nT 0 DE UASC ELEANOR GARNIER HEWITT THE LIBRARY SARAH COÔPER HEWITT PRESENTED IN MEMORY OF HER FATHER ABRAM S. HIEWITT AND HER SISTER 5 k we H } [ 5 b7 Hi 4 ant TN TEAN SEND A Vije b/f vi VERZAMELING de: UITLANDSCHE EN ZELDZAAME BENEVENS EENIGE VREEMDE DIEREN en PLANTGEWASSEN: IN °T ENGELscH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR OT LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD; DOOR GD WAR DS EN Me CATESBY: VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELYK VERBETERD, IN °T HOOGDUITSCH UITGEGEVEN DOOR PG MANEN THANS IN ’T NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET AANHAALINGEN VAN ANDERE AUTHEUREN VERRYKT; DOOR M. HOUT TU YN, Mepic. Doctor. Ae enemaneeeeneten added TWB HD B BAND, BEHELZENDE Her DERDE EN VIERDE DEEL. de Amd se TB AD A Mi Bx JAN CHRISTIAAN SEPP, Boekverkooper. MDCCLXXVL | A A _N DEN WEL EDELEN GESTRENGEN HEERE DEN HEERE WILLEM var ver MEULEN, DIRECTEUR EN LID VAN VERSCHEIDE GELEERDE GENOODSCHAPPEN, REGENT VAN T OUDEZYDS HUYSZITTEN-HUIS DER STAD AMSTERDAM, GROOT KENNER EN LIEFHEBBER DER RPR UU RE Kek MISRORIE: worp HET DERDE EN VIERDE DEEL VAN DEEZE NEDERDUITSCHE UITGAVE peR UITLANDSCHE VOGELEN VAN EDWARDS EN CATESBY, EERBIEDIGST OPGEDRAGEN | | DOOR ZYN WEL EDELENS onderdanig bereidwillige Dienaar JAN CHRISTIAAN SEPP, \ h eht DN AN ij VERZAMELING Van UITHEEMSCHE en ZELDZAAME MarkB N DIE RDD’ DEE L De Afcbgraaùwe Buizerd (1). T heb deezen Vogel gemelden naam toegelegd, om dat hy met den genen, dien wy Buizerd noemen, in geftalte, grootte en ten deele ook in Kleur, taamelyk overeenkomftig is; offChoon hy anders, in veele opzigten, van hem afwykt, zo dat hy in’ byzonder verfchilt van onzen Engelfchen Buizerd, wiens befchryving met in de Vogelkunde van WirrLouacusy, bladz. 38. Plaat 6, kan vinden. Hy fehynt my de grootte te hebben van een middelmaatige Hen of Haan, maar volgens zyne geftalte heb ik hem in evenredigheid op deeze Plaat, zo naauwkeurig als my doens lyk was, afgebeeld. _ De Bek is blaauwagtig Loodverwig en gedekt met een Vlies van dergelyke Kleur, dat men het Wafch noemt. Van de Neusgaten tot aan de ééne Punt is dezelve vyf Kwartier Duims, en, van de hoeken des Beks tot aan die zelfde Punt, twee Duimen Jang. De Kop en het voorfte deel van den Hals, zyn met Vederen gedekt, die in het midden donkerbruine V lakken hebben, doch voor’ overige wit zyn; zo dat dezelve een fraay aanzien heeft. Van de hoeken des Beks loopt wederzyds, onder de Oogen, eene donkere Streep. De donkere Vlakken zyn aan de Bor{t grooter dan op den Kop. De Zyden en het Lyf zyn gedekt met donker bruine Vederen, welke ronde of ovaa- le Vlakken hebben. De Schenkels voeren, tot hunne bedekking, witte, zagte en _losfe Vederen, met lange, ongelyke, donker bruine overlangs uitloopende Vlakken. De Dekveders , aan den onderkant van den Staart, zyn overdwars wit en zwart gevlak.. De geheele bovenkant, de Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn gedekte met bruin- agtig Afchgraauwe Vederen, welke in °t midden donkerer zyn, doch aan den rand allengs helderer worden; % welk zig aan de kleine Dekveders der Wieken het duide- lykfte openbaart, wier Rand bylsans wit is. De buitenfte Baard van de eerfte Slag- pennen is helder gevlakt; de binnenfte Baard, aan de onderkant, is Afchgraauw en zeer blykbaar met witte Punten uitgehakkeld, die, tot aan de twaalfde Slagpen toe; langs hoe meer afgebroken en ongeregelder zig vertoonen, verdwynende aldaar byna ge- heel, terwyl de overige Slagpennen van onderen Afchgraauw zyn. De Dekveders; onder de Wieken, zyn vuil donker bruin, en befprengd met ronde witte Vlakken. Debovenfte vlakte van den Staart is overdwars met Smalle Kley verwige Streepen over- toogen, hoedanigen men ook aan derzelver bovenfte Dekvederen waarneemt : de onderfte Vlakte is Afchgraauw en overdwars wit geftreept. De Pooten en Voeten “zyn blaauwagtig Afchgraauw; de Klaauwen zwart en de Pooten van vooren ‚ tot aan de helft der Voeten, gedekt met donkere Vederen, Ë ees (2) Eow. 4v. II. T, 53. HI Deel, A 2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Deezen Vogel heeft de Heer ALEXANDER Liar, die my denzelven vereerde, uit de Hudfons- Straat tot ons gebragt. Hy was flegts opgezet, doch wel geconfer- veerd, Deeze Heer gaf my tevens berigt, dat deszelfs Aas voornaamelyk beftond in Sneeuwhoenders, die men aldaar witte Patryzen noemt, en waar van ik ’er een, tot fieraad, onder hem voorgefteld heb: doch, dewyl ik de witte Patrys op eene by- zondere Plaat voórneemens ben mede te deelen, zo heb ik daarvan thans niets anders te melden, dan dat dezelve hier in Wintergewaad verfchynt, zynde, uitgenomen ee- nige zwarte Veders in den Staart , geheel wit. De op myne Bladz. 72, volgende Af- beelding zal dezelve, gelyk zy zig in * Voorjaar opdoet, wanneer de witte Kleur der Vederen in eene bruine of roodagtige verandert, voorftellen. De purperkleurige Zwaluw (2). Deeze is grooter dan onze gemeene Zwaluwen. De geheele Vogel is donker Pur: perkleurig, doch de Wieken, als-ook de Staart „ zyn donkerft en byna bruin. “Zy broeden gelyk de Duiven in Hokjes, die men voor hun aan de Huizen maakt; gelyk ook in Kalabasfen , welke men aan hooge Staaken hangt, op dat zy daar in voorttee- len mogen: dewyl zy om de Huizen en Tuinen van veel nut zyn. De Kraaijen, Sperwers en andere Roofvogelen, naamelyk, worden door. hun van het tamme Ge- vogelte verjaagd en afgehouden. Met de aankomft van den Winter trekken zy weg; en komen in ° Voorjaar te rug, naar Virginie en Karolina. De (mooglyk) ongedoornde Steekwinde, met hoekige Klim-op Bladeren (*). De Ranken van deeze Plant zyn dun, klimmende aan de Muuren. van oude Ges bouwen op, en windende zig om Paalen en Boomen. De Bladen gelyken naar dië van onze gewoone Klim-op of Boom- Veil. In bloey heb ik ze nooit gezien, maat zy draagt roode Besfen, zo groot als kleine Erwten, die by trosfen groeijen. coosessscessssssssSSsSSsssSSSsSSsssSssssSsSN. Pols ASAT wen De Gekuifde rosfe Klaauwier (3). Deeze Vogel is in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy komt in gedaante en geftalte, als ook eenigermaate in Kleur, met de Wyfjes- Klaauwier, welke Wirs LOUGHBY bl. 54, befchryft, overeen. De Bek is de Snebbe van een Valk eeniger= maate gelyk, doch langer en een weinig gekromd, hebbende in zyn bovenfte ge: deelte, niet verre van de Punt, wederzyds een hoek. Aan’ Grondítuk is hy- Vleefchs kleurig, doch wordt naar de Punt toe allengs zwart. Agter ieder Oog heeft hy een zwartehalfmaanswyze Vlak. Rondom het Grondftuk van het bovenfte gedeelte {taan zwarte Borftelhaairen, als een Baard. De Kuif op den Kop is roodagtig van Kleuf en vertoont zig in den dooden Vogel, gelyk in deeze Afbeelding. De bovenfte Vlak= te van den Hals, de Rug, Stuit en Staart, isrood, of roodagtig, doch niet zo glan- zig als de Kuif. De zyden van den Kop zyn, rondom de Oogen, zo wel als de ii orft; (2) Hirundo purpurea. Carzss. Car. 1, T. sr. Hi- (3) Lanius fulvus criftatus. Epw. Av. IL, T. 54, rundo apus Carolinenfis, Briss, Zv. II. p‚, 515. Hi- Lanius Bengalenfis rofus. Briss, Av, II, p. 173. La- rando purpurea, Linn. Syt. Nat. XIL. Gen. 117. Sp. 5. nius criftatus. Linn. Syt. Nat. XII, Gen. 44. Sp. 3, (*) Smilax (forte) lenis folio angulofo Hederaceo. Gekuifde Klaauwier. Nat, Hift. I, D. IV, Stuk, bl, 213. CarzsB. Car. IL. T. sr. Bot EN ZELDZAAME VOCELEN ' Bott, Buik; de Schenkéls en Dekvederen onder den Staart, vuil bleek Oranjekleur, tet donkere dwars-Streepen. De Wieken zyn bruin, en hebben de groote Vede: ren wat donkerer dan de Dekvederen; doch allen met een wat helderer bruinen zoom. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart. De onderfte Vlakte van den Staart is Kley-kleur: de middelfte Veders zyn in dezelve de langften, doch wederzy den de anderen allengs korter, gelyk in de Aakfters plaats heeft. Dewyl deeze Vogel het boven gedagte Wyfje van den Klaauwier dermaate gelyk is, zo zal het niet ondienftig zjn; dat ik aantoone, waar in dezelven zig van elkan- der onderfcheiden. De tegenwoordige heeft iets van eene Kuif, waar van men in dat Wyfje niets befpeurt: ook ontbreekt aan % zelve die groote zwarte Vlak agter % Oog, welke zo duidelyk zigtbaar is in deezen. De geheele onderfte Vlakte des Lig- haams, welke in deezen roodagtig geel is met dwars- Streepen, heeft in genen een vuil witte Kleur, met halfmaanswyze Vlakken. Deeze toont eene gantfch rood bruine Rug, zonder Vlakken ; dat Wyfje een Afchgraauw bruine Rug met heldere en don- kere dwars-Streepen. De Bek , Wieken en Voeten, zyn in beiden nagenoeg eveneens, Deeze Klaauwier werdt aan den Heer DANDRIDGE; die te Londen in Moerfields woont, uit Bengalen toegezonden. Men geeft’er, in zyn Vaderland, den naam van Charab aan. In Vrarkfyk noemt men de Vogelen van dit Geflagt, in het alge- meen, Pie Griéche, Men kan daar over een Boek nazien ‚ waar in de Vogelen zeer fraay in Plaat gebragt Zyn, naar de Tekeningen van den Heer RoBERT ‚ een der Kabinet-Schilderen van wylen Koning Lodewyk den XIV. Het is door dien Schil- der uitgegeven, en op de Vierde Plaat worden verfcheide Soorten van K zeer naauwkeurig voorgefteld, ds wor- laauwieren PLA A Te IV, De Gekuifde Vliegen. vanger mèt cen geelen. Buik (4). Deezè weegt een Once. Zyn Bek is zwart en breed. Boven aan % Lyfis de Vo- gel donker groen ; hebbende de Keel en Borft Loodkleurig, den Buik geel, de Wie- ken bruin, wier meefte Slagpennen; echter, aan de Baarden een rooden Rand heb- ben. De beide middelfte Veders van den Staart zyn geheel bruin ; zyn de binnenfte Baarden rood; de Pooten en Voeten zwart. Hy broedt in Karoli- na en Virginie, doch trekt des Winters weg. Deeze Vogel (Chynt, van wegen zyn ondangenaam en fterk gefchreeuw, met alle anderen in ftryd en onmin te leeven. Steekwinde met Bladen van Zwarte IW ilde IFyngaard, Stekelige Stoelen en zwarte Beffen (*). Dit Gewas fchiet verfcheide buigzaame Stekelige Ranken, die, volkomene dikte hebben, zo dik als een Rotting en Knoopig zyn. Het wordt ge- meenlyk twintig Voeten hoog , kruipende over de naby {taande Boomen en Heefters , door middel van zyne Gaffeltjes, heen. In de Hetfst draagt het zwarte Beflen, die by troflen groeijen en aan Steelen hangen, welke omtrent drie Duim lang zyn, be- vattende ieder Befie een harde ronde Kern. Het heeft een knobbeligen Wortel, wel- ke zig in verfcheide Knoeften en Knollen verdeelt, zynde, als menze uitgraaft, in ‘teerft week en Sappig, doch wordende, door ’ droogen in de Lugt, zo hard als Hout. De lngezetenen van Karolina maaken vân denzelven een Drank, daar zy in C van de overigen wanneer zy haare (4) Mufcicapa criftata Ventre luteo. Cares. Car, __ (*) Smilax. Bryonieë nigree foliis; Caule fpinofo, LT. 52. Mufcicapa Virginiana criftata. Briss. Aw, Baccís nigris. Caress. Car. L T. 52. Smilax. Tam- IL p. 4r2. Mufcicapa erinita. Linn. Sy? Nat. XII, noïdes. Linn. Spec. Plant, Ed, IL pag. 1460. Gen. 113. Sp. 6. A 3 á VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE % Bloed zuiveren als anders groote kragten aan toefchryven. Ook kooken zy in *t Voorjaar de tedere Scheuten, en eeten dezelven als Afpergies. Men geeft ’er, al- daar, den nâam van China- Wortel aan. HEEE Eet degenen Denkende eden Kete each keenetdenen P L A 4 | B, She AAM pe ne A peis De kleinfte Klaauwier (5). Dit Vogeltje is reeds door ArgrN afgebeeld en kortelyk befchreeven ; doch, by het onderzoeken van zyne Afbeelding en befchryving , heb ik die beiden zo onvolkomen gevonden, dat ik, alzo dit Vogeltje in Engeland weinig bekend is, het niet ongevoeg- ljk oordeelde, hetzelve ook af te beelden en omftandig te befchryven. Ik heb ’er tevens zyn Wyfje bygevoegd, dat, zo veel ik geloof, te vooreri nog nooit was af- gebeeld. ALBIN noemt dit Vogeltje de Gebaarde Meeze of Baardmees: doch terwyl het in de meefte Kenmerken met de Klaauwieren overeenkomt, houd ik hetzelve voor eene Soort van dit Geflagt. Deeze Vogeltjes zyn alhier in hunne Natuurlyke grootte voorgefteld. De onderfte Figuur op de Plaat is het Mannetje, dat den Bek wat krom heeft, gelyk in de overige Soorten, en fchoon helder Oranjekleur. Ik heb ’er geen hoekigheid aan kunnen be- {peuren. Rondom het Oog loopt een glinfterende Oranjekleurige Kring. Van het Grondftuk des Beks ftrekt zig een breede, zwarte Vlak, welke het Oog in zig bevat „ naát onderen uit, alwaar dezelve in eene Punt uitloopt, gelyk de Afbeelding aantoont. De Keel is, zo wel alsde Kop, aan de zyden wit, alwaar gedagte zwarte Vlak van het Witte omringd wordt. De Kruin van den Kop is blaauwagtig Afchgraauw; dé Borft eenigermaate bleek Rooze-kleur: het Onderlyf van vooren witagtig, doch wordt naar de Stuit toe, en aan de Schenkels, donkerer. Op de zyden, onder de Wieken, vertoont zig iets Oranjekleurigs. De Dekveders, onder den Staart, zyn zwart. De bovenfte Vlakte, de Hals, Rug en Staart, zyn roodagtig bruin en trekken ook wat naar * Oranje. De groote Slagpennen der Wieken zyn zwart en hebben eenen wit- ten Rand: de binneníte, naar de Rug toe, zyn zwart en Oranjekleurig gezoomd: de beide binnenften, eene uitgezonderd, hebben inwaards eenen witten Baard: zynde de laätfte en binnenfte Slagpen geheelenal wit. De eerfte ry der bovenfte Dekvede- ren vande Wieken komt, in Kleur; volkomen met de Slagpennen overeen , welken zy bedekken: doch, wat de Oranje- Kleur betreft, dezelve is daar aan donkerer en breeder dan aan de Slagpennen ; en hieruit ontftaat, op de Wieken, een breede Oran- jekleurige dwars- Streep. De kleine Dekveders zyn zwart: de Rand van de Wiek is wit: de binnenfte Dekveders der Wieken zyn geelagtig wit. Tuffchen de Rug en de bovenfte Dekveders der Wieken zyn ‘er eenige heldere of witagtig geele Ve- ders onder gemengd. De Staart beftaart uit twaalf Vederen, welke in * midden langft zyn, en aan de zyden allengs korter worden, zo dat zy ten deele maar half zo lang zyn als de middelften. De Staart trekt van onderen uit het Oranjekleurige naar het Afchgraauwe; zynde de Pooten en Voeten zwart. Het Wyfje onderfcheidt zig van het Mannetje daar door, dat het rondom de Oogen geene zwarte Vlak heeft, en dat de Dekveders onder den Staart helder bruin zyn. De middelfte Veders in den Staart zien er uit als in het Mannetje; die op zyde van dezelven {taan zyn zwart met taamelyk lange witte Punten. De Kruin van % Hoofd is vuil bruin; in het Mannetje daarente= gen blaauwagtig. Haare Rug is met eene langwerpige donkere Vlak befprengd. De Punt van den Bek is zwart, en aan de Borft vertoont zig niets Roozekleurigs. Voor % (5) Lanias minimus. Epw. Av, IJ. T. 55. Parus rus biarmicus, Linn. Sy/?. Nat. XII. p. 342. Baard- beardmannicus. Ars. dv. IL p.4o. T, 48. Parusbar- mannetje. Nat, Hit. 1, D, V. Sr. bladz. 599. batus. Briss. 4v. II. p. 567. Friscn. Av, T, 8. Pa- EN ZELDZAAME VOGELEN, $ overige komt zy met het Mannetje, zo wel in de Geftalte als in de Kleur, vol- maakt overeen. ‘tGene de Heer ALBIN meldt van de zorgvuldigheid, waar mede het Mannetje het Wyfje, wanneer zy roeften, bedekt, dat is, zo ik vernomen heb, ook van an- deren gezegd. Toen de Graavin van Albemarle, welke eene onzer Groot Brittanni- fche Princeflen, waar mede de Kroonprins van Deenemarken, in % Jaar 1743; in Huwelyk tradt, naar Koppenhagen geleidde, van daar terugkwam, bragt zy eene groote ÍKouw vol van zodanige Vogeltjes met, zig naar huis. Ik had de Eer van deeze by de Graavin te zien: ook zyn my eenige anderen van die zelfde Soort, zo wel Mannetjes als Wyfjes, voorgekomen, welke omftreeks Londen, in de Rietboflehen der Moeraflen, gefchooten waren; doch zy zyn in Engeland niet bekend genoeg, om eenen eigenen naam te voeren. De Heer ArgiN hadt twee zulke Baardmannetjes, een Mannetje en een Wyfje, op eene zelfde Plaat, in zyn Derde Deel bladz, 53 afgebeeld en befchreeven, en de- zelven Bergmeezen genoemd. Hy hadt die naar de Tekeningen van den Ridder Tromas LowTER gemaakt; doch ik houd dezelve voor zyne Baardmees, welke zig in % [, Deel van zyne Vogel - Hiftorie, bladz. 46, bevindt. In-dit Gevoelen word ik te meer verfterkt, dewyl ik meen; de Origineele Tekeningen daarvan in de Ver- zameling van den Koninglyken Lyf-Medicus, den Heer Doktor RictaRD Mean, gezien te hebben. DER AN EA LANEN vi ARA B Rak ef zh Arnh. De Zwarte Vliegenvanger (6) _ De Sneb van deezen Vogel is breed en zwart; het bovenfte deel van den Ko don- ker zwart: de Rug, de Wieken en de Staart, zyn bruin; de Borft en Buik bleek geelagtig blaauw groen: de Pooten en Voeten zwart. De Kop van het Mannetje is zwarter dan die van het Wyfje: anders heeft daar tuflchen geen onderfcheid plaats. Ik erinner my niet, des Winters zodanige Vogelen gezien te hebben. Zy genee- ren zig van Vliegen en andere In(@kten en broeden in Karolina. Krein geeft ‘er den naam van Zwarte Grasmofch aan. | Virgimifche geele welriekende klimmende Fafinyn (*). Deeze Plant groeit doorgaans op vogtige Plaatfen, en haare Steelen hangen aan Boomen en Heefters, langs welker Stammen en Takken zy opklimmen. De Bladen komen uit de Knoopen van den Steel, tegenover elkander, voort, en uit deeze Knoopen geele Fypagtige Bloemen, welke aan haaren Rand in vyf deelen ingefnee- den zyn. Het Zaad is plat, aan de eene zyde gevleugeld en vervat in een langwêr- pig {pits Zaadhuisje, hetwelk zig, wanneer het Zaad ryp is, tot aan den Steel toe opent en hetzelve vallen laar. De Bloemen ruiken als geele Violieren. In Virginie is deeze Plant niet gemeen, doch in Karolina vindt menze overal. Ook heeft de Heer Bacon haar te Hoxton in Engeland, alwaar zy zo goed voort wil, dat haar ons Klimaat en Grond zeer wel fchynt te behaagen. Schoon PARKINSON haar al tyd groenende noemt, heb ik doch altoos gezien, dat zy haare Bladen in de Win- ter vallen laat. | PLAAT (6) Maufcicapa nigrefcens. CarrsB. Car. L, T, 53. _ovato-lanceolatis conjugatis integerrimis. Rorjen Lugd. (5) Gelfeminum five Jafminam luteum odoratum, Bet. oor. Bignonia fempervirens. Linn. Sp. Plant, Virginianum, fcandens, fempervirens. Park. Theatr,. Ed, IL. p. 869. pag. 1465. Catess, Car, 1. T, 53. Bignonia foliis Il Deel d B 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE EERDE OEE ETE BEI EE EE EEE Br ie OEROL) Ar B Mg NE Tp Blan nn AAE Srtars 5. De gefchapenheid van den Bek , de Borftelhaairen, die aan del Grondftuk - groeijen, en de fterke Pooten, hebben my bewoogen, om aan deezen Vogel den gedagten naam te geeven; hoewel zyn Staart met dien der andere Klaauwieren ge- heel niet overeenkomt; doordien zyne langfte Veders op de zyden, de kortften in ’t midden ftaan. De Vogel is op deeze Plaat, zo veel ik op het enkele Gezigt kon oordeelen, in de Natuurlyke grootte voorgefteld: want, doordien hy tuflchen vaft gezette Glazen digt beflooten was, kon ik zyne Lighaamsdeelen niet wel afmeeten. Hy heeft een dikken, fterken Bek, die, gelyk de Bek van een Havik, wat geboogen, doch zo krom niet, en, naar evenredigheid van zyne dikte langer was, hebbende ook taame- lyk groote Neusgaten. Boven aan het Grondftuk van den Bek ftaan in * ronde veele ftyve voorwaards geftrekte Haairen. Zo wel het bovenfte als onderfte gedeelte daar van, is donker bruin of zwart, doch naar het Grondftuk bleeker, en naar de Punt __ toe langs hoe donkerer. De geheele Kop, de Hals, de Rug en Dekveders der Wie- ken, zyn helder glanzig zwart, doch, naar dat zy op de een of andere manier tegen * Licht gedraaid worden, fpeelen zy ook meer of min in * blaauwe, Purperkleurige en groene. . De groote Staartveders en eenigen der Dekvederen van de eerfte ry ; welke digt daar boven taan, zyn Yzerzwart, en hebben geenen Glans, offchoon de naaft aan % Lyf zittende Slagpennen de Kleur van den Kop en de Rug hebben. Dezelven zyn in ’ midden korter dan aan de zyden, weshalven de Staart ook gegaf- feld of gevorkt is. Haar Kleur is, over *t geheel , donker Yzergraauw , uitgenomen dat ‘de twee uiterften vuil witte Punten hebben. De Borft is donker Afchgraauw of zwartagtig. Hert geheele Lyf is wit, zo wel als de Pooten en de Dekvederen onder den Staart. Aan de zyden en aan de Schenkels vertoonen zig eenige donkere Vlakken, De Pooten, Voeten en Klaauwen, hebben eene donkere zwartagtige Kleur. Ik twyfelde of ik deezen Vogel onder de Klaauwieren of onder de Aakfters plaat- zen zoude, dewyl hy met beider Geflagt overeenkomt. Ook houd ik het daar voor, dat de Aakfters wel by de Klaauwieren geplaatft kunnen worden, dewyl zy byna in alle opzigten met elkander overeenkomen, en , hoewel zulks nog van geen Engelfch- man opgemerkt is, fchynen doch de Franfchen, die dezelven altemaal Aakfters noe- men, de gelykvormigheid van derzelver Eigenfchappen beter ontdekt te hebben. Ik geloof, dat deeze Vogel nog niet befchreeven zy. Hy bevindt zig in de Verzame- ling van den Heer DANDRIDGE, wiens dienftvaardigheid my dikwils gelegenheid gegeven heeft, om zynerte gedenken. Hy kwam uit Bengale en werdt in de Land- taal aldaar F#gab genoemd, | PL AA T VIIL She LA hour etelar De kleine bruine Fi ligenvanger (8). Deeze weegt drie vierendeel Loots. Zyne Sneb is zeer breed en plat, hebbende het bovenfte gedeelte zwart, het onderfte geel. De geheele bovenkant van zyn Lig- haam is donker Afchgraauw: de Wieken zyn bruin; doch eenigen wan derzelver | klein- (7) Lanius Caudâ forcipata. Epw. 4v. IL. T. 56. bladz, oor. Lanius ceerulefcens. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. 44, (8) Mufcicapa fufca, Caress. Car. 1, T, 54. Sp. 2, X. Gen. 43. Sp. 8. Nat. Hijt, IV. Stuk, EN ZELDZAAME VOGELEN. 7 kleinfte Vederen hebben eenen witten zoom. Het geheele onderfte gedeelte des Lighaams is vuil wit en tevens wat geel: de Pooten en Voeten zyn zwart. Krein heeft hem de vaale Gre pelch met bruine Wieken geheten. 1hyesteha® De Rood‘Oogige Vliegenvanger (*). Deeze Vogel is een weinigje zwaarder dan de voorgaande. Zyne Sneb is Lood- kleurig en de Oogkringen zyn rood. Van den Bek loopt, over de Oogen heen, ee- ne taamelyk vuil witte Streep, tegen aan welke van boven een zwarte legt. De Kruin des Kops is graauw; voor ’t overige de bovenfte Vlakte des Lighaams groen. De Hals, Borft en Buik, zyn witagtig; de Pooten en Voeten rood. Deeze beide Vogels broeden in Karolina en trekken ’s Winters naar * Zuiden. Boom met Laurterbladen, die Phuisagtige Bloemen uit de boeken der Bladerfteelen uitgeeft (1). si Deeze Heefter, die doorgaans maar agt of tien Voeten hoog wordt, heeft eenen dunnen Stam , en zyne Bladen gelyken veel naar Peerebooms-of Laurier- Bladen. Zy ftaan beurtelings, met Steelen van een Duim lang, aan de Takken. Uit de hoe- ken of Mikjes der Steelen groeijen witagtige Bloempjes, die uit vyf Blaadjes beftaan, hebbende in *t midden een menigte van Meeldraadjes, met geele Knopjes. De Wor- tels van dit Gewas worden in Dranken afgekookt, die men voor de Maag en tot Bloedzuivering dienftig oordeelt. De Vrugt heb ik niet gezien. Deeze Plant groeit in vogtige lommerryke Boflclten der laage Landftreeken van Karolina. et El ike Pe tha raf theedked Endre De groote gevlakte Koekkoek (9). Om deezen Vogel, ten aanzien van zyne grootte, met iets bekends te vergely= ken, zo zou ik zeggen, dat hy naar een Aakfter zweemt. Ook is hy de grootfte van onze Koekkoek- Soorten, waar van ik, in myne Verzameling van Vogelen, naar ’t leven gemaakte Afbeeldingen heb. Ten aanzien van zyne Kleuren en Vlakken, nogthans, is hy de fchoonfte Vogel, welken ik ooit gezien, of by eenig Autheur bes fchreeven heb gevonden. Twee Soorten kan men in de Natuurlyke Hiftorie van Ja- maika van den Heer HANs SLOANE. IL. Deel, bladz. 312, 313, op Plaat 258, en eene in de Natuurlyke Hiftorie van Karolina, door den Heer Caresax IL Deel, pag. 9 (5), befchreeven en afgebeeld vinden. | Hy heeft een fterken zwarten Bek, die ten aanzien van zyne dikte wat lang , doch van vooren een weinig nederwaards gekromd is, eindigende in eene fpitfe Punt. De onderfte helft heeft van onderen eenigermaate een hoek; zynde de geheele Sneb zwart van leur. Wederzyds {trekt zig, van de hoek des Beks naar het agterfte gedeelte van den Kop, een zwarte Streep, die aan beide Enden fmalft, en in t midden, daar de Oogen flaan, breeder is. De Kruin vanden Kop is lugtig gedekt met blaauw- agtig Afchgraauwe Vederen, welke zo lang zyn en zo weinig neerleggen, dat zy ee- nigermaate een Kuif formeeren. De geheele bovenfte vlakte, de Hals, Rug, Wie- ken en Staart, zyn gedekt met donker bruine Vederen, onder welken de grootfte | | Slag- (*) Mufeicapa Oculis rubris. Carrsn, Car, IL. T., Cuculus Andalufiee, Briss. 4v. IV. p. 126. Cuculus 54. Mufcicapa Olivacea. Epw. 4v, V. p. 93. T. 253. Glandarius, Linn. Syt. Nat. XII. Gen. 57. Sp. S. Linn. Sy/?. Nat. XIL Gen, 113. Sp. 14. Syft. Nat. X, Gen. 51. Sp. 4. Spaanfche Koekkoek, (}) Arbor Lauri folio, Floribus ex Foliorum Alis Nat. Hit. L, D. IV. Stuk bladz 366. pentapetalis, plaribus Staminibus donatis. Carrsn. Car. 4 IRG het L, Deel van deeze Verzameling. Plaat (9) eci fulvus maculatus, Epw. 4. II, T. 57. | 2 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Slagpennen en de Staart de donkerften én byna zwart zyn. Alle de Veders der Wie: ken, uitgezonderd de grootfte Slagpennen , hebben witte Vlakken en zyn helder graauw, gelyk de bovenfte Dekveders van den Staart. De twee middelfte Pennen van den Staart zyn geheel donker; doch de zydelingfe krygen, naar dat zy korter wor- den, ook langere witte Vlakken. De onderfte zyden van den Kop zyn, zo wel als de Hals, rot aan de Borft toe fchoon glanzig ros, en trekken wart naar *t Oranjekleu- rige: doch aan *t Lyf en de Beenen wordt deeze Kleur allengs vuil geelagtig bruin, en verdwynt in de Dekvederen onder den Staart. Inwaards zyn de Slagpennen, bene- vens het onderfte van den Staart, Afchgraauw, en helderer dan boven. De Pooteri zyn kort, naar gelange van het Lyf: twee der Vingeren van den Voet ftaan voor- waards, twee agterwaards. Hy heeft fterke zwarte Klaauwen, en de Pooten zyn, zo wel als de Voeten, met zwarte Schubben gedekt. Ik geloof dat deeze Vogel zig, by verwifleling, in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa en in de Noordelyke van Afrika onthoude: want dezelve is, op zynen togt der- waards, zo ik vermoede, op de Rotfen van Gibraltar in Spanje, door een Engelfch Officier gefchooten, die hem aan zynen Broeder, den Heer M. CaTEsBY, te Lon- den, toefchikte , en deeze heeft de goedheid gehad, hem, tot myn gebruik , gunftig ; aan my te bezorgen. er Ba ee er pe Aad herval of / zn ek iL sati De rood getopte MV: libenoandek (10). De Bek is breed, plat en eindigt Kegelvormig. De Kop heeft boven op de Kruin een breede roode Vlak, die omringd is met zwarte Vederen, van welken, wanneer zy zig famentrekken, het roode bedekt wordt; doch zy laaten het zo veel te pragtiger weder zien, wanneer zy zig openen, even als in het Goudhaantje plaats heeft. De Rug; Wieken en Staart, zyn bruin: de Hals, Borft en Buik, wit; de Pooten en Voeten zwart. Tuflthen het Mannetje en Wyfje vertoont zig naauwlyks ondet- fcheid. Zy komen, in Virginie en Karolina, omtrent April te voorfchyn, broeden ook aldaar en trekken met het aankomen van den Winter weder weg. Dit kleine Vogeltje is byzonder ftoutmoedig. Het vervolgt allerley foort van Vo- gelen, die zyne verblyfplaats naderen en dryft dezelven op de vlugt; Ja geene, van de kleinften tot de grootften, ontgaat zyne woede en nooit heb ik waargenomen, dat één derzelven het waagde, zig in *t vliegen tegen hetzelve te weer te ftellen: want zittende taft het geenen aan. Ik heb gezien, dat zulk een Vogeltje zig op de Rug van een Adelaar nederzette, en deezen zodanig plaagde, dat hy zig in de Lugt omdraaide en veelerley poftuuren maakte, om ‘er van ontflagen te worden, tot dat hy zig eindelyk gedwongen zag, op eenen in de nabuurfchap ftaanden Boom te bly- ven zitten, van welken hy niet durfde afgaan, voor dat het kleine Vogeltje moede ware, of goed vond, hem los te laaten. Dit is het Mannetje altoos gewoon te doen, zo lang het Wyfje broedt. Het zet zig neder op een Struik of kleinen Boom, níet ver van ’t Neft, en, wanneer kleine Vogeltjes naby hetzelve komen, jaagt het de- zelven weg: maar de grooten, gelyk Kraaijen, Havikken en Arenden, laat het ’er niet tor den afftand van honderd Roeden by komen , zonder dezelven aan te randen. Het maakt enkel een piepend Gefchreeuw, en laat hetzelve onder ’t aanvallen zeer {terk hooren. Wanneer de Jongen uitgevloogen zyn, dan zyn zy zo vreedzaam als andere Vogelen. Het heeft een fyne Sneb en aaft alleenlyk op Infekten. Het zyn (to) Mufcicapa Coronâ rubrâ. CArrss. Car, 1. T., _Tyrannus. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. 44. Sp: 13. 55. Mufcicapa ‘'yrannus. Berss. Av. IL. p.3gr. Pica Syft. Nat. X. Gen. 43. Sp. 4, Iyran. Nat. Hift, L Americana criftata. Friscu. 4v IV, T. 62. Lanius D. IV. Stuk, bladz. 217, EN ZELDZAAME VOGEBLEN. 5 zyn tamme en onfchadelyke Vogeltjes. Zy bouwen hun Neft zeer vry op laage boo- men en Heefters, doch gemeenlyk op den genen, waar van de Afbeelding, van Blad, Bloem en Vrugt, hier nevens gaat, naamelyk De Saffapbras- Boom (*). Deeze valt doorgaans klein, en heeft den Stam zelden een Voet dik. De Bladen zyn, door diepe infnydingen, in drie Lappen gedeeld. In Maart draagt hy Trosjes van kleine geele vyfbladerige Bloemen, waarop Beflen volgen, die in grootte en ge= daante naar Laurierbeflen gelyken, aan roode Steelen hangen, en, gelykerwys de Eikels, in een Kelk zitten, die insgelyks rood is. De Beffen zyn in * eerft groen, doch ryp geworden blaauw. Deeze Boomen groeijen in de meefte Streeken op het Vafte Land van Amerika Noordwaards, en gemeenlyk in den beften Grond. De kragt van het Hout, tot verzagting des Bloeds, is bekend; waar ik alleenlyk by zal voegen, dat in Virginie een fterk Afkookzel van den Wortel in Afgaande Koortfen dikwils met goed gevolg gebruikt wordt. Deeze Boom kan ons Klimaat, in Engeland, ver- draagen; waar van verfcheidene tot bewys dienen, welke te Peckham by den Heer COLLINSON en in Hoxton by den Heer BAcoN ftaan; alwaar zy de Koude van ette- lyke Winters reeds verduurd hebben. Baren PEAT EE Cr werdiler® Baek nolaasn | ê De zwarte Indiaanjthe Koekkoek (11) Deeze Vogel is ongevaar zo groot als onze Lyfter of Merel, en derhalve kleiner dan de Koekkoek, die alle Zomers by ons in Engeland overkomt. Zyn Kop komt my voor; naar evenredigheid grooter dan die van onzen Koekkoek, en de Snebbe merkelyk dikker doch niet wel zo lang te zyn. Zy is dikker en fterker dan in eenig ander Vogel van deeze Soort en glanzig Oranjekleur; de zyden of de Rand van de Bovenkaak loopen, daar zy over de onderfte nederwaards gaan, niet in eene regte lyn voort, maar zyn uitgebreid, gelyk men in de Afbeelding kan zien. De Kop, het Lyf, de Wieken en Staart, zyn over ’t geheel met donker zwarte Vederen ge dekt, zonder dat zig op dezelven eenige Vlak van een andere Kleur vertoone; doch niettemin kan men hem voor een regt fchoonen Vogel houden, dewy zyne Veders eenen zo fterken glans hebben, dat zy, naar dat men hem draait, en het Licht daar op valt, met alle de verfchillende Kleuren van den Regenboog fpeelen. De middel- __fte Veders van den Staart zyn taamelyk lang ; doch de genen, die aan de zyden flaân, worden langs hoe korter. De Staart en Wieken zyn beiden zeer lang, gelyk in alle andere Vogelen van dit Geflagt. De Pooten zyn korter, doch dik en fterk, gelyk de Voeten en Klaauwen, welke altemaal een roodagtig bruine Kleur hebben, hoes wel de Klaauwen donkerer dan de Vingers zyn. / Alzo het moeielyk te verklaaren is, hoe het bykomt, dat een ding, hetwelk me- nigmaal geheel zwart {chynt te zyn, by de geringfte wending of omdraaijing met glanzige Kleuren fpeele, hoewel geene derzelven by der hand zyn, die Straalen zou- den kunnen terugkaatzen: zo heb ik my laaten invallen, dat in deeze Veders eenige doorfchynende driezydige Vezelen moeten zyn, welke, op gelyke manier als de driehoekige Prismatieke Glazen, in ons Oog werken. Deeze Zaak was wel waar= dig; "(®) Cornus mas odorata, Folio trifido, margine _ (rr) Cuculus Indicus niger. Enw. 4v. IL T. 58. plano , Saffaphras diêta. Pruk. Almag, ro. T. 22. Cuculus Bengalenfis niger. Briss. 4v. IV. DP. I4T f. 6. Saflaphras arbor ex Florida, Ficulneo folio. Cuculus niger. Linn. Syf?. Nat. XIL Gen, 57. Sp. 12. C. B. Pin. 431. Laurus foliis integris, trilobisque. Sy/%, Nat. X. Gen. 52. Sp. 6. Zwarte Koekkoek, Laurus Saflaphras. Linn. Sp. Plant. Ed, IL p, 530, Nat, Hijk, 1, D. IV, Sruk, bladz, 368. | HI Deel. 25 VERZAMELING! van UITHEEMSCHE dig, dat zy van de Liefhebbers der Mikroskoopifche. Waarneemingen naauwkeurig onderzogt werde, De zwarte Veders van een Aakfter, Raaf of een ander van onze Vogelen, die een zwart glanzig Pluimagie hebben, konden hier toe dienftig zyn. Deeze Vogel is van Bengale tot ons gebragt alwaar men hem, in de Landraal A Cukeel noemt. Miflchien is zyn Geluid taamelyk met dat van onzen Europifchen Koekkoek overeenkomftig, zo dat hem de Indiaanen naar hetzelve heeten: aange- zien de Indifche Naam vry wel ftrookt met den Europifchen. Deeze Vogel bevondt zig, onder anderen , die zeldzaam zyn, in de Verzameling van den Heer Dan- DRIDGE, in Moorfields te Londen, en naar denzelven is deeze Tekening gemaakt. Pes du A A Br ALL Jha nad AApeokehtt De nt V egemvanger EN Hy is bykans zo groot als een Mofch, hebbende groote zwarte Oogen; den Bek dik, kort en geelagtig. De geheele Vogel is fchoon rood; uitgezonderd, dat de inwaardfe Baarden der Slagpennen bruin zyn. Deeze, echter, komen niet te voorz fchyn, dan wanneer hy de Wieken uitfpreidt. Het zyn Trekvogels, die in den Win- ter Virginie en Karolina verlaaten. Het Wyfje heeft eene bruine en geelagtige Kleur. De Weftindifche. Abornboom (*). Deeze Boom wordt gemeenlyk zeer breed en hoog. Zyne Bladen zyn breed; helder groen, en wat Wollig aan de agterzyde. De Zaadhuisjes zyn rond, en han- gen enkeld aan Steelen van vier of vyf Duimen langte. De Vrugt gelykt in maakzel naar die van den Ooftindifchen Ahorn. De Schors is plat en gemeenlyk zodanig wit en groen gefchakeerd, dat deeze Boom onder de anderen een fraaije Vertooning maakt. In Virginie vindt menze overvloedig in diepe Gronden , dach in Karolina zyn ’er maar weinigen, uitgenomen in Heuvelige Landftreeken. inzonderheid aan de Oevers van den Savanna - Stroom. | ae der BA AR va el es / he dek erase ghaekl „ak T pre Ö uekerd De bruine gevlakte Imdifche Koekkoek (13). Deeze is zo groot als een Lyfter, doch langer van Lyf, en heeft; naar reden van zyne grootte, een grooten Kop en eene zeer lange Staart. De Bek is, voor der- gelyke Soort van Vogelen; taamelyk fterk en dik, van Kleur vuil geelen trekt naar * groene. «De Kop, de Hals, het geheele Lyf, de Wieken en Staart, zyn bruin, en tevens overal met helderer bruine of witte Vlakken en Streepen bezet, De Kop, de Wieken en Rug, zyn donkerer dan de onderfte Vlakte en hebben helderer bruine; doch. in de kleine Dekveders der Wieken vertoonen zig in eenigen witte Vlakken. De Slagpennen zyn gevlakt met helder bruine dwars-Streepen. De Staart is op der» gelyke wyzeen met de zelfde Kleur geftreept , zodanig dat de Streepen van de Schaft der Vederen naar derzelver Punt gericht zyn, °t welk men in de Afbeelding duidelyk heeft uitgedrukt. De Borft, het Lyfen de Schenkels hebben, zo wel als de Dekve- ders (12) Mufcicapa rubra. Caress. Carol. T. T. 56. Briss, Zo. IL p‚ 432. Mufcicapa rabra. Linn. Sy/t. Nat, XII Gen. 113. Sp. 8. (*) Platanus Occidentalis, Carrsn, Carol, I, T. 56. Platanus foliis lobatis. Linn. Mort. Cliff. 78. Rorjen Lugd. Bat. 7. Platanus Occidentalis. Linn. Spec. Plant. Ed. IL. p. 1418. (13) Cuculus Indicus fafcus maculatus. Epw. /o, II, T. 59. Cuculus Bengalenfis neevius. Brriss. Av, IV. p: 132. Cuculus- Scolopaceus. Linn. Syt. Nat. XII, Gen. 57. Sp. rr. Syft. Nat. X. Gen. 52. Sp, 5. Nat. Hift. I, D. IV. Sruk; bladz. 367. pe’ ‘ LAA RE ee AAarr erg 7 EN ZELDZAAME VOGELEN n ders onder den Staart, veêl wits; waar ónder zig aan het Lyf, dan de Schenkels en onder aan den Staart, iets Oranjekleurigs mengt. De geheele onderfte Vlakte is wat ongeregeld bezet met zwarte Halfmaanswyze Wlakken. De Pooten zyn kort, en, zo wel als de Voeten, geelagtig. Van de Vingeren {taan twee voorwaards, twee agterwaards, De Klaauwen zyn donker. Alzo deeze Vogel naar den gewoonen Koekkoek meer gelyke, dan de anderen, die in dit Werk befchreeven Zyn,-zo kon hy van Luiden, die de Natuur niet ge- noegzaam naauwkeurig nagaan, voor den zelfden gehouden worden. Derhalve zal het niet ondienftig zyn, dat ik hier het voornaamfte onderfcheid; tuflèhen den een en den anderen, aanwyze. In de eerfte plaats is hy wel een derde kleiner, hoewel, ten aanzien der langte van zynen Staart, wel een Duim, en daar boven; langer, dan de gewoone Koekkoek, die ook dan de onderfte Vlakte ‚ van de Borft naar beneden, wit is, met regelmaatig op elkander volgende dwars-Streepen , hebbende fchoon Goudkleurige Pooten. Van de Kleur, die de Indifche heeft, is boven gefproken. Door deeze beide Vogelen te zien en met elkander te vergelyken , ben ik: met meer zekerheid daar van overtuigd, dan iemand met enkel woorden kan zyn. De Staartvederen van den gewoonen Koekkoek hebben witte Vlakken ‚ doch hier open- baart zig niets dergelyks. Uit Bengale is deeze Vogel tot ons gebragt, en wordt aldaar, in de Landtaal, Boughtfállik genoemd. De Heer DANDRIDGE heeft de goedheid gehad, van my denzelven te vertoonen, en dus heb ik ’er myne Afbeelding naar gemaakt. P TL, A Ansen rrd vj | Le engelen Arrêt De gekuifde Mees (14), | Het Gewigt van dit Vogeltje is wat minder dan’een Loot. De Bek s zwart en het heeft daar boven een zwarte Vlak. De geheele bovenfte Vlakte van het Lyf is graauw. De Hals, en het geheele Lighaam van onderen s Is wit, met wat rood vermengd, hetwelk zig onder de Wieken. ten donkerfte vertoont. De Pooten en Voeten zyn Loodkleurig. De Kuif op den Kop heeft, regt over end (taande, eene {pitte Punt. Tuflchen het Mannetje en Wyfje heeft geen verfchil plaats. Zy broe- den ‚ en onthouden zig het geheele Jaar door, in Virginie en Karolina. Omtrent de Huizen laaten zy zig niet veel zien, doordien zy eeniglyk en alleen op de Bofthboo- __men woonen, op welken zy hun Voedzel vinden, dar in Infekten beftaat. Virginifche Kamperfoelie, die niet klimt (AP Deeze Plant fchiet gemeenlyk twee of drie regte Steelen; welk zy niet in een zeer vogtige en vette Grond groeit; waar in zy en van twaalf tot zeftien Voeten hoog worden, verdeelende zig ook in veele kleine Takken, aan welken de Bladen beurtlings {taan -Aan’ end van den’ Steel groeijen troflên van Bloemen, die naar de Bloemen van onze gemeene Kamperfoelie gely- ken, doch niet allen eenerley Kleur hebben; zynde dezelven aan eenige Planten wit, aan anderen rood of purperkleurig. De Reuk’is in allen zeer aangenaam, maar van dien der onzen verfchillende. Op de Bloemen volgen lange, {pit(e Huisjes, in wel. ken ontelbare kleine Zaadjes vervat zyn. Oorfpronglyk groeit zy in Virginie en Karolina, doch verdraagt in ’% vrye Veld onze Lugt; hebbende voor eenige Jaaren Nn haa- (14) Parus criftatus. Carzss. Car. 1, T. 59. Briss. Prux. Alm, to6. T. 16r. £. 4. Caress. Car, L T, Av, UL. p. 5sór. Parus bicolor. Linn. Syt. Nat, XIL, 57. Azalea Ramis infra flores foliofis. Gron. Virg. Gen. 116. Sp. 1 4 21. Azalea vifcofa, Linn. Sp. Plant, Ed. Il, P. 2144 _(*) Citus Virginiana flore & odore Periclymeni, C 2 e dun blyven, als zo dik als een Rotting 5 VERZAMELING van UITHEEMSCHE haare fchoone en welriekende Bloemen te Hoxton by den Heer BACON, en te Beck: ham by den Heer CoLLINSON getoond, KEIEN EED DE DEDEN GEDE Een mende Ren AN KS nk De Virginifche Nagt- Uil (15). Deeze Vogel is van de zwaarfte foort der Nagt-Uilen , komende den grooteri Schuifuit naby. Zyn Kop is gant{ch niet kleiner, dan de Kop van eem gewoone Kat. De Wieken hebben, als zy geflooten zyn, van boven tot aan het Eind der Slagpennen , volkomen de langte van vyftien Duimen. De Bek is zwart, heb- bende het bovenfte deel gekromd en over het andere nederwaards heen hangende; gelykerwys in de Arenden en Havikken , doch heeft geen hoeken gelyk in dezel- ven, maar eenen gelyken Rand. Hy is met eenen Huid overtoogen, waar in de Neusgaten ftaan, en deeze is bedekt met graauwe Borftelagtige Vederen, die rondom het Grondftuk van den Bek groeijen. De Oogen zyn groot en met taa- melyk breede Ringen omgeven , welke eenen pragtigen Goudglans hebben. De ruimte rondom de Oogen, welke men het Gezigt zou kunnen noemen, is hel- der bruin, met iets Orânjekleurigs ongeregeld daar onder gemengd , doch wordt allengs in de ftandplaats der Oogen bruiner. Boven de Oogen zyn witte Streepen: De Veders, waar uit de Hoornen beftaan, zitten regt boven den Bek, en zyn aldaar wat wit, doch in haaren voortgang worden zy, boven den Kop, roodagtig bruin, donker en zwart gevlakt. Het bovenfte deel van den Kop, den Hals, de Rug en de Wieken is, zo wel als de bovenfte Vlakte van den Stäart, donkerbruin, doch te- vens gevlakt en bezet met kleine Afchgraauwe en roodagtige dwars-Streepen. De groote Slagpennen en de Staart zyn overdwars donker geftreept , zodanig, dat de Streepen een half Duim breed, en ook wel breeder of {maller zyn. De Veders; tus- {chen de Rug en de Wieken, zyn Oranjekleur en wit gevlakt. Wart onder den Bek is de Hals wit. Het onderfte deel van den Hals en de Borft zyn glanzig bruin en vallen in t Oranjekleurige, dat aan de zyden langs hoe doffer wordt. Dit bruine deel heeft groote donkere Vlakken, tuflchen welken zig hier en daar insgelyks wat donkers vertoont. Het midden der Borft, des Lighaams, de Schenkels en de onderfte zyde van den Staart, zyn wit of dof Afchgraauw en overdwars zeer regelmaatig bezet met donkere Vlakken. De binnenfte zyde der Wieken vertoont zig even zodanig. De Pooten en Vingers zyn, byna aan het End toe, met helder Afchgraauwe Veders be- dekt; doch het End der Vingeren en de Klaauwen zyn donker Hoornkleurig. Ik heb deezen Vogel op de Luftplaats van den Heer Graaf van BURLINGTON, te Chiswick by Londen, in de Diergaarde levendig gezien, en ook aldaar uitgefchil- derd. Hy was uit Virginie in Engeland overgebragt. t Huis heb ik een Vogel, dien ik voor deeze zelfde Soort houde, welken ik droog uit de Hudfons- Baay, in Noord- Amerika, heb gekreegen. Hy onderfcheidt zig van den voorigen daar door, dat hy, tuflchen de Rug en de Wieken, geene Oran- jekleurige en witte Vederen heeft, en dat aan de binnenfte zyde der Wieken, aan het Lyf, aan de Schenkels, Voeten en onder aan den Staart, zig iets donker Oranje- kleurigs daar onder vermengt, doch tuflchen de zwarte dwars-Streepen maar iets wei- nigs wits, even als aan den eerftgemelden, vertoont. Beiden zyn zy, voor ’t ove= ge, van gelyke grootte. ik heb deezen Vogel hier geplaatft, dewyl zyne befchryving wat afwykt van de ge- ne, (15) Otus Americanus. Epw. Av. IL, T. 6o, Scops Nat. XII. Gen. 43. Sp. 3. Virginifche Uil. Nat. Hijt, Carolinienfis. Briss. Av. I, p 497. Aflo, Linn. S/%. L D, IV. Sruk, bladz. 189. Pl XXXIL 6 1. EN ZELDZAAME VOGELEN. 13 ne , welke ik van dergelyk flag van Europiche Vogelen, by andere Autheuren, vond. Men kan dienaangaande het Werk van Wirrouausx, bladz. 99, Tab. 12, nazien. Werkelyk bevindt zig een zodanige leevende Hoorn- Uil, in de Herberg genaamd the Mourning Bufch, by Aldersgate, te Londen, welke ik voor even de zelfde Soort aanzie. REIS APART NVL De Mees met de geele Stuit (16). ellen vonad wemndkns Dit is een Boomkruiper en fchynt een foort van Mees te zyn. Het byzonderfte aan dit Vogeltje is zyn Stuit, welke zig geel vertoont. Alle de overige Veders zyn bruin en fpeelen een weinig in het groene, Het loopt om de Stammen der Boomen heen en voedt zig mer Infekten, welken het uit de barften van de Schors haalt. Het Mannetje is van het Wyfje door de Kleur der Vederen een weinig verfchillende. Men vindtze in Virginie. Krein noemt haar Geel- Stuit. | Wilde Nieswortel, met zesbladerige Bloemen, bet Blad om den Steel fluitende (*). Deeze Plant heeft een Uijenagtigen Wortel , waar uit een enkelde Steel , die een Voet hoog is, ontfpringt, welken in ° onderfte gedeelte een Lelie- Blad gelyk een Scheede omvangt. Aan % bovenfte end groeit de Bloem, die uit zes Blaadjes beftaat , waar van drie lang en purperkleurig, de overige drie korter en bleek Roozekleurig zyn, buigende zig ook gemeenlyk agterwaards om, en in’t midden ftaat een Stam: per” Zy groeit op vogtige plaatíen. | | Hondendood met Hartsvormige Bladen en witte Bloemen (4), Deeze Plant kruipt langs de naby ftaande Boomen en Heefters op. Haare Bladen groeijen tegenover elkander, aan Steelen, die niet wel een Duim lang zyn. Vande Bloemen ftaan gemeenlyk vier of vyf troswyze by een, die wit zyn en vyf bladerig. Hier op volgen lange Cylindrifche of rolronde Haauwen, die by paaren groeijen en veele platte Zaaden bevatten, ziende?er uit als in andere Planten van deezen naam, Zy groeit in de meefte Bahama- Eilanden. BEA SAT s SOVIE PAR prend” whe ond De /groote witte Kat- Uil (17). Deeze Vogel behoort tot de grootften van het Geflagt der Kat- Uilen, en is, we. gens zyne Witheid, welke naar die van Sneeuw gelykt, de fchoonfte van alle Soor« ten. Zyn Kop is naar evenredigheid kleiner dan in andere Uilen. De geflooten Wieken hebben, van de Schouders tot aan het uiterfte End der Slagpennen, eene langte van zeftien Duimen; waar uit de grootte van het Lighaam gemakkelyk is op te maaken. Het zou een Dagvogel zyn, onthoudende zig, het geheele Jaar door, in de Hudfons- Baay, wiens Roof in witte Patryzen beftaat. PATER deet e LermaaÂe 1ò 8 De „(16)sParus Uropygio luteo. Caressa, Car. 1, T. 58. p, 1346. ‚Parus Virginianus. Briss. 4v. UL p. 575. Linn. Sy/t. Cf) Apocynum fcandens Folio cordato, Flore albo; Nat. XII, Gen. r16. Sp. 9. Carzss. Car. IL. T, 58. / “_(*) Helleborine Lilii folio, Caulem ambiente, Flore _ (17) Aluco albus diurnus. Enw. #v. II. T. ór; unico hexapetalo, tribus petalis longis angultis obfcu- Brrss, dv. IL, p. 522. Strix Nyêtea, Linn. Sy/?. Nat, te purpureis, ceteris brevioribus Rofeis. Carrsn. Car, XII, Gen. 43. Sp. 6. Syt. Nat. X, Gen. 42. Sp. 8, L T. 58. Aréthufa divaricata, Linn. Spec. Plant, IL. Nar. Hit, 1. D. IV. Stuk, bladz, zor. HI, Deel, D 14 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Bek is krom, gelyk in de Havikken, doch zonder hoeken aan de zyden, ge- heel zwart, met witte Neusgaten.. Ook is dezelve byna geheel bedekt met ftyve _Heaairagtige Vederen, die om het Grondftuk vaft zitten en voorwaards geboogen zyn. De Oogen hebben glanzig geele Ringen: de Kop is, naar evenredigheid van het Lighaam , kleiner, dan die anders in zulk flag van Vogelen gewoon is te zyn, en vol- komen wit, zo wel als % gantíche Lyf, de Wieken en Staart. Van boven is de Kop vol kleine donkerbruine Vlakken, en zodanige dwars-Streepen verfieren het bovenfte deel van de Rug, gelyk men ‘er ook aan de zyden onder de Wieken vindt, doch die wat kleiner en bleeker zyn. De Slagpennen hebben, op haare buitenfte Baarden, donkere Vlakken, en eenige dergelyke, die klein zyn, vertoonen zig op de Dekve- deren. De Afbeelding wyft dit alles aan, Die aan de binnenkant der Wieken zyn geheel wit. Het onderfte deel van de Rug heeft kleine Vlakken. De middelfte Ve- ders“van den Staart zyn ter wederzyde van de Schaft , bezet met weinige Vlakken. De Pooten-en-Voeten zyn gedekt met witte Vederen: de Klaauwen lang, fterk, zwart van Kleur en zeer fpits. | Met deezen Vogel is my tevens een andere, van even de zelfde Soort, onder de handen gekomen, welke van den tegenwoordigen alleenlyk hier in onderfcheiden was, dat hy meer en zwarter Vlakken hadt. Den eerften heb ik in’ Kabinet der Ko- ninglyke Societeit, doch dien met donkere Vlakken in de Verzameling van den Ba- ronet HANs SLOANE, gegeven. De Heer Perrr CorLLINSON, te Londen, een Medelid van de Koninglyke Socie- têit, heeft de Afbeelding in natuurlyke grootte van eene Kat-Uil, welke op * bevel van den Heer PENN, in Penfylvanie, naar een zodanigen Vogel was gemaakt, dien men levendig gevangen en-eenen tyd lang gehouden hadt. Daar uit is my de Kleur zyner Oogen bekend geworden. Ook heb ik eenige Afbeeldingen van deezen Vos gel in de Verzameling van Sir HANS SLOANE gevonden, in, welkende Kleur der Oogen met die in de Schildery van den Heer COLLINSON overeenkomt: waar uit ik met reden meen te kunnen befluiten, dat die Kleur zodanig is, als ik ze voorgefteld heb. Naar % leven heb ik dezelve niet kunnen tekenen; dewyl my de. Vogel droog; uit de Hudfons- Baay, door den Heer ALEXANDER LIGHT, wien ik veele derge- Iyke beleefdheden te danken heb, toegezonden is. De Heer PEnN heeft deezen Vogel wegens de zeldzaamheid willen laaten uitfchilderen ; dewyl men voormaals nooit dergelyken in Penfylvanie gezien hadt: weshalve ik dan ook geloof, dat hy zig maar alleen ver Noordwaards in Amerika onthoude. Ik kan niet vinden ‚dat deeze zonderlinge Vogel nog ergens door iemand in Plaat gebragt zy. É Prot A A TE ox VEEL Ar Rele: sh sinned De Bahamafche Mees (18). _ De Sneb van deezen Vogel is zwart en wat krom. Het bovenfte deel van den Kop ,‚.de Rug en Wieken, zyn bruin. Van den Bek loopt, naar het agterfte van den Kop toe, eene witte Streep. De Borft is, gelyk de Schouders der Wieken, geel. Hy heeft een wat lange Staart, die van boven bruin is, van onderen vuil wit. De Zevenjaarige Appelboom (*). Deeze Heefter wordt van zes tot tien:Voeten hoog ; de Stam is zelden dikker dan pe + | ers Hi het (18) Parus Bahamenfis. Caress. Car. 1, T. 59. Cer- (*) Arbor Jafmini foribus albis, Foliis Cenchrami- thia Bahamenfis. Briss. Av. IIL p‚, 62o. Certhía fla- dee, Fruêtu ovali, Seminibus parvis nigris, Mucila- veola. Linn. Syf?. Nat. XII. Gen. 65. Sp. 18. Suïker- gine involutis, CaresB. Car, 1, T. 59 ú Vogeltje. Nat. Hijt. 1. D. IV. Sr. bladz, 430, je EN ZELDZAAME VOGELEN. 15 het gewricht van de Hand, en heeft een heldere ruuwe Schors. De Bladen groeijen by troflen en hebben ongevaar de grootte van onze gemeene Laurierbladen, zynde aan hun end, dat het breedfte deel is, fterk ingefneeden. Deeze Bladen zyn gemeen- lyk zeer dik en ftyf, en krullen doorgaans zodanig om, als het de Afbeelding ver- toont. De Bloemen groeijen ook by troflen en zyn éénbladerig, gelykende veel naar die van onze gemeene Jafmyn, wit doch een weinig bleek roodagtig van Kleur. De Vrugt hangt aan een Steel, die de langte van een Duim heeft, zynde Eyvormig en van buiten groen, met rood en geel gefchaduwd. Ryp geworden is zy zo zagt als een murwe Peer, en bevat eene Papagtige zelfftandigheid, welke ook in Kleur en Smaak naby komt aan *t Merg van de Caflia Fiftula. Negen Maanden agter elkander heb ik aan deezen Heefter beurtlings Bloemen en Vrugten gezien, welke in zeven of agt Maanden ryp wierden. Ik weet derhalve niet, waarom de Ingezetenen der Ba- hama-Eilanden, alwaar deeze Heefter groeit , ‘er den naam van Zevenjaarigen Ap= pel aan geeven, É, | | P L A A T XIX, De kleine Valken- Uil (19). Deeze Vogel is rykelyk zo groot als een Sperwer, en heeft, ten aanzien van de langte zyner Wieken en Staart, veel van een Havik, doch de geftalte van Kop en Pooten geeft te kennen, dat hy veeleer tot het Geflagt der Kat-Uileri behoort. De Vrind, die my twee zulke Vogels opgezet heeft medebragt, verhaalde my „ dat de- zelven op den helderen Middag naar hunnen Roof uitvloogen, ’ welk anders ftryde tegen de natuur der meefte Kart-Uilen. De Bek vertoont zig als die van een Havik, doch heeft op de zyden geen Hoe ‘ ken, en is glanzig roodagtig geel. ‘Naar men my berigt heeft, zyn ook de Oogen van dergelyke Kleur. De plaats rondom de Oogen is wit, met eenig geel daar on= der gemengd, en tevens met kleine langwerpige Vlakken voorzien, doch aan den ui- terften rand, naar de Ooren toe, is deeze plaats zwart gezoomd, en daar tegen aan ‚ komt weder iets wits te voorfchyn. De Bek is grootendeels bedekt mert helderkleu= rige Borftelagtige Vederen, even als in de meefte foorten van Kat- Uilen. Van bo- ven is de Kop regt donker bruin, en tevens met regelmaatige ronde, witte Vlakjes, verfierd. Om den Hals in % ronde, en tot op *t midden van de Rug, isdeeze Vogel donker bruin, waar by het fchynt, als of de Veders witte Punten hadden. De-Wie- ken hebben eene bruine Kleur, doch de buitenfte Baarden-der Slagpennen en Dekve- deren zyn fchoon wit gevlakt. De drie digtft aan ’ Lyf ftaande Slagpennen hebben geene Vlakken, maar witte Punten. De Veders;, tuflehen de Rug en Wieken, zyn overdwars met breede, bruine en witte Streepen, verfierd. De Dekveders, aan de binnenkant der Wieken, zyn wit, en hebben bruine dwars-Streepen : de Slagpennen zyn aldaar donker Afchgraauw, en aan de beide Baarden wit gevlakt. De eerfte Slag- pen heeft, van binnen en van buiten, aan haaren buitenften Baard, geene Vlakken: ook ziet men aan dezelve naauwlyks de krommingen, welken de Punten der Veder- tjes aan de buitenfte Baarden , anderszins, in de Kat- Uilen maaken. Dit zelfde heeft ook plaats in de boven, op de XVlIde Plaat, afgebeelde groote Witte Uil. De Stuit is, gelykerwys de Dekveders van den Staart, donker bruin, waar onder zig eenige hel. derer bruine dwars-Streepen vermengen. De Staart is van boven donker bruin en van onderen Afchkleurig. Dezelve beftaat uit twaalf Vederen, van welken de mids delfte by de twee Duim langer is dan de buitenfte. Dwars over den Staart heen loopen EL / | | ‚ ze- (19) Ulula Accipitri affinis, Epw. 4v, II. T. óz, Ti Be | D'2 16 VERZAMELING van UITHEEMSCHE geven of agt {malle helder bruine Streepen. De Borft, Buik, Schenkels en Dekves ders onder den Staart, zyn wit, en taamelyk regelmaatig overdwars met {malle bruine Streepen getekend. De Pooten en Voeten zyn ’t eenemaal bedekt met fyne zagte Vedertjes, die eene gelyke Kleur hebben met de Vederen van ’ Lyf, doch fyner Streepjes. De Klaauwen zyn fcherp, fpits, krom en donker bruin. Met deezen Vogel kwam ook een ander van de zelfde Soort, die wat grooter en in Kleur een weinig daar van verfchillende was, hebbende voor * overige gelyke Tekeningen, doch niet zo fterk en fchoon. Ik geloof dat die het Wyfje ware van. deeze Kat-Uilen. De Heer LicHr, myn zeer goede Vrind, heeft dezelven uit de Hudfons- Baay medegebragt, alwaar zy Coparacoch geheten worden. Hun Aas beftaat in witte Patryzen en andere Vogelen. Zy zyn, naar myns Vrinds berigt, zo onvertfaagd, dat zy zig zeer naby eenen met zyn Snaphaan loerenden Jaager be- geeven, en menigmaal een van hem gedoode Patrys, eer hy deeze zyne Buit opge- greepen heeft, wegvoeren. Zo veel ik weet, is deeze Vogel nog niet befchree- ven of afgebeeld. SISSI SESSIES SS SISI SSS EEE SISSI sees ee: Pasir T RK, | De zwart gekapte Mees (20). Deeze is ongevaar zo groot als een Putter. De Bek is zwart. Ben breede zwarte Streep bedekt den Nek en het agterfte van den Kop, maakende dat het Vogeltje zig _ als gekapt vertoont. Buitendien is het voorfte deel van den Kop, en de geheele on- derfte Vlakte des Lighaams, geel; de Rug, Wieken en Staart, vuil groen. Zy onthouden zig in de Boffchen en Schaduwagtige Streeken der onbewoonde deelen van Karolina. De in *t Water groeijende Tupelo- Boom (*). Deeze Boom heeft een Stam, die, inzonderheid om laag, dik is, en wordt zeer hoog. De Bladen zyn breed, en onregelmaatig uitgefneeden. Aan de zyden der Takken fchiet hy zyne Bloemen, die op Steelen ftaan van ongevaar drie Duimen lang, en famengefteld zyn uit verfcheide kleine, {malle, groenagtige Blaadjes, wel- ke op de onrype Eyvormige Vrugt zitten. De Bloemkelk, daar onder , verdeelt zig in vier deelen. Wanneer de Vrugt volgroeid is, dan komt zy in grootte , gedaante en Kleur, naby aan eene kleine Spaaníche Olyf , en in dezelve fteekt een harde ge- ftreepte Steen. Het Hout is wit, week en Spongieus. De Wortels hebben zulks nog meer, zo dat die byna met het Pantoffel -Hout overeenkomen, en ook in Ka- rolina, even als hetzelve, tot het digt ftoppen van Fleffchen en gedroogde Kalbaflen gebruikt worden. Altoos groeijen deeze Boomen in vogtige Gronden, en gemeen- lyk op de Ondiepten der Rivieren en Meiren. SSS SISSI SISISSISISISISISISISK EINDE PL A rAeT XXI. ot Atl De WP bip- Poor - Will of kleine Geitenmelker (21). Deeze Vogel komt in Geftalte, Kleur en hoedanigheden , den genen zeer naby, die in Engeland de Nagt-Havik of-Valk (Might - Hawk) en Geitemelker a wordt: (20) Parus Cucullo nigro, Carrsa. Car. 1. T, 60, (21) Caprimulgus minor Americanus. Eow Av. IL (*) Arbor in Aqua nafcens, Foliis latis acuminatis T, 63. Cares. Car, L. T. 16. Karm. Join, III, p.93. & dentatis, fruêtu Eleagni majore. Caress. Car, I, Linn. Syf?. Nat. XII. Gen. 118. Sp. r. Syf?. Nat. X. T. 60. Gen, zo2. Sp. 1. Nat. Hit, LD, V. Stur, bl. 615, N EN ZELDZAAME VOGELEN. P7 wordt: uitgenomen, dat hy ’ een en ander byzonder Kenmerk heeft en een derde- deel kleiner is. In Virginie geeft men hem den naam van ZZ” hip-poor- will, wegens zyn gelchreeuw , dat byna overeenkomftig is in klank met deeze woorden. De Af- beelding ftelt hem in zyne natuurlyke grootte voor. De Bek is taamelyk klein en zwart van Kleur, doch heeft een zeer wyde gaaping doordien zig deszelfs hoeken tot onder de Oogen, en verder agterwaards uitftrekken. Op zyde is de Kop, rondom de Oogen , helder bruin naar ’t Afchgraauwe trekken- de. Aande Keel heeft hy eene halfmaanswyze witte Vlak, wier Punten opwaards, naar de Ooren, gekeerd zyn. Het bovenfte deel van den Kop en Hals, de Rug, de bovenfte Dekveders van de Wieken en Staart, zyn donker bruin, overdwárs ge- ftreept, en met wat helderer Vlakken befprengd: ook komt daar nog iets Afchkleu- rigs by, *t welk zig onregelmaatig mede daar onder mengelt. Van den Bek {trekken zig, over de Oogen heen, tot aan de zyden van den Hals, ettelyke fchoon Oran- jekleurige, en aan de bovenfte Dekveders der Wieken vertoonen zig eenige zeer kennelyke lichtbruine Vlakken. De Slagpennen zyn donker of veeleer zwart. Door de vyfeerften loopt een witte Vlak, welke zig zo wel aan de Baarden als aan de Schaft vertoont, de buiteníte Baard en Schaft der buitenfte Slagpen uitgezonderd, en deeze Vlak is zo wel aan de buiten-als binnenzyde der Wiek zigtbaar. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit, en hebben tevens eene Oranjekleurige donker overe dwars geftreepte Vlak. Het onderfte deel der witte Vlak aan de Keel, is ook wat Oranjekleurig. De Pooten en Voeten zyn zeer klein, tot onder de Knie eeniger- maate met Vederen begroeid en Vleefchkleurig. De buiteníte en middelfte Vinger zyn, door middel van een Vlies, een weinig te famen gevoegd, en die beide middel- fte Klaauwen zyn inwaards gekarteld. In de Vederen van den Staart is, digt aan de Enden, wederzyds, een witte Vlak (*). Deezen Vogel heb ik den Heer MaRcUS CATESBY te danken. Hy kwam uit Vir= ginie, en te gelyk met hem een ander, welke de eigenfte Kenmerken hadt, doch donkerer was, en dien ik voor het Wyfje houde. Tot verklaaring van de befchry- ving zal ik hier een Brief byvoegen, dien de Heer CaTesBy met deeze Vogelen uit Amerika bekomen heeft. Omtrent het midden van April komen zy naar Virginie en van deezen tyd af hoort men ze alle Nagten, tot aan het end van Juny. Zy > beginnen met de Avondfchemering en laaten zig hooren tot dat de Dag aanbreekt, doch onthouden zig voornaamelyk menigvuldig in de bovenfte of Weftelyke dee- … len des Lands. In de Zuidelyke deelen heb ik ’er nooit een gehoord, maar in ° ‚„ Gebergte beginnen zy in de Mey-maand, ettelyke Minuuten na der Zonne On- dergang, allen te gelyk, en maaken den geheelen Nagt door een luid en helder s klinkend gefchreeuw, ’ welk nog bovendien door den wedergalm der Bergen der- … maate vermeerderd wordt, dar ik by myn eerfte verblyf aldaar naauwlyks daar van > kon {laapen. Over dag laaten zy zig zelden zien. De Índiaanen beelden zig in, > dat deeze Vogels de Zielen zyn van hunne Voorouders, welken de Engelfchen … weleer dood geflagen hebben: want voor dat Bloedbad, zeggen zy, hadden zig dees > ze Vogels nimmer in hun Land vertoond. Veele Luiden houden ze voor boden > van aanftaande Ongelukken. Naar men my berigt, leggen zy twee donker groe- » ne zwart gevlakte Eijeren op de opene Voetpaden, zonder dat men iets, * welk … naareen Neft gelykt, daar by gewaar wordt. Zy zitten ’er op te broeden, zon- „ der zig te verroeren , laatende den Voetganger zeer naby komen eer zy daar van „» opvliegen”. | PLAAT (© Niettegenftaande een dergelyke Vogel reeds in’t _degedeeld; hebben wy doch deezen, zo als hy van den 1. Deel deezer Verzameling, op Plaat XVI, onder de Heer Epwarps afgebeeld en befchreeven is, hier ook van den Heer CaresaY uitgegeven Vogelen, was mes willen invoegen, HI Deel, 5 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE P L AA T XXII De Geelagtige Dennen- Mees (22). Deeze is weinig meer dan een Loot zwaar. Zy heeft den Bek zwart, en het bovenfte gedeelte des Lighaams, van den Bek tot aan den Staart, geelagtig groen; den Hals en de Borft geel; den Buik, naar den Staart toe, bleek; de Wieken bruin met eenige witte Vlakken. De Staart is insgelyks bruin, uitgezonderd de twee bui- tenfte Vederen, welke half wit zyn, en de Voeren vuil zwart. Het Wyfje is over % geheel bruin. Zy klauteren rondom de Boomen, inzonderheid de Pyn-en Den- nen, daar zy allerley Ongediert uit haalen, * welk hun tot Voedzel dient. Met de meefte andere Boomkruipers en Meezen leeven zy, by kleine fchoolen, in gezel- {chap, en derhalve ziet men ze gemeenlyk in de Winter op Boomen, welke de Bladen vallen laaten. | Mondbout met Laurierbladen (*). Deeze Boom wordt gemeenlyk zeftien Voeten hoog, en de Stam van zes tot agt Duimen dik. De Bladen zyn zeer glad en glanziger groen dan die van den gewoo- nen Laurierboom , naar welken hy anders, ten aanzien van de geftalte en manier van groeijing, zeer gelykt. In Maart komen, tuffchen de Bladen, Aairen uit van twee of drie Duimen lang, welke uit vierbladerige, zeer kleine, witte Bloempjes beftaan , groeijende tegen elkander over en eenen Steel hebbende van een Duim lang. De daar op volgende Vrugten zyn ronde Beflen, bykans zo groot als de Laurierbeflen, met eene Purperkleurige Huid overtoogen, en eene Kern bevattende, welke in ’% midden van één fplyt, P LA A T XXIII De Brafiiaanfche Aakfler Toucan) genaamd of Pepervreeter (23). Deeze Vogel is zo groot als een gemeene tamme Duif, en komt in de geftalte des Lighaams taamelyk met een Aakfter overeen, doch heeft den Kop grooter, om zyne groote Snebbe zo veel te beter te kunnen draagen. De Staart is eer kort dan lang en beftaat uit Vederen van gelyke langte. De Sneb is, van de hoeken des Beks tot aan de Punt, zes Duimen lang, en heeft, daar zy het hoogfte is, wat meer dan twee Duimen, doch digt aan den Kop, van de ééne zyde tot de andere, één Duim dikte. Het bovenfte gedeelte is bleek geelagtig groen, maar op zyde heeft het, aan den gehakkelden Rand , een lange Oranjekleurige Streep , in welke donkere of zwarte dwars-Streepen zyn, welke zig door de verdeeling van de Snebbe heen, oogfchynelyk, tot in de zyden van de onderfte helft uitftrekken. Deeze is ongemeen fchoon blaauw, naar den Kop toe bleeker , doch voorwaards donkerer. Ook is de Spits van de geheele Snebbe, ter langte van ongevaar een Duim, fchoon rood Schar- laken-kleur. Zy is aan de zyden taamelyk plat, en loopt in ’ bovenfte gedeelte in eene volkomene Sneede uit; zynde die van het onderfte gedeelte niet zo fcherp. Aan de Punt kromt zig de Snebbe, gelyk de Afbeelding vertoont, en boven het Gehe-: mel: (22) Parus Americanus lutefcens, Caress. Carol, T, na Brafilienfis Gutture albo. Brriss. do. IV. p, 4rg. T. 6r. Picus Americanus. HeRrN. Mexic. 697. Xochitenacatl “(*) Liguftrum Laurí folio, fruêtu violaceo, Cares, tertia. Ray, du. 178. Ramphaftos Pifcivoras. Linn. Carol. L. KT. 6r. Syf?. Nat. XII, Gen. 46. Sp. 4. Aracari. Syf?, Nat, (23) Pica Brafilienfis. Epw. dv. IL, T. 64. Tuca- XII. Gen. 45. Sp. 4» Nat. Hift. IV, Sr. bl, 278. EN ZELDZAAME VOGELEN, melte heeft zy een groote holte. De Neusgaten vertoonen zig niet, doordien Zy; in het bovenfte gedeelte van de Snebbe, regt in de Lyn, die tuflèhen de Sneb en het Voorhoofd doorgaat, zeer digt by elkander ftaan. De Oogen zyn donker Ka- neelkleur , en in ’ ronde met eene kaale groenagtig ge ke afgebrokene Rimpels en Plooijen om het Oog loopen. Deeze Huid ftrekt zig tot aan de Snebbe uit, wier Grondftuk omringd wordt door eene fimalle zwarte Streep. Het bovenfte gedeelte van den Kop en Hals, de Rug, Wieken, het Lyf, de Schen- kels en Staart, zyn zwart; doch de Wieken alleen fpeelen met eenen glans van ver- fchietende Kleuren. De zydelyke deelen van den Kop, de Keel en Borft, zyn wit, of veeleer Roomkleur. Tuffehen het witte van de Borft en het zwarte des |. ighaams is eene fchoon roode halfmaanswyze Streek, wier Punten o pwaards naar de Zyden toe gerigt zyn, en welke, zo wel van boven als van onderen, in de Kleur verdwynt waar Zy tegen aan ftoot. De Stuit of Dekveders, aan het bovenfte deel van den Staart, zyn wit. De Veders boven het Fondament, en de onderte Dekveders van den Staart, zyn bleekrood: de Pooten, Voeten en Klaauwen, helder blaauw of Violetkleur. In % zitten houdt hy, aan ieder Voet, twee Vingeren voorwaards en twee agterwaards, Ik heb deezen Vogel, gelukkig, by den Heer CONcANEN , Koninglyk Opper- Regter van Jamaika, levendig aangetroffen, die hem van daar met zig naar Engeland _ gebragt hadr, doch hy was eigentlyk uit een gedeelte van * Vafte Land der Spaan- fche Weftindiën gekomen. De befchryvingen en af beeldingen, welken wy van dee- ze Vogels hebben, brengen my tot de gedagten, dat er meer Soorten van dezelven zyn: doordien die grootelyks van elkander verfchillen. Ook heb ik ‘er, in de Natu« raliën- Kabinetten, verfchillende Snebben van gezien; zynde eenigen wel twee Duim langer dan deeze, anderen, in tegendeel, veel korter: ook eenigen anders getekend en fommigen glanzig zwart. Terwylook niemand der genen, die deezen Vogel be- íchryven, hem voorgeeven levendig gezien te hebben, en de meefte Berigten, ons daar van toegekomen, uit andere Gefchiedfchriften en Reisbefchryvingen ontleend zyn: daar ik gelegenheid heb gehad, om hem nog levendig en gezond af te tekenen, als ook na zynen dood naauwkeurig te onderzoeken: zo hope ik dat deeze Afbeel. ding en befchryving, tot welke niets van anderen ontleend is, myne Landsgenooten daartoe zal dienen, dat hy hun beter bekend mag worden, en dat Zy 'er dus een vol- komener denkbeeld van mogen maaken, dan Zy tot dus verre daar van gehad heb ben. Na’ fterven van deezen Vogel verfchooten de Kleuren aan de Snebbe t’ eene- maal en de kaale Huid om % Oog wierdt zwart (*). be) ele Huid omgeven, in wel- Blaren, At AKV, / Joe pelle fhaoald Chanareene deren De geelkeelige Amerikaanfche Mees (24). Zy weegt omtrent derdhalf Drachme. De Bek is zwart, zo wel als ° voorfte van den Kop, doch dezelve heeft wederzyds, digt aan het bovenfte van den Bek 3 twee geele Vlakken. De Keel is glanzig geel, met eene zwarte Streep aan ieder zyde gezoomd. De Rug en het agterfte van den Kop is graauw. De Wieken zyn meer donker graauw „ en trekken naar het bruine, doch eenigen van derzelver Dekvederen zyn met wit gezoomd. Het onderfte des Lighaams is wit en heeft aan ieder zyde, by de Wieken, zwarte Vlakken, De Staart is zwart en wit. De Pooten zyn bruin „ En gel van dit Geflagt, waar in ik onder anderen heb waargenomen, dat hy gelyk een Aakfter huppelt] (24) Parus Americanas Gutture luteo. Cares. Car, LT. ó2. | (+) [Men ziet naauwlyks Toukans zonder verfchil van Kleuren. Ik heb Bekken, die byna geheel rood zyn, van zes Duim lang. In de opgezette, die ik gezien heb, is de Bek meeftal bleek of geelagtig. In dit Jaar 1772 is hier te Amfterdam een leevende Vo- E 2 zo VERZAMELING van UITHEEMSCHE en hebben, gelyk in de Boomkruipertjes, zeer lange Klaauwen, welke hun ten uí- terften dienftig zyn, wanneer zy op de Boomen de Infekten opzoeken, die huri tot Aas verftrekken. Het Wyfje heeft niets geels noch zwarts. Zy zyn in Karo- lina zeer gemeen. De Abornboom met roode Bloemen (*. Deeze Boomen waflen zeer hoog , doch hebben zelden een zeer dikken Stam. Eer zig nog in February de Bladen vertoonen, openen zig derzelver kleine roode Bloe- men, en bloeijen dan drie Weeken lang; waar op de Vrugten volgen , die rood zyn, en benevens de Bloemen zes Weeken lang duuren: zo dat zy eer dan andere Boo- men de Boffchen in Karolina verfieren. Ons Klimaat, hier in Engeland, verdraagen zy zo wel als het hunne; gelyk dit in den Hof van den Heer Bacon, te Hoxton, aan verfcheide zodanige Boomen, welke zeer groot zyn, gezien kan worden. KEE WEN ERR LEENT AREN BEELEN NEK KE BER EK KA kk KL EEN RR ER DAa wand EREN hs Ne gn X X AAN De Groenfpecht met den Afchgraauwen Kop (25). Deeze Vogel is byna zo groot als de Groenfpecht, dien wy in Engeland hebben; welke wat kleiner dan de Aakfter is. Hy heeft eene regte zeer {pitfe Snebbe, var even de zelfde geftalte als in de andere Spechten, en donker Afchgraauw gekleurd; doch het onderte gedeelte heeft aan zyn Grondítuk, en rondom de hoeken van den Bek, iets helder Oranjekleurigs. De Neusgaten zyn met ftyve zwarte Borftelhaairen bezet, die over dezelven voorwaards gekeerd ftaan, doch het zwarte trekt zig, we- derzyds, van den Bek naar de Oogen terug. Van het Grondítuk der onderfte Snebbe loopt, aan ieder zyde, een zwarte Streep terugwaards beneden naar de Keel toe, die witagtig is tuffchen deeze Streepen. De Kop, Hals, Borft, het Lyf en de Schen- kels, zyn blaauwagtig graauw of Afchkleurig. Aan den Kop en boven aan den Hals is deeze Kleur zuiverer dan aan de onderfte Vlakte, alwaar dezelve van de Keel af, geheel voortgaande, vermengd is met eenig groen. Het bovenfte deel van de Rug is fchoon blaauwagtig groen , doch naar de Stuit toe wordt dezelve bykans volkomen geel. De Dekveders van de Wieken, en de naaft aan *t Lyf ffaande Slagpennerì, zyn geelagtig groen, maar hebben de binnenfte Baarden overdwars wat donker ge- ftreept. De grootíte Slagpennen, en een gedeelte der op dezelven leggende Dek- vederen, zyn donker bruin met helder geele Vlakken, welke aan derzelver Rand et- telyke ryën uitmaaken. De Staartveders {chynen dubbelde Punten te hebben, dewyl haare Baarden, wederzyds, over de gebrokene en afgefleetene Schaft zig uitftrek- ken: zy zyn donker bruin en nog donkerer overdwars geftreept; aan den Rand groen- agtig, in *t midden lang{t, doch aan de zyden worden zy allengs korter. De Dek- vederen van den Staart zyn, zo wel boven als onder, vuil groen. De Pooten, Voes ten en Klaauwen, zyn zwart, en de langfte Vinger is zo groot als de Poot zelve. De Vingers zyn, in ieder Voet, op even de zelfde manier, voorwaards en agterwaards, gericht, als gemeenlyk plaats heeft in de Spechten. De Ridder TayLorR Warre verfchafte my deezen Vogel, die uit Noorwegen was gekomen, en zig daar in van onzen Groen{pecht ($) onderfcheidt, dat hy boven op den Kop niet zo fchoon Scharlakenrood is, maar van vooren, digt aan het Grond- ftuk (*) Acer Virginianum , Folio majore fubtus Argen- (25) Picus viridis Capite cinereo. Epw. 4v, II. T. 65. teo, fupra viridi fplendente. Pruk. dlmag. 7. T. 2. (f) Picus viridis Capite coccineo. Linn. Syt, Nat. £, 2. Acer Foliis quinquelobis acuminatis, acuteferra- XIL Gen. 59. Sp. 12. Picus viridis Authorum. Zie tis, Petiolis teretibus. Hort. Upf. 94. Acer rubrum. Nat. Hit, 1, D. IV, Sr, bladz. 380. Linn. Spec, Plant. IH. p. 1496. _ EN ZELDZAAME VOGELEN. 21 ftuk der Snebbe, (legts vier of vyf naauwlyks zigtbaare roode Pukkeltjes heeft. Ver der onderfcheiden hem ook de beide Vlakken, die van de zyden des Beks wederzyds naar agteren loopen; en de Afchgraauwe Nek , benevens de onderfte Vlakte des Lig- haams, alwaar de andere bleek geelagtig groen is. Voor * overige komen zy taa- melyk met elkander overeen. Doch, dewyl deeze Vogel uit een Noordelyk Land is, zo mag het onderfcheid der Kleur miflchten veeleer daar van daan komen, dan dat zulkseen weezentlyk byzonder verfchil tuffchen hem en onze Engelfche Groenfpecht zoute kennen geeven. De Noorder Landftreeken, naamelyk, brengen geene zo fchoon gekleurde Vogelen voort, als die naby den Evenaar leggen. Dus neemen wy ook waar, dat Beeren, Vollen, Haazen en verfcheide Vogelen, in regt Noor- delyke Landen, graauw en menigmaal ook wit zyn, welke verder van den Pool ge- heel andere Kleuren hebben: weshalve ik dan ook geloof, dat de Afchgraauwe Kleur van den Kop en van de onderfte Vlakte des Lighaams, in deezen Vogel, alleenlyk aan zyn Noordelyke verblyfplaats is toe te (Chryven. Kk kkk ER kok BE EE TT PEN Ee RETE DT | LAN OD: AP: NA LANDER, ©, OA He ie Air Ark of Coret De Leele Mees van Karolina (26). Zy is kleiner dan een Winterkoningje. In ’ eerfte aanzien houdt menze voor gantích geel, doch, wanneer men haar naauwkeuriger befchouwt, dan wordt men ’er het volgende in gewaar. Haar Bek is dun; de Kop, de Borft en ’t Lyf, zyn hel- der geel; de Rug is groenagtig geel: de Staart is bruin met iets geelagtigs daar onder gemengd. Het Wyfje is niet zo helder geel als het Mannetje. Zy broeden in Ka rolina, doch vertrekken met het aankomen van den Winter. De roode Laurierboom (*). De Bladen van denzelven komen in gedaante met die van den gemeenen Laurier. boom grootelyks overeen, en hebben eene Speceryagtige Reuk. De rype Beffen zyn blaauw en groeijen met haar tweeën of ook dikwils met haar drieën by elkander, op Steeltjes van twee tot drie Duimen lang, die, gelykerwys de Kelk der Vrugt, welke aan den rand gehakkeld is, rood zyn. Deeze Boomen zyn in Virginie niet gemeen, uitgenomen in eenige aan de Zee leggende plaatfen. In Karolina ziet men- ze overal, inzonderheid in laage Moeraflige Landftreeken. Doorgaans worden het flegts kleine Boomen en Heefters, doch op eenige Eilanden, en byzonderlyk aan de Zee, groeijen zy tot groote en regte Boomen op. Het Hout heeft fchoone Aders en levert zeer fraaije Kabinetten uit. Ik heb ’er eenige uitgezogte Stukken van ge- zien, welke naar gewaterd Atlas geleeken, en alle ander Hout, dat my ooit voor ’t gezigt gekomen is, in fchoonheid overtroffen. SSSSISSSSSIS SISSI SISI SISISSIS SISI SIS SISSISISISISISISIS ISS es: PL A A TT XXVIL De Zilverlakenfe Chineefcbe Fuifant- Haan met zyne Hen (27). De Haan is aanmerkelyk grooter dan onze gewoone Faifanten Haan, doch gelykt in geflalte veel naar denzelven. Zyn Bek vertoont zig als die van onze Hoenderen, zyn- (26) Parus luteus. Caress. Carol. 1. T. 63. An Mo- (27) Phafianus Sinenfis albus e nigro coeruleus, Epw. tacilla ‘Trochilus. Linn. Sy/ö, Nat. XII, Gen.114,Sp.49. Av. IL T.66. Ars. Av. III. T. 37. p. 35. Briss. Av. (*) Laurus Carolinienfis, Foliis acuminatis, Baccis I. p. 276. Phafianus nyêthemerus. Linn. Syft. Nat. ceeruleis , pediculis longis rabris infidentibus, Caresp. XII. Gen. ror. Sp. 6. Syf?. Nat. X, Gen, go. Sp. 5. Carol. I. T. 63. Nat. Hift. IL, D. V. Stuk, bl, 389. HIL Deel, Ff 22 VERZAMELING var UITHEEMSCHE zynde geel van Kleur, doch naar, de Punt toe donker. + De Oogen zyn ook geel maat taamelyk breed; zy {taan in-eene{choon:Schärlakenroode Plek, welke-geene Vede: ren heeft, „maar dunnetjes-met,Haair bezet is. - Dezelve maakt. boven: wederzyds-een Hoorntje; eindigt agterwaards/in eene-Punt; en verlangt zig hederwaards mer Lap: pen, alsde Lellen van, een-Haan; Het-bovenfte deel des Kops is-van-den Bek terug- waards bedekt met lange zwarte Vederen , welke in °-purperkleurige fpeelen en agtet in de Nek nederhangen. De zyden-van den Kops; het bovenfte var den Hals, ‘de Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met witte Vederen, hebbende: ieder!drie of vier fyne zwarte Streeken, van welken altoos de eene binneri de-andere; rond getrok= ken is, en die evenwydig loopen aan-den -buitenften' rand der Vederen 3 gelykrin-de Afbeelding is aangetoond, „De groote Slagpennen, evenwel „en de buitenfte Staart= _ vederen, zyn hier van uitgezonderd, als-welke-fcheef loopende zwarte Streepen-hebs ben „die insgelyks.in de Afbeelding uitgedrukt zyn. De twee bovenfte. Staartveders zyn wit. De onderfte Vlakte des Lighaams is. van den Bek af tot aan de Dekveders onder den Staart, zwart, en fpeelt tevens in het purperkleurige. Boven aan den Hals is deeze Vlakte fmal , doch wordt, naar de Borft en-het Lyf toe, langs hoe breeder. De Pooten en Voeten zyn fchoon Scharlakenrood; ook heeft hy Spooren gelyk een gemeene Haan, welke wit van Kleur zyn. De Hen is wat kleiner: haar Bek zier bruinagtig geel zo wel als de Oogen, die ook in een roode Plek van de naakte Huid, doch welke niet zo groot als in den Haan is, flaan. De kruin des Kops is gedekt met.donker-bruine Veders „welke agterwaards wat afhangen. „De Keelen-de zyden-van den Kop „onderde roode-Plek, zyn wits agtig.. De geheele Hals de,Borft, Rug; Wieken‘en de middelfte Veders van-den Staart; voeren eene; roodagtige ‘bruine: IS leur, uitgezonderd-de- groote Slagpennen, die in het donkere vallen; die, welke naaft aan ’t-Luyf zitten „zyn-zwart gefprenkéld : de Buikveders en die aan derzyden. vanden Staarts zyn vuilwit, en-overdwars ,doch- op eene wat ongeregelde manier, donker of zwart gevlakt. De Pooten en Voeten zyn rood, gelyk in den Haan, doch niet zo helder en hebben geene Spooren. Deeze zonderlinge Vogels zyneenige Jaaren lang , door den Heer HANs-SroANE, by zyn Huis te. Londen. onderhouden, alwaar zy ook Eijeren gelegd en die’ uitge= broed hebben: „Den :Haan-heeftAriNvinzyne Vogel - Hiftorie , in®t Derde Deel, bladz. 35» afgebeeld en befchreeven; doch dewyl ik zo wel de afbeelding als de be- fchryving- verbeterd, enook.de-Hen daar-by gevoegd heb, welke in zyn Werk ont breekt zo hope ik-dat-deLiefhebbers. mynen arbeid niet ‘overtollig zullen agten. ALBIN heeft -den Staart veel te kort: gemaakt;ook is de roode Plek; rondom het Oog, «niet naauwkeurig van hem afgetekend.” Van. de aardige en zonderlinge Teke- ningen der witte Vederen heeft ‘hy-insgelyks-geen gewag’ gemaakt, noch dezelven aangetoond, „en de Spooren: zyn-door-hem'weg gelaten. -Waarfchynlyk zal hy dee- zen Vogel flegts in den‘Tuin-rond loopende gezien „en: dus op {taande voet zyne.Te- kening aldaar naar denzelven gemaakt hebben; weshatvehy geéne-zo goede gelegen- - heid gehad heeft om het wel te volbrengen, als ik. Want deeze Vogels behoorden, mynen vriendelyken begunftiger, in wiens Wooning ik dikwils kwam, en dus ver- fcheide maalen gelegenheid had, om myne Tekening te verbeteren; doordien ik der- zelver ook de allergeringfte Lighaamsdeelen, zo wel in ’% leven als na de dood, ten naauwkeurigfte onderzoeken kon, ales q PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. 23 EER eet nrd edn bennen benenden wan | PeEL SANA RX VID De Amerikaanfche Vink- Mees (28). _ Deeze weegt wat minder dan een half Loot. Het bovenfte gedeelte van den Bek is brain, het onderfte geel. De Kop is blaauw. Boven en onder ieder Oog heeft zy een witte Vlak. Het bovenfte van de Rug is geelagtig groen. Het overige van het bovenfte des Lighaams, de Wieken en Staart, zyn donker blaauw. De Veders aan de Schouderen hebben ettelyke witte Vlakken. De Keel is geel, de Borft donkerer geel en tuflchen beiden heer{cht een donker blaauwe Streek. De Buik is wit, en aan de Borft zyn ettelyke Vlakken rood geftreept. De Voeten zyn donker geel. Aan het Wyfje zyn de gedagte Veders zwart en-bruin. Deeze Vogeltjes klimmen al kruipen- de rondom de Stammen van groote Boomen, daar zy zig voeden met Infekten, wel- ke zig in de barften van de Schors verzamelen. Den geheelen Winter houden zy hun verblyf in Karolina. Een Heefter met Klokswyze witte Bloemen en dikke vierzydige Irugten (5. De Stam van deezen Heefter is dun en menigmaal komen uit eenen Wortel twee of drie Stammen, die gemeenlyk tien Voeten hoog worden. De Bladen gelyken naar die der Peereboomen. In February en Maart groeijen aande zyden der Takken witte Klokswyze Bloemen, die tot twee en drie, aan Steeltjes van een Duim lang, by el kander hangen. Uit het midden van de Bloem komen vier Meeldraadjes , benevens een roode Styl, welke een halven Duim voorby dezelven uitfteekt. Op de Bloemen volgen langwerpig vierzydige Zaadhuisjes, die in een Punt uitloopen, P L A AT XXIX, De Chineefche Paauw-Faifant (29). Deeze Vogel overtreft in grootte den gewoonen Faifant, en, fchoon men hem insgelyks dien naam geeft, houd ik hem doch voor geene Soort van Faifanten. Zyn Staart, naamelyk, beftaat uit platte Veders, die aan ’t End niet {pits zyn, en zig naar hetzelve toe ook niet nederwaards ombuigen, noch aan haare onderfte zyde, wegens den gekromden Baard, hol worden: maar zy zyn aan't End plat en rond, en in het loopen buigt zig de Staart niet zodanig, dat zy eenen boog maakt als in de Faifanten; gelyk aan de overigen, die in die Werk befchreeven worden, is te zien. Offchoon, nu, deeze Vogel ook wat donker is van Kleur, mag men hem wel een der grootfte {choonheden van de Natuur heeten. Men zou zyn Pluimagie zelfs met een Sa- bel-Vel, dat met glinfterende Juweelen, van verfcheide Kleuren, bezet ware, ver- gelyken kunnen. | art: ek | Pal De Bek is wat donker, doch in % bovenfte gedeelte, van de Neusgaten af tot aan de Punt toe, rood. De Oogen zyn geel, en tuflchen dezelven en den Bek heeft hy eene geele vederlooze Vlak, die bezet is met zwarte Haairtjes; zynde de Zyden, tot wat verder dan de Oogen, witagtig. Boven op den Kop heeft hy donkerbruine Ve- ders, (28) Parus Fringillago. Caresn. Carol. I. T. 64. _petalis albis, campaniformibus, Fruêtu craflo tetrago- Ficedula Carolinenfis cinerea. Briss, Av. II. p. 522. no. Carrss. Carol, L T. Ó4. Parus Americanus, Linn. Sy/t, Nat, XII Gen. 116, (29) Phafianus Pavonicus Chinenfis, Epw. 4v. IL, Sp. 4. Syft. Nat. X. Gen. roo. Sp. 3. Nat. Hift. L, T. 67. Briss. Av, I. p. 291. Pavo bicalcaratus, Sy/f. D. V. Stuk, bladz. 595. Nat. XII. Gen. 98. Sp. 2. Sift. Nat, X. Gen. 87: Sp. (*) Frutex Padi foliis non ferratis, Floribus mono- 2. Nat. Hit. 1. D. V. Stuk, bladz. 334. F 2 24 VERZAMELING vaN’ UITHEEMSCHE. ders, welke opwaards flaan, met de Punten voorwaards geboogen. Aan den Hals is hy glanzig bruin, en heeft donkerbruine dwars-Streepen. Het bovenfte gedeelte van de Rug is, benevens alle de Veders der Wieken, de groote Slagpennen uitge- zonderd, donker bruin, doch aan ’t end heeft ieder Veder eene keurlyk glinfterende, ronde, purperkleurige Vlak, welke in het blaauwe, groene, Goud en Koperkleuri- ge fpeelt, Deeze Vlakken zyn zwart gerand en ieder Veder is tevens nog aan *t End fchoon geelagtig bruin. De ruimte, tuflchen de Vlakken der Wieken en de Rug, is aardig licht bruin gefprenkeld. De grootfte Slagpennen zyn geheel donker bruin of zwart. De Borft, het Lyf en de Schenkels, zyn donker bruin met zwarte Vlak- ken over-dwars. Het onderfte deel van de Rug en de Dekveders van den Staart zyn bruin, en tevens {choon helder bruin gefprenkeld. De Staartveders zyn taame: lyk donker bruin, en insgelyks fyn licht bruin gefprenkeld: in °t midden vallen zy langft, doch naar de zyden worden zy allengs korter. leder Staartveder heeft, naar het Endtoe, twee {choone Oogen, waar van ieder aan een zyde van de Schaft ge- plaatft is, zo dat zy by paaren flaan, fpeelende ook met niet minder {choone Kleu- ren, dandie op de Rugen Wieken. Zy hebben een zwarten Rand, die wederom “van een anderen, welke donker Oranjekleurig is, omzoomd wordt. Aan de onder- fte zyde van den Staart , alwaar dezelve een donkere Kleur heeft, zyn deeze Vlakken niet duidelyk zigtbaar. De Pooten en Voeten zyn van geftalte als in de Hoenders, hebbende eene vuil bruine of zwarte Kleur. Hy heeft aan ieder Poot twee Spooren, waar van de eene, die de grootfte is, in dt midden van de Poot, de andere wat laas ger flaat. Dit is ongemeen zeldzaam en merkwaardiger dan alle zyne fchoonheid. Toen ik deezen Vogel eftekende, was hy in bezitting van een Doktor der Genees- kunde te Londen, genaamd |. Monro, een zeer hoflyk Heer, die my veele be- leefdheden beweezen heeft. Naderhand werdt hy aan den Lord OrForp vereerd, en is nog werkelyk in deszelfs Woonplaats, by de Koninglyke Schatkamer , in ’ leven. Het Bloemgewas, dat hier tot verfiering van de Plaat bygevoegd is, en zeer dike wils voorkomt in Sineefche Tekeningen, wordt de Chineefche Roos geheten. Ik heb het naar de Natuur afgebeeld. De Bloem breidt zig meer dan eene Roos uit, en is fchoon Roozerood , doch in ’ midden geel of Goudkleurig. De groene Bladen zyn ftyf, vaft en glad, gelyk die van altoos groen blyvende Gewaflen. Deezen, zo fchoon bloeïjenden Boom, heeft wylen Lord PETER, een edel Liefhebber van zeldzaame Planten, in zyne Broeihuizen te Thorndonhall in Eflex, opgekweekt. P si Ant kn asen Ae Je n Het Bloemzuigertje of Kolibrietje (30). In Karolina is maar ééne Soort van dit {lag van Vogeltjes, dewelke zig by Zomer in Noordelyk deel van * Vafte Land, tot aan de Grenzen van Nieuw Engeland toe, onthoudt. Deszelfs Lighaam is ongevaar zo groot als een Honigby. De zwar- te Bek loopt regt uit, en is drie Kwartier Duimslang. De Oogen zyn zwart; het bovenfte des Lighaams, benevens de Kop, glanzig groen. De geheele Hals is ver- fierd met Vederen, welke gelyk de Vifchfchubben op elkander leggen en glinfteren als Karmozynrood Emailjeerzel. De Buik is donker wit. De Wieken zyn van eene zonderlinge figuur, gelykende naar de Kling van een Turkfen Zabel. De Staart is Koperkleur, uitgenomen de bovenfte Veder, welke groen is. De Pooten zyn dn ort “ (ao) Mellivora Avis Carolinenfis. Carrss. Car. L, Trochilus Colubris. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 66. 0) Mellifuga Carolinenfis Gutture rubro. Beriss. Sp. 12. Sy/?. Nat. X. Gen. 6o. Sp, 6, Nat. Hift. Av. ÎlL p. 716. T. 36. f. 5, 6. Tominio Mariana LD, IV, Stuk, bladz, 439. virefcens Gutture flammeo. Periv. Gaz. T. 3. f 8. EN ZELDZAAME VOGELEN. 35 kort en zwart. Het zoekt zyn Voedzel als de Byën in de Bloemen, doordien zyne Tong een Pypje is, waar mede het uit dezelven haar Honigfäp inzuigt. Door de ge- zwinde beweeging van zyne Wieken zweeft het zodanig in de Lugt, dat het geheel zonder beweeging fchyntte zyn. Zy vliegen van de eene Bloem naar de andere, gelyk de Hommelbyën, en ik heb niet befpeurd of vernomen, dat zy eenig Infekt of iets anders, den die Honig, tot hun Aas gebruiken. In Karolina broeden zy en vertrekken tegen ’t aankomen van de Winter. ’t Geen Lerius en [HEVENOT van hun Gezang verhaalen, is even zo waar, als dat men van ’t Gezang der Zwaanen vertelt. Daar wordt, naamelyk, geen ander Geluid van hun gehoord, dan $crip, Scrip, gelyk MARrecGRAAF met meer waarheid berigt. HERNANDEZ zoekt ook zyne Lezers wys te maaken, dat het geen Fabel zy, dat zy den geheelen Winter in diepe Slaap doorbrengen. Ik heb deeze Vogel- tjes, het geheele Jaar door, op °t Eiland San Domingo en in verfcheide andere Land- ftreeken, tuflchen de Keerkringen, gezien; doordien men aldaar een geduurige ver- wifleling van zodanige Bloemen; als waar van zy leeven, heeft, Trompesboom smet Scharlakenroode Bloemen en Eflèben- Bladeren (#). Dit Gewas kruipt taamelyk hoog lângs de Boomen op, en dikwils ziet men de geknotte Stammen van hooge Boomen geheel daar mede bedekt. De Bladen, die het heeft, zyn Vinswyze fämengefteld uit verfcheide gehakkelde Blaadjes, die paar aan paar aan eene Ribbe groeijen, In Mey, Juny;, July en Auguftus, draagen zy troflen van roode Bloemen, welke eenigermaate naar de Vingerhoedbloemen ge- lyken. leder Bloem beftaat uit een geheel Stuk, dat van eene Trompetagtige ge- daante is, in ’t midden dik, en zig aan ’ Énd verdeelt in vyf omkrullende lappen. De Kelk, daar deeze Bloem uit voortkomt, is van langwerpige figuur en roodag- tig, geevende eenen Styl of Stamper uit, die midden door de Bloem heen gaat. In Auguftus komen de Peulen of Zaadhuisjes te voorfchyn, welke, ryp geworden, de langte van agt Duimen hebben. Zy zyn aan beide Enden {mal en verdeelen zig, van boven tot beneden, in-twee gelyke deelen, waar door zy veele platte dewiekie Zaaden vallen laaten. De Kolibrietjes beminnen het, fap van deeze Bloemen, en, wanneer zy ’er te diep in kruipen, heeft men dikwils gelegenheid om, ze levendig te vangen. | We Ave re NE De Goudlakenfe Faifänt uit China (31). Deeze Vogel is wat kleiner dan onze Engelfche Faifant, doch anders gelykt hy 'er taamelyk naar; hoewel zyne Staart, zo ik meen , naar evenredigheid langer is, hebbende de middelfte Veder, daar van, de langte van drie-en-twintig Duim. Ar- BIN heeft hem reeds, in zyne Vogel-Hiftorie, in * Derde Deel, bladz. 34; onder den naam van Roode Faifant befchreeven; doch alzo hy ongemeen kakelbont is door eene mengeling van de allerpragtigfte Kleuren, die men zig voorftellen kan, heb ik geoordeeld dat myne benaaming gepafter zy. Dewyl ook de Af beelding, welke AreiN van deezen Vogel heeft gegeven, ver afwykt van de Natuur, zo wil ik zyne gebreken in de myne tragten te verbeteren. Hy heeft den Bek en Kop naar evenredigheid veel te groot gemaakt: de Wiek is te lang en de Staart heeft naauw= (*) Bignonia Fraxini Foliis, coccineo Flore mino- _T. 63. PhaGanus Aureus Sinenfis. Brrss. Zo, I, p. 271, re. CaresB. Car. IL. T. 65. Gelfeminum Hederaceum Phafianus ruber e China. Ars. 4v. III. P. 34. T. 36. Indicum. Corn. Canad, T. ro3. Bignonia radicans, Phafianas piCtus. Linn. Sy/t. Nat. XIL Gen. ror. Sp. Linn. Spec. Plant. MH. p. 871. Á 5. Syl. Nat. X. Gen, go, Sp. 4. Natuurl. Hift, 1. D, (31) Phafianus variis Coloribus fplendidus, Epw. 4v. V. Stuk, bladz. 308. HI Deel, G 26 VERZAMELING var UITHEEMSCHE naauwlyks de helft van haare langte. Bovendien zyn nog veele Byzonderhedert door hem voorbygegaan, welke ik, zo wel in myne Afbeelding als befchryving ; zal bybrengen. | De Bek van deezen Vogel is helder geel, en wordt naar de Punt toe wat donkes rer: de Oogen hebben eenen helder geelen Ring: de zyden van den Kop zyn on- der de Oogen Vleefchkleurig en kaal, of zeer dun met Vederen bezet. De Kruin van den Kop is bedekt met fchoone helder geele of Goudkleurige Vederen, wel ken hy menigmaal overend zet als een Kuif, doch dikwils ook in de Nek laat neders zakken, Het bovenfte van den Hals is met Oranjekleurige Vederen bedekt, en ge- tekend met zwarte dwarsftreepen. Deeze Veders kunnen zy op de zelfde manier over-end zetten, als onze Haanen, wanneer zy met elkander vegten , gewoon zyn te doen. Het onderfte van den Hals en het bovenfte van de Rug, is bezet met fchoone donkergroene Vederen, die eenen Goudglans en aan de Punten zwarte dwarsftreepen hebben. Wanneer zig de Vogel beweegt, hebben deeze Veders een andere beweeging dan de overigen, doordien zy wat over de Rug heen vallen en aan de zyden over elkander fchuiven. Het overige van de Rug is, tot aan de Staart toe, fchoon Goudgeel, en by het Gewricht van de Wiek, als ook by de Dekve- deren van de Staart, met eenige weinige rood Scharlakenfe Vederen gemengeld. De zwaarfte of grootfte Slagpennen zyn donker of zwart, en aan de baarden bruingeel gevlakt: de middelfte donkerrood met zwarte Vlakken, en eenigen der kleinften, die digft aan de Rug taan, van eene by uitftek fchoone Hemelfchblaauwe Kleur. Aan de binnenzyde zyn alle Slagpennen donker, en alle Dekveders van eene dori- kerroodagtige Kleur: doch de eerfte ry , welke de Slagpennen onmiddelyk bedekt, is wat geelagtiger, en overdwars zwart geftreept. De onderfte zyde des Vogels is, van den Bek tot aan de Staart, {Choon rood of Scharlakenkleur : de Schenkels zyn Tegelrood. De Staart heeft eene mengeling van zwart en roodagtig bruin; de twee middelfte Veders zyn zwart, met eenige ronde, benevens ettelyke onregel- maatige bruine Vlakken: terwyl de Zyd-Veders fchuins zwart en bruin geftreept zyn, gelyk de Afbeelding vertoont. Boven de groote Staartpennen fteeken eenige lange en {malle Scharlakenkleurige Vederen, met geelagtige Schaften, uit, welke byna de halve langte van de Staart hebben. Ik heb de Staartvederen yler en meer van elkander afgezonderd voorgefteld, dan de Vogel dezelven gemeenlyk draagt, ten einde ik derzelver verfchillende Tekening zo veel te beter mogt kunnen vertoo- nen. De Pooten en Voeten gelyken naar die der Hoenderen, doch zyn wat dun- ner, van Kleur geel en hebben korte geele Spooren. Dergelyke Vogels zyn ons, federt eenige Jaaren, dikwils uit China toegebragt. Ik heb verfcheidene derzelven by onzen Adel, als ook by eenige andere Lief heb- bers, gezien, en de Gemaalin van Sir J. HearTncore heeft ‘er my eenen, die kort te vooren geftorven was, vereerd ; waar door ik in ftaat gefteld ben geworden, om een naauwkeuriger Afbeelding van denzelven te maaken, dan het my anders wel doenlyk geweeft zou zyn, die te leveren, en naauwkeuriger tevens, dan dezelve van anderen uitgegeven was. Deeze Vogels zyn taamelyk fterk van natuur, en verdraagen ons Klimaat zeer wel; ja, indien men ze met hunne Hennen tot ons overbragt, zou men ze, zonder veel moeite, kunnen aanfokken, De Haan, wel- ken de tegenwoordige Afbeelding voorftelt, is nog werkelyk by den Heer HAns SLOANE in Leven, en, zo ik het wel onthouden heb, heeft zyn Ed. denzelven reeds vyftien Jaaren gehad, | PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. 27 B LssA A E_ XXXII b a OA De AE Vliegenvanger (32). _Deeze Vogel is byna zo groot, of ook wat grooter dan een Leeurik. De Kruin des Kops is zwart; de bovenfte Vlakte des Lighaams, der Wieken en der Staart, donkerbruin; zynde de Staart in * byzonder byna geheel zwart. Hy heeft den Hals, de Borft en Buik, wat helderer bruin. Van agteren komen, onder de Staart, ee- nige vuilroode Vedertjes te voorfchyn. Op hooge Boomen ziet men deezen Vogel niet, maar hy onthoudt zig in Boflchen en Struwellen , aazende op Infekten. Zyn Stem beftaat uit eenerley toon, en komt met het maauwen van een Kat overeen, weshalve hy ook Katten-Vogel geheten wordt. Hy legt een blaauw Ey, en ver- trekt ’s Winters uit Virginie. Blsbladerige Amerikaanfcbe Heefter met witte Aairswyze geplaatfie Bloemen (*). ‚ Deeze Heefter groeit op vogtige Plaatfen en dikwils in t Water, uit het welke hy zig, met veele dunne Steelen, van tien tot veertien Voeten verheft. Zyne wat ruuwe Bladen ftaan beurtlings tegen elkander over, zynde wat Tandswys uitgefneeden, en in figuur de Haagappel- Bladeren niet ongelyk. In July komen, aan de enden der Takken, Aairen voort van vier tot vyf Duim lang, beftaande uit witte Bloemen, die ieder vyf Blaadjes en in 't midden een Bosje van kleine Draadjes hebben. De Bloemen {taan digt by elkander op Steeltjes van een Kwartier Duims lang. Daar volgen klei- ne Eyvormige {pitte Doosjes op, waar in veele ligte Zaadjes vervat zyn. Deeze Plant verdraagt ons Klimaat in de vrye Lugt, en bloeit by den Heer BACON te Hoxton ({). P L A A TT XXXIIL De Hennen van den Paauw-Frifant uit China en van den Chîneefchen Goudlakenfen Haifant (33). De Vogel, dien de bovenfte Afbeelding voorftelt, is ongevaar een derde deel kleiner dan de Paauw-Faifanc Haan, die op Plaat XXIX is vertoond; doch hy komt met denzelven, ten aanzien van de Kleur en Vlakken, meer overeen dan andere Vo- gels van het F aifanten- Geflagt, welken ik ooit gezien heb: hoewel hy veel donke- -* rer is. De Bek is donker of zwart; de Oogkring geel: de Veders zyn aan den ge- heelen Vogel donkerbruin: hebbende het agterfte deel van de Rug, benevens de ge:- heele Staart, donkere en helderbruine Stippen. Alle Dekveders der Wieken en van het bovenfte deel der Rugge, als ook de naaft daar aan zynde Slagpennen, hebben, ieder op zig zelf, digt aan de tip, een ronde donkerblaauwe Vlak; doch de tippen zelf zyn vuil Oranjekleurig of roodagtig bruin. Op ieder van de Staartvederen zyn, naar het end toe, twee donkerblaauwe Vlakken, maar alle-deeze Vlakken ontbreekt de heldere Glans, die aan den Haan waar te neemen is. De Pooten en Voeten zyn donkerblaauw of zwartagtig, zonder Spooren. De Hen van den bonten Chineefchen Faifant, die op de XXXI. Plaat vertoond is, wordt in de onderfte: Afbeelding van deeze Plaat voorgefteld, en is zo zeer van | haa- (32) Mufcicapa Vertice nigro. Caress. Carol, 1 T, 66. Mufeieapa fufca, fubtus cinerea , Capice nigro, Criffo rubro. Briss. Av. IL p. 365. Mufcicapa Caroli- nenfis. Linn. -Sy/?. Nat. XII. Gen. 113. Sp. 18. (*) Alnifolia Americana ferrata, Floribus pentape- talis albis, in fpicam difpofitis. Prur. Phyt. Tab. 115. fig. 1. CatrsB. Carol, 1, T. 66. Clethra. Linn. Spec. Plant. IL p. 566. (33) Foemella Phafiani Pavonici Chinenfis & Phafia- ni variis Coloribus fplendidi , five Aurei Chinenfis, aa dv, IL, T. 69. Foemellee precedentium, Tab. 29 31. (1) [Zy heeft ook, in dit Jaar 1772, gebloeid op de Buitenplaats van onzen Amfterdamfchen Hooglee- raar-J. BurMANNus, die dezelve aldaar in zyne Boffcha- gie van veelerley uitheemfch Geboomte heeft. Een Takje daar van, met Bloem en Bladen, my vereerd, vind ik met deeze Afbeelding vry wel overeenkomftig. ] G 2 28 VERZAMELING van UITHEEMSCHE haaren Haan verfchillende, als eenig ander {lag van Faifânten, my bekend, Ter- wyl, naamelyk, de Haan eene mengeling van zo pragtige Kleuren heeft, als men zig voorftellen kan, ziet er de Hen gantfch gemeen en eenkleurig uit, zonder de minfte Vlakken of andere Kentekenen te hebben. Haar Bek is geel: de Oogen zyn geelagtig Hazelaarkleur en met donkerkleurige Vederen omringd: de Kruin van den Kop is bedekt met roodbruine Vederen, die eenigermaate een Kuif of Toupet maaken. De bovenfte Vlakte van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn: roodagtig bruin. Kort onder den Bek zyn de Vederen wit; doch de Keel; Borft en ’t Lyf, helder geelagtig bruin, hebbende wat donkerer bruine Vlakken, gelyk in de Afbeelding is aangetoond. De rand aan % bovenfte der Wieken is witagtig. De Pooten en Voeten zyn geel. Den hier eerft befchreeven Vogel heb ik, benevens deszelfs Haan, by Doktor Monroo te Londen gezien, alwaar zy beiden ook van my zyn afgetekend. Die Heer hadt veel hope, dat deeze zeldzaame Vogels Jongen voortbrengen zouden, ten welken einde hy ‘er ook in zyn Huis, te Croydon by Londen, eene zeer be- kwaame plaats voor inruimde; doch, dewyl de Hen kwam te fterven, eer hy ze lang genoeg gehad hadt, werdt hy in zyne verwagting te leur gefteld, Den tweeden hier voorgeftelden Vogel kan ik onder allen, die in dit Werk voor- komen, het allerminft met zekerheid uitgeeven voor den genen, dien hy zal ver- toonen. Ik heb hem zelf nooit gezien: doch alzo ik thans drie Chineefche Faifan- ten- Haanen, en van twee derzelven de Hennen, had voorgefteld, wilde ik gaara derzelver Huishouding hier compleet maaken. Derhalve gelegenheid gehad, om verfcheide fraaije en zeer wel gemaakte Chirieefche Schilderytjes van den bonten Faí- fant en deszelfs Hen, naauwkeurig te befchouwen, en dus bevonden hebbende, dat de Haanen met de Natuur zeer wel overeenkwamen, geloofde ik, dat de Hennen met derzelver Origineelen niet minder overeenkomftig zouden zyn. De Hennen, naamelyk, féhoon niet van een zelfde Hand getekend, en op verfchillende tyden, dus, in Engeland overgebragt, ftemden in Kleur mer elkander overeen. Het is my der- halve waarfchynlyk, dat de onderfte Figuur, op de nevensgaande Plaat, den Vogel even zo gelyk zy, als of ik hem zelf naar de Natuur had afgetekend. Ook heb- ben eenigen myner Vrienden, door wien deeze Goudlakenfe Faifant-Hen hier te Lande gezien is, my verzekerd, dat onze Aftekening den Vogel, zo zy zig erin- nerden, zeer wel geleek. PL A AT XXXIV. Het Amerikaanfche Roodftaartje (34). Deeze Vogel is byna zo groot als, of veeleer wat kleiner dan ons Roodftaartje , en heeft eenen dunnen zwarten Bek. De Kop, Hals, Rug en Wieken, zyn zwart, uitgenomen vyf of zes der grootfte Slagpennen, die ten deele aan haare bui- tenfte Baarden rood zyn. De Borft is rood, maar door een Afchgraauwe Streek verdeeld; welke Kleur ook de Buik heeft. De Staart is rood, behalve het End, dat zig zwart vertoont. De Pooten en Voeten zyn zwart. De Wyfjes zyn bruin. Deeze Vogeltjes onthouden zig in digte Boflchen van Virginie. Zy laaten zig al- leenlyk by Zomer zien. | De zwarte alnooten- Boom van Virginie (*). De meefte Streeken, van % Noordelyke Vafte Land van Amerika, zyn vol van dee= (34) Ruticilla Americana. CaresB. Carol, 1. T. 67. (*) Nux Juglans Virginiana nigra. Catess. Car, IL Mufcicapa Ruticilla. Linn. Sy. Nat. XIL. Gen. 113. T, ó7. Nux Juglans nigra Virginienfis. Park, 1414. Sp. ro. Motacilla Ruticilla, 59/7. Nat. X. Gen. 99. Sp. Juglans nigra. Linn. Ópec. Plant, IL p. 1415. 15. Nat. Hift. I, D. V. Stuk, bladz. 577. | EN ZELDZAAME VOGELEN. 29 deeze Boomen, doch inzonderheid Virginie en Maryland, by den oirfprong der Ri- vieren, alwaar zy op laage vette Gronden menigvuldig en zeer hoog groeijen. De Bladen zyn {maller en fpitfer, en zo glad niet, als die van onze Nooteboomen. De Schaal det Nooten is zo dik, dat men ze met den Hamer moet aan ftukken flaan: De Bolfter is ook zeer dik en van buiten gantfch ruuw. De Kern is zeer Olieagtig en van een garftige Smaak, doch wordt, als zy ettelyke Maanden gelegen heeft ; van de Indiaanen, als ook van de Inkhoorntjes, enz. gegeten. Het fchynt dat de Boom van de Kleur des Houts zynen naam bekomen heeft, * welk bruiner is, dan alle ander Stamhout van zulk eene grootte, wordende deswegen ook tot Kabinet- ten, Tafels en ander Huisraad, zeer veel gebruikt. P L A A T XXXV., De roodpootige Parys uit Barbarye (35). Ik houd deezen Vogel voor wat kleiner, dan onze gewoone Patrys: want, hem afmeetende, heb ik bevonden, dat hy van de Punt des Beks tot aan het End der Vingeren dertien; doch tot aan het end van de Staart {legts twaalf en een half Duim lang ware, en zyne uitgebreide Wieken hadden, van °t eene End tot het ander, negen- tien Duimen vlugts. WirLouersy (chryft‚ in zyne Ornithologie, dat de Haan van onze Engelfche Patryzen, van den Bek tot aan de Klaauwen, de langte van veertien en een vierde Duims; doch, tot aan * End van de Staart „van twaalf en drie vierden Duims heeft, en van de eene Punt der uitgefpreide Wieken tot aan de andere eene breedte van twintig Duimen. Hier uit blykt, nu, dat de tegenwoordige Vogel klei- ner Zy dan de gewoone of Afchgraauwe Patrys , niettegenftaande Heer WirLLoucn- BY de roode Franíche en Îtaliaan{che Patrys grooter maakt dan deeze en de graauwe is, tellende de hoogfte langte van dezelve op agttien, en de breedte op twee-en- twintig Duimen: zo dat niet alleen het verfchil der Grootte, maar ook dat der Kleur van eenige Deelen, tuflchen de Roode Europifche Patrys en die van de Afri kaanfche KKuften, een weezentlyk onderfcheid aanduidt. | | De Bek is fchoon Scharlakenrood; de Oogen zyn Hazelbruin, en de Oogleden , rondom het Oog, lieflyk rood. Boven op den Kop is hy helder Kaftanje- bruin, welke Kleur zig ook over het agterdeel van den Kop nederwaards uitftrekt , doch dan donkerer wordt, naar vooren toe loopt en om den Hals eenen Ring maakt, wel- ke met ronde witte Vlakjes is gefpikkeld. De Kop en Hals zyn op zyde lichtblaauw- agtig Afchgraäuw , en deeze Kleur omringt ook de Oogen. Aan ieder Zyde is, rond- om de plaats van het Oor, een donkere Vlak, Het voorfte van den Hals is, onder den Ring, Afchgraauw , en deeze Kleur verdwynt aan de Borft, ongewaarwordelyk, in eene bleeke Roozekleur. De Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn helderbruin of Tegelrood. De bovenfte Vlakte van den Hals, Rug en Wieken, zyn donkerbruin en fpeelen wat in *t Afchkleurige. De groorfte Slagpennen der Wieken vallen wat donkerer dan de overige Vederen, en hebben naar de Punt toe, aan den Rand, eene niet zeer groote, lichte, geelagtig bruine Vlak, De binnen- zyde der Slagpennen is donker Afchgraauw , maar de binnenfte Dekveders der Wie- ken zyn eenigermaate Tegelrood. De Veders die op de Schouders, tuflchen de Rug en de Wieken ftaan, zyn lieflyk blaauw, met donker rood gezoomd. De Zyden van het Lyf zyn gedekt met fchoone dwars gefchakeerde Vederen , die de Tippen Oranjekleur, met een zwart Halfmaantje daar boven, en verder wit, doch \ Perdix rufa, Africana. Epw. Av. II. T. zo. Nat. XII, Gen. rog. Sp. 12. Syft. Nat. X, Gen. gr. LA rufa five major. Gesn. 4v. 682. Jonst. 4v. 68. Sp. 8. Roode Patrys, Natuur), Hift. L, D. V. Stuk, T. 27. War, Ornithol, 118. T. 29. Ars. Av. I. T. 29. bladz. 413. Brrss. Av. I. p. zar. T. 23. f‚ 1. Tetrao rufus, Re, HI Deel, 30 VERZAMELING wan UITHEEMSCHE doch, het overige ‚en bedekte. gedeelte, Afchgraäuw,hebben;='Deeze Veders'gaan ten deele. over. de. Wieken heen u.De: Stuit is-Afchgraauw en gelyke ‘Kleur-Hebbenook de middelfte- Staartpennen:: doch Zyn watt donkereren tevens-overdwars donker: ge- {treept-» De, zydveders van de Staarvzynin de eene helft „naar hee:Lyf toe, Afch- graauw» „doch ‚in de andere.helftnaarrde tippen toe; vuil Oranjekleur: -de Pooten en Voeten-roods doch. fchooner -dansin de ‘Duiven. ‘Ook’ hadt" deeze Patrys nog kleine Spooren;en haare-ASlaauwen waren:bruin::! | Myn Goede Vrind, de Heer Fromas Rawraings,een-Kooptfian; woonende te St.-Crux, in-dat.gedeelte- van Barbaryes% welk: buiten-de ‘Straät van: Gibraltat aan den Arlantifchen Oceaan legt, heeft -my- eenpaat van-deeze Vogelen levend: jn toegefchikt. Ik heb niet gehoord, dat de Patrys met roode Pooten, noch de Euro- pifche noch de Afrikaanfche; ooit in Engeland heeft voortgeteeld, offchoon de bei- de Soorten dikwils daar heen-gebragt ‘zyn. De genen; die verlangen naar Berigt, aangaande de Europifche roode Parrys , „hebben-maar de Ornithologie van Wire LOUGHBY, pag. 167, Tab. 29, na te zien. ArBrN aan te haalen is onnoodig, de- wyl deszelfs befchryving een gedeelte van ’t Berigt van W mr ouGtBr uitmaakt. SISISISISISISISISISI SS ISISIS Sie ISISISISISISIS SISI SISI Sisi SIE P L'A AT: XXXVLt» Het’ kleine zwarte Roodflaartje (36). ‘ Dit ‘is-byna-zo groot als een Kanaries Vogel-en geheel zwatt witgénornen de Schouders der Wieken; en een gedeelte van ‘de Baarden der beide &tootfté Slagpen- nen; welke wit zyn. De Bek is dik en kort, en heeft if zyn bovenfte gedeelte ee- ne infnyding, -gelykin de Valken plaats heeft: “Dit Vogeltje ‘onthoudt zig in Mexiko, «en wordt van ‘de Spanjaarden Maripofà nigra, “dat isde Zwarte Vlinder of Kapel genoemd:--Of dit het Mannetje of-het Wyfje zy, “weet ik niet adï te wijzen. De „Amelanchier of Franje- Boom (*). E Deeze Heefter groeit gemeenlyk"aan de Oevers vân kleine Beeken ‘ei Riviërër, Zy wordt van zes tot tien Voeten hoog, en heeft meerendeels eenen krommen on- regelmaatigen Stam. De Bladen zyn heldér groen, en van figuur als de Oranje- booms- Bladëten. In Mey brengt hy Troflen voort van witte Bloemen; welke aan Takkige' Steelen hangen, die een half Duim lang zyn.’ ledef Bloem beftaat uit vier {malle dunne en’ twee Duim lange Blaadjes ; ‘waarop ronde, Zwartagtig blaauwe Bes- fen volgen, die in grootte veel naar de Slee =Pruimen gelyken. SISISISIS SISSI SSS SISSI SISSI SIS SS DIS SESSIES SISI SIE EIS P L A A T, XXXVIL Raden gen eert | Het bruine gevlakte Hazelboen Grik a | Deeze Vogelsis-wat grooter dan een Engelfche ‘Patrys; of bykans ‘zo groot als onzeskleine Soort’ van tamme. Hoenderen; Hy fchynt ook wat langer van Lyf dan | een (36) Rubicillg minot nigra. Carrsb, Carol, 1. T. 68. CCXLI.' f. 4. Chionanthus, Hot. Cliff. 17. Gron. Ars. Av. IIL.p. 65. T. 69. Pyrrhula Mexicarla nigra, Jirg. to. Roven Zugd. Bat. 17. Chionanthüs Virgi- Briss.: Av. II, p. 316. Loxia nigra, Linn. SyfZe.Nat,- nica. Linn: Spec: Plâht. ILp.ir. * XII, Gen. rog. Sp; 40-Syft Nat:,X Gen. 96, Sp::28» _+-(37) Urogallas minor Americanus, five maculatus Zwarte Kernbyter, Nat. Hijt. 1. D. V. Stuk, bladz. Canadenfis: foemina. Epw, 4v. IL. T. 71. Bonafia Fre- 514 ti Hudfonis. Brrss. Av. IL. p. vor. Append, ro, Te (*) Amelanchier. Virginiana, Lautocerafi folio, H. trao Canâdenfis. Linn. Sy/?: Nat. XIL Gen. 103, Sp. 5. Per. Ray. Suppl. App. 1t2. Arbor Zeylanica,Coti- 3. Sy/Z. Nat. X.Gen.1.-Sp.’3. Kanadafche Veldhoen. ni foliis, fubtus Lanugine villofis, Floribus albis Cu- Nat. Mift:I D, V. Stuk , bladz, 403.” j culli modo laciniatis. Pruxn. Alm.p/44. Phyt, Tab, je EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 een Patrys te zyn, hebbende naar evenredigheid de Staart. langer…-De Bek is zwärt: en gedekt met bruine Vederen, -welke voorwaards overde Neusgaten zig’ uit{trek- ken. Boven het Oog heeft hy een klein ftukje van eenen rooden Huid: « Van het Grondftuk des Beks loopt naar het Oog een witte Streek, en van het:Oog loopen agterwaards twee andere’Streeken , van: welken. de onderfte de-langfte is. Het-bo- venfte deel van den Kop, de bovenfte vlakte van den Hals en dé Rug ; zyn gedekt met donker bruine Vederen, onder welken zig ook wat vuil-Orapjekleurigs-en Afch- graauws mengt. De Dekveders der Wieken: zyn-donkerbruin, en-hebben de tippen wat. lichter bruin gerand, niet alleen „maar binnen dezelven nog eene helderbruine Streek, die met deezen Rand evenwydig is. De groote Slagpennen zyn donker of zwart, en aan den Rand van den buitenften Baard wit gefprenkeld. De kleiner Slag- pennen, naaft aan de Rug, zyn helderbruin, met donkerbruine Streepen overdwars. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn donker en hebben witte Punten. Tus- fchen de Rug en de Wieken zyn eenige Veders, welke langwerpige witte Vlakken hebben, die naar de Tippen toe geftrekt zyn. De Staart is donkerbruin of zwart, en derzelver middelfte Vederen zyn, overdwars, helder roodagtig. bruin’, ja: bna Oranjekleurig geftreept: terwyl de.zyd- Vederen-met de zelfde Kleur gefprenkeld-en geript zyn. De Keel is, onder den. Bek, geelagtig: wit, en heeft kleine zwarte Vlakken. De Hals, daar onder, zowel als de Borft, is verfchooten: Oranjekleu- rig en overdwars getekend met halfmaanswyze zwarte ‘Vlakken „-waar'van de pun- ten opwaards ftaan. Onder het. zwarte. en ‘Oranjekleurige van de Borft is ook wat wit gemengd.. Het overige der onderfte Vlakte, van de-Borft af tot aan:de Dek- veders onder-de:Staart, is wit met wat. Roomkleurigs gemengd ; en tevens met’ even zodanige Vlakken. als de Hals en Borft, bezet: De Pooten zym van boven over de Kniejen tot aan de Voeren gedekt met. Haairagtige bruine Vederen:,” welke wet gens haare, fyne,dwars- Streepjes zig als geaderd vertoonen: De: Voeten zyn bruin- rood, en hebben. de drie voorwaards {taande-Vingers gehakkeld-aanvieder zyde; doch de agterfte Vinger is op zyde glad, met een zeer lange zwarte Klaauw, gelyk de anderen. … rd SL Et ge on me hese iAamalke 24 Edie A MEI it \ — Il houd deezen ‚Vogel voor een Soort,van Hazelhöen.… Ik héb-hem met ‘alle be- {chryvingen, „welken ik van dic Geflagt-kon- vinden: vergeleeken, en bevinds «dat hy zo zeer van dezelven afwykt, dat ik. geloof hem voor eene tot nog toe niet be- fchréevene Soort te kunnen uitgeeven. „Hy-werdt my uitde Hudfons--Baay „door myn. Vrind den Heer Lremr, toegezonden; met een Berigt, dat-hy- zig in: die Landftreek het geheele Jaar onthoude. # Deeze Soort van Vogelen leeft „in Noord- Amerika, op laag vlak Land: in- Europas daarentegen, vindt-menze niet dan: in hooge Landen en op de Bergen, alwaar-de Lúgt, Rwegens' de hoogte, zo- koud is als in de laage Landftreeken van de Hudfons- Baay, die-het bewoonde deel van Amerika uitmaaken, dat het meeft naar °% Noorden legt. By de. Autheuren treft men , in de befchryving van dit Geflagt van Vogelen „tenkel-duifterheid- en tegenftry- digheden aan: waar van het meefte door den Heer, Wirouarsy, in zyne Orni- thologie, by een verzameld is, alwaar men het van p2g. 172 tot 178 kan nazien. SSSSISSSISSS SISSI SSS SSSE P L A A T, XXXVII De Weftindifchbe Ysvogel (33). Deeze Soort van Ysvogelen is wat grooter dan een Merel, Hy heeft den Bek err Ì arr der- 3 ede del nen va AD OL ged TEKEN AÈ éat ror de vs, SAS pe pAn Ne (38) Wfpida, Carss. Carol. 1. T. 69. Ray. do'4g. “Gen. 62. Sp. 7. Sift. Nut. X- Gen, 56. Sp. 3. Nat. N. 2 & 184. N, 14. Wpida Carolinenfis criftata. Briss. Hij? I. D. IV. Stuk, bladz. 404. be (ike dv. IV. p. 512. Alcedo Alcyon. Linn. Sy/t. Nat. in uien 2 32 VERZAMELING van UITHEEMSCHE derdhalf Duim lang en zwart, de Oogen zyn groot: de Kop is met lange blaauwag- tige Vederen bedekt. Onder het Oog heeft hy eene witte Vlak en nog een andere aan % Grondftuk van de bovenfte helft des Beks. De geheele Oppervlakte des Lig- haams is donkerblaauw. De Hals is wit, met eene breede donkerblaauwe dwars- ftreep, waar onder de Borft vuilrood verfchynt. De Buik is wit. De Slagpennen der Wieken zyn zwart, doch hebben ook eenig wit aan de binnenfte Baarden, die bovendien eenen blaauwen en zwarten zoom met witte dwars- Vlakken voeren ; doch men kan zulks alleenlyk, wanneer de Wiek uitgefpreid is, befchouwen. De Staart is donkerblaauw en aan het End wit, gelyk de meefte Slagpennen.. Hy heeft vier Vingers, van welken maar ééne agterwaards ftaat. Zyn Geluid, zyn eenzaa- me ophouding aan de Rivieren, en zyn Voedzel , maaken hem den Engelfchen Ys- vogel gelyk. Hy vreet niet alleen Viflchen, maar ook Haagdiflen. Krein geeft ’er_ den naam van Ruigkop aan. De Smalbladeriee Kaatfenfineer-of Wafchboom dan Carolina (). Gemeenlyk zyn dit maar kleine Boomen of Heefters, die byna de hoogte van twaalf Voeten en kromme Stammen hebben, welke hunne Takken ongeregeld over den Grond uitbreiden. De Bladen zyn lang, fmal, en zeer fpits, aan eenige Boo-_ men grootendeels, aan anderen in * geheel niet gehakkeld. In Mey zyn de kleine Takken overhoeks bezet met langwerpige troflen van zeer kleine Bloemen, die in gedaante en grootte naar de Katten der Hazelaaren gelyken, van eene rood en groe= ne Kleur. Hier op volgen Druiftroflen van kleine Beflen, die blaauw zyn, zo digt aan elkander {taande als de Druiven. De Kern fteekt in eene langwerpige harde Steen, die met eene vette Meelige Stoffe overtoogen is, welke het Wafch of Smeer uitlevert, daar men op de volgende manier Kaarfen van bereidt. In November en December, op welken tyd de Beffen ryp zyn, begeeft zig een Man, benevens zyne Familie, van Huis, op een Eiland of een aan de Zee leggen- de Zandbank, alwaar deeze Boomen in menigte groeijen , en neemt Ketels met zig om de Beffen daar in te kooken. Aldaar maakt hy zig van Palmboombladen eene. Hut, om, benevens zyne Huisgenooten geduurende zyn verblyf aldaar, °t welk ge- meenlyk drie of vier Weeken duurt, daar in te woonen. De Man kapt de Boomen af, en de Kinderen vergaderen de Beflen in een Schottel, waar op zy dan verder Water gieten, en die zo lang kooken, tot dat de Olie ‘er boven op zwemt, welke alsdan in een ander Vat afgefchuimd wordt. Dit herhaalt men zo dikwils, tot dat ’er geen Olie meer overblyft, Wanneer dezelve vervolgens verkoeld is, wordt zy zo {lyf als Wafch, en krygt eene vuilgroene Kleur. Dan kookt. men deeze Stoffe nog eens en zuivert dezelve in Koperen Ketels, % welk dezelve doorfchynend groen maakt. De Kaarfen, daar van gevormd, branden lang, en geeven een aangenaa- pmen Reuk. Gemeenlyk wordt ’er een vierde deel Smeer onder gedaan, en dit doet deeze Kaarfen helderer branden. | SSISISISISISISS\SISISISISIS\SISISISIS/SISISISISIS\SISISISISISISISISISISISISI 8 PL A A°T 'XXXIX Het witte Berkhoen of’ Hazelboen (39). Deeze Vogel flaat, ten opzigt van de grootte, in ’ midden tuffchen de gewoos ne Patrys en Faifant, doch in geftalte komt hy de Patrys zeer naby, uitgenomen dat (*) Myrtus, Brabanticee fimilis, Carolinenfis, bac- p. 216. Frrscm Av, T. 110, III. Tetrao Lagopus; cata, Fruêtu racemofo feffili monopyreeno, PLUK. Alm. Linn. Sy/t. Nat. XII, Gen. 1o3. Sp. 4. Syft. Nat. X. 250. T. 48. f. 9. Caresn. Carol. 1. T. 69, Myrica Ce-__Gen. gr. Sp, 4; Snecuwhoen. Nat, Hift,I. D. V. Stuk rifera. Linn. Sp. Plant. II. p. 1453. bladz. 404. (39) Lagopus. Epw. du, II. T. 72. Briss, Av. L, EN ZELDZAAME VOGELEN. 33 dat zyn Staart wat langer is. Fly heeft den Bek zwart; de Neusgaten zyn gedekt met kleine witte Vedertjes, die voorwaards gepunt zyn. Het onderfte deel van den Bek heeft aan zynen Wortel ook witte Vederen, van welken een {mal Kringetje om de Oogen ftaat. Boven ieder Oog is een flappe Wenkbraauw, die maar van onderen vaft zit, gaande wederzyds over de Kruin van den Kop in de hoogte. De- zelve is een Duim lang en een half Duim breed: zy ziet ’er uit als Pluis, of als de Huid die het Oog van eenen Faifant- Haan omringt, en heeft een fchoon roode Kleur. De Kop en Hals zyn roodagtig bruin en hebben fyne zwarte dwars-Streep- jes; doch van vooren aan den Hals zyn ook ettelyke witte Vederen. Het middelfte deel van de Rug ís, gelykerwys de geheele Wiek , wit; de Schaft der grootfte Slagpennen, welke zwart is, uitgezonderd. De gevlamde Veders, onder aan den Mals, houden niet eensklaps op, maar vertoonen zig ook hier en daar, op ‘t begin van de Rug en wederzyds , tuflchen dezelve en de Wieken. Ook ftaan ‘er eenigen op de Borft, en in de Dekveders boven aan de Staart. De twee middelfte Staart- pennen Zyn overdwars bruin en Zwart geftreept, gelyk die aan den Hals, enz.: de beide wederzyds aan dezelven volgende zyn wit ; de overige buitenfte Staartpennen vuilbruin of zwart, hebbende witte Punten. Het Lighaam, de Zyden, de bin- nenfte Vlakte der Wieken, de Dekveders onder de Staart, de Pooten en Voeten zyn, tot aan het End der Vingeren, t'eenemaal bedekt met witte Vederen, doch die aan de Pooten en Voeten ftaan gelyken meer naar Haair. De Klaauwen zyn bruin en taamelyk lang, maar tevens regter dan men dezelven gewoonlyk vinde in her Pluimgediert. | By den Heer HANs SLOANE is deeze Vogel opgezet te zien, en naar denzelven heb ik myne Afbeelding en bcefchryving gemaakt. De Heer LiGuT, die eerft kott- lings uit de Hudfons-Baay in Engeland terúg gekomen is, zeid’, toen hy deezen Vogel zag, dat dezelve een Haan ware, gelyk die in 't Voorjaar, wanneer hy de witte Kleur verlieft en weder bruin wordt, zig vertoont: aangezien zy des Win- ters Sneeuw-witte Vederen hebben, uitgenomen de buiteníten aan de Staart, wel- ke zwart zyn met witte Punten. In % Voorjaar beginnen zy te veranderen, en worden op de bovenfte Vlakte bruin, terwyl het Lyf grootendeels wit blyft. De Heer LienT heeft een deezer Vogelen van de Hudfons- Baay medegebragt, die volkomen wit was, en my denzelven prefêent gedaan. Hy hadt hem aldaar in de Winter gefchooten, en verzekerde my tevens, hoe hy voorzeker wift, dat zig deeze Vogels tegen den Avond in de Sneeuw ter rufte begeeven. In dat Land is de Sneeuw zo lugtig als fyn droog Zand. Zy blyven de geheele Nagt over daar in, doch met den morgenftond vliegen zy regtop in de hoogte, om de Sneeuw van > Lyf te fchudden. Hy heeft ze dikwils dus zien opftygen, en hunne Drek in de Sneeuw -Legerftee gevonden. Hy voegde ’er by, hoe men waargenomen hadt, dat zy in den Winter maar ’s morgens en ’s avonds vreeten, doch omtrent den Middag zig jn de Zon zetten. Het zyn Inboorlingen van de Hudföns-Baay, alwaar zy broe- den en zig het geheele Jaar door ophouden; doch bovendien zyn zy zo wel in Ame- rika als in Eutopa gemeen. Ik heb dergelyke uit Noorwegen gekreegen, en in alle Vogel- Hiftoriën worden zy naauwkeurig befchreeven, met het byvoegzel, dat zy zig in Switzerland, Spanje, Italie, enz. op het Gebergte onthouden. Een Patrys js deeze Vogel eigentlyk niet, maar van de Soort der genen, die wy Berkhoen noe- men, zynde de Lagopus Avis van ALDROVANDUS. In zyn Wintergewaad vindt men hem by WirrouaHsy, pag. 176, befchreeven. Aan den Vogel, naar wel- ken ik, als boven gemeld is, myne Tekening heb gemaakt, waren de roode Wenkbraauwen veel grooter, dan aan alie anderen, doordien menze, wanneer de Huid droog is, in eenigen naauwlyks befpeurt. Ik heb ’er niettemin zeer veelen ge- zien; des ik geloof, dat dit een oude en volkomen opgegroeide Haan geweeft zy. Wy worden gewaar, dat de Kammen, in onze gewoone Hoenders, in %* Voor- III, Deel, kl jaar 34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE jaar veel grooter en rooder dan ’s Winters zyn, Dewyl het my voorkomt, dat ee- nige dingen, die ik ten aanzien van deezen Vogel ontdekt heb, gantfch nieuw zyn; zo geloof ik, dat de Liefhebbers mynen arbeid niet voor overtollig houden; noch het uitgeeven van hun Geld beklaagen zullen, offchoon dezelve reeds overlang befchreeven en aan de Liefhebbers niet onbekend zy. De Heer ArzIiN heeft hem niet gekend. | 5 fn Bra hoi. ki e bruine Ral (40). Deeze Vogel is, in grootte en geftalte, aan onze zwarte Water- Ral gelyk. Zyn Lighaam is over * geheel. met bruine Vederen bedekt, doch heeft de onderfte Vlak- te helderer dan de bovenfte. De Bek en de Pooten zyn ook bruin. In de Herfft worden deeze Vogels, wanneer zy wilden Haver vreeten, zo vet, dat zy de In- diaanen niet ontloopen kunnen, welke hun door het rondom jaagen moede maaken; en dus een groote menigte daar van vangen. In Virginie „alwaar ik ze maar alleen gezien heb, worden zy, wegens hun lekker Vleefch, zo hoog geacht, als in Karo- lina de Ryftvogels en de Ortolaanen in Europa. De Vwginifche Gentiaan met Zeepkruid-bladen (*). Deeze Plant groeit in Slooten en op belommerde vogtige plaatfen. Zy wordt ges meenlyk zeftien Duimen hoog: zy heeft overend ftaande regte Steelen met lange fpitfe Bladen, die tegen elkander over {taan, en zig horizontaal uitbreiden. Uit de oxels der Bladen komen vier of vyf eenbladerige blaauwe Bloemen voort, welke ; eer zy zig openen, de gedaante van eene langwerpige Rol hebben, doch, als zy open gaan, dan vertoonen zy zig als een Beker, met vyf infnydingen aan den Rand, P.L'A- AP KEE : De Mannetjes Trapgans (41). De Wieken van deezen Vogel hebben; wanneer zy uitgefpreid zyn, van °t eené End tot het andere, de langte van zeven Voeten en vier Duimen. Van de punt des Beks tot aan het end der Klaauwen is hy drie Voet en tiendhalf Duim lang, doch tot aan het end van de Staart drie Voeten en zes Duimen. Van den hoek tot aan de punt is de Bek drie en een vierde Duim lang; de Poot, van de Knie tot aan den Hiel, ruim zeven, en de middelfte Vinger omtrent drie Duimen. De zwaarfte Slagpennen hebben eene langte van twintig Duimen en de geflootene Wieken zyn twee Voeten lang: Hy woog twintig Pond, het Pond tot zeftien Oncen gerekend. Om de Afbeelding op myn Blad te brengen, heb ik den Voet op drie Duimen gereduceerd; zo dat, door deeze verkleining, de grootte van den Vogel, in de Afbeelding, volgens den Cubifchen of Lighaamelyken Inhoud, tot de Natuurlyke grootte ftaar als 1 tot 64. Het is zonder twyfel de grootfte Vogel, dien wy in Groot Brittannie en Ferland hebben (*). (40) Gallinula Americana. Rallas Americanus. Ca- resB. Carol. 1. T. 70. Briss. Av, V. p.l175. Rallus Virginianus. Linn. $y/?. Nat. XII, Gen. 93. Sp. ro. Nat, Hift.1, D. V. Stuk, bladz. 285. (*) Gentiana Virginiana Saponarie folio , Flore cce- ruleo longiore. Hift. Owvon, III, p. 484. Tab. 5. Set. 21. Gentiana major Virginiana, floribus amplis ochro- leucis, Pruk, Alm, 16. FT. 186. Gentiana Saponaria, LiNN. Spec. Plant. IL, p. 330. | (41) Otis-mas. Epw. dv. IL, T. 73. Tarda. Ars. De Av, MHI, pag. 36. T, 38,-39. Otis five Tarda Avis, Arprov. Ornithol, IL. p. 85. T. 89. GrsN. Av. 484. Wairr. Orn. 129. T. 32. Briss. 4v.- V. p. 18. Otis Tarda. Linn. Sy/?, Nat. XII. Gen. 95. Sp. 1. Sy/3. Nars X. Gen. 85. Sp. r. Gewoone. Trapgans. Nat. Hift. I, D. V. Stuk, bladz. 288. (*) [Hier tot een vierde verkleind, moet hy Na» tuurlyk, in-dit poftuur, omtrent drie Voeten- hoog zyn. | EN ZELDZAAME VOGELEN. 35 De Bek is helder Hoornkleurig en trekt wat naar het geele : de Oogen zyn Oran- je-geel:-de Kop en Hals fchoon helder Afchgraauw en fpeelen in ’ blaauwe., Van vooren is de Hals in ° midden gantfch helder of wit. Aan de zyden van de onderfte helft der Snebbe heeft hy lange Vederen, welke. gelyk een Knevelbaard terugwaards gaan, doch aan het Wyfje ontbreeken. Aan de zyden van den Hals vertoont zig de kaale Huid, welke Violetkleurig , en, wanneer de Hals fterk uitgeftrekt wordt, van de Vederen bedekt is. Midden op de Kruin des Kops vertoont zig iets Oranje- kleurigs. Doch, 't gene het wonderlykfte in deeze Vogel is, heeft de onlangs over- leeden Heer Douverass, Doktor der Geneeskunde en Medelid van het Collegium Medicum, ontdekt: een Beurs of Zak naamelyk, waar in frifch Water door hem bewaard wordt, om Zig daar van te bedienen, als hy zig in drooge en ver van Wa- ter afgelegene plaatfen bevindt. Deeze Zak heeft zyne Opening onder de Tong, tuflchen dezelve en de Onderkaak. By A wordt deze Zak opgeblazen vertoond. Ik heb daar in, eer de Kop afgefneeden werdt, volle zeven Pinten Waters, die omtrent zeven Ponden van ons gewoon Gewicht uitmaaken, gegooten, eer hy over- liep. B wyft de Strot of Lugtpyp aan, en C de Keel of Zwelgpyp. Aan het Wyf- je ontbreekt deeze Zak (*). | | Het agterfte en onderfte deel van den Hals, de geheele Rug, de Stuit, de mid- delfte Vederen van de Staart, gelyk ook de kleine Dekveders der Wieken , zyn licht- bruin of Oranjekleurig en overdwars fchoon zwart geftreept, maar op eenige plaat- fen onregelmaatig befprengd met zwarte Vlakken. Het Dons, aan de Wortels der Vederen, ís over % geheele Lyf fchoon Roozerood. De zyd-Vederen van de Staart zyn wit, doch hebben tevens iets bleek Oranje-geels en blaauwagtig Afch- kleurigs. Ook toont zig aan ieder by de Punt een zwarte dwars-Streep. In ieder Wiek heeft de Vogel twee-of drie-en-dertig Slagpennen. De zeven of agt eerften zyn donker Afchgraauw met witte Schaften; daar op volgen omtrent vyftien, wier Grond ten halven wit, doch het overige benevens de Punten, zwart is: hoe nader zy aan ’ Lyf ftaan , hoe minder donker het Zwart is, ’% welk in de vyf-of zes-en-twintigfte Slagpen geheel verdwynt. Daar op volgen vyf of zes geheel witte, en de overige drie of vier, die naaft aan de Rug ftaan, zyn daar mede eenkleurig. Het gantfche deel van de Wiek, dat op de Borft en het Lyf legt, is wit met eenig helder Afchgraauw daar onder gemengd. Dit Wit beflaat de ruimte onder de Wiek, wanneer dezelve geflooten is, van den Schouder af tot byna aan het end der Wiek, geheelenal. De Borft, het Lyf, de Schén- kels, de Dekveders onder de Staart en de zyden onder de Wieken, zyn teenemaal wit. De Pooten zyn grof en met kleine Schubben bedekt; de Voeten dik en kort. Zy hebben een ronden Hiel en drie Vingeren, welke altemaal voorwaards uitge- ftrekt zyn, hebbende dikke niet zeer fpitfe Klaauwen. « De Pooten en Voeten zyn vuil Vleefchkleurig, wat naar het Afchgraauwe trekkende. Zo iemand aangaande de Ontleeding van deezen Vogel eenig Berigt begeert, hy behoeft. maar de Memoriën van de Koninglyke. Academie der. Weetenfchappen van Parys, van de Jaaren 1666 tot 1699, inhet Tweede Deel van den Derden Band; pag. IOT, na te Zien, alwaar men de Anatomifche befchryving van zes Mannetjes Trapganzen vindt (f). Daar in is nogthans geen agt gegeven op deeze zonderlinge bewaarplaats van. Water, wier voornaamfte nuttigheid, naar myn gevoelen, daar in beftaat, dat het Wyfje, wanneer zy haar Eijeren uitbroedt, en de Jongen, eer zy nog vliegen en Water haalen kunnen, daar uit voorzien worden. Ik heb deezen Vogel, frifch en wel gefteld, van den Heer DaNier Gwirr in de „ (*)-[De maat van: ’t Zakje nieemende, dat hierby daar in meer dan drie Pond Waters zoude kunnen. ] A is afgebeeld, kan ik evenwel niet berekenen, dat, - (1) [Zie de Natuurlyke Hiftorie volgens het Samen- fchoon men het viermaal zo lang en breed berger, ftel. van Linnzus, L-Deel V „Stuk, -bladz,s292 „ enz.] 2 36 VERZAMELING van UITHEEMSCHE de Melkftraat te Londen, mynen hoog geagten Vrind en Bloedverwant, bekomen: Een opmerkzaam en fchrander Man van Norfolk, die eenige der grootfte Mannet- jes Trapganzen gewoogen hadt, heeft my verzekerd, dat zy menigmaal meer, dan zevenentwintig Ponden van zeftien Oncen , hebben opgehaald. SSSSSS SSI SSS SSS SS SSS S SISSI SES SE se SESSIES Pld Anda TE HAN De Schreeuwende Plevier (42). Deeze Vogel is van grootte als de groot{te Snep. Hy heeft groote Oogen, die met eenen Scharlakenrooden Kring omgeven zyn. Van den Bek af loopt een zwar- te Streep onder de Oogen heen. Het voorfte van den Kop is wit, doch boven wordt dezelve zwart, en zyn overig gedeelte is bruin. De Keel is, gelyk ook de omtrek van den Hals, wit, en daar onder is weder een breede zwarte Streep, die den Hals omringt. Dwars over de Borft loopt, van den eenen Schouder tot den anderen, wederom een zwarte Streep, zynde voor * overige de Borft, als mede het Lyf, wit. De Rug en de Wieken zyn bruin, doch de grootfte Slagpennen meer donkerbruin. De kleine Vederen van de Stuit, welke drie vierde deelen van de Staart bedekken, zyn geelagtig rood, maar het overige van de Staart is zwart, De Pooten en Voeten zyn Strookleurig. Een agterfte Vinger ontbreekt ’er aan. Deeze Vogels zyn, zo wel in Virginie als in Karolina, zeer gemeen, en den Vogelaaren zeer hinderlyk, dewyl zy door afgry{lyk Gefchreeuw de andere Vogels verjaagen. Men noemtze in Virginie Killdeer, dewyl haar Geluid eenige overeen- komft heeft met dit woord. Zy blyven ’ geheele Jaar door in Virginie en Karoli- na. De Kleur der Vederen van het Mannetje en Wyfje is weinig verfchillende. Zy behooren onder de Plevieren, en worden van Krein de lang geftaarte Mornel ge- heten. De Zuuringboom (*): De Stam van deezen Boom is gemeenlyk vyf of zes Duim dik, en wordt by de twintig Voeten hoog. Hy heeft dunne Twygen, welke digt met Bladen bezet zyn, die naar Peerebooms- Bladen gelyken. Aan het end der Twygen groeijen klei- ne witte uit één Blaadje beftaande Bloemen, die naar de Bloemen van den Aard- bezie- Boom gelyken. Zy zitten aan korte Steeltjes op de ééne zyde van verfchei de dunne Steelen, digt by elkander, en hangen maar aan ééne zyde van ieder Tak nederwaards. | SSSSSSSSSS SISSI SISSI SISSI SIS SISI SIS SSS SISSI SSS SISI sE Pe DD At MAS A PE POD De WW yfjes Trapgans (43). Deeze Vogel was, wat de grootte aangaat, van het Mannetje zo zeer verfchil- lende, dat ik hem voor eenen Jongen, nog niet volgroeiden Trapgans, zou ge= houden hebben, indien ik hem niet in % begin van de Meymaand te Londen gekogt had, op welken tyd, naar ik onderftel, deeze Vogels of nog piep-jong of reeds geheel volwaflen zyn: het welk met alle my in Engeland bekende Vogelen, neg ang (42) Pluvialis vociferub. CatesB. Carol, 1, T, 75. Pla- dromeda Arborea, Foliis oblongo- ovatis integerrimis, vialis Virginiana torquata. Briss. 4v. V. p. 68. Chara- _Floribus paniculatis nutantibus , Racemis fimpliciffimis, drius voclferus. Linn. Sy/Z. Nat. XII, Gen. 88. Sp. 3. Gron. Virg. 48. Andromeda Arborea. Linn. Spec. Syft. Nat. X. Gen. 79. Sp. 4. De Schreeuwer. Nat. Plans. IL p. 565. f Î Hift.1I. D. V. Stuk, bladz, 255. _ ì (43) Otis foemina. Epw. Av. IL. T. 74. Zie de hier (*) Frutex foliis oblongis acuminatis, Floribus fpi- woor, op Plaat XLI, aangehaalde Autheuren. gatis uno verfu difpofitis. Cares. Carol, IL, T. 7r. Àn- EN ZELDZAAME VOGELEN. 37 lang voor dat zy den Ouderdom van een Jaar bereikt hebben, plaats heeft. De uit- gefpreide Vlerken van deeze Trapgans hadden; van * eene tot het andere End, maar de langte van 66; aan het Mannetje, daarentegen, wel van 88 Duimen. Dus wa- ren ook alle de overige Lighaamsdeelen naar evenredigheid kleiner. Wanneer men nu, het onderfcheid in Lighaamelyke grootte, tuflchen dit Wyfje en het voor be- fchreevene Mannetje, wil weeten, zo moet men alléenlyk de Teerlingen zoeken van de gedagte getallen; door dezelven eerft in zig zelf, en dan nog eens met het zelf: de getal, te vermenigvuldigen. Dus krygt men 287496 en 681472; waar uit blykt, dat het Wyfje meer dan de helft kleiner is dan het Mannetje: een onderfcheid zo groot, als ik nooit tuflchen de beide Sexen , in eenig andere Soort van Vogelen;, waargenomen heb. Zo zyn; integendeel, ook onder de Roofvogelen de Wyfjes doorgaans grooter dan de Mannetjes. | | De Bek van deezen Vogel heeft even de zelfde geftalte en kleur, äls in de Man- netjes Trapgans. De Tong is zeer {pits en aan de zyden gehakkeld: de Bek van binnen bleek Vleefchkleurig. De Water- Zak mankeerde geheelenal, en onder de ‘Tong was voor dezelve geene zodanige Opening, als in het Mannetje. De Oogen zyn Oranje of Goudkleurig. De Kop is vuilbruin en trekt naar Afchgraauwe, uitgenomen de Kruin, die zig fchoon Oranjekleurig vertoont met zwarte dwars- ftreepjes. Het voorfte van den Hals is blaauwagtig Afchgraauw: zyn agterfte deel, de Rug, Wieken en Staart, zien ’er uit als in het Mannetje , doch zyn niet zo hel- der van Kleur. De Wiek is van deszelfs Wiek daar in verfchillende, dat haar Rand, die op de Borft en het Lyflegt, met zwarte Vederen bedekt is, en het witte, dat langs de Wiek, wanneer dezelve geflooten is, loopt, heeft zo veel breedte niet als in den Haan. De zyd- Veders van de Staart zyn aan beide Enden wit: zy hebben in t midden eene roodagtige Vlak en digt aan * uiterfte End-afgebrokene dwars- Streepen. De Slagpennen zyn, zo ver zy zig onbedekt vertoonen, zwart, doch haar gronddeel is wit. Inwaards zyn de Wieken, zo wel als de geheele onderfte Vlakte van het Lyf, even als in Mannetje, wit. De Pooten, Voeten en Klaau- wen, komen, wat de geftalte en kleur belangt , in het Wyfje en Mannetje met elkander overeen. Eenige weinigen van de grootfte Slagpennen hebben witte Schaften. Van deezen Vogel hadt WrrrouHey reeds een korte Befchryving gemaakt, en in dezelve, wat de maat der langte van den Bek tot aan het end der Staart aängaat, welke hy op zeftig Duimen begroot, zeer mis getaft. ArgiN, die hem nafchrecf, heeft den misflag voortgeplant, ’% welk tot een bewys dient, dat hy den Vogel hiet onderzogt, ja mooglyk zelfs niet eens gezien hadt: want zyne Afbeeldingen, die ‚van het Mannetje zo wel als van het Wyfje, zyn uit de Plaat, welke zig in de Me- moriën vande Akademie van Parys bevindt, genomen. Aan zyn Wyfje heeft hy die lange Veertjes aan den Bek, of Knevels gegeven, welke het Mannetje maar alleen heeft, en van het Wyfje is door hem geen woord tot befchryving gezegd, dewyl hy in geen Autheur dienaangaande iets vondt, dat hy kon nafchryven: weshalve het zeker is, dat de Afbeelding van zyne Wyfjes Trapgans louter uit het hoofd gemaakt zy. __Terwyl deeze Vogel zo veele voornaame Eigenfchappen heeft, en het ons aan een volkomen Berigt daar van ontbreekt, gelyk ook de ontdekking van den Waterzak geheel nieuw is, zo hope ik, dat de Liefhebbers de mededeeling myner Afbeel- dingen en Befchryvingen voor geenen overtolligen Arbeid zullen houden. De Heer WiLLOUGHBY zegt, dat zy op Koorn, Zaaden van Kruiden, Kool; Paardebloems- Bladen en dergelyke Kruiden, aazen. Men treftze in opene en vlakke Landftree- ken, in verfcheide deelen van Engeland, aan ; doch inzonderheid in de Vlakte van Salisbury: weshalve ik ook deeze Afbeelding, in % verfchiet, met de oude Stone- JIL Deel, K ben. 38 VERZAMELING van UITHEEMSCHE henge verfierd heb (*). Met den: onlangs Overleeden Doktor. Dougrass heb ik. van deeze Hen, welke ik aan zyn Ed. bezorgd had, gegeten, en bevonden, dat dezel- ve, inzonderheid de Borft, kort en zeer: malfch Vleefch, dat ‘ongemeen lekker. was; uitleverde. | De Autheuren; die van deezen Vogel:handelen „ zyn.de volgende: -BerLoNmws over de Natuur der Vogelen in Franích; pag. 236 :, WiLLouGHBY., in-zyne Or- nithologie, p. 178. T, 32 De Naruurlyke Hiftorie van de Dieren, van,de Koning- lyke Akademie der Weertenfchappen van Parys, welke in % jaar rzo2, door A. P, Sekretaris van de Koninglyke Societeit van Londen in % Engelfch overgezet „is uit« gegeven, p. 106. ALBIN over de Vogelen behoeft niet nagezien te worden, dewyl hy, gelyk gezegd is, zyne Afbeeldingen naar die vande Koninglyke Akademie van Parys gemaakt en de Befchryvingen uit WivLoucugy’s Werk genomen heeft; Hy hadt van Doktor Douerass iets van. den Waterzak in het Mannetje-gehoord; en dit alleenlyk gemeld : want hem zelf niet gezien hebbende, wift hy niéts van des= zelfs legging , nog ook hoe veel. Waters-deeze Zak wel bevatten kon: alzo de Dok= tor toen nog van de waarheid der zaak. niet overtuigd was. Doktor Tomas Mour- FET noemt, in zyn Werk, aangaande de natuur der Spyzen en derzelver toebereis dingen, den Trapgans een lekkere en gezonde Spyze: - SSSSSSSSSSS SSS SSS SS SISSI SIS SIS SIS: OND Ei Ver VA im DA De Zee-Leeurik of Zee- Mornel (44). Deeze Vogel heeft, ten aanzien;van zyn Lighaam, eenen kleinen Kop, bênevers. eenen regten, fpitfen, zwarten, en één Duim langen. Bek.’ Geheele bovenfté deel van zyn Lighaamsis bruin, doch daar onder vermengt zig ook. eenig wit en zwart. De Slagpennen der. Wieken zyn donkerbruin; de Hals en Borft Amit; de Pooten en Voeten helder rood. De Vogel, naar welken deeze Aftekening gemaakt is, vloog by ons, op eenen Reistogt naar Amerika, in't jaar 1722, op de breedte van 31 Graaden, veertig Mylen van de Kuft van Florida, aan boord en werdt dus gevangen. Hy was zeer bekwaam om de Steenen, die wy in zyne Kouw leiden; om te draaijen; doch, dewyl.hy.onder dezelven zyn gewoone Voedzel niet vondt; kwam hy te fterven. _ Hier toe bediende. hy zig {legts van de bovenfte helft Zyns - Beks, keerende daar mede, met groote. behendigheid en zeer vlug; zelfs Steenen van drie Pond om. Het {chynr als of hem de Natuur deeze Eigenfchap heeft toege= deeld, op dat hy zyn Voedzel zou kúnnen vinden, dat waarfchynlyk uit zulke Wor= men en Infekten beftaat , die zig.aan den Oever der Zee onthouden, Toen ik hem met de Befchryving vergeleek, welke daarvan te vinden is in de Ornithologie van Wirvoversy, die ik by my in % Schip had, bevond ik, dat het even de zelfde Soort is, als hy heeft befchreeven. | _Het Paletblader- Boompje (*). Deeze Plant wordt gemeenlyk vier of vyf Voeten hoog, én heeft verfcheide regte Houtige Stammen; aan welken, vyf of zes Duim wyd van elkander, weder andere / spee Lear (*) [Dit Stonehenge is een Verzameling van zwaare (44) Morinellas marinus. Caressa. Carol. 1, T. 72, Steenen, die op elkander als in de Lugt hangende ge- _Arenaria cinerea. Briss. 4v. V. p. 137. T. zr. £.2, plaat{t zyn, in ’t milden van een uitgeftrekre Vlakte, Tringa Morinellas. Linn. Sy/?. Nar, XIL, Gen. 87. by Salisbury. “Men heeft gegronde redenen om te on-. Sp. 6. ip, derftellen, dat het een Heidenfche Tempel is geweeft. (*) Arbor maritima, Foliis conjugatis Pyriformibus, Zie de Tegenw. Staat van Groot Brittannie, Amfterd. __Apice in fummitate inftruêtis, Floribus racemofis luteis. 1755, bladz. 124.] Cares, Carol, 1. T, 72. EN ZELDZAAME VOGELEN. 39 enkelde tegen elkander over groeijen. De Bladen {taan insgelyks aan Steeltjes, die een half Duim lang zyn, tegen elkander over. Aan % Steeltje zyn zy fimal; doch aan ’% End breed en hebben aldaar een klein Puntje. [Zy vertoonen zig als een-door- gefneeden Peer of liever eenigermaate Paletagtig en als een Chineefche Waaijer.] De Bloemen groeijen troswys’ aan % Eind der Takken: zy {taan op-korte Steeltjes: ieder Bloem heeft eene Klokswyze gedaante, en geeft geele Puntjes uit. SSS SES SS SSS SSS SSS Ssss; Pe Mt A on AT XLV. De Duif met driehoekige Wlakken (45). In geftalte en grootte komt deeze overeen met de grootfte Soort van onze tamme Duiven, welke in onze Huizen broeden. Haar Bek is donker of zwart en van fât- zoen als in de gewoone Duiven. Het verhevene deel, tuflthen de Neusgaten, is Afchgraauw ; de Kring in t Oog fchoon geel en bykans Goudkleurig. Rondom het Oog neemt eene helder roode Huid, welke geene Vederen heeft, eene taamelyke ruimte in, ftrekkende zig voor-en agterwaards puntig uit. De geheele Kop, de Hals, het Lyf, de Schenkels en de Dekveders onder de Staart, zyn licht Afchgraauw , wel- ke Kleur rondom de kaale Plek der Oogen, aan het Onderlyf en onder de Staart, allengs wit wordt. De Veders, die om den Hals ftaan, loopen alle in fcherpe Pun- ten uit, en zyn aan den Rand Wynkleurig rood gezoomd. Het bovenfte van de Rug, alle Dekveders der Wieken, als ook eenigen van de Slagpennen, welke naaft aan ’t Lyf ftaan; zyn fchoon roodagtig bruin , en trekken wat naar Roozekleur; doch, naar dat het Licht op dezelven valt, fpeelen zy ook in * purperkleurige. Alle de Dekveders der Wieken, benevens eenige weinige, naaft aan °t Lyf geplaatfte, Slag- pennen, zyn zeer fchoon driehoekig gevlakt, en, naar dat de Veders in grootte ver- íchillende zyn, hebben zy ook de Vlakken, grooter of kleiner, Zy ftaan aan * End . der Vederen, en zyn met haare Punten naar derzelver Wortel , met haare kortfte zyde naar de tippen der Vederen gerigt. De grootfte Slagpennen zyn zwart, en haare Baarden hebben helder Afchgraauwe Randen. De onderfte helft van de Rug en Stuit is wit, en de Dekveders van de Staart zyn helder; de Staartveders donker Afchgraauw, en aan ’t End, ter breedte van meer dan een Duim, altemaal zwart. De Pooten en Voeten zyn, gelyk in andere Duiven, roodagtig van Kleur met brui- _ne Klaauwen. | Ik heb myne Afbeelding, voor eenige Jaaren , gemaakt in het Paleis van den Her- tog van Richmond te Londen, alwaar ik een paar van deeze Duiven zag. De geen, die dezelven aan den Hertog bragt, zeide, dat zy uit de binnenfte deelen van Gui- née, in Afrika, kwamen. ‘Zyn wilde Duiven. Ik heb weinig anderen gezien, van welken deeze, in fchoonheid van Kleur en Vlakken, overtroffen werden. EEDE TEE EEDE beenen denn denn ande and De Babamafche Reiger, Flamingo genaamd (46). | geheel _Deeze Vogel bekomt eerft in twee Jaaren zyneregte Kleur, zynde alsdan tl Shorts | | | | „rood; (45) Columba maculis triquetris. Epw. 4v. II. T. 75. . Columba Guinëenfis. Brrss. 4v. IL p‚ 132. Columba Guinea. Linn. Sy/t. Nat. XII. Gen. rog. Sp. 16. Syft. Nat. X. Gen. 92. Sp. g. Nat. Hit. 1. D. V. Sruk, bladz. 446. — (46) Pheenicopterus Bahamenfis. CAtzrss. Carol. I. T. 73. Pheenicopterus. Berr. Av, 199. GasN. Av. T. 692. Wirr. Ornith. T. 6. Raj. Av. 190, 117. SLOAN. Fam. II. p. zer. Se. Muf. L. p. 123. T. 67. É. xr. Ars, dv. IL T. 77. Briss. Av. VL p..532. T. 47. £. 1. Pheenicopterus ruber. Linn. $y/7. Nat. XII. Gen. 79. Sp. 1. Syft. Nat. X. Gen. 72. Sp. 1. Nat. Hijt, 1. D. V. Stuk, bladz, 162, « | \ K 2 do VERZAMELING van UITHEEMSCHE rood; de Slagpennen uitgenomen, welke zwart zyn. Een volwaflene is zo zwaar als eene wilde Bend, en, wanneer hy overend ftaat, dan heeft hy de hoogte van vyf Voeten. Hunne Voeten zyn gewebd als die der Ganzen. Het Vleefch is lek- ‘ker en fmaakt bykans als dat der Patryzen. De Tong werdt, by de welluftige Ro- meinen, wegens haaren voortreffelyken fmaak, boven alle andere deelen van den Vogel hoog gefchar. af Ue DAN De Flamingo’s bouwen huune Neften op kleine Heuveltjes in Moeraffen, en zitten op dezelven met de Pooten uitgeftrekt, gelyk een Meních op een Stoel gewoon is te zitten. Zy broeden aan de Kuften van Kuba en de Bahamafche Eilanden, en ont-_ houden zig alleenlyk in brakke Wateren. Wanneer iemand zig verfchuilt, dat zy hem niet zien, kan hy ’er veelen magtig worden: want de Slag van een Musket doet hun niet in de hoogte ftygen: ook verfchrikken de overigen niet, wanneer de naby hun zittende vallen en hun als * ware voor ’t gevaar waarfchouwen: miaâr zy. blyven met flaarende Oogen en als verwonderd ftaân , tot dat zy grootendeels of byná allen dood zyn. - 1 rev, In Geftalte komt deeze Vogel den Reiger zeer naby; den Bek uitgezonderd, en, dewyl deeze een geheel byzondere figuur heeft, Zo zal ik denzelven op de volgende Plaat, in de Natuurlyke grootte afgebeeld, voorftellen , en in ’t byzonder befchry ven. De Hoornagtige gegaflelde bruine Zee- Heefter (*. Dit Gewas heeft een kort, dik, Stammetje, van ongevaar twee Duifnen omtreks en twee Duimén hoogte. Dan verdeelt het zig in twee Twygen, waarvan ieder wé- derom twee dunnere uitgeeft, die zig op de zelfde manier, en telkens Gaffelswyzè verdeelen, tot dat het Gewas ongevaar de hoogte var twee Voeten heeft, en de bö- venfte Enden der Takken niet dikker zyn dan een Raaven-Veder Schaft. Zy laaten zig allen als Hoorn of Vifchgraaten buigen, en hebben eene donkerbruine Kleur. Het groeit in menigte op de Ondiepten der Zee en in de Kanaalen, omftreeks de Baha= mafche Eilanden, waar in het Water uitneemend helder is. Ik heb ze zeer duideé- lyk, en byna tien Vademen diep, onder Water op de witte Rotfen zien ftaan, P L A A T XLVII De bruine Ooftindifche Duif’ (47). Deeze Duif is byna zo groot als de kleine Witte Tortelduif, welke by ons triaar alleen in Hokjes wordt voorgeteeld, wyzende deeze Afbeelding vry naauwkeurig haare volle grootte aan. De Bek is donker zwart; de Ring in ‘t Oog hoog Schar- laken , naar Goudkleur trekkende ; de Oogen ftaan ieder in eene fierlyk blaauwe kaale Huid, welke voorwaards, aan ieder Zyde, zig tot aaf den hoek des Beks ùit- ftrekt, en terugwaards, wat agter de Oogen , met eenen hoek eindigt. Het voor- fle van den Kop, den Hals, en de Borft, zyn helder geelagtig bruin: het agterfte van den Kop en Hals zyn donkerer bruin. Onder het Oor is, aan ieder Zyde, een lange, zwarte, dwars- Vlak, die uit zeer korte Vederen beftaat, zodanig, dat men haar niet ziet, dan wanneer de Vogel zynen Hals wat uitftrekt. De Veders, die zig onder deeze Vlak bevinden, hebben , by beurten ; in verfcheiderley plaatzirigen, eenen groenagtigen Goudglans ; terwyl het overige van het agtergedeelte , win | zyden (*) Keratophyteù Dichotomum fufcum. Caresö, Ca- _Colornba fubfufca media, Iride croceâ, Palpebris im- vol. Ú. T. 73- An Gorgonia elongata. Linn. Syf?. Nat. primis coeruleis, Brown Jam. 468. Columba Indica, XII Gen. 341. Sp. 7. Roode Zee- Boom. Nat. Hit. 1, Briss 4v. L p. ros. Colamba leucoptera. Linn. Sys. D. XVIL Sruk, bladz. g3o. Nat. XII. Gen. roy. Sp. 15. Syt. Nat. X. Gen. 92. Sp: (47) Turtur Indicus fufcus, Epw, 4v, IL, T. 76. 14. Nas. Hij. LD. V. Stuk, bl, 449. EN ZELDZAAME VOGELEN. 41 gyden van den Hals, eenen Purpergloed hebben. Het bovenfte van de Rug , de Dekveders der Wieken, en eenige naaft aan ’t Lyf {taande Slagpennen, zyn donker roodagtig bruin, en fpeelen dikwils in het blaauwe. De buitenfte of grootfte Slag- pennen zyn zwart, doch wat helderer aan de Punten: de middelfte zwart, met groo- te witte Tippen, gelyk ook de Dekvederen, en dit maakt een fchuinfe Streek dwars over de Wieken. De binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekveders onder de Staart, zyn fierlyk bleek blaauwagtig Afchgraauw: het laagfte deel van de Rug en de bovenfte Dekveders van de Staart zyn donker Afchgraauw. De twee mid- delfte Staartveders hebben het zelfde bruin als de Rug en Wieken, en al de overige Veders, aan ieder Zyde, zyn donker Afchgraauw met witte Tippen van omtrent een Duimbreed lang. Dikwils wipt deeze Vogel zyn Staart zeer {chielyk op, *t welk ik in andere Duiven niet waargenomen heb. De Pooten en Voeten zyn gedekt met roode Schubben: de Klaauwen bruin. Myne Aftekening is gemaakt naar een leevenden, en ten opzigt van zyn Pluima- gie wel geftelden Vogel, die aan den Schildknaap Tayror Warrre toebehoorde. Men gaf my berigt, dat dezelve uit Ooftindie kwam. Ik kon nergens de Befchry= ving vinden van een Duif, die met deeze overeenkomftig was. | BREE AUT oe STV LET De Bek van den Flamingo in natuurlyke grootte (48). Het zou onnoodig zyn, van deezen Bek een andere befchryving te willen gee- ven, dan Dr. GREW ons daar van in zyn Kabinet der Koninglyke Societeit (Mu. Soc. Reg. p. 67.) medegedeeld heeft. Dus luiden zyne woorden. „ De figuur van > ieder Snebbe is regt Hyperbolifch. De bovenfte is van agteren verheven, doch > van vooren effen of plat, en loopt {pits uit als een Degen , doch met de Punt eén s weinig omgekromd. Inwendig heeft zy een verhevene hoekige Streep, die in het >, midden, overlangs, door de geheele Snebbe heen loopt. Daar de Hyperbole haare hoogte heeft, is de Snebbe niet boven een Kwartier Duits dik. De onderfte Sneb … heeft, omtrent die zelfde plaats, meer dan een Duim dikte, en is hol. Doch >, haare Randen breiden zig zeer zonderling, ter breedte van meer dan een Kwartier „, Duims, naar binnen toe uit, en zyn wat verheven. Zy zyn beiden bezet met >> zwarte, vreemd gefatzoeneerde Tanden: want zo noem ik ze, wegens de nut- » tigheid welke zy toebrengen. Zy zyn dun, in taamelyke veelheid en evenwy- >» dig gelyk de Tanden van eene Kam: ook tevens vry kort, en naauwlyks een half 3, Kwartier Duims lang. Eene wonderlyke uitvinding der Natuur: want door be- „ hulp van deeze Tanden en de boven gedagte hoekige Streep, kan deeze Vogel zyne glibberige Prooy des te beter vaft houden.” | ; Wanneer de Flamingo’s eeten (tt welk altoos in oridiepe Moeraflen gefchiedt „) leggen zy, door buiging van hunnen Hals, het bovenfte deel van hunnen Bek op den Grond, en beweegen de Pooten geftadig in de Modder op en neer. Hier door wer- ken zy een klein rond {lag van Zaad, dat naar Geerft gelykt, om hoog en in den Bek, doch middelerwyl komt ‘er ook eenige Modder in, en om die reden heeft de Natuur hun, aan den Rand der Snebbe, met eene Zeef of met Tanden voorzien, welke naar de Tanden van eene fyne Kam gelyken, door middel van welken zy hunne Spyze terughouden, en de Modder, welke zy tevens hadden opgevat, weder | van (48) Caput Phenicopteri naturalis tagnitudinis. Caresr. Carol, 1. T. 74e III, Deel, L 42 VERZAMELING ván- UITHEEMSCHE van zig geeven. Dit Berigt heb ik van geloofwaardige Luiden bekomen, doch zelf hun niet zien aazen; zo dat ik het Gevoelen:der genen, die zeggen dat zy Vis- fchen, en int byzonder Aalen vreeten, niiet wederleggen kan. Ook fchynt Dr: Grrw met zyne glibberige Prooy, om welke vaft te houden de Tanden gefchike waren „iets dergelyks te hebben willen aanduiden. De vlytige Heer Doêtor |. Douctass heeft de geleerde Wereld, door eene by: zondere en omftandige Befchryving van deezen Vogel , aan zig verpligt gemaakt; Zie Nomm. 5$o, van de Philofophifche Transattiën. | Een zwarte Hoornagtige Zee-Heefter (*). Deeze Soort is van de voorige verfchillende door haare zwarte Kleur, en dat zy een dikker Boomagtigen Stam heeft, welke door het midden van de Plant-heen gaar, verdeelende zig in verfcheide groote Takken, uit welken kleinere Twygjes voort- komen, die krommer en dunner dan aan de overige zyn: zo dat zy zig in % alge meen gelyk een Bladerlooze Boom vertoont. Zy groeit insgelyks tuflchen de ge- zegde Kilanden op de Rotíen onder Water. | ch 4 P LA A T XLIX. De Zwartkoppige Indifche Geelvogel (49). Deeze Vogel, hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt taamelyk naar een Lyfter, doch heeft den Bek naar evenredigheid wat fterker. Dezelve is bruinagtig wit of vuil Vleefchkleur: de Kop en de Hals daar onder, aan de Keel, is zwart. De _ Kop fpeelt in °t purpere, en het geel vereenigt zig met het zwarte aan de zyden van den Hals, Zaagswyze, gelyk de Afbeelding toont. Het geheele Lighaam, de buis tenfte. Dekveders der Wieken zo wel als de binnenfte, en byna de geheele Staart; zyn fchoon glanzig geel. De grootfte of buitenfte Slagpennen zyn zwart, doch by haaren Wortel is de Rand geelagtig : de overige naaft aan * Lyf {taande Slagpennen hebben geele Punten, en gelyke Kleur voeren zy ook, eenigermaate, langs haaren buitenften Baard. De Punten der Dekveders, daar zy op de grootere Slagpennen leggen, zyn geel, en daar door wordt, wat boven het midden van de Wiek, een geele Vlak geformeerd; hoedanig eene ook van de Punten der binnenfte Slagpennen aan. het onderfte deel ontftaat. Op het bovenfte deel van de Wiek, aan den Rand, is geel en zwart eenigermaate met elkander vermengd. De Staart beftaat uit twaalf geele Veders van gelyke langte; van welken flegts de twee middelften eene zwarte dwars- Vlak, die ongevaar een Duim lang is, naar het End toe, hebben; doch het {malle End is geel. De Pooten en Voeten Zyn donker blaauwagtig zwart. Hy heeft aan ieder Poot, vier Vingers, {taande-als- gewoonlyk in de Vogelen , met zwarte taamelyk fterke Klaauwen. rat De Heer Josep DANDRIDGE, in Moorfields, heeft my deezen Vogel prefent gedaan, dien hy van een zyner Bloedverwanten uit Bengale gekreegen hadt. Ik heb er den naam van Geelvogel aan gegeven, om dat hy met een Vogel, die by Zomer | uit (*) Keratophyton Fruticis fpecie-nigrum. CAtess. 77. Ars. Zw. IL, T, 41. Oriolus Bengalenfis. Barss, Carol. 1. T. 74. An Gorgonia Ventalina Linn. Sy/t. Av, IL p. 329. Oriolus melanocephalus, Sy/t. Nar. XIL Nat. XI. Gen. 341. Sp. 15. Platte Zeeboom. Nat. Hift. Gen. 52. Sp. 3. Sturnus lateolus. Sy/?. Nat. X, Gen, 94. LD. XVIL Stuk, bladz. 352. Sp. 2. Nat, Hijt. 1, D. V. Stuk, bladz, 476. (49) Iéterus Indicus Capite nigro, Epw. 4v. IL, T. EN ZELDZAAME VOGELEN. 43 uit heeter Landen in de Zuidelyke. deelen van Europä-komt, en van welken ALDRO- VANDUS de MClerus Plini maakt ‚veel gelykheid heeft: doch: ik heb den mynen tot onderfcheiding de Zwartkoppige geheten , alzo. de vander den geheelen Kop geel heeft, uitgenomen een zwarte Streek, die wederzyds van den hoek des Beks naar de Oogen loopt. In deeze zyn de Dekveders der Wieken zwart, doch aan den mynen geel. Het Lyf is, in beiden, t'eenemaal geel, en zy komen beiden in Ben- gele voor, weshalve zy ook beiden den naam van 4udifshe mogen voeren. Die het onderfcheid tuflchen den een en anderen begeeren te zien, zullen genen in Wir- LOUGHBYS Ornithologie , bladz. 198 , onder den naam van Wielewaal zeer wel, doch flegter by Arin voorgefteld vinden, in deszelfs Vogel-Hiftorie, het Derde Deel, pag. 19; alwaar hy hem den Bengaalfchen Geelvogel noemt, doch welken hy, volgens zyn eigene bekentenis, maar uitgefchilderd heeft gezien. Myne Aftekening van deeze beide Vogelen, heb ik naar het Leven en volgens volkomene Origineelen gemaakt. De hier voorgeftelde Vogel zal, zo ik geloove , den Liefhebberen in dit Wereidsdeel geheel nieuw zyn. Ik heb in geene Natuurlyke Hiftorie of Reis- befchryving eene Afbeelding of eenig Berigt van denzelven gevonden. AED Ge on A De Witte Amerikaanfche Kraanvogel (56). Deeze is byna zo groot als de gewoone Kraanvogel. Hy heeft den Bek bruin en zes Duim lang, aan ’t End, zo wel boven als onder, aan den Rand, ongevaar een half Duim lang, met Tandjes uitgefneeden. In de bovenfte helft der Snebbe loopt, van den Kop af tot over de helft, eene diepe en breede Groef. De Neusgaten zyn zeer groot.” Van de Oogen gaat, fchuins naar den Halstoe, een breede witte Streep, doch anders is de Kop bruin. De Kruin ís als Eelt zo hard, en met ftyve zwarte Haairen dunnetjes bezet, die ’er plat en zo yl op leggen, dat de Huid kaal {chynt te zyn, van eene roodagtige Vleefchkleur. Aster aan den Kop is een Tou- pet van zwarte Vederen. De groote Slagpennen zyn zwart, de overige Vederen van ’t geheele Lighaam wit. Deeze Befchryving heb ik opgemaakt naar een geheel Vel van deezen Vogel, ’% welk my vereerd werdt door een Indiaan , die zig daar van tot een Tabaks- Zak bediende. Hy berigtte my tevens, dat zig deeze Vogels in ’ begin des Voor- jaars aan de Rivieren, naby de Zee, zeer overvloedig ophielden, en in de Zomer weder naar *t Gebergte begaven. Naderhand werdt my *% zelfde van eenen Blanken verzekerd, die ‘er nog byvoegde, dat zy een luid Gefchreeuw maaken, en dat hy deeze Kraanvogels aan den Uitloop der Savanna, Aratamaka en andere Rivieren om- ftreeks Sint Auguftyn, doch nooit zo verre Noordwaards als het bewoonde deel van Karolina legt, waargenomen had. De Snapbaan- Kogel Boom (*). Het dikfte deel van den Stam deezes Heefters is zelden dikker dan het Been van een Menfch, Hy heeft gemeenlyk de hoogte van vyf Voeten, maar Chiet zyne Tak- (5o) Grus Americana alba. Cares, Carol, I, T. 75. bladz. roo. Epw. 4v. 132. T. 132. Briss. Av. V.p. 382. Ardea (*) Prunus Buxi folio cordato, Fruêtu nigro rotuns Americana. Linn. Sy//. Nar. XII. Gen, 84. Sp. 5. Sy/t. do. Caressa. Carol I. T. 75. Nat. X. Gen. 76. Sp. 5. Nat. Hift. LD. V. Stuk, L 2 44 VERZAMELING van VOGELEN. Takken digt aan den Grond, die zig vry ver uitbreiden. De Bladen zyn zo ftyf als de Bladen van Palm, en hebben ook dergelyke grootte , met eene uitfnyding aaf t End. De Beffen hangen, aan de kleinfte Takjes, aan Steelen die maar een half Duim lang zyn. Zy zyn Kogelrond, wat grooter dan een zwarte Kers of Kriek; blaauwagtig zwart, en bevatten eenen enkelen Steen. _ IN KS, Kn an p 7 N D, 5 N INS, Vn vÀ N gr QD Ws Le jk \ ee \N 5 4 P. ( OD NW. se SE À Á | z id zi il IN UE ) NG Ee 2 ND 5 EN TN Ne MN De EUN MELDENDE TAN IN BENNEN EEN NIN ORN PN ND | Ü Op ay De Û J S d ED ee SS nen n Dy AN Tab.I. Buteo cinereus. RE Oor afthifarbe Baffeer. SINGEN PSN N°). Zat. id Se d DM Sp AN yr 7 at; Ra SD je fj Bm La Buze GAN 08 4 Ih 4 on vt, TN 4 Eide rfarb: e Schwalbe k A A is Purou ® L Moren Jeulps. Ee gecud, ú ss N Martinet couleur de pourpre. CATE Sac. Cres. Mayoflachs. N°. Mal. / ” Hirun do purpurea. \ Ng BS een Tab.lll. | Zj KN vd ( am Nic S S - 8 / = N Ai MR N= - ON SS N zo S 3 s ï Je re Ir Ee aes a kein An: id | SA fe 4, a foulps, et geeud j Cun Pra Sac, lies, AMajestahg. N Lantus fulvus criftatus. N° SL La Pie-Grieche-Roulfe, ups Ae N) shin 8 - 5) er ae aibee G liegen techer mrf gelben ; huik ; Tab.IV. Salaat Bryoniat ragrae Jelus caule frnofo bacas vagris. Pi A Late/byr ad Di. delen. Er: P lam Piv. sac, bres. Maroftatis | Mufcicapa criftata ventre luteo. _ Les preneur de Mouches huppe N°4 IL Thal. Apers ten A ER burka EP ' a ZD Á , AA, Schgmann Jrulps. etend, La petite Pie-Griéche. 5 rn we zn Cum Gel Sac, Caas Mazeft. 5 Mel. et | eeN Gelferrmram Jwe Jafsrarnan Edam, odoratum Vrgerdanaam feandens Mufeicapa Nierelcens. > 20 Aal. Preneur de Mouches now âtre. Tab.VII. [€ - + - 7 4 4 6) 1 5 5 er mabianifihe Melintdder mf dem gabelförmiaen Defjmars £ PI dl Ds Glduards ad var. delen. ' 4 AA Schgmenn Jeulp. et ereud B Gum Pri. Sac. lacs, Mayefhahs Á Lanius, caudâ forcipata. N27. Ia! La Pie des Indes, a queue fourchue. pr L katy Ì nj | } 1 | FA 4 ie ‘ns fh LAA Lr Javaan A10 Jr ed AT ER OÙ t/ Ai vi t Lan 0) $ z rf IN 4 zel ter en reren sd lt Pell we odf NN ed r £ FA 3 an Petne Gratste A : ciel 2d vids Mufcrcapa dine: / Peut Preneur de Mouches brun. Ik Î LG Geaerfecher » Der roth) N° 8. Zal. Cum Pe, Sac. Cres. Magest: AA ese ger Pr Gegenfiecher. Tab VI. Arbor leur fobo, Horus ea Selborum, ah pentapetahs, pluribus flamimbus donatrs, neur de Mouches aux veux rouges. hade ed verd À | NV EE Tab. LX. hi f li df / HI 7, ij LEE Sac, laes, Maefdatis 7 2Q-H Thal. Cuculius fulvus, maculatus. dr greffe fee Giefigief. ie , ke] Cn peis, Le Grand Coucou tachetes. \ C 1 uit ZRD ( je ink Der Mufcrcapa Corona rubra. Jas Lanard Eid arb AAS Glraenffecher uut voten Plate \ NN Gen Pew. Sac Laes.Magefdates : N° JO Aal el 25, Cornus mas odorata, fobo vfido 5 marge plano, Jafsafras deta Pluk Ma AE AAM. Sechamarnn Seudps. et zoudt L e Tyr an. Bag beid latje Ee HE gn EREN Tab.XI. Cuculus Indieus ni ger. er febroarde mbr aart fo eQiefgiicf, Com Bir, Sac Cacs.eMagest- N°. Lel, mk La Couwcou noir des Indes. NS 1 Al HAA I | | De PPI G GG st (7 Wid KD (4 PINE HAKS zi slade | ' Wlheil Preneur de Mouches Rou Mufeicapa Rubra. , Pet f pedtrrde, Amar zl Re de gn ENTS HA end? an hee s Plena te iedeen Pri Sleen orn Ees ME ir an rb Rl wor ee _ BE Hd AA f ek aa Pe p peten UNA, kik hek. der srt eerden, oMarb u nee preu kf ne wat, 7 Wk A, 4 y ike Tab.XII. | er Graune aefleefte moie e Giefggucf 8 . | DN ONT rd MRP zE) ll sg NORSN Geduards ad vw. delen. d EENDEN Cres. Magest. AA Sdlimann foulps. et eend Nerenbergae Cuculus Indicus fulcus maculatus. e 15 IKL. Le Coucou brun et tachete. d Fru C ve ae: nord nnk i Kl ë y ie br rrd En he tjd WNR ae ANNEN ni en Kind LS hd di Moatefbyy ad va, dln Parus Criftatus. Lshoophanss. Lester. Lan Prw. Sac lacs, Masfbahis. IS): 4 MTel 5 FA Sclmann Jeulps. deveud. Melange huppee. Hfd NL, wt nr pen Bee ien iten: leet Prio tn dd 5 sb kun 9, er Gs. : Vasa U IJ lil su Ni dar a mig | Jin gem, REET if et iere gende E ee \ TEN Kee k N NN / ti hi ì s sd dt FMN Se , S. eereud. Gldvards ad cd nt: 2 EN VA ens Be , chgmarn faulp Otus RE N° IS Til. Le Duc. Áeofd Ast Re zi 4 „ed or rernmete ED in mn ven prm bichfindige ad n ï DE | n ' ‚ Cin he hs petan bt lim î _ (es), tet. Die NM, e uut den splben De el . lab XVI. arne Ahl aa zedeo hezap y 4 erapetalo, zaak longs, / obfluve purpureis cactrs Grevioribus rofas IN | | Alefhy den” Cam Priv. Sac Claes. Mayofatis Parus uropygeo luteo LA Scigmann fails. et ged N°eJÓ IIlhel. oh ernolsmea eer cala Melange au croupion jaune. Opr vurfp nrondlek. hk 4 & de en AA ank: tens, AN, Bn sibi zaden, vi wke EPE wg der a, 8 en Ie etek, Wettge ne ao sie 7} wo A Er 0 à / Á NE | fe 4 0 Tab.XXVII. À " NIN gront roy Hin Ik 4 00 EVEN Hin Mt, ij f N/ J zi | N BN KAN ND JN EN 3 sl Sj Alueo albus, diurnus. N237 Ml Thed 5 M be ú : Le di and Hibou blanc. rn A Eeeh nee | Die Daf ami fe he ij ij) PD 7 À / Ji Af / Ie nes B EE, SE 5 en vel - N | WN GrP 5 Caar Me rd SE IE | IN fl N° 38. ZZi EE NIN NN Parus Bahamenfis. Melange de Bahames ENOR PN í \ | te Klee alkemenle ë ) 5 Cum Prw. Sac. Cacs. Maofbatis. \ Ulula, Accrprtri affinis. Neo MM. Le peut Faucon Chouette. ú OR malulâ var. Madera. L Lvimear Neef bn EN Ke HEEN. AEP: ' (a beni W KEE + Á fate. ef eveud, Non , Pi LA Se 1r. eat oh Melange au Capuchon no 20, U Tal. o NS gro. Renn plerelië (4 / Parus cucullo 1, dd Caprimulgus mmnor „Amer canus. Lef | k, / AAN E | hdd Cum Pr, Sac. Cres. AMaefbatis. 2 Nel. ZA Sthgmarn Jrubps. ct greud, lj e Whip -po or-will, ou Peut Tette-chevre. ik Ce (an Pl eenn AN (elblichte Sarutermerfe . \ Cm Pra. Sao, Caes. Maoflahes. Tab XXII ET werdt pr Um Mu EAM Sharmann geeud Norandergae f Le Toucan ou la Pie du Brefil. | Tab. XXII. Die Braf te raft EE ter Souear WEE: vele ij fi pij ns Glhurds ad va Cum Prand Sac aes Most, Pica BERG De OE Er f | Nh 7, glt ore oM APE | Oe Pi VPE zen eerd ee vn nne Arn, Tab. XXTV. Acer Megen arnem, Jeha majors, Jbtus argento, e/ Japra virid) fplondente, Pld. Alma SN . | ne Avestzhis EL Parus americanus gutture luteo. CC Ne94 MT Tal Melange de | Amerique ala grorge jaune. | f lt? (ban bid elbome ee Matt? EE ne kT le NDE derd 'Lab.XXV. G Edwards Af Picus viridis, capite cinereo. Gert Prundl, Sac. Caes. Mayeftahs 9 Ne 25. UI Mal. AA, Sechgmar za feulp ater, Le Pie vert, tete eraf. ik if Ste is ij fd, ee . De cavofiifehje ze (be erfe. PE) \\ NN vin) ij M elange jaune. LL II We Cent Prarl, sac, Caes. Aaeflactis, EN Schomann eveud. NoriB N26 U Tal. 7) { (/ \ W, / / if BE 6 loll id / L7 7} vier Ai ” pn » ad N “ F a . 2 e . NN L - En L S U Selgmann geud ‚ | 4 A le, gar an, G Pi ee Ee fe tf en visie en : 5 ij) ne a RN td Caes, Mayeft LePh alan dela Chine noi anc, arer emella ,colore fulrv. N°27 II al a ige, { Î * | } Ps : ze 1e = \ Met ij he En LS he, p Tab.XXvur. Die y nefermeife. mas (AN Á Zrutve, Pad zelys HON paf ed menopetahs albis | campaim Jormabus, prucht crajjo detragono, Ì A Ceb, ad var delin, Cem Priv, Sac Caes, Mayeftahs, Parus frin gillaris k | N° 28 MT. Oprea antenne, Ble ylre- beeke Ward les. LA Sehgrnann Je. etaacud } : Melange -Pinfon . IE CIN er chumeftfche he aren p au 7 Btduards ad vw, den. Phafianus, alis et cauda oculatis. DES Jac, Caes. Mag ofltas 5 5 220. HThal. A Schgmarnn Jeuk. et ezcud Le Paon-Phalfan de la Chine. had ee h Eh ie ee N d BE AN % end nne 7 Tan bf eN Das Boltbritchen AP imemoogelein E Tab. XXX. TP Ber ZA Schram Jeudp et emeud \ f í Gum Prw, Sac. Lres, Maeftais Je NS ’ Ô Mellsvora avis carolinenfis. Ne 50 Hal, R Le Colibri Grolle ertedis. (Lime) _Aly-Alrenlik Mnmergtsd E Ee TS A nen nr & Tab. X XXI. ar B efyeneft fe e) fan. Ei “ig EN ENE ee á me) n … Gan Prw Sac. Caos. Mage balie. Phaflianus;variis coloribus {plendidus. 0 BI Id. « € men, ee nen Ie, EVA uE RES Elatte. Tab. XXXL sa (oer » g er lagen fehnapper Uttf Bebe Mo BL Plje Thur Le Can Pra, Sac. aes, Marofthis. AM Latelba ad voo. delen SA Schgmann, Cueip. el greud. ‚Mufcicapa vertice nigro. il Le Chat-o1leau. E kn HAK Gab. ] s Á A 5 hd afener» KUEN dats LChINd, arne E KIRA ANNEN \ Ene ne GM ln de Cum Priv. Sao. Caas-Magofiad en Fo emelfae precedentrum Ng et 3J. N° 53 Tel La Femelle du Paon-Phaulan,d Jeudp. de greud e la Chine ef ara pn ruis Ad kh ad | Ld de ÈS Lue : ‚2414 Tab. XX XTV. zlslard lle de l'Amer A Sehgmann geeud. Norant dd e N & 3 3 D } Ne 5 p Ò et N OE ES S ER EZ & i 5 5 8 E 5 er En de, Nes 5 A 5) SEN dr” zn E E Tab XX XV. as rofbyfufstaje | eblu n aus Der arbarei. | Géduards ad vw. del. | EEn zn Perdix ruffa, Afrrcana. N° 5óUAel. La Perdix rouge de Babarie Pd ä 4 i} ) j Pi en AAT 8 B NV rr pi deli p EA Á ed CA (EKIEN , / ” ens en AR u ï ttds h U mp ait VVE len … jy 3 Das Êlerne (ehmar3e Hoth [e | er d pe „fp ij 4 Tab. XXXVI. | JEN vt EN CBR EBZM, | Rubreilla minor nigra. N°.5Ó Mat. Péut Rouge-queùe noir: / J r) ) | Pen Jm 8 Jha fJAmeld td d 4 el ZA | 7 j tk Ee 0 Tab XXXVII Das bruine flecfidhte a elf rt. kin rn a ED Vro gallus, minor, Americanus. N° 37 Ihal. Flan carmoerteh,[foumina) 2 Le Francolim brun-tachete. zeftahs EE ne Ipruke Órantt) C Jee De 4 AED Pep A | snare l At c he eeh Ä 4e IKKE War p pn N 7 27 / Ee i/ wo y nf 4 ag } Ee À 030 ser E | rg. } 4 Kd i pn / ' 0 p / veto ng “uoAoy 7 | Tee eN ’ Des | eprdjy PUG Pray ovarsdouou Ì, la oft en zwoor Ba our) sprun, Jk rp ppd Pnjdlij MAXXX "qer El Goastjk adh he ht n Tab XXXIX. | L aeopus albus Er N° 50 Mal. AAE Ólarmagar: AL: Dn „e etazvaud La Perdrix blanche. XL ho 4 op ’ Hore coerudoo zrhana Vr J uIte NA Se a ab eef „Ôzon, 3, Saponarae Iq u e p (24 , Le Rale de | Amer % Tr Le rt mine SAE PE y Sac. Dn Majoftatis ; 40 1hal. o IDT Kr: | 1caïla r „del. AEL 1 fh ad Gallinula Amer « Ë alur vi TabXLI. Dee Brapphelj - MN he tb. el 4085 he, Verd iN ARMEN "net BN NANSEN N N ARN al NN 2 Rn à N \ SN 5 NSS SNE NN en AENN N ON 6 Eduards ad vw, delen. LE Mafoftis LA sigaren frhos.e grud Otus mas. s 4 hal. L Outarde Male 1 | Ns er Behren atb. Tab XLI à = dad oblog:s acarinafs florbus frets unoverfu dfpofsis. / ' Pluvieur Criard. Cam Pra, Sac. laas. Any es MEE e 40 Ihal. , AND /r Pp 1 me £ Î . mbergae, ke AE DENN Tae an ke d Mi 5 ie Meed ka N ANN of Ne rr! en lab. XLIII. te Srapphenne 5 ‘ 4 4duards ad vw, En ra Din Aaefthis Ì LA schgmarm Juips. et geeud. Ots foemella. | °4,5 Mllhel U Outarde Femelle | | vena le J3 id fla Ull, _ | | ; zi Ie | Pre Soelere ek a. \ ani Á en Ze LA Sbgenaren frulps et geeud. orn ellus marinus of Ser Thom, Broun Guam Pra. Sac Ces Mage bi à an Cinclus Zemert Wallp. zz N°4 4 Mat) Allouette de Mer Hina ‘ 5 E oid Pi Upás zr À le Di 1 ! u Tab.X LV. , Te 5 Edwards ad vw.ddn , Columba, maculats triquetris hbe mf dren eektchter y ebek : Cum Prw. Sac. lass. Aaafbabis. LA sehgmann feulp.etgeud notata. N°e45 Mal. Le Pigeon aux taches triangulaires. @) 7 7 ë î Ie KE CS TAMA lb Pes pe Vv t ZAT Ë WC aanena0 El 0 encopf Bies Tab.XLVI. PA 1 Tiet VEER Berns Gr hz, 7 PND } ALE ij sie B MN CatafDy LD del. in Luif Majof thgmann feulp greud. | Pho emcopterus Bahamenlis. Ns 46 ITL | Flamant. K 4 Í Ay f ! j JANU Vig ed # k 1 L een oi 4 Ween DONA N | Le bvette urdrenifelje gul: ' Gddlaards ad vw, deken. ’ Cam Bhar, Sac. laas, Maollahs. LA Seharmanm feulp. et geeud. 1 Turtur, indicus, fufcus: Ne 4 7 Ulal. Le Pig: eon brun des Indes. , , luid V Melon je zyn E Lek \ Der Selrebel ves Élgoersi erpen ie peter pdf. Ml / Tab. LVL CP SCAÀ Beed N° 48 Ied. \ ZA lima Jade ed PI « 0 1 Caput Phoemcoptert naturalis magmtudinis NESS — Le Bee du Flamant de grandeur naturelle A ij 4 fl ‚ stol YZ AJ Ä 7 45 ATD 00 NOEEN | EL P, : é J PAL/ ) J runsel. P4 b, C GEE gr Ey / LL zaifd 1 Pp” Bi : Ed : U ij p jn ee ee es 4 js ie RE r / ik be Kur AN RENE \ | Tab XLIX. Icterus In dieus, caprte mgro , (De erborftapr (mmer. Ne 4O Ied. 7 | - $ bek ze JM Sehomann 'aulp et eeoud, Le Loriota tête noire des Indes. v Ì ii be) IEN 1 4 (Crus americ ana) alba. Ne ee TE N CEB, C. Maoftats n N2 50, MI Thdl LAM. Sehamann fe, dt gecud. Grüe blanche de |! Amer1ique. VERZAMELING Van UITHEEMSCHE ex ZELDZAAME MEOG OE LEN eh B B DD EE 1 Bra SEN De kleine Spotvogel (sr). Jk heb deezen Vogel de Kleine genoemd , dewyl hy my in lang zo groot niet voorkomt als de andere Spotvogel, dien ik uit het Vafte Land van Noord-A me- rika heb zien brengen, en van welken ik, zo wel als van deezen, Aftekeningen heb. De Heer CaresBy heeft ’er, in zyne Hiftorie van Karolina (*), ook eenen voorgefteld , dien ik voor den Grooten houde. De tegenwoordige is van genen ook daar in verfchillende, dat hy aan de onderfte Vlakte wit is, welke in de andere een lichtbruinagtige Afchgraauwe leur heeft. Hier vertoont zig de Vogel volmaakt van Natuurlyke grootte, doordien ik hem in alle zyne Deelen afgemeten heb. De Sneb is dun, taamelyk regt en donkerbruin. De Vogel heeft wederzyds, boven de hoeken van den Bek, kleine, ftyve, donkere Borftels. Van de Neusga- ten loopt, door het Oog heen, een donkere Streep, en boven ieder Oog , van het Grondítuk des Beks af, een witagtige Streep. Van boven is de Kop, het agterfte van den Hals, als ook de Rug, Afchgraauw , doch met eenig bruin gefchaduwd en daar onder gemengd. De zyden van den Kop, het onderfte van den Hals en ’ Lighaam, de Dekveders onder de Staart en die aan de binnenzyde der Wieken, zyn wit en op eenige plaatfen wat Roomkleurig gewolkt. Het Afchgraauwe van de Nek en het Witte van de Keel, is op de zyden van den Hals gefprenkeld ; dewyl die beide Kleuren door elkander loopen. De Veders der Wieken zyn meeft van der- gelyke donkerbruinagtige Afchgraauwe Kleur, als de middelfte Veders van de Staart. Het Grondftuk der middelfte Vederen van de Wieken is wit, de Tip bruin. Benige weinigen der Slagpennen naaft aan de Rug hebben witte Tippen, zo wel als de ry der Dekvederen naaft boven de Slagpennen. De witte Tippen naaft aan de Rug zyn de kortften, die naaft aan den Buik zyn langer, en hebben ieder een don- kere Vlak, De kleinfte Dekveders hebben eenige weinige kleine witte Streepjes overlangs. De Rand van de Wiek is wit. De twee buitenfte Veders van de Staart zyn geheel wit: die daaraan volgen hebben alleenlyk de binnenfte Baarden wit, en de overige Veders in ’t midden zyn donker bruin. De middelfte van de Staart zyn wat langer dan die aan de zyden. De Pooten en Voeten zyn, zo wel als de Klàau- wen, zwart. De Vingers ftaan op de gewoone wyze. | _ De Schildknaap, T. Warre, van Lincolns-Inn , heeft my deezen Vogel, die van Jamaika gekomen was, wel droog bewaard zynde, prefent gedaan. Zo ik my niet bedrieg is deeze eigenfte Soort , door den Heer HANs SLOANE, in zyn Voia- ie (sr) Turdus cinereus minor. Eow. 4v. IL T.78. 95. Sp. 8. Kleine Spotvogel. Nat, Hift. I. D. vis Turdus mimus. Briss. dv. Il. p. 262, Avis poly- bladz. 489. glotta. Wirt Orniths 305, Turdus Orpheus. Linn, (*) L D. pag. 27. Zie de LIV. Plaat in het Twee- Syf?. Nat. XII. Gen. ro7. Sp. rt. Sy/t. Nat, X, Gen. M Deel van deeze Verzameling. Deel. 46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE gie naar PJamaika, Vol. Il, Pag. 306. Tab. 256, befchreeven en afgebeeld, Daar is ook een Berigt van twee Soorten deezer Vogelen uit het Werk van Her- NANDEZ getrokken, dat men in ’ Engelfch vertaald kan vinden in de. Appendis van WirLoucHgys Ornithology, pag. 385. Aldaar worden zy Poliglottos en Tzau- pan geheten. Zo iemand begeerte heeft, om deezen te vergelyken. met den genen, die ik onderftel de Groote Spotvogel te Zyn; hy kan het Werle van den Heer Ca- TESBX; op de aangehaalde plaats, nazien; älwaar hy daarvan een göede Afbeelding en befchryving zal vinden. vessssssssssssssssssssssssss Pe Jor AS TAN n AlLar Meert Á e. arehed ON De Blaauwe Reiger van Karolina (52): Deeze Vogel weegt vyftien Oncen, en is wat kleiner daneen Kraay. Hy heeft den Bek blaauw , doch wat donkerer naar de Punt toe. De Oogkringen zyn geel. De Kop en Hals fpeelen in *t purperkleurige , doch voor ’t overige is hy volkomen blaauw. De Pooten en Voeten zyn groen. Aan de Borft hangen lange {malle Ve- ders, hoedanigen ook agter aan den Kop zyn, en deeze hebben de langte van een Voet. Dergelyke Vederen ftrekken zig ook vier Duimen over dé Staart heen, die een weinig korter is dan de toegellagen Wieken. Men vindt niet veel van deeze Vogelen in Karolina : ook worden zy ‘er zelden, dan in ’*t Voorjaar, vernomen. Van waar zy komen en waar zy broeden, is my onbekend. NSSSSSSSS ISS SSSS ISIS SS SES SE PL A A To LEL De groene Mediaanfobe Wliegenvanger (53). Deeze Afbeelding vertoont het Vogeltje in de Natuurlyke grootte. Het is ’er eet; dat tot de Dunbekken behoort, en dus van de genen die gewoonlyk Infekten eeten, Het heeft den Bek zwart of donker, by den Kop een weinig naar *t Geele trekken- „de, en iets of wat nederwaards geboogen. De Kruin vanden Kop, en de bovenzy- de van den Hals en Rug, zyn van eene vry donkere Groene Kleur: de Stuit en dé bovenfte Dekveders van de Staart zyn wat lichter groen. De zyden van den Kop; de Keel, Borft, Buik, Dyén, en de Dekveders onder de Staart, zyn Geel, met Groen een weinig gewolkt. Aan den Kop en aan de zyden van den Hals, verfimelt het donkergroen van de boven- en het geel van de onderzyde, in malkander. De Wieken zyn donkerbruin of zwart. Eenige Slagpennen hebben den rand der Baarden geel. De eerfte en tweede ry der Dekvederen, boven aan de Wieken , hebben witte Punten, waar uit, aan ’t bovenfte van de Wiek, twee witte Streepen ont{taan. Binnenwaards zyn de Veders der Wieken wat helderer dan aan de buitenzyde. De Staart is even zo donkergroen als de Rug. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin of zwart. - | | Ik heb dit Vogeltje den Heer DANDRIDGE te danken , wien het, benevens ande- ren, uit Bengale toegezonden was. Alzo ik geene befchryving daar van heb kunnen vinden, dagt ik dat deszelfs Afbeelding den Lief hebberen niet ongevallig konde zyn. | De (52) Ardea coerulea. Carzss, Car. 1. T. 76. Ston. —_ (53) Mufcicapa Indica viridis. Eow. 4v. IL. T. 79. Jam. IL p. 315. T. 263. fig. 3. Cancrophagus coeru= Ficedula Benghalenfis. Briss, 4v, Ill. p. 484, Mota- leus. Briss. Av. V. p. 484. Ardea violacea. Linn. cilla Typhia. Linn. Sy/t. Nat, XII. Gen. 1r4. Sp. 13. Syft. Nat. XIL, Gen. 84. Sp. 17. Syt. Nat. X. Gen. Syft Nat. X. Gen. 99. Sp. 14. Bengaalfche Kwikftaart. 76. Sp. 13. Blaauwe Krabben+eeter, Nat. Hijt. LD, V. Nat, Hift. I, D. V. Stux. blade. 576. Stuk, bladz, 208. EN ZELDZAAME VOGELEN. 47 De Engelfche Vogeltjes, die ’er %t naafte mede overeenkomen , zyn het Goudhaant- je en een klein geel Vogeltje, dat nog geen naam heeft, zynde van den Heer __ WairzovenBY, in zyne Ornithology, pag. 227, 228, befchreeven. Het myne komt met het eerftgemelde in Kleur en Vlakken der Wieken overeen, doch ’er ontbreekt de Goudgeele Streep op den Kop aan, zynde daarentegen het Lyf helderer van Kleur en de Staart langer. Mert het andere, dat op de Wieken geene Vlakken heeft, komt het nog minder overeen. Het myne fchynt ook byna de helft grooter te zyn dan één van beiden. Ik geloof dat het behooren zal tot het Geflagt van die Vogel- tjes, welken Wrrrougngy, in zyn Ornitbology, pag. 216, Vygen-eeters (Becca- go) tytelt, die gelyke Geftalte en Grootte hebben , doch van welken geen zo Groen is als het hier afgebeelde. „P L A A T LIV. [Ae Lel wr Aare in Eet, De keine wire Reiger Je Kohn (54). _ Deeze Vogel is ongevaar zo groot als de voorgaande blauwe Reiger. Zyne Sneb is rood: de Oogen hebben geele Ringen: de Pooten en Voeten zyn groen: de geheele Pluimagie is wit. Hun Voedzel beftaat in Viflchen, Kikvorfchen, enz, Zy onthouden zig, gelyk andere Reigers, aan Rivieren, Meiren en Moeraflen. Ik ge- loof wel dat zy in Karolina broeden; doch heb ?er nooit eenen in de Winter gezien. Heefleragtige blaawwgroene Ketmia, met Abornbooms Bladen en W leefchkleurige . | Bloemen (*). __ Dit Gewas maakt gemeenlyk verfcheide Stammetjes van vyf Voeten hoog, met breede, uitgefneeden , Wollige Bladen, gelyk die van den breedbladerigen Ahorn- boom, met zes Ínfnydingen. De Bloemen groeijen troswys aan °*t end van den Steel, Zy zyn bleekrood, met vyf Infnydingen. De Vrugt is rond en geribd, bykans zo groot als een groote Hazelnoot, en bevat veele kleine zwarte Zaaden: ‚Het groeit tus- {chen de Rotfen op de Bahamaas-Eilanden. SSSSSSSSSISISI SISI SSS EISISISISISI SISSI SSISISI SISSI SSEI ss Es | PLAAT LV, Het kleine Amerikaanfche Roodftaartje (55). | _De Afbeelding ftelt dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte voor. Deszelfs Sneb js regt en dun, maar van den eenen hoek des Beks naar den anderen wat brêed, van Kleur donker, naar den Kop toe bleeker en aan de Tip zwart. De Grondfteun van de Bovenkaak heeft wederzyds zwarte Haairtjes of Borfteltjes. De Kop, Hals en Rug zyn zwart; zo.ook de Wieken aan de bovenzyde , uitgenomen het begin der Slagpepnen, dat Oranjekleurig is, doch de kleinfte Slagpennen, naaft aan de Rug, zyn t'eenemaal zwart. De zyden des Lighaams , en alle de Dekveders onder aan de Wieken, zyn hoog Oranjekleur. Om dat dit een van zyne grootfte fchoonheden (54) Ardea alba minor-Carolinenfis. Caressa. Carol, T. 77. Ô 1 T. 77. Ardea alba Roftro Pedibufque viridibus, (55) Ruticilla minor Americana, Enw. dv. II. T. Briss. Av. V. p. 435. Ardea equinollialis. Linn. 8e. Serino affinis Avicula, e Croceo & nigro varia. Syt. Nat. XII. Gen. 84. Sp. 25. Sy/t. Nat. X. Gen, Sroan. Amer. IL. p. 312. Raj. du. 188. Mufeicapa 76. Sp. 19. Witte Reiger. Nai. Hijt. IL. D: V. Stuk, Ruticilla. Lin. Sy/2. Nat. XII, Gen. 113. Sp. 1o, bladz. 215. Doch Linneus ftelt de aanhaaling twy- Motacilla Ruticilla. Sy/?. Nat. X, Gen. 99. Sp. 15 5 ° felagtig. Amerikaanfche Roodftaart. Nat. Zijt. I, D. Vs Stuk, (*) Ketmia frutefcens glauca , Aceris majoris folio bladz. 577. longiore , ferrato , Flore carneo, Cares. Carol, L M 2 48 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE is, heb ik het Vogeltje in dit poftuur afgebeeld, Het Zwart ftrekt zig van de Keel in een ftompe Punt op de Borft uit, en van daar loopt langs den Buik een witte Streep; welke allengs breeder wordt; zo dat de Schenkels en Dekveders onder aan de Staart; geheel wit zyn , uitgenomen eenige weinige zwarte Vlakken aan het agterfte van het Lyf. Wanneer de Wieken geflooten zyn, vertoont zig nogthans vry veel Oran- je aan de Borft. De twee middelfte Veders van de Staart zyn geheel zwart, alle de zyd-Vederen Oranje-kleur aan % begin, doch aan de Tippen, zo wel als de Pooten, Voeten en Klaauwen, zwart. De Heer Cower, Heelmeefter in de Lombardftraat, heeft my begunftigd met een gezigt van dit Vogeltje, % welk hy, met eenige anderen , van Jamaika hadt ontvangen. Inde Hijtorie van Jamaica, door Sir HANs SLOANE, vond ik ’er wel een befchryving doch geene Afbeelding van; naamelyk, in ’ II, Deel, bladz. 312, Ónder den naam van naar een Kanarie gelykend, zwart èn Saffraanklearig bont Vin geltje. De Heer Carrser heeft ’er, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, in t1. Deer, bladz. 67, ook gewag van gemaakt, en ’er een Afbeelding van gege- ven (*). Hy zegt: dat deeze Vogeltjes zig in digte Boflcheù van Virginie onthou: den, laatende zig alleenlyk by Zomer zien, en dat de Wyfjes bruin zyn. Hy noemt hetzelve Aoodftaartje, en, dewyl my deeze benaaming zeer eigen voorkwam, heb ik hem hier in nagevolgd. De Heer SLOANe hadt 'er geen Engelfchen ‘naam aar gegeven. Aangezien het een Trekvogel is in Virginie, geloof ik zal het op Jamai- ka ook zodanig zyn, alwaar het miffchien zyne Winterkwartieren houdt: doch hier van heb ik geen Berigt gekreegen. Deeze Plaat was reeds gemaakt en men met Af. zetten ver gevorderd, eer ik my herinnerde, dat de Afbeelding zig int Werk van CaTEsBY bevondt: anderszins zou ik dezelve agterweg hebben gelaten; doch niet- temin zal myne moeite, zo ik hope, niet geheel vrugteloos zyn, aangezien ’er vee- le begunftigers zyn van dit myn Werk, die de Natuurlyke Hiftorie van den Heer CATESBYX niet gekogt hebben ({). Geel gefireepte zwarte gefdrekte Kapel ($). De Kapel, hier afgebeeld, heeft my de Heer P. CoriNSON gegeven. Zy was van Montferrat uit de Weftindiën overgebragt. Zy heeft van boven geen andere Kleur dan zwart met geele Streepen, uitgenomen twee kleine roode Vlakjes, die op ieder vande kortfte Wieken, digt aan het Lyf der Kapel ftaan. Op de onderfte Vlakte vindt men de zelfde Tekeningen, doch in plaats van geel zyn dezelven vuil Roozekleur , en de Grond of het zwarte deel is van onderen insgelyks vuil bruin. SIS SSS SSS SSS SSS SSS esn Pal ASHA ET LVI Amerikaanfcbe Roerdomp (59). Deeze is wat kleiner dan onze Engelfche Roerdomp of Butoor. Zyn Bek is vief Duim lang, aan t Enden boven zwart, van onderen groen. De Oogen zyn groot, hebbende Goudkleurige Ringen en ftaande in een groene Huid, die dezelven om: ringt. Hert geheele Lighaam is bruin, met eenige witte Vederen daar onder ge= mengd. De Rug is donker, de Borft en Buik bleeker van Kleur. De meefte groote Slagpennen zyn wit getipt. De Staart is kort en Loodkleurig : de Pooten en Voe= ten zyn geelagtig groen. Derzelver buitenfte en middelfte Vingers zyn door een Vlies (*) Zie dezelve op Plaat XXXIV, in het voorgaan- niet gefproken wordt, ] 5 ee de Derde Deel van deeze Verzameling, bladz. 28. (9) Papilio Heliconius Charitonia. Linn. Syf?. Nat. () [My dunkt echter, dat het tegenwoordige van XIÌ. Gen. 231. Sp. 65. dat van CaresBY aanmerkelyk in Kleur verfchilt, het (56) Ardea ftellaris Americana, Carzss, Carol, I, welke inderdaad een roode Staart heeft, waar vanhier T. 78 EN ZELDZAAME VOGELEN. 49 Vlies met elkander verbonden. Aan de binnen - zyde is de middelfte Vinger Zaags- „_wyze gekarteld. | __Deeze Vogels onthouden zig aan friflche Beeken en Meiren, in de hoog en ver van de Zee afgelegene deelen des Lands. Md Aere EVIE Het zwart, wit en rood bont Boomkruipertje ( 57). _ Die aartig klein Vogeltje is, wederom, in zyne natuurlyke grootte voorgefteld, Ik heb hetzelve een Boomkruipertje genoemd, om dat het, ten aanzien van de ge- _daante zynes Beks, met onze Boomkruipertjes overeenkomt; zynde dezelve neder- waards geboogen en zeer fpits. Hy heeft een zwarte Kleur, en een wyde gaaping, trekkende tot onder de Oogen. Van den Bek tot aan het end der Staart is de bo- venfte Vlakte donker zwart, uitgenomen eenige heldere Scharlakenroode Vlakken, van welken de eerfte een weinig agter den Bek begint, en het geheele bovenfte ge- deelte des Kops, van het eene Oog tot het andere, beflaat: de tweede is regt in de Nek: de derde kruift het midden van de Rug: de vierde en laatfte bekleedt de Dek- _veders van de Staart. De Staart en Wieken zvn geheel zwart. Al het zwarte is zeer glanzig en {peelt in % donkerblaauwe. De geheele onderzyde, Keel, Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn wit; de Pooten, Voeten en Klaauwen , zwart. Myn Vriend, de Heer Danpripee in Moorfields, begunftigde my met een ge- zigt van dit fraaije Vogeltje, * welk hem van Bengale in Ooftindie, netjes opge- ‚zet, zeer wel geconfêrveerd en frifch van Kleur, was toegezonden. Het dubbeld geftaarte blaauwe Pagetje (*). Dit Kapelletje heeft het Lyf, de Pooten en Sprieten, zwart; de Wieken zeer _fchoon Hemelfchblaauw. De bovenfte zyn aan haaren uiterften Rand, en aan het End, zwart gezoomd, doch de onderften alleenlyk aan den uiterften Rand, hebben- _de ieder aan ’ Eind een ronde zwarte Vlak, agter welke zig nog een zwart Streep= „je vertoont. De vier Staartpuntjes zyn donker en aan ° End wit. De onlangs overleeden Heer Will. Gourey, in Surryftraat, heeft my een Doos met Infekten vereerd, onder welken ook dit Kapelletje zig bevondt, doch hy kon my niet zeg= gen, van waar hetzelve kwam (f). Aan zyne onderfte Vlakte is het donkerblaauw met bruine zoomen, hebbende ook by de veertig onregelmaatig ronde zwarte Vlak- ken, van welke ieder met een fyn bleekerblaauw Streepje is omgeven; K SSSSSSSSSI SISSI SISSI SISSI SISSI SS ISIS SSS SS SIS SSS PLAAT LV III, De Amerikaanfhe gekuifde Roerdomp ($8). Het Gewigt van deezen. Vogel is anderhalf Pond. Zyn Bek is grof en zwart: | de (57) Certhia minor, ex albo, nigro & rabro varia. pelletjes van Suriname en mooglyk ook van elders Epw. Av. IL T. 8r. Certhia Bengalenfis. Brass. Av. uit de Weftindiën, afkomftig zyn.] IL, p. 663. Certhia cruentata, Linn. Syf?. Nat, XIL, (58) Ardea Stellaris criftata Americana. Carrss, Ca- Gen. 65: Sp. 17. Sy/t. Nat. X. Gen 59. Sp. 4. Ben- roll T. 79. Ardea coerulea, SLoan. Fam. II. P. 314. = gaalfch Boomkruipertje. Nat. Hift. IL, D. IV. Stuk, T. 264. f. 5. Raj. 4o. 189. Cancrophagus Bahamen- ‚ Badz. 429. fis. Briss. dv, V. p. 48r. Ardea violacea. Linn. Syft. (*) Papilio Plebejus Marfyas. Lun. Sy/?. Nat. XII, Nat. XIL, Gen. 84. Sp. 16. Syf?. Nat. X. Gen. 76. Gen. 231. Sp. 223. Syf?. Nat. X. Gen 203.Sp. 149. Sp. 12. Krabben-eeter Nat. Hift, L D. V. Stuk, « ‚Nat. Hijt. 1. D. XL Sruk, bladz. 36r. bladz. 207. (f) [Wy weeten thans zeer wel, dat deeze Ka: IW. Deel, iN so VERZAMELING van UITHEEMSCHE de Oogen zyn zeer groot, uitpuilende, en hebben roode Ringen , zynde met eene groene Huid omgeven, De Kruin van den Kop is, van het Grondftuk der Snebbe af, bleekgeel, en eindigt in een Punt, aan welke drie of vier lange witte Veders nederhangen , zynde de grootfte zes Duim lang. Vertoornd zynde rigten zy deeze Veders in de hoogte. Van den hoek des Beks af loopt een breede witte Streep langs de zyde van den Kop, die voor ’ overige blaauwagtig zwart is. De Hals, de Borft en ’% Lyf, zyn donkerblaauw. De Rug heeft zwarte Streepen, tuffchen welken zich ook wat Wits vertoont. Uit het bovenfte vande Rug komen veele lange fmalle Veders voort, welke zig over de Staart uitftrekken , en waar onder eenigen zeven Duim lang zyn. De grootfte Veders der Wieken zyn bruin en fpeelen in het blaauwe. -Hy heeft de Pooten en Voeten geel. In Karolina laaten zig deeze Vogels in de Regenmaanden zien , maar op de Bahamaas-Eilanden broeden zy zeer menigvuldig, in de tuflchen de Rotfen groeijen- de Boffchagiën , en de Inwooners leggen zig veel toe, om dezelven te vangen, en maaken daar van hun gebruik, dewyl de Jongen een zeer lekkere Spyze uitleveren, Zy onthouden zig op fommigen van deeze Rotzige Eilanden in zulk een menigte, dat twee Man, die dezelven, op het Geboomte en de Rotfen zittende, vangen, in weinig Uuren één van hunne Calapatches of kleine Booten daar mede belaaden kun- nen: want, al zyn zy reeds byna volgroeid, vliegen zy doch niet ligt daaraf. De Bahamers noemenze Krabbenvangers, doordien zy voornaamelyk op Krabben aa- zen; doch niettemin zyn zy aangenaam om te eeten, en maaken in ’% geheel niet naar Vifch. Heefteragtige Lobelia met Porfeleinbladen (*). Deeze Plant groeit gemeenlyk vyf of zes Voeten hoog. De Bladen zyn, ten aanzien van hunne dikte en grootte, de Bladen van % Porfelein niet ongelyk. Aan % end van een Steel, die uit de mik van een Blad fchiet, zitten drie of vier eenbla- derige Bloemen, welke in vyf {pitfe Punten verdeeld zyn, en eenen gedraaiden uit- waards hangende Styl hebben. Deeze Bloem heeft het byzonder aanzien, als of zy een Pypje geweeft ware, dat tot onderen toe opgefpleeten en uitgefpreid was: geworden. Op de Bloemen volgen ronde Beflen , die zo groot als zwarte Slee- Pruimen zyn, en een Steel bevatten, welke met eenen gladden zwarten Huid overs toogen is. De Plant groeit in veelen der Bahamaas-Eilanden, op de Rotfen die aan den Oever ftaan. | SSSSSSSSIESESESS SSS SS SSS SSISISIS SISSI SISSI SSS sIss: P L A A TT LIX. De groote Goudvink (59). Niet weetende, welk een naam ik aan deezen Vogel zoude geeven, wiens Va- derland my onbekend was, zo verkoos ik eindelyk den bovenftaanden, aangezien hy den Goudvink eenigermaate, wegens de dikte van zyn Bek en de Kleur van zyn Keel en Borft, gelykt (*). Hy is hier in de Natuurlyke grootte voorgeftelt. De Bek is naar den Kop toe redelyk dik, van boven een weinig krom , en loopt in (®) Lobelia fratefcens, Portulace folio. Pruw. Nov. Gen. p. 21. T. 165. £ 1. Lobelia frutefcens Foliis ovali=coblongis integerrimis, Flor, Zeyl. 313. Lobelia Plamierii. Linn. Sp. Plant. IL, p. 1317. (59) Rubicilla fafca major. Enw. Av, IL, T. 82, Cardinalis fufcus. Brrss. Av, III, p. 51. Emberiza mie litaris. Tanagra militaris. Linn; Sy/?, Nat, XII. Gen. rr. Sp. 17. $y/f. Nat. X. Gen. 97. Sp. 7. Bruine Kardinaal. Nat. Hijf. I, D. V. Stuk, bladz, 525. (*) [Ik weet niet, hoe dat men hier int Hoog- duitfch den naam van Roodftaart heeft kunnen in ’e fpel brengen, daar *t Engelfch woord Bull-Finch niets anders dan een Goudvink betekent, en deeze Vogel de Staart in ’t allerminft niet rood heeft, en ’t Fran- fche woord Pivoine-ook een Goudvink betekent. Krein hadt hem de bruine Amerikaanfche Vink geheten.} EN ZELDZAAME VOGELEN. sr in een fpitfe Punt uit, zynde geheel en al wit van Kleur. De Kruin en de zyden van den Kop, de bovenfte Vlakte van den Hals, de Rug, Wieken en de Staart, zyn allen donkerbruin of zwartagtig , maar alle de Veders zyn ligterbruin gezoomd , het welk een aartige mengeling formeert. De Keel, de onderfte Vlakte van den Hals, de Borft en Buik , zyn heerlyk fcharlakenrood. De Schouder van de Wiek is van dergelyke Kleur, die langs den Rand, met een klein Strookje, nog wat neder- waards loopt. De onderfte Vlakte der Wieken is donker, de Dyën, het Onderlyf en de Dekveders onder aan de Staart, hebben eene zwartagtig bruine Kleur. De Staart is kort naar het Lyf te rekenen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn ligt bruin. Aanieder Voet ftaan vier Vingers in de gewoone rigting. De Heer Brew, Bibliothecaris van de Inner-Temple te Londen , vereerde my deezen zonderlingen Vogel , benevens eenige anderen: doch dewyl dezelven in ver- fcheide handen- waren geweeft, eer hy ze in bezitting hadt, kon hy niet weeten, van waar zy kwamen. Ik ben van denkbeeld, dat Amerika zyn Vaderland is, alzo ‘er verfcheidene onder.de gemelden waren, die ik vaft weet, Amerikaanfche te zyn. P ArAoT., LA De kleinfie Roerdomp (Go). De Sneb van deëzen Vogel was, van den hoek des Beks tot aan zyn End, wat meer dan zes Duimen lang en tevens zwart, uitgenomen een gedeelte van de onder= fte helft, het welk geel is, zo wel als de Oogen. De Kruin van den Kop is met een Kuif van lange groene Vederen bedekt. De Hals en Borft zyn vuil bruin rood. De Rug is met lange, (malle, bleekgroene Vederen gedekt ; de groote Slagpennen der Wieken zyn geheel donkergroen, en fpeelen wat in ’t purperkleurige, terwyl de overige Veders der Wieken glanzig groen, en f(ommigen daaronder geel gezoomd zyn. De Pooten en Voeten zyn bruin. Deeze Vogels hebben een langen Hals, doch houden denzelven gemeenlyk inge: trokken, wanneer zy aan de Oevers der Rivieren, op de Takken van de over ’ Water heen hangende Boomen, geheel eenzaam, op haaren buit te loeren zitten, ewelke in Kikvorfchen, Krabben en kleine Vifchjes beftaar. Ik kan my niet erin= neren, een derzelven des Winters gezien te hebben: weshalve ik geloof, dat zy uit Virginie en Karolina verhuizen en Zuidwaards trekken. De Karolinifche Effcbeboom, met fimalle nederbangende Bladen (*). Dit zyn gemeenlyk Boomen van middelmaatige grootte en hoogte. Zy hebben de Bladen aan beide Enden {pits. De Zaaden zyn gevleugeld, [als die der gewoone Es- fchen], en hangen troswyze by elkander. Zy groeijen in laage, vogtige Landftreeken, SSSSSISSS SSS ISS SSS SST SSS SSS SES SESSIE: 5: P L A A T LXI … De kleine bruine Goudvink (61). De bovenfte Afbeelding ftelt dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte voor. Het fchynt, ((6o) Ardea Stellaris minima, Carrsn. Carol, 1. T. Fraxinus Americana, Linn. Sp. Plant. U. p. 1510, 8o. Cancrophagus viridis. Briss. 4v, V. p. 486. T. (61) Rubicilla fafca minima, Epw, Av. IL. T. 83. 38. fig.-r. Ardea virefcens. Linn. Sy/?. Nat, XIL. fig. r. Fringilla rubra minor. Briss. Av, IL p. 164e Gen. 84. Sp. 20. Syft. Nat, X. Gen. 76. Sp. 15. Groe- Loxia bicolor. Linn. Sy/#. Nat. XII. Gen. rog. Sp. 48. ne Krabben-eeter. Nat. Mijl. 1.D.V. Stuk. bladz. zog. _Sy/?. Nat. X. Gen. 96. Sp. 32. Tweekleurige Kernby- (*) Fraxinus Carolinenfis , Foliis anguftioribus, ter. Nat, Hift, I, D., V. Stuk, bladz, 515. utrinque acuminatis, pendulis. Catass, Carol, 1, T, 80, N 2 52 VERZAMELING van UITHEEMSCHE fchynt, wegens de dikte en kortheid van zynen Bek, tot dat lag van kleine Vogelen te behooren, welke gemeenlyke Zaaden eeren. De Bek is wit; de Kruin en Zyden van den Kop; de bovenzyde van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn allen van eene donkerbruine Kleur, met lichter bruin gefthakeerd, om dat de randen der Vederen zo donker niet zyn als het midden. Dus zyn ook de Wieken aan de binnenzyde helder bruin. De Keel, de onderzyde van den Hals ‚ de Borft, Buik, Dyêën en de Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene bleek roodagtige Oranje- Kleur: de Pooten, Voeten en Klaauwen, bleekbruin. Ik heb dit Vogeltje gekree- gen van den gedagten Heer Brew, Bibliothekaris van de Inner - Temple, die my ook De zeggen kon, van waar het kwam. Het was, met anderen, gedroogd be= waard, | De Goudgeele Manalsyn (5). Het Vogeltje van de onderfte Afbeelding is van het zelfde Geflagt als dat, het welk onder den naam van Zwarte Mees met eenen Goudkleurigen Kop, in t Eerfte Deel, bladz. 32, is befchreeven, en op Pl. XLlafgebeeld. ’% Verfchynt hier ook in zyne Natuurlyke grootte. De Bek is niet zeer dik noch dun, eerder wat krom dan volko- men regt, en in een Punt uitloopende, wit van Kleur. De geheele Kop, Hals, de Borft en Buik, tot aan de Dyën toe, zyn bleek geelagtig Oranjekleur: de Dyën Oranjekleur en zwart gemengeld. De Dekveders-onder aan de Staart, zo wel als de Rug, de Wieken en Staart, zyn zwart, zonder eenigen verfchietenden Glans. Die aan de binnenkant der Wieken, benevens eenigen van de kleine Vedertjes der Wie- ken aan de Schouders buitenwaards;, zyn vuil Oranje. Eenigen der binnenfte Baarden van de Slagpennen zyn aan ’ Grondítuk wit, en dit maakt witte Vlakken op den bo- venkant der Wieken, die echter, als de Wieken digt famen geplooid zyn, verdwy- nen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin. N Dit Vogeltje bevondt zig, met het voorgaande, in de Verzameling van den Heer Brew. Ik geloof dat hetzelve afkomftig is uit eenig gedeelte van Zuid- Amerika, digt aan de Évennagts-Linie: want ik heb Aftekeningen van vier verfchillende Soor- ten, welke gezegd werden uit de Hollandche Volkplantingen op *t Vafte Land van Zuid-Amerika te komen : waaronder één volmaaktelyk met het hier af gebeelde over- eenftemt , in Gedaante, Grootte en Kleur, uitgenomen dat het fchitterend rood is en dit alleenlyk vuil Oranjekleurig: zo dat mooglyk dit myn Vogeltje het Wyf- je en het andere het Mannetje zal zyn van de zelfde Soort. Wan de andere Soorten heb ik alleenlyk Aftekeningen gezien; des het tegen myne Voorftelling , by de eer- {te Uitgaave van dit Werk, zou ftryden, indien ik daar gebruik van ging maaken. - " SOSOSSSESSSSSSSSSSSSSSS SSS SSS SSS SS SSS SE EE Per AAT AKI. De Amerikaanfche Pellikaan (62). Deeze Vogel is byna zo groot als een Gans. Zyne Sneb is tiendhalf Duim lang, naar het End toe gekromd, aan den Kop zeer dik, doordien hy daar eenen Omtrek heeft van zes en een half Duim (*). Het voorfte gedeelte van den Kop is bedekt met eene donkerblaauwe Huid, welke geen Vederen heeft, en het agterfte is, Zo wel (*) Parus niger & fulvus, Epw. 4v. IL T.83.f.2. Caricaca. Marcer. Braf. 1or. Wir. Ornith. 218. Manacus Aurantius. Briss, dv. IV, p. 454. Avicula T. 54. Tantalus Loculator. Linn. 5/2, Nat, XII. Gen. Sarinamenfis. Per. Gaz. T. 46, f. 12, Pipra Aureo- 85. Sp. 1. \ la. Syfl. Nat. XIL Gen, r15. Sp. 7. Parus Aureola. _ (*) Inde Franfche Overzetting ftaat van negen en een Syf?. Nat. X. Gen. roo. Sp. rr. Roodkopje. Nat. half Duim, doch dit is fout, gelyk uit de Afmeeting Hijt. Ll. D., V. Stuk, bladz. óor. van den hier in Schets voor geftelden Kop deezes Vo- (62) Pelicanus Americanus, Catesn. Carol. 1, T. Sr. gels blykt, . Numenius Americanus major. Briss. 4v. V. p. 335. EN ZELDZAAME VOGELEN. 53 wel als de Hals, brain. De Wieken zyn groot, en aan haar gant{che onderfte ge- deelte, van den Schouder tot het End toe, naar oogenfChyn zwart, doch tevens met Groen gemengeld. Het bovenfte deel van de Wiek is wit, de Staart zwart À zeer kort en aan ’t End vierhoekig. Voor % overige is % geheele Lighaam wit. De Pooten zyn zwart en zeer lang. De Vingers der Voeten zyn famengevoegd door middel van een Vlies, doch dat niet zo groot is als in de Eenden: want het ftrekt zig flegts tot aan her eerfte Lid van ieder Vinger uit. De agterfte Vinger is geheel los en vry, zonder zulk een Vlies, en langer dan gewoonlyk. | Dat deeze Vogel tor het Geflagt der Pellikaanen behoort, toont de Zak, die zig onder de Snebbe bevindt: hoewel dezelve doch maar klein is, en niet meer dan een half Pintje Vogts bevat. Tegen ’ end van den Zomer vallen gewoonlyk in Karoli- na zwaare Regens, en dan komen geheele fchoolen van zulke Vogelen op de open Velden, die alsdan onder Water {laan; doch voor November trekken zy weder weg. Zy zyn zeer goed om te eeten, offchoon zy van Viflchen en andere Wa- terdieren leeven. Voor” overige is het een domme Vogel, die niet gaauw ver- fchrike, en gemakkelyk gefchooten kan worden. Zy zitten menigvuldig op hooge Cyprefien en andere Boomen. Zy houden zig regtoverend, en laten, …waarfchyn- lyk gemakshalve, hunne zwaare Snebbe op den Hals ruften. Ten aanzien van de Kleur heb ik, tufichen % Mannetje en Wyfje, geen onderfcheid kunnen vinden. [SLEIN geeft er den naam van Nimmerzat en Boom-Pellikaan aan je | tn ev a De Fadiaanfche Groenling (6 3). Dit Vogeltje, hier in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt eenigermaate naar eén Kanarie. Vogel , doch komt my een weinig grooter voor. Het heeft een taamelyk dikken, fterken, korten Bek, welke , in Gellalte , met dien van onze meefte kleine Zaad eetende Vogeltjes overeenkomt. Deszelfs bovenfte gedeelte is donkerbruin of zwartagtig; het onderfte lichterbruin. De Oogen zyn Kaneelkleu- rig. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, de bovenkant van de Wieken en Staart, hebben eerie vuil groene Kleur. De buitenfte Baarden > der zes of zeven grootfte Slagpennen, zyn wit gerand, en de Staartveders helder geelagtig groen ge- zoomd. … Van het Grondítuk des Beks gaar door de Oogen, wederzyds, een groene Streep of Baar, en boven dezelven loopt een breede geele Streep, welke zig als eene Wenkbraauw vertoont. Van de hoeken des Beks komt wederzyds een zwarte Streep, die een half Duim lang is. De geheele onderfte Vlakte, van den Bek af totaan de onderfte Dekvederen van de Staart, is geel, en aan de zyden des Lighaams - en der Borft met eenig Groen gefchaduwd: doch aan de zyden van den Hals ver- __fmelt het Geel en Groen in malkander. De Pooten, Voeten en Klaauwen _ko- men in gedaante met die der overige Vogeltjes van dit Geflagt overeen; zynde al- len van eene bruinagtige Afchkleur. | De Heer Haw«ins vereerde my een Aftekening van dit Vogeltje, door hem op tr Eiland Madera, alwaar hetzelve uit eenig ander Land gebragt was, gemaakt. De naam, Bengalas, door hem daar onder gefchreeven, denk ik zal de plaats zyner af- komft betekenen. Hy zeid, dat het fraaijer zong dan een Kanarie-Vogel. Dewyl deeze Afbeelding war {ober was, zou.ik 'er geen gebruik van gemaakt hebben; alzo ik het Vogeltje zelf niet gezien had: maar federt zyn my ’er twee voorgeko- men, (63) Chloris Indicus. Epw. 4v. IL, T. 84. Brass. 17. Indiaanfche Groenling. Nat, Hift, LD, V. STUK , 4v, UL p. 195. Fringilla Butyracea, Linn. Syf?. Nar. bladz, 544. XIL Gen. rr2. Sp. 22. Sy/?. Nat. X. Gen, 98. Sp. IW. Deel, O s4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE men, die ik gezien heb en hooren zingen, ten huize van den Heer BLuNT, Koop- man in Goodmans-Fields te Londen. Ik bevond, dat zy in alles overeenkwamen met de Tekening en het Berigt van den Heer Hawkins, maar, dezelven nu in 't Leven voor my hebbende, verbeterde ik de Tekening, omdie volmaakt aan ’% licht te kunnen geeven. By den Heer BLuNT werd ik onderrigt, dat zy uit Ooftindie gekomen waren. Dokter Henry PLumPTREE, Prefident van het Koninglyke Kollegie van Geneesheeren, zag deeze Vogeltjes by gezegden Heer, en hadt de goedheid van my toegang te bezorgen, om myne Waarneemingen daar op in ’ werk te ftellen. De Chineefche Paauw-Oog Kapel (*). De Kapel, hier Levensgrootte afgebeeld, heeft de bovenfte Wieken van eene roodagtige Oranjekleur; de onderften een weinig meer naar Bruin trekkende. Zo wel de bovenften als de onderften zyn donkerbruin gezoomd, met zwarte Stree- pen. ‘De bovenften hebben langwerpige donkerblaauwe Merken, langs haaren voore {ten Rand, benevens een groote en kleine ronde Vlak op ieder Wiek, Van deeze Vlakken isde buitenfte Kring zwart, die daar aan volgt geelagtig, de binnenfte blaauw, met een bleekblaauwe of witte Stip in t midden. De onderfte Wieken heb- ben ieder een groote ronde Vlak, beftaande uit een zwarten Kring, met Geel daar binnen, en verder Purperkleurig; aan de ééne zyde zwart met twee witte of bleek- blaauwe Vlakjes in % midden, die langwerpig zyn. Bovendien heeft ieder onderfte Wiek nog een klein, rond, donker Vlakje. Het Lyf, de Pooten en Hoorntjes of Sprieten , zyn roodagtig bruin. De geheele onderfte Vlakte is donkerbruin, daar de Vlakken van de bovenkant flegts flaauw doorblinken. | Deeze Kapel was uit China gebragt, door mynen Goeden Vriend , Kapitein IsaAK WorTH, die my een Doos met Infekten van dat Land heeft prefent gedaan. SISISISISISISISISISISISISI SIS SEISISIS SISSI SISSI SISISISISS SISI SSS | P L A A T LEXIV. De wiste Amerikaanfcbe VV uip (64). Deeze Vogel is byna zo groot als eene tamme Duif. Hy heeft eene Snebbe van ges en een half Duim lang, bleekrood gekleurd en van het Grondítuk tot aan de Punt uirgegroefd. De Oogkring is graauw. Het voorfte deel van den Kop en een Plek. om de Oogen zyn bedekt met een kaale helder roode Huid, Vier der grootfte Slag- pennen zyn aan de Enden donkergroen, Voort overige is-de Vogel geheel wit, uitgenomen de Voeten en Pooten, die bleekrood zyn. Het Vleefch, doch inzon- derheid het Vet, is zeer geel en Saffraankleurig. Wanneer de zwaare Regens vallen, dat gemeenlyk;tegen % end van den Zomer plaats heeft, dan komen deeze Vogels menigvuldig in Karolina aan, en houden zig op in de laage Waterige Landftreeken. Het Mannetje en Wyfje zyn op *t Oog niet verfchillende. Het kleine in®t Water groeiende Kalfvvoet - Kruid (*). Deeze Plant groeit aan de kanten der Rivieren en op andere Waterige plaat{en. Zy heeft een Knolligen Wortel, uit welken veele ovaale Bladen {pruiten, die van agt (*) Papilio. Nymphalis Almana. Linn. Syy?. Nat. XII, Scolopax alba, Syfi. Nat. X. Gen. 77, Sp. 2. Witte Gen: 231. Sp. 132. Syf?. Nat. X. Gen. 203. Sp. 89. Wulp. Nas. Hit. L D. V. Stuk, bladz, 219. Nat. Hift. 1. D. XI. Stuk. bladz. 283. Plaat 89. Fig. r. (*) Aram aquaticum minus: S, Arifaram fluitans (64) Numenius albus. Carzsn. Carol, I, T, 82. Nu- Pene-nudo Virginianum. D, BaNistER PLUK. Man- menius Brafilienfis candidus. Briss. 4v. V. p. 339. tif. 28. Tantalus albus. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 85. Sp. 6. EN ZELDZAAME VOGELEN., 55 agt tot tien Duimen breed zyn, ftaande aan dikke, Sappige, ronde Steelen, van by de vier Voeten hoog. Voorts fchieten uit den Wortel verfcheide andere dergelyke Steelen, aan ieder van welken, op het End, blaauwe Bloemen groeijen: doch de- wyl ik geen gelegenheid had, om de Plant in haar bloeflem naauwkeurig te onder- zoeken, zo berigt ik maar alleen, dat op de Bloemen een Tros van groene Bellen volgt, die digt aan elkander zitten, en als eene Ananas- Vrugt zig vertoonen. Deeze Beflen worden nooit hard, maar vallen af wanneer zy ryp zyn, en komen in Kleur, gedaante en vaftheid, de Kappers naby. EEE EEDE EDE EEDE LER EERDE EEE EEE Er rr An Tr EXV, De bruine Amerikaanfche Geelgors (65). __Ik weet niet regt, in welk een Geflagt ik deezen Vogel zal plaatzen. In Kleur gelykt hy veel naar de Leeuwrikken, doch de Bek is veel te groot en lang; niet beter komt hy met de Lyfters overeen, wat de gedaante van den Bek aangaat. Naaft, denk ik, dat hy met den Geerftvogel ftrookt, hoewel die een grooter Bek heeft en van een andere ftruêtuur, met een Knobbel in *t Gehemelte, dat het Kenmerk uitmaakt der Ortolaanen. Ik moet derhalve de Rangfchikking van deezen Vogel aan Lief heb- bers overlaaten, die kundiger in deeze zaaken zyn. Dikwils heb ik meer moeite, om een Geflagt uit te vinden, waarin ik de Weftindifche Vogels plaatzen zal, dan met Vogels, die in de aller-afgelegenfte deelen van de oude Wereld gevangen zyn. Hy is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld, hebbende den Bek taamelyk lang en dik, van eene donkere Vleefchkleur., fpits uitloopende. De Oogen zyn Ha- zelnootenkleur. De zyden van den Kop en de Keel, een weinig beneden den Bek, zyn zwart, en deeze zwarte Kleur {trekt zig aande zyden van den Hals, nederwaards , tot byna aan het begin der Wieken uit. In die zwarte Plekken zyn de Oogen ge- plaatft. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug en Dekveders van de Wieken, zyn bruin, doch wat helderer of meer naar * Oranje trekkende dan in het Leeuwrikken- Geflagt, en met zwart gevlakt, uitgenomen de Kruin van den Kop. De Slagpen- nen , Wieken en Staart, zyn van eene donkere of zwartagtige Kleur, gezoomd met een helder roodagtig Bruin. De geheele onderkant, van de Keel tot aan de Dek- veders onder aan de Staart, is van eene bevallige licht roodagtig bruine Kleur, de Borften Buik met zwarte Vlakken: want de Veders over °t geheele Lyf zyn in ’% midden zwart, en bruin aan de Randen; die der Schouderen, welke over de Wie- ken vallen, licht geelagtig bruin. De Dyën, Stuit en de Dekveders van de Staart , zo wel boven als beneden, hebben geen Vlakken, en zyn lichter bruin dan de ande- re deelen van den Vogel; de Pooten en Voeten roodagtig Vleefchkleur , maar de Klaauwen bruin. De agterfte Klaauw is wat langer dan gewoonlyk, doch veel kor= ter dan in de Leeuwrikken. *, Deeze Vogel was levendig uit de Spaanfche Weftindiën overgebragt, en pre- fent gedaan aan de Gemaalin van den Hoog Edelen, Sir CHARLES WAGER, dies- tyds eerfte Lord van de Admiraliteit, in wiens Huis ik de Aftekening maakte (*). PLAAT (65) Emberiza fufca Americana, Epw. dv. IL, T. 85. (*) [In 't Engelfch Werk van Epwarps wordt hy Xanthornus- neevius, Brrss. Av. II,_p.-r26. Oriolusme- the Schomburger genoemd , zonder dat ik reden gegeven Jencholicus. Linn. Sy/t. Nat. XII. Gen. 52. Sp. 17. vind van die zeldzaame benaaming. De Heer Krein Fringilla melancholica. Sy/i, Nat, X. Gen. 98, Sp, 7. heeft hem de bruin én zwart bonte Amerikaanfche Vink 7 Droevige Vink. Nat. ijt. ID. V. Stuk, bladz, 537. met eene opgewipte Staart, geheten. ] O2 86 VERZAMELING van UITHEEMSCHE PELRATAGT IE AM. De bruine Amerikaanfcbe JVuip (66). Deeze is ongevaar zo grootals de Witte, hier voor befchreeven.. Hy heeft ee- ne dergeiyke Snebbe, die aan *t Grondftuk rood is en zyn Oogen zyn ookals in de Witte, maar her Lighaam en de Hals is van eene gemengelde graauwe Kleur. Het bovenfte vande Rug, de Wieken en de Staart, zyn bruin: het onderfte is, zo wel als de Stuit, gelyk ook het onderfte des Lighaams, wit. De Pooten zyn roodagtig, gelyk in de Witte; ook komt deeze in geftalte en grootte met hem overeen. Dee- ze groote gelykheid bragt my tot de gedagten, dat zy flegts in Sexe verfchillende mogten Zyn, maar, toen ikze opende, vond ik de Balletjes in ieder Soort. De tegen- woordige heeft een donker Vleefch, dat niet zo geel is als in de Witte Wulp. Zy gaan te famen hun Aas na, en vliegen Schoolswyz’ met elkander, doch van dewitten zyn ‘er wel twintigmaal meer dan van de bruinen. In hunne Kroppen waren Krabben. Beide deeze Soorten van Wulpen komen Jaarlyks, omtrent het midden van Sep- tember, met en benevens de Pellikaanen , by gant{che Schaaren op de Waterige Velden: zy houden zig aldaar zes Weeken op, en trekken vervolgens weder weg, laatende zig niet eer dan in hert naaftvolgende Jaar , op den zelfden tyd, wederom zien. In veele Wyfjes der witte Soort heb ik geheele troflen van Bijeren gevon- den; weshalve ik van gevoelen ben, dat zy, om te broeden, ergens naar * Zuiden heen trekken; doordien Karolina, om deezen tyd van ’ Jaar, voor deeze Schepzelen te koud zyn zoude: want het is in dit Wereldsdeel , onder de zelfde Hemelsbreedte, veel kouder dan in Europa. In de Kleur der Vederen van ’c Mannetje en Wyfje is weinig of geen onderfcheid. Kalfsvoet- Kruid, met zeer fbits gepunte Pylkruid- Bladeren >). Deeze Plant groeit in Meiren en ondiepe Wateren , drie of vier Voeten hoog. Zy heeft veele Pylagtige Bladen, aan lange Sappige Steelen, die uit eenen Knolli- gen Wortel fchieten, waaruit ook andere ronde Steelen voortkomen, die aan hun ui- terfte Endeen groot, rondagtig, groen, nederhangend Zaadhuisje hebben , waarin verfcheide ronde, groene, Beffen, van ongelyke grootte, begreepen zyn. Deeze hebben ten deele de grootte van eenen Snaphaan- Kogel; ten deele zyn zy de helft kleiner. Dit Zaadhuisje, dat ongevaar zo groot als een Hoender- Ey is, opent zig wanneer het ryp wordt, aan beide zyden, en laat de Zaadkorrels zien, die ryp ge- worden nog groen en zagt zyn. Ik heb zulke Beffen van de Indiaanen met hun Wildbraad zien kooken. In myn Mond kwamen my de groenen zeer brandend en famentrekkende voor, doch door % kooken verliezen zy die hoedanigheid, wordende vry fmaakelyk en zynde ook, naar men zeide, gezond. In July worden zy ryp. Pr ALTA A TE XNVIL De Vogel bet WW eeuwtje genaamd (67). De onderfte Afbeelding, op deeze Plaat, ftelt hem in zyne Natuurlyke grootte | voor; (66) Numenius fufcus. Caress. Carol, I, T. 83. Nu- menius Brafilienfis fufcus. Briss. „lu, V.p. 341. Tan- talus” fufeus. Linn. $y/t. Nat. XIL. Gen. 85. Sp. 7. Scolopax fufca. Syfi. Nat. X. Gen 77. Sp. 3. Bruine Walp. Nat. Hijt. Ll, D. V.Sruk, bladz. 219. N (*) Arum Sagittariee folio angufto, acumine & auri- culis acutiflimis. Cartes. Carol. I, T. 83. (67) Paffer Peêtore rabro , Caudà longiffimâ, S, Frin- gilla Africana macroura, Epw. 4v. IL. T, 86. Pafler Vidua. Brass. Av. III. p. zeo. T.8. f. 1. Pafler Indi- cus _macrourus alius,. Wirr. Ornith. 184. T. 45. Em- beriza Paradifea. Linn. Sy/t. Nat, XII, Gen. rro. Sp. 19. Syft. Nar. X. Gen. 97. Sp. 12. Het Weeuwtje. Nat. Hift. L, D. V. Stuk, bladz. 527. Pl, 49. É. 4. EN ZELDZAAME VOGELEN 5 voor: de bovenfte is verkleind, om hem, benevens zyne Staart, in % geheel te kun- nen vertoonen. Het is een zeer vlug aartig Vogeltje, van grootte als een Mofch, daar de lange Staart, welke het opligt en weder zakken laat, een zeer vermaakelyke vertooning aan geeft. | Deszelfs Bek is kort en naar evenredigheid zeer dik, blaauwagtig of Loodkleurig De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur. De geheele Kop is, benevens de Keel tot aan de Borft toe, zwart, zo wel als de Rug, Wieken en Staart, doch de Rand der groote Slagpennen is war witagtig of Afchgraauw. De Staart is, gelyk in andere kleine Vo- geltjes, gefchapen „doch daar boven ontfpringt, uit de Stuit, als een tweede Staart, die maar uit vier Vederen beftaat, waar van de twee langften dertien en een half Duim lang en aan de Stuit drie Kwartier Duims breed zyn, doch allengs zo afneemen, dát Zy aant end naauwlyks de breedte van een Kwartier Duims hebben. Tuffchen deeze zyn twee kortere, wier langte zig tot zevendhalf Duim uitftrekt, en die op ’t meeft de breedte van anderhalf Duim hebben, doch fchielyk verfmallende twee dunne Punten maaken „die uit nevens elkander leggende Draaden beftaan. De lange Veders zyn wat krom, gelyk de Veders van een Haaneftaart, en hebben dergelyke Dwars-Strees pen, als wy in de gewaterde Zyden Stoffen zien, doch voor % overige vertoont zig niets byzonders in haar Kleur, alzo zy over ’ geheel donkerzwart zyn. De Borft is van een zeer donkere Oranje-Kleur; de Nek bleeker Oranje of Goudkleur; de Buik en Dyën zyn wit; de Stuit en Dekveders onder de Staart donker of zwart. De Pooten, Voeten en Klaauwen, in gedaante met die van de meefte andere klei ne Vogeltjes overeenkomende, zyn Vleefchkleurig. Het wonderbaarlykft in deeze Vogel is, dat dezelve van Kleur verandert en van Staart beroofd is, meer dan zes Maanden in % Jaar. Omtrént het begin van No- vember verlieft hy zyn Staart en ruit, wordende dan van een gemengelde Kleur: de Kop is by Streekén zwart en wit; de Borft, Rug en Dekveders der Wieken zyn roodagtig bruin, met donkere Vlakken, byna gelyk de Pluimagie van een Kwartel: de groote Slagpennen en Staartveders zwartagtig bruin* de geheele Buik, Dyén en Dekveders onder de Staart wit: de Pooten en Voeten Vleefchkleurig als te vooren. In deeze ftaat blyfc hy den geheelen Winter, zonder de vier lange Staartvederen. Tegen * begin van den Zomer ruit hy wederom, dan beginnen zyne lange Staartveders uit te fchieten , en in Juny of * begin van July is hy even de zelfde als hy in de voorgaande Zomer was. De bovenfte Af beelding vertoont hem in zyn Zomer-, de onderfte in zyn Winter-Gewaad. / Dit Weeuwtje was in bezitting van den verpligtende Heer HATTON, woonende in Laurence-Lane te Londen. Hy heeft hetzelve vier Jaaren in * Leven gehou- den, en deszelfs Veranderingen zodanig waargenomen, als ik die heb befchreever. Hy maakte my tot een Getuige daar van, door my verfcheide maalen te vere zoeken, om den Vogel in zyne verfchillende ftaaren en tegen den tyd van zyne Verandering te befchouwen ; geevende my ook de vryheid, om er Aftekeningen van te maaken, op welk een tyd ik het bekwaamtft oordeelde. Van Angola in Afrika was dit Vogeltje overgebragt. Het fchynt kortelyk door Ar.DROVANDUS; in Zyn 15 Boek Kapittel 23, befchreeven te zyn, doch is onge. voeglyk, zo ik oordeel, onder de Moflchen geplaat{t, alzo het, naar myn gevoelen, eerder tot het Geflagt der zingende Vinken behoort (*). Het gelykt, in zyn Win: tergewaad, veel naar de Berg-Vink. Onze Landsman, de Heer WirLouaesy, heeft in zyne Ormithologie, pag. 251, de befchryving van deezen Vogel ingevoegd uit ALDROVANDUS, van wien dezelve een Indifche lang geftaarte Mofch geheten | wotdt, (*) [De Heer Krein plaacft dit Vogeltje onder de. trekt liet tot de Geelgorfen (Emberize). Zodanig een Moflchen; en geeft het den naam van Mofch met de _Weeuwje heeft hier te Amfterdam ‚ by den Heer zeer lange en veranderlyke Staart: zo doet ook Bris- Scrorrte, thans, in ’t midden van January, 1773» soN noemende het Paf]er Vidua; maar Linnaeus be- nog éyn volkomen Staárt.] IW. Deel, P 58 VERZAMELING van UITHEEMSCHE wordt. Een Heer, die onlangs van Lisbon is gekomen, verhaalde my, dat de Pors tugeezen deezen Vogel de ZPduw heeten, wegens zyne Kleur en langen Sleep, Hy zeid’ ook, dat het Wyfje is van eene Leeuwrikken-Kleur, hebbende geene lange Staart. | è EE EPE EDE P LA AL! LANDE De roode Amerikaanfche VW/ulp (68). Dit is een grooter Vogel, dan de voorgaande bruine Wulp, komende in grootte den gemeenen Kraay naby. Zyn Bek is van geftalte als in de andere Wulpen en van Kleur bleekrood. Aan ’t voorfte deel van den Kop en rondom de Oogen heeft hy een Huid, die van de zelfde Kleur is als de Sneb, en Vederloos. De Pooten zyn insgelyks bleekrood. Aan tend zyn de Wieken een Duim lang , zwart, voor ’ overige is de geheele Vogel rood. Zy houden zig aan de Kuften der Bahamaas-Eilanden, en in andere deelen van Amerika, tulchen de Keerkringen op, en zelden ziet men ze meer Zuid- of: Noordwaards. De Wyfjes zyn donkerer rood dan de Mannetjes. Pori ee & LXIX. De Vogel genaamd Ponte Sultane. (69). Deeze hadt de grootte vaneen middelmaatig Hoen; hoewel zyn Bek en Pooten veel langer waren, De Sneb hadt de langte van een Duim en drie Kwartier, van de Punt tot aan de hoeken van den Bek, en van de Punt tot aan het bovenfte ge- deelte, op de Kruin van den Kop, was de langte een Duim meer. De Poot, van de Kniebuiging nederwaards, was vier Duimen lang , en deeze langte hadt ook. de middelfte Vinger, zonder de Klaauw te rekenen. De Bek is fchoon rood en een gedeelte daar van {trekt zig uit tot aan het midden van de Kruin des Kops, boven de Oogen, alwaar het in een ovaale figuur eindigt. Hy isaan de zyden zeer famengedrukt, zo dat de hoogte meer dan tweemaal zo groot is als de breedte. Daar is een groote egaalheid van Kleur over ’% geheele Lig-- haam van deezen Vogel, zo dat ik alleen behoef te zeggen; dat hy fchoon blaauw is, een weinig naar Violet trekkende, uitgenomen de Dekveders onder de Staart, die wit zyn. Middelerwyl is nog in zyne Kleur eenig onderfcheid waar te nee- men. De zyden van den Kop, het voorfte van den Hals en de Borft, benevens de Dekveders der Wieken , zyn helderft en glanzig , verfchietende een weinig , wan- neer de plaatzing veranderd wordt; zo dat zy nu eens volkomen blaauw zyn, dan wat naar ’t róode trekken, waar door zy zig Purperkleurig vertoonen. Somtyds veroirzaakt ook de opvalling van het Licht, dat de Rug eenigermaate een groenen Glans krygt. Het bovenfte deel van den Kop, het agterfte van den Hals, de Dyèn, hee Onderlyf en de Slagpennen, zyn donkerbruin of zwartagtig, hebbende alleen- Iyk een flaauwe mengeling van blaauw. De Dekveders der Wieken, aan de bin- | nenzyde (63) Namenius ruber. Caresn. Carol, I, T. 84. Nu- Walp van Brafil, Nat. Hifi. LD. V, Stuk, bladz. 217. tmenius Brafilienfis coccineus, Briss. 4v, V. p. 344. (69) Porphyrio. Epw. 4v, II. T. 87. Briss. 4v. V. T. 29. f. 1, 2. Namenius Indicus Crus. Exot. 366. p«522 T.42.f. 1. Árs. Áo, IL p. 79. T. 84. Por- Porpliyrio Amboinenfis Sen. Muf. IL. p. 98. T.62.f.3. _phyrio Autorum. Falica Porphyrio. Linn. Syft. Nat. Tantalus raber. Linn. Syft. Nat. XII, Gen. 85. Sp. 5. XI Gen. gr. Sp. 5. X. Gen. 82, Sp. 3. Poule Sultane Scolopax rubra Sy/t. Nat, X. Gen, 77, Sp. 1, Roode Nui, Hift.I. D, V. St, p. 274. EN ZELEDZAAME VOGELEN. 59 ‚ henzyde, zyn blaauw: de Slagpennen inwaards roeftig zwart. De Beenen zyn, an- derhalf Duim boven de Kniejen, Vederloos.. De Pooten en Voeten zyn bevallig rood, en byna Roozekleurig. Voorts heeft deeze Vogel fterke bruine Klaauwen. De Vingeren hebben niets, dat naar Vliezen gelykt, * welk anders gemeen is in de Warterhoentjes. Het Lighaam was aan de zyden zeer platagtig (amengedrukt, te- genftrydig met de Bendvogelen, en ik geloof dat de Natuur ’er deeze geftalte aan gegeven heeft, op dat de Poule Sultane gemakkelyker door Riet en Biezen, waar mede de Oevers der Rivieren gemeenlyk begroeid zyn, zou kunnen heen fluipen. Deeze Vogel bevindt zig thans in de Verzameling van den Baronet HANs SLOA- NE; in Spiritus geconferveerd. De Bek en Pooten waren, toen hy dood was, van eene geelagtige Kleur, maar Sir Hans toonde my een fraaije Tekening, naar den leevendigen Vogel gemaakt, waar in dezelven rood waren, gelyk ik ze heb be- fchreeven. De Vingers zyn vier in getal, en {taan op de gewoone manier, drie voorwaards en een agterwaards, tegenftrydig met de monftreuze en valfche Berig- ten, welken veele Autheuren,die deezen Vogel nooit gezien hebben , daar van gee- ven. De Heer George Bern, Heelmeefter te Londen, verhaalt my, dat hy in China van deeze Vogelen heeft gezien, Liefhebbers, die naar de Ontleedkundige Hiftorie van dezelven nieuwsgierig zyn, kunnen te regt komen in de Mem. de P.Acad. Royale des Sciences de P An. 1666 infijwa 1699. Tom. HIL troifieme Partie p. so, al- waar deeze Vogel Poule Su/tane geheeten wordt. Men onderftelt daar, dat hy de Porpbyrio der Ouden zy, en‚ war de verfchietende Kleur der Vederen aangaat, on- derftellen de Akademiften, dat de fyne Baardjes aan de eene zyde van eene ândere Kleur zyn, dan aan de andere zyde; zo dat, in verfchillende plaatzingen , de ver- fchillende zyden der Baardjes het Oog met verfchillende Kleuren aandoen; ° welk zy daar door betoogen willen, dat men dergelyke Verfchieting van Kleuren waar- neemt in gewaterd Taf, of Zyden Stoffen, die van verfchillend gekleurde Zyden Draaden door een geweven zyn. De Ondervinding heeft te Parys geleerd, dat dee- ze Vogel zyn Aas met den Poot opligt en dus aan den Bek brengt; gelyk de Pap- pegaaijen doen, maar dat hy drinkt gelyk andere Vogelen, neemende het Water in den Bek, en dan den Kop opligtende om het door te zwelgen. Ik heb een Plaat van Vogelen, te Parys uitgegeven, en door P. Boer getekend, waar op twee van deeze Vogelen in aartige poftuuren voorkomen, onder den naam. van Bluets. Dit oordeel ik een gepafte benaaming te zyn; alzo zy zig, in den eerften opflag, volko- men blaauw vertoonen (*)._ Ik ben verzekerd, dat geen Engelfch Autheur over de Vogelen immer deezen volgens de Natuur heeft befchreeven, en daarom, hope ik, zal deeze Aftekening en befchryving fmaak vinden, of{choon wy een duifter Berigt daar van by WiLLouGHBY, en nog duifterer by ALpiN hebben. | LIE Dr LEE De Oeffervreeter of" Schol - Aakfler (70). Deeze Vogel weegt een Pond en twee Oncen. Zyn Sneb is lang, regt en hel- der _(*) [De Heer Epwarps hoemt hem echter de Pur- pere Waterhoen, en uit de befchryving komt het my voor, dat hy naauwlyks blaauw genoemd kan worden. Wy hebben Vogels, welke dien naam veel meer ver- dienen. Krein noemt hem evenwel de Water - Ral]; met den Bek, het Voorhoofd en de Pooten rood, het ove- „rige Ligbaam Hemelfchblaauw ; doch dit komt, noch met de befchryving, noch met de Afbeelding, over- een, Linnseus geeft 'er thans een groen Lyf aan, Cor- ‚ topus omnium Autorum. pore wiridi, Jubtus violaceo. Syft. Nat. XII. pag. 258. Denkelyk wil hy zeggen de Rug groen en ’c Lyf Violet. | , (70) Heematopus Caressa. Carol, 1, T. 85. Heema- Oftralega Pica Marina. Briss. dv. V. p. 38. T-3.f. 2. Hematopus Oftrale- zus. LinN. Sy/?, Nat. XII, Gen. go. Sp. rt. Sy/t. Nat. X. Gen, 81. Sp. r. Schol-Aakfter. Nat, Hift, LD. V. „Stuk, bladz, 267, P 2 bo VERZAMELING van UITHEEMSCHE der rood; doch ’% Grondftuk fmal en aan % end plat. Den Oogkring heeft hy geel; en met eenen rooden Ring omgeven. De geheele Kop is, benevens den Hals, zwart, en onder de Oogen heeft hy een wit Vlakje. Het geheele Onderlyf heeft een vuil witte Kleur. De groote Slagpennen der Wieken zyn donker zwart. De Staart is kort, naar het End toe zwart, en aan den Stuit wit. De bovenfte Vlakte des Lighaams en de Wieken zyn bruin, doch een breede witte Streep loopt over ie= der Wiek, in ’t midden. De Pooten zyn lang en dik, roodagtig van Kleur. Hy heeft maar drie voorwaards geftrekte en geenen agter-Vinger. De Voeten zyn, door eene ruuwe gefchubde Huid, zeer wel befchur. Aan de Oevers der Rivieren en van kleine Zee- Boezems onthouden zig veele Oefters, welke met de Ebbe op ’ drooge leggen, Van deeze Oefters leeven, zo niet geheel, ten minfte voor een groot gedeelte, deeze Vogels; en ten dien einde heeft hun de Natuur niet alleen een. zeer bekwaamen Bek gegeven, maar ook hunne Voeten en Pooten zo wel bekleed, dat zy tegen den fcherpen rand der Oefteren ge- wapend zyn. De Wyfjes verfchillen daar in van de Mannetjes, dat zy rondom de Oogen geenen rooden Kring hebben: ook is haare Buik vuiler wit, dan in het Mannetje. In de Maag van zuik een Vogel werdt niets, dan onverteerde Oefters , gevonden. Hy fchynt de Hematopus van BerronNimus, Wir. p. 297, te zyn, offchoon ’er eenig verfchil is in de befchryving. Ik heb deezen Vogel zo wel aan de Zee-Kuften van Karolina, als aan die van de Bahamaas-Eilanden, gezien. Heefter met langwerpige Sappige Bladen en een, ronde Frugt, die maar | ééne Kern heeft (*). Deeze wordt zo groot als een kleine Boom, Zyn Bladen groeijen by paaren aan Steelen van byna een Duim lang. Zy zynlang, diken fappig. Aan ’t end der Steelen groeijen, dikwils by paaren, dikwils enkeld, ronde platte Zaadhuisjes, by- na zo breed als een Schelling zynde. De Vrugt gelykt in zelfftandigheid veel naar een Boon, en verdeelt zig ook, even als dezelve, in % midden, zynde met een dunne bleekgroene Huid bedekt. Ik heb geen gelegenheid gehad om de Bloem te zien, doch men heeft my berigt, dat dezelve klein is en wit. De Schors van dee- zen Boom wordt tot bereiden van Zoolleder gebruikt. ELLE EEEWDER EAEG VINR GP EDI VOED MOA HIDE HOSTEN VREE OE DEN PB AAT: LXXL De Vogel, dien men Albatrofs noemt (71). Deeze is zwaar van Lyf en heeft zeer lange Wieken. Ik houd hem voor een der grootften, ZO niet den allergrootften der Watervogelen op den gantíchen Aard- bodem. Met uitgebreide Wieken hadt hy, van de eene Punt tot de andere, byna tien Voeten breedte. Het eerfte Been vande Wiek, dat dezelve aan het Lighaam voegt, komt in langte overeen met het geheele Lighaam. Zulks is my uit het Ge- raamte van één deezer Vogelen , dat ik thans by my heb, blykbaar. De Wiek, tegen % Lyf aangevoegd, heeft, van het Gewricht tot aan het end der Slagpennen, twee Voeten langte. De Poot beneden de Knië is vier en een half Duim; de mid- delfte Vinger zeven duimen lang. Deeze Vogels verfchillen in grootte: want in het Geraamte, dat ik heb, zyn alle deeze Deelen een derde kleiner, dan ikze hier eef. - ops De (71) Albatrofs maxima, Eow, 4v. II. Tab, 88. Al- _ Albatrofs. Nat. Hijt. I. D. V. Srux, bladz. 99. batrofs. Ars. Av. IL p. 76. Brrss. Av. VL p. 126. (*) Frutex Bahamenfis, Foliis oblongis facculentis, Grew. Muf. T. 6.f. 1. Diomedea exulans. Linn. Syft. _ Fruêtu fabrotundo, unicum Nucleum continente, Ca- Nat. XII Gen. 71. Sp. 1. Syt. Nai. X. Gen, 65.Sp. 1. TESB. Carol. 1, T, 85, EN ZEEDZAAME VOGELEN Gt … De Sneb ás-van eene vuilgeelagtige Kleur, gelyk die van oude Beenders. On- der op de Plaat is dezelve in de Natuurlyke grootte voorgefteld, met haare Groe- ven en Streepen. De Neusgaten zyn zeer aantherkelyk4 alzó die verheven bedek: zels hebben, met de Openingen voorwaards, gelyk in de Afbeeldingen is uitge- drukt. De Sneb is, by den Kop; op zyde een weinig plat, en deeze platheid ver- meerdert allengs naar de Punt toe, welke een krommen Haak maakt, De Kruin van den Kop is licht Afchkleurig bruin: het overige, zo wel als de Hals, Borft, Buik, Dyen en Dekveders onder de Staart, als mede die aan de binnenzyde der Wieken, is wit. Hert agterfte van den Hals, de Zyden onder de Wieken en de Zyden van de Borft; hebben eenige, kleine, donkere, dwarsftreepjes door het Wit heen loopende. De Rug is vuil bruin met dergelyke kleine zwarte dwars- flreepjes, en eenige grootere Vlakken van Zwart of Loodkleur. De Stuit is helder bruin: de Staart van eene blaauwagtige Loodkleur, naar Zwart trekkende. De Wiek is van de zelfde Kleur als de Staart, doch heeft de Slagpennen donkerer of volkomen zwart. De Rand, van het gedeelte der Wiek naar de Rug toe, is wit. De Pooten en Voeten zyn Vleefchkleurig. Hy heeft maar drie Vingers, welke al- len voorwaards Ítaan, zynde met een Vlies aan elkander verbonden. Ook heeft-hy een Vlies, loopende langs de buitenzyde van de buitenfte en binnenfte Vingeren van ieder Voet;hetwelk ik in geene andere Watervogelen, anders dan aan de binnen- fte Vingers van fommigen, waargenomén heb. | | Ik heb twee opgezette Vogelen van dit flas onderzogt, welke in grootte en alle andere opzigten overeenkwamen, daar ik Tekeningen van maakte. De een werdt mny getoond door den Schildknaap GrorGe Hormes, Regifterbewaarder in den Tower te Londen: de ander is in bezitting van den Heer BENJAMIN Cowerr, Heelmeefter in de Lombardftraat. Arsrw heeft een Afbeelding gegeven van den Bek van deezen Vogel: zie zyn Werk over de Vogelen, Vol. II. p. 76, en ik geloof dat wylen Doktor James Dougcras hem mer de befchryving daar van ver- pligt heeft. Hy verwart hem met eenen in de Weftindiën de Fregatvogel genaamd , daar hy zeer mis in heeft: want ‚de Reizigers over dit {tuk raadpleegende , bevind ik, dat zy den Fregatvogel als een veel kleiner Vogel opgeeven, en, die van den Al- batrofs fpreeken , maaken 'er een Watervogel van de eerfte grootte van: zo dat ik in geenen deele kan toeftemmen, dat het de zelfde Vogelen zyn zouden. Ik weet niet, dat ’er reeds een Afbeelding gemaakt en uitgegeven is, of eenige befchryving van deezen Vogel, buiten de Berigten der Reizigers, welke meeften- deels zeer oppervlakkig zyn; zo dat men zelden andere dan onvolmaakte denkbeel= den van Natuurlyke Zaaken van hun krygt. Dus oordeelde ik, dat deeze myne Af. beelding en befchryving niet onaangenaam zoude zyn aan de begunftigers van my Vogelen- Werk. Zy komen van de Kaap der Goede Hope, alwaar menze in groote menigte ver- neemt. lk hoor niet, dar zy in eenig ander gedeelte van den Aardkloot gemeert zyn. Ik heb hier de befchryving, welke de Heer SLOANE van den Fregatvogel in zyne Hiftorie van Jamaika geeft, overgenomen, om te toonen, dat deeze de Alba- trofs niet zy. Dus luidt dezelve, Vor. l. p. 30. „ Deeze Vogel fchynt zeer groot , ‚» grooter dan een Kuikendief te zyn, en is zwart. Zy vliegen, gelyk de Kuiken- “5, dieven, zeer hoog , en houden zig dikwils als onbewoogen boven * Water, tot ‚ het beloeren en vangen van kleine Vifchjes, die in de Oppervlakte zig vertoonen. » Zy zyn fcherp gewiekt en hebben een gevorkte Staart” Ik oordeel dat die van ArBIN Fregate- Bird genoemd wordt, de zelfde als deeze zy (*). | PLAAT (*) [Men leeze, om daar van verzekerd te zyn,de fchil met den Albatrofs te zien, de Af beelding van Naruurlyke Hiftorie , volgens’t Samenftel van Linnaus, den Fregatvogel aldaar, Plaat XXXVII Fig. 2. | L.D.V.Srur,bladz, zix., en befchouwe, om het ver- IW. Deel. Q 62 VERZAMELING var UITHEEMSCHE senssssssrssssssssssssssrsrssssss Pr Andes Te Di De groote Gek (72) Deeze is byna zo groot als een Gans. De Kop en Hals zyn vry dik: de Sneb is groot en by de zes Duimen lang. In het bovenfte deel der Snebbe is een Geut of Reet, welke van %t eene End tot aan het andere loopt. De Wieken ftrekken zig tot zes Voeten uit, en, geflooten zynde, reiken zy tot aan het End van de Staart. De middelfte Staartveder was de langfte; de overigen wierden allengs van ° mid- den af, korter. De Oogen zyn groot en Hazelnooten- Kleur , met eene kaale Huid omringd. De Kleur van deezen Vogel is donkerbruin, op den Kop fraay gefprenkeld met digt ftaande kleine witte Vlakjes, die aan den Hals en Borft breeder zyn en meer verfpreid, doch het dunfte ftaan op de Rug, alwaar zy de grootfte breedte hebben. De Wieken zyn ook gevlakt, uitgezonderd de groote Slagpennen en de Staart, die zig geheel bruin vertoonen. Het Lyf is donker wit. De Pooten zyn zwart, en van geflalte als in de Zee Water-Raave, Corroran genaamd. Het zonderlingfte in dit flag van Vogelen is,dat de bovenfte helft der Snebbe, twee Duim van den hoek des Beks af, eene Geleding heeft , door middel van welke zy. dat Stuk twee Duim hoog kunnen opheffen, zonder den Bek te openen. Deeze Vogel gelykt dermaate naar den Gek (Booby), inzonderheid wat het zon- derlinge maakzel van den Bek aangaat „dat ik den gedagten naam voor denzelven ge- voeglykft oordeelde. Hy onthoudt zig aan groote Rivieren, en volgt ook onder Water de Viffchen naa, gelyk de Gek gewoon is in de Zee te doen. Onder die vervolgen der Viffchen blyft hy een aanmerkelyken tyd onder Water. Maar, de- wyl ik deeze Vogelen dikwils aan den Oever afgemat, en menigmaalen dood gevon- den heb, zo is het waarfchynlyk, dat hy dikwils van de Zee- Honden en andere verfcheurende Dieren of Viflchen onder Water aangerand, gekwetft en fomtyds ook wel opgevreeten worde. In Florida vindt men deeze Vogels aan de Rivieren en Zee-Kuften. Het Mannetje heeft de Kleuren {chooner en glanziger dan het Wyfje. Een Gewas, gelykende naar de Toymelea, met flompe Bladeren (*). Deeze Heefter wordt van agt tot tien Voeten hoog, en heeft eenen dunnen Stam, die met eene witagtige Schors bedekt is, De Bladen groeijen overhoeks. op: Steer len, die een derde Duims lang zyn. Aan ’ begin zyn zy fmal, doch aan’ End worden zy breeder en rond, Hunne langte ftrekt zig tot twee Duimen, de breedte tot één Duim uit. In’ breedfte deel zyn zy Glanzig groen, en hebben ook maar een enkele Ribbe. De Bloemen zyn Pypagtig, van boven met vier Infnydingen, wit van Kleur, doch inwendig wat roodagrtig. Zy groeijen Troswyze aan ’t end der Takken. Men vindt deezen Heefter, op veelen der Bahamaas-Eilanden, aan de Rotzige Stranden, onder het Rietgras taan. (72) Anferi Baffano coagener Avis Fluviatilis. Ca-__ (* An Thymelea: folijs. obtufis? Carrsa,. Carol, L, tess. Carol, IL, T, 86. Groote Gek. Nat. Hit. IL, D. T. 86. V. St, bl 127, PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. 63 sessessssssssesrssrsrsssTssrssr rss PL AAP BXXHL De groote zwarte Onweersvogel (73). Deeze Vogel is ongevaar zo groot als een Raaf. Zyn Sneb is, van de hoeken des Beks tot aan de Punt, drie Duimen; van * Voorhoofd tot aan de. Punt maar twee Duimen lang, De Wieken, toegeflagen zynde, hebben eene langte van vyf- tien Duimen. Hy heeft mee de boven, Plaat LXXI befchreeven Albatrofs, eenige overeenkomft, doch ik wil niet voor zeker beweeren, dat hy van even *t zelfde Geflage zy. Zyn Sneb komt, wat de geftalte aangaat, byna volkomen met de Snebbe van dien Vogel overeen; doch is. naar evenredigheid. merkelyk kleiner, en de Neusgaten ftaan-op haar bovenfte gedeelte nevens elkander. De Pooten en Voe- ten gelyken ook naar die van den Albatrofs zeer veel; uitgenomen dat deeze On- weersvogel, ter plaatfe daar in andere Vogelen de agter- Vinger ftaat, een klein Spoortje of Klaauw heeft, en dit Spoortje komt regt op den Hiel. | De Sneb is geel van Kleur, zonder veel Glans, doch mag by *t Leven vân den Vogel wel glanziger geweeft zyn. De Neusgaten fchynen inwaards te loopen, met twee aan elkander gevoegde Buizen, welke van * Voorhoofd afkomen , en boven aan de Snebbe een derde deel van derzelver langte beflaan, doch van vooren twee Openingen hebben. De Sneb is wat uitgehold en van vooren zeer krom geboo- gen: gelyk dit alles uit de onderfte Figuur, welke haar in de Natuurlyke grootte voorftelt, duidelyk is te begrypen. In ’ algemeen komt de geftalte van deezen Vo- gel veel met die van een Kievit overeen; doordien zyne Wieken, geflooten zyn= de, over de Staart heen zig uitftrekken. De Pluimagie is, over * geheele Lig- haam, van éenerley Kleur, zonder eenigen weerfchyn, en- ziet ‘er geheel. Roeftig zwart of zwartbruin uit. De Pooten en Voeten zyn bykans van die zelfde Kleur, doch trekken wat naar * Vleefchverwige en zweemen veel naar een Mooren- Huid, De Klaauwen zyn zwart. Hy heeft van agteren een Klaauwtje als een Spoor, kos mende onmiddelyk uit den Hiel, alzo het op geen Vinger ftaat: want van een agter: Vinger is geen blyk indeeze Vogel. In de Afbeelding kan men aan ieder Vinget eene Klaauw waarneemien. De drie Vingers zyn met een Vlies amengevoegd en __de buitenften aan de buitenzyde ook gevliesd, even als in de Albatrofs. … Deezen Vogel heeft my de Heer BENJAMIN Cowet geleend om af te tekenen. Hy is, benevens den Albatrofs, door een Ooftindiefchvaarder medegebragt; des ik geloof, dat hy zig in de Zee, omftreeks de Kaap der Goede Hope, onthoude: ten minfte heb ik geen nader Berigt, aangaande de plaats van zyn Verblyf, kunnen bekomen. In’ doorbladeren van een Fraktaatje, % welk den tytel voert van, Eene Reize naar St. Kilda, (dat van alle de Wefter-Eilanden van Schotland het verft afge- legene is, door den Heer Marin, Londen 1699;) heb ik de Af beelding gevon- den van eenen Vogel, die wat de Snebbe aangaat met deezen volmaakt overeenkomt: ook is, op de Plaat, de agterfte Klaauw naauwkeurig vertoond, die men echter in de befchryving een agterften Vinger noemt. Bovendien (chynt hy nagenoeg de zelfde grootte als de hier befchreevene gehad te hebben. Daarentegen heeft hy een andere Kleur; als op de bovenfte Vlakte graauwagtig wit, aan de onderfte ge- heel wit zynde, Dat niettemin deeze Vogels van eenerley Geflagt en Soort zyn; bekragtigt ook * Gevoelen. van Dr. Jaco MoNroo, die een Lid van % Collegium Medi- (73) Petrella magna fufca Epw. Av. IL T. 89. Paf. lis, Lenn. Syt. Nan. XI Gen. zo. Sp. 4. Sift. Nar. finus Capitis Bone Spei. Briss. 4v, VL p. 137. X. Gen, Ga Sp. 2. Nat, Hift. ID, V. STUK , bladz. 95, Avis Diomedea, Reo Diflert, Procellaria Equinoétia- Q 2 64 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Medicum en Geneesheer van * Bethlehem-Hofpitaal is: want, tgen deez’ myne Af- beelding zag, zeid’ hy my, dat hy zig eenen in de Reisbefchryving naar St. Kilda voorkomenden Vogel erinnerde, die aldaar Fulmar genoemd werdt, komende met den mynen overeen: waarby hy tevens meldde, dat hy denzelven gezien, en, nog Jon- geling zynde, een Tekening voor de Plaat in dat Werk hadt gemaakt. De Afbeel- beelding en befchryving’ van den Fulmar kan in de Aeize naar St, Kilda, bladz. 55, nagezien worden, alwaar de Autheur getuigt, dat hy zyn Aas zoekt op de Rug van leevende Walviffchen. Deeze zyne manier van aazen kan ons tot een bewys die- nen, dat de Natuur ieder Dier zodanig gefabriceerd heeft, als deszelfs Levenstma- nier vereifchte, De kromme Bek, naamelyk, kan tot vergaaring van de Slymige zelfftandigheid , welke aan de Huid van den Vifch zit, niet dan zeer bekwaam zyn (®); en de Klaauw of Spoor aan den Hiel, welke geheel naar onderen ftaat, mag ten dien einde daar zyn, op dat de Vogel niet van den gladden Huid der Walviflchen zou afglyden , of door den Wind en Baaren daar af gefmeeten worden; doch ik wil deeze myne gedagten gaarn aan het oordeel der geenen, die meer Ondervinding hier in hebben, onderwerpen. Ik geloof niet, dat deeze Vogel ergens anders voorgefteld of befchreeven zy (f). SSSISSSSSIS SSI SESSIES SIS SSI SIS SISSI SSS ESI SSS SS SSS SS P L A A T LXXIV. De bruine Gek: (74) Deeze is wat kleiner dan een Gans. Het Grondftuk van zyn Bek is geel en met geen Veders begroeid: ook ftaan in ’ zelve de helder graauwe Oogen; maar het onderfte gedeelte der Snebbe is helder bruin. Deeze Vogels zyn, wat de Kleur aangaat, zo verfchillende , dat men ze naar dezelve alleen niet wel onderfcheiden kan. Het Lyf was aan één hunner wit, de Rug bruin; doch een ander hadt de Borft en ’t Lyf bruin; anderen wederom waren geheel bruin: ook kon ik geen uiterlyk on- derfcheid tuflchen Man en Wyf waarneemen. Hunne Wieken zyn uitermaate lang: de Pooten en Voeten bleek geel en van geftalte als in de Water-Raaven. Zy ont- houden zig op de Baharnaas-Eilanden, alwaar zy, het geheele Jaar door, alle Maan- den broeden. Zy leggen één, twee, en fomtyds ook drie Eijeren, op de bloote Rotfen. DAMPIER zegt, dat zy op een der Weftindifche Eilanden , genaamd Bon-. Aire, broeden op Boomen; % welk men, zo hy meldt, nergens anders waargeno- Zo lang zy nog jong zyn, hebben zy een wit Pluimagie en behouden % zelve ook, tot dat zy volkomen geruid hebben. Zy leeven enkel en alleen van Vifch, om welken te vangen zy onder Water duiken. Voor % overige is deeze Vogel, zo wel als de Groote Gek, wegens het Gewricht, dat hy in de bovenfte helft der Snebbe heeft, merkwaardig. Geeft een byzonder vermaak, het dikwils voorvallende Gevegt te befchouwen tuflchen den Gek en den Zeeroover ($), welke laatfte Vogel van den Vangft der an- dere men hadt. (*) [Ik geloof veeleer, datdeeze Vogels op de Zee- Pokken, die aan de Rug der Walviflchen groeijen, en dergelyk Ontuig aazen. Waarfchynlyk is ook deeze een andere Soort van Onweersvogel, en wel die in Noorwegen ’t Zee-Paard geheeten wordt, met de Mallemukken der Groenlanderen overeenkomftig, die op Ingewanden van Vifch aaft: Procellaria Glacialis. Linn. Syft. Nat. XIL, Gen. zo. Sp. 3. Zie de befchry- ving en afbeelding Nat. Hij? L, D. V. Srux bladz 93,] t) [Te weeten, toen Epwarps zyn Werk uitgaf: want federt is hy ook door den Heer Brisson be- fchreeven , en men vindt reeds eene Verliandeling ‘van Repr, onder den naam van Diomedes-Vogel, van ’% Jaar 1674, op deeze Soort aangehaald. (74) Anferi Baflano affinis fafca Avis. Carrsn, Ca- rol. T. 87. Sula, Briss. Av. 6. p. 495. SLOAN. Jam. II, p. 322. |. 271. f, 2, Pelecanus Sula. Linn. Sy/?. Nat. XIl. Gen. 72. Sp. 7. Gek. Nat. Hijt. L. D, V. Stuk, bladz. 125. (9) [Deeze is de gene, die in de befchryving van den Albatrofs , Plaac LXXI, hier voor „de Fregatvogel genoemd wordt, in ’t Engelfch Man of War. [Zie de befchryving Natuurlyke Hiftorie, 1. D. V. Stur, bladz. rrr, en de Afbeelding aldaar PL, 38, fig. 2]. … 05 EN ZELDZAAME VOGELEN. dere Sttandvogelen, doch inzonderheid van dien der Gekken leeft, Zo did, haas melyk, als de Zeeroover verneemt , dat de Gek een Vifch gevangen heeft, vliegt hy in volle woede op hem toe, en dwingt denzelven, zig tot zyne veiligheid onder Water te begeeven. Terwyl, nu, de Zeeroover hem aldaar niet volgen kan, zo zweeft hy over die plaäts, en zo drade Gek weder boven komt om Lugt te (chep- pen, randt hy hem weder aan; herhaalende dit telkens: zo dat eindelyk de Gek , geheel afgemat, den gevangen Vifch moet ten befte geeven. Hier door echter laat die zig niet af{chrikken, maar begint op nieuws met allen vlyt te viflèhen , oflthoon hy van zynen Roofzugtigen Vyand op nieuws wordt aangevallen, en dus zynen Buit by herhaaling moet vaaren laaten. Aangezien ik geen gelegenheid gehad heb, om den Zeeroover. ergens anders dan in de Lugtte zien, zo kan ik denzelven niet wel befchryven , noch ook eenig an- der berigt van hem geeven, dan dat ik uit vertellingen heb, hier in beftaande. Men zegt my, dat, zo lang zy te broeden zitten, hunne bruine Kop Scharlakenkleu- rig is, wordende, als zy uitgebroed hebben, weder bruin. Dic hebben my veelen verzekerd, die deeze Vogelen dikwils op hun Neft gezien hebben: want diestyds zyn zy zeer tam, en lyden dat men ’er naby komt; hoewel zy anders zeer fchuuw zyn. Men heeft deeze Zeeroovers, op de meefte Bahamaas-Eilanden , in menigte, SSSSSSSSSSSSSSS Ss IsSsHssssssrssssssssTT P L A A T LXXV. De wit en zwart gevlakte Onweersvogel. (75) _ Dit iseen Vogel, die, wat de Geflalte aangaat, met den genen, welken men op Plaat LXXII afgebeeld vindt, overeenkomt, doordien hy alle deszelfs byzon- dere Kenmerken heeft. In grootte is hy ongevaar als een gemeene tamme Duif. De Bek is zwart: de Neusgaten zyn Buizen, welke op het bovenfte deel aan % Grondftuk van de Snebbe leggen, zynde voorwaards open. Hy heeft ook een dub- beld Geutje, dat fcheef langs de Snebbe, van ’t eene End tot het andere , loopt. Het onderfte deel der Snebbe „evenwel, is niet nederwaards geboogen ,gelyk in de voorge- melde groote Onweersvogel, maar het heeft aan de onderfte zyde,by de Punt, een Knobbel of Hoek ; gelyk men dit alles in de Afbeelding duidelyk kan zien. De Kop is, benevens het onderfte deel van de Nek, zwart, hebbende op ieder zyde van den Hals eene witte Vlak, die met het Zwarte ongeregeld vermengd is. De Rug en kleine Dekveders van de Wieken zyn wit, en tevens geheel regelmaatig zwart gevlakt. Even zo beftaat het met den Stuit en de Dekvederen van de Staart, die geheel zwart is, zo wel als eenigen der grootfte Slagpennen, doch de binnenfte, welke naaft aan de Rug ftaan, hebben zwarte Tippen, en derzelver Gronddeel is wit. De Dekve- ders van de eerfte Ry, digt boven de Slagpennen, hebben allen zwarte Punten, waar uit een zwarte, dwars over den Vogel loopende, Streep ontftaat. De Wieken, die zig tot over de Staart uitftrekken, zyn aan den geheelen Rand zwart gezoomd. Van den Vogel is de geheele onderfte Vlakte, van den Bek af tot aan de Dekveders onder de Staart, wit. De Keel, Borft en de Dekveders, zo even gemeld, heb. ben eenige weinige zwarte langwerpige Vlakken. De Pooten en Voeten zyn, even als in den grooten Onweersvogel, gefchapen „en voeren insgelyks, aan den Hiel, eene ‚Klaauw of Spoor: doch in deeze middelbaare heb ik geen Vlies aan de buitenzyde der (75) Peteril media maculata. Epw. 4. 1L T.go. XII Gen, zo. Sp. 5. Syf?. Nat. X. Gen. 64. Sp... Anas alia Indica, Gesn, Av. 803. T. 804. fig. 2. Kaapfche Onweetsvogel. Nat, Hift. 1, D. V. STUK, Damier. Frurr. Peruv. arr, Procellaria nevia, Briss. bladz. gs. Av. VL. p. 146. Procellaria Capenfis. Linn. Sy/?. Nat. IW. Dee R el 66 VERZAMELING van UITHEEMSCHE der buitenfte Vingeren waargenomen; daar hy hetzelve niettemin aan de binnenzy- de der inwaardfe Vingeren heeft. De Pooten en Klaauwen zyn van eene zwarte of donkere Kleur. | | Dae A7 5) np % | De kleine of gewoone Onweersvogel (ke Ik kon niet nalaaten, hier het kleine Onweersvogeltje , dat men gemeenlyk Storm-Zwaluw tytelt, by te voegen. Dit heeft omtrent de grootte van een Leeu= rik, en is over ’ geheel, de witte Stuit uitgezonderd, donker of zwartagtig van Kleur. Ik vertoon hetzelve in een vliegend poftuur, en op den Steen, die tot een Voerftuk voor den bonten ftrekt, is de omtrek van den Kop en Snebbe, in de Na- tuurlyke grootte, voorgefteld. Het gelykt den grooten zwarten Onweersvogel , uitgenomen de Stuit alleen, zo volkomen, dat het byna een Aftekening daar van in ‘t klein fchynt te vormen. De Sneb en Pooten zyn zwart : de Neusgaten eni Spooren even als in de beide anderen. | ‚Den zwart- en wit bonten Onweersvogel heeft my myn zeer waarde Vrind, de Ridder JakoB TueowaArp van Lambeth, gegeven, zeggende my , dat dezelve van de Kaap der Goede Hope gekomen ware, alwaar menze Pintado noemt, wel- ken naam de Portugeezen ook aan een gantích ander flag van Vogelen gegeven heb= ben; wanneer dezelven gevlakt of gefprenkeld zyn, en de Naam zelf aantoont. Van de kleine Onweersvogeltjes of Storm-Zwaluwen, heb ik een groote menig- te, midden in * Noordelyke en breedfte deel van de Noordzee, gezien, zynde al- daar meer dan honderd Engelfche Mylen van Land af. Het is te verwonderen, dat zig een zo klein Vogeltje in de opene Zee onthoudt, alwaar het nergens dan op het Water ruften kan, °% welk byna altoos ongeftuimig is, De genen, die ik gezien heb, vloogen onophoudelyk rond, laatende zig by de Schepen of aan Land alleen. lyk in Stormagtig Weder zien. Die my zig vertoonden zogten zig voor den Wind, onder het agterfte deel van het Schip, waar op ik my bevond, te verbergen. Me- nigmaal zoeken zy zelfs in de diepfte holligheden, welke van de groote Zeebaareni gemaakt worden, hunne befchutting, en houden zig daar op eene wonderbaare wy- ze in op, offchoon deeze zeer gezwind voortrollen. Zy flodderen zo digt langs ’% Water, dat het fchynt, of zy daar op liepen, en zy worden, gelyk de Heer Ar- BIN zegt, deswegen Peterils of Pietertjes genaamd, om dat zy daar in den Heilis en Petrus zouden nabootzen. De Heer AcgiN heeft zo wel deezen laatftgemelden Vogel, als deszelfs manief van Vliegen, en hoe hy zig by Storm op de Zee verbergt, befchreeven; doch van dat byzonder flag van Spooren aan de Hielen heeft hy niets gemeld, hebbende in zy= ne Afbeelding daarentegen een klein Agtervingertje met eene Klaauw voorgefteld , * welk ftrydt tegen de eigenfchap van deezen Vogel. Ik geloof dat alle Vogelen van dit flag zig op de Rug van leevende of ook van doode in de Zee dryvende Viffehen nederzetten, en dâar op hun Aas zoeken. De Heer Wi.rougcusY heeft, in tc. Äanhangzel van zyne Ornithologie, pag. 306, eene korte befchryving van twee of drie Soorten van Vogelen medegedeeld, welke , gelyk ik het daar voor houde , met de boven befchreevenen onder eenerley Geflagt behooren. Een der- zelven wordt de Stormvink genoemd, en naar myn Gevoelen zou deeze tytel een gevoeglyke algemeene naam zyn voor dit Geflagt van Vogelen. … (*) Petrella minor five vulgaris. Epw. 4v. IL T. T. 13. £. r. Procéllaria Pelagica. Linn. Sy/?. Nat XII, oo. fig. fap. Peterel. Crus. Exot. 368. Warr. Ornith. Gen. zo. Sp. r. Syf?. Nat. X. Gen. 64. Sp. 1. Ge- 306. Daur. tin. IL p. 97. Arn. Ao, IIL p. 87. woone Onweersvogel. Nat. Hijt. 1, D, V. Stuk , T. 92. Larus minimus Naribus tubulofis, CaresB. Car. bladz, 93, II. p. 14. T. 14. Procellaria, Baiss. dv. VL p. 140. . PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN, 6 é IS SISISISISISSISISSIS SIS se ses s sie sss sss sessies PL AA T LXXVL De Zee-Zwalmò met den witten Kop (76). Deeze weegt vier Oncen. Haar Bek is zwart, lang en fpits: de Oogen ftaar bo- ven en onder int Wit. Op den Kop heeft zy een witte Kruin, die naar agteren langs hoe donkerer wordt. Al het overige van deezen Vogel is bruin, en de Staart benevens de Slagpennen zyn donkerft. De Wieken en Staart zyn van gelyke langre. Zy leggen hunne Bijers op de bloote Rotfên, in verfcheide der Bahamaas- Eilanden; alwaar zy in gezelfchap van de Gekken broeden. Het is pleizierig té zien, hoe zy, in gezelfchap van verfcheidene fchaarswys’ vliegende Vogels, langs de Oppervlakte van het Water zweeven en geduurig pikken naar de kleine Vifchjes;, die van de groo- teren Schoolswyze in de hoogte gedreeven worden. Door hun gefchrey en zingen, dat eenige Engelíche Mylen ver gehoord kan worden, fehynen zy tevens vol vreugde en in genoegen te zyn. De menigte der Viflchen, welken zy vervolgen, maakt ir ‘t Water eene beweeging en een witte Schuim, waar door deeze Vogelen de weg aangetoond wordt , dien zy te volgen hebben, en welken men van de Bergen eenige Mylen ver kan zien. Daar de grootfte beweeging is, zwermen ook deeze Vogels het overvloedigfte rond. Dit gefchiedt echter alleenlyk in de Broedtyd, en, als de- zelve gepafleerd is, dan vliegen deeze Zwaluwen maar enkeld over de Zee: men zietze wel eenige honderd Mylen ver van Land, doch zelden buiten de Keerkrin- gen. Het zyn domme Vogels, welke zig, gelykerwys de Gekken, op de Stengeri of andere deelen der Schepen, waar op zy zig nederzetten, met de Handen grypen laaten. Het Mannetje en Wyfje verfchillen in Kleur zeer weinig. BHA OSE BCC Benen OE Lee Raken ENE AA BALE LXXVIL De kleine zwart en witte Duikêr (77). Deeze Vogel is hier in zyne Natuurlyke grootte, op eene Klip ftaande, voorge- Îteld. Wir LougHay heeft hem naar eene Schildery, zo goed als hy kon; befchree- ven, doch tot een Geflagt betrokken, waar toe dezelve niet behoort. Hy is van dat flag van Zee- Vogelen, die Vliespooten hebben zonder Agtervinger. De oirfpron- gelyke Tekening, naar welke WirrouGHBY zyne befchryving opgefteld heeft ; behoorde aan Sir Tnomas BROWN, en bevindt zig in de Verzameling van Sir HANs SLOANE. Hy werdt van hem Meergulus melanoleucos Roffro acuto brevi genoemd. __Zyne Sneb is zwart, rond en zo dik als breed, Het bovenfte deel en de zyden van den Kop, de geheele bovenfte Vlakte, de Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn zwart of donker van Kleur. De naaft aan ° Lighaam ftaande Slagpennen hebben witte Punten, welke, wanneer de Wiek geflooten is, over dezelve eene witte dwars- Streep maaken. Aan de binnenfte Vlakte zyn de Wieken bruinagtig Afchkleur. De Keel is wit, endit Witte eindigt wederzyds, omtrent de plaats der Ooren, wat af= ae (76) Hirundo marina major Capite albo. Caressa. C4- Wir, Ornib. 261. T. sg. Ray. Ao, tis. N. 5. Uria rol. IT. 88, SLOAN. Jam. Lp. gr. T. 6, f. 2. Larus ga- minor. Briss. Av, VL p. 73. Plautus Columbarius. vla fufca. Biss, 4v. VI. p. 199: T, 18.f. 2. Pafler Gunner. 48. Nidros. 1. p. 2ó1. T. 6, Columba Groen- ftultus. NierzmB. Nat. 207. Wirw. Orn, 297. Ray. 4v. landica. Ars. Ao. Ip. 81. T. 85. Epw. dw. IL, T. gr. ‚ 154. Sterna ftolida, Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 77. Sp. Alca Alle. Linn. Sy/t. Nat. XIL Gen. 69, Sp. 5. Sy/t. _r Sy? Nat. X, Gen. zo. Sp. 1, Amerikaanfche Stern. Nar. X, Gen. 63. Sp. 6, Rottetetje. Nat, Hijt.L. D. Nat. Hift. I, D. V. Stuk. bl. 154. V. St. bl, go, (77) Mergulus melanoleucus Roftro acuto brevis R 2 68 VERZAMELING van UITHEEMSCHE gebroken. Het voorfte deel van den Hals is taamelyk donker of Afchgraauw , doch wordt naar de Borft toe langs hoe helderer. De Buik, de Zyden onder de Wieken, en de Dekveders onder de Staart, zyn wit. De Pooten en Voeten zyn vuil Vleefch= kleurig. Het Vlies tuflchen de Vingeren is zwart. De agterfte Vinger ontbreekt, doordien de Vogel maar drie Vingers heeft , welke voorwaards ftaan, en kromme Klaauwen voeren. Aan de zyden der binnenfte Vingers zyn geene Vliezen of Lap- pen, welken de meefte Vogels met Vliespooten anders hebben. Wat boven de Knieën heeft deeze geene Vederen. Ik houd hem voor het Wyfje van deeze Soort. De gene , die boven op deeze Plaat vliegende vertoond wordt, houd ik voor het Mannetje, en dezelve is van gelyke grootte. Deszelfs Bek is zwart en van geftalte als in de voorgaande. De geheele bovenfte Vlakte komt, zo wel als de Buik, en de Zyden benevens de Dekvederen onder de Staart, ret even de zelfde deelen van den voorigen volkomen overeen. Aan de binnenzyde der Wieken vertoont zig , in vergelyking met den voorigen daar in eenig onderfcheid, dat, wanneer die uitgebreid zyn, aan dezelven zig eene vuilwitte dwars-Streep openbaart, doordien de Dekve- ders der Slagpennen deeze Kleur hebben. De Kop en Hals zyn aan deezen Vogel geheel zwart, en dit is het aanmerkelykfte onderfcheid tuffchen beiden. De Pooren en Voeten zyn, wat de Kleur en Geftalte aangaat, even als in de voorige gefchapen. De Afbeelding van den eerften deezer Vogelen heb ik in % jaar 1742, in ‘t Vir- ginifche Koffyhuis, agter de Koninglyke Beurs te Londen , naar eenen afgezetten Vogel gemaakt. Volgens het Berigt van Sir TaoMas BROWN van Norwich, zyn et taamelyk zeldzaame Vogels, welke zig aan de Zee-Kuft, (van Norwich zo ik denk) onthouden: gelyk hem dan ook een Kuftbewaarder twee derzelven gebragt hadt. “ Zyne befchryving en Afbeelding daarvan is in de Ornútbologie van Wir- LOouGEBY, bladz. 26r. Tab. 59, te vinden. Den anderen Vogel heb ik, in * jaar 1743» in *t Bierhuis van Marlboroughs Hoofd, in Pettycoat- Lane te Londen, zien hangen; van waar ik hera om af te tekenen wift te bekomen, en vervolgens weder daar heen liet brengen. ALBIN heeft hem be- fehreeven , en Groenlandfche Duif genoemd, zonder zig verder over deszelfs Na- tuurlyke eigenfchappen te bekommeren. Zyne Afbeelding is weinig verfchillende , maar heeft de Snebbe veel te dik, de Pooten en Voeten te klein. De Luiden in hee Bierhuis wiften my niet te zeggen, van waar deeze Vogel was gekomen. « Onder- tuffchen twyfel ik *er geenszins aan, of deeze beide Vogelen, die zo origemeen naar elkander gelyken, zyn Mannetje en Wyfje. Dewyl echter de befchryving van WirLouecuey zo kort is, en ook flegts naar eene Schildery gemaakt: ALBIN daar- entegen den Vogel wat gebrekkelyk voorgefteld, en hem als een Wyfje mert een Mannetje gepaard heeft, daar hy doch in Soort niet mede overeenkomt: ik, in te- gendeel, beiden met elkander vertoond, en naar de Natuur zelve befchreeven heb: zo hope ik dat de Liefhebbers zulks als eene verbetering, van het gene te vooren over deeze Vogelen gefchreeven was, zullen aanzien. afs PL AA T LXXVIIL De lachende Meeuw (78). Deeze Vogel weegt agt Oncen. Zyn Sneb is rood en aan de Punt krom, terwyl de onderfte helft aan t end een hoek maakt. De Kop is donker zwart: de Oogen zyn van boven en van onderen in-®t Wit gevat. De helft der Slagpennen is aan ’ | end (73) Larus major. CarzsB. Carol. 1. T. 39. Gavia «129. N. 8. Larus Atricilla. Linn. Sy/7. Nat. XII Gen. ridìbanda. Berss. Av. VL p. 192. T. 18. f. 1. Larus 76. Sp. 8. Syft. Nat. X. Gen. 69, Sp. 5. Spotter. Nat, cinereus major Baltneri, Wazr. Ornith, 263. Raj. 4u. Hit, 1, D. V; St, bl, 149. EN ZELDZAAME VOGELEN. 69 end donker; de geheele overige Oppervlakte des Lighaam is wit, zo wel als de Staart, wier Veders van gelyke langte en by de twee Duimen korter dan de Wieken zyn. De Pooten en Voeten, wier Vingers door middel van een Vlies te famen gevoegd zyn, hebben eene zwarte Kleur. | Deeze Vogels onthouden zig menigvuldig op de meeften der Bahamaas-Eilanden, Hun gefchrey beftaat in een Soort van Lachen, weshalven zy ook van de Engelfchen de Lachende Meeuw genoemd worden. [Anderen geeven ’er den naam van Spotter aan. KLEIN noemtze de Roodbek met den zwarten Kop.] Of het Mannetje van het Wyfje onderfcheiden zy, is my onbekend. SISSSSSNSISISSIS SISSI SISISISIS SISI SISI Is BONT ODE OR VERL, De witte Pelikaan (79). Deeze Vogel chéen my tweemaal zo groot te zyn als de grootfte Zwaan. ZynSneb was, van de Punt af tot aan den hoek des Beks, twintig Engelfche Duimen, zynde dus by de zes Duimen langer, dan hem eenig befchryver der Natuurlyke Hiftorie bevonden heeft. De Akademiften van Parys hebben ’er eene gemeten, die maar veertien Dui- men lang was; waar door; zo ik denk, Pary{lche Duimente verftaan zyn. Onze Lands- man WiLLOUGHBY, de Maat van een zodanigen Pelikaan, die uit Rusland gekomen was , afgemeten hebbende, maakt den Bek veertien Engelfche Duimen lang: weshalven ik reden meen te hebben, omte gelooven, dat myn Vogel , naar evenredigheid, in alle zyne deelen grooter geweeft moet Zyn, dan die te vooren befchreeven wa- ren. ’t Gene WirLrLouaugy in zyne befchryving zegt, dat een Man zyn Hoofd in den onder aan zyn Bek hangenden Zak zou kunnen fleeken , kwam my wat onge- looflyk voor, tot dat ik zulks door den Oppafler van den hier afgebeelden Vogel zag doen, en ik ben verzekerd, dat die Zak nog wel een tweede Hoofd van een Mentch zou hebben kunnen inneemen , of dat ‘er in dezelve genoegzaam plaats was voor twee Hoofden. | | De bovenfte helft der Snebbe is regt en plat, en heeft in midden, overlangs, eene verhevene Streep; aan ’% end eene aanmerkelyke Haak. De Huid, rondom de Oogen, is Vederloos, en zo wel als de geheele Snebbe bleek en Vleefchkleurig:, uitgezonderd het End van de bovenfte helft, hetwelke geelagtig groen is, met eeni- ge donkere Loodkleurige Vlakken. De Neusgaten zyn niet zigtbaar; de Oogen donker Hazelnooten-Kleur. Het onderfte deel der Snebbe is uit twee buigzaame zyd- ftukken famengefteld;, welken de Vogel zeer wyd openen of naar believen fimens trekken kan, en die zig aan ‘t end met elkander vereenigen. Deeze zydftukken zyn in de langte door een flappe Huid met elkander verbonden, welke van dikte is als dun Leer, eh van eene geelagtige Kleur. De Vogel kan deeze Huid zeer digt te- gen zyne Snebbe opfchorten, en wederom zeer wyd van dezelve af laaten nederl ken. Deeze Huid ftrekt tot onder de Keel, en gelykt meer naar den Wortel van eene Tong, dan ’ gene men de Tong kan noemen. Wanneer hy den Hals uit- ftrekt, vertoont zy zig naar evenredigheid langer, dan zy inde Af beelding voorge- fteld is, en menigmaal trekt hy de Huid zelfs nog meer in, dan alhier. In den eer- ften opflag fchynt het een witte Vogel te zyn, hebbende aan het agterfte van den Ko eenige flappe Vederen, in de gedaante van een Kwaft. De geheele Kop, de Hals, de ondervlakte des Lighaams en de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken, zyn wit; (79) Onocrotalus five Pelecanus. Enw. 4v. II. T. Otzar. Muf. T. 13. £ 1, Briss. do. VL p. 519. Pele 92, Ra]. do. ror. Marsi, Danub. 6. T, 35. Wier. canus Onocrotalus. Linn. Syft. Nat. XII Gen. 72. Sp. r. Ornith. 246. T. 63. Arpr. Orn. II, p. 42, T. 48. 49. Syf?. Nat. X. Gen. 66. Sp. 1. Pelekaan. Naf, Hift.L, D. Pelecanus, Ber. Av. go, Onocrotalus, Gasn. 4v, 630. VW. Stuk, bladz, zo4. IW. Deel, S 7ö VERZAMELING van UITHEEMSCHE wit; maar de Slagpennen zwart. De eerfte en naaft daar bovenftaande ry der Dek- vederen is graauwagtig licht bruin, de overigen zyn meer bleekgraauwagtig, met eenig wit gemengeld. De Rug en Staart zyn van eene helder graauwe Kleur, wel- ke tuffchen de Rug en Wieken wat naar % roodagtige trekt, zynde met zwarte Vlak- ken doorzaaid, De Pooten en Voeten zyn Purperagtig Vleefchkleur: het Vlies tus- fchen de Vingeren bleek Loodkleurig. Hy heeft vier Vingers die, gelyk in de Schot- {che Gans ( Soland Goof?) en in de Zee-Water-Raave ( Cormeran),door middel van een Vlies met elkander verbonden zyn. De beide inwaardfe Vingers {taan wat age terwaards, doch niet zo regt naar agteren, als inde Vogels, die dezelven vry heb- ben. De Klaauwen zyn van eene bruinagtige Kleur, | Deeze Pelikaan, van de Kaap der Goede Hope, door den in dienft van de Ooft- indifche Kompagnie {taande Kapitein Perry, in ’ jaar 1745 , herwaards gebragt zynde, kreeg ik verlof, om hem, eer hy te Londen vertoond werdt, naauwkeurig te befchouwen. Ik vond tuflchen hem en den genen, dien Wirrvovansy benevens de Akademiften van Parys uitgegeven hebben, geen verfchil , dan alleenlyk ten danzien van de Grootte: zo dat ik niet zeggen kan, dat dezelve zig grootelyks van de voorheen befchreevenen onderfcheidt. De gezegde Akademiften houden hun- nen Vogel voor den Pelikanos van ARISTOTELES en den Onoerotalus van PrrNmus: ook achten zy hun Gevoelen, dat dergelyke Vogels lang van Leven zyn, daar door bekragtigd, dat van veelen derzelven, die te Verfailles onderhouden werden, geen enkele voor het Twaalfde Jaar geftorven zy, en deeze waren, dat aanmerkelyk is, de eenigfte Dieren in de Menagerie, van welken ‘er geen, binnen deezen tyd, zyn Leven hadt geeindigd. De Wieken hadden, uitgebreid zynde, eene langte van elf Voeten, waardoor wy waarfchynlyk Parysíche maat te verftaan hebben, De Lief- hebbers, die naar de Ontleeding van deezen Vogel nieuwsgierig zyn, kunnen de Werken van de Akademie van Parys daar over nazien (*). De Heer WirLoucHsy heeft ook de Berigten van oude Autheuren, dienaangaande, byeen verzameld; voe- gende daar by, eene door hem zelf vervaardigde befchryving van deezen Vogel ({). Men kan hieromtrent ook de Reizen van de BRUIN, door Moskovie, Perfie, enz. in ’t Tweede Deel, bladz. 167, nazien, alwaar hy hem Babbe noemt. De Pelikaan fchynt een Inwooner van % grootfte gedeelte der Oude Wereld te zyn, doordien men hem in verfcheide Landen, zo wel ver naar ° Zuiden en Noor- den, als ook tuflthen beiden, vindt. In Rusland is hy zeer gemeen; in Egypte treft men hem overvloedig aan, en (Omtyds ook aan de Kaap der Goede Hope, in welk Land deeze Vogel, gelykerwys dit uit onze befchryving blykt, grooter fchynt te vallen dan elders. Alzo geen Engelfch Autheur van hem een goede Afbeelding gegeven heeft, zal myne befchryving, zo wel ten dien opzigte, als wat de onge- meene Grootte aangaat, nieuw zyn, en wat het laatfte betreft, daar van kunnen alle Liefhebbers te Londen getuigenis draagen, dewyl men hem hier opentlyk heeft Jaaten zien. [KrriN heeft hem Kropgans, Sneeuwgans , Veelvraat en Obnvogel geheten.| - SSSSSS SSS SS SSS SSS SISSI SSS SSS SS SSS SSS S SESSIE: BEL An A dl A A De Verkeerd-Snavel of WWaterfnyder. (80). De Sneb die het onderfcheidend Kenmerk van deezen Vogel uitmaakt, is een ver- wonde- (*) Mem. de PAcad, Royale des Sciences, depuis Avis Carolina Roftro Cultriformi. Per. Gaz. T. 76. 1666 jufqu’a 1669. Tom, III, Part. 3. p. 136, fig, 2, Rygchopfalia Dorfo nigro, Ventre albo, Beiss. (f) Zie zyne Ornithology. pag. 240, Av. VL p. 323. T, er. f. 2. Rynchops nigra. LiNN. (80) Larus major Roftro ineequali. Cares. Caro), IL, Syft. Nat. XII. Gen. 78. Sp. 1. $yf?. Nat. X, Gen, 71. T. go. Plotus Roftro Conico inequali, Krein, Av. 142. Sp. 1. Nat. Hijt, 1, D. V. St, bl. 159. EN ZELDZAAME VOGELEN ot wonderenswaardig Werkfluk der Natuur. Het Grondftuk van de bovenfte helft is dik en aan de zyden wordt dezelve langs hoe platter, tot dat zy in eene Punt ein- _digt. Deeze helft heeft de langte van drie Duimen. De onderfte helft der Snebbe is nog platter dan de bovenfte en zeer dun, hebbende haare beide Randen zo fcherp als een Mes. Deeze is byna een Duim langer dan de bovenfte, welke een fimallé Sleuf heeft, daar de bovenfte Rand van de onderfte Snebbe in * fluiten haaren in- trek neemt. Her grootfte deel der Snebbe, van den Kop af, is rood, het overige zwart. Het voorfte van den Kop, de Hals, Borften Buik, zyn wit: het agterfte van den Kop, de Rug en Wieken, zyn zwart, met eenig Wiet vermengd. De bovenfte Veder van de Staart is zwart: de anderen zyn wit. Hy heeft de Pooten kort, klein, en rood van Kleur. De Vingers der Voeten zyn door een Vlies famengevoegd, gelyk in andere Meeuwen, en agter aan den Hiel is een kleine Vinger. | Dees Vogels onthouden zig aan de Zeekuften van Karolina. Zy vliegen al flry- kende langs de Oppervlakte der Zee, [als of zy het Water met hunnen Bek (hee- den; weshalve menze, in *% Engelfch, WP aterfnyders noemt] en dus fchynen zy uit dezelve eenig Aas te fcheppen. Men vindtze ook op de vol Oefters leggende Oevers, die, myns oordeels , mede tot hun Voedzel dienen: want hunne Sneb komt my zeer bekwaam voor om de Oefters te openen. Het Mannetje en Wyfje zyn van eenerley Kleur. BAE GPD DEERD GEDE EPE EO DELETE OE OA PL A A T LXXXL De Amerikaanfcbe Pelikaan. (Sr). Het Lighaam van deezen Vogel {cheen my, in een opgevulden en gedroogden; wat grooter dan dat van eene groote tamme Gans te zyn. De Sneb was, van haare Punt af tot aan de hoeken des Beks, dertien Duimen lang, en de Wiek, toer geflagen zynde, hadt eene langte van agt en twintig Duimen (*). Ik verdeel dee zen Vogel ongevaar de helft kleiner te zyn dan de voorige (van Plaat LXXIX) door- dien hy my kleiner dan een Zwaan, en die andere meer dan tweemaal zo groot, is voorgekomen. | De bovenfte helft der Snebbe. is in ° midden fimaller dan aan beiden Enden, en fluit in de onderfte, uitgenomen by de Punt, alwaar zy breeder wordt, en de on- derfte inneemt. Naar de Punt toe is de geheele Sneb rood; doch by den Kop geel. Het Oog zit in een Plek, welke Vederloos is en bruin van Kleur, doch, naar ik geloove, in de leevende Vogel Vleefchkleurig geweeft zal zyn, doordien zy in de voorheen befchreevene Pelikaan dergelyke Kleur heeft. Aan de Punt der bovenfte helft is een bruine Haak of Klaauw, die in een Steuf van de onderfte fluit. Men kon geen Neusgaten in de Sneb waarneemen. De Krop of Zak hadt, droog zynde ; de zelfftandigheid en Kleur van eene opgeblazene drooge Oflenblaas; met overlangs loopende Vezelen, en dwars over dezelve heen gaande Bloedvaten, welke aan de zyden van de onderfte helft der Snebbe ontfpringen, die over haar geheele langte zig in den Zak opent. De geheele Kop was, zo wel als de Hals; met witte Veders bedekt, zynde die aan het agterfte van den Kop wat langer dan de anderen. Het Witte (81) Onoerotalus Americanus. Epw. 4w. IL T, 93. (*) [Ebwarps heeft 13, doch het moet, volgens Pelecanus fubfufcus, Gulâ diftenfili, Brown Jam, 480. de opgegevene Langte des Beks, wel 28 Duimen zyns Onocrotalus five Pelecanus fufcus, SLoan. Jam. IL. p. Waarfchynlyk zal men een z in plaats van 2 gezet 322. Briss. dv, VI, p. 524. Pelecanus Onoecrotalus Oc- hebben] cidentalis. Linn. Sy/?, Nat. XII, Gen. 73. Sp. zr. Var. B. S 2 lj 72 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Witte eindigde, aan * agterfte van den Hals, Piekswyze, byna op ’t midden vart de Rug, die met kleine Vederen gedekt is, welke onder aan haare Schaften wit, en op zyde donker Afchgraauw zyn, loopende ook allen fpits uit. De Sraart is Afchgraauw en middelmaatig donker. De groote Slagpennen der Wieken zyn zwart, maar de regte daar boven {taande Dekveders, zo wel aan de bovenfte als onderfte Vlakte der Wieken, Afchgraauw. De kleine Dekveders, zo wel bo- ven als onder, zyn in haar midden wit, en aan de zyden Afchgraauw gerand , even als die op de Rug, en tevens ook wat fpits gepunt, Aan de binnenfte zyde zyn de Slagpennen vuil Afchgraauw. Het groote Been van de Wiek gebroken zynde, bevond ik hetzelve zeer ligten hol, van Merg geheel ontbloot; en aan de zyden zo dun als Perkament. De Borft, Buik, de zyden onder de Wieken, dat is de geheele onderfte Vlakte van het Lyf, is donker Afchgraauw en byna zwart, zonder dat zig een heldere Kleur daar mede onder menge. De Pooten zyn kort. Hy heeft vier Vingers, die met elkander, gelykerwys in de voorige, verbonden zyn. De middelfte of langfte Vinger is langer dan de Poot. Zo wel de Pooten als de Voeten zyn vuil groenagtig Geel, met donkere Klaauwen. Deeze Vogel heeft myn hoog-eerwaarde begunftiger, de Schildknaap J. Turo- BALD, uitde Weftindiën medegebragt en my verëerd. Offchoon dezelve met den voorigen Pelikaan, in gedaante en evenredigheden , wel overeenkomt, zyn zy doch in Grootte en Kleur ongemeen verfchillende. Den eerften kan men niet zeer on- gevoeglyk den witten Pelikaan noemen, doch deezen niet dan den donker Graau- wen mert den witten Kop, en geeven wy acht op den afftand hunner woonplaatfen wordt het Gevoelen , dat zy tweederley van elkander verfchillende Vogels zyn, daar door niet onwaarfchynlyk gemaakt. Tot vefder voldoening wil ik nog dat ge- ne bybrengen, hetwelke Sir HANs SLOANE, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Ja- maika, Vol. IL. pag. 322, van deezen Vogel {chryft. Dezelve fchynt met den … Witten Pelikaan eenerley te zyn, zynde alleenlyk donker van Kleur. ‘Zy zyn in … alle Zeewateren der heete Streeken van de Weftindiën zeer gemeen. De Vis- … fchen worden door hun op dergelyke manier gevangen, als door de zogenaamde > Fregatvogelen. Ook komen zy, by Stormagug Weder , in de bedekte Zee- … boezems , alwaar zy dikwils op de Boomen roeften. Zy vliegen over de Zee > gelyk de Meeuwen, en vangen de Viflchen, welken zy gewaar worden, door op dezelven neer te vallen; begeevende zig dan weder in de hoogte. Men achtze … niet bekwaam tot Spyze. Als men hun op de Zee gewaar wordt, zo is dit een … teken, dat men niet ver van Land zy.” Warer zegt, in zyne Reistogt en be- fchryving der Land-Engte van Amerika, Wlbmus de Panama genaamd, „ dat aan „ de Weftelyke zyde van die Land-Engte de Pelikaan niet gevonden wordt; ter- … wyl zy, in tegendeel „aan de andere zyde, in de Weftindiën, menigvuldig voor- … kwamen; ‘zynde donkergraauw van Kleur, met een Zak onder aan den Hals. De ouden werden niet gegeten, maar de jongen waren goed tot Spyze.” Hier voegt die Reiziger nog meer by, ’% welk de Lief hebbers in zyne aangehaalde Reis- befthryving, p. IIQ en 120, kunnen leezen. Veele andere Reisbefehryvers {chy- nen ook van deezen Vogel, onder verfchillende naamen, melding gemaakt te heb- ben, maar ik vind in geen derzelven eene Afbeelding, noch eene zo omftandige befchryving als de myne; weshalve ik hope, dat myne moeite in dezen niet nutteloos zal geagt worden. | De twee Koraalfoorten, op de Grond van de Aftekening tot fieraad daarby ge- voegd, zyn naar de Natuur getekend en gekleurd. [De grootfte, die bruin is met witte Knobbels, noemt men Konings-Koraal; de kleine wordt Rood Pypkoraal of Orgel Koraal geheten. | 23 PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN.: 73 SSS SSSSISISISISISISSISISISISISISISISISISSIS SLEE EK EEE SIEN St RER BAAT BREI Bruin Duikertje (82) Deeze Vogel weegt een half Pond, « Zyne Oogen zyn groot en met eer witten Kring omgeven. « Aan den Hals heeft hy eene zwarte Vlak: in t midden van de Snebbe is eene zwarte dwars-Streep, en aan de onderfte helft heeft hy „digt aan het Grondftuk, eene zwarte Vlak. De Kop en Hals zyn bruin; doch de Kruin van den Kop en het agterfte van den Hals donkerer dan het overige. De Veders aan de Borft zyn lichtbruin en groenglanzig. De Buik is vuilwit en de Rug benevens de Wieken bruin. Deeze Vogels onthouden zig veel aan de Meiren van verfch Water, in de bewoonde deelen van Karolina. Deeze was een Mannetje. BAE MAT LKEKXKILL k ach Zed / : ik 1 / PEA Ce RAgrteetee AUUVIAs ES ej, Penguyn met zwarte Voeten (33). Deeze Vogels kwamen my byna zo groot voor als tarnme Ganzen. Ik heb dez zelven Zwartvoetige getyteld, omze te onderfcheiden van een anderen, in dit Werk befchreeven, die roode Voeten en eene roode doch anders gefchapene Snebbe heeft, en dien ik maar eenvoudig de Penguyn geheten heb. De Afbeelding en befchryving daar van, kan in Tweede Deel, op Tab. XCVII. bladz. 75 worden nagezien. Ons der aan, op de tegenwoordige Plaat, heb ik deszelfs Snebbe, benevens de Snebbe van den thans te befchryven Vogel, beiden in de Natuurlyke grootte voorgefteld, en, alzo die taamelyk van elkander verfchillen, zo zou ik denken, dat zulks genoeg- zaam bewyft, dat het twee byzondere Soorten van Vogels zyn. — | _ De Snebbe is in de Vogels van deeze, Af beelding.zwart, en.heeft, aan de.Punt.van. de bovenfte helft eene Haak; aan de onderfte, daarentegen, vertoont zig de Punt als afgefneeden, doch in de daar uit ontftaande Spleet {luit de kromme Haak. van de bovenfte helft. Aan de zyden is zy wat ingedrukt, en met Groef jes voorzien. De Neusgaten ftaan even ver van het Grondítuk en de Punt des Beks, Naar de Punt toe loopt ’er dwars over heen eene breede geelagtige Streep. De Keel is, zo wel als de zyden van den Kop, vuil bruin, en in dit Bruine ftaan de Oogen; maar van het Grondftuk der Snebbe af loopt, ter wederzyde van den Kop over de Oogen heen, „een breede witte Streep, welke zig met het Witte, dat aan de zyden en het-onders fte van den Hals is, vereenigt. Het bovenfte deel van den Kop; het bovenfte van den Hals, de Rug en de bovenfte Vlakte der Wieken zyn-van eene donkerbruine Kleur. De Keel, Borft en Buik, zyn wit, uitgenomen eene bruine Streep, welke over de Borft loopt , ftrekkende zig wederzyds tot aan-de Pooten uit, gelyk in de Afbeelding iste zien. Aan de Stuit is deeze Vogel wit. Inwaards zyn de Wieken bruin , en wat gefchakeerd met zwart en wit. Alle bruine deelen zyn met wat don= kerer of zwarte Vlakjes gefprenkeld, Van eene Staart is weinig blyk, doordien zig, à & : | | ed Pr (82) Podiceps minor Roftro vario. Cares. Caro]. L Anfer Magellanicus. Crus. Exot. ror. Scheniftus ne- ’T. or. Colymbus fluviatilis Carolinenfis, Barss. Av. VI. vias. Briss. Av. VI. p. 99. T. 9. Diomedea demerfa, p. 63. Colymbus Podiceps. Linn. Syt. Nar. XII. Gen. Linn. Sy? Nat. XII. Gen. 71. Sp. 2. Sy/t. Nat, X, 75. Sp. 1r. Syf?, Nar. X. Gen. 68, Sp. 4, Nat. Hij, Gen, 65. Sp. 2, Magellaanfche Gans Nat. Hit. LD; 1. D. V. Stuk, bl, 140. V. Stuk, bladz, roo, Pl. 37. fig. 7. __ (83) Penguin Pedibus nigris, Epw. 4v. IL, T. 4 si WW. Deel. ; me B ná VERZAMELING van UITHEEMSCHE in plaats van dezelve, maar eenige korte Borftels vertoonen. De Veders van ’ bo- venfte deel zyn hard en digt: de Pooten en Voeten zwart van Kleur, De Pooten zyn ver naar agteren geplaatft, gelyk in de voorheen befchreevene. Aan de Vingers zyn flerke Klaauwen. Drie derzelven zyn met een Vlies verbonden, doch de vierde is zeer klein en geheel los, {taande ook meer voor- dan agterwaards. De binnenfte der drie. groote Vingeren heeft aan de zyde een Lap. De Voeten van deezen Vo» gel zyn dik en kort. . Ben ander, die-met hem overkwam, was in de donkere dees len zwarter, doch verder eveneens. | Het gedagte bevondt zig,‚dus in de Penguyn, die van vooren afgebeeld is. De an- dere , die memop -zyde, befchouwt „komt in de geftalte-en Kleur van de Sneb en Pooten met de voorige overeen. De-Kop; Hals,-Rugsen Wieken zyn donker, doch aan de. Keel en-boven-de Oogen wat:helderer-bruin:, de, Borft en Buik geheel wit, doch.de Streep ‚welke de-onderfte Vlaktevan de andere omringt mankeert er aan. De tegenwoordige heeft een fmallen witten Rand, aan de fcherpte van dat Deel, daar in andere Vogels de.Slagpennen zig bevinden. De Wieken waren, in beiden, plat, hard en naar de grootte van den Vogel zeer klein; bedekt met zo kleine ftyve Vedertjes, dat zy zig als Sagryn-Leder vertoonden. Ik heb een der groot- {ten van deeze Vedertjes,in zyne Natuurlyke grootte, aan de zyde van den Vogel, op de Plaat voorgefteld, Ik telde in de.eerfte ry meer dan honderd van dezelven. Den eerften deezer Vogelen heeft my de Heer Cowerr, den anderen de Heer Houms geleend. — Zy konden met geene. zekerheid zeggen, van waar dezelven kwamen; doeh “dewyl zy door Ooftindifche Schepen waren medegebragt, zo acht ik ze'vaf de Kaap der Goede Hope afkomtftig, en, die op Plaat XCVIL in het Tweede Deel “is voorgefteld, kon wel de Magelladnfche Gans zyn. Deeze Zuide- Iyke Vogels zyn ‘vân den Noorder Penguyn, welken WiLLouGHsY pag. 322 be- fchreeven heeft, zeer verfchillende: alzo deze de Wieken volkomener heeft. Een der Slagpenrïen, die ik-daar van heb üitgetrokken, was drie en een half Duim lang. Hy hadt een zwaarder Staart, doch geen vierden Vinger. Verder Berigt van den Noorder Penguyn is in de Hiftorie der Faro-BEilanden; welke uit het Deeních in Engelfch'is vertaald „ p. r4r., omftandig te vinden,-alwaar men hem Garfn= gel noemt. “ De Autheur van die’ befchryving oordeelt, dat dezelve overeenkom- ftig"zy met den Penguyn, die op Zerse dl Wuego, [by de Straat van Magellaan] ge- vonden wordt, zynde in de kleine Atlas van Mercator afgebeeld en befchreeven. Het Koraalgewas, van eene Klokjeswyze gedaante, tot verfiering van de Plaat hier by- evoegd, “is in de Natuurlyke grootte voorgefteld, zynde wit van Kleur: doch in welk Wereldsdeel het groeije is my niet bekend. (*) Ie NEKAF hr ak Kanadafêbe Gans. (84). ie: H De Heer Wirzoucugy heeft deezen Vogel, pag. 361, befchreeven (f)» en alzo ik'"denzelven met,zyne befchryving vergelykende, bevonden heb, dat zy goed wa- re, “zal ik niet misdoen, met die befchryving hier te plaatzen. id El ‘> De (*) [Dit Zee-Gewas wordt betrokken tot de Baene Koraal (Madrepora prolifera) van Linnsus, vallende aan de Kuft van Noorwegen. Zieshet XVIL Stug, van onze ‘Naruurlyke Hifborie „-bladz. zzr.: want de aanhaaling van Epwarps, aldaar, moet zyn T. 94, in plaats van T. 194. (84) Anfer Canadenfis, Cares. Carol, I. T, 92. Berss. 4v. VL p. 272. T. 26, Wir. Ornith, 276. T. „o,s fr. &, Tab: 71. f‚ 3. Anas Canadenfis. Linn, Syf?. Nat. XIL Gen, 67. Sp.-14. Syjt. Nat. X. Gen. 61. Sp. 9. Nat. Hijt, LD, V. Stuk. bl. 36. (f) Inde Uitgave der Ornishologie van WirLouGH- BY, welke te Londen Anno 1670. uitgekomen is, {taat deeze befchryving. p. 276. EN ZELDZAAME VOGELEN, Ws |» _Des-Vogels langte (zegt hy) van de Punt der Snebbe tot aan het End der Staart py of der Pooten, trekt zig uit tot twee-en-veertig Duimen. De Sneb is, van de ‚hoeken, des Beks af, twee Duimen lang en.zwart van Kleur. Hy heeft ruime ss Neusgaten. „De geflalte zynes Lichaams zweemt naar die van eenen tammen » Gans, doch hy fchynt wat langer te zyn dan deeze. « De Stuit is zwart, doch de 5 Veders die digft by de Staart (taan, zyn wit. De Rug is donker graauw, gelyk 4 inde gewoone. Ganzen: de Hals aan ’ onderfte deel wit, doch voor % overige » Zwart, … Aan de Keel heeft hy een witten Ring, welke zig wederzyds, onder de » ogen, tot aan het Agterhoofd uitftrekt. De Buik is wit, de Staart, zo wel als „de groote Slagpennen, zwart. De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur, en de rand » der. Oogendekzelen is, wit. De Voeten zyn zwart en met een Agtervinger >» “voorzien.” | | | Ma brt De aangeweezen witte Ring of Keelband dient, om deezen Vogel van alle ande- re Soorten van Ganzen te onder{cheiden. Zy komen des Winters uit de Noordelyke deelen. van Amerika naar Karolina, enz. | kt Zonnebloempjes van de Bermudes- Eilanden, met langwerpige Bladen (*). [Het Plantgewas, op deeze Plaat afgebeeld, -is hier niet befchreeven.. De Bladen gelyken geenszins naar die der Violieren, en hunne dikte fchynt ook niet uit te mun- ten. °% Ís derlialven duifter, hoe de gedagte benaaming van PLUKENETIUS hier aan- gehaald kan zyn, en dit zo wel als op de volgende Plaat LXXXVI, alwaar een ver- {chillend Gewas vertoond wordt. | sssssssssssssssssssesrsnsssssssssssss sss TP LSA AF GEKEXV. _De roodborflige Duiker-Gans (85). — De grootte van deezen Vogel is tuflchen die van een Eend en Gans middelflagtig. In de. Verzameling. van Plaaten,. door Rogrrr, Kabinetfchilder van den Koning van. Vrankryk, Loprwyg den XIV, vervaardigd, bevindt zig een verkleinde Af- beelding van zulk een Vogel, dien hy Mergarijer Cyrrbhtus noemt. Dezelve on- derfcheidt zig, door zynen rooden Borft, van onzen Duiker-Gans, dien Wire LOUGHBY p. 335. befchreeven heeft. De Heer Arin ftelt, in zyne Vogel-Hifto- rie, IL. D. p. go, eenen Vogel voor, die my naar den Amerikaanfchen Duiker- Gans fchynt afgebeeld te. zyn, maar wiens befchryving uit die van WirLouGrBy {legt nagefchreeven is, alleenlyk met byvoeging van een rooden Borft, dien de En- gelfche Duiker-Gans niet heeft, „Myne befchryving beftaat in % volgende. De Sneb is, van haare Punt tot aan den Hoek des Beks, bykans drie Duim en een Kwartier lang „regt en {mal, of aan de-zyden als famengedrukt, niet plat ge- lyk inde Kenden,, Haar bovenfte „helft is aan % end omgekromd, en tevens, zo wel, als de onderfte,helft „ over, de geheele langte met Tanden. voorzien. De bo- venfte helft is, donker „de onderfte. helderer rood. De gantfche. Kop is zwart, doch heeft tevens eenen groenagtigen weerfcliyn. De Veders, agter aan den Kop, zyn Z luch= (*) Chryfanthemum Bermudenfe Lecoijifoliis wiren. _collari albo:. Mas. Faun, Suec. 135, Mergus Crifta de- tìbus craflis. Prur, dlm, ro2. An Buphthalmum Ar- _pendente, Capite nigto maculis ferragineis: Femina borefcens. Linn. Spec. Plant. Esp. 1223 ua. 7 (85) Mergus major Peétore rubro, Epw. 4u. II, T.- rufefcente, variegato, Collari albo, Re@ricibus fufcis 95. Merganfer criftatrus, Briss.lv. Vl.p, 237, T.23.. cinereo variegatis,. Mergus Serrator. Syft, Nat. XIL Anas longiroftra, Arpr. Orn. IIL p. 281. T.282:7 Gen, 68. Sp. 3. Langbek. Nat, Hil, LD. V. Srux Mergus Criflâ dependente, Capite nigro ceerulefcente, _bladz, 74. ad | 2 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE luchtig en langer dan de andere Vederen. Een gedeelte van den Hals is wit, doch regt agter langs denzelven loopt een zwarte Streep, welke zig van den Kop tot aan de Rug uitftrekt. Hert onderfte van den Hals en de Borft zyn bruinagtig Oranje- geel, en langs de Schaften der Vederen zwart gevlakt. Onder aan den Hals, ter wederzyde van de Borft, is een aanmerkelyke Vlak, beftaande uit witte Vederen., die zwart gerand zyn. Vooraan is de Rug zwart, maar naar agteren, zo wel als de Stuit, Afchgraauw, en met donkere fyne dwars-Streepjes verfierd. De Staart is vuil bruin. Van de Schouders af loopt een Streek van witte Vederen; tuflchen de Rug en de Wieken heen. De eerfte tien Slagpennen zyn zwart: de drie naaft daar aan volgende hebben uitwaards zwarte, inwaards witte Baarden: de zes volgende zyn wit, haar grondgedeelte uitgezonderd: de vier naaften insgelyks, hebbende aan haa- — re uitwendige Baarden, tot aan de Punt toe, een fynen zwarten Rand: de drie bin= nenften, die digft aan de Rug taan, zyn: geheelenal zwart. « De Dekveders, naaft boven de Slagpennen, zyn, zo veel ‘er op de zwarte of groote Slagpennen leggen; zwart; de overigen hebben een zwart gronddeel en witte Punten ;-en deeze:bedek=. ken de Slagpennen van die zelfde Kleur: boven deeze is een gedeelte der kleine Dek- vederen van de, Wiek wit, maar de geheele Wiek heeft, geflooten zijnde, eenen uit. donkere en zwartagtige Vederen beftaanden Zoom, uitgezonderd de Rand by het Gewricht, welke wit is. De binnenfte Slagpennen der Wieken zyn ook wit „ zo wel als de Buik, Schenkels, Zyden en Dekveders onder de Staart, doch tevens met Roomkleur een weinig gefchaduwd. De zyden des Lighaams, onder de Wie- ken, zyn met fyne donkere dwars-Streepjes gefchakeerd. De Pooten en Voeten zyn aan die der Eenden gelykvormig. De kleine agterfte Vinger heeft, zo wel als de inwaard(e Vinger van ieder Voer, eene Vliezige Lap. Ook zyn de Pooten en Voe- ten regt fchoon glanzig rood, en de Klaauwen zwart. Deeze Vogel is van Newfoundland gekömen, alwaar men hem aan de Kuften, daar men Kabeljaauw vifcht, gevangen heeft: gelyk my berigt is door mynen waar- den Vriend, den Ridder GeorGr Horms, door wien my deeze Vogel, zeer fraay opgezet en wel geconfêrveerd, is gefchonken. Ik geloof niet, dat dezelve tot nog toe befchreêven zy; noch ook, dat men ’er eene goede Af beelding van heeft, die van ROBERT uitgezonderd, in welke de witte Zyd-Vlakken van den Hals aangewee- zen zyn , welken ArgiN in de zyne niet afgebeeld noch befchreeven heeft. Toen de Heer WirLoucrBY de Maag van den BEuropifchen Duiker-Gans opende, bevondt hy, dat dezelve Viffchen vreet (*). , Kn | EP DEE EE EE BO eend nt ent a De Bahamafêhe Eend met een Loodkleurigen Bek (86). …_Deeze is wat kleiner dan de gewoone tamme Eenden. Haar Bek is donker blaauw 2 de beide zyden van het bovenfte gedeelte uitgezonderd. Naaft aan den Kop heeft dezelve eene driehoekige Oranjekleurige Vlak. De Keel en het geheele voorfte ge- deelte van den Hals, is tot aan de Cogen wit. Het bovenfte van den Kop is graauw ' gemengeld en. trekt wat naar het Geele. Even zo beftaat het ook met de Rug en | Buik. (*) [Men noemt deezen Vogel ook wel Zaagbek , (86) Anas Bahamenfis, Roftro Plambeo, maculâ_ en hy fchynt eenigermaate overeen te komen met Aurantii coloris. Caress. Carol. I, T. 93. Briss. Av. den genen, dien men in Noorwegen Duiker-Gans VL p. 358. Moreca. Maree. Braf. 214. Wirr. Ornith. heet. . Zyne zonderlinge manier van Vifchvangft, 292. Anas Bahamenfis. Linn. Sy/ë. Nat. XII, Gen. 67. waar door dat laatfte beveltigd wordt, is in her L. Sp. 17. Syf?. Nat, X, Gen. 61. Sp. 14. Nat, Hit, ID. ° Deels. V. Stuk der Natuurlyke Hiftorie, op de ge- V. Stuk, bladz. 45. dagte Bladzyde, omftandig befchreeven. ] EN ZELDZAAME VOGELEN. 77 Buik. Het bovenfte van de Wiek en de Staartveders zyn donker bruin. Op’ mid- den van de Wiek ftaat een ry van groene Vederen, gelyk in de gewoone Schyf-Ta- lingen. Deeze Veders zyn aan ’t End zwart en hebben voorwaards een witten Zoom. Onder deeze, en zeer digt aan de Slagpennen, {taat een ry van geele Vederen. De Voeten zyn Loodkleurig. | | Deeze Vogels onthouden zig in de Bahamafche Eilanden, doch daar moeten ’er niet veel zyn, alzo ik nooit meer dan één gezien heb, welke een Mannetje was. Bermudifche Goudsbloem met dikke Wiolier- Bladen (*). Dit Gewas groeit aan de Zeekuften, op de Rotfen, in de meeften der gedagte Eilanden. Het wordt gemeenlyk van. vier tot vyf Voeten hoog, en heeft veele buig- zaame groene Steelen, welke uit den Wortel voortkomen. De Bladen zyn lang, en worden naar het End toe langs hoe breeder, doch komen in geftalte overeen met die der Muurbloemen. Zy zyn dik, Sappig en glandig groen, {taande tegen elkander over. De Bloemen groeijen enkeld, aan * End der Steelen, op Steeltjes van vier Duimen lang. [Deeze Plant is van die, welke op Plaat LXXXIV voorkomt, niet alleen ten op- zigt van de Bloemen, maar ook van de Bladen en van het gantfche Gewas, aanmer- kelyk verfchillende. De Heer Linnzeus heeftze, gelyk hier onder, aangehaald. ] SSSSSSSS SISSsSsSssssssseSSsssSSsTsSsssSsSSEsTn BEBA As PP LXXXVIL. De zwart en wit bonte en ge- Oorde Duiker of Aarsvoet (87). De eerfte deezer Vogelen, dien men op de Plaat van vooren befchouwt, is onges vaar zo groot als een Schyftaling. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den hoek des Beks, vyf Kwartier Duims lang: de Wiek heeft, geflooten zynde , eene langte van vyf Duimen en een Kwartier. Deezen noem ik den zwart en wit bonten Duiker. De ander, die Zwemmende voorgefteld wordt, is kleiner dan de eerfte, doch ook wat grooter dan de gemeene kleinfte Duiker. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den hoek des Beks, wat meer dan een Duim lang. Mist de Wieken geflooten {trekte zig zyne langte tot vier Duimen en drie Kwartier Duims (**) uit, Hier aanheb ik den naam van ge-Oorden Duiker gegeven. [KrriN noemt den eenen de Gekapte, den anderen de Gehoornde Duiker. Anderen geeven hun den naam van Fuut of Aars- voet, en aan den laatften dien van Oor- Fuut. ] De zwart en wit bonte Duiker heeft eene regte en aan ’t end fpitfe Snebbe, zwart van Kleur, uitgenomen dat de Rand van derzelver bovenfte helft, digtft aan den Kop, en het Grondftuk van de onderfte, rood zyn. Om het Oog is eene helder roode Kring, en van de zyde der bovenfte helft van de Snebbe loopt, naar het Oog toe, een kaale Huid, die {Choon donkerrood is. Boven deeze Huid is, wederzyds, een witte Vlak. De Kruin van den Kop is zwart, met eene groene doch niet zeer heldere weerfchyn. De bovenfte vlakte van den Hals, de Rus, Stuit en Wieken, zyn taamelyk donker zwart, doch de Wieken hebben aan den bovenften Rand of Schouder een witten Zoom, en de Punten der middelfte Slagpennen zyn wit, waar door (*) Chryfanthemum fruticofam maritimum „ foliis glaucis oblongis, Flore luteo. SLOAN. Pam. 125. Hijs. L. p. 260. Cares. Carol. 1. T. 93. Corona Solis fru- tefcens, Lychnidis folio carnofo, Flore luteo. Pruu. Tab. 107. £, 1. Buphthalmum frateftens. Linn. Sp. IO. Spec. Plant. IL, p. 1273. (87) Podicipes albus & fufcus, Podicipes Auritus. Epw. 4o. IL, FT, 96. Colymbus fluviatilis. Briss, Zvw. WW. Deel, VL p. 59. Colymbus Auritus. Ba1ss. 4v. VL p, 54, Colymbus Cornutus minor. Briss. 4v. VI. p so. Co- lymbus five Podiceps minor. Warr. Orn. 258. T. 6r, Colymbus Auritus. Linn. Sy/?. Nat. XII, Gen. 75. Sp. 8. Syf?. Nat. X. Gen. 68. Sp. 3. Ge- Oorde Fuut, Aur, Hift. L D. V. Stuk, bladz. 139. (**) [In de Hoogduitfche Vertaaling heeft men hier de vier Duimen vergeten of by toeval uitgelaten. ] Vv 5 VERZAMELING van UITHEEMSCHE door een breede dwars-Streep op de Wiek ontftaat. Ook zyn de Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, wit. Van een Staart is niets te zien; De Keel en Hals is wit, gelyk ook de geheele Buik, en de Zyden, die door de-Wieken bedekt wor: den: maar het agterfte gedeelte van den Buik is, omtrent de plaats daar de Schenkels haare inplanting hebben, zwart gevlakt. De Pooten {taan geheel aan % agter= End des Lighaams, zo dat de Vogel niet ftaan kan, dan in een opgeregt poftuur. De Pooten en Voeten zyn aande binnenzyde purperagtig Vleefchkleur, doch aan de bui- tenzyde vuil groen. . Hy heeft vier Vingers, welke gelyk gewoonlyk geplaatft, en alle van elkander afgezonderd zyn, maar aan ieder zyde Lappen hebben; uitgenomen de kleine Agtervinger; welke flegts van onderen een Lapje heeft. Zyne Klaauwen zyn-breed en plat als Menfchen Nagelen. De Pooten zyn van vooren fmal, op zyde plat en zeer breed; gelyk dit de Afbeelding duidelyk aantoont. Van agteren zyn zy met Tandjes als een Zaag gewapend. De Vingers zyn, met hunne Lappen, zo= danig gefchapen, dat zy zig gelyk een Waaijer kunnen famenvouwen: dit maakt, dat zy zo veel gemakkelyker door *t Water kunnen gehaald worden; maar zy openen zig weder als de Vogel daar mede roeit (*). De Schubben der Pooten, zo wel als die der Voeten, zyn, volgens haare verdeeling, door * Graveer- Yzer naauwkeurig aangeweezen. De ge- Oorde Duiker heeft eene regte en zeer {pitfe Snebbe, zwart van Kleur, uitgenomen de Punt van de onderfte helft, welke witagtig is. De Oogkringen zyn rood, en agter dezelven ftaat wederzyds een lugtig Kwaftje van lange Vederen, die roodagtig geel van Kleur zyn, en of langs de zyden van den Hals neerhangen, of, wanneer de Vogel zig beweegt, agterwaards vliegen: gelyk in de Afbeelding is uit- gedrukt. De Kop en Hals zyn zwart, doch aan de Keel zyn daar eenige witte Vlak- jes onder gemengd. De geheele bovenfte Vlakte is zwartagtig bruin, uitgenomen de Rand der Wieken aan de Schouders en de Punten der middelfte Slagpennen, wel- ke wit zyn, gelyk in de andere. De binnenwaardfe Dekveders zyn insgelyks wit, als ook de Borft. Daar zig het donkere van de bovenfte Vlakte met het Witte van de onderfte vereenigt; daar vertoont zig, langs den geheelen Vogel, eene roodagtig geele Kleur, welke in beiden als verdwynt. Hy heeft ook geen Staart. De Poorten en Voeten zyn gelyk in de voorge; doch de laatften in deeze meer vuil groen. Van den eerftbefchreeven Duiker hebik, in de harde Winter van ’% jaar 1739, verfcheidene , hierte Londen, op de Markt aangetroffen, daar ik te vooren van de=. zelven nooit iets gezien of gehoord had. De ander werdt omftreeks. de groote Plas- fen, te Hamftead, by Londen, gevangen, en aan Sir HANS SLOANE levendig toe- gezonden, die denzelven , toen hy geftorven was, aan my bezorgde, om de Af= beelding daarvan te kunnen bewaaren, Beide deeze Vogels heb ik kort na hunnen dood bekomen, eer nog de Kleur van hunne Oogen en Pooten eenige verandering hadt ondergaan. Ik kan van geen van beiden eene tot dezelven behoorende befchry- ving vinden. ide 2. 5e A LXXXVIIL De gekuifde PWeflindifche Duiker (85). Deeze Vogel is wat kleiner dan de gewoone tamme Eend. Zyne Oogkringen zyn (*) [Als de Vogel vliegt, vind ik hier in t Hoog- (88) Anas criftatus. Carrss., Carol, IL. T. 94, Mer duitfch vertaald het Engelfche when te Bird flrikes, dat ganfer Virginianus. Brrss. 4u. VI. p. 258. Avis Ven- zekerlyk het flaan der Voeten van deezen Vogel om u. HeRN. Mex. 24, 33. Wirr, Orntth. zor. Ray. 4u. voortgang te maaken in’t Water betekent, In’tvlie- 175. Mergus- cucullatus, Linn. $y/7,. Nat, XII, Gen. gen komt het openen der Voeten niet te pasen.zou 68.Sp. r.$y/?. Nat. X. Gen. 62, Spr. Gekapte Zaag» hem zelfs hinderlyk zyn. ] bek. Nat. Zijt, IL. D. V. Stuk , bladz. 72. EN ZELDZAAME VOGELEN. 79 zyn geel, de Sneb lang en {mal , met het bovenfte gedeelte aan end krom geboo- genen, zo wel als’ onderfte, Zaagswyze gehakkeld. Deeze gefchapenheid van de Snebbe toont, dat hy tot de Duikers [of liever tot de Zaagbekken] behoore. Zie WircoucrBYy, pag. 335, Plaat 64. De Kop is met een groote ronde Kuif, Kwaft of Vederbofch, gekroond , welke in*t midden wederzyds wit en voorts rondom zwart is, trekkende deeze Zwartheid zig tot aan de Keel uit, en dezelve benevens den Hals geheel bedekkende. De Borft en Buik is wit. De Slagpennen der Wieken zyn bruin, en digt boven dezelven ftaan eenige kleine Vederen , wier uitwendige Baarden wit gerand zyn. Ook vertoont zig in dezelven „ gelyk in eenige andere Ve- deren, een weinig Wits. De Staart is bruin, zo wel als het agterfte van den Buik, naby de Stuit en de Zyden onder de Wieken; zynde het overige derzelven en des Lighaams, donker zwart. De Wyfjes zyn geheelenal bruin, zelfs ook het kleine Vederbofchje, dat zy op den Kop hebben. Zy onthouden zig in verfch Water, ins zonderheid by de Molen- Plaffen in Virginie en Karolina. CED DEED EEE EE Er Ar A Dt BAKAIX. bad i De roodkeelige Duiker of Lomme (89). Deeze heeft ongevaar de grootte van een tamme Eend. De Sneb is, van den‘hoek des Beks tot aan de Punt, drie Duimen en een Kwartier Duims lang, zynde, tot aan de Neusgaten toe, bedekt met korte Vederen. Dezelve is regt, {mal, fpits ge- punt en zwart van Kleur. De Kop en de zyden van den Hals zyn blaauwagtig Afch- graauw: het agterfte van den Hals is wit, maar met zwarte nederwaards trekkende Vlakken getekend: de Keel of’ voorfte van den Hals is bruinagtig rood, gelyk ge- droogd Bloed. De Kleur van de Rug, het bovenfte der Wieken en de Staart, is donker Afchgraauw : de Slagpennen der Wieken het donkerfte, als byna zwart zyn- de, en eenigen van de middelfte Slagpennen wit getipt. De Dekveders der Wieken hebben witte Streepjes, by haare tippen, ter wederzyde van de Schaft, zynde die aan de binnenzyde der Wieken wit, zo wel als de Borft, Buik, de zyden onder de Wieken en Dekvederen onder aan de Staart, De zyden van de Borft zyn regelmaa- tig gevlakt met zwarte nederwaards ftrekkende, de Dekveders onder aan de Staart met breeder en verwarder donkere Vlakken. De Pooten en Voeten zyn van eene donkere of zwartagtige Kleur, doch de Vingers een weinig naar Vleefchkleur trek- kende. Hy heeft ‘er drie, voorwaards ftaande en aan elkander gewebd even als in de Eenden, met een Vlies langs de binnenzyde van den inwaardfen Vinger. De Vogel heeft ook twee kleine Agtervingertjers, die een Vlies of Vin aan de onderzyde voe- ren. De Klaauwen zyn breeden plat, gelykerwys.de Nagels van een Menfch: de Pooten byna aan ’t end des Lighaams geplaatft en zeer plat (*). Deeze Vogel kwam, droog bewaard, uit Groenland, en werdt prefent gedaan aan mynen goeden Vriend, den Koopman Jorn WARNER, in Rotherhith; die hem vervolgens aan my gaf, om hem in dit Werk af te beelden-en te befchryven. De- zelve verfchilt hoofdzaakelyk in de Kop van eenen van dit Geflagt, die in Engeland gevonden werdt, door Wir LoucuBx in zyne Ornithologie, bladz. 311, sed jn be x / ch (89) Colymbus Caudatus Gutture rubro, Epw. 4v. Gen. 68. Sp. rt. Lomme. Nat. Hift. ID. V. Stux. IH. TE, 07, Mergus Gutture rubro. Brass, ‚4u, VI. p. bladz. 134. irr, Ì. rr, f, 1. Colymbus Lumme, Corpore fupra (*) [In't Hoogduicfch leeft men hier und find glatt, nigricante,fubtus albo., Collo antice Ferrugineo. Bruns. dat is,en zyn glad, terwyl in ’t Engelfch van Epwarps Ornith, 132. Colymbus feptentrionalis. Linn.Sy/?. Nat. ftaat, and.are very. flats Ook blykt uit de Afbeelding, XII. Gen. 75. Sp. 3, Colymbus: Aréticus. Sy/%. Nar, X, dat zy plat zyn en ver van glad.;} V 2 So VERZAMELING van UITHEEMSCHE hebbende aan de Keel geen rood (}). Onlangs werdt my een van dit {lag van Voge. len gebragt, die nieuwlings in de ‘Theems gevangen was, waarin ik, door de Vin- gers voorwaards over te buigen, bevondt, dat zy niet meer dan veertig Graaden wils den afwyken van de verlangde linie der Poot, daar zy, om den Poot loodregt te maa- ken in het gaan, een hoek van negentig Graaden met die linie moeften kunnen maa- ken (*). Derhalve oordeel ik, dat het Berigt, van hun overend loopen, een mis- flag zy: want, ftond het Lighaam regtop, en de Pooten niet, zo moeften de Voe- ten voorwaards uitfteeken, en dan zou noodwendig de Vogel agterover vallen, ten ware hy zyn Lighaam op de Knokkels der Pooten van agteren deed ruften, dat niet natuurlyk is: des verbeeld ik my , dat hy in een half regtop ftaande poftuur moet loo- pen, zo als ik hem in Afbeelding heb gebragt. By myn weeten is deeze Vogel tot nog toe niet befchreeven. Pp A4 ASA U XC. De kleine Buffels-Kop Eend (go). In grootte komt deeze Vogel tuflchen de gemeene Eend en de Schyftaling in. Zyn Bek is Loodkleurig. Aan beide zyden van den Kop is een taamelyk gedeelte wit, doch buitendien de geheele Kop met lange Dekvederen bezet, die zeer fierlyk in *t blaauwe, groene en purperkleurige fpeelen. De langte deezer Vederen, als ook derzelver luchtigheid, maakt, dat de Kop zig veel grooter, dan hy weezentlyk is, vertoont, en daarvan mag wel deeze Eend den naam van Buffelskop bekomen heb- ben: alzo de Kop des Buffels, wegens de dikke en lange Haairen, waar mede hy bedekt is, zeer plomp en groot fchynt. De Wieken en het bovenfte deel des Lig- haams hebben beurtlings witte en zwarte Streepen, die zig van de Schouders en Rug tot aan de Stuit uitftrekken. De Slagpennen, naamelyk, zyn zwart; nevens dezel- ven loopt een witte Streep, waar aan een zwarte volgt, dan weder een witte, en eindelyk een zwarte, die het midden van de Rug bedekt. De Staart is, gelyk het Lyf van onderen, witagtig Afchgraauw, en de Pooten zyn rood. Het Wyfje is over * geheel bruin, zelfs de Pooten en Voeten; hebbende den Kop glad en zonder Franje. Zy onthouden zig in verfch Water en komen flegts des Winters, in Karo- lina, te voorfchyn. PL A APT or OL De Moordfche Eidergans (91). Deeze Vogel is een der grootften onder de Eendvogelen. Zyn Sneb wordt in de Natuurlyke grootte onder aan de Afbeelding vertoond. Ik houd hem voor den Eider of zagtvederigen Endvogel van Wormrus, en voor de $#. Cutberts Bend van de ‘ Faro- (4) [Lmanzus haalt deezen van Epwarps, T. 97, in _ bucephala. Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 67. Sp. ar. Sy/?. de XIL, Uitgaave van zyn Syft. Nat. aan, onder den Nat. X. Gen. 6r. Sp. 19. Dikkop-Eend. Nar, Hijt. 1, naam van Columbus Caudatus Gutture nigro (met een _D. V. Srux. bladz. so. zwarte Keel) dat een groote misflag is. ] (or) Anas major albus & fufcus. Epw. dv. II. T, ’ (*) [In ’t Hoogduitfch ftaat, van veertien en negen- 98, Anas St. Cuberti five Farnenfis. Wirr, Ornith. 278, tien Graaden: waar uit blykt dat die Vertaaler hier T.76. Ray. 4v. r4r. N. 3. Anas Plamis molliffimis. noch het Engelfch, noch de zaak , waar van gefproken Worm. Mu/. gro. Anfer lanuginofus, Brass. 4v, VI, wordt, begreepen heeft.] p. 494. T. 19, 20. Anas molliffima. Linn. 5/2. Nat. (go) Anas minor purpureo Capite. Carzss. Carol. I, XII, Gen. 67. Sp. 15. Syf?. Nat. X. Gen. Ór. Sp. 12, T. gs. Anas hyberna. Briss. Av. VL, p. 349. Anas Eider- vogel. Nat. Hijt. 1. D. V. Stuk, bladz, 40. nn a EN ZELDZAAME VOGELEN. 8r Faro-Eilanden , beiden door WiLroueugr verzameld, en in zyne Ornitholgie, pag. 362, geplaatft. : Ta | SEN. | ___Her Mannetje, dat hier flaande is afgebeeld, heeft de Snebbe niet zo zeer (amen- gedrukt, als die gewoonlyk in de Eenden is, zynde zwartagtig van Kleur, en in dé boven- en onder-Kaak , beiden, Zaagswyze getand, uitgenomen naby de Punt. De tip van de Bovenkaak hangt een weinig over die van de Onderkaak heen. Het Grond- ftuk van de Sneb gaat in * Voorhoofd wederzyds met twee fcherpe punten, en de Veders, ter wederzyde van den Kop, ftrekken zig in een fcherpen hoek tot digt onder de Neusgaten uit: gelyk dit in de Afbeeldingen duidelyk is te zien. Van het __voorfte naar het agterfte van den Kop loopen twee breede zwarte Streeken, waar iù de Oogen geplaatft zyn. Tuffchen die twee Streeken is de Kruin, byna tót aan de Snebbe toe, wit, zo wel als het overige van den Kop, de geheele Hals, Rug en de _kleinfte Dekveders der Wieken ; maar in het agterfte van den Hals, effen onder de enden der twee zwarte Streeken, zyn de Veders van eene lichtgroene Kleur, die in het Witte verfmelt. Dit laat{te vertoont zig meer als een toevallige Vlak, dan als een Natuurlyke Plek, en ik zou het voor iets zodanigs gehouden hebben, indien ver= fcheide Onderwerpen my niet verzekerd hadden, dat deeze Vlak natuurlyk ware: Alle de Slagpennen zyn zwart of donker, uitgenomen drie of vier der inwendigften, naaft aan de Rug, welke wit zym De eerfte ry der Dekvederen, naaft boven de Slagpennen, is ook donker , maar de binnenwaard{e Dekveders zyn wit. De Staart is van eene vuilzwarte ÍSleur. De Buik, de zyden onder de Wieken en de Dekve: ders, zo wel boven als onder aan de Staart, zyn donkerzwart. Op de Borft breekt het Zwart en Wit niet eensklaps af, maar vloeit een weinig in malkander. De Poo- ten en Voeten zyn van eene zeer vuil bruine of zwartagtige Kleur, hebbende vier Vingers, op de gewoone manier geplaatft , en gewebd als in de gewoone Eenden. Ook zyn de binnenfte en agterfte Vingers met zydeling(che Vliezen of Lappen voor- zien; gelyk gemeen is aan dit Geflagt. De Klaauwen zyn zwart. __Het Wyfje, boven aan de Plaat, als in * verfchiet, vliegende voorgefteld, komt in Geftalte, Grootte, de Kleur van den Bek en Voeten, naauwkeurig met het Man- netje overeen, maar de Fluimagie is grootelyks verfchillende. Het is over ’ geheel van eene bruine Kleur, doormengd met kleine zwarte Streepjes, uitgenomen de Staart en de groote Slagpennen, die donker zyn. Dat deeze Vogels hunne Jongen, aan de Kuft van Noorwegen, in de Maand Juny uitbroeden, heb ik ontdekt, door in’ laatft van Mey 1718, van een Viffcher in Noorwegen, een Wyf je van deeze Soort te koopen , % welk ik aan iemand gaf klaar te maaken om te braaden, en deeze bragt my daar uit een volmaakt Ey, grooter dan een Eenden-Ey en groener van Kleur, dan die gewoonlyk zyn. Mil, Deze Vogels zyn droog bewaard uit Groenland overgebragt, en ten huize van Sir HANs SLOANE te Chelfea geplaatft. Ik geloof dat men ze op alle Kuften en Ei- landen van den Noorder Oceaan aantreft. Ik vind van deezen Vogel gewag ge- maakt, in de uit het Deenfch vertaalde Hiftorie der Faro-Eilanden, welk Werk niet gemeen zynde, zal ik hier daar uit overneemen, ’ gene de Eigenfchappen betreft van deeze Eenden. „ De Eider-Haan is jong zynde bruin, gelyk de Hennen, doch … wordt volwaflen zynde byna geheel wit, zo dat men hem Zider-Blink noemt „… Van deezen Vogel vergadert men het Eider- Dons, t welk de Eider van zyn Borft „ plukt , en in het Neft rondom de Eijeren legt, wanneer hy die gaat broeden, en, „„ als dezelven uitgekomen zyn , en de Jongen met de Moer zyn weg gevloogen; „ dan wordt dit Dons uit het Neft genomen, zynde alsdan vol Mos en Stroo, waar … van men het zuivert en droogt. Het Dons, dat men op andere tyden van deeze …„ Vogels afplukt, is nergens goed toe, zynde vet en rottende.” | Dewyl ik veel gebrek vind in andere befchryvingen van deeze Vogelen, en geene Afbeeldingen om dezelven op te helderen, zo hope ik dat myne moeite in IW. Deel, X deezen 82 VERZAMELING van UITHEEMSCHE deezen niet verfmaad zal worden: doorde onderzoekers der Natuur en Liefhebbers; Ik houd het voor een Zee-Bend, die alleenlyk de Zoute Wateren bezoekt (*). PL AA TT XCIL De breedbekkige Amerikaanfche Eend (92). Deeze is wat kleiner dan, een gemeene Eendvogel. De. Oogen zyn geel. Het bovenfte van de. Wiek. is. met bleekblaauwe, Vederen; bedekt „onder welken eene ry van. witte. Vederen „ en onder deeze. eene ry; van groene ftaat.. Verder-is de-Wiek, tot aan. de Punt toe, bruin, zo wel als-het- geheele: Lighaam „ hoewel met eene Wolkagtige mengeling „. vertoonende zig byna als in de gewoone wilde Eenden; Ook komt deeze Vogel, mer den genen dien WirrougHgsy , bladz. 370 befchrees ven heeft, niet volkomen. overeen. Doch indien„zy, naar ’t gene hy. zegt, des Winters van Kleur veranderen, zo kan deeze wel, eenen de zelfde: zyn. met „de zyne. En, aangezien. hunne Snebben eenerley- gedaante hebben, waar door zy, van allerley ander (lag van Eenden onderfcheidelyk zyn , zo kan ik dezelve- niet be- ter, dan met de woorden van dien voortreffelyken-Autheur, befchryven. Hunne Sneb (zegt hy) is drie Duim lang, Koolzwart, (doch die vanden tegenwoordigen is roodachtig bruin met zwarte Vlakken.) aan’ end veel breeder dan;aan *t Grond» ftuk, als een Schild uitgehold en van omtrek rond; hebbende aan de Punt een klein Haakje of Klaauw. Ieder helft van de Snebbe is Kamswyze met. Tanden bezet; en heeft {malle Streepen of Blaadjes, welke „als. zig- de Sneb fluit, in elkander „… fchieten, De Pooten en Voeten-zyn rood.” Ik weet niet of de tegenwoordige van de Mannelyke dan van de Vrouwelyke-Sexe ware, 33 33 33 BE EED OBRIE LEAD EE TRD Pr AA Te XCII, Gekraagde. Bend. van. Terreneuve (93). Deeze heeft omtrent de grootte van,de-gewoone wilde Eenden: De Sneb is. on» gevaar een derde korter, en nietze veel fammengedrukt als inde tamme of Hok-Eend. Zy heeft, van den hoek des Beks tot aan de Punt, anderhalf Duim, en de Wiek, geflooten.zynde, zeven en een, half Duim Jangte.. De Kleur van,de Sneb is.donker of zwartagtig. Aan de kanten, zo wel van de boven-.als onder- Kaak „ is zy. getand, en een weinig, Haakswyze krom, aan de, tip van de eerftgemelde. De,Neusgaten {taan vry. digt by elkander, in het bovenfte der Snebbe. ‘Tuflchen.den Bek en de Oogen, wederzyds, is een witte Plek, van welke opwaards-een. witte. Streek loopt, die allengs;roodagtig. Oranjekleur wordt, reikende tot, aan het agterfte van den Kop, wiens zyden agter.de Oogen. donkerblaauw- zyn. naar het Purpere een. weinig. trek» kende. Midden in deeze blaauwe Plekken, omtrent. de plaats der. Ooren. is ook. een wit Vlakje. Verder trekt zig; van agter den;Kop, nederwaards langs-den, Hals, Pra! pk | aan (*) [Eén omftandiger befchryving van de Levens- manier, aart’en eigenfcliappen deezer Vogelen, groo- tendeels uit-de:Natuurlyke. Hiftorie van Noorwegen door den Heer PontorpipaAns, Biflchop van Bergen, ont- leend;” kan men vinden in myne Natuurhyke Hiftorie, IL Deers V. Stur, bladz 405, enz. ] (92) „Amras-Americanus-lato.Roftro,-Caress; Carol, I, T. 96. Anas platyrynchos erythropus, Arpr. Orzith, HL p. 230,231. Ânas Clypeata: Briss: 40. VL p.329. T. 32. fig. 1. Anaslatiroftra major. GesN. 4v. 120: Friscu. Av. T,16r, 163. Anas Clypeata, Linn. $y// Näts;.X1L (Gen: 67: Sps 19. Syft, Nat. Xu-Gen.6rSp. 16. Schild-Eend of. Slobbe. Nat. Hift.L D_V.St, bl,46. “_ (93) Anas fafcus maculatus. Epw. Av. IL. T. 99: Anas torquata: ex-Infulâ: T'erree novee.. Brass, Av; VI, p;.362 Anas-Hiftrionieas, LanNs Sy/ts Nat, XI, Gen, 67. Sp. 35. Syf?. Nat. X. Gen. Ór. Sp. 30, Gekraagde Amerikaanfche Eend. Nar. Zift.I. Ds V. Stuk, bh59à EN ZELD ZA AME! VOSG E LEN: Bà: B, ‚aan ieder zyde , een witte Streep uits De-Kopis-vansboven bruin, loopende de Vedertjes voorwaards in een Punt, langs-de Snebbe, tot tuflchen de Neusgaten,-uit. De geheele Hals, zo-voor als agter tuflchen de gezegde witte Streepen „ iszwarts. maar heeft onder, effen boven de Borft,. een witte. Ring of Kraag, die byna rond: loopt en zig als een Halsband vertoont ,.zynde van agteren {legts een weinig: afge. broken. De Veders, aan deeze Haiskraag paalende, zo boven als beneden, zyn donker zwart. Ben dergelyke witte Streep vertoont zig tuflchen. deeze Kraag en de: Wieken, De Rug is, digt aan den Hals, donker purperblaauw ; in ’ midden. vuil zwartagtig bruin, zynde de Stuit en Dekveders van de Staart donkerzwart , met eenen blaauwen weerfchyn. De grootfte Slagpennen en de-Staartvederen zyn- vuil zwarts agtig bruin, hebbende de middelfte Slagpennen haare- buitenfte. Baarden. fchoon glin= {lerend purperagtig blaauw, en de Dekveders, onmiddelyk. daar boven , zyn van even de zelfde Kleur, met witte. Tippen. De Slagpennen naaft aan de Rug, als ook de Vederen, die van de Schouders over dezelven heen vallen, zyn aan de ran= den haarer Baarden blaauwagtig Afchgraauw, en in *t midden, langs-haare Schaften, wit: de kleine Dekveders zyn-Afchgraauw , met eene witte Vlak in % midden van dezelven, op ieder Wiek, De Schouders zyn roodagtig bruin. De Wieken zyn dan de binnenzyde donkerbruin. De Borft onder-de Halskraag is blaauwagtig. De Buik en Schenkels zyn vaneen vuiler Kleur, naar Zwart hellende; maar de Veders, op de zyden van het Lyf, zyn roodagtig- bruin of dof Oranjekleur, welke-de- Wie. ken, als die geflooten zyn, ten deele bedekken. Daar is aan ieder zyde van. de Staart, waarde bovenfte-en onderfte Dekveders famenkomen , een kleine-witte Vlak, De Pooten, Voeten en Klaauwen , zyn blaauwagtigzwart; met de Vingeren ge- webd of gevliesd, gelyk de Afbeelding toont. _Deeze Vogel was, met en benevens anderen, gedroogd zynde, van. Newfound- land of Terreneuve herwaards- gebragt. My werdt dezelve geleend.door den Heer. Horms , van den Tower te Londen, die my zeid’, dat de Terreneufiche Viflchers hem den Lord noemen. Wart hier van de reden zy kan ik niet zeggen, maar ik onderftel, dat zulks van de gedaante van een Halsband voorgemeld, welke deeze Vogel aan den Hals heeft, af te leiden zy: aangezien het draagen van Gouden Ket- tingen van ouds een merkteken, van hooge Waardigheid in „Europa is geweeft (*). Geen Afbeelding noch elders eenig het minfte gewag gemaakt vindende van deezen Vogel, mag ik, dunkt my, het wel waagen, denzelven voor eenen. niet. befdbrree- wenen te verklaaren, 5 | SSSSSSSSSSSISSSSSSSI SS ES SS SSIS SISSI SS SISISISISISISIEIE: BOE TAA UPE STE LV. Gekuifde of Zomer- Bend. van. Karolina (94): Á Haar-grootte is-tuflchen die der. Wilde Eenden en Schyftalingen middelflagtig. Zy heeft een roode Snebbe., met een‚zwarte.Vlak-op *t midden; en aan % end een zwarte. Nagel of Hoornagtige Klaauw. Het, Grondítuk der, Snebbe is gerand met een geelen Vleezigen zoom, welke uitpuilt, loopende. wederzyds {pits toe, naar de Oogen, wier Kringen zeer groot en rood. zyn, ftaande in een roode Ring. Het bovenfte van den Kop is fierlyk. mert een, dubbelde, Vederbos bedekt „, welke uit lange Vederen, van eene blauwe, groene en, Purperkleur, famengefteld. is, hangende ___(*) [Ik geloof veeleer, dat ‘er die naam aan gege- (94) Ands Americanus criltatus elegans. Caress. ven zy, wegens de kekelbonte Ploimagie, waarin hy Caro. IL. T. 97. Anas eftiva, Briss. 4v. VI. p. g5t. mooglyk in die Geweften uitmunt. boven. deandere E32, f.2, Anas-Sponfa.. “Linn: Sy/t Nat. XIL, Gen. Wilde Eenden , hoewel veel te kort fchietende by de 67: Sp: 43. Syj% Nat, X- Gen, Gr. Sp, 37. Bruidje. volgende , deswegen ‘het Bruidje getyteld 5 want.die Nat, Hijt, L, D. V, Stuk, bladz, 68, Halsband zegt byzonder weinig. } en 5 _t ded en, 7) 84 VERZAMELING ván UITHEEMSCHE agter ‘aan den Kop af, en van een gefcheiden zynde door eene {malle witte Streep „ welke zig, van het bovenfte des Grondftuks der Snebbe, agterwaards uittrekt. Van onderen is teder Vederbofch ook met eene witte Streep gezoomd, welke aan de: Oogen begint, met de andere evenwydig voortloopt, en de Kuif van het onderfte. deel des Kops, het welk purperkleurig is, afzondert. De Keel is wit, en daar: van komen wederzyds twee witte Streepen af , waar van de eene opwaards loopt. naar de Kruin, de andere rondgaat om den Hals. De Borft is vuil rood, en, gelyk Ermelyn, digt befprenkeld met witte Vlakken. Wat boven de Schouders is een” breede witte Streek, overdwars, en daar onder, digt tegen dezelve aan, een breede zwarte Streek. De Rug en bovenfte deelen der Wieken zyn op veelerley en ver- anderlyke wyzen , bruin , blaauw en Purperkleurig. De kleine Veders-, aan de Stuit , zyn roodagtig Purperkleur, en tuflchen dezelven komen twee geelen te voor- fchyn. De Staart fpeelt in *t blaauw en paarfche. Het onderfte gedeelte of de Rand der Wieken wordt door de kleine zyd-Pluimen, van de Schouders af tot aan de helft der Wiek, ingeflooten en bedekt, en deeze maaken eene wonderbaare verwiffeling. van zwarte en witte Streepen, die echter, naar de beweeging van den Vogel, en de verfchillende plaatzing welke hy aan zyne Vederen geeft, een ander aanzien krygt (*); het welk zyne Schoonheid kragtig vermeerdert. Aan de zyden is het Lyf, onder de Wieken, bruin, met dwars loopende, Golfswys geboogene Stree- pen, gelykerwys in veele andere Eenden. De Pooten en Voeten zyn roodagtig bruin, ‘In Virginie en Karolina broeden deeze Eenden , en maaken haar Neft in de Gaten, door de Spechten gehakt in hooge in * Water groeijende Boomen, inzonderheid in de Cypreflen. Nog jong zynde en, niet vliegen kunnende, worden zy door de Ouden , op de Rug, uit de Neften in ’ Water gebragt; en, als ‘er gevaar ont= {laat , dan houden zy zig met den Bek vaft aan de Rug der Ouden , die dus met hun dan weder van daar weg vliegen. Het Wyfje is t'eenemaal bruin. PL. A A T KCV. De Eend, het WWittertje genaamd (95). -… Deeze Vogel fcheen my wat kleiner dan de gewoone Eend te zyn, enh nader të komen aan de grootte der Talingen. De Sneb is, van den hoek des Beks tot aan de Punt , anderhalf Duim lang, en de Wiek, geflooten zynde, een weinig over de zeven Duimen. De Sneb heeft eene donker zwarte Kleur, en is van geftalte als in de Eenden, doch niet wel zo lang als: in fommigen van dit Geflagt. De Kop is glanzig donker zwart, uitgenomen twee groote witte Vlakken, die agter de Oogen wederzyds beginnen, loopende agter in de Nek famen. De zwarte Veders, digt aan het Grondítuk van de Sneb in * ronde , hebben een fchoonen groenen weerfchyn, raar die op-de Kruin, en aan *t begin van den Hals, zyn meer paarfchagtig. Wat laager is de Hals geheel wit, doch wordt van agteren , benevens de geheele Rug, dof zwart. De Stuit en Dekvederen van de Staart, zyn vuil wit. De middelfte Ve: ders van de Staart heeft deeze Vogel aanmerkelyk langer dan-de Zyd-Vederen, die zydewaards allengs korter worden. Zy waren allen van eene donkerbruine of zwart- agtige Kleur aän de boven- en wat bleeker aan de onderkant. De buitenfte Slagpen- nen der Wieken zyn zwart; de middelften hebben witte Tippen , doch zyn naar de inplanting toe, alwaar zy onder de Dekveders fchuilen , donker. Drie of vier der zo | Al ke, ke" 1 dln bin- (*) [Dit zalde reden zyn, dat menhem Avis noncon- _Querquedula Ludoviciana, Brrss. dv. VL. p. 4ór. T, fiflenss of onbeftendige Vogel, by Niereusere gety- 41. f. 1. Anas albeola, Linn. Syft. Nat, XIL. Gen. 67. teld vindt. ] 17 An Sp. 18. Syf?. Nat. X. Gen. ór. Sp. 15, ’t Wittertje. (95) Anas minor albus& fafcus. Epw. 40. II, T. zoo. Nat. Hijt. LD. V. Stuk, blì46. dus by de Ooren naar het Hol trekken. Men beweert ook dat deeze Marmel- 5 dieren, om niet overvallen te worden, Wagten uitzetten, die door fluiten alarm ‚> maaken. Zy worden van de Inwooners des Lands gegeten, die dezelven voor > eene zeer goede Spyze houden, brandende hun Ver in de Lampen”. Niets komt my, in dit Verhaal, onwaarfchynlyker voor, dan dat zy van een Dier eene Kar maaken , die van de anderen voortgetrokken wordt: doch men kan zulks geen grove Onwaarheid noemen, fchoon het ’er eene was; doordien dezelve van de een- voudige Alpifche Boeren haaren oirfprong heeft , die zulks miflchien van hooren zeggen hebben. | De Heer Doktor Mrrcuer, een Geneesheer uit Virginie, die zig thans in Lon- den ophoudt, heeft My berigt; dat dit Diertje in Levensmanier veel overeenkomft met de Inkhoornen heeft; zynde deszelfs Staart, wanneer het in % wilde leeft „ ook veel ruiger, dan in deeze Afbeelding. | SSSSSESSSESSSSSSSSSSSS SS SIS SSS SSS SSS SISSI P L A A T CIIL De Bek van den Eoyptifeben Reiger, Ibis genaamd, Op deeze Plaat, die een Land- en Zee-Kaart is (*), ftelt de bovenfte Afbeelding den gedagten Bek, in zyne Natuurlyke grootte, voor. Men heeft denzelven, in te- genwoordigheid van den Hertog van RrcHMONT, genomen uit een Lighaam, dat | gebals (*) [De Heer EpwanDs heeft deeze Kaart, die een gedeelte van Vrankryk, Holland, Duitschland , Deene- marken en Noorwegen, benevens geheel Engeland en Schotland, als ook het Kanaal en de Noordzee behelft, aan ’ licht gegeven, om daar op de Reistogten te vertoonen, welke door hem in de aangeweezen Jaaren gedaan zyn. Alleenlyk. merke hy aan, dat men in plaats van 1730, moet leezen 1731, hebbende hy in dat Jaar een Reisje van omtrent twee Maanden, met zyn Broc= der en Zufter, in Holland en Braband afgelegd. Om- trent 1720 hadt hy zig ruim anderhalf Jaar, by Parys opgehouden. Hier van, en van zyn overigen Levens- loop , vindt men in het Aanhangzel van zyn Werk een omftandige befchryving, } ZL 3 92 VERZAMELING van UITHEEMSCHE gebalfemd uit Egypte was gekomen (*). Deeze Bek was byna zo dik als breed; zynde in de geheele langte rond. Droog vertoonde hy zig wat ruuw, en het Bee- nige of binnenfte gedeelte hadt eene roodagtig bruine Kleur, gelyk andere verou- derde Beenders van Dieren. Dit was ten grootften deele bedekt met eene donkere Huid, die ’ervaan beide Enden afgefchild was; zynde het aan * End naar den Kop toe wat ingekorven, doch de uiterfte punten toonen de volle langte aan van deezen Bek. De beide Kaakebeenen hadden hunne fpitfe Enden onbefchadigd. Door dit Stuk dus te bewaaren kunnen de Lief hebbers mooglyk in ’t vervolg dien Vogel, welke by de oude Egyptenaars zo beroemd was, ontdekken (f). | De Koninglyke Akademie van Parys heeft de befchryving gegeven van een witten Jbis, wiens Bek genoegzaam overeenkomt met deezen, uitgenomen, dat hy aan ’% End als ’ ware afgefneeden is, hetwelk zy voor Natuurlyk aanzien, doch ik verbeeld my, dat het toevallig moet zyn. De Bek wordt aldus door hun befchreeven. „ Het begin daar van was een helder Geel, het welk allengs fterker wierdt en van eene Goudkleur, zeer hoog aan t End. De Oppervlakte van den Bek was effen, en gepolyft als Yvoor of Hoorn. Geflooten vertoonde dezelve zig uitwendig volko- men rond, hebbende van binnen een Kanaal van de zelfde gedaante. De twee deelen dus famengevoegd zynde, bleef ’er aan ’% End een kleine Opening over, om het Zeewater uit te laaten, wâar mede men zegt dat zy zig zelf waflchen zouden. De kanten van den Bek waren fcherp en hard, gelykerwys al het overige daar van, en ftevig genoeg om Slangen door te fnyden; gelyk men zegt dat deeze „ Vogel doet”. Volgens hun was hy uit Egypte gebragt en heeft verfcheide Maan- den te Verfailles geleefd (J). | es Doktor Saw zegt, in zyne Reizen en Waarneemingen over Barbarie, en2. … De Jbis, die weleer aan ieder Huisgezin [in Egypte] bekend was, is thans onge- „ meen zeldzaam, hoewel zyn gemis genoegzaam wordt vervuld door de Oijevaa- „ ren”. In % Aanhangzel van dat zelfde Werk heeft de Doktor een gedeelte van de Onderkaak in Afbeelding vertoond, die uit een gebalfemd Lighaam was genomen, hoewel dezelve by mifllag, (ik onderftel dat het een Drukfeil zy ) de bovenfte helft genoemd wordt. Eenigen der Beenderen van den flis zyn ook aldaar, bladz. 65, in Plaat gebragt. Die den Zwarten Ibis van BeLLoNtus met den //”'úten vergelyken wil, kan de Vertaaling daar van vinden door onzen Landsgenoot , WiLLOUGHBY, in deszelfs Wogelkunde, pag. 288. In de Hiftorie van Brafil door Piso {chynen twee Soorten van Ibis befchreeven te ayn, de eerfle, pag. 2913 Curicaca, de ander pag. 200, Jabiru genaamd ($). 53 Het kleinfe Kolibrietje (**). Beneden op de Plaat is het kleinfte Honigzuigertje in zyne Natuurlyke grootte en geftalte voorgefteld. Deszelfs Bek, benevens de geheele bovenkant van den Kop, den Hals, het Lighaam, de Wieken en Staart, is van eene vuil bruine Kleur, doch | die “ces, de Paris, depuis 1666 jufgqu'ä 1999. Tome III. troifieine Partie. 9) [De witte Lbis, voorheen door Linnaus onder (*) [In ’t Hoogduitsch heeft men hier, bon efnem alrhen Galfamirten Wagel ; doch, dewyl in ’t Engelsch on as en taken out of an embalmed Jubject ‚zo ge- loof ik veeleer, dat dezelve uit een Momie was geno- de men: te meer , dewyl in *t vervolg blykt ‚dat men den geheelen Vogel Ea in Engeland gehad heeft. De Egyptenaars waren gewoon verfcheide dingen, van dien aart, by de Lighaamen in te balfemen. ] i (f) [Hier uit blykt het zo even gemelde; want, in- dien de Vogel ’er by was geweeft, zou.dit niet {troo- ken,en dan hadt Erwarps denzelven ook wel in Plaat „gebragt. | N . (1) Zie de-geheêle befchryving van deezen Egypti- fchen Reiger, in de Mém. de Acad, Royale des Scien- eigers betrokken, is thans door zyn Ed, in *t Ge- flagt der Tantali geplaatft, onder den naam van Tunta= lus Ibis. Syft. Nat. XII, Gen.85. Sp.4. Zie daaromtrent de Nat. Hift. I. D. V. Stuk, bladz. 213. ] (**) Mellivora Avis minima. Epw. 4v. IL T. ros. __Mellifuga. Brrss. Ao. III, p. óos. T. 36. £. 1. Quai- numbi feptima fpecies. Marcen. Braf/. 197. Wir, Ornith. 167. Ray. Aw, 187. Quainumbi minor corpore toto cinereo. Ray. dw. 83. Trochilus minimus. Linn. Syf?. Nat. XII. Gen. 66. Sp. 22. Allerkleinft Bloemzui gertje. Nat. Hift. IL, D, IV. St. bl. 447. PL, XXXVL £. 14. EN ZELDZAAME VOGELÉN., 01 die deelen hebben, in den Zonnefchyn, eenigen groenagtigen Goudslans, daar het Oog in gewoon Licht geen en van heeft, De onderzyde van den Kop, Hals ent Lighaam, is vuil wit, zo wel als de buitenfte Veertjes van de Staart; de Pooten en Voeten zyn zwart, Dit geheele Geflagt van Vogeltjes heeft éen zeer fyn Buisje of Pypje, *t welk zy buiten hunnen Bek, onder aan deszelfs Punt, kunnen uitftrekken. Dit Pypje fchynt zig aan *t end, in twee zeer kleine te verdeelen, en daar mede zuigen zy den Honig uit de Bloemen. Het Eytje van dit Vogeltje, zo ik onderftel, is nevens hetzelve in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde wit van Kleur. Gedroogd zynde woog dit Vogeltje niet meer dan vyf Greinen, Ik agt dit hetzelfde te zyn als het kleinfte Honigzuigertje, uit Sir HANS SLOANE?’s Hiftorië van Jamaika, (Vol, II. p. 307.) die aldaar zegt, dat het, toen het zo even gedood was, niet meer dan twintig Greinen woog (*). De Heer BENJAMIN Cower, vereer: de my dit Vogeltje, en de Fleer P. CorinsonN het Eytje. Het een zo wel als % andere was van Jamaika afkomftig (f). Liwêe vreemde Hoorn. Torrèn, De Torren, hier afgebeeld, zyn van de Natuurlyke Grootte. Ik onderftel dat de bovenfte het Mannetje , de onderfte het Wyfje zy. Haar Geftalte verfchilt ner- gens in, dan in de fcherpheid en langte van de Hoorens in het Mannetje, terwyl dezelven ftomper en korter in het Wyfje zyn. Het Mannetje is over % geheel don= ker bruin of Koperkleurig, met eenen glinfterenden Goudglans: het Wyfje zwart en_tevens glanzig. De Oogen zyn in beiden rood. Myn verplichtende Vriend, Dr. MarTnew Lrr, Lid van het Kollegie der Geneeskundigen, voorzag my van deeze Torren, die uit Ooftindie gekomen wa- ren. PerrveR fchynt van het Mannetje twee Afbeeldingen in zyne Werken te hebben, waar van het eene, zo hy zegt, van Borneo kwam (1). SSSSSSSIISSSEIS SISSI SSS SSS SESSIE SE B rEt AAT CIV (6). De Amerikaanfche Berkbaan (104). Deeze Vogel was ongevaar een derde grooter dan een gewoone Patrys. Hy hade den Bek bruin, de Oogen zwart met Hazelnootkleurige Ringen. De Pooten wa- ren, tot aan de Vingers toe, gedekt mert geelagtige Wallige Vederen. De Staart was kort en aan *t onderfte donker zwart; zynde, voor ’ overige, de Pluimagie van den geheelen Vogel roodagtig bruin en overdwars met zwarte en witte Streepen Golfswyze overtoogen. Op den Kop hadt hy lange Veders, welke, als zy overend ftonden, een foort van Kuif formeerden. Het byzonderfte nogthans en iets zeer ongewoons, waar door zig ook dezelve van alle andere bekende Vogelen onder- fcheidt, zyn twee bondeltijes van Vederen , naar kleine Wiekjes gelykende, drie >) Le Is derhalve onbegrypelyk , hoe de Ridder Linneus van dit Vogeltje kan zeggen: (Sloanei viva ponderabat Gr. 2o, Edward ficca 45.) Dat van SLOANE woog leevende swintig, dat van Epwarps ge- droogd vyfenveertig Greinen. Het is, volgens zyn Ed., de kleinfte, zo wel als de Struisvogel de grootfte, on- _ der alle bekende Vogelen. (ft) [De Maatftok, die aan de zyde van dit Vogel. tje geplaatft is, dient om aan te toonen, welke Maat door den Heer Epwarps is gebruikt in zyne befchry- ving der Vogelen. | | (1) [Linneus heeft aangaande deeze Torren een ander denkbeeld. Zyn Ed. betrekt de bovenfte, wier Borftftuk driehoornig is, tot zynen Scarabeus Atlas CSy/?. Nat. XII, Gen, 189. Sp. 6.) en flelt dezelve uic IW. Deel, Duim America afkomftig: de andere tot zyne Scar. hilobus (Sp. 13.) welke het Borftftuk flegts met twee Knob- bels heeft , woonende in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa. Ik geloof dat die van Epwarps beiden Mane netjes zyn. | (5) LDeeze en de tien volgende Plaaten zyn uit het Derde Deel van \CarrsBy ontleend. Dit Îtrekt tot verbetering van ’t gene in de Voorrede dienaangaande gemeld is, ] (104) Urogallus minor fufcus, Cervice Plumis Alas imitantibus donatâ, Caresn. Car, IIL p. 1. T. ct. Las gopus Attinga Americana, Biss. Av. 1, p. 212. Te- trao Cupido. Linn. Sy/?. Nat, XII. Gen 103. Sp. 5. Gekuifd Veldhoen, Nat, Zijt. ID. V‚ Stuk, bl408. Aga 94. VERZAMELING var UITHEEMSCHE Duim lang, welke agter in de Nek, by den Kop, tegenover elkander {taan. Ieder bondeltje beftaat uit vyf over elkander leggende Vedertjes, als Wiekpluimen, die allengs in langte afneemen. Deeze Wiekjes, als menze zo mag noemen, zyn op zodanig eene wyze aan den Hals gehecht „ dar de Vogel dezelven famentrekken en uitbreiden kan. Wanneer hy verontruft wordt, ípreidt hy dezelven horizontaal uit, en op andere tyden. laat hy zeter wederzyde van den Hals nederhangen. De Hen heeft deeze Halsvederen niet, doch buitendien,is ?er tufichen haar «enden Haan weinig onderfcheid waat te neemen. Het maakzel van deeze Halsvederen, en de overeenkomft welke zy met weezent- lyke Wieken hebben, kunnen haar den Vogel in ’ loopen of vliegen, of ook tot beiden „ dienftig maaken; inzonderheid dewyl deszelfs gewoone Wieken, ten aan- zien van de zwaarte zynes Lighaams, kort zyn. Ik heb eenigen van deeze Vogels, in % jaar 1743 „ by den Graaf W1r.MINGTON te Chiswick gezien, die my zeid’ dat dezelven oirfpronglyk uit Amerika kwamen: doch, uit welk gedeelte zy eigentlyk waren, was hem niet bekend, De Plant, Meadia genaamd (*). De Bladen van deeze Plant zyn bleekgroen, en naar die van-de gemeene Krop{a- lade gelykende. Midden uit dezelven verheft zig een enkele Steel, welke ongevaar een Voet hoog is, en aan wiens boven-end zig verfcheide omgeboogen Steeltjes be- vinden , draagende ieder een enkele Bloem, en dus maaken zy met elkander een Kroontje van by de twintig Bloemen. De Bloem beftaat uit eene groene Kelk met vyf Infnydingen en een terug geboogene Bloemkrans, welke zeer diep is ingefnee- den, en veel gelykt naar de Bloemen van Cyclamen of Varkensbrood. De Helmpjes CAmberd) loopen met elkander in één Pant uit en zyn nederwaards geftrekt. Of- fchoon nu de Bloemen dus nederwaards-hangen; draaijen‘ zig’ vervolgens de Steeltjes om „ invoegen de Zaadhuisjes regt opwaards ftaan. | _Deeze Plant bloeide, in September des Jaars 1744, in de Hof van den Heer Corinson te Peckham. Zy- was geteeld uit- Zaad, ‘het welk aan zyn Ed. gezon- den was door den Heer-BARTRAM, die. hetzelve-ingezameld hadt aan gene zyde der Apallachifche Bergen, welke met de Kuft van Virginie evenwydig leggen. Het Zaad was vervat in een lang Vliezig Doosje, hetwelk in vieren open gaat en dan zyne zeer kleine Zaadjes uitwerpt. | en, Ik heb aan dit nieuwe Geflagt van Planten den naam van den geleerden Doktor Meap, °s Konings Lyf-Arts en Medelid der Koninglyke Societeit, bygelegd, om hem alseen Patroon der Konften en Weetenfchappen in % algemeen, doch inzon- derheid deswegen myne dankbaarheid te betuigen, dat hy, ter bevordering van de Uitgaave deezes Werks , ten grootmoedigfte veel heeft toegebragt. Zie hier de Geflagts Kenmerken van deeze Plant, dt Calyx. Perianthium monopbyllum, femiguinguefidum ‚ perfiflens ; Laciniis lanceo- latis, veflexis „ demum longiflinús revolutis. | | Corolla monopetala, guinguefida, Tubo accreta, furfinm veflexa: Lacinie longifme Linguiformes, acuta. Tubus Cylindricus ‚ Germen involvens ‚ Corollan fuftinens. Stamina. Filamenta guingue breviflma, Tubo infidentia. _Anthere longe lanceola: ta, didyme. | | … Piftillum. Germen Conieum rekbum. Stylus filiformis longitudine-Starninum-Stigma. “ Perianthium Capfula ovata unilocularis, bivalvis, apice debifdens. Semina plura parva, Receptaculum Columnare liberum. | ee tt RR Hf eht ee | Zo- (*)“Dodecatheon. Meadia. Linn, Sp. Plant:-Ed. IL inftar Roftratis, Cyclaminum more reflexis. Prux. p. 207. Auricula Urfi Virginiana, Floribus Borraginis «Aln: 62, Tzoef.ó, Vid, Trew. Plant, Sel, T. 12. EN ZELDZAAMBE-VOGELEN os f | Zodanig vertoonde zig het maakzel in drooge, verdorde Planten, in welken de Bloemkrans in fommigen van de Buis afgefcheiden, in anderen digt daar mede veree- nigd was, zynde het dus onmooglyk volftrekt te bepaalen , of, die Buis een famen- groeijing der Meeldraadjes ware, gelyk inde „Monadelphia pentandria van den be- roemden LiNNZUS (waar van zy ongemeen verfchilt door de famenhechting en plaatzinge der Bloemkrans;) dan of die Buis tot de Bloemkrans behooren mogte , gelyk in de Cyclamen en Diapenfia van Linn. Het befchouwen der-leevende Bloe= men zal deeze twyfeling wegneemen, - | pessssssssrrsssrssstssesssrsrssser. LN Eid Aid er Het, gebeel- zwarte. Kaauwtje (105). Deeze Vogel is wat kleiner dan onze Kaauw. Op eenigen afftand vertoont hy zig geheel zwart, maar, wanneer men hem wat digter van naby befchouwt ; zo hebben eenigen van zyne Vederen een pdarfchen en groenen weerfchyn. Zyn Bek is, wegens deszelfs byzondere geftalte , met die van den Bek der Noordfche Alk, een Vogel die ook Scheermes-Snavel van WiLLOUGHBY genoemd wordt, oveteen= komftig (*); doordien zig de bovenfte helft merkelyk Boogswyze verheft, hebbende eenen hoogen en zeer dunnen Rand, Volgens het getuigenis van Sir HANS SLOANE leeft deeze Vogel van Kevers en Sprinkhaanen; aazende tevens ook op Vrugten en Graanen. Zy vliegen by fchoolen, maakende een fterk klaagend Gefchrey. Over- vloedig onthouden zy zig op Jamaika, Hifpanjola en andere Eilanden, De Vrouwe-Schoen, met een zeer groote roodagtige Bloem ({). Onder alle Soorten van Helleborines , draagt-deeze Plant de fchoonfte Bloemen; welke in groote achting zyn by de Ingezetenen van Noord- Amerika; doordien zy hun Hoofdhaair daar mede verfieren , noemende dezelven Moccaflen-Bloemen: welk woord in hunne Taal zo veel betekent als een Schoen of Pantoffel. Men geeft ’er derhalve ook den naam aan van Ca/ceo/us Marie of Lieve Vrouwe,Schoen., BERDE etat eneen keneden 3 ; ‚ ee NE De sanft ded AARD, LED LTD F. En AT CVI, De zwart oi goel bonte Ankflor (16) s Deeze Vogel is byna zo groot als een Merel of zwarte Lyfter. Hy heeft de Oog kringen geel en met-een blaauwagtige Huid omringd: den Bek zwart en, iets meer dan een Duim lang.” Aan den Hals zyn langagtige {pitte Veeren, welke los hangen. Van boven is de Rug, „zo. wel als, de, Wieken ‚, zwart doch waar mede zig eenig wit vermengt, zynde onder de Slagpennen bruin, De Hals en het onderfte deel des Lighaams zyn, zo wel als het agterfte van de Rug en de Stuit, roodagtig geel, Op Jamaika noemt menze Banannen-Vogels, dewyl zy ten deele leeven van deeze Vrugten. [of liever om dat: zy-hunne hangende Neften zeer konftig hechten, aan de Banannen of Pifangbladen.| Het zyn vlugge levendige Vogels, die men, wegens hunne leerzaamheid en,aardig tuimelen, dikwils in Kouwen houdt, inj hat | De (ros) Monedula tota nigra. SLOAN. Jam. IL p. 299. T. 257. f.2. Raj. 4u. 185. N.28. IGterus niger Biss. 4u. IL p. rog. T. ro. f. 1. Gracula Darita, Linn. Syl, Nat. XIL Gen. 53. Sp. 4. Syl. Nat, Gen.” zo. Sp. 3. Pifang-Spreeuw. Nat. ijt. 1. D. IV, Stuk, bladz. 341. _…(*) [Zie het I. D. V. Srur van myne Nat, Hit. bladz. 853} aan nt veld ae ai nets | (f) Calceolus Flore mazimo rubente , purpureis Ve= « : ee TJ ge ge IS 5 dà al: © nis notato ; Foliis amplis , hirfutis, crenatis, Radice î : 178 A57 A5 Á Dentis Canini. (ro6) Pica luteo:nigra varia. Carrss, Car; HIL T. s, SLOAN. Jam, IL, p‚, gor. T. 259. Picus major Nidum fufpendens. Wirr. Ofn. 97. T. 23, Xanthornus ma- jor nigro-varius. Brown. Jam. 427. Avis Bananas, Ars. 4v. IL T.40, Oriolus Iéterus, Lann. Sy/3. Nat, X. Gen. 49. Sp. 6,” Zwartkop Scharlaar, „Nat, Hift, LD. IV. St. bl. 336. Pl, XXXIV. f. 7, Aa 2 96 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Lelie - Narcis ‚ met witte Bloemen aan een tros el, < Deeze Plant heeft eenen Bolagtigen Wortel , uit welke zig een dikke Sappige Steel, zeven of agt Duimen hoog, verheft, voerende op zynen top een Tros van agt of tien kleine groene Bolletjes, uit ieder van welken eene eenbladerige, roodag- tig witte Bloem voortkomt. Het bovenfte deel van de Kelk verdeelt zig in zes {malle Blaadjes , welke een Beker omvatten, dat de Bloem is, hebbende twaalf In: fnydingen aan den rand, en van binnen een Styl, benevens zes Meeldraadjes met geele Helmpjes. De geheele Tros der Bloemen wordt van eene Scheede ingeflooten, welke zig verdeelende de Tros uitlaat, doch zo lang aan den Steel blyft hangen als de Bloemen duuren. De Bladen zyn donker glanzig groen, gelyk die van de gecle Herf{t Lelie-Narciflen. Ik heb deeze Planten in een Moeras by Palluchucula, dat een Stad is, binnen de paalen van Georgie, aan den Savanna-Stroom gelegen , groeijen- de gezien, _ | De blaauwe Sluipwesp (4). Deeze Wesp is ongevaar drie vierden Duims lang. Eene Buis, welke de langte van een Kwartier Duims heeft, vereenigt de Borft met het Agterlyf, die beiden don- kerblaauw zyn. Het Diertje heeft zes Pooten. De Wieken waren bruin en blaauw gemengeld en ieder hadt aan ‘et end een zwarte Vlak. De Heer CorINSON heeft in de Verhandelingen der Koninglyke Societeit van Londen, N. 476. p. 363, twee Sluipwespen uit Penfylvanie met haare Neften be- fchreeven en afgebeeld: doch, aangezien de Kleuren van de zynen en de myne niet overeenftemmen, zo kan men ook met geene zekerheid bepaalen, of zy ee- nerley zyn. Nt | Deeze Soort van Wespen maakt van Kley Cylindrifche Pypen, welke van dikte als de Pink doch eens zo lang zyn. Deeze hechten zy waterpas dan een Luiffel ot overhangend Dak, voegende daar van agt, tien of meer zydelings by een. Derge- Iyke Buizen, nu, zyn door verfcheide Middelfchotten verdeeld in veele C elletjes, in ieder van welken zy een Ey leggen, en *t gene ledig blyft met Spinnekoppen op- vullen, maakende dan het Hokje geheel digt. « Hier omtrent is *-opmerkelyk, dat deeze Wesp de Spinnen de Pooten afbyt, doende zulks met dit oogmerk, niet al- leen op dat de Spinnen, geduurende den tyd, dat zy een genoegzaamen Voorraad derzelven tragt by een te brengen, niet wegloopen zouden kunnen, maar op dat zy inmiddels levendig blyven en dus de Worm, uit het Ey gekomen, een Voor- raad van frisch Aas hebben zou, tot dat hy verandert. Ten dien einde {pint zig de Worm een Zyden Tonnetje, waar in de Pop den geheelen Winter overblyft, maar in Voorjaar, een Wesp geworden zynde, byt zy door het Kleijen Pypje heen, en vliegt weg. Anders zyn zy ftil, doch, als zy haare Neften maaken, laaten ZY; zo dikwils zy aan ’ werk gaan , haar zonderling brommend gezang hooren, en vol- brengen tevens haaren arbeid regt vrolyk , met eene wonderbaare gefchiktheid en aardige beweegingen. Vervolgens houden zy met brommenop, tot dat zy weder met een Bek vol natte Kley komen, en haaren arbeid op de gezegde wyze van nieuws weder aanvangen, tot dat alles is gereed gemaakt. Merk aan, dat de Wesp, die op de volgende CX. Plaat voorgefteld is, ook een Neft van Kley maakt, doch van een andere ffruêtuur, hoewel de manier van arbeid en het gebrom niet verfchillende is. Deeze Wespen fchynen niets met de Planten te doen te hebben, dewyl zy eenig en alleen van Infekten.leeven. Voornaamelyk {chynen de Spinnen hun Voedzel te zyn; (*) Lilio- Narcisfus polyanthos Flore albo. Caress. (f) Sphex coerulea Alis fufcis. Carrss. an A DS PE Pancratium Carolinianum. Linn. Sp. 5 5: Sphex coerulea, Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 245. EN ZELDZAAME VOGELEN 9 zyn; weshalve zy zig veel by Afdaken, Kelders, enz. onthouden , alwaar de groot- fte overvloed is van Spinnen. Zy vallen dezelven aan, en draagenze vliegende in de Bek weg, offchoon eenigen haar in grootte niet wyken. Ik heb een voorbeeld van haare dapperheid in deezen gezien. Een zodanige Wesp fleepte een zeer grooten Spinnekop langs een Muur op „en droeg denzelven in haar Neft, en , wanneer men ze beiden woog , werdt de Spin agtmaal zo zwaar als de Wesp bevonden (*. P L A A T CV II. De Amerikaanfebe Zwaluw , met eene flekelige Staart (107). Deeze is wat kleiner dan de Engelfche Huis- Zwaluw , doch gelykt ’er veel naar. Over * geheel heeft zy eene bruine Kleur, maar het onderfte deel van het Lighaam en de Staart is wat ligter bruin, zynde inzonderheid de Keel byna wit. Het Man- netje heeft eenige Veders, die zig wat Purpervlakkig vertoonen, doch is voor *t ove- rige, ten aanzien van de Kleur, niet verfchillende van het Wyfje. Het zonder- lingfte in deezen Vogel is, dat de Schaften der Staart-pennen zeer ftyf en {pits, en aan °t end met geene Baarden bezet zyn, ’ welk de Natuur ten dien einde {chyne gefchikt te hebben, op dat die hun Lighaam zouden kunnen onderftutten, wanneer zy regtoverend hun Neft bouwen, dat zy in de Schoorfteenen op kleine over el kander gelegde en met een foort van Gom famengelymde Houtdeeltjes maaken. Zy trekken uit Virginie en Karolina weg , en komen weder derwaards, op den zelfden tyd des Jaars, als onze Zwaluwen, in Engeland, vertrekken en wederko- men: weshalve ik reden meen te hebben om te gelooven, dat het Land, waar heen zy zig uit Karolina begeeven, Brafil is; als waar van een gedeelte, in de Zuidelyke helft des Aardkloots, op even die zelfde breedte legt, op welke Karolina, in de Noordelyke helft, gelegen is: alzo zy dus, by de verandering der Saizoenen, door die van hunne Verblyfplaats, het geheele Jaar eene aangenaame egaalheid van Kli- maat kunnen genieten. Terwyl ook de befchryving der Brafilifche Andorinha van MaRrcGRaAAF met die van deezen Vogel wel overeenkomt, zo wordt daar door het boven gemelde vermoeden nog waarfchynlyker : maar hy meldt niets van de Stekels in de Staart, welken hy miflchien hadt over * hoofd gezien. N.B. Zo het uitgemaakt was, dat deeze Virginifche Zwaluw de Andorinba van MARCGRAAF ware; dit zou de Stelling, dat de Trekvogels, en in byzonder de Zwaluwen, in Zuidelyke Wereldsdeel zig op de zelfde breedte begeeven, als de Noordelyke is; daar zy van daan trekken, veel gewigt byzetten (**). | De finalbladerige roode Lelie, met één Bloem (1). Deeze Lelie fchiet, uit den Grond, van een, twee, tot drie regte Steelen, van welken ieder, in een hoogte van ongevaar zeftien Duimen, een enkele Bloem draagt. De (*) [Even zelfde wordt door onze Europifche mag men vraagen 2 ’t Is waarfchynlyk dat zy wegens de aanftaande Bafterd-Wespen, die men Spinnedooders noemt, doch in de Grond verricht : zie Nat. Hiftorie, XIL. Stur , bladz, 232, enz. De Nieuw Jorkfe, aldaar Plaat XCVI, Fig. ro. afgebeeld , heeft vry veel overeenkomft met die hier voorgefteld is, doch verfchilt grootelyks in leur. à ie) Hirundo Caudâ aculeatà , Americana. Sp. ro. Linn. Sy. Nat. XII, Gen. 117. CatEsB. Car, III, T.8, Briss. Av. II, p. sor. Hirundo Pelasgia, Sy/t. Nat. X. Gen. zor. Sp. 7. Karolinifche Zwaluw. Nat, Hijs, I, D. V. Stuk. bladz. 613. __(@*) [Doch, wat zouden zy daar mede uitwinnen, WW. Deel, oude vertrekken, en ‚ dewyl zy van Muggen en Vliegen leeven, zo is 't veel waarfchynly= ker, dat zy zo lang een warmer Klimaat opzoeken, alwaar dit Aas in voorraad blyft , dan dat zy een zo verren Togt zouden onderneemen, om een Klimaat te betrekken, daar het even koud ware, als in ’t gene, ’t welk zy verlaten hadden. ] | (1) Lilium anguftifoliam, Flore rubro fingulari. An Lilium five Martagon Canadenfe floribus magnis flavis non reflexis, Caresa. Car. III. T. rr. Lilium Cana- denfe. Linn. Sp. Plant, IL. p. 435. Bb 98 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Bladen zyn final en aan ’t End purperkleurig gevlakt. De Bloem beftaat uit eeh Styl en zes Meeldraaden, die uit het midden van zes donker fcharlakenroode Bloem- bladen komen. Deeze zyn donker rood of purperkleurig gevlakt, doch aan de Rug- zyde wat ruig en Haairig, gelykerwys het bovenfte van denSteel. Zy groeit natuur- lyk in Penfylvanie, en heeft in °tjaar 1743 , in den Hof van den Heer COLINSON ; té Peckham, gebloeid, sessssssssssssscsssscoesssssessssÏsssÏ PEA AT SCHIE Bid. De grootfle Amerikaanfthe Gekuifde Reiger (108). Alzo ik de langte van deezen Vogel niet gemeten heb, ben ik flegts van vermoë- ‘den, dat, wanneer hy overend ftaat, dezelve zig omtrent tot vier en een halven Voet uitftrekke. De Sneb was, van den hoek des Beks tot aan het end, bykans agt Dui- men lang. Agter de Oogen hadt hy eene geelagtig bruine Kleur, en onder de Keel was hy helder bruinagtig geel. De Kuif aan den Kop beftondt uit lange, malle, bruie ne Veders, waar van de langften omtrent vyf Duimen haalden , en deeze kon hy, naar believen, overend zetten en weder laaten vallen. De Hals en Borft wa- ren bruin, doch bleeker en van onderen gevlakt. Het overige des Lighaarns hadr;, zo wel als de Beenen, eene bruine Kleur, de Slagpennen uitgezonderd, welke zwart waren. Zy aazen niet alleen op Viflchen en Kikvorfchen, maar ook op Haag- diflen, Water- Salamanders, en wat dies meer is. Oorfprongelyk bevinden zy zig in Virginie, Fig. 2. De Amerikaanfôbe VW ater- Salamander (*). Men vindt ze in Vyvers, Meiren en ftaande Wateren, alwaar zy de Slangen en Reigers tot Voedzel dienen. Deeze was vyf Duim lang en hadt een grooten Kop: Aan ieder Voorpoot waren vier, aan de Agterpooten vyf Vingers. Boven, van den Kop af, liep een dubbelde ry, van ronde witte Vlakken, tot aan de Agterpooten; doch verder, tot aan het end van de Staart, een enkelde ry. Deeze Diertjes zyn zo onfchadelyk, als onze gewoone. Water-Salamanders. | Fig. 3 de zoer kloino Amerikaanfche Foo, Chego ZE enaamd. (1) Dit is een zeer klein flag van Vlooijen, die men alleenlyk in heete Landen aan treft. Het Diertje is zeer laftig, inzonderheid voor de Negers en anderen, welke blootvoets loopen en zig niet genoegzaam reinigen. Zy booren door de Huid en leggen onder dezelve een zakje vol Bijeren, dat zo groot als een kleine Erwt worde en fcherpe Pynen veroorzaakt „ tot dat het uitgenomen worde; doch men moet zeer voorzigtig zyn, dat men onder het uithaalen het Zakje niet opene; alzo daar uit het Vuur in het Lid kon ontftaan, ja zelfs het Leven van den Lyder in gevaar komen. Die Diertje heeft naauwlyks een vierde Deel der grootte van een gewoone Vloo, maar , door % Mikroskoop vergroot zynde, vertoonde het zig in die grootte, in welke onze Afbeelding hetzelve voorftelt. Uit zyn Mond komt een hol Buisje, tuflchen, twee Sprieten, gelyk in de gewoone Vlooijen. Het heeft zes Pooten, die uit Leedjes ê famen- (ro8) Ardea criftata maxima Americana. Carrss. Gen, 122. Sp. 45. Car. IL, T. 10. Ardea Virginiana criftata. Briss. 4v. V. ({) Palex minimus Cutem penetrans, Americanus. p. 416, Ardea Herodias: Linn, Sy/?. Nat,XIT. Gen.84. Caresn, Car, ILL, T, zo, Acarus fufcus fùb Cute nidu- Sp. 15. Syft. Nat. X. Gen. 76. Sp. rr. Groote Kuif- lans, Probofcide acutiori. BrowN Jam. 418. Pulex pe- Reiger, Nat. Hift.I, D. IV. Stuk, bl, 205. netrans. Linn. Syt. Nat, XII. Gen, 265. Sp, 2, Zand- (*) Stellio Àguaticus minor Americanus. Caress. _vloo, Nat. Zijt, 1, D. XIII, Stuk, bl. 107, Car, II, T. ro, Lacerta punêtata, Linn. 5y/%. Nat, XIL EN ZELDZAAME VOGELEN. oî fämengefteld zyh, en iëts dat naar een Staart gelykt, waar onder éen van zyne Eit- jes, insgelyks zeer vergroot zynde, voorgefteld is: want met het bloote Oog zyn die naauwlyks zigtbaar. Deeze Zandvlooijen maaken in de meefte deelen van Amerika; tuflehen de Keerkringen, een zeer fchadelyk Ongediert uit. Zie de Hiftorie van Jamaika door SLOANE; in de Inleiding, pag. CXXIV, en in * Tweede Deel, p: 191, 192 (1) AN Voehdee Fig. 4. Ben Zeer klein Huid- Torrctje (*). _ Toen ik my, in ’t Jaar 1725, in de Wooning van zyne Excellentie, den Heer PHiNNEY, welke diestyds Gouverneur van de Bahama’s Eilanden was, bevondt, er hy aan zyne Voeten Chego's zogt; die wy door een Mikroskoop befchouwden , kwam een zonderling Infekt te voorfchyn aan de punt van de Naald, waar mede hy zo on- middelyk aan zyn Voet gepeuterd hadt. Ik vertoonde % zelve aan eenen Neger en andere Luuiden, van welken niemand ooit dergelyke gezien hadt. In de Natuurlyke grootte was dit Infekt niet grooter, dan het Streepje by zyn Kop is; doch door een Mikroskoop hadt het die grootte en gedaante, in welke het hier verfchynt. Het mag; myns oordeels, den gemelden naam voeren (6). Fig. s. De Amerikaanfebe Kakkerlak (2). Dit is eén zeer laftig en fchadelyk Ongediert, ° welk zo menigvuldig voorkomt in de Weftindiën, en zo fterk vreet, dat men onmooglyk allerley foort van Eetwaa- ren daar voor beveiligen kan, indien menze niet met de uiterfte naauwkeurigheid be- waart. Zy zyn plat en zo dun, dat ‘er byna geen Kift of Doos is, waar in zy niet kunnen komen. Zy knaagen niet alleen Leder, Parkement en Wollen Stoffen; maar ook Linnen en Papier. In de Winter verdwynen zy, én komen in de heetfte Zomerdagen zeer overvloedig te voorfchyn. Des Nagts gaan zy op den Roof uit; dan byten zy de Meníchen in ’ Bed, dach inzonderheid de Vingers der Kinderen wanneer die vet zyn. Zy leggen ontelbaare Lijeren, en kruipen weg in de gaten van oude Muuren, en in ’% Befchot, blyvende daar den geheelen Winter als dood leggen. Eenigen hebben Wieken ; anderen niet, * welk miflchien een onderfcheid van Sexe aanwyít. Fig. 6. De Zeer groote bruine Kakkerlak (}). Deeze is driemaal zo groot als de voorige gewoone Kakkerlak; De Kop en éen deel der Borft-was met een halfrond, glanzig, hard Schild gedekt, waar onder twee andere Huiden van dergelyke zelfftandigheid voorkwamen, die een gedeelte van het Onderlyf bedekten, *t welk uit agt glanzige dwars-Ringen van eene bruine Kleur was famengefteld. De Kop hadt eenige gelykenis naar dien van een Aap, zynde de _Sprieten bykanseen Duimlang. Het Dier hadt zes Pooten, ieder van drie Leed- jes, waar van het onderfte bezet was met fcherpe Stekels en aan % End kromme Klaauwen hadt. Men vindtze in Karolina, Waar van zy leeven; en hoe zy voort- teelen; is my onbekend, hebbende maar alleenlyk deeze eenige van die Soort gezien. Fig.z. Het Geelfchildig Torretje (1). __ Ben Vliezig geel Schild, dat eene donkerbruine Vlak in *% midden heeft, bedekt een (}) [Zie deswegen omftandig, de Natuurlyke Hifbo: rie, volgens het Samenftel van Linnaus, XIII. Stuk, bladz. 107, Enz. ok En (*) Scarabeeus Capricornus minimus , Cutem pene- trans. Caress. Car, III T. ro. dak XG) Dt Gedagte Streepje, by den Kop , is niet meer dan een halve Linie lang, en de vergroote Afbeelding vyf Duimen: zo dat het hier ten minfte een millioene maal vergroot voorkomt, ’t welk een aanzienlyke Ver= grooting is, ] | (**) Blatta Americana, Cares. Car, III, T. ro. t) Blatta maximafufca peltata.Caress. Car.II], Tro, D Scarabeeus peltatus. Caressa. Car. III T. ro. Sil- ie ovata fufca , Clypeo flavos centro nigro intra An- 2 U (ere) VERZAMELING van UITHEEMSCHE een deel van den Kopen de Borft, terwyl het overige des Lighaams gedekt wordt — door de Wieken, die donker paarsch zyn en glanzige Vlakken hebben van even de zelfde Kleur. Het hadt zes zwarte Pooten, ieder maar van twee Leedjes. Ieder Wiek was\van binnen, door een dunne, Vliezige, geele, in de langte uitloopende Streep geftevigd. Het overige onderfte deel der Wiek was glanzig groen. Dit in: fekt kwam uit Penfylvanie. PdL A A Se CIK De Amerikaanfche Patrys (rog). Deeze is bykans half zo groot als de gemeene Patrys ( Perdix cinerea,) naar wel ke zy ook in Kleur eenigermaate gelykt, doch heeft andere Vlakken. In’ byzon= der zyn aan den Kop drie zwarte Streepen, de eene boven en twee onder de Oo- gen, tuflchen welken zig twee witagtige vertoonen. De Bek is zwart, de Oog- kring rood; de Slagpennen zyn donkerbruin, gelykerwys de Staart; terwyl alle de overige Vederen aan ’ Lighaam roodagtig bruin, en op veelerley wyze met zwart en wit gemengeld zyn. De Pooten en Voeten zyn bruin. Een geheel School derzelven zet zig op de Takken der Boomen , doordien zy zig meer in de Boflchen en rondom de befchaduwde Moeraflen , dan in °t open Veld onthouden. Hun Vleefch is zeer blank en regt fmaakelyk, doch heeft nog een geheel andere Smaak dan het Vleefch van onze gewoone Patryzen. Niettemin leggen zy even veel Eijeren als deeze. Lely-Narcis , uit Parginie (*). Deeze Plant fchiet, uit eene Bolagtige Wortel, {malle Bladen, gelyk de Narcis= fen. De Bloemen groeijen enkeld aan Steelen van een Voet hoog , en beftaan uit één Blad, hetwelke zes diepe Infnhydingen heeft. Uit het midden derzelven komt een Styl of Stamper voort, benevens zes Meeldraaden, die geele Topjes hebben. Kort, eer de Bloem zig opent, heeft zy wat Roozekleurigs, dat bleeker wordt, wanneer de Bloem vergaan wil. Zy groeit oirfpronglyk in Virginie en Karolina, alwaar, op ee- nige plaatfen, de Velden met dezelve en met Krul Leliën (Adartagons) zo dik, als by ons in Engeland met Sleutelbloemen en Standelkruid, bezet zyn. | P L.A A.T , CX. % Gewas, dat men Stewartia noemt (110). Deeze Heefter fchiet uit den Grond verfcheide ftyve onbuigzaame Stammen van de gewoonlyke hoogte. De Blaadjes zyn gekarteld en groeijen beurtlings, gelyken- de naar die der Vlierboomen. De Bloemen vertoonen zig als een enkelde Roos, en beftaan uit vyf holle Bloemblaadjes, hebbende in % midden een Styl die van een bleekgroen Zaadhuisje afkomt, met veele paarfche Draadjes omringd , die blaauwe Topjes hebben. Hier omtrent is °t merkwaardig , dat één Blaadje in * byzonder, aan ieder nulam falvam, Silpha Americana. Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen, 196. Sp. 7. [LINNAUS haalt de Blatta Americana van CarzsBY Fig. 5, aan, doch ’ is zeker , dat zyn Ed. deeze Fig. 7. bedoelt.) (rog) Perdix fylveftris Virginiana, CATEsB. Car UI. T. 12. Tetrao Pedibus nudis, Fafciâ nigrâ fupra & in- fra Oculos, Lineâ Verticali fulvâ, Tetrao Virgimianus. Linn. Sy/t. Nat. XII. Gen. rog. Sp. 16, Syt. Nat. X. Gen. gr. Sp. 1o. Virginifche Patrys. Nat. Hijt. 1. D, V. Stuk, bladz. 420, (*) Lilio-Narcillus Virginienfis, PARK. (rro) Stewartia, Caressa. Car. III, T. 13, A&, Upfal, I74r. p. 79. T. 2. Malacodendron. Mrrcu, Gen. 16. Stewartia Malacodendron. LiNN. Spec. Plant. IL p. 982: : te N at nd ed N DS ie f 4 CALA Arte Ed EP GC Lagen EN ZELDZAAME VOGELEN:. zot jeder Bloem, eenigermaate bleek groenagtig geel gekleurd is. De Kelk , die de Bloem draagt, is in vyven verdeeld, Het Zaadhuisje is van buiten haairig ruig, en van ee« ne Kegelvormige geftalte: ryp zynde ípringt het open en vertoont vyf Vliezige-Cel- lerjes, waarvan ieder een enkeld, langwerpig, bruin glanzig Zaadkorreltje bevar, Deeze zo fchoone Plant heb ik mynen waarditen Vrind, den Heer CLAYTON, te danken, die my zodanig eene uit Virginie heeft gezonden, welke, drie Maanden na dat zy by my aangekomen was, naamelyk in Mey des Jaars 1742, in myn Tuin, te Fulham, bloeide. Ziet hier een Brief dienaangaande, Myn Heer. ‚„ De Plant, welke Gy my onder den naam van Stewartià getoond hebt , houd » ik voor een nieuw Geflagt, en wel voor die zelfde, als welke ik Malacodendron » heb geryteld. Behoudens allen eerbied echter, dien ik het Sweedfche Genoot- » Íchap, dat de Ala Suecica uitgeeft, toedraage, agt ik de Geflagtskenmerken van „ deeze Plant, welke Gy my in hetzelve getoond hebt, zo gebrekkelyk, dat daar ‚> door in geen Kruidkundig Samenftel, zelfs maar de eigentlyke Klafle, tot welke ‚> dezelve behoort, bepaald worde; veel minder geeft zulks het waare Geflagt der- » zelve te kennen. Zy wordt aldaar in die Klafle gezet, welke LiNNzus Polyan- > dia monogynia noemt, terwyl zy eigentlyk tot de Klaflë der Monadelpbia polyan- > dria behoort. Hier in maakt zy een nieuwen Rang uit, welke den naam van » Pentogymia voert, en daar door wordt zy van den geheelen Rang der Plante >> Îalvacea afgezonderd, waar onder zy in alle Kruidkundige Stelzels is begree= „ pen: want de Bloemblaadjes zyn onder met elkander vereenigd , en vallen ook „ miet elkander af: *% welke, volgens Rav en TOURNEFORT, de eigenfchap is » van eene éénbladige Bloem. De Meeldraaden zyn onder zo met elkander verz > bonden, dat zy eenen Ring uitmaaken, en zyn in het Grondftuk der Bloemblä: » den ingeplant. Deeze Plant heeft vyf Styltjes; gelyk ik die aan ééne derzelven, >» welke ik bezit, geroond heb. De Vrugt beftaat in een droog Zaadhuisje, met » Vyf hoeken, vyf Vakken en vyf Kleppen, welke zig boven openen, doch niet »» van de Kelk, die aan % Grondftuk hangen blyft, bekroond worden. In ieder ‚> Vak is maar één langwerpig, Eyvormig, driehoekig Zaadkorreltje. * Jon. MrercueLius. De Heer Graaf van Bute zal het, zo ik hope. niet ongunftig opneemen, dat jk dit nieuwe Geflagt van Planten met zynen naam verëerd hebbe. Gekuifd WW interkoningje (*). Aangezien dit Vogeltje zo wel in Engeland voorkomt als in Amerika, meld ik alleen maar, dat ik hetzelve, uit dat Wereldsdeel af komtftig, met de befchryving, welke WiLLOUGHBY ons van het Europifche geeft, vergeleeken en bevonden heb, dat zy in alle opzigten met elkander overeenkomen; weshalve ik my dan ook alhier op de Engelfche Uitgaave van zyne Ormitbalogie , pag. 227.-beroepe. Dir Vogeltje „dat het kleinfte der Europifche Vogelen is, onthoudt zig ook op gely- ke Poolshoogten in de Nieuwe Wereld. Wanneer ’s Winters de Zon fchynt, zyn Zy gewoon, in gezelfchap met andere kleine Vogeltjes, in * byzonder met de Boom- kruipertjes, Plakkers en Pirmpeltjes, of andere Meezen, de Boffchen doorftrykende, van den eenen Boom op den anderen te hippelen, als of zy allen van één Broedzel waren, en langs de Schors der hoogfte Eiken op en nederwaards te klauteren, als in (*) Regulus criftatus. Cares. Car. II, T. 13. Ca- Gen. 99. Sp. 30. Goudhaantje. Nat, Hit, 1, Ds V. St. lendula Briss. Av. III. p. 579. Motacilla Regulus. bladz. 588, Linn. òy//. Nat. XI Gen. 114. Sp. 48. Sy/t, Nat, X. IW. Deel, Ras Ee VERZAMELING van UITHEEMSCHE in wier Reeten zy hun Voedzel zoeken, het welke in Infekten beftaat, die daar Ins den geheelen Winter over, als dood leggen. Op gelyke manier zoeken de gezeg= de kleine. Vogeltjes in Amerika ook hun Voedzel, alwaar zy zig op de Genever- flruiken, als ook op de Dennen en Pynboomen onthouden, en het tegenwoordige altoos zyn Zikzilperle hooren laat, gelyk GrsNerus van zyne Bofchmees getuigt, _ De groote Baflerd- Wesp. | Deeze Wesp is wat meer daneen Duim lang, en heeft de Wieken geelagtig bruin. Haar Kop, Borft en Buik, zyn zeer donkerbruin, ja byna zwart, en te- vens over *t geheel met geele Vlakken. Zy heeft zes geelagtige Pooten. Het Ag- terlyf was Eyrond, en met de Borft verbonden door een klein Buisje, % welk by- na de langte hadt van een half Duim. À ro2 Pl Ar SPer CX. De-Keerkringvogel (111). De onkundige Zeelieden houden het gemeenlyk, doch ten onregte, daar voor, datde Staart van deezen Vogel maar uit eene Veder beftaa. De befchryving, wel- ke ons de Heer Wir roucHsy daar van gegeven heeft, is wel zeer omftandig, doch naar eenen gedroogden Vogel opgemaakt, en hier kan het ook wel van daan ko- men, dat.zyne befchryving.van de myne, die naar een levendigen Vogel gemaakt is, eenigermaate verfchillende zy. Aan den zynen hadden de Pooten, dewyl hy lang bewaard was, hunne, roode Kleur verlooren, welke ik aan hun allen, die le= vendig, van my gezien zyn, waargenomen heb, | Deeze Vogel is ongevaar zo groot als een Patrys, en heeft zeer lange Wieken. Zyn Bek is rood, en heeft aan ’t onderfte.deel, gelyk de Meeuwen, tot welken hy als eene Soort behoort, een fcherpen kant. De Oogen ftaan in een zwarte Plek, welke agterwaards {pits uitloopt. Drie of vier der grootfte Slagpennen zyn aan % end zwart, en hebben witte Punten: voor % overige is de geheele Vogel wit, de Rug uitgezonderd, alwaar eenige kromme zwarte Vlakken hem Ruitswyze verfieren. De Pooten en Voeten zyn Menie-rood en de Vingers met Vliezen bezet. De Staart beftaat uit twee regte, lange, {malle Veders of Pennen, die van de Schaft tot aan de Tippen even breed gebaard zyn | | | ; Deeze Vogels worden zeldzaam, dan ver van Land, tuflchen de Keerkringen, gezien. Hun naam fchynt zelfs-hunne. verblyfplaats aan te wyzen , en, fchoon menze niet minder zeldzaam eenige Graaden, * zy Zuid- of Noordwaards, buiten de Keerkringen; verneemt, is. nogthans een der. plaatfen , alwaar zy. gewoon zyn te broeden. omtrent negen Graaden van den--Noorder Keerkring afgelegen. Ik meen hier de Bermudifche Eilanden, alwaar ik hun in de Broedtyd, van de hoo- ge.Rotfen, welke deeze Eilanden omringen, gefchooten heb; doch, dewyl derzel. ver Toppen ontoeganglyk zyn, zo heb ik de Neften of Eijeren van. deeze Vos gels niet gezien. Zy broeden ook zeer menigvuldig op eenige kleine Eilanden, Ooftwaards van Porto Rico gelegen. | De kleinfle Meeuw met Pypagtige Neusgaten (*). De geheele Vogel heeft, de witte Stuit Deeze is byna zo groot als een Vink. „(rrr) Avis Tropicorum. CaresB. Car. ED Avis Rabos Forcados. Arpr.,Ornith. L, 20. p. 544 Lepturus. Briss. Zu, VL p. 489. T. 24. É. £. Win, Ornith. 25o. T. 76. Phaëton ZEthereus. Linn. Sy/?. Nat, XI. Gen. 74. Sp. 1. Sy/t. Nat. X, Gen. 67. Sp. 1. Nat. Hift. LD. V. Stur. bladz, 129. 4 uit (*) Lanius minimus marinus, Naribus tubulofis, Ca- TEsB. Car.I, T, 14. Procellaria, Briss. 4v, VL p. 140. T. 13. fig. 1. Rotje, Anpers. Jl. IL p. 54. f. 1. Pro- cellaria pelagica. Linn. Syf?. Nat. XIL Gen. zo. Sp. ï. Syft. Nat. X. Gen. 64. Sp. I. Gewoone Storm - Zwa- law. Nat, Hift IL, D. V. Stuk. bladz. 92. : EN ZELDZAAME VOGELEN. 103 uitgenomen, eene-donkerbruine Kleur, en de Rug is donkerer dan het Ly. Zyne Sneb is een half Duim lang, dun, donker bruin en-aan *t end krom. Toen ik den Kop van een deezêr Vogelen opende, bevond ik dat zyne Neusgaten uit twee even- wydige Buizen beftaan, die van binnen uit den Kop voortkomen, {trekkende zig tot aan de helft der langte op de bovenfte helft-der Snebbe uit en aldaar eene verheven- heid maakende. -De Wieken ‘reiken. een Duim-over de Staart heen. De Pooten zyn dun; de Voeten gewebd als in de Eenden, en hebben van agteren een klein Vingertje of Klaauwtje. Zy ftryken op den Atlantifthen Oceaan rond, en men ziet- ze, zo wel aan de zyde van Amerika als van Europa, eenige honderd Mylen van de Kuft; De Zeelieden gelooven in °t gemeen, dat „ wanneer zy zig laaten zien, zulks een op handen zynde Storm betekene, en ik zelf hebze nooit gezien dan by onftui- mig Weer. Zy bedienen zig van hunne Voeten-en Pooten met ongelooflyke vlug- heid. Hunne Wieken zyn lang en gelyken naar die der Zwaluwen: ook vliegen zy even zo gezwind daar mede, doch niet gelyk dezelven heen en weer, mear regtuit, Offchoon-hunne Voeten tot zwemmen gemaakt zyn, zo loopen zy doch ook daar mede, en dit is hun niet ongewoon: want men zietze dikwils over de Baaren heen loopens-al woelen die nog-zo-fterk ‚doch alsdan maaken zy tevens ook van hunne Wieken: gebruik: net vak aan hatte de keta „De-Storm- Fink, waarvan in Horjers Brief aan Crusrus gewaagd wordt , is de hier befchreevene Vogel, en offchoon dezelve, wegens zyne Neusgaten, byzonder merkwaardig is, en zig zeer overvloedig in de Zee rondom de Schepen laat zien, zo hadden wy daar van nog.geene Afbeelding of voldoende befchryving bekomen. Daar- entegen moet ik melden „ dat de Heer Epwarps in zyne befchryving van uitlands {che eri-zeldzaame Vogelen ; welke van hem onlangs-uitgegeven is, drie andere Soor- ten van dit Geflagt,- welke nog-niet bekend waren; te voorfchyn gebragt, wel be- fchreeven en afgebeeld heeft (*). Deeze Vogel fchynt, benevens de gedagte drie, tot het Geflagt der Meeuwen te behooren. [KrLeriN geeft ‘er den naam van Kleine zwarte Stormvogel of Storm- Meeuw aan. | len ah le rai: AE: CXIL p De kleine -Amerikaanfibe” Geitenmelker (112). ‚ Deeze Nagtvogel is omtrent een -derde-kleiner dan de Europifche Geitenmelker, Zyne-langte ftrekt zig , van den Bek af, op agt Duimen uit, en van den Schouder tot aan-de Punt-is die- der. Wiek- zeven Duimen. De langte des Beks maakt, van het Grondftùk der-bovenfte helft tot aan de. Tip, een half Duim uit. Twee derde deelen daarvan zyn met Vederen bedekt „en het zigtbaare gedeelte, daar buiten, is zo klein; dat'het-fchynt ; als of deeze Vogel, naar zyne grootte te rekenen ‚ Onder alle-Vogelen-de-kleinfte Snébbe-had, + Aan het: Grondftuk van de Sneb ftaan eenige ftyve Borftelhaairen. Aan-de Keel is een witte Streep, die den halven Hals omringt: de-Borft is wit, doch tevens ook roodagtig en bezet-met donkere dwarsftreepen. De Slagpennen der Wieken zyn donkerbruin van Kleur, eene breede witte dwars-Streep uitgezonderd waarmede vyf Slagpennen ‚in 't midden van ieder Wiek, getekend zyn. De Staartveders, uitgenomen de drie bovenften, hebben ook, digt aan haar end, twee witte Vlakken.. De overige Veders van het geheele Lighaam zyn bruin, (+) [Men vindt dezelven hier voor, in dit Werk, De Heer Linnmvs merkt deezen Weftindifchen als eee op Plaat LXXII en LXXV afgebeeld, en befchreeven ne verfcheidenheid van den Europifchen Geitenmelker op bladz. 63, 65, 66.1 aan. Vergelyk het III, Deel van dit Werk, Plaat XXL, (zr2) Caprimulgus minor Americanus, Cares. Car, _bladz. 16, 17, ° IL T. 16. Epw. do, T, 63. Kaum, Jrin, III, p. 93. Í Cc 2 een en, 104 VERZAMELING ‘van UITHEEMSCHE doch met iets donkerroods, op eene ongeregelde manier, daar onder gemengd. De Pooten zyn zeer kort, als hebbende maar een half Duim langte, en van geftalte zyn- de als die van den Geitenmelker; gelyk ook derzelver middelfte Vinger, aan de bin- nenzyde, gekarteld is. ik heb van deezen Vogel, in de Byvoegzelen van dit Deel mrynes Werks, gewag gemaakt, doch, alzo ik federt twee derzelven uit Virginie bekomen heb, ben ik daar door in ftaat gefteld geworden, om de Afbeelding daarvan mede te deelen, en myne befchry ving nog te verryken met eenige Aanmerkingen van den Heer Cray- TON, die in het volgende beftaan. | | | » De MP hip-poor- Willis niet zo groot als de Vogel dien men hier den Ooft- indifchen Geitemelker noemt , doch gelykt denzelven taamelyk in Kleur en Ge- ftalte: ook heeft hy, aan ieder zyde van zyn Bek, drie of vier flyve zwarte Haaí- ren, als Paardehaair, van by de twee tot drie Duimen lang. Deeze Vogels ko- men omtrent het midden van April tot ons, en van deezen tyd af hoort menze alle nagten, tot aan het end van Juny toe. Zy beginnen met de Avondfchemering te roepen, en gaan daar mede voort, tot dat de Dag aanbreekt. « Voornaamelyk ont- houden zy zig, in de bovenfte of Weftelyke deelen des Lands, overvloedig. In de Zuidelyke deelen heb ik ‘er maar eenmaal een gehoord, offchoon ik my geduu- rig aldaar ophield; maar omftreeks de Bergen heffen zy , ettelyke Minuuten na Zonnen Ondergang, een luid en fchel Gefchrey aan, waar mede zy de geheele Nagt voortvaaren. Dit wordt door den weerklank van de Rotíên en Bergen zo kragtig vergroot, dat ik, in % begin van myn verblyf aldaar, naauwlyks daar van kon flaapen. Het is zeer moeielyk deeze Vogels in ’t donker te fchieten, en over dag laaten zy zig nimmer zien. Hun Gefchrey luidt byna even zodanig, als of men de woorden ZZ hip- poor- will uitfpreekt , en, wanneer zy eenmaal, of ook twee of driemaal, dus geroepen hebben, laaten zy daar tuflchen een geklapper hooren. Ook hoort men het laatfte woord ZZi fterk{t, doch het middelfte niet dan zeer flaauw. ; we: …„ De Indiaanen zeggen, dat deeze Vogels by hun eerft bekend geworden zyn, na dat de Engelfchen een groote menigte van hunne Landsluiden verflagen had- den, en het zouden de Zielen der gedoode Indiaanen zyn. Veele Menfchen zien dezelven hier als voorboden van een ongeluk aan, en, wanneer zig zulk een Vo- gel op hun Huis of digt aan de Deur neerzet, en begint te roepen, (gelyk die dit menigmaal op de Drempels doen,) dan worden zy zeer treurig; want zy geloo- ven voor vaft, dat kort daar aan femand van hunne Familie fterven zal.- Deeze Vogels broeden, naar ‘t geen men my voor zeker verhaald heeft, eveneens als de aangehaalde Geitemelker. Zy leggen, naamelyk, maar twee Bijeren, van don- ker groenagtige Kleur, die zwart gevlakt zyn, op de betreedene Paden, zonder dat daar by de minfte blyk van een Neft zig vertoonde: zy zitten op dezelven zonder beweeging en men kanze zeer naby komen, eer zy daaraf vliegen.” Hier mede eindigen de in de beide Deelen van myn Werk begreepene Vogels, wier getal zig op honderd en dertien uitftrekt (*), en waar onder ook alle Landvogels vervat zyn, welken ik gezien, of in dit gedeelte van Noord- Amerika, dat tuffchen de 30 en 45 Graaden Breedte legt, ontdekken heb kunnen. Offchoon ‘er nu wel meer Soorten; binnen deeze Grenspaalen, waarfchynelyk, nog onbekend kunnen Zyn; (*) [Het Eerfte Deel van den Heer Catessy bevat, als in de Voorrede gezegd is, honderd Plaaten, van de welken vyftig in den Eerflen Band of de twee eerfte Deelen van dit Werk van SELIGMANN overgenomen zyn; de overige vyfvig in deezen Tweeden Band, dat is in het Derde en Vierde Deel , alwaar de Honderdfte Plaat, van Caresny, bladz. 89, is befchreeven , zynde hier ook juift Plaat C. Met onze Plaat CIV. beginnen de Plaaten úit het Derde Deel van Caresay , die eenige Vogelen bevatten: want in {zyn Tweede Deel zyn maar Vilfchen, Slangen, enz. begreepen. Zie onze Voor- rede, bladz. xt, alwaar echter van het Derde Deel van CaresBY geen gewag gemaakt wordt. De Plaaten , in de volgende Deelen van dit Werk, zyn, wat de Vogelen betreft, uit het Werk van den Heer Epwarps ontleend. } | EN ZELDZAAME VOGELEN. ros zyn, zou ik doch gelooven, dat ‘er meer Noordwaards niet veel nieuwe Soorten te vermoeden zyn: want aan de Noordelyke Grenzen bevinden zig maar weinige Voge- len, en, hoe nader de Dieren in % algemeen , inzonderheid het Pluimgedierte, aan de Pool nadert, hoe meer dat ook de menigte der Soorten afneemt. De Kanadafche Ginzeng Wortel Plant (*). De Wortel van eene in de Geneeskonft bekende Plant, Ginzeng genaamd; is by de Chineezen [en Japanners] in zeer groote achting. Derzelver voornaamfte Artfen hebben over de kragten en deugden van deezen Wortel veele Boeken gefchreeven. De meefte Chineefche Schryvers maaken gewag van de Ginzeng, doch deeze Wor- tel was zeer weinig bekend, voor dat Pater JaRTOUX, een Jefuiet en Zendeling in China, die op bevel des Keizers eene Kaart van Tartarie maaken zoude, de Plant in een Dorp, dar vier Mylen van * Koningryk Corea afgelegen was, zag groeijen. Deeze Pater bediende zig van die gelegenheid, om eene juifte Afbeelding te maaken van dezelve, en vervaardigde eene naauwkeurige befchryving daarvan , welke in de Memoriën van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys is uitgege- ven, en zo veel Licht heeft aangebragt, dat men de gezegde Plant ook in Kanada en Penfylvanie ontdekt heeft. Uit hert laatftgemelde Land is zy den Heer CoLLiN- SON toegezonden, en in de voorige twee of drie Jaaren, gelyk ook in dit tegenwoor- dige Jaar 1746 (tf), heeft zy in deszelfs Konft-Tuin te Peckham gebloeid en Besfen gedragen, gelyk uit de hier bevindlyke Afbeelding blykbaar is. De overeenkomft is zo groot met de befchryving der Chinee{the Ginzeng van dien Pater, dat men in geenen deele kan twyfelen, of het is even de zelfde van hem befchreevene Soort. Maar, dewyl de befchryving van den Jefüiet te lang is, om hier plaats te vinden, zal ik alleen het merkwaardigfte daar uit bybrengen, eú in myne Af beelding ook den Bloesfem voorftellen, welken de Pater, zo hy zelf zegt, niet hadt gezien. Zyn Berigt behelft het volgende. ‚> De plaats, daar deeze Plane vóorkomet, legt tullchen de 39 en 46 Graaden » Breedte, in de fchuinte der Bergen, zo wel in digte Boflchen, als aan de Oevers der Rivieren. Men heeft de Landftreek, waarin deeze koftbaare Wortel groeit, s> Aan alle zyden met Palifladen omringd, daar onophoudelyk Wagten rond gaan, > om te verhinderen, dat iemand deezen Wortel opzoeke. Ondanks alle zorgvuldig- heid, echter, is by de Chineezen de Gewinzugt zo groot, dat zy zig in deeze … Wilderniflen menigmaal by twee-en drie duizenden verfteeken, offchoon zy dus > gevaar loopen, van hunne Vryheid en al het voordeel hunner Onderneeming te verliezen, wanneer men ze in het weggaan, of by het aankomen in de Provincie ' > waar deeze Wortel groeit „ komt te betrappen. Dewyl de Keizer hebben wilde, dat den Tartaaren alle Winft, welke van deee ‚ ze Plant te haalen was, by voorrang boven de Chineezen, ten deel zou worden, > gaf hy, in % jaar 1709, aan tienduizend T artaaren bevel, om alle de Ginzeng op s‚ te zoeken en te verzamelen, met beding, dat ieder hem twee Oncen daar van geeven moeft, en dat het overige, naar t Gewigt gerekend, hun met even zo veel fyn Zilver betaald zou worden. Op deeze wyze moeft , volgens eene op= > gemaakte Rekening , de Keizer in dat Jaar omtrent twintigduizend Chineefche Pon- den gewinnen, zonder dat hem zulks meer kwam te koften dan het vierde deel, ‚ De Ginzeng, zegt Pater Jarroux, komt, gelyk ik waargenomen heb, in de > meefte Artfenyên, welke de Chineefche Geneesmeefters aan Patienten van Aan- >» Zien (*) Aureliana Canadenfis. R. P. Larrreau. Ginz. sr. p. ISI2. T. 1. CaresB. Car. III T. 16. Araliaftrum. Trew. Cf) [Men kan hier uit zien , in welk Jaar de Heer Ebrer. T. 6. f. 1. Panax foliis ternis quinatis. Gron. Caressy dit befchreef, ] Virg. 147. Panax quinquefolium. Linn. Sp. Plant, IL f IW. Deel. Dd 06 VERZAMELING van UITHEEMSCHE zien of Vermogen voorfchryven. Zy beweeren, dat dezelve het kragtigfte Mid- del is voor alle Zwakheden, welke uit een fterke vermoeijing zo wel van °t Lig- haam als van den Geeft, ontftaan : dat dezelve de Slymige Vogten verdeelt en wegvoert, de Longkwaalen en het Zydewee geneeft, het braaken doet bedaaren, de Maag verfterkt , de Etensluft opwekt, de Dampen verdryft, de Borft kragten geeft en een Geneesmiddel is voor den korten en zwakken Adem; vermeerderen- ‚ de de Levens-Geeften, de Duizeling en duifterheid der Oogen wegheemende en het Leven verlangende tot eenen hoogen Ouderdom ”. … Men kan onmooglyk denken, vervolgt de Pater, dat deeze Wortel by de Chi- neezen en Tarters in zo groote waarde zoude zyn, indien hy niet beftendig een zo goede werking had, De gezonde bedienen zig dikwils tot Verfterking en Moed- > geeving daar van, en ik ben van Gevoelen, dat dezelve in handen van een Euro- peaan, die de Apothekers-Konfít verftond, een voortreffelyk Geneesmiddel wor- den zou, wanneer men flegts daar van zo veel Voorraad had, als tot de noodige Proeven mogt worden vereischt, om deszelfs Natuur en Eigeníchap Scheikundig te kunnen onderzoeken, en den Wortel, daar die dienftig mogt zyn, in behoorlyke veelheid te kunnen gebruiken. ls zeker, dat dezelve het Bloed verdunt, de be- weeging daar van vermeerdert, verwarmende is, de Uitdamping bevordert en op een aanmerkelyke wyze verfterkt.” | … Na dat ik den Wortel had afgetekend, zegt hy verder, zo voelde ik myn Pols, en vervolgens nam ik de helft van den Wortel raauw en niet geprepareerd in. Éen Uur daar na bevond ik, dat myn Pols voller en fterker ware; ik had Appetyt , was veel friffcher en fterker, en de arbeid viel my veel ligtef dan te vooren. Vier Da= gen daarna was ik zo mat en vermoeid, dat ik naauwlyks te Paard kon zitten, en, toen zulks een Mandaryn, die by ons was, vernam, gaf hy my een deezer W or- telen. Ik {loeg op ftaande voet de helft daar van binnen, en na verloop van een Uur was myne vermoeidheid geheel over. Sedert heb ik my dikwils daar van be- … diend, en altoos de zelfde uitwerking ondervonden.” Zo ver gaat het Berigt van den Pater Jefuiet. De Plant heeft een dunnen regten Steel, en wordt ongevaar tien Duimen hoog: Boven komen uit den Steel drie kleinere Steeltjes, van drie of vier Duimen lang, en aan °t end van ieder derzelven vyf fraai gekartelde Bladen, op korte Steelen. Boven groeit uit den Steel een andere die korter is, Loodregt, en op deezen ftaat een ronde Tros van roode Beflen, wier Steelen zig naar alle kanten uitbreiden, zig vertoonen- de als de Straalen van een Zon. Deeze Beflen zyn verdubbeld, en ieder bevat twee platte ronde Zaaden, die met een dun Vlies bedekt zyn. De Bloemen zyn zeer klein, beftaande uit vyf ronde witte Blaadjes, zy hebben ook vyf Meeldraadjes en komen uit een Kelk die in vyven is verdeeld. De Wortel is wit, drie of viermaal zo dik als de Steel, en loopt aan ’t End fpits toe. Deszelfs langte {trekt gemeenlyk tot drie Duimen, meer of min, en dikwils verdeelt zy zig in twee of drie Takken. 39 23 bb, PEEN A AI OE KIT De Javanifche Haas (113). Deeze was byna zo groot als onze Haazen gewoonlyk zyn, doch bekleed met roodagtig bruin Haair. De Kop was klein naar het Lyf te rekenen; de Oogen hade hy, daarentegen, groot en fterk uitpuilende. De Ooren geleeken naar die der Kat- ten, (113) Lepus Javenfis, Carrss. Car. III T. 18. Maus Nat. XII. Gen. 24. Sp. 3. Sy/?. Nat. X. Gen. 26. Sp. 2. Caudâ abbreviatà, Palmis tetradaêtylis, Plantis tridac- Konyn van Java, Nat. Hit. 1, D. II Stuk, bladz. 446. tylis, Abdomine albo. Mus Leporinus, Linn. Sy/t. EN ZELDZAAME VOGELEN — 1ez ted, doch voor % overige kwam zyn Kop mer dief der Haazen en Rheen taamelyk overeen, Om de Lienden en Dyên was hy zeet dik, doch hadt lange Pooten en aan ieder Voorvoet vier Vingeren, den buitenften zeer kort, De agterfte Voeten hadden ieder maar drie Vingers. De Staart was zeer kort, Dit Dier, voor * overige, was zeer tam en befchadigde niemand, vreetende ook flegts Vrugten en Kruider. Oor- {pronglyk onthoudt het zig op Java en Sumatra. Dit was in bezitting van den Her- tog van RICHMOND, die ook van oordeel was, dat hetzelve in deeze V erzameling een plaats verdiende. Vyg met Citroenbladen en kleine purperklearige Vrügten Ger Deeze Boom wordt zeer groot en heeft een bleeke gladde Schors. De Bladen ko- men, in gedaante, met de Citroenbladen overeen. De Vrugten groeijen, by drie en vieren, aan de zyden der Takken nevens elkander, aan Steeltjes die niet volko- men een Duim lang zyn. De Vrugt is ongevaar zo groot als-een Sleepruim , doch van geftalte als een Vyg, en heeft een dunne purperkleurige Huid, bevattende ook; in een Vleefch van dergelyke ISleur, veele kleine Zaaden. Van Smaak is dezelve goet doch niet aangenaam, hoewel zy van de Vogels en andere Dieren zeer bemind wordt. Deeze Vygeboom groeit in de Bahamaas-Hilanden op de Rotfen. SSSSESSSSCSSSOSSSCSSESSSSESSSSSSSCESSTS EE: P L A AT CXIV. De Amerikaanfche Buffel (114). Schoon deeze: Dieren zo groot niet als onze grootfte Oflen zyn, weegen zy doch meer dan die. De Huid van zulk een Buffel is zwaarder, dan dat de fterkfte Karel denzelven van den Grond zou kunnen opheffen. Hunne Pooten zyn kort en dik, de Kop is breed, de Hoornen zyn krom, van onderen dik en inwaards geboogen. Op de Schouders is een groote verhevenlieid of Bult. Aan de Borft zyn zy breed; van agteren fmal en hebben eene Staart, die een Voet lang is, maar zonder Haair; uitgenomen aan ’t End, daar hy begroeid is met een Kwaft van lang Haair, Des Winters is hun Lighaam over *t geheel met lang wollig Haair bedekt , dart te- gen den Zomer afvalt, en dan ziet er de Huid zwart en rimpelig uit, behalve aan den Kop en Nek, alwaar zy % [aair door * geheele Jaar behouden. Aan den Stier zyn deeze Haairen, voor by den Kop, een Voet lang , dik en kroes, van eene donker zwarte Kleur. Uit hoofde der langte hangen hem deeze Haairen over de Oogen heen, zo dat zy hem in ’t vlugten hinderlyk zyn, en dikwils zyn onder- gang bevorderen : maar dit beletzel in 't Zien wordt vergoed door den fterken Reuk, welken deeze Dieren hebben, die veel tot hunne befchutting doet. In de Zomer maakt zulk een Stier, wegens zynen kaalen Huid en met lange Haairen be- zetten Kop, een fchroomelyke vertooning. Zy onthouden zig in afgelegene deelen des Lands by de Bergen, en laaten zig zelden omftreeks bewoonde plaatfen zien: Zy trekken by troepen op , graazende °s morgens en ’°s avonds in opene Velden, maar op ° heetfte van den Dag gaan zy naar befchaduwde Beeken en Rivieren van helder Water, flrykende door het dikke en hooge Rietgewas en Geboomte. Of {choon zy nu aldaar zo goed als verholen zyn, weeten doch de Indiaanen É door unne Pel (*) Ficus Citri folio, Fruêtu parvo purpureo, Car. (r14) Bilon Americanus, Car. Car, HIL. T. 20. Tau- Car. UL T.18. Ficus Indica, Tueornrasti Hijt. Plant. rus Mexicanus, HerN. Mex, 587. GesN. Quadrup. zor. Libr. IV. Cap. 5. Srraso Geograpb. Lib. V. Prin.Lib. Bos Bifon. Lann. Sy/Z. Nar. XII, Gen, 32. Sp, 3. Nat. XII Cap. 5. Q. Currius. Libr. IX, Cap. 1. Ficusln- Hijt. L D, IL Stuk. bladz. 324, dica. Linn. Spec. Plant, IL. pag. 1514. ; Dd 2 108 VERZAMELING van VOGELEN. hunne Voetftappen, dezelven na te fpooren en dood te fchieten. Gekwetft wor dende raaken zy in de grootfte woede: weshalven de Indiaanen wel zorg draagen, van deeze Dieren niet in open Velden, alwaar geene Boomen zyn, daar zy de. wyk op kunnen neemen, aan te vallen. Met de Hoeven of Klaauwen verweeren zy zig meer dan met de Hoornen , en alles, wat hun tegenftand biedt, is in it grootfte gevaar, om te pletteren geflagen en vertreeden te worden. Hun Vleefch is zeer goed, van eene treffelyke Smaak en van gemeen Rund-Vleefch, gelyk Wild. braad van Schaapen Vleefch, verfchillende. De Bult op de Rug wordt voor her lekkerfte gehquden. Men heeft ondervonden, dat zy ook tam Vee, % welk in ’% wilde geraakt is, befpringen, en alzo de Kalveren, daar van komende, insgelyks wild worden, heeft men zig om dezelven niet bekommerd. Offehoon men in % al gemeen gelooft, dat deeze Dieren niet tarn te maaken Zyn, ( ’t welk nooit be- proefd is,) zo zou doch deeze wilde Soort, wanneer menze met tam Vee vermeng= de, veel kunnen verbeterd worden: maar niemand heeft nog hier om gedagt of zig daar op toegelegd. De Indiaanen maaken van den Huid deezer Dieren hunne Winter- fchoenen ; maar tot Kleeding, alzo dezelve te zwaar is, bedienen zy ’er zig niet dik- wils van. Van derzelver lange Haairen maaken zy ook Kniebanden; Voorfchootjes en wat dies meer is, verwende die dan met veelerley Kleuren. Bafterd-. Acacia, die Stekelig is, met Roozerooae Bloemen (*). De Bloemen en Bladen zyn , in geftalte ‚van die der Bafterd- Acacia met witte Bloes men weinig verfchillende. De Steelen en groote Twygen zyn digt bezet mer fpit(@ Haairen en fcherpe beurtlings groeiende Doornen. De Bloemen, die tot de Kapel- len-agtige (Papilionacei) behooren, zyn bleek purper of Roozekleur en zeer welrie= kende. Ik heb deeze Boomen nergens anders gezien, dan in eene niet ver vän de Apallachifche Bergen afgelegene Landftreek , daar nog de Drek der Buffelen lag, en aan eenigen deezer Boomen waren de Twygen zonder Loof; weshalve ik denk, dat het Loof door deeze Dieren afgevreten ware, Wegens de voortreffelyke groene Kleur der Bladen en de fchoonheid der Blgemen kunnen weinig Boomen deeze in fraaiheid evenaaren. Ik heb dezelven ten bekwaamen tyde weder opgezogt , om Zaad daar van te vergaderen, doch de alles vernielende Indiaanen hadden de Boflchen, eenige Mylen in ° ronde, afgebrand en geheel uitgeroeid: zo dat ik, tot myn leed- wezen, myn verlangen niet kon voldoen. Dus moeft ik my te vrede houden met eenige monfters van deezen {Choonen Boom, die in de drooge Kruiden Verzamelin= gen van Sir HANS SLOANE, en van den Heer Profeflor DirLeNtus, te Oxford, zig bevinden: doch federt is my verhaald, dat de Heer |. CorrINsON een Gewas van deezen Boom uit Amerika bekomen heeft, ° welke in zyn Tuin te Exmouth. in Devonshire ftaat. | @) Pfeudo- Acacia hifpida Floribus rofeis. Car. Car. 19. Ic. 233. fig. 2. Pifcidia foliolis ovatis. Jaco. Zi; UL É.20. An Pfeudo-Acacia Siliquisalatis. Prum. Spec. 27. Pifcidia erythrina. Lann. Spec, Plant, IL, p. 993. p _ KORTE DER KORTE INHOUD TWEEDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK. AED eneen LYST ver VOGELEN, Die afgebeeld en befchreeven zyn in het DERDE DEEL D. Afchgraauwe Buizert. Graauwe Gier. Graauwe Weihe. Kr. De Purperkleurige Zwaluw. S = e 8 lk De Gekuifle roffe Klaauwier. = - > De Gekufde Vliegenvanger met een geeen Buik. = = De kleinfle Klaauwtier. = 5 5 5 De zwarte Vliegenvanger. Pae Grasmofet: Kr. = = De Indiaanfche Klaauwier, met een gezaffelde Staart. > = De kleine ruine Vliegenvanger. = « : 5 à De rood-Oogige Vliegenvanger. = t Zh Wi k De groote gelakte Koekkoek. = = -e = 3 De rood getopte Vliegenvanger. 5 = E L 5 De zwarte Indiaanfche Koekkoek, = = 5 L 5 De roode Vliegenvanger. ES = 3 à De bruine gevlakte Indifche Kl = = = = De Gekuifde Mees. Roodborftige Kuif-Mees. Kr, EN PS De Virgintfche Nagt-Uil. Beef-Uil. Kr. = = 5 à De Mees met de geele Stuit. Geel-Stuit. Kr. = = 5 De groote witte Kat-Uil, De WES Glad- EE Kr. = De Bahamafthe Mees. _—= 5 ie Len De Aleine Valken-Vil, 5 a 5 z - De zwart gekapte Mees. nl he 4 De Whip-poor-W hill of kleine ‘Geitenmelker. = - - De geelagtige Dennen- Mees, - = X De Brafiliaanfche Aakfter, Toucan KEE Pepervreeter KL. -— De geelkeetige Amerikaanfthe Mees —__ = 5 De Groenfpecht met den Aftligraanwen An = _ De geele Mees van Karolina. 8 - se a De Syiloerlakenfe Ghineefche Faifant-Haan met at Rd De Amerikaanfthe Winkmees. Kaasmeesje, Kr. id | De Chineefthe Paauw- Faifant 5 Te 5 pe. Het Bloemzuigertje of Kolibrietge. = = à De Goudlakenfe Faifant uit China. = = = 5 De zwart gekruinde Vliegenvanger. Kattenivogel. N De Hennen van den Paauw- Faifant uit China en van den Glireefcten Gou … dakenfen Fatfant, - A E zer pen - Het Amerikaanfche Roodflaartje. E - hs É De roodpootige Patrys uit Barbarye, - dee q Het kleine zwarte Roodftaartje, 5 = 3 ä Het bruine gevlakte Hazelboen. 4 5 Es De Weflindifche Ysvogel. Ruigkop. Kr. = 5 jn Het witte Berkhoen of Hazelhoen. = = = De bruine Rall, = = E KE: S IV. Deel. Ee EN Ze. XXXL XXXIV: XXXV, XXXVI XXXVII XXXVII XXXIX, XL, EDI AR ne Er ER bbr eet Pr ER B PS DS Ba a 8 cl \D GON GY- AA Meh Lo PD B mr KOR TE IN HO U D, De Mannetjes Trapgans. E 2 De fihreeuwende Plevier. Lang geltarte Mornel, ienie Kr. = « De Wyfjes Trapgans. e e = E De Zee=Leeurik. Zee-Mornel. Kr. = - E : e De Duif met drieboekige Vlakken. e - e a a 3 De Bahamafcbe Reiger, Flamingo a ak - = KAI a De bruine Ooflindifche Duif. = zak be n t n De Bek van den Flamingo zn de zatwurbyke grooïte, _-— _« Ee L De zwartkoppige Indifche Geelvogel. = = = ke s De witte Amerikaanfche Kraanvogel, z - 4 a > Tab. XLI. XLI XLI. XLIV. XLV. XLVI. XLVII XLVIII XLIX. L, LYST per VOGELEN; enz. Die afgebeeld en befchreeven zyn in het VIER DE D E E L De kleine Spotvogel. - pi De blaauwe Reiger van Roralina Hears Kärdlintiehe Reiger. Kr. De groene Indiaanfche Vliegenvanger. Grasmofch Kr. = De kleine witte Reiger van Karolina. AE kleine Karolinifche met den „rooden Bek. Kr. = pn k a d Het kleine Amerikaanfche Rosdtarden - 5 ä s Geel geftreepte zwarte geflrekte Kapel. ù h E De Amerikaanfthe Roerdomp. Bruine Reiger. Kr. 5) in RS & Het zwart, wit en rood bout Boomkruipertje. « & a E Bet dubbeld geflaarte blaauwe Pagetje. De-Amerikaanfche Gekuifde ee De blaauwe Reiger met t de geele Muts. Kr. De groote Goudvink. De brie Amerikaanfche Vande Ke. = De Seine Roerdomp. Groene Nagtraaf. Kr. & De kleine bruine Goudvink. De bruine Amerikaanfche Vink, Kr. De Goudgeele Manakyn. De Amerikaanfche Pelikaan. Ritemerat: Boom Pelkeen. > De Indiaanfthe Groenling of Groenvink, > & E De Chinee Paauwoog- Kapel. = = Î De Witte Amerikaanfche Wulp. Witte Braaker. Ee = De bruine Amerikaanfthe Geelgors. Bruin zwart bonte Amer. Vink. Kr. De bruine Amerikaanfche Wulp. Bruine Braaker. Kr. De Vogel het eel a ln dd Mofch met de EE veranderlyke Biden Kr. 5 De roade PO Wulp. Roode Beken Kr. De Vogel BL Poule Sultane, Het Sueperkeunige” Waterhoen. Wa: ter-Rall. > Ee De Ben of Schol-Aakfler. = pn Dn De Vogel, dien men Albatrofs zoemt. _= 5 " De groote Gek. = e « ix De groote zwarte ne = - = De bruine Gek. - - d De wit en zwart Be okben Onweersvogel, - a De kleine of gewoone Onweersvogel. K De Zee-Zwaluw met den witten Kop. Witkop. Kr. De kleine swart en witte Duiker. De Groenlandfche Duif. er De lachende Meeuw. Spotter. Roodbek met den zwarten Kop. Kr, De witte Pelikaan. Kropgans, Sneeuwgans, Veelvraat, Ohnlopel Kr. De Verkeerdfhavel of Waterfnyder, = De Amerikaanftche Pelikaan. = = _ | Het bruine Duikertje. Kr. = Ke De Penguin met zwarte Voeten. = De Kanadafthe Gans Kr. = n De voodborflige Duikergans. Getopte Knyper. Kr. = - De Bahamafche Eend met een Loodklourjgen Bek. - - beg dere ef 4 OE LXVII, LXV IL LXIX. LXX. LXXI. LXXII. LXXII LXXIV, LXXV, LXXVI. LXXVII. LXXVIIL LXXIX. LXXX, LXXXI. LXXXII. LXXXIIL. LXXXIV. LXXXV. LXXXVI. RORTE ANHGUR Tab. Br | De zwart en wit boute en ge-Oorde Duiker of Aarsvoet, - = LXXXVI 77 De Gekuifde Weftindifthe Duiker. Mooren-Mucs. il = - LXXXVIII, 78 De roodkeelige Duiker of Lomme, … LXXXIX. 79 De kleine Buffelskop- Eend, Purperkopie met de witte Rog. Ko. = XC. 8o De Noordfèhe Eidergans. Kr. = ACI. 8o De breedbekkige Amerikaanfthe Eend, = = = - XCII. 82 De gekraagde Eend van Terreneuve. = = XCII, 82 De gekuifde of Zomer-Eenid van Karolina. Plolih- Bend. Kr. = = XCIV. 83 De Bend bet Wittertje genaamd, - = XCV. 84 ’ De graanwe Taling van Karolina, Graauwkop met da witte Rug. Kies XCVI. 85 De Gekuifde of Zomer-Eend van Catesb ys = = = XCVII. 86 De blaauw gevlakte Amerikaanfèhe Taling, - - = _XCVIIL, 87 De Gekapte Kriel-Taling uit China. = = XCIX. 87 De bonte Amerikaanfche SchyfsTaling. GRAD We wit getekend. Én - GC. 89 De Amerikaanfche Wolfbeer. = = CI. 89 Hert Zmerikaanfche Marmeldier. = > = CIL. go De Bek van den Eg ptifchen Reiger, td geraamd. - = CUI gr Het kleinfle Kolibrietje of Bloewgadgertje. = = = _ 9% Twee vreemde Hoorntorren. = = = — 93 De Amerikaanfche Berkhaan. > = = = CIV. 93 Het geheel zwart Kaauwtje. = - = = CV. 95 De zwart en geel boute KA = - = = CVT 95 De blaanwe Sluipiwesp. > = — 96 De Aimerikaanfthe Zwaluw, he een fehelige Kid. - = CVIIL. 97 De grootfle Amerikaanfche Gekuifde Reiger. . = - CVIIL 98 De Amerikaanfthe\Water-Salamander. = = _— 98 De zeer kleine Amertkaanfche Vlòo, ego nt = = _ 99 Een zeer klein Huid-Torretge, = = = == 99 De Amerikaanfthe Kakkerlak. = = = - 99 De zeer groote ruine Kakkerlak. = = 7 . rn <99 Het geelfchildig Torretje. = à à = = de 09 De Amerskaanfche Patrys. = 5 n à 8 CIX, roo Een gekuifd Winterkoning je. = = = - & CX, rok De groote Bafterd- Wesp. = = = = = _— IO De Keerkringvogel, = > CXL zoz De keinfle Meeuw met Pypagtige eusbaten Kleiné zwarte Sm Vose. _Storm- Meeuw, Kr. = En & mm TO2 De Lleine Amerihaaufche Geiteumelker. =O e = - CXIL zoz … De Favaanfthe Haas. = = = = = = CXIUI zroó6 De Amerikaanfthe Buffel. - ke = = = CXIV, zro7 LYST per BOOM: En PLANTGE WASSEN, Die in het pverDE en vierpe DerEer van dit Werk voorkomen, | Tab. Bl De (moogbyk) ongedoornde Steekwinde, met Hoekige Klim-op bladeren. _= U 2 Steekwinde met Bladeren van Zwarte Wilde Wrpard;: Srenehige dien _en zwarte Beffen. - = IV. 3 Virginifthe geele welriekende Bme de ae Vl 55 Boom met Laurierbladen, die Pluisagtige Bloemen uit de boeken der Bla derfteelen uitgeeft. - pe = = e VIII. 7 De Saffaphras- Booms. = = - - = X. 9 De Weftindifche Ahornboom. eN = = XII. ro Virginifche Kamperfoelie, die niet bmt, XIV. ax Wilde Nieswortel, met me nd bet “Blad om den Oe fie tende. - - XVI. 3 Hondendood met Be B en wite Bhenein > - — 13 De zevenjaarige Appelboom. zi E = = - XVIII. 14 De in't Water groeijende Tupelo-Booimn, = = - = - XX 16 Mondhout met Laurierbladen. e: En = ä « - XXI 18 De Ahornboom met roode Bloemen, - = = = = XXIV, zo KORTE INHOUD: ‘Tab. Bh De roode Laurierboom. = n = 8 e DS MeT EEL Een Heefter met Klokswyze witte Bloemen en wierzydige Vruiten. == KV, 3 Trompetboom met Scharlakenroode Bloemen en Effchen-Bladeren. _- « XXX. zi Elsbladerige dmertkaanfche be) met witte Std BRA dl Bloemen. = = E Ls XXXL op De zwarte Walnooten- Boom wit He En - t h _XXXIV. 28 De Amelanchier of Eranje- Boom. - 2 e XXXVL'= 158 De Smalbladerige Kaarfenfmeer of Waschbooth van NA E - XXXVII 34 De Virginifche Gentiaan (4 Zeepkruid-bladeren, - 8 in XE. 3% De Luuringboom. = - ha bs e k e XLI. 36 Het Paletblader- Boompje. - za EE z XLIV: 38 De Hoornagtige gegaffelde 2 Zee- Heefter. e - ER XLVI. 4o Hen zwarte Hoornagtige hee- Heetfter. - - = à 3 IKL VIE 5 ‘De Snaphaan-Kogel Boom. - mn ET ee 45 Heefleragtige bar ld Ketmia, bns HUD: Bladen en y. leefche | kleurige Bloemen. > - = = - 5 LIV. 47 Heefteragtige Lobelia met Porfeleinbladen. > n a LVII. so De Karolinifthe Effcheboom, met fimalle belerend Biades’ a IX 4 Het kleine in't Water groeijende Kalfsvoet-Kraid, - E 2 LXIV. 54 Kalfsvoet-Kruid, met zeer fpits gepunte Pslkraidbladeren. == … LXVL 56 Heefter met langwerpige Sappige Bladen, en een ronde bg > die maat ééne Kern heeft. 2 . HEK. Wo Een Gewas, gelyhende naar de Ehle met Moke DI ak LACK 9 15 Zonnebloempjes van de Bermudes-Eilanden, met ld Bladen - LXXXIV. 78 Bermudifthe Goudsbloem met si Ln ij gr k d … LXXXVL 77 De Zeepboom. ' - - = - > 5 XCVL 85 De Plant Meadia genaamd. - . à e & CIV: 04 De Vrouwe-Schoen , met. een zeer Bs oe Bloem. - CV. 55 De Lelie-Narcis, met witte Bloemen aan een Ìros.- == 5 8 CVI. 56 De fmalbladerige roode Lelie met één Bloem, bee Sels Ë e CVIL 57 Lelie-Narcis wit Virginie. = - 5 - = CIX. roo °f Gewas dat men Stewartia noemt. = = 3 k OR en De Kanadaftbe Ginzeng- Wortel Plant. á 3 CXII. ros Vyg met Citroenbladen en kleine purperkleurige Vi le - 5 CXIIL zro7 Baflerd- Acacia, die flekelig is, met Rooskleurige Bloemen, = = CXIV, zo8 Ee EEDE EEDE BERIGT voor ven BOEKBINDER. De Plaaten van het Derde Deel, Tab. 1. tot L, moeren tegenover Bladz. 445 De Plaaten van het Vierde Deel ‚ Tab. LI. tot CXIV , moeten tegenover Bladz. ro6 ge= plaatít worden. E | | È 3 nt” Jp: LAM Sehrmarnm Le peut Moequeur. | pn v/d mere Sp offer. Der ble .. cmereus un or. Turdus r Heb Lt Wotte xe nd A Catefby ad vw, dden, ve P pen en ZA Schomann fe. a grcud. Ardea caerulea. _ N75 2 Wlhal. Heron bleu, lt,  Cs 4 Ar À heated rg hed af AA PA , Tab. LI. kad | pe á dek Pd Tis - Î- Eje Mufcicap a fdiea ride | Gen Prw. Sac, Cres, Ameft. N24 5. WA. La Moucherolle verte á 4 nj Ange jekio longtore, forrato, floro carngo, , , z jet u, hi 5 "5 Zil nr ANEL lon o e Sl fien Arnes , vettige erft Krenten VAD VS And , TANN, EE VENLO PE Tds / ï re de! BA, re rg fj N De BAN 240, EL 0 5 z 2 ‘ DA q bake s je ep a ROANNE AE OA a eN EA UE e wijd 7 À dek DIN 04 NE GSAAANSON IAR ARE DA ji KS IN ers Nrd, N LENEN DG zo, aen KANE Gtt 3 ERE swr hen. Pori SEND RNN N Bij 2, Rf \ = EREN 0 rd td Pld EIT wars Y Lis ns Legge 5 RT A pe el LAD #7 id AEN RL ; 5 ê : vnd, oe AL ll! 52 1 Ze PEAT AEN B ten ISM e CAN EN a 59 ied GELD ANRGO Ton red A BS Carbide a rte JN Ad pr, vid mb d Ze 1e kmr At So eadlnd eran E TAM Sehgmaan Je. et grau. Ardea alba minor. Peut heron blanc. PBab. LV. Dee fleine americamfche th (elo aleen ! | AN Db vnd G. Eduard; ad vw delen, | PIE LA Selman Je. et geeudele. Le petit Rollignoll de murarlle. e 55 IVIhel Ruticilla minor Americ ana df iep agt zutetta. ii | | Omchecam Redan” p mvogrherg eht. (abutin habe AG nd | | verwent in des E # vl nj | (lmerteaanfch e Roro bimel Tab. L VI. ter, Ar ten “ip on Seide WE alie dd. Kabe. a A (EPR Ae à de a (ellaris Ämeric ana N° 56 Vil / Butor brun. B ar ndr JJ Wi lanan SAAN Ene SN ik An \ nd an OERS = N ma tier C erthua minor ex albo nigro etrubro varna N24 AD Le pebt Crampereau des Indes now blanc et rouge 1 ” pe re omeriearifthe, è, vdomel mit Ber € ederbiùft 5 Tab. LVL. Ze Zobeba frutofvens, Portulacae Joho, Plum. Mor: Gen, p. 24. mtr Ndttea & OEPIAIL ear crete, eerrgg, ri ze EE See eee dE) te abn: Butor hupp e. AAN LR ALISA ch > Tab. LIX. Je er grofsere Pocheren}. ld, Dn br Ù Di Dj, ’ OVT ee asid ( 1 KB DA Nn: | | M Selgmann Saul, Ab geeidd. EBA | CPS. C. Magefhas. Renk a | N° 5 Thal. La grande Prvoine. Rubieilla, fufca may Dit Amen, 8: ( 5 Def HO NKT br ei | Ok Edel Ardea (tell ars minim a De flernfte obrdomel. Tab. LX LAM. Sechpmann eveud Peut Butor de  UA oa VrsrsCamd. | gelbe Meeifs Ee 3 sind ne otljkelle. De (ebmwer Nn A Gra: ed ettre Le Tab XI. Das ir et jaune. Le Manakyn 5 MR en SSN an ú ls Ke É a, eu S Ö lvus iger et tu Parus n ij stek Ë Nr] MAG h AAN: at rt abe ES er mericamifehe Beleen EN Tab. LXII u NN NN AN AAN AN N SN N AS A Catefbe, EL den En Ê / bien CPS. OC! Magost, Peli canus americanus. N° O2 IIa. My talud Áreundalss, ' Pelie all americain. Nerd Jki, ord, Ji Î KATE eren and he NN dus Len Tab EXT. | er indianifehe Urenlina | sangre ene KAS REN 6. Edwards en WL BDE Aaf / SA Schomann eeeudd- Novon. Le Verdier des Indes. ONS Ó SIPS Chloras, Indacus. % 5 - ns E Ces) Er met [fe rac voarl Ee 1, STV Aram aquatan les 5 Arfarumn fluctans pene rade schhgptien L 7 ad ». delen. : k ZL de Gaf ak CP Sao les. Agoftatis SAS, greud. Numenius albus. 2 OA. Corlieu blanc. Es bra dk nd en 2 : J5 : | Tab. ENV. De ee emerieantfohe Omomer. Tanberiza fufca Americana. EPS das. Mayof. N° 65 Wil. vd Schamann geeud . Le Schombursher. teek AREN Me id 5 tbe ke un er bn tte racyooagl » Tab. LXVI. Numenrus fufeus N° 66 WIL. Corheu brun dp fb arb ; 9 ab. XVII. DN Nr rofhibur ae „laar dre Ane p G vards ad vw; RDA OP WON en kb Ze f. mann Joulp. et Ermgulla, Afrieana, macroura. N° 67 VIEL. Le Rouge-gorgea longue queue. ij L7 E: 4 U Pf p) Pe Maby ad vie dl. Numentus ruber. er vote rac poagl OAD sr N° 68 Wilke. , (Bed eter ECU e Tab. LX VIIL Cor lieu rouge, À Ord ef ILL. Tab. XIX. HS RESN, 5 Ny # Jk EPS DAN ) Zig /j INS ,) H ese ripe ein Arend) zatiali sg d LA Stliymaren fe. ete geud. Ed mel “en Rene snro IT pr aaps tfarp er ZE ie Ö Slee geet EE ES EEE - EE Flan Ai Te Leer B SEZ 8 À 5 ves 2 en EAST zet je , TLM OZ 5 sood gr uopeg 15 “IEA, „snde1o Ure H Der Ulbafre (5. vil eeN shu tl od Ee Ì 8 Ort hnt E N aus ett wd Wotan gb DS Naer rt EN 6 Chuard ad vw. delen. ; CP SCM aeftatss f % ZA. Lehmann fe. et gecud. Albatoca, maxima. 2 TIW el. We betrals Tab LXXII ahd ae CPS. C. Muy eft Ee} Anfer: Ballano congener Ars. fluratahs N°72 Vel. | Le grand Fou. ) lt is hex Ma ses pen ve een Art 5 ed \, Tab LXXII | Der ars (le fehjro ae P efer vul vi AGHA ee Ba dn del. k OERS. ós efbat. ZA sehamann geeud Petrella, magna, fulca. N°75 VI. Le grand Pierrot, Otfeau de Ternp éte ) in ef | p_ © r 7 ’ Ì " Ml Catofbyp ad va delen. CIP S.C. Mayoftatis LAM Schyraan geeud, Anferi ballano affinis fulca avis N° 747 Tl Le Fou. Id Tab. LXXV. Der weif nd (chroarggeflectte Beter; nebft | dem Beterchjen. zach | RSCA ir Petrella, zmedha, maadata. Petrella, minor jive vulgrans. Ne 75 Wil LeBerrot tachete, morren Le pett-Berrct commun $ AR hen 0, $) e ps ef Á y „n AAA ARL ’ dl | EA Ake 8 aA AR COYYVYVANM 0 de f its U ad dd LA k K 5 an % ï nett dd ret Hiruado maria zainor Capite Die Heelefmalbe mr Dem wetffer Kopf albo Jr Hans Sloane's Bijt Jam pit We 7Ó IVhal ed JI AEN Harron Ie aa indie marne à la PLATIN Tab. L XXVI tete SE p Ors lidia Tab LXXVII | Deer Pleine (ehymarde ù: weiffe Latieh er. Dis, LA Sehgmann fe zt greud. Géduaradviedd OENE, Mer grulus melanoleucos voro acuto brern, mas ettoem.N® //WIdl. Le pettPlengeon, zor et blane male et-Aemelle. ” Zp ry pg MOE enen oW ET MAXX T TEL ada) a at | „aoleur ' eme: ha ge mp eo ie a en. E “a, aj Ke B mn, telde «U, oe De A Tab ONK | Der Bellver. P4° \ iin 5 i ali U nj Ad nt EE gh 4 wr, ho, Sf pal af Jl # wh it DN Wi ij | hi wis 7 zi 5, A’ vi ls „0 Vid jv / Ki y wijk J (4 / Ji j Wo UI} Á 1 HK, 7, Ml nt Zl zj ant OE, f / bind 8 big ing rid / WN, Hi Wi Áo bn K) ad f E bl him; , Ig 5 Wij „ p ij 7 tit jj If Jr ha 24 A os PA is, Ip 4p) 4 5 Eduard adt Va, Onoeratalus - N° 70 Wal. Le Pelican 3 Ü # A. Ctefbyp ad viv dehn, Latrus major Roro imaequah, te grofse erve mf Dem Defnabel | Tt. DO pudradik ’; enigen Tab. LXXXI. KN EE ERE CA, LAM, Sehgmann eend, Onocratalus, Amervcanus. N° 8) VInl | iN Ad, rl ek EE ADT OSE r Brain Sate er(ein 5 Tab. LXXXII AM. Catefby B deden, | ë BR C.A : EM Shanmann eeeud, Noronb. Podicipes minor Roftro vario. N° 8ULWIhel. La Foulque a bec varie / a Aordierftd, | Ol LAAG O5 OL wrd Á afs | ir VALC 4 Led Wee j s abehink 3 Tab LAXXIII. ‘ pe Afar Stop uE) Taru Ek 7 WO TN oons OR] { dae 6 Aar/el COG Oland AA, N Carma VAO apt met peten Tab LXXXV er arof|ere rotfjbriffiae Petchjer 4 5 Chuard ad vi, An. | TTE Disgem, | IA Selman fo et gend Mergus major, pectore rubro. 285. Le Plongeon à Ja poitrane rouge Pd Arcadten C Mer pandets Tab. LXXXVI Chrnoflarthernan Bermaudenfe Leucon 7olas werenhbus eraffis OZ Pluk. Alm Die Bahanifdhe Ênte mif Dem blerfarben Schnabel E Hekate dd Anas Bahamenlis zo/o phumbeo macula Aureati colovis. CPS LC. Agestr. N° 86 Wel. IA Leligmarm fe. et ercud Canard de B aham a. erp Vonn ved Ns | es od rd oe : Tab XXXVII. Der feljroarg uzmeifle Srucher nebff Dem agölyrter catcher, NN KN x ANN en alt Di 10 Û jÀ uk. De he | IN De \ SNN Er AN NN \ RAN! SE ‚al zede NN IN il ie ur ut ANN ke hund ef teak Ni 5 eduard; ad De CPSC. Mayest. . TA Sehomann fret et end Podiapes albus etAuleus Podieipes auritus. ne Wiel La Fougue Lore ee et la Foulque ee ee AM. Carell ad vwodel Anas Chriftatus Tab. LXXXVI en mn SSS , En NE ZM Ml lg. Canard huppe. n= 2 Een Ed TEEN te man a meen iid NE} & - F7: mime Tab LXXKIX. Der Lader mit der vathen Rehle. en la OE Colymb us caudatus gutture rubro. N° 89 Wlhel Celebs aplntindi LA Sehgmann geeud. Le Plongeon rouge- sorge, OAT ADN dn ERA | | | sb. XC Ee Ent e mut pärpurfarb er Borf % a le CE ZÀ TL od Ei z IN N\ NN ES en Sn en ten =- SS SE SS EE Te Ze AN NN jh H | | NN NN OON AM. Gatelbar ad viv, delen, _ Anas minor purpureo capite ZA Sehigymann grcud 7 Breeflela abbeele. Pett Canard ala tete purpurmne. Brffle-haads 4 pr Al Dipopuns Brbit Sel N2go Wlhal CX f or B LE Ie # A! ï Ll A4 Id FL 8 AAG ah En ai ie inder A enn vem ze EL Drofse mei |e B Pae rte. | Et NN dant AN AO RNN \ | | hin "7 ITT u, oa | | gyne) oi Der, | IN Ni | ‘ 'B Al AD kl KA ih Rennen \ ORS | …G eh, : BE Anas major albus etbuleus cum Loemella. N° gJ Wlhal Le zr ee eed KAA Ar) Onze Ar lliid rt 4 ú Ni it á EN E KL! È Ê BEN jk Ee Ee gr en (me ricanifthe Ente mit brettem Dehnabel. 1 Cartel Al VW,  , 5 LP SCM k Anas americanus lato roliro. 292 hel. Canard Ofpatala etyfrea ld Tab. ACH. Ge NS Ge Amerigue Al srand Dee Tab CHI. be ST, And geflecte Hap VND delen, Anas, fulcus ‚maculatus Matrigniens Arpa . CBS. C.A. ZA Seligmann Jeulps, N° 93 What. Le Canard brun tach ete IN / 4 er P pPreuveg JI STUUENTLS U SE U DN 2e snyey “apsu OG, EG UNE L em ze dl | AT Í Dr ii ï _SEONDALN LLL LSR Wte. Tab.X CV. | te em chmwarde und wet [|e / k f ij / 4 ; / EL A jw 7 4 / Mh EN gd prog! LW , Ne UWE gr: nl /, ij HN mn rid ‚ / ERO) Jl 10 LA Á // PD in LA OPN VO he tijf LA MEAN A N / 1 MEA pe „ Zi hl / 4 LA Selman frulp.& gren now et blanc Geduards ad vid BNA CNy_ SOS. Le peut Canard Anas, minor, albus et fulcus Ì f k ; é e+ re ï - Ë Ë 4 ad gn f 4 £ í ; f F4 / 6 £ kbs” Va ok had ri « 4 ie TE . é $ z eN Dre Ee werffe und. braune te, Tab. CVT , WW Printer Bur foliis oblongis bacus palade varidibue ape donaks nn Oeehlals PO LQ, P eef ee m BA gl vi Tab XCVIL. Le Sdomerente des Catesby. md nn 6 Edwards ad vw, delen, = ; 7 BEES, C.Hyst Eel in neden 27 Anas criftatus ‚ele gans. | N29 hal. 1 ELN 400 ha N SN È ' | … aan TE Eojnp euedteUre ep mb zang) / Ed a ed & eN 5 À ee H ES oo ee RE & ne (pl rl ir} Ten ma ei Ea) mt? Le 2 jen | EN. 5 | ik ef I | Si II AIN 5 AD li ® HU aal ij @D — | DI 3 En Z 5 Be el e | | VD 5 . en „2 Pp 1, 7 jy E ‘ tg Oy EZ Epnkdth Likeord n pi 1 Ltevronggdd Leal, MA nk N Á 3 Wd } } / r #d P # ed in À id 1 4 d d nar geen 4 war BbXCIX —_Sfinefifthes Rriechentlein Quer que dula Smenfis ele gans 1 ir, pe Bab, : Schee hd flaps amerteanifehes Brech entlet N° goo IV Mhel LA. ee Jeulps dt geeud. Sarcelle d Amer1ique rd - £ S S ard end Ee, Ds 2 s 5 Ge) > En 8 À EN DS NS Tab .CI. ____ Derfleirte american che ie 4 ie Je ANS Ees T CES C } bate nan issie gend. Ueludus Lupo affinis Amers. 2 201 1h: Le pett Ours, ou Louveteau bk: Ji “EO UI TE W pe spergp ILL UL ee LSTILTE Ean ee (NS 5 5 Á, Ea a eN oe N A ed, a EES 5 S Ee ad ma En 3 Ì En ä Ta ED ” ES X pd ® 5 ; Ae: e a ee ej Os ER DE A 5 E HN 5 ie dn 3 RN 3 ie Rr Pe: ® en kde ll UP € - en Evs en pj Kl Derfhiedere Rerf en des Auctoris. RMANIC V 2108 IVK. ee NEED AED 4 | 8 4 en nn in a ee” re dentale sxt er (Lrertoaat(the Dirchahn. | Tab.CIV. Blah EEE 8 ri IME Le Cocq de bois Á' Amerigue birg Ka! Th) r EE, ie E 5 Re LS a: Re Aedo CA Eh A (ke Ne A. EN, va. delen, CPSCAAÛ | Nez05 P Thel Monedula tota migra Anser AA { É zd 8 Ad il Ea 8 je / & f „$ | DP „Ki ; DN, Gl Mrrthnnnandicke ULM Geit ME / PAELR | Pl . | MA. cabolbir ad vw. dehn, JN N AAN 5) FAM Sehgmamn Je. e£ gecud ‚by a Vit CPSU. ZUPh 7 N° 10617 AN Pica luteo mera varia Aram pse: La Pie jaune et noire. 1 Ö £ / \ Á Al kh f rn f ni 7 Pi f k 4 Mlaeh db (bello M À oe Wk Bt re fn ni rn Ad et N hy wy eyeopnoe epnes opn ô | 9 jm) | E ze 5 hen A 8. | Ta Gn ET S= 5 an 5 LR eeen | AN EN S IN an \ or SD a 7 Jha au 5 1 Ewa per an 5 re ij | E KA Ne : ESSSANENA ANN NINE ON a SANNE HN ANN 5 ANN 5 Hi F5 ® gas 5 se! 5 5 sn CG -D | 5 ee, andil b: lee peen lt, barf ij Ë E k eue or Tour EUIDSE UI EFEIJLID eopay SSN EE En Na 1 PAIS EI PYLM BOT N U DILLIUD : zei Jur REMF \ ep) d 1 % ® Go # _S 4 ‚O ar: DES lee 5 ne je end 2 S +5 EA LD U id Orden Merrdlens, 0 EK EA ader hlen di De Kd gnl enk Ae, on Das merieunifdje Kebhun. 7 ee N eerde 4 VN ZAAI Rr, DET 1 DD / je Er RAET Gaal Gn PN 7 GS Suus 5 sn / i/ 2 RE PEN van EE Lilien st ar Eee ê R PTCA cda oen Pie ee Perdix brhreftris Vir gimana. N° zog W Mel. La Perdrix Americaine. MEE EN: NAOR ie TI 1} 1 { Á} pT / LE) / CAN / / EEC. | Der Patinfänis, Al Den De Ve SS RTE IE if Am \ Ga on EZ Eg \ \ EN \\ 4 Catefby ad ori. delen, LA Sehgmaan fe. et ercud . bh de BAG Re nn N° zo WW Ihal ‚Le Roitelet hupe. Sdu ertedl kept nt he Ui Á_ s i y , í hel E, ‘sonbrdoay, sop neajro T 4 EG - WMO ordo, STAY id NN NN \ NN Nt EN ‚NL o TIE. Td A MT AD SED ze 5 B ed ea . ‘snUrrew Sn ururmw sne waaraf €, wasroafjgn me HM 0 rLd pele sjaduieg ep noo ep VOLZET ‘ shepgm nqrseu ‘MuAA Go herr} nig kh te er Blip boort ‘oder Der fleine emertoart (che Setsmelter ' Ts GS. Ce ENE 7 Epen Tiber mens ee Pe def Caprimulgus | a minor Amertcanus. Near a | Ri, Tab. CXIIL. AGatofby ad vw, del. ZM Sehigmann feet greud. Lepus Javenlis. jn waat N° us W Dal. : 5 | _, Le Laévre de Java. Her americanifche Bifel. É ni CXIV. | Marcus Catefbyr ad vw, px. SA Sehymann fe. et ereud Bison Americanus - N° 4 Wel Le Bison Americain. 7 Á DA ä 4 { J AME wet KAL WER ' Nik het Kb fi Leia, UE ch 4 lut fs 5 av \ Ee, a U 4 k NU hin N Zi Ip EN EN kN \g | | Ak MN a Nam eN ANN A \ ) ) SP Zj W RS Ì \ h | iN Ko ZINNEN ZN SNN \ / WL ; (2 Al fe iN N À N \ ) Ze : 4 INN \ NNS 5 n | ‚ | ‘ vl ep) ON ag) en) LO a) @, ee) e°} > e)) en