IN VERBAND MET DE
NED. GEREF. KERIÍ TE GREY TOWN, ,
ONDER TOEZIGT YAN DEN KERKERAAD DER GEMEENTE ALDAAR.
“ Abraham en zijn Zendinzwerk.”—®™- 12 :
GEPREDIKT IN DE GEREFORMEERDE KERK TE GREY TOWN
OP DEN 13DEN OCTOBER 1889,
DOOR D s. JAMES TURNBULL.
Abraham, tot eenen zegen.
God zeide tot Abraham : “ Ik zal u zegenen, en uwen naam groot
maken en wees een zegen.” Gen. 12: 2. Daarna zeide God : “In
u znllen alle geslachten des aardrijks gezegend worden,” 12 : 3. Deze
laatste woorden zagen op den Zaligmaker. In en door Jezus, den
Zoon van God en Zoon van Abraham, znllen alle geslachten des aard-
rijks gezegend worden. Maar Abraham vond genade bij God ; en
per80onlijk werd hij gezegend. In zijn leven bedoelde God, — daar
Hij Abraham zegende, dat Abraham een zegen wezen zon.
De Vader der geloovigen wandelde met God. Hij was een man
des gebeds. Hij was een Priester in zijn huis. Hij was ook “ een
Profeet ” Gen. 20 : 6. Hij was heilig — een man van godavrncht. Hij
is al dit geworden, omdat God hem zegende, en hij kon al dit niet
geworden zijn, tenzij hij de vermaning betrachtte. “ Wees een
zegen,” werd het wachtwoord zijns levens. Daarin bevindt zich
zijne roeping. Als hij te eeniger tijd opgaf om de vermaning te
gehoorzamen, werd hij ongelnkkig, en God moest hem berispen voor-
dat hij terugkwam tot den toestand van eenen gezegenden. God
moest aan de heidenen zeggen : “ Hij is een Profeet, en hij zal vooru
bidden, opdat gij leeft.” Gen. 20 : 6. De roeping van de kinderen
Abrahams door het geloof is DÍets anders. Zij zijn van den Gods
Abrahams gezegend en het wordt daarom aan hen bevolen : “ Wees
een zegen.” Indien de zegening Abrahams tot ons gekomen is,
nemen wij met geloof en blijdschap hettwachtwojrd van Abraham
aan : “ Wees een zegen.” Velen denken dat zij het bevei volbrengen
als zij zullen dezulken ondersteunen met gebeden en geld, die de zalig-
heid van de zondaren of de heidenen zoeken, door het woord aan hen
te verkoDdigen. Litten wij op den uitslag dezer woorden, dat het
2
leven van Abraham geeft. Een kind van Abraham zijnde, wil ik in
zijn spoor wandelen. Help mij daartoe, o mijn God. Zegen mij, en
IK ZAL EEN ZEGEN WEZEN.
II. De Voorziening Gods, waaedoor de gezegende Abraham in
STAAT GESTELD WERD OM EEN ZEGEN TE WEZEN.
Wees een zegen. Abraham moest het bevel niet vergeten, en
God heeft de middelen niet nitgelaten waardoor hij er gedurig aan
denken zon. De Heer beraamde de middelen, en de middelen waren
zoodanig, dat Abraham door dezelve te gebruiken, sterkte kreeg om
een zegen te wezen. Het genade verbond, waarvan de besDi’jdenis
het teeken was, werd berekend om Abraham aan te sporen en scbonk
hem de gelegenheid om een zegen te wezen. “Ik zal mijn verbond
oprichten tnsschen mij en tusschen u, en tusscben uw zaad na u in
hunne geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot eenen God,
en uw zaad na u.” Gen. 17 : 7. Misschien kan men vermoeden, dat
dit verbond als eene hindernis in den weg stond, en dat er niet velen
konden wezen, tot wie Abraham tot eenen zegen worden kon. Doch
men leze den uitslag van het verbond, dat in verzen 10 — 14 vervat is :
“ Dit is mijn verbond dat gij lieden houden zult, * * * dat al wat
mannelijk in u is besneden worde. En gij znlt het vleesch uwer voor-
huid besnijdeD, en dat zal tot een teeken zijn van het verbond tusschen
Mij en tusschen u. Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden
worden, al wat mannelijk is in uwe geslachten, de ingeborene van het
huis en de gekochte met geld van alle vreemde, welke niet is vau uw
zaad. De ingeborene van uw huis en de gekochte met uw geld Ztil
zekerlijk besneden worden, en mijn verbond zal zijn in ulieder vleesch
tot een eeuwig verbond. En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende,
wiens voorbuids vleesch niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit
hare volken uitgeroerd worden ; hij heeft mijn verboDd gebroken.”
De Hetr zegeode Abraham, en droeg zorg dat hij tot een zegen
worden zou. Het geDade verbond verzekerde dat hi j tot een zegen
wezen zou. Hij ^n zijne kinderen tot in alle geslachten moesten
besneden worden ; de kinderen van zijne dienstknechten, die in zijn
huis geboren waren, zoowel als hunne vaieren moesten besneden
worden, alsook de gekochten met geld — de slaven van alle vreemden,
welke niet zijn van zijn zaad. Aldus worden al dezen van de heidenen
af^ezonderd en tot eene gemeente verzameld. De genade van het
verbond is vastgesteld voor Abrahams geslacht, ja, zelfs tot zijne knech-
ten en hunne kinderen. Het spuor waarop hij treden moest, teu
einde, tot een zegen te wezen, is hem voorgelegd.
Abraham was niet traag om in het genadeverbond in te treden.
Want het wordt verhaald. “ Toen nam Abraham zijnen zoon Ismaël,
en al de ingeborenen van zijn huis en alle gekochten met zijn geld, al
wat mannelijk was onder de lieden van het huis Abraham, en hij
besneed het vleesch huDner voorhuid, even tenzelfden dage gelijk als
God met hem gesproken kacjj” Gen. 17 : 23.
Is niet Abrahams zegenmg tot ons gekomen ? Spreekt niet de
Christelijke Doop dezelfde beloftenissen uit, als de besnijdenis ? Hij
zondert ods af van de heidenen en Hij maakt ons tot eene gemeente.
De huishouding des Geestes is veel meer overvloedig in heerlijkheid
3
dan de hoishouding van Abraham en de Aartsvaders, en “ God nn
verkondigt allen menschen alom, dat zij zich bekeeren.” Hand. 17 :
30. Wat gebruik maken wij van de genademiddelen aan ons toever-
tronwd ? Prediken wij de blijde boodschap aan onze medemenschen ?
Brengen wij de onbekeerden en de heidenen tot de gemeente Gods ?
III. De Gemeente, haar getal.
“ Even op dezen zelfden dag werd Abraham besneden en Ismaël
zijn zoon : en alle mannen van zijn hnis, de ingeborene des hnizes en
de gekochte met geld, van den vreemde af, werden met hem besne-
den ” (dit gescbiedde 1,898 j. v. C.) Gen. 17 : 26, 27. Wij krijgen
een wenk aangaande het getal van Abrahams huisgezin omtrent vijf-
tien jaren vroeger. “ Als Abram hoorde dat zijn broeder (Lot) ge-
vangen was wapende hij zijne onderwezenen, de ingeborenen van zijn
hnis, drie bonderd en acbttiec, en hij jaagde hnn na tot Dan toe.”
Gen. ll : 14. Voorzeker ! een talrijk huisgezin dat zoo vele onder-
wezenen opleveren kon ! Het woord “ onderwezenen ” geeft in het
oorspronkelijke te kennen dat zij geoefende of beproefde menschen
waren, aangaande bekwaamheid en getronwheid. Abraham was voor-
spoedig gedurende deze vijftien jaren, en daarom kan men oordeelen,
dat de onderwezenen niet minder in getal geworden zijn.
Omtrent een jaar na de inzetting van de besnijdenis gaf Abime-
lech schapen en runderen, en ook dienstknechten en dienstmaagden
aan Abraham Gen. 20 : 14. Vier of vijf jaren daarna werd de toe-
nemende kracht en invloed van Abraham bewezen, door Abimelech,
mitsgaders Picol, zijn krijgsoverste, verzoekende dat Abraham een
verbond van vriendschap met hem maken zou terwijl hij zeide : “ God
is met u in alles dat gij doet.” Gen. 21 : 24. Er isnog een wenk aan-
gaande de groote kracht van Abraham omtrent twee-eo*dertig jaren
na het oprichten van het verbond met Abimelech. Sara is gestorven :
Izak is veertig jaren oud. Abraham zond zijn knecht naar Ur (het-
welk hij nog na zoo vele jaren “ mijn land ” noemde. Gen. 24: 5),
om eene huisvrouw voor zijnen zoon te halen. De .knecht zeide tot
Bethuel en Laban : “ De Heer heeft mijnen heer zeer gezegend, zoo.
dat hij groot geworden is, en Hij heeft hem gegeven schapen en
runderen, en zilver en goud, en knechten en maagden, en kemelen en
ezelen.” Gen. 24 : 25.
Al dezen waren bij geboorte heidenen ; zij waren inboorlingen van
Kanaan ; maar zij waren in de gemeente des Heeren opgenomen; zij
droegen allen in het vleesch het teeken van het genadeverbond. Als
dienstknechten waren zij “ onderwezeue,” geoefend, getrouw en
ijverig ; en wij kunnen de hoop koesteren dat sommigen onder hen
waren dienstknechten van den Eenigen God.
IV. De genademiddelen genoten door de Kerk in het HÏÏIS
Abrahams.
Het moet niet verondersteld worden, dat Abraham, die een zegen
was, de lieden zijns huizes besneed, en dan beschouwde dat zijn werk
voor zijn volk voltoDÍd was. Hij was een Godvreezend man ; hij was
ook “ een profeet,” een leeraar en getuige van God. Zonder twijfel
4
was zijne reohtvaardigfe ziel gekweld geweest door het zien en hooren
van de onrechtvaardige werken der Kanaáaieten. De man, die zoo
ernstig bad om de zondige stad Sodom, kon zich niet inhouden om
de onrechtvaardig n te berispen en de waarheid Gods aan hen te ver-
kondigen. Hij heeft hen zekerlijk geroepen tot bekeering. Hij beleed
den naam zijns Gods Kort nazijn intrek in het land der belofte ver-
scheen de Heere aan Abram, en zeide : “ Aan uw zaad zal ik dit land
geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den Heere, die hem ver-
schenen was, * * * en hij trok op van daar naar het gebergte, tegen
het oosten van Bethel, * * en hij bouwde daar den Heere een altaar
en riep den naam des Heeren aan.” Gen. 12: 7 — 8.
De vader der geloovigen, die geroepen was om een zegen te wezen,
heeft zijnen dienstknechten en dienstmaagden en kinderen gewis niet
verhinderd om den Heer des Hemelsen der Aarde met hem te gelijker
tijd te aanbidden, want God zelf getuigde : “Ik heb hem gekend,
opdat hij zijne kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den
weg des Heeren houden om te doen gerechtigheid en gericht.” Gen.
18 : 19. Deze getuigenis werd afgelegd voor of liever bij het ver-
nielen van de goddelooze steden van Sodom en Gomora; en drie of
vier jaren na het oprichten van het genadeverbond met de besnijdenis
als teeken.
De heilige aartsvader verzuimde niet om zijnen God en Zijne heer-
lijke belofte bekend te maken aan degenen die deu godsdienst bij-
woonden : noch kon de besnijdenis verricht worden zonder uitleg en
onderwijs. Abraham, profeet en priester. kon tot zegen niet wezen,
tenzij hij de genademiddelen gebraikte. Hij kon het altaar bouwen,
hij kon het naderen ; daar riep hij den naam des Heeren aan; daar
zocht hij eenen zegen voor hemzelven, vrouw en kinderen. Hij kou
niet nalaten om voor zijne dienstkneehten, vrouwen en kinderen te
bidden, en hen te vermanen om in zijne voetstappen te wandelen.
De vader der geloovigen, de priester en profeet, was niet ontrouw.
V. De vruchten zíjner getuigenis en zijns arbeids.
Abraham, met zijne dienstkDechten die uit de heidenen geroepen
en verzameld geweest zijD, waren getuigen des Heeren voor de heide-
nen. Dit blijkt menitímaal uit het heilige gf»schiedverbaal. Het
wordt op eene treffenie- wijze voorgedragen bij de begrafenis van
Sara. Abraham stond op van het aangezicht 2Íjner doode, en hij
sprak tot de zonen Heths, zeggeDde : “ Ik ben een vreemdeling en
inwoner bij u, opdat ik mijne doode van voor mijn aangezicht begra-
ve, enz. Nadat hij deze belijdeDÍs zijner roeping deed, antwoordden
de zonen Heths : “ Hoor ons, mijc heer, gij zijt een vorst Gods in
het midden van ons.” Zij hielden hem in groo e achting. Hij is een
bekwaam raensch ; zijn groot huisgeziu is niet in wanordo. Abraham
het hoofd daarvan, is een vorst— zijne dienstknechten zijn hem ge-
hoorzaam. Dit begrijpen wij als wij luisteren naar de zonen Heths,
“ Hoor ons, mijn heer” — maar wat is meer, voegen zij er bij : “ Gij
zijt een vorst Gods.” Zij erkenden dat God hem zegende, dat God
hem groot gemaakt had, en hem tot een zegen maakte. Verder
zeiden de zonen Heths : “ Gij zijt een vorst Gods in het midden van
5
ona.” Abraham had zijne roepiog niet vergeten in dat goddelooze
land. Hij bad zichzelven rein gehonden in het midden van onrein-
heid : eerlijk in oneerlijkheid, geloofbaar in ongeloofbaarheid, en vrien-
delijk in onvriendelijkheid. Hij werd niet besraefc met de afgoderij noch
met de losbandigheid en wreedheid die aan hnnnen godsdienst gepaari
waren. In hefc midden van hen bleef hij afgezonderd. In het midden
van hen was hij een vreemdeling en inwoner, betoonende klaarlijk, dat
hij de belofte verkregen had, en dat hij een vaderland zochfc. Hij en
zijne kinderen en zijn huis hielden den weg des Heeren om te doen
gerechtigheid en gericht, io hofc midden van de heidenen. Aldus werd
Abraham tot een zegen voor het heidensche volk van Kanaán.
Maar als wij Abraham willen leeren kennen als godyreezend man,
als Profeet, als Priester, en als Yorsfc bij God, moeten wij in overwe-
ging nemen wat de Heilige Geest van zijnen arbeid onder de besnede-
nen van zijn huis getuigt. De getuigenis is bepaald : Er wordt ons
gegeven in het xxiv hoofdstuk van Genesis een zeer duidelijk en
schoon verhaal van ééu zijner dienstknechten. Die man was een
beeld van eenen knecht ; Abraham was een zegen voor hem ; maar
hij was ook een zegen voor Abraham.
De naam van den knecht wordt ons niet gegeven : “ hij was de
oudste zijns huizes, ageerende over alles wat Abraham had.” De
knecht was daarom lang in dienst. Hij had voor vele jaren hefc voor-
rechfc genoten om de genademiddelen te gebruiken. Als dienstknecht
word hij beproefd door menigerlei werk en bezigheid ; zijne diepe
achfcing en zijne groote liefde voor zijnen heer zijn aan den dag geko-
men. Oordeelende over zijnen langen dienst, en het vertrouwen van
zijnen meester op hem, was hij een man van verstand, vau goed over-
leg, van gezag en bekwaam fce regeeren over de andere diensfcknechteu,
en de noodige bezigheid van Abraham te besfcieren. Hij komt ons
voor als eerlijk, oprechfc, ijverig, vertrouwbaar — een liefhebber van
zijnen heer ; alhoewel niet van zijn zaad, maar van geboorfce een hei-
den, doch opgenomen in de gemeente, dragende het teeken daarvan,
namelijk de besnijdenis ; en een kind van Abraham door hefc geloof.
1. De knecht was bekend met den eenigen God. Abraham was
zijn leeraar, een Zendeling nitgezonden van Ur, om hem en anderen
tot den Heer te brengen. Daarom zwoer Abraham hem bij “ den
Heer, den God des hemels en den God der (aarde,” verzen 3 en 7.
Hij was een aanbidder van den waarachtigen God. Hij wist wat hij
deed, toen hij zwoer bij den Heer. Hij wou het duidelijk hebben,
om den eed rein te houden als een godvreezend man.
2. Hi] geloofde aan de beloofde zaligheid door het Zaad van
Abraham, en hem bekend gemaakfc door Abraham, den Profeet en
Priester. Hij nam hefc woord van Abraham aan : “ De Heer de God
des hemels, die mij uifc mijns vaders huis en uit het land mijner maag-
schap genomen heeft, en die tot mij gesproken heeffc, en die ntij ge-
zworen heeft, zeggende : uwen zade zal ik dit land geven, die zal
Zijnen Engel voor u w aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar
een vrouw neemfc,” vers 7. Daar hij geloofde dafc Abraham uit Ur
gebrachfc werd, door God, en dat God dit land aan zijn zaad geven
zou ; geloofde hij ook in de belofte : “ in u zullen alle geslachten des
6
aardrijks gezegend worden.” Hij geloofde dat een Engel ziin leids-
man wezen zon, ten einde de belofte te vervnllen : 1 In Izak zal nw
zaad genoemd worden” Gen. 21: 12. Daarom zijne gebeden langs
de reis, en zijn ijver totdat hij aan Izak zijne vronw overleverde.
Het gebeele gesprek tnsschen hem en Abrabam veronderstelt, zonder
de getnigenis van den eed te melden, dat de knecht volkomen bekend
was met de betrekbing tasschen God en tasschen Abraham, en tns-
schen Abraham en tnsschen de zaligheid der wereld. Vandaar komt
het gebed aan “ den Heer, God mijns heeren Abrahams” vers 7.
3. De godsvrncht van dezen knecht wordt bewezen, door het
gednrig vestigen van zijn oog op zijnen God, gednrende zijne reis naar
Ur. Hij eindigde zijne reis met een gebed ; en zijn gebed was de
vrucht van heilig overleg en bepeinzingen. Hij wist wat hij begeerde,
eer dat hij God naderde, verzen 12 — 14. Het was niet genoeg dat
Abraham hem zwoer, hem verzekerde, dat Gods Engel zijn leidsman
wezen zon, hem aan de genade Gods aanbeveelt, en hem nitzond. Hij
ook moest bidden, want hij moest de zaak ten nitvoer brengen :
“ Heere. God mijns heeren Abrahams, doe ze mij toch heden ODt-
moeten, en doe weldadigheid bij Abraham mijnen heer.” De bekeerde
heiden bad voor den Yader der geloovigeD, Gelukkige meester, ge-
lnkkige dienstknecht ! “ Zie ik sta bij de waterfontein, en de docb-
ters der mannen dezer stad zijn uitgaande om water te putten ; zoo
geschiedde het dat de jonge dochter, tot welke ik zal zeggen : Neig
toch nwe kruik dat ik drinke, eD die zal zeggen : Drink, en ik zal ook
uwe kemels drenken, degene zij die gij nwen knecht Izak toegewezen
hebt, en dat ik daaraan kenne dat gij weldadighoid bij mijnen heer
gedaan hebt,” verzen 13, 14.
Zekerlijk was die man een raan des gebeds. Wij feilen dikwijis
om te bidden, die man niet ; wij feilen meestal om een antwoord te
verwachteD, die man niet ; wij feilen om het autwoord te bemerkeD,
als het komt, die man niet.
Yandaar ook zijne dankbetuiging, hij bad, hij wist dat hij ver-
hoord was. “ Toen neigde de man zijn hoofd en aanbad den Heer, en
hij zeide : Geloofd zij de Heer, de God mijns heêren Abrahams, die
Zijne weldadigheid en waarheid niet onttrokken heeft aan mijnen
heer ; mij aangaande, de Heer heeft mij op dezen weg geleid naar het
hnis van mijns heeren broeders,” vers 27.
Hoe groot was het loon ! AIs wij lezen (verzen 42 — 48), zijn ver-
haal aan Bethuel en Laban, stijgt de overtuiging op, dat deze knecht
naar denHeere toegegaan was met een waarachtighart,in volle verzeker-
heid des geloofs, Heb. 10 : 22 : “ En ik kwam heden aan de fontein,
en ik zeide : O Heer, God mijns heeren Abrahams, zoo gij nn mijnen
weg voorspoedig maken znlt op welken weg ik ga, zie ik sta bij de
waterfontein ; zoo geschiede het dat de maagd, die nitkomen zal om
te pntteD, en tot welke ik zeggen zal, geef mij toch een weinig water
te drinken nit uw krnik, en die tot mij zal zeggen : Drink gij ook, en
ik zal ook voor uwe kemels pntten, dat deze de vrouw zij die de Heer
aan mijns heeren zoon heeft toegewezen.”
Yervolgens verhaalde hij, hoe Rebekka aan de fontein kwam, hoe
zij de teekenen in zijn gebed vervnlde, en dan voegt hij er bij zijn
dankgebed “ en ik neigde mijn hoofd en aanbad den Heer, en ik
loofde den Heer, den God mijns heeren Abrahams, die mij op den
rechten weg geleid had, om de dochter van mijns heeren broeder voor
zijnen zoon te nemen.” Wat wonder, dat Laban en Bethuel zeiden :
“ Van den Heer is deze zaak voorgekomen, en wij kunneh kwaad noch
goed tot u spreken.”
A1 deze teekenen hadden invloed over Rebekka ; zij werd bereid
t,e gaan, en zij was gewillig t9 gaan onder de Ieiding van den god-
vruchtigen knecht van Abraham. Als wij deze geschiedenis overden-
ken, komen de woorden van David ons voor : “ Vertrouw op den
Heer, en doe het goede, bewoon de aarde en voed u met getrouwbeid,
en verlustig u in den Heer, zoo zal Kij u geven de begeerten uws
harten. Wentel uwen weg op den Heer, en vertrouw op Hem, Hij
zal het maken, en zal uwe gerechtigheid doen voortkomen als het licht,
en uw recht als den middag.” Ps. 37 : 3 — 6.
4. De dienstknecht bekende dat God hem genade bewees door
zijnen heer Abraham, daarom had hij zijnen heer lief, en diende hem
met oprechtheid en ijver. Als hij God naderde m het gebed zeide
hij : “ Heer, God mijns heeren Abrahams,” vers 12 : “ Geloofd zij de
Heer, de God mijns heeren Abrahnms” vers 27. “0 Heer God,
mijns heeren Abrahams” vers 42. “ En ik neigde mijn hoofd en aan-
bad den Heer, en ik loofde den Heer, den God mijns heeren Abra-
hams,” vers 48. Dit is de taal van geioof ; het geloof zal ons helpen
haar te verstaan.
(1) . De knecht was een heiden ; hij was van natuur niet ingeslo-
ten in het genadeverbond. Abraham was het middel om hem te bren-
gen tot God, om hem in de gemeente Gods in te lijven ; maar door
Abraham is God zijn verbonds God geworaen ; door Abraham komen
hem de beloftenissen toe ; met daokbaarheid eu met nederigheid
naderde hij God, geloovende dat hij niet meer een vreemdeling aan
het Verbond was, en dat de beloftenissen hem en zijn zaad toekwa-
men, door Abraham. Daarvan zijn uitroep : “ 0 Heer, de God mijns
hoeren Abrahams.” ^
(2) . Is het een wonder, dat hij Abraham lief kreeg, dat hij hem
diende met getfouwheid en met ijver, dat hij de knieën boog voor
zijnen God en den God vaa Abraham, en bad dat de Heer hem voor-
spoedig zou maken, als de dienstknecht van Abraham. Hij was als
een knecht, verstandig, gehoorzaam, maar er was geen mensch, voor
wien hij grooter achting hebben kon, dan hij voor Abraham droeg.
Hij werd geleerd door den Geest, die Paulus leerde schrijven : “ Gij
dienstknechten zijt in alles gehoorzaam uwen heeren naar het vleesch,
niet met oogendiensten als menschenbehagers, maar met eenvoudig-
heid des harten, vreezende God. En al wat gij doet, doet dat van
harte, als den Heer en niet den raenschen, wetende dat gij van
den Heer zult ontvangen de vergelding der erfenis ; want gij dient
den Heer Christus.” Col. 3 : 22—24.
Bepeinzingen en Gebeden : —
Hoe vol van lessen is deze heilige geschiedeais, o mijn God
geef mij genada die te leeren. Ik lees in den Zendbrief aau d©
8
Romeineu 4 : 11, deze woorden : “Bn hij (Abraham)heeft het teeken
der beenijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid dea
geloofs, die hem in de voorhiiid was toegerekend ; opdat hij zoude
ZÍjn EKN VADER VAN ALLEN DIB GELOOVEN IN DE VOORHUID ZIJNDE, ten
einde ook hnn de rechtvaardigheid toegerekend worde, en een vader
der besnijdenis, dengenen namelijk, die niet alleen nit de besnijdenis
zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen
Yader Abraham, hetwelk in de voorhnid was.” Ik ben een geloo-
vige ; ik ben ook opgenomen in de gemeente Gods. Ik heb Abraham
tot mijcen vader ; in waarheid beërf ik de zegening waardoor Abra-
ham tot een zegen geworden was. O God, de God van Abraham geef
mij den geest des verstands !
Ik vind in Galatiërs 3 : 7 deze woorden : “ Zoo verstaat gij dan,
dat degeDen die nit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn, en ik
word geleerd dat Christus ons van den vloek verlost heeft, en dat hij
een vloek geworden is voor ons, opdat de zegening Abrahams tot de
heidenen komen zonde in Christns Jezus, en opdat wij de belofte des
Geestes verkriigeD zouden door het geloof.” (Gal. 3 : 13, 14). 0
mijn Heer ! de God van Abrabam, Gij hebt mij tot eenen zoon ge-
rnaakt, vervnl mij met den Geest der belofte, dat ik begrijpen mogo
dat Gij mij met alle geestelijke zegeningen gezegend hebt en dat ik
door nwe genade tot een zegen worden zon even als Abraham was.
Het verbond dat met Abraham opgericht werd, is ook met mij opge-
richt, nit genade hebt Gij dit gedaan.
Het Evangelie hebt Gij aan mij toevertronwd, moge ik het aan
mijne medemenschen, hetzij blanken of gekleurden, verkondigen, door
mond en daad ; moge ik verwacbten om eenen zegen te wezen.
Gij hebt aan Uwe heiligen de SacrameDten, de bondzegelen, ge-
geveD, die hen afzonderen van alle volkeD, schenk mij genade om de
bekeerlÍDgen in uwe kndde te breDgen, en hen in het geloof op te
bouwen. WaDt ÍDdien ik een kind van Abraham ben, zal ik door
Uwe genade de werken Abrahams doen (Joh. 8 : 39).
Bijvoegsel en Slot : —
Geliefde Broeders en Znsters in den Heer ! — Wij doen n geen
ongelijk, te gelooven dat gij gewillig zijt om den Heer onzer zalig-
heid te verheerlijken. Is het niet waar, dat gij verstaat, dat de Heer
n in staat gesteld heeft, om Hem te prijzen als het met Abraham ge-
weest was ? Maar het is ook mogelijk dat gij op het oogenblik niet
ziet, dat er iets meer is dat gij doen knnt, dan wat gij thans doet.
Of misFchien is het, dat gij niet weet hoe te volbreDgen, wat gij
begeert te doen ? Hoe het ook zij, laat mij n vertellen van een werk
voor den Heer dat de Ledematen van de Nederduitsch Gereformeerde
Kerk, te Grey Town begonnen in het jaar 1886. Zij werden niet door
den Leeraar of opzieners der gemeente opgewekt om het werk te aan-
vaarden. Het is ons geloof dat zij dit deden onder de leiding des
Heiligen Geestes. Zij brachten tot de opzieners der gemeente omtrent
zestig of zeventig Kaffers, die op hunne plaatsen woonden, en zij
getnigden dat deze heidenen belijdenis deden van bekeerÍDg en vau
geloof in den Heer Jezus Christus. Na raad gepleegd te hebben met
de Algemeene Vergadering onzer Kerk, werden vier en yeertig
gedoopt, na behoorlijk onderzoek aangaande hnn geloof en wandel.
Onder de Leeraars, die de bskeerlingen van het begin tot nu toe
doopten, waren er vier Zendelingen van de Vrije Kerk van Schotland
en vier predikanten onzer Kerk. Van daag zijn er op het Gemeente
Register een-honderd-en-zeven volwassenen. De godsdienstoefeningen
worden goed bijgewoond — bij iedere beurt van 70 tot 100, en menig-
maal meer, naar de plaats waar de godsdienst gehouden is. Gedurende
de volgende twaalf maanden zal waarschijnlijk het getal grootelijks
vermeerderd worden.
Het. werk wordt voortgezet op de volgende wijze. Onze buiten- of
boerenplaatsen zijn van 3,000 tot 6,000 akkers groot, en sommigen zijn
nog grooter. Er zijn vele Kaffers woonachtig op deze plaatsen, van
40 tot 1G0 of meer. De boeren, verkwikt zijnde door den Geest, zijn
begonnen met eenigen van de Kaiïers te spreken over hunne ziel en
de genade Gods in Christus Jezus. Tot hunne verwondering en
dankbaarheid begonnen de Kaffers met ernst te zoeken, en onder hen
wareu er die den Heer vonden. Als de broeders en zusters dit zagen,
zeiden zij : “ Zoo heeft God de bekeering gegeven ten leven.” De
Heer aacht aan hen en Hij bewoog het hart van eenige bekeerde
Kaffers, die door de Zendelingen daartoe opgeleid worden om onder
ons te komen arbeiden. En dit hebben zij gedaan onder het opzicht
en gezag van de boeren, op wier plaatsen zij en de Kaffers leefden en
predikten. En nu is het geheele werk onder het bestuur van den
Kerkeraad van ' Grey Town, en van éene Zendingcommissie die be-
noemd wordt door de Algemeene Vergadering. De gekleurde ge-
meente onder ons staat in dezelfde betrekking tot de Moederkerk, de
Ned. Geref. Kerk van Natal, als de de Zendingkerk in de Kaapkolonie
staat tot de Ned. Geref. Kerk van de Kolonie.
Het werd aan ons bekend, dat er vele ledematen onzer kerk in
Utrecht en in Vrijhaid, zeer begeerig waren om het Evangelie aan
de Kaffers te prediken of te laten prediken ; en wi j v^ren overtuigd dat
menig goed werk niet aanvaard is, wegens gebrek aan het noodige geld
om de eerste onkosten te betalen. Wij trachten daarom een Fonds van
£500 tot een £1000 op te richten. En alle boeren ledematen onzer
kerk zijnde, die de zielen der menschen dierbaar houden, die verlajUgen
het Evangelie aan de Kaffers op nunne plaats te verkondigen, en die
het overzicht van de Kaffers op zich zelven nemen, zullen eene toelage
uit dit Fonds ontvangen van £10 of £15 om hen te helpen kaffer
Evangelie dienaren te betalen. De Boeren moeten aanzoek doen door
hunne predikanten die de Kaffers, die belijdenis doen van geloof,
doopen moeten, inlijven in de Christelijke Kerk. Het fonds- is
bedoeld voor Natal, Útrecht en Vrijheid. Wij hebben alreeds getracht
zes kaffers Evangslisten en drie voor Umvoti te verkrijgen ; maar tot
dus ver zonder goed te slagen. De. Ch. Jong. Vereeniging van Grey
Town heeft een jonge kaffer naar “ De Gordon Memorial” gezonden,
om voor den dienst opgeleid te worden, door onzen allerbesten
vriend, den Wel-Eerw. Dr. James Dalzell.
Het fonds bereikt alreeds £150, die meestal bij gedragen werd
door de vrienden van andere kerken.
10
Wilfc gij, geliefde Broeders en Zusters, ons ondorsfceunen — met
uwe gebeden en met uwe werken ? Gij zijfc in eenen zeer gunstigen
toesfcand om bet Evangelie bekend te maken, aan de Kaffers. Alle
kinderen Gods leven niet tichzelven, maar Hem die voor hen
gestorven is. Zij zijn allen getuigen voor God en den Heer. Zij zijn
geroepen om hun licht te laten schijnen, en zij fcijn lichten in de
wereld. De Christenen zijn niet onder de menschen, “ die verhin-
deren hunne broeders tot ae Heidenen te spreken” 1 Th. 2 : 16.
Integendeel honden zij het woord des levens voor ” Fil. 2 : 16. Zij
trachten om hefc bevel van hunnen Heer te voldoen, “ Gaafc heenen
onderwijsfc alle de volken, dezelve doopende,” enz. Petrus noemfc
u Priesters. De Kaffers wonen op uwe plaatsen. Gij kunt hen
bijeen roepen, in den naarn van nwen Zaligmaker, en naar het voor-
beeld van den Vader aller geloovigen, om het Woord dezes levens uit
uwe — of uifc de lippen van eenen Kafiter Evangelisfc te doen hooren
Uwe Kaffers wonen ver van steden ; de gewoone Zendeling kan fcofc
h#n niet gaan en prediken, en de bedorvene Kaffers, die zich zelven
voor Christenen uifcgeven onder den naam van Makolwa, zijn u
geene hindernis. Neemt dan uwe plaats in als een kind van Ahrahara,
gebruikt hefc gezag dat God u schenkfc — als huisvader, als getuige, als
priester — om uw huisgezin te bevelen, en te regeeren : Vrees niet :
wees getrouw aan uwen God als Abraham was. Ais de Kaffers zich
bekeeren ten leven, zullen zij u lief krijgen. AIs dienstknechten
zullen zij u eeren, gefcrouw dienen en ijverig gehoorzrmen. Zij zullen
ook leeren bidden aan den Heer, den God huns Meesters. En “ de
Heer zal hem eeren die Hem eeren.”
En als gij aarzelt om het Evangelie te verkondigen onder uwe
eigene Kaffers, woonende op nwe plaatsen, misschien zulfc gij ons
helpen het vermelde Fonds op te richten.
•9 -
Van de Sandt de Villiers & Co., Drukkers, Kaapstad.