Skip to main content

Full text of "Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Kunsten en Wetenschappen"

See other formats


de 


HARVARD” UNIVERSITM: 


LIBRARY 


OF THE 


MUSEUM OF COMPARATIVE ZOÖLOGY. 


ORS 


andil 


SS 


tE en 
Et added Mettet A 7 
: 
Ld 
{ 
. 
\ 


ee 
nld 


AF 31 ln 


BEN 


_VERHANDELINGEN 


VAN HET 


VAN 


KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. 


NANA 


DEEL Lv. 


BART VIA, $ SHA GB, 

$ 
- els ALBRECHT & Co. Gee M. NIJHOFF. 
- rd 90e. 


INHOUD. 


Nt, Verhaal van Sese nTaola. Inleiding EE vertaling. 
EN 
Hazev, Tjeribonsch Wetboek (Pépakém Tjérbon) van het jaar 1768. 


\. VAN per Cis, Proeve eener Ned.=Indische bibliographie (1659 — 1870), 


pp ent IL. ij 


EE 
Ee 
AEN 
Ae DRS aca 


Ie 7 


HE 


Zi 
kj 


ke 
IN 
« 
EN 
Cn 


Eid | Ì - El Ô 
k Een d 


kt 


& 
& 


MAR 31 1916 
| 12) 
VERHAAL VAN SESE nTAOLA, 


INLEIDING en VERTALING, 
UITGEGEVEN DOOR 


DD. N ADRIANI, 


_ afgevaardigde van het Nederlandseh Bijbelgenootschap voor 
Midden-Celebes. 


à Verhandelingen Bataviaasch Genootschap 
van Kunsten en Wetenschappen. 


DEEL LV. 
le STUK. 
BATAVIA, '8 HAGE, 
ALBRECHT & Co. M. NIJHOFF. 
1902, 


SES 


MAR 31 1916 


VERHAAL VAN SESE nTAOLA. 


INLEIDING en VERTALING, 
UITGEGEVEN DOOR 


DD. N. ADRIANI 


afgevaardigde van het Nederlandsch Bijbelgenootschap voor 
Midaen-Celebes. 


Verhandelingen Bataviaasch Genootschap 
van Kunsten en Wetenschappen. 


DEEL LV. 


le STuK. 


BATAVIA, 'S HAGE, 


ALBRECHT & Co. M. NIJHOFF. 
1902. 


tj 


‘ 
hed 


Vk | 


nnie 


ed 
dj, 
kt dl 


KT He 


ni 
3 


a NE 
Ô 
1 


' sr 


VERHAAL VAN SESE nTAOLA. 


INLEIDING EN VERTALING. 
bN Le mRID ENG: 


Het Verhaal van Sese nT'aola, waarvan de tekst door mij is uitgegeven 
in de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap, Deel II, 2e stuk (1900), 
behoort tot de letterkunde van de Barée-sprekende bevolking in het rijk Todjo, 
welks kustgebied ten O. door Tandj. Api, ten W. door de rivier Malei (ongev. 
120°52’ O.L. v. Gr.) wordt begrensd. (1) Het is door mij opgeteekend in 
Augustus 1898 uit den mond van i Parala, gewoonlijk bij zijne teknonymische 
benaming Ta Adji (Oom van A.) genoemd, een Saoesoeër van geboorte, getrouwd 
onder de To Lage aan den mond der Posso en reeds sedert jaren daar woonach- 
tig. De Saoesoeërs spreken thans algemeen Barée; hunne landstaal, naar de ont- 
kenning Ta'a genoemd, is aan het uitsterven. Door hun vrij druk handelsverkeer 
met de meer O.-lijk gelegen streken hebben de Saoesoeërs ook de letterkun- 
dige producten van de Barée-sprekende strandbevolking leeren kennen. Mijn 
zegsman Ta Adji gaf als tumpu (lett. „eigenaars, waarmee hier „oorspronkelijke sa- 
menstellers” zijn gemeend) van dit verhaal op de To Tora’oe. Deze kleine volksstam 
woont voornamelijk tusschen de riviertjes Bombalo en Oeë Koeli, dus in het 
Westelijk kustgebied van het Todjo'sche rijk. Zij zijn zeer zwerfziek ; voortdu- 
rende oorlogen hebben hen gedeeltelijk naar het O. (Ampana, Togian-eilanden), 
deels naar het W. (To Winotoe, aan het Parigische strand) doen verhuizen ; ook 
aan de Tomori-baai en aan de N. kust van de Tolo-golf zijn vele To Tora'oe 
gevestigd (2). Daar zij, zooals alle strandbewoners der Tomini-bocht, den Islâm belij- 
den, hebben zij veel meer verkeer met de Barée-sprekers aan de kust, dan 
met de Binnenlanders, die nog allen heidenen zijn; vandaar dat dit verhaal voor- 
namelijk aan de Barée-sprekende kustbewoners bekend is en van de Boven- 
landers slechts aan die, welke vrij veel met de handeldrijvende strandbewoners 
in aanraking komen, zooals de To Luge en de To Kadomboekoe. 

De taal van dit verhaal is het Barée dat aan de Z. kust der Tomini-bocht 
wordt gesproken en dat vermengd is met Parigisch, vooral bij de strand-To Lage, 


(1) Zie de Taalkaart van Midden-Celebes in de Mededeelingen v. w. h. Ned. Zendeling - 
genootschap, Dl. 42 (1898) en de verklaring op bl. 557—560. 

(2) Zie over dezen stam Meded. N. Z. G, Dl. 43 (1899), bl. 6—15. 

Verh. Bat. Gen. deel LV. i 


2 


terwijl verder O-lijk de invloed van de hoofdplaats van Todjo, waar het Boegi- 
neesch eenige woorden aan het Barée heeft geleend, merkbaar is. Het land ten 
O. en ten Z. van de hoofdplaats Todjo wordt door To Lalaeo en verder door To 
Ampana bewoond. De taal dezer stammen, althans het Ampana'sch, moet als een 
dialeet van het Barée worden beschouwd, waarvan ook weder vele eigenaardige 
woorden in het Todjo'sche Barée zijn overgegaan (3). Het strand-Barée is feitelijk 
geheel dezelfde taal als het Barée der Bovenlanden, maar het is gemengd met 
Saoesoesche en Parigische woorden aan de W. zijde, met Lalaeo'sche en Ampa- 
na’sche aan de Oostzijde. 

Nog andere omstandigheden geven aan het Barée van ’t strand een ander 
karakter. Dat de strandbewoners meer namen van zeevisschen kennen en ook 
eenige tientallen woorden, die op de zeevaart betrekking hebben, rijker zijn dan 
de Bovenlanders, is van minder belang, maar dat zij door invloed van den (Boe- 
gineeschen) Islâm een aantal woorden en denkbeelden hebben opgenomen, die 
den Bovenlanders vreemd zijn en aan den anderen kant een groot aantal woord- 
pantangs hebben laten vallen, die bij de heidenen nog streng gelden, dat mag 
wel onder de voorname punten van verschil tusschen het strand-Barée en het Bo- 
venlandsche Barée worden genoemd. In ’t algemeen is de taal der Bovenlanders 
pittiger, kleuriger, aardiger, die der strandbewoners eentoniger en door mindere. 
afwisseling, vervelender om aan te hooren. Met dit al is het verschil niet van 
ingrijpenden aard. 

De taal van het verhaal van Sese nTaola is, als strand-Barée beschouwd, 
goed zuiver te noemen. Het is naar men mij verzekerd heeft, het grootste ver- 
haal dat in ’t Barée bekend is en zelden wordt het in eenige opeenvolgende 
nachten geheel uitverteld. Dit is trouwens geen wonder, want er is geen on- 
geschikter tijd voor vertellen te bedenken, dan de oogsttijd, de eenige juist 
waarin het geoorloofd is. Doodmoe van den langen, heeten dag in het open 
rijstveld en met het vooruitzicht van den volgenden morgen weder vóór dag en 
dauw er op uit te moeten gaan, legt men zich des avonds reeds vroeg te slapen 
en weinige vertellers houden tot na middernacht den slaap uit de oogen van hunne 
laatste getrouwe toehoorders. 

Het verhaal van Sese nT'aola, behoort tot die vertellingen, waarvan een ge- 
deelte zingend wordt voorgedragen. Het begin van zulke verhalen, die altijd tot 
het romantische genre behooren, is steeds in gewoon proza. Daarin wordt de ge- 
boorte van den held, in dit verhaal Sese nTaola gehieeten, verteld, bijna altijd op 
dezelfde wijze, gevariëerd, gerekt of bekort naar den smaak van den verteller en 
de belangstelling der hoorders. De gewone gang is deze: Ta Datu en Indo i 
Datu zijn reeds lang getrouwd, maar hebben nog geen kinderen, ’t geen één van 


(3) Over het Ampana’sch is het een en ander medegedeeld in Tijdschr. Bat. Gen. Dl. XLII, bl. 539. 
(1900). 


8 


hen tot den uitroep brengt: „Al kregen we maar een kind dat er uitzag als een 
(en dan volgt de naam van dier of van ’t een of ander nietig ding, bijv. een 
padi-haar, in Wali mPangipi), dan zou ik al blij zijn’ (3a) Kort daarop wordt 
Indo i Datu zwanger, Ta Datu roept zijne hoorigen bijeen en laat zure vruchten 
zoeken voor zijne vrouw, zij eet van elke soort maar ééne vrucht, en bevalt ge- 
zettertijd voorspoedig van een zoon, die al terstond ongewone dingen doet, bijv. 
ontzettend zuigen, zoodat alle zogende vrouwen Indo i Datu moeten bijspringen, 
later verbazend eten, zoodat men hem niet kan onderhouden, of hij begaat den 
eenen of anderen misslag, zoodat zijne ouders zich van hem moeten ontdoen. 
Dan gaat hij, òf met een broertje of zusje, òf met onderweg opgedane ge- 
zellen, de wijde wereld in en belandt na eenige avonturen, bij een ver- 
zorger of verzorgster, meestal eene oude vrouw, i Bangkele Tu'’a, „de oude vrouw” 
genoemd. Hier komt hij geheel bij na de doorgestane ellende en onderneemt 
van uit dit verblijf een tocht naar de naastbijgelegen stad, waar een groot feest 
is, een wedstrijd am de hand der Prinses (i Datu), gewoonlijk met balspel; de 
Prinses zit in een hoofdverblijf: wie zijn bal zóó hoog kan opwerpen, dat deze 
in t Prinsessenverblijf valt, die wordt haar man. De jonge held van ’t verbaal 
slaagt bij den eersten worp en huwt Datu, ’t geen hem vele benijders bezorgt, 
allereerst onder de teieurgestelde minnaars. Dezen komen na eenigen tijd hem 
bevechten, maar hij zegeviert over allen, en als hij rustig in bet dorp van zijn 
schoonvader is gevestigd, krijgt hij verlangen zijne ouders te bezoeken en hun zijne 
vrouw te toonen. Spoedig gaan zij met groot gevolg op reis en geven hunne 
aankomst bij het naderen van ’t dorp hunner ouders door geweerschoten en juich- 
kreten te kennen. 

Dit dorp is intusschen onder een ban geweest, van ’t oogenblik af dat 
de ouders van den toen nog jongen held hun kind verstieten. Alle leven stond 
stil: de wind woei niet meer, het water vloeide niet meer, geen kokosnoten 
vielen meer van de boomen, honden blaften niet meer, hanen kraaiden niet meer, 
alle menschen bleven levenloos op de plaats waar zij zich juist bevonden. Ta 
Datu en Indo i Datu zijn in letterlijken zin vastgeworteld op hunne zitplaatsen, 
want uit hun achterste schieten de wortels door de vloerlatten naar beneden en 


dringen in den grond. Eerst bij aankomst van den verworpen zoon herleeft het 


dorp, staan Ta Datu en Indo i Datu op en trekken de wortels, waarmee zij vast . 
zitten, uit den grond. 

Terstond begrijpen zij dat hun zoon terugkomt; zij gaan hem tegemoet, maar 
er kan geen verzoening plaats hebben, dan nadat de zoon eerst zijne ouders heeft 
beboet, voor de schuld die zij tegenover hem hebben, daar zij zich van hem hebben 
willen ontdoen. 


Gewoonlijk wordt dan ook nog iets verteld van den zoon, dien de held na 


(3a) Hetzelfde in Tijdschr. Bat. Geh. Dl. 44, bl. 62, uit een Kangeansch verhaal. 


4 


eenigen tijd krijgt, maar dit is doorgaans eene herhaling van ’t geen den vader 
is overkomen. 

Een andere gang van ’t verhaal is, dat de held en zijn jongere broeder 
van elkaar afraken en elkaar na allerlei avonturen terugvinden. 

Lange verhalen, zooals dat van Sese nTaola kan men gewoonlijk wel in 
stukken verdeelen, die zeer los samenhangen; men zou er verder evenveel kunnen 
aanhangen, invoegen of bijmaken als men maar wilde, zonder het verhaal te be- 
derven, dat eenmaal over de grenzen van zijn natuurlijk besluit, het wederzien 
der gescheidenen, uitgebreid, geen goed slot meer kan vinden. Vandaar ook, 
dat het bij de vertellers dezer romantische verhaien aan ’t eind altijd heet: Verder 
dan hier heb ik niet gehoord, maar misschien weten anderen nog wel meer; 
sommigen beweren zelfs dat het werkelijke slot niet mag verteld worden, daar er 
anders eene verstoring in de natuur zou plaats hebben. 

Het hoofdbestanddeel van een Toradja’sch verhaal vormen de gesprekken. 
Dit kan niemand verwonderen, die ooit een Toradja iets heeft hooren vertellen. 
Hij kleedt altijd zijn verhaal dramatisch in, geeft eene reeks tafereelen, vertelt 
wat die en die zeide en wat hij daarop antwoordde. Een avontuur hem op weg 
overkomen, schildert hij door het weergeven van het gesprek dat hij tijdens ’t ge- 
val met zijn kameraad heeft gehouden. Twee meisjes i Solo en i Matia komen 
thuis en hebben een slang op weg ontmoet. Dat vertellen ze aldus: „Hebt ge 
ons geschreeuw niet gehoord? Daar ginds bij den arèn-boom zeg ik tot Matia: 
O, daar ligt een slang! — Matia zegt: Spreek er niet over, laat ons vluchten ! — 
Ik zeg: Nu vluchten? de zon gaat onder! — Matia zegt: O, Silo, was er maar 
een man bij ons!— Ik antwoord: Al was er geen man, al was er maar een 
hakmes, maar neen! — Matia zegt: Silo, ik zal schreeuwen, misschien gaat de slang 
weg. — En Matia: Hoe! Hoe! —Ik zeg: Kijk, Matia, de slang is weg, laat ons 
loopen, dan komen we nog levend thuis bij moeder !” 

Geeft een Toradja een relaas van feiten, zooals bij het vermelden van het- 
geen er is voorgevallen in eene rechtszaak, dan dreunt hij in een dof geluid 
voort, stil op zijne plaats blijvende, met neergeslagen oogen. Van zulk een 
verslag maakt hij zich plichtmatig af, maar om met smaak iets weer te geven, 
kiest hij den dramatischen verhaaltrant. 
| In de romantische verhalen der Toradja’s nu zijn de gesprekken die vast 

tot het kader van ’t verhaal behooren, in rijmende regels gebracht, die twee 
aan twee op geheel dezelfde wijs het heele verhaal door worden gezongen. 
leder verhaal heeft zijn eigen wijs voor elk couplet van twee rijmregels, maar 
deze verandert in het gansche verhaal niet. De maat der regels, of liever het 
rythme, waarin ze worden gezegd, is dan ook het geheele verhaal door hetzelfde. 
Ben verhaal, op deze wijze voordragen, heet mongkâ-ngkâsaka (Par. mongkae® 


saka), wat letterlijk beteekent „gerekt, sleepend uitspreken,” zooals van zelf ge- 
schiedt bij het zingend voordragen. 


5 


De coupletten in Sese nTaola bestaan uit twee regels, elk van 8 syllaben; 
de twee laatste syllaben van elken regel worden met dezelfde klinkers uitgesproken, 
zóódat de voorlaatste lettergreep van den eersten regel denzelfden klinker heeft 
als de voorlaatste van den tweeden regel en de laatste syllaben van den eersten 
regel als de laatste van den tweeden. Op de medeklinkers wordt totaal niet gelet 
jaku rijmt op jau, op labu, op nawu, op kadju, op ra’u; junga op dju’a, op wua, 
op susa, op lua, op banua, enz. Elk couplet heett zijn eigen rijm; komt dat van 
een couplet met dat van ’t volgende overeen, dan is dit zuiver toeval. 

Als voorbeeld kunnen dienen de coupletten van bl. 6, die de volgende 
rijmen te zien geven: 

reme — bente, pura — nua, bangu— jaku, kondo — ntjojo, tanda — raja, 
wunga — dju'a, kondo — dodo. 

Het laatste couplet rijmt niet, omdat de verteller het enelitische mo achter 
malai heeft vergeten; voegt men het in, dan zijn èn maat èn rijm in orde: ima 
en imo, zooals men ’t bijv. in het 3e couplet van bl. 7 kan zien. Dat de verteller 
het niet heeft gemerkt, komt doordat de zangwijs bij de voorlaatste lettergreep 
van elken eersten couplet-regel op den laagsten toon komt en dan in eens 
twee tonen rijst, waardoor de zanger vanzelf daartusschenin even ophoudt om 
adem te scheppen, zoodat hij juist op die plaats wel eens eene lettergreep smokkelt. 

Indien men alle coupletten nagaat, zal men ze niet alle in orde bevinden. 
Zoo is bijv. het rijm van couplet 5 op bl. 7 in de war, daar niet kaku, maar siko 
op imo rijmt; dezelfde fout hebben coupl. 6 en 7, waarin niet boka, maar se’e op 
bente, niet sungke, maar boka op nggona moet rijmen, terwijl bovendien in 7 één 
lettergreep ontbreekt. Eene andere schikking der woorden, en in 7 een enkel 
mo zou alles in orde brengen, maar de zin zou moeilijker te verstaan worden ; vandaar 
dat zij zich in 't geheugen van den verteller in duidelijker vorm heeft bewaard. 

Bij ’t voorlaatste couplet van bl. 7 kan men zien dat een gerekte vocaal 
twee lettergrepen waard is, hoewel het rijm bû en û maar voor ééne telt, daar 
ook de voorafgaande lettergrepen rijmen: kab û — ngkaû. 

Coupl. 3 van bl. 8 heeft nu te veel, dat haastig in den zang wordt mee- 

genomen, zonder de maat te storen en ook in den zin geen beteekenis heeft. 
| In eoupl. 2 van bl. 9 is de o vau bo gerekt en rijmt op sompo, en in 
coupl. 3 heeft voor lo’u zonder twijfel la'u gestaan, zooals men op Todjo zegt in 
plaats van lou op Posso. Dit klinkt een Possaan ongewoon en daarom heeft hij 
er lo’u (synoniem met lau, la’u) van gemaakt. 

De fouten in andere coupletten zijn van denzelfden aard en behoeven dus 
niet verder aangewezen te worden. 

Op de vreemde woorden en de dialectische eigenaardigheden zal in de aan- 
teekeningen gewezen worden. Wij kunnen dus thans van den vorm van ’t verhaal 
tot den inhoud en de samenstelling overgaan. 

Het begin is bijna geheel het traditioneele van de romantische verhalen in 


6 


't Barée; de aanvangswoorden worden het best weergegeven met ons: Er was 
' alleen heett de verteller er hier niet bijge- 
voegd dat zij al langen tijd kinderloos waren en daarop een van beiden een dwazen 


eens een Koning en eene Koningin ;’ 


wensch uitspreken ten opzichte van het kind waarop zij hopen; dit is anders de 
natuurlijk verklaring van de ongewone eigenschap, die het kind reeds spoedig na 
zijne geboorte blijkt te bezitten. Eigenlijk moet door Ta Datu of door Indo i 
Datu eerst worden gewenscht: Al kregen we ook een kind dat de grootste veel- 
vraat was, dan hadden we er toch een Als zij dan later zulk een kind krijgen 
en de gevolgen van hun wensch niet willen dragen, bezondigen zij zich tegen- 
over dat kind, want ’t is hun eigen schuld dat hem zulk een onwelkome heb- 
belijkheid eigen is. Vandaar dat, als zij hem trachten van kant te maken en 
hij, dit beseffende, wegloopt, hun dorp onder een ban raakt en alle leven er stilstaat; 
als later de zoon weder zijne ouders opzoekt, moeten zij door het betalen eener boete 
hunne schuld delgen. Dit zedelijk motief van het verhaal is geheel Toradja’sch 
gevoeld en uitgewerkt. | 

Het eenige verhaal in de Barée-taal dat met het eerste gedeelte van Sese 
nTaola overeenkomt, onder de eirca 120 verhalen die ik tot nog toe heb kunnen 
opteekenen, is de vertelling van La Djara Bangka, afkomstig van de To Poe'oe 
mBoto, die den Zuidelijken oever van het Meer bewonen en een dialect van ’t 
Barée spreken, dat naar de ontkenning arée heet. Het luidt als volgt: 

„Toen La Djara Bangka nog klein was, at hij reeds de rijst en de toespijs, 
die zijne moeder voor zich en haren man had gekookt, geheel alleen op, en zoo 
dikwijls als zijne moeder maar kookte, nam hij haar al het eten af en at het op, 
zoodat zijne ouders honger leden, terwijl hij snel groot en sterk werd. Daarom 
nam zijn vader hem mee naar het bosch, hakte een boom om en liet dien op 
hem vallen. Meenende dat zijn kind dood was, snelde hij naar huis, zijne vrouw 
zette terstond den pot te vuur en beiden verheugden zich in ’t vooruitzicht 
van eindelijk eens genoeg te kunnen eten, maar juist toen de vrouw wilde op- 
scheppen, kwau de jongen aanloopen met den boom, die op hem was gevallen op 
„den schouder en riep: Waar zal ik den boom neerleggen, Vader? Nauwelijks 
had hij zijn last neergeworpen, of hij ging het huis binnen en at het eten op, dat 
zijne moeder juist gekookt had. «Nog tweemaal trachtte zijn vader hem onder een 
boom te verpletteren, maar telkens kwam de zoon met den boom op schouder terug 
en nam zijnen ouders het eten voor den neus weg. Na den derden keer nam 
hij afscheid en ging de wijde wereld in. Eerst ontmoette hij den reus Wawo 
mPoniu, met wien hij worstelde, zonder dat een van beiden den ander kon over- 
winnen, waarop zij vrede sloten en te zamen verder gingen. Daarop ontmoetten 
zij den reus Mantju'u Tamungku en later nog Mangkambari Nunu; met elk van 
hen begon La Djara Bangka te worstelen, zonder beslissenden afloop, waarop ook 
zij hem volgden. Zij kwamen eindelijk aan den zee-oever en besloten de zee 
over te steken, Wawo mPoni’u kon drie maanden achtereen zwemmen, Mantjuju 


1 


Tamangku vijt en Mangkambari Nunu zes maanden, doch Luo Djara Bangka kon het 
uithouden totdat zij aan de overzijde zouden gekomen zijn. Zij begaven zich daarop te 
water; na 3 maanden liet Wawo mPoniu zich trekken door La Djara Bangka, na 5 maan- 
den hield Mantjuju Tamungku zich weder aan Wawo mPoniu vast en na6 maanden 
sleepte La Dj. B. hen alle drie voort. Op zee werden zij tegengehouden door een groote 
Zeeslang (imbu), die zoo lang was, dat zij haar niet konden voorbij zwemmen, 
waarop La Dj. B. met zijn zwaard een stuk uit de slang hakte en dit wegslingerde, 
zoodat zij tusschen de gescheiden deelen der slang konden doorzwemmen. Ein- 
delijk kwamen zij aan den overkant en gingen aan land. Den tocht voortzet- 
tende, kwamen zij aan een dorp, waar het weggeslingerde stuk Zeeslang was 
neergevallen en door zijn stank de lucht verpestte. Het hoofd (Ta Datu) had 
reeds de hand zijner dochter (i Datu) beloofd aan hem, die het kreng zou opruimen. 
Dit gelukte Wawo wPoniu, die met zijn zwaard het stuk slang wegslingerde, zoodat 
hij dienzelfden dag de echtgenoot van Datu werd. De drie anderen gaan den 
volgenden dag verder en komen aan een dorp, waar men in hetzelfde geval 
verkeerde, want het weggeworpen stuk zeeslang was daar neergevallen. De beurt 
was nu aan Mantjuju Tamungku, die hetzelfde succes had als Wawo mPoniu en 
als echtgenoot van Datu, de dochter van Ta Datu, achterbleef, toen zijne beide 
makkers den volgenden dag hunne reis vervolgden. Beiden hadden ook hetzelfde 
geluk, Mangkambari Nunu eerst, den dag daarop La Djara Bangka, die het rottend 
aas ten slotte voorgoed wegwierp. Verder hadden zij een gelukkig leven, elk 
in zijne nieuwe woonplaats.” 

Op eenige bijzonderheden na, is dit verhaal geheel hetzelfde als Sese nTaola, 
bl. 1—6. Dat de personen geheel dezelfde zijn als in Sese nTaola, blijkt uit hunne 
namen. La Djara Bangka heeft het lidwoord La, dat bij de Barèe-sprekers nog slechts 
in enkele ouderwetsche eigennamen voorkomt, maar bij de bevolking aan het Meer 
nog wel gebruikelijk is, zelfs bij vrouwennamen.(3b) Djara wordt naast njara voor 
„paard” gebruikt en bangka, dat thans bij de Meerbewoners „doodkist’” beteekent en 
bij de Barée-sprekers “ten N. van het Meer niet meer in gebruik is, moet oudtijds 
„vaartuig’” hebben beteekend, zooals uit de verwante talen blijkt. Trouwens de 
Toradja’sche doodkist 1s, evenals het Toradjo’sche vaartuig, een uitgeholde boomstam. 
La Djara Bangka kan dus beteekenen: „die op zijn vaartuig rijdt, schrijlings op zijn 
vaartuig zit”, zooals Sese nTaola op zijn waringinstam. Mantjuju Tamungku beteekent 
„die een berg op zijn hoofd draagt” Deze persoon komt niet in Sese nf'aola voor, 
maar wel in de beneden medegedeelde Loda’sche parallel dezer vertelling. 
Mangkambari Nunu „die warivgin-boomen afbijt,” is vatuurlijk dezelfde als Mang- 
kambari Pengale, „de Boomenbijter” uit Sese nTaola. De Pajowi, de zeeslang 
uit Sese nT'aola, is in dit verhaal Imbu genaamd, de gewone benaming voor wa- 
tergeesten, die als slangen worden voorgesteld. 


(3b) De Mohammedaansche Parigiers en in navolging van hen de Barée-sprekende strandbewoners, 


hunne geloofsgenooten, geven zich gaarne Boegineesche eigennamen met het lidwoord la. 


8 


De naam Wawo mPoniu is moeilijker te verklaren, Wawo is „boven, 
bovenop, hoogte”; poniu of poniua is een wisselterm voor ala, „rijstschuur”’, omdat 
in de rijstschuur het tooverkruid niu of sumaniu wordt gelegd, poniua of poniu 
is „niu-plaats”’. Wawo mPoniu beteekent dus „boven op de rijstschuur” of 
„hoogte van de rijstschuur’’, wellicht is er mee bedoeld dat de Reus „zoo hoog 
als eene rijstschuur’’ was. 

Behalve in het Barée, is het begin van het verhaal van Sese nTaola, zijn 
onverzadelijke eetlust en de drie pogingen zijner ouders om zich van hem te ontdoen, 
terug te vinden in No. 4l van de „Fabelen, Verhalen en Overleveringen der Gale- 
lareezen,”’ uitgegeven door den Heer M. J. Van Baarda, in Bijdr. Kon. Inst. 1895, 
bl. 263. Het Galelareesche verhaal is echter veel korter; in Sese nTaola laat 
men eerst een berg op hem vallen, daarna een steen, dien hij aan zijne moeder 
brengt, en ten slotte een boom, dien hij als zwaard op de heup bindt. In ’ 
Galelareesche verhaal laat men eerst een steen op hem vallen, dien hij aan zijne 
moeder brengt, daarna een boom, dien hij haar eveneens brengt, en ten slotte tracht 
men hem in een kokostuin achter te laten, wat in Sese nTaola niet voorkomt. 

Sese nTaola gaat nu de wijde wereld in, met zijn zusje, dat hii in een gouden 
pinangdoos mededraagt. Zijn geweldige eetlust is geheel verdwenen, hij leeft 
nu van een klein beetje voedsel. Op weg vindt hij zeven makkers, met wie hij 
op den waringinboom, dien hij steeds als zwaard aan de zijde heeft gedragen, 
de zee oversteekt: daar komt hij een groote zeeslang, pajowi, tegen, zoodat hij 
niet verder kan; hij hakt nu een stuk uit het midden van dien slang en slingert 
dit weg, zoodat het terecht komt in een dorp aan den overwal, waar het blijft 
liggen rotten, zoodat het de lucht verpest. Het dorpshoofd looft de hand zijner 
dochter uit voor dengene, die het kreng opruimt. Sese nTaola komt nu met zijne 
gezellen in het dorp en gelast den oudste het aas met zijn (S. T.’s) kris weg te 
slingeren. Deze doet het en krijgt de dochter van het dorpshoofd tot vrouw, zoodat 
hij in het dorp achterblijft, terwijl de anderen hun weg voortzetten naar een vol- 
gend dorp, waar het stuk pajowi den vorigen dag is neergevallen en door den 
tweeden gezel van Sese nToala wordt weggeslingerd, Zoo gaat het tot zevenmaal 
toe, zoodat Sese nToala ten slotte alleen overblijft om zijn weg te vervolgen. 

Aan de laatste bijzonderheden merkt men dat de drie jongelingen, die in 
het Galelareesche verhaal over zee komen aanwandelen en die den vraatzieken 
jongen bevelen een stuk uit den visch Noenoe te hakken en hem weg te werpen, 
zoodat hij in eene andere stad komt, „anders gaat het hier stinken,’ dezelfde 
zijn als de zeven makkers die Sese nToala op weg ontmoet. De waringinboom, 
waarop Sese nToala met zijne reisgezellen de zee oversteekt, als hij de zee- 
slang tegenkomt, beet nunu in ’t Bar. (4); deze naam is in ’t Gal. ver- 
haal op den visch overgegaan. Na den visch te hebben weggeworpen, wordt 
de jongeling in ’t Gal. verhaal uitgehuwd en zijne makkers huwen ook. 


(4) Ook in ’t Sang. heet de waringin nunu, Bent, nunuk, Boel. mamu. 


De vrouw van een zijner makkers is weerwolf, zij zet de menschen in een 
kooi, om ze later op te eten. Dit is al wat het Gal. verhaal heeft van de Ta 
nTolo en Indo i nTolo episode uit Sese nTaola (5). 

Na zijne makkers te hebben uitgehuwd, komt Sese nTaola met zijne zuster, 
die nu voor ’t eerst hare schuilplaats verlaat, bij eene oude vrouw (i Bangkele 
Tu’a), die hen verzorgt en tot kleinkinderen aanneemt. Deze figuur is ook uit 
andere Toradja’sche verhalen bekend. In Bilala Pantje neemt zij eveneens den 
held, een jeugdigen zwerver, op en verzorgt hem totdat hij van zijne vermoeienissen 
bekomen is. Zij wordt voorgesteld als eene kinderlooze weduwe, die het zwaard 
en het schild van haar overleden man als erfstukken bewaart en eenige huis- 
dieren: honden, varkens en kippen opvoedt. Soms woont zij eenzaam in het 
bosch, dicht bij een dorp, soms ook ri wawo Jangi „boven in de lucht,” ri 
Tana ngkaloe-loe „op het Hangende Land” of ri Torate „in de onderwereld,” 
waarheen een groote vogel dan hare beschermelingen overbrengt. In de 
Parigische verhalen is een dergelijke rol toebedeeld aan Nene Kobaja, eere figunr 
die, door het Boegineesch, uit de Mal. Neneq Kebajan is ontstaan. Zij is in 
de Parigische verhalen eene kinderlooze oude vrouw, die om zich te troosten 
allerlei dieren opvoedt en verdwaalde kinderen opneemt en verpleegt. 

In de Sangireesche verhalen vindt men eene dergelijke figuur, Biki’-Bik1’, 
die met haren man Manganguwi in het binnenland woont en zich over weggeloo- 
pen kinderen ontfermt. (6) 

In het Gal. verhaal 41 wordt alleen verteld dat de jongen, door zijne 
ouders verlaten, eene oude vrouw aantreft, wie hij een kapmes ontneemt. 

Tot hiertoe komen de verhalen tot in kleine bijzonderheden overeen; 
het Gal. verhaal 41 is hiermee uit. Op nog één kleinen trek moet gewezen 
worden. In het Gal. verhaal hebben de drie jongelingen, als zij op reis gaan, ieder 
drie këtupat's (kupa) mee als teerkost: ook Sese nTaola gaat van de oude 
vrouw vertrekkende, met zeven (7) këtupat's (kotupa) op weg. 

Zeven dagen lang loopt hij door, elken avond komt hij aan een dorp, dat 
slechts door geesten (angga) is bewoond, daar de lichamen der bewoners alle 
zijn opgegeten door een Guruda (8). De geesten der gestorvenen verzoeken hem 
telkens om binnen te komen; zij zweven om hem heen en hij voelt hunne kille 
aanraking. Des avonds eet hij een halve këtupat op, slaapt in de lobo (het 
dorpshuis, waar de schedels der gesnelde koppen hangen), eet den volgenden 


(5) De Heer Van Baarda merkt aan ‘t slot van het Gal verhaal op, dat het laatste gedeelte tamelijk 
duister is. De bijzonderheden worden in het verhaal van Sese nTaola in betere orde teruggevonden. 

(6) Sangireesche Teksten XXIII en XXXIV, Bijdr. Kon. Inst. 1895, bl. 64, 126. 

(7) Bij de bekende beteekenis der oneven getallen bij de Indonesiers, is het verschil in aantal hier niet van belang: 

(8) In den tekst zal men dezen vogel met Tontji Bangke „Groote Vogel“ aangeduid vinden. De 
thans fungeerende Kabosenja (dorpshoofd) van de To Lage aan den mond der Posso heet Guruda; mijn 
zegsman mocht dien naam niet uitspreken,daar hij Guruda „vader” noemt. 


10 


morgen de andere helft der kötupat op en gaat verder. Zoo gaat het tot 
zeven maal; in de lobo van het zevende dorp vindt hij eene vrouw, Lemo 
nTonda, in een der trommen (die in elke lobo hangen) verborgen. Na de zeven 
Guruda’s, die hem komen aanvallen, te hebben verslagen, trouwt Sese nTaola met 
Lemo nTonda. f 

Van deze laatste episode vindt men de parallel in het midden gedeelte 
van ’t Galelareesebe verhaal No. 40, nl. het verhaal van de door Guruda’s 
uitgemoorde dorpen en van het meisje, dat zich verborgen heeft in een holle 
dakspar. Verder laten ons de Galelareesche verhalen in den steek. Zij maken 
overigens niet den indruk van eene oorspronkelijker redactie van het hier be- 
sproken verhaal te geven, vooral daar geen enkele persoon daarin met een naam 
wordt genoemd. Trouwens, de Heer Van Baarda zegt in zijne Inleiding van de 
Galelareesche verhalen: „slechts enkele kunnen oorspronkelijk wezen; de meeste 
dragen kenmerken in zich, dat zij van buitenlandschen oorsprong zijn,” en „de 
meeste der Fabelen en Verhalen zijn dus zekerlijk, in het Ternataansche dialekt, 
van de reis mee naar huis gebracht.” 

Over den vermoedelijken oorsprong van het Toradja’sche verhaal zal straks 
gesproken worden. Gaan wij eerst de rest van ’t verhaal na. 

Tusschen het landen aan den overkant der zee en het trekken naar de dorpen, 
waar telkens het rottende stuk zeeslang neervalt, is eene ontmoeting ingeschoven met 
Ta nTolo en Indo i nfolo, een menschen-etend echtpaar. In Tijdschr. Bat. Gen. XLI, 
bl. 559 is door mij reeds gewezen op de Ampana’sche uitdrukking eo nômo i nTolo 
„de zon is opgeslikt door Tolo” Ik heb daar Tolo geïdentificeerd met Mal. 
télan enz. en i Tolo met „de Slikker, de Opslikker” vertaald. Hij is dus het 
monster, dat bij eclipsen de zon of de maan opslikt. Deze voorstelling kan niet 
aan de Hindoes zijn ontleend, daar er geen spoor van Hindoe-invloed op Mid- 
den-Celebes is te ontdekken (9). 

Dat in het verhaal van Sese nTaola deze menschenverslinder Ta nolo, 
d. i. „Vader van Tolo” is genoemd, is zonder twijfel geschied om een naam voor 
zijne vrouw, Indo i mTolo „moeder van Tolo” te hebben. Allerlei vraatzuchtige 
wezens dragen in de Toradja'sche verhalen den naam Tolo of Ta nTolo; zoo 
komt hij bijv. voor in het verhaal door mij genoemd Tijdschr. Bat. Gen. XL, bl. 564, 
dat ook, bij de Sangireezen, Galelareezen, Minahassers, Javanen, Lampongers en 
Dajaks (Ling Roth, Natives of Serawak, 1, 346) bekend is, waar eenige dieren op 
jacht gaan en hun buit zich telkens zien ontrooven door een vraat, die den bewaker 
aanvalt. Verder in het verbaal van Tele Tandami, waar de man i Angkai de 
vrouw i Angkele (10) heet en zij met het haar hunner schaamdeelen dezelfde 


(9) Prof. Wilken heeft er in zijn „Animisme” (Ind. Gids 1885, 1, 240) reeds op gewezen, dat het 
zon- en maan-opslikkende monster, ’t welk de eclipsen veroorzaakt, ook bij de Mongondouêrs, de llalmaheraërs 
en de Zuidzee-eilanders voorkomt, dus buiten den kring van Hindoe-invloed. 


(10) Kele is het grondwoord van bangkele „vrouw”, waarin ba- een voorvoegsel is, overeenkomend met 


EW f 


11 : 


kunst uithalen als Ta nTolo en zijne vrouw in de hier ingelaschte episode (11), 
terwijl zij tevens, evenals in Sese nTaola, van menschenverscheurende honden 
zijn vergezeld, In eene andere lezing van ’t zelfde verhaal (12) bedriegt Tolo 
een kind, dat een varken heeft buit gemaakt, door het al zijn vleesch af te nemen en 
hem slechts de botten te laten; als de jongen hem ten slotte het vleesch weer weet 
te ontstelen, maakt hij met zijne vrouw en zijne honden jacht op hem. In Sese 
nTaola hebben zij een voorraad van gestolen menschen, evenals bijv. Bangawan 
Mintuna in het Jav. verhaal „Baron Sakendher’ en de Reus Bakeé in No. XXI 
der Sangireesche verhalen. 

De Guruda is natuurlijk een vreemde figuur in de Toradja’sche letterkun- 
de; de vorm van het woord (begin-lettergreep met u uitgesproken, tegen a Jav. 
en Mal.) toont zelfs aan, dat zij van de Boegineezen is overgenomen. Dit moet in- 
tusschen reeds vrij lang geleden zijn geschied, daar de Guruda reeds in echt 
Toradja’sche verhalen is opgenomen en vogels, die als menschen spreken en han- 
delen, van ouds bekend waren uit de verhalen, evenals menschen die zich in 
vogelgedaante vertoonen. Vogels zijn, met slangen, hagedissen en muizen de 
dragers van tanoana (13) en daarom omineuze dieren; zij zijn suro lamoa „boden 
der gestorven voorouders”, dus gezellen, ’t zij huisdieren, ’t zij dienaren der 
voorvaderen. „In vele Toradja’sche verhalen treedt de tobongkilo, een kiekendief, 
een der grootste roofvogels van Midden-Celebes, als persoou op en in het poëtische 
deel van Sese nTaola wordt de Guruda geregeld kuajangi genoemd, 't welk de naam 
is van een grooten strandvogel, die naar visch duikt. Er was dus in de Toradja’sche 
literatuur reeds plaats voor een figuur als de Guruda; het uitmoorden van dorpen of land- 


Mal. bëfr]. Het ligt dus voor de hand te denken dat kele oorspr. „vagina” beduidt; die beteekenis schijnt 
het wel te hebben in de uitdrakking ampu mbuju ngkele „knoop het haar van de vagina aan,” umpu mbuju 
ngkai „knoop het haar van de penis aan,” waarmee man en vrouw op hunne schaamharen slaan, om ze lang 
te maken, ze den vluchtelingen te kunnen nawerpen en die daarmee naar hen toe te halen. Ngkai, of kai 
moet dan oorspr. „penis,” later „man” (thans in ’t Bar. „grootvader,” langkai „man”) beduid hebben, vgl. 
tau, Bebongk. „penis,” Bar. mensch. 

(11) In de Mentawaïi’sche teksten, door Morris uitgegeven (Berlijn, 1900), komt op bl. 87, 91 en 99 
een soortgelijke manier voor om vluchtelingen te vangen. „Er pisst (nach ihnen), es reicht nicht, er wirft 
seine Haare, es reicht nicht.’ Ook nog bl. 103. 

(12) Uitgegeven in „Leesboekje in de Barée-taal,” bl. 30, Batavia, Landsdrukkerij 1900, 

(13) tanoana, met infix-an” van toana „menschje, figuurtje, homunculus” is het leven in den 
mensch, wat de Spiritisten „levensaether, levensfluide” noemen; alle organische lichamen bezitten tanoana 
en daarmee bewustzijn, persoonlijkheid en in meerdere of mindere mate het vermogen van hunne tanoana aan 
anderen mede te deelen of die van anderen weg te nemen. Dit is de geneeskracht die van planten, dei 
tooverkracht die van menschen en-dieren, van hunne lichaamsdeelen, hun baar, hun bloed, hunne urine, ja 
van wat niet al uitgaat. Angga is oorspr. een spook, een rondwarende geest, die de menschen pakt; meanggap 
„met geopende handen of klauwen grijpen” Een oorspr. vorm is waarsch. angkap, vgl. Mal. tangkap. Geest- 
verschijningen, als gestorvene verwanten herkend, hebben de verklaring van deze spoken als gestorvene 
menschen doen ontstaan. Eene uitgemoorde stad wordt dus een geesten- of spokenstad. 


: 12 


streken is hem zonder twijfel in navolging van uitheemsche verhalen toegeschre- 
ven. (14) 

De Pajowi (klemtoon soms op pa, soms op jo) wordt voorgesteld als een 
groote zeeslang, die op het lanl wordt geboren, als een gewone slang; als er 
regen en wind tegelijk is, wordt hij groot en begeeft zich naar zee, waar hij verder 
blijft en een vervaarlijke grootte bereikt; al werpt men hem met een geheelen 
talise-boom (Terminalia Catappa, een enorme strandboom) op den kop, hij voelt het 
niet; een prauw met menschen slikt hij altegader in. Mogelijk is met dit beest 
oorspronkelijk de walvisch bedoeld, daar pajowi met Mak. Boeg. pausu’, Mal. 
paus identisch kan zijn. 

Een trek van overeenkomst met het in noot 14 aangehaalde verhaal van 
Klatin en Klaton is nog deze, dat Sese nTaola aan elk zijner achtergelaten 
makkers kruiden (15) heeft gegeven, die zij tusschen de dakbladeren moeten 
steken; wanneer die verwelken is hij in ongelegenheid. Als het zoover komt 
(bl. 10) verwelken die planten dan ook even, maar de bedoeling is natuurlijk geweest 
dat zijne makkers hem zouden te hulp komen, waarvan intusschen geen sprake is. 

De geschiedenis van Sese nTaola’s jeugd, zijne avonturen op zijn zwerftocht, 
de ontmoeting met de Guruda’s, zijne overwinning en zijn huwelijk met Lemo 
nTonda vormen waarschijnlijk eene oorspronkelijke eenheid. Hierna is voor ’t 
eerst Mohammedaansche invloed merkbaar; de bron waar Sese nTaola door zijne 
vrouw wordt heengeleid (tekst bl. 12), maakt het geluid ilala, ilala en spreekt 
dus de eerste helft der geloofsbelijdenis uit; zij wordt als ue mabaraka „wonder- 
water’ aangeduid. Als Sese nTaola terugkomt, zegt hij dan ook (bl 13): „Ik 
heb het duidelijk gezien, ’t zegt „ilala bisumila,”’ dit laatste is er bijgevoegd niet 
alleen omdat een Toradja altijd meer vertelt dan hij gezien of gehoord heeft, mäar 
ook omdat deze uitspraak van het bekende „bismillah’ een goed rijmwoord op 
ngkita geeft. 

De verklaring van dit invoegsel is waarschijnlijk te zoeken in het op bl. 
39 en 40 van den tekst verhaalde. Na de overwinning op de Guruda’s brengen 
Sese nTaola en zijne vrouw de beenderen der voormalige bewoners van de uit- 
gemoorde stad in het leven terug, door hen met water te besprengen. Ook dit 
komt in echt Toradja'sche verhalen voor, daar het water, als sterk tanoana- 
houdend, in hooge mate genees- en levenskrachtig is. Maar vcor den Mohamme- 
daanschen verteller was dit misschien niet meer van zelf sprekend; de Barée- 


(14) Een van de jongst aangebrachte voorbeelden vindt men Tijdschr. Bat. Gen. XLI, bl. 176, in 
het verhaal van Klatin en Klaton, door Contr. Westenenk uit W, Borneo medegedeeld, waarvan het hier aan- 
gehaalde gedeelte ongeveer woordelijk overeenkomt met ST. ’s ontmoeting met de Guruda’s. 

(15) Die kruiden worden genoemd: wunga en kondo. Het eerste is een kruid dat de priesteres bij 
hare functien gebruikt; gewoonlijk dienen daarvoor planten die een sterke groeikracht (tanoana) hebben en dus 
levenskracht kunnen mededeelen. Op het Meer zingt men: ropo Dongi, Tando ngkasa tompu mbunga nakamanda, 
„de golven van den Noorden- en Zuidenwind, sla ze met wunga dat ze bedaren.” Kondo is het hoofdwoord in eenige 
samengestelde plantennamen, zooals kondo vle, kondo negi: bet gebrnik dezer kondo’s ig als dat van de wunga. 


13 


sprekende Mohammedanen brengen altijd zelf de geneeskracht in de middelen, die 
zij aanwenden, door ze eerst te belezen. Hier is echter geen labe of ander deskundige 
voorhanden en nu bewijst het water zelf zijne bijzondere kracht door althans de 
eerste helft der Geloofsbelijdenis te murmelen. Op bl. 39 en 40 wordt niet gezegd 
dat men bepaald dit water gebruikte om de dooden weder levend te maken, maar 
de onderstelling ligt voor de hand dat de verteiler het water eerst zijne wonder- 
kracht heeft willen laten bewijzen. 

Na den strijd met de Guruda’s wordt Lemo nTonda, de vrouw van Sese 
nTaola, hem ontroofd, tot zevenmaal toe. Nadat zij eindelijk voor de zevende 
maal is teruggebracht, wekken Sese nTaola en Lemo nTonda te zamen de doods- 
beenderen der gestorvene dorpsbewoners weder op. 

Hier zou het eind van het verhaal kunnen verwacht worden, daar de met 

Sese nTaola geheel of gedeeltelijk identische verhalen in verwante talen geen van 
alle verder loopen. Slechts één dier parallellen vertelt ook dat de vrouw van den 
held wordt geroofd door een zeeroover, en wel een Njong (d. i, een Chinees), 
terwijl hij zelf op reis is, eene figuur die in Sese nTaola is terug te vinden op 
bl. 83 en 84 in i Anakoda ri Tarinate „de Chinees van Ternate”, ook een zeeroover, 
die echter op andere wijze wordt te pas gebracht. Deze trek is in Sese nT'aola tot 
een zevenmaal (op ongeveer geheel dezelfde wijze) herhaalde ontmoeting met zee- 
roovers uitgebreid. Bedoelde zeeroovers-verhalen en de naam Anakoda ri Tarinate 
hebben mij het vermoeden gegeven dat dit verhaal door de To Tora'oe van de 
O. kust van Midden-Celebes, speciaal van den N. lijken oever der Tolo-baai is 
medegebracht; het moet dan via de Banggai-eilanden uit nog meer 0. lijk gelegen 
streken zijn gekomen, waar de zeeroof in vroegere jaren zeer sterk gedreven werd. 
De To Belo van de O. kust van Halmahera zijn bij oude Toradja’s nog zeer goed 
bekend als zeeroovers, die de zoutstokers aan het strand overvielen en algemeen 
verklaart men dat uit vrees voor de zeeroovers de To Radja’s zich nimmer aan 
de kust hebben durven vestigen. 
\_v De uitgever en vertaler van de reeds genoemde Galelareesche verhalen, de 
weer M. J. Van Baarda, heeft op mijn verzoek om meerdere gegevens omtrent dit 
verhaal bij de bewoners der O. kust van N. Halmahera, mij eene Loda'sche lezing 
dezer geschiedenis toegezonden, die ik bier in haar geheel wedergeef. Naar den 
naam van den held, heet dit verhaal O Ngofa Rikisa (a). 

„Een man en eene vrouw krijgen een kind, dat reeds zoodra het ter 
wereld komt, twee kammen pisang achter elkaar opeet en het duurt niet lang of 
hij brengt het tot een geheelen tros achter elkaar. (b) 

(a) Een anderen naam heeft de Heer Van Baarda nog niet aangetroffen, Rikisa is de vorm dieu 
het Skr, rakshasa (door welk intermediair?) in het Galelareesch heeft. Ngofs, Tern. „kind”, de naam beduidt 
dus Reuzekind,” 

(b) Over de mate der gulzigheid bestaan verscheidene lezingen. Het scheen mij, dat daarin iedereen 


zijne fantazie vrij spel liet, merkt de Hr. V, B. op. Intusschen geeft eene Minahassische lezing, die ik hier beneden 
ook nog zal geven, dezelfde bijzonderheid omtreat het schrokken van den jongen 


14 


Zij noemen hem o Ngòfa Rikisa. Zijne vraatzucht wordt hoe langer hoe 
gronter en als hij volwassen is, kan men niet meer voorzien in hetgeen de slokop naar 
binnen slaat. Zijn Vader spreekt daarop met zijne Moeder af, dat hij zal trachten 
hem van kant te maken. Daartoe neemt zijn vader hem eens mee, om met de lijn in zee 
te visschen. Terwijl zij aan het visschen zijn, breekt de lijn, daar zij beneden ergens 
blijft haken en nu beveelt de vader hem dat verloren stuk op te duiken. De zoon ge- 
hoorzaamt eu niet zoodra is hij weggedoken of de vader roeit naar den wal. Daar gaat 
hij naar zijne vrouw en zegt: Nu zal hij wel niet meer terugkomen, hij zal wel ver- 
dronken zijn. Maar niet lang daarna staat de zoon levend op het strand, met het ver- 
loren stuk vischlijn om de hand gewonden, dat hij zijn vader aanbiedt. 

Anderen vertellen: De vader ging met den zoon het net uitwerpen in de 
monding der rivier, waar het krioelde van krokodillen en haaien. Daar liet hij 
het net glippen, beval zijn zoon het op te duiken en giog naar huis in het 
vertrouwen dat de ondieren hem zouden opgeslokt hebben. Maar al spoedig kwam 
de zoon thuis met het net, voor en achter behangen met eene rist krokodillen . 
en haaien, die hij stuk voorstuk geworgd en aangeregen had, toen ze hem aanvielen. 

Op een anderen keer neemt zijn Vader hem mee, om met het werpnet te 
visschen in de rivier. Daar, onder een overhangend stuk van den wal, ver door 
het water uitgevreten, werpt de Vader het net uit, laat als bij toeval het touw, 
waaraan hij het net vasthield, glippen en beveelt zijn zoon het op te duiken. 
Niet zoodra is de zoon onder water of de vader trapt het overhangend stuk wal 
naar beneden, waaronder zijn zoon bedolven wordt. In het vertrouwen dat het 
nu met zijn zoon gedaan is, gaat hij weer naar zijne vrouw. Doch na korten 
tijd treedt zijn zoon onverzeerd het huis binnen, met het opgedoken net. 

Daarop neemt zijn vader hem mee naar het sagobosch en zegt: Mijn zoon, 
ik zal dezen gagopalm omhakken, doch ga gij daar staan en vang hem op, anders 
scheurt hij door zijn val op den grond en kan ik den bast niet als vat gebruiken. 
De zoon gehoorzaamt. Na lang hakken valt de sagopalm en zie! de zoon vangt 
hem op, zonder te wankelen en legt hem zéér voorzichtig op den grond. 

Eindelijk neemt de vader hem mee, om te helpen bij het vellen van een 
grooten kàpu-boom, waaruit hij een prauw wil maken. Beurtelings hakken zij in 
den boom; als hij bijna valt, zegt de Vader: Ga nu ginds staan en vang den boom 
op, want als hij den grond raakt, splijt hij wellicht en kan ik er geen prauw 
van maken, De zoon gehoorzaamt. Nog eenige hakken, en de boom valt; hij 
vangt hem in zijne armen op zonder ook \maar gekwetst te worden en legt hem 
voorzichtig op den grond. 

Volgens anderen: Als de zoon gereed staat om den käpu - boom op te 
vangen, wordt hij onder den vallenden boom bedolven, zoodat zijn vader huis- 
waarts keert, in de meening dat hij verpletterd is. Doch weldra komt hij met 


den geheelen boom op schouder aandragen, met den top zeewaarts, en legt hem 
op zijns vaders erf neder. 


15 


Deze herhaalde streken van den vader beginnen nu den zoon te vervelen. 
Hij ziet dat zijn vader het op zijn leven toelegt en vertrekt daarom liever. Op 
zekeren dag neemt hij zijn zwaard (sumarang) en pinangdoos, en gaat op weg. 
Hij herinnert zich, dat hij niet ver weg een getrouwde zuster heeft, en gaat 
eerst naar haar toe. Zij kent hem en zijn eetlust, maar ook zijne kracht 
en zendt hem naar het bosch om een tuin voor haar te maken. Hij gaat 
iijverig aan ’t werk. De dikste boomen kapt hij in één slag door, neemt 
ze op zijn schouder en draagt ze tot buiten de grens der ontginning. 
Na eenigen tijd gaat zijne zuster kijken en vindt den geheelen tuin reeds 
klaar. Alleen in ’t midden staat nog een boom, dien hijij tot ’t laatst heeft 
bewaard. In één houw kapt bij hem door, doch zet hem op nieuw, naast den 
ouden tronk, recht op in de aarde en zegt tot zijne zuster: Nu moet ge maar 
oppassen, bij dezen boom zal tin uit den grond komen, dat moet ge verzamelen 
en verkoopen. Zijne zuster had hem intusschen een maaltijd gereed gemaakt 
van 9 riijst-torens (tamo-òko), waarbij zij 9 bamboes sagoweer had geplaatst. 
Njòfa Rikisa geniet dit alles alleen en zonder veel inspanning. Hij blijft echter 
niet bij zijne zuster, daar hij belust is op avonturen. 

Hij neemt dus afscheid en vervolgt zijne reis. Na eenigen tijd ontmoet 
hij een man die een geheele bergrib als hoed op het hoofd heeft en den naam draagt 
van Kaha tolu. Hij vraagt hem wat hij daar voor een hoofddeksel heeft en 
krijgt ten antwoord: een bergrib.— Laat ons eens met elkaar worstelen, zegt 
Njöfa Rikisa. — Waartoe dat? vraagt de ander. — Och, zoo maar, om eens te 
zien wie de sterkste is. Als gij mij op den grond krijgt, volg ik u als knecht, 
werp ik u op den grond, dan volgt gij mij. — Goed, het voorstel wordt aange- 
nomen en de worsteling begint. Na niet langen tijd smijt Ng. R. zijne tegenpartij 
Kaha Tolu op den grond, zoodat zijn hoed (tolu) geheel uit elkaar stuift — Gij 
hebt het gewonnen, zegt K. T., dus volg ik u. — Goed, zegt Na. R., dan moet 
ge mijn pinangdoos dragen, — Nu gaan ze weer verder en ontmoeten een man 
die een geheelen ngame-boom als bloem in ’t haar heeft: hij heet dan ook 
Saja-ngame. — Wat hebt gij daar voor een bloem in het haar? vraagt R. — Een 
ngame-boom. — Zullen we niet eens worstelen ? vraagt R. weer. — Och, waartoe ? — 
Zoo maar eens, om te zien wie de sterkste is. Als gij mij op den grond werpt. 
word ik uw knecht, werp ik u op den grond, dan volgt gij mij. — De voorslag 
wordt aangenomen en na een weinig worstelens smijt R. zijne tegenpartij Saja- 
ngame ter aarde, zoodat de geheele ngame-boom aan splinters valt. — Gij 
hebt het gewonnen, zegt S. Ng. dus volg ik u.—Goed, zegt R., dan moet ge 
mijn zwaard dragen. — Daarop gaan zij verder en ontmoeten een man die als 
hoed een rots of steen op het hoofd heeft (ce) en daarom Tolu Mare heet. — Zeg 


(c) Waar hier bij de makkers van Ngofa Rikisa steeds van hoeden, Tern, tolu, sprake is, zou het we} 
kunnen zijn dat taola in den eizennaam Sese nTaola verbasterd is uit toala en dit uit tuala, het Galelareesche 
woord voor „hoofddoek Deze opmerking is van den Heer Van Baarda, evenals die, dat de volgorde der 


16 


vriend, wat gebruikt gijij voor hoed? zegt Ng. R.— Ben rots, antwoordt de 
ander. — Zullen wij niet eens samen worstelen? — Ach, waarom? — Wel, zoo 
maar, om te zien wie de sterkte is. Krijgt gij mij onder, dan volg ik u, 
krijg ik u onder, dan volgt gij mij — Het voorstel wordt aangenomen en weldra 
smijt Ng. R. zijne tegenpartij f'olu Mare met zulk een kracht ter aarde, dat de rots 
ver weggeslingerd wordt. — Gij hebt het gewonnen, zegt Tolu Mare, dus volg ik 
u. — Goed, draag dan beurtelings mijn pinangdoos en zwaard. 

Nu trekken zij gezamenlijk verder en komen aan zee. Heel ver in ’t ver- 
schiet zien zij een ander land en besluiten daar heen te gaan. Njofa Rikisä 
neemt nu Kaha Tolu op den rechter, Saja Njame op den linkerarm en Tolu Mare 
op den rug; zoo wandelt hij door de zee. Ongeveer in het midden gekomen, 
trapt hij op iets en voelt dat het een groote visch, een walvisch is. — Geef mij 
even mijn zwaard, zegt hij tot Kaha-Tolu. Daarmee steekt hij omlaag, totdat 
hij den walvisch aan de punt er van heeft; hij heft hem op uit zee en slingert 
hem weg. Daarop gaan zij weder voort. Eindelijk komen zij aan den overkant 
en vinden daar eene groote stad, waar veel lawaai gemaakt wordt, door het 
slaan op trommen en gongs, alsof er een groot feest was. Zij gaan de stad in 
en vragen wat er te doen is. — 0, er is hier een groote visch komen nedervallen ; 
de koning heeft al zijn volk bij elkaar laten roepen, opdat zij den visch weg- 
werpen en deze de stad niet door zijn stank verpest. Maar we kunnen hem niet 
van zijne plaats krijgen. — Ga maar aan den koning zeggen dat ik hem zal weg- 
werpen, zegt Ngofa Rikisa. De koning laat hem roepen en vraagt wat hij er voor 
hebben moet, als hij den visch wegwerpt.…—0, zegt hij, geld of schatten begeer 
ik niet; tot loon wil ik alleen, dat gij de mooiste meisjes bijeenverzamelt, opdat 
ik er eene uitzoeke om aan mijn metgezel Kaha Tolu tot vrouw te.geven. De 
koning stemt in de voorwaarde toe, Neofa Rikisa gaat op den walvisch toe, steekt 
hem op de punt van zijn zwaard en slingert hem weg. Daarop wordt Kaha Tolu 
uitgehuwd. Na het trouwfeest plant Ng. R. een bloem op K. T.’s. erf en zegt: 
Ik ga heen, maar als ge ziet dat de bladeren en bloemen van deze plant iets gaan 
hangen, spoed u dan tot mijne hulp, want dan ben ik in nood, — Daarop vertrekt 
hij met Saja-Ngame en Tolu Mare. 

Aan zee gekomen neemt hij elk op een zijner schouders en wandelt weder 
door zee, naar een land dat hij aan den horizont kan zien. Daar gekomen vin- 
den zij weder eene stad waar oorverdoovend geraas wordt gemaakt. Weldra 
bemerken zij dat de groote visch nu hier is nedergevallen en de inwoners zich 
vergeefs inspannen hem te verwijderen. Ook hier biedt Ng. R. aan den visch 
weg te werpen. Hij wordt voor deu koning geroepen en verlangt weder hetzelfde 


samenstellende deelen in den eigennaam Kaha Tolu vreemd is, daar men, in overeenstemming met de andere 
namen, Tolu Kaha zou verwachten, Indien Sese nTaola aan een der in dit verhual genoemde personen beant- 


woordt, dan zal het aan Saja Ngame moeten zijn. Saja „bloem”, Tern, sese, Bar.; de ngame-boom moet 
dan S T. ’s waringin zijn. | 


5 
4 
Lr 
hen 
$ 
! 


14 


loon als den eersten keer voor Saja Ngame. Nadat de visch is weggeworpen en 
5. Ng.'s bruiloft gevierd, plant hij ook op diens erf bloemen, die zullen ver- 
welken als hij in nood is. Daarop vertrekt hij alleen met Tolu Mare, dien hij, 
aan zee gekomen, op den rug neemt en met wien hij, wadende door de zee, 
weder de stad bereikt, waar de visch is nedergevallen. Ook hier werpt Ng. R. 
hem uit, bezorgt Tolu Mare eene vrouw, plant bloemen op diens erf en zet de 
reis alleen voort. Hij komt in het land, waar de Garuda alle menschen als zijne 
prooi heeft weggevoerd, en komt in eene stad met veel huizen, doch zonder men- 
schen. Hen dier huizen binnengegaan, begint hij te kloppen op de trom, die daar 
hangt. Weldra komt eene vrouw, die zich nog verborgen hield, uit het huis te 
voorschijn en beveelt hem met kloppen op te houden, daar anders de Garuda zal ko- 
men en hen wegvoeren. — Ik ben niet bang voor den Garuda, laat hij maar komen ! — 
Daarop gaat hij uit alle macht wederop de trom slaan. Het duurt dan ook niet lang 
of de zon wordt verduisterd als door een dikke wolk, dat is de Garuda, die komt 
aangevlogen. Als de Garuda vlak boven hem is, stelt Ng. R. zich in postuur en 
als de vogel op hem toeschiet, slaat hij hem den kop af. De Garuda deinst af, 
schreeuwende: Eén kop hebt ge afgeslagen, maar ik heb er 12, — Ja, maar nu 
hebt ge er nog maar elf, antwoordt Ng. R.— Weer schiet de Garuda toe en weer 
verliest hij een kop, en zoo gaat het door totdat hem de twaalfde is afgehouwen. 
Nu valt de Vogel dood neer, maar in zijne laatste stuiptrekking slaat hij Ng. 
Rikisa met de punt van zijn vlerk dood. Nu snellen Kaha Tolu, Saja Ngame 
en Tolu Mare te hulp, gewaarschuwd door het verwelken der door R. geplante 
bloemen, dat hij in gevaar was. Zij helpen zijne vrouw hem in huis te dragen, 
waar zijne vrouw hem met water besprenkelt en zoodoende weder levend maakt. 
Hij komt weer bij, dankt zijne makkers voor hunne trouw en vergunt hen weder 
naar hunne woonplaatsen terug te keeren, 

Nu leeft hij gelukkig met zijne vrouw. Op zekeren dag gaat hij op reis; 
tijdens zijne afwezigheid komt er een Njong (d) met een schip en ontrooft hem 
zijne vrouw. Van de reis teruggekeerd, vindt hij zijne vrouw niet meer, maar 
ziet in de verte het witte zeil van het wegvarend schip. Vermoedende dat zij 
daarop ontvoerd is, waadt hij door de zee om het schip te achterhalen, doch het 
zeilt al verder en verder, zoodat zijne krachten uitgeput raken en hij in zee ver- 
drinkt. 

Hier eindigt het verhaal door den Heer Van Baarda medegedeeld. Hij 
voegt er nog de volgende opmerkingen aan toe: „Tot nog toe heb ik te Galela 
niets nieuws aangaande dit verhaal (No. 41 der Galela’sche teksten) kunnen op- 
doen. De oude opstellers der verhalen zijn gewezen scholieren van wijlen den 
Heer H. Van Dijken, maar dezer zegslieden waren gestorven en zij konden niet 


(d) Voor njo, verkorting van sinjo, waarmee Chineezen, zoolang zij nog ongetrouwd ziju, worden 
aangeduid. 
Verh. Bat. Gen. deel LV. 2. 


18 


meer leveren dan zij reeds vroeger hadden gegeven. De Galelareezen zijn zeer 
moeilijk aan ’t vertellen te krijgen; zij gelooven dat, zoo zij in een verhaal 
blijven steken, zij druipoogen zullen krijgen. Gezongen worden de verhalen 
niet en ook niet onder elkaar verteld, als er een blanke bij is. Ook worden 
de verhalen al schaarscher en schaarscher, omdat het uit is met de verre 
zwerftochten, waarop de eilanders hier vroeger uitgingen. Iu ’t Galela’sche en 
Tobelo’sche zijn nog vele geroofden uit Banggai, Soela, Saleijer; naar die streken 
strekten zij vroeger hunne zwerftochten uit; eerst sedert de Gouvernements-stoom- 
schepen op de zeeroovers jacht gemaakt hebben, is het met de zeerooverij gedaan. 
Vandaar dat van het nu levend geslacht nog maar enkele ouden kunnen verhalen 
van verre rooftochten, die zij hebben meegemaakt, en onder die ouden zijn velen 
ook niet tot duidelijk vertellen in staat. Er is weinig oorspronkelijks in de Gale- 
lareesche verhalen, behalve de geschiedenissen van heksen en weerwolven, zelfs 
de verhalen van de Voorouders zijn, geloof ik, voor een groot deel uit andere 
streken medegebracht. De taal waarin de verhalen eigenlijk leven, is het Terna- 
taansch. Ook in het verhaal van Ngòfa Rikisa zijn alle namen Ternataansch en 
als er eens een bijzonder geliefde uitdrukking, of een bewonderd gesprek in voor- 
komt (bijv. het gesprek van den Garoeda met Ng. R.), dan worden die gedeelten 
in het Ternataansch voorgedragen, al vertelt men overigens ook in de eigen taal. 
De Lodareezen, van wie dit verhaal afkomstig is, maakten hunne vroegere roof- 
tochten meestal naar de Sangir- en Talaut-eilanden en naar Kema en Gorontalo. 
Het zou dus best te verklaren zijn, wanneer in hunne verhalen sporen van over- 
eenkomst met verhalen uit die streken aan het licht kwamen.’ 

Tot zooverre de Heer Van Baarda, wien ik hier gaarne mijn dank breng 
voor zijne belangrijke inlichtingen. Dat hij met zijne laatste gissing de waarheid 
heeft getroffen, bewijzen de volgende overleveringen van dit verhaal, die in de Mina- 
hassa zijn bekend en mij zijn medegedeeld door de Minahassische onderwijzers H. 
Kolondam, een Tou nDano, C. Koemowal, een Tou mBulu, en M. Kalengkongan, 
een Tou mPakëéwa. n 

Het Dano'sche verhaal luidt aldus: 

I. Er was eens een kolano (dorpshoofd) die na reeds langen tijd getrouwd 
te zijn geweest, één zoon kreeg. Op den dag zijner geboorte at de jongen reeds 
een heele kam pisang Ambon (eene groote soort) op, den volgenden dag een ge- 
heele tros, den derden dag 1s gantang rijstepap, vervolgens had hij elken dag een 
gantang noodig (een gewoon mensch doet daarover minstens 5 dagen), en toen 
hij ook daaraan niet meer genoeg had, konden zijne ouders hem niet meer onder- 
houden. Hij kreeg den naam Kombangön (e). Toen nu ook de onderhoorigen 
van den Kolano niet meer voldoende konden helpen, zocht zijn vader een middel 


(e) Boel. van kombang „„maag”, Ponos. Bent. Sang. id, kombangëén, Sang. kombangeng, „veelvraat,” 
Sang. makombang, „gulzig. 


naa rk Mn 


en di nd 


19 


om hem van kant te maken en nam hij hem mee naar het bosch om brandhoùt 
te hakken. Bij een grooten waringin gekomen, hield de vader stil, gelastte zijn 
zoon ter zijde van den boom te blijven wachten en ging hem omhakken. Den 
ganschen dag hakte hij; tegen den avond viel de boom en kwam op Kombangën 
terecht. Verheugd keerde de Kolano naar huis terug en berichtte aan zijne vrouw 
dat Kombangén gestorven was. Maar den volgenden morgen kwam de jongen 
terug, met den boom op zijn schouder, dien hij op het erf smeet, zoodat de grond 
er van beefde. „Kijk, vader, riep hij, hier is het brandhout !’ 

Zijne ouders onderhielden hem nu weer eenigen tijd, maar konden het 
toch niet lang volhouden en bedachten dus weer een middel om zich van hem 
te ontdoen. Zijn vader nam hem mee om een haardsteen te zoeken en toen zij 
een groot stuk rots hadden gevonden, dat aan den rand van een afgrond in den 
grond was gezonken, beval de Kolano zijn zoon beneden te wachten, totdat hij 
den steen zou uitgegraven hebben. Kombangën deed het en werd, toen de steen 
viel, daaronder bedolven. Blijde keerde de Kolano terug, overtuigd dat hij nu 
van zijn zoon af was. Maar den volgenden dag kwam Kombangën terug met 
den steen op zijn hoofd. Den steen wierp hij met een zwaren smak neder; de 
grond dreunde er van. „Hier is de haardsteen, vader!” riep hij uit. 

Intusschen had Kombangén begrepen dat zijne ouders hem kwijt wilden 
zijn, en daarom ging hij de wijde wereld in. Spoedig ontmoette hij Sunting Ba- 
ringbing (f), die hem tot een tweestrijd uitdaagde, op voorwaarde dat de over- 
wonnene den overwinnaar zou volgen. De voorslag werd aangenomen, maar eer, 
de strijd begon slingerde Sunting Baringbing den boomstam in de lucht, zóó hoog 
dat hij pas na een dag weer op den grond viel. Daarop nam Kombangëén den 
stam en wierp hem ook omhoog; eerst na twee dagen viel hij neer. Toen Sun- 
ting Baringbing dit kunststuk had gezien, verging hem de lust tot vechten met Kom- 
bangön; hij vergezelde hem nu verder als een jongere broeder. Beiden gingen 
verder en ontmoetten Wonor Toka (g), die eveneens Kombangën tot een wedstrijd 
uitdaagde en om zijne kracht vast te toonen, een berg uit den weg schopte, zoodat 
de grond vlak werd. Kombangëén schopte een anderen berg zóó krachtig uit den 
weg, dat niet alleen de plaats waar hij gestaan had vlak werd, maar dat hij ook 
nog met zooveel kracht tegen een anderen berg aankwam, dat deze eveneens van 
zijne plaats raakte. Wonor Toka verloor nu zijn moed en verklaarde zich den min- 
dere van Kombangëén. Met hun drieën gingen zij verder en ontmoetten Pétik Wa- 
tu (hb) die, om tegen Kombangön zijne kracht te meten, een steen omhoog slinger- 


(£) Sunting Baringbing, Boel. „die tat oorversiersel hanelellen heeft”. Sunting, Mal. id, ook in betee- 
kenis; baringbing „de lellen van een haan, die van zijne wangen naar beneden hangen”. 

(g) Wonor Toka is Sea’sch; wonor is „vooruitschoppeu”, toka »berz’’, de naam beteekent dus „berg- 
schopper”. 
(h) Pëtik Watu is Boeloesch: pëtik „met een veerkrachtigen knip van den vinger voortbewegen, met 


den vinger voortknippen”, wegknippen.” 


20 


de, zoodat hij eerst na twee dagen neerviel, doch Kombangën wierp hem zoo 
hoog, dat hij eerst na drie dagen viel; hij bleef dus overwinnaar en Pétik Watu 
volgde hem. Met hun vieren gingen zij verder en ontmoetten Ko’o Wunong (i), die 
zijne buitengewone kracht toonde door een geheelen vijver leeg te drinken. Kom. 
bangën echter piste den geheelen vijver vol, zoodat hij overliep en een groote 
rivier eruit stroomde. Ko’o Wunong had nu verder geen lust meer om met Kom- 
bangën te strijden en volgde met de anderen Kombangén, die hen aanvoerde. 

Nu wilden zij te zamen een tuin aanleggen. Kombangën begon met een 
boom te vellen, de boom viel met den wind mee en met den val van dien boom 
werden de boomen van 9 bergen en 9 dalen mede terneder gestort; dit werd 
dan ook de oppervlakte van den tuin. Sunting Barimbing wierp nu al de boomstam- 
men uit den tuin, Wonor Toka schopte de bergen van den tuin weg, zoodat de 
geheele tuin vlak werd. (j) 

Pétik Watu knipte met de vingers alle steenen uit den tuin weg en stapelde 
ze berghoog op als een muur rondom den akker, en Ko’o Wunong dronk alle 
plassen leeg die in den tuin te vinden waren, Nadat het ontginningswerk 
was afgeloopen, plantten zij maïs en wachtten den oogst af. De geoogste maïs 
aten zij in ééne maand op, daarna trokken zij weer verder, totdat zij aan zee 
kwamen. Kombangën vroeg nu aan zijne makkers hoe lang zij konden zwem- 
men. Sunting Baringbing verklaart het eene maand lang te kunnen volhouden, 
Wonor Toka 2 maanden, Pëötik Watu 3 en Ko'o Wunong 4 maanden. Kom- 
bangën behoefde niet te rusten, voordat hij aan den overkant was gekomen. Zij 
gingen te water en zwommen achter elkaar, de sterksten voorop. Na eene maand 
liet Sunting Baringbing zich door Wonor Toka trekken; na 2 maanden hield deze 
zich aan Pétik Watu vast; na 3 maanden moest Ko’o Wunong de drie vermoeiden 
trekken, en na 4 maanden sleepte Kombangén hen alle vier totdat zij aan de 
overzijde landden. 

Daar kwamen zij in eene stad, waarvan de menschen telkens hadden te 
lijden van de aanvallen van een Salangkëw (k). De Vorst van die stad had 
negen dochters. Acht daarvan had de Salangkëw reeds opgegeten; de vorst had 
de hand der negende beloofd aan hem, die den Roofvogel zou dooden. Met hun 
vijven besloten zij den Salangköw te dooden. Zij gingen buiten de omheining op 
eene rij staan, Kombangën bij de poort. Niet lang daarna kwam de Salangkéw 
aangevlogen, schoot op Sunting Baringbing toe om hem in de vlucht te grijpen, 
maar deze sloeg hem een kop af. Verschrikt deinsde de Salangkéw af en gaf 
daardoor gelegeúheid aan Wonor Toka, Pétik Watu en Ko’o Wuneng om hem 
elk nog van een zijner 9 koppen te berooven; de overige 5 sloeg Kombangën af» 


Gi) Ko’o Wunong is Dano’sch; ko’o, „drinken”, wanong, „vijver, groote plas.” 

(j) Deze invoeging is van mijzelf; de verteller heeft vergeten Wonor Toka’s aandeel in het tuin- 
werk te vermelden. 

(k) Salangkew (dentale l). Dan, naam van een grooten roofvogel, 


21 


waarop de Salangkéw stierf. In vier andere steden hadden zij nog hetzelfde 
avontuur, zoodat ieder van hen eene Prinses kon trouwen en dorpshoofd worden, 
maar Kombangëén bleef onder hen de machtigste. 

IL. De held van het Boeloe’sche verhaal heet „IJzervreter”. Hij is de 
eenige zoon zijner ouders. Kort na zijne geboorte heeft hij aan de melk zijner 
moeder reeds niet meer genoeg: buurvrouwen en familieleden helpen, maar hij 
moet al spoedig gespeend worden. Zeven dagen daarna eet hij reeds een kam 
pisangs op en al gauw begint hij rijst te eten, weldra in groote hoeveelheid. 
Hij groeit dan ook zeer snel en wordt verbazend sterk. Op een keer ziet hij een 
hakmes liggen; hij gaat er mee spelen en kraakt het tusschen zijne tanden, alsof 
‘teen kippekluif was. Van dat oogenblik af versmaadt hij alle ander eten en 
voedt zich met ijzer. 

Weldra kunnen zijne ouders hem niet meer onderhouden. Zijn vader neemt 
hem mee om in de rivier garnalen te vangen, laat hem achter bij een gedeelte 
waar de oever steil is en waar boven op den oeverrand een zware steen ligt. 
Dien steen laat hij op zijn zoon vallen en in de meening hem verpletterd te 
hebben, gaat hij naar huis; maar nauwelijks heeft hij zijn avondeten op, of 
IJzervreter komt thuis met den grooten steen, dien hij zijne moeder als haard- 
steen aanbiedt. 

Hij wordt nu weer eenigen tijd onderhouden; zijn vader tracht hem onder 
een boom te verpletteren, maar IJzervreter komt met dien boom op zijn schouder 
thuis. Inziende dat zijne ouders hem kwijt willen zijn, gaat hij hen verlaten ; als 
teerkost vraagt hij een zak vol iijzer, als wapen een zwaard van twee vadem 
lang, een voet breed en twee vingers dik. Van den boom dien hij heeft thuis 
gebracht, maakt hij een scheede voor zijn zwaard en een grooten tol. Met die drie 
dingen gaat hij op weg. 

Na lang geloopen te hebben, hoort hij het geluid van hout hakken, gaat 
er op af en vindt een Reus, (I) die bezig is boomen uit den grond te trekken. 


() fn den oorspr. tekst van dit verhaal is voor „reus’” gebruikt Adjiganti, eene benaming die o. a. 
ook voorkomt in de Minahassische verhalen in de Mededeelingen v. w. het Ned. Zendelinggenootschap, DI. 
20, bl. 58; het is zonder twijfel het Spaansche gigante, vreus’’. In dit verhaal is er mee bedoeld de reus 
Ton nTulus, wien ik in Tijdschr. Bat. Gen. Dl. 40, bl. 379 heb vergeleken met den Toradja’schen Ta 
nTolo. Deze vergelijking is waarschijnlijk onjuist. De naam Ton nTulus laat zich vertalen met »hij die door 
en door kijkt, die het hart der menschen kent”. De Heer J. Alb. T. Schwarz, te Sonder (Minahassa), wien 
ik mijne mededeelingen over deze figuur te danken heb, stelt nog eene andere etymologie voor. Er is bij de 
To nTemboan (To mPakötwa) eene godheid (Kasuruan) bekend, die Tumontulus heet, van den grondvorm ton- 
tulus, van den wortel tulus „vast aaneengehecht, goed sluitend”, met het voorvoegsel to, dat de beteekenis 
van het stamwoord verhoogt of verveelvuldigt; tontulus is dus „zéér goed aaneengehecht, terdege sluitend,” 
ook „in groote hoeveelheden aan elkaar gehecht”, ’t welk zeer goed kan doelen op de negen kniezewrichten 
die dezes reus aan elk been heeft. Tumontulus werd dan ook door de Temboansche ziektengenezers aange- 
roepen, met „e wa’ilan Tumontulus! tumutulus-ai”, d. i. „o god T., hecht hier goed aaneen!” ter genezing, 
van iemand van wien men dacht, dat hij eenig lichaamsdeel had gebroken, om dit weer „stevig aaneen te 
hechten:” 


22 


Hij is zoo groot als een berg en heeft negen kniegewrichten. Do boomen, die 
hij heeft uitgetrokken, smijt hij tegen andere aan, die er van omvallen. 

De Reus krijgt IJzervreter in ’t gezicht en roept verheugd : „Zoo, kleinzoon, 
dat treft goed, ik heb in lang geen vleesch geproefd”. 

„Grootvader kan mij opeten, antwoordt IJzervreter, als hij het van 
mij kan winnen in een wedstrijd, anders moet hij mij als dienaar volgen”. 
De Reus neemt het voorstel aan, IJzervreter reikt hem zijn tol toe enzegt: „Zet 
dezen tol op, dat hij drie dagen en drie nachten draait”. De Reus zet den tol 
op; drie dagen en twee nachten draait hij en gaat daarna uit. IJzervreter doet 
hem vier dagen en drie nachten draaien. De Reus, ziende dat hij het verloren 
heeft, grijpt IJzervreter aan, maar deze ontkomt hem, grijpt hem op zijne beurt 
bij de beenen en duwt hem tot den hals in den grond; daarop trekt hij zijn 
zwaard. De Reus smeekt om genade, wordt gespaard, volgt IJzervreter en draagt 
diens voorraad ijzer voor hem. 

Voortgaande, ontmoeten zij een Reus die in eene stroomende rivier bezig 
is te visschen en met zijn lichaam languit in ’t water ligt, ’t hoofd naar den 
oorsprong der rivier gekeerd, met de hand zich vasthoudende aan de bossen 
gras op den oever. Het water dat bij zijne schouders ‘opgestuwd, hoog opgolft, 
loopt als een waterval over zijn lichaam. De ontmoeting is geheel als boven. 
De Reus wordt uitgedaagd den tol 6 dagen en nachten door te doen draaien, 
maar hij brengt het slechts tot 5 dagen en 4 nachten, waarop IJzervreter hem 
7 dagen en 6 nachten laat draaien. Na een zelfden verraderlijken aanval van 
den Reus, dien IJzervreter op dezelfde wijze als bij den eersten bedwingt, volgt 
ook deze Reus hem en krijgt den tol te dragen. 

Verder reizende, ontmoeten zij een Reus die in een meer vischt, met een 
zwaren buluh bëtung als hengel. 't Zelfde gesprek wordt gehouden, daarop de 


Behalve den bijnaam Si Siow Knrur, „de Man met de Negen Kniegewrichten’, heeft Tou nTulus bij 
de Tou mBulu’ nog den bijnaan: Pikpik, naar het geluid dat hij des nachts maakt, waarmee hij jagers den 
weg wijst om wild te ontmoeten. Volgt men de richting van dit geluid, dan zal men zeker een stuk wild 
buit maken, daarom heeft Pikpik ook nog den bijnaam asu ne wa’ilan „de Hond der Goden”. De jagers 
hadden dan ook de gewoonte om van een gevangen stuk wild, dat ín het bosch ontweid werd, een stukje 
van het rechter schouderblad Tou nTulus toe te werpen; bij verzuim van dit offer zou hij het bloed 
uit het wild zuigen, waardoor het zeer spoedig zou bederven. Tou nTulus bezit verder de macht zich zóó 
hoog uit te rekken, dat hij tot in de wolken kan reïken en zich zóó klein te maken, dat hij zich onder de 
de sukur (Kaempferia rotunda L., eene Ligimberacee met dikke kleine bladeren, die zoo laag bij den grond 
groeien, dat zij nagenoeg op den grond liggen; in ’t Sang. heet deze plant kinsnlë, in ’t Bis. kosol, Mal, 
tjëkar, Soend, tjikur, Mak. tjakuru’. Zie verder V. d. Tuuk, Kawi - Bal. - Ned. Wdbk. i. v. tjëkuh; bliijk- 
baar is de eene vorm eene omzetting van de andere, maar V.d. Tuuk haalt er kartjura bij aan) kan ver- 
bergen. De bijnaam Pikpik doelt op het geluid dat T, T. ’s nachts in de lucht dwalende maakt. Het is % 
geluid van een nachtvogel, in t Temboansch wordt het met pokpok weergegeven. Van Tou nTulus wordt 


nog verteld, dat hij van den berg Lokon, die vroeger zeer hoog was, een stuk heeft afgebroken en in het land 
der Tom Sea? neergezet, Dit is de huidige berg Klabat. 


gt 


À 


23 


wedstrijd met den tol, dien de Reus 9 dagen en nachten moet doen draaien. 
Hij zet hem op met zulk een kracht, dat hij pas diep in den 9den nacht uit- 
gaat. De taats van den tol woelt cen gat in den grond, waaruit het water 
opkomt; door het draaien van den tol verhit, begint het zelfs te koken. Nu zet 
IJzervreter den tol op: met zulk een kracht draait hij, dat bij pas na 10 dagen 
en 9 nachten uitgaat: hij boort een put in den grond; de boomen, waartegen hij 
stoot, vallen neer, zelfs de stammen die door het touw, waarmee IJzervreter den 
tol opzet, bij het terugtrekken daarvan geraakt worden, breken door. Ook deze 
Reus volgt IJzervreter en krijgt zijn zwaard te dragen. 

Met hun vieren gaan zij door, komen aan zee en vragen elkaar hoe lang 
zij kunnen zwemmen, achtereenvolgens verklaren zij 3, 6 en 9 dagen te kunnen 
zwemmen; IJzervreter zegt de zee te kunnen overzwemmen; zij gaan dus te 
water en houden resp. na 3, 6 en 9 dagen zich aan IJzervreter vast, die hen voort- 
sleept tof aan de overzijde der zee. Op zee komen zij een grooten walvisch tegen ; 
IJzervreter springt hem op den rug, hakt hem door en werpt met zijn zwaard het 
afgehakte stuk de lucht in, zoodat het ver weg vliegt. 

Aan de overzijde gekomen, zien zij een huisje staan. IJzervreterzendt den 
eersten Reus om vuur te vragen. Hij vindt er eene oude vrouw, met een zwart 
gezicht, kroeshaar en een boos uiterlijk. De vrouw zegt hem zelf maar 
vuur van den haard te gaan halen; terwijl hij gehurkt voor de stookplaats zit, 
slaat de vrouw hem dood, want zij was eene heks (Boel. Songko). Na lang 


„wachten stuurt IJzervreter den tweeden Reus en daarop den derden, wien het 


evenzoo gaat, zoodat hij zelf gaat kijken. De Oude Vrouw vliegt hem aan, krabt 
hem in ’t gezicht, maar kan zijne harde huid niet openrijten. IJzervreter pakt 
haar nu bij haren kroeskop, slingert haar in de lucht, waarna zij ergens in de verte 
neervalt. Zijne gedoode makkers maakt hij weer levend. 

Zij komen nu ook achtereenvolgens aan drie steden, waar het rottend stuk 
visch is neergevallen. Elk der drie Reuzen verdient hier eene prinses als vrouw, 
door het stuk er uit te wippen, met het zwaard van IJzervreter. Op het erf 
van elk zijner achtergelaten makkers plant IJzervreter zonnebloemen (bunga konde); 
als deze eensklaps verwelken, moeten zij hem komen helpen, want dan is hij in nood. 

IJzervreter gaat nu alleen verder en komt aan eene stad, waarvan de in- 
woners allen zijn vermoord; overal liggen beenderen, de huizen zijn afgebrand. 
Hij legt zich te slapen, maar wordt telkens opgeschrikt door de geesten der ge- 
storven inwoners, die hem komen storen. Nog zesmaal komt hij aan zulk eene 
uitgestorven plaats. De zevende stad is nog niet uitgemoord; toch zijn reeds 8 
van de 9 dochters des konings door een Garoeda opgegeten; de negende zal het 
roofdier den volgenden dag komen halen. IJzervreter wil den Vogel bestrijden; 
hij laat de Prinses in een trom opbergen en neemt zelf hare plaats in, in een 
hoog vertrek met een venster, waar de Garoeda zijne prooi zal komen Walen Niet 
lang daarna komt het zeven-koppig monster aan; IJzervreter daagt hem uit; de 


24 


strijd wordt op den volgenden dag bepaald, op een groot veld, waar één boom 
staat, de verblijfplaats van den Garoeda. Op de vlakte staan talrijke benden, 
krijgsgevangenen van den Garoeda uit de door hem verwoeste steden. Bij ’t 
begin van den strijd slaat IJzervreter den Garosda een vleugel lam, waarop de 
Garoeda zijne lieden laat vechten. IJzervreter slaat ze wel dood, maar telkens wekt 
de Garoeda hen weer op, door ze met zijn vleugel te bewaaien. Zoo gaat het 
twee dagen lang; IJzervreter is uitgeput; de zonnebloemen op de erven zijner 
vroegere makkers verwelken; zij snellen hem te hulp, rukken den boom uit, waarop 
de Garoeda zit, slaan er eerst den Vogel, daarop zijne benden mee dood. IJzer- 
vreter trouwt de Prinses en wordt Koning; zijne vroegere makkers blijven hem als 
hun heer erkennen. | 

II. De held van de Pakëwa'’sche lezing van dit verhaal heet, evenals 
in de Dano'sche, Si Tjombangëén. Om zijn onverzadelijken eetlust zoeken zijne 
ouders hem van kant te maken. Zijn vader neemt hem mee om garnalen te 
vangen en laat een steen op hem vallen; hij brengt hem terug; een ander maal 
laat hij een boom op hem vallen, dien brengt hij eveneens aan zijne ouders. 
Ten derden male neemt de vader hem mee om muizen te vangen, om ze op te 
eten, en terwijl hij Kombangén een muizegat zoo diep laat uitgraven, dat hij 
er zelf geheel in verdwijnt, werpt hij een zwaren steen op hem. Ook dien brengt 
de knaap terug. 

Hij vindt het echter geraden maar weg te loopen van zijne ouders en 
treft op zijn tocht een zekeren Warai (m) aan, met wien hij een wedstrijd in 't 
tollen aangaat. Warai's tol draait 2, Kombangën’s tol 3 dagen, zoodat Warai 
het verliest en hij Kombangën als dienaar volgt. Daarop komen zij Pésik 
watu (n) tegen, met wien Kombangëén een wedstrijd houdt in het met de vingers 
wegknippen van steenen. Kombangën zuivert op die wijze een geheel veld van 
steenen, Pésik Watu volgt hem als dienaar. Daarop overwint K. een zekeren Wana 
Toka (o) in het wegschoppen van bergen, Sumösësép Wunong (p) in het leegslurpen 
van een vijver, door dien weder zóó vol te pissen, dat er eene rivier uit loopt, en 
ten slotte een zekeren Warimbing, die een steen naar boven werpt, zóó hoog dat 
hij pas na één dag naar beneden valt, door hem nog hooger te werpen, zoodat 
hij pas na twee dagen weder op den grond komt. Na gezamenlijk verder te zijn 
getrokken, leggen zij op 9 bergen en 9 dalen een tuin aan: Warai ontgint, 
Kombangëén werpt de boomen om; Warimbing verwijdert ze, Pésik Watu ruimt de 
Steenen op en maakt er een omheining van; Sumösöésëép drinkt de plassen leeg en 
Wana Toka plant maïs. Na den oogst trekken zij verder en komen aan zee, zij 
zwemmen evenals in Ï en IT over en komen achtereenvolgens aan 8 verlaten 


(m) Warai, Pak, tol”: in het Dano’sch een ander speeltuig. 
(n) Pésik Watu, zie boven over Pétik Watu. 
(o) Warna Toka, zie boven over Wonor Toka 


(p) Sésep „opslurpen, opdrinken; „Wunong”, dal tusschen twee bergen, waar zich water verzamelt. 


25 


steden, uitgemoord door een Negenkoppigen Vogel (Si Siow Rokos genaamd). 
In de negende stad treffen zij nog juist een meisje aan, de laatst overgeblevene, die 
den volgenden dag door den Vogel zou worden opgegeten. Kombangëén en zijne 
gezellen dooden hem, door hem zijne 9 koppen af te slaan, ieder zijner makkers 
één en Kombangën vier. Hij trouwt daarop het meisje, maakt de bewoners der 
uitgemoorde steden weder levend, wordt zelf heer van vier steden en benoemt 
zijne gezellen tot hoofden in de vijf overige. 

Van al deze verhalen is het Boeloesche dus ’t volledigste. Met de hier 
verzamelde gegevens mag men de onderstelling wagen, dat het verhaal uit de 
Minahassa, over de Ternataansche eilanden en wellicht ook Banggai naar de 
Oostkust van Midden-Celebes is gekomen en door de To Tora'oe naar de Zuid- 
kust der Tominibocht is overgebracht. Dit geldt natuurlijk alleen het tot nog toe 
besproken gedeelte; de rooversverhalen, die nu volgen, zullen, wat de zeeroovers 
betreft, zeker ook wel reeds in het Ternataansche er aau zijn toegevoegd, maar 
de lucht-rooversverhalen (oorspronkelijk of overgenomen) zijn in hunne voorstel- 
ling echt Toradja’sch, zooals beneden zal blijken. 

Na den strijd nu met de Guruda’s gaat Sese nTaola tot zevenmaal toe 
eerst ééne maand, dan twee maanden en telkens eene maand langer slapen, ten 
laatste dus zeven maanden. In dien tijd gaat zijne tanoana op reis en zijne vrouw 
bewaakt zijn lichaam; hij heeft dan ook telkens vooraf aan haar kennis gegeven 
over hoeveel maanden hij zal ontwaken. Al de zeven keeren dat hij slaapt, komt 
een vorstelijke Roover uit de lucht zijne vrouw wegnemen; bij ’t naderen van 
het gevaar tracht Lemo nTonda hem telkens te wekken, waar het gelukt haar 
niet, hij heeft den tijd van “tterugkomen zijner tanoana bepaald en die is nog * 
niet gekomen. Lemo nTonda kruipt nu in hare kist en sluit die van binnen af 
zij wordt telkens met kist en al door den aanvaller geschaakt, maar ook steeds; 
door Sese nTaola teruggehaald, nog voordat zij de kist verlaten heeft, Bij het 
terughalen zijner vrouw wordt hij geholpen door Datu mPoiri, „Windvorst’’, die op 
den Wind door de lucht vaart en Sese nTaola brengt waar hij wezen moet. Zijne 
zuster, Gili mPinebetu'e, die bij de Oude Vrouw is achtergebleven, is n. l. in dien 
tusschentijd met den Windvorst gehuwd. 

De aanvallers van Sese nTaola dragen de volgende namen: 


1. Datu nTo Wawo Jangi (16) „de Vorst der Bovenlucht.” 
2. Datu nTo Mata Eo, „de Vorst van den Zonsopgang.” 

8. Datu nTo Kasojoa, „de Vorst van den Zonsondergang.” 
4, Datu mPajompo Jangi, „de Vorst van het Noorden.” 

5. Datu mPajompo Jangi, „de Vorst van het Zuiden.” 

6. Torokuku mBetw’e „de Sterrenvogel.”’ 

1. Momata Tibu „Plas-oog.”’ 


(16) To Wawo Jungi duidt zoowel de bevolking van het gebied, als het gebied zelf aan. 


26 


Dit zijn namen van lucht-bewoners, dus geesten, die in de vertelling wej 
niet anders dan als aardsche helden optreden, maar die toch op dezelfde wijze 
moeten bereikt worden als alle andere luchtbewoners. Ter vergelijking diene de 
wijze, waarop de Toradja'sche priesteres hare ziel naar de Bovenwereld laat gaan, 
om aan Pue di Songi de tanoana van een zieke te gaan vragen. Dit wordt ver- 
meld in eene lange litanie, in aard geheel overeenkomend met de Augh olo balian, 
door Hardeland achter zijne Dajaksche Spraakkunst uitgegeven. 

De priesteres begint om rijst, ei en kip te vragen; deze drie zaken wor- 
den gekookt (de tanoana wordt vrij gemaakt), om de tanoana daarvan aan den 
Hemelheer, Pue di Songi, als geschenk te kunnen aanbieden. Daarop kruipt de 
priesteres onder een groote foejasarong (17) en gaat voort met haar gezang, 
dat steeds met gesloten oogen wordt voorgedragen. Er wordt dan vermeld hoe 
zij hare tanoana langs de stijlen van de rookvliering tot op den nok van 't dak 
laat klimmen en daar de met haar bevriende luchtgeesten wurake (18) roept, en 
wel een dien zij speciaal bij name kent en die haar altijd op hare luchtreig 
begeleidt. De geroepen geleidegeest verschijnt dan ook en met zijn hulp komt de 
priesteres in het land der wurake aan. Daar stijet zij in een prauw, n. 1. den 
Regenboog (poragia), zij en de wurake in 't midden; roeiers en stuurman die 
hen overbrengen zijn slaven der wurake, krijgsgevangen gemaakt in den oorlog 
met vijandige geesten, vooral Di Malele. Is de prauw bemand, dan wordt de wind 
geroepen en deze voert haar naar het rijk van Pue de Songi. Daar aangekomen, 
laat de priesteres zich aandienen, bezoekt den Hemelheer, biedt haar offer aan, 
ontvangt de gevraagde tanoana terug en stort die op het hoofd van den zieke uit. 

Als Sese nTaola ontwaakt (19) en zijne vrouw niet vindt, waarschuwt hem 
een amulet (sima?®, uit het Boeg.) dat zij door dezen of dien roover is geschaakt. Sese 
nTaola roept nu zijn zwager, den Windvorst, die op den wind komt aanvaren ; 
nTaola neemt naast hem plaats en zoo komen zij achtereenvolgens bij de ver- 
schillende roovers aan. Datu mPoiri, de Windvorst, is dus voor Sese nTaola 
wat de wurake voor de Toradja’sche tadu (priesteres), de Sangiang voor de Da- 
jaksche balian is. In het land van den roover gekomen, daagt Sese nTaola dezen 
uit tot een tweegevecht, overwint hem en pakt de kist met zijne vrouw er in 
mee, die tusschen hem en Datu mPoiri in gezet wordt, als zij weder door den 


(17) Pelawo genaamd en beschreven in „Geklopte boomschors als kleedingstof op Midden-Celebes’” 
door N. Adriani en Alb. C. Kruit, dat in de 4e aflevering, 1901 van ‘t „Internationales Archiv für Ethno- 
graphie”” zal verschijnen. 

(18) De stam van dit woord is rake, Mal. en Daj. daki, Negr. dakai; Bar. mandake „bergen beklimmen,” 
rakeani Zolder”, Wu- ís id, met wu- in wutongo = tongo, rug”, wurongko „de veeren opzetten”, vg). rongko 
„trillen, rillen”, of het duidt een snelle, opwaartsche beweging aan, zooals ons „joep, hoep,” zoodat wurake zou 
bet. „joep! naar boven”. 

(19) Bar. menâ, stam nâ, id. met Mal. en Jav. njawa, Mak. en Boeg. id. en nawa nadenken’, Boeg. 
ininawa’,„ademhaling.” 


21 


_ wind worden teruggebracht. Den zevenden keer wordt Sese nTaola gedood, maar 
_door Lemo nTonda weer levend gemaakt, doordat zij hem besprenkelt met water 
uit een gouden kom, waarin zij een ring heeft gelegd. In zijn laatsten strijd 
met de Guruda’s is het evenzoo gegaan; beide keeren had Lemo nTonda hem 
reeds gewaarschuwd dat het mis zou loopen, daar hij zieh onbehoorlijke woor- 
den had laten ontvallen. 

Als Sese nTaola in het dorp van den schaker zijner vrouw aankomt, ligt 
deze steeds te slapen; hij wordt dan gewekt door zijne zeven vrouwen, alle 
vrouwen van anderen die hij geroofd heeft. In de wurake-litanie ligt Pue 
di Songi, die de vermiste tanoana heeft geroofd, ook steeds te slapen, wanneer 
de tadu en de wurake aankomen; hij wordt dan door een zijner slaven gewekt. 

Nadat Lemo nTonda zevenmaal is geroofd en teruggebracht, wordt Sese 
nTaola met rust gelaten; Datu mPoiri en zijne vrouw komen nu ook bij hem wonen 
en met hetzelfde middel als waarmee Lemo nTonda haar man heeft opgewekt, 
maakt zij hare ouders en de gansche bevolking van het door den Guruda uitgemoor- 
de dorp weder levend. Daarop moet, op zijn Mohammedaansch, een podo’a-salama 
plaats hebben, naar de opvatting der Mohammedapen uit de Toradja'’s, een feest 
tot bevestiging der pas herkregen tanoana, waarbij het reciet, dat na den avond- 
maaltijd wordt verricht en waarnaar niemand luistert, de heilbrengende plechtigheid 
is. Het feest wordt zeer juist beschreven, naar het gewone verloop der podo’a- 
salama’s van de strand-Toradja’s. Eerst wordt de buffel opgevangen en alles 
in gereedheid gebracht om de vleeschmassa te koken; daarna wordt een labe 
(hieronder wordt verstaan iemand die het onderwijs in ’t koran-reciteeren, 
mangadji, tot het einde gevolgd heeft), om de, engko mpontjambale, „de fratsen 
van het ritueel-slachten”, te verrichten. -. De labe komt en spreekt Sese nTaola 
aan met kabosenja, juist zooals de Parigiers of de Todjoers steeds de dorpshoof- 
den der Toradja's aanspreken, terwijl de stamgenooten of de stamverwanten hem 
met een verwantschapsnaam noemen. Den dag vóór het feest wordt gekookt en 
__ op den eigenliijken dag (matanja) worden er op nieuw labe’s van het zeestrand 
gehaald, ten getale van 18 (sampuju uaju, om te rijmen op rajamu, bl. 45, 
1e coupl.), die hun kora'a pai barasandji meebrengen. Dit laatste woord is de 
Boeg. uitspraak van Barzandji, voluit Dja’tar al Barzandji, de auteur van twee 
maulids, één in gerijmd proza, één in dichtmaat. (20) De voordracht behoeft 


(20) Snouck.Hurgronje, „De Atjèhers““, I. 226. Dr. Matthes gee’t in zijne Makassaarsche en Boegineesche 
Woordenboeken op barasandji de mededecling dat deze benaming van het bedoelde Geboorteverhaal, ontleend 


Ee js aan de dearin vcorkomende woorden AÂAnsd sj P, ve jaan: Dit is minder juist; E 
_ verhaal heet Barzandji, omdat al Barzandji de auteur is, maar het slot van het proza maulid vormt een gebed in 
en d $ De b 5 5 ì tuf 
gerijmd proza, waarin o. a. voorkom*: Gen ) PA Bei ve jaan kzalsall Sjamall Tse oe ú Naad, 
slade, KiAwad „nen vergeef den wever dezer gestreepte maulid mantels, Dja’far, wiens genealogie en afkomst 


doorden naam al-Barzandji wordt uitgedrukt”. Op Java noemt men dezen maulid Bardjandji of zelfs berdjandji, 
Deze mededeeling dank ik aan Dr, Snouck Hurgronje. 


28 


niet juist uit het Geboorteverhaal geweest te zijn, daar gewoonlijk bij het maulid 
nog andere do’a's en sikiri’s zijn ingebonden en men het geheele boek ba- 
rasavdji noemt, en mobarasandji het voordragen van wat ook uit dien bundel. 

De ontvangst dezer labe’s, met anders bij de Toradja’s geheel ongewone 
plichtplegingen (voeten wasschen, tabe zeggen, complimenten maken van weers- 
zijden) is zeer goed beschreven; typisch zijn ook de uitvoerige bevelen van Sese 
nToala aan zijn slaaf, die aan de gasten den indruk moeten geven dat er goed voor 
hen gezorgd wordt, maar die op feesten geheel onnoodig zijn, omdat bij zulk een 
gelegenheid ieder weet wat hij doen moet. Na het eten komt het verzoek van den 
gastheer om „een beetje te barasandjiën’’. Deze plechtigheid moet tevens dienen 
om het huwelijk van Sese nToala en Lemo nTonda en dat van Datu mPoiri en 
Gili mPinebetu'e te bevestigen. Na afloop van het reciet gaat men slapen. Den 
volgenden morgen wordt het vroegmaal reeds tijdig bereid, en als het eten is op- 
gedragen, worden de labe ’s verzocht hunne do’a uif te spreken, daarna houden 
allen de handen op, „en zeggen hami in hunne handen, als besluit der do’a” 
(ndahami palenja, kapura mpombasa). De labe’s krijgen een stuk rauw buffel- 
vleesch mee en haasten zich naar huis. 

Nu volgt de tocht naar de ouders van Datu mPoiri en naar die van Sese 
nTaola; deze geschiedt op een wonderschip, dat den naam „Koperhuid” (Lapi 
Tambaja) draagt en dat vanzelf vooruitgaat, als men op de trommen en gongs 
slaat. Dit wondervaartuig heeft Sese nTaola gebouwd bij. zijd grootvader To 
randa Ue, „de Man die in ’t water woont”, dus bij het hoofd der watergeesten. 
Daar had zijn tanoana verblijf gehouden, al die maanden dat zijn lichaam sliep, 
terwijl men hem zijne vrouw ontroofde. Nu had hij het maar te roepen en daar 
kwam het schip aan; met hunne vrouwen en gevolg gaan de beide zwagers aan 
boord, men slaat de trommen en gongs en het schip vliegt voort. Met een verre- 
kijker ontdekken zij nu zeeroovers, die hun tegemoet varen. Zeven maal wordt 
nu ook weder hun schip aangevallen en wel door: 

1 To Karô Udja, „de Man van het Regenverblijf”, 

2 Ligi nToja, „Schommeldraai”. 

3 Bangka Rondo, „Zwervende schip”. Van dezen naam is het eerste gedeelte 
het bekende M, P. bangka, wangka, wanga, waka, „boot, scheepje”, waarsch. 
ook de stam van Bar, duanga; Boengk., Morisch, Moena’sch hebben bangka, 
Lalakisch obangga, De kwalificatie rondo is de stam van de uitdrukking karo- 
ndo-rondo, „altijd maar rondloopen”’, zooals kinderen die niet stil kunnen zitten, 
of menschen die geen rust in zich hebben. Men gebruikt zelfs spreek woordelijk 
de benaming tau bangkarondo voor „woelwater”. De naam is dus zeer 
geëigend voor een zeeroover. 

4 Sandopo Dada, „Vademborst”, wordt ook beschreven als een reus met 
een borst van een vadem (ropo) breed. 

5 Mobangka Tae „met een prauw van ebbenhout”. Dat men de beteekenis 


29 


van bangka niet meer verstaat in ’t Bare'e, blijkt uit de beschrijving van 
dezen zeeroover (bl. 55): „zijn rug was van ebbenhout, zoo zwart als een 
aap”. | 
Mobangka Labu, „met een ijzeren schip”, aldus beschreven: „zijn rug was 
van iijzer; als men op hem schoot, keerde hij u den rug toe, en ’t ging 
er niet door heep, als een schildpad met hare schaal’ Ook hier is dus 
bangka misverstaan. 

Patiri Malela „Staalgieter’”, Boegineesch, een der weinige niet Toradja’sche 
namen uit dit verhaal. Malela is bij de Toradja’s wel bekend, in de bet. 
„vuurstaal, het stukje staal dat bij den vuurslag wordt gebruikt;”’ met 
het artikel is de naam van de Boegineezen overgenomen. Van dezen held 
wordt verteld dat het dak zijner prauwhut van staal was. 

Daar Sese nTaola zich weder ongepaste woorden heeft laten ontglippen, 
sneuvelen hij en zijn zwager Datu mPorri tegen Pativi Malela; ditmaal worden zij 
door hun eigen vaartuig weder in ’tleven geroepen. 

Na deze zeven ontmoetingen doorstaan te hebben, kunnen zij ongehinderd 
doorvaren en komen zij bij de ouders van Datu mPoiri; thans blijkt dat deze als 
kind door den wind aan zijne ouders ontvoerd was. Na de herkenning volgt de 
voorstelling van Gili mPinebetu'e aan hare schoonouders, waarbij volgens de ver- 
plichte adat geschenken worden: gegeven: voor het boven komen, voor het gaan 
zitten en bij het sirih pruimen. Daarna wordt nog een do’a salama gehouden, waar- 
voor Datu mPoiri met den wind een labe van ’t strand haalt, en kort daarop wordt 
de reis weder voortgezet naar de ouders van Sese nTaola, wier dorp, evenals dat 
van de ouders van Datu mPoiri, onder een ban is sedert het verdwijnen van den 
zoon van het hoofd. Nadat de boete is vastgesteld waardoor de vrede tusschen 
ouders en kind is gesloten, worden de aangekomenen nog met goud bestrooid en 
gaan zij het dorp hunner ouders binnen. Niet lang daarna krijgen Lemo nTonda 
en Gili mPinebetu'e elk een zoon, Motanda Eo en Motanda Wuja. Ook voor 
deze kinderen wordt een do’a salama gevierd. Nadat de kinderen groot geworden 
zijn, worden ze besneden. Tanda Ho, Sese nToala's zoon, toont nu zijne voor- 
paamheid door verbazend lastig te zijn. Op het feest zijn zeven Bidadari’s geko- 
men; een van haar zal hem helpen zijn toilet te maken, maar hij wil alleen 
geholpen worden door Tarandâ (22), een meisje dat met hare grootmoeder woont 
op Tana Kaloeloe, „het Hangende Land”, Datu mPoiri gaat haar met den wind 
halen en zij helpt nu Tanda Eo om zijn haar te wasschen. Nu moet hij gebaad 
worden door een labe, maar hij wil door niemand anders besproeid worden dan 
door een Arabier uit Mekka (Tua ri Maka). De Windvorst moet dezen dus ook 
nog gaan halen en daarna heeft de besnijdenis plaats. 


(22) Randâ, Par. „maagd”, blijkens de lange uitspraak van den klinker der laatste lettergreep, een ge- 
keducipleerde vorm, dus te vergelijken met Boel, raraha, Tag. Bis. dalaga, 


30 


Niet lang na afloop van het feest, openbaart Tanda Eo aan zijne moe- 
der ziijne liefde voor Tarandâ. Er is geen bezwaar tegen het huwelijk en 
dit zal dan voltrokken worden volgens den adat van het mebolai, beschreven 
door den Heer Alb. C. Kruijt, in het Tijdsch. Bat. Gen. XLI, bl 88 (1899). De 
tocht gaat naar Tana Kaloe-loe, het in de lucht hangende eiland, dat in de 
wurake-litanie Banggai lanto, „het Drijvend Eiland”, heet en waar de priesteres 
op haren tocht per regenboog door de lucht ook aanlegt. (23) Ook Tanda Boen 
zijn gezelschap gebruiken den Regenboog als vaartuig. 

De regels waarmee hij geroepen wordt (bl. 75, 13e couplet) 

Poragia ntapodjaja, kila ntapoa’ajawa, luiden in de wurake-litanie : 

Poragia kuposala, kila kapoa’ajawa, en zijn dus precies overgenomen, al- 
leen de wurake-term sala is door het dagelijksche djaja, „weg’’, vervangen en het 
voorgevoegde pron. le pers. mv. incl. (nta-, verkorting van kita) heeft het enkelv, 
ku- van den wurake-regel vervangen. De beteekenis is: „Den Regenboog heb- 
ben wij tot weg (voertuig), den bliksem tot leuning. 

In de nabijheid van Tana Kaloe-loe gekomen, geven zij hunne aankomst 
door geweerschoten te kennen, naar de gewoonte van de genoemde wijze van 
huwen. Kort daarop worden zij tegengehouden door een Sumajai, (24) een 
vallende ster, die in den regenboog bijt en eerst loslaat, nadat men van uit den 


regenboog goud gestrooid heeft. Dit wordt ook weer zevenmaal herhaald ; telkens 


worden de tegenhouders door goud strooien bevredigd en gaat men weer voort, de 


trommen en gongs slaande om den regenboog voort te drijven, zooals te voren 
bij het schip „Koperhuid’’ geschiedde. 

Eindelijk komt men aan in het dorp van Tarandâ en gaat in de lobo en 
niet in het huis van Taranda’s ouders, want de beide partijen bij eene huwelijks- 
voltrekking zijn nooit in hetzelfde huis. Van uit het huis der bruid worden zij 
van het noodige voorzien door zeven dienaressen, over wie beneden nog zal ge- 
sproken worden. Het huwelijk wordt verder op de gewone wijze gesloten. Den 
volgenden dag gaan Sesa nTaola en Lemo nTonda terug, maar Tanda Wuja blijft 
achter en wordt door zijn neef Tanda Eo eenigen tijd later uitgehuwelijkt. Na 


(23) Fen nog niet door mij vermeld Nggasi-verhaal spreekt ook van dit lucht-eiland. De Reiger, den 
Spookaap willende beetnemen, wijst hem op het avondrood en zegt: „Ziet ge daar ginds Tana Kaloe-loe? Daar 
groeien vele frambozen, de geheele lucht heeft er een rooden weerschijn van.” „Ach, smeekt de Spookaap, 
breng mij daarheen, ik heb zoo’n trek in frambozen.” — „Houd mij dan aan mijn hals vast, dan breng ik u 
er” De Reiger vliegt op, zóó hoog, dat de Spookaap de aarde niet meer kan zien, zegt dan den Spookaap 
zich niet zoo stijf vast te houden en schudt hem af‚ zoodat hij naar beneden valt. 

(24) Dit woord bevat het infix um- en waarsch. ’tsuff, -i; als grondwoord blijft dan over aaja, id. met 
salat „mis, fout, schuld” en in ’t algem. weer te geven met „iets dat er langs gaat, buiten den rechten weg 
geraakt’; als men bijv. water in een ander vat overschenkt, dan heet hetgeen er langs loopt sajanja, een bij-arm 
van eene rivier is sajanja; saja ndaja wordt gebruikt in de beteekenis van „twijfel”, daar het iets is wat „langs 
het begrip” gaat, barée kusaja, „ik twijfel niet,” d. i, het gaat niet lange mij, of zooals de Toradja zegt, „ik 
ga er niet langs.” Vallende sterren zijn dus saja's, „afwijkingen®”’ van de gewone sterren. 


31 


eenigen tijd wordt Tarandâ zwanger en men oordeelt het noodig, een feest voor 
haar te vieren, het zoogenaamde momparilangka of groot-powurake, waarbij de 
zieken in eene feesthut (langka) zitten. Op dit feest komt ook Matia Eo, die 
de oudere zuster van Tanda Eo is, want toen zijne moeder Lemo nTonda voor ’t 
eerst menstrueerde en den doek, waaraan haar bloed kleefde, in ’t water had ge- 
worpen, had haar grootvader, die op de Zon woonde, dit genomen, het tot een kind 
opgevoed en in de Zon geplaatst (25). Op dit meisje wordt Tanda Eo verliefd. 
Spoedig daarop bevalt zijne vrouw, maar hij kijkt naar vrouw noch kind om, daar 
hij zijne zinnen op Matia Ho heeft gezet, hij gaat haar vragen, maar haar grootvader 
staat het niet toe; zij is zijne eigen zuster. Tanda Eo keert per regenboog van 
de Zon, via Tana Kaloe-loe naar de aarde terug en gaat zijne zinnen verzetten 
met de zonen der zeeroovers, die zijn vader vroeger hebben aangevallen, te be- 
oorlogen. Bangkarondo's zoon wordt niet genoemd, maar in de plaats daarvan 
is de laatste i Anakoda ri Tarinate, „de Chineesche koopman (26) van Ternate”, 
die voor de gebroeders Tanda Eo en Tanda Wuja onoverwinnelijk is. Anakoda 
ri Tarinate heeft n. l. een harnas van vuur aan, maar de beide broeders 
kleeden zich in water-harnassen. Nu daalt Matia Bo uit de Zon naar de aarde, 
in een hoed, haar gewone voertuig, met een haan, Manu Tadia, (27), die een 
paar jonge kokosnoten aan zijne sporen draagt, waarmede zich de broeders ver- 
kwikken. De njawa, den levensgeest van Anakoda ri Tarinate, heeft zij reeds 
weggenomen en dien van Tanda Eo in een amulet overgebracht en zoo wordt de 
Anakoda gemakkelijk door de beide broeders doodgestoken. 

Na deze krijgstochten wil Tanda Eo zijn plan doorzetten, om Matia Eo te 
trouwen. Zijne ouders trachten hem er af te brengen, maar hij houdt vol en trouwt 
zijne zuster. Nu verdorren de boomen en verzinkt het land in het water dat 
vanzelf opborrelt, zoodat hij door zijne ouders wordt verlaten en zelf een goed 
heenkomen moet zoeken. 

Hiermede eindigt het verhaal. De verteller zeide dat hij het echte slot 
niet kende en dat dit ook geheim moest blijven. Bij het voordragen van het laatste 
gedeelte moest hij getrakteerd worden en gaven we elkaar op Moslimsche wijze 
de hand, om elkaar gerust te stellen, „dat er geen verkeerde dingen gezegd waren’’, 


(25) Napomatia ri eo; in ’talgemeen wordt met matia de kostbare kern van iets bedoeld, die doorgaans 
in den vorm van een bezoarsteen in verschillende dingen gevonden wordt. De parel in een oester heet ook 
matianja en dus moet matia eo de lichtende kern der zon beduiden. 

(26) Chineesche kooplieden worden in de Tomini-bocht algemeen anakoda, hunne werklieden mantaroso 
genoemd, daar vroeger de Chineezen van Gorontalo met huvne schoeners langs de kust voeren om handel te 
drijven en dus inderdaad anakoda’s waren. Toen zij zich later aan de kust vestigden, bleven zij dien naam 
behouden, 

(27) Manu Tadia is de naam van een zeer grooten haan, een wonderhaan, in het bezit van bijzondere 
personen in de verhalen, Vroeger heeft hij op aarde geleefd, thans is hij aan den hemel te zien; als Ster- 
tebeeld heet hij Tamangkapaof Mangkapa, en de Toradja’s richten zich naar den staad van dit beeld tot het 
bepalen van de datume van hun landbouwkalender, 


32 


De stukken waaruit het verhaal is samengesteld, zijn voor een gedeelte van 
vreemden oorsprong, maar de bewerking is zoo geheel Toradja'sch, dat het geheel 
zonder bedenken tot de letterkunde der Bare'e-taal kan gerekend worden. 

De deelen waarin het geheele verhaal kan uiteengenomen worden zijn 
dan deze: 

Bl. 1—6, geboorte van Sese nTaola, zijne vraatzucht, pogingen zijner ouders om 
hem om te brengen; hij gaat de wijde wereld in, doet onderweg 
gezellen op, die elk eene prinses trouwen. 

„ 71—13. Sese nTaola bevrijdt Lemo nTonda van den aanval van 7 Goeroeda ’s, 
die hij alle doodt; daarop trouwt hij haar. 

„ 14—39. Lema nTonda wordt zevenmaal geroofd en telkens door Sese nTaola 
teruggebracht, nadat hij de roovers vervolgd en verslagen heeft, bijgestaan 
door zijn zwager, den Windvorst, die hem door de lucht vervoert. 
Daarna gaan zijn zwager en zuster bij hem wonen. 

„ 40-47. De beenderen der voormalige inwoners van het door de Goeroeda’s uit- 
gemoorde dorp, waar Sese nTaola thans woont, worden in ’t leven terug- 
geroepen; ter bevestiging van hun leven wordt een groot feest gegeven. 

„ 48—67. Tocht van Sese nTaola en Datoe mPoiri naar hunne ouders met een 
wonderschip ; zeven gevechten met zeeroovers die hen aanvallen. Terug- 
komst van Datoe mPoiri bij zijne ouders, gevier d met een feest, wederzien 
van Sese nTaola en zijne ouders, die voor het hem vroeger aangedane 
onrecht eene boete betalen. 

„ 68—73. Geboorte en besnijding van Sese nTaola's zoon Tanda Eo en van Datoe 
mPoiri’s zoon Tanda Woeja. 

„ 14—79. Tocht naar Tana Kaloë-loë per regenboog, om Tanda Woeja uit te 
huwelijken. 

„ 80—82. Feest tot herstel der ziekte van Tarandâ, and liefde van Tanda 
Eo voor zijne zuster. 

„ 83-84. Zeerooftocht van Tanda Eo en Tanda Woeja. 

„ 85-—86. Bloedschendig huwelijk van Tanda Eo met zijne zuster, tengevolge 
waarvan de natuur wordt verstoord, zoodat hij zich met zijne vrouw 
moet verwijderen naar onbekende streken. 

Alleen het eerste gedeelte heb ik bij de echte Toradja ’s teruggevonden. Van 
de andere gedeelten kan men alleen van de zeeroovers-episoden met zekerheid 
zeggen dat zij zijn overgenomen. 

Ten slotte kunnen hier nog een paar figuren uit de Bare’e-letterkunde worden 
besproken, die wel in dit verhaal niet op den voorgrond treden, maar die men 
toch in de meeste verhalen terugvindt en wellicht ook in de letterkunde der naast 
verwante Indonesische volken. Kenners daarvan zullen waarschijnlijk eenige der 
reeds bovengenoemde en der hier na te noemen typen in de hun bekende verhalen 
terugvinden en, naar ik hoop, aan de vergelijkende studie der Indonesische let- 


33 


leelingen van dien aard kunnen een betrouwbaar hulpmiddel zijn ter bepaling van 
de herkomst van allerlei verhalen-reeksen, en meerdere zekerheid geven, om te 
of’ deelen over het al of niet oorspronkelijk zijn van een verhaal of eene reeks 
1 halen bij de volken van Indonesie, van wier letterkunde reeds iets bekend is. 
__ Boven zijn reeds besproken: de Oude Vrouw (i Bangkele Tu’a), Ta nTolo 
en Bed: nTolo, de Guruda, de Pajowi en het Hangende Land (Tana Kaloe-loe). 
_ ____De personen die het allereerst in dit verhaal gemeld zijn, heeten Ta Patu 
en Indo i Datu „Vader (28) en Moeder van Datoe”’. Datu, de hoogste van de 
titels in de Barée-taal, wordt thans nog alleen van den beheerscher van Loewoe 
i Datu ri Palopo, i Datu ri Luwu) en van den Morischen vorst te Patasia (i Datu 
or Bi ans) gebruikt. Maar in de verhalen is Datu „de Konings-dochter, de Prinses”, 
om wie het te doen is, die de vrouw van den prinselijken avonturier wordt, ten 
_gpijt van talrijke voorname vrijers. Ta Datu en Indo i nDatu zijn hare ouders 
daar Datu en haar ridder de hoofdpersonen van ’t verhaal zijn, komt hun 
s chts de bescheiden rol van vader en moeder der Prinses toe. Alleen zoolang 
die > DOg niet geboren is, treden zij wat meer op den voorgrond, ook als zij moet 
ú gehuwelijkt worden en Ta Datu dus moet optreden. Langzamerhand zijn Ta 
u en Indo ì Datu de benamingen geworden voor alle vorstelijke ouders, wier 
deren een rol in ‘tverhaal-spelen. Zoo heeten bijv. de ouders van Sese 
nl aola, van Lemo nTonda, van Datu ni Poiri, de hoofden van al de zeven dorpen, 
di e Sese nTaola met zijne makkers bezoekt, Ta Datu en Indo i Datu. 
________Bepaalde karaktertrekken hebben deze personnages niet; van Indo i Datu, 
de moeder van den held, wordt voornamelijk medegedeeld, dat zij een dwazen 
wen ha doet ten opzichte van het kind waarop zij hoopt, zooals reeds boven is 


ken k Ranie figuren die. bij Ta Datu behooren, zijn zijne getrouwe dienaren 
Beken, Lagoni of Lajagoni en Sungko nTada, waarbij soms voor de grap nog 
andere slaven met dubbele namen zijn gevoegd, die weder elk een makker hebben, 
die hun omgekeerden naam draagt. Zoo heeft dus in sommige verhalen Sungko 
nTada een Tada nTjungko tot gezel en zijn er, behalve Dungka Nontju, Koe 
Limbo, Watu Bengo en Tabo Lempe, ook nog Nontju Dungka, Limbu Koe, 
$ engo Watu en Lempo Tabo, die alleen dienen om de hoorders eens te doen 
Jachen. Sumboli, Lagoni en Sungko nTada zijn de typen van Toradja'sche 
erfslaven, wier voorouders de voorouders van hunnen heer reeds dienden, en die 
om hunne bruikbaarheid en vertrouwbaarheid en in voortzetting van de familie- 
tre adities, door hunnen heer met allerlei belangrijke zaken worden belast, bijv. 


Des f 
(28) Ta, verkorting van tama, wordt thans meestal als teknonymische benaming voor de: Oom van een 
kind gebruikt; als benaming van den Vader is het ouderwetsch. Ook Indo is een ouderwetsche benaming 
_voor vmoeder”, thans zegt men meestal nene, ine. 


Verh, Bat. Gen, deel LV. 5 


34 


het overbrengen van bevelen, uitnoodigingen of oproepingen. Sumboli beteekent 
„onderste-boven’’; hoe bij aan dezen naam komt, blijkt uit een Parigisch verhaal, 
waarin hij wordt voorgesteld op omgekeerde voeten te loopen, met de zolen naar 
boven. Volgens andere voorstellingen is bij rank: zijn eene voet is groot, hij 
kan er een waringin mee omschoppen, zijn andere voet is klein als een vinger. 
Sumboli is ook wel eens, afwisselend met Ta Datu, in de dierenverhalen de 
mensch, bij wien de dieren van tijd tot tijd hulp gaan vragen. Zoo bijv. in het 
bekende verhaal „De Aap en de Schildpad”, die de pisangs gaan planten en 
daartoe de spruiten der pisangs van Ta Datu- gaan vragen. Als later de Apen 
een buffel moeten hebben, gaan zij dien aan Sumboli vragen. In de raadsels is 
Sumboli de eigenaar van hetgeen dat geraden moet worden; ook wordt zijn naam 
vaak in de plaats gesteld van hetgeen de oplossing van ’t raadsel is, bijv: „Een 
buffel van Sumboli, wiens voetstappen niet te zien zijn” (een vlinder), of „Sumboli 
draagt een lijijfband en toch is zijn middel niet ingepend” (een draagmand van 
sago-bladscheede, om welks middel altijd een rotan-band is gevlochten), of 
„Sumboli heeft een kleurigen schaamgordel, dien hij niet wil verkoopen” (de regen- 
boog), enz. De Parigiers hebben daarvoor in hunne raadsels reeds í Pue Nabi of 
i Nabi Mohama in de plaats gezet. Van Lagoni ken ik de beteekenis niet. Sungko 
nTada, de eenige van de hier genoemden, die in dit verhaal voorkomt, beteekent 
„schuin of sehrap staande sehoorbalk”: Sungko is „stut, schoorbalk’”’, tada, stam van 
mentada, schuin staan, zooals bijv. een been dat men achterwaarts plant, als 
men zich schrap zet; van daar dat to mentada eene omschrijving van sungko is. 

Bidadari's zijn in de Toradja’sche verbalen zeldzame verschijningen; zij 
dienen doorgaans enkel tot opsiering en zijn bijv. in Sese nTaola niet anders 
dan mooie meisjes, die in ’tgeheel geen rol spelen. Maar er zijn een paar 
trekken, die in Javaansche widadari-verhalen voorkomen, welke men terugvindt 
bij zuiver Toradja'sche figuren, zoodat men zich zeer goed zou kunnen voorstel- 
len, dat over eenigen tijd deze personen in de verhalen door bidadari’s zuilen ver- 
vangen zijn. Zoo zijn er bijv. verhalen van menschen in dier-omhulsel, die dit uiter- 
lijk gewaad afleggen, wanneer zij gaan baden, en dan als mooie meisjes te voorschijn 
komen (23); als die dierenhuid haar door een- man ontstolen wordt, kan hij haar 
dwingen zijne vrouw te worden. Ook een verhaal, waarin eene vrouw door middel 
van'een van boven neergelaten draagstoel in den hemel woidt opgenomen, ’t geen 
in een der Sangireesche verhalen van eene widadari wordt verhaald, is reeds 
vroeger door mij genoemd. (30) 

De andere eigenschap der Indonesische bidadari’s (31), om het dagelijksch 
voedsel op wonderlijke wijze uit één blad of uit één aar te vermenigvuldigen, is uit 


(29) Van deze verhalen zijn er eenige genoemd in Tijdschr. Bat. Gen. dl. XL, bl. 368. 
(30) Ibid, bl, 372. 
Vgl. de door Pleijte aangehaalde verhalen in zijn opstel in het Veth-albam. 


35 


Toradja’sche verhaal van Tale Tandami bekend (32). Een weduwe plukt 
g op ‘t graf van haar overleden man een paar bladeren van daar groeien- 
jn erwten; als zij die in den pot kookt, zonder het deksel er af te lichten 
de inhoud gaar is, vindt zij er steeds rijst en erwten in. Hare oudste 
\ js echter nieuwsgierig, kijkt onder ’t koken in den pot en vindt er slechts 
in. Sedert is het met die wonderbare spijsbereiding gedaan. 
r de widadari’s is dus in de Toradja’sche letterkunde reeds plaats be- 
de Meisjes, Bosechgeesten in No. 53 van Van Baarda’s Galelareesche 
enoemd, kunnen gemakkelijk te gelegener tijd eens widadari’s worden- 
} van Dr. Hazeu in zijn opstel „Nini Towong, bl. 78 van Dl. XLIII, 
} t. Gen.: ‚N. T. moet oorspronkelijk behoord hebben tot die categorie 
n of nymfachtige geesten, die reeds van de vroegste tijden in de oude 
e mythologie een bevoorrechte plaats innamen, tot diezelfde soort we- 
‚ waaronder ook Mawang-woelan moet gerekend worden, al is daarmede 
gezegd dat deze beide volkomen gelijkwaardig zijn”, bewijst dat ook 
Javanen zelf de oorspronkelijke karakters hunner huidige widädari’s heeft 


slotte mogen nog rn worden de zes dienaressen die in Sese 


hebben, n. |, 
Á ie 
e Bn srange, „Bloem van Deeg rosa sinensis.’ 


e ngkuni, „Cureuma-bloem.” 
e mpantawa, Sese ndoliadapi, namen van mij nog onbekende bloemen. 
eze meisjes treden hier en daar in hare ondergeschikte rol op, het meest 
het verhaal van Tele Ba’o, waar eene verlatene vrouw haar zieken man 
cken, maar niet alleen door ’t bosch durft te gaan. Ken aap, die zich 
eeft aangetrokken, zegt haar van elk der genoemde plauten een bloei- 
8 nemen; elk van die takken wordt daarop een jong meisje, dat den 
afkomst britt behouden en hare meesteres overal heen begeleidt. 
ook deze figuren moeten gerekend worden tot die soort wezens, die bij 
aanraking der Toradja’sche letterkunde met die der verwante volken 
zouden kunnen worden, kan met deze weinige gegevens niet worden 


vorm van het woord bidadari bewijst dat het uit ’t Makassaarsch of 
h is overgenomen. Twee verhalen zijn mij medegedeeld, ’t eene in 
% andere in ’: Parigisch, waarin bidadari’s optreden. Im ’t Barée-ver- 
‚opt de held, die i Mohama heet, zoo maar op eene badende Bidadari toe 


MC) Dit is eene andere lezing dan de door mij, Tijdschr. Bat Gen. XL, bl. 373, gegevene. 


„ 0 

k LL 

_ ' 
=s% 


36 


en dwingt haar hem te trouwen en hem naar den hemel op te trekken. In het 
Parigische verhaal zoekt een meisje hare gestorven moeder, komt bij Nene Pa- 
kaude (een Boegineesche heks) en ziet daar de Bidadari’s baden, ééne daarvan 
is hare moeder. Zij loopt op haar toe en de wederzijdsche herkenning volgt. 

Beide verhalen zijn overgenomen, maar bewijzen dat de Bidadari’s reeds 
haar intocht in de Toradja'sche letterkunde hebben gedaan. 


VERTALING. 
Verhaal van Sese nTaola. 


kt Er was eens een Koning en eene Koningin; reeds langen tijd waren zij 
getrouwd, toen zeide de Koningin: „Ik vraag (iets) zuur(s) (te eten), Ta Datoe, 
ik (vraag om) zuur, Ta Datoe!” Toen ging Ta Datoe (de Koning) heen, nam zijn 
girih-zak mede, liet een plank in de lobo rammelen en al zijne onderhoorigen kwamen 
bijeen. Toen allen bijeen waren, nam Ta Datoe het woord en zeide: De reden 
_ waarom ik U heb laten komen, onderdanen, mannen met haar aan den onderkant 
der dijen, is dat uwe gebiedster daar in huis de lusten heeft: gij moet allerlei 
_zuurs zoeken.” Nu gingen zij allen heen om zure vruchten te zoeken; niet lang 
daarna brachten zij ze, de een deze, de ander die soort, een heele hoek van ’t huis 
_ vol: blimbing, katimba, zure en zoete mangga djongi; van alles wat zuur was 
proefde Indo i Datoe (de Koningin); slechts een beetje proefde zij er van, ééne 
vrucht van elke soort, zij at ze niet geheel op. Henigen tijd daarna was de buik 
van Indo i Datoe dik; niet lang nadat haar buik dik was geworden, riep zij het 
uit van het baren En barensweeën). Op nieuw ging Ta Datoe heen en begaf 
zich paar de lobo, liet een plank rammelen en riep al zijne onderhoorigen op. 
Toen allen bijeen waren, nam Ta Datoe het woord en zeide: Boven (in huis) is 
_uwe gebiedster in barensweeën, gaat gij mannen met haar aan den onderkant 
ë der dijen, dus heen om een vuurhaard te maken, een wieg te vervaardigen, cen 
__wiegelat te kappen: brengt alles in orde. 

Toen alles gereed was, beviel inderdaad Indo i Datoe; een zoon bracht zij 
_voort; nadat zij bevallen was, zoogden al hare ondergeschikten het kind, want 
hij zoog sterk, zijne moeder kon hem niet voldoende zogen. 

| Niet lang daarna werd er gekookt en gaven zijne moeder en al hare 
_onderhoorigen hem rijst te eten, dag aan dag, nacht op nacht. Sedert werd hij 
niet meer gezoogd, men gaf hem rijstepap, maar hij werd er niet van verzadigd; 
welnu, zei men, laat hem dan vaste spijs eten. Ben poos daarna gingen de men- 
_schen weer uit elkaar en bleven slechts zijne ouders achter. Als men hem te 
eten gaf, kon men niet meer genoeg voor hem vinden om te eten, hij was al 
te graag in ’t eten; de rijstvoorraad zijner ouders was geheel uitgeput, toespijs was 
er ook niet meer. Toen ging Ta Datoe weder naar de lobo, rammelde met de 
_ planken en al zijne onderhoorigen kwamen ter vergadering en zetten zich neer 
om te hooren naar de woorden van Ta Datoe. „Ja, zeide hij, dit wilde ik U zeg- 


0 


8 


gen, „wij kunnen niets meer krijgen om ons kind mede te voeden; daar hij zooveel — 
eet, is de rijst en de toespijs op, wat zal hij nu nog eten? Dit is de reden — 
waarom wij U geroepen hebben, misschien dat gijlieden een inzicht hebt.” 
Toen antwoordde een oude man: „Indien Gij mijne meening vraagt, heer, 
dan zer ik dat men een berg ondergraven moest en een steiger onder aan den — 
berg oprichten, dan moest Gij met uw zoon gaan zien naar het ondergraven van — 
den berg, laat die dan vallen, dat hij hem verplettere; als men merkt dat de 
berg naar beneden komt, laat men het dan niet zeggen, maar ga Gij dan weg’. 
Ta Datoe vond dat goed en gelastte lieden den berg te ondergraven; toen zij 
heengegaan waren om kem te ondergraven, zeide Ta Datoe tot zijn zoon: „(Kom) 
jongen, laat ons eens gaan kijken naar het ondergraven van den berg.” Vader 
en Zoon gingen nu heen en klommen op den steiger; na eenigen tijd zeide Ta 
Datoe: „Wacht gij hier op mij, mijn jongen, ik ga nu weg’. De vader ging 
heen, de zoon bleef achter op zijn vader wachten; daarop liet men den berg 
vallen om het kind (bl. 2) te verpletteren; het stierf dan ook. Ta Datoe keerde — 
naar huis terug en zeide tot Indo i Datoe: „Ons kind is dood”. 
Niet lang daarna viel er regen, terwijl de zon scheen; het kind werd — 
weer levend en ging naar het huis zijner ouders, daar het honger had. Men ki 
werd hem gewaar, daar kwam hij weder boven: „Vader, zeide hij, zij hebben _ 
mij in den steek gelaten!’ — „Ze hebben je niet in den steek gelaten, mijn jongen, — 
maar jij bent een slaapkop, door een boom beu je verbrijzeld” Men kookte voor hem 
en gaf hem weer te eten; met zijn onophoudelijk eten was het nog niet anders; men _ 
had het weer heel zwaar met aldoor te koken. De lieden zeiden : „Dat gaat niet aan, — 
als hij ’t eten op heeft, is hij weer hongerig.” Bes 
Toen rolde Ta Datoe zijn sirih-zak op, ging de trap af, begaf zich naar 
de lobo en deed een plank rammelen, de lieden kwamen bijeen, gingen zitten 
en beraadslsagden. Ta Datoe nam het woord: „Wat dunkt ulieden? zeide hij, 
is er wel eens meer een kind gezien van zulk een maaksel? Men moet er ’ 
weer iets op bedenken.” Hij sprak het niet recht uit, dat het kind van kant 
gemaakt moest worden, maar hij sprak er om heen. : 
Toen antwoordde weder een oud man: „Als het er zóó mee staat, heer, 
dan zal ik U zeggen wat het plan is, dat ik gevonden heb; daar in de hoogte, — 
zeide hij, is een groote steen, laat men daar ook eens heengaan om een steiger 
voor U te bouwen’ Wederom werden er lieden op, uitgezonden, er werd een 
steiger opgericht. Ta Datoe en zijn zoon gingen er heen; boven op den steiger 
gekomen, liet hij zijn zoon op nieuw in den steek. Niet lang dasrna viel de 
steen, ondermijnd door de slaven; het kind werd verpletterd door den steen, te 
zamen met den steiger, ze werden geheel overdekt en niet meer gevonden. De 
menschen gingen uiteen en zeiden: „Hij is dood.” E 
Niet lang daaraa viel er regen, terwijl de zon scheen; de jongen werd 
weer levend; men zag hem op den weg aankomen, terwijl hij een grooten steen 


a en A en NE TANT ie Ae hen EE Pen din, ESE 
OEE Pe IE 


39 


ae schouders droeg. Bij de poort gekomen, riep bij zijve moeder en zeide: 
der, hier is een steen, waarvoor is hij te gebruiken? misschien om er 
‚m bast op te kloppen of waarvoor dan ook?” De moeder antwoordde: „Och, 
, gooi hem toch buiten de ombeinfmg!” Men kookte eten en toen het gaar 
werd het in groote en kleine manden, etensmanden, koperen borden, zelfs 
in draagmanden gedaan, tot dat ze vol waren, een aantal mepschen deden niets 
het aanbrengen, slechts één deed maar niets dan het opeten. Toen ging hij 
en en zeide tot de srad ‚Blijft niet beneden op den grond of onder 
den berg, ik ga poepen.” Hij koke: hij overstroomde de rijstblokken en de 
pers. en al wat miet vastgebonden was, werd met deu stroom van zijn poep 
) gevoerd, zooveel was die. Toen hij gedaan had met poepen, ging hij weer 
door met eten, hij hield in ’t geheel niet op; de menschen konden het niet meer aan. 
. Toen het iederen dag zoo doorging, ging Ta Datoe weer met zijn sirih- 
ak naar beneden en rammelde met cen plank in de lobo; toen kwamen de 
dsten van het dorp ter vergadering, om te hooren wat hun heer te zeggen had. 
_Datoe dan vroeg: „Wat zegt gil. er van, het is al te bezwaarlijk zulk een 
kind op te voeden; mischien is er wel iemand die er eenig inzicht in heeft, laat 
hij dan het woord nemen” Toen antwoordde een oud man: 

Eee heb een inzicht, heer, zooals Gij dat vraagt; daar in de hoogte staat 
groote waringin, laat men dien omhakken; laat men dan ook een sb aan 
A maken, om dien grooten waringin om te hakken, dunkt me.’ 

Hs Ie Ta 1 Datoe gaf nu bevel aan zijne slaven, zij richtten een steiger op. Ta 
Datoe en zijn zoon klommen er op om te zien naar het omhakken, onderwijl liep 
bij van zijn zoon weg en dacht: „Nu gaat mijn kind toch zeker dood”. De 
ile waringin viel om, de lieden gingen uiteen; het kind werd verpletterd, zijn 
ih cha a was niet meer te zien. 

iik __De menschen gingen allen naar het veld en het dorp was leeg; toen viel 
er regen terwijl de zon scheen; bij (bl. 3) werd weer levend, stond op, nam den 
grooten “waringin op zijne schouders en ging naar het dorp zijner ouders. Toen 
hi aan de buitenzijde der omheining gekomen was en geen menschengeluid 
h oorde, hield ook kij zich stil «m.te luisteren of er ook menschen waren, maar 
neen. Hij legde den waringin-stam aan de buitenzijde der dorpsheining neer en 
‘daar kwamen de vogels de vruchten opeten. Hij ging de poort binnen, klom in 
juis, maar het was leeg; alleen zijn jongere zusje was tehuis. „Ach, zeide bij, 
vader en moeder zijn toeh wel zeer ontaard, zij willen dus niets meer van 
weten. Zijn zusje nam een grooten kookpot, want hij had haar gezegd te 
‚koken. 

„Neen, zeide hij, dien niet, geen grooten pot”. Zij nam er een die niet 


zoo heel groot was, „neen, dien ook niet”. Vele potten nam zij, de een na den 


« 0 


ter: „hiet dien, niet dien”, Ten slotte nam zij een potje zoo groot als een 


vuist, daar moest zij ia koken, dat zou hij leeg eten, “ 
Ra: 
KE: 1 
{ Lr 


Ld 


MT 


40 


Hij was veranderd, hij at niet veel meer. Daarop zette zij den pot te vuur; 
toen de rijst gaar was, deed hij zijn maal; hij at maar enkele scheppen, het kwam 
niet eens op. Daarna zeide hij tot zijn zusje: „Haal mij mijne kleeren voor den 
dag: zeven broeken, zeven hoofddoeken; zeven baadjes’”’; alles trok hij aan. Hij 
zeide tot zijn zusje: „Ik ga maar heen, mijn vader en mijne moeder hebben mij 
verlaten, blijf gij dus maar hier”. Zijn zusje antwoordde: „Ik wil meegaan’. „Als 
de ouders er niet boos om worden, goed, ga dan maar mee’. Toen nam hij een 
gouden pinangdoos, zoo groot dat er een mensch in kon en beval zijn zusje: 
„Kruip hier in”. Hij deed het deksel er op, stak het in den zak van zijn baadje 
en ging op weg, den grooten waringin gordde hij aan als zwaard; hij bond hem 
aan en nam hem op zijn tocht mee. 

Toen hij heengegaan was, kwamen zijn vader en zijne moeder van het veld, 
Thuisgekomen, zagen zij dat het kind, dat zij hadden achtergelaten, er niet meer 
was. „Zoo, zeiden zij, zij is dus weg, zonder twijfel is zij meegenomen door haar 
broer, die weder levend is geworden” 

Toen kwamen zij neer te zitten met een plof, hun achterste schoot wortels; 
de wortels van hun achterste hingen tot op den grond; zij konden niet meer 
opstaan; zelfs de hanen kraaiden niet meer; het water stroomde niet meer; de 
kokosnoten vielen niet meer af; zij bleven aan de takken zitten; de wind blies 
niet meer, de lieden rouwden; zij aten niet meer en bebouwden het land niet 
meer; hun dorp werd door de andere mensehen met den ban belegd. 

Terwijl de broedér en zuster van zoo even verder gingen, namen zij den 
grooten waringin-boom steeds mede, de vogels vlogen hun na: jaarvogels, allerlei 
soorten van duiven, kraaien. Nadat hij lang geloopen bad, hoorde hij gekraak 
van hout, dat was iemand die (de boomen in) ’t bosch stuk beet. Toen zij bij 
elkaar waren gekomen, trof (Sese nTaola) hem aan, sprak hem toe en zeide: 
„Laat ik even uitrusten eer ik verder ga’ — „Ja, waar komt ge van daan?” — 
„Ik ben niet meer bij mijn vader en moeder gewild, telkens hebben ze mij weg- 
gedaan.” — „Wel, laat ik dan met u medegaan, ik ben ook door mijn vader en 
mijne moeder verstooten’’, — „Nu, ik heb je niet gevraagd, als je dan lust hebt, 
kom, laat ons dan gaan, als ik er geen verwijt over krijg.” — „Wel neen, laat 
ons gaan ” 

Toen ging hij dan verder, in gezelschap van den Boomenbijter, want die man 
deed iederen dag niets anders dan in de boomen van het bosch bijten. Zij liepen 
maar door, de derde was verborgen, daar wist de Boomenbijter niet van. De 
Boomenbijter zeide: „Vrind, loop gij vooraan, ik word telkens door dien waringin- 
boom geraakt, je zwaardscheede duwt mij aldoor op zijde, ik zal nog vallen.” 
Onder het loopen hoorden zij het geluid van iemand die met beenen en vuisten 
tegen de bergen sloeg en dan viel zoo'n berg om door de schoppen met zijne 
beenen; kwam hj bij een volgenden berg, dan viel die (ook) om. (Sese-nTaola) 
sprak ook hem aan: „Scheid eens uit, dat ik kan voorbijgaan.” „Houdt gijlieden 


41 


eerst eens stil, waar gaat gij heen?” „Wij zijn maar op ’t pad, wij zijn door onze 
B ers verstooten en verlaten’. „Laat mij met u medegaan, want ik ben ook 
door mijne ouders verstooten”— „Wel ja, ga maar mee!’—Toen ging de Ber- 
_genschopper ook mee, ze waren nu met zijn drieën, de vierde was niet te zien. 
Zi gingen weer verder en hoorden het geluid van gesleep, daar was iemand 
aan het rotan afhakken; telkens als hij een rank had losgescheurd, hakte hij die 
af; daarom werd hij genoemd de Rotan-hakker, en deze ging ook mee: van de; 
_ vijfde wisten de anderen niet af. Terwijl zij voortgingen vonden zij rog den 
_Bomba-bijter, zoo genoemd, omdat het zijn werk was dagelijks bomba af te bijten 
bir deze vroeg om mee te mogen gaan, 't geen hem werd toegestaan; zoo gingen zij 
__ met bun vijven gezamenlijk voort. Zij hoorden een geplas en zagen den Meerplasser, 
ee met het water van een meer speelde, hij deed dit elken dag. De zevende 
was de Zee-beroerder, die met het water van de vee speelde en dat iederen dag 
sea golven. Al die zeven waren verlaten kinderen, zij bleven bij elkaar; met 
_Sese nTaola en zijn zusje waren zijn met hun negenen. 
Nadat zij langen tijd geloopen hadden, liep hun weg dood tegen de zee 
__ en beraadslaagden zij en vroegen elkaar: „Waar zullen wij heengaan?” „Laat 
__ons op zee gaan en zwemmen; hoeveel maanden kuut gij zwemmen?’ — „Ik kan 
ééne maand’ — ‚Ik twee maanden” — „Ik drie maanden” — „Vier, vijf, zes maan- 
_ den.” — Zijne makkers vroegen nu. aan hem: „Hoe lang kunt gij zwemmen?” — 
_ „ik weet niet hoeveel maanden”, eerst als hij overgestoken was naar het land 
aan de overzijde der zee, hield hij op met zwemmen. ‚Komaan, laat ons 
gaan swemmen; als we niet meer kunnen, klimmen wij op mijne zwaardscheede 
hier, dan zal ik er wel bij zwemmen.” Zij gingen zwemmen in zee, zonder van 
den rechten weg af te wijken; regelrecht zwommen zij door en terwijl zij voort- 
gingen, kwamen de vogels hen achterna om de vruchten van den waringin op te 
eten, want hun voedsel was van hen weggenomen. Zij waren nu halfweg met 
Zwemmen; hij die ééne maand kon zwemmen, was al op (den boom) geklommen, 
daarna die twee, drie, vier maanden konden zwemmen, de een na den ander klom 
er op, hij bleef maar in zijn eentje doorzwemmen. Zij werden tegengehouden 
door een groote Zeeslang, zij gingen er langs naar den kant van zijn kop, maar 
vonden het eind niet, toen hakten zij hem in ’t midden door, dat stuk gooiden 
zij weg: „daar gaan wij doorheen” De Zeeslang stierf na doorgehakt te zijn, hij 
___had den vorm van een slang. 
_ Na zeer lang gezwommen te hebben, kwamen zij aan de overzijde der zee. 
_ Zij kwamen uit op de aanlegplaats van Ta nTolo; een zijner gezellen gelastte hij 
vuur te gaan halen. Zijn lichaam, zijne kleederen, alles was begroeid met schelpen 
uit de zee, hij haalde ze er af, krabde en schraapte ze met hakmessen er af. 
ES (De uitgezondene) kwam bij Indo i nTolo; Ta nTolo was niet thuis, hij was gaan 
Jagen op menschen, om ze op te eten, eenige had hij in een kraal opgesloten. 
__Hij had zeven honden, zoo groot als paarden: de Verscheurder, de Vernieler, de 


42 


Bloedvergieter, de Opslokker, de Bijter, de Pakker en de Roover genaamd; overal 
lagen droge menschenbeenderen op den grond en op de rookvliering. Toen de 
Boomenbijter was aangekomen, ging hij naar boven en zeide: „Ik kom vuur 
halen” Indo i nTolo was ongesteld en zeide: „O, o, o, haal het zelf, ik kan 
niet” Met dat al verschalkte Indo i nTolo den Boombijter; terwijl hij vuur van 
den haard ging halen, kwam Indo i nTolo aangekropen, greep den Boombijter 
aan en stopte hem onder een ijzeren kooi, zoodat hij niet meer weg kon gaan. 
Zijne makkers wachtten hem tevergeefs. Na eenigen tijd kreeg de Bergschopper 
bevel te gaan; ook deze werd door Imdo i nTolo met gekreun ontvangen en 
pardoes onder een kooi gezet: hij kon vols‘rekt niet meer weg. Daarna beval 
bij den Rotan-kapper te gaan, daarna den Bomba-bijter en den Meerplas- 
ser. Ten slotte den Zeeberoerder; allen werden onder een kooi gezet, ieder 
onder eeu afzonderlijke kooi. Als de een niet terug kwam, zond hij weer 
een ander uit, maar geen kwam terug; eindelijk ging hij zelf; toen nam 
Indo i nTolo nog een kooi, stopte ook hem er onder en zette bem weg bij zijne 
makkers. 

Niet lang daarna hoorde hij de zeven honden van To nTolo aankomen en 
blaffep, want zij roken mepschengeur. Toen stond (Sese nTaola) op, wierp de 
kooi af en zeide: „Dat oude wijf maakt grappen, het komt niet te pas menschen 
te eten”. Hij greep het oude mensch bij de beenen, zij was (bl. 5) niet groot, 
zij was maar klein, doch sterk; hij smakte haar tegen den grond, dat zij in eens 
stierf. Toen kwam Ta nTulo; zijne honden bleven staan keffen, (Sese nTaola) 
kwam naar beneden, pakte de honden beet en kneep ze dood; zelfs hun heer 
liet het leven, allemaal smakte hij ze tegen den grond. 
| Toen het echtpaar dan gestorven was, liet hij de lieden uit de kraal komen 
en ging van hen allen vergezeld verder. In het huis was nog iemand, Lemo 
nTonda genaawd, een meisje dat op den zolder werd opgevoed door Ta nTolo en 
Indo i nTolo, in plaats van een eigen kind. Dat meisje nam hij mee en allen 
gingen verder, begeleid van de zooeven verloste ieden; aan de zee gekomen klom- 
men zij op den waringin-stam en hij ging op nieuw in zee zwemmen. 

Eenigen tijd daarna werden Ta nTolo en Indo i nTolo weder levend en 
zeiden: „Wel, ons eten is weg: knoop je schaamharen aaneen, man; knoop je 
schaamharen aaneen, vrouw!’ Zij klommen in een hoogen kokosboom, om naar 
de wegloopers te kijken, die waren intusschen midden op zee; zij zaten allen op 
den waringin-stam, niemand zwom meer; alleen hij deed hem zwemmende voort- 
gaan. 

Toen slingerden Ta nTolo en Indo i nTolo hunne schaamharen uit, die hechtten 
zieh vast aan den waringin; van af den hoogen klapperboom slingerden zij ze 
uit; het baar hechtte zich vast aan de takken van den waringin, (die Sese nTaola _ 
tot) zwaard (had gediend). Nu trokken zij (het haar) weder naar zich toe, de 
anderen wilden het afsnijden, de hooge kokospalm raakte bijna de oppervlak- — 


an Rr in Mik re eN 


43 


te der zee, zonder te breken; zij trachtten het haar door te kappen met een 
bijl IL, maar die kwam er niet door, bijna werden zij gepakt; maar daar kwam een 
it het holle deel van den waringin, hare verblijfplaats, die beet het door, zoo- 
iet afbrak; toen het afgebroken was, sprong de hooge kokospalm terug, hij richtte 


dj ï et een vaart op, veerde Ta nTolo en Indo i nTolo weg, slingerde hen aan 


1e makkers) gingen op nieuw aan wal en lieten de lieden die zij medegenomen 
p op hunne vroegere verblijfplaats achter, want zij waren niet meer bang, nu Ta 
en Zine vrouw dood waren. Lemo nTonda bracht hij ook weer op hare 
st, hij nam haar niet meer mee. Toen ging hij met zijne makkers weg en 
| liep voort langs het zeestrand; na eenigen tijd geloopen te hebben, kwamen zij 
aan den mond der rivier van een anderen Ta Datoe; daar vonden zij niets dan 
delingen aan den riviermond, daar was ook het dorp van Ta Datoe en 
1 Datoe. Zij kwamen de poort in, toen de zon ovderging, en gingen regel- 
Tr echt op de voorgalerij af, waar zij door Ta Datoe ontvangen werden. In lange 
} kwam het. volk aan, om de pas gekomenen te zien. Telkens als er een 
we troep kwam, ontving Ta Datoe hen; waar al die menschen op afkwamen, 
was een stuk zeeslang, dat in het ed: aan de trap van Ta Datoe was 
ongevallen en door niemand .kon weggeworpen worden; men kon het ook 
nie meer uithouden van den stank, men werd er ziek van. Ta Datoe zeide: 
„Wie het t weeg. oit, die kan mijne dochter trouwen, hij hoeft geen boete of bruid- 
schat te betalen.” | 
' fn _ Hij zeide dan ook tot Sese nTaola: „Als gij, mijn jongen, het kunt weg- 
gooien, dan kunt ge mijne dochter trouwen, zonder bruidsehat, ge kunt zoo maar 
rouwen.” Hij antwoordde: „Wat ons betreft, als het kan, goed, zoo niet, dan 
orde het niet op hem verhaald. Hij zond er den Boomenbiiter op af‚ gaf hem 
n kris en zeide: „Komaan, wip het er uit!’ Allen gingen heen, de menigte 
tiet den Boomenbijter voorbijgaan. De dekbladeren van Ta Datoe’s huis werden 
opgeslagen; daar boven op zolder zat zijne dochter, Datoe genaamd; zij zette haar 
P gdoos op de dij, knipte er met haar vinger tegen aan en zij kwam neer op 
Zed van den Boomenbijter en bleef daar liggen, daaruit bediende hij zich van 
Toen hij gepruimd had, knipte hij de doos weer teru, zoodat zij weer op 
de ä van Datoe terugkwam. Daarna ging hij heen om (het stuk zeeslang uit 
de benteng) te wippen, het gelukte hem het weg te werpen; na het wegge- 
worpen te hebben, kwam hij terug en zeide tot Ta Datoe: „'t Is gedaan, heer, 
mag ik vragen, is uwe belofte van zoo even soms veranderd of niet; wat dit 
betreft, zeg het beslist, dat het zeker zij.” Ta Datoe antwoordde: „Wij zijn niet 
ve randerd, mijn jongen, ge kunt Eeen de bruidschat is betaald, kom (bl. 6) 
naar boven, van avond zult ge trouwen.” Allen kwamen het huis in en werden 
4 onthaald, de bruidegom werd naar de bruid gebracht en bracht den nacht bij 


a Ki 


ad 


haar door. Een deel van de lieden beneden aan de trap was verstoord en boos; zij 
zeiden dat zij (de Prinses) moesten trouwen; zij wilden elkaar met de kris te 
lijf, maar Ta Datoe stond het niet toe. Zoo was dus de Boow enbijter met de Prinses 
getrouwd; den volgenden morgen wekte (Sese nTaola) Ta Datoe met deze woorden: 

„Sta op, het is al dag, gij hoofd van het dorp. 

Staat allen op, gij die in dit huis woont. 

Dorpshoofd, sta op, ik verzoek te mogen weggaan. 

Steek woenga- en kondo-takken tusschen de dakbladeren. 

Om tot teeken te dienen, om zekerheid te hebben. 

Wanneer de woenga verflenst, dan ben ik, arme, ziek. 

Als de kondo verlept, dan ben ik, arme, ongesteld. 

Ik verzoek te mogen gaan, blijf gij hier.” 

Den ganschen dag liepen zij door, den Boomenbijter lieten zij bij zijne 
vrouw achter. Bij het ondergaan der zon kwamen zij bij het dorp van een anderen 
Ta Datoe; het den vorigen dag uitgewipte stuk was gevallen in het dorp van 
dien Ta Datoe; het gonsde van (de stemmen der) menschen in het dorp van 
Ta Datoe. Ta Datoe riep: „Haal het er uit, ’t is niet meer te harden van den 
stank, we kunnen den stank niet meer ruiken.” Toen de bovengenoemde lieden 
aankwamen, gingen zij op de galerij zitten ; Ta Datoe ging naar hen toe. Ta Datoe ver- 
welkomde hen en zij vroegen hem: „Wat willen die lui toch met hun geroep ?”’ Ta Da- 
toe antwoordde: „Kijk eens naar dat stuk Zeeslang, van gisteren af ligt het daar 
gevallen onder aan mijn huistrap, je gaat dood van den stank; daarom heb ik tot 
de menschen gezegd: „Wie het er kan uitwippen, die krijgt mijne dochter, die 
daar boven op zolder zit, tot vrouw, zonder bruidsehat of boete of wat ook; kan 
hij het niet, dan hebben ook wij geen schuld.” 

De Prinses daar boven op zolder en de Bergschopper reikten elkaar sirih 
toe; hem dus gelastte (Sese nTaola) de Zeeslang er uit te wippen; hij gaf hem 
zijne kris te leen. 

De Bergschopper riep de menschen aan, zij lieten hem door gaan, bij ging 
wijdbeens staan, wipte (het stuk Zeeslang) op, het verdween in de hoogte en kwam 
neer in het dorp van een anderen Ta Datoe. Zoo trouwde dan de Bergschopper 
ook met eene prinses en werd bij haar toegelaten; daarna ging men slapen; den 
volgenden morgen werd (Sese nTaola) wakker, wekte Ta Datoe en zeide: 

„Sta op, het is al dag,” enz, zie boven. 

Daarna gingen zij weer op weg; zij liepen den geheelen dag; zoo lang 


als de zon scheen liepen zij; bij zonsondergang kwamen zij weer aan een ander — 


dorp van een hoofd. Daar was het stuk Zeeslang neergevallen, het hoofd had 
ook al weer beloofd, dat zijne dochter zou trouwen met hem, die dat stuk Zeeslang 
er uit wipte. (Sese nTaola) droeg het aan den Rotan-hakker op, die het ook 
met de kris er uit wipte. Zij trouwden; den volgenden morgen gingen (Sese nTaola 
en de zijnen) weg en lieten hun makker bij zijne vrouw achter. Zoo ging het 


45 


nog driemaal daarna; telkens als een zijner makkers het stuk Zeeslang uitwipte, 
trouwde hij met eene prinses; toen het voor de zesde maal was uitgewipt, viel 
het in zee; men weet niet meer waar het toen verdwenen is. (bl. 7). 

Toen hij al zijne metgezellen had uitgehuwelijkt, ging (Sese nTaola) 
met zijn zusje verder; hij haalde zijn zusje uit de pinangdoos en liet haar met 
zich meegaan. Eerst volgden zij den grooten weg; toen kwamen zij op een twee- 


sprong; één tak was een gebaande, de andere een ongebaande weg en dien volgden 


zij. Lang hadden broederen zuster geloopen, toen zij aan de hut eener oude vrouw 
kwamen; het geheele dak was overgroeid met lianen, overschaduwd door slinger- 
planten van allerlei soort. Onder de hut gekomen, trommelde hij tegen het rijst- 
blok, toen antwoordde de Oude Vrouw: „Wie is daar beneden aan ’t trommelen ? 
misschien Sese nTaola en Gili mPinebetoe’e? Sedert werden namelijk broer en zuster 
met één naam genoemd. De Oude Vrouw keek naar beneden en zeide: „Jawel, 
zeker, het is Sese nTaola met zijn zusje, die door hun vader en moeder zijn 
verstooten; komt boven, kleinkinderen!” De stakkerts waren maar mager, ze 
hadden in 't geheel niets gegeten, hunne keel was hard geworden. Zij kwamen 
boven en kregen te eten; zeer langen tijd bleven ze daar; het werd jaar in jaar 
uit; ze waren al volwassen en dik. Toen hij goed doorvoed was, ging hij weer 
op reis, zijne zuster liet hij bij zijne grootmoeder achter en ging alleen verder. 
Verlof vragende om heen te gaan, zeide hij tot zijne grootmoeder: 

„Grootmoeder, kook mij këtoepat, om als teerkost te gebruiken. 

Zus, ik vraag afscheid, blijf gij bij onze grootmoeder. 

Ik ga weg, gij, zus, blijf hier.” 

Zijne zuster antwoordde: 

„Ik wil hier niet blijven, neem mij toch mee.” 

Sese nT.: „Grootmoeder, breng mij haar tot bedaren, blijf gij hier, zus.” 

Hieromtrent spraken zij over en weer; ten laatste won Sese nTaola het; 
hij liet zijne zuster achter, nam zeven këtoepats reiskost en ging heen. Hij liep 
juist zoo ver als hij lust had; aan het eind van zijn loopen rustte hij. Bij ’t 
ondergaan der zon kwam hij aan een dorp. 

„Maakt mij de poort open, gij inwoners van ’t dorp!’ (Antw.) „Hoe 


zullen wij de poort open maken, o gast?” 


Er was geen enkel mensch meer levend in het dorp; allen waren gestor= 
ven; het geheele dorp was opgegeten door een Goeroeda; alleen hunne beenderen 
waren er nog; zij konden de poort niet openmaken; hunne zielen antwoordden: 

„Wij zijn allemaal geesten, die allen fluisteren en zuchten. 

Open zelf de poort, o gast!” 

Hij maakte ze zelf open, ging het dorp binnen en begaf zich regelrecht 
naar de lobo; Sese nTaola werd door de zielen bestreken; sommige hadden koude 
handen; de zielen verlangden er naar om een levend mensch te zien. Sese nTaola 
ging zitten, nam een zijner kötoepats en sneed die midden door; de eene 


46 


helft at bij op, de andere helft bewaarde hij, om die den volgenden morgen op 
te eten. Na ’t eten gebruikte bij sirih, legde zich neder en sliep in; van ’t le- 
ven waken der geesten merkte hij niets. Vroeg in den morgen at hij, kauwde 
sirih en ging weer op weg. Den geheelen dag Jiep hij door; als hij water vond 
dronk hij; vond hij ’t niet dan dronk hij niet; toen de zon onderging, kwam hij 
weder in een ander dorp en vroeg of men de poort wilde openen. 

„Maakt mij de poort open, enz.’ 

De dorpsbewoners waren ook allen opgegeten door een Ooekaain slechts 
hunne geesten antwoordden : 

„Wij zijn allemaal geesten, enz.” 

(bl. 8). Hij ging weder zelf de poort binnen, trad de lobo in, langs zijn 
lichaam streken de geesten. Na een halve kétoepat te hebben opgegeten, kauwde 
hij sirih, legde zich neer en sliep in; den volgenden morgen werd hij wakker, deed 
zijn maal, kauwde sirih en ging heen naar een ander dorp, waarvan de bewoners 
eveneens door een Goeroeda waren gepakt; slechts hunne beenderen waren nog over. 
Op deze wijze ging hij zes dorpen door; aan het zevende gekomen, vroeg hij de 
poort te openen, doch telkens waren het slechts de geesten die antwoordden. 

Nu was zijn reisvoorraad op; hij had nog één kötoepat en die zou zoo aan- 
stonds opraken. Toen hij het zevende dorp binnenging, zag hij daar nog de sporen 
van den Goeroeda, ze waren nog niet oud; het vleesch der gedooden was nog niet ge- 
heel opgegeten, er zat nog wat aan de beenderen; daar ging (de Vogel) telkens 
heen om het in de vlucht op te pakken en op te eten op de takken van den grooten 
waringin, midden in het dorp ; de dorpsbewoners waren geheel uitgemoord. Hij sneed 
zijn kötoepat door in de lobo; nu had hij alles opgegeten, slechts een halve (kë- 
toepat) was over; toen zeide hij: Hoe zal ik nu doen? Mijn teerkost is zoo aan- 
stonds ten einde. Hij nam sirih en legde zich te slapen; den volgenden morgen over- 
legde hij of hij verder zou gaan of blijven zou, want zijn proviand was op, er was niets 
meer. Hij liep op het erf heen en weer, toen hij iemand hoorde spreken die zeide: 
„Doe dat toch niet, Sese nTaola, straks wordt de hemel verduisterd, dan komt 
de Goeroeda het vleesch der menschen afkluiven, als hij het vleesch heeft op- 
geslokt, spuwt hij de beenderen uit Sese nToala antwoordde: „Waar zit toch 
dat mensch?” Hij zoeht en zocht, maar zag haar niet; eindelijk ging hij naar 
de trom en wilde er op slaan, maar de stok was nog niet neergekomen, toen de 
stem zeide: „Niet doen, dan raakt ge mij.” „Zoo, zeide Sese nToala, hier zit 
zij dus” Hij keek en daar was inderdaad Liemo nTonda, want die legde het 
er op toe om door Sese nTaola tot vrouw genomen te worden; zij was van de 
lieden in het vroeger genoemde dorp van Ta nTolo weggeloopen, naar een ander 
dorp gegaan en daar in een trom gekropen, om niet door den Goeroeda te wor- 
den opgegeten; zij alleen was over van de bewoners van een heel dorp, die alle 
door den Goeroeda waren opgegeten. Zij was bang eruitgehaald te worden, want 
de Vogel was nog niet gekomen. Sese nTaola verzon een list, hij groef den grond 


TER en eet ier PAT ANT A AIT On » hd ik. 


erf uit als een suikeroven met twee gaten, één om er in, één om er uit 
en toen groef hij nog een gat, om er adem door te halen, er waren dus 
ten, met een graafstok gegraven. Toen dat klaar was, vroeg hij aan Lemo 
ú „Waar is het schild van Uw vader, Lemo nTonda, wijs het mij”. 
_ Lemo nTonda antwoordde: 
„Kijk daar is alles, daar binnen in huis”. 
Nu ging Sese nTaola het huis binnen; daar vond hij werkelijk het schild; 
vi nam het mee, wachtte het alen en van den dag af‚ om alsdan de 
joeroeda’'s te roepen; toen het geheel dag was, voerde hij in het dorp een 
ij dans uit, hij hief krijgsgeschreeuw aan, terwijl hij den dans uitvoerde; de 
eda’s hoorden het en zeiden: „O, daar zijn nog menschen, ze zijn nog niet 
Er waren zeven Goeroeda’s, vijf jongen, de zesde was de vader, de zevende 
peder. De zeven Vogels overlegden te zamen en de jongste zeide: 
__„Laat ik maar eerst gaan, ik maar alleen; gaat gijlieden daarna.” Hij ging 
; na eenigen tijd werd de hemel bedekt; het zonlicht werd onderschept; de 
neschijf werd overschaduwd bij zijne aankomst. Hij streek neer op de tak- 
van den waringin, want daar was de plaats waar hij telkens ging zitten: 
keek peer op Sese nTaola, en Ses> nT'aola keek op en zag hem boven op de 
m van den waringin. Sese nTaola zeide: 

___„Spring naar beneden, gij Grijpvogel! 

___Nu zult gij dan zien een die afstamt van van ouds befaamden, 

on Nu zult gij leeren kennen een die van ouds een heldenzoon is. 
Br _ Nu zult gij aantreffen een strijder, een die vlug ter been is”. (Bl. 9.) 
_De Goeroeda antwoordde: 
; „Al hadt ge mij piet geroepen, ik zou toch naar beneden gekomen zijn. 
_ _ Als slechts gij daar zit, ben ik nog niet bang”. 
_ Sese nTaola antwoordde: 
„Spring snel naar beneden, praat maar niet veel meer. 
‘Maâk. maar haast met er af te komen, zeg maar niet veel”. 
h, Inderdaad sprong de Goerosda naar beneden. Sese nTaola was met schild 
jj ris gewapend; de Goeroeda gaf een kreet en wilde Sese nTaola in de vlucht; 
en; bijna had hij hem gepakt, maar Sese nTaola kroop in het eene gat 
de Vogel er zich in had laten vallen, stak bij hem met zijn kris, de vogel 
yp hem en kon er in 't geheel niet meer uit, zoodat hij stierf. Toen hij dood 
wipte hij hem er uit, hij kwam aan de overzijde der zee terecht. Toen het 
werd, wachtten zijne broeders daar boven op hem, zij keken naar beneden 
en Sese nTaola een krijgsdans uitvoeren; hij daagde ook hen uit: toen 
en zij dat hun broeder Sese nTaola niet had kunnen grijpen. De oudere 
er antwoordde: „Laat mij nu gaan, ik zie mijn jongeren broer niet meer, 
verlang naar hem”. 


EE 
ol 


Á8 


Toen het nacht werd gingen zij slapen; 's morgens stonden zij op en tegen 
den middag kwam hij dan ook; regelrecht ging hij op den tak van den waringin 
af, keek op Sese nTaola neer en zeide: „Deze doet geheel anders, niet zooals 
degenen die gestorven zijn; hij wil mij naar beneden laten springen; van zeven 
dorpen heb ik de inwoners opgegeten en nu brengt deze man mij aan ’t aarzelen”. 

Sese nTaola antwoordde: 

„Spring naar beneden, enz.” (Zie verder boven, ook voor de volgende zes 
coupletten). 

De Goeroeda antwoordde nog: 

„Wacht maar daarginds, dat zal leed over u brengen.” 

Eerst daarna gingen zij elkaar te lijf en vochten met elkaar, Sese nTaola 
liet zich nu vallen, in het eene gat zakte hij weg, uit het andere kwam hij 
te voorschijn. Hij trof den Vogel met de kris; deze viel dood neer; Sese nTaola 
werd door den Vogel overdekt, maar hij wipte het lijk er uit. 

Toen deze dood was, waren er nog drie van zijne broeders daar boven. 
Zij zagen van uit de hoogte den dood van hun jongeren broeder; het werd nacht 
en den volgenden dag kwam de naast-oudste broeder van den laatst gestorvene 
(bl. 10) naar beneden. Zoo ging het ook den drie overigen, ten zesde de moeder, 
iederen dag een andere. Toen kwam de beurt aan den vader; dat was degene die 
het laatst kwam; hij was groot, damp ging van hem uit; hij had zeven koppen, die 
zéér groot waren; zijne sporen waren als zwaarden; als hij er iemand mee trof, 
werd zijn lichaam in de hoogte geslingerd door die sporen. De tak van den 
grooten waringin boog door, toen de Goeroeda daarop neerkwam. Sese nTaola 
daagde hem uit en de Vogel zette zich neer op den tak van den waringin. Ses 
nTaola zeide: 

„Spring naar beneden, enz’, 

De Goeroeda antwoordde: 

Al hadt ge ’t niet gezegd, ik zou toch al zijn afgesprongen”. 

Sese nTaola antwoordde weder: 

„Praat maar niet veel meer, spring snel naar beneden, 

Vervloekte grijpvogel, spring naar beneden !’ 

Lemo nTonda zeide: 

„Spreek geen ongelukswoorden, manlief, Sese nTaola ! 

Ik heb teekenen gekregen aan mijn lichaam, Sese nTaola, 

Teekenen van dood en van weduwschap, weet dat wel !” 

Zeer lang praatten zij over en weer; daar streek de Goeroeda neer, daar 
hij gezien had dat hij <, T. gemakkelijk kon grijpen; hij sloeg S. T. met zijne 
sporen in den rug, zoodat de lever er uit kwam; toen liet S. T. zich in 
het eene gat vallen, stikte in zijn bloed en stierf tegelijk met zijn tegenstander ; 


zij waren tegelijk dood, want beiden stierven; ook de Goeroeda stierf, getroffen 


door de kris. Lemo nTonda zeide: 


_ 


49 


Ik heb het al gezegd, maar gij hebt het zooeven niet geloofd. 

8 Gij zijt al te tegensprekerig; ik heb u gewaarschuwd, maar gij hebt het 
HE) 

kwam uit de trom tevoorschijn, haalde een gouden kom, goot er water 
de er een gouden ring in en besprengde hem zevenmaal, daarna ging zij 
t weer in de lobo en in de trom. Sese nTaola bewoog zich en stond 
ij was ineens weer levend geworden en wipte den Goeroeda met Zeven 
uit het gat. Inderdaad waren een oogenblik de kondo en wunga-plan- 
welkt; toen men zag dat ze droog waren, zeide men: „Och, Sese nTaola 
| Maar hoe kunnen wij naar hem toegaan?” Na eenigen tijd werden 
ed gisch. „400, hij is dus weer levend.” Nu ging Sese nTaola in de lobo 


an er uit, Lemo eN maak de sirih voor mij klaar.” 
_ Lemo nTonda antwoordde: 

„Wel, ik ben bang, dat gij mij er uit zult halen.” 

. Sese ee antwoordde : 

(bl ‚ 11). „Wees niet bang, ik ben er immers nog. 

_ Wees nergens meer bang voor, daar er immers geen Vogels meer komen.’ 

_Lemo nTonda antwoordde: | 
bel ‚ben niet bevreesd, slechts voor u ben ik verlegen” 

Sese nTaola antwoordde: 

n „Wees maar niet verlegen, er zijn immers niet veel menschen. Het is 
aar niet een praatje, wij gaan immers trouwen. Kom er maar uit, om u is het 
9 doen.” 
8e ethe de paindordie: 


Ee „Zijt ge niet meer Nl dan breng ik ze ginds heen.” 
lij ging de trom halen en bracht die aan zijne zijde. 
_ Lemo mTonda zeide: 


Zet u vast neer, dat gij niet valt. 

& zitten met gekruiste beenen, want ik kom tevoorschijn”. 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ik zit goed, kom maar voor den dag”. 

Zj ging er uit en kwam werkelijk voor den dag; nauwelijks was zij 
ar of zij vielen tegelijk neer, buiten kennis, want beiden waren even schoon. 
jk kwamen zij vanzelf bij; nauwelijks zaten zij weer overeind of Lemo 
la zeide: 

__„Dat is het waarom ik heb gezegd: ga stevig zitten’. 

_ Sese nTaola antwoordde: 

_Verh, Bat. Gen. deel LV. - 4. 


50 


„Zeg dat niet, wij zijn beiden gelijkelijk buiten bewustzijn geraakt. 

Nu wij beiden zijn bijgekomen, moest gij de sirih eens gereed maken’. 

Lemo nTonda maakte ze gereed en zeide: 

„Het staat daar al gereed, ge kunt maar gaan pruimen’. 

Zij pruimden sirih, daarna zeide Sese nTaola: 

„Wij hebben gedaan met pruimen, maak nu eten gereed’. 

(Lemo nTonda): Ook ik heb honger, laat ik eten gereed maken”. 

Lemo nTonda maakte het eten gereed, dat wil zeggen, zij tooverde het 
te voorschijn: zij overdekte de schalen, sprak een tooverspreuk uit en daar steeg 
de damp op. Daarop sprak Lemo nTonda: 

(bl. 12) „Ik heb ’t hier al klaar gemaakt, wij kunnen maar gaan eten”. 

Zij gingen eten; Sese nTaola zeide: 

„Wij gaan naast elkaar zitten, al zou ik er den dood mee beloopen. 

„Wij beiden gaan naast elkaar zitten, al zou ik er mij toorn mee op den 
hals halen. 

Daar mijn lust is opgekomen om uit één schotel te eten”. 

Zij gingen dan eten, daarna pruimden zij sirih. Sese nTaola zeide: 

„Wij hebben al gegeten, maak dan sirih gereed. 

Ik heb al gegeten, nu heb ik ook zin om te baden. 

Ga een kokosnoot zoeken waarmee ik mijn haar kan reinigen. 

Maak mijn haar schoon, dan voel ik mij pleizierig.” 

Sese nTaola liet zich ’t baar reinigen, hij spleet een kokosnoot in tweëen, 
brak die open, schrapte ze, om in huis zijn haar te laten reinigen; toen dat klaar 
was, vroeg hij aan Lemo nTonda: 

„Waar is de badplaats van uw vader, ga met mij mee er heen.” 

Lemo nTonda antwoordde: 

„De badplaats van mijn vader is daar midden in ’t dorp.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Komaan, laat ons gaan, dat wij er spoedig komen.” 

De echtgenooten dan gingen op weg; toen zij er gekomen waren, zeide 
Lemo nTonda: 

„Hier is de badplaats van vader, met een gouden deksel er op. 

Neem hem er af, dan is het te zien, het roept maar steeds ilala, ilala.” 

Sese nTaola was er verbaasd van en zeide: 

„Zoo waar! het maakt het geluid ilala, ilala.” 

Lemo nTonda antwoordde: 

„Het is wonderdadig water, begrijp dat wel.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ik begrijp het, 'tis wonderkrachtig water. 

Ja, gij hebt gelijk, het is bepaald wonderwater. 

Ik zeg het er maar niet om, nu zie ik het voor ’t eerst. 


51 


__Nu ik het begrepen heb, laat ons gaan baden. 

Kom, laat ons naast elkaar gaan zitten, al zou ik er den dood tot straf mee 
pen.” 

_ Lemo nTonda antwoordde: 

_ „Ik zit al, laat ons gaan baden.’ 

' F _(bl. 13) Toen de echtgenooten gezeten waren, baadden zij en Sese nTaola vroeg 
ne vrouw om het kokos-vleesch waarmee hij zoo even tehuis zijn haar had 
igd, er uit te halen. Hij zeide: 

„Wrijf mij eens daar op mijn rug. 

Kom nu vóór mij zitten en kam mij ’t haar.” 

_ Zij wreef hem; toen zij hem gewreven had, zeide hij: 

„Aeg nu maar niet veel meer, dan gaan wij nu op het droge.” 

___Zij gingen nu weer op het droge, van het water weg en hielden op bij 
de rustbank, om zich te drogen. 

De menschen hielden daar gewoonlijk op, sommigen om elkaar te luizen, 
anderen om zich te drogen. Daarna spraken zij elkaar toe en Sese nTaola zeide: 
__ „Laat ons een oogenblik ophouden, hier op de rustbank. 

__ Kam mijn hoofdhaar, dat het spoedig droge. 

__Laat ons nu heengaan, houd op met praten. 

__Ga gij vooraf, Lemo nT'onda, ik volg achter u. 

_ Loop netjes dat ik het goed kan zien. 

Zorg voor een fraaien gang, dat ik het duidelijk zie. 

_ Zwaai met uw rechterarm, ten teeken uwer vorstelijke afkomst. 
Slinger met uw rechterarm, ten bewijze dat gij eene prinses zijt. 

B: Duidelijk heb ik gezien dat (het water) ilala bismillah zegt. 

__Zoo is het juist deftig, met alle 9 geledingen den grond rakend. 

Zj is een godenkind-gelijk, tot de borst opwaarts stijgt hare schoonheid. 
___ Ik heb het duidelijk gezien, komaan, laat ons op weg gaan.” 

pr _De echtgenooten gingen heen; te huis gekomen zetten zij zich neer en 
se nTaola zeide: 

e „Luis mij een beetje, dat ik mij pleizierig voel. 

Als het klaar is, houd dan op, ga sirih gereed maken.” 

___Lemo nTonda antwoordde: 

4 „Hie heb ik ’tal klaar gemaakt, we kunnen maar gaan pruimen.” 

Zij pruimdem sirih; toen zij dat gedaan hadden, zeide Sese nTaola: 
„Nu wij klaar zijn met pruimen, spreid de matras uit. 

Ik vraag verlof te gaan slapen, om eens goed uit te rusten.” 

Lemo nTonda spreidde de matras uit en toen het gedaan meg, zeide zij: 
_„Ik heb haar al uitgespreid, kom maar hier en ga slapen.” 

Sese nTaola: 

„Dat gij het goed weet, ik zeg u vooraf: eene maand lang.’ 


52 


(bl. 14) Toen hij dat bepaald had, legde hij zich te slapen. Langen tijd had 
hij geslapen zonder wakker te worden, bijna eene maand lang, weldra zou hij 
wakker worden, toen de Vorst der Hemelbewoners zich opmaakte om tegen Sese 
nTaola een sneltoeht te ondernemen, want hij had gehoord dat deze Lemo nTonda 
had gehuwd; het kwam niet te pas, zeide hij, dat Sese nTaola met Lemo nTonda 
trouwde, hij zelf had zin in haar, maar Sese nTaola was hem voor geweest en 
daarover was hij verstoord. 

Terwijl Sese nTaola sliep, bleef zijne vrouw wakker; meer dan een halve 
maand had dit geduurd, toen werkelijk de Vorst der Hemelbewoners aankwam, 
om Sese nTaola te snellen. Sese nTaola werd door zijne vrouw gewekt; ziì zeide: 

„Word wakker, Sese nTaola, daar komen roovers aan. Gij moet het wel 
weten, zij komen oorlog voeren.” 

Hij werd in ’t geheel niet wakker, de tijd van zijn ontwaken was nog 
niet gekomon. Toen de Vorst der Hemelbewoners voor de omheining van het 
dorp was gekomen, was er niemand die hem tegenstand bood. Zijne vrouw 
trachtte Sese nTaola nog eens te wekken; zij zeide: 

„Gij wilt maar niets dan slapen, gij zijt nog niet tot besef gekomen. 

Gij denkt maar alleen aan slapen, gij zijt nog niet ontwaakt. 

Daar komt de vijand aan, gij wordt niet wakker.” 

Toen de Vorst der Hemelliugen onder aan de trap was gekomen, hield 
Lemo nTonda op haar man te wekken; zij kroop in een glazen kist. De lieden 
die beneden (buitenshuis) stonden, zeiden: 

„Spring naar beneden, Sese nTaola, hier zijn wij, vreemdelingen. Hier 
komen wij aanvallen, spring naar beneden, vrind!” 

Hij die in huis lag werd in ’t geheel niet wakker, zij kwamen boven en 


toen zij in huis gekomen waren vonden zij hem slapende. „Zoo, zeide de Vorst, 


hij slaapt daar, dan gaan we maar naar boven, en halen zijne vrouw weg.” Hij 
beval zijnen slaven: „Neemt die kist op schouder en brengt haar naar den Hemel.” 

Zij gingen heen en namen de kist mee; pas waren zij een eind op weg of 
Sese nTaola ontwaakte; toen hij wakker was, riep hij zijne vrouw en zeide: 

Schenk water in, dat ik mijn gezicht wasch, vrouwlief Lemo nTonda.’ 

Maar hij riep voor niets; wie zou het inschenken? Zijne vrouw was weg- 
genomen. Toen zij werd ontvoerd, had zij een talisman op den navel van haren 
man gelegd, om de plaats van een kameraad bij hem te vervullen; die talisman 
had bewustzijn. Sese nTaola riep op nienw. 

„Ik wil mijne oogen uitwasschen, dat ze helder worden en ik kan zien 
wat er om mij heen is ”’ 

De Talisman antwoordde: 

„Spreek niet meer van uwe vrouw, zij is weggeroofd. 

Dat ge ’t goed moogt weten, door den Vorst der Hemelbewoners. 

Hier is water in overvloed, wasch uw gezicht, Sese nTaola.” 


& 
8 


53 


(bl 15). Hij wiesch zijn gezicht en haalde de slapers af die aan de 
len zijner oogleden vastzaten en ze aan elkander plakten. Nadat hij zijn 
gewasschen had, zag hij dat zijne vrouw er niet meer was, alleen zag hij 
je vrouw het noodige naast hem had gezet; bij kauwde sirih en riep zijn 
_ den Windvorst, den man zijner zuster, want deze was gehuwd met Gili 
etoe'e bij hare grootmoeder en woonde bij haar in. 

__„Windvorst, mijn zwager, ik zit in nood. | 
Aj Is moeilijk en lastig, mijne vrouw zijn zij komen rooven. Het is moeilijk 
lastig, mijne vrouw is weggeroofd.” 

De Windvorst hoorde het geluid, maar hij wist niet wat het was en 
roeg aan zijne vrouw: 

_ „Leg uw naaiwerk neer, vrouwlief Oili mP. 
_ Daar komt een geluid hierheen, wellicht de stem van uw broeder”. 
__G. P. antwoordde: 
et! „t Is inderdaad de stem van mijn broeder, die hierheen roept”. 
_ De Windvorst antwoordde: | 
_ __ „Als het de stem van mijn broeder is, dan snel ik naar hem toe”. 
Toen ging ‘de Windvorst weg, gedragen door den wind; hij kwam bij 
Sese nTaola en zeide: 
„Waarvoor hebt gij mij geroepen, zwager Sese nTaola?” Sese nTaola 
EN antwoordde s 
„Ik heb u geroepen, zwager, omdat men mijne vrouw beeft geroofd’. 

__ De Windvorst antwoordde: 
„Gij wilt maar niets dan slapen, enz.’ (Zie boven). 
Sese nTaola antwoordde: 
___„Bezin gij u maar eens, gij zult wel een middel weten”. 
_ De Windvorst antwoordde: 

k „Ja, ik weet er een, maak u gereed, dat wij heengaan”. 
bj De Windvorst ging en zette zich aan den ingang van het huis, daarop 
iep hij zijn huisgenoot en gaf hem raad: 2 fi 

__ „Ga zitten in de ruimte, om den weg te kunnen roepen, gj aan mijne 
hter zijde, dat gij niet valt op weg, Wind kom hier, dat ik u als vervoer- 
1 gebruike. Wind, ge moet het weten, ’t is de Vorst der Hemelbewoners”’. 
(bl. 16) De beide zwagers gingen dan heen, gedragen door den. wind; 
Wind liep om en om en zocht de woonplaats van den Hemelvorst in de 
t; na langen tijd kwam hij aan het dorp van den Vorst der Hemellingen, 
recht ging hij naar de buitergalerij, riep den huisheer en daagde hem uit 
pm naar beneden te springen. 

„Spring naar beneden, Vorst der Hemelbewoners. 
Gij zijt een onbeschaamde dat gij andermans vrouw rooft”. 
Dit werd gehoord door de huisbewoners, de vrouwen van den Vorst der 


‘ 


heid 


54 


Hemellingen, er waren er zeven, kettingen waren aan hare ooren gehecht, dat zij 
niet van elkaar zouden gaan, want het waren allen vrouwen van anderen, die de 
Vorst der Hemelbewoners had geroofd, Hij had Lemo nTonda nog niet uit de 
kist gehaald, slechts de kist kon hij omarmen en er naast slapen, zonder dat zij 
nog geopend was; bijlen werden er schaardig op, waar zij kwamen er niet door, 
zoodat het hem verveelde; hij sloeg er met stokken op, ze vlogen aan splinters; 
wat moest hij met die kist doen? die was toch wat hard om er naast te slapen. 
De Vorst der Hemelbewoners werd door zijne zeven vrouwen gewekt; zij zeiden: 
Daar ginds is Sese nTaola, men heeft u gewekt opdat ge het weten moogt. De 
Vorst der Hemelbewoners stond op en zeide: 

„Houd u vooreerst nog kalm, ik vraag u om voor mij te koker. 

Toen gingen zijne zeven vrouwen koken, zeven potten vol kookten zij, ieder 
één pot vol, zeven eieren gebruikten zij als toepspijs; tegelijk waren zij alle zeven 
gaar: haar man beval haar op te scheppen: 

„Schept het op dat het onderste boven kome, in porceleinen schotels.” 

Sese nTaola daar beneden riep: 

„Spring spoedig naar beneden, praat maar niet veel.” 

De Vorst der Hemelbewoners zeide: 

„Ik ga nu eten, houd u vooreerst nog kalm.” 

Sese nTaola zeide: 

„Dat past geen man, eens andermans vrouw te rooven. 

Nu zult gij dan zien’, enz, zie bl. 9. 

De Vorst der Hemelbewoners antwoordde: 

„Houd u vooreerst nog kalm, ik zou bij ’t eten nog een brok in de keel, 
krijgen. 

Nu ben ik klaar met eten, ik moet nog mijue handen wasschen.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Dat past niet aan een man, zooveel wederwoorden te hebben.” 

De Vorst der Hemelbewoners antwoordde: 

„Ik praat niet veel tegen, ik wil nog een keer sirih kauwen.” 

Sese nTaola antwoordde: 

(bl. 17) Als ge klaar zijt met sirih-kauwen, spring dan snel naar beneden”. 

De Vorst der Hemelbewoners maakte zijne uitrusting in orde, zijn pluim 
zette hij op zijn hoofd, zijn gordel bond hij om, broek, hoofddoek, baadje en zwaard 
deed hij aan, zijne lans nam hij mee, daarna zeide hij: 

„Houd op met roepen, ik spring naar beneden”. 

De helft van het dak scheurde af‚ zijn lichaam was in omvang toegenomen 
door het vele tuig dat hij aan had. Hij sproug naar beneden, tot aan de liezen _ 
zonk hij in den grond. Hij vroeg Sese nTaola hem uit te graven: Graaf mij uit, 


vrind! Deze groef hem niet uit, hij wipte er hem uit en toen kwam hij eruit; 3 
daarna zeide Sese nTaola: 


55 


„Wie zal nu het eerst de laus werpen, vrind?” 

De Vorst der Hemelbewoners antwoordde: 

„Gij, de aanvaller, werp gij het eerst” 

Toen antwoordde Sese nTaola weder: 

„Gij die hier thuis zijt, gij moet beginnen.” 

Sese nTaola hield zijn schild in positie, de Vorst der Hemelbewoners wierp zijne 
speer, maar miste, daar zij gepareerd werd; zij kwam in den grond terecht en er 
ontstond een meer, zoo groot was het gat. Toen nam Sese nTaola de beurt en zeide : 

„Houd uw schild goed in positie, ik gooi terug.” 

Ook hij raakte niet; toen zijne lans in den grond kwam zakte de aarde 
niet in, maar zij bolde naar boven op en werd een berg. Toen de lansen weg 
waren, kwamen de zwaarden aan de beurt, zij trokken ze uit en hakten op elkaar 
in, ze givgen de lucht in en als ze geen zin meer hadden om in de lucht te blijven, 
giugen ze naar beneden op den grond; waren ze vermoeid van den grond, dan 
gingen zij op nieuw de lucht in; te langen leste week de Vorst der Hemelbe- 
woners verkeerd uit en werd getroffen door een zwaardslag; zijn eene been werd 
afgehakt, van af de lies werd het afgehouwen. Toen het op den grond viel riepen 
zijne zeven vrouwen: „Gaat kijken, slaven, of het ’t been is van den aangevallene 
of van den aanvaller!’ De slaven gingen kijken en toen ze het zagen zeiden 
zij: „O, het is het been van onzen heer, zoo harig en zoo dik.” Een poos daarna 
werd zijn andere been afgehakt, daarop zijne armen, zoodat nog naar alleen zijn 
lichaam als romp over was. Toen zeide Sese nTaola: 

„Wat beteekent dat daar toch, dat druipt en stroomt? 

Van den Vorst der Hemelbewoners is nog maar het lichaam over.” 

Eindelijk werd zijn hals doorgehouwen en viel zijn romp naar beneden 
alleen zijn hoofd kwam met geweld op zijn schild neer, dat in tweeön brak. Het 
verhief zich nog in de lucht, maar Sese nTaola schopte het weder terug en duwde 
het weer omlaag, zoodat het op den grond viel. De slaven gingen kijken: 0» 
zeiden zij, het hoofd van onzen heer en van niemand anders” Sese nTaola ging 
nu het huis binnen, nam zijne vrouw in de kist mee en bracht haar met kist en 
al naar beneden; op de buitengalerij gekomen. zeide hij tot zijn zwager: 

(bl. 18) Laat ons heengaan, hier is hetgeen we zijn komen halen. 

Zet uwe vrouw in het midden, Sese nTaola. 

Wind, kom hier, dat ik u als vervoermiddel gebruike.” 

Daar kwam de wind werkelijk aan om hen weg te brengen: in ééne vlaag 
_ bracht hij hen door het luchtruim. De Wind-vorst zeide: 

„Pas op, zwager, dat uwe vrouw niet valt”. 

De Wind had een vorm aangenomen om hen mede te voeren, zij gingen, 
boven op den wind zitten en bleven er op. Na eenigen tijd kwamen zij te huis 
zonder warm te zijn, door de Wind hen aldaar bewaaide. Te huis gekomen, 
zeide Sese nTaola : 


lr 


1 
B 


56 


„Kom er uit, Lemo nTonda, maak ons de sirih klaar.” 

Zij kwam uit de kist, waarvan zij hetslot van binnen opendraaide. Daarop 
maakte zij de sirih klaar. Toen die gereed was, zeide zij: 

„Hier heb ik ze klaar gemaakt; kom de sirih nu maar halen.” 

Sese nTaola ging ze halen, bood ze zijn zwager aan en pruimde met zijn 
zwager, zeggende: 

„Kom aan, neem sirih, zwager, daar staat de sirih.” 

Na het sirih-pruimen wilde de Windvorst weer weggaan om zich naar zijne 
vrouw te begeven, hij nam dus afscheid: 

„Zwager, ik ga heen, blijf gij hier. 

Ik neem afscheid, zwager Sese nTaola. 

Wind kom hier, dat ik u als vervoermiddel gebruike.” 

Toen de Wind was aangekomen, ging hij naar zijn huis, het huis der 
Oude Vrouw Gili mPinebetoe'e vroeg: 

„Waarom heeft hij u geroepen, uw zwager Sese nTaola?” 

De Windvorst antwoordde: 

„Zijne vrouw heeft men geroofd, daarom heeft hij mij geroepean.” 

Gili mPinebetoe'e vroeg weder: 

„En waar is nu de vrouw van uw zwager Sese nTaola?” 

De Windvorst antwoordde: 

„Uwe schoonzuster Lemo nTonda, zijne vrouw, is weer te huis.” 

Gili mPinebetoe’'e antwoordde: 

„Als zij weer thuis is, dan is ‘t goed, dan is door uw tocht alles weer in 
orde gebracht.” 

(bl. 19). Ook hij vroeg zijn vrouw om eten, deed zijn maal, daarna 
pruimde hij sirih en ging slapen, want hij was vermoeid van ’t najagen der 
geroofde. Sese nTaola daar ginds zeide: 

„Ik ben terdeeg vermoeid, maak het eten gereed.” 

Lemo nTonda antwoordde: — 

„Hier heb ik het al klaargemaakt, laat ons nu gaan eten,’ 

Sese nTaola antwoordde: 

„Water is er in voldoende hoeveelheid, daar in de gouden kom. 

Als ge alles hebt opgedaan, dan kunnen we maar gaan eten.” 

Zij namen bun maal, daarna gingen zij baden op de badplaats van hun 
vader; na teruggekomen te zijn pruimden zij sirih; Sese nTaola vroeg om zijne _ 
slaapmat uit te spreiden. 

„Spreid gij eene matras uit, Lemo nTonda.” 

Lemo nTonda antwoordde: 

„Ik heb de matras al uitgespreid, manlief Sese nT'aola.”’ 

Sese nTaola antwoordde: 

„Als bij daar al klaar ligt, breng mij dan sirih.” 


57 


_Na gepruimd te hebben, zeide hij weer: 

„Gij moet weten dat ik nu ga slapen. 

__Dat ge het goed moogt weten, twee maanden bepaal ik vooraf.” 

Hij legde zich neder en viel in slaap: terwijl hij sliep, maakte zich de 
Vorst van het Oosten op; hij had het bericht gehoord dat Sese nTaola met Lemo 
nfonda gehuwd was en zeide dat dit niet te pas kwam; hij zelf wilde haar 
trouwen. Hij maakte aanstalten om te gaan koppensnellen, de voorteekenen waren 
go od, de vogelgeluiden guustig, hij brak voor goed op en trok uit met wel een 
du uizend makkers. Wat Sese nTaola betreft, die deed maar niets dan slapen; 
laa kwamen de aanvallers aan, ééne maaud was al om, eene halve maand was 
nog over, toen de Vorst van het Oosten aankwam Zijne vrouw ed hem te 
wekken: 

___ „Sese nTaola sta op, er zijn menschen gekomen. 

Dat gij het goed weet, hier komen vijanden aan.” 

aal Hij werd in ’t geheel niet wakker; de aanvallers kwamen tot onder aan 
de pirap en zeiden: 

… „Spring naar beneden, Sese nT'aola, hier zijn wij, vreemdelingen”. 

Maar hij werd volstrekt niet wakker, zoodat zijne vrouw boos werd en zeide: 
Gij wilt maar niets dan slapen’ enz. 

De Vorst van ’t Oosten riep op nieuw: 

ied (bl. 20) „Spring naar beneden, wind Sese nTaola”. 

Maar daar hij niet wakker werd, kroop Lemo nTonda weer in hare kist; 
de Vorst van ’t Oosten kwam boven, zag Sese nTaola en zeide: O, hij slaapt 
vast 1!’ Hij beval zijne: volgelingen de kist waar Lemo nTonda in zat, mee te nemen. 
Zij namen haar op en gingen er mee heen, er werd zelfs niet gevochten of belegerd, 
Zij brachten Lemo nTonda naar het Oosten en waren pas goed op weg en nog 
niet gekomen aan het eind, toen Sese nTaola wakker werd. 

Re „Schenk water in, dat ik mijn gezicht wassche, vrouwlief Lemo nTonda.” 
De Amulet die tusschen (zijn broek en) zijn navel was ingestoken ant- 
woordde: 

„Spreek maar niet meer van uwe vrouw, die hebben zij mee genomen. 
Daar is het noodige water door TLuemo nTonda neergezet”. 

Daarop tastte hij naar het water, de randen zijner oogleden waren vast- 
ect: van de slapers en zaten aan elkaar vast. Na zijn gezicht te hebben ge- 
wasschen, zeide Sese nTaola: 

„Het is moeilijk en lastig”, euz. 

(Verder het gesprek van den Windvorst met zijne Vrouw, het roepen van 
den Wind die hem naar Sese nTaola brengt). 

& Toen hij aldus was ingelicht, gingen de beide zwagers op den wind zitten 
en werden naar het Oosten gebracht. De Windvorst zeide: 


KE! „’t Is ongeoorloofd schande op ons te laten, laat ons dan als mannen vervolgen.” 


58 


(De tweede regel is evenzoo). 

(bl. 21). „Zwager, maak u gereed, dat wij hen spoedig kunnen vervolgen.’ 

(De Wind wordt geroepen). 

De Wind kwam en nam de beide zwagers mee. Zij kwamen aan het dorp 
van den Vorst van het Oosten; eerst toen stapten zij af. Sese nTaola riep den 
Vorst vaa het Oosten aldus toe: 

„Spring naar beneden, Vorst van het Oosten,” 

Ook hij werd door zijne zeven vrouwen gewekt, allen vrouwen van anderen 
geroofd; hij had niet maar ééne vrouw! 

„Gij zijt een drieste kerel, die andermans vrouwen rooft.”’ 

De Vorst van het Oosten werd wakker en zeide tot zijne zeven vrouwen. 

„Houd u vooreerst nog kalm, laat ik mij eens even bezinnen. Zie:00, nu 
ben ik klaar wakker, laat voor mij koken. Kookt maar vlug, praat maar niet 
veel | 

Zij giogen met haar zevenen koken, toen de rijst gaar was, gaf haar man 
bevel om op te scheppen: 

„Schept op, dat het onderste boven kome, in poreceleinen schotels.” 

Zij schepten op, toen zij opgeschept hadden, gingen zij eten, zeven eieren 
waren hare toespijs. Toen zeide Lemo nTonda binnen in de kist: 

„Gij die zoo vermetel zijt in 't rooven, spring naar beneden op den grond. 

Nu zult gij eens zien, enz.” 

Ik heb nog niets gezien van zijne dapperheid, manlief Sese nTaola.” 

Nadat zijn gegeten hadden, waren zij druk in de weer; de Vorst van ’t 
Oosten zeide: | 

„Houd u maar kalm, laat mij eerst sirih kauwen.” 

Hij pruimde sirih, daarna werd hij door zijne vrouwen toegerust, die al 
zijne kleeren en wapenen voor den dag haalden, om met Sese nTaola te gaan 
vechten. Hij sprong naar beneden en zonk tot halverwege de dijen in den grond, 
waarna hij door Sese nTaola er uit werd gehaald, die daarop vroeg: 

„Wie zal er 'teerst de lans werpen, Vorst van ’t Oosten ? 

Gij die hier tehuis zijt, moet het eerst de lans werpen’. 

De Vorst van ’t Oosten antwoordde: 

„Zet u goed schrap, ik werp naar u met mijne lans”. 

Hij wierp zijne lans, maar trof niet. Sese nTaola antwoordde: 

(bl 22) ‚Nu werp ik terug, houd u goed, gij daarginds”. 

Hij wierp ook en trof evenmin. 

„Ik heb nu de lans gegooid, laat ons nu met de zwaarden strijden.” 

Zij hakten op elkaar in; als zij vermoeid waren van op den grond te 
strijden, gingen ze de lucht in, hadden zij er genoeg van in de lucht, dan op 
den grond. Na eenigen tijd maakte de vorst van ’t Oosten eene verkeerde 
wending; zijn eene been werd afgehakt en het viel neer, want hij had ongelijk 


59 


as schuldig. De lieden beneden gingen kijken en zagen het: Ja, waarlijk, 
been van onzen heer, zoo harig en sterk. Kort daarna werd ook zijn andere 
en afgehakt, daarna zijne armen, zijn hoofd schopte Sese nTaola naar beneden, 
t viel, Zijne zeven vrouwen jammerden, ze waren weduwen. Sese nTaols 
iet huis in, nam REGE IEODE zijne vrouw met kist en al en de Windvorst 
nd kom hier, enz.’ 


a zeide Sese nT'aola: 
___„Kom er uit, Lemo nTonda, maak de sirih voor ons klaar. Wij beiden 
hier, wij willen gezamenlijk pruimen.” 

Lemo nTonda maakte de sirih gereed en zeide: 

„Hier heb ik ze al klaar gemaakt, kom de sirih maar halen.” 

pe Hij ging ze halen, men pruimde sirih, daarna maakte de windvorst het 
an om terug te keeren. Sese nTaola zeide tot zijn ZAP: 

ij Ee. „Zwager, hier is sirih, laat ons beiden pruimen.” 

____Daarop vroeg de windvorst om heen te gaan: 

„Ik neem afscheid, zwager Sese nTaola. 

_ __ Ik heb haast om naar uwe jongere zuster te gaan, zij is niet hier, zij is daar. 
__Wind, kom hier, enz.” 

RK Hij ging op den wind zitten, niet lang daarna kwam hij te huis, Gili 
mPinebetoe'e vroeg hem: 

„Windvorst daar beneden, is uwe schoonzuster weer thuis?” 

Haar man antwoordde: 

_ „Wees niet bezorgd, uwe schoonzuster is weer thuis.” 

Gili mPinebetoe’'e antwoordde: 

„Dan is het goed, dan kunnen we rustig hier blijven.” 

ie. Zoo leefden zij weer ruscig voort, de echtgenooten en de Oude Vrouw. 
nTaola vroeg zijne vrouw om eten te koken en zeide: 

„Ik heb nu honger, maak mij eten gereed. 

e (bl 23) Vrouwlief Lemo nTonda, maak mij eten gereed 

Ik voel mij vermoeid, ik ben je zoo ver achterna gegaan.” 

Daarop tooverde zij eten tevoorschijn en toen het klaar was, zeide zij: 
„Hier heb ik het al klaar gemaakt, laat ons nu gaau eten.” 

Hier is alles wat noodig is, doe nu uw maal, zien nTaola.”’ 

Sese nTaola antwoordde: 

„Wij hebben gegeten, maak maar sirih gereed”. 

Lemo nTonda maakte ze gereed, daarna zeide zij : 

„Al het noodige staat daar, ge kunt maar gaan pruimen.” 

Na het pruimen zeide Sese nTaola: 

„Ik ben klaar met pruimen, laat ons nu gaan baden”. 

Laat ons te zamen gaan, al zou ik er mij toorn mee op den hals halen’ 


‚ 


60 


Zij gingen naar het water om te baden, na het bad gingen zij weer in 
huis. Op nieuw maakte hij het plan om te gaan slapen en zeide tot zijne vrouw: 

„Ik wil nu gaan slapen, ik spreek met u af voor drie maanden.’ 

Haar man deed maar niets dan slapen. Na anderhaloe maand hoorde de 
Vorst van het Westen het bericht, dat Sese nTaola Lemo nTonda tot vronw ge- 
nomen had. „Wel, zeide hij, daar heeft hij geen recht toe, niet hij moet die 
vrouw trouwen, maar ik. Hij wichelde met het ei, richtte eene hut op om de 
voorteekenen na te gaan, betrok die hut, daarna ging hij op marsch om Sese 
nTaola aan te vallen. Zijne vrouw trachtte hem te wekken, maar het hielp niet. 

(De roof van Lemo nTonda en het terughalen der geroofde door Sese nTao- 
la en Datoe mPoiri wordt geheel op dezelfde wijze beschreven als in de reeds 
verhaalde gevallen. Van den Vorst van het Westen wordt gezegd (bl. 25):) 

Zij(ne vrouwen) schepten voor haren echtgenoot op, zij aten, na het eten 
pruimden zij sirih; zijne vrouwen haalden hem zijne uitrusting voor den dag; hij 
had veel aan: een pluim van papegaaien-veeren, dat men zien kon waar hij heen 
hing, zijn zwaard was zoo groot als een stuk atap. Hij sprong naar beneden; op 
den grond gekomen, zonk hij er in. 

„Graaf mij uit, vriend!’ Sese nTaola haalde hem er uit met de taats zijner 
lans, tot zijne heupen was hij ingezonken, zóó hevig was hij neergekomen. Na 
er uitgehaald te zijn, vroeg hij: 

„Wie zal het eerst de lans werpen, enz.” 

(Daarna gaat Sese nTaola weder slapen, voor hoe lang wordt niet vermeld, 
naar geregelde opklimming in het verhaal moet het voor 4 maanden zijn. Lemo nTonda 
wordt nu geroofd door i Datu mPajompo Jangi sambira „de Vorst van de ééne 
zijde van den (dagelijkschen) zonneloop,'”’ d. i. dus van het Noorden of van het zuiden. 
Feitelijk moeten er twee na elkaar komen, omdat het getal aanvallers zeven zal 
moeten zijn, evenals dat der zeeroovers, met wie S. T. later strijdt en ook omdat hij 
vóór de komst van den volgenden aanvaller 6 maanden gaat slapen, zoodat hij vóór 
de komst van den niet vermelden Datu mPajompo Jangi sambiranja vijf maanden 
moet gaan slapen. Tekst bl 26-29. Als de Datu mPajompo Jangi zijn maal neemt 
vóór het gevecht, zegt hij tot zijne zeven vrouwen (bl. 28) |. 

„Om te toonen hoeveel gij van mij houdt, steekt mij ‘teten in den mon 5 

Zij staken hem het eten in den mond, elke vrouw één hap. Toen hem zeven 
happen gevoerd waren, at bij alleen. Na het eten liet hij zijne uitrusting voor den dag 
halen, enz. 

(Daarna wordt verteld de roof van Lemo nTonda door i Torokuku mBetu'e (bl. 
30-33), terwijl Sese nTaola voor 6 maanden gaat slapen. Aldus wordt zijne komst 
beschreven, tekst bl. 30): 

Hij wichelde met het ei, richtte de hut tot het waarnemen der voorteekenen 
op en betrok die, uam de wichelproef met het kippenei en toen de vogelgeluiden voor 
het snellen gunstig waren, vertrok hij uit zijn land, van tijd tot tijd staakte hij den 


$ 61 


tocht bij het hooren van ongunstige vogelgeluiden en ging eerst weer door als zij 
g waren. Torokuku mBetu'e had zeven oogen, rondom in zijn gezicht: aan de 
„op het voorhoofd en ter hoogte der jukbeenderen als het sterrebeeld de Haan 
(Pleiaden) met zijne zeven sterren. | 

__[Als hij zich gaat wapenen, zegt het verhaal, bl. 32:] 

Zijne vrouwen) haalden zeven broeken, hoofddoeken en baadjes voor den dag, 
eed ook zeven gordels aan; toen hij zwaar was toegerust, rukte hij het dak boven 
huisingang af, sprong naar beneden en zonk tot aan zijne oksels in den grond. 
_ __ [Ten slotte komt i Momata Tibu de vrouw rooven, bl. 33-36, terwijl Sese 
nTaola voor zeven maanden is gaan slapen. Van Momata Tibu heet het, bl. 33 :| 
Zijne beide oogen waren plassen. 
oe [Op bl. 34 gaat het verhaal voort, in het laatste gedeelte der samenspraak van 
e nTaola en Momata Tiboe, aldus:| 
Sese nTaola antwoordde: 
„Spring spoedig naar benenden, zeg maar niet veel. 
Dat vervloekte blijven zitten! spring toch naar beneden, vrind! 
Al veel te dikwijls is zij door een man weggehaald.” 
_ Lemo nTonda antwoordde in de kist: 
„Zeg geen onheilbrengende woorden, manlief nTaola! 
Er zijn teekenen gekomen op mijn lichaam, Sese nTaola. 
Teekenen van weduwschap en vaa dood op mijn lichaam, Sese nTaola. 
O, hoe zal ik het nog zeggen! het is al zoo dikwijls gebeurd.” 
(bl. 35). Momata Tiboe antwoordde: 
__„Houd u vooreerst kalm, laat eerst voor mij koken.” 
Sese nTaola antwoordde: 
„Praat maar niet veel, spring maar snel naar beneden” 
Momata Tiboe antwoordde: 
„Gij daar beneden, zijt gij nog niet bang?” 
Sese nTaol zeide: 
‚Komaan, spring naar beneden, praat maar niet veel meer.” 
_ „Al zou het ook mijn sterfuur zijn, ik kom beneden, vrind! 
Hij sprong naar beneden, maar hij zonk niet meer in den grond, 
„Werp uwe lans naar mij, gij zijt de aangevallene.” 

Momata Tiboe wierp zijne lans, maar raakte niet. Sese nTaola wierp terug, 
ar miste ook. Nadat de lansen weg waren, werden de zwaarden gebruikt. 
trokken de zwaarden en hieuwen op elkaar in. Sese nTaola zeide: 
__„Laten de zwaarden getrokken worden, opdat onze moed gekend worde.” 
___De huispalen schudden heen en weer, zoo hevig streden zij in het dorp, 
de grond dreunde er van; na langen tijd werd Sese nTaola gewond en viel dood 
ne er. Lemo nTonda in het huis antwoordde van uit hare kist: 

„Ik heb het zooeven al gezegd, maar gij zeidet dat het niet waar w as. 


62 


Ik sprak van teekenen van weduwschap, maar gij ontkendet ze. 

Windvorst daarginds, kom uwen zwager te hulp.” 

De Windvorst kwam te hulp, geheel alleen ging hij tegenover Momata 
Tiboe staan, pakte hem bij de armen, en trok ze uiteen; zijne armen en beenen 
braken af; hij scheurde in tweeën van zijn achterste tot zijn schedel, zijne oogen 
braken en werden twee plassen op den grond. De windvorst antwoordde: 

„Zie of het niet snijdt, als zeeschuim het aanvalt zelfs niet een weinig 
is er iets dat den aanval van zeeschuim weerstaat.’ ??? 

Nu kwam Lemo nTonda uit de kist om haren echtgenoot weer levend te 
maken; gouden gereedschap kreeg zij uit de kist, zij besprengde zijn lichaam, 
zeven maal heen en weer, op alle plaatsen van hetgeheelelichaam; Sese nTaola 
leefde weer op en zijne wond verdween; Lemo nTonda zeide: 

(bl. 36) „Gij waart al geheel dood, maar onze zwager is het die te hulp 
is geschoten” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ik heb het er zoo even niet om gedaan, ik was werkelijk ontslapen.…” 

De windvorst antwoordde: 

„Komaan, zwager, wij gaan heen; waar is de wind, ons vervoermiddel? 

Pas op voor uwe vrouw, zwager, dat zij niet valt.” 

Lemo nTonda verliet nu hare kist en vertoonde zich. De windvorst ant- 
woordde: 

„Zwager, pas goed op, dat ge onder weg niet wegwaait.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ik zit goed, ik zal niet meer vallen.” 

De wind voerde hen alle drie mede; tehuis gekomen, zeide Sese nTaola: 

„Maak sirih gereed, Lemo nTonda daarginds. 

Maak het noodige om sirih aan te bieden, dan zullen wij onze plannen 
maken” 

Lemo nTonda antwoordde; 

„Hier heb ik ’t al klaar gemaakt, kom de sirih hier halen.” 

Sese nTaola ging heen en bood zijn zwager sirih aan. 

„Hier is sirih, zwager, zeg nu eens wat gij van plan zijt.” 

De windvorst zeide dat hij eerst eene sirih-pruim wilde nemen, daarna 
zeide hij: 

„Wij zijn hier rustig bijeen, er zijn geen plannen te maken. Nu ben ik 
klaar met sirih kauwen, nu moeten er plannen gemaakt worden. 

Zwager Sese nTaola, zeg gij eens uwe plannen.…”’ 

Sese nTaola antwoordde: 

„Dit is mijn voorstel, dat wij te zamen moeten gaan wonen. 

Zwager Windvorst, haal uwe vrouw. 

Ga uwe vrouw halen, luister naar 't geen ik zeg.” 


nT a a ae 


_63 


ze Windvorst stemde toe: 
„Goed, ik zal gaan, Rasen Sese nTaola. 
Be: kom hier, enz” 
Nadat bij was Rnnac aan en aldaar aangekomen, vroeg zijne vrouw Gili 
Pinebetoe’e: 
„Windvorst daar beneden, waar is nu uw zwager?” 
_ (bl. 37). De Windvorst antwoordde: 
„Mijn zwager is weer thuis gekomen, maak gij u maar niet bezorgd, 
__ Ik heb de opdracht gekregen om u te komen halen. 
Dat ge het zeker moogt weten, we gaan daar te zamen heen. 
Daareven is het besproken, dat wij bij elkaar zouden gaan wonen. 
_ Maak u gereed om heen te gaan, dan begeven wij ons op weg”. 
_ Gili mPinebetoe ’e antwoordde: 
_ „Ik ben al gereed, laat ons afscheid gaan nemen.” 
B Zij vroeg verlof om heen te gaan aan hare grootmoeder, de Oude Vrouw. 
_ „Grootmoeder, wij gaan heen, blijf u hier”. 
_ De Oude Vrouw antwoordde: 
__ „Ach, ga niet heen, mijn kind, denk ook aan mij”. 
_ Zeg tot Sese nTaola dat hij ook aan mij denke”. 
Gili mPinebetoe'e antwoorde: 
__ „Laat ons ophouden met heen en weer praten, grootmoeder, wij gaan heen”. 
Rr, ik zal er mee ophouden, goede reis!” 
De Windvorst riep gn Wind: 
„Wind kom hier, enz” 
De Wind kwam aan en bracht de echtgenooten en hunne goederen over. 
omen, antwoordde de Windvorst: 
_„Hier zijn wij aangekomen, zwager Sese nTaola.’” 
Sese nTaola antwoordde: 
_„Vrouwlief Lemo nTonda, bied uwe schoonzuster sirih aan. 
Ì „Ba naar uwe schoonzuster toe, Lemo nTonda, laat haar pruimen.” 
_Zü ging naar hare schoonzuster toe en zeide: 
| is: „’t Is wel aardig, schoonzuster, dat gij hier zijt.” 
jr Na het sirih-pruimen zeide Sese nTaola : 
8 Wi hebben al sirih gepruimd, maak gij nu eten gereed. 
Ga met uwe schoonzuster en maak het daarginds gereed.” 

Toen zij het klaargemaakt had, zeide zij: 
ÖR „Hier heb ik het al klaar gemaakt, we kunnen maar gaan eten.” 
(bl. 38). Zij gingen met hun vieren eten; toen zij verzadigd waren, zeide hij : 
„Wij zijn klaar met eten, maak nu de sirih gereed” 

_ Lemo nTonda antwoordde: 
„Al hadt ge ’t niet gezegd al het noodige staat daar reeds. 


Rd 


64 


Daar hebt gij beiden alles in voldoende hoeveelheid.” 

De gezamenlijke echtgenooten, schoonbroeders en schoonzusters, gingen nu 
sirih pruimen, daarna zeide hij: 

„Ik heb het warm, laat ons gaan baden. 

Laat ons baden en het haar wasschen, dat het vuil er uitgehaald worde; 
haal kokosnoten; waar is de voorraadschuur van uw vader?” 

Lemo nTonda ging ze halen en zeide: 

„Ik ga ze halen, hier zie ik ze al. 

Hier zijn de kokosnoten van vader, schrap ze, dat we het haar wasschen.” 

Sese nlaola schrapte de kokosnoten, daarna riep hij zijne vrouw: 

Kom de kokos halen, dan gaan we naar het water. 

Aan het water worde ’t haar gewasschen, op de rustbank van vader. 

Laat ons te zamen gaan, broeders en zusters. 

Zwager Windvorst laat ons gaan.” 

De Windvorst zeide: 

„Komaan, ga maar, ik volg u, zwager Sese nTaola.” 

Zij gingen naar het water en hielden op bij de rustbank die bij de bad- 
plaats was gezet. 

„Licht het deksel op, dat wij water kunnen scheppen” 

Lemo nTonda zeide: 

„Wil water gaan opscheppen, om mij het haar te reinigen’ 

Hij schepte water en bracht het naar de rustbank, Lemo nTonda zeide 
tot haar man: 

„Keert ons den rug toe, gaat gil. uw haar wasschen…” 

Zij wiesschen zich het haar; toen dit klaar was, zeide Sese nT'aola tot zijne vrouw: 

„Laat uw haar naar beneden hangen, beneden gelijk afgesneden ten teeken 
van de bevalligheid van uw lichaam. 

Bevallig tot op den grond, schoon tot aan de borst”. 

Hij legde het haar van Lemo nTonda op een rek. 

„Het haar van Lemo nTonda zóó lang, dat er zeven rekken voor noodig zijn. . 

Wij hebben al gebaad, komt giijl. nu maar hier.” 

(bl. 39). Toen de mannen klaar waren, gingen de vrouwen baden, de 
mannen gingen uit het water op de rustbank zitten. Toen de vrouwen gereed 
waren met baden, zeiden de mannen: 

„Kamt onze haren om de kokos er uit te halen. 

Opdat ze gauw droog zijn mogen, kamt onze haren.” 

De vrouwen kamden ’t haar der beide mannen, toen zij het gekamd badden, 
zeiden de mannen: 

„Laat ons nu heengaan, nu gij mij gekamd hebt. 

Laat ons allen heengaan naar huis.” 

Zij gingen heen; toen zij thuisgekomen waren, zeide Sese nTaola: 


Û 


65 
_ „Nu zijn wij thuis gekomen, maak de sirih gereed” 

Lemo nTonda antwoordde: 

„Ik heb ze hier al gereed gemaakt, kom de sirih maar halen.” 

Zij kauwden sirib, daarna zeide Sese nTaola: 

„Als gij klaar zijt met sirih kauwen, zeg dan ook eens wat wij nu zullen doen.” 
Gij, Lemo nTonda daar, zeg gij eens een plan. 

Daar hebt gij Lemo nTonda, met haar zullen wij een plan maken. 

Gij, Lemo nTonda, zijt het, die zeggen moet wat wij moeten doen. 

Gij, die het weet, zeg ons uw plan”. 

Lemo nTonda antwoordde: 

„luuister, maak geen leven, als ik het zeg.” 

Sese uTaola antwoordde: 

„Zeg het goed, wij luisteren er naar”. 
„Lemo nTonda zeide: 

„Dit is mijn plan, om uw vader levend te maken. 
___Sese nTaola antwoordde: 

„Als gij dat zegt, dan is mijn persoontje er niet tegen. Misschien is er 
wel katoenen stof, haal die, dan scheuren wij ze in stukken.” 
_ Zij opende de kisten en manden waar het goed in lag, om de beenderen 
van hare moeder en haren vader in bijeen te rapen, om ze er mee te omsluiten. 
Lemo nTonda antwoordde: 

„Ik krijg verlangen, het zijn nog erfstukken van vader. 
___Mijne tranen vloeien, het zijn nog nagelaten stukken van moeder. 
Ik krijg een innig verlangen, het is de nalatenschap mijns vaders.” 
(bl. 40). S, nTaola: „Haal ze uit, breng ze hier, ik weet wat ik er mee 
moet doen.” 
Ks _ Lemo nTonda haalde ze uit, bracht de stukken goed van haar vader en 
moeder in het voorportaal en scheurde voor alle menschen gelijkelijk een stuk goed af. 
„Spreid ze uit op den grond, daar midden in ’t dorp. 

Daar is ruimte, breng daar de beenderen bijeen.” 

Zij gingen heen, brachten de stukken op het erf en spreidden ze daar uit, 
na zeiden zij: 
„De beenderen van uwe moeder en uwen vader, leg die afzonderlijk.” 
le Zij raapten ze op en brachten ze bijeen onder den waringin; eerst nadat 
; Jangen tijd hadden bijeen gezocht, waren ze verzameld en zeide Lemo nTonda 


„Zij zijn al bijeengebracht, zeg gij nu wat er gebeuren moet.” 

„Neem gouden kommen en giet er water in. 

Laat er twee kommen zijn, dat allen spoedig eene beurt krijgen. 

De beenderen, die wij bijeengebracht hebben, bedek die met katoen. 

Als wij hier maar voor zorgen, dat zij nict over den grond verstrooid raken.” 
Verh. Bat. Gen. deel LV. 5. 


66 


Lemo nTonda) bedekte ze, daarna zeide zij: 

„Gij moet meedoen om onzen vader weder levend te maken.” 

Nu gingen de beide echtgenooten heen en besprenkelden met water uit de 
kommen de beenderen der dooden; zij schepten het met de handen op en sprengden 
het neer, zeggeade: „Maak de zeven malen goed vol, dan zullen we er de gevolgen 
van zien.” 

Nadat ze zevenmaal waren besprengd, bewogen zich de beenderen, sprongen 
op als regendruppels bij zonneschijn, om het been te zoeken, waar zij bij hoorden, 
om niet verkeerd aaneengehecht te worden: zij grepen in elkaar, sloten in elkaar, 
elk naar zijn aard en lagen daarop stil. Toen zeide Lemo nTonda: 

„Bespreng ze nog eens, dat het spoedig in orde kome.” 

Zij besprengden ze weder, de (beenderen) bewogen zich weder en werden 
nu volledige menschen, maar het waren nog slechts languit liggende geraamten ; 
er was nog geen leven in, ’t waren enkel beenderen. Lemo nTonda zeide: 

„Maak de zeven malen vol, dat het volkomen gelukke.”” 

Zij besprengden ze met water uit de kommen; de ring van Lemo nTonda, 
die den vorm van een slang had, met een diamant er in, een erfstuk harer voor- 
vaderen, was in de kom gelegd, daarmede wekte zij de dooden alle op. Na den 
zevenden keer begonnen zij allen te bewegen; de geheele oppervlakte was één en 
al rug; alleen hunne oogen waren half geloten; zij waren pas weer levend ; de buiten- 
wereld konden zij nog niet zien. Toen ze hunne lichaamsdeelen alle hadden, zeide 
Sese nTaola: 

„Daar zijn zij nu allen opgestaan, geef hun nu eerst rijstepap te eten.” 

Zij gaf hun rijstepap uit een grooten pot; toen leefden ze geheel op en 
konden weer spreken. Lemo nTonda zeide: 

(bl. 41). „Als de pap gaar is, deel ze dan uit in schotels.” 

Sommigen stonden haar bij; ze schepten de pap op en slurpten die uit; 
sommigen waren groot, anderen klein: allen leefden, vrijen en slaven; nu werden 
hun sarongs uitgedeeld. 

„Ga rond en deel sarongs uit, aan de volwassenen elk een; ga rond en geef 
ieder zijn deel, gaande naar elk der volwassenen.” 

Toen alles was opgedeeld, gingen zij naar huis en kookten nu een echt maal 
voor hen, zij aten te zamen met hunne ouders. 

De vader en moeder van Lemo nTonda zeiden: „Ja, mijn zoon, als gij niet 
gekomen waart, zouden wij niets meer van het leven weten. 

Als mijn zoon niet gekomen was, dan zou ik niet in leven zijn. 

Als gij niet gekomen waart, dan zouden wij niet leven” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Het is waar wat gij zegt, ik ben het werkelijk. 

Het is waar wat gij zegt, ik ben de menschen komen levend maken.” 

Zijne ouders zeiden op nieuw: 


Borst 


61 


En „Gij zijt alleen maar gekomen om ons te doen herleven, mijn zoon.’ 
Allen waren weder springlevend, zij lachten weer op nieuw. 
„Dit heb ik u nog te zeggen, kabosenja’s. 
Zegt ons wat wij nu moeten doen, dat wij het weten. 
Gij, mijn zoon Sese nTaola, moet een plan maken.” 
Sese nTaola antwoordde: 
„Zes eens, Lemo nTonda, moet ik een plan maken?” 
EPE nTonda antwoordde : 
jd „Gij zijt een man, gij moet zeggen wat u dunkt. 
Gij, Sese nTaola, moet uw plan uitspreken” 
Sese nTaola antwoordde : 
_ „Naar mijne meening moeten wij een dankfeest geven. 
Voor uwe moeder en uw vader moeten wij een dankfeest geven. 
Sl Wie maar ééns is gestorven, komt nog niet in het doodenrijk. 
Laat ons een dankfeest geven, maak de plannen maar. 
Gij, Lemo nTonda, regel het rijststampen van de lieden.” 
__ Zij zette de lieden aan het rijststampen; de eene troep ging rijststampen, 
en andere troep ging de buffels achterna. Daarop riep (Sese nTaola) Sungko 
na, or slaaf van zijn vader, een zeer vertrouwd man. 
„Wel, Soengko nTada, kom- eens hier, ik heb u wat te zeggen.” 
Soengko nTada kwam aan en zeide: 
(DL 42). „Heer, hier ben ik, zeg maar wat Gij beveelt.” 
Î Sese nTaola antwoordde : 
_ „Luister naar mijn bevel, ga de buffels acht@rna. 
Gij hebt er verstand van, ga gij dan een stier opvangen.” 
Soengko nTada ging nu de buffels achterna. Daarop droeg Sese nTaola 
zij rd vrouw op: 
„Zorg ook dat er kruid zijn in voldoende hoeveelheid, Lemo nTonda.” 
emo nTonda antwoordde: 
Er zijn al reeds genoeg kruiden, manlief Sese nTaola. Hier is alles in 
ol Ee hoeveelheid voorhanden: wanneer is nu de hoofd-feestdag ?” 
Sese nTacla antwoordde: 
8 „Morgen zullen we vast wat vooruit eten, overmorgen is de groote dag.” 
_ Na eenigen tijd kwam Soengko nTada en zeide: 
_ „Heer, hier ben ik, de buffel is daarginds al opgevangen.” 
__Sese nT'aola antwoordde: 
„Bind hem goed vast, dat hij niet ontsuapt, Soengko nTada.” 
__Soengko nTada antwoordde: 
„De buffel was toch al niet wild, ik heb hem goed vastgezet. 
Het is een zeer tamme buffel, ik heb hem goed vastgebonden.” 
Den volgenden dag zou er gekookt worden; Lemo nTonda zeide: 


68 


„Sese nTaola, laat de buffel geslacht worden. 

Laat een labe halen om den buffel te slachten” 

Soengko nTada werd gelast een labe te gaan halen, om de ritueele slach- 
ting te doen plaats hebben. Sese nTaola zeide: 

„Ga heen, Soengko nTada, haal een labe van den riviermond. 

Ga een labe halen, Soengko nTada, blijf niet lang uit.” 

Soengko nTada ging heen en aan den riviermond gekomen, noodigde hij 
den labe uit en zeide: 

„Labe, Gij moest naar het bovenland gaan en daar een buffel slachten ”’ 

De labe antwoordde: 

„Komaan, laat ons heengaan, het hoofd laat mij halen.” 

Soengko nTada en de labe gingen nu naar het bovenland, en toen zij 
aangekomen waren zeide (Soengko nTada): 

„Hier is de labe aangekomen, om wien ik zooeven ben uitgezouden.…’ 

[Sese nTaola:| ‚Ik heb u laten halen, labe, hier is een buffel te slachten.” 

(bl. 43). De labe antwoordde: 

„De kabosenja gelieve te bevelen dat zij hem gaan binden” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Soengko nTada, vertrouwde man, bind den buffel stijf vast.’ 

Soengko nTada antwoordde: 

„Heer, het is daar al klaar, labe, kom maar mee.” 

Sese nTaola zeide: 

„Labe, kom mee, ga met mij mede.” 

Hij ging, slachtte den buffel en toen het klaar was, sneden zij hem in 
stukken en brachten de stukken op den vloer onder de rijstschuur. Sese 
nTaola zeide: 

„Komaan, Soengko nTada, breng het onder de rijstschuur.” 

Maak het in orde, Soengko nTada, laat sommigen op den grond koken. 

Waar zijn de oudsten, laat ze allen hier komen, 


’ 


| 
| 


Om den buffel in stukken te snijden en hem in potten te koken.” 

De oudsten kwamen en zeiden: 

„Heer, bier zijn wij, spreek, dat wij het weten.” 

Sese nTaola antwoordde; 

„Daar is Soengko nTada, die zal het vleesch verdeelen. 

Morgen is de hoofddag, de dag van het doa-sëlamat. 

Alleen de lever daar moet gij in huis koken. 

„Ik zeg het, dat ge het weet, die moet gebraden worden in ijzeren 

pannen” 
De lever van den buffel werd boven in huis gebracht. 
Ook Sese nTaola en Soengko nTada kwamen boven en Sese nT'aola zeide : 
„Gij, Lemo nTonda, doe uw best met koken.” 


69 


Begrijp het goed, morgen een ander gedeelte van ’t vleesch.’ 

Hij gaf het uit, om het voor de huisgenooten te koken. Met allen ijver 
pkten de lieden het gedeelte dat dien avond zou gegeten worden. Toen gaar 

we Ss hetgeen werd klaargemaakt, zeide Sese nTaola: 

Ek „Als het is klaargemaakt, laat ons dan gaan eten.” 

Lemo nTonda: ‚Hier hebben wij het al klaar, laat men het maar 

komen halen.” } 

Sese nTaola: ‚Komaan, Soengko nada, ga de rijst opbrengen.” 

„Zwager Windvorst, zet u op uw gemak neder.” 

__Soengko nTada bracht nu de rijst op van zijne heeren Sese nTaola, Wind- 

vorst en Ta Datoe; de labe keerde terug naar den riviermond, slechts zijn 

chtloon gaven zij hem. 

Ta Datoe zeide: 

„Mijne schoonzonen, laat ons gaan eten.” 

(bl. 44). Nu aten zij allen; toen zij gedaan hadden, bevalen zij Soengko 


nTada: 
„ik „Wij hebben gedaan met eten, schenk waschwater in.’ 

__Soengko nTada schonk het in, daarna zeide Sese nTaola: 

„Kom de schalen afnemen, trouwe Soengko nTada; 

„Als gij ze hebt weggezet, ga dan de sirih halen” 

Hij ging de sirih halen en toen deze was voorgezet, zeide Ta Datoe: 
„„Sechoonzonen daarginds, nu ga ik sirih kauwen.” 

„Als ze aan ieder is rondgedeeld, laat ons daar pruimen.” 

Na het sirih-pruimen kreeg hij slaap en zeide: 

‚Ik ben klaar met pruimen, laat ons gaan slapen.” 
Den volgenden morgen werden zij wakker, ’'twas de hoofddag van het 
feest: het herleven der ouders, nadat zij waren gestorven, werd gevierd, ook het 
lijk van Sese nTaola met Lemo nTonda werd bevestigd. Soengko nTada 
verd nu opnieuw gelast labe's te gaan halen: 
__„Getrouwe Soengko nTada, ga de labe’s uitnoodigen ; 
& „Ga de labe’s halen, gaat met u drieën.” 
Soengko nTada maakte zich gereed met nog twee makkers; de namen 
zijver makkers zijn niet bekend, het waren zoo maar slaven. 
____„Noodig hen allen uit, tot de jongste labe's toe.” 

___Toen ging Soengko nTada heen en aan den riviermond gekomen, zeide 
hij tot de labe’s: 
___„U, labe’s aan den riviermond, noodigen wij om te komen voorlezen ; 

EE Dat gij het goed moogt weten, brengt uwe Barasandji's mee. 
_____Een ieder van u, labe’s, gaat allen naar het Bovenland.” 
____De labe’s hielden te zamen raad en zeiden: Wij zijn door den kabosenja 
uitgenoodigd om één nacht te komen doorbrengen bij hem, aldaar te overnachten en 


10 


den volgenden dag de do’a-sëlamat te houden. Het werd goed gevonden; zij 
zeiden dat zij gaan zouden; Soengko nTada zeide: 

„Labe's, maakt u gereed: ik heb nog veel te doen.” 

De labe’s maakten zich gereed; zij kleedden zich allen aan en namen ko- 
ran’s en Barasandji's mede. Zij gingen naar het Bovenland en toen zij waren 
aangekomen, zeide Soengko nTada: 

„Heer, hier komen de labe’s aan, ik ben vooruitgeloopen,” 

Sese nTaola vroeg: 

„Hoeveel labe’s komen er aan? zeg het, dat ik het wete.” 

(bl. 45). Soengko nTada antwoordde: 

„Er zijn achttien labe’s, dat gij het moogt weten.” 

Sese nTaola zeide: 

„'tIs goed, zorg maar dat er water zij.” 

Water werd gebracht, de labe’s kwamen boven en Sese nTaola zeide: 

„Geef matten, Lemo nTonda, ik zal ze uitspreiden, dat het in orde zij: ik 
zal ze bij den ingang uitspreiden, dat de labe's daar kunnen zitten.” 

Zij gaf ze, ze werden op de voorgalerij uitgespreid en toen de labe’s boven 
waren, zeide Sese nTaola: 

„Telkens als er een bovenkomt, Soengko nTada, wasch hem de voeten.’ 

Ieder die bovenkwam, wiesch hij de voeten. Sese nTaola zeide: 

„Labe’s komt hierheen, hier kunt gij gaan zitten” 

De labe’s antwoordden: 

„Met verlof, laat ik voorbijgaan, om daarginds te gaan zitten. 

Laat ik niet onbeleefd doen, met den kabosenja voorbij te gaan.’ 

Sese nTaola antwoordde: 

„Welneen, daarmee doet gij niet onbeleefd, dat is juist zooals ik het bedoel.” 

De labe's gingen voorbij en zetten zich neer. Sese nTaola zeide: 

„Gij allen, labe’s, gaat op rijen zitten. 

Gij, Lemo nTonda, maak sirih voor hen gereed.” 

Lemo nTonda antwoordde: 

„Hier heb ik de sirih reeds gemaakt, kom ze maar halen.” 

Soengko nTada kreeg het bevel van zijn heer: 

„Ga ze halen, Soengko nTada, breng ze in voldoende hoeveelheid hier.” 

Soengko nTada bracht de sirih en deelde ze onder de labe’s uit, de labe’s 
kauwden sirih, ieder van de achttien labe’s had zijn pruim. Sese nTaola zeide: 

„Zet ze netjes op eene rij, er is genoeg voorhanden. 

Labe's, bedient u van sirih, er is daar voor ieder genoeg. 

Vrouwlief Lemo nTonda, maak de etensschalen gereed.” 

Het werd tijd voor het avondeten der labe’s; Lemo nTonda legde heteten — 
voor de labe’s en hunne gezellen op de schalen. Sese nTaola beval: 

(bl. 46) „Leg de rijst voor de labe’s op schalen. 


A tad Ì 


_ Schenk water in, Soengko nTada, in genoegzame hoeveelheid in kommen. 
Giet sommigen water in handwasch-kommetjes. 

Komaan, breng het eten op, er is van alles genoeg. 

' Breng mij water, dan zullen wij het neerzetten. 

___Breng de schalen op, ik zal er wel verder voor zorgen. 

__ De labe's hebben ieder het zijne, ga maar zitten, zwager. 

__Soengko nTada breng het eten, breng ook de schalen voor ons op. 

Ik ben al gezeten, breng ook mij mijne schaal met eten.” 

_ Men bracht hun de schalen op, de beide zwagers aten met de labe's. 

\ Bink ben al gezeten, labe’s, laat ons eten. 

De labe’s deden hun maal, toen het op was (heette het): 

# „Wij zijn klaar met eten, kom de schalen afnemen.” 

Hij bracht ze binnen, dat men ze binnenshuis zouden opruimen. 

„De schalen zijn al afgenomen, breng nu ook de sirih. 

Bleaer heeft nu zijn deel, labe’s, laat ons sirih kauwen.” 

Nadat zij gepruimd hadden, was het donker geworden; hij zeide: 

el „Ik heb u, labe’s, laten halen om een beetje Barasandji voor te dragen.” 
_De labe’ s antwoordden: 

„Als gij het beveelt, Kabosenja, dan zijn wij tot uw dienst. 

Als gij het ops niet kwalijk neemt, dan zullen wij uit de Barasandji voor- 


Sese nTaola antwoordde: 

Ke „Goed, gaat maar voorlezen, ik vind het zeer goed.” 

_ Ton lazen de labe’s uit Barasandji voor, hunne stemmen gonsden, om de 

ké htparen Sese nTaola met Lemo nTonda en dea Windvorst met Gilli 

betoc'e te huwen. 

se To en zij aan het eind van hun Barasandji waren gekomen, hielden zij op. 

B ie gij klaar zijt met voorlezen, gaan wij slapen.” 

zn de labe’s gingen slapen; den volgenden morgen zeide Sese nTaola. 
(sHaas u met eten koken, Lemo nTonda. 

En genen die koken moesten gingen koken; de lieden beneden zoowel als 

n huis werden aan ’t werk gezet. Toen het eten gaar was, werd het op ko- 


he 


schalen gelegd, het was de groote dag van het feest. Sese nTaola 


$ 
ck 

_ \Soengko nTada, kom hier, dat ik met u spreke.” 

_ Soengko nTada antwoordde: 

E (bl. 41) „Heer, hier ben ik, wil het maar zeggen.” 

Ds: Sese nTaola antwoordde : 

„Schenk water in genoegzame hoeveelheid in de kommen.” 

__Hij schonk water in de kommen, voor ieder zijn deel; toen het klaar was, 
zeid e Soengko nTada: 


12 


„Ik heb het al ingeschonken, water is er genoeg.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ik ga daarginds heen, geef het mij maar aan. 

Windvorst, mijn zwager, ga gij aan dien kant.” 

Met hun drieën brachten zij het eten op, om aan de labe’s hunne schalen 
aan te geven, totdat ieder het zijne had. 

„Zwager, laat ons gaan zitten, het is gelijkelijk verdeeld. 

Soengko nTada, breng het eten op, wij zijn al gezeten.” 

Soengko uTada bracht het op; Sese nTaola zeide: 

„Labe’s, gij kent de spreuken, laat ons nu de do’a-sélamat uitspreken.” 

De labe’s spraken de formules uit, ook zijn schoonvader vatte de handen 
der labe’s tusschen de zijne. Sese nTaola zeide: 

„Nu hebben de labe’s hunne spreuken gezegd, laat ons de handen op- 
houden.” 

Allen hielden de handen op en zeiden amen” in hunne handen, ten 
besluite der do’a-sélamat. 

„Lemo nTonda daarbinnen, kom de handen vatten,” 

Nadat zij hun de handen had gevat, aten zij allen, kauwden sirih en de 
labe’s vroegen om heen te gaan. 

„Wij vragen verlof, kabosenja, blijf gij hier”. 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ja, ge kunt heengaan, haast u maar naar uwe prauwen. 

Komaan, Soengko nToda, haal hun versch buffelvleesch. 

Dat zij het medenemen naar hunne schepen, als eene herinnering aan het 
feest.” 

De labe's gingen heen, beschonken met allerlei. Het feest was voorbij, hun 
huwelijk was erkend ; bij sliep niet meer heele maanden, maar zooals andere menschen. 
Toen zij eenigen tijd gehuwd waren, gevoelden Lemo nTonda en Gili mPinebetoe'e 
dat zij zwanger waren. Sese nTaola zeide: 

„Luister, Lemo nTonda, dan zal ik u mijn plan mededeelen. 

Dat ge het goed moogt weten, ik verlang naar wijn vader.” 

Lemo nTonda antwoordde : 

(bl. 48) „Als gij wilt spreken, laat ons dan vergaderen. 

Vergader met vader en moeder, dat wij behoorlijk verlof vragen. 

Dan ga ik ook mee, om mijne schoonouders te zien.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Laat ons dan met ons vieren gaan, dit is het plan dat wij zullen uitspreken. 

Laat ons in een kring in het voorhuis gaan zitten, laat ons daar plannen 
beramen.” 

Zij gingen naar het voorhuis, Lemo nTonda zeide: 

„Moeder en vader, uw schoonzoon heeft heimwee. 


E 13 


_Uw schoonzoon verlangt naar huis, weet dat wel.” 
Hare moeder antwoordde: 
d- Als dat het geval is, mijn kind, dan moet er voorraad gereed gemaakt 


_ Gij hier, mijn kind, zorg dat er rijst gestampt worde. 
_ Als er een goede dag is gekomen, moet ge behoorlijk afscheid nemen.” 
_ Zij gaf bevel om proviand gereed te maken; de lieden stampten rijst en 
en er er genoeg voorraad gestampt was, zeide zij: 
er is genoeg voorraad, neemt nu afscheid. 
Wel, mijne kinderen, vraagt nu maar om heen te mogen gaan. 
_ Mijn kind Lemo nTonda, uw man Sese nTaola, 
En ook nog het andere echtpaar, blijft aan mij denken.” 
A6 Sese nTaola en Lemo nTonda antwoordden: 
„Wij vragen verlof om te gaan, wilt ons slaven mede geven. 
Hun moeder en vader antwoordden : 
„Van onzentwege kunt gij beiden over allen beschikken.” 
ese nTaola antwoordde: 
_„Alleon gij moet hepalep, welke er zullen thuis blijven. 
Veertig nemen wij er mede, de meesten kunnen thuis blijven. 
Veertig gaan er op reis, de meerderheid blijft thuis.” 
De reizigers namen dan afscheid. 
‚Ni is het een goede dag, wij vragen om te mogen gaan.” 

je Ta Datoe en Indo i Datoe antwoordden: 
bl. 49) „Gaat heen, kinderen, hebt een goede reis. 
Nelken weg zullen wij gaan? dat vraag ik u.” 

ies se nTaola antwoordde: 
KE „De weg die naar zee gaat, dat gij het wel weet.” 
Indo i i Datoe antwoordde: 
td emo nTorda, mijn kind, ik zal heimwee naar u krijgen. 
eN foogt ge geen opgeluk hebben op de heen- en de terugreis.” 
pe. _Nu gingen Sese nTaola met vrouw, zwager en zuster heen. 
zijn heengaan zeide hij tot zijne schoonouders: 
moet het wel weten, het is de weg die naar zee afdaalt. 
Al wij aan zee zijn gekomen, zullen wij pas voor het vervoermiddel zorgen.” 
Al voortgaande kwamen zij aan zee; Lemo nTonda zeide: 
An Nu zijn wij aan zee gekomen, wat Eilt wij nu doen ?” 
/: Haar man antwoordde: 

„Wees niet bezorgd, dat weet ik wel; 
Maak u niet ongerust, dat zal ik wel beschikken. 
_ Schip Koperhuid, kom voor den dag! 
_ Waar is het schip van mijn grootvader? Kom te voorschijn.” 


14 


Toen bij vroeger zoovele maanden had geslapen, ging zijn levensgeest tel- 
kens heen paar zijn grootvader, den zeegeesten-koning, om een schip te laten 
bouwen. Eindelijk was het af; hij liet bet daar achter en zeide: Als ik het 
roep, dan moet het schip met zijn tuig vanzelf aankomen. Toen hij het nu riep, 
kwam het werkelijk; Lemo nTonda keek er naar uit, in één zet was het op het 
zee-oppervlak, een schip met koperen huid, er was niemand aau boord. Hij beval 
het nader te komen. 

„Schip Koperhuid, kom dicht aan land; 

Kom naderbij, Schip, dat wij u bestijgen.” 

Het kwam naderbij en wel vlak bij tot aan het strand, zonder vast te loopen. 

Ga aan boord, Soengko nTada, gij moet de menschen aan boord helpen. 

Als zij aan boord komen, vat gij hen dan bij de haud,” 

In één sprong was Soengko nTada boven, daarna kwamen de drie en veertig 
anderen boven. 

„Gili mPinebetoe’e, volg uwe schoonzuster daar.” 

Allen gingen er op; toen zij aan boord waren, zeide Sese nTaola: 

„Schip Koperhuid houd rechts af. 

Ga naar het diepe, dat wij het land kunnen overzien. 

(bl. 50) Slaat op de trommels, slaat de bekkens. 

Dat de raburige dorpen het hooren, ten teeken dat er een vorst aankomt. 

Het schip Koperhuid heeft den voorsteven naar Mekka gericht. 

Slaat de trommen, slaat de bekkens, 

Om ons schip Koperhuid te doen voortsnellen.” 

Slechts de trommen en: gongs deden het schip voortsnellen, alle lieden aan 
het strand hoorden het: O, dat is het schip van Sese nTaola! Er was niemand 
aan het roer, er werd alleen maar op de gongs geslagen, zeilen had het niet, wel 
drie masten. 

Het geluid der trommen werd gehoord door To Karô Oedja; hij werd ver- 
stoord en zeide: Niet Se nTaola behoort Lemo nTonda tot vrouw te hebben, dat 
moet ik zijn. Hij maakte zich op om Sese nTaola in den weg te treden, om zijne 
vrouw en zijn schip te rooven. 

„Slaat de trommen, enz.” 

Soengko nTada zeide: 

„Wat komt daar wel aan, de halve hemel is duister. 

Wat mag daar wel aankomen, aan den voorsteven van het schip?” 

Sese nTaola: 

„Tracht het eens door den verrekijker te zien, dat het duidelijk en zeker 
worde,” 

Sese nTaola richtte den kijker er op en zeide: 

„Ik heb het al met den kijker gezien, het zijn inderdaad zeerooversschepen. 

Snel voort, Koperhuid, dat wij er spoedig komen.” 


| 


15 


Het schip vloog voort en ontmoette de anderen op zee, terwijl Sese nTaola 
he le zeeroovers zeiden: 

„Geef u over, Sese nTaola, hier zijn wij, zeeroovers.’’ 

_Soengko nTada antwoordde: 

fo: „Wij hier geven ons niet over, te minder nog Sese nTaola. 

Lemo nTonda trachtte haar man te wekken: 

„Word wakker, Sese nTaola, kijk, daar zijn zeeroovers. 

_ Sese nTaola word wakker, daar zijn zeeroovers gekomen. 

_ Gij wilt maar niets dan slapen’, enz. 

_ Daar kwam To Karo Oedja aan, met wel 300 prauwen. Zij schoten en de 
8 van Sese nTaola stierven, Soengko nTada viel in zee. Op dat pas werd 
ese nlaola wakker en To Karô Oedja sprak hem aan: 

„Geef u over, enz. 

__Sese nTaola stond op en zeide: 

(bl. 51) „Voor iemand als Sese nT'aola is het onbehoorlijk zich over te geven. 
KA Eerst als ik een sarong draag en een haarwrong, zal ik mij overgeven. 
_Nu zult ge zien een die afstamt van van ouds befaamden. 

__ Nu zult ge leeren kennen een die van ouds een heldenzoon is. 

„il Doet de ankers haken in de voorstevens der vaartuigen” (bis). Zij wierpen 
lerdaad de ankers der prauw van To Karô Oedja over, de prauwen haakten 
j elkaar. Sese nTaola liet ook de zijne werpen voor den voorsteven van To 
| arô Oedja en zeide tot zijn zwager : 

__„Windvorst, mijn zwager, laat ons elk een deel nemen. Ik gaop To Karô 
af, gij op zijn geheele leger.” 

De beide zwagers spanden al hunne krachten in; zij scheurden de menschen 
n stukken; men vocht met de kris tegen elkaar; zij sprongen over op de 
ì en der roovers; To Karô Oedja en zijne lieden alde allen, want zij 
schuld, daar zij Sese nTaola, die geen schuld had, in den weg waren 
n. De beide zwagers keerden naar hun schip terug, maakten hunne 40 
akkers weder levend en gingen verder. 

" „Slaat de trommen, enz.’ 

_ Het schip vloog voort, het vloog maar steeds voort; de lieden aan boord 
niets; wie slaap had ging slapen; wie geen slaap Had bleef wakker. To . 
 Oedja had den regen tot vlag. 

oen hoorde Ligi nToja dat Sese nTaola voorbijging; hij rustte zich uit 
| : Dien man zal ik tegenhouden, zijn schip en zijne vrouw zal ik nemen. 
Hij gaf bevel aan duizende lieden en zij maakten de vaartuigen gereed. Na ge- 
tijd, toen een goede dag was gekomen, daalden zij af naar de zee; Ligi 
ging met de zijnen aan boord; kijk, als kokos-schillen dreven zij op zee, 
eel waren er. De lieden op het groote schip zeiden : 

__ „Wat kcmt daar aan op den voorsteven van ons schip? 


4 


16 


Misschien een zeerooversschip, op onzen voorsteven, op onze voorplecht gericht. 
Kijk door den kijker, dan zal het te zien zijn of het een zeerooversschip 
Soengko nTada antwoordde: 

„Ik heb ’t al door den kijker gezien, het is werkelijk een rooversschip…” 

Sese nTaola: 

„Als het een zeerooversschip is, richt er dan den steven heen.” 

Lemo nTonda antwoordde: 

„Ik ben zeer bevreesd voor dat vechten op zee.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Wees niet bevreesd, ik ga mij ook in den strijd begeven. 

Als ik maar eerst met mijn schip de zeeroovers heb aangevaren”’ 

(bl. 52). (Verder gaat het verhaal voort, in ongeveer dezelfde bewoor- 
dingen als op bl. 50 en 51 de ontmoeting met Ligi nToja te vertellen, die geheel 
gelijk is aan die met To Karô Oedja). 

(bl. 53). Het schip snelde voort en liet de dooden achter, wij laten ze 
maar op de zee drijven. Nu hoorde Bangkarondo het bericht der nadering van 
Sese nTaolo en zeide: Ja, dat is een booswicht, Lemo nTonda tot vrouw te ne- 
men, ik zal zijn schip nemen, ik hoor daar zijne trommen. Hij had gehoord dat 
zijne bloedverwanten gestorven waren, gedood door Sese nTaola. Hij wilde hem 
in den weg treden; men stampte rijst tot proviand; 3000 man rustten zich uit en 
toen zij alles in orde hadden gebracht, schoven zij de prauwen in zee, toen zij vlot waren, 
gingen zij om het hardst; sommigen zeilden, sommigen roeiden met lange riemen, 
anderen schepten. Zij waren nog vrij ver, toen Soengko nTada hen zag en zeide: 

„Wat komt daar aan, enz.” 

(Het verhaal loopt nu verder door als bij de vorige ontmoetingen; thans 
gneuvelen aan de zijde van Sese nTaola slechts 20 man. De volgende ontmoeting 
is met Sandopo Dada, waarbij er 10 man van S. T. sneuvelen, de daarop volgende 
met Mobangka Toë. Verder bl. 56 r.9. aldus): 

Men brandde op elkaar los op zee. Zij knalden er op, dat de lieden uit 
elkaar spatten; de prauwen waren niet meer te zien, daar zij geheel in rook wa- 
ren gehuld. Zij waren door de gansche prauwenmacht omringd; hobbeldebobbel 
ging het op het zee-oppervlak, alsof de zee was omgeroerd; zij waren aan elkaar 
gewaagd; zij trokken hunne ondoordringbare harnassen aan en er sneuvelden 
geene lieden van Sese nTaola meer. Na geruimen tijd werd Sese nTaola wakker 
en Lemo nTonda zeide: 

„Gij wilt alleen maar slapen, enz.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Het was niet mijn doel te slapen, ik ben in de leer geweest bij mijn 
grootvader. 

Dat ge het wel moogt weten, ik heb mijne studie voltooid. 


| 


11 


Niet dat ik voor had te slapen, ik heb mij de echte vechtkunst eigen ge- 
KA 


[Het verhaal gaat nu weder door als bij de vorige ontmoetingen. Daarna 
t het treffen met Mobangka Laboe, dat als de vorige gevechten verloopt. 
r bl. 58, boven aan :] 

_ „Zij lieten de ankers in elkaars prauwen haken, nadat Sese nTaola ze had 
} overwerpen, daarna trokken zij met de krissen op elkaar los; prik, prik, 
zij naar elkaar met de krissen; na geruimen tijd werd Mobangka Laboe 
jd en stierf. Slechts twee zijner lieden werden vrij gelaten, met de woorden: 
aan uwe familie vertellen hoe dapper Sese nT'aola is. Daarna liet hij het 
hip weder voortvliegen en sloeg de trommels, 
_ [Nu komt de ontmoeting met Patiri Malela, die evenzoo verloopt als de 
vorige, tot bl. 59, r. 11, waar Sese nTaola zegt :] 
_ „Al te dikwijls ben ik al door zeeroovers in den weg getreden. Het zijn 
sle chte Kase, echte smeerlappen.’ 
___Lemo nTonda antwoordde : 
„Spreek geen onheilbrengende woorden, manlief Sese nTaola. 
_ Ik heb teekenen gekregen aan mijn lichaam, Sese nTaola. 
Teekenen van weduwschap en van dood, ge moet het wel weten. 
_ Hoe kan ik het nog zeggen, het is al zoo dikwijls gebeurd. 

__ Wees gij dus flink, zwager, in het aanvoeren der krijgers. 

_Windvorst, wil gij goed bij u zelven overleggen, 
____Want ook thans heb ík teekenen aan mijn lichaam gekregen, 
_ Teekenen van weduwschap en van dood, ik kan niet meer voor ulieder 
veil ‘zorgen. 

___Wij beiden hebben hier overal teekenen van weduwschap. 
Sese nTaola antwoordde: 
„Al hebt ge teekenen gekregen, wij mannen zijn nu eenmaal zoo. 
Het is schande zich over te geven, wanneer men op weg wordt aangevallen. 
Doet de ankers haken daar aan den voorsteven van het schip. 
Dat wij goed kunnen overspringen op de schepen dier lieden.” 
Al voortgaande kwamen zij nader bij, sprongen over, bevochten elkaar met 
de kris en de lieden sneuvelden allen; alleen Patiri Malela sneuvelde niet, zijn 
rdringbaar harnas was van staal. Na eenigen tijd sneuvelde Sese nTaola, 
dvorst kwam hem te hulp, maar sneuvelde ook. Nu gingen Lemo nTonda 
| mPinebetoe'e met hare veertig dienaressen er heen, beide weduwen ween- 
daar hare mannen gelijkelijk gestorven waren. Zij waren ten einde raad; wie 
nu nog den strijd volhouden? Zij weenden om hare mannen, die daar op 
‚ rug lagen op het schip van Patiri Malela. 
__Lemo nTonda zeide: 
(bl. 60). „Schip Koperhuid, maak uw heer weder levend.” 


78 


Het schip Koperhuid sprong nu op en drong de prauw van Patiri Malela 
binnen, na eerst klein te zijn geworden. 

Patiri Malela stierf, Sese nTaola en de Windvorst, de eigenaars van het 
schip, werden weder levend en gingen weder op hun schip over, dat zij opnieuw 
deden voortvliegen. 

„Slaat de trommen, enz. 

Het schip snelde voort; na eenigen tijd vroeg Sese nTaola: 

„Zwager Windvorst, waar is de aanlegplaats van uw vader?” 

De Windvorst antwoordde: 

„Daar bij de landtong is de aanlegplaats van vader. 

Daar staan boomen op een rij, dat is de aanlegplaats.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Als wij aan de kaap zijn gekomen, wijs dan de plaats der ligging aan.’ 

De Windvorst antwoordde: 

„Waar die boomen op eene rij staan, daar is de aanlegplaats van moeder. 

Ik weet het zeker, die boomen op eene rij daar ginds.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Schip, ga gij voort, dat wij daar aankomen” (bis). 

Het schip ging voort, na eenigen tijd kwam het aan. Zij zagen dat er 
geen mensch meer in leven was, allen waren gestorven, zelfs de weg was verdwenen. 

„Slaat de trommen, slaat de bekkens. 

Dat moeder en vader de teekenen vernemen.” 

Eerst bij de aankomst van hun zoon werden de wortels van hun achterste 
uitgerukt, vielen de kokosnoten van den boom, kraaiden de hanen, vloeide het 
water, gaven de vogels geluid en spraken de menschen: Kijk, daar komen lieden 
aan langs den overgroeiden weg, wat zouden dat voor lieden zijn, die trommen en 
bekkens slaan? Zijne ouders stonden op, gelastten lieden hun tegemoet te gaan 


en toen dezen naderbij gekomen waren, vroegen zij: Wat zijt gij voor lieden? . 


De Windvorst antwoordde: 

„Ik ben eenmaal uw zoon geweest, dat gij het wel weet. 

(bl. 61). Zeg het thuis aan vader, zijn zoon die door den wind is mede- 
gevoerd.” 

Haastig keerden de uitgezondenen terug, zij liepen om het hardst weerom 
en zeiden: O, het is wellicht onze heer, die eenmaal door den wind is weggevoerd. 
Zij berichtten het aan zijn vader en zijne moeder; o, hoe weende zijne moeder 
uit verlangen en hoe lachte zija vader van pleizier! O, zoo komt het dus dat de 
wortels van hunne billen uit den grond zijn getrokken, dat de kokosnoten van den 
boom zijn gevallen, dat het water weer vloeit en dat de hanen weer kraaien. O, 
o mijn kind, zijt ge dan gekomen, ik verlang hevig naar je. Zijn vader en moeder 
stonden op en daalden af naar de zee. Toen zij naderbij gekomen waren, vroeg 
de windvorst : 


79 


| „Wat voor menschen komen daar aan, komen zij om mij te zien ?” 

_ Zijne ouders antwoordden: 

„Dat gj het wel moogt weten, wij komen onzen zoon zien.” 

Sese nTaola antwoordde: 

ks „Windvorst, mijn zwager, daar zijn uw moeder en vader. 

_ Dat gij goed moogt weten, tante, den naam van uw zoon.” 

De vader en moeder van den windvorst zeiden: 

„Zoo is het mijn jongen, kom hier, mijn zoon!’ 

zi kwamen werkelijk naderbij, tot aan het zeestrand. 

„Moeder, hier ben ik, overtuig u er van (bis). 

Die andere, moet gij weten, is uwe ‘schoondochter. 

k Komaan, moeder, laat ons gaan, ga met ons naar boven. 

Laat ons naar boven gaan in uw huis, dat uwe schoondochter het zie.’ 

Met hun vieren gingen zij aan land; slechts Soengko nTada bleef bij de 

, die aan boord moesten blijven, achter; toen zij in het huis gekomen 

zeide [de Windvorst]: 

„Geef uwe schoondochter het gebruikelijke geschenk, om haar te doen 

ven komen”. 

Zijne moeder gaf het en zeide: 

„Ik heb het al gegeven, komt boven, mijn jongen.” 

Zj gaf aan hare schoondochter een schotel, om haar te doen boven komen. 

indvorst zeide : 

„Zwager Sese n'laola, iaat ons het huis ingaan.” 

Zij gingen de trap op en kwamen in huis. 

„Moeder en vader, geeft haar een geschenk om haar te doen neerzitten. 
Zi gaven hunne schoondochter Gili mPinebetoe'e een koperen bord, opdat 

zou gaan zitten. Nu waree zij allen gezeten, [de Windvorst] zeide: 

_ (bl 62) „Eén ding moet gij nog vragen, zonder een sirih-doos voor haar af.” 

Zij maakten sirih gereed; de siriidoos nam zij voor zich zelve eu gaf die 

niet 1 eer terug. 

„Wanneer de geschenken zijn gegeven, is er geen zonde meer tegen den 

t begaan. 

B a hebt gij ons gezien, hoe wilt gij nu verder?” 

_ Zijne ouders antwoordden: 

k „Wat er nu zal gedaan worden, zeg gij, mijn jongen, dat alles. Blijft gij 

wil ons dat zeggen.” 

_De Windvorst antwoordde: 

„Mijn plan is om drie nachten over te blijven.” 

__Zijne moeder antwoordde: 

__„Maar jongen, ik heb toch zoo'n verlangen naai: u, mijne kinderen.” 

___De Windvorst antwoordde: 


80 


„Moeder, gij hebt gelijk, maar wij kunnen slechts drie nachten. Zwager 
Sese nTaola heeft zijn verlangen naar zijne ouders uitgesproken.” 

Zijne moeder antwoordde: 

„Windvorst, mijn zoon, laat ons een daakfeest geven.’ 

Nu maakten zij eenige beschikkingen voor het dankfeest, al was het slechts 
om eenige zegenbeden te laten uitspreken over hunnen zoon, die na zoo langen tijd 
was teruggekomen, van wien zij zooveel hielden. Toen de hoofd-dag was gekomen 
wilden zij den labe laten halen. 

„Windvorst, vlug wat, ga snel een labe halen.” 

De Windvorst maakte zich gereed en riep den wind: 

„Wind, kom hier, enz.” 

De Wind kwam aan, de Windvorst besteeg hem en werd naar den labe 
gebracht. 

„Labe, dat gij het weten moogt, u kom ik halen. 

U ben ik komen halen, laat ons snel heengaan” 

De labe maakte zich gereed, het was er immers maar één, en de Windvorst 
zeide : 

„Kom, ga daar zitten, aan de rechterzijde. 

Ik weet den weg, heb daaromtrent geen twijfel.” 

(bl. 63) De labe maakte geen tegenwerpingen, maar ging aan zijne zijde 
zitten. 

„Wind kom hier, enz.” 

De Wind kwam aan en nam hen beiden mede, na eenigen tijd kwamen 
zij aan het huis van zijne ouders. 

„De ketel staat daar al klaar, wasch den labe de voeten. 

Spreid eene mat uit, dat wij den labe kunnen doen zitten. 

De labe heeft al sirih gekauwd, geef nu de etensschalen. aan. 

Alles is voldoende gereed, laat de schalen worden opgebracht.” 

Zij deden op en de labe gebruikte zijn maal, 

„Spreek gij den zegen uit, labe, wij houden de handen op. 

De labe heeft al hem uitgesproken, moeder, vat zijne hand. 

Als er bismillah is gezegd, dan kunnen wij gaan eten. 

Nu zijn wij klaar met eten, schenk waschwater in. 

Wij hebben de handen gewasschen, geef nu sirih. 

De labe is klaar met sirih-pruimen, neem nu de schalen weg. 

Het dankfeest is afgeloopen, de labe worde naar huis geleid. Zwager 
Windvorst, ga den labe brengen.” 

De Windvorst riep den wind. 

„Wind, kom hier, enz.” 

Zij gingen heen, gebracht door den wind, toen zij waren Ach liet 
de Windvorst den labe achter en nam afscheid. 


81 


„Ik ga heen, labe, blijf gij hier.” 
De Windvorst keerde terug en maakte aanstalten om van zijn vader en 
zijne moeder afscheid te nemen. 
„Moeder, Gij moet het weten, wij vragen verlof om heen te gaan. Wil 
ons begeleiden, totdat wij aan het schip zijn gekomen.” 
Nn Zij maakten zich gereed, het was hun voornemen om vaneen te gaan; aan 
zee gekomen, gingen zij aan boord. 
je „Moeder, wij gaan uiteen, wij gaan op reis.” 
aan „Ga heen, mijn zoon, blijf aan mij denken.” 
„Slaat de trommen, enz.” 
___(bl. 64). Het schip snelde voort en werd door geen zeeroovers of door 
wat ook maar tegengehouden. Toen zij dicht bij de woonplaats van den vader en 
de moeder van Sese nTaola waren gekomen, vroeg de Windvorst: 
ED „Waar is de ligging der aanlegplaats, zwager Sese nT'aola ?” 
____ Sese nTaola antwoordde: 
| „In de richting der landtong ligt de aanlegplaats van Vader. Bij de kaap 
hier is de aanlegplaats van Moeder. 

Daarginds is de aanlegplaats, bij die op eene rij staande boomen. 
Slaat de trommen, slaat de bekkens, 

Om ons schip Koperhuid te doen voortvliegen. 

Wij hier, Lemo nTonda, kijken uit naar de aanlegplaats. 

Staat allen op, dat wij niet ziek worden. 

Staat allen op, de haven is reeds nabij.” 

Allen stonden op; de 40 slaven werden gewekt en ontwaakten, men was 
aan de aanlegplaats gekomen. 
Kin, „Laat de ankers vallen aan de plecht, Soengko nTada.” 
Zij schoten hunne geweren af. Zoodra de lieden in het dorp het geknal 
der geweren hoorden, raakten de wortels van hun achterste los, vloeide het water, 
blies de wind, vielen de kokosnoten af, kraaiden de hanen, kakelden de kippen, 
gaven menschen, vogels en honden geluid en zeide Ta Datoe: 
k „Gaat eens kijken, slaven, wat of dat voor menschen daar zijn, of het men- 
schen zijn die zelf eten, of menschen wien ten eten gegeven moet worden.” Toen 
de pas aangekomenen nog zeer ver af waren, zagen zij hen van de hoogte af en 
zeiden: „0, we kunnen niet dicht naderen, dat zijn lieden die hun eigen teerkost 
eten, niet hetgeen zij van ons krijgen.” Nu gingen zij het bericht aan Ta Datoe 
brengen; deze zeide: „Och, dat is geen verstaanbaar bericht, misschien 
maar een praatje van jullie” Hij zond daarop twee verstandige lieden, om zeker- 
heid te krijgen. Toen dezen aankwamen, schoten de vreemdelingen hunne geweren 
af en rukten maar met ’t hoofd vooruit aan, kijk, zóó liepen zij [hier doet de ver- 
Ü eller de beweging na van lieden die met ’t hoofd vooruit maar recht toe recht 
aan loopen); toen zij dichtbij waren, vroeg men hun: 
Verh. Bat. Gen, deel LV, 6. 


82 


„Wat voor lieden zijt gij?” Sese nTaola antwoordde : 

„Gij moet het wel weten, wij zijn geen vijanden. 

Gij moet het goed weten, gij hebt mij vroeger gedood” 

Nauwelijks hadden zij het gehoord of zij begrepen het: 

„O0, het is onze heer, voor wien wij vroeger een boom hebben omgehakt, 
een berg en een steen hebben ondergraven; hij is het!’ 

De Windvorst antwoordde: 

„Dat gij zijn naam moogt weten, het is Sese nTaola.” 

Zij wisten het nu en keerden naar het dorp terug. De lieden kwamen 
allem uit bunne huizen, zij trokken elkaar mee om de vreemdelingeu te gaan zien; 
na elkaar lang te hebben meegetrokken, kwamen zij aan de zee. Ta Datoe en 
Indo i Datoe waren nu overtuigd en zeiden: „O, het is onze zoon van vroeger, 
(bl. 65) laat ons gaan, ik verlang naar hem.’ Zij gingen heen, kwamen aan 
het zeestrand hun zoon tegemoet snellen; het heele dorp was aan den riviermond; 
de lieden op het schip waren er nog niet afgekomen; zij spraken met hen aan 
de aanlegplaats, aldus: 

„Ik verlang zéér naar u, kom toch van boord, mijn zoon.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ik kom er niet af, daar kunt gij boos om worden. Ik ben aan u blijven 
denken, moeder en vader, daarom ben ik hier gekomen.” 

Ta Datoe antwoordde: 

„Wees niet boos, ik zal u slaven geven, als verzoeningsgeschenk.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Gij hebt het te erg gemaakt, driemaal ben ik dood geweest.’ 

Ta Datoe antwoordde: 

„Gij hebt gelijk, mijn zoon, wij hebben u werkelijk gedood. Ik geef een 
geheel dorp om het weer goed te maken, mijn jongen.’ 

Sese nTaola antwoordde; 

„Neen, dat wil ik niet, ik heb hier al zeer veel lieden. 

Ik ben hier gekomen uit verlangen, weet dat wel” (bis). 

Ta Datoe antwoordde: | 

„Spreek niet zoo, mijn jongen, ik vergoed u dat met een heel dorp.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Hoe zal ik het nog zeggen, maar gij hebt u bar gedragen” 

Ta Datoe antwoordde: 

„Mijn jongen, kom van boord, gij en uw zwager.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Ik wil nog niet van boord komen, ik blijf bij mijn zwager. 

Eerst als ik ben tevreden gesteld kom ik van boord.’ 

Ta Datoe antwoordde: 

„Komt gij beiden er dan te zamen af.’ 


ins Se 


| 


83 


(bl. 66). „Eerst als er een gouden draagstoel is, kom ik aan land. 

_ Eerst als Gij dien draagstoel geeft, komen wij van boord.” 

ed Ta Datoe antwoordde: 

_ „Zij zijn juist naar boven om hem te halen, wacht maar, het verdriete u 


Sese nTaola: 
„Het moeten twee draagstoelen zijn, weet dat wel.” 
Na eenigen tijd zeide Ta Datoe: 
„Hier zijn de draagstoelen al gekomep, kom nu voor den dag, mijn jongen.’ 
Sese nTaola zeide: 
„Ga een beetje vooruit, Schip, dat wij dicht aan land komen. 
Moeder, bestrooi ons met goud, voor onze komst aan land. 
Moeder, wij komen van boord, bestrooi ons met goud.” 
Zij werden met goud bestrooid bij hunne komst aan land; kletterdeklet- 
ter werd het goud gestrooid. Sese nTaola zeide: 
____„Draagt ons naar boven in de draagstoelen. 
Laat ons in de-draagstoelen gaan zitten en naar boven gebracht worden. 
Eerst wil ik afscheid nemen van mijn schip. 
Schip Koperhuid, wij nemen afscheid van elkaar. 
Ga gij snel naar uwe plaats, ik ga naar het bovenland…”’ 
__Het schip verwijderde zich uit het gezicht, het ging naar het binnenste der 
ze e, bij den Opper-Zeegeest. 
_____„Moeder, begeef u op weg, wij breken op. 
Wij gaan allen naar boven, wij gaan naar huis.” 
Zijne ouders gingen vooruit naar boven; toen zij aan de trap gekomen 


„Gij hebt schuld, bestrooit ons dus weer met goud.” 

De Ouders: „Bestrooit hen met goud, dat onze schuld worde weggenomen.” 
Kletterdekletter werd het goud gestrooid, dat het over den grond ver- 
ae vaals. En Lemo nTonda en Gili mPinabetoe'e waren al hoog zwanger en 


„Spreid eene ties uit, maak het daar in orde. 

Spreid ze vlak uit, maak dat het goed klaar is. 

Een zevenvoudige rand van gouddraad heeft de matras van vader. 

Geef die aan ons, dat ge ’t wel moogt weten. 

Geef die aan uwe schoondochter Lemo nTonda, om haar te doen zitten. 
(bl. 67) Zij gaf haar die, als geschenk om haar te doen zitten en zeide: 
„Lemo nTonda, mijne schoondochter, kom daar zitten.’ 
Zij ging op de matras zitten. 

„Laat uw zwager de Windvorst daar ginds gaan zitten. 
Hier zijn wij geveten, waar is onze sirih ?”’ 


’ 


, 


84 


„Hier alles voldoende voorhanden; de kogel is gereed en geladen. 

Gij, Soengko nTada, geschikte man, ga de sirih aannemen. 

Wij zijn hier met ons vieren, deel ieder gelijkelijk uit. 

Wij hebben nu ieder ons deel, laat ons nu sirih pruimen. 

Wij zijn klaar met sirih pruimen, maak het eten gereed. 

Schoondochter Lemo nTonda, maak gij het in orde. 

Gij en uwe schoonzuster, zorgt voor het eten der gasten.” 

Zij maakte het klaar, in een oogenblik. 

„Hier heb ik het al klaar, kom het eten maar halen. 

Sta op, Soengko nTada, breng de rijst op.” 

Hij bracht ze op, daarna schonk bij water in. 

„leder hebt gij reeds zijn deel gegeven, laat ons dan gaan eten.” 

Zij aten, daarna zeide hij: 

„Wij zijn klaar met eten, schenk waschwater in.’ 

Men schonk water in en zij wieschen zich de handen. 

„Ik heb mij al gewasschen, neem de schalen af.” 

Men nam ze af en toen het klaar was: 

„De schalen zijn al afgenomen, maak de sirih gereed.” 

Lemo nTonda antwoordde: 

„Ik heb hier ze al gereed gemaakt, kom de sirih halen.” 

„Laat ons pruimen, zwager Windvorst; 

Als gij gereed zijt met pruimen, zeg het dan maar, als ge wilt gaan slapen.’ 

Zij legden zich te slapen, want het was nacht. En zoo ging het iederen 
dag van hun verblijf. Na eenigen tijd kreeg Lemo nTonda barensweeën. Sese 
nTaola zeide: 

„Moeder, zie hier uwe schoondochter, ik heb er geen verstand van. 

Kom uwe schoondochter Lemo nTonda te hulp. 

Sta haar goed bij, als zij maar niet reeds is bevallen.’ 

(bl. 68). Hare moeder maakte alles voor haar in orde; toen de tijd was 
gekomen dat zij bevallen moest, kreeg zij een zoon. Zij zag dat zijne borst blonk 
als de zon en gaf hem den naam van Tanda Eo. Eenigen tijd daarna kreeg ook 
Gili mPinebetoe'e de weeën; ook zij beviel; zij werd geknepen en baarde ook een 


zoou; midden op zijne borst was iets te zien als de maan, daarom werd hij Tanda - 


Woeja genoemd. Sese nTaola zeide: 
„Laat uw kleinzoon in de wieg gelegd worden. 
't Is dus een jongen, mijn kind Tanda Eo. 
Over drie dagen zal er een do’a sëlamat voor hem gehouden worden.” 
Na verloop van drie dagen maakte men aanstalten om een do’a-sëlamat 
over het kind te laten uitspreken. 
„Gij, Windvorst, ga een labe halen. 
Ga gij er maar een halen, dan gaat het vlug.” 


85 


„Wind, kom bier, enz.’ 
De Wind kwam aan en nam den Windvorst mede; hij kwam aan de 
plaats van den labe. 
_ „Labe, ge moet het weten, ik kom u halen. 
_ Labe, dat ge het weet, ge moet een do’a-sëlamat gaan uitspreken.’ 
Labe, maak u gereed, ik heb nog veel te doen.” 
_De labe antwoordde: 
____„Wat ik niet begrijp, is wat ons vervoermiddel zal zijn.” 

mee Windvorst antwoordde : 

„Wees daaromtrent zonder zorg, dat weet ik wel. 
Wind, kom hier, enz.” 
B Á, Zij werden door het waaien van den wind overgebracht; in één vaart gin- 
gen zij voort; zij zaten naast elkaar. 
Rato) „Hier ben ik al aangekomen, zwager Sese nTaola.” 
„Gij Soengko, nTada, wasch de voeten van den labe. 
__Zwager Windvorst, breng den labe ginds. 
_ Op de reeds uitgespreide mat kan de labe gaan zitten.” 
„Schuif hem zijne sirih toe, zwager Sese nTaola.” 
_„Awager Windvorst, van alles is er al genoeg. 
_ „Hier heb ik de sirih al gekregen, labe, laat ons sirih kauwen.’ 

_ „Als wij gereed zijn met pruimen, breng dan de schalen op. Breng de schalen 
op, Soengko nTada, dat spoedig de zegenspreuken kunnen gezegd worden. 
__Labe, spreek ze uit, de schalen zijn er alle reeds. 
_Zegenspreuken over de kinderen, dat ge weet wat ge moet uitspreken” 
Ee: „Ik heb het goed begrepen, kabosenja, ik ga ze uitspreken.” 

__ (bl. 69). De labe sprak de zegenspreuken uit; toen hij ze had uitgesproken 
le Sese nT'aola: 

‚Nu zijn de spreuken gezegd; Lemo nTonda, breng de kinderen.” 
Lemo nTonda en Gili mPinebetoe’e kwamen aan met hare kinderen en 
j de handen van den labe; daarna zeide Sese nTaola: 
„Zij hebben uwe hand al gevat, nu kunnen wij gaan eten.” 

_Zij gingen eten, daarna zeide hij: 
„Wij hebben al gegeten, Soengko nT'ada, neem de schalen af.” 
_ Daarop ging Soengko nTada de schalen afnemen. 

„Als alles is rondgedeeld, laat ons dan sirih pruimen. 
B, _Labe, laat ik het zeggen: Motanda Eo is mijn zoon. 
__Dat ge alles er van moogt weten, de andere heet Tanda Woeja.” 
_De labe antwoordde: 
B Dat is goed, kabosenja, een bewijs van vorstelijke geboorte.” 
___Sese nTaola antwoordde: 
___„Gij, labe, weet dat, het is toch niet verkeerd?” 


n 


pe 


86 


De labe antwoordde: 

„Het is in ’tgeheel niet onheilspellend, ‘tis een teeken van mannenmoed.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Zoo, dan is het goed, als het maar niet ee ian 

Nu nam de labe afscheid: 

„Wij hebben aangenaam gepraat, nu vraag ik te mogen BRIE, 

Den weg ken ik niet, laat iemand mij naar huis brengen.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Zwager Windvorst, ga den labe thuisbrengen.” 

De Windvorst riep den Wind en ging den labe thuisbrengen; niet lang 
na hun vertrek kwamen zij aan de woning van den labe; daar liet hij den labe 
achter en keerde in een oogenblik weer naar huis terug. Daar bleven zij rustig 
wonen. 

Na langen tijd waren de kinderen groot geworden; er werd een tol voor 
hen gemaakt om mee te tollen; zij konden al „vader” en „moeder” zeggen en 
vroegen hun vader: 

(bl. 70). „Sese nTaola, mijn vader, wil mij een tol snijden” j 

Hij sneed er een voor hem en daar tolde hij mee; hij ging op den grond 
met de slaven mede tollen; hij was ondeugend ook; langen tijd had hij daar ge- 
woond, toen hij groot was geworden; en toen hij dan groot was, bepaalde men 
den tijd voor een feest, om den jongen te besnijden. Sese nTaola zeide: 

„Lemo nTonda, er moet een plan gemaakt worden voor een besnijdenisfeest. 

Om onzen zoon te besnijden, dat is het plan. 

Ga rond bij uwe moeder, uwe schoonmoeder om plannen te maken. 

Moeder en vader, komt met ons beschikkingen maken.” 

Zijne ouders kwamen nu bij hem om plannen te maken. 

„Dit moet Gij weten, dat ik mijn kind wil laten besnijden. 

Daarover beraadslagen wij nu, maar Gij moet het zeggen.” 

„Als zij groot zijn en het kunnen uithouden, dan moeten zij inderdaad 
besneden worden. 

Het moet maar aan de kinderen gevraagd worden, of zij het kunnen uit- 
houden.” 

„Wel, Tanda Eo, mijn zoon, kom gij eens hier.” 

Zijn zoon kwam en vroeg: 

„Wat is het vader, dat Gij mij vragen wilt?” 

Zijn vader antwoordde: 

„Dit wil ik vragen, ik denk er over om u te laten besnijden.” 

„Wij beiden zijn tot uwe beschikking, wij kunnen alles verdragen” 

Sese nTaola antwoordde : 


„Stamp eene groote hoeveelheid rijst; dit bevel wordt van wege-het hoofd 
gegeven. 


87 


© 


____Nu deden de lieden al hun best om allerlei klaar te maken; wat zij niet 
hadden werd gehaald bij degenen die het hadden; toen er genoeg gehaald was, 
werd | de dag bepaald en haalde men bamboe, Eko hoomhladskons 

„Zeg eens over hoeveel dagen van heden af het feest zal zijn” 
„Dat gij het wel moogt weten, over zeven dagen is de hoofddag.” 
„Het is voor vast bekend, het is afgesproken over zeven dagen’ 
____„Wilt alle werkzaamheden verdeelen, moeder en grootmoeder.” 
„Al het noodige is voorhanden, slechts de dag wordt afgewacht. 

Ee: Toen alle menschen bijeen waren en de hoofddag was aangebroken, de dag 
voor het baden bestemd, gingen zij naar het water. 
____„Mijn zoon Tanda Eo, kom, laat u aankleeden. 
Dn ___Komt hier met u beiden, wij gaan naar het water.” 
Eh __Zij gingen heen en werden gebaad, in den namiddag werden zij binnen 
de gordijnen gezet; ook zeven jonge meisjes, bidadari’s, die gekomen waren om 
het Sb bij te wonen, gingen mede. 

„Kom, mijn jongen, laat uw haar reinigen, hier is de Bidadari. 

(bl. 71). Tanda Eo antwoordde: 

„Als het maar de Bidadari is, wil ik mijn haar niet laten reinigen.” 

Zijne moeder antwoordde: 

„Als gij niet wilt, kom dan, ik zal u ’t haar wasschen.” 
_ Tanda Eo antwoordde: 

„Als Gij bet maar zijt, laat ik dan maar ’t haar niet reinigen.” 

Zijne moeder vroeg hem: 

„Maar wie moet er dan toch wezen, eer gij u ’thaar laat wasschen ?” 
Tanda Eo antwoordde: 

„Eerst als Tarandâ er is, wil ik mij 'thaar laten wasschen.” 

Zijne moeder vroeg hem: 

„Waar is dan toch de =voonplaats van Tarandâ?” 

Tanda Eo antwoordde: 

„Op het Zwevende Land daarboven zie ik haar. 

Zij zijn met haar tweëen, zij woont bij hare grootmoeder. 

Zend iemand naar boven dat zij gehaald worde, moeder, dat zij spoedig 
ar kome.” 
Od „Windvorst, ga op reis, ga naar boven om Tarandâ te halen.” 
De Windvorst riep den wind. 
BE Wind kom hier, enz.” 
___Hij werd door den Wind opgevoerd en kwam boven op het Zwevende Land. 
Das aangekomen, zeide hij: 

„Ik ben hier gekomen om Tarandâ de priesteres te halen. 

Gij moet weten, grootmoeder, ik kom haar halen voor het feest,” 
Tarandâ antwoordde: 


88 


„Grootmoeder, ik ben bang, zoo door een vreemden man te worden mee- 
genomen!’ 

De Windvorst antwoordde: 

„Wees niet bevreesd, ik beschouw u als mijn kind.” 

Hare grootmoeder antwoordde: 

„Ga heen, kleindochter, uw vader geleidt u.” 

Tarandâ ging dan heen, medegenomen door den Windvorst, en op 
den Wind; regelrecht bracht hij haar naar het water. 

(bl. 72) „Hier is Tarandâ, kom, mijn jongen, laat uw haar wasschen”’. 

„Is Tarandâ daar, dan zal ik mij 't haar laten reinigen.” 

Nu wilde hij zijn haar wel laten wasschen, want Tarandâ was een jong 
meisje van zeer groote schoonheid; zij was het die Tanda Eo het haar wiesch; 
Tanda Woeja werd door eene Bidadari gewasschen. Daarop gingen zij naar het 
water om gebaad te worden; Tanda Eo keek naar den labe om en zeide: 

„Als het maar een halve labe is, laat ik dan niet gebaad worden.” 

Hij ging op zijne hurken in ’t water zitten en wilde niet door den labe 
gebaad worden; hij zeide: 

„Slechts als het een Arabier uit Mekka is, wil ik gebaad en besneden 
worden.’ 

„Mijn jongen, dat is zoo ver, ik ben er mede verlegen” 

„Tanda Woeja is mijn jongere broeder, ik vind maar niet alles goed. 

Een halve labe, door zoo een wil ik niet gebaad worden.” 

Zijne moeder zeide: 

„Het is lastig, Sese nTaola, schaf gij spoedig raad.” 

Sese nTaola antwoordde: 

„Zwager Windvorst, ga een Arabischen labe halen. 

Lastig en moeilijk is het doen van dat kind. 

Alleen een Arabier uit Mekka zal hem baden om besneden te worden.” 

Toen de Windvorst heenging, werd hij door den wind vervoerd en kwam 
al spoedig te Mekka. Hij vond den Arabier te Mekka en zeide: 

„Ik kom in haast hier, u kom ik halen. 

Ga mee om mijn zoon te baden, dat gij het moogt weten. 

Laat ons gaan, Mijnheer, anders krijgen wij nacht.” 

De Arabier van Mekka had er niet tegen; hij maakte zich gereed en be- 
steeg te zamen met den Windvorst den wind; zij gingen heen en werden regelrecht 
naar het water gebracht. 

„Hier is Mijnheer gekomen, die zal u baden, mijn zoon. Hij zit er al lang 
in, Mijnheer, wil hem maar baden.” 

De Mijnheer van Mekka overgoot hem, daarna baadde hij, kwam er uit en 
zeide: 

„Wel, Tarandâ daarginds, kom hier, kam mij 't haar. 


ad 


89 


„Als het slechts de Bidadari is, kom dan maar niet hier.” 
Ne Tarandâ ging hem nu het haar kammen ; toen zij hem gekamd had, zeide hij: 
_ „Moeder, ik ga mij aankleeden, haal mij mijne kleederen en versierselen 
zi den dag.” 
e Zij gaf hem een broek; hij trok een baadje aan, bond een hoofddoek om 
n kris, liet zijn BV aacong op den rug afhangen en ging achter Tarandâ 
5 Ben kwamen de lieden om hem op de schouders te dragen. 
(bl, 73). Tanda Eo zeide: 

_ „Nu word ik op de schouders gedragen; Tarandâ volge mij. 
Wij gaan binnen de gordijnen, laat Tarandâ zich niet ver verwijderen. 
Vaders en Ooms, zet den menschen eten voor.” 

Den labe’s en al den gasten werd eten voorgezet; daarna zeide hij: 
Mi: „Gij labe's, maakt de nagels der lieden rood voor de besnijding.” 
He ee maakten nu hunne nagels rood, telkens als iemands nagels waren 
roodgemaakt, werd er een geweer afgeschoten; toen het nacht werd ging men 
slapen; den enden morgen werden zij weer wakker. 
„Wilt ons weer op de schouders dragen naar het water om ons te wasschen.” 
_ Des morgens vroeg werden zij in ’t water gezet, om hun penis te wasschen, 
laarop kwamen de lieden om hen op de schouders te dragen en nu werden zij 
het water gebracht om te poepen, te pissen en te baden; zij werden ook weer 
le schouders teruggedragen naar huis. 
__„De zon staat al hoog, wilt ons dan besnijden.” 
__Ta Datoe antwoordde: 
„Gij labe’s, gaat mijn zoon besnijden.” 
_De labe’s antwoordden: 
„Om uwen zoon te besnijden zijn wij hier tot uwen dienst, kabosenja. 
___ Wij zijn geheel gereed, maak dat voor uw zoon alles in orde is. 
__Laat alles voldoende aanwezig zijn, dan gaan wij de besnijdenis verrichten.” 
Hij bracht de bij de besnijdenis gebruikelijke dingen in orde en zeide: 

„Daar zijn in voldoende hoeveelheid de kommen om het bloed in op te vangen. 
__ Alles is voldoende aanwezig, labe’s, houdt u gereed.” 
en _De labe’s gingen heen, degenen die besneden moesten worden lieten zij op 
kokosdoppen zitten. Toen het zoover was, vroegen de labe’s : 
„Wij, labe's, vragen, welke jongen de oudste is?” 
_„Dat gij het wel weten moogt, Tanda Eo is de oudste. 
Dat gij het wel moogt weten, Tanda Woeja is de jongste.” 
_Tanda Eo ging het eerst zitten; toen hij besneden was, zeide hij: 
_ „Nu ben ik reeds besneden, schiet een geweer af.” 
Ook Tanda Woeja ging zitten; ook hij werd besneden en nadat hij besneden 
was, werd er ook een schot gelost. 
„Wij zijn reeds besneden, geef ons nu te eten.” 


90 


(bl. 74). Men gaf hun dan ook te eten; toen het maal was afgeloopen, 
zeiden zij: „De zon gaat onder, de labe’s willen afscheid nemen.’ De labe'’s 
namen den inhoud der schalen mede; voor de labe’'s werd terzijde gelegd rijst 
in kokosmelk gekookt met allerlei toespijs, dat namen zij mee naar huis. Daarmee 
was het feest afgeloopen; drie dagen daarna werd nog een dankfeest gevierd, 
allen keerden terug; zij die voor het dankfeest achterbleven gingen toen pas 
terug. Toen allen waren heengegaan, zeide Tanda Eo: 

„Ik gevoel mij eenzaam, nu wij door onze gasten zijn verlaten”. (bis). 

Zijne moeder vroeg: 

„Gevoelt gij u eenzaam, mijn jongen, zeg het mij". 

Hij gaf geen antwoord; hijij at ook niet veel; beide neven bleven maar 
liggen; zij voelden zich landerig, omdat de menschen van hen waren weggegaan; 
naar allen, die waren heengegaan, verlangden zij. Zijne moeder vroeg weder: 

„Zeg mij, mijn jongen, om wie uw hart in beroering is, dat ik het wete’. 

Tanda Eo antwoordde: | 

„Zij, die mijn hart in beroering brengt, heet Tarandâ. 

Tarandâ mBalia, zij brengt mijn hart in beroering”. 

Zijne moeder antwoordde: 

„Is het soms uw plan, mijn zoon, om haar tot vrouw te nemen?” 

Tanda Eo antwoordde: 

„Ik ben van plan haar tot vrouw te nemen, daarom zeg ik het u, moeder.” 

Zijne moeder antwoordde: 

„Als dat dan het geval is, dan zullen wij u met haar laten trouwen. 

Ja, mijn jongen, dan zullen wij plannen maken, opdat alles in orde zij. 

Haar zoon antwoordde: 

„Als alles in orde is, wil mij dan spoedig naar mijne vrouw geleiden.” 

Zijne moeder, zijn vader en al hunne familieleden maakten alles in orde; 
de een bracht dit, de ander dat aan, om mee te nemen voor het huwelijksfeest. 
Toen het gereed was, zeiden Tanda Eo en Tanda Woeja: 

„Hier zijn wij beiden, wij willen beiden trouwen. 

Sese nTaola antwoordde: 

„Wij wachten een goeden dag af, om u naar uwe vrouw te geleiden, mijn 
jongen.” 

(bl. 75). Zijn zoon vroeg: 

„Hoeveel dagen duurt het nog, eer ik gebracht word?” 

Zijn vader antwoordde: 

„Heden over zeven dagen, dan wordt gij gebracht” (bis). 

Hij wachtte en toen hij lang gewacht had, waren de zeven dagen ver- 
loopen en zeide hij: 

„Nu zijn de zeven dagen vol, wilt mij nu gaan brengen. 

De zeven dagen zijn om, welken weg zullen wij nemen? 


‚. 


91 


„Wij zijn gereed, mijn jongen, maar de weg weet ik niet.” 
„Indien Gij den weg zoekt, dien weet ik wel. 
Als de goede dag is gekomen, maak u dan gereed, moeder.” 
Toen de vertrekdag was gekomen, zeide hij: 
4 „Wij zijn klaar met de toebereidselen, alleen nog maar voor het vervoer- 
mid del moet gezorgd worden. 
Moeder, dat Gij het moogt weten, wij gaan per Regenboog.” 
E De tengko gaf geluid; Tanda Eo beluisterde zijn geluid en zeide: 
„De tengko daarginds zegt mij, dat ik per Regenboog moet gaan.” 
Men maakte zich reisvaardig; toen men gereed was, riep hij het vervoer- 


ZR 


mi ddel. 
De _ „Regenboog, kom vlug, gij, die in de lucht hangt. 
____Den Regenboog hebben wij tot vervoermiddel, aan den bliksem houden wij 
ons vast.” 
gl Nu kwam de Regenboog werkelijk tot onder aan de trap; Tanda Eo met 
zijn neef en zijne ouders en allen die hem naar zijne vrouw gingen geleiden, be- 
stegen hem. 

pr „Slaat de Wer. slaat de bekkens, 
Schiet ook de geweren af, ten teeken van den huwelijksoptocht. 

__Dat het gehoord worde door ik naburige dorpen, ten teeken dat er vorste- 
lijke personen aankomen.” 
In ééne vaart nam de Regenboog hen mede; daar kwam hun een vallende 
ster in den weg, een dienaar van Tarandâ, (Tanda Eo) zeide: 
____„Wat is dat daar in de hoogte, dat ons in den weg treedt? 
Op bevel van Tarandâ worden wij tegenhouden. 
__ Moeder Lemo nTonda, wil hem zijn loon geven.” 
___Zijne moeder weigerde niet; zij schepte goud op met een kom en kletter- 
etter strooide zij hef uit; de vallende Ster hield op met (aan den Regenboog 
nabbelen en veilig was hunne reis naar boven.” 

„Slaat de trommen, slaat de bekkens. 
___(bl. 76) Dat het gehoord worde, enz.” 
Sedert de vallende Ster aau den Regenboog beet, was hunne reis niet 
voorspoedig; nu was hij weder veilig, totdat Tanda Eo op nieuw zeide: 
__„Daar is er weer een, die ons op weg tegenhoudt.” 
__De Regenboog schudde en schokte weer, op nieuw door een andere vallende 
S er Een. 
___„Moeder Liemo nT'onda, wil hem spoedig zijn loon geven.” 
Zij strooide op nieuw eene kom vol goud uit, kletterdekletter; toen hield 


„Slaat de trommen, enz.” 
De weg was nu weer veilig; tut zevenmaal toe trad een vallende Ster hun 


92 


n den weg, op dezelfde wijze; toen zij zevenmaal waren tegengehouden, trad hun _ 
niets meer in den weg en kwamen zij regelrecht aan de woonplaats van Tarandâ_ 
en hare Grootmoeder. Zij gingen naar de lobo en zetten zich daar neer. De 
Grootmoeder van Tarandâ zeide: „Dat is een heele drukte voor ons door zoovele 
menschen bezocht te worden; laat er eenigen komen om hun sirih te brengen. 

Toen stonden op Sese nDoliadapi, Sese mPantawa, Sese ngKoedoe, Sese 
ngKoeni, Sese ngKoeja, Sese ngKoeranga en ten zevende Tarandâ en gingen naar 
de lobo om den gasten sirih aan te bieden. 

„Tarandâ, geef gij orders om de sirih te gaan aanbieden. 

Gij, Sese nDoliadapi, gij weet hoe het behoort. 

Gij zijt op de hoogte, ga gij de sirih brengen.” 

Zij maakten de sirih gereed en gingen met haar vijven de vorstelijke 
personen met sirih verwelkomen. Tarandâ was verlegen om te gaan; Seseng Koedoe 
bleef bij hare meesteres. 

Toen den gasten sirih was aangeboden, zeiden Sese nT'aola en Lemo nTanda: 

„Gij, die ons sirih aanbiedt, wilt ons als uwe gasten beschouwen. 

Nadat zij sirih hadden gepruimd, vroeg Sese nDoliadapi verlof om heen 
te gaan en zeide: 

„Gij moet weten, dat wij verlof vragen om heen te gaan”. 

Zij gingen met haar vijven terug en brachten de boodschap : 

„Gij moet weten, dat de lieden daarginds gasten zijn. 

Zij hebben ons gezegd, dat zij als gasten wenschten ontvangen te worden. 

(bl. 77) Als zij moeten onthaald worden, wil dan daartoe bevelen geven.” 

Zij gaf de noodige bevelen; tegen den avond werd hun hun maal gebracht 
om te eten en daarna werd hun sirih aangeboden. 

„Hier heb ik ’tal gereed gemaakt, het eten moet nog slechts gebracht worden. 

Gij, Sese nDoliadapi, gij hebt er verstand van. 

Ga gij mede om te zorgen voor het eten.” 

Zij beval nog eenige slaven het eten aan te dragen; daarna zeide zij: 

„Hier is het eten gekomen; jongens, brengt het op. 

Er zijn vorstelijke personen gekomen, hier, op koperen schalen met voeten.” — 

Toen het opgebracht was, werd elk zijn deel voorgezet. 

„Aan ieder is zijn deel gegeven, laat ons nu gaan eten. 

Wij zijn klaar met eten, neem de schalen af. 

De schalen zijn al afgenomen, de sirih is nog niet rondgedeeld.’” 

Zij namen de sirih aan en deelden die aan ieder rond. 

„Wij hebben de sirih al gegeven, nu gaan wij maar heen.’ 

„Ja, gaat maar heen, keert maar naar huis terug.” 

Na het eten en het sirihpruimen zaten zij bijeen in de lobo en zeide Mo- 
tanda Bo: E 

„Moeder en Vader, laat ik spoedig gebracht worden.’ 


93 


„Trek uwe beste kleeren aan, gij wordt naar uwe vrouw geleid.” 
_ „Ik ben al aangekleed, laat ons op weg gaan.” 
Hij stond op met zijne moeder en zijn vader en werd naar het huis zijner 
rouw gebracht. 

„Slaat de trommen, slaat de bekkens! 
Dat het door de naburige dorpen worde gehoord, als teeken van een hu- 
welijksoptocht.” 
__ Zij verlieten de lobo en gingen regelrecht naar het huis van Tarandâ ; 
len gingen naar boven, zooveel als er maar plaats was in het huis; hij ging 
t huis in en het slaapkamertje binnen. Zijne ouders zeiden: 
„Dat gij het wel moogt weten, wij komen den bruidegom brengen (bis). 
; Wij hebben hem gebracht om te trouwen, begrijp dat wel, grootmoeder.” 
„Ik heb niet anders te zeggen dan: goed, laat hen maar trouwen. 
___Goed, laat bij maar gebracht worden en haar slaapkamertje binnengaan.” 
_ Hij werd naar zijne vrouw geleid en binnengebracht bij Tarandâ; zij 
werd rden man en vrouw. Toen dat gedaan was: 
„Laat ons verlof vragen, om weer naar de lobo te gaan.” 
Zi sliepen in de lobo, den volgenden morgen werd de huwelijksprijs ge- 
bracht; de betaling en de bruidschat werden overgereikt. 
(BL 18). Alles liep goed af, zij werden onthaald en vroegen verlof om te 
er pokken Sese nTaola en Liemo nToónda zeiden: 
„Landa Eo, mijn zoon, ik wensch terug te gaan. 
Fe, Weet het wel, wij vragen verlof om heen te gaan. 
an gij hebt de belangen te behartigen van neef Tanda Woeja.” 
_ TFanda Eo antwoordde: 
„Goed, moeder, ga maar, wij blijven dan hier. 
wm mijn neef betreft, voor hem zal ik wel zorgen. 
__ Als wij hem maar gaan uithuwelijken, dan is hier ook nog Tarandâ. 
Alles is er voor gereed, dat Tanda Woeja zal trouwen. 
Dat Gij het moogt weten, haar naam is Kota Lolowe.”’ 
Zijn vader liet hem den Regenboog roepen. 
„Mijn jongen, roep ons den Regenboog, dat hij hier kome.” 
Tanda Eo riep den Regenboog. 
„Regenboog, die u lang uitstrekt, die in de lucht hangt, 
De Regenboog wordt als vervoermiddel, de bliksem als leuning gebruikt. 
k Beo sder, wil maar op reis gaan, hier is uw voertuig al.” 

De begeleiders keerden naar hun huis terug; den Regenboog gebruikten zij 
voertuig. Toen dit was afgeloopen, zeide Tanda Eo tot zijn neef: 
„Broer, laat ik de noodige bevelen geven voor uw huwelijk met Kota 


Lolo v € . 


94 


Zeg mij dit, hebt gij er niet op tegen? 

Alleen als gij het goed vindt, zult gij tot haar gebracht worden.” 

Toen hij had gehoord, hoe de andere partij er over dacht, maakte hij 
plannen om naar zijne vrouw te worden geleid. Het was niet ver naar haar huis; 
hij werd er heen gebracht en zij trouwden. 

„Gij, Kota Lolowe, begrijp het duidelijk, 

Ik breng hier tot u mijn jongeren broeder Tanda Woejs. 

Gij, die haar vader zijt, ik kom den bruidegom geleiden. 

Het is om uwe dochter te huwen, tante, weet dat wel.” 

De Moeder en de vader van Kota Lolowe antwoordden: 

„Wanneer dit uw wensch is, dan ben ik er niet tegen. 

Wanneer gij het zegt, dan zullen wij, oeh arm, piet meer weigeren. 

(bl. 79). Zij bleven daar ééne nacht slapen, den volgenden dag bleef hij 
bij zijne vrouw. 

„Oom, ik wil heengaan, laat Tanda Woeja hier blijven. 

Ik vraag om heen te gaan, ik ga naar mijn huis. 

De Vader van Kota Lolowe antwoordde: 

„Goed, neem maar afscheid, gij en uwe vrouw. 

Gij en uwe vrouw, gaat maar heen.” 

De begeleiders gingen heen; zij gingen maar te voet, want het was niet 
ver. Toen zij langen tijd daar gevestigd waren en er jaren, maanden en dagen 
verloopen waren, gevoelde Tarandâ dat zij zwanger was. Tijdens hare zwanger- 
schap gevoelde zij zich onwel, zoodat Tanda Eo bezorgd werd. 

„Ik ben bezorgd over Tarandâ. 

Zij is zeer ongesteld, daarover zijn wij bezorgd. 

Grootmoeder, wil eens zeggen wat er aan moet gedaan worden, dat ik het 
wete,” 

„Uwe vrouw zal ziek worden, tenzij er een feest voor haar gevierd worde. _ 

Begeef u snel naar uwe moeder en uwen vader.” 

Taunda Eo vroeg aan zijne grootmoeder: 

„Wat voor een feest, zeg het, dat ik plannen er voor kan maken. Welk 
soort van feest, dan ga ik daarvoor snel naar mijn vader.” 

Zijne grootmoeder antwoordde; 

„Dat gij het wel moogt weten, het is een groot-woerake-feest. 

Tanda Eo vroeg verlof om heen te gaan: | 

„Grootmoeder, laat ik heengaan en mij naar mijn vader begeven. 

Regenboog, die u lang uitstrekt en in de lucht hangt, 

Regenboog is mijn voertuig, ik ga naar mijn vader.” 

De Regenboog kwam aan, hij besteeg dien, vertrok en kwam aan het huis 
van zijn vader en moeder. 

„Wel, mijn zoon Tanda Eo, komt gij hier met een bezorgd hart?” 


95 


_ Tanda Eo antwoorde: 

ee kom inderdaad met zorg, Tarandâ is ziek.” 

Hierom ben ik gekomen, omdat ik bepaald in zorg zit. 

Dat Gij mijne zorg moogt weten, moeder, daarom ben ik gekomen.” 

B Eane moeder vroeg: 

_ „Wat voor zorg, mijn jongen, zeg het mij.” 

Haar zoon antwoordde: 

_(bL 80) „De zorg voor een woerake-feest, zooals Grootmoeder daar boven 

ezegd 1 heeft.” 

__ Zijne moeder antwoordde: 

„Zeg eens duidelijk, mijn jongen, wat er moet gedaan worden. 

Komaan, dan zullen wij de benoodigde kleederen maken, mijn zoon Tanda Eo”. 

| ij beschilderden foeja met roode verf, met glimmende hars; zes varkens 

len bijeengezocht; het zevende werd vervangen door een tros bualo-pisang. 

9 Eo reisde heen en weer tusschen zijne ouders en zijne vrouw en praatte 

ver en weer, zij maakten alles voor het feest in orde en bepaalden den dag. 
| ener, zijn de. benoodigde kleederen voor uwe schcondochter reeds 

afgemaakt?” 

_ Zijn moeder antwoordde: 

„Al de kleederen die uwe vrouw noodig heeft, zijn voorhanden, mijn zoon.’ 

Ì. Haar zoon antwoordde: 

„Als zij voldoende voorhanden zijn, is het goed, ik wilde Sn maar zeker weten. 

Nu ben ik er van overtuigd, dat alles voorhanden is. 

Zijne moeder vroeg: 

_ „Zeg eens, wanneer de hoofddag van het feest is; dat het zeker zij wanneer 

et plaats heeft. 

_ Reken den dag uit, dat het zeker zij wanneer het doorgaat’. 

_ Haar zoon antwoordde: 

„Dat gij den dag moogt weten, over zeven dagen is de hoofddag. 

__ Het is vast bepaald, gaat gij dan ook mede naar boven”. 

___Zijne ouders antwoordden: 

„Goed, dan maar op reis, dan gaan wij ook mede”. 

__ „Kom, maakt U gereed, de zon is reeds laag. 

Regenboog, die U lang uitstrekt, die in de lucht hangt, 

_ De Regenboog is ons voertuig, de bliksem onze leuning. 

Regenboog, kom hier, moeder en vader gaan op reis”. 

Zij hestegen den Regenboog, in een oogenblik waren zij boven op het 
Zwevende Land. Toen de menschen bijeen waren in voldoenden getale en al het 
adschap en de kleeren voorhanden waren, zeide hij: 

„Alleen dan is het goed, wanneer er een zieken-hut is, met jaarvogel- 
Koppen versierd”, 


96 


De planken der hut waren uitgesneden in den vorm van jaarvogels; er 
waren er vier, korte en lange zijden. Nu kwamen Sese nTaola en Lemo nTonda. 

„Mijn dochter Tarandâ, houd u goed.” 

Tarandâ stond op van hare ligplaats. 

(bl. 81). „Als alles gereed is, dan komt de dag waarop de zieken in de 
hut gaan. 

Morgen is het een goede dag, mijn jongen, voor de zieken om in de hut 
te gaan.” 

Toen de dag gekomen was, werd zij in witte kleederen gestoken en in de hut 
gezet; drie dagen lang werd zij in de hut gelaten; zij mocht niet poepen, pissen 
of baden; daarna werd zij met bloed bestreken en verwisselde haar gewaad met een abe. 

„Nu wordt ge met bloed bestreken, mijn kind Tarandâ.’” 

Driemaal ging zij de ziekenhut rond; daarna daalde zij af op den grond, 
daar lagen zes varkens op eene rij, ten zevende een tros bualo-pisangs, niet slechts 
een kam, maar een geheele tros; ook de trommen werden op den grond gebracht, 
men sloeg de trom bij den dans. | 

„Slaat de trom bij het dansen, om tegen geesten te vechten. 

Tarandâ nBalia, scherm, dat ik het zie.” 

Nu kwam Matia Eo, de zuster van Tanda Ho, gezonden door haren groot- _ 
vader daarboven op de Zon, dat was zijn verblijf. Terwijl Tarandâ aan het dansen 
was, werd haar levensgeest door een Roofvogel weggenomen; haar man prees 
haar en zeide: 

„Als Tarandâ danst, komt zij met alle negen gewrichten op den grond. 

Tanda Eo sprong in de hoogte op het Zwevende Land. k 

„’t Is lastig en moeilijk ; mijne vrouw Tarandâ d 

Is door een Grijpvogel opgepakt, haar levensgeest is weg. 

Moeder, maak mij mijne vrouw weder levend”. 

Deze werd op nieuw onder den zak geplaatst; hare ziel werd weder 
opgevangen en in haar gebracht; zij werd weder levend, kwam weder tot zich 
zelve en rustte uit. 

„Laat het dansen maar gedaan zijn; ga nu baden.” 

Zij ging naar het water; de kleine en de groote trommen werden mede- 
genomen. Toen het baden was afgeloopen, kleedden zij zieh weder aan en keerden 
naar de hutten terug. 

„Laat ons daar ophouden, om uw levensgeest te doen naderen. Gij 
priesteressen, doet haren levensgeest nabij komen.” 

Zij wenkten haren- levensgeest naderbij te komen, dansten met de kleederen 
der zieke in de hand; daarop aten zij voorspijs; de rijst in wioebladeren gekookt 
werd uitgedeeld en opgegeten met kippen- en varkensvleesch; na dit maal gingen 
zij naar huis en bleven daar en zorgden voor het loon der priesteressen: een stuk 
katoen, een hakmes en pakjes rijst; daarop werd aan den bek van een haan 


97 


En Nu kreeg hij [Tanda Eo] Matia Eo in ’t oog, de oudere zuster van Tanda 
een jong meisje, opgevoed door haren grootvader; nog niet eens waren hare 
en gevijld; bloed van Lisemo nTonda bij hare eerste menstruatie kleefde er 
haren handdoek; dien had zij in het water geworpen en hij was afgedreven 
de zee, opgenomen door haren grootvader, levend gemaakt en als kern in de 
gezet; daarom werd zij Matia Bo genoemd. Toen hij haar had gezien, was 
da Eo's hart niet meer in orde; bij het zien van dat meisje was zijn hart 
verdeeld en auders geworden, hij dacht er over om haar te trouwen, daar zij er 
zoo lief uitzag. 

(bl. 82) Nu kregen de priesteressen haar loon; toen ieder het hare had, 
gebruikten zij het namiddagmaal en zongen nog eenigen tijd, tot afscheid aan de 
ake’s; den volgenden dag werd er voor de priesteressen gekookt, toen vertrok 
het feest was geëindigd. Ook Matia Eo vroeg verlof om heen te gaan aan 


„Schoonzuster Tarandâ, ik neem afscheid. 
Tanda Bo, ik vlaag verlof om heen te gaan.” 
Zij ging heen, in een hoed als vervoermiddel; ook Sese nTaola en Lemo 
aTonda gingen heen. Toen de lieden waren uiteengegaan, beviel Tarandâ van 
ee Jongen ; Tanda Oa was de naam van haar kind. Niet lang nadat het feest 
voorbij was, kreeg ook Tauda Woeja een kind; Kota Lolowe baarde ook een zoon, 
sE Tanda Oea genaamd. 

B, Niet langen tijd daarna gaf ook de grootvader van Matia Eo een feest; hij 
lie t overal kennis geven dat zijne kleindochter de tanden zouden gevijld worden. 
Tanda Bo bezocht het feest. Toen de dag gekomen was, ging hij per Regenboog 
en deze bracht hem naar het huis van den grootvader van Matia Eo. Hij vroeg: 
„Grootvader, gij moet het weten, ik kom het feest hier bezoeken, Groot- 
vader, ik verzoek u mij uwe kteindochter te geven. 
___Dit kom ik u zeggen, ik wil haar tot vrouw nemen.” 
__De grootvader van Matia Eo antwoordde: 

„Mijn jongen, dat durf ik niet, zij is uwe oudere zuster,” 

Tanda Eo antwoordde: 

„Ik begrijp het best, Grootvader liegt mij voor.” 

De Grootvader van Matia Eo antwoordde : 
„Ik bedrieg u niet; Matia Eo is uwe oudere zuster.” 

Tanda Eo werd verdrietig en ging heen. 

„Ik word toch maar bedrogen, ik ga maar heen.” 

Hij keerde terug naar het Hangende Land, ging zijn huis binnen, doch 
slechts voor een oogenblik ; rechtdoor ging hij naar zijne moeder en zeide: 
„Moeder, Gij moet“ weten dat ik op reis ga.” 

Verh, Bat. Gen, deel LV. 1 


98 


Moeder, gij moet wel begrijpen, dat ik wraak ga nemen voor vader.” 

Hij ging de zonen dergenen die zijn vader vroeger hadden aangevallen, 
bestrijden; eerst ging hij zijn neef Tanda Woeja Walen; dien nam hij mede met 
nog veertig volgelingen. 

Aan zijn huis op ’t Bängende.l Land aangekomen, hield hij zich maar een 
oogenblik op; zelfs naar zijn kind keek hij niet; bij nam alleen maar eene sirih- 
pruim, zoodat Tarandâ argwaan kreeg. Hij kwam terug bij zijne moeder. 

„Moeder, geef ons het noodige mee, wij gaan heen.” 

Zijne moeder voorzag hem van teerkost; aan zee gekomen riep hij het 
schip van zijn vader: 

(bl. 83). „Waar is het schip van vader? daarmee gaan wij varen.” 

Het schip kwam voor den dag; hij riep het toe: f 

„Kom hierheen, dat ik van dichtbij aan boord kan gaan.” 

Allen gingen aan boord. 

„Schiet eens een kanon af, Tanda Woeja. j 

Schip Koperhuid, met u gaan wij varen. 

Dat gij het wel moogt weten, 'tis een krijgstocht, wij gaanop zeeroof uit.’ 

Slaat de trommen, enz.” 

Ook hij viel zevenmaal aan, de zonen van To Karô Oedja, Sandopo Dada, 
Mobangka Toë, Mobangka Laboe, Ligi nToja, Patiri Malela en ten zevende den 
Anakoda van Ternate. Hij nam slechts wraak op de zonen derzeeroovers. Hunne 
vaders waren vroeger allen gesneuveld; slechts zij waren in ’tleven gebleven. 

Telkens als hij bij een hunner schepen kwam, zeide hij: 

„Geeft u over, dat ik het zie, wij komen u gevangen nemen.” 

Laat ik zien, dat gij mij hulde bewijst, hier zijn wij, roovers.”’ 

Maanden zij hem dan aan om zich over te geven, dan antwoordde hij: 

„Een zoon van Sese nTaola mag zich niet overgeven. 

Zich over te geven is verboden, slechts aanvallen is mijn plan.” 

Zij vielen elkander aan; allen die zij tegenkwamen sneuvelden; de zevende 
was de Anakoda van Ternate, die, gehoord hebbende dat de zoon van Sese nTaola 
voor zijn vader kwam wraak nemen, zeide dat hij al den tijd niemand had 
aangetroffen die zijn aanval kon weerstaan. 

„Wat komt daar aan voor den boeg van ons schip ? 

Wil eens door den kijker zien, 'tis zeker een zeerooversschip.’’ 

Soengko nTada antwoordde: 

„Ik heb ’tal met den kijker gezien, 'tis inderdaad een roofschip.” 

Tanda Eo antwoordde: 

„Als het een zeerooversschip is, stuur er dan recht op af. 

Schiet nog eens een kanon af, Tanda Woeja. 

Slaat de trommen, enz.” 

Zij brandden los, zelfs de zee kookte er van, de boomen in de nabijheid _ 


99 


(bl. 84). „Geef u over, Tanda Eo, hier zijn wij, zeeroovers. 

Tanda Eo antwoordde: 

„Een zoon van Sese nTaola mag zich niet overgeven. 

Ik mag mij niet overgeven, juist aanvallen is mijn plan. 

Doet de enterdreggen haken in den voorsteven van het schip.” 

Zij wierpen de enterdreggen uit en deden ze van weerszijden in elkaars 
_ voorstevens haken. Zij schoten en al de krijgsmakkers van Tanda Eo en Tanda 
_Woeja sneuvelden, beide neven streden met de kris tegen den Anakoda van 
_ Ternate, die een barnas van vuur aan had. Tanda Eo en Tanda Woeja trokken 
harnassen van water aan; zij voelden het vuur niet, het flikkerde nog maar slechts 
een weinig. Toen zij vermoeid werden, gelastte Matia Eo den Hemel-Haan jonge 
kokosnoten aan zijne sporen te slaan; zij nam hem mee in haren hoed, daalde 
_ neder, zag op hare broeders neer en bemerkte dat zij het niet meer konden uithouden. 
Toen Tanda Eo het kokoswater had gedronken, kwam hij weder bij en 
streed opnieuw met de kris tegen den Anakoda van Ternate; geen enkele steek 
_ raakte; zoo hevig kookte hun bloed, dat zij het niet meer konden uithouden. 
Toen het eenigen tijd zoo had voortgeduurd (zeide Matia Eo): 

„Uw levensgeest heb ik al opgeborgen, hier in een amulet. 

Steek maar naar zijne schim, broeder Tanda Eo. 

Zijn levensgeest is opgeborgen, steek maar naar zijne schim.” 

Daarop keerde Matia Eo terug. De Anakoda van Ternate sneuvelde. 
Tanda Eo bracht zijne makkers weer in het leven terug ; hij keerde terug naar 
_ de aanlegplaats van zijn vader, liet het schip achter en allen gingen aan land. 
Hij ging het huis van zijn vader binnen; het schip ging heen en keerde terug 
naar zijn vroegere plaats. Hij bleef den nacht bij zijn vader over; toen ging hij 
naar zijne vrouw, slechts voor twee nachten; zijn neef liet hij te huis. Toen hij 
heenging, zeide hij tot zijne vrouw: 

„Denk er geen kwaad van, dat ik niet thuis blijf” 

Tarandâ antwoordde ; 

„Gij bedriegt mij, dat zie ik aan uwe houding.” 

Tanda Eo antwoordde: 

„Uw man Tanda Eo bedriegt u niet.” 

Tarandâ antwoordde: 

„Hoe zoudt ge mij niet bedriegen, uw gedrag is geheel veranderd,” 
Tanda Eo antwoordde: 

„Welneen, het is niet veranderd; het is zooals dat van alle mannen.” 

Hij ging weder naar Matia Bo; daar gekomen, zeide hij: 

„Wat ik vroeger al eens gezegd heb, dat ben ik nu nog voornemens.” 
(bl. 85). Zijn Grootvader antwoordde: 


Li 


100 


„Het is zonde; het mag niet; gij zijt volle broer en zuster.” 

Tanda Eo antwoordde: 

„Ik ben zeker van het tegendeel, wat Gij daar zegt is leugen.” 

(De grootvader) „Hij zegt dat ik hem bedrieg, kom eens hier, Matia Bo. 

Sta gij hem dan maar te woord, dat hij het voor goed wete,” 

Matia Bo antwoordde: 

„Ik ben uwe oudere zuster, wees daar zeker van. 

Mijn vader is een wali, dat gij het weten moogt.” 

Matia Eo was dus eene bidadari, want haar vader was een wali. Tanda 
Eo antwoordde: 

„Gij bedriegt mij maar, ik geloof er nu niets meer van.” 

Matia Bo antwoordde: | 

„Twijfel er niet aan, wij zijn van ééne moeder. 

Wij zijn van dezelfde moeder, maar niet van denzelfden vader.” 

Als ik u bedrieg, laat ons dan de zaak voorbrengen 

Tanda Eo antwoordde: 

„Goed, laat ons de zaak voorbrengen, dan zult ge de uitspraak vernemen.” 

Zij gingen per Regenboog, maar hielden eerst op bij zijne vrouw. Matia Eo zeide: 

„Sehoonzuster Tarandâ, uw man gedraagt zich slecht. 

Houd u goed en vermaan uw man. 

O, ik heb medelijden met die arme Tarandâ.”’ 

Tarandâ antwoordde: 

„Het is zeker bedrog, ik arme vrouw!” (big). 

Tanda Eo hield zich stil; Matia Eo zeide: 

„Schoonzuster, ik ga verder en begeef mij naar uw schoonvader.” 

Zij gingen naar het dorp van Ta Datoe, maar Tanda Eo was haar voor 
en zeide: 

„Matia Eo komt daar aan, zij zegt, moeder, dat zij uw kind is.” 

Matia Eo kwam en zeide: | } 

(bl. 86). „Het is geen leugen dien ik zoek, moeder; ik ben uw kind.” 

Mijn vader was een wali, weet dat wel, moeder. 

Ik ben een vaderloos kind, een kind van het zeestrand. 

Ik ben een vondeling, een kind van den zeeoever.’” 

Lemo nTonda antwoordde: / 

„Gij hebt mij de waarheid gezegd; gij zijt werkelijk mijn kind. Mijn zoon _ 
Tanda Eo, men bedriegt u niet, mijn jongen.” 

Tanda Eo antwoordde: 

„Hoe zou men mij niet bedriegen, ik heb haar nooit te voren gezien. 

Gij liegt mij wel degelijk voor, ik heb nooit gezien, dat Gij nog een kind 
hadt. 

Gij liegt mij bepaald voor; ik heb nooit gezien, dat Gij nog een kind hadt. 


101 


Als Gij werkelijk nog een kind hadt, zouik het gezien hebben, toen ik groot 


j moet het wel weten, ik zal haar in ieder geval trouwen. 

at Gij het wel moogt weten, ik ga mijne zuster trouwen.’ 

| ne ouders antwoordden: 

„Wat zullen wij u nog tegenhouden, gij wilt uw zin maar hebben’ 
end zeide: 

Ik zal zoo naar u verlangen, mijn man Tanda Eo! 

7 € a Eo, zie eens naar uw kind hier.” 

te Tanda Eo keek in 'tgeheel niet meer naar zijn kind; hij gaf niet eens 
jor rd. Matia Eo zeide: 

_„ Misschien zult Gij ook wel verlangen krijgen, schoonzuster T'arandâ !” 

bi 5 ij keek niet meer naar haar om; hij huwde zijne zuster ; zijne ouders kon- 
eh m daarvan niet meer Baan: Sedert verdorden de boomen en zonk 
Ì weg, doordat het water uit den grond opkwam. Tanda Eo werd door 
ders verlaten en ging heen, wellicht naar boven in de lucht; het is niet 


en is. En hiermede is het uit. 


_ PANTA, Augustus 1901. 


AANTEEKENINGEN EN TEKSTVERBETERINGEN 


OP HET 


Verhaal van Sese nTaola, 


In deze aanteekevingen zal men een aantal fouten in den gedrukten tekst 
verbeterd vinden. Een Toradja’sche verteller heeft niet het minste begrip van 
tegemoetkoming tegenover iemand, die zijn verhaal opteekent, en wordt niet gaarne 
om verklaring lastig gevallen, eer hij uitgesproken heeft. Vraagt men hem aan 
het slot van zijn verhaal om opheldering, dan weet hij meestal niet meer hoe hij 
zich tevoren heeft uitgedrukt; hij geeft dan het zooeven gezegde in andere termen 
weer, wijzigt of vult aan en maakt zich daarmede van alle verdere verklaring af. 
Doorgaans spreekt hij op de vlugge, slordige wijze van den dagelijkschen spreek- 
toon; telkens ook mengt hij zich even in de gesprekken zijner luidruchtige om- 
geving of laat zich afleiden door degenen, die mede zijn verhaal aanhooren. Ik 
heb echter den verteller van dit verhaal later nog eenige malen tot verklaring 
en aanvulling van den toen reeds gedrukten tekst kunnen bewegen, waarbij hij 
sommige gedeelten weder een weinig heeft gewijzigd en plaatsen, waar hij zich 
vergist had of iets had vergeten, heeft hersteld. 

Wanneer men de moeite wil nemen de hier opgegeven verbeteringen in 
den gedrukten tekst aan te brengen, kan men zeker zijn dat hij behoorlijk in 
orde is, 

Daar er nog geen Spraakkunst of Woordenboek van het Bare'e bestaat, 
zou het een onbegonnen werk zijn om taalkundige aanteekeningen te geven. Ik 
heb mij daarom bepaald tot opmerkingen, die naast de vertaling noodig waren 
tot goed verstand van den tekst, vooral daar waar geen woordelijke vertaling 
kon geleverd worden. 

De nummers der aangehaalde bladzijden zijn die van den Bare’e tekst, die 
ook in de vertaling zijn aangegegven. De tekstverbeteringen volgen hier eerst 
afzonderlijk. 


Tekstverbeteringen. 


B). 1. regel 11 van onderen, napopangkoni, lees: tapopangkoni. 
r. 8 v. 0. kapeoasi, lees: nipeoasi. 

Kir RT. 1 v. 0. nakandjo’u, lees: da nakandjo’u. 

Bl 2, r. 10 v. o. mampatuwu is juister dan mompatuwu. 


onvast; maar in ’t algemeen wordt mampa- voor de beste uitspraak gehouden. 
r. 8. v. o. napeoasi is niet fout, maar nipeoasi is hier juister. 
3. r. 15. napakarau tau tu'a, lees: napokarau ntau tu'’a. 
r. 16. natutui, lees: natutuwi. 
_____r. 21. tapeoko, lees: tepeoko. 
___r. 10. v. o. Mongkambari of Mangkambari; het laatste is beter, zie 
ka bij bl. 2. r. 10. v. 0. 
r. 1. v. o. kâoponja, lees: ka’aoponja. 
RBL 4. r. 2. kâlimanja, lees: ka’alimanja. 
r. 13. naowe, lees: kuowe. 
r. 12. v. o. montima, beter mantima. 
_r. 8. v. o. Moutompo, beter Mantompo. 
_r. 7. v. Montompi, beter Mantompi. 
Bl 5. r. 18. tepidje, lees: tepidji. 
__r. 5. v. o. mompamango, beter: mampamango. 
Yr, 3. v. o. mewali, lees: mewalili. 
__ Bl. 6. r. 20. v. o. wou, lees wo’u. 
à r. 2, v. o. kâonongkaninja, lees: ka’aonongkaninja. 
B). B. r. 1, naporongo, lees: napoporongo. 
r. 10. narata manta’u-ntau, lees: naratamo nta’u-nta’u. 
r. 18. ndapoapukaku, beter: ndipoapukaku. 
r. 18. ndapalindokaku, beter: ndipalindokaku. 
r. 10. v. o. tapangkoni, lees: ndapangkoni. 
r. 11. v. o. mongaru, beter mangaru. 
r. 9. v. o. kâononja, lees: ka’aonopja. 
r. 18. ndapoposompo, lees : napoposompo. 
Bl. 10, r. 1. kâononja, lees: ka’aononja. 
r. 10. nu manto’o, lees: nuto’o. 
Î r. 16. marata, lees: merata. 
Bl, 11. r. 4. kupokaeka, lees: kupokaea. 


Bl. 


Bl. 


Bl. 


Bl. 
Bl. 


Bl. 


Bl. 


Bl. 


Bl. 


Bl. 


Bl. 
Bl. 


14. 


15. 


16. 


12. 
13. 


47 


18. 


19. 


20. 


21. 


22, 
23. 


nm dann 


Re en. 


Bl; 25. xr 
Bl.-26: rr: 


ï. 


104 


‚ makurapa naintjani, lees: makura pangaintjani. 
„ penawa-nawa, beter ponawa-nawa. 

„ ronganja, lees: rongonja. 

„ pondjaumo, lees: pondjaumu. 

‚ sei ma'i, lees: sima’i. 

‚ ntaloma’i, lees: ntja loma’i. 

„‚ napero’u, lees: napero’u. 

‚ v. 0. kapowia, lees: kupowia. 

‚ v. o napasambuni, lees: napasamboni. 

.‚ palemu, lees: palemo. 

. siongkatu, lees: sio ngkotu. 

. v 0. kuntandai, lees: kutandai. 

. v. 0. ana, drukfout voor anu. 

. v. 0. wuso-wuso, later door den verteller veranderd in wuntu- 


wuntu. 


‚ v. 0. Ja mokoro, lees: Djamo koro. 

„ ndatima, duidelijker is tatima. 

. jamo, lees: djamo. 

. malengimo, lees: malengemo. 

„om de maat te herstellen, leze men voor bale baleku, dat 


in den zin geen verandering brengt, 


. v. 0. ndate, beter is ndati, dat gelijk staat met ndate ri. 
‚ ntakaronja, lees: ntakaronga. 

‚ ndekupoapuka, moet zijn dekipoapuka. 

„ v. o. napoiwo, lees: napapoiwo. 

‚ malengi, lees : malenge. 

‚ napakaroka, drukfout voor napakoroka. 

. Re'i, lees: se’i; het woord se'i na pangkoni moet geschrapt 


worden. 


. voor djondjo, lees: djamo da. 
‚ Deze geheele regel moet vervallen, daar de beide coupletten 


waar zij tusschen staat, door Sese nTaola worden uitge-_ 
sproken. 


. montjongkoka, drukfout voor montjongkaka. | 
‚ v. 0. In dit couplet kan de maat hersteld worden, indien — 


men tau weglaat. 


. v‚ 0. mai, drukfout voor ma’i. 
1. 
8. 
8. 
3. 


v. o. komi, lees: kami. 

balamba, drukfout voor balampa. 
narabu, lees: ntarabu. 

malengi, beter: malenge. 


@i 


_Bl. 28. 
B 


€ 
a á 


S B Ln 29. 


Bl 34. 


me Bl. 48. 
ee” 
ee BL 50. 
EE). 51. 
Er 


B BL54, 
7 Bl 55, 
NI Bl. 58. 
_Bl 59. 


NT (& 


zk 


m í 


hi 


Bl. 61. 


Bl. 27. 


BE BI 30. 


Ee! 
Di B TT 


md A 
m8, 


10. 


ler en 


Bn Dd 


105 


en 2 tobambari als één woord te lezen. 
wordt door Sese nToala uitgesproken, r. 9 door Datu mPa- 
jompo Jangi. 


‚ v. 0. mombeoasi, lees: mombepeoasi. 


dale-dale, lees: dole-dole; voor sinkandjera lees singkandjera. 


‚ ndjo’uma, lees: ndjo’umo. 

‚ Vv, 0. marata, lees: merata. 

‚ Vv. 0. maria mompalinga, lees: mariamo mpalinga. 
‚ rajamu? lees: rajaku, zonder vraagteeken. 

. v. 0. nuto’oka, lees: kuto’oka. 

. v. 0. pelaemo saeramu, lees: pelaemosa eramu '! 
1. era nu, lees: eramu, 


v. 0. Dit couplet heeft twee lettergrepen te weinig, die 
kunnen ingevoegd worden aldus: 
Dago nTjakodi eraku, i sikomo se’i jau. 


. V. O0, djanu, lees djamo. 


v. 0. kupanto’o da, lees: kupantonda. 
v. o. rembisaka, lees: rembesaka. 

v. eo. wuju, lees: wujua. 

v napetondani, lees: napetondoni. 
v 


ane rata, is door den verteller later verbeterd in meratamo. 


« 0, 
0. 


‚ nabuku, lees: nakaku. 
. maintjani is minder duidelijk dan ndaintjani, dat de verteller 


er later voor in de plaats heeft gesteld. 


‚ ro, lees: io. 
. Vv. 0. mai’mo, drukfout voor ma’imo. 


v. o. ndj’au, drukfout voor ndjau. 


. nato’o, beter is tato’o. 
. Vv. o. moet vervallen, daar de twee volgende regels ook nog 


door Sese nTaola worden gezegd. 


. mpetatarapo, drukfout voor mpetataropo. 

. v. 0. karaudja, drukfout voor karoudja. 

‚ Vv. 0. napakaroka, drukfout voor napakoroka. 

. v. o. Sandopa, drukfout voor Sandopo. 

‚ napaintjani, lees: nupaintjani. 

. nakato, drukfout voor nakanoto. 

‚ natolilini, drukfout voor natolilimi. 

‚ Vv. 0. ndatangara, liever met reduplicatie ndatatangara, tot 


herstel der maat. 
zijn in den druk de woorden tete en to’o aaneengevoegd; 
zij moeten gescheiden worden. 


Bl. 
Bl. 
Bl. 
BIJ. 


Bl. 


Bl. 
Bl 
Bl. 
Bl 
Bl 
Bl. 


Bl 


Bl. 


Bl 
Bl. 


Bl. 
Bl. 


BIJ. 


81. 


82. 
83. 


sd, 
85. 


86. 


Rr tt nd dr ld en ld 


. nenenja, lees: remenja. 

. nata’'anaka, lees: nata’unaka. 

. Rengko ngkaratu, lees: Ringko karatu. 

. napokare’e potaro, lees: napokaré'e. Potaro. 
‚ ngKakoe —loe, lees: ngKaloe-loe. 

. v. o. peari, lees: pearai. 

. v. o. basau, drukfout voor basa’u. 

. mearimo, lees: mearai; nâri, lees: nârai. 
. mpesampu'a, lees: niesampu’a. 
. mosu, lees: musu. 

. njawamo, lees: njawamu. 

. Ja, lees: Dja. 

. pomata, lees: pobata. 

. v. 0. Ara, lees: Era. 
. montjomo nipombambami, lees: montjo muni pombambami. 
. djai motunggai, lees: djamo tunggai. 


106 


. ndito’o mpa, lees: nditompa. 

„ paparato, lees: naporato. 

. eramu, lees: eraku; ne’e, lees: re’e. 

. tewuso’i, lees: mpewuso'i. 

‚ ma'imo pakabe, lees ma’i mampakabe. 

. v. o. nu potunda, lees napotunda. 

. montango, lees: mantanga. 

„ ndipekutana, lees: kupekutana. 

‚ v. o. napesua moet van het volgende ri worden gescheiden. 
. v. 0. kawengimo, lees: da wengimo. 

. v. o. mosore, beter mesore. 

. se'imo mpakorokamo, lees: se’i mampakorokamo. 
‚ moradulamo, lees: moura dulamo. 

. v. 0. voor naburesaka tau, lees: naseburaka jau. 
. mantagara, drukfout voor mantangara. 

. ngkaro-karonja, lees: ngkaro-ronja. 


v. o. pata, drukfout voor rata. 


. Jamo, lees: Djamo. 
. nawali nijusa, lees: pewali ntjusa. 


v. o. ndjaja, lees ndaja. 
v. 0. aono, lees aopo; ambanja, lees bambanja. / 


| 


AANTEEKENINGEN 


OP HET 


Verhaal van Sese nTaola. 


IE: 
BEB 1. 
‚ Sese nTaola beteekent: Taola-bloem; een boom die taola heet, is mij nog 
iet bekend. Over dezen naam zie de Talbidine 

Á _ _Maro-ro, „blijven, voor vast wonen, gevestigd zijn. De eerste zin luidt dus 
zoordelijk : „I. D. en IL. D. waren (als getrouwde lieden) gevestigd.” 

à _Napajoro, vertaald met „liet rammelen.” De lobo, het groote gebouw in 
'oradja’sche moederdorpen, waarin voor een belangrijk deel de cultus der voor- 
aderen plaats vindt, heeft een vloer van planken, die los naast elkaar op de 
loer balken liggen. Om zijne lieden bijeen te roepen gaat het dorpshoofd wel eens 
aar de lobo en stampt met een stuk hout op een der planken. Op het gerammel 
pmen de lieden af en verzamelen zich in de lobo, waar ook steeds de verga- 
ngen gehouden worden. 

_ Nu anu; nu is een verkort anu; men begint dikwijls met dit aanloopje een 
 … met „wat ik zeggen wou.” 

Kupekitimasi komi, „ik heb u laten komen’; tima, „nemen, halen,” mekitima 
laten halen, ontbieden, laten komen.” 

Kabilasa masajasa ara mpa’a, eene aardigheid in gerijmd proza, woordelijk: 
kerels ruig onder aan de dij.” 

__Sindate, „daar boven’, d. i. binnen in huis; het huis staat op palen; ons 
binnengaan” is dus „naar boven gaan’; ndate is vaak te vertalen met „thuis.” 
___Kapude, met ka- van pude, een nevenvorm van pue „heer”, waarschijnlijk 
et de gevormd van pu, naast pue met e, vgl. Boengk. kude en munde, pers. 
mn woorden, le 2e p. exe, tenzij het een verfraaide vorm is, te vergelijken met 
ang. duda, buda, badu’, naast dua, bua, bau’. Zie Sang. Sprkk. bl. 234. Titel- 
en nemen ook in 7 Bar. wel ’t voorv. ka-, bijv. kabui „vrouw’’, nggauma, 
N nggaine, „moeder, nggabue, „grootmoeder’’, in het dialect der To Poe'oe 
Boto ten Z. van het Posso-meer. Dit laatste woord, nggabue, zou in het 
Jare’e kapue luiden. 

Tapepali, le pers. mod. inclusief; er staat dus eig. „wij (zullen) zoeken”. 
r kita als beleefden vorm van den 2den pers. zie Meded. Ned. Zend. Gen. 
td, an 145 en Tijdschr. Bat. Gen. 42, 475. 

_ Katimba, Amomum album (P), draagt zeer zure vruchten schubsgewijze aan 
een vleezigen stengel. 


on 


108 


Djongi, een gele, zure vrucht, aan een grooten boom met groote bladeret 
groeiende; Minah. talen rerer, leler, in Koorders’ Verslag geen bot. naam opgegeven 
ajinja: da napakapeni kina’ za, „welnu, laat men dan vast maken zijn 
spijs’, o. i, „laat hem vaste spijs eten.” 
Bl. 2. 
udja mbamba eo „regen die een grap, een streek van de zon is’, d. w.z 
het. zonnelicht verdwijnt of vermindert er niet door, zooals bij echten, zwaren regen 
Deze regen is levenwekkend, want het zijn de tranen der gestorven voorouders 
die zien dat een hunner nakomelingen is gestorven en hem beweenen. De trane 
van den mensch bevatten tanoana, „levenskracht, levensfluide’’, evenals zijne urine 
zijne faeces, zijn zweet, zijn haar, in één woord al wat van zijn lichaam komt 
dat één complex van tanoana is; de tranen der vergoode voorvaderen zijn dus ù 
hooge mate levenskrachtig. | 
bajore, „slaapkop”’, van jore, „slapen.”’ De substantieven met ha- gevormd 
hebben eene ongunstige beteekenis, bijv. batangi, „huilebalk’”’, bagele, „lachebek” 
bangenge, „drein, zeurkous’’, barapi, „waagal”, balima, „steler”’, basae, „treuzelaar” 
(masae, „langdurig’’), enz. 
Ine‚:se’'i watuistsnn bara ndapobobaki. Wanneer de foeja of geklopt 
boomschors ter verduurzaming met het sap van ula-vruchten is bestreken, of Ï 
een uitkooksel van boomschors is gedoopt en daarna gedroogd, wordt zij nog een 
op een steen gelegd en met een knuppel geslagen (mebobaki), om slapper en buig 
zamer te worden. Voor dit gebruik biedt Sese nTaola zijne moeder den steen aar 
Bl. 3. | | 
tesa’iru, „enkele scheppen”; de Toradja’sche lepel dient om groente of vleese 
op te scheppen; de steel van dezen lepel is spadelvormig afgeplat en daarme 
wordt de rijst uit den pot gespadeld en in de groote boombladeren of kokosdop 
pen gedaan, waaruit de Toradja zijne rijst eet. 
Zeven broeken, zeven hoofddoeken, enz. De oneven getallen tusschen 1 
10, vooral 7 en 9, duiden vaak een groot aantal of ontelbaar veel aan. In * 
algemeen hebben onevene getallen eene gunstige beteekenis, maka mowo’o, „wan 
‘ze hebben een hoofd,” zegt de Toradja. 
Kampu is in het Bar. de naam van een bosehboom, welks vruchten bij ge 
brek aan pinang gekauwd worden. Hier is het ’t Boeg. kampu, dat weder ’t Mal 
kémpuh, „reukdoosje”, is (Matthes, Boeg. Wdkb.). De kampu's, die de Toradja 
van vreemdelingen koopen, hebben den ovalen vorm van de pinang en de kampuvruch 
Meruntjupaka potundanja, „hun zitten plofte naar beneden’, d. í. zij kwame 
met een plof neer te zitten. _ | 
alo, „jaarvogel,’’ Buceros; wakia, een fraai gekleurde kleine duif, puw 
(Mal. punai), een grootere duifsoort, puti’a, vrij groote witte duif, met zwarte vlerker 
mowinti-wintìi buju, natittmpalu; mowinti (Mal. benteh) „kuitschoppen,' 
benaming van ’t geheele «pel, speciaal mowinti mbiti, „als degene die de kuit vä 


109 


EE 
medespeler moet treffen, zijn been gebruikt, motimpalu, als bij zijne vuist ge- 


k Bl 4, 

_bomba, Maranta dichotoma, Jav. bamban, Boeg. bampëéng, de gespleten 
nge dient om atap te naaien en de palen van omheiningen aaneen te binden. 
if _guma bet. in goed Bare'e „zwaardscheede” (vgl, Mal. rumah, enz.), maar 
it, door invloed van het Parigisch en ’t Ampana’sch in het strand Bare'e voor 
d”’ gebruikt. Hier is de beteekenis onzeker, daar de boom, dien Sese nTaola 
p e droeg, noch een zwaard, noch eene scheede was. 

__gompoa, „aanlegplaats,”’ d.i. de mond eener rivier in zee of in eene andere 
ier. De vestigingen aan het strand liggen, zooals van zelf spreekt, altijd aan 
en mond eener rivier en heeten ook bijaa altijd naar die rivier. 

__Mokonto is het onophoudelijk uitspuiten van bloed uit wonden; de naam 
Ou di dus met „Bloedvergieter’” kunnen vertaald worden. 

__Saloko is een kooi, doorgaans van rotan gevlochten, die van onderen open 
ee een stolp over hanen en kippen wordt gezet; vooral vecht-en lokhanen 
jorden op deze wijze bewaard. Het woord is met al afgeleid van soko, „pakken.” 

RBL 9. 

_ Kalangka is de holte die ontstaat tusschen de verschillende stammen van 
p waringin, wanneer de boom, op welks stam zij eerst als parasieten geleefd 
ebben, gestorven en vergaan is. 

Bare'e dosaki, waarop volgt dôlimporongo bare’e; de prijs, die de familie 
n oord Uden aan die der bemid betaalt, heet zoowel oli mporongo, „huwe- 


me Bl. 6: 

E Reg. 8. voor patiwunga, patikondo, lees pati wunga, pati kondo. Reg. 12 
v. 0. id, Parallellen van het hiergenoemde geloof aan de betrekking tusschen 
plantenziel en menschenziel vindt men, behalve op de in de Inleiding genoemde 
ts Tijdschr. Bat. Gen. 43, 175, 176, nog in het opstel van Dr. Wilken, 
Gids VI, 2, 608 en in dat van Dr. H. H. Juiijnboll, „Sporen van Animisme 
de Maleische letterkunde,” Tijdschr. v. Ned. Indië, 1898, bl, 638. 

RBE 4. 

Maka ungka lai’ria moto'omo, „sedert werden zij met een naam genoemd.’ 
Tot dusver zijn in den tekst de naam van broeder en zuster nog niet genoemd 
zijn zij alleen met voornaamwoorden aangeduid. De naam Gili mPinebetu’e be- 
teekent woordelijk: „schittering, blikkering van hetgeen gemaakt is tot plaats van 
sterren-onderzoek,”’ d. i. „blikkering, glans van den sterrenhemel.” Daar zij een 


110 


onbeteekenende persoon is in het verhaal, heldert hare rol de beteekenis van ha- 
ren naam niet op. 

In het 7de couplet kan het tekort van één lettergreep worden hersteld, 
als men voor ngkasungke leest ngkapasungke. 

Kabû, „boe-roeper, boeman” is de wisselterm voor angga, „spook, ziel, geest,” 
naar het boe-geluid der geesten en spoken. Singkangugu is „zacht met elkaar 
fluisterend,” singka’û (beter dan singkaû, maar in dergelijke woorden is de uit- 
spraak niet vast) is dan „tegen elkaar oe, oe! roepend. 

Bl. 8. 

Kotupa, door het Mak. (katupa’) of, naar den vorm te oordeelen, regelrecht 
uit ’t Mal. (kétupat) overgenomen door de Parigiers en zoo in het strand-Bare’e 
geraakt. De Toradja's, die geen enkele soort van gebak kunnen maken, kennen 
ook de këtupat niet. 

ganda, trom, bij de Toradja’s alleen in de lobo te vinden. Beschrijving 
en afbeelding „Mededeelingen v _w. het Ned.-Zendelinggenootschap,” DI. 41, 
bl. 45. 

balombo, „suikeroven,”’ dit heeft de verteller er althans mee bedoeld. In 
Meded. N. Z. G. Dl. 41, bl. 3% noemt de Hr. Kruijt terecht de hut, die boven den 
suikeroven wordt opgericht, balombo. Het woord, dat geen Bare’e is, beteekent 
in het Paloesch (walombo) „scheede,” dus z.v.a. „huis, hut.” 

De stookplaats wordt t.a.p. aldus door den Hr. Kruiijt beschreven: „In 
het midden van de balombo is een gat in den grond gegraven, meestal 3 el mid- 
dellijn en 1 el diepte. Naar dit gat loopt een breed schuin kanaal, welks mond 
uitkomt op den bodem van het ronde gat. Hierin schuift men het brandende 
hout; de rook ontsnapt door een kleiner kanaal daar tegenover.” 

Reg. 3 v. o. is de maat in de war. Door het schrappen van nu, dat niets 
in den zin doet, is de maat hersteld. 

BIJ: 


pamantja, uit ‘t Boeg. péntja, 't Mal. pentjag, „dansende schermen’; pa- 
langka, evenmin Bar. als ’t vorige woord, is te verstaan uit Mal. Jav. langkah 


en dus waarschijnlijk te vertalen met „springer, vluggert.” 
gajangi, „kris, het Boeg. gadjang; de Toradja’sche vorm is, de looze i 


buiten beschouwing gelaten, ouder dan de Boegineesche, zoodat men tot het ver- | 


moeden komt, dat dit woord vroeger de benaming van een inheemsch wapen 


1 
| 


moet geweest zijn. De kris, door de Toradja’s ook wel keri genoemd, is bij hen 
ook thans nog niet in gebruik. Op reis en verder bij bijzondere gelegenheden, 


draagt de Toradja een zwaard, anders een hakmes. | 

Mesonomo anu tukaka, de oudere broeder van den gestorvene; d. i, degene 
op wien hij onmiddelijk volgde. Zijn er een aantal kinderen in een gezin, dan 
is degene, die onmiddelijk op een der kinderen volgt, diens speciale tua’i en die 
hem onmiddellijk voorafgaat meer bijzonder zijn tukaka. 


111 


Bl. 10. 

In bet 6e couplet is gasa ngkedje een scheldwoord, woordelijk „sperma 
nis’, een zeer druk gebruikte term om ongenoegen over iemand te laten mer- 
Gasa nu ana ngkadi setu, „dat lamme kind”, gasa nu asu setu, „die be- 
hond”; zelfs van voorwerpen, „gasa nu labu setu, „dat vervloekte hak mes.” 
__Solora, kasolora, „ramp, ongeval’, vooral een dat door onvertogen woorden 
veroorzaakt Zegt bijv. iemand: „Als ik ziek word of doodga. . …”’ dan valt 
Bender hem al spoedig in de rede met: ne'e mompau-mompau kasolora. 
__paratonda, dat geen Bar. is, moet wel het Jav. pratondà zijn, daar het Boeg. 
„ zulk een vorm niet kan geleverd hebben. Hoe dit woord in het strand- 
are'e gekomen is, heb ik nog niet kunnen nagaan. 

_iba is synoniem met bare'e; voor zoover ik weet gebruiken alleen de To 
jaladja, tusschen Palopo en Watoe, in Loewoe dit ontkenningswoord, terwijl hunne 
aal verder overeenkomt met het Bare'e (are'e en ae'e er bij gerekend), dat ten 
van de waterscheiding tusschen de Tomini-bocht en de Bone-golf wordt ge- 
De Todjoers noemen het Bare’e, dat ten W. van hun gebied wordt ge- 
ken, steeds iba. Het woord moet dus vroeger wel een grootere verbreidheid 
Bbben gehad dan thans. Van iba is ba de echte ontkenning, evenals van bare’e. 
ie ook Meded. N. Z. G. 43. 19. 

__ Voor den vorm wordt het verflensen der planten, die Sese nTaola had 
ergelaten bij zijne vroegere gezellen, hier nog vermeld, maar het eigenlijke 
waarmede die planten waren opgehangen in de huizen zijner makkers, is hier 
uit het oog verloren. 

Het laatste couplet geeft een voorbeeld van het gebruik van to’o als in- 
rjectie, zooals wij „wel, of „zeg” gebruiken. 

REB 11. 

_ In het 10de couplet beteekent molango mpa’a, „de dijen op elkaar leggen, 
p elkaar doen steunen”; het is hier gebruikt voor de wijze van zitten die in ’t 
silâ heet en die den Toradje’s onbekend is. De Toradja trekt zijn ééne 
j op en zet den voet er van plat op den vloer, het andere been vouwt hij 
8 iemand die sila zit. Alleen de Mohammedaansch geworden strandbevol- 
kent het sila zitten, maar is er toch ook niet in geoefend het lang uit te 


iu Dja nâ di jau, natampunisi, moadi, „zij tooverde het te voorschijn, zij dekte 
de schotels) toe en sprak een tooverspreuk uit” Moadi is adi, zeggen; gewoon- 
ijk gnd: de tooverspreuk aldus: „adi, adi gakurio, ane montjo ri adiku, of ane 
ntjo adi mpapa, of wel, adi-adi mpapaku, adi-adi weneku, adi-adi ntu’aku, dat 
‚_„hokus pokus, pas! indien het waar is wat mijn tooverspreuk zegt”, of „ 
de tooverspreuk mijns vaders waar is”, of „hokus-pokus van mijn brede: van 
mijne moeder, van mijn grootvader, van mijne grootmoeder” en dan voigt ge- 
woonlijk, „dan moet er dit of dat gebeuren”, d. i. dus de eigenlijke wensch, Van 


of 
e 


112 


de woorden adi adi gakurio is mij het laatste verklaard als to’o hamoa ri tana 

ngkaloe-loe, „naam van een geest op het Hangende Land’, een luchtgeest dus. 

Adi is id. met Mal, Jav., Mak, Boeg., Soend., Bat. adji, Bis. hadji, Sang. 
adi, Lamp. adi-adi (Tijdschr. Bat. Gen. XVII, 574) „tooverspreuk’’; daar dit woord 

door de Mohammedanen in Indonesie gebruikt wordt om ’t Koran-reciteeren mee 

aan te duiden, is het in ’tstrand-Barc'e uit het Boegineesch nog eens in den vorm 

mapgadji opgenomen. Bij het moadi doet men de oogen dicht en als men ze een 

oogenblik daarna weer opendoet, staat het gewenschte reeds klaar. Dit sluiten 

der oogen is ook gebruikelijk bij de „priesteressen’’, die hare tanoana laten op- 

stijgen, om die van een zieke te gaan halen. Waarschijnlijk is dus het sluiten 
der oogen een bewijs, dat men zich oorspronkelijk voorstelde het gewenschte bij de 

lamoa’s daarboven te gaan halen. 

Bl. 12, 

Nia in het 4e couplet is uit Boeg. (Mal. Ar.) nia’ overgenomen ; voor „plan, 
voornemen’ heeft het Bare'e panto'o ndaja, tuntu ndaja, „inspraak des harten’, of 
au kupomata-matai, au kupomaimata, „tgeen ik mij voorstel”. 

Ue ntji papa in het 12de couplet, „het water van vader’; hierin is ntjieen 
genasaleerde vorm van si, dat veel minder vaak dan i, en doorgaans inde „casus 
obliqui”’ gebruikt, hoewel men 't ook in den nominatiet hoort. Ue ntji papa is 
beleefder dan ue i mpapa; nog hooger is siri papa, ntjiri papa, waarschijnlijk een 
locatief, sì ri papa, gelijkwaardig met anuri papa, „'t geen bij vader is, van vader.” 

Bi 158 | 

le couplet, gegesimo kaku, voor gegesikakumo „wrijf mij”; in proza hoort 
men ook wel -mo tusschen -ka en het woord, waaraan dit gehecht is, maar in ’t 
algemeen is -ka onscheidbaar. Zooals men ziet aan dit voorbeeld, wordt -ka ook 
gehecht aan vormen die reeds van ‘t achtervoegsel -si zijn voorzien. 

2e couplet „kom nu tegenover mij zitten en kam mijn haar’ Als zij hun haar 
kammen of laten kammen, werpen de Toradja's het gewoonlijk naar bie Z00- 
dat het voor hun gezicht hangt. 

pala-pala, een der zéér weinige zelfst. n. woorden in het Bare'e, die een 
herhaalden vorm hebben. In 'talgemeen kan men substantieven niet herhalen; op 
enkele klanknabootsingen na, die geen echte herhalingen zijn, hoort men in het Bare'e 
nimmer herhaalde substantieven. Op eene vraag naar den weg krijgt men wel 
eens ten antwoord: „koro-koronja’’, of „buju-bujunja”’ of „djaja-djajanja’’, maar dit 
zijn verkortingen voor koronja, koronja, „de rivier, de rivier’, d. i. „altoos naar 
de rivier”, of „steeds naar den berg’, „aldoor maar het pad.” Van pala-pala is 
geen niet-herhaalde vorm bekend; daar dit woord ook in ’t Mal., Mak., Tag., Big, 
Malag., Bat. een herhaalden vorm heeft (para-para, enz.), kan men gerust aanne- 
men dat het dien in 't Bar. ook altijd heeft gehad. De vorm is onregelmatig, 
de typische klank der le v. d. Tuuksche wet verdwijnt doorgaans in 't Bare'e; 
voorbeelden, waarin zij r en g is, zijn ook aan te wijzen, doch van l is mij ge 


5 113 


18 die veranderde volgorde (rawali ngkoe) rijmen de coupletten ; Harachike 
É allen bij de Toradja’s zéér in den smaak. 

In het 13de beteekent de uitdrukking sio ngkotu (niet siongkatu) tudu 
k hare negen gewrichten komen op den grond”, zoo lenig en bevallig is 
ar ‚ Die negen gewrichten zijn: twee ellebogen, twee heupen, twee knieën, 
e ont en de hals. Dit zelfde kunststuk wordt beschreven in het volgende 


je: 

\ Rose mpebambara, naengkomo ntudu tana. 
__mpebambare leko-leko, ntudu tanamo naengko. 
id, 1. „buigzaam tot op de borst toe, (de ledematen) beweegt zij, zoodat 
ij op den. grond komen.” 
] Bvenzoo op bl. 38, reg. 4 v. 0: 

_leko-leko ntudu tana, ntjawi sipa mebambara, di. ibniensam tot op den 
A komens toe; hare schoonheid stijgt langs de borst opwaarts.’ 

Laatste gedeelte ook in couplet 14; sipa is uit ’t Boeg. genomen en 
BE de beteekenis van „schoonheid. 
| mpa , mat” is geen echt Bar, daar luidt het ali, in het strand-Bare’e uit 
Parigisch overgenomen; ’t et is id. met Mal, Jav., Soend., Daj. ampar, 
apara’, Boeg. apa’, Malag. ampaträ, Mijn zegsman oeh Bad het 
ali niet uitspreken en zou er dus in ieder geval ompa voor gezegd hebben. 
a kasoro (uit Roeg. kasoro’, 't Jav. kasur) is kasoro’ bepaling van ompa, 
as ie bier dus „matras-mat’’ genoemd. 


_ het 7de couplet is de maat in de war. Indien men -mo van Se’imo 

t en achter posompo zet, i8 de maat in orde. 

ú Reg. 3. v. o. spreke men ne'emo als nemo uit, om de maat te herstellen. 

poëzi zie is deze uitspraak niet ongewoon. 

E Bl. 15. 

Toka of toka-toka is thans synoniem met purae of ganae ern in voldoende 

lheid”, in dit geval „al het noodige voor een sirih-pruim.”” De beteekenis 

thans nog in ’t Bobongko’sch en Loinansch (toka), Saleyersch toka en 

eh tékâ heeft, n. 1. „komen”’, is in ’t Bar. nog over in to toka, wisselterm 
au in den zin van „vreemdeling, gast, aangekomene.” 

_ In ’t vierde couplet heeft de lange eigennaam in den 2den regel rijm en 

seheel in de war gebracht. 

E In t 6e couplet is duidelijk te zien dat de lange o van mebo-bo voor twee 


lettergrepen telt, daar dit door ’t rijm op kodjo en voor de maat vereischt wordt. 
__Verh. Bat. Gen, deel LV. 8 


114 : 


Bl. 16. 

Op. reg. 11 is sindate later door den verteller in silau, „daar beneden”, 
verbeterd. 

Djarawata in het 4e couplet is het Boegineesche djarawëta, volgens Dr. 
Matthes Oud-Boeg. voor salabëta „soort porselein.” 

Bl. 17. 

Widu is de naam van een oud waardigheidsteeken, dat in den ouden tijd 
is gedragen door hoofden in den oorlog. 't Is een soort okt geweest, van vo- 
gelveeren, bijv. papegaai- of jaarvogel-veeren; de helden die zulk een widu dragen, 
kunnen met behulp daarvan in de lucht stijgen; een strijd tusschen twee widu- — 
dragende helden wordt dan ook in de lucht gevoerd. Thans wordt de widu nog 
slechts bij doodenfeesten gebruikt, om de hoofden als zoodanig te eeren. Bij 
het groote doodenfeest (tengke) is de widu vastgemaakt aan de pemia, het masker 
dat aan het in foeja gewikkelde doodshoofd wordt gehecht; bij het gewone doo- 
denfeest zijn aan de doodenbut widu’s gebonden. Bij de Mories dragen bij 
doodenfeest de naaste familie-leden van den doode de widu op ’t achterhoofd, 
hoog uitstekend en naar voren hellend, zoodat de punt den grond raakt, wanneer 
zij zich voorover buigen. Waar de widu in den hoofddoek is gestoken, is door _ 
de slippen daarvan nog een koperen versiersel in krakeling-vorm (sánggori) gehaald, 
een achterhoofdversiersel, dat waarschijnlijk uit den tijd stamt, toen de hoofddoek 
nog onbekend was en een touw of reep boombast het lange haar in orde hield. 

De widu is een stuk van den gespleten bamboe, aan het eind nog weer 
in drieën verdeeld; deze drie latjes worden uiteen gehouden door een vlechtsel 
van wintu, een fraai gele, glimmende bies, zoodat zij op een kleinen half geopen- 
den waaier met langen steel gelijkt. 

Dr. Hazeu spreekt op bl. 49 van zijn Proefschrift en verder op bl. 201 en 
202 over Oud-Jav. widu als naam van bij shamanistische plechtigheden fungeerende 
priesters en leidt ook Mal. biduan daarvan af. Met dit laatste woord (als uit 
't Sanskr. afkomstig beschouwd) vergelijkt Dr. Niemann in zijne „Ethnoga- 
phische Mededeelingen omtrent de Tjams” (Bijdr. Kon. Inst. 1895, bl. 331) de 
naam der als zangers en muzikanten optredende aanroepers van geesten en ge- 
storven voorouders, meduon of paduon. Indien het Bare'e de oorspronkelijke betee- 
kenis van widu, z. v. a. „pluim” bewaard heeft, dan moet biduan „widu-drager’” 
beteekend hebben en O.- Jav. widu van de pluim op den pluimdrager zijn over- 
gegaan. Vgl. bijv. den titel padjunge ri Luwu van den Loewoeschen Vorst, aan 
diens zonnescherm ontleend. 

tE 

Reg. 12 v. o. membuka tangoa, van wuka, „uittrekken, n. 1. de stijlen 
van de tangoa, de hut, dien men heeft opgericht buiten het dorp, een eindweegs 
den weg op, die naar het land van den vijand voert. Daar beluistert men de 
vogels. Is deze hut afgebroken, dan is men ook werkelijk op reis. 


» 


Ee 115 


BL 20. 
al Reg 6. nepa ri jae ndjaja, bare’epa djela ri wukunja; dit laatste is door 
en verteller ter verklaring bijgevoegd. Dat gedeelte van een weg, eene rivier, 
_ tusschen het begin en het cind ligt, heet jae, Par. lae, la (ja) met het 
8 ’t Bar. verdwenen lidwoord e. Dit la is in ’t Boengkoesch nog gebrui- 
Ì waar 't Bar. koro, wata, „liehaam, stam’’, zegt en dus ook in de bet. „rivier”, 
î ouwens 't Mal. batang evenzoo heeft. De jae van een bamboekoker is dus 
uk. dat tusschen de knoopen ligt, het eigenlijke lichaam ervan; in ’t Mal. 
pijv. in de uitdrukking badan surat het woord badan in dezelfde beteekenis 
__Nu beeft de verteller, toen hij zeide: „pas op de jae van den weg, nog 
ekomen aan den knoop’, een bamboe voor den geest gehad; met wuku is 
us het eind van den weg bedoeld, doch dit is geen gebruikelijke uitdruk- 
ng in het Bare'e. 
In het 11de couplet is de scheiding der woorden ndeku en kupago in den 

Be duidelijk, 
Re Bl; 25. 

tn het 10de couplet kan de maat hersteld worden, wanneer tau geschrapt 
0 daar na in penâ twee lettergrepen geldt. 
Bl. 26. 
In het 4de couplet, van onder af geteld, spreke men om de maat ntje'e 
uit te tij 

_Datu dn rd gambira De zen als echte bergboeren, ze 


| noemt men daar bijv. het Zuiden en ook den Zuidewind, Tando ngKasa, het 
den en den Noordewind Dongì, naar een stuk overstroomd land ten N. 
st Meer. Wel is tiwmboro (Mak. timboro') bekend, als de naam van een 


’t Meer geen andere benaming dan de bovengenoemde. In 't Makassaarsch 
antaeng (Bonthain) is timboro Oost, vgl. Mal. timur, „Oost”, Sang. 
Reid. Het Bare'e nu heeft voor Noord en Zuid dezelfde benaming, n. |. 
npo jangi, „hemel-zijden’’, sudipi nu eo, „zijden der zon’, d, i, der zonnebaan ; 

is in ’t algemeen „zijde, kant’. Zoo is dus alen jangi ntimali-mali 
8 en Zuid,” pajompo jangi sambira òf „Noord” òf „Zuid”. 

MBL 27. 
dj _Om het couplet op reg. 13 v. o. in de maat te krijgen, zou men den tweeden 
Eaton lezen: sima’i mebo-bo, dus kudonge weglaten, of kudonge ma’i mebo, 


116 


Bl. 29. 

In het Ze couplet v. o. wordt door het schrappen van mo achter mamongo 
de maat hersteld, terwijl in couplet 3 v. o. om dezelfde reden achter arambe’i 
mo kan gelezen worden. 

Bl. 30. 

Reg. 16, montjuwe manu, enz; deze en de volgende termen vindt men 
uitgelegd in „Het Koppensnellen der Toradja's van Midden-Celebes en zijne be- 
teekenis’’, door Alb. C. Kruyt, in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Academie 
v. W. Afd. Letterk. de Reeks, Deel III, bl. 152, vlgg. 

Reg. 20 ewa mangkapa ogu mbetu’e papitu. De naam Mangkapa of Ta- 
mangkapa beteekent „Klapwieker’’ en wordt gegeven aan het Sterrebeeld „de 
Haar”, waartoe o. a. de Pleiaden behooren; deze zijn hier bedoeld met ogu mbetu’e 
papitu, „het aantal der sterren zeven”, dat is „met zijne zeven sterren.” Torokuku 
is de naam van het geroffel op de trom (karatu) bij het doodenfeest. Daarom is 
zijn naam vertaald met „Bijeenroeper (bijeentrommelaar) der sterren’ Blijkbaar 
is hij eene verpersoonlijking van het Zevengesternte. Misschien is met torokuku 
het gekraai of het geklapwiek van den Haan bedoeld, dien de Toradja’s in het — 
Zevengesternte (met andere sterren er bij, zien; in dat geval is de vertaling „de 
Sterren-Haan.” 

Bl. 34. 

In couplet 3 behoort tobambari aaneen geschreven te worden. Bambari is 
id. met bamba, „monding’’, mbamba, „leugen, praatje, onzin’’, baraba „spreken, bab- 
belen, praten’ en verder met Samoa'sch wawa en de door Kern, Tidjitaal 234 ge- 
noemde verwanten; Codrington, Melanesian Langu., bl 84, No. 44 en bl. 471. v. mouth; 
vgl. nog Bar. mebaba en Pakëwa'sch méwawa, „een kind zachtjes op den mond 
kloppen om het te bedaren.” Bambari nu bet. „tijding, bericht, vooral zulk een 
dat emotie wekt. Tebambari en tobambari kunnen worden weergegeven met ons 
„beroemd, berucht.” 

Gora, in couplet 6, beteekent „roover”; doorgaans is het „zeeroover’’, me- 
gora’’, „zeeroof bedrijven’, daarnaast magumora, eveneens van den stam gora, 4 
„juichen, luidruchtig feestvertoon maken over een gesnelden kop.” Dr. Matthes 
onderscheidt in zijne Makassaarsche en Boegineesche woordenboeken gora „luid- 
ruchtig zijn, hoera roepen” en gorra’ „rooven’’ De Maleische woordenboeken 
geven gorap, naam van een soort vaartuig, als eene verbastering van ’t Ar. olé — 
naar eene aanteekening van Roorda in „De Wajangverhalen van Päläsârà, Pandoe 
en Raden Pandji”, bl. 482, De Clercq geeft op bl. 59 van zijne „Bijdragen tot 
de kennis der Residentie Ternate” orang gorap op als benaming van voormalige — 
zeeroovers. In de „Berichten omtrent den zeeroof in den Ned.-Indischen Archipel” 
(Tijdschr. Bat. Gen. Dl, XX, 1873, bl. 306) wordt gezegd, dat „de rooversprauwen 
(van Solog) in de taal der roovers goenap (lees goerap) worden genaamd”, ook in 
de „Aanteekeningen omtrent Sollok en de Solloksche zeeroovers”’ (Tijdschr. Bat. _ 


117 


den. DL. VIL, 1858, bl 219) wordt het zeerooven megoerap genoemd. Indien nu gorap 
urap de volle vorm is van Mak. Boeg. gora’, Bar. gora, dan kan het niet uit ’t 


kel lijke beschouwen. In dat geval beteekent Mal. pérau gen „rooversvaartuig”’, 
bij uitbreiding „snelvarend vaartuig’ en orang gorap „roover’”’; het vaartuig heeft 
dus zijn naam naar de roovers gekregen, niet de roovers naar Het vaartuig. 
____Bo da kuto'o impia, woordelijk „hoe zal ik het nog zeggen”, impia en ri 
sâ, eig. „wanneer? en-,„waar?”’, worden veel gebruikt in ironische vragen. Ie- 
mand heeft pas zijn mes geslepen en nu vraagt men hem: Matadjamo?” „Is het 
E scherp ?”, antw. be da matadja ri sâ? be da matadja impia? „hoe zou het niet 
scherp zijn?” Dja maria mompalinja, „eeú groot aantal zijn de verdachte teekenen.” 
is de bekende stam, waarmee men aanduidt ’t geen onder een ban of ver- 
sbepaling ligt. Mompali is „verbieden, buiten het dagelijksch gebruik sluiten’; 
is hier verbonden met -nja en moet dus opgevat worden als „hetgeen verbiedt, 
in den ban doet, waarschuwend teeken”’. 
wBL:35. 
Tagara ntasì in de twee laatste coupletten, woordelijk „roest van dezee”, 
is volgens den verteller van dit verhaal, eene omschrijving van pale, „hand’”, daar 
Datu nPoiri slechts met leege handen den vijand te lijf ging. Met deze beeldspraak 
is bedoeld iets dat niet scherp of hard is en dus niet snijdt; in plaats van met 
een zwaard, vecht D. P. slechts met zeeschuim, d, i. met leege handen. 

Re BL-87. 
In het 4e couplet v. o. is dajo ntjakodi synoniem met het gewoonlijk ge- 
bruikte sakadi ngkadago, „het is maar goed dat”. 
___Bl 39. 
Se'i in herhaalden vorm wordt doorgaans geredupliceerd uitgesproken, dus 
sese'i. De To Pebato reduplieeeren met palataliseering ; zij spreken de reduplicatie- 
lettergreep met i uit, dus daidago, luiluku, soisondo, koikodi, eiede, voor dago*, 
‚„ sondo?, kodi?, ede? en dus ook sei-se’i. De maat eischt in dit couplet 
e uitspraak sese'i of seise’'i, welk laatste woord 3 lettergrepen telt. De re- 
duplicatie-lettergreep, wordt n. 1. zoo geheel met de i samengetrokken tot ééne 
lettergreep, dat men dikwijls meent haar slechts met i uitgesproken te hooren, 
dus didago, kikodi, iede, wat echter onjuist is. 
Bl. 40. 
In couplet 10 is de maat te herstellen, als men vóór siko de interjectie 
e uitspreekt. 
| Reg. 8 v. o. peranga, een gouden ring in den vorm van een worm of slang. 
Reg. 6. v. o. djo lene wawo ntau, vlak, d. i. zonder tusschenruimten of 
ipgen was het bovenvlak der menschen, die op den grond lagen, in zoo groo- 
getale lagen ze dicht opeen. 


118 


Bl. 41. 

In het Sste couplet is de maat in de war; de verteller heeft dit, al zin- 
gende, niet gevoeld. Men zou kunnen lezen: „Jo sikomo anaku, ma’i mampa tuwujaku. 

Bl. 42. [ 

In het laatste couplet leze men in plaats van kupekitima, kupekitimaka, 
om de maat te herstellen. Deze woorden worden door Sese nTaola uitgesproken. 

Bl. 45. 

Tabe in het 7de couplet, zooveel als ons „pardon, excuus” is onder de 
Toradja’s nog niet bekend. Het wordt als een bijzonderheid van de vreemdelingen 
aan ’t strand verteld, dat zij daarmee verlof vragen om te mogen voorbijgaan. De 
echte Toradja buigt zich een weinig en strekt één of beide armen schuins naar 
beneden; zegt hij dan ook nog moliumo jaku, „laat mij voorbijgaan”, dan is bij — 
bijzonder beleefd. 

Bl. 47, 

Reg. 16. Motanande pale taupuzae, ndahamimo palenja, „allem hielden 
de handen op en zeiden hami in hunne handen”. Dit hami is het Boeg. aming 
(Ar. amin), met een forscher aspiratie aan ’t begin, omdat men dit woord ge- 
woonlijk luide uitspreekt, als refrein op het gefluister van dengene die de do’a 
opzegt. Daar men de holle handen dicht bij den mond ophoudt en er in kijkt, 
alsof men er uit leest, zoo galmt men zijn hami in die holle handen uit, van daar 
de uitdrukking, „zij ademden in hunne handen.” 

Bl. 48. 

_ Reg. 11 v. o. Voor montompaka zou het beter zijn montompa telezen,dat — 
én de maat herstelt èn het hier geheel onnoodige suffix -ka opruimt. 

Reg. 2 v. o. rata ri resne madago. In het uitrekenen van goede en kwade 
dagen hebben de Toradja’s het nog niet ver gebracht. Slechts voor verre reizen, 
sueltochten, feesten en vooral voor den veldarbeid wordt uit den stand der maan 
ommiddellijk vóór zonsopgang, waarnaar de dag zijn naam draagt, opgemaakt of 
hij gunstig is of niet. Hier is intusschen de berekening van den gunstigen dag 
door kotika's geschied, die de Boegineezen bij de strandbewoners hebben bekend 
gemaakt. 8 

Bl. 49. 

De naam van het schip Lapi Tambaga is waarschijnlijk uit het Boeg. lapi’ 
témbaga overgenomen. De Barc'e-sprekers noemen geel koper, toga (armring) of 
gala (het Boeg. gélang), rood koper meestal doi (duiten). 

Bl. 50. 

In ‘teerste couplet worden de trommen en bekkens geslagen, om het schip 
te doen voortgaan. De voorstelling van dit gekoperde, vanzelf voortgaande schip 
is natuurlijk aan een stoomboot ontleend. Bekkens (gongs) kennen de To Radjä's 
niet, tawa-tawa is aan het Boeg. tawa’-tawa’ ontleend. Op de prauwen der Mo- 
hammedaansche handelaars hangt doorgaans een gong, die bij afvaart en aankomst _ 


119 


van het vaartuig geslagen wordt. Trommen (ganda) mogen bij echte To Radja’s 
miet uit de lobo komen en alleen bij feesten worden geslagen. 

__Oloa, in het Je couplet, is het Boeg. oloang „voorsteven’’. In het volgende 
g pesoba het Boeg. tjoba, taropo het Boeg. taropong. 

BeReg. 13 v. o. ponjomba, Mal, Jav. sëmbah, enz. Bar. somba is een van 
weinige voorbeelden waarin s genasaleerd en daarna nj wordt, met het tus- 
enstadium ntj, dat nog het gewone is in ’t Bare'e zooals songka, montjongka ; 
) montjoko. Andere voorbeelden zijn: monjangke van sangke ‚in de vlucht 
pen’, panjebi, „stooter”’, wisselterm van tondu, „horen”, van sebi; monjilo 
schen met een fakkel (silo); monjopu „schieten met een blaasroer (sopu)’” 
jjube „vooruit schoppen’’ van sube; monjarapi „kleine vischjes, garnalen, enz. 
eppen”’ van sarapi. Meer voorbeelden heb ik tot nog toe niet aangetroffen. 


Ne 


In eouplet 2, dat ook verder nog voorkomt, zijn maat en rijm geheel 
vaarloosd. 
5 _Samparadja in het 5e couplet is uit het Boegineesch overgenomen, waar 
het evenzoo luidt; het beteekent „anker.” 

Ke In: couplet 12 is oloanja tana Maka, „met den steven naar Mekka’, een 
regel op duanga Lapi Tambaga, die op zichzelf niets beteekent, maar 
leen den naam van het schip nog wat opfraait. 
_Bl. 54. 
In het 4de couplet moet het lidwoord i worden weggelaten, wil men de 
t in orde hebben. Om dezelfde reden zou in het laatste couplet voor ponjom- 
ka moeten gelezen worden ponjomba, dat meteen zuiverder gezegd is. 
Bl. 55. 
Reg. 13 v. o. boti patani, „een alleen loopende aap’; mompatani is „alleen 
, zieh scheiden van’, boti patani is een aap, die uit den troep verstooten is 
alleen ronddwaalt; to ri wusu, „woudbewoner”’, is een wisselterm bij de To 
Ampapa in gebruik voor boti. 
RE Bl. 56. 

___Reg. 9, patesopu, „weggeblazen”’, is door den verteller later veranderd in 
patesupa, „uiteengespat.” 
Reg. 11, napesuaka kaba, „zij trokken hunne onkwetsbaar makende too- 
niddelen aan. Kaba is ’t Boeg. köböng, Mal. kebal, „onkwetsbaar’’. 
In couplet 9 leze men voor ’t herstel der maat banja jore voor banjamo jore, 


Á \ 


120 


In couplet 11 is kedo manasa het Boeg. kedo ma’nêèsa. 

Kedo, Boeg. „bewegen, beweging’, werd mij door den verteller uitgelegd 
als „het hanteeren der wapenen, de vechtkunst’. Manasa is in ’t strand-Bare’e 
zeer gewoon geworden; het wordt beschouwd als synoniem met manoto, „vast, zeker, 
bepaald”. Kedo manasa is dus „de echte vechtkunst’. 

Bl. 57. 

Reg. 4 v. o. sigadja is het Boeg. sigadjang, „elkaar met de kris bevechten; 
goed Bare'e hiervoor is mombegajangi, zooals eenige regels verder staat. 

Bl. 59. 

In couplet 8 v. o. herstelle men de maat, door ndatatangara te lezen voor 
ndatangara, een geredupliceerde vorm, die iets sterker is dan de enkelvoudige, 

In couplet 6. v. o. bamo vgkukoto morame, „ik kan u niet meer met heil- 
middelen bijstaan’, daar de voorteekenen die uwen dood aanduiden, al te zeker 
zijn. Wat marame is en welke toovermiddelen de achtergebleven verwanten aan- 
wenden om iemand op reis voorspoedig te maken, vindt men in de reeds aan- 
gehaalde verhandeling van Alb. C. Kruyt over „Het koppensnellen der Toradja's”’, 
bl4158, 

Reg. 3 v. o. de komma na montangisi moet na rongonja staan. 

Bl. 61. 

Uit den eersten regel blijkt dat Datu mPoiri als kind door den wind is 
meegevoerd, waarna in het dorp zijner ouders alle leven tot stilstand is gekomen; 
eerst met de terugkomst van den verlorene leeft alles weer op. 

In het 5e couplet noemt Sese nTaola de moeder van Datoe mPoiri „tante”’. 
Bij de To Lage spreekt men dikwijls eene vrije vrouw van eenigen leeftijd met 
tete, „tante’’, aan. 

In couplet 4 v. o. wordt met adanja bedoeld de geschenken, die volgens 
den adat de schoonouders aan hunne schoondochter moeten geven, wanneer deze 
voor ’t eerst, bij hen komt. Het eerste wordt bij het bovenkomen, het tweede bij 
het gaan zitten, het derde bij het sirih-pruimen geschonken. 

Bl. 63. 

Reg. 2, sere is het Boeg, tjere, „ketel”. Het echte Bare'e-woord voor 
„spuiten, uitspuiten’’ is djiri. 

Bl. 64. 

In het Sste couplet drukt Sese nTaola zijne vrees uit voor ziek worden. 
Wanneer men den wal nadert, mag niemand slapen, opdat hij zijne tanoana niet 
verlieze ; door op te staan nog eer men geland is, verzekert men zich ervan, 
dat men zijn tweede ik niet op zee of aan boord heeft verloren. 

In het 3de couplet v. o. geldt ndintjani vier lettergrepen, daar het is sa- 
mengetrokken uit ndiintjani. 

Bl. 65. 

In het tweede couplet voege men na setu nog dja in, dan is de maat in orde. 


| 


| 


3 


121 


E- 
In het zevende couplet vraagt Sese nTaola met goud bestrooid te worden. 
eene verfraaiïng van het bestrooien met rijstkorrels, ’t welk bij de Toradja’s 


ater, op het doodenfeest, bij de beenderen van den laatst overledene van een 
maar nimmer bij eene andere gelegenheid. Men heeft hier dus weder met 
ingevoerde (Boegineesche), ofschoon geheel in het kader van ’t animisme der 
ja’s passende, gewoonte te doen. De gestrooide rijst dient om de tanoana 
estrooiden te versterken, evenals het besmeren met bloed, het behangen met 
en, het bespúwen met kruiden, enz., daar rijst onder de meest tanoana-houdende 
a behoort. Prof. Wilken geeft eene eenigszins andere verklaring, Ind. Gids 
T, bl. 943-945, maar deze past niet bij de wijze, waarop de Toradja’s de 
hier besproken gewoonte volbrengen, daar zij nimmer het roepgeluid voor kippen 
maken bij het rijststrooien. De gewoonte der Meerbewoners om lijken en beenderen 
te sore, is intusschen ook door de boven gegeven uitlegging niet verklaard. 
a: Bl. 67. 
B In het 4de couplet zouden maat en rijm geheel in orde zijn, indien i Duru 
Walo werd weggelaten. De verteller zelf kon deze bijvoeging niet verklaren, maar 
een ander zeide terstond, dat er piluru, „kogel”, mee bedoeld was. Deze uitlegging 
is zeer aannemelijk. Walo of wajo is o. a. „lood”’, duru is een aangeboren of over- 
fd iets, zooals bijv. stand, afkomst, een erfelijke waardigheid, een geërfde 
al, hebbelijkheid, talent, enz. T Duru Walo is dus „het loodkind, de van lood 
mmende.” In den besproken zin is dus i Duru Walo de aanvulling van 
andjata, dat aan het Boegineesch is ontleend, evenals het synonieme masadia, 
eed’. De beteekenis is dus „de kogel is gereed”, m. a. w „het geweer is 
den’, wat hier dan wil zeggen: de sirihdoos is gevuld. 
Couplet 10: pakoroka is wel in zinnen als deze de gebruikelijke vorm, 
de maat eischt hier pakoro. _ 
In couplet 13 ontbreken twee lettergrepen aan het door de maat vereischte 
„ Indien men achter wungkaä en ntamangkoni het enclitische mo plaats, is de 


Bl. 68. 

Reg. 1, napasilolongani is gevormd van silolonga, het Boeg. silolongën, „in 
e, gereed”. Hecht Bare'e zou hier zijn: napakoroka. 

BRB 70 

_ In het eerste couplet noemt Sese nTaola’s zoon den naam van zijn vader, 
naar Toradja’schen adat streng verboden is. ’t Is hier echter om rijm en maat 
an, zooals ook in andere versregels wel siko tot of -mu van vader, moeder 
wager is gebruikt, wat zeer ongemanierd is. 

___In couplet 6 leze men voor de maat: da masunamo. 

Wil men anaku veranderen in anami, „uw kind”, dan is het rijm gered en 


122 


is ook de zonderlinge uitdrukking „mijn kind”, van een zoon tot zijne ouders door — 
eene meer gepaste vervaugen. 

Bl. 71. 

i Tarandâ mbalia; de bijvoeging balja is een titel, daar later van deze 
vrouw wordt verteld, dat zij op een feest fungeert. Balia is Paloesch, maar aan 
de kust der Tominibocht reeds goed bekend, daar de Islâm, via Paloe en Parigi 
hier gekomen, de reeds in shamanisme verloopen ceremoniën der Paloeërs ook heeft — 
medegebracht. Zooals te verwachten was, hebben de dicht bij de kust wonende — 
Toradja’s deze shamanistische plechtigheden overgenomen, maar den Islâm tot nog 
toe niet. De Paloesche shamanen heeten balia. $ ' 

BL78: 

In couplet 5 wordt met labe patuntu bedoeld, een koran-recitator, die zijn 
openbaar proefreciet (potama) niet heeft gehouden en niet anders kan voordragen 
dan wat hij uit het hoofd kent, zoodat hij dan ook geen koran vóór zich heeft. 
In couplet 7 wordt hij labe teasantongo, „een labe ten halve’ genoemd. 

Reg. 5, ndadjunu, Parigisch voor ndabubusi. Daar het besproeien hier 
eene Mohammedaansche plechtigheid is, wordt het met den Parigischen naam _ 
genoemd. 

Reg. 4. Tua is het Maleische Tuan, de titel van Europeanen en Ara- 
bieren. Hier is er een Arabier mee bedoeld. 

Blr73: 

Kolontigi, Mak. karuntigi, is de Lawsonia alba, een gekweekte heester, 
rood bloeiend, waarvan de gekneusde bladeren op de nagels gebonden worden; 
na één nacht zijn deze geelrood geworden. Op Java heet deze plant patjar 
kuku, Mal. laka ponda, „iemand op den nek dragen, zoodat de beenen van 
den gedragene aan de voorzijde van den dreger afhangen. Degenen, die zullen 
besneden worden, worden op deze wijze driemaal rondom het huis, waar ’tfeest 
plaats heeft, gedragen. 

Ewanga, reg. 2 v 0. is het Boeg. ewangëng, „geweer”’; hoewel het Bar. 
ewa in den zin van „tegenstaan, tegenstand bieden” kent, gebruikt het voor 
„geweer”’ geen afleiding van ewa, zooals het Boegineesch. 

Bl. 74. 

Couplet 4; als men hierin kede weglaat, is de maat in orde. 

Bind5. é 

In couplet 3 kan men de maat herstellen, door na depa in te voegen da. 

Couplet 12: mpodandepe is mij verklaard met pakaliga; daarnaar heb ik 
het vertaald, hoewei ik de vertaling niet kan controleeren, daar het woord niet 
tot de levende taal behoort. 

Bl. {7. 

In het 12de couplet kan men de maat herstellen, door voor papa te” 
lezen papaku. 


123 


___Reg. 9 v. o. is door den verteller gedeeltelijk veranderd. De woorden 
nabira langka poturu® nja kunnen niet juist zijn; indien men nabira verandert 
in ndati ra, krijgt men den zin, „binnen op de bank waarop zij altijd sliep’; 
r de verteller heeft den zin veranderd in: nasila wua ri palangka, „zij. 
kloofden pinangnoten op de rustbank’”’. Ik heb naar de eerste wijziging vertaald 
B 79. 

In couplet 12 leest men den vorm dompakawurake, waarmede het groot- 
erake-feest wordt bedoeld; de vorm mowurake of mewurake wordt gebruikt om 
gewone, in het huis van den zieke plaats hebbende woerake-feest aan te dui- 
d 5 het groot-woerake wordt op een afzonderlijk feestterrein voor een aantal 
zieken tegelijk gevierd. 

Ed Bl. 80. 

Reg. 4 v. o. „korte en lange zijden”. Dit wordt gezegd van de langka, 
een hut waarin de zieken verblijven, die door de hulp der wurake hunne gezondheid 
zullen herkrijgen. 

pf Repl ST. 

ke Reg. 5, moabe, gekleed zijn in een abe, een baadje van primitieven vorm, 
ee en smalle lap geklopte boomschors, doorgaans versierd, op rug en borst afhangend, 
met een gat in ’t midden om het hoofd door te steken. Beschreven in „Geklopte 
b pombast als kleedingstof op Midden-Celebes”, door N. Adriani en Alb. C. Kruyt, 
Intern. Arch. für Ethnographie, 1901. 

Lik _Reg. 6 v. o. kajuku ndapongasi ri wo'onja; om te weten of de zieke spoedig 
beter zal worden, zet men twee kokosdoppen met de randen sluitend op elkaar, 
op het hootd van den zieke en laat ze daarna los. Uit de wijze waarop zij vallen 
(beide met de holle zijde naar boven is ongunstig, beide met den bollen kant 
naar boven is het ook, één met den hollen, één met dn bollen kant naar boven 
is gunstig) maakt men op, of de zieke spoedig zal genezen. Manu nddaô ngu- 
djunja is eenigszins onjuist uitgedrukt. Niet aan den bek van den haan, maar 
st an zijn kam (lenda) wordt gezogen, dan wordt hij naar boven gegooid, zoodat 
hij terecht komt op de paladuru, de plank, die te halver dakhoogte als een 
lengte-as door de lobo loopt; gaat hij dan kraaien, dan zal de zieke spoedig her- 
/ tellen; zwijgt hij, dan zal de ziekte eerst langzaam of in ’t geheel niet wijken, 

____Met basa’u (reg. 4 v. o., niet basau) is hier de lap bedoeld die de vrou- 
w en der strandbewoners omdoen, als zij menstrueeren. De Toradja’schen doen 
dit niet. 

Bl. 84. 

' In couplet 5—7 wordt onderscheid gemaakt tusschen njawa en limbajo. ’t 
Eerste is Boegineesch; of er inosa, „levensadem”’, of tanoana, „levenskracht, leven” 
mee bedoeld wordt, is niet duidelijk. Limbajo „schim, spiegelbeeld, weerkaatst 
beeld”, in het populaire geloof der Toradja’s de gedaante der ziel (angga), die naar 

de onderwereld (torate) gaat, moet hier zijn het reeds van ’t leven beroofde lichaam, 


124 


dat nog slechts een schijnbestaan voert. Dat deze gedachte niet Toradja’sch is, 
behoeft geen betoog. 

Bl. 85. 

Reg. 10: „M. B, was een bidadari, want haar vader was cen uali’”. Onder 
wali of ualí verstaan de strandbewopers iemand die door een pongko (weerwolf) 
is gedood, doordat deze zijn lever heeft verslonden, waarna de weerwolf hem heeft 
gevraagd, in welk dier hij na zijn dood wenschte veranderd te worden. Zulk een 
wali, ’t zij hijij een bert, wild zwijn of wat daa ook is geworden, kan men her- 
kennen aan de geslepen en zwart gemaakte tanden. Zie Alb. C Kruyt „De 
Weerwolf bij de Toradja’s”. Tijdschr. Bat. Gen. 41, bl. 556. Dat iemand die 
een wali tot vader heeft bidadari is, moet meer als een aardigheid van den ver- 
teller dan als eene eenigszins verbreide meening beschouwd worden. Wali is in 
't algemeen „wederkeeren’’, de wali is een onder andere gedaante wedergekeeni 
slachtoffer van een pongko. 

Couplet 9: „onze moeder is dezelfde, maar wij hebben elk een anderen 
vader’’, schijnt zich aan te sluiten bij M. E's gezegde: „mijn vader is een uali, 
terwijl op bl. Sl is gezegd dat M. E. is ontstaan uit het menstruale bloed van 
Lemo nTonda, toen deze voor ’t eerst menstrueerde. Dit laatste zal dus wel niet 
de ware loop der geschiedenis zijn, daar juist het in poëzie medegedeelde het 
vaste bestanddeel is en de proza-gedeelten meer aan de willekeur van den ver- 
teller zijn overgelaten. R 

In couplet 12 noemt Tanda Eo zijne ee a’i, hoewel zij zijne oudere 
zuster is; hij beschouwt haar n. l. reeds als zijne vrouw; de man beschouwt zijne 
vrouw als tua’i, ook al is zij ouder; de vrouw beschouwt haren man als tukaka, 
ook al is hij jonger. 

Vóór het laatste couplet heeft de verteller later nog dit couplet ingevoegd: 

A, mawo ntja rajaku, i Tarandâ eraku: „Ach, ik heb zoo’n verlangen naar 
u, schoonzuster T.”’ en na het laatste nog dit: 

Anu ngkupomawo ndaja, eraku i Tarandâ: „Naar wie ik verlang, dat is 
mijne schoonzuster T.” | 


daat Lal EN _ 


nt) 
irt, 7 % 
of 3 


van het jaar 1768, 
oee 


ootschap van Kunsten ‘en Wetenschappen. 
Ee k ae 


OM NIJHOFF, « A 


HAGE. 


's_ GRAVEN 


NE ETE Oe 
| ij PS 8 


+46 
„- 


en E 
MAR 31 1018 


JERIBONSCH WETBOEK 


_(PEPAKÉM TJERBON) 
van het jaar 1768, 


in tekst en vertaling uitgegeven 
DOOR 


Dr. G. A. J. HAZEU. 


_VERHANDELINGEN 


VAN HET 


sch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. 


Dd DEEL LV. 
" 2e STux. 
ABRECHT & Co., M. NIJHOFF, 
BATAVIA. 's GRAVENHAGE. 
1905 


ue 


… 
5 
d 


basho u d. 


BrApz. 
ps, S / VEN 
5 NETS: 


TEKST EN VERTALING. 
van procedeeren tot Cheribon, tot narigt van de 


Annen nl ore Bas ein Me dS TOA 
die EE PELGELENN see ne TED ete 9) 
EE sBeoces decrdeeren. ten 0, 4 nt … . 21 
en Proces decideeren. … . 7... 22 
MEE | 
Mnmisslagen die een Proces decideeren. . . . . . . . …. 24 
EEE roces doet verliesen . . . ....-..…. .… 26 


NN oecssdeoideeren ee «26 
die BENE oenen deerdeeren … 2. cn ot. et. . 28 
Ee waervan de Twee Laeste een Proces desa AE Me ol 
ee Ei overtuigend en dBeideerendeBewijs: S.A «0 3 


32 
35 
34 
36 
weegens het schalie off onschuldig houden van een dieff . 36 
len word zijn Zaek met de volgende getuigen te beweeren off 
fendeeren komt zijn Proces te verliesen . . . «… … … … … … … … 38 
len fgenaamt Sarasa Moertjaja. . . . . RAE ORL 4 
erwijs. Onderscheijd tusschen Pradata en Badde B Adieu, 49 
ae EL 
OE en tender tel meege 98 
Á SER en BIT: 53 
sdaden, MR Sorande tot A Vierschaar ae Pien N 54 
id zaeken naast de dood, behoorende mede tot de Vierschaar 
55. 


| Articul die thans in Bit: Baaren B rd Zadel om voortaan tot 


TV 


een Wet te dienen. . .… EEE 
Mindere Lijfstraffelijke en geldibrantige zt. ee ET 
Pakolie off vergoeding voor d'oneer van ’t slaen en gant Nn 
Pakolie off vergoeding voor Mantries . …. .… Re: La Aeon 
Pakolie off vergoeding voor beesten en vogels des Rn En wer tide AD 
Pakolie off vergoeding voor gestolene Bomen … << 
7 Articnlen. van Roots Á nn 
Nog 6 Articulen van Malieng, En. Ashe zien NE 
Nog 3 Articulen van Malieng off dieffstallen „> tt 
Nog 21 Articulen van medepligtige in 't quaad doen... . . 4 aes 
4 Articulen van overlast en moetmil . . .. +408 
ò Articulen van slaen en schelden tusschen vrouwen, EE: EN worn ee 

boeten na de rang der persoonen . … a nn 
7 Articulen van privateliijk en op eigen authoriteit regt te oeffenen . . . . 69 
l-Artieul.. and nn 
1 Articul. . … enn nn nn 
6 Articulen van Sangraha, off overlast te pleegen, te straffen met de 

boeten. vermeld op Pag. 31. … nn en 
Harbin. te Pe ee er 


Diverse iseen van Processen, neevens verscheidene 
wetten, getrokken uit de Papakkum Jaja Lankara, mma 
Eenige uitbeeldingen vanProcessen,na de wijze van Kontara 


Manawa. … es ln en 
Kolophoon’. … … … im en 
AANTEEKENINGEN. 

Inleiding. Ontstaan van de Pépakém. Bronnen. Waardeering. Inhoud. 
Literatuur …… . vaan de EE 
De »Maniër van Procedieerenst ste ene 
Het eerste Gedeelte van de Dep aen bs …  … « (36 tol 
Hoofdstuk LL. Formaliteiten bij de procedure in BR te nemen . 136 
‚ Hoofdstuk IL: Het-Bewijs. > ron en 
Hoofdstuk [II Getuigen ò … os en 
Hoofdstuk IV. Rechtspleging, Rechtbanken en Rechters. . . . 142 
Hoofdstuk V. Misdaden: en Straffen … … nn 
Het tweede gedeelte van de Pépakém . . «LOOS 
Hoofdstuk I. Uitbeeldingen van processen, bien aan het 
wetboek Djaja-Léngkara. . . . et gee 
Hoofdstuk II. Extract wit de Kontact ee see Re 
De kolopihiogo ms mm ae en 


Alphabetisch Register van de Abesie termen. … … … a ee oa 


Vv 


Voorbericht. 


_Niet dan na vele wederwaardigheden is de thans aangeboden uitgave van de 
akém Tjerbon tot stand gekomen. 
_ In de Directievergadering van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en 
Netenschappen van 3 April 1894 legde Dr. Branprs eene nota over, waarin hij 
dacht vestigde op het »Wetboek van Cheribon”, in 1850 gedeeltelijk uit- 
im het derde deel van het tijdschrift >Het Regt in Nederlandsch Indië”. 
aanleiding van deze nota werd nog in diezelfde vergadering besloten »de 
m (d. w. z. den Hollandsehen tekst daarvan) in zijn geheel in het Tijd- 
t op te nemen”, en den Resident van Cheribon te verzoeken om een onderzoek 
n instellen, of er misschien bij de afstammelingen der Cheribonsche Sultans 
| hunne toeménggoengs en djaksa's nog oude wetboeken dan wel rechtskundige 
primbons gevonden werden (Not. Bat. Gen. XXXII, 1894, p. 47—56). 
_ De kort daarop door genoemden Resident gezonden fragmenten van oude 
etboeken waren, blijkens eene mededeeling van Dr. Branpes, van weinig belang 
Not. XXXII, 1894, p. 66—67). 
Doch in 't volgende jaar, 1895, kwam Dr. BraNpes door bemiddeling van 
len Heer H. A. pr Noo, destijds adjunet-inspecteur bij het Inlandsch Onderwijs, 
5 bezit van den, in het oud-archief alhier ontbrekenden, Javaanschen tekst 
am de Pépakém, zoodat hij thans het voorstel kon doen om naast den Hollandschen, 
jk dezen te publiceeren, waartoe besloten werd (Not. XXXIII, 1895, p. 20). 
__Was dus reeds in Februari 1895 tot de uitgave van het Tjeribonsch Wetboek, 
in Hollandsehen èn Javaanschen tekst, besloten, gedurende een gansche reeks van jaren 
or allerlei omstandigheden — het handschrift is zelfs eenigen tijd zoek geweest — 
e uitvoering van dit besluit belemmerd en vertraagd. Men zie Not. XXXIII, 1895, 
64, Not. XXXVII, 1899, p. 145, 159 en 166 en Not. XXXVII, 1900, p. 114. 
_ En toen eindelijk met het drukken een aanvang was gemaakt, toen volgde 
ort daarop Dr. Branpes’ benoeming tot President van de Commissie voor oud- 
kundig onderzoek op Java en Madoera, waardoor zijn werkkring zóó aanzienlijk 
uitgebreid, dat hij, ook in verband met de nu herhaaldelijk gevorderde reizen 
ver Java, geen gelegenheid vond de uitgave van de Pëépakém verder te leiden. 
t Was om die reden, dat mij werd opgedragen het nauwelijks aangevangen 
rk voort te zetten en te voltooien. 
_ Waar ik die opdracht heb aanvaard, wensch ik met nadruk er op te wijzen, 
3, blijkens de in de Notulen van 1899, p. 166 gegeven omschrijving, niet meer 
te dan »de Pépakém te publiceeren, namelijk den Javaanschen en den Hol- 
chen tekst naast elkander (te doen drukken) en daaraan toe te voegen een 


ster (van de technische termen)”. 


VI 


Immers, men zou van den uitgever kunnen verlangen, dat hij tevens den inhoud 
juridisch, historisch, ethnographisch en linguistisch nader toelichtte, dat hij althans 
een poging deed tot beantwoording van de tallooze vragen, waartoe elke bladzijde, 
elk artikel van dit in zoo vele opzichten merkwaardige wetboek aanleiding geeft. 
Doch voor zulk een toelichting zou, behalve een zekere algemeene juridische kennis, 
waarover ik niet beschik, vereischt worden een uitgebreide bronnenstudie, voor- 
namelijk van de onuitgegeven oud-Javaansche wetboeken, waartoe mij thans, te midden 
van ambtswerkzaamheden van geheel anderen aard, de tijd ontbreekt. 

Dit ter verklaring, en zoo noodig ter verontschuldiging, dat ik de mij opgelegde 
taak niet ruimer heb opgevat. 

De weinige aanteekeningen, achter den tekst gevoegd, bedoelen geenszins 
eene volledige toelichting tot dit wetboek te geven; ze kuunen slechts dienen om 
den lezer een overzicht van de in de Pépakém verwerkte stof te verschaffen, en 
den belangstellende den weg tot verder onderzoek te effenen. Hoezeer ook overtuigd 
dat daarmede in geen enkel opzicht wordt gegeven wat men zou kunnen eischen, 
meende ik toch deze aanteekeningen niet achter te mogen houden, al ware het alleen 
om aan anderen veel tijdroovend zoeken en naslaan te besparen. 

In het Register zijn zooveel mogelijk al de technische termen opgenomen, 
die in den Hollandschen en in den Javaanschen tekst van de Pépakém gevonden worden. 


Over de gebruikte handschriften valt weinig op te merken. De Hol- 
landsche tekst is ontleend aan het in t oud archief alhier berustende exem- 
plaar, door de Regeering voor dit doel ten gebruike afgestaan (Not. Bat. Gen. 
XXXVIII, 1900, p. 114). Het krullige, maar fraaie schrift was zeer duidelijk, 
zoodat slechts zelden onzekerheid omtrent de juiste lezing ontstond. In die weinige 
gevallen moest ik, bij gebrek aan materiaal ter vergelijking, een vrij willekeurige 
keuze doen tusschen twee of drie mogelijke lezingen. Overigens is de spelling van 
het manuscript, ook waar die inconsequent was, zoo getrouw mogelijk gevolgd. 
Aangezien in het manuscript nu en dan naar andere plaatsen van den tekst 
verwezen wordt, moest de paginatuur van het handschrift in den gedrukten tekst | 
worden aangegeven. Dit is geschied door middel van vette cijfers, tusschen haken 
ingevoegd; in de aanteekeningen en in het register is daarmede evenwel geen 
rekening gehouden. Van het in ’t manuscript achter den tekst gevoegde register 
is bij de samenstelling van het gedrukte register geen gebruik gemaakt, omdat 
het voor mijn doel te beknopt en te weinig systematisch geordend was. 

De Javaansche tekst is ontleend aan het manuscript, in 1895 door 
den Heer De Noor aan Dr. BraNpes geschonken. Dit folio-handschrift, groot 57 !/, 
pagina, is weinig geschonden, maar de inkt is zeer verbleekt. Het is geschreven 
met een fraaie staande letter in een schrift, dat wel als Tjeribonsch schrift wordt 
aangeduid en door enkele eigenaardigheden, den vorm van de da, ta, dja en vooral 
van de „ga, en van eenige pasangan’s (pasangan da, ta, nja, ba en fa), afwijkt van 


VII 


hedendaagsche Midden-Javaansche schrift. Voor den druk is de gewone cursieve 
aansche drukletter gebezigd. Een poging om, in overeenstemming met het 
ndschrift, de pasangan-{a door de zgnd. pasangan (a-moerda weer te geven, moest 
dra worden opgegeven, omdat ter drukkerij niet genoeg van deze letters 
rhanden waren. Ook de spelling vertoont enkele, trouwens voor West-Java 
ypische, eigenaardigheden, waarvan de meest opvallende zijn: het niet schrijven 
van den neusklank in de klankeombinaties van neusklank + klemletter, en het 
willekeurig weglaten of schrijven van de wignjan (dus bv. aligi in plaats van 
ing gih, kali in plaats van kalih enz). 

E Ook dezen, Javaanschen, tekst heb ik zoo getrouw mogelijk doen afdrukken, 
alleen dáár een kleine wijziging aanbrengend, waar naar ’t mij toescheen omtrent 
uiste lezing geen vergissing mogelijk was. Waar ik slechts dit ééne handschrift 


ij: 


ter beschikking had en bovendien de taal van dit boek eigenaardige moeilijkheden 


ef 


oplevert — er komen woorden in voor, die in geen der beschikbare woordenboeken 
worden gevonden —, meende ik mij van tekstkritiek te moeten onthouden. In hoe- 
re de in de Leidsche bibliotheek aanwezige handschriften van de Pépakëm (1) 


oor de tekstkritiek eenig nut opleveren, zal eerst later kunnen blijken. 


ve 
‚4 De verschillende Javaansche artikelen en passages zijn zooveel mogelijk 
parallel met de overeenkomstige Hollandsche geplaatst. 

Terwijl over ’t algemeen de inhoud van beide teksten volkomen overeenstemt. 
en de Hollandsche een getrouwe vertaling van den Javaanschen bedoelt te geven, 
is toch op enkele plaatsen de eerste, blijkbaar met opzet, uitvoeriger dan de laatste ; 
dit geldt natuurlijk niet van die gevallen waarin, zooals bv. op p. 68, de Javaansche 


CC 4 


plist bij vergissing eenige artikelen heeft overgeslagen. 

__ Ben nauwkeurige vergelijking van beide teksten zal leiden tot de erkenning, 
lat de Hollandsche vertaling — enkele vergissingen daargelaten —-in hooge mate 
onzen lof verdient: met verbazing constateert men het feit, dat in de tweede helft 
der achttiende eeuw er menschen op Java gevonden werden, die genoeg Javaansch 
kenden om deze dikwijls moeilijk verstaanbare rechtsregels zóó juist in ’t Hollandsch 
weer te geven: al moge ook de eigenlijke kracht van sommige woorden niet altijd 
voeld zijn, de zin, de bedoeling, werd zelden misverstaan. Tegenover het in vele 
opzichten baanbrekende werk door Rarrres verricht, mag door ons met eenige 
voldoening op deze in 1768 tot stand gekomen Hollandsche vertaling van de Pépakém 
dij jërbon worden gewezen. | 

Á # G. A. J. Hazeu. 


WerrEvREDEN, December 1904. 


(1) Zie Prof. Vreepe, Catalogus van de Javaansche en Madoereesche Handschriften, p. 353 tot 355 
en Dr. H. H. Jursnsorr, Catalogus van de Maleische en Soendaneesche Handschriften. p. 303. 


í ad sl 
ij (Tar: An Dn JJ AR id 
/ Wrs - 
Li ali se wilden a rf EEN 
Á Bane 
EN Gli et ED 
& 
ì Rr } f A 
} En 
K | 
Pi 
BE l d 
t 
. Ei . ’ Le A 
AN LTN vie Een N k/ 
| bere rte Daite nk 
Li 
j RR 
! 
en 
„adh 
\ jn 
4 + : 
n 
' RE 
haf herl . ar 3 
Y . ke 4 bn 


- 
VERBETERINGEN. 
2 regel 12: genkdpguen lees: neefdijgpes 


» 17A8 (een a ong lees: UB U AEN BON 
» 8 v. 0o.: Gay lees: vann 
Ni 
» 12: afhan ag nj lees: af ag ann an 
ME 2 vO: Gem lees: Sanaa n 
LADER ©) oe) Ge M= 
Un 6 v. 0.: 0 9 pn gd lees: Dann Sara sjen gt 
np apa 

Dee 7: am eran nr lees: madam ny 
» Bs aam a lees: aam aan 

Ks 5 hk A) 
> 3: amarasamoag. lees: PM ALS UN AAN 
> 7 v. o.: aaan lees: aaan 
ERE > 1 v. o.: maman lees: amar 

1 > lev. 0: mag lees: meej” 
> Die am am nam om lees: an am un am JN 
» 11: Frinmphant lees: Triumphant. 

» 8 v. O.! Komaan lees: AES AM UN 
>» 9 v. o.: Phabeea, lees: Prabeea. 
>» B: aM Mam leeg: ananamm Nn 


>» 12: Pakalaan, lees: Pakataan. 


AIS 6: or rara man ar lees: rama vun am Av 
» 7: Walad Saksa, lees: Walad Paksa. 
B» 9: am £d aan lees: amb aan 
ALA IE 


. a a a a 
» 6: U NNI HN 2 TL LU ANN lees: LEDEN TENEN EVN 


» 8: jha AN lees: nj en ELD AIN 

» 10 en r. 5 v. o.: Ni Raba, lees: ni Rara. 

» 8: u NED lees: or jaN AAT B 

» leds: meang pen 1d aap lees 3 neo gg Sg en aaa 

» 14 v. o.: grommen lees: gaan pod ag aa 


Pag: 95 regel Ameno zen an ong ag lees ; en aap 1 agv 


» „05 
» 96 
DO 
» 104 
» 104 
»… T04 
» 104 
» 105 
2107 
sand 14 
» 126 
pe 186 
» 139 
» J40 
» 140 
» 140 
> 142 
» 148 
» 148 
» 144 
s UD 
» 156 
» 158 
» 158 
» 168 
» 168 
s 170 


leon ergen egg ed aans lees: png eenegg ran 


12: Bj »Ingevalle” nieuwe alinea. 


1! v. o.: Brawara, lees: Biawara. 

14 v. o.: Schuldaig en, lees: Schuldig aen. 

9 VO EERDE lees: SE EE NN 

12 v. o.: Moengoeng lees: Moengpoeng. 

4 v. o.: @rmam\ leeg: eran 

1: agemengs lees: oporem aaps 

2 v. 0.: aur lees; aur 
5: in am FJ lees: tn am m7 2 N 

1 v. 0: 29 33, lees: 29 tot oo. 


10: Jav. moetoeng, lees: Jav. mëtokake moetoeng. 

4: Art. 178, voeg bij: 1/4 en 178. 

16: Pangara schijnt een schrijffout voor Sangara, zie Jav. en 
Kawi-Bal. Wdbk. en vergelijke de geciteerde plaats p. 87 al. 
1 en 2, lees: Pangara is misschien het Oud.-Jav. pangarah, 
oproeping; zie Kawi-Bal. Wdbk. s. v. arah IL. Illustratie's 
van de hier bedoelde soort van boekti vindt men op p. 87—88. 

22: art. Zas, leesn 420: 

28: p. 961, lees: p. 96. 


1 v. o.: zeven, lees: vier. 


1: djaksa’s, lees: pangoeloe’s. 

1: de vier pangoeloe’s, lees: de zeven Djaksa's. 

19: knëdel, lees: këndel. 5 

7_v. o.: S. djanamala, voeg biij:? zie echter Kawi-Bal. Wdbk. 
s. v. djamala, E. 

4 v. 0, voeg bij: zie p. 97 (Titier Biawara) en cf. Jonker p. 190. 

7, 10 en 15: strisaimgrâhana, lees: strisamgrahana. ì 

16: p. 43—44, lees: p. 33—34. 

18: sangara, lees: pangara. 

22, voeg bij: Bjawara, ef. p. 156 r. 4 v. 0. 

9 v. o,: Anibakën(?), voeg bij: lees anilibakén (?) 


T EN VERTALING. 


en 
EN 
8 


u 


BON, TOT NARIGT VAN DE 
N JAKSA'S DER GEZA- 
LIJKE SULTHANS. 


Vorsten van ’t Cheribonse Rijk 
emen een Vierschaer Kadjak- 
mt, dewelke gehouden word 
joten Aloen-Aloen, voor den 
nder een Wringien boom. In 
rschaer zitten seeven Jaksas off 
2 van Sulthan Sepoe, 2 van 
Anom, 1 van Sulthan Cheribon en 
pembahan, die tot hun dienst 
Boden off Paliwara, te weeten 
s ieder vorst een. Als de 
en van Twee der Princen tee- 
anderen procedeeren, ageeren 
an de andere Twee Princen 
“$geschil zijn, als Regters, 
beregt ieder Sulthan zijn eijgen 


en van Dieft, Rooff, Moord, 
e. moeten in kennis gelegd 
den Regter; alsmede, in cas 
disputen, als den Eijgenaar de 
attrapeert en vleugeld, die 
of grond zijn komen b’arbeijden, 
gten inoogsten off plukken of 
ch ete. beschaedigen of ruinee- 
dat hij haar daartoe gebruijkte 
ppen in zijn magt krijgt Alles 
zeekeren bepaelden tijd, na dat 
weg, of nabij voorvald, te 
Binnen de stad Cheribon en 
tot aen Mondoe, Cali tan- 


Bat. Gen. 


od Ln RE) el uren 


ed an fi ne FU NI AKN AN ADN 8 ar 
( CJ / í ) (HD A (5 nar mam 


ü 9 anp 9, nam an 1 1 Ki Rij 

2 AO jan an a jm rapen jrs jen nag 

au 10 9 ULM HD O1 an a MJ NAR an aag Eh El yam a 
INL LU TEL ie ijk Rf) 


a N en a a a N 
KAM AI Ll an HAAS KN A A1 UN 61) \ AN EN if) vn ek, 


Bapa agens opta rp Jt rn noga 


5) e) Q 
HI mt ha KN A.H) UA Han rÖ ant ee hs Lema) 


a KN A Hr ep oa atijon rog nan fd) BV ENNE ol! 


a a aa je) on a 
) ua MAU 2N AK KN AAN ù an Uy an am anr MU a mn a 
u ‚ ) 


u) ma O0) he Lel ran L5 u 5) eijen 


Kf za EN n n LU AAD ND AA KN KN A 
\ ul ij HK HA nur y KK …n 
Lt, ie | GC (ke 


a @) a e Ee, NES SOES 
LE FEE UE ADERS IE KN AH) LI bleke bre Knan 
\ 8 


T r ne rr n ra) 6) TKN AO AAT HI AAD, 
NN E/ t \ A2 4 Ah 
ama annan el fi ies (2 í / 


man ea „n E) 1 Aer (7) vur am Dr ur gg eng 15 
EEA fe ief ah, ge 


ENEN 


a @) 
LE A de neen gare LN en vin an: PRD, gk 
4 2 TU HD RD man zamen rn ar aren angen en 
gen mn a am 9 KI TER 


WPC en a 
Er agen nx 5 nr 
vene Ln DAN TUN ven Dan vr 110) 


jo Ms } a AEN 
EN TAM NANA) AN EAN 1 UD AN NAAN FARM JAN AN 1 TL 2 
lake. | 14 


“ 
Baans han vager han. sir rela HIj v0 


1 


djong, Pleered en Astana, in den tijd 
van 8 daegen, en zoo het ontvreemde 
goed, ’tzij geheel of een deel daervan 
agterhaald word (dat meede in kennis 
moet gelegd worden) in twee dagen. Van 
Plaetsen verder afgeleegen, tot-aen Ja- 
poera, Palimanan en Singanagara: in den 
tijd van 5 dagen, en van de agterhaeling 
van ’t ontvreemde Goed, in 3 dagen. Nog 
verder aff te weeten tot aan Lossarij, 
Kadongdong en Soka Oeriep: in 8 dagen 
en van de ontdekking van ’t verloorene 
in 4 dagen; van Bangawan, dat is de 
negorijen aen de Rivier van Indramaijoe 
gelegen, in 10 dagen en zoo het ont- 
vreemde goed gevonden werd, in 5 dagen; 
uijt de Parakoewoe in 5 dagen en van 
de agterhaling in 3 dagen; uijt de Che- 
ribonse of Sulthan’s Preangerlanden in 
15 dagen en van de agterhaeling in 7 
dagen. De geene die de eerste inken- 
nislegging versuiijjmt, verbeurde zijn actie 
in zoo verre dat hij in cas van diefte, 
niets meer eijsschen mag dan het geene 
hij mogt komen te agterhaelen. Zoo hij 
de agterhaeling ook nalaet in kennis te 
leggen, verbeurt hij niet ‘alleen geheelijk 
zijn regt, maer moet boven de restitutie 
van 'tagterhaelde goed een Boete Pa- 
palang, dat is 4 reaelen, betaelen. Bij 
voorval van Diefte, Moord, Roof off eenig 
ander geweld in off bij iemands huijs off 
Erff, als den dader gegrepen off omgebragt 
off de dievegereedschappen, geweer en 
klederen van den dieff off het bloed uit 
de hem toegebragte wonden binnens huis 
off Erff gevonden werd, item het vinden 
van Lijken, Beesten ’t zij levend off dood, 
en goederen moet Titier (in de rijstblok- 
ken geslagen) en vervolgens de zaak in 
kennis gelegd worden bij de Jaksas. Dog 


5) 
a Av aa OA zis 
PY UN ADN AMAS AN AAN ANANAS 1 

(gg 3 ul (A a ee Te 
30 
a 


(@) a Te | „4 
poa 1 vj Mm a ru gg,rd aen go vn q nas û 


nere, Ma AD a am am 7 hi y 
a an napanan ana aman ar 
CH | en & N-DE 


AES C 


OOTES) a (ehplals 
meu aan aaan arg an anam nas aen vins a 
eN &. le 


a Qu « bà 
NUNEN AD AAN Aa aam MN maag anr daan aa pam aan 
GJ ON / 1, A ij kl 
(2) AS 
am nr 10 ama zaan 10 am araunds an nan 11 
1 EN 2 2m AA) 1 aM aa AN) cn PN 


riram ana aaien ijd Pe) ej qu ngen volg 1 
5 p G 


C 
a 


an ana pan a 2 rij ) B. ai €) @) ie U] f 2 


ar Ji yn rea am 7 12 1 INI] 2) DN) u” UIN 1 va nis 
he Bee) Oe a Qs Ì 
au gamer gage an a) adraman an pun ie) en 
nrg an naren nan 1 ad aa aag 
pererigd ens ugh gn 


EN A A a 1] zu je) ” B OO A ne gan „mm 
> re 


« « ale 6) QA 
aur n Kn AL) U) tell unnamar rn ana an GE UN ANDY E 
TJ = 


vg mg 1 A mp var a: ORO PTEN NT ina 
iten hole. AE 


Èr a eN eu ej peppen nù yn rù gn 
acn Erin am an On aa ati aa cy eng ren rd aq Ne! 
phagepher EN 
Aa, ma adam an UM aa aaa Eron N ue € 
ee, Gaite OO 
u za. pens pere 9, n2a au 1 9m dr ar ga an Cru 
re Ol fi GG 1D, 0 êâ 


vn aq aa AN aa 7 En en ara nan N LU Ms nar Re) a 
EKE ot rik (hee VG NN 


AN HI Nr) ga wi an pe 5 &y ir 5 \ ij) Lul dj Er Cl na î 


Ta NG) Go u) fan ”) am ti) vaN an zo Lu wen anr er ant 
en 


la) a Qu ' Ze an 
an ml an CM an an «) ul U) fl 2 zl au an an AM AN AME 
EL GG / fe 


a Ges OE) AE 
an auan MM aram an 1) Aen nun | An 2 nah aaa) (7 


EN : 
Hij an Hil ze 4 Lul np an LAD nh cl gard ii) Ee 


a a ( =l@ 
au ana auvn to BN FD a arr anr En een " maananr A ze 
G TU { 


ke 


Om DIE) 4 @ 
aam an en an an dd aM na an La en am ie KD) u 
EEA an amntran anr an gna 


a @, 5 @ a aa 

AU NON vj Oy ore dan ad am , Ula ae DN 

LAD aman bram mn) ram atin ORT aah tn 

LL / LD) ( ú Je Á ip / 4 (HD mr 8, 
Gre VE IE 


a en ER ARE a Av [oe PE 
dn u ON an LA 9 LN AN LU EN laf He Lo tara W 
KEG Ne 

zA 

a EL nd a Pe) „Q 

ar u ati an an n AED ann man naan Nt 

C dd 

7 a ; a a a Qs K 

N 1] yn 270 NU TA neppen LA Nn NM Nan AN An 1 LNAS ANA 
Die rn ZE G- : 

zi 


ste is des noods alleen voldoende 
 Titier, maar Titier zonder kennis- 
g werdt genaemt Sidem, dat is 


let in kennis leggen van een Zaek 
ied schriftelijk, werdende zoodanig 
tuur genaemd Pisaid, dat is kennis- 
f getuigenisbrief. De Pisaid waarbij 
Diefstal de eerste mael in kennis 
xd werd, werd genaemt Pisaid Wara 
waerbij slegts verzogt werd de 
in getuigenis off kennis te houden 
e onderzoeken, moetende den klager 
ijn naem, woonplaets en Heer bij dat 
ier duidelijk melden. Bij de tweede 
d, als er van ’t ontvreemde goed 
gedeelte agterhaeld is, werd Regt 
gt teegens den geenen bij wien het- 
lve gevonden is, en werd dit schriftuur 
aemt Pisaid Pagoegattan, moetende 
 eijsscher zijn naam, en die van zijn 
tij, hun beider woonplaets en Vorst of 
meede duidelijk bij dit Papier 
den, gelijk den verweerder, bijaldien 
een Contra Pisaid indient, mede in 
moet neemen. Wijders moet den 
her bij de Pisaid Pagoegattan, nauw- 
g en in de vereiijschte ordre, dog 
voudig ternederstellen en noteeren zijn 
isen ’t zij dezelve genomen zijn uit 
13 Artieulen genaemt Andiandian 
de Papakkum op Pag. 13 vermeld) off 
t de zaek is, uit Sasandan, Kawal, 
[ Watang (drie Soorten van getuigen 


a a Av a a a a 
AL 1 By \ Ì LU AN AAN 1 aM n an 2 vur am an an aa mm 1) 


ne 1e In JM anr NÀ unir 
fl AJ KN AN AN EN) AN AN HK J 
41 / | (AN dE ne L ri 


1 vu aa aa 1 1 2 en hl Ui ar aur a Rijn Öra Oi an me] 

eur dat ( 1 ame gba” 
ag 

ner am an oh an gp an megen gi | Kn 

Ge nam ni A md) 

AN an wy on EH BATU MA vr NN OM ega EN] 


lore 4 
[ LD, ) 
ke )2 NON 
Ao Se @ Av a a p @) 
ppeman an nap an UNS am a U ii an am aram 
(4%) | 
3 27 nn an ar jagen am ar am Ui 
Bayan AA 1 om AU AM AM JN AN AAN K MD AM U 
E07 | | dl « LJ | | , 
a a a a a a a al 
an am mag LN IANA AIM aider ISL 1 0 WU ID 
Ü CC / en, | 
je a p Av a a a a 
aam B u an Sj ama Mam at naam AN aA AM 5 
a EN Lo) a N a 
na MANIA AD tja aan an ar am 20 aM gn am u) Ne] 
G ES Sh ) 


OGEN z [e) zÀ 2} An 1 
AN KM AN mn naan? ara pag Papa an a AN 2 AM 
EN KN ú) as \ ï 2 ds } | lj 1 na 


fi 5 ay an Dr arzanama NNS UJ ON 1 AUK Kare 
Ere jegeogSrernnn am nage s 1eg 


a 
Len 


í À 
AN, 


le) er a a a a 
) nagana maramn aen anI) EM 2 1 LU FD AAN AM LI 
Cl 1 G- — 
a 
a 5 a : GI 
AN KI A € AC) ar ar a UJ AN AM 
zo an a 2 OM A Kalden Er am me) d EO | 
a EN se 
(0) NN | Pr) L ma rr am aan A Zal am An / an an aruana 
É GG l /Ì CC 
a a EG) A p] 
an ra a) maan 10 or ane hn Ran nan bald 0 


a RE pd 
MY Kn maen EN ENEN HOT u aj n ai an eni 


li 3 e) Pr 
un an Ed en ez ld np 1 rag ema tj mun} 


a 
( a (») 

Ercorzan on uut EREDJN peu pee) 20 AN) AE) 
j u ne) E ad TJ WE b C 


e 5 
Ee SRD) @) p) a 8 
/ ra Man gam dag pen M en 2 en om 5 B MU en en ai 
f A 7 DE» zn eb aa 
( maan manu KI man an MN) aM EN KLA 4 
LN IANA U} ej I l nj ) Ì m 
d jd aug 1 vu gn an 
{ annae ar Aan 11 AU 1 / { 
ri au AN l 0 Uk LN te 
a a ) a Po 
Ì A= k 2 AN a AAA AN AJ A AN AM 
aan nana ij UIEN 4) 2 Leu 


9. Dt Ùt ma 1 Ha aut &N rr 2 on tur zo ad as 0] 
ONE E 1 p A | hi { LN 2 fi ka NS, 


waerop men zig beroept, bij onderschei- 
ding zoo genaemt), alsmeede, zoo het 
geschil is over eenig goed, beesten, etc. 
de soord, de naem, teekens en waerdij; 
zo men zig op Saksie (getuijgen die een 
volkomen wetenschap van de zaak heb- 
ben) beroept, moet zulks meede genoteerd 
werden, mits het geschiedde in de termen 
dat er menschen kennis van hebben, son- 
der haar namen uit te drukken off haer 
Persoonen bij den Regter te brengen, tot 
dat hij zulks requireerd. In voegen alleen 
de staet der Zaak en de questie werd 
verhaeld, en uiijt wat kragte de betigting 
off beschuldiging geschied, en zulks zoo 
wel in de volgende Kendeel- en Toetoer- 
brieven als in deeze Pisaid-brieven. De 
Jaksa’s maken de Pisaid-brieven, een 
ieder voor de onderdaanen zijns Vorst, 
genietende daervoor !/, reael. 

Ingevalle Partijen malkaer over en 
weer accuseeren, en bij Pisaid aan den 
Regter aenklaegen, word degeene die 
het eerste komt, dan wel die de tweede 
Pisaid Pagoegattan genaemt, waerbij om 
regt verzogt werd, ’t eerste indiend, 
voor den Eijsscher gehouden, 

De Aanlegger, de Pisaid goegat inge- 
dient hebbende, laet vervolgens door den 
Jaksa zijns Vorst, een Sereggan of Citatie- 
brief maken, van inhoud, dat den Jaksa 
van den Aanlegger van den Jaksa van 
de Persoon die gedaegd staet te werden, 
requireerd, dat hij op den naestvolgenden 
Regtdag (zijnde er twee Regtdagen in de 
week, namentlijk Zondag en Woensdag) 
den beschuldigde persoon, als onder zijn 
vorst sorteerende, zal voorbrepgen. 
Waeromtrend (evenals in de Pisaid-brie- 
ven) vauwkeurig gelet werd, dat de 
naem der Jaksas en der gedaegde, mits- 


9 of) a a 3 
an Craps 0) t Frama an) 0, KEE ban am Tj aranaay 


= () a Au em 
ner 2 an eran an HI sj Kn an an an an Mm Epen U 


Pers C C a E 
in an dà) u jm yn ofja RA Ra) ga an ey a og 
Praze punzIns er jg a emg mp er pe 


7 
C 


a) je) @) Zi 
an ma wu fj) EEN eed 1) un ne nl) ar nep Lj 
ij 5 AS) hid) NI LN, am NGN ú) 1 u fp Ch vu anr ar & aa 


) 6) nik an Te ar 2m eam 
aje RO AEO gen? Â4, zaam aamnad 


ie) kel &i zn u a 9 am 5 EN) ED um le, A aan VKS) za 


a OD) ON 
AU AN AKN A Ul ane an hind Ki Kn an aman Bn Û 1 
( WL: 


Av 
Ee) HI ADI \ 
eid oder WA VE Ci en 
an wan Nn ar AM 1 ij AN an aM KM AA 2 tj mn ' an an atam 


en prm ran Sape HAS neun fg tn Tann er Iam 


ae Biogen jn aange” negenen 
Oe At OTN a 
Er A En ty GD) Lijf A2 ba UZ anar an an au am a BY UN AN Ù 


a EC a 1) a 
Fran aad A as aen zr rag oa RN jp OD Man u „) 
b 


a. O 
NAAN AAN NAM AD ANAS ENA AU | N 
gaon ara aag Wi 


en a $ a Av OQ 
gg em ad 0 AM RO 1 e magen 7 aman mj am nas 


a a 


Eran vaa pa Pyt) nu an “an u onge n 
gg ar A1 A0) èn cr an aM a) u ej vj 20 aam 1 
U anr am Oi an Dam aa Ber apen 
generen re arj PE 


zanjaa pen DN a wir an Gryenanom EN 1) VA 


eggen Kan ana Ong 


OUD) Os A On £ 
arg and pan pen g arg adam én aan ed ey Dt 
D (ED En 


anr om Gama 29 Man Sn In wa dj Ul 
ar ang VERN UE [AEN 


a ICS LN AAN AN AN el) rapid en Baran rop if 


E O (@) Qu 0 ape: 
zj nam an ner an KN 0} an Wp ce UI tj Ga an aur 


ERD Eren ij FN ve ds pens lag 


nn ea del am @ in Ai en an Q aram 5u aa) ue 0, 


rs des laesten’s woonplaets, en de 
van de citatie, duidelijk geschree- 
en, dewijl bij faute van dien de 
piet werd aangenomen, en den 
r van zijn Eijsch moet afzien, 
Ee Lebon (gat off breuke) Asaroe 
d. i. duisterheid (vide Papakkum 
3) Den gedaegde werd niettegen- 
hij op den naestvolgende regtdag 
is, egter gelaeten den tijd van 
nden, mits hij present en niet 
js off op reiijs is, andersints werd 
gereekend na zijn thuiskomst. 
n den Aanlegger off gedaegde ziek 
s wettig belet zijn, mogen ze een 
de aanstellen die uit hun naam, 
ie tijd hun zaak waarneemt, dog 
Ss moet geschieden met voorkennisse 
J dewijl andersints dengeene 
ks versuiijmt het proces verliest 
Papakkum Pag. 10 art: 3). 
aene dagvaard verschijnt den aen- 
op alle regtdagen geduurende gem. 
die tijd verloopen zijnde, werd 
ff zijn Jaksa’s verzoek aenteeke- 
ouden van de defautten bij non- 
oing van den gedaegde; op de 
regtdag na gem. drie maenden, 
den gedaegde verweesen in de boete 
ng doende 4 reaelen, omdat binnen 
s maanden niet verscheenen is; zoo 
laegde op de daeraen volgende 
compareert, neemt het Proces 
tgang; dog de tweede regtdag 
illeerende werd hij op de derde 
’t zij hij verschijnd of niet, schul- 
‘klaerd, en het Proces teegens hem 
ken, krijgende den aenlegger 
riumphant daervan een Soerat Koe- 
ong off Appoinctement. Bijaldien 
eurd dat den aenlegger zelfs niet 


é @ @ O D 
am AKN aM an a A0 AM EM AAP OM HON CN 2 Un) ag 
5 (e, 
je) OO a 5 ze) 
man aM aM A0 u PAM SAM AAN AA AD OM MCN 2 
fe Sie TE 
OO a OO @) A 
Û ie a 
i n ggd, an an LEE Fna DAA vam ijf MI MEN 5}, J 
qì ( ran Gre ayn ‚& 
man AAE) Tj EN 2 HN A LA AO N xy) LU HO zi AU AN 
ál WIJ EL l 14 
@) a NG) Ë 
m Aal am AQ Ae Ji anpaen mam mang AM AN 
Rank opn AU Ra, 1 an gg, Ee n ag 
OD As (on a sG) OE 
na zaramamn Meaag Eromarare Draa mara am anr a) al 
ne mja) z ehaa 
a) d 
AU JN AN! ramp Mar 
n vu pf, EDA ND MN 


pp aram en, 9 en angan Lj 8 aa 


Oas a @) Das a 
HO Û ( MJ HI namen oan an zan 1 202 HI KM LL 
RL een egen l 15E 
a ) Ne rr Melk 7 
k ANY) AC fl 4 [ef am aa Tj a am aj an 
NEU en rap an pam 01 un jen nen gd n 
On in at ef IA EN B a nn 
opa en an 1101 2 aj va AN — a TA 1 
Ge : @ aen 
nen ar 1u an aan ea r0 A af OM AAN EN un 
; f 5 
Bir (@) OR or Te) (@) 
an ran am AD aL OM MD mar ram an ana Al vs) zn 
EI ve a O en p 
1 ner an ar an mj nr eam AN AAP UO AM AS AM A 
nu uur am an D)) 14 za 
han jeran vanen ere ag haag ad gg 
Der naan amg 
MU — un 6O maar eran ram ma Hij aM am, 
na tik nor K} Fe m1 
or fo) voren raf aan yere ij ren haags 
neft ij 


Dr 
ii n n au ar ana ie) ra 1 12 mr en (1 Lun le) 


0) AA ande K 
lat angen ea zei om ri Om aen nang Mas aM AN 
O @ en } (@) GE 
5 EMAS AM AAO} AN EAD A aM EM 1 
ep zag Sleng AM 1 + 


a a Qs long a Ok (0) _ zal 
an rn u un EO LEI En a AAA ZM AN AD AN LI pens 


p C) 
rg ela ag dann Se Gen Li an en mn Faa 


@) à A > O4 Q man? 
am en 2 Bas am ar Er Mam MN 2 EN (ij 1m) 
u 


® k Fi aM on ar ang ) a 
nm Mag rr an AN AN AN OI), 1 EK NN ( 5 
2 dele od l Bl KES 


n C 


OO a ar Ae) 
DI Ora nr 0) u 0 Kal rg E10 Ar 1 al mj HAM KN 
7 5 E aL a a 
(4) uu vs ar Én var g on Duran pane A 
a OR OO a. a a 
U FO na -amaunsan pyaa nr nn Al Ar 
apie Hel pan 1 LU 1 ê ] 
pe Damn ra un hi am” enn rna: 
n ed ru 2 1e nn 1 
( ar a An 
an u KN WI 1 Si Ne) an 2, a, aan HO) 1) KIANA AN 
sl a. O a. fe) - A 
an en nr rn nn une) KO EM rn ore eg u) HU rM) 
ECE Q 
un nn ard en it) ") ree EN KNEL Hij ar 


fa MAPS 
5) u HUN U an Saan an ar an aA en ii msnnen 2 


an KM AN gi 


compareerd, ’t zij in gem. drie maenden 
of in de daeraenvolgende drie regtdagen, 
zoo werd die tijd weder van nieuw aan 
geteld en zulks tot twee mael toe, maer 
werd ten derden maele van zijn regt 
verstoken en den gedaegde ontslaegen. 

Als den aenlegger behoorlijk gecom- 
pareert is, en den gedaegde mede ver- 
schijnt, werd de Pisaid van den aenlegger 
den gedaegde voorgeleezen. Bij aldien 
hij de klagte bekent off in cas van dieffstal, 
het Boekti (de agtergehaelde goederen) 
off Tjina (de agtergebleevene dievege- 
reedschappen, off kleederen van den dieft) 
erkent; werd hij (zoo hij niet aen den 
lijve werd gestraft) verweesen in de ver- 
goeding en boete daertoe staande, als 
volgd: D' Aenklagte is Tidarsa of Lokika. 

Tidarsa is bij Exempel aldus: Den 
eiijsscher iets ontstolen zijnde, suspecteert 
den gedaegde, omdat niemand als hij, 
kort voor het goed uiijt zijn huiijs verlooren 
is geraekt, in sijn campong geweest is. 
Indien den gedaegde nu bekend in het 
huiijjs van den eiijsscher ter dier tijd 
geweest te zijn, schoon hij ontkennen 
mogt de daed gepleegt te hebben, so 
werd hij verweesen in de vergoeding van 
‘tontvreemde goed en een boete van 4 
reaelen, dog hij heeft 40 dagen tijd, om 
zoo hij zig onschuldig kent, natevorschen 
off ook iemand anders de diefstal heeft 
gepleegd, off na hem en voor de ontvree m- 
ding van het goed in ’t huiijs is geweest, 
off ook off hij het Boekti mogt konnen 
vinden. Bij aldien den Gedaegde ontkent 
in het huiijs van den Aanlegger geweest 
te zijn, zoo moet den Eijsscher hetzelve 
bewijsen door Saksie off getuigen, en in 
welk geval er trein van Proces volgd en 
de aenklagte de kragt heeft van Lokika. 


a We) a 4) a Av 
Karan am uy On uy mn /Ì UN AA AD AN AANNAM AA 

1 EL A CU 
a 


Av 
Lek HAM EN MK em Sranan nn ne ij gg en Sha 


&lehaa ra aage Pl van ijver ong om af u 1 


ep je, a rs Á 
a ed rf ig AN ÚÌ var gijn Ee am iden ee an haa afpin u 
en mpm en À azap ere je np rang jagen ä 


Dai op ac) A ag aam nan zal A 
an a a ne am be) anar ahag q al = 


[e) a) Oes 40) Oe SO £ 
ur aram aa dn ain on am an LI UI Enden on OTE ] 
(el) En 

A As Da a a Av a 

Ai) aram a 1 U) an anr al an ar m am AN} dS 

anal ee) Qs a OE) nen 

) U 2a/ mag AAM Ar AN EEN AJ AO AM EN 
gp en am za Ma AM EAN, l | 

6) ki ) Dr »Sapanpind 

an pj taemn an poen ram pane 1 pens 

( EA @) 8 

a 0 maa Á U aman ama alam Anr vr en na ve 

ke, 

av a ee, a 

TU) uy an ar arn MM n un za Aar a aM gj ai) il 1u ms 

As a a a \ 

rn AM AN A AM aen od an an Oy rr eam an N 

RAE OE | 

De Baar nod nen 

nar mm na KU Nr UM AM AD AAN MDN 2 PN ALLE le 

he Bt dee nr C 


C « OAN A Ya Zin 
Ae) an 8 ar aM AN AN BEM rar aram qu aop nt 


L 


zn N08 


au 
a a a ae) OO | 
aa aam A ap (Ee) — Hamam amn 2 AM IE en man 


> 7 @) am 
gemeen ran er am am 0 ne naunrs nea 


piel Ze OR nen 
arr ama UPE raa A 1 CN KN a MU AA AM AN 1 


@ a a @) a 
amara an na NNI ADAM eg UR Lag 2 
2 oa GONE 
ie 3 ei) ra jen an 1 rin Nij marne Eigen KS 


C DL a As AR 
ler reza, . „mn aM a Rf nar nr am Sn 


(9 \ 


Nh) ae an an 
ll if U) 2 5 ll a kj) En eatp an — Wj U nne el an 4 ú) 


OE A 
noeg, B aam À 


ran an HO KNN UI ua A2 Le) 
up geep eye Serkin 


Laak jen Úiasas URS, L5) ay EM ù wrd An jn ) 


kika is bij voorbeeld aldus: Als 
d een Paerd voor zijn deur laet 
n of eenig ander goed buiten heeft 
en daer komt een ander Persoon, 

en eigenaar waerschouwd het zelve 
niet te betrouwen, opdat het niet 
Ei mogt gestolen werden, en het 
daerop gestolen werd, zonder dat 
pand anders dan hij gezien is, zoo 
t hij niet alleen het laeste daer ter 
aetse gezien is, maer ook tegens den 
aer gesprooken heeft, in schijn van 
elmeenentheid, maar dat hem in dit 
al zoo veel te suspecter maekt; als 
gedaegde dit bekend, valt hij in een 
lde vergoeding en 4 reaelen boete, 
heeft even als in Tidarsa 40 dagen 
d om te ontdekken, zoo hij kan, wie 
waere daeder is, als hij het niet is. 
g bij ontkenning van den gedaegde 
er trein van Proces, en moet den 
gger hem met Saksie off getuigen 
ertuijgen. 

den Eijsscher Boekti off Tjina kan 
oonen, zo is zijn beschuldiging Loki- 
‚en den gedaegde het Boekti of Tjina 
mnende, werd hem vergoeding en 
opgelegd in Lokika, dat is dubbeld. 
l bekende hij slegts Tidarsa en de 
te was Lokika, zoo werd hij 
ft in Lokika. Bij aldien ook iemand 
len werd, en het Tjina off Boekti 
handen heeft, en daer komt een ander 
dat Tjina off Boekti, off een deel of 
k daervan, voor het zijne erkent, die 
t in Lokika en werd een dubbeld ver- 
ad BE opgelegd. 

laar is ’tdat den gedaegde, na het 
esen der Pisaid van den Eijsscher, de 
te off betigting ontkend, zoo moet 
een contra Pisaid inleveren, van in- 


-n rb) ED Ee LU negen f} En vin aggger 


LN) @ en EI vn am Dan ana 
\ Dn an aA mp en amageag MaRN HI ve , 
B fi zi í) 1 zn a an an amn 
nan nagaan m rt Ù 
1) K LZ UN AN pan 24m AN ar am: ( { 1 
ii 1} | fl dj DN a ied eek ÚÌ a 
Qu p Ké ap E: @) é 
KA Ô 2 NAA ADA HAT A A en Dap vaar mg B 2 EL AN an 
a, GO GL 
Dam NE EN raro ag ggn DE 
d u HN FA HI U ann INA 
| Ki ê 
a a a a. a . 
nn NL ii Kn an or uy tam AUM nr 2 aM am ah 
Geen in Era aaa on za a Bjo om mn in 
an A man am AN) AN LAN AN HJM € ar 
an tee ree (@) e 
ed aad pen dn Cr rram epe aram am daan vr tn yn 
NE een) @) MZ e 
eu ngen ar VKS dat) EEE tag on agen a apen an 
Sr & C e 
ORE a a ER) DDA 8 a 
/ il \ i É É t Hi É bl € ú as A Í HT 
LU Uy an UIN ve ERO LUI MN a a aj ar 20 
DMO. a OO a a Qu 
an np re EA a ln AM EN AN POL NJ TU PD TU AM Mij AN AM AJ 
WL BL UL \ ( DN 
un aap 2 Ton ran ag MU 2E a Nr an 
KDE A PIAN BIE ù / Jean rangen? 
DE ER Dies a ZE a 
on pir an pp aen AO an 1) vr HO Me 9 AN EN 99 aM AM 
C Hy ez CG + A 
C s Ze 2d a a 
Ee zp a ei) 1m op en aram aM 012 5) u) map am 
e/ ( 5, 


ep a 9) Av a 
ej An amnanr an A tj Kan mn an 5, N rui 2 Kn ANN 


Daf de) DO a QQv 
ue? GN en vr am ar garage dn LA agen nj) KH) 
LDL (4e) 
% 7 dar B Ha et A 
É DAN AM HV LN ANJ AA AM) HO 2 vi A 2 
EN FUL DG) SNE l& Er 125 


IE 8) Fa EAM 1 LU 0D a 8 2 An un 
UN LAN 00 qr AE ik í 1 4) 2 on, (9 }e 


manen eme deram me: Rn A 
Kn Un 1 AN anp U a am am acg EM an aM an a 
e/ Ik E p Ù 


gu EUN Ze 
E Ze 


I Q EE DIR 
angen 22 ad) agra zaan an Na rs 1) py en nar reg di en 
el (4e KL W) 6 
DM a A DD anaensd Au anna ann 
an MHI AN UI KA AM NM) ON 2 FN BN AA EN AN AN UJ v 
aj 1E, j (ad E00 Vet NA 
a a Ea PA a 
K 1 ne man zanameramanamn Ayam ty AD aM 
MN UN NH mi dg I 
@ a @ Me [e) Á 
an Dar ad vo Clap) a Np om En 9D KLAM A Kek 
] (hel 


Ü 


re) Ze {6} @ A 
an KK) 0 ang ea aa npan Kn ar AN UN HD ne) NN A Á 
He ì | mn UN ( ii hf ê) tj UL ej 
DP) « (on “af je) 
an anda AI an 11 an ij mn Ur DN uurs HN AKN MN “) an 
CJ — 


a As ana 
an mm EM Up he mann UM 2 A AENDI MD MLN? 


jong 19) vn, u di ij nen 7 Kn /k an A) 


a DOM ON NR EO Â É (@D) 
vj ur er n A2 El Haan vu KN om “) an en} n un san aM !] 
WL/EL, | ee, 


a Oe Av ORN RE 
op ra AN OE am U) ijs: nn HI 
I C/ 
@ e) a Qu 9 a Flo. aders 
eé e 
Jh Û N AAA AN NM AA AAI AN ALA UN AAN AN UN pan 
anar La 11 | H, ei | 


a 
U t) Kl an an ann MN] am en n Luz au (ÉN Ag nl Mi Ùi a un 


houd dat hij een Sereggan of citatie 
ontvangen heeft, verscheenen is, de klagte 
gehoort heeft en zig onschuldig houd. 
Deese Pisaid moet hij drie dagen na gem. 
zijne verschijning, ter teekening bij de 
gezamentlijke Jaksa’s rondbrengen, op 
poene van schuldig gehouden te zullen 
werden. Bij aldien de een off ander der 
Jaksa’s weigert, zoo wel in dit als andere 
gevallen, de Pisaid te teekenen, zoo valt 
hij in een boete van 4 reael, mits de 
Pisaid binnen de gestipuleerde tijd ter 
teekening gepresenteerd werd. Ook kan 
zoo wel den eiijsscher als verweerder zig 
schuldig maken aan het gemelde bij de 
Papakkum op Pag.3 Articul 7: Angrasa 
wadie, en Articul 8: Anna wadie, en Pag. 9 
Artieul 7: Anganninie; het welk plaets 
begint te neemen na ’t voorleesen der 
Pisaid, en duurt tot het eijnde van 
't Proces. 

Weederzijds Pisaid brieven dan inge- 
dient zijnde, leezen de Jaksa’s dezelve 
aen Partijen voor en vraegen daer op off 
zij de Proceduure derven onderneemen. 
Het geen met Ja beantwoord zijnde, 
waerschouwen zij partijen weegens de 
swarigheeden die de processen aenklee- 
ven, in deese termen: De Rijken worden 
arm, de Armen sterven (dat is, zij worden 
door de onkosten der processen zoo dood 
arm, dat zij somtijds wel haer vrijheid ver- 
liezen, en dienstbaer worden). Zij moeten 
betaelen Beea (salaris voor de Jaksa’s, 
bedraegende 13/, reaelen van ieder Partij 
off 3'/, reael van den Eijsscher en Ver- 
weerder te saemen), en Toombok (een 
namptissement van penningen, genomen 
na de waerdije van ’t geen waerover men 
procedeert, 't welk verdubbeld en door 
beiijde Partijen ingezet werd) en die het 


KAM a U wy 7u 8] el 7 ue eg Pi) Be anar 


CIE 
AU ZA A UN T 


grif) rin fd, nok zo ip Gan 
ù LN Ln Pi br ij ru zj una Ún ta an gyn @ a nà 
GD @ 


a) ed Av def 
an an 1 OM al ELEN VEEN PVEN ANS A KJ KN aen \ 


Ae) @ as a a 
Tu Ml EN Eran vap ant an AN UN 291 A IAM 


D 


Ors a 
MR) rh) aen a AA a om “) mang pens ON 
Ze / | C/ 
a a a oe 3 C) aa a Av 
NEN AN AA AD A AA MPN AJ AM GN UI 1 22 a a am am ang 
Al 1 al 
a a a PR 10) a a 
KMA LIAM AN 21 aa + an am am U Iam aa naa 
ra m as nj am ar Sias am rar Or anr vur 9, 
anr nas SN AN AAS KN A UI U NMa û HH) / 
al Î n | il NSE ON 
a) 5) a @ f 
an a IS aan eert B IS an 9} 20 Ma mam 2 U am 
5) daam an anaya? 9, 2 vu a my en my am aa an rat 
ada Napane, Bp vaag, peen nam arn Aars 


«Haa Eran prEN) FEL op verge 


ber] L vam ropa on LD} lia mn pun? or SR 


«cn Ban am eng U ty) Hr am am an ” mä ke) nen a 


« a a « a a 
UN NANDA AUM NI mn AN O1 ad Kn rr a ANN UI HI HD VW 


emiel tok A5 @) a a a 
[raa ren an vu 1 ana HI adem ra d KF AEN 


5 (@) (Oi @) a 
oe sn am an An am Sh an: Es Ja mère 


NM a aaa PA Pre) N Ë 

ar ar at) an amenagang DAD EI HN Ef a 
nan Sram maar an n& nz an a) ANA 
KERA en den ALAN HI ne ( CS 1 
LU \ aen un ® man 2am nd aa en EA eam pam agra mj 
vaan om lm eon zoen ehm ge ecg 

re}, \ @, a ak 

pn (Uyen vaar am ag Me 1e an Ean 
Gj el 1) (a) ej 


an an pj ijn EN 2 EA LOM SN KAN] gu nn n 


aur (eg pan: vuam vaan: hen | RD LI) 


É del rn LC EE E 
an) on an rr ige aon ED) DL Ar en my EZ 2 YE 
rn oM At nn, 

5 Sf kj) / | gie 


a Or@) @ 
NAD ANN Mar KN fl b 
EA AN, je raar an HN f 


O n 
AN AI AA TUN 


4 u en ME 


pn dit b'antwoorden met te zeggen, dat 
es onaengezien het Proces ongevreest 
neemen, dan neemt het geding zijn 
gang. Maar bijaldien den gedaegde 
iP oces niet durft onderneemen, is hij 
ehouden den Aenlegger te contenteeren 
ja den inhoud van zijn Pisaid; en zoo het 
urd dat den aenlegger terugge treed, 
t hij aen den gedaegde uitkeeren het 
eene hij van hem bij zijn eigen Pisaid 
vorderd had. Als den inboud van de 
d van den Aanlegger den gedaegde 
voorgeleezen en den gedaegde bij die 
gendheid eenig gedeelte daarvan heeft 
d (dog niet zoo veel dat daarop een 
e kan vallen), zoo) werd hij door de 
's gelast meede een Pisaid in te 
ienen. Bijaldien hij nu bij deeze Pisaid 
reder ontkent het geen hij bij het voor- 
en van de Pisaid van den Eijscher 
d had, zoo maakt hij zig schuldig 
pn Amoengpang Anna Bakwa (zie de 
kkum Pag. 3 Art. 12). 
een van beide Partijen, voor de 
’s verscheenen zijnde, ’t zij in 
wa, het begin, Madia, het midden, off 
na, op ’t einde van ’t Proces, terwijl 
j in de Paglaran of vergaderplaats in 
genwoordigheid der Jaksa’s zig bevin- 
en, van daer opstaet en weggaet, zonder 
Jaksa's te waerschouwen, zoo is bij 
dig aen Andia Kalangan (vide Pa- 
jakkum Pag. 4 Art. 13). 

En indien een van beide tegenstrevig 
| in tobedieeren van d'’ordres en be- 
elen der Jaksa’s, die verliest zijn Proces, 
t in een boete van 4 reaelen, alzoo 
schuldig maekt aen Amoengpang 
zie Papakkum Pag. 4 Art. 12.) 
Bijaldien nu Partijen als bovengem. 


as aa Ê Dn 
TUS aM A U Gn «) Peer aan dd gp an Sen an 
Ea / 
CA Grga en rg gien ua Egge) za) £d gam nam A 
a ( u 
Ea negen a, RoR aam ai af) ergg &n nme 
) kl 
da Hagen pm urg aman en tn meen Ln on uien 
ahd eel GL ar NS in 
204 1 am am Sad A agen an aq am an ga ar OE 
NE) vaar) agen an agamen vj Gat 
ora Ei an om an a za an Sannen an Damon a 
ik el, led 
ARE) MTTOPEE) Ma 
npe Ee en AAM ene èn gE ng pq ul) 
oan nen aren rz angan man 
/ WE ik aa eg ann 0 wijt nm, 


ar fj u an Seu Dam û A 
t { gaa Au EAN A SRE) Er rn 


@) Et : Av a. a a As 
AM AM KI amie MAM ane ar AA AN M a or 
UL CG Ô 


rn fle (@) Qs a Av 
am an (Ka nam #) am n rol zaan an AO HAM CM A7 ” nr ea Un 
/ WELan ) 


am wj nj on eng Ea aman ED ANA a 2d 


O @) e) fa) a a a a 
un sl wa ln AN aM ALM A en) U Ul a UN a) a) 
9) 0) 9) Sranan Sanaa aram an opne an 
NE NEE zi HD AN AV AIK ac | (5 
a a Av Ee: @) a) 
ur ar an el gj an an pan eam ant an 0 KM AM OI AN AN 
@r a ek. 
í JEN AN A za Mm Ean am an Er aa 
epen egen menen m game gan 
EERE EE En alena 
nnee fg, pen vaar ann gp; Zan 4 REN AN | 
Qu @) Qu Bel OO 5 
AN an an MM CRD Ur al sy 1u nog ej ep en 
5 nh EO ees @ 
nanga aas an ap ap en een teel en (3 
a olde od a 
uur UUAK aM A UN új aam er al Ll a a AN ay a am am 
a a Cake 
poen AM pe ) ra am ELN gel EEM ane 
a « 
an men ar am AÙ AD AD 9 \ 
4 
ore fe pc @) a Av 
py en an vr am an an an mear arn ZUN 
ZE Av Ov Av ZA 
an am an jar an en aypem ed 2an am aug resem vd an 
Ji 
@) : Ropers 
ma un nn un pmnagan an „Maagympaen een Mm 
KBE u en na Û ede Ml 
ë ram N 
| 
a a a Oes a 
[peen 3 ar nram ea ov IL aM 2 erepngan I u] aan “) 
@, ak am A Or asp an en a A indhheen ur ar 
( hk (1 { ji Ó Á ( 
TN le 6} LEL 


@ ate ene) a @) &) 
gg gun Da Mu ea 20 M CS aman ME ran) 


(@ ZA le Mi OO 
ROVEN td es 1 SNEL LU \ {NG Ke BE nn Rise 


Ë 
w D, 
maj am wijhe U aa Wi ofz u maan na var 


standvastig blijven om de Procedure aen 
te gaen, zoo werd haer door de Jaksa’s 
belast op den naestkomende Regtdag, de 
Kendeel-brieff met de Prabeea over te 
leveren. De Kendeel is van den zelfden 
inhoud als de Pisaid en heeft daermede 
geen ander onderscheijd als de naem van 
Kendeel, dat is Teeken off Bewijs dat het 
geding werd getenteerd. Als een van 
beide partijen op de gestelde regtdag 
niet verschijnd off verschijnende de Pra- 
beea niet medebrengd, off niet ten vollen 
betaald, moet als vooren ‘den’ Eijsch der 
aenklagte bijde Pisaid van den aenleg- 
ger gedaen, ’t zij hij zelfs of den gedaegde 
zig hier aen schuldig maekt, voldoen, en 
valt in een boete Papalang, doende 4 
reaelen, zie hiervan Papakkum Pag. 3 
Art. 11: Anilat Kara, en Pag, 8 Art. 6: 
Awi Rokta. 

Maer als de Kendeel met de Prabeea 
behoorlijk ingeleverd werd, zoo stellen 
partijen hunne handteekeningen op mal- 
kanders Kendeel-brieven, off als zij geen 
apparte Kendeel overgeven, maar zig 
refereren aen hun Pisaid (gelijk gemeen- 
lijk geschied en in haar keuse staat), 
dan geschied de teekening op malkanders 
Pisaid-brieven, waerop zulks genoteerd 
en vervolgens Kendeel genaemd werd. 
De Zaek dus verre aengelegd zijnde en 
een der Partijen zig als dan van ’t pleijdoij 
willende onttrekken, valt in een boete 
van 8 reaelen (vide Papakk. Pag. 10 
Art. 1 uiijt de Oendang-Oendang Mataram), 
en maekt zig schuldig aen Ametjat Ra- 
kitan (Vide Papakkum Pag. 4 Art. 6). 

De Kendeel ingedient zijnde, neemt den 
Jaksa Malakarta (dat is, de Jaksa’s, die 
in de zaek als Regters ageeren), dezelve 
“na huis, en ontbied aldaer de overige 


10 


a a 
MN A OUED) 


Erma Bj ene fra Sen anp a 97 
mo ma tar Aam an ian ay onin wan rz 
Aho geo E 
ope Broarraaeigom mag meene ag laa vraa 
nn go on ananas ag ea nur age an u cn an zj 
en ain \ npe age agen agp} men nag aa 
of zeg am acn ore a0 rn nun ran Sap oop neu 
a an aq am am m ar 2 an nele ar am 1 at Or ar an 
APD ERLE 1 MM 

Èi am ang ng vu ga ary am ar 200 em Dan dd 
5 ong omg gig ong gt gy 
aag hai Er ara rag aop raar joen Grana gg a 
en van roan eg aje gm enorm en am 


a 
TER LN ED NODEN 


ze 
yu gigo arn 19 ara Erum laa mg fera dj 
Lb AU Ë 

Ae : @) a a , 
paar -Sam (prjen an on a) vG anna 


ENKA mgr zige eo a 


$ 0 @) oe) a 
laga Eau sj, 1920 aal magna rg, 


va hagen gat B a) n a a A Egor ggn 
NED ee 1 uyeonenig jpg 


Wiee. tert 
* 


Up vaan Samyene 


Epo ye eri) nnen 40) zón en aan gg epe aen Lig 


bs kd ban EAN (a) zm am anja n qem zoa Su 


Dee RIN 


pero engste dd, 39 mg em D nea Faso a 
a 


5 @) aa a 4 
anan @r au afnam \ Eeen AU UI pun raam an 
4 


1 5 @) a av a 5 
ag EN U Ba) EN a n ep oM 


om te onderzoeken, off de zaek 
uister is en behoord geteld te wor- 
onder Assaroedenta (vide Papak- 
Pag. 8 Art. 2) in welk geval het 
s verlooren werd in Lokika; dan off 
vereiijjschte bewijsen wel bijgebragt 
zij uit Andiandian (dat is de 13 
alen bij de Papakkum op Pag. 18 
ld) off dat den eiijsscher off verweer- 
ler zig beroepen op Watang, Sasandan 
Kawal (getuigen bij onderscheiding 
genaamd). In geval van ’t laatste, 
joo requireert den Jaksa Malakarta van 
de Jaksa wiens Vorsten onderdaen in 
es is, dat hij dezelve op den naest 
pende Regtdag in de Paglaran zal 
brengen; dezelve aldaar verscheenen 
le, werden g'examineert off haer ge- 
nis overeenkomt, met het voorgeeven 
den Eijsscher off Verweerder bij hun 
deel vermeld staende. Zoo Ja, dan 
d het Proces vervolgd; maer als er 
chil bevonden werd, word het Pro- 
_verlooren, alzoo hij zig schuldig 
t aen Watang Boeboeken, Watang 
d en Watang Poetong (vide Papak- 
BEREA Art. 7, 8 en 9). 
Na het Teekenen van de Kendeel 
erd Partijen belast op naest komende 
dag in te dienen de Toetoer-brieff 
Toombok. De Toetoer-Brief behelst 
e niet anders als de Pisaid- en 
endeel Brieven, maar moet door den 
sscher off Verweerder zelve, en niet 
de Jaksa’s ingesteld werden, zie de 
n hiervan bij Papakk pag. 23 
tara manawa. De zaak dus verre aan- 
gd, en deeze beveelen om de Toe- 
brieff en Toombok in te leveren 
even zijnde, en een van beiijde par- 
zig als dan nog van ’t geding zou 
Willen ontrekken, die verliest het Proces 


11 


pr 


ODO Au a a 
an er aur eN am \ Tj ero nq Gp UM EN 0 Zn aA eme 
le aag Lg an ar @ A 2 vur ag @n af) 
ega eagen zn ag am aan an Taa jg Nen 
mw 1 nr ar an an an A0 AN snaren aes 
OI Er MIE 
ogen dna ma oe) £ ggren aac om er mara aem nen 
@) p € 
ag hea ran oen aag nn Bragg mn em on om am „Geen 
UN EN FM an a) asn an an AN PN AN UI KN È OR Q 
El en ELT ij PRN 
an aur re 1N MI AMA AM AAN v 
HI EI mj, ze \ Raf Ü 
pa aen jp ams GM 20 OON AN AN at BD RO A a) 
Egg er Pr aan zam ea Bjazam a rag au B) u man 
L el pp 185 
ang ne nu ao an Ee aa arn an am ar am am am 
menen gp ra ran jn Bf, 0 PARE a on om ag, 
ta ag an vu an En MAU U A0 9, 
ee LOEIENDE RTK 
pna ta apen ear nardd eranau aoppeen mere gj 
an aar asn al an AN 9 MI NA G nh den eh an as of an 
“ ie Ste Sd ele 


@r an an an 4) an ay si IN 


a} (@) 5 5 , 
aar en — Sj (1) n ze ‚nat nj, en Ld an a) KN) 
@) (ax va) e k ale, her 
ii) gaan U Ul Gaj an af Ce Ad t, zen npen ns, 


1 


a Eren) a D 
a srt nar ZA AN HJM AN EN EN LO VEN an ar ar aa my 


As @ @) RENT) 2 ZR : : 

On Bn ag mp om 2 AM ago) ne aan am am an 

O Qs EM 4 a 

nen eneen \ gi) (ET dee ne) 0) Ei tj an 

OUEND MENG) O OO 
2 on am AU AN MO UJ 
BENE 200 IA 5 0 AN AU VU AN AN BN B a) ] 
O POE ND) 5 

5 nr Ún u ( mn 2 A HJW AM A: Ln A 

NEN AE Ey pad ngen eel jj, 2 IK * zn aa 

z je O o) EN 

Oma en za LI wr ggf ZEN IAN EL) AA LU EI 

Sal 3 jaar ug Ar am aram an nn EN? 
TOE ERN STEEN ay aaan or Man A UA 1), 

an nm Era Dl \ LUN LR AEN aar nnn 
G Jjiek if) A, sr B =| 1, \ , : 


0) nea Bjorn dd a el) pq daamod ee end Ki ej 


met een boete van 4 reaelen. Ook kunnen 
zij zig schuldig maken aan Wang abiek- 
goeka (vide Papakk. pag. 3 Art. 3) en 
Wang anjiroet jara (Vide Papakk. pag. 
4 Art. 4), namentlijk als een van beide 
zig teegens de Jaksa’s of Jejeneng aen- 
kant, wijzer wil zijn en dezelve als wil 
leeren, bij voorbeeld de Regter te willen 
voorschrijven dat het Proces wel op de 
Kendeel alleen kan affgemaekt worden, 
begeerende van het indienen van de 
Toetoer en de Toombok bevrijd te weezen. 

Die ook op den gestipuleerden dag niet 
compareert, maakt zig schuldig aen Ataja 
marta (Vide Papakk. Pag. 2 Art. 9) enver- 
liest het Proces met een boete van 4 reaelen. 

Die nadat de Jaksa’s reeds bij den 
anderen gekomen en vergaedert zijn, eerst 
verschijnt, verliest mede het Proces, valt 
in een boete van 4 reaelen, en maekt zig 
schuldig aan Ang oengan kara (vide Pa- 
pakk. pag. 4 Art. 10), 

Die door de Jaksa’s gelast zijnde zijn 
Toetoer-brief op den door haer daertoe 
bepaelden dag mede te brengen en dezelve 
niet brengt, die verliest het Proces, en 
valt in een boete van 4 reaelen, als ma- 
kende zig schuldig aan Angenoek Pringa 
(vide Papakk. Pag. 4 Art. 11). 


Die als even gelast zijnde de Toetoer- 
brief te brengen, dezelve vergeet en nae 
huis terug wil keeren om dezelve te 
haelen, die verliest het Proces met 4 
reaelen boete, alsoo hij zig schuldig maekt 
aen Anoekma Watjana (zie Papakkum 
Pag. 2 Art. 3 onderaen). 

Die de Toombok niet overleverd off ten 
vollen niet overgeeft, verliest het Proces 
met een boete van 4 reaelen als zig 
schuldig makende aen Amrat Kara (vide 
Papakkum Pag. 5 Art. 15.) 


12 


4 @ je O3 = 
aA an 1 aM 21 EN 20 pam FO as ram 2 df Ja KN 

Nn rEgeeng: GRID IL PA ALI KN AM 
Ze (GMS) Zet ARE 
gaam maan AM age an Lam ama an aM A1 en \ 
A Cu je 

ee No a) ve a & 

IM wan —r en a MU AD ar an aA MAN JAE AM AAN 


DD) a a a 
TU ar GAAS AN a AN DL UM EN EN NM AM AK KN AU (Ezwan U} 


nig út) EE A UI aam ij BVN ATS 
2 Aa 5 Page û ra (2 3 
NM, AN AN AEN AN | HEEN /A u mn ar EA a EAN 


t LD, @, DAN NEN HK VELA A 4 — KK 1 
HI AN ALI MK en KN AN EI AM / ( K 
€) fi fl / 1 4 nam 


ar 4 4 
ty) KO] ILS LEN ho 3 if) ane rj) a ME WAP am \ ar anr «cn 


nep N 
OMC eN AME 
yere ER pip bn rar aram aagam av am ej apar de 


a ore e 
AM EN A vn BN LU KJ AN an AN arr a Sn an Ma rene 5 
| perl 


en en an tj Bram aar man za En angen 
ren ( | ( | KN A jk En) 5, pen 


©) 


(29) } € un an an Ul an uu A an gn Nn Hagen ean mm EH 


ZS 
am aar Én am 


OMO MS « Ae 
ll q (®)} AAR ON VUL RD AN Ee) 0 an il) anr AN En vj) ar am an am 


Qs a AN « Ì 
nr mm hd am AEN AU UN Et) um ana an anr an ea au 
/ E49) Ì 


5 


arg emn a) EN PURE) e eneen in E) aram N 


Nee ze 1 wi ain an an Ee 17 rb 2 ane me Dar 
LLL HV 4 in 


ran Bi an tn ea mn ane zaan 

5 ú EL TTE ka EL 
@ ES ; 

zappen mang aram acn lp oren nn voren gd 


an Hana: pen aa Ea Ùiam 
oes ies 


EN MD a CA OD As 
UI oi) gen VON an EN ANY ON Ng TE 


a an tú «y ns? 9) 8 aa nur en an a nn Ka aje ùùï K5 


a a @ / 
Oy vu? ane u aap nen ogenen ageren 
nuggs eggen an van 1 ogen eraan lg, 
mug au eem em 2 ar a ymuag Uli an &ram aje 
OE er, À 
pn an EE en za Mm xj) vl AN En NN 
Er an amen Ere 
pg en an Saen aen ein ar ana A je NHN Men EN 
Nn , vn an nm ene nm EAe 2 uy vp MM ej 
O S ERR) As 
amn\ am 2 un ar as) 1 Mw mj uni am mm ie el) 


an za mel NN 
dj St 


de Toetoer-brief en Toombok na 
ingedient zijnde, zoo is het Pro- 
rmede voldongen, en werd het 
erover geprocedeert werd, bewaerd 
nden van den Jaksa Malakarta, gelijk 
de Pisaid-, Kendeel- en Toetoer- 
dog de Toombok werd onder de 
Jaksa’s ter bewaering verdeelt. En 
Partijen aangezegd, dat zij han- 
et Proces, met de Jaksa’s off Boden 
tt moogen spreeken over haer Procedure, 
van ’tgoed dat in geschil is, geen 
ruiijk mogen neemen, nog daeraen 
r wijse de handen slaen, op poene 
t Proces te verliesen, vide Papak- 
pag. 9 Art. 8, Moerba Gierie, dat 
zig te verheffen boven de Overigheid, 
pgehoorsaem zijn aen de Wet en de 
der Jaksa’s. Zie ook Papakk. Pag. 
e laeste periode uit de Oendang- 
Ig Mattaram. 
‘ pa vergaederen de Seven Jaksa’s 
p huiijse van den Jaksa Malakarta (dat 
die in de Zaek waerover gehandelt 
l als Regter ageerd), leezen en ver- 
geken de Kendeel tegens de Toetoer, 
b van den Eijsscher, daerna van den 
weerder, off er geen verschil, tegen- 
igheden of variatien in gevonden 
n. Zoo ja, dan worden de gebreeken 
de eene partij vergeleeken tegens 
n de andere partij, en die bevonden 
de meeste Tjatjad off Salla, fouten 
breeken, te hebben, verliest het 
off is't dat bij de éene Partij veel 
Koeliet, ligte gebreeken, bevonden 
en dat daerentegen bij de andere 
een Salla daging, verschil off tegen- 
gheid van gewigt, off een Salla Toe- 
gebrek van ’tgrootste gewigt, 
onden was: zoo verliest die geene het 


r6 


13 


Ien an Sr Sr air an an Ae, NJ EN AM AN EN ij AN ‚mm 
| Sites 


Eh: za vadaag 


NE AE A. 
( PE) Kar ey) aram Kf aan è mee ann an 


a a 5 fi OO 
RA TAA za A ALM 1 AM LAAN IJ Ea AAN AM JO 1 an a Cm 
I LJ fi 
8 AM ANN U EN rr AN am AM HÈ Mp am en EA2 Mam sm 
AM AKN an am Ik NEL Mama 
Ok EL a a Oer) 5) 4 
UL ANAS AM AA LEN AAM att 9D U AM t en am 
HUE Ù 
are) aa 
FA UC) OAK am aan am en EEN gam a Ul 
UR LM A U anr ana 7 Enne rÜ 2 ar ag or anr 
Û ik lk UNI U PSE ara vn 2 on’ me) 
a a a O @ a a 
am a MME EAN ELAN an (a LUI VULAK am A an DI 
@ a =, a a As 
an Nn LAD NN nan «) yonnear u egen ") \ AJ 
49) 
8 a a O EG) 
ann sil ENA an a aM a AAM MEN 2 29 rp ves on Sl 
a a Av a 4 
nam ar nm HI ar an HN AM gan zaran al A3 U F0 An 1 
UN) Öt W) 
=, ZE a 
mr zen an am am ay 21 a UM EN ru a am \m VU ON UN 5) 
à a Au ER o A 8 
eN DAZ aj u arg aa mannenomen Fe NZ U 
dege E00 ú 
ve O ê 0) @ 
agja dram amd garen ng Meung AM sjen an ant e 
(9) — (4) 
PA a a a k 3 
Ge zaan mn gen ann tj BD AM AN AA MN el an an A) 
TU / 
fe PN s 
am as au rr aM MN 


a 
IK anr a EN =| Hi AM, Fam MEL g HI ee LUIS AM A 


U 
lp 
ti aren mer nau a a an (ana 
Ù i sy oa aaf ETA U IG nen: if ep (er 
ij Ld u 2 (@ HI en np aen za ar a ast am 
Oa NLO YU ngen pm: 2 1 

Ù vu PR ait en an am SL ar an 
Á 1 5 a NA 
Ee koe | 
a AS Q 
új anamam prep yen em am an aA) me A0 AM 
HL (a, 
ra dij vj ang Kn mn en u Mg om an AN) 
aan 1 an 2an ap en at AG U ANN A C an an, 
Sheen GA l JSD 
MEE a @ HON 
am an an (ez em B) dn 17 n nj gen ur rr ar Mar aM ar 
jo) EN Be ZO _ 
/ M= AKN A Maen ar Ar an 207 Ln 
nm MaM AEN MEN UI jm an En 
OC. a a 
en en Le vin aranea men 2 AN AN AN UN N 
@ 
fe) @ Qs act 
AEM OL ADA NAM AUM NAD EN MUI 2AN ANA AJA AM 
á. a en 1 AM ar LAN 1 BU 101 vaN A EN Me] 
ar an am A. en uren a l WI 13, 
@) a ë Oan - p 
dn an oa ra ar Mm aram er ag ar am nr grt vg 
fe a a Ps(@) a) dl 
an er) a am (5 ur nn pgs am Ul al a) rr an ar rl 
AL 


Qu a a ETON DME 
na AM UI 20 VUM AN AU AM u aam nen eas gf apar nrg 


a a 
dd u) an ee elf jaa NGE KN an 4 KN) it 


14 


Proces die een Salla daging off Toelang ri Shan emoe zen Br agg or) gam arardn: 
bevonden werd te hebben. Die bij de 
Kendeel en Toetoer bevonden werd Salla 

Daging te hebben, maekt zig schuldig rund rag kg Sd Ela meppen ne 
aan Watang dawa Sinamboengan en vara Bija oan can ragam un rard ag 
Watang Tjindik Tinuttikan (vide Pa- <5 


Gat Lam vage eam En gg 
pakk. Pag. 7 Art. 1 en 2) en verliest u gin REN ti ending 
het Proces bijaldien de Kendeecl en Toetoer termen ME EEN 
van partij even gelijk zijn. Zie verder | 
hiervan de Papakk. Pag. 21 : Angas Karta 
Basa. | 

Bijaldien de Kendeel en Toetoer te- 
gens malkaar zuijver bevonden zijn, zoo 
vergaederen de Jaksa’s op de Paglaran, 
en zenden in cas van Landdisputen, haer 
Paliwara off Boden uit, om te neemen 
oculaire inspectie en onderzoekt te doen, 
ingeval den gedaegde bij zijn Kendeel en 
Toetoer voorgeeft te hebben Jomana 
(verjaering) off Jomana Satmata (confir- 
matie van Jomana voor menschen bij en 
omtrent het land in questie wonende), 
off dat den Eijsscher voorgeeft te hebben 
Satmata contra Jomana. Welke boden 
van hunne bevinding gedient hebbende 
van berigt, en dat het voorgeeven van 
den gedaegde van Jomana off Jomana 
Satmata, off anders van den eiijsscher van 
Satmata contra Jomana, vals bevonden 
werd, zoo wert het Proces verlooren. Maer 
de gemelde aengevingen aenneemlijk off 
waerheid bevonden zijnde, zoo werd in 
geval van Jomana, den geenen die zulks 
voorgeeft, en in geval van Jomana Sat- 
mata de geene die Jomana confirmeeren ; 
item ingeval van Satmata contra Jomana, 
de geene die tegens Jomana getuigen, 
door de Jaksa’s gebragt in den Tempel bij 
de Priester, en laeten haer aldaar ter 
bevestiging van hun getuigenis een ligte 
eed, Ipat-ipat genaemt, presteeren. In 


n verschillen over Land, waervan 
gana voorgewend word, alsmede 
re Goederen die bezigtigd moe- 
n, werden de Paliwara off Booden 
g afgezonden om oculaire Inspec- 
e neemen, en gedient hebbende van 
gt, werd hetzelve geconfronteerd tee- 
de Kendeel en Toetoer; bijaldien 
erschil bevonden werd in de groote 
t Land, de belendingen, het gebouwde 
tzelve van huiijsen etc, idem in het 
| en soort der Boomen en andere 
ssen off Plantagien, alsmede in geval 
tie over andere goederen (geen 
en zijnde), in de kenteekenen van 
‚ zoo werd het proces verlooren. Maer 
het zelve met den inhoud van de 
leel en Toetoer accoord bevonden 
d, zoo werd het laetste middel ter 
l genomen, te weten het hooren van 
igen; en werd den Eijsscher alsdan 
d wie de Persoonen zijn die hij 
Kendeel en Toetoer zegt, kennis 
zaek te hebben. Gebeurt het dat 
naam niet kan noemen nog de 
plaets, en zijn vorst off Heer aen- 
n, off in ’t geheel geen getuiijjgen kan 
brengen, en nogtans zig in zijn 
papieren daerop beroepen heeft, 
werdt het Proces ten zijnen nadeele 
eert. Maar als hij zijn getuigen 
orlijk kan aanwijzen, dan werden 
r Booden der Jaksa’s na dezelve 
zonden, om haer te hooren, en schrif- 
Rapport te doen, werdende haer 
expresselijk gelast zig geduurende 
ie Commissie niet van den anderen 
heijden, het zij om te eeten, drinken, 
n, ja zelvs niet om hun geheim 
e doen, op poene van een boete 
ma off 16 reaelen, indien dit door 


„& 
kn 


16 


de Booden dier Jaksa’s, die in qualiteit 
als Regters ageeren, overtreeden werd; 
en 32 real off een dubbelde boete Oetama, 
indien het gedaen word door de Booden 
dier Jaksa’s, wiens Vorsten onderdaenen 
het Proces voeren; alzo zij zig schuldig 
maken aan Amoetoeng Rakitan (vide 
Papakk, Pag. 4 Art. 5). 

Bijaldien de getuigen bevonden werden 
niet aennemelijk te zijn volgens de 
Wet bij de Papakk. (Pag. 16—19) off 
gebrekkige kennis van de zaek hebben 
(Pag. 3 Art.10 en pag. 13 Art. 3), zoo 
werd het Proces verlooren. Maer wettig 
zijnde brengen de Jaksa’s dezelve in den 
Tempel bij de Priester, om haer Eed ter 
bevestiging van hun getuigenis te laeten 
afneemen, namelijk een groote Eed met 
den Alcoran boven ’thoofd, waerin zij 
sweeren, dat bijaldien zij de Waerheid 
uiet getuigen, zij nooit geen zeegen mo- 
gen hebben in dit en het toekomende 
Leven, en dat de vloek van God haer 
mag treffen als meede de vloek van Kang 
djung Sinoehoen van Goenoeng D'Jati en 
de vorsten zijn Successeurs mitsgaders 
hunne (der getuigen) voorouders. Daer- 
na vergaederen de Jaksa’s weder in de- 
Paglaran en maken het vonnis op, waer 
in zijalle zeeven moeten overeenstemmen, 
en werd de uitspraak gedaen uit naeme 
der Seven Jaksa's: den verliezer werd ver- 
weezen in een vergoeding in Lokika, dat 
is dubbeld, dewijl alle zaaken, schoon in 
Tidarsa aangeklaagd, als er trein van 
Proces op volgd, in Lokika vergoed werden 
met een Boete Papalang off 4 reaelen 
daerenboven, het een en ander tot een 
straffe omdat den verliezer g'oordeelt 
word het proces aengedaen te hebben uit 
vexatie off andere stratwaerdige inzigten. 


even Sranan Soag Haen varrargg Ejay aaf ij @1 


mn ar an none ien der an ad 
Í SN 9 / yurananNar Ki) Â { Kn 
I Ze ik 


Uri er daa en am aan an es 
ga on ot am /I ju pr am anp ne 
a 5 a) an 
an age mop vnamem aram eN aa anpanam En n 


Mae) OO Av 
nar AEN û / ï 
pene ananar en jn En 2 arn ang neen 
ep 5 Ewe] OA k 8 
OD 2UN AI neon er aang An A aarad a fjenmng end 1 


Pie) DIO var Gr 5 a 
@r am aram an aa A0 KNS AN “] wij En ga) je En @] 
4e) ' U 

a 


OD =@) 
2 an as an aM an aM 
1 WV HU 


u tld ij rage 20 
as EA EO) A 

anp an an ngnjdje am en Uw gd men AE 
1 

sgr aan en Ar Bama am a Dagen of 
AN md == (a hi Ni / / 

À - 


Bj 1) Du aan igang en mam Sn nam yr 1 | 


Dead) agame eq eran py anamnese 19, © GE 
(NS Jee, Î GALG TT 


a BC) Qs Sen en 
open ertog ent Fa) Ban, BE iben asil À 


CD As On 
anr 4 is] 4 le ll an enge 2 “Ld ai N 


17 


bok, die de dubbelde waerde van 
waerover de questie is uitmaekt, 


en volgens door de Jaksa's terhand 
van den Triumphant. 


; het nog ongedecideert is, bij toeval 
n werden, door het overlijden 
Vorst, Pepattij, Jaksa, en den 


werd uit naeme der zeven Jaksa’s 
onder hunne handteekening een Salaran 
den verliezer verleend, daerbij het 
ten zijnen nadeele werd uitge- 
pn, met bijvoeging egter, dat het hem 
Advisen, over de wettig- off 


. Bijaldien hj in gem. tijd van 15 
daerop geen antwoord geeft, werd 
Triumphant de Koekoedong afge- 
waerbij het vonnis in zijn faveur 
veesen werd. Maer ingevalle deese 
rige Jaksa’s eenige erreur aenwijzen, 
den Verliezer met goed fondament 
zoude kunnen verzoeken ; zoo moet 
ten dien eiijnde addresseeren aen 
mmogong Pati, die het zelve aen 
mentlijke vier Tommogongs com- 
erd, dewelke, ’t zij in eigene 
n off door Mantries die zij mogten 
inden daertoe te committeeren, het 
ezen erreur tegens de Papakkum 
teeren en gefundeert bevonden 

e, werd de Koekoedong weder 
scht, het Proces herzien en op 
gevonnist. En werden in zulk geval 
aksa's gedimoveert van hun Regter- 


Verh. Bat. Ge n. 


jj en en Dr ah afm vin an an ej np AN AE FM Be 
rp genaam ran regeer bag. 1 ND mt 
a u U en Or am vr wa Ge Ean ar a gam anas an ga 
1 aam an ah ah U) UI Re, an 9 2 u Er am am noem 
a a 
ERM a UM LON A NN 
[un Shar Eren mvm eon pen maer Sagen 
( / jk ( (E Jl =/, Û Lí 
NK) 
laag ea Mja an on tsp ecn am nen eggrjen en 
EA HL 3 
ae as 
ayn et NA eN BAE A A 
OPOE: 
ou na ap Gay NIG an n akg: HO] rn OTE 
en ran On (en enen) Eennann en vin We 1 vu an Sa 
{ ( { LN 4 { { ii ICE Ä 
geene dag gren an aa ma ap aag ag fdrapn an 
ie peen 1 agen ED an Ela ny vaan 2 nn 2rù2 
{ de nd A { { { ( ( d/ adik 6 Û 
wi ur anr ma nan ar GG, man aman jud 2, 


en an ome aaan mn EN 2 snoÂn gam) 


Oan am ane lele L TG 
ee AE 5 


“ag a and aq AQ a Man 2 una Nar aM AN AN 
Ne KA le Ke een Dj, 


a (@) a pe ele 
nye) Epen bl an ma mnam aan araman mn 


a Av Av a a a 
na un ar MM AN 5, ER tj a) I& KN AU UI nt Kn 


@ Ae 
er jen an am nh ur Ren \ Agar ra (ij AN 2 AN A En) an mn 


hare pppn en ea An \ am ii 


ef} rag BIN za En: ha jn ty ê rz an & Tm uee 2 


* (a 
a and, BE a& am AKN UI ín \ m vu a AAN UI ni} 
/ Ul 


nr Ra, ROT nge u pareren mem Gitapa 


nj er nnn. TUN 


18 


Ampten; en ardere in hun plaets weder 
aengesteld. Dog bij aldien voorsz. Advie- 
sen der Nabuurige Jaksa’s ongegrond 
bevonden werden, valt den verliezer in 
een Boete van 8 realen. 

Als een Proces, weegens gebrek en 
duijsterheid der bewijzen, door de Jaksa's 
niet kan gedecideert werden, zoo treed 
men op tot de vier Tommongons, Patis 
en den Resident, off verder tot de Sulthans 
en den Resident, die de questie dan de- 
cideeren door den Eed, off het Duijken 
(zie van ’tlaeste de Papakk. Pag. 20). 
Bestaende de zaeken die door de Sulthans 
en den Resident gedecideert werden 
voornaementlijk in disputen over Land en 
Volk. Ten laesten adresseert men zig aen 
Haer Hoog Edelheedens, de Hooge Re- 
geering van Neerlands India. 


Fims 


Aen za vas am a a 
Un ELASU - EOS En aids 
an PE EN G OE a dranen hen BON 
en a age enor das NN 
ej am am Rn ED El vrm aeg oi ramen am a) 
Dan van hage u Sr Bu 0 ho Ke nn 
Q Mane Elan nn 2) 

mean Npe ad an EN 0 M aur as En orig em 6 a an 
a 


arn aj ad AM A 19,5 ni] n un 2 ar q vel nur uur ger ° 


NU afz \ Nr an aM aar am an MU a an Sag 


en vj man EN nr KN En zo LO) vin an dna 

\ ( ki + { „kk 4‘ all ( Í 

| aL) 
S zn An @ uur) a E10 E) U ar MM Y at 

HI AM a Ü ty anr ( Û f yy MEL 


eK) aaf AM U UU Be 0 Ke) en URS zn ij 
vn menen vagp dn 1m vaa sad aap na fj 
/ HL i 

eam om Saro en af nam an nen 2 aa Saat an 
Te 


a eh er & a [e] 
ANDES DLO DEED TUN JE A an \ U en 


AKKUM OF WETBOEK VAN CHE- 
N G'EXTRAHEERT EN ’T SA- 
INGESTELD UIT DIVERSE PA- 
PAKKUMS, ALS MET NAEMEN 
RADJA NISTJAJA, OEN- 
_DANG-OENDANG MATA- 
RAM, DJAJA LANKARA, 

KONTARA MANAWA 

EN ADILLOELA. 


Artieulen op het Procedeeren, waer- 
nm een der Procedeerende Partijen zig 
huldig maekende, het Proces komt te 


enlijk : zoo ’t verlooren werd in Poerwa 
ff het begin, een enkelde vergoeding 


'axatie der Goederen bij een dubbelde 
ergoeding geschied Eerstelijk in Tribaga: 
dat is, als de ontvreemde goederen door 
len Eijscher bij zijn Pisaid of Klaegschrift 
e getaxeert zijn, de Jaksas dan 1/3 van 
ie getaxeerde waerde aftrekken, en 
toverschot verdubbelen; Ten anderen 
in Samaijta: dat als het goed agterhaeld 
f aenwezig is, de Jaksa’s zelfs de Taxatie 
loen en zonder affkorting verdubbelen, 
zoodat in ’tlaeste geval den Triumphant 
zijn goederen terug krijgt, en daerenboven 
dies waerde in gelde eenmael. 


a « « u 
je reen ua an Ad engen an my om an am ma meen vaa 
an anti nas Tana nr en nas dr a 
ij er em 1 AM \ 
Av @) e 
ram an re EN am BDE) Pen am mn Ega 
av e Qu a 
emu eaf rh am ag net nas 0 of aaa 
Qs Qs 
aem nam egg n Eran 1aradd ar a 


oen erm B rag ring 


meg eon ag eg opeen Bj a vn aen an aag oen a org 
am nu) neon Sappen ilena an hae Bj om 
vennen an Sranan onp orn aan Bj an raa 22 am an 
KMM Ure aam Elaa npegegegne an e Bj jen Ss 
zón in np om af ven mjn 1Â aa an am 7 05 jn ag 


a a ep @) O 
aram DAM) 1 va a ta M TU Za UN Cif meng Baart 


h uaa vara am dq on Riava am ma za Ö) an 
p ep ar al aan FAN 2 AM Ki 


(DD) Ee, a Qs 
am Bg en aren mj au UIN mg Lu a A ty e/ an eo 
mar up em Ria ar ag va mas ang an aaf ara 0e) 
wijs ag JN AL ns an ind ek 
fi 5 2) en a 
Ul EL AU Zg LU jn eng apr ea am ar on LE 0) u) a 
(@E) ash aan zand pa vr an on ua rr mean Se ye 
1} CR vel) 
KD dr aneg ame nan na naq 1 Rr ar ran 
dn UI 0 | ik ( ) ng (} De aaa Ó 
en mean Gr alde Kd òn nn zaan u) ra 
Ze Er Oe a O 
aa yen an € rin un) UEA UM ZIN U JM ear U 
a B ARf @) ZA a 
nr erpen DN vu gg, om gar aa EPO ye u} 
dram enger ie) zón) gan ven ervan om la hl og 
(3) rÓ wj Ön Ma en a HD ur an al am À vj ira 


al pda! < [@) OPE 
da aen oc an rra en BAM AN NAA AM ZN 


UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 


9 Articulen die een Proces decideeren. 


1. Anja Wadie: verschil in den 
inhoud van den Kendeel- en Toetoer-Brie- 
ven. [2] 

2. Anjala Wadie: die de Jaksa's 
voorkomt, ongevordert compareert en 
ongevergt spreekt. 

9. Akarja deessie: na’t indienen 
der Kendeel, dingen te zeggen die ter 
zaek niet dienen en geen overeenkomst 
hebben met de Pisaid en Kendeel. 

4, Anno Peksie: die een Zaek weet 
en nogtans ontkent te weeten: dat is als 
iemand ’t Boekti vind bij een ander en 
de Laeste zulks loogent, alsook dat het 
goed hem toebehoord, nietteegenstaande 
degeene die het Boekti gevonden heeft, 
zig beroept op Sasandan off Kawal (zee- 
kere getuigen bij onderscheiding zoo ge 
naemd). 

5. Annier Joektiara: duistere 
menjanka of betigting, zonder Tjina of 
Boekti. 

6. Anier Baia: Versuim om in de 
Pisaid-, Kendeel- en Toetoerbrieven, te 
melden dat hij getuigen heeft, dat is, dat 
er menschen kennis van hebben. 

1. Pantja Baka: varieerende en te- 
genstrijdige bekentenissen tusschen den 
Eijsscher off Verweerder, en zijn Sasan- 
dan off Kawal daer hij zig op beroepen 
heeft. 

8. Maha Pralaja: die zig op Sa- 
sandan, Kawal, Watang off Saksie beroe- 
pen heeft, en dezelve worden bevonden 
dood te zijn. 

9, Ataja Marta: nalatigheid om 
op den gestipuleerden dag te verschijnen. 


20 


fe) C 7 Qu 
1 uy ana ar den an deld am 
ag @ a 
NU U AM YM AE gee TAN 
/ te 
a @) AO HONK @) 
Il el an am anr EN an am eg vn an vu a an dà 


A A Ùeg am nx 


MD A) @) 
pen emmaar HR Mar arne he En 07 jn 


am am naan a \ , ran um op 
pane LU Ken mn Me SE d 


ma Ji maman pens Ra Bmoanan mag ij qe mn 


raa Sap aapmens: ED Pragnggrans 


@ 


jj en a va pear Bd arora. vergden mean 


aen mjn in naren van neut Kaên eng } 
namen 


5 NA En rn ED) 
[Um myn en am AN en am aar Ol jena py enen D 


7 DD) 
MaM 2 aM A) AD 


El dh KIA IJ ngen 


neem ear aen Adda aa Gan nen emma bdhaag me LI 


At en dju oan anr and ie Hr am an 
Bendien eyfa HU q 
eh El apen aa 1190 an KN AN TU} N 

(49) a 


en arpoû rr 6d no ad darm yen 1 


pan 2m yn 2u za je HN 


DD 


ar C 
pen an an vur Eon 


Av O Á @) { 
an tag BN 0 B ene Ed ofja LM à J 
ag eas 
pen rag aman \ dn arm agar 2 Ön Ul 1 


HI 
NT 


nn am a) El anar yn 22) u) BAM ana Fang wpa 
an \ 
[@) EE 
EAM (UL MU UU \ RO) AA AN AA AD AZM AN MN AN AG 
png, 7 gegen ng 


a Av « a 
RON AAN AM AU EN MM Ul aren an am nr 2 u Kel kel: " 


O (EN as a 4 
jpem an vn Éraen Le an ner genen Al E20 MQ 10 Wij 


d 
10 


en var ja on een eN ag haa rd ie Hag aag 


wtlen die een Proces decideeren. 


g neemt en voorgeeft hem toe te be- 
en, zonder zulks te kunnen bewijsen. 
kar Jantakka: Dooding van 
in de Toetoerbrief, ’t zij een off 
tters haer klank te beneemen 
te haelen (van de manier van 
le Letters te maeken kan in onze 
is D en G een gelijkenis gegeeven 
len; te weeten aldus }, ’t welke bij 
Javaanen in gemeene Geschriften ge- 
n plaets van doorhaelen). 


e om op zeekere bestemde dag 
oer-Brief meede te brengen, de- 


Ambirat Saksie: die in zijn 
\ zig op getuigen beroept, en in 
etoer daerna daer geen gewag van 


ggandong Saksie: die on- 
rd zijn getuigen meede brengt. 

na Saksie: Zoo iemand in de 
en Toetoer geen mentie maekt 
getuigen heeft en naderhand, op 


a (daer het gebruiijkelijk isdat 
moet) zig vervoegtagter een ander 
ff ook zoo hij zijn handen vrijft, 
d die zig prepaereert om iemand 
(zijnde er wel voorbeelden dat 
d dood gestooken hebben) wer- 
ezegt angrenekkaken ati ing Jaksa: 
ksa’s een Schrik en Vrees op het 
aegen. 

na Wadie: die hevig tegens 
_ twist in praesentie der Jaksa’s, 


21 


a le Saptek o) 
or aidan 6 mee | en la \\ 
pen Ön en 2\ an A EE Pe Ni al he 
SER roa lan PR TEEN 
ZZ Av ci a 
il AN KN LD JEP AO \ ana pn Lj Gaj 6) an er nn ps 


KN oM AN AA A AM ME AN 


led veins ahli LER 
pd 9) am an meae Eh geen ALL je gran 


Ae a a 
â| Ke) jn an Eg (NI | if) AN 


Ù an An un AKN en N @ e nein hid) Dl Ul amar mn 
é VPR 


an ar KN 3 1 age an Ke) vj en an an aram 5 Pe uy ol \ 


É ë a @; @) 3 a 
ieman, mjg ego aad ian nar AM oM 1 A1 A 


a) pn Lijn pp oden x 


a a [DAD a a 
IJ an an al KM A aen om 1) ar an Ee B an AD A AN KM 
û en) 


a a a 
mn MM KN MAN HI AN AM A dj 3 AN 


jn maar EE A aj 0110 esi u an an 
en | 
a E pi aes oe . O @ 
yu) 2 ej Kd 2 an am ar an e) IE) yi fejn Al} an an HAM MK 3 


a Ae 
an ge en aan MAM \ 


Ov « Av 
jen aar Ln ana 8 mfjans rran 


am mn gg yenan u gy a mn an an Ap um al \ 


die men toepast Sabda poeroesa : woorden 
van dwang. 

9. Anglienga Pandaijja: die zig 
beroept op Persoonen die niet present off 
nabij, maer absent en verre weg in een 
vreemd Land zijn. 

10. Angreeka Pandaija: getuigen 
die geen genoegzaam off gebrekkige ken- 
nisse van de Zaek hebben. 

11. Anilat Kara: die de Prabeea off 
Salaris voor de Jaksa’s te swaer agt off 
wil affdingen. 

12. Amoengpang Annabakwa: 
die bevoorens eenigsints bekent en daerna 
ontkent. 

13. Awak Poeroesa: die Toornig- 
heid in zijn antwoorden tegens de Jaksa’s 
betoond. 


UiT DE OENDANG-OENDANG MATARAM. 


15 Articulen dre een Proces decideeren. 


1. Wang Akira deestien Goena 
Paranti: die de Jaksa’s tragt te cor- 
rumpeeren. 

2. Wang Ajoeja: die terwijl de 
Jaksa’s raedpleegen, zijn oordeel en ge- 
voelen mede verklaerd. 

3. Wang Abiek Soeka: die zig te- 
gens het gevoelen der Jaksa’s aankanten, 
en dezelve als willen leeren. [4] 

4, Wang Anjiroet Jara: die zig 
tegens de Jejening (Gecommitteerdens van 
wegens den Vorst om bij de Regts-plee- 
gingen te adsisteeren) aenkanten. 

5. Wang Amoetoeng Rakitan: 
die het gelid breekt: dat is die op de weg 
een der Boden of Paliwara (die te saemen 
als in een gelid moeten gaen zonder zig 
te mogen afscheiden) van zijn makkers 
aftrekt en aenspreekt ten eijnde uit de- 


B) \ 


ppi li om aa gp an hg aramargs gp Pndeng 
As a a ans 
enn a an aar mn ap an am an ER 5 EO 


ve adend Nn 


DANA Se 
aas a ej am \ 


gep ROET ba mai er japon 


He fd aman Ep ay) gene álag ra an Saran Aa 


pen ar an 01 Daarn èn lapan a 


ERA 
an 1 an Kyan an 


a CI: Ee [@) p 
Il ty Ham Ur El am am Agon NT AN TEN 


4 
zor a ern pr aen mri a an eam HD é 


EEL ED TEN 
fe) OPZ SDC) an 
en Kn mn bee eh hae A FG ETON AOT h 
« QAv 
am CORNE Er mas aM AN 


: Or a - a 4 
jpeövasr anganan an ann ap ar rr mas am AM AMU 


a OD [@) a N. 
u ar an vul KN WG @ + TN 0 Lr NM] 
anr aram O1 Bef wu aur ne 1e an 1 nan (L 


(END un ty Fo \ 


‚ e) OD) a r 
ll Ar a EN PE Kn Nn AN) il anr amnam ear nu a na 


a 
ij an DN UN Ef A AD aM AN 
| sai 5 


jaa «n if gem NN 1) ne) 102 an eey AS, Rf 


je EN ONE 
am aas ar an KN aon 


OD) 


« 6 Av a 
1 rar ey Bij 4) an aen A0) an an Ú) arjan aannam 


p 
a O a C a 
5 an A aram an eN ar En a NM (EN (& au Aa} KAA 


Av a EZ OD 
u anr rm am A jen A AM AS AN ANN 


le gesteldheid van haer Zaek te 
en off om onderrigting te vraegen. 
etjat Rakitan: die nadat hij 
Kendeel en Prabeea reeds ingeleverd 
gegeeven heeft, het Proces niet 
onderneemen off vervolgen. 
Wang Anamboeng Watang 
boeken: Een vermolmde Piekstok 
villen aenlassen, datis: als de Watang 
is zeekere getuigen bij onderscheiding 
aemd) daer men zig op beroepen 
verscheiden off te veel off te weinig 
overeenkomstig met hem, die zig 
beroepen heeft, gesprooken heeft; 
Laeste zulks zouwde willen verbe- 
rvullen en herstellen, off de Jaksa’s 
penneemelijk opdringen. 

Wang Anamboeng wek eee 
atjad: die zig beroept op een Persoon 
pen dienstboode, quaeddoende, Blinde, 

„ Stomme enz. is en dezelve voor 

zouw willen doen doorgaen. 
Wang Anamboeng Watang 
tong: Een gebrooken Stok te willen 
assen: als degeen daer men zig op 
epen heeft, ontkent van de Zaek te 
en, en met het tegendeel zou willen 
rdringen. 
10. Ang Oengang Kara: die met 
Jaksa (gelijk gebruiijkelijk is) niet te 
n verschijnd, maer na hem, en na 
Jaksa’s eerst compareert, en 
zonder Exceptie, zoodat als zijn Jaksa 
t is, hij met desselfs Bode moet com- 
geren. 
‚ Anggenoek Pringa: die na- 
is in 'tmeede brengen van zijn 


Amoengpang Kara: tegenstre- 
e observantie van de beveelen der 
ksa’s, zoo ten opsigte van het overleveren 


ppèram haa vp nn aât en ag REOIENN mar erf 
Q OQ 
en aa rn dad aa sjen fj), n gon Sana an vur a an 


A, aopen 200 vu Sem N 
(2 (a) Ca 
Il am RIEN ar an epen a, aa) Q A jar asn an Ur 


UU 2 UI €) ej an yy B nh uy an 1 rin ai am Ne n 


nen A an [5] tj apen Hia wa nen or ash Nn 


Il dram OE) an anar Ll Edna ar an a vin a yo 
Ne) vaa Elro jeg oa vj em an rag fl mn up an 
( U û {) U Ä ANA HT! 

NC 


a@n an ma En an a win an ay \ @) an an PEN 


e 8 5 8 ORNE le) 
ran an gran an d \ an am anar an an an mm 7 
U Ear Bd il he fs 
10022 zl aaa eran a  apen err vn eran aam 
O @ 


De 
ar aa om FM an ä am A at an am cm 
an kde 


pen agp ëramen\ Glan maren meen eeh ap ager 
geregen Pr n agen) eg Par rar gg 
nea Aja an zr) ror RD 0 
a a OO z a a 
20 AS AM A 1 BJA raar rij aten nm HJ 
u ON 
ppi amag ren Bjo Er maar arr en ian arjen 
gem aopen Sag haa mans) oasen pen 
yenepdramn\ ESRO TN npene agg en a un 


ON 4 lia aen anp en 8 Elaa rui), joy om Aln 


24 


der Kendeelen Prabeea, als Toetoer en 
Toombok. 

13. Andia Kalangan: die terwijl 
hij agter de Jaksa’s zit en de Jaksa’s [5] 
over zijn Zaek besoigneeren, opstaet en 
zonder iets te zeggen off te waerschouwen, 
na buiten off van haer aff gaat, evenveel 
tot wat eiijnde. 

14, Soedra Watjana: mancque- 
ment van Letters in de woorden in de 
Toetoer, vergeleeken tegens de Kendeel. 

15. Amrat Kara: nalatigheid in ’t 
Leeveren van den Toombok, geheel off ten 
deelen, off ook zoo hij reeds, zonder de- 
zelve, voor de Jaksa's verscheenen is, 
dezelve vergeeten heeft en wil gaen haelen. 


UIT DE PAPAKKUM ADIELLOELA 


1 Articul die een Proces deadeert. 


1. Akarja deesti: Versuim om- 
trend de Toetoer, dat is: die zijn Toetoer 


aen de Jaksa’s zullende overleeveren, de- 


zelve daer zoo maer neerlegt en heen gaet, 
zonder de Jaksa’s aen te spreeken. 


9 Articulen van misslagen die een 


Proces decideeren. 


1. Djamoer amet Katjang: die 
betigt werdende van Malieng off dieverij 
't zelve ontkent en zijn beschuldiger weder 
betigd. 

2. Santa Praijlaija: de geene die 
op de gewoone vraeg der Jaksa’s aen Par- 
tijen off zij het geding durven onderneemen 
zegt, niet te durven, terwijl de andere 
wel durft. 

3. Amoek Kapoenggoeng: die 
in cas van questie over grond off Land, 
padat de Pisaid is ingedient, de Planta- 
gien, boomen etc. bederft, uitroeiijt off om- 


NDT ro Meen van a aa ar en rna Ey fl 


am mr uu Lil Hd ME ZEN WN 


a « @) oe } 
Il an aa au am nar an B 6 an il anrasn an aur a) ek HO 
7 / 
O Lg) A» Or AR - 4 
aram man a Û dl A2 A AN „mn WIK AN HAS KN AAN A) AUF 
eN WL 3 
Re) B nmpamanras f l C) 
E 1 AN AM HI _N bald EE, AJ 


Il af (49, OAN en ie, @ U a dijn an onge 


ge, a Erie 
Dal nn () ei) nn u) 1e) — an em am Nan aM AN \ 


OI) 4 
ij UE PTA rang a UN pen A EN AN EN 


rd hed ra rb zi) dan 2 ii) Ea nn ) an F5 an au LINE) al am. Es 


naa an Dn 7 van B) au 
Ì ga AAN: Mg ean Bag a 


a « Au 
jy tra am am a IMA am AAM an UI Ke rm 
) TEN vS 


tr rgaing agen gan ny 

jen an. vu nan En @ pe U an an rd an MEA M0Pd J 
nn an en Or a @, > nam on 
8 1] ( q U ar on ma Man ei] zn, 1 
mama nm ne agr (5 ha] mn 
pam an: Ag nen ] dz ij em aram am 
@) £ 


er aps 


a « a « A 
uy HI aM UA ANAN AV AD AEN EN TN EEEN (: 


Av (@) a @ 
Aran arn al ar eN A MLO TJEERD 


pes Sema er agg cdh 1 aar ac ah Aarm um er end ú 


5 a a are ZA 
un & af nr am 50 nu 2 En MN KN AD ADAM N 


neg N 
pen spp RORE) apar a vin er and an ST 
10 Ef Fi ar an a aaf en anc am au „Mm nrg 


Der Bara en raa damp wij en nage nx 


trekt, off andersints ook de tuijnen off 
bearbeijdt en beplant, zal in een 
e vallen van 16 reaelen. Dog als het- 
e gepleegd word na het voldingen van 
oces, werd hetzelve verlooren, alzoo 
men zig schuldig maekt aen Moerba 
Gierie (vide Pag. 9). 

Thans is overeengekomen, dat voortaan 
le Velden off Thuinen etc. die in Proces 
zomer, zullen mogen werden verhuurd 
de Jaksa’s zoo lange deselve in 
ces hangen, dog zullen de in geschil 
inde Persoonen daer geen huurder van 
zogen zijn. De huurpenningen zullen 
elt wordev, d'eene helft voor de vier 
amongongs en Seven Jaksa’s, namen- 
k de Tommongons een quart, en de 
[6] Jaksa's een quart, en de andere helft 
joor den Triumphant. 

Simbar Toemrat Ping Ka- 
: Als Grooten Procedeerende haer be- 
en tot Watang nemen (dat is bij 
zoorbeeld als een Groote iemand betigten- 


ben, zulks doet alleen op fundament van 
setuigenis van zijn Dienaar); alsook 
neer de onderdaenen van den eenen, 
ens die van den anderen Sultan in 
Proces zijnde, tot Watang gebruijken 
persoonen die haer meede onderdaanen off 
met haar aan een dezelfde Sulthan onder- 
hoorig zijn, 'twelk niet wezen mag. 

5. Saroe Basa: die Tweederleij zeg- 

ingen gebruikt, bij voorbeeld als hij bij 
Kendeel off Toetoer in ‘t begin zegt 
één, en in het midden of op ’t eijnde 
_2 Buffels. 
Poenang meet Loenas: die de 
a's ordonneeren wil bij Exempel, als 
it ongedult off assurantie zegt, off ook 
Aer verzoekt, dat zij zijn Zaak spoedig 
Verh, Bat. Gen. 


van een Paerd van hem gestolen te 


25 


mam ÀED tj roan acnaan ag oen Tie eg ene, 
@) ODI ZL 
Erem Ef oppen sn an a dn gr Ad Ejaan oan Fam \ nw eg 
a a a CN A 
A jr am van aag onpn ere fr ggd en 
a ALT 3 
sn gam _m ey MG ai) \ uy Bram aaa na pdr en 
Áe a a nt De (@) 
AET DELLA ana za L)AEM \ UPE BOREN 
va Shan narcn ag aap opeen ran dcnay en zag aag if 
AN AEN am ga. uy ar ama em edn a am Un mur gende 
ger jeg aan 8, 
E) _. O a 
OMAN AM AEN} EN 0 1 a EN A U GD B, 
ua rr van an a gay pon um en loire 
aa e a EN 
EM LS AM ANN EM AML) EN BAD AN) AN A A EM AN 


Le an 9 een Ea U AAN 


OR Au DES) ap vels 
Ur A (Ear AM nj werg Enam n ar an an VU A1 


© aman [e) & @) 5 De 
Don an aar a in aen a an ac am aa hap an az 


KD) Reen gpeg nj ven aa van 


« « a a a 
LDL an un @1 ige Lorp arran an au BON 


WAE EON @@ nerdiogn mang am 
za daymar N20 AI AN am am gk a negepu Eri 
d fe 
5) Bag nend ej je gl aar jm na MEN 
api ar al 2e) @) j a aram ama 2N 
7 4) AD) f a. 
uy ne app, RM mn nye 2 nn guns 


ORO O 
am tk n u en vin pane DIM ueyan ENAM AEN 


AN AEM EN N 2 EREN pr mah af u Eraam gy 


3 


26 


willen decideeren en afmaken. 

1. Amateeni Dammar moerok: 
die door de Jaksa’s nog niet ondervraegd 
zijnde, uit zig zelfs, zonder dat de Jaksa’s 
het hem vergen, tot verklaering van zijn 
Zaak spreekt. 

8. Amateni Damar Prasanda: 
als den aenlegger gesraegd word na zijn 
getuigen, en hij dezelve opnoemd, den 
Verweerder dan daerop invalt en zegt (mo- 
gelijk wel met waerheid, dog ongeoorloofd) 
dat het niet waar is, off dat die getuigen 
dood, off door de Rovers genomen off 
niet wettig zijn. 

9. Massang Damar: diens Sasan- 
dan off getuigen bevonden werd niet ge- 
loofwaerdig te zijn na de Wet. 


UIT DE PAPAKKUM SOLOKANTARA 


1 Articul die een Proces doet verliesen. 


1. Sragala Loemoempat ing 
Papalang teboe toewoe ing So- 
tjanee toemanem ing Woekoe- 
nee: die nadat hij bij de Jaksa’s reeds om 
regt heeft verzogt en verklaerd [7] het 
Proces te onderneemen, zig alsdan nog 
van haer Regtbank wil onttrekken, en 
tragten zijn Zaek door de Tommongongs 
off Priesters beregt te krijgen. 


UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 


9 Articulen die een Proces decideeren. 


1. Watang dawa Sinamboe- 
ngan: een Lange Piekstok aengelast om 
langer te maken. De Kendeel lang genoeg 
zijnde, vermeerdert hij de Toetoer. 

2, Watang Tjindik Tinutti- 
kan: een korte Piekstok af te korten. De 
Kendeel kort zijnde, bij de Toetoer korter 
te maken. Deze verliezen het Proces, als 
partij's Kendeel en Toetoer evengelijk zijn, 


ap” 
em eren daa Genen N ED 1 aram oen ara, 
« a - O a () en 
gynane Nem aMaardmang un Eran flan mg 
apen maroc aa gaen Bra Sag aas 
f 


pane Faa Ó(ezarp DD nara am ae Mams 


aram Za Bjo am an 
aap Zan yy ro Á aen an Bl U} EN “) 1, Eg pre 


ar aa) un an aa ea Ai aram on pept aa an 
( naa MAA KNS sj 


an rang om aam „am (3 en rra a 


an ar Re ep np vr ä an ain an neren zij an nvm Ps 


aram Ra) GD Lu a AEN 8) RE \ 


jen nana ár Ddl ar ar re vragen aan 


prenprergg epngge Eggen IN 4 


negen nenzaa agen menen 


[aM O 
an adam rra ggn 


25 EAS ri an ar rù Gl SIT Úi qa 


GE RS 
oan Bj VRONETS) tai 
anar am Lam an anp REN 7 pe Re rapen sti 
Faam an sij om np er ru a en gg Bn 12 una) 


CO ‘ a @ @ a 
eaf) KLAM DA wpasn Daran dE an an an MAM U 
1 


U ON 
Pad 
Il u Bram ain a grep e an a Rh uur 


(@) je) 
and YME 10 JN UN 
Úb 


KR 
perenaa anda gg 0D Stadig ol 


rund near gp ordiagn nee jee 

ran OAN 3 
ï 

peren pra FL Eaaraap Elan riagg 
ROL HAU AN AD AM: Gr zag Oiagen en wf 
Ode PA EVEL 
@YD) a 5 @ Oa 
the de dee EEND jee en 54 
een mn my vr 0) gn agr fe 
aj eg | 


Nog 3 Articulen als vooren. 


en Proces werd verlooren Poer- 
in ’t begin: het begin werd gerekent 
_’tontfangen en accepteren van de 


het Proces verlooren eerstelijk, wan- 
den gedaegde niets inbrengt tegens 
aid van den Eijsscher, dezelve niet 


Madia, in het midden: ’t welk ge- 
d werd van na ’t indienen der Ken- 
l en Prabeea tot het indienen der 
oetoeren Toombok. In ’t midden word 
Proces verlooren door Watang Sa- 
en Kawal, als namentlijk hun 
uigenis verschild met het voorgeeven 
a de geene die zig op dezelve beroe- 
n heeft, off anders door al het geene 
dit termijn zoude kunnen voorkomen 
rdoor een Proces zoude kunnen ver- 
n werden. 
8. Wasana: op ’t eiijnde, 't welk 
end werd van,na ’t indienen van 
Toetoer en Toombok, tot de afgave 
n de Koekoedoeng. Op ’t einde werd 
Proces verlooren off gewonnen door 
jemen van oculaire inspectie, het Exami- 
van Jomaua en Satmata valsch 
zonden werden, en de getuigen geen 
brekkige wetenschap van de Zaek 
ben, overeenkomstig met de Wet; en 
n de andere kant, als ’t een en ’tan- 
re na vereijsch bevonden werd. [8] 


Nog 3 Articulen als vooren. 


k Tirta Karta: als een Zaek aen 


allen, waerdoor een Proces verlooren 


a : AN a a 
KLAM a MM MN AU ID HD aM (AA AM O1 a: 
Il ej zi &, (24 @) & ng ar 
[aM @) a 
AN AN AN KU EN MAS AN jeu \ 


DARO O As DK) 
un ere Bpen vir an an am angam ep asp on Si er Nas an 


nranemam vj ne En ana gi on om ane en KSA 
« a C) A CC) Ov a 
aman an M En agent on mr a am a an on ap) me ayam 
a en an B on m ar ga af an am am A EN 0 Ni 

ie en, Tee eg 
ran Dagon aap on an laa ar ao sjen fj 3D 


anr Ee an 5 zi an au \ 


Il uy dram an 9 am am mja 9) nen u 1) aaf am 


1, in aen a asn an an an Ap AM OMAN 0 9 u Dam A 
id EA U MLELL 

nea jalan mean an Sraaargg rap et Af 3) ka) an 

vm am aur Hg a ang am rr an 6) aa ati am am am an 

Kd FN EEE NE ERN, CENT 
a a [@) 

nu Mn ag peur rene wa ij) enant am (AN EN 

rar Bjar an anar 90 ga O1M Ag am nv au ig an rb uy an 

HLN as IIR, Uig « ( in en (ke 

am mr van A EN ag UM 201 Saueng ac 4 an a) an a 
l l pn N 

5 @ Qu Av fa) 

an an Jg, nog eam C ey ey | AA ZHEN AJ} AA KM u aa 


GJ! 


*) Qv ST @) En) 
anar Kl Kl] Bi aan EN aA am LM EL AA AU A HON n Am 2 n 
hi Ei De e/ 


nge 


a O Au @, Av A 
À ty an am ar Er am am 3 oi ar 5, \ aram Ee nj nn are 
| 


Zn 


Be) (@ & fs 
na KN n HI KN UI AN LN 40) am anr aur an a an EE 
Cy ©L C/ /| 


ZA = a hl D. 
U uu e EN SA anr asmn a fd an am arn KN A ij an en an dl 
Le 
@) 


Oee Rs « 
/i KS YU Dan anrpemnarnigj any ane eN AN 
n ij ol} an Li} 1) et a an GO Ei fi Á 


a d Qs OA 
aa en en aaan Arg rear ai) 4 st 1E) aram nae 
Ê (a OO (OMiset eee a 
gj Ne Hij or an am ep @ananaadrpan aram 
rea an Bjaaam Sar am aaa ema an 
jr gj NM za U ad AAM A AM A A2 9 AN 2C 
Qu @) RK Eene ee 
EN EN gn gl arn me nat KN -t \ nj LU ff}, 
5 12 ne ra enD 
/ fi 4 IN J vb (HN \ 
am orang MAM MIT m AGN 
a de Ee e) Qs 
1 u KAM UI an) n air 0 gron (jam el id u 5) oa Aj 


anr 1 1 ranrar @, ENIS AI AJ TU WN 
an earn A KN ( ar à SS HO A 
anr EN fi 2 al in 


« « a 
ii Elen af am \ & A, U) an n aren an an 1 2 ( nen al 


28 


de zijde van den een off andere Partij 
guiijvere bevonden werd, zoo werd het 
Proces gewonnen vergeleeke zijnde tee- 
gens 

2. Doega dopara: diens Kendeel- 
en Toetoer-brieven verschillig bevonden 
werden en 

3. Sangara: die duidelijk liegt. 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 


8 Articulen die een Proces decideeren. 


1. Sasra Bauwt: die ten halven be- 
kent, maekt zig suspect voor ’t geheel; 
bij voorbeelt, van 100 reaelen bekennen- 
de 10 off meer schuldig te weezen, werd 
gehouden als off hij 100 bekend had. 

2, Asaroe denta: duijsterheid in de 
beschrijving van de goederen enz; bij 
Exempel als bij de Proces Papieren slegts 
genoemd werd een Paerd, zonder te notee- 
ren een merrij paard off hengst off hoe 
van Couleur, item goud, zonder de Swaer- 
te te melden; off ook fouten in woorden, 
bij voorbeeld, als men in plaets van Koeda, 
schreeff Koedie, item abuisen in ’t schrijven 
van de naem van den Eijsscher of Ver- 
weerder, en wien hun Vorst off Heer is, 
de naemen der Jaksa's en de datum; en 
zulks zoo wel in de Sergan, als Pisaid, 
Kendeel en Toetoer. 

3. Anguptoena: te Procedeeren 
zonder een tegen-Partij te hebben off 
dezelve bij de Kendeel- en Toetoer-Brie- 
ven niet uit te drukken off te noemen. 

4, Apus Linga: die het Tjina van 
den dieff verwisseld, om het regte te ver- 
vreemden. 


5. Ina badra: die de Tjina off Boekti 


niet aenbrengd, maer verborgen off voor 
zigzelven houd. 


ng Er raap Bass aan aa han ar gym 


ug geac nr Lr arm noren ananas u 4 


opn png nr sin zengen ven ma aarggem \ 


[par NN Gld vac en jan een aan rarr n° 


JE, RG) As OO O ì 
Il uy an am ar El am am ERD an aur an anr am 0 mars 


Av OO e 
(AM M ANA UI UI AOÛ ES an ram NN 


na om amg dan ma: En vana am en an a 
npe pg Éen nag n uj 


aa mar a ar dà 1 gj n 4) IN 


@KO 


pemarnehgg Elam mor em een mem en za í 


Ey 

B Av ‚B 
gegra en eau 1 en aj En 
UI0) agja ua Öz ana mn Kas n ayn an ea 


” an JUT a on ogre g a jenn nuggn 


aM O1 gf 2e IN 

a a E 
uee enz nen fg) uy a, ja EEN 
om pp iP aje eng vagen egte age q 


A) ORO) ä 
(PRN en an pat se LG JEN 
an Kann ria. AD rangen Dag eng manet 
SO EN ú Le ‘ | AN WA hf jen ì Î 

10 Epogen a aam ad aag p b 
GOELIPE 4 
@iar RED) O <a 
pen tgn en am apa mp WU ih Nek n 
a ava Av Qu 
ny Ne MAN 00 A EUN 

a 

pen anam (eg \ an 


EN geen Et aen ar armen ggz 


Awe Rokta: anders off contrarie 
bij aen off op zig genomen had te 
; dat is: als iemand op de vraeg 
er Jaksa's aengenomen heeft het Proces 
B tenteeren, en naderhand zig daervan 
il onttrekken. [9] 

7. Anga Nini: als d'een der par- 
jen den andere aen 't Lichaam quest 
eduurende ten tijde van de geheele 
eduure. 

_Moerba Girie: tegenstrevigheid 
ff ongehoorsaamheid aan de Wet; dat is, 
at als het Proces voldingen is, een der 
artijen gebruijk neemt van de Boekti, 
and off goed, zoo lang het in Proces hangt. 


UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 
1 Artscul. 


1. Die op een stuk grond off Land vier 
en heeft gewoont, off het zelve zoo 
in Possessie heeft gehad, zonder 
Zehriek-Eehriek, dat is zonder dat den 
igenaar off pretendent hem eenige voor- 
de in gem. tijd heeft afgevordert, 
ff order gegeeven diensten gepreten- 
eert off genoten off eenige andere gewone 
k of teken dat hij eigendom daerop 
adde, die heeft het bewijs van Jomana 
ij ons genoemd Verjaering), en werd 
B geene die daerop Pretentie maekt 
ijn eisch ontzegt om reden zijn regt 
want hier word voorondersteld, dat hij 
Eigendom aan gehad heeft, maer dat 
et Land woest of ledig geweest zijnde, 
ij ’t zelve, zonder Eehriek-Eehriek door 
en anderen heeft laten bebouwen) 
ezegd werd Karoeban Roenga (begraven 
n de wortels der boomen reeds daerover 
engegroeijd te zijn). Dog dengeenen 
ie voorwend te hebben het bewijs van 


omana, werd een ligte Eed ipat-ipat 


- 


4 29 


pen Êrmneagp) Ae 
en Gu erpen Braam Damar Ejay A0 ene lon 


O @) Za 
”) 2 ar an Ka) anas el aan anr arr 9) GN AN 
| / @ (nr, 


B a a (1) a (@) A 
UN IAN AAN a a AA NV a 
I ì ran en jan a app en da Men 


ies U Bam am anr Dea @ 

En aap ep aam: Laane a Epe pe mn an md aag Nn 
em Gen on Pio hannan reen jd agen gj 
an am n\ Lam ann nn ga al anak wo nad 
( 4y gen: sn as 01 agen in afnam 
Daan meu rn y 2, 

A0) 3 je fan neme nan sem nne jama mn 
nrg Nn 

a « 

IJ wy naam an enn are EN aa AN ar mu ny am 
le P @) a 
AM AM AN UNAM EAR HA AN UN 
LÂ) út 
De Ki) ac a 5) 

nere Er gij en vrind mom aj aan LIAM 1 0 A vj 


aa a a a [@) 
CMN AN EN IAN CN 10 AO u MU AN pan ea 


sr 5 Pelle) Oe) a 
| EE 7 Uig ge nr pen tn nage Men mn 
a Pe ( 
an + ram NE m) ARN AN 5D Bar 1 var ed, 
IN 
E « « a DD) 
nva ag naan am a UI ij an en u raam nen 2 nl na, 
je M EN) Av A 
UL ar an aM A A AR Gen an mm Je ene NIT? % am 
Y Y nem NN wn an 1 1 vur ga an wa za, n 
( H Û 5 ey ú 
popje nn ( 1 B, { an) 
a a av a 
maureen an u Ham mv HP me 20 AU EAI MUM AM 
ij Üs= 
GC a Av a a alde @ 
am an an ar vr Vn aM a Hen ) ú) vu an om KN UN UI ll am 
a le PM 
rai ar an an a LU B) un am rar an an an Jm ao 1 
@) OO 5 Penne. 
Ae jn rap penn nage BREN peren nn 
& ze en JD) « Ì A es p 
nan saNan aman Maarrree eran damn re 
9 aM 0 naa pear ar aam ama Ham 
Nek | am aa aag naa mp, (N E 1 f 
OON E 4 
pen? en Ee om nu an neten KN LO ILA 21 P) 
a @) a Or 
am ey KA AM (tga og aap peen AE =| pgen ur gn U 


5 AED 
an 0 új Lu an KA an an K] am an „mn LI KM ede! fl uu? 


@r aan an my am am a RE an a Uy gj UN 
3 RLR EL ager 1 M 


N 30 


genoemd afgevorderd, dat hij de grond 
in questie vier Jaaren zonder Eehrik- 
Eehrik in possessie heeft gehad; off bij- 
aldien bij zulks bewijst door andere men- 
schen ('t welk egter geen persoonen mogen 
zijn die met hem in dezelve Campong woo- 
nen off met hem aen een en dezelfde Sultan 
onderhevig zijn), zoo moeten die persoo- 
nen den gem. Eed presteeren, werdende 
dat getuigenis op zig zelfs genaemt Sat- 
mata, en te samen met het voorgaande 
Jomanie Jomana Satmata. Ingeval de Ver- 
weerder eenvoudig voorwend te hebben 
het bewijs van Jomana, en den Eijsscher 
voorgeeft te hebben persoonen die het 
contrarie kunnen getuigen, zoo moeten 
dezelve [10] hun getuigenis mede met den 
Eed ipat-ipat bevestigen, en werd dit ge- 
tuigenis insgelijks genaemt Satmata. 


UIT DE OENDANG-OENDANG MATARAM 


3 Articulen, waervan de Twee Laecste 


een Proces dicideeren. 


1. Wanneer beide partijen, het eerste 
en tweede geschrift, Pisaid en Kendeel 
genaemt, hebben ingedient, en de Pra- 
beea off Salaris voor de Jaksa’s betaeld, 
een van beiijijjde alsdan nog wil terug- 
treeden, verseld in een boete van 8 re- 
aelen, binnen 40 daegen te betaelen en 
werd bij gebreeke van dien opgesloten 
tot de volle betaeling toe, waerna het 
Proces zijn voortgang neemt; en die het 
komt te verliesen valt in een Boete van 
4 reaelen. 

2. Bij aldien de Pisaid- en Kendeel- 
Brieven, en de Prabeea off Salaris ingedient 
is, mitsgaders Partijen hunne handteeke- 
ningen op malkanders Kendeel-Brief 
gesteld hebben, en dan de Jaksa’s een dag 
stipuleeren, waerop de partijen moeten 


a Oa Av a a { 
om an ij B om BEND HD AAN IN OD a AAM A GE ETON 
: 


a oe b, 
Il ey MAM MUI LAN on fg rr OE 


@p (@) 7 5 8 
an a KM UI AN KN nd) Ha) An ar am MM EN} N 
Che el 


need 


ze an Ra, ann am Sa ramaa en auan AA 
5 GL Sf edn ll je U Û 


@) 
pa ain an ana ang am ring apron sen 
| gal nils, 


Gre re aen, A, vagina mog gk oer pen uu ad ru 
oro rog vena gg, Sharp en ehaa ta pan eenig 
ny nmnaunaIg aen An 2 nan vh ian ML ENA 
prerag gemen ag Ut TE 
nag og 1 an 1 arm 5 zn es Q AN gn arg MN 7 

ekke rbe he, dk: A 

vu aÙ 9 er agen ar ny NPN aM eN aM A) ma AM 
neig jpeg genen gE 
ra an Saam mag vu pq, PU z u Braam n gemd, 20 

a A 

an ra 24 M 0) AJ MN 
perarerg Hi aaa an 5 aa ea Ten nop 
en uren au uy nn ar AN 1 zach (ig ] vr Én aag a | 
gup ne, gun pen anr an var gaan a Ù Og J 
"te A0 Ôy 2 

eg mag, 2 Haandel aal pn új Gen nye EN 


gen, ten eiijnde haer Toetoer-Brief 
het derde off laetste geschrift, 
dient word) neevens de Toom- 
pamptissement van penningen in 
eren, en een van beide Partijen in 
van te compareeren zig alsdan 
tte onttrekken, verliest het Proces, 
anneer iemand procedeert en niet 
verschijnt maer een ander in zijn 
ts voor de Regter komt buiijten haer 
tennis, verliest het Proces. 


IT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 


D Articulen van overtuigend en 


decideerend Bewijs. 


Wattäng Patti ing Angni- 
als veele menschen (drie het 
getal zijnde) zeggen gezien te 
dat zeekere Persoon Vrouwen 


offd, zoo is dien persoon overtuigd, 
bij teweerstelling off tegenstand, 
hem vervolgd, dood gestoken 
Indien iemand aangenomen heeft 
g te doen van de plaets daer 
len dieff met de gerooffde off verloo- 
Vrouwen, beesten off goederen ont- 
atfangen heeft, doch zijn belofte niet 
te volbrengen, die werd verweezen 
> vergoeding van ’t geroofde of ver 
e, off een menschen Prijs, dat is 22 
en voor ieder weggevoerde Vrouw. 

Tjina Jomana Patti ing Ma- 
g: de agter gelaten geweer en klec- 
ì, die veele menschen weeten dat 
lieff toebehooren, overtuijzen den 


31 


ten off goederen, heeft vervoerd 


daervoor [II] Loon aengenomen 


pn en pe fra AU 2 nacigom gigene blj eamy 
re, \ ej Arn ram Olggpereaa rl jag apen 


a ON a mane anr a na am AN 
8 Ue ke | J an ( UN 


RC 
pa vir ana aa maa agg att manger a zag wa 
Gr 


(@) a a a a 
Ty En an @ u 
I Jg pg ema om ze an ar sp am pore mm nero ns 
AN 
a « « 
IÌ u HAAN MUI LAN 1 HD 0 hemm \ vn an naan 
a an aaier vu ar am NN 


vr en wa a BÀ an B) aon aen Ee A 1 1 OE am 
U ij ger gerekt q He 


@) e DRA AMG te 
GN qena pe men, Bp ei en aange eh ac an aen 


a LU mn @ ED On AA WU 0 @; 
2 ne A AN an au a @ am aen 
anas gain ann dh an ane nan di 
aa ú ta paz arn ED NN U a) Kn UN am 
en EEn Y oen eten \ u 
nm, EO re en me 
de Y he tn eam an am an 1 Mn KM TU 
adem dn an en rin 
nn nù UI gan an Er rin neren a ur ma) 
« en haa AAG am B) up anp up asn ON asn UU HJ AN 
1 2 VR ED (ord. 
LN) Annan 1 LU HY AN U EN: vam dam 
ne OM Nr Aang un je 
npe Én jn an zaën an aram ur ín dmg eeragern) 
he 
5) Lada man rin un am rl Dam 
neg ne CEN wij ur: Organ 
an er vam da za on ach rata aaam ar @ 
I Dien am ng 
rij Lpg 1 vu il W near gyjbrrinagem pag zr 
ZE 
eg nan TN 
a fe lo 5 Au DIA Av @) 
eraann van Tern B am nar nam 
O a a Ze a 5 
am aram maja aa vj mn U) aa a 1 CM #1 u aap Um oû) 
n E ap des 
en cj Bjerge pen dam aa Á nnen) aans 
a a N @) DO a … / 
@ ej jr am aA 02 Gld wg am mn | u 
Bam BD on mr er mjg tn as on ag 


ve « a. 
perpenzaardn Bj ng Eh aj ar oen ngo an 


32 


getal zijnde) gezien hebben, het zij wee- 
zentlijk off in verbeelding off bij manier 
van het zien van Spook, dat zekeren 
Persoon tovermiddelen teegens haerlie- 
den of andere menschen heeft gebruikt als 
Slaen, houwen, Steeken off rauw Vleesch 
te Eeten geeven, enz, zoo werd hij 
daer op voor een Tovenaer gehouden, 
en mag dood gestooken werden; aenge- 
klaegt werdende, en bekennende, off anders 
door verscheijden menschen als vooren 
beschuldigt werdende, werd ter dood ge- 
straft, en zal zijn goederen in zee geworpen. 

4. Boekti Pati ing Beegal: het 
gestoolen off geroofde goed bij en aen 
het Liijff van den dieff gevonden wer- 
dende, overtuigd denzelven, en mag bij 
teegenstaande dood gestooken werden. 

5. Pangpang poengpoeng Pat- 
ti ing Bauwt: er is geen regt voor 
iemand die op het Bed off in het Slaep- 
vertrek van een ander man die een 
vrouw of huwbaere dogter heeft, dood- 
gestooken is, off uit het gemelde vertrek 
ontkoomend, en door den man off verder 
vervolgd zijnde, op de weg doodgestooken 
is; en niet doodgestooken, maar bij zulken 
geleegendheid g'apprehendeert werden- 
de, zoo werd hij schuldig gehouden. [12] 


UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 


2 Articulen als vooren. 


1. Tjina Patti ing Papougeen: 
een kleed off iets anders door een mans- 
persoon, aen een anders Vrouw of dogter 
gegeeven, overtuigd van hoererij, ’t zij 
dan als reeds begaen off als voorgenoo- 
men om te doen. 

2. Sagelar Sajakti Patti ing 
moetil: die op de markt off uit de 
winkels steelt, werd overtuigd door het 


aram 112 an ce) fia Úia gaa an m Any êt 
{ ú le Kas Li iN ‘ Ji ef ú 
a Av Oss Has a 
nm am u aopen ard aam aam mas Mo ai aa om vj en KB) 
OG) 5 T@) a 
am ) aram ds am “) eg amen en am dn an 0 ameaneae 
__Q Ae Old @xO) QA 
ae, aan fo nz nen gg, Fr vj anna 
1 ane a) 9) rs un agen À mn 1 10 23 a wir an Er am ag 


a a Pe 
aman Mm (em ar am mn N 


a a 
peep B Bjo ayggem aps ara Ear ene 
Ore KO) a RAS 
an an AM MO) yen gaa q Egem n enamp Mag 

9 E O@ 
oan oef jen enn aM Eg UIN vu ìj 


NG) 
om gyp das an ag N 


Re, 


il ur ar ú) ú MUI eh jen anp « @ ‚an 


nere 7 


ann ji nes Be @ zj und 1u mju Gi ih 
Li 


@) Á ann 
GO) ft dl LNA AAE IN TE Ee LL 


ax Tom agenpeen Bing aa jen vanag We zjjea aaa 
nr aag en 2 om laan ag, pg yam En 
neen an appe en Eraa ag va oor raam a 


alt ba dl ee vaan ma ua Ôran mn dit page ige 


an an El am N 


a a a « 
ep aM my ar oa AAN fg TMG EM ONE EEE 
Av @) a 
en) A am AAM) AN a AM jrs 0 gran NN 

petan an an Bjeraraapnem Ap Ere par ngwg Ke 

2 Ze e eget Pe @ a Av B: 
anas jen agen dr) jama en am eg pdr 
, a 8 
anp an Br aen in an an van gj van my agen om Et gn mene Uk 


(egen pg Har maag 


Re a a Ae a OO 
yer am ala on arn a arn UM 5 AS NED AI 


d a a. N EO 
en op ech ra ar anr am am ar aM DD) A MEN an al 


33 


van die daed door het volk op de 
kt. En zoo hij bij zulken geleegentheid 
het ontstaen van een oploop onder 
genschen mogt dood gestooken wer- 


K. 
n, is er geen regt voor hem. 


UIT DE PAPAKKUM JAsA LANKARA 


7 Articulen van onteering van vrouwen. 


1. Bauwd Tjampoer: als een man 

vervoegd bij een Vrouw op heijmelijke 

ongevoeglijke Plaetsen, bij voorbeeld 

e samen met haer te wasschen off in 

‚il Secreet daer zij haer gevoeg doet 

peen, off te kijken. 

2. Bauwd Andaniskara: vermen- 

ing met een Bloedverwant; op een Ver- 
enging van vader off moeder, met hun 
inderen off stiefkinderen, off schoonzoon 
FE schoondogter, staet een doodstraff, 

behoort tot de Regtbank der Priester. 

in op een Vermenging tusschen verdere 
jagen, een Lijfstraff naast de dood, dat 
3 geesselen, Brandmerken, en verzenden 
n de Ketting. 

De Bloedschande word gereekend in 
p-en nedergaende magen zonder eijnde ; 
ì zijdmagen, tusschen Broeder en Suster, 
em alle die van één borst gezoogen heb- 
en, zoodat zelvs het eijijgen kind van 
} minnemoeders met het kind dat zij 
por een ander gezoogen heeft, niet mo- 
en trouwen; voorts tusschen Oom en Neeff 
n niet verder, als zijnde ’t huwelijk 
isschen broeder- en Susterskinderen 
‘oorloofd. In Swagerschap heeft geen 
8, mogende een man met zijn over- 
len vrouws Suster trouwen. [13] 

3. Bauwd Moeng Poeng: die een 
[rouws-mensch uiijt haer zelfs tot hem 
ende, aenneemt en niet afwijst ge- 


£ zijn pligt was te doen. 
Verh. Bat, Gen. 


(op) a d (9) Fe, Av 
UN KT AN AU \ A ENTER nae Pen B en od nag 


mean ga aa zarpm ema aft Hard vpn Eron aan 


B ana gem ggn zanden aa 


neg ren agenten Hey (eam nr an anna 


(aj @) = 
sn anp an AN UI AN KN NES au nmr Kn MN 


peen apaaan en Sj Glan maa rem dig ah aan oa men 
a « Che 4 

Enza gin en zen, darm egenpen en 

re ar digen erm aren ati re on mene aam) 


em iam non anas gg am ag 


BH A NN en an Or zanaÂ: ii aa 
pen vpe mag Mi, nere: rd 6 
aam van an eem vaa mv er aen Öoagengeag en a ggn 
eggen dmo gg, 9 pan ng en eng wij vr eam on 
en ard a ge a 1 JA AN un an adh aa gem au on 
z e (@) Au 
U \ en ggn (gg oper ven enaan angen ram mar 
van rage aroner ong jeg en Ee oen 
soên men eau nen zaam K5N aagpen vn vin (E35 peram 
nam EN \ er wgn apr am aarenam an mare 
ana afn ru mnqj N 


jen u ú \ La, nar anr a wr u) Bjo EN na 


B ©) 
jen an vin Erg ngen emmamd am aq gj 


4, Bauwd ang rarangien:zooeen 
man met oneerlijke woorden een Vrouw 
off dogter aenspreekt, en daerover door 
die Vrouws man off zoon, off dogters vader 
off broeder (die niet verre van haer aff 
was, en het aanhoord, zonder dat den 
eerstgenoemde wiste het haer man enz. 
te zijn) dood gestoken werd, daer is 
geen regt voor. 

5.Bauwd Anga s: die op een Vrouws- 
persoon verliefd zijnde, voorgeeft haer 
tot zijn wil te hebben gehad. 

6. Bauwd Angeries: zoo een man, 
een Vrouwspersoon tot zijn wil tragt te 
dwingen, door het trekken van zijn 
kris. 

1. Bauwd Wisa: die het een off 
ander goed, als Kleedjes off Vrugten etc., 
tot een present geeft en daer Olij enz. in 
doet die als het aen het Lijff komt, off 
genuttigd word, verlieft maakt. 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 
EN ADILLOELA 
13 Articulen van bewijsen genaemd 


Andiandian. 


1. Tarka off Menjanka: betigting, 
beschuldiging, aenklagte door den aen- 
legger off Eijsscher gedaen werdende. 

2. Patra: g. geschrift off Procespa- 
pieren, als Pisaid, Kendeel- en Toetoer- 
brieven. 

3. Saksie: getuigen, waertoe be- 
hoord: 

1. Dat zij kennen degeen voor wie, 
en tegen wie zij getuigen. 

2. Het goed en de Koopsprijs. 

3. De datum: zij moeten haer getui- 
genis met een Eed ipat-ipat genaemt 
bevestigen bij de Priester, en moegen 
niet getuigen in faveur van degeene 


34 


pen ven iam n aag bd naan igjen 


a a aA Av a Av « Av - 
ON AVEN EN VV AN AVAN HDD LN HO MON ZALM LO CD OER 


ad ee edt he Bjun on agp neg 


«cn zam an Anr er am an an mag N 
el NS 


peemanpaa ma 0 EL arg ror ijd Aire 
nme eaappun eere en Hir aan ay gin eran ej me 
a 

au 2 N 

peen ape in dB aag BR paren ijneand 
zj roer apa ofja aan Ey Öhogaan mag earug dag 
Re EN 


a GEO S Pe 
peen args ann an am nar eam en en jag om GATEN STE 


np zarmpea egen ay) or) em 01 en aem eem Ôr rp nan 


gn cr aa angan Ér ah Dr aan an \ gerund 
a A LON 


ye reen om fy aan Pan om rror zeen mn aag 
Av (CV) a ef 
BN AN RENDEN AEN EEN Ar KN a AN 
O & 
KOPEN LS LN TU EN \ 


l ader CE ay aar an cr an om aen 


k OO a a IS} 
WEL gen am ag oto MN ANN CN TENEN 


jn 


joram San RA Se ee a q 


rem ian am aa vm Er vor gina ana oen nana 


Oa @) em 
BN en urn pe erp A NE yi 
v 5 PR 
EE mag lapa Era ag ru en a an, 
E 


n p [e) « 

an dé pam an vr am aM CIM AN AM an an Nan) MEA 
@ eer (0) O Ass 

oan a Keb Ben gene 1 T0 aa 


_ Av eG " 
npe enn craen Srg roan een ecn mig Ei var jer 


die met haar aen een en dezelfde 
Sultan onderboorig zijn. [14] 

4, Boekti ’t welk Tweederleij is, als: 
„ Boekti roepa: het ontvreemde 
off gestolene Goed ’t welk ’tzij geheel 
off ten deele weder gevonden word en 
aen de regter word vertoond tot over- 
tuiging van den dieff, alsmede het 
goed, off het Land en volk waerover 
__geprocedeerd word. 
2, Boekti anjaoelonni ing Pa- 
___pngara: uit bekentenissen, als het 
aangeven van den Eijsscher door den 
Gedaegde, ’t zij geheel off gedeelte- 
lijk toegestemd of bekend word (zie 
_ hiervan eenige voorbeelden op Pag. 

56 en 57), 

5. Tjina: het dieve gereedschap, 
geweer, en de Kleederen van den dieff 
door hem agtergelaten, off hem afhandig 
gemaakt. Alsmede in Cas van Land- 
disputen, het gereedschap off de Instru- 
menten, waermede d'een des anderen 
Velden beploegd en b’ arbeid heeft, en hem 
bij die gelegenheid afhandig gemaakt 
werd om ter zijner overtuijijging aen den 
Regter te vertoonen. 

6. Jomana: is een Bewijs dat iemand 
zeekere Grond off stuk Lands, off het een 
of ander goed 4 Jaeren heeft gepossi- 
deert: ook werd Jomana genoemt een 
getuigenis van menschen die verklaeren 
iemand iets ten zijnen eiijgen Lasten te 
hebben hooren bekennen. 

7. Satmata:de Wetenschap weegens 
een Zaak bij veel menschen door hooren 
en zien. 

8. Pramana: een geschrift te heb- 
ben van dengeene die men beschuldigt 
heeft; off ook als hij aan de Jaksa's, toen 
hij op de Klagte van den Eijsscher ge- 


; 35 


WKD 
nee u AN 


[@xo) 


rÜ greg wegen orainaa dare 


[jen rag oen Bang Ip EN, Me an ann gunman 
pe an NN 
Or) De Aers Aa 


DSN Edom mar eo ga dg an Sien aar gna er an 


Oer ori en aang aen raa) ap eon cn Eh ana ac an 


n oh ee: OO) 
daan ur an en aîneem gp aon mn gd og Ön en am rn 


opereren ram om eng rr aar pj van m2 


hiene eon DA maren naa A meen on on RN 

mom wojan dan pom ag aag neuron en an maen 
an anp) rare lae 

Haga gn GDK eed Grenaa sg 

enaapn on Ön) | ein erop geaeemgiaë 

erm agora aap 

iiet aen Er of mr om arion an renar am 7 24 


Bran 
an Eran LG EL AA 


egen EI) ED a on aën man SA ren) lagen mn 


erpen aa aenz cn Eran meen rear aa maj 


36 


hoord is, zeekere dingen heeft bekent 
en toegestemt. 

9. Oebaiijja: Accoord bij wigseling van 
geschriften. 

10. Oetara: als de Zaek zoo rugt- 
baar en bekent is, dat men op andere 
negorijen en regentschappen, daar reets 
kennis van heeft. 

11. Bawana: het bewijs uit een Pisaid 
van vroegere tijd waarbij men bij voor- 
beeld het vinden van een Lijk op 't Land 
onder zijn bestier staande, heeft aange- 
geeven en in kennis gelegd en over welk 
Land nu questie is. 

12. Poeroesa: Dwang; datis, dat als 
de Jaksa's overeengekomen zijn [15] het 
Proces te decideeren, dengeenen die het 
komt te verliesen daer tegens opposeert, 
en de Jaksa’s hem dwingen zig te onder- 
werpen. 

13. Njata: eiijgen Confessie, ’t zij aen 
den Vorst off Heer, off aen den Regter 
gedaen. 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 
2 Articulen aengaende de Vrijheid om 
vemand als een een dief} op te vatten. 


1. Een Malieng is geen malieng: dat 
is: Schoon iemand over de weg gaende, 
dieve gereedschappen bij zig gedraegd, 
is daarom niet als een dieff te appre- 
hendeeren, zoo er daaromtrend off daer 
hij vandaen komt geen gat in de pagger 
gevonden werd. 

2, Maar al was 't een Priester, en wierd 
bevonden heimelijk binnen iemands plaets, 
bij nagt gekomen te zijn, die word voor 
een dieff gehouden en mag werden opgevat. 


3 Articulen weegens het schuldig off 
onschuldig houden van een dief). 


1. Een dieff werd onschuldig gehouden 


u gen an ED fn more B ar an Geen Ahm aem 


Kl/| 


au ru EA ADN 


ej) 


jw 


et ede EL mor era Pian omm ama 


TEESE 


3 


jen an ar AD aj ara aa iden, epen lima 


nie) iele] 
in ara a ap anp ea PE EE nefheg 
rn aap rcn njeen Bj ar vin a Praanoen saga 


OPN 


negen CED) PD a 2 qa van B an a dn ek 
EFRON) 3 n 0 O0 
Ae hi el gn Dn 


B aan ts oan ant hm a vn aram en my 


pemam\ EA a oro enig naa ea vaan) ag 


end ana ageng pra vangen Dh an joa en 


meg aan maenvan vn gy rr goan rar In arena 


Av O : 
Gra AAN UI UI AM EI UU AM MN 


enen end vaas dam vam pen Êr ah aanp Ke nege 


on aa an amar eran mg N 


paanas gg an ene tr aaf en eng em aa gent 


Ene ON fe M k 
ra EAD ED EAM RDE GORE 


De reen ah on egen Ôrggrzein rr emg an 
en za an oon ga an rin am mn NN 


nekken ran enn nen: lag A 


aldien den beschuldiger hem opgevat 
ft zonder het slaen van Titier, en 
er de Zaak in kennis te leggen bij 
Jaksa's mitsgaders er geen menschen 
pkomen die hem daarvoor kennen. 

„A Dog den beschuldiger het slaen van 
Fitier etc. in agt genoomen hebbende, 
d den opgevatten persoon voor een 
lieff gehouden. 

5. _Malieng ikanja: een man gegrepen 
op de gesuspecteerde daad van Malieng, 
bij een Vrouw van wien eenig gerugt 
js dat hij daar wel verkeert heeft, werd 
niet gehouden voor een dieff, zoo er nog 
geen goed in zijn handen gevonden wierd, 
ar voor een pol van de Vrouw; en zoo 
; vrouw hoog swanger bevonden werd, 
dat men het ontwijffelijk aen haer 


ng, off wel dieop een derzelve baleij 
en, en uit een en dezelve Put Water 
jcheppen, verweesen [16] in een Boete van 
4 reaelen ieder, dewijl zij zulks hadden 
behooren bekent te maeken. 


UIT DE PAPAKKUM OENDANG- 
\ OENDANG MATARAM 


Anak-Annak malieng: dat is, als 
n mijn huis een dieffstal is begaan, en 
il gat in de muur tusschen mij en mijn 
buurman gevonden werd, zonder dat er 


ff erff van mijn buurman na buiten is 
eraekt, ’t zij mede door een Gat te maa- 
ken off de deur te openen, zoo is mijn 
Buurman gehouden in de vergoeding van 
t mij ontstolene goed. 


UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 


Larie: Voetspoor; als bij voorbeeld 
10 Buffels gestolen zijn en het spoor 
nagevolgd, mitsgaders de Buffels off maar 


37 


ken zijn, dat de dieff uit het huiijs 


ea wm nen apen 1190 aar (QA, 
@ 


Ae « « 
bf ll dale UI neen naoek Age ren vaa 


HD an an a win an 20 À @, Ean aa 2 
( Eyre on eam bn negeen aam 


GIELL dagon. 


2 So 


Er 
rige 
un war an aan an dem end neem Hr Gan vn 


Pr) afnam n ak 0) ain ar \ 


jy enal a aan aem \ ra aar dn ora ain ent Era reen 
Z e « DO, As av 
naan Aen drug snaevon anke Eg erm en aan 
De a As 
naja, wapen Ô aam en agg mvm em oa ern, 
aon mer 2 rn oc aen nm aam an Bian aa ree Ni en en 
ne Be Sr naten Ean nam aen aa 2 zr 
EEE EE AN bellen 
an am Aje ong ven eraan haa neg nur Saan on 
gen B on an an eh a er zón en an aar va 
gegen rag aram 1 Nesjomm Elen on 


Eman an pgem gern Ep ror gon rn nn nn 


rag 


pre aan en za vr on em egaen nn regenen 
As O e Ee 
ur ar aM EN @) 30 EN am NEN 
an AAM MED 1 
Ti BM maande om mnatianen 
WERL EDE an an js jk 2 sil 
Au 5 ene sers er 8 RE 3e 
an an am NI BN) an GO A5 EN aur a AM aM aM AM MPJ 


a le @) É: @) 5 
managen err an egen erom El pg en om qe 


(a) Eee Pe a 
Mm a AA AM AN ar an a nr ar am A) AM 7 
( EM, een eng 


Il u) dam onzen mn an an apen am A0 


O a 
Ur al KN EN MAS AN AN UU WN 
zl, Ar 


a Au Av 
pen Edmon Ön eecnam ag, € nnamnarn aram anr 
kh 


&r am an 


opgedane 2am ropa aam aaa nan 


een daarvan gevonden werd ter plaetse 
off in de Campong daar het spoor ophoud, 
al is de buffel geslagt, indien maar nog 
de kop ongevilt gevonden word, zoo is 
degeen bij wien dit bevonden werd 
schuldig aen de Vergoeding der 10 Buffels. 


Die bevonden word zijn Zaek met de 
volgende getuigen te beweeren off 
te defendeeren komt zijn 
Proces te verliesen. 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 


Akoeta Saksie: Zoo men een Bloed- 
vriend, off een Papatti tot getuigen neemt, 


Amboeta Saksie:Zoo men vooreen 
Lebe off Modien, kleine Priesters op de 
Negorijen, een quaeddoender tot getuige 
heeft verkooren. 

Ambauw Sabda: Zoo men de ge- 
tuigen leert wat zij zeggen moeten. 

Asiembar Raksa: Familiaire vrin- 
den tot getuigen genomen te hebben. [17] 


UIT DE PAPAKKUM RADJA 
NISTJAJA 


Sirna Tjatja: die aen beide oogen 
blind zijn. 


Sirna Pamiarsa: dooven aen beide 
ooren. 


Sirna Pang Oetjap: Stommen. 


Saksi ambau Tanda: die Jaksa’s 
tot getuigen neemt. 

Saksi amboeal Tanda: Verre fa- 
milie, schoon zij ook verre weg woonen. 


38 


arn 


Glam Beggen nez on BR pgeven nende 
Bag djemag ngen gem en Ön ep ama 


ar aen nj nù pin ennen Fyj meen vroren 


pyS ergen ag ora ana anopge Er rin aman 
TU ar ran an am N 
peren monaa Bjamram Aman geen uegun dà 


. 3 
pom ar aen Sancn en an prang ra Em 


penai aram Sn vn arran aempern am ao an 
@) 5 
ua Es va ram Mn 
; zi a | 
ppm aopen oren San en ne ar OM AO OG 
NN 


pen gaon arden Sn BD a aram ran Samyn arran 


vnongpmen geren so gg er Anepen Jen ggn jp 


pen ga wapen ap \ Berner ape 
en Param Sam ag 


l an dn en AN om aj aren aaron Sony ren age 


8) 
S 


hd 0 


a [e Mi a a « 
eg eremanan Foron Aen nz 1 opp) 
em @ a 
an AT U U AA EN MAS 0D B UN 
leVd DED OE ROTA) E 4 
pen &hanarvar nam npymranmren Aerden 
zl AN 
MER oe | 
Fon an Eran an Daer en mam Zande Jd 
rr anp im crama men 
le M «RR 
pan arjen DD nar aren Sen Ti og reen | 


ODD asin 
6 ar am AAN HAM 


joram Sram 


negen gea zap én 1 an cr mea ag wij ei qjamn 


_ Umban Saksi: onmondige, 
 beneeden de 14 Jaaren oud zijn. 


ntja doa: gebuuren off die op een 
zelfde Baleij zitten en uiteen en 
e Put water scheppen. 

Pantja Wati: die zig op een Vrouw 
roept. 


4 


ksi Walad: als twee off drie 
uigen tegens malkaar varieeren. 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 


Sawala Saksi: Zoo het getuigenis 
n de getuiijgen strijd teegens het te 
nnen geven van dengeenen in wiens 
veur hij spreekt. 

Angandong Saksi: getuigen met 
ig draegen. Zoo iemand in zijn Kendeel- 
Toetoerbrieven de getuigen noemt, 
t niet weesen mag. 

Volgens het Raedsbesluijt genomen 
) het Voorstel en Advis van Ki demang 
dja Gondala mogen Vrouwen geen 
tuigen weezen, bijaldien (zegt hij) dat 
heeden off morgen gevonden werden 
ija Natja: een Rivier zonder bogten, 
Natja: een weg zonder bogten, 
ta Natja: wortels van Boomen en 
schietende Ranken zonder bogten, dan 
len er ook gevonden worden Vrouwen 
8 opregt zijn, en de waerheid spreeken. 
Een man die K edi is, mag geen getui- 
weesen. „Kedi’”’ beteekent gemeenlijk 
uwen, die nog geen vuijl kleed hebben 
[18] hetgeen hier verstaen word niet 
à jonge Vrouws-persoonen maer van 
ike die zoodanig geschapen zijn, dat 
Roon zij rijpe Jaeren hebben en bijsla- 
en egter geen maendstonden krijgen 


@ 0 


pen Bgg en zaam Sn osn arr mon an cn aram Samen eoa 
eije a gg gea 
ier agen er 5 mona aaron Sracncigom rag 
ep spam nn ron vaN 
je ora Én aar neen arran Si KDE KD) 

Óe ER ä 
neaeanpn 
param Sr arn en Ln mara acn Sag ag dn Gl maa 
Gd dl GEA 

pe reen anaran gp Bjaram ren rr geno opg 

q, 
fs 1 = 
acg apr an „aam an an zaaien NN 

peren ra or man Sa mara oen Somer aamas aag 


enen rm ep Me eN NGE ME ee, 
mora an Zan 
ppi am mijer am Ein GN moar mr rom jan an atd 


zappen a oaarren San agtiagn sajnogj 


eg From qarzaa ear jeg SD énenas pam epgau manen 
Bim een vann jy men op a an 
an gs 


a a a Or 
ANA M AN LEM ACN MI \ AN AN \ TU AM AAN N ET aM My 0) 


Av Orle) fa) {8 
5 a AN A aon an UU A1 


mn gSjenan cn (Bpermeazaar an an aM al ka, if be 


n OO je) DN, 
anne nan e fg, AMU nn puun aen am nr a Hm 


(ef 


nj venoa on aa aa vur rm van aaan eem em aan ef SN tn 
zoge oên oan ay neeh jaa anar an Sin npe jer op 


mang nn A! 


pm SD maor vn gij om lim er eeonagaa vaan 
Oggermenen aa henpararpepn nn an age nen 
ner an ana nye zon dh age voe varanen Saas 
gpeg: ar ana yeenem earn anne, 
aeg enten mem en om hayer en Finger ermg aar 


ongunëpanneoran smog aan pan Bj on alia gunt 


en geen kinderen teelen. En werd dit 
mede toegepast op Mannen die zoo ge- 
schaapen zijn, dat zij zig geheel met 
geen Vrouwen vermengen, en omtrend 
dezelve onverschillig zijn, maer integen- 
deel gaerne hebben de Streelingen der 
Mannen. 

Wang Boboto: de Meesters van Hae- 
ne- en Poeijjoet- off Kemphaenen- Vegte- 
rijen, van Hartdraeven en diergelijken, 
item dobbelaers en Speelders. 

Wang atjoekit: Verkoopers van 
Trassie of Blattjan. 


Wang adoeliet: Verkoopers van Pi- 
nangkalk. 


Wang akoemba: Wasschers van 
Kleeden tot schilderen. 


Wang amellereng: Verkoopers van 
houtskoolen. 


Swart- 
verwers 


Wang amoentrang off 
Wang akraka 


Wang abibiman: die zoo arm zijn 
dat ze geen Kris, Parrang off mes kunnen 
koopen, om hun fatsoen te houden. 


Doedoekoen: Medicijnmeester. 


Wang agamboe: Ronggeengs, Top- 
peeng- en Waijangspeelders en hunne 
kinderen. 

Wang dadalang: Meesters van gem. 
Speelen. 


Wang atjakkee: Kramers van Ja- 
vaense Specerijen en Kruijden. 


Wang agendieng: gongsmeders. 


Wang agentjet: Koperslager. 


40 


on da ag aa B aan aram Sroên Er aan ag 


pörageem enen eam 2 CE Da oer ac da aan aars aha 


cora en ea en 20 HY zgeen A agaa vaars Ee 


@) 


@) 
an om 


5 a e: a 
yò rangen LEN narren eng na y 
rap ngen eon dag aa aan aren San n 
anr aa rn am 1 rare, AM 22 Ma an 
hr EL JI AE 

O a a 
area Ejaan Ea NE 


„a A ED En of mora reen mr gm vre 


a a 
LA LO AU AN KN AN 


vapngrzaer Add mag \ 
peren nag Enof apar agr vaan jaa zapp in 15 
ven agaa B amnaram Sy 

oee ang EE maa Ör zac ou En 
Nl eren ong nende ng zg 
npe eon oog nage Pr nan tn 1 
naer ray eere mn Paay mem Ah agra Ër nand 
pr eragpenpeopepm enen lagen Ô araram Sn 


per am A2 aj vn eem dh aaa anar aan Zon 


e « « a « N 
yr ran an atd \ acn aa aaan ain an win am am aan atrn 


zy rapen oon dl agaa d aan aram San ‚Ml 


aam San 
pra dn Bj asp cn am a nn aam as rj en opp n 
gea d mano am San 

peren dop aar ag raa win agen aem 


a a 
ea aa UU A AM „AN 


TEE 487 TP 


41 


NOG UIT DE PAPAKKUM 


| 


RADJA NISTJAJA 


_Pring Sadapoer: Kinderen en 


Kindskinderen off die van één familie 


Bata Sariempakg: familiare Vrien- 
 [19). 


Toeroes Saheedjo: die van ons 
nkelijk zijn, boven en behalven de- 
e die Boedaks off Dienstknechten 
| n -meijden zijn. 


Karbo Sakandang: volk van één 
urt off Campong. 

le 

_ Durjana: een kwaed-doender off on- 
deugend man, die sterk liegt, en wiens 
orden zoo variabel zijn, dat men op 
m geen staet kan maaken. 


Balantik: Krissenverkooper. 


Kamassan: goud- en zilversmits. 


1 
ik, 


_Kapetengan off goelang-goe- 
ng: Stadswagter. 


Rd 
_Kawoela Saksie Gusti: Een 
Knegt zijn Heer. 


Gusti Saksie Kawoela: Een 
Heer zijn Knegt. 


Sisian Saksie Goeroe: Een Di- 
cipel zijn Meester. 


RE eroe Saksie Sian: Een Mees- 
r zijn Dicipel. 


fo Hr a (a | 
Il u an an am Brel DN) e TU AAN AM LAAN 


Ra, epen as fe) vo ad \ 


ies rand LE) Ln be hatetn ee li pegde nan KI ay 


man pam 2m En Ban ra) au a aM Re AN 


pen en ard gram lr Ön za aa ven en} 


@) a 
pamen am 20 dd wan aram Lan 


a 
Ke A ed Kek LD paer eneen dag nan, 
a pn 
LR KE 
eagen aram gn @£ rapen on lag ran Suey 
8 ( (K AU 


am ar 1 AM MACD ANN 


il a es HON ea nn Or 2 ar rr an yn (9, aj 


@) a ACF 
if aa ma gien ZN KN 5 ’ vu PDE UU AN KN AN 


" 6 VAD) PR a 
Ü ar ann nen, \ un am 1) 1) Úi A2 UN il ra ij ayn 


@) a a 
AN un n Kn ag 1 un ggn LU AN AM AN 


{ « 
pine U AN nen (En AN AN ng „aram man? 
(@) le) a 
nm Zn TO AM AN AM AN 
5 @mo, (B) 
pam D En MDN GN mm ne ke zij ri) ni: ru ne 
O a a 
geeen LN UU AAN KM AN 
Or Ô ins a 
pn ayn ram aM AN BIN penn an AJ 1 LU a) 
fo) 
HN ZN 
5 damn ja mans nam ac 7 vur a a 
ANANM AN KN AN J} À € { h { 
ntt, Ke age g 
a) 
AN AM AN 
aa oa ED 0 
per au rn nn NRN) MN) 1 pmen egen MNN EN) 
a 
EM AAN 
aara CO a 
Il zi ” an anan Aaron au sag pane A aaa WI au 


a 
AAM AN 


Geloofwaerdige getuigen. 


UIT DE PAPAKKUM DJAJALANKARA 


Danawaton: Lebe en {Moedien, off 
eerste en Tweede Priesters op dessas 
off Dorpen. 

Koeli Natja: voornaamste des volks. 


Para Sikara nitjee: Rijke off wel 
gegoede Luijden. 

Darsa Solok sana: die van een 
goed en zeedig voorkomen zijn, en een 
stigtelijk Leeven leiden. 

Taksoe Boejangem: Priesters die 
door Vorsten geraedpleegd worden. 


Sati Kapti: Mantrie off Minister die 
door Vorsten geraedpleegd worden. 


Doernitam Malembonem: Pe- 
patis off eerste Ministers die door Vorsten 
geraedpleegd worden. 


UIT DE PAPAKKUM RADJA 
NISTJAJA 


Mahakoela: die Kinderen en Kinds- 
kinderen van mantries zijn. 


Saksie Maha tjirie: ontslagene off 
geweesene Mantries. 


Saksie Maha teedja: Koewoes 
van Dessas off Dorpen. [20] 


Saksie Tjampaija: de Beehi off 
Tweede van de dessas off dorpen. 

Saksie Noertjaja: Mantries van 
dessas off dorpen. 


a % : 
Il uy HO AM AN AM aan wy am EIN a Mm a vn am 
{ 
as As 
UNAM AM AM a PN an UV aM AAM AN an 
bietje 


(@) 
nm ES wu rr am nv 


ij AO HI UD) gen 2D JN 


da) es a he za Bijna 
anr AN 

I rape MA AAN dn Ll Ke 0 hagen 
Ke KEA 


a a « 
il arn mar ann lee bm arn zapoïngN 


ij Gaay ruam Bels k A, pa my ‚aan m4 gene 


Ot ray 
í Me & NN 


jj enam jets @ Ep Re) je negen an am am A n 


Ufj aa mijm Gy AN 


° le) OO BY a (a) 
U 1 ar ARIA an am Ae ek Kn CRE gr 


gn AN 


NG Borgne op mar arr gars en 
Pea jm an 

EEN: A, em @) 

1 u aam aim aap en VAN AAM ar an AM EN) 


a 
MAS MI AN UU WN 


Ót 
f Oec 
il EN AN AK ru an arn 40 HI NE AN 


a ea DA SNr Pe 
prem aanmer ny an on nar te an am ge ap AN 


a je OE) a 
[ram AAM a NS En 1 aM A0 ©) na 


AN „AN 
a a à 
il AN KN AAN ENA UN AM AN KN A AC) il an un AD AN AN 


Ü ar KN 3 ven UU \ & 0 Ui) ar 1 En LOA AA WN 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 


Driederleij Regts-oeffeningen. 


_ 


_ Drigama: Weereldlijk off Burger- 


lijke Regt, g'oeffent werdende bij de 
Seven Jaksas. 

_ Agama: Goddelijk Regt bij de vier 
Hoofd-Priesters off Pangoeloe. 

_ Toiijja Gama: Silem off duiijken, 
met een brieffje daar een Eed op ge- 
schreven staet, om de hals. Hiertoe 
behoord wijders het volgende: 

1. Wanneer een van beiijde de Partijen, 
nadat het besluit om te duiijken, gevallen, 
en den bestemden dag daar toe verschee- 
pen is, een dag Uitstel begeert, verliest 
het Proces. 


2. Die op de plaets gekomen zijnde 
daer men duijken zal, zig begeeft aen 
de kant der rivier, en daer in staet te 
kijken, off een stille wensch off beede te 
en, verliest ’t Proces. 


__3. Die met zijn handen Water schept 
uit de rivier om te drinken, off zijn 
aangezigt off mond te wasschen, verliest 
het Proces. 

4. De Staken die in de Rivier in de 
Grond gestoken werden, om daar bij neer 
te duiken, moeten van hout en twee 
a lang wezen. 

5. Als de Schaduw van deeze staken 
drie voet groot is, te weeten in de Na- 
middag: Zoo is het tijd om te duiken. 
6. Die duiijkende zijn hand off handen 
van de Staaken loslaat, als of hij na 
een stuk Thin (dat men heimelijk daar 
ter plaatse in ’t water mogt hebben laten 


43 


U dam dd) an j f4 @ 
Il | U pam en on aam a aam enn 


rn Hea fj un an aram LN ran) 


Av 
gen SMI an 2 al aM (EI NW 


a ee u 
Ù raam Er ar UI nan äj WS KN A ù Ús 5 \ 


Ü an am Er ar an nam Hja nn aur €) een Ar KN AN elf) \ 


a a pe & a 
[pen erom eaf Faam al ge Laan am am rij agen 
ur at ur an ru anr mam Bj ah ai ra en Kn 
B Û Lj, Ó NQ Ik 5 en vn UL A ») (€ —Á' 
8 (Dee OND 
rn km A EN MAA AM NN 


U LUI AD aa UI Kn We Br) ta zor ireen {an a 


erpen ND, af nk) 1%, In naspam MI mn an Ja n 


rl ) Av 
HI 2AAN HN HVA AAN MHI ZAAN U zh aman an zam mar 
ne IN AN AN AN Ae (NN | 2 poe 


ER 
Oane. elo Nee 4 _ @ a 
[penn 89 en AT ann am g De) KE) EN) àramaan an Ul 
of EEn nû mn u 12 ) 
0 U) peren prop ann aen m7, 
od Bnakaene 2 Kn er EEDE aa HI am aaan ah 
RF ij ik 


e DD) 5 
um: LM 2 UN AN MaM aM aM EI an Oran apom n 
LN um ie) npe n | | 1 


€ ) 
nn Ee) Dj n/| Ham am no Lpg en am Á BAN 


re 2 am a @ 
Une nn Hi a pn EL ET ams armane 


a ORE) 
an aA he pr gan ar AN 


DID Te a 5 Qu 
U vem ga Tish uaa ve) LD) rar ru a ag u n m 2 


mar ei Ln | A! 
{ 
L 


UU HN a wr AN an Sag er May ari an URS ni 
Ne rn J fl MS 1} 

a 
nere pepigengren en pg sn 


ar pom MN 


engonmagdragn enn 


zinken) wilde zoeken, verliest ’t Proces. 


1. Ingeval de Duijkers beide onder 
‘water doodblijven, dog dep eenen met 
de handen aen de Staak vast, en den 
anderen met de banden van de Staak aff 
zoo verliest de laeste, en wint d’ eerste 
het Proces. 

8. De Duikers duiijken tegelijk onder, 
en moeten zoo lange onder water blijven, 
totdat zekere batok off klapperdop, daar 
een gat in is, en dieop het water drijft, 
vol water is; die eerder 
verliest het Proces. [21] 


boven komt 


9. Maer beide lang genoeg onder water 
blijvende, moeten zij opgehaeld worden, 
zodra de Klapperdop vol water is, en 
een behoorlijke tijd gelaaten worden tot 
Ademtogt, en dan voor de tweede maal 
weder laten duiijken en geen van beide 
te vroeg boven komende, als vooren weder 
ophalen, tijd tot Ademhaling laten, en 
ten derden maele laten duiijken. 


10. Als in drie keeren duijken, geen 
van beiden komt te verliezen, word het 
Land off goed waerover het verschil is 
in tweën verdeelt, en ieder Partij de 
helft toegeweesen, 


REGULEN UIT DE PAPAKIJMS, GE- 
NAEMT JOEGOEL MOEDA, ANGAS 
KARTA BASA, RADJA NITI EN 
KONTARAMANAWA 


Joegoel Moeda: een opregte die 
niet variabel in zijn woorden is. Joe- 
goel moeda doet regt, zonder aanzien 
van persoonen, 't zij Armen, ’t zij van 
een middelmatig vermogen off Rijken ; off 
van rang en aenzien geringe, middelstan- 
dige off Grooten. Als in cas van Proces 


44 


« a R ae IN ; a « 
U ll uu NS za Ee a HAM \ 1} ug) aen an yn er amal 
aa 5 Be a 5 a 
aras an a n apen aram n an Me aur anr non zap Kn anr) 


Res ” gun 5) de 1 Ba adi ur aj on 2 A0 9 dje en 


a « a 
ENA 2 un zij am ûi) AN FU) 11 Ui ELNAG BN 


@ryah KON a EN aa 

ue amen En Va Ln ONZE IEN nad aarmgng 

ar aam ra tj 20) 0} on Un Nó) Een ene 
U 

EN em enn vùr ear an aanp a aha enge en 2 


An zal (EN ALI 


CO, 1U) 


ERA an al ij am TU) e) AMT vj RS 2 
oren Sag u BN 


a a 
Ü ij LU AD el an a LE EN AAN AT Ù tn tl ê) Kn A2 an nu ny 


a Oke Gn 
EN NU EN NU} UJ ADAM AN A) EIA vam 
EEA SA 


/ un ) tl zaam A) 


ah & Er AAM ru un u gan ú) Ke a A) 5, \__arar am an 


) a 
an a if HI 2 an a, U anan 8 KM 5e B 1 aur a A EN > 


CM) BN a a 5 5 
DJ NL} ap An en pn nang gje ga np2 
O a OT RAS \ Ee) pe, 
Eg Nel ruig an am hg ERGEN a) 
a 
Pan OD TU 2 N 
os (eel O RN) Oe 

ngen gg eN am rm an og YEN 2 M Zn Ea, 


am mar U Ba om am aen TT ara am 


a a a a 
an Új an zal —j maan KM al A mam an AN PU 2 NN 
) A) 


a 
a pn 5 u 
Il ey KAM ag AN 2AN ANN AA MD ) Rem Craen AAM U U 
@) Av « ee 8 
mn lS am naan r ar amam a aan nar an 
ik he ie 1) 
As @ za @ As 
DU IM EY NAS HEN NAAM anar 


&, 
vn Eene 1 nr 0 DN 


Á EE 
jen an arn AULA \ ) an ram eneg n u ij Én 
Kan HEN mf va 220 aM an a ar ann 
png ne Garan: 1 Brem an, gaf (| 
< 5 @A a a 
Y) vu aa an an an 3 Nx an AS) an uur Hp \ an an an an 


« OE Ok as a a 
UL EN UJ /] LA Le an un Lu ej an EN N n au? EE gan en a) 


Ts 
( re DS a 
En qe men jn vin ar hangen doa ua zon er ega) 


een van beide partijn, bij de Pisaid, Ken- 
deel, en Toetoer, in den aanvang, midden, 
eiijnde, geen verschillen off tegenstrij- 
eden bevonden werden te hebben, 
ar alles met malkaer overeenkomt, zoo 
werden die papieren gezegd, zuijver en 
conform te zijn met Joegoel moeda. 
Angas Karta Basa: doet regt in 
de Leugen; de lueugen dat is, de missla- 
, verschillen en tegenstrijdigheden, die 
de Proces-papieren gevonden off anders 
gaan werden, werden in drie trappen 
verdeelt, en affgebeelt bij een wonde, als: 
Een wonde slegts in de huid, een wonde 
door de huid heen in 't vleesch, en een 
y wonde door de huid en ’t vleesch heen tot 
of 't been; off kortelijk Salla Koeliet, 
Salla Daging, en Salla Toelang. En werd 
hier geleerd, dat den Regter de Trap 
der Leugen, misslagen, etc. van weder- 
7 zijde moet ondersoeken en bepaalen, en 
die [22] daeraen het meest schuldig is, 
verwijsen: Invoegen degeene het Proces 
verliest, die een Salla Toelang heeft, 
al is ’t, dat de andere daarentegen ver- 
_gcheiijde Salla daging en Salla koeliet 
haeft; als ook degeene die een Salla 
Daging heeft schoon de andere verscheide 
Salla Koeliet mogt hebben. Als den 
 Eijsscher en Verweerder misslagen van 
: gelijke trap of soort hebben, verliest dic 
geene het Proces, die de meeste heeft. 
Bij aldien zij evengelijke misslagen heb- 
ben, ’tzij van de Herste, Tweede off 
Derde soort, zo verliest den Eijsscher 
het Proces. 
De misslagen van de Eerste soort, off 
Sala jang Koeliet, zijn: Saroe Basa op 
Pag. 6 Art. 5, en Asarocdenta op Pag. 
8 het 2e Art. van de daer vermeld staen- 
de 8 Articulen. 


45 


Av Av a 
NA dj KD) En DAN AZM MA 2 JAAM aj am 0.1 
4 Ll 


@) Au 
7 A) 1 ata 1 dj 
haa ta an a) | TONDN tj ur a) ag 
() 


a CD ho Kraan, eral pn un Mr eN NS anno 


IULAN \ 
Ù 


ZA VAD) = : 
Fran and mang an Or zaan uw) nap nan 
Uv 


U an ar un dl in 


Q 
nie 
& 


DOEN RE 8 
ar hi) Ne wan Sana gan ne u ap rn a EA rj 


Pp (aal î 
an ar AN onm AN KA AM AM AD N ara Ei ij 5, \ vij Ar Er an an 
(40 CG C 


Ep Praên crm aang varen mag iran gamen 1 


qa naaa naa am ej br anp \ am ram ans aen 
Eg eo vana ng) «) a) vj D op 
n A aman aa nun gr aM ag ven agen orana 


an rij \ a wr on Sanaa aq van ana 1 go van IJ Her am 


a QAv Av = 
an an kl idd ree anran am add aa nde un 


OA nngzaneyn sjen aman en AN 


() a. Ë « O . a 
yer Ej, gp al rarr ag pien ee nan „Mej ra nm 


an an open aram arn gg 


Van de Tweede soort off Sala jang 
dagieng, zijn: de 9 Art. op Pag. 1, en 
vervolgens, namentliijk: Anja Wadie, 
Anjala Wadie, Akarja deessie, Anno Pek- 
si, Annier Joektiara, Anier Baja, Pantja 
Baka, Maha Pralaja en Âtaja Marta; 
de 13 Art. op Pag. 2 en vervolgens, te 
weeten: Awie Roeta, Akar Jantakka, 
Anoekma Watjana, Ambirat Saksie, Ang- 
gandong Saksie, Ina Saksie, Angrasa 
Wadie, Anna Wadie, Anglienga Panda- 
ia, Angreeka Pandaja, Anilat Kara, A- 
moengpang Anna bakwa, en Awak Poe- 
roesa; de 15 Art. op Pag. 3 en vervol- 
gens, als: Wang Akira deesti en Goe- 
na Paranti, Wang Ajoeja, Wang Abiek 
Soeka, Wang Anjiroet Jara, Wang A- 
moetoeng Rakitan, Metjat Rakitan, Wang 
Anamboeng Watang Boeboeken, Wang 
Anamboeng Watang Tjatjad, Wang A- 
namboeng Watang Poetoeng, Ang Oe- 
ngang Kara, Anggenoek Pringa, Amoeng- 
pang Kara, Andia Kalangan, Soedra 
Watjana, en Amrat Kara; 1 Art. Na- 
mentlijk [23] Akarja deesti op Pag. 5; 
de 9 Art. op Pag. 5 vervolgens (Excep- 
to Saroebasa bovengemeld), namentlijk: 
Djamoer amet Katjang, Santa Pralaija, 
Amoek Kapoenggoeng (namelijk ’t eerste 
gedeelte), Siembar Toemrat Ping Kajon, 
Poenang meet Lioenas, Amateeni Damar 
moeroek, Amateeni Damar Praganda en 
Masang Damar; 1 Art. op Pag. 6, te 
weeten: Sragala Loemoempat ing Pa- 
palang teboe toewoe ing Sotjanee toema- 
nem ing Woekoenee; de 2 Art. op Pag. 
1 als: Watang dawa Sinamboengan en 
Watang Tjindik Tinutikan; de 8 Art. 
op Pag. 8 uitgenomen Asaroedenta vonr- 
meld namentlijk: Sasra bauw, Angup- 
toena, Apus Linga, Ina badra, Awi Rok- 


46 


La, Ens OO Av - 
ujesgrngeg aaan em Ejaan MANNEN EEN un 


keel 


a 
em ala va aa En an nj eren Sam apsipem ngen 


a a 
ann aunam a EN an am an a Ee 


Fen aanvang am aar eran egrar vr omeen ar Áo NN 
[ov We) a Zi 

vp zer gan am na ma gem mn am 1 rj esn vn on aan B, 

KM LM A ION A vn Bhen an ram Äi nam gj? 

aram La al an aram Sar vn an anr 1 un an or tv aîn 

alia angg vn vn nem uz va vn dra ag vn 
a a 

&) a an RIEN an DEM JI IN opge arn zak en on 


a ei 

al ee ad Crom aon man Pt aen oro am BN Ù 
e a 

ZEER 5) eran an spaan KD) STE NEN ra 

2 a s Ge a 5 ee 

he hl an an BN U) A (EN AN ag KM aM MN ar an & 


eran eg eg laa ramon gj Mem orantg \ ram an 


€ 3 = z 5 O fo P 
NE en Ge iT an on EEN an 


ELLE DA em od ar aan rin an oge area) am 


O a a VÁ 

en am MN ON 2 MLN A (LEM ON mu 2 avn an au pan 
\D HL Ke rd Jia kj 
a 


an 
(9) 


\ run so efo regen Opera Sjem gen pppn 


en (0) S a 
nerefg ra Jeje Örgprdan a pg Ure un 


PN, Epo Biggen Siam vre BIN tn 
din en enen Pjaa Aep eng wm ernyen jad 
a 


a 
(ZM DN am en ana Á myers fra reren pg org 


(zom au ny Oa ef ju UI TUN Tre 


et Pt ep er PE er ia be Ar rans kdag, 


@@ 
Bran Enarangy ranan 
De TU 2\ vr an aa UI En 1 A4 


es 
5 
BL 
O 


} 
an GN 


Ip (LZ AM Öggrig \ ik es) 


3 um 


@) a 
pn eN um an Seno Pn po RU 


EN zun gegen 
a 


10) Mias 
an vj un am gj eN an Ul Bam \ an an an 


ren Ogg eg wieden 
am ren} rang aa ge dj 2 zap onge 


& Lik, | 


armen nn Ean og \ eg an oram rh ID Le 


O 
A daama 2 a sian na ror gijpen aa ehogn a mn 


„ 


_Anga Nini, en Moerba Gierie ; voorts 
2 en 3 op Pag. 10, en alle de ar- 
culen van onwettige getuigen, op Pag. 


_ Van de Derde Soort off Salla jang 
Toelang, zijnde 4 articulen op Pag. 24 
jamentlijk: Kanata Leena, Kalinga nata, 
Kali napoera, en Surasa Moertjaja. 


Radjaniti. Volgens den Regul van 
Radja niti word geleert, dat de Jaksas 
moeten onderzoeken off de betigting is 
Tidarsa off Lokika, mitsgaders off de 
Confessie valt onder ’t eerste off onder ’t 
etste; Staende op het eerste een en- 
elde Vergoeding en Boete, te weeten 
den Gedaegde bij bet overleesen van 
isaid van den aanlegger de betigting 
bekent, maar als hij dezelve ontkent en 
r dus train van Proces volgt, zoo werd 
ij gestraft in Lokika, daar een dubbel- 
vergoeding en boete op staat. 
_Kontara manawa: onderzoek op 
avontuur, en werd de Jaksa’s geleerd zulks 
wel in agt te neemen, dewijl het somtijds 
en bij geval komt te gebeuren -dat er 
s ontdekt word, en den beschuldigde 
zelfs beklapte, om welke reden er ook 
e geschriften genaamd Pisaid, Kendeel 
en Toetoer, die een en hetzelve vervatten, 
maakt werden en waervan de eerste 
tweede, off de Pisaid en Kendeel, wel 
door de Jaksa’s mogen gemaakt, maar 
het derde off de Toetoer door partijen 
lfs moeten geformeerd worden. [24] 


ES 
D 
1 
— 
1 


_ UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 


_ 4 Articulen genaemt Sarasa Moertjaja 


_ Twee Haenen vogten, den eenen met 
Twee en den andere zonder Tadji off 


41 


Av Oe 
an _m ar aF a AA AO Pam a xy 
(el r/ Za EA 


O fe k 
1 EEP 2 arran baht oe an (AAM NM \ 


4 Av a fe 
EE ETE am anr aM MU 2 aM MU an AN am \ 
am wi an an om 1D ag qj en \ aman 

í VAM AN AA (AKN MN AAM AA 

34 Sà 4 
ar UU \ 

a a d 
jenan mas an an \ lc mor a oi a em am dm en 
e LAG Ze a 

an an am am EE) An U) ne aM an dif, am Gn an An | 


a 


(@) @ a a a 
50 an ar @r am aon am asn ar an \ anr asn anr r HT 
a % ei | meu za 


(okt Moi as As 
AM \ nea aan Sraôn an acg omm engen em ag man ed an 
Pd 5 a a a a 
an AN BOONE REN AAD BNET CD AEN AHAM ENE 


a a a é a A. 
am HI 4 EEA VEREN an DI Af 


ran (Ryen om un Ep N 


genornen esn ENEN Gl agar u dirar aam na 
ag Roon aan za 2 aên in non gra gijn agen gn 
C ' 

ned hd DDS nemen dh agnenen ISN 
= 

5 [@) 5 O PS 

EG ed ed ee il hek ee 
om og en en aa br oi bemad el hi AN San 


a ofer Le) a ans A 
UN an nn MaM au mpm enn 2 paren 
ZE ASL, 


Ge) n ) 5, } ram u @% nm Q HT) Ka, on 

OH rar arm AN _N AN de A AM ASN MJ 0 HK 

na mn ar NW ] Aij SD, 
« @) GD 2 OQO a 

ag am AAM AN AN MM Aan AM T iu ij nen esn inf, 1) TA KON A 
Li} MUC 


Tel) DOEN Oa Mee 
AKN ( ek nn pamnaa zn A ar UN HI AN AU EN KN JN 
KN AN HD DG 2 & nl 

NA 


ol 


a 

ii Ee aar aman an am a gra LUN AM ADN MM (NI KN 
a « ee É 
Ia U rn anr ant he el UN A KM AN AAAN 

Ce AL k 


a 
EN MAS AD AP LU WN 
hang Ct 


« . > 
ll LN A eni Ln Ê \ ind Ed jat RLN !) mm ru una. 


a E a Ds dar” 
en as an au ga AM am as \ n ne 1 nel HN an a A VN 


Vlijmen, en de Haen die met twee 
vlijmen vogt verloor het gevegt. Dit 
werd toegepast op Twee persoonen die 
tegens den anderen procedeeren, waervan 
den eenen zijn behoorlijke Pakakas, dat 
is geweeren heeft, Namentlijk de Ken- 
deel- en Toetoerbrieven na behooren, en 
wettige getuigev; en den andere daerin 
gebreekende, nogtans den eersten het Pro- 
ces komt te verliesen als volgd: 

1. Kanata Leena: diens Tommon- 
gong Pati komt te overlijden, terwijl 
zijn Zaak nog in Pleidooi hangt, ver- 
liest het Proces. 


2. Kalinga Nata: diens Vorst sterft, 
terwijl zijn Proces nog voor den regter 
hangt, verliest hetzelve, waarop toege- 
past word vena poegeran: de stut ge- 
brooken off omverre gevallen, 

3. Kali napoera: diens Jaksa ge- 
duurende het Proces komt te sterven 
verliest hetzelve. 


4, Sarasa Moertjaja: De Partij 
die te overlijden komt terwijl zijn zaak 
nog in Pleiijdooïj hangt verliest hetzelve. 


Het gemelde is nogtans onder deeze 
bepaeling te verstaan, dat als den Tom- 
mongong Pati en Jaksa gevaerlijk ziek 
zijn, den Vorst andere, die hij tot die 
Ampten zouw verkiesen, in haer plaats, 
eer zij sterven mag aanstellen, dog in 
volle functie, zoodat ingevalle deeze 
nieuw aangestelde persoonen subit kwa- 
men te overlijden terwijl den zieken Tom- 
mongong Pati en Jaksa nog leefden, 
evenwel het Proces verlooren werd, de- 
wijl de Laeste die Ampten niet meer 
bekleeden. Insgelijks mag de Persoon, 


48 


FEN & 6 pn raam an yen yn zaón veg 
O ú ienie) Ee 
uian om en agen on asian apt U gg P am om EN BI eg) 

rvan manana aac aging era nn gg, 


na vpn Shae an Hi 1) En 


[en eig orn apg avan aq an ag Olman roem vragen 5 
wr an og en AAA ar a 
gean 2E gn (on u dn nne or Sag va) am 
nagae 
peen egen Êrgygrtiam aa aen Eh Ah agaror ensjggen 
Eper memzar Sapaap van heer pgo en aag ve 


LN MUL ZN eg cm am gn ge ega „a MDN 


an don ergen jn er an rage Zea RS td 
an ru zanr ED A! ij 


peen aon Ervan gy oi er a genen ras am a gur 


(@) 
1) 


a ) As « @ a 
a RAM AN AME ON EL jpg oC 
4) WL 


a @ a, al 
Felt po En Briass zere 

ORO Ze en e 
zap peen A myggperan Saen ar pg var vn gijgein dn LA 
npe u er gangen ron in mg ras aan enn NJ 

a Av A Q a a 
tam aM an gam aren Id KN nv 00 > KN 


vn aen ne) aaf) ane zn rd amg aene Ù 


ora En am ah am ner fd ig er ggn in 


rr \ anar rar han TRE AA AN 
GH & U ALE 


die in Proces is, als hij zig ziek bevind, 
een Volmagt in zijn plaats aanstellen, ’t 
zij slegts voor een tijd tot dat hij we- 
der gezond werd off, indien hij gevaarlijk 
ziek is, om ook na zijn dood in zijn zaak 
ten vollen te ageeren, moetende daarin 
dan ook continueeren, schoon zijn Magt- 
geever niet [25] van die ziekte mogt ko- 
men te sterven. De voorsz. Sterffgevallen 
en nieuwe aenstellingen beginnen effect 
te hebben, als het Proces voldongen, dat 
is, de Toetoerbrieff met de Tombok in- 
gedient is, en duuren tot de tijdstip dat 
de Triumphaut de Koekoedong is ter 
hand gesteld. 


Tot onderwijs. 


UIT DE PAPAKKUM OENDANG 
OENDANG MATARAM 


Onderscheijd tusschen Pradata en Padoe. 


Er 


Tot een Proces Pradata behooren alle 
zaaken bij Menjanka off betigting, na- 
__melijk van Moord, Rooff, Wonden of An- 
e: _niengar, diefte bij nagt off Malieng, diefte 
bij dag Nanajab, en wijders alle andere 
zaaken van Menjanka off betigting. Een 
geschil over Land, daarvan den Vorst 
als Eijgenaar gemeld word, behoord tot 
Pradata. 

Tot een Proces Padoe behoord: quet- 
siën over een stuk Bosch off woest Land 
door het gemeene volk tot bouwland 
bekwaam gemaakt, wanneer in cas van 
wonden off Anningar en diefte bij nagt 
off Maling, 't Boekti bij den beschul- 
digde gevonden werd, dat is, in geval 
van wonden, zoo er bloed in de Kris 
off Golok off ook aen de kleederen off 
_aen het bloote Lijf van den Dieff, en in 
Verh. Bat. Gen. 


49 


OO ap 5 @) a 
O2 KA NAA Aa am acg a aan mi ar as i ak) 
U fi Ë), 1 ús) Whe lele er 
ain ONECHTE @ 
am anr ON u AD AN an an au anr anr nn ra un HA EN =í) 
ng Oran mum aa Suy BON 
ure À Ho) @ OAN AN Av (HT nn Äi 
11 & die nj UI arn BN nar BLAZEN 1m Mm KI 
ee O 5) Zh ve 
KN \ l/) uu PR mn @eramaan an eri 1e EI ar 
Mn GN LM ZALEN N 
Te) As « E a 
U n kad 20 n el nan ar KN am ty) ey KAM ai ny ” am n 


ad TED Ns a u 
1} ad TA Bj Fam AN EN a, en en Aai An En 


a kj &j \ 


a a 3 
1) if / Ji 7 
Il l KIM Ur AN IO (Eje a ar vem 
wan a 1 ar an 6) EN u HOE) AN EN am NEN N\ 
AN EVE ll 


a Ae 
UI AN AUN (AA AA aM AN MA aur a tj \ 
| 


il EER er! üj ure an HN A FI eN UN EN EN 


a Ee) « « egte) « 
nam HK an ar an an UN MNM NEN A2 0M JN KN A MD GN 
\ le 


a 


eid Nkfe’ s Ar Re 3 
UN HI HAN AM AO) AD AN AM ENEN ALI KM AN AN ACM ACN AD A 


a Av © Av 
au an aram Mm Kar ran an MM Man 2 A A KUN A1 
el d l apr telle, 


Gie a 
aa an \ LUN) KOA 2 HN AD AM AN AN AM EN \ LN aA 7D AD 
n NS BGLO 5 df Vb he 


En dee EA EEE 10 
enn NDE EN rm NML 2 Ajan eta an apa \ 


wr an Sa uur a Mij Er za EM AU u rmpan mn) 
nn en akg 13 


) 


a e « al ZZ : 6) Qo 
opereren chun HÚN Mared Erea Dr Fr an vari 


OR: DM atimamenrarmam\ maagaaram 
ann ar apen van gmen n 1-22 
DaT - Ne We" a a 
al ag en an at mana Ea an Nn: 

G/ 
en Wel 8 a. ) S 
EDA AARD "neren or orn apr El Ù 
N IE VT : 
IL KAN RIJN ‚…)t 
PE RN End OET 


mm 1 HC UMA ANN AJ AD 
ZEN) kn \ ï \ \ 
| BL | l 


). ij] 
ei en ragam Ú LA ye nel EN Ui ela), t jm \ 


cas van diefte bij nagt, zoo het gestolene 
goed bij den Dieff gevonden word, dog 
hij verklaard hetzelve te weeten: het 
bloed door het slagten van een Hoen 
off andere beest aan gemeld geweer ge- 
kreegen, en het goed van langen tijd 
herwaards bezeeten en gebruiijkt te heb- 
ben: zulks behoord tot Padoe. 

Alle dood-misdaden behooren onder 
Pradata. Alle zaaken waarin den Vorst 
als Eijgenaar werd benvemd, behooren 
tot Pradata. Als bij het gemeene volk 
een woest stuk Land werd bebouwd en 
daerover questie ontstaet, mitsgaders zij 
daerover komen te vegten, en één off 
meer menschen daerbij dood blijft, die 
zaek is Pradata. 

Alle zaeken buiten Last van den Vorst, 
dat is, die hem in ’t bijsonder niet aan- 
gaan, en dus geen ordre geeft om dezelve 
in Proces aan te leggen, behooren tot 
Padoe. Een zaek waerin een Schulde- 
naar [26]en Schuldeijsscher, over het in- 
maenen der Penningen in questie raeken, 
malkander schelden en slaen, en klee- 
deren van ’t lijff balep, behoord tot Padoe. 
Een geval waarin twee Persoonen een en 
‘tzelve Goed eigenen, behoord tot Padoe. 
Het verrukken van Limieten van Lan- 
den, bekoord tot Padoe. Dog zoo bij 
geleegendheid van dusdanige questie ge- 
vegten ontstaan, namelijk over ’*t ver- 
rukken van Limieten, en daerbij iemand 
dood blijft, zoo is de zaak Pradata. 

De drie volgende Artieulen behooren 
tot Padoe als: Kria Wik ria, koopen en 
Verkoopen, Toeawa Tantoeawa, in 
bewaaring geeven en in bewaaring nee- 
men, Weetanja tan Weetana, over 
Werkloon. En werden deeze drie zaaken 
genaamt Parwala, Twisten. Die het Proces 


50 


a a 
TA RE Du) ne na Das gam ren Ae 
ap 
Ean aram vojo \_ aram en Bj Emmen 20IK 
VRA ra Sarga ga NI 20 Ar A amai an ur 
GIEL hd 
S O a 8 

u aan an LEN AI) 91 vraa Bj an err eng 
, Û je ns) @) 5 a 3 

AN AU EM UNCED AN LIAS 2 1 nsi am agen mn 
£ 


Ae 
1) rn zan A Le mie le En N 


5 k 
ema zu am pen 11222 upgra 


nn Mare on vu da vu vurg Ri eam maar n 
bes Ae ERN 7) CRE 

t // 5 \ BIj eN eN aen bi RAN verjagen Mr ag 
k r 


a 
DUI peren EM en gegen em \ anr epe eenp 


Ae RAe a a se 
an Tjan aman am aaan aar NO 
l | 52) 4 5 


- 


iest, valt in een boete van 4 reaelen off 
n 4 Laxa, en een dubbelde vergoeding. 


Die van een zaak die Padoe is, Pra- 
data maakt, off van een zaak die Pradata 
is, Padoe maakt, valt in een boete van 
4 Laxa off 4 reaelen. 
Alle goederen in Proces hangende, 
aoeten worden bewaard in handen van 
lie Jaksa's die in de Zaak als Regters 
ageeren; Bij de uitspraak van ’t Proces 
moet den Trinmphant aen dezelve Regters 
or moeiijten betaelen, zoo de waerdije 
van ’t goed een Keti off 10 reaelen mon- 
teerd, 5000 of 1/, reael. 


B UIT DE PAPAKKUM RADJA 
NISTJAJA 


Die een geschil met zijn naasten heeft, 
en daarover regt begeert van d’Jaksa’s, 
moet volgens de costumen, Pisaid-, Ken- 
deel- en Toetoer-Brieven maaken. En 
200 iemand daartoe onwillig is die werd 
in 't ongelijk gesteld, als off hij ’t Proces 
hadde verlooren. 

Een Proces uitgewesen zijnde, werd 
aan den TFriumphant een Koekoedoeng 
(ten blijke dat ’t Proces in zijn faveur 
uitgeweesen is) en aan den verliezer 
een Salaran (waerbij bij in ’t ongelijk 
werd gesteld) verleend, kunnende de 
laatste zig daar mede vervoegen [27] bij 
de Jaksa’s van een ander district, bij 
voorbeeld Gabang, Indramajoe en de 
Preangerlanden, om derzelver Advis te 
Á, vraegen over de wettig- of onwettigheid 
van het vonnis, waertoe den tijd van 
15 dagen staet. Indien hij binnen dien tijd 
geen antwoord brengt, werd de voorsz. 
Koekoedoeng, en niet eerder, aen den 


E ‘riamphant afgegeeven. Dog zoo het 


51 


« [a] - 8 N 
tn am UN Za Brann nea amd pg va vn en aa mag am 


fi ra «) anar engen OE an an “ & N 


il ) aur HI ke aur egen HI DI ERE aen \ EEL mn an an il, 


dl A Er) van ar am KL an 9, ë ar aen (4D Ad Ne 
A 


U ar EM úl aen amnaa Úi tOA 2 ANA Én wl il Lu a A EN 88, 


< ® 4 AG) Fe O5 gl 
( Í ann HN AO N IK HOI UN AS KN A én un 
mj un GENE) EELDE TAN AS KN AN KN U 


a 


2 ui Tl naa) nea) 


ONE « @) 5 
EAN A AN ON UM e UI MI A al an a a an MI A 


vr 
EN MUK N AN \ U UU HI AEL 


| de kl LU EK 9, NUL AN, 1} en Is a HEEN 


fi Ae (5) 
Il u fr, Ln an a. „nrg LEN AAM UI UI AM EN) 


a 
NAS HI AN UU 1 
Ct 


ON (@D a 8 DIe O 
jen aen au an ar En le, BAAN MEN ZEN F7 AT EN ERN 
AT) 


GND a le) a) 
rop en raam en VIa nn en rar UM aug ta uy 


MON (@) (@) (a Ya oe 
pagan 1 ap 10 op zj 1u an aen en Lan 
HV FU 


Z 61) 


O 


n (@) [@) eN 
tian 1 (LOE An | Ee, de) EN EN 12 unu tl df rn Kn 1 


penogg een Cl gapraopgapenna en dje He 


a GN O 
$ nw HEN AD A7 BAAN UN 
yy war rd edad 7-95 bf T-A LUI 
© an 5 an an n m ra, KN) KO) Kn 
ra en sp en AU NBN k ape 1g nr 


nmaue\ a oef no Rjafnm an van Sagen an anamn 
“ngo jin a 

Oe @ 

nn nang nen moan agg ea zaden zn aen 

@ @ : eN D4 

LAM ALES AN DAS AM (LU rap VEH 


rn 2 19) Au aon un q am mj Ws KN A 15m angan mn e) 5) 


@) a a aj De 

DAEMON) LEM MN UN ZA HAT AM sjun an rem an 
A) Den ma ag mn vu Mija ay Er nau dta 

/ / Db) al Li / / b Li 

ner, \ ma / OH , SA re 

- Av palin @) 
mene nà ara Manana am yene di pgr 
) n-0 2 ai HON MN an Dena nat): ny} HO am 
pa GE ON MEL by EL 

a m @ 

AN rapen Kyarma mm n 


DEN EEE 
KN El am am 5 an AN EN 3 \ 


£ « Av 5 ar a a 
n am Aj un an ran $ Let) un Er on nar arn Tam 2 UI UU 
| Ó 


52 


gebeurd dat de vreemde Jaksa's binnen 
den tijd van 15 dagen, eenig erreur in 
het gewijsde vinden, waerop den ver- 
lieser op goede gronden Revisie zouw 
kunnen verzoeken, zoo moet hij zig ten 
dien einde vervoegen bij zijn Tommon- 
gong Pati, die het hetzelve vervolgens 
aan de gezamentlijke vier Tommongongs 
communiceert, dewelke het aengeweesen 
erreur, ‘t zij in eigener Persoon off door 
gecommitteerde Mantries, tegens de Pa- 
pakkum confronteeren, en gefundeert heb- 
bende bevonden de Koekoedoeng ophou- 
den, het Proces laaten herzien en op 
nieuw vonnissen door nieuw aangestelde 
Jaksa's, alzoo de Jaksa’s die zodaanig 
vonnis geweesen hebben, van hunne Reg- 
ter-ampten werden gedimoveert. Maar 
ingeval voorsz. advisen der nabuurige Jak- 
sa's ongegrond bevonden wierden, zoo 
werd den Verliezer een boete van 8 reael 
opgelegd, en aan den Triumph. de Koe- 
koedoeng ter hand gesteld. 


Een Regul der Jaksa’s. 


Gij moet in Processen agt geven, off 
Partijen van ’t begin tot het eijnde stand- 
vastig bij een en het zelve blijven, zon- 
der te varieeren: in de vereiijschte ordre, 
en niet het agterste voor, in bedaerdheid 
en zonder fors off hard te spreeken, 
mitsgaders off zij tijd en plaats behoorlijk 
in agt nemen, en de Phabeea off salaris 
en Toombok off namptissement van pen- 
ningen goedwillig en naer vereijsch leve- 
ren. Jaksa's moeten zijn Tyjandra Tirta 
Sarie Tjakra, dat is: Tjandra, als een volle 
maan, die een ligt is in duiijsternisse ; 
[28] Trerta, als water zuiverende het vuile 
en onreijijne van ’t Rijk; Same, als een 
Bloem, die een aengenaeme Reuk ver- 


DN og Saigon Or ur Breopendjer jena 


an hel Say var an a ach an an am \ zjjn ij‚n zj 8 | 


a a a a « 
AANAM U AO JUN EN UU EN uaa Aad) \ Una: rr 
Di jn TEN 


a ae) 
zat 2 er ran er Pam aai EA nam < re 
ded es ih KS vinde 


aag ar hi dl u zapad rn ”) @ en dll mn na 
ar an | zl he EN 5 NE a 5 (2) Ka, ED he Pe | 


jee Sag age 6 2E vor jr raar 


Ob np aa om na meene aap tear am aen nq) 


aaan UN U dA HN am \ 0D aen aa mea oan veen Hayen 

ke 

mjn bi, VR ze epen era zen am en jan e6d 
8 5 as 

Ig as om ran ern mp tan 0m EON 

BEEN ENE NEN) an tonen 1 2aÙ 

BREAL UEA CL 


jee) Lu re) \ 


Ù ty dh EM Dader mn mn rage, an \ Pra vn jgdenn 
a 


mA Dam 12 
an rr an a) Oe Dl am 211 


on ggrê 2\ ans 5 
5 er OG 
no 7 vpe ee) nme ERD za mn an nn Te 
OO 
zn vu nen en gas NM NE ny, WPN aans One 


ke ale JN” onp AD 


Ul KN 2 zj am aan nm Mm an am aman 


u Oren ld 
OON 
aen aa Âr aa E05 Olman Siarlpepnnp en 
aan Bnn IN SA en en amp vn ra Ora ac ij emg 


Ae a a « a 
an ù vI KE) ak me NEN nam gum Banen 


ADI Epe ron Sram) nea gg voed jen nge ar 
emma UN AN AD) 21 A 6 1 re Beg Mi) 7 
Se) Kal 2) | „$ 


1) kad den 4) TA AN AIN LI Ú} ON AN 


Ce 


_Jaksa’s. 


spreid, Zjakra off Deewa (weleer een 
Affgod der Javaenen), als God met ver- 
stand en in regtveerdigheid regt doen. 


_UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 
Een andere Regul. 


Koesoema Witjitra, gierba Sa- 
djie, Awee Trinaragina, Madja 
rawa, Seewasa, waer van de verklaa- 
ring is, dat de Regters moeten ervaaren 
zijn, op de kunstgreepen der Durjana en 
Duratmaka: Boosdoender en Dieven: want 
zij zijn aangenaam van voorkomen als een 
Bloem; bun practijguen zijn zoo fijn als 
Water, dat altijd nog eenige weg vind, en 
dat men niet vatten kan; als de Wind, 
zoo subtiel om ergens in te koomen; als 
Mati Raga off Tapa: dat is, als een arme 
devote Cluisenaar, die om een almoes 
komt bidden, zijnde haer intentie intus- 
schen de geleegendheid van iemands huis 
te bespieden; als Wolken off Rook op 
de Bergen, zoo groots en stout. Dit zijn 
de Practijguen der Durjana en Durat- 
maka. Dezulke zijn met regt onder- 
worpen aan Jara en Koekoet: berooving 
van goed, en van vrouw en kinderen. 


Nog een Regul. 


Bij pleging van Malieng off dieffte bij 
nagt moet Titier geslaegen en openbaar 
gerugt gemaekt, mitsgaders vervolgens de 
zaak in kennis gelegd worden bij de 
Als dit in agt genomen, en ’t 
Boekti, het ontvreemde goed, off een 
stuk daarvan daarna bij iemand gevon- 
den en deeze zijn ontschuldiging off voor- 
geven duister bevonden word, bij voor- 


53 


2] « en 
U tj HIM UN a der ea he UN AAM AN AA 


) N 
In EI ULLA AM 


Cn nd a fo D 
(PAMA AM a an aam an EAO AN Dt 
Li, EEL AN 
î a a a a a 
[LO ENN her indd Ui \ rn \ PNR N AMM A |E 
SEEN ad SEN RE, 
EO DEN 
AO KAN ENAS TV ADN INN ND UN 4D AN AN nne 


DEE), ] 
UN ral 


Aven eZ 
aad aa dd: on ed NL wa an 
C == ( 

BONA AN ALL ALEA 1 ANA an, k 
. NUDA 5 ri DRA NAN 
| (RES Ae) ll ed ‚ 1 
' a. : 
CR let MEEL NEN 20) AEL eN LN y PELL KEEN IH 
Lu Rn ENN 8 fn men ama ) Ì 
AEN Ef 5 ‚Nn NRN NIN NN 
A a Pe 13 
HN LUEN UND AJ ENA AN UI Hiram LU an Pan 
: L ) 18 £ NN] Nt 1 1} 
NU IA AN ADAM MN A4 rh) nebe ai ac rin 
K — 4 AE } 2 Hi H . B Ni 
/ | / (lk / EL (kih 
EDAM LIL ND NZA rh San ang wr 5 
Û í pe / 4 \ } S, ed IN 4 OKN LN d 
MM ey rapen a KN AN AU 2 
a a « a 
MN om UL LN aM OE LN ENA Orr en va AM El 
€ (40) 
HEN EN PEN n ij Hi aa rÙ) 7 
iN EN TEN KD) NAM AM AAN IJ LUL AD MH AEN TUI AA (rr LUI 
GJ | Î 8 Ke 
Av N a € gE 
er Cree an ALM MAar ta AM Oan ran AN Uu 
C Ze 
rn on Rd an) RJ \ mac anmeat 207 rn toner kn ma 
BN AT) Ao ( an an S ‚nz í ‘ { 
HEELT | | | LE 
ki Ban fe a ME a a 
nan nan eN UN Éyemy au manen aaan garan 
/ hik l d 
(DMA Dan Fz } 6 
er AM am A am al ú) IK an \eg nn ey A ÈLAM 1) LU 200) I 1 
J J ) GE 
ay te 5 hoped Aare ks d a 
1 aan EN, El un an am U 1 Oe armand a 
a EE 
mz a 20) LN 
5 5. ze 
rup eren np erm nd ELAN) ar an EL rin LM 
EL - 
a a Os 
5) ngen un amana AAN aM aan nang? 
« « a a LZ « „BT 
gam an dram aa an on Man ADA open NEL aj 
dj 5 
OD a ava . d 
20 AN om MU AA UJ AJN an (ram Aga nan pan zn 
Ó OTA Td l 
Le Ae e Det p 4 d Ei) 
nRa za aA Maen er zaam afp amar Ban ar 
mp gE fl 1 ) Ë £ 
Pacnam Dr Bi as angen 1 
A2 2 aan am am 1, 
peren n NCM nun 8 1 


9 Nr amam AN 24 HG RE TNO En) 
8 20 je AI vm par am ke 


54 


beeld, als hij zegt het van iemand gekogt 
te hebben maer den voorgewende Ver- 
koper het ontkent, en hij hem Contrarie 
niet kan bewijsen, zoo werd hij schul- 
dig gehouden; dog als ’t door den voor- 
gegeven Verkooper [29] bekent word, 't zij 
in den eersten Persoon off verder als hij 
zig op een ander beroept, zoo is hij on- 
schuldig, en moet den laesten Verkoper 
zig verdedigen off schuldig gehouden wer- 
den. Dog als de voorm. Kennisgeving 
versuimt word en den bestolene nader- 
hand evenwel het goed off een stuk daer 
van vind en daervan kennis geeft aen 
den Regter, verkrijgd hij wel dat goed 
maar geen dubbelde vergoeding, zoo als 
anderzins plaets heeft, en als hij van de 
wedervinding van ’t gemelde goed geen 
kennis geeft aan den Regter, zoo werd 
hij daervan geheel ontzet en valt in 
een boete van 4 reael. 


Poodmisdaden, behoorende tot de 


Vierschaar der Priesters. 
UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 


Awe Sada: Vergiffgever. 
Anga Nida: Brandstigter. 


Eehkawarna: Toverkunst. 


Paladara ing dia: Vervoerders off 
Rovers van Vrouwen, de Oosterse off 
andere vreemde, die zig aan Cheribonders 
verpand mogten hebben, daeronder be- 
greepen; zijnde dit namentlijk een dood- 
misdaad, wanneer de wegvoering ge- 
schied tot buiten de grensen van Che- 
ribon, want binnen dezelve is ’t geen 
misdaed ter dood, maer werd gestraft 
met een swaare Geesseling en Prada off 
Slavernij in den dalm van den Vorst, 


laa naa aj Paans venen Bron emoggehang Donar 
O aaa a pe 
Ap EN Arn gg rd BE ag BON u en am ah em 0 
EE a af à 
pg nar aag mene vaan va EN yen aten 
gene van raaMaa Jia en 1 a germ 
O a N a = 
yr agen om aa Epogen gen an en GOS 
an pd) al au Je ur mju Aa) en a aa rp Sjpn 
hk RS ns a ON) RG 
A en aam ag en gaa vu aad nnn ou he in 
aar en nanga Aaen een geren G an re, vlag 


EA 


IRS Bran UN an jen en par an rl eng man 
LLN GA Kn en hd aan anr ll png 


nja 1e) rijen vn mn IN 
5 û & AAA) TU} HM A U NON 
/ GI 


jn Or ar aar 1E nr Orzan @) uI pura Nn 
RE 

yenan aar 

edn nar Oe aram bd HN 
jam ui u N (4 AG) UIN jo za gam Bian e 
DER Oa do nen 
em nw zorapassnp Un 2 an qd P] ana rd nj ON 
1 amy da) 1} gg) ru a | ty Ham 1 vu mag) 
zt ® an en IN AIN 1) LU nnn Daman an EN 
vj ta a] Bu 2) l am a wy ar 9) amp eK ed Re) Dh 
tang rara nl nan 


w 5 aa 
Han jen rei La & nej gen HI u ik 


Pa) je) EN 


Awod Akara: Amoekspeelders. 


Samboeni Teliek: Verbergers van 
Spions; werden na geelegendheid ook wel 
meteen Lijfstraff naest de dood gestraft. 
Die ongeoorloft in 's Konings Dalm 
if Hof komt; staat aan 't welbehaagen 
n den Vorst, dezelve te straffen off te 
donneeren, mits ’t beide geschiedde 
kennis van d'andere [30] Sultans en 
den Resident. 

Raraton: Een Rebel, die zig voor een 
Bloed-vriend des Konings uitgeeft om 
rdoor aanhang te maken, tegens het 
Rijk en het Leven des Konings. 


ha 


_Lijfstraffelijke Zaeken naast de dood, 
_behoorende mede tot de Vierschaar 


der Priesters. 


Van Drigama: Regtsoeffening der 
Jaksa's treed men somtijds tot Agama: 
Begtsoeffening der Priesters, te weeten 
Î zaeken van Jaja Prajjaija, dat 
is in zaeken van Doodwonden en an 
dere swaere Quetsuuren, die gestraft 
werden Kisas: met de dood off het af- 
kken van de hand, En in zulk geval 
werd Jomana vervuld door Agama, te 
weeten: Bij aldien verscheijde Persoonen 
klaeren gehoord te hebben, dat den 
lelinquant bekent heeft zeekere wonden 
aan iemand te hebben toegebragt (hoe- 
danig getuigenis Jomana genaamd word), 
200 is den delinquant daardoor in Drigama 
iet straff-baar, als met geld-Boeten ; 
ar in Agama wel, namelijk met het 


a GO) n 
gar tse ans EE ma 
du 
1} të, a A an Ra, a Blij if \ 


U an ED 2aa Kn MM \ Al za, 4} a 1} Ka zaam anr e) | \ 


a SAS. 


EN 
in egg rd, rn LUN un an ln Ip }2am anr Oren Det) 


1 Epo. UM de) EN AE) U a Glas / Oe pen 
0, 1 1 li ] JI 5) 1 u Sn Ore FE) Pf 9-9 AN Az za 
a 
EEN 
ee @ @ Ou 

24 EN AE) En am am an Jans ma 
17 2 an an a ie bide ik A vifsp en 
a EES Chers 
2 dl KH = raar Na) ELEN tu aa ms an ar den 

OD Av (& 

\ AM td ga nap a (jn EIN AN 8, un UT Kn an an 


n Zn @) pd 
am \ aram an an 5) 1) ig, HIN ij tn 2 \ 


C 
[LY ennaamn EEEN or, N22 Òr en am gaas 


pan ara 1 ang an aarin an \ NEN NL es 

1 / 2 1 EEN un jen ru 

in a 249 rr am pam aam ar on 

( MENNE í mn a HAA AJAM MN aan at 
15 ORE LS ú 


el jk Qv # (ape 
an rene Ren if) \ vj en am ” a 4) rd A NN 


a . @ si 
Ü uy KAK N vi zn NDE an a 2 EN an an a nt) rlr úl Un 


ORDEN un dû Ú, 7 
neren aa ny a zan mn 1 ) ny 


Nei) ving N 


Ipene mm Em 1) ta jaune gt ap, mp aan 


2e) nen? Brard Ue 2 dna rag 1) aje nz rn 2, ”) Un 1) 


nen gan u ij ee va 1 @ ui 1) 2 1 4 Wi) nj 1) raa 1] 


DRO SpE As pi 
aan am al 2 nv en aj vr an ra om ks nú am van 

Ee CN 0 Au ON at 
ram En rn PN am am anr am a om er am am vin an aa 

A 
a. 

nazorg vnrenans Aad vlam BOA ar eed EN) 

û Sh an win an am an Ar ar am aman) En G Tj 
an en aopen an ain anw muy OAD 1e 
En an de, PE en an am Ur a en ED orerreem DN 
REL GEM, Rd En | BN Adi, 
5 CO) « a En 
Ean aene El gn MO gra En Un a aja 
6 aa vandan vatten daer an cQ aas 
MN PQ AIG Gj un a JC n 1 


Pa Av QA « @) 
rop ru EN d: un uy 1 UIEN AN HJA LANA A ON 


afhakken van de hand, omdat de Pries- 
ters het gemelde getuigenis laeten ster- 
ken met Eeden. Dog deeze straffe werd 
in deese tijden niet off zelden g’appli- 
ceert, maar in dies plaats gemeenlijk een 
Geesseling, Brandmerk, en Verzending 
in de Ketting. 


Een Articul die thans in de Papakkum 
werd ingelijfd, om voortaan tot 


een Wet te dienen. 


De geschillen tusschen de Priesters, 
als met namen de Pangoeloe, Katib, 
Modien, Marebot en Madana, zullen 't 
zij wat zaak het ook zij, voor de Regt- 
bank der Priesters zelvs afgemaakt; en 
zoo een ander haar of zij een ander ac- 
cuseeren, zo zullen die voor haar Regtbank 
betrokken werden. En zullen voortaen 
den Eijsscher en Verweerder de zaak 
schriftelijk, bij een Soerat Prateela off 
Memorie aen de Priesters moeten aenge- 
ven. [31] Het voorz. voorregt, is egter niet 
verder te betrekken als tot de Persoonen 
der voornoemde Priesters alleen, en niet 
tot haar bediendens, alzoo die voor de 
Regtbank der Jaksa’s betrokken moeten 
worden. Maar het voorschreevene zal in 
zelver voegen nog plaats hebben omtrent 
de volgende geestelijke persoonen, na- 
mentlijk: Said (Een hoger titul dan Pa- 
ngoeloe, en werd in Mecca verkreegen, 
en is Erffeliik van vader op zoon); Sa- 
rief (een trap minder als Said, een Saids 
dogters zoon verkrijgd deese titul); Cha- 
dji (die hier van daan na Mecca gaen 
om te studeeren, en na geleerd te zijn terug 
komen); Padrie Jang Adiel (Priesters die 
groot nog kleine zonden begaen, en geen 
Godsdienst off Bedestonden versuimen 


56 


a. 
haa Fi 


ng Fram en en aar am CI prm zén B, 
@) zt a- 
1u an epen van Aaron am 


a a 
arn ant dij BN 


1 vero reg gaen nge gg veen veg Geen aen 
u EN Kn Cm en eraa agra wa aen a Benen: 
are ar Jam ii} En gem rag Br ur gra 
Á _ úÓ EN, í ( Á â 
Gr 
ohne fleme 0) ATA Ver k 
CEE zur NIS dE zun mna nl (A KN 
rang Fram ian aman Daman Slag dn Bj 
ae a a 


uan aan 
e, zum 4 


a nere fd np jr maan 
Aran een aai jen Braga pgr 
UN 2 a AEN Sn AM vir ar am am en an ene ho 
nne aen en: uy |U neg 
O 

nr va Mg wam 30 ma an Eq A TI engen - 
Dea a B? 7 (sE 4 a & 
en sgr oi vrare aram einen aju emant ok 
maarr PI re ram aa gn earn en 
oe Je) a rf a Pe 

nen egenen gen gen ann qm eergen ese 
Ore om ear gen er ang EN en Orr LA 
gee} Epeira oan Er ard eoa ej Damas 


za vu al Eran darom aan Jen am G3yen maar U anar 


cr am aj dd es KS A 


_ devoot zijn); Padrie Jang Salieh 
die alle Godsordonnantiën onderhoud 
voten en kleinen: de groote zijn Sam- 
baijang, Poeassa, Hadjie te zijn, de 
Huwelijks-wet te leesen, en tienden te 
geeven, de kleine zien op onreine Spij- 
en); Padrie Jang Waraing (die niets on- 
reijns eet off doet, en niet alleen ’t Quaad, 
maer ook den Schijn des kwaads vermijt). 


Mindere Lijfstraffelijke en Geld- 


breukige Zaeken. 


UIT DE PAPAKKUM OENDANG 
OENDANG MATARAM 


Onderscheid in de Boeten, tusschen 
gemeene en groote Lieden, na Proportie 
hunne rang, als: Een gemeene man, 
4 reaelen; Een Bopatie (subalterne Re- 
ten, gelijk de Pangerangs van Talaga), 
15 reaelen. Ben Prijeij Besaar (Tom- 
mongongs) die het ornament van een 
Lampiet off rotting-mat, en Kandaga 
doos voert, 10 reaelen; Ben Prijeij oem- 
b oel (Hoofden van Negorijen, die wa- 
dana’s oft Hoofden over andere mindere 
negorijen zijn en den Rang en Titul van 
een Mantries hebben), 8 reael. Prijeij 
eloera (die in de Stad resideerende, 
% Bewind heeft over een off meer nego- 
rijen), 5 realen; Alle Bediendens off Kneg- 
k D, 4 reaelen. 
_ Die iemand leijd in Pringa, dat is 
Perijkel: Plaetsen van Perijkel zijn, de 
Hoven en Lustplaetsen der Vorsten en 
ook een ieders eigen wooning; z00 men 
c aer niets wettigs [32] te verrigten heeft, 
die valt in een geluboete van 10 reaelen, 
200 het een Prijeij off Mantrie doet; en 
bovendien voor ieder Jaksa 4 reaelen. 


57 


On o) Av D 
U 4 HI KE KN ED A AKN úl un tú) TA 2 al kn Úi La l ef, 
amen Jam KD KN AN 2) ENA dj 1 
| _ Ss? Û VE ra ideeen dt 
nieren KM arm al 
E A 9) { , ( AN 
Olm hele oe 5 
U Kram an ar red ac aa eam ai 9, 
il Ni { / os | A EN AKN AAN UILK NI SI 


UM KNA) AN EN aM M 
nae 


a ri Au) zÁ aa: 
U Ee KN 5 fn) anar a AN BN AS TU} VN D, LU HI AN ULI LI 
j lt Ùj 
re BN 7 \ OENE L KD hen \ ru nne an 
et kee OS pa 4) 


a E @) Zi OLEN De 
HIL pom rn rr maa ar Man We EN AM AN 4 Lil Unu in 
ke le; 


« « Av 
Kn KN ’ va gan Ui LN A EN un an rt) on ii) LL Nd 
/ 


2 Une @ ) ag nr HO 4 @, KI le L HD AU) MU 2 BENN 
vul aan KT led } 4 Lj {lS yr) t 
CJ (IE A hl pepe 


a 
LUI HD A UU AU UN AIN pan KN LA 1 MA 2410 
ON ee penn 


rij ij 
3 @ a 4 « > 
er lak INA NS del, EO EDEN) nm GEN UE 


a O a) e : Z 
LU ig A REN na) Lt] rapan arafn enn 
Î 4 Ve 1 


2 gaande 


/ 
Bapsinoen olsa gaapsa mcn PA MEDED 


a ) | ) Ae 

1 en ar a La nge Ado 3 Lu avan zi Cn an Kn 1 
A @, ru EV au 3 Blom am 
ui EJ (H ( U Aj jr t jr nk 
(eam en grens 1 1 ui tl 

mjn an un am raa pen Ni ny en nm vu 
UD Sind l ) ib) 

@) Re 

p) e 
) 4 na A AMI UN AAN AA IJ HH 
jag nen gg pen a 1} | 


22 IJ en aan) ban Ba KOl LJ TU 2 DL FI) 6 
El he ed eh ha 2 


JA EREN zj 
AO NHD KHAN U NAK KN AKN 4) J en \ 
Cl € 


Over een Quetsure, met eenig iijser 
geweer aen ’t Lighaam boven de gor- 
gelknop toegebragt, 10 reaelen en den 
Gequesten daarenboven mede 10 reaelen ; 
en ingeval van twee wonden, dubbeld 
voor den gequesten. 


Over toegebragte slagen, beneden de 
gorgelknop schoon nog gequest nog ge- 
build, zoo er bij menschen kennis van 
gedraegen word, tot vergoeding van 
schanden, 3 reaelen aen den geslagenen ; 
zoo de huid gequest off het vleesch ge- 
buiijld is, 5 reaelen. 

Zoo de Quetsure van dat effect is, dat 
iemand daerdoor buiten staat is, als 
bevoorens zijn werk te doen, off kost 
te winnen, 10 reaelen en een vergoe- 


ding van een halve menschen-prijs oft 


161/, reaelen. 

Zoo iemand geslagen werd boven de 
gorgelknop verzeld met scheld-woorden, 
dog zonder de huijd gequest, off het 
vleesch gebuild is, maar menschen daer 
kennis van dragen, verkrijgt 10 reaelen. 

Bij aldien een weduw off gescheidene 
vrouw, kinderen hebbende, door een ge- 
huwd man tot onkuisheid gedwongen 
word, verkrijgd tot Pakolie off vergoeding 
van schande, 10 reaelen. Een Weduw off 
gescheidene vrouw geen kinderen hebben- 
de, verkrijgd in ’t zelfde geval tot Pakolie 
4 reaelen behalven dat den dader in alle 
drie voorsz. gevallen verweesen werd in 
een Boete van 10 reaelen. Een Maagd 
als voren gedwongen werdende door een 
weduwnaer verkrijgd tot Pakolie 4 reael, 
en den dader valt in een boete van 8 reael. 
Zoo een Maagd door een vrijer tot ge- 
meld oogmerk gedwongen word, verkrijgt 
tot Pakolie 4 reael en vald den dader 
daerenboven in een boete van 5 reaelen. 


58 


(@ Bree: 
1 


a A 
Il u mn Da a ne, „gen va ven Bpapyereg eap Via) E 
K Za a je 
En EI an \ dl Li} fe HI ers N KN 07 3 ij rna ij dn 2 
) 
20 Em au uy nz Jrg aaan nz) en arg gg 
U A A en) 1 on he neme nen zabr 
„nan e 6 N 
tuma Òreik on araaagnaa Bian Ennn 
| ge 1 an: mappen nn en EJU \ a 
8 A. en Zas 
naren vj en &r rm an a ag an ad en een afgengg enen 
ù 1 9, 1) BD A 2E APL ADA ragam za um as ne manne 
KO) / l HS aen 
LI NAN\ mean Da mu i Ù 
LUT) jean aaan eng en n PEN Vaja 20) 


ls) 10) jeu rag Nn 


ij ” LL} on Un Ui Ee} Èl LAA 1 AN AN AN, £ Ll LI Ll 
LAS pa VIN 


as, a OO 
FO EN ANN A 


iv, Pis 7 e a é 
AN € 7 HI A1 | Tee 1} 2) AE) ul INR Ù 


/ 


U) OE Ù isk (in w zn Lu 1) N 


® À a - 5 
yu ne zj ne RE AA LN AU HO A ne Puy en 
mm vat am am ragam aag Be 0 2an ben UN 
EU E15 l 1 
non airauraa Hamam 1 ar ag aen 2 rr am aaa jy 
5 en EN } í ego a 
urg 
U er) 101) eha jj LIL ON An ELD ENA) 
re rp ea ea perry) va ay aen eran je ep AKD) 
(Ère on aaaenpoy eneen Er 6d art ag ra 
1) Kn zaam an an an men vi au, @ NE Menn 
l ATEN LEF ERRE 


LUI N 


a 
il nu HIA YIN O) KI 


Gt 
À 5 En) Oe 
(59) vien gyn vu Be a paard pn LU TD 
U 


Q gep ve 


ee) Os a 
DAM nj TD AAS AS aM 1 mn za an 
De 
Lan Rr Q hj J 
pta bs Klan Ee LI \ 
€ a « 
mj jrg pane ru pn un jrg 
« EN IO) d 6, 
U } LU AD A MAI 2 (NI) e) rul gaan pa Biaen on 
narren an an mame aw 1) 1 Da 
jr EN a A MN TU LN ar en aj Meur ed 


em dl tj res 1) LONEN 


e, en den een den ander een quet- 
met bet een off andere iijjser geweer 


10 reaelen en een vergoeding van 17 
len. Die iemand in een gelijk geval 
nel een steen [33] off hout, en de 


‘vergoeding van 17 reaelen en een 
e van 10 reaelen als even. Zoo er 
; wonden zijn werd de Pakolie ver- 
peld ; ook verkrijgen de Lijders be- 


e vallen in een boete van 10 reaelen 
r (werdende verondersteld dat zij 
nis hebben van hun bloedvriends 
verkunst, waarvan zij hadden be- 
ren kennis te geeven). Bij ontkenning 
rd de boete tweemaal verdubbeld, en 


aar mede woonen kennis van heb- 


UIT DE PAPAKKUM DJAJALANKARA 


Angroesak Maniek: bederven en 


e zijn Sankoel off Hoedak; zijnde 
Maegd ee haer wil bederft off 


| PR orErijed verligting van haer BN 
5 reaelen. 


a av a Ne NEL 
Ù ie naan mr EN _ an aan AM A my wen RE en au un 
Ne EUR : t CR |, 
Le Û (0 HI al Dane IC 6) (CE (8 | ( / 
LLaAN KN MNM \ SLD PT ET NER 
en aan ens BJE prem arg ngg jn aar EE a 
1 nej tn ol, rul geene \ 


yer íd 1 vìram an AN Ó dr an en sm kh ac afm aa UI 
BLLL / / / 


a ì SAE a 
paname an 6 ng en 1m en dij \ an nam eat 
una Ù WEN NU 1 A a MW El 20 NAAN UJ A 1 MD U MN 
” vur an Sram tj AE nmepnear game rù un aen e 
en ad vager ar aan aa en 
d ne en ur | CLAN EN AM ZD EN 
1 Ke zjjn aap tn ùn vur an vaa home u ” Lu 
e) ge a GORE res Pf 
ej u Epen ALAMO AA AO) Ea uy raar 


Der win ara an rang 1 vu an nad Eens 
en cn am alrani am agg a) a pan garen 


a ON PA 
0 a U A om aa aam am N 
(2) KD 


a 
Mia jee ma Sam re nr eu ig Mr AAN NS naaa À 1 


mg ra a En êi ene oli u jen 1 17) EN (a) 


a pe B 
met An EL KN ae WEET la dek) 


a ap ) 
Ü vj KO AM AN IN AEN Cran AM UN ram EN 
IL ij | < 


1 Lu ran MN 


IG) . ) Re) 
un mm para en aa mgpam en 


jn 1 ] VOER 


) Je a) ager Ho UL ) 
Kn wg OAN EN 0 AMIENS PEEN A DD 


) | 
merk) @) oi ay gp 
Len Card an ran anr aag an eran ah HA A) ag A AO ENA 

ÙL el 100) 1) Ca 
nj AN 
) : ). ë a @. 
rn amn U) eN Daem art aa raa rime apa ramds an 
Il | > (GL | 
Pr rine hpa em ar ray naa 
CJ) — 


) A e) 
ure gel pam pen arg Kn vn vin an) rr Un 
pere Bind l (ke | 


a 
Rain a Lorem er sapen ern vern ta jar ran 


en 
7 6 an 
Et VE Abr 


emo) zaam Ra, za) Er nn A A 


um ar en jn raggen uy vn 


Die zijn Sankoel slaet, dat de huiijd 
en ’t vleesch gequest worden off dat het 


boven matige kastijding gast, als boven 
een boete van 4 reael., en verl'gting van 
Schuld, 5 reaelen. 

De Boeten zijn: 
Nista off laegste van 4 reaelen. 
Madia „ middelste, 8 
Oetama „ hongste „ 16 „ 


Pakolie off vergoeding voor d'oneer van 


’t slaen en schelden. 


Gemeene luiden den een den 
anderen slaende off scheldende, 
een vergoeding van. . . . 8 reaelen 
Hun vrouwen, den een den 
ander scheldende off slaende. . 4 „[34/ 
Kertini: Een Bakkelan in de stad, 
rang hebbende naest een mantrie, en 
Boeijoet, Bakkelan, en Koewoe: alle 
hoofden van Negorijen, ieder 10 reaelen. 


Hunne vrouwen ieder. . . 5 „ 
Juragan des Konings. . „12 „ 
Hunne vrouwen: eten ORN 
Juragans gemeene. . . . 8 „ 
Hun. vrouwen: we 
Kabaijan op de Negorijen. . 4 „ 
Hun. vrouwen. een 
Kabaijan Oendoesara. . . . 6 „ 
Hun vrouwen. ns Sn 
Kapalla Boedjang: hoofd off 

Mandadoor over vrije werk- 

luijden 5, Ai EN 
Hun vrouwen. … … ni 
Panakawan: Lijfknegten des 

Konings. … … nn zoa ON 


Hun-vrouwen.. an 


3 arora aap ep van oer en rr gg rog rag er mene a 


5 @) 
1 nn an vin vn pa ru Ipv) muy, za ru Un el on amen 4 
DE AE 5 1) 
1 Di EN LN] Rn Èi za ali ú tj bi An AN aM @ ATA) aj hae 
e 5 (5) ale 7 ‚ 
vn gan vu Ed vj Bal aa KN an Er u UU TUIN 
B amd andeng \ an NN flag dp 
U hebbek evn We €) 
Ald ) 
rennen Elan enzo eore rig vens eo gn pan ER 


5} ER ma on Ar on IN 


a a a CN EEN Pre 
gegen ELN ENEN IEN EE 
t& an en ar ong 


kn An vi Di an d&- an en maan amanda 
TK A ol 


P, am 
oger sap mem erde ag overig vanag van k 
vmeer on nanan mea? Han meme rh am on aram jn 
UU LN 


peage adeggom vegen rag an 4 


zO um agora repen ver nele gr E 
vu a 4 
pepers vering anrpeneemg 
nenensgengnbgngfngeng 
pepe onno Sofie voreenertven smeer 
nn eragn vrloge agen n jn vara 
poeren rr ggervnnpnerbamsa ving neon q 
nalopen age hen var 
pronen ean sangar vergen sa msg vre, 
nenlagen nag Gripen vargn 
père Broen Erman ven aaparmecnerdham agentia 


UI UM wara agnn en waag 


61 


EE „ 80 reaelen. 


n vrouwen. . . . . . 1 5 ” 


Tommongongs geen Pepati 


EE DD:D-16 DO, 
vrouwen. . .... 8 


mangs-ordinaire . . . . 12 
MERS DD. 6 , 
B HD7-DD7IJ16 HD, 
BENNE . . .. . 8 „ 
EE DD12 HD, 
ODD O6 HD, 


K vrouwen. . . . . . 5 


”„ 


Radja Peeni: Tweelingen, gebog- 
en, en andere wanschapenen; voor ’t 
elden en slaen van dezelve, een 
e van 15 reael., en voor hun dood 


‚ ’t welk genaemt word Bewat Ka- 
mn, een Koningsboete. 


- 


Pakolie off vergoeding voor beesten en 


_ vogels des Konings gestolen werdende. 


Ka. | 


« 
» 


Ben Koeheest. etsen … 16 reaelen. 
B DD DT-16 
a, 
Kust-schaep. EE 205 0,135) 
Hen Harte-beest. . . . . 6 „ 


E en Gans . . . . . . . 2 n 


+ 


u Brama Hen A Ô Er u an 

Il 4 ar EN OTE. 
py eran en gana oh ah ag aop an on aa araf aen aj vun 
Cage magen aar) maan Laon 5 

OMS a a a a 
ueperoret rampen ar en gargemenaame) opens 
va anaf van zj vrl agannaaaai en 
pe Eremen ju neen zh haf Sd Amu TERPEN 


nn aju MN vrije on NN 


fo 1@) DID. Zi Ke) 
PE raar aem za mn vj ap) HO EA rr at „AM ASN \ nan 
(de) 


gu sap ererij en IN 
kf É i 
u om armen zr an u apen ru 6 ru an Jr aen ‘man 
a NE 
ea aapt en Mm am N 
a (ao) ed a 
ll aa gE ar jet, gar amn uy LV) anraa arn an nan di 
” eg NN) A IN 
END D) a @) _ @ As 
PEN en NO nar erde A ADEL HJM 
\ am maa edna en A) Aas mar Deman A vb ain 00) 
an n de vir Zep nee ed adden ‘ ) 
E ri af ard di) an ( zo ed an 
A5 nag oan org en am Mm on kij. ap 180 nge 
zôn 0) Er am a En na AAN A an um Er ragam \ Ean Fa 
1) m a (Er f 4 m (Es , EY 
& | AFe Hi | 
% 9) Ae un ra En en an laa a @, 
fe sn png eas 20e) n 


a O rd 
an KN (a zi EN 2 HI AAN AO re Nn ON WN 


(4) 


a « Je 
Mik he KO KN AN BAERT CLAN AKN AN AI 


@) 5 
rn EN vr am MN 


Ke ar Aj aag en en Or aa AN 
WELDEN In en an an AN op UN HON 


im ran ran da aag sd Elma ) 4 NN 
jj eem miqo ag am u ogg ru Man 

@ (Di Zil 
penmpene nm gna rar ín am N 

@, aa an Aj an aan a an Gh en za an \ 
nege 1 en ( 2 

ar en map aa am mag on ar na fram « 
neegsregeenee nagaan. 


Ca} an an on 1 Q rr Ánan \\ 
RE DEE TE 


Ü aan am am LL an n re ide rb af an \ 


Een Eend-vogel. . . . . 1 reael. 
Een Kidang . 4 LA 
Een Steekel-verkenoff Landak4 „ 
Een Tanggieling. 5 
Een Kantjiel. . EN 
Een Tangaloeng. . . . jee 
Vogels. 
Een Pauw. 4 5 
Een Pauwin . ZS 
Een Boshaen.. … Am 4 
Een Boshan. … Aen 
Ben. Torteldayf ps et ete HORNE 
Een Koetilang . . . Io » 
Hen Geele Loetie. Pie at 
Een gemeene Loerie 
Een Kakatoea 
Een Atatcambang) overwalse ei 
Een Atatwoelan j duiijven 
De „wijfjes PAS Kek Dn 


UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 


Pakolie of} vergoeding voor 
gestolene Bomen. 


Een Clappus-boom. . 1 reael. 
nog geen vrugt draegende. 1/4 „ 

Een Pinangs-boom . ll, „ 
nog geen vrugt dragende. !4 , 


62 


On a 4 
NEED EUID IEPRTOED T AEN 
7 am Ul q N 
pT TE Lb) Ben \ 


a 


pn ol ag am agora em " 
peen Brera Pm grenen Aram NN 


ppo rip anaf mag raf en NN 


Oenam ru aq an an TEN ELN 
mbr aaneen mear a of magen vra ven AN 


Ar Mm 


8 pige on agen KD) Gen AN 


der rn van paart agen aaf en AN 


| ) an uu 


Il onp úr nù al an 1 B Jas @N E TUN 


un aop jag on naan onge AN 
\ 


pear NN 
norm agen he E 


am 


pna ha @1 N 
ype an BDE NN 


lj an an Ke gnur a \ 
/ 


7 tj aa Á am Ll Je rù u an AS 


hae 


(alto) 
a HD 


Ke 


a a As @ RE) eek 8 
ij) ei nan ad an ed run KE un ar 


Qu ) a 
EN AAM A AN amb Ens an od N 


Il & ij gam mn Ë mu an kl Or an NN) ann n AL! a ladder | 3 
u Kel za nn an n mjn png 
Nie 4 PO. a Ë a 

penn EA aa nan qena on aje orci 
aen pan ei pl AN d 
« a a 4 a j r 

WEN Eger de zn ar ann Bor OI HON 
IK (EN 0 TUN 


IS nn pagynaa peage eragon neg E 0) 
ad A 


0 
-boom. . … ten Wlan 
geen vrugt dragende. U, „ 
fadja off Kawista boom Ia , 
geen vrugt dragende. Ï, , 


an ARNE 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 
À 1 Articulen van Roof). 


EE mbeegal: Rooff op afgeson- 
Resten, off in Bosschagie bij-dag. 


Ambapang: Rooff in de Stad. 


ed 


3. Annajab: dieffte bij dag uit de 
pongs off buurten en uit de huiijsen. 


„amp | 
‚ Angotiel: Basaer- off markt- 
5. Barak: Rooff-partüen bij dag 
mn Buffels en Paerden uit de velden weg 
haelen. 

Amer Kunung: Die dreige- 
ke en geweer gebruiijkt in het kopen. 


‚ Ang Oetjoerie: Die door zoete 
voo ze iemand verleijd, om een ander 
î oed kopen wil te vertrouwen en te 


it werdende, en niet genoegsaam 
kende, in ordinair Proces afgemaakt. 


63 


radia nn gren MH} 1 en aah an afha ú anas en} 
EL | iv mls: ij ke nF R, 


TUN 
Il apie gg payne amer? RN un Ù np A: vn 


il Eet ei HK ij \ 
ii Ka, Cf an Ei Ù ti} Ks an an gt 5, an mj h | DN 


\ 


Ù aL) Ors arl \ | 


Ae LON ) dagnajn is 


Il AE N 


a « N 
U tl Tan ù Nen nn nan Re úl en Vi 


As [@) E 
MAN AA AM OS va ram nv 


Il ù un nmr ne dra) ar an ann aM en 1) 1 
1) Èr zaûtina rn jer en ra ran dh en An 

{ ( Á alg Û NET LO EC É ü / ee 

@ 1D) 

Oem nù Ean EL ren fj dre 
ar 
am an am N 

ode DN) 5 5 
| A UN HI UVUI 0 dn EL) 11 4E 2 ’ Une tier ma LL 
en jep enge ara mr jm ren 

BAT a OO 4 Ps vak 
| arn é) der Ne an an ij 1 ij, La 4 IJ/ un 1 Eem ru zaan 
an A aan za 2 7e An 

Dun er aM AA ar nemam e) amen eis 
EE re AED EA EE HDI 

aerden 
vn an am au 01 PM BON 

7 5 ) 

Il Kb) un(& a) on A, , nnee zap en my un 
aram none DEAN 
iN é j if 4 
oren jip Gaml ren 
FK NEN an(gAne 


. a) ORE) 
| dun ej gj \ gn an ij 1) 


a N 
An: am UI HIJ WN 
EE ER Kf 


OREN Ie @} As ON: a 
U aen an aur aM kn oM ils UI en), ar rul 2 al ENE KN AI vnd Lj 


EOENN pe) enamp gg kh neen Zu 
pen Prepare en js onver eu jg 


| AJ 


Nog 6 Articulen van Malieng, behelsen- 


de diverse misdaden. 


1. Malieng Atma: die iemand 
van ’t leeven beroofd. 

2. Malteng Raras: 
vrouw verleid tot hoerereij. 


die een 


3. Malieng Kaboenan: Een 


dieff bij nagt die nog niet binnen de pagger 


geraekt is, en nog niets bekomen heeft. 
4, Malieng arp: Die iemands 
goed ter leen genomen hebbende het- 
zelve niet restitueerd maar den leender 
geheel tragt te ontvreemden. 
5. Malieng atiempo: Een goud- 
smit die goud of silver vervalst. 


6. Malieng Kanja: Een dieff 
bij nagt, een vrouw zijnde. 

Op het eerste staet een doodstraf, en 
behoord tot de vierschaar der Priesters; 
op het tweede een geesseling; [37] op het 
derde een boete van 8 realen; op het vier- 
de het geleende terug, en een boete van 
4 reaelen; op het vijfde, een geesseling, 
op het sesde mede een geesseling. 


Nog 5 Articulen van Malieng 
off diefstallen. 


1. Malieng Karoeroe: Dieven 
bij nagt, die reeds binnen de Campong ge- 
raekt dog nog niets bekomen hebben, 
worden gestraft met een geesseling. 

2. Malieng Parie ing Sawa: 
Een Padij-dieff in ’t veld: 


64 


a O pe a 
BOA FA EN _ANd i 1 
Il el Ge Mn ar ag aeg ar amg oren 


@) e 
U aram PE vara mv 


je Me Ma) ee « 
pen sj EP moa Òr oon oan ag gr a 


DO e 
NE] 


van arm ror dj on eeen 
gd p (& @; 
nrzerneazsagan Zang gn 


ua minn au 


Ae (D Qv " 
am Kn Á / 
Dj rg pepe an an enats naa am En ENGEN 
oe ie] a a a 
@r KN aan Biu fp ia \ 
Qu = 
ns an arg Eon ag ar or mn B Fa om oer aj 


a @ @) a Oka 
NO 2 1 AN HIJ DOI KN AAM HD FD 2 HN Hot) 
” | AE UNE EN HI AAA EIN v 


py er aen a eng En crd a ana re nar agen 
an en BU a N 

il APA 
IJ ati am CM \ DA U Kl RAe 4 eagen erat n 


OQ Av 


1 erat an 5 vpe jaag iam regeren 
DMD a 

Ed) \ 

na minn Ip ar u) ian nagegaan 
Il err aem anp 220 en egens gan ergen 


Lul LE) AN 


As @ : ' 
yer ar ag aaan amen nag em an go an an ag TGE 


Wii (| ati an PE | — \ vj il) @l il SJ Knal ty Úi 1 “j de 
So \ 


a QQ « « a 
. 1] ty aam en om KEE nana rn ae ut en Aan 


ua R®) Ets vu ran nn N 


peins EL mon erin ergg gj 
Kn Or an HD ee 7” an a nj Tj @ 5u a nm 
nrg aen reg agg a 
| nti an Mti aa EA Re) Le ne Kn an eme em ] 

© « a a a a ZN 
1 rùr ain ara on a aM um dd om a) uang en jn 
egens bl gpeg 


65 


‚Als hij de Padij nog op ’t veld staen- 
__de steeld, werd gestraft met een ligte 
geesseling. 

Maar gesneeden en gebonden zijnde 
tot bossen, en op ’t veld, onder een 
Tentje gebragt, en daar uit steeld, 
mag dood gestooken, dog het hoofd 
niet afgesneeden worden, maar daar- 
van moet kennis gegeven worden aan 
de Negorij, en behoorlijk Titier (al- 
larm in de rijst-blokken) geslagen 
worden, op peene van een boete van 
16 reaelen. Den dieff levendig beko- 
men werdende werd gestraft met een 
strenge Geesseling. 

R5: Malieng Loeka: Een ge- 
vleugelde gequeste dieff, onaengesien de 
quetsure, als een andere dieff te gees- 


_UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 
_Nog 21 Articulen van medepligtige in 


t quaad doen. 


1. Teeta: Die een Durjana, dat is 
een quaad-doender last geeft, geesselen, 
brandmerken, en verzending in de ketting. 


_ 2, Nisakka: Die verblijf verleend 
aan een Durjana, werd gestraft met een 
Geesseling, en daerna losgelacten. 

3. Gotra: Die Goed aanneemt van 
den Durjana, mede te straffen met een 
Geesseling, en daerna loslaeten. 

4, Tatra: die Geweer aan hem 
geeft, te geesselen, brandmerken en in de 


ketting te verzenden. [38] 


_ 5. Bojakka: die met hem eet en 
drinkt, werd gestraft met een geesseling, 
en daerna loslaeten. 

Verh. Bat. Gen. 


: COENEN Te) em n 
LW A0 A EAU EN aM ej) Ka) zin ALU AN NN VU GJ 
OG) je) ARE) heee . @ g 
ANA AL En au ea @ rag had ty ELEN oane 

5 Î : a ne COS ORG E 3 
Cr ara en GON maman 2 ten) LOA A AN 2 | | 
1 kid be En an ek name vl En jaar am 

(HN QU Ha aans jl - sy) EN 1) LOA AN AA 

). 


O are) dl 
ap var 2: ema LN KA AM AU AMD FN AM A A Tr A) 
UE) EO (0) Cel 


am 


py ortie jaag Dd aar enaar AEN en 


0) 8 “nn ke wij” ar | Bo (EN ju mn, Kaj u nae rag eg ny 
0) \ 


ll (5 eo UIKN AM vn ANA AN) CNN A 
(ie 5 AO 


(a Pi (5) = 
Kn al A1 KN EN ig au nr KN MN 


ij U an an \ 1, En üj ar an ar ij Kn jj Ht /j "ij el 1) 
C € 


@) a Qv 
aa ar a am aman ann mam „mam 1 a aura JM 
page My | l 


ZA 
an amn \ 


Av 
Vik ra, KNN ®) Ld gj ramo ì | Re ov KI sl hae 


U au Re al EN 


8) 


« « 2 a) 
en \ DA Á| AKN AN TE ur me nr ne ne 


eg AE) 

D\ 

rù lines A ed En du A 1 he wie at, Be 1) \ 
E on 

Ien bi Ü en U pr an an ’ UIN ON (El nj IS MI \ Ei 


Je 
nnn - mann I fi) 


a) 
rop en ijt hel HVO rn ON a gf, 


uK) genden 
1 MS { 

DD) « } ô en t 
HENZE EIN LNE dee a mn 07 Ki /] 


rapen} U (Baar beth cl: pagan 


et 


6. Tjoraka: die hem verbergd, 
word gegeesseld en losgelaeten. 


1. Satjaraka: die te samen met 
een Durjana dezelfde Cours, Spoor off weg 
gaat (schoon onweetende nogtans op 
presumtie), werd gestraft met een boete 
van 8 realen voor ’t Rijk en 4 voor de 
Jaksa’s, werdende die zaak volgens ordi- 
nair Proces afgedaen. 

8. Saeeka Nanda: een meede- 
genoot in een gepleegde daad van Durjana, 
dog in een minder graad schuldig, werd 
gegeesseld, en voor eenige Jaeren in de 
ketting verzonden. 

9. Saroepa Praia: die niet ten 
vollen bekent, maar het op zijn makker 
schuiijfd, te straffen met geesselen en daer- 
na loslaeten. 

10. Saroepa Krama: die een 
kwaaddoender eere aandoet, te straffen 
met een geesseling, en daerna los te 
laeten. 

11. Saroepa Prana: die een ver- 
bintenis met een Durjana maekt, en hem 
beloofd in Cas van nood te beschermen, te 
straffen met een geesseling en voor eenige 
Jaeren in de ketting. 

12. Saroepa Wastra: die zijn 
kleederen aen een Durjana geeft om te 
dragen off zig daermede te kleeden, 
een boete van 8 reaelen voor ’t rijk en 
4 reaelen voor de Jaksa's. 

13. Saroepa Tirta: die een voor- 
bijgaende Durjana te drinken geeft, een 
boete als even. 

14. Samargananda: die een 
quaed-doender de weg wijst, te straffen 
met een strenge geesseling en daerna 
loslaeten. 


15. Sawi Sada: als een bediende 


66 


genen KN \ LD panama en Dg aapje va 
taj ej gg uy ven agogo 

0 A 
Aas aan ha hal ek EJU Q HK vg enigen (Era 
A 


[aranr a KNN ORN 


mn nt nn ed IR 5 


NN KN AN as nn pj raes KM AN | 
{ 
h. 
A 1 NAM 4 AAN En En 1 a ar ar anar am av nr 
pon p ngof 
SH AM ue Fa] ay \amamnam A un np a a B 


A Cn) 
UN AN AN i an a) A A1 BEN 


« a ‘ a 
Ü IN] "} AN (ANA LUN & za d) an q) ar zan damn un nu \ pe 


KN UI kij, ) FJ ‚) man 2 të) een Bijen tj yn N he he er 15) 
he kad u KN vj %) yu Ke, 0) \ 


jr ” UNAM, EN el En VEN an an am enengendjs a 


uy Hij Ea) [5 u GO EN u ir ny) Br gg rgepee Ke) 
lj, \ 
TR ij anr (es, AN 8) R9, 1 1 CN aan es LEN am aar sf 


pf enge ega eg TT 


AUD} N 
il 


je) 
Ra, mn 12m Én a rù aa … Jiaes 


rr HEN 
van eg lag olga KE rj Glam aaneen jn RE 


« Av 
an mnm\ arm U veg nd AM 4 W 


ax ORS, nan Sn 
I Mn UIA Cn \ 5D ON 1 AJM fee ra 
il) nr rij ram AN 


DÁ Ee 5 Z 


eee ee 
U 1 aM Ee EN )) And pT MANNE 


tj il) El nn 1 ty Kana } rul A0, L0/ ANS 


(A Ee: 
Ü ur RS) AA AA \ one) Dn van an UI 


fe ue 15 00 CIE 


andere huijsgenoot, de deur opend 
een dieff om te steelen, werd gestraft 
even. 

5. Akeerda: die opvolgd hetgeen 
_Durjana hem beveelt te doen, meede 
straffen als even. 

17. Atierdja: die als een knegt 
een Durjana volgd, mede straffen als even. 
18. Saeeka Tjipta: in 't maleijds 
Satoe-alì, eensgezind met een Durjana.[39] 


/ 19. Saeceka Watjana: in ’t ma- 
leijds satoe Pakalaan, eveneens spreeken- 
de met een Durjana. 

20. Sakra-eiijijta: in ’'t maleiijds sama 
linka, eender-leijmanieren met een Dur- 
Deeze drie laeste werden gestraft met 
een ligte boete van 2 reaelen, en zijn 
et onderworpen aen Jara off Verbeurte 
goederen. 

21, Saeeka Prana: die medege- 
noten off van 't Complot zijn dog niet 
werkelijk iets gedaen hebben; deese zijn 
aen Jara (verbeurte van goederen) subject 
en werden gegeesseeld. 


_ 4 Articulen tan overlast en moelwil. 


1. Nista Mang Angsa-angsa: die 
uit wraak en baldadigheid gewelt off 
overlast aen iemands goed pleegd, ’t 
welk Nista off eerste trap genaemt word, 
als hij bij de deur gekomen zijn opset laet 
voeren en weder henen gaet. 

2. Madia Mang angsa-angsa: 
ls mep, ten einde als boven, binnen de 
deur off op de plaets gekomen zijnde, 
zijn opset laet vaeren, en weder heenen 
gaet, werd genaemd Madia off middeltrap. 
B5. Oetama Mang angsaangsa: 
als men de daad volbrengd, de Pagger 


67 


0 
el nn 1 ty an ar ) 2) ru) an Ee) \ 


a DAG) 3 a aj Des 
Aen amar ga an am nrs om NI AAN NU HDA 
BL | A 


@) ” EN @) 
E80] ied am anr an am () unsan of ak mn 2N 
A, $ 


( C € 
jr pn an aan ag We) dl nara E) 1 ma rar ij 
e) 


aat U pee, an Dan ®, < 
(€ 1 Va ED tn nr aM aon \ MED LIEN BRE MEN 


neg sy on E A 
Urge an a AM ap a ad ram mer man HDK Ken en 


eN 


ra a en am der den “man tan gaa ri 3 
nage ggn gn ( pn en grs Dzn 


C ) é « 
pernpen HEREN t dee pan yam zj MN m2 
Na an re am aman UIN aman ar maga mar 
lead ed 1 é (id Ie (ES de 


À (E)) Ze) 3 
u RI , | HN B UN AAN AS nz \ 


D] a a . 
ii tj 1) KOEN AD HOU AKN De nur Uil) bk of. 


Av OO N 
1 an AKN AI AN KN ps uma N 
Es 


DL NEN AN AN AN ANN 


nl ) : « 
ie „un mn 2 
a namg an mn Ui 


a a Ae « 
” an 2 UN Cn AU AN MA AN 


n B ) C) « . 
BEETA PRE ON sn. par Amr eam aM yn 2 


a a a. Z 
man an en MU UN NEN WN 


f Te: Rr 
Ti he A EN AM AAN AAN enamnm fh Ine zaan amnm // nen 


uitrukt, op de Padijschuur klimd, en 
de Padij uitwerpt, enz, werd genaamd 
Oetama off derde off hoogste trap. 

Op ’teerste staat een boete van 2, op 
't tweede van 4, en op 'tderde van 8 
reaelen. Behalven dat in ’tderde geval 
2 reaelen moeten betaald worden aan 
ieder persoon van ’t huisgezin en Cam- 
pong, voor de aangebragte ontsteltenis. 


4, Amoek Kapoengoeng: die 
uit ongedult over eenig aangedaan onge- 
lijk als een dolleman zijn kris uittrekt 
en zijn eigen off een anders goed be- 
schadigt, aen stukken slaat en ruineerd, 
valt in een boete van 8 reaelen en voor de 
aangebragte ontsteltenis 2 reaelen. [40] 


5 Arteulen van slaen en schelden tus- 
schen vrouwen, die gestraft worden met 
boeten na de rang der persoonen. 


1. Sabda Tjandala: Scheldwoor- 
den tusschen vrouwen. 

2. Asta Tjandala: vrouwen mal- 
kander slaende. 

3. Sabda Poeroesa: dreigemen- 
ten van een man tegens een vrouw. 

4. Istrie Sangrahaá: Een man 
met een anders mans vrouw buiten zijn 
kennis ’t saemen spreekende. 

5. Asta Sangraha: Een man een 
vrouw slaande. 

UIT DE PAPAKKUM RADJA 
NISTJAJA 

Persoonen bevonden werdende in hoe- 
rereij te leven vallen in een boete van 
16 reaelen. 


68 


man aa mana am €) 24 a, 
pens nada, ZM hedde AN 
Herma 5 

) 6 TKK N TU EN WN 

13 1& 

a 4 : C 
Il Mad Eran ar ln anr tal pem rn raf am IN 
eggen UN an UN AN Gl ACM ar an 1 NN LUANG 

f 7 ) . 

U an Er EUN arai aar dan anaam nano 
119) ON NN al Ad 1) 2d mn nag 
[prun od en Er (er am an an aaah anar aram ar 


©} « 
0 1 vn zv vul 1 nen zr nej Dar tijan 


gr mn naEm anr ei CS) Or ty Ha an if) Uu hi gen EN _N helde 21 An 


ee 
) Ee 

en 2) ij ane E nije id) , olga AN El ggn _ za ty 

A0 AAN 


A (5) AE 
jn ey 0 ai Nan ED U Ke KN 0} an Oo nan 
a (OY) [e) 
en Eer LN aan zeem A HO a) afd « U eed Kaa Keu 
ee en 
ngen en a ge vn an an an an oe En zaan an 
oren vn JA Na 00 an en om neg an ram ie, En 
En 01 COCO en 
URS vrij pn warag Unar an waged m6 om aj, 


(ane 
nun an \ 


a « a « 
U | FAN AN AN FUN (A AM AN aA in ar arr wi vI 


Av (€) c 
en AKN AN UL AM EYES ar ri am NN 


on 69 


en 


UIT DE PAPAKKUM JAJA LANKARA 


7 Articulen van priwatelijk en op eigen 


€ 
di 


authoriteit regt te oeffenen. 


ei Walad Kara: 
Regters 
quetsen. 
_ 2. Walad Boekti: gebruik van 
nie goed te neemen voor en aleer er 
BPden Regter over gedisponeerd is. 
3 Walad Saksa: Jara te doen, 
off iemands goed off inboedel als ver- 
beurd weg te nemen voor en aleer hij 
daartoe veroordeelt is. 

_ 4, Walad Leeka: opschrijving en 
k da van goederen buiijten qualifi- 
catie van den Regter. 

5. Walad Pattia: die iemand 
gevleugeld in zijn magt hebbende, evenwel 
komt te dooden. 


8 


die als eigen 
iemand strengeliijjk slaan off 


6, Walad Denda: in Boeten slaan 
op eigen authoriteit. 

1. Walad Talie: iemand te bin- 
den en vleugelen zonder qualificatie en 
blijk van misdaad. 

Op ieder dezer misdaden staat een 
boete van 4 reaelen, excepto Walad Pattia, 
daar een menschen-prijs op staat, namelijk 
33 reaelen voor een man, en 22 voor een 
vrouw. [41] 


UIT DE PAPAKKUM OENDANG 
OENDANG MATARAM 
1 Articul, Namentlijk: 


_ Dengeenen die een Persoon die aen 
misdaed ter dood schuldig is, gevleugeld 
in zijn magt heeft en onderweege, voor 
hi hem ter behoorlijke plaetse heeft 
overgeleevert, weder laet ontsnappen, valt 
in een boete van één Joeta off 100 reaelen, 


) 8 a p 
Ù arn va) \ Q an mn Úi Ur ean AD 4} nz n ted (| un 
1 


(ne a lele heeffo « SS 
UN aM an an A2 | La Mr HO an \ 
c/ 


ar ED PD, ele) 
I AI rr aa KN \ ar AM il) Ll AM (EN AA AO Af, mn anal | \ 
t Cy BL A Ü / 


E Pe 
jer em Mam En ” man gon AED A 


5 a a TC 
Ie rm /ì S & 4 genen a rare dj Mon 11 HN 


) ; N Dm aram er pam me iP an an 
jj ra en Ef en Ì fi q ì 


l/ Én ee LUN EN W br EN ú) Or zaam an ze tel 1 ey 
HN E70 Mm Fl 1 (HAN 


6) 
ores ENEN NN 
E91 el 


(EN @r@) 
jer an go En am UNS 
CC 


( { a GP 
Ü a rul bi) rÜ\ En a ‚) LA UN HI fj el Md HIA) B) 


hd 


fa} OO a p à 
aar an a am anr mar aan EO ar an Aan rj mn au nl 
dik OT VES l a 


en) 


a f en 
ru an A 1 on EE HI AA an ei Ui) AI 2 N 


). 
a A Di 
ut FOAM AN (ALAN UM AN AUMENENAN TAROT NAD 


@ EN IN) Dd ene an MEN) 
1e KV) 


SO an 5 Ke a Fan 1 12 
vermageren pp Ea E Oy Kn mn 

a} (@ a Z N 
Ea ASD uri aa raro AA BLU Org jn 


NN ) in arn ara Ja am w 
Kaag LI aM EN VU AI Li om angen om arn 
Ut | ik e/ 


en de geene die hebben helpen oppassen 
5 reaelen. 


UIT DE PAPAKKUM DJAJA LANKARA 
1 Articul te weelen: 

Als een gevangene uijijt het Blok los 
komt te raeken en Amok speeld, vallen 
de cipiers in Prada, maar zonder Amok 
alleen wegloopende, een boete van 16 
reaelen. 


6 Articulen van Sangraha, off overlast 
te pleegen, te strafjen met de boeten ver- 
meld op Pag. 31. 


1. Sangraha Tana: die bouwen, 
planten, off dooden begraven wil, zonder 
verlof off toestemming van den eiijgenaar 
van de grond. 

2. Sangraha Atapa: die een 
Cluisenaar off Pelgrim overlast doet, ’t 
zij aen zijn verblijffplaats, plantagie off 
eenige dwinglandij tegens de regelen 
van zijn devotie. 

3. Sangraha Pattia: die de dood- 
graeven beschadigt. 


4. Sangraha Weroda: die in 
iemands Campong dat is, een buurt bin- 
nen een pagger komt, en zig niet ontziet 
de Bewoonder te schelden, slaan off andere 
overlast te doen, off ook dat twee Per- 
soonen daer ter plaetse met den anderen 
woorden maken, vegten off andere onbe- 
hoorlijke vrijheid te pleegen. 

5. Sangraha Lokika: als de 
voornoemde bedrijven ontkend worden en 
er egter waarschijnelijker blijken zijn, als 
bij voorbeeld dat de graven beschadigt zijn 
en een off meer menschen getuigen daer 
den persoon die ’tontkent, ’sdaegs te 
vooren te hebben gezien. 


70 


a « Ae 
1 hi KOA AN aA an mn an ar la ie un AE 


ur anr Re, Erps vn ru am N 


OE Ze a OO Ee 
UNE RR OM NGI ETEN TOT ETE 
@) Pd FS ne @. 
E5 nennen am EERE on asp Mp ar EO 
ngen ven Mang) va an Sranang? vwrun Ef 
zen gg om a eig or af van erg òrar Br bogen 


Er 
an nan N 


a a « 
il ei KN 9) (EN (AKN DN AN JN AN TUI Nen en A 
| 


Ge O 5 
KN ar a AM ENGS UU AM MNN 


TES onm eË Rape, nonr vaan vr EA gg oom 

OO É a a JAS 
ven am am ar UN B en an Ur an AO am an AJ 0 AM 
eng am am a) vem u ag 


apen ge En ïj nù zam an AAM EN WN 


x OD) 2 2 Av 
dell en a en anr gr TEN 


n Ör zat ar am uri) EAN 
m Ön aan, ; 


hom apar reen mara aram 


Il an on ar el \ 
al Ejn 5) KAN 


) ed Qd As d 
U an (nun RE) nnn A5, za) U Ke Keke ag au ann 
mijn Dr 2 an an ramen ten on È rage wije 
8 | U t K d El 1 il ), 
E Au 
vn gen rard, x u an wr eng an mag en enn eran 


N « One. 
Kn mn ar #2 an ua En EN Ea 


TEN enen vak EAO en 1e naren an ar og 
nein 2e 2 Par an an 
meren TAM OND) mn del 1E ad 


Á 2m ny vur pe en ar eam en EUN 


11 


6. Sangraha Tidarsa: als iemand 
alleen bekent daar geweest te zijn. [42] 


UIT DE PAPAKKUM RADJA NISTJAJA 
1 Articul. 


1. Mila: het steelen van de Kris uit 
de schee, werd gestraft met een boete 
van 4 reaelen. 


DIVERSE UITBEELDINGEN VAN 
PROCESSEN, NEEVENS VER- 
SCHEIDENE WETTEN, GE- 


TROKKEN UIT DE PA- 
PAKKUM JAJA LAN- 
KARA. 


1. Daar was een man genaemt Ki 
_Angas, diens vrouw zeer schoon was van 
gedaente, genaemt Ni Prana. Een teeken- 
meester Ki Panoekma verzogt haar te 
mogen zien, begeerig zijnde haar gedaente 
te mogen zien; haar gezien hebbende 
teekende hij haar aff, en terwijl hij daar 
mede bezig was, viel door haestigheiijd 
een drup inkt uit zijn pen, op een der 
borsten, en juist was een der borsten 
van Ni Prana zwart gevlekt, hetgeen 
Panoekma zeer vermaakte. Voorts wierd 
Ki Angas vermoord gevonden in ’t 
huiijs van Ki Panoekma. Dit voorval 
kwam ter kennis van Patti Mandana Staja, 
die Ki Panoekma verwees in een boete 
van 8 reaelen en de vergoeding van een 
dubbelde Menschen-prijs, dat is 66 reaelen. 
2. Een man genaemt Ki Lokika ge- 
_beurde ’tdat Ni Prana bij hem kwam, 
mede brengende een Pakje, ’t welk zij 
zonder iets te zeggen, neder lag op de 


@) « 
mna 29 


a E, /z 
LL ” me 2 UU UN A) el un a anr GL \ LT NA | Er Ee 94 1 Kn 


« WL « 
Ù au en an anr ANN & 2 en ren un ”) 


A TI W 


a a e a} 
UJ HN AM ANU KM AN A …l 5 5 AK 
Il | KO MERK Larar mm dele KST 
@) a 
UI UI KN pm AS AD AN LU N 
Ct 


GHO) e DEE) 
mn an mar pre un ON Ea agr en 
Gr 


€ a 

jr am Eau 

LUL EN AN A NM AM MJ AJ KN 1 ren En on, A HAM HA UI GN 1 
ke, ko, SEO | 

nn va rag N 


ae a 
Hi 


Il uy Ham Aes rn a win ar an @ 
i/ ds il ue / Û NL Nt N 


ng 1 a za El 


a) 


« - Av 
a 1 am am al TL en Ir engen KN AI UHN EN 


wurm mn 


a OI OO a- a 
Il u Haan aur our M KN DAN AR MAM AM 0 nan gaar 


nam ar mn By r agen u baren En A7 aam La 
ain am al U AJ } ( an Jer vage je 


a 
HI 


Ee | 


as a a Ae @) DO 
jen) um vd NED AT DU AM 20 EON CAN EN) 
9) ) a BaN a A an nm U 21 va 
ME) 4E EUN Aje AJK POE al C | iK l { 
u ET) na vÈron ENE Un an an en KS) KL) rn 
ií jl | Ó / Kp (EN ah dl { » hi 
àl Ö 
) - Bam Dam Der eperog dn 
ur EUN EN AE Kade tm Af) HE l ) ur 
40 Pan an am li an re ah aen 1 aq OI 
00 en irargpnen Hjare \ 41 (en, Lage 
ven aman am aa ran mam an ari ac) eam un an an a 
WD gen ej el l 
N AMW ni Aham aur an (EN AO HT (9) UU N an ar KJ KN 
€ MEL 4 NG) id 
NT aen an A am or Aa KM aj am an Dane nar mn 
ek se en | W W 
a a ADRS Rl elek 
un 1 m ren aja an am Hé) ne an ep ey uy aneamn un aam 


an nom IN 
U 


a av a 
jam un zn fl rui 2 zn Kn N aa am 1 MM kl bne en, 


= « a a 
HI NA En Un Jl nam jm 9 he Lee 3 u al Ki) nur) 


or an 


Av a 
4E VEE un " rui Megen " ruig 


@ As 
an 4 rui m aur ” gren 


Baleeh daar Ki Lokika zat; in ’t Pakje, 
zijnde een kleedje, waeren goude ringen. 
Zij ging na de river, en terug gekomen 
zijnde, bevond zij dat haar goed weg 
was, ging daarop bij de ouden van de 
dessa, haar de weet doende dat een [43] 
Pakje goed van haar verlooren was ge- 
raakt op de Baleeh van Ki Lokika, waar- 
op de ouden lieten Titier slaan. Ki 
Lokika voegde zig niet bij de geenen die 
na ‘tgoed zogten. Ni Prana te ontvree- 
den, begeerde regt, Ki Lokika bragt 
men bij den Regter, die daarover raad- 
pleegden, en Ki Lokika verweezen in 
een boete van 8 reaelen, buiijten een vergoe- 
ding in Lokika. 

3. Ki Briantara gaff aen Ki Babber 
een Sierie-pinang, voor zijn Jonger Suster 
Ni Tidem. Toen Ki Briantara derwaards 
ging nam hij alle Mantrie-dessa met 
zig, men zat op de baleeh van Ki Babber. 
Ki Babber zeiijde, uw dogter is ziek; 
dog Ki Briantara hield egter aan. Ki 
Babber gaff zijn toestemming, wanneer 
zij tot gezontheiijjd hersteld zoude zijn, 
waarop Ki Briantara met zijn gezelschap 
na huijs keerde. Hij was geparenteerd 
aen een mantriër vrouw, genaemt Ni 
Rangda Tamboe, die kwam ten huiijse 
van Ki Babber. Ki Babber zeiijde, het 
is deste beter dat gij komt, want uwe 
dogter geduurende haar ziekte noemt 
dikwijls uwe naemw; daerna ging Ni 
Tamboe weder na huiijs, mede nemende 
het Sierie-pinang geld van Ki Briantara, 
want Ki Babber zeiijjde, ik wil het huwelijk 
van Ki Briantara uwen bloedvriend niet 
toestaen; Ni Tamboe het gezegde van 
Ki Babber voor een verwijt van Toverij 
opvattende, gaff kennis aan de desga, sloeg 
Titier en ging vervolgens na de stad, 


12 


a aa @ e) 

HN BM AM ON Ma Mat man BN de ble 

(OA 0% aa ONO 

Fa an an ( ( 

DE ET Epen an aq rt a (ag an am am ard a gp an 
ap 

orn dia naar wa dij rinen pq neg aen aman) 
a a a a a 

n agja pre namN aM aar zam am am eau er nun 
a 8 a a a 

NZE (UHN en vaar oper, Eamon mar erm am oM 

FET reg aa Bj agens venen aj vm var aja vn 

mna or op a a ran rar aan zen ny en SN un AD 

mn Ër aur aa aa aa neem ac rin am eg zen jd 

en a av 
an „Man gj nan non maar erm an Manememaum 


BOD HV AM AMEN (AN EN NEN} NN 
û 
5 5) 


en 


a a Z a a ZE 
am am a DN am nu En am aa man aM EN nan mn 
a ag a av a A. Av (af a En 
eN A ee IE 2 a La AN 

a 8 Av a We a 

RD NON ELL TEJ AN EN UN A EN EN CD EE 

SL a a GEN 
en cn em sjen AAN EJM NOI NET EN 
O Av a a vg 

mam gp maa on ded apa van Bj Og aman enen ga 
a fa a a a 

dd KE, ED OE 


« a av a 
EDE TONNEN EE ae Le a 


O (a PS a ORE je MM 
nne B} a a) ED en Bg En EEN 


a ZE a % a a 
FEN OG ON AEN pan AMD AN ED EN 
0 a A oN 
cin a ang) aram ann eN aM dn as qr UM PGM AG 
pn an am man an ip enem ann Pra engen an 
CP Dj el 

= Ze OE (@) a a Av a 
an am mgr een ag esn oan ey EEJ og reg GE 


v (a 5 - 
ea on haa ad adr am en DUN 0 DEE N EEN 


a O Av aa 
NN DD ADEN OA LEEN AA an an an 


T 


gen gen marum jag rea aa mn erm ong em gen 


aem zn an AED AN 


SOE 


en versogt om Regt, dog de Regters 
vonnisden dat Ni Tamboe in Prada viel. 
4. Een vrouw genaemt Ni Prana, 
Ù as geparenteert aan Ki Saeeka; zij ging 
zonder genood te worden slapen ten huiijse 
van Ni Larie, en keerde ’s morgens weder 
pa huijs. ’s Nagts daeraan [44] wierd Ni 
Larie bestolen van al haar Goed; zij niet 
wel bij zig zelven voldaen dat er iemand 
’ nagts te vooren bij haer in huijs ge- 
slapen had, viel klagtig bij den Regter. 
Den Regter raadpleegde daerover en 
beswaerden Ni Prana ter vergoeding van 
’t verloorne goed van Ni Larie. Belangende 
Ki Saeeka, die werd verweesen in een 
boete van 8 reaelen. 

_NB: de gemelde vergoeding enkeld zijn- 
de, werd genaemd vergoeding in Tidarsa. 
5. Fen man genaemd Ki Saeeka, had 
een Bloedvriendin genaemt Ni Basa, 
welken hij beval Pinang te koopen ten 
huiijse van Ni Wani, ’t geen zij gaende 
en komende volbragt zonder te zitten. 
Ni Wani zeijde, ik heb geen Pinang, ik 
wil zelfs na de Basaer gaen cm te kopen. 
Haer dogter genaemt Ni Semi was niet 
binnens huiijs, maer agter in de thuin, maer 
’t buijijs komende vond zij al haer goed 
wijt den huijse gestolen en zeiijde, nie- 
mand is omtrent mijn huiijs geweest dan 
de bloedvriend van Ki Saeeka. Ni 
Semi betrok Ki Saeeka in Proces Pradata: 
Ki Saeeka ontschuldigde zig zeggende, 
dat niet hij, maer Ni Praia, Ni Easa 
Uitgesonden had. Ni Praija belachte 
hem en ontkende; Ki Saeeka wierd ver- 
weesen in een boete van 8 reaelen, en 
vergoeding in Tidarsa. 

6. Een man genaemt Ki Sabda, thuis 
komende van den Regter ontmoetede 
op de weg Ni Angas en Ni Sari, die hij 


5 a) 
penn ny 2 an epen gen nn San gd am mn EG 
mr an nem aM annanamr Ei wr, Ui au un 210 
L 1E KE ( Û / 
il ij re) ús 
a 8 Er nam Him an BD en oe ( Fran 8 Er ar 
Organ: 1D eN EN nennen m FP aM Ul: 
fa) 5 @) aa a 
nur Mam an da ragam anar aaan En 
rad | | 
a a ’ la PM bs N TIE 
RL HOEN LOL EETI EELS OTA LE (hd 


en GI EE a A As 
gaar ramaaapem Kn al np an B (ar on af AN Ti 


a sp AC) 
auraa am \ nan np unearman K HO UU AM AJ AA TUN ER 
NJ G- 


a a 
KVA MN AM LAN AN HI A hel am ij en Hm 
| en, 


an am el TU 0) 

a as a OD a, a 

DN mearjanarpemenr am jan Gj} UI A1 10 M Jh 
EL UL G 


Z a (DRE a a EE) 
LING 12 UN ENAIT HI HK al ASN HD AN HIAS ro HD am Pl AI 
ci — zb] WW W 


a a a 
an a (HD Oe LAN HI dhl KN ere 0) 5 et NLET 
C C- 


IJ top Ke oke aar geumen gjf armen KANN AMR ;) ve LUN HK af: 


a. a 
1) ACN A ( a CC) EN 2 Ja 6 1 dh 
on Bj em 01 2Ô 1 0020 ON) AIM EO | 2 
a e) 
aen ann am erk amy rije er amo) Kn ars 
ar [dj 
Ei ana a 
an am ar ne Banaan nn ag earn LAN ma am am 
NM | 
Pp ONS aa 
an ai el apeem e aaf amg yomagar Ie Ela. raa rn) 29 
UI El 1 UN \ EN ron mn fe Sd Ermjomen Mi) on EN 
hel U zak Ö 
Ö a 4 EENS, 
Hi an rù wr asn Si ey 3] naj 2e un Ein an mam Aan 0d 
a A. aaa Av 
1 Un am of ad nea Aj HAN ET a ap an ea ve (& ON) 
Ar arm am am Un d; Craamer en Dae an 
asn \ MI A úl el) d ) Ì iS) l 
ran 7 vur apa za am ap ano, am 1 ara an Kn a Kran 
el dl ae 


C) a ON 
KODAK &) HI AM A7 AN KM AM are 2 vl ALL AM OO Ed LN 
ig 40 4 CG 


a ad. 
a a 7 » 7 
Ù ij LEN AO A A UN AN AEN OD) AN AO MH 
ar al &N A) AM A (HT man UL fi 3 


Pens 
55 


en) anr N 


- a oa Av 
U an al NOLLET zi lanaken KN Lr HN AL AA 


a a 
40 adje en. d. al Kn AN ES JN 20 ML er norse 


hij haer kleedjes vattede; de vrouwen 
vlugtede, verlaetende haer goed dat zij 
bij zig hadden op de plaats, schreeuwden 
en maekten 'teen iegelijk bekent op de 
weg, liepen vervolgens na haeren bloed- 
vriend Wani, die zij de zaak mede te 
kennen gaven. Ki Wani daerover te 
ontvreeden, vervoegde zig bij den Regter 
en procedeerde Pradata; Ki Sabda wierd 
verweezen in een boete van 4 reaelen, 
en een vergoeding van 4 reaelen voor 
ieder der voorsz. twee vrouwen. [45] 

1. Een vrouw genaemd Ni Prana, 
had een Broeder genaemt Ki Sabda, die 
kogt een kleed van Ni Doossa, ter waerde 
van 15000 off 15 reaelen, dog betaalde 
niet terstond. Ni Doossa zeijde, Adee 
(broeder), gij geeft nog geen geld; hij 
zeijde morgen zal ik ’t uw geven, daer- 
op ging een ieder na huiijs. Een vrouw 
genaemt Ni Maleetja zeiijde, het kleed 
van Ni Doossa heb ik willen koopen, 
maer men gaf het aan Ki Sabda. Ki 
Sabda zeijde, Ni Maleetja, het kleed waer- 
op gij spreekt heb ik gekogt; Ni Maleetja 
zeiijjde teegens Ki Patti, dat Ni Doossa 
een kleed gegeeven had aan Ki Sabda. 
Men raadpleegde daerover en Ki Sabda 
wierd verweezen in een boete van 8 
reaelen, en Ni Doossa meede in dezelve 
Boete. 

8. Een Padij-planter, Ki Tani Waktja, 
leende zijn Buffel uit aen Ki Angas, die 
deselve verkogt aen Ki Ina, ’tstuk voor 
4 reaelen; na verloop van tijd vroeg Ki 
Tani Waktja zijn Buffel terug, dog Ki 
Angas ontkende dezelve geleend off ge- 
kogt te hebben. Ki Tani Waktja daer 
mede niet voldaen, ging bij de Karta 
(Regter) en procedeerde Naijakka (be- 
staande uit Patti, Mantrie en Jaksa, off 


14 


Erik oWfe) fe] Oa [e] 

un ar ven a oan en rn ag on DD Pr aen Uig 
Bien pgon meg, A ED Kk 
Me) reekje: On 

a anpenejeraren gem an nj IEEE 


NEE EEM an a Orne nva Bija anap êram oh erjn 


Il belbnendn hasen of 0 Tagan Daamen ear ig, 


Shad aa 
anam an an am anp an an ann \ aûn an àl ma San 
C- 4) 


nan zr vu A0 1 Ke prij en \ aa a raa van gijp \ 


anp Hjan MANS 0 Bj a nd 


rad yù 2 jemen pezep neg near rijen 


on fijn mem gg grenen vam Hama van aram 
Bp rum Ar à neepen na nn Ù Dragon 
En en zanraan ä k am Dad 
Enamanmaara. jp va am a eg ram a jn uang 
a n a a 
fi) an \ CLE n nam an an) an | GUjEsL rar mn W/K am \ 
aq jen a en, pen Meg en nun dh en prana jen 
Epen en Un ear zaam ag ang Ji he aen mea 
ng van ago arg vn jan pra Hen raar am 
Erna ern orn on da ang mm err aag eg asma 
É EAS, / ú 
em naan en ag Ur am An am anr an wan dj maa var vat 
gesneden go jen 


a. a a a 

mn EU aM onp Man nanne on en aan as nne 

maan an aram am a 5 Maan nanedanar aran 
% LN) 2 es an ‚nn N 2 nes 2 


Dam naa €À on 
{ 
U (49 


DE DINER DE zn mar BAN 


a a 
es eh haan KN ADD DNA EER 


un an ndr eam damn MD am dar an dr arr rr era ar 
L an í MOD ( Aa ( 
ema bien gere, 


negra Aje n ar Glane engen ag ea sg 


as a a. a a @ e 
pen ger agen La ANN AN AM A0 N ans gE 


en ep en a ananas oem ra 
enn jeg enn egens nn eam vraagen » uu dr 


8D a ten ear aan iem qm en eo oop 10 1 en en an jon 


nr » geren Epona un 


2Ôh aon Aj ran NRE gern yn hann sgn 


een groote en volleedige Vergaedering). 
ki Angas wierd verweesen in een Boete 
van 8 reaelen, en Ki Tani Waktja 3 
reaelen, omdat bij het gebruiijk verguijmd 
had van daer getuigen bij te roepen, dog 
zijn Buffel wierd hem dubbeld vergoed 
door Ki Angas. 


9, Een man genaemt Ki Maragang, 
voerde weg de dogter van Ki Tidarsa, 
terwijl zij water haalde, genaemt Njoe- 
mana. Ki Tidarsa maekte het bekend in 
‘tpublieg op de Negorij dat zijn dogter 
weggevoerd was; Ki Pramana vervolgde 
den merschen-rover, agterhaalde hem en 
nam hem de dogter weder aff. Ki Pra- 
mana en Ki Tidarsa gaven daervan 
kennis aen Ki Patti in de stad, zeggende de 
weggevoerde dogter wederom te hebben 
bekomen; den Regter raedpleegden, (46) 
Ki Maragang bekende zijn bedrijf, en 
werd verweesen in een boete van 16 reae- 
len. Ki Tidarsa (omdat hij versuimt had, 
de Zaak aenvankelijk bij den Regter in 
kennis te leggen) viel in een boete van 4 
 reaelen, en moest zijn dogter van Ki Pra. 
_mana inlossen voor een 's menschen-prijs. 
Thans is op zulken misdaad vastgesteld 
een straffe van een strenge geesseling en 
loslaeten, dewijl in deese Uitheelding 
voorondersteld word, dat de dogter nog 
miet uit het Land was gevoert, zijnde ’t 
anders een doodstraffe. Indien zulken ver- 
à voering als deese door den dader ontkend 
word, is vastgesteld een boete van 16 
reaelen. 

_ 10. Een Thuijnman Ki Mangoen Adie, 


ging verre van huiijs om werk te vinden, 
en zijn kost te winnen; zijn vrouw Ni 


On Ors Nas 
nea sjen an a an KAn in cr argon anr Ti ET NM asn Pon 
mam ear aa Ajan aur om aaa an am ah van Eran 
ij ok Men f ki, 
aan ain ran an deren; n= enanis rr maa Aj 
nF ll en 24 Ge) (elk Aje Ml 
a a EE 
neen gaen eam arrmn ge ey ru au e) en am an ar 
rag dan aar vaa jd % ús 
B) nun lek ner ann a „Man 
En a) Bi an ET al aen APL ACH an my arn var Dh om aen an ru P) 
re 5 A Kl zn AN JN HI Ne, 
G le M 
asn ETTU \ 
4 
am aan ram n Hr rn on van er mam vu eem Ra, an mm 
U pre bn) [ 7 ei 
CTO or: a 
Era a AM AM AD BRAM RA 0012 0 em nn HJR EN AJN 
TANTE an an Dam Man Em ra an anna vu m vu 
f Lal d led 5 ( af U 
1E vd haf re il 
O fe Pad 
aa maa a aaa ac Aa my U 2 AM AM 20) 1 LO egen 
RE ie En. OM nen 
UE un nf, eg en aem aur am an a aram an Bi ) 
a = DD) as a 5 a 
en a var er an acn am ad oM ag ma Bjo ana Nan 
bf 
ale a & fa de fe 
penzaang aan an mem anannynpun tk un as 
a a K & 
am am ay Bg Mem anam eijenprn onp amarja u 
@ 7 DA E a ar an My, 
aj ru En ggz am gg een sq ananp ep am an an ” 
a Ae O le) À 
np an aM am \ as am an acn Er am En onja pen pn 
16) O : 
yd aman anarp pear nrg amen arm 
Iam rm 0 &r NON an en as vn ar acm 24) Ed onam 
MS Tek det he Cal 
a ao 
Bran mm \ an Ane pa aomnm\an und aram 
W (9) 
por zaage eran nen rama Bind 12 Ei aw er 
mna aan on ah aa ag ren 20m | ap en VJ La (, (2120120 mj 


oh Wel a a 
Leren GA am an an AN AN AI | run al nan CENT 1 3 


e As OR) 
EM er ag En a an A0 AGD EN AM MMJ N 
ú es 


- 5 FN 2 Dian mn 
ien HI if) U 2 en RE il) Aer re hen on 


a SEE a 
( À , nan anar eng nan nagaan n 
en aram af naja na ek Wi) 12} 


Lampa bleef thuis, om ’t huis te be- 
waeren. Een ondeugend man Wisa Wigena 
stelde zig toe als off hij ware Ki Mangoen 
Adie, hij kwam des nagts, en versogt de 
opening der deur. Ni Lampa liet hem 
binnen, meenende het haer man te zijn, 
zoodat hij haer besliep; vervolgens kwam 
ook Ki Mangoen Adie, en vond Ki Wisa 
Wigena zitten bij zijn vrouw, en vroeg 
hem zeggende, wat doet giij daer, Ki 
Wisa Wigena, te zitten bij mijn vrouw. 
Hij antwoorde, ik zit nies bij uwe, maer 
bij mijn eigen vrouw; K1 Mangoen Adie 
zeijde neen, zij is mijn vrouw. Daerop 
gingen zij beide het bekent maeken aan 
Ki Patti; men procedeerde bij de Karta, 
de Karta deeden regt, zeggende dat Ni 
Lampa zouw verkogt werden voor een 
's menschen prijs, en verdeelt, ieder de 
helft. De Karta sprak teegens Ki Wisa 
Wigena; hij antwoorde, het is wel zoo 
als uwe het goed vind; Ki Mangoen Adie 
zeijde teegens de Karta, als Ni Lampa 
moet verkogt worden, men verkoope mij 
dan met eenen. Daerover verloor Ki Wisa 
Wigena het proces en viel in een boete 
van 8 reaelen. 

11. Een man genaemt Ki Walang, was 
een Plantagie gaen aanleggen [47] tot Ta- 
gal Paijngan, te saemen met Ki Warangan. 
leder had een dogter, de eene genaemt 
Ni Andee, en de andere Ni Raba, beiijde 
deze kinderen leefden in Pelgrimagie. 
Eenen Ki Aria Balikan en Ki Walagar, die 
een Jager was, gingen ter Jagt; terwijl 
zij in de daelen na hartebeesten zogten, 
ontmoetede zij Ni Andcee en Ni Raba, 
die zij mede namen en dreven na derzel- 
ver vaders huiijsen, daer zij vervolgens, be- 
halven gemelde kinderen, ook de vrouwen 
en het goed weg naemen en met zig 


16 


Epo EN _A 24 M 5 pago mn 6 of uy EN am ap) 
nn e) am am ris an F5 18) ag \ AN EN EN LA Bi ar negen 


aft aman gang pdre Dl maa ra Sign 


an IE Kn am nend ar een a ES LN njet & 
am a ae) ag Nar om 1 vr mn nabi agn an 
rione aogn eh Ejogensperrhj rar Ord ags nz 
migen maag en On agamen nnn ape 
PNG ron ch joga mean Zin neme page amar 
| 54 
en aam my Me qeguan era om gun wan 2 à 
am aag Ui an ea) rm pane ar Bjná an uy Si an am ma 


nur EN 10 (HI np ro vm jm roa aon mj 2 aam ne 


a 


EEP IGLO KLON nea gp ar Magen apn 


onz ag Èr am anar an am nja ea en le) ag Drag 
aí asn 1) vn Du 1 ea dm en 2 oren bgg ran va, a 
OEL a 

run ar an Eraan greg len jad an un moan Eran 
ng ) Dim ag dan png ggn 
a er) d a a a 

aam neem el ara am ag un an en ke U AU EN NZA MAA 


aam N 
d, 


5 Av ( av 
pemaang dem epe zn © amar ra MN NN 
ntm gr ONS EEN oe mri 
ga nam nan a a 2001 Eey jan agrn (5 
a a a aaana a. 
an namann og vam nar Er am en an aon om Bn am an 


erv Du an n KM 2 AN Ate EEn ik 


Ors Pe ler Sr (a) e 
“ am mn 2 pr on nr om AM a 1 2 ar aM A5 am Agm LI 


a amem att am 
i ian Has 
AU 
AN f nn \ 5 U Ban ar ruf” 
an aM BD mrcmmn mn nyanmg am anr 
BA en dj Comaa aam ag eener gea prk 
magaa Ù ant U zon di aan 
egen or an run gg rn DO nye ren 90, UA IF 
a a. Oo a” a Zia 
negens evarttan nar png Ho Bepaal ME 


Zl a a. a a - a je 
UN arr \ zn anr an Mm On \ ran am arn urg en a 


voerden. Ki Walang en Ki Warangan 
gaven daervan kennis aen Ki Patti 
Mandana Sraja, zeggende dat zij ge- 
_ruineerd, eu van hun vrouwen, kinderen 
en goed beroofd waeren, door Ki Aria 
Balikan en Ki Walagar, ’t geen verder 
bekend werd gemaekt aen den Koning, 
die beval dat Patti Mandana Sraja daer 
ever vonnissen zoude: hij vonnisde, dat 
Kie Aria gezet wierd buiten zijn waer- 
digheid, en verweesen in een boete van 
28 reaelen, en Ki Walagar viel met de 
zijne (dat is vrouw, kinderen, en verdere 
bloedvrienden die tot zijn Huishouding 
behoorden) in Prada, daer verbeurte van 
goederen bij gehoord. 

12. Een man genaemt Ki Galoega, 
ontmoetede zijnen bloedvriend Ki Soe- 
warna, nam hem bij de hand, en bragt 
hem in zijn huis. Ki Galoega had drie 
vrouwen Ni Sari, Ni Patjar, Ni Rasmi, 
dewelke toen niet thuiijs maer te saemen 
_na de Basaer gegaen waeren. Na zij een 
Poos tijds met den anderen gesproken 
hadden, zeide Ki Galoega, uit opregte 
_ bloedvriendschap, alwaar het dat gij op 
% midden der Basaer een vrouw aenpakte, 
zoude ik uw getrouw beschermen, al mogt 
Ct mijn leven kosten. Ki Soewarna deese 
_ betuiging hoorende was zeer in zijn schik, 
groette vervolgens zijnen vriend en ging 
heen; bij begaf zig na de Basaer om te 
kuieren, de vrouwen op de Basaer traden 
bijeen om Ki Soewarna te zien (die schoon 
was). [48] Ni Sarie lonkte tegens hem, 
dog Ki Soewarna wist niet dat het een 
vrouw waere van Ki Galoega; daerna 
ging Ni Sarie met de 2 andere na huiijs 
en Ki Soewarna volgde haer. Digt aen 
het Huis van Ni Sarie gekomen weezen- 
de, vatte hij haer op en droeg baer in zijn 


dé Au a a 
am eri PAAM ANN? NAA) (Ara nt Lu 
Ö dl LL Á 3 Aa 2 d 
a a a ne Oe OA 
KAN anr a an Nam gar zn vin za CNN f 
240 nn Aere ear anp wa Hjamafn au 
en ats am an DNA EN ARN eran an deren ar a an 
din dd Ke 
Mer Mn manen aa u Bija) ai 
n x 1 J EO gj J Beg en am nm 
an ONE ZE fe Mo 
AN AN VU LM MA AM a MA a aan. ide BJP an mn ea) 
v En 
Pd EE an KAD 
BDP AM AN am am an au mar ND 0G ati an pen: 1 2, an am 
| Ke Pijn 
a OE @) a Pd 
AU a HO NM EN AN Manta an mans “ î 
e gl bl le his an an v 7 
1 re, nan Hjeîrarmuah 
Û 2 ( (H Ar arr am rs q e / 2) (€ 
1 9 (ee raaf aa aen anar gen erg 
E 5 a r 
man aur man a al rar an a a) RENK) 
Gr WN 


Ú) an 


a a 
pp Mem aman naan AM AM LN AA IN AU AN Ad a a) a 
HV uy AL 3 ! 
nam amen jd av nm KD 10 EI en atm aq an agr Ti 
k } U AAN ( Les LJM MK { NEN Y 
1 y B,’ 1 (an) dreke PCD ag NEN Ue 
a a a a a 2 Q ek 
ENZ LM AA DE un men EN AM AN AAT AN 1 12D 
a a a ONT. Ze Oe a 
EUV ENT ANO RAE UIA an rar aa epe LN 2 
Ö J 
a a 3 Een, Z 
ON UN 20 HKD HO Tin &) ì 8 rn a Û Te ij 
As a a a 
nn al an EN BAN MAN ANNI AM AO VAS A0 Aar an jn 
C ee C 


ET ES rear maar an a Che 1 4 
am pyrpue nù rar an aam mam ard 1 
Se) a je) a gl a 
gura pe yn aar en jn gp enag Óragun 
zal nm A Èram agam re) ora Aad an an 1320 TE 
A AS KE N OM sn { 1 {MK 
ah ins d red. 
a a Leg RES je Ie a 
an an ram a} Bp Ld STE ANA) bil ner 
d 5 a. a > aa. 
SL] tage nen pn Ingo nr a nej Ln u rn 5 
nr pag aar Ne) aha MN en En Bi n lag 
Á ed / { 6 * ‚ik 2 À Ld 
Á ‚ | ÍÌ / , 
a a a > = a a 
an IEEE mm gf) Rap pe an an am ra 2 
a waa ALs: eN a 
nn jen Aje ng Û rg Urar aren a ne) EZ jn nn 
5 1 NEE un a va RAD aad del 
er LA LE / f 4 { { Le 
arn yaaa AEN nan ige a Ra) a 


a @ ION ì 
NIN EN MNS AN ON 2E MAM OE mm \ lace ’) ” J 


Ù ant magna Rija aon an ama ann agr 
PER Ke Ln | 
nad 2 5d aon aha 1 aa am 

amar nan Gn 4 Kn om mjam nuweg 1) } 


4 b) raa rgang a a Ajaa. PANT zn 
vn ar gj on rag 4 ‘] Nn pe 1 19 2 


18 


Armen; Ni Patjar en Ni Rasmi vlugteden 
en zeijde 't aen haer man, dat zijn vrouw 
Ni Sarie weggevoerd was. Ki Soesoer (een 
Buurman) zag het spoedig, liep toe, en stak 
Ki Soewarna dood; Ki Galoega kwam 
mede buiten, zag Ki Soewarna dood ge- 
stoken door Ki Soesoer, waarom hij Ki 
Soesoer. mede stak, welke laeste zig 
gequest vindende Ki Galoega insgelijks 
stak zoo dat beide stierven. Ni Sari haer 
man dovd ziende, liep toe en viel om het 
Lijff, vallende door onbedagtsaemheid in 
de kris van Ki Soesoer, waervan zij 
stierf. Ni Patjar kwam ’t zelfde over, 
dus bleeff Ni Rasmi over, zij vervoegde 
zig bij den Regter. Den Regter vonnisde 
dat het volk der deessa in Boeten ver- 
vielen, de hoofden 8, en de mindere 4 
en 2 reaelen, ter oorzaake dat zij nalatig 
waeren geweest in ’t bewijsen van tij- 
dige hulp ter voorkoming van zooveel 
moorden; Ni Rasmi viel in Prada, om 
de begaene doodslag door haer man. 
13. Een Man genaemt Ki Awas, 
wierd bestolen van Twee zijner buffels 
genaemt Dammer Woelan en Soeloe Lien- 
tang; dezelve waeren een Jaer absent ge- 
weest, en vondse toen bij Ki Samar, die 
verklaerde dat het buffels waeren die hij 
lange gehad, en ook al Jongen, terwijl het 
de zijne waeren geweest, geworpen had- 
den. Ki Awas bragt Ki Samar voor den 
Regter, den Regter ontbood de mantrier 
van de deessa, en de gebuuren van Ki Sa- 
mar die alle meede zeiijden dat ’t een Carbo 
Pawetan was van Ki Samar. Den Regter 
ondervraegde Ki Samar, wat teeken de 
buffels hadden, hij antwoorde dat ze geen 
teekens hadden. Ki Awas [49] mede ge- 
vraegd zijnde, zeiijde dat zij een teeken van 
een quetsure hadden op de Linkerwang, en 


Eran ap aopeoped ons zen ferry van jolo eng 
am \ neegij on Aas ora ea an jeje 7 
as a a ZK 

egen amngonem naan A LN OP an 
ajegsgg Pie om ra om aan hof has q or daon 
manu e Ze aa Det mean RJ ad on PD) en ash am Er ar ag on 
ld A be knn ek | 
sn FD HA MM Onnen (EN) GD of 1 un 210) wd 
Eene heat 0 an 40 
a a aa aa zn 
aA TN EP JD enn KOT AN za 
Bjo am am jn en an AN) rear 1 AAN an pun 


NES a 
GW 


aur a La an 1 UN ty aa \ de 
( aaf ( arr aram am ‚ An 
il G ) ; 


en an dg aen \ a an Bjan anr Mijn Or za 

NML VAE TOR 

aen ren z U am \ Bren Broen jaag en Lraaayrur 
LJ Ae 


a aa HE 
an appar a AMM ny an regen zn ar an AN UI anr am 


a fo @ 
nn nep n are an em 40 «0 EUN 
C- 


( 


O 
gegeven dg eem aagsen an mr gien ragam 
a a a Zj 
f ‘ aag aur 
an sjun ar on MAM AN Ga Eper EAR REL 0 
Oe (a eed EES 
an mri ET on asn Ig PLE ap A a an dr an 20 
a 
star Oames apen edan Gah adand gene en An ar 1, 
ao a zee) As 4 
an ny an Pre) ea anan\ KN at AN MM Jl an 2 an Bjo en 
DA a a a @ 
a an an aan aM ANRA VON UIN AU OD AND ELAN an En 
aa a a [DWEK 2e) 
pr ana NAA EDAM AN JN 1 AT ER 
a O As a a @ 
aa NO) am BAE ON ADA AN aM AM AP NM qe Tan 
van ijn Hage RD Kord yen 2 wan gd U} 
negen tent DA Raps ymenan ar 
menen jm Ona ner bon dh en A) ner 
PA e | @, a Ei a 
ano en GR IP ON ONNA IBD AA GO 
as Bananza ahan : ma vam aam ma Daaagan 
1 (49) GJ ij, GL 3 


d 5 
ta Áamn a a 1 ree enn wl En (a ef) RLA AAN AAN AD UU Vv 
JJ 


11 tanden, waerop Ki Samar ’t proces ver- 

loor en verweesen wierd in de boete van 8 
reaelen; de mantries en gebuuren vielen 
in een boete van 5 reaelen ieder. 

14. Een Man genaemt Ki Ina Paksa, 
hoofd van een negorij, beval het volk een 
Put te graven, dewelke eenig goud 
vonden ter quantiteit van Sagegoring 
(een Potje zoo genaemd). Ki Ina Paksa 
belooffde aen 'tvolk dit goud aen haer 
te zullen uitdeelen, Een Manteri genaemt 
Ki Amoeng Raga mede tot die negorij 
behoorende, zeijde dat ’t best waere, dat 
dit goud gegeeven wierd aen den Koning 
als iets zeldzaams; Ina Paksa was daer 
over zeer gestoort op Ki Amoeng Raga, 

zoodat hij hem in een boete verwees, 
wegjoeg, en zijn Pagger uitrukte. Amoeng 
Raga vervoegde zig bij Ki Patti Man- 
dana Sraja, zeggende, Ina Paksa heeft 
een Gegoring goud gevonden en aen ’t 
volk uitgedeelt, ik heb hem geraeden 
hetzelve aen den Koning te geeven, 
maer hij condemneerde mij daerover in 
een boete van 4 reaelen etc. Patti Man- 
dana Sraja ontbood al het volk van 
Tagal Temoe; evengemelde Patti en Patti 
Carta Basa raadpleegden daerover, Ina 
Paksa bekende een gegoring goud ge- 
vonden te hebben. De hoofden en ’t 
volk vielen in boeten, te weeten, de 
hoofden: onder Ina Paksa rang hebbende 
ieder 8 reaelen, de mindere hoofden á 
@n de gemeene 2 reaelen ieder. Ki Ina 
Paksa wierd gedimoveerd, en mede in 
een boete verweezen van 16 reaelen, Ki 
Amoeng Raga wierd voor het hem aan- 
_gedaene ongelijk een vergoeding toegelegt 
van 8 reaelen, en wierd aengesteld tot 
hoofd van de campong Tegal Timoe, 
verkrijgende tot des te meerder ontsag, 


18 


ra eel 8 C 
an nj an mi es, aruram fog rù En nn vr AU bij 


5 a d 
jm Ragem an An naat onge LIN 


ren Damn HM aan am am nem mnd 
U ES ah PEET 


mpeerom gegepeen-sj Éfum én Cn eran gm men 


naa on vra ane an ar an ag am Vena en 
‘] zj kr gl is iP 


a a 


DEN Ee 
KN LA MN) EN AM 9 NM MN 20 Man A2 Le MC 
NR 
N (2) a a OO Lö 
YAM om UN En ar Aa Mam dana racen oe) | 
Av € a fe) 
DN UID AM an AN aM NAD aM aj A5 nj UI 1D AOL) 
5 T 
a ao en le) ae) E 
EN JN AMA am AAN n nanans E/ aM Ul € 
| En 1 A, ek ON NAMME? 


N a = ag) A a 
nam MAR MNM EEN MDD 2 an am am “) 


OTE a (@) DA a e 
ä a “) mang n “) ) nan ag ana pn aman 
(C3 LUN @ ah We 


ennen armamenpamenpn 
NE EE AET 


GJ 
nam aken, gyre an dh en ga ag 


a aa 5 4 
U ag EN AEN Er A00 nen en vr as 0 ú) 1 


[@) RG) z 4de) : 
A Ee bed AN nn hoi ei Te) 


a @4 a 
EE a, ap ur CEE LLL \anan gen ad nt, LUN 
Ld Ns 


9 ie O 
n aur od, ar ar MM NE Er 20 aur di | ar 2 & am ep an 5 1) W/| 
maaar rara Baamemearngp Menge dn zengp 
AAN AAAN MUI KIN én zaún an aan a an an ld an va | HK â 


Ee) Epa Eet 5 
UN (HD AA AN AN OE, re ada En al AMM LM} 


pgo) 
nm yn un Prenagestd pfd} an An am \ cpu 
nah am aúh aon aên am any, eem = eni & 
eit vl a (A a lk al ie + 
a OO S k 
) à E 1 f ra UN A 5 5 1 
ee enganenes La UN À gem nori 
as a a 
man Uu | (EZ man EN en rn n nur | anam n 
5 a ERD 4 Ze) a 
m Ene MM am al MN] anr an | rr ran & am lt n | (H 
a 
mm njn ri ZL am de RAS) ama aman an pn an A 


le) 
@, 5, En 2 da enger 
wan Erg oan ynze LM jer mnam DAN 


Rr éram n sjen q 34 an 


80 


daervan een Acte. 

15. Twee goelang-goelangs, off kneg- 
ten des Konings van Meddang Kamoelan, 
genaemt Ki Soma en Ki Rauitee,kwaemen 
van Madja Paijt; op de Campong Tagal 
Paijong, geleegen nabij de zee, hielden zij 
stille, als't avond wierd [50], en overleijden 
met malkander wat zij doen zouwden met 
't goud dat zij opgedaen hadden. Ki 
Soma zeijde, broeder, deese bol goude is 
best wij het hier begraeven bij dese boom 
kandaal growoong, morgen zullen wij 
't haelen en brengen bij den Koning, maer 
wat belangt deze 3 corgier Salimoet, die 
zal ’tbest zijn, dat wij medeneemen na 
Pangan Wangie. Thuis gekomen zijnde 
deelden zij ve drie Corgier Salimoet in drie 
deelen, Ki Raditee gaf ’t derde deel aen 
Ki Soma; Ki Soma hadde twee vrouwen 
Ni Angara en Ni Assian, Swagerinnen 
van Ki Radite; Ni Angara had een voor- 
kind genaemd Ki Lagana die zij zeer 
lieff had, en veel gaven gaff, zijn vrouw 
was genaemd Ni Pramana. Ni Angara 
kennis hebbende van het gedoente van 
haer man, wilde hetzelve bekent maken 
aen haer zoon Lagana, en nam van de 
Salimoet mede. Toen zij bij hem kwam 
was haer dogter (haer zoons vrouw) niet 
thuis, maer aen de Bassaer gegaen; zij 
verhaelde aen Ki Lagana, dat Ki Soma 
goud begraven had aen de zeekant bi 
de boom kandaal Growoong; daerop ging 
Ki Lagana ‘snagts, en nam het goud 
weg. Ki Raditee ging 's morgens om het 
goud te haelen, dog bevond dat het weg 
was, waerover Ki Raditee zeer ontroert 
was, en bij hieuw den boom omverre en 
droeg hem bij Ki Soma, en zeiijde, het goud 
beb ik niet gevonden maer is weg, maer 
daer is de boom. Daerop gaevense kennis 


ONDER Ee Bel: 
pen ananas id en nd EUN ta am Ep nog 


ag Qu a 
ng) oreenmal CagBn y, 1 ru of dn am ar adh ras aram 


anr Ef re, am anr dam n 


EN en Oer j roman 
Uh agun mj fd en HU ne rn am Ben a 
vern nd am où SRE am 
Ne pen prem an: rij En ng 
8 je Mi 
Ra ang ngyn en ren genoeg mn ME 
8 ra fj Dat mn Da an am am ar 
oneens ea jam en gn MN 2 Û 
Ante fe O As, OPI a 
un U dn a PN AN AAN EN IE EN NI AJ EN 2 AM EN 2 A 
Lek He 
mn dam \ na Ba n wa np en mara en Bj dn ma 
€ an 
Re) HA ri an near mn ann ngen gram Ep 
a as a a ' 
an mm \ ru jun aram nag u ng Tel qena Bj LE 
lpg hin ne naat sj dn am mag) yon 


8 a aaa a E 
on gun n praam AJN MA AN AN ZAM MAN U KN 
AL i/ 


ap ane, n of Go raa any) OEL ul Bare aan EA 
a 
AN ND ak aje | | hd 


(el rc ol 
aa FO A vun om AN EN am 
Be DN nn MAM, GN DN BO AN (59 —t 


a je Mi AN a À as a 
En ar id De) (@ rj our am an an an a UN an MAM ZUN EN 


a ON O av 
14 / (EN N UN IEN HI EN NEN | ar 
MAM A HN nn nge 2 ú A0 un 


AD aan am nemer Ui ri aa naan, 
au 1 ga meg den my) 


e Raan Da manen nm an 
Kl bete ah like ûj 2 me 


nemanz U ur del Pearn aq non zen un nr 


@) On @ a a 
bf UN TU gn un naan an maa PN 
an EN 94 ALM ru an} ee an DM nn: Bn 


nefeihaangn ne ne gern FAD vrg ano NZ 


Uri an nara an gep an Ia, Ra, zand gn en Ör 2 


le @) a (a, 
ora enge diemen a AU \ ier gijn 
amp mn an 1 0 ar aa) zen aon aan ar nain eng erop 
MEL | ki | 
PACE Le) a » 
DE ELN emo NN Ep EE TE en 
a as@) 
ann ma \ mengen egen erger 


ng aen jr dijn eng meyde nan 


a oe 2 bode enh} ZZ f 
Ei) un no ar a AD GE an anr nn xn anamaarr. aM 
WL NZ 


_ van de Zaak aen den Koning, bij wien alle 
_de Mantries present waeren; de Mantries 
zeijden, K1 Radite heeft niet genoeg te 
doen (een schimp op het omhakken en weg- 
draegen van de Boom). Ki Patti Karta Bas- 
sa sprak tegens Patti Mandana Sraja (BI) 
zeggende, wij moeten daerover raed- 
plegen, waerop men haer ondervraegde, 
en zij zeijden goud bekomen te hebben en 
tzelve aen den Koning te hebben willen 
geven. Patti Karta Basa beschonk Ki So- 
ma en Ki Raditee met de Balsem Ganda 
Jajang katon, en zeide, ik zal over uw 
zaak raedplegen, maar gij moet intusschen 
uw pligt niet nalaeten. Daerop gingen 
zij naer huis, en Ki Patti ordonneerde, 
dat alle de goelang-goelangs op den 
Aloen-Aloen vergaederen moesten. Ki 
Soma en Ki Raditee overleijden met mal- 
kander, zeggende den laasten, broeder, 
wat is de intentie van Ki Patti met deze 
gìfte van Jajang katon, laten wij 't geven 
aen mijn Swagerin, de oudste, en zeggen 
dat ’t een gifte is van Ki Patti;en men 
gaff'taen Ni Angara zeggende Ni, neemt 
dit aen, dit is een gifte van gusti Patti, 
waarna Ni Angara uitging onder voor- 
geeven dat zij na de Bassaer zouden 
gaan, maar zij ging na haar zoon Lacana, 
aen wien zij de Balsem Jajang katon 
schonk. Ni Pramana was toen niet present, 
Ki Patti ordonneerde verder aen alle de 
goelang-goelangs, zoo bijaldien iemand de 
Balsem Jajang katon draegd, dien moet 
gij opvatten, dog ingeval het een vrouws- 
persoon is, geleiijd die slegts; ’s morgens 
liet. men de goelang-goelangs op alle 
wegen en ook op den Aloen-Aloen op- 
passen, en de Bandee (Bekken) sterk 
slaan in de stad, waevop een menigte 
volk veischeen en Ki Laäcana vervoegde 


81 


a « « a a 
BD anas ap a an ay as 2 am aj anr arg or an aen an an mjam Aj} 
ZE új ” N | li) ne}, sit 9) 1 
a oe PR 0 je) 
Kn AM ape pn ear AAD AAN AMK ANN aM ma 
(EN HA AM HALA LENN Ea AD Ad AN EN, HAN MI a at 
DKN 2E 5 { dn A í AN MD) AC 
4 Ke | N 7 È ) ), 4 EM | an 
as a Vaer a É 
Bar mean jo ran zalman EN 1) om BD AMS 1 LOM a 
C- C ZE 
€ a a As Qs er 
zn eher ar aren zen paren MD aA ED A AN 
rdepen a EN vaar gag rup eng aen arr 
UIEN KNN) Ki} À IN ‚nare ij / IJ) 
Snnegagerd gegen Sm 
nad 7 6) 1 am aram 1) UN HAAN NJ AA A 
/ Û dn ef (EN f) AN rarr ( A ad 
en namg pv ) 0 na EN) LK 123 1 BQ, n 
a a SMON) tte) a 
an aan ar mm An aM el 1 1) am amanan 10 AN 
Á Ve G 
aa: a a 5 a qe a As 
KN UI an UN Mm UIA KN A ef, ED) } dl LI AO AAI 1 zi arm 
ij { | EL 
nà: û 2 aan ari ad ain an naan amp an 
an anm on 2 eam npe vaan 1 ope MC mjs 
: a oa a je ale Pi ze) df 
EN q MK} FA na 
AN A10 AA UN KN UN AN AUD gj gij a zaan om n Ì KE 10, 
a} A ve : J a 
arran ovl ap ar NM UI dra an \ enh amen 1 DA 1D) 
1 / | Ee 


we OR) 
AN AN dE MAM AD MAAS 


@) 
nia 1 en za og an Kl 


Oe me 

af” a a) a EV Me) 
MA a our am rad LUL EN KA) aM AN AN jen ï Lat) 
8) J \J JUL 


a (e OO 
dM AR ON ga n mons 1 MAN HM ANA IK | A AO LUN | du 1} 
in & ï salina. ) lar 
ran dn nanamn anas maan pan 200 Hap dr an € 
ram red n° gnas Ì 7 / en 
f 7 A un Bel a 2 
mm vu mn BD 22 A 2E NAE AJ A viel a ns 
a a À @ cu en D) 
MS ana Jn UI AN a aa AA NM UIN 1) „zat 
ebr: 2 \ KEN af ’ & L // 


QA . « )- 
LEED) \ zun gia Lan aan bf if 1 tekse re) ru 


G) ze eN ) 4 atten On 
anp U a EL CN Bg ON am Cn ïn en en anp vh jen 4) 


é a 
a [ | ai te « « 
Eng ig an aa mam am anas 1 au am My aon 2) ar 
UE un a 1 0 ag 1 ( 1 ) 
6 ij 5 ie ach Carda na jam 
c d f / 1 ar í 4 (DYNA IK ‘ Á | 
an an AM MUI a ven ne en A ij 1 A a 
: a 
DOE KE, EAN E) nan meu #0 avan 
AN an a edere) am anp Un Be a Ln UI UN A) Mg Mn 
Ei, R& mana ap an 2 am nn an om IRO HE 
Bppn ar mom EE 1} LAM 9) jl 5 
a oa a Se je 
er) de nrs an mam npan Aan 1agamnm EA AM ZM EN AA 
Ene) il C 2 
a CO) Qs ‚ a 
aem (En? naan au KN He, Kn 5 un Kn a gnd 
a a a s 
ar EN Kyan aa anr man au nt nan /} Il 2 EN (AL AN nj /) Kn 
KD 3 NJ Kb 
(@) 
el) 


1 
Á 


a 
anr Im aM 1 am anranr mn rar AAM UIT) Ad Al MO IJ 
Ny) vj GW fl 1 


® |] 
ú 5 „ 


é 


* a a 
maer nan rn UU HI KN A HHD UI © 
nn Kia am 1 J En 
7 * a 
HD AN NM) gen AEN ACL AN JN 
OPEL a AE 


{ì 


zig mede na de stad, om te zien wat er 
te doen waeren met den Bekkenslag, en 
hij droeg den balsem Jajang katon; hij 
aen de deur der stad gekomen, wierd door 
de goelang-goelaugs opgevat, en gebragt 
bij Ki Patti, waerop Ki Patti afzond na 
't huis van Ki Lacana om zijn goed weg 
te haelen, als wanneer men ’t goud vond. 
Ki Lacana werd in Prada verweesen; en 
Ni Pramana in eigendom gegeeven aen 
Soma, en alle die van de familie of het 
huisgezin van Ki Lacana waeren, vielen 
in een Boete van 8 reaelen ieder. [52] 
16. Twee Woeloe Tjoemboe (geboggel- 
den), genaemt Si Bogaen Si Andra Wina, 
wierden uitgesonden om Padjag (Contribu- 
tie) in te vorderen, zvo van de Zeekant als 
de Rivierkant, en van de camporg Pagoe- 
tan en Argamoentjar, en vergaderden 1 
Keti en 5 Laca. Oplaestgemelde plaets 
raekten zij in disput over haere reekening, 
wegens een verschil van 2 Laca, en zij vog- 
ten tot Pagoetan, juist op den middag, en 
zulks hoe langer hoe heviger, totdat zij mal- 
kanderen staken en beiijde dood bleeven. 
Het volk van Pagoetan, uiijt vreese omdat 
het volk van den Koning was, dorsten 
geen kennis geeven van de zaek, nog 
dezelve rugtbaer maeken, en die van Arga- 
moentjar insgelijks. Een Patiengie off een 
der hooffden van de tweede rang, van de 
Negorij Pagoetan, gaff kennis hiervan 
aen den Koning van Meddang Kammoelan, 
dat Boga en Andra Wina gevogten en 
malkanderen gedood hadden, op de Cam- 
pong Pagoetan, en dat het volk van 
gemelde Negorij daervan geen kennis voor- 
nemens waeren te geeven. Daerop zond 
Ki Pattij na Pagoetan en Argamoentjar, 
om alle het volk, vrouwen en kinderen 
niet uitgezondert, te ontbieden. Dezelve 


82 


an wnan ian: nnn 2: ram an ann En 
DC mn el tak ej 


pemoneprnjojg gan penn EG? mla 2 
a @Orranos Ov Aa 
zn na han: u 
( Ul 5, Arn e) he | ir ar (Ald anr El am anr an al ane). Ún 
Kak 4 
an Mam zp q ane aoraran ar en a rn 
On 5 
Ad 0 a a 
an an tap an anr a aan asn Bopon mn man ramp re ha 
k Ô a. 7 
raaaanr b/| GED tf Aarm an 1 ” an ij manman an 


2 
am an 


a @: 
KM AU MUL AM Aar aang an a Aa OA am Hag 
ar 
aM an ai en aag an nenzam (pë 20202 van ama) 
rb an rt an aan am asso mere an am am 
ar pend de And lj bl ei) 
B a È 

Negen am apa daan neen epen ga diam ejna 
* {- a 
Aj Eng nà om epa pg aen nn am \ an an anai 
ar ng sn a) emo era no aen eha oen ep eraa 

d a OO As le Mi 
nwe ga A LAS gn (U U eam rang 
MAY enemanagar m ej pijen KN domo, 
un anr nn | anr OENE en 1 u 2 il a 2 my raar Laar ze 
am ang ani aA om ej Á anar Oner dn em ea an «aan an 

a er a Jd mt 

aap Manna qa ar en gaen an) Eh 0D ap Te EN 
Pe 
/n 

a BA AC 
an \ pam ama ere e Un arn EK en fn an Var aA 
aan nr ge VER aa Man enn en N 

J u Ná, 474 
a an an \ Eri an afm an Ânyaa on u am an 20) ER AEN) 
Kl Á 4 4 Á ii A 
ZA c/ 


a Á a O a fe 
Maanen pm gp van te am AN an an 


verscheenen en Ki Patti Karta Basa, von- 
isde daerover en veroordeelde hun in 
boeten, te weeten den Koewoe 12 reaelen, 
Beiij & reaelen, Lambang 6 reaelen, 
Tjap gawee 4 reaelen, en de gemeen ieder 
huis 2 reaelen, den Patiengie wierd be- 
schonken met den eiijgendom van de 
Negorij Pagoetan zijn Leeven lang. 

17. Een man genaemt Ki Toeranga, 
woonde op Karang Wedoerie, in één Buurt 
met hi Pang Ammer; Ki Pang A mmer 
had een zoon genaamt Ki Rawie Sringa, 
die ging in 't huis van Ki Toeranga bij 
__nagt. Ki Toeranga bemerkte dit en bevond, 
dat bij daer binnen gekomen was zonder 
de Pagger gebrooken off eenig goed ab- 
sent was, [53] hij vattede hem op. Ki 
Rawi Sringa bekende dat hij daer gekomen 
was zonder eenig kwaed oogmerk, maer 
Ki Toeranga had gezien dat hij zijne 
schoondogter Ni Lolita ontmoet hadde, 
sloeg daerop Titier, en bragt hem voor 
de Karta die daerover raedpleegde en 
Rawi Sringa verweezen in een boete 
van 16 reaelen, en een Vergoeding aan 
Ki Toeranga van 8 reaelen. 

18. Een Man genaemt Ki Samar wae- 
ren Twee Buffels verlooren, genaemt Dam- 
mer Woelan en Soeloe Lientang; na 
dezelve een Jaer verlooren waeren geweest 
vond hij ze bij Ki Rambat. Ki Rambat zeiij- 
de dezelve gekogt te hebben van Ki T'ja- 
tjad die weederom zeiijde dezelve verkree- 
gen te hebben van Ki Woetoe, in voldoe- 
ning van schuld; deze zeijde dezelve gekogt 
te hebben van Ki Awas. Men bragt Ki 
Awas, Ki Woetoe, Ki Tjatjad, Ki Rambat, 
voor den Regter, die dezelve ondervraeg- 
de. Ki Rambat antwoorde dezelve bekoo- 
men te hebben met een spleet in de 
lippen van de eene buffel, en een spleet 


83 


a di Es ni Hernan aag manne shane WIEK aman: } 


HI 2 WN 


NS a « je Pi Leta) OO « 
yemen 12 am ng om arj eran om noren nen 
Dare (O4 
A vur jij NA EN AM AN AD aeg xy ranan: eq anam 
ran Bon ergepdie) er mam: ân kle 
ú 
a a 
U) NT AN n ga Hahn nam nemen an nnn nd ) 
ete î el) @, 
azap eme Man aaa) 1 or acn Errina 6d ad ur mn nr En 
/ [Ga 
1 aa aaan dr an arn ga BQ Ma a an Hom \ am 
A KAD 0 1 / AM UIN MM 
Ie: aan an am €92 pee 1) 
ee Dr an \ am empin ama 9) He an mam en Ti 
Í n° 2 Tul Ned «HK paon AGT A HNE 
se) ner wr IN 6) vr 4) IE) 
Jd Ps je en a a - 
an an \ aÔr aon AN LU AM AN AA UN AAM MAN AN 3 mm Kn zj} 
O As Ì NON 
AET AN ad AA HD ANRA MNM 5 (MAD OHNE MN AA SN EN NHM 
ds C 3 WJ 


a ee Av N 
man za va ng ar 2 MU) U an vam ar mn Kr a an A A 
st ved er | 6 


nAaR an adi cn a am 
UI HA 5 „A IN 
Wi ZE 


5 Ie, 4 Ù Daaraan nn 
MM IKI MJ AI In AMEN Mp KN TUI AEN HN UN A dj { 
penn 2 1, Ì ls 
- Dn « e We IF 
wen gan Inn am an Aaa Aya aa pan atas Un 
2 Ld fl ) 5 
raa dram dn 
xy AA rÙ ; param angan nmarar nj ar A 
Af ji j u) 1) a 1 


ie 
dion n gp ng EE, nan gang mem eadrge 1 


a 
ans 
a Av E 7 _n - - 
( de rn MK a anar at LL 
an eng eg ahaaa wa) un a, 1) 
8 ema LIJN a un eat) zer an en 
anna ap Gn anas GT { Ï Â d J 4 f 
Ik, pp ps lp ae 
y a aa As (oe a 
zij, ri ram or arpa nar mn an NK UN AI rd) an 
Jk (a, 
a a on Pant A 
51) n / aan Kn Mm gran a mp KN T aan aan en 
©) an an an 02 aag an NEA BP ID ) 2 
Rn eran are og ùr an gaa rm naar 
ge n KN & 0) II, 
a N ed en 
pn an aaranrara aa mKNa ADA "er aam 
/ Ó Z 


URS i/ a a LES 


O 
KDE 21 EA 2 EN OAD nan ar ENEN erf be yet eng 


in een der ooren en het andere afge- 
sneeden van de andere Buffel. Ki Tjatjad 
zeijde, ik heb de sneede gedaen in de 
Lippe en in ’t Oor en het andere oor 
afgesneeden; Ki Woetoe zeide, toen ik de 
Buffel hadde waerense nog zonder die 
teekens in de Lippen enz. Ki Awas 
getuigde als den Laesten, Ki Samar had 
zig dezelve toege-eijgent zoo als si waeren 
met spleeten. Ki Samar wierd in het 
ongelijk gesteld, viel in een Boete van 4 
reaelen en een enkelde betaeling van de 
waerde der door hem valschelijk gepre- 
tendeerde Buffels. 

19. Een Man genaamt Ki Sikap zoon 
van Ki Doernite woonde tot Karang Baija. 
Ki Sikap stak met een stok een Malieng bij 
nagt in zijn huis genaemt Ki Dinda; [54] 
bij voelende dat zijn wonde doodelijk was 
maekt zijn gordel los en bond dien om 
zijn hals; Ki Doerniti sloeg Titier, en 
veele menschen kwaemen zien. Een man 
genaemt Ki Samaja weeteude dat zijn 
zoon uitgegaan was zond zijn Broeder 
Ki Wisaja uit om zijnen Neef te zoeken; 
hem gevonden hebbende zeijde hij Publieq 
dat hij de zoon van Ki Samaja gevonden 
had, dood en gebonden, met bijvoeging 
dat zijn neef ’s avonds bevoorens geroepen 
was bij Ki Doernite; vervolgens gingen 
Ki Samaja en Ki Wisaja zulks bekent 
maeken aen den Koning, Ki Doernite wierd 
verweezen in een boete van 8 reaelen. 

20. Een man genaemt Poela Karti, had 
tot zijn vermaek een Langarangan Poeti 
(een dier als een Badjieng, dog grooter) 
verstaande het geene hem een mensch be- 
last. Een vrouw genaemt Bramani, leende 
dit dier om haer huis te bewaeren, zij zeide 
teegens hem, past op mijn Huis en op 
mijn kind, dat daer in de wieg ligt, ik 


84 


aat en Ben of) nan an den a amw esn 2 nan 2 vurj 
NN, Á ( an 2. AU 
NÔ Ea had 7 


Ê od B CO a $ 
apar 2 nl KA zaura a U) za anr %) es hea if hals, Kuan 


@ a 


(5) ar a. a Ze 
DN ANN am za mam zaan en aq vam avan at ara 


@ as 


aaan arena On en 
f C fi : AN 0d 
EES dj 


3 OO O O 
en Un en ach an aj de Op ER Elaa arr ak an raam 


EN z Ee ate 
aman aman AN an an mar an an an arr MN jar aa Ty rr 2 aM 
Set Cl ent va / 


an _m d Aat pa un ay, wn aap an an an aranea 
nd OH ind ee 


Oe 
an en am aam am \ UK AN EN N 
El, feng VERN 


&, 


ON) 


a 
MAO AA 


ol Ne) 2) 
24, UIN an aa nx nan «) an an 


genaam Or zam 


0 


am an .m xj) 1 


rei aar au zj et, 
{ D/ ú ES 
(de) d 


ie « a) a) 
aun Kn NN AN arr NAM a 1 


an 

C 

Pen EEn 
(49) 


6) 


Av € Av a 
am year manman ar ar nam mn FAN 
heel A, 


KL if a | en ki ra nerd) anr eel n TLN ra LG Epen 


a 


np Praha an 1 vnng en am ati anr Er 
d AIEE 


EK a a a 
NEN Ô 200 U AIM AM AN EN NAM AI 1 A eg. 
an mam LN] un ad an aA ame Bam KON 

& wi ú 

kk bed he kt hae en 
enn H)/Ö IN AN AM EN AN AAN AM Re, apanage an 

CD) ra rar aur aen na A am 
ape nye am ar an: 1 us ie hr \ pan 

P: 


res di bd omg has geen an Mor B AA) ETEN 


RE) EO aa HJH Aran \ am Bae LU an 
id rs en ER, 
Eh en af on (es enen a an a at aen aa nas blgg 


dll Olo Ap TO 
ei an ile, PLU AN M E Me 


BN Par n aa BE AN 
KLA Melee Ll | 


premamanan mam hay aur Ea \ nt) wagaeneas 


ka) 
anr ar ar 


maan Saoinam in en aag ig mT aa \ as 

rh an aj a Eng aa Bj od en en de \ KS nn ah a 

ha a bte eene Re ie 

Er BN a on am man zap zeegang Haa maa a A 
/ 

OM je AOMC Gan 

am 6 EL arg on of rop agar Eem rd on Hag og 1 ER 


Jens a DE) O 
mam ha an EN gam a Nh am UN GIS A OL 


gaa eens na de rivier. Een vogel Doerat- 
makka Banas Pati (een Roofvogel die 
men Kuijkendieff noemt) wetende dat 
Bramani niet thuiijjs was, wilde het kind 
weg haelen. Langarangen Poeti dit he- 
_merkende, beet hem in de hals, het geen 
Banas Pati hem weederom deed, dog 
__Banas Pati stierff voor de deur. Langa- 
rangan Poeti ging na de Rivier om zig 
te wasschen van ’t bloed, waermeede 
besmet was, en om daerdoor Ni Bramani 
kennis te geeven van de zaek; Ni Bramani 
ziende dat Langarangan Poeti met veel 
bloed besmet was presumeerde dat het 
haar kind gegeeten had, en sloeg het 
dood, loopende voorts schreeuwende na 
huiijs, maer bevond dat haer kind wel 
was, en dat Banas Pati voor haer deur 
dood lag, ging weeder na de Rivier en 
schreide over de dood van Langarangan 
Poeti, liep wijders na Poela Karti, gaff hem 
kennis dat Langarangan Poeti (55| dood 
was en zeide, Poela Karti, wat begeert gij 
dat ik doen zal over het dood slaan van 
uw Langaran Poeti, ik heb hem gedood 
omdat ik presumeerde dat hij mijn kind 
gegeeten had, want hij was seer besmet 
met bloed, maar hij had Banas Pati ge- 
dood. Daerop antwoorde Poela Karti, wat 
het Regt is en hij bragt haer voor den 
4 Regter; alle Naijakka vergaederden en de 
 Kartaspraken Regt, Ni Bramani verweesen 
in een boete van 8 reael en bovendien 
een dubbelde vergoeding aen Poela Karti 
voor Langarangan Poeti. 


__Henige uitbeeldingen van Processen, na 
de wijze van Kontara Manawa. 


_ 21. Dit is Kontara Manawa: Een Kik- 
vors woonende in een gat, ging uit het 
gat, en zeijijde teegens bet gat, gat, past 


5 CD Ourte a 
np an as an tg Mgdharapedremaran uy ra Singin n 
ui 1 u K)00gMDaa B à di nr 
LN LA EUN Aar ran am an an LL 
1) OK) J AD K/) 4 
BJA LQ M aman an an en DE E 
ag: ) e An aen Mar Aan a aa Ajan an har nj 
3 - Le 
(an e a 5 alsde a 
an 2 an ggn en aa mas me ej el an an na ad jen 
a > a - an 
anr an wen gan ak) u an vd EN LAS 2ANAS 
a a. OP a @ @ 
u B am 2 Aran om Nn ar an + zen maands an an am 
ap aar an LU M 19 2 am a 1 8 zaden e ye 
Sh bn oi inde dd 
Ae as a a ante IE 
FM AMEN MAU HAD PM ENA AM OM EN arte aram aa 
(Zie ve | | l 
6 09) ga La an ra KA a aijn! ï 8 
0, J) { en Nee NC û On. id 5 6 
IN 148, fl N NE ner BJA om am Nan an Ng 
bk Geef « Barn a a Qv « 
Ln aa Bere mam mn a lk nara aj den ’ naananr 
Pe 
EN EN KN En aam are IE Er Kd u 
[EN @I d N AK AAN ANY MNN EN A) EN NA 
Ge ver DE 
MEA ee) a aa [te 
uy un gan sn epe nea pam an ag pen erm Aa 
ZN Ce / @L 3 
Br a 103 00m nO Ar an Ch A 50 
5 (H Û fi eg Ir W) Li HT ACN HD AN / 
he Le ik n eg LAN AN AAM UAR al 
EO A mame Pan (an en HN Ea mr ay Q, Ne) 
AS AIK) A (AAN EN (KN arjan an npana r an an, 
oa vel l beed hie 
un an 1 Lr an nam ar an pen zm) Ùenmray En 
an anranraramn ame 5 NI) 25 MK) aur EN MI UU) AN (AG 
a ap E. FA 6 
(EN AN ERN uy U KA KA Be 
| 
/ 
am am na #0 ENDE FEN haar LAN EN EN ON an a 
( as à fi) ( dt dl N: _/ ed =Á 
( atie Ie AJ (Ks, ae ü | 
PANC a Ede) a a 
naan ananararngnggpannan ler | ren am aram 
UL pe, 
nana pan Anand a ES aten dn STe 
NAM JN a A y m 
hrs En. Ek J 
Ma EO) an nan u run Ha Nanm am am an aur iK Si 
DAAN ny vanag: an as nt ups 
(EE a a a oa 9 A a C 
am an 9) \ AN eej an Ka Tar a amer 
C Ee ant tal) 
1 aarda Ln zaran Bi an am ann En EN A 
B LU AM AN RD AN AJM AN 2 AA HC ON am Ni 
ve add 3 | Eb 
a ©) … 0 
FMN EN BD) MASA PAM pr MN a TU IO HO AM zj 
hand (49) (9) 


ze da) 
an am anar er aan aa MOM UM N 
Í) CO, 


1 I en 1 br Mur | 
1 DEN LAI AN EN 1 RNN] ‚ 11 
U (val | t ( \ 


Av 
fj ELAN AAM NJ AN 2 HN MN EN IKN AAW 
nie ’ L 1 li tr ú 


) Ae . a : 
enaar en 1 pe D 6 naam art dr | | vn rj} 


« - a a « 
an al 4 nk n een 7 Ul LLL LN} » PAN MAA MNM EN KN Ui 


86 


wel op; de kikvors antwoorde zig zelfs, 
zeggende, 't is wel gaet maer heen. Een 
slang zig daar in het gras verscholen 
hebbende, zag dit gedoente van den kik- 
vors, en ging in het gat terwijl de kikvors 
weg was. Toen de kikvors weder terug 
kwam, vroeg hij, gat zijt gij 't huiijs, waer 
op de slang antwoorde, ja, ik ben ’t huiijs, 
waerop de kikvors schielijk wegsprong, 
zeggende, gat gij liegt, ’t is niet gewoon 
dat een gat spreekt; daarna ging de slang 
het gat weder uiijt. — 

22. Een man genaemt Sang Tani had 
kennis aen een man genaemt Sang Nitjaer; 
Sang: Nitjaer stelde een list in ’t werk: 
Sang Nitjaer nam eenig geld op Sang 
Tani ter somma van 1000, beloovende 
te betaelen na verschijning van twee 
maenden. Na verloop van twee maen- 
den vorderde Sang Tani de Penningen 
dog Sang Nitjaer wilde nog niet betaelen, 
zeggende ik zal geliijk ik beloofd hebbe 
betaelen, als twee maanden is, en dit Ant- 
woord gaff hij telkens Sang Tani’t zelfde. 
Sang ‘Tani was over dit Antwoord [56) 
bedroeft en ging klagtig vallen bij den 
Regter, dog de Jaksas en Mantries wisten 
daerop geen regt te doen. Het gerugt 
hiervan ging uit door het gantsche Land, 
en men hoorde ervan spreeken op de 
openbaere weegen. Een dier dat spreeken 
konde genaemt Kantjil hoorde mede deze 
tijding en zeijde teegens de geene die hij 
ontmoete, ìk neem aen in het geschil van 
Sang Tani en Sang Nitjaer regt te doen, 
mits dat ik met Sang Tani en Sang 
Nitjaer zitten mag op een Baleeh Cam- 
bang, dat is een speelhuisje boven het 
Dit zeg- 
gen van Kantjil ging per gerugt voort 
en kwam terooren van de Regters en van 


waeter in een Rivier staende. 


za 00 am 10 1 0 en va aar am ee aam | Ì 
aj dev orana Fa a a eh do alm an EE 

y rf maa Bjanepnar ar ennn KYAA MAM an 2 
) 5, ii 7 ij arran 1} ì en’ n 2 
rn) nea an zaan mekaar eN menging iram aa dimm 
«) f) za @ aijn x) mu en) 0 a ” eseijn riaam onam 


“1 Bj) engprh annen eye om ac rh madedd. 


fl e e) Je azererarg: 
en arnang, an aeazz em nam spon a) Mop anr an EN A dS AD 
 ' GJ EN 


B nam andn 1) vù nan epen ap em gan aam dU 
Gj 
A 
£ KD Ae A) EN : 
«} nmr EN aa aannam an me aj Re u BN 
Á : 
pen anam am n K1 Zn gij Ln 19) rear an ang aan A 
Trá pe 
Ha an an anr 1 ara mrd ele En nen rj an t) % ra tj, 
fe) pn … be Ze As 
am gprs gna pen ay zn nld gna U] ds’, 
KD) ann Dan nnn Hg a ra aa an nà] 
pg „an dd aag n ej: 0 RU PK zn 
za Rian ama marenae pane TANS cn 1 UK 
gan gar enan yere JE TRU VS ln 
za jr aaf) nne nne) am ny gang menens 
nr Er am on aam &) ren rp aram Sraamaann 
a vj n LEL AM A0 AA 1 Bij: an (3 U É ” 
Re Rr / a a 
neer ap an Un is «) pes an an daanrs x] nur EN U) van 
a ek [em ONO a 
1m a en an an 11 aM) on gj, anzamanam nan agun? 
ram oa Bj en dl va are Bj zeen PP CM aM am am aa nn zij 
Oe a Rente Ona he ij 
\ 4 Krtek (oe a RAe GA 
ann uw) nj an BaMa AR HAAN AMD ar) 
Dime f 5 anar Uhamaa 
ajmörena or an pm aa am en 20 2 epen RE 
og en a = an AA 
27 mo asn 1a ar AN LAD ANN un af) an am vgein ap 
a 7 aan an de ta an ze Rlanz a vu Bija au 
xy ( À pan: {7 Â { N) HRD ( 
npe 1 HI A «) 1 2 fi 5 ” 
3 : a 
rn EA \ a au DE ar a an a a HN AN nrg en ear 
Z Av a a Loe? ë a a 
k N G nz 
en jur my B UN ran 2 nj rain ae Il NN A AM Z 
a en AT aa aa wu rm an un an ap arl an FRarat 
Ge lr 
E ] NN rr an am &1 aur ann aaa dl 
EN AE af) aan { E 
y Due manana dana Nayane 
( fi MN ( í 
ji pes nmr bs on 1 ) 
m nn an em Haa ani an aa Br am an ac an 
en U a fl n vin 2 VE é) 
5 ki nain Bra zn am an nr ara an 
AM Iper Mardan B aen [ 
an An nne ) \ ( un 


{ 
ï 


a - ES 
( d KN AD AN AN HN de OA 
nare GR EEE nae MALEN ED ED 


Ki Pati, die ordonneerde aan de Mantrier, 
een Baleeh Cambang gereed te maaken, ’t 
welk volbragt zijnde, wierd Sang Tani en 
Sang Nitjaer geroepen, en veele Mantrier 
Naijakka volgden na de Baleeh Cambang, 
en Ki Pati beval aen Kantjil de zaek nu 
te beslissen; hij antwoorde, ’t is wel. Kan- 
tjil zeide tot Nitjaer, gij moet nu spoedig 
betaelen, want 't is nu twee maenden; 
Sang Tani en Sang Nitjaer, en alle de 
mantries zaegen nu omhoog en omlaeg, en 
zaegen 2 Maenden. Sang Nitjaer verloor ’t 
proces, en moet zijn schuld betaelen, en 
aen Sang Tani geven een gantsch kleed. 
Kantjil wierd pa huis gezonden en He 
schonken met lekkernijen. 

Een schoon man wierd betigd van 
Bauwd (Hoererij of eigenlijk daden die 
na hoererij ruiijken) zonder Tjina (dat is 
in dit geval, zonder dat de Kris, of een 
stuk van de kleedeeren, etc. van den man 
bij de vrouw gevonden werd) of Saksi 
(getuigen), dog hij bekende haer op de 
weg eenvoudig ontmoet te hebben; zulken 
bekentenis is ’t Boekti in handen van den 
_betigter, en vald den betigte onder Ma- 
nawa, in een boete van 4 reaelen buiten 
de verbeetering vau schande se 
staande. 

Een vrouw wierd aangevat door een 
man, de vrouw liep op de vlugt, en gaf 
kennis aen den Regter, zonder Saksie 
(getuigen) doeh de man zeijde bij onder- 
_vraging, [57| haer simpelijk op de weg 
ontmoet te hebben. Zulks is het Boekti in 
handen van den betigter en is Manawa. 

Een vrouw vegtende met een man zonder 
_Tjina Saksie, de vrouw vlugtede, en ver- 
sogt om regt bij de Karta; de man wierd 
ondervraegd van den Regter,en bekende 
haer simpel ontmoet te hebben; met regt 


87 


a a a fe) Je on Ae 
an JJ EN UI Zar MM ae u EN EMUUN AD A ND UN 


nap En 


@) 
AN Mn ACI { (HI A /U f LK 
n EELDE BIA HI UU AM ANR AD AIN Ke Hi 


En GER bedje) 
gpeungepne maup Menen 


Grunge yn. amar gray (Ln Kan un anapn ar 

un an nu ag UI UU AN ar 53 6 ELAN) EN ein a aan dt an 
As 

em Bir zn n 208) rg sjon an Aan za aM aap an aram 

KAN AN EN AA KN A MAO 2 EEN am zanaaam gan an aa aM 

€ En mpeansg ANZN ANA JRN ANDA 


@ 
mom ganga 


Juna nù de un enn aram Bren a a dn an ah 
zn Saar up aag ama) an neee an an anaramy 
ú A u | 3 a id NO 1 ara | ” 


a a a a Av 
mem ar nar aM aar an AN AN B UN aam an aM am aM 
jas ; peo (La Íi LN rj dy 


a, nan VU NU Ui ar en Ear at an 
Co Pe vena CATE NEMEND 4, ken 


«) a a a. 
18 uy FARM TU MN EN AD ANN 


ne B A an an nan Hjam ap KN re. 

kf 2 QZ û HJK AAM [AE Las 
penaa yrs EDE 4 n D aj, | En 

a aa k SI4rS 

Un ang aon 11 AN A) gnl am 00 ej anp am ei en 20 1 

= 
haag ] ha) zn OE RL 
| TL S 


a a Ae 
an Len rn aa am 
EL 


a ee Balin 
am on FN uy KD AN AUM EN HEEN NV 
CU + ) 


« Pag « . 
jen an il La] rn jen epen ni 1 | zm Kk | mv) al | un at 
« ze MEN CN 
an ar an ar am San uy aap a “ en an aam 40} | Lan 


OO a 
aa da on zagen vr mas an en Bj Tua an gun aan „mn 


an nr CM W 


8% 


mag dien man in ’t ongelijk gesteld wor- 
den en is 't Boekti in handen van den 
betigter. 

Een man twistende met een man waer 
van den eenen scheldwoorden had ge- 
bruikt, zonder Tjina Saksi, dog den geenen 
die gescholden had, en door den anderen 
aengeklaegd was, bekende den anderen 
uitgedaegd (dog niet gevogten nog ge- 
scholden) te hebben, die behoord in ’t on- 
gelijk gesteld te worden, en is deze be- 
kentenis gelijk ’t Boekti in handen van den 
betigter, en behoord mede onder Manawa. 

Imand een kind aenneemende, die 
de moeder gewillig afstaat ter ouder- 
dom van 4 cff 5 maenden, en de moe- 
der begeerde na verloop van tijd haer 
kind weederom te hebben; moet zulks 
toegestaan werden, en zij het zelve in- 
lossen voor de kosten, dog moet het ge- 
melde kind twee vaeders en twee moeders 
neemen. Zoo dat kind rijk word off mid- 
delen verkrijgt, koomen beïijde moeders 
voor de Erffenis op, en verantwoorden 
ook beijijde voor de schulden. 

Imand een kind adopteerende welke 
ziek is, dog zoo erg niet dat men verwagt, 
dat het eenig gebrek zal behouden, en 
de moeder hetzelve vrijwillig verlaet dog 
daerva, als ’tkind zoo groot is dat het 
een kleed draegt, 
willen neemen, mag niet weezen, maer 
zij moet het inlossen voor !/; van een 


het weederom zouw 


menschen-Prijs. 

Imand een kind aenneemende dat 
swaer ziek is, als groote Schurft en Pissen, 
welk kind door de moeder gewillig af- 
gestaan werd, en dat kind hersteld werd, 
en de Moeder het weder terug zouw [58] 
willen hebben en inlossen, mag niet weezen; 
egter mag de geene die het aengenomien 


aman aydre ar Nn ar Er Bjo oli Kn aa hale) en el 
gren dap ij ojee ei 
en dijvena 1 Pranzapen? LUI AN HI ran agent Hn Shag 
fi JN de > ‚ Ü Á det U zl 

aa) an ar dh az ha Lat Bran aj 9 OL TUN nenedramna 


Dan an: EE unan aam an. 2E EL Mann nn 


am Bam an &r am aq SH en aa ON 
WE ld 6) 


[en aan ar zaam ey ey nn ER) an rije ennn 

7 ny (en ny () zei an pen ern @) Xí 3, en anr A gh ar 

ar a a ar. 

ara een vu negen En ny man on @ ar var am CN UN 

aa 

di) ERZ WL zun a yn 2 1 2 n UU HI mel adh el, ae jd) 
man ea an rm a a am Én am asn (EN an en an an UI 

| Tr end é NE 

an TE UI Er ng or un on EN vr an wer no) En Br ny or 

app ong rem gp enger tag genegen 


En enn 


pemang dream ee AE an en gp blur 
tj obees „n wr eg MA Tj: A) U un an aan LIM ue 
C 4 waa Jan ù EKE Gan a un am @r al ie. 
manet B NN 5 Í “ [(&] > 
nd peper egen eraf 


Av « - oa 
& man a GA 1 am HI JJ ar GJ 1} Are rt 5 a anar OLM 


1) LO 200) \ 


@) 
Ü n: au Mm aa Ben Ef aon? gy MOEN | rm 


un oi mn penn Aa Pes enn 20 2 af aram an aam | 


sE 


J} 


maan Aer ú uur yr le 


el al A 54 ny ane ari Re, 


Bt 10) ate ke df nen? uu je en me DA 
zt 
HU 


me ive 
hie Kk re dele an nm dà 


> 


de io gen Lik aa eri \ Kn 


89 


heeft, ook niet verkopen; zoo kij ’t egter 
kwam te doen, valt in boete van 4 reaelen, 
en verkrijgd de moeder 8 reaelen, en ’t 
kind keert vrij na zijn moeder terug; 
dit is mede Manawa. 


Zoo het kind zonder voorkennis weg:- 
gaet van haer aengenomen Ouders, moet 
men daerna zoeken den tijd van een 
Jaer, zoo ’t in een Jaer gevonden werd off 
terug komt mag het verpand worden 
voor een 's menschen prijs van 38 reaelen 
zoo 't een Jonge, en 22 reaelen zoo het 
een meiijd is. 


Imand goed leenende, zonder het te 
rug te geeven, en den Leender het ver- 
geet, dog zig naderhand herinnerd, en 
den geenen die het geleend had het niet 
terug wilde geeven, valt in een boete 
van 4 reaelen, en werd genaemd Malieng 


arp; is bovendien gehouden een dubbelde 


vergoeding te doen. 


Een man zijn vrouw slaende, zoodat 
zij vlugt in een ander mans huiijs, en hij 
haar vervolgd, en in dien mans huis nog 
slaet, valt in een boete van 4 reaelen, 


en voor den eiijgenaar van dat huijs 2 
reaelen. 


Imand twee vegtende Persoonen wil- 
lende scheiden en ’tongeluk wil dat hij 
omkomt, word geen regt, nog vergoeding 
gedaen, maer is Bongan: verstoken van 
het regt. 

Imand verpanding van goed gedaen 
hebbende met belofte van in 10 dagen 
hetzelve in te lossen met kennis van veel 
menschen, en komt die verbintenis te 
overtreden, zoo mag het goed verkogt 
worden. 


Gj am @ 8 HI Án anna anr ij am zr0 if KO eri) ij, nau bd 


Av QA « 7 a a 
an an am gg aM AM aen an NE AN AM ELAN ANN MAU 2 
SEL, SD, 
a a a ë a Av 
KN BIAS AD AM AN AN MAM AAN AAM M EN AN 0 KN EN 
4 NI 


EM \ 


{7u ana 1d “ uy iam un uy am nam angan aq 


(Ar 


ie un Ap ea an anr an 2) ha) gur an 3 1 Lu re 22 

ef a gesn gj) IN EN AA En En \ odf un Ù an 9 e ru 
GG) É Au a 

uu il, n ra 2 ru fl q rar am 3 úi UI2ad 5 el) an a) il Lul K/} 


5 Os) 
NGN KD) Aa 2 an Gan nm anar aN ara MMA KN A 


a we 
aas 00 ee run 


é Aung 
gemaa ydean Ha reg n EE nge yenenan 1e 
rÈ @, 8 10 CI AC »n am ir ar an gan an del 
ru) va KN ag Or om an gj CN: 1 gen ada 0 ag a 
nennen u) 1 UI &j ahh vr ej ig en rr aca 
í al Jl (KIK Jh í ns Û ‚pC U ( Á í 

CU Jd Jr 1) 


ar ar mn EM v 
EN 


il un an gj Ù 2 an bij aí am el MH ij Li, | an /l 6 ” (AN) q t) 
Û 
v - a 

lj Er rr el (€ 1 an an an il JJ 1 (Ze bi El ij ra an Dil 

Ee « ) p 
al rù ri vn an am ii ag 5 um anr aan 1 na MEN ar Úi 
« a 
(ij an zr ij un an ol dl) a ei (En 2 Me) 2 ij nau mr al a 1) 


a me 
n mur zaan a A am am a am A0 UN MEM N 


5 a e ZAO AN a 
enen göreamanang pere un pan @r an KN aM a a 2 


a 
an ge aannam an anar er anan nm NN 
KL 


= nrs ee Me! 5 
U UN HI {li ar 2amn am fl man maKnam 5 nen KN KN GAMES A. 
je) a a QQ OQ E 
Á Ac q (0 KC /} ( u aarng maur Kyan aM UI CN 
ty LL id de er | A0 fi /l 
@) O a 
} ag ara ruang un aa Mam ar UN EM 
Brno aur au ú, if (He NN, KI Íl 
5 o EA en: a 
Ùi Ù dn Q Ne) K nj 6) AN AAN IK) AU EN AO KN UN I) nl 2 Al 
3e Ca ee 


) 1} YUI 2 AN KO 4 baan man 1 menppan z Kp rtr AN AI At 
ar Í IRS | Lr ar A 0 


Bj) TN 


90 


Imand beschuldigende een ander van 
Malieng (dieffte bij nagt) en geen Tjina 
kunnende verthoonen, word zelve daer- 
mede beswaerd, en valt in een boete van 
4 reaelen, en aen den beschuldigde het 
geene hij van hem gepretendeerd had. 

Imand beschuldigende van Neloe off 
Toverij op duistere voorgevingen [59] off 
zonder de vereiijschte blijken volgens de 
Wet, valt in een boete van 8 reaelen, en 
voor Pakolie off verbeeterivg van Eer, 
33 reaelen voor een man, en 22 reaelen 
voor een vrouw, zijnde dit de Prijs voor 
een man en vrouw; voorts als zij kinderen 
hebben, voor een zoon een vergoeding 
van 16 en voor een dogter van 8 reaelen. 

Die iemands heining om een Thuin 
off Frff staende, bederfd off schend, valt 
in een boete van 2 reaelen, en tot ver- 
goeding mede 2 reaelen, en werd deze 
daed genaemt Amoek Kapoengoeng. 


Die met iemand questie hebbende, uit 
een buitenspoorige Toorn zijn eigene 
goederen ruineerd, valt in een boete van 
4 reaelen en werd dit meede genaemd 
Amoek Kapoengoeng. 


Die zijn Buurmans huiijs off daken be- 
schaedigt en bederft, een boete van 8 
reaelen, en een vergoeding van 4 reaelen, 
almede Amoek Kapoengoeng genaemd. 


Die te samen met iemand in ’t water 
zijnde uit Baldadigheid off Spell, als den 
anderen duiijkt na hem hakt met een 
Parrang off ander Geweer, valt in een 
boete van 4 reaelen, en vergoeding meede 
van 4 reaelen, te weeten, als het niet 
getroffen is; maer treffende, voor een ligte 
wonde 8 reaelen, voor een middelmatige, 
12 en voor een diepe wonde 16 reaelen 
en een vergoeding na proportie, 


« a Qu oa A 
am a mar eam aan jl 5 
ii) ne 2 Er Ten TO PE NE 
oa NAAN AN an Marpa an aj 2} ati amb an an an a 4 
kl ki CL Ld] nd, ti ii u / 
el ea c d 


= Om 9 . a A 
an am @1 aa alt ag umem zat zgan dn an EM N 
4 


an ann 2 an an rb) aon 6d an an adt an ram 
Il | S LE % nz vu CL an 


ne O 5 a 
u epen dn go vn UK eri) yvan angan er man uy 
m vur ag a earn alg an on AQ arn an an am Fijn Ön eau jm a 
hk Ka ej hb red lan. 
nine Haat mn aem em en aren ne «2an maas 
12 ik Bijen dga mag aj va 
emo sers « 
HN mvr an Stach an 0 am ag ner vn on OM agar 


U, AN 21 Ù ij un 5D anr an fa an \ zi) eu gij, am ern 


an ete raap ere zr mun yer NN 


un ann eam 2 a a Vn Dredd @ 

jemaam E Ä TI 

nege rr afm am ur ener una rr an am am mu 
í ID Í (5, WW ib] ‘ HU 


og an mam wm 


penan meren eran ln Ben Ur ar ge 


zj ersagendd pg vn anr an gna am El nog Open 


num \ 


jpem vaa dream Elen OAT an nuu? negen en am qeg 
O < Hoei) « 

ema gj am an an NVA a ar mam eat un Ne 

aje garen gn A EP Ef NE 

an an a ennen nn ay ar vu 

Ü Î Î he ele 

” ted Ae, nega gee an nn np vn Sag 

GAD 5 
ten Aga at GN B aq ERI Oi vd nrg qe gg pn 
a @OO a 


k 8 Ze @) 
an un TP, N ea aur nar ar An am \ Ln 7 EN 


Z au anr Ja ann ar U An zr vn anr ar Ei BN 


Die iemands naem bedriegelijk ge- 
bruiijkt, om daer iets te bekomen, viel in 
een boete, thans ig vastgesteld een gees- 
seling. 


Die door ’t branden van Vuilnis, bij 
de huisen, een groot vuur maakt en daar- 
door veroorzaakt dat de menschen ver- 
schrikken met ontstellen (zonder dat ’t 
nog schade komt te doen), valt in boete 
van 8 reaelen. 


Die uit Quaeddaerdigheid off Roofflust 
een Huis aanvallen, de menschen om- 
brengen off quetsen en ’t huiijs plunderen, 
en verbranden, vastgesteld te straffen 
met de Dood. 


Die dooden op de weg, off in Negorijen 
vindende, verbergd off verduisterd, en niet 
aan ’tGeregt aangeeft, valt in een boete 
van 28 reaelen. [60 


Die op de afgelegen weegen roofd, 
thans vastgesteld te straffen met een 
Geesseling. 


Die op de stads weegen roofd, thans 
vastgesteld meede te straffen met een 
Geesseling. 


Die van een vrouw Penningen invorderd, 
anders dan ter behoorlijke plaets, als op 
de Weegen, Basaer en een anders huis 
off niet van haer man als zij er een heeft, 
valt in een boete van 4 reaelen. 


Die met een anders vrouw off dogter 
gevonden word van agter off uit eenige 
hoeken off begroeide plaatsen te komen, 
valt in een boete ieder van4 reaelen, en 
werd dit genaemt Sangraha Lokika. 


91 


pmen mp 2 amanen au In 


zen angogpra nd aas 


alb ee aj Epa halt 7 and ty 


’ e zl) 5 

gemaand eamngere pane pere pane aram nap 
OD Ee ole « 
am ne je Bn eg gerea graan em mam anger 
apen 6 gayran gg rens vn eraan gf gem 


nn rij vaag 


Y oak) 0 2AM H) (EN en ram nq man 2.00 \ Rape, 
UT ETS Ni) She , nn Á 
5 ke Ce 
grydamenenNyemneang Mer ye 11 nen 
En 2 mn @ nu Ba anam nag en gerne 
ws geva an Dram oa apen # 61 AM am er ng 
2D 20 vr an Gama ij med ne aur en 
by el HO A AST 1& 23 n (Tk 
rn en an aar en Bj ag ggn 
e/ ( ( (H (a/ 
Dj An Drain arrao op ga en «Or 
pemaa yreantmin nn rug regen 5 
dim ra ran yen? neg pmen vn aam arn af am nun? 
on aat aapprenda paga orang aad am 
« Av Pee | Z 
jeune dem nf nam hon nb neugg, 


peers ag rl kendeond 


Porn njeop er je PRLEDER ETEN) 


arn man ig Mm Ered el al N 

« CY « OA p a 
(je A Úl t eam en aur Lauf df *) 1 nam an elf, lars 
he angen SLE) il anr (2) B) Li pensen man ij n 


omg BON 
Ev YS 


« [e Ke F7 © e Ef 
Ien DM ur eam an an om ZUN 14 OLEN nnn | mn .m 


NE) « EN , S 
) if namen an m1 arr aM KN y 
OTE Bj jaN EL MBA ‚4 nj fi 
Av ple FP a Av v , 
2 anam an aam an gam anr Kg mare aa am AN am an (AM 
nea gl ar en, 


@ 
1, 
en ari arn an 1 {Jt NE ram anr as nnn uu nu AN 


C a. 
Ü an an n re am an 9 a anr an N u) (EN l 4} nm .mnam 
> v 
OPA ee Oe ER 
{ 1 un mara zamnmamaumnmn amy MAN HI 
hade ad hond er) ij € 


am anan nun 


92 


Die zijn Buurvrouw door off over de 
Pagger tusschen hun beijder huis staende, 
bloemen toerijkt, valt in een boete van 4 
reaelen, en als die vrouw zig daer mede 
onteert agt off anders de man of vrienden, 
moet daer boven een vergoeding van 
2 reaelen betaelen en werd genaemt 
Sangraha. 


Die een Dogter uittrouwd, zonder voor- 
kennis van ’t hoofd der Campong in de 
stad, en der Dessa buiten de stad, valt 
in een boete in ’teerste geval van 4, en 
in ’t tweede geval van 2 reaelen. 


Imand die een Malieng reizende her- 
bergt, een boete van 16 reaelen tot straffe 
daer op gesteld. 


Die trouwen willende het Sierie-pienang 
Geschenk reeds gegeeven hebbende, wee- 
derom eiijscht om het aen een ander te 
geeven is ’t zelve kwijt en valt daeren- 
boven in een boete van 2 reaelen. 


Zoo een vrouw na het gemelde geschenk 
aengenomen te hebben verandert van 
genegentheid trouwende met een ander, 
moet ’tzelve dubbeld wederom geeven, 
en een boete van 4 reaelen. 


Die iemands waterloop tot Padij velden 
schend off bederft, valt in een boete van 
8 reaelen. [61] 


Die iemands graven ontramponeerd, valt 
in een boete van 8 reaelen. 


= & Oe On p 
enen dens ej nor za EU am an am nej en 


PRA asn an le add 


maren vn aa gn ht ngen 


M Lui naa 2 de) an jen an RS) m an uu ed haf la 5) 5 gr aur 


neen mene anje ren lpg om aa nan vu a) 


2 WE) MN) 
yen enamnaz NN va a£ an nero gg en a 


en \ 


una ne ún en rag daa mr on a en jemen ovum 
rapen yer png gens @ agua myn ag 
zogen Bran aag engen AN AN egen ne 
@) e 2e O 

€ un an an para na ng arn PE erge em tn gn 
nne y nag aan nue amg jeg en Sjem Hah 
{ Á iiD, if “ (/ 

olde 


nn reen a 
EAN 


enen mn 2 ema) ar E) er ru am ram mare ne 2 


@) OO 1 
man an an aur an „Mam 
Ae HER aun: „anw 


ype oa a Ör eam aem am mr aaf par Mm 03g 1 0 ANNY) 
Ze As 
a an /) neme un gg men maa gan ee nne 
qe an va imo em Én Ar vu on rapen. Er ah rin amp ag ene 
Rij ru at eem bn an an an nn vanavon ma eam an Mm 
Deden a 5 
rom ggn mr ega en Nn 

nau an dh nan ai dr Mam Er ame mana 
ii jj mk ( ( Ee | 4 

Lu GI kl 0D oen am a, LU Ae eigefjrendgg an an 


nn uu a a an yr 2 am ee PN ar ee ran an 1 
oan EON 
Je 
e Ie e: ANG É 
jen an me CRANE man a Ore 


UU AUD 1} NN 
Û a} À\ 


D) 
iunan zj Ère nap on ana erom eraa Egg png or 


vi naan 


Ee in presentie van be- 


net vinden zal, en menschen daar 
kennis van dragen en dien bedreigde 
komt daerop gequest off omgebragt te 
worden; zoo valt den bedreiger onder ’t 
regt van Manawa: dat is, geldboeten en 
vergoeding. 

u Die beschuldigt word van zijn kris te 
hebben getrokken, maer bij Examinatie 
E legts bekend denzelven na agter ver- 
schoven te hebben, en er geen getuigen 
zijn, valt op dat soort van bekentenis in 
een boete van 8 reaelen, en vergoeding 
van 4 reaelen, en is dit mede Manawa. 
23. Daar was een groote Boom staende 
op een groote weg, waeronder de rijsende 
menschen gewoon waeren stil te houden 
om te rusten. Daer kwam iemand met een 
groote Hond aen een keten, die hij wel 


stak dien in de aerde,[ |een ander had 
een Sombreel, die hij mede wel vast hield. 
Een Orcaen begon er te waecijen, waer- 
door de Sombreel uit de hand van die 
hem vast hield, viel tegens de Piek; die 
Piek viel op ’t keeten dat in stukken 
brak, waerop de Bok door de hond 
dood gebeeten werd. Hierover procedeer- 
de men voor den Regter, zeggende den 
Bigenaer van de bok tegens de Karta, 
mijn bok is gedood coor den hond; den- 
eigenaar van de hond ondervraagd ie 
zeide, de keeten van mijn hond brak aff 
doordat er de Piek op viel; den Eigenaar 
van de Piek, zeide, mijn Piek viel door 
dat de sombreel daar tegens aen viel; den 
Eigenaar, van de sombreel zeide, een 
Orcaen waeijde er waardoor mijn som- 
breel uit de handen viel. Den Eigenaar 
van de Sombreel viel in een boete van 


93 


vast hield, een ander had een Piek en 


« a N a 
am an nar zam an aur AN UU Erg emamn an 1 ar eam EN 
ek: Oel de, 
VEEG (K rù Ard Dam Bias ua el KN AJ TO AM 
Í { Í/ Û an a ar am AIN U 15 En ik yr hf 
nn au 2) KN MU Ke) 1 rn aan er „muur AN an An 
BI ij 2 Dj) Û 5 nn UIC Û jj Û 


Av 
EN EN B} EN AN ANS 


0 Oa ) a 
pen aa ye 1 aA am am kl HD pen aap an 00 00 A1M 
da qd 2 aram eer un aen Brody nr 
{ y { 

gatgen! l u om kl 


k i) KN A MUI el En KN end zjun E) (NK kl A NK neg 


O4 a Ze a a As 
un N D)) KE ar an anr dl an eng KN UI En tj naan anr mn 


(@) eN A 
(EN INT U) KH ile ele an an an an al 1 anr 2 KN KN NW 


a 
N° nek un an) ira aa au: aa) 1e) par aen 
gnanen.man je rEr ar asn „in am on (ad om AU nan 
anr OA nn am an Sr ran va aa vn aap UM a 
Lr VES Rei Ì gl | 
n re un nr man rj un an 1 1 RAMON &n jn 0 oe 
CO) 
an an EN a un an 1 Öreen ij vn eu raap 
O 4 adel D) 
am « Ore ON an an San win aen) dn jen [ ] un Ui 
La Rn RNA LA rap Cay an un dn 
NAA AAN OS n Ne { md 
aM AA AN u a uy ) 1 
md (E m di Dr HIA MM) HIM AN 2 
Le) AIN EA KOEN EA EN MAM ION MR 122 
(Xe) am EN (A AM MUK 9 FO NH UI 19, wpa er an 9, 
mhr pepe mr A 


CN 
ri lien ) AR RN EDE ran \ zn) a am VIS Yalnam 


* () 
KN / zn U) UO) AN U} A Dn ME KC raam 4 
na men ag egg Droger nag 1 f 
wij np mn pj ogom ru gas nn Ke) noem ru \ (23 
am au: rine mag 9 A, oa ann agaat en PE 
enge yn ag os 1E AES 4 NN ” engen 
naam il en 00 JN upd jn nu) an vij\ PN) 
nar ) afia 9, 1 \ Saan emd enaên 
un pm vl qe tja EH) ra arr EAM AMA PN 

ï ach: ran mn Lun Olm rr ad oa 

maor ar wij maa Aj ach am an an my y 

eye aaien fa Ì L) Ì 

) a ne > 
agan a id) he ke vi ep Kn ar ar mn rd, 1 Ega u aa 


5 
Km ror Ai er an or gam ENC N 
Ep, 


94 


4 reaelen, en wierd verweesen om de 
waerde van de Bok te betaelen: dit is 
mede Manawa. [62] 


Die een Dieff geleegentheid aenwijst 
om goederen te steelen vzlt in een Boete 
van 8 reaelen. 


Een Persoon die een bekend quaed 
doender is, de deessa’s passeerende, en 
bevonden word omgebragt te zijn en ’t lijk 
op de weg leggende, daer op geschied 
geen onderzoek. 


Een vrouw bevonden werdende een 
Rover op de weegen te verzellen terwijl 
hij roofd, valt in Prada, dat is word 
Lijff-eijgenen aen den Vorst. 


Een Tani off Boer, die bevoorens altijd 
wel geleeft heeft, tot misdaed van Malieng 
komende te vervallen, voor de eerste mael, 
en in zijn dieffstal komt doodgestoken te 
werden, is ’t niet billijk dat hem de haere 
afgesneden werd, maar wel zoo hij be- 
vonden werd zulks voor de tweede maal 
te doen. Bij aldien iemand egter zulks 
in ’teerste geval komt te doen, valt in 
een Boete van 4 reaelen. 


Een Maliëng Padij van ’t veld willende 
steelen en dood gestooken werdende, voor 
hij nog de Padi gestoolen heeft, mag 
den hals niet afgesneeden werden op 
Poene van 4 reaelen. 


Imand doorns of voetangels rond omme 
zijn Padij velden gesteld hebbende, en 
een dieff daer in komt te treden, en daer 
op zijn voorneemen verlaet, mitsgaders 


PR Kee ae nati ang asn ram ampeg gen aa mu 


Av Qs [@) ee 
Ae ni dt Eremangersnjgn EN 


gemaa m read an afne rvan vergen ej erg vr a 
S a a a 

EDEN A NEN ELEN ON EEN DN 

AM A1 Bram en enen manen ad Eh Cr anas n df on 
DE it 2 

as a As a 

MEE ID EE ND LET EDEN Ie 
a Ae 

aM U A EAN OI N 


pen aa mre maa maag men om mag vn an Em 
ma EN am ga ran an vn ri am (ah aa 
num EBIG, En een 9010 @572g “ 
a a a 
aen enn maman zon aa geeneen Mn 
nur an am nam \ 
2m Örz an ram eaf en Hi en ten 
gem ea reasn amg eran nere: sy 
Pe as 
arn gg en ng, rn om Shang) vur ok an Samang 
OQ @ OO AE 
nemer en om stang pannen nh dn dn en Hemaurzem 


[@) * a 7 
an BD LM KN GAD MM GN OD MK an \ 
CIJ he} 


pam an nù 1) en arapam wije na UM rz a 


@) 
an 


a” a a N a « * a 
ide gur anr anr MM u) ”} N anr as a od} aan 


aag 2 er ien bh gege aap ren gov neo my ne 


den Eijgenaar bloed aen de voetangels 
bevind, zoo moet gezogd werden na den 
geenen, die zodanige Wonden heeft; ge- 
vonden werdende, valt hij in een Boete 
van 8 reaelen en den Bijgenaer der velden 
verkrijgt 2 reaelen; dog die voetangels 
legt, moet daervan kennis geeven aen de 
Negorij off valt anders in de boete van 
4 reaelen. 


Die een ander dan hij van intentie was 
vermoord is een misdaed, die de vierschaar 
der Priesters aengaet. 


Die imand in ’t water versmoord, is 
strafbaer als voorm.; zoo die van de 
deessa geen kennis daervan geeven 
aen de stad, vallen zij [63] in een boete 
van 33 reaelen. 


Die iemand in ’t Bosch en in de ruigte 


versmoord, is als even voor de vierschaer 


der Priesters straf baer. 


Die iemand ombrengd door hem leven- 
dig te begraven is een zaak behoorende 
insgelijks tot de vierschaer der Priesters. 


Die iemand vermoord hebbende brengt 
in de plaets daer bruiloft gehouden werd, 
is straffbaer voor de Priesters als boven. 


Een man willende trouwen, en ten dien 
Eijnde de Trouwgifte reeds aen de vrouw 

ter hand gesteld en hij haer reeds op- 
_gewagt hebbende, en het gebeurd dat 
bij vermoord word, zoo behoort het geld 
terug gegeeven te worden. Zoo zij dit 
weigerd, valt ze in een Boete van 4 reaelen 
en dubbell de waerde. 


95 


Jaak 8 a 8 
ner AN AI EN anr fj an if ane aramn Ll) an em nn uu 
Qv 
AEN vu gen ar Man âj aa anr men di) Ben @_ an af an 1) 
(, 


Ge) « 
KN AN AN AN an an Man vu ma 
CU l EIN 


enen 1 zam en 1) en dn 1 Ù 2 Le an na enz aci 
EMA WI ier amen dn au mju ndr ) ny an 1 @) 


Da 
AIN N 


- a « pe) 
en U) ar an @I dj an an 1) 2 Er aM nn NIF fl 


hon Un ane } Uy dram ac an au Bijna en Ù jog an 
de Kl of de 


/ 
DE Je \ aj vu ns 20} A AAN aem aman oj @) Ri an “an 
Vn) UL Er nana 
ln a ar de 


« a « La 
UN A0 A) Or 2 EN Mp am aM 12 ram m aa an ane: 
em org Òreenman En) dream aa aapmeren sang 
Eh Bra fch aen « am aon Hij Ï NÀ 
Fn ajar jemen om wa rj arm ej rg an en 


Da 

gan NN 
un an pò J Krap re A a ana 1D 
Il granen pen aande amara naan 4 
A 
ENmM A ar nr arran U B am am a) aan Bian r ; 
6 fl 5 Ì 00) 7 amam am ar ju nae 

ls 
ny an vn NN 
d VE er 
yemaamer eum en am 009 etn nm mj 1) tag Ù CI 
C d, 

ur anas an ke aam an an wijn a e) ny Kn an e) 


Oa 
bo nw 


pemaan Ò eam (A43 penny Kn aur an am eh jme 
1 Si mage Oase : 

AM aman: FRN Las gam aen am nag en ng 

a ep uu | nnen agen 2am za eem nem 

Gr) Die en a ) 

iis 12 Nn ER nep d, (EN 2 ah N ar hbe ie! òf Lul /, UI KH 

pr ND) C) 

an | un ey Tuit nee di ahli 1} Úl zal 4 KI ni un 1} 

ad « & 


vend gan an jn vu jn nn ei) Tr va 4 Ey he) an 


Maer als een vrouw, de zaek als vooren 
gesteld zijnde, omgebragt word, behoort 
het niet terug gegeeven te worden. 


Die een andermans Boedak (Knegt 
of Meiijd) glaet, en dezelve de vlugt neemt 
en absent blijven, valt in de Boete van 
4 reaelen off meer na maete van de wonde, 
en een vergoeding van ’t geene dezelve 
aen hun meester schuldig waeren; zoo den 
geslagene niet wegloopt, verkrijgt de 
zelve 2 reaelen off meer na maete van de 
wonde. Ingevalle dezelve dood geslaegen 
werd behoort hetzelve aen de regtbank 
der Priesters. 


Als een Nanajab off dieff bij dag, na 
de gepleegde daed de vlugt neemt, en 
nagezet word en het gestolene goed van 
zig werpt, dat veele menschen (drie het 
minste getal zijnde) zien, dog de ver volgers 
hem nog na zitten, en nabij gekomen 
zijnde dood steeken, moeten zij het weg. 
geworpen goed brengen bij het Lijk, zijn 
andersints straffbaer, dat is, een Boete 
onderworpen van 8 reaelen. 


Twee vrouwen wasschende, en beijde 
haer kleed op de wal op [64] den anderen 
hebben gelegt, en een van dezelve eerst 
gedaen hebbende, beijde kleeden weg 
neemt, die valt in een Boete van 4 reaelen, 
het Kleed terug, en 2 reaelen tot ver- 
goeding van schaemte. 


Imand goed bij een ander in bewaering 
hebbende gegeeven en die komt te zon- 
digen en zijn goed te verbeuren, zoo be- 
hoord het gemelde goed tot ’t verbeurde, 


96 


tad 


== 


ja ee) a 
nanszamn en 1) 2 am anpyun zn, an zanam aAanmn 


am \ 


fl Ú) uu 1 (Sen Er Ln er het Hua pan an aram & a nf 
AA NU EN ar an UAA NIS 1 92 ank en zam aen 
7 egen maa jn erom 


0) 8) mu Lu Gj ú) aan 2 LM \ 


genaam 2 am rav aa dz dn ne Ay, AU iam eng n 
neren erom aaa an nar rental gegen ay rang enacn arn 


nur an dàn Y NN UU , Gem @ EL dn anr vj an ú) ar ain 2 


am am Si ain ara: ) Eh 5, Sram 
an as }o® ner emnan Sen on nt q 
As @ a ee”: 
nen an ang aren genase y unu an usg 
ed 
am AM rk AIN am sy n agen an en nn 
1 vu a, an auan ha Èi 2 as uy ay (a) aju 2 ey an ar 


Av - dn a 
Un an mn an E) ke Kn nag AN 


pemoa vaan eagg gea jr aen an aren aam gg le 
aan ervan un: m O On 

n TU YUN Un nam zm B KA JD _ 
eN ner den rag ogopg aan zaam ag jen ram am er an 

ae a a a Qev « 
@ A AEL an am ang EAN gam sen UN a a am an jn an 

Ie : 
nam am ay / À 
KN ggn geerd vara eran gen 

on a Se E 
yen an E ern genoa nemende arn gemnraun 


a a En 
#7 va ag AN an nan aon rom aan An 


@, 


yenaamn Ùr en aram: an ran jah dam ag en ns 
handha ermee aad eel 
ee eee f as 
RL IN DEL ZZ BGN Tj GU engpen 
gan am rb) nun an er am lang verdagen naren 
a 5 on 
vur anr), K Tu ( / 
wp en gem ergen qe aa nag Ar en EA 


KN A5 An ei afdan nan 
û 2 Ek ya nn am wv 


un am rem dn dn an am em En Bn arr Pan Lg 

Ul n a hb 
(os : = a a on 

an am ear dar pn ggz MAM En En arn eN 


UE NZ AM MAS an aram nm acm am nig rom reren 5 


en heeft den in bewaering gever geen 
regt daerop, uitgezondert in een geval 
als 'tgoed vermelt mogt staen in den 
Pisaid die den in bewaering gever tegens 
desen Persoon mogt hebben ingedient. 


Goed in Bewaering gegeeven, en den 
geenen die het in Bewaering heeft, ziju 
huijs en goet komt door een Banjier of 
swaere overstroming van een Rivier, weg- 
gevoerd te worden off door Brand ver- 
teerd, werd niet vergoed, ten waere het 
bleek dat dit in bewaering gegeeven 
goed niet weggevoerd, of verbrand was, 
maer overgebleeven. 


Een vrouw (een Hoer) uit eige wil aen 
het huijs van een man komende, en ge- 
quest of vermoord raekt, is Bongan: ver- 
stoken van 't regt, en werd genaemt 
Mati Sambawa (gestorven als een beest). 


_ Eenig volk van een Dorp Plundering 
pleegende aen een ander gedeelte van 
’t zelve dorp, en eenige overblijven die 
de daders kennen en kennis geeven aen 
den Koewoe, en de Koewoe daerop, op 
eigen authoriteit Jara doet (goed van de 
beschuldigde verbeurt verklaert en weg- 
haelt) zonder Titier Brawara, en Pisaid 


(dat is ’t slaen in rijstblokken, Publieque - 


bekentmakinge, en in kennis legging bij 
den Kegter), zoo werd den Koewoe in 
een Boete verweesen van 16 reaelen, en 
de verbeurtverklaering vernietigd. 


Twee Jongens op een Bloeme-Boom 
klimmende om bloeme te plukken, en 
een daervan valt dat bij sterft, daer is 
geen regt op [65]. 


Twee mans beesten te saemen gras 
eetende, en den een den ander met hoorns 


stotende, zo dat hij off swaer gequest off - 


Verh. Bat. Gen. 


97 


{ nan Á ij) #2 NK £à 

1 D// En NAAN AD / Aje n U 1 4) ran rn AM an an ar An HO) 
Ni Dr ) „As a ) 

nu rn ad CANE OEE, EN KM HO 


5 ep, «) Ze 
WS nm ál aad) \ un Li) Uzar an Een ï u an 1 ij Un wm 


a a 
pen pen zm man maan wn nee) em dn d 
RN GA — 
N a a a . pi 
LN AO AN am am an ar app am am a aj au AJ 1 am 21) ON 2 an 
U El a 1e peage gn dre 
6) n ein dn an nj enen eaurmer Een cm cn) \ vn? 
jee epen ld me 
ZE a OG 4 
au genen nam AM vj raar den Ra rg) Ean nan 
C ak 


@) 6) 5 a a 
Nn 1e) an (EN — | un ie) nam am an an K 1 \ 


. CAE CY: a « . a 
UI MAIN 2 GN AN UNEN MK) Np AMO HN EN on AN EN U AN 
U / eon GJ / ca 


EM 


5 ï @ 1 raa DAAN da lj 2e) 
f ù B) B, 5) HI A AE AT TA AAN ( AK) an en 42 
genaam a par ì ed en O1 


« 


AES! (@) a Vd OE 
nj KNN a aad am xj mu vn ara tn en vng an 
1 LE ke 
nam tha 16 Dr Rj(an man ru deja nag am 9, Hm En £d 
Jd) L un a Jl { { ( IL ï / { 5 (MK L. 
Dn aje en ra aje vp en jj} 


O a 
INAS ANAMAR np an aA aA A AU AN OM 1 ANN 
al cl ek | Lit 


ù run 0 E) hea 
AM 1 NM NM KN AM AU AN ENNE A} ADEN DAN AAM) UJ 
Ü 5 1} CJ / PANNE) Ì l 
ri nj an ren OR Eanamen Enan aans an 
sy Û KA dd } A 1 ENEN KK í 1 

Dar aaan a0g DER 


« a a « Pj 
sr ma eran an PY Ora rm AM an ant ll t Meli, nr 
hdd HL % es) 


UIN w 


98 


dood raekt, daerover is geen regt; doch 
zoo er een Jongen off de hoeder op zit, 
moet dezelve vergoed worden door de 
geene die er op zit, en een boete van 4 
reaelen; zoo den geenen die op de stotende 
Buffel zit, daer af en dood valt, daer is 
ook geen regt op. 

Een stotige of wilde Buffel uit iemands {un aa arne am eng om en ram nam nf 
hok raekende en beschaedigt des Bauur- 
mans Padijschuur, Huis off Pagger, off 
menschen en beesten quest off dood, moet 
den Eijgenaer van den stotende Buffel, zoo ego tian pen gem en eraan ° 
hij geweeten heeft dat zijn Buffel stotig 
was, vergoeden (de menschen mede op 
Prijs gesteld zijnde). 

Die een Buffel dood steekt die wat 
stotig is, maer terwijl hij hem dood steekt 
niets doed maer stil graesd, moet de helft 
der Prijs vergoeden. 


Er Aes en Or am Bljan mp an zam ay nan nam 00 Er 
EN \ LD, ( an a 5 ( 45 5 je s 
q | hals | EEn 


Ov « a OND 
@n nan ye ME Pf) un 6 EN AAN AN AN ER KN UN 1 
hs CC 


Een man met een vrouw eenen weg 
gaande, zoo nabij de vrouw dat een 
hair uit zijn hoofd door de wind op de 
borst van de vrouw vald, en zij dat kwalijk 
neemt, valt hij in een boete van 4 reaelen. 

Een Buffel stotende een Paerd, ver- 
krijgd den Eigenaer van ’t paerd de Buffel, 
en zoo het Paerd niet doodelijk gequest 
is, moet den Eijgenaer van de Buffel 
de kosten van de medicijnen betaelen. 
Bijaldien het Paerd weder volkomen 
hersteld werd, moet den Buffel gerestitu- 
eerd werden, mits den Eijgenaer dezelve 
inlosse voor de helft van de waardije 
van den Buffel, en ingeval den Eigenaer 
zulks weigert moet hij een Boete van 4 
reaelen betaelen. 

Een Buffel daer een Jongen op zit, 
stotende een Paerd den Vorst toekomende, 
werd den eijgenaer verweeseu in een [66] 
Boete van 4 reaeleu, en den Jongen valt 
in Prada. 


Zoo een Jonge een grasende Buffel 
ergd, en den Buffel den Jongen daer op 
aenvalt, quest off dood, word daerover 
geen regt gedaen. 


Een Jongen op een Buffel zittende, en 
een ander den Buffel verschrikt, en die 
er op zit gequest off dood raekt, werd 
dien anderen verweesen in de boeten op 


quetsing en dood staende. 

__ Een Jongen een Buffel voortdrijvende 
F en slaende, zoodat den Buffel quaedaerdig 
word, iemand aendoet en quest off dood, 
werd den drijver verweesen in de Boeten 
en vergoeding op dood, quetsing etc. 
staende. 


Een Buffel in een anders veld de jong 
uitgeschoten Padij-plartjes eetende, moet 
den Eijgenaer een ring van gemelde Plan- 
tjes om de hals van de Buffel maeken, 
off met modder bespatten en dezelve 
voorts navolgen tot ’t huis van den eigenaer 
die 2 hoenders, en een boejoeng met 
_ Javaanse Soopjes aen den eigenaer der 
velden uitkeeren moet. 


Een Buffel die bijna in de airen ge: 
schooten Padij affeetende, mag den Ei- 
genaer der velden den Buffel aanhouden 
_ wanneer dies Meester dezelve moet in- 
lossen voor 2 reaelen. 

kr Een Troep Buffels de Padij eetende van 
de velden, off dezelve bedervende en 
_vertredende tot een Lierie in quantiteit, 
mag den Eijgenaer der velden de grootste 
off beste Buffel na zig neemen. Dog z00 
dit geschied op een veld dat na aan de 
weg legt zonder dat er een Pagger om 
is, zoo beeft hij geen regt. 

Karba Jara off Buffels die nagt en dag 
in ’tveld in de Bosschen loopen, van 
_ iemands Padij-velden off Gaga’s willende 


100 


eeten en zig koomen te quetsen in de 
voetangels, is de Eijgenaer der gemelde 
velden off Gaga’s tot geen verbeetering 
verpligt, maer den Eijgenaer der Buffels 
[67] mag zijn buffels na zig neemen. Zoo 
de Buffels egter bij nagt de Padij komen 
af te eeten off te beschaedigen, worde 
den Eijgenaer der Buffels in een boete 
van 4 reaelen verweesen. 


Buffels off Koebeesten de Tjabee- 
thuijnen beschadigende, moet den Eijge- 
naar dier Thuijnen een Band off Ring, van 
de wortels dier Boompjes gevlogten, om 
den hals van het beest binden en aen- 
houden, wanneer den Eigenaar van ’t beest 
hetzelve voor 2 reaelen mag inlossen. 


Imands Buffels gehuurd hebbende om 
velden te beploegen en de huur en tijd 
bepaeld, mitsgaders de Huurpenningen 
voldaen zijnde, en de Buffels voordat 
de velden beploegd zijn komen verlooren 
te raeken, is den huurder in de ver- 
goeding schuldig, dog krijgt de huur- 
penningen terug; ingeval den huurder, 
nadat de velden beploegt zijn, de Buffels 
ter bestemder tijd wil terug brengen, en 
dezelve op weg komen geroofd off gestolen 
te werden, is hij mede in de vergoeding 
verschuldigt, zonder dat den verhuurder 
de huurpenningen behoeft te restitueeren; 
en zoo hij de Buffels aanhoudt na de 
expiratie van de huurtijd, en dezelve als- 
dan komen verlooren te raeken, valt hij 
daerenboven in een boete van 4 reaelen. 


Bij aldien iemand een anders kinderen 
tegens den anderen aanzet om te vegten, 
en een of beide raeken gebuijlt, valt hij 
in de Boete van 4 reaelen, en de kosten 
der medicijnen. 


Bij aldien eenige Persoonen hun Canoa 
van de wal in ’t water brengen, ter plaetse 
daer de vrouwen gewoon zijn water te 
haelen, en de Boejoeng (off aerde Pot) 
van d'een off ander in stukken raekt, 
moet den geenen die de Canoa heeft 
afgezet dezelve vergoeden. 


Zoo de vrouwen zelfs daerdoor be- 
__schaedigt, 't zij gebuilt off [68] gequest 
raeken, de vergoeding van ’t geene daer- 
toe staat en een Boete van 4 reaelen. 


Zoo die Persoonen in ’t waeter een 
vrouw aenraeken, ’tzij met voordagt off 
zonder dat, die mogen werden geslaegen ; 
zoo zij zig daer tegens opstellen en haer 
kris trekken, moet er Titier geslaegen 
worden, en als zij zig nog niet willen 
laeten dwingen maer verweeren met de 
kris, mogen ze door de meenigte dood- 
gestooken worden; dog als de Persoonen 
die de Canoa afzetten de vrouwen waer- 
schouwen, en zij niet wijken, hebben zij 
geen regt. 


Bij aldien Jongens na vogelen of iets 
anders werpen, en menschen komen te 
treffen, off zoo het in dier voegen treft, 
dat iemand een oog, oor, off de neus ver- 
liest, een verbeetering van 8 reaelen voor 
schade, een een boete meede van 8 reaelen. 


In alle diergelijke gevallen zonder voor- 
dagt, zoo iemand daerdoor zodaenig 
getroften word, dat hij sterft, de ver- 
beetering van een Menschenprijs. 


Die Samanka off waterliemoenen eet 
op de weg, en de schel voor iemands deur 
werpt, en iemand uit dat buis voor komt, 

daerop trapt en valt, en een buiijl off 
quetsuur krijgt, moet den geenen die ’t 


101 


a ùrzam “} Ei un js Phax EZRA Ora rag 
} 
an un aat ueind 9 2 op narpan 
aag pen za Lu gn vi €) VKS) dl „en Er ijt K) 
nam uw (a 1 na î dvi 
net ie) e 4 f MK i 
en ait vg wa a A 1) gepre AR 1 
IN À vj MEN IN) U 5) har @, n 
ng AEN me n 1 (EN — jen A rd HN au KN an) es u 
Ee REN KS ERN 9, aa an an asn nun pen(sagen 
3 J (49) == 4) 


Lan MUI \ 


7 


U ren Sam re) Hij Un anr ann 1e JJ elf, Knarren 


NÀ zemen zag ava go ur ru 9, E00) an ann te) Ni} 
EN a GE) o 

alb en an mn Bn nt Ree a nf, HI A) A) #1 KA UEA 

rn ag vn en fj U au ay un ci LEUDIN 1 ID 5 n nz 

È zij an mam 2) gj ei Pu) EN — 1) kj ner a ten ang an 


C Av ar . EN: 
Kn nen gj, ej RL EDA 5 B7) UA LON ODD KD EIN) IJj 


Ju 
um Eil t "(a u dt een nnaumnwy 


« le) Av « 
Il una ” nan on) U Gi, an mn 1 () HI KME ” Urarn 


5 OND ae O Ee a 
Nede de ROEL BEL 
Gl @ ee | 


a of DI 
v En Nar amnpaaemn nn 1 A 1 an anr Saar an g am en LI 
un Len Ì Ì 18) | 2 


5 
a) Eran 5) ú op en 4 Ph U 1 wa En am fla 


a « 

je mi ns Arn aaan za maan nare ruj nj nan 
Ef NAE 1} ) Lul u \ 2 1 1 | ) 
anrpan arran eran an naamw 

U E an dh un zu KN 

ON Herang man an nr EN My MAN TG N 
gproprar MEN an EN 0 Kk ú fj ú 1 
@\ a.) ë ) a 
FUL AU HDA AN Il neen AM AD ANAS ZN AM AN 1) maen 
(ef, C 


o a ). « 
4 ( a. AE ú A { KHK} 
EVA ALD AVV AN ANN ASN AAN Aide Md 


« « ). N . » 
í AN 2 UN ENA AA A AEN UN ngen nar) jr) 
(un an Lj) k / / ) | ) 

Du and Chau El ene na ene 6 am oi es ny 
aen AJ KI Á 2 / OR / Ji @ {U { 
En U EAM) ) end Shed nld 
fa vet | a 30 F a Mee ND. 

ers Un AN ÀA ANA ard ar aan Kij ar en EM aan a TUI 

eng am a) 04 Hij Hi 


CX « « N Ge N 
n T n 
ann vnagarn am AIA AEN 7) U HD AA ON IKN T 
j l JI Î VD 


102 


gedaen heeft, werden opgezogt, en de 
verbeetering tot zulke quetsinge staende 
opgelegt werden. 

Een Jonge zig verhuurd hebbende, 
om iemands Buffels te hoeden, en hij 
er mede in ’t Bosch gaet, en de Buffel ge- 
stolen werdep, zonder dat de Jonge daer- 
van kennis geeft aen zijn Vader off aen 
den Eigenaer, zoo is bij sel uldig aen de 
vergoeding; zoo hij de dieren in ’t Bosch 
laet loopen, en een of meerder daervan 
door een Tijger of Slang gequest off gedood 
werd, off deselve in een Rivier laet gaen, 
en door een Kaijeman gequest off gedood 
werd, zoo is bij mede schuldig aen ver- 
goeding. Bijaldien hij dezelve laet te 
saemen vegten en dezelve daerdoor 
beschaedigt en zoo [69] kragtelocs worden, 
dat zij niet meer bruikbaar zijn, moet hij 
dezelve mede vergoeden, en valt in een 
boete van 4 1eaelen. 

Imand een ander bepratende met hem 
ergens heen te gaar, en zij beide gaen, 
mitsgaders een daervan verlooren blijft, 
moet den wedergekomene ’t zij hij bij zijn 
terugkomst kennis geeft off niet, een 
Menschen-prijs vergoeden en 4 reaelen 
tot cen boete betaelen, al was ’t ook dat 
hij ’t kleed oft iets anders van den ver- 
loorene aen de bloedvrienden tot een 
teken dat hij door struikrovers was om- 
gebragt vertoonde, zoo bij geen Titier 
geslaeger, off op de plaets daer ’t ge- 
schied is, geen publieque bekendmaking 
gedaen heeft. 

Imand een Boedjang off vrijgezel in huis 
hebbende en met dezelve uitgaande, de 
Boedjang door Struikrovers omgebragt 
word, die is daervoor niet aenspraekelijk, 
mits daervan kennis geevende aen des 
Boedjangs familjc. 


En CD an AN KN a) _ ge gar ann eg enlyggen 
ren agen nem a ran ogend En aa rN 
E Mi oasa 
pmen gran drage 1e 220) un ria CI ar ara ag 
ene enagu Kan Slome meen dl meeneem ag 
12 naa an en hen an an am ar 
jen rg | 
neren or arom jura ag van Sp eni enaar aa npe Or, 
« ü Pr 4 “ rl ‘e ú 7 ° 
an am aì ej aan am am vo dan natie ama em ien 
ELD ’ E07 Ei . 


am sem em ap Sjem ga arn eu aag } 


« 5 Oes aa N 
H 21 51 C 7 ) 
genaam A TU En B EN an or 
O a 
nanamn ag amana in mand 1u” A0 A 
OA « @) « a 
LN AS HO 1 Or 2 AMA) ze an aren am vaag LIAS AN 
Al 
a a 
den | GARROAE HijAPE ENEN gen enen ZIEN 


ies Ui 1) Pra) dE (rohe jm KEEN rd 


ar ani ej ain am) en we ie “ 


[peu an Sage am awel ia Kn er aram vn UNE 
U 


nn lef, va Ll, EED KN (A2 an abdis) AN 


Een Krismaker iemands krisscheede 
ja) JN en daervoor ’t Loon ontfangen 
pende, en komt het hout der kris te 
reeken, is gehouden in de vergoeding, 
’t Loon nog niet ontfangen hebbende, 
niet. 


Wanneer een vrouw na een hevige 
oordenstrijd en slaen van haer man, 
in iemands huiijs heeft begeeven, en 
ijl zij daer is komt te steelep, is den 
van den huiijse daervoor niet aan- 
ekelijk, dewijl zij niet aangemerkt wordt 
als een Boedjang waervoor den Huisheer 


ze met haer man gevogten heeft, bij 
ì is ingekomen, en den man haer zoekt 
n vindt, haer laet roepen, en zij onwillig 
andermael haer roept, en zij refuseert, 
hij dan in Persoon komt en zegt dat 
haar Persoon en bedrijven voor den 
aenstaende aen den man van den huijze 
laet, zoo is den [70] man van den huijse, 
jen hij dit aenneemt, gehouden Baer 
buiten den deur te zetten. 


Imand van een ander schuld eijsschende, 
et intrest, zoo de obligatie de dag en 
um niet behoorlijk aanwijst, beboefd 
niet betaeld te worden, en valt den 
uldeisscher in de Boete van ’t geëischte. 


Imand schuld invorderende zonder Ge- 
ehrift, Getuigen, en Boekti ('t verpand 
ed) gaet niet aen. Dog Getuigen en 
kti vertoonende, en den Schulde- 


à penai en oan ag 


103 


e 5 MODS 
ana nr eam ann am a JN Ei 5 
I ” 7 GN Eze nap gene gan en 


a 
nara Ipa Er Ü U C 4 
\ KO =| Ki) aram u) a) raa Ke ief kel, /} ta 
a « « a a 
Kn 2 am EI manr an a DM am KN AN EN ara ag an 
l Ki ae pn 


5 a O 
MU le gn hz he an uy Peen IEN fl, \ 


. e Lat er C) As 
AN a 1 Or eam an ma an Hij CE) an Er am un, mu a 
I n 5 Be) 14 UN arora angan 
5 As 
meme neme naren eenma Kk nae HO 0 ASN Ai 
Ì ” 1 en 1 AI 1) Ön 2 on gg), wy an fp 


fi) Ë) EE N 


eee! or 5 
Ü un an ú) 02 un E) anr 7 Ta Ul ar MN am ama m 2 DT 
run an vm Eh ej na nan Ui Y Q 
rn dame UNE) an am a a ern ar 
] HTA MEDE AR HAN 


Gl re As he EA o 
nun eK „nan aan ry an ELS 1 aur a a MM ho Ne MI U 
) /Ì 1 GL : 


aaa 


iP BD rag naa 3 


Jl DIEN aaaa 
ama mam an vu ane nm Ean NA NAR men 
gen Mw y ag mene 


ve 


OESO O 5 
an gs (EN TA NU KN an MM ur vn yn mene prins am 


een 3 KN 1 Á un dn, Lul ne) AN 


4 
rr en 


maan 2 am un asn a vj 6 yn ey cn vun an 
OE) a 5 a 
an am ur al M Ee) Turan ang stak a ai &n an dd an dh 


@ OD a 
nn an an | ar jeg Un an asn dt dà» 


an a) ” var am 


5 a 
Agg EN am an an aman nam arn Maar an an 
N/| U CV Ee) (rh $ 


sl Ch) ze 
6 a A MUI z ASN \ asp aen gj on asin AEM w 


(ne a € a 
Ü UI 2 (HA nj me unaanram 2 an AD A MUI LVUGN HV NAA KN 
BL LO 


asn an nan 11 vn an dà var an an of 1Em mp vu an A, 
/ (ki hed € ( ( Ui MI ) 1) 


104 


naer nog ontkennende, werd verweegen 
in een dubbelde vergoeding en een Boete 
van 8 realen. 


Een Persoon op een Dessa van een ander 
Schuld eiijsschende zonder bewijsen te 
vertoonen, en de schuld al vier Jaren oud 
is, zonder in die tijd gemaend te hebben, 
bestaet niet, en moet het g'eiijschte uit- 
keeren aen dengeenen van wien hij het 
g'eijscht had, en valt in Boete van 4 
reaelen. 


Bij aldien een vrouw uit haer zelven 
buiten kennis van haer vrienden bij een 
man komt vrijen om met hem te trouwen, 
en den man haer tot driemael toe 
behoorlijk afgeweezen heeft, 20 vermag 
hij, als zij ten vierdemael komt haer 
aenneemen en trouwen, zonder dat de 
famillie regt heeft om zulks te beletten : 
dit moet opgevat worden in die zin, dat 
de famillie de man bevoorens hebben 
afgeweesen. 


Als een vrouw ten eiijnde als even bij 
een man komt, en hij baer ten eersten 
aenneemt, zoo maekt hij zig sehuldaig en 
een Boete van 4 reaelen en werd dat 
genaemd Bauwd Moengoeng. 


Die een Put dempt, die gegraeven is 
in een Bosch off op de weg voor de 
reiijsigers, oft aen de zijde der Padij-velden, 
valt in een Boete van 4 reaelen. 


Die uit een Vijvertje dat aen de 
Boorden der rivieren gemaekt is,om Vis 
daerin te bewaeren en voort te teelen, 
het water [71] laat uitloopen en d’ Vis uit te 
neemen, valt in een Boete van 4 reaelen; 
die het bij avond doet, werd gelijk gesteld 
met een Malieng, en aen den Lijve gestraft, 


mam cr an a Pi A q apr va €) jen en zij 
) G < « Í / Ä 


O E a 
MAN BAMA eig np var mag vn anr anr anr amp aen am mac y 
aan 1 1) Mn 1] amy 


VE des a Se 

are ha nr am ar arg an an omm mar an am A0 A van aen 
u EL ; 1 / VOE 3 ( 
1 raam Sram an ram on } 
MA A AN HK MH A QS 15 an f 

ú ne an on am anp gr NI OP SAN ij 
1) 00 aa an zam an vn aa dd 1u UI 7 41) À 
fi Í ( / aa U, Á don (B) 
1002 2 2 oa uy) np eramaa arran 
mn am Ny aman ej KU HA 9 ep En an nam om am abn 
Ch VEL DRL LEN 


ED fe) ED d 
KN AS A2 AN AM UM Ll KN LN é5 ar an afs uur TUI) w 
| gi) 


[jen an UR 2 ë) LN B) 1) a) nr van opeazan Kn) 
af 0 aq Ei a oma aa abt rag ara ver as am 1 H 
29 12 124 ( anr A den 

Bi unas am nam a à M ar 
pmen rg pna ee ijt PE) IGT 


HERE a ; 6 
rn an I& (En ej) 1 ve 1 rend, BLG Oe BLAD, 


a 
rar UN W 


N Av Ae « 
U an an nan 2 un &) am am a, a 3 mar za nea 20) Lu 


a Z @) 
KD A A EN A Np AM AI AD EF UJ VN Mam arj An Ma 
ij / 1 1 (\ (AN € ar 


ùn vu, 


ii am a1 ” KR) zam am ú, KD) rn, el ri Fy Úi anr anr ij an ei 


As An î Jee kb je) @) 
tn al on aA A20 10 a LN i/ ang un EN 


an asn yang Nn 


jpem aa nà zam an lar! a Kn zj 1 Ör2 on an anak en ham 
) ( 
A menay ram 2 aen nm en ap au mar vr Á1 
| be mine, MN VU 
PASS 1 an jam anan ma pq ei am en am am a en A 
{ í A) A5 {í ds Á 4 
| ee; ken 


Ban aram nam wv 


Zoo ’t gedaen word aen een Vijver van 
een Grooten (als Tommogong), een Boete 
8 reaelen, en bij nagt als boven. 


_Imand een Sedeekka-mael gevende, en 
een Boode uitzend om zeekere zijne Vrien- 
den te nodigen, en deesen Boode in plaets 
van die, andere persoonen noodigt en de- 
zelve komen en eeten, is dien Boode 
gehouden in de vergoeding van 't geene 
door dezelve gegeeten is. 


Een Knegt van een Heer, bij de diens- 
meid van dezelve off een ander Heer 
leggende, is hij gehouden haer te trouwen 
off anders te betaelen de Boete van een 
M enschenprijs. 


_Imand een Knegt weg jaegende om 
zijn schuld te zoeken en hij 't geld bekomt 
en aen den Heer betaeld, dog den Heer 
naderhand ontkent het zelve te ontfangen 
hebben, en geraeken daerover in een 
tweegevegt met Piek off Kris, zo iemand 
gequest of gedood raekt, werd den quetser 
off moorder aen den Lijve gestraft. Dog 
beide gequest raekende, ieder een boete 
van 16 reaelen. Biüaldien het alleen een 
woordenstrijd is, gepaerd met een toornig 
glaen op de Bank off Baleij daer men op 
zit, een Boete voor degeen die 't doet 
van 4 reaelen ; zoo den Schuldeijsscher ge- 
tuigen brengt dat den schuldenaer toen hij 
bij hem gekomen is geen geld betaelt heeft 
en zijn getuigen zijn Ambauw Raksa 
({ amiliaire vrienden) off Ang reeka Pan- 
daija (die geleerd zijn wat zij zeggen 
moeten) off Saeeka saksie (bloedvrienden) 
off Saksi Tanwat gata (getuigen van 


105 


ana af. >) 
Ivar ma St asn am ain an ED aén na nen apam aap am am ge 
f 5 a e 
nn REE EA ee a el Mila Le maan \ 
a a a ; a Te E 

nan an aam ajar on eainemaa ag ap Òreaen ma fj Pv) 
« (@) : « 
ROMA HM en erp an \ ap vu an he knn 


ggn za lef hae VEZEL EN EN RN 


e a 5 5 = 
penanmer eam agg UN mamean m esn e) agen nm 
a “) 9 vam en on en rr an en cm am Ra, EN UN pt id uy 


Mam NCM \ an men on =p vn en ng On ng Enca 


De a a A} 
un ee 6 menma AN ZAAD Br ng akten asn 
GE 


sa oa anr Én eg en agrar aam jaa fe A 


jun an 7 an «) yu aaan np za BI nan tú 


aa (ap O aa 
KN AM ENA LIANA ANA AN EN IJ HL EN AM AN APL QI 0, 
IT 5 (BL 2 
Dan end am da, HD 12 na 6 3) 
/ í dS û { nar vwram ar aan ay) am am ij 
LM 5 & Í ROE 9) E 
Ui an an am uy an AN a zgan Am 
L/ (ELN SOK d UJ H LLN UNA LD IKD K) ENA 1} A Û ol í 
Í| | il bl LE , il) | 
Ee) a O „ 
en) AM A EN AM A1 AO) ON AUM AN siam ru has 2 nam eq n 
| En È | 9 
a $ om a a 
nan 220 AM UI er En ar rr al am an Ma 21 VO ON A 
/ IKL 
en LR ag an an enn eerd ín asn \m vu a 
hl i/ u i Jt (HK LL JK, d ad Í y, ü 
EEE) ON Clara & et 
@) Av a As Á n 
va abn am 9} LUL LG £) nag vpn ann cp rj aM En 
KU | 


) a 
Ln Re, KAAN AM ZALM MEM AU SLAM OU EN NAM A) 
) 


a Asv GPe 
JD AN / naan ari NI} AN 2 FA HY AM NU EN A ZAM 
A AM MANEN HY /| uanr aUl HI) l 2 0, bd 


Os am rh mm aram am nam an ram an ariel 


p . En a a 
nan anr an 1 RO LL) ru) LD ey Kn /| naar mers an a MM 
GJ = 


ie, D inner en ka naar aman an em San 
( A71 or 4 f ; Mm 
LM EN A 4 Koe LI 1 / 1) 4 1 
Je ar . 
a aram ra U A0 MEL MAM A UN np mn aM A1 BO 
md a | E20) ) eq 
un ati LU IN iem 6) 
( ( r mar HJ ASN ASN \ T mn Nn B sf 5 
Lu al nt LK en 1, 


®, 
@) gen ur asn nun n E, vn ran a ih oM AA am 


106 


ongenoegsaeme wetenschap in de zaek) off 
Ang lienga Tjaja (getuigen van wien 
voorgeeven zijnde dat ze welgehuiijst en 
ordentlijke luiijjden waeren, bevonden wer- 
den quaed-doenders te zijn); in alle deze 
gevallen werd 4 reaelen aan Boete 
verbeurt. [72] 


Bij aldien een Vlugteling, het zij Straff 
off Verpandeling off ook quaeddoender, 
die niet uit last van den Vorst vervolgd 
nog op verscher daed nagespoort word, 
te saemen komt te gaen met een ander 
man, mag den laetsten hem niet dooden 
maer maekt zig schuldig zulks doende 
aen Doodslag. 


Wanneer eenige Persoonen iemand op- 
vatten, hij zo gaauw en sterk is, dat hij 
zig haer handen ontwringt en komt te 
ontslippen en in zijn eigen, of een anders 
huis loopt, en een Piek off Kris neemt en 
daermede Amok speelt, zoo zijn de geene 
die hem willen apprehendeeren niet aen- 
sprekelijk, maer hij strafbaer als een 
Amok-speelder en krijgen de gemelde Ap- 
prehendeerders, zijn Kris en dies scheede 
off zijn Piek, en voorts al wat hij aen zijn 
Lijff heeft, maer niet zijn goederen, binnen 
off buiten 's Huis te vinden, alsoo die 
behooren onder Jara: verbeurte zijner 
goederen. 

Imand een Dieff off Malieng afgemaakt 
hebbende mag hem het hoofd niet afge- 
sneeden werden, tenzij er vooraft de 
publieque Bekendmaking en Titier-slag 
gedaen zij op poene van een ’s menschen 
prijs. 

Die een opgeregt teeken, dienende 
ten bewijse dat men daer niet gaen mag 
omdat er den Vorst off een Ratoe zig bevind, 


p OQ en) pat _ 
IAN ANA AHAD np ar an \ an ü j 
} (KA } PEEN EEA TENEN 
a a a 
aan or Mam 21) na n zl B rn ar n un an aram rar 
AM AN aA AM pan A an an AM arr / (5 mr zr 
12, d 0) 5 Ba mam: { slk rennen nm 
5 / Av et © =) 
pen a ELLE nan Ln nr omana In gn nr zanar 
a 


) He) a . PRE Fr 
yam aram Ey en eem avn neger „mamas de! 


1 
un aa arampatì marre vaan raa GS mana î 
Û if í í Jt / / AAI AS / 
I fij n jen rn gg pe il vn 111) 
G 5 PA 
AD A12 1 5 zy HD): naan 17 as 
va pe ME ng a rap ) nj pan aan mn aj20 


pangang rp LU a Kg ag rear an eh aen IN EÀ aar 
piepen pe gn) on EN 


rama mn Tas rh) 1 on 0) HD a u nang. Or 
an ma Tr) 121 Lu MN nf HIA 1) Dar on) CJ 
) 15 2) | (Br zi VED 


). a E a E oa 
LAM EM 101 NA 1 aman an Epen a rr pe 


3) er p 
LMA MOD ALD AAO IM AN NN NJ AJ 2 VN 
HL ks) 


e Ee @) e . a 0 
pna een 10 a rg It rem epen och ea aa Sam 
LARA) NIN 1 va an ach an nam onteren a 
pat (jk js \ $ ie ES AL , 0) 

Ee) a REI) 

IE ID Crena an moan Croat am an om 
9 î AN Ennn RAS B) ee 
JAM LAAN LLN ie ( red ng aen Lo 
IAA UJ KT AAN mr TER a on am an an jar er EN gage 
if ‘1 {hl E/ NL/ N Í 1, 5) (EN ( ü ar 
aa pernpen gr erijeregrmgegg 
nor Ni cr ep an an Has, en on asn UI nen mrt ay agra dn 
{ í <0 OMGE) í pan ( rare 

\ bi, Í \ ips \ / ES, 


Luag nan al \ 
ed 


an) Les à. eat eB 6)) | es 
ll 7 La eÜj 7) vl Ian ál 4 € rr erm IGEL LD | US 2 / kel ma 
ny) ar MM maar a Ht Li he Rn aam A AN) TU hi) AJ kl 
rl eld, pe CPE 


N £) ) oP 
LENEN U KL NAM AT AA NM KJT) UI 2 N 
Hil (4) A J / 


5 O a As E: pr 
pna apen a nl maor va AD pere anen van 2) 


off ook op de weegen om aen te wijsen 
dat het daer een diepe weg is, uitrukt of 
wegneemt, valt in Boete van 4 reaelen. 


Wanneer een Man en Vrouw malkaer 
ontmoeten op een smalle weg, behoord 
den Mans-Persoon ter zijde te wijken. 


Die een dronken mensch ontmoet, moet 
mede wijken, ook voor een Paerd en 
Oliphant. 


Mans-Persoonen Picolansen dragende, 
en hem kleedje (zoo als men dikwils 
ziet) tusschen de beenen opgebonden off 
een stukkend kleed aenhebbende, in 
zulken voegen dat) de Schaemte bijna 
ontdekt is, mogen werden opgevat als zij 
zoodaanig} over de Bassaer en [73] in de 
Stad gaen en moeten ingelost werden, voor 
de helft van de waerdije van ’t geen 
hij piecold. 

Imand over de Basaer gaende met 
een ontbloote Piek, mag de Piek werden 
afgenomen en moet voor de helft van 
dies waarde ingelost werden. 


Imand op de Bassaer bij een Kraempje 
zig neder zettende en zijn Kris ontbloot 
en bj zig neder legt, mag hem mede aff- 
genomen, en voor de helft der waerde 
weder ingelost werden. 


[mand een ander besoekende en stil 
weder weg gaende, zonder afscheid te 
neemen off te groeten, werd bij klagte 
verweesen in een Boete van 4 reaelen. 


Twee mannen malkaer op de weg ont- 
moetende, en den een voor den ander 
niet willende wijken, en daerover in Piek- 
wisseling raekende, en een daervan 
_gequest word, off omkomt, is den dader 
strafbaar aen den Lijve, en zoo het geen 
doodwonden zijn, valt den gequesten in 


107 


en oe @) : 
" Lamarr anr al) Ln ki UN ar an Li) EL vary uns 
5 3 2 


a 
re tr AM re W 


5 ) eee a 
un an ampere UN er ar Ln 2 { NAE (EN 
U íj Yr (ks, REIS GEUL, 


LIN 


5 Je o è 
UNA A ON ZAMEN at AM AM NJ AO LAM Aj EN EN NAAN 
geth vene | 
UN LOD 1) ON 2 aM ON a 5, ij 
{ „2 € HD 0 JI} IEN (€ 
Il í é LR Ee DN ANN 
enanmnpt a, S ë 7 
(pan mn mr eam en vl om AM Pas ZO EN EN AN 
OTN NN zr en, rpaen ar Da 1 
‘ € í DO) AE IND / t nr) KI 1D 
Il I | U 5) 
RvS Sram rd Har veh wd 6) 57 
UI EREN ERN LUL PPO ui) 1 juan 


). lala) 
1 (4) ENT ERD OPEL LO SEL 


« 5 a J ) Je 
í (A) Dy 7 F { E, Yr ) 
PEEN ) EURO EIGEN EEGA POTS HJO na }° 
Z 5) ) ) 
CREE OPEL EPO VOV LER ol LA 
UC hi 
). 
HPI EN EM) WN 
hadensel 
€ ) ) a oe | ) % 
prana ap enz em an van PI FUN TEN ON AN MOAT) 
C S 


) a 


) G ) ). ) 
UITLAAT) ap dl NE, HONON COPABE 
HL hl 


) a 
Ln LK 


) 3 a Di 
nmr nan Un anr an nRa Mr NA TU HI AM AN PO AM 
U BL NE G Il pe 
van op LU HIN 

) pr 

ES EN sf | r 
man eK np Ie UN anr ar orn rara KI | Iri ) 
U La ld l 
ee - NINE RN) 
Or U AAD HV ER A dj UM PUNT ETOS ERE 
9) a a » N 
En \ goan av Al TNO Opti EN) Lopen OLEN EREN 


. ij > a 
z í UI AAN ren AAA MIM OLE TD EN 
en / IN | il 


. ] 
En af a ed 1 dl nen Gij VE ME 


108 


een Boete van 4 reaelen, maar beide gequest 
raekende, ieder een Boete van 16 reaelen. 


Een Man met zijn vrouw off dogter 
over Weg gaende en een ander man, in 
plaets van ter zijde te wijken, die vrouw 
Pakataen Siendier (een oneerlijk woord) 
toevoegd, en den mau off vader van dat 
vrouwspersoon zoo eenen doodsteekt, is 
ontstrafbaar, bij aldien er veel (ten minsten 
drie) menschen kennis van hebben, dat 
is Pauwd Angrarangien. 


Een vrouw van een Boose mond, die 
een vreemd man scheld met de woorden 
Lobok Tjorot (afgang sonder uitscheijden), 
Matie kabadak (dat gij schielijk van een 
Tijger moogt dood gevreeten worden), 
wierd verweesen in een Boete van 4 
reaelen, en de man verkrijgd 2 reaelen. 


Een jong Vrouwspersoon schimpende 
op een bedaegde en op desgzelfs voor- 
ouders, werd in een Boete van 4 reaelen 
verweezen en een verbeetering van 2 


reaelen. [74] 


[mand een ander in ’t gezigt spuwende, 
valt in een Boete van 4 reaelen, en een 
verbeetering van 2 reaelen. 


Een Man tegens een vrouw in ’t geheim 
'g avonds nadat het stil en ’t gewoel 
van menschen voorbij is, zeggende dat 
dees off geene een kwaed of slegt Persoon 
is, off eenig hoonend woord, en deze vrouw 
zulks gaet bekend maeken, word voorsz. 
man verweezen in een Boete van 4 reae- 
len en een verbeetering van 2 reaelen. 


pope an cn on var mg 1 nva Das 2 on maor as omn M) 


a. sl e) 
jj 2 EO RAT A ND EAN EN 
\7 ay Ba, Droog peen bi aa Mas vend gaem onsen rz 
5 4 
nur anr An am « 
E, a in a aren 
pmen me rr az FOAM om en MN er be 
nae or a eN AM 0D 7 er vr aang wo vann 
a ) a A 
Jl ADI Ll fr) dl 7 
nun ND EN Ola ol 0D AM HAAS OM MEN neg 
n an Oe az ee am 
an am NRE IG en 2, aan AME) np vn an 
Or an op En ang ea BI mur nt nj arjam aon ar aan a 1) #99 VU 
ran on} 8 rg 12 
nn Geen van aan Om en lan vn gras oon aap Ji Oran 
nt [ EL) \ { { Kx 
L 
nn en nej ED nn Erna nn CMN 
jj an an mp Ör van maa 200 mam an asn FO mr oe ma rh an 
U) e) nen? Re ne gp an emg gea B) enaar END 
| AM E1 rn agomdd gaan mn 1 en / am 210 an 1) 
Á { { 
} 


DE 
arm asn \ 


5 o fe s 
yemanmpdrear pane nm ERO gr EN 
vj en KE) ea jer erm aar mp maa De em see 
namen omi ner dh an er an je an anr 
1 ni /| n° ( (5 EN AM € HI al) 
tn mp Nn a nag ag A am fn dr an em ra vn n 
ME geeen 

am wv 

& rte) a a a. 3 (Or 
yemea pÖe na paar 20 Nanm 9 eam 0 


a a Nn 
sh rag am 207 am AU ZN am” 


penaen qtrans tons meae rù au 
ra) en mild 1 Öre vena po vn oen on Aen aa 


a a « 
zoen ea ac ah aft aam an erom eran mam naam 


_ Een Man reise makende met een ander- 
mans vrouw valt in Boete. van 4 reaelen, 
en een verbetering van 2 reaelen. 


Een Man spreekende oneerbaer teegens 
een vrouw aen de Rivierkant, off in ’t 

gras off digt bij een Bosch, werd verweesen 
in Boete van 4 reaelen, en een verbetering 
van 2 reaelen. 


Ben Vrouw aengevat door een man, zon- 
der te kunnen toonen T'jina Saksie, werd 
geen regt gedaen, dog zoo de vrouw aen- 
peemt ter bevestiging van haer klagt 
te duiijken, en den man zulks weigerd 
omdat hij het voor den Regter gewonnen 
bad, verliest hij het Proces omdat hij 
_ tegens de vrouw niet heeft durven duiken. 


24. Sang Kidang (Steenbok) maekte 
vriendschap met Sang Adjakg (Boshond); 
haer vriendschap was zeer groot. Sang 
Kidang gedroeg zig onderdanig en onder- 
worpen, erkende Adjakg als zijn meerder, 
en zeijde, ik stelle mijne ziele in uw magt; 
zoo gij mij opeeten wilt, het staet in uw 
welbehaegen. Adjakg was verblijd in zijn 
herte over het vertrouwen dat Kidang in 
hem stelde, en wilde hem wel terstond 
opeeten, dog schaemde zig om de deugd 
en onderwerping van Kidang, en wilde 
piet schijnen ontrouw te zijn in zijn 
vriendschap. Eveneens behoord 
_ Koning te handelen met zijn Mantries en 
gemeene volk; bij zal hun geen Boete 
opleggen zonder zij gezondigt hebben, 
en zoo de Koning het [75] doet is zulks 
Aniaja, dat is zoo veel als onderdrukken en 
uitmergelen. En al waere het dat een 
onderdaen gezondigt had (namelijk in 
een zaek die het algemeen belang niet 


een 


109 


« « k a 
( ” 21 / / ( nu ML 1 
jan an paren an an anan aM NN NN URN nee pe 
@, je : a 0. 7 
(had od UN aram fi maa mar nr Hij 12 Maan maram ana 
lj 


a 
ge UN A (EL Br AT) AIN 


E 8 aaa o 4 
pemaa dre madam nm nara m EEND 20 
nea ea mu nn ni Binn 17) tia e) Han 
1 u LUK or an rr ap an a AM Ag am Ma 
peaegpesog fl ) 
raa ebi na 1) re) Dr Aj 5 EL prm orn co) 
UN ON 2 IN NAAN AN ANB 1 Ôr van EN ‚na 

/ $ J' Ü) el 


a Ce « a 
Itt HED fj bn rr art ont VE n if, TUI MN ACM AA 


nmnam 


‘ a ard a 
û mn angan 2 si nn mean II TUA AAA HI 
pemoamensarme a ar 1 Ii) ) 41 
a a a S EN A 
EN AD HVAN BD AN AM AAD ue AN LEN MON AD U 
ki vl A an maan 
A2) E NN a A Fra maa 
1 aaron au a) LEED! nea mg sent ) 1 
C) a / Ferme! r he 
EADE KENAN AAL HIA) UN apa ROAN AA TI Aj aen AD 
1 / B | | z) 
) ce KE a p en 
LUL HOA 1 AA EOL 1) AJ HN ENEN AN EN EY AM AAT AG AN 7 
pl DIZ Ö J 
C) EN LC a _ 
Un aj nagaan gun rr ora aaan nm Cm 
yen aman dram daan ar opdr enaar a ng a 0D 10100 
7 aû y a: na an ar ram nn aA am 
AAO ON dT HUN AAN ADL AN AJ AN AAN AN AAN AA EAK 
ara apen od een a an BEH ! Eel 
: A a 
vr am 2 a a EN A ot ASN Ao UN MT AN} Aj UN ADANA LD AN 
Î úk | ill pl 
. IS VO EN « ee KE ed), 
UI an an np Ap Er mm aM GD BE) ON ar KM AN UM ran a ran am 
| Z 
Dr a EN ANA A AN NUAAN je 
Mm ië î £ 1) : 
egen en „ar ap 1 0 ul / u 
PEN ) sy 
ne) wh Ve edes hed nmr 
| L 
L 
il TLN 
NN 2) 4) UI tl MLN ë 
IJD (ES) jer ag a, pa d, 1 
an La aan ru a HE fa an 
(Er 20 hs mar paren ok ú | Á ‚ 
ze NDL VREE / N} é 
ij 5: za ì Ipen 
EUN ALAN 0 NEMEN AN 2 EM BEA AN AE AHK arn 
vpn pn I penys 
C) Fi In 8 1. k 
Ln AM 10 an aa 1) 1) (EN Kn A EN HJ von (ER rj Un 0 1 Un 1} 
La 


KE 
nT HN 
( 


Ee Za CAE) | 
1E EN HAM AAN WU BaN UN JM OM 
mj NL bl \ 1 


p) bh: ) 

rn asnt a Lap rene Knorr ann anp n ra aar LU 
S ane) EP NIN 

‚ 
LUIS HO ol LM MAO 20 NAM TU nee gj, 1) 1 fi 
WNT wi vr anar ap an Kn trapas „an Ky penn apar 
| LV, / / 
a) ) } 
ope 5) al eu anr nl gaf ege nj asn (ENUM 9) 


b ) a a 
N vO A NANO AO 
MHJ 1 vn jen FU AJN ENAH 
Fo A / Oez 


110 


betreft, maer den Koning in 't bijsonder 
aengaet) en die onderdaen steld zijn ziele, 
en de ziele der zijnen, in de hand des 
Konings, door een vrijwillege bekentenis 
en overgaaff van zijn Persoon, zoo is ’t 
niet Edelmoedig dat de Koning hem 
zoude straffen. Als ook de Jaksa's Boe- 
ten opleggen teegens den Reegel der 
Papakkum, dat is Kwaed Boven alle 
Kwaed. Het volgende is een bedrijf van 
Sang Nitjaer (een arglistige kwaeddoen- 
der) tegens Satja toehoe (een opregte 
diens hert en woorden overeenstemmen). 
Adjakg had groote vriendschap met 
Kidang gemaekt, dog ziende dat Kidang 
dik en vet was, wierd hij zeer belust om 
hem te eeten, maer was besechaemd, 
omdat hij zig verbonden had aen Kidang. 
Hij zogt dan listen opdat Kidang 
sterven mogt. Hij zeide dan teegens 
Kidang, zoo gij sterk en wel gevoed 
wilt worden, daer is een Plantagie van 
Sang Tapi (Akkerman), die zeer schoon 
en vol bladeren staet, gaat daar eten. 
Sang Kidang opregt zijnde, zeijde, het is 
goed, geleid mij derwaards; dit geschiedde, 
en gekomen zijnde aen de Plaets van Sang 
Tani, daer strikken laegen, zeide Adjakg 
teegens Kidang, gaet gij vooruit. Kidang 
ging vooruit, en geraekte in de strik; 
bemerkte toen dat Adjakg hem bedroogen 
had, en was zeer benauwd. Adjagk ver- 
schuilde zig agter eenige ruiijgte, daer na- 
bij geleegen, en was belust om Sang Kidang 
op te eeten, dog schaemden zig dewijl 
hij nog leefde, maar zeiijde in zijn herte, 
als Sang Tani [76] komt en hem slagt, zal 
ik zijn bloed eeten. Daer was een vogel 
Tjietjie, die zag het benauwde spartelen 
van Sang Kidang, en had medelijden 


met hem, en zeijijde, wilt gij leeven. 


(a def Av A 
nr # mj 1) vraa tE) aM avn aman AAN AD anas am ot 
( U WG 


OO ANT a Bl 
LM MOEN AAA) LUID 4 A 1 MZ AN ON ON A bl Se 
ted oM bead ore el | ED 
. &) « * 8 es 
Lan Kar aen anr np ON 2 A NE dn gj AULA AAA EI GI NN 
he a) HA NI 

Ne: k Á ne 
Ln an VKS tja VAM AAN AM A1 IK 12anr an ran pr HAW 4 
C * / 
a Da Oee Ayr ate 
UI AUD AN ren U an a An ip AAM AA AN AN AN ENA bed 1u 
5 Co 
IES AOS a « î B 
AA NUN A NA) AA ANRA UE) A AVN AN And MT) UI ac a ZA aa 
EU ZIE) es | AL) | kl | 
). EN a RS rn 
UN AN AA AAM AMEN A WS LOE VKL 1) '| anar 7 
S GL KV CH | 
Ie 7 Met 
PI AAN ada Ap a rar agar an au rg pan ar aa mp 2 de 
| Liv Nee) 1 | le) 3 
Ji % ï 1 Jam aran ana 
Nada nan tar MAAN MAA aj ON A B AG 
ete LT 4 
LD Sanat anoaan 
Clt Ul ULLA EN EN AM AAN AO í 
nau dU} NN ) 1 Nl en 12} 
% 6) 8 vaag anar dr arn 
{ PEN ra pan arr agg aram as 
eld Had | Nl Ô 


OCD a a 
1 (EN AN PN AM AAM N AN 
\ 


pan ana on Ur A 
Me Oe e/ eed 
n re EN 2 aen Ln AM A dj 
/ f { AA AAM Zan. « kh 
mana an an ENEN A Lopez Ze 1) 
O0 a De «tE 
ENUN Wer AM mee 7m am ads Kb emi aam dn 
ae) C 
. nwt ARNE EE CN as a d 
Ln & ang ranageraigard amara ek DAC AO)N 
A el | / Cu ET 
NED ern) p nn 2 . 
an heee nen at an an A) LM HD IEN 
C C- 
a a cos CR 
a gangen Ears rad am BJ NN LI 2 jer len 
| L 184] ( 
ni rar ien one non 2m EN zavrgeen ann 
ogen nare LDA aen 1 Ma) Ì am Eer Ln) 
E ) 3 t Er rises 
MAAN NANA IN) NAAN AA ZAMU A AN MENS À rt 
be Ee et a re EL 
UI U AA dN2 ENUM AO MJ U} AAA AAN NAI AM 
1 LU a \ ee Le) | Ll 


0) p é „De Á 
UA NL AAN AM AN AVEN ALA HAM ANN NM) an pan un 
Ca 


: . ya je 
an 1 1 OA MED DS EN OET NL Ars 


OE ) ZZ Se Pe: a 

Aran kran Dr aur al ANN js pe ran er 
) oe 

7 Dan at i Sragagara A 

K r NC AAO HIA NHA ‚ ar 

DE Darg OJ 1) rara ram IIS ) I 

) Ë Bro a aaa a 

mag Er opene Arai rat maman vrg dd LA er en 11 

Oe e) p : a) 

DN MORE NG LOREM noren an an SLOD an 


EIO 
} 


) DEL 
DMA AN ELN AN AL) RAN Hi OD AAN year 
Ca HE ( 


ot UN 212 JI) t a AE Ar arara rl 
LUL PU OH) a UN 2 nan an U í 
doler, 1 IM, 
LJ) 


rk a . « 
5) / 1, Dad pa van 
AOK MRE EH AA ee de 1e) 


5 k CM OR 
Kra 7 ej hi tl IO MUM 55) raa 1 vn KJ ean ] 


ij ke ’ a) DUP = AE 
Ln AO A Ln eran? Mar cij Kn aon I| 


Ben Oi 


eZ en 


, 


111 


Kidang antwoorde, zeer gaerne wil ik van 
dit zeekere gevaer des doods verlost 
weesen; Tjitjie zeijde, als Sang Tanie 
komt doet dan uwe oogen toe, ik zal in 
uwe oogen mijn drek laeten vallen, houd 
dan uwe aessem in, laet uw buiijk opswellen 
en uw tong uithangen. Niet lang daerna 
kwam Sang Tani met een korte Piek en 
bevond dat er een Kidang in zijn strik 
was ; hij zag toe, en meende dat de Kidang 
dood was. Hij kwaed zijnde sneed zijn 
strikken in stukken, waerop Sang Kidang 
opsprong en weg liep; Sang Tani opge- 
togen zeijde bij zig zelven, deze Piek is 
een slegte en ongelukkige Piek, en toor- 
nig zijnde wierp hij hem weg in de dik- 
ke ruiijgte en troí in de buiijk van Adjakg 
die daar agter lag, 


De vogel Tjitjie maekte zijn nest 
in de Gaga van Sang Tani; de 
Jongen van Tjitjie waeren 
vleugelen al uit maer konden nog niet 
vliegen. Sang Tanij zijn Padij rijp zijnde 
nam voor dezelve te snijden; daer over 
was Tjitjie zeer bedroefft en schreidde, 
maer ontmoete Kidang aan wien zij de 
zaak verhaelde. Kidang zeide, het doet 
mij Leet, gij zijt met regt bedroeft, ik 
zoude ook zoo zijn over mijne kinderen, 
maer weest gerust, ik weet een middel. 
Toen Sang Tanij kwam om de Padij te 
snijden, ging Kidang derwaerds, en maek- 
te dat hij onder ’t oog kwam van Sang 
Tani en ging toen kreupel; Sang Tani 
dit bemerkende joeg hem agter na, den- 
kende de kreupele Kidang wel te zullen 
agterhalen, en hiermeede wierd hij door 
Kidang opgehouden den tijd van vijf 
daegen agter den anderen, in welken 
tijd de [77] Jongen van Tjitjie haer vlerken 


groot werden, en dus wegvlogen en Sang 


haere 


. a 
1) Ll A deld mf END tun NI MEN 29 UN 2 HD AUD nn 
) a a 
ji Li rf CHEO TENNN) | 4 VOM LN rù Uren d KD, TUN HD 2 1 Hi 
8 8 ) 
U 11 nfi) U LL 12 Á) Hype NER UIEN KN 


) OD 
1 


B ) 
1) aj Lijkt, wonen 2 LN AN NE: (Ef del Ll Lun / 


a 0 NEY 
Meng Map aen > gen zn param tje ra pna nn 
17 4 
Papen mora ven er anna vn vraag uiin 1 a 
4 | A EN) 
7 


DRR fa) ) ) 
: E 
MENEN EN LN BN IRI ard Ip ach 1 TS AN ram ra 


Sr LOTA 


< Or Oe ) 
VEN NHN AM AAA AN NK) AJAM 1 ‚ & ) 
WI | | jen PLU AEN VELE 
man nh} a 7 Da on haci at 
{ UNANIEM EN AM LAHN AJ HD OI Ls 
1 ) 1) Rejo aj 1 
ham k re 
1 = DEIN JN AN Ma NN ANO AA NAM AA IJ AIK 
pere 19 pj rem an pr ag 
a a ] ION 
NUNEN ADANA 


). … LN . 
OE FLAINE Kn 


a) DS > » a > 
EN AA KN AN U AOM 3 UKP ON Kk HM aan rn na TND | 
5 hr jan 


). « NC a » « « 
or RR) LL, SLED FLUID ADN ADAM MEN AN In 0 EE 


) « ) 
MD NK) (RING El artram ns { 
} / ) | 1 1 LI Ú| sn Ll if VR EE 0 NU } / rra kn 
A a a > a stele fe) 
EVA AN LON AM UI ONM 2 AM UIA a) ENA ram 
e) er ) Â hs Min -ma® ° , ) a - 
Ut an mr Nn Ia tg Hy en a er ÍN AM a AM ag Nn 
l IM | if 
NAM 2 N 1 eN an vr an “ran ad 7 
f en aon an aaan AAM RO AM A) Ag U 1 
(le 7 Ze Pe beits! 
1 nan raam 200 : D 7 
ON KEN, q 2 &ram err Saam jam vj ag 
a Er ta) Me ac) a 
LA a 1 1 ren ta Mya) Erp err egen Dan pen opa 


e a : a a} 2) 
ENZO HEN A) edn LN NLS 


} 
UM EN NA 
ë'l 
« a ) 
NOTEN RUGLEUNING UT 
e 8 EN OO P/ 
raam TVN EVENT Aln PONG dt del 
Cl 


Oeren El ne ae) ). ) 
ORE UO EATON AD ETT OET EN NN EED EE EN 


« . ). 
HO NT tl Ek Ì RT(ES cl WUD ij wil rui np Dl Ú| ee 1 


112 


Tani zijn Padij Sneed, en haer nest ont- 


dekte. 


25. Een Mier stierff door dat den 
Oliphant op hem trad: de Koning der 
mieren viel klagtig bij den Koning der 
Menschen. Den Koping der menschen 
ondervraegde den Koning der mieren 
zeggende, hoeveel quetsuren heeft de mier 
bekomen, op wat plaetsen is hij gewond 
en hoe groot zijn zijne wonden; de Koning 
der mieren zeide, hij heeft een quetsure 
op de borst, een span groot. De Koning 
der Menschen zeide, zeer groot is uwe 
Leugen, gij zijt over 't geheel geen 
span groot; den Koning der mieren zeijde, 
ik spreek niet van een span alsde uwe 
der menschen, maer van een span als 
der mieren. Gij moet, Heer Koning, geen 
vermenging maken, maer groot met groot 
vergelijken, en klein met klein. Dit is 
mede Manawa. 


26. Sang Gadja (Oliphant) ging door 
een Rivier en trad een Garnael op de 
Buik dat de drek hem in 't hoofd schoot 
zoo dat bij meende testerven. De vader 
Garnael dit ziende, was daerover te 
onvreeden, en onbevreesd voor de dood 
ging hij heennen en gaf den Oliphant 
een slag tegens het teellid dat de ballen 
hem agter de ooren schooten. De Oliphant 
was daerover zeer toornig; hij zogt na 
den vader Garnael, maar vond hem niet. 
Daerop ging den Oliphant klagtig vallen 
bij den Koning, dat de vader Garnael 
hem onschuldig geslagen hadde. Den Ko- 
ning ondervraegde den vader Garnael, 
die zeide, ja, ik heb den Oliphant geslagen, 
omdat hij mijn kind getreeden heeft, 
en hij toonde zijn kind aan deu Koning. 


Ak a a 
Sr aegon aan: aaf arm Sr an dom maga 


jm u Bam ri Si en an KD EN 


DE A 


jn aam an 5 el dl an pn id nen Hamas EN AA AJ ey 


Be B CO a 7 a N 
ij Ep Un Fan ram negen mas am ergen Barn 


u nn a nn nam an 1) egen jn nu aje nag 
Ln an en naan An un gn agen B 1) eg Ea) efen 


le Pe He a @ OrAu 
nn am rar am an nn EN an am nn am 4 nn 
| % Û Ca ) E TIES 


a É ae, 5 a 

rn v) na Lm £ 0 u 2 AAN TU AO) UN AN ag am ale! 

un gon an emn n | is Anr An nan in guns naaar 
A / 

„An nr & am he nar En an eet! negen maag nan 

en di 0) 5 Epeng pea gaa on an ma an mhd \ 

rn am he) nun ille en HU pna nge 


sijn mep an en rare dd open mar Bj 


@ a 
wam an ma an nh jaer rr oen u peen eenen Hjenan 
UIN 
ps cn - a ls Mi ) ps 
yr em anam ananas aman (en an nur am an da am Ed 


@) 


nn vana Ed 0D Elm ans epen nppl ye and dn en Siam 
te) EL NJ 


@) a fa 
ee pan anr asn AN ZEN an \ am 07 an 2 Nn anr nr 
an rin eq sn an NSI x na Si in 

N ‘) Aen >, ET A EE EE EN 
neg agg as JADO A MAN 2 nz apron an 
AS DIEN QS zn dd ao „Si vi U) a 

2 gee Bom ei ag vr or OP TE ij) 
5 le rd & « 
ager a ape np nn jp neg von gijn ej ene an am 
e OR @) er 
an am an nn eem EAN ZED OM naa EJA NDA 
Ge fe 
ed pen ajaran em on 1 peor aa Oa gegen da 
ED Han acg dr en ag A am Um Ajan 4) 
7 E 7] En an ad m EJA) appr B 0 mn a ag en VA 
L 5 A 3 
5 1) mn Arid nam am A (PE OAN anr amas a aen En 
Nl AI ar aa A0 am ra Bian oma zn am ah en 
Ne heel be ak iel be Kik 


FO rg EN 


| 


B 


| 


115 


Den Oliphant en Garnael wierden even- 
gelijk in Boete verweesen. 


27. Een Koning gaf bevel aen alle 
zijne onderdaenen en alle spreekende 
dieren, dat niemand in den tijd van 20 
dagen bij zijn wijff [78] mogt leggen. De 
Kat alleen zag dat de Hond binnen gemelde 
tijd bij zijn wijf geleegen hadde, en 
bevreest zoo hij 't mogt verswijgen, maekte 
het aen de Koning bekent. De Koning 
onderzogt de zaek, maer de hond ontkende; 
de Kat wierd dierhalven ongelijk gegeeven, 
en viel in Lebon (gat of breuke) Annier 
Joekti (duistere beschuldiging), en wierd 
verweesen in de Boete anders op den 
betigte — zoo’t beweesen waere geweest 
— staende, nevens de Pakolie off verbete- 
ring van schande aen den betigte. De Kat 
zeer bedroeft in zijn herte zijnde kon niet 
slapen enschreidde, bidâende Toean Dewa, 


dat hij de waarheid van zijn gedaene 


beschuldiging wilde openbaer maken. De 
Hond was verheugd in zijn herte over ’t 
verkreegene geld en ’s nagts na elk in 
slaep was, lag hij weder bij zijn wijff 
en bleef aen haer vast tot den dag; de 
Koning ontbood den Hond die bij den 
Koning geleid wierd door al de spreeken- 
de dieren, en was zoo beschaemd, viel in 
Lebon Biawara (publieque bekentmaking), 
Oetara (zoo rugtbaer als een sterke wind), 
Bawana (wolken van getuigen), Njata (eij- 
gen bekentenis), Satmata (ooggetuigen). 
De Hond schreidde zeer en wilde niet 
eeten, en bad Toean Dewa dat de kat 
als hij bij zijn wijff lag mogte mouwen. 
De Kat lag bij zijn wijff en maauwde zeer 
duijdelijk, viel onder Manawa. 


Madoe (hoonig) en Madon (boningsaem) 
Verh. Bat, Gen, 


ze u Kram nen HIj en an ON ar am as an ar an naa £5 5 
EN Ch eee 
rn 
Û 
RN 
Il (Ba) ey an an ©) um Re, M= pie Hee H) RG) aa nam ari acn 
Je 0) € 13 1 € 
PLIANT ON 2AN ERO NAM AK AM 00 Un an am @n nan nas nj 
ep 
neu nya Una a ig 5, 

LJ AU AA A UN AN Ap ar man per nm Eran an am md avn 
eb ede | Elan ben 
Oe alde OE . @ p ara 
ELD CL UL LU ER KD pa Ur an an ERM AM oM Era (a 

Ls) 3 UL 
nag rm na Ajaa ny mna Aram 2 as 
/ { MK { Io) Ao E50 HS Tj ar AD an a Mau ar 
13 eri ent deme de ln 


a 


a 
ei) U) 2 AN EN an FD) Ln El 


NEN 
NL Len ner Uri 
Ca es / | 
Eat a a = enen eN 
ann en MAM AAN A2 20 ED AD AM rap maaar 
/ / Cl 
- Av RAE a a CEN ) 
1% 7 A} aN HN an AM AS) AM aon AM A AUT AM \ ar 1 e ü 
d 17 1} 5 cn) Vg, LL 
(ON, Av De) e Qu A 
Én ù aM UM 1 ie Pam ar a aM Le w/k ran où 
En Va vu en Bj a ë in A 
BN (ar AAN ASN AM AA MEN AN AJN YM} an HA TA 1 A UN 1 
(NS) d oa IM l l 
[e) 3 OEE = O = 
naar mnpea en pannen ru an agam na nag rar A 1 
EM AG a Mar eagagan mea ne 6 Ki tf aa rama hi 
aM As MANIA K AN BENK a 1} &r am ag U 
heh ben een d Jd 
aa a. 5 eu) a 2) Oe 
LEN Pl O2 Mar on er ar on Jh aa aM an Eau 
{U 
a a / 5 Je a Aer 
MAM AN 4 AAN 2244 ANN LM aM 9 MU U NI) UT 
C i | ALC) / 
ue pe € @} LD) O OO 
1 5 nan Saar mam aram eam Fo ag Cn on 
a} a E () SON als a. 
NEDAM an ar MN AM ra jon am am am a 
C- 5 
1 (EN A “ram 5 a nl niem Kg mea Á 
Nene Al, a bn ” A AA AN { TL ( KRK} 
1 & Úi k be bata id 
enh m an vn rigan Mi emg ren Un wan NU EN A an 
man mv nj an AM an, mu Mr AJA aM 
l l Ohe el ú Ee 
: ° OO PRE | 
en @ am ar a EM AAM OA NN AM AD ALM NNI) 
LG ers 
= / @) = 
bal ha C ) { A EN AI Ki hf ON A) 
A OE ed NS hel nea g/L 
am e 7 
fe veder ay mpm n\n gym 


A) « C a « A 
Ae 12) n rara au artan HM AMM Un KN AN AM À Al, 
Ì HL 


w en 
NS 14) er on NED ES kri mn tj fe an gage HEN HITI WN 


a . 
Ü hik ” N20 Tt) li ta 4] HO) ks nan ml dl Kk 


8 


114 


zijn zoet, maer zoeter is een Vrouw ; geen 
moeijte en smerte is gelijk, die de man 
van zijn vrouw kan werden aengedaen. 
Daar is geen Angadoni (in ’t maleids, 
mevgadoe-adoe) meerder als die der 
vrouwer, dat is, daer is geen ophitsing, 
aenporring off opstoking zoo kragtig om 
tot wraek aen te zetten, als die der 
vrouwen: zij zijn Poerbaning Soveka ('t 
eerste in [79] de begeerlijkheid), Poerba 
Ning Wirang (t eerste in de schaemte), 
Poerbaning Wiroda ('t eerste in gevegten), 
duiijsend bergen zijn niet zoo zwaer, als 
eene vrouw. Dat is de Tinka (manier) 


van Manawa. 


Imand steelende Goederen van den Ko- 
ning, werd na het Welbehaegen des Ko- 
pings, aen den Lijve, off anders met geld- 
boeten gestrafft, en wel in cas van ’t 
laetste op volgende maniere. Bij aldien 
het dieffstal gepleegd word in de Dalm 
oft Hoff van de Sulthans ter plaetse daer 
de tweede Passeebaen staet en de Capel, 
moet voor êên, tien vergoed worden, met 
een boete Kaprabon, dat is 24 reaelen; zoo 
het goed gestolen werd van de plaets 
daer de eerste Passeeban staat, moet voor 
één, seeven ve goed werden, meede met 
gemelde Boete; en wanneer er goederen 
des Konings gestolen werden, die onder het 
opzigt en bewaering der Mantries off op 
de Negorijen zijn, moet voor één, vijff 
vergoed werden insgelijks met de voorz. 
Boete. 


EINES. 


. 
or maa zang nj gura punemamau nÖrearmgen 2 aq 
a wv ha 
narm.mnem ú an Ejay am gen ajb ymemamam 
a vj aan an =P 00 0 om nee A ee 
DIEN sj) nen am apen za aag na jd aram aim am 
np 2 drak (aa man an aM pan 2 am an Bram am en 
rs mn KN AN ú EN ee 
a. OO Qs 
HI EN AN AD), za Kjam 207 ) 
H LEN A pag EN NT TE 


peons 


a (a) lar N 
U tj hhb vun Lr KELL nemer n ikke 


EN vopropen ag oa gea anai araa pen zen vate 


a 
enen t] 0} wjen rna raa an EDE, tje 


a (@) - «AS 
MD AKN AN AN MAN AN AN AM AN MUM? Em aur eur 
Ge ij GL, l k 4 d il ê mn 


eo aj a Ù: zu zi am al) u an Ora rin Gaalen 
C a a @ a O 

Lj as am 

EUN ora am BZU an MGM ed A ie KD 


B} « 
bp kale maen zen am ba ar U Bl, an an LOIL 


nemen rine arm arean aaa erm vanen Sranan 
O cj en SO) 4E @) 
an aat u ap ggn AA) PH uy aa dn gram EI 
Ain 5 5 
lil un EO an Kn un mn Gij) GLL0 2 7 nz etl ar A Ka) 


sn (a) Gar av eN) 
an an KU) UN KN a JAA ND a NIA { í 
W jorgen en gj en a map | | N 


a 
) 
es 


fi 115 
f { 


en Oe OUR 
1 EA B We 


Cs 
Ì an LI ùn (EN AN ke an aa jen de Dn 10 gaa 


kn Fr Ra goan Be | Je 


13 EE) ag tab ang an anp Ki a En (KK) ek le 


a NGS 
hy ain an man zen «a qe 2 ar gta as) mas 2 eng OÙ a BE a aan KAR ard 
Geh re HE 


j ES e) a Ee CR / 
AIN KM AK a ai aam am ah a Jel eel LI 5 
dl BL 


Q. 
uu Er hy vin ac AN OH ag an ash en agg dean ga 
Gh as am 5) ln BN in ee Ie gage 
na 1 on eh \ 


ven aa en ac ann LOL 
TS KL E 


Kal B jaag 16s1. 


n 


nete tt tete 


„ 
% 
} 


LANTEEKENINGEN. 


EN LEIDING. 


Ontstaan van de Pépakém. 


Toen de Compagnie zich met »de zaaken van Cheribon’’ begon in te laten, 
vond zij daar een zeer verwarden, onordelijken toestand. De verschillende onder- 
ling onafhankelijke prinsen — eerst twee, later (sedert 1681) drie, en sedert 1697 
zelfs vier — oefenden elk in zijn gebied een vrijwel despotisch gezag uit; naijverig 
op elkaar, twistten zij bij iedere voorkomende gelegenheid om den voorrang en 
trachtten tot in allerlei: kleinigheden zich de een boven den ander te verheffen, 
waardoor gemeenschappelijk overleg of samenwerking in zaken, het algemeen be- 
lang betreffende, geheel en al was uitgesloten. Niet 't minst in de rechtsbedeeling 
deden zich de nadeelen van zulk een bestuur gevoelen: van een eigenlijk gezegde 
jurisdictie was geen sprake; elk der prinsen placht »uijt eigen hoofden zijn volk 
te richten en ter doodt te verwijsen”, geheel naar eigen willekeur dus recht te 
spreken, zonder zich veel te bekommeren om de bestaande (Javaansche) wetboeken of 
de uitspraken der volgens oud gebruik met de rechtspraak belaste mantri's. Daar 
zulk een ongeregelde toestand de voor een profijtelijken handel onmisbare rechts- 
zekerheid onmogelijk maakte, is het alleszins verklaarbaar dat de Compagnie, zoodra 
zij hare aandacht aan Cheribon ging wijden, reeds dadelijk en bij voortduring er 
naar streefde daar meer geregelde verhoudingen in 't leven te roepen en de willekeur 
der prinsen te beperken, door hen, zoowel wat 't bestuur in 't algemeen als de 
rechtsbedeeling in ’t bijzonder betrof, aan zekere voor hen allen gelijkelijk geldende 
vaste regels te binden. 

Dat streven vond uitdrukking in een reeks van contracten, door of onder 
invloed van den vertegenwoordiger der Compagnie met of tusschen de Cheri- 
bonsche vorsten en prinsen gesloten. De residenten (petor’s), onder wier invloed 
of leiding die contracten tot stand kwamen, gingen daarbij uit van het onge- 
twijfeld juiste standpunt, dat de oude (d. i. dus de oud-Javaausche), doch destijds 
door de despotische willekeur der onderling onafhankelijke prinsen verwaarloosde, 
rechtsgebruiken den grondslag voor hunne regeling moesten vormen ; zij beoogden 
geenszins ingrijpende hervormingen of Hollandsche rechtsgewoonten in te voeren, 
doch beperkten zich er toe orde, éénheid en vastheid in het Cheribonsche rechts- 
wezen te brengen, de verschillende prinsen te noodzaken om in rechtszaken zekere 
regelen als voor hen allen bindend te erkennen. Herhaaldelijk wordt dan ook in 


120 


die contracten bepaald, dat volgens de Javaansche wetboeken door de van oudsher 
daartoe aangewezen ambtenaren (mantri’'s of djaksa’s) zal worden rechtgesproken (1). 

Reeds in het contract Tak van 4 Dec. 1685 (2) werd bepaald, dat er tweemaal 
's weeks, Woensdag en Zondag, zal worden rechtgesproken door de zeven mantri’s 
(drie van sultan Sépoeh, twee van Ratoe anom en twee van pangeran Tohpati), en 
dat wel op de plaats die van oudsher daarvoor bestemd was, nl. vlak vóór de groote 
moskee; dat hunne uitspraak beslissend zal zijn, doch dat zij, bij gewichtige kwesties, 
eerst elk aan zijn eigen heer (d. 1. dus elk zijn sultan ot pangeran) daarvan 
zullen moeten rapport doen; zulke zaken zullen dan door de hoofden (sultan 
Sépoeh, Ratoe anom en pangeran Tohpati) zelf na gemeenschappelijk overleg beslist 
worden. : 

In het contract De Herroe van 8 Sept. 1688 wordt nagenoeg hetzelfde gezegd, 
en bovendien nog uitdrukkelijk bepaald, »dat voortaen niemand (der princen gebroe- 
ders) uijt eigen hoofden zijn volk zal mogen richten, veel min terdoodt verwijzen, 
maer zal zulks in den raedt en volle vergaderingh van de voorgestelde zeeven 
mantrijs der drie Princen gebroeders moete geschieden en dat op de daertoe gestelde 
EN „regtsdagen,” terwijl verder artikel 12 luidt: »In welke vergaderinghe 
ooek voorts na de Javaensche wetten affgehandelt, vergeleeken en beslegt zullen 
moeten werden alle differenten twisten schulden en wes meer tusschen coopluijden 
en den gemeenen man van dit Vorstendom onder malkander komt voorte vallen, 
idem ook alle brandstigtingen, diefstallen, beroovingen der weegen, en andere misda- 
den meer, welke zaeken bij deesen raad naeukeurigh onderzoght de kwaeddoenders 
zonder wagten, na de Javaense wetten gestrafft, de goede beschut, en hare schade 
vergoed zal moeten worden.” 

In het contract van 4 Aug. 1699, verklaren de prinsen te vernieuwen de 
contracten van 1681 en 1688, en »daarna in alle deelen en articulen, soo wegens 
het gemeen als bijsonder bestier van alle saken en regtsoeffeningen als anders 
daarinne vervat (haar) te zullen gedragen.” | 

Behelsden de boven besproken contracten niet veel meer dan eenige alge- 
meene verordeningen tot vaststelling van de voor de rechtspraak bestemde dagen, 
aanwijzing van de rechters en dergelijke, een ander, onvolledig gedagteekend stuk 
of beslut (waarschijnlijk van 1714 of 1715, misschien ook van 1698 of 1699) 
bevat een reeks bepalingen omtrent wat de Hollanders van dien tijd »de manier 
van procedeeren’” noemden. Daarin wordt o. a. vastgesteld: de straf voor een klager, 
die op zes achtereenvolgende rechtsdagen niet verschenen is; tot wien der zeven 
djaksa’s (de boven mantri genoemde rechters heeten hier djaksa) de onderdanen der 
respectievelijke prinsen zich in geval van aanklacht hebben te wenden; binnen hoe- 
veel tijd na een ontdekte misdaad een klacht moet zijn ingediend (waarbij de termijn 
afhankelijk wordt gesteld van den afstand van de plaats waar ‘tfeit werd gepleegd 


(1) Het volgende is hoofdzakelijk ontleend aan „Benige officieele stukken met betrekking tot 
Tjérbon”, door Dr. BRANDES gepubliceerd in Fijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 449. 6 
(2) In ‘t contract VAN Dijk. van 4 Jan. 1681, wordt over de rechtsbedeeling noeg niet gesproken. 


121 


de hoofdplaats), terwijl eventueele overtreding van die bepalingen met nauw- 
Ei rio aangegeven boeten zal worden gestraft. 

_ ___Maar nog veel uitgebreider en uitvoeriger is een ander verdrag of besluit, 
dat tot stand kwam tijdens en onder invloed van den bekenden We) TERSMITTEN, 
die van 1720 tot 1726 in Tjeribon petor (—= resident) was. Het stuk begint met 
de uitdrukkelijke verklaring, dat de thans vastgestelde verordeningen voor goed en 
voor altijd onveranderd in ‘trijk van Tjeribon zullen van kracht blijven, en dat 
wel, zooals uitdrukkelijk vermeld wordt, in ‘t belang van de kleine luiden (dados 
kasalamëtan daléng tilijang alit sédaja). Daarop volgt de mededeeling, dat de 
»zeven djaksa's” voor den toewan petor de belofte aflegden zich bij hun rechtspraak, 
zonder aanzien des persoons, uitsluitend aan hun wetboek(en). (pépaktme), te zullen 
houden. En dan volgen een groot aantal verordeningen en bepalingen van soort- 
gelijken aard als in het zooeven genoemde stuk, ‘maar minutieuzer en uitvoeriger, 
veel meer tot in bijzonderheden allerlei mogelijke gevallen regelend. In hoeverre 
hier, betreffende de rechten en verplichtingen van rechters en procedeerenden, be- 
staande gebruiken vastgelegd dan wel nieuwe bepalingen ingevoerd werden, is voor- 
alsnog niet te beslissen; voor het eerste pleit het feit, dat vele der gebezigde tech- 
nische termen, als ké(n)del, toetoer, koekoedoeng, parada(h), sangkoel, djarah, ook im 
andere Javaansche en oud-Javaansche juridische werken worden gevonden. 

‘t Blijkt wit dit stuk, dat Tersuvrrex meer dan oppervlakkig, en zeker meer 
dan zijn voorgangers, van het Tjeribonsche rechtswezen moet hebben kennis ge- 
nomen. En zoo kan men zich voorstellen hoe de overlevering ontstond, die hem noemt 
als den man onder wiens leiding „het Tjeribonsche wetboek”, d. í. de hier afge- 
_drukte Pépakëém, werd samengesteld, van welke overlevering de kolophoon achter het 
Javaansehe handschrift van dat boek (zie pag. 115) als een reflex is te beschouwen: dat 
deze traditie inderdaad met de feiten in strijd is, heeft Dr. BraNpes afdoende aangetoond. 
Hoewel ongetwijfeld Tersurrrex’s vrij minutieuse regeling van de „manier van 
proeedeeren”, d. i. van het procesrecht, de willekeur der groote heeren beperkte 
en den kleinen luiden eenige meerdere rechtszekerheid waarborgde, het moest op 
den duur den vertegenwoordigers van de Compagnie duidelijk worden, dat aan een 
ander onderdeel van het rechtswezen nog te weinig aandacht was geschonken : 
immers de onmisbare basis van een goede rechtspraak, een algemeen aangenomen 
en voor allen geldig wetboek, ontbrak hier nog ten eenenmale. Wel was in 1688 
overeengekomen, dat door de prinsen volgens de Javaansche wetten zou worden 
rechtgesproken. maar men had zich destijds nog geen rekenschap ervan gegeven, 
wat onder het begrip „„Javaansche wetten" eigenlijk te verstaan was. En nu bleek 
het, dat ieder der Cheribonsche prinsen zijn eigen papakëm's, wetboeken of compi- 
laties uit verschillende wetboeken, gebruikte. Welke die wetboeken waren, wordt niet 
vermeld, doch men kan gereedelijk met den Heer Rourraer (Bijdr. Kon. Inst. 
X, p. 137) veronderstellen, dat dit de oudere Javaansche wetten als Djaja Léngkara, 
Radja Nistjaja, Koentara-Mânawa en dergelijke waren. Daar nu die rechtsboeken, 


122 


hoewel dezelfde onderwerpen op eenzelfde wijze behandelend, in de bepaling der 
straffen of boeten niet weinig uiteenliepen, was ook bij de voorgeschreven recht- 
spraak „volgens de Javaansche wetten” de mogelijkheid tot willekeur en twist nog 
geenszins uitgesloten: ieder der partijen beriep zich op zijn (of zijns vorsten) 
wetboek, evenals dat, volgens Van BrormeN Waanrpers, niet lang geleden nog op 
Bali zoo dikwijls voorkwam. 

Het was Mr. Prerer CorNeuis Hasseraamr, resident te Tjeribon van 1757 tot 
1765, die deze leemte in de regeling van het rechtswezen inzag en trachtte aan te 
vullen. Hy deed een voorstel (1) „om al hunne pepakkums of wetboeken tot één 
boek te brengen,” en zoodra hij er in geslaagd was de betrokken Tjeribonsche 
prinsen voor dit plan gunstig te stemmen, werd nog. onder zijn bewind met de 
uitvoering een aanvang gemaakt. Doch aangezien de daartoe vereischte voorberei- 
dende werkzaamheden „om de kortheid des tijds en de omslag van het werk nog 
tot geen volkomenheid (hadden) kunnen gebracht worden”, recommandeerde hij het 
in zijne memorie van overgave in de aandacht van zijn opvolger, RoBBerT HENDRIK 
ARMENAULr, onder wiens bestuur dan ook inderdaad de Pëépakëéëm Tjëérbon 
officieel als het nieuwe Cheribonsche wetboek werd erkend en in gebruik gesteld. 
Dit geschiedde bij resolutie van den 18den April 1768, die hieronder wordt afgedrukt 
zooals zij gevonden wordt vóór in het thans gepubliceerde handschrift van de Holland- 
sche Papakkum. 


EXTRACT RE SON TMEE 
genomen door de Sulthans en den Resident tot Cheribon, 
op Maendag den 18!” April 1768. 


Door den Resident in Vergaedering gebracht zijnde het Nieuwe Cheribonse 
Wetboek (Papakkum), dat na voorstel van den Weledelen Gestr. Heer Mr. Prerer 
Corseris Hasseraar, bevoorens Resident alhier, vermeld bij Resolutiën deser Taeffel 
de dato 17 December 1764 en 4 Februari 1765, en door de Hooge Regeering 
goedgekeurd, bij hoogst derzelver g'eerd schrijven de dato 18 April daeraen, g'ex- 
traheerd en te saemengesteld is, door de vier Tommongongs Karta di Ridja, Anga 
di Ridja, Raksa di Ningrat en Satja di Poera, item de seven Jaksas der gezament- 
lijke Sulthans, uit diverse oude Papakkums, met naeme Radja Nistjaja, Oendang- 
Oendang Mattaram, Djaja Lankara, Kontara Manawa en Adilloela; 

Ten einde door Haer Hoogheedens de Sulthans Pespoe, Anom, Cheribon en 
Panembahan goedgekeurd, en ten bewijze van dien, met derzelver gewoone cachetten 
gezeegeld te werden; kk 

Hebbende Haer Hoogheedens dezelve ten dien eynde ter Lectuure aen haere 
huijsen gehad, en aen de eerst ondergeteekende terug gezonden ; 

En door den Resident Haer Hoogheedens gevraegd zijnde off Hoog deselve 
na dietame van opgemt voorstel deze Papakkum off Wetboek nu voortaen alleen 


( De Jore, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië, deel XI p. #4, geciteerd 
door Dr. BRANDES in Not. Bat. Gen. deel XXXII, 1894, p. 49. 


zullen gebruijken en door haere Jaksas laeten gebruijken om in ‘t vervolg na dies 

inhoude, een ieder haerer onderdaenen regt te doen, met weg- off verwerping der 
voorige en oude aparte Papakkums voor ieder Sulthan in ‘t bijzonder, ten minsten 
dat op deese Laetsgemte geen reflectie meerder zal geslagen werden; 

Zoo declareerden de gezamentlijke Heeren Princen ieder afzonderlijk, zig met 
dies inhoud te conformeeren en dus volkomen te approbeeren, willende en begee- 
rende dat van nu aff aan, voorsz. Nieuwe C'heribonse Pappakkum zal gehouden 
werden tot een vaste regel en rigtsnoer om in ‘t vervolg daerna regt te doen: 

Reserveerende nogtans Haer Hoogheedens het regt dat bij aldien er na 
deezen mogte bevonden en g'oordeeld werden, iets bij die Papakkums bekent 
gesteld te zijn, omtrent wetten off straffen die nadeelig voor hun Rijk, off te streng voor 
de misdaedigers, g'agt werden, het zelve zal mogen werden g’altereerd off verbeeterd : 

Wijders door den Resident meede ter goedkeuring gepresenteerd zijnde, de 
Manier van Procedeeren te Cheribon, tot narigt van de 7 Jaksas der gesaement- 
lijke Sulthans, almeede door Bovengenoemde Tommongongs en Jaksas ingesteld, en 
die Haar Hooghedens ook ter resumptie hebben gehad; 

Zoo hebben Haar Hooghedens deselve insgelijks g'approbeert en staende 
vergaedering hare Jaksas g'ordonneert om haar daerna te reguleeren en stiptelijk 
op te volgen; 

Vervolgens is voornoemde Papakkum off wetboek, en de Manier van Proce- 
deeren, door de gezaementlijke vorsten verzeegeld met haere gewoonelijke zeeguls: 

Van welke beide origineele Papieren, die onder den Resident tot narigt zullen 
blijven berusten, aen ieder Prins een afschrift in 't Javaens, staende vergaedering is ter 
hand gesteld, die allen ook met de Cachetten van Haer Hooghedens zijn bekragtigd ; 

Zullende daerbij gevoegd werden Copia dezer resolutie in ‘t Hollands en 
Javaans geschreeven, ten blijke dat dit nuttig werk een gewenscht eijnde gekreegen 
beeft, waervan door den Resident zal kennis gegeeven werden aan Haer Hoog 
Bdelheedens te Batavia 1). 


't Is dit wetboek dat thans, voorafgegaan door de mede in de resolutie 
genoemde »manier van procedeeren tot Cheribon’”, voor ‘t eerst in zijn geheel, 
zoowel in Javaanschen tekst als in Hollandsche vertaling. in druk is wtgegeven. 


Bronnen. 


De Peépakém Tjérbon is, volgens de geciteerde resolutie, »door de vier 


toemönggoengs en de zeven djaksa's, o'extraheerd en te saemengesteld uit diverse 


(1) Volledigheidshalve zij hier noeg aangehaald dat ArmeNacur in 1771, in zijne memorie van 
overdragt zeide: „De uiijttreksels der vorige oude papakkums zijn verzameld en tot één wetboek gebracht. 
mitsgaders door Haar Hoogheedens met derzelver cachetten bekragtigd.” Zie Dr Jonee XI p. 188. 


124 


oude Papakkums, met naeme Radja Nistjaja, Oendang-oendang Mattaram, Djaja 

Lankara, Koentara Manawa en Adilloela”. Daar in het boek zelf van elke reeks 

artikelen getrouw de bron wordt aangegeven, is het gemakkelijk, zich een over- 

zicht te vormen van de verhouding, waarin die verschillende wetboeken, en ook 

nog eenige andere, respectievelijk tot de Pépakém hebben bijgedragen. Men vindt 

dan, dat ontleend zijn: 

aan de Radja Nistjaja: p. 20—22, 26—28, 29—30, 3233, 37— 38, 
38— 39, 41, 42, 47—49, 51—53, 54—57, 62—63, 
68 en 7% 

aan de Djaja Lëén gkara: p. 28—29, Bl 32, 3334, 34—36 (gedeeltelijk), 
36—37, 38, 39—40, 42, 4344, 53—54, 59—62, 
68— 68, 69, 70 en 71—85; 

aan de Kontara Manawa: p. 47 en 85—114; 

aan de Oendang-Oendang Mataram: p. 22—24, 30—31, 37, 49—51, 
97—o59 en 69; 

aan de Adilloelah: p. 24 en 34—36 (gedeeltelijk); 

aan de Salokantara: p. 26; 

aan de Joegoel Moeda: p. 44—45; 

aan de Angaskartabasa: p. 45—47: 

aan de Radjaniti: p. 47. 

Verreweg ‘t grootste aandeel in de compilatie had dus de Djajaléngkara, 
nl. ongeveer 38 °/,; daarop volgen de Kontara Manawa met 30 0/,, de Radja Nis- 
tjaja met 15 °/, en de Oendang-oendang Mataram met 8 °/,, terwijl de overige der 
genoemde werken slechts onbeduidende bijdragen leverden. (L) 

Van de genoemde wetboeken weet men tot nu toe weinig meer dan juist de 
Pépakém Tjérbon ons te zien geeft. Wel worden er in de handschriftenverzame- 
lingen te Leiden en te Batavia wetboeken aangetroffen, die dezelfde namen dragen 
als sommige der hier genoemde, maar ‘t bleek reeds dat daarmede niet altijd 
volkomen overeenkomst van inhoud en vorm gepaard gaat: er schijnen onderling 
sterk verschillende redacties of eigenlijk teksten te bestaan of bestaan te hebben, 


die toch onder één en denzelfden naam bekend zijn; in ’t bijzonder dient opgemerkt, _ 


dat sommige titels nu eens een zedekundig, dan weer een rechtskundig geschrift 
aanduiden. Dit laatste is ongetwijfeld hieruit te verklaren, dat op Java de zede- 
kundige, de didactische literatuur eenerzijds en de rechtsliteratuur anderzijds in 


hunne ontwikkeling op elkaar ingewerkt en wederkeerig aan elkaar ontleend 


hebben (zie beneden p. 126). 
De oudere nieuw-Javaansche wetboeken zijn ons nog slechts gedeeltelijk 
bekend; uitgegeven, en dat wel alleen in Hollandsche vertaling, werden twee zeer 


(1) Anders wordt evenwel die verhouding, wanneer men alleen rekening houdt met de eigenlijke 


compilatie (p. 19 tot p. 71): daartoe heeft de Djaja-Lénekara voor 45 %. de Radja Nistjaja voor 29 X en de 4 


Oendang-oendang Mataram voor 16 X bijgedragen. 


125 


verschillende vedactie's van de Soerja alam, n.l. een door Rarrues (History of Java, 
Appendix C), een andere door den Heer Var per Hour (in Bijdr. Kon. Inst. 2, VI); 
hierover zie men de belangrijke opmerkingen van Dr. BrANpes in Not. Bat. Gen. 
1894 p. 51. Overigens is, daargelaten enkele losse aanteekeningen,. voornamelijk 
van Dr. Branpes, hier en daar verspreid, onze eenige bron van informatie de 
Catalogus der Javaansche en Madoereesche handschriften enz. van Prof. VrrEDE, p. 
_332 sqq. Den belangstellenden lezer voor bijzonderheden daarheen verwijzende, wil 
ik hier slechts op eenige eigenaardigheden de aandacht vestigen, die ook met ‘t 
MEE Op onze Pépakëém van belang zijn. 

In ‘t algemeen gesproken, vertoonen de bedoelde rechtsboeken, ze mogen dan 
_ Soerja alam, Djaja Léngkara, Radjaniti of nog anders betiteld zijn, wat hun inhoud 
betreft, groote overeenkomst; ze blijken alle compilaties, of compilaties van com- 
pilaties, van dezelfde of nauw-verwante oudere rechtsboeken. 't Verschil ligt meer 
in de kwantiteit, of ook in den vorm. Dit valt vooral dan op. wanneer men een 
of meer dier werken vergelijkt bv. met het door Dr. Jonker uitgegeven oud- 
_ Javaansche wetboek; tal van artikelen, daar aangetroffen, vindt men hier terug, soms 
nagenoeg volkomen gelijkludend, soms blijkbaar naar de eischen der praktijk gewijzigd. 

‘t Grootste deel van den inhoud dezer wetboeken wordt ingenomen door de 
verklaring van zekere oude rechtstermen, onder bepaalde hoofden vereenigd. Die 
oude technische termen zijn gedeeltelijk oorspronkelijk aan de Sanskrt-wetboeken 
ontleend, gedeeltelijk ook op Java zelf gefabriceerd (evenals zoovele eigennamen en 
staande uitdrukkingen in de nieuw-Javaansche lakons en sérat-kanda’s voorkomend), 
waaruit volgt dat pogingen om ze direct etymologisch te verklaren, meestal schip- 
breuk zullen lijden. 

Naast die technische rechtstermen vindt men ook andere, doch van deze 
soms moeilijk te onderscheiden, vaste, staande uitdrukkingen, die sloka genoemd, 
en dikwijls gebezigd worden ter kenschetsing van zekere misdrijven of vergrijpen, 
of ook van den toestand waarin iemand door eigen of anderer misdaad komt te 
_verkeeren. Deze uitdrukkingen — de naam geeft het reeds aan — zijn in oorsprong 

niet anders dan sterk verbasterde en bedorven fragmenten van cloka’s (verzen) uit 
… de Indische wetboeken, die immers in het cloka-metrum waren opgesteld. Hoe 
die Sanskrt-cloka’s op Java konden blijven voortleven, is zeer begrijpelijk indien 
men bedenkt, dat de alleroudste Javaansche wetboeken niet anders waren dan zulke 
_ Sanskrt-gloka's met oud-Javaansche paraphrase. Intusschen, in later tijd schijnen 
ook zuiver-Javaansche verzen — niet alleen aan wetboeken doch ook aan zedekundige 
en didactische geschriften ontleend — op eenzelfde wijze en met dezelfde bedoeling 
als de eigenlijke [Sanskrt] gloka’s gebezigd, en daarom ook gloka’s genoemd te zijn (1). 
F Vele dier wetboeken bevatten een aantal casusposities, verhaaltjes of fabels 


(1) De nieuw-Jàvaansche beteekenis van stoka behoeft na het bovengezegde geen toelichting, De 
meeste sloka’s in WinreRr’'s Samenspraken IL voorkomend, zijn naar zijn eigen opgave ontleend aan de 
Soerja ngalam, de Salokantara en de Djoegoel-Moeda. (zie aldaar p. 145), 


ter illustratie of verduidelijking van bepaalde rechtsregels of -termen. Sommige dier 
verhaaltjes zijn ongetwijfeld »pour le besoin de la cause” expresselijk gemaakt (wat 
dikwijls blijkt wt de eigennamen), andere zijn ontleend aan bekende fabelboeken, waar- 
onder vooral de Tantri-literatuur een voorname plaats schijnt te bekleeden, of ook 
aan andere zedekundige geschriften (1). 

Eindelijk zij nog opgemerkt, dat sommige wetboeken den vorm van een 
historisch verhaal vertoonen: een vorst uit Java's oude geschiedenis wordt voor- 
gesteld met zijn voornaamste ambtenaren te beraadslagen over verschillende mis- 
drijven of kwesties, door zijne onderdanen voorgebracht. Elk dier raadslieden 
geeft zijn advies in den vorm van een sloka en ten slotte wordt òf door den 
vorst zelf òf door zijn patih een beslissing genomen. Dikwijls zijn de te beslech- 
ten kwesties dezelfde of soortgelijke casuspositie's als boven genoemd werden. 
‘t Merkwaardigste van de in dezen vorm opgestelde rechtsboeken is, dat die raads- 
leden van den vorst in den regel namen dragen, welke ook bekend zin als titels 
van boeken, en wel van wetboeken of zedekuntige geschriften (2). 

Wat nu de verhouding van de nieuw-Javaansche wetboeken tot de oud- 
Javaansche rechtsliteratuur betreft, die moet, mutatis mutandis, ongeveer een soort- 


1) Bij de Hindoe's werden dierfabels gebezigd om prinsen levens- en staatmanswijsheid te leeren ; 
men denke slechts aan de bekende fabelboeken Pajcatantraen Hitopadeca. Dit laatste werk, eigenlijk „de 
nuttige onderwijzing” geheeten. wordt ook wel Râájaniti, d. i. „vorstenbeleid” genoemd. Een groot aantal 
der fabelen van beide genoemde Indische fabelboeken vindt men terug in de Balineesche Tantri, waar- 
van Dr. JuyrBoLL kort geleden een overzicht gaf in de Encyclopaedie van Ned.-Indië s. v. Van die 
Tantri nu bestaan verschillende redacties: eene daarvan heet Tantri-Kamandaka. De laatste titel 
houdt ongetwijfeld verband met ’t Sanskrt Kämandaki. den naam van den bekenden Indischen politicus, 
leerling van Cânakya. aan wien o. a. het Nitisâra genoemde werk over politiek wordt toegeschreven. 
waarvan het oud-Jav. Nîticâstra, op Bali ook Kamandaki-niti geheeten (zie FrrepericH’s verslag p. 23) 
een min of meer vrije bewerking of althans een reflex is. Bovendien is op Bali ook nog een toetoer 
Kâmandaka bekend, die ook Radjaniti heet, ên ook een Kâmandaka genaamd geschrift, bevattende eenige 
fabelen, waarin dieren als rechters en litiganten optreden, en dat meestal achter exemplaren van de 
Dharmawitjara. d. i. het wetboek Dewadanda, gevonden wordt (zie ‚var DER Tuuk, Kawi-Bal. Wdbk. sv. 
tantriì, kámandaka, uiti en tjánakja, en BRANDES. Catalogus der HSS. vaN per Tuuk. Ip. 44). Reeds uit deze 
losse opmerkingen blijkt afdoende, dat in den ouden tijd op Java — gedeeltelijk in navolging van Indische 
voorbeelden — de spreukenliteratuur (iandelende over levens- en staatsmanswijsheid of wil men. moraal), 
de fabelliteratuur en de rechtsliteratuur wederkeerig op elkaar ingewerkt en aan elkaar ontleend hebben. 
In verband hiermede verdient het ook de aandacht, dat, volgens de Djayaléngkara, onder de personen 


aan ’t hof van Djayaléngkara ook Titiswara == Nitiswara = Niîtisâra) en Nitisastra voorkomen (BRANDES, 


TB. G. XXXII p. 426). En eindelijk kan men in het kort geleden verschenen eerste deel van de „Rap- 
porten van de Commissie in Ned.-Indië voor oudheidkundig onderzoek op Java en Madoera” p. 14 lezen, 
hoe ook de tableaux op de oude tempels getuigen van het hooge aanzien, dat de fabels bij de Hindoe- 
Javanen genoten, daar ze in dienst gesteld waren van moraal en recht. 

(2) Zie Dr. Branpes in Tijdschr. Bat. Gen. XXXIL p. 426-430 en de daar geciteerde literatuur. 
Ook de namen der bedoelde vorsten zijn merkwaardig. Zoo is het bv. zeker geen toeval dat in het boek 
Djoegoel-Moeda, de vorst Sri Malha)poenggoeng en zijn patih Djoegoel-Moeda heet. Immers tot op- 
zekere hoogte is poengegoeng=djoegoel=moeda. Men vergelijke wat de Adji Saka (proza) op p. 
29 33 van Djoegoel-Moeda vertelt en herinnere zich de Djaka Bodo-verhalen. Ook Kaudiawan, in de Dj. 
M. opvolger van Mahapoenggoeng, is een zeer bijzondere figuur in de Javaansche literatuur (zie BRANDES 
in Tijdschr. Bat Gen. XXXII p. 375 noot 2 en p. 429-430). M-*dane of M‘danekamolan, de rijkszetel van 
Djajaléngkara, is feitelijk =Poerwatjarita. de residentie van Sri Mahapoengegoeng. Men ziet, ook hier 
blijft nog veel op te helderen. Imtusschen voortzetting van de bestudeering der Jav. literatuur in ’t alge- 
meen, volgens de door Dr. BRANDES met z00 verrassende resultaten toegepaste methode, zal zeker op 
den duur het inzicht verruimen. d 


en 


gelijke zijn als die van de sërat-kanda’s en de lakon-verzamelingen tot de oud- 
Javaansche gedichten, waaraan deze in laatste instantie hun stof ontleenden. Dezelfde 
invloeden, die daar reeds voor een deel werden nagespeurd, en aangewezen als 
oorzaken van de latere verwording en verwarring, moeten ook hier, in de rechtsliteratuur. 
werkzaam geweest zijn. Maar een ruim opgezette, minutieuse en — vooral omdat 
het materiaal nog slechts in handschriften voorhanden is — zeer langdurige studie 
zou noodig zijn om het hierin algemeene termen terloops opgemerkte, in bijzonder- 
heden te bewijzen en met voorbeelden toe te lichten. 

Kortom, de Javaansche rechtsliteratuur is een ‚nog bijna geheel braakliggend 
studieveld, waarvan de ontginning nog nauwelijks is aangevangen. ‘t Is dan ook niet 
mogelijk, thans reeds iets naders te zeggen over de onderlinge verhouding van de 
wetboeken, die als bronnen van de Pépakém genoemd worden: zelfs de enkele 
losse opmerkingen van Dr. BraNpes daaromtrent (in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII 
p- 139 noot 2) zullen waarschijnlijk hier en daar aanvulling of verbetering behoeven. 
Overigens verwijs ik naar de op p. 130 afgedrukte literatuuropgave, waar ik getracht 
heb bijeen te brengen, wat er tot op heden belangrijks met betrekking tot de 
oudere Javaansche rechtsliteratuur verschenen is. 


Waardeering. 

Voor een juiste waardeering van de Pépakém Tjérbon dient men vooral 
te letten op den tijd waarin en de omstandigheden waaronder dit bijzondere wetboek 
tot stand kwam. 

Naar men weet zijn de meeste nieuw-Javaansche literatuurproducten niet 
ouder dan de tweede helft der 18de eeuw, het tijdstip van de bekende herleving 
der Javaansche letteren (1): wit het daaraan voorafgaande tijdperk is ons bijna 
niets bewaard gebleven. Daar nu de Pépakém in 1768 is gereed gekomen, mag 
men veilig aannemen dat de wetboeken, waaruit zij werd gecompileerd, minstens 
uit de eerste helft der 18de eeuw, waarschijnlijk zelfs van nog vroeger, dateeren. 
zoodat men hier fragmenten aantreft uit een literatuur, ouder dan die welke op 
Midden-Java wordt gevonden. 

De Pépakëm Tjérbon heeft voor ons eenige brokstukken literatuur gered 
uit de overigens algeheele verwoesting van dien woeligen tijd (van na Madjapait 
tot Soerakarta), waarin zooveel kostbaars, ook op ‘t gebied der letteren, verloren 
ging. Die fragmenten vergunnen ons een zeldzaam kijkje op den vorm, die de 
traditie had aangenomen in een stadium harer ontwikkeling, waarvan overigens 
nagenoeg niets bekend is (2). ‘t Kan dan ook niet verwonderen dat, zooals 
Dr. Branpes (in Not. Bat. Gen. XXXII, 1894, p. 49) opmerkte, de Pépakém 
pin 't oogloopend ouderwetsch is en zich kenmerkt door een zekere gaafheid in 

(1) Zie Dr. BRANDES, Pararaton p. 179 sqq. en in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 379. 


(2) t Kan zijn, dat de te Londen bewaarde juridische werken eveneens tot zulk een vroegere 
periode behooren. Zie Bijdr, Kon. Inst, (1854) p,33L sqq. no. 12277, 12303, 12321, 12323, 12332, 12336 enz, 


128 


de onderdeelen"’, welke zeker vooral is toe te schrijven aan de omstandigheid, »dart 
de bronnen destijds nog in goeden staat verkeerden, de oude traditie vrij zuiver 
weergaven.” 

Is dus de periode, waarin de Pépakém tot stand kwam, voor hare waar- 
deering van groot gewicht, dat wordt nog verhoogd door de omstandigheden, die 
haar in ‘t leven riepen. De bedoeling waarmede dit wetboek — eigenlijk, naar 
de beteekenis van pöpakém, [rechtskundig| handboek — werd opgesteld, was een 
zuiver practische. De vertegenwoordigers der Compagnie lieten zich bij hunne 
daden allerminst leiden door wetenschappelijke belangstelling of overwegingen van 
speculatieven aard, hun streven was alleen een einde te maken aan de twisten 
tusschen de verschillende Tjeribonsche potentaten, waartoe ook de rechtspraak 
dikwijls aanleiding gaf. Met dat doel liet resident HassrrAaAR een handboek voor 
de rechtspraak samenstellen, waaraan nu voortaan die vorstjes en prinsen gelijkelijk 
gebonden zouden zijn. 


Deze omstandigheid is voor ons een waarborg, dat de toeménggoengs en 


o' 
djaksa’s, die uit de vele voorhanden wetboeken fragmenten moesten compileeren, 
bij voorkeur zulke gedeelten zullen gekozen hebben, die, althans naar hunne meening, 
voor de rechtspraak van hun tijd nog van actueel belang waren. Fn aangezien, 
vooral ook op historische gronden, een zeer nauwe samenhang en overeenkomst 
mag worden verondersteld tusschen het rechtswezen van Tjérbon in die dagen en 
de rechtsgebruiken welke in de rijken van Midden-Java (Mataram en Kartasoera) in 
zwang geweest zijn, kan de Tjeribonsche Pépakém ook goede diensten bewijzen bij de be- 
studeering van Midden-Javaansche, zelfs van de latere Solosche en Jogjasche, wetboeken. 

Hier dient evenwel tegen overschatting en te haastige conclusies gewaar- 
schuwd. Men bedenke, dat de Javaansche wetboeken, waaruit ook de Tjeribonsche 
Pépakém is samengesteld, op hunne beurt uittreksels en compilaties zijn van Sanskrt- 
wetboeken, hier ingevoerd door vreemde overheerschers. En hoezeer nu ook in een 
bepaald tijdperk de Javaansche maatschappij gehindoeïseerd moge geweest zijn, naast 
het van oorsprong Hindoesche geschreven recht moet een ongeschreven Javaansch 
gewoonterecht geleefd hebben. Ongetwijfeld heeft die ongeschreven adat de latere 
Javaansche wetboeken beïnvloed en gedeeltelijk daarin uitdrukking gevonden, maar 
desniettegenstaande blijft het de vraag, in hoeverre de geschreven Hindoe-Javaansche 
wetten de rechtspraak op Java beheerschten, en in hoeverre daarnaast de onge- 
schreven adat van kracht bleef (1). Die vraag zou voor elke periode en voor elk 
rijk afzonderlijk, alleen met behulp van historische documenten zijn op te lossen, 
doeh een onderzoek naar zulke bronnen voor Tjeribon is mij miet mogelijk. Ik kan 
slechts herinneren, dat op Bali nog in ‘t laatst der vorige eeuw de rechtspraak in 
hoofdzaken overeenstemde met de in de Pépakém gegeven regels, doch meen ook 


daaruit geen beslissende gevolgtrekkingen te mogen maken. 


(1) Men leze wat Dr, SNoveK HURGRONJE opmerkt over ongeschreven en geschreven wetten 
ìn De Atjèhers I p. 9 sqq. 


129 


Zal men dus, zoolang de gewenschte historische gegevens nog niet gevonden 
of gepubliceerd zijn, eenige reserve moeten in acht nemen bij de waardeering van 
Pépakéëm Tjérbon als kenbron van de actueele Tjeribonsche rechtspraak in de 
de eeuw, in vele andere opzichten blijft dit boek voor ons beslist van zeer bijzon- 
e waarde. Geheel en al afgescheiden van de zooeven aangeroerde vraag, zien we 
in de Pépakéëm Tjérbon een uniek monument uit een overigens aan gedenkstukken 
zaam arm verleden, een schatkamer van gegevens, belangwekkend zoowel voor 
oricus en literator, als voor jurist en ethnograaf. En ‘t mag voorzeker tot de 
maardige spelingen van het grillige lot gerekend worden, dat juist een dienaar 

de voor wetenschappelijk onderzoek weinig ontvankelijke Compagnie het was, 
e door zijn initiatief deze compilatie in het leven riep en daardoor onbewust een 
zóó bijzonder boek voor ons redde. 


Inhoud. 


Om ‘t overzicht te vergemakkelijken, kan men de Pépakëém als volgt 


Vooraf gaat de->Manier van Procedeeren tot Che- 

ribon, ME narigt=van de zeven Jaksa’'s der geza- 
mentlijke Sulthans,’ waarin een geregeld overzicht wordt gegeven 

van den gang van een proces, als handleiding voor de djaksa's . . .p. l—l8. 
De eigenlijke Pipakém TjErbon bestaat uit twee naar vorm 
en samenstelling ongelijksoortige gedeelten. 

Ek, Het eerste gedeelte, loopend van p. 19 tot p. 71, is een 
c compilatie van uit een aantal andere wetboeken ontleende fragmen- 
En. — paragrafen of artikelen zouden wij ze kunnen noemen —, gerang- 
sch ikt in een bepaalde volgorde, en wel zóó dat, ook zonder dat dit 
opzettelijk wordt aangegeven, gemakkelijk eenige hoofdstukken kunnen 
worden onderscheiden, gevormd door groepen van [aan verschillende 
fboeken ontleende| over hetzelfde onderwerp handelende artikelen. 
Blijkt dan dat dit eerste gedeelte vijt hoofdstukken bevat, waarvan: 
Hoofdstuk I handelt over Formaliteiten bij de procedure 
ik Pm acht te nemen. RAP NE 
BE over het Bewijs. « … … «ee en ne Pe 31—38; 
ofdstuk IIL over de Getuigen. EE IOT De DE—485 
Hoofdstuk IV over de bege de Rechtbanken en de 


Á Wechters. . … , ‚p. 48—54; 
‘Hoofdstuk V over Misd res en denn affe n. pr Bied 
Het tweede gedeelte, loopend van p. 7L tot p. 114, is op 
geheel andere wijze samengesteld. Het laat zich verdeelen in 
twee hoofdstukken. 
9 


Verh. Bat. Gen. 


130 


Hoofdstuk 1 (p. 71—85) Is een excerpt uit (een redactie van) het 

wetboek Djaja-Léngkara, en bevat twintig uit- 

beeldingen van processen (hoedja ning titiyany 

apabén, zegt de Javaansche tekst), verhaaltjes of fabels ter 

illustratie van bepaalde rechtsregels of rechtstermen (cloka’s 

als boven p. 124 bedoeld). . . . .… j . Pp. 71—85; 
Hoofdstuk Il (p. 85—114) is een excerpt uit (een RE ei het 

wetboek Kontara-Manawa. Men vindt hier een bonte 

reeks van strafbepalingen tegen de meest verschillende 

misdrijven en vergrijpen, nu en dan afgewisseld door een 

verhaaltje of een fabel ter illustratie, op een zelfde wijze 

als in de ons bekende oudere Javaansche wetboeken geregeld 

wordt aangetroffen. Hoewel hier en daar een streven merk- 

baar is om gelijksoortige zaken bijeen te plaatsen, is toch 

van een consequent doorgevoerd systeem, van een syste- 

matisch rangschikken van de heterogene stof, geen sprake. p. 85--114; 


Literatuur. 


Volgt een lijst van de boeken en artikelen, die bij de bestudeering van de 
oudere Javaansche rechtsliteratuur zijn te raadplegen. 

Th. S. Raffles. The History of Java, London 1817, deel 1 p. 277 sqq. 
en 391 sqq.; deel H Appendix C (Translation of a modern version of the Suria Alem). 

Dr. J. J. de Hollander. Handleiding bij de beoefening der Javaansche 
Taal- en Letterkunde, Breda, 1848, p. 249-248. 

Cheribonsch Wetboek (Papakkum), medegedeeld wit de archieven 
der algemeene secretarie, in Het Regt in Nederlandsch Indië, 2de jaargang, deel III 
(1850), p. 71—99, 148—174 en 217234. 

P. L. van Bloemen Waanders. Aanteekeningen omtrent de zeden en 
gebruiken der Balineezen, inzonderheid die van Boeleleng, hoofdstuk XXIX, Regts- 
pleging. Tijdschr. Bat. Gen. VIII 1859, p. 201—220. 

Mr. van der Hout. Soerjo Alam (Hollandsche vertaling van de —). 
Bijdr. Kon. Inst, Nieuwe volgr. VL, 1865 p. 1. 

K. F. Holle. Bijdragen tot de Geschiedenis der Preanger-Regentschappen. 
Tijdschr. Bat. Gen. XVII, 1869, p. 349. 

A. H. G. Blokzejl. Hollandsche Vertaling van het Kawi-wetboek 
Dewadanda. Tijdschr. Bat. Gen. XVIIL, 1868—1872, p. 295—309. 

T. Roorda. Kitab Toehpah. tweede verbeterde uitgaaf door —. Leiden, 
Brill 1874, het voorbericht. 

Dr. H. N. van der Tuuk. Brieven betreffende het Lampongsch, Tijdschr. 


Bat. Gen. XIX, 1870, p. 373. sqq. 


131 


J.C. G. Jonker. Over Javaansch Strafrecht. Amsterdam (882. 

_G. A. Wilken. Het Strafrecht bij de volken van het Maleische Ras, in 
den Feestbundel der Bijdr. Kon. Inst. 1883, p. 85. 

__ J.C. G. Jonker. Hen oud-Javaansch Wetboek vergeleken met Indische 
h tsbronnen, Leiden 1885. 

Dr. J. Brandes. Een Jayapattra of acte van eene rechterlijke uitspraak 
van (aka 849. Tijdschr. Bat. Gen. XXXII, 1889. Vooral p. 102— 104 en p. 139-—142. 
_ Dr. J. Brandes. Opmerkingen in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 426— 430. 
Dr. A. C. Vreede. Catalogus van de Javaansche en Madoereesche Hand- 
schriften der Leidsche Universiteits-Bibliotheek, Leiden 1892, p. 332—360. 

Dr. J. Brandes. Nota over de Pépakëm Tjërbon. in Not. Bat. Gen. 
IT, 1894 p. 47—56 en 66—67. 

Dr. J. Brandes. Henige officieele stukken met betrekking tot Tjérbon. 
“ijd chr. Bat. Gen. XXXVII, 1894, p. 449. 

_G. P. Rouffaer. Noten 56, 57 en 58 bj de „Beknopte Beschrijving van 
Hof Soerakarta in 1824 door J. W. Wivrer". Bijdr. Kon. Inst. 6 X, 1902 
— 161. 

Dr. J. Brandes. Beschrijving der Javaansche, Balineesche en Sasaksche 
schriften, aangetroffen in de nalatenschap van Dr. H. N. van per Tuuk, Batavia, 
rukkerij. le stuk 1901, 2e stuk 1903. Zie onder Adigama, Kutâramânawa 
n Kar randaka. 

___Voor de technische termen en desloka’s raadplege men, naast het Javaansche 
x enboek, vooral ook het Kawi— Balineesche Woordenboek van Dr. Var per Tuuk 
Wixrer's Samenspraken, deel 1, p. 143 sqq. 

Van de Hindoewetboeken noem ik hier slechts als 't meest belangrijk : 

_ Mânava Dharma-S'âstra, the Code of Manu, original Sanskrittext, cri- 
y edited by J. Jolly. London, Trübner 1887. 

G. Bühler, The Laws of Manu, translated with extracts from seven com- 
mentaries, by —. Oxford 1886 (The saered books ot the Hast, vol. XXV). 


De Manier van Procedeeren tot Cheribon, tot 
narigt van de seven Jaksa’s der ge- 
zamentlijke Sulthans. 


Deze handleiding voor de djaksa's is, vooral in de Hollandsche redactie, 
zeer duidelijk gesteld en legt een allergunstigst getuigenis af van de bekwaamheid 
en het inzicht van haar ontwerper. Ons geeft zij niet alleen een heldere voorstelling 
van den loop van een Tjeribonsch proces in den tijd waarin de Pépak m tot stand 
kwam, maar tevens ongetwijfeld een, althans in de hoofdlijnen, getrouw beeld van 
de wijze van procedure, die in den ouden tijd op Java algemeen gebruikelijk was. 
Immers — het werd boven reeds gezegd — de bemoeienis van ‘s Compagnie's ver- 
tegenwoordigers met het Tjeribonsche rechtswezen beperkte zich van den beginne 
af aan tot het regelen van bestaande toestanden, tot vastleggen en algemeen bindend 
verklaren van bestaande gebruiken, en de manier van procedeeren zelf bevat ver- 
scheidene aanwijzingen, dat ook daarin geen of weinig nieuws werd opgenomen, 
doch eenvoudig het oude werd geschift en geordend, De meeste bepalingen van 
deze handleiding zijn gebaseerd op artikelen van de oudere Javaansche wetboeken 
die in de Pépakém zijn verwerkt. wat blijkt uit de verwijzingen. Verder lette men 
er op, dat een aantal, en zelfs de belangrijkste der hier opgenomen bepalingen, 
reeds gevonden worden in de boven (p. 120 sqq.) besproken oudere tractaten, tusschen 
1685 en 1722 onder invloed der Compagnie tot stand gekomen (men leze vooral 
Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 469, 464— 466 en 456—457) (1). 

Maar het meest afdoende bewijs voor de meening. dat de ons hier beschreven 
wijze van procedeeren in het algemeen de (oude) Javaansche is, wordt geleverd door 
het feit van de merkwaardige overeenkomst, geconstateerd tusschen onze Cheribonsche 
»manier van procedeeren” en den gang van een Balisch proces, zooals de heer Van 
Broemer Waarpers dien schilderde in zijn »Aanteekeningen omtrent de zeden en 
gebruiken der Balineezen” in Tijdschr. Bat. Gen. VIII (1859) p. 201—208. Het 
was Dr. Branpes (2) die daarop de aandacht vestigde, en ik meen den lezer een 
dienst te bewijzen door diens — door Rourraer terecht suggestief genoemde — op- 
merkingen hier nagenoeg woordelijk over te nemen. 


Vergelijk ook de fragmenten uit de Radja-Nistjaja op p.51—52 en de Jaja-Lankara op p. 53-54. 


(2) Zie Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 140-142, 


r 


nn 


RN A an ôt nl 


155 


A 

\_»Uit deze beide stukken (nl. de Pépakëm Tjëérbon en het artikel van 
Var Brogue Waanpers) blijkt dat, terwijl men menige zaak door tusschenkomst 
van hoofden in der minne schikken kon, de behandeling van een proces, als het 
werkelijk aanhangig was gemaakt, een vasten loop had. In den loop van het proces 
moesten er verschillende acten worden gemaakt, en wel: 

Bali: Cheribon: 

soerat pisaid warawara 


Ll. Soerat söngkér tötagihan Ri 
soerat pisaid pagoegatan 


Nn mm Nen 


e n soerat sërësan 
2. Soerat séngkér pamicara 5 
soerat këändel 


— 


d. Soerat kanda soerat toetoer 
E 5 soerat salaran 

4. Soerat pépëgatan J 

) soerat kukudung. 

>No. 1 is de aanklacht, no. 2 de uiteenzetting van de zaak, no. 3 het plei- 


dooi, en no. 4 het vonnis. Ten opzichte van no. 2 en no. 3 moet worden opgemerkt, 


g 
dat zij hetzelfde bevatten, en van elkander in geen enkel opzicht mogen verschillen, 
zal men zijn zaak kunnen handhaven, en dat zij door de beide partijen dienen te 
worden ingeleverd. Na het pleidooi wordt er naar de wetboeken rechtgesproken, 
en aan den winner (of aan beide partijen) een afschrift van het vonnis uitgereikt, 
dat in 't Sanskr. jayapaltra d. ì. »overwinningsblad” heet. 

»Bij het procesvoeren komt het menigwerf niet aan op de deugdelijkheid van 
de zaak. Het is de vraag of acte No. 3 in alle deelen overeenkomt met acte No. 2. 
Is dat het geval, dan wordt onderzocht in welk der beide stukken de meeste of de 
gewichtigste stelfouten, zou men haast zeggen, worden aangetroffen; het aantal 
getuigen wordt van weerszijden vergeleken, daarna het aantal borgen of goedsprekers, 
en weegt ten slotte dit alles even zwaar, dan blijft wel beschouwd de zaak onbeslist, 
want alsdan wordt het, daar de eed van weerskanten moet worden afgelegd, aan de 
goden overgelaten hem te straffen die zich aan meineed zou hebben schuldig gemaakt. 

»Men kan echter een proces, hoe deugdelijk zijn zaak ook zij, door nog andere 
omstandigheden verliezen . . . . . zoo 0. a. doordat men de formaliteiten niet alle 
in acht neemt. Deze formaliteiten vindt men beschreven in de beide genoemde 
stukken, waarnaar ik ook voor nadere bijzonderheden verwijs. Daaronder behoort 
dat men zorge zijn pleidooi, zijn soerat kanda, op den zittingsdag bij zich te hebben, 
en vooral op te komen ...... 

»Ik voeg hier slechts nog bij, dat men steeds een proces voert met behulp 
van een procureur-advocaat en zelf een lijdelijke rol moet spelen, en dat de procu- 
reurs, op Bali kaùca, officieele personen zijn ..... Op Bali heeft men Kérta's 
(rechters) en kaïca’s (procureurs). In Tjeribon had men feitelijk hetzelfde, hoewel 
daar het rechtersambt en het procureurschap door dezelfde persoon kon worden 
vervuld, doch nooit tegelijkertijd. Van de zeven jaksa's, die èn als rechter ên als 


184 


procureur kunnen optreden, waren in dezelfde zaak steeds anderen rechters dan zij 
die als procureurs optraden, en omgekeerd”. 

Tot zoover Dr. Branpes. ’t Is duidelijk dat deze in ‘t oog springende 
analogie slechts is te verklaren door aan te nemen, dat zoowel op Bali in de 19de 
als in Tjérbon in de 18de eeuw nog volgens de van oudsher, tijdens Madjapaït, 
op Java gebruikelijke manier werd geprocedeerd. In hoeverre die oude wijze van 
rechtsbedeeling aan de Hindoe's ontleend, in hoever ze oorspronkelijk Javaansch 
was, dat is een kwestie die een afzonderlijke studie vereischt. Ieder die het aan 
het procesrecht gewijde hoofdstuk in de Indische Smrti's (bv. Nârada-smrti) leest, 
zal getroffen worden door de vele punten van overeenkomst met de hier beschreven 
Javaansche procedure; doch ook te dezen opzichte zal men zich moeten wachten 
voor conclusie’s, uitsluitend gebaseerd op oppervlakkig waargenomen overeenkomsten. 

Over het strafrecht bij de volken van onzen archipel verschaft prof. WirkeN’s 
mooie studie: »Het Strafrecht bij de volken van het Maleische ras”, de beste inlichting : 
vooral zijne algemeene opmerkingen over bewijsmiddelen, waarde van het getuigenis, 
eed en godsoordeelen zijn in verband met onze Pépakém zeer leerzaam. 


De Tjeribonsche procedure is uitvoeriger, ingewikkelder dan de Balische: 
er moeten daar tijdens den loop van het proces bijna tweemaal zooveel stukken 
ingediend worden. Ook de namen dier acten verschillen. Wat de Tjeribonsche 
namen betreft, merke men op dat ze, met een enkele uitzondering, alle Javaansch 
en wel grootendeels oud-Javaansch zijn. 

Alleen pisaid, afgeleid van het Arabische woord voor »getuige” (5d&) 
is blijkbaar nieuwerwetsch, en een van de weinige in de Pépakém voorko- 
mende aan ’t Arabisch ontleende woorden. Fen andere afleiding van said is 
naid, hier gebruikt in den zin van: [een zaak) aangeven, vin kennis leggen 
bij den Regter”. 

Paliwara is ‘t Sanskrt pariwdra, omgeving, gevolg. A malakarta is 
afgeleid van S. prakrla, voleindigd, afgedaan. 

Warawara is wara(h)warah, mededeeling. 

Këéndel luidt op Midden-Java póndel (ik trof het o. a. aan in de Djoegoel- 
Moeda), en beteekent eigenlijk: het elkaar pikken van vechtende hanen. 

Toetoer is in beteekenis volkomen gelijk kanda. Terwijl de verliezer van 
het proces een soerat salaran (zie Jav. Wdbk. en Kawi-Bal. Wdbk.) ontvangt, 
wordt aan den winnereen soerat koekoedoeng uitgereikt, d. i. een schriftelijke 
waarborg tegen gerechtelijke vervolging (van koedoeng — sluier): in ouden tijd werd 
dit stuk ook met den Sanskrt-naam jayapallra aangeduid. 

Omtrent de overige hier gebezigde technische termen geven het Javaansche 
en het Kawi-Balin. Woordenboek voldoende inlichting. Over Salla (salah) daging, 
koelit enz. zie p. 45—46. 

Niet duidelijk is mij tidarsa (p. 6). dat hier tegenover lokika gesteld 


185 


wordt. Het wordt noch door Var per Tuur, noch door ‘t Jav. Wdbk. voldoende 
verklaard. Lokika, waarschijnlijk het Sanskrt alaukika — >niet in het gewone leven 
voorkomend, ongewoon’, verklaart Var per Tuuk met: »verdenking tegen 
jemand, omdat hij den schijn tegen zich heeft, gissing naar iemands gedrag of 
karakter bij het beslissen van een zaak, bv. waar geen getuige of schriftelijk bewijs 
aanwezig is. Practisch schijnen beide termen verschillende graden van verdenking of 
bewijs volgens de inlandsche opvatting aan te duiden, evenals volgens de Me- 
nangkabauwsche wetten drie soorten van kenteekenen en aanwijzingen worden aan- 
genomen 1). Tidarsa heet het bewijs, geput uit een vermoeden, een eenvoudige 
verdenking tegen iemand, op grond bv. dat hij kort te voren op de plaats waar 
de misdaad gepleegd werd, is geweest. Lokila daarentegen noemt men het, wanneer een 
zware verdenking tegen iemand wordt gekoesterd, steunende op voor hem zeer bezwa- 
rende omstandigheden, ook in verband met zijn levenswijze en karakter. ‘t Blijkt dat in 
geval van tidarsa (dat hier, evenals de Menangkabouwsche tandô tjèmo, wel degelijk 
kracht van bewijs heeft), slechts een enkele, ingeval van lokika een dubbele schade- 
vergoeding wordt geëischt. Men vergelijke verder p. 16, 19, 47 (vooral de Javaansche 
redactie is leerzaam), p. 70 onder en 71 boven (sanggraha lokika en sanggraha 
tidarsa), en de »uitbeeldingen” No. 2 (p. 72) en No. 4 en 5 (p. 73), en ook nog 
maen 93. 

Een andere mij duistere term is jomana (p. 14). Over de kwestie der 
30 en Jonker, art. 268 met de aantt. 


verjaring vergelijke men het artikel op p. 29 
Jomana komt ook voor, in een andere beteekenis (?), op p. 31 (tjina jomana pati 
ing maling), 35, 55 en 75. Kan het woord uit ‘t Sanskrt yauvana ontstaan zijn ? 

Ipat-ipat schijnt hier den ouden, heidenschen of Hindoe-Javaanschen eed 
(eigenlijk zelfvervloeking) aan te duiden, in de Hollandsche vertaling »ligte eed” 
genoemd, tegenover den »groote(n) eed met den Alcoran boven 't hoofd,” die hier 
sapala (S. eapatha) geheeten wordt (cf. p. 55) 2). 

De drie gelegenheden tot hooger beroep, op p- 18 aangegeven, zijn waar- 
schijnlijk, geheel of gedeeltelijk, onder Hollandschen invloed ingesteld. Men vergelijke 
wat Rourraer zegt over den Noesoehoenan’s Raad, in Bijdr. Kon. Inst. 6 X p. 111. 


Over duiken, zie p. 43. | 4 


1) Zie de boven geciteerde studie van Prof. WiLKEN p. 129. 
2) Dit onderscheid tusschen ipeat-ipat en sapata blijkt evenwel niet constant te zijn. zie bv, p. 34. 


tegenover p. 29. 


De Papakkum of Wetboek van Cheribon. 


EERSTE GEDEELTE. 


HOOFDSTUK 1 (p. 19—31). Formaliteiten bij de procedure in 


acht te nemen. 


De Hollandsche tekst noemt dit hoofdstuk: »Articulen op het Procedeeren, 
waeraen een der Procedeerende Partijen zig schuldig maekende, het Proces komt 
te verliezen; in t Javaansch heet het: »Poenika poepoetoesaning tiyang ngapabén . 

Vooraf gaan eenige bepalingen over vergoeding di. schadevergoeding 
(schadeloosstelling) en boete. Over het tweeledige beginsel van schadeloosstelling 
èn boete zal later, bij p. 57, gesproken worden. 

De verdeeling van een procedure in begin, midden en einde wordt reeds 
op p. 9 aangetroffen; men zie daarvoor p. 27. Wie — door een formeele fout 
te begaan — zijn zaak verliest tijdens het midden of op ‘t einde van het proces, 
is per se tot een dubbele schadeloosstelling (Jav. moetveng of poetoengan) veroor- 
deeld; geschiedt het in ‘t begin van het proces, dan komt voor de bepaling der 
vergoeding in aanmerking of de aanklacht was (ilarsa dan wel lokika, dat is dus 
ook hier (cf. p. 135) of de aanklacht op een lichte verdenking dan wel op voor 
den beschuldigde zeer bezwarende omstandigheden berustte. »Enkel vergoeden” 
heet métokake saka wil. 

De termen, bij de taxatie gebezigd, zijn duidelijk. Tribaga is het Sanskrt 
tribhága, het derde deel; samahita is het S. samdhita, bijeengelegd, alles bij 
elkaar gelegd. 


Bij p. 20 begint de opsomming van de zaken, die ween Proces decideeren”’, 
d.w.z. van formaliteiten, die partijen tijdens het proces hebben in acht te nemen, 
op straffe van hun zaak te verliezen, hoe eerlijk die ook overigens zijn mocht. 
Terwijl de »manier van procedeeren”’ de voornaamste daarvan reeds terloops noemde, 
zijn hier een veel grooter aantal, aan verschillende wetboeken ontleend, bijeen- 
gebracht. Hen kleine fout in den vorm, het niet verschijnen of het vergeten van 


een der acten op een zittingsdag (1), het doorhalen van een letter in een dier 


WD Op Bali verloor nog niet lang geleden iemand zijne overigens rechtvaardige zaak, omdat 
hij op den zittingdag, even vóór het begin van de zitting, zijn surat kanda in handen van zijn tegen- 
partij had gegeven. Dit staaltje werd reeds door Dr. BRANDES aangehaald (Tijdschr. Bat. Gen. deel 
XXXIL p. 142 noot 1. 


157 


stukken, het zich niet behoorlijk gedragen tegenover de Jaksa’s, een lichte vergissing 
im woorden of op schrift, al zulke formeele fouten of vergrijpen hebben per se het 
verlies van het proces tengevolge. Vooral aan de Radja-Nistjaja en de Oendang- 
oendang Mataram, hoewel voor een minder deel ook aan andere wetboeken, zijn 
deze bepalingen ontleend. Trouwens, men vindt ze ook in de Djoegoel-Moeda en 
n de Soerja-Alam, zij ‘t ook dat ze nergens volkomen eensluidend zijn en dikwijls 


Soerja-Alam p. 30; daaruit zal blijken, zooals trouwens in ‘t algemeen geldt (ook 
oa. bij vergelijking van de 21 artt. op p. 65—66 met Var per Hour p. 18, 29 
en 45, de 5 artt. op p. 68 met v. ». H. p. 29, de 6 artt. op p. 64 met v. vo. H. p. 21 
en 29), dat de Pépak#m nog 't meest gaaf is, de oude traditie het best heeft bewaard. 

Ook bij de Hindoes hadden partijen zich bij het proces streng te houden 
60 vindt men er 


aan dergelijke formaliteiten. In ‘t Mâänavadharmagâstra VIII 
eenige opgesomd. 

De meestal korte technische termen, waarmede de verschillende vergrijpen 
worden aangeduid, zijn gedeeltelijk bedorven Sanskrt, gedeeltelijk oud-Javaansch. 
Sommige, vrij zuiver overgeleverd, zijn gemakkelijk te verstaan en behoeven dus 
geen verklaring, van andere is de eigenlijke beteekenis, zonder gebruikmaking van 
uit de oudere en oudste wetboeken te putten vergelijkingsmateriaal, òf niet òf slechts 
aan te geven (vergl. het boven 


naar gissing — met vrij groote kans op vergissing 
p. 125 opgemerkte). Moeilijkheid baart niet alleen de dikwijls hopeloos verbasterde 
vorm waarin wij ze hier leeren kennen, maar vooral ook de omstandigheid: 
dat vele van die termen min of meer verbloemde of spreekwoordelijke uitdrukkingen, 
korte uit hun verband gerukte vergelijkingen zijn, aan wier ontstaan vooral 
ook de bekende neiging tot Spielerei met woorden en klanken, den Javanen in ‘t 
bijzonder eigen (men denke aan de wangsalan's) zeer zeker een niet gering aandeel 
heeft. Kortom, zulke termen moeten zoowel historisch als etymologisch ver- 
klaard worden, en aangezien mij dit voorloopig onmogelijk 1s, zal ik mij van 
pogingen daartoe onthouden, enkele bijzondere gevallen uitgezonderd. Het Kawi- 
_Balineesche woordenboek van Vax per Tek zal, wanneer het weldra geheel zal zijn 
afgedrukt, bij onderzoekingen als hier bedoeld een rijke bron van inlichting blijken. 


| Op p. 20 en ook verder wordt meermalen gesproken van sésaudan, walang 
en kawal, Bs ook reeds op 5 3 en 11. Bn vertaling maen: denis rde 


de namen op fid. zelf bderijpelijk zijn Mn == SÚSCFEN = nde w en = 


piekstok en kama! — schutsmuur), is het onderscheid tusschen deze drie soorten van 


getuigen en saksi mij miet duidelijk (zie nog p. 27). De Balische pétabah (Var 


Brórmer Waarpers p. 207) hebben een andere functie, 


138 


Onder Akarjantaka (te lezen: aksarântaka?) wordt bedoeld het op 
Javaansche wijze »doorhalen” van een letter, wat zooals bekend is geschiedt door 
die aksara zoowel van een oeloe als van een soekoe te voorzien. De Hollandsche 
vertaler heeft getracht dit gebruik aanschouwelijk voor te stellen door boven een 
letter y de bovenkrul van een |oud-Hollandsche| d te schrijven. 


Op p- 27 wordt voldoende duidelijk witeengezet wat men onder t begin, 
het midden en het einde te verstaan heeft. Men leze ook den Javaanschen tekst. 
Op p. 29 een zeker voor juristen belangrijk artikel over verjaring. Vgl. 
boven p. 14 en ook p. 35, p. 104 alin. 1, en vooral Jonker art. 268 met aantt.: 
De 3 Artikelen uit de Oendang-oendang Mataram vindt men als bijdrage F 
onder Horue's » Bijdragen tot de Geschiedenis der Preanger-Regentschappen” (Tijdschr. 
Bat. Gen. XVII p. 349). De Heer Horre had dit stukje ten geschenke ontvangen 
van den pangeran Radja Kaprabon te Tjeribon (1). Imdien nog bewijs noodig ware, 
zou dit feit ten bewijze kunnen strekken dat dit wetboek werkelijk in Tjeribon in 
gebruik is geweest. Cf. Dr. BraNpes in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 140, noot 
en Rourraer in Bijdr. Kon. Inst. 6, X p. 136 noot. De Heer Rourraer is van oordeel 
dat de Oendang-oendang Mataram niet vóór 1680 kan ontstaan zijn, maar zijne — 


argumenten daarvoor schijnen mij niet overtuigend. 


HOOFDSTUK II (p. 31 —38) Het Bewjs. 


Hier zijn. alweer uit verschillende bronnen, eenige gegevens bijeengebracht 
over wat als bewijs geldt, bewijsmiddelen dus. Men vindt hier een mooie illustratie 
van de algemeene opmerkingen van WirkeN over dit onderwerp in zijn reeds genoemde 
verhandeling over het strafrecht in den archipel. Zie ook JonNker, over Javaansch 
strafrecht, p. 27—29. 

‘t Hoofdstuk begint met 7 (5 + 2) varticulen van overtuigend en decideerend 
bewijs”, waarin eenige zaken en omstandigheden genoemd worden die ingeval van 
bepaalde, zeer ernstige misdaden, niet alleen als afdoend bewijs gelden, maar ook 
veroorloven den aldus als den dader aangewezene of op heeterdaad betrapte onmid- 
dellijk, zonder vorm van proces, te dooden (meestal evenwel met de beperkende 
bepaling: indien hij zich verzet). De gebezigde technische uitdrukkingen zijn alle op 
een zelfde wijze samengesteld: watang pali ning angiwal, boek:ti pati ning ambegal, enz. 
d. 1. watang (ooggetuigen) zijn de dood voor dengene die [een meisje, vee of goederen | 
ontvoert, ’t geroofde goed is de dood voor den roover enz, wat in dit verband 
volkomen duidelijk is. Zulk een persoon is namelijk bonggan, in *t Hollandsch weer- 
gegeven met: verstoken van recht. Cf. p. 89, 95 en 97. Over de beteekenis, zie Jav. 
Wadbk. s. v. (en misschien ook Kawi-Bal. Wdbk. s. v. wogan ? ef. Jav. tekst p. 96 r. 1). 


1) In ‘t laatste gedeelte van Horre’s uitgave is de zinsafdeeling verkeerd. Ook leest hij verkeer- 
delijk kéndël in plaats van kéndel, 


Kad 


159 


Jomana heeft hier, naar t schijnt, een andere beteekenis dan boven (p. 14 
en p. 29), doch is mij ook hier niet duidelijk. 

Anggëlë (Holl. aglu) zal wel a(ng)géléh moeten zijn. Het komt voor in 
ezelfde bet. als anéloeh (Jav. tekst p. 32, regel 1). cf. Joxken, art. 173 met aant. 
waar agléh anluh besproken wordt. Vgl. verder de Pép. p. 54 en 90. Voor ethnolo- 
gen is dit artikel over tooveren niet zonder belang. 

k' Over pangpang-poengpoeng leze men Wixrem's Jav. Samenspraken 
U p. 216, No. 589 en vergelijke Joxker art. 136—138. 

| Papaoegen beteekent: geschenk om liefde te winnen, zie JONKER aant. bij 
art. 250 en Kawi-Bal. Wdbk. s. v. pahoeg!. 

De …7 Articulen van onteering van vrouwen’, handelende over verboden 
omgang tusschen mannen en vrouwen, die in de Indische wetboeken onder 't hoofd 
strisamgrahana worden besproken (zie beneden bij p. 68 en 108 en Jonker art. 134— 142 
en 246—258) (1). schijnen alleen daarom hier een plaats gevonden te hebben. 
omdat ook deze vergrijpen zonder verder onderzoek gestraft mogen worden, daar- 
voor dus het wraakrecht nog geldt. 

Baoed is mij niet anders bekend dan in de beteekenis »slim, bedreven”, 
wat ook hier wel de bedoeling aangeeft. 

Andaniskara begrijp ik niet. Dit artikel 2 vergelijke mien met JONKER 
art. 249 en de aant. Wat bloedschande is, wordt hier verklaard blijkbaar onder 
Moslimschen invloed; er heeft wijziging in moslimschen zin plaats gehad. Vandaar 
ook dat hier wordt gesproken van de Regtbank der Priesters (parapangoeloe sélawan. 
„waarover men zie p. 43 en 54). 

À Angas beteekent bluffen, renommieren, zeggen dat men iets kan doen of 
gedaan heeft, terwijl het inderdaad niet waar is. In 't Jav. Wdbk. Is want angas 
niet voldoende duidelijk verklaard. 

Á Nu volgen „13 Articulen van bewijzen genaemd Andiandian” (p. 34). 
Deze Andiandian, eigenlijk &ndih&ndihan, komen in vele wetboeken voor. 
E en citaat uit een mij toebehoerend Solo'sch fragment van de Soerja-alam zal 
da adelijk zoowel den oorsprong als de bedoeling van dezen term ophelderen. 
Im het bedoelde Hs. leest men: Koenéug malih hang winoewoes, éndihéndihan tér ka, 
ikoe fa ingkang kalindih, dene patrap patra kandih ing boektinja, boekti kandih 
ing satmata, satmala ingkang angéndih, panikoe ta dening tjihna, (jthna pr 
mana hang ngéndih, pramana ikoe kandih dening bang-oebajanipoen oebaja kandih 
marang(?), dening antara kang ngéndih, antarekoe apan handih ing sang nata.” 
Hieruit blijkt dat de term éudihéndihan is op te vatten als »de elkaar van hun plaats 
verdringende [bewijzen |”. waarvan telkens een volgend van nog meer kracht is dan 
het voorafgaande. En ‘tis alweer Jonker die, in zijne aanteekening bij art. 74 van 
7 ijn reeds meermalen aangehaald oud-Javaansch wetboek, ons een nadere verklaring 


(4) Tot deze rubriek behooren. wat hun inhoud betreft. ook de artikelen 5 (pangpa n g-poengpoeng) 
en 1 (tjina pati ing papaoegen) op p. 32. 


140 


suggereert in verband met de Hindoewetboeken. Hij vermeldt, dat in het Indische 
recht, waar het civiele zaken betreft, drie zaken als bewijs gelden, nl. een ge- 
schrift (written proof, documents), getuigen en genot (of bezit, bhoef:li); doch dat 
in verschillende wetboeken de onderlinge verhouding dier bewijsmiddelen verschil- 
lend wordt opgegeven, zoodat men b.v. in ‘teene wetboek leest: » Witnesses are 
overruled bij documents,” en in een ander: »documents are overruled by witnesses”. 
Zoo leest men dan ook bij Jonker in art. 74: »sàksi alah dening pasoesoeratan, 
pasoesoeratan alah dening bhoekti,” d. 1. getuigen gelden minder dan (doen onder 


voor) het schriftelijk bewijs, en dit weer minder dan het rentegenot’”. Deze drie 


bewijzen noemt men pramdnatraya, het drietal bewijsmiddelen (zie Kawi-Bal. Wdbk. 
sv. pramana). 

Naar ’tschijnt hebben de latere Javanen deze 3 bewijsmiddelen aanzienlijk 
uitgebreid. Hier zijn ze tot 13 geworden en ook in de Soerja-alam van v. p. Hour 
(p. 36) wordt een vrij groot aantal opgesomd. Zeer helder wordt hier uiteengezet 
het verschil tusschen boekt (bhoekti) en (fina (tjihna). De meeste termen zijn 
duidelijk. Pangara schijnt een schrijffout voor Sangara, zie Jav. en Kawi. Bal. 
Wadbk. en vergelijke de geciteerde plaats p. 87 al. 1 en 2. Oetara zal wel in 
verband staan met kútara: zie p. 86 (Jav. tekst r. 18) en p. 113. Bawana (= 
boewana?) is mij niet duidelijk; de Jav. tekst had banawa, wat wel verkeerd 
moet zijn. Op p. 115 heeft de Jav. tekst pawana (de Holl. echter hawana), wat 
in ‘tSanskrt »wind” beteekent. Poeroesa is het Sanskrt púroesga — ruwheid, 
zie p. 22 en p. 68, cf. Jonker p. 10 en art. 223. 


Daarna volgt de vermelding van eenige omstandigheden, die al of niet het 
recht geven iemand als dief op te vatten. Uit art. 2 op p. 36 blijkt het aanzien 
dat lébé en modin genieten, welke termen hier waarschijnlijk in de plaats zijn 
gesteld voor andere of een anderen, die een niet-moslimschen geestelijke aanduidde(n). 
Art. 8 op p. 37 geeft een staaltje van solidaire aansprakelijkstelling, waarover 
men zie WirkeN strafrecht enz. p. 96l. Den term malieng-ikanja versta ik 
niet; ‘t kan toch niet maling(i)kanja zijn? (zie p. 64). 

Op p. 37 één artikel, een geval noemend waarin des bestolenen buurman 
voor den diefstal verantwoordelijk gesteld wordt — eigenaardig, typisch Javaansch 
is de daarvoor gekozen titel anak=anakan maling —, terwijl dit hoofdstuk besloten 
wordt met een geval, waarin het spoor (lari) [van gestolen buffels | als bewijs geldt. 


HOOFDSTUK [II (p. 388—42) Getuigen. 


»In twijfelachtige gevallen” — zoo leest men in de Indische wetboeken — 
»moet men trachten achter de waarheid te komen door middel van getuigen, wier 
kennis is gegrond op wat zij gezien, gehoord of begrepen hebben.” En dan wor- 
den in een reeks artikelen de personen genoemd die wel, en die miel als getuigen 


p 
4 
| 141 

_mogen optreden. Zoo in ‘t Mânavadharmacâstra VII 61—77, en veel uitvoeri- 
ger o. a. in de Nâradasmrti 1 147— 284, Op het aantal getuigen komt het 
aan, evenals zulks bij de meeste volken van den archipel gebruikelijk 
is, zie WrirkenN, Het strafrecht enz. p. 127 sqq. In de Tjeribonsche rechtspraak 
was het niet anders, en zoo geeft dan ook onze Pépakém een lange lijst van 
wettige en onwettige getuigen (p. 38—41 en p. 42). Ken groot aantal 
van de hier opgenomen artikelen zijn ongetwijfeld aan de Hindoewetboeken 
ontleend, wat onmiddellijk blijkt als men ze vergelijkt met over dit onderwerp 
handelende hoofdstukken van de dharmacâstra's. Vele der gebezigde technische 
termen zijn min of meer verbasterd Sanskrt, waarvan evenwel de beteekenis 
zich menigmaal heeft gewijzigd; een sterk voorbeeld daarvan levert de 
eerstgenoemde term afoeta safrst. waarin men zonder moeite het Sanskrt 
hútasdksi(n), d. 1. valsche getuige, herkent, doch dat hier in een gansch 
anderen zin is opgevat (ter verklaring leze men Nâradasmrti 1 177). 
Vrouwen kunnen ook volgens sommige Hindoewetboeken niet als getuigen 
optreden, volgens andere daarentegen wel, zij het ook met zekere restrictie’s. 
Het skeptische oordeel van Radja Gondala over de geloofwaardigheid der 
vrouwen vindt men, ongeveer in dezelfde bewoordigen, in sommige Javaansche 
zedekundige geschriften. Radja Gondala is in de Djoegoel-Moeda een der raadslieden 
aan ’t hof van Sri Mahapoenggoeng te Poerwatjarita, die beurt voor beurt in den 
vorm van een sloka hun advies geven over aanhangige rechtskwestie's (zie p. 126) 
Cf. ook Winrer, Samenspr. IL p. 159 No. 60. 

De op p. 40 en 41 opgesomde ambachten, die blijkbaar tot de min geëerde 
of verachte behooren, vindt men nagenoeg alle vermeld in de oud-Javaansche 
oorkonde van (aka 782, waarover Prof. KerN zulke belangrijke bijzonderheden 
heeft meegedeeld (Versl. en Meded. der Kon. Akd. v. Wetensch. afd. Letterk, 2e 
Reeks, deel X 1880 p. 77 sqq.). 

't Is opmerkelijk, dat zoowel hier in de Pépakém als in de genoemde oorkonde, 
zekere ambachten als weinig geëerd of veracht worden voorgesteld, die in een zuiver- 
Javaansche maatschappij zeer zeker niet zoo laag aangeslagen worden, noch ook in 
vroeger tijd kunnen geweest zijn. Daar nu in Indische wetboeken ongeveer dezelfde 
categoriëen van ambachtslieden als »valsche getuigen” worden uitgesloten, zal men 

aan deze en dergelijke Javaansche lijsten wel niet meer dan theoretische waarde 
kunnen hechten: ze zijn eenvoudig uit Indische wetboeken overgenomen. Zoo zal 
men bv. uit de vermelding van dalang en doekoen in deze lijsten nog niet mogen 
afleiden, dat de door deze personen uitgeoefende ambachten geminacht zouden 
geweest zijn, uitgezonderd dan onder invloed van de Hindoe-heerschappij. in de 

periode toen de Hindoe-invloed zich het sterkst deed gelden (1). 
De termen zijn voor een deel erg ouderwetsch; enkele worden in de woorden- 


(1) De hier als onwettige getuigen vermelde ambachtslieden moeten tijdens de Hindoe-over- 
heersching behoord hebben tot de verachte kaste der tjandala. Zie Kawi-Bal, Wdbk, p.213 eerste kolom, 


142 


boeken niet of onvoldoende verklaard. Zoo bv. akraka(h) |= djagal?|, atjaho (of 
atjahe) en agéntjet. Bibriman herinnert aan het hedendaagsche pépriman. De 
overige zijn bekend. Sisiun op p. 41 is uit Sanskrt gisya (leerling) ontstaan. 

In de lijst der geloofwaardige getuigen op p. 42 komen weer eenige aan cloka's 
ontleende uitdrukkingen voor. Ook hier weer lébe modin in de plaats gesteld voor een 
meer ouderwetschen term (brâhmana, padanda of iets dergelijks). T'aksoe zijn nog 
thans op Bali bekend. In mahatjirt en mahatedja, is maha == ma — hebbende, 
voorzien van. Vgl. nog het groote citaat in Kawi-Bal. Wdbk. s.v. súfsst. 


54) Rechtspleging, Rechtbanken en 
Rechters, 


HOOFDSTUK IV (p. 43 


Een zeer belangwekkend hoofdstuk, rijk aan interessante gegevens, doch 
helaas voorloopig nog wel niet voldoende op te helderen. 

Allereerst de, » Driederleij Regtsoeffeningen” (p. 49—44) respectievelijk aan- 
geduid met de termen Drigama, Agama en Toyagama. 

‘t Woord »Regtsoeffening, hier gebezigd, kan tot verwarring aanleiding 
geven: de Javaansche tekst zegt: Pangangge ligang prakawis, drigama kanti dening 
agama kanli dening lojagama. En daarna: drigama pangangge ning djaksa pipitoe, agama 
pangangge ning parapangoeloe _sélkawan, lojagama poenika silém. Pangangge, 
eigenlijk »gebruik, wat men gebruikt of aanwendt’, moet hier wel vertaald worden 
door: [rechtsfmiddel, waarvan [door de respectievelijke rechters bij hun rechtspraak | 


wordt gebruik gemaakt. 

Agama (\t Sanskrt úgama) heeft de beteekenis van overgeleverde leer, in 't 
bijzonder de rechtsleer: vandaar kan het ook beteekenen: verzameling van wetten, 
steunend op de Indische rechtsleer, Indisch wetboek (Jonker p. 5). Terwijl dus in 
‘t algemeen elk wetboek, dat zich baseert op de Indische rechtsleer, een agama 
kan genoemd worden, is er bovendien een bepaald wetboek (of een bepaalde groep 
van wetboeken), die Agama heet (Friepericu, voorloopig Verslag van het eiland Bali, 
Verh. Bat. Gen. XXII p. 23). 

Minder gemakkelijk is de verklaring van Drigama (ook dirgama). De 
nieuw-Javaansche beteekenis van dit woord kan eerst in den nieuweren tijd ont- 
staan zijn, komt dus hier niet in aanmerking. Var per Tuuk meent dat dirgama 
uit adhigama moet ontstaan zijn (Kawi. Bal. Wdbk. s. v. adhigama, ef. BRANDES 
Catalogus der Hss. uit ‘t legaat Van per Tuuk p. 1); adhigama (\t Sanskrt adhigama = 
verkrijging, ervaring, het leeren, studie) nu is op Bali de naam van een oud- 
Javaansch wetboek (zie Frieppricn Ll. c.), dat in ‘t Boelelengsche kracht van wet 
heeft. Indien deze verklaring juist is — en zij schijnt zeer aannemelijk — dan 
ontleenen de beide bedoelde »regtsoeffeningen’” hun naam aan het wetboek, dat 
daarbij gebruikt werd: de Agama was het wetboek, het rechtsmiddel van de zeven 


145 


aksa's, en evenzoo de Drigama (—= Adhigama) dat van de vier pangoeloe's: 
dam is ook het gebruik van het woord pangangge volkomen duidelijk (1). 
oewel de overgang van adhigama in drigama etymologisch niet verklaard 
imdien men let op de wonderlijke verbasteringen van vorm zoowel als 
van beteekenis, die Sanskrt en oud-Jav. woorden in later tijden, ten gevolge van de 
kunde en betweterij der »uitleggers”” van de oude teksten (poedjangga’s), hebben 
ndergaan, dan mag à priori een verandering van (a)dhigama in drigama (door invloed 
het bekende doergama /) mogelijk geacht worden. Tot staving van VAN per Tvuk’s 
verklaring kan nog worden opgemerkt, dat de boven reeds genoemde raadslieden aan 
h et hof van Sri Mahapoenggoeng (waarvan sommigen den titel van mantrt of djéhsa 
hebben), hunne adviezen geven in den vorm van een saloha drigama, terwijl verder 
nog herinnerd kan worden aan een passage, voorkomend in de Lampoengsche 
K oentara (een wetboek, Koentara Manawa), waarvan Dr. Var per Tuuk in zijn 
Brieven betreffende het Lampoengsch (Tijdschr. Bat Gen. XIX p. 373) een staaltje 
bekend maakte. Daar wordt (men zie het uittreksel in den genoemden Catalogus II 
p. 102) gezegd: hukum papatih tiga pérkara iu, kang karihin 1gama, kapindu 
dërigama, kaping tiga karinah. Anapun hukum (gama iu kang njata kang 
din-hukumakén, lan hukum drigama ihu poerba wisisa Iysing aralnjana (£) ni hats, 
anapun karinah iku papatuttan ing pangganini lan ja iku htmu ing rarasani (2). En 
eindelijk is het opmerkelijk, dat vele van de volgens onze Pépakëm p. 63—71 
door de djaksa’s te berechten misdaden, juist in het Balineesche wetboek Adhigama 
gevonden worden, zooals blijkt uit Van per Tuuk's Wdbk. 

: Wanneer noch de Drigama, noch de Agama de gewenschte belissing hebben 


aan de hand gedaan, dan gaat men over tot het derde en laatste middel: tojagama. 
____Toyagama is blijkbaar naar analogie van agama en drigama gemaakt 


men wilde drie gama's hebben. De beoogde beteekenis is duidelijk: in het water 
gaan, di. duiken (silém zegt de Jav. tekst), zich aan de duikproef onderwerpen. 
In de Balineesche wetboeken heet dit dewigama. Im de Indische wetboeken is de 
duikproef een der vormen van het godsoordeel ( daiva anumâna), dat, naast den eed 
(capatha), in bepaalde gevallen ter ontdekking van den schuldige mag worden aan- 
gewend, indien geen vertrouwbare getuigen zijn te vinden. Zoo o.a. Mânavadharma- 
câstra VIII 109—115 (duiken heet hier apsu nimajjali); men vergelijke JoNkKER's 
opmerkingen over eed en godsoordeel (waartusschen dikwijls niet duidelijk wordt 
nderscheid gemaakt) in de aantt. bij art. 204 en 210 van zijn oud-Javaansch 
etboek, voorts Pépakém p. 109, derde alin., en de „manier van procedeeren” p. 18. 
De uitvoerige beschrijving, hier op p. 43—44 van de duikproef gegeven, is voor 
ethnologen niet onbelangrijk: men vergelijke Warken, Strafrecht op 141 sqq. 


p d) Op Bali mogen thans nog zekere wetboeken alleen door de brahmanen geraadpleegd 


worden (VAN BLOEMEN WAANDERS. p. 205). 
(2) Wat daar verder volgt over printah kuntara. vadjaniti en djoegoelmoed 


aandacht waard. 


a is eveneens de 


144 


De Balineezen schijnen alleen eedwater (wijwater) te drinken, wat trouwens in het 
Indische recht als een godsoordeel beschouwd wordt (zie Var Brormer WAANDERS, 
p--211): 

Toyagama is blijkbaar het laatste, min of meer buitengewone, middel om 
een zaak te beslechten. Wie daarvan volgens onze Pépakém gebruik maakt, wordt 
medegedeeld in de »manier van procedeeren”’, p. 18. De twee gewone Rechtbanken — 
om dezen Hollandschen term nu maar eens te bezigen — zijn: de Drigama en de 
Agama: de Drigama genaamde »rechtsoeffening” gaat vooraf aan de Agama, 


m. a. w. het rechtscollege van de Agama is hooger, spreekt in hooger 


instantie recht dan dat van de Drigama, zooals ten overvloede blijkt uit p. 55, 
laatste alinea. Dat hier twee rechtscolleges, waarvan het laatste in hooger 
instantie rechtspreekt dan het eerste, worden onderscheiden, is op zichzelf niets 
vreemds. Op Bali onderscheidt men evenzoo de kantja's, dat zjn de djaksa’s, 
en de kërta's, dat zijn de met de raadpleging der wetboeken belaste padanda’s 
(priesters), de » priesterlijke rechters” dus, zooals Van per Tuuk het uitdrukt. »Alleen 
zaken van schuldvordering — zoo leest men bij Var BroEMEN WAANDERS p. 208 — 
kunnen door de kantja's behandeld en wtgemaakt worden: al de overige, zoowel 
burgerlijke als erimineele, komen in hoogste beroep voor den raad van padanda's. Deze 
vangen dus aan met eene soerat pamitjara”’ (—= Jav. knëdel; de soerat séngkër 
tëtagihan — Jav. pisaid is dan niet meer noodig). Deze dubbele rechtspraak, een 
lagere door wereldlijke rechters (djaksa, kantja of mantri geheeten), en een in 
hoogere instantie door priesters, is blijkbaar de oude | Hindoe-| Javaansche. En wat 
onze Pépakém hier meedeelt zou dan ook in ‘t geheel geen moeilijkheid opleveren, 
indien niet van para-pangoeloe sëkawan gesproken werd. Hoewel pangoeloe 
in ‘t algemeen »hoofd, eerste” beteekent, ook in ‘t oud-Javaansch, kan er toch, naar 
ik meen, niet aan getwijfeld worden, of hier wordt dit woord gebezigd in de speciale 
beteekenis die het na de komst van den Islâm op Java gekregen heeft en thans 
nagenoeg uitsluitend heeft (op p. 56 is trouwens de »Regtbank der Priesters” ver- 
taling van hoekoem), en welke men — zij het dan ook ten onrechte — door »Mos- 
limsch priester” of Moslimsch geestelijke pleegt weer te geven. Met andere woorden, 
dit fragment uit het minstens wit de 17de eeuw dateerende wetboek getuigt van 
een in dien tijd zich geldig makenden moslimschen invloed op de oude Javaansche 
rechtspraak. Wanneer die invloed begonnen is. hoe hij in bijzonderheden heeft 
gewerkt, of hij zich inderdaad in de praktijk deed gelden dan wel meer 
theoretisch was, wij weten het nog niet. Maar waar het vaststaat dat de rechtbank, 
die volgens de Agama rechtsprak, in oorsprong de rechtbank der Hindoe-priesters, 
de Balineesche këérta was, daar ligt de veronderstelling voor de hand, dat later, 
na de komst van den Islâm op Java, deze rechtbank onder invloed zal zijn gekomen 
van die »pëngoeloe” genaamde personen, welke, eigenlijk imâms, d. 1. voorgangers 
in de moslimsche godsdienstoefeningen, hier op Java, door den loop en den drang 


der omstandigheden, als onwillekeurig genoopt werden zich ook met de rechtspraak — 


| 


145 


in te laten 1). En ’t spreekt vanzelf dat die bemoeienis. eenmaal begonnen, 
langzamerhand, tegelijk met het dieper doordringen van den Islâin in het dage- 
lijksch leven van vorst en volk, zich meer en meer uitbreidde. Waartoe dit 
ten slotte leidde, dat leert de geschiedenis van de Hoekoem of Soerambi genaamde 
rechtbank in de Vorstenlanden, waarover Rourraer ons niet lang geleden veel 
belangrijks meedeelde 2). Hoeveel daarmee ook nog onverklaard blijft, hieraan 
valt toch wel niet te twijfelen, dat de »Regtbank der vier Hoofd-Priesters”, zooals 
die hier (men zie vooral ook p. 54) beschreven wordt, ons een stadium te zien geeft 
van het hervormingsproces, dat de oude rechtbank der (Hindoe)priesters onder 
den langzaam dóórdringenden invloed van den Islâm in alle vorstenzetels van 
Java heeft moeten doormaken, hetzelfde proces dus waarvan de Solo'sche Soe- 
rambi (meer officieel genaamd Hoekoem) van + 1820 ons een later stadium 
vertoont. De pëéngoeloe'(s) kwam(en) — althans volgens de wetboeken — de plaats 
van de oude heidensche priesters (de Balineesche padanda's) innemen. Intusschen. 
ook hier blijft het de vraag, in hoeverre de praktijk aan de in de wetboeken 
neergelegde theorie beantwoordde, doch daarop kan thans niet worden ingegaan. 


Slechts wil ik nog eraan herinneren, dat ook de door Dr. Braxpes besproken 


nieuw-Javaansche redacties van de Soerja-Alam ons verschillende stadiën van 
Moslimschen invloed te zien geven: eerst wordt aan den ouden, heidenschen tekst 
eenvoudig een groep uit de fighboeken getrokken rechtsregels toegevoegd, zóó 
dat dit moslimsche gedeelte een afzonderlijk, een soort tweede deel van het boek 


vormt; later worden de oudere Javaansche en de moslimsche rechtsregels dooreen- 


gemengd (Not. April 1894, p. 51—54). 

De vraag doet zich voor, waarom juist vier pöngoeloe'’s de rechtbank vormen ? 
Kan dit in verband staan met de omstandigheid dat er 4 Cheribonsche vorsten zijn ? 
Moet verondersteld worden, dat elk der 4 prinsen zijn eigen rechtsprekenden 
hofimâm (== pëéngoeloe) gehad heeft (cf. Rourrarr Bijdr. Kon. Inst. 6 X, p. 161)? 
Of is ook dit getal slechts theoretisch, en de keuze daarvan slechts te verklaren 


wit zijn mystieke beteekenis? 5) 


Thans volgen (p. 44—49) eenige bepalingen met betrekking 
tot de procedure, benevens wenken voor de djaksa's, waarvan 
de aard en de strekking in verband gebracht wordt met het karakter (en den 
naam?) van bepaalde wetboeken, en wel met de Djoegoel-Moeda, Angas- 
kartabasa, Radjaniti en Koentara-manawa. Zonder voldoende 


bekendheid met den inhoud van die geschriften en de bijzondere beteekenis, aan 


elk afzonderlijk toegekend, valt daarover niets te zeggen. 
t Blijkt dat de vele formeele fouten of vergrijpen, welke bij een proces 
kunnen voorkomen (zie boven p. 20 sqq. en p. 13) en een beslissenden invloed 
1) Men leze vooral wat Dr. SNouek HURGRONJE daarover zegt in Indische Gids ISS p. HGA1T 


2) Ik bedoel zijne aanteekeningen bij het stuk van WINTER in Bijdr. Kon. Inst. 6, X p. 109-sqq 
3) VAN BLOEMEN WAANDERS (0. C‚ p. 204) spreekt van drie pedanda’s. 


Verh. Bat. Gen. 10 


146 


hebben op den uitslag, in drie categorieën worden verdeeld, al naar gelang van het 
gewicht van het vergrijp. Zoo onderscheidt men salah koelit, salah daging 
en salah toelang, waarvan de laatste de meest ernstige zijn (de Javaansche tekst 
noemt ze: patjatjadan angoelit, — andaging en — ambaloeng). De termen zijn duidelijk. 
155. 


Onder Kontara-Manawa wordt de reden opgegeven waarom de sërat 


Over de termen tidarsaenlo kika werd reeds gesproken, cf. p. 134 


toetoer door procedeerende partijen zelf moet worden opgemaakt, in tegenstelling 
tot s. pisaid en s. këndel. 

De vier Sarasamoertjaja genoemde artikelen (men weet dat Sârasamuc- 
caya de naam van een oud-Javaansch wetboek is, door Dr. BRANDES met de Radja Nistjaja 
geïdentificeerd) bepalen, dat wie van beide partijen tijdens het proces zijn patih, 
zijn vorst of zijn djaksa door den dood komt te verliezen, daarmede ook van zelf 
zijn zaak verliest: immers zoo iemand is »zijn steun kwijt (hina poegéran, waarin 
hina het Sanskrt hina in de bet. »missend, ontberend, verloren hebbend, zonder” is). 
En wie tijdens het proces sterft, wordt gerekend het verloren te hebben. De termen 
kanatalena, kalingganala en kalina poera zijn alle met ‘t praefix ha (tegenwoordig 
Jav. hé) gevormd. Lena of lina heeft hier de bet. van het Sanskrt pralina = ver- 
dwenen, gestorven. 

De genoemde, vrij draconische bepalingen, worden aanmerkelijk verzacht door 
de (eerst thans, bij de samenstelling van de Pépakém opgenomen?) faciliteiten, ver- 
meld p. 48 laatste alin. tot p. 49. 


Pag. 49—51, Hierna volgt het artikel uit de Oendang-oendang Mataram 
over het »Onderscheyd” (pisah == scheiding, afzondering, volgens den Jav. 
tekst) tusschen Pradata en Padoe, waarover de Heer Rourrarr in Bijdr. 
Kon. Inst. 6 X p. 115 en 188 sqq. uitvoerig gesproken heeft. De termen schijnen dui- 
delijk: padoe is: het tegenover elkaar staan, vandaar twist, geschil; in pradata (het 
Sanskrt pradatta ?) ligt wel het begrip van: overgeven, meedeelen, bekend maken; in ‘t_ 
oud-Javaansch wordt het volgens Van per Tuuk gebezigd in de beteekenis van „ver- 
tellen”. Als rechtsterm kon het dus aanduiden : [bij den Vorst of den Rechter] een zaak 
voorbrengen of aangeven (cf. in v.p. TuuK’s Wdbk. angaturakén papradatan, bij een 
vorst om Z. M.'s beslissing te hooren; de vorst vraagt: padu paran dènta wwat). 

In verband nu met den door Van Brormer Waanpers beschreven toestand 
op Bali (o. ce. p. 201—202), zal men wel mogen aannemen dat de hier bedoelde 
padoe-zaken die kwesties zijn, welke hetzij door minnelijke schikking, hetzij door 
de mindere hoofden (desahoofden) mogen beslecht worden, terwijl dan met pradata- 
zaken dezulke worden bedoeld, die bij een hoogere rechtbank in de hoofdplaats 


(welke dan ook) moeten worden aangegeven (1). 


WD Men vergelijke RourFArr 0. e. p. 152 en de manier van proeedeeren p. 1. In sommige nieuwere 
Javaansche wetboeken, bv. in een mij toebehoorende Soerja-Alam, worden dertig padoe- en dertig pra- 


data-zaken genoemd pamégat ing pradata tigangdasaprakara,en kang tridasapadoe _— 


pamégate). In de „uitbeeldingen van processen” vindt men op p. 72 de uitdrukking: „einiring ing padoe,”’ 


147 


Welke zijn nu die padoe-zaken? Volgens de Oendang-oendang Mataram 
(voor zoover ik althans uit de nogal verwarde gegevens, in dit fragment verstrekt, 
meen te mogen opmaken) twee rubrieken, en wel: 

le. alle particuliere geschillen of kwesties tusschen 's Vorsten onderdanen 
onderling, waarbij het Staatsbelang (de Vorst) in geen enkel opzicht betrokken is; en 

20, die gevallen van diefstal, roof of verwonding. waarvan de dader reeds 
door hoekti (zie boven p. 35 en 140) is aangewezen. Is de dader niet zoo duidelijk 
aangewezen, bestaat er alleen maar »verdenking” tegen den een of ander (zonder 
boekti dus), dàn moet men de zaak aangeven, voorbrengen (apradata) bij een 
hoogere rechtbank in de hoofdplaats. 

Tot de pradata-zaken, d. 1. de zaken die men moet aangeven bij [een] 
defr| rechtbankfen| in de hoofdplaats, worden gerekend: 

1e. alle zaken, waarbij de Vorst (het Staatsbelang) wordt geacht betrokken 
te zijn; daarvan worden hier genoemd: kwesties over land, dat eigendom is van 


of in pand genomen is door den Vorst, en alle gevallen van moord en doodslag: 


20, de reeds genoemde gevallen van diefstal, roof en verwonding, waarvan 
de dader niet door hoeft: wordt aangewezen; zie o. a. p. 63 laatste alinea (1). 

De hier beschreven toestand verschilt in hoofdzaak noch van dien op Bali, 
noch in ‘t algemeen van wat men ook elders pleegt aan te treffen (zie Wrrken, 


Strafrecht enz. p. 113); en er behoeft dan ook niet noodwendig verband gezocht 


te worden tusschen deze bepaling van de Oendang-oendang Mataram en het ontstaan 
van de Pradata genaamde rechtbank. Meer waarschijnlijk komt het mij voor, dat 
Pradata eenvoudig een nieuwe naam is voor een reeds lang bestaan hebbende 
rechtbank, een naam. die wel moet ontleend zijn aan het apradata, dat men er deed. 
Immers de Vorstenlandsche Pradata is toch miet anders dan de oude Rechtbank 
der djaksa’s, die rechtbank dus, welke volgens de Drigama (zie boven p. 144) recht- 
sprak. (In de »uitbeeldingen wordt pradata reeds genoemd, o. a. p. 79 en 74). 

De drie »Articulen”, op 50, onderaan, genoemd, zijn ontleend aan de 18 zaken 
die volgens de Hindoewetboeken tot processen aanleiding geven (astàdaca märga, 
men zie bv. Mânavadharmacâstra VIIL, 5). Twee der genoemde termen zijn zelfs 
verbasterd Sanskrt: krija-wikrijija is 't S. hraya-vikraya = koop en verkoop: 
wetanja tan wetanja herinnert aan velanasyya (“waca) adánam — niet betaling 
van loon. Over toewawa-tantoewawa zie men JoNKer, aant. bij art. 102 en 
Kawi-Bal. Wadbk. sv. De twee laatstgenoemde termen zijn op zich zelf opmerke- 
lijk: ze schijnen wel gevormd naar analogie van kraya-wikraya. 

t Fragment uit de Oendang-oendang Mataram eindigt met een opmerking 
over de vergoeding voor het bewaren van het goed waarover geproc sedeerd werd, 
door de winnende partij te betalen aan de Le die in haar zaak als rechters 
fungeerden (cf. p. 13). Sadjampél is volgens Wdbk. een halve Spaansche mat. 
OD ie ven mij wel bewust dat deze poging om 't verschil tusschen padoe- en pradata-zaken 


aan te geven bij nadere beschouwing nog veel onverklaard laat; de tekst is hier niet duidelijk, Misschien 
zal vergelijking van de oudere wetboeken ook in dezen licht geven. 


148 


Pag. 51l—54. Dit hoofdstuk wordt besloten met eenige voorschriften 
aangaande de wijze van procedeeren, aangifte enz. en eenige 
vreguls” voor de djaksa'’s, (iets dergelijks dus als p. 44—49 bevatten). 


De fragmenten op p. 5l—52 en 59—54 kunnen vergeleken worden metde 
»manier van proeedeeren tot Cheribon” en met den inhoud van de meergenoemde 
contracten van de Compagnie met de Tjeribonsche vorsten (Tijdschr. Bat. Gen. 
XXXVII p. 445, 456 en 464): in al die stukken wordt omtrent de hier behandelde 
onderwerpen nagenoeg hetzelfde gezegd. Het fragment uit de Radja Nistjaja op 
p al 
daar men er de Tjeribonsche plaatsnamen Gëbang en Dramadjéng (== Indramajoe, 


52 vertegenwoordigt blijkbaar een Tjeribonsche redactie van dat wetboek, 


Dérmajoe) in aantreft. 

De gedragsregelen voor de djaksa's op p. 52 en 53 verdienen vooral de 
aandacht om de daarin voorkomende cloka’s en poëtische vergelijkingen. Dergelijke 
bloemrijke wtdrukkingen worden o. a. ook in de Djoegoel Moeda in verbaud 
met de djaksa’s gebezigd. 

Djarah is, evenals thans nog te Solo djarah-rajah, de technische term 
voor: »verbeurte van goederen’, zie p. 67, 69, 70, 99 en 108. 

Koekoet, dat thans vooral gebezigd wordt van koopvrouwen op de pasar in 
den zin van »haar waren bijeenpakken, opbreken” (cf. ons [den winkel| sluiten), 
vormt hier met djarah één uitdrukking, naar ‘t schijnt nagenoeg in dezelfde be- 
teekenis als djarah alleen. Men vindt djarakoekoed ook in ‘t contract van Tersurrrex 
(Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 460 r. 25). 


HOOFDSTUK V (p. 54—71) Misdaden en Straffen. 


Dit hoofdstuk behandelt wat wij met »strafrecht’” zouden kunnen aanduiden. 
Als algemeene inleiding hierop leze men WirkeN's beschouwingen over het straf- 
recht bij de volken van het Maleische ras, en JoNKer's opmerkingen in de inleiding 


op zijn »Een oud-Javaansch Wetboek”, p. 22—26. 


Pag. 54—55. In de eerste plaats worden besproken de »Doodmisdaden, 
behoorende tot de Vierschaar der Priesters”, of — volgens den 
Javaanschen tekst — prafrawis dosa hisas, poenika léléséraning parapangoeloe kang 
angqlésért. 

De Vierschaar der Priesters is — het werd bij p. 43 besproken — die Recht- 
bank, welke oudtijds volgens het wetboek Agama rechtsprak, doch later onder 
Moslimschen invloed zich langzaam moet hervormd hebben, Op zulk een invloed 
schijnt het hier gebezigde woord kisas (‘t Arab. kisâs) te wijzen, in verband met 
't feit dat de rechters parapangoeloe genoemd worden. Hoe gering evenwel die 
invloed — voorzoover het strafrecht aanging — inderdaad was, zal nader blijken. 

Zien we thans welke misdrijven het zijn, die aldus, als »doodmisdaden ’ 


149 


(dosa kisas) in hoogste instantie door deze opperste Rechtbank der Priesters worden 
berecht. Ze vervallen in twee categorieën, waarvan de eene de eerste zes, de 
_andere de laatste drie bevat. 
1 De namen waarmede die eerste zes worden aangeduid, zijn alle verbasterd 
4 ER dede EL Ë se 
Panskrt; en de aanteekeningen, door Jonker gemaakt bij art. 245 van zijn oud- 
Javaansch wetboek, doen zien dat hier die groep van zware vergrijpen is genoemd, 
waarvan de bedrijvers, in de Hindoe-wetboeken onder den term âtatâyî, d. i. 


»die het op-iemands leven of goed gemunt heeft, een belager van iemands leven”, 


samengevat, zonder vorm van proces door den aangevallene mogen gedood worden. 
: _ Awisada beantwoordt aan 't Sanskrt wisada, dat evenwel in 't Sanskrt- 

_ Wdbk. niet is opgenomen: wèl wisaddgaka == giftmenger. Anggënida beant- 

| woordt aan ‘t 5. agnida, brandstichter. Eehkawarna kan ik evenmin als de 

Heer Joxker verklaren. De vorm doet denken aan S. anekawarna. Im Kawi- Bal. 

Wadbk. s.v. saddtatajt leest men daarvoor atrawana (âtarwana), dat herinnert aan 

| Atharwafweda|. Dat het hier toovenaar of tooverkunst aanduidt, blijkt uit het 
citaat bij JoNker (men weet dat de Atharvaveda grootendeels tooverspreuken en 
bezweringstormulieren bevat). 

_Paladara ing dja(h) is het maaksel van een onkundige. Paradära 
== eens anders vrouw, maar wordt in 't oud-Jav. ook gebezigd in den zin van 
echtbreuk, overspel, vrouwenroof, zie Jonker art. 134 met aant. Toen men het 
woord niet meer begreep, werd er duidelijkheidshalve ing djah, di. »van een vrouw”, 

_ achtergevoegd. Radja wisoena beantwoordt aan ‘t S. picuna râjasu. A woda- 
kara, int S. meestal door vastrapâni aangeduid, is mij niet duidelijk ; misschien is 
het een hybridische samenstelling uit het Jav. awoed en Sanskrt («)kara, dat men 
vindt in den oud-Jav. term »astrodjatakara == ngamuk” bij Var per Tuuk. 

De âtatàyi's worden in de verschillende Indische Wetboeken verschillend 

opgegeven, zie Joxker p. 222, doch dat doet hier minder ter zake. Dat zij ook 

op Java algemeen bekend waren, blijkt wel uit het door Joxker uit de Djoegoel 
Moeda geciteerde verhaaltje, waarover later (p. 160). 

Terwijl de Indische wetten leeren, dat al deze misdadigers door den aange- 

vallene mogen worden gedood, eischt het oud-Jav. wetboek (art. 245) dat de Vorst 

_ hen doodt. In onze Pépakëm is het de Vierschaar der Priesters die hen ter dood 

: veroordeelt en dat wel met gebruikmaking van het recht van kisâs. Vgl. echter de 
artikelen op p. 31—34. Op p. 95 en 96 worden eenige misdaden genoemd als ressor- 
teerende onder de Vierschaar der Priesters, die kunnen gerekend worden onder 
»awodakara” te vallen. 

De drie laatste artikelen schijnen van zuiver-Javaanschen oorsprong te 

zijn. Alle drie handelen over politieke misdrijven, vergrijpen direct tegen den Vorst 
of den Staat gericht. Zie daarover Wirken, Strafrecht p. 113— 116: ef. Var BLOEMEN 

WAANDERS p. 211. 

In angamboengi tëlik (Jav. tekst) moet ngamboengt hetzelfde betee- 


150 


kenen als thans ngampoengt, evenals abibriman (p. 142, r. 2) = apépriman was. Ngam- 
poengt doerdjana wordt thans nog te Solo gebruikt in de beteekenis van >het slechte 
gedrag van iemand (b.v. van een bloedverwant) verborgen houden’. Ook dit fragment 
uit de Radja Nistjaja wijst op een Tjeribonsche redactie, er wordt zelfs gesproken 
van paragoesli hang liliga, waaruit men zou opmaken dat deze redactie tusschen 
1697 en 1768 moet zijn vervaardigd, d. 1. in of kort na den tijd van de in de 
Inleiding besproken contracten met de Compagnie. 

Pag. 55— 06. Was de» Vierschaar der Priesters” volgens onze Pépakém in de 
eerste plaats een soort van Hooggerechtshof voor de zware crimineele en politieke 
misdaden, in de tweede plaats is ze rechtbank in hooger aanleg voor pradata-zaken. 
d. w. z. voor die kwesties welke oudtiijds naar het wetboek Drigama (Adhigama) 
werden beslist door de burgelijke of wereldlijke rechters (hier karta genoemd, karta 
in de bet. van djaksa), indien de dader noch door »bewijzen” noch door getuigen 
overtuigend werd aangewezen, zoodat een beslissende eed noodig bleek (evenals 
de Soerambi of Hoekoem te Solo, zie Rovrraer o. c. p. 112 sqq). 

Onze Pépakém behandelt een bijzonder geval van dien aard onder ‘t opschrift: 
Lijfstraffeljjke zaeken naast de dood, behoorende mede tot 
de Vierschaer der Priesters (oekhoeman kang saléngah mati .. . . .para- 
pangoeloe kang anglëséri). Imdien ik wel begrijp is de bedoeling van dit artikel deze: 
Wanneer aangaande een misdaad van doodslag of zware verwonding slechts een 
jomana-getuigenis (cf. p. 35, het artikel over jomana, tweede alinea) kon verkregen 
worden, dan kon door de rechtbank der gewone burgelijke rechters — de rechtbank 
van de Drigama (Adhigama) — de aldus gebrekkig aangewezen vermoedelijke dader 
niet anders dan met een geldboete gestraft worden. Maar in zulk een geval kon 
de beleedigde parti in hooger beroep gaan bij het Hooggerechtshof van de »para- 
pangoeloe sékawan” (1), die dan, door den getuigen een »grooten” eed (sapalta)_ 
af te nemen — op de p. 16 beschreven wijze — aan het jomana-getuigenis kracht 
van bewijs verschaffen en aldus een zwaardere straf eischen konden, nl. het afkappen 
van de rechterhand. In den Hollandschen tekst wordt hier van hisas ('t Arab kisâs) 
gesproken, doch de Javaansche tekst noemt dat woord niet (2). Intusschen leest 
men nog in hetzelfde artikel dat deze verminkende straf zelden of nooit werd 
toegepast. Trouwens, van verminkende straffen toonden ook in den ouderen tijd de 
Javaansche wetboeken een afkeer (JoNxkKEr p. 25). 


WW „Van Drigama tot Agama treden” noemt de Holl. tekst het. Het Jav.agama kandi dening 


jomana. zal wel „jomana kandi dening agama” gelezen moeten worden. 

(2) Uitsluitend ter zake van moedwilligen, opzettelijken doodslag en in sommige gevallen van 
lichamelijke verminking wordt in de Moslimsche Wet het recht van den beleedigde of diens naasten 
erfgenaam, om bloedige weerwraak (kisâs) op den schuldige te nemen, nog erkend. Zie Dr. Tr. MW. 
Juursorr, Handleiding tot de kennis van de Mohamimedaansche wet. p. 297; cf. Dr. SNOUCK HURGRONJE. 
Ind Gids 1884 II p. 54, v. d. overdruk. In hoeverre de vermelding van kisas en van ‘t afkappen van de 
rechterhand in dit verband als aanwijzing is te beschouwen van directen moslimschen invloed op het _ 
oude Javaansche strafrecht. durf ik niet te beslissen. 


151 


Ben bewijs, dat dit artikel een, zij het ook gedeeltelijk omgewerkte, oud- 
Javaansche bepaling is, lévert o.a. ook de in den Holl. tekst gebezigde term J aja 
Praya ya, waarin men gemakkelijk 't Sanskrt jagaparájaya, di. „overwinning ot 
nederlaag. winnen of verliezen”, herkent. Deze uitdrukking werd gebezigd om aan 
te duiden dat partijen zich aan een godsoordeel onderwierpen (Kawi-Bal. 
Wdbk. s.v. en Catalogus Hss. Van per Tuuk 1 p. 3, eerste kolom r. 5 v.o). De 
»groote eed met den alcoran boven 't hoofd” (zie p. 16) is dus ook hier in de 
plaats van het Indische godsoordeel (of den Indischen eed, cf. boven p. 43 en 
Jonker p. 206-207) getreden; de naam sapata (capatha) is echter gebleven. 


Pag. 56—57. Hen opmerkelijk stuk is de vArticul die thans in de 
Papakkum werd ingelijfd, om voortaan tot een wet te diemen,” 
veen in geen der andere wetboeken voorkomend artikel dus, eerst thans opgenomen. 
L Men vindt hier aan zekere groepen van personen, nl. 19, zoogenaamde moslimsche 
geestelijken; 20. afstammelingen van den profeet, den moslimschen adel, en 30. 
personen die zich door een van moslimsch standpunt bijzonder vromen levenswandel 
onderscheiden, uitdrukkelijk het privilegie toegekend om, behoudens enkele restricties, 
uitsluitend door de Koekoem, di. den pöngoeloe-imâm als qadht optredend (1), dus 
volgens de moslimsche wet, gericht te worden. ‘t Verdient de aandacht dat hier 
niet wordt gesproken van »péngoeloe sëkawan,” doch van koekoem ; er wordt blijkbaar 
onderscheid tusschen beide gemaakt. Terwijl de péngoeloe sëkawan een rechts- 
college vormden, dat beantwoordde aan de oude priesterrechtbank van den Hin- 
doetijd, is de koekoem de pëngoeloe, die voor zoover hij de funeties van den qadhr 
uitoefent, volgens de moslimsche wet rechtspreekt. Deze bepaling kan — dat behoeft 
geen betoog — niet anders beoogd hebben dan bestaande doch nog niet officieel 
gesanctioneerde toestanden onder contrôle van de wet te brengen. Ongetwijfeld genoten 
ook in Tjeribon reeds sinds langen tijd de lieden van de >kaoeman”’ zekere voorrechten, 
evenals dat over geheel Java zelfs thans nog kan geconstateerd worden: de kaoem 
stond overal min of meer boven de adat. 

__ Van belang is de vermelding in den Javaanschen tekst van pabén-taluk en 
_pabén-waris, kwesties over echtscheiding en erfrecht, omdat er uit blijkt, dat in dien 
tijd het huwelijks- en erfrecht in Tjeribon reeds onder de contrôle van den péngoeloe, 
de hoekoem, geraakt was. 

De Javaansche tekst, die hier en daar niet parallel loopt met de Hollandsche 
vertaling, is mij op enkele plaatsen niet volkomen duidelijk. 

De vijf genoemde categorieën van zoogenaamde geestelijken vatten de Javanen 
wel samen onder de karakteristieke benaming poenggawa masdjid. 
| De Hollandsche tekst verzuimt »kaoem” te vermelden, doch noemt in plaats 


20 5 5 ; : 7. ! 
daarvan »Madana: in ‘t Jav. staat echter, »kang njata madanane”. Wat met 
WW Zie het boven reeds eeciteerde artikel van Dr. SNouek Hereronse in de Ind, Gids, 1884 1 

p. 41517. 


152 


dit madana bedoeld kan zijn, begrijp ik niet. Volgens ‘t Jav. Wdbk. zou er 
veen klasse van lieden in Tjérbon” mee aangeduid worden. 

De »Rechtbank der Jaksa's” wordt hier weer Karta genoemd: karta schijnt 
in den lateren tijd op Java met djaksa verward te zijn: op Bali duiden deze termen 
nog verschillende functiën aan (cf. p. 144 en 150). 

De Hollandsche verklaring van Said (sajjid)en Sarip (sjarief) is in overeen- 
stemming met wat Dr. SxovekK Hereroxse in de Atjèhers [ p. 158, noot, daarover 
opmerkte. Wong ngibadah en wong saleh zijn bekend genoeg. al verrast ons ook 
het Hollandsche Padrie Jang Salieh met de bijgevoegde verklaring. 

mn Wong warangi (‘t Hollandsche Padrie Jang Waraing) is warangi aan 't 
Arab. warac (852) ontleend, dat beteekent: vroom zijn, zich onthouden van alles 


 


wat verboden of ongeoorloofd is. De term is dus practisch = ons »de fijnen”’. 


Pag. 57— 71. Het laatste, verreweg ‘t grootste gedeelte van dit hoofdstuk is 
gewijd aan de »Mindere lijfstraffelijke en geldbreukige zaeken”, 
dat zijn die zaken, welke niet — als de boven besprokene — voor de » Vierschaer der 
Priesters” doch òf voor de burgelijke rechtbank der djaksa’s berecht, òf onmiddel- 
lijk door de mindere hoofden kunnen afgedaan worden. De Javaansche tekst van 
het opschrift zegt zeer duidelijk: „Poenika prakawtis sakatahing dosa kang dede hoekoem 
pédjah, kang kaoekoem badanipoen kewala, poenapa malih kang daténg dénda pidana 
kentasa” (1), onderscheidt dus nadrukkelijk deze minder ernstige misdrijven en 
vergrijpen, die slechts met lijfstraf, boete of verbanning gestraft worden, van de 
op p- 54—56 genoemde zware doodmisdaden, welke door de parapangoeloe sékawan 
behooren te worden berecht. 

De. straffen, die volgens de hier besproken artikelen kunnen worden op- 
gelegd zijn: 

lo. Boete (dénda), waarvan de hoegrootheid wordt uitgedrukt in realen 
(rejal of arta). Soms wordt onderscheiden een boete voor ‘t rijk en een boete 
voor de djaksa's (p. 66). Hiertoe zou ook gerekend kunnen worden de verbeurte 
van goederen (djarah, zie aantt. bij p. 53). 

20, Geeseling (kasapoe), die zwaar of licht kan zijn (p. 64— 65). 

30, Brandmerken (kaëtjap). 

4o, Verzending in de ketting (kabirat ing parantejan), levenslang ot 
voor een bepaalden tijd (ngangge wawangén), p. 65 en 66. 

Van de boete dient onderscheiden te worden de pakolih, de schadevergoe- 
ding of schadeloosstelling voor den benadeelde, die, naast de boete, wordt 
opgelegd in gevallen waarin benadeeling, schade heeft plaats gehad. De Heer JONKER 


DD Déndapidanakentasa schijnt wel een staande uitdrukking te zijn. Pidana(S. pidana) 
kan zoowel straf in ‘t algemeen als lichamelijke straf. pijniging aanduiden. Kent asa moet hier wel den 
zin hebben van „verbanning”, maar etymologisch is het woord mij niet duidelijk, tenzij mag worden 
aangenomen dat het eenvoudig ‘t woord kentas is, met een onder invloed van dénda pidana 
toegevoegde a. Zie echter ook Kawi-Bal. Wdbk. s. v. 


nnn 


_ 


155 


heeft in de inleiding van zijn »Een oud-Javaansch wetboek” (waarin ook schadever- 
goeding naast boete geeischt wordt) aangetoond, dat in zulke gevallen de boete aan 
den Vorst of den Staat de straf is volgens het Indische recht, daar dit aan een 
misdrijf een publiekrechterlijk karakter toekent, terwijl de schadeloosstelling de eigen- 
lijke oud-Javaansche straf is volgens het minder-ontwikkelde inlandsche recht, dat 
de misdaad uitsluitend of in de eerste plaats beschouwt als een beleediging of 
benadeeling, den getroffene (of zijn verwanten, familie of stam) aangedaan, zoodat 
door dezen een compositie geëischt wordt (JoNker p. 22—24. cf. Winken, 
Strafrecht p. 85 sqq). Ook in de Pépakëm vindt men dit beginsel geregeld toe- 
gepast. Soms wordt een dubbele pakolih geëischt, bv. p. 58 eerste alin.: paholihe 
amoeloeng, en cf. p. 19. De beteekenis van pakolih blijkt wit 'toud-Jav. mulih 
en olih in artt. 238 sqq. bij Joxker. 


Waar vermogensstraffen de voornaamste rol vervullen in het ons hier be- 
schreven strafrecht, is het verklaarbaar dat de Javaansche wetboeken het onderwerp 
„boeten en schadeloosstellingen’” zeer minutieus behandelen; en zoo hebben dan 
ook de compilatoren van de Pépakëm aan de eigenlijke strafrechterlijke bepalingen 
eenige artikelen over denda en pakolih doen voorafgaan, ontleend aan de Oendang- 
oendang Mataram, de Djaja Léngkara en de Radja-Nistjaja (p. 57— 65). 


Pag. 57. Allereerst wordt een staat gegeven vande onderlinge ver ho u- 
ding der boeten, door personen van verschillenden rang te 
betalen. ‘t Javaansche opschrift: »poenika-oenggoeh ing denda tjatoer-djalma”’, verraadt 
dat deze bepalingen aan Indische wetboeken zijn ontleend of daarnaar zijn gevolgd, want 
hatoer djalma — tjatoerdjanma — de 4 kasten: cf. Joxken art. 220— 224 met de aantt. 

Talaga wordt ook genoemd in Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 465. In 
plaats van kandaga lante zegt men tegenwoordig te Solo = epok lampil. 

De uitdrukking wong winongakëén is te vergelijken miet het meer 
bekende batoer-binatoeralre. 

Pag. 57 laatste al. De verklaring van pringga laat aan duidelijkheid niets 
fe wenschen over. Wat den aard van het misdrijf betreft, vgl. p. 55, 4e al. en 
p. 114 laatste al. 


Pag. 58, le helft. De boeten voor versch illende graden van kwet- 


guren vindt men ook bij Jonker, art. 59—61, en 225 sqq. Zie vooral diens aant. 


bij art. 59. Djinawalan wordt elders, bv. p. 60 r. 9, beter djinamalan geschreven 
(uit een als oud-Passief opgevat 5. djanamala: op p. 61 leest men andjamalani). 
Pag. 58, 2e helft. Boeten op het violeeren van vrouwen, die ver- 


schillen al naar gelang bedrijver en slachtoffer gehuwd, ongehuwd of weduwe 


(weduwnaar) zijn. De Holl. vertaling stemt niet volkomen overeen met het Jav. 


Violeeren wordt hier uitgedrukt door masa-masa, Ze V. d. Tuuk s. v. waca. 
Pag. 59, le al. Boeten op verschillende verwondingen in gevecht. Dit 


artikel is nagenoeg — art. 230 bij JONKER, dat naar hij aanwijst, is vertaald wit 


154 


Mânavadharmagâästra VIII, 286 en 287. Ook de uitdrukking patiba(n) djampi 
vindt men daar. Biksa (S. bhiksà?) van regel 1 begrijp ik niet. 

Pag. 59, 2e al. Boete opgelegd aan de kampoenggenooten van een 
toovenaar (volgens den Holl. tekst: omdat zij daarvan hadden moeten kennis 
geven). De Jav. tekst noemt behalve toovenaar (titijang sagéd anêloeh) ook nog 
ljora (spion? zie Kawi-Bal. Wdbk.), dat in de hier niet geheel juiste vertaling 
niet opgenomen is. De kampoenggenooten worden solidair aansprakelijk gesteld, 
hier dus nòg een voorbeeld van wat WirukerN adat tanggoengan noemt (cf. p. 37 art. 3). 
De boete voor kampoenggenooten tevens familieleden is hooger dan voor niet-_ 

familieleden. | 
| Pag. 59, 3e al. Boete op het uitrukken van grensteekens. Zie 
JONKER art. 144. Im de Indische wetboeken wordt een geheele paragraaf gewijd 
aan kwesties [tusschen twee dorpen| over grensteekens (simá). Zie Mânavadharma- 
câstra VIII, 245 
kenis ken ik niet. 


265. Zie ook beneden bij p. 106. ‘t Woord manik in deze betee- 


Pag. 59,al. ten 5 en p. 60 al. 1. Boeten op onrechtmatige handelingen 
tegenover een pandeling (sangkoel). Tegenover pandelingen is »verligting 
van hun schuld” (oetange kasoedakakén), wat tegenover vrije lieden pakolih is. Over 
‘t woord sanghoel zie men Kawi-Bal. Wdbk. en de woordenlijst van De Noor s.v. 
Opmerkelijk is hier ‘t gebruik van pamadjtkan. 

Ten slotte een indeeling der boeten in drie klassen, naar gelang 
der grootte; in verband daarmee zijn ook de verwondingen in 3 klassen ingedeeld. 
Zie Joxker art. 59, 61 en 230. Ook in de Adhigama wordt zulk een indeeling der 
boeten in 3 klassen gevonden, zooals blijkt uit het citaat in den catalogus der 
Hss. v.eD; Bou Iapeat 


Pag. 60. Na de boeten worden de pakolih, de schadeloosstel- 
lingen of schadevergoedingen besproken. 

p. 60—61. Eerst: Vergoeding voor d'oneer van slaen en 
schelden, in ‘t Jav. pakolihipoen titijang kang djinamalan. Over djinamalan zie 
boven bij p. 58. De Ind. Wetboeken behandelen beleedigingen als hier bedoeld 
onder ‘t hoofd väkparusya, d. 1. beleedigingen met woorden. Zie Mânav. VII 
266— 277 en Jorker art. 219—224 (in beide —de artt. 219214 bij JONKER 
behooren tot het direct wit 't Sanskrt vertaalde gedeelde — wordt boete geëischt, 
terwijl hier uitslmtend van pakolih sprake is). Ook de pakolih is verschillend al 
naar gelang van den rang des beleedigden. De lijst daarvan geeft dus tegelijk een 
overzicht van de titels der ambtenaren en hoofden. Krétini, dat ook op p. 109 
genoemd wordt, en oeudasara zijn mij van elders niet bekend. 

Typisch Javaansch is de hooge boete voor beleediging vande mismaakten, 
daar dezen het speciale eigendom van den Vorst zijn. Men zie wat Dr. BRANDES 
daarover zegt in Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 592-—594 en daar geciteerde 


4 


3 
j 


literatuur (1). Eigenaardig is hier het gebruik van radjapeni, waar anders meestal 
palawidja het woord is dat deze hofnarren (améngaméngan ing ratoe) aanduidt; trouwens, 
in eigenlijken zin behooren tot wat men radjapeni noemt, ook palawidja. Zie Wivrer, 
samenspraken I p. 88 r. 5 sqq. en cf. Jav. Wdbk. 
Palikany wordt in de door Dr. Branpes besproken oorkonde palékang 
speld. Het wordt door Javanen wel verklaard als »dwerg met uitstaande beenen”. 
Napas heeft betrekking op de huidkleur. 


e- 


Finggil zou, naar mondelinge mededeeling, »met een stijven, scheeven nek” 
aanduiden (ongeveer == tengeng en nenghlek). Wat met bewat in Bewat kaprabon 
bedoeld wordt, is niet zeker; waarschijnlijk zal het ‘t bekende Jav. bawat zijn. 


Pag. 61—63. Daarna volgt een lijst van taxatie van Beesten en Vogels 
des konings, en Boomen [des Konings?|, aangevende hoeveel realen ingeval 
van diefstal als schadevergoeding (pakolih) moeten betaald worden, een lijst die dus 
ongeveer als een inventaris is te beschouwen van wat er in de 18de eeuw aan vee, vogels 
en vruchtboomen in de dalém van een Javaanschen Groote alzoo werd aangetroffen. 

Over den term pitikiwen, zie JONKER o. c. aantt. bij art. 87 en 230, Prof. 
Vreepe, Catalog. Jav. Hss. p. 339, noot en Kawi-Bal. Wdbk. s. v. 1wi. 

Gimbal heet tegenwoordig gembel. 

Tanggiling. thans trénggiling, evenzoo linggaloeng. thans trénggaloeng, d.i. 
de rasé. 

Palakitri wordt ook thans nog gebezigd in den zin van vruchtboomen, ef. palu- 


hirna: zie nog JoNker artt. 45 sqq. en 237 sqq. 


Pag. 65 


geldbreukige zaeken”, reeds op p. 57 aangekondigd, in 't kort alle misdaden, 


71. Eerst nu volgen de »mindere lijfstraffte ljke en 


waarop niet de doodstrat staat. Hier worden dan, evenals trouwens in alle ons bekende 
oudere Javaansche wetboeken — men vergelijke de beide redacties van de Soerja Alam, 
van Rarrres en van VarN per Hour, en de inhoudsopgaven in Prof. Vrrevw's Catalogus — 
eenige groepen of categorieën van om de een of andere reden onder één hoofd gebrachte 
misdaden opgegeven. De misdaden worden aangeduid met termen, welke slechts 
gedeeltelijk te verklaren zijn. Ook van deze — ik verwijs overigens naar het op p. 137 
opgemerkte — zijn sommige oud-Javaansch, andere bijna onherkenbaar geworden 
Sanskrt-woorden. Enkele daarvan werden zelfs in de oud-Javaansche wetboeken al 
niet goed meer begrepen, en zijn daardoor later op zeer verschillende gevallen toe- 
gepast; een voorbeeld daarvan is het op p. 63 vermelde amrakénéng. dat volgens 
Var Brouwer Waaxpers thans op Bali beteekent: >een vrouw schaken in den vroegen 
morgen. We zullen thans elk dier groepen afzonderlijk bespreken. 3 
Pag. 63. Zeven artic ulen van Rooff. In de Djoegoel-Moeda (mijn 
handschrift) is uit de hier genoemde termen een verhaaltje gemaakt, op de wijze als 


dat van de as/adoesta, zie JoNker, aant. bij art. 1; volgens dat verhaal zou mrabénény 


d) Cf. Roerraer in de Eneyclopaedie v. Nederl. Ind, s.v. „Tochten” p. 375. 


156 


ongeveer — njéndal zijn. Voor angoeljoeri zie men Kawi-Bal. Wdbk. s. v. oefjoer. 
De aandacht verdient de strafbepaling. Is de zaak trang, d. w. z. de dader 
duidelijk aangewezen, dan wordt [door mindere hoofden ?| de gebruikelijke lijfstraf 
direct toegediend. Is de zaak niet trang, d. 1. indien de dader niet door een wettig 
bewijs van schuld overtuigd is, dan wordtze pradata, en door de Karta (de Recht- 
bank van djaksa’s, de latere Solosche Pradata) berecht. Hier dus een mooi voorbeeld 
van het onderscheid tusschen padoe en pradata (zie bij p. 49). Vgl. overigens p. 31—32. 


Pag. 64. Nog zes articulen van Malieng, behelzende diverse 
misdaden. Deze schijnen zeer algemeen bekend te zijn, men vindt ze o. a. ook 
in de Soerja Alam van Var per Hour, p. 21 en 29. 

De Maling atma (zielroover == moordenaar) behoort feitelijk met den dood 
gestraft te worden, en wordt dan ook door de parapangoeloe sëkawan gevonnisd, cf. p. 54. 


Maling arép wordt ook op p. 89 genoemd. 

Op welk een zonderlinge wijze deze termen dikwijls ontstaan zijn — gevolg 
van de zoo bij uitstek Javaansche zucht tot spelen met woorden — daarvan geeft 
de uitdrukking maling atimpoeh een voorbeeld. Letterlijk beteekent dit »dief die 
met de beenen over elkaar geslagen zit”. Hiermee nu wordt de oneerlijke goud- 
smid aangeduid, omdat hij het hem toevertrouwde goud en zilver vervalscht, terwijl 
hij in de timpoeh-houding gezeten zijn werk verricht! 

De geeselstraf blijkt hier te worden voltrokken op de aloen-aloen, is dus 
tevens een schimpstrat (7) 


Pag. 64—65. Nog drie articulen van Maliengoff dieffstallen. 
Op te merken is, dat 't stelen van part toempoekan zwaarder gestraft wordt dan ‘t 
wederrechtelijk snijden (anganent) van part adégan. Im ‘t eerste geval mag de dief, 
op heeterdaad betrapt, indien hij zich verzet (cf. p 31—32) gedood worden; levend 
gevangen wordt hj gegeeseld. Maar zonder kennisgeving aan de bevoegde auto- 
riteit mag hem niet ‘t hoofd afgesneden worden. Deze restrictie zal wel samen- 
hangen met het bijgeloovig ontzag, dat men van oudsher op Java voor het hoofd 
koesterde. Men zie o. a. Rourraer’s noot 26 bij Wirer's Beschrijving van Soe- 
rakarta, Bijdr. Kon. Inst. 6 X p. 105. Zelfs tegenwoordig wordt te Solo zelden 
het Ngoko-woord égdas gebezigd ter aanduiding van het hoofd van een aangesprokene, 
ook al is deze minder in rang dan de spreker: wie niet met opzet ruw wil 
zijn, bezigt in zulk een geval ‘t Krama-woord sirah: ‘t zelfde geldt van mata en 
mripat met betrekking tot de oogen. 

Bjawara. thans bajawara uitgesproken. is wel het Sanskrt vyavahdra. 


Pag. 65—67. Ken en twintig Articulen van medepligtige in 
‘t quaaddoen. Ook deze zijn zeer algemeen bekend; zie o. a. Rarrres en bij V. p. 
Hour p. 29, 45, 18. Ze zijn een witbreiding van de in de oud-Javaansche wet 


OT 


A 157 
B 
Boeken bekende astadoesta (de 8 booswichten of misdadigers i 
sladoes! Dos n of misdadigers); wt de termen blijkt 
dat die inderdaad de kern van deze paragraaf vormen, maar tevens, dat in deze 
lijst de hoofdschuldige, de doerdjana of doesta zelf, niet genoemd wordt, vandaar 
dat de Holl. tekst hier slechts van »medeplichtige in ‘t quaad doen” spreekt. 
3 JONKER spreekt uitvoerig over deze astadoesta in zijn aant. bij art. 1: »uit 
de minder gewone vorming van eenige dezer termen — zoo zegt hij op p. 164 — zou 
men kunnen besluiten dat ze niet rechtstreeks aan een Indische bron ontleend 
zijn. Vel. verder de corrupte gloka uit de Adhigama, door v. p. Tuuk in zijn 
Kawi-Bal. Wdbk. geciteerd s. v. astafdustal : »hingcahah tjoddekah bhoktah bhodjekah 
sakátjarakah (sahakárita), pritikah stánadah tratah”” met de hier genoemde termen. 
Op ‘t uit deze termen gemaakte verhaaltje in de Djoegoel Moeda vestigde Joxker 
eveneens de aandacht. Zie verder nog JONKER art. 2 en 21-—32, Branpes, Catal. 
Hss. V. p. Tuuk II p. 98—99, en Prof. Vrreepe, Catal. p. 335. 
In de uitdrukking »kubirat ing parantejan Soerakarta”, is Soerakarta = 
_ Djajakarta = Djakarta — ons Jakatra, zooals Dr. BraNpes bereids aantoonde in 
Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII (1894) p. 425 en 451. De bedoelde misdadigers 
werden dus kettingjongens bij de Compagnie. 
Pag. 67—68. Vier articnlen van Overlast en Moetwil. 
| In de Indische wetboeken is »geweldpleging’, Sanskrt súhasa, een van de 
18 rubrieken van zaken, die tot processen aanleiding geven (zie Mânavadh. VIII 6), en 
is dus een geheele paragraaf daaraan gewijd (ibid. VIII 344— 851). Dat niet alle 
wetboeken onder sàhasa hetzelfde verstaan, zette JoNker uiteen in zijn aant. 
bij art. 33. Tevens citeert hij wit de Nâradasmrti een verdeeling van sâhasa- 
daden im 3 klassen, nl. die van den eersten, middelsten en hoogsten graad. Dat- 
zelfde leert de Adhigama volgens een citaat in Kawi-Bal. Wdbk. s. v. sâhasa, 


‘waar genoemd worden prathamasuhasa, madhjamasahasa en ultamasahasa, voor elk van 
42, 


welke graden verschillende boeten zijn vastgesteld, zie ook JoxkKer artt. 33 
en de aant. bij 't laatste. 
| Op grond van het bovenstaande mag worden aangenomen, dat het ma(ng)- 
angsa-angsa van de eerste drie der vier hier besproken artieulen door verknoejing uit 
_sahasa ontstaan is (misschien uit ma + sâhasa, masâ(h)asa, mâsa-asa, mangsa-angsa ?): 
im mista ma(ng)angsa-antysa beantwoordt nista aan 't zooeven geciteerde prathama, 
wat geen bezwaar geeft. 
Pasoemangér is zeer juist vertaald: zie séngér en soeméngêrén in ‘t Jav. Wdbk. 
Wat de Javaansche wetboeken door amoek(k)apoenggoeng, d. ì > in 
Î $ wilde, als een dolleman verwoed aanvallen” aanduiden, is ongeveer hetzelfde als, of 
een bijzonder soort van, 't Indische súhasa. Zie ook beneden p. 90 en boven 
p. 24. Cf. Jonker artt. 38 en 39. 


Pag. 68. Vijf articulen van slaen enschelden tusschen vrou- 


158 


wen, die gestraft worden met boeten na de rang der personen. 
De Jav. tekst ontbreekt. 

In de eerste twee termen zal (jandala misschien tjapala moeten gelezen worden, 
hoewel de verwarring tusschen beide woorden dan toch van oude tijden dateert. Zie 
JONKER 0. €. p. 20 noot en Kawi-Bal. Wdbk. s. v. tjandâla. Asta is wel S. hasta, hand. 

Sabdapoeroesa = vâkipârusya, zie JONKER p. 20, art. 220b, en p. 172. 

Istri sanggraha is 't S. strisamgráhana, in de Indische wetboeken titel van de 


paragraaf over overspel, zie Mànavadharmacâstra VIII 6 en 552—385. Voor asta 


sanggraha zou men strisanggraha willen lezen. 

Er heeft hier verwarring plaats gehad tusschen samgraha en [stri |samgráhana. 
Trouwens, de eigenlijke beteekenis van het laatste wordt ook in de oud-Javaansche 
wetboeken — voorzoover althans de niet direct uit het Sanskrt overgenomen artikelen 
betreft — niet begrepen. Zie Joxker p. 15, val. in zijn wetboek art. 142 met art. 247. 


Na dit vijftal volgt nog één artikel betrekking hebbend op overspel, 
dus strisamgráhana of — bij Joxker art. 134 — paradara (cf. aant. bij p. 54). Over 
44, 


hetzelfde onderwerp zie bij p. 91 en 92, en boven p. 43 


Pag. 69. Zeven articulen van privatelijk en op eigen autho- 
riteit regt te oefenen. Alle zeven termen hebben als eerste lid walat. Dit 
walat is ontstaan wit S. balátkára, dat »gewelddadig optreden, gebruikmaking van 
geweld” beteekent. Op Java werd balât tot walat en als een zelfstandig woord beschouwd 
met ongeveer dezelfde beteekenis als súhasa, waarmede het dikwijls afwisselt. Daar 
balâtkúra, tot walathara geworden, werd opgevat als een — Javaansche — samenstelling 


van dit walat met kara (waarin men dus walat als hoofdwoord beschouwde), maakte 
men nu ook andere samenstellingen met walat als eerste lid: van daar de 7 termen 
hier. De beteekenis schijnt zich eenigszins gewijzigd te hebben : autoritair optreden, 
gezagsaanmatiging beteekent het hier. Zie Jonker aant. bij art. 34 en de artt. 
34—36, 244 en vooral 157. Im de Djoegoel-Moeda is ook uit deze termen een 
verhaaltje gefabriceerd, waarin o. a. Kara, Paksa, Walad en Leka als handelende 
personen optreden. 

Walat saksa (Jav. walat aksa) zal wel wmalat pasa moeten zijn, zooals 
de Djoegoel-Moeda dan ook leest. 

Leka is het S. leliha = brief. 

Men ziet hier de waarde, waarop een mensch getaxeerd is (dénda saréngganing 
wont): 33 r. voor een man, doch slechts 22 voor een vrouw. Cf. de dubbele 
menschenprijs op p. 61. Wie zich aan walatpatja schuldig maakt, wordt blijkbaar niet 
als een moordenaar beschouwd, anders zou de doodstraf op hem moeten toegepast worden. 


Pag. 69—70. Twee artikelen over het laten ontsnappen van 
een gevangene. Hén Joeta, di. één millioen, wijst op het vroeger gebruik 


159 


De beteekenis van karad zal hier wel » ontslagen” zijn: zie Jav. Wdbk. s.v. arad. 
7071. Zes Articulen van Sangraha, off overlast te 
be straffen met de boeten vermeld op Pag. 31. 

eteekenis hier aan sanggraha toegekend, is mij niet duidelijk, doch schijnt 
genoeg — sûhasa, walal of párusya te zijn. 

£ D ef. JONKER artt. 43 en 66, en art. 217. 

‚ 3, zie p. 92, laatste alin. 

4, ef. JoNker artt. 38, 39 en 68, en de Pépakém p. 108 en 109. 
tste twee artikelen zijn niet gelijksoortig met de vier voorafgaande : 
en fidarsa bepalen niet den aard van het in ‘talgemeen met sang- 
ide misdrijf, doch hebben betrekking op de meerdere of mindere vol- 
van het bewijs, zie boven p. 135 en cf. beneden bij p. 91 en 109. 


Dit hoofdstuk wordt besloten met één articul over het stelen 
uit de scheede, een voor Javanen ernstig vergrijp. Mila is milah. 
k. 5. v. wilah. 


heh Pak 


pa renner aen 


ata ane 


TWEEDE "CEDEELDE 


HOOFDSTUK Tp: 


Processen, neevens verscheidene wetten getrokken mmm 


85). Diverse Uitbeeldingen van 


Papakkum Jaja Lankara. 


De Hollandsche titel belooft te veel, want men vindt hier niet anders dan 


„uitbeeldingen. Juister is de Javaansche titel: hoedjaning lilijang ngapaben kang 
dados pangangge, verhalen van processen, die [als voorbeelden of antecedenten | gebruikt 
worden [bij de rechtspraak |. 

Over verschillende redacties van de Djaja Léngkara maakte Dr. BrANDesS 
eenige opmerkingen in zijn meergemelde Nota (Not. Bat. Gen. 1894 p. 54); den 
inhoud van een aldus genoemd wetboek bespreekt Prof. Vrerpe in zijn Catalogus 
p. 338; in het Leidsche H.S. schijnen de »Uitbeeldingen” evenwel niet voor te komen. 

Over het voorkomen, den oorsprong en de bedoeling van verhalen als deze 
» Uitbeeldingen” werd in de Inleiding (p. 125— 126) reeds het een en ander opgemerkt. 

De oudste oud-Javaansche wetboeken bestonden uit aan de Indische dharma- 
câstra’s ontleende cloka’s (epische strophen, verzen in het cloka-metrum) met Javaansche 
paraphrase. In die cloka’s werden dikwijls categorieën van misdadigers met korte 
termen aangeduid, welke dan in de Javaansche paraphrase verklaard werden. Zulke 
Sanskrt termen, eigenlijk soortnamen, konden voor de Javanen van later tijden, die 
ze als woorden miet goed meer begrepen, het karakter van eigennamen aannemen. 
En nu schijnt men in dien lateren tijd verhaaltjes van gepleegde misdaden en van 
de daarmt gevolgde procedure te hebben verzonnen, waarin aan elk der optredende 
personen een naam werd gegeven. die de misdaad aanduidde waarvan hij of zij in 
dat verhaaltje als de bedrijver, òf als het slachtoffer, werd voorgesteld. 

Zulke verhaaltjes, waarin ook duidelijk de afloop van het proces, d. 1. de 
opgelegde straf werd aangegeven, konden dus dienst doen eensdeels als heugverhaal 
(cf. ons: heugvers), om de oude wetenschappelijke, juridische [Sanskrt|termen 
te onthouden, anderdeels als voorbeelden voor de rechters, waaruit zij konden opmaken 
hoe bepaalde moeilijke gevallen moesten gevonnisd worden, als antecedenten dus (1). 


Op deze wijze zijn ongetwijfeld de eerste juridische verhalen ontstaan. In de 


Djoegoel-Moeda worden er nog eenige gevonden, die zich onmiddellijk als ouderwetsch, 
als echt doen kennen, omdat de namen der optredende personen, aaneengevoegd, de 
oorspronkelijke Sanskrt-gloka die tot 't verhaal aanleiding gaf vormen, zij *t ook 
met vele fouten. Dr. Joxker heeft op twee der merkwaardigste reeds de aandacht 
gevestigd, nl. op dat van de astadoesta (zie boven p. 157) en dat van de âtatâyi 


a) Men denke aan den ook bij ons zoo bloeienden antecedenten-cultus ! 


161 


(boven p. 148—149). Het laatstbedoelde verhaal begint aldus : »HEr was eens een ver- 
metele landlooper, Tataji geheeten. Deze stak het huis van Agnidah in brand, en 
vergiftigde vervolgens Wisadah. Daarop betooverde hij Patra, en stak diens 
vrouw Pani dood enz.” Agnida nu beteekent brandstichter, wisada is vergifgever, 
gifmenger, terwijl pallrapúni = castrapánt »die het wapen in de hand houdt”, d.i. amok- 
maker beteekent (cf. aant. bij p. 54, waar in plaats van pattrapâni, awodakara gelezen 
wordt). Ter kenschetsing van de wijze waarop men te werk ging is dit staaltje 


voldoende; overigens leze men JoNker p. 163—164 en 222, en vgl. mijn aant. bij p. 69. 

Toen langzamerhand ook andere dan de direct uit de dharmacâstra's ontleende 
gloka’s (of cloka's genoemde verzen) in de Javaansche wetboeken een plaats gevonden 
hadden, werden ook daarop soortgelijke verhaaltjes als de bovengenoemde gebaseerd. 
En eindelijk werden, bij den wederzijdschen invloed, dien de zedekundige en didactische 
(vooral de fabel-) literatuur èn de rechtsliteratuur op elkaar uitoefenden, ook nu 
en dan didactische verhalen en fabels in de Javaansche wetboeken opgenomen, ter 
illustratie van zekere rechtskwesties of juridische beslissingen (vgl. boven p. 126 noot). 

Dit is wel, in ruwe omtrekken, de verklaring van het voorkomen van verhalen 
als onze »Uitbeeldingen” in de nieuwere Javaansche wetboeken; meer in bijzonder- 
heden kan thans niet getreden worden. 

De twintig »uitbeeldingen” nu behooren nagenoeg alle (uitgezonderd No. 1 en 
No. 20, zie beneden) tot die groep van juridische verhalen, die expresselijk voor 
het doel gemaakt, verzonnen zijn, en steunen niet — zooals enkele in de Djoegoel 
Moeda — op de gemakkelijk te herkennen Sanskrt cloka's, maar op veel erger 
bedorven, op Java gemaakte, meer nieuwerwetsche (dikwijls oneigenlijke) gloka's, 
waarvan herkomst en daarmede ook beteekenis veel moeilijker is op te sporen. 
En uit die omstandigheid volgt onmiddellijk, dat het een nutteloos pogen zou mogen 
heeten, om thans reeds de in de »Uitbeeldingen’” aangevoerde gloka's te willen 
verklaren, althans voor wie nog niet de gansche Javaansche rechtsliteratuur in haar 
geheelen omvang en ontwikkeling volledig meester is. Wuvrem levert in het tweede 
deel van zijne Javaansche Samenspraken (p. 148 sqq.) eene niet te verwaarloozen 
bijdrage, die echter — dat dient in aanmerking genomen te worden — niet meer 
leert dan wat de Solo'sche poedjangga’s van zijn tijd (d. i. de eerste helft der 19de 
eeuw!) nog begrepen van sloka’s, welke in de wetboeken Soerja-Alam, Salokantara 
(S. glokântara!) en Djoegoel-Moeda worden aangetroffen; en zij waren de laatste 
vertegenwoordigers van een snel verdwijnende traditie! Dat de meeste der uitbeel- 
dingen verzonnen, dus casusposities zijn, blijkt niet alleen uit de namen, die in 
vele gevallen geheel of gedeeltelijk zijn terug te vinden in de sloka van den Javaan- 
schen tekst, maar ook uit den aard, de dikwijls in 't oog vallende onbeholpenheid 
van het verhaal zelf: artistieke of literaire waarde missen ze absoluut. Sommige 
eigennamen komen opvallend dikwijls voor, ook al geett de sloka daartoe geen 
aanleiding: zulke namen schijnen meestal ontleend aan zeer frequente rechtstermen, 
als bv. Lokika en Prana (voor pramâna?). 

Verh. Bat. Gen. 11 


162 


Terwijl voor den jurist deze casusposities vooral hierom der kennisneming 
waardig zijn, omdat ze de practische toepassing bevatten vau de in het voorafgaande 
gedeelte geleeraarde theorie, vindt de ethnoloog er illustraties in van zeden en 
gewoonten uit een weinig bekend verleden. Want deze verhaaltjes — ik kan er 
hier slechts terloops de aandacht op vestigen — onderstellen een maatschappij 
verre anterieur aan die van Tjeribon in de 18de eeuw: ‘t milieu, waarin de optre- 
dende personen zich bewegen, hun verhoudingen onderling, voor een gedeelte ook 
de bezigheden die zij verrichten en de kwesties waarin zij belang stellen, ‘t wijst 
alles op ouderwetsche toestanden, die meer aan den tijd van Madjapait dan aan 
dien van Mataram doen denken; en nergens vindt men een spoor van den Islâm (1). 

In dit verband dient er ook op gelet, voor welke Rechtbanken of Rechters 
de in deze verhalen besproken kwesties gebracht worden. De in de verhaaltjes 1, | 
ll en 14 genoemde Goesti apatih Ma(n)danasraja is ongetwijteld dezelfde 
persoon als de Danasraja, die, in het door Dr. Branpes besproken zedekundig 
geschrift Djajaléngkara (Tijdschr. Bat. Gen. XXXII p. 426). patih is aan het — 
hof van vorst Djajaléngkara te Mé(n)dang [Kamoelan|. Daar is dus het tooneel 
van de hier beschreven rechtsgedingen. Zoo is het begrijpelijk, dat in no. 4 van 
najaka sédaja ing Médangkamoelan (of ook alleen van najaka stdaja, in no. 3, 8, 
13, 17) gesproken wordt. Volgens no. 14 wordt, terwijl patih Mandanasraja 
de zaak ‘behandelt, patih Kartabasa om advies gevraagd. Ook dezen noemt 
Dr. BrANpes als aanzienlijk ambtenaar aan het hof van Djajaléngkara. In no. 15 is 't 
juist andersom: Kartabasa vraagt raad aan Mandanasraja. Dikwijls worden de 
Karta als Rechters genoemd (no. 2, 9, LO, 12, 13, 17, 18 en 20); im no. Sen 6 
de Pradata. De onderlinge verhouding van die verschillende rechtbanken blijkt 
niet; ’t zij voldoende op dit punt de aandacht gevestigd te hebben. 

Zijn de meeste uitbeeldingen, voor zoover ik kon nagaan, niet meer dan 
casusposities, expresselijk voor het doel gemaakt, van twee, nl. no. 1 en no. 20, 
geldt dat niet. 

Het verhaal no. 1 stemt nagenoeg overeen met het uit andere bronnen, ook op 
Bali, bekende verhaal van Prabhângkara, zie Kawi-Bal. Wdbk. s. v. prabhângkara, 
sangyging en soengging. Men vindt het ook in Meded. Nederl. Zend. Gen. deel 35, p. 213, 
en 't is waarschijnlijk verwant aan het verhaal van »'s Vorsten bijwijf en de schilder” 
van het Papegaaiboek (zie Branpes in Tijdschr. Bat. Gen. XLI verhaal no. 9) (2). 

In het verhaal no. 20 herkent men gemakkelijk het uit de Indische fabel- 
literatuur beroemde verhaal van den brahmaan en de ichneumon (gagarangan wordt 
dan ook door VaN per Tuuk gelijkgesteld aan 5. nafoela == ichneumon, zie Kawi- 


(D_ Sommige verhalen in de Poestaka-hadja-Poerwa van Ranewa-Warsita. die waarschijnlijk ook 
aan juridische werken ontleend zijn. schilderen dergelijke toestanden. 

(2) Bovendien trof ik het aan in een Adidomastra getitelde verzameling van fabels, welke 
ik eenige jaren geleden ten geschenke ontving van Pangeran Natadiradja,. Pakoealaman. Jogjakarta. 
Die verzameling bevat, voor een deel althans, verhalen uit de Tantri, 


163 


Bal. Wdbk. s. v. nakoela en wabhru. Cf. Paùcatantra V, 2. Hitopadega IV, 13 
en Benfey, Pantschatantra [ p. 479). Deze oeroude fabel hebben de Javanen dus 
in later tijd gebezigd ter illustratie van ‘t geval, dat degeen die iets geleend heeft, 
het geleende weegmaakt of kwijtraakt (hina samboetan). 


Daar de aangevoerde sloka's alleen in den Javaanschen tekst, niet in de 
Hollandsche vertaling voorkomen, zullen thans van elk der 20 Uitbeeldingen de 
namen der optredende personen en de sloka opgegeven worden, waarbij dan tevens, 
zoo noodig, gelegenheid zal zijn tot een enkele opmerking. Over fouten of on- 
duidelijkheden in de beide teksten, die hier en daar stellig corrupt zijn, spreek ik 
echter niet, omdat het noodige materiaal ter vergelijking ontbreekt. 


No. 1. Ki Ang(g)as, ni Prana, ki Panoekma. 
Anggaspranaenanggaskara. 

Kabyatan dénda astawara, werd bezwaard met een boete astawara. Elders. 
p. 74, wordt een déndua ljatoerwara genoemd. Moeten deze woorden beteekenen 
achtvoudig en viervoudig ? 

Angileni is ook in nieuw Jav. schadevergoeding betalen. (boven p. 5, 6 en 7 
en JONKER art. 7: agéli en pangéli. Elders, in No. 5, wordt ngolihahe in die beteekenis 
gebezigd; in 't eerste gedeelte van de Pépakëm: makolihuke en pakolih (cf. p. 152). 

No. 2. Ki Lokika, ni Prana. 

Bahanja andana tidéëm pramanëm. 

Men lette op de witdrukking: gintring ing padoe, karaosan ing karta. Im 
plaats van bandasadarana zal wel pantjasadharana bedoeld zijn, d.i. volgens Kawi- 
Balin. Wdbk. »de 5 rampen, die een depositum doen verloren gaan, zoodat de 
eigenaar er geen verhaal op heeft’. Cf. Joxker p. 19, art. 8 en de aant. bij 
art. 211 (zoowel in sadharana als in sédrasa schijnt ‘t Sanskrt sas (zes) te zijn opgelost; 
Jonkers verklaring: sadrga, schijnt mij niet aannemelijk). 

No. 5. Ki Bjantara, ki Babar, ni Tidém, rangda Tamboe. 

Ambabar ing tamboe(h) tidém bjantara. Arik-arik, cf. p. 29. 

No. 4. Ki Prana, ki Saeka, ni Lari. 

Saekaprana laraning awaddi. 

Radjadénda, zie boven p. 60; de term is tiniban radjadénda. 
Saekaprana, zie boven p. 67, no. 21. Auwaddi, zie JoNKker p. 169. 
«No. 5. Ki Saeka, ni Basa, ni Wani, ni Sëmi, mi P 

Saekabasa wadining asépi. 

Saekabasa — saekawatjana, zie p. 67, no. 19. 

No. 6. Ki Sabda, ni Anggas, mi Sari, ki Wami. 

Sabdaning angangas sarining awani (awadi ?) 

No. 7. Ni Prana, ki Sabda, ni Dosa, ni Maletja. 

Sabdaprana dosane maletja ni rarasan. 


raja. 


164 


De naam Maletja wordt ook genoemd in den catalogus van Prof. Vrreepe 
p. 910 en 412. 

No. 8. Ki Tam Waktja, ki Angas, ki Hina. 

Nista amet oempingan arda mangambingambing. Hina 
boekti lari tan wroeh ing baja. 

Tani was in den Hindoetijd de Javaansche term voort S. waicya, zie 
Jonker p. 213, laatste al. 

Tan wroeh komt, ook in het volgende hoofdstuk, herhaaldelijk voor als 
vertaling van S. ajùa == onkundig van. Zoo bv. tan wroeh ing darma =S. 
adharmajùa. 

Boekti, zie p. 35 en lari p. 37. 

No. 9. Ki Maragang, ni Joemana, ki Tidarsa, ki Pramana. 

Baoed pramana dening joemana. Tidarsa pramana 
njoemana, maragang sarining istri tékane. 

Pramana, zie p. 35: joemana, p. 35 en 55. 

Wat de laatste alinea van den Holl. tekst betreft, zij verwezen naar p. 54. 

No. 10. Ki Mangoenadi, ni Lampah, ka Wisawigëéna. 

Wisawigëna angrëboet wadi lampah sarining atma. | 

Een soort Salomo's oordeel, waarop Prof. Vrrrpe reeds wees in zijn — 


Catalogus p. 345. 

No. 11. Ki Walang, ki Warangan, nji Ande, ni Rara, ki Arja Balikan, 
ki Walagar. 

Een eigenlijke sloka wordt hier niet gevonden. 

Men lette op de ouderwetsche termen mati géni en nastapa. De dénda kali(h) 
pantjawara schijnt 28 realen te bedragen (?). 

No. 12. Ki Galoega, ki Soewarna, ni Sari, ni Patjar, ni Rasmi, ki Soesoer. 
Sanak(g)aloega sinoesoer ing sari pinatjar papa arasmi, 
andaka raras moelih maring kandéngan. 

Een dergelijk verhaal wordt aangetroffen,in het Hs. van de Leidsche Bi- 
bliotheek, dat onder den titel Bajan Boediman bekend, doch eigenlijk als een uit- 
looper van de Tantri te beschouwen is. Zie Vrrerpe Catal. p. 311, waar ook de 
overeenkomstige vertelling van Sastratama, opgenomen achter Roorpa’s Javaansche 
Grammatica, genoemd wordt, en Branpes in Tijdschr. Bat. Gen. XLI p. 444—445. 
Hier doet zich, naar ‘t schijnt, het opmerkelijke geval voor, dat in een tot de 
Tantri-hteratuur behoorend verhaal aan de daarin optredende personen namen zijn 
gegeven, die eerst onder invloed van de rechtsliteratuur (doordat ’t verhaal ter illustratie 
van een rechtkwestie werd aangewend) kunnen ontstaan zijn. Immers de sloka, het 
spreekwoord, dat die namen Galoega, Soesoer en Sari heeft geleverd, is thans nog 
bekend en in zichzelf duidelijk: gloega sinoesoer sari, gloega-rood gewreven of vermengd 
met [naga]sari-geel. Cf. Wixrer, Samenspraken IL p. 284 no. 482. Men heeft 
dus hier een voorbeeld ervan, hoe gedurende een langen tijd rechts- en fabelliteratuur 


er 


165 


rkeerig op elkaar hebben ingewerkt, een dergelijke wisselwerking dus, als 
es met betrekking tot de wajangliteratuur aanwees van de mondelinge traditie 
vorm van lakons, waarvan de dalangs de dragers waren, en de geschreven 
n den vorm van wajangverhalen in dichtmaat (1). 

_Andaka = nandaka, d.i. (hier) stier. In een der oudere Tjeribonsche contracten 
_men kébo moelih ing kandange (T. B. G. 37 p. 459). 

_ No. 13. Ki Awas, Damarwoelan, Soeloe lintang, ki Samar. 

_ Tanggal pisan adadamarawas, yen kasamaran...... 
\ a lingga praja 

merkelijk is hier de naam Damarwoelan. Cf. beneden no. 18. 

No. 14. Ki Hinapaksa, ki Amongraga. 

Mee: tidéëm bjantara margane antoek loeng- 


vs, 


his. Ki Soma, ki Radite, ni Anggara, ni Asihan, ki Laksana, ni Pra(ma)na. 
nggara kaljan laksana ni pramana inawatgateng 


« Sp werhaaltje komt eveneens in de Djoegoel-Moeda voor. 

peloetjoemboe, zie Kawi-Bal. Wdbk. s. v. tjoemboe en woeloe. Het wordt 
den zin van panakawan, doch schijnt tevens aan te duiden : iemand met 
gebrek DERDE waardoor Bone de dn En zich Oe 


epen. In de Djoegoel- -Moeda Sr eenvoudig van een wong tjeko 
ng woengkoek gesproken; daar heeten zij Tidém en Pramanëém. 

Hoga en andrawina zijn nagenoeg synoniemen in den zin van genieten, 
‚ pretmaken. 

No. 17. Ki Toerangga, ki Pangamêër, ki Rawisréngga. 

A Melandri singat ing andaka. 

'anljasadarana werd boven, p. 168, besproken. 

18. Ki Samar, Damarwoelan, Soeloelintang, ki Rambat, ki Tjatjad, ki 
ki Awas. 

Satmata amatang toena...,.Andamar lintang asoe 
oen, awas woetoeh tjatjad sambat ing njatajen kasa- 


1) BRANDES, Pararaton p. 181. 


166 


No. 19, Ki Sikëp, ki Doerniti, ki Dénda, ki Samaja, ki Wisaja. 

Rondon oerip dening pange. 

No. 20. Sang Poelakarti, sang Ganggarangan poetih, ni Bramani, Doe- 
ratmaka Banaspati. 

Hina samboetan. 

Over de herkomst van ‘t verhaal werd reeds gesproken. 

De naam Poelakarti zou uit palakarta =S. prakrta = »afgedaan” verbasterd 
kunnen zijn (cf. boven p. 1: djaksa kang amalakarta): of misschien wit poelakréti ? 
anggar. ngan ‘=S. nakoela = ichneumon. Zie ook Joxker art. 241. 

Bramant 1s 5. brahmani == de brahmanen-vrouw, bekend mit de Indische fabel. 
Een vogel [doeratmaka| banaspati is mij niet bekend. Wel duidt hanaspati, 
eigenlijk woudreus, heer des wouds, een soort van booze geesten aan. 


Hoezeer ook deze, »uitbeeldingen” tal van vragen uitlokken, in de overtuiging 
dat de voor een degelijke beantwoording noodzakelijke kennis ons ontbreekt, zien 


wij ons genoodzaakt van een nadere bespreking af te zien. 


HOOFDSTUK II (p. 85—114). Eenige. uitbeeldingen van 


Processen, na de wijze van Kontara-Manawa. 


Noch de Javaansche, noch de Hollandsche titel 1s just. Dit hoofdstuk toch 
bevat eenvoudig een uittreksel wit [eene redactie van| het wetboek Kontara-Manawa, 
waarin eenige verhalen (uitbeeldingen, »gelijkenissen”’), in den trant van No. 20 
der boven besproken reeks. zijn opgenomen. 

Over de oud-Javaansche Koetara-Mânawa, de beteekenis van den naam enz, 
vergelijke men de inleiding van JoNxker op het door hem uitgegeven oud-Javaansche 
wetboek, waar tevens wordt aangetoond dat reeds die oud-Javaansche Koetara- 
Mânawa — evenals trouwens alle nog bestaande Javaansche en Balineesche wetboeken — 
een compilatie Is. De voor dit uittreksel gebruikte redactie is dat nog in veel 
sterker mate. 

Het door Prof. Vrrepe (Catal. p. 334) beschreven Leidsche Handschrift 
behoort blijkbaar tot een andere redactie dan die waaraan het Tjeribonsche uittreksel 
werd ontleend. Belangwekkend zou waarschijnlijk eene vergelijking met de te 
Londen aanwezige Kontara-Manawa-handschriften zijn, doch van die collectie 
bestaat nog steeds geen catalogus, slechts een inventaris (Bijdr. Kon. Inst. IL, 1854, 
p. 330; zie de nummers 12277, 12321 en 12336). 

Sommige artikelen worden besloten met de zinsnede: poerika (of mang- 
kana) lir ing (of krama ning) manawa, waardoor deze dus als direct aan een Indische 


of _oud-Javaansche Koetara-Manawa ontleend worden gewaarmerkt. Ook im 


167 


0, 108, 120, 121, enz.) 
Hen methodische rangschikking der artikelen heeft in den regel niet plaats 


Dalem Ben verwerkt; toch DL ook in dit uittreksel he en daar som- 
mige artikelen in meer modernen zin gewijzigd en ook zelfs nieuwe ingevoegd te 
zijn (zie bv. p. 91). 

‘t Is niet met zekerheid te zeggen, om welke reden en met welke bedoeling dit 
excerpt uit een Koentara-Manawa in de Pépakém werd ingelijfd, en evenmin, door welke 
overwegingen men zich liet leiden bij de keuze der artikelen die voor opname in aan- 
merking kwamen. Men zou kunnen vermoeden dat het ouderwetsche wetboek Koentara- 
Manawa destijds te Tjeribon nog met een zekere traditioneele reverentie voor zijn van 
oudsher beroemden naam geraadpleegd werd, en men het daarom ook in de Pépa- 
k&m een plaats wenschte te verzekeren naast de andere, naar den vorm — en gedeel 
telijk ook naar den inhoud — meer moderne wetboeken, welke juist om die reden 
meer geschikt waren voor de compilatie van het eerste gedeelte. 

In den Javaanschen titel van dit. hoofdstuk heet het: Poentfa oepamt titijang 
apabén, waaruit schijnt te blijken dat de Koentara-Manawa-artikelen meer als voor- 
beelden of toelichtingen, als casusposities werden beschouwd, tegenover die van het 
eerste gedeelte der Pépakém, die meer algemeene bepalingen bevatten. Inderdaad 
is dat verschil op te merken, wat trouwens voor een deel reeds direct volgt uit de 
meer ouderwetsche inrichting van de Koentara. 

on Behalve een aantal bijzondere casusposities, die zonder moeite zijn te brengen 
onder een der paragrafen of hoofdstukken van het eerste gedeelte, vindt men in 
dit excerpt toch ook vele gevallen genoemd, waarin de eigenlijke Pépakém miet 
voorziet. Zulke zijn vooral bepalingen in verband met adoptie, schuld, verpanding, 
pandelingen, schade door buffels aangericht enz. 


een Bie JE “Boa zal „a elk artikel ie AN in 


g. Verhaal 21. Fabel van de kikvorsch en de slang. Een 
dergelijke fabel wordt aangetroffen in de door Dr. Braxpes vertaalde Engelsch- 


168 


Indische kantjilverhalen (Tijdschr. Bat. Gen. XLIII p. 4), en ook onder de 
Minahassische Vertelseltjes (Med. Ned. Zend. Gen. XX, 1876, no. 7, de aap en 
de krokodil). De bedoeling van het: »Dit is Kontara Manawa’’ wordt hier niet 
duidelijk gemaakt. In het boven (p. 164) genoemde Leidsche Bajan-Boediman 
betitelde HS. komt iets dergelijks voor (zie Vrreepe, Catal. p. 312); daar heet de 
slang si Ménawa en de kikvorsch s{ Koentara. Men zal hier weer aan een echt- 
Javaansch woordspel moeten denken: de beide woorden die, samengesteld, den 
naam van het beroemde wetboek vormen, kunnen, als men zoo wil, tegenover 
elkaar gesteld worden in de beteekenissen »misschien, onzeker” (ménawa —= jen) en 
»stellig, duidelijk” (koentara = hêtara). Vgl. de aant. bij p. 93, al. 3. Ook inde 
Djoegoel-Moeda komt dit verhaaltje voor. 

Sloka: andoera sangkara. 

Pag. 86—87. Verhaal no. 22. Fabel van sang Tani, sang Nirtja en de 
Kantjil. Andoera sambada, kang adoh sinénggeh parëéëk, kang 
paréëk sinénggeh adoh. Dit verhaal is mij niet van elders bekend. 

Pag. 87—88. Vier gevallen waarin een gedeeltelijke bekentenis kracht van 
bewijs heeft, of, volgens den tekst, »het boekti is in handen van den betigter”’, illustraties 
dus van wat op p. 35 »boekti potjapan kang anjaoeloni sangara’’ genoemd wordt. 
De eerste drie der genoemde gevallen hebben betrekking op s(risanggrahana, zie p. 
3334, 68, 91, 92, 108 en 109 met de aantt. Over baud zie p. 35; de Holl. 
vertaling verwart het woord met bau! Hina bjawara en hinabjawara 
boekti ning angraraeni. 

Pag. 88 al. 2 tot 89 al. 1. Adoptie van kinderen in verband met ‘t ver- 
mogensrecht. Lir djana hina pariksasen lir djana tanwtoeh 
lara. Cf. J. art. 260. 

Pag. 89 al. 2. Geleend goed niet teruggeven. Maling arëp, cf. p. 64 

al. 3. Hen vrouw door haar man geslagen, vlucht in eens anders huis. 
Patiganagana. 

al. 4. Gedood bij een poging om twee vechtenden te scheiden. [Bongganl 
analimaha. Zie p. 32 met de aant., 33 en 34 en 95 al. 6, Cf. J. art. 68) 2e al: 
In Tijdschr. Bat. Gen. XXXVII p. 466 leest men »bogan salimaha’’. Vgl. nog Wixrer, 
Jav. Samenspr. IL p. 238 no. 518. Het laatste bestanddeel van salimaha (of 
salamaha) is waarschijnlijk 't S. moha, verbijstering, verblinding. 

al. 5. Niet-inlossing van verpand goed. Wiroen kapëgatan djoerit, 
tan eling wiwitaning oedjar. Cf. J. art. 120 met de aant. Wiroen is een 
figuur uit de wajang gëdog (zie Kawi-Bal. Wdbk.). Ook Pandjiverhalen hebben 
dus sloka’s geleverd voor de wetboeken. 

Pag. 90 al. 1 en 2. Valsche beschuldiging van diefstal bij nacht en van 
tooverij. Over tooveren zie p. Sl en 54. Cf. J. artt. 178, 179 en 180. : 

al. 3, 4 en 5. Drie gevallen van Amoek(kbapoenggoeng, 
doldriftig optreden, zonder reden vernielen. Zie pag. 24 en 68 met de aant. 


169 


Pag. 90 al. 6. Onder water iemand een wond toebrengen. Cf‚ J. art. 59 en 
60. Over de drie categorieën van wonden zie boven pag. 60. 
Pag. 91 al. 1. Misbruik maken van iemands naam. 
al. 2. Vuilmis branden bij de huizen. 
al. 3. Roovers (ketjoe's), thans tot de doodstraf verwezen. 
al. 4. Niet-kennisgeving van een gevonden lijk. Cf. J. 66 en 67. Dit is 
njidém pramaném (S. siddham pramânam). Zie boven p. 3, ef. J. aant. bij art. 66. 
al. 5. Straatroof buiten de hoofdplaats (ambegal). Zie pag. 63 en p. 32. 
al. 6. Straatroof binnen de hoofdplaats (ambapang). Zie pag. 63. 
N.B. Deze zes artikelen op pag. O1 zijn òf nieuw ingevoegd, òf de strat 
is verscherpt, bv. van boete tot geeseling en vau geeseling tot doodstraf. 
al. 7. Hen vrouw manen om betaling van schuld, anders dan ter behoor- 
lijke plaats. Kan gerekend worden tot strisauùgrahana. 
| al. 8 en pag. 92 al. 1. Twee gevallen van strisamgrahana, overspel. 
Sanggraha lokika en sanggraha. Ook hier weer verwarring van strisamn- 
___grahana met satwgraha. (f. J. art. 247 en 250. ‘t Eerste geval wordt gevonden 
in Mâuavadharmacâstra VIII 356. Zie pag. 33, 68, 70 en 108—109. De straf op 
t laatstgenoemde vergrijp is veel zachter dan bij Joxker. Cf. Vreede, Catal. pag. 338. 
| Pag. 92 al. 2. Hen dochter uithuwelijken zonder voorkennis van 't kampoeng- 
hoofd. Baoed tjampoer anilibakén tingal. Cf. J. art. 191. Zie 
boven pag. 33. 
al. 8. Ken dief herbergen. Behoort tot de vastatjorah”. Cf. J. art. 
23 en zie boven pag. 65 sub »nisak(k)a”. Daar is de straf veel zwaarder. 
al. 4 en 5. Over afbreken van de verloving na aanbieding of ontvangst 
van het verlovingsgeschenk (lalamaran). Cf. J. art. 18 en 111. Atinggal tatawon 
asat en amoedani wang atoewa agawe nam(m)a kandéël. 
ER al. 6. Vernielen van waterleidingen. 
al. 7. Vermielen van graven. Zie pag. 70. 
Pag. 93 al. 1. Ken tevoren geuite bedreiging als aanwijzing (bewijs) in geval 
van doodslag of verwonding. Dit is dus een lokika-bewijs, zie pag. 135. 
al. 2. Iemand, beschuldigd zijn kris te hebben getrokken, bekent slechts 
zijn wapen naar achteren geschoven te hebben; getuigen ontbreken. Deze halve 
bekentenis wordt een tidarsa-lokika-bewijs genoemd. Cf. pag. 87—88 met de aant. 
al. 3. Verhaal 23. Verhaal van den boom, den man, de piek, den bok, 
het zonnescherm en de orkaan. Doera sambada. Hen zeer bekend thema 
is hier verwerkt: het telkens aan een ander de schuld geven. Een dergelijk 
verhaal in Amongsastra's Sérat Kantjil VII, 1—105. Een andere lezing vindt men 
in de Poestaka Radja Poerwa van Rangga Warsita II pag. 237. Zie voorts de literatuur 
vermeld door Dr. Aprianr, T. Bat. Gen. XL p. 355 en XLV p. 429. Doera 
sambada komt ook voor in de sloka van verhaal 22. Ook met deze woorden is door 


de Javanen gegoocheld. Men herinnere zich slechts (in verband met hun beteekenis). 


170 


dat de panakawans van Adji Saka Dora en Sémbada heeten (Adji Saka, ed. Gaal. 
p. 37 sqq.), terwijl een paar anderen zijner bedienden Doega en Prajoga genaamd 
zijn; ook dat vorst Daniswara's panakawans als Manawa en Manawi worden ten 
tooneele gevoerd; dit alles in hetzelfde werk waarin de namen van wetboeken als 
namen van hooge ambtenaren aan het hof van dienzelfden Daniswara voorkomen 
(pag. 65, cf. BrANpes in T. Bat. Gen. XXXII p. 428). 

Pag. 94 al. 1. Hen dief gelegenheid geven om te stelen. Behoort tot de 
astatjorah. Cf. J. art. 21, 23 en 27. Zie boven pag. 66, no. 14. 

al. 2. Ken berucht misdadiger (doerdjana) dood gevonden Moestika bra- 
mara tjora titir pinadjarakën roesak (of soerak?) ingampoehan 
samì dening aloen-aloen. Cf. Soerja-Alam, vertaling Van per Hour, pag. 
14. Dezelfde sloka in de Djoegoel-Moeda. | 

al. 3. Een vrouw, een straatroover vergezellend. Ook dit behoort tot de | 


astatjorah. Ambegal istri kalana. 

al. 4. Een boer (waigya) voor de eerste maal stelend, mogen de haren niet 
afgesneden worden. Zie de aant. bij pag. 65: met betrekking tot ‘t hoofd. 

al. 5. Een dief die padi wil stelen doch doodgestoken wordt nog vóór 
hij den diefstal volbracht heeft. Zie ‘t vorige artikel. Over ‘t dooden van op heeter- 
daad betrapten, zie pag. 31 en pag. 64—65. 

al. 6. Voetangels leggen. De wond, door voetangels teweeggebracht, geldt 
als bewijs (nl. tjina). Zie pag. 2 en pag. 35. 

Pag. 95 al. 1—5. Verschillende gevallen van moord, door de parapangoeloe 
berecht. Zie de aant. bij p. 54. | 

al. 6. Een bruidegom vermoord. Bonggan wanohara, en istri 
wogan hina topaksa. Cf. J. art. 215. Wogan zie Kawi-Bal. Wdbk, en 
zie boven de aant. bij p. 32 en p. 89 al. 4. 

Pag. 96 al. 1. Een bruid vermoord. Cf. J. art. 112. 

al. 2. Ken slaaf of slavin slaan. 

al. 3. Een slaaf of slavin dooden. Door de parapangoeloe berecht. Zie p. 54. 

al. 4. Een wong anajab (dief bij dag) wordt door zijn achtervolgers gedood. 
In dat geval moet het door hem gestolen goed bij het lijk gebracht worden. 
Anganggas. Cf. p. 3! no. 2 en 4 en p. 63. 

al. 5. Ken badende vrouw haar kleed wegnemen. Anibakën(?) 

al. 6 en p. 97 al. 1. Over in bewaring gegeven goed. Zie J. art. 8, 208 en 
211 met aant. 

Pag. 9%, al. 2. Ken vrouw (hoer) wt eigen beweging in 't huis vaneen man _ 
komend. Mati sambawa. 

al. 5. Plundering bij dorpsgenooten. 

al. 4. Twee jongens klimmen in een boom om bloemen te plukken; een 
valt er uit en sterft. Angrëéboet sjarga. 

Pag. 97 laatste al. tot p. 100, tweede al. Kwesties ontstaan door buffels 


171 


98 vindt men echter daar tusschenin een geval van strisanggrahana, zie 
p. 68). Cf. J. art. 145— 148 e nl86—189. De Javaansche tekst hiervan ontbreekt 
geheel. Met »Javaansche Soopjes” zal bedoeld zijn de badeg, bérém of 


_Karba Jara is kébo djarah. Cf p. 53. 

Pag. 100 laatste al. Eens anders kinderen tot vechten aanzetten. 

__Pag. TOL al. 16. Onopzettelijk, bij ongeluk, schade aanrichten, 
js en dooden. Tan wroeh manawa, tan wroeh baja. Papaloe 
. Fan wroeh ing oela. Apatamaha. Tan wroeh baksana. 
met de semangkaschil wordt ook in de Djoegoel-Moeda vermeld. 

id 102 al. 1 tot 103 al. 1. Toevertrouwd goed (buffels, iemand met wien 
reis gaat, een boedjang. een kris) kwijtraken. Cf. J. art. 122. 
adevergoeding hier uitgedrukt door témpoch. Pradjaka, zie Kawi-Bal. 
ESE v. 

_ Pag. 108, al. 2. Ken man 1s niet aansprakelijk voor de daden van een 
hie die, van haar man weggeloopen, uit eigen beweging tot hem is ge- 
en. Jara == djaradh, zie p. 53. De Javaansche tektst is mij niet duidelijk. 
lk al B. Verplichtigen van den man, bij wien eens andermans vrouw vrijwillig 


ld. Itgata patra, angangasi hoetang en kadasawarsa. Cf. J. 
‚ 75, 86. Zie boven de aant. bij-p. 34—36. Over verjaring J. 205 met de 
n_ zie boven p. 29 en 14. 
104 al. 2 en 3. Een vrouw biedt zichzelf aan een man ten huwelijk 
.-Baoed amoengpoeng. Zie p. 33. Cf. sE art. 251. 
4. Ben put dempen. Cf. J. art. 217. 
B. Uit een vischvijver 't water laten wegloopen en de visch stelen. Cf 
37 en 48 met aant. De doodstraf van J. is hier veranderd in een lijfstrat 
‘snachts, in een boete als het overdag geschiedt. 
Pag. 105 al. 1. Hetzelfde met betrekking tot het eigendom van een aanzienlijke. 
al. 2. Hen uitgezonden bode noodigt niet-gewenschte (de verkeerde) men- 
l Ke een »sidékah. Amalang-malang, angawaggawag. 

al. 3. Een pandeling (sanghoel) pleegt ontucht met een pandelinge. (Over 
oel zie ook p. 59.) 
_ al. 4. Kwesties met een pandeling over de afbetaling van zijn schuld. A m- 
ksa. Angrekapandaja (zie p. 22), saeka (saksi?) tanwatgata. 
goa tjaja. 
ag. 106 al. 1. Het dooden van een niet op last van den Vorst vervolgden 


al. 2. Hen misdadiger maakt amok tegen degenen die hem willen opvatten. 
al. 3. Hen gevatten dief het hoofd afslaan. Cf. aant. bij p. 65 en p. 94, al. 4. 


172 


Pag. 106 al. 4. Hen teeken op den weg uittrekken. Cf. J. art. 144 en 
zie pag. 09. Adjagapati. 

Pag. 107 al. 1 tot al. 7. Hen man moet uitwijken voor een vrouw. 

Men moet uitwijken voor een dronken mensch, voor een paard en voor een olifant. 

Zich onbehoorlijk of onvoldoende gekleed in ‘t openbaar vertoonen. 

De piek ontblooten. 

De kris ontblooten. 

Weggaan zonder groeten (madal pasilan). 

Twee mannen willen niet voor elkaar uitwijken op den weg, gaan vechten. 
Wie van beiden den ander wondt of doodt, wordt gestraft in 't eerste geval met 
een boete, in 't tweede geval door de parapangoeloe, zie pag. 54. 

N.B. De artt. op pag. 107 schijnen nieuw. 

Pag. 108 al. 1. ‘t Dooden van den aanrander van iemands vrouw of dochter 
is niet straf baar. Baoed angrarangin. Zie pag. 34. 

al. 2. Ken vrouw scheldt een man uit met de woorden: Lébok tjorot ka- 
dadale,_den-démal ing matjan. —_Nglébok wordt thans nog door ‘t mindere volk 
gebezigd in den zin van ngising. Achter kadadak moet mati gedacht worden. 

Pag. 108 al. 3 tot pag. 109, al. 3. Zes artikelen, die alle vallen onder 
sanggraha (zie pag. 70), waarbij dient herinnerd te worden, dat sanggraha 
in de jongere Javaansche wetboeken zoowel aan het Sanskrt s(risamgrahana (== 
overspel, verleiding, in ‘t Jav. ook paradara, cf. pag. 54) als aan S. súhasa of danda- 
pärusya kan beantwoorden. Het derde, vijfde en zesde der hier genoemde artt. behooren 
tot strisamgrahana; het eerste (schelden), het tweede (iemand in 't gezicht spuwen) 
en het vierde moeten tot sàhasa gerekend worden. Istrisanggraha wiroda, 
sanggraha watjana, sanggraha wiroda, sanggraha lokika, 
baoed singgih, hinawatjana. Zie pag. 33 


34, 54 (paladara ing djah), 
68, 70, 87, 91 en 92, en ct. Joxker over strîsanggrahana: de Javaansche artikelen 
134142 en de direct uit de Imdische bron overgenomen artt. 246—250. De 
straffen zijn bij Jonker veel zwaarder dan in de Pépakém. Wiroda is wel ’t 5. 
wirodhu, strijd, twist, tegenspraak. (Cf. J. art. 68). De aandacht verdient, dat 
in art. 8 van pag. 109 de duikproef vermeld wordt, terwijl die in ’t Javaansch 
met het Balineesche woord éfjor wordt aangeduid. Cf. J. artt. 204 en 210 met 
aant. Zie boven pag. 45. 

Pag. 109 al. 4. Verhaal 24. Verhaal van de kidang, de adjag (—= asoe 
alas) en de tjitji-vogels. Een zeer bekende fabel, die ook in de Djoegoel-Moeda 
is opgenomen. Men vindt ze o. a. ook in de Anglingdarma, en met eenige variatie 
in Amongsastra's Sëérat Kantjil XXI, 22 — XXII, 71 (cf. Branpes in Tijdschr. 
Bat. Gen. XXXVII pag. 49, verhaal 14y en 12a, b, c en d) (1). Zie ook Catal. 
Prof. Vrreepe pag. 911 en 348. 


(1) Over de Anglingdarma-roman, in verband met ‘t Papegaai-boek en de Tantri-literatuur, leze 
men Dr. BRANDES’ opmerkingen in Tijdschr. Bat. Gen. XLI 1809) pag. 445. 


175 


it ‘t begin blijkt hoe men de fabel toepaste op de verhouding van vorst. 
n volk. 


Nirtja Rh odb Hé evenzeer ale in ee 22 (pag. 86) in een zeer 
icht gesteld. 

112. Verhaal 25. Verhaal van de mier en den olifant. 
aan ze fabel orn o. a. gevonden in de OE REORE Le belaagoen djinaka, 


Pag „112. Verhaal 26. Verhaal van den olifant en de garnaal. 
en e fabel herinnert aan die van de kidang en de otter in Amongsas- 
pl VIT L—105, ef. Vrrene, Catal. pag. 341. 


118. Verhaal 27. Verhaal van den hond en de kat. 
dt ook in de Tapél Adam of Anbija gevonden (p. 35). Annier 


termen Bjawara, Oetara, Bawana (pawana), Njata en Satmata 
en gedeeltelijk op p. 35—36. 


Pag. 113 al. 2114. Deze vergelijkingen ter kenschetsing van de hoedanig- 
vrouw vindt men ook in de Djoegoel-Moeda. Hier zijn ze uit hun 


g. 114 al. 1. Diefstal van goederen, aan den koning toebehoorend. (Cf. 
8 en 244, en zie boven p. 55. 


DE KOLOPHOON (pag. 115). 


Op p. 115 is afgedrukt de kolophoon, zooals die gevonden werd achter 
schen tekst, met groote, staande letters, doch met een andere hand dan 
ande geschreven. 

er volgt de vertaling, door Dr. BraNpes daarvan gegeven in zijn artikel 
officieele stukken tot Tjérbon, naar aanleiding van het bijschrift bij de 
nm Tjërbon in Ms. Orient. Acad. Lugd. Bat. no. 1907”. 

Je vertaling luidt aldus: 

__»Het ondervolgende brengt den tijd in herinnering van de vervaardiging van 
yr voorafgaande verdrag (wetboek). Toen men (in Tjérbon) had opge- 
de dienaar te zijn van Mataram, (en) men (dus) zelf de rechtspraak in 


174 


waren. De oudste, die Sultan Sépuh werd, heette Sultan Samsudin; de jongste, die 
Sultan Anom werd, Sultan Kamarudin. Deze beide heeren maakten daarop, in 
overleg met den G. G. te Batavia, een wetboek. Te dien tijde heette de resident 
van Tjérbon Mijnheer Wrirrem Tersurrrer, zoodat de tijd van de vervaardiging 
van het voorafgaande wetboek beantwoordt aan 1606 van de Djaman-Kali-telling 
(en) 1681 A. D.” 

Na het door Dr. BRANDES naar aanleiding van deze kolophoon opgemerkte, 
waarop door mij in de inleiding (p. 121) reeds gewezen werd, valt daarover thans niets 
meer te zeggen. Voor de bepaling van het jaar waarin onze Pépakém werd samen- 
gesteld — dat trouwens thans met zekerheid bekend is (1768) — heeft de kolophoon 
hoegenoemd geen waarde. Zij bevestigt slechts. wat we thans ook uit de door 
Dr. Braves gepubliceerde contracten weten, dat reeds Winrem TersMIrrEN, die van 
1720 tot 1726 petor was te Tjeribon, ernstige aandacht heeft gewijd aan het 
Tjeribonsche rechtswezen. 


| 


Hollandsch. 
is he 


B 


en 
er] Da mar Prasanda … 


ng Anna Bakwa 


Kara. . … 


Rt 
poenggoeng … … 


REGISTER. 


Javaansch. 


Adjagapati 
Agama MNN 


Kkartadesafj. …-. … … 
Alkanjadeste es. 
Akarjantaka . 


Akoeta sakai. . .… 

Amalang-malang 

Amasang damar, zie Massang 
Damar. 

Amateni- damar moeroeb . 

Amateni damar prasanda. .… 

Ambabar ing tamboe(h) ti- 
dém bjantara. 

Wang ambapang …. . 


Ambaoe"raksa . .……-. 
Ambaoe sabda . . . . 
Warngsambegal … . . . … 


Ambegal istri kalana , …. . 
Ambirat saksi 
Amboeta saksìi . . . … 
Wang amrakënëéng. . …. … 
Amötjat rakitan (of wang—). 
Amoedani wang atoewa agawe 
nama kandël . . .… 
Amoek (k)apoenggoeng … … 
Amoengpang anambakwa. 
Amoengpang kara. . …. .… 
Amoerbagiri, zie Moerba 
Gierie, 


on 


23, 31, 46. 


46, 68, 90. 
22, 46. 
25, 46, 


Hollandsch. 


Amoetoeng Rakitan, zie 


Wang. 
Amrat Kare 
Anak-Anak malieng . . 


Anamboeng Watang boeboe- 


ken, zie wang—. 


Andiandian . . .… 
Andia Kalangan. 


Anga Nidan ese Fe 
Anga Nini T0Ak Emst 


Ängas Karta’ Basa. … … 


hann: 
Anggandong Saks. 


Anggenoek Pringa. . … … 


Anglienga Pandaja. 


Anglienga Djaja. ve AME 


Ang Oengang Kara 
Ang Oetjoeries 1 MTM 


Angotiel „5 Venen eN 


Javaansch. 


Among raga tidéëm bjantara 


margane antoek loenggoeh 


Amntutkara/s ce 
Anak-anakan maling . …. … 
Analimahae see, oan 


Andamar lintang asoeloe(h) 
taoen, awas woetoebh tjatjad 
sambat ing njata, jen ka- 
SAMALANe ef Ae Beerse 

Andaka raras moeli maring 


leandenoan ste 
Andijandians 24 2.7 Atal 25: 


Andia kalangan. .… 

Andoera sambada, kang adoh 
sinénggeh parék, kang pa- 
rék sinénggeh adoh. .… 

Andoera sangkara . . . … 


Angangasi oetang … 


Aneangdasi in Bark 
Amegbniderne te 
Amganiniat arke tte JeEnen 
Angaskartabasa. . . .. 
Angawagawag … 
Anggandong saksi. . . … 
Anggara kalijan laksana ni 

pramana __ hinawatgateng 

higal es HA MR 
Andaskatan A. nat ee 
Anggëénoek pringga …. . 
Anglandëpi singat ing andaka 
Anglingga pandaja. . . … 
Anglingga tjaja. … „ur 
Angoengangkara … .-… » 
Wang angoetjoeri . . . 


Wang angoetil . … … 


81. 


1) 
Pag. 


24, 46. 


Hollandsch. 
dl s(s)a Wadie e 


soesak Maniek. 


Awod Akara. 


__Verhand, Bat, Gen. 


enekkaken ati ing Jaksa. 


Ln 


Javaansch. 


Angrasa wadi 
Angrëboet sjarga 
Angreka pandaja 
Angrënëékakén ati ning djaksa 
Angroesak manik … 
Angémban saksi. 
Anggëöptoena. 
Anijaja. 
Am(li)bakën . 
Anilatkara 
Anjalawadi 
Anjawadi . 


Anawadi . 

Wang anajab rn 
Alape on Cat ols je 
Anirjoektiarah 

Anoepeksi. 

Anoekma watjana . 
Apatamaha 

Apëés lingga 


(A)saroedénta 


Ásimbar wraksa. 


(Hasta sanggraha?). 
(Hasta tjandala?) . 
Astawara (dénda) … 


Ataja marta . 
Atinggal tatawon asat. 
Awak poeroesa . 
Awiroeta(h) . » 
Awirokta . 

Ä wisada 


Awodakara 
Baja 


72, 


Pag. 


5 


21, 46. 


46, 105. 


46. 


22, 46. 


21, 46. 


21, 46. 


eh, 038, 40. 


13, 74, 75, 
78, 79, 81, 
85. 

20. 46. 


46. 


‚ 46. 


29, 46. 


Hollandsch. 


Balantik 


Baraks! „ aMbentek … eran te 
Bata Sariempakg 

Bauwd Andaniskara 

Bauwd Angas 

Bauwd angeries . 

Bauwd Angrarangien . … 


Bauwd Moeng Poeng . 


Bauwd Tjampoer 
Bauwd Wisa. 
Bawana 

Beea, zie Prabeja 
Bewat Kaprabon 
Boekt: . 


Boekti anjaoelonmi ing Pan- 
gara. EA 
Boekti Pati ing Beegal 


Boekti roepa. 


Bojakka 


Bong(g)an. 


Danawaton 
Darsa Solok sana 


Djamoer amet Katjang 


Djara of Jara 


Doedoekoen zld 
Doera Sambada, zie Andoera--. 


178 


Javaansch. 


Wang balantik . 

Banda sadarana. 

Wang ambarak . 

Bata sarimbag 

Baoed andaniskara . 

Baoed angas . 

Baoed angëris 

Baoed angrarangin 

Baoed amoengpoeng 

Baoed pramana dening joe- 
mana … 

Baoed singeih hinawatjana . 

Baoed (a)tjampoer . 

Baoed wisa 


Bawana (pawana) of banawa 
(p ) 


Dénda ‚kaprabon. 
Boekt: . 


Boekti 


jaoeloni ing pangara 


potjapan kang an- 
Boekti pati ning ambegal. 


Bogandrawinah (sirah ing ka- 
saroeditaning alaras, loki- 
kaning bogandrawinah) 

Bodjaka 

Bonggan, zie wogan. . 

Bonggan salamaha. 

Bonggan wanohara. 

Danawaton (lS … Mes 

Darsa soelaksana . . … 


Dasawarsa. . … 


Dénda kaprabon, zie Bewat—. 
Djamoer amet katjang. . 
Djarah . 


Wang adoedoekoen. . . … 


61. 


82,33, 34,89, 97. 


42. 
104. 


24, 46. 

53,67, 69,97,99, 
103, 106. 

40. 


jj 


sie Sian 


179 
Javaansch. 


Doega dopara 5 
Doernitam al&mboném 
Drigama . 

Wang doerdjana 
Nearik-arik 


(Ekawarna ?). 


Goeroe asaksi sisijan 
Gotra . hat 
Goesti asaksi kawoela. 


Hina boekti lari tan wroeh 
meae Mur d  ve 
Hina bjawara. 

Ebna oebagans … … 
Hina pariksa (lir djana—) . 
Hina samboetan : 
Hinawatgata (hinawatgateng 


tingal) 
Hina poegëran … 
Hina badra 
Blimansalste sn : 


Ing bahanja andana tidém 
pramanëém . 

Ipatipat. 

(Istri sanggraha) 

Istri sanggraha wiroeda . 

Ístri wogan, hina topeksa 

lteata patrags : & 


Djaksa 
Djédjénöng 


Djoegoel Moeda 


Jomana (joemana) . 


‚ 46. 


46. 


29, 34, 


enz. 47, 
enz. 


‚ 24. 


27, 29, 
85, 55, 
2930. 


45, 


52, 


Hollandsch. 


Kali napoera. 

Kalinga nata. 
Kamassan. 

Kanata Leena 
Kapëténgan 

Karoeban Roenga … 
Karbo Sakandang 
Kawal . A 
Kawoela Saksie Gusti. 
Kedi 

Kendeel-brief 


Kertini 


Kisas 


Koekoedong . 


Koekoet deren 

Koel Natja mn An 

Koesoema _Witjitra, gierba 
Sadjie, Awee Trinaragina, 
Madjarawa, Seewasa. 

Kontara Manawa 

Kria Wikria. 

Larie 

Lata Natja 

Lebon . 

Lokika 


Madia (v. e. proces) 
Madia (v. e. boete). 
Madia Mangangsa-angsa . 
Madoe Madon 

Mahakoela 

Maha Pralaja 

Malieng 


Malieng arp . 


180 


Javaansch. 


Kadasawarsa (zie dasawarsa). 
Kalinapoera … 
Kalingganata. 

Wang kémasan . 

Kanata lena . 

Wang kapëténgan . 
Koroegan roengga-roengga 
Kébo sakandang 

Kawal . At 
Kawoela asaksi Goest1i. 
Wang këdi 

Soerat këéndel 


Krétini (of kartini) 
Kidang malémpat kari alase 
sëdja ala an&moe ala . 


Soerat koekoedoeng 


Koekoed 

Koelinasah 

Gama, koesoema _ witjitra, 
eriba sadji, aweh trinara- 
gina, madjara wase tawasa 

Basa Kontara manawa 

Krija wikrija 

Lari. 

Latanatja . 

Le(lë)bon . 


Lokika. 


Madja . p 
Madja (dénda —). 
Madja ma(ng}angsa-angsa 
Madoe madon 

Mahakoela 

Mahapralaja . 

Maling. 

Maling arép . 


g. 
104. 

47, 48. 

47, 48. 

A1. 

47, 48. 

A 

29. 

Zil 

3, 118 

41. 

39. 


4, 10, 152 
30, 45, 47, 5 
60, 109. 


D enz 
Ee 


‚To AOR 
70, 72, One 
9, 19, 27, 49. 


60. 


64, 87. 


5, AAT 
l 


roeroe 
4 eka 5 


BOEte) 


e. boete). 


. 


. 


181 
Javaansch. 


Maling atimpoeh …. …. . 
Malans atama … > on: 
Malang akanje > >. - 
Maling kaboenan …. … 


Maling kanja . . .… 
Maling karoeroe. ; .. 
Maling kanin E 
Maling pari ing sawah … 
Malimeranas,. a 


Naema vd oee 


(Marganatja). …. . . … 
Amasang damar. . . . 
Mati sambawa . . . .… 


OR et ord ben oe 


7 d . 
Wang amila(hb).… . . .… 
Amoerba girl. … … … « 


Maling kanin, zie M. loeka. 


Moestika bramara tjora titir 


pinadjarakén roesak ingam- 


poehan sami dening aloen- 


SLO EN Mtr se PEN te 


ITE GE 


Ngarik-arik, zie Fehriek-eeh- 


riek—. 
PE ETE. 
Nistar(denda).- … … « 
Nista ma({ng}angsa-angsi. 
en en EN 
Oeh ei en 
Oetama (dénda). . . . 
Oetama ma({ng)angsa-angsa 
DE RE: 
Blo te 
Pokoe … 


Paksi mibér atinggal soesoehe 


Paladara ing djalh) . … 


56. 


P 


& 


88, 89, 93, 


73, 
85, 


86, 


(en 
_ 


(. 


KaLe 


A) RAe 
60—63. enz. 


112. 
5d. 


„98, 112, 118. 


Hollandsch. 


Paliwara a A Ge 

Pangpang Poengpoeng Patti 
ing Baum eneen 

Pantja: Baka ee 


Pantjatdonsnfe nn 


Pantja: Walta: es tE 


Papelangens: nb et eee 


Para Sikara nitjee. … … 


Parwala WA en Ae 


Patjatjadan, zie Salla. 
Patra st a ede AR 


Pisaid . … 


Pisaid Pagoegattan. 
Pisaid Warawara …. …. … 
Poenang meet Loenas. … 
Poerba ning Soeka, — Wi- 
rang, — Wiroda. . … 
Poeroesa. ms Meo sa en 
Poerwa (v. e. proces). .… 
Prabeea LT ne 
Bräda: WER 
Pradata, oo ee Tae 
Pramamans re eee 
Prints ea Ken 
Priuggeadapoet je Mast 
Radja Gondala (Ki Démang) 


Radiant, ies ek 
Radja,Peeni.…— re 


Radja. Wisoend. neten 


Ráratonr ear ne ee. 


Sabda Poeroesann ee 


182 
Javaansch. 


Palamed an an 
Pangpang poengpoeng pati- 
ming baogds UK Vetrst Bean 
Apäntjabaka. > … sed 
Pantjadowanls tate, a 

Pantja ‘sadaranams =h-s tn 
Pantjawara (dénda). . . . 
Pantjapatn aM NE a derne 
Papaloe agoeng. . … … « 
Para sikara mitjeh mens « 
Pramalanss. 4 at de A AE 


Pati ganaeana ss PU: 


Patra MATE dee 


Soerat Pisa edere Bes 


Pisaid pagoegatan … . … « 
Pisaid warawara(h). . . . 
Poenang amet loenas . … . 
Poerbaning soeka, — wirang, 


witora ene mek 


Poerpesa). Ate Mata ten 
Poerwa Motard 
Prabeja ul weten: 
Bada. At 
Bradata. nt GRE 
Bramana ee 
Pansed a 
Prine gadapoeein ate 
Radja Gondala . . .… RAF: 
Basá Radjamnti, St eme & 
Radjapeni,. AA BE 
Radja. wisoena ut te 
Wong kang araraton . … 
Rondon oerip dening pange, 
Sabdaning angangas sari ning 
BRAD ne 


Sabda-paroesa 's. 1 ‚btn en 


Pag. 


4, 7, 27, 30, 
41, ol, 97. 


183 
Hollandsch. Javaansch. Pag. 
Ee (Sabdatjandala). . …« . : 68. 
Sabda prana dosane maletja 
BUNGEEASRT VAT es, 74. 
Saeka basa wadi ning asépi. 73. 
ic Packermandae ss nn 66, 
> nk Saekar prana B UI 
ls. 2. PRE en 105. 
NE Baekeartjipta > C- 4 67. 
LE Daka Watjana …… , « 67. 
Patti ing | Sagëlar sajekti, patining ang- 
Et IEM ee AED oe 32. 
Ee Ket Sahin 67 
En ve sot RE 4, 6, 13, 34, 
Ik 38—42. 
Belanda … . . tat bd NR 38. 
eal Tanda. -— . Saksi amboewal tanda. …. 38. 
Bedje. . Saksi maha tedja . . . . 42, 
Mile. . .- Saker maba Girl: Jes 42. 
ee se Saks noettjaja + >: 42. 
ERE Saksi tanwatgata . …. . . 105. 
EN. Salssi Bjantpaga. Jd 42, 
ee Saleismaladì ster 39. 
ES 5 Saeranksalaram sne) Le A 
EE - Patjatjadan ED OPE rte 13. 
Ne Patjatjadan kang angoelit \ 
EE Patjatjadan andaging . … … ‚18, 45—47. 
WE. Petjatjadan ambaloeng … … J 
Ni 3 Samargananda …….. 66. 
O5 Samak 19. 
RE Angamboengi tëlik . . . 55. 
Sanak aloega sinoesoer ing 
sari pinatjar papa arasmi, 
andaka raras moeli(h) ma- 
fing kandéngan . . .. 78. 
et: SE 28. 
ee: Sansenhan te 68, 92. 
EE. Sangetahartapa. … . - . 70. 
RAE … Sanggraha lokika . . .-. 70, 91, 109, 
dj  « Sanggraha-patija . … .. 70. 


Hollandsch. 


Sangraha Tana. … ne 


Sangraha Tidarsa 


Sangraha, Weroda …— > 


Sangkoel: Rm 


Santa-Pra(ij)lagan Jan 
Sarasa Moertjaja …. . . … 
Saroe Bata SA ae 
Saroe denta, zie Asaroe—. 


Saroepas Kramat. Len 


SaroepasPraga, <t. 
Paroepas Branae ta te «oe 
Baroepa,-lirta at ven 
Saroepa Wasttas ss me. 
Sagandan. ms 

Sasra Bauw(t) . . . . 

Sat Kaplisdit e 
Satja ‘Raka 5. teren 


atman En 


Sawala Sakser. Searsbe ett 
Saw Sadam. 
Sereggan of Sergan … 
Sides „re Ae 
Dilent, 4 Wro 
Siembar Toemrat Ping Kajon. 
Sina, Eamiarsa smb 
Dirna Pane Oetjap. te. 
Sirna Diaftjja- > 
Sislan Saksie Goeroe . … … 
Soedra Watjanan den 
Sragala Loemoempat ing Pa- 
palang teboe toewoe ing 
Sotjanee toemanem ing 
Woekoenee ne zt nn 


Taksoe Boejangem.  . 


184 


Javaansch. 


Sanggraha boemi . . . . 
Sanggraha tidarsa . . . … 
Sanggraha watjana. …. . 
Sanggraha wiroda . . . … 


Sanekoelp ste et MANE 


Sante: pralaastne A 


Sarasa moertjaja . . …. … 


Asarochasir Sa 


Saroepaskraman.n A 4 on 
Saroepa lingga praja . . .… 
Saroepa prajas …… … » 
Saroepa prana A te» 
Sargepa Eras Ap ae ee 
Saroepa wastra … … à … « 
Sasandan se Are en 
Saaras hacer en 


Satja kapti 


Satgakata sr a tn 


Satmidta ss ibn AE 


Sawala saksi 
Amisada, » nere teen vane 
Körbäan ne dee 
ORE ee 
EEE EAP 
Simbar toemrap ing kajon … 
Strna, pamiatsa) ee 
Sirna. pangoetjap … … … 
Astens ljara snee 
Sisijan asaksi goeroe . . 
Soedra, watjana. Sul 
Sragala loemoempat ing papa- 

lang tèboe toewoeh ing 
sotjane _ toemanëm ing 

möekoene.… … ute ve 
Taksoe boedjanggëm … … . 
Tanggal pisan adadamar awas, 


A0 


108. 109. 


59 


106. 
24, 
47, 


46. | 
48. 
45. | 


27, 


46. 


ara Ee 
irta Sarie Tjakra. 
Salla —. 


meg 


185 
Javaansch. 

jen kasamaran …. …. .. 
Tan wroeh ing baja . . . 
Tan wroeh baksana …. 
Tan weroekt' lara. …-'- „ 
Tan wroeh ing manawa . . 
Tan wroeh ing oela. . 
Tarka en We 
een ee A 
HEN RER OLEe 07, 
MOEREN 74 
Tidargarlolika , —. … … … 


Tidarsa pramana njoemana 
maragang sarining istri 
GEKAMEN AN MA A 

Tidém bjantara. . . . 


Tidém pramaném . . . 
Pietar karta …,… … 71 
Anitir . 

Tir bjawara . … „e 


Tjandra, tirta, sari, tjakra … 


(AEndet 
A AEN ER af 


Tjatoerwara 
Tjina jomana pati ning 
maling 

Tjna pati ning paoegen 
UE a 
Toewawa tan toewawa … 
Toeroes salh}idjo . 
Soerat Toetoer … . … 


Tombok 

Tojagama . 

(Tojanatja) 

Tribaga (trimbaga) … … 
Walatboekti. … -. … 


Walatsdendas 


101. 
kor: 
Dd, 
65. 
65. 
6, 16, 19, 47,73. 
95. 


15. 
12. 
72: 
2: 
2,5. 37.53.65 enz. 
97. 
52. 


TA 185 
6. 35 enz. 


° 
sl. 
66. 
50. 


27, 3L, 


49, 51. 
17, 27, 


19, 49, 51. 


Walad 
Walad 
Walad 
Walad 
Walad 
Wang 
Wang 
Wang 
Wang 
Wang 
Wang 


: 
Wang 


Hollandsch. 


Karaat 
Leeka 
Paksa. 

Pattia. 

Talie 

abibiman 
Abiek Soeka 
adoeliekBa Tess a 
agamboe. 
agendieng 
agentjet 


ajoeja . 


186 


Javaansch. 


Wadatleara: van «gee 
Walatleka de 
Walätpaksa” we wTr denm. 
Walatpatja 

Walattali . 

Wang abibriman . …. … 
Wang abiksoeka 

Wang andoelit 


Wang 
Wang 
Wang 
Wang 


agamboeh 
agénding. 
agöntjet . 
ajoeja . 


Wang Akira deesti en Goena 
Param. nT zetelt. 

Wang akoemba . 

Wang akraka 

Wang amelereng …. .… 

Wang ambapang, zie Am- 
bapang. 

Wang ambarak, zie Barak. 

Wang ambegal, zie Ambeegal. 

Wang amëtjat 
Métjat —. 


Wang amila, zie Mila. 


rakitan, zie 


Wang amoengpang kara, zie 
Amoengpang. 

Wang amoentrang . 

Wang Amoetoeng Rakitan 

Wang amrëkénëng, zie Amër 
Kunung. 

Wang anajab, zie Annajab. 

Wang Anamboeng Watang 
Boeboeken., . . 4 

Wang Anamboeng Watang 
Poetong. dt 

Wang Anamboeng Watang 
Tjatjad . 

Wang anggtnoek pringga, zie 


Ang(g)enoek, 


Akira desti sarta goena pa- 


ranti 
Wang akoemba(h) . 
Wang akaraka 


Wang amalëéréng 


Wang amoentrang . 


Wang amoetoeng rakitan 


Wang _anamboeng 
boeboekën . 
Wang _anamboeng 
poetoeng 

Wang _anamboeng 


tjatjad 


watang _ 


watang 
watang 


40. 
16, 22 


na, zie Durdjana. 
‚zie Kedi. 
an, zie Ka- 


ngan, zie Ka- 


Mptoces). . . 


187 


Javaansch. 


Wang anjiroet njara . 
Wang atjako. 
Wang anjoekit . 


Wang boboto(h). 


Wang adadalang .… 


ANSI de rn 
AMEN Rn 


Watang dawa sinamboengan. 
Watang pati ning angiwat. 
Watang tjéndëk tinëtékan. 
Waton patining anggëlë. 
Wetanja tan wetanja . . . 
Wiroen kapëégatan djoerit, 
tan eling wiwitan ing oe- 

OJ A ee ee der 
Wisawigéna angréboet wadi 

lampah sariningatma . … 
Wogan, zie istri—. 


Pag. 
22, 46. 
40. 
40. 
40. 
40. 
9, 19, 27, 45. 
3,11, 23, 25, 
27, 46. 
14, 26. 
31. 
14, 26, 46. 
31. 
50. 
89. 
76. 


| 


(1659-1870) 


d VST 


DOOR 


VAN DER CHIJS. 


RTC nn Sk 


j 7 DA i . 


ge ee Bn oe Be 


he rok 


ng al ss HAGE, 
dl MART: NIJHOFF. 
1903. 


1916 
PROEVE 
NED. INDISCHE BIBLIOGRAPHIE 
(1659-1870) 


_ Mr. J. A. VAN DER CHIJS. 


Zag SUPPLEMENT II 


Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap 
_ van Kunsten en Wetenschappen. 


a 


DEEL LV. 


3e Srux. 


BATAVIA, 's HAGE, 
BRALBRECHT & Co. MART. NIJHOFF. 
19053. 


Ng 


Peen 0 


U ì 

ie df 

EE ES | of 

zi pi , 

3 ûl 

4 
VEEN 1 

ij a ch 
Ai 


nik IA, Î 


qd 


» 


Na de verschijning in 1875 van de „Proeve eener Nederl. Ind. biblio- 
„graphie (1659 —  18%0)” (*) bleek betrekkelijk spoedig— vooral tijdens een 
_kortstondigen terugkeer van den zamensteller naar Nederland, waar vele, voor- 
namelijk 17de eeuwsche, Indische drukwerken, welke in Indië niet meer voorhan- 
den zijn, werden aangetroffen, — bleek spoedig, dat aanvulling en gedeeltelijke 
omwerking van de Proeve noodig was, ten gevolge waarvan reeds in 1879 een 
vermeerderde en verbeterde herdruk voor de jaren 1659—1720, tevens supple- 
ment en verbeteringen voor de jaren 1721—1870 het licht zag (4). 

Het thans aangebodene, tweede supplement bevat het resultaat van voorte 
gezet omzien gedurende nagenoeg eene kwart eeuw naar al, wat aan het reeds 
gepubliceerde ontbrak. 

Maar, evenals op een afgemaaid korenveld bij eene tweede nalezing slechts 
door een toeval nog enkele, rijke aren kunnen worden gevonden, evenzoo zijn 
„ drukwerken van eenigen omvang in dit tweede supplement schaars. Ware dit 
niet het geval, zulks zoude voorzeker niet pleiten voor nauwgezetheid en ijver 
bij de zamenstelling van het vroeger geleverde. Maar toch bevat dit supplement 
genoeg om eene uitgave daarvan te wettigen. 

Vooral is ditmaal, meer dan vroeger, werk gemaakt van het verzamelen 
van historische bijzonderheden, op de Ned. Indische bibliographie betrekking 
hebbende, wier vermelding ongetwijfeld in dit werk op hare plaats is. 

Voortzetting van dezen arbeid over de jaren 1871 en volgende heeft nog 
piet plaats gehad, hoezeer zoodanige voortzetting vrij wat loonender dan het 
thans geleverde zoude zijn. Aan lust tot de zamenstelling van zoodanige voort- 
zetting ontbreekt 'tmij niet. Maar op 72-jarigen leeftijd begint men niet meer 
een arbeid, dien men zoo goed als zeker onvoltooid zoude moeten nalaten. 

Aan jeugdiger krachten zij dat werk aanbevolen! 


A a P 


Baravia, September 
1903. 


@®) Verhandelingen Bat. Gen. v. K. en W., deel XXXVII 
(# Als voren, deel XXXIX. 


crd hl BN Laride « Pe ür ne „d aart GE 4d 


rr 8 
8 ‚” PPA. 
- f 
f 
NR 
‘ 
Li Dd 
Le 
ä bee 
€ 
LJ 
AJ 


sÒ 
haa 
head 

tk 
Nl 


REE ges en 

vid be Wied alas 

hs ADA At 

EN ziene ratio rd An 5 

en eht AD LRL 11 U 

24 STN Luur B |: br 

OTN EA 

CEREPN LAP 14700 

nk HEER 

{3 Bia te 433 (eN 
4 TE 3 Kot in en 

EL Ld ME 

Dn ea. Rh ter dl CASA 


À Ei # Bin Pr, ARE it. 
Kir Bel OREMAEENRE ADN en: Arn 


p Là kkk Eel cre f 
dona: Soles 
ERA Mot DEET zn 
NR SIEN ANDES SD 

leone JAN Ond Hij 
OER A 00 in (4 
1e: AOL a HA se en 
ee CAA DEAN 
en zi Mo TEN AEEA AN 


ER 
= 
zrks 


Ee! 


: ien 
tn he 
ij s 
k ' 
pi u 
Tp 
“En 4 
Pel 
Ee î Se fl 
4 | «nike 
Ae 


XVII: EEUW. 


1659. 

In het Dagh-register van het Casteel Batavia, 1668/69, bladz. 106, wordt 
de uitgever van het „Tyt-boek”, — het eerste, voor zoo verre bekend, te Batavia 
verschenen drukwerk, — CorNeris Pyr, genoemd „de chimicus”’ en tevens vermeld, 
dat hij benoemd was tot vaandrig bij de schutterij. Hij was derhalve, zooals 
zich liet vermoeden, geen drukker van beroep.— Volgens het Dagh-register 
1670/1, bladz. 119, was hij op 22 Juli 1670 door vertrek naar Nederland te 
Batavia niet meer aanwezig (*). 


1666. 

In het contract, gesloten den Isten November 1666 tusschen de Indische 
Regeering en haren boekbinder, J. Brecker, is sprake van het inbinden van 
„gedruckte boeken, die hier uyt het vaderlandt worden aengebracht”’ — Bedoelde 
boeken zijn waarschijnlijk administratieve boeken geweest. In allen gevalle 
pleiten de aangehaalde woorden niet voor het bestaan in 1666 eener drukkerij 
te Batavia. 
1668. 

14 Maart. „Haer Ed. hebben gelast terstont te laeten drucken de 
poincten en articulen” (door (Spee MAN met Makasser overeengekomen) [Dagh-re- 
gister van het Casteel Batavia, 1668, bladz. 42. — Zie Suppt. 1668, Naerder 
artyculen enz | 

3l Juli. „By de Gouverneur-Generael en Rede van India uyt de Seylonse 
„papieren vertoont synde een formulier van corte vraegstucken ende antwoorden, 
„uytle Catechismo getrocken ende int jaer 165. [oningevuld| hier behoorlicken 
„nagesien ende geapprobeert, is goet gevonden het selve voor Batavia ende 
„andere plaetsen van de Comp. te laten drucken om uyt te winnen het schryven, 
„dat daer anders aen vast is”. 

31 Augustus. „De drucker, HeNprick BraNrs, heeft dese maent voor 
_ „reekeningh van de Compe. gedruct ende op de generale Secretary gelevert: 
„100 placcaten om op de schepen, uyt het vaderlandt comende, aengeslagen 


(*) Hoezeer de Portugeezen ons vóór geweest zijn met het drukken van boeken in Azië 
blijkt uit de verschijning van het eerste drukwerk te Goa in 1563, — Zie SemMeLINkK, geschiedenis 
der cholera in O. I., bladz. 34. 


6 1668—1673. 


„ende ook eenige nae Seylon gesonden te worden”. [Zie Suppl. 1668, Placcaet 
ghenomen uyt den Artyckel Brief enz]; 

„15 ordonnantien voor keurmeesters van ’t gout en silver” [Zie Suppl. 
1668, Ordonnantie voor keur-meesters enz |; 

„250 lysten van Salaris der secretarissen” [Zie Suppl. 1668 Lyste van ’t 
Salaris enz|; 

„250 do der notarissen” [Als voren]; 

„200 do der procureurs” [Zie Suppl. 1663, Taxatie van ‘t Salaris, enz.|; 

„200 do voor den deurwaarder en stads bode” [Zie Suppl. 1668, Lyste 
van ’t Salaris enz.); 

„alle om te dienen tot ordre en narigtinge, niet alleen hier op Batavia, 
„maer op alle gouvernementen, direetien ende eomptoiren van de Compe in India, 
„voor soo veel deselve applicabel sullen zijn” (Dagh-register van het Casteel Batavia, 
1668, bladz. 145). 

21 September „Dewyl de druk van de Heydelbergse Maleyse catechis- 
„mus uyt is ende de Oosterse kerken deselve niet wel connen derven, soo is goet 
„gevonden die alhier te laten herdrueken” (Zie Suppl. 1669. Daneckaerts). 

26 Oetober „Goet gevonden de krygs ordre voor de militie hier in India, 
„om datter telekens veel schryvens aen vast is, te laeten drucken’ (Dagh-register 
„als boven, bladz. 186. — Zie Suppl. 1668, Crygs Ordre enz.) 

1 669: 

29 Maart „Goet gevonden te laeten drucken de reglementen ende 
„poineten, waarna de herbergiers, de werkbasen en ambachtsluyden van de 
Compe haer moeten reguleren”. (Zie Suppl 1669. Ordonnantie voor alle der 
Compagnies Basen, enz ) 

Naeder Contracten enz. — Met dit werkje staat vn verband: Nicol Gervaise, 
description historique du royaume de Macacar, divisée en trois parties, avec relation 
de tout ce qui c'est passe en la guerre que les Hollandais de la Compagmie des Indes 
Orientales ont eve contre le roù et les autres régens de Macacar depuis Van 1666 
jusqwa Vannce 1669, avec les victoires qu’ils sont remporlès sous la conduite du Sieur 
Corneille Speelman, ci-devant Gouverneur de la côte de Coromandel ete. — traduite sur 
la copie imprimèe á Batava. Ratisbonne, 1700. 120, — Reeds in 1688 had Gervaise 
te Parijs uitgegeven: déseription historique du royaume de Macacar. 120. 

1,670: 

In het Dagh-register van Batavia, 1670, blads. 149, wordt als „gedruckt’’ 
vermeld: „Verhael van de heerlyeke victorie, door 's Comps wapenen op de 
„Sumatrase Westeust bevochten”. 

1673 

21 October. Bepaald, dat voor Ambon gedrukt zoude worden het aldaar, 
door den predikant F. Caron, geschreven boek, getiteld: Ontledingh ende toe 
eygeningh van de twaalf articulen des geloofs, ’t gebet des Heeren, de historien. 


: 
| 


1613—1677. 7 


„der Heylige dagen, smeeckingen ende danckseggingen ter tyden van voorspoet 
„en tegenspoet, in veertigh malleytse predicatien, etc, soo als die in Amboyna 
„Syn gepredikt” (Zie Suppl. 1738). 

1674, 

Op het huwelyck van den Koopman Corneuis VERBURGH, en d'eerbare 
deucht- en zedenrycke juff. Ma RIA vaN RierBEECK. t’ Samen in den echt verknocht 
den 15 Maart, 1674, op Batavia. Ibid. Plano, 1 blads. (J. vaN DEN Eepe, boek- 
drukker en boekverkooper der Ed. Compagnie, in de Princestraat, in den 
Bataviaschen Mercurius). — Ken exemplaar van dit gedicht, op satijn gedrukt, — in 
velerlei opzicht een merkwaardig product van drukkunst, — bevindt zich in het 
museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. 

E65. 

_ 6 November. „Naardien de borger, ABRAHAM VAN DEN EEDE, soon van den 
„overleden drucker, JOANNES VAN DEN Erpe, de druckerye onder syn vader principaal 
„selfs meest heeft waargenomen, soo is verstaan hem deselve druckerye by 
„provisie aanbevolen te laten”. 

20 December. „Voorts is den borger, JOANNES VAN DEN Bepe, drucker 
„alhier, op syn versoek in desselfs dienst ter leen vergunt de matroos, BARENT 
„HEeNDRIXEN van Amsterdam, mits alle maanden syn gagie in Comps cassa voldoende 
„en borgh stellende voor de 3 maanden jaarlyx, die hy in ’t vaderlant heeft 
„weghgemaakt”’. 

STA 

12 October. „Door den eerwaarden kerkeraad aan Syn Edb, den heere Gene- 
„raal overhandigt synde een gedeelte van ’t nieuwe testament, in de Portugese 
„taale overgeseth door ds JoAN FeEREIRA, met versoeck van voorschryven deser 
„tafel aan de Heeren Majores, ten eynde hetselve in ’t vaederlandt tot stigtinge der 
„inlanders alhier mogte werden gedruckt ende herwaarts gesonden, waar over 
„eenige bedenckingen en difficulteyten syn gemoveert, ten aansien de Portugese 
„taele, deweleke in dese colonie behoorde geweert en tegengegaan te werden, 
„als mede wegens de correctie van soodanige translaten der heylige schrifturen in 
„andere taalen, ete., soo is naar eenige debatten eyndelyck verstaan, dat men het 
„voorschreven getranslateerde boeck onder Comps papieren naar ’t vaderlandt aan 
„de Heeren Majores sal laten afgaan en het drucken daar van aan het goetvin- 
„den van Haar Eds gedefereert en bevolen laten’. — Zie Suppl. 1680 en 1693. 

Bod 

8 Augustus. „D'eerw. FRrpericus GUEYNIER, bedienaar des H. Evangeliums 
„hier ter stede, gemaakt ende reets al op eygen kosten onder de druckpersse 
„gebraght hebbende seker Vocabulaer in ’t duytsch ende maleyts, heeft als nu 
„versoght (tot voorkominge van schaade, die hy by nadruckinge en verkopingh 
„van hetselve boeck soude konnen lyden), dat hem voor eenige jaeren oetroy 
„moghte werden vergunt, waer op gedelibereert zynde, soo is goetgevonden zyn 


8 16711681. 


„eerw. sulx toe te staen ende hem daer van een acte te verleenen in maniere, 
„als volght: 

„JoAN MAETSUYCKER, Gouverneur Generaal ende de Raaden van India, 
„allen den genen, die desen sullen sien ofte horen lesen, saluyt; doen te weten, 
„dat wij geconsenteert, geaceordeert ende geoctroyeert hebben, gelyek wy con- 
„senteren, accorderen ende octroyeren mits desen, aen d’ eerw. Frepricus Guev- 
„NIER, bedienaer des H. Evangeliums binnen dese stadt Batavia, dat hy voor den 
„tyt van vijffthien naestkomende jaeren, met exclusie van allen anderen alhier 
„in India ende de plaetsen, sorterende onder het gebiedt van de generaele Neder- 
„landse geoetroyeerde Oostindische Comp®, sal mogen doen drucken, uytgeven 
„ende verkopen seker Vocabulaer in ’tduyts en maleyts, door zijn eerw. selve 
„gemaeckt en by een vergadert, verbiedende allen ende een yegelyck, die haer 
„bevinden onder het gebiedt van de gem. B. Comp®, ’tzy dienaren ofte borgers, 
„het gemte Vocabulaer in ’tgeheel ofte ten deele, in 't groot ofte kleen binnen 
„den voorn. tyt van 15 jaeren na te maecken, drucken, uytgeven ofte vercoopen 
„ofte, elders nagedruckt zynde, hier in India, op plaetsen van ’s Comps gebiedt, 
„te brengen om gebruvekt ofte verkoght te werden sonder consent van den 
„voornoemde ds FREDERICUS GUEYNIER, op verbeurte van alle de nagedruckte boecken 
„en daer en boven de somme van hondert ryexdaelders à 60 stvs yder, te appli- 
„eeren een derde deel ten behoeve van den officier, die de calange doen zal, het 
„twee derden deel ten behoeve van de armen der diaconye en het resterende 
„ten behoeve van het Lazarus huys, beyde deser stadt Batavia”. Í 

1680. 

22 Januari. Besloten tot het drukken van de geamplieerde plakaten teg en 
particulieren handel van 16 Augustus 1678 en 27 Juli 1679. [Zie N. 1. Plakaat- 
boek, 111, bladz. 12 en 53]. 

1652 

Dialogo rustico e pastoral ete. (Zie Suppl bladz 63). Bij schrijven van 
29 April 1681 verzocht Ds. J. FeRRuerrA à D'Armeimma aan Heeren XVIImen, dat 
„seecker controversie bouckje, by hem in de portugese tale geschreven” en hetgeen 
hij aan de Classis van Amsterdam „om te revideren’” had gezonden, door de O. I. 
Compagnie mocht worden gedrukt Bij brief van 20 November 1681 deelden 
Heeren XVIlnen aan de Indische Regeering mede, dat zij geen bezwaar tegen 
het drukken en de Kamer van Amsterdam gemachtigd hadden daartoe over te 
gaan, „als de Classis van Amsterdam het van nuttigheyt en stichtelyckheyt oor- 
„deelt te wesen”.—In de resolutien der Indische Regeering van 21 Maart !684 
wordt de „dialogo rustico” bij name genoemd als „int vaderland ten coste van 
d'E. Comp. gedruckt”. Ds. FeRREIRA verspreidde daarvan 30 à 40 exemplaren. — 
Vermoedelijk bevat het „controversie bouckje” eene wederlegging van de „dialogo 
„rustieo”’, welk laatste alzoo vóór 1681 gedrukt moet zijn en waaromtrent in 1736 


werd beweerd, dat zulks „op een sinistre wijze in een schip van de O. I. Com- 


Benin ahd an aa ian 


1681— 1682. 9 


pagnie was geladen om naar Batavia vervoerd te worden. — Het bevat eene ver- 
dediging van de Roomsch Catholijke tegen de Gereformeerde godsdienst 

In zijn bovenbedoeld schrijven deelde Ferreira ook mede, dat hij spoedig 
gereed zoude komen met zijne Portugeesche vertaling van het Oude Testament, 
welke in Indië niet ter perse is gelegd, noch herdrukt. 

„Ondertusschen’’ schreven Heeren XVIInen, „eunnen wy niet voorby gaen 
„te lauderen de bysondere vlyt en iijver, die den voornoemden Ds. FeRREIRA in 
„Syn beroep allomme toont en presteert, met betuyginge, dat hy ons daar in 
„voleomen genougen geeft, te wenschen synde, dat syne mede Broederen in Indien 
„des selfs voetstappen in alles quamen na te volgen, daer in wy tot ons leet- 
„wesen moeten seggen, dat veele seer gebreekigh blyven en haer plicht soo 
„weynigh betrachten’. 

1682, 

Ì 23 Januari Besloten tot het drukken van een plakaat tegen moetwillig- 

heden, straatschenderijen, vechten met messen door matrozen, enz. (N. [. Pla- 
kaatboek, III, bladz. 79 — 91). — Dit plakaat is den 23sten Januari 1682 gear- 
resteerd, maar eerst den 27sten Februari daaraanvolgende afgekondigd, doordien 
„het den drucker niet eerder vermeint te sullen kunnen vaardig krygen”. Het 
stuk is 26, tamelijk lange artikelen groot, maar voor het drukken van dit pla- 
kaat ongeveer eene maand noodig te hebben, bewijst niet voor vlug werk ter 
drukkerij. : 
6 Februari Besloten tot het drukken van een plakaat wegens het vrijge- 
ven van slaven en tegen de besmettelijke ziekte van „lazarie” (N LI. Plakaatboek, 
II, bladz. 75—79). — Dit plakaat is gearresteerd den 27sten Januari 1682, maar 
eerst den 6Gden Februari daaraanvolgende afgekondigd, „dewyle den Drucker daer 
„mede niet eerder klaar schynt te kunnen comen’. 

9 Juni. „De Gouverneur Generaal exhibeert in Rade een extract kerkelijke 
„resolutie van den Sen courant, door d'eerw. broeder praeses, Mrercnror LEYDECKER, 
„geadsisteert met den broeder ouderling, ADRIAAN VAN HOESEN, als gecommitteerde, 
„ten selven dage aan zijn Edt. overgelevert, waar by hun Eerw. versoecken, dat 
„de druk van zeker tractaatje over den korten inhout van het nieuwe testament, 
„in de Nederlantse en Portugese tale door den eerw. ds NATHaNIeL DE PAPE 
„alhier nu onlangs te samen gestelt, mogt werden gesupprimeert ete. — waarop 
„gedelibereert zynde, verstaan is, dat niet alleen de druk van het voorseyde 
„tractaatje van ds pr Parr zal werden gesupprimeert, maar dat ook den drukker 
„door den Fiscaal van India zal werden gecalangieert, het selve zonder voor- 
„kennisse van ds Hr. Mr. Pierer Paauw als eensor van de druckerye onder de 
„pers gebragt te hebben, mitsgaders dat zy ook geen geschriften, de leere of 
„godtsdienst betreffende, in de druckerye zullen mogen aannemen, tenzij daar 
„beneffens blyke, dat op de vertoninge van hun Berws door ons acte van licentie 
„tot den druk van alsulke dingen verleent zy”. 


10 1682—1685. 


2% November. Besloten niet te drukken „seker vragebouk, t'samengestelt 
„door ds CorNeLIus DE Leeuw ten dienste des Christendoms op Sengy” [Sangi- 
eilanden) en door den kerkeraad in de Molukken voor dat doel aan de Regeering 
aangeboden, omdat de Bataviasche kerkeraad „eenpariglyck” van gevoelen was, 
dat „in het selve in het duyts, hoeveel te meer in het sengirees, zeer veel aan- 
„Stotelyeke en harde stellingen zyn, behalve dat het oock al te lang en te wyt- 
„lopigh voor d'eerste aencomende leerlingen zij; daer by comt, dat de maleytse 
„taal op de meeste, soo niet op alle die eylanden bekent is en in swang.” — 
De Regeering verzocht den kerkeraad „de aanstotelyeke en harde stellingen met 
„sublimatie onder deselve” aan te toonen. 

Nadat ds FererRA, evenals zijne collega’s, SLAvius en De Vooer, ettelijke 
drukfouten in zijne Portugeesche vertaling van het Nieuwe Testament, in Neder- 
land voor rekening van de O. L. Compagnie („t'onse geen geringe kosten’, schre- 
ven Heeren XVIInen op 29 November 1683) uitgegeven, had ontdekt, besloot de 
Indische Regeering op voordracht van den Bataviaschen kerkeraad „het register 
„der uytgevonden fauten” te laten drukken, „bezyden recommandatie aan haar 
„Eerws om goede toesigt daarover te nemen tot voorcominge van druk faulten, 
„die ’er andersints lightelyek zouden konnen insluypen”. — Volgens Frremra had 
tot de reviseurs van zijn werk in Nederland behoord „een portugese Joode, die 
„tot het Christendom is overgecomen en het werek ten principaele op sigh heeft 
„genomen gehadt, veelo absurditeyten in de tale, verduysteringe en contrarieteyten 
„in den sin syn toegebracht’. 

1683: 

26 Mei. Aan den kerkeraad te Batavia vergund het drukken van attestatiën. 

29 November. Op dezen datum schreven Heeren XVIInen aan de Indische 
Regeering, dat zij 1600 exemplaren van FrrerrA’s vertaling van het nieuwe testa- 
ment, welke „albereyts in de schepen geladen waeren om UE. toe te senden”, 
had doen vernietigen wegens de daarin ingeslopen fouten, „eene saecke, bij ons 
„ingesien en opgenomen als van de uytterste tederheyt, waer van haer de vijanden 
„van het Christendom en gereformeerde gelove niet souden nalaten te bedienen 
„en sulex tegens ons ten quaetsten te duyden”. Heeren XVIJnen gelasten daarom 
ook de Indische Regeering alle exemplaren, welke zij machtig kon worden, — 
ook die, voorzien van „het register der uytgevonden fauten”, — eveneens te ver: 
nietigen, „synde onse verdere begeerte, dat het voorsz. testament de novo sal 
„werden gerevideert door den voorn. ds. Ferreira en andere, taelkundige predi- 

„canten tot Batavia ende van alle fauten gecorrigeert aldaer onder de persse ge- 
„bracht ofte, soo het drucken aldaer niet wel doenlyek soude wesen, dat ons een 
„of meer gecorrigeerde exemplaren mogen worden toegesonden om hier te lande 
„op een nieuw gedruckt te werden”’…— Zie verder Suppl. 1650. 
1685. 
Blijkens brief van Heeren” XVIInen, gericht aan de Indische Regeering, 


p 
_ 
' 
| 
p 


1635-—1693. $ 


dd. 9 October 1685, hadden zij „voorgenomen maleytse [Arabische] letters” door 
de Kamer van Amsterdam te doen bestellen. — Dit bericht nopens deze lettersoort 
is alzoo ouder dan het vermelde in Suppl. 1698. 

In denzelfden brief komt ook het navolgende voor: „de moeyten en iijver 
„van den predicant. MrLcrior LEYDECKER, in het oversetten van het oude en nieuwe 
„testament in het Maleyts is een godtvrughtigh en prijswaardigh werk en om het 
„selve, soo veel in ons is, te seconderen sullen wy UE. laaten toecomen de 
„maleytse off arabische letters, by UE. voor dien eynde gevordert, soo ooek de 
„duytse en latynse, volgens de lyste, daer van becomen”’. 

1686. 
hi Ben van in- en uitgaande rechten te Batavia. 
1688. 
| 13 April. „Door d’Hr. directeur generaal vertoont synde een reecg. van 
„den Comps. boeckdrucker, ABRAHAM VAN DEN BEDE, waar by vertoont wert, dat 
„denselven sedert ulto. November 1673 tot ulto. Augusti 1687 over genotene 
„gereetschappen en druckletters alleen schuldig was Rxds 1107:13, dogh daar 
„tegen weder sedert ulto. Maart 1674 tot ulto. Augusti 1687 voormelt voor 
„gepraesteerden dienst in het drucken te pretenderen had een somme van Rxds 
„3,357:8, sulex hem dan nog per saldo eompeteren soude Rxds 2,240:5, soo is 
„verstaan dat gelt aan hem te laten betalen, dog onder cautie van weder uyt te 
„sullen keren ’tgene aan hem naderhand bevonden mogt werden ten onregte 
„betaald te zijn.” — Aan vAN DEN Erpe werd derhalve eerst na ommekomst van 
veertien jaren betaald, wat hij in 1674 aan drukwerk had geleverd, voor welke 
zonderlinge handelwijze geene verklaring is gevonden. 

Placaat, enz. — Hiervan bestaat ook eene uitgave in kl. Áo met den utel: 
„Placaat tegens de aankomste der vreemde natien, en het aanbrengen en 't 
„wegloopen van Oosterse slaven”. Batavia, 14 bladz. (A. vAN DEN Erpe). 

bos: 

14 April. Op voordracht van den Bataviaschen kerkeraad besloot de 
Regeering, „dat het stellen vam den korten inhout van het selve [de Portugeesche 
vertaling van het N. T.| voor aan, evenals in den Nederlandsen druk staat, is 
„eene dienstige en nodige sake, waar mede de reviseurs respective dan sullen 
„mogen voortvaren; en ten tweeden, dat, gelyk den tweeden druk van het selve 
„by onse resolutie van den ......- ao passado (*) besloten is alhier tot Batavia 
„te laten geschieden, conform het geen waartoe de Heeren Principalen de Regering 
„by hare brieven van den 29en Novembr. ao 1683 (#) en Sen Octobr. 1685 ($) 


@) Oningevuld. Waarschijnlijk is bedoeld de resolutie van 5 Februari of 13 maart ideas. 


Zie Suppl. 1693. 
(f) Zie boven bij 1683. 
(9 Ten rechte 9 October 1685. — Zie boven bij 1685. 


12 1695—1695. 


„hebben gequalificeert, haar Berw. dierhalven voor het selve, namentlyck aan de 
„ommezyde van het tytelblad in de Portugese tale sullen stellen en doen drucken 
„de volgenden advertentie; namentlyk: Desen tweeden druk van het Heylige 
‚N. Testament, verbetert en op de kanten vermeerdert met gelykluydende texten 
„der Heylige Schrifture, word uyt gegeven op het bevel en ordre van de Hoge 
„Regeringe over den Staat van de Vereenigde Nederlandse Comp. in Oost Indien 
„en is oversien met goedkeuring van de Eerw. kerklijke Vergadering tot Bata. 
„door de bedienaers en verkondigers des H. Evangeliums van de kerke derselve 
„stad, Trroporus Zas en JACOBUS OP DEN AKKER. 

18 Mei. De Regeering keurde goed het „expedient’”, uitgevonden door 
den Bataviaschen kerkeraad om ds. M. LrYpDEcKER te gemoet te komen in het 
vertalen van „de H. Schriften” in het Maleisch, namelijk vrijstelling van „alle 
„syne ordinarie predikbeurten in de week, behalven de Sondagse”. — Door de Re- 
geering werd dat vertalen „voor een prijselijke zake aangesien”’. — Aanleiding tot 
de vertaling van den Bijbel in het Maleisch gaf een omstreeks 1690 door den 
Ambonschen aan den Bataviaschen kerkeraad gedaan voorstel ter zake, waarna 
de Bataviasche kerkeraad ds. LeyDeEcKER verzocht dat werk te ondernemen. 

1 September. „Aengesien by ’s Comps. klene winkel onge veer 3000 riemen 
druckpapier zedert eenige jaren hebben berust, die niet te passe kunnen gebragt 
werden, soo is goet gevonden den boekdrucker te ordonneren voortaan tot de 
doodbriefjes geen ander als dat papier te gebruyken, het welk hem uyt de 
klene winkel voor de incoopspryse sal werden verstrekt, ten eynde de Comp. 
met ter tijd daer van ontlast geraken mag”. 

105: 

13 Mei. Vergunning verleend tot het laten drukken van ettelijke psalmen, 
enz., door den predikant Jac. op DEN Acker in de Portugeesche taal vertaald, 
„soo haast onse orgelist de noten, daar op gestelt, eens nagesien en deselve 
„tegens die van de Nederduytse psalmen, welke ordre daar in gevolgd is, gecon- 
„fronteert sal hebben om, soo veel mogelyk, alle fouten en het afwyken van 
„de wyse te pracvenieren”. — De broederen Zas en TorRNrHoN hadden de vertaling 
nagezien. 


_ XVIe EEUW. 


KO: 

17 Juni. „Op ’t gedane versoek van den drucker, ANDREAS LAMBERTUS 
„Lopervs, om het benodigde papier en parquement tot de druckerye van d’E. 
„Comp. te mogen genieten tot 25 per cents boven de vaderlandse prys, soo als 
„het by de vorige druckers is betaalt, ingesien synde, dat d’E. Comp. tot alle, 
ptgene ten dienste van deselve werd gedrukt, gewoon is ’t benodigde papier ten 
„vollen te verstrecken en het drukken alleen te betalen, mitsgaders volgens het 
„oude contract wel gehouden is de nodige gereetschappen tot 25 pr cents boven 
„het costende te laten volgen, dog daar onder niet kan begrepen werden ’t papier, 
„dat ten dienste van de ingesetenen alhier tot de druckerye werd vereyst, buyten 
„dat ook d'B. Comp. ten opsigte van de risico, ’t bederf en andere toevallen 
„daarby niet soude konnen bestaan, maar nadeel komen te lyden, soo is dierhalven 
„goetgevonden 't papier aan hem niet minder af te staan als tot 50 pr. ets. boven 
„de vaderlandse prijs en het parquement, dat als een gereetschap tot de druckery 
„aan te merken is, tegens 25 pr. cents, mits dat hem dan ook sal moeten onder- 
„werpen de verdere conditien van ’t voorz. oude contract en tselve met syne onder- 
„tekeninge bekragtigen”. 

18 Oetober. „Aan den borger en gew. boek drucker, JOANNES pr VRIES, 
„is op syn versoek toegestaan om, benevens syn familie, met de eerste retour- 
„schepen na ’tvaderland te mogen vertrecken onder de gewoone betalinge van 
„het daartoe staande transport- en costgelt”’. 

Bij zijn overlijden op 16 Maart 1701 was LreyproKER met het vertalen van 
het N. T. in het Maleisch gevorderd tot den Brief aan de Ephezen, cap. VI, vers 
6, waarom de Bataviasche kerkeraad den predikant P. van DER Vorm, „als de 
„voornaamste taalkundige onder de broederen’”’ en omdat hij uit eigen beweging 
reeds begonnen was LEYDECKER's vertaling voort te zetten, verzocht daarmede 
voort te gaan, welk verzoek vaN DER VoRrM „seer gewillig, onvermindert het 
„waarnemen van syn vollen kerkendienst’’, aannam. 

Op 23 Mei 1701 stelde alsnu de kerkeraad aan de Regeering voor dat 
werk „op deselfde manier en conditie” als LEYDECKER door vAN DER VorM „te 
„doen voortgang nemen en voltreeken”. Maar de Regeering, „niet ten vollen 
„geinformeert en versekert, of den selven [vAN ver VorMm| wel van soo volkomen 
„taalkunde is, als tot dat voorname en tedere werk werd vereyst”, gaf den 
3den Juni 1701 aan den kerkeraad te verstaan, dat ’t haar aangenaam zoude wezen, 


14 1701—1702. 


indien vAN DER VorM „in syne prysselyke yver sal willen volharden”, doch het 
werk moest hij „uyt eygene beweginge voltreeken”. Tevens gelaste zij het 
manuscript van LeYDECKeR in de consistorie van den kerkeraad te bewaren in 
„een bysonder kasje”, waarvan de sleutel onder den oudsten predikant moest 
berusten. 

Op den 1Oden October 1701 deelde de kerkeraad aan de Regeering mede, 
dat ds. vaN DER VoRM „een goet taalkundige” was en „wel besonder de Maleytse 
„taal in den grond” verstond, „gelyk ds LieyprcKeEr bij syn leven sulx, niet alleen 
„aan de vaderlantse synoden en eclassen heeft geschreven in de kerkelyke brieven, 
„maar ook menigmaal particulier aan syn collegas en openbaar in de vergadering 
„betuygt heeft”. Vermits nn vAN DER VORM zijne vertaling voltooid had, verzocht 
de kerkeraad, dat de Regeering die vertaling „met datselve aansien en autho- 
„riteyt geliefde te begunstigen als die van LeypeckKeR’. Maar de Regeering 
volhardde den 2östen October 1701 bij haar besluit van 3 Juni te voren en 
gelastte tevens het werk van VAN DER Vorm eveneens in „een bysondere kasse” 
te bewaren (*). 

102. 

Bijdragen tot de END van een Indisch boek leveren de navolgendg 
extracten uit de resolutien van de Hooge Indische Regeering. 

11 Maart 1701. Nadat de Bataviasche kerkeraad had verzocht, „dat Rp 
„het drucken van ’tportugeese rijm psalmboek, waar toe de geeyste druknoten 
„met het schip de Generale Vrede reets uyt het vaderland overgebragt sijn, 
„mogte werden voortgevaren”’, overwoog de Regeering, „dat ‘t grootste gedeelte 
„van de Inlanders niet konnen lesen en de andere reets gewoon syn het neder- 
„duytse psalmboek te gebruyken en 't portugese daaromme apparent van weynig 
„aftrek soude syn”. De Regeering besloot daarom, alvorens op het verzoek te 
beschikken „het berigt en consideratien van haar Eerws. te vorderen, niet alleen 
„wegens hare calculatie, hoe veel sulx wel sal komen te kosten, maar ook tot 
„wiens laste dat soude dienen te geschieden, om aan de eene zijde de portugeese 
„gemeente uiet te. onthouden ‘tgene dienstig voor deselve soude konnen geoordeelt 
„werden, en aan de andere zijde d. E‚ Compe. te bevrijden van sodanige onnodige 

„lasten, als deselve bij het drucken en aan de hand blijven van het des 
„nieuwe testament heeft geleden”. 

8 Juni 1701. Nadat de kerkeraad had bericht, dat het drukken van 1000 
exemplaren in 80 „na de gemaakte calculatie” zoude kosten 1243 rijksdaalders, 
besloot de Regeering „die saak in suspensie en nader beraad te houden”. 

1 October 1701. De Regeering vond goed „haar Eerws. tot een disposityf 
„deser vergadering toe te voegen. dat deselve niet resolveren kan de 1000 


@) In gevolge resolutie van 23 December 1704 moest de secretaris van de Hooge Regee- 
ring bewaren den sleutel van het kistje, waarin de manusêripten van Lier DECKER en VAN DER 
Vorm opgeborgen waren. ) 


rr 


Sn en sn an 


ik os Aid 


1702—1708. 15 


„exemplaren op kosten van d’ E. Compe. te laten drucken op de simpele sustenue, 
„dat den vertier mogelijk groot genoeg wesen sal, als deselve op een civiele prijs 
„werden gestelt, dewijl zy tot haar schade het contrarie bij het drucken van 
„het portugese nieuwe testament en andere boeken meer genoegsaam ondervonden 
„en ervaren heeft; — dienvolgens, dat dese vergadering d'E. Compe. dierwegen 
„met geen verdere onkosten soude konnen beswaren dan tot het gem. werk son- 
„der betaling te laten gebruyken en leenen de noten, dewelke op kosten van 
„dE. Comp. uyt. het vaderland gevordert en ontfangen syn; ende dat alle verdere 
„onkosten, soo van drukken, als anders, tzy door een uitschryvinge te doen of 
„wel op een andere wyse sullen moeten gevonden werden buyten kosten van 
„d'E. Compe”’. 

12 Mei 1702. „Van wegens den Eerwaarden kerkenraad deser stede 
„versoek gedaan zynde om tegens een civile prys geriefft, anders als een milde 
„gifte beschonken te mogen werden met 100 riemen druk papier uyt de klene 
„winkel, synde soo veel, als haar Eerws tot het drucken van 1000 exemplaren 
„nieuwe rijm psalm-boeken op noten in de portugese tale van noden sullen heb- 
„ben, alsoo haar Eerws, met den stats drucker overeengekomen synde, hun selven 
„althans in staat bevinden met dat dienstige werk te konnen voortgaan; zoo is, 
„daar over gedelibereert sijnde, goetgevonden om het kleene principaals wille en 
„om van ’sComps wegen daartoe ook ietwes te contribueren, het voormte druk 
„papier, dat pas 125 rds of daar omtrent sal belopen, aan haar Eerws ten eiijnde 
„voorn. te schenken en by voormte klene winkel boekjes op rekening van extra- 
„ordinarij ongelden te laten affschryven ende liquideren”. 

1704. 

5D December. Nadat de Classis van Amsterdam bij de Heeren XVI[men 
had aangedrongen op het drukken van „de maleytse versie” van LEYDECKER, door 
VAN DER VorM voltooid, gaf de Bataviasche kerkeraad hiervan kennis aan de 
Regeering, met verzoek, dat „de revisie van het O. T. in ’t Portugees mogte 
vin ’twerk gesteld werden”. De Regeering stelde echter het nemen van een 
besluit ter zake „tot nader gelegendheid’”’ uit. 

1706. 

Billet, houdende verbod op het vervoeren van kaneel-, nagelen- en noten- 

boompjes, 1 bladz. Plano. (Zonder naam van plaats en uitgever). 
1708. 

31 Januari. Nadat de predikanten bij de Maleische gemeente te Batavia, 
P. VAN DER Vorm en F. CoLDEDEBORN, „nu en dan” den Gouverneur-Generaal 
hadden verzocht Lerprcker’s vertaling te mogen „resumeren ende besien, offer 
„eenige spelfouten of andere omissien in waren”, bracht: de Gouv. Gen. dit ver- 
zoek ter tafel van de Hooge Regeerìng, die, na „daar over in ’t brede” te heb- 
ben „gediscoureert”, het verzoek „op de omvrage van den heer Gouv. Gen.” 
toestond en tevens aan de verzoekers opdroeg op te geven, wat naar hunne 


16 1708—1712. 


meening, „’t sy van druckletters, papier, letterzetters als andersints tot de 
„druckinge van voorschreven versie nog met de retour fluyt Duy venvoorde uyt het 
„vaderland soude dienen te werden gevordert om sulex van de Heeren Principalen 
„niet alleen, maar ook met eenen haar Hoog Eds goedvinden en qualifikatie tot 
„het opgemelte drucken te versoeken”. — Tevens gelaste de Regeering eene 
„preuve” te nemen met het drukken van een Maleischen catechismus „soo veel 
„met de aan handen synde letters en gereetschappen kan geschieden’ om daarna 
„te overleggen, wat daar omtrent in der tyt nader sal dienen gedaan ofte gepe- 
„titionneert te werden”. © bert 


Extract uyt de Generale Resolutien des Casteels Batavia, genomen in Rade 
van India, op Donderdag den 26sten January 1708 [Maatregelen tegen diefstallen 
van Compagnie's koopmanschappen|, 19 bladz. 80 (Zonder naam van plaats en 
uitgever). 

1 4404 ” 

29 Juli. Afstand aan den „daarom versoekenden” boekdrukker Loperus 
van de muzijk-typen, gebruikt voor het Portugeesche psalmboek „en die altans 
„by de kleene winkel buyten eenig gebruvek leggen’, tegen 25 pet avans, 
„sullende hem vry staan deselve alvorens te proberen”. 

19 Augustus. Mr. D. Durven, lid in den Raad van justitie te Batavia, 
aangesteld tot Censor van de drukkerij, in de plaats van A. vaN RIEBEUK, die, 
niettegenstaande zijne benoeming tot Gouverneur-Generaal in 1709, tot evenge-. 
noemden datum als censor was werkzaam gebleven. 

1412. 
Maart. De weigering der Regeering aan Lopervs tot het uitgeven van een 


naam-register wordt eenigermate verklaard door het volgende, ontleend aan G. 


Freyrag’s, Bilder aus der deutschen Vergangenheit, IL, 293: „eine krankhafte 
„Secheu vor der Oeffentlichkeit nahm überhand. Als im Beginn des 18en Jahrhun- 
„derts die ersten Anzeigeblätter entstanden und der Rath von Frankfurt am 
„Main dem Unternehmer verstattete, eine wöchentliche Liste der Getauften, Ge-. 
„trauten, Verstorbenen zu veröffentlichen, erhob sich ein allgemeiner Schrei des 
„Unwillens, es sei unerträglich, dasz man diese intimén Verhältnissen public mache”. 


— Uit het midden der 19de eeuw dagteekent het volgende, vermeld door M. van 


Geuns in „het Soerabajasch Handelsblad van 1853 — 1903”: „de opvattingen van 
„het couranten-lezend publiek verkeerden nog in een zeer rudimentair stadium, 


„wat onder meer hieruit blijkt, dat, toen de Oostpost verslagen begon te geven. 


„van de openbare zittingen van den Soerabajaschen raad van justitie, haar „het 
„„recht werd betwist de namen te vermelden van beklaagden en klagers, welke. 


„„hun twistgeding aan de uitspraak der regtbank onderwierpen’; zelfs schroomde: 


„men niet „den uitgever zware bedreigingen te doen, indien hij het wagen dorst 


„„de namen van enkelen, die daarbij betrokken waren, te noemen.” _à 


Ss Á er 


1713 —1729. 17 


141,3, 
_* Plakaat betreffende de verplichtingen van uit Indië naar Nederland terug- 
keerende personen. 


bald, 
_* Plakaat behelzende voorschriften nopens de bagage van repatriëerenden. 
Bkk 6: 
* _Plakaat tot reglement op het stuk der bagage en bestelgoederen. 
lej1-8, 


Volgens Heijpr, Schau-Plats von Africa und Ost-Indien, S. 33, bevond zich 
in het kasteel Batavia achter de keuken van den Gouverneur-Generaal „ein kleiner 
„Hof, in welehen der Hofmeister des General-Gouverneurs logiret. Durch diesen 
„Hof und Bau gehet man wieder in ein ander Höfgen, worinnen die Castells- 
„Buchdruckerey sich befindet”. Men kan uit dit bericht nagaan, niet alleen, 
waar ongeveer de kasteels-drukkerij zich heeft bevonden, maar ook, hoe onbedui- 
dend die drukkerij moet geweest zijn De climax toch „kleiner Hof” en „Höüfgen” 
bewijst, dat de ruimte, voor de drukkerij toegestaan, al heel klein moet geweest 
zijn, wat moeilijk anders kon wegens de massa gebouwen en gebouwtjes, welke 
in het betrekkelijk kleine kasteel van Batavia waren te zamen gepakt. — Zie 
over de ongezondheid van het „Höfgen” bij 1745. 

ha 2 

Maart. De inlandsche burger, Tomé ANTHONIsZ, verzocht aan den Bata- 
viaschen kerkeraad de Portugeesche vertaling, door den predikant J. oP DEN 
ACKER gemaakt van een in Nederland door den predikant Hakvoorp uitgegeven 
avondmaal-boekje te zijnen koste te mogen laten drukken, welk verzoek de ker- 
keraad den 17den Maart 1721 aan het oordeel der Regeering onderwierp, die den 
25sten daaraanvolgende op het verzoek gunstig beschikte. 

1723. 

Hakvoorp (B.), a sancta cea de Jesu Christo, Senhor e Salvador nosso, 
Proposta em sua verdadeira preparagaò, Actual uso, e Exerecicio despois de seu 
uso Por hum Sililoquio, com a Alma, e aplicada a os animos dos membros de 
Igreja. Reformada, como taöbem Algims Psalmos, e Hymnos, que ordinariamente 
sob, e despois de sua celebracaö se cantaö. ‘Traduzida por JAcOBO OP DEN AKKER. 
Impressa A a custa de Tromí Anvmonis, natural, e cidadaò Mercador da mesma 
cidade. Batavia, 120. 332 bladz. (H. WerzinG e À. FRONENBROEK). 

1724. 
* Plakaat van de Staten-Cteneraal der Vereenigde Nederlanden van 21 
September 1717 tot wering van particulieren handel (Herdrul). 
Ï A28: 
* Instructie voor de schippers. 
Leg. 


22 Juli. De adsistenten, H. WersinG en A FRONENBROEK, Compagnie’s 
Verh. Pat. Gen. deel LV. 2 


18 1729 —1733. 


drukkers, worden op hun verzoek, „uyt consideratie harer langjarige diensten’, bevor- 
derd tot ordinaire klerken met {” 30.— ’s maands en onderkoopman’s tractement. 

* Plakaat tegen het rijden met chaisen binnen de stad Batavia, 30 Decem- 
ber 1704 (Herdruk). 

* Plakaat tegen het rijden met voertuigen over de kasteelsbrug te Batavia, 
24 Juni 1719 (Herdruk). 

1730 

7 Maart. „Is op den voorstel ende de vrage van den heer Gouverneur 
Generaal goedgevonden, mits het toenemende gebrek aan drukletters in ’s Comps 
druckery, by een nadere ampliatie van eysch met het schip de Herstelling, na de 
opgave van de druckers, HenprikK WersING en ALARDUS FRONENBROEK, uyt het 
vaderland te vorderen een quantiteyt van 822 ponden diverse soorten, alsoo deselve 
alhier ten uyttersten benodigt zvn, mitsgaders de voldoeninge daaraf, alschoon 
zulx na het genoteerde by den vaderlandsen brief van 28 Augi. des jaars 1727 
om redenen, daar by vermelt, onmogelyk sehynd, egter met veel empressement 
te versoeken aan de heeren Mrs, dewyl men buyten deselve het nodige voor den 
dienst van d'E. Comp. niet zal konnen besorgen’’. — De boven bedoelde „redenen’’, 
waarom de Indische Regeering huiverig was druk-typen aan te vragen, waren 
volgens de missive van Heeren XVI[lmen dd. 28 Augustus 1727, „dat het heel 
„diffieiel zoude zyn in een jaar of twee tyts zo veel nieuwe drukletters, als daar 
„toe [t. w. het door de Indische Regeering voorgestelde drukken harer resolutiën 
tot vermindering van schrijfwerk| „vereyscht worden in gereedheyt te brengen, 
„also in gantsch Europa, na dat men ons berigt, maar twee Meesters worden 
„gevonden, die haar op dat werk toeleggen” — Heeren XV [Inen waren ongetwijfeld 
ter zake slecht ingelicht of zochten naar een argument tot afwijzing van den 
Indischen eisch; want het valt niet aan te nemen, dat in 1727 in geheel Europa 
slechts twee lettergieterijen zouden bestaan hebben. 

1721, 

9 Juli. HereNaA Peper, weduwe van Loperus, teekende kwitantiën voor 
het drukken van dood-briefjes. 

1 2E 

1 Augustus. Wegens overlijden van H. Wersine wordt D. RAMPEN tot 
opziener van de Compagnie’s drukkerij benoemd. 

1733. 

16 Januari D, RAMPEN bevestigd als Comps drukker met de qualiteit en 
gage van adsistent à f/ 24.— ’s maands. K. Corerpraar en J. Meens, sedert 
eenigen tijd als drukkers en letterzetters werkzaam, bevorderd tot jong-adsistenten 
met f 16.— 's maands, — alles onder een nieuw verband van 3 jaren. 

29 Juni. Last tot het drukken van eene lijst of inventaris van equipage- 
en ammunitie-goederen van schepen; ter invulling van het verbruikte gedurende 
eene reis. 


1733 —1738. 19 


21 Juli. Aan de weduwe Loperus toegestaan de stads-drukkerij over te 
doen aan haren zoon, JAN Jacog Loperus, „nadien de continuatie van gem. 
„druckerye ten dienste van de stad en het gemeen niet wel schynt gemist te 
„kunnen werden’. — De familie Loprrus verkeerde in behoeftigen staat 

Loterye ten behoeve van de Nederduytsche kerk geconsenteert by haar 
Edelens de Hoge Indiase Regeering den 28 July Anno 1133. Batavia, plano. 1 
bladz. (D. RAMPEN). 

*_Lyste en reglement waer na alle thuyskomende persoonen uyt Indien, 
soo officieren als gemeene, zich zullen moeten reguleeren in het mede brengen 
van een behoorlyk getal canassers thee, enz. 

MEN 

Publicatie betreffende het snoeijen van gangbare munt. Plano, 1 bladz. 

(Zonder naam van plaats en uitgever). 
1736. 

15 Mei. Op voorstel van den Gouverneur-Generaal wordt beslo‘en tot het 
laten drukken der predicatie, door G. T. HoeeNporP in de nieuwe Hollandsche 
kerk te Batavia voor de eerste maal gehouden. — De leerrede moest vooraf door 
den kerkeraad worden geëxamineerd. 

PAS. 

Bij missive van 30 April 1738 verzochten de Ceilonsche ministers „met 
„het drucken van de vier Evangelische boeken in de Singaleesche taale, waartoe 
»Zij verklaarden in staat te zyn, te mogen voortvaren’”; tevens verzochten zij 
„om tot meerder vrugt deselve ook in de Mallabaarse en Portugeese tale in drie 
„tolommen daarnevens te mogen drucken”. 

Alvorens hierop te beschikken won de Indische Regeering den 14den Juli 
1738 het advies van den Bataviasche kerkeraad in nopens de vraag, „of dese 
„drucking der heylige schrift in voorsz. talen wel van zoodanigen nut zal wesen 
„tot bevordering van het Christendom”. 

Intusschen keurde zij goed, dat de Ceilonsche ministers zouden voortgaan 
met het drukken eener „gramatica of dictionarium in de Singaleese tale, dewyl 
„Zulx wel noodsakelyk scheint te wesen voor ’s Comps. dienaren om zonder behulp 
„van een taalman met den inlander des te beter over weg te kunnen komen’. 

De Bataviasche kerkeraad vond het drukken van het N. T. in drie talen, 
„niet alleen zeer heylsaam, nut en dienstig, maar ook althans voor zeer loffelyk 
„en volstrekt noodzakelyk aan te sien”. 

Blijkens de bewoordingen harer vraag verwachtte de Regeering kennelijk 
een ander antwoord en liet niet na aan te teekenen, dat het antwoord haar „ter 
verwonderinge” strekte. Immers in eene zaak van gelijken aard, te weten het 
drukken van den Maleischen bijbel met Arabische karakters, hadden de leden 
van den Bataviaschen kerkeraad „zo zeer van malkanderen verscheelt, dat de 
„sentimenten op een byna onbegrypelyke wyze teegens den anderen quamen aan 


20 1738-1739. 


„te loopen”. De Regeering vond in die handelwijze van den kerkeraad „wel 
„weeder stoffe ter betuyging onzer bevreemding en tot verscheyden speculatien 
„van haar Eerws. onstantvastige gevoelens,” maar achtte ’ttoch onnoodig „daar- 
„omtrent eenige singuliere remarques te maken.” 

Op den 25sten Juli 1738 machtigde zij mitsdien den kerkeraad „de versie 
„des ouden Testaments na het authographum [van Leyprcker|, bij de kerkenkas 
„te vinden (*), onder het ooge van een der predikanten zelve accuraat en sorg- 
„vuldig te laten copieeren en authoriseeren, zonder dat het zelve besmult gerake 
„ofte t'soek gebragt werde, omme daarvan in der tijd zodanigen gebruyk te 
„kunnen maken, als vereyscht mogte werden, wanneer men desenthalven eens 
„zal hebben verstaan het goedvinden der Edele hoog agtb. Heeren Principalen”. 

Langs particulieren weg was de Gouverneur-Generaal in het bezit gekomen 
van een exemplaar van de Portugeesche vertaling van het O T., door Deensche 
missionarissen van de Augsburgsche confessie in 1738 te Trankebar tot en met 
het boek Esra uitgegeven, waartoe volgens informatie acht jaren te voren zoude 
gediend hebben het bovenbedoelde autographum, zonder dat men wist, „door wien 
„of op wat wijze het zelve uyt de kerkenkas geligt en haar toegesonden was”. 

„Nadat hier over onder de heeren leeden [van den Raad van Indië] ver- 
„secheyde raisonnementen gevallen waren’, besloten zij, mede op den 25sten Juli 
1738, het bewuste exemplaar aan den kerkeraad ten fine van onderzoek te doen 
toekomen. 


“ Herdruk van het plakaat van 28 Juli 1695 betreffende de overdracht van - 


vaste goederen. 
1739. 

Bij schrijven, gericht aan den Bataviaschen kerkeraad, dd. 23 Mei 1738, 
verklaarden zes Deensche missionarissen te Trankebar, dat zij op last van wijlen 
den Gouverneur-Generaal, D. vaN Croon, sedert zes jaren met behulp van het 
autographum begonnen waren met het drukken van eene Portugeesche vertaling 
van het 0. T, welk drukken gevorderd was tot het boek Esther. Tevens zonden 
zij 43 exemplaren van het bereids gedrukte. 

De Regeering was met dit bericht niet weinig verlegen; want bij missive 
van 28 December 1725 hadden Heeren XVIIven pertinent gelast het autographum 
in de kerkenkas te bewaren en in geen geval te laten drukken. Maar om „het 
„eminent caracter van wylen den Gouv. Gen. v. Croon niet te prostitueren en 
„voor de wereld ten toon te stellen, als in desen ongequalificeerd gehandelt te 
„hebben’’, besloot de Regeering den 30en Januari 1739 de zaak te laten rusten. 
Zij gelaste tevens den Bat. kerkeraad de Trankebarsche editie, uitgegeven „door 
„lieden van eene andere religie dan de gereformeerde professie”, te revideeren, 


*) In gevolge resolutie van 23 December 1704 moest de secretaris van de Hooge Regee- 


ring bewaren den sleutel van hef kistje, waarin de manuscripten van LEYDECKER en VAN DER 
Vorm opgeborgen waren. 


Ir 


17391743. 21 


met aanbeveling „dat werk met een onvermoeyden ijver tot dienst van Godes 
„kerke ten spoedigsten en zonder dilay voort te setten”. De overgezonden exem- 
plaren mochten intusschen niet „tot gebruyk in de kerken” geadmitteerd, maar 
zorgvuldig in de kerkenkas bewaard worden. 

Op 13 Februari daaraanvolgende leverde de Bat. kerkeraad den sleutel 
in van de kist, waarin de meerbedoelde exemplaren opgeborgen waren, welke 
sleutel onder bewaring van den Gouverneur-Generaal bleef. 

In September 1739 haaste zich de kerkeraad te berichten, dat de Trankebar- 
editie zoozeer van het autographum verschilde, dat zij waarschijnlijk niet volgens 
dat autographum gedrukt was, met welk bericht de Regeering zich den 11den 
September 1739 tevreden stelde, overigens ter zake niet anders bepalende, dan 
dat de mededeeling van den kerkeraad aan de Ceilonsche ministers zoude werden 
kenbaar gemaakt „tot naricht en speculatie”, 

1740. 

Billet, houdende verbod op den aanvoer van Makassaarsche slaven. Plano, 

1 bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever). 

1741. 
Herdruk van het plakaat van 6 November 1626 tegen het stoken van 
arak uit „vuyle suyckeren, stercke asschen ende andere, vuyle, bedorven substantien”’. 

* Herdruk van het plakaat van 21 Juni 1698 wegens het „schieten, 
„klokluyden en trommelen, ete by nagt, mitsgaders het aansteken of branden 
„van vuurwerken”. 


ie 


1742. 

De oprichting van de zoogenaamde inlandsche drukkerij moet uiterlijk in 
1743 hebben plaats gehad, vermits sprake is van verstrekkingen aan die drukkerij 
in verantwoordingen van het boekjaar 1742/53, 

Billet, houdende verbod op de aanvoer van opium. Plano, 1 bladz. (Zonder 
naam van plaats en uitgever). 

Billet, houdende verbod op het heffen van tollen op pasar’s, enz. Plano, 1 
bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever). 

17453. 
26 Februari. Vergunning tot het drukken van wekelijksche briefjes der 
predikbeurten te Batavia. 

Aanmerkingen over het vertuyen, ter Rheede van Cabo de Goede Hoop, 
in de Tafel-Baay. Folio, 3 bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever). 

Instructie voor de Hoofd-offieieren ter zee, enz. Folio, 42 bladz. (Zonder 
naam van plaats en uitgever). 

* Ordonnantie wegens het behandelen der brandspuyten en verdre gereet- 
schappen daertoe behorende. — Voor 100 evemplaren dezer ordonnantie is door 
„Schepenen in Augustus 1743 aan den stads-drukker, D. van Schim, betaald eene som 
van 24 rijksdaalders. 


29 1743 —1744, 


Ordre en reglemeut voor de schepen, ter Rheede van Cabo de Goede 
Hoop. Folio, 4 bladz, (Zonder naam van plaats en uitgever). 

Project tot het oprigten van een Corps Cadets de Marine voor den zee- 
dienst in Indiën, en tot het aanqueken van jonge Zee-Officiers, midsgaders het 
stigten van een Academi voor de zelve. Folio, 8 blads. (Zonder naam van plaats 
en uitgever). 

Reglement op de Iykstatien, enz. 
7 blads. Jaar van uilgave onbekend. 


Hiervan bestaat ook eene editie in fobo, 


1744. 

In den morgen van den 14den Februari berichtte eene deputatie uit den 
Bat. kerkeraad aan den Gouverneur-Generaal, dat weder eene bezending Portugeesche 
bijbels, te Trankebar gedrukt, ontvangen was, weshalve de deputatie verzocht 
„te mogen weten Deszelfs sentiment en goedvinden dienaangaande”. 

Dit verzoek gaf den Gouv.-Gen. aanleiding de retroacta nopens de vroeger 
ontvangen exemplaren te doen nagaan, waaruit „in het minste kwam te blyken, 
„op wat redenen toenmaals heeft gesteund de apprehensie tegen de verspreiding 
„van die versie onder de gemeente alhier’. 

De Gouv-Gen. en de overige leden der Hooge Regeering vonden mitsdien 
goed den kerkeraad op nieuw af te vragen, „of er eenige wezenlyke redenen zijn, die 
„het gebruik van deze versie konnen gevaarlyk of van eenige bedenking maken.” 

In antwoord hierop stelde de kerkeraad voor „den Tranquebarischen druk 
„en versie alvorens behoorlyk te revideeren”, met welk voorstel de Regeering 
zich vereenigde, „mits de revisie geschiede omtrent het autogaphum hier in de 
kerkenkas berustende, om hetzelve in dien staat te brengen, dat men die over- 
zetting hier zelfs door den druk onder de gemeente introduceeren kan; en bij 
die gelegenheid tevens te visiteren en te confronteren de aan handen zijnde 
bijbelboeken van Tranquebaar om te zien of er eenig wezenlijk verschil in die 
versie gevonden wordt, dat dezelve inadmissibel kon doen oordeelen; mitsgaders 
met het eene en andere zooveel spoed te maken, dat het niet hopeloos zij. daar- 
van binnen zekeren redelijken tijd een einde te zien, waarvoor men reden heeft 
te vreezen door het vorige langwijlige termijn van 19 maanden, indien hetzelve 
anders noodig is geweest, of tot niets anders gediend heeft dan om, op de vraag 
dezer Regering, wat differentie in die versie der H. Schrift werd gevonden, te 
berigten, dat men dezelve in vele opzigten vond te verschillen met het manuscript 
alhier, gelijk de Eerwaarde Monr, onder meer andere ongelukkige en temeraire 
raissonnementen, schijnt te willen staande houden bij eene op zijn verzoek daar- 
nevens overgelegde vrij driftige en desrespectueuse deductie, bij vorm van apologie 
nopens hetgeen daaromtrent door hem en de verdere toenmalige gecommitteerden 
is gedaan, dewelke wel hadden mogen gemenageerd worden, om deze Regering 
te besparen de onfstichting, die daaruit kon worden opgevat, zoo men niet tevens 
verstaan had op hetzelve geen verdere reflectie te slaan”. 


1744. 23 


10 Juli. Ingekomen en geresumeerd zijnde het rapport der volbragte 
revisie van het eerste boek Mozes in de Portugeesche taal door de leeraren dier 
Gemeente alhier, ingevolge het besluit dezer tafel van den 3en Maart jongstleden 
bij eene kerkelijke resolutie van den 13en daaraan volgende daartoe gequalificeerd, 
zooals het laatste daarbij geciteerd en het voorschreven rapport geïnsereerd werd 
gevonden, ter resolutie van Haar Kerwaarden de dato 29 Juny passo, behelzende 
tevens de approbatie van den kerkenraad over dit werk en het applauderen van 
den voorstel der reviseurs om thans met het drukken van dien bijbel in die taal 
een aanvang te maken, ten einde dat werk des te meer te accelereren tot nut 
en dienst der kerken, alwaar in die taal gepredikt wordt, en der gemeentens, die 
zich daarvan bedienen kunnen, zoo is verstaan zich hiermede, voor zoo verre voor 
voldaan te houden, zoowel nopens het voor geciteerde besluit dezer Regering, als 
omtrent den ijver en de oplettendheid der reviseuren, mitsgaders den voorstel te 
amplecteren om het werk onder de drukpers te brengen, in vertrouwen, dat 
dezelve onverhinderd zal kunnen voortgaan, en het formaat te begrijpen in octavo 
vel minori forma, zoodanig dat met de kleinste letter, die men heeft, het gemakke- 
lijkste zal uitkomen tot handbijbels voor deze en de Westersche kerken van 
Indië, voornamelijk die van Ceylon, waarop ook in het fixeren van het getal der 
Exemplaren zal moeten gedacht worden, te meer omdat de overzetting nog zonder 
hoofden of kantteekening is en het lang tegenhouden zoude dezelve te willen 
bijvoegen, hetwelk bij eene tweede editie in der tijd veel ligter zal vallen, mitsgaders 
de correctie over te laten aan den kerkenraad alhier of degenen, die Haar Eerwaarden 
daartoe zullen willen committeren, .dewelke dan ook tevens onder het hooger 
opzigt van den Heer Gouverneur-Generaal zelfs, als verklarende zich deze moeite 
gaarne te willen getroosten, zullen moeten bezorgen diens voortgang en wat daartoe 
verder gehoort, ten einde dat werk spoedig en gelukkig mag volbragt worden. 

Bij deze gelegenheid door den Heer Gouverneur Generaal al verder te 
kennen gegeven zijnde, dat er, buiten het vorenstaande, nog eenige preparatoire 
punten waren om te komen tot het groote oogmerk der meerdere voortplanting 
van den Christelijken Godsdienst in deze gewesten, door Zijne Edelheid in 
Nederland voorgesteld en van daar ter executie, zooveel mogelijk, aan deze Regê- 
ring opgedragen, dewelke Zijne Edelheid vermeende, dat al in zoo verre waren 
geävanceerd, dat met dezelve voor den dag konde komen, vooral nadat de toe- 
bereidselen tot het drukken in de Maleische taal zoo verre tot perfectie waren 
gebragt, dat men zonder prejuditie van de bovenvermelde uitgave der bijbel in het 
Portugeesche, eene pers voor het Maleidsche apart konde aan den gang houden, 
dewelke door Zijn Bdelheid navolgens specifiek opgegeven zijnde, zoo is na re- 
sumtie en deliberatie goedgevonden en verstaan: 

10. dat vooreerst van het Maleidsche drukwerk zal worden genomen eene 
proeve en als een voorloper om .te komen tot het groote werk van het drukken 
der H. Schrift met de karakters, die aan die taal eigen zijn, met het’uitgeven 


24 1144—1745. 


van een kort woordenboekje of vocabularium van zoodanige woorden voornamelijk, 
als in den bijbel voorkomen en de gemeene Maleidsche taal te buiten gaan, 
zonder echter daarom ook andere uit te sluiten, zooveel de kortheid en bepaling van 
zulk een bestek toelaat, als zullende zoodanig handboekje moeten dienen om de 
bijbeltaal verstaanbaar te maken voor de gemeente, die aan de lage spreekwijze 
zoo zeer gewend is, dat de andere, schoon eigener aan de taal als die door dezelve, 
dan wel op eenige andere welvoegende wijze, zoo kort doenlijk zullen moeten 
worden uitgelegd om haar tot het regte verstand dier woorden te brengen en dus 
tot de lezing van Gods woord in die taal te prepareren en dezelve te faciliteren ; 

2o, en dat om hiertoe te komen in de tweede plaats zullen worden be- 
noemd en aangesteld inspecteurs over de voorschreven Maleidsche drukkerij en 
correcteurs van hetgene, dat door dezelve in het licht gegeven wordt, idem ook 
om de taal te guaranderen, waarvan men zich bedienen zal, behoudens de ap- 
probatie der materien van al hetgene de kerk betreft, dewelke naar kerkenorder 
aan den kerkenraad zal verblijven, nevens de toezigt over de uitgave van den 
bijbel in der tijd, gelijk benoemd worden bij deze: de beide thans aan de hand 
zijnde leeraren in de Maleidsche taal, D. WerNDrL IJ en BRAARDA, nevens zoodanige 
als verder in die gemeente beroepen mogten worden in tijd en wijle; idem den 
oud schepen AUGUsTINUS THORNTON, den gewezen translateur JOHANNES SIMONZ, 
den presenten translateur ENGEL WiLnLEMSz GORDON en den kundigen ordinairen 
klerk JonaNNes HekKBor, die in den jare 1729, nevens den Eerwaarden WeERNDLIJ 
tot het drukken van dien bijbel naar Nederland overgegaan en eenigen tijd daar- 
na weder hier te lande gereverteerd is, om onder de directie en toezigt, die de 
Gouverneur Generaal verklaarde ook gaarne hierover zelfs op zich te willen nemen, 
niet alleen het voorschreven preliminarire drukken van een woordenboekje, maar ook 
al hetgeen verder noodig is te bezorgen, om des te spoediger te komen tot het 
groote werk der bovengemelde uitgave van Gods woord in de karakters dier taal”. 


Jordens (J. E.)l, Bataviase nouvelles enz. — Zoowel vóór, als na de 
verschijning dezer nouvelles in druk heeft men zich en Intië beholpen met geschreven 
nouvelles, welke van Regeeringswege maandelijks, voornamelijk met behulp van het 
Bataviasche bayregister, opgemaakt en aan de Hoofden der buiten-kantoren gezonden 
werden. De oudste nouvelles van dien aard, welke èn het archief te Batavia bewaard 
worden, zijn van 1674, de jongste van 1807. 

Extract uyt de Generale Resolutien des Casteels Batavia, genomen in Rade 
van India, op Dingsdag den 8sten December, Anno 1744 (hetreffende verantwoording 


van gelden voor het oprichten tan gebouwen, enz). Folio, 1 bladz. (zonder naam 


van plaats en uitgever). 
1745. 


Ampliatie op het reglement van den Jare 1743 nopens de Bagagie voor 
de Zeevaart van de Comps. in Indiën. Plano, 1 bladz. (z. n.). 


Td a 


1745 —1150. 25 


£ Projeet associatie van geprivigeleerde kooplieden tot den Amphioen. Folio, 
4 (P) blads. (zonder naam van plaats en uitgever). 
Publicatie betreffende de Derham Djawi. Plano, 1 bladz. (z. n.). 
1746. 

* Conditien ter oprichting van de Bataviasche bank van leening. 

Ordonnaneie voor die bescheiden zijn aan de gemeene tafel binnen ’t Casteel 
Batavia. Plano, 1 bladz. (Zonder naam van plaats en uitgever). 

: 1747. 

Ordinanca para os Mestres de bairros [wijkmeesters| na cidade e no arra- 
baldo de sul. 80 7 bladz (sonder naam van plaats en uitgever). — fherbij schijnt 
te behooren: Aanhangsel rakende de Buur- ofte Wijkmeesters . . . . gearresteert 
23 Julv 1686. 80 4 bladz. (4. n.). 

Reglement op de verstreckingen van randsoenen en kostgelden aan scheepe- 
lingen, enz. Folio, 5 bladz. (z. n.) — Hiervan bestaat ook eene uitgave in plano, 
1 blads. 

1748. 

16 Januari. Benoeming van Mr. J. Auris, lid in den Raad van justitie te 
Batavia, tot censor der drukkerij, in de plaats van Mr. W. Werprinen. 

Billet houdende proemie voor de ontdekkers der huysbraken en diefstallen. 
Plano, 1 bladz. (zonder naam van plaats en uitgever). 

* Heeser (IL), beschryvinge en uytlegginge van enige sinnebeeldige 
voorbeelden, welke te zien zvn geweest. ...... ter gelegentheyd van de ver- 
heffing van den Prince v Oranje . . …. . .. tot Stadhouder ..... voor het huys 
van den Baas Zevlemaker, BAReNT TieneKrs. Batavia, 51 Mey 1748. 40. S bladz. 

__ * Sauret (J. F. du), ter bruylofte van Mr. Trrop. vaN ReveERHORST, 
oud lid in den Raad van justitie des Casteels, en Agn. M. CrieLaarT. 30 April 
1748. Batavia, 40. 

1749. 

28 Maart. Mr. J. Pompe VAN MEERDERVOORT, lid in den Raad van justitie, 
tot censor der stads-drukkerij aangesteld wegens overlijden van Mr. Amis. 

_ 30 December. Benoeming van Mr. Jom. ScHEVENHUYSEN, lid in den Raad 
van justitie, tot censor van de drukkery, in de plaats van den overleden Mr. 
PoMmPe vaN MEERDERVOORT. 

Bekentmaking [betreffende het verleenen van wissels op Nederland|. Folio, 
1 bladz. (z. n). 

Extract uyt de brief van de Edele Hoge Indiase Regering aan den politic- 
quen Raad te Padang, nopens het stuk van de vrye vaart op Sumatras West 
Cust geschreven en gedateert den 11 Juny 1749. Folio, 5 blads. (zonder naam 
van plaats en uitgever). 

1750. 
Mossel (J.), aanmerkingen over de zuykermolens rondom Batavia, in 't 


26 1150-1753. 


Bantamse, Ceribonse en langs Java. Folio, 10 bladz. (zonder naam van pe en 
uitgever). MSS 
Notitie, tot gebruyk van 't zegul ter Generale Boe Phu hi bladz. 
(C. J. WEICHBERGER). 

Publicatie betreffende den dank- en bededag op Woensdag, 26 Aug. 1750. 
Plano, 1 bladz. (zonder naam van plaats en uitgever). 

11p1. 

Advertentie nopens de verpachting der inkomsten van het Koningryk 
Jaccatra.- Plano, 1 bladz. (z. n.). 

Javasche verpagtingen (generale conditien enz.). Plano, 1 bladz. (z. n.) 
Hollandsche en Maleische tekst, de laatste met Arabische karakters. 

Notificatie van den dank- en bede-dag. Plano, 1 bladz. (z. n.). 

Ordre op het schutten uyt en in de stad. Plano, 1 blads. (z. n.). 

Placaat betreffende de liberale gift. 40. 52 bladz. (z. n ). 

Publicatie betreffende de suiker-molens. Plano, 1 bladz. (z. n.). 

Publicatie betreffende den uitvoer van suiker. Plano, 1 bladz. (z. n.). 

Publicatie betreffende gesnoeid geld. Plano, 1 bladz. (z. n.). 

Publicatie betreffende het vervalschen van opium. Plano, 1 bladz. (z. n). 

Publicatie betreffende de bagagie der repatrieerende luyden. Plano, 1 
bladz. (z. n.). 

1752. 

In het boekjaar 1751, was de inlandsehe drukkerij voorzien van Grieksche 
en Hebreeuwsche druktypen, welke vermoedelijk nooit gebruikt zijn. De verstrek- 
kingen aan die drukkerij uit verschillende magazijnen te Batavia hadden van 
174/3 tot 1751/, eene boek-waarde van f 26,105: 6: 8. 

Ordre der voorbiddinge in de kerken deser stede voor de overheden. Folio, 
1 bladz. (z. n.). — Onzeker van 1752. 

Publicatie betreftende allerlei middelen tot verbetering van den toestand 
in de ommelanden van Batavia en in de Preanger. Plano, 1 bladz. (z. n.). 

Uytschryving van een algemeenen vast-, dank- en bedendag. Plano, 1 
bladz. (z.-n.). 

1153 

Volgens eene „Notitie off specificque opgaaf van ’tgeene in de inlandsche 
„drukkery zedert de opregting van dien tot heden [17 Mei 1753] gedrukt is”, 
onderteekend door Ben baas-drukker, G. H. HeusrEr, waren door die inrichting 
in | k. 
Maleisch werk: Aantal oem een E 
bijbel, ‘beginnende. met Genesis en- „lopende thans _ ads 5 
tot in de Psalmen Davids” (Zie Proeve, 1756, zu E 

NED) oe id EE Pe 4,000 

formulieren’ in:40.;o" ont gt et ane vete ene Ae RUD 


catechismus in 8° (Zie en 1746, n°. ai  heuteerts 


REN 


500 - 
woordenboek in: 8e, , tt. au. . %i. wk drente 
Portugeesch werk: 
bijbel, loopende van Genesis „tot in Jesayas,” in 
8°. (Zie Proeve, 1748, n°. 2 en Suppl. 1753). . 3,100 
„kort begrip van de leere der waarheyd, die na 
“ „de godzaligheyd is, in het Portugeesch vertaald 
„door J. M. Mour, synde in het Duvts:en Por- 
„tugeesch’”, in klein 80 (waarschijnlijk het „Com- 
„pendios exame” bedoeld in Suppl, blads. 65). 1,000 
Duitsch en Latynseh werk: 
__kort begrip (als ed in klein 8°. (Zie Suppl, 
bladz. 65) ee 1,000 
rudimenta Latina in groot S°, : EE Ae 500 
Catonis disticha, in klein 8° of groot Ie, Kk 
Suppl. 1748). 300 
M. T. CrceRrONis epistolae sclectae ad familiares in | 
ed B of groot, 12 100 
Totaal. 
Nog is gedrukt: 
Javaansche verpachting, op oliphants-papier, „in 
„duvts en maleyds” 300 
Liberale gift, 4e. : 1,200 
Lijkstatie van Zijne Eloreleid (ihohicn hetzelfde 
BSP roeve, 1752 n°. 9). 8 3 150 
Bekendmaking aan de schepen en en wegens 
ankerage- en „coppen-geld”, in het Hollandsch. 500 
Idem in het Maleisch. . … f 500 
Catalogus der Bataviasche bibliotheek. 60 
Billetten wegens het jaarlijksch publiek examen in 
het Seminarium. 300 
Doodbriefjes van den feeslinn. en et send, 
A. pE Haas. 209 
Idem, idem J. De 225 
„ van Ds. Srroonf. ar 300 
de weduwe van Ds. VAN v Dresen. 225 


6,500 


4,100 


1,900 


_12,500 


27 


Conditien en voorwaarden waar op de gemeene landsmiddelen ter stede 


28 17531756. 


Batavia worden verpagt, en die van de waag bij admodiatie overgelaten, gere- 
videert en g'amplieert in Rade van Andia, den 4den Decemb. 1753. Batavia, fol., 
64 bladz. (H. MoLper). 

Ordonnantie enz. (Proeve, bladz. 10 ne. 8). — Hiervan bestaat ook eene uit= 
gave, groot 11 bladzijden. 

Reglement op ’t verstreeken der medicijnen. Folio, 2 bladz. (Zonder naam 
van plaats en uitgever). 

Reglement voor de collationisten ter Generale Secretary. Folio, 1 bladz. (z. n.) 

Resolutien op de Aanmerkingen over Batavias gesteldheid. Folio, 10 
bladz. (z. n.). 

LADA: 

October. Door de Luthersche gemeente te Batavia wordt aan Mr. LABEUR 
aldaar betaald eene som van Rs. 31:24 voor het drukken van een vrageboek, 
groot 41/, vel. 

1755. 

26 Augustus. Overbrepging van de kasteels-drukkerij naar de wegens 
ongezondheid „absolut niet bewoonbare’ woning van den Direeteur-Generaal, 
staande dicht bij de kasteels kapel te Batavia, waar zij zich in 1788 nog bevond 
blijkens eene manuseript-kaart van Batavia uit genoemd jaar. 

Marchant (P.), de verpligtinge tot heiligheid uit Levit, XIX, 1,2. In 
eene intree predicatie, gedaan te Batavia den 23 Maart 1755, opgehelderd en 
aangedrongen. Batavia 4°. 28 bladz. (G. H. HEUSLER). 

Vreugdegalm, op de verzoening’ van Pangerangh Mancoeboemie met de 
Oost-Indische Maatschappye, en zijn huldiging’ tot Sultan over de helft der Javasche 
bovenlanden, den XIII February MDCCLV, onder de regeeringe van den Wel-Ed. 
Achtb. Heere, NicoLaAas HARTINGH, gouverneur en directeur op en langs Java's 
Noord-Oostkust, mitsgaders plenipotentiaris, van wegens de Hooge Indiasche Regee- 
ringe, tot de vredens-onderhandelingen met den zelfden. 4°. 15 bladz. (z. n.). 

1756: 

5 Maart. Ten aanzien van de „Maleytsche druckery” wordt bepaald, dat 
het oude testament, „waar meede men by na gedaan werk heeft’, zoude worden 
afgedrukt, „dog met het nieuwe Testament niet te laten beginnen, voor en aleer 
„men dierwegens nader sal komen te disponeeren’’. 

20 April. Als een sequeele van het g'arresteerde ter sessie van den 5 
Maart Isleden, nu nader gesproken en teffens in overweging genomen zijnde, of 
men met het drucken van de Bijbel in de Maleysse tale, waar van het oude 
testament nu volkomen in gereedheyt gebragt was, zoude continueeren en dus 
met den druk van het nieuwe Testament een begin maken, dan wel daar meede 
supercedeeren; zo is, nadien bij de meeste der Heeren leeden gesustineerd wierde, 
dat dat werk, uiijt hoofde van de algemeene onkundigheijt der inlanderen omtrent 
den Arabischen Letter, waar in gedagte Bijbel gedrukt is, van geen of wijnig 


1756—17161. 29 


nut wesen, en het succes van dien geensints opwegen sal de considerable kosten, daar 
toe besteed, bij meerderheiijt van stemmen goedgevonden met dat werk niet verder 
voort te varen, dog te deser gelegentheijt door den Heere Gouverneur-Generaal 
te kennen gegeven wesende, dat g'inclineert was het selve voor zijne eiijjgene reeke- 
ning te doen vervolgen en te voltooijen; zo wierd alverder geresolveert, zulks aan 
welgem: zijn Edelheiijt volkomen gedefereert te laten, en ten dien eiijnde inkoops 
af te staan het papier en verdere ingredienten, daar toe vereiijscht werdende. 

10 Augustus. Besloten tot den herdruk onder toezicht van de predikanten 
Morr en Bastiaanse van het Portugeesche psalmboek in 4° met noten, „dat thans 
„seer schaars gevonden werd’. — Zie ook 1762. 

KD. 

Mossel (J), consideratien over de vermunting in Bengale, mitsgaders 
de zo daar als elders betaald werdende interest-penningen ; het employ van 's Comp: 
geld; de Iywaat-handel; en de retouren voor Nederland. Folio, 61 bladz. (x. n.) — 
In margine zijn de resolutiën, naar aanleiding van dit stuk genomen, geplaatst. 

Publicatie betreffende den morshaudel in noten en nagelen. Folio, 1 
bladz. (z. n.). 

| 1758. 

* Huwelijksgroet aan... Prirrar Cos en... CORNELIA Roos, te zamen 
in den echt vereenigd op Batavia, 21 Junij 1758. Batavia, plano. 

Mossel (J.), poincten van aanmerking nodig tot een goed bestier van 
Malacca, van het zelve te houden in eene nodige gerustheid en verzeekertheid, 
en ’sComps: negotie of inkomen nevens ’t welvaren dezer colonie te bevorderen, 
Folio, 13 blads. (z. n.). — Met de resolutien, daarop genomen, in margine. 

17: 
Reglement voor Kareek, enz. Folio, 7 blads. (z. n ). 
Reglement voor Sumatra's West Cust Folio, 8 bladz. (z. n…). 
1760. 

Consideratien over de waarde van goud en zilver, mitsgaders dito specien 
in India, met relatie tot de belangen der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. 
Folio, 16 bladz. (z. n…). 

* Instructie voor de Chineezen. 

Eier: 

9 Juni. Ontslag van Mr. J. ScrHavENHuYSEN als censor van de stads-druk- 
kerij; benoeming als zoodanig van C. G. Bevar, oud-lid in den Raad van justitie 
te Batavia. 

Aanwijzing van zoodanige munten, maaten en gewigten, als ‘er in Souratte 
rouleeren, enz. Folio, 15 blads (z n.). 

Compendium der voornaamste civile wetten en gewoontens, waar na de 
Mahometanen zig in het decideren der onder hen opkomende verschillen regu- 
deren, ten opzigte van de successien, erf- en besterffenissen, item hunne huwe- 


30 1161 —1762, 


Iyken en egtscheydingen, byeenverzameld uyt het Mahomethaanse wetboek, volgens. 
de opgave der Priesters en inlandsehe Hoofden, om onderhouden te worden, daar 
en zo het behoort. Batavia, 23 bladz. Folio (C.C. Rennarp). — Holl. en Mal. (met 
Arab. kar.) tekst. — Verbeterde opgave. 

1474162, 

9 Februari. Verbod tegen den aanvoer en verkoop van buiten Batavia 
gedrukte almanakken. 

23 Februari. Door den Heer Gouverneur Generaal te kennen gegeven 
zijnde, dat van de alhier gedrukte en nog niet uiijtgegevene Portugeesche Bijbel 
het 1ste deel in ’s Comps. Kleijne winkel in voorraad was een quantiteijt van 1500. 
Exemplaren, zonder dat die bij de boeken met eenig geldsom bekend gevonden 
werden, onder een bijgevoegd voorstel, of het nuttig en noodzakelijk zoude weesen, 
daar van een uijtdeeling te doen onder de Ledematen der portugeesche gemeente, 
z00 is, uijt aanmerking ged: bijbel met die intentie gedrukt en het ten uiijttersten 
nodig is de gem: Ledematen te voorsien van een bijbel, in haar taal gedrukt, 
goedgevonden en verstaan daar van voor eerst 500 Exemplaren, als daar van nog 
maar in den band gebragt, onder de Christenen der portugeesche gemeente alhier 
gratis uiijjt te deelen, gelijk ook de bij de boeken van voorm : kleijne winkel nog met 
f 98— pr. restant lopende en in weesen zijnde portugeesche boeken, te weeten: 

145 pr differente de Christando 


174 „ eatechismi 
139 „ vraagboekjes en 
164 „ breviarissen, 


en aan zijn BEdelheijd op desselfs daar toe betuijgde inclinatie de executie dien 
aangaande gedefereert te laten. 

19 May. Door den heer Gouverneur-Generaal aan de vergadering te kennen 
gegeven zijnde, dat aan zijn Edelheijd, bij het nagaan van het werk der Gods- 
dienst volgens de daar van erlangde rapporten, gebleken was, dat niet alleen de 
Ledematen der portugeesche gemeente genoegsaam in ’t geheel destitut waren van 
het nieuwe testament en de psalmen in die tale, maar zelfs in de kerken van 
die gemeente, daar van maar eenige weijnige exemplaren gevonden wierden, en 
dat zijn Edelheijd derhalven, uiijt hoofde van de nuttigheijd en volkomene nood- 
zakelijkheijd, om die Ledematen van sodanige Heijlige boeken te voorzien, waar 
op zij alleen den grond en zekerheiijt van hun geloof konnen vestigen en den weg 
der saligheiijd leren, zijn gedagten hadde laten gaan, om de psalmen Davids en 
het nieuwe testament in de portugeesche tale te laten herdrukken, te meer Zijn 
Edelheijd, uiijt de sugt en gretigheiijd, waarmeede het onlangs uiijtgedeelde oude 
Testament in de meerm: tale, volgens het besluiijt deeser regeering van den 23 
febr: jongsleeden, door de ledematen van die gemeente geaccepteerd was geworden, 
met grond onderstellen mogt, dat de uiijtdeeling derselve mede aan geen onwaardige 
soude geschieden en dus daarmeede het bedoeld oogmerk bereiijkt worden. 


1762—1766. 31 


Dat zijn Edelheiijjd ten dien eiijjnde, met den in de voorm: tale seer ervaren 
predikant Jonan Maurits Monr niet alleen gesproken, maar dat gem: Morr 
ook, volgens zijne gewone iijver, in dien gevalle zijn dienst aangeboden hadde, 
om zig gaarne, uijt aanmerking der heiijlsame intentie van dit werk, te willen 
verledigen tot het revideeren en corrigeren der proef exemplaren; en dat Zijn 
Edelheijd dienvolgende, om de Comp: zo veel mogelijk in deesen buiijten Last 
te houden of daar van geen last te doen dragen, gaarne op Zig wilde nemen, om 
die heiijlige boeken, na het Exemplaar van ’t Jaar 1695, als het beste geoordeelt 
zijnde, voor zijn reekening te laten drucken, terwijl nagegaan hadde, dat zulx 
met dien selven letter, waar mede het oude Testament was afgedrukt, soude 
konnen volbragt werden, indien de heeren Leeden konden goedvinden zulks aan 
Zijn Edelheijd overtelaten; en het benodigde papier, nevens eenige verdere 
ingredienten inkoops prijs Comps weegen te laten afgeven, soo is na deliberatie 
geresolveert, dien voorstel in ’t geheel te amplecteeren, en dienvolgende ver- 
staan op die betoonde inclinatie aan zijn Edelheijd volkomen gedefereert te 
laten het herdrukken van het nieuwe Testament en de Psalmen in de portu- 
geesche taal, na het exemplaar van het jaar 1693 voor Zijn Eygen rekening, en 
daar toe het papier en de verdere benodigde ingredienten, even en indiervoe- 
gen als zulks bij hef drucken van het oude Testament in de maleijijtsche taal 
aan den overleeden heer Gouverneur-Generaal Mossen [z: g:|, ingevolge resol: 
van den 20: april 1756, is toegestaan, inkoops prijs uijijt Comps pakhuiijsen te 
verstrekken, mitsgads het opzigt van dat werk op te dragen aan meerm: predi- 
kant Morr, en den kerkenraad alhier. van dit besluijt bij extract kennisse deser 
te geven. 

Ordonnantie voor den keur-meester en op het keuren van goud en zilver. 
Plano, 1 bladz. (z. n.). 

Rapport van den Raad van justitie des kasteels Batavia aan den Gouv.- 
Gen. VAN DER PARRA over het straffen van Europesche, in ’s Compagnies dienst 
zijnde, militaire deserteurs, 16 Junij 1762. Klein folio, 31 bladz. (4. n.). 
1763. 

* Lijst der salarissen, zoodanig als dezelve bij den Secretaris, Clercq en 
bodens van Heemraden der Bat. Ommelanden genoten mogen worden, enz., enz. 
Batavia, fol. 

1765. 
* Conditien voor het stads-logement. 

10 6165 
„De boekdrukkerijen van Batavia waren bij mijn’ tijd [1766], in verge- 
„lijking van die in Europa, in eenen slegten staat’. H. Vogel, 30 jaarige zee 
reizen, II, 148. 

‚* Collectie van kerkelijke ordonnantien. — Zie over deze uitgave Nieuwe 
Statuten van Batavia, godsdienst en kerkelijke zaken, $ 5. 


32 1767 —1178. 


145 6%, 

Geugten (A. van der), rouwklacht op het smertelijk afsterven van 
den WelEd. Gestr. Heere, den Heere NicoLaas HARTINGH, in zijn WelEd. Gestr. 
leven Raad-ordinair van Nederlands India, President in ’teerw. collegie van 
Heeren Heemraden der Bataviasche ommelanden, etc. etc., overleden op Batavia 
den 25sten van Wintermaand des jaars MDCCLXVI. Toegewijd aan deszelfs- 
zoonen, dochteren, behuwdzoonen en verdere dierbare familie van zijn WelEd. 
Gestr. 4°, 6 bladz. (z. n.). 

17,65B. 

Jongh (B. S. de), op den zilveren feest-dag van zijn Hoog-Edelheid, 
den Hoog-Edelen Heer Perrus ALBERTUS VAN DER PARRA, Gouverneur-Generaal 
van Nederlands India, enz., enz., en de Wel-Geboore Vrouwe, Mevrouwe ADRIANA 
JOHANNA Bakr. Voorgevallen te Batavia op den elfden Junij 1768. 4°, 6 
bladz. (z. n.). 

Prijscourant van zoodanige goude en zilvere muntspeciën als onder 1e Sep- 
tember 1768 bij de Imdiasche negotieboeken staan verhandeld te worden, enz. 
8°, 32 bladz. (z. n.). 

Publicatie betreffende de preferentie enz. van insolvente boedels. Plano, 
1 bladz. (z. n.). 

TTA One) 

* Register op het Ambons Kruid-Boek van G. E. Rumeuivs. Batavia, fol. 
Gedeeltelijk ongepagineerd (E. HEEMEN). — Zie Rumphius gedenkboek, bladz. 201. 
17 78. 

15 Mei. Curatoren en scholarchen over de stadschoolen, bij een ingediend 
extract uit hunne resolutie van den 2 deeser vertoont hebbende, dat zij gegronde 
hoope hadden om de Nederduitsche taal onder den iplander met de waare 
Godsdienst teffens intevoeren, indien daar toe maar de noodige boeken konden 
bezorgen uit het Portugeesch en Maleisch in het Nederduitsch, dog bij de catha- 
jogus niet meer wierden gevonden, als 

190. complete exemplaren van de portugesche bijbel in oetavo, drie deelen. 

80 complete maleidsche bijbels met arabische letters in oetavo, vijf deelen. 

Een exemplaar van de maleidsche bijbel, met een latijnsche letter in 1733 
te Amsterdam, met nog eenige exemplaren van de psalmen in 1788 gedrukt, en 
geen een kort begrip, veel min een goede Nederduitsche spraakkonst in die 
taalen, met verzoek om een kragtdadige voordragt aan de Heeren Majores, op 
dat de Maleitsche bijbel in quarto, in a° 1733 te Amsterdam met de psalmen in 
1738 gedrukt, in twee deelen in quarto in Nederland mogen worden herdrukt, 
zo is goetgevonden en verstaan de HoogEdele Heeren zeventienen hij eerste 
gelegentheid eerbiedig te verzoeken de gemelde Maleidsche bijbel en psalmen te 
laaten herdrukken, na het eenigst daar van nog te vinden exemplaar, dat 
hunne Edele Hoog Agtb: tot een model zal worden aangeboden, en dat daar 


1778—1783. 33 


van herwaarts mogen worden gezonden ten minsten twee duizend exemplaren in 
een band, en vijfhonderd exemplaren in twee banden gebonden, nadien veele 
inlandsche Christenen, inzonderheid in de oostersche Gouvernementen, daar van 
onvoorzien zijn. 

Terwijl op de verdere, bij het: voorschreven extract resolutie, gedaane 
instantien is besloten : 

lo. het daar nevens overgelegt kort begrip van de Christelijke waarheid, 
na voorafgaande approbatie door den gereformeerden Kerkenraad, gevolgt van een 
handleiding in de Nederduitsche spraakkonst in het Nederduitsch, Maleidsch en 
Portugeesch, met een Latijnsche en Arabische letter hier te laaten drukken; 

2o. te laaten herdrukken het woordenboek van ArrwrisN en Corrú uit de 
Portugesche in de Nederduitsche taal, en 
30. desgelijksch het woordenboek uit het Maleidsch in het Nederduitsch 
en uit het Nederduitsch in het Maleidsch, alles in een: formaat in quarto, en in 
de Casteelsboekdrukkerij voor rekening van de Comp. mitsgaders met het laatste 
het eerst te doen beginnen. 

ti 0. 
* Nieuw zak almanachje voor 1781 met raadsels (L, Dominicus). 
Fos 

23 October. Op het request van EeseRT HeEEMEN, baas van Comps boek- 
drukkerij binnen dit casteel, is goedgevonden en verstaan denzelven, uit consideratie 
zijne hooge jaaren, verzwakt gezigt en verdere debile lichaams constitutie, uit den 
dienst van de Maatschappij te ontslaan en hem toeteleggen de bij het reglement 
op de bevordering der dienaaren bepaalde rustgage van f 24 ter maand. 

Exercitie van de infanterie, zoo als die in gebruik is by de troupes van den 
Staat der Vereenigde Nederlanden; gedrukt ter order van Zijn Edelheid, Mr. 
WirLEM ARNOLD Artring, Gouverneur-Generaal van Nederlands Indie. Ten dienste 
van de troupes deezer landen. Batavia, 80. 86 blads. (E HereMeN). 

Exercitie zo te paard als te voet, van het esquadron dragonders, gedrukt 
enz. [als voren). Batavia, 80. 24 blads. (B. Hermen). 

Exercitie voor de arthillery, met hand-geweer, canon en mortieren, opgesteld 
ter ordre van Zijn Edelheid enz. [als voren|. Batavia, 80. 18 bladz. (B, Hermen). 

Exercitie voor de oorlog-scheepen, met hand-geweer en canon. Opgesteld 
enz. [als voren]. Om op alle scheepen der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie 
ter observantie afgegeven te worden. Batavia, 80. 16 bladz. (B. HreeMeN). 

Sd. 

Opheldering omtrent de Javasche planten en palmbomen, getrokken uit 
het 1. IL. IUI. deel der Javasche planten. 80. 32 bladz. Zonder datum en naam 
van uitgever. — Dit stukje schijnt te behooren bij Radermacher, naam lijst der planten, 
enz., waarvan hel 3e stuk in 1782 het licht zag. De „opheldering” ts alphabetisch 
ingericht en eindigt met „Gabang”. 

Verh. Bat. Gen. deel LV. 8 


34 1783—1796, 


* Ordonnantie op het inrichten der begravenis-rollen en doodbriefjes. Folio. 
186: 

28 Juli. Op een ingekomen Extract uit de Resolutien van Curatoren en 
Scholarchen over de stadsscholen van den 13 Mai jl. en de daar bij gedane 
aanmerking, dat, schoon de H. M. beloften doen, nader te zullen in overweging 
nemen de herdrukking van eenige Maleidsche en Portugesche boeken, egter nog 
een geruimen tijd daar mede zal voorbij gaan, eer daar van een toereikend getal 
exemplaren alhier aangebragt worden, terwijl er een over groot gebrek is, in ’t 
bijzonder aan Maleidse vraagboekjes in de oostersche Provinciën in ’t generaal 
en op Ambon en Ternaten voornamelijk, is goedgevonden en verstaan, dat Collegie 
te qualificeeren om voor hare reek: in de Casteels drukkerij te laten afdrukken 
een duizend exemplaren van zeker werkje, uitgegeven in a°, 1725 door Ds. FRANGoISs 
VALENTIJN en gedrukt te Dordrecht, in ’t Maleidsch, met Latijnsche Letters, mistgs 
nog een duizend exemplaren van een ander werkje, genaamd de Leere der 
Waarheid, die naar de Godzaligheid is, uitgegeven door GrORGE HENDRIK WERNDLY 
en gedrukt te Amsterdam in ao. 1782. 

1788. 

7 Oetober. Aan Scholarchen wordt vergund voor hunne rekening te laten 
drukken 500 exemplaren van het Portugeesche A-B-C-boekje, „nevens zodanige 
„andere exemplaren van andere Portugesche werkjes, als in der tijd nodig 
„geoordeeld zal worden”. 

Catalogus van boeken, de welke bij den koster van de Hollandse kerk 
(te Batavial voor de neevens gestelde prijzen te bekomen zijn. Folio, 4 bladz. 
z. n. en jaar. Het Collegre van Curatoren en Scholarchen had deze boeken voor eigen 
rekening uit Nederland ontboden. 

1796. | 

Catalogus van een fraaije verzameling van Nederduitse, Hoogduitse, Latynse 
en Franse boeken, nagelaten door wijlen den Advocaat Mr. GERARDUS VAN DER 
Grust, welke zullen verkogt werden, enz. Batavia, 80. 42 bladz. (P. VAN GEEMEN). 


XIde EEUW. 


1803: 

25 Augustus. De stads-drukker, Jeremias JAcoBUS DomiNtcus, beklaagde 
zich bij de Regeering over inbreuk, dien de kasteels-drukker zich op zijn pre- 
vilegie had veroorloofd; tevens verzocht hij voor zijne weekelijksche leverantie 
van het Vendu-nieuws, in plaats van 1 rijksdaalder ter maand, 2 rijksdaalders 
te mogen ontvangen. Na het advies van het Collegie van Schepenen op dit 
rekest te hebben ingewonnen, besloot de Regeering den prijs van het Vendu- 
nieuws op den ouden voet te laten, maar Dominicus te ontheffen van het hem 
opgelegde ambtgeld ad 100 rijksdaalders ’s jaars, tevens hem mededeelende, dat 
de levering van een almanak bij de intrede van eenig jaar aan ieder lid van de 
Hooge Regeering nimmer als eene verplichting was beschouwd, van welke leve- 
ring hij „expresselijk” werd „geöxcuseert”. Aan den kasteels-drukker werd gelast 
in geen opzicht van zijne instructie af te wijken „tot prejuditie van den stads- 
„drukker”’. 

6 December. Voor Ambon werd op verzoek van het Collegie van Curatoren 
en Scholarchen vergunning verleend tot het drukken in de kasteels drukkerij van : 
300 exemplaren van het Maleische vraagboekje, getiteld: Taxlima eltakkich ; 


200 df als voren van: Pengadjaran sagala awrang iang suka 
masokh kapada agama Mesehhy. 
1805 


25 April. Wegens gebrek aan letters was „ondoenlijk” het drukken van 
zekere „arithmetische verhandeling” ten gebruike in de militaire school te Mees- 
ter Cornelis. 

6 Augustus. „Vermits Compagnies drukkerij alhier, schoon met de grootste 
„moeite, niet dan zeer gebrekkig aan de gang kon werden gehouden en te duchten 
„was, dat die eerlang zoude moeten stil staan, hebben wij het Kaapsch gouver- 
„mement verzocht ons met eene goede quantiteit drukletters te voorzien; dan, 
„schoon gemeld gouvernement aan dit ons verzoek sedert ten deele heeft voldaan, 
„is het aangebragte daar van in geenen deele toereikende om de gemelde druk- 
„kerij in een behoorlyken staat van werking te brengen, weshalve wij, alzoo 
„UWelRd. Hoog Achtb. veel al in het denkbeeld zouden kunnen zijn gebragt, 
„dat door deeze assistentie in het gebrek aan drukletters compleet zoude zijn 
„voorzien, mede insteeren ook op dit artieul de meeste reflexie te slaan, te meer 
„noch, daar van de gemelde, van de Kaap aangebragte drukletters, als niet vol- 


36 1805—1810. 


„doende zijnde, maar een zeer gering gebruik kan werden gemaakt en bovendien 
„eene considerable minderheid op deselve is bevonden. .........e...e. 

„Den eersten gesworen klerk ter generaale secretarij alhier hebben wij 
„gelast eene geregelde afzending te doen van al zulke publieque papieren en 
„werken, als alhier of in andere gedeeltens van ’s Lands Indische etablissementen 
„in het licht worden gebracht. Wij mogen echter niet af zijn ter geëerde kennis 
„van UWelEd. Hoog Achtb. te brengen, dat voor als noch, zoo min alhier, als 
„op de overige bezittingen, publieque nieuws papieren uitgegeeven of gedrukt 
„worden, behalven hier ter hoofdplaats weekelijks het zogenaamd vendu nieuws’ 
(geh. missive van de Indische Regeering aan den Raad der Aziatische bezittingen 
en etablissementen, resideerende in den Haag, dd. 6 Augustus 1805, 8 106 
en 238]. 

1806. 

Nieuwe verbeterde almanach, naar den Gregoriaanschen styl, op ’t jaar 
na de geboorte van Jesus Christus, 1807. Berekend naar den meridiaan en de 
pools-hoogte van Samarang, liggende beoosten den Piek van Teneriffe, op 127 
gr, 12 min. lengte en 6. gr, 57 min. en 32 seconden, bezuiden der Linea 
Aequinoctialis. Batavia, ongepagineerd, 12° z. j. (J. J. Dominrcus). — Deze almanak 
is gemaakt door een leeraar aan de marine-school te Samarang; zie $ 1 in fine. 

* Reglement van broederen ouderlingen en diaconen der Luthersche gemeente - 
(J. J. Dourrrcus). 


Nieuwe verbeterde almanach ...... 1809. — Zie overigens bij 1806. 
1809 (?) 

„De keukens en slaven-vertrekken [van het voor gouvernements-huis op 
Molenvliet aangekochte gebouw| zijn voor de drukkerij en voor den kamerbe- 
waarder in gereedheid gebragt” (DAENDELS, staat der Ned. O. I. bezittingen, 
bladz. 87). 

1-8 40; 

4 Maart. „Het gebrek aan drukletters, 'twelk te meermalen aan het 
„Bewind voor de kolonien in het moederland is opengelegd, zonder dat men 
„hieromtrent eenig voordeelig effect heeft mogen ondervinden, is sedert tot die 
„hoogte gestegen, dat het niet meer doenlijk was ’slands drukkerij gaande te 
„houden; en nademaal de gepreviligeerde stadsdrukkerij zich in hetzeltde geval 
„bevindt en dus tevens de redenen ophielden, waarom dit previlegie in der tijd 
„is verleend, te weten: tot gerief van het publiek, is de intrekking van dit pre- 
„vilegie en de vereeniging van beide de drukkerijen voor het land nog als het 
„eenige middel beschouwd om zich uit de opgemelde verlegenheid gedeeltelijk te 
„redden, welke intrekking en vereeniging sedert bij de Hooge Regering zijnde 
„gedecreteerd, onder een billijk dedommagement voor den Stadsdrukker, wegens 
„de door het land van hem overgenomen materialen, zooveel heeft uitgewerkt, 


1810—1818. 37 


„dat men, hoewel met moeite, de noodige hoeveelheid letters heeft bijeen gekre- 
„gen tot de uitgave van een courant, in plaats van het zoogenaamde vendu- 
„nieuws, 't welk niemand kan interesseren. 

„Deze uitgave, die veel genoegen geeft, omdat het gros der ambtenaren 
„en der ingezetenen bevorens van alle nieuwstijdingen en berigten verstoken 
„waren, en daarenboven zeer gepast is in sommige gevallen tot opwekking van 
„den publieken geest en om verkeerde insinuatiën tegen te gaan, is met den 
„aanvang van dit jaar begonnen, zijnde de Professor Ross daarvan de Redacteur 
pe « « »» «« herhalende ik met alle empressement, de bij vorige gelegenheden 
„gedane iterative verzoeken, om ten spoedigste een aanzienlijke quantiteit druk- 
„letters herwaarts te zenden, ten einde niet al zeer schielyk in dezelfde verle- 
„genheid te vervallen, welke men naauwelyks voor een tijd gedeeltelijk te boven 
„is gekomen”. (Missive van den Gouv. Gen Daenpers aan het Opperbestuur in 
Nederland, dd, 4 Maart 1810, 

27 Lentemaand. Machtiging verleend om ter Lands-drukkerij „particulier” 
te drukken 300 exemplaren van het 2de deel van het militaire exercitieboek. 

ket 

October. In het gouvernements-huis op Molenvliet bevonden zich vijf gou- 
vernements-slaven (2 Makassaren, 2 Mandhareezen en 1 Boeginees), die aldaar 
als boekdrukkers gebruikt en door eene commissie gezamelijk op eene waarde 
van 800 rijksdaalders geschat werden. Een hunner was oud en afgeleefd en 
dientengevolge zonder waarde. 

Dr. W. Hunter nam de eenige, toenmaals te Batavia bestaande drukkerij 
voor zine rekening van het gouvernement over, waardoor deze weder eene 
„private propriety” werd. Op verzoek van RarrLes ontbood hij een „Hindostanee 
„press van Calcutta, welke in Maart 1812 te Batavia arriveerde. Hij ontving 
maandelijks gemiddeld 1050 Spaansche dollars voor aan de Regeering geleverd 
drukwerk. 

De Regeering was „desirous of encouraging a press in this island”. 

1812. 

24 Maart. Dr. W. Hunter benoemd tot „Superintendant of the Press” op 
een maandelijksch tractement van 250 Spaansche dollars, die op zich nam „the 
„eonduet of the Gazette, including the correction of all notifications and other matter, 
»inserted by Government, and also that of all papers, printed by their order”. 
Zijne voorwaarden waren „in conformity of those of the Presidencies of India”, 

1 April. Sluiting van de gouvernements drukkerij te Batavia. 
3 Mei. Eene commissie bevond in het gouvernements-huis op Molenvliet 
0. à. „3 printing presses, with a parcel of types, and some printers tools, all 


„of them very much damaged”. 
Hald. 
? Overlijden van Dr. W. HUNTER. 


38 1813—1815. 


27 April. Voorstel van het Java’s gouvernement aan het „Supreme Govern- 
„ment” te Fort William (Calcutta) tot overname der drukkerij van wijlen HUNTER, 
dan wel tot het uitzenden van alles, wat voor eene drukkerij benoodigd is. „The 
„ippossibility of procuring good clarks on the islaud and the sickness to which 
„they are constantly exposed in their employment at Batavia are urgent reasons 
„for the necessity of a press”. 

12 Juni. Het Opperbestuur te Calcutta antwoordt, dat zonder nadere 
inlichtingen geene beslissing kan worden genomen. 

15 October. De drukker Husrarr aangeschreven de verlangde inlichtingen 
te verschaffen. 

23 November. De executeuren in den boedel van W. Hunter bieden 
de drukkerij aan de Regeering te koop aan voor 30,000 sicca ropijen, onder 
mededeeling, dat zij van „an individual” een bod tot hetzelfde bedrag hadden 
ontvangen. 

1814. 

2 April. De drukkerij door de Regeering aangekocht voor 30,000 sicca 
ropijen „and interest at the rate of 6 pr. cent. pr. annum from the date of the 
„transfer having taken place”. 

4 Juni. Het Opperbestuur in Bengalen berust in den aankoop door het 
Gouvernement van de drukkerij, welken aankoop het beschouwt „as a matter of 
„necessity, rather than of choise”. Dergelijke aankoopen mochten echter niet 
meer plaats vinden „under the uncertainty which exists with regard to our eon- 
„tinuing in possession of the colony”’. 

6 October. Benoeming van een „additional assistant” bij de drukkerij, 
op een maandelijksch tractement van 75 Spaansche dollars. 

1815: 

21 April. Het tractement van den uitgever van de Java govt. gazette 
verhoogd van 100 Spaansche dollars tot 300 ropijen per maand, gerekend van 
1 Januari 1815. 

13 Mei. De Java almanac and directory wordt voor 1815 slechts voor 
„een halfjaar („to commence from the 1st July next’) uitgegeven, omdat de kopij 
door vele veranderingen in het ambtelijke personeel verouderd was. 

26 Mei. De Regeering nam voor hare rekening 100 exemplaren van eene 
Hollandsche editie van den almanak, welke editie de Super-intendant of the 
Press tot een aantal van 150 exemplaren voor zijne rekening had doen drukken 
en voor 1 Spaanschen dollar per exemplaar verkrijgbaar stelde. 

28 September. Vaststelling van administratieve voorschriften voor de 
drukkerij. 

9 October. HusBarr kreeg 19 pet. van de door hem wegens abonnementen 


op de Java govt. gazette geïncasseerde gelden, maar bleef „responsable for the 
„total account thercof”’, 


I., 1858, II, 180. 


1817—1824. 39 


NSL. 
Provisioneel reglement voor de Lagere school op Weltevreden. Folio, 1 
bladz. (z. n.). 
1818: 
Algemeen reglement voor het school-wezen. Folio, 2 bladz (z n.). 
Algemeene orde voor de lagere scholen. Folio, 3 bladz. (z. n.). 
Contract aangegaan door deelhebberen in de Javasche zee-assurantie Societeit 
80. 16 bladz. (z. n.). — Hel contract is geteekend te Batavia den 29sten December 1818. 
Instructie op het afnemen en afleggen der Examens van diegenen, welke zich 
in Nederlandsch Indië tot het geven van Lager onderwijs willen vestigen. 80. 4 
bladz. (z. n.). 
1820. 
„Aan den ingang der Prinselaan (komende van Molenvliet) prijkt het 
„ontzagwekkend gebouw, hetwelk door de inlanders kantor bahroe of kantor 
„oewang genoemd wordt... ...... Op hetzelfde terrein bevindt zich de Lands” 


BENENEREN 2... Deze drukkerij is onder het bestuur van den iijjverigen 


„en bekwamen Directeur CooRENGEL aanmerkelijk verbeterd geworden’. J. OLIVIER, 
land- en zeetogten, gedaan in 1817 tot 1826, I, 32, 

Reglement op de verpligtingen, titels en rangen der regenten op het 

eiland Java. Folio, 21 bladz. (z n.). 
1821. 

* Presgrave (E.), account of ajourney from Manna to Pasummah lebar, 
and the ascent of Gunong Dempo, in the interior of Sumatra; performed by order 
of the Honorable T. S. Rarrres, Lieutenant Governor of Fort Marlborough, in 
the year 1817. Fort Marlborough (Mission press). Vermeld in Tijdschr. v. N. 


1822. 

Roorda van Eysinga (P. P.), levenschets van sulthan IBRAHIM, enz. 
(Proeve, 182’, no. 9). — Omtrent dit werk schrijft de uitgever in zijne Verschillende 
reizen en lotgevallen, III, 151: „gretig werd deze arbetd door het publiek ontvangen, 
„zoodat spoedig de exemplaren van dit werk, het eerste in zijne soort, uitverkocht 
„waren’’. 

1823. 

* Kam (J.), rewayat pengingatan, deperlak awleh G. F. A. GERICKE. 
Ambon, 8e. 

* Medhurst (W. H.), maandelijksch magazijn. Chineesch karakter. Batavia, 
8e, 6 bladz., waarschijnlijk per aflevering. — Dit magazijn moet van 1823 tot 1826 
het licht hebben gezien. 

1824. 
Aanwijzing van dag-verdeeling van het instituut van opvoeding voor jonge- 


„juf vrouwen, van Landswege te Batavia opgerigt. Plano, 1 bladz. (z. n.). 


40 18241827. 


Berigt enz. (Proeve 1824, no, 7). 4 bladz. 
1825. 

5 April. Besloten tot het „aplaneeren’”’ van de in een pisang-bosch ver- 
anderde plek, grenzende aan gebouwen, staande aan de Oost-zijde van de Heeren- 
straat te Batavia, waar vroeger de stads-drukkerij had gestaan. 

* Verhandelingen van het Bataviaasch genootschap van kunsten en we- 
tenschappen, 9e deel, tweede druk. 

* Medhurst (W. H.), kinder-spelboek. Chineesch karakter. Batavia, 
120, 14 bladz. Met het drukken van dit spelboekje is voortgegaan tot in 1835. Het 
aantal afdrukken heeft bedragen 2,200. 

* Idem, geschiedenis van Java, Chineesch karakter. Batavia, 8°. 85 bladz. 
— Als voren tol in 1834. Aantal afdrukken 1,630. 

1826. 

„De heer Erour, in Indië teruggekeerd, bragt „een Javaansche drukkerij 
„mede. RoOORDA VAN Eysinga, versch. zeizen en lotgevallen, III, 259, in welk 
werk bij herhaling sprake is van eene inlandsche drukkerij te Batavia, waarover 
R. v. E. het beheer voerde. 

* Medhurst (W. H.), Doddridge's begin, le deel, Chineesch karakter. 
Batavia, 8°. 40 bladz. — Met het drukken van dit werkje is voorlgegaan tol in 
1834. Aantal afdrukken 3,577. 

* Idem, tractaat over het nieuwjaar. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 
1 bladz. — Als voren lot in 1834. Aantal afdrukken 2,000. 

* Idem, het feest der grafsteden. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 7 
bladz. — Als voren tol wm 1834. Aantal afdrukken 2,510. 

* Idem, gezegden van Jezus. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 7 bladz. — 
Als voren tot in 1856. Aantal afdrukken 2,000. 

* Idem, over het voeden van geesten. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 
8 bladz. — Als voren tot in 1854. Aantal afdrukken 2,514. 

* Idem, over de godin des zeemans. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 
5 bladz. — Als voren tot in 1853. Aantal afdrukken 2,325. 

* Idem, verklaring van de zedelijke wet. Chineesch karakter. Batavia, 
8e. 90 bladz. — Als voren tot in 1855. Santal afdrukken 3,563. 

Verslag van de feestviering van het genootschap van Waterloo te Batavia 
op 24 Juni 1826, uitgebracht met liederen van G. J. SieBerau, D. H. TEN KATE 
VAN Loo, P. P. ROORDA VAN EysINGA e. a. 8°. 28 bladz. 

182 

„Im geheel Nederlandsch-Indië bestaat slechts ééne drukpers, namelijk die 
„van de lands drukkerij te Batavia; te Amboina bestaat wel eene zoogenaamde 
„drukkerij van het Zendeling-genootschap, doch deze bepaalt zich tot het zeer 
„gebrekkig drukken van bijbelsche vraagboekjes voor de Ambonesche Christenen. 
„De landsdrukkerij drukt de Bataviasche Courant, de publicatiën van het Gou- 


A 


bladz. (z. n…). 


18271830. 41 


„vernement, het Staatsblad van Ned. Indie, den Bataviaschen almanak en de 
„verhandelingen van het Bataviasch Genootschap”. — J Orrvier, aanteekeningen 
gehouden op eene reize in Oost-Indie en gedurende een veeljarig verblijf in 
onderscheidene Nederlandsche etablissementen aldaar. Amsterdam, 1827, bladz. 36. 

Instructie voor de Sub-kommissien van onderwijs. 8°, 2 bladz. (z. n ). 

Roorda van Eysinga, de kroon aller"koningen, enz. (Proeve 1827, 
n°. 11). — Zie over de geschiedenis van dit werk de „Verschillende reizen en lotge- 
„vallen’ van den witgever, deel Ill, bladz. 71—75 en 252. 

1828. 

* Medhurst (W‚, H.), drie klassieke geschriften. Chineesch karakter. 
Batavia, 8°%. 17 bladz. — Met het drukken van dit werkje is voortgegaan tot in 1835. 
Aantal afdrukken 5,210. 

* Idem, mengelwerken. Chineesch karakter. Batavia, 5° 50 bladz. — 
Als voren tot in 1835. Aantal afdrukken 2,376. 

* Idem, broederlijke zamenspraken. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 26 
bladz. — Als voren tot in 1834. Aantal afdrukken 1,000. 

* Idem, over het gaan over het vuur. Chineesch karakter. Batavia, 12°. 
5 bladz. — Gedrukt met houten blokken, evenals de voorgaande hoekjes, tot een aantal 
van 300 afdrukken. 

* Idem, schoolboek. Chineesch karakter. Batavia, 12°. 16 bladz — 
Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tol in 1832. Aantal afdrukken 1,200. 

* Idem, vergelijkende tijdrekening. Chineesch karakter. Batavia, 8°. 
40 bladz. — Lirhographie. Aantal afdrukken 1,000. 

* Robinson, weg der zaligheid. Maleisch met Arabisch karakter. Batavia, 
8°, 48 bladz. — Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tot in 1853. Aantal 
afdrukken 1,300. 

* Thomson, gebeden-boek. Maleisch met Arabische karakters Batavia, 
8°, 8 bladz. — Lithograplue. Aantal afdrukken 200. 

1829. 

* Medhurst (W. H), tractaat over de verlossing. Chineesch karakter. 
Batavia, 8° 30 bladz. — Met het drukken is voortgegaan totun 1835. Aantal afdruk- 
ken 4,453. 

* Idem, dorps-leerredenen. Chineesch karakter. Batavia, 89. 39 bladz — 
Als voren tot in 1832. Aantal afdrukken 700. 

Reglement van orde, tucht en beheer voor de Gouvernements lagere school, 
te Weltevreden. 8e. 15 bladz. (z. n). 

[Zonder titel], lijst van de voorwerpen van landbouw en nijverheid, 
tentoongesteld te Batavia in 1829. Folio, 4 + 4 + 4 + 3 (de laatste ongenummerd) 


1830. 
* Domis (H. J.), residentie Soerabaija,. Ibid, 4e. 


42 1830-1834. 


* Luyke, catechismus in het Lettineesch. Batavia, 12°, 8 bladz. — Oplage 
500 evemplaren. 

Reglement van onderwijs en plan van huisselijke orde en inrigting voor 
de jonge-jufvrouwen dag- en kost-school te Batavia. 80. 25 bladz. en tabel (z. n. 
en zonder datum, maar het reglement is in 1830 vastgesteld). 

Reglement voor de maatschappij van weldadigheid. 3de druk. 26 bladz. 
89, (Landsdrukkerij). 

1832. 

Lijst der school-boeken en -behoeften, voorhanden bij het school-boeken” 
fonds onder de administratie der Hoofdkommissie van onderwijs. Batavia, 80. 
14 blads. en een supplement, groot 2 bladz. (Landsdrukkerij). 

Medhurst (W. H.), vertaling van assembly’s catechismus Chineesch 
karakter. Batavia, 80. 20 bladz, — Lithographie. Aantal afdrukken 300. De 
asembly’s catechismus is in 1643 in Engeland zamengesteld. 

* Idem, bijbel- prenten. Chineesch karakter. Batavia, 40. 19 bladz.— Aantal 
afdrukken 1,000. ‚ 

* Medhurst (mevrouw), bib. catech. Maleisch met Arabische karakters. 
Batavia, 240, 208 bladz. — Aantal afdrukken 1,000. 

Reglement van orde, tucht en beheer voor de gouvernements lagere scholen 
in alle Residentien op Java en Madura en die der buiten-bezittingen van Neder- 
landsch Indie, met uitzondering van Batavia, Samarang en Soerabaja. 80. 24 
bladz. (z. n.). 

1838. 

* Medhurst (W. H.), over het gaan over het vuur. Chineesch karakter. 
Batavia, 12e, 8 bladz. — Zethographte. Met het drukken is voortgegaan tot in 1855. 
Aantal afdrukken 1,800. 

* Idem, de goddelijke eigenschappen. Chineesch karakter. Batavia, 120. 
100 bladz.— Lithographie. Aantal afdrukken 1,000. 

* Idem, inleiding in de heilige schriften. Maleisch met Arab. karakters. 
Batavia, 80. 33 bladz. — Lithographie. Aantal afdrukken 500. 

* Idem, schets der christelijke leer. Maleisch met Arab. karakters. 
Batavia, 80. 76 bladz. — Lethographie. Aantal afdrukken 1,000. 

* Medhurst (mevrouw), bijb. catech. Maleisch met Holl. karakters. Batavia, 
81, 16 bladz.— Aantal afdrukken 1,000. 

Reglement van orde, tucht en beheer voor de Gouvernements lagere school 
te Samarang. Batavia, 28 blads. 8°. (z. n). 

[Serière (G. del, instructie voor de kultuur en behandeling van den 
Havannah tabak. Batavia, 15 bladz. en 1 bladz. errata. 80. (Landsdrukkerij). 

1834. 


* Bruckner, over de goddelijke eigenschap. Jav. karakters. Batavia, 24 
bladz. 120, — Aantal afdrukken 3,000. 


18341835. 43 


* Bruckner, catechismus der natuur. Jav. karakters. Batavia, 124 bladz. 
12o, — Aantal afdrukken 1,000. 

* Idem, over het ontwerp des evangeliums. Jav. karakters. Batavia, 
28 bladz. 120. — Aantal af drukken 2,000. 

* Idem, over den zoon van God. Jav. karakters. Batavia, 58 bladz. 
12o, — Aantal afdrukken 1,500. 

* Bruijn (R. le), pengadjarang akan perboeatan Allah: goena segala 
orang jang mengarti bahasa Malajoe. Batavia, 120, (Landsdrukkerij). 

* Medhurst (W. H.), uitgezochte leeringen. Chineesch karakter. Batavia, 
32 bladz. 80. — Lithographie. Aantal afdrukken 500. 

* Idem, de val en herstelling des menschen. Chin. kar. Batavia, 100 
bladz. 120, — Lethographie. Aantal afdrukken 1,000. 

* Idem, overeenstemming der evangeliën. Chin. kar. Batavia, 100 
bladz. 80. Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tot in 1836. Aantal 
afdrukken 3,000. 

* Idem, over het aanwezen van God. Chin. karakter. Batavia, 8 bladz. 
32°, — Lithographie. Aantal afdrukken 4,500. 

* Idem, Maleidsch spelboek. Arab. kar. Batavia, 48 bladz. 80, — Litho- 
graphie. Aantal afdrukken 500. 

* Idem, twistredenen met Mahomedanen. Maleisch met Arab. kar. Batavia, 
86 bladz. 80, — Lihographie. Aantal afdrukken 1,000. 

* Nederduitsche en Maleische catechismus. Holl. kar. Batavia, 60 bladz, 
180, — Uitgegeven voor rekening van het. genootschap van Soerabaia. Aantal afdrukken 500. 

* Robinson, liederen-boek. Mal. met Arab. kar. Batavia, 98 bladz. 
180. — Lithographie. Aantal afdrukken 500. Waarschijnlijk hetzelfde boekje als dat, 
bedoeld in Supplement 1, 1834 ouder Jalgs- 

* Idem, leven van Bunjan. Mal. met Holl. kar. Batavia, 48 bladz. 18°. — 
Aantal afdrukken 1,300. 

* Thomsen, gelijkenissen. Mal. met Holl. kar. Batavia, 34 bladz. 80, — 


Aantal af drukken 1,000. 


* Idem, het leven van Christus. Mal. met Arab. kar. Batavia, 45 bladz. 
80, — Lithographie. Met het drukken is voortgegaan tot in 1835. Aantal afdrukken 2,000. 
* Idem, schoolboek. Mal. met Arab. kar. Batavia, 24 bladz. 80. — 
Lithographie. Als voren tot in 1836. Aantal afdrukken 584. 
1835. 
* Bruckner, drie Javaansche tractaatjes. Fatavia, 90 bladz. 120— 


Aantal afdrukken 5,000. 


* Medhurst (W. H.), catechismus der natuur. Mal. met Holl. kar. Batavia, 
50 bladz. 12e, — Aantal afdrukken 1,250. 

* Idem, onderzoek naar de zonde. Mal. met Arab. kar. Batavia, 42 
bladz. 80, — Lithographie. Aantal afdrukken 2,000. 


4d 1835—1842. 


* Medhurst (W. H.), hetzelfde werkje met Holl. kar. Batavia, 50 
bladz. 120. — Aantal af drukken 2,000. 

* Robinson, aardrijkskunde. Mal. met Arab. kar. Batavia, 94 bladz. 
80. — Lithographie. dantal afdrukken 300. Waarschijnlijk hetzelfle werkje als dat, 
bedoeld mm Supplement 1, 1835 onder: ySde HP tenif 

* Idem, rekenkunde. Mal. met Holl. kar. Batavia, 56 bladz. 180. — 
Aantal afdrukken 1250, Waarschijnlijk hetzelfde werkje als dat bedoeld in Supplement 
l, 1834 onder: Kitab Malajoe etc. 

* Thomson, goed nieuws voor de zonen van Adam Mal. met Arab. 
kar. Batavia, 96 bladz. 80. — Lilhographie. Aantal afdrukken 2,000. 

* Idem, catechismus. Mal. met Arab. kar. Batavia, 18 bladz. 8°. — 
Lithographie. Aantal afdrukken 1,000. 

1836. 

De Parapatan-press te Batavia heeft van 1823 tot 1836 van verschillende, 
meestal godsdienstige werkjes in het Javaansch, Maleisch en Chineesch afgeleverd 
189,294 exemplaren. — M. H. Mepnursr, China enz, vertaald door A. vAN 
Deinse, [Ì, 302. 

* Medhurst (W. H), het evangelie van Markus in het Chineesch. 
Batavia, 35 bladz. 80. — Lithographie. Aantal afdrukken 1,000. 

* Idem, opwekking tot waarneming van de openbare godsdienst. Mal. 
met Arab. kar. Batavia, 24 bladz. 80. — Lithographie. Aantal afdrukken 452. 

18m 

* Pengadjaran akan memboedjoek orang masoek gredja Batavia, 120. 
(Landsdrukkerij). 

1838. 

* Heymering (G.), akan pergi masokh grejdja. Tersalin deri pada 

bahasa wolandawi. Koepang, 80. 


1839. 
DE IOR (Tien Chineesche karakters). Hikayet Isa, kaluar deri dalam 
indjil. The history of Jesus, extracted from the gospel. .... (Vijf Chin, har]. 


Batavia, 2 + 108 bladz. 80. (z. n). 
1839 of 1840. 
* Preken, uitgegeven ten voordeele van het Parapatan weeshuis te Batavia 
en uitgesproken in de protestautsche en roomsch-katholijke kerken aldaar. 
1841. 
Mattern, teturu woh leos sin peleng se towoni luwangen woh mingkot 
Lineos di Toumohou. -— Toemboeloe dralcct. 
1842, 
* Buddingh (S. A), leerrede (Landsdrukkerij) — Uitgegeven ten voordeel 
van het Parapatan weeshuis te Batavia. 
Lijkrede, uitgesproken ter gelegenheid eener plechtige rouw-loge, gehouden 


hd 


. 
ad ended an 


18421847. 45 


op Donderdag den 11den November 1841, ter eere der afgestorven BBr.. leden, 
J. Davipson, W. W. Mirar en L. G.J. G. ScrönerMArCkK, in de Loge de Ster 
in het Oosten, gevestigd in het O.. van Batavia; door den B. redenaar C. J. 
LOMAN, Jz, zoomede eenige door den B. J. H. pe Waar vervaardigde dichtre- 
gelen. Batavia, 7 bladz. 4e. (z. n.). 

Medhurst (W. H.), Chinese and English dictionary (Proeve 1842, no. 
15) Vol I. XXIV + 648 + 29 blads. — Zie ook 1843. 

1843, 

Medhurst (W. H.), Chinese and English dictionary; containing all the 
words in the Chinese imperial dictionary, arranged according to the radicals. 
Vol ITL Batavia, p. 649 —1486. So, — Achteraan: List of obsolete, contracted, 
and vulgar characters, not occurring in the foregoing dictionary. 28 bladz., de 
laatste gelithographeerd (Parapatan-press). 
ies, 1844. 

* Bruin (D. C. de), algemeen overzigt der vijf werelddeelen, ten dienste 
der scholen in Nederlandsch Oost-Indië. Samarang. (Oliphant en Co.). 

Idem, eerste beginselen der Nederduitsche Spraakkunst, ten dienste der 
scholen in Nederlandseh Oost-Indië. Samarang, 35 bladz. 80. (Oliphant en Co.) — 
De aanteekening nopens dit werlje op bladz. 31 van het Supplement is onjuist. 

Handleiding voor het landmeten. Batavia, <0 blads. 80. (Landsdrukkerij ).— 
Zie Supplement IT, bladz. 57. 

* Naam-register der officieren van de land- en zeemagt in Nederlandsch 
Indie voor 1845. Batavia. (Landsdrukkerij). 

Noodzakelijk handbockje voor hen, die het Nederduitsch spraakkunstig 
willen schrijven. Samarang, 52 blads. &°. (Oliphant en Co). 

1845. 

Soerabaijasch advertentie-blad. Soerabaija, 52 nummers. kl. 40, (F.J. FABER). 
Verscheen elken Zaerdag. Uit het laatste nummer van dezen jaargang blijkt niet, of 
de uitgave al dan niel is voortgezel. 

* Water (W.C. H. toe), nagelaten leerredenen enz. 2e druk. Batavia. 
(Drukkerij van het Bat. Gen.) — Zie Proeve, 1844, no. 28. 

1846. 

Heijmansz (S. L.), opmerkingen over de acclimatisatie. Batavia, 49 
bladz. 8°. (Drukkerij van het Bat. Gen.) — Overdruk wit het Natuur- en geneeskun- 
dig archeef. 

Jacobson (J. J. L. L.), bijdrage tot de theekultuur. Batavia, 30 bladz. 
en tabel. 8°. (Drukkerij van het Bat. Gen ) — Overdruk uit het Tijdschr. v. N. 1, 
8e jaargang, 26 aflevering. 

1847. 

F. A. BE. [mbrechts], CXXVI tableaux, démontrant le commerce de l'ile 

de Java avec 38 différents pays, tant pour les importations que les exportations 


46 1841—1851 


de 1825—45. Extraits des rapports annuels du Gouvernement Batavia, fol. 
(Drukkerij van het Bat. Gen.). — Ook met den Engelschen titel: CXX VI statements, 
showing the trade of Java with 38 different countries, both for vmporte and exports 
from 1825 to 1845. — Zie ook Proeve 1849, no. 23. 

1848. 

* Advertentie-blad. Makasser. -— Vermeld door E. de Waal, onze Indische 
financien, 1, 126. 

Oetrooi voor de Javasche bank, voor den tijd van tien jaren, integaan op 
den 1sten April 1848, en eindigende op den laatsten Maart 1858; ingevolge Gou- 
vernements besluit dd 3 Maart 1848, n°. 5. 10 bladz. 8°. (Zonder datum en naam 
van uitgever). 

Opbrengst der opium-pacht enz. (Proeve, 1848, no. 22). LANGE en Co. 

Verslag der plegtige en feestelijke viering te Batavia van de invoering 
der nieuwe, burgerlijke wetgeving voor Nederlandsch Indië. 14 bladz. 8°. — Over- 
druk zonder titel uit de Javasche courant van Ó Mei 1848. 

1849. 

Bruin (D. C de), eerste beginselen der aardrijkskunde enz. (Proeve 1849, 
ne. 18). — Uit den omslag van een dergelijk schoolboekje, in 1844 uitgegeven, blijkt, 
dat reeds in genoemd jaar eene uitgave dezer „eerste beginselen” bestond. 

F. A. E. [mbrechts], commerce de lile de Java, etc. (Proeve 1849, 
n°. 23). — Ook met den Engelschen titel: trade of the island of Java. Statements 
of general imports and exports from 1825 to 1847; showing also the amount 
value of the consumption of the island, of merchandise, produce of Europa, Ame- 
rica and the Cape of Good Hope; of Britisch India; of China, Cochin-China, 
Siam and Manilla; and of Japan; as well as the value of merchandise exported, 
being produce of Java and Madura. Extracted from the yearly published official 
reports of Government. Batavia, 11 tabellen (Lance en Co.). — Uitgegeven ten 
voordeele van het Parapatan-weeshuis te Batavia. 

1850. 

Reglement voor de societeit de Harmonie, gevestigd te Batavia. Ibid., 

18 bladz. 8°. (Landsdrukkerij). 
18de 

Soerabaijasch weekblad. Soerabaja, 52 nummers. fol. (W. vAN RAALTEN). — 
No. 36—52 zonder naam van uitgever. 

(Holle (A. W. en K. F.)|, Soendaasch boekje zonder titel, behelzende 
een fabel van een aap en een schildpad. Batavia, 22 bladz. &°. (LANGE en Co.).— 
Ter herkenning kan gebrukt worden het begin, luidende : bijen Bea meme 
Ginz ENZ 
| Reglement voor de Preanger-wedloop-societeit. Batavia, -21 bladz. 8° 
(Landsdrukkerij). — Holl. en Mal. tekst. Ook met den titel: Per-atoeran darie ber- 
hämpoenan menaroh akan belomba koeda die tanah Priangan. | 


1851 —1856. 47 


Reglement voor het Parapattan weezen-gesticht, gevestigd te Batavia. Ibid, 
37 bladz. 8°. (LANGE en Co.). — Ook met den titel: Rules of” the Parapattan orphan 
asylum, established at Batavra. 

1852. 

Samarangsch advertentie-blad. Samarang, 42 nummers (het eerste nummer 
is in Maart 1852 verschenen), fol. (P.J. pr GRooT). — Hierbij, behalve gewone bijvoeg- 
sels, een gelithographeerd „bijblad voor de aankondigingen elc. vn het schrift van alle 
„natiën’’ (Chineèsch, Javaansch en Maleisch, het laatste met Arab. kar.) 

Dungen Bille (J. B. van den), wat Apollo eindelijk zou doen om aan 
den kost te komen en welk besluit hij nam na zijne nieuwe kostwinning zes 
maanden gedreven te hebben. Gelezen in de algemeene vergadering van het 
departement der maatschappij „tot Nut van ’t Algemeen” te Soerabaja, op den 
liden October 1852, door den schrijver. III + 45 blads. 80. (Zonder naam van 
plaats en uitgever). 

Reglement voor het huishoudelijk beheer en voor de kinderen in het 
Parapattan weezen-gesticht. Batavia, 15 blads. 8°. (LANGE en Co). 

18553. 

Samarangsch advertentie-blad. Samarang, 51 nummers en 50 gelitho- 
grapheerde bijbladen met Chin. kar. (Tot en met 4 Maart P. J. pr Groot, t/m. 
18 Nov. pE GROOT en Co, later vAN HAREN NOMAN, Korrr en Co.) 


5) a a s 
nen dasgampam one wy Un am ez aren pf EZ LN ZN en zi aam ai nam ara 


rag va en aM arn at \ A aen On Eg an on ep an a a am \ op raam en man 2 dd BE am an 
( ( NN ( 4 AJ A AN EE) MELK (ENA {n° 20 AN N BIM AN 2 AN 
| V2 Ö J j l (9) sf’ (ae 


W A 
poon gere djupgg en engen 0%, CU Un en a arn aM \ ru Ram un gj Km wm dal pon WZ aM am Uta 
err jaa Peo ergg meerv rape vj en nadi a om Dagen nan 6) en Ip mes JE 4348 
bladz, kl. 8°%. (OripmanT en Co.). 

Reglement voor de Preanger wedloop societeit. Batavia, 18 bladz. 80. 
(W. BRuININe). — Holl. en Mal. tekst. Ook met den titel: Per<atoeran dari berhim- 
poenan menaroh-aken belomba koeda dt tanah Priangan. 

1854. 

Bruijn (H. de), George Burnell's verhandeling over de kalksoorten, 
eementen, metselspecien, enz, enz. Soerabaija, 12-142 bladz, 80, (vaN RAALTEN 
en Kocken). — Zie ook Proeve, 1865, no. 67. 

Reglement voor het onderwijs en de onderwijzers in het Parapattan weezen- 
gesticht. 11 bladz. 8e. (z. n.…). 
Rnd 1855. 

Knuttel, Dzn. (P.), Holland en Japan [Gedicht|. Batavia, 5 bladz. 
80, (LANGE en Co.). 

1856. 

Soerat kabar bahasa Melaijoe. Soerabaja, 52 nummers kl. fol. (tot en 

met September E. Fuurr, later B. Funrr en Oo.) 


48 1856—1865. 


* Hasskarl (J. K.), filices Javanicae s. de filicibus horti Bogoriensis, 
etc. Pars [. 40. 
* Melvill van Carnbée (P.), almanak voor Nederlandsch Indie. Bata- 
via, 80. 
185-7. : 
Reglement ne. 1 van het praauwenveer [te Soerabaija|. 9 bladz. 80. (E. 
Furrr en Co). 
1858. 
Leesboekje der Nederlandsch-Indische geschiedenis. Soerabaia, 57 bladz. 
8o. (E Funrr en Co). 


1860. 

Reglement voor de Preanger-wedloop-societeit. Batavia, 23 bladz. 80. 
(Lancer en Co.) — Holl. en Mal. tekst. Ook met den hitel: Per-atoeran boeat per- 
himpoenan menaroh akan helomba koeda de tanah Priangan. 

1 816 2% 
Soerabaija’s advertentieblad, 4e. (C, vaN RAALTEN) — Verscheen (weemalen 


'sweeks, no. 56 op 19 Juli 1862. 

Mounier (A. A. Th), hulp-vraagboekje voor mingeoefenden, behoorende 
bij het derde stukje van het Voorbereidend onderwijs tot het afleggen eener 
christelijke geloofsbelijdenis. Soerabaija, 19 bladz. kl. 89. (Genr. Grmeere en Co.). 

1862/83. 

* Maandelijksche leerredenen door predikanten in Nederl. Indië (BEGEMANN, 

VAN DER MEER VAN KUFFELER, ADÈR @. a). Batavia, ne. 1—13 80, 
1863. 

Meer van Kuffeler (van der), gymnastiek enz. (Proeve, 1863 no. 78) — 
Op den titel staat 1863, op den omslag 1864. 

Reglement voor de societeit Harmonie te Soerabaija, 22 bladz. 80, (J. J. Nosse). 

Reglement voor de Huropeesche wijkmeesters in de stad en voorsteden 
van Pasoeroean. 6 bladz. S°. (z. n.). 

Stichtelijke liederen, te zingen bij de uitlegging der prent ter viering van 
de huwelijks aanteekening van Mejufvrouw L.C. BiscHorr en den Heer C. NORTIER 
Azn., op 26 September 1863. 16 bladz 80. (z. n.). 

* Verordening ter bevordering van rust, orde, veiligheid, netheid en zinde- 
lijkheid ter hoofdplaats Makassar. Ibid, Se. — Ook met Makasaarschen tekst. 

18 6,5, 

De Buiten-Bezittinchen. Brieven van den Bruinen Ridder aan een onge- 
noemde. Samarang, 9 bladz. 80. (G. C. T. van Dorr). 

Memorie over de vermindering der suikerproductie in de residentie Pas- 
saroean, eerbiedig aangeboden aan Z. E‚ den Gouverneur-Generaal van N-I. door 
de Vereeniging van suikerfabrikanten te Passaroean. Soerabaija, 17 bladz. 80. 
(Treur, Kourr en Oo). 


1865—1869. â0 


Reglement voor het liefhebberij-tooneel onder het motto Kunst en Vermaak 
te Soerabaija, 7 bladz, 80. (GreBr. GiMBERG en Co). 

Reglement van de jongelings-vereeniging, opgerigt 10 Junij 1865 te Soerabaja, 
onder de zinspreuk „het rijsken wordt een boom’, 4 bladz. S°. (z. n.). 

Reglement van orde voor het muziek-genootschap St. Cecilia, te Soerabaja. 
Derde druk. Soerabaija, 12 bladz. 8°. (J. H. RoSrMeEIER). 

1866. 

Verzameling van reglementen en bepalingen betreffende de dienst der 
gouvernements telegrafen in Nederlandsch-Indie. Batavia, zonder paginatuur. 
Folio (Landsdrukkerij). 

1867. 

Bahoewa inilah peratoeran doa pada petang hari jang patoet di perboe- 
watken sahari-hari sampei genap tahon. Batavia, 21 bladz. 80. (W. Oairvre). 

* Chatelin (L. N. H. A), de primogénitus van een schandaal, opge- 
dragen aan den kapitein, chef van den staf ter Sumatra’s West-kust, A. F. C. 
BLOrM. Padang, 80. 

Gedichten van Cantecleer. Soerabaija, V + 100 bladz. 80. (J. H. Roseuerer). 

Reglement voor het gesticht van weezen der protestantsche gemeente van 
Soerabaija. 1 bladz. 8°. (J. H. Rosrmrrer). 


1868. 
Reglement der Preanger wedloop societeit. Batavia, 20 bladz. 80, (BRUINING 
en Wir), 
Soerat tjeritera-tjeritera enz. (Suppl. bladz. 55) — Zie ook 1870. 
1869. 


* Admo di Kromo, beschrijving van de Koen’s feesten te Batavia in 
het Javaansch. Samarang, 40. (VAN Dore). — Zie Proeve, 1870, no. 128. 

Kamer van koophandel en nijverheid te Batavia. Stukken nopens de toelating 
van vreemde schepen in sommige havens van Nederlandsch-Indie. Batavia, 58 
bladz. 80. (Bruining en Wir). 

Meyer (H), Special-abdruek für Freunde. Batavia, 23 bladz. 80. (LANGE 
& Co.) — Handelt over den heer Hetzoldt en de Rotterdamsche bank. 

Mounier (A. A. Th), catechetisch onderwijs in de christelijke godsdienst 
tot voorbereiding van het afleggen van geloofsbelijdenis bij de Protestantsche 


kerken van Ned. Indië. Soerabaija, 59 bladz kl. 80. (Gebr. GimBrra & Co). 


Notulen van het Samarangsche genootschap tot bevordering van landbouw 
en nijverheid (vergadering van 1 Febr. 1869). Samarang, 22 bladz, 80. (G. C. T. 
VAN Dorp). 

* Verzameling der verordeningen betreffende de Protestantsche kerk in 


Ned. Indië. Batavia, 80. 
* Wilken (N. P.), an tuturu potot Pengadjaran jang pendek. Ton- 


dano. 
Verh. Bat. Gen. deel LV. 4 


50 1870. 


187 0: 

* Bab ilmoe njawah [Juv. tekst]. Samarang, 80. 

[Faes (J.)], verdediging voor den Raad van justitie te Batavia. 30. 34 
bladz. (zonder titel, datum en naam van uitgever). — Het vonnis is uitgesproken 
den den Juh 1870. 

Gedachten omtrent de reis en aanwijzingen voor dezelve. Meester-Cornelis, 
4 bladz. 80. (Rehoboth-zending-pers). 

* Handleiding voor het planten, bereiden, verpakken, enz. van Java-tabak. 
Soerabaja, 80. 

E. W. K. [ing], het geloof der heiligen. Meester-Cornelis, 8 bladz. 80, 
(Rehoboth-zending-pers). 

Pembawa-warta jang baik. Sir James Simpson. Meester-Cornelis, 4 bladz. 
kl. 40. (Rehoboth-zending-pers). 

Pembawa-warta jang baik. Robert Annan di negri Dundee. Meester-Cornelis, 
4 bladz. kl. 40. (Rehoboth-zending-pers). 

Reglement voor den breeden kerkeraad der evangelische gemeente te 
Batavia. Ibid, 7 bladz. 80, (Landsdrukkerij). 

Soerat tjeritera-tjeritera jang banjak natsehat akan orang toea dan orang 
moeda jang soeka membatjanja dengan beringat dan berpikir. Tjitakan jang ka-doea 
kali. Bandjermasin, 128 bladz. 80. (Rijnsch zendeliug genootschap). — Zie ook van 
Hoefen 1868. 

Statuten van het Indisch landbouw-genootschap te Soerakarta. Samarang, 
7 bladz. 8°. (G. C. T. van Dore & Co). 

Vonnis, gewezen door den daartoe benoemden krijgsraad te Weltevreden in 
de zaak van E. G. T. von Enpe. 38 bladz. 8°. (z. n.). — Bevat ook: eisch en 
conclusie alsmede repliek, gedagteekend 10 Jun 1870, beide van Mr. L. W. C. 
Keuchenius. 

De vriendelijke bezoeker. „Maar hij was melaatsch’”. Meester-Cornelis, 
4 bladz. kl. 4e. (Rehoboth-zending-pers). 

De vriendelijke bezoeker. Slaande tegen de prikkelen. Meester-Cornelis, 
4 blads. kl. 4e. (Rehoboth-zending-pers). 

* Wenken voor elken dag des levens. Meester-Cornelis. 

DRUKWERK ZONDER DATUM. 

Instructie voor de Schippers en Opperhoofden van de Oost-Indische 
Compagnies uytgaande ende t'huys-komende schepen, om deselve wel te bezor- 
gen, en voor alle leckagie te preserveeren. Dienende voor de scheeps-doose. Batavia, 
{ blads. Folio (H. Murper). 


SCH REGISTER. 


fj À 


dl 


_ ALPHABETI 


. ved 
4 DIEN 
: =- R zl 
awe KOOTEN 
Î KY — MUREN À Snik 
D < ï Je zi 


| 


a a 


TA 
1 


aanmerkingen vertuyen, 1743, 
abeboekje (Portugeesch), 1788. 
additional assistant, 1814. 

Admo di Kromo, 1869. 
advertentie-blad, 1848. 

Akker (op den), 1693, 95. 
almanakken 1762, 80, 1803, 6, 8, 15. 
Ambon, 1827, 


bank van leening, 1746, 
Batavia’s gesteldheid, 1753. 
Beugh, 1761. 

billet Mak. slaven, 1740. 
billet opium, 1742, 

billet pasar's 1742. 
Braarda, 1744. 

Brants, 1668. 


Cantecleer, 1867. 
catalogus van boeken, 1718, 96. 
catechismus, 1762. 


dank- en bededag, 1750, 51, 52. 
derham Djawi, 1745. 

deserteurs, 1762. 

dialogo rustico, 1681. 

diefstallen, 1708, 48. 

differenza, 1762. 

Dominicus, 1808. 

Domis, 1830. 

doodbriefjes, 1693, 1731, 53, 83. 


A. 


Amis, 1748, 

amphioen, 1745, 51. 

Arabische letters, 1685. 
arithmetische verhandeling, 1805, 
articulen des geloofs, 1673. 
attestatiën, 1683. 
avondmaal-boekje, 1721, 


breviarium, 1762. 

Bruckner, 1834, 35. 

Bruin (de), 1844, 49, 54, 

Bruyn (le), 1834. 

Buddingh, 1842. 
buiten-bezittinchen, 1865. 

bijbel (Maleische), 1744, 56, 78. 
bijbels (Portugeesche), 1744, 62, 


Cc. 


Chatelin, 1867. 
collationisten, 1753. 
compendium, 1761. 


drukkerij (kasteels), 1718, 55. 

drukkerij (inlandsche), 1742, 44, 52, 53, 56. 
drukkerij (Jav.), 1826. 

drukkerij te Ambon, 1827. 

drukkerij op Parapatan, 1836. 
drukkerijen te Batavia, 1766, 1809, 10. 
drukletters, 1730, 52, 1805, 10. 
Dungen Bille (van den), 1852, 

Durven, 1710. 


54 


Eede (van den), 1675, 85. 
Ende (van), 1870 
evangeliën, 1738. 
E. W. K., 1870. 


F. A. E,‚ 1847, 49. 
Faes, 1870. 
Ferreira, 1676, 81, 82, 83. 


gedachten, 1870. 
gesnoeid geld, 1751. 
Geugten (van den), 1767. 


Hakvoord, 1728. 
handboekje, 1844. 

handel (particuliere), 1680. 
Hasskarl, 1856. 

Heemen, 1751. 

Heeser, 1748. 

Heymansz, 1846. 
Heymering, 1838. 


ilmoe njawah, 1870. 
insolvente boedels, 1768. 


instituut jongejufvrouwen, 1824, 30 


Kam, 1823. 

kamer v. koophandel, 1869. 
kaneel-boompjes, enz., 1706. 
Kareek, 1759. 


kerkelijke ordonnantiën, 1766. 


E. 
examens voor lager onderwijs, 1818. 


exercitie-boek (mil), 1810. 
exercitie van de infanterie, enz., 1781. 


F. 


formulier van corte vraegstucken, 1668. 


Fronenbroek, 1729. 


G. 


Geust (van den), 1796. 
gouvernements huis, 1809, 11. 
Gueynier, 1677. 


hikayet Isa, 1839. 
Hogendorp, 1786. 

Holle, 1851. 

Hubbart, 1815. 

Hunter, 1811, 12, 13. 
huwelijk Verburgh, 1674. 
huwelijksgroet, 1758. 


instructie hfd. officieren t/z., 1748. 
instructie schippers, 1728. 


K. 


kerkeraad te Batavia, 1870. 
keurmeesters, 1762. 
Knuttel, 1855. 

kort begrip, 1778. 


an 


55 


L. 
lagere school te Samarang, 18383, liefhebberij-tooneel, 1865. 
lagere school te Weltevreden, 1829. Loderus (A. L.), 1701, 10, 12, 
landbouw-genootschap, 1870. Loderus (J. J.), 1733. 
landmeten, 1844. loterye, 1783. 
lands-drukkerij, 1810, 15, 20, 27. Luyke, 1830. 
leesboekje, 1858. lijkrede, 1842. 
Leydeeker, 1685, 95, 1701, 4, 8, 38, 39. lijsten van uitg. rechten, 1686. 
liberale gift, 1751. lijst equipage-goederen, 1733. 
liederen, 1863. lijst thee, enz, 1733, 

M. 
maatschappij v. weldadigheid, 1830. _- Mounier, 1862, 69. 
Marchant, 1755. muzijk-gezelschap, 1865. 
Mattern, 1841. muzijk-typen, 1710. 
Medhurst, 1823, 26, 28, 29, 32, 33, 34, Meyer, 1869. 

35, 36, 42, 43. missionarissen (Deensche), 1738, 39, 44. 

Medhurst (mevr.), 1832, 53. Mohr, 1744, 62. 
medicijnen, 1758. morshandel, 1757. 
Meer v. Kuffeler, 18653. Mossel, 1750, 57, 58. 


Melvill v. Carnbée, 1856. 


N. 

naam-register, 1712, 1844. notulen, 1869. 
naerder artyculen, 1668. nouvelles, 1744. 
naerder contracten, 1669. 

0. 
ommelanden v. Batavia, 1757. ordonnantie brandspuiten, 1743. 
opium-pacht, 1848. ordonnantie Comp. basen, 1669. 
ordinanca, 1747. ordre schepen, 1743. 

P. 
Pape (de), 1682. placcaat verantwoording v. gelden, 1744. 
papier, 1693, 1701, 2. placcaat voertuigen, 1729, 


Parapattan-weezen-gesticht, 1851, 52,54. Pompe van Meerdervoort, 1749. 
pembawa warta, 1870. prauwenveer, 1857. 


56 


pengadjaran, 1837. 

peratoeran, 1867. 

placaat arak, 1741. 

placaat bagage, 1714, 16, 

placaat chaisen, 1729. 

placcaet moetwilligheden, 1682. 
placcaet part. handel, 1680, 1724. 
placaat schieten, 1741. 

placcaet slaven, 1682, 


placaat terugkeerende personen, 1713. 


placcaat toevloei uith. natien, 1688. 
placaat vaste goederen, 1738. 


Radermacher, 1788. 

Rampen, 1732, 33, 

reglement bagage, 1745, 1751. 
reglement kostgelden, 1747. 
reglement Luth. gemeente, 1806. 
reglement lijkstatien, 1743. 


salarissen, 1763. 

Samarangsch advert. blad, 1852, 53. 
Sangi, 1682. 

Sauret, 1748. 

Schevenhuysen, 1749, 61. 
schippers, z d. 
school-boeken-fonds, 1832. 
schutten, 1751. 

Serière (de), 1833. 

Singaleesche taal, 1738, 
societeit de Harmonie, 1850, 63. 


tafel (gemeene), 1746. 
talimu-eltakkieh, 1803. 
telegrafen, 1866. 


Preanger wedloop-societeit, 1851, 53, 60, 
68. 

predicatie, 1736. 

predikbeurten, 1743. 

preken, 1839, 62. 

Presgrave, 1821. 

project cadets de marine, 1743. 

protestantsche kerk, 1869, 

prijscourant, 1768. 

psalmboek, 1756, 62, 78. 

psalmen, 1695, 1702. 

publicatie snoeijen van geld, 1735. 

Pyl, 1659. 


R. 


reglement school Weltevreden, 1817. 
reglement schoolwezen, 1818, 32. 
Riebeeck (van), 1710. 

Robinson, 1828, 34, 35. 

Roorda van Eysinga, 1822, 27. 
Rumphius, 1770. 


S. 


Soerabaijasch advert. blad, 1845, 62, 
Soerabaijasch weekblad, 1851. 
soerat kabar, 1856. 

soerat tjeritera, 1868, 70. 
Soerate, 1761. 
stads-drukkerij, 1810, 25. 
stads-logement, 1765. 
sub-commissien v. ond, 1827. 
suiker-molens, 1753. 
suiker-productie, 1865. 
Sumatra's Westkust, 1759. 


TT. 


tentoonstelling te Batavia, 1829. 
testament (nieuw), 1676, 82 (2), 85, 93, 
1701, 48; 


„, 1828, 34, 35. 
n, 1744, 
itvoer van suiker, 1751. 


 


1786. 
uws, 1803, 5, 10. 
1674. 


Sk 
oerabaija, 1867, 
29, 32. 


57 


titels, enz van regenten, 1820. 
tyt-boek, 1659. 


U. 


Vv. 


vonnis, 1870. 

voorbidding, 1752. 

Vorm (van der), 1701. 
vragebouk, 1682, 1754, 62, 86. 
vreugdegalm, 1755. 
vriendelijke bezoeker, 1870. 
Vries (de), 1701. 

vrije vaart, 1749. 


w. 


Werndly, 1744, 86. 
wetgeving, 1848, 

wissels, 1749. 
woordenboek, 1778. 
wijkmeesters, 1747, 1863. 


z. 
zegels, 1750 


Ne 


ed 


d en dj | (A: di wer REN Ki 
4 Bal Ke Hen 
a 


4 Li 
| 


ZAAK-REGISTER. 


ADMINISTRATIEF RECHT: 


bagage, 1714, 16, 45, 51. 
Batavia’s gesteldheid, 1753. 
begravenis-rollen, 1783. 
brandspuiten, 1743. 

‘cadets de marine, 1748. 
Chineezen, 1760. 
collationisten, 1753. 
diefstallen, 1710. 

gemeene tafel, 1746, 

gouv telegrafen, 1866. 
kaneel-boompjes, enz, 1706. 
Kareek, 1759. 
keurmeesters, 1762. 
lijkstatien, 1745. 
Makasaarsche slaven, 1740. 
medicijnen, 1753. 
moetwilligheden, enz , 1682, 
Mossel, 1758. 

opium, 1742, 45, 51. 
ordinanga, 1747. 

overdracht vaste goederen, 1738. 
part handel, 1726. 
prijscourant, 1768. 

rijden met chaisen, 1729, 
salarissen Heemraden, 1763. 
schieten, enz, 1741. 
snoeijen van geld, 1735. 
stads-logement, 1765. 

stoken van arak, 1741. 
Sumatra's Wk., 1759. 
terugkeerende personen, 1718. 
thee, 1738. 


titels en rangen van regenten, 1820, 


tollen op pasar’s, 1742. 
verantwoording van gelden, 1744 
verbetering Ommelanden, 1752 
verordening Makasser, 1863. 
vrijgeven van slaven, enz., 1682. 
wijkmeesters, 1868. 


61 
zegels, 1750. 


ATMANAKKEN : 


almanakken, 1762, 1806, 8, 15. 
Melvill v. Carnbée, 1856. 
naam-register, 1712. 

tyt-boeck, 1659. 

zak-almanak, 1780. 


BorTANIE: 


Hasskarl, 1856. 
opheldering, 1783. 
Rumphius, 1770. 


BOUWKUNDE : 
Bruiijijn (de), 1854. 
BIJBEL-VERTALINGEN : 


bijbel (Mal), 1778. 

Ferreira, 1676, 81, 82, 85, 

Leydecker, 1685, 93, 1701, 4, 8, 38, 56. 

Port. bijbelvertaling, 1693, 1721, 38, 39, 
44, 62. 

Singaleesche bijbel-vertaling, 1738. 


JATECHISATIE-BOEKJES EN TRACTAATJES: 


Brückner, 1834, 35. 

Bruyn (le), 1834. 

catechismus, 1668, 1834. 

B. W. K., 1870. 

gedachten, 1870. 

Heymering, 1838. 

Luyke, 1850. 

Mattern, 1841. 

Medhurst, 1826, 29, 32, 33, 34, 35, 36. 
Medhurst (mevr.), 1832. 


62 


Mounier, 1862, 69. 
pembawa-warta, 1870. 
pengadjaran, 1803, 37. 
peratoeran, 1867. 
Robinson, 1828, 34. 
soerat tjeritera, 1868,70. 
Thomson, 1835. 
tractaatje, 1682. 
vriendelijke bezoeker, 1870. 
wenken, 1870. 

Wilken, 1869. 


COURANTEN : 
advertentie-blad Makasser, 1848. 


Java govt. gazette, 1815. 
Jordens, 1744. 


Samar. advertentie-blad, 1852, 53. 
Soerab. advertentie-blad, 1845, 62. 


Soerab. weekblad, 1851. 
soerat kabar, 1856. 
vendu-nieuws, 1803. 


CULTURES : 


Jacobson, 1846. 
Mossel, 1750. 
suiker-molens, 1751. 
suiker-productie, 1865. 
tabak, 1833. 


DicHTKUNST : 


Cantecleer, 1867. 

Dungen Bille (van den), 1852. 
feestviering Waterloo, 1826. 
Geugten, 1767. 
huwelijksgroet, 1758. 

Jongh (de), 1768. 

Knuttel, 1855. 

Sauret, 1748, 


stichtelijke liederen, 1863. 
Verburgh, 1674. 
vreugdegalm, 1755. 


FINANCIËN : 


bank van leening, 1746. 
derham Djawi, 1745. 
gesnoeid geld, 1751. 

liberale gift, 1751. 

Mossel, 1757. 

munten, enz., 1761. 
opium-pacht, 1848. 
verpachting, 1751, 53. 
waarde van goud, enz., 1760. 


GENEESKUNDE: 
Heijmansz, 1846. 


GENOOTSCHAPPEN : 


maatschappij van weldadigheid, 1830. 


Samarangsch gen., 1869. 
statuten Ind. landbouw gen., 1870. 
verhandelingen Bat. gen., 1825. 


GEOGRAPHIE : 
Domis, 1830. 
GEESCHIEDENIS : 


contracten, 1669. 

Heeser, 1748. 

history of Jesus, 1839. 

Medhurst, 1825, 28. 

verhaal victorie Sum. Wk., 1670. 
verslag, 1826. 


GODSDIENST : 


artieulen des geloofs, 1675. 
avondmaal-boek, 1721. 
bede-dag, 1750, 51, 52. 
dialogo rustico, 1681. 
Hakvoord, 1725. 

kerkelijke ordonnantiën, 1766. 
loterij, 1733. 

Luthersche gemeente, 1806. 
Medhurst, 1825. 

psalmen, 1695, 1702, 10, 56. 
reglement evang. gem, 1870. 
Thomson, 1825, 34, 35. 
verordeningen prot. kerk, 1869. 
voorbidding, 1752. 

vraagboekje (Mal.), 1786, 1803 
vragebouk, 1682, 1754. 


HANDEL : 


catalogus van boeken, 1788, 96. 


F. A. B, 1847, 49. 
Javasche bank, 1848. 

kamer v. koophandel, 1869. 
Meyer, 1869. 

morshandel, 1757, 
particuliere vaart, 1680. 
prauwenveer, 1857. 

uitvoer van suiker, 1751. 
wissels, 1749. 

zee-assurantie societeit, 1818. 


KRIJGSWEZEN: 


Chatelin, 1867. 
exercitie, 1781, 1810. 
krygs-ordre, 1668. 
naam-register, 1844, 


63 
LEERREDEN : 


Buddingh, 1842. 
Kam, 1823. 
leerrede, 1756. 
leerredenen, 1862/3. 
Marchant, 1755 
Medhurst, 1829. 
preken, 1839 of 40. 
Water (toe), 1845. 


LIEFDADIGE INSTELLINGEN : 


Parapatan weezen gesticht, 1851, 52, 54. 
weezen-gesticht te Soerabaja, 1867. 


Muzyk: 
St. Cecilia, 1865. 
NIJVERHEID: 


handleiding tabak, 1870. 
ilmoe njawah, 1870. 
tentoonstelling, 1829. 


ONDERWIJS: 


aanwijzing, 1824, 

abe boekje (Port.), 1788. 

Bruin (de), 1844, 49. 

dag- en kost-school te Batavia, 1830. 
examens, 1818. 

handboekje, 1844. 

lagere scholen, 1832, 38. 

landmeten, 1844. 

leesboekje, 1853. 

Medhurst, 1825, 28, 34. 

Meer van Kuffeler, 1863. 

orde (alg.) voor de lagere scholen, 1818, 
regl, school-wezen, 1818, 


64 


regl. school Weltevreden, 1817, 29. 
Robinson, 1855. 

schoolboeken, 1832. 
sub-commissien, 1827. 

Thomson, 1834. 


RECHTSWEZEN : 


burgerlijke wetgeving, 1848. 
compendium, 1761. 

Faes, 1870. 

huisbraak, 1748. 

insolvente boedels, 1768. 
straffen v. deserteurs, 1762, 
vonnis, 1870 


REISBESCHRIJVING : 


Presgrave, 1821. 


SCHEEPVAART : 


bagage zeevaart, 1745, 

equipage-goederen, “1733. 

exercitie, 1181. 

hoofd-officieren t/z., 1748. 

instructie schippers, 1728 en drukw. z. 
datum. 

rantsoenen, 1747. 

schutten, 1751. 

vertuyen, 1743. 

vrije vaart, 1749. 


SOCIETEITEN : 


jongelings-vereeniging, 1865. 
Harmonie, 1850, 65. 


liefhebberij-tooneel, 1865. 
Preanger wedloop-soe, 1851, 53, 60, 65. 


STAATHUISHOUDKUNDE : 
buiten-bezittinchen, 1865. 
TALEN: 
Chineesch: 
history of Jesus, 1839. 
Medhurst, 1825, 26, 28, 29, 32, 33, 34, 
36, 42, 49; 


Hollandsch: 
spraakkunst, 1778. 


Javaansch : 
Admo di kromo, 1869. 


en an fr agyam ; 1853. 


Maleisch : 

Roorda van Eysinga, 1822, 27. 
vocabulaer, 1677. 
woordenboek, 1778. 


Singaleesch : 
grammatica, 1735. 


Soendaasch: 
Holle, 1851. 


VRIJMETSELARIJ: 


lijkrede, 1842. 


» pe b d RE Pan he - Pa e ie de Eren a sd 

£ Pd et Er ek OR ne PA ian zc Add <edek V es Waal 

b J id re f Pd 4 pi É berk N 

he | Es % pn N N Ná & Ke 
3 d 


dr,