
VEEN 1
ij a ch
Ai
nik IA, Î
qd
»
Na de verschijning in 1875 van de „Proeve eener Nederl. Ind. biblio-
„graphie (1659 — 18%0)” (*) bleek betrekkelijk spoedig— vooral tijdens een
_kortstondigen terugkeer van den zamensteller naar Nederland, waar vele, voor-
namelijk 17de eeuwsche, Indische drukwerken, welke in Indië niet meer voorhan-
den zijn, werden aangetroffen, — bleek spoedig, dat aanvulling en gedeeltelijke
omwerking van de Proeve noodig was, ten gevolge waarvan reeds in 1879 een
vermeerderde en verbeterde herdruk voor de jaren 1659—1720, tevens supple-
ment en verbeteringen voor de jaren 1721—1870 het licht zag (4).
Het thans aangebodene, tweede supplement bevat het resultaat van voorte
gezet omzien gedurende nagenoeg eene kwart eeuw naar al, wat aan het reeds
gepubliceerde ontbrak.
Maar, evenals op een afgemaaid korenveld bij eene tweede nalezing slechts
door een toeval nog enkele, rijke aren kunnen worden gevonden, evenzoo zijn
„ drukwerken van eenigen omvang in dit tweede supplement schaars. Ware dit
niet het geval, zulks zoude voorzeker niet pleiten voor nauwgezetheid en ijver
bij de zamenstelling van het vroeger geleverde. Maar toch bevat dit supplement
genoeg om eene uitgave daarvan te wettigen.
Vooral is ditmaal, meer dan vroeger, werk gemaakt van het verzamelen
van historische bijzonderheden, op de Ned. Indische bibliographie betrekking
hebbende, wier vermelding ongetwijfeld in dit werk op hare plaats is.
Voortzetting van dezen arbeid over de jaren 1871 en volgende heeft nog
piet plaats gehad, hoezeer zoodanige voortzetting vrij wat loonender dan het
thans geleverde zoude zijn. Aan lust tot de zamenstelling van zoodanige voort-
zetting ontbreekt 'tmij niet. Maar op 72-jarigen leeftijd begint men niet meer
een arbeid, dien men zoo goed als zeker onvoltooid zoude moeten nalaten.
Aan jeugdiger krachten zij dat werk aanbevolen!
A a P
Baravia, September
1903.
@®) Verhandelingen Bat. Gen. v. K. en W., deel XXXVII
(# Als voren, deel XXXIX.
crd hl BN Laride « Pe ür ne „d aart GE 4d
rr 8
8 ‚” PPA.
- f
f
NR
‘
Li Dd
Le
ä bee
€
LJ
AJ
sÒ
haa
head
tk
Nl
REE ges en
vid be Wied alas
hs ADA At
EN ziene ratio rd An 5
en eht AD LRL 11 U
24 STN Luur B |: br
OTN EA
CEREPN LAP 14700
nk HEER
{3 Bia te 433 (eN
4 TE 3 Kot in en
EL Ld ME
Dn ea. Rh ter dl CASA
À Ei # Bin Pr, ARE it.
Kir Bel OREMAEENRE ADN en: Arn
p Là kkk Eel cre f
dona: Soles
ERA Mot DEET zn
NR SIEN ANDES SD
leone JAN Ond Hij
OER A 00 in (4
1e: AOL a HA se en
ee CAA DEAN
en zi Mo TEN AEEA AN
ER
=
zrks
Ee!
: ien
tn he
ij s
k '
pi u
Tp
“En 4
Pel
Ee î Se fl
4 | «nike
Ae
XVII: EEUW.
1659.
In het Dagh-register van het Casteel Batavia, 1668/69, bladz. 106, wordt
de uitgever van het „Tyt-boek”, — het eerste, voor zoo verre bekend, te Batavia
verschenen drukwerk, — CorNeris Pyr, genoemd „de chimicus”’ en tevens vermeld,
dat hij benoemd was tot vaandrig bij de schutterij. Hij was derhalve, zooals
zich liet vermoeden, geen drukker van beroep.— Volgens het Dagh-register
1670/1, bladz. 119, was hij op 22 Juli 1670 door vertrek naar Nederland te
Batavia niet meer aanwezig (*).
1666.
In het contract, gesloten den Isten November 1666 tusschen de Indische
Regeering en haren boekbinder, J. Brecker, is sprake van het inbinden van
„gedruckte boeken, die hier uyt het vaderlandt worden aengebracht”’ — Bedoelde
boeken zijn waarschijnlijk administratieve boeken geweest. In allen gevalle
pleiten de aangehaalde woorden niet voor het bestaan in 1666 eener drukkerij
te Batavia.
1668.
14 Maart. „Haer Ed. hebben gelast terstont te laeten drucken de
poincten en articulen” (door (Spee MAN met Makasser overeengekomen) [Dagh-re-
gister van het Casteel Batavia, 1668, bladz. 42. — Zie Suppt. 1668, Naerder
artyculen enz |
3l Juli. „By de Gouverneur-Generael en Rede van India uyt de Seylonse
„papieren vertoont synde een formulier van corte vraegstucken ende antwoorden,
„uytle Catechismo getrocken ende int jaer 165. [oningevuld| hier behoorlicken
„nagesien ende geapprobeert, is goet gevonden het selve voor Batavia ende
„andere plaetsen van de Comp. te laten drucken om uyt te winnen het schryven,
„dat daer anders aen vast is”.
31 Augustus. „De drucker, HeNprick BraNrs, heeft dese maent voor
_ „reekeningh van de Compe. gedruct ende op de generale Secretary gelevert:
„100 placcaten om op de schepen, uyt het vaderlandt comende, aengeslagen
(*) Hoezeer de Portugeezen ons vóór geweest zijn met het drukken van boeken in Azië
blijkt uit de verschijning van het eerste drukwerk te Goa in 1563, — Zie SemMeLINkK, geschiedenis
der cholera in O. I., bladz. 34.
6 1668—1673.
„ende ook eenige nae Seylon gesonden te worden”. [Zie Suppl. 1668, Placcaet
ghenomen uyt den Artyckel Brief enz];
„15 ordonnantien voor keurmeesters van ’t gout en silver” [Zie Suppl.
1668, Ordonnantie voor keur-meesters enz |;
„250 lysten van Salaris der secretarissen” [Zie Suppl. 1668 Lyste van ’t
Salaris enz|;
„250 do der notarissen” [Als voren];
„200 do der procureurs” [Zie Suppl. 1663, Taxatie van ‘t Salaris, enz.|;
„200 do voor den deurwaarder en stads bode” [Zie Suppl. 1668, Lyste
van ’t Salaris enz.);
„alle om te dienen tot ordre en narigtinge, niet alleen hier op Batavia,
„maer op alle gouvernementen, direetien ende eomptoiren van de Compe in India,
„voor soo veel deselve applicabel sullen zijn” (Dagh-register van het Casteel Batavia,
1668, bladz. 145).
21 September „Dewyl de druk van de Heydelbergse Maleyse catechis-
„mus uyt is ende de Oosterse kerken deselve niet wel connen derven, soo is goet
„gevonden die alhier te laten herdrueken” (Zie Suppl. 1669. Daneckaerts).
26 Oetober „Goet gevonden de krygs ordre voor de militie hier in India,
„om datter telekens veel schryvens aen vast is, te laeten drucken’ (Dagh-register
„als boven, bladz. 186. — Zie Suppl. 1668, Crygs Ordre enz.)
1 669:
29 Maart „Goet gevonden te laeten drucken de reglementen ende
„poineten, waarna de herbergiers, de werkbasen en ambachtsluyden van de
Compe haer moeten reguleren”. (Zie Suppl 1669. Ordonnantie voor alle der
Compagnies Basen, enz )
Naeder Contracten enz. — Met dit werkje staat vn verband: Nicol Gervaise,
description historique du royaume de Macacar, divisée en trois parties, avec relation
de tout ce qui c'est passe en la guerre que les Hollandais de la Compagmie des Indes
Orientales ont eve contre le roù et les autres régens de Macacar depuis Van 1666
jusqwa Vannce 1669, avec les victoires qu’ils sont remporlès sous la conduite du Sieur
Corneille Speelman, ci-devant Gouverneur de la côte de Coromandel ete. — traduite sur
la copie imprimèe á Batava. Ratisbonne, 1700. 120, — Reeds in 1688 had Gervaise
te Parijs uitgegeven: déseription historique du royaume de Macacar. 120.
1,670:
In het Dagh-register van Batavia, 1670, blads. 149, wordt als „gedruckt’’
vermeld: „Verhael van de heerlyeke victorie, door 's Comps wapenen op de
„Sumatrase Westeust bevochten”.
1673
21 October. Bepaald, dat voor Ambon gedrukt zoude worden het aldaar,
door den predikant F. Caron, geschreven boek, getiteld: Ontledingh ende toe
eygeningh van de twaalf articulen des geloofs, ’t gebet des Heeren, de historien.
:
|
1613—1677. 7
„der Heylige dagen, smeeckingen ende danckseggingen ter tyden van voorspoet
„en tegenspoet, in veertigh malleytse predicatien, etc, soo als die in Amboyna
„Syn gepredikt” (Zie Suppl. 1738).
1674,
Op het huwelyck van den Koopman Corneuis VERBURGH, en d'eerbare
deucht- en zedenrycke juff. Ma RIA vaN RierBEECK. t’ Samen in den echt verknocht
den 15 Maart, 1674, op Batavia. Ibid. Plano, 1 blads. (J. vaN DEN Eepe, boek-
drukker en boekverkooper der Ed. Compagnie, in de Princestraat, in den
Bataviaschen Mercurius). — Ken exemplaar van dit gedicht, op satijn gedrukt, — in
velerlei opzicht een merkwaardig product van drukkunst, — bevindt zich in het
museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
E65.
_ 6 November. „Naardien de borger, ABRAHAM VAN DEN EEDE, soon van den
„overleden drucker, JOANNES VAN DEN Erpe, de druckerye onder syn vader principaal
„selfs meest heeft waargenomen, soo is verstaan hem deselve druckerye by
„provisie aanbevolen te laten”.
20 December. „Voorts is den borger, JOANNES VAN DEN Bepe, drucker
„alhier, op syn versoek in desselfs dienst ter leen vergunt de matroos, BARENT
„HEeNDRIXEN van Amsterdam, mits alle maanden syn gagie in Comps cassa voldoende
„en borgh stellende voor de 3 maanden jaarlyx, die hy in ’t vaderlant heeft
„weghgemaakt”’.
STA
12 October. „Door den eerwaarden kerkeraad aan Syn Edb, den heere Gene-
„raal overhandigt synde een gedeelte van ’t nieuwe testament, in de Portugese
„taale overgeseth door ds JoAN FeEREIRA, met versoeck van voorschryven deser
„tafel aan de Heeren Majores, ten eynde hetselve in ’t vaederlandt tot stigtinge der
„inlanders alhier mogte werden gedruckt ende herwaarts gesonden, waar over
„eenige bedenckingen en difficulteyten syn gemoveert, ten aansien de Portugese
„taele, deweleke in dese colonie behoorde geweert en tegengegaan te werden,
„als mede wegens de correctie van soodanige translaten der heylige schrifturen in
„andere taalen, ete., soo is naar eenige debatten eyndelyck verstaan, dat men het
„voorschreven getranslateerde boeck onder Comps papieren naar ’t vaderlandt aan
„de Heeren Majores sal laten afgaan en het drucken daar van aan het goetvin-
„den van Haar Eds gedefereert en bevolen laten’. — Zie Suppl. 1680 en 1693.
Bod
8 Augustus. „D'eerw. FRrpericus GUEYNIER, bedienaar des H. Evangeliums
„hier ter stede, gemaakt ende reets al op eygen kosten onder de druckpersse
„gebraght hebbende seker Vocabulaer in ’t duytsch ende maleyts, heeft als nu
„versoght (tot voorkominge van schaade, die hy by nadruckinge en verkopingh
„van hetselve boeck soude konnen lyden), dat hem voor eenige jaeren oetroy
„moghte werden vergunt, waer op gedelibereert zynde, soo is goetgevonden zyn
8 16711681.
„eerw. sulx toe te staen ende hem daer van een acte te verleenen in maniere,
„als volght:
„JoAN MAETSUYCKER, Gouverneur Generaal ende de Raaden van India,
„allen den genen, die desen sullen sien ofte horen lesen, saluyt; doen te weten,
„dat wij geconsenteert, geaceordeert ende geoctroyeert hebben, gelyek wy con-
„senteren, accorderen ende octroyeren mits desen, aen d’ eerw. Frepricus Guev-
„NIER, bedienaer des H. Evangeliums binnen dese stadt Batavia, dat hy voor den
„tyt van vijffthien naestkomende jaeren, met exclusie van allen anderen alhier
„in India ende de plaetsen, sorterende onder het gebiedt van de generaele Neder-
„landse geoetroyeerde Oostindische Comp®, sal mogen doen drucken, uytgeven
„ende verkopen seker Vocabulaer in ’tduyts en maleyts, door zijn eerw. selve
„gemaeckt en by een vergadert, verbiedende allen ende een yegelyck, die haer
„bevinden onder het gebiedt van de gem. B. Comp®, ’tzy dienaren ofte borgers,
„het gemte Vocabulaer in ’tgeheel ofte ten deele, in 't groot ofte kleen binnen
„den voorn. tyt van 15 jaeren na te maecken, drucken, uytgeven ofte vercoopen
„ofte, elders nagedruckt zynde, hier in India, op plaetsen van ’s Comps gebiedt,
„te brengen om gebruvekt ofte verkoght te werden sonder consent van den
„voornoemde ds FREDERICUS GUEYNIER, op verbeurte van alle de nagedruckte boecken
„en daer en boven de somme van hondert ryexdaelders à 60 stvs yder, te appli-
„eeren een derde deel ten behoeve van den officier, die de calange doen zal, het
„twee derden deel ten behoeve van de armen der diaconye en het resterende
„ten behoeve van het Lazarus huys, beyde deser stadt Batavia”. Í
1680.
22 Januari. Besloten tot het drukken van de geamplieerde plakaten teg en
particulieren handel van 16 Augustus 1678 en 27 Juli 1679. [Zie N. 1. Plakaat-
boek, 111, bladz. 12 en 53].
1652
Dialogo rustico e pastoral ete. (Zie Suppl bladz 63). Bij schrijven van
29 April 1681 verzocht Ds. J. FeRRuerrA à D'Armeimma aan Heeren XVIImen, dat
„seecker controversie bouckje, by hem in de portugese tale geschreven” en hetgeen
hij aan de Classis van Amsterdam „om te revideren’” had gezonden, door de O. I.
Compagnie mocht worden gedrukt Bij brief van 20 November 1681 deelden
Heeren XVIlnen aan de Indische Regeering mede, dat zij geen bezwaar tegen
het drukken en de Kamer van Amsterdam gemachtigd hadden daartoe over te
gaan, „als de Classis van Amsterdam het van nuttigheyt en stichtelyckheyt oor-
„deelt te wesen”.—In de resolutien der Indische Regeering van 21 Maart !684
wordt de „dialogo rustico” bij name genoemd als „int vaderland ten coste van
d'E. Comp. gedruckt”. Ds. FeRREIRA verspreidde daarvan 30 à 40 exemplaren. —
Vermoedelijk bevat het „controversie bouckje” eene wederlegging van de „dialogo
„rustieo”’, welk laatste alzoo vóór 1681 gedrukt moet zijn en waaromtrent in 1736
werd beweerd, dat zulks „op een sinistre wijze in een schip van de O. I. Com-
Benin ahd an aa ian
1681— 1682. 9
pagnie was geladen om naar Batavia vervoerd te worden. — Het bevat eene ver-
dediging van de Roomsch Catholijke tegen de Gereformeerde godsdienst
In zijn bovenbedoeld schrijven deelde Ferreira ook mede, dat hij spoedig
gereed zoude komen met zijne Portugeesche vertaling van het Oude Testament,
welke in Indië niet ter perse is gelegd, noch herdrukt.
„Ondertusschen’’ schreven Heeren XVIInen, „eunnen wy niet voorby gaen
„te lauderen de bysondere vlyt en iijver, die den voornoemden Ds. FeRREIRA in
„Syn beroep allomme toont en presteert, met betuyginge, dat hy ons daar in
„voleomen genougen geeft, te wenschen synde, dat syne mede Broederen in Indien
„des selfs voetstappen in alles quamen na te volgen, daer in wy tot ons leet-
„wesen moeten seggen, dat veele seer gebreekigh blyven en haer plicht soo
„weynigh betrachten’.
1682,
Ì 23 Januari Besloten tot het drukken van een plakaat tegen moetwillig-
heden, straatschenderijen, vechten met messen door matrozen, enz. (N. [. Pla-
kaatboek, III, bladz. 79 — 91). — Dit plakaat is den 23sten Januari 1682 gear-
resteerd, maar eerst den 27sten Februari daaraanvolgende afgekondigd, doordien
„het den drucker niet eerder vermeint te sullen kunnen vaardig krygen”. Het
stuk is 26, tamelijk lange artikelen groot, maar voor het drukken van dit pla-
kaat ongeveer eene maand noodig te hebben, bewijst niet voor vlug werk ter
drukkerij. :
6 Februari Besloten tot het drukken van een plakaat wegens het vrijge-
ven van slaven en tegen de besmettelijke ziekte van „lazarie” (N LI. Plakaatboek,
II, bladz. 75—79). — Dit plakaat is gearresteerd den 27sten Januari 1682, maar
eerst den 6Gden Februari daaraanvolgende afgekondigd, „dewyle den Drucker daer
„mede niet eerder klaar schynt te kunnen comen’.
9 Juni. „De Gouverneur Generaal exhibeert in Rade een extract kerkelijke
„resolutie van den Sen courant, door d'eerw. broeder praeses, Mrercnror LEYDECKER,
„geadsisteert met den broeder ouderling, ADRIAAN VAN HOESEN, als gecommitteerde,
„ten selven dage aan zijn Edt. overgelevert, waar by hun Eerw. versoecken, dat
„de druk van zeker tractaatje over den korten inhout van het nieuwe testament,
„in de Nederlantse en Portugese tale door den eerw. ds NATHaNIeL DE PAPE
„alhier nu onlangs te samen gestelt, mogt werden gesupprimeert ete. — waarop
„gedelibereert zynde, verstaan is, dat niet alleen de druk van het voorseyde
„tractaatje van ds pr Parr zal werden gesupprimeert, maar dat ook den drukker
„door den Fiscaal van India zal werden gecalangieert, het selve zonder voor-
„kennisse van ds Hr. Mr. Pierer Paauw als eensor van de druckerye onder de
„pers gebragt te hebben, mitsgaders dat zy ook geen geschriften, de leere of
„godtsdienst betreffende, in de druckerye zullen mogen aannemen, tenzij daar
„beneffens blyke, dat op de vertoninge van hun Berws door ons acte van licentie
„tot den druk van alsulke dingen verleent zy”.
10 1682—1685.
2% November. Besloten niet te drukken „seker vragebouk, t'samengestelt
„door ds CorNeLIus DE Leeuw ten dienste des Christendoms op Sengy” [Sangi-
eilanden) en door den kerkeraad in de Molukken voor dat doel aan de Regeering
aangeboden, omdat de Bataviasche kerkeraad „eenpariglyck” van gevoelen was,
dat „in het selve in het duyts, hoeveel te meer in het sengirees, zeer veel aan-
„Stotelyeke en harde stellingen zyn, behalve dat het oock al te lang en te wyt-
„lopigh voor d'eerste aencomende leerlingen zij; daer by comt, dat de maleytse
„taal op de meeste, soo niet op alle die eylanden bekent is en in swang.” —
De Regeering verzocht den kerkeraad „de aanstotelyeke en harde stellingen met
„sublimatie onder deselve” aan te toonen.
Nadat ds FererRA, evenals zijne collega’s, SLAvius en De Vooer, ettelijke
drukfouten in zijne Portugeesche vertaling van het Nieuwe Testament, in Neder-
land voor rekening van de O. L. Compagnie („t'onse geen geringe kosten’, schre-
ven Heeren XVIInen op 29 November 1683) uitgegeven, had ontdekt, besloot de
Indische Regeering op voordracht van den Bataviaschen kerkeraad „het register
„der uytgevonden fauten” te laten drukken, „bezyden recommandatie aan haar
„Eerws om goede toesigt daarover te nemen tot voorcominge van druk faulten,
„die ’er andersints lightelyek zouden konnen insluypen”. — Volgens Frremra had
tot de reviseurs van zijn werk in Nederland behoord „een portugese Joode, die
„tot het Christendom is overgecomen en het werek ten principaele op sigh heeft
„genomen gehadt, veelo absurditeyten in de tale, verduysteringe en contrarieteyten
„in den sin syn toegebracht’.
1683:
26 Mei. Aan den kerkeraad te Batavia vergund het drukken van attestatiën.
29 November. Op dezen datum schreven Heeren XVIInen aan de Indische
Regeering, dat zij 1600 exemplaren van FrrerrA’s vertaling van het nieuwe testa-
ment, welke „albereyts in de schepen geladen waeren om UE. toe te senden”,
had doen vernietigen wegens de daarin ingeslopen fouten, „eene saecke, bij ons
„ingesien en opgenomen als van de uytterste tederheyt, waer van haer de vijanden
„van het Christendom en gereformeerde gelove niet souden nalaten te bedienen
„en sulex tegens ons ten quaetsten te duyden”. Heeren XVIJnen gelasten daarom
ook de Indische Regeering alle exemplaren, welke zij machtig kon worden, —
ook die, voorzien van „het register der uytgevonden fauten”, — eveneens te ver:
nietigen, „synde onse verdere begeerte, dat het voorsz. testament de novo sal
„werden gerevideert door den voorn. ds. Ferreira en andere, taelkundige predi-
„canten tot Batavia ende van alle fauten gecorrigeert aldaer onder de persse ge-
„bracht ofte, soo het drucken aldaer niet wel doenlyek soude wesen, dat ons een
„of meer gecorrigeerde exemplaren mogen worden toegesonden om hier te lande
„op een nieuw gedruckt te werden”’…— Zie verder Suppl. 1650.
1685.
Blijkens brief van Heeren” XVIInen, gericht aan de Indische Regeering,
p
_
'
|
p
1635-—1693. $
dd. 9 October 1685, hadden zij „voorgenomen maleytse [Arabische] letters” door
de Kamer van Amsterdam te doen bestellen. — Dit bericht nopens deze lettersoort
is alzoo ouder dan het vermelde in Suppl. 1698.
In denzelfden brief komt ook het navolgende voor: „de moeyten en iijver
„van den predicant. MrLcrior LEYDECKER, in het oversetten van het oude en nieuwe
„testament in het Maleyts is een godtvrughtigh en prijswaardigh werk en om het
„selve, soo veel in ons is, te seconderen sullen wy UE. laaten toecomen de
„maleytse off arabische letters, by UE. voor dien eynde gevordert, soo ooek de
„duytse en latynse, volgens de lyste, daer van becomen”’.
1686.
hi Ben van in- en uitgaande rechten te Batavia.
1688.
| 13 April. „Door d’Hr. directeur generaal vertoont synde een reecg. van
„den Comps. boeckdrucker, ABRAHAM VAN DEN BEDE, waar by vertoont wert, dat
„denselven sedert ulto. November 1673 tot ulto. Augusti 1687 over genotene
„gereetschappen en druckletters alleen schuldig was Rxds 1107:13, dogh daar
„tegen weder sedert ulto. Maart 1674 tot ulto. Augusti 1687 voormelt voor
„gepraesteerden dienst in het drucken te pretenderen had een somme van Rxds
„3,357:8, sulex hem dan nog per saldo eompeteren soude Rxds 2,240:5, soo is
„verstaan dat gelt aan hem te laten betalen, dog onder cautie van weder uyt te
„sullen keren ’tgene aan hem naderhand bevonden mogt werden ten onregte
„betaald te zijn.” — Aan vAN DEN Erpe werd derhalve eerst na ommekomst van
veertien jaren betaald, wat hij in 1674 aan drukwerk had geleverd, voor welke
zonderlinge handelwijze geene verklaring is gevonden.
Placaat, enz. — Hiervan bestaat ook eene uitgave in kl. Áo met den utel:
„Placaat tegens de aankomste der vreemde natien, en het aanbrengen en 't
„wegloopen van Oosterse slaven”. Batavia, 14 bladz. (A. vAN DEN Erpe).
bos:
14 April. Op voordracht van den Bataviaschen kerkeraad besloot de
Regeering, „dat het stellen vam den korten inhout van het selve [de Portugeesche
vertaling van het N. T.| voor aan, evenals in den Nederlandsen druk staat, is
„eene dienstige en nodige sake, waar mede de reviseurs respective dan sullen
„mogen voortvaren; en ten tweeden, dat, gelyk den tweeden druk van het selve
„by onse resolutie van den ......- ao passado (*) besloten is alhier tot Batavia
„te laten geschieden, conform het geen waartoe de Heeren Principalen de Regering
„by hare brieven van den 29en Novembr. ao 1683 (#) en Sen Octobr. 1685 ($)
@) Oningevuld. Waarschijnlijk is bedoeld de resolutie van 5 Februari of 13 maart ideas.
Zie Suppl. 1693.
(f) Zie boven bij 1683.
(9 Ten rechte 9 October 1685. — Zie boven bij 1685.
12 1695—1695.
„hebben gequalificeert, haar Berw. dierhalven voor het selve, namentlyck aan de
„ommezyde van het tytelblad in de Portugese tale sullen stellen en doen drucken
„de volgenden advertentie; namentlyk: Desen tweeden druk van het Heylige
‚N. Testament, verbetert en op de kanten vermeerdert met gelykluydende texten
„der Heylige Schrifture, word uyt gegeven op het bevel en ordre van de Hoge
„Regeringe over den Staat van de Vereenigde Nederlandse Comp. in Oost Indien
„en is oversien met goedkeuring van de Eerw. kerklijke Vergadering tot Bata.
„door de bedienaers en verkondigers des H. Evangeliums van de kerke derselve
„stad, Trroporus Zas en JACOBUS OP DEN AKKER.
18 Mei. De Regeering keurde goed het „expedient’”, uitgevonden door
den Bataviaschen kerkeraad om ds. M. LrYpDEcKER te gemoet te komen in het
vertalen van „de H. Schriften” in het Maleisch, namelijk vrijstelling van „alle
„syne ordinarie predikbeurten in de week, behalven de Sondagse”. — Door de Re-
geering werd dat vertalen „voor een prijselijke zake aangesien”’. — Aanleiding tot
de vertaling van den Bijbel in het Maleisch gaf een omstreeks 1690 door den
Ambonschen aan den Bataviaschen kerkeraad gedaan voorstel ter zake, waarna
de Bataviasche kerkeraad ds. LeyDeEcKER verzocht dat werk te ondernemen.
1 September. „Aengesien by ’s Comps. klene winkel onge veer 3000 riemen
druckpapier zedert eenige jaren hebben berust, die niet te passe kunnen gebragt
werden, soo is goet gevonden den boekdrucker te ordonneren voortaan tot de
doodbriefjes geen ander als dat papier te gebruyken, het welk hem uyt de
klene winkel voor de incoopspryse sal werden verstrekt, ten eynde de Comp.
met ter tijd daer van ontlast geraken mag”.
105:
13 Mei. Vergunning verleend tot het laten drukken van ettelijke psalmen,
enz., door den predikant Jac. op DEN Acker in de Portugeesche taal vertaald,
„soo haast onse orgelist de noten, daar op gestelt, eens nagesien en deselve
„tegens die van de Nederduytse psalmen, welke ordre daar in gevolgd is, gecon-
„fronteert sal hebben om, soo veel mogelyk, alle fouten en het afwyken van
„de wyse te pracvenieren”. — De broederen Zas en TorRNrHoN hadden de vertaling
nagezien.
_ XVIe EEUW.
KO:
17 Juni. „Op ’t gedane versoek van den drucker, ANDREAS LAMBERTUS
„Lopervs, om het benodigde papier en parquement tot de druckerye van d’E.
„Comp. te mogen genieten tot 25 per cents boven de vaderlandse prys, soo als
„het by de vorige druckers is betaalt, ingesien synde, dat d’E. Comp. tot alle,
ptgene ten dienste van deselve werd gedrukt, gewoon is ’t benodigde papier ten
„vollen te verstrecken en het drukken alleen te betalen, mitsgaders volgens het
„oude contract wel gehouden is de nodige gereetschappen tot 25 pr cents boven
„het costende te laten volgen, dog daar onder niet kan begrepen werden ’t papier,
„dat ten dienste van de ingesetenen alhier tot de druckerye werd vereyst, buyten
„dat ook d'B. Comp. ten opsigte van de risico, ’t bederf en andere toevallen
„daarby niet soude konnen bestaan, maar nadeel komen te lyden, soo is dierhalven
„goetgevonden 't papier aan hem niet minder af te staan als tot 50 pr. ets. boven
„de vaderlandse prijs en het parquement, dat als een gereetschap tot de druckery
„aan te merken is, tegens 25 pr. cents, mits dat hem dan ook sal moeten onder-
„werpen de verdere conditien van ’t voorz. oude contract en tselve met syne onder-
„tekeninge bekragtigen”.
18 Oetober. „Aan den borger en gew. boek drucker, JOANNES pr VRIES,
„is op syn versoek toegestaan om, benevens syn familie, met de eerste retour-
„schepen na ’tvaderland te mogen vertrecken onder de gewoone betalinge van
„het daartoe staande transport- en costgelt”’.
Bij zijn overlijden op 16 Maart 1701 was LreyproKER met het vertalen van
het N. T. in het Maleisch gevorderd tot den Brief aan de Ephezen, cap. VI, vers
6, waarom de Bataviasche kerkeraad den predikant P. van DER Vorm, „als de
„voornaamste taalkundige onder de broederen’”’ en omdat hij uit eigen beweging
reeds begonnen was LEYDECKER's vertaling voort te zetten, verzocht daarmede
voort te gaan, welk verzoek vaN DER VoRrM „seer gewillig, onvermindert het
„waarnemen van syn vollen kerkendienst’’, aannam.
Op 23 Mei 1701 stelde alsnu de kerkeraad aan de Regeering voor dat
werk „op deselfde manier en conditie” als LEYDECKER door vAN DER VorM „te
„doen voortgang nemen en voltreeken”. Maar de Regeering, „niet ten vollen
„geinformeert en versekert, of den selven [vAN ver VorMm| wel van soo volkomen
„taalkunde is, als tot dat voorname en tedere werk werd vereyst”, gaf den
3den Juni 1701 aan den kerkeraad te verstaan, dat ’t haar aangenaam zoude wezen,
14 1701—1702.
indien vAN DER VorM „in syne prysselyke yver sal willen volharden”, doch het
werk moest hij „uyt eygene beweginge voltreeken”. Tevens gelaste zij het
manuscript van LeYDECKeR in de consistorie van den kerkeraad te bewaren in
„een bysonder kasje”, waarvan de sleutel onder den oudsten predikant moest
berusten.
Op den 1Oden October 1701 deelde de kerkeraad aan de Regeering mede,
dat ds. vaN DER VoRM „een goet taalkundige” was en „wel besonder de Maleytse
„taal in den grond” verstond, „gelyk ds LieyprcKeEr bij syn leven sulx, niet alleen
„aan de vaderlantse synoden en eclassen heeft geschreven in de kerkelyke brieven,
„maar ook menigmaal particulier aan syn collegas en openbaar in de vergadering
„betuygt heeft”. Vermits nn vAN DER VORM zijne vertaling voltooid had, verzocht
de kerkeraad, dat de Regeering die vertaling „met datselve aansien en autho-
„riteyt geliefde te begunstigen als die van LeypeckKeR’. Maar de Regeering
volhardde den 2östen October 1701 bij haar besluit van 3 Juni te voren en
gelastte tevens het werk van VAN DER Vorm eveneens in „een bysondere kasse”
te bewaren (*).
102.
Bijdragen tot de END van een Indisch boek leveren de navolgendg
extracten uit de resolutien van de Hooge Indische Regeering.
11 Maart 1701. Nadat de Bataviasche kerkeraad had verzocht, „dat Rp
„het drucken van ’tportugeese rijm psalmboek, waar toe de geeyste druknoten
„met het schip de Generale Vrede reets uyt het vaderland overgebragt sijn,
„mogte werden voortgevaren”’, overwoog de Regeering, „dat ‘t grootste gedeelte
„van de Inlanders niet konnen lesen en de andere reets gewoon syn het neder-
„duytse psalmboek te gebruyken en 't portugese daaromme apparent van weynig
„aftrek soude syn”. De Regeering besloot daarom, alvorens op het verzoek te
beschikken „het berigt en consideratien van haar Eerws. te vorderen, niet alleen
„wegens hare calculatie, hoe veel sulx wel sal komen te kosten, maar ook tot
„wiens laste dat soude dienen te geschieden, om aan de eene zijde de portugeese
„gemeente uiet te. onthouden ‘tgene dienstig voor deselve soude konnen geoordeelt
„werden, en aan de andere zijde d. E‚ Compe. te bevrijden van sodanige onnodige
„lasten, als deselve bij het drucken en aan de hand blijven van het des
„nieuwe testament heeft geleden”.
8 Juni 1701. Nadat de kerkeraad had bericht, dat het drukken van 1000
exemplaren in 80 „na de gemaakte calculatie” zoude kosten 1243 rijksdaalders,
besloot de Regeering „die saak in suspensie en nader beraad te houden”.
1 October 1701. De Regeering vond goed „haar Eerws. tot een disposityf
„deser vergadering toe te voegen. dat deselve niet resolveren kan de 1000
@) In gevolge resolutie van 23 December 1704 moest de secretaris van de Hooge Regee-
ring bewaren den sleutel van het kistje, waarin de manusêripten van Lier DECKER en VAN DER
Vorm opgeborgen waren. )
rr
Sn en sn an
ik os Aid
1702—1708. 15
„exemplaren op kosten van d’ E. Compe. te laten drucken op de simpele sustenue,
„dat den vertier mogelijk groot genoeg wesen sal, als deselve op een civiele prijs
„werden gestelt, dewijl zy tot haar schade het contrarie bij het drucken van
„het portugese nieuwe testament en andere boeken meer genoegsaam ondervonden
„en ervaren heeft; — dienvolgens, dat dese vergadering d'E. Compe. dierwegen
„met geen verdere onkosten soude konnen beswaren dan tot het gem. werk son-
„der betaling te laten gebruyken en leenen de noten, dewelke op kosten van
„dE. Comp. uyt. het vaderland gevordert en ontfangen syn; ende dat alle verdere
„onkosten, soo van drukken, als anders, tzy door een uitschryvinge te doen of
„wel op een andere wyse sullen moeten gevonden werden buyten kosten van
„d'E. Compe”’.
12 Mei 1702. „Van wegens den Eerwaarden kerkenraad deser stede
„versoek gedaan zynde om tegens een civile prys geriefft, anders als een milde
„gifte beschonken te mogen werden met 100 riemen druk papier uyt de klene
„winkel, synde soo veel, als haar Eerws tot het drucken van 1000 exemplaren
„nieuwe rijm psalm-boeken op noten in de portugese tale van noden sullen heb-
„ben, alsoo haar Eerws, met den stats drucker overeengekomen synde, hun selven
„althans in staat bevinden met dat dienstige werk te konnen voortgaan; zoo is,
„daar over gedelibereert sijnde, goetgevonden om het kleene principaals wille en
„om van ’sComps wegen daartoe ook ietwes te contribueren, het voormte druk
„papier, dat pas 125 rds of daar omtrent sal belopen, aan haar Eerws ten eiijnde
„voorn. te schenken en by voormte klene winkel boekjes op rekening van extra-
„ordinarij ongelden te laten affschryven ende liquideren”.
1704.
5D December. Nadat de Classis van Amsterdam bij de Heeren XVI[men
had aangedrongen op het drukken van „de maleytse versie” van LEYDECKER, door
VAN DER VorM voltooid, gaf de Bataviasche kerkeraad hiervan kennis aan de
Regeering, met verzoek, dat „de revisie van het O. T. in ’t Portugees mogte
vin ’twerk gesteld werden”. De Regeering stelde echter het nemen van een
besluit ter zake „tot nader gelegendheid’”’ uit.
1706.
Billet, houdende verbod op het vervoeren van kaneel-, nagelen- en noten-
boompjes, 1 bladz. Plano. (Zonder naam van plaats en uitgever).
1708.
31 Januari. Nadat de predikanten bij de Maleische gemeente te Batavia,
P. VAN DER Vorm en F. CoLDEDEBORN, „nu en dan” den Gouverneur-Generaal
hadden verzocht Lerprcker’s vertaling te mogen „resumeren ende besien, offer
„eenige spelfouten of andere omissien in waren”, bracht: de Gouv. Gen. dit ver-
zoek ter tafel van de Hooge Regeerìng, die, na „daar over in ’t brede” te heb-
ben „gediscoureert”, het verzoek „op de omvrage van den heer Gouv. Gen.”
toestond en tevens aan de verzoekers opdroeg op te geven, wat naar hunne
16 1708—1712.
meening, „’t sy van druckletters, papier, letterzetters als andersints tot de
„druckinge van voorschreven versie nog met de retour fluyt Duy venvoorde uyt het
„vaderland soude dienen te werden gevordert om sulex van de Heeren Principalen
„niet alleen, maar ook met eenen haar Hoog Eds goedvinden en qualifikatie tot
„het opgemelte drucken te versoeken”. — Tevens gelaste de Regeering eene
„preuve” te nemen met het drukken van een Maleischen catechismus „soo veel
„met de aan handen synde letters en gereetschappen kan geschieden’ om daarna
„te overleggen, wat daar omtrent in der tyt nader sal dienen gedaan ofte gepe-
„titionneert te werden”. © bert
Extract uyt de Generale Resolutien des Casteels Batavia, genomen in Rade
van India, op Donderdag den 26sten January 1708 [Maatregelen tegen diefstallen
van Compagnie's koopmanschappen|, 19 bladz. 80 (Zonder naam van plaats en
uitgever).
1 4404 ”
29 Juli. Afstand aan den „daarom versoekenden” boekdrukker Loperus
van de muzijk-typen, gebruikt voor het Portugeesche psalmboek „en die altans
„by de kleene winkel buyten eenig gebruvek leggen’, tegen 25 pet avans,
„sullende hem vry staan deselve alvorens te proberen”.
19 Augustus. Mr. D. Durven, lid in den Raad van justitie te Batavia,
aangesteld tot Censor van de drukkerij, in de plaats van A. vaN RIEBEUK, die,
niettegenstaande zijne benoeming tot Gouverneur-Generaal in 1709, tot evenge-.
noemden datum als censor was werkzaam gebleven.
1412.
Maart. De weigering der Regeering aan Lopervs tot het uitgeven van een
naam-register wordt eenigermate verklaard door het volgende, ontleend aan G.
Freyrag’s, Bilder aus der deutschen Vergangenheit, IL, 293: „eine krankhafte
„Secheu vor der Oeffentlichkeit nahm überhand. Als im Beginn des 18en Jahrhun-
„derts die ersten Anzeigeblätter entstanden und der Rath von Frankfurt am
„Main dem Unternehmer verstattete, eine wöchentliche Liste der Getauften, Ge-.
„trauten, Verstorbenen zu veröffentlichen, erhob sich ein allgemeiner Schrei des
„Unwillens, es sei unerträglich, dasz man diese intimén Verhältnissen public mache”.
— Uit het midden der 19de eeuw dagteekent het volgende, vermeld door M. van
Geuns in „het Soerabajasch Handelsblad van 1853 — 1903”: „de opvattingen van
„het couranten-lezend publiek verkeerden nog in een zeer rudimentair stadium,
„wat onder meer hieruit blijkt, dat, toen de Oostpost verslagen begon te geven.
„van de openbare zittingen van den Soerabajaschen raad van justitie, haar „het
„„recht werd betwist de namen te vermelden van beklaagden en klagers, welke.
„„hun twistgeding aan de uitspraak der regtbank onderwierpen’; zelfs schroomde:
„men niet „den uitgever zware bedreigingen te doen, indien hij het wagen dorst
„„de namen van enkelen, die daarbij betrokken waren, te noemen.” _à
Ss Á er
1713 —1729. 17
141,3,
_* Plakaat betreffende de verplichtingen van uit Indië naar Nederland terug-
keerende personen.
bald,
_* Plakaat behelzende voorschriften nopens de bagage van repatriëerenden.
Bkk 6:
* _Plakaat tot reglement op het stuk der bagage en bestelgoederen.
lej1-8,
Volgens Heijpr, Schau-Plats von Africa und Ost-Indien, S. 33, bevond zich
in het kasteel Batavia achter de keuken van den Gouverneur-Generaal „ein kleiner
„Hof, in welehen der Hofmeister des General-Gouverneurs logiret. Durch diesen
„Hof und Bau gehet man wieder in ein ander Höfgen, worinnen die Castells-
„Buchdruckerey sich befindet”. Men kan uit dit bericht nagaan, niet alleen,
waar ongeveer de kasteels-drukkerij zich heeft bevonden, maar ook, hoe onbedui-
dend die drukkerij moet geweest zijn De climax toch „kleiner Hof” en „Höüfgen”
bewijst, dat de ruimte, voor de drukkerij toegestaan, al heel klein moet geweest
zijn, wat moeilijk anders kon wegens de massa gebouwen en gebouwtjes, welke
in het betrekkelijk kleine kasteel van Batavia waren te zamen gepakt. — Zie
over de ongezondheid van het „Höfgen” bij 1745.
ha 2
Maart. De inlandsche burger, Tomé ANTHONIsZ, verzocht aan den Bata-
viaschen kerkeraad de Portugeesche vertaling, door den predikant J. oP DEN
ACKER gemaakt van een in Nederland door den predikant Hakvoorp uitgegeven
avondmaal-boekje te zijnen koste te mogen laten drukken, welk verzoek de ker-
keraad den 17den Maart 1721 aan het oordeel der Regeering onderwierp, die den
25sten daaraanvolgende op het verzoek gunstig beschikte.
1723.
Hakvoorp (B.), a sancta cea de Jesu Christo, Senhor e Salvador nosso,
Proposta em sua verdadeira preparagaò, Actual uso, e Exerecicio despois de seu
uso Por hum Sililoquio, com a Alma, e aplicada a os animos dos membros de
Igreja. Reformada, como taöbem Algims Psalmos, e Hymnos, que ordinariamente
sob, e despois de sua celebracaö se cantaö. ‘Traduzida por JAcOBO OP DEN AKKER.
Impressa A a custa de Tromí Anvmonis, natural, e cidadaò Mercador da mesma
cidade. Batavia, 120. 332 bladz. (H. WerzinG e À. FRONENBROEK).
1724.
* Plakaat van de Staten-Cteneraal der Vereenigde Nederlanden van 21
September 1717 tot wering van particulieren handel (Herdrul).
Ï A28:
* Instructie voor de schippers.
Leg.
22 Juli. De adsistenten, H. WersinG en A FRONENBROEK, Compagnie’s
Verh. Pat. Gen. deel LV. 2
18 1729 —1733.
drukkers, worden op hun verzoek, „uyt consideratie harer langjarige diensten’, bevor-
derd tot ordinaire klerken met {” 30.— ’s maands en onderkoopman’s tractement.
* Plakaat tegen het rijden met chaisen binnen de stad Batavia, 30 Decem-
ber 1704 (Herdruk).
* Plakaat tegen het rijden met voertuigen over de kasteelsbrug te Batavia,
24 Juni 1719 (Herdruk).
1730
7 Maart. „Is op den voorstel ende de vrage van den heer Gouverneur
Generaal goedgevonden, mits het toenemende gebrek aan drukletters in ’s Comps
druckery, by een nadere ampliatie van eysch met het schip de Herstelling, na de
opgave van de druckers, HenprikK WersING en ALARDUS FRONENBROEK, uyt het
vaderland te vorderen een quantiteyt van 822 ponden diverse soorten, alsoo deselve
alhier ten uyttersten benodigt zvn, mitsgaders de voldoeninge daaraf, alschoon
zulx na het genoteerde by den vaderlandsen brief van 28 Augi. des jaars 1727
om redenen, daar by vermelt, onmogelyk sehynd, egter met veel empressement
te versoeken aan de heeren Mrs, dewyl men buyten deselve het nodige voor den
dienst van d'E. Comp. niet zal konnen besorgen’’. — De boven bedoelde „redenen’’,
waarom de Indische Regeering huiverig was druk-typen aan te vragen, waren
volgens de missive van Heeren XVI[lmen dd. 28 Augustus 1727, „dat het heel
„diffieiel zoude zyn in een jaar of twee tyts zo veel nieuwe drukletters, als daar
„toe [t. w. het door de Indische Regeering voorgestelde drukken harer resolutiën
tot vermindering van schrijfwerk| „vereyscht worden in gereedheyt te brengen,
„also in gantsch Europa, na dat men ons berigt, maar twee Meesters worden
„gevonden, die haar op dat werk toeleggen” — Heeren XV [Inen waren ongetwijfeld
ter zake slecht ingelicht of zochten naar een argument tot afwijzing van den
Indischen eisch; want het valt niet aan te nemen, dat in 1727 in geheel Europa
slechts twee lettergieterijen zouden bestaan hebben.
1721,
9 Juli. HereNaA Peper, weduwe van Loperus, teekende kwitantiën voor
het drukken van dood-briefjes.
1 2E
1 Augustus. Wegens overlijden van H. Wersine wordt D. RAMPEN tot
opziener van de Compagnie’s drukkerij benoemd.
1733.
16 Januari D, RAMPEN bevestigd als Comps drukker met de qualiteit en
gage van adsistent à f/ 24.— ’s maands. K. Corerpraar en J. Meens, sedert
eenigen tijd als drukkers en letterzetters werkzaam, bevorderd tot jong-adsistenten
met f 16.— 's maands, — alles onder een nieuw verband van 3 jaren.
29 Juni. Last tot het drukken van eene lijst of inventaris van equipage-
en ammunitie-goederen van schepen; ter invulling van het verbruikte gedurende
eene reis.
1733 —1738. 19
21 Juli. Aan de weduwe Loperus toegestaan de stads-drukkerij over te
doen aan haren zoon, JAN Jacog Loperus, „nadien de continuatie van gem.
„druckerye ten dienste van de stad en het gemeen niet wel schynt gemist te
„kunnen werden’. — De familie Loprrus verkeerde in behoeftigen staat
Loterye ten behoeve van de Nederduytsche kerk geconsenteert by haar
Edelens de Hoge Indiase Regeering den 28 July Anno 1133. Batavia, plano. 1
bladz. (D. RAMPEN).
*_Lyste en reglement waer na alle thuyskomende persoonen uyt Indien,
soo officieren als gemeene, zich zullen moeten reguleeren in het mede brengen
van een behoorlyk getal canassers thee, enz.
MEN
Publicatie betreffende het snoeijen van gangbare munt. Plano, 1 bladz.
(Zonder naam van plaats en uitgever).
1736.
15 Mei. Op voorstel van den Gouverneur-Generaal wordt beslo‘en tot het
laten drukken der predicatie, door G. T. HoeeNporP in de nieuwe Hollandsche
kerk te Batavia voor de eerste maal gehouden. — De leerrede moest vooraf door
den kerkeraad worden geëxamineerd.
PAS.
Bij missive van 30 April 1738 verzochten de Ceilonsche ministers „met
„het drucken van de vier Evangelische boeken in de Singaleesche taale, waartoe
»Zij verklaarden in staat te zyn, te mogen voortvaren’”; tevens verzochten zij
„om tot meerder vrugt deselve ook in de Mallabaarse en Portugeese tale in drie
„tolommen daarnevens te mogen drucken”.
Alvorens hierop te beschikken won de Indische Regeering den 14den Juli
1738 het advies van den Bataviasche kerkeraad in nopens de vraag, „of dese
„drucking der heylige schrift in voorsz. talen wel van zoodanigen nut zal wesen
„tot bevordering van het Christendom”.
Intusschen keurde zij goed, dat de Ceilonsche ministers zouden voortgaan
met het drukken eener „gramatica of dictionarium in de Singaleese tale, dewyl
„Zulx wel noodsakelyk scheint te wesen voor ’s Comps. dienaren om zonder behulp
„van een taalman met den inlander des te beter over weg te kunnen komen’.
De Bataviasche kerkeraad vond het drukken van het N. T. in drie talen,
„niet alleen zeer heylsaam, nut en dienstig, maar ook althans voor zeer loffelyk
„en volstrekt noodzakelyk aan te sien”.
Blijkens de bewoordingen harer vraag verwachtte de Regeering kennelijk
een ander antwoord en liet niet na aan te teekenen, dat het antwoord haar „ter
verwonderinge” strekte. Immers in eene zaak van gelijken aard, te weten het
drukken van den Maleischen bijbel met Arabische karakters, hadden de leden
van den Bataviaschen kerkeraad „zo zeer van malkanderen verscheelt, dat de
„sentimenten op een byna onbegrypelyke wyze teegens den anderen quamen aan
20 1738-1739.
„te loopen”. De Regeering vond in die handelwijze van den kerkeraad „wel
„weeder stoffe ter betuyging onzer bevreemding en tot verscheyden speculatien
„van haar Eerws. onstantvastige gevoelens,” maar achtte ’ttoch onnoodig „daar-
„omtrent eenige singuliere remarques te maken.”
Op den 25sten Juli 1738 machtigde zij mitsdien den kerkeraad „de versie
„des ouden Testaments na het authographum [van Leyprcker|, bij de kerkenkas
„te vinden (*), onder het ooge van een der predikanten zelve accuraat en sorg-
„vuldig te laten copieeren en authoriseeren, zonder dat het zelve besmult gerake
„ofte t'soek gebragt werde, omme daarvan in der tijd zodanigen gebruyk te
„kunnen maken, als vereyscht mogte werden, wanneer men desenthalven eens
„zal hebben verstaan het goedvinden der Edele hoog agtb. Heeren Principalen”.
Langs particulieren weg was de Gouverneur-Generaal in het bezit gekomen
van een exemplaar van de Portugeesche vertaling van het O T., door Deensche
missionarissen van de Augsburgsche confessie in 1738 te Trankebar tot en met
het boek Esra uitgegeven, waartoe volgens informatie acht jaren te voren zoude
gediend hebben het bovenbedoelde autographum, zonder dat men wist, „door wien
„of op wat wijze het zelve uyt de kerkenkas geligt en haar toegesonden was”.
„Nadat hier over onder de heeren leeden [van den Raad van Indië] ver-
„secheyde raisonnementen gevallen waren’, besloten zij, mede op den 25sten Juli
1738, het bewuste exemplaar aan den kerkeraad ten fine van onderzoek te doen
toekomen.
“ Herdruk van het plakaat van 28 Juli 1695 betreffende de overdracht van -
vaste goederen.
1739.
Bij schrijven, gericht aan den Bataviaschen kerkeraad, dd. 23 Mei 1738,
verklaarden zes Deensche missionarissen te Trankebar, dat zij op last van wijlen
den Gouverneur-Generaal, D. vaN Croon, sedert zes jaren met behulp van het
autographum begonnen waren met het drukken van eene Portugeesche vertaling
van het 0. T, welk drukken gevorderd was tot het boek Esther. Tevens zonden
zij 43 exemplaren van het bereids gedrukte.
De Regeering was met dit bericht niet weinig verlegen; want bij missive
van 28 December 1725 hadden Heeren XVIIven pertinent gelast het autographum
in de kerkenkas te bewaren en in geen geval te laten drukken. Maar om „het
„eminent caracter van wylen den Gouv. Gen. v. Croon niet te prostitueren en
„voor de wereld ten toon te stellen, als in desen ongequalificeerd gehandelt te
„hebben’’, besloot de Regeering den 30en Januari 1739 de zaak te laten rusten.
Zij gelaste tevens den Bat. kerkeraad de Trankebarsche editie, uitgegeven „door
„lieden van eene andere religie dan de gereformeerde professie”, te revideeren,
*) In gevolge resolutie van 23 December 1704 moest de secretaris van de Hooge Regee-
ring bewaren den sleutel van hef kistje, waarin de manuscripten van LEYDECKER en VAN DER
Vorm opgeborgen waren.
Ir
17391743. 21
met aanbeveling „dat werk met een onvermoeyden ijver tot dienst van Godes
„kerke ten spoedigsten en zonder dilay voort te setten”. De overgezonden exem-
plaren mochten intusschen niet „tot gebruyk in de kerken” geadmitteerd, maar
zorgvuldig in de kerkenkas bewaard worden.
Op 13 Februari daaraanvolgende leverde de Bat. kerkeraad den sleutel
in van de kist, waarin de meerbedoelde exemplaren opgeborgen waren, welke
sleutel onder bewaring van den Gouverneur-Generaal bleef.
In September 1739 haaste zich de kerkeraad te berichten, dat de Trankebar-
editie zoozeer van het autographum verschilde, dat zij waarschijnlijk niet volgens
dat autographum gedrukt was, met welk bericht de Regeering zich den 11den
September 1739 tevreden stelde, overigens ter zake niet anders bepalende, dan
dat de mededeeling van den kerkeraad aan de Ceilonsche ministers zoude werden
kenbaar gemaakt „tot naricht en speculatie”,
1740.
Billet, houdende verbod op den aanvoer van Makassaarsche slaven. Plano,
1 bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever).
1741.
Herdruk van het plakaat van 6 November 1626 tegen het stoken van
arak uit „vuyle suyckeren, stercke asschen ende andere, vuyle, bedorven substantien”’.
* Herdruk van het plakaat van 21 Juni 1698 wegens het „schieten,
„klokluyden en trommelen, ete by nagt, mitsgaders het aansteken of branden
„van vuurwerken”.
ie
1742.
De oprichting van de zoogenaamde inlandsche drukkerij moet uiterlijk in
1743 hebben plaats gehad, vermits sprake is van verstrekkingen aan die drukkerij
in verantwoordingen van het boekjaar 1742/53,
Billet, houdende verbod op de aanvoer van opium. Plano, 1 bladz. (Zonder
naam van plaats en uitgever).
Billet, houdende verbod op het heffen van tollen op pasar’s, enz. Plano, 1
bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever).
17453.
26 Februari. Vergunning tot het drukken van wekelijksche briefjes der
predikbeurten te Batavia.
Aanmerkingen over het vertuyen, ter Rheede van Cabo de Goede Hoop,
in de Tafel-Baay. Folio, 3 bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever).
Instructie voor de Hoofd-offieieren ter zee, enz. Folio, 42 bladz. (Zonder
naam van plaats en uitgever).
* Ordonnantie wegens het behandelen der brandspuyten en verdre gereet-
schappen daertoe behorende. — Voor 100 evemplaren dezer ordonnantie is door
„Schepenen in Augustus 1743 aan den stads-drukker, D. van Schim, betaald eene som
van 24 rijksdaalders.
29 1743 —1744,
Ordre en reglemeut voor de schepen, ter Rheede van Cabo de Goede
Hoop. Folio, 4 bladz, (Zonder naam van plaats en uitgever).
Project tot het oprigten van een Corps Cadets de Marine voor den zee-
dienst in Indiën, en tot het aanqueken van jonge Zee-Officiers, midsgaders het
stigten van een Academi voor de zelve. Folio, 8 blads. (Zonder naam van plaats
en uitgever).
Reglement op de Iykstatien, enz.
7 blads. Jaar van uilgave onbekend.
Hiervan bestaat ook eene editie in fobo,
1744.
In den morgen van den 14den Februari berichtte eene deputatie uit den
Bat. kerkeraad aan den Gouverneur-Generaal, dat weder eene bezending Portugeesche
bijbels, te Trankebar gedrukt, ontvangen was, weshalve de deputatie verzocht
„te mogen weten Deszelfs sentiment en goedvinden dienaangaande”.
Dit verzoek gaf den Gouv.-Gen. aanleiding de retroacta nopens de vroeger
ontvangen exemplaren te doen nagaan, waaruit „in het minste kwam te blyken,
„op wat redenen toenmaals heeft gesteund de apprehensie tegen de verspreiding
„van die versie onder de gemeente alhier’.
De Gouv-Gen. en de overige leden der Hooge Regeering vonden mitsdien
goed den kerkeraad op nieuw af te vragen, „of er eenige wezenlyke redenen zijn, die
„het gebruik van deze versie konnen gevaarlyk of van eenige bedenking maken.”
In antwoord hierop stelde de kerkeraad voor „den Tranquebarischen druk
„en versie alvorens behoorlyk te revideeren”, met welk voorstel de Regeering
zich vereenigde, „mits de revisie geschiede omtrent het autogaphum hier in de
kerkenkas berustende, om hetzelve in dien staat te brengen, dat men die over-
zetting hier zelfs door den druk onder de gemeente introduceeren kan; en bij
die gelegenheid tevens te visiteren en te confronteren de aan handen zijnde
bijbelboeken van Tranquebaar om te zien of er eenig wezenlijk verschil in die
versie gevonden wordt, dat dezelve inadmissibel kon doen oordeelen; mitsgaders
met het eene en andere zooveel spoed te maken, dat het niet hopeloos zij. daar-
van binnen zekeren redelijken tijd een einde te zien, waarvoor men reden heeft
te vreezen door het vorige langwijlige termijn van 19 maanden, indien hetzelve
anders noodig is geweest, of tot niets anders gediend heeft dan om, op de vraag
dezer Regering, wat differentie in die versie der H. Schrift werd gevonden, te
berigten, dat men dezelve in vele opzigten vond te verschillen met het manuscript
alhier, gelijk de Eerwaarde Monr, onder meer andere ongelukkige en temeraire
raissonnementen, schijnt te willen staande houden bij eene op zijn verzoek daar-
nevens overgelegde vrij driftige en desrespectueuse deductie, bij vorm van apologie
nopens hetgeen daaromtrent door hem en de verdere toenmalige gecommitteerden
is gedaan, dewelke wel hadden mogen gemenageerd worden, om deze Regering
te besparen de onfstichting, die daaruit kon worden opgevat, zoo men niet tevens
verstaan had op hetzelve geen verdere reflectie te slaan”.
1744. 23
10 Juli. Ingekomen en geresumeerd zijnde het rapport der volbragte
revisie van het eerste boek Mozes in de Portugeesche taal door de leeraren dier
Gemeente alhier, ingevolge het besluit dezer tafel van den 3en Maart jongstleden
bij eene kerkelijke resolutie van den 13en daaraan volgende daartoe gequalificeerd,
zooals het laatste daarbij geciteerd en het voorschreven rapport geïnsereerd werd
gevonden, ter resolutie van Haar Kerwaarden de dato 29 Juny passo, behelzende
tevens de approbatie van den kerkenraad over dit werk en het applauderen van
den voorstel der reviseurs om thans met het drukken van dien bijbel in die taal
een aanvang te maken, ten einde dat werk des te meer te accelereren tot nut
en dienst der kerken, alwaar in die taal gepredikt wordt, en der gemeentens, die
zich daarvan bedienen kunnen, zoo is verstaan zich hiermede, voor zoo verre voor
voldaan te houden, zoowel nopens het voor geciteerde besluit dezer Regering, als
omtrent den ijver en de oplettendheid der reviseuren, mitsgaders den voorstel te
amplecteren om het werk onder de drukpers te brengen, in vertrouwen, dat
dezelve onverhinderd zal kunnen voortgaan, en het formaat te begrijpen in octavo
vel minori forma, zoodanig dat met de kleinste letter, die men heeft, het gemakke-
lijkste zal uitkomen tot handbijbels voor deze en de Westersche kerken van
Indië, voornamelijk die van Ceylon, waarop ook in het fixeren van het getal der
Exemplaren zal moeten gedacht worden, te meer omdat de overzetting nog zonder
hoofden of kantteekening is en het lang tegenhouden zoude dezelve te willen
bijvoegen, hetwelk bij eene tweede editie in der tijd veel ligter zal vallen, mitsgaders
de correctie over te laten aan den kerkenraad alhier of degenen, die Haar Eerwaarden
daartoe zullen willen committeren, .dewelke dan ook tevens onder het hooger
opzigt van den Heer Gouverneur-Generaal zelfs, als verklarende zich deze moeite
gaarne te willen getroosten, zullen moeten bezorgen diens voortgang en wat daartoe
verder gehoort, ten einde dat werk spoedig en gelukkig mag volbragt worden.
Bij deze gelegenheid door den Heer Gouverneur Generaal al verder te
kennen gegeven zijnde, dat er, buiten het vorenstaande, nog eenige preparatoire
punten waren om te komen tot het groote oogmerk der meerdere voortplanting
van den Christelijken Godsdienst in deze gewesten, door Zijne Edelheid in
Nederland voorgesteld en van daar ter executie, zooveel mogelijk, aan deze Regê-
ring opgedragen, dewelke Zijne Edelheid vermeende, dat al in zoo verre waren
geävanceerd, dat met dezelve voor den dag konde komen, vooral nadat de toe-
bereidselen tot het drukken in de Maleische taal zoo verre tot perfectie waren
gebragt, dat men zonder prejuditie van de bovenvermelde uitgave der bijbel in het
Portugeesche, eene pers voor het Maleidsche apart konde aan den gang houden,
dewelke door Zijn Bdelheid navolgens specifiek opgegeven zijnde, zoo is na re-
sumtie en deliberatie goedgevonden en verstaan:
10. dat vooreerst van het Maleidsche drukwerk zal worden genomen eene
proeve en als een voorloper om .te komen tot het groote werk van het drukken
der H. Schrift met de karakters, die aan die taal eigen zijn, met het’uitgeven
24 1144—1745.
van een kort woordenboekje of vocabularium van zoodanige woorden voornamelijk,
als in den bijbel voorkomen en de gemeene Maleidsche taal te buiten gaan,
zonder echter daarom ook andere uit te sluiten, zooveel de kortheid en bepaling van
zulk een bestek toelaat, als zullende zoodanig handboekje moeten dienen om de
bijbeltaal verstaanbaar te maken voor de gemeente, die aan de lage spreekwijze
zoo zeer gewend is, dat de andere, schoon eigener aan de taal als die door dezelve,
dan wel op eenige andere welvoegende wijze, zoo kort doenlijk zullen moeten
worden uitgelegd om haar tot het regte verstand dier woorden te brengen en dus
tot de lezing van Gods woord in die taal te prepareren en dezelve te faciliteren ;
2o, en dat om hiertoe te komen in de tweede plaats zullen worden be-
noemd en aangesteld inspecteurs over de voorschreven Maleidsche drukkerij en
correcteurs van hetgene, dat door dezelve in het licht gegeven wordt, idem ook
om de taal te guaranderen, waarvan men zich bedienen zal, behoudens de ap-
probatie der materien van al hetgene de kerk betreft, dewelke naar kerkenorder
aan den kerkenraad zal verblijven, nevens de toezigt over de uitgave van den
bijbel in der tijd, gelijk benoemd worden bij deze: de beide thans aan de hand
zijnde leeraren in de Maleidsche taal, D. WerNDrL IJ en BRAARDA, nevens zoodanige
als verder in die gemeente beroepen mogten worden in tijd en wijle; idem den
oud schepen AUGUsTINUS THORNTON, den gewezen translateur JOHANNES SIMONZ,
den presenten translateur ENGEL WiLnLEMSz GORDON en den kundigen ordinairen
klerk JonaNNes HekKBor, die in den jare 1729, nevens den Eerwaarden WeERNDLIJ
tot het drukken van dien bijbel naar Nederland overgegaan en eenigen tijd daar-
na weder hier te lande gereverteerd is, om onder de directie en toezigt, die de
Gouverneur Generaal verklaarde ook gaarne hierover zelfs op zich te willen nemen,
niet alleen het voorschreven preliminarire drukken van een woordenboekje, maar ook
al hetgeen verder noodig is te bezorgen, om des te spoediger te komen tot het
groote werk der bovengemelde uitgave van Gods woord in de karakters dier taal”.
Jordens (J. E.)l, Bataviase nouvelles enz. — Zoowel vóór, als na de
verschijning dezer nouvelles in druk heeft men zich en Intië beholpen met geschreven
nouvelles, welke van Regeeringswege maandelijks, voornamelijk met behulp van het
Bataviasche bayregister, opgemaakt en aan de Hoofden der buiten-kantoren gezonden
werden. De oudste nouvelles van dien aard, welke èn het archief te Batavia bewaard
worden, zijn van 1674, de jongste van 1807.
Extract uyt de Generale Resolutien des Casteels Batavia, genomen in Rade
van India, op Dingsdag den 8sten December, Anno 1744 (hetreffende verantwoording
van gelden voor het oprichten tan gebouwen, enz). Folio, 1 bladz. (zonder naam
van plaats en uitgever).
1745.
Ampliatie op het reglement van den Jare 1743 nopens de Bagagie voor
de Zeevaart van de Comps. in Indiën. Plano, 1 bladz. (z. n.).
Td a
1745 —1150. 25
£ Projeet associatie van geprivigeleerde kooplieden tot den Amphioen. Folio,
4 (P) blads. (zonder naam van plaats en uitgever).
Publicatie betreffende de Derham Djawi. Plano, 1 bladz. (z. n.).
1746.
* Conditien ter oprichting van de Bataviasche bank van leening.
Ordonnaneie voor die bescheiden zijn aan de gemeene tafel binnen ’t Casteel
Batavia. Plano, 1 bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever).
: 1747.
Ordinanca para os Mestres de bairros [wijkmeesters| na cidade e no arra-
baldo de sul. 80 7 bladz (sonder naam van plaats en uitgever). — fherbij schijnt
te behooren: Aanhangsel rakende de Buur- ofte Wijkmeesters . . . . gearresteert
23 Julv 1686. 80 4 bladz. (4. n.).
Reglement op de verstreckingen van randsoenen en kostgelden aan scheepe-
lingen, enz. Folio, 5 bladz. (z. n.) — Hiervan bestaat ook eene uitgave in plano,
1 blads.
1748.
16 Januari. Benoeming van Mr. J. Auris, lid in den Raad van justitie te
Batavia, tot censor der drukkerij, in de plaats van Mr. W. Werprinen.
Billet houdende proemie voor de ontdekkers der huysbraken en diefstallen.
Plano, 1 bladz. (zonder naam van plaats en uitgever).
* Heeser (IL), beschryvinge en uytlegginge van enige sinnebeeldige
voorbeelden, welke te zien zvn geweest. ...... ter gelegentheyd van de ver-
heffing van den Prince v Oranje . . …. . .. tot Stadhouder ..... voor het huys
van den Baas Zevlemaker, BAReNT TieneKrs. Batavia, 51 Mey 1748. 40. S bladz.
__ * Sauret (J. F. du), ter bruylofte van Mr. Trrop. vaN ReveERHORST,
oud lid in den Raad van justitie des Casteels, en Agn. M. CrieLaarT. 30 April
1748. Batavia, 40.
1749.
28 Maart. Mr. J. Pompe VAN MEERDERVOORT, lid in den Raad van justitie,
tot censor der stads-drukkerij aangesteld wegens overlijden van Mr. Amis.
_ 30 December. Benoeming van Mr. Jom. ScHEVENHUYSEN, lid in den Raad
van justitie, tot censor van de drukkery, in de plaats van den overleden Mr.
PoMmPe vaN MEERDERVOORT.
Bekentmaking [betreffende het verleenen van wissels op Nederland|. Folio,
1 bladz. (z. n).
Extract uyt de brief van de Edele Hoge Indiase Regering aan den politic-
quen Raad te Padang, nopens het stuk van de vrye vaart op Sumatras West
Cust geschreven en gedateert den 11 Juny 1749. Folio, 5 blads. (zonder naam
van plaats en uitgever).
1750.
Mossel (J.), aanmerkingen over de zuykermolens rondom Batavia, in 't
26 1150-1753.
Bantamse, Ceribonse en langs Java. Folio, 10 bladz. (zonder naam van pe en
uitgever). MSS
Notitie, tot gebruyk van 't zegul ter Generale Boe Phu hi bladz.
(C. J. WEICHBERGER).
Publicatie betreffende den dank- en bededag op Woensdag, 26 Aug. 1750.
Plano, 1 bladz. (zonder naam van plaats en uitgever).
11p1.
Advertentie nopens de verpachting der inkomsten van het Koningryk
Jaccatra.- Plano, 1 bladz. (z. n.).
Javasche verpagtingen (generale conditien enz.). Plano, 1 bladz. (z. n.)
Hollandsche en Maleische tekst, de laatste met Arabische karakters.
Notificatie van den dank- en bede-dag. Plano, 1 bladz. (z. n.).
Ordre op het schutten uyt en in de stad. Plano, 1 blads. (z. n.).
Placaat betreffende de liberale gift. 40. 52 bladz. (z. n ).
Publicatie betreffende de suiker-molens. Plano, 1 bladz. (z. n.).
Publicatie betreffende den uitvoer van suiker. Plano, 1 bladz. (z. n.).
Publicatie betreffende gesnoeid geld. Plano, 1 bladz. (z. n.).
Publicatie betreffende het vervalschen van opium. Plano, 1 bladz. (z. n).
Publicatie betreffende de bagagie der repatrieerende luyden. Plano, 1
bladz. (z. n.).
1752.
In het boekjaar 1751, was de inlandsehe drukkerij voorzien van Grieksche
en Hebreeuwsche druktypen, welke vermoedelijk nooit gebruikt zijn. De verstrek-
kingen aan die drukkerij uit verschillende magazijnen te Batavia hadden van
174/3 tot 1751/, eene boek-waarde van f 26,105: 6: 8.
Ordre der voorbiddinge in de kerken deser stede voor de overheden. Folio,
1 bladz. (z. n.). — Onzeker van 1752.
Publicatie betreftende allerlei middelen tot verbetering van den toestand
in de ommelanden van Batavia en in de Preanger. Plano, 1 bladz. (z. n.).
Uytschryving van een algemeenen vast-, dank- en bedendag. Plano, 1
bladz. (z.-n.).
1153
Volgens eene „Notitie off specificque opgaaf van ’tgeene in de inlandsche
„drukkery zedert de opregting van dien tot heden [17 Mei 1753] gedrukt is”,
onderteekend door Ben baas-drukker, G. H. HeusrEr, waren door die inrichting
in | k.
Maleisch werk: Aantal oem een E
bijbel, ‘beginnende. met Genesis en- „lopende thans _ ads 5
tot in de Psalmen Davids” (Zie Proeve, 1756, zu E
NED) oe id EE Pe 4,000
formulieren’ in:40.;o" ont gt et ane vete ene Ae RUD
catechismus in 8° (Zie en 1746, n°. ai heuteerts
REN
500 -
woordenboek in: 8e, , tt. au. . %i. wk drente
Portugeesch werk:
bijbel, loopende van Genesis „tot in Jesayas,” in
8°. (Zie Proeve, 1748, n°. 2 en Suppl. 1753). . 3,100
„kort begrip van de leere der waarheyd, die na
“ „de godzaligheyd is, in het Portugeesch vertaald
„door J. M. Mour, synde in het Duvts:en Por-
„tugeesch’”, in klein 80 (waarschijnlijk het „Com-
„pendios exame” bedoeld in Suppl, blads. 65). 1,000
Duitsch en Latynseh werk:
__kort begrip (als ed in klein 8°. (Zie Suppl,
bladz. 65) ee 1,000
rudimenta Latina in groot S°, : EE Ae 500
Catonis disticha, in klein 8° of groot Ie, Kk
Suppl. 1748). 300
M. T. CrceRrONis epistolae sclectae ad familiares in |
ed B of groot, 12 100
Totaal.
Nog is gedrukt:
Javaansche verpachting, op oliphants-papier, „in
„duvts en maleyds” 300
Liberale gift, 4e. : 1,200
Lijkstatie van Zijne Eloreleid (ihohicn hetzelfde
BSP roeve, 1752 n°. 9). 8 3 150
Bekendmaking aan de schepen en en wegens
ankerage- en „coppen-geld”, in het Hollandsch. 500
Idem in het Maleisch. . … f 500
Catalogus der Bataviasche bibliotheek. 60
Billetten wegens het jaarlijksch publiek examen in
het Seminarium. 300
Doodbriefjes van den feeslinn. en et send,
A. pE Haas. 209
Idem, idem J. De 225
„ van Ds. Srroonf. ar 300
de weduwe van Ds. VAN v Dresen. 225
6,500
4,100
1,900
_12,500
27
Conditien en voorwaarden waar op de gemeene landsmiddelen ter stede
28 17531756.
Batavia worden verpagt, en die van de waag bij admodiatie overgelaten, gere-
videert en g'amplieert in Rade van Andia, den 4den Decemb. 1753. Batavia, fol.,
64 bladz. (H. MoLper).
Ordonnantie enz. (Proeve, bladz. 10 ne. 8). — Hiervan bestaat ook eene uit=
gave, groot 11 bladzijden.
Reglement op ’t verstreeken der medicijnen. Folio, 2 bladz. (Zonder naam
van plaats en uitgever).
Reglement voor de collationisten ter Generale Secretary. Folio, 1 bladz. (z. n.)
Resolutien op de Aanmerkingen over Batavias gesteldheid. Folio, 10
bladz. (z. n.).
LADA:
October. Door de Luthersche gemeente te Batavia wordt aan Mr. LABEUR
aldaar betaald eene som van Rs. 31:24 voor het drukken van een vrageboek,
groot 41/, vel.
1755.
26 Augustus. Overbrepging van de kasteels-drukkerij naar de wegens
ongezondheid „absolut niet bewoonbare’ woning van den Direeteur-Generaal,
staande dicht bij de kasteels kapel te Batavia, waar zij zich in 1788 nog bevond
blijkens eene manuseript-kaart van Batavia uit genoemd jaar.
Marchant (P.), de verpligtinge tot heiligheid uit Levit, XIX, 1,2. In
eene intree predicatie, gedaan te Batavia den 23 Maart 1755, opgehelderd en
aangedrongen. Batavia 4°. 28 bladz. (G. H. HEUSLER).
Vreugdegalm, op de verzoening’ van Pangerangh Mancoeboemie met de
Oost-Indische Maatschappye, en zijn huldiging’ tot Sultan over de helft der Javasche
bovenlanden, den XIII February MDCCLV, onder de regeeringe van den Wel-Ed.
Achtb. Heere, NicoLaAas HARTINGH, gouverneur en directeur op en langs Java's
Noord-Oostkust, mitsgaders plenipotentiaris, van wegens de Hooge Indiasche Regee-
ringe, tot de vredens-onderhandelingen met den zelfden. 4°. 15 bladz. (z. n.).
1756:
5 Maart. Ten aanzien van de „Maleytsche druckery” wordt bepaald, dat
het oude testament, „waar meede men by na gedaan werk heeft’, zoude worden
afgedrukt, „dog met het nieuwe Testament niet te laten beginnen, voor en aleer
„men dierwegens nader sal komen te disponeeren’’.
20 April. Als een sequeele van het g'arresteerde ter sessie van den 5
Maart Isleden, nu nader gesproken en teffens in overweging genomen zijnde, of
men met het drucken van de Bijbel in de Maleysse tale, waar van het oude
testament nu volkomen in gereedheyt gebragt was, zoude continueeren en dus
met den druk van het nieuwe Testament een begin maken, dan wel daar meede
supercedeeren; zo is, nadien bij de meeste der Heeren leeden gesustineerd wierde,
dat dat werk, uiijt hoofde van de algemeene onkundigheijt der inlanderen omtrent
den Arabischen Letter, waar in gedagte Bijbel gedrukt is, van geen of wijnig
1756—17161. 29
nut wesen, en het succes van dien geensints opwegen sal de considerable kosten, daar
toe besteed, bij meerderheiijt van stemmen goedgevonden met dat werk niet verder
voort te varen, dog te deser gelegentheijt door den Heere Gouverneur-Generaal
te kennen gegeven wesende, dat g'inclineert was het selve voor zijne eiijjgene reeke-
ning te doen vervolgen en te voltooijen; zo wierd alverder geresolveert, zulks aan
welgem: zijn Edelheiijt volkomen gedefereert te laten, en ten dien eiijnde inkoops
af te staan het papier en verdere ingredienten, daar toe vereiijscht werdende.
10 Augustus. Besloten tot den herdruk onder toezicht van de predikanten
Morr en Bastiaanse van het Portugeesche psalmboek in 4° met noten, „dat thans
„seer schaars gevonden werd’. — Zie ook 1762.
KD.
Mossel (J), consideratien over de vermunting in Bengale, mitsgaders
de zo daar als elders betaald werdende interest-penningen ; het employ van 's Comp:
geld; de Iywaat-handel; en de retouren voor Nederland. Folio, 61 bladz. (x. n.) —
In margine zijn de resolutiën, naar aanleiding van dit stuk genomen, geplaatst.
Publicatie betreffende den morshaudel in noten en nagelen. Folio, 1
bladz. (z. n.).
| 1758.
* Huwelijksgroet aan... Prirrar Cos en... CORNELIA Roos, te zamen
in den echt vereenigd op Batavia, 21 Junij 1758. Batavia, plano.
Mossel (J.), poincten van aanmerking nodig tot een goed bestier van
Malacca, van het zelve te houden in eene nodige gerustheid en verzeekertheid,
en ’sComps: negotie of inkomen nevens ’t welvaren dezer colonie te bevorderen,
Folio, 13 blads. (z. n.). — Met de resolutien, daarop genomen, in margine.
17:
Reglement voor Kareek, enz. Folio, 7 blads. (z. n ).
Reglement voor Sumatra's West Cust Folio, 8 bladz. (z. n…).
1760.
Consideratien over de waarde van goud en zilver, mitsgaders dito specien
in India, met relatie tot de belangen der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie.
Folio, 16 bladz. (z. n…).
* Instructie voor de Chineezen.
Eier:
9 Juni. Ontslag van Mr. J. ScrHavENHuYSEN als censor van de stads-druk-
kerij; benoeming als zoodanig van C. G. Bevar, oud-lid in den Raad van justitie
te Batavia.
Aanwijzing van zoodanige munten, maaten en gewigten, als ‘er in Souratte
rouleeren, enz. Folio, 15 blads (z n.).
Compendium der voornaamste civile wetten en gewoontens, waar na de
Mahometanen zig in het decideren der onder hen opkomende verschillen regu-
deren, ten opzigte van de successien, erf- en besterffenissen, item hunne huwe-
30 1161 —1762,
Iyken en egtscheydingen, byeenverzameld uyt het Mahomethaanse wetboek, volgens.
de opgave der Priesters en inlandsehe Hoofden, om onderhouden te worden, daar
en zo het behoort. Batavia, 23 bladz. Folio (C.C. Rennarp). — Holl. en Mal. (met
Arab. kar.) tekst. — Verbeterde opgave.
1474162,
9 Februari. Verbod tegen den aanvoer en verkoop van buiten Batavia
gedrukte almanakken.
23 Februari. Door den Heer Gouverneur Generaal te kennen gegeven
zijnde, dat van de alhier gedrukte en nog niet uiijtgegevene Portugeesche Bijbel
het 1ste deel in ’s Comps. Kleijne winkel in voorraad was een quantiteijt van 1500.
Exemplaren, zonder dat die bij de boeken met eenig geldsom bekend gevonden
werden, onder een bijgevoegd voorstel, of het nuttig en noodzakelijk zoude weesen,
daar van een uijtdeeling te doen onder de Ledematen der portugeesche gemeente,
z00 is, uijt aanmerking ged: bijbel met die intentie gedrukt en het ten uiijttersten
nodig is de gem: Ledematen te voorsien van een bijbel, in haar taal gedrukt,
goedgevonden en verstaan daar van voor eerst 500 Exemplaren, als daar van nog
maar in den band gebragt, onder de Christenen der portugeesche gemeente alhier
gratis uiijjt te deelen, gelijk ook de bij de boeken van voorm : kleijne winkel nog met
f 98— pr. restant lopende en in weesen zijnde portugeesche boeken, te weeten:
145 pr differente de Christando
174 „ eatechismi
139 „ vraagboekjes en
164 „ breviarissen,
en aan zijn BEdelheijd op desselfs daar toe betuijgde inclinatie de executie dien
aangaande gedefereert te laten.
19 May. Door den heer Gouverneur-Generaal aan de vergadering te kennen
gegeven zijnde, dat aan zijn Edelheijd, bij het nagaan van het werk der Gods-
dienst volgens de daar van erlangde rapporten, gebleken was, dat niet alleen de
Ledematen der portugeesche gemeente genoegsaam in ’t geheel destitut waren van
het nieuwe testament en de psalmen in die tale, maar zelfs in de kerken van
die gemeente, daar van maar eenige weijnige exemplaren gevonden wierden, en
dat zijn Edelheijd derhalven, uiijt hoofde van de nuttigheijd en volkomene nood-
zakelijkheijd, om die Ledematen van sodanige Heijlige boeken te voorzien, waar
op zij alleen den grond en zekerheiijt van hun geloof konnen vestigen en den weg
der saligheiijd leren, zijn gedagten hadde laten gaan, om de psalmen Davids en
het nieuwe testament in de portugeesche tale te laten herdrukken, te meer Zijn
Edelheijd, uiijt de sugt en gretigheiijd, waarmeede het onlangs uiijtgedeelde oude
Testament in de meerm: tale, volgens het besluiijt deeser regeering van den 23
febr: jongsleeden, door de ledematen van die gemeente geaccepteerd was geworden,
met grond onderstellen mogt, dat de uiijtdeeling derselve mede aan geen onwaardige
soude geschieden en dus daarmeede het bedoeld oogmerk bereiijkt worden.
1762—1766. 31
Dat zijn Edelheiijjd ten dien eiijjnde, met den in de voorm: tale seer ervaren
predikant Jonan Maurits Monr niet alleen gesproken, maar dat gem: Morr
ook, volgens zijne gewone iijver, in dien gevalle zijn dienst aangeboden hadde,
om zig gaarne, uijt aanmerking der heiijlsame intentie van dit werk, te willen
verledigen tot het revideeren en corrigeren der proef exemplaren; en dat Zijn
Edelheijd dienvolgende, om de Comp: zo veel mogelijk in deesen buiijten Last
te houden of daar van geen last te doen dragen, gaarne op Zig wilde nemen, om
die heiijlige boeken, na het Exemplaar van ’t Jaar 1695, als het beste geoordeelt
zijnde, voor zijn reekening te laten drucken, terwijl nagegaan hadde, dat zulx
met dien selven letter, waar mede het oude Testament was afgedrukt, soude
konnen volbragt werden, indien de heeren Leeden konden goedvinden zulks aan
Zijn Edelheijd overtelaten; en het benodigde papier, nevens eenige verdere
ingredienten inkoops prijs Comps weegen te laten afgeven, soo is na deliberatie
geresolveert, dien voorstel in ’t geheel te amplecteeren, en dienvolgende ver-
staan op die betoonde inclinatie aan zijn Edelheijd volkomen gedefereert te
laten het herdrukken van het nieuwe Testament en de Psalmen in de portu-
geesche taal, na het exemplaar van het jaar 1693 voor Zijn Eygen rekening, en
daar toe het papier en de verdere benodigde ingredienten, even en indiervoe-
gen als zulks bij hef drucken van het oude Testament in de maleijijtsche taal
aan den overleeden heer Gouverneur-Generaal Mossen [z: g:|, ingevolge resol:
van den 20: april 1756, is toegestaan, inkoops prijs uijijt Comps pakhuiijsen te
verstrekken, mitsgads het opzigt van dat werk op te dragen aan meerm: predi-
kant Morr, en den kerkenraad alhier. van dit besluijt bij extract kennisse deser
te geven.
Ordonnantie voor den keur-meester en op het keuren van goud en zilver.
Plano, 1 bladz. (z. n.).
Rapport van den Raad van justitie des kasteels Batavia aan den Gouv.-
Gen. VAN DER PARRA over het straffen van Europesche, in ’s Compagnies dienst
zijnde, militaire deserteurs, 16 Junij 1762. Klein folio, 31 bladz. (4. n.).
1763.
* Lijst der salarissen, zoodanig als dezelve bij den Secretaris, Clercq en
bodens van Heemraden der Bat. Ommelanden genoten mogen worden, enz., enz.
Batavia, fol.
1765.
* Conditien voor het stads-logement.
10 6165
„De boekdrukkerijen van Batavia waren bij mijn’ tijd [1766], in verge-
„lijking van die in Europa, in eenen slegten staat’. H. Vogel, 30 jaarige zee
reizen, II, 148.
‚* Collectie van kerkelijke ordonnantien. — Zie over deze uitgave Nieuwe
Statuten van Batavia, godsdienst en kerkelijke zaken, $ 5.
32 1767 —1178.
145 6%,
Geugten (A. van der), rouwklacht op het smertelijk afsterven van
den WelEd. Gestr. Heere, den Heere NicoLaas HARTINGH, in zijn WelEd. Gestr.
leven Raad-ordinair van Nederlands India, President in ’teerw. collegie van
Heeren Heemraden der Bataviasche ommelanden, etc. etc., overleden op Batavia
den 25sten van Wintermaand des jaars MDCCLXVI. Toegewijd aan deszelfs-
zoonen, dochteren, behuwdzoonen en verdere dierbare familie van zijn WelEd.
Gestr. 4°, 6 bladz. (z. n.).
17,65B.
Jongh (B. S. de), op den zilveren feest-dag van zijn Hoog-Edelheid,
den Hoog-Edelen Heer Perrus ALBERTUS VAN DER PARRA, Gouverneur-Generaal
van Nederlands India, enz., enz., en de Wel-Geboore Vrouwe, Mevrouwe ADRIANA
JOHANNA Bakr. Voorgevallen te Batavia op den elfden Junij 1768. 4°, 6
bladz. (z. n.).
Prijscourant van zoodanige goude en zilvere muntspeciën als onder 1e Sep-
tember 1768 bij de Imdiasche negotieboeken staan verhandeld te worden, enz.
8°, 32 bladz. (z. n.).
Publicatie betreffende de preferentie enz. van insolvente boedels. Plano,
1 bladz. (z. n.).
TTA One)
* Register op het Ambons Kruid-Boek van G. E. Rumeuivs. Batavia, fol.
Gedeeltelijk ongepagineerd (E. HEEMEN). — Zie Rumphius gedenkboek, bladz. 201.
17 78.
15 Mei. Curatoren en scholarchen over de stadschoolen, bij een ingediend
extract uit hunne resolutie van den 2 deeser vertoont hebbende, dat zij gegronde
hoope hadden om de Nederduitsche taal onder den iplander met de waare
Godsdienst teffens intevoeren, indien daar toe maar de noodige boeken konden
bezorgen uit het Portugeesch en Maleisch in het Nederduitsch, dog bij de catha-
jogus niet meer wierden gevonden, als
190. complete exemplaren van de portugesche bijbel in oetavo, drie deelen.
80 complete maleidsche bijbels met arabische letters in oetavo, vijf deelen.
Een exemplaar van de maleidsche bijbel, met een latijnsche letter in 1733
te Amsterdam, met nog eenige exemplaren van de psalmen in 1788 gedrukt, en
geen een kort begrip, veel min een goede Nederduitsche spraakkonst in die
taalen, met verzoek om een kragtdadige voordragt aan de Heeren Majores, op
dat de Maleitsche bijbel in quarto, in a° 1733 te Amsterdam met de psalmen in
1738 gedrukt, in twee deelen in quarto in Nederland mogen worden herdrukt,
zo is goetgevonden en verstaan de HoogEdele Heeren zeventienen hij eerste
gelegentheid eerbiedig te verzoeken de gemelde Maleidsche bijbel en psalmen te
laaten herdrukken, na het eenigst daar van nog te vinden exemplaar, dat
hunne Edele Hoog Agtb: tot een model zal worden aangeboden, en dat daar
1778—1783. 33
van herwaarts mogen worden gezonden ten minsten twee duizend exemplaren in
een band, en vijfhonderd exemplaren in twee banden gebonden, nadien veele
inlandsche Christenen, inzonderheid in de oostersche Gouvernementen, daar van
onvoorzien zijn.
Terwijl op de verdere, bij het: voorschreven extract resolutie, gedaane
instantien is besloten :
lo. het daar nevens overgelegt kort begrip van de Christelijke waarheid,
na voorafgaande approbatie door den gereformeerden Kerkenraad, gevolgt van een
handleiding in de Nederduitsche spraakkonst in het Nederduitsch, Maleidsch en
Portugeesch, met een Latijnsche en Arabische letter hier te laaten drukken;
2o. te laaten herdrukken het woordenboek van ArrwrisN en Corrú uit de
Portugesche in de Nederduitsche taal, en
30. desgelijksch het woordenboek uit het Maleidsch in het Nederduitsch
en uit het Nederduitsch in het Maleidsch, alles in een: formaat in quarto, en in
de Casteelsboekdrukkerij voor rekening van de Comp. mitsgaders met het laatste
het eerst te doen beginnen.
ti 0.
* Nieuw zak almanachje voor 1781 met raadsels (L, Dominicus).
Fos
23 October. Op het request van EeseRT HeEEMEN, baas van Comps boek-
drukkerij binnen dit casteel, is goedgevonden en verstaan denzelven, uit consideratie
zijne hooge jaaren, verzwakt gezigt en verdere debile lichaams constitutie, uit den
dienst van de Maatschappij te ontslaan en hem toeteleggen de bij het reglement
op de bevordering der dienaaren bepaalde rustgage van f 24 ter maand.
Exercitie van de infanterie, zoo als die in gebruik is by de troupes van den
Staat der Vereenigde Nederlanden; gedrukt ter order van Zijn Edelheid, Mr.
WirLEM ARNOLD Artring, Gouverneur-Generaal van Nederlands Indie. Ten dienste
van de troupes deezer landen. Batavia, 80. 86 blads. (E HereMeN).
Exercitie zo te paard als te voet, van het esquadron dragonders, gedrukt
enz. [als voren). Batavia, 80. 24 blads. (B. Hermen).
Exercitie voor de arthillery, met hand-geweer, canon en mortieren, opgesteld
ter ordre van Zijn Edelheid enz. [als voren|. Batavia, 80. 18 bladz. (B, Hermen).
Exercitie voor de oorlog-scheepen, met hand-geweer en canon. Opgesteld
enz. [als voren]. Om op alle scheepen der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie
ter observantie afgegeven te worden. Batavia, 80. 16 bladz. (B. HreeMeN).
Sd.
Opheldering omtrent de Javasche planten en palmbomen, getrokken uit
het 1. IL. IUI. deel der Javasche planten. 80. 32 bladz. Zonder datum en naam
van uitgever. — Dit stukje schijnt te behooren bij Radermacher, naam lijst der planten,
enz., waarvan hel 3e stuk in 1782 het licht zag. De „opheldering” ts alphabetisch
ingericht en eindigt met „Gabang”.
Verh. Bat. Gen. deel LV. 8
34 1783—1796,
* Ordonnantie op het inrichten der begravenis-rollen en doodbriefjes. Folio.
186:
28 Juli. Op een ingekomen Extract uit de Resolutien van Curatoren en
Scholarchen over de stadsscholen van den 13 Mai jl. en de daar bij gedane
aanmerking, dat, schoon de H. M. beloften doen, nader te zullen in overweging
nemen de herdrukking van eenige Maleidsche en Portugesche boeken, egter nog
een geruimen tijd daar mede zal voorbij gaan, eer daar van een toereikend getal
exemplaren alhier aangebragt worden, terwijl er een over groot gebrek is, in ’t
bijzonder aan Maleidse vraagboekjes in de oostersche Provinciën in ’t generaal
en op Ambon en Ternaten voornamelijk, is goedgevonden en verstaan, dat Collegie
te qualificeeren om voor hare reek: in de Casteels drukkerij te laten afdrukken
een duizend exemplaren van zeker werkje, uitgegeven in a°, 1725 door Ds. FRANGoISs
VALENTIJN en gedrukt te Dordrecht, in ’t Maleidsch, met Latijnsche Letters, mistgs
nog een duizend exemplaren van een ander werkje, genaamd de Leere der
Waarheid, die naar de Godzaligheid is, uitgegeven door GrORGE HENDRIK WERNDLY
en gedrukt te Amsterdam in ao. 1782.
1788.
7 Oetober. Aan Scholarchen wordt vergund voor hunne rekening te laten
drukken 500 exemplaren van het Portugeesche A-B-C-boekje, „nevens zodanige
„andere exemplaren van andere Portugesche werkjes, als in der tijd nodig
„geoordeeld zal worden”.
Catalogus van boeken, de welke bij den koster van de Hollandse kerk
(te Batavial voor de neevens gestelde prijzen te bekomen zijn. Folio, 4 bladz.
z. n. en jaar. Het Collegre van Curatoren en Scholarchen had deze boeken voor eigen
rekening uit Nederland ontboden.
1796. |
Catalogus van een fraaije verzameling van Nederduitse, Hoogduitse, Latynse
en Franse boeken, nagelaten door wijlen den Advocaat Mr. GERARDUS VAN DER
Grust, welke zullen verkogt werden, enz. Batavia, 80. 42 bladz. (P. VAN GEEMEN).
XIde EEUW.
1803:
25 Augustus. De stads-drukker, Jeremias JAcoBUS DomiNtcus, beklaagde
zich bij de Regeering over inbreuk, dien de kasteels-drukker zich op zijn pre-
vilegie had veroorloofd; tevens verzocht hij voor zijne weekelijksche leverantie
van het Vendu-nieuws, in plaats van 1 rijksdaalder ter maand, 2 rijksdaalders
te mogen ontvangen. Na het advies van het Collegie van Schepenen op dit
rekest te hebben ingewonnen, besloot de Regeering den prijs van het Vendu-
nieuws op den ouden voet te laten, maar Dominicus te ontheffen van het hem
opgelegde ambtgeld ad 100 rijksdaalders ’s jaars, tevens hem mededeelende, dat
de levering van een almanak bij de intrede van eenig jaar aan ieder lid van de
Hooge Regeering nimmer als eene verplichting was beschouwd, van welke leve-
ring hij „expresselijk” werd „geöxcuseert”. Aan den kasteels-drukker werd gelast
in geen opzicht van zijne instructie af te wijken „tot prejuditie van den stads-
„drukker”’.
6 December. Voor Ambon werd op verzoek van het Collegie van Curatoren
en Scholarchen vergunning verleend tot het drukken in de kasteels drukkerij van :
300 exemplaren van het Maleische vraagboekje, getiteld: Taxlima eltakkich ;
200 df als voren van: Pengadjaran sagala awrang iang suka
masokh kapada agama Mesehhy.
1805
25 April. Wegens gebrek aan letters was „ondoenlijk” het drukken van
zekere „arithmetische verhandeling” ten gebruike in de militaire school te Mees-
ter Cornelis.
6 Augustus. „Vermits Compagnies drukkerij alhier, schoon met de grootste
„moeite, niet dan zeer gebrekkig aan de gang kon werden gehouden en te duchten
„was, dat die eerlang zoude moeten stil staan, hebben wij het Kaapsch gouver-
„mement verzocht ons met eene goede quantiteit drukletters te voorzien; dan,
„schoon gemeld gouvernement aan dit ons verzoek sedert ten deele heeft voldaan,
„is het aangebragte daar van in geenen deele toereikende om de gemelde druk-
„kerij in een behoorlyken staat van werking te brengen, weshalve wij, alzoo
„UWelRd. Hoog Achtb. veel al in het denkbeeld zouden kunnen zijn gebragt,
„dat door deeze assistentie in het gebrek aan drukletters compleet zoude zijn
„voorzien, mede insteeren ook op dit artieul de meeste reflexie te slaan, te meer
„noch, daar van de gemelde, van de Kaap aangebragte drukletters, als niet vol-
36 1805—1810.
„doende zijnde, maar een zeer gering gebruik kan werden gemaakt en bovendien
„eene considerable minderheid op deselve is bevonden. .........e...e.
„Den eersten gesworen klerk ter generaale secretarij alhier hebben wij
„gelast eene geregelde afzending te doen van al zulke publieque papieren en
„werken, als alhier of in andere gedeeltens van ’s Lands Indische etablissementen
„in het licht worden gebracht. Wij mogen echter niet af zijn ter geëerde kennis
„van UWelEd. Hoog Achtb. te brengen, dat voor als noch, zoo min alhier, als
„op de overige bezittingen, publieque nieuws papieren uitgegeeven of gedrukt
„worden, behalven hier ter hoofdplaats weekelijks het zogenaamd vendu nieuws’
(geh. missive van de Indische Regeering aan den Raad der Aziatische bezittingen
en etablissementen, resideerende in den Haag, dd. 6 Augustus 1805, 8 106
en 238].
1806.
Nieuwe verbeterde almanach, naar den Gregoriaanschen styl, op ’t jaar
na de geboorte van Jesus Christus, 1807. Berekend naar den meridiaan en de
pools-hoogte van Samarang, liggende beoosten den Piek van Teneriffe, op 127
gr, 12 min. lengte en 6. gr, 57 min. en 32 seconden, bezuiden der Linea
Aequinoctialis. Batavia, ongepagineerd, 12° z. j. (J. J. Dominrcus). — Deze almanak
is gemaakt door een leeraar aan de marine-school te Samarang; zie $ 1 in fine.
* Reglement van broederen ouderlingen en diaconen der Luthersche gemeente -
(J. J. Dourrrcus).
Nieuwe verbeterde almanach ...... 1809. — Zie overigens bij 1806.
1809 (?)
„De keukens en slaven-vertrekken [van het voor gouvernements-huis op
Molenvliet aangekochte gebouw| zijn voor de drukkerij en voor den kamerbe-
waarder in gereedheid gebragt” (DAENDELS, staat der Ned. O. I. bezittingen,
bladz. 87).
1-8 40;
4 Maart. „Het gebrek aan drukletters, 'twelk te meermalen aan het
„Bewind voor de kolonien in het moederland is opengelegd, zonder dat men
„hieromtrent eenig voordeelig effect heeft mogen ondervinden, is sedert tot die
„hoogte gestegen, dat het niet meer doenlijk was ’slands drukkerij gaande te
„houden; en nademaal de gepreviligeerde stadsdrukkerij zich in hetzeltde geval
„bevindt en dus tevens de redenen ophielden, waarom dit previlegie in der tijd
„is verleend, te weten: tot gerief van het publiek, is de intrekking van dit pre-
„vilegie en de vereeniging van beide de drukkerijen voor het land nog als het
„eenige middel beschouwd om zich uit de opgemelde verlegenheid gedeeltelijk te
„redden, welke intrekking en vereeniging sedert bij de Hooge Regering zijnde
„gedecreteerd, onder een billijk dedommagement voor den Stadsdrukker, wegens
„de door het land van hem overgenomen materialen, zooveel heeft uitgewerkt,
1810—1818. 37
„dat men, hoewel met moeite, de noodige hoeveelheid letters heeft bijeen gekre-
„gen tot de uitgave van een courant, in plaats van het zoogenaamde vendu-
„nieuws, 't welk niemand kan interesseren.
„Deze uitgave, die veel genoegen geeft, omdat het gros der ambtenaren
„en der ingezetenen bevorens van alle nieuwstijdingen en berigten verstoken
„waren, en daarenboven zeer gepast is in sommige gevallen tot opwekking van
„den publieken geest en om verkeerde insinuatiën tegen te gaan, is met den
„aanvang van dit jaar begonnen, zijnde de Professor Ross daarvan de Redacteur
pe « « »» «« herhalende ik met alle empressement, de bij vorige gelegenheden
„gedane iterative verzoeken, om ten spoedigste een aanzienlijke quantiteit druk-
„letters herwaarts te zenden, ten einde niet al zeer schielyk in dezelfde verle-
„genheid te vervallen, welke men naauwelyks voor een tijd gedeeltelijk te boven
„is gekomen”. (Missive van den Gouv. Gen Daenpers aan het Opperbestuur in
Nederland, dd, 4 Maart 1810,
27 Lentemaand. Machtiging verleend om ter Lands-drukkerij „particulier”
te drukken 300 exemplaren van het 2de deel van het militaire exercitieboek.
ket
October. In het gouvernements-huis op Molenvliet bevonden zich vijf gou-
vernements-slaven (2 Makassaren, 2 Mandhareezen en 1 Boeginees), die aldaar
als boekdrukkers gebruikt en door eene commissie gezamelijk op eene waarde
van 800 rijksdaalders geschat werden. Een hunner was oud en afgeleefd en
dientengevolge zonder waarde.
Dr. W. Hunter nam de eenige, toenmaals te Batavia bestaande drukkerij
voor zine rekening van het gouvernement over, waardoor deze weder eene
„private propriety” werd. Op verzoek van RarrLes ontbood hij een „Hindostanee
„press van Calcutta, welke in Maart 1812 te Batavia arriveerde. Hij ontving
maandelijks gemiddeld 1050 Spaansche dollars voor aan de Regeering geleverd
drukwerk.
De Regeering was „desirous of encouraging a press in this island”.
1812.
24 Maart. Dr. W. Hunter benoemd tot „Superintendant of the Press” op
een maandelijksch tractement van 250 Spaansche dollars, die op zich nam „the
„eonduet of the Gazette, including the correction of all notifications and other matter,
»inserted by Government, and also that of all papers, printed by their order”.
Zijne voorwaarden waren „in conformity of those of the Presidencies of India”,
1 April. Sluiting van de gouvernements drukkerij te Batavia.
3 Mei. Eene commissie bevond in het gouvernements-huis op Molenvliet
0. à. „3 printing presses, with a parcel of types, and some printers tools, all
„of them very much damaged”.
Hald.
? Overlijden van Dr. W. HUNTER.
38 1813—1815.
27 April. Voorstel van het Java’s gouvernement aan het „Supreme Govern-
„ment” te Fort William (Calcutta) tot overname der drukkerij van wijlen HUNTER,
dan wel tot het uitzenden van alles, wat voor eene drukkerij benoodigd is. „The
„ippossibility of procuring good clarks on the islaud and the sickness to which
„they are constantly exposed in their employment at Batavia are urgent reasons
„for the necessity of a press”.
12 Juni. Het Opperbestuur te Calcutta antwoordt, dat zonder nadere
inlichtingen geene beslissing kan worden genomen.
15 October. De drukker Husrarr aangeschreven de verlangde inlichtingen
te verschaffen.
23 November. De executeuren in den boedel van W. Hunter bieden
de drukkerij aan de Regeering te koop aan voor 30,000 sicca ropijen, onder
mededeeling, dat zij van „an individual” een bod tot hetzelfde bedrag hadden
ontvangen.
1814.
2 April. De drukkerij door de Regeering aangekocht voor 30,000 sicca
ropijen „and interest at the rate of 6 pr. cent. pr. annum from the date of the
„transfer having taken place”.
4 Juni. Het Opperbestuur in Bengalen berust in den aankoop door het
Gouvernement van de drukkerij, welken aankoop het beschouwt „as a matter of
„necessity, rather than of choise”. Dergelijke aankoopen mochten echter niet
meer plaats vinden „under the uncertainty which exists with regard to our eon-
„tinuing in possession of the colony”’.
6 October. Benoeming van een „additional assistant” bij de drukkerij,
op een maandelijksch tractement van 75 Spaansche dollars.
1815:
21 April. Het tractement van den uitgever van de Java govt. gazette
verhoogd van 100 Spaansche dollars tot 300 ropijen per maand, gerekend van
1 Januari 1815.
13 Mei. De Java almanac and directory wordt voor 1815 slechts voor
„een halfjaar („to commence from the 1st July next’) uitgegeven, omdat de kopij
door vele veranderingen in het ambtelijke personeel verouderd was.
26 Mei. De Regeering nam voor hare rekening 100 exemplaren van eene
Hollandsche editie van den almanak, welke editie de Super-intendant of the
Press tot een aantal van 150 exemplaren voor zijne rekening had doen drukken
en voor 1 Spaanschen dollar per exemplaar verkrijgbaar stelde.
28 September. Vaststelling van administratieve voorschriften voor de
drukkerij.
9 October. HusBarr kreeg 19 pet. van de door hem wegens abonnementen
op de Java govt. gazette geïncasseerde gelden, maar bleef „responsable for the
„total account thercof”’,
I., 1858, II, 180.
1817—1824. 39
NSL.
Provisioneel reglement voor de Lagere school op Weltevreden. Folio, 1
bladz. (z. n.).
1818:
Algemeen reglement voor het school-wezen. Folio, 2 bladz (z n.).
Algemeene orde voor de lagere scholen. Folio, 3 bladz. (z. n.).
Contract aangegaan door deelhebberen in de Javasche zee-assurantie Societeit
80. 16 bladz. (z. n.). — Hel contract is geteekend te Batavia den 29sten December 1818.
Instructie op het afnemen en afleggen der Examens van diegenen, welke zich
in Nederlandsch Indië tot het geven van Lager onderwijs willen vestigen. 80. 4
bladz. (z. n.).
1820.
„Aan den ingang der Prinselaan (komende van Molenvliet) prijkt het
„ontzagwekkend gebouw, hetwelk door de inlanders kantor bahroe of kantor
„oewang genoemd wordt... ...... Op hetzelfde terrein bevindt zich de Lands”
BENENEREN 2... Deze drukkerij is onder het bestuur van den iijjverigen
„en bekwamen Directeur CooRENGEL aanmerkelijk verbeterd geworden’. J. OLIVIER,
land- en zeetogten, gedaan in 1817 tot 1826, I, 32,
Reglement op de verpligtingen, titels en rangen der regenten op het
eiland Java. Folio, 21 bladz. (z n.).
1821.
* Presgrave (E.), account of ajourney from Manna to Pasummah lebar,
and the ascent of Gunong Dempo, in the interior of Sumatra; performed by order
of the Honorable T. S. Rarrres, Lieutenant Governor of Fort Marlborough, in
the year 1817. Fort Marlborough (Mission press). Vermeld in Tijdschr. v. N.
1822.
Roorda van Eysinga (P. P.), levenschets van sulthan IBRAHIM, enz.
(Proeve, 182’, no. 9). — Omtrent dit werk schrijft de uitgever in zijne Verschillende
reizen en lotgevallen, III, 151: „gretig werd deze arbetd door het publiek ontvangen,
„zoodat spoedig de exemplaren van dit werk, het eerste in zijne soort, uitverkocht
„waren’’.
1823.
* Kam (J.), rewayat pengingatan, deperlak awleh G. F. A. GERICKE.
Ambon, 8e.
* Medhurst (W. H.), maandelijksch magazijn. Chineesch karakter. Batavia,
8e, 6 bladz., waarschijnlijk per aflevering. — Dit magazijn moet van 1823 tot 1826
het licht hebben gezien.
1824.
Aanwijzing van dag-verdeeling van het instituut van opvoeding voor jonge-
„juf vrouwen, van Landswege te Batavia opgerigt. Plano, 1 bladz. (z. n.).
40 18241827.
Berigt enz. (Proeve 1824, no, 7). 4 bladz.
1825.
5 April. Besloten tot het „aplaneeren’”’ van de in een pisang-bosch ver-
anderde plek, grenzende aan gebouwen, staande aan de Oost-zijde van de Heeren-
straat te Batavia, waar vroeger de stads-drukkerij had gestaan.
* Verhandelingen van het Bataviaasch genootschap van kunsten en we-
tenschappen, 9e deel, tweede druk.
* Medhurst (W. H.), kinder-spelboek. Chineesch karakter. Batavia,
120, 14 bladz. Met het drukken van dit spelboekje is voortgegaan tot in 1835. Het
aantal afdrukken heeft bedragen 2,200.
* Idem, geschiedenis van Java, Chineesch karakter. Batavia, 8°. 85 bladz.
— Als voren tol in 1834. Aantal afdrukken 1,630.
1826.
„De heer Erour, in Indië teruggekeerd, bragt „een Javaansche drukkerij
„mede. RoOORDA VAN Eysinga, versch. zeizen en lotgevallen, III, 259, in welk
werk bij herhaling sprake is van eene inlandsche drukkerij te Batavia, waarover
R. v. E. het beheer voerde.
* Medhurst (W. H.), Doddridge's begin, le deel, Chineesch karakter.
Batavia, 8°. 40 bladz. — Met het drukken van dit werkje is voorlgegaan tol in
1834. Aantal afdrukken 3,577.
* Idem, tractaat over het nieuwjaar. Chineesch karakter. Batavia, 8°.
1 bladz. — Als voren lot in 1834. Aantal afdrukken 2,000.
* Idem, het feest der grafsteden. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 7
bladz. — Als voren tol wm 1834. Aantal afdrukken 2,510.
* Idem, gezegden van Jezus. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 7 bladz. —
Als voren tot in 1856. Aantal afdrukken 2,000.
* Idem, over het voeden van geesten. Chineesch karakter. Batavia, 8°.
8 bladz. — Als voren tot in 1854. Aantal afdrukken 2,514.
* Idem, over de godin des zeemans. Chineesch karakter. Batavia, 8°.
5 bladz. — Als voren tot in 1853. Aantal afdrukken 2,325.
* Idem, verklaring van de zedelijke wet. Chineesch karakter. Batavia,
8e. 90 bladz. — Als voren tot in 1855. Santal afdrukken 3,563.
Verslag van de feestviering van het genootschap van Waterloo te Batavia
op 24 Juni 1826, uitgebracht met liederen van G. J. SieBerau, D. H. TEN KATE
VAN Loo, P. P. ROORDA VAN EysINGA e. a. 8°. 28 bladz.
182
„Im geheel Nederlandsch-Indië bestaat slechts ééne drukpers, namelijk die
„van de lands drukkerij te Batavia; te Amboina bestaat wel eene zoogenaamde
„drukkerij van het Zendeling-genootschap, doch deze bepaalt zich tot het zeer
„gebrekkig drukken van bijbelsche vraagboekjes voor de Ambonesche Christenen.
„De landsdrukkerij drukt de Bataviasche Courant, de publicatiën van het Gou-
A
bladz. (z. n…).
18271830. 41
„vernement, het Staatsblad van Ned. Indie, den Bataviaschen almanak en de
„verhandelingen van het Bataviasch Genootschap”. — J Orrvier, aanteekeningen
gehouden op eene reize in Oost-Indie en gedurende een veeljarig verblijf in
onderscheidene Nederlandsche etablissementen aldaar. Amsterdam, 1827, bladz. 36.
Instructie voor de Sub-kommissien van onderwijs. 8°, 2 bladz. (z. n ).
Roorda van Eysinga, de kroon aller"koningen, enz. (Proeve 1827,
n°. 11). — Zie over de geschiedenis van dit werk de „Verschillende reizen en lotge-
„vallen’ van den witgever, deel Ill, bladz. 71—75 en 252.
1828.
* Medhurst (W‚, H.), drie klassieke geschriften. Chineesch karakter.
Batavia, 8°%. 17 bladz. — Met het drukken van dit werkje is voortgegaan tot in 1835.
Aantal afdrukken 5,210.
* Idem, mengelwerken. Chineesch karakter. Batavia, 5° 50 bladz. —
Als voren tot in 1835. Aantal afdrukken 2,376.
* Idem, broederlijke zamenspraken. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 26
bladz. — Als voren tot in 1834. Aantal afdrukken 1,000.
* Idem, over het gaan over het vuur. Chineesch karakter. Batavia, 12°.
5 bladz. — Gedrukt met houten blokken, evenals de voorgaande hoekjes, tot een aantal
van 300 afdrukken.
* Idem, schoolboek. Chineesch karakter. Batavia, 12°. 16 bladz —
Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tol in 1832. Aantal afdrukken 1,200.
* Idem, vergelijkende tijdrekening. Chineesch karakter. Batavia, 8°.
40 bladz. — Lirhographie. Aantal afdrukken 1,000.
* Robinson, weg der zaligheid. Maleisch met Arabisch karakter. Batavia,
8°, 48 bladz. — Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tot in 1853. Aantal
afdrukken 1,300.
* Thomson, gebeden-boek. Maleisch met Arabische karakters Batavia,
8°, 8 bladz. — Lithograplue. Aantal afdrukken 200.
1829.
* Medhurst (W. H), tractaat over de verlossing. Chineesch karakter.
Batavia, 8° 30 bladz. — Met het drukken is voortgegaan totun 1835. Aantal afdruk-
ken 4,453.
* Idem, dorps-leerredenen. Chineesch karakter. Batavia, 89. 39 bladz —
Als voren tot in 1832. Aantal afdrukken 700.
Reglement van orde, tucht en beheer voor de Gouvernements lagere school,
te Weltevreden. 8e. 15 bladz. (z. n).
[Zonder titel], lijst van de voorwerpen van landbouw en nijverheid,
tentoongesteld te Batavia in 1829. Folio, 4 + 4 + 4 + 3 (de laatste ongenummerd)
1830.
* Domis (H. J.), residentie Soerabaija,. Ibid, 4e.
42 1830-1834.
* Luyke, catechismus in het Lettineesch. Batavia, 12°, 8 bladz. — Oplage
500 evemplaren.
Reglement van onderwijs en plan van huisselijke orde en inrigting voor
de jonge-jufvrouwen dag- en kost-school te Batavia. 80. 25 bladz. en tabel (z. n.
en zonder datum, maar het reglement is in 1830 vastgesteld).
Reglement voor de maatschappij van weldadigheid. 3de druk. 26 bladz.
89, (Landsdrukkerij).
1832.
Lijst der school-boeken en -behoeften, voorhanden bij het school-boeken”
fonds onder de administratie der Hoofdkommissie van onderwijs. Batavia, 80.
14 blads. en een supplement, groot 2 bladz. (Landsdrukkerij).
Medhurst (W. H.), vertaling van assembly’s catechismus Chineesch
karakter. Batavia, 80. 20 bladz, — Lithographie. Aantal afdrukken 300. De
asembly’s catechismus is in 1643 in Engeland zamengesteld.
* Idem, bijbel- prenten. Chineesch karakter. Batavia, 40. 19 bladz.— Aantal
afdrukken 1,000. ‚
* Medhurst (mevrouw), bib. catech. Maleisch met Arabische karakters.
Batavia, 240, 208 bladz. — Aantal afdrukken 1,000.
Reglement van orde, tucht en beheer voor de gouvernements lagere scholen
in alle Residentien op Java en Madura en die der buiten-bezittingen van Neder-
landsch Indie, met uitzondering van Batavia, Samarang en Soerabaja. 80. 24
bladz. (z. n.).
1838.
* Medhurst (W. H.), over het gaan over het vuur. Chineesch karakter.
Batavia, 12e, 8 bladz. — Zethographte. Met het drukken is voortgegaan tot in 1855.
Aantal afdrukken 1,800.
* Idem, de goddelijke eigenschappen. Chineesch karakter. Batavia, 120.
100 bladz.— Lithographie. Aantal afdrukken 1,000.
* Idem, inleiding in de heilige schriften. Maleisch met Arab. karakters.
Batavia, 80. 33 bladz. — Lithographie. Aantal afdrukken 500.
* Idem, schets der christelijke leer. Maleisch met Arab. karakters.
Batavia, 80. 76 bladz. — Lethographie. Aantal afdrukken 1,000.
* Medhurst (mevrouw), bijb. catech. Maleisch met Holl. karakters. Batavia,
81, 16 bladz.— Aantal afdrukken 1,000.
Reglement van orde, tucht en beheer voor de Gouvernements lagere school
te Samarang. Batavia, 28 blads. 8°. (z. n).
[Serière (G. del, instructie voor de kultuur en behandeling van den
Havannah tabak. Batavia, 15 bladz. en 1 bladz. errata. 80. (Landsdrukkerij).
1834.
* Bruckner, over de goddelijke eigenschap. Jav. karakters. Batavia, 24
bladz. 120, — Aantal afdrukken 3,000.
18341835. 43
* Bruckner, catechismus der natuur. Jav. karakters. Batavia, 124 bladz.
12o, — Aantal afdrukken 1,000.
* Idem, over het ontwerp des evangeliums. Jav. karakters. Batavia,
28 bladz. 120. — Aantal af drukken 2,000.
* Idem, over den zoon van God. Jav. karakters. Batavia, 58 bladz.
12o, — Aantal afdrukken 1,500.
* Bruijn (R. le), pengadjarang akan perboeatan Allah: goena segala
orang jang mengarti bahasa Malajoe. Batavia, 120, (Landsdrukkerij).
* Medhurst (W. H.), uitgezochte leeringen. Chineesch karakter. Batavia,
32 bladz. 80. — Lithographie. Aantal afdrukken 500.
* Idem, de val en herstelling des menschen. Chin. kar. Batavia, 100
bladz. 120, — Lethographie. Aantal afdrukken 1,000.
* Idem, overeenstemming der evangeliën. Chin. kar. Batavia, 100
bladz. 80. Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tot in 1836. Aantal
afdrukken 3,000.
* Idem, over het aanwezen van God. Chin. karakter. Batavia, 8 bladz.
32°, — Lithographie. Aantal afdrukken 4,500.
* Idem, Maleidsch spelboek. Arab. kar. Batavia, 48 bladz. 80, — Litho-
graphie. Aantal afdrukken 500.
* Idem, twistredenen met Mahomedanen. Maleisch met Arab. kar. Batavia,
86 bladz. 80, — Lihographie. Aantal afdrukken 1,000.
* Nederduitsche en Maleische catechismus. Holl. kar. Batavia, 60 bladz,
180, — Uitgegeven voor rekening van het. genootschap van Soerabaia. Aantal afdrukken 500.
* Robinson, liederen-boek. Mal. met Arab. kar. Batavia, 98 bladz.
180. — Lithographie. Aantal afdrukken 500. Waarschijnlijk hetzelfde boekje als dat,
bedoeld in Supplement 1, 1834 ouder Jalgs-
* Idem, leven van Bunjan. Mal. met Holl. kar. Batavia, 48 bladz. 18°. —
Aantal afdrukken 1,300.
* Thomsen, gelijkenissen. Mal. met Holl. kar. Batavia, 34 bladz. 80, —
Aantal af drukken 1,000.
* Idem, het leven van Christus. Mal. met Arab. kar. Batavia, 45 bladz.
80, — Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tot in 1835. Aantal afdrukken 2,000.
* Idem, schoolboek. Mal. met Arab. kar. Batavia, 24 bladz. 80. —
Lithographie. Als voren tot in 1836. Aantal afdrukken 584.
1835.
* Bruckner, drie Javaansche tractaatjes. Fatavia, 90 bladz. 120—
Aantal afdrukken 5,000.
* Medhurst (W. H.), catechismus der natuur. Mal. met Holl. kar. Batavia,
50 bladz. 12e, — Aantal afdrukken 1,250.
* Idem, onderzoek naar de zonde. Mal. met Arab. kar. Batavia, 42
bladz. 80, — Lithographie. Aantal afdrukken 2,000.
4d 1835—1842.
* Medhurst (W. H.), hetzelfde werkje met Holl. kar. Batavia, 50
bladz. 120. — Aantal af drukken 2,000.
* Robinson, aardrijkskunde. Mal. met Arab. kar. Batavia, 94 bladz.
80. — Lithographie. dantal afdrukken 300. Waarschijnlijk hetzelfle werkje als dat,
bedoeld mm Supplement 1, 1835 onder: ySde HP tenif
* Idem, rekenkunde. Mal. met Holl. kar. Batavia, 56 bladz. 180. —
Aantal afdrukken 1250, Waarschijnlijk hetzelfde werkje als dat bedoeld in Supplement
l, 1834 onder: Kitab Malajoe etc.
* Thomson, goed nieuws voor de zonen van Adam Mal. met Arab.
kar. Batavia, 96 bladz. 80. — Lilhographie. Aantal afdrukken 2,000.
* Idem, catechismus. Mal. met Arab. kar. Batavia, 18 bladz. 8°. —
Lithographie. Aantal afdrukken 1,000.
1836.
De Parapatan-press te Batavia heeft van 1823 tot 1836 van verschillende,
meestal godsdienstige werkjes in het Javaansch, Maleisch en Chineesch afgeleverd
189,294 exemplaren. — M. H. Mepnursr, China enz, vertaald door A. vAN
Deinse, [Ì, 302.
* Medhurst (W. H), het evangelie van Markus in het Chineesch.
Batavia, 35 bladz. 80. — Lithographie. Aantal afdrukken 1,000.
* Idem, opwekking tot waarneming van de openbare godsdienst. Mal.
met Arab. kar. Batavia, 24 bladz. 80. — Lithographie. Aantal afdrukken 452.
18m
* Pengadjaran akan memboedjoek orang masoek gredja Batavia, 120.
(Landsdrukkerij).
1838.
* Heymering (G.), akan pergi masokh grejdja. Tersalin deri pada
bahasa wolandawi. Koepang, 80.
1839.
DE IOR (Tien Chineesche karakters). Hikayet Isa, kaluar deri dalam
indjil. The history of Jesus, extracted from the gospel. .... (Vijf Chin, har].
Batavia, 2 + 108 bladz. 80. (z. n).
1839 of 1840.
* Preken, uitgegeven ten voordeele van het Parapatan weeshuis te Batavia
en uitgesproken in de protestautsche en roomsch-katholijke kerken aldaar.
1841.
Mattern, teturu woh leos sin peleng se towoni luwangen woh mingkot
Lineos di Toumohou. -— Toemboeloe dralcct.
1842,
* Buddingh (S. A), leerrede (Landsdrukkerij) — Uitgegeven ten voordeel
van het Parapatan weeshuis te Batavia.
Lijkrede, uitgesproken ter gelegenheid eener plechtige rouw-loge, gehouden
hd
.
ad ended an
18421847. 45
op Donderdag den 11den November 1841, ter eere der afgestorven BBr.. leden,
J. Davipson, W. W. Mirar en L. G.J. G. ScrönerMArCkK, in de Loge de Ster
in het Oosten, gevestigd in het O.. van Batavia; door den B. redenaar C. J.
LOMAN, Jz, zoomede eenige door den B. J. H. pe Waar vervaardigde dichtre-
gelen. Batavia, 7 bladz. 4e. (z. n.).
Medhurst (W. H.), Chinese and English dictionary (Proeve 1842, no.
15) Vol I. XXIV + 648 + 29 blads. — Zie ook 1843.
1843,
Medhurst (W. H.), Chinese and English dictionary; containing all the
words in the Chinese imperial dictionary, arranged according to the radicals.
Vol ITL Batavia, p. 649 —1486. So, — Achteraan: List of obsolete, contracted,
and vulgar characters, not occurring in the foregoing dictionary. 28 bladz., de
laatste gelithographeerd (Parapatan-press).
ies, 1844.
* Bruin (D. C. de), algemeen overzigt der vijf werelddeelen, ten dienste
der scholen in Nederlandsch Oost-Indië. Samarang. (Oliphant en Co.).
Idem, eerste beginselen der Nederduitsche Spraakkunst, ten dienste der
scholen in Nederlandseh Oost-Indië. Samarang, 35 bladz. 80. (Oliphant en Co.) —
De aanteekening nopens dit werlje op bladz. 31 van het Supplement is onjuist.
Handleiding voor het landmeten. Batavia, <0 blads. 80. (Landsdrukkerij ).—
Zie Supplement IT, bladz. 57.
* Naam-register der officieren van de land- en zeemagt in Nederlandsch
Indie voor 1845. Batavia. (Landsdrukkerij).
Noodzakelijk handbockje voor hen, die het Nederduitsch spraakkunstig
willen schrijven. Samarang, 52 blads. &°. (Oliphant en Co).
1845.
Soerabaijasch advertentie-blad. Soerabaija, 52 nummers. kl. 40, (F.J. FABER).
Verscheen elken Zaerdag. Uit het laatste nummer van dezen jaargang blijkt niet, of
de uitgave al dan niel is voortgezel.
* Water (W.C. H. toe), nagelaten leerredenen enz. 2e druk. Batavia.
(Drukkerij van het Bat. Gen.) — Zie Proeve, 1844, no. 28.
1846.
Heijmansz (S. L.), opmerkingen over de acclimatisatie. Batavia, 49
bladz. 8°. (Drukkerij van het Bat. Gen.) — Overdruk wit het Natuur- en geneeskun-
dig archeef.
Jacobson (J. J. L. L.), bijdrage tot de theekultuur. Batavia, 30 bladz.
en tabel. 8°. (Drukkerij van het Bat. Gen ) — Overdruk uit het Tijdschr. v. N. 1,
8e jaargang, 26 aflevering.
1847.
F. A. BE. [mbrechts], CXXVI tableaux, démontrant le commerce de l'ile
de Java avec 38 différents pays, tant pour les importations que les exportations
46 1841—1851
de 1825—45. Extraits des rapports annuels du Gouvernement Batavia, fol.
(Drukkerij van het Bat. Gen.). — Ook met den Engelschen titel: CXX VI statements,
showing the trade of Java with 38 different countries, both for vmporte and exports
from 1825 to 1845. — Zie ook Proeve 1849, no. 23.
1848.
* Advertentie-blad. Makasser. -— Vermeld door E. de Waal, onze Indische
financien, 1, 126.
Oetrooi voor de Javasche bank, voor den tijd van tien jaren, integaan op
den 1sten April 1848, en eindigende op den laatsten Maart 1858; ingevolge Gou-
vernements besluit dd 3 Maart 1848, n°. 5. 10 bladz. 8°. (Zonder datum en naam
van uitgever).
Opbrengst der opium-pacht enz. (Proeve, 1848, no. 22). LANGE en Co.
Verslag der plegtige en feestelijke viering te Batavia van de invoering
der nieuwe, burgerlijke wetgeving voor Nederlandsch Indië. 14 bladz. 8°. — Over-
druk zonder titel uit de Javasche courant van Ó Mei 1848.
1849.
Bruin (D. C de), eerste beginselen der aardrijkskunde enz. (Proeve 1849,
ne. 18). — Uit den omslag van een dergelijk schoolboekje, in 1844 uitgegeven, blijkt,
dat reeds in genoemd jaar eene uitgave dezer „eerste beginselen” bestond.
F. A. E. [mbrechts], commerce de lile de Java, etc. (Proeve 1849,
n°. 23). — Ook met den Engelschen titel: trade of the island of Java. Statements
of general imports and exports from 1825 to 1847; showing also the amount
value of the consumption of the island, of merchandise, produce of Europa, Ame-
rica and the Cape of Good Hope; of Britisch India; of China, Cochin-China,
Siam and Manilla; and of Japan; as well as the value of merchandise exported,
being produce of Java and Madura. Extracted from the yearly published official
reports of Government. Batavia, 11 tabellen (Lance en Co.). — Uitgegeven ten
voordeele van het Parapatan-weeshuis te Batavia.
1850.
Reglement voor de societeit de Harmonie, gevestigd te Batavia. Ibid.,
18 bladz. 8°. (Landsdrukkerij).
18de
Soerabaijasch weekblad. Soerabaja, 52 nummers. fol. (W. vAN RAALTEN). —
No. 36—52 zonder naam van uitgever.
(Holle (A. W. en K. F.)|, Soendaasch boekje zonder titel, behelzende
een fabel van een aap en een schildpad. Batavia, 22 bladz. &°. (LANGE en Co.).—
Ter herkenning kan gebrukt worden het begin, luidende : bijen Bea meme
Ginz ENZ
| Reglement voor de Preanger-wedloop-societeit. Batavia, -21 bladz. 8°
(Landsdrukkerij). — Holl. en Mal. tekst. Ook met den titel: Per-atoeran darie ber-
hämpoenan menaroh akan belomba koeda die tanah Priangan. |
1851 —1856. 47
Reglement voor het Parapattan weezen-gesticht, gevestigd te Batavia. Ibid,
37 bladz. 8°. (LANGE en Co.). — Ook met den titel: Rules of” the Parapattan orphan
asylum, established at Batavra.
1852.
Samarangsch advertentie-blad. Samarang, 42 nummers (het eerste nummer
is in Maart 1852 verschenen), fol. (P.J. pr GRooT). — Hierbij, behalve gewone bijvoeg-
sels, een gelithographeerd „bijblad voor de aankondigingen elc. vn het schrift van alle
„natiën’’ (Chineèsch, Javaansch en Maleisch, het laatste met Arab. kar.)
Dungen Bille (J. B. van den), wat Apollo eindelijk zou doen om aan
den kost te komen en welk besluit hij nam na zijne nieuwe kostwinning zes
maanden gedreven te hebben. Gelezen in de algemeene vergadering van het
departement der maatschappij „tot Nut van ’t Algemeen” te Soerabaja, op den
liden October 1852, door den schrijver. III + 45 blads. 80. (Zonder naam van
plaats en uitgever).
Reglement voor het huishoudelijk beheer en voor de kinderen in het
Parapattan weezen-gesticht. Batavia, 15 blads. 8°. (LANGE en Co).
18553.
Samarangsch advertentie-blad. Samarang, 51 nummers en 50 gelitho-
grapheerde bijbladen met Chin. kar. (Tot en met 4 Maart P. J. pr Groot, t/m.
18 Nov. pE GROOT en Co, later vAN HAREN NOMAN, Korrr en Co.)
5) a a s
nen dasgampam one wy Un am ez aren pf EZ LN ZN en zi aam ai nam ara
rag va en aM arn at \ A aen On Eg an on ep an a a am \ op raam en man 2 dd BE am an
( ( NN ( 4 AJ A AN EE) MELK (ENA {n° 20 AN N BIM AN 2 AN
| V2 Ö J j l (9) sf’ (ae
W A
poon gere djupgg en engen 0%, CU Un en a arn aM \ ru Ram un gj Km wm dal pon WZ aM am Uta
err jaa Peo ergg meerv rape vj en nadi a om Dagen nan 6) en Ip mes JE 4348
bladz, kl. 8°%. (OripmanT en Co.).
Reglement voor de Preanger wedloop societeit. Batavia, 18 bladz. 80.
(W. BRuININe). — Holl. en Mal. tekst. Ook met den titel: Per<atoeran dari berhim-
poenan menaroh-aken belomba koeda dt tanah Priangan.
1854.
Bruijn (H. de), George Burnell's verhandeling over de kalksoorten,
eementen, metselspecien, enz, enz. Soerabaija, 12-142 bladz, 80, (vaN RAALTEN
en Kocken). — Zie ook Proeve, 1865, no. 67.
Reglement voor het onderwijs en de onderwijzers in het Parapattan weezen-
gesticht. 11 bladz. 8e. (z. n.…).
Rnd 1855.
Knuttel, Dzn. (P.), Holland en Japan [Gedicht|. Batavia, 5 bladz.
80, (LANGE en Co.).
1856.
Soerat kabar bahasa Melaijoe. Soerabaja, 52 nummers kl. fol. (tot en
met September E. Fuurr, later B. Funrr en Oo.)
48 1856—1865.
* Hasskarl (J. K.), filices Javanicae s. de filicibus horti Bogoriensis,
etc. Pars [. 40.
* Melvill van Carnbée (P.), almanak voor Nederlandsch Indie. Bata-
via, 80.
185-7. :
Reglement ne. 1 van het praauwenveer [te Soerabaija|. 9 bladz. 80. (E.
Furrr en Co).
1858.
Leesboekje der Nederlandsch-Indische geschiedenis. Soerabaia, 57 bladz.
8o. (E Funrr en Co).
1860.
Reglement voor de Preanger-wedloop-societeit. Batavia, 23 bladz. 80.
(Lancer en Co.) — Holl. en Mal. tekst. Ook met den hitel: Per-atoeran boeat per-
himpoenan menaroh akan helomba koeda de tanah Priangan.
1 816 2%
Soerabaija’s advertentieblad, 4e. (C, vaN RAALTEN) — Verscheen (weemalen
'sweeks, no. 56 op 19 Juli 1862.
Mounier (A. A. Th), hulp-vraagboekje voor mingeoefenden, behoorende
bij het derde stukje van het Voorbereidend onderwijs tot het afleggen eener
christelijke geloofsbelijdenis. Soerabaija, 19 bladz. kl. 89. (Genr. Grmeere en Co.).
1862/83.
* Maandelijksche leerredenen door predikanten in Nederl. Indië (BEGEMANN,
VAN DER MEER VAN KUFFELER, ADÈR @. a). Batavia, ne. 1—13 80,
1863.
Meer van Kuffeler (van der), gymnastiek enz. (Proeve, 1863 no. 78) —
Op den titel staat 1863, op den omslag 1864.
Reglement voor de societeit Harmonie te Soerabaija, 22 bladz. 80, (J. J. Nosse).
Reglement voor de Huropeesche wijkmeesters in de stad en voorsteden
van Pasoeroean. 6 bladz. S°. (z. n.).
Stichtelijke liederen, te zingen bij de uitlegging der prent ter viering van
de huwelijks aanteekening van Mejufvrouw L.C. BiscHorr en den Heer C. NORTIER
Azn., op 26 September 1863. 16 bladz 80. (z. n.).
* Verordening ter bevordering van rust, orde, veiligheid, netheid en zinde-
lijkheid ter hoofdplaats Makassar. Ibid, Se. — Ook met Makasaarschen tekst.
18 6,5,
De Buiten-Bezittinchen. Brieven van den Bruinen Ridder aan een onge-
noemde. Samarang, 9 bladz. 80. (G. C. T. van Dorr).
Memorie over de vermindering der suikerproductie in de residentie Pas-
saroean, eerbiedig aangeboden aan Z. E‚ den Gouverneur-Generaal van N-I. door
de Vereeniging van suikerfabrikanten te Passaroean. Soerabaija, 17 bladz. 80.
(Treur, Kourr en Oo).
1865—1869. â0
Reglement voor het liefhebberij-tooneel onder het motto Kunst en Vermaak
te Soerabaija, 7 bladz, 80. (GreBr. GiMBERG en Co).
Reglement van de jongelings-vereeniging, opgerigt 10 Junij 1865 te Soerabaja,
onder de zinspreuk „het rijsken wordt een boom’, 4 bladz. S°. (z. n.).
Reglement van orde voor het muziek-genootschap St. Cecilia, te Soerabaja.
Derde druk. Soerabaija, 12 bladz. 8°. (J. H. RoSrMeEIER).
1866.
Verzameling van reglementen en bepalingen betreffende de dienst der
gouvernements telegrafen in Nederlandsch-Indie. Batavia, zonder paginatuur.
Folio (Landsdrukkerij).
1867.
Bahoewa inilah peratoeran doa pada petang hari jang patoet di perboe-
watken sahari-hari sampei genap tahon. Batavia, 21 bladz. 80. (W. Oairvre).
* Chatelin (L. N. H. A), de primogénitus van een schandaal, opge-
dragen aan den kapitein, chef van den staf ter Sumatra’s West-kust, A. F. C.
BLOrM. Padang, 80.
Gedichten van Cantecleer. Soerabaija, V + 100 bladz. 80. (J. H. Roseuerer).
Reglement voor het gesticht van weezen der protestantsche gemeente van
Soerabaija. 1 bladz. 8°. (J. H. Rosrmrrer).
1868.
Reglement der Preanger wedloop societeit. Batavia, 20 bladz. 80, (BRUINING
en Wir),
Soerat tjeritera-tjeritera enz. (Suppl. bladz. 55) — Zie ook 1870.
1869.
* Admo di Kromo, beschrijving van de Koen’s feesten te Batavia in
het Javaansch. Samarang, 40. (VAN Dore). — Zie Proeve, 1870, no. 128.
Kamer van koophandel en nijverheid te Batavia. Stukken nopens de toelating
van vreemde schepen in sommige havens van Nederlandsch-Indie. Batavia, 58
bladz. 80. (Bruining en Wir).
Meyer (H), Special-abdruek für Freunde. Batavia, 23 bladz. 80. (LANGE
& Co.) — Handelt over den heer Hetzoldt en de Rotterdamsche bank.
Mounier (A. A. Th), catechetisch onderwijs in de christelijke godsdienst
tot voorbereiding van het afleggen van geloofsbelijdenis bij de Protestantsche
kerken van Ned. Indië. Soerabaija, 59 bladz kl. 80. (Gebr. GimBrra & Co).
Notulen van het Samarangsche genootschap tot bevordering van landbouw
en nijverheid (vergadering van 1 Febr. 1869). Samarang, 22 bladz, 80. (G. C. T.
VAN Dorp).
* Verzameling der verordeningen betreffende de Protestantsche kerk in
Ned. Indië. Batavia, 80.
* Wilken (N. P.), an tuturu potot Pengadjaran jang pendek. Ton-
dano.
Verh. Bat. Gen. deel LV. 4
50 1870.
187 0:
* Bab ilmoe njawah [Juv. tekst]. Samarang, 80.
[Faes (J.)], verdediging voor den Raad van justitie te Batavia. 30. 34
bladz. (zonder titel, datum en naam van uitgever). — Het vonnis is uitgesproken
den den Juh 1870.
Gedachten omtrent de reis en aanwijzingen voor dezelve. Meester-Cornelis,
4 bladz. 80. (Rehoboth-zending-pers).
* Handleiding voor het planten, bereiden, verpakken, enz. van Java-tabak.
Soerabaja, 80.
E. W. K. [ing], het geloof der heiligen. Meester-Cornelis, 8 bladz. 80,
(Rehoboth-zending-pers).
Pembawa-warta jang baik. Sir James Simpson. Meester-Cornelis, 4 bladz.
kl. 40. (Rehoboth-zending-pers).
Pembawa-warta jang baik. Robert Annan di negri Dundee. Meester-Cornelis,
4 bladz. kl. 40. (Rehoboth-zending-pers).
Reglement voor den breeden kerkeraad der evangelische gemeente te
Batavia. Ibid, 7 bladz. 80, (Landsdrukkerij).
Soerat tjeritera-tjeritera jang banjak natsehat akan orang toea dan orang
moeda jang soeka membatjanja dengan beringat dan berpikir. Tjitakan jang ka-doea
kali. Bandjermasin, 128 bladz. 80. (Rijnsch zendeliug genootschap). — Zie ook van
Hoefen 1868.
Statuten van het Indisch landbouw-genootschap te Soerakarta. Samarang,
7 bladz. 8°. (G. C. T. van Dore & Co).
Vonnis, gewezen door den daartoe benoemden krijgsraad te Weltevreden in
de zaak van E. G. T. von Enpe. 38 bladz. 8°. (z. n.). — Bevat ook: eisch en
conclusie alsmede repliek, gedagteekend 10 Jun 1870, beide van Mr. L. W. C.
Keuchenius.
De vriendelijke bezoeker. „Maar hij was melaatsch’”. Meester-Cornelis,
4 bladz. kl. 4e. (Rehoboth-zending-pers).
De vriendelijke bezoeker. Slaande tegen de prikkelen. Meester-Cornelis,
4 blads. kl. 4e. (Rehoboth-zending-pers).
* Wenken voor elken dag des levens. Meester-Cornelis.
DRUKWERK ZONDER DATUM.
Instructie voor de Schippers en Opperhoofden van de Oost-Indische
Compagnies uytgaande ende t'huys-komende schepen, om deselve wel te bezor-
gen, en voor alle leckagie te preserveeren. Dienende voor de scheeps-doose. Batavia,
{ blads. Folio (H. Murper).
SCH REGISTER.
fj À
dl
_ ALPHABETI
. ved
4 DIEN
: =- R zl
awe KOOTEN
Î KY — MUREN À Snik
D < ï Je zi
|
a a
TA
1
aanmerkingen vertuyen, 1743,
abeboekje (Portugeesch), 1788.
additional assistant, 1814.
Admo di Kromo, 1869.
advertentie-blad, 1848.
Akker (op den), 1693, 95.
almanakken 1762, 80, 1803, 6, 8, 15.
Ambon, 1827,
bank van leening, 1746,
Batavia’s gesteldheid, 1753.
Beugh, 1761.
billet Mak. slaven, 1740.
billet opium, 1742,
billet pasar's 1742.
Braarda, 1744.
Brants, 1668.
Cantecleer, 1867.
catalogus van boeken, 1718, 96.
catechismus, 1762.
dank- en bededag, 1750, 51, 52.
derham Djawi, 1745.
deserteurs, 1762.
dialogo rustico, 1681.
diefstallen, 1708, 48.
differenza, 1762.
Dominicus, 1808.
Domis, 1830.
doodbriefjes, 1693, 1731, 53, 83.
A.
Amis, 1748,
amphioen, 1745, 51.
Arabische letters, 1685.
arithmetische verhandeling, 1805,
articulen des geloofs, 1673.
attestatiën, 1683.
avondmaal-boekje, 1721,
breviarium, 1762.
Bruckner, 1834, 35.
Bruin (de), 1844, 49, 54,
Bruyn (le), 1834.
Buddingh, 1842.
buiten-bezittinchen, 1865.
bijbel (Maleische), 1744, 56, 78.
bijbels (Portugeesche), 1744, 62,
Cc.
Chatelin, 1867.
collationisten, 1753.
compendium, 1761.
drukkerij (kasteels), 1718, 55.
drukkerij (inlandsche), 1742, 44, 52, 53, 56.
drukkerij (Jav.), 1826.
drukkerij te Ambon, 1827.
drukkerij op Parapatan, 1836.
drukkerijen te Batavia, 1766, 1809, 10.
drukletters, 1730, 52, 1805, 10.
Dungen Bille (van den), 1852,
Durven, 1710.
54
Eede (van den), 1675, 85.
Ende (van), 1870
evangeliën, 1738.
E. W. K., 1870.
F. A. E,‚ 1847, 49.
Faes, 1870.
Ferreira, 1676, 81, 82, 83.
gedachten, 1870.
gesnoeid geld, 1751.
Geugten (van den), 1767.
Hakvoord, 1728.
handboekje, 1844.
handel (particuliere), 1680.
Hasskarl, 1856.
Heemen, 1751.
Heeser, 1748.
Heymansz, 1846.
Heymering, 1838.
ilmoe njawah, 1870.
insolvente boedels, 1768.
instituut jongejufvrouwen, 1824, 30
Kam, 1823.
kamer v. koophandel, 1869.
kaneel-boompjes, enz., 1706.
Kareek, 1759.
kerkelijke ordonnantiën, 1766.
E.
examens voor lager onderwijs, 1818.
exercitie-boek (mil), 1810.
exercitie van de infanterie, enz., 1781.
F.
formulier van corte vraegstucken, 1668.
Fronenbroek, 1729.
G.
Geust (van den), 1796.
gouvernements huis, 1809, 11.
Gueynier, 1677.
hikayet Isa, 1839.
Hogendorp, 1786.
Holle, 1851.
Hubbart, 1815.
Hunter, 1811, 12, 13.
huwelijk Verburgh, 1674.
huwelijksgroet, 1758.
instructie hfd. officieren t/z., 1748.
instructie schippers, 1728.
K.
kerkeraad te Batavia, 1870.
keurmeesters, 1762.
Knuttel, 1855.
kort begrip, 1778.
an
55
L.
lagere school te Samarang, 18383, liefhebberij-tooneel, 1865.
lagere school te Weltevreden, 1829. Loderus (A. L.), 1701, 10, 12,
landbouw-genootschap, 1870. Loderus (J. J.), 1733.
landmeten, 1844. loterye, 1783.
lands-drukkerij, 1810, 15, 20, 27. Luyke, 1830.
leesboekje, 1858. lijkrede, 1842.
Leydeeker, 1685, 95, 1701, 4, 8, 38, 39. lijsten van uitg. rechten, 1686.
liberale gift, 1751. lijst equipage-goederen, 1733.
liederen, 1863. lijst thee, enz, 1733,
M.
maatschappij v. weldadigheid, 1830. _- Mounier, 1862, 69.
Marchant, 1755. muzijk-gezelschap, 1865.
Mattern, 1841. muzijk-typen, 1710.
Medhurst, 1823, 26, 28, 29, 32, 33, 34, Meyer, 1869.
35, 36, 42, 43. missionarissen (Deensche), 1738, 39, 44.
Medhurst (mevr.), 1832, 53. Mohr, 1744, 62.
medicijnen, 1758. morshandel, 1757.
Meer v. Kuffeler, 18653. Mossel, 1750, 57, 58.
Melvill v. Carnbée, 1856.
N.
naam-register, 1712, 1844. notulen, 1869.
naerder artyculen, 1668. nouvelles, 1744.
naerder contracten, 1669.
0.
ommelanden v. Batavia, 1757. ordonnantie brandspuiten, 1743.
opium-pacht, 1848. ordonnantie Comp. basen, 1669.
ordinanca, 1747. ordre schepen, 1743.
P.
Pape (de), 1682. placcaat verantwoording v. gelden, 1744.
papier, 1693, 1701, 2. placcaat voertuigen, 1729,
Parapattan-weezen-gesticht, 1851, 52,54. Pompe van Meerdervoort, 1749.
pembawa warta, 1870. prauwenveer, 1857.
56
pengadjaran, 1837.
peratoeran, 1867.
placaat arak, 1741.
placaat bagage, 1714, 16,
placaat chaisen, 1729.
placcaet moetwilligheden, 1682.
placcaet part. handel, 1680, 1724.
placaat schieten, 1741.
placcaet slaven, 1682,
placaat terugkeerende personen, 1713.
placcaat toevloei uith. natien, 1688.
placaat vaste goederen, 1738.
Radermacher, 1788.
Rampen, 1732, 33,
reglement bagage, 1745, 1751.
reglement kostgelden, 1747.
reglement Luth. gemeente, 1806.
reglement lijkstatien, 1743.
salarissen, 1763.
Samarangsch advert. blad, 1852, 53.
Sangi, 1682.
Sauret, 1748.
Schevenhuysen, 1749, 61.
schippers, z d.
school-boeken-fonds, 1832.
schutten, 1751.
Serière (de), 1833.
Singaleesche taal, 1738,
societeit de Harmonie, 1850, 63.
tafel (gemeene), 1746.
talimu-eltakkieh, 1803.
telegrafen, 1866.
Preanger wedloop-societeit, 1851, 53, 60,
68.
predicatie, 1736.
predikbeurten, 1743.
preken, 1839, 62.
Presgrave, 1821.
project cadets de marine, 1743.
protestantsche kerk, 1869,
prijscourant, 1768.
psalmboek, 1756, 62, 78.
psalmen, 1695, 1702.
publicatie snoeijen van geld, 1735.
Pyl, 1659.
R.
reglement school Weltevreden, 1817.
reglement schoolwezen, 1818, 32.
Riebeeck (van), 1710.
Robinson, 1828, 34, 35.
Roorda van Eysinga, 1822, 27.
Rumphius, 1770.
S.
Soerabaijasch advert. blad, 1845, 62,
Soerabaijasch weekblad, 1851.
soerat kabar, 1856.
soerat tjeritera, 1868, 70.
Soerate, 1761.
stads-drukkerij, 1810, 25.
stads-logement, 1765.
sub-commissien v. ond, 1827.
suiker-molens, 1753.
suiker-productie, 1865.
Sumatra's Westkust, 1759.
TT.
tentoonstelling te Batavia, 1829.
testament (nieuw), 1676, 82 (2), 85, 93,
1701, 48;
„, 1828, 34, 35.
n, 1744,
itvoer van suiker, 1751.
Â
1786.
uws, 1803, 5, 10.
1674.
Sk
oerabaija, 1867,
29, 32.
57
titels, enz van regenten, 1820.
tyt-boek, 1659.
U.
Vv.
vonnis, 1870.
voorbidding, 1752.
Vorm (van der), 1701.
vragebouk, 1682, 1754, 62, 86.
vreugdegalm, 1755.
vriendelijke bezoeker, 1870.
Vries (de), 1701.
vrije vaart, 1749.
w.
Werndly, 1744, 86.
wetgeving, 1848,
wissels, 1749.
woordenboek, 1778.
wijkmeesters, 1747, 1863.
z.
zegels, 1750
Ne
ed
d en dj | (A: di wer REN Ki
4 Bal Ke Hen
a
4 Li
|
ZAAK-REGISTER.
ADMINISTRATIEF RECHT:
bagage, 1714, 16, 45, 51.
Batavia’s gesteldheid, 1753.
begravenis-rollen, 1783.
brandspuiten, 1743.
‘cadets de marine, 1748.
Chineezen, 1760.
collationisten, 1753.
diefstallen, 1710.
gemeene tafel, 1746,
gouv telegrafen, 1866.
kaneel-boompjes, enz, 1706.
Kareek, 1759.
keurmeesters, 1762.
lijkstatien, 1745.
Makasaarsche slaven, 1740.
medicijnen, 1753.
moetwilligheden, enz , 1682,
Mossel, 1758.
opium, 1742, 45, 51.
ordinanga, 1747.
overdracht vaste goederen, 1738.
part handel, 1726.
prijscourant, 1768.
rijden met chaisen, 1729,
salarissen Heemraden, 1763.
schieten, enz, 1741.
snoeijen van geld, 1735.
stads-logement, 1765.
stoken van arak, 1741.
Sumatra's Wk., 1759.
terugkeerende personen, 1718.
thee, 1738.
titels en rangen van regenten, 1820,
tollen op pasar’s, 1742.
verantwoording van gelden, 1744
verbetering Ommelanden, 1752
verordening Makasser, 1863.
vrijgeven van slaven, enz., 1682.
wijkmeesters, 1868.
61
zegels, 1750.
ATMANAKKEN :
almanakken, 1762, 1806, 8, 15.
Melvill v. Carnbée, 1856.
naam-register, 1712.
tyt-boeck, 1659.
zak-almanak, 1780.
BorTANIE:
Hasskarl, 1856.
opheldering, 1783.
Rumphius, 1770.
BOUWKUNDE :
Bruiijijn (de), 1854.
BIJBEL-VERTALINGEN :
bijbel (Mal), 1778.
Ferreira, 1676, 81, 82, 85,
Leydecker, 1685, 93, 1701, 4, 8, 38, 56.
Port. bijbelvertaling, 1693, 1721, 38, 39,
44, 62.
Singaleesche bijbel-vertaling, 1738.
JATECHISATIE-BOEKJES EN TRACTAATJES:
Brückner, 1834, 35.
Bruyn (le), 1834.
catechismus, 1668, 1834.
B. W. K., 1870.
gedachten, 1870.
Heymering, 1838.
Luyke, 1850.
Mattern, 1841.
Medhurst, 1826, 29, 32, 33, 34, 35, 36.
Medhurst (mevr.), 1832.
62
Mounier, 1862, 69.
pembawa-warta, 1870.
pengadjaran, 1803, 37.
peratoeran, 1867.
Robinson, 1828, 34.
soerat tjeritera, 1868,70.
Thomson, 1835.
tractaatje, 1682.
vriendelijke bezoeker, 1870.
wenken, 1870.
Wilken, 1869.
COURANTEN :
advertentie-blad Makasser, 1848.
Java govt. gazette, 1815.
Jordens, 1744.
Samar. advertentie-blad, 1852, 53.
Soerab. advertentie-blad, 1845, 62.
Soerab. weekblad, 1851.
soerat kabar, 1856.
vendu-nieuws, 1803.
CULTURES :
Jacobson, 1846.
Mossel, 1750.
suiker-molens, 1751.
suiker-productie, 1865.
tabak, 1833.
DicHTKUNST :
Cantecleer, 1867.
Dungen Bille (van den), 1852.
feestviering Waterloo, 1826.
Geugten, 1767.
huwelijksgroet, 1758.
Jongh (de), 1768.
Knuttel, 1855.
Sauret, 1748,
stichtelijke liederen, 1863.
Verburgh, 1674.
vreugdegalm, 1755.
FINANCIËN :
bank van leening, 1746.
derham Djawi, 1745.
gesnoeid geld, 1751.
liberale gift, 1751.
Mossel, 1757.
munten, enz., 1761.
opium-pacht, 1848.
verpachting, 1751, 53.
waarde van goud, enz., 1760.
GENEESKUNDE:
Heijmansz, 1846.
GENOOTSCHAPPEN :
maatschappij van weldadigheid, 1830.
Samarangsch gen., 1869.
statuten Ind. landbouw gen., 1870.
verhandelingen Bat. gen., 1825.
GEOGRAPHIE :
Domis, 1830.
GEESCHIEDENIS :
contracten, 1669.
Heeser, 1748.
history of Jesus, 1839.
Medhurst, 1825, 28.
verhaal victorie Sum. Wk., 1670.
verslag, 1826.
GODSDIENST :
artieulen des geloofs, 1675.
avondmaal-boek, 1721.
bede-dag, 1750, 51, 52.
dialogo rustico, 1681.
Hakvoord, 1725.
kerkelijke ordonnantiën, 1766.
loterij, 1733.
Luthersche gemeente, 1806.
Medhurst, 1825.
psalmen, 1695, 1702, 10, 56.
reglement evang. gem, 1870.
Thomson, 1825, 34, 35.
verordeningen prot. kerk, 1869.
voorbidding, 1752.
vraagboekje (Mal.), 1786, 1803
vragebouk, 1682, 1754.
HANDEL :
catalogus van boeken, 1788, 96.
F. A. B, 1847, 49.
Javasche bank, 1848.
kamer v. koophandel, 1869.
Meyer, 1869.
morshandel, 1757,
particuliere vaart, 1680.
prauwenveer, 1857.
uitvoer van suiker, 1751.
wissels, 1749.
zee-assurantie societeit, 1818.
KRIJGSWEZEN:
Chatelin, 1867.
exercitie, 1781, 1810.
krygs-ordre, 1668.
naam-register, 1844,
63
LEERREDEN :
Buddingh, 1842.
Kam, 1823.
leerrede, 1756.
leerredenen, 1862/3.
Marchant, 1755
Medhurst, 1829.
preken, 1839 of 40.
Water (toe), 1845.
LIEFDADIGE INSTELLINGEN :
Parapatan weezen gesticht, 1851, 52, 54.
weezen-gesticht te Soerabaja, 1867.
Muzyk:
St. Cecilia, 1865.
NIJVERHEID:
handleiding tabak, 1870.
ilmoe njawah, 1870.
tentoonstelling, 1829.
ONDERWIJS:
aanwijzing, 1824,
abe boekje (Port.), 1788.
Bruin (de), 1844, 49.
dag- en kost-school te Batavia, 1830.
examens, 1818.
handboekje, 1844.
lagere scholen, 1832, 38.
landmeten, 1844.
leesboekje, 1853.
Medhurst, 1825, 28, 34.
Meer van Kuffeler, 1863.
orde (alg.) voor de lagere scholen, 1818,
regl, school-wezen, 1818,
64
regl. school Weltevreden, 1817, 29.
Robinson, 1855.
schoolboeken, 1832.
sub-commissien, 1827.
Thomson, 1834.
RECHTSWEZEN :
burgerlijke wetgeving, 1848.
compendium, 1761.
Faes, 1870.
huisbraak, 1748.
insolvente boedels, 1768.
straffen v. deserteurs, 1762,
vonnis, 1870
REISBESCHRIJVING :
Presgrave, 1821.
SCHEEPVAART :
bagage zeevaart, 1745,
equipage-goederen, “1733.
exercitie, 1181.
hoofd-officieren t/z., 1748.
instructie schippers, 1728 en drukw. z.
datum.
rantsoenen, 1747.
schutten, 1751.
vertuyen, 1743.
vrije vaart, 1749.
SOCIETEITEN :
jongelings-vereeniging, 1865.
Harmonie, 1850, 65.
liefhebberij-tooneel, 1865.
Preanger wedloop-soe, 1851, 53, 60, 65.
STAATHUISHOUDKUNDE :
buiten-bezittinchen, 1865.
TALEN:
Chineesch:
history of Jesus, 1839.
Medhurst, 1825, 26, 28, 29, 32, 33, 34,
36, 42, 49;
Hollandsch:
spraakkunst, 1778.
Javaansch :
Admo di kromo, 1869.
en an fr agyam ; 1853.
Maleisch :
Roorda van Eysinga, 1822, 27.
vocabulaer, 1677.
woordenboek, 1778.
Singaleesch :
grammatica, 1735.
Soendaasch:
Holle, 1851.
VRIJMETSELARIJ:
lijkrede, 1842.
» pe b d RE Pan he - Pa e ie de Eren a sd
£ Pd et Er ek OR ne PA ian zc Add <edek V es Waal
b J id re f Pd 4 pi É berk N
he | Es % pn N N Ná & Ke
3 d
dr,