zer Sate Mis , Pr We it iel he eedt relennd =S Cm me 7 an a RE é N 1 se) nee rs oe belt Ral E li ek ER, els WEN, wd + Nij AA AO, xk IA t/ Ee, Edd pad a PE de We E | 1 el | AGN Hrik LOA: Ie es dit kerk, s A A fg 4 e, la hek MAA BET AIN ANNEE Nap fi An kl zur E LEE N iid h KAD Nn an Bik ES Hse Ni vrat eh A ed ÜZeenr Ars ko TEE BEEEEEEL Vert runes) El / Cop Drake Cares ri ied gene enen EER Pech + eN Ed Ä 5 a dn B EUROPISCHE INSECTEN. DEE EUROPISCHE INSECTEN, _Naauwkeurig onderzogt, nat leven gefchildert, en in | print gebragt door MARIA SIBILLA MERIAN: Met een korte Befchryving, waar in door haar gehandelt word van der Rupfen begin, Voedzel en wonderbare Verandering, EN OOK VERTOONT WORD De Oorfpronk , Spys en Geftalt-verwiffeling , de Tyd, Plaats en: Eigeníchappen der Rupzen, Uiltjes, Vliegen en andere diergelyke de, bloedeloofe Beesjes. | HIER IS NOG BYGEVOEGT Een naauwkeùrige Befchryving van de Planten, în dit Werk voorkomende; en de Uitlegging van agtien nieuwe Plaaten, door dezelve MARIA SIBILL A MERIAN geteekent, je en die men na haar dood gevonden heeft, In't Frans befchreeven door J. MARRET, Medicine Door, En door een voornaam Liefhebber in ’t Nederduits vertaalt. ij RA ls IT ) Tt AMSTERDAM, By J F. BERNARD, | MD GE VEK. ns aal aber UI ROER R RORE RKO SEREN EN EERE rn er ENE EUROPISCHE NE SEC TT EN. Handelende van der RUPSEN begin, voedzel en won: goe derbaare verandering. | | £ Moerbeflen. Morts cum fraën. drinken en fterven. De eiertjes zyn eerft geel van koleur, in groote gelyk de gierft, in weinig tyd worden zy graauw, én worden dan bewaard tot in ’t voorjaar gelyk boven gezegt is: Daar zyn tweederley foorten van deze boom, waar van dat ‚de eene witte en d'andere twarte Moerbezien voortbrengt, de- welke Cafparus Bauhinus , Morus frullu albo „ en Mòrus fruêtn nigro noemt. Haar blad is byna rond, en een weynig rauw of hard ‚ in ’taanraken, zynde rondom gekarteld. Haar bloecifel is za- men gefteld uyt vier blaadjes, uyt het midden van dewelke voortkomen eenige vezeltjes. Haar Vrugten worden voortge- bragt op plaatfen die afgefcheyden zyn door knobbeltjes; zy ‚ zynte Zamen gefteld uyt een langagtig draadje, aan dewelke van alle kanten korreltjes groeyen, gelykende na verfcheyde kleine kluwentjes aan malkanderen te zamen gevoegt, brengen- de yder in’t byzonder voort een bezië vol zap, in zig bevattende een gedraayd pypje, ’t welk omringd is mer vier blaadjes; ver= fcheyde van deze kluwentjes ftellen te zamen de Vrugt ; die in zig bevat eenige byna ronde zaadjes. Het geheele onderfcheid, dat ’er tuffchen deze twee boomen befpeurd word, is de koleur en de groote van de Vrugt der witte Moerbézien, als zynde veel kleinder als de fwarte Moerbezien. De bladen van de witte Moerbezien-boom zyn beter voor de Zywormen, als die van de fwarte Moerbezien-boom; dewyl dat de zyde daar van veel fynder is, A Ger 2, EUROPISCHE INSECTEN. Purpere Tulp. Tulipa Purpurea, NYEze Tulp, ook wel genaamt Marbre Jafpis, is het voedzel van de daar op zittende Rups tot in ’t laacft van May, als dan veranderd zy in een bruine Pop , na verloop van vyftien dagen komt daar een Uiltjen uit, zynde de bovenfte vleugels roodagtig, en de onderfte met het lyf graauw. Onder aan de fteel zit een Worm de welke de kleine dierkens , die men Luizen noemt, tot haar fpys gebruike, in ’tlaatft van May verandert deze in een blaas, na veertien dagen komt daar een Vlieg uit, zynde geel en fwart geftreept, en de oogen root. Cafparus Bauhinusen verfcheide andere hebben deze verfcheide foorten van Tulpen willen onderfcheiden wegens de'Fyden van het Jaar, als zy bloeyen. Maar ik geloove dat het beter zoude zyn dat men deze op dezelve wyze onderfcheide even als men d'Anemiaffen doed door de fes voorname koleuren, dewelke zyn roode, geele, groene, blaauwe, purpere en witte. Hier ftaat aan te merken dat deallerbequaamfte Schilder zig verlegen vind, als hy genoodzaakt is de groote verfcheidentheid der koleuren van de verfchillende Tulpen op het natuurlykfte te Blaauwe Seringa. vertoonen. Het blad van deze Plant ís redelyk breed, omrin- gende de fteel ‚gaande vaasgewyze aan de kantop. De Blom heeft fes blaaderen vaasgewys formerende dikwils de buyk breeder als de opening. Deze Blom begrypt in zig een Zaad- nesje, het welk een langwerpige en driehoekige Vrugt word; vol van plat zaad en bolrond: haar wortel ís een bol te zamen geftelt uyt verfcheide vliezen die in malkander fchieten, aande beneden kant voorzien met vezelen. Syringa Carulea, Tjin groene Rupfen, gelyk onder op een blad zit, heb ik op deze Boom gevonden en met die bladeren gevoed tot den twaalfde May ‚doe maakte zy een wit gefpin en veranderde in een bruine Pop, in ’t laat{t van May kwam daar een ligt bruin Uiltje uit, gelyk boven op de Blom ‘verbeelt is. Deze op de Blom zittende groene Rups veranderde den tweede May in een bruine Pop, en den feven en twintigften O&tober kwam daar een bruin en wit gefpikkeld Uiltjen uit, gelyk bovenop de Blom verbeeld is. Deze Plant isdezêlve dewelke Mathiolus, Rai, Tournefort, Dodeneus en Boerhaaven Lilac, dat is: Seringa, genoemt heb- ben. De Blom is een pypje aan de bovenkant vaasgewys uyt- geftrekt en de meefte tyd in vier deelen gekartelt, en ze is gefchikt als een lange tros, zynde de koleur in ct gemeen Jisl ® : blaauw, fomtyds wit of asgraauw, en als verzilvert; na datde bloeizem afgevallen is, komt daar uyt voort een langwerpige Vrugt, gelykende na een tong, dewelke zig verdeelt in twee holligheden, die in zig bevatten eenige kleine platte zaatjes, gelyk als gevleugelde, reg EUROPISCHE INSECTEN. 3 1 V. Krieken Bloeizel. Gerafus nigra duleis Florens. Deze zoort van Wormen by-de Landluiden genaamt Koornwotrm, om dat hy de wortelen wan het Koorn afeet, het lyf is witagtig en naakt gelyk de Kaas-Maaden, het hooft: is Ooker- veel , ik heb dezelve in ‘O&ober in de Aarde gevonden nog klein zynde en bewaart tot het ander Jaar, in April doe was hy zo groot gelyk hier onder verbeelt is, zyn verandering brengt een Tor voort die men Moolenaars noemt, zyn geftalte is boven op een blad vertoont, zy eeten de jonge Ápruiten der Vrugtboomen, daarom heb ik ze op deze Boom geplaatft. | ha Deze Boom is foo bekent en foo wel door al de Krytkenders befchreven , dat ik niet onderftaan zal daar van een nader bes fchryvinge te doen, V. Hyacinth. pd | _ Hyacinthus Orientalis, D Eze ruige fwarte Rups, gelyk onder verbeeld is, eet veerderlei Bloemen en Kruiden, zy zyn zeer vaardig in ’t loopen, als men ze aanraakt dan rollen zy zig in malkander gelyk een _klootje en blyven een tyd lang zo leggen, haar volkoomen wasdom hebbende maaken ze een ge- {pin, en veranderen in een fwarte Pop , ha veertien dagen komt daar een Uiltjen uit gelyk op de Blom zit; haar bovenfte vleugels zyn bruin en wit, en de onderfte bleekroot en fwart geplekt,zy lepgen graauwgroene eiertjes. _ < - | RN Shet Ik heb zulk een Rupsje gehad, gelyk op een Blomtje zit, die maakte zig vaft aan een hout; en wierd hart en kort, gelyk boven de groote Rups te zien is, na tien dagen kwam daar een fwarte Vlieg uit, daar komen ook wel Vliegen uit die haar agterlyf geel is, gelyk hier mede twee -derzel. ver verbeelt zyn. | ES sr De Blom van deze Plant is tweeflagtig, of Man-Wyf of purper. Haar Vrugtis byna fond, opgeheven äan de drie hoe= zonder kelkje (Monopetale) geformeert aan een langwerpige kenen verdeeld in drie holletjes of kamertjes, vervult met PyP» die zig vaasgewys na boven uytftreke „en zig verdeelt als eenige byna ronde en platte zaden. Haar ftam is rond; glad; in fes gefnede deeltjes’: de koleuris in ’ gemeen blaauw, vaneen groene koleur, wat bleeker na beneden; en uyt den fomtyts wit, fomtyts lyfkoleur , fomtyts nabykomende het _bruyngroenen na boven: hare bladen zyn lang en fmal, A 2 EUROPISCHE INSECTEN. Vv L Boterbloem. Ranuneulss duleîs. Ulke zoort van Rupfen heb ik op deze Bloemen gevonden, en daar mede den geheelen | Maant van April gevoet, zy zyn boven op den rug Oranjenkoleur , en van onderen ligt geel, vorders zyn ze fwart en een weinig hairig, als men ze aanraakt dan rollen zy zig in mal kander en blyven zeer lang leggen, in May maaken ze een gefpin en veranderen in een bruine Pop, gelyk aan een blad haagse verbeelt is, na veertien dagen komt daar een fchoon Uiltjen uit, welkers hooft, lyf, en bovenfte vleugels fwavel geel, en fwart geplekt, en de onderfte vleugels fwart, en root gevlakt zyn: deze Uiltjes zitten over dag ftil by malkander, des avonts beginnen zy te vliegen, des morgens zoeken zy weêr een donkere plaats om te ruften, na eenige dagen leg- gen ze geele eiertjes en fterven. tens, 2y is van een fchoone groene koleur. Uit het midden van haar komen eenige kleine ftammetjes , dewelke aan haar topeinden voortbrengen eenige bloempjes gefchikt als Roosjes mer verfcheide blaadjes van een geele koleur. Daar uit volgen eenige ronde Vrugten, dewelke in zig bevatten eenig, zaad, Deze is dezelve Plant als de Ranunculus Pratenfis van Câfpa- rus Bauhinus: men bevind dezelveook befchreven in de Zortus Eyftetenfis, onder de naam van Ranunculus, Oleraceus „ereblus „ flare Jimplici. Deze Plant groeit van zig zelfs in de Weyden fonder aanqueekinge, haar blad is diep gekartelt in verfcheide gedeel- Van Fze groene Rupfen met fwarte {tippen en een {wart hooft heb ik in ’t begin van May op deze Boom gevonden, als men ze aanraakt dan laaten zy zig aan een draatje uit haar mont ne- derzakken , waar aanì zy zig ook weêr na boven weten te begeven, zy zitten de meefte tyd in een blad dat ze toegerolt hebben, wanneer zedaar uit gaan en haar genoegen gegeten hebben, dan lopen zy met groote fpoet weêr in haar blad, waar in zy ookeen gefpin maken, en in een Pop je veranderen, ik heb bevonden dat daar Uiltjes uit kwamen, welker voorlyf ligt bruin, en het agterfte gedeelte en bovenfte vleugels wit zyn, | | Onder leit een ligt geele Maade die ik in de drek der Wormen gevonden heb, welke in drie da- gen veranderde in een bruin Tonnetje, na veertien dagen kwam daar zulk een Vlieg uit, als on- der vertoont wort. ie | en Aan het bovenfte van een groen blad vertoont zig een groen Rupsje, als men ze ftoort dan laat ze zig aan een draatje neér, en begeeft zig daar aan ook weêr na boven, ik heb ze met deze bla- deren gevoet tot den twaalfde Juni, doe veranderde ze zig in een geele Pop, den fes en twintigfte Juli quam daar zulk een fwarte Vlieg uit, gelyk mede op een blad verbeelt wort. ‘ \ De bladen van deze Boom zyn langwerpig rond, aan haar kanten ligjes gekarteld. Zyn bloeitel is gefchikt na de wyze van een Roos met vyf bladen, hebbende dertig of meer vezelen. Het Zaadnesje, dat op de grond van betr kelkje is, word een ronde of langwerpige Vrugt» bedekt door een glad en effen vel, waar van het vleesagtige gedeelte zagt is, in ’t midden van her welk een langwerpige fleen is, plat, {pits aan be yde de zy- den, dewelke in zig befluit een klein Amandeltje. Deze Vrugt is vaft aan een redelyke lange ftaart. nd et, Bleed Ned se Ls Een ak ce amd u), S/A Sr EUROPISCHE INSECTEN. A 5 VIIL | Paardebloem. Taraxacon, P deze wilde Bloem vint men in April een Rups, bruin van lyf ; ze heeft aan ’t hooft gelyk twee hoorntjes van {wart hair, en opde rug nog vyf diergelyke overent{taande boss jes, en is vorders over t lyf met geel hair bezer, zy maken in ‘t begin van May van haar eigen. hair een Ovaal gefpin, en veranderen in een bruine Pop met geel hair bezet, gelyk onder vertoont wort, in *t laatft van May kwam daar een graauw Uiltjen uit, gelyk boven op een blad verbeelt is, … Deze Plant dewelke men ook noemt Dens Leonis, Hedyproiss Apbacaen Corona, of Caput Monachi, dewyl na het afvallen van de bloemen, hy dan verfchynt als met een kaal hooft, bren- gende van zyn wortel voort eenige lange bladeren , middelmatig pyl; tuifchen haar verheffen zig eenige ronde, holle, teedere {taarten zonder takken, roodagtigh, vervuld met melkagtig zap, dragende yder op zyn top een fchoone ronde bloem van een geele koleur; als deze bloem vergaan is, zoo volgt daar op breed, nederbuygende tot op de grond, zynde aan d'eene en een foort van een hoofd vol van Zaad. d'andere zyde diep ingekartelt, op het einde {pits gelyk als cen Dubbeld Moerellebloeizel. Cerafa acida, rubra , flore pleno. De Rups vint men op alderlei Vrugtboomen, dog bezonder op de Karfle en Moerelleboo= men, wanneer ze veranderen willen dan {pinnen ze een Ovaal, ’t welk als zilver glanzig is, en wat bordig gelyk Parkement, dáar in verwiffelen ze haar gedaante in een bruinePop, gelyk op twee verfcheide bladeren verbeelt is, na veertien dagen komt daar zulk een graauwkoleurig Uils tjen uit, gelyk boven op dit takje vliegende vertoont wort. Deze Boom is dezelve als de Cerafus Hortenfis, flore pieno van Cafparus Bauhinus, en de Gerafùs multiflora van Tabernemon- tanus, of de Cerafus vulgaris, duplici fore van Lobel. Hare bladeren zyn groot, fpits, aan hare kanten gekarteld, haar kelkje is een bloempot, gefneden in vyf deelen, haar bloem is gefchikt als een Rods, hebbende vyf fteeltjes en dertig vezel. tjes, Zyn Zaadnesje is een lang pypje ’t welk een vleesagtige en ronde vrugt word , die in zig befluit een rondagtige en beenagtige fleen, bevattende in zig een pitje na de wyze van een Aman: deltje. \ B 6 EUR O-PEIS CEE EI INASEENGETEERNE Kruisbeffenbloeizel. Flos Groffmlaria , fativa , fpinofs, N de Maant April vint men op dit Boomtje een foort van Rupfen, bruin van Íyf, fwart ge- ftreept, met witte plekjes, ze zyn zeer traag in ’t gaan, in de Maant Juni fpinnen ze zig in een donker geel Ovaal en veranderen in een bruine Pop, in Juli komt daar een donker geel Uil tjen uit, wiens bovenfte vleugels eider een wit vlakje heeft, gelyk in de figuur verbeelt is. fneden of gekartelt: na deefe bloeifel komt 'er een ronde Vrugt voort, vleesagtig, dik ‚als een Druyf, geftreept, in den beginne groen, en vol van een zuur fap, tfamentrekkende, dog ne- mende een geele koleur en een foete fmaak aan, na mate dat ze ryp worden: deze vrugt bevat in zig verfcheide zaadjes. Dit Boompje is het zelve ’t geen Clufins befchryft onder de naam van GrofJularia magore fruêtu, hetis zeergetakt, van alle kanten met doornen bezet. Haar bladeren zyn klein, byna rond als gefneden, haar bloemen zyn klein, yder te famen gefteld van vyf bladeren in de rondte geformeert , vaftgehegt aan de buytenfte kanten van haar kelkje, dewelke in vyf deelen is be- Karffenbloeizel. Cerafss anftera , forens, Dezeste ligebruine Rupfen heb ik veeltyds op deze Boomen gevonden, zy krullende bladeren in malkander daar ze zig verbergen, ze zyn zeer rat, en lopen zo wel agter als voorwaarts, als men ze aanraakt dan laten ze zig met een draatje uit haar mont nederwaarts, ik heb ze gevoet tot den fesde May, doe maakten ze een wit gefpin en veranderden in bruine Popjes, den feven en twintigfte O&tober kwamen daar zulke ligtbruine Kapelletjes uit, gelyk ter zyden verbeelt is. Zulke geelagtige Rupfen heb ik veel gevonden aan de Karffeboomen , ze rollen de groene blade. ren in malkander, en zyn zeer rat, ze lopen zowel agter uit als voorwaarts, aangeraakt zynde la- ten ze zig aan een draat nederwaarts, waar aan ze zig ook weder na boven weten te voegen, ik heb ze gevoet tot den fesde May, doe maakten ze een wit gefpin, den feven en twintigfte Oétober kwamen daar zulke ligtbruine Uiltjes uit, gelyk boven op een groen blad verbeelt is. EI ii nn fi . EUROPISCHE INSECTEN. 7 _ Geele Violier. BAAN Viola Intea. P deze Muurbloem vint men zulke dunne groene Rupfen, ze zyn na proportie langer als an. © dere Rupfen, ze hebben onder % lyf geen voeten, wanneer ze voortgaan dan brengen ze hets agterlyf by het voorfte , maaken alzoo een hooge bogt, en fpoeden zo haar weg, ik heb bevonden dat ze zig in, Juni op een blad. vaft {pinnen en veranderen in een bruine Pop ‚in Juli komt daat een fchoon bruin Kapelletje uit, gelyk hier. naaft de Bloem verbeelt is. | Op die geele Bloem legt een wiet Wormtje, ’t welk ik in een Raap heb gevonden, dit verander- de in een Tonnetje, na tien dagen kwam daat.een kleine Vlieg uit, gelyk boven op de Bloem ver- beelt is. Deze Plant is dezelve , dewelke Cafparus Bauhinus Viola, vaneen tepeltje of van een {poor, die onderfteunt worden Montana, Lutea, grandiflora noemt. Hare bladeren fyn lang door een kelkje, tot op de grond toe.verdeeld in vyf deelen.” en fpits, vaftgehegt aan lange ftaarten, tufchen haar klimmen Wanneer de bloem verwelkt is, komt een driehoekige Vrugt te op klyne Zuyltjes, dewelke onderfteunen een groote geellag- veorlchyn, dewelke zig aan drie zyden opent als fe ryp word; te bloem, famengefteld uyt vyf bladeren, en een foort in zig bevattende werfcheide ronde zaadjes. 2 j | Bernet: | y Pruimen van Damaft. Flos Prune Damaftene, Ln een fchoone groene Rups met {warte ftreepen en geele koraaltjes, heb ik met deze bla= 4 deren gevoet tot in ’t laatfte van Juni, als wanneer ze zig in een Ovaal, blinkende als zilver en bordig als Parkement heeft ingefponnen, en veranderde in een bruine Pop, in ’t begin van Au- guftus kwam daar zulk een fchoon Uiltjen uit, welkers onderfte vleugels geel, bruin geftreept, en fchoon gevlakt zyn. Ee Aan het onderfte groene blad hangt een Beesje met een bruine harde fchors omvat, dit gaat langzaam met zyn huisje voort gelyk de flakken, ik heb het gevoet met deze bladeren tot den twintigfte Juni, doe bleef het {til leggen, den elfde kwam een zulk wit Uiltjen daar uit, gelyk boven het bruine Rupsje verbeelt is, het ander Beesjen daar tegen over is ook van dien aart. „De bladeren van defe Plant zyn langwerpig en redelyk breed, een weinigje aan haar kant gekartelt, Haar Blom heeft vyf bladeren; ae B % d EUROPISCHE INSECTEN. > Roode Aalbeffebloeizel. Grofölaria hortenfis , non (pinofà , forens. ME vint een foort van Rupfen op deze Boomtjes ‚ welkers voorlyf uit den geelen, en het ag= ‘ terlyf boven wit en onder geel is, ik heb ze gevoet tot dat ze veranderden in een Pop, gelykende wel een gebakert kint, als met gout en zilver verziert, in ’t laatft van Juni kwam daar een Kapelle uit, welkers bovenzyde hooggeel en bruin gevlakt, en van onderen bruin met fwarte plekken verziert was. Het is het zelve Boompje als de Ribefium, Fruêtu rubro, van Dodoneus, en de Groffularia, multiphci acino of non fpinofa, Hortenfis rubra, of Ribes Officinarum , of Winkelkruyd=bezie- boom van de Pinax van Cafparus Bauhinus. Dit Boompje brengt voort een meenigte van looten of fpruitjes, ontrent an= derhalf ellen hoog. Zyn bladen gelyken na een Wyngaard blad, dog kleinder, zagter en bogtiger, van een donker groen, glad, En rondom gekarteld, De bloemen van dit Boompje zyn tros- XxX Boterbloemen. gewyfe te famen gevoegt, waar van de zuiltjes uit de hollighe= den van de bladeren voortkomen: yder van deze bloemen is te famen gefteld van vyf purperagtige bladeren, geformeert alseen Roos, en voortkomende uit de kerven van een kelk, gegtocit op de wyfe alseen bekke, waar van het agterdeel verandert word in een ronde en roode kern, blinkend, fagt, vol van een four fap, en breed twee diametrale ftreepen, hebbende in zig verfcheide korreltjes die de gedaante hebben van een niërtje. Ranunenlus pratenfis. Ulke bonte Rupfen heb ik met deze groente gevoet tot in de Maand Juni, doe veranderde ze in een fwarte Pop, waar uit een {choone Kapelle kwam, welkers bovenfte vleugels ligtgeel met fwarte ftippels, en de onderfte vleugels Oranjenkoleur met fwarte ftreepjes verziert waren. Cafparus Bauhinus noemt deze Plant Ranunculus Pratenfis, evellus , acris, en Johannes Bauhinus Ranunculus ereélus nonvepens flote fimplici luteo, en Lobel Ranunculus Pratenfis (urrettis canli- culis. Tot deze foort moet men niet overbrengen de Ranuncu- lus Sylveftris van Tabernemontanus, gelyk de Bauhini gedaan hebber. Die van Tabernemontanus is defelve als de Ranuncu- lus polyanthemos van Lobel , waar van de Wyfjes veel fynder … gekartelt zyn, en die van de Ranunculus Hortenfis erebtus flere pleno niet verfchilr van Cafparus Bauhinus, als door deze bloe- men die enkeld zyn: over fulks heeft de Heer Rai zig daar in bedrogen gevonden, zeggende dat de dubbelde was eene ver- andering van de Ranunculus Pratenfis, erellus, acris van Cafpa- rus Bauhinus, dewelke met reden daar van de Polyanthemos van Lobel onderfcheiden heeft. De Wyfjes van deze plant zyn in verfcheide deelen zeer diep ingefneden, hare bloemen zyn op verfcheide plaatfen gefchikt als een Roos, in zig bevattende veel vezelen : na dat hare bloemen zyn afgevallen of verwelkt, foo volgen daar op ronde Vrugten of rolswys rond; Cefalpinus heeft van de Ranunculus foo verwardelyk gefproken, dat het byna onmogelyk is te bepalen onder wat vooreen naam hy van deze gefproken heeft. Cafparus Bauhinus heeft gelooft dat her was onder die van de Ranunculus levi ac molli folio, alhoewel deze naam hem weinig voegt. EUROPISCHE INSECTEN: X Kervel. Ì Cerefolinm, It Kruic is het voedzel van een groene witte peftreepte gladde Rups; ik heb ze gevoet tot in ’ laatfte van May, doe maakte ze een dun gefpin, en veranderde in een Kaftanjebruine Pop, na veertien dagen kwam daar een bruin Uiltjen uic, gelyk in de figuur verbeelt is. Deze moeskruidige Plant groeit byna een voet hoog , en le- verd uit van hare wortel veel teedre en takugtige , gladde, lan- ge, en van buiten geronde fteeltjes, maar van onderen hol, na de wyfe van kleine gootjes, zynde bleekgroen: voornamentlyk na de beneden kant, fomtyds roodagtig na de boven kant, wanneer zy haar zaad fchieten, opgevult mer veel fap: haare bladeren zyn zeer gelykende met die van de Scheerling , maar ze zyn veel kleinder, dunder en een weinig dieper ingefneden; en fagter in het aanraken, van een gemengeld groen, van de bovenkant omzet met zeer fyne hairtjes, fomtyds roodagtig 3 doordrongen met fap. De {maak en de reuk van deze bladeren is lieflyk en geurig, haare bloemen komen aan de top van de takken te voorfchyn als een Zonnefcherm, wit, klein, famen- geftelt uit vyf ongelyke blaadjes gefchaärr als Rofen ; en met even foo veel vezelen en een kelkje, dewelke, als de bloem is afgevallen, een langwerpige Vrugt word, vol van twee lang- werpige zaden, dun, fpits en zeer gelykende na de bek van een Vogeltje, van een donker graauwe koleur, waar van d'ec- ne glad en d'andere hard is in het aanraken. Haar wortel is enkeld en ftrekt zig uit inde lengte langer als een halve voet, ef- fen, regt en dik na de boven kant, allengkens dunder afloo- pende als een Rotte taart, tot aan het uitertte einde, ’t geen byna is als een punt, aän de buitenfte bovenkant voorzien mét zeer na by elkander ftaande vezeltjes: zy is wit, teeder, vlees= agtig, en wegens de {maak wat fcherpagtig: zy heeft van bin- nen een foort van een zenuw, gelykende na een dun touwetje;, zeer teeder en ligt om te breeken. Hert grootfte gedeelte vän dé Kruid-kenders noemen deze plant Gheropbyllum. Ke lek Wonderbare Rüpfen. Vermes miraculofs. DE twee groöte;, dog malkander in gedaante en koleur verfchillende Rupfen, heb ik in? Gras gevonden, het welk haar voedzel is; zy veranderen op de ordinaire manier, zig zelf infpinnende verwiffelen ze haare geftalte in een graauwe Pop , waar na uit elk een groote donket Oranjekoleurde Uil te vootfchyn kwam; die malkander byna in alles gelyk waren. EUROPISCHE INSECTEN. Io XV A KL Appelbloeizel. Malus mellea florens, DE flag van Rupfen is alle Vrugtboomen zeer fchadelyk, dog voornamelyk de Appelboom; | ze verfpreiden zig des daags over den geheelen Boom, en des nagts komen ze alle by mal kander in een bondel of het fpinneweb was, deze Rups is uit den bruine, heeft op elk lit op haar rug gelyk blaauwe en roode koraalen, wanneer zeeen dan gefpin om zig gemaakt hebben, dan veranderen ze in een bruine Pop, waar uit na veertien dagen een witte bruin geftreepte Uil voort. komt, wanneer die haar eiertjes geleit hebben, dan dekkem ze dezelve met een geelagtige dons, dat men de eiertjes niet zien kan, waar door ze des Winters voor de koude wel befchermt zyn. Nog heb ik op de Appelboomen een klein geelagtig Rupsje gevonden, welk in ’t laat{t van May een gefpin om zig maakte, daar ze in overwinterde, en in ’t Voorjaar kwam daar een kleine Vlieg uit, gelyk boven vertoont wort op de groene bladeren. gehold door ecn andere kleine diepte; daar zyn in het midden van deze vleesagtige Vrugtvyf huisjes, vervult met langwerpi- ge korreltjes, bedekt met een bruin of roodagug fchiltje, ver- vult met een wit pitje. Het onderfcheid dat men befpeurt tuf= Daar zyn tweederlei foorten van Appelbootmen, d'eene Tam- me en d'andere Wilde: de aangequeckte kan onderfcheiden worden door groot en klein ftamde, De bladeren van deze Boom zyn langwerpig of byna rond, d’eene ftomp en d'andere fpits, aan haare zoomen en weinigje gekartelt, van ondere een weinig ruigagtig als zy nog jong zyn. Haar Bloeifels zyn ge- meenlyk gefchikt als de Roofen met vyf bladeren, wit, trek- ‘kende na een purpere kolcur, gehegt aan korte fteelrjes: na dat haare bloeifels zyn afgevallen, zoo volgen daar op vle- s- agtige Vrugten, byna rond, hol, endiepagtig als een navel in de plaats-daar het fteeltje aan valt gehegris, en van voren ook X Roode Roozen. fchen de Vrugt van deze Boom, beftaat in de dikte, koleur , en in de maak. Men ziet ’er ook {elfs die de {maak en koleur vaneen Peer deelagtig zyn. De onderfcheidentheden komen voort van de lootjes, die men ent op de Appelboomen. Alde Appelen zyn bedekt met een dun íchilletje; fagt in ’t aanra- ken, effen en glinfterende, het vleefch van de meefte is wit, of war trekkende na den geele, en van eenige rood. X. Rofà incarnata. „Oven op de Roozeknop zit een kleine groene Rups, die niet alleen de groene bladeren op eeten, maar ze hollen ook de knoppen van binnen uit, zo dat ze de Roozen haar volkomen wasdom beletten, zy veranderen in ’t laat{t van May in een Okerverve Pop, in Juni komen daar zulke Kapelletjes uit, gelyk op de Roos verbeelt is. | Onder aan de fteel van de Roos kruipt een kleine bruine Rups, die mede de knoppen uit eet gelyk de andere, ze veranderen in May, in Juni komen daar zulke Kapelletjes uit gelyk ter zyden een vliegende verbeelt is, welkers bovenfte vleugels Okervervig en de onderfte graauw zyn. _— Van onderen op een groen blad zit een groene Rups, welkers aart is altyt onder de bladeren ruglings te gaan eeten , ik heb ze gevoet tot den tienden Juni „ wanneer ze een dun wit gefpin maakte, en in een houtvervige Pop veranderde, den zes en twintigfte dito kwam daar een bruin Uiltjen uit, gelyk op de afgevallen Roos verbeelt is, tine de rd vent 5 Re „er ar E ee XX ‚XXII EUROPISCHE INSECTEN. Xx Hagedoornbloeizel. tï X Oxyacantha forens, Dz bontgekoleurde Rupfen vint men veel op de Hagedoorn, dog ze zyn ook niet vies van de bladeren der Vrugtbomen, na dat ik ze eenige tyd gevoed had, maakte ze een graauw gefpin, en veranderde in een bruine Pop, die zo levendig was, dat als men ze aanraakte > Ze Zip rontom rolde, na twaalf dagen kwam daar een wit Uiltjen uit, ’r lei geele eiertjes en ftierf. Deze vuile Wormen vint men in ftinkende geuten, ze veranderen in Tonnetjes met ftarten, daarom ook wel genaamt Muisjes, ik heb bevonden dat daar na zeventien dagen een trage geelag- tige Vlieg uit komt, Dit is het zelve Boompje, ’t welk Cafparus Bauhinus en Pic. Tournefort Mefpilus Apii folio Slveftris fpinofa noemen, en ’t welk Joannes Bauhinus Spinus albus noemt. Dit iseen voltakkig Boomp- je, bezet met ftekelagtige en ftyve doornen, bedekt met een bruin {wartagtige of roodagtige fchorfe. _Haare bladeren gelyken na die van de Eppe, van een lymagtige fmmaak ; haare Bloeifels waffen als in een gedrongen by meenigte of als Ruikertjes, vaft gehegt aan wicte fteeltjes, van een foete en aangename reuk, Queebloeizel. Ves groote Rupfen heb ik op deze Boomen gevonden, ze # een yder van deëelve is als een Roos, te famengefteld van vyf kleine blaadjes, en van roodagtigevegelen. Haar Vrugten zyn van de groote van de Beffen van een Myrteboom, rond, rood= agtig, wanneer ze ryp zyn, gelyk als Zonnefchermpjes, han- gende van hare fteeltjes, een yder van haar hebbende een klei= ne kroon of zonnefcherm van een {warte koleur. Deze Vrugt is een vleefch of fagte en lymagtige bol; die in zig bevat twee harde en witte fteentjes, Coronea flos. yn Okergeel en fwatt geftreept | met witte Ítippelen, de kop en ftart is Oranjekoleur, wanneer men ze aanraakt zo maaken ze met de kop een groote beweeging, ik heb ze mert deze bladeren gevoet , tot dat ze een geel. agtig bordig gefpin maakte, en veranderde in een Pop, na drie weeken kwam daar een Okerver. wige Uil uit die den geheelen dag ftil zat, als men ze aanraakte dan vloog ze heel onbezuift overs al tegen aan, dezelve leit geele eieren. Dir is een klein Boompje, waar van het hout hard is, krom, witagtig, bedekt met een baft een weinig effen en hobbelig, en van buiten afchverwig , en roodagtig van binnen. Haar Bladeren zyn van de groote van den Appelboom, heel, witag- tig; van onder wolagtig: haar bloeifels zyn gefchaart als ecn Roos met vyf bladeren, gelykende nà Hondsroofen, zynde lyf= verwig.van koleur: na dat het bloeifel is afgevallen komt ’er voort een Vrugt van buiten wolagtig, vleesagtig, en wit van binnen, dewelke heeft vyf kamertjes met langwerpige korrel: tjes of zaden, aan het eene einde (pitfer als aan het andere. 2 12 EURO PAS E „LENS EPIC TN BENE Boe Ks de HE Roos. | Rofa multiplex , media. (NY Nder op het fteeltje van de Roozenknop zit een klein geel Rupsje, dit veranderde in Juli in een groen en root Popje, na veertien dagen kwam daar zulk een aardig graauw Beesje uit, gelyk ligt Okerkoleur , en wit geftreept zynde. | ; | Diergelyk een Rups leide zig neêr of ze dood was, na eenige dagen kroopen daar vyf Maaden uit, die in witte Tonnetjes veranderden, welke Tonnetjes de voorfchreve Rups aan malkander pon; en ftierf, na veertien dagen kwam uit elk Tonnetje een klein Vliegje. ed Ditis het zelve Boompje, het welk Joannes Bauhinusen Clufius _bloeifel beftaat uit verfcheide groote bladeren, onderfteunt door Centifolia Batavica genoemt hebben: de takken van dit Boom- een kelk die in ’t vervolg een eyronde Vrugt word, na de wy- pje zyn hard, omzet met ftyve doornen: zyn bladeren zyn ze van een Olyf: zyn baft is war vleesagtig, zy bevat in zig langwerpig; hard in 'e aanraken , rondom gekarteld: zyn eenige zaden, dewelke ruig en hoekig zyn. KK SE Te | Krieken. __Gerafss major , fruin fnbdulcs, DE fchoone Rups heeft dwars over den rug gelyk fwarte banden met Paarlen geborduurd, ik heb ze met deze bladeren gevoet, eens by gebrek van fpys aten ze malkanderop, ze fponnen in Juli een Ovaal blinkende als zilver, en veranderden in Popjes, in Augufti kwamen daar fchoone Uiltjes uit, zynde fwart, wit, graauw, oranje- en rooferoot gekoleurt. Pis Op de Kriek vertoont zig een fchoon Zeegroen Rupsje heel gaauw in ’t lopen, dit veranderde in ’t begin van Augufti in een bruin Popje, in ’t laatft van deze Maant kwam daar zulk een Ka- pelleke uit, gelyk in de figuur verbeelt is. | Ee + g mf E 5 in AE EN ta ERN le, …e brrr CAE DN SE GT BN, 13 En Vi Goote Roos, … Rofa maxima, mubiiplex, DE zoort van kleine Rupfen zyn groen met fwarte hoof jes ,eeten van binnen de fteelen en knop- jes uit, op dezelve wyze, gelyk aan het onderfte knopje te zien is, als men ze aanraakt, dan laten ze zig aan een draat neêr, en aan de zelfde draat werken ze zig ook weêr na boven, in ’ Jaatft van May veranderen ze in bruine Popjes, na veertien dagen komen daar zulke als goutbli lin- kende Kapelletjes uit, die zeer vaardig zyn in t° vliegen, en geftoort zynde, zig heel aardig onder de bladeren weten te ER gen. Groote Kruisbeffen. Eruêtns Grofularia , fpinofà. An een blad vertoont zig een groëne Rups die byna over ent ftaat, als men ze aanraakt dan ° flingeren ze met het bovenlyf heen en weêr, ze houden zig met de agterfte pooten zo valt, dat men ze naauwlyks zonder te befchadigen los kan trekken, ik heb ze gevoer tot in ’t laac{t as May , doe veranderde ze in bruine Poppen, na veertien dagen en daar witte, bruine, ge- | plekte Kapellen uit, gelyk onder op de Aguur verbeelt word. Op een Bes zit een Rupsje, ’t welk in ’t midden groen, en het voor en agterlyf geel eh fwart geftippelt i is, ze zyn deze Vrugt zeer fchadelyk, ze vervellen tot verfcheide maalen,’ en worden elke reis fchoonder, in ’ laatft van May veranderen ze in Popjes, na drie weken komen daar geele Vliegen uit, gelyk mede Sp deze zyde vs word. 14 EUROPISCHE,INSEC TEN. ADE Wan A Groote Brandenetelen. Urtica vrens ‚ mafor. Eze groente is het voedzel van een zoort fwarte Rupfen, ik heb daar van eenige in een doos bewaart, die zig den veertienden Jani alle boven aan het dekzel vaft gemaakt hadden en ver- andert waren in bleekgeele Poppen, myne nieuwsgierigheid dreef my om een daar van te openen, die ik aldus bevont, gelyk onder aan een blad afhangende verbeelt is, den agtentwintieften dito kwamen daar Kapellen uit, welkers buiten{te zyde bruin, en de binnenfte donker oranje, met fwart en purper zeer fchoon gekoleurt is. Uit cen derzelver Popjes, die wel de grootfte was, kwam een fwarte (tinkende Vlieg uit, gelyk boven de Pop op een blad zittende verbeelt is. Ik heb ook in den drek van deze Rupfen, Maaden gevonden, die veranderden in fwarte Tonne- tjes, na twaalf dagen kwamen daar zulke Vliegen uit, gelyk onder vertoont word Deze Plant, die dezelve is, als de Urtica urens maxima van Cafparus Bauhinus en van Pit. Tournefort, doet uitfpruiten cenige takagtige, ronde, vierkantige en holle fteelrjes , bezet met een ftekelig hair, bekleed met regen elkander overgeftelde bladeren, breede, driehoekige, fpitfe, gekarteld aan hare kan= ten, voorzien met een ftekelagug en brandend hair, gehegt aan hare fteeltjes. Hare bloempjes komen voort uit het boven- ite van de flammen: en eenige takjes uit de hoiligheden vande bladeren, zynde vier aan vier kruiswys gefchikt aan yder paar bladeren: yder heeft verfcheide vezeltjes, onderfteund dooreen kelk met vier bladeren: op deze Bloemen volgen ronde Vrug- ten, die als hair te zamen gefteld van verfchide kapjes of doos= jes die zig openen in twee deelen, en in zig bevatten een ey- rond en puntagtig zaad, De Heer Boerhaaven ftelt dat ’er zyn mannelyke, vrouwelyke en man-wyvige Brandenetrels. Kr Ne den, Roode Willige. Salix acuto folio, P het lange afhangende blad vertoont zig een Beesje, zynde geheel met fwarte ftipjes. Den 8, veertienden Juni maakte het zig aan een blad vaft en veranderde in een Popje, na vyftien dagen kwam daar zulk een Tor uit, gelyk boven op een blad zit, die haar zaat weêr op deze bla- deren leggen, waar uit dan gevolgelyk weêr jonge Beesjes uitkomen. Op het onderfte blad vertoont zig een bruin Rupsje. Ik heb ze met deze bladeren gevoed; den zesden Juny maakte ze een gefpin, en bleef daar in tot des anderen Jaars in May, doe kwam daar zulk een Vliegje uit, gelyk onder verbeelt is, Deze Boom doet uitfpruiten dunne takjes, overtrokken met een roode of donker purpere koleur. Hare bladeren zyn fmal, lang, en aan hare kanten gekorven, zonder hair, van onderen een weinig wit. Hare groene fchiltjes zyn als lange Koorn- aaren, te famen gefteld uit eenige bladeren, uit welkers grond voortkomen eenige vezelen. De Vrugten beginnen voort te komen als Koorn-aaren, overladen met eyertjes, die daar na worden als kleine vleesagtige , langwerpige doosjes, in zig be- vattende zeer dunne zaadjes. Dodoneus en Johannes Bauhinus hebben gemeent, dat de Bloeizels van deze Boom als hairagti- ge korreltjes wierden; maar Cefalpinus heeft zeer wel aange- merkt, dat de Wilgeboom, die bloeizels voortbrengt, geen Zaad uitlevert, en dewelke Zaaden doen voortkomen, niet en bloeyen. , Uliisg, 5 E E G 2 XXVIII KOK kas EUROPISOHEMANSEGCT EN, 15 EE Of Gevlamde Roos. Ker Rofa werficolor, D Eze op de Roos zittende Kaftanje-bruine Rups kruipt op haar buik, om dat ze maar voor drie pooten heeft „ ík heb ze met deze Roozen gevoed tot in *t laat{t van Juni, doe wond ze zig in een Roozenblad, en veranderde in een bruine Pop, gelyk op de Roos te zien is, na veertien dagen kwam daar een fwart en wit gevlakt Kapelletje uit, mede op de Roos zittende verbeelt. Me Aan de fteel zit een groen Rupsje, die heb ik oek met Roozenbladeren gevoed. In ’t begin varf Juli veranderde het in een Popje, na veertien dagen kwam daar een Okergeel Kapelletje uic, gelyk onder vertoont word. Ee | | Diergelyk een Rups leide zig neêr of ze dood was, uit welke een witte Maade kroop , die na een korten tyd veranderde in een T'onnetje, na veertien dagen kwam daar zulk een Vlieg uit, gelyk op het middelfte blad verbeeld ftaat. CRAEN er DG Witte Aalbeffen. - Groffularia hortenfis, ‚ En fchoone wit en fwartgevlakte Rups geneert zig op deze Boompjes, wanneer deze Rups voort E wil dan zet ze haar agterlyf by het voorfte, maakt met haar lyf een hooge bogt, en gaat zo haar gang. Ik heb ze mer dit groen gevoed tot dendertienden Juli, doe veranderde ze in een ligt bruine Pop, in ’t laatft van deze Maand kwam daar een {choon wit, geelen fwartgevlakt Ka. pelletje uit, ’t welk zeer rat in * vliegen was. ió EURO P FSC Bel Nr SRG AEN eK ak, Palmwillige. Salix caprea , latifolia. Eze fchoone Rups heb ik met deze bladeren gevoed, den agt{ten Juni veranderde ze in een fwarte Pop met witte plekken en met wit hair bezet, na veertien dagen kwam daar uit een wie Uiltjen, zo glanzig als Paarlemoer , en leide witte eiertjes. | | De onderfte witte Worm heb ik in de Aarde gevonden, en in een doos met Aarde bewaart, en met verfcheide wortels gevoed tot in May: grooter gewotden zynde, doe wierd hy op de rug bruin gevlakt, ten laatften veranderde hy in een Oorworm. Bauhinus ze brengt onder een foort van een Salix folio ex votune ditate acuminato, Men moeft deze dan ten minfte onderfcheiden als iets dat daar van veel verfcheelt. Daar zyn twee afbeeldzels van deze Plant in de Befchryving van de Planten van Lion. De Saliw aguatica Lobel. fchynt ver- fchillende van die gene die men hiet ziet, maar de bladeren daar van zyn zoo lang, dat het te verwonderen is dat Cafparus ' EK Aka, np _Grofularia alba vulgaris. Kleine Kruisbeffen. Ie foort van Rupfen geneert zig op alderlei Vrugtbomen, dog voornamelyk op de Kruisbef. } fen; het lyf'is graauw, langs de rug loopt een fwarte ftreep, ze zyn heel ruig van hair, het hooft is geel, agter het hooft hebben ze aan elke zyde vyf blaauwe, en langs het lyf roode ko- raaltjes. Zy veranderen in Augufti in ligtbruine Popjes, die, als men ze aanraakt, zig omwen- telen. In September komen daar zulke Uilen uit, die wit, geel en fwart geftreept zyn. XXXII XXXIIL EÚROPLSCHE ENSEGTEN. 17 KEER RIE. Gemeen Gras. - Gramen pratenfe , vulgare. Eze graauwe Rups heb ik met.Gras gevoed tot in Juli, doe maakte ze een graauw gefpin en veranderde in een graauwe Pop. die groene eiertjes leide. De bladeren van deze Plant zyn lang, dan, teeder, groen, fpits: daar fchieten tuflchen haär op ‘eenige pypjes of ronde fteeltjes, omkleed met eenige bladeren, en dragende aan hare toppen roodagtige aaren, daar vezelagtige bloemen aan ge- hegt zyn waar van de kelk fchubagug is. Na deze bloe- men komen daar langwerpige en roodagtige korrels te voorfchyn. Het gemeene Gras of het regte Gras van Clufius en verfchilr niet van het goude Gras omtrent zyn wortels, de- welke is lang, hart, langs de aarde voortkruipende, de een In Augufti kwam daar een donker Oranjekoleurde Uil uit, den andere omvlegtende, maar wegens zyn pypje dat korter is, en wegens zyn aaren die kleinder zyn als die van het Hondsgras, en zyn gefchikt als een Waayer; of gelyk de Vingers van een Hand: Johannes Bauhinus noemt dit Kruid Gramen pgratenfe vulgare , Jpicâ ferè arundinacea magna. Men vind fomtyds dit Hondsgras ‚met een Rierpluim, negen of tien duim lang; men moer ze niet onderfcheiden van het Gramen Pratenfe , paniculatum ‚majus;, latiore folio, röu Theopbraftì , als weinig daar van verfchillende. De OND OEE OR EN Slee Pruimen. | | Acacia Germanica, N Eze Rüpfen zyn blaauw, geel en wit geftreept, ze beminnen het vogt zeer, des avonds voe- gen ze zig alle by malkander in een gefpin, gelyk een fpinneweb. Ik heb ze met deze bla- deren gevoed tot den tienden Juli, zy fponnen elk een Ovaal gelyk de Zydewormen, en ze veran derde in fwarte Poppen : in ’ laatft van Juli kwarnen daar ligtbruine Uiltjes uit. Ze leggen haar eiertjes rontom de takjes, als een ring, daarom zyn ze befwaarlyk om uit te roecijen. Ik heb in haar drek Maaden gevonden, die veranderden in Tonnetjes, na veertien dagen kwa- men daar zulke Vliegen uit, gelyk boven verbeelt is. De onder aan de fteel zittende geelagtige Rups was zeer gaauw in ’‘t loopen, ze maken haar wo- ning in een groen blad tot malkander gerolt, ze geneerde zig met deze bladeren tot ’t laatft van May, doe veranderde ze in een bruine Pop, na veertien dagen kwam daar een ligtbruin Uil tjen uit, Dir is een doornagtig Boompje, Hare bladeren zyn langwef- pig, redelyk breed, afgerond, en aan haar kanten ligtelyk ge- kartelt: hare bloeifels fchieten eerder uit als hare bladeren, de- welke zyn klein, bitter, wit» teder, yder van haar te famen gefteld uit vyf bladeren, en eenige vezeltjes in ’t midden. Wanneer haar bloeizel is afgevallen, zo volgen daar op eenige kleine Pruimen, als een dikke Rayne korrel, byna rond of ey-rond, van een fwarte koleur een weinig na den blaauwé trekkende. Deze Vrugt bevat in zig een dikke fteen, als die van een Kers, ey-rond of een weinig langwerpig. Men heeft inde figuur van Tabernemontanus vergeten te vertoonen de Doornen van deze Plant. E 18 EUROPISCHE INSECTEN. KOEK MX TM, Hende Hedera terreftris , florens, D It Kruid is het voedzel van deze groene Rups, als men ze aanraakt dan rollen ze zig in mal. kander, en blyven in deze geftalte een langen tyd leggen, ze veranderen in ’t laatfte van uli, in Augufti komen daar Uiltjes uit, welker vleugels houtvervig, en de bovenfte met groene ftreepen gegiert zyn. De gemeene aardagtige Klimop van de Pinax van Cafparus Bauhinus ftrekt zig uit in de lengte door middel van veele of verfcheide vierhoekige teenen, vol vezelen , dewelke van alle kanten te feffens langs de riviertjes als voortkruipende voortko- men, gelyk ook in de Doornheggen en in de Velden, doende uitfchieten, die men vierkante roodagtige ftammetjes, waar uit voortkomen eenige tegen elkander overftaande bladeren;by paaren, te (amen gehegt door lange fteelen , dewelke oorsgee wyze rond, gekorven en een duim breed zyn, een weinig wol- agtig, en gefneden door eenige gelykekerfjes, Haar bloecizels komen voort als ruikers uit de holligheden van de baderen, ze zyn gemaakt als een mond, of een pypje, van boven gefneden als twee lippen, blaauw van koleur: op dit bloeizel volgen vier langwerpige zaden, te famen gevoegt en befloten ineen doosje, * geen de bloem verftrekt heeft tot een kelkje. KE AK VL Trias. Tris hortenfts ‚ barifolia. P deze harde groene bladeren vond ik zulke groene Rupfén, waar mede ik ze ook een tyd lang gevoed heb; ik had ze eens verzuimt om eeten te geven, doe aaten ze malkander op; dog haare gewoenlyke fpyze weêr krygende, lieten ze ‘t woeden vaaren. Ze waren zeer gaauw in ’t loopen, ze veranderden in O&ober, en des volgende Jaars in Maart kwamen daar bruine Uil tjes uit, die op yder vleugel een witte vlak hadden. De gemeene Trias van Duitfchland, of de Wilde van de Pinax van Cafparus Bauhinus (Lifch, welriekende Lich alias Kulmus) verfpryd zyn wortel fchuins en krom langs de opper- vlakte van de grond: zy is dik , van elkander gefcheiden door knobbels, gevende van zig een goede reuk , na dat haar over= tollige en fcherpe humeur vervlogenis. Zy brengt voort eení- ge bladeren van een duim breed, ronde, een halt el lang, ge- lykende naeen zwaart: in ’ midden van haar doet zig op een regte tam, takagtig, glad en hart, gepoeyert als of het mer mecl of afch bedekt was, dewelke zig zeer ligtelyk los maakt, hebbendé vier of vyf knobbels of knotten, dewelke ieder een blad voortbrengen, dog kleinder als die van beneden, nog ook zoo groot niet, na mate dat ze na boven naderen, omvattende haar fflam zonder fteel. In het begin van de Lente komen de bloeizels als zekere opgerolde vliezen, zy zyn als van een en- keld ftuk, en verdeeld in zes deelen, met een zuiltje, voorzien met drie bladeren. Haar kelk verandert in een Vrugt , die langwerpig rond en driehoekig is, onderfcheide door drie ka- mert jes, waar in opgefloten zyn eenige platte zaatjes, leggen- de d'eene boven op de andere. inge d Eh Eend B l) 4e ve) hi 4) XXXVII BEER GAPI IPSC EAI N/SEEOG Te EN. {9 BETE V el, Breêwegbladen. Pd Plantago major. D Eze Bladeren zyn'het voedzel van een groene Rups die zeer traág in ’t gaan is, ik heb ze met die Kruit gevoed tot-in Augufti, wanneer ze veranderde in een bruine Pop; in December kwam daar zulk een bruine Uil uit gelyk onder verbeelt is, | De bladeren van deze Plant zyn lang, breed en hairagtig, zynde yder van dezelve gemerkt als met zeven zenewtjes, die langs de bladeren heen loopen, alwaar uit onftaat , dat eenige Kruidkenners haar noemen Septinervia, Hare bladeren zyn ge- hegt aan eenige fteeltjes en op de grond nederleggende. Tuf- fchen haar fchieten op eenige ftammetjes ter hoogte van een voet, rond, moeyelyk om te breeken, kaal, dragende aan haar topeinden eenige lange aaren, dewelke eenige kleine witagtige KK X Roode Aalbeffen. of purperagtige bloempjes onderfteunen. Yder van deze Bloe- men is een pyp van onderen geflooten, en vaasgewys van bo- ven; gekarteld in vier gedeeltens, en voorzien: van verfcheide vezelen. Op deze Bloem volgt een vleesagtige fchil, ey-rond, {pits of hoekig, die zig dwars opend als een Spaans Zeepdoos- je» in zig bevattende eenige langwerpige of ey-ronde zaden; van een roodagtige koleur, Deze is dezelve Plant, dewelke Tournefort beichryft onder de naam van Plantago latifolia finuatd. RAR os Groffnlarsa Hortenfss „majore Fruin rubro, == Ulke graauwe Rupfen heb ik op deze Boompjes gevonden, en met de bladeren gevoed tot in | rs ’t begin van December, doe veranderde ze in een Kaftanjebruine Pop, des volgende Jaarsin Februari kwam daar een fchoon wit en fwart geftreept Uiltjen uit, ’t welk groene eiertjes leide, zo EUROPISCHE INSEGTEN eV Rae Ie Fenkel. Fensculum Horténft. P dit Gewas vint men een fchoone Rups, welkers geheele Iyf groen is, met {warte banden, gelyk Fluweel, daar op Oranjekoleurde ftipjes zyn. Ze geeft een aangenaame reuk vanzig, als men ze aanraakt dan fteekt ze aan ’t hooft twee Oranjekoleurde hoorntjes op, ze maakte zig vaft en veranderde in een groene Pop die allengskens graauw wierd: uit deze Pop isde fchoone Ka- pelle, die by de Liefhebbers genaamt word Baffe la Reine, in April en Mai, ook wel in Decem- ber te voorfchyn gekomen, die fchoon geel en met {wart vergiert is. De ftammetjes van deze Plant zyn vyf of zes voeten hoogs; regt, hol, van een bruine groene koleur, takagtig, vervult met een fponsagtige pit. Hare bladeren zyn gehakkelt in lange draatjes , van een donker groene koleur, hare topeinden on- derfchragen eenige breede Kuikers of Zonnefchermtjes , zynde geel, welriekende, op dewelke eenige bloempjes zyn, na dè wyze van een Roos op het topeinde van de Kelk, in gemeen van vyf bladeren: na dat de bloem is afgevallen, zoo word de kelk een Vrugt van twee langwerpige afgeronde korrels, op heár buitenzyde ingegroeft, twartagtig plat aan haar andere kant. Stk Sd Munt. Mentha hortenfis ‚ verticillata. DE Kruit is het voedzel van een fchoone witte groengeftreepte Rups, als men ze aanraakt, dan flingert ze het hooft veelmaal heen en weêr, ze maakte een dun gefpin en veranderde in een bruine Pop. In Augufti kwam daar een bruine, gelyk met goud gezierde Uil uit. Ik vond ook zulk een klein geelagtig Rupsje op dit Kruit, deze veranderde van koleur en wierd Roozenroot, maar ze ftierf. _ In ’t Jaar zeventien hondert vond ik in Suriname diergelyke Rupfen op een Kruit genaamt Cal. lelou , zynde in * gebruik gelyk hier de Spenagie. Den agt-tienden Maart veranderde ze in Popjes, den zes en twintigften dito kwamen daar uit houtvervige Uiltjes, gelyk boven verbeelt is, Deze Plant doet zyn ftammerje uitfchieten tot de hoogte van drie voeten, takagtig en roodagtig. Haar bladeren zyn lang- werpig, byna rond, redelyk breed , fpits en rondom haare kan- ten gekartelt, en een weinig hairagtig. Hare bloemen zyn als een mond , en langs de takken na boven gefchaart met aaren, Deze bloemen worden onderfteunt door kelken, gefchikt als hoor- nen, aan hare kanten gekartelt. Na dat zy afgevallen zyn, zoo volgt aan een yder daar op vier kleine zaden, opgefloten in de kelk van haar bloem. De reuk van deze plant is lieflyk , bal- femagtig en geurig. Johannes Bauhinus noemt ze Mentha ver- ticillata , minor, acuta, non crijba, Ocpymi odore, iik EUROPISCHE INSECTEN. Ridderfpoor. 2r Confolida , regalis , hortenfis, P dit Bloemgewas vint men een Rups, die fchoon van koleur , gierlyk geftreept en geftippele is, maar ze is zeer traag in ’t gaan. Ik heb ze gevoed tot in % laatft van Juli, doe veran- derde ze in bruine Popjes, ’*t volgende Jaar in Mai kwamen daar uit zulke fchoone Roozenroode, wit en fwart gegierde Uiltjes, die zeer traag in ’t vliegen zyn. De bladeren van deze Plant zyn gekarteld in lange deelen , (zeer diep ingefneden) en byna even dun als de bladeren van de Venkel; zy heeft aan haar uiterfte toppen bloemen in ordre ge- fchikt na de wyze van aaren, en yder van deze bloemen is fa- mengefteld uit verfcheide ongelyke bladeren , van. dewelke vyf grooter zyn als de andere, en in de rondte gefchaart. De bo- venfte ftrekt zig uit over de benedenfte, op een wyze als een fpits hoorntje, verbeeldende een Spoor; en zy onttangt indeze Spoor de Spoor vaneen ander blad, De Vrugt is te lamen ge- ftelt uit drie {wartagtige korrels, in zig bevartende eenige {warte en hoekige Zaden, Pit. Tournefort noemt deze Plant Delphinium hortenft , flore majore, fimplici, ex ceruleo , purpureo, Dodoneus Flos Regius. Xx L #8 __ Melden. Atriplex fylwefbris. het eene blad op het ander te komen, als zy ’t maar bereiken konnen, haar koleur is bleek- O P de fteel van een blad vertoont zig een overentftaande Rupsje, in diervoegen weten ze van groen, onder myn bewaring veranderde ze in Augufti in een bruin Popje. In het volgende Jaar kwam daâr een Kapelletje uit, van koleur gelyk een verwelkte blad. Diergelyke Wormpjes vint men op alderlei gewas dat veel Luisjes heeft, die gebruiken ze tot haa re Ípyze. De Wormpjes leggen maar ftil, wanneer de Luisjes rontom hen lopen, die zy dan met haar {nuitje weten te vatten, en al het vogt uitzuigen, en laten het ledige vel leggen. Ze veran- deren in bruine Tonnetjes, en daar uit komen zulke Vliegen, gelyk in de Figuur verbeelt is. Het flammetje van deze Plant groeit tef hoogte van eên voet, rêdelyk dik, regt, takagtig , hebbende lange; {pit{e en Holhoc- kige bladeren. Hare bloemen komen voort als boffen of als aaren : yder van haar is voorzien mer vyf of zes rootagtige ve- zelen, onderfteunt door een kelk, ingefneden tot aan de grond toe: haar zaad is dun, byna rond en plat, omvat in een doosje gelyk als geftarnt „dewelke aan de bloem tot een kelkje verftrekt heeft. Op dezelve Plant van de Melde vind men nog een an- dere foort van Vrugt, die niet voorafgegaan is door eenig bloeizel. Deze Vrugt is v'eenemaal plat, en gemeenlyk afge-, rond , rondom afgefneden en te famen gefteld uit twee bladeren, zynde de eene geplaacft boven den anderen met kleine bochels: zy bevatten in haar vouwen een plat en bynarond Zaad. Deze Plant {chynt dezelve te zyn, dewelke Morifon beichryft onder de naam van Atriplex fylveflris, annua, folio deltoide , triangularis, finuato €$ mucronato, haft cufpidi fimili, en Raii onder die van Atriplen fylweftris folio haftato five Deltoide. De befchryvinge van deze laatfte Auteur is goed. Daar is veel waarfchynlykheid dat dit is het foort, ’t welk Dodoneus noemt Arriplex fylweftris. Wy hebben geen foort van de Melde, die meer eigeníchap heeft mer die in de tuinen waflen als deze. Cafparus Bauhinus heeft geen reden gehad van die te voegen by de Couorambe van Cefalpinus, dewelke die aangenomen heeft voor een Plant die niet en bloeide, F EUROPISCHE INSECTEN. vG DD, OE Swarte Populier. Populus nigra, P deze Boom groeijen veeltyds ronde knobbels, als nen ze ontyp opent dan zyn ze ledig, O maar ryp zynde openen ze zig zelf, en vertoonen ons zesderlei differente Diertjes, waar van er twee konnen vliegen, en fteeken gelyk de Muggen; dog hert eene is wat kleinder als het ande- re: de andere vier zyn kruipende Beesjes, mede van malkander verfchillende, zo in gedaante als groote , de geftalte van het kleinfte kan men niet wel bekennen als door een vergrootglas. By deze vier Diertjes legt een druppel taay Water, van groote als een witte Erret, het grootfte van deze vier Diertjes eet de andere drie op; als dit zyn voedzel geconfumeert is, dan verandert het in een blaas, na twaalf dagen komt daar een wilde Bye uit, gelyk in de figuur verbeelt is. Deze Boom doet in den beginne van de Lente uitfchieten kleine knopjes of beginfels van bladeren, omtrent zo groot als kappertjes, fpits, langwerpig, van een geelagtige groene ko= leur. Dit is ’t geen men in ’% Latyn noemt Gemme feu oculi Populi nigri, en in t Franích Zeux de Peuplier. Deze knoppen of {pruitjes verfpreiden zig uit in breede bladeren, {pits gelyk als de eerfte bladeren van de Klimop, wat dunder, rondom een weinig gekarteld, effen, glad, vaftgehegt aan dunne en lange ee X L Lattouwbloeizel. fteeltjes. Deze Boom is onvrugtbaar of mannelyk , en brengt niet voort als bloeifels zonder Vrugt , of vrugtbaar of vrou- welyk, en brengt Vrugten zonder bloeifel, De Vrugten van de fwarte vrouwelyke Populierboom zyn als vliesagtige doosjes, langwerpig, groen, gefchaart aan trollen: ryp wordende ope- nen zy zig in twee kromme of omgeboge deelen, in zig bee vattende eenige zaaden, voorzien als met eenige vedertjes. ARE AD Laëtnca capitata , forens. Eze Rups graauw zynde, met een donkere treep over de rug, ftroopte haar vel af, en ver- wiffelde haar koleur in donker bruin. Ik heb ze met Lattouw gevoed tot in *t laatfte van Augufti, doe veranderde ze in een bruine Pop, in September kwam daar een Uil uit, welkers bo- venfte vleugels bruin, en de onderfte met het lyf blaauwagtig waren, | De bladeren van deze Plant zyn groot, geplooit, witagtig, doordrongen met een melkagtig zap. Hare ftam opgegroeit zynde, verdeeld zig in veel takken, voortbrengende aan hare topenden kleine geele bloempjes, die ruikers worden, als een half lofwerk, onderfteund door een langwerpige dunne kelk; te famen gefteld van fchobagtige bladeren. Op deze bloemen volgen langwerpige zaaden, van beide de einden fpits, vaneen afchverwige koleur , voorzien met een (oort van vedertjes, KE En 8 ol ih id AEN e ENA we NIG ig Be on EDE ME. XLIV _XLVI EUROPESCHE INSECTEN. 23 Ki EV. Kleine Brandenctelen. | Urtica urens „ minor. Ulk een geele, fwartgeftreepte Rups heb ik mert dit Kruit gevoed tot in Juni, doe veranderde | ze in een Pop, na veertien dagen kwam daar een Kapelletje uit, die onder bruin, en boven donker Oranjekoleur mer fwarte plekken en ftreepen gegiert was. Als deze Rups in September ver- andert, dan blyft de Pop zo vaftgemaakt zynde, tot in ’t Voorjaar , alsdan kome daar eerft de Kapelle uit. De Pop gelykt zeer wel na een gebakert kindeken; eenige fchynen als vergult, uit zommige komen Maaden te voorfchyn,die veranderen in ‘Tonnetjes, en daar komt dan uit elk een goutagtig Vliegjen, ik heb ook wel in den drek van deze Rupfen Maaden gevonden, die mede in ‘Tonnetjes veranderden, waar uit na veertien dagen Vliegen te voorfchyn kwamen. Koolbloeizel. | Flos brasfica wiridis, DE zoort van geele Rupfen, groen en fwart geftippelt zynde, geneert zig op de Kool, die zy zomtyts zo kaal afeeten, dat niets overblyft als de fteelen der bladeren. Als ze vroeg in ’% jaar veranderen, dan komen dáar in veertien dagen Kapellen uit, die men in ’t gemeen Witjes noemt, maar als ze laat veranderen, dan blyft de Pop den geheelen Winter over; en komen eerft in Mai uit. Ik heb deze Rupfen gevoed, en bevonden dat zig eenige neêrlyden of ze dood waren, doe kropen daar een meenigte Maaden uit haar lyf, die in Tonnetjes veranderden, dan {pon de zelfde Rups ze alle aan malkander, en ftierf; maar de Tonnetjes leverden na twaalf dagen elk een Vliegjen uit. | De bladeren van deze Plant zyn lang, van een roodagtige groene koleur, gehegt aan lange fteelen, dik, reeder, » gekar teld aan cenige van haare kanten. Haar bloem beftaar uic vyf bladeren, kruiswys gefchaart, wit van koleur. ‘Uit de kelk komt voort een zuiltje, *t geen eindelyk word als een lange „Peulvrugt, fmal, langwerpig rond, fpits, vervult van byna ronde zaden, afgefcheiden door twee kamertjes. He 24 EUROPISCHE INSECTEN. Behe: Muskusbloem. Jacea mofchata, purpurea, P deze Bloem heb ik zulk een hairige bruine Rups gevonden, ze eet ook ander Bloemgewas meer. Zy maakte van haar eige hair een gefpin , en veranderde in een fwarte Pop, en bleef zo de Winter over. Des volgenden Jaars in Maart kwam daar een wit, met fwarte ftreepen en vlakjes gegiert Uiltjen uit, gelyk by de Figuur verbeelt is. breken, en zagthairig. Hare bloemen zyn gehegt door Rui- kers op fchobagtige hoofden, van een purperagtige koleur. Op de Bloem volgen eenige bruine Zaden, beladen met eenige De eerfte bladeren van deze Plant gelyken na die van de Sis chorie, aliàs Suikerei, want deze zyn een weinig doorfneden, maar gene die gehegt zyn aan hare ftaammetjes, zyn fmal, ftyf, en een weinig hard, De ftammertjes zyn hol, befwaarlyk omte _hairagtige vedertjes. In ET Pruimen. Eruêns Pranorum, D Eze Boom geeft het voedzel aan een fchoone geele geborftelde Rups, met een roode punt ag= ter op de flaart, wanneer ze zig uitrekt dan vertoonen zig vier fwarte als Fluweele ftreepen dwars over ’t lyf: ik heb ze gevoed tot in ’t laat{te van Augufti, doe maakten zeeen wit bordig gefpin, en veranderden in Popjes, uit zommige kwamen in September, en andere des volgenden Jaars in April graauwe Uiltjes uit, die ook graauwe eiertjes leiden, LP, ki k hj BUNOPLS-CIH EI NSSEC TEN. Jet î | KEN Fore Malva. Matva , folio hederaceo. Ie Bloemgewas is het voedzel van een dikke bruine Rups, wanneer ze veranderen dan rollen ze een blad in malkander en maaken een blaauwe Pop. Zommige hebben my nog in_No- vember Kapellen uitgelevert die van een groen gemengelde koleur waren, zy, bleven. ook Ï Si, VE wel in haar blad tot des volgenden jaars in Januari, als wanneer daar diergelyke Kapellen uit kwa: men, gelyk gezegt is. Deze Plant brengt voort lammetjes van anderhalf voet lang, rond, redelyk dik, takagtig, hairagtig, fomtyds roodagtig, en breiden zig voor 't meefte gedeelte uit langs de grond. Hare bladeren gelyken na die van'de Klimop. Hare bloemen zyn klokswyze geformeert, yder tot aan de beneden kant toe, in vyf deelen gekartelt, onderfteunt door lange, teedere en haire aguige zuiltjes. Deze bloem is befloten in een dubbelde kelk, hebbende de eerfte drie infnydingen en de tweede vyf. Daar klimt uit de kelk een flyltje, vaftgehegt aan de benedenfte kant XxX L Angelser. van de bloem, waar uit voortkomt een platte, ronde en fom. tyds {pitfe Vrugt, gelykende na een kleine navel. Hert beflair in zig eenige dunne zaden, dewelke de gedaante hebben van een klein Niertje. Cefalpin heeft her merkteken van de Malva volmaaktelyk wel gekent, aangezien hy zegt dat haar bloemen als een bekke zyn, dat haar vrugt is lamengeftelt uit veele doos- jes, gefchaart rondom als omeen Aas of Afch, dewelke yder in zig bevatten een Zaad, Caryophillas purpureus, Eze zoort van Rupfen vint men des daags onder de Aarde, en des nagts komen ze uit, zy B_J eeten alderlei Kruiden, dog voornamelyk de Angelier; ze zyn van onderen ligtgeel en van boven bruin. Zy veranderen in % laatfte van Augufti in Popjes , na veertien dagen komen daar Uiltjes uit, gelyk boven op de Bloem verbeelt is. Eenige dezer Rupfen ftil leggende, kropen daar Maden uit, die in“T'onnetjes veranderden. Na veertien dagen kwamen daar groote blaauwe Vliegen uit. | Uit de wortel van deze Plant fchieten eenige fmalle , lange; harde, dikke, groene, ongekartelde bladeren, gehegt by paren rondom de ftam, Uit het midden van haar verheffen zig veel ftammetjes van een verfcheide hoogte, zynde ronde, harde en effen, dragende in hare uiterfte toppunten eenige bloemen, de- welke yder hare bladeren hebben, in de rondte gefchaart, zyn- de beneden {mal en boven breed, onderfteunt door een kelk, dewelke is een vliesagtige en langwerpige buys of PYP> daar ui voortgroeit een gedeelte van de bloem, dewelke in 't vervolg een rond langwerpige vrugt word, om{lingert van zyn kelk, ie openende door de punt, vervult mer platte en als geblaadde zaden, 2ó EUR OMPES CHE INEEN PEEN Eike Boom. Onerens , eum Fran, D Eze Rupfen waren groen en geel geftreept, haar vel afgeftroopt hebbende, wierden ze uit den bruine, en doe ze grooter zynde nog eens vervelt hadden wierden ze donker root. Ik heb ze met deze bladeren gevoed tot in September, doe veranderden ze in bruine Poppen; in Decem- ber kwamen daar bruine, geele en witgeplekte Uiltjes uit. Op een der bladeren vertoont zig een ronde knobbel, ’t welk een foort van Galnooten is. Deze in Schwalbach in’ jaar 1684. in Juli, in tegenwoordigheid van eenige Medicinx Dogtoren geopent hebbende, vonden wy regt in ’t midden een hol, daar in een klein rond zaatjen lag; na twaalf da- gen hervatten wy deze obfervatie weêr, en eenige geopent hebbende, vonden wy in elk een Galnoot twee holtens gelyk een klokhuis in een Appel, in elke holte lag een wit Wormpje , maar terwyl myn gelegentheid vereifte om van daar te reizen, laatende de re{t voor andere Liefhebbers. Deze Boom is regt en dik, verfpreidende hare takken uittere maten in de breedte. Haar ftam is overtrokken met een ruwe ongelyke fchorfe, zynde als gekerft, roodagtig en dik. Hare bladeren zyn langwerpig, breed, zeer diep als groote tanden ingefneden, of als diepgaande golven vaftgehegt aan korte ftaarten, Haare bloemen zyn als langhangende groene {taartjes te famen geftelt uit kleine kluwentjes, die gehegt zyn rondom een dun ftammetje ; deze langhangende groene ftaartjes la- ten na haar geen vrugt. De Vrugten komen te voorfchyn ontrent plaatfen die van de bloem afgefcheiden zyn, en zyn te famengeftelt uit drie buizen. Zygroeijen in een kelk, te famen geftelt uit kleine hoekagtige bladeren. Hare Vrugten worden Akers genaamt: zy zyn van de dikte der Olyven ey of langwer- pig rond, zynde door het einde, die aan de boom vafthoud, ingefchoten, yder befloten in een harde en gryze kelk, ’ geen men in het Latyn Calyx of Cupula noemt, ter oorzake dat zena een kleine beker gelykt. Deze Aker heeft een fchorfe zoo hard als leer, blinkende, glad, groen in den beginne, maar die na- konde ik hier in geen verder onderzoek doen, derhand ryp wordende, geelagtig word. Onder deze fchorfe word men gewaar een foort van een Amandel of van een hard zaat, te famen geftelt uit twee quabben. Deze Vrugten zyn aan de boom vaft of door lange of korte en dunne fteeltjes.Deze Boom, waar van men hier de befchryvinge en de gedaante ziet, is de Quercus latifolia mas , que brevi pediculo eft, van Cafparus Bauhi- nus, of de Ouercus vulgaris brevibus pediculis van Johannes Bau- hinus. Het is zeer befwaarlyk ontrent dit foort met waarheid te kunnen betuigen; of de verfcheidentheden, dewelke men bevind, veranderlykheden zyn die uit dezelve Vrugt voortgroei- jen. Om daar over een befliffend befluit te makèn, zoo moefte men voor eerft zorg dragen, gelyk als de Heer T'ournefort in zyn Hifforie van de Planten, dewelke ontrent Parys groeijen , zegt uitte kiezen de vrugten van deze Boomen, die op zig zelven in verfcheide Landftreeken te zaaijen, en na veele jaaren naauw- keurig waar te nemen of zy geftadiglyk dezelve foorten voorts brengen, dan of ’er verfchillende zyn voor den dag gekomen. a et Eri ij ú … Harta Sibylle Herian feulpecit. Blaauwe Viole; Viola Marta, pürpurea, D E Honigbye heeft haar oor{prong uit een ftilleggend witagtig Wormken,-gelyk onder ter teg- terhand verbeelt is, en verandert allengskens in de twede geftalt ,- waar aan zig zes pooten vertoonen, en gaat zoo voorts in de derde gedaante, die zig met vlerken en ook bruiner vertoond, tot dat ze eindelyk tot zulk een weezen komt, gelyk ze boven de Viole komt aanfnorren. Dit Wormken, ’t welk aan een fteeltje van een bloemken kruipt, genaamt Zeitelmade , is wit- agtig, met een donker roode kop, het voegt zig wel in de Byekorven, en aaft op de Wormkensof Popkens daar de Byen uit voortkomen, en veroorzaakt daar door groote fchade aan dit geflagt ; dog als zyne tyd verloopen is maakt hy een wit gefpin, en verandert in een bruin Popken, gelyk zig op een blad dezer bloemkens vertoont. Na veertien dagen komt daar een zulk mooy WUiltjen uit, bo ven op een dezer bloemkens verbeeld , ’t-welk na eenige dagen eiertjes legt en fterft, Deze Plant is dezelve dewelke Cafparus Bauhinus Viola Mar- tias purpurea, flore fimplici noemt. Zy doet uit haar wortel voortkomen veel breeder bladeren, gelykende. na die van de grote Malva, byna rond, aan haare randen tandswyze ge- kartelt, groen, vaftgehegr aan lange ftaarten. Daar komen boven haar dunne fteeltjes, die een yder van haar onderfchragen een zeer aangename Bloem van een fchoone purpere of blaauwe koleur, trekkende uit den bruine, van een. focte en aange Lee ren , voorzien van een foorte vän een fpoor, of van een vliesner, die onderfteunt worden door een kelk, werdeeld tot aan de benedenfte voet in vyf gedeeltens. Hert eyerneft op de bodem van de kelk word, als de bloem afgevallen is, een ke- gelswyze Vrugt, beftaande uit drie hoeken, dewelke zig opent als ze ryp is, op drie plaat{fen, en verwerpen met kragt ver- fcheide byna ronde zaden, veel kleindcr als die van Coriander, zynde van een witagtige koleur, Haar wortel is vezelagtig. name reuk, Deze Bloem is te famen gefteld uit vyÉ blade- Peerenbloffem. Pyrus florens. ES flag van Rupfen vind men veel op Peer-, Appel-, en Karffeboomen. Haar Iyf is uit den P_j fwarte mer geelagtige kwasjes bezet, voor hebbende drie klaauwen, in de midden agt ooker- geele voeten, en agter nog twee diergelyke: eer ze tot haar verandering komen, vervellenze ver- fcheide maalen, maaken dan een wit gefpin, en veranderen in een bruine Pop, na veertien dagen komt daar een fchoone Kapelle uit, zynde uit den ligt bruine, met veelderlei koleur geftipt en ge- ftreept, ook zeer fnel van vlugt. In zommige dezer Popjes bevinden zig veel witte Maden diein Tonnetjes veranderden , na twaalf dagen komt uit elk Tonnetje een fchoon groen glanzend Vliegje te voorfchyn, gelyk onder aan verbeeld is. Aan een fteel kruipt een kleine witte Rups met een fwarte kop, diergelyke vind men ook. aan deze Bloffem, deze komen des morgens uit haar gefpin om te eeten, dat ze zeer gaauw verregt hebben; als dan gaan ze weêr in hunne wooning, en {pinnen dezelve altyd grooter. Tot een volkomene groote gekomen zynde, maken ze een wit gefpin, veranderen in een Popke, en gevolgelyk in een Motuiltje, dat dan, eiertjes gelegt hebbende, fterft. Deze Boom is veel hooger en regter als de Appelboom. Haar hout is geelagtig, hare bladeren zyn vry breed, rond of een weinig langwerpig: eindigende in fpitsagtige punten, groen, maar witagtig aan het benedeneinde. Hert einde van het zuil- tje eindigt als een langwerpig eyerneft, in het midden hol, waar van de bovenfte rand een kroon formeert, verdeelt gelyk als een kelk, in vyf gedeelrens, Stersgewyze. De bloem heeft vyf bladeren, gefchaart als een Roos in de holligheden van de kelk; en wat verder twintig draadagtige vezels , dewel- ke groeijen uit de opening van de kelk. Het middelpunt van het bovenfte gedeelte van het eyerneft levert uit vyf buizen , dewelke eindigen in een ruwe en rondagtige punt. Het Eyerneft word een langwerpige en vleesagtige Vrugt, veel fmalder na de fteel als elders, zjnde aan het ander einde van een navelagtige holligheid voorzien, geformeert door de infnydingen van de kelk. Daar zyn veelderhande foorten, dewelke wegens haar gedaante, haar dikte, haar koleur , haar fmaak en haar reuk verfcheiden zyn. Haar vlees is wit: in haar binnenfte heeft ze vyf huisjes, vervuld mer eenige fwwarte kore rels. G a 28 EU ROND LIS ACAETME LAN 5E Gr IEN EMNG Et Tl Bloeyende Tuinkors. Naftartmmm. hortenfe. Fn vind in de maand May op dit Kruid veel kleine Rupfen, zynde op de rug fwart en onder wit, hebbende voor aan yder zyde drie fwarte klaauwtjes, en verder aan weerzyde negen pootjes. In Juni maken ze een dun gefpin en veranderen in een bruin Popke; na weinig tyd komt daar een bruin gefprikkele Uiltje uit, zynde gaauw, dog kort van vlugt. Onder aan vertoont zig een ookergeele Worm, diergelyke heb ik in verrot hout gevonden; deze veranderen in Popjes: na eenigen tyd komt daar een bruin Torretje uit, hebbende een zwarte kop en pootjes. Deze Plant brengt veel (tammetjes voort ter hoogte van een voet, zynde vafte, ronde en takagtige ftammetjes. Haare bla- deren zyn langwerpig en zeer diep ingehakkeld. Hare bloemen de kelk van de bloem groeit een gedeelte van een bloem, die een byna ronde vrugt word, zynde plat en geklooft in haar bo- venfte gedeelte, verdeelt in twee huisjes en vervuld met zaden, grocijen aan de toppen van de takken , zynde klein, waarvan _byna rond en roodagtig. yder te famen geftelt is uit vier bladeren kruiswys gefchikt. Van Gierft-Gras of Zaat-Gras. Gramen Miliacenm. Je zoort van ligt groene Rupfen, gelyk ter regterhand op een blad opwaarts. kruipt, vind men op dit Gras: ze heeft voor aan weerzyden drie klaauwtjes, in de midden agt, en agter nog twee voetjes; ze verandert in een groen Popke, waar uit een fchoon geel Kapelletje voort- komt , met bruine en {warte ftipjes en ftreepjes gegiert, heeft twee wit en fwart gefpikkelde hoorn tjes, fchoone groene oogen, en is {nel van vlugt. | Oren Aan de andere zyde zit een krom gebogte Rups, deze vond ik op een Berkeboom, ze maakte een wit gefpin, veranderde in een ligt bruin Popke, en daar kwam een ligt en bruin gefpikkelt Mot- uiltje uit, gelyk boven de Rups verbeelt is. | | re uiterfte toppen eenige roodagtige doornen, waar aan eenige vezelagtige bloemen vaft zyn, waar van de kelk fchubagtig is: na dat de bloem is afgevallen, zoo komen ’er eenige langwerpi- ge en roodagtige korrels te voorfchyn. Deze Plant is dezelve als het Gramen Sylvaticum ‚ paniculâ mi- tiaced fparfa van Calparus Bauhinus. Zy klimt wel ter hoogte van twee voeten. Hare bladeren zynlang, {mal, fpits, teeder en groen, Tuflchen haar in klimmen op eenige buizen of ron- de lammetjes, omkleed mer eenige bladeren, dragende op ha- LIV == ÀÌ bi De „Ag nr BERNER STORES B NES: BG TS EN 29 Gekrunkelde Patuk. Lapathum acutum. P dit Kruit vind men een foort van Rupfen uit den donkef geele, met donker bruine ftreepen overkruift, ze is voorzien met zes klaauwtjes, en achter met vier voetjes; in de Maand Mai veranderenze in een bruine Pop, waar uit in Juni zulk een wit bruin geftreept Uiltje voortkomt , ge- lyk boven vliegende zig vertoont. ; _ Ook heb ik mer dit zelfde Kruit een zulk klein Rupsje gevoed, gelyk op de andere zyde met een kromme bogt voorgebeeld is, ze was eerft donker Papegaygroen geftreept, dog wierd allengskens geel en daar na bruin; ze was traag van gang, had voor zes klaauwtjes en achter nog vier voetjes, wanneer ze voortging bragt ze de achterfte voetjes by de voorfte: maakende met her Iyf een hooge bogt, en vorderde dus haar weg: ze veranderde in Mai in een ligt bruin Popje, diens boven end had de gedaante van een Vogel kop. Na veertien dagen kwam daar een wit Motuiltje uit, hebbende roode oogen, ook een roode ftreep over de vier vlerken, en rondom een roode zoom, zynde {nel van vlugt. | Het Patientiekruid of de Lapathum ret een {pits blad van met veel hairige vezelen, eneen kelk van zes bladeren, saar Cafparus Bauhinus is een zeer gemeene Plant, waar van het van’er drie groot en roodagtig zyn, en de drie andere kleinder {lammetje is hoog uitgegroeft, hol en roodagtig. Haare blade- en groen. Het gedeelte van de-bloem , ’t welk in ’t midden ren zyn een fpan lang, {pits, van een famentrekkende fmaak, van zyn kelk is, alwaar zyn korrel befloten is, verandert in een en een weinigjebitter. De bloemen zyn menigvuldig,mosagtig, Vrugt waar in bevat is een driehoekig gelykende na een Nier: Em Ve BI “_ Dubbelde Roos. | Rofa Centifolia rnbra. D= fchoone Bloem is het voedfel van een ligt groene Rups „ zynde langs het heele lyf met witte ftreepen, op yder lid met een wit (tipje, en onder nog met een geele ftreep gegierd; ze heeft voor zes klaauwtjes, in ’t midden acht voetjes, en achter nog twee diergelyke. Inde maand Juni {pinnen ze zich in het groene Rofenlof, en veranderen in een bruine Pop, in Juli komt daar zulk een Uiltje uie, gelyk boven verbeeld is, zynde ligt bruin, dier onderfte vlerken {chuins gezien een gulde weerfchyn hebben. . ER | | Nog vind men aan’ groen der Rofenbomen zulk een foort van Warmen , gelyk boven aan de Roefenfteel te zien is, Deze Wurm leeft in de maanden Mai en Juni, hy is van koleur gelyk een Made, en met een vleeskoleurde ftreep over den rug gegierd, hy bedient zig ftilleggende ter {pyze zulker kleine Vliegjes, die geftadig rondom hem fwerven, dog zo daar een over zyn lyf heenloopt, dat hy ze bereiken kan, dan ftoot hy met een bezondere fnelheid een fnuit uit, en maakt dit dier. tje tot zyn gevangen, ’t welk hy uitzuigt en laat de bolfter dan vallen; eindelyk begeeft hy zig ter verandering, en vervormt zig in een klaare bobbel ofte blaaze, na veertien dagen komt daar zulk eene Vlieg uit, gelyk op een Rofenknop getoond word, welkers in malkander gerimpelde vlerkjes zy met haar voetjes ontrent een half uur te rege {trykt, en daar van vliegt , hebbende een geelen kop, twee roode oogen, een groen boven-, een geel en {wart onderlyf, en zes geele voetjes, ze is zeer langzaam en gemakkelyk te vangen. H 10 EUROPISCHE INSECAHEN ER MEE mt Wilde enkelde Roofen. Rofá Sytveftris major, ‚ An deze Rozen vind men zulke kleine ligtgroene Rupfen, hebbende voor zes kldaawtjes en achter vier voetjes; in ’t laatft van Juni veranderden ze in bruine Popjes, waar itn veertien dagen zulke ligt bruine Motuiltjes te voorfchyn komen, gelyk boven verbeeld is. Beneden deze op een groen blad kruipt een kleine groen gefpikkelde Rups, hebbende een fwar- te kop; ze veranderen int midden van de maand Mai in ligtbruine Popjes, in’t begin van Juni komt daar een Motuiltje uit, zynde de twee bovenfte vlerken en de zes pootjes geel en bruin ge- ftreept, de oogjes fwart, en de onderfte vlerken graauw. | Aan de andere zyde hangt meede een groene Ryp, hebbende een {warte kop, voor zes klaauwtjes, in de midden acht voetjes, en achter noch twee diergelyke. Deze heb ik met zulkeenkelde Rozen gevoed tot in ’ laatft van Mai, wanneer ze zich in malkander gerimpeld had, en {til lag ; na wei- nig dagen kwam daar een witte Made uit, die veranderde in een ligtbruin Tonnetje, gelyk op de middelfte Roos is aangeweefen. Na twaalf dagen kwam daar uit een klein blaauw Vliegje te voor. íchyn, gelyk mede een weinig hooger verbeeld is, Eee Teelhpel: Doove Netelen. Galeopfis florens. Ulk een ruige fwarte met geele en witte flipjes gegierde Rups heb ik eenige tyd met dit Gewas vÁ gevoed, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee voetjes; ze was zeer gaauw in ’t loopen , in *t begin van Mai wierp ze haar huid af, en veranderde in een brui. ne Pop, gelyk onder te zien is; deze bleef onbeweeglyk leggen. In ’t begin van Juni kwam daar uit een fchoone Kapelle, welkers kop; bovenfte vlerken, pooten en hoorntjes waren {wart , de vler- ken met geele plekjes, en de twee onderfte vlerken mer het lyf waren als Vermelion ; haar vlugt was fnel, dog meeft tegen den avond. Dit kleine Rupsje, zynde langs de rug groen en onder wit, geneert zig meede op dit Kruid. In Juni maakt het een wit gefpin en verandert in een Tonnetje. Na twaalf dagen komt daar uit een geele fwart geftreepte Vlieg te voorfchyn. | Deze Plant is dezelve , dewelke Johannes Banhinus noemt Urtica iners , lore luteo, en Cafparus Bauhinus, Lariuas folio ob- longo, luteum. Ly doet ic haar voortkomen verfcheide roode en vierkante ftammetjes, dragende eenige bladeren die in ge- daante de Malruvie vry nakomen, zynde hairagtig , Zagts. tandswyze gekartelr , gefchaart by paaren, vaftgehegt door {taarten, die in deze beneden veel langer zyn als in de geeneom hoog. Haare bloemen zyn langs de tamelyk groote ftammetjes wervelbeenswyze geformeert, zynde geel, en gemaakt als een fmoel: yder van haar is een buis van boven ingefneden lipswyze. Wanneer de bloem vergaan is komen’er vier langwerpige zaden te voorfchyn, befloten in een doosje, % welk daar voor zoo dienftig is geweeft als de kelk voor de bloem. Dit doosje is gemaakt als een tregter, geklooft ín. vyf punten. Dit is wel de voornaamfte reden waarom de Heer Tournefort de foorten van doove Netels van de fwarte Malruvie onderfcheid. EN Ì zt ee BMREONPELS O.R EN SE GC TEN. 31 En & Oker Noten Blofem. Nus juglans florens. B fchoone groene Rups, die langs het heele lyf met witte ftreepen en op yder lit met witte ftippen gegiert is, vind men op de Nooteboom, dog zeer zelden, tans heb ik ze gevonden en gevoed tot in ’t begin van Juni, wanneer ze zig in de groene bladeren rolde „een dun wir gefpin. maakte, en veranderde in een bruine Pop: binnen drie weeken kwam daar een Uiltje uit, welkers bovenfte vlerken, pooten en hoorntjes waren bruin, de vlerken met witte ftreepjes gegierd, het lyf was ligter, de oogjes fwart, en de onderfte vlerken gelyk goud weer{chynend, haar vlugt was des avonds, gelyk alle Uiltjes gemeenlyk doen. Dezeiseen groote Boom , zeer tackagtig, makende een groote fchaduwe. Hare bladeren zyn breed, groot, zenuwagtig en groei. Haare groene of buitenfte {chil is lang , hangende, van geftalteen dikte van de Ruipen, te famen gefteld uit verfcheide bladeren, fchubswyze gefchaart ter langte van een priem, en van een geele koleur. Het ondetfte van deze bladeren is overdekt met ver- fcheide kruintjes, gemeenlyk vaftgehegt door korte hairige ve- zeltjes, zoo zeer dat men moeiteheeft om ze gewaar te worden- Hare Vrugten groeijen op dezelve voet die de Noten voort- brengen, dewelke men in ’t Latyn Nuces noemt. Zy zyn yder overdekt met een groene en vleesagtige fchorfle, onder dewel- Parpere Nachtveil. ke gevonden word een harde fchaal, zynde houtagtië, eyrond, of byna rond, ’t welk men noemt een Notedop, en dewelke in zig befluit een foort vaneen Amandel, verdeeld ín twee ot vier deelen, tynde mergagtig, vleezig en wit, gelykende in eenig opzigt na kleine deyerjes; op een ongemeene wyze overtrokken met een dun en fyn vlies, dewelke daar als tegen aan vaft 153 maar die er zeer ligtelyk van afgefcheiden word Deze kleine leden van de Note worden gefcheiden door een hard en hout- agtig äffchutfel; ’t welk men het middelfchot noemt. Het out van de Noteboom is hard, digt, gevlamt op verfcheide plaatfen, en overdekt met een dikke eh afchverwige fchorfle: Viola matronalis purpireá, En vind aan dit Bloemgewas éen foort van lânge dunne Rupsjes, hebbende voor zes klaauw- tjes en achter ook zes voetjes; wanneer ze voort willen dan zetten ze het agterfte lyf by het voorfte, makende aldus mer het lyf een hooge bogt, * welk om de langte hares lichaams een raar figuur maakt, en gevolgelyk een wyde ftap doen: ze veranderen in de Mai in een groen Popje; in Juni komt daar een fchoon Kapelletje uit, zynde de kop en-bovenfte vlerken {choon geel en bruin gefigureert, het lyf, de onderfte vlerken, de hoorntjes en pootjes bleek geel, de oogen {war en gaauw in *t vliegen, gelyk ter rechterhand vertoont word. beke Ter linkerhand bevind zig een groene Rups niet een geele kop, ze heeft voor zes klaauwtjes, in de midden acht voetjes, en achter hog twee diergelyke; in ’t laaft van April maken ze een geel gefpin, en veranderen it een groen {wart geftippelt Popje, in ’t midden van Mai komt daar cen klein-wit Kapelletje uit, haar vlugt is gering „ zoo dat ze naauwlyks van de eene Bloem op de ans dere konnen komen. | De Violier of de Viola Matronális purpurea van Tabernemoù- tanus is dezelve Plant, dewelke Cafparus Bauhinus, en na hem Raii, Tournefort, en de Heer Boerhaave Hefp-ris hortenfis, flore purpureo noemen. Zy doer voortkomen ftammeties ter hoogte van twee voeten, zynde hairagtig, rond, en met merg opge- vult. Haare bladeren zyn gefchaart langs de ftammetjes by beurtverwiffelings gelykende na die van het Rakerrekruid,dog minder ingefneden; tandswyze gan haar randen gekartelt , hair: aëtig en (pits. De bloemen kofnen te voorfchyn aan detoppüns ten van kleine takjes, dewelke uit de holligheden van de blade- fen voortfpruiten. Wegens haat gedaante gelyken ze na die van de Nagelboom, hebbende vier bladdragende fteeltjes , die kruiswyze gefchaart zyn. Daar op volgen lange, dunne, rond-langwerpige peulen, gefcheiden in twee kamertjes, des welke in zig befluiten eenige langwerpige of ronde zaden. Hare wortels zyn houtagtig, klein en wic. pÀ IN 31 EUROPISCHE PN 'S"ESC MEENN. L X L Koren Rozen, Negelblomen Koorn Air. Lychnis, Segetum €5° Sligo. NP deze Bloem, waffende in ‘t Koorn, heb ik zulk een Rups gevonden, gelyk aän de fteel ‚NS kruipt; na dat ik ze gevoed heb, tot in ’ begin van Juni, {troopte ze haar huid af „en veran- derde in een bruine Pop, bleef alzoo. hard en onbeweeglyk leggen tot in December , wânneer zulk een Vlieg te voorfchyn kwam, gelyk boven op de Bloem verbeeld is; zynde geheel fwart , behalven in ’t midden des achterlyfs was iets geel, hebbende vier klaar doorfchynende vlerken. Dit Beesje, onder aan de fteel des Koornairs kruipende, heb ik gevoed tot in ’t midden van Ju- ni, toen kroop het tuffchen het Koorn in de Air, en veranderdé in een fwart root geftipt Popje. In ’t midden van Augufti kwam daar zulk een Torretje uit, tans by onze jeugd bekend met de naam van Lieven Heers Haantje. Tuffchen beiden legt een witte Made, hebbende langs den rug een roodagtige ftreep, zulker heb ik wel vyftig in een doode Muis gevonden en bewaard; na weinig tyds veranderden ze in Tonnetjes, na acht dagen kwam uit elk zulk een Vlieg te voorfchyn , gelyk onder op een groen blad zittende verbeeld is, hebbende een blaauw met fwart geftreept lyf, roode oogen, fwarte pooten , en twee vlerken, die koleurde weerfchyn van zig geven. De Lichnis Segetum, rubra, folüs perfoliata van Cafparus Bau: hinus, is dezelve Plant , dewelke Tabernemontanus Myagrum Vaccaria quorundam noemt. Zy brengt voort verfcheyde ronde takagtige regre flammertjes mer een zagtwollig Catoen overdekt, Haare bläderen zyn drie vingerbreed lang , een en een half breed, vol, fpits, wolagtig, picigen wit. De kelk is geheel, gehairt, op de wyze van een buis, gemeenlyk uirgegroeft, tomtyts uitgebreidt, hebbende een enge opening. De Bloemen grocijen aan de toppunten van de ftammetjes geformeert als cen Angelier, hebbende vyf bladeren, zynde meer als de helft voorzien met twee of drie punten, dewelke gevoegt by die van de andere bladeren een Kroon formseren. De Kroon heeft in het midden van deze Bloem een zeer verfcheidene coleur. De Vrugt is van een kegelswyze geftalte, omwonden van zyn kelk, en opent zig by zyn punt. Zy is te zamengefteld’ van drie of meer buizen. Zy bevat in zig cenige byna ronde en hoekagtige zaden, of na de gedaante van een nier. Cordus heeft daar van de bloemen zeer wel befchreven : aangezien dezelve zyn te za- men geftel uit vyf bladeren, gelyk als deze Schryver her heeft aangemerkt. Ondertuffchen heeft hy ze alle afgebeeld onder de gedaante van een ftuk : Zy zyn ontworpen of afgefcherft met vier bladeren in cen gedaante waar van Dodoneus en Lobel zig hebben bediend : die , dewelke Tragus van deze Plant gegeven L X IL Vlierboom. heeft en is niet al te wel. Daar zyn in de Miftorie van de Plan- ten van Lion drie afbeeldzels van deze Plant ; maar men ziet genoegzaam datze niet anders vertoonen als dezelve Plant, Ce- falpinus heeft ’er ook op drie verfcheide plaat{en van gefproken, te weren in het Hoofdftuk van de Glaftum, alwaar hy die ge- noemt heeft Glaffumfponte Oriens inter. Segetes, en in dat van de Rapum Sylweflre , alwaar hy gelooft dat deze is de Plant dewele ke Diofcorides onder deze naam befchreven heeft. ì De Segetum of Siligo is dezelve Plant dewelke Rai Triticum Spica mutica noemt ,en Cafparus Bauhinus sen Pit. Tournefort Zriticung Hybernium , ariftis carens en Johannes Bauhinus Zriticum vulgare, Gluinas triturando deponens. Ly brengt verfcheide buizen van vyf voeten hoog, zynde regt, en by tuffchen ruimten door knob- bels bezet , van binnen hol, voorzien met eenige lange {malle bladeren „ gelyk als die van het Hond-Gras,en {pits in haar top- punten met lange airen; waar aan grocijen eenige bloemen by kleene halfflagtige trosjes ‚, zonder bladeren , te zamen geftelt door cenige manlyke hairagtige vezelen , dewelke voortkomen uyteen kelk ‚, beltaande uit verfcheide {chubben ; na dat de bloem is afgevallen, zoo fchynt het op de rug een langwerpige en gerondde korrel, ende gevorent aan de andere kant, en van binnen meelagtig en wit. Sambucus cum flore albo. Er linker zyde onder op cen groen blad vertoont zig een ligt geele Rups, hebbende twee fwar= te ftreepen dwars over ’t lyf, achterwaars nog drie fwarte ftreepen langs * lyf, een fwart gebit, voor zes klaawtjes, en in't midden acht voeren : haar voedzel is de groene bladeren dezes Booms, haare volkomene groote bereikt hebbende, maken ze een wit gefpin en veranderen in een ligt bruine Pop , welke aangeraa uit, gelyk boven vliegende is verbeeld. Onder ter rec kr zynde zig fterk bewegen: eindelyk komt daar een wit bruin geftreept Uiltje heer zyde zit meede op een blad een bruin Rupsje, heeft aan elk lit witte voetjes, deze eeten beide her blad en de Bloem dezes Booms, men vind ze ook wel op de Queeboomen, in de Maî maken ze een glanzend wit gefpin, en veranderen in een Popje : na veertien dagen komt daar zulk een fwarte Vlieg uit, gelyk boven malkander word vertoond. Op de Bloem kruipt een groen wit geftreept Rupsje, welkers fpyze mede deze Bloem is, ze zyn zeer gaauw ° wanneer ze haar vel afltroopen zyn ze vleeskoleur. „In Augufti maken ze een wit ge- fpin, en veranderen in een bruin Tonnetje, blyven in deze geftalte tot des volgenden jaars. In Juli dan komt daar een fwarte Vlieg uit mer roode oogen, gelyk ter linker zyde by malkander verbeeld is, Deze is een Boom van een middelmatige dikte en hoogte, die haare takken in de breedte verfpreid; fomtydsis heteen Boompje waar van de takken lang en rond zyn opgevuld met veel wit merg, en hebbende het hout een weinig dik, zynde de takken in den beginne groen en in ’ vervolg grys. Zyn {tam is over- trokken mer een ruwe en gekloofde fchorfe van een asagtige ko- leur, de baft van de takken is zagter in het aanraken. Onder deze uitterlyke baft vind men een die groen is. Zyn houdt ís hardt en geelagtig, maar gemakkelyk om te klooven. Vyfof zes bladeren vari haar zyn langs de eene zyde vaft gehegt gelyk „Ls die van de Noteboom; maar veel kleender gekarteld «an ha- re randen, Hare takken onderfchragen een Zonnefcherm,die wyden breede is, waaraengehegt zyn kleene bloemen, geformeert als hoedtjes ofroosjesop vyf plaatfen;zynde wit. Daar op volgen dikke beffen gelyk als die van de Geneverboom ‚ronde, groene in her be- gin; maar ryp zynde, worden zy zwart „vervult meteen hoogrood fap, en bevatten in zig driekleene langwerpigezaden. De lage Vlierboom of de wilde Vlierboom van de Pinax van Cafparus Bauhinus, genaamt Sambucus humilis of Ebulus , verfchilt van de Vlierboom, waar van ik nu {preeke, door zyn ftam die met groente of kruidig gras omzet is „ in plaats dar de ftammen van de andere zyn van een Boompje, onderfcheiden door de blade= ren, dewelke veel fmalder, veel langer en van een fterker reuk zyn, ZN AA 4) ) EUROPISCHE INSECTEN. 33 L Hek Ek Groote Klitzen. Lappa maor. EN dit Gewas zeer bitter is, zo voed het nochtans zulk een {oort van Rupfen, zynde op de rug bruin fwart gefpikkelt, en van onderen flets geel ; ze hebben voor zes klaauw- tjes, en in de midden acht voetjes ; in Juni veranderen ze in lever koleurde Popjes , in Juli komt daar uit een Uiltje, zynde de kop en bovenfte vlerken ook lever koleur met bruine en vergulde plek- jes, het lyf en de onderfte vlerken flets geel, en gelyk verguld, hebbende zes bruine pooten, haar vlugt is des avonds. | Het Klifle kruid, zynde ook genoemt groot Lappa of Arflium van Diofcorides, van Cafparus Bauhinus, of de Perfonata van - Johannes Bauhinus, brengt voort een dikke wortel, enkeld, een voet lang, regt opgaande, van buiten (wart en van binnen wit, voorzien mer vezelen: zy heeft zeer breede bladeren, wel van meer als een voet breed „ende op her einde fpits, hebbende aande eene en de andere zyde kleine oortjes ter plaatfe daar zy by de ftaart zyn aangehegt: haar oppervlakte is hairagtig, donkere groen en wit van onderen. De ftam klimt wee ellen hoog „zy is dik, regt, hoekagtig, wolagtig en roodagtig „en onderfteunt eenige bloemen, hebbende de gedaante van een hooft, dewel- ke groeijen op het einde van ae takken mert bloemwerk , als koortjes ingefneden. Zy word onderfteunt door een kelk , te famen geftelt uit veel fchubben „dewelke eindigen in een foort van een na binnen omgekromt haakje, ’t welk zig vafthegt aan de kleederen wanneer men her al te na bykomt. Na dat de bloem is afgevallen, formeren ’er zig eenige fwarte korrels , zynde plat, omzet met eenige korte kuifjes, en die zeer ligc door de wind van malkander raaken.. De Heer Rai vermeend dat Cafparus Bauhinus, die de Plant, dewelke Ar&lium guorun= dam in de Hiftorie van de Planten van Lion genaamt word, mer her Kliflekruid vergeleken heeft, De zelve Schryver en keurt nier goed dat Parkinfon daar-van een onderfcheide foorte gemaakt heeft, Ondertuffchen is her zeker dat Cafparus Bau- hinus het Kliffekruid daar van onderfcheid, even als Parkinfon , en dat in de twee Drukken van de Pinax zy genaamt word Lappa montana altera, lanuginofae ER kV. Mellotus Intea. Geele Steenklaver, ofte Meliloten. NM Eze onderfte groote Rupfen geneeren zich op dit Gewas, haare koleur is bleekproen met brui. ne plekken gierlyk gereekent, ze hebben voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achrer noch twee voeten, en op ider lit des onderlyfs een bloed rood plekje; ze zyn zeer geftoort als men ze aanraakt, in ’ laac{t van Mai maken ze een wir gefpin en veranderen in een ligt peerfe Pop, in’ midden van Juni komt daar een {choon Uiltje uit, zynde de kop, ’t lyf, de pooten, de hoorntjes en bovenfte vlerken graauw, met fwarte en witte {lipjes en ftreepjes gefigureert , ende achterfte vlerken, fchoon vermelion rood, gelyk op een blad zittende vertoont word. | Zulk een grasgroene Rups, gelyk boven verbeeld is, heb ik in Juli op een Wilge gevonden, en ° met klaver gevoed tot in ’ laaft des voorfchreeven maands, wanneer ze veranderde in een violet Pop- je: des volgenden jaars in Mai kwam daar een ligt bruin donker geftreept Wiltje uit, 't welk wel „niet hoog, dog heel gaauw van vlugt was. | kant of gepunt met lange airen, Zynde byna altyd geel van ko- Deze Plant is dezelve als de Melilotus fruticofa lutea, vulgaris leur, fomtyds wit, maar zeer zelden. Op haar volgen !wart- of vfficinarum van Morifon, en de Metilotus oficinarum van Caf- parus Baahinus of de Trifolium odoratum of de Melslorus wulgaris ‚fore luteo van Johannes Bauhinus. Zy brengt voort een of twee ftammen van twee of drie voeten hoog, zynde rond, uitgegroeft, teer, takagtig, ledig; Drie bladeren van haar groeijen op een _ feel, gelykende na die van de Fenegriek, maar witter uirgee agtige doosjes, geftreept, in haar kelk niet befloten, gelyk als in het Klaverblad, waar van yder in zig befluit een of twee ronde, eyronde, dunne en bleeke zaden. Haar wortel is lang, dun, buigbaar, vezelagtig en wit, 34 | EUROPIAISCHE INSEGTE.N. Dubbelde geele Violier. Viola laten, pleno flore, D lergelyke donkergraauwe langs het Iyf wederzyds met een witte {treep gegierde ruige Rupfen, gelyk onder op een groen blad zich vertoond, vind men op dit Bloemgewas, als ook op de Kruisbeffen en Jodenkarffen; haar kop is geel, als ook de zes voorfte klaauwtjes, en de acht mid. delfte en twee achterfte voetjes zyn graauw; in Augufti veranderen ze in leverkoleurde Popjes, me- de aan de andere zyde op een groen blad verbeëld, blyvende aldus in deze gedaante onbeweeglyk ; des volgenden jaars in April koomen daar zulke Uiltjes uit, gelyk boven op de Bloem verbeeld is, zynde de kop, ’ lyf en vlerken ligtgeel met fwarte plekjes gegiert, en de oogen, hoorntjes en pootjes fwart; haare vlugt is des avonds. A | Boven aan de andere zyde op de Bloem vertoont zich een klein ligtgroen geel geftipt Rupsje; deze heb ik met dit Bloemgewas gevoed tot in *t midden van Juni, wanneer ze een wit gefpin maak- te, en veranderde in een groenachtig Popje; in *t einde des voorfchreven maands kwam daar een wit met graauwe plekjes gegiert Uiltje uit, hebbende twee graauwe hoorntjes en vier pootjes. BENE Koekkoeksbloem, en Gras. Flos Caculi, € Graimen vulgare, Eze Bloemen heb ik hier tot vervulling en cieraad bygevoegt; maat deze ónderkruipende groote D bruine fwart geplekte geel en wit gefpikkelde Rups, hebbende op haar kop een kwasje {wart hair, achter op een punt, gelyk een hoorntje, en aan beide zyden raare bosjes wit hair, die zoo laag afhangen , dat men de voeten niet zien kan, vind men in t Gras, dat ze zeer gretig afweiden, zyn ook zeer genegen tot vocht ; in ’t midden van Mai maaken ze een geelachtig gefpin, en veran- deren in een bruine Pop; in ’t einde des voorfchreven maands komt daar uit een Uil te voorfchyn, gelyk boven te zien is, zynde flets geel, hebbende op yder bovenfte vlerk een bruine dwarsftreep en twee witte plekjes met bruine randjes; ze leggen witte ciertjes. | Ook heb ik wel ondervonden, dat zich deze Rupfen ftil nederleiden, en kwamen na weinig tyds uit yder Rups vier groote Maaden, die veranderden in Tonnetjes;, waar uit zo veel groote Vliegen te voorfchyn kwamen, | vezid PE IN, Wi LXVIIL kad EUROPISCHE ANSECTEN. 35 EMME Blocijende Haáneklootjes , òf Spindelbomcen. Carpias florens. Et onderfte dezer Prent vertoont ots een geele fwart geffreepte en geftipte Rups , hebbende vóor zes fwarte klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee geele voeten , ze zyn heel traag, als men ze aanraakt blyven ze tegens den aard van ândere Rupfen ftil leggen; ik heb ze met dit blad gevoed tot in ’t laat(t van Juni, wanneer ze een wit gefpin maäkte, zynde gelyk dun parkement, en als zilver glantzig , daar in veranderde ze in een bruine Pop; in t midden des vol. genden maânds Juli kwam daar een violet Uiltje uit, welker bovenfte rood geplekte vlerken fchuins gegiett een fchoonen weerfchyn hadden; de onderfte vlerkjes waren mede rood geplekt, haare vlugt is gering, zynde gemeenlyk veel by malkander in * gras op de Bloemen; haáre eyertjes zyn geel. __Nog zit ter rechterhand op cen blad een grâsgroen Rupsje, deze vind men ook wel op de Prui- meboomen, ze hebben voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee voetjes, ge- raakt zynde maaken ze veel fporteli 5 in Juli veranderen ze in een bruin Popje, en na veertien dagen komt daar een Uiltje uit, Hr de kop; hoorntjes, pootjes en bovenfte vlerkjes leverkoleut met bruine ftreepjes;, en de órderfte vlerkjes grauw; haaâr vlugt is mede laag in ’t gras. _Dit is dezelve Boom als de Oftrga, Ulmo fimilis, fruilu in ut bilicis foliaceis van Cafparus Baubinus, en de Fagus fepium, ge- meenlyk Offrys Theopbrafti van Johannes Bauhinus. „Clufius noemt haar Offrys Theopbrafli , Fagulus Herbarioruim, en Pluknet Aceris cognata „ oblongis , rugofis » ferratis foliis ad Ulmum acce- dentibus, wvafthlis disjunitis, membranis foliaceis, femtnibus ipfis appofitis, pluribus confertis. De takken van deze boom (preiden zig zeer veer UIt; het hout daar van is wit, vaft ende zeer Hart} overtrokken met ecià witte (chiorfle die een weinig onef- fen en witagtig is. Zy heeft de gedaante en het blad van de Heefterboom. Zy draagt aan eenige bladeren; die gefchikt zyn als fchubben langs een pees» cenige neerhangende groene ftcelrjes. Deze groene fteeltjes leveren geen) de minfte vrugt uic. De Vrugten groeijen op de zelve takkenen in eenige plaar= fen die van die groene {taarten zyn afgefcheiden, omringt met kleine bladeren. „Zy zyn fteenagtig, gelykende na een kleine navel, uitgegroeft, yder met een kroon voorzien, en bevatten in haar holligheid een langwerpig Zaad, SNS Duizendblad, Gerwe. Millefoliemis terveftre forens. D' boven op de Bloem zittend Beesje vind met ook wel op de Zuuring, zn koleur is fwart; % heeft zes pootjes; in *t laat{t van Mái veraridert het in een geel Popje, gelykende wel een Hondskepje ; na veertieri digen komt daar een fwárt Tortetje uit; gelyk onder op de grond lopende is verbeelt. Aán de ândete zde dezes grönds kruipt een klein beesje, t welk ik in *t gras heb gevonden, zynde van koleur alseen Luis, in * laatft van Juni klampt het- zich vaft tegen het dekfel van de doos; daar ik *t in voede, rimpelde zich in malkander, en wierd bruin en hard , na twaalf dagen kwam daar uit een klein tood en fwatt geftipt Tortetje, gelyk mede op de grond vertoont word. ‚ Cafparus Bauhinus noeint dede Plant Millefoliuin vulgare al- bum, Johannes Bauhinus Millefolsum , Stratiotes pennatum terreflre, en Dodonzus Millefolium of Achillea. Het gemeene witte Dui- fendblad brengt voort ftammen van een of anderhalf voet hoog, zynde ftyf, rond, hairagtig, takagtig ra hare uiterfte topen- den en roodagtig. Haare bladeren zyn alle gefchaart aan ecne zyde, en verbeelden een Pen van een Vogel. Zy zyn kerfsge- wys ingefneden, dun en gelykende eenigermaten na die van de Kamillebladeren, van een tamelyke aangenaame reuk, ende-van {maak een weinig fcherp. Haare bloemen groeijen, aan het bovenfte van haare takken als bloemruikers zeer vaft aan een ge= trokken en rond. Yder bloem is, ftraalswyze gefchikt, wits onderfteunt door een längwerpige kelk, te (amen geftelt uit verfcheide bladeren als fchubben op elkander. Als de bloem af- gevallen is, komen ’er dunne zaden voor den dag. De Wortel ván dezelve is vezelagtig , Houtagtig en van een bruine koleur. 1 2 36 EU ReOTPEIJS OAT IE AE SEEMON B IERSE De de Acherbrem. Flos Tinëtorius. ì, Nder ter regterhand op een groen blad zit een groene Rups, hebbende langs over den rug een \\_# fwarten, en onder aan weerzyde een witten ftreep; als men ze aanraakt blyft ze eenige uuren onbeweeglyk zitten ; in ’t- midden van Juni maakt ze een wit gefpin ‘met vierkante gaaten, gelyk een visnet, aangeraakt zynde maakt het Popje een geweldige beweeging, in *t begin van Juli komt daar een Uiltje uit, zynde ligt groen met witte en donkere ftreepen dwers over de vlerken en {nel van vlugt. Ter linkerzyde onder op de grond legt een Karffeblad , daar op een fwarte Rups, hebbende bo- ven op ider lit twee blaanwe kraaltjes, ider met een bosje hair vergierd, zynde de kop, de zes klaauwtjes, de acht middelfte en de twee achterfte voetjes ookergeel ; in * einde van Juni maakt ze een graauw gefpin, en veranderd in een bruine Pop, zynde aan de kop met fwart hair. bezet ; in ’t midden van fuli komt daar een donker geele bruine geftreepeail uit, welker hoorntjes als vederen zyn, gelyk boven malkander verbeeld is. A Deze Plant is dezelve , dewelke C (parus Bauhinus Geriffa Tinbtoria, Germanica noemt. Johannes Bauh nus Zinélorius flos, Clufius Genifta tintoria , Hifpanica , en de Hortus Eyftet. Ge- niftella Tinbforum, De ftammen van deze Plant zyn dik en rond , haare bladeren zyn langwerpig, (chiligug als de plukvrugten, ; L Kleine Weegbladeren. gulti fpits, groeïjende alleenig by beurtwifleling langs de takken Haare bloemen zyn gefchikt na de wyze van geele airen, na dat de bloemen zyn afgevallen volgen daar op zeer platte fchellen, dewelke in zig befluiten eenige zaden, gelykende na cen kleine Nier. XxX X% Plantago minor florens. NP dit Kruid aaft een lange ligtgroene Rups, langs ’ Iyf wit geftreept, en op ieder lit met een Y wit flipje gegierd; in’ einde van Juni veranderen ze in bruine Popjes ; in ’% begin van Au- komt uit elk een Uiltje, zynde de bovenfte vlerken wit met fwarte ftreepjes gegierd, en de onderfte vlerken graauw , de oogen en hoorntjes fwarr, en vliegen ‘savonds, Zulke lange Wurmen heb ik in de aarde gevonden, ze waren van koleur gelyk Maaden , met een fwart kopje; ik heb ze bewaard tot in ’t laatft van Juni, wanneer ze veranderden in donker geele Popjes; midden in Juli kwam uit elk een bruine Vlieg met klaare vlerkjes, vier pootjes om te loo- pen, en achter noch twee diergelyke, zynde recht uit geftrekt. Cafparus Bauhinus, Pit. Tournefort en Morifon noemen deze Plant Plantago angufti folia, major , Johannes Bauhinus en Tra- gus, Plantagolanceolata, Dodonzus Plantago minor, en Lobel Plantago guinquenervia. Zy brengt voort lange, Ímalle, fpit(e en hairagtige bladeren, gemerkt met vyf (treepen als of het zenuwen waren, dewelke zoo lang als ze zyn daar door loopen: daar op klimmen eenige ftammen van een voet hoog, zynde hoekagtig, geftreept ende uitgegroeft, dragende aan hare uit- enden veel korter en veel dikker airen als die van de gemeene Weegbladeren ‚ omkleed met bleeke bloemen, op dewelke vol. gen vleesagtige fchellen, in zig bevattende dunne en langwer- pige zaden. tn  EEn Et ge ei EUROPISCHE INSEGCTEN. 37 EN R oode Leliten. NT Lilium aunrenin. UIk flag van Rupfen heb ik op deze Bloem gevonden, ze was boven bruin donker geftreept én onder geel met klaauwtjes en voetjes voorzien, gelyk voornoemd; ik heb ze gevoed tot in ’% einde van Juni, wanneer ze veranderden in een leverkoleurde Pop; in ’t midden van Augufti kwam daar een ligt Uiltje uit, zynde ligt en donker bruin gefigureert; haar vlugt was s'avonds. Onder op een blad leggen vier ronde vermelion roode beesjes, gelyk ik op deze Lelien gevonden heb, ze zitten op de groene bladeren ettelyke by malkander, en zuigen daar een groen fap uit, zynde dik gelyk geft, daar in leggen ze verborgen dat men ze niet en ziet; ik heb bevonden dat ze mede veranderen in een rood Popje, gelyk hoger op een blad verbeeld is; uit diet komt een rood Torretje, gelyk daar naaft aan zich vertoond, deze geven een aardig gepiep van zich, als men ze in een geflooten hand dicht tegen ’t oor houd; ze leggen ook roode eiertjes, en zulks ordentelyk op ryen, gelyk hooger op een blad te zien is, waar uit dan weer zulke beesjes komen, gelyk de eerfte waren, Deze is dezelve Plant, dewelke Cafparus Bauhinus en Morí- fon noemen Lilium purpureo-vroceum, fnajus, Johanneë Bauhinus Lilium rubens of croceum majus, Lobel Martagon Chymiftarum, en Martthiolus Hemerocallis van Diofcorides. Men noemt haar ook in de Franfche Taal Lis de Notre Dame of van S. Antoine de Pa- doue , dewyl dat ze bloeit op die tyd als deze Vierdagen aanko= men. Zy zet voort een ftam van twee òf drie voeten hoog, met vlakken getekend, regt, rond, omringt met een menigte lange bladeren, naauwlyks zoo breed als die van de witte Lely, gehegt aan haar {tam zonder ftaart , bleekgroen, blinkende, effen, zagt in ’t aanraken; teeder, doordrongen met een lym- den als lange hoofden, dewelke de eene voor en de andere wat later tig opeen, ieder derzelve te fatmengeftelt uit feë fteelen, van een Oranje koleur, van een lieffelyke reuk, in den beginne zeer aangenaam , maar die dikwils hoofdpyn veroorfaken als men daar te lang aan ruikt. Wanneer deze bloemen zyn afge- vallen, zoo komen daar uit voort langwerpige vrugten , opge- zet met drie hoeken en in haar lengte verdeeld door drie kamer- mêrtjes, vervult met zaaden geboordt met een vleugeltje. Haar Wortel is eert bol zoo dik of dikker als een Noor; vleesagtig; wit ‚te famen geftelt uit fchubben die op de wyze van een hooft gefchikt zyn, van beneden voorzien met vezelen, en van eeh agtig fap. Haare bloemen groeijen eerftelyk op haare topein= lymagtige {ubftantie, Appelbloffern. Fos Mal DD Eze geele ruige en met rönde dwarsftreepen gegierde Rups heb ik op een Appelboom gevoriì: den, haar kop was bruin, hebbende achter dezelve twee blaauwe, en op ieder lit twee vlees= koleurde kraaltjes, de voetjes waren van de zelfde koleur, aan beide zyden was Ze met bruine bos- jes hair bezet; in *t begin van Juli fchoof ze haar huid af, maakte een geel gefpin met gaaten, ge- lyk een visnet, en veranderde in een leverkoleurde Pop, zynde langs ’t heele lyf met bosjes hair en onder aan de punt mer een kwasje bezet, geraakt zynde beweegde ze zig zoo fterk, dat ze verfcheia demaalen omwentelde, na veertien dagen kwam daar een wit fwart gefigureert Uiltje uit, hebben: de twee breede roode hoorntjes, gelyk veeren, en achter de kop tuflchen de hoorntjes een roode ftreep; ze was heel rad, haar vlugt was s'avonds. K 38 EUROPISCHE INSECTEN. Druivenbloflem. Vis forens, 1) Eze twee groote Rupfen zyn eenderlei aard, haar verfchil beftaat alleen in de koleur, zynde de # bovenfte bruin, en de onderfte groen, beide met fwarte en witte ftreepen en plekken gegierd;, ze geneeren zich op de Wynftok, wanneer ze eeten dan maaken ze zig wel een derde langer als of ze in haar raft zyn, haar drek is donker gtoen, en vertoond zich vyfkantig, dog de kanten rond, is ’er zes ftaafjes tegen malkander gevoegt waren, gelyk by de onderfte Rups tot beter begrip ver- eeld is. ‘t Is by my wel gebeurd, dat eenige der groene Rupfen zig neerleiden, en rimpelden zig kort in malkander, waar uit na weinig tyd zes Maden voortkwamen „deze veranderden in bruine Tonnetjes; daar dan uit ieder een donkerblaauwe {wart geftreepte Vlieg kwam , met roode oogen, en klaare vlerken als glas. De bruine Rups veranderde in ’t midden van Juli in een ligt bruine Pop, en bleef in deze gedaan. te tot des volgenden jaars in Mai, wanneer een fchoone Uil te voorfchyn kwam zynde de kop, % lyf en bovenfte vlerken fchoon Rofenrood met Papegaygtoene ftreepen en plekjes gegierd ; ‘de on- derfte vlerken elk met een {wart vlakje geteekend, en de oogen geelagtig groen, hebbende voor aan de kop tuffchen de hoorntjes een dunne lange geele {nuit, om haar voedzel te trekken, die ze kort in malkander konnen krullen, en ofider de kop bergen: dit is myns dunkens billik voor een det merkwaardigfte en fchoonfte veranderingen te achten: De ftam van dit Boompje is bogtig, overtrokken met eefì roodagtige baft, voortbrengende verfcheide lange telgen, voor- zien als met handen, waar door dat ze opkruipen en zig heg= ten aan de latten en naafteboomen. Haare bladeren zyn groot, breeden byna rond, ingekorven, groen, blinkende en een weinigje ftroef in het aanraken. Haare bloemen zyn klein , en geformeert als een tros, gemeenlyk te famengefteld uit vyf fteelcjes, gefchikt als een Roos, zy zyn van een geele koleut le PS Linden-bloflem. en Welriekende. Haar Vrugten zyn ronde of eyronde beffen; „zynde de eene by den andere verzamelt als dikke troffen, groen, fcherp inden beginne, maar ryp wordende krygen ze een wit- te, roode of een fwarte koleur , vleesagtig , vervult met een zoet en aangenaam fap. Mennoemt ze in’t Latyn Uve , in ’t Franfch Raifins en in het Duitich Druiven, Zy bevatten in zig verfcheie de fpitfe korrels, maar 4y hebben ‘er gemieenlyk madr vief, Titia forens. IN Roote en fchoone Rupfen vind men op de Lindebomen, waar van hier onder een afbeelding , ze zyn leverkoleur wit geftipt over den rug, het onderlyf is fletsgeel , op het agterfte lid ftaat een blaauw hoorntje, en daar agter een geele plek, ze zyn ftil en traag, dog als men ze aanraakt, flaan ze fterk met de kop heen en weer, eeven als coornig zynde; wanneer ze volwaffen zyn fchui- ven ze haar huid af, en veranderen in een fwarte Pop; deze legt gelyk dood tot des volgenden jaars, in Mai komt daar zulk een groote fletsgeele groen gevlakte Uil uit; haare vlugt is des avonds. De Lindeboom is een hooge boom, dik, voltakken. Haar baft iseffen, asgraauw of fwartagtig van buiten, van binnen geclagtig of witagtig, en zoo buigfaam en gedwee dar ze dien- {tig is om daar van eenige touwen, ja kabels te maken. Haar hout is zagt, zonder knobbels, witagtig, haare bladeren zyn by beurtwifleling gelegen langs de takken, zynde rond, dog op het einde fpitsagcig, een weinig wolagtig , glanzig en tandswy- ze aan haar zyden gekartelt. Haare bloemen zyn aan vyf fteel- tjes gefchikt alseen Roos, van een Citroen koleur en van een lieffelyke reuk : zy komen voort uit de holligheden van groote bladeren met een vry lange fteel, en worden onderfteunt ‘door een kelk die in vyf deelen ge{neden is. Deze bloemen hebben een groote meenigte van zagte vezelen en een afgerond fteeltje, dewelke veranderd word in een vliesagtige doos, zynde eyrond, wolagtig, alwaar men in vind twee langwerpige en fwartagti- ge zaden. (b ee dS Dad EYROPISCHE INSECTEN. 39 EEK Rozenkoleurde Akkerwinde. Convolvsölss minor purpureus. Eze groote foort van Rupfen vind men zelden, ze onthouden zig, meeft in de Koornvelden, D en geneeren zig van de wortelen dezes onkruits, haare koleur is ligt bruin, donker geftreept en geplekt, haar drek is mede gelyk in Fig. LXXIil. gezegt is. In’ laat{t van Juli deed ik zulk een Rups in een doos met aarde, daar in maakte ze een ronde diepe groeve, daar in gegaan zyn- de dekteze dit hol met bladeren, en veranderde in een Pop, die voor groen en achter geel was, dog die wierd ’s anderendaags bruin, hebbende een verbeelding gelyk oogen, en daar tuffchen een {nuit, ze was zeer fterk van beweeging, in September kwam daar uit een groote Uil te voortfchyn, zynde ’t voorlyf en vlerken âsgraauw met {wart fchoon gefigureerd, de Romeinfche letters B. C. V. en M. waaten daidelyk op de vlerken te vinden, hebbende verder voor aan de kop een lange bruine fnuit, die zig een end van de kop in tweên kloofde, die zy wederzyds opkrullen, en ook weder in de langte uieftrekken konde, het achterlyf was ligt rood en fwart geftreept, met een asgraauwe ftreep langs 't midden, * heele lyf was ruig of donfig gelyk vederen, des daags was ze ftil, maar des avonds vloog ze met een groot geruifch , nà de eigen{chap haarer groote. _ Deze Plant is dezelve dewelke Johannes Bauhinus elite, Giflampelos multis, of convolvulus msnor, en Dodonzus Smilax levis, minor noemt. Op die manier als Cafparus Bauhinus An- guillara aanhaalt, die over dezelve gefchreven heeft, zoo zou= de het fchynen dat hy daar van gelproken heeft als van ver- fcheide foorten. Ondertuffchen zoo zyn het maar alleenlyk drie byzondere benamingen die hy ’er aan geeft van een byzondere betekenifle, en die men vervolgens agter malkander by een moet brengen, gelyk als Orobanche Theopbrafti, Helxine , Ciflampelos en Scammonia parva Plinii. ‘Ly brengt verfcheide ftammetjes voort, dewelke dun, teeder, langs de grond kruipen en zig vaft hegten aan de na by zynde Planten, en die gemeenlyk in zig bevatten een helder fap. Haare bladeren gelyken nadie van de Veilboom, aliàs Klimop-bladeren , maar zy zyn grooter, Kagter in het aänraken, dog ftroever als die van de Klokbloem, zynde zenuwagtig en groeijende twee aan twee, Ineenige isde kelk dubbelt, de eene heeft van buiten twee bladeren , de an- dere is van binnen veel kleinder, verdeelt in vyf deelen, op de wyze als een pyp; in de andere is de kelk enkeld. De bloem heeft de gedaante van een klok van een púrperagtige koleur, eenfteelig en vyfhoekig : zy groeit als gehegt aan een fteeltje, dewelke van tulchen uit haare bladeren voor.komt. De vyf zagte vezelen die uit de grond van de bloem voortkomen, ver- eenigen zig in een buys: wanneer de bloem is afgevallen, zoo word het eyerneft een byna ronde Vrugt, dik gelyk een KerfTe, vliesagtig, omf{lingert van zyn kelk, brengende voort drie bui= zen, bynaaltyd verdeeld in drie afgefchote kamertjes, zelden in vier, en fomtyds nogtans in een alleen. Ze bchelft in zig eenige hoekagtige zaden, zynde fwartagtig of fomtyds roodag- tig. Haare wortelen zyn lang, dun en wit van binnen, Er MM e de Oyevaaars bek. Geraninm florens. It Bloemgewás heb ik tot gieraad hier by gevoegt, want de Rups daar ik van fpreeken zal ge. neerd zig op her geringfte gras, ik vond ze in Maart, zynde met fwarte ftipjes gegierd, de kop en % achterfte lid {wart , voor had ze zes klaauwtjes, en in de midden achet voetjes, die lever koleur waaren. In Juli, wanneer ze zesmaál haare huid afgefchooven had, veranderde ze in een ligt bruine Pop; in Augufti kwam daar een Uiltje uit, welker kop en bovenfte vlerken waaren bruin {wart gefigureerd, hebbende zes bruine hoorntjes, ’t achterlyf en de vlerken waaren askoleur , haare vlugt is des avonds. Tragus heeft aan deze Plant een zeer {legte gedaante gegeven onder de naam van Gratia Dei wel Geranium guibusdam. De bloes men worden ’er verbeeld uit een {tuk te beftaan, alhoewel ze zyn uit vyfbladige fteeltjes, na de wyze als Cafparus Bauhinus Anguillara, die over deze Plant gefchreven heeft, aanhaalt. Het fchynt dat deze Schryver daar van twee verfchillende foor- ten gemaakt heeft, ondertuffchen ftemt Anguillara toe, dat die, die hy Panax Heracleum genoemt heeft, dezelveis die hy Sideritis noemt. Deze Plant brengt voort verfcheide ftammen tot an- derhalf voet hoog, wolagtig, knobbelagtig, takagtig en root- agtig. Haare bladeren fpruiren uit de knobbels van haare take ken, gemeenlyk twee aan twee. Haar kelk heeft vyf bladeren gefchikt alseen Star. Haarc bloemen zyn te famen geftelt uit vyf bladige fteelen, geformeert als een Roos, hebbende tien zagte vezelen, dewelke voortkomen van de buitenfte omtrek van de bodem des eyernefts. Haar Vragt is geformeert als een naald of als de bek van een Kraanvogel, hebbende aan de bene- den voet vyf kamertjes, die ieder in zig bevatten fpitfe zaden, en van ieder kamertje komt een dun pypje voort. Vyf van deze pypjes met elkander digt vereenigt, formeeren met het eyer- neft een foort van een Oyevaarshooft of her hooft van een Kraan- „ vogel. Haare wortel is dun, van koleur als de Palmboom. Ta- bernemontanus befchryft ze onder twee gedaantens, namen vk onder die van Geranium Rupertianum en onder die van Geraniuns Violaceum. KK 2 EPE en ad 40 EN RO DP feSC HOE LN SPE GOT EREN EVEEDEE TME Peerbloffem. Pyrus prafina forens. A En witte met roode plekken langs den rug gegierde Rups geneert zig op de Peerboom, haar kop is bruin, ook heeft ze langs het lyf aan beide zyden bosjes hair, voor heeft ze zes klaauw- tjes, in de midden acht, en achter noch twee voetjes. In ’t begin van Juli (chuiven ze haar vel af en veranderen in bruine Popjes, deze zyn langs enop de kop mert bosjes hair bezet, verbeeldende ook twee fwarte oogen , ’t welk al een raare tronie maakt. In midden des voornoemden Maands komt uit ieder Popje een wit dog fwart gegiert Uiltje uit , de onderfte vlerken zyn ligtbruin, % Iyf vleeskoleur, de hoorntjes wit met btuine hairtjes bezet, en de oogen fwart, haar vlugt is fnel en by dage. END, NS ONM dt es Alffem. Abfinthium vulgare, Oe wrang en bitter ook een Kruit is, zo. verftrekt het nochtans 't een of ’t ander Gedierte tot fpyze, gelyk aan deze ftruik blykt. Deze daar op zittende Rups, zynde langs de rug met een witte ftreep en bruine vlakjes geteekent, aan de zyde vaalgroen met bruine ftreepjes, en heeft onder op ieder lit een wit flipje, ook voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog twee voetjes, geraakt zynde bewegen ze den kop fnel heen en weêr: ze veranderen in Mai in fwar- te Popjes; na drie weeken komt daar een Uiltje uit, welker kop en bovenfte vlerkjes rosachtig met fwarte en bruine ftreepjes en ftipjes gegierd is, ook vind men een wit gelyk zilver glantfig plekje in t midden op de bovenfte vlerkjes, de onderfte vlerken en ’ lyf zyn bruin , hebbende twee fwarte hoorntjes, en twee glantfige oogen, haare vlugt is ’s avonds. Noch zit daar onder een klein lang eroenachtie Rupsje, hebbende een raare gang, het brengt fo) Ss fe) 4 8 ’ 8 het achterlyf by het voorfte, maakt een hoogen rug, en ftapt zoo voort, zomtyds {taat het op zyn achterfte voeren een wyle recht overend. In ’t end van Juli verânderen ze in groene Popjes, na veertien dagen komen daar Uiltjes uit, wel- ker kop, Iyf en bovenfte vlerkjes groen met witte, fwarte-en bruine ftreepjes en {lipjes geteekent, en de onderfte ligt bruin zyn: ook hebben ze twee ligt bruine hoorntjes, en vier bruin gefpikkelde pootjes, zynde gaauw van vlugt. S Deze Plant is dezelve als die, dewelke Cafparus Bauhinus eenlieffelyke geur, maar zeer fterk. Haare takken zyn rond- noemt Abfinthium Ponticum feu Romanum officinarum , [èu Diofto- om voorzien met een groot getal witte bloemen, dewelke even vidis: en Dodonzeus Alfsnthiun. latifolium. Het Alfefnkruid zoo veele ronde Ruikertjes uitmaken „ te famen geftelt uit wy- brengt voort een menigte van ftammen van twee ellen hoog, de uitgeftrekte bloemwerkjes als van een Star, van een roffe gegroeft, overdekt mer een -graauwagtig hair, takagtig, en __koleur. Daar op volgen eenige dunne eyrondezaden, befloten daar komen uit voort eenige bladeren diep ingefneden, en van in eenige afgeronde kelken en fchubagtig. Haar wortel is dik- onderen verdeelt, witagtig,» zagt, vaneen fterk bitteren van agtig, houtagtig en vezelagtig. L EUROPISCHE INSEGTEN 4Ì UNS so | OAD EE EK ES Geele Walftroo. Gallinm Luteuna. D: gewas verftrekt tot voedzel van een {choone Rups, welker koleur is groen, hebbende over t lyf veel ronde witte verheevene {lipjes , langs beide zyden een witte Îtreep ; achter ‘op een half witte en blaauwe hoorn, voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee vlees- koleurde voetjes: ik heb ze gevoed tot in ’t midden van Juli, wanneer ze vervelden wierden ze vlees. koleur, en vervolgens veranderden in geele graauwachtige Popjes, zynde in deze geftalte , geraakt weefende, zeer onruftig. In ’t begin van Augufti kwam daar uit een Uiltje, dier kop, voorlyf, pootjes en binnenfte vlerkjes waren bruin en donker geftreept, ’t agrerlyf wit met {warte dwarsftree- pen en hairtjes gegierd, de onderfte vlerkjes waren Oranje, hebbende fwarte oogen, fwarte hoorn- tjes, en voor een fnuitje om haar voedf{el uit de Bloemen te zuigen, haar vlugt is des daags, ze zyn fnel, en moeylyk te vangen. | | , Nels. Nog heb ik hier by gevoegt een Motte, zynde wit van koleur met een fwarte kop: deze heb ik: in Laken gevonden, daar in had ze een ovaal huisje van de wol gemaakt, dog mer een opening; wanneer men het eene end raakt, dan fpoed ze zig’t ander end uit en weer in: ze veranderen in een ‘Tonnetje, en na veertien dagen komt daar een Moruiltje uit, zynde zilver glantfig, met fwarte ftreepjes en ftipjes gegiert; dog dewyl ze om haar fchadelyk bedryf al te veel bekent zyn, zalik zé zoo laten beruften. _ Deze Plant brengt voort eenige ftammen vant vier voeten hoog, zynde teeder en langs de grond heen kruipende indien ze niet onderfteundt wierden door de heggen; ru{lchen dewelke zy gemeenlyk groeijen, als Zynde de wortels der zelve dunder als haare takjes om hoog „ dewelke vierkant, glad, groen of zomtyds na een purperagtige koleur (wymende , volrakkig, knobbelagtig , ledig en bros Zyn. Uit ieder van haare knobbel- tjes komen voort zeven of agt bladeren , dog zelden meer , zom- tyds minder , gefchaardr als een ftraal rondom de {tam, gelyk äls die van de Kliffe. Haar bloemen zyn veelvuldig, klein , geel, half of tweellagtig, glad , voortkomende uit de punt van het eyerneft, zonder kelk , aan haar ondertte gedeelte geformeert als een pyp» en na haar bovenfte gedeelte verdeeld: in vier dee- len, gefchikt na de gedaante van een ftar. Zy hebben al Zo veel vezelen , als neerhangen groene ftaragrige neerhangende blade- ren, Na dar deze bloemen Zyn afgevallen, zoo volgt op yder van haar een Vrugt, in zig behelzende twee korrelen aan el- kander vaft, Zynde droog en een Maan verbeeldende. Haare an zyn houragtig eù voorzien met onâancen väftgevlogte veielen. Ep Ee A © Eitzen Lef. Afni Folia. FM Eze op een blad kruipende Rupsis wit en (wart geftreept en geflipt, met een fwarte kop; hebbende voor fes klaauwtjes, in de midden twaalf, en achter noch twee voetjes; ik heb zé met deze bladeren gevoed tor in ’t end van Juni, wanneer ze zig in een blad rolde, een wit gefpin maakte en veranderde ih een Popje; na veertien dagen kwam daar een fwart geflipt Uiltje uit, ge- lyk boven verbeeld is. Op ’ onderfte blad kruipt eeh wart; geel geftipt; leelyk Beesje met fes pootjes, deze tot half Juni mer deze bladeren gevoed zynde, klampten zich aan fteeltjes vaft, trokken haare geftalte uit; en wierden fwart en wit geplekt; na weinig dagen kwamen daár eweederlei Torretjes uit, zynde bei de fwart en geel, dog elk byzonder geteekent. | | ar ok Onder naaft de fteel kruipt een geel Rupsje, ’t welk ik mede op deze groente gevoed heb tot in’ laatít van Juni, wanneer uit zyn lyf, nog levendig zynde, drie Maden kroopen; „deze hebben zicli elk in een wie eitje gefponnen, en zyn in Tonnetjes verandert, waar uit ria twaalf dagen drie V lie. gen te voorfchyn kwamen, hebbende een fwarten kop, en een geel lyf en pootjes. | ‚Nog kruipt onder ter linkerharid een graauw fwart geftipt Rupsje, zynde de kop en de voorfte klaauwtjes (wart, en de andere voetjes wit; deze leide zich in Juli {til als dood neer ‚na weinig dageri kroop uit zyn lyf een lange geele danne Worm, gelyk een draat, deze was {peculatif-aan te zien; hy flingerde zig met veel bogten in en door malkander ; wierd ftyf, en ftierf. Deze Boom is van eeùì middelmatige dikte, hebbende een regtopgaande (lam: baar ftam is voorzien mer uit{pruitfels, de- welke voortkomen uit tbenedenft van de Plant, verdecldt in verfcheide vakken, en overdekt van een uirterlyk bruine baft, onder dewelke zig opdoet een andere fchorffe van een geele groenagtige koleur , en die het een koleur geeft als die van de Saffraan, zynde bittef van {maak ‚ vaneen zamientrekkende kragt. Haar hout is Zagt, buigtdam, ligt, roodagtig, zeer vergankes lyk äls het op de grond leit , maar in het water blyft her gelyk als onvergankelyk, en het is ook daarom dat men Zig van dir hout boven alle ander hout bediendt, wanneer men in’ water het fondament van cenig gebouw moet maken. De bladeren van deze Boom zyn byna rond, beurtswyze gefchikt, fwymende nd die van een Hazelaar, glad, rein, van een fwartagtig groen, onderfcheide langs de lengte van de bladeren door fchuinze ze- huwen , dog onder elkander zynze van een even gelykheid. Haare bloemen zyn te zamengeftelt uit verfcheide zuiltjes aan een draadtje vaft gehegt. Yder bloem is vân vyf zuiltjes te za: men geftelt, dewelke geplaatft zyn in de kokers of in de openin- gen van een kelk, die geformeerrt is van een blad, en ts geklieft in vier deelen. Hert zuilcje word een redelyk ronde beffe, (wart; fchubaguig , ontrent van de dikte van een Moerbezie en root- agug. Zy opent zig by verlcheide fchubagtige bundeltjes , en lat in de Kiooven te voorfchyn komen eenige platte En roodag- tige zaden. Om deze Planit te verbeelden, zo heeft Lobel zig bediend van de gedaante van de Alnus altera Clufii, dewelke nogtans van deze verichillénde is. Cafparus Bauhinus , die over Mathiolus gefchreven heeft, Gefner , Tragus, Dodonzeus en Stapel hebben de groene draadjes van deze Boom mer die vari haare vrugten ondereen verwardt. Johannes Bachinus, die haat wel heeft oriderfcheiden; vermoed’ dat deze kleine draaden, de- welke aän her einde van deze jonge vrugt zyn,-de bloemen zyn van de Elzenboom. Dog het is beter de groen neerhangende fchiltjes op te vatten voor de bloemen. 4x EURO PISTE ANS PECLEEEN brek AK Bonte Angelier. Cariopbillns variegatus. / P deze halfbloeijende Bloem kruipt een Rups, zynde langs de rug donker bruin, de kop en voeten ligt geel, alsik ze met deze Bloem gevoed had tot half Juli veranderde ze in een bruine Pop, in deze geftalte bleef ze leggen tot des volgenden jaars in’t midden van Juni, wanneer daar een Uil uit kwam, welkers kop en bovenfte vlerken fwart gefigureerd, het achterlyf „ de on- derfte vlerken, de hoorntjes en pootjes asgraauw waren, haare vlugt was des avonds. Het andere Wormken, dat zig aan de fteel der groote Bloem vertoond, geneerd zig van de groe. ne Diertjes, die dit Gewas mede voed; deze voornoemde Worm zit geheel ftil zonder beweeging, als nu de gezegde groene Luisjes over des Worms lyf heen loopen, dan vat hy ze fchielyk, zuigt het vogt daat uit, en laat als dan de leege baft vallen; in ’tend van Juni veranderde ze in een bob. bel of blaas; na veertien dagen kwam daar een Vlieg uit, welker kop rood,” Jyffwart, over dwars geel geftreeept, en de voetjes bruin waren. U Ke arot Bloeyende Borrage. Borrago caerulea, Nder ter rechterhand op een blad zit een groene Rups, hebbende voor zes klaauwtjes, en achter vier voetjes, men vind ze ook wel op de Bloemkool; in Augufti maaken ze een wit gefpin , en veranderen fommige in bruine, andere in donker groene Popjes, en ettelyke krompen onder ’ Ípinnen in malkander, waar uit dan Maden voortkwamen, die dan ftierven; uit de donker groene Popjes kwamen zulke fwarte vliegende Beesjes, gelyk Wefpen, met geele pootjes en klaare vlerkjes, en uit de Popjes kwamen donker graauwe Uiltjes voort, met fwarte en zilver blinkende ftreepjes en ftipjes gegierd, hebbende twee fwarte lange en nog twee korte hoorntjes, en vier graaus we pooten, gelyk boven verbeeld is. eÀ | Hert andere aan de linkerhand op een blad zittend Rupsje heb ik op een Pruimboom gevonden ef daar mee gevoed, tot zo lang ik bladeren heb konnen bekomen, doe maakte ze een dun gefpin, en bleef daar in zonder eeten levendig tot des volgenden jaars in Maart, wanneer ze in een ligt bruin Popje veranderde, waar uit in ’t midden van April een {warten wit geftreepten geplekt Uiltje kwam, hebbende twee graauwe hoorntjes en vier pootjes, gelyk nader in de Print vertoond word. Cafparus Bauhinus noemt deze Plant ook Bugloffum latifolsuu, Zy doet uit haar wortel voortkomen eenige breede langwerpige bladeren, hairagtig, een weinig ftekende, ruw in het aanraken, het meefte gedeelte verfpreid op de grond. Haar ftam groeit omtrent tot op de hoogte van anderhalf voet, fwak, ledig , rond, takkig, teeder, voorzien met een dik ftekelig hair, na de grond hangende, en zig niet konnende opregten als met moeyte. Haar kelk is breed, gefneden in vyf lange ftralen, dun, gefchikt alseen ftar. Haare bloemen zyn blaauw, ieder is op een voet alleen geformeert als een rad, gelykende na het radje van een Spoor. Na dat de Bloem is vergaan, zoo komen in haar plaats vier in een gedroogde zaden, zynde te famen in de kelk van de Bloem. Ieder van deze zaden ‘heeft de gedaante van een Slange hooft, zynde van een fwarte koleur, Haar wor= tel ís lang en dik als een vinger. ì GERE PRS CALE N GS EO T EN, 43 4 ED Et Oflentonge. Echium vulgare carulenrs. 4 En klein dog net Rupsje geneert zig op dit Gewas, zynde {wart, mert geele kruisjes over de rug; en wicte ftreepjes over dwars geteëkent, ook zeer gaauw in ’tloopen: ik heb ze gevoed tot in 't midden van September, wanneer ze een wit gefpin maakte, waar in ze bleef tot des volgenden jaars, in April kwamen daar zulke kleine fwarte Vliegen uit, gelyk boven vertoond word. Als ik, in gevolge myner gewoonte, een menigte van Uiltjes en Kapelletjes in houte doofen met fpelden vaft geftoken had, om aan de begeerige Liefhebbers her ftille leven tekonnen toonen; niet tegenftaande deze bloedeloofe beesjes etrelyke jaaren verdroogt waren, wierd ik egter gewaar dat daar uit te voorfchyn kwamen levendige Wormpjes,zynde bruin mer witte (treepjes dwars over getee- kent, en-gebruikten zulks tot fpyzedaar ze uit voortgekomen waren, toe dat ze veranderden in ligt bruine Popjes, waar uit na weinig tyds kleine fwarte ‘Yorretjes kwamen, hebbende een bruine ftreep dwars over ’t lyf, zynde deze verandering onder naaft de fteel verbeeld. Nog word onder ter linkerhand op dit blad vertoont een Kaasmade; ik heb bevonden dat deze veranderen in bruine Tonnetjes, waar uit binnen veertien dagen kleine bruine Vliegjes komen. Deze Plant brengt voort eenige (lammen van meer als twee voeten hoog. Zy is groen, hairagtig,gemerktekent mer fwar- te punten. Heaare bladeren zyn langwerpig, hairagtig, {mal, ruw in ’r aanraken, voorzien met ícherpe punten. Haar kelk is geklooft tot aan de grond toe, die zeer breed of wyd uitgen breid is, verdeeld in vyf deelen, lang; fmal, fpits en uitge- groeft. Haare bloemen ornflingeren de ftammen byna van be- neden tot boven toe, zy hebben de gedaante van een tregter, gebogen, en ingefneden by de randen in vyf ongelyke deelen, blaauw van koleur, hebbende in her midden vyf vezelen en een zuiltje. Wanneer de bloem ís afgevallen zoo volgen daar op vier aan elkander gevoegde zaden, zynderimpelig, hebbende ieder op zig zelve de gedaante van een Slangehoofd ‚en daar van is oor= fpronkelyk dat men de Plant noemt in't Frans Zerbe aux Vipères. Haar wortel is lang, dik alseen duim en houtagtig. Johannes Bauhinus heeft aangemerkt dat Dodonzus de Echiuin mer de ge- meene Hondstonge onder cen verwart heeft. Want hy meent dat ze de {tam fcherp en ruw heeft: aan deandere kant heeft hy zig bedient van een {legt voorbeeld, afgefcherft na die van fitveftre, minus heeft doen etfen in de plaats van de Echium, en dewelke de gedaante van de Echium uitgeeft voor die van de Cy= nogloffam: her is waartchynlyk dat hy bedrogen is geworden door de gedaante die ’er ‘Tragus aan gegeven heeft. De twee af beeldfels, die Lobel daar aan gegeven heeft, verbeelden de Echium, alhoewel dat de eene genoemd word Lyecopfis altera, Angltca, en de andere Echium of Buglofm fylveftre. Deze Plant word vier maal gevonden in de Hifloire des Plantes d> Lion, al- waar zz genoemt word Cynogloffum Mattbioli, Osnosma Matbioli, Echium Mathioli en Lycopfis Anglica Lebelii. Johannes Bauhinus twyffelt of de Echium van Gefalpinus dezelve is als die waar van dat hier gefproken is. Maar de Heer Tournefort verzekert dat Cafparus Bauhinus met meer reden de Planr van Cefalpinus heeft doen gelyken na de Lycopfis Pin. dewelke is de Lycopfis of de Ly- copfis degener Anchufa Aginete, Matthiolì Cynogloflum , dewelke Pena en Lobel by Frontignan aantekenen, en dar die geen die Regifters van de Koninglyke Tain van Parys hebben famenge- ftelt, en die van Blois, haar hebben genoemt Lycopfis Munspe= haca floribus dilutè purpareis. Fuchfius, Dezelve Schryver zegt dat Fuchfius de Buglofam ie WE ER GA Blaauw Beffen. An deze fteel kruipt een Rups, welker geftalte heel wreemd dog gierlyk is, hebbende een bruine kop, boven met vier roode plekjes gegierd, en een dubbelde fwarte baard, *% Iyf is bruin met roode en geele ftreepjes , een breede fwarte ftreep langs de rug gereekent, daar op vier geele bosjes hair, en op het achterfte lit nog een bosje, zynde onder fwart en boven geel , de zes voorfte klaauwtjes met de middelfte acht voetjes zyn geel, en de achterfte twee zyn fwart. Ikheb ze gevonden in Mai en Juni, en metdeze, als ook mer Sleepruim bladeren gezoed , tot dat ze haare geftalte verwilfelden , ’t welk op tweederlei wyze gefchiede , zommige maakten een open geel gefpin en veranderden in geelagtige graauwe Popjes, gelyk onder ter linkerhand getoont word, na vier weken kwam daar een zeer flegt Uiltje uit, mede daar boven op een blad getoond, leggende een meenigte witte eiertjes. Andere klampten zig valt aan her dekfel van de doos, gelyk deze gedaan. te boven vertoont word, binnen vier weken kwam daar een flegt vliegend beesje uit, hebbende een {warten kop en lyf, en zes donker geele pooten, gevende een boven maten lelyken ftank van zig. Als ik in ’ jaar 1688. in Vriesland was, vond ik in ’t begin van Augufti die zelve foort van Rup- fen, waar van een der zelve een gefpin maakte en veranderde in Wormtjes, en deze weer in zulke Tonnetjes, gelyk boven de Rups op twee groene blaadjes vertoond word; des volgenden jaars in't laacft van April kwamen daar uit twee zulke Vliegen, als ook op een groen blad verbeelt is; de an- dere Rupfen maakten een gefpin en veranderden in fwarte Popjes, waar uit donker geele Uiltjes te voorfchyn kwamen. | Nog geneert zig op deze bladeren een fwarte Rups, hebbende op ieder lit een bosje geel hair; en op beide zyden op elk lit een wie ftipje, in Juni maken ze een wit gefpin, en veranderen in fwar- te Popjes; na veertien dagen komt daar een wit met fwarte ftreepjes en ftipjes gegierd Uiltje uit, heb. bende een bruine weerfchyn, gelyk deze veranderingen ter rechterzyde boven malkander verbeeld zyn. _Myrtillus,„baceis nigris. Deze is dezelve Plant dewelke Cafparus Bauhinus noemt i- tis Idea , foliis oblongis, crenatis fruêtu nigricante , Dodongeus Waccinia nigra, en Johannes Bauhinus itis {dea angulofa, Dit is een klein Boompje, anderhalf voer hoog , dewelke dunne tak- ken doer uitfchieten, overdekt met een groene bult, Haare bla- deren zyn langwerpig, een weinigje tandswyze aan haare randen gekartelt. Haare bloemen zyn rond, hol, cenvoerig, gefor- meert als een klek , wit van koleur, dog roodagtig, fteunende yder op een kolk, dewelke , als de bloem verwelkt is, een kloodagtige befle word, zagt en vol van Zap ‚ ter grootte vant een Jeneverbesje, hol als een navel, van cen donker blaauwe koleur, fwartaguig, van een zamentrekkende {maak „eenigfints na het zuur trekkende: Zy behelft in zig vericheide kleene wite aguge zaden, Haare wortel is klein en houtagtig. Ls 44 EU RO PESACH Berle NSE NGA ERNE LN KANE Slee-Pruim-Bladeren. Prani fylweftris folia, Eze onder op een groen blad zittende bruine met witte Îtreepjes gegierde Rups vind men meeft op alle Vragtboomen, thans heb ik ze met deze Sleebladeren gevoed tot in ’t eind van Augufti, wanneer ze een dun gefpin maakten, en veranderden in een bruin Popje, na veertien da- gen kwamen daar Uiltjes uit, welker lyf flets geel, de vlerkjes en poctjes wit, de oogjes {wart , en de hoorntjes geel waren , haare eiertjes dekken ze iet een dons, om ze tegen fneeuw, regen en koude te verzorgen. Ook zyn uit ettelyke dezer Rupfen Maden gekroopen, die in ‘Tonnetjes ver- anderden, waar uit in tien dagen Vliegjes kwamen. | | | Hooger opwaarts zit mede een Rups op een Sleeblad, zynde fwart geel geftreept en glanfig van Iyf; in ’t midden van Augufti klampen ze zich vaft aan een takje, omwinden zich vaft met een witte draat, gelyk Zyde, en veranderen in Popjes, Zynde zommige wit, geel en fwart geplekt,an- dere zyn groen en geel mer fwarte vlakken, geraakt zynde zyn ze zeer beweegende ;. in ’t laatft van Augufti komen daar witte en geele Witjes uit, zynde de vlerkjes met fwarte ftreepjes geteekent; ook is ’t lyf, de oogen en pootjes fwart, zynde over dag zeer {nel van vlugt. be KRS Aa Bloeyend Cypergras. Gramen Cyperoides. EY Eze donker bruine Rups heb ik in ’t Gras gevonden, en daar mede gevoed tot in ’t laatft var Augufti, wanneer ze een wit gefpin maakte, fchoof haare huid af, en veranderde in een ligt bruine Pop. In deze gedaante bleef ze ftil leggen tot des volgenden jaars , in t midden van Juni kwam daar een bruin Uiltjen uit, hebbende geelagtige hoorntjes en pootjes, fwarte oogen , en {wars te ftreepen langs de vlerken. De oude Kruydkenners hebben deze Plant geplaatft onder de foorten van Gras, maar de Heer Tournefort heeft ’er cen afge- zondert geflage van gemaakt. Haare bladeren zyn anderhalf voet hoog, vry breed en hol , haar ftam fchiet dikwils op ter hoogte van drie voet, zonder knobbels, dragende op haare top- enden fchelpagtige aêren, tuflchen dewelke eenige ros-vezelige bloemen zyn vaftgehegt : haare bloemen laaten niets na haar; maar de aêren die onder aan zyn, dragen eenige korrelsendeen bloeijen niet: Deze korrels komen voort onder de fchubben die de aêren te zamen ftellen, Zy zyn drichoekkig en yder beflo- ten in een vleesagtig doosje. De wortels zyn vry dik, knobbel» agtig, gelykende na die van de lange wilde Galigam : Zy zyn voorzien met eenige vezelen, ik EXXOTX ie ie - f ne ijn feest en ie) \ LAN hi út ê RE, ee BTU B PSICAHDE (DN JE CT ErN, 45 ER X KR VU HL Sakcis vulgarss rubentis Folia. Roode Willige. O7: op éen groen blad word de Liefhebbers wederom eene der fchoonfte Rupfen vertoont, zynde over ’t geheele Iyf fchoon groen, met witte ftipjes, en op ieder lit met een fchuinfe witte ftreep gegierd, heeft ook op * agterfte lit een hoorn; ze wierd my vereerd vân een Adelyke Dame, zynde beneffens deze fpeculatie ook een Liefhebberes der Schilderkonft. Deze Rups had haar volkomen wasdom, dat ikk naauwlyks zoo veel tyd had om ze re fchilderen, dewyl ze overging tot haare verandering, fchoof haar vel af, en wierd een Popje; in deze geftalte bleef ze {til leggen tot des volgenden jaars, in *t laatft van Mai kwam daar een heel fchoon Uiltje uit, welker kop, Iyfen bovenfte vlerken waren bruin, wit, geel en {wart gefigureert, de onderfte vlerken waren ge gierd met twee groote oogen, welker middelpunt {wart en mer een blaauwe kring omtrokken ; ook na boven ligt bruin, en na onderen Rofenverwig waren, verder bad ze fwarte oogjes, donker of flets geele hoorntjes en pootjes: Deze foort heb ik voor of na niet meer gezien. Boven op een groen blad zit een klein ligt groen met witte ftreepen gegierd Rupsje, zynde zeet gaauw; ze geneeren zig op de Willige, en {pinnen ettelyke bladeren tot malkander , daar in ze ge- lykfaam woonen, in ’ laatft van Juni veranderen ze in bruine Popjes, na veertien dagen komen daar asgraauwe met witte gegierde Uiltjes uit, zynde heel gaauw van vlugt. In % jaar xógo. in Vriesland zynde, vond ik in ’t begin van September een Rups, vaft zynde aan een rysje, met de rug onderwaards, waar aan drie bruine harde ionnetjes vaft waren, ook kro= pen noch ettelyke Maden uit de rug van de Rups, die, eenige dagen gefponnen hebbende, gelyk katoen, veranderden mede in zulke bruine Tonnetjes; de Rups geftorven zynde, nam ik de Ton» netjes en bewaarde ze tot des volgenden voorjaars, wanneer daar uit zulke kleine Vliegen kwamen, gelyk twee derzelver alhier verbeeld worden, nt ee Veld-kruis-diftel. Eryngium campeftre, Ulk foort van fwarte Rupfen, gelyk onder op een groen blad zit, vind men een meenigte op _, de Brandenerelen Dewyl ik de Brandenetelen in ’t begin van dit Werk alreede verbeeld heb, zo zal ik deze Diftelbloem om haare fchoonhieid alhier plaatten. Deze Rupfen nu gaan tot haâre verandering in ’t laatft van Juni, makende zich van achteren vaft, hangen ’t onderfte boven, en worden brin als Goudglanfige Popjes; na veertien dagen komen daar uit fchoone Kapelletjes, welker onderfte vlerkjes zyn donker bruin, en de bovenfte wat ligter;, met witte plekjes gemarmert, zynde ’ lyf fwart, de hoorntjes wit gefpikkelt, de pootjes graauw, en {nel van vluor. Nog zit onder vry een kleine groene Rups met een geele kop, deze vind men mede op de Bran. denetelen, welker bladeren ze in malkander rollen, en nemen daar in haar toevlugt, ook verande. ren ze daar in in bruine Popjes; na veertien dagen komen daar kleine ligt bruine fwart geftreepte Uiltjes uit. Zommige dezer Rupfen leggen zig neder en fterven, waar uit dan zeer veel kleine Maden voortkomen; na korten tyd veranderen ze in Tonnetjes, na tien à twaalf dagen komen daar uit kleine Vliegjes, die fwart zyn. De ftam van dee Plant groeit tet hoogte van anderhalve voer, zynde rond, gegroeft, vervult meteen wir merg, ver- deeld na zyn uiteinde in verfcheide takken. Haare bladeren zyn breed en diep ingefneden, doornagug, hard en by beurtwifie- ling gefchaart op haar ftam. De topenden van de ftammen zyn beladen met een groot getal ftekelagtige hoofden, waar van de grond is een Kroon van kleine fpitfe en ftekende bladeren, na- mentlyk aan haare randen. Deze hoofden onderfteunen eenige Witte bloetnen van vyf na beneden gaande blaadjes, geformeert als een Roos. Wanneer de bloemen zyn verdweenen , zoo vol- gen daar op eyronde korrels. Haar wortel is zeer lang, dik, gelyk als een vinger en wit. Cefalpinus vermeent dat men op deze Plant geen bloem gewaar wotd. Dodonzeus verzekert dat deze Bloem blaauw is, en zelden geel : maar de Heer Tourne- fort heeft ze aangemerkt als vyf witagtige na beneden hangende Bloempjes. M 4ó E URO PTS CRE SIEN SPESCHERERNE EE Kd Jonge Kool. … Brafffca viridis, KW Anneer deze Plant jong is, word ze greetig verteert van een grasgfoene Rups, hebbendeeen | geele ftreep langs de rug, en op beide zyden van eider lit een geel flipje; volwaflen zynde, fchuiven ze ’t vel af, hangen zig elders, en veranderen in flets bruine fwart geftipte Popjes; na veertien dagen komen daar uit een foort van Witjes, zynde kleinder als dieik hier voor getoont heb, In Augufti heb ik ook wel kleine Rupsjes op de Kool gevonden, zynde mede groen met een gee. le ftreep over de rug geteekent, hebbende aan elk lit twee voetjes; deze veranderen in Popjes, niet veel van de Rups verfchillende: na tien dagen kwamen daar Vliegen uit, welker lyf fwart en wit geplekt was, hebbende roode oogen en zes geele pootjes, zynde traag van vlugt. Wilde Zuuring. Acetofa pratenfis forens. P dit Kruit vind men een {warte, rood en wit geplekte ruige Rups, zynde’t hair, de kop, de zes voorfte klaauwtjes en acht voetjes ligt bruin; tot haar volkomene groote gekomen zynde leggen ze zig elders met een bogt, worden ligt van koleur en veranderen in een ligtbruine Pop, zommige bleven aldus drie maanden, en ettelyke tot des volgenden jaars in April leggen, wanneer daar uit een gering Uiltje te voorfchyn kwam, welker Iyf en onderfte vlerkjes geel, de kop en bo- venfte vlerkjes, hoorntjes en pootjes bruin fwart en gefpikkelt waren, zynde haar vlugt’s avonds. Deze Plant is dezelve dewelke Johannes Bauhinus Owalis vul- _onderfte van de kelk, geplaatft als optwee ryen, drie aan drie} geviss folio longo, noemt, en Tabernemontanus Oxalis ovina, en Als haare bloemen zyn afgevallen zoo volgen daar op driekante Ge Heer Tournefort Oxalis arvenfis lanceolata. Haare bladeren zaden, roodagtig, omvlegt van een doosje. Haar wortel kruipt zyn klein, hebbende de gedaante van een Speer; groen, blin- langs de aarde, hairagtig, vezelagtig, rood, gevende aan de kende, opgevuld met een faur of (cherp fap. Haare bloemen Garftendrank een Wynkoleuf. Deze Plant fchynt op de grond zyn klein, voorzien met verfcheide vezelen, vaftgehegtaanhet zeer rood, voornamentlyk als haare zaden ryp zyn. XC EUROPISCHE INSECTEN. 47 „Brandenetelbladeren. Ortick úrentis foliù, "Eler worden verbeeld drie Rupfen;, die wel van eenerlei aart, doe van koleur verfchillende zyn, de bovenfte op een groen blad zittende is in ’t geheel fwart, met witte glantfige ftipjes boven de wortel van het hair, ern onder langs beide zyden met een geele ftreep gegiert; na dat ik ze gen voed had tot ir t midden van September, veranderde ze ’t onderfte boven hangende in een bruine Pop , na veertien dagen kwam daar uit eerì Kapelletje, die in fchoonheid alle andere overtreft, zyn- de’t lyf, kop, hoorntjes en pootjes donker bruin, de bovenfte vlerken {wart en donker bruin, met een breede vermelioen roode (treep, blaauwe en witte plekjes geteekent, de onderfte vlerkjes zyn on. gemeen {choon, met veel klein gieraad van alderlei koleur door malkander vergierd. | De aan de regter zyde onder deze zittende Rups, zynde’tlyf lige geel, de kop bruin, de klaauw- tjes en voetjes vleeskoleut, veranderde mede op de voorige wyze in een Bruine Pop, waar uit ook na verloop van veertien dagen zulk een Kapelletje voortkwam, als boven. | De derde rondgebogte Rups was eerft (wart, dog veranderde haar koleur, wierd bruin en leide zig met een ronde bogt neer, waar uit na korten tyd veele kleine Maden kroopen, die zig in eer {ponnen, èn veranderden in Tonnetjes, na twaalf dagen kwam uit elk een fwärt Vliegje, mede hier vertoond. | | | ú Op ’t onderfte blad zit nog een bruin ruig Rupsje, welkers trug en onderlyf rood was; aange- raakt zynde rolt het zig in malkander als een klootje; in ’t laaeft van Mai leid het zig gebogt neer, bleef aldus leggen tot half Juni, wanneer daar een Vlieg uit kwam, welker kop , Iyf er hoorntjes wart, de vier vlerkjes doorfchynend, en de pootjes geel waren, hebbende op *t achtera Iyf een geele plek. 0 1E : Vlasbloem. Linum flores, D It Gewas verftrekt tot voedfel van een groënâgtige bruine Rups, zynde onder ligtgroen , en onderlangs beide zyden met een witte ftreep geteekent, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog tweë voetjes. In’t begin ven Augufti fchoof ze haare huid af, en veranderde in een glantfige Pop; des volgenden jaars in ’t laat{t van Mai kwam daar een asgraaus we Uil uit, welker vletkjes fwart vergierd waren, hebbende fwarte oogen, haare vlugt was s'avonds De flám van deze Plant is gemeenlyk ontrenit twee voeten hoog, hol, rond, dun, takagtig na haare topenden : haar baft is vol draadjes, dewelke dienen om daar van zeer fyn Linden te aken. Haare bladeren zyn langwerpig, fpits, {mal , byna altyd beurtsgewyze geplaatft langs haar ftam. Haar bloemen groeijen op de uiterfte topenden, zynde blaauw, en ieder van aar te famen geftelt uit vyf na beneden hangende blaadjes, ge- fchikt als een Nagelbloem en onderfteunt door een kelk met verfcheide bladeren. Deze bloem verdwenen zynde, komt’er een Vrugt van de dikte als een kleine Erwt te voorfchyn, zynde byna rond en {pits toeloopende; in zig behelfende tien vleesag- tige doosjes, en tien langwerpige, platte en gladde zaden ; zagt in het aanraken, roodagtig van koleur, blinkende, vol van merg, of oliagtige fubftantie, Haare wortels zyn klein en dun, M 2 48 | EUROP IS CH EUN SEO TEN X Cek & _ Kleine Wegerik, of Weg Gras. _Gentumnodia , five Polygonum florens. SF Er linkerhand zit een bruine Rups, zynde van onderen graauw, heeft voor zes klaauwtjes , in de midden acht, en achter noch twee voetjes, ze veranderde op ’t laatft van Juli in een lige bruine Pop, in de midden van Augufti kwam daar uit een fwart-geftreept Uiltje, welker vlugt was % avonds. Nog legt onder ter regterhand een groene Rups, zynde langs ’t Iyf met drie geele ftreepen en veel fwarte plekjes gegierd; ik heb ze met dit Kruid gevoed vor in ’*t laatft van Juni, wanneer ze ftil bleef leggen, na veertien dagen kroopen daar uit vier en dertig kleine witte-Maden, die verander- den na weinig tyds in Tonnetjes, waar uit in ’t laat{t van Juli zoo veel fwarre Vliegjes kwamen. Een andere Rups dezer aard leide zig flil neer, waar uit een groote witte Wormkroop, deze ver- anderde in een bruin Tonnetje, na weinig tyds kwam daar uit een groote bruine fwart geftreepte Vlieg te voorfchyn. Boven op dit Kruid zit een geele bruin geftreepte Rups, zynde voor mert zes klaauwtjes, en ach. ter met twee voetjes voorzien, daarom maakte ze met het lyf een hooge bogt in ’t gaan; met dit kruid gevoed zynde tor in ’c laacft van Juli, veranderde ze in een bruine Pop, waar uit in Septem: ber een wit met roode en bruine ftreepen gegiert Uiltje kwam, zynde zeer rad van vlugt. De Heer Tournefort noemt deze Plant Polygonum latifolium, Rai en Dodonzeus Polygonum mas. Ly brengt verfcheide ftam- men voort, zomtyds regt opgaande, dog meeften tyd op de grond nederleggende, een voer of anderhalf voet lang, buig- zaam, dun, rond, hebbende veel quaften die vry digt by el- kander ftaan, omkleed mer bladeren die beurtsgewyze gefchaart zyn, zynde langwerpig, fmal, ‘pits en vaftgehegt aan zeer uit vyf vezelen, onderfteunt door een kelk, gefneden als een tregter. Zy komen voor den dag uit de holligheden van de bladeren. Wanneerde bloem vergaan is komt er een driehoekig zaad te voorfchyn, brain van koleur, befloten in een doosjes die de bloem verftrekt heeft voor een kelk. Haar wortel is lang, enkeld, houragtig, voorzien van verfcheide vezelen, zeer valt gehegt aan de grond, korte fteclen, Yder van haare bloemen zyn te famen gefteld pk: NE Sleebloffem. Eze onderfte korte dikke Rups was groen, met bruine plekken geteekent, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog twee voetjes; haar gang was zeer traag, rek- kende ’t voorlyf een wyl om hoog , en fwaait daar mede heen en weêr, tot dat ze een weg kieft; van deze bladeren gevoed zynde, maakte ze zich tegen ’t dekfel van de doos valt, en veranderde in ’t midden van Augufti in een vaalgeele Pop, hangende ’t onderfte boven: in deze gedaante bleef ze tot des volgenden jaars, wanneer den negenden Mai een fchoone Kapel te voorfchyn kwam, zynde geel, de vlerken fwart geftreept, de onderfte vlerken met orange en blaauwe vlakken, ook met twee lange achteruitgaande punten gegiert. Ô Nog vind men op deze ftruik een foort van kleine ligtgeele en graauwe {wart geftipte Rupsjes, met fwarte kopjes en voeten, deze maken een groot eil gefpin , gelyk een Spinneweb, daar ze uit en in loopen: ‘ze veranderen in % laatft van Mai in Popjes van verfcheide koleur, waar uit in Juni kleine Uiltjes voortkomen, welker bovenfte vlerkjes wit met {wate ftipjes, de onderfte vlerkjes , ’% lyf, de hoorntjes en pootjes graauw van koleur zyn, | Acacia Germanica flos. en. ns 5 Sec Ke As E ee BURO B SCC B INI EG T-EN, 49 Bloeyend Dutivels-wargaarn. Convolvulus major „ fore albò, | P dit weelderig Groen geneert zig deze groote Rups, haare koleur is over ’t geheele Iyf ligt groen, als ook haar klaauwtjes en voetjes: in't midden van Juli {pinnen ze zig in een blad, en veranderen in bruine Popjes; in ’t begin van Augufti komen daar zulke Uiltjes uic, gelyk boven op een Bloem vertoond word, zynde asgraauw donker bruin gefigureerd , haare vlugt is ’s avonds. Ter linkerhand boven op een knop zit nog een klein ligt groen Rupsje, welke zig mede op dit Gewas geneert, ik heb ze gevoed tor in Augufti, wanneer ze zig veranderde in een Roofenkoleurd Popje, na veertien dagen kwam daar zulk een vliegend Beesje uit, gelyk ter linker zyde op de Bloem verbeeld is, hebbende agter twee lange en voor vier korte pootjes, zynde ligtgraauw van koleur. Géfalpinus heeft gelooft dat de wortel van deze Plant alle jaaren verging, maar het is zeker dat ze levendig blyft. | | ar Or Vark, Roode Willige Bloffem. Salix rabra florens, Ar een groene Rups heb ik in Juli op deze Boom gevonden, die zig, zo dra ik ze thuis bragt, in een dezer bladeren {pon, en veranderde in een donker bruine Pop; in ’t begin van Augufti kwam daar een Uiltje uit, zynde ligt fers bruin, de vlerken donker geftreept, vliegende s'avonds. In ’t midden van dit Struikje op een fteel vertoond zig een ander klein Rupsje, ik heb ze met deze bladeren gevoed tot in ’t midden van juni, wanneer ze veraneerde in een Popje of Tonnetje, na dat dit acht dagen aldus had gelegen, begon het continueel te tikken, gelyk een Zak-horlogie; in *t begin van Juli kwam daar een Vlieg uit, welker lyf, kop en hoorntjes fwart, de twee vlerkjes doorfigtig en de zes pootjes geel waren. so FUR OTP [SG FEE TEEN ES BERG S DEERNG KME eN MTN BE Hoogroode Anemone. Anemone flore coccineo. Ty Eze fchoone Bloem heb ik om haare zeldfaamheid alhier verbeeld, maar het regte voedfel de= Ä_# zer Rupfen zyn de Brandenetelen, deze Rupfen zyn wel eenderlei aard, hoewel ze onder- {cheiden van koleur zyn, zynde de eene ligt groen, en de andere bruin, beide. met witte en fwarte _ftreepjes {choon gegierd; ik heb’er eenige gevoed tot in’ begin van September, wanneer fommige een wit gefpin maakten, en veranderden in bruine Popjes, andere leiden zie ftil neêr, wierden bruin en krompen op in twee onderfcheidene deeltjes, waar uit na weinig tyds twee witte Maden kroopen;, die veranderden in Tonnetjes, en daar uit kwamen weêr twee blaauwe Vliegen met roode koppen; de Popjes bleven leggen tot des volgenden jaars, in Februari kwamen daar uit graauwe en ook bruis ne wit en wart gegierde Uiltjes, die haare vlugt mede ’s avonds maakten. De Anemone, anderfints Anemiaffe, doet uit haare wortelen voortfchieten eenige byna ronde bladeren, gelykende na die van de Renunklen, zeer diep ingekorven, vaftgehegt aan eenige fteeltjes. Uit het midden van deze bladeren klimmen eenige ftammerjes na om hoog, tot ontrent her midden, zynde ontrent deze plaats voorzien met drie bladeren geformeert als een rabat. Yder van deze ftammen onderfteunen een {choone, breede ron- de bloem als een Roos, rood van koleur, zomtyds vergierd met cen kuif, die men zegt een fluweele zagtigheid te hebben, als een Klapper Roos. Wanneer deze bloem is afgevallen, zoo komt 'er de meeften tyd te voorfchyn een langwerpige Vrugt, in zig bevattende een pit in zich hebbende verfcheide zaden, zynde yder der zelve gemeenlyk overtrokken met een pluisagtig kapje. Haar wortel is knobbelig en quaftig , uitgezondert die van de Virginie en de derde van Mathiole, dewelke voorzien is met vezelen. Daar zyn ’er die geel, wit, purper, lyfverwig; blaauw, paars, en andere die van verfcheide koleuren zyn, de- welke men gemeenlyk bonte Anemiaffen noemt. Ars PVR BEE Zwyasbrood. Cyclamen flore purpurea. En bruine Rups, zynde van onderen groen, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog twee voetjes, nadat ik ze met Lattou gevoed had tot int laatft van Augufti, veranderde ze in een bruine Pop; in September kwam daar uit een bruin {wart gegierd Uilrje met fwarte oogen; haar vlugt was 's avonds. Onder ter regterhand vertoond zig een Kars, aan welkers blad wyd een klein lang geelagtig groen Rupsje, hebbende voor zes klaauwtjes, en agter twee voetjes; met deze groene Karffebla- deren heb ik ze gevoed tot in ’t laarft van Juli, wanneer ze een wit gefpin maakte, en verander de in een bruin Popje, na-veettien dagen kwam daar een Uiltje uit, welkers onderfte vlerkjes bruin, en de bovenfte en het lyf ligt groen met witte plekjes en bruine ftipjes gegierd waren, ’t was {nel van vlugt over dag. Dit Bloemgewas heb ik tor plaifier voor de Liefhebbers hier by gevoegt. Deze Plant brengt uit het punt van zyn knobbelagtige wor- pot is in vyf gedeeltes ingekorven. Op haar volgt een klootse tel voort eenige byna ronde en breede bladeren, alieen aaneene fteel, van een donker bruine koleur, van boven gemarmert en van beneden purperagtig. Haare bloemen zyn van een purpere koleur, van een goede reuk, gedragen op lange tedere ftecl- tjes. Zy zyn aan haar benedenfte gedeelte gefneden op de wy- ze als een bloempot, en het bovenfte gedeelte van deze bloem» wyze en vleesagtige Vrugt, dewelke zig opent in verfcheide gedeeltens, en in zig begrypt eenige ongeregelde zaden. Haar wortel is rond of bolrond, van buiten van een donkere koleur, van binnen wit, en aan haar benedenfte gedeelte voorzien met eenige kleine fwartagtige vezelen. XCVIL EUROPISCHE INSECTEN, EE CNN Me. Hazen Lattauw: Sonchus levis. © P dit groen geneert zig een Rups, welker bovenlyf asgraauw , langs heen bruin geftreept, ha beneden wit geplekt, en van onderen vleeskoleur was; in ’t einde van Juli veranderde ze in een ligt bruine Pop, in deze geftalte bleef ze leggen tot des volgenden jaars in Juni, wanneer cen geelagtig groen fwart gegierd Uiltje daar uit te voorfchyn kwam, zynde rad van vlugt, dog maar ’s avonds. Deze Plant is dezelve, dewelke Cafparus Bauhinus Soxchut levis, laciniatus , latifolius, Johannes Bauhinus Sonchus minus la- einiofus , mitior five minus fpinofus , en Dodonaus Sunchus levis noemen. Zy heeft een kleine gevezelde en witte wortel: haar tam groeit een elle hoog, hol van binnen, teeder, van een purpere koleur, haare bladeren zyn lang, glad, byna groen, ingekorven als die van een Leeuwen Tand, vandswyze by beurt- wiflelinge gefchaart, eenige vaftgehegt aan lange {teelen, de Gemeene Diftel. andere Zonder fteel, en omvattende de (tam ontrent haar benee denfte voer, dewelke breeder is als het overige van her blad, Haare bloemen komen voort op de topenden van de takken. by Wwyze van Ruikertjes, als halve geele loofweikjes, veel kleinder als die van de tand van de Leeuw. Wanneer deze blocmen verdweenen zyn, Zoo word haar kelk een Vrugt geformeert als een Kegel, dewelke in zig bevat eenige kleine langwerpige zaden, ieder voorzien mer een kuyfje. Carduaus vulgaris forens. B Oven aan de fteel dezer Bloem zit een korte dikke Worm of Rups, dit Gewas is wel niet haare Ípyze, maar ze bedienen zig van zulke kleine diertjes, die zig veel op deze Diftel onthouden; st ik heb bevonden dat ze in Juli veranderden in bruine Tonnetjes, gelyk zulk een open zynde op een groen blad vertoont word, na tien dagen kwam daar een geele Vlieg uit, hebbende roode oogen, agter de kop een groene plek, en ’t Iyf met fwarte ftreepen gegierd, de vlerken zynde doorziguig, ieder met een {wart rond plekje gereekent. | Onder ter regrerhand leid een Worm, zynde ’t lyf van koleur gelyk een Kaasmade, de oogen en ’ achterfte lit bruin, deze, als ook zulke bruine Tonnetjes, heb ik in Februari gevonden: in een ftuk rottig Berkenhout, uit deze T'onnetjes kwamen in Maieen foort van fwarte geel geftreepte Wes- pen te voorfchyn , hebbende vier doorzigtige vlerken, fwarte hoorntjes en geele pooren. Nog leid onder ter linkerhand een kleine Worm, meede van koleur als een Made, welke ik van gelyken in verrot hout gevonden heb, ze veranderen in bruine Tonnetjes, waar uit ook in Mai zulke bruine Torretjes kwamen, gelyk bezeiden de Worm verbeeld is. Deze Plant brengt voorteen ftam van vier of vyf voeten hoog, lofwerken onderfchragen, dewelke van boven uitgeftrekt en bekleed met een foort van wit katoen, Zynde zeer nételig. Haar ingekorven zyn als {noertjes. Als deze gelofwerkte Ruikertjes bladeren zyn breed, bogtig, doornagtig, overtrokken als met verdwenen zyn,zoo volgen daar op eenige korrels voorzien van een wit katoen, beurtswyze gefchaart. Haare uiteiftetopenden een kuifje. Haar wortel is teeder, wit en zoetagtig. zyn vergiert met ruwe hoofden, dewelke eenige Ruikerrjes als N 2 sz EUROP VS OH BAIN 8 BC TEEN EJ aha c P deze Lauwerkrans heb ik de verandering van de Mieren geftelt „ zoo als dezelve zich in een \_# langwerpig rond ey infpinnen, welke eyeren men aande Canatyvogels te eten geeft. Wan- neer de eyeren ryp zyn, zoo komen ’er kleine en groote Vliegen uit, ‘die ik in groote meenigte heb zien uitkomen, gelyk op de Lauwerkrans te zien is. Den vyf en twintigfte Juli 1694. bequam ik.een-ganfch Nett van deze Diertjes, beftaande uit veele duizenden, zoo groote als kleine, van alderhande foorten, zonder en met vleugels, ook zoodanige, die eerft uit haare eyeren kroopen, wanneer ze’ wys wierden van te konnen vliegen: waar uit ik genoegfaam zien konde, dat ze ver- anderen als de Rupfen. Ik heb ze derhalven hier ter neer geftelt, om met Salomon haare deugden na te fpeuren. Hier by heb ík op een klein groen Malva blad geplaaft den Koning der Mieren, zoo als ze in 'Ooftindien genoemt word: wiens achterfte gedeelte van ’t lyf gelyk een groote weeke witachtige Worm is. Jerufalems - Bloem. | Flos Hierofolymitanus. ET An de Rupfen op deze Bloem heb ik ’er vyftien gehad, en ze met deeze Bloemen gevoed, Maar wanneer ik haar eens vergeeren had eeten te geeven, hebben ze malkanderen opgege- ten, totop drie die overbleeven; deeze wierden den achtfte September tot Poppetjes, en ’t volgen de jaar in de maand van Mai kwamen ’er foodanige graauwe Wiltes uit, gelyk hier te fien zyn. De Flos-Hievofolymitanus , by andere genoemt creticus of croceus, de Zonnefchermen, ieder van haare bloemen zyn te famen ges is dezelve Plant, dewelke Johannes Bauhinus en Rai genoemt ftelr uit verfcheide blaadjes, die gefchakeert zyn als een Nagel- hebben Flos Confbantinopolitanus miniatus, albus €@ varius, enCaf- bloem, de meeften tyd tot meer als over de helft voorzien met varus Bauhinus , Pit. Tournefort en‚na haar de Heer Boerhaave twee of drie punten, dewelke gevoegt by die van de andere Lychnis Hirfiüta „lore coccineo major. Daar komen uit haar wor- bladeren, een kroon formeeren. Wanneer deze bloem verwelkt tel voort verfcheide ftammen van drie voeten hoog, dun, hol, is, zoo komt in haar plaats een kleine groene Vrugt, gehairt, gehairt. Haare bladeren zyn langwerpig» redelyk breed, fpits van een hegelagtige gedaante, dewelke in haar bevat een groo- toeloopende, omvattende haar ftamby de voet, hairagtig,ruuw, te meenigre van zaden, byna rond en‘ros. Haare wortelen zyn en van een donker groene koleur: de bloemen zyn gefchikt als lang, dun, verdeelt, en een weinig fcherp van (maak, CIL. IJ Zourmi dessinee avec le Mreroscope. Ì N Wed ok CIII- > zn Ae reen wa ene t + E À EEn eere IEN SBC T EelN. 53 Cil Nachtfchade. A Solanum wel Solatrum, DD Ie Kruid is de fpyfe van het groene Rupsje, dat by de Beffen kruipt; het wierd den tienden Juni tot een Poppetje, en den vyfen twintigften dito kwam ’er een hourt-koleurd Kapelletje uit, dat heel {nel konde vliegen. Hier tegen over is een fwart Rupsje, dat op de fteel kruipt ; wanneer dit zyne huid afgeftroopt had, wierd het groen: ik fpysde het eerft mert witte Vlier, maar bekwam daar door geene verande ring; eindelyk gaf ik het diet Kruid te eeren, en wanneer! het zich een wit gefpin gemaakt hadde, bekwam ik zulke geele Vliegen daar uit, gelyk hier alles by malkanderen te zien is. Deze is dezelve Plant, dewelke Cafparus Bauhinus noemt Soianum Officinarum, acinis nigricantibus, en Parkinton Solanum wulgare. Cordus en Johannes Bruhinus hebben de bloem van deze Plant aangezien voor een bloem met vyf blaadjes, maar de Heer Tournefort meend dat ze maar uit een enkeld ftuk beftaar. Men gelooft gemeenlyk dat het zaad van de Nagtfchade, die een fwarte vrugt voortbrengt, brengt ook voort die geene, die een roode en geele vrugt hebben, dog de ondervinding doet ons het tegendeel bevinden. De Nagtichade, die hier verbeelt word, bragt voort een ftam van ontrent een voet of anderhalf hoog, ter dikte van drie linien, groenagtig, vol van een merg- agtig fap, wrang en hoekagtig ‚ gemeenlyk verdeelt in verfchei- de takken over de negen duimen lang, aan haare zyden uitge- breid en fomryds na beneden gebogen; voorzien met bladeren, die beurtswyze gefchikt zyn, dewelke beginnende met een fteeltje van ontrent een halt duim lang, zig verwyden tot an- derhalf duim toe over de langte van twee duimen. Zy zyn fpits, veel eer gevlamr als uitgegroeft, donker bruin , glinften rende en glad. Het zuiltje verlangt zig na de wyze van een rib, waar van de zenuwagtige draadjes zig krommen, en eindi- gen op de uiterfte randen van de bladeren , die gene, die op de verdeeling der takken zyn, zyn tot haar toppunt al kleinder; ronder en fpitfer toelopende, waar van de vezelen hoekjes heb- ben, dewelke gefpitft in twee of drie draadjes eindigen op de randen van de bladeren. De bloemen fpruiten gemeenlyk niet voort uit de holligheden van de bladeren, gelyk als in ’t meefte gedeelte der andere Planten, maar uit de takken zelfs een weinig C I Sigmaarts-Kruid. beneden de bladeren. Deze bloemen komen van vyf tot agt in ’ getal voort, opeen ruiker vananderhalf duim lang, waar van de zuiltjes zyn dun en lang, mer vier of vyf linien. Yderbloem is wit, hebbende een enkelde zuil , gefneden als een bekken, van de middellyn is hy breed drie linien en een half, doorgeboort tot op de grond toe, alwaar ze geheel geel is, en gelyk als eindigende op de wyze als eenring, verdeeld tot aan de midden toe in vyf deelen, lang, puntig en gefchikt als een ftar. Na de zyden van de grond van de bloem verheffen zig eenige zeer korte vezelen, waar van yder beladen is met een geele, {malle ftofagtige top, hebbende de langte van anderhalf linie. Alle deze ropenden zyn by malkander te famen gevoegt en verbergen de bodem van het zuiltje, waar van het benedentte byna rond ; bleekgroen „fchietende in de middellyn van de bloem ende inge- plant in de bodem van de kelk. Deze kelk is een kleine groen- agtige tregter en gefneden in vyf ftompe punten. Als de bloem verwelkt is, zoo word het onderfte van het zuiltje een kloors- wyze vrugt, redelyk hard, terftond olyfgroen, daar na fwart , is wegens zyn middellyn ontrent dik vier linien, vol van een genoegfaam heïder fap en van verfcheide witagtige zaden , ter langte van een koortje, gerond, plat, geboort met weinig groenagtig vlees, ’t geen men ligtelyk daar van affcheid „rings= wyze gefchikt rondom de hoek, die in ’t midden van de vrugt is, en die aan alle deze korrels het voedfel mede deeld. De wor- tel is een half voet lang, by den hals of by de kraag drie of vier linien dik, gevlamt, vezelagtig» hairagtig en witaguig. V. Alcaa. Ie Kruid is de cigentlyke {pyze van deeze groene Rupfen; ik heb ze daar meede in * leven be- houden tot in de maand Augufti, wanneer ze tot bruine Poppen wierden, en des volgenden jaars den een en twiatigften Mai kwam ’er het eerfte Uiltje uit. Deze Plant verfchilt niet van de Maluwe, anderfints Keesjes Kruid, nog van de witte Maluwe, als hier in, dat haare bla- deren zeer diep inggfneden zyn. Daar van zyn verfcheide foor= ten. Deze, die Cafparus Bauhinus dlcea vulgaris major, flore ex rubro Rofev noemt, brengt verfcheide ftammen voort van an- derhalf of twee voeten hoog, rond, mergagtig en hairagtig. Haare bladeren klimmen om hoog, zynde vaftgehegt aan lange feelen, gehairt als die van de Maluwe, dog veel grooter, en zeer diep befneden invyf of zes gedeeltens, hairagtig en donker roen. Haare bloemen zyn {choon, van een purper of lyt-ko= leur, Haare zaden gelyken nadie van de Maluwe , en aanrypende worden zy fwart. Haar wortel iseen vinger lang. De befchry= vinge die Lobel en Dodonzeus van de gedaante van deze Plant doen, is niet goed: men moet zig houden aan die van Tabers nemontanus, O < jt C Cardinaals Bloem. EU ROrPT SG. HIE INS ENGE HENK V, Flos Cardinalis. N lergelyke bruine Rupfen heb ik tot Amfterdam op zulke Bloemen gevonden, waar mede ik £_J ze ook gevoed heb tot op den achefte September 1695. wanneer zetot Popjes wierden ; en des volgenden jaars,den vyf en twintigfte Juni, kwamen ’er diergelyke Kapellen uit, gelyk alles hier in Prine vertoont word. Deze Plant is, volgens het gevoelen van de Heer Rai dezele ve als de Rapunculus galeatus Virginianus , flore violaceo minore van Morifon, en de Flos Cardinalis caeruleus van Dodart. Zy brengt verfcheide ftammen voort van anderhalf voer hoog, hairagtig, den, hoekagtig en ingegroeft. Haare bladeren zyn langs de fmalle ftammen beurtswyze gefchaart, zynde fpits, zonder fteel, doordrongen van een melkagtig fap. Haare bloemen komen voort uit de topenden van de cakken op de lootjes. Vatt gehegt Wilde Wyngaard. aan eenige lange zuiltjes. Yder van deze bloemen is volgens het gevoele van de Heer Tournefort een verwyderde klok en op de randen gemeenlyk gefneden in vyf gedeeltens, van een pur- pere of blaauwe koleur, fomtyds wit, fteunende op een kelk, geklooft in vyf lukken. Na dat deze bloem verdwenenis, zoo volgt daar op een vlicfagtige vrugt, verdeelt in drie katertjes, die eenige dunne en glinfterende zaden in zig bevatten, haare wors= tels zyn-lang en dik gelyk als de agterfte vinger, en wit. IN Labrafca, Ì Et kleine op de roode Beffen zittende Beesje heeft alleen het fap van deeze bladeren boven afge. geten. Den negende Juni heeft het zyne koleur gantfch verandert, gelyk op de fteel daar naaft te zien. is. Den feventiende dito is het tot een Popje geworden; den negen en twintigfte dito heeft het eene lichtere koleur ‚als meede eene andere gedaante gekreegen, en den fevende Juli is-een zoo- danig Oranje koleurt Torrerje daar uit geworden, Men noemt ook deze Plant Vitis fylweftris , zy brengt eenbog- tige {tam voort, dewelke verfcheide lange ranken uitfchiet, voorzien met om{lingerende fteeltjes. Deze Wyngaart ranken kruipen sen hegten zig vaft aan de naafte boomen: ‘haare blade- ren zyn groot, breed, byna rond, zeer diep ingefneden : haare bloemen zyn klein, geformeert als een Tros, en gemeenlyk te gelyk onder aan te zien is, famengeftelt uit vyf fteeltjes met blaadjes omzet; een Roos, hebbende vyf vefelagtige uicfpruitfels. ’tgeen uit de bodem van de bloem voortkomt, een korte en hairagtige buis, word een fagte Bes, fap, die gemeenlyk in zig bevat vier zaden. vrugt rypt, word ze {wart, maar fomtydsen wo gefchaart als Het eierneft, verfchiet met vervult met Wanneer deze rd ze niet ryp. CVII. Me edi Ve dn Tir BEEN ISAO HENS EC TEN. Er A ie Slee-boom of Wilde Pruime-boom. Spinus wel Prunus Sytoeftris. An deeze Rupfen vond ik ’er veele by malkanderen die zeer klein waren , op een hegge van | Slee-boomen , alwaar ze een groot gefpin gemaakt hadden. Des avonds ten feven uuren ver- gaderden zy alle by een, en kroopen zoo digt by malkanderen, dat men het voor een rond lapje Swart Fluweel zoude hebben aangezien. Ik {need den gantfchen tak met alle bladeren en ’t gefpin te famen af, en liet my dagelyks diergelyke groene takjes brengen, die ik in verfch waarer ftelde ‚om ze dagelyks te obferveeren. Des morgens ten negen uuren liepen ze alle tot hunne fpyze, en ver- volgens gezamentlyk aan haarên arbeid, die daar in beftond, om een huis voor zich te bouwen. Zy fponnen dan het eene vertrek boven het andere, en lieten tuffchen beide een vinger breed plaats, en van vooren eene opening, die foo groot was als de Rups noodig hadde, haar volkome groote heb- bende, om daar in te kunnen woonen. Wanneer de Zon heet begon te fchynen, kroopen zy alle in haare wooning, en bleeven daar in tot dat de grootfte hitte over was. Dit deden zy alle dagen, tot op den vier en twintigften Juni, wanneer ze begonnen zich in ovaal ronde eieren te fpinnen, waar in ze leggen bleeven tot op het andere jaar den fevenden Maart , als wanneer de Uiltjes voor den dag kwamen. | | | erk Er Winter-Roofen of Maluwe. Malva: HH kleine groene en met witte ftreepjes vergierde Rupsje heeft deze fpys genooten tot op den eerften Juli, wanneer het tot een Popje wierd. Het was zeer gaauw in’t loopen; den een en twintigfte dito kwamen ’er zulke geele Kapelletjes uit. De groote Rups heeft mede de gemelde bloemen gegeeten ;. hy lag heel veel til; maar wanneer hem maar ’t kleinfte Diertje aanraakte, floeg hy om zich als of hy toornig was. Den derden Juli heeft hy de bladeren famen getrokken en zich daar in tot ruft begeven; den agtiende Juni wierd hy tot een Popje en den feftiende Auguftus kwam ’er een fulk witagtig onruftig Uiltjen uit. só BUR OPP IE STORE Akelei-bloem. gely LNTSSESCOETEENS [5 Aquilegia vel Aquilina, F Et groene Rupsje gebruikte deeze Bloemen tot zyne fpyze; den eerften Augufti hebben zich eenige in geele eieren gefponnen, en den agtiende dito-kwamen ’er zulke {warte Vliegen uit k alles aan de eene zyde van de Bloem te zien is. | Het bruin en witte Beesje met zes pooten, heeft tot zyne fpyze Luisjes gebruikt. Den tweede van Juni heeft-het zich tot een rond wit ey gefponnen, en den twee en twintigfte dito kwamen ’er zulke lichtgroene vliegende Beesjes uit, gelyk 'er hier boven een ophet zaat te zien is. Deze Plant heeft breede en ftompe bladeren, zynde rondom ingekorven en zeegroen van koleur, gelykende na die van het Tyekruid, Zy brengt verfchêtde dunne takken voort, dragen- de op den top van yder tak een nederwaarts hangende bloem, te famen geftelt uit trweederlei foorten van fteelen, waar van vyf plat en vyÊ hol zyn, gelykende na een hoorntje, by beurtwif= feling doormengt met een roode koleur. Wanneer deze bloem verdwenen is komt ’er een vrugt te voorfchyn, te famengeftelt uit verfcheide vliesagtige korrels, gefchikt als een hooft, en Dove Netelen. Pr Odanige groene Rupsjes, waar van ’er een op het groene blad kruipt, hebben dit Kruid tot vervult van dunne, eironde, platte, {warte en blinkende zaden. Haar wortel is dikker als een duim, voorzien met vezelen, en wit. Columna en. Cefalpinus hebben het famengeftel van de bloem van deze Plant zoo wel niet gekent als Dodonzeus; want deze twee Schryvers {preeken niet als van de hoorntjes die haar te famenftellen: en Dodonseus befchryft, behalven de hoorn- tjes, ook de platte bladeren, die beurtswyfe tuflchen de hoorne tjes geplaat{t zyn. Laminm vel Galeopfis florens. hunne {pyfe genuttigt tot in de maand Augufti, als wanneer ze zich in witte eieren infponnen, zoo als ”er een onder op de fteel legt. Des anderen jaars, in Mai, zyn ’er zoodanige Vlie gen uit- gekomen, gelyk ”er een boven de Rups gezien word. Het heele kleine Rupsje was geel van koleur, en vergiert met roode ftreepjes: het gebruikte het zelve Kruid tot zyne fpyze. den laatften dito kwam ’er dit kleine Kapelletje uit, gelyk op de bovenfte bloeme deren gezien word. In ’ begin van Juli heeft het zich tot een wit ei ingefponnen, en op n alles by malkan- JE BeUORS OPL SC HEIJN SEG TT EN. G Vygenboom. 57 * Ficus, j Deen bruine Rupfen heb ik met Vygebladeren gevoed tot in de maand Augufti, wanneer ze zich in Popjes veranderden, en in de maand September kwamen ’er zulke bruine Uiltjes uit. Deeze is een boom van een middelmatige groote, haar fam is kort en kromagtig, uitgeftrekt in de breedte en takagtig : haar baft is effen en glad, dogeen weinig ruuw, asgraauw van __koleur: haar hout is wit en byna overal van binnen mergagtig, en fponsagtig als die van de Wyngaart, {lymagtig en bequaam om ’er fchilden van te maaken. Het befluit in zig een famen- ‘trekkende melk, van een bittere en fcherpe (maak, dewelke zeer ligtelyk door aanrakinge te voorfchyn komt. De bladeren ‚van haar zyn breed, ruuw en donker groen, dik, ingefneden in vyf deelen of hoeken, even als die van de Wyngaart blade= ren, dog ondertuffchen veel grooter, ruuwer, harder en [wart- agtiger, zynde haar fteel rond en fteik, dewelke, als men die breekt, een melkagtige ftof van haar uitwerpt: in haar hollig- heden groeyen eenige vrugten, een aan een, op de wyze alseen Peer of Tol, in dewelke de Natuur op éen geeftige wyze de bloemen daar in heeft befloten, gelyk Valerius Cordus als de eerfte het heeft aangemerkt : en deze bloemen beftaan uit een ftuk, dun, hol als een lepel; en lopende fpits toe als een naald, wit of roodagtig. Zy zyn yder te famen gevoegt met een zuiltje of een ontwerp van zaad. Wat belangt haare vrugteh, die zyn groenagtig of paarsagtig. Haare wortels zyn menigvuldig, lang, vaft, befwaarlyk om ze uit te rükken of te breeken, omringt mer vezelen, geel van koleur, niet zeer diep in de grond, ’ welk de oorzaak is dat ze de koude niet wel kunnen uitftaan, PER T eet. R idderfpooren. Confolida Regalis. Eeze Bloemen zyn de fpyze van deeze groene en witte Rupfen, welke zich den negen en twin- tigften Juni cor Poppetjes verandert hebben, den vyftienden Juli kwam ’er uit het eene een zul. ke groote Vlieg, die zich in het Popje tot een bruin ey gemaakt hadde ‚en den twintigfte dito kwam ’er zulken bruinen Uiltjen uit. | ve Voor dezen is van zodanige verandering verfcheidentlyk gefprooken , wat het doch eigentlyk mochte zyn, dat ’er zoo groot een onderfcheid tuffchen de Vlieg en het Uiltje is, en dar het niet wel we- fen konde, dat het eene van het mannelyke en het andere van het vrouwelyke Geflacht zoude zyn; maar eenige jaaren geleeden heb ik gezien, dart zich Vliegen op zulke Rupfen gefer hebben, en daar op lang zyn blyven zitten, ook haar zaar in de Rups, tuffchen haare leeden hebben ingefcho- ten; en terwylen zy het vleefch van de Rups tot {pys gebruikten, hebben zy zich daar in tor cen bruin ey verandert, waar uit eindelyk een zoodanige Vlieg voortgekomen is. ks 58 EUROPISCHE INSECTEN. Ce BE TD Katte-kruid. Mentha felina wel Nepeta, A °* 1689. den vieren twintigfte Juni, heeft zich deeze groene Rups, na dat hy van dit Kruid ge- fpyft was, tot een fchoon Popje verandert, na dat hy veertien dagen (til geleegen hadde; en den vyfde September is het tot een Uiltje geworden. De Hortus Euftetenfis noemt deze Plant Mentha felina , Nepeta Tragi, Herba Felis €& Gataria, Cafparus Bauhinus Mentha , Ca= taria vulgaris €$ major ‚ Dodonzeus Gataria herba, en de Heeren Tournefort en Boerhaave Cataria major vülgaris. Deze Plant heeft een ftam, die ontrent tot de hoogte van drie voeten op- klimt, vierkantig, gehairt en tackagtig. Haare bladeren zyn ook gehairt, wicagtig vaftgehegt aan lange ftaerten , gelyken= de na de bladeren van de groote Brantnetel of na de Meliffe, aan haare randen ingekartelt, fpits, wolagtig » fcherp van {maak , en fterker van reuk als die van de Kruiflemund. De bloemen waflen op de toppen van de ftammenen takken. Zy zyn als een helm , geel of witagtig van koleur, en weder by een ge- bragt alseen Air. Yder van deze bloemen is een buis, van boven ingefneeden gelyk als twee lippen, en onderfteunt door een kelk, die gemaakt is op de wys als cen hoorn. Haare zaden zyn ci- rond, haar wortel ís houtagtig. De gedaante van deze Plant, zoo als ze Tragus verbeelt, is zeer wanftaltig. CM AL Maankoppen of Slaap-kruid-bloem. Et bruine Wormtje boven op de knop, heeft de kleine Beesjes, die men Luisjes noemt, geeten tot op den fes en twintigfte Augu(ti, als wanneer het zich tot een zoodani maakt heeft; in de maand Juli zyn de andere zoo blyven leggen: eindely en daar in zulke Vliegen gevonden, gelyk ’er op het groene blad te zien is. Papaver florens. 8e g Poppetje ge k heb ik ze opgefneeden, „_ De fwarte en geele Rups heeft deeze Bloemen tot haare {pys gebruikt, tor op den fes en twintig. _fle„Augufti 1695. als wanneer ze tot een {wart Poppetje geworden is, en des volgenden jaars den negende Juni, kwam er een zoodanig Uiltje uit. Deze Plant brengt voort een ftam van drie of vier voeten hoog, takagtig, voorzien met lange bladeren, breed , beurts- wyze gefchaart, gekartelt, gekrult en witaguig. Op den top van deze ftam waffen groote bloemen, verzelt met vier blade- ren, gefchikt na de wyze van een Roos, wit of wat trekkende na het purper, hebbende veel vezelen, onderfteunt door een kelk die twee bladeren heeft: maar deze bladeren van de kelk vallen gemeenlyk af na mate dat de bloem zig opent; wanneer de bloemen t'eenemaal verdweenen zyn, zoo volgt haar een hooft, zynde langwerpig of eirond, dik als een hoenderei, ge- kroont met een Hoofdftuk, in ’t begin groenagtig, naderhand wit wordende na mate dat ze rypt of droog word. Zy bevat in haar holligheid, die in zoo veel kamertjes, als 'er groeven aan de kroon zyn, verdeelt is, veel kleine zaden die rond fchynen te zyn, maar die de gedaante hebben van een kleine Nier, one derfchraagt door eenige bladeren , die zig in haare langte t'eene= maal rondom uitbreiden, / ERR P MI CALE DN SEG DEN. 59 Gr Vs Byenblad. 0. 1683.-den vier en twintigften Juni wierd my deeze houtkoleurde Rups gezonden tot Schwal. bach in Duit(chland. Zy was zeer ftil van aard. Den fes en twintigften dito fpon zy zich in , en wierd een Popje, en den negende Juli kwam ’er een zoodanig geel Kapelletje uit. | Het onderfte Beesje op het benedenfte groene blad, gebruikt dit blad tot zyne fpyze. Na dat het eenige reifen zyne huid afgeftroopt hadde, die het geftadig by zich droeg, en fomtyds met zyn achterlyf beefde, als of het benouwt was, veranderde het zich in een foodanige gedaante als daar tegen over te zien is, en wierd den vyf en twintigfte Juni 1689. foo hard als hout. Eindelyk kwam Metifa. ’er in de maand Juli een foodanig groen Torretje uit. Deeze Plant heeft haar vezelagtiges lange, rondé én houtag- tige wortelen, een weinig {cherp en birter: haare {tammen zyn anderhalf voet hoog, vierhoekig, gebogen als een kruis, hair- “agtig, hard, gemakkelyk om te breeken. Haare bladeren zyn fwartagtig, (pits, gelykende na die van het Kartekruit, aan hare randen gekartelt, ruuw in het aanraken, overtrokken mer klein kort hair, van een aangename Citroene reuk „en van {maak een weinigie fcherp. Zy zyn twee aan twee tegens elkanderen over geplaatft. Daar komen uit de eene en de andere kant van haare holligheden eenige bloemen voort, dog die egter niet tot haar volkomen rondte geraken. Deze bloemen zyn grooter als een duim, zynde van agteren geformeert als een buis, en ope= hen Zig van voren, alwaar zy een geronde bovenlip hebben, in tween geklooft, om hoog verheven, wit, breeder als een fnoer en doorzaait mer (agte haartjes, dog de onderfte lip is vecl bree= der en geklooft in drie deelen, waar van de middelfte veel groo- ter is als de twee anderen, die daar ter 2yde taan. Dit middel- fte gedeelte heeft een purpere koleur met witte randen gelyk als gekrult. De kelk van haar is groot, hol, groen, hoekagtig en verdeelt in vyf puntige deelen: zy verwiffelt in een baft, lang een halve duim, waar in vier zaden, ter dikte van twee fnoeren, brain, tot haar volkomen rypte komen, formeerende aan d'eene zyde een hoek, dewelke elkanderen raken, en hebben aan de andere zyde een uitgebogentheid. GOE Vonk Onfer Vrouwen Diftel. Carduus Marta, S Ulke Rupfen gebruikten deefe Diftelen tot haare fpyfe, tot op den negentiende Juli , wanneer eene daar van in een Popje veranderde. De andere bleeven leggen, waar uit veele kleine Wormrtjes kroopen, die zich tot kleine eiertjes infponnen: ondertuffchen {pon de Rups meede al de kleine eiertjes rondom zich by malkanderen, dar ’er geene van konden afvallen. uit als Cattoen. Dit gefpin zag er Tien dagen daar aan kwamen ’er zulke kleine fwarte Vliegen uit; zoo dat, buiten alle twyffel , de Vliegen haar zaat in de Rupfen gelegt hadden. Den fevende Augufti kwam ’er een fulk fchoon Kapelletje uit het Popje, ’t welk de Liefhebbers een Diftelvink noemen. Deze is dezelve Plant , dewelke Cafparus Bauhinus Carduus albis , maculis notatus , vulgaris noemt, Johannes Bauhinus Car- duus Marianus five laëteis maculis notatus, en Dodonzus Carduus Leucograpbus. De bladeren van deze Plant zyn lang, breed, doornagtig» getekent met witte vlekken als met melk. Zy brengt voort een ftam van drie of vier voeten hoog, een vinger dik, takagtig, dragende op haare toppen eenige hoofden, voorzien met ftyve en zeer puntige ftekels. Yder van deze hoofden on= derfteunt een ruiker van bloemwerk , van boven wyd uitgeftrekt, fnoerswyze ingefneden en van een purpere koleur. Daar op volgen eenige korrels, gelykende na die van de Carthamus. Haar wortel is dik, lang, goed om te eeten. Matthiolus heeft de ware geftalte van deze Plant niet getroffen, ie 3 EUROPISCHE- INSEGCTE N. Gee Ve Te Melde. Arriplex, Et dit Kruid heb ik deeze Rups gevoed tot op den tiende Augufti, wanneer fe zich tot een fwart Popje veranderde; en den vier en twintigfte dito kwam ’er een rood Uiltje uit, Cue Meeder Hafelnoot. Avelíana. En onderften groenen Worm heb ik op deeze Nooten gevonden, alwaar hy de kleine Diertjes of Luisjes heeft gegeeten. Den vieren twintigfte Mai veranderde hy zich in een bruin Pop- jen, en den twintigfte Juni kwam ’er een zoodanig {wart Beesje. uit, gelyk alles by malkanderen op de Nooten te zien is. Het bovenfte groene Rupsje heb ik den derde Mai meede op diergelyke Nooten gevonden. De bladeren daar aan zynde {ponnen ze te faamen , woonden daar in, en liepen zeer vaardig daar inen vit: wanneer men ze aanraakte, zoo lieten zy zich aan een draad neer; dit duurde tot den veer- tiende dito, wanneer ze tot Popjes wierden, en den vyf en twintigfte dito kwamen er zulke kleine Kapelletjes uit, gelyk boven op te zien zyn. | Van diergelyke groene Rupfen, waar van ’er eene onder aan kruipt, heb ik ’er veel op deeze Vruchten gevonden en mert de bladeren daar van gevoed: totop den agtienden Augufti, als wan- peer zy een hard gefpin maakten, en daar in bleven leggen tot op den vyftiende April des volgenden jaars, wanneer zodanige Vliegen daar uit voortkwamen, gelyk ’er een op de fteel te zien is. Paulus Hermmânnus noemt deeze Plant in zyn Hortus Academie Lugduno Batavus, Corylus By/antina altiffima 9 maxima ‚ en Caf- parus Bauhinus Avellana , peregrina, humilis. Dit Boompje werpt veel lange takken op, zynde buigfaam zonder quaften. Haar hour isteeder en wit, haare bladeren gelyken na die van de Elfeboom, dog grooter en meer gerimpelt , aan haare randen ingekartelt, fpits en van een aangename reuk. Haare bloemen zyn ichillen mer verfcheide bladeren, zynde geelen op malkan- deren gefchikt fchulpswyze. Haare vrugten waflen op dezelve tak, maar op eenige afgezonderde plaatfen. Zy zyn van een eyronde of byna ronde gedaante, overtrokken met een hardeen houtagtige baft, die in zig bevat een Amandel byna rond, rood=- agtig en van een zeer goede maak. Zy zyn omwonden als in een vliesagtige {cheede, en aan de kanten omboort als of het Franjes waren. CXVIL. | | en : CXX. (N BERDE SE ea OD INSECTEN, Ó1 SD _Abrikoofe-boom, Ariientacd, \ An deeze gierlyke Rupfen heb ik 'er veel op deeze Vrugt gevonden, welkers bladeren zy goe hunne {pyfe gebruikten tot op den agt en twintigften September 1691, tot Amfterdam, wân. _neer ze zich felfs infponnen en tot Popjes wierden. In het een groeide een Worm, die zich in een fwarte Vliee veranderde: en des anderen jaars in de maand April kwamen ’er uit de andere Popjes g véra J P P) zoodanige graauwe Uiltjes. | _ Deeze Boom gelykt na de Perfike Boom, maar haar {tam is dikker, overtrokken met een fwarte baft: haare bladeren zyn korter en breeder, gelykende na die van de Populierboom, zyn- de tantswyze gekartelt, {pits en van een fcherpagtige (maak. Haare bloemen zyn gemeenlyk aan vyf geblade fteeltjes , gelchikt op de wyze als een Roos, byna gelyk als die van een Perúikkee boom , van koleur als een bleeke Roos, Haar vrugt is vleesagt- tig, byna rond, ter dikte van een kleine Perik, aan de eene zyde roodagtig en aan de andere kant geelagtig. Haar vlcefch is zoet en lekker, en van een aangename reuk. Zy heeft van binnen een platte fteen, beenagtig, in dewelk@ men vind ecn Amandel die een weinig bitter is, GX As _Mater of Moeder-kruid. Parthenium. TN Eeze bruine Rupfen hebben dit Kruid gegeten tot op den tiende Juli , wanneer {e zich in Pop- petjes veranderden, waar uit veertien dagen daar aan zulke bruine Uiltjes voortkwamen, Deeze Plant is dezelve als de Matricaria vulgaris fativa van Cafparus Bauhinus. Het gemeene Moederkruid heeft een wit- te en vezelagtige wortel, alwaar uit voortkomen verfcheide. ftammen van anderhalf el hoog, ftyf, ingegroeft en vervult met een voos merg, zynde wit en verdeelt in verfcheide tak- ken. Haare bladeren zyn groot, gefchikt op de wyze als vleu- gels, zynde by paaren tot aan derzelver zyde toe ingefneden, en eer ingefneden op haare randen, van een verblikte groene ko= leur en van een fterke en bittere reuk. Haare bloemen komen op de topenden van de takken als ruikerrjes te voorfchyn, zyn- de ftraalswyze gefchikt of uitgeftrekt als ftraalen, geformeert met een rondplatte geele íchyt eneen fchubagtige kelk. Haare zaden zyn langwerpig, ingegroeft, dun en zonder kuifje of ce- nig {toppelhair, e 62 BAUER OEP PSC EEE MENEER MEEENS GEN A MT Írias. Iris hortenfis „ latifolia. J An deeze witachtige Rups heb ik er maar eene gehad, die tot zyne fpyfe blaauwe Irias Be ‚__V_, bruikte, en wanneer hy geene meer konde krygen, heeft hy het zaat daar van gegeten; op % laatft is hy heel donker blaauwachtig geworden, en heeft den feventiende Juli 1689. zyne huid af. geftroopt, die met een draadjen aan het Popje hangen bleef. Eindelyk ís ’er den vyfde September een ligt Uiltje uit voortgekomen. De groene Rups die op het blad kruipt, heb ik in de aarde vinden leggen by Irias wortelen. Den een en dartigfte Maart 1698. is hy tot een Popje geworden, en in de volgende maand Juni is een zoodanig graauw Uiltje daar uit geworden. CME ML, Braam-befien-ftruik. Rubus. D E groene Rups die boven kruipt, heb ik met foodanige blaaden gevoed, die hy te famen ge- rolt hadde en waar in hy woonde, zonder daar uit te komen, als wanneer hy eeten wilde. Op ’t laacfte wierd hy bruin. Den een en twintigfte Mai {pon hy zich tuflchen de bladeren in , en wierd aldaar tot een Popje, waar uit den twaalfde Juli een houtkoleurd Kapelletje voortkwam. | De onderfte groenachtige bruine Rups heb ik ook met deeze bladeren gevoed, in de maand Juni des jaars 1683. tot Langen Schwalbach. Wanneer men haar aanraakte foo liet ze wat groen water van zich, rolde in % ronde te famen en bleef lang zoo leggen. Zy was zeer flil van aard, foo dat ze gant{che uuren lang onbeweeglyk ftil leggen bleef. Den veertiende Juni veranderde ze in een Popje, en den tweede Juli kwam ’er een foodanig fchoon Uiltje uit, van koleur byna als de Rups, die boven op het bloeifel zit. | Dit Boompje fchiet lange, teedre en hoekagtige takken, voorzien met zeer ftekelagtige doornen. Haare bladeren zyn langwerpig, fpits, tandswyzeaan haare randen gekarteld, rauw. in hetaanraken, van onderen witagtig en van boven fwartagtig, van een famentrekkende fmaak, zynde verfcheide te famen gee hegt op eene fteel. Haar bloemen zyn klein, wit, te famen gettelt uit vyf blaadjes, geformeert als een Roos en onderfteunt door een kelk, ingeineden in vyf deelen. Na dat de bloem vere welkt is komt 'er een ronde of ei-ronde vrugt te voorfchyn, even als een kleine Moerbes, te famen geftelt uit verfcheide beffen; vol van fap; leggende d'eene en d'andere digt op elkander, zynde wel rood in den beginne; dog al rypende worden zy fwart. Zy hebben yder een zaad. De uitfpruit{els van dit Boomp= je zyn hoekagtig, maar zyn niet vierkant, gelyk als Pena en Lobel ze befchreven hebben, nt nh CXXT. CXXIII.… 4 [À We Mij CED AN Ì) AM CXXIV. EUROPISCHE INSECTEN. 63 CREED TP ‚ Wolfsmelk. Tihymatas. Lierike Apate, wanneer ze nog klein zyn, zyn geel en fwart, maar grooter wordende, wor- den ze rood; wanneer men ze aanraakt, zoo flaan ze met de kop heen en weer, als of ze toornig waaren. Van dit foort heb ik ’er veel tot Francfort gehad, maar zyn by my altyd bedor- ven, en niet als Vliegen daar uit voortgekomen. Zy hebben braaf van dit Kruid gegeten. Anno 1684. den agtiende Juni wierden ’er weer twee tot Popjes, en den negende Juli bekwam ik eindelyk De Wolfsmelk heeft een wortel die vry wat dikker is als de agterfte vinger, zynde houtagtig, vezelagtig en fomryds bogt- agtig en van éen wrange, fcherpe en walgagtige {maak Haar ftammen zyn een elle hoog, en om hoog takagtig, alwaar de bladeren by bosjes voortkomen, even als die van VlasgewafTen, en zagt, dog in ’t vervolg komen ’er veel dunder en hairaguger dit fchoon Uiltje daar van, waar van ’er cen nog den felven dag een groen ei leide, te voorfchyn, of gelyk eenige hairen. De bloemen komen by- na als Zonnefchermen geheel boven op den top der takken, zynde geformeert uit een enkeld ftuk,verbeeldende een belletje, groenagtig en verdeelt in vier deelen , die mer een paffer íchy- nen afgerond te zyn. Haar zuiltje verwiflelt zig in een drie- hoekige vrugt met drie doosjes. NED AD, En Bk À Kamper-foely, of Capri folie. Periclymenum, AAD deeze fchoone groene Rups heb ik’er tot Francfort veele gevonden op Hardreegel en Kam- per-foely ‚waar meede zy haar geneerden. Den dertiende Augufti wierd’er een tor een Popje, en des anderen jaars den vyfde Juni kwam ‘er een foodanig fchoon Uiltje-uit. De voorige die ik hadde zyn meeft in ’ ruien of vervellen geftorven, of daar zyn zoodanige Vliegen uitgekomen. Tot Amfterdam heb ik ze met Kamperfoely gefpy(t, De bladeren van deze Plant zyn byna rond, glinfterende en by de takken te famengevoegt en als ingeregen. De bloemen zyn eenige verwyderde buisjes, op de wyze als een klok gefne- den in verfcheide deelen. Deeze bloemen zyn geformeert als ftralen, waar van yder onderfteunt word door een kelk, ge- maakt als een knoop, of de gedaante hebbende van een kleine Granaatappel. Na dar de bloem verdwenen is, zoo word haar kelk een zagte bes , die in zig bevat eenige plarte zaden, byna eirond, 7 0: 64 EUROPISCHE:INSECHEEN. CAK Xs VE Quee-bloeifel. Cotonea Flos. En eerften Mai 1683. heb ik deeze Rups tot Francfort aan den Main op Queën gevonden, waar mede ik hem ook hebbe opgevoed. Hy was zeer onruftig, geftadig heen en weer lo. pende en at zeer weinig. Den vierde Mai maakte hy een graauw gefpin, en den vier en twintigfte dito kwam ’er een zoodanig graauw Uiltje uit. Het kleine bruine Rupsje daar tegen over heeft mede deeze bladeren gegeten, heeft zich ook daar in gerolt en is aldaar op den fes en twintigfte Juni tot een Popje geworden, en den veertiende Juli is het graauwe Kapelletje daar uit gekomen. | Cr Ke Ma Quee- bladeren. is Cotonea folia, Oodanige bruine en geele Rupfen heb ik met Quee-bladeren gefpyft; zy hebben ook Pruimen en Roofenbladeren gegeeten tot op den agt en twintigfte Mai, wanneer de eene tot een Popje wierd, na dat hy zyne huid hadde afgeftroopt. Wanneer men deeze Rupfen aanraakte, zoo bleven ze zonder beweeging leggen; des volgenden jaars den vier en twintigfte Maart is een zoodanig hout- koleurt Uiltje daar uit voortgekomen: gelyk alles op de eene zyde te zien is. k De Rups daar tegen over ftaande heb ik met Sleeboom-bladeren en Quee-bladeren gevoed : maar hy at zeer weinig. Den laatften Mai is het tot een bruin Poppetje geworden, en den twintigfte Ju. ni is zoo cen graauw Kapelletje daar uit voort gekomen, gelyk ’er boven aan een vliegt. f il | ii’ Jk Dh, NN ABS IN à EVIL. Bed Art edn VEA KC . % Bheri en ERO ELO ENSECTEN Coke Vo Kok. Gras-Angelieren. Flos Caryophillorum, P deeze Bloemen vond ik diergelyke roodgeftreepte kleine Rupsjes, waar meede ik fe tot op den twaalfde Mai tot Neurenburg gevoed heb: zy hebben zich toen in de Bloemen ingefponnen, en zyn daar in tot Popjes verandert geworden, waar uit den fes en twintigfte dito zulke Okerkoleur- de ‘Torretjes kwamen, gelyk ’er op de Bloemen gezien word. j | Tot Amfterdam wierd my een geel en {wart geftreepte Rups gebragt, gelyk ’er eene op het groe- ne blad is: die zich aanftonds infpon, zoo dra als ik ze op den twee en twintigfte Juni gefchildere hadde, en den twintigfte Juli daar aan volgende kwam ’er een zoodanig Uiltje uit. Canter Bek Tel, Indiaanfche Kors. Nafturtium Indicum, D lergelyke houtkoleurde Rupsjes heb ik met deeze Kors gevoed. Den dertiende Juli wierden eenige tot Popjes in de groene bladeren. Den derde Juli kwam ’er *t eerfte Kapelletje uit, waar op den fevende noch twee volgden, en den dertiende dito wederom een ander. Pit. Tournefort noemt deeze Plant Cardamindum minus 9 wulgare, Cafparus Bauhinus Nafturtium Indicum majus, Johannes Bauhinus Nafturtium Jndicum folio peltato fcandens, Dodonzus Nafturtinm Jadicum , Paulus Herman Jola Indica, fcandens, Nafturtii faporets odore, flore favo Frangois Hernandez Nafture tium Perumum en de Heer Boerhaave Zereviola : na Fred. Caf. is de ftam van deeze Plant lang, dun, takagtig, flingerende zig fontom de ftokken die men daar nevens in de grond fteekt. Haar bladeren zyn gemeenlyk getormeert als een navel, rond, fom- hd tyds hoekagtig, naaft malkanderen geplaatft, groen, van bo- ven effen en van onderen een weinig gehairt. Haar bloemen zyn fchoon, welriekende, yder van haar te famen geftelt uit vyf bladeren, gelykende na die van de Viole-bloem: haar kelk beftaat uit een enkeld ftuk, ingefneden in vyf deelen, na bene- den eindigende met een lange fteel. Als de bloem verwelkt is, zoo fchynt ze een ronde vrugt, ruuw, gefronft, te famen gee telt uit drie doosjes, dewelke yder een byna rond zaat in zig bevatten. 66 BORRE PP SO EEEN OENE RER EEEN de OG SG Pro St. Jans Bloemen of Koedille. Bapbrhalmum, D lergelyke geele en fwarte Rupfen hebben deeze Bloemen gegeeten tot op den drie en twintigfte Jali r7o4. wanneer fe zich infponnen en tot Popjes wierden. Des volgenden jaars-.den vier en twintigfte Mai kwaamen er fulke roode en fwarte Kappelletjes uit, gelyk hier te zien zyn. Deeze Plant is dezelve, die Cafparus Bauhinus Buphthalmura, tanaceti minoris foliis noemt, Johannes Bauhinus Chamemelum, Chryfantbemum quorundam, Clufius Bupbthalmum vulgare, Chry- » fantbemo congener. Deeze Plant brengt verfcheide, ftammen voort ter hoogte van anderhalf voet, dun, rondagug en takagug, Haare bladeren zyn gelyk als by paaren inge{neden tot aan de zyde toe, wolagtig , aan haare randen tandswyze gekarteld, gelykende na die van de kleine Taneer. Haare bloemen komen voort op de topenden van de takken zynde geftreepr als die van de Ganzebloem, in haare langwerpige vlakte en in haar kroon geftreept: maar ze zyn grooter en geelvan koleur: daarop vol- gen dunne en hoekagtige zaden, zynde haar wortel hard en houtagtig. OEM ipd Speer-kruid. Phu, walgo Valeriana. It Kruid ae fpyze van deeze Rupfen. Den feventienden Juni hebben zy een wit gefpin gee D maakt en zyn daar in tot Rupsjes geworden, en den negen en twintigfte dito kwamen ’er zul. ke graauwe Uiltjes uit. De kleine bruine Rups heeft zich ingefponnen den veertiende O&ober 1704. en des volgenden jaars den vier en twintigfte Mai is ’er een zoodanig bruin vliegend Kapelletje uitgekomen. De Speerkruid, of anders genaamt Plu, met bladeren van de Olufatrum, van de Pinax van Cafparus Bauhinus, heeft een wortel die zig in de dwarfte verfpreid, zynde een duim dik, gelyk als ringswyze gefchubt, uiterlyk bruin, van binnen wit, vezelagtig, fcherp en een van de allergeurig- fte. De ftammen van dezelve zyn twee ellen hoog, hol en on- derfcheiden door verfcheide knubbels of quaften. Haare blade- ren groeyen twee aan twee vlak tegen elkander over, glad, van een donkergroene koleur, een fpan groot, van beide zyden zeer diep ingefneden als {nippers: De bloemen vind men op de topenden van de Plant op elkanderen gehoopt: ze zyn van een enkeld {tuk, wit, van cen lieffelyke reuk, van gedaante als een tregter, verdeelt in vyve, hebbende een kelk, die zig verwifs felt in eenig langwerpig en plat zaad , onderfteunende een kuifje, CXXIX CXXXIL. BEROPISCHE INSECTEN;: | 67 CREE HT Aalbeften. Vve Orfsna, Ot Amfterdam vond ik diergelyke graauwe en witte geftreepte Rupfen, welke de groene blade- ren van deeze Befien aaten, tot op den drie en twintigfte Juni 1706. wanneer ze tot Popjes wierden, en den vier en twintigfte Juli kwamen’er zulke fchoone bruine en witte Kappelletjes uit. Dit is het zelve Boompje, ’t welk Cafparus Bauhinus Vitis ddea, foliis carnofis € weluti punêtatis, five ldea Radix Diofcoridî noemt. Dir kleine Boompje is laag, gelykende na een Mirtus Boompje; maar haare bladeren zyn dikker, langwerpig, afge- rond, komende zeer na by die van de Palmboom, fmalder, ge= ftreepr aan beide zyden, zenuwagtig, van een wrange (maak, daar by wat bitter. Hare bladeren zyn gehegt aan houtagtige takken, zynde een voet lang, overtrokken mer een dunne beft, en ligtelyk om ze daar van af te fchillen : hare bloemen waffen by troffen op de topenden van de takken, geformeert als een belletje en root van koleur: wanneer ze verdweenen zyn, zoo volgen daar op byna eenige ronde beflen, zagt en rood, bevat tende yder van dezelve vyf fteentjes, gemeenlyk gefchaart als de ribbe van een Meloen, rond op de rug en plataan de ande= re kanten. Deeze beffen hebben een famentrekkende {maak, OEE eT.. Moerelle Karffen. Cerafa Plintana, P deeze Boomen vond ik drie van zoodanige Rupfen, welkers bladeren zy de: hunne {fpyze ge- bruikten tot op den negende Juni, wanneer ze zich tot de verandering begaaven : En als de ° eerfte tot een Popje wierd, heeft hem de andere o derde juli tot een graauw Uiltje wierd. pgegeren, tot dat ’er maar een overbleef, die den EURO PLS CLE. ANSSE Griek N, CK A AT VEEG Bloeyende Hey. melyk Mannetjes en Wyfjes. - Het middelfte Rupsj tot op den dertig _Eriea florens. ENE Kruidjen walt op dorre Heiden, ’t welke deeze Rupfen tot hunne {pyfe gebruiken. Zy heb. HL _ ben zich den vyftiende, feftiende en feventiende Augufti ingefponnen, en des anderen jaars den feftiende, feventiende en agtiende dito zyn ’er tweederlei zoodanige Uiltjes uitgekomen, na- e,‚ zynde fwart met Oranje vlakken, heeft meede het felfde kruid gegeeten, ofte Juni, wanneer her zich aan dit kruidje vaftfpon, en tot een fwart Popje wierd, en den fes en twintigften Juli ís ’er een foodanig graauw geftreept Uiltje uitgekomen. De fchoone geftreepte Rups heeft meede dit kruidje gegeeten, als meede Müllefolium of Duizend. blad; hy was zeer gaauw in ’t loopen. Den twee en twintigften Juni heeft hy begonnen een zeer hard gefpin te maaken, waar in hy zich tot een Popje veranderde, en wanneer men het aanraakte , heeft het zich veelmaalen omgekeert, en is eindelyk gantfch verdroogt. gefpin opgefneeden , en daar in gevonden zoo als hier te zien is, meede tot Amfterdam alfoo bevonden. Deeze Plant brengt verfcheide ftammen voort van een voet of anderhalf hoog, zynde houragtig , vaneen bruinroode koleur, takagtig, voorzien mer kleine bladeren, hart, altyd groen en ruuw. Haare bloemen zyn kleine klokjes vaneen zeer fchoone purperagtige koleur, en fomtyds wit, en door kleine zuiltjes vaftgehegt langs de takken van hec midden af na om hoog toe: van de grond van deeze bloemen komt voort een fteunfeltje, dat in’t vervolg een byna eyronde vrugt word, behelzende in zig _ Ik heb daar op het harde Dit heb ik in Duitfchland, als eenige zeer dunne zaden, opgefflooten in vier kamertjes: haar wortel is zeer lang maar zeer ongemakkelyk om te breken. De befchryving die Mathiole van deeze Plant gedaan heeft, is bee ter als men ze by andere Schryvers vind. Clufius en Johannes Bauhinus hebben deeze Heibloem aangemerkt voor een bloem met vier bladeren, alhoewel ze na ‘t gevoelen vande Heeren Tour= nefort en Boerhaave uit een enkeld ftuk beftaat. G KN SC al Ve Klaaver en Riet-Gras. Trifolium €5 Carex, E aardkoleurde Worm op het Klaverblad, word van de Landlieden een Aardworm genoemt, en is zeer fchadelyk voor het Weiland, om dat hy de wortelen van het gras opeet. Hy heeft zich den negen en twintigfte Mai tot een Popje verandert, zoo als ’er een onder de Worm gezien word: en den vyf en twintigfte funi wierd ’er een zoodanig Dier uit, gelyk ’er een op de bloem te zien is. Hy legt zyn zaatin de aarde, en zoo als de Landlieden zeggen, heeft hy wel drie jaaren noodig tot zyne verandering. De fchoone geel en roode Rups, tegen over de bovengemelde Worm, heeft Riet-gras tot zyne fpyze gebruike tot op den eerften Auguf(ti, wanneer hy een wit gefpin maakte, waar in hy tot een {wart Popje wierd, en den vyftiende Augufti kwam ’er zoodanig een witagtig Uiltje uit, gelyk bo. ven aan te zien is. | daante van een Maan. Haar bloemen zyn gefchikt alseen koorn= aar, zyndekorten dik en van een purpere koleur, van een liefe felyke reuk, op dezelve een korrel, die de geftalte heeft van een pier. Haar wortel is lang, houtagtig, byna zoo dik als de agterfte vinger. Deeze Plant brengt voort dunne ftammen, voor een gedeelte regt opgaande, en voor een gedeelte langs de grond kruipende, een weinig hairagtig. Haare bladeren zyn gehegt drie aan drie aan een fteel, dan eens rond, dan eens lang, fomtyds in het midden getekent mer een wite of fwarte vlak, hebbende de ge= XXXL CXXXIV. CXXXVI. dn on pet ERORRO PES GITESINSEC TEN, 69 NOR NVP Wintbloemen. Oodanige Bloemen heb ik by deeze Rupfen maar om ’t welftaanshalven ge S 't voorgaande blad, Gras en Klaaver, die in ’t Gras waft, te zien is. Anemone. voegt; om dat ’er op Deeze Rupfen hebben Riet-gras gegeeten tot op den agtfte Juni, wanneer ze tot Popjes wierden, en den agt en twintigfte Juli kwamen ’er zoodanige geele Uiltjes uit. Juffertjes in t Groen. Nigella. TK heb deeze hier op de Bloem fittende Rups daar op gefet, om dat ik haare ípyze niet en wift 5 | want zoo draa ik ze gefchildert had, den agtfte Juni 1705. heeft ze zich ingefponnen in een wit ey; den agt en twintigfte dito is ‘er een zoodanig Uiltje uitgekomen. ae De onderfte Worm die op de fteel kruipt, gebruikt tot zyne fpyze de kleine Luisjes die men op alderhande gewaffen vind. Den fes en twintigfte Juni veranderde hy,zoo als ’er een onder de Worm te zien is, en twaalf daagen daar na kwamen ‘er zoodanige Torretjes uit, Deeze Plant is dezelve , die Dodoneus Melanthum fylweftre noemt. Zy brengt voort ftammen van een voet hoog, dun en ingegroeft : haare bladeren zyn als hairen, groen, en zyn ge- plaatft op de topenden vande groote takken, zynde de eene van de andere afgefcheiden: yder van haar is te famen gefteld uit vyf bladeren, gefchikt op de wyze als een Roos, bleek van ko- leur, in *t midden voorzien met veel vezeltjes, die omvlogten zyn door een kroon , beftaande uit kleine langwerpige licha- men. Na dar de bloemen zyn afgevallen zoo volgen daar op vliesagtige vrugten van een redelyke dikte, eindigende door verfcheide kamertjes, dewelke in zig bevatten eenige hoekagti= ge zaden. pr tee EURO: Pe ES Ce HOE u NS Be 1e BN Yv CMK WA Willige-boom | _Saûr. Eeze groote Rupfen hebben eenen ftinkenden reuk. Zy houden zich in de holle Willigeboo- men op, eetende hert binnenfte van dezelve; maar wanneer ze geene {pyze meer hebben, zoo ecten ze malkanderen zelfs op: men kan ze ook in geen Doofen bewaaren, om dat ze alle hout- werk doorbyten. Den twintigfte April fponnen zich eenige in, en den vierde Mai kwaamen’er zo. danige graauwe Uiltjes uit, gelyk hier vertoont worden, namentlyk een Mannetje en een Wyfje. Ik bequam noch eenen anderen op den twintigfte September: deeze leide zich in de aarde tot in de maand Otober zonder eenige Ípyze te nuttigen, en wierd een Popje. Den feventiende Mai des volgenden jaars quam ’er een zoodanig Uiltje uit, ’t welk den eerften dag hondert agt en vyftig eye- ren leide, en des anderen daags noch agt en feventig, wanneer zyn lyf dunder wierd, en den derden dag ftierf het, CR KK Vk mt Swarte bloejende Water-willigen. Salix niger aquaticus, lergelyke groene geftippelde Rupfen heb ik er veele gevonden in Vriesland, op diergelyke Willige en Abeele-boomen, welkers beide bladeren zy tot hunne fpyze gebruikten tot op den agt en twintigfte Augufti, wanneer ze zich in fwarte Popjes veranderden, en des volgenden jaars den veertiende April zyn ’er twee zoodanige Uiltjes uitgekomen, die aanftonds groene eyeren leiden. Maar alle de andere Kapelletjes kwamen eerder uit, welkers vleugels zoodanig gerimpelt waaren, dat men niet bekennen konde wat gedaante dat ze hadden. , | Cane aff ve Mene) vi f MEERN me | NE aa Ei vald tte” „EUROPISCHE INSECTEN. | zi Ok eK: Willigen, | | | Salix, | Eeze fchoone Rups heeft Willige tot zyne fpyze genuttigt tot op den twee en twintigfte Juni, L_J wanneer hy in een Popje veranderde, het welke dagelyks bruinder wierd, zoo als den dauw op de blaauwe Pruimen. Den derden Augufti quam ’er een zoodanig fchoon graauw rood Uiltje uit. Willigen bloeifel. | E Salar Es Eeze dubbeld gehoornde Rups heb ik van Leiden gekreegen, alwaar ze op Willigen gevonden is, waar mede ik ze ook gevoed heb. Wanneer zich maar het minfte ding beweegde, zoo. trok hy zynen kop in, en hield zich een tyd lang heel ftil, Wanneer hy at foo hield hy zyne twee hoornen digt by malkanderen. Somtyds ftak hy uit deeze twee nog twee weeke roode hoorens uit, die alfoo lang waaren als de eerftgemelde harde hoorens: deeze beweegde hy van de eene tot de an. dere zyde, en dan haalde hy ze weer binnen dat men ’er niets meer van konde zien. Dit duurde tot op den fes en twintigfte Juli, wanneer hy zich infpon, en des volgenden jaars in A pril quam ’cr diet Uiltje uit. S 2 it EUROPISCHE INSECTEN. eXL Feuille de Saule. | Salicis Folum. DE bovenfte groene Rups gebruikte de Willige-bladeren tot fpyze: wanneer men hem aanraakte, | foo rolde hy zich aanftonds in malkanderen en fpatte uit yder lid wat helder water, als of het met een fpuyt gedaan wierd; en dit foo dikwils als men hem aanraakte; den twintigfte Augufti heeft hy een groot gefpin gemaakt, en des volgenden jaars den vyf en twintigfte Juni quam?er een fooda- nig geel en fwart Dier uit, gelyk ’er een by de Rups te fien is. _De tweede half geel en half groene Rups heeft ook deeze {pyze gebruikt, en daar mede heb ik ze in Vriesland gevoed. Anno 1ógo. den tiende Juli hebben ze zich na malkanderen in graauwe eye- ren ingefponnen, en den eerften Augufti quamen’er zulke geele Vliegen uit, gelyk ’er in ’t midden gefien worden. Wanneer deeze onderfte fwart en geel geftippelde Beesjes vallen, foo hebben {e moeite om weer op teftaan, vermits zy op den rug vallen; haare {pyze beftaat in Waater-willigen. Den vyf en twiatigfte Juni 1689. hebben ze zich tot geele eyeren ingefponnen, en den vyftiende Juli zyn ’er diergelyke Torrerjes uitgekoomen. | Feuille de Saule. | Ri | Saficis Folium. Feze geel en fwart gevlakte Rupfen hebben tot haare fpyze water-willigen gebruikt. Den {even D en enolte Augufti 1689. hebben ze twaalf dagen lang geleegen , tot dat ze haare huid af. {troopten en 8 fchoone groene Popjes wierden, die binnen vier uuren. bruin waaren: en den een en twintigfte Mai tot in de maand Juni,zyn deeze {choone Uiltjes daar uitgekomen, welke groene ey- ertjes leiden. i ES d di Tee oen. Diergelyke donker graauwe Beesjes, gelyk ’er hier onder een met zyne verandering te zien is, heb ik den vierde Juni op Willigen gevonden, die ze tot haare fpyze nuttigden: zy aaten alleen her bovenfte fap van de bladeren, foo dat de bladeren in haar geheel bleeven. Den twaalde Juni heb. ben ze zich ergens aan een blad of fteel vaftgehegt en zyn alfoo verandert, tot dat ‘er den vier en twintigfte Juni foodanige donker groene Torrerjes uit voortquamen. CXLE: - CXLIV- EE NS MRE Nee EUROPISCHE INSECTEN. 73 Gar Bk WEE Roofen. a Rofa. S Oodanige Rupfen gebruiken Roofenbladeren tot haare fpyfe: wanneer ze zich in Juli infpinnen, zoo komen noch in de maand Augufti Uiltjes daar uit. Maar wanneer ze zich in Augufti in {pinnen , foo blyven ze leggen tot het volgende jaar in Juli, en dan komen ’er de Uiltjes eerft uit, In fommige Popjes zyn ook Wormen gegroeit, die aanftonds tot bruine eyeren veranderden, en veertien daagen naar na quamen ’er zulke Vliegen uit. Gure eV. R oofen. | an Rs H' bovenfte geele Rupsje heeft Roofen gegeeten tot op den veertiende Juli, wanneer het zich 8 met de overige tot witte eyeren infpon, en den veertiende Augufti zyn'er zulke Vliegen uit- ekomen. | d De onderfte groene Rups gebruikte ook Roofen tot haare fpys. Den twaalfde Mai hebben zich eenige daar van in de bladeren ingefponnen en wierden tot Popjes; waar uit den veertiende Juni - fulke lichte Okerkoleurde Capelletjes voortquamen. / / Van dit half groen en half Roofekoleurd Rupsje, dat op de knop kruipt, heb ik ’er veele gevon- den, welkers bladeren zy tot haare fpyze gebruikten. Den vyfde Mai hebben zy haar koleur in groen verandert en zyn tot Popjes geworden, waar uit den twee en twintigfte dito zulke kleine bruine Kapelletjes voortquamen. 74 Ki BAR OPTISCH B LN SvEC HEREN: GX ENE Roofen. | | Roefs, An de kleinfte groene Rups heb ik er veele op Roofen gevonden , en daar mede gevoed. Den twaalfde Mai wierden Zy tot bruine Popjes, en den fesde April des volgenden jaars enn er zulke Capelletjes uit, gelyk ‘er een boven de Rups te zien is. De boverifte bruine Rups heb ik ook met Roofenbladeren gefpyft, Anno 1684. doa ewincigfte Mai tot op den fesde Juni, wanneer hy zich in een donker roode koleur veranderde. Den negende Juni-maakte hy een gefpin, waar in hy tot een Popje wierd: en den negen en twintigfte dito is ’er . een foodanig Capelletje uitgekomen, gelyk ’er een boven op de Rups gezien word, | CX LE. | Roofen. HE | _ Roya. HE hangende groene Rupsje eet mede Roofen. Dit foort kruipt menigmaalen op de rug, en laaten zich aan een draatje, dat uit haar mond gaat, op en af, Den tiende Mai wierd het tot een Popje, en den agtiende tot een fwarte Vlieg. De groote groene Rups gebruikte ook Roofen tot haare py. Den twee en twintigfte Mai ftroopte fe haare huid af en wierd tot een Popje : waar uit veertien dagen daar na een Okerkoleurt Viltje VoRa, NN \ | jp, ij f fm, eni IN jl HD er | CXLEVIL. CXLVIIL. BRO LSCHB INSECT EN: Hes Gen ER | | Abeele-bladeren. | den Abiegna folia. lergelyke graauwe Rupfen heb ik in ’t eerft voor geen Rupfen aangezien, om dat ze heel ftil, fonder zich te verroeren, onder aan de bladeren in malkanderen gekrinkelt faaten, en niet anders als vogelsdrek te zyn, fcheenen. Ik heb ze met Abeelebladeren in Vriesland gevoed. Den drie en twintigfte September heeft een daar van een blad aan malkanderen gefponnen, als of het te famen gelymt was, waar in hy zich tot een Popje veranderde. De anderen die ik hadde, hebben een gewoonlyk gefpin gemaakt, waar in ze tot Popjes wierden. Den veertiende April des volgen- den jaars quam ’er het eerfte Capelletje uit, waar op de andere in de maand Mai volgden , en ligt groene eieren leiden. Het Cappelletje is onder de Rups te fien. _De groene Rups heb ik te gelyk-met de bovengemelde graauwe, op de felve Boom gevonden. Den agtiende Augufti leide hy zich ftil ter neer, ftroopte zyne huid af, en wierd een Popje, zonder te fpinnen. Des volgenden jaars den veertiende April quam ’er het eerfte Uiltje uit, en de andere eerft in de maand van Mai daar aan volgende, gelyk ’er een op het bovenfte groene blad te fien is, | Gr Kordene Veeken 12 Winde of Wrange. Rd . Convolvulus, Ae er op het voorgaande blad de fpys van alle defe laat{te Rupfen ftaat, en dit maar een | wilde Boom is, foo heb ik deze laatfte bladeren met bloemen willen vergieren, niet twyfe- lende of her fal aan de liefhebbers aangenaam zyn. | Deze bruine Rups heeft den twintigfte Juni een geel gefpin gemaakt, en is daar in tot een bruin Popje geworden, waar-uit den veertiende Juli dit Oranjekoleurt Uiltje voortquam. 26 EUR OPL SCH BANS BETEN OREN A ERS Goutsbloemen. Caltha. D Eze geele Rups heeft Abeelebladeren gegeten tot in de maand September. Den vyftiende Juni des volgende jaars quam ’er een bruin Uiltje uit, dert was. na dat het eerft in een brain Popje veran- Diergelyke Beesjes, gelyk ’er een op het groene blad fic, gebruiken de kleine Luisjes tot haare fpy(e. men ‘er foodanige geele Torretjes uit. Het onderfte bruine Diertje houd zich in ’ waterop totin de maand Juni, In ’t begin van Juni hebben zy zich tot Popjes verandert, en op ’t einde dezer maand qua- wanneer het op’t land kruipt: en dan komt ’er-foodanig een vliegend Beesje uit, gelyk ’er een’ naaft aan op het blad it. Dodoneus noemt deze Plant Calendula: zy verfchilt veel ten opfigte van haar grootte, en brengt dunne, ronde en een wei- nig hoekagtige ftammen voort, verdeelt in verfcheide takken, latende, wanneer men dezelve aanraakt, eenige {lymagtige vog- tigheid aan de vingeren: haar bladeren zyn fonder fteel, vaftge- hegt aan haar ftam, hebbende een {maak na’t Gras. Haar bloe- Granaat-bloem. men komen voort aan de topenden van de takken, zynde ge. ftreept;, groot, fchoon, rond ‚geel en welriekende. Als zezyn afgevallen, zoo volgen daar op eenige kromme doosjes, die yder in zig bevatten een langagtig zaad. Haar wortel is wit en ven zelagug. Flos Bid | E bovenfte Rups heb ik met Abeelebladeren gefpyft Anno 1699. Den tiende September tot DD Amfterdam heeft- hy zich in een wit gefpin ingefponnen, en des anderen jaars in de maand April is dit graauwe Uiltje daar uit voortgekomen. De onderfte tweefteertige Rups heeft zich aanftonds ingefponnen, foo dat ik haar fpys niet konde weeten. Hy heeft een wit gefpin gemaakt en is daar in tot een Uiltje geworden, gelyk ’er een op de bloem te fien is. CXLIX. CLI. p akgn a dei ki ij dj WE 4 ek Peen k 4 gf ij NONO PAST CED RAIN SEG CT EN, 78 a 2 Krul-Lelien. | | Mlartagam. TRR ek groene Beesjes hebben geen fekere fpyfe nog tyd: want men vind ze op aller hande Kruiden enop alle getyden van ’ jaar; waar men maar diergelyke witte fchuim fier, vind men er deefe Diertjes in, foo lang tot dat ze in foodanige Torretjes veranderen, gelyk het eene en her andere onder aan by malkanderen te zien is, De groenachtige Rups heeft Abeelebladeren gegeeten tot op den agtfte O&tober, wanneer ze in een Popje veranderde, en den negen en twintigfte Juni des volgenden jaars is ’er dit Uiltje uitgeko- men. De Rups en het Uiltje zyn boven by malkanderen te zien. Het onderfte groenachtige Rupsje heeft bladeren van Kruisbefie-boompjes gegeeten. Maar alfoo deeze vrucht en bloeifel reeds in dit Werk afgebeelt zyn, foo heb ik die hier niet wederom willen vertoonen, en in der zelver plaats deefe Krul-Lelien geftelt, als meede een aangename bloem zyn- de. Wanneer men deeze Rupsjes aanraakt, zoo laaten ze zich aanftonds aan een draadje neer. Zy zyn zeer fnel in ’t loopen. Den twaalfde Mai hebben zy zich tuffchen de bladeren ingefponnen, en zyn daar in tot bruine Popjes geworden, en det ‘vier en twintigfte dito quamen ’er zulke Kapelletjes uit, die bruin en wit waaren, gelyk ‘er een benevens zyn Popje boven te zien is, Deeze Plant is dezelve, die Cafparus Bauhinus Lilium album bubbiferum latifolium mayus noemt. GEE FE LE Witte Lely met een gemeene regt opgaande bloem. a Winterbloem b Een kruipende bloem als een witte Lely. Lilium album, fore ereto, & vulgare C. B, Pitts-76: a Narciffo-Leucoium vulgare Tournef. 387. Leu- coium bulbofum vulgare. C. B. Pin. 55. b Convolvulus longifolus azureus, niveo umbi- lico, ereêtus. Barreliero Icon. 321. Boccon. Muf. part. 2. 148. Tab. ros. Evrouw van Merian heeft deeze Plant hier gefteld voor een gieraad gelyk als ze in verfcheide plaatfen van haar Boek gedaan heeft. deren van de Populier- en Wilgeboom. de boomen. Zy zyn zeer wit en bevinden zig Ik heb deeze Rups zedert den een en twintigfte van de maand Mai tot aan de feftiende Deeze foorte van Rupfe word gevoed door de bla- de meelten tyd boven op van de maand Juni gevoed: als doen vervelde zy. Veertien dagen daar na quam ’er een fchoone witte Kapel uit voort, dewelke men hier op de plaat werbeelt zier. na verloop van eenigen tyd en ftierf vervolgens. De Winterbloem doer uit zyn wortel voortkomen drie, vier of vyf bladeren, gelykende na die vande Prey, zynde groen, glad en blinkende, Van onder deze bladeren klimt 'er een ftam op ter hoogte van meer als een half voer, zynde ingegroeft, hoeckagtuig, hol, omkleed mec haare bladeren tot aan haar mid- den toe als een foort van een meflekoker: zy heeft gemeenlyk maar een enkelde bloem, fomtyds twee, dog feldendrie. Deze bloem heeft fes neerhangende blaadjes, gefchaart als een klok, Cat Een purper-koleurde Lely mer een omgebogen bloem. Deeze Kapel fchoot zyn zaad hellende na een witte koleur, hebbende van buiten een groene agtige vlek, en van een onaangename reuk. Wanneer ze afge vallen is, zoo volgt er op een vrugt opgezet met drie hoeken, en geheellyk verdeeld ín drie kamertjes , vervult met byna ron- de, harde en geclagtige zaden: haar wortel is knobbelagtig, te famen geftelt uit verfcheide witte vliefen, en van onderen voor= zien met witagtige vezelen. ) Sn Ee Lilium purputo-fanguineum flore reflexo. C. B. Pin. 28. houden in de maand van Juli veertien dagen lang; als doen vervelde ze en veranderde in een D' Rups die deze Kapel voortbrengt, word gevoed met Lely-bladeren: ik heb ‘er van onder- Pop, waar uit agt dagen daar na voortquam een Kapel, die men alhier afgebeeld ziet. Zy was van een fchoone Hemels-blaauwe koleur, de vleugels waren paars, en ze had op de rug vier goud-ko- leurde vlerken. 78 CG L d De groote Narciffe-bloem met een biezeblad, met een langwerpige kelk. D EU RO PBP WSC HIE TEN SP EFORE RENE V. Narciffas Juncifoliis oblongo calice , luteus ma. jor CB. Pin, 525 Eeze Rups word door deze Plant gevoed, na dat ze daar van verzadigt is, ftrekt ze zig uit in haar lengte, en blyft alfoo in die {taat tot den volgenden dag Wanneer zy kruit, zoo ziet men dat zy het voorfte gedeelte van haar lichaam voegt aan haar achterdeel, zulks dat ze zig for. teert als een groene ring, vervolgens verlengt ze zig en brengt haar weder in de vorige geftalte, en dit altoos zoo vervolgens tot dat ze haar loop volbragt heeft. Zy begon den feftiende O&tober te vervellen , en veranderde twaalf dagen daar na in een Pop, waar na op den eerften dag van de Maand Mai in het volgende ke men op de bloem ziet. Dez: Plant brengt uit zyn wortels voort eenige bladeren ,byna gelykende na die van de Prey, zynde van een bleekgroene ko- leer. Daar klimt onder dezelve op een ftam van een voer hoog, dragende op haar toppunt een groote bloem mer een enkeld wir blad, en omvlogten met fes bleeke en purperagtige bladeren, C L jaar een fchoone Kapel voor den dag quam, gelykende na die, dewel. foo feer vaftgehegt aan deze bloem dat het alles te famen fchynt een ftuk alleen. Wanneer de bloem verwelkt ís, volgr daar op een tamelyke dikke driehoekige vrugt, verdeelt in drie kamer- tjes, vervult mer {warte zaden ,byna rond: haar wortel is knob- belagtig. V. Indiaanfe Hyacinth of ‘Tuberoos. Hyacinthus Indicus tuberofus , flore Hyacinthi Orientalis C. B. Pin. 47. a Lilium Convallium album C. B. Pin. 304. b Ranunculus arvenfis foliis Chamemeli, fore pheeniceo Tournef. 291. Adonis Matthioli, Adonis fylveftris lore phoeniceo ejusque foliis longioribus. C. B. Pin. 178, a.Witte Lely van den Dale. b Veld-Renunkel met Kamille-bladeren. Eeze Planten verftrekken hier niet als tot een gieraad. De Rups die men hier ziet, eet de bladeren van de Framboife-boom. De dertiende Juni begon zy zich te vervormen, na zich ja zyn vel omwentelt te hebben, daar na hield ze zich {til tot opden veertiende van Juli, zulks dat ze een en dertig dagen doorbragt om te vervellen, ten einde van dewelke uic haar voortquam cen bruine Kapel, waar van de vleugeltjes yder in ‘t midden een ronde vlak hadden, trekkende na den witte. Deze Kapel kroop langzaam langs de gront: zy ftierf twee dagen daar na. lose lE … Vi vil Groote Oofterfche Hyacinth. Hyacinthus orientalis maximus C. B. Pin. 44. Ee Rups fchiet zyn zaad op de bladeren van Boomen, dewelke zy overdekt met een foort van hair of wol, om dezelve te befchermen tegen de koude; als men deze omgerolde bladeren opent, vind men daar in groen zaat. Zy eet kruisbeziën-bladeren, ’t zy witte, roode of fwarte, dewelke zy veenemaal vernielt; en fclioon men ze alle dagen dood, zoo vind men ze den volgenden dag alzoo veel, Alle de Natuur-kenders merken aan dat de Vogelen gant{ch niet van deze Rupfen eeten, en dat ze op den dertiende Juli zig bereiden om te vervellen, dat ’er dan uit voortkomen witte en {wart gevlakte Capellen. Deze Dieren als zy voor den dag komen zyn niet grooter als een Vlooy: en in’t vervolg groeyen ze oogenfchynlyk en worden veel grooter. Men vind ze in de gragten, en zy gebruiken ook geen aader voedfel, ten zy de een den ander opeet. Ik heb gefien dat een van de grootfte in weinig tyds heeft opgegeeten de kleinfte van defelve foort; waar van daan het ook voortkomt, dat deze kleine Dieren by uitftek vreesagtig zyn. Van de eene van deze bloedeloofe Diertjes komt dit blaauw ge- vleugelt Dier voort, % welk men op de Plaat afgebeeld zier. Gd AME TE Oofterfche Hyacinth met een dubbelde bloem. Hyacinthus orientalis flore duplici C. B. Pin. 45. a Kleine geele Narcis-bloem met een biesblad. a Narciffus Juncifolius luteus minor C. B. Pin. 5x. Eeze Rups voed zig met het hart van de gefloote witte Koolen. De regen doet haar fterven, en verdroogt fe teenemaal. Dit bloedeloofe Dier heeft dit als wat fonderlings, dat het twee- maal in ’t jaar vervelt, ens in de Somer, en voor de tweede maal op het einde van dezelve. Haar cerfte geftaltverwiffeling gefchied in weinig tyds, dog foo haar de winter overvalt, foo houd het zi verborgen foo lang de groote koude duurt. Het begint te vervellen den eerfte Juli, en den twaalf. de van defelve maand komt ’er een fchoone witte Capel tevoorfchyn , maar de andere vervorming duurt langer: het bleef in die {taat tot den vyftienden van Mai van het volgende jaar, als doen quam ter uit voort een gelyke Capel als de eerfte. CLIII. CLV. vpe mrs plegen A em CLVIE. CEV. nei ' ve gea: Nl Ald ids haf ers iens End hrs i EUROPISCHE INSECTEN. C L V Witte Oofterfche Hyacinth a Irias met een breed blad, zynde Neder- landfch en van een verfcheide koleur __b Hondstand met een breed en rond blad c Groot blaauw Vliegverdryvend kruid, De Hondstand brengt gemeenlyk voort twee bladeren , fom- tyds drie, verfpryd langs de grond; gelykende na die van hec Varkens brood, tu{lchen dewelke opklimt een zuiltje van een hand hoog, zynde rond, glad, voortbrengende een fchoone bloem met fes blaadjes, langwerpig, fpits, hangend en gekrult na boven, fomtyds purperagtig, vanbinnen getekent met melk» agtige vlekken, hebbende in’t midden tes purperagtige vezelen. De Muftari is een Plant die van de wortel vooft doet komen vyf of fes bladeren, op de grond verfpreid, fmal, gegroeft, en langer als cen half voer, tamelyk dik en vol van fap. Van tuf- {chen haar verheft ‘er zig een (tam, langerals een vierde vaneen voet, rond, redelyk dik, {onder blad, dog van byna van de midden af tot aan het bovenfte omkleet met bloemen, gefor- meert als fchelletjes, met kanten uirgekorven aan fes deelen in haar opening, in den beginne groen of purperagtig van koleur, daar na blaauwagtig groen, wit of (wartagtig, of van cen don- ker purper, daar na bleek, en wanneer zy beginnen te verdwy= C L Groote witte Narciflebloem met een lange kelk. 79 Mi ekeb Hyacinthus orientalis albus primus C.B. Pin. 44. a Iris lauifolia belgica variegata C. B. Pin. 32. b Dens Canis latiore rotundioreque folio C. B. Pin. 87. c Mufcari coeruleum majus Tournef. 347. Hya- cinthus racemofus coeruleus major. C.B.42. Na dat deze bloem is verdwenen, komt ’er in haar plaats een byna ronde vrugt en verheven met drie hoeken, van een groene koleur, rood gemarmert. Deze vrugt bevat in zig drie kamer- tjes, vervult met langwerpige ziden: Haar wortel is vleesagtig, langwerpig, boven veel dunder als beneden , gelykende cenig- fints na die van de Hondstand. nen, fwartagtig. Opdeze bloemen volgen eenige redelyke dike ke vrugten , yder opgeheven zynde mer drie hoeken, en verdeeld in breede kamers, vervult met eenige ronde en {warte zaden. Haar wortel is een dikke witagtige bol , overtrokken met vers fcheide vliefen, van ondere voorfien met eenige vefelen. De Heer Tournefort heeft eenig onderfcheid gemaakt tuffchen dit geflagt van Plant met die van de Hyacinth, dewyl dat in de Mufcari de bloem by de opening een foort van een getrenfte klok is, in plaats dat die van de Hyacinth feer uitgebreit is, Bas Narciffus major , totus luteus, calice prelongo. C. B. Pin. 52. Deze Rups en zyn geftaltverwiffeling zyn in de veertiende Uitlegging befchreven. Cr Ol He Keizers Kroon. Corona Imperialis Dod. Tournef, 372. Eze Rups word gevoed van Kropfalade, indien men ze maar het minfte aanraakt, houd ze zig aanftonds zo ftil of ze dood was, rolt haar in een als een kloot, en doet haar hair opreifen als een Egel, indien men ze wil aangrypen by her hair, zoo laat fe het aanftonds nedervallen. De ‘ Vogelen eeten ’er gant{ch niet van en hebben tegen dit bloedeloos Diertje een natuurlyke afkeer, dewyl het fenynig is. Ik heb het fomtyds op deze bloem gefien, dog ik ben tot nog toe onfeker of het daar van eet: het begint zig te vervormen den dertig{te van de maand Juni in een Pop, en den twee en twintigfte van Juli komt ’er een fchoone en groote Capel uit voort, die gevlakt is als Brefils hout. Deze Capel legt ook eieren, maar men ziet ze die niet uitbroeijen als in de maand van Oc. tober. De Rupfen, die daar uit voortkomen, verbergen zich onder de grond en blyven daar de gant{che winter. Het blad en de ftam van deze Plant gelyken nadie van deLe- len, foo komt ’er een langwerpige en gegroefde vrugt voort , ly: de bloemen zyn geformeert als een kroon, die boven op voorfien is met een bosje van bladeren, te famen formerende een foort van een klok, geel of bleek , of van een purperagtige ko- leur, trekkende na den roode, Wanneer deze bloem is atgeval- | Gn Xiphion of knobbelagtige Irias a Een groote witte Narciffebloem inwendig verdeelt in drie kamertjes, vervule met platte zaden: haar wortel is knobbelagtig , niet (chubagtig , maar vaft als die van de bol, te famen geftelt uit vliefen die in malkander fchic= ten, DS Xiphion Anguftifolium verficolor elatius T. 364. Iris bulbofa &c. C. B. Pin 39. a Narciffus totus albus major. C. B. Pin. 49. b Leeuwerks Voet. b Delphinum hortenfe, flore majore & mulripli- ci C. B. Pin. 124. De Rups eet byna fonder onderfcheid allerlei foort van kridenen van bladeren. Zyis vaneen fchoone {warte koleur: wanneer men ze aanraakt rolr fe zig als in een hoop. Zy vervormde zig den dertiende September 1728. in een Pop en den vyfde Mai in het volgende jaar quam ’er uit voort een witte Capel, op drie verfcheide plaatfen gefprinkelt met fwarte vlakken. NL 3 Ge UTR Een groote Tagete met een geel bleeke bloem. Een regt opgaande Tagete met een enkelde bloem van een zeer bieek geele koleur. a Klein gras of Gras-paarlen met een blaauwe bloem. b Een groote Capucyn. De Tagete brengt eenige geftreepte bloemen voort: deze bloemen zyn halfflagdig en de halve loofwerken zyn vrouwelyk, dog de vlag van de eene en de tong van de andere komen dikwils te voorfchyn onder wanfchapene gedaantens. De eyerneften zyn ge'er boven op een kale moederkoek „en zy dragen een foort van cen antique kroon, waar van de boven=punten gemeenlyk onge- On) DA Irias meteen breed blad, hebbende de reuk vaa de Vlierboom. EUROPISCHE INSECTEN. dal Tagetes major flore luteo pallefcente Vaillant Acad. Reg. Scient. anno 1720. Mem. — — Maximus, reêus, fore fimplici, ex luteo pallido J. B. Tournef. 488. a An Lithofpermum paluftre minus flore cceruleo Tournef. 137. b Cardamindum ampliori folio & majori flore, Tournef, 430. Iyk zyn. Alle deze deelen zyn bevat in een enkelde kelk , zyn- de langwerpig rond, volgens zyn langte gegroeft en aan de rand tandswyfe gekartelt. - Men kan ’er byvoegen dat de bladeren gevleugelt zyn na de zyde of ingefneden in verfcheide quabben, of randswyte gekartelde vleugeltjes, en ontrent hare randen doorzaait met knopjes of doorichynende punten. Tult. Iris latifolia Belgica, odore Sambuci C. B. Pin. Zee Dit bloedeloos Diertje word befchreven in de agt en dertigfte Uitleeging. Cl) Kid Vo, De vrouwelyke Pionie met een roode en groote bloem. Pceonia foemina fore pleno, rubro, majore C, B. Pin. 174. Eze fwarte Vlieg word voortgebragt door een kleine Rups, dewelke de bladeren van de An- conlis eet, terwyl zy nog jong en teder zyn, en ze hegt’er zoo vaft aan de enden van de bladeren, dat men haar daar niet van af kan haalen fonder haar te quetfen. Zy vreeft nog regen, nog wind, nog koude. Als ze iets gevoelt dat haar ongemak toebrengt ,‚ zoo beweegt en {chiet zig op een fonderlinge wyfe. Juni, waar uit op den drie en twintigfte van de zelve maand een {warte Vlieg voortquam. Deze Rups verwiffelde zig in een Pop op den negende van de maand Deze Vlieg fet zig in ’t gemeen, eer dat de Son opgaat, op de bladeren van de Kruis-befiën boomen, waar van zy den dauw likt, die haar tot voedfel ftrekt, maar zoo zy twee dagen fonder eeten blyft, fterft ze. Men onderfcheir de Pionie in mannelyke en vrouwelyke. De wortel van deze is te famengeftelt uit verfcheide knobbels, ge- Iykende na die van de Radysof Knolletjes, die als aan de vezelen hangen, gelyk alsde Afodille, De ftammen klimmen op ter hoog- te van twee ellen, zyn takagtig en een weinig hairagtug, rood en dik omtrent als een duim: de bladeren zyn te famen geftelt uit verfcheide anderen, vaftgehegt aaneen dikke rib, en takag- tig: Zy zyn in verfcheide gedeeltens ingefneden: de bloemen, die vooftkomen op de topenden van de ftammen; zyn die vande Cr. B Beeren Oor. breede Roofen gelyk, geformeert vit fes of agt neergaande rood- aguge bladeren, uit het midden van dewelke een groote hoop vezelen mert een zuiltje zig verheft, dat verandert word in een vrugt, waar in by een vergadert zyn eenige hoorntjes, gefchaart als een {traal, zy zyn vaneen dikke fubftantie en wolagtig, wor- den verandert in baften van anderhalf duim lang , dik, roodag- tig en haíragtig, na beneden omgebogen, en bevatten in zig fuivere zaden, van buiten {wart, van binnen wit, zynde dik en rond als een Erwt. A Auricula Urf, Fze Rups, na langen tyd zig met de bladeren van deze Plant gevoed te hebben, verbergde zig in een hoekje, alwaar van hem van yder zyde een groen Wormpje voortquam. Zy be- weegde zig zeer heen en weder, even eens als of ze pyn of eenige ftuiptrekkende bewegingen hadde evoeld. Aanftonds als de eerfte Worm was uitgekomen, hield ze zig zeer {til aan de plaats daar ze uit ge- komen was, en verliet ze niet voor dat ze daar al hert fap had uitgefoogen, niets agterlatende als het vel. De andere Worm ftierf fonder voed{el te gebruiken, en wierd van de eerfte opgegeten. Deze Worm, na wel gevoed te zyn geweeft, bleef onbeweeglyk zonder voedfel te gebruiken tot op den vyftiende van O&tober 1726. &ls doen veranderde zy in een fwart ey, waar uit op den agtien- de Mai in het volgende jaar voortquamen twee Vliegen, gelykende na die, dewelke afgebeelt is op de Plaat. Deze Plant brengt uit zyn wortel voort groote bladeren, glad, poezelig, dan eens tanlswys ingekorven, en dan weder heel, bierer van fmaak: ruffchen deze bladeren verheffen zig cenige flammen, die op haare top&inden dragen eenige geele of bleeke bloemen, van zig gevende een foere en honingagtige reuk: yder bloem is een verwyderde buis, even als een tregter, met een vlag in vyf deelen gekorven en voorzien in haar midden met geele vezelen. Uic haar kelk verheft zig ook een zuiltje, dat ’er aan vaft gehegt is op de wyfe als een fleurel , en dar in’t vervolg een eyronde en fpitte vrugt word : het verdeelt zig in twee kamertjes, vervult met dunne en hoekige zaden: haar wortels zyn gevezelt, roodagtig, hangende vaft aan de fteenen, Re hehe vn CLXV. CLXVI. 440 ( Dn Dol | dl Hi CLXVIL. es ' EREN en ARNE PAL ARL VR AE happens de are ige eat bari IE | E ‘ CLXXIL k | | an df EUR OPISCHE INSECTEN. 8 GE EMD Groote Granaâd-áppelboom. Punica flore pleno majore; Tournef, 636. Balauftica fore ple no majore C. B. Pin. 434. De takken van dit boompje zyn dun, hoekagtig, voorzien met doornen: haar baft is roodagtig. Haare bladeren zyn klein, door eenige roodagtige fteelen vaftgehegt, gevende een fterke reuk van zig wanneer zy verplettert worden: haar bloem is groot, fchoon, rood van koleur, trekkende na het purper , te famen gefteld uit veel bladeren, gefchikt op de wyfe als een Roos in de holligheden van de’ kelk; deze kelk is langwerpig . hard, purperagtig, van boven breed, hebbende eenigermaten de gedaante van een klok: haar bodem werd, na dat de boem afgevallen is, een vrugt: deze vrugt ‘groeit aan tot een dikke ronde Appel, voorzien met een kroon, die geformeert word door deinkervingen van het bovenfte van de kelk: haar baft is zoo hard als leder ‚ van een purperagtige koleur, van buiten donker en geel van binnen. A Dhn A jd Geele bergagtige Violier. Viola montana, lutea, grandiflora C. B. Pin, 200. [ heb niets aantemerken op de hervorming van dit bloedeloos Diertje. Men vind de Befchryving van deze Plant op de zevende bladzyde van de Uitbeelding, ED, LS Ol a Slaapbol b Lely met een omgeboge bloem c Knobbelagtige Lifch d Ancolie e Tulp f Bloem als een witte Lely g Ranuncul h Roos i Roos oorfpronkelyk uit Guyenne k Klaproos of Windkruid. a Papaver b Lilium fore reflexo ce Xiphion vel Iris bulbofa d Aquilegia e Tulipa f_Convolvulus | nbs g Ranunculus Tournef, Adonis C, B, h Rofa f 1 Fricillaria k Anemone Onder de Klaproos zyn ’er drien bloemen van een drieverwige koleur, in ’t Latyn Viola tricolor, en twee bloemen voortfpruitende van ’t Verheusbrood. Gt & a Knobbelagtige Lifch b Goudbloem c Klaproos met agt bladeren d Tulp e Witte Narcifle f _Nagelbloem g g g Drie Roofen. a Xiphion vel Iris bulbofa b Calcha vel Calendula ec Anemone otophyllo d Tulipa : e Narciflus albus pleno flore f_Caryophyllus egg Tres Rofz. COEEX KE. a Capucyn b Lifch c _Narciffebloem d Kleine tak van een Oranjeboom e Zonnebloem f Tulp g Vioolftoel | h Kalmus. | | In het midden is een Nagelbloem en een Roos geplaatft. se EERSTE BLOEMKRAN S, a Cardamindum b Iris c _Narciffus d Ramulus Aurantii e Corona Solis f Tulipa g Leucoium h Xiphion In medio fit fant Cariophyllus & Rofa, À 82 NE EUROPISCHE INSECTEBEN. CG HSR SAEN | | TWEEDE BLOEMKRANS r Vettekous 1 Campanula arvenfis 2 Klaproos 2 Anemone 3 Hyacinth 3 Hyacinthus 4 Roos 4 Rofa | s Heul of Mankop | 5 Papaver | 6 Klokbloem van No. 173 letter a 6 Campanula No. 173. littera a depicta 7 AD 7 Tulipa 8 Lely met een gekrulde bloem. 8 Lilium flore reflexo. Deeze Plaat verftrekt tot zieraad aan het einde van dit Werk. GE RK Tels E Rups in deze Bloemkrans bevat, neemt zyn oorfpronk van het vermolmde hout van de Wilgeboom. Zy houd zig gemeenlyk op in het pit van die boom, winter en zomer. Zy begon haar geftaltverwiffeling den feftiende van de maand Juni, in zulker voegen als men het hier ziet, en bragt de Kapel, die ik van digte by afgebeelt heb, den vyfen twintigfte Juli te voorfchyn. GC MRE Lm Swarte en witte Mankop Papaver flore pleno,album & nigrum C. B. Pin. 171. a Klokbloem , Halskruid, aliùs Onfe Lieve a Campanula Perfiee-folio Clufii Tournef. rar. Vrouwe Handfchoenen met een blad van een | Perfikeboom, Cake AX OA TVE Groote dubbelde Roofeboom. Rofa multiplex media. C.B. Pin. 482, En ER Sm zoas, # 1 Rofa 2 Spaanfche Jafmin met een groote bloem 2 Jafminum Hifpanicum flore majore 3 Klaproos. ____3 Anemone. | ple Dier kraipt langfaam en ’ fpeelt de quaadaardige als men het tergt, het laat zig niet verjagen à_# van zyn verblyfplaats als met moeite. Het heeft op het agterfte gedeelte van het lichaam een Iymagtige prikkel, waar mede her zig befchermt, het bediend ’er zig van om die prikkel vaft te maaken op zekere plaatfen als het ru{t, uit vreefe van genootfaakt te zyn te rug te keeren, In't vervolg haalt het zyn kleine lichaam in malkander, en met de gehoornde prikkels, waar mede het hooft gewapend is, verweert hy zig: na dat ik het verfcheide dingen om te eeten had toegeworpen, en die wygerde te proeven, zoo gaf ik hem eenige kevers, die hy at, en hebbende daar vanhet binnenfte opgegeten, befloot hy ‘er zig in, en maakte agter zich een hol. Hy bleef in deze {chuil- plaats federt den twintigften Augufti 1729. tot aan den negenden Juni van het volgende jaar. Als doen quam ’er uit voort een klein en zeer fchoon gevleugelt Dier. Zyn vleugels waren doorfchy- nende, en zoo teder dat het byna niet mogelyk was om het mert het penfeel af te malen. Het had twee goudkoleurde oogen, het lichaam was bleekgroen, trekkende een weinigje na den blaauwe, vliegende hefte hy zyn hooft om hoog, latende het ander gedeelte van zyn lichaam nederwaarts hangen. Zyn vleugelen waren te groot en belette het te vliegen, % is ook daarom dat het doorde wind wierd vervoerd, Het ftierf binnen de twee dagen en vafte al die tyd. De Spaanfche Jafmyn iseen Boompje dat voortbrengt eenige reuk, wit van binnen en roodagtig van buiten: Yder van deze zeer lange dunneen quaftige takken, zynde buigfaam,-{wak, bloemen is van boven af een verwyderde buys en ingekorven als groen, vervult met een voofe pit. Zyne bladeren zyn langwer= een Star in vyf gedeeltens. ‚Na dat de.bloem is afgevallen, zoe» pig, de topenden afgerond, gefchaart by paaren, langs de eene volgt ‘er fomtyds op een ronde , groenachtige en fagte bézie, ribbe, die eindigt door een bladalleen. Yder rib is gemeenlyk — bevattende in zig eenige ronde en platte zaden; maar in de bezet met feven bladeren, fomtyds met vyf, glad, vaneen Noorder Landftreeken valt gemeenlyk de bloem af, zonder {choone groene koleur. Zyne bloemen zyn als Sonnefchermen _ vrugt na te laten, aan de topenden van de takken, van een foete en zeer liffelyke -: CEXXVIL. CLXXVIL | | 1 ER CEI EAU R-ONP ASC HE ANS ELCTUEN? 83 « Beru met een knobbelagtige wortel. 7m DA SE B Ranunculus radice tuberofa, fore pleno & proli= fero C. B. Pin. 179. Eze foort van Sprinkhanen houden alle jaaren zig op in de Nederlanden rondom de oude Lin. _deboomen, tegen de maand van November en December. Zy zuigen de vogtigheid uit deze Boom en beftaan ’er eenige tyd van. Als de winter nadert fterven fe alle onfeilbaarlyk , die. van de Lindeboomen zyn uitgegaan, en zy verlaten deze boomen niet , zoo lang als ’er wormen in het hout van de Lindeboom gevonden worden. Maar zoo haaft als deze Wormen in Sprinkhanen zyn verandert, zoo eeten zy iets anders. | Deze Worm gaat over tot zyn geftaltverwifleling in het herte of merg van de Boom; na haar ge- plaatft te hebben in een warme plaats, zoo brengt hy op den laat{ten dag van Januari een Sprink- haan voort, die eerftelyk verwiflelt van vel en daar na van koleur: ik heb fe den tyd van veertienda- . gen gevoed met Peren, Appelen en Suiker, dog eindelyk ftierf ze, ONT * Anemone tenuifolia hexaphyllo C. B. Pin. 174. Ì Anemone tenuifolia, coccineo flore o&tophyllo C. B. Pin. 174. % Klaproos met fes bladeren. t Klaproos met een roode bloem met agt bladeren. TK heb reeds deze Plant befchreven, en dewyl Mevrouw Merian aldaar geen bloedeloos Diertje geplaatft heeft, zoo kan men daar ook geen befchryvinge van byvoegen. EE Sed 1 Anemone tepuifolia multiplex rubra, C. B Pin. 167. Roode Klaproos. | | ] E vur aaa Friuillaria {erotina floribus ex favo virentibus, C. B, Pin. 64. aaa Laattydige Roofen N f oorfpronkelyk uit Guienne, Deze Roos is dezelve Plant, die Johannes Bauhinus Fritillaria Melvagris five Fritillaria, reflexis oris,- Aquitanica noemt. Deze __ Plant heeft een knobbelagrige wortel, wit, vaft , te famen ge= ftelt uit twee knobbels, vleesagtig, uit het midden van dewel= ke een ftam voortkomt van ontrent een voet hoog, dun, rond, van binnen voos, dragende vyf, fes of feven bladeren, middel- drie, zy is zeer fchoon en groot, te famen' geftelt uit fes neera hellende bladeren, die geformeert worden als een klok, gemar- mert op de wys als-een Dambord, van verfcheide koleuren, pur- „ peragtig, Rooferood, rood en wit. Na datde bloem is afges ‚ vallen, zoo komt ’er een langwerpige, hoekagtige of driehoe= kige vrugtte voorfehyn, verdeelt in drie kamertjes, vervult matig lang , (mal, hol, en van {maak een weinig zuur. Haaf mer bleeke en platte zaden. d | topend lyd gemeenlyk niet meer als een bloem, fomtyds twee of Cr Te Dubbelde N agelbloem. _ Caryophyllus flore mulciplici, maximo &c. H‚R. Parif, Tourncf. 330. Eze Rups word gevoed door wilde Melde, na dewelke zy van koleur gelykt, zy is zeer lang- faam en verwiflelc van vel tot viermaal toe, aannemende een nieuw vel, na mate dat ze de oude aflegt. Na dar fe ophield van te eeten, zoo quam op den vierden September uit haar lichaam voort een Wormpje van een platte gedaante, gelykende na die geene die in het vleefch groeijen, dewelke niet en at nog zig geen rult en gaf, niet doende als gaan van de eene kant na den anderen, gedurende de tyd van veertien uuren; al gaande veranderde zy allengskens van koleur en haar vel wierd hard: nalatende van zig meer te bewegen, keerden zy zig weder in een hoop ; alsdoen {cheen zy te zyn van een donkeragtige bleeke koleur; daar na begon ze een weinig te eeten: de volgende dag begon zy onbeweeglyk te blyven, en bleef in die zelve ftaar tot op den fes en twintigfte Septem.- ber, als doen quam ’er een Vlieg uit van cen vry ongemeene groote geftalte. Zy had lange voe- ten, plat op het end en een groot hooft: zy lag gemeenlyk op de rug, de buik gekeert na boven, daarom is’t dat Mevrouw Merian dezelve omgekeert leggende heeft afgefchetft. Dewylmy haar, eigen voedfel onbekent was, foo ftierf fe den derde O&ober. EE An Xiphiam of knobbelige Lifch met _Xiphion majus fore luteo mixto. Tournef. 364. Iris bulbofa een bleeke bloem. pallido colote. H. Eyft, CRK XK Erk Talipa praecox, Vroege Tulp. © 2 lee) sie EAO SRPOTE 175- MENE NS BOTEN CA EK A ME Laate Tulp a Roos oorfpronkelyk uit Guienne. b Hoogduitfche Veld-ajain met drie bladeren. De Hoogduitche Veldajuin brengt eenige lange bladeren voort van een half voet hoog, {mal als die van het Gras, zagt, leggende op de grond ter neder, hol, gerekenrt in haare langre mer een witte ftreep. Van tufichen haar klimt ’er op een ftam van ontrent een half voet hoog, zynde 1ond, naakt, teeder, fchietende in haar topenden vertcheide zuiltjes op als een Zon- nefcherm , die de bloemen onderfchragen, zynde yder van haar te (amen gefteld.uit fes neer waards hellende bladeren , die lang- werpig en {pits in de rondte zyn gefchaart , hebbende in haar Ge TE Krt Pafibloem: Deze Plant brengt voort eenige lange ranken, zynde dun, kruipende langs de grond, groenagtig rood, uitfchietende eeni= ge gekrulde fteeltjes, waar mede zy als met handjes zig vaft hegten aan de muren, gelyk de Klimop. Heaare bladeren zyn lad, zenuwagti tandswyfe aan haar randen ingekorven, b } b b } beurtswyfe gefchaart en laten ruffchen haar de wydte van drie vingeren, hebbende ontrent haar fteelen twee kleine verhevent- heden, dik als de korrels van Geers. Hare bloemen komen uit de holligheden van de bladeren. Deze zyn met veel blaadjes | EC LAB Doornagtige Kapperboom met een kleine vrugt, en een rond blad a Deze Plantis zoo qualyk geëtft, dat ik niet heb kunnen weeten wat het is. De doornagtige Kapperboom met een kléine vrugt en een fond blad van Cafparus Bauhinus fchiet verfcheide looten uit van twee ellen hoog, voorfien met bladeren die by beurrwiflëling gefchaart zyn» zynde van een rondte gemaakt als een pafler, an- derhalf duim breed en zeer bitter. War hare holligheden komen ‘Tulipa Serotina. a Fritillaria. b Ornithogalam rrifoliam germanicam Tourn. 380. middelpunt een verheve buys, Deuze bloem is groenagtig van koleur of grasgroen van buiten, wit van binnen en verfelt van fes breede en witte vezelen. Na dat de bloem isafgevallen, zoo volgt hem daar op na een byna ronde en witte vrugt „, opgezet met drie hoeken, en innerlyk verdeelt in drie kamertjes, die in haar bevatten eenige dunne, byna ronde en {warte zaden. De wortel is een witte knobbel , aan welke verfcheide andere kleine knobbels trosgewys vait zyn, verzeld van vezelen, Ker Teslerde Granadilla folio tricufpidi Tournef, 240. Clematitis trifolia C.B. Pin. zor. geformeert als een Roos, wit, onderfteunt door een kelk, ver= deeld in vyf deelen: uit het midden van deze bloem verheft zig een zuyltje, dat een jonge vrugt onderfchraagt, die te boven geklommen word van drie lichamen , die enigermate {pykers verbeelden. Haar vrugt gelykt na die van de Granaad-appelen zy is, als ze tot haar volkome rypte gekomen is, byna van de zelve grootte en koleur; dog zy heeft geen kroon: zy is vol van een zuuragtig vogt, en bevat in zig verfcheide zaden, Rid Capparis fpinofa , fruêtu minore, folio rotundo; C. B. Pin. 480. a Hec Planta eft tam malè depita ut cognofci non polfit. voort bloemen als een Roos, beftaande uit vier ftukken ; van her middelftuk fs omfer door een talryke hoop ES die in zig bevarten een langagtig zuiltje, van dewelke het top- punt een Peerswy(e vrugt word of puntswyfe gedraait, in des welke zyn neften van platte zaden, en van geftalte als een Nier, hd LEXXI AN IN IN ij CLXXXII í zE alan Ù 4 eme Ve def ins eg Ee nr he 2 - dn B NS ee mn EFS Ps eis, see Nee ni Dh 9 ee 3 ú il de Ri kat ik u koel }, hit rdt, Dekt 0% } BREUNS, B DASS, , (ie 394217 JO 3 Pb