nik kk | ins oe Re Ea armen ts VE Me Se Saen ee Nur Vaal ard Ouleh vand Berch. vrt deld fore Ml hlhers, | 4 AML. Nerdlasgr, oh. D AOT berdaining Wee Zak dl Deelt. Boda AÛ drmaalondarm, ONDULLIJNA VERZAMELING UITLANDSCHE en ZELDZAAME VOGELE N» BENEVENS EENIGE VREEMDE DIEREN ex PLAN TGEWASSEN: IN °T ENGELSCH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR IT LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD, | DOOR G EDWARDS en M CATESBY: VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELYK AVERBETERD, IN 2 HOOGDUITSCH UITGEGEVEN DOOR ee LIG MANEN, THANS IN ’r NEDERDUITSCH VERTAALD EN MEP _ AANHAAÁLINGEN VAN ANDERE AÂUTHEUREN VERRYKT, DOOR j M. HOUTTUYN, Merpic Docroù HD EEE DEED AE EIER EDE edt eej D E R D E B A N Ds; BEHELZENDE Her VYFDE en ZESDE DEEL. WE AAR SD ak DAM, Bx JAN CHRISTIAAN SEPP, Boekverkooper. | MDCCLXXVL EK be | Js Ad Gollem hi MEE Gat Ve be OENE AAN DEN WEL EDELEN HEERE DEN HEERE ANTHONY van RENSSELAAR, vz GROOT KENNER EN LIEFHEBBER DER CNATOURIEKE HISTORIE; d 9 WORD MET WAARE HOOGACHTING EN DANKBETUIGING VAN DESZELFS MY ALTOOS BEWEEZENE OPRECHTE ; VRIENDSCHAP _piT VYFDE en ZESDE DEEL « d breezer NEDERDUITSCHE UITGAVE per UITLANDSCHE VOGELEN Van EDWARDS eN CATESBY, | EERBIEDIGST OPGEDRAGEN! DOOR | | ZYN WEL EDELENS onderdanig bereidwiliige Dienaar 4 JAN CHRISTIAAN SEPP. E U lt lr Sd te AN ke. f Wet VERZAMELING Van UITHBEMSCHE en ZELDZAAME EO COR EN URI B DER ECT SSSSSISSSSSISISISIS SEE SISISISIS SE EES SIENESE SIE Pra AEK De gebaarde Gier (1). heeze Vogel is van grootte als een Adelaar. Wanneer de Wieken uitgebreid _ A S zyn, dan is hy zeven en een halven Voet breed. Van de punt des Beks, tot _aan het end der Staart, heeft hy de langte van drie Voeten en vier Duimen, doch tot aan het end der Klaauwen agt Duimen minder. De Wieken hebben, ‘geflooten zynde, vier Duimen over de twee Voeten langte en de grootfte Slagpennen ftrek- ken zig, in langte, meer dan drie-en-twintig Duimen uit. | De Sneb is purper Vleefchkleurig, en aan haare punt donkerer dan aan % grond. ftuk, zynde van de punt tot aan den hoek des Beks vier Duimen lang. In de lang- te loopt zy wat voort, bevoorens zy eenen haak maakt, welke het voornaame on- derfcheid is tuflehen het Geflagt der Arenden en Gieren: doordien zig de Sneb des Arends reeds van het grondftuk af begint om te krommen, en tot aan de punt toe langs hoe krommer wordt. Aan het grondftuk van het onderfte deel der Snebbe heeft hy een aanmerkelyk bosje van zwarte Vederen, weshalve ik hem den naam gegeven heb van Gebaarde Gier. De Mond is inwendig blaauw. De Oogen ftaan regt boven de hoeken van den Bek. Ieder Oog is omringd met eenen glanzigen geelen Kring; welke een anderen om zig heeft, die uit eene fchoon donkerroode Huid beftaart , wel- ke met den Oogbol vaft is verbonden. De zyden, benevens het voorfte deel van den Kop, zyn zwart, en dit zwarte omringt de Oogen, waar van zy dan een veel pragtiger aanzien bekomen. De Neusgaten zyn bedekt mert ftyve zwarte Vederen, Van agter ieder Oog loopt een zwarte Streep, opwaards geboogen, naar boven toe, welke zig aan ’ Agterhoofd met de andere vereenigt. Ook heeft de Vogel aan ie- der hoek des Beks eene zwarte Vlak, welke wat naar onderen gericht is en hem als % ware Knevels geeft. Het overige gedeelte van den Kop en den geheelen Hals is met witte Vederen gedekt, welke aan den Kop kort, doch aan den Hals lang en puntig zyn, hangende los, gelyk aan den Hals van een Haan. De bovenfte Vlakte der Wieken en Staart, alsook de Rug, zyn van eene donkere Kleur, tuflëhen bruin en zwart. De kleinfte Dekveders der Wieken hebben, langs haaren Schaft heen, glanzige roodbruine zeer {malle Streepjes; zynde de rand der Vederen van de gehee- le Oppervlakte wat helderer dan de overige deelen der Vederen. De grootfte Ve= ders der Wieken en der Staart hebben witte Schaften: de middelfte Veders van de Staart zyn wat langer dan de zydelingfe: aan de binnenzyde hebben de Wieken der= 5e (1) Valtur barbatus. Epw. Av, T. ro6. Valturau- Nat. XII. Gen. ar. Sp. 6. Syf?. Nat. X. 40. Sp. 5. reus. GESN: 4u. 783. ALDR. 4v. L p. 277. Vultur … Baardgier. Nat. Hift. 1. D. IV. Stuk, bladz, arr. Pl, Beeticus. Warr, Ofn, 35. Vultur barbatus, Linn, Sy. XXIX, Fig, 2, | A : VV. Deel, 0 VERZAMELING van UITHEEMSCHE gelyke Kleur als uinwendig } doch de Streepen aan de Dekveders, langs de Schaften; zyn grooter en witter. Onder ieder Wiek was een plek, van een Hand groot, en- kel met witte Pluimen bedekt. De grond of wortel, van alle Vederen des geheelen Vogels, is wit, ook heeft hy aan *t geheele Lyf, onder zyne Vederen, dikke, zag- te, witte Pluimen, De onderfte Vlakte, zo van de Borft als Buik, de Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit, en tevens een weinig roodagtig bruin. De Pooten zyn met korte, witte, Pluimvederen bezet, welke, als de Vogel zit, van de lange Veders der Dyën bedekt worden. De Pooten zyn Loodkleurig; de Klaau- wen donker: de middelfte en buitenfte Vinger van ieder Voet door middel van een {terk Vlies met elkander verbonden. De Kapitein J. DogsonN heeft deezen Vogel van Santa Cruz, aan de Kuft van Barbarye, tot ons gebragt. kk was zo gelukkig niet, van hem levendig te zien; want de Kapitein, myn Vriend, zondt hem aan my door een Koopman, aan wien hy deezen Vogel, zo dra dezelve geftorven was, ter hand gefteld hadt. Evenwel hadden zyne Oogen en Pooten nog hunne levendige Kleur, en dus heb ik hem den 18 February 1747 aan de Koninglyke Societeit vertoond. Ik kan ’er geene befchry- ving van vinden, doch heb in eene Verzameling van in ’t Koper gegraveerde Voges len, welken N. Rosrer, Kabinetfchilder van Koning LopewvykK den XIV.; te Pas rys heeft uitgegeven gehad, eene naar denzelven gelykende Afbeelding aangetrof* fen. De Plaaten deezer Verzameling zyn ongevaar zeven Duim breed en negen Duim lang: haar getal ftrekt zig tot een-en-dertig uit. De Vogel van de tweede Plaat, welke den naam van Gier voert, is niet de gemeene Gier, maar zweemt wat naar den zo even befchreevenen. | De Aardbefie-Boom (*). [Dit Gewas is by de Kruidkundigen bekend onder den naam van Arbutus. Het groeit in Griekenland, op *t Eiland Candia en in de meefte Zuidelyke deelen van Europa aan den Middellandfche Zee, overvloedig. Somtyds blyft het laag, fomtyds wordt het een hooge Boom, die, volgens Plinius, in Arabie wel de hoogte van vyftig Ellen zou bereiken. De vrugt wordt, volgens fommigen, eerft ryp, wan- neer de nieuwe Bloemen reeds open zyn. Hoewel hy veel gelykt- naar de Aardbe- fiën, heeft hy doch op ver naa den geur of aangenaamheid derzelven niet, en is van binnen vol van kleine Zaadjes. Nogthans voert de Boom daar van den Nederduit- {chen naam. | OE TE HW IT. De Smirrel of Ringvalk van Kanada (2). Deeze Vogel fcheen my, zo groot te zyn als een gemeene Kraay. De gefloo= ten Wieken hadden de langte van veertien Duimen, en de Pooten waren, van den Voet tot aan de Knie, drie Duimen lang. Van andere Valken, die van dergelyke grootte zyn, onderfcheidt hy zig daar door, dat hy naar evenredigheid een kleiner Bek en langer dunner Beenen heeft, dan ik ooit, in de grootfte foorten van Valken, waargenomen heb. Ten aanzien van de dunte zyner Pooten en de kleinte van zyn Bek, heeft hy met onzen Sperwer eenige overeenkomft: naar welken hy ook in Kleur eenigermaate gelykt, offchoon hy ten minfte viermaal zo groot is. | Zyn (*) Arbutus folio ferrato. C, B. Pin,46o. Mirr. Dit. ro7. Accipiter Freti Hudfonis. Briss. 4v. VI, App. _'T. 48. £. 1, 2. Arbutus Unedo. Linn. Sp. Plant. Ed, 18. Falco Hudfonicus, LinN. $//. Nat, XII. Gen, IL. p. 566. gereSpt dU is MOER VVE A EE EEE (2) Pygargus Accipiter Canadenfis. Enw. Ao. T. OVS Nelen) fel. Ji j EN BL: + & EN ZELDZAAME VOGELEN 4 Zyn Bek is donker Hoornkleurig of zwartagtig; zynde de Neusgaren gedekt met een geel Vlies, dat de bovenfte en onderfte helft der Snebbe omringt, en zig, van de hoeken des Beks, tot onder de Oogen uitftrekt. Dit Vlies [het Wafch genaamd] js dunnetjes bezet met zwarte ftyve Vederen. De Bek is krom, gelyk in alle ande- deren van dit Geflagt, doch heeft aan den Rand van het bovenfte gedeelte geen hoek ; % welk anders gemeen is, maar alleenlyk een kleine Bogt. De Kop is donker of zwartagtig van Kleur, hebbende van vooren aan den Bek iets wits, en over ieder Oog loopt een heldere Streek ; terwyl een gedeelte der Vederen onder de Snebbe ingelyks heider is. Het voorfte van den Hals en het agterfte van den Kop zyn Tegelrood met donkerbruin gemengd. Het bovenfte van den Hals, de Rug en Wieken, zyn geer donkerbruin. enigen van de middelfte Slagpennen hebben eerien Afchverwi- gen Rand. Aan de binnenzyde isde Wiek wit, uitgenomen het end der Slagpen= nen, dat donker is van Kleur, De inwaardfe Dekveders zyn met kleine bruine Vlak- ken gefprenkeld, en de inwaardf@ Baarden der Slagpennen met donkere Streepen dwars overtoogen. De Stuit en Dekveders van de Staart zyn wit, en, doordien zig dit Wit met de witte Veders onder de Staart vereenigt; zo ontftaat daar uit, rondom de Staart, een witte Ring. De middelfte Staatveders zyn donker; die genen, welken ter wederzyds naaft aan flaan; blaauwagtig Afchkleur, en de buitenften wit: doch allen overdwars met zeven of agt donkere Streepen getekend. Van onderen is de Staart byna geheel wit, dewyl de Streepen haauwlyks door de Vederen doorfchynen. De Borft, de Buik, de Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn wit; en gete- kend met eenige roodagtig bruine Vlakken, welke aan de Borft en Dyën overdwars gegolfd zyn; aan den Buik Hartvormig, doch aan ' Onderlyf en Dekveders onder de Staart halfmaanswyze zig vertoonen. De Pooten en Voeten zyn glanzig geel of _Goudkleurig. De buitenfte Vinger is met den middelften door een Vlies famenge- voegd en de Klaauwen zyn zwart. 0 EM | Het Vaderland van deezen Vogel is de Hudfons-Baay in Noord-Amerika , van waar hy, benevens veele anderen, tot ons is overgebragt door den Heer Isnam, aan. wiens goedheid ik meer dan dertig verfchillende Soorten van Vogelen te danken heb, welke tot nog toe weinig of niet bekend geweeft zyn, doordien het grootfte deel derzelven nog niet is befchreeven. Alzo ik, in het vervolg van dit Werk; dikwils gelegenheid zal hebben om gedagten Heer Ísram te noemen, zal het noo- dig zyn, den Leezer hier te berigten, hoe dezelve ettelyke Jaaren in dienft van de Hudfons-Baay Kompagnie, en dus, eenige Jaaren herwaards, op verfcheide tyden;, in Forten en Koloniën van deeze Kompagnie, in de Noordelykfte der bewoonde plaatfen van Amerika, Opperbevelhebber is geweeft , als wanneer hem zyne prys- waardige nieuwsgierigheid heeft aangedreeven, om in zyn ledige Uuren alle de Dieren , Vogels en Viflchen dier Landen, zo wel als Kleederen, Speeltuig en Huis- gereedfchap der ingeborene Amerikaanen, te verzamelen. De Vagren der Dieren en de Huiden der Vogelen waren opgeftopt; zy kwamen net en in volkomenheid ge- conferveerd, in ’t jaar 1745, te Londen. De Heer Isram bevindt zig thans (in ’ jaar 1749) in Londen, willende zig alhier een korten tyd ophouden, en heeft my de Eer aangedaan van my met zynen omgang te verwaardigen. in onze Autheuren over de Natuurlyke Hiftorie kan ik geen Vogel afgebeeld vin- den, die met den boven befchreevenen overeenkomftig is: maar de Ring-Valk van WirLOuGHBY , pag. 72, komt ’er in de befchryving het naafte aan. Denneboom van Noord-Amerika , met kleine Frugten (*). [Deeze Soort van Denneboomen groeit natuurlyk in dat gedeelte van Noord-Árne- rika, (*) Abies foliis Piceze brevioribus , Conis parvis ris confertis obtufis. Gron. Virg. 19I. Picus Cana- biancialibus laxis. Mirr: Diä. T. 1. Abies foliis folica- ‘denfis, Linn. Sp. Plani. Ed. IH. p. 1421. A 2 4 VERZAMELING van UITHBEMSCHE rika, * welk men *t Land van Labrador noemt, leggende benoorden Nieuw Schot= land aan de Hudfons-Baay. Hy verfchilt van den rooden of Wyfjes Denneboom die ook nederhangende Vrugten heeft , dat de Bladen wat korter en ftomper, de Vrugten kleiner zyn, ongevaar twee Duimen lang, en de Schubben, hier met de Zaaden nevens de Vrugt vertoond , los in malkander zitten. | SSSSSSSENSSSES SES SSSSSSSISESSSSSESSES EEE P LA MA TME Het kleine Walkje van Bengale (3). De Afbeelding vertoont deezen Vogel in de Natuurlyke grootte. Hy is ver de kleinfte in het Geflagt der Valken, welken ik immer heb aangetroffen. De kleine Valken, in Europa, zyn doorgaans van eene tengere Geftalte, met lange, dunne Pooten en de Bekken naar evenredigheid klein; daar, in tegendeel, de deelen van deezen Vogel volmaakt Arends-gelyk zyn. Hy heeft een fterken Bek, wel gefpier- de Dyën, dikke korte Beenen , de Vingers gewapend met dikke {cherpe Klaauwen; zo dat men hem, met reden, een kleinen Arend zou mogen heeten. De Bek is Afchgraauwagtig , een weinig naar Vleefchkleur trekkende , en aan het Grondftuk bekleed met geel Wafch , daar de Neusgaten in ftaan. Hy heeft haaken of hoeken aan de zyden van de Opperkaak, die beter in de Afbeelding uit- gedrukt zyn „ dan ik ze zou kunnen befchryven. Het Oog ftaat in een geele Huid, die omringd is met zwarte Vederen, welke in een breede Streek langs ieder zyde van den Hals nederloopen. Deeze zwarte Streeken zyn wederom met Wit ge- zoomd , en dit Wit loopt over het Voorhoofd , aan het Grondftuk van den Bek, heen, zynde de Kruin van den Kop, de Nek, de Rug, de bovenzyde der Wie- ken, en de Staart, zwart, met eenen weerfchyn van Blaauw en Purperkleur. De zyden der Wieken zyn ook zwart ; doch de Dekveders aan derzelver binnenzyde wit, en de inwaardíe Baarden van de groote Slagpennen, overdwars, met wit en zwart gebandeerd. Daar vertoont zig geen Wit, aan de bovenkant van de Wieken of Staart , wanneer de Vederen geflooten zyn. De onderkant des Vogels, van den Bek tot aan de Staart, is hoog Oranje-kleur, aan de Borft wart ligter. De Pooten en Voeten zyn helder Goudkleurig , de Klaauwen zwart. Hy is tot een weinig onder de Kniejen gevederd , zynde de middelfte en buitenfte Vinger, voor een klein gedeelte, even als in andere Vogelen van deezen aart, door een Vlies famengevoegd, Dit Valkje van Bengale in Ooftindie afkomftig , werdt van daar in een groote Carga van Natuurlyke Zeldzaamheden gezonden aan des Konings gewoonen Lyf- Arts, Doétor Mrap. Zulks gebeurde omtrent twee Jaaren voor het uitkomen van dit gedeelte myner Hiftorie, en de Doêtor, bezield met een aanmerkelyken iever tot bevordering van allerley Konften-en Weetenfchappen, hadt de goedheid, van my deezen Vogel, met en benevens eenige anderen, te leenen, op dat ik ’er naauw- keurige Afbeeldingen van maaken mogt, om deeze Natuurlyke Hiftorie der Voge- len te verfieren. Zy werden in Liqueur overgebragt, en ik had de vryheid om ze daar uit te neemen. Ik wiefch ze met Water af en droogde ze dan: dus kwam hun Pluimagie heerlyk te voorfchyn in zyne Kleuren. Dit Valkje was, zo ik geloof’, tot de Vogelery opgebragt en geleerd: alzo het aan ieder Poot een klein fu Leder hadt; gelyk daar wy de Bellen mede vaft maaken aan de Pooten der Valken. Ik ge- loof, dat men het volftrekt voor een niet befchreeven Vogel houden mag: want ik vind ’er geen gewag van gemaakt in eenige Reisbefchryving. Wft (3) Accipiter minimus Benghalenfis, Epw. 4v. T, Nat. X. Gen ar. Sp. 7. Nai. Hijf,. IL, D. IV, Stak, 108. Falco Bengalenfis. Brrss. 4v. App. 20. Falco bladz. r4o. Pl, XXX, Fig. 2. ceerulefcens. Linn. Syt, Nat. XII, Gen. 42. Sp. 9. Sy/?. EN ZELDZAAME VOGELEN, 5 IPoftindifche Alkekengi met vuige kleverige Bladen (*). Deeze Plant behoort, wegens de geftalte van de Vrugt, zekerlyk tot de zoge naamde Krieken van over Lee, by de Kruidkundigen weleer Alkekengi genaamd, en thans Phyfafis gedoopt door LrxNnaus. De Bladen zyn als gemeld is: de Bloem en Vrugt hangt neer aan de Steeltjes. Indien het de Virginifche Alkekengi met geele Vrugten, gemeenlyk Capuli genaamd, was, van Pater FruiureE, dan zou er van de Vrugten, daar te Lande, een Conferf gemaakt worffen, welke men aan de Zieken tot verfrillchinge geeft, even als hier het Geley van Aalbeflen. SSSSSSSSSSSSCESTSSSSESSSSSSSSESSSESSSESSSSE Bel AAT se HV De Europiftbe of Duitftbe Pappegaay (4). Deeze Vogel is van grootte als een Aakfter, doch heeft de Wieken langer, de Pooten en Staart korter, naar evenredigheid. Zyn Bek is grof, taamelyk regt, aan de Punt een weinig haakig, zwart van Kleur, en wederzyds, aan het Grondftuk, bezet met ftyve zwarte Haairtjes. Met Oog is {malleties met een bruine kaale Huid omringd. Hy heeft ook, een weinig agter *t Oog, een klein Knobbeltje of uitpui- ling , die van Vederen is ontbloot. De geheele Kop, Hals, Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn ligt blaauwagtig groen, maar wat donkerer op de Kruin van Hoofd en in ’ opperfte van de Nek, dan aan de onderzyde. De Hals van vooren heeft bleeke of witagtige Streepen, langs de Schaften der Vederen. De Rug is roodagtig bruin, met een weinig je Groen aan de kanten der Vederen ge- _mengd. De Slagpennen der Wieken zyn zwart getipt, en zeer fraay blaauw aan ’% onder-end, uitgenomen die wederzyds naaft aan de Rug ftaan, welke van Kleur zyn als de Rug. De eerfte en tweede ry der Dekvederen, naaft boven de Slagpennen, zyn van een groenagtig blaanwe Kleur: de kleine Dekveders der Wieken fchoon hoog blaauw: de binneníte Dekveders van Kleur als die aan de buitenzyde, maar wat bleeker. De Stuit en Dekveders van de Staart hebben die zelfde fchoon blaauwe of Ultramaryn-lleur, welke zig op de Wieken vertoont, de middelfte Veders van de Staart zyn vuil groen; de buitenften wederzyds helder blaauw ; de allerbuitenften, die zig omtrent een half Duim langer dan de overigen uitftrekken, hebben zwarte Tippen. Overal, daar de Staart of Slagpennen der Wieken zwart van boven zyn, hebben zy van onderen een fchoone hoogblaauwe Kleur. De Pooten zyn geelagtig; de Vingers ftaan als gewoonlyk en zyn niet gevliesd, de Klaauwen donker bruin of zwart. 4 De Vogel, naar welken myne Aftekening was gemaakt, onderftel ik, uit zyne {choonheid, een Mannetje te zjn geweeft. Men hadt hem op de Rotfen te Gibral- tar gefchooten, en van daar was hy aan den Heer CATESBY, te Londen, toege- zonden, die de beleefdheid hade van hem my ten gebruike te verftrekken. De Heer ALBIN heeft deezen Vogel niet aangetroffen: hy is door den Heer WirrLouaugy befchreeven, maar ik verbeeld my eenige verbetering inde Afbeelding gemaakt te hebben, en, alzo het een Vogel van zonderlinge Schoonheid is, welken men no nooit in Kleuren hadt vertoond, zo heb ik my verftout hem op nieuws aan % licht te (*) Phyfalis ramofiffima foliis villofo-vifcofis, Pe- zoo. T. zor, 792. Wir, Ornith, p. 85. T. zo. Cor- _dunculis nutantibus. An Phyfalis pubefcens. Linn. Spec. Plant. Ed. IL. p. 262. (4) Garrulus Argentoratenfis. Epw. 4v. T. 109, Raj. 4v. gr. Briss. 4v. IL p. 64. Friscu. do. T. 57. Cornix coerulea. GesN. 4v, 335. ALprov. Orn, Lp. WV. Deel. nix coerulea Dorfo rubro , Remigibus nigris. Faun, Sitec. 94. Coracias Garrula. Linn. Sy/? Nat. XII, Gen. 51. Sp. 1. Sy/?. Nat, X Gen. 49. Sp. r. Duitfehe Pap- pegaay. Nat. Hift, L. D, IV. Stuk, bladz. 330, Plaat XXXIV. Fig. 5. B 6 VERZAMELING van UITMHEEMSCHE te geeven. De Heer Wirrovansy zegt, dat menze in Duitfchland, als ook op Sicilie en Maltha, vindt, alwaar zy in de Hoenderkoopers Winkels verkogt worden, en Dotor SHAW getuigt in zyne Hiftorie van Barbarie, &c, pag. 251: „ de Shaga- ag is van grootte en gedaante als een Gaay, hoewel met kleiner Bek en korter „ Pooten: de Rug is bruinagtig; de Kop, Hals en Buik helder groen; terwyl op „ de Wieken en Staart verfcheide hoog blaauwe Vlakken of Ringen zyn. Hy maakt „ een gillend Gefchreeuw, en bouwt zyn Neft in de Oevers van de Shellif, Boo- „‚ berak en andere@Rivieren”. Dit kan, denk ik, geen andere dan de boven be- {chreevene Vogel zyn; zo dat wy aan Doétor Sraw verpligting hebben wegens zy- ne onderrigting, waar de Vogel zyn Neft maakt, en dat hy zo wel in Afrika huis- veft als in Europa. Men vindt hem zelfs zo Noordelyk als in Sweeden, aangezien Linnzus hem, in zyne Hiftorie der Sweedíche Dieren, onder die van dat Ryk ge- plaatft heeft: (zie Fauna Suecica p. 25, $. 73.) De Latyníche naam, welken ’er de Vogelbefchryvers aan geeven, is Garrulus .Argentoratenfis en Cornix cerulea of blaauwe ÍSraay. Tandkruid met drievoudige Bladen (*). Wegens de geftalte van den Wortel, hier ook in Afbeelding gebragt, voert dee- ze Plant den Latynfchen naam Dentaria, dat is Tandkruid. Onder de verfcheide Soorten van hetzelve, met zeven en vyf Bladers op één Steel, geeft men >er den naam aan van Driebladerig , doch zy is eigentlyk Negenbladerig , om dat de Steelt- jes van drie Bladen met hun drieën op éénen Steel ftaan. De Bloem beftaat uit vier Blaadjes, zy heeft vyf Meeldraadjes en één Styl, als hier is afgebeeld; de Vrugt is een Peultje. Dit Gewas groeit in Ooftenryk en ltalien, op dorre befchaduwde Bergen. Peli ANA AT Ien De Paradys-Vagel (5). Deeze Vogel fcheen my omtrent de grootte te hebben van een Merel. De Bek hadt een en drie vierde Duims; de Wiek geflooten zynde zeven Duimen; de lange Pennen, uit de Stuit voortkomende, zevenentwintig Duimen; de langften der zapte lofle Vederen, die van onder de Wieken fpruiten, eenentwintig Duimen langte. Van de punt des Beks tot aan het end der gemeene of korte Staartvederen, was de Maat twaalf Duimen. De Bek is taamelyk regt, aan de Punt een weinig omgeboo- - gen, van eene vuil geelagtig groene Kleur. De Neusgaten ftaan digt by den Kop, welks voorfte deel met zwarte Veertjes als Pluis of Fluweel gedekt is, hebbende ee- nen glanzigen luifter, en gaande rondom den Bek, zo boven als beneden. De Keel of onderzyde van den Kop is met dergelyke Fluweelagtige groene Veertjes bekleed, die eenen Goudglans hebben. Het bovenfte van den Kop is met andere Pluisagtige Veertjes gedekt, van eene {choone Goudgeele of Oranje-Kleur, die zig ter weder- zyde van den Hals uitftrekken, omringende byna het groene van de Keel. De Oo- gen zyn kleinen zeer digt by den Bek geplaatít. De Borft is gedekt met Veders van de gewoone ftruêtuur , van een fchoone donker blaauwagtige Purperkleur. Al het overige des Lighaams;, de Rug, Buik, Wieken en Staart, zyn helder roodag- tig Kaftanje-bruin;, maar de binnenzyde der Wieken en de onderzyde van de Staart zyn (*) Dentaria foliis omnibus ternatis, Royen. Lugd, vis, omnium Authorum. Paradiftea apoda. Linn. Syfz, Bat. 304, Dentaria enneaphyllos. Linn. Spec. Plant, Ed, Nat. XIL. Gen. 54. Sp. r. Syf?. Nar. X. Gen sr. Sp. IL p. 912. | 1. Gewoone Paradys. Vogel, Nat. Hiff. IL, D. IV, Stuk, (5) Manucodiata major. Epw. 4v. T. tro. Ray. 4v. Bladz, 346, ar. N. 7. Brass. IL, p. 130, T. 13.f. 1. Paradifea A- EN ZELDZAAME VOORLEN, > zyn donkerer en doffer bruin. Vande Stuit ontfpringen die men de twee iniddelfte Veders van de Staart kan noemen, van zevenentwintig, Duimen lang, zynde als % ware enkele Vederfchaften, zonder eenige Baarden, naar Paarde-Haairen gelyken= de, doch veel ftyver en dikker , zwart van Kleur. Als men deeze , nogthans , naauwkeurig onderzoekt, zal men ’er by den Wortel, wederzyds, tot omtrent vier Duimen der langte, fmalle Baardjes aan vinden. Aanmerkelykft is deeze Vogel wer gens de platten van Vederen, die van onder de Wieken wederzyds voortkomen , en zig een groot end agterwaards, verder dan de gewoone Veders van de Staart, uit- ftrekken. Deeze Veders zyn van een zeer fraay maakzel, uitermaate ligt en met de Baarden zo lugtig, dat men ‘er door heen kan zien als of ’t Gaasdoek ware. De langfte Veders zyn helder roodagtig bruin; de kortften, die over dezelven heen leggen, zeer helder geel, met een roode ftreek aan ieders Tip. Zy leggen of bo- ven of beneden de Staart, maar zo los, dat, zo wel in ’% eene als in * andere geval, de Staart ‘er zig doorheen vertocat. De Pooten en Voeten zyn taamelyk dik en fterk naar de grootte vanden Vogel, gelykende veel naar die der Aakfters of Gaai- jen, donkerbruin van kleur, en gewapend met Klaauwen van middelmaatige grootte. __De Vogel, van deeze Afbeelding, wordt in Salters Koffyhuis te Chelfea bewaard, en is een der volmaaktften, welken ik immer heb aangetroffen. Men brengtze uit Ooftindie, zynde doorgaans gebrekkelyk, ’% welk ‘er in Afbeelding en befchry ving verfcheide Soorten van heeft doen maaken. Ik heb andere Vogels van dit Geflagt gezien, welke van de boven befchreevene daar in verfchilden, dat de bovenkant van den Hals en de Rug geel waren; dat zy eenige geele Vlakken op de Dekveders van hunne Wieken hadden, dat de langfte Veders van de zyden, die hunnen Sleep maa- ken, helder geel of witagtig waren van kleur, en de Bekken donker of zwart; hoe- wel anders van even de zelfde geftalte als boven befchreeven is, en waarfchynlyk van eene zelfde Soort. Men kan, zo ik geloof, wel twaalf befchryvingen van deezen Vogel vinden, en daar zyn vier Afbeeldingen, in *t Werk van Wirrouarsy, als zo veele onderfcheide Soorten opgegeven ; maar , dewyl geen derzelven my vol- deedt; zo heb hier een volkomen Vogel voorgefteld, die beter aan % oogmerk van den Leezer zal beantwoorden. Monfr. Arin heeft ons, in Vol. HI pag. 9, van zyne Hiflorie der Vogelen, de flegtfte en onvolmaakfte Afbeelding daar van gege- ven, welke hy zegt te zyn uit de Verzameling van Sir Tomas LowTrea. Gee- ne befchryving in ’ byzonder heeft hy daar van gemaakt, maar alleenlyk in ’t korte iets bygebragt, vant gene WirLOUGHBY aangaande dit Geflagt van Vogelen in ° algemeen geboekftaafd heeft. De Inwooners der Molukkifche Eilanden noemen dezelven Manucodiate , dat is Gods Vogelen, zo ALDROVANDUS verhaalt. Ik heb door alle myne nafpooringen in de Verzamelingen der Liefhebberen van Natuurlyke Zaaken (daar ik er veelen volkomen en onvolkomen heb aangetroffen ,) niet meer dan ééne Soort van deeze Vogelen ontdekken kunnen, die de Vlamswyze Veders een groot end buiten de Wieken uitfteekende hebben. _Ficoides met driedoornige Bladen *). De af bd deezer Plant is , gelyk die der meefte Soorten van Ficoides, uit Afri kaen in ’ byzonder van de Kaap der Goede Hope. Dat de Bladen driedoornig en van onderen getand zyn, onderfcheidt ze van de anderen, PLAAT (*) Ficoides Africana ffutefcens perfoliata, folio 46, Mefembryanthemum uncinatum. LiNN. Sp, Plant, triangulari glaaco punêtato. Brapr. Succ. 5, p. 13. T. Ed. U. pag. ó92. Sp. 17. Varictas, @ B 2 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE SSSSSSSSOSSSSESSESSSSSSSSSSSSSSSSSSS SEE P L A A TT VL De Ribe der Paradys-Fogelen (6). Deeze Vogel is zo naa aan de Natuurlyke grootte, als * my mogelyk was, gete- kend. Ik geloof, by vergelyking , dat hy ongevaar de grootte heeft van een Vink. Zyn Bek is langer en de Pooten zyn wat dikker: hy heeft een zeer korte Staart, daar de Wieken, als zy geflooten zyn, een goed end over heen reiken. De Bek is taamelyk regt en geel van Kleur, ongevaar een Duim lang, indien men de maat neemt van den hoek der gaaping af. De Oogen zyn klein, ter wederzyde van den Kop, regt boven dien hoek des Beks geplaat(t. De Bovenkaak is ten halve gedekt met Fluweelagtige Veertjes, van Oranjekleur: de Kop met Pluis (*t welk een Ken- merk van dit Geflagt uitmaakt) : de Nek, Rug, bovenzyde der Wieken en Staart, hebben Veders van de gewoone Struêtuur, allen , van den Kop tot aan de Staart, hoogrood, een weinig naar Kaftanje-bruin hellende, met eenen ongemeen fchoonen lans. Het onderfte of voorfte van den Hals heeft eene mengeling van zwart en rood , gelykerwys de Keel vaneen Mannetjes Mofch. De groote Veders der Wie- ken hebben de binnenzyde roodagtig geel, ligter dan de bovenzyde ; de binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit, en de onderzyde van de Staart is donker. Onder ieder Wiek bevindt zig een aanmerkelyke Kwaft van Vederen , zeven of agt in ges tal, van eene donkere zwartagtig bruine kleur, met zeer fraay glanzige groene tip- pen, hebbende ieder Veder een dwarfe Baar of Streep , die witagtig is, en door welke de groene tip van het donkere gedeelte afgefcheiden wordt. Ik heb de Wie- ken in deeze Afbeelding uitgefpreid, om deeze Veders te beter te vertoonen. Op de Borft heeft de Vogel een halfmaanswys’ merkteken, met de punten of Hoornen opwaards gekeerd, van eene donker groene Kleur, doch met een helderen weer- fchyn, gelyk de Halzen der Mannetjes Eenden. Deeze plek is van den Hals afge- zonderd door eene ligt geelagtige Streep, welke ‘er onmiddelyk boven overdwars loopt. De Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart zyn wit : maar de laagfte deelen der Dyën, omtrent de Kniejen, een weinig bruinagtig. Van den bovenkant in % midden der Staart , ontfpringen twee (tyve, kaale, Vederfchaften, omtrent zes Duimen lang, donkerbruin van Kleur, welke naar de Punt toe, aan de ééne zyde, bezet waren met Baarden en rond omgekruld; zo dat zy ronde enden aan deeze Schaften maaken , die plat zyn, en eenen weranderlyken weerfchyn hebben van rood en groen. De Pooten zyn taamelyk lang en dik, ieder mert vier Vingers, op de gewoone manier geplaatft, en over ’ geheel donkerbruin, De Klaauwen zyn rof en van eene ligte Hoornkleur. Alle deeze Vogels worden ons uit het een of ander gedeelte der Ooftindiën , maar voornaamelyk, zo my berigt is, van de Specery-Eilanden toegebragt, welke in be- zitting van de Hollanders zyn. Die, naar welken deeze Aftekening gemaakt is, was een zeer wel gedroogde Vogel, bewaard wordende in het Kabinet der Koninglyke Societeit te Londen, Anno 1742. Ik geloof , dat deeze Vogel door onzen Lands- man, den Heer Wir LouarBy, bladz. 96 van zyne Hiftorie der Vogelen, befchree- ven is; maar, dewyl ik myn Onderwerp grootelyks van zyne befchryving verfchil- lende bevondt, verbeeld ik my, dat deeze volmaakter zy , en, aangezien de Af: beelding by WirLougnsr zeer klein is en fober getekend, verhope ik deeze aan- genaa- (6) Manucodiata Rex. Epw. Av. T.rrr. Rex Avium LanN. Syf?. Nat. XII Gen. 54. Sp. 2. Syf?. Nar, X. Paradifearum. Per, Gaz. L. T. 53. f. 2. Crus, Exot. Gen. sr. Sp. z: Nat. Hift, IL, D, IV. Stur, bladz. g5o. T. 362. Sea, Muf, 1, T, 38. £. 5. Manucodiata minor. Pl, XXXIV, f. 9. Briss. Áo, IL. p. 136. T, 13. £. 2. Paradifea regja. EN ZELDZAAME VOGELEN, D Benaamer zal zyn. Ik vind ook gene Afbeelding daar vat in eene Narturlyke Hito. rie, te Amfterdam door ALs, SeBA uitgegeven, in * , Deel, Plaat 37; welke een weinig van deeze verfchilt : maar, alzo dat een groot en zeer koftbaar Werk is, het welke derhalve waarfchynlyk niet veelen van onze Landsgenooten in handen komen zal, heeft my dit niet afgefchrikt, om ?er deeze Afbeelding en befchryving van aan % licht te brengen. Ik volg Wirvoucrey met een Koninglyken Eernaam te geeven aan deezen Vogel; hoewel de voorheen befchreevene , myns oordeels; dit meer verdient. | Alkekengì van Kuraffaù met Ordro-Bladen (ir _[Dit Gewas is door Borrnaavr Alkekengi van Kuraflàu genoemd, met gryze Bladen als van Orégo, de Bloem flaauw Zwavelagtig , een purperen bodem heb- bende. LiNNzeus hadt hetzelve, in de befchryving van den Tuin van den Heer CuirroRT, een Heefteragtigen Steel, met ovaale Wollige Bladeren, gegeven. Die Wolligheid is echter, in deeze Afbeelding; niet zee duidelyk te befpeuren.] BEE AEEA EEeEnE ennen PEERS ASD WIL De Goudgeele Paradys- Vogel (7) Deeze, hier ook in de Natuurlyke grootte vertoond , heeft eenen taarnelyk langen en dikken Bek, naar zyne grootte, zynde naar den Kop toe van eene bruinagtige Kleur, en Zwart aande Punt, die een weinig krom naar beneden ftaat. De Oogen kwamen my in den gedroogden Vogel zeer klein voor „zo dat men ze maar eén kon zien. Zy warenaan de zyden van den Kop, digt by en regt boven de hoeken van den Bek geplaatft. Tuflchen de Oogen en den Bek, en bykans rondom den Bek, heeft hy zwarte Veertjes gelyk Pluis of Fluweel, fmal aan het Gróndftuk van de Bovenkaak, doch van de Onderkaak zig omtrent een Duirn nederwaards langs dé Keel uitftrekkende. De Kop, de bovenzyde van den Hals, als ook de Rug, zyn gedekt met Veders van eene uitermaate {choone, heldere , roodagtige Oranje of Goud kleur, die lang en los langs den Hals nederharigen, vallende een weinig over de Borft heen, welke, gelykerwys de Buik en de groote Veders van de Wieken, een zeer fchoone geele Oranje-Kleur heeft. De Dekveders derzelven zyn zwart, miet een kleine mengeling van Geel. De Gouden of geele Kleur van deezen Vogel is zo ongemeen glanzig, dat ik die door myne Konft op ver naa niet kan nabootzen. De Staart, zynde zo ik geloof volkomen, beftaat uit twaalf Vederen, die boven donker zwart en beneden roeftkleurig of flaauwer zwart zyn „en de Schaften van deeze Veders vertoonen zig van onderen geelagtig. Alle de Staart-Veders hebben een zeer fmal geel Randje aan haare tippen. Alzo deeze Vogel uit de Indiën gebragt is zon- der Pooten, kan ik daar niets van zeggen: maar ik heb ’er, tot meer bevalligheid van de Afbeelding, Dyèn en Pooten aan gemaakt, van zulk eene- geftalte en even- redigheid, als ik gevoeglykft oordeelde, uit myne Waarneemingen omtrent de an- dere Soorten van Paäradysvogelen afgeleid, welken ik gezien heb met volmaakte Pooten. Deeze Vogel was uit Ooftindie hier in °t Land gebragt door myn goeden Vriend, Kapitein Isaac WorTH, een Scheepsbevelhebber in dienft van onze Kompagnie, wel. (*) Alkekengi Caule fruticofo, Foliis ovatis tomen» (7) Paradifsea Aurea. Enw. Av. T, rr2. Icterus In- tofis. Linn. Vr. Cuir. Spec. 182, N. 3. Solanum Ve- dicus. Berss. Append. 37. Oriolus Capenfis. Linn. Sy/Z, ficarium Curaffavicum, Solano antiquorum{fimile, Foltis Nat. XII. Gen. 52. Sp. 18. Coracias Aurea. Syf?. Nat. Origani fub-incanis, Mor, Hijt. III, p. 527. Phyfalis X. Gen. 49. Sp. 5. Goud-Vogel. Nat. ijt, I, D. IV, Curaffavica. Linn. Spec. Plant. IL, p. 261, G vhlades3ds Î u WV. Deel, 1ö VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE welke hem my prefent gedaan heeft. Ik houd hem volftrekt vooreen niet befchree- venen, en het fpyt my zeer, dat hy onvolkomen was door ’ gebrek van Pooten, Ik twyfel ook, of niet eenigen van de grootte Veders weggenomen zyn geweeft, (want hy hadt ‘er maar zes of zeven in ieder Wiek) en deeze zullen waarfchyn- lyk zwart geweeft zyn; alzode meefte Vogels de buitenfte Slagpennen van de zelf: de kleur hebben als hunne Staarten. Meer dan eens, naamelyk, is my in Reis- befchryvingen, (waar kan ik my niet erinneren,) voorgekomen, dat de Indiaanen deeze Vogels dooden en bereiden omze onder ’ Krygsvolk in de Oofterfche Lan- den te verkoopen, die daar van als Pluimen op hunne Hoofden gebruik maaken. Dit zal de reden zyn, dat men de meeften van deeze Vogels niet dan verminkt of van zodanige Lighaamsdeelen beroofd ontvangt, welke geene byzondere Schoonheid in zig hebben, ten einde daar door derzelver fraaijer Vederen niet bedekt of verdon= kerd mogten worden. Ik heb den Vogel zodanig afgebeeld, als hy my toegeko= men is, met de enkele byvoeging van de Beenen. De Paradysvogels fchynen my veeleer tot het Geflagt der Aakfters en Gaaijen, dan tot dat der Havikken, gelyk fommige Autheuren zig verbeeld hebben, te behooren. Een fraay Chineefch Fuffertje (*). Het Juffertje, daar nevens afgebeeld, bevindt zig in de Verzameling van Ro- BERT NesBrr, Med. Doêor, Lid van het Kollegie der Geneeskundigen en van de Koninglyke Societeit, te Londen. Het Lighaam en de onderfte Wieken zyn fraay glanzig groen, met den luifter van gepoly{t Metaal; de tippen der Wieken en derzelver onderkanten donker of zwart; de bovenfte Wieken ligt bruin van kleur, zeer dun en doorfchynende. Het kwam uit China, Klein gefternd Vlafch (f). [Dit Kruidje groeit op Heuvelen in Vrankryk en Italie. Het is merkwaardig wegens zyne Bloemen, wier Kelken, door haare vyf uitfteekende Punten , eene Ster- gelykende figuur vertoonen, en deswegen vindt men het Gefternd Vlafch genoemd. By aaa zyn deeze Bloemen en de Zaadhuisjes in de Naruurlyke grootte, en by bh, b, b, wat vergroot voorgefteld. Men ziet hier uit dat de Bloem wit is, naar die van Guichelheil gelykende, en dat het Zaadhuisje, hoedanigen ‘er veelen op het Plantje vertoond worden, geel is, in verfcheide hokjes verdeeld, die zeer klei- ne Zaadjes bevatten. Flet geheele Plantje heeft maar twee, zelden drie Duimen hoogte. ] SssssesssssSsSss SSS SsssssssSSsSS SES Babs AntE VIII. De Aakfteragtige Paradysvogel (8). Deeze Vogel is wederom hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld, maar alzo dus zyne twee ongemeen lange Staartveders niet op de Plaat te brengen waren, heb ik ’er een verkleinde Afbeelding bygevoegd, om de evenredigheid der langte van de Staart tot die van *t Lighaam te vertoonen. Deeze Staartveders zyn ieder vyfe (*) Libellala Chinenfis, LinN. Syt. Nat. XIL mis donatà. Epow. 4v. T. rr3. Mufcicapa criftara Gen, 234. Sp. 15. Syft. Nat. X. Gen. 206, Sp. 15. alba Capitis bone Spei. Briss. Av. IL, p. 414. T. Nat. Hit. 1. D. XII, Stuk, bladz. 28. ár. f. 2, Mufcicapa Paradifi. Linn. Sy/%. Nat. XII (}) Linam minimum Stellatum. C. B. Pin. 214, Gen. 113. Sp. 1. Corvus Paradifi. Sy/?. Nas. X. Gen. Prod, 107. Maen. Monfp. 163. T. 162. Lyfimachia 48. Sp. zr. Katoendiefje, Nat, Hit. 1, D. IV. Srux, Linum ftellatum. Linn. Spec. Plant. Ed, IL. p. rr. bladz, 325, (8) Pica Orientalis Caudâ Pennis duabus longili= EN ZELDAZAAME VOGELEN. tt vyftien Duimen lang , [en dus byna driemaal zo lang als het Lighaarm van den Vogel. __De Bek is donker of zwart , platagtig als die van een Eend, zo dat de hoeken des Beks op een goeden afftand geplaatít zyn, *t welk de gaaping wyd maakt. Aan het Grondítuk van de Bovenkaak bevinden zig ftyve zwarte Haairen ; die voor- waards uitfteeken gelyk de Neushaairen van Viervoetige Dieren. De Oogen flaan. boven de hoeken van den Bek, De Kop en Hals zyn teenemaal zwart, hebben- de een Kuif van loflê fpichtige Vederen , agterover geboogen; welke ik onderftel dat de Vogel overend zetten kan en in de Nek vallen laatén naar zyn welgevallen. Het Lyf, uitgenomen de Wieken, is geheel wit. De grootfte Slagpennen zyn zwart, met een weinig wits aan derzelver wortelen, gelyk ook het gene men de bafterd-Wiek noemt, die deeze wortels bedekt. De Slagpennen digft aan de Rug zyn in ‘t midden zwart, en om den geheelen Rand met wit gezoomd, zo wel als de ry van Dekvederen onmiddelyk daar boven: de kleinfte Dekveders van de Wiek zyn wit, met een fyn zwart Streepje door ° midden van ieder Veder nederwaards getrokken : zynde die aan de binnenzyde der Wieken zuiver wit. De Staart is lang , gelyk die van een Aakfter, neemende de Veders van de zyden naar het midden allengs in langte toe; maar de middelfte Veders fchieten tot een onge= meene langte uit, Zynde ongevaar tien Duimen langer dan de anderen, De Staart- veders zyn wit, de kortften getipt en gezoomd met een zwarte Franje; terwyl de langften ieder een klein zwart ftreepje aan haare Toppen hebben, en de Schaften van alle de Veders zyn zwart , uitgenomen in dat gedeelte der langtte Vederen;, % welk voorby de anderen zig uiftrekt. De Beenen en Voeten zyn Loodkleurig , zo wel als de Nagels of Klaauwen, en aan den dunnen kant. De Voeten gelyken naar die van den Konings-Viflcher, zynde de middelfte en buitenfte Vinger van ieder Voet byna tot aan de Klaauwen toe, en de middelfte met den binnenften tot aan het eerfte Lid of Gewricht famengevoegd. | Drie zodanige Vogels heb ik droog bewaard in Londen gezien, en; dewyl de- zelven alle in handen van myne Vrienden waren, zo ben ik met derzelver gebruik tot volmaaking van deeze Afbeelding en befchryving begunftigd. Een derzelven — bevindt zig in *t Kabinet van den Baronet HANs SLOANE ; de ander in dat van Door Meap, en de derde in die der Familie van wylen den Liefhebber van Na- turaliën, Mr. DANpRIDGE. Ik moet bekennen, dat deeze Vogel door den Heer Periver was befchreeven, (gelyk men zyne befchryving kan zien in Rar’s Sy- nopfis Metbodica Avium, p. 193. Tab. 2. N. 113.) Cytifis met gladde Bladen en zwarte Haauwtjes (*). [De gladde zwartagtige Cytifus wordt deeze van Baunrnus getyteld; doch by Doponzeus is her de eerfte Bafterd- Ciifis, welke, zo die Autheur getuigt, in Moravie en Ooftenryk groeit, zynde de Vierde Soort van Cytifüs, door Crusrus aldaar gevonden. De Bladen waren wat bitteragtig van fmaak, de Bloempjes als die der Erwten, maar geel, en daar op volgden zwarte Haauwtjes , met kleine geelagtige Zaadjes. ] | ENENDNENNNENNENENN ENE DIENEN PL AA T' IX De drie-Vingerige Specht (9). Deeze Afbeelding vertoont wederom den Vogel in zyne Natuurlyke grootte, Hy (*) Cytifus glaber nigricans. C. B. Pin. 39o. Cyti- Petropol, 368. Picus tridaëtylus. Linn. Sy? Nat, fus nigricans. Linn. Spec, Plant, Ed, II, p. ro4r. XIL Gen. 59. Sp. ar. Syít. Nat. X, Gen. 54. Sp, (9) Picus Canadenfis Pedibus tribus Digitis donatis. 13. Drie-Vingerige Specht. Nat, Hit, ID. IV, Stuk, Epw. Av. T. 114. Picus tridaêtylus anomalus wen bladz. 393. hk 2 12 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE Hy komrt daar in overeen met onzen grootften gevlakten Specht, of Vuurftaart; ges Iyk die van (ommigen geheten wordt. De geftalte van zyn Bek is, gelyk in alle anderen van dit Geflagt, als * ware aan de Punt afgefneeden, alwaar dezelve iets heeft in een loodregten ftand , dat naar de fcherpte van een Beitel gelykt. Hy heeft een vuile Vleefchkleur, en is zwart aan de Punt. De Neusgaten zyn met {lyve zwarte Vederen, die ’er voorwaards over heen groeiijjen, gedekt: zynde de Kruin van den Kop Goudkleurig. Deszelfs zyden, de Nek; Rug, benevens de bovenkant van de Wieken en Staart, zyn zwart. … Van agter de Oogen komen flaauwagtige witte Streepen, als ook anderen van de hoeken des Beks, die onder de Oogen heen nederwaards ftrekken. Aan het agterfte van den Kop, in het mid- den van de Rug en van de Stuit, hebben eenige der zwarte Vederen witte Tippen. De buitenfte of grootfte Slagpennen zyn wit gevlakt, doch hebben kleiner Vlak- ken op haare uitwaardfe dan op haare inwaardfe Baarden. De middelfte Slagpen= nen zyn zwart, maar die naaft aan de Rug zwarten wit bont, gelyk de drie bui- tenfte Veders ter wederzyde van de Staart. De onderzyde des Vogels, van den Bek tot aan de Staart, is wit: de binnenfte Dekveders der Wieken en de zyden des Lighaams, zyn met gegolfde dwars-{treepjes zwart en wit gefprenkeld. De Pooten, Voeten en Klaauwen, hebben eene bruine Kleur. Het ongewoonfte in deeze Vogel is, dat hy alleenlyk drie Vingers heeft, waar van twee voorwaards ftaan en één agterwaards: terwyl ik, in alle anderen van dit Geflagt, twee agter- Vingers heb aangetroffen. De agterfte Vinger van deezen Vogel, als op zig zelf alleen ftaande, is fterker dan één der voor- Vingeren, en met een langer Klaauw gewapend. Men vindt wel meer Vogelen, die drie- Vingerig zyn, doch daar taan de Vingers alleen voorwaards; zo dat deeze Specht door het maakzel zyner Voe- ten vanalle andere Vogels, die ik gezien heb, onderfcheiden is. Twee deezer Vogels waren van de Hudíons- Baay herwaards gebragt door den Heer IsHAM , en ik heb een anderen gezien in handen van den Heer Henry Ba- KER, Lid der Koninglyke Societeit. Zy kwamen allen in % maakzel hunner Voe- ten, zo wel als in andere opzigten, overeen. Ik had gemeend, dat deeze Specht niet befchreeven was; doch geloof nu, daar in mis te hebben: want ziende een Natuurlyke Hiftorie der Dieren van Sweeden door CAR. LINNZUS, te Leiden in * Jaar 1746 uitgegeven, vind ik aldaar, pag 30, eene Specht befchreeven, die zeer naby met den mynen overeenkomftig is. Hy geeft ’er dus de Kenmer- ken en Woonplaats van op : Picus Pedibus tridaClylis. Habitat in Alpibus Dale barlicis. Dit trekt zyn Ed. uit de Verhandelingen der Akademie van Stokholm, van *t Jaar 1740, pag. 222 (*). Zo dat het een Inwooner is van de zeer Noor- delyke deelen, zo wel van Europa als van Amerika. Dewyl de gemelde Autheur geen Af beelding van dien Vogel gegeven heeft, denk ik dat deeze daar van de eerfte zal zyn. Mottenkruid met Brandenetel- Bladen (t). [Deeze Plant, in gedaante van de Bloemkroon taamelyk naar de Valeriana ge- Iykende, wordt van de meeften tot het Boelkenskruid betrokken, en Morison geeft ‘er de Bladen van Speenkruid aan. Linneus heeftze in * Geflagt van *% Mottenkruid geplaatft. De Bloemen met de deelen der Vrugtmaaking zyn hier af- gonderlyk vertoond. Zy groeit in Kanada en Virginie.) PLAAT (*) [Men vindt het Vertoog van den Ridder Lin- (f) Valeriana Urticee folio flore albo. Corn. Canad, Nus daar over, in de Verband, der Kon. Sweedfche 20. T. er. Ageratum altifimum, Linn. Sp, Plant, Ed, dead, te Scokholm, van 't Jaar 1739, bladz. 263] {l p. 1276. EN ZÈLDZAAME VOGRLEN 5 SSSHSSSASESSSSSSS IEEE SST SEE SESSIE SIE EEE WE AARD De dncataarle Pbrsd We anfche Îsbogel (10). Deeze is hiet ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Hy komt in zyn alge meene geflalte, als ook in de gedaante van den Bek en Pooten; met den Europíis fchen Ysvogel overeen, doch heeft de Staart in everifedigheid langer. Zyn Bek is dik en grof, van eene zwarte of donkere Kleur, uitgezonderd alleen dat ge- deelte van de Onderkaak, % welk aan den Kop gevoegd is; alwaar dezelve eene roodagtige Vleefchkleur heeft. De Neusgaten zyn digt by den Kop geplaatft ; de Oogen regt boven de hoeken van den Bek: de Kop is van eene blaauwag- tige Loodkleur: op de Kruin zyn lofle lang gepunte Veders, die eën foort van Kuif maaken. Hy heeft twee wite Vlakken aan ieder zyde van den Kop, waar van de eene tuflchen het Neusgat en het Oog, de andere ëen weinig ondér of agter het Oog geplaatft is. De Keel en onderzyde van den Hals is wit; wel ke witheid een foort van Halskraag formeert, die van agteren in de Nek zig byra vereenigt. Onder dit Witte is de Borft Loodkleurig, zo wel als de geheele bo- venzyde, de Hals, Rug, Wieken en Staart. Zes of zeven der grootfte Slagpen- nen Zyn Zwartagtig , met kleine witte Vlakken op haare buitenfte Baarden ‚ die allen met malkander witte dwars-ftreepen maaken. De overige Slagpennen uit- waards hebben witte Tippen, zo wel als de bafterd- Wiek eri de ry der Dekvede- ren onmiddelyk boven de Slagpennen. De buitenfte Slagpennen hebben haar Baat= den wit naar haaren grondfteun toe; die op dezelven volgen zyn met donker en wit getand, op haare binnenfle Baarden. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit; met eenige mengeling van Oranje-kleur. De Staatt is van onderen blee- ker Loodkleurig dan van boven: al de Veders zyn wit getipt en overdwars ges merkt met witte ftreeken: de Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart zyn wit. Het Lyf, onder de Wieken, is roodagtie Oranje-kleur, aan de zyden in het Wit verfmeltende. De Pooten zyn zeer kort, en een weinig boven de Kniejen Vederloos: de middelfte en buitenfte Vingers met elkander famengevliesd , even als in de andere Ysvogelen: zynde de kleur der Pooten en Voeten roodagtig bruin, der Klaauwen donker. Deeze Vogel was door den voorgemelden Heer Isuam van de Hudfons-Baay ovet: gebragt, alwaar hy zig in * Voorjaar en den Zomer fchynt te bevinden. De Heer CATEsBY heeft hem, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, als een Ínboorling van dat Land befchreeven(*). Marcaraar heeft, in zyne Hiftorie van Brafil, bl. 104; eenen Vogel befchreeven en afgebeeld ; welken ik voor deezen houde, hoewef de befchryving te kort is, en zyne Afbeelding ondeugende. Uit het gene door hem gezegd wordt , fchynt de Vogel in ’ grootfte deel van Amerika te huisveften , en moogelyk zal zyne woonplaats zig wel tot in het Zuidelykfte van dat Weereldsdeel uitftrekken: aangezien het niet kouder is in Terra de? Fuego, over de Straat van Ma- ellaan heen, dan in de Hudfons- Baay ; waar men hem heeft gevangen. De Afbeelding van den Heer CaTrsny, en zyne befchryving, met de mynen ver= gelykende , heb ik reden om te denken , dat hy dezelve naar een Wyfje gemaakt heeft, of naar een jongen Vogel; die nog zyne fchoonheid niet hadt : want ik vind in de myne veele Merktekenen die in de zyne ontbreeken, en dit is de reden, dat | ik (ro) Ifpida Carolinenfis Enw, do. T. trs. Ispida X. Gen. 56. Sp. 3. Gere ategen, EN  Dominicenfis criftata, Briss. Av. IV. p. 515. Alcedo (*) [Zie bladz. 31. in de Tweede Band van die Alcyon. Linn. Syt, Nat, XI: Gen, 62, Sp. 7. Syf?. Nat, _ Vogelen Werken de Af beelding aldaar PI, XXXVII WV. Deel, De | 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ik ‘er hier mede te voorfchyn gekomen ben: MaRrcaraaFs Brafiliaanfche naar is Jaguacati guach. Afrikaansch Huiflook met Kroontjes- Bloemen (*). [Onder de foorten van Craf/iula , welke Linneus voorgefteld heeft , is deeze deeer- {le. Hy geeft ‘er dien naam aan, wegens de dikke Bladen, naar Huiflook of Donder- baard (Sedum ) veel gelykende,’t welk deeze Afbeelding aan wyft; doch grootelyks daar van verfchillende door de Bloem. In de foorten van Huiflook is dezelve uit veele Blaadjes als een Roos famengefteld, en hier beftaat zy uit een enkeld Kelkwyf’ Blad, dat aan den Rand is omgekruld, hoogrood van kleur. Bovendien heeft deeze Bloem raar vyf, en die van de Huiflooken wel twaalf Meeldraadjes , in *t ronde om den Styl geplaatft, tegen welken de vyf hier digt aangevoegd zyn. Het een zo wel als % an= dere is in deeze Afbeelding gebragt. COMMELYN geeft ‘er den naam van Afri- kaanfche Heefteragtige Cotyledon aan , om dat dit Gewas af komftig is van de Kaap der Goede Hope. | PIL AA asl VELT De Gehoorde Faifant uit Bengale (iv). Deeze Vogel heeft ongevaar de grootte van eenigen onzer grootfte Haanen, of maakt een middelflag tuffchen de Hennen en Kalkoenen uit, gelykende in geflalte veel naar deeze laatften. Men kanze in het Geflagt der Hoenderen plaatzen. De Bek is als die vaneen Hen ; bruin van kleur, aan de punt wat donkerer. De Neus- gaten, het voorfte van den Kop, en de geheele omtrek der Oogen, zyn bedekt met dunne zwarte Haairagtige Pluimpjes; de Kruin is rood. Boven ieder Oog ontfpringt een Hoorn, die agterwaards geftrekt is, als in de Afbeelding; rond, van eene Eelt- agtige of Vleezige zelfftandigheid en fchoon blaauw van kleur , uitloopende in een {tompe Punt. Aan de Onderkaak hangt een Lap van een flappe Huid, die ook on- emeen {choon blaauw is, langs den Hals nederwaards. Aan de buitenkant zyn hier op Oranjekleurige V lakken, en daar zyn deeze Lellen kaal, maar aan de binnenkant; die los is van den Hals, bezet met kleine zwarte Veertjes , zo wel als het gedeelte vanden Hals, ’ welk ’er door bedekt wordt. Aan de buitenzyde van deeze Lel, be= neden derzelver midden, is een andere lofle zwarte Huid, daar aan als ’t ware met zy- nen rand alleen gehecht, en dunnetjes bezet met zwarte Haairtjes. Deeze Huid is gefronzeld en zagt van geweefzel , kunnende, zo ik geloof , door den Vogel naar believen uitgefpannen en famengetrokken worden, even als in de Kalkoenen plaats heeft. De Afbeelding moet myne befchryving helpen: want de Kop van deezen Vogel verfchilt van alles dat my ooit voorgekomen is. De Hals en Borft zyn hoogrood, naar Oranjekleur trekkende. Een weinig Zwart is, aan de Nek, daar on- der gemengd; doch de Borft en het onderfte van den Hals is dik bezet met kleine witte Vlakjes , ieder omvangen door eenen zwarten Ring. De Rug, Wieken, Staart en onderfte Zyde, zyn van eene taamelyk heldere geelagtig bruine Kleur, welke rondom het onderfte van den Hals allengs in het Roode verfmelt. De Rug en Wieken hebben kleine gegolfde dwars-Streepjes, die donker bruin zyn; terwyl | de (*) Cotyledon Africana frutefcens, Flore umbellato 116. Barss. Av. VI, App. 14. Meleagris Satyra. coccineo, Comm, Rar. T. 24. fore carneo amplo. _LinN. 6y/t. Nar. XII. Gen, 99. Sp. 3. Sy/Z. Nat X. BREYN Prodr, III. p. 30. T. zo. fig: r, Cra{lula coc- Gen, 88. Sp. 3. Bengaalfche Kalkoen. Nat. Zijt, 1, cinea, Linn. Sp. Plant, Ed, IL, p: 404. D. V. Sruk, bladz. 343. (tr) Phafianus cornutus Bengalen(is. Epw, dv, T, eN ZELDZAAME VOÓGELEN. Fi de witte Vlakkens op de Rug, Wieken; Staart en *t Lyf, van fond allèrigs de gedaante van Traanen of Baggen bekomen, met het {lompe end nederwaards ge- {rekt. Deeze Vlakken zyn alternaal met Zwart omringd, De Vogel heeft zyne Dyën bruin, met donkere dwars-Streepen : de Pooten en Voeten zyn witagtig 4 gelykende naar die van een Haan. Hy heeft Spooren , waar uit ik hem oordeel van ’t Mannelyk oir te zyn. tt | | JE De Kop was, in Liqueur, van Bengalen, en dus uit Ooflindie, benevens eer Aftekening van den geheelen Vogel, aan Dr. MrAp toegezonden. Dewyl nú deeze Kop, daar de geheele Hals aan was, overeenkwarn met de Aftekening, zo onderftelde ik, dat die over ’t geheel wel gemaakt mogt zyn, én derhalve heb ik my verftout deeze Afbeelding, fchoon ten grootften deele gekopieerd, van denzelven uit te geeven. De Staart vertoonde zig, in de Origineele Tekening, aan % end een weinig borftelig; als ware zy, door den Vogel in een Kouw of Hok te houden, een weinig afgefleeren, Van langte was dezelve; in evenredigheid met het Lighaam, zodanig als ik dië voorgefteld heb ; doch ik verbeeld my; dat de Staart wel wat langer kan geweeft zyn: alzo het een gantích niet gemeene Vogel isin die Kwartieren; en daarom heb ik het Eind daar van agter een Boom verbor- gen. Ik geloof, dat dit fchoone Dier nog door geen Autheur was befchreeven: De geleerde en keurige Doêlor Mrap heeft, met de gemelde, nog verfcheide ande: re Tekeningen, in haáre Natuurlyke Kleuren, van een groote menigte zeldzaa- me Indifche Vogelen ontvangen; die ik allen voor Natuurlyk houde, doch beloofd hebbende, de Tekeningen en befchryvingen niet dan naar Natuurlyke Voorwerpen te maaken, zo kon ik niet befluiten myn genegenheid te volgen om dezelven uit te geeven, De Origineele Tekening is onderfehreeven met de woorden, the Na- _paul-Phoeafant. | Dennebooin van Noord-Amerikà, met zeer kléine Vrugten (*), [Deeze wordt, in *t Engelfch, de zwarte Newfoundlandfe geheten, in onderfchei- ding van dien, op de Tweede Plaat, hier voor, afgebeeld, welken men den wit- den Newfoundlanfen tytelt. Zo uit de benaaming, als uit de Afbeelding van twee derzelven, by 5, b, op deeze Plaat, fchyrt het, dat zyne Vrugten nog merkelyk kleiner zyn. De Bladen, by a,4a,a,a vertoond, komen met die van den Wit- ten, voorgemeld; nagenoeg overeen. leder op zig zelve zyn zy enkeld, doch ftaan digt by elkander rondom de Twygjes der Takken, die eene geelagtig bruine Kleut hebben. Het fchynt dat de Vrugten niet hangen maar opwaards ftaan. | SSS SISSI SSS SSS SSS SES SSS SSSSSSSSSSSSSS SIE | Paella dn SCN, | | uy, ni ahorpetadlid gemee | Het lang As Ebeolboe uit ‘de Hudfons-Baay (12). _ Deeze Vogel heeft de grootte van een Faifânt, of liever van de Mannetjes Berk= hoenderen, van welk Geflagt hy eene Soort is. Deeze was, zo men my onder- rigtte, een Hen, zynde de Haan zwarter van Kleur en glanzig aan den Hals. Het zelfde verfchil heeft tuflchen de Haanen en Hennen plaats in onze Heyhoenderen; weshalve men de eerften zwart Wild (black Game), de laatften graauw Wild (grey _ Game) noemt. Hy (*) Abies Foliis folirariis , apice acuminatis, ut- Av. T. 117. Tetrao Urogallus, Lenn. 'SyfB. Nat. dique Ramos cingentibus , Conis ovatis, Trew, An XII, Gen. 103. Sp. zr. Tetrao Phafianellus. Sy/£, Abies Picee foliis brevibus, Conis minimis. Ranp. Nat, X. Gen. or. Sp. 5. Faifant van Kanada, Nat, (12) Urogallus minor foemina Caudâ longiore, Eow. Hift.I.D.V.Sryk, blade. 207. er Pedimeetes phasianellus van ease 3 16 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE „Hy beeft den Bek even als die van een Huishen is, doch zwart of donker vat Kleur. De Kop en Hals zyn helder roodagtig bruin, met gegolfde donkere dwars= {treepjes gefprenkeld, Boven en beneden ieder Oog, en aan de onderzyde van den Kop, zyn de Veders helder bruin of witagtig. Op de Rug, Wieken en Staart, zyn Zy in t midden zwart, met helder bruin op de zyden getand, en overdwars met zwart en bruin aan de Tippen getekend, % welk een verwarde gebroken ver: tooning, van zwart eh bruin overdwars gemengeld, op de geheele bovenfte Vlakte van den Vogel maakt. De Dekveders aan de binnezyde der Wieken zyn donket en wit, in dwarfe Streepen gemengd; de buitenfte Dekveders der Wieken, en de Slagpennen naaft aan de Rug, hebben witte Tippen: de grootfte Slagpennen zyn met witte Vlakken getekend op de buitenfte Baarden, terwyl de binnenfte Baar= den Afchkleurig zyn en ongevlakt. De Staart heeft de twee middelfte Veders by- kans twee Duimen langer, dan de genen, die 'er naaft aan zyn, wordende zy allen trapswyze naar de zyden verkort, en de drie buitenfte Veders, aan ieder zyde, zyn wit. De Borft wordt van bruin allengs wit; gelyk ook de Buik, de zyden onder de Wieken en Dekveders onder de Staart. Op de Borft zyn halfmaanswyze zwar- te Vlakken; doch aan den Buik hebben de Vlakken eene Hartvormige figuur en ftrek= ken zig tot aan de Dekveders onder de Staart uit. De Pooten zyn met fyne Veer- tjes gedekt, die zig als Haair vertoonen, van eene witagtig bruine Kleur, overdwars getekend met donkere Streepen: zynde de Vingers en Klaauwen donker zwartag- tig, en ieder Vinger wederzyds gekamd, gelyk alle de Vingers in dit geheele Ge- {lagt van Vogelen. Deeze Vogel was door den Heer Istam overgebragt uit de Hudföns-Baay, alwaar men hem een Faifant noemt, alzo zyne lange Staart en Kleur zeer wel overeenkomt met die van onze Faifant-Hen, en het Mannetje zal mooglyk den Faifânt-Haan niet minder gelyken. Ik onderftel, dat hy, leevende, een roode Plek boven de Oogen als eene Wenkbraauw hadt, gelyk alle de Vogels van dit Geflagt: maar, aangezien ik daar van geen blyk kon vinden in den gedroogden Vogel, heb ik zulks in myne Afbeelding en befchryving agterweg gelaten. Ik geloof, dat men hem voot eënen niet befchreevenen Vogel mag houden. De Heer Mrcrer , een Geneesheer uit Virginie, thans in Engeland, ziende myne Otigineele Aftekening van deezen Vo- gel, zeid, dat men(de zelfden heeft in de Boflchen en woefte Landen van Virgi- nief en dat de Haan een trotfe Vogel is, die zeer regtop loopt. Aflragalus met overendftaande Haauwtjes (*). [Het Geflagt van Aftragalus bevat omtrent veertig Soorten by LinNzus. Hier onder komen ’er veelen voor, die hangende of neerhurkende Steelen hebben; van’ welken deeze zig onderfcheidt, doordien zy een regtopftaande Gewas maakt, niet alleen, maar ook doordien de Haauwtjes overend ftaan, Zy zyn dik en platagtig rond, doch in een punt uitloopende, die Haakswyze omgekromd is, gelyk de Af beeldingen, op zyde van den Vogel, aantoonen. Hier zyn de Bloemen bygevoegd, als ook de Blaadjes, waar uit dezelven beftaan , benevens de Styl en Meeldraadjes. Naaft de Haauwtjes, die geelagtig bruin zyn, vertoont zig de Kelk der Bloemen. Zy zyn in een Aair famengevoegd, als aan het Takje agter den Vogel, en bleek geelagtig van Kleur , doch hebben den tip van de Kiel, dat is van het onderfte Bloemblaadje , blaauwagtig. ’t Gewas komt, volgens den Heer GMELIN; in vogti- ge Velden van Siberie voor. | | PLAAT (*) Alragalas uliginolus, Linn. Spec. Plant, Ed, H. p. 1066, EN ZELDZAAME VOGELEN, 17 SSSSSSSSSSESSSESSCSSSS SSS SSS sss HEEE A MEN CLK Het bruine ET oen, Álarmotje (3) Deeze Vogel is van middelmaatige grootte tu{lthen onze Faifant eri Patrys, doch wat langer van Lighaam, en heeft ook de Staart naar evenredigheid langer dan orí- ze Patryzen. De Bek is, gelyk die van een Hen of Faifant, van eene donkere Loodkleur, naar de Punt toe zwart ;-de Neusgaten met zwarte Vederen bedekt hebbende. De Oogleden verteonden zig, niettegenftaande de Huid gedroogd was; rood van Kleur. Het voorfte deel en de onderzyde van den Kop is zwart. Hy heeft, tuflchen de hoeken van den Bek en de Oogen, wederzyds, eene witte Vlak, en een andere agter ieder Oog: van de hoeken des Beks loopen onder de Oogen witte Streepen, welke voorby de Oogen nederwaards ftrekken en onder de Keel tefamen komen, zo dat zy alle de zwarte Veders influiten, welke de onder- zyde van den Kop en Keel bedekken. De Veders op de kruin des Kops, langs den Hals, de Rug en Dekveders van de Staart, zyn met zwart en donkerbruin of Afchkleur gefprenkeld, in halve Kringen , die elkander volgen binnen het beftek van ieder Veder, en dus een gebrokene mengeling overdwars formeeren aan de bovenzyde. De buitenfte Dekveders der Wieken zyn bont gelyk die op de Rug, maar het mengzel is veeleer bruin dan Afchkleurig: de Slagpennen zyn zwart of donker, met bruine Randen: de binnenfte Dekveders der Wieken donker met wit- te tippen. Alle de Veders van de Staart zyn zwart, met Oranjekleurige tippen: dé Borft en Buik zyn ook zwart; de Onderbuik en Dyën zwart, bruin en wit, ge- mengeld. De Dekveders onder de Staart zyn wit, mert halfmaanswyze zwarte Vlak- ken: de zyden onder de Wieken donker en bruin overdwats gemengeld. Op ieder Zyde, rondom de Gewrichten der Wieken als dezelven geflooter zyn, bevinden zig eenige witte Vederen, die zeer bevallig verdwynen in de zwarte Veders aan den Borft en Buik. De Pooten zyn, tot aan de Voeten toe, gedekt met dunne Veer- tjes, van eene bruine Kleur, overdwars gemengeld met fyne gegolfde zwarte Streep= jes: de Vingers en Klaauwen zyn donker bruin, de Vingers aan de kanten getand: deagterfte Vinger zit onder de Veders van de Poot zodanig verholen, dat meú hem niet kan zien. | Deeze Vogel was ook door gemelden Heert Isrtam vari de Hudfons- Baay gee bragt, alwdar men hem de Hout- Patrys noemde. Hy is baarblykelyk van het Ge- {lagt der Veldhoenderen, en, zo ik niet twyfel, het Mannetje van dien, welken ik in het Eerfte Deel van myn Vogelen- Werk uitgegeven heb, onder den naam van het bruine en gevlakte Hazelhoen, ’t welk van deezen juift even zo verfchilt, als in onze Veldhoenderen de Hen verfchilt van den Haan: zo dat ik meen verzekerd té zyn, dat de hier befchreeven Vogel, en die, [zie ons Ill. Deel, Pl. 37.] Mannes tje en Wyfje zyn. Nimmer, meen ik, is dezelve befchreeven of afgebeeld, De Cofus-Jortel Plant (5. [De bygevoegde Tak vertoont de Steng, Bladen en Bloef&m, van de Plant; die den Coflus-JPortel der Apotheeken uitlevert. Deeze Wortel, als menze goed kan krygen, is een zeer verwarmend, Hartfterkend en afdryvend Middel; doch ms \ heeft (13) Urogallus maculatus Canadenfis. Epw. dv. T. 2. Hir. Plant. 140. T. 3. Roven. Lugd. B. Prodr, 118. Bonafia Fretí Hudfonis. Briss. 4v. I. p. or. p. rr. Mer, Surin. T. 36. Amomum minus Scapo Append. zo. Tetrao Canadenfis. Linn. Syf?. Nat, XII. veftito, Floribus fpicatis, Brown. Pam. 113. Zin- Gen. 103, Sp. 3. Syft. Nat. X. Gen. gr. Sp.3. Het giber fylveftre majus, fraêtu in Pediculo fingulari, Kanadafche Veldhoen. Nat. Hift;I. D. V. St. bl. 403. SzroAN. Jam. Gr. Hil, IL p. 165. T. 1ö5. fig. 2, (+) Coftus Arabicus, Linn. Spec, Plani, Ed. IL pag. V. Deel. E (3) ela eanadeulrs Vat, pavo leukt, 18 VERZAMELING van UITHEEMSCHE heeft thans weinig gebruik. Lremery getuigt, dat dezelve komt van een Boomptie naar de Vlier gelykende, met welriekende Bioemen. Dit ftrookt weinig met deeze Afbeelding, en, om de waarheid te zeggen, het fchynt my toe dat de aangehaalde _ van LINNZUS ook niet zeer overeenkomen. Hoe kunnen de Bloemen als een Aair zyn en de Vrugt op een enkel Steeltje ftaan? ten ware de Vrugt afgezonderd mogt zyn van de Bloem, die tot de Monandria monogynia moet behooren. Deeze Plant valt zo wel in Weft- als in Ooftindie]. EE BEDE B DEBED EED LE Prei, MEA Ae XIV. De kleine roode Duif of" Berg- Patrys (14). Deeze is eigentlyk een Duif, {choon hy den naam van Berg- Patrys op Jamaika heeft bekomen. Hy is naar een Vogel getekend, dien men levendig van daar te Londen gebragt heeft, en hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, [waar uit blykt, dat hy wel de Geftalte heeft van een Duif, doch niet grooter is dan een Spreeuw] Zyn Bek gelykt naar dien der gewoone Duiven, maar is zwartagtig van de Punt tot de halve langte, en het overige naar den Kop toe, met en benevens den knobbel der Neusgaten, hoogrood. De Oogkringen zyn helder geel, omringd met eene kaale Huid, die fcharlaken-rood is, zig uitftrekkende tot aan de hoeken van den Bek. De Veders aan het bovenfte van den Bek, op het Voorhoofd, paalende, zyn bruinagtig;, het overige van den Kop, de Nek en zyden van den Hals, donker roodagtig purperkleur , met eenen veranderlyken weerfchyn: terwyl het voorfte van den Hals Tegelrood is. Van de hoeken des Beks loopt een witte Streep on- der ieder Oog: ook heeft hy Wit aan de Keel of onderzyde van den Kop. On- der aan den Hals, by het Gewricht van de Wiek, wederzyds, is een kleine witte Plek, overdwars geplaatft. De Rug, Wieken en Staart, zyn van eene roodagtige Koperkleur: de Dekveders der Wieken met een ligter Koperkleur gerand: de Borft, Buik, Dyën, en Dekveders onder de Staart, bleek geel of Okerkleurig. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als die van andere Duiven, met de Vingeren. op de gewoone manier geplaatft, beiden rood of Roozekleur, de Klaauwen bruinagtig. | me __De Vogel hoorde toe aan mynen goeden Vriend, den Koopman Jorn WaRr- NER, te Rotherhith, by Londen, die my toeftond eene Aftekening daar van te maaken, en, fchoon hy door mynen waarden Patroon, Sir HANs SLOANE , Baro- net, in deszelfs HAiflorie van Jamaika, Vor. IL p. 304 , reeds wel befchreeven was, heb ik nogthans, om dat hy nimmer vertoond was in zyne Natuurlyke Kleu- ren, my verftout hem alhier aan’ licht te geeven, Ik zal, om myne befchryving volkomener te maaken, het volgende Berigt, daar van, uit het Werk van gedagten Heer ontleenen. … De Maag (zegt hy) was taamelyk groot en gevuld met een „ foort van Beflen, die men Zoete Bofch-Beflên noemt. Hy was niet fterk ge- {pierd: ook vonden wy niets ongewoons in de Ingewanden. Men treftze aan, in de Bofchagtige Gebergten near the „Angels, alwaar zy op Beflen aazen. Men houdtze voor een zeer goed Voedzel, Zy bouwen hunne Neften op laagftam- mige Boomen, en maaken dezelven van Takjes dwars over elkander geplaatft, waarop zy Haair en Boomwol leggen. Deeze Neften zyn zo klein, dat de 2 Jon- (14) Columba minor fulva Jamaicenfis. Epw. Av. Perdix montana. Ray. 4u, 183. Colamba montana. T. 119, SLOAN. Jam. IL T, 304. p. 21. fr. Columba Linn. Sy/t. Nat. XII Gen. zo4. Sp. 13. Syf?, Nat. rufa Cayanenfis. Briss. 4v. L, p. 131. T. 12, f, 2. X. Gen. g2. Sp. 7. Nat, Hij. I, D, V, Stuk. bl. 445, EN ZELDAZAAME VOGELEN. 1 „ Jongen, hunne Vederen bekomen hebbende, dikwils daaruit op den Grond vals len, alwaar zy ze dan eeten geeven.”” Zie de Afbeelding daarvan, Nas. Hift. of Jamaica, Tab. 2ó1. Fig. 1. | Ficoides met Porfelein- Bladen (*). [Deeze Plant is door den Heer Nissore , als een nieuw Gellagt, onder den naam van Ficoidea, in de Verhandelingen der Koninglyke Akademie van Parys, befchreen ven en afgebeeld. Hy merkt aan, dat derzelver Vrugt veel overeenkomft heeft met die van eenige Soorten van Hicoides, hoewel de Bloem haar van dezelven groo= telyks verfchillende maakt, zo wel als van de Ka%, tot welke anderen haar betrok- ken hebben. Deeze Bloem beftaat uit twintig Meeldraadjes, vervat in een vyf hoe- kige Kelk, bevattende het Vrugtbeginzel, dat een vyf hoekig Zaadhuisje wordt, vol kleine Niervormige Zaadjes. Van dit Zaadhuisje gaat de Afbeelding hier ne- vens. De geheele Plant wordt met haar Wortel vertoond. Zy heeft haar afkomt van de Kanarifche Eilanden, en is van daar in Spanje, als ook in Tuinen van Duitích- land, overgebragt.] EED IE EDE DEED Dt P zE A À rn dje 4 PAS De purpere lm van Kanada (15). Deeze Vogel is ook in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld. Denzelven met onze groote Gier- Zwaluw vergelykende, kwam hy my voor, wat zwaarder van Lyf, hoewel niet zo lang van Vlerken te zyn. De Bek en Pooten zyn, naar evenredig- heid, grooter en dikker, dan ik die in andere Vogelen van dit Geflagt waargeno- men heb. De Bek heeft ter wederzyde van de Bovenkaak, naar de Punt toe, een kleinen hoek of infnyding. Zo wel de boven-als onder-Kaak zyn van eene donkere of zwars te Kleur, en zeer breed aan den Kop; waar door de Keel wyder gemaakt wordt. De Neusgaten zyn rond en digt aan het Voorhoofd geplaatft. De Oogen ftaan by- kans boven de hoeken van den Bek, die zeer diep gekloven is. Aan het Grondftuk van den Bek, zo wel boven als beneden, zyn witagtige Vederen. De Kop, Nek, Rug, Stuit en Dekveders van de Wieken, zyn altemaal zwart, met eenen fterken purperglans. De Keel en Borft zyn gedekt met donker graauwe Vederen: terwyl de Slagpennen en Staartveders donker zwart zyn, met bruinagtige Randen, doch van onderen wat ligter. De Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, zyn don- ker met witagtige Randen, en de kant der Wiek is witagtig , maar de Zyden onder de Wieken donker. De Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart zyn wit, met eene donkere Kleur een weinig gewolkt: de Pooten, Voeten en Klaauwen, van eene donkere of zwartagtige Kleur. De Vingers zyn langer dan in onze groote Gier- Zwaluw, en de Pooten niet gevederd, noch ook de Vingers allen voorwaards ftaan- de, gelyk in dezelve, maar drie voorwaards en één agterwaards ; zynde de middelfte en buitenfte Vinger, tot aan het eerfte Gewricht toe, famengevoegd. Deeze Zwaluw was van de Hudfons-Baay overgebragt door den Heer Isram, en ik geloof, dat zy van alles, wat tot nog toe befchreeven is, verfchilt; hoewel menze, by (*) Ficoides procumbens Portulace folio, Nisso. (t5) Hirundo cerulea Canadenfis, Epw. Av. T, Mém. de P.Acad, des Sc. de Paris, de rzir. T. 13. r?o, Hirundo Freti Hudfonis. Brrss. dop. 56, Hi. f. 1. Kali Aizoides Canarienfis procumbens. Pruk, rundo Subis. Linn. Sy/?, Nat. XIL, Gen, 117. Sp. 7. Alm, p. 202. T. 303. f. 4, Aizoon Canarienfe. Linn. Syt. Nat. X, Gen. zor, Sp. 6, Nat. Hift, L, D, V,. Sp. Plant. Ed, U, P. 709 IJ bl, 612, Phograt pant farnreh. ent yad, hal TICF 4 2 po VERZAMELING van UITHEEMSCHE by een oppervlakkige befchouwing, gemakkelyk voor onze zwarte Gier- Zwaluw zou kunnen aanzien. Ik vind, niettemin, een weezentlyk onderfcheid in de Bek en Pooten. Miflchien zal het de Zupera van MARCGRAAF zyn: zie deszelfs His- torie van Brafil, p. 205. De Heer CaTrsBy heeft, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, twee Amerikaanfche Zwaluwen befchreeven, die t?eenemaal van dee- ze verfchillende zyn, de eene afgebeeld in zyn Il. Deel, p. 51, en genaamd de Pyr- perkleurige; de andere in zyn III Deel, p. 8, de Amerikaanföhe Zwaluw gety- teld (*). ‘Sir HANs SLOANE heeft ook, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Jamaika, van eene Zwaluw gewag gemaakt, die hy zig verbeeldt een zelfde te zyn met onze zwarte Gier- Zwaluw , maar ik meen dat het aan de Natuurlief hebbers zeer duidelyk blykt, ‘hoe de boven befchreevene van onze Gier-Zwaluw byzonder verfchillende zy. De naam, welke ’er de Noord-Amerikaanen aan geeven, is Sashaun Pasbuú, De Chineeföhe Lantaarndraager (}). Het bygevoegde Infekt behoort, zo ik oordeel, tot de Lantaarndragers. Des- zelfs Wieken zyn altemaal plat, en de bovenften hard en effen, gelyk die van het Geflagt der Schalbyters, waar van dit eene Soort is. Het Lighaam en de onderfte Wie- ken zyn Oranjekleur, uitgenomen de Tippen der Wieken, die een breeden zware ten Rand hebben. De bovenfte Wieken zyn groen, met Geel gefprenkeld en gevlakt; terwyl de Geele Vlakken en Merken kleine Vlakjes binnen zig hebben; van eene Oranje-kleur. De onderzyde is als de bovenfte, doch niet zo helder, ge- kleurd en gevlakt. Kapitein Isaak WorTu heeft dit Infekt uit China overgebragt. Afrikaanftb Mottenkruid met gefmpperde Bladen (G). [De vermaarde BOERHAAvE heeft deezen naam aan dit Gewas gegeven, en ‘er bygevoegd , dat het geen Reuk heeft. Door den Hoogleeraar vaN ROYEN vindt men het genoemd Achillea met Tandswys’ gefnipperde, ongekartelde Bladen, aan de punt driefneedig. Linneus betrekt hetzelve ook tot het Geflagt van Achillea, en noemt het zonder reuk, om dat de meefte andere Soorten van dat Geflagt welrie= kende zyn. Het behoort tot de Planten met Samengeftelde Bloemen , die uit een menigte Bloempjes, tot een Hoofdje verzameld, beftaan, gelyk de deelen van de Bloem- en Vrugtmaaking, daar nevens geplaatft, aantoonen. | PL A A TT XVL De Amerikaanfcbe Nagtegaal (16). De onderfte Afbeelding, op deeze Plaat, ftelt dezelve in haar Natuurlyke grootte voor. Dewylik in het tekenen van den Bek zeer naauwkeurig geweeft ben, be- hoef ik alleen te zeggen, dat de Bovenkaak van eene donkere of zwartagtige Kleur is, de Onderkaak Vleefehkleurig , zynde de Neusgaten digt aan de Vederen van ’ Voorhoofd geplaatft. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug en bovenzyde van de Wieken en Staart, zyn donker groenagtig bruin; doch de Stuit en randen der | Wiek= foliis dentato-laciniatis integerrimis „ apice trifidis. (*) [Zie de eene in het III, Deel, Plaat: 11, de an- dere in het IV. Deel Plaat. CVII, van dit ons Voge- len-Werk. ] f (Cf) Fulgora Candelaria. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 222. Sp. 3. Cicada Candelaria, Sy/?. Nat. X. Gen. 195. Sp. 2. Chineefche Lantaarndraager. Nat, Hijt, 1, D. X. Stuk bladz. 249. ! (S) Agerawum laciniatis foliis inodorum Africanum. Borm. And, Lugd, Hori. Bat, P.L. p. z25. Achillea Roven. Lugd. Bat, 176. Achillea inodora. Linn. Sp. Plant. Ed. IL, pag. 1265. (16) Lufcinia Americana Epw. dv. T. ror. Iéte- rus minor nidum fufpendens. SLoan. Jam. II. p. 299, Raj. 4v. 127. Motacilla Calidris. Linn. Sy/?. Nat. XIL. Gen. rry. Sp. 2. Syft. Nat. X. Gen, 99. Sp, 2. Nat. Hit. I. D. V. Stuk, bladz. 567. EN ZELDZAAME VOÓOCERLÉN at Wiekvederen meer geelagtig Stoet. Aan de onderzyde; van den Bek tot aan de Staart, is de Vogel onzuiver Oranjekleurig ; zynde de binnenfte Dekveders der Wie- ken en de inwaard{e Baarden van de Slagpennen en Staartvederen, van de zelfde Kleur, Van boven de hoeken des Beks gaat een donkere Streep door ieder Oog, en een ari- dere, van beneden die hoeken , onder ieder Oog heen. Van de Neusgaten loopen Oran- jekleurige Streepen boven de Oogen. De Pooten, Voeten en Klaauwen; zyn vuil bruin of zwartagtig, van geftalte als in ander klein Gevogelte. Dit Vogeltje was van Jamaika gebragt doof wylen Mr, Harprë, Heelmeefter te Plaftow in Eflex. Het verfchilt van alle befchryvingen , die ik kan vinden, doch komt naaft aan den Spaanfchen Nagtegaal, in Sir Hans SLoanes Hiftorie van Ja- maika, Vol. Il. p. 299, daar die den Latynfchen naam van Zlerus minor Nidum ff pendens aan geeft. | Allerfierbyif groen Roodborflje (5. De bovenfte Af beelding vertoont dit Vogeltje in de Natuurlyke grootte. De Bek is, naar het Lighaam te rekenen, lang, gelyk in de Ysvogelen, maar veel breeder en plat gelyk de Eende-bekken, zynde langs den top van de Bovenkaak geribd. De Neusgaten zyn ter wederzyde van de Rib naby den Kop geplaatft. De Bovenkaak is van eene donker bruine, de Onderkaak van eene geele of Oranjekleur. Aan het Grondftuk van den Bek ftaan ftyve zwarte Haairen of Borftels, die voorwaards uit- fteeken. De geheele bovenkant des Lighaams, van den Kop tot aan het Staart-end;, is zeer fierlyk Pappegaay-groen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit. De binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, zyn van eene bruinägtige Aschkleur. Vyf of zes van de groote Slagpennen zyn donker of zwart getipt. De Keel is zeer fchoon. rood. De Borft, Buik; Dyen en Dekveders onder de Staart zyn wit, een weinig gefchaduwd met bleek groen. De Pooten en Voeten zyn van eené donkere Kleur, de Vingers, even als in de Ysvogelen, met een Vlies famengevoegd. Het wordt derhalven, niet eigen, de Groene Mosch geheten. | _Dit Vogeltje was ook door Mr. HARPER van Jamaika gebragt en het is door Sit Hans SLOANE, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van dat Eiland; onder den voorge- {telden naam befchreeven. Daar was een ander, van de zelfde Soort ‚ mede over- gebragt, die ik onderftel, het Wyfje te zyn, hebbende de Kleur niet zo helder. Het behoort tot dat Gellagt, het welk bevoorens van my, p. 113, befchreeven is, [zie Pl. VIII van dit Vyfde Deel ,] en genaamd de Aakfleragtige Paradysvagel; hoewel zy zo ongelyk voorkomen, en uit zo ver afftandige Wereldsdeelen afkomftig zyn. De platheid der Bekken, de Borftels aan derzelver Grondítukken en het maakzel der Voeten, zyn genoegzaame bewyzen van hunne vermadgfchapping. Tndifèbe gladde Alkekengî met Ganzevoet-Bladen (}). __ [Onder deezen naam wordt het Plantgewas, dat op deeze Plaat bygevoegd is; in de Hortus Eltbamenfis van DirreNius voorgefteld. TOURNeFoRT heeft het uit Bay- HiNus aangehaald en genoemd Groote Indifche Alkekengi. In de be{chryving van den Tuin van CriFFoRT, als cok in die van den Leiden Akademie-Tuin, komt het voor; onder de benaaming van Jaarlykfe, zeer Takkige Phyfâlis, met gladde hoekige Take ken en Zaagswys getande Bladeren, Behalve het Gewas zyn hier ook de Bloemen | afzons (*) Rubecula viridis elegantilima. Enw. Av. T. (1) Alkekengi Indicum glabram Chenopodii folio, Tar. SLOAN. jam. IL p. 306. T., 263. f. 1. Todus Dir. Hort. Elth. Pp. 13. T. r2. Solanum Veficarium viridis Peétore rubro, Roftro reêto, Brrss, do, IV. p. Indicum, CB. Pin. 166. Phyfalis annua ramofis{ima ; 528. T. ar. f. 2. Todus viridis, Linn. Sy/l. Nat. Ramis angulofis glabris, Foliis dentato-ferratis. Hort; XII Gen, ór. Sp. 1. Alcedo Todus. Sf? Nat. X. Cliff. 62. Roven Lugd. Bat. 427. Phyfalis angulata: Gen. 56. Sp. 4. Roodborftige Ysvogel. Nat. Hit. Lann. Sp. Plant, Ed, II, p. 262, Ì, D. IV. Suk, bladz. aos. Pl. XXXVI, fig. £. Js Deel. 22 VERZAMELING van UITHEEMSCHE afzonderlyk vertoond, waar uit men ziet, dat zy geelagtig Zyn, met blaauwe Meel: knopjes. De Vrugt is Blaasagtig, gelyk die der gewoone Krieken van over Zee; doch niet zo rood; hebbende van binnen geen geele maar een groene Befie, die ver- {cheide kleine Zaadjes, gelyk hier in Doorfnyding vertoond is, inhoudt. „Het Ge- was valt zo wel in Ooft- als in Weftindie, en wordt door Zaad in de Tuinen van Europa voortgeteeld.| SSSSSSSSSSSTSSESSSSESSIESS IE SSSSSSSESESSSE EPs A, eet XVIL Het zwart en geele Boomkruipertje (17). De bovenfte Afbeelding, op de Plaat, vertoont dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte. Dewyl het in geftalte van den Bek, de Lighaams grootte en de algemeene gedaante overeenkomt met onze Boomkruipertjes, dagt ik het gevoeglyk ’er dien naam aan te geeven. De Bek is dun en fcherp gepunt, een weinig nederwaards ge- kromd als een Zeiflên, zwart van Kleur, met kleine Neusgaten. De Kop, Nek; Keel, Rug, Wieken en Staart, zyn volkomen zwart van Kleur. Over ieder Oog pafleert‘een witte Streep, De Grondftukken van de groote Slagpennen naaft aan het Lighaam, en de binnenfte Dekveders der Wieken, zyn wit: alle de Staartvederss uitgenomen de twee middelften, wit geript, de onderfte zyden van de groote Veders der Wieken en Staart donker. De Borft, Stuit en de Rand der Wiek , daar dezelve op de Borft valt, is {choon helder geel, een weinig trekkende naar Goudkleur De Dyen, Onderbuik en Dekveders onder de Staart, zyn bleek geel of witagtig : de Pooten en Voeten donker of zwart: de Vingers, vier in getal, op de gewoone ma: nier geplaatft. ibis | Dit Vogeltje was, in Spiritus, met anderen van Jamaika gebragt door Mr. Har- PER. Ìk houd het voor een Mannetje en geloof dat het Wyf je door Sir Hans SLOANE befchreeven zy, onder den naam van Luscinia five Philomela e fufco &> Inteo varia. Zie zyne Natuurbyke Hiftorie van Jamaika. Vor. Il. p. 307. Tab. 259. De Amerikaanfche Grasmosch (5). Niet gereedelyk weetende, tot welk Geflagt deezen Vogel thuis te brengen, gaf ik Yer dien naam aan, niettegenftaande zyn Bek dikker en fterker is dan in de ge- woone Grasmoflchen (Curruce). De Afbeelding, die de onderfte op de Plaat is; vertoont hem in de Nartuurlyke grootte. Hier uit blykt, dat zyn Bek niet naar dien der Graan-eetende Vogeltjes gelykt, hoewel dik en {cherp aan de punt zynde, en een weinig nederwaards geboogen, zwart van Kleur. De Kop en Hals zyn Asch- kleurig, een weinig naar ‘t groene trekkende: de Rug, Wieken en Staart bruin: de binnenzyde der Slagpennen en onderzyde van de Staart meer Afchgraauw : de Borft, Buik, Dyên, Dekveders binnen de Wieken en onder de Staart, wit, met een don- kere Kleur gewolkt: de Pooten, Voeten en Klaauwen, van de gewoone geftalte, bruin van Kleur. Deeze Vogel was ook van Jamaika gebragt door Mr. Harper. Het is een der eenvoudigften, die ik immer heb gezien, hebbende naauwlyks eenig Merkteken , waar door men hem kan uitmonfteren. Ik kan niet vinden, dat hy ooit te voo- ren befchreeven zy. De (17) Lufcinia e fufco & luteo varia. Epw. 4v. T, (*) Curruca Jamaicenfis, Epw. 4v. T. 122. Briss, 122. Sroan. Jam. IL, p. 307. T. 259. Certhia flaveola. App. roo. Motacilla Campeftris. Linn. Sy/t. Nat. XIL Linn. Syy?. Nat. XI, Gen. 65. Sp 18. Syft. Nat. X. Gen. rra. Sp. 5. Syf?. Nas. X. Gen. 99. Sp. 5. Ja- Gen. 59. Sp. 5. Suikervogeltje, Nat. Zijt. ID, IV, Stuk, maikafche Kwikftaarc, Nat. Hift. LD. V. Stuk, bladz. bladz. 430. 569. EN ZELDZAAME VOGELEN. 23 De Baflerd Satyh- Kapel (*). Het kleine Uiltjë; daar by gevoegd, is in Engeland gevangen, zynde van boven en beneden wit, uitgenomen een bruine Streek langs de bovenkant van het Lyf, en Oranjekleurig aan ’t end van de Staart, | sssssssessssssessesssssssissssss ses ses Ph AAD KVL De Kanadafcbe Mannetjes Goudvink (13). _ Deeze is hiër ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Dewyl de geftalte van zyn Bek en de Kleur van de Borft met die van onzen Goudvink overeenkomen, zo on= _ derftelik dat zy beiden tot het zelfde Geflagt behooren. Hy heeft een taamelyk fterken Bek. De Bovenkaak wat geboogen en over de Onderkaak een weinig heer hangende, (hoewel niet zo aanmerkelyk als in de Pappegaaijen „) is van een zwarte of’ donkere Kleur. De Onderkaak heeft eene roodagtige Vleeschkleur by de Keel, maar de punt is zwart, De geheele Kop, Keel, Borft en Stuit, zyn van een zeer fchoone rood Scharlaken-Kleur. Daar loopt van de Neusgaten, (die met donkere Vederen gedekt zyn ,) naar de Oogen, wederzyds, een zwartagtige Streep. De Nek en Rug zyn gedekt met zwarte Vederen, die Scharlaken-roode tippen hebben, her welk een heerlyke mengeling maakt. De Wieken zyn zwart; de groote Slagpen- nen; naaft aan de Rug, met Wit gerand en getipt; die naaft aan den Buik hebben fmalle roode Randen: de eerfte en tweede ry der Dekvederen zyn wit getipt, het welke twee fchuinfe witte Baaren dwars over ieder Wiek maakt ; de kleinfte Dekve- « ders der Wieken een weinig gefranjed met rood. De binnenzyden der Wieken; de Zyden daar onder; de Buik en Dyéên, zyn van eene lichte Aschkleur, en de Dek- veders onder de Staart witagtig. De Staart is van boven zwart, van onderen naar Aschgraauw trekkende: de Pooten; Voeten en Klaauwen, zyn van geftalte als ge- woonlyk, allen van eene zwartagtig bruine Kleur. | | Twee deezer Vogelen, die ik voor Mannetje en Wyfjeé houde; waren uit de Hud- fons-Baay gebragt door Mr. Isrrám; die my verhaalde, dat zy den geheelen Winter daar overblyven, °t welk een bewys is van hunrie harde natuur. Zy fchynen fterke en haakige Bekken te hebben bekomen, om beter in flaat te zyn voor hun zelf te Zorgen, door het uitpikken der Knoppen van Boomen en Heefters, die in de harde Winters van ’t Noordelyk deel van Noord-Amerika naauwlyks zigtbaar zyn. Het is niet gemeen, Vogelen van een zo fraaije Kleur aan te treffen in zo Noordelyke Ge- weften; want in zeer Noordelyke Landen hebben de Vogels geen andere Kleuren, dan wit, zwart of bruin, en zyn alternaal Water-Vogelen. Dus worden ‘er weinig of geene Landvogels door de Walvifchvangers in Groenland gevonden, Denneboom, die naar den Balfem van Gilead ruikt (}). [Of deeze Boom wezentlyk den Baifem van Gilead, zogenaamd , uitlevere, gelyk uit de benaaming in Mirters Tuinierkonft-Woordenboek fchynt te blyken, kan ik niet verzekeren. Hy behoort, zo wel als de twee; hier voor, op Plaat Il en Xl vertoond , tot die Soorten van Denneboomen, wier Loof naar dat van den Taxis- boom (*) Phalena Bombyx Chryforhoea. Linn. Sy/?. Nat, £. 3. Loxia enucleator. Linn. Syft. Nat. XII Gen. rog. XII. Gen. 233. Sp. 45. S1/?. Nat, X, Gen. 205. Sp.28. Sp. 3. Syf?. Nat. X, Gen. 96. Sp. 3. Nat. Hift, LD, Bafterd Satyn-Kapel. Nat. Zijt. 1, D. XI. Stuk, bladz, V.Stuk, bladz. 5o2. Plntecta ere lea Dek (Ls Anne) bad. 574 (tf) Abies Taxifoliis, odore Balfami Gileadenfis, Ray, (28) Rubicilla marima Canadenfis. Epw. 4v. T.123. Hijt. ILL, }, 24. pag. 8. Caccothrauftes Canadenfis. Brass. Av. III, p‚ 250. T, 12, F 2 24. VERZAMELING van UITHEEMSCHE boom gelykt. De Takjes of Looten zyn roodagtig bruin , de Blaadjes van boven groen , van onderen wit , de Vrugten taamelyk groot, en beftaan uit Schubben , die digt op elkander aan een Rib geplaatft zyn, en de Zaaden influiten. Hier van Zyn. de Afbeeldingen, laager op de Plaat, in ’t byzonder voorgefteld. | SSS SIS SISSISISISSSSISISISISISISISISISSISISISISISISISISISIS SISISISs Ss: Pd À. Arti RG Pre Laarbeek peel) De Kanadafche. WP yfjes- Goudvink (19). Deeze Vogel, wederom in de Natuurlyke grootte voorgefteld, heeft den Bek dik en haakig gelyk de Pappegaaijen, doch niet zo kort omgekromd. De Bovenkaak ís donker , de Onderkaak Vlieefchkleurig, doch aan de Punt zwart. De Neusgaten zyn gedekt met witagtige Vederen, gelyk ’er ook aan den Wortel van de Onderkaak en onder het Oog, eenigen zyn. De Kruin van den Kop, de Stuit en Dekveders vân de Staart, zyn van eene roodagtige Oranjekleur ; de zyden en het onderfte van den Kop licht bruinagtig geel. Het agterfte van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn donker bruin; naar ° zwarte trekkende. Eenigen der grootfle Slagpen- nen, naaft aan de Rug, zyn wit gerand : de eerfte en tweede ry der Dekvederen aan de bovenzyde der Wieken wit getipt, en deeze maaken twee witte baaren fchuins . over de Wieken. Ook is ‘er een weinig Wits aan den rand van de Wiek , daar de= zelve op de Borft valt. De binhenzyden der Wieken en de Zyden onder de Wie= ken, zyn van eene lichte Afchkleur. Het voorfte deel van den Hals, de Borft, Buik; - Dyën en Dekveders onder de Staart, zyn Afchgraauw , trekkende een weinig naar licht Rooze of Appelbloefem-kleur. De Pooten , Voeren en Klaauwen, van geftalte als in anderen van dit flag, zyn allen vuil bruin. Deeze Vogel was, met en benevens den voorgaanden, van de Hudfons-Baay gebragt door Monfr. Ismam. Wegens zyne gelykheid met denzelven, oordeel ik; dat hy ’er het Wyfje van zy; hoewel het mooglyk een jonger kan weezen, die nog zyne volkomenheid niet bereikt heeft. Na dat ik deeze beide Vogels gerekend had, kwam ik, by geval, ten huize van Mr. Correr, Koopman in Well-Clofe- Squarete Londen, twee van deeze Vogelen levendig in Kouwen te zien. Hy ver- haalde my „ hoe dezelven uit Noorwegen aan hem gezonden waren: zy hadden by hem geruid, en waren naderhand zo fchoon niet als toen hy zekreeg. Hen derzelven was nagenoeg van Kleur als onze Groenlingen. Een Sweedích Heer, die onlangs te Londen was, deeze myne Aftekeningen ziende, zeide my , dat het Vogels van zyn Land waren , en gaf my derzelver naamen op, doch ik ben ze kwyt geraakt. Hier uit blykt, dat deeze Vogels aan de Noordelyke deelen, zo wel van Amerika als van Europa, gemeen zyn. Ik geloof ; dat men ze nooit befchreeven heeft. Heefteragtig St. Jans Kruid, met Wrattige Takken en Bladen (*. [Een fraay en zonderling Plantgewas wordt hier nevens den Vogel vertoond. De uitwendige geftalte doet het reeds tot de Soorten van St. Jans Kruid betrekken , niet- tegenftaande het van de gemeene in veele opzigten verfchilt. Het is geen Kruid, maar een Heefter ; de Bloem is ongemeen groot, en ten dien opzigte gelykt het Gewas veel naar dat van % zogenaamde Afcyron, in ons Lend in ’% wilde groeijen- de, waar toe de vermaarde BOERHAAVE deeze Soort , in naam „ heeft thuis ge- | | bragt. (19) Rubicilla maxima Canadenfis , foemina. Epw, Bat. l. p. 242. Hypericum Floribus pentagynis, Foliis _ Av. ‘1. 124. Loxia enucleator, Linnseo ut fupra. & Ramis Verrucofis. Royen Lugd. Bat, p. 473. Hype= (*) Afcyron Balearicum frutefcens, maximo flore _ricum Balearicum. Lann. Sp: Plant, Ed. HL. p. z1ot. luteo, Foliis minoribus fubtus Verrucofis, Boern. Lugd, EN ZELDZAAME VOGELEN. os bragt. Toorts zyn de Steelen en Bladen op eene zonderlinge manier met Wratten bezet, gelyk uit deeze Afbeelding blykt, Het valt op de Balearifche Eilanden, en op Majorka in *t byzonder, SSSESSSSSSISSSSESSS SSS S ESES LIE SSS SE SES EE PL A MIT XX (She Grosdeah. De bemelfchblaauwe Kernbyter (20). In grootte komt deeze Vogel, gelyk uit de Afbeelding blykt, met den ges woonen Dikbek of Kernbyter (Coccotbrauftes), dien de Duitfchers Kerfèn-V ink noe- Men, van welk Geflagt dit een byzondere Soort is, overeen. Hy heeft den Bek zeer fterk , aan den grondfteun dik én {cherp puntig , hoewel niet zeer {pits uitloo- pende. Dezelve is Loodkleutig , met de Onderkaak lichter dan de Bovenkaak. De Oogen zyn van eèn donkere Hazelnooten-Kleur, met de Oogäppelen zwart. De Bek is boven en beneden bezet met zwarte Vederen, fmäl aan * Voorhoofd, doch op zyde tôt aan de Oogen, en onder den Bek omtrent een Duim langs de Keel zig: uitftrekkende. De Kop, Hals, Rug, Stuit, de kleine Dekveders der Wieken en de geheele onderzyde van den Vogel, alles is van eef zeer fchoone hoog blaauwe Kleur. Op de Kruin van den Kop zyn de Veders langer dan gewoonlyk eri rnaâken een Kuifje aan het agterfte gedeelte van den Kop. De grootfte Veders of Slagpennen der Wieken en de ry van-Dek- vederen naaft daar boven, zyn zwart ; doch de Slag= pennen, naaft aan de Rug vän de Vogel, en de eetfte ry van Dekvederen boven dezelven, hebben blaauwe randen. De Staart is geheel zwart aan de bovenzyde, en flaauwer of dofter zwart beneden, zo wel als de groote Veders der Wieken. Zy-= ne Pooten én Voeten zyn eer klein en zwak dan fterk, naar reden van de grootte des Vogels. Hy heeft dé Pooten, Voeten en Klaauwen, altemiaal zwart of done ker Loodkletúrig. Deeze Vogel was, met verfcheide anderen, levendig ván Liffäbon gebragt door Mr. Paur MaRTYN, een Heer die in de Portugee{che Handelplaat{en, buitenslands, was geweeft. Terwyl deeze zig te Londen bevondt, logeerde hy ten huize van Mr. Gooperimp, Koopman in Galanteriën ini de Kanonftraat, alwaar hy de vrien- delykheid hadt om my alle zyne keurlyke Vogelen, daar ik Aftekeningen van maak- te, te vertoonen. Ook was hy zo goed, van Aantekeningen onder ieder van dezel- vente fchryven , om my aarigaaride derzelver eigenfchappen beter onderrigting te vér= fchaffen. Onder de Tekening van deezen fchreef hy het volgende. „De Portugeezen 5 noemen hem Azulam. Deeze Vogel is alleenlyk te bekomen op de Kuft van An- Zola in Afrika, eene Handelplaats ‚ Welke den Portugeezen toebehoort. Men „ houdt hem inzonderheid wegens Zyne Leerzaamheid en Kleur in waarde” Ik geloof, dat ik hem voor een niet befchreevenen verklaaren mag; alzo ik, in het doorbladeren van onze Autheuren der Natuurlyke Hiftorie, niets heb kunnen vinden dat er naar geleek. Ik heb hem geplaatft op een Tak vän een Kerfenboom, oolt naar de natuur door my getekend, om eenige veranderingen van Kleuren op de Plaat te maaken. | Het Mannetjes Pieterfclie- Beestje (*. Voorts is ’er een Engel(ch Kapelletje, insgelyks in de Natuurlyke grootte, byges | | voegd. “_(20) Coccothrauftes coeruleus. Epw. 4v. T. 125. Coc-, XII. Geù. 23r. Sp. 85. Nat. Hij. LD. XL Siks cöthrauftes Angolenfis cyanea, Briss. App. 88. Loxiacya- bladz. 250. [Linnmus haalt deeze Plaat van Epwarps nea. LinN. Syt. Nat. XIL Gen, rog. Sp. 22. Syf?. Nat. X, aan op het Pieterfelie- Beeftje, naar welk diet Engelfch Gen. 76. Sp: 17. Nat. Hit. L. D. V. Stuk, blad, sog. Kapelletje wel gelyke, doch het is zonderling, dat hier (*) Papilio Danaus Cardamines. Linn. Sy? Nat, van de Pieterfelie-Kleur, op de andere Zyde der orí- VV. Deel, | G ders (29) Sorctapher Coltulen (die) Fray, 26 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE voegd. Dit heeft zyn Lighaam bruin; de onderfte Wieken geelagtig wit , met zwarte ronde ftippen aan de randen: de bovenfte Wieken zyn ten halve wit, naaft aan het Lighaam, en verder Oranje-kleur, met zwart aan ’t End gezoomd. Daat is ook een klein zwart Vlakje in het Oranje-kleurig gedeelte van ieder Wiek, Dd PLE At Aon T° AXL Awoo-Flahks De Sneeuw- Vogel van de Hudfôns- Baay (2x). UZA Deeze Vogel, hier wéderom Natuurlyk afgebeeld, komt in grootte en geftalte naauwkeurig overeen met onze groote Bergvink (/ Montifringilla major) of Bram- bling, van welk Geflagt het zekerlyk een andere Soort, zo niet die eigenfte zelf is, tot deeze witte Kleur veranderd door de Koude van ’ Klimaat ín ’t Noorden, De Bek is, digt aan den Kop, bruin van Kleur, en zwartagtig aan de Punt. De Onder- kaak heeft wederzyds een hoek, welke van de holligheden of Tanden, aan de zy- den van de Bovenkaak, ingenomen wordt. In’ Gehemelte des Beks is een Knob- bel of Verhevenheid, gelyk in de Gerftvogel en Geelvink. (Even ’% zelfde heb ik ook in onze groote Bergvink waargenomen, {choon 'er door de Autheuren geen gewag van gemaakt wordt.) Dit onderftel ik hem te helpen in het breeken en ver-_ gruizen van harde Graankorrels. De Kop, Hals en de geheele onderzyde van den Vogel is wit, uitgenomen een kleine zwarte Vlak aan de agterzyde van den Kop. De Rug, en de Veders die onmiddelyk den Staart bedekken; zyn zwart, doch dè Stuic, tuflchen dezelven, is wit. De Slagpennen , wat aangaat de eerfte drie of vier, naaft aan de Rug, zyn zwart; die naaft aan dezelven volgen, of de middel- ften, zyn wit; de langfte of buitenfte zyn aan de tippen zwart en voor ’t overige wit, gelyk ook alle de Dekveders der Wieken, uitgenomen eenige weinigen, die op de zwarte Pennen, naaft aan de Rug , leggen. De Dekveders aan de binnen= zyde der Wieken zyn ook wit. De Staart is famengefteld uit twaalf Vederen, waar van de zes middelften zwart, en drie aan ieder zyde wit zyn, met een kleine zwar- te Streek langs derzelver Schaften aan de Tippen De Pooten, Voeten en Klaaus wen, zyn van ’t zelfde maakzel als in klein Gevogelte, en alremaal zwart. Deeze Vogel was uit de Hudfons- Baay hier gebragt door Monft. Ísnam, die my verhaalt, dat het een dêr eerfte kleine Vogeltjes is, welke zig vertoonen in het Voor- jaar, terwyl de Aarde nog met Sneeuw bedekt is, %* welk Per den naam van Sneeuws vogel aan heeft doen geeven. In Linnzeus Hiftorie der Sweedfche Dieren (Fauna Suecica, p. 73») is deeze eigenfte Vogel eene van Pafler nivalis voorgefteld en op Tab.l. fig. 194, afgebeeld, Dus ykt hét, dat deeze Sneeuw -Mofch zo wel een Inwooner is van Europa als van Amerika. Eenigen tyd daarna, verftaan hebbende dat ’er eenige Sneeuwvogels leevende van de Hudfons-Baay gebragt waren, ging ik aan boord van het Schip om dezelven te zien, en bevondt die geen ande- ren te zyn, dan onze groote Aakfteragtige Bergvink. Dit gebeurde in ’ laatfte van de Maand September, wanneer de volmaakte wit en zwartheid veranderd was in een bruine en geelagtige Kleur met eenig Wit: des ik geloof, dat deeze en de onze niet Soortelyk vwerfchillen , maar dat zy de witte Kleur aanneemen in de overmaatig | kou- derfte Wieken, daar het zyn naam van heeft, geen T. r26. Avis Nivis, Marr. Spitsb.53. T. K. F. B. de minfte melding gemaakt. wordt ; noch ook van het Hortulanus Nivalis, Burss, Av. II, p. 285. Milliaria ontbreeken: der Oranje=Kleur in heet Wyfje: zo dat Nivis, Friscu. Av. IL, T. 6. f. 1, 2. Emberiza Nie Epwarps het dan flegts van boven zou moeten gezien valis. Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. zro. Sp. zt. Sy/?. Nat, hebben. Ook zyn de onderfte Wieken zodanig niet X. Gen. 97. Sp. 1. Sneeuwvogel. Nai. Hijt. 1. D, geribd in myne Pieterfelie- Beestjes. | V. Stuk, bladz, 518. is (AS (21) Monufringilla major Canadenfis. Enw. „dv. Plectraphor es ira B) (Lr) Aevijer EN ZELDZAAME VOGELEN, 25 koude Wereldsdeelen in *t Noorden , alwaar de meefte Dieren; geduurende het Winterfdizoen, wit zyn. De Heer Carrspr heeft, in zyne Natuurlyke Hiftorië van Karolina, Vol. p. 36, een veel kleiner Vogel dan deezen, onder den zelfden naam, befchreeven en afgebeeld (*). Met deezen Vogel. was ook de gemeene Aake fter, uit de Hudfons- Baay, overgebragt. Lang gedeornde zevenboekige Toortsplant CE). [De beroëmde BorRHAAVE heeft, in zyne Lyft der Planten van den Leidfchen Akademie- Tuin, eene Afbeelding van dit Gewas gegeven; waarmede deeze zeer overeenkomftig is. Alleenlyk toont hy-daar ook deszelfsWortelen en Zydícheu- ten aan, en doet zien, hoede Bloem en Vrugt geplaatft zyn op de Toppen det Doornen, *t welk eene byzonderheid van deeze Soort uitmaakt. Hier ziet men dat de Doornen rood zyn, ontípringende uit de {cherpe kanten van deeze Toorts- Plant ; welke zevenhoekig is, doch anders veel gelykt naar die, uit welke de Gom haar af- komft heeft, welke Muphorbium geheeten wordt. Zy groeit ‘natuurlyk in Afrika; by de Kaap der Goede Hope.] P L A A T XXI De Downünikaan (22). … Deeze Afbeelding vertoont wederom den Vogel in de Natuurlyke grootte. Hy heeft de Pooten en Voeten taamelyk dik en grof: « De Bek is van middelmaatige grootte; de Bovenkaak donker-of Hoornkleurig „ de: Onderkaak witagtig. De Oo: gen zyn zwart, met donker-Hazelkleurige Kringen. De geheele Kop is van eené hoog Scharlakenroode Kleur; welke zig langs het voorfte van den Hals of Keel tot op de Borft uitftrekt, en eindigt met een punt, De Nek, Rug, Wieken en Staart zyn zwart, doch de-Slagpennen; naaft aan de Rug, rondom met wit ge= zoomd, zo wel alsde Dekveders-naaft daar bovens „De kleinfte Dekveders van de Wieken en Rug hebben eene mengeling van graauw, zynde de Veders; als * ware ; gebaard met een graauwe Franje, en-de Staartveders wit gerand; -De zyden van den Hals; de Borft en de geheele onderkant des Lighaams ; totaan de- Staart toe, zyn zuiver wit. Hy heeft vier Vingeren ‚-waar van drie voorwaards en ééne ag terwaards geplaat{t zyn „ als gewoonlyk „ allen bruin van Kleur. In-*:korte kan men hem dus befchryven: de Kop is rood, de bovenzyde van het Lighaam zwart, en de onderzyde wit. _ } tui Rúv d | | Deeze Vogel was levendig van -Liffabon gebragt -door-den Heer Paul Martyn die het volgende gezet heeft onder myne Aftekening. - 5; Men noemt hem de Do- » minikaan Kardinaal, _Deeze: Vogel wordt alleenlyk. gevönden: in Brafil, op “een ». grooten afftand van alle bewoonde plaat{en:” {k- geloof dat hy nog-nooit is afge- beeld, fchoon ik in MARcGrAAFS:Hiflorie van Brafil pait,de befchryving vind van een Vogel, onder den naam van Guiratiriea, welke geen ander. dan de hier befchrees vene kan zyn, en ieder,-die zyne befchryving met de myne vergelykt; zal zulks toeftemmen. Onze Landsman, Wirroucusy, heeft MARCGRAAFS befchryving vertaald van deezen Vogel ‚- welken-hy-de „Amerikaanfche- Goudvink noemt. Zie | | „dese (*) Zie ons IL Deel, in de IL. Band, Pl. LXXII, Wier, Ornith. 180, Raf. Aw. 36. Cardinalis Domini- (}) Euphorbium Capenfe Spinis fimplicibus. Brapr. canus. Brrss, do. III. p, t16. T. 6. f. 4, Loxia Do- Succ, U, p. 4 T. 13. Euphorbiam heptagonum &c.* minicana, Linn. Syf?. Nat. XII Gen. rog. Sp. 8. Boerum. Lugd. Bat. 1. p. 258. T. 258. Euphorbia hep- Sy? Nat. X. Gen. 96. Sp. 6. Dominikaan, Nat, Hij%, tagona. Linn. Sp. Plant. Ed, II, p. 647. L D, V. Stuk, bladz. 504 (22) Rubicilla „Americana. Epw. dv. T. 127. p 28 VERZAMELING van UITHEEMSCHE deszelfs befchryving in zyne Vogelkunde, p. 147. . rr. Alzo ik gelegenheid had om deeze Afbeelding te maaken naar een leevende Vogel, en de voorgemelde Au- theuren ‘er ons geen Aftekening van gegeven hadden, zo oordeelde ik dezelve der vitgeeving waardig, en vertrouw, dat de Lief hebbers van myn gevoelen zullen zyn. Na dat myne Aftekening gemaakt was, heb ik gehoord, dat ?er verfcheidene van te Londen zyn gebragt. Amerikaanfêb Paapenmutzen- Hout re). [Dat de Bloemen van dit Gewas allen in vyven gefneeden zyn; is het eenigfte Kenmerk , waar door LinNzeus hetzelve onderfcheidt van het Europifche Paapen Mutfen of Paapenhout, in % Hoogduitfch Spindelbamm, dat is Spillenboom, in °% Franfch Fufain genaamd, om dat men ’er Kloflen voor * Speldewerk en Weevers Spoelen van maakt. Deeze Amerikaaníche Plant, in Virginie gevonden, heeft de Bla- den breed Lancetswyze op de kanten gekarteld, en verfchilt bovendien daar in van de Europifche, dat de Zaadhuisjes roodagtig en ruuw zyn, als of zy met Wratten bezet waren. Het Gewas is Heefter- of Boomagtig. | | EEKE DK CER ET RN EEL B LP LL Cl EE DE Do EE EED EEN Dd PNA ATA KOE De Groene Diflelvink (23). Deeze Vogel is zo naby in de Natuurlyke grootte afgebeeld, als ik die kon te- kenen, en ik geloove, dat men hem, by vergelyking, ongevaar de grootte zal be- vinden te hebben van een gewoone Diftelvink of Putter. Hy heeft den Bek aan % Grondftuk taamelyk dik en in een fcherpe Punt uitlopende, zynde een weinigje nederwaards omgeboogen , van eene witte of lichtgeele Kleur. Het voorfte deel van den Kop, rondom den Bek, zo ver als de Oogen, en een weinig laager aan de Keel, is van een fchoone Scharlakenkleur. De Kruin en het agterfte van den Kop, in de Nek, is Afchkleurig. De Rug, Stuit, en de Wieken aan de boven» zyde, zyn geelagtig groen: de groote Slagpennen wat donkerer dan de andere Ves deren, gelyk gemeen is inde meefte Vogelen. De Staart heeft, uitgefpreid zynde; ten deele een donkere Kleur, met de randen der Vederen Roode Wyn-agtig; zo dat dezelve, famengetrokken zynde, zig rood vertoont. Onder en bezyden het rood aan de Keel, is de Pluimagie licht geel groen, ° welk allengs wit wordt aan de Borft en Buik. Het Groen, aan de voorzyde van den Hals , als ook het Witte van het Lyf, is met dwarfe ftreepen van eene donkere Kleur doortoogen, maar de Dekve- ders onder aan de Staart zyn geheel wit. De Pooten en Voeten zyn van geftalte als in ander klein Gevogelte en Vleefchkleurig. | Ik houd , buiten twyfel, dit Vogeltje voor niet befchreeven, doch kan deszelfs Vaderland niet opgeeven. Leevende bevondt het zig in eigendom van haare Ko- ninglyke Hoogheid, de Princefle van Wales, en het was, zo ik verftaa, een Zing- vogel. Na zyn dood werdt het opgezet en op order van haare Koninglyke Hoog- heid gezonden aan de keurige en verpligtende Mevr. CANNON, Vroedvrouw van de Princefle, die de goedheid hadt, van het my te leenen, om het af te tekenen, en beloofde, van haar Koninglyke Hoogheid my een Berigt te bezorgen aangaande de plaats, daar het van daan was gekomen. pe gÉ (*) Euonymus foliis lato- lanceolatis ferratis. Hort, _duelis viridis, Biss. 4pp. 7o. Fringilla Melba, Linn. Ups. 30. Euonymus Virginianus Pyracanthe foliis. &c. Sy/l. Nat. XIL, Gen. rr2. Sp. 8. 5y/?. Nat. X. Gen. Pruk. Aln, T. 115. f. 5. Euonymus Americanus. LinN. 98. Sp. zo. Groene Putter, Nat, Zijt. 1, D. V. Stuk, Sp. Plant. Ed. IL. p. 286. bladz. 54r. kit eh (23) Cardueli affinis viridis, Epw. dv, T. 128. Car- | zi EN ZELDZAAME VOGELEN 2d) Het groote, rood getipte, Chincefobe Wisje (®. _ Deeze groote, wit zwart en roode Dagkapel, is uit China, en bevindt zig in dè Verzameling van RogeRT Nessrr, Med, Doêtor „ Lid van het Koning!yk Kollegie der Geneeskundigen te Londen, en van de Koninglyke Societeit , die my met der- zelver gebruik begunftigd heeft. De Kop, het Lyf, de Hoorentjes en Pooten, zyn zwartagtig : de Wieken aan de bovenzyde geelagtig wit, uitgenomen de Punten en de buitenfte randen vande langfte Wieken, welke zwart zyn; hebbende eenige lang- werpige roede of hoog Oranjekleurige Vlakken in het zwarte ingeflooten, en eenige zwarte Vlakken en ftreeken binnen de roode Vlakken. De onderzyde van de langfte Wiek is naar het Lighaam ten halve wit, voor ’% overige , naar de Tip toe, bruin- agtig van kleur, een weinig met donker gemengeld of gewolkt : de onderzyde van de kortfte Wiek is vuilwit of bruinagtig, met een gebroken mengeling, overdwars; van donkerer bruine of zwartagtige ISleur. | SSSSSSSSSSSSSSSSESSSS ESS SSS SSSS SSS SESSIES: Beb BANS TT XEIV, Tweederley Wiaschvinken van Angola (24). Deeze Vogeltjes zyn hier ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld. In gedaante; poftuur ‚ Lighaamsdeelen en Zang ; fchynen zy met onze Vlaschvinken overeen te komen. De bovenfte heeft. den Bek bruin of van eene vuile Vleeschkleur : de Oni- derkaak is lichter gekleurd, dan de Bovenkaak : het Grondftuk met zwarte Pluimpjes gezoomd. Deeze Zoom is op ’* Voorhoofd fmaller ; reikende wederzyds tot aan de Oogen; en verder onder dezelven en langs de Keel een klein end wegs zig uit- ftrekkende. Boven en beneden de Oogen , tegen de zwarte Vedertjes aan, zyn witte Vlakkens In beide deeze Vogeltjes gelyken de Oogen naar die der Vlaschvin- ken. De Kop, Nek , Rug, en kleinfte Dekveders der Wieken, zyn van eene bruinachtige Aschkleur, met donkere Vlakken gefprenkeld. De Slagpennen der Wie- ken; en de eerfte ry van Dekvederen boven dezelven; zyn donkerbruin of zwartag- tig „ met (malle geele randjes of boorden. De Staart is van even de zelfde donkere kleur, „maar heeft de Veders met ligt graauw of wit getipt. De Borft, Buik, Dyén en Dekveders onder de Staart, zyn van eene doffe Oranjekleur , zonder Vlakken, lichter aan de Borft , en naar agteren toe allengs verdonkerende. De Stuit- en Dek- veders van de Staart, zyn helder geel. De Pooten, Voeten en Klaauwen; hebben beide deeze Vogeltjes Vleeschkleurig. _ zTHM | Het onderfte Vogeltje heeft den Bek nagenoeg van even de zelfde gedaante en kleur als het bovenfte. De zyden van den Kop zyn van eene lichte Okerkleur, met eene donkereftreep, die van den Bek door de Gogen gaat. De Kruin van den Kop ; de Hals in de geheele omtrek effen onder den Kop; de Rug, Wieken en Staart, zyn van eene rooder bruine kleur dan in het bovenfte. De Kop, Rug en kleinfte Dekveders der Wieken, zyn met donker bruin gefprenkeld : de Borft, Buik en de geheele onderzyde ligter bruin, mert Vlakjes, die wat donkerer zyn. De Stuit- en Dekveders van de Staart heeft dit Vogeltje {choon geel. De Slagpennen, de eerfte en tweede ry der Dekvederen van de Wieken en de Staartvederen , zyn al len wit getipt. | | Deeze Vogeltjes waren levendig van Liflabon gebragt door den Heer Paur, MAR- (*) Papilio Danaus Glaucippe. Linn, Sy/?. Nat, XIL (24) Linaria Angolenfis, an Mas & Femina. Edw. Gen. 231. Sp. 89. Syf?. Nat. X. Gen. 203. Sp. 65. Av. T, 129. [Vergelyk onze Natuurlyke Hiftorie 3 Nat. Hijs. 1. D: XL Stuk. bladz, 254. : L D. V. Stur, blade. 5sr.] WV. Deel * 30 VERZAMELING wan UITHEEMSCHE MARTYN, die onder de Aftekening van het onderfte fchreef. … Men noemt het … Benguelinba, en dit Vogeltje wordt veel geagt wegens zynen aangenaamen' Toon. „ De Portugeezen houden her voor een der befte Zingvogeltjes, welke zy van „ hunne Handelplaatfen aan de Kuft van Angola bekomen”. Onder het bovenfte Vogeltje werdt van hem dit gefchreeven. Men noemt het Negra/ of Tobague: het ‚ komt insgelyks van die Kuft, en is ook veel geagt wegens zyn Gezang, welk dat 5 van de Benguelinba grootelyks naboorft”. Wegens de groote gelykheid van dee- ze twee Vogeltjes, zou ik dezelven voor Mannetje en Wyfje gehouden hebben, maar de boven genoemde Heer was van dit gevoelen niet, om dat zy beiden in hunne Kouwtjes te Londen zongen. Ik geloof , dat ikze voor niet befchreevenen mag uitgeeven, Pri A Le PSN, De driekleurige Mexikaanfche Vink (25). Deeze twee Afbeeldingen ftellen den zelfden Vogel voor , doch de eene nog niet tot zyn volmaakte Kleur gekomen zynde. In de jongheid is hunne Vertooning zeer gemeen, van eene donker bruinagtige Kleur aan de bovenzyde en lichter aan de onderzyde, met eene mengeling van groenagtig Geel. De bovenfte Vogel, op de Plaat, heeft zyne volkomenheid van Kleur. De Bek is zwart, uitgenomen een weinigje Vleeschkleur aan het Grondftuk van de On- derkaak. De Oogen zyn van eene donkere Hazelnootenkleur : de Oogleden in % ronde {choon fcharlakenrood: de Kop en % bovenfte van den Hals zeer fraay hoog blaauw. De Rug is, naarden Hals toe, geeclagtig groen ; naar de Staart toe, zo wel als de Stuit, rood. De Wieken hebben haare kleine Dekveders, in de bovenfte deelen, blaauw ; beneden welken eenige weinige Oranjekleurige zig bevinden. De Ry van Dekvederen ,‚ onmiddelyk boven de Slagpennen, en de meeften van deeze;, digtft aan de Rug , zyn in de uitwendige vertooning groen , maar het gedekte deel is donker, en fommigen van de langfte Slagpennen, naaft aan den Buik, zyn geheel bruinagtig. De Staartveders zyn insgelyks van eene donkere Kleur, en hebben groe- ne Randen. De geheele onderzyde van den Vogel is van een zeer fchoone roode Kleur. De Pooten, Voeten en Klaauwen (gelyk die van ander klein Gevogelte, ) zyn, in alle derzelver ftaaten en veranderingen, bruin van Kleur, | De onderfte op de Plaat is van de zelfde Soort als de bovenfte, maar tot volmaakt= heid in zyne Kleuren nog niet gekomen. De Bek en Oogen zyn als gemeld is, doch zonder roode Oogleden. De Vogel vertoont zig als geheel blaauw zynde , maar, van naby bezien , heeft hy den Kop fchooner blaauw dan het Lighaam en de Dek- veders der Wieken , die lichter blaauw zyn en een weinig naar *t Groene trekken. De grootfte Veders der Wieken en de Staartveders zyn donker met Blaauw gerand aan de buitenzyde , en aan de binnenzyde Aschkleurig : zo dat deeze Vogel in zyn eerften ftaat naar een Wyfjes Mosch gelykt „ in zyn tweeden ftaat blaauw is , en in zyn laatften {taat als boven befchreeven, met veele veranderingen tuflchen dezelven. De Hoog Edele Lady ANsoN verplichtte my met het gezigt van een Kouw met zodanige. Vogelen , hebbende een groote verfcheidenheid van Kleur-veranderingen, doch fchynende in geftalte, poftuur en zang, altemaal de zelfden te zyn. Zy waren van Vera-Cruz, in Nieuw Spanje, door den Wel Edelen Admiraal KNOwLes over- gen (25) Fringilla tricolor Mexicenfis. Epw. Av. T.130. T.8.f.3. & App. 74. Emberiza Ciris. LiNN. Sy/Z. Fringilla tricolor. Caress. Car, 1. T. 44. Chloris Lu= Nat, XII. Gen. 1ro, Sp. 24. Syf?. Nat, X, Gen. 97. doviciana, vulgo Papa diëta, Biss. 4v, III, p.2o0. Sp. 13. De Paus. Nat, Hil. 1. D. V. Stuk, bladz. 529, EN ZELDZAAME VOGELEN dt gebragt. Doêtor Monro heeft my verzekerd van de waarheid daar vat, dit deeze Vogels van blaauw tot hunne volmaakte Kleur veranderen. De Heer CATESEY „heeft deeze twee Vogels afgebeeld als van elkander verfchillende Soorten ‚ dewyl hy toen nog niet ontdekt hadt, dat zy een zelfde Vogel waren. Zie zyne Fringilla tricolor en Liönaria cerulea, Vor. L. p. 44 & 45, van zyne Natuurlyke Hiflone nk Karolina (®”). Arzrin heeft deezen Vogel ook afgebeeld in zyne Vogel Hiftorie, Vor. Î, p. 64; doch is grootelyks verbyfterd ten opzigt van deszelfs Geboorteplaats: Hy noemt hem de Chmeefche Goudvink. De Heer CaTEsBY zegt, dat zy in Karo- lina broeden, en doorgaans hun Neft in Oranje-boomen maaken, doch dat Land ver- laaten inde Winter. De Spanjaarden geeven er, in zyn volmaakten ftaat, den naam van Maripofà Pintada, of Gefchilderde Vlinder, aan. PL A A TP XXVI De blaauwbuikige Wink (26). Deeze is hier ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Hy heeft den Bek van geftalte als een Diftelvink of Putter. De middelfte Veders van de Staart zyn een weinig langer dan de anderen, die naar de zyden toe, trapswyze, al korter worden. Zyn houding is gelyk die van *t meefte klein Gevogelte. De Bek is van een vuile Vleeschkleur. De Oogen zyn zwart, met donker Hazelnootenkleurige kringen: De Kruin van *t Hoofd, de bovenzyde van den Hals; de Rug en Wieken zyn al- temaal Aschkleurig bruin, een weinig naar purperkleur trekkende, doch zonder eeni- ge verandering of weêrfchyn, uitgenomen dat de Enden van de grootfte Slagpennen wat donkerer zyn. De zyden van den Kop geheel rond om de Oogen; de Keel, Borft, Buik, Stuit, Staart en haare Dekveders zo boven als beneden, zyn allen van een fchoone licht blaauwe of Hemelschblaauwe Kleur; maar op de zyden onder de Wieken bevindt zig een weinig bruin of Aschkleur, ’% welk in het blaauwe , aan de gyden des Buiks, verfmelt. De Pooten , Voeten en Klaauwen, hebben in de ge- daante niets ongewoons, en zyn altemaal bruin van kleur. _ Deeze Vogel was van Liflabon gebragt door den Heer Pur, MarTYN; die door zyn goedaartigheid veel dienft gedaan heeft aan deeze Natuurlyke Hiftorie. Hy fchreef onder myne Aftekening , toen dezelve voltooid was, het volgende. … De Portugeezen noemenze Azulinba, en brengenze van hunne Handelplaat{en , aan 5 de Kuft van Angolain Afrika, mede. Men agtze voornaamelyk wegens hunne … fchoonheid”. Deeze was levendig overgebragt , zo wel als alle de genen , met wier Gezigt de Heer MARTYN my begunítigde. Het is een zeer vlugge levendige Vogel, maar ik bemerkte niet dat hy zong. Ik geloof, dat men hem nog niet heeft befchreeven. Om de Plaat op te fieren ; heb ik deezen Vogel geplaatft onder een Bloemplant, te weeten: De Bloearoode Amerikaanfche Lelie - Narcis (*). _ Alzo de geftalte der Bloem , hier op de Plaat, boven alle befchryving voorgefteld is, zal ik dien aangaande niet fpreeken. Zy. heeft omtrent de Natuurlyke grootte; hoewel eenige Bloemen wat grooter en langer van Steel zyn. De zes Bloemblaadjes heb= (*) [Zie Plaat 88 en go van ons Tweede Deel, hier Stuk, bladz. 552. voor |. (*) Lilio-narciffus Jacobeus, Flore Sanguineo nus (26) Fringilla Ventre coeruleo, Epw. Av. T. 13r, tante, Drur, Hort. Elth, p. 196. T. 162. Act, Stock- Bengalus. Briss. 4v. IL, p.203. T. 1o.f, 1. Fringilla holm. 1742. p. 93. T. 6. Amaryllis formofilima, Linn, Angolenfis. Linn. Syf?. Nar. XII, Gen. rr2. Sp. 3r. Spec. Plant, Ed, IL p. 420, Syft. Nat, X. Gen, 98. Sp. 24. Nai. Mit, L D. Va 2 32 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ben , zo wel aan de binnen- als aan de buitenzyde, altemaal eene allerfchoonfte done ker roode of Bloedkleur. De grondftukken der Blaadjes zyn groen ; allengs ask Rood verfmeltende. Uit den bodem van de Bloem ont{pringt een Styl, wiens Top een Hoofdje maakt, dat in drieën verdeeld is. Rondom deezen Styl zyn zes Veze= len, met kleine , langwerpige, geele deeltjes, aan derzelver punten; doch de Ve- zelen zelf zyn rood. Voor dat de Bloem open gaat, is hy beflooten in een vuilroo- de Scheede, welke daar onder hangt en wit wordt onder % bloeijen. Het groené Loof van de klant groeit nagenoeg op zulk een wyze , als hier is afgebeeld. Ik te- kende de Bloem naar de Natuur, inden Tuin van mynen Vriend, den Heer JouN WARNER „ Koopman te Rotherhith. Deeze Bloem is in Afbeelding vertoond door wylen mynen goeden Vriend, Dr. Dirrenius , Hoogleeraar der Kruidkunde op de Univerfiteit van Oxfort : zie zynen Hortus Eltbamenfis, p. 196. EEE een neerde PA EA el: we VIT HAAG br Nhverfwong OMA De witte Kraanvogel van dl Hudfons- Baay (27). De Afbeelding van deezen is aanmerkelyk verkleind, gelyk men zien kan uit de volgende Afmeetingen. De langte, van het end der Snebbe, tot aan de enden der Klaauwen, is vyf Voeten en zeven Duimen. De Wiek; geflooten zynde, was vyf- entwintig Duimen lang : het laagfte Been vande Poot , beneden de Knie tot aan den Voet , elf Duimen. De Poot is, meer dan vyf Duimen boven de Knie; Ve- derloos : de middelfte Vinger, zonder de Klaauw, vier Duimenlang. Zie de Ná- tuurlyke grootte van det Kop op den grond der Afbeelding. De Sneb is, naby de Punt, getand, hebbende van daar, tot aan de hoeken des Beks, zes Duimen langte. De Neusgaten zyn in groeven, wederzyds, geplaatít. De geheele Sneb is aan de enden geelagtig bruin, in ‘t midden wat donkerer. De Kruin van den Kop, en een ftreep van de hoeken des Beks wederzyds onder de Oogen loopende , zyn bekleed met eene roodagtige Huid , welke in % agterfte gedeelte dik bezet is met zwarte Haairtjes , doch voorwaards naby den Bek , als ook tuflchen den Bek en het Oog, dikker bedekt met zulke Haairtjes, zo dat zy zig geheel zwart vertoont. Onmidde- lyk agter de fterk roode Huid op de Kruin ; is een driehoekige zwarte Vlak op het agterfte van den Kop, wiens zyden, zo welals de Keel, Hals, het geheele Lighaam ende Staart, wit zyn. De Wieken hebben haare negen buitenfte Slagpen- nen zwart; de tiende heeft de eene Baard zwart, de andere wit; terwyl de overigen, omtrent zesentwintig in getal , t'eenemaal wit zyn , en tevens van een zeer luchtig Pluimagie , ’t welk in de Afbeelding taamelyk ís uitgedrukt. Zy bedekken, als de Wieken geflooten zyn, byna de zwarte Slagpennen. De Dekveders van de eerfte ry ‚ Zo ver Zy de zwarte Slagpennen bedekken, zyn zwart: alle de overige Dekve- ders , zo wel aan de boven- als aan de onderzyde der Wieken, zyn wit: maar men vindt in de Bafterd- Wiek ook eenige zwarte Vederen. De kleine Vedertjes, op het Vlies dat de Gewrichten van de Wiek famenvoegt , zyn van een zeer flaauwe roode of Appelbloefemkleur : de Pooten met Schubben gedekt en geheel zwart, tot zo ver zy boven de Kniejen Vederloos zyn. De buitenfte en middelfte Vingers zyn, tot aan het eerfte Gewricht toe, door een Web of Vlies verbonden : maar de middelfte Klaauw is niet gekamd als in de Reigers. | | Deeze Vogel was, zeer wel droog bewaard zynde, van de Hudfons-Baay gebragt door (27) Grus Americana alba major, Epw. Av. T. Nat. XII Gen. 84. Sp. 5. Syf?. Nat. X. Gen. 76. Sp, 132. Grus Americana alba. Catrss. Car. L T. 75. 5. Amerikaanfche Kraan, Nar. Hift. 1, D. V, Sruk, Biss. Av. V. p. 382. Ardea Americana. Linn. Sy/?. bladz, zoa. Gs americana ld: Je EN ZELDZAAME VOGELEN, 34 door den Heer Isttam, die my onderrigtte, dat zy in * Zomier-faizoen în deeze Noordelyke deelen komen, alwaar zy broeden, en tegen den Winter wederom Zuidwaards vertrekken. De Heer CaTrssy heeft den Kop van deezen Vogel , in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, Vol. Ip. 75, afgebeeld (*). Hy was on- derrigt , dat men deeze Kraanvogels vroeg in ‘t Voorjaar, omftreeks de Monden der Rivieren, by Sint Auguftyn in Florida verneemt , en dat zy in de Zomer naar ’ Gebergte verhuizen. De ontdekking van deezen Vogel, by Zomer, in de Hudfons- Baay, is, zo ik my verbeeld’, een genoegzaam bewys, dat het Trekvogelen zyn, die hunne Verblyfplaats , even als de Oijevaars in Europa, veranderen, gaande Noordwaards om te broeden in den Zomer , en Zuidwaards terug keerende als de Win- ter aankomt. Aangezien de Heer CaTussy alleenlyk den Kop van deezen Vogel afgebeeld hadt, en ik iets meer ontdekt heb, aangaande deszelfs aart, geevende ook deszelfs geheele Afbeelding in miniatuur, zo hope ik, dar zulks aangenaam zal zyn. Het is een Kraanvogel van de eerfte grootte , en zeer verfchillende van de Europi- fche Kraanen. SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSES SSS SISSI SIS SS SIE Br TS WG VE Broun or Oad AAL Opp. De bruine Kraanvogel van Kanada (28). Deeze Vogel is wel groot; doch, zo ik oordeel ‚ heeft hy geen derde deel der grootte van den laat{t befchreeven Kraanvogel. De Sneb is omtrent vier Duimen: de Wiek , geflooten zynde, agttien Duimen : zyn Poot, van de Knie tot aan den Voer, zeven Duimen, en de middelfte Vinger ruim drie Duimenlang. Ik bevind, dat zyne Afmeetingen niet volmaakt evenredig zyn met die van den voorgaanden, fchoon zy ieder alle Kentekenen hebben, welke tot Vogels van een zelfde Geflagt behooren. | De Sneb is van even % zelfde maakzel als in de voorgaande , hebbende wederzyds een Groef , waar in de Neusgaten geplaatft zyn, en van een zwarte of donkere Kleur, uitgenomen de Punt van de Onderkaak , welke licht Vleefchkleurig is. De Kruin des Kops, van de Sneb tot aan de Oorgaten , is meteen kaale Huid, van eene roodagtige Kleur, gedekt, die dunnetjes bezet is met zwart Haair. De zyden van den Kop, beneden de Oogen, zyn wit, zo wel als de onderzyde van de Keel: het agterfte van den Kop en de Hals in de geheele omtrek , zyn Afchkleurig : het onderfte van den Hals, daar de Borft begint, wordt van Afchkleurig gaande weg bruin: het begin van de Rug en de Dekveders der Wieken , zyn insgelyks licht roodagtig bruin, met de Tippen wat donkerer; % welk een aangenaame verfcheiden- heid maakt. De groote Slagpennen zyn zwartagtig bruin , met witte Schaften; die genen, welke naaft aan de Rug vallen, zyn bruin, van een los zagt geweefzel, {trekkende haare punten zig voorby de groote Slagpennen uit , wanneer de Wieken geflooten zyn. In het laagfte deel van de Wiek loopt fchuins boven de zwarte Slag- pennen een wit Afchkleurig plat van Vederen; gelyk ook de binnenfte Dekveders der Wieken Afchkleurig zyn. De Staartpennen hebben eene bruinagtige Afchkleur. Cok wordt de Borft van bruin Afchkleurig , het welk zig tot aan de Dekveders van de Staart en daar op uitftrekt ; doch naar agteren lichter wordt ; zo dat de onderfte Dekveders van de Staart witagtig zyn. Het laagfte deel van de Rug, de Stuit en bovenfte Dekveders van de Staart; zyn van eene lichte Afchkleur : de Pooten boven de _ (*) [Zie Plaat L. in het [IL Deel van dit Werk. ] fis, Linn. Sy/B. Nat. XII. Gen. 84. Sp. 3. Sy/. Nas. X. 25 Grus fufca Canadenfis, Epw. Av. T. 133. Grus Gen. 76. Sp. 3. Kanadafche Kraan. Nar, ijt. LI, D. Va Freti Hudfonis. Briss, dv, V.p. 385. Ardea Canaden- ‘ STUK, bladz, 183, Zou, earademdisg ( At ss: WV. Deel, 34 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE de Kniejen van Vederen ontbloot, zynde de buitenfte Vinger een klein end wegs aan den middelften gewebd. De Pooten, Voeten, en Nagels of Klaauwen, zyn altemaal zwart. | Deeze Vogel was uit de Hudfons-Baay gebragt door den Heer Isam, die zegt; dat men ze daar alleenlyk vindt in het Zomer-faïzoen. De Kraanen verfchillen van de Reigers inde volgende byzonderheden. Haar Bek is korter naar het Lyf te reke- nen, en niet zo fpits gepunt; zy hebben eenige kaalheid op den Kop; korter en ftyver Vederen op de Nek en Rug : de Pooten langer, de Vingers korter, en de middelfte Klaauw niet Zaagswyze getand, Dit moet men van het Geflagt der Kraanvogelen , eigentlyk dus genaamd, verftaan : want eenige andere Vogelen heeft men ook Kraa- nen genoemd gehad, daar ik een byzonder Geflagt van verkies te maaken. Hier toe behooren twee Soorten van Gekuifde Kraanvogelen, deeen de Balearifche , de ander de Numidifche Kraan genaamd, of het Juffertje van Numidie. Deeze laatfte volgt nu, de ander zal men in’ vervolg aantreffen. Jk kan niet ontdekken, dat ‘er tot nog toe eenige befchryving of Afbeelding van deezen Vogel publiek gemaakt zy ; weshalve ik geloof , dat ik hem voor eenen niet befchreevenen mag uitgeeven. De groote Indiaanfche Kraanvogel, [op Plaat LXXXIX, in den Eerften Band van dit Werk afgebeeld, J behoort naauwkeuriglyk tot het Geflagt der Kraanvogelen, =zo wel als - de voorgaande. | | EE DERDE NE ER DEN EE REN EEN INR LEER BEEK ED ke et kk PEAT PB XXIX. Het Fuffertje van Numidie (29). De Tekening van deezen Vogel naar * Leven geraakt zynde , zo als hy in een Tuin liep, kon ik ’er de Afmeetingen niet van neemen , en derhalve zal ik die ops geeven uit de Memoriën der Koninglyke Akademie van Parys, in welk Werk men Ser eene Ontleding van kan vinden. Van de punt der Snebbe tot de enden der uit- geftrekte Voeten toe , was de langte vierdhalf Voet , en die der Snebbe twee Dui- men : (ik onderftel niet tot aan de hoeken van den Bek: want dus zou de langte, naar ik geloof , meer bedraagen.) Van het Dyebeen tot aan het end des grootften Vingers tien Duimen, (Ik denk , dat men hier mede van de Knie af meent.) De gedagte Afmeetingen zyn volgens den Parysfchen Voet genomen. De Vogel kwam my wat kleiner voor dan een Reiger. Hy heeft zyn naam van Zyne byzondere hous ding in ’ loopen; welke naar danfen gelykt, door zyn menigvuldig fpringen en rond draaijen, terwyl de beweeging van zyn Kop te gelyk geduurig verandert. De Bek, hoewel korter dan in de eigentlyke Kraanvogelen, fcheen my langer te zyn, dan de gedagte Maat. Dezelve is regt en loopt in een Punt uit ; zynde het dikfte deel, naby den Kop, groenagtig. Hy wordt in ’t midden allengs geel, en de Punt is rood; maar de Oogkringen zyn van eene glanzig roode Kleur; de Kop en het bovenfte van den Hals zwart, uitgenomen de Kruin, welke graauw is. Onmid- delyk agter ieder Oog ontfpringt een Kuif van lange, zagte, witte Vederen, welke agrerwaards {trekken , en op een zeer bevallige wyze agter aan den Kop nederhan- gen, zweevende door den minften Wind, wanneer de Vogel in beweeging is. Het voorfte van den Hals is gedekt met lange , dunne, zagte, zwarte Vederen, welke zeer aardig op de Borft vallen, zynde fomtyds geflooten ‚ fomtyds uitgefpreid als de tippen van een Vrouwen Halsdoek, Her agterfte van den Hals , her gehedip Lig: aam, (zo) Grus Numidica. Epw. Av. T. 134. Arn. 4v.lII, Nat. XII, Gen. 84. Sp. a. Syft. Nat. X. Gen. 76. Sp, 2, p. 78. T. 83. Briss. 4u. V. p. 388. Virgo Numidica. ’ Juffertje, Nat. Hifi, ID. V. Stuk, bladz, 182, Dopart Mem, UL. p. 3, T. 35. Ardea Virgo. Linn. Syft. EN ZELDZAAME VOGELEN, 35 haam, de Wieken en Staart, zyn blaauwagtig Aschgraauw, uitgenomen de grootfte slagpennen; die donker of zwart zyn, gelykerwys ook de toppen der Staartvederen. Hy heeft taarnelyk lange Pooten , doch, de Voeten niet zeer lang, allen gedekt met donkerbruine of zwartagtige Schubben; de Klaauwen zwart. De Pooten zyn, een goed end boven de Kniejen, van Vederen ontbloot, | Drie van deeze Vogelen waren in bezitting van zyne Genade', den Hertog van MoNrTagGu, en werden in zyn Huis op Black- Heath gehouden, alwaar de Hertog, my met een gezigt van dezelven verpligtte , om daar van Aftekeningen te maaken. Wy hebben ‘er een Figuur van in de Memoires de P.Academie Royale des Sciences, van 1666 tot 1699, Tom. IL. feconde Partie, p. 321 : alwaar men ‘er eene Ont- leedkundige befchryving van kan zien , zo wel als eene Verzameling van alles dat de Ouden dienaangaande gezegd hebben. De Heer Argin heeft eene Afbeelding en befchryving van deezen Vogel gegeven: zie de, Numidifche Kraan in zyne Vogel- _Hiftorie, Vor. HIL p. 79 : doch deeze is niets meer ‚ dan eene zeer verminkte en onvolmaakte na-aaping der Afbeelding van de Akademie , met eenige brokken van deszelfs befchryving uit dat zelfde Werk : gelyk iedereen gemakkelyk kan zien, die het behaagt dezelven te vergelyken. Alzo het een fchoone en by ons zeldzaame Vogel is „ dagt ik , dat een origineele Af beelding daar van , met een onmiddelyke befchryving in onze eigene Taal, den Liefhebberen aangenaam zoude zyn. Ik ge- loof, dat de Haan en Hen, wat het uitwendige aangaat „ in deeze Soort weinig of niet verfchillen; want de bovengemelde drie, en nog twee, welken ik by den Heer CHARLES WAGER zag , waren allen eveneens. Mr. N. RogBerT heeft verfcheie dene van deeze Vogelen, in alle derzelver danfende poftuuren, naar de genen die in de Koninglyke Menagerie , in het Park van Verfailles, gehouden worden, in Plaat gebragt. Zie zyn Werk te Parys, in % jaar 1676, uitgegeven. DD AA TXL. De Graanwe Reiger uit Noord- Amerika (30). Deeze Vogel verfchilt van onzen gewoonen Reiger, in wat grooter te zyn, én van een bruiner Aschkleur op zyne Rug; geene witte Veders te hebben op zyn Voorhoofd ‚ noch zwarte Vlakken op zyne zyden, beneden het Grondítuk van den Hals. Eenigen van deszelfs Afmeetingen zyn als volgt. Van de punt der Snebbe tot aan de hoeken des Beks heeft hy ten vollen zes Duimen : de Wiek , geflooten gynde, isagttien Duimen lang: de Poot, van de Knie tot aan den Voet, zevendhalf Duim : de middelfte Vinger , tot aan het end van de Nagel of Klaauw „ vyf Dui- men en een Kwartier. De Pooten zyn, drie Duimen boven de Kniejen, Vee derloos. | De Snebis regt, fcherp gepunt, en, zo wel boven als beneden, naar de Punt toe, getand. De Bovenkaak is gegroefd en zwart van Kleur; zynde de Neusgaten in de groeven en taamelyk digt aan den Kop geplaatft. Tuflchen het Neusgat en het Oog is de Huid kaal , en van eene groenagtig geele Kleur. De Onderkaak is geel of Oranjekleurig : de Oogen ftaan boven de hoeken van den Bek. De Kruin des Kops is t'eenemaal gedekt met lange zwarte Vederen, die eene Kuif maaken van zeven of agt Duimen langte „indien men van het Grondftuk der Snebbe agterwaards meet. De zyden en het onderfte van den Kop is wit. De Hals is gedekt met lange | | {pich= (3o) Ardea fufca Canadenfis. Epw. dv. T, 135. (Ardea Herodias. Syft. Nat. X, Gen. 76. Sp. tr) Groote Ardea Freti Hudfonis, Briss. 4u. V. p. 407, Ardea Kuif- Reiger, Nat, Hijt.L, D. V. Stuk, bladz, 205. Hudfonias. Linn. Syt. Nat. XIL, Gen. 84. Sp. 8, > Pat ,, 2 36 VERZAMELING van UITHEEMSCHE fpichtige Vederen, van eene bruinagtige Kleur, met donkere Streepen overdwars in het agterfte gedeelte. De Veders voor aan den Hals hebben breede witte Streepen, langs het midden ; zynde wederzyds zwart , met roodagtig bruine randen , % welk een bevallige verandering van Kleuren maakt. De Rug, de bovenzyde der Wieken en de Staart, zyn van eene bruinagtige Aschkleur ; de Dekveders der Wiekenlig- _ ter, de Slag- en Staartpennen donkerer. Op den Schouder is de Wiek, aan de bin- pen- en buitenzyde, gedekt met kleine donkere Veêrtjes, die roodagtige tippen heb- ben. De zyden onder de Wieken, als ook de binnenfte Dekveders der Wieken, zyn van eene blaauwagtige Aschkleur. De Borft is wit, hebbende langwerpige zwarte Vlakken , waar onder een weinigje roodagtigs gemengd is. De Dyën zyn foodagtig bruin; de Onderbuik en Dekveders onder de Staart wit. De Rug is gedekt met Aschkleurig Dons , dat zig verfchuilt onder de lange Vederen, die van de Schouders ontfpringen. De Kniejen, en de kaale ruimten boven dezelven, zyn met geele Schubben gedekt; de Pooten beneden de Kniejen, en de Voeten, met zwarte of donkere Schubben. De Klaauwen zyn zwart; de middelften gekamd. De bui- tenfte Vinger is aan den middelften, een klein end wegs , met een Vlies verbonden. De Vingers, inzonderheid de agterften , zyn, naar de Pooten gerekend, veel lan- ger dan in de Kraanvogelen. | | Deeze Vogel was, wel geconferveerd, uit de Hudfons- Baay gebragt door Monfr. Istram. Ik kan geene befchryving vaneen Vogel , met de onze overeenkomftig, ontdekken , en daarom zal ik hem voor een niet befchreevenen verklaaren. Hert is een van de grootften in het Geflagt der Reigeren; hoewel de Heer CaTEsBy’er een befchreeven heeft van Noord-Amerika , welke , naar het my toefchynt , nog grooter was. Hy heeft de Afbeelding van den Kop alleen Levensgrootte gegeven, dien hy, van de Punt tot aan den hoek des Beks, zeven Duim en drie Kwartier Jang maakt, weshalve , zo de andere Lighaamsdeelen evenredig zyn met de boven gemelde Afmeetingen , dan moet die Reiger veel grooter dan de myne zyn. Zie zynen grootflen Gekuifden Reiger, pag. 10. van het Aanhangzel of II Deel zyner Natuurlyke Hiftorie van Karolina. [Hy is in ’ IV. Deel van dit Vogelen-Werk op Pl. ro8, afgebeeld.) P L A A T ‘XXXL | ed Aonrreen Bllerm. De Kanadafche Butoor of Roerdomp (31). Deezen Vogel vergelykende met een Butoor, die by Londen gevangen was; be= vond ik hem wat kleiner. De Wiek, geflooten zynde , was in deeze minder dan twaalf Duimen, in de Engelfche ten vollen veertien Duimen lang. In de Ameri- kaanfche Vogel was de Sneb, van haare Punt tot aan de hoeken des Beks, een weinig minder dan vier Duimen; de Poor van de Knie tot aan den Voet drie en een half Duim ; en de middelfte Vinger, tot aan het end der Klaauw, van die zelfde langte. In de Europifche Vogel bedroegen alle die Afmeetingen iets meer. Hy gelykt naar onzen Butoor grootelyks in Geftalte en Kleur; ja, hy is ’er naauwlyks , dan door vergelyking , van te onderfcheiden. | j De Sneb is regt , naar den Kop toe taamelyk dik, allengs tot een fpit{e punt ver- dunnende , die zwart is, zo wel als de Sneb van boven ; doch de kanten van de Bovenkaak , als ook twee derdedeelen van de Onderkaak , naaft aan den Kop, zyn geel, De Neusgaten vindt men in groeven op de zyden van de Bovenkaak , welke aan “ (31) Ardea Stellaris Canadenfis. Epw. 4v. T. 136. [Men heeft deezen , by SELIGMANN, de Reiger uit de Vergelyk de Nat, Hit, IL. D. V. Stuk, blade, 21m. Mudfons-Baay geryteld.} a 8 är pain, EREN EN ZELDZAAME VOGELEN, 37 aan haare Randen, by de Punt, gehakkeld is of gekamd. De Oogen ftaan boven de hoeken des Beks, die zig nog verder agterwaards uitftrekken. Tuffchen de Neus= gaten en ieder Oog is een kaale geele Huid; zynde de zyden van den Kop gedeke met langagtige, zagte, zwarte; de zyden van den Kop met roodagtige; het onder: fte of de Keel met witte Veertjes. De Hals is bekleed met lange fpichtige Vederen; die in * agrerfte deel bruin, in *t voorfte deel wit zyn; gefprenkeld mert roodagtig bruine Vlakken , welke nederwaards geftrekt zyn en aan de kanten zwart gerand. De Rug, Stuit, Staart en Dekveders der Wieken, zyn helder roodagtig bruin, met eene verwarde mengeling van zwarte dwarsftreepen. De eerfte vyf of zes der groote fte Slagpennen zyn geheel zwart; de naaftvolgende zwart met roodagtige Tippen; _de overigen, naaft aan de Rug, roodagtig en zwart, gelykerwys de Kugvederen, De onderzyden der Slagpennen zyn Afchkleurig: de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken witagtig geel, mert flaauw zwarte dwarsftreepen. De Buik, Dyen en Dekveders onder de Staart, zyn witagtig: de eerflgemelden gefprenkeld mert lang- werpige Vlakken , nederwaards zig uitftrekkende, roodagtig bruin, met zwarte rand= jes en vlakken int midden. De Pooten zyn een weinig boven de Kniejen kaal; de Vingers taamelyk lang , naar evenredigheid van de Pooten ; de middelfte Klaauw is getand; de agterfte zeer lang; de middelfte en buitenfte Vinger een weinig famen: gevoegd door een Vlies, Zo wel de Pooten als de Voeten zyn bekleed met geele _Schubben. \ Deeze Vogel was uit de Hudföns- Baay gebragt door den Heer Isxam, en ik houd hem voor een niet befchreevene Soort. Ik heb hem naauwkeurig met den ge- meenen Butoor of Roerdomp vergeleeken, en de Liefhebbers, die dit ook willen doen, kunnen de befchryving van den laatftgemelden vinden in WirLLoucHsy’s Ornithology, p. 283. SSSSSSSSSSSTSSSSSSSSESSSSS SSS SS SSSS SEE EEE PRE AVAUPS REKE | Graf (harte Erdrit De groote Francolyn of Poelfnep van Amerika (32 Deeze Vogel fchynt my veel grooter te zyn dan een Houtfnep. Eenigen van deszelfs voornaamfte Afmeetingen zyn als volgt. De Sneb is ten vollen vier Duim lang; de Wiek, geflooten zynde, agt en een half Duim; de Poot, van de Knie tot aan den Voet, ontrent drie Duimen; de middelfte Vinger een Duim en drie Kwartier. De Pooten zyn, anderhalf Duim boven de Knie, Vederloos. De Bek is lang, regt en redelyk dun: de Bovenkaak een weinig langer dan de Onderkaak, welke, in de helft van haare langte, naaft aan den Kop, helder geel is, en verder allengs donkerer wordt, zynde aan de Punt geheel zwart. De Neusgaten zyn digt aan den Kop geplaatft, en de Oogen meer van den Bek af dan in andere Vogelen. Een donkere gevlakte Streep loopt van den Bek om het Oog heen, boven %t welke een witte Streep is, gelyk ook de zyden van den Kop , bene- den de Oogen, en de Keel wit zyn. De Kruin, het agterfte van den Hals, de Rug en Dekveders der Wieken, zyn van eene donkerbruine Kleur , met zwarte dwars-Streepen, op eene gebrokene en verwarde manier gemengeld: de Stuit en bovenzyde van de Staart zyn lichter en helderer bruin, met zwarte Baaren overdwars. De grootfte Slagpennen van de Wieken zyn donkerbruin of zwart: die naaft aan de- zelven , en derzelver byzondere Dekvederen, Oranjekleur, gefprenkeld met kleine | Zwar- (32) Fedoa Americana. Epw. Av. T. 137. Limofa Gen. 77. Sp. 8. Tjerk, Nut. Hift. LD. V. Stuk, Americana rufa. Briss. 4u. V. p. 287. Scolopax Fedoa. bladz. 228, Liners ler LN Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. 86. Sp. 9. Sylt. Nat. X, , VV. Deel, K 38 VERZAMELING van UITHEEMSCHE zwarte Vlakjes: de overige Vederen, naaft aan de Stuit, bruin en zwart, gelyk de Rug van den Vogel. De Dekveders, op den Schouder vande Wiek, die over de groote Slagpennen vallen, zyn donker met witte Tippen: de binnenfte Dekveders der Wieken Oranjekleur. Het voorfte van den Hals is licht bruin, met kleine zwars te Vlakjes, die nederwaards ftrekken. De Borft is ook licht bruin, met fyne don- kere dwars- Streepjes. De Buik, Dyéên en Dekveders onder de Staart, zyn bruin- agtig wit; de zyden onder de Wieken witagtig, met fyne donkere dwarsftreepjes, hoedanigen ook de Dekveders onder aan de Staart hebben. De Pooten zyn, een groot end boven de Kniejen, Vederloos: zynde de buitenfte Vinger aan den middel ften door een Vlies gehecht, en de Pooten en Voeten altemaa! gedekt met Schubben van eene donkere of zwarte Kleur. | | Deeze Vogel was van de Hudfons- Baay gebragt door den Heer Isrram. Hy is grooter dan eenige Vogel van deezen naam by den Heer WirLougHBy, en vers {chilt in befchryving daarvan veel, zo dat men hem mag agten niet befchreeven te zyn. Vande Engelfchen, aan de Hudfons- Baay , wordt hy een Pulp geheten. Zie WirzoucHBY's befchryving van dit Geflagt van Vogelen, in zyne Ornitbo- logie pag. 292, 203. | | | PI Atag one BOROG LID, | De roodborftige Poelfnep (33). | Deeze Vogel is wat kleiner dan de voorgaande (*). Zyne Sneb heeft een weinig over de drie Duimen langte; de Wiek, geflooten zynde, zeven en een half Duim; de Poot, van de Knie tot aan den Voet, twee en een vierde Duims; de middelfte Vinger anderhalf Duim. Hy fchynt wel zo groot of grooter te zyn dan een Houtfnep. De Sneb is lang en regt, met de Neusgaten taamelyk digt aan den Kop geplaatft, en de Sneb heeft een zwarte Punt, zynde voorts donker; maar de grootfte helft, naaft aan den Kop, isgeel, Van den Bek-.gaat wederzyds een gemengelde donkere Streep, waar in de Oogen ftaan: daar boven iseen witte Streep, en de zyden van den Kop, zo wel als de Keel, zyn wit, met eenige flaauwe donkere Vlakken. De Kruin van den Kop; de Hals daar onder geheel rondom (maar laager alleen van ag- teren) en de Rug zyn gedekt met donker bruine Veders, welke met donker zwarte Streepjes gefprenkeld zyn. De Stuit is wit; de Staart zwartagtig bruin; de Veders met eene witagtige Afchkleur getipt. De langfte Slagpennen zyn zwartagtig bruin met witte Schaften, hebbende ook een weinig wits aan de randen van haare Baarden : de andere, die naar de Rug toe vallen, zyn roodagtig bruin en zwart, Kamswyze ondereen gemengeld op haare Baarden. De Dekveders, onmiddelyk boven de Slag- pennen, zyn bruin met witte Tippen. De kleine Dekveders, op de buitenzyde van de Wiek, zyn licht bruin; de binnenfte of onderfte Dekveders donker Afchkleur of zwartagtig ; de kleinfte, naby den Schouder, wit getipt. Het onderfte van den Hals, de Borft en Buik, zyn roodagtig Oranje- kleur, met kleine zwarte dwarsftreep- jes. Aan de Zyden, Dyën en Dekveders onder de Staart, is eenige lichte Afchkleur met het Oranje en Zwart gemengeld. De Pooten zyn boven de Kniejen Vederloos, hebbende den buitenften en middelften Vinger een klein end wegs famengewebd, Dt a Dit (33) Fedoa Americana Peétore rufo, Epw. Av, T. (*) [Dit komt vreemd voor , aangezien hy alhier 138. Limofa rufa, Briss, Av. V. p.2ör. T. 25. f‚ 1. zig grooter vertoont, doch men moet weeten , dat dee Recurviroftra Peftore Croceo, Faun. Succ, IL, N. 138, ze Vogels nietsin de Natuurlyke grootte, en deeze wat Scolopax Lapponica. Linn. Syf?. Nat. XIL. Gen. 86, minder dan de voorgaande verkleind , zyn voorgeftelds Sp. 15. Syft. Nat. X. Gen.77. Sp. 12. Laplandfche _gelyk uit de Afmeetingen der Snebben blykt. ] Snep. Nat. Eijl. 1. D. V.Sruk, bl. 234. EN ZELDZAAME VOGELEN, 29 Dit Geflagt van Vogelen heeft zyne Vingers taamelyk breed en van onderen plat, om hun te beletten van in het Zand en natte Gronden, daar zy zig meeft onthou- den, inte zakken. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart. Deeze Vogel was, insgelyks , uit de Hudíons- Baay gebragt door Monft. IsttaMm. Hy verfchilt in Kleur grootelyks van allen van dit Geflagt, tot nog toe befchreeven, die altemaal wit of licht gekleurd aan de onderzyde zyn: des ik geloove, dat men hem billyk voor eenen nog niet befchreevenen mag houden. … SSS SSSESESESSSSSS SSS SSS SSS SSS: BA MALS Aub XXXIV. De witte Poelfnep;van Kanada (34). Deeze Vogel is van grootte als de laatftbefchreevene, en zyne Afmeetingen ko» men daar mede vry wel overeen; uitgenomen, dat de Sneb eer wat langer is, en aan de Punt zig opwaards omkromt, gelykerwys die van de Kluit (Avofêttea). Zie de agterfte van de twee Afbeeldingen op de Plaat. | nj De Sneb is Oranjekleurig, maar aan de Punt zwart: dezelve buigt zig, opwaards krom als een Zeisfen. De Pluimagie van deezen Vogel is geheel wit „ uitgenomen de Staart, de grootfte Slagpennen en de kleine Veertjes op den Schouder van de Wiek, die vuil of geelagtig wit zyn, en de Dekveders aan de binnenzyde der Wie- ken ligt bruin. De Pooten hebben boven de Knie geen Vederen : de buitenfte Vinger is aan den middelften gewebd: zy zyn, zo wel als de Klaauwen, donker- bruin van Kleur. ent perd, | Deeze Vogel was ook, zo wel als de volgende, uit de Hudfons-Baay overgebragt door den meergemelden Heer Isnam. Wy hebben in Engeland een Vogel van dit Geflagt, (en mooglyk wel den zelfden.) met een opwaards gekromden Bek: zynde het Lyf van boven bruin en zwart gemengeld en van onderen licht gekleurd. Ik ge:- Joof dat deeze Amerikaanfche door de Winterkoude wit wordt, en in de Zomer zy- ne bruine Kleur wederkrygt. | De witte Roodbeen (5). ‚ Dieis de voorfte Vogel op de Plaat» evenredig met den andeten verkleind. Hy heeft de Snebbe meer dan twee „en de. Wiek geflooten zynde, by de zeven Duis men lang. Zyne Sneb is aan de Punt zwart, en voor ‘t overige geheel Oranjekleu- rig. De Pluimagie is t'eenemaal wit, uitgenomen een kleine mengeling , overdwars, van bleek bruin of vuil wit, op de Rug, Wieken en Staart; zynde de grootfte Slag- pennen donkerer gefchaduwd dan de andere Vederen der Wieken, wier Dekveders, aan de binnenzyde, eenige flaauwe plekken hebben-op het Wit, -De Pooten en Voe- ten zyn van eene heldere roodagtige Oranjekleur: de Pooten boven de Kniejen Ve- derloos: de drie voorwaardfe Vingers allen tot aan het eerfte Gewricht met elkande- ren gewebd, zo het fchynt. . | | Uit de Geftalte, Grootte, evenredigheden en de flaauwe Vlakken, alles by een enomen, oordeel ik „ dat bet geen anderekan-zyn dan'de Roodbeen, [in % Franfch Chevalier, dat is Ridder of Ruiter genaamd: zie Nat. Hiff. l, D. V. STuk, bladz. 220.] die dikwils in ons Land voorkomt; zynde alleenlyk wit geworden door de overmaatige winter- Koude aan de Hudfons- Baay. PLAAT (34) Fedoa Canadenfis Roftro furfum recutvo, Epw. Epw. 4v, T. 139. f. 2, Tôtanus candidus. Brrss, Zo, Av. T. 139. Limofa candida, Briss. Av. V. p. 290. V. p. 207. Scolopax candida. Syt. Nat, XIL, Gen, Scolopax alba. Linn. 9/7. Nat. XII. Gen. 86, Sp. 17. 86. Sp. 18. an (*) Totanus Canadenfis , tempore hyberno albus. K a 40 VERZAMELING van UITHEEMSCHE OEP HIERMEDE HOED HERMOD AMO MED ON HOER DEE HT FOMA ASTEN. De gevlakte Goud- Plevier (35). Deeze Vogel komt, in grootte, maakzel en evenredigheid van Lighaamsdeelen, met onze Groene Plevier overeen; hebbende, gelyk dezelve, niet meer dan drie Vingers aan ieder Voer, die allen voorwaards ftaan. De Sneb is één Duim; de Wiek, geflooten zynde, zeven en een half Duim; de Poot, van de Knie tot aan het onderfte van den Hiel, by de twee Duimen; de middelfte Vinger en Klaauw onge- vaar één Duim lang. | De Sneb of Bek is zwart, en bykans regt, aan de Pant een weinig nederwaards omgekromd, De Bovenkaak heeft op haar zyden Groeven, in welken de Neusga- ten ftaan. Digt by het Grondftuk van dezelve ontípringt, aan ieder zyde, een bree: de witte Streep, welke boven *t Oog heen gaat, en, zig Sikkelswys omkrommen- de, nederwaards loopt langs den Hals, ontmoetende van vooren de andere, en maa- kende dus te famen een witte Kraag, aan het beginzel van de Borft. De ruimte welke deeze Streepen, van vooren aan den Hals en Keel, iniluiten, is zwart: het overige, daar buiten, te weeten de Kruin van den Sop , de agterzyde van den Hals, de Rug, Stuit en Dekveders der Wieken, zyn van eene donker bruine of zwartagtige Kleur, zeer fraay gefprenkeld met helder geel, dat naar Oranje trekt. Een enkelen Veder daar van waarneemende, bevond ik denzelven zwartagtig te zyn, met geele Vlakken Tandswyze langs den rand van zyne Baard. De grootfte Slagpennen der Wief ken zyn dof zwart, met de kanten van hunne Baarden lichter: de Slagpennen naaft aan de Rug en de Staartveders, zyn zwart en bruin, Baarswyze, gekleurd: de Schouder van de Wiek heeft eenige witte Veders onder de donkeren gemengd: de binnenzyderi der Wieken zyn licht Afchkleurig bruin. De geheele onderzyde des Vogels, van de witte Halskraag tot aan de Dekveders onder aan de Staart, is donker zwart, uitgenomen eenige weinige witte Vlakken op de laatftgemelden. De Pooten zyn een weinig bo- ven de Kniejen Vederloos, en de buitenfte Vinger is met den middelften tot aan het eerfte Gewricht famengewebd. Alle Vingers hebben een foort van randen aan de zy- den, ’ welk dezelven breed van onderen maakt. De Pooten en Voeten zyn zwart. De Heer Isam heeft ook deezen Vogel uit de Hudfons- Baay medegebragt. Ik onderftel dat dezelve, leevende, heldere glinfterende Oogen heeft; alzo ik uit hee berigt van gedagten Heer, mynen Vriend, bevind, dat de Engelfchen, die aan de Hudfons- Baay woonen, hem de Hawiks- Oog noemen. Het is, ontwyfelbaar; een Soort van Plevier, geheel werfchillende en onderfcheiden van alle Vogelen, die tot nog toe voorgefteld zyn, weshalve ik geloof, dat men hem zonder {chroom als een nog niet befchreevenen mag te boek ftellen. Pr Mo Art EAD A XXXVII. Pnmalents De Mornel van Kanada, Tolk genaamd (36). Deeze Vogel is hier in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld. Hy heeft den Bek regt. (35) Plavialis viridis maculatus Ventre nigto Cana- (36) Morinellus Canadenfis. Epw. 4u, T. 141. Mo- denfis. Epw. Av. T. 140. Pluvialis aurea Freti Hudfo- _rinelins marinus. Wirt. Ornith. p. 231. T. 58. Ray. nis. Brass. Zw. V. p. 51. Charadrius apricarius, Linn, v, rra. Arenaria, Briss. Zo. V. p. 132. Tringa in- Syft. Nat. Xil. Gen. 88. Sp. 6. Syft. Nat. X. Gen. 79. _terpres. Lann. Sy/?. Nat. XIL Gen. 87. Sp. 4. Sf Sp. 7. Noordfche Goud- Plevier. Nat. Hift.L. D. V. Nat. X, Gen. 78. Ae Tolk. Nat. Zijt, I. D. Vo Stuk, bladz. 258. | Stuk, bladz, 244. Po paitas Cee) Alger, ik an nn EN ZELDZAAME VOGELEN. 41 regt en {cherp gepunt, iets krommer aan de onder- dan aan de bovenzyde, ° welk hem te meer in ftaat ftelt om Steenen en Kluiten om te keeren, tot het opzoeken van Wormen en andere Diertjes, die onder dezelven „aan het Zee-Strand, zig ver- fchuilen: [weshalve men hem ook Steendraaifer noemt.] De Bek is zwart, uitgeno- men het Grondftuk van de Onderkaak, % welk hy Vleefchkleurig heeft, en den Kop wit, met Zwart geplekt, op de volgende manier. Een zwarte Streep of Baar loopt over % Voorhoofd, voorby de Oogen heen, en maakt vervolgens een zwarte Plek onder ieder Oog, die vry groot is, geevende een zwarte Streep uit, naar den hoek des Beks. Agterwaards {chieten deeze Plekken ook eenige Streepen, en van dezelven loopen breede Banden langs den Hals nederwaards, welke zig vereenigen met een zwarte Kraag, die den Hals omringt en de Borft van vooren redelyk laag bedekt, pafleerende aan de zyden onder de Schouders of Gewrichten der Wieken. __Daar zyn ook eenige langwerpige zwarte Plekken op de Kruin en % agterfte van den Kop, nederwaards geftrekt. Van agteren, beneden de Halskraag, is de Nek wit, en daar onder de Rug gedekt met Oranjekleurige Vederen, die in *t midden zwart of donker zyn; zo dat zy een aangenaame mengeling formeeren van Oranjekleur en - Zwart. Het laagfte deel van de Rug is wit en hier onder bevindt zig een halfmaans- wyze Plek van zwarte Vederen. Verder zyn de Dekveders aan de bovenzyde van „de Staart wit, doch de Staart zelve zwart, hebbende alle haare Vederen wit getipt. De eerfte of buitenfte der groote Slagpennen zyn zwart met witte Schaften : de naaft- volgende zwart met witte Tippen: de verderen bykans wit; doch, die over de Rug en Stuit vallen, Oranjekleur en zwart, gelyk de Rug, met het Zwart overdwars getekend. De eerfte Ry der Dekvederen verandert naar de Kleur der Slagpennen, welken zy dekken, daar zy in Kleur mede overeenkomen. De kleine Dekveders der Wieken zyn licht bruinagtig Afchgraauw , met eenig Wit gemengd aan de zy- de, die op het zwarte gedeelte van de Borft valt. Tuflchen de Rug en Wiek is een langwerpige Plek van witte Vederen. De Dekveders aan de binnenzyde der Wies ken zyn wit; zo wel als de Buik , Zyden, Dyën en Dekveders onder de Staart, De Pooten en Voeten hebben een heldere Oranjekleur, met de Klaauwen zwart, en de Pooten een weinig boven de Kniejen Vederloos. Deeze Vogel was door den Heer Isram uit de Hudfons- Baay gebragt. De Heer Caresny heeft er een van deeze Soort van de Kuft van Florida, in zyne Hiftorie van Karolina, Voll. p. 72, befchreeven. [Zie hem in % IIL, Deer. van dit Werk, op Plaat XLIV, voorgefteld. | Men vindt den Steendraaijer ook aan de Weftkuft van Engeland, zynde door WirrouacHBy, pag. 311, befchreeven: maar aangezien deeze van elkander en beiden van de myne aanmerkelyk verfchillen, zo geloof ik, dar het drie byzondere Soprten zyn, en den onzen moet ik ten minfte, wegens zyne groote verfchillendheid, voor een niet befchreevenen verklaaren. Hy komt in groot= te, ftatuur en Lighaamsdeelen, vry wel met den Engelfchen Zee- Mornel overeen, doch iser in Kleur grootelyks van onderfcheiden, P L A Sn XXXVIL f Card fl , De ED Ho Pld (37 _Deeze Vogel, hier in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld , is een andere Soort van een geheel nieuw ontdekt Geflagt van Vogelen, eerft befchreeven by de Af. beel- (37) Tringa fufca Canadenfis, Membranis ad Digì- Sy/% Nat, XIL Gen. 87. Sp. ro. Syt. Nat. X, Gen, torum articulos. Epw. dv. T. 142. Phalaropus ru- 78, Sp, 6. Nat. Hift, 1, D. V. Stuk, bladz, 246. fefcens. Briss. 4u, VL, p. 20. Tringa Falicaria, Linn, rt Do POTIGE P Deh Pfhaloropoes foliearia(d Je) Bp Ei] A2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE beelding van den Strandlooper met Woeten als een Koet , pag. 46 van het Eerfle Deel deezes Werks. [Zie Plaat XCI in het II, Deel, hier voor. | Hy heeft een langagtigen , regten , dunnen Bek, van Oranjekleur , met een zwarte Punt, die breeder is dan hoog, op de wyze van eenen Eende-Bek; wiens bovenfte helft gegroefd is, van de Neusgaten tot aan de Punt. Boven jeder Oog is eene lichte Streep. De Kop, het agterfte van den Hals en de Rug, zyn roodagtig bruin of Oranjekleur, met de middelfte deelen der Vederen donker , waar door de geheele bovenzyde zwartagtige Vlakken heeft. De groot{te Slagpennen der Wie- ken zyn zwart, de naaftvolgende zwart met groote witte Tippen en fmalle witte Randjes ; de binneníten , naaft aan de Rug, donker, mert breede Oranjekleurige zoomen, gelykerwys die op de Rug. De Dekveders van de eerfte ry , naaft bo- Ven de Slagpennen, zyn zwartagtig , met Wit, doch niet zo hoog getipt als de grootfte Slagpennen: de kleine Dekveders der Wieken zyn lichter of Afchkleurig , en eenigen een weinig gefranjed met Wit. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit, met eenige flauwe dwarsftreepen van eene donkere Kleur; de Stuit is wit met eenige donkere Vlakken, De Staart, en derzelver Dekveders van boven, zyn Oran: jekleurig bruin; de middelften der Vederen donker. De onderzyde van den Vogel, de Hals, Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart, zyn allen van een efs fene donker roode of Tegelkleur. De Pooten zyn, een end wegs boven de Knie- jen, Vederloos; de Vingers op zyde met een uitgefchulpt Vlies gewebd, dat taame- lyk ftyf is en zig uitgefpannen houdt, hebbende de agterfte Vinger alleenlyk by zyn wortel een klein Vliesje. De infnydingen der Webben van de Vingers komen met het getal der Leedies overeen, even als in de Pooten der Koeten. Zy hebben klei ne Klaauwtjes. De Kleur der Pooten en Voeten is donker , een weinig trekkende naar Groen. | Deeze Vogel was uit de Hudfons-Baay gebragt door den Heer Ism , en maakt duidelyk een byzonder Soort uit, van den boven befchreevenen verfchillende ; zo dat ik hem, naar ik geloof, voor een nieuwlings ontdekten mag opgeeven. SSSSSSSSSSSSISSSISISISI SSS SISIS SES SISIS SS SISI SISSI SISISIE BL gl A T Dae L De bruine Koet- Plevier , Man (38). De hier afgebeelde Vogel heeft zyne Natuurlyke grootte. Ik houd hem voor het Mannetje van den hier voor, [op Plaat XCI. in het Tweede Deel] afgebeelden 3 die aldaar onder den naam van Strand/ooper met de Pooten van een Koet is voorge- fteld; alzo hy daar mede , in de algemeene overeenkomftigheden van een Haan en Hen, ftrookt. Zy verfchillen beiden van den naaftvoorgaanden daar in, dat hunne Bekken niet breeder dan hoog zyn, * welk een zo blykbaar Kenmerk is van dens zelven. | De Bek is zwart van Kleur ; tenger en {pits uitloopende. De Bovenkaak is lan- ger dan de Onderkaak en een weinig nederwaards geboogen. Een zwartagtige Streek loopt van het Neusgat om het Oog heen. De onderzyde van den Kop en de Keel is wit. Van agter de Oogen gaan Oranjekleurige Streepen nederwaards, die zig in t midden van den Hals , onder den witten Keel, te famen voegen. De Kruin van den Kop „de Nek, en het overige van den Hals, boven de Borft in % ronde, als ook de Rug en Dekveders der Wieken, zyn Afchkleurig; de grootfte __Slag- (38) Tringa fufca Canadenfis, Mas. Epw. 4v, T. Tringa hyperborea. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. 87, Sp. 9; … 143 Lärusfidipes alter. Ray. dv. 132. N. 7. Wir. Tringa lobata. Sy/Z. Nat. X. Gen. 78. Sp. s. Kocte Ornith, 270, Phalaropus cinereus. Brass. 4v. VL p. 15. Plevier. Nat, A Stuk, bladz. 245, GAD OET VAN EN ZELDZAAME VOGELEN” 43 J Slagpennen zwart; die ‘er naaft aan volgen zwart met witte Tippen; de overigen, naaft aan de Rug, donker bruin. De eerfte ry der Dekvederen , boven de Slagpen- nen, zyn donker Afchkleurig met witte Tippen; de binnenfte Dekveders der Wie- ken wit met donkere dwars-Streepen. Tufléhen de Rug en Wiek zyn eenige wei- nigen der lange Vederen Oranjekleur gerand. De Stuit is donker en wit, in dwarf& Baaren beurtlings gemengeld : de Staart donker: de Borft, Buik, Dy&n en Dekve- ders onder de Staart, wit. De Pooten zyn, boven de Kniejen , Vederloos, en, zo wel als de Voeten en Klaauwen, Loodkleurig; de Vingers even zodanig gewebd als in de naaftvoorgaande Koet-Plevier. Deeze Vogel kwam ook uit de Hudfons-Baay, en, indien dezelve niet het Man- netje is van den voorheen befchreevenen, (gelyk ik onderftel,) dan moet het een ouder Vogel zyn, die zyn volmaakte Pluimagie heeft. Ik oordeel hem nimmer be- fchreeven te zyn. Jk vind dat Mr. Jorn Rav, in een Werkje, door hem, onder den naam van Eaghish FP'ords, met eenen Lyft van Engelfche Vogels, Viffchen, enz. uitgegeven, wanneer hy van de Koet fpreekt, het volgende daar by voegt. 5 Mr. JOHNSON van Brigna, by Grota-Bridge in Yorkshire, toonde my een Vogel ss van het Geflagt der Koeten, met uitgefchulpte Vingers, die niet veel grooter 5» dan: een Merel was.” Aangezien de Heer Ray zo weinig zegt van dien Vogel, kan men niet vaftftellen, of dezelve eenige dan geene overeenkomt had met den genen, dien ik hier heb afgebeeld, Tes en. Ait XXXIX. É arolina Aat ’ Het kleine Amerikaanfche FP aterboen (39). Deeze Vogel is, hier, in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy heeft, in gee daante en Kleur, iets van onze Water-Rall, doch is een weinig kleiner, en ver- {chilt daar van inzonderheid, doordien hy den Bek niet meer dan half zo lang heeft, Dezelve is regt, aan den Kop taamelyk dik, en loopt fpits uit. De Neusgaren ftaan _in Groeven by-den Rand van de Bovenkaak , aan welker Grondftuk eenige kaalheid is, die by het Voorhoofd oploopt, gelykerwys in de Koeten. De geheele Bek is van eene íchoon geele Kleur, en aan den Kop omringd. met zwarte Vederen, bo- ven mal, maar aan de Keel byna twee Duimen nederwaards zig uitftrekkende. De zyden van den Kop, geheel rondom de Qogen; de zyden van den Hals en de Borft, zyn van een licht, aangenaam, Afchkleurig blaauw: de Kruin van den Kop, hetagterfte van den Hals of de Nek , de Rug, Wieken en Staart, zyn altemaal bruin, met de middelfte deelen der Vederen donker, zo dat de Pluimagie zig bruin vertoont met zwartagtige Vlakken. De kleine Dekveders der Wieken zyn geheel bruin; eenigen der middelfte Slagpennen en derzelver Dekveders hebben witagtige Randen: de Zoom van de Wiek is wit, zo wel als de Dekveders aan de binnen- zyde, met flaauwe donkere dwars-Streepen. De Buik, Dyén en Dekveders onder aan de Staart zyn wit, met een flaauwe Wolk of Schaduw van bruin. Zo zyn ook de zyden, van het onderfte van den Hals tot aan de Staart , wit, met gebroken zwarte dwars-Streepen, en een weinig bruin daar onder gemengd. De Pooten en Voeten zyn groot naar het Lighaam van den Vogel, en van eene dof groene Kleur: de Vingers lang , hebbende de middelfte gelyke langte met den Poot boven de Knie, die Vederloos is, als in de voorgaande. Mal Deeze (39) Gallinula minor Canadenfis, Epw. Av. T. r44. Syl. Nat, X. Gen. 83.Sp. 5. Nat, Hijt, ID, V. Srux, Porphyrio Freti Hudfonis. Briss, 4u. V. p. sar. Raì- bladz, 284 eandlinbg (Ervan ) Lil lus Carolinus. LiNN. Sy/t. Nat, XIL, Gen, 93. Sp. 2 hdi | 2 44 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Deeze Vogel was door den Heer Isram uit de Hudfons-Baay gebragt, en is; zo ik geloof, nooit befchreven. Ik vind in den Heer CarrsBy’s Hiftorie van Karo- lina, Vor. l. p. zo, een dergelyken Vogel, dieik my verbeeld, de Hen te zyn van den boven befchreevenen. Hy noemt hem de Soree. Ik heb ook een kleine Watér- hen uit Sweeden ontvangen, komende naby aan die van CATESBY, als men ze daar mede vergelykt. De myne verfchilt voornaamelyk van die van CaTrsBy, daar in, dat zy de Borft en den Hals blaauwagtig, de Keel zwart, een zwarten Ring rond- om den Bek, en den Buik witter heeft (*). | OEE EDE DEE E JEDE EAD EEEEE0 UP, AL AA U SAIL. De Ge-Oorde of Gehoornde Aarsvoet (40). Deeze Vogel heeft omtrent de grootte van een Taling: de Wieken zyn klein; de Pooten en Voeten groot naar evenredigheid van het Lighaam. Ik neem het voor een Mannetjes-Vogel , en geloof, dat ik de Hen daar van reeds heb befchreeven: [zie Plaat LXXXVII, in het IV. Deer van dit Werk:] te weeten die in de tweede plaats befchreeven wordt; waar van de hier onder befchreevene daar in verfchilt, dat hy een weinig grooter , meer Buftelkoppig is en wat fterker van Kleuren. De Sneb is, van haare Punt tot aän de hoeken des Beks, vyf Kwartier Duims lang: de Wiek, geflooten zynde, zes Duimen ; de Poot een en drie vierde Duims: de middelfte Vinger twee Duimen. NN De Sneb is regt en {pits gepunt ; hebbende eene witte Tip, den Grondfteun van de Onderkaak Vleefchkleurig , het overige zwart of donker. De Neusgaten ftaan in Groeven. Hy heeft ook eenige fchuinfe Tandjes aan de zyden van de Onderkaak. Van de hoeken des Beks tot aan de Oogen loopt een Streep van eene kaale roode Huid. De Kop is gedekt met lange zwarte Vederen, die eenen groenen Glans heb- ben , en maaken, dat hy zig veel grooter dan anders vertoont. Onmiddelyk van ag- ter de Oogen loopt wederzyds een Streek van lange, lofle, geelagtig Oranjekleu- rige Vederen, die zig aan de agterzyde van den Kop bykans famenvoegen, en, een weinig nederwaards hangende , een foort van Kuif formeeren. Het agterfte van den Hals en de Rug is zwartagtig bruin: de Dekveders der Wieken zyn Afchkleus rig. In ieder Wiek heeft de Vogel ongevaar dertig Slagpennen ; waar van fommí- gen der uiterften donker of zwartagtig zyn: dan volgen omtrent een dozyn witte, en de overigen zyn, gelykerwys de Rug, vuil bruin. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit, en de binnenfte Baard der Slagpennen, aan de binnenzyde, ver- toont zig ook witagtig. De Hals wordt onder den Buffelskop fchielyk dun. Het voorfte daar van en ’t begin van de Borft , is roodagtig Oranjekleur , een weinig in het Wit gebroken aan de Borft, en de geheele Buik is wit, met eenen Zilveragti- gen Glans. Aan de zyden over de geheele langte des Lighaams , daar het donker bruin van de Rug zig met het witte aan den Buik famenvoegt , is een mengzel van donkere Oranjekleur, zo wel in % bruine als in ’ witte verfmeltende. Men ziet geen Staart aan deezen Vogel. De Pooten zyn aan ’t end des Lighaams geplaatft, en de Dyën zodanig met de Huid verbonden, dat zy niet agter-en voorwaards bewoogen kunnen worden, gelyk in andere Vogelen: zo dat deeze Fuuten, op ’t Land dn nood» (*) Zie de Afbeelding in het III, Deel van dit Werk, Av. VL. p. 5o. Colymbus Auritus. Linn. Syf?. Nat, XII. Plaat XL. Gen. 75. Sp. 8. Syft. Nat. X. Gen. 68. Sp. 3. Gee (40) Colymbus auritus & cornutus minor Canaden. Oorde Fuut, Nat, Hit, LD, V. Stuk, bladz, 139. fis. Epw. 4v, T. 145. Colymbus cornutus minor. Driss, | k p EN ZELDZAAME VOGELEN., 45 noodwendig regtop moeten loopen. De Pooten zyn plat en breed, om béter flag: te hebben in het Water, De drie voorwaarde Vingers hebben ftyve Webben of Vinnen aan ieder zyde, en zyn byna tot aan den Wortel toe van elkander afgezon- derd , hebbende de agterfte Vinger alleenlyk een kleine Web. De Nagels aan de Vingers zyn breed en plat, gelyk die aan Menfchen Handen: de Pooten kaal tot aan, doch niet boven de Kniejen, en Zaagswyze getand van agteren, van eene blaauwagtige Afchkleur aan de buiten-, en naar Vleefchkleur trekkende aan de bin- nenzyden. | | | | Deeze Vogel was van de Hudfons-Baay gebragt door den Heer IsHaM , en ik ge- loof dat het een niet befchreevene Soort Zy, hoewel niet aan Amerika alleen be. paald: want die, op Plaat LXXXVII, als gemeld is , befchreeven, welke ik het Wyfje daar van onderftel te zyn, was by Luonden gevangen, doch aldaar zo zeld: zaam, dat men hem niet kende, Va SISSI SISSI SIS SISSI sss sessie se ss se ess Ss sis | a Pel. le ON, XLI Zlaek- aretlid, Dtmer, | De Gevlakte Duiker of Lomme (41): Deeze Vogel vertoonde zig my van grootte als een tamme Endvogel. Zyn Sneb was, van de Punt tot aan de hoeken des Beks, drie Duimen; de Wieken ‚ gefloo- ten zynde, elf Duimen; de Poot byna drie Duimen > de middelfte en buitenfte Vin» ger omtrent vier Duimen lang. Men heeft my onderrigt, dat hy de Man is van de Roodkeelige Duiker, die wy pag. 97, [dat is in * Vierde Deel van dit Werk; Plaat 89,] hebben befchreeven. | N De Sneb is regt, in een fpitfe Punt uitloopende , en Swart van Kleur: de Vederen van ’ Voorhoofd bedekken , bykans tot aan de Neusgaten toe, de Snebbe. Het voorfte van den Kop is zwart; het agterfte van den Kop en Hals licht Afchkleur. Aan % voorfte van den Hals, van de Keel tot aan de Borft, is een lange zwarte Vlak, die een veranderlyken Gloed van paarfch en groen heeft. Deeze Vlak is van het Afchkleurige aan het agterfte van den Hals afgefcheiden door witte Streepen met zwarte Vlakken, welke langs de zyden van den Hals nederloopen en de zyden van de Borft, aan het onderfte van de Keel, bedekken. De Rug, de bovenzyde van de Wiek en de Staart, zyn gedekt met zwarte Vederen , die op eenige plaatfen mer wit gevlakt voorkomen: te weeten op de lange Veders, die van de Schouders af. hangende gedeeltelyk de Rug bedekken, met groote vierkante witte Vlakken, welke een foort van Ruitjes op de Rug maaken. Ook zyn de Dekveders der Wieken ge= tekend met kleine ronde witte Vlakken; maar de groote Slagpennen, Stuit en Staart, zyn ongevlakt. Hy heeft eenig Wit aan den boven-Rand van de Wiek. De bin: nenfte Dekveders der Wieken zyn wit ; de zyden onder de Wieken en de buitenzy= den der Dyën zwart; de Buik wit; de Dekveders onder aan de Staart wit, met eeni- ge zwarte Merktekenen overdwars ; de Pooten en Voeten zwart, maar de binnen: zyden der Pooten een weinig naar Vleefchkleur trekkende. De buitenfte Vinger is in langte gelyk aan den middelften Vinger, zynde de drie voorfte Vingers famen- gewebd als in de Eenden: ook heeft hy een klein Vliesje aan de binnenzyde van den binnenften Vinger , en den agter-Vinger zeer klein: de Nagels plat, gelyk die van eens Menfchen Hand: de Pooten breed en plat. _Deeze Vogel was, met en benevens een zoodanigen als ik pag: 97 befchreeven heb, (4r) Colymbus Canadenfis, Aréticus Wormii, Lum- lis, Linn. Sy/?. Nat, XI, Gen. 75. Sp. 5.(Colymbus me Norvegis. Epw. 4v. [.146. Mergus major neevius, ArEticus. Sy/t. Nat. X Gen. 68. Sp. 1.) Lomm:, Nat, Baiss. 4v. VL p. 120. T, zr. fig. 2. Colymbus Glacia- Hit, 1, D. V. Stuk, bladz. 134. V. Deel. M 46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE heb , uit ‘de Hudfons-Baay overgebragt door de Heer Isnam , die getuigde, dat zy Mânnetje en Wyfje zyn. Men vinde ze gemeen in de Noordelyke deelen , zo wel van Europa als van Amerika: want de boven befchreevene geën ander dan de Lomme van WoRrmrus kan zyn ; waar van men een nader Berigt vindt in Wir- Lovensy’s Ornisbologie ; pag. 343. Somtyds worden zy door dé Groenlandsvaar- ders gevangen, en men weet , “dat zy in Noorwegen broeden. De Heer Isram zegt; dat deeze Vogel door de Inboorlingen vari de Hudfons-Baay Jdoguo gehe- ten wordt, Ae Se rs Pr TL Ada dan SoL De Noorder Pengtùyn (42). = Deezé Vogel heeft omtrent de grootte van een tammen Gans. De Kop en Sneb zyn hier in de natuurlyke grootte vertoond , waar door men te beter oordeel kan vellen over de grootte van den Vogel. De Sneb is op zyde plat en van eene don- kere of zwarte Kleur. Aan de onderkant heeft dezelve. een Knobbel of Hoek ; zynde aan de zyden van de Onderkaak zo wel als van de Bovenkaak fchuins ge- groefd, gelyk dit de Afbeelding uitdrukt. De Kop, de Hals omtrent ter halver langte-van vooren en van agteren geheel, als ook de Rug, Staarten' de bovenzy- den der Wieken, zyn donker zwart, met de Vederen zeer zagt en effen; hebbende een Glans gelyk Satyn. De Oogen zyn taamelyk digt boven de hoeken van de Bek ; die zeer diep in fchieten, geplaatft. Tuflchen den Bek en de Oogen , ter wes derzyde van den Kop, is een groote ovaale witte Vlak. De Kruin van den Kop is geer plat; ryzende de witte Vlakken op de zyden byna hooger dan ‘het midden van de Kruin. De grootfte Slagpennen zyn zwart en daar van de langften geen vierdhalf Duim lang. Zie de Nartuurlyke grootte van zulk eene Slagpen in de Afbeelding. De binnenfte, vof die naaft aan ’e-Lighaam komen, zyn met wit getipt: de binnenfte Dekveders' der Wieken witagtig: de Borft, Buik en Dekveders onderaan de Staart wit: de Veders aan de onderzyde van °t gewoone Maakzel, en dus ftyver dan die aan de bovenzyde.: De Pooten en Voeten heeft deeze Vogel gedekt met zwarte Schubben.- % Getal zyner Vingeren is maar drie; die allen voorwaards ftaan en met elkander gewebd zyn. Hy heeft taamelyk fterke zwarte Klaauwen:- © © Ik kreeg deezen Vogel van den Kapitein van een Newfoundlands Viflchers-Schip, die my verhaalde, dat dezelve gevangen was aan-hunne Vifchhoeken, op de Kabbeljaauw- Banken van Terreneuf, ongevaar honderd Mylen van de Kuft. Hy is reeds afge= beeld‘en befchreeven, maar de Afbeelding heeft een Ring om den Hals by Wire LOUGHBY, welke niet gevonden wordt in den Natuurlyken Vogel, én -de befchryvin= gen zyn niet duidelyk: ook is hy verward met de Zuider Penguyns,en de Heer Wira LOUGHBY fchynt te denken, dat deeze en de Noorder-Penguyn een zelfde Soort zyn van Vógelen; maar ik, die verfcheidene, zo wel van ’% Noorden als van * Zuiden heb gezien; ben zo ver van dit Gevoelen, dat ik ze veeleer tot twee byzondere Ge= {lagten zou betrekken. De Zuider-Penguyn heeft vier Vingers aan een Voert, hoe- wel de Heer Wirvougnsy de Afbeelding van CLustüs daar in voor valfch uits maakt : want ik ben verzekerd dat het waar is. Zyn Wieken zyn ook verfchillende, en men vindt ’er niets op dat den naam van Vederen mag voeren. ‘Zie een der groot- fte Slagpennen op de Plaat, *t welk dat kleintje is, naaft die van den Noorder- Pen- SUyD 4 (42) Penguin Artticus. Enw. 4v. T, 149. Wir. impennis. Linn. Syt. Nat, XIL Gen. 69. Sp 3. SyfZ, Orn. p. 244. T. 65. Mergus Americanus, Crus. Exot. Nat. X, Gen. 63. Sp. 2. Noordfche Penguyn, Nat, Hift. 103. Alca major, Briss. 4v. VL p. 85. T.7. Alca L Deel, V.Stuk, bladz. 83. en hes er EN ZELDZAAME VOGELEN: 47 guyn , beiden in de Natuurlyke grootte, [De Zuider-Penguyns zyn op de 97fte Plaat in het “Tweede Deel, en op de S4fte Plaat in het Vierde Deel van dit Werk afge- beeld.] Ik heb deezen Vogel hier inzonderheid voorgefteld, om aan te toonen , dat de boven befchreevene een byzondere Soort is, zo niet van een verfchillend Geflagt, met die genen welken men Penguyns noemt omftreeks de Straat van Magellaan en de Kaap der Goede Hope. De boven befchreevene is een Vogel, aan de Noordelyke Deelen zo wel van Europa als Amerika gemeen; dewyl men hem op de Faro-Eilan- den aantreft, die tot Noorwegen behooren. Zie wat de Heer WiLLoucuev, aan- gaande de Penguyns, gezegd en verzameld heeft in zyne Ornithologie, Pag. 322, 323. Deeze Vogels zyn de kundigheid van den Heer ArgrN ont(napt, | BREE beant bate eaten pa baan amee banernbannnt eeae Per vat Peeter De Strontjaager, zynde het Mannetje, zo men onderflelt (43). In grootte (chynt deeze Vogel een tamme Duif te overtreffen, Eenigen van des- gelfs voornaamfte Afmeetingen zyn als volgt. De Sneb is, van de Punt tot aan de hoeken des Beks; anderhalf; tot aan de Veders op het Voorhoofd niet meer dan een Duim: de Wiek, geflooten zynde, twaalf Duimen; de middelfte Veders van de Staart dertien Duimen: de Poot, van de Knie nederwaards, by de twee Duimen; de middelfte Vinger vyf Kwartier Duims lang. Hy verfchilt van den Meeuw (Lua- pus) daar in, dat hy de Snebbe anders gefatfoeneerd, zwakker Pooter, en de Vin- gers, invevenredigheid tot de Pooten, korter heeft: want in de Meeuw is de middel. {te Vinger doorgaans langer dan de Poot. Dewyl hy in de Noordelyke deelen van Amerika, by den Poolkring, is gevonden, zo heb ik ‘er, tot onderfcheiding, den naam van Zrétick Bird (dat is Poolkring- Vogel) aan gegeven, in tegenftelling met die Soort van Lang geftaarte Meeuw, welke den naam van Zhopick Bird, (dat is Keerkring- Vogel.) voert, als tuflchen of naby de Keerkringen voorkomende, die byna van even de zelfde grootte is als deeze. [Men vindt denzelven op de volgende Plaat vertoond] | De Sneb is, op zyde famengedrukt, aan de Punt haakig, en heeft twee Groeven aan ieder zyde van de Bovenkaak, in de laagfte van welken de Neusgaten geplaat{t zyn, die zeer digt fluiten. De Punt of Haak der Snebbe is van het andere gedeelte afgefcheiden ‘door een dwarfe Groef. De Sneb heeft, onder aan de Onderkaak, een hoek. Haare Punt is zwartagtig; het overige van een vuile Vleefchkleur. De Kruin van den Kop is donker of zwart: deszelfs zyden onder de Oogen, de Keel en de geheele Hals in ’ ronde; benevens de Borft en Buik, zyn wit; de Dyën, het On- derlyf, “de Dekveders onder aan de Staart, van ecne heldere Afchkleur: het laagfte van de Nek, de Rug, de Wieken, zo wel aan de boven als onderzyde, benevens de Staart, zyn vän eene donkere Afchkleur; de groote Slagpennen en Staartveders donkeragtig, naar het zwarte trekkende. De Schaften van eenige weinigen der bui- tenten van de grootfte Slagpennen zyn wit: de Wieken, als hy ze uitfpreidt, zeer langen mal: de Staaärtveders kortft aan de zyden en allengs in langte toeneemende tot aan de middelften toe, welke eensklaps een groot end'wegs voorby de overigen in langte uitfchieten. De Pooten zyn boven de Kniejen, alwaar zy eene zwarte Kleur hebben, Vederloos, beneden de Kniejen helder geel tot aan de Voeten, die | | zwart (43) Avis Arctica. Epw. 4v. 'T. 148. Stercorarias 182, 48. Stockb. 1753. p. oor. Larus parafiticus, longicaudatus. Brass. 4v. VL p. 155, 150. Coprothe- Linn. Sy? Nat. XIL, Gen. 76. Sp. ro. Sy/?. Nat. X, res. Raj. Av. 127. N. 2. Marr, Spitsb. 63. T.L.f. Gen. 69. Sp, 6. Strontjaager. Aat. Hijf. LD, V. Stuk, D. Avis Norvegica Kyuffa, Or. Maf. LS. rr. N. bladz, 150. md anda 20. Sterna Reêtricibus maximis nigris. Ji. Weftgoth. M 3 48 VERZAMELING van UITHEEMSCHE gwart zyn en de drie Vingeren voorwaards gewebd hebben als in de Eenden. De agterfte Vinger is zeer klein. De agterfte deelen der Pooten en Zoolen der Voeten gyn ruig, gelykerwys een Vyl of Haaijen-Vel, op eene zeer aanmerkelyke manier. Hy heeft maar kleine Klaauwen. | Deeze Vogel was uit de Hudfons =Baay overgebragt door den Heer ISuAM ; met eenen dergelyken, die ik onderftel het Wyfje daar van te zyn , hoewel het de lange Veders in de Staart niet heeft. Zy zyn, buiten twyfel, niet befchreeven, en van een Geflagt, zo ik meene, daar my geen andere Soort van voorgekomen is. Eenigermaate gelyken zy, door de Snebbe, naar de Onweersvogelen, maar ontbee- ren de Pypagtige Neusgaten in derzelver bovenfte gedeelte. Zy hebben ook een Agtervinger, daar de Onweersvogelen alleenlyk een Nagel of Klaauw hebben. Zie de Afbeelding der Onweersvogelen in % IV. DEEL van dit Werk, Plaat 73. De Eù- gelfchen, in de Hudfons- Baay, noemen den hier befchreevenen een Oorlog fchips- Vogel. Uit de zwakheid der Pooten en de langte der Wieken befluit ik , dat hy veel op de Wieken dryve, en geloof, dat hy met zo ruuwe Voeten en Pooten is voor- gien, om te vafter te kunnen ftaan op de {lymige zyden van dryvende doode Vis- chen, waarop het waarfchynlyk is dat zy aazen (*). SSSUSSSSS SESSIES SISSI ESS SSS SSS SE RAA JAN AR X LIV. De Strontjaager, zonde het Wyfje, zo men onderflelt (44). De hier afgebeelde Vogel komt volmaakt mét den laatft befchreevenen, waar van ik onderftel dezelve het Wyfje te zyn, in het maakzel van de Snebbe, Pooten; Voeten en andere Lighaamsdeelen, overeen, maar in grootte overtreft hy denzel- ven een weinig. Het voornaamfte onderfcheid is, dat ’er de twee lange Veders; die zig in de Staart van het onderftelde Mannetje bevinden, aan ontbreeken. De Sneb is van de zelfde Kleur als in de laat{t befchreevene: de Kop en de gehee- Îe bovenzyde donker Afchkleurig bruin: de groote Slagpennen en de Staart zyn een weinig donkerer: de Schaften van eenigen der grootfte Slagpennen, zo wel als-der- gelver inwaard{e Baarden naaft aan derzelver Wortels wit, maar de Tippen zwartag= tig. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn overdwars en verwardelyk rnet Zwart, Wit en donker Bruin gefprenkeld. De Stuit is roodagtig bruin met zwarte dwarsftreepen: de Staart heeft de middelfte Veders een weinig langer dan die aan de zyden zyn: het voorfte van den Hals, Borft en Buik, is ligt bruin of vuil wit: de Dyën, het Onderlyf en de Dekveders onder aan de Staart, hebben witagtige, bruis ne én zwärte dwarsftreepen: de Pooten zyn; een weinig boven de Knie; Vederloos; en, zo wel als de Vingers, altemaal geel van Kleur, maar de Vliezen zwart. De agterfte deelen der Pooten en de Voetzoolen zyn rúuw, gelyk in de voorgaande. Deeze Vogel was, met en benevens den laat{tbefchreevenen , uit de Hudfons-Baay overgebragt door den Heer Isram. Onder op de Plaat kan men deszelfs Kop en Sneb, in de Natuurlyke grootte afgebeeld, befchouwen. Hy was, zo ik geloo- ve, nog niet befchreeven. Dee- (*) [Het is nogthans een geheel andere manier van Aazen , daar zy den Nederduitfchen naam van hebben en tot welke hun die ruuwheid der Voeten niet kan dienen; maar wel om vaft te kunnen {taan en zitten op glibberige Klippen en Steenrotfen. ] (44) Avis Arética foeminas Epw. 4ú. T. 149, La- tus fufcus. Briss. Av. VI. p. 165. Ars. Av. Il. p. 55: T. 85. Catarraétes nofter. Wirr. Ornith. 265. Ray. 4vs 128. Sis. Scot. IL p.2o. T. 14. f. 2, Catarraêta Skua, Corpore &c. BRUNN. Ornith. 125, Skua Hoyeri. Cùs, Exot. 369. BartH. 48. 1. p. or. Raj. 4v. 128. Larus Catärraêtes, Linn: Sy/?. Nats XIL, Gen. 76. Sp. 1 Ls EN ZELDZAAME VOGELEN, 49 De Keerkring- Vogel (*), Deeéze Vogel fchynt de grootte te hebben van een Duif. Boven aan de Plaat is hy in zyn geheel vliegende voorgefteld, maar de Kop en Pooten zyn onder op de Plaat in de Natuurlyke grootte vertoond. Hy heeft de Wieken, als zy geflooten of toegeflagen zyn, meer dan tien Duimen, en de langfte Veder in de Staart was vol- komen drie-en-twintig en éen half Duim lang: ’ welk veel Duimen langer is, dan eenig befchryver der Natuurlyke Hiftorie dezelve opgegeven heeft. In een ander Vogel bevond ik de langfte Veder maar zeftien Duimen lang te zyn. De Sneb is rood en grooter in evenredigheid dan in de Poolkring-Vogel. De Kop; het Lyf, de Wieken en Staart, zyn, zo wel boven als onder , wit, uitgenomen de volgende Vlakken; te weeten. Hy heeft een zeer aanmerkelyke zwarte Vlak rond- om ieder Oog: de zes uiterfle Slagpennen, aan ieder zyde, zyn zwart met witte Tippen: een groote zwarte Vlak begint in de kleinfte Dekveders van ieder Wiek, en beflaat twee of drie der Slagpennen, die naaft aan % Lighaam zyn: ook is ’er een kleiner zwarte Vlak op ieder Schouder, behalve eenige kleine Vlakjes of mengeling in de witte Vederen aan het Onderlyf. De Staart heeft twaalf Vederen, die aan de buiten zyden kort, en trapswyze in langte toeneemen naar de twee middelften, welke zeer fmal zyn, en bykans twintig Duimen voorby de anderen uit(chieten, De Schaf- ten der Staartvederen zyn zwart, gelykerwys die van de Dekveders der Wieken, welke over de groote zwarte Slagpennen vallen. H y heeft, naar zyne grootte ge- rekend, kleine en zwakke Pooten en Voeten, met vier Vingers aan den Voet, alte= maal famengewebd, met eene zyd- Vin aan de buiten kant van den buitenften Vin- ger. Zie den Voet Levensgrootte by den Kop afgebeeld, De Pooten en de eerfte helft der Vingeren zyn rood; de Vliezen en de enden der Vingeren, zo wel als de Klaauwen, zwart. Ik heb een ander van deeze Vogelen gezien, die met een me- nigte van kleine zwarte Vlakjes, op de plaaten der groote zwarte Vlakken, die bo= ven befchreeven zyn, gefprenkeld was. De Pooten en Bek vertoonden zig in de doo- de Vogel geelagtig , maar ik ben onderrigt, dat zy in de leevende Vogelen rood zyn. ‚ Deeze Vogel is in eigendom van mynen goeden Vriend, Jon ForuereiLr, Med. Dollor, door wien hy my, keurlyk geconferveerd zynde, te leen gegeven werdt. Schoon de Keerkring - Vogel dikwils is befchreeven, meen ik doch eenige verbeteringen daar aan te hebben toegebragt; maar myn voornaamfte oogmerk was in het maaken van deszelfs Af beelding, om hem met den Poolkring - Vogel te ver- gelyken , ten einde men het verfchil zoude kunnen zien. Zie WirrLoucusr’s Ornithologic, pag. 331. [De omftandige befthryving van deezen Vogel door den Heer CATRSBY is te vinden in IV, Deer, van diet Werk, bladz. rog. en deszelfs Afbeelding op Pl, CX. Deszelfs naam, 4wis 7 ropicorum, is door een groote mis- tafting gefneeden op de volgende Plaat.] SISSISISISSSISISISISISISI SISI SISISISI SISI SIS SSS SSS SSS EEE Se BEA AT XLV. De Wilde Zwaan (4 5). Deeze Vogel wordt onderfteld een weinig kleiner te zyn dan de Tamme Zwaan. Ee- (*) Avis Tropicorum. Epw. 4v. T.-r49. Lepturus, 50, a. GesN. Av. 371. T. 372, Atpr. Ornith. III Briss. 4v. VL p. 489. T. 24. f. 1. Larus Leuco- p. ro. T. 8, Wir. Orn. P. 212. T. 69. Ray. Av. melanus, Caudâ longiffimâ bipenni. Fruin. Peruv. r1ó. 1 36. Ars. dv. IIL p. or. T. 06. Briss. 4v. VL P. Avis Rabos forcados. Arprov. Orn. Libr. 20. P. 544. 292. T. 28, Anas Roftro femicylindrico atro, Cerâ Phaëthon Zthereus. Linn. Syf?. Nat. XII Gen. 74. flavâ, Corpore aibo. Faun, Suec. 107. It. Weftgorb, Sp. 1. Syft. Nat. X. Gen. 67. Sp. 1. Phaëthon. Nat. 143. Anas Cygnus. Linn. Syf2. Nat. XII Gen, 67. Hijt. IL. D. V. Stur. bladz. rag. Pl, XXXIX. Fig.3. Sp. 1. Syl. Nat. X. Gen. Or. Sp. 1. Zwaan. Nat, (45) Cygnus ferus, Epw. dv. T. 150, Beru. Av, MN L D, V, Stuk, bladz. 13. H. Deel, so VERZAMELING ván UITHEEMSCHE Eenigen van zyne Afmeetingen; door my genomen. zyn als volgt. De Sneb van haare Punt tot aan de hoeken van den Bek is vier Duimen, tot aan het Cog vyf Duis men. De Poot onder de Knie en de middelfte Vinger zyn van gelyke langte, jeder vier eneen half Duim. Boor de Afbeelding in ’ geheel op deeze: Plaat wordt hy voorgefteld. | De Sneb is, omtreft ter halver langte van de Punt af, zwart, en aat haar Grond- {tuk met een geele Huid gedekt, die, in de hoekem aande zyden van den Kop, ge- heel tot aan de Oogen:reikt. De Oogen zyn ook met Oogleden van een kaale geele Huid omgeven. De Sneb heeft de Opperkaak aan ‘t end haakswyze omgekromd, en aan de zyden; over haare: gehieele langte, met Tandjes bezet; zo wel als de On- derkaak. De Tong is Vleefchkleurig, aan de zyden gehakkeld, even als een gebaar= de Pyl. Ik bevond de Pluimagie van den geheelen Vogel volmaakt wit en ongevlakt te zyn, niettegenftaande Wirroucnsy zegt, datde Wilde Zwaan eenige Wolk: jes en Vlakken van eene donkere Kleur heeft. Mooglyk zal de Zyhe een jonge Vo- gel, die nog niet volkotmen geruid' hadt, zyn geweeft,. Wanneer ik de bovenfte Veders had weg genomen, bevond ik de Huid bedekt met een uitertmaare fyri, zagt; Sneeuwwit Dons, De Pooten en Voeren zyn gedekt met kleine Schubben van eene zwartagtig bruine Kleur. Hy heeft drie Vingeren die voorwaards ftaan, te (amen verbonden door zwarte Vliezen, met een zydelings Vlies aan de binnenzyde van den inwaardfen Vinger. Deagter- Vinger is kleinen de Klaaüwen zyn zwart. Eenigen. van deeze Wilde Zwaanen kwamen op onze Markten, ín Londen, te koop, in de harde Winter van't jaar 1740, alwaar ik den hier befchreevenen kogt. Die ’er de Ontleeding van zien willen, mogen de Ornithologie van Winrouansr, p. 3565 raadpleegen. Myn eigen onderzoek heeft my verzekerd aangaande de wons derbaare ftruêtuur van de Lugtpyp, welke in eene holligheid' van her Borflbeen: in- gaat, en van daar wederom terugkeert, voof dat zy in de Longen ingeplant worde: Dewyl wy hog geen Afbeelding van deezen Vogel haddert, oordeelde ik het niet oneigen, hem alhier voor te ftellen. Wmrouacnsy heeft flegts eerie Aftekening van zynen Kop uitgegeven. Het zyn Inboorlingen der Noordelyke deelen; zo'wel van Amerika als van Europa: want men vindt ’er groote menigten vafi int de Hùudfonse Baay ; waarvan ik eenigen, die overgebragt waren, met deezen vergeleekeri heb en bevonden de zelfden te zyn. De Tamme Zwaan, geloof ik, komt niet ir Aiierika voor. Ik heb deszelfs Kop hier nevens. gevoegd, om te toonen; hoe veel dezelve van den Kop des Wilden verfchille, en dar zy dus niet een en de zelfde Vogel zyn; gelyk fommigen onderftellen. Daar is geen teken van uitwendige onderfcheiding tuflchen de twee Soorten dan in: derzelver Snebben, welke de Afbeeldingen duidelyk aantoonen:” De Sneb van den tammen Zwaan is rood of Oranjekleurig; met den haak aan haare: Punt zwart; zwartagtig aan de kanten en omtrent de Neusgaten: de Onderkaak heeft alleenlyk een weinigje rood aan ieder zyde, zynde aan de kan- ten getand; als in de Wilde Zwaan: de Bovenkaak is hol of inzakkende aan haaren bovenkant; hoewel ArBIN, in zyne Afbeelding, Vor. lil. p. gr, dezelve, tegen de Natuur, gewelfd of verheven gemaakt heeft. Tuflchen de Sneb en de Oogen; wederzyds, zyn groote driehoekige Plekken. van eene zwarte Huid, waar van de bovenfte Punten zig voegen aan een Knobbel of Uitwas van eene harde Vleezige zelfftandigheid , welke. voorwaards. loopt en over de. Bovenkaak heen hangt. De Pooten en Voeten van den Tammen Zwaan zyn niet van die van den Wilden te onderfcheiden: zo dat ik hier „ in. een opflag „ alles. vertaond: heb, het gene ver- fchillende is in deze twee Soorten van: Zwaanen. „PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. 51 ssssssssssssssssssrstsssssTsssTsssesr Pe A Ab XLVL De Kanadafche Gans (46). Deeze overtreft den Tammen Gans in gfootte een: weinig. Getekend zynde, zo als hy op de Plaats van een Heer liep, konik ’er geene Afmeetingen: van bekomen: Zyn maakzel is wat ranker of langer in het Lighaam en den Hals, dan: dat van: dert gewoonen Tammen Gans. Hy heeft de Sneb byna van de zelfde geftalte als dies aan de kanten ruuw„ en van eene zwarte of donkere Loodkleur; de Oogen zyn: dons ker; deonderfte Oogleden wit; de Kop en Hals zwart, uitgenomen een wit Merk, onder aan de Keel, °t welk wederzyds fmaller wordt en puntig uitloopt op de plaats der Ooren. De Rug, Wieken, benevens een gedeelte van de Borft en Buik, zyrt van eene donkerbruine Kleur, met de randen der Vederen wat ligter, maar Afchkleur trekkende. De grootfte Slagpennen zyn bykans zwart. Het onderfte van de Rug en de Stuit is zwart, zo wel als de: Staart zelve, doch de Veders, die haar aan: de bovenkant bedekken, zyn wit, gelyk die aan het onderfte van: den: Hals wan vooren; maar de witheid’ van: deeze verdwynt allengs in het bruine van de Borft. Het Onder= lyf en de Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Pooten en Voeren: (chynenì van ‘t zelfde maakzel te zyn als in de Tamme Ganzen , doch van éen donkere Lood- kleur. Hy heeft vier Vingers, waar van drie voorwaards en een agterwaards- {taan _Deezen Vogel heb ik, eenige Jaaren geleeden, ten huize van myn ge-eerden Patroon, Sir Hans SrOANE , in Bloomsbury , afgetekend. Men vindt zodanige Ganzen in Kanada, en zy worden ook tot ons overgebragt uit Nieuw Engeland en de Hudfons- Baay. Men heeft my verhaald, dat eenige Heeren deeze Soort, in de laatfte Jaaren, in Engeland hebben aangefokt. - De Vogel is befchreeven in Wir LOUGHBY'S Ornitbologie, pag. 3ór, en{legr afgebeeld op Tab. LXX, doch op de volgende Plaat is ‘er een beter Afbeelding van; waar hy, by misvatting, de Zwaun= gans geheten wordt. ArgiN heeft in zyne Hiftorie der Wogelen, Vol. Il. Pl. 92, een - Gans in Afbeelding gebragt, dien men de Rotgans noemt, en door onkunde, of by misvatting, denzelven, pag. 88, onder den naam van Kanadafche Gans befchreeven. Weeshalve, om de gedagte feilen te regt te brengen, ik de Liefhebbers hier eem nieuwe’ Aftekening en befchryving van denzelven, onmiddelyk naar ’t Leven, me- dedeel, In myne befchryving heb ik wat byzonderer dan de Heer WirLouarsy geweeft, die den Vogel graauw noemt, en ik donker bruin: Hy is inderdaad. vuil bruin, een weinig naar Graauw trekkende. Inde Afbeelding hebik gerragt naduw= _keuriger te zyn, en nader aan de Natuur te komen, dan eenige voorgaande Teke- ning daar van, en hope hier in geflaagd te zullen zyn. Myn Vriend, de Heer Is= HAM, heeft my onderricht, dat in Voorjaar groote Schoolen van: deze Vogels zig aan: de Hudfons- Baay vertoonen, en een groot end verder Noordwaards trekken. dan de Engelfche Handelplaatfen, waar men: onderftelt dat zy broeden; keerende dam, by Schoolen, wederom Zuidwaards terug, voor het aankomen:van den Win- ter. De Kop van deezen Vogel is, nagenoeg Levensgrootte, door den Heer Ca- TESBY in Afbeelding gebragt. [Zie *t IV, Dern van dit Vogelen-Werk, II. Band. Plaat S4. BA PLAAT (46) Anfer Canadenfis. Enw. 4v. T. rsr. Brisss Syft: Nar, XII Gem. 67: Sp. 14. Syf?. Nat. X. Gen: Av. VL p. 272. T, 26, Carrss. Car. IL p. oz. T. 6Ór. Sp; 9: Kanadafche Gans. Nar. Hijk LD. Vo oo. Wir. Ornith. 276. FT, zo. f. r. & Tab. 7r. Stuk, blade 36. £, 3. Ray. 4v. 139. N. 9. Anas Canadenfis,’ Linn: N 2 52 VERZAMELING van UITHEEMSCHE EED DEE DEE JEE EER dte enentdegen ener P L A A TT XLVII. De blaaïtw gedlerkte Gans (aj). Deeze fcheen my eer kleiner dan grooter te zyn als de gewoone tamme Gans, Eenigen van deszelfs Afmeetingen zyn als volgt. De Sneb heeft; van de Punt tot aan de hoeken des Beks, twee Duimen langte, en een kwartier Duims meer tot aan de hoeken van de Bovenkaak, welke in het Voorhoofd boven de Oogen fchieten. De toegeflagen Wieken zyn zeftien Duimen; het laag(te Lid vân den Poot en de middelfte Vinger ieder ongevaar drie Duimen lang. De Sneb is van maakzel als in andere Ganzen, en over % geheel rood van Kleur. De Veders van het Voorhoofd fteeken een weinig nederwaards over het bovenfte ge= deelte van de Snebbe uit, gelyk zy doen in de meeften van het Geflagt der Gan- zen. De Kop en het grootfte deel van den Hals is wit: de Kruin of Top vertoont zig geelagtig, even als of dezelve gezengd ware; zynde het agterfte van den Hals of de Nek donkerbruin of zwartagtig gevlakt, Het onderfte van den Hals in ’ ronde, de Borft, de Zyden onder de Wieken en de Rug, zyn van eene donkerbruine Kleur; doch die wat lichter en helderer is aan de Borft. De groote Slagpennen der Wieken zyn donkerbruin of zwartagtig; de binnenften, die naaft aan de Rug vallen, even zo, dochrdeeze Afchgraauw gerand, en de Dekveders aan de buitenzyde der Wieken, zo wel als die van het laagfte deel van de Rug en Stuit, zyn licht blaauwagtig Afch- graauw. De Staart is van eene donkerbruinagtige Afchkleur: de binnenzyden der Wieken en de onderzyde van de Staart zyn Afchkleurig. De Buik, Dyën, en Dek- veders onder de Staart, zyn wit, met eene donkere Kleur een weinig gewolkt of: gefchaduwd. De Pooten zyn, tot een weinig boven de Kniejen, Vederloos; en rood van Kleur zo wel als de Voeren, wier drie voorwaardfe Vingers te famen gewebd zyn; hebbende ook een zyd-Vlies aan de binnenzyde der inwaardíe Vingeren, gelyk, zo ik geloof, alle Ganzen hebben. De agter-Vinger is klein en de Klaauwen zyn zwart. Deeze Vogel, uit de Hudfons- Baay overgebragt door. den Heer Ískam; is, zo ik geloove, nog nimmer befchreeven. Het is aldaar een Trekvogel, blyvende in dat Land zo lang als de Wateren nog niet bevroozen zyn, en in de Zuidelyke Lans den terugkeerende, wanneer hem door de Vorft zyn otiderhoud benomef worde. Myn Vriend, de Heer Liceu, heeft my verhaald, dat ‘er een Gans is; die by Zo= _mer in de Hudfons- Baay komt, hebbende zyn Voorhoofd als * ware door de Hitte gefchroeid, en gezegd hoe de Inboorlingen vaftelyk gelooven, dat deeze Ganzen, om de Winterkoude te ontwyken, naar de Zon toe vliegen, en 'er zo digt aan ko-. men, dat zy hun Voorhoofd zengen aan den Kloot der Zonne. Het is moeijelyk de Wilden wys te maaken, dat ‘er op den Aardkloot warmer Klimaaten dan het huns ne zyn, werwaards de Vogels, tot Voedzel en Verblyfplaats, de wyk kunnen neemen geduurende hunne ftrenge Winterkoude. De boven befchreevene, denke ik, zal de Vogel zyn, van wien de Inboorlingen dit denkbeeld koefteren. PL AA T XLVIL De bruine gevlakte Gans of Spotter (48). Deeze Vògel is van grootte als onze gewoone Wilde Ganzen. Alle zyne Afmee- tin= (47) Anfer Canadenfis Alis coeruleis, Eow. 4v. T. T. 153. Anfer Helfingicus. Crus. Exot. 368. Anas cí- 152. Anfer fylveltris Freti Hudfonis, Brass, 4v. VL p. _nerea Fronte albâ. Faun. Suec. 116. Züol. Britt. T, 00, 255. Anas ceerulefcens. Linn. Sy/t. Nat, XIL, Gen. 67. r. Anas erythropus. Linn. Syt. Nat XII. Gen. 67. Sp. 12. Syft. Nat. X. Gen. 6r. Sp. ro. Blaauw-Vlerk Sp. rr. Syff. Nat, X. Gen, Or. Sp. 7, 8. Nar, Bijt. Gans. Nat. Hift. L. D. V. Stuk, bladz. 36. LD. V. Stuk, bladz, 35. (48) Anfer Canadenfis fafcus maculatus. Epw, 4v. EN ZELDZAAME VOGELEN #4 tingen kömen vry naa overeen; met die van den zo even befchreevenen blaauw gevlerkten Gans. De Sneb is over % geheel rood van Kleúr, van tmaakzel als in andere Ganzen, en aan de kanten, zo wel boven als beneden, getand: de Tong is ook op de zyden ges hakkeld, De Veders, in de geheele omtrek van het Grondítuk der Bovenkaak , zyn wit; het overige van den Kop en de geheele Hals is bruin; de Kruin donkerft en na- by komende aan Zwart: de zyden van den Kop, onder de Oogen en het voorfte van den Hals, lichter bruin. De Rug, Wieken en Staart; zyn van eene graauwagtig bruine Kleur, met de randen der Vederen een weinig lichter dan het midden, en de groote. Slagpennen naby komende aan Zwart. De eerfte ry der Dekvederen, boven de Slagpennen, is Afchkleurig met witte Tippen: ook is de Îaagfte kant van de Wiek; die op de Borft en Buik valt, tot eenige breedte Afchkleurig ; maar de binnen- zyden der Wieken, en de-zyden des Lighaams daar onder, zyn donker bruin. De Dekveders aan de bovenzyde van de Staart zyn wit , zo wel als de: Borft ‚ Buik; Dyén en Dekveders onder aan de Staart, uitgenomen eenige plekken van zwarte Vlakken, beft kenbaar uit de Afbeelding. De Pooten en Voeten zyn, gelykerwys in deslaatft befchreevene, van eene roode Kleur; hebbende ieder Voet vier Vingers, drie voorwaards aan elkander gewebd ‚ten een kleine; die los is, van agteren. Deeze Vogel was ook uit de Hudfons-Bday. gebragt door.den Heerslsram ,- en; zo ik geloove, nog nooit befchreeven ; hoewel ik denzelven, in eenige harde Win- ters, op de Markten van Londen in Hoenderkoopers Winkels meen te koop gezien te hebbem. Ik denk derhalve, dat het een van die Wintervogelen is „ welke aan de Noordelyke deelen, zo wel van Europa als Amerika, gemeen zyn. Het is door veelen opgemerkt, dat Per meer Watervogels Inboorlingen zyn van die beide. Wie- reldsdeelen, dan Landvogels, welke niet zo gemakkelyk de Straaten of open Zee ; van het eene Land in het andere, pafleeren kunnen. nad SISSI ISSSTE SSS SSS bes sack hb BAAL died en De Eend met den blaauw-gryzen Kop (49). Deeze: Vogel is wat groot om onder de Eenden geteld te worden; en fchynt den tammen Eendvogelsveel te overtreffen. Eenigen van deszelfs voornaamfte Afmee- tingen zyn alsvolgt. De Sneb is; van de Punt tot aan de hoeken des Beks, twee Duimen; tot aan het end van die breede deelen der bultigheid van de Bovenkaak, welke ter wederzyde van het Voorhoofd vallen, twee en een vierde Duims:- De - Wiek, toegeflagen zynde, heeft €lf Duimen; de Poot onder de Knie naauwlyks twee Duimen y de-middelfte Vinger twee Duimen en drie Kwartier Duims langte. De Sneb is rood van Kleur, aan de Punt zwart of donker. Het Grondftuk van de Bovenkaak, aan derzelver,bovenfte gedeelte, ftrekt zig op het Voorhoofd, weder: zyds, in de gedaante vanteen breede platagtige Boon uit. Aan den wortel van de Bovenkaak zyn de Vedêrs zwart, en loopen in het Grondítuk van de Snebbe mer drie hoeken; éénen.in t middensdes Voorhoofds, en aan ieder zyde één. Het Oog is ook.omringd met zwarte Veertjes , die agterwaards zig puntig uitftrekken. De Kruin en hetsagterfte vansden Kopeheeft eene lichtblaauwagtige Afchkleur: de zyden van den Kop „+ onder de. Oögen, zyn licht groen, en daar loopen eenige zwarte Vlakje {treepsgewyze van het Gog langs den Hals neder; fcheidende het Afchkleurige van het Groene. Onmiddelyk aan het Grondftuk van de Onderkaak, beneden, zyn de Veders zwart, en verdeelen zig Vorkswyze, gaande ter wederzyde van den Hals; terwyl de Keel daar tuflchen wit is, zo wel als de Hals in t ronde en de geheele Borft. De td Rug / Kk 0 Î he dd ; ke , : en „ (49) Anas Canadenfis Capite grifeo-cceruleo. Epw. Sp. s. Syf?. Nat. X. Gen, 6. Sp.4. Sierlyke Bend van Ao. T. 154. Anas Freti Húdfoniss Briss, Av. VI, p. Kanada. Nat. Hit. 1, D. V, STUÁ3 bladz; 25, 866. Anas fpebtabilis, Linn. Syt Nat, XIL Gen. 67. „ 4 r ge Dioimr fi Ke, je ä ET 4 s4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Rug heeft een donker bruine of zwarte Kleur, met eenen Purperglans: de grooté Slagpennen van de Wieken en de Veders van de Staart zyn donker bruin: de Slag* pennen in ° midden, of die naaft aan de eerften volgen, zwartglanzig Purper, met witte Tippen, maakende een witte Streep dwats over de Wiek; terwyl de overige Slagpennen, naaft aan de Rug, en de eerfle ty der Dekvederen boven de Slagpen- nen, insgelyks van. eene donkere of zwarte Kleur ‘zyn, met een Purperglans. De kleinfte Dekveders der Wiek zyn bruin rondom den geheelen Rand, die op de Borft valt, maar in ’t midden der Dekvederen van ieder Wiek is een witte Plek, Aan de binnenzyde van de Wieken zyn de Dekveders wit, uitgenomen eenige weinige licht bruine Vedertjes rondom het Gewricht of den Schouder van de Wieken. De Wit- heid van de Borft verdwynt trapswyze in de Kleur van den Buik die geheel Zwart is, De Dekveders van de Staart , zo wel boven als beneden , zyn glinfterend zwart ; doch de Staart heeft wederzyds eene aanmerkelyk groote, ronde, witte Vlak. De Poo- ten en Voeten zyn van eene vuil roode Kleur. De drie voot-Vingers zyn ämen ge- webd, met een {mal Vlies aan de inwaardfë Zyden van den binnenften Vinger: de agter-Vinger is klein, en heeft van onderen een Vinnetje. Deeze Vogel, ook uit de Hudfóns-Baay overgebragt door den Heer IsaM, foet geteld worden onder de tot nog toe onbekende, onafgebeelde- en niet befchreevene Vogelen. Zyne grootfte byzonderheid is het ongewoone maakzel van de Snebbe. SSSHSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSE ESSE SES PE ASA Di 1 De groote zwarte Bendvogel (5ó) Deeze is mede wat groot voor een Eendvogel, fchynende my grooter tezyn dan de gewoone Wilde Eend of Woord. Zyne voornaamfte Afmeetingen zyn. door my aldus bevonden. De Sneb is, van haare Punt tot aan de hoeken: des Beks, twee en een half Duim lang, en ftrekt zig wat langer uit aan. het Grondftuk van de Bo- venkaak; dat het allerverfte in den Kop fchiet. De Wiek, toegeflagen, heeft de langte van negen Duimen; de Poot, onder de Knie; is by de twee Duimen; en de middelfte Vinger derdhalf Duim lang. M RK ‘De Sncb is naar de Punt toe waterpas famengedrukt; dan: het Grondftuk-zo- hoog als breed, en aan de kanten met Tandjes bezet. Zy heeft een bleeke Oranje- kleur; uitgenomen in haar midden, omtrent de Neusgaten, alwaar zy rood is of Oranje, - In het breedfte deel van de Bovenkaak, naaft aan den Kop; bevindt zig wederzyds eert groote vierkantagtige zwarte Vlak, welke zig een weinig van de Snebbe verheft, vertoonende zig als of ’er iets op geplakt ware. De Sneb zelf is op deeze plaats-ook wat uitpuilende. Van het eene tot her andere Oog; ‘op de Kruin van den. Kop, trekt zig een witte Vlak in eene driehoekige gedaante uit, waar van de twee Stompe Punten aan het bovenfte der Oogen komen, ende {cherpfte Punt naar de Snebbe ftrekt , doch die niet aanraakt, zynde daar tuflchen zwarte Veertjes. “Aan het agterfte van deri Hals, effen onder den Kop, is een andere langwerpige driehoekige Vlak , hebbende haare fmalfte zyde naaft aar den Kop, en den fcherp{ten hoek nederwaards naar de Rug toe. Uitgenomen deeze twee witte Vlakken is-de.geheele Pluimagie van den Vogel zwart, zonder eenigen weerfchyn van andere. Kleuren. De Wieken nogthans en de Staart zyn van onderen zo zwart niet als. van boven, hebbende aldaar een don= “kere Afchkleur, maar de Pooten en Vingers zyn helder rood. De drie voorwaardf& Vingers zyn famengewebd , hebbende de binnenfte een Web of Vin-aan zyne in= waardfe zyde, en de agter-Vinger ook een klein Vinnetje, De Webben zo wel als de Klaauwen zyn van eene donkere Kleur. Deeze Vogel is, zo wel als de voorgaanden, uit de Hudfons-Baay overgebragt doorden Fleer Isram. Hy heeft, gelyk de laatft befchreevene, een aanmerkelyke byzons | der- (so) Anas Canadenfis major, niger. Eow. 4v, T. Anas perfpicillata. Linn. Syf?. Nat, XII, Gen. 67. Sp. 155. Anas nigra major Freti Hudfonis. Briss. Av. VL. 25. Syft. Nat. X. Gen. ór. Sp. 22, Bril- Eend, Nat. p. 425. Anfer maximus niger. Ray. 4v. 138. N. 2. Zijt. L, D. V. Stuk, bladz. 53. eN ZELDZAAME VOGELEN. 5e derheid in het maakzel van zyne Sneb, Myn Vriend, de Heer Henrv BAKER, Lid der Koninglyke Societeit, heeft in zyne Verzameling een Sneb , die volmaakt overeen= komt met de bovèn befchreevene. Ik geloof, dat deeze Vogel nooit in befchryving is gebragt, maar aangaande de Afbeelding kan ik het zelfde niet zeggen: want ik meen een Tekening daar van ontdekt te hebben, in een klein Stel Hollandíche Prin= ten van Vogelen, die te Amfterdam, door N, Vrsscrer, in ’ jaar 1659 uitgegeven zyn, alwaar hy Turma Anfèr geheten wordt. Hier komen alle de Merktekenen en het maakzel van den Bek met den mynen overeen. Ik vérbeeld my, dart die Vogel if Holland gebragt zal zyn uit de Straat Davis, waarop de Hollanders lang gevaren heb- ben. Miflchien zal ‘er van wegen hunne grootte , en dewyl zy zig by kleine Schoot len vertoonen, de gedagte naam aan gegeven zyn. E GEE EE EEDE ODE ADE ZEDEDN EEE AED De Bend met een lange puntige Staart (51). Deeze Vogel fcheen my de grootte te hebben van een Smient. Hier volgen ee- nigen van zyne voornaamfte Afmeetingen, Vande Punt der Snebbe tot aan de hoe- ken des Beks is een weinig meer dan anderhalf Duim langte. De toegeflagen Wiek is agt Duimen ;de Poot onder de Knie niet wel anderhalf Duim; de langfte Vinger een weinig meer dan twee Duimen; de langfte Veders in de Staart zyn agt Duimen lang: De Sneb komt met die der meefte Eendvogelen overeen ‚ hebbende niets aan- merkelyks in haare figuur, en zwart van Kleur zynde, uitgenomen naar de. Punt van de Bovenkaak, alwaar zy rood is, maar de eigenlyke Punt of Haak is zwart. De zyden des Kops, van de Snebbe agterwaards, hebben breede witte. Vlakken , die omtrent de Ooren in Punten uitlsopen. In deeze Vlakken zyn de Oogen. geplaatft, Het agterfte van den Kop is Afchkleurig. Hert overige van den Kop, de Hals en Borft, zyn Roeftig zwart, zo wel als de Rug en de Dekveders aan de bovenzyden der Wieken, wier grootfte Slagpennen donker of zwart zyn; de middelften, die daar aan volgen, bruin; de overigen, naaft aan de Rug, helderer roodagtig en de ' Dek- geders aan de binnenzyden der Wieken donker bruin. Onder aan den Hals, van agteren, Zyn de Veders van eene bruinagtige Kleur, zo wel als de Schouders of de Veders die de Rug van de Wieken fcheiden. De Stuit en de Dekveders van de Staart hebben een zwaärte Streep, nederwaards door dezelven loopende, met witte Vederen wederzyds. De twee middelfte Veders van de Staart zyn zwart, lang, {mal en fcherp gepunt, fchietende vier Duimen voorby de andere Vederen uit: de naaften daar aan zyn Afchkleurig: de naaften uitwaards worden wit en verkorten trapswyze tot aan de buitenften toe, die de kortften van allen zyn. De Buik en de Dekveders onder aan de Staart zyn wit; de Pooten en Vingeren roodagtig bruin; de Webben, welke de drie voorften famenvoegen, donker of zwart. Hy heeft een Vin aan de binnenzyde van den binnenften Vinger: de agter-Vinger Js klein ; met een aanhan- gende, Vin en de Klaauwen zyn donker. | bn / A1 | Deeze Eendvogel, ook uit de Hudfons-Baay overgebragt door den Heer Isnam, was, zo ik geloove, nooit afgebeeld geweeft ; maar, zo ik meen, door Wormigs, als een Yslandfche Eend, befchreeven. Men kan eene overzetting van zyne befchry- ving vinden in Wirrovanesy Ornitholdgie, pag. 364, onder den naam van de Scherpflaartige Vslandfche , by de Tslander s Havelda genaamd. Mooglyk zal, derhalve, deeze Eend een Inboorling van Amerika alleen zyn: want Ysland kan men billyker voor een gedeelte van Noord-Amerika rekenen dan van Europa, alzo het nader aan het onderftelde Vafte Land van Groenland , (een gedeelte van Amerika, ) is, dan aan eenig gedeelte van Europa (*). | PLAAT (sr) Anas Caudâ acutâ Canadenfis. Enw. 40. T‚156. LD, V.Srur, bladz. 56. Anas Íslandica Havelda. Worm, Mus. 302. Wirr. Ore (*) [Deeze onderftelling van den Heer Epwarps Hith.2oo: Raj. Av. 145. N. 14. Bruss, Av. Vl.p.379. vervalt t'eenemaal, dewyl deeze Eend ook in Sweeden Anas Hyemalis, Linn. Sy/?. Nat, XIL Gen. 67. Sp. 29. voorkomt, wordende aldaar Winter- Eend geheten. ] Syft. Nat. X. Gen. Ór. Sp. 26, Winter-Eend. Nat, Hijt, O 2 36 VERZAMELING ván VOGELEN: sstessssessssssstsssssssssse ss sss sssssstsist ie S: PURA ACTOREN | De kleine bruine Eend (52). Deeze Vogel heeft omtrent de grootte van een Taling, naâr welke hy, in geftal- te, veel gelykt, fchoon hy ’er in Kleur grootelyks van verfchille. Eenigen van zy= ne voornaamfte Afmeetingen zyn als volgt. De langte der Snebbe is, van de Punt tot aan de hoeken des Beks, een Duim en een Kwartier: de toegeflagen Wiek is zeven Duimen; de Poot onder de Knie vyf vierden Duims en de middelfte Vinger by detwee Duimen lang. aid ee Mn mt De Sneb is zwart, aan de kanten met Tandjes, en een weinigje haakig aan de Punt van de Bovenkaak. De Veders rondom deszelfs Grond{tuk zyn wit, en bedekken püntswyze het midden van de Sneb; welke zelf wederzyds naar * Voorhoofd met een hoek pointeert. Daar is een Streep van donkere Vederen tuflchen de Sneb en het Oog , welke het witte in Vlakken boven en beneden de Streep verdeelt. De Vogel heeft ook een witte Vlak agter ieder Oog, omtrent de plaats der Ooten: het overi- ge van den Kop is bruin, zo wel als de Hals en het begin van de Borft, taar lich: ter aan het voorfte van dén Hals en Borft. De Rug, Wieken en Staart, zyn vân eene donkerbruine Kleur; de grootfte Slagperinen der Wieken allerdonkerft en byna gwart; de Dekveders lichter en helderer bruin; die aan de binnenzyde der Wieken van eene donkere Kleur, met een weinig vuil wit gemengd; de zydeh des Lighaams, onder de Wieken, donker bruin, doch flaauwer dan de Veders op de Rug. De Borft wit, en dit Wit is overdwars met helder bruin getekend tot dan de Dyén toe; die; zo wel als het Onderlyf en de Dekveders onder aan de Staart, van een lichter en don- kerer Bruin, dat overdwars in gebroken ffreepen gemengeld is, zyn. De Pooten er Voeten zyn van eene donkere Kleur, hoewel Zig een doffe roodheid aan het voorfte van de Pooten en het bovenfte der Vingeren vertoont. De Webben , die dezelven fâ- menvoegen , zyn het allefdonkerfte of zwart; Het maakzel der Voeten komt met die van den laatft befchreevenen overeen. | oe ke A Alzo ik dus van veele Vogels uit de Hudfons Baay gehandeld héb, zal hét niet onbil- lyk zyn. iets te zeggen van dat gedeelte der Wereld, en verftout my zulks te trekker uit de Reistogt van den Heer Értis derwaards, die, fpreekende van het verfte gedeel- te, daar zy kwamen in Straat Wager, het volgende zegt. „ Ik kan nogthans niet nas > laaten te melden; dat wy , ín het opklimmen van deeze Bergen, eenskláps een zó » grootsch, zo treffend en zo yzelyk Gezigt hadden; als miffchien ooit de Oogen def » Stervelingen verbaasd heeft. ‘Terwyl wy langs den Oever liepen, fcheenen de ge- » richelde Rotfen van boven ons over * Hoofd te harigen: op fomüige plaat{en waren! 5 Watervallen, die van de eene Klip op de andere nedergulpten : aan anderen hingen 5, gedrochtelyke Yskegels, op ryën, agter elkander, gelyk de Pypen van een ver- „ baazend groot Orgel: maar het allerakeligfte van de Vertooning maakten de ver= „ gruisde Klipfteenen, voor onze Voeten leggende, die blykbaar fcheenen van de tops spender Bergen door de uitzettende kragt der yzelyk harde Vorft afgeborften, en s, dus met een onbefchryvelyk geweld nedergeploft te zyn op de plaatfen ; daar zy thang in puinhoop lagen. Ik noem het Ruïnen; want zy waren het inderdaad. Indien ’er > reden is voor een hartgrievend denkbeeld, wanneer wy de plaatfen door den Oorlog ;, of door-den Tyd verwoeft befchouwen; zo is het gemakkelyk reden te geeven » vart nog veel fchrikkelyker aandoening, die men hebben moet door het zien van „ zulke verbaazende Gedenktekenen van eene verwoefting, welke de Natuur zig zelf s, heeft aangedaan ®. (52) Anas Canadenfis minor fufcus, Enw. Av. T. 157. Nat. X, Gen ór. Sp. 3r. Kleine Amerikaanfche Eend, Querquedula Freti Hadfonis, Brrss. 4u. VL. p.469. Anas Nat. Eift. ID. V. Stuk, bladz. óo, minuta. Linn. Syl. Nat, XIE Gens 67, Sp. 36. Syfö, ij | VE R- £ Arbutus caule erecto, jelüs glabrs Jerrats bacas polyfpermis en Jann „Spee. SIET) dr ad Vultur barbatus. U Ae Pae Der artael er. en! / hf EM oww 1} hik Lun Prw. Sac. Ces, Agest N°J. VF That. Tab .[ VE L,Schiymann Kulp et ged, Le Vautour barbu En £ Tab II Ger Kinae [falef 5 W, IIa Mies pico felis breviorbus, corus parvis beuneibbus Lants Rand. The Newfoundland Wie Aruce' Fr Mill Deet. er: z 7 dijn 7ë B er AAE ' ds aad vw, del gn ED Gd Ae, Ad Br Ji ‚4 IOT -= Pyvargus Accipiter, Lanadenlis. N° 2 7 Mhal Osneus erpomend VAR, Aodtandud, (im) WeÂd chassh eiken OELEES Le Faucon a queue annelée. ien, Thi gr: f El „ vlnna pen Ea =y EK in Tab. Der fleine reende tend orantenfarbe indian (che $ alsk, dn q JA Spec 1JI. nf. er baden/s nanum dlharie folo H. j Zik, zo, mn tn er .. Wie Mlanvelfrake … | Tate HE WDertorva folks ternas ferraté NNI 7 À IN Zerztera trap larllos BauÂ, pia, 522, g.eduards dln, lun PSC Aaeste. ZA. Sehgmann fe. et gu. Garrulus, degeztoratents NA "Ira La Corneille bleue ed meteen Ek nen ne Tab.V: Phare arbanlar onbe BES u Jola acuminata fubthus dertatn variet(? Linn.493. OER Mofembrganthomsgn perfohutum folus mazoribus tria — cantus Dll.H. ik El, tags J240. Di Mo L WT Et, 4 Le gran sig on de Paradis. } R | se), « /á Tab VI. Der (Gapramnde org, Der arofferen 9 | arabdtesvoagl E zurpureo. Boerh. Aad. alt. Géluards ad vo del. San £ sm Le Roydes Ouleaux de Ear nen Manucodiata Rex. — TON IEN d: Er H nere Er et Ak mn Erg En MNI: HRS) Zifsmachaa cahpebus vorollam fuperartbus, vaude erecto ramofifimo Jr, Spec. 144n.b. @ varias felis Leneerlate- bnearbus, Anagalhs folar 7 vlado-hnearnbus, Code ramgfo dffd. brongr N ) j ' aaa. ze fil naborak == 4 lá b. per lenten vatream fpectatus. _ ertihiadr LEN Avis Paradsfzea flava. er ap (bene arab Les p aag ‘ CPS 0 Agen LA, Seligrraren ed | Venen. 7 Vilt. LOreau de Paradis de couleur d'or. en, eren, n ä Ie ie Ni N uk \ Tab. VIT. IJOrtfus racers sobebus As folks ME WE 7 Jun Spec EG HZ ON Gb/s glaber zagricans auk. pin.$90. lb EARN N ii Î MEAN Kl 4 NN \ AN , zi PSC Ag. a A \ N / ZAÀSehrmann frit et greud Pica Orentals caudà duabus penis longifhm.donatâ. Nes vergt NON mr Orleausu de Pie 4 Paradis. hl = el Der Specht mit drei Belger. Tab. TC | Ageratan folus ovato. | cordaks rugafis Hora. | glabra Traa Íp 43903 GEduard EPS CAM. a adddkidd Picus, anadenhs, pedibus tribus daestis donatis ‚N? KO) ed Bel. Le Priverd a tros On Zels _ hts AL A eens! Tab.X. Per amterte arl! ch e Ciso o gel” f | Graffda folir plaras cart Perses allot Dijk Nd bus Laan. Specalina, ON „Are vonbellato cocon Coza, var. pl: Ed: ‚ miet dia & Noo VE Hal. Le Mar tun Pecheur de U Amerique, W) war / 2 Ps Oeste ALLEL) err, (A avn) Boie. 4 P4 / : be J LL Lef PRA 0 $ / Br CE A. Sg 5 1E Z LE et) fà Pr 7 CL 5 LN Hhres fohes Johtarùs apiee acummnatbs undigue vamos cingernhbus, conas ovahs Ten” De An Abies Preece folus brevibus NIN | UNA cons minims Rand. N KOA | ZE Nor foundland black Spruce Hr Mill. Gard. Drct- Géduards ad ve. delin p bum P. AI Ó May : > ; IA. Seligmann feulp. dt greud. Phafeanus cornutus Beagalenús N° VET Le Phaulan Grau des Indes hd” or Et IN Dhs Vanafcljm énJiag Öef elbtn ais der Muvfansban. Tab. XI | f Vlragalus caulefvens erectrufeuhus, Horibus at Meteors, legurnantbus erectmuscuks nudie bum ds terech-depreffis muerone reflo Tina, Spec pra) Mfragalus filiguis erechs parum compreffis H Horen Rd G.dduards ads An FEN à Uro gallus mmor foemina cauda longore, (anadents. N° 49 7/47. Le Coq de Bruyere. a longue queue dela Baye de Hud. Lrdieedeg Ô Mhastd melt /( Ed out) Lind Mader GAO EL mars ein / / F d N Fe ik 4 ’ Tab.XII. « us chmarde geflecfie afel oder Sirefhülye Coflus Fnarumn Dale Pharmacol. 274 Coimel. F1, Melab, 25 Zianakua Hortus AMalab. XI. 15. 6. Shuards delin. | EP.S. C.M, ZM Shyam feulps.etgve. Vro gallus maculatus Cazaden/is, NI 5 IF Le Coq de Bruyere Mur et Marguete. A gararltndad, pe, bL 12 ie zel ba ra VAN Ga a ol „or Annen Cen SEO behseh. Loeks Aa vege Genearel EN Zuil) | OisSeragebhil. hs’ Tab.XIV Ahroon felis cuneiformi-ovats, Horibus Jesfibus Zaan, Sp. 488,2, Kal Meordes canarten/is procumbens Pluk, Alm 202, 508 4. Valck, Pl, Nor.246 cum Ho. Prooiden Aifpamer Lyychndis foho Huisfteu Hoxt,larlsruh | fi DROS ng / Ms” jl EEE EES 6. Edwards ad vw.del. (PSA: IMS : ERS Columba minor fulva Jamzeen/s N24 Dal. Za Perdrix de Montagne. Die aroffe amerivans(dhje S ehm alb zn Tab XV. Achille folar dentato laammahs mteg erbiras ap ee bvd Jaan. Jpec. 900, A19. IJ Ageratum Loaimahe folus oderum Mhriaarnart IJ Boerh, Jud Ip. 125. / Mi / Edvarde When Zl. Kd Sa LP. 5 £ Aij AA Sehigmann fe. et geeud. Hirundo caerulie a,Canadenkss. N35. V SA Le Sr and Martin de LÂmerig at ab SCVI 8 i) Die gmerieanifche e Dachrigalf. Der ari ES Sperfing oder Das grune A | Phypsahs OR ramus angulats glabrs Lzan. Spec ds A, £ Helge vader glabrum EEEN Joho Dll HElth, past AAI, Ro Ro (lig-nol de UAmerique Le Moineau verd. Tab.X VII. Das feljro Die amerteeniff ch e Örosmucte … Gibdaards ad viv, dean. Tufcimia e fufco etluteo varia. _Curucca, Jamdcenhs k Sarde Zofharcrtds) k LENA PE. m3 dad aelbe Deimláiferlein / SA scliemann Jeudps et ged Le Crimpereau noar et jaune Le Momneatr de (iik de VAmerigue Ee ps ve en r ' Hi res MAA en hk pe | _9 Mios Tar felis odora ballon Gihaden As Rat HEM Last.pd Ä E The Badm of Gilead Fr, MI Gard. Zit. ed. p.no. b. geedudde ad vw. delen, Rubicilla maxima, (ouadenlis. Perla avelraler (Eren) bal N°8 Val. Tab. XVII FAM Schiymann hubs Á geadd. Le Lros Pincon touge. (} vind IA yd ak = t ij ! } et mt 1 4 ker ' Tab XIX. Der apöfste refe nabel die De | | | 1 _Aléyran NA alharteum, frudeftens, magcime Aore bete, Jolus waneribus Jiptus Ee wverruoofis Sabator. Boerh. had. ), ge geene 4 ik ° ; | Ó. blur Udvard > CBS a EE Schomann aulos. e emeud. Fjuldem foemina. N°sg VJ. La femelle d gros Pincon rouge. (\ \ G. Eduards ad vw. deken. oec othrau fte S@ ceruleus, Ja geelentss. EP. of Ces Aa. N° Mal. lab XX. ed Y Schamann Jeudps. dE evcud. Le Gros-Bec bleu, d' due BL c Ze sAdeak df. bf LEÄ, B ke Ake ae — ‚ Tab.XXI Oer Sch reevogel aus Der info nsban. Zuphorbrun heptagonum fpuus longyffomis Hr apie frugyferwo Boerh zad. alt;p.230. dm le Eeund’ ark 00 mn ì A vond i NN NN Nn Mi AN nh ant NN G.dduards ad vw. del. Edd A LAM. Sehgmann feups et greud Novunt. Montrfrin gulla mag of, Gnadenlis. NEI IL. L Oifeau de Neiere, dede Baye de Hud(on. Cara =— y WD d ee) | Der Oomnicarercardinal de ME Tab. XXI. - ‚ Zvonymmus,. PE Bae fles, cap varrucarum zflar afperata zubonte Pli. ' | BiytTabus.f. 5. | jn Vi ij | AEEA ui een ra bs dal Mind pl ban) Pr Saaless. Aaest. 7 ann Jeuips. dl ev ubrcilla 4rerza, Hllugchby, U.24f | N° 22 TA L e Domintcain Cardinal , Re IE: NE î iin „ Tab XXIII. | : vuiter Stte figs ; | 5 -L, 2 hed: 5 _ @. 4duards ad uw, dln, dede SA Sehgmann feed d goud Cardueli affinis viridis. 23 VED. Le Chardonneret verd - a+ mp HOL Ld Lanarra,degolenls. An mas et foemima. lem Pew, Sac. laos, Ay EN AJ AN anflinge ius (ngo la. Tab XIN. | SOS EMS slgmann Jeulps. el gecud 4 Deux lanottes dafferentes dAagro/a. u 3 ie nh er iijn GS Ges, Ttsszen 5 GR 1 Eangslla Bd eden coloribus nondum perfecis.N “25. 77 al de | |, Oileau peint. Ae K td HER HEN Meld Der fint muk dem Bleiten Baie Tab. XXVI. Ahh » deln f : 5 2 AAM Sechg /oudh s Ot vaceud.. A cli bum Prw. Sac. lies. Agest, JDA lais Eran gilla ventre caeruleo, Zu golenhs, N22 ó. yi Dol. La Pimecon au ventre bleu EACS „Ono ENIG, Tab. XXVII. der ar (le Sranich aus ber Jit fansbau) 8 il lis bon” du vont, uh hd, RAT Mouw, d (lj KMT hint, pe | HN À HEIN COTL N A sold \ it OENE ERAAN NEN AN AN \ tn HE | hd lele G. Eduards ad vw, deb. | CRS. Zn Agertahs. ZA Selgmaan freit A geadd Noremb (Crus Americana) alta major. N° 27 7P41. La grande Crue de Ja Baye de Hudfon. NAME or Whoofsing Ótane er braure ud afthyfarbe Pranic ê . ® „Á jij Herd 8 haken | a Eert Mij. AA Schigmann foet ot geeud Dover La Crue brune et cendree. N° 28.7 Mal EN ay Ha LLL bnbe Tab. XXIX. N LA Re ; Ad Grus Numdiea, Nel , La Demarfelle de Nummdie. [ haan hdd Der afchfar be Reiger pus Jortf Otertfa « , hdd vd. RAND Neo Vi Ted. Ardea fufca, Canadents. Ündea Marrdcas, (Lr) Tab. AAA. WA A Sclijmaaa fps et greud. LeHeron cendre de lAmerigue feptentrional e. ars Pee 8 Lut Mero , Ha. XXXT. den Jl Ardea Stellaris, Guadents. Botarrnt ordner (Da) Bode IIET UK lm BSC Aayoft. N23) Mel. ZA. Selma an je. et geeud ; Le Butor de Ja Baye de Hudfon. . Die gvoffere amer Haffel! | lin 4 Tab. XXX A De AA Salman fcb grid Krak Fedo a Americana. ei ad Le grand Francolin de lAmerigue. bimgra Pedden, (Aime) Oad An RE eg Pee i . td er AET 4 Ee PERES BED hatin mare: Tab XXX. Dis vol gpbrifkee Bafel-hú EE Lun PrandlS 1 Agest. N° 557 It Ren. Wedoa Amercana, pectorerufo aZhAdir 9 4 TL. AM Schgmarn feulps. de geeud. Le Francolin 2 Zurtwine Rouge. ip HS va Pp rd Wife 3 Jadas mere | (je afel En aus peil bus Sun. E 7 Tab. XXXIV. 2 er wle afer Schmevf a | ee en | | en OPL, hek NP Ne AAM Selpmanm frúlps.et geead. Fe do a Ganadenks voftro dn recurvo. a Beccaline blanche. Totanus, Gwadents tempore hyberno albus. LaBeccafme blanche d' Etang: a Jambes rouses. E 8 Hs, j _ | ad sE Ee kl | | RE Tab. XXXV. Das flecfinte affer Hjir Á | | vais AA Seligrmaan fouls eb geeid. Pluvsatis viradas maculatus ventre mgro, (za f o 35 „a rt Le Pluvser mouchete. 4 tE, Da re « OR en. lr: Kg 4 dd Per Stembdrebjer aus der ijd ds Dan { ie « Nt N AN N NN SN NS) 4 éduards ad vw. delen. Morinellus, Ganadenls. ‚N° zEV Tl Le Tourne-pietre de Ja Baye de Zidon. lbfsilas ar erfored (bim) Itigen, Tab.XXXVIL. GEduards ad vw, delen, | OP SOD ME Tram Ome membranis circu. _N257 VT. laribus ad gitorum arteudos appenbs. latarepes fbleantung (Linn) Bn * AA Schrmann Jeulps et geeud.. Le Tringa rouge aux pattes de la Foulgue d' eau. Merl Phatarspe. 8 EAS ej # t- DieBaffedrfel err. Tab XXXVII 6 hadde mn ze nn ei Tranga fuleus Ganadenhs mas ventre albo APS. Les. Most membranis pedum cum precedente fimlibus. N° 58,7, £ obipes Leyppbereas (Leh ) Our Le Tanga male L / 2 el Ehrla rofl : ed Wes id EE Tab. XXXIX. geduards ad vw. del. CG allanula minor Gnadenks. Oorona earste drivwe) kad, Das Éleine Omertcant he B aff erhuhn. (PS. Cas. Myest- % AA. Seligrmann, Joudps. BK TN 50/7 Tal. La petite Foulque deau de Amer iq ue. Oa A flat A tj nd ' t G.huards ad vw, deken. CPrw.Sae les. Agestr Colymbus auritus et cornutus, minor, Gaadenhs, N40 Lil Tab. XL. EN Sigmar fadlps. drei, La Foulque a Aisrettes oua Cornes. k biste Ahr Mi J A , ik - Die Dine Úaüch Önte Tab.XLI. G.oduarde ad Vr ae esn DE Joh. Schaf Later foufas. A le % Crom Bio. Saclaas Magestahis. Colymbus Canadenfis, Arcficus Worm Tavavme N°4i Veil. ‘Le Plongeon Marquefe. _Norwegis. 7 Cabypbes AT) Blaek.Mberraledl olst, fi Tre nde EEE mr nan EED 4 DS 4 ope N eres etna eN Te re Der Kord liebe Bergiir Tab.XLIE. G-Eduards ad voo. debit or af eh Selipman Ercudik es . ed Shaft Leiter fealps Gan. Pri. Sac Caes.Mayestatis. 7 Pen swin Afrecfieus. roi N° 42 .V Veil. Le Penguin du Nord. sf G-Eduards ej va. deli. IM Schra geedit 5 Jk Schaf Lhizner rfeudps. Curri Pr. Sac aac M. larastatis. Avis Arcficus mas Üve Larus cauda tros LW Oigean Arcique qwon fippolë drradvus pennús lon giflämis donafa . Niese. Éfre le Mâle. Î il oi Rd Sn Á a cr erbrd-Vogel/Den MIA fier Die giË hälk. Tab.XLIV. Nn er: ili ieú — = en - =S GEduarde ad vir.dlin. AM Sclijmaï geedit Jahsrhfbeiterfhudps. Erk £ Cure Pha Sue. Laar. MAgartatis. Avis ica foemina. EE ) Oisearr Arcfigue qu'on fiwopole ien Noge, VlJhedl. Be is Eemalle el El er wilde dr. | Tab. xrv: N ENN | k ih N NN 1/16 (ANN NN / A: Lan \ ä / EN in bung! 2D 0 LITT Ny, „it L LAD Ere nnen . ma ERE : z Be pm ; Ge En î vla TM. Seligmann epcudit , Bn lei ie : Can Bi. Sac Llaes. Magestatss. F3 Zl Hi ‚cm capife pen maa= N45 VET. Le Cigne Sauvage ferenffaan Joh Shaft Leimer ffulps. ie oel ggie Gure he ® aanb | Tab XLVT. PE IM Selipmian gezidt OC hSdefeleimer fas Gun Brv. So.Cues. Majestatis 5 Anfèr ferus, Canadenlis. NEVI. | 1 Oie du Canada. ef 7 „Jelrgm 7 SEE Leao fe S. DN Sac-lras.Mafestatis. Anfer,Canadenlig, afis ecerudeis. Nig Verl. I Oie met Ailes Bhués. (Aar AAA d Cas Br barceestadh 4 Bb B Ottie, Ask Hi ha fi ‚) rn mn Den ni pen = mt je 3 E zet E == GLduards PIER mis fl .delag 4 En eN <4 dat. Gen Bay. Sac. Cres. Mazestatis N Arle, Oamadenliidens mactlatrs Npe VE heit. U Oie Mogueuse. ee Tae 4d 1 ii ‚6 pyepepefr aaypug apen 4 EC OP POS tk teng 5 EE a Ad gaats anwb gy if gef 2 Gp Weg pepe ron B gj ie Grofe marse-Érte os der Hud foms-Bey. Tbr. DN STEE DE ner SENT AN IN Tt 2} a EENS Te 5 NS ES EAT = 1 ESA SN hs Saen ERE < 7 EAT use 5, ee DS Eenes zeis ennn an eID le SSS n= É , ne à : eelt sbar at == == Eran nnn . Ei PERRE aen AES - En eN pn Ls nan " Er En > nnn nd a te Rees Pe : $ Dn en es OASES ce = GEduards ad viv. delen. IMSdippnarnn geadd. Joh Sthaflllitraar fa £, wedn, Our Pro. Se Aaas Mgzestars. N 05OVE Teil Le Gros Canard Noir: de ja Baye de Fudlon. . Prevor epa spra er pedo pods vanbjass y Vn) wp asap gam G ed nr nn: een » pn AEL me SANS rrd 2 8 cr : ne ze - es ee ee / Áäg-swoyputr aag, spo RN ed pe Ke 3 rrqer ie k 4 Á fas Ee syjuopewep tproupnus Seuy Eid # d akten oe EN lt (r Ai, BaN wi > Ee Pe SA rs 0 : EAK, “DUerd. jo vaag prevep 3H2d ar schrnf ara fo { - “ LEAO aiN: opmpsehoyrsongsosagpung Apnd ADUBJIS WL } | / A prgenvbe pr VD VPE Dy > / mijner et d nemen de pe veg fe” snopmy‘zoumu“ syuopeueg seuy ragpaepe panpsf ar Ì mij afraar GH vara} omajg nt … VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE en ZELDZAAME OVAEFRG KL EN. * SD BDD EL, Bedeker lee dei Bek Beede lik ei lelie Belet koe leide eel | BE Ar Aer Deth EIN De rood en blaanwe WP rflindifche Ruf (53). Dh Vogel is ontwyfelbaar, zo uit aanmerking van zyne Grootte, als van dè _ Verfcheidenheid van Kleuren, waarmede zyn Pluimagie praalt, de voornaam {te in het Gellagt der Pappegaaijen. Hy is ook de grootte van alle de genen, die my daar in voorgekomen zyn. De Staart niet befchadigd zynde, heb ik bevonden dat fommigen derzelven meer dan drie Voeten langte hadden, van de Punt des Beks tot aan het end van de Staart. De boog van de Bovenkaak, van het Voorhoofd tot aan de Punt des Beks gemeten, is byna drie Duimen; de Poot van de Knie neder- ‘waards nog geen anderhalf Duim, en de langfte Vinger, met de Klaauw, derdhalf Duim lang. De Bek van deezen Vogel heeft de Bovenkaak witagtig, uitgenomen aan ieder zyde naaft den Kop, alwaar dezelve donker is, zynde de Onderkaak byna zwart. Men vindt ‘er geene kaale Huid aan, die den Bek bedekt, gelyk in (ommige Pappex gaaijen. De Neusgaten zyn in het bovenfte van den Bek, effen binnen de Vede. ren, geplaatft. De Bek is groot en fterk; de Tong rondagtigen zagt. De zyden des Kops, van den Bek een goed end agterwaards, zyn in eene aanmerkelyke breed- te geheel Vederloos, en bedekt met eene witagtige, gerimpelde, ruuwe Huid. In de bovenfte deelen van deeze Plekken zyn de Oogen geplaatft, die Geele Oogkrin- gen hebben. De Kop, Hals, Borft, Buik, Dyën, het bovenfte van de Rug en de kleinfte Dekveders der Wieken, zyn zeer fchoon hoog of Scharlaken-rood. De Slagpennen hebben aan de buitenzyde een heerlyk Hemelfchblaauw, en aan de on- derzyde een flaauw rood: de eerfte Veders, naaft boven de Slagpennen , zyn van eene fchoon geele Kleur, hebbende eenigen deezer Vederen groene Tippen, en de blaauwe Slagpennen, die naaft aan de Rug komen, fpeelen in ’ groene; terwyl het agterfte van de Dye ook eenig Groen heeft, dat gemengd is onder het Rood. Het ‚ Onderlyf, als ook het onderfte van de Rug en de Dekveders boven en onder aan de Staart, zyn zeer fchoon Hemelfchblaauw. De Vogel behoort tot de genen, die eene lange puntige Staart hebben, wier Veders trapswyze naar de zyden verkorten ; zynde fommigen der langfte of middel-Vederen geheel rood, en de kortere of zyd- Vederen ten deele rood ten deele blaauw, met de Tippen blaauw en de Wortels tood. De Pooten en Voeten zyn met zwartagtige of donkere Schubben bekleed, - hebbende twee Vingeren voorwaards en twee agterwaards, gelyk in andere Pappe= gaaijen, allen mer fterke Klaauwen gewapend. | Dee- (53) Pfttacus maximus puniceus & cceruleus, Epw. canga. Marccr. Braf. 206. Pfittacus Macao. Linn, Av. T. 158. Plittacus Ara Brafilienfis. Briss. Av, IV. Sy/t Nat, XII Gen. 45. Sp. 1. Syf2. Nat, X Gen. 44: p. 184. T.19.f 1. Pltracus erythroxanthus, Gefn. 4v, Sp. 1. Weltindifche Raaf. Nat. Hift. I. D, IV, Srux, 721. Aeprov. Ornith. 1. p. 683. Plittacus maximusal- bladz. 236. ter. Ibid. p. 665. Wirr, Orn. 73. Ray. Av. 29. Arara= « VI. Deel, P 58 VERZAMELING var UITHEEMSCHE Deeze Vogel is een Inboorling van Amerika, en komt, zo ik geloove, overal tuflchen-de Keerkringen, niet alleen op ’t Vafte Land, maar ook op eenigen der Weftindifche Eilanden, voor. Ik heb 'er veelen, in Londen, by myne Vrienden en Bekenden gezien; waarvan ik eenen-der fraaiften en volmaak{t gevederden, die ik onder dezelven vinden kon, tot de Afbeelding uitgekoozen heb, Hy is de Ara- racanga der Brafiliaanen: zie MARCGRAAFS Hiflorie van Brafil, p. 206. De Heer ALBIN heeft twee roode Macao’s afgebeeld en befchreeven, doch geen van beiden drukt den weezentlyken Vogel uit. Ik onderftel, dat hy dezelven uit Aftekenin- gen, welke hem voorgekomen. zyn; ontleend zal hebben. Hy maakt ?er mannen van, en wel van twee verfchillende Soorten; zynde nogthans zo verdoold geweeft, van aan ieder de blaauw en geele. Maccao tot zyn wyf te geeven. Hy zegt, dat de- zelve uit de Ooft en Weftindiën overgebragt worden ;;doch nooit heb ik gehoord dat ‘er een uit Ooftindie was gekomen. Zie zyne twee roode Macao’s in zyne Hiftorie der Vogelen, den Maccan of Macao vanBrafil Vor, Lp. 11. en den Mac: caw van Jamaika, Vor. IL. p. 16. Onder de roode Soort heb ik , door befchous wing, Wyfjes-Vogelen gevonden; ook geloof ik niet, (het gene ArgiN verzekert) dat de wyven van die Soort blaauw en geel zyn: want de blaauw en geele Ma=-_ cao, naaft hier aan tebefchryven, is een war kleiner Vogel, veel zeldzaamer on= der ons, en buiten twyfel een geheel van de rood en blaauwen verfchillende Soort. PA Ar AL AE og AA De blaauw en geele WP oflindifcbe Raaf (54) Een weinig kleiner is deeze Vogel dan de voorgaande, en, volgens myn oors deel, de tweede in Rang van het Geflagt der Pappegaaijen. Hy fchynt in grootte met een middelmaatigen Huishaan te ftrooken, en komt in Geftalte met den ande- ren overeen. | De Bek is boogwyze krom, met het bovenfte gedeelte over het onderfte heen hangende, ens in zyn geheel zwart van Kleur. De Neusgaten zyn geplaatft aan het Grondítuk van de Bovenkaak, in een kaale witte Huid, welke zig aan de zyden van den Kop, rondom de Oogen, en een goed end wegs beneden dezelven uitftrekt. Deeze kaale witte Plekken, aan de zyden van den Kop, zyn doorreegen met fyne Streepjes van kleine zwarte Vederen , welke zig als met de Naald geftikt vertoonen. De Kring rondom het Oog is van een bleek geele Kleur. Hy heeft onmiddelyk onder den Bek een groote zwarte Vlak, die rond draait en aan de zyden opwaards loopt, omringende een gedeelte van de gezegde kaale witte Plek; gelyk de Afbeel. ding duidelyk vertoont. De Veders op de Kruin van den Kop zyn groen, en wor den in de Nek trapswyze blaauw. De bovenzyde van den Hals, de Rug, benevens de bovenzyden der Wieken en Staart, hebben eene uittermaate fchoone Hemelfch- blaauwe Kleur, met eenige verandering door Schaduwen. De kleinfte Dekveders, naamelyk, van de Wieken en Stuit, fpeelen een weinig in %* groene: de Staart en Slagpennen, aan derzelver bovenzyde, een weinig in *t purperkleurige : ook zyn alle de blaauwe Veders, op de Rug, Wieken en Staart, aan de onderzyde rood- agtig geel. Het voorfte- van den Hals, de Borft, Buik, Dyën en de Dekveders onder de Staart, zyn van eene fierlyke geel-Oranie Kleur, uitgenomen het agterfte van (54) Plttacus makimus cyano-croceus. Epw. Av. 193. T. 20. Ararauna. Marcer. Braf. 206. Plittacus T. 159. Aldr. Ornith. L. p. 664. War. Orn, rro, T, Ararauna. Linn. Sy/t. Nat. Gen. 45. Sp. 3. Sy/t. Nat. 15.-Ray. Av: 28. 181. SLOAN. jam. Ip. 296. Pfit- X. Gen. 44. Sp. 2. Nart. Hijt. IL. D, IV, Stur. bladz, tacus Ara Brafilien(is cyano-crocea, Briss. 4v. IV. p. 236, EN ZELDZAAME VOGELEN. ie) van de Dyèn, alwaar een weinig blaauw daar onder is gemengd. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn geel, het welke zig uitwaards vertoont aan het Gewricht of den Schouder, in het bovenfte gedeelte der Wiek, De Pooten en Voe- ten zyn van maakzel als de Afbeelding uitdrukt, en hebben allen eene zwartagtige of donkere Kleur. B: | “_Myne Tekening was, reeds eenige Jaaren geleeden;, gemaakt naar zodanig een leevende Vogel, ten Huize van zyne Genade den Hertog van RicHmonp in W hi- tehall. Hy is veel zeldzaamer dan de roode Weftindifche Raaf. Het is de Ararau- na (*) der Brafiliaanen: zie MarcaRaArFs Hiflorie van Brafil als boven. Argin heeft een zeer onvolkomen Afbeelding gegeven van deezen Vogel, dien hy verkeerdelyk noemt de Wyfjes Maccaw, onderftellende dat het de gade zy van den Rood en Blaauwen der voorgaande Plaat, Zie zyne Hiflorie der Wogelen, Vol, Ul. p. ro. _ Om de Hiftorie der Weftindifche Raaven op te luifteren , kan ik niet nalaaten uit den Reistogt van den Kommandeur (thans Lord) ANsoN een fchoone Plaats te ont- leenen, daar een Waterval op * Eiland Ouibo aldus befchreeven wordt. … Naby de » Noord-Ooft Punt van dat Biland ontdekten zy eene Natuurlyke Kaskade, welke „ (zo zy oordeelden) alles van dien aart overtrof, dat de Menfchelyke Konft of Vlyt tot dien tyd toe nog hadt voortgebragt. Het was een Rivier van helder Water ; > ongevaar tien Roeden breed, die nederliep langs eene fchuinte van by de veertig Roeden lang. Hert Kanaal, daar dezelve in liep, was Zeer onregelmaatig, zynde t eenemaal van Klippen gevormd: want de zyden en bodem beftonden uit groote afgefcheurde Blokken Steen, door welken de loop des Waters dikwils geftuit werdt. Dus liep het op fommige plaatfen fchuins af, met eene fnelle doch een= paarige beweeging; terwyl het op andere plaatfen, over de kanten van Rotfen, loodregt nederftortte. De geheele nabuurfchap van deezen Stroom was een fraaije Boflchagie en de yzelyke klompen Rots, die over ’ Water hingen, en door hun- ne verfcheiderley uitftekken de ongelykheden van het Kanaal veroirzaakten, wa ren met pragtige W oudboomen bedekt. Terwyl nu de Kommandeur, en de genen die met hem waren, onder % befchouwen van de Plaats het Oog geveftigd hielden op de verfchillende draaykolken en maalftroomen, op de Rorfen en Boflchagiën, kwam ‘er, (als * ware om het Gezigt te vervrolyken en te verlevendigen ,) een verbaazend School van Weftindifehe Raaven te voorfchyn, die over deeze Plaats op de Wieken zweevende, onder * fladderen en fpeelen met elkander, door het ‚ fchynen van de Zon op hun bont Pluimagie, eene allerheerlykfte Vertooning maak- ten: zo dat fommigen van de Aanfchouwers zig niet van een Soort van Verrukking onthouden konden, wanneer zy zig de Schoonheden erinnerden , welken hun voor- ‚> gekomen waren by deezen ongemeenen Waterval”, | er il ieleps vo: ON LV. De groote Kakatoe (55). Daar is een grooter en kleiner Vogel van deezen naam: de grootfte, hier te befchry- ven, heeft de grootte vaneen Raaf: de kleine is niet grooter dan een gemeene Duif De Kakatoe heeft een zeer grooten fterken Bek, met een Huid die het Grondítuk bedekt van de Bovenkaak , het Wasch genaamd ‚ waar in de Neusgaten -geplaat{t zyn, | en (*) [De Heer Epwarps heeft hier Araracanga; doch Srs. Mu. 1, p. 94. T. 59. 1, Ars. Av. II f, 12. dit iseen misflag, het moet Ararauna zyn: de voor. Errscu, 4v. IV. T. 50. Cacatua, Briss. 4v. IV. p. 204. aande heet Zraracanga. ] T. ar. Pttacus criftatus. Linn. Sy/t. Nat. XII, Gen. (55) Pfittacus albus criftatus maximus. Epw. 4v. T, 45. Sp, o2. Soft. Nat, X. Gen. 44. Sp. 16. Kakatoe. 160. Pfittacus albus criftatus. Aupr, Orn. Libr. II. C, 4. pe Hit, I, D. IV. Stuk, bladz. 254. 2 bo VERZAMELING van UITHEEMSCHE en die zelfde Huid gaat rondom de hoeken des Beks. De geheele Bek, met de ges zegde Huid, zyn blaauwagtig zwart, De Kop is, naar evenredigheid van het Lig- haam, groot; de Oogen zyn donker, omringd met een kaale Huid van eene lichte Afchkleur. De witte Veders, die den Kop bedekken, zyn zeer lang en lugtig, in- zonderheid op de Kruin van den Kop; kunnende de Vogel dezelven verheffen, dat zy een Vederbofch maaken, of in de Nek laaten vallen, naar het hem behaagt. Als hy zig gram maakt, dan zet hy niet alleen deeze Kuif, maar ook de Veders aan de zyden van zyn Kop, overend, en dan wordt men gewaar, hoe de Veders van de Kuif van onderen hoog Scharlakenrood zyn, ’ welk by de witte Kleur der Pluimagie heerlyk affteekt. Als hy de Kuif laat vallen, dan fchynt het roode van de onderzy- de daar door heen, en verandert het witte van de Kuif in een fchoone Rooze-of Ap- pelbloefem-Kleur. De geheele Pluimagie mag wit genoemd worden, fchoon dezel. ve in eenige deelen met andere Kleuren {peelt. Op de Rug heeft hy een fchooné Roomkleur; op den Kop en Borft een Roozekleurig wolkje; de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken en aan de onderzyde van de Staart, zyn helder geel gekleurd. De Staart is kort, hebbende de Veders van egaale langte, naauwlyks langer dan de Wieken: de Pooten en Voeten zyn Loodkleurig: de Vingeren twee voor, twee agterwaards, gelyk in andere Pappegaaijen. Edd Ik tekende deezen Vogel naar eenen uit Ooftindie af komftig, die op Bartholomeuss Kermis te Londen vertoond werdt. De kleine Kakatoe verfchilt van deezen weinig; dan in grootte, en daar in, dat hy de Kuif geel heeft, aan * end omkrullende , wan- neer hy dezelve in de Nek heeft laaten vallen. De Kleur en gedaante van deszelfs andere Lighaamsdeelen komen taamelyk met die van den grooten overeen. ALBIN heeft den kleinen, in zyne Hiflorie der Wogelen, Vol. Ill p. 12, afgebeeld. Het „Wyf van de grootfte Soort, (zo ik onderftel,) zag ik ten huize van wylen Doktot PruMPTREE; zynde vuiler wit, en zonder de roode Kleur in de Kuif. Ik heb ook te Copthall in Elfex, de Luftplaats van den Schildknaap CoNyERS; een ongemeen {choonen Mannetjes Vogel, van ‘de grootfte Soort, gezien, De beide Soorten heb- ben haare afkomft uit Ooftindie. Ik zal hier den Leezer eén kort uittrekzel mede- deelen, uit Cuurcmmurs Verzameling van Reizen, Vor. Lb p.45, genomen uit NAVARATTES Reizen, in ’t Spaanfch befchreeven. … Te Makaffer in Ooftindie is een groote menigte van een flag van Vogelen, welken men Cacatua noemt. Deeze zyn geheel wit, en fommigen grooter dan Hennen, hunne Bek is als die van een ‚… Pappegaay; men kan ze gemakkelyk tam maaken en leeren praaten. Als zy zig „… fchrap zetten, dan hebben zy een bevalligen zwier, door een Vederbofch op hun= „ nen Kop uit te fpreiden, die hun zeer fraay ftaat””. Ik onderftel, dat hy meent, door het vertoonen van die fchoone roode Kleur, wanneer de Veders uitgefpreid zyn. … De Portugeezen brengenze naar China, alwaar men die aan hun zeer wel betaalt” (*). Ik vind niet, dat wy nog eenige Afbeelding of befchry ving van deezen Vogel hebben. SISSI SS SS SSS SISI SSI SISSI SISSI SISI SISI SISISISSISIS Pd Aret LVL De Brafiliaanfcbe groene Pappegaay (56). Deeze Vogel is groot van {luk , overeenkomende met de grootfte Soort van tam: me zo wel als den zwarten Kakatoe , zal vertoonen. (*) [Linnzus zegt, dat zy in China woonens het | d (56) Pfttacus viridis Brafilienfis. Epw. Av. T, 16í, welk dan- wat zonderling luidt. Zyn Ed. betrekt de Kleine en Groote tot eene zelfde Soort, en hier van komt het, dat ook de Afbeelding uit het I, Deer van Srga, dat reeds in’t jaar 1734 uitgekotmen is, door hem aangehaald wordt, terwyl Epwarps dit in 175r aan ’ licht gaf : want daar is de kleine met de geele Kuif afgebeeld , dien Epwarps ons ook in 't vervolg, Pfíittacus Brafilienfis Fronte rubrâ. Briss, Av, IV. p. 254 Groene Pappegaay met blaauwen Backen. Krern. Píitta- cus Brafilienfis. Linn. Syt. Nat. XIL Gen. 45. Sp: 36. Syft. Nat. X. Gen. 44. Sp. go. Brafiliaanfche Pappegaay. Nat. Hift. L. D. IV. Stuk, bladz. 266. EN ZELDZAAME VOGELEN 6 me Duiven, en fomtyds in grootte den bekenden Afchgraauwen Pappegaay, met de roode Staart, overtreffende. De Bek, van maakzel als in andere Pappegaaijen, is geheel Vleechkleurig, uit- genomen het Wasch aan het Grondftuk van de Bovenkaak ‚ waar in de Neusgaten geplaatft zyn, en % welk donker is. Hy heeft aan den rand van de Bovenkaak we- derzyds een bogtje ‚ doch geenen eigentlyken hoek, gelyk in veele Pappegaaijen. Het voorfte van den Kop , geheel rondom den Bek, is fchoon Scharlakenrood: de Oogen zyn van eene donkere Kleur , ftaande in een ligt Afchkleurigen Kring van eene kaale Huid. Ten deele onder, ten deele agter ieder Oog, aan de zyden van den Kop; _is eene rondagtige Hemelfchblaauwe Plek. De Kruin van den Kop is geelagtig groen: de Nek en Rug donkergroen: het onderfte des Lighaams, van de Keel tot aan de Dekveders onder aan de Staart, helder groen, een weinig naar *t Geele trekkende, zynde de gedagte Dekveders licht{t en geelft. De grootfte Slagpennen van de Wie- ken zyn donker; de middelften hebben haare buiteníte Baarden geel, terwyl de ove- rige Slagpennen, naaft aan de Rug, groen zyn met geele Randen. De eerfte en tweede ry der Dekvederen, boven de Slagpennen, zyn ook geel gerand en donker groen; de kleine Dekveders lichter groen: de Schouder of rand van de Wiek ‚ by het Gewricht, is geel, en wat laager, daar hy op de Borft valt, met roode Vedertjes bezet. De groene Veders, op het agterfte van den Hals en de Rug, zyn donker= agtig paarfch gerand: de Stuit en Dekveders boven aan de Staart zyn groen, zo wel als de middelfte Veders van de Staart, waaraan roode volgen, en de buitenfte Ve- der, wederzyds , heeft haaren uitwaard{en Baard blaauw. De onderzyde van de Staart vertoont zig rood, doordien de binnenfte Baarden van alle de Veders die Kleur hebben. De Tippen van alle de Staartveders zyn, zo wel van onderen als van boz ven, fchoon geel gekleurd, Hy heeft twee Vingeren voorwaards en twee agter- waards aan ieder Voert, gelyk andere Pappegaaijen. De Poòten en Voeten waren gedekt met ruuwe Schubben, van eene bruinagtige Afchkleur. De Afbeelding is gemaakt naar een leevenden Vogel, ten huize van een Kooijen- maaker, daar de Pappegaay en Kouw uithangt, in Crooked- Lane te Londen , die ook een Koopman was in uitheemfche Vogelen. Hy berigtte my , den Vogel gekogt te hebben van temand, die denzelven uit Brafil hadt overgebragr. Dezelve werfchilt veel van de groote groene Pappegaaijen, die gemeenlyk tot ons komen uit de Weftin= diën, en ik geloof, dat wy ’er nog geene Afbeelding of befchryving van hebben. SSSSISSSSSSSSSSSSSESSSS SSS SS SSS SSS SS ESSE SIE S: P L A A T LVIL De ‘groote groene Weflindifche Pappegany (57). Dit is een Pappegaay van de grootfte Soort , zynde in grootte gelyk miët, of zelfs grooter dan, onze grootfte tamme Duiven. Hy heeft den Bek witagtig, met eenen aanmerkelyken hoek aan de kanten van de Bovenkaak wederzyds. De Neusgaten ftaan redelyk digt by elkander, in het Wasch. dat het Grondftuk bedekt van de Bovenkaak. De Oogen hebben Goudkleurige Krin- gen, en zyn omringd met eene Vleefchkleurige kaale Huid. Het voorfte van den Kop, tot aan de Oogen toe, is Hemelfehblaauw ; het overige fchoon geel, met ee= nig mengzel van Rood, ter plaatfe daar het Geel zig met het Groene van den Hals ver= (57) Pfttacus viridis major Occidentalis. Eow. 4v. vus. Linn. Sy?. Nat. XII. Gen. 45. Sp. 32. Syft, T. 162. Pfittacus viridis Capite luteo Fronte Ceeruleâ, Nat. X. Gen. 44. Sp. 27. Bonte Amazoon. Nat, Hift, Priscn Av, IV. T. 47. Pfittacus Amazonicus varius, 1, D.V, Stuk, bladz. 263. Briss. 4v. IV. p. 28r, T, 26, f. 2, Plittacus elli | WL, Deel. | Q 62 VERZAMELING van UITMEEMSCHE vereenigt. De geheele Hals in % ronde, alsook de Rug „ is groen, De grootte of buitenfte Slagpennen der Wieken, zyn aan haare Tippen donker en by de inplanting groenagtig; de naaftvolgende zyn Hemelfchblaauw getipt en laager Scharlaken roòd; de binnenften, naaft aande Rug, zyn groen met geele Randen. De Dekveders, naaft boven de Slagpennen, zyn geheel groen; de kleine Dekveders Goudgeel, eni deeze Kleur wordt een weinig verzagt doof het Groene vat de gedagte Dekveders daar onder, % welk ’er door heen fpeelt. Op den Schouder van de Wiek, naby hee Gewricht, zyn eenige roode Vedertjes onder de geele vermengd. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn groenagtig geel, en de Slagpennen aan de bin= nenzyde zeer blaauw groen. De Borft en het Lyf zyn licht blaauwagtig groen, de Veders met eene donkere Franje. De Dyën, het Onderlyf en de Dekveders oni- der aan de Staart, zyn geel. Het Donsagtige gedeelte van de geele Veders aan den Kop; de Wieken en het Lyf, is van een roode Kleur. De Stuit is gedekt met groene Vederen, die geel getipt zyn. De Dekveders aan de bovenzyde van de Staart zyn groen, zo wel als de Staartveders zelf, wier kanten een weinig geel zyn, meat de uitwaardfe Baarden der buitenfte Vederen blaauw. De. binnenzyde van de Staart vertoont zig gedeeltelyk rood; alzo de binnenfte Webben der Vederen, naar onderen toe, rood zyn. De Tippén inwaards zyn donker groen. De Pooten en Voeten! zyn van maakzel als in andere Pappegaaijen, met donker bruine Schubben gedekt, en hebben de Klaauwen zwartagtig. Deeze Vogel behoorde in eigendom aan mynen Waardigen Vriend, den Schild- knaap James THEOBALD, die hem aan my zondt;, onmiddelyk na dat hy geftor- ven was. Hier door had ik gelegenheid om hem naauwkeutiger te onderzoeken, dan ik den leevenden Vogel zou hebben kunnen doen. Deeze Pappegaaijen zyn te Lon- den vry gemeen, en, hoewel waarfchynlyk van eene zelfde Soort zynde; verfchillen zy doch wel een weinig van elkarider. In fommigen heerfcht het Geel meer, in ans deren minder, en het éerfte heeft, geloof ik, meeft in de Mannetjes Vogelen plaats, De gemelde was een der fraaiften, my voorgekomen. De Heer ArgBiN heeft hem ia zyn Derde Volumen, p. 11, uitgegeven; alwaar hy, doch valfchlyk, zegt, dat de Pooten riederwaards tot aan de Voeten met Vederen bekleed zyn. Hy noemt denzelven de Barbados Pappezaay. Ik hope, wanneer ik Vogels üitgeef, die reeds door ArBIN in Afbeelding gebragt waren; dat myne verbetering in de Tekeningen my verfchoonen zal. PLA A TP LVIL De Afchrraanwe en roode Pappegaay (58). Deeze Vogel heeft ongevaar de grootte van een tamme Duif, of van den ge- woonen Afchgraauwen , [dien men anders de Blaauwe Pappegaay noemt] met de roode Staart, daar het een Soort van is, of mooglyk even de zelfde, toevallig in Kleur van- Pluimagie veranderd, : | De Bek is zwartagtig , krom alseen Haak, met hoeken aan de kanten van de Bo venkaak, De Tong is rond aan ’e End, zwart en zagt. De Neusgaten zyn redelyk digt by elkander geplaatft, in het witte Wasch, dat een gedeelte des Beks van bo- ven bedekt. … Dit Wasch fchiet met een hoek wederzyds onder de Neusgaten op den Bek; zodanig als ik het nooit in andere Pappegaaijen waargenomen heb. De zyden van den Kop zyn gedekt met Plekken van eene kaale Huid, van witagtige Kleur, | | | wel- (58) Pfttacus cinereus rubro-maculatus. Epw.4v. 45. Sp. 24. Syft. Nat: X, Gen. 44. Sp. 20, Nat. Hijt. T. 163. ref, ad Erithacum. Linn, Syy?. Nat. XII, Gen, LE D,IV.Stuk, bladz. 257 « EN ZELDZAAME VOGELEN. 63 welke voorwaards zig tan den Bek voegen. In * midden van deeze Plekken ftaan de Oogen, die naar evenredigheid klein zyn, mèt helder geele Oogkringen. De Pluimagie van den geheelen Vogel (uitgenomen’ de Staart) is een mengzel van Afch- graauwe en roode Vederen. Eenige weinigen, naamelyk, van ieder Kleur, zyn plekswyze by elkander, over den geheelen Kop, den Hals, het Lighaam en de Wieken, geplâarft; ’t welk een uitvoerige mengeling maakt van de Kleuren, die beiden donkerer zyn op de groote Veders der Wieken, dan elders. De Staart is ges heel rood, met de Vederen kort en egaal van langte, niet veel de langte der :Wie- ken, wanneer die toegeflagen zyn, overtreffende. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in alle andere Pappegaaijen, en gedekt met eene ruuwe gefchubde Huid; welke donker Afchgraauw of zwartagtig is. De gewoone Afchgraauwe Pappegaay komt zo zeer met deezen overeen, dat ‘het Afdrukzel voor beiden zou kunnen dienen. De befchryving van den Bek, de Oo- gen, Staart, Pooten en Voeten, is volmaakt de zelfde. Al het verfchil beftaat daar in, dat de gewoone zyn Pluimagie over’ geheele Lighaam Afchgraauw, lichtet aan de Stuit en ’t Onderlyf, en donkerer op de groote Slagpennen heeft, Deeze Vogels komen van Guinée, aan de Kuft van Afrika. De gewoone Graau- we zyn in Londen bekend by den naam van Guinea Birds, dat is Guineefche Vo- gels. De Heer Baronet Hans SrLoane heeft my verhaald, dat de roode en blaauwe Soort gevonden wordt op een Eiland, dat in bezitting der Portugeezen is, leggende aan de Kuft van Afrika in den Atlantifchen Oceaan, onder de Evennachts-Lyn, het Biland van St. Thomas genaamd. Ik tekende deezen Vogel naar ’t Leven, ten hui- ze van Sir CHARLES WAaGeER, in den jaare 1736. Hy werdt vervolgens aan Sir HANS SLOANE prefent gedaan, die hem thans, in den jaare 1750 ten zynen Huize in Chelfea in ’ Leven heeft. WirLouausv heeft, pag. 114, de befchryving ont- leend van den Afchgraauwen Pappegaay van ALDROVANDUS; door wien gezegd wordt, dat zy komen van Mina, een Indiaanfche Stad, en ArriN zegt ’er van, in zyn Hiftorie der Vogelen, Vor, 1. p. 12: deeze Soort komt uit Ooftindie. Ik oor- deel dat zy beiden mis hebben; alzo ik verzekerd ben, dat de genen, die wy er van bezitten, uit Afrika, en gemeenlyk over de Weftindiën, ons toegebragt worden door onze Handelaars op Guinée, die onze Suiker-Eilanden van Slaaven voorzien (*). De gemengeld Afchgraauwe en roode Pappegaay was nog. niet befchreeven. WENDE EDE ET BD WEE OTT EIDO HDPE Pakitelde Adder dak, De Kleiner Groene Pappegaay (59). Deeze is een weinig kleiner dan de voorgaande Pappegaaijen , zynde van de groot- te eener middelflag Duive. Onderfcheidingshalve mag hy de Groene Pappegaay, met een rood , blaauw en geelen Kop, geheten worden; alzo dit by zyn groene Plaimagie heerlyk affteekt (4). | De Bek is van eene witagtige Kleur, met zyne Punt en de zyde daar nevens don- ker, hebbende de Bovenkaak een Golfje of Hoek in haaren Rand, ter wederzyde. Aan het Grondftuk is, in’t bovenfte gedeelte, een witte Huid, het Wasch genaamd, | | | | waar (*) [Cujusmodi omnes ex Mina Civitate D. Georgit _Pfittacus Autummalis. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 45. Indic adferri afunt , zegt Arprovanpus van den Sp. 27. Syt. Nat. X. Gen: 44. Sp. 31. Amerikaan- Afchgraauwen Pappegaay. ‘tIs zeker, dat hy $t. Geor- fche Pappegaay. Nat. Hijt. I, D. IV. Stuk, bladz, 266, ge del Mina, aan de Kuft van Guinée, daar mede be- (f) [Hee Franfch Onderfchrift op de Plaat, le plus doeld, en dus geenszins in de plaats der afkom{t mis- petit Perroquet verd, dat is de allerkleinfte Groene Pap- getaft hebbe, gelyk de Heer Epwarps oordeelt. ] pegaay, luide gebrekkelyk. Want die van Plaat LXIII, (59) Pfittacus viridis minor Occidentalis. Epw. Áo. flegts le petit genoemd, is kleiner dan deeze, T, 164. Pfittacus Americanus, Baiss. Av. IV, p. 293. 6 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE waar in de Neusgaten zyn geplaatít. De Kringen rondom de Oogen zyn van eerùì heldere Goudkleur, en de Oogen ftaan in een klein Plekje van een kaale witte Huid. Het Voorhoofd, tot aan de Oogen toe, is gedekt mer Scharlakenroode, het agter= fte van de Kruin des Kops met blaauwe Vederen. Van het Grondítuk der Onder- kaak, ter wederzyde van den Kop, ftrekt zig een Oranjekleurige rondagtige Plek nederwaards uit onder ieder Oog; zynde het overige van den Kop, de Keel en Hals, groen ; het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit en bovenzyde van de Staart, donker groen: het voorfte van den Hals, de Borft, Buik en Dyén, helderer groen; het Onderlyf, en de Dekveders onder aan de Staart, zeer licht groen, naar ’t Geele trek- kende. De grootfte Slagpennen der Wieken zyn donker, met een weinig Blaauw aan de randen van de buitenfte Baarden der Vederen; die naaft aan dezelven volgen zyn blaauw getipt, en rood aan het onderfte van haare uitwaard{e Baarden; de bin- » nenfte Slagpennen, die op de Stuit vallen, zyn groen, gelyk ook alle de Dekveders der Wieken, uitgenomen die van de zogenaamde Bafterd-Wiek , de groote Slagpen- nen bedekkende, welke blaauw zyn. De Schouder van de Wiek , die op de Borft valt, is geel, De Pooten zyn kort. Van de Vingeren ftaan twee voor-en twee agterwaards aan ieder Voet; die altemaal met een ruuwe gefchubde Huid, van eene Loodkleur of Afchgraauw, gedekt zyn, hebbende de Klaauwern donker. — Deeze Vogel was in bezitting van de Gemaalin van den Heer CHaRTES WAGER, die my met een Gezigt daarvan, ten Huize van gezegden Heer , op het Admiraaliteits- Hof, verpligtte. Mevrouw verhaalde my, dat dezelve uit de Weftindiën gebragt was, maar Zy kon niet zeggen van welke Plaats. Ik heb de origineele Tekening met alle de befchryvingen van Pappegaaijen, welken ik vinden kon, vergeleeken, doch my is ’er geene voorgekomen, die daar mede ftrookte: des ik geloof, dat hee een tot nog toe niet befchreeven Vogel is. : dE BEER DEE ABCE dd ken Pd AN A A LX. De. Pappegaay met een Valks- Kop (6o). Deeze Vogel heeft ongevaar de grootte van een kleine Duif, en is merkwaardig, doordien hy naar evenredigheid de Staart langer heeft, dan gewoonlyk in die Pappe- gaaijen, wier Staartveders van gelyke langte zyn. Hy heeft den Bek zwartagtig of donker van Kleur, vry Haakig en met taamelyk diepe uitfnydingen aan de zyden van de Bovenkaak. De Neusgatén zyn taamelyk digt by elkander geplaatft in het Wafch, dat het Grondftuk van de Bovenkaak bedekt. De Oogen hebben Kaneelkleurige Kringen en rondom zig een kaale Huid, van eene donkere of zwarte Kleur. De Kop is geheel met bruine Vederen gedekt, even als wy dit zien in (ommige Valken; zynde het middelfte gedeelte der Vederen licht en de randen donker, het welk een bevallige fpeeling maakt. De Hals in de geheele rondte, als ook de Borft en Buik, zyn gedekt met fierlyke roodagtig purperkleurige Vederen, met Tippen of Franje van helder Blaauw, hetwelk een aangenaame verandering van Rood en Blaauw op gebroken dwarfe Lynen voortbrengt. De Rug, de Stuit en de bovenzyde der Wie- ken zyn fierlyk groen, de Tippen van de grootfte Slagpennen donker blaauw , en de bovenzyde van de Staart is groen, uitgenomen de zyd- Vederen, die donkerblaau- we Tippen hebben. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn geelagtig groen, zo wel als de zyden des Lighaams onder de Wieken; terwyl de Slagpennen | aan (6o) Pfittacus Orientalis Capite Accipitris. Epw. 40. Pfittacus Accipitrinus. Linn. Syft. Nat. XII, Gen, 455 T. 165. Pittacus elegans. Crus. Ewot. 365. Ray. 4ù. Sp. 38. Syt. Nat, X. Gen, 44. Sp. 32. Bruinkop. 32. Pûttacus varius Indicus. Brass, dv. IV. p. zoo. Nat. Hijt, 1, D. IV, Stuk, bladz. 267. EN ZELDZAAME VOGCBLEN. 63. aan de binnenzyde en de Staart van onderen, blaauwagtig zwart zyn. De Dyên en Dekveders onder aan de Staart zyn helder groen: de Pooten, Voeten en Klaauwen; van maakzel als in andere Pappegaaijen, altemaal zwart of van een donkere Lood= kleur. Getergd wordende zet hy de lichte Veders aan zyn Hals overend , zo dat die een foort van Kraag of Kuif maaken. Deeze Vogel behoorde aan den Weledelen Lord DUNCANNON, van wien ik vry= heid kreeg, om ereen Afbeelding van te maaken in zyn Hotell op Cavendish-Squa- re; wordende my gezegd, dat de Vogel uit Ooftindie af komftig was. Onze Lands: man, de Heer WirLougusy , geeft in zyne Ornithologie, uit Crusrus de befchry= ving van eenen Pappegáay, die, zo ik oordeel, geen ander, dan die hier door my befchreeven is, kan Zyn. Zie Pag. rig, Regel 4, van zyn Werk in’ Engelfch, My is geen andere Afbeelding bekend van deezen Vogel, zo dat ik hope; dat een Aftekening en befchryving van denzelven, onmiddelyk naar *t Leven, den Lief heb= beren niet onaangenaam zal zyn. De befChryving van Cuusius, by WirLoucm BY, is zeer kort, en fchynt alleenlyk van een gefchilderden Vogel ontleend te zyn. PL A AT LXh De Witkoppige Pappegaay (61). Deeze komt in grootte met de kleinfte Soort van Duiven ovêreen. De Pappegaai= jen van dir flag verfchillen in fchoonheid van elkander. Sommigen hebben den Schou» der of den bovenkant der Wiek, daar dezelve op de Borft valt, rood; anderen niet. Eenigen zyn zeer rood aan den Buik: anderen hebben aldaar flegts een weinig rood; onder ket Groen gemengd. De Mannetjes zullen mooglyk in Schoonheid uitmunten, gelyk gemeen is by de meefte Vogelen. Ik heb een groote menigte van deeze Soort in Londen gezien, dewyl deeze zo gemeen by ons zyn als eenigen van de kleine groene Pappegaaijen. De hier befchreevene was geenszins van de fchoonften jn zyn Soort, als den Schouder van de Wiek niet rood hebbende. De Bek is taamelyk dik en flerk, van eene witte of flaauwagtige Vleefchkleur;, met eene haakige Punt, en uitgehoekte Randen, gelyk in de meefte Pappegaaijen. De Tong is rond, zagt en van eene donkere Kleur: de Neusgaten zyn in een witte Huid, het Wafch genaamd, aan het Grondftuk van den Bek, redelyk digt by el kander geplaatft. Het Voorhoofd is tot aan de Oogen toe, en tot aan het midden van de Kruin des Kops, wit: de Oogen zyn Kaneelkleurig, met een zwarten Oog- appel, en omringd met eene kaale zeer witte Huid, Agter het Witte op den Kop zyn de Vederen blaauw, met een weinig rood doormengd. Het Blaauwe, agter de Oogen voortgaande, heeft eenige donkere Vlakken onder zig gemengd, omtrent de plaats der Ooren. De zyden des Kops, onder de Oogen en den Bek, aan de Keel; zyn van een fchoone Scharlakenroode Kleur, vermengende zig met het Groene aan den Hals. Het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit en Dekveders der Wie- ken, zyn groen; de grootfte Slagpennen blaauw met donkere Tippen: ook zyn eé- nigen van de eerfte ry der Dekvederen, die naaft boven de Slagpennen vallen; blaauw, De overige Slagpennen, naaft aan de Rug, zyn groen; zo wel als de Staart aan haa- re bovenzyde; maar de uitwaard{e Baarden van de twee buitenfte Staartvederen zyn blaauwagtig, en de onderzyde van de Staart heeft de Veders aan de Tippen groen; en verder naar deù Wortel rood. De Borft, Buik, Dyên en Dekveders onder jk e (61) Plttacus viridis Capite albo, Epw. Av. T. 670. Ray. Av. 3r, Linn. Sy? Nat. XII. Gen, 45: 166. Pûittacus viridis Fronte albâ, Collo rabro. Friscu. Sp. 3e. Syt. Nat. X. Gen. 44. Sp. 26, Witkop, Nats Av. IV. T. 46. Pttacus Martinicanus. Briss. 4u. Hift, 1. D, IV, Stuk, bladz. 263. IV. p. 242. Pfittacus leucocephalus, Arpr, Orn. Í. p. VL Deel, 66 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE de Staart zyn groen van Kleur, hebbende het midden van den Buik een mengeling of Vlak van Rood, die aan haare kanten trapswyze in het Groen verfmelt. De Poo- ten, Vingers en Klaauwen , zyn van maakzel en geplaatft even als in andere Pappe- gaaijen, altemaal van eene donkerbruine Kleur. De groene Veders op de Rug en de Dekveders van de Wieken en Borft, hebben een zeer fial randje of franje van eene donkere of zwartagtige Kleur. Deeze Vogel behoorde my zelf toe. De Koopman in Vogelen, van wien ik hem kogt, zeid my dat dezelve uit Coftindie overgebragt ware, doch ik geloof eer, dat hy een Inboorling der Weftindiën is, om dat ik er veelen van gezien heb, en dat Vo- gels uit Ooftindie zeldzaamer zyn. Schoon WiLoucHgY in zyne Ornitbologie, pag. 113, ons de befchryving van deezen Vogel, door ALDROVANDUS, medege- deeld, en ‘er eene befchryving van hem zelf bygevoegd heeft; nogthans , dewyl ik er nergens een Afbeelding van vind, hope ik dat deeze Aftekening naar % Leven, met een byzonderer befchryving dan eenige der voorgemelden , aan de Lief: hebbers niet onaangenaam zal zyn, SSSSSSSSSS SSS SSS SES SSS SS SSS ESS SSS EIS SEE Ris A BA PP LXIL, De Donkere Pappegaay (62). Deeze Vogel heeft ongevaar de grootte van de gemeene blaauwe Duiven, die in onze Duivekotten broeden (*). Hy is merkwaardig, door een zeer flegte Kleurte hebben onder de Pappegaaijen, een Geflagt van Vogelen, die uitmunten in fchoon- heid van Pluimagie. De Bek is van figuur als in andere Pappegaaijen, als zynde op St midden van de Bovenkaak zwart, en hebbende de Huid, waar in de Neusgaten flaan, ook donker of zwartagtig. Het Grondftuk van den Bek is geel; het overige; tot aan de Punt toe, fierlyk rood. De Oogen zyn Kaneelkleurig, omringd met ee= ne witagtig Afchgraauwe kaale Huid. De Kruin van den Kop is donker of zwart- agtig: de zyden onder de Oogen en het agterfte van den Hals zyn groenagtig: de Rug is donker, de Stuit wederom groenagtig van Kleur, en de Staart aan de boven:« zyde groen. De uitwaardfe Baarden van de twee buitenfte Staartvederen zyn blaauw, en de Staart is van onderen donker groen, hebbende aldaar fierlyk roode Dekvederen. De Keel, ter langte van een Duim of meer onder den Bek, is fierlyk blaauw: de Borft, Buik en Dyën, zyn van eene donker bruinagtige Afchkleur: de Wieken zyn groen, maar de binnenfte Slagpennen, naaft aan de Rug, hebben geele Randen: de Pooten en Voeten, van maakzel als ín de meefte Pappegaaijen „, zyn met eene Schubbige Huid, die Loodkleurig is, gedekt: de Klaauwen taamelyk fterk en zwart. De Kleuren veranderen niet eensklaps in deeze Vogel, maar ieder Kleur vermengt zig trapswyze en verdwynt in de nabuurige Kleur, uitgenomen de roode Vlak onder de Staart, welke vry duidelyk bepaald is. | Deeze Pappegaay was in bezitting van mynen veel Geagten Liefhebber en Vrind, den Heer PrTER COLLINSON, Lid van de Koninglyke Societeit, die denzelven ee- nige Jaaren in ’t Leven gehouden heeft, en my noodigde om ’er eene Aftekening van te maaken, geevende my bericht dat dezelve uit Nieuw Spanje of Mexiko, op het Vafte Land van Amerika leggende, was overgebragt. Hoewel dezelve niet zo mooy is als veele anderen, houd ik hem doch voor zeer zeldzaam, als de eenigfte zynde van deeze Kleur, die ik het geluk gehad heb te zien, niettegenftaande myne vu vly- (62) Pfittacus fufcus Mexicanus, Epw. dv, T, 167. Nat. Hit. I. D. IV. Stuk, bladz. 256. Pûuwacus Nove Hifpanie. Brriss. Av. IV, p. 303. Pfit- (*) [Waarfchynlyk heeft Epwarps daar mede die tacus fordidus. Linn. S/?. Nat. XIL Gen. 45, Sp, 40. } Wilde Duiven bedoeld, Zeldoliegers geraamd, welke Syft. Nat. X, Gen. 44, Sp. 18. Graauwe Pappegaay. veelal in Duifhuizen, op ’ Land geplaatft, neftelen.} EN ZELDZAAME VOGELEN. 6 vlytige opzoeking van aardige en onbekende Dieren. Alzo ik niets, dat naar eene befchryving daar van gelykt, kan vinden, geloof ik hem zonder fchroom te mogen verklaaten voor een nog niet befchreevenen Vogel. | SSSSSSCSSSSSSSSSSESSSSSS SSS SSS ESS SERSE Bae Ap meel. De zeer kleine Groene Pappegaay (63). Deeze heeft ongevaar de grootte van een kleine Duif. Om iedereen in ftaat té flellen ter vergrootinge van deszelts Afbeelding tot de Natuurlyke grootte, zal de kennis der langte van eenig byzonder Lighaamsdeel genoegzaam zyn. De toege- flagen Wiek is zes Duimen lang ; zo dat de Afmeetingen in de Origineele Tekening tot die van deeze {taan , als zes tot vier en een vierde. - De Bek is licht Afchkleurig, aan Zynen Grondfteun byna wit en donkerft aan de Punt, zynde aldaar ook haakig krom. Hy heeft, aan de kanten van de Bovenkaak ; uitfteekende hoeken. De Neusgaten ftaan, vry digt by elkander; in een witagtige _ Huid, het Wafch genaamd; aan het Grondftuk van de Bovenkaak. De Oogkrin= gen zyn Kameelkleurig; de Oogappelen zwart; en rondom ieder Oog is een kleine Plek, van eene kaale licht Afchgraauwe Huid. De geheele Kop, de Hals en het Lighaam , Zo wel van boven als beneden, Zyn groen van Kleur, doch lichter en meer maar Geel trekkende aan de Keel, Borft, Buik, Dyên en Dekveders onder aan de Staart. De grootfte Slagpennen der Wieken zyn van eene dorikere of zwart= agtige Kleur, hebbende haare uitwaardfe Baarden, bykans tot aan de Tippen , blaauw; terwyl de overigen, naaft aan de Rug, groen Zyn. In de eerfte ry der Dekvederen bevindt zig eene roode Veder, die over het onderfte der blaauwe Vederen legt; maar alle de overige Dekveders der Wieken , zo wel boven als beneden, zyn groen. De middelfte Veders van de Staart zyn een weinig langer dan de zyd-Vederen , maar zo veel niet, dat zy ‘er eene lang- of fcherp-geftaarte Pappegaay van maaken. De bo- venzyde van de Staart is groen, uitgenomen de uitwaardfe Baarden van de twee bui- tenfte Vederen, die blaauwagtig zyn. De inwaardíe Baarden van de Staartveders zyn food; tot minder dan een Duim van derzelver Tippen, die geheel groen zyn, en de twee üitwaardfe Baarden van de twee buitenfte Veders, blaauw van boven, zyn van onderen licht groen. De Pooten en Vingers komen, in geftalte en plaatzing der Vin- eren, met die van andere Pappegaaijen overeen, en zyn gedekt met eene ruuwe, Schubbige ‚ Afchgraauwe Huid. Hy heeft taamelyk fterke Klaauwen, van eene - donkere Kleur. _— | Ik kan niet verzekeren, uit welk gedeelte des Aardkloots deeze Vogel af komftig ware, zynde gekogt van eenen Koopman in Vogelen, die ‘er my geen berigt van geeven kon. Ik houd hem niettemin voor een Weftindifchen, hoedanig de meefte groene Pappegaaijen zyn; die wy in Londen hebben, Hy hoorde my toe: ik heb hem eenige Jaaren in % leven gehouden. Het was een vlugge en gaauwe Vogel, klappende in een Taal my onbekend, Ik heb opgemerkt, dat de Pappegaaijen, naat hunne meer of minder grootte, min of meerder vlug zyn. Die van het grootfte Soort zyn lomp en traag, de kleinere behendiger en gaauwer, naar dat Zy minder grootte hebben, Ik weet niet dat deeze ergens is befchreeven, | | | PLAAT (63) Pfttacus minof viridis. Epw. 4v. T. 168. Pût- X, Gen. 44. Sp. 15. Parkiet van Cayenne, Nat, Hit. tacus Cayanenfis, Briss. Av, IV. p. 237. Plittacusagilis. LD. IV. Stuk, bladz. 253. Linn. Syt. Nat. XII, Gen. 45. Sp. 20, Syf?. Nat, R 2 68 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Sssssssssssssssdssssssssessssssssssss P LA, Aslanerdakl De kleine w it- Borflige Pappegaay (64). Deeze fcheen my omtrent de grootte te hebben van een Tortelduif of van de kiei- ne witte Duif jes, die wy in Kouwen houden. Ik maakte ’er een Tekening vans welke my nagenoeg Levensgrootte fcheen te zyn, en de toegeflagen Wiek afmee- tende bevond ik die vyf Duim lang, waar door men de grootte van het Origineel uitde Afbeelding, alhier voorgefteld, gemakkelyk kan beoordeelen. De Bek is haakig krom, heeft zyne kanten hoekig, en een fimalle Huid aan het Grondftuk van de Bovenkaak, waar de Neusgaten, in het bovenfte gedeelte, taame- lyk digt by elkander ftaan. De geheele Bek is van een bruine Vleefchkleur, aan het Grondftuk lichtft zynde, en naar de Punt toe allengs verdonkerende. De Oogkrin= gen zyn Kaneelkleurig: de Oogen geplaatft in Vleefchkleurige Plekken van een kaa- le Huid, die dezelven omringt , van weinig breedte, De geheele Kruin, boven de Oogen, is met zwarte Vederen gedekt. Van de hoeken des Beks af, loopen twee langwerpige groene Vlakken, onder de kaale Huid, die de Oogen omvangt, heen. De Keel en de zyden van den Kop zyn geel, wordende het agterfte van den Hals allengs Oranje-Kleur. De geheele Rug, Stuit en Staart, zo wel boven als be- neden , zyn zeer bevallig groen. De grootfte Slagpennen hebben haare uitwaardfe Baarden blaauw; de middelften haare buitenfte Randen Geelagtig: de overigen, naaft aan de Rug, zyn geheel en al groen, gelykerwys alle de Dekveders der Wieken, die op dezelven leggen. De Borft is, tot aan de Pooten toe, met witte Vederen gedekt: maar de zyden onder de Wieken, de Dyën, het Onderlyf en de Dekve- ders onder aan de Staart, zyn Geel of Oranjekleurig: de Pooten en Voeten, van maakzel als in andere Pappegaaijen, gedekt met ruuwe Schubben, die donker Afch= graauw zyn, en de Klaauwen zwartagtig. Deezen Vogel vond ik in handen van een Handelaar in Vogelen , die Herberg hieldt in bite Hart Yard, by het Strand, te Londen. Hy verzekerde my „ dat dezelve afkomftig ware van de Caracques, een gedeelte der Spaanfche Heerfchappyën op % Vafte Land van Amerika. Ik heb alle de Berigten onderzogt, welken ik tot Pappe- gaaiten betrekkelyk by verfchillende Autheuren kon vinden; doch daar is my geen voorgekomen, welk met den hier befchreevenen ftrookte. Het is een zeer Mooy Pappegaaitje, en, naar alle waarfchynlykheid niet befchreeven zynde, hope ik, dat men hem het uitgeeven waardig zal keuren. | | | SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS SSS SSS SSS EIS SISI PL AA T LXV. De eerfle zwartgekapte Lory (65). Deeze Vogel fcheen my toe, wat grooter dan een Tortelduif te zyn, maar niet volkomen zo groot als een gewoone Tamme Duif. De langte van de Wiek, geflooten zynde, was een vierde Duims minder dan zes Duimen; door welk Kenmerk ieder een naar deeze Afbeelding een andere van de Natuurlyke grootte maaken kan. : | De (64) Pfttacus minor viridis & coccineus , PeCtore (65) Pfittacus coccineus Orientalis Vertice nigro. albo. Epw. Av. T. 169. Pfittacus Mexicanus Peétore Epw, 4v. T. 170. Pfittacus Lorius Philippenfis. Berss. albo. Brriss. 4v. IV. p. 297. Pfittacus melanocephalus. 4u, IV. p. 225. T. 23. fig. 2. Plittacus Lory, Linn. Linn. Syy?. Nat, XIL, Gen. 45. Sp. 4r. Syft, Nat. X. _ Syft. Nat. XIL Gen. 45. Sp. 27. Syf?. Nat. X, Gen. 44. Gen. 44. Sp. 33. Wit-Borftige Pappegaay van Meziko, Sp. 24. Philippynfche Lory. Nat. Hijt. I. D. IV, Srux, Nat. Hit. 1, D, IV. Stuk, bladz. 268, bladz, 261. De Bek, van figuur als in andere Pappegaaijen , is Oranjekleurig; de Tong zwart, Hy heeft een donker Vleefchkleurig Wasch aan het Grondftuk van de Bovenkaak , waarin de Neusgaten, redelyk digt by elkander, geplaatft zyn. De Oogen hebben _ heldere Goudglanzige Kringen, en zyn mer Plekken omringd van eene donker Vleefch= kleurige kaale Huid. De geheele Kruin des Kops is gedekt met zwarte Vederen, die eenigen weerfchyn van blaauw hebben aan-het agterfte gedeelte. Het overige van den Kop, de geheele Hals, Rug, Stuit, de Dekveders boven op de Staart, de Borft, de Zyden onder de Wieken en het bovenfte der Dyën, zyn van een zeer fchoone Scharlaken-roode Kleur, vitgenomen een blaauwe Plek van agteren , tufichen de Hals en de Rug, die een weinig gebroken en doormengd is met het Rood; en een andere Plek van blaauwe Vederen aan het onderfte van de Borft, welke zig insgelyks vermengen en breeken onder de roode Vederen. Het laagfte der Dyën, de Onder= buik, en de Dekveders beneden aan de Staart, zyn allen van eene {choone Hemels= __‚blaauwe Kleur. De Staart is aan de bovenzyde blaauw, hoewel de middelfte Veders iets van een donker groene Schaduw hebben, en de binnenfte Baarden der Staartve- deren zyn geelagtig; zo dat de Staart van onderen geel is. De Wieken zyn aan de bovenzyde groen, maar fommigen der middelfte Slagpennen geel aan de randen van haare Baarden; zynde de binnenfte Baarden der Slagpennen zeer fraay geel, uitgeno- men dat zy donkere Tippen hebben, en de Dekveders aan de binnenzyden der Wie- ken rood. De bovenfte rand van de Wiek is geelagtig: de Pooten, Voeten en Klaauwen zyn taamelyk fterk, en gelyken naar die van andere Pappegaaijen, zynde allen van eene donker bruine of zwartagtige Kleur, met een ruuwe gefchubde Huid, Deeze Vogels komen uit Ooftindie. Ik zag den genen, naar welken de Afbeel- ding gemaakt is, in het Virginifche Koffyhuis, agter de Koninglyke Beurs, en een anderen in de Verzameling van wylen myn Vriend, den Schildknaap George Hor- MES, Regifter-bewaarder in de Tower van Londen. Deeze waren beiden dood en ‘opgezet. Ik heb federt een anderen van deeze Vogelen levendig uit Indie gebragt gezien, waarvan ik de Kleur der Oogen en andere Deelen, die wat flaauw zyn in gedroogde Vogelen , genomen heb. De naam Lory, heb ik van Nieumorr ontleend. Onze Landsman ALBIN, heeft een Vogel van dit flag in Afbeelding gebragt, wel- ken hy een Laurey noemt, en zegt van Brafil te zyn; maar ik durf verzekeren dat hy mis heeft. Ik acht zyne Afbeelding gemaakt te zyn naar eene Tekening by de gis, die voor een Prentwinkel was vervaardigd. Alle de Vogels, welken Argrn naar de Natuur getekend heeft, hebben allen een zelfde poftuur, hoedanig hy alle de zynen maakte: die een weinig van zynen algemeenen Regel afwyken zyn allen ge- leende Tekenirigen; gelyk myne Ondervinding dit my in veelen derzelven beveftigd heeft. Ik geloof, dat deeze Pappegaay nog niet naar ’ Leven was afgebeeld. PBA A TiS EAV De tweede zwart gekapte Lory (66). Deeze heeft ongevaar de grootte van de blaauwe Duiven; die gemeenlyk neftelen in onze Duivekotten. Het is een zeer vlugge en gaauwe Vogel onder de Pappe- gaaijen, huppelende langs een Rotting of Stok, door zig met de beide Pooten daar af te begeeven, en dan wederom een Voet verder daar op neder te zetten; welke atie ik in geene, dan die tot de Lory’s behooren, waargenomen heb, De 66) Pfittacus Orientalis coccineus alter, Vertice ni- _ leis.-Friscr. Av. T.44. Pfittacus Domicella. Linn. Sy/7. K ee Av. T. rzr. Pfittacus Lorius Orientalis Ins Nat. XII Gen. 45. Sp. 26, Sy/?. Nat. X. Gen. 44. Sp. dicus. Briss. 4v. IV. p. 222. T. 24. f. 1. Plittacusru. 23. % Juffertje, Nat, Hit. LD. IV, Stu , bladz, 200, fas, Vertice nigro, Alis viridibus , Femoribus coeru- WI, Deel 5 zo VERZAMELING var UITHEEMSCHE De Bek is Oranjekleurig, met een haak aan de Punt. De kanten van de Boven- kaak zyn gegolfd, maar niet fchielyk genoeg om hoeken te maaken. De Neusgaterì {laan taamelyk digt by elkander, in een donker Wasch aan het Grondftuk van de _Bovenkaak. De Tong is zagt, rond, glad en van eene zwartagtige Kleur: De Oogen hebben roodagtig geele Kringen, en ftaan in eene donker gekleurde Veder- looze Huid, De geheele Kruin is gedekt met zwarte Vederen, die eenen Purper- kleurigen Glans hebben: zynde het overige van den Kop, de Hals, Rug, Stuit en de geheele onderzyde des Lighaams, altemaal zeer fchoon Scharlakenrood, uitge- nomen een geel Halfmaantje op de Borft en eenige blaauwe Veders aan de Dyën, effen boven de Kniejen. De Wieken zyn aan de bovenzyden groen, met de groot- fte Slagpennen donkerft, hebbende de andere Slagpennen, en de eerfte ry der Dek- vederen naaft boven dezelven, iets Geels aan haare Randen. De rand of Schouder van de Wiek, by het Gewricht, is fierlyk Hemelfchblaauw. De binnenfte Dekve- ders van de Wieken zyn blaauw, maar worden donker of zwart, daar zy op de bin- nenzyden van de Slagpennen vallen, en de inwaardfe Baarden van alle de Slagpennen zyn fchoon geel, uitgenomen aan haare Tippen, welken zy donker hebben. De Staartveders zyn, zo wel boven als beneden, rood, maar trekker een weinig haar Purper aan haare Tippen. De Dekveders-van de Staart, zo wel van onderen als vari boven, zyn insgelyks rood; de Pooten en Voeten, van maakzel als in andere Pap- pegaaijen, donker Afchgraauw of Loodkleurig, met fterke zwartagtige Klaauwen. Deeze Vogel behoorde aan mynen goeden Vrind en begunftiger, den Heer Ba- ronet HANs SLOANE, ten wiens Huize ik de Origineele Tekening daarvan maakte. Deeze en alle andere Soorten van Scharlakenroode Pappegaaijen , die men Lories noemt, komen uit Ooftindie. Ik kan niet ontdekken dat van de hier befchreevene Soort tot nog toe gewag gemaakt of een Afbeelding uitgegeven ís, door eenig be= {chryver van de Natuurlyke Hiftorie. Deeze, denk ik, zal met de Af beelding van ALBIN bedoeld zyn: doch hy heeft denzelven een geelen Ring om den geheelen Hals gegeven, terwyl die op de Borft alleen moeft zyn geweeft. (Zie zyne Hiftorie der Vogelen, Vor. IL. p. 13.) Ik heb een grooter getal van deeze Soort, dan van de naaftvoorgaande of van eenige andere Lories, gezien, die allen zeer naauwkeurig met onze befchryving overeenkomftig waren. Po bt AA rE eo EWE De Scharlakenroode Lory (67). Deeze Vogel heeft de grootte van den laatft befchreevenen, of is gelyk aan eer kleine Duif, verfchillende van de twee voorgaande Lories hoofdzaakelyk daar in, dat hy de Kruin van den Kop niet zwart maar rood heeft. De Bek is Oranjekleurig , hebbende de Bovenkaak over de Onderkaak nederhangende en fpits gepunt even als in de overige Pappegaaijen. De kanten van de Bovenkaak hebben een Golf of Bogt, welke in de Afbeelding zeer wel is uitgedrukt. De Neusgaten {taan digt by elkan- der, inhet Afchgraauwe Wafch , % welke het Grondftuk van de Bovenkaak in ’ midden bedekt. De Oogkringen zyn fierlyk Cranjekleur, rondom de Appelen lich- ter en donkerer in de buitenfte Omtrek; zynde de Oogen geplaatft in kaale Plekken van eene Afchgraauwe Huid. De Kop, de Hals, % geheele Lighaam, zo wel van bo- (67) Pfittacus coccineus Orientalis , Alis ex viridi tacus Lory. Ray. Av. rsr. Pûttacus garrulas. Linn. & nigro variis. Epw. 4v. T. 172. Pfittacus rufus, Fe- Sy}. Nat, XIL Gen. 45. Sp. 25. Pfittacus Aurore. Syt. moribus & Alis viridibus. Friscu. Av. FV. T.45. Píic- Nat. X. Gen. 44. Sp. 22. Lory van Ceram, Nat. Hijt, tacus Lorius Ceramenfis, Briss, 4v, IV. p. 215. Plit- 1, D, IV. Srur, bladz, 259. EN ZELDZAAME VOGELEN. 5E boven als van onderen, als ook de bovenfte en onderfte Dekveders van de Staart; zyn zeer fchoon Scharlakenrood, uitgenomen de Veders aan het laagfte deel van de Nek; ef aan het begin van de Rug, die met Geel getipt zyn, maakende een gebro- ken geele Vlak. Het onderfte van de Dyën, effen boven de Kniejen, is groen; het bovenfte, even als het overige des Lighaams, rood: De grootfte Slagpennen der Wieken zyn donker groen, naar blaauw trekkende; de overigen, die op dezelven leggen, lichter groen. De Dekveders van de eerfte ry zyn geelagtig groen, de klei ner Dekveders hooge? groen, en de Vedertjes aan den Schouder ; omtrent het Ge- wricht, geel; maar de rand van de Wiek; een weinig beneden het Gewricht, is blaauw. … De tien eerfte Slagpennen hebben haare inwaardfé Baarden; byna tot aan de Tippen toe, die donker of zwartagtig zyn, rood, De Dekveders aan de binnen- pyde der Wieken zyn donker, met een geele Franje. De bovenzyde van de Staart is fierlyk blaauw, hebbende de middelfte VWeders een weinig met Groen gekleurd; terwyl de binnenfte Baarden der Staartvederen rood zyn met geelagtige Tippen: zo dat de onderzyde van de Staart zig geelagtig voordoet. De Pooten en Voeten heb- _ ben een Schubbige Huid, van eene blaauwagtig zwarte Kleur. | Deeze Vogel was in eigendom van de eerfte Gemaalin van den Hoog Wdelen Heer, naderhand Graaf van Orford ; die my verhaalde , dat dezelve uit Ooftindië was gekomen. Ik heb er vier van deeze Soort gezien, welke allen ín hunne Ken- merken en Kleuren overeenftemdert, hoewel een derzelven die minder flerk dan de anderen had, en deeze mag, zo ik vermoed, wel een Wyfje geweeft zyn. Ik ge- loof, dat wy nog geene Afbeelding hebben van deezen Lory, fchoon onze Lands- man, WirLoucnBy, eene befchryving daarvan aan % licht gegeven heeft, onder den naam van de Scharlakernroade Parkiet, met gröene en zwarte Wieken, (Zie zyne Ornithologie, p. 117.) ik heb gelegenheid gehad , om ‘er een volkomener befchry= Ning van uit te geeven, dan de Zyne, die wat kort is: aangezien ik den Vogel le- vendig aftekende, en hy vervolgens, geftorven zynde, aan my gezonden. werdt 3 om opgezet te worden; waar door ik naauwkeuriger ieder gedeelte in t byzonder onderzoeken kon, om myne befchryving te voltooijen. Ik ben verzekerd , dat dee- ge Vogel, zo wel als de twee laat{tbefchreevenen, altemaal byzondere en verfchil lende Soorten van Pappegaaijen zyn: want ik heb verfcheidene van ieder Soort ge- gien; die naauwkeurig in Kleur, Grootte en Kenmerken, overeenkwamen. SSSSSSSESSSSSES SESSIES SSS SSS SS SESSIES: P LA AT ,LAVIL De langflaartige Scharlakenroode Lory (68). _Deeze Vogel verfchynt hier in zyne Natuurlyke grootte. Hy onderfcheidt zig van de drie voorgaande hoofdzaakelyk daar door, dat hy kleiner is en eene langere aan t end gefpitfte Staart heeft: want de middelfte Veders zyn anderhalf Duim langer dan de kortfte zyd-Vederen. | Hy heeft , naar zyne grootte, een taamelyk fterken Bek, van maakzel als in de andere Pappegaaijen en van Oranjekleur, zynde aan de kanten van. de Bovenkaak een weinig gegolfd of geboogen. De Neusgaten ftaan digt by elkander, in een don= kere Huid, aan het Grondítuk van de Bovenkaak. De kleur der Oogen is my on- bekend; alzo het Origineel een opgezette Vogel was, doch wel geconferveerd, Rondom ieder Oog iseen kaale Plek, van eene donker gekleurde Huid, De ge- hee (63) Pfittactis coccîneus’Caudâ longiore. Enw. 4ù 45. Sp. rr. Syt. Nat. X, Gen. 44. Sp. 6. Roode Far- T. 193. Pfttacus Fortunarum Infuke. Briss. 4v, IV. kiet van Borneo. Nat. Hift.I. D, IV, Srux, bladz, 242 ps 373e Pfttacus Borneus, Linn, Sy/% Nat, XII. Gen. 5 erelid E 5 VERZAMELING van UITHEEMSCHE heele Kop, de Hals, het Lighaam zo wel boven als beneden, de Zyden Biter de: Wieken, de Dyën en Dekveders boven en beneden de Staart, zyn heerlyk Schar- lakenrood; doch het voorfte van den Hals en de Borft is lichter, met een weinigje geel aan de kanten der Vederen. De grootfte Slagpennen zyn rood, met groene Tippen; zo wel als de middelften;, maar de drie of vier overigen, naaft aan de Rug, hebben in ’ geheel een zeer fchoone Hemelfchblaauwe Kleur. De Dekveders der Wieken, van de eerfte ry, zyn rood met groene Tippen, gelykerwys de Slagpen- nen, die zy bedekken: de kleinfte Dekveders zyn geheel rood, uitgenomen de top der Wiek, by het Gewricht, welke groen is, ende binnenzyden der Wieken zyn bleekrood, behalve de enden der Slagpennen, welke donker zyn. De Veders van de Staart zyn een weinig gepunt, die in ° midden langer dan de zyd-Veders, en al- len doffer rood dan die van * Lighaam. De twee buitenfte Veders, en de Tippen van alle de anderen, zyn een weinig met Groen gekleurd. De onderzyde van de Staart is dof rood; de Dekveders onder aan de Staart (die in de Afbeelding niet vertoond worden.) zyn dof rood, met een heerlyk blaauwe Franje. De Pooten zyn van eene donkere of zwartagtige Sleur, en komen in gedaante met die van andere Pap- pegaaijen overeen; zynde de Vingers met zeer fterke Klaauwen gewapend. Dit overfchoone en zeldzaame Pappegaaitje is het eenigfte in zyne Soort, dat ik immer heb gezien. Her ftondt opgezet en op een Stokje zittende, te koop in ’ Raam van een Poppen-Winkel te Londen, daar ik het kogt. De Verkooper kon my geen berigt geeven, van waar het was gekomen. Ik onderzogt het naauwkeurig; eer ik er een Tekening van maakte, en bevond dat het de volmaakt Natuurlyke Huid had van een Pappegaay. Myn groote begunftiger, de Heer HANS SLOANE, heeft er , wegens de zeldzaamheid, een plaats aan gegeven, in zyne Verzameling van Na- _ turaliën, en daar werdt het gezien door een Heer, die zyn Ed. verzekerde, dat hy - eens een van de zelfde foort in * Leven had gehad, en dat zyn Vrind, daar hy het van kreeg, hem zeide, hoe het van * Eiland Borneo, in Ooftindie, gekomen was. Ik kan ?er nergens eenig Bericht van vinden, en geloof dus dat het nog, niet was be- {chreeven. SSS SISSI SISSISISISSSISSSSISSSISSS SIS SISSISSI SSS ESSE FL AA T LXIX De Lory-Parkiet (69). | De Afbeelding ftelt deezen Vogel in de Natuurlyke grootte voor. Schoon hy het Lighaam groen heeft , tegen{trydig met de andere Lories, wier Lighaamen ten grootften deele rood zyn, nogtans komt hy met de twee eerfte Soorten daar in over- een, dat hy de Kruin van * Hoofd zwartagtig blaauw heeft, en met alle de vier laatft befchreevene in de gedaante en Kleur van den Bek, de Voeten en de kaale Huid rondom de Oogen, alsook in het hebben van een roode Borft en Keel. In {choon- heid van Kleuren en fierlyke fchikking van derzelver veranderingen, wykt hy voor geenen der gemelde Vogelen. De Bek is van een heldere Oranjekleur, taamlyk Haakig, en aan de kanten van de Bovenkaak golfagtig geboogen. De Neusgaten ftaan in een donker Wafch, aan het bovenfte gedeelte van den Grondfteun des Beks. De Oogkringen zyn roodagtig Oranjekleur, omringd met Plekken van eene kaale Afchgraauwe Huid. De Kruin des Kops is gedekt met donkere Vederen, die een fchoonen blaauwen Glans hebben, | en (69) Pfttacus minor e coccineo viridis, Orientalis, _Kab, I. T. 6o. fig. 9, 3. Pfittacus ornatus, Lann. Sy/t. Epw. 4v, T. 474. Plittaca Indica varia. Brriss. 4v. Nat. XII. Gen. 45. Sp. 19. Syf?. Nat, X. Gen. 44. p. 366, Avis Paradifiaca Orientalis elegantiflima. Srs. Sp, 14. Bonte Parkiet. Nar. Hift. 1, D. IV, Stuw ‚bl. 251. T EN ZELDZAAME VOGELEN. #3 en ‘Onmiddelyk daar agter volgt een Maantje van Food Scharlaken Vederen, wels ker punten naar de Oogen wyzen. De Ooren zyn gedekt met donker blaauwe Vederen; waar agter een ftreek is van geele Vederen. De zyden van den Kop; onder de Oogen, de Keel en Borft, zyn gedekt met heerlyk Scharlaken roode Vederen, waar van die op de Borft aan de Tippen eene zwartagtig groene Franje hebben. Het agterfte van den Hals, de Rug, Wieken en de geheele onderzyde des Ligkaams, zyn groen, doch met eene kleine mengeling van Geel: te weeren een lange geele Vlak aan ieder Zyde, doör welke het Roode der Borft van het Groene afgefcheiden wordt, Op het midden van de Rug en aan de Zyden des Lighaams, zyn de Veders getipt met Geel, hetwelke zig in onderfcheidene Vlak: ken voordoet , hebbende de Wieken eenigen van de Slagpennen , naaft aan de Rug, met Geel gerand, zo wel als de Veders van de Bafterd- Wiek, maar voor ’ overige zyn de Wieken, gelyk ook de Staart aan de bovenzyde, benevens haare Dekvede- fen, volkomen groen, Ín ’t midden zyn de Staartveders lang, doch verkorten al- lengs naar de Zyden. Zy zyn van onderen rood, met geelagtig groene Tippen, eù hebben de Dekveders licht geelagtig groen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn van eene donkere Afchkleur; met twee voor- en twee agter-Vingeren, gelyk in al le andere Pappegaaijen. | Deeze Vogel behoorde aan den Wel Edelen Heet CrHartes WAGER, voor wiens Gemaalin ik daar van eene Tekening, en, met haar Verlof, ook eene voor _ my zelf maakte. Mevrouw verhaalde my, dat dezelve uit Ooftindie af komftig was3 welk denkbeeld ik, voor dat ik ’er naar vraagde, reeds had: alzo dezelve in zo vee- le opzigten met de Ooftindifche roode Lories ftrookte. Deeze Tekening was dan ge- maakt naar den levendigen Vogel. Ik heb federt een anderen gezien van deeze foort ; die opgezet was, verfchillende van deezen dóor een groote mengeling van Geel in het groene gedeelte van den Vogel ;, zo dat men naauwlyks zeggen kon, of het Groene dan het Geele de overhand hadde. Ik kan ’er geene befchryving van vin- den; zo dat het my ontwyfelbaar een niet befchreeven Vogel fchynt te zyn. “Het Juffertje , op de Plaat daar by gevoegd, heeft den Kop en * Lyf donkef groen; de Wieken vuil paarfchagtig bruin, met, eenige doorfchynende Vlakken. Ik „tekende het naar’ Leven, doch vergat aan te tekenen van waar het was gekomen ; naaft denk ik uit de Weftindiën (*). ee AS: TI ARN PD. DP De lang geflaarte groene Parkiet (70), Deeze Vogel is hier wat kleiner dan Natuurlyk voorgefteld, Hy heeft omtrent de grootte van de grootfte Soort van Lyfters, en zyn Staart is, naar zyne grootte, langer dan gewoonlyk. Zyn Bek, van figuur als in andere Pappegaaijen, is Vleefch- kleurig, aan den Grondfteun lichtft en donkerft naar de Punt. De Neusgaten ftaan in % Wafch aan het bovenfte van den Bek, De Oogkringen zyn uitwaards roodag- tig, maar trekkende naar Afchgraauw digtft aan den Oogappel, die zwart is. Ben kaale Vleefchkleurige Huid omringt ieder Oog. De geheele Pluimagie kan groen genoemd worden, doch heeft verfcheiderley Schaduwen, en trekt hier en daar naar andere Kleuren. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, benevens de bovenzy+ den (*) Läbellala Alis planis fufcis, Fafciâ albâ lineari. Arpr. Ornith, L, p. 678. Wirr. Ornith. 77. Ray. Libellula fafciata. Linn. Sy/Z. Nat. XII, Gen. 234. Sp. Av 33. Sróan. Jam. II. p. 297. Pfittaca. Br1ss. Av: zo. Gebandeerde Nat. Hijl.L. D. XII. Stuk, bladz. 27. IV. p. 319. Pfittacus rufiroftris, Linn. Sy/?. Nai, XI (zo) Pfittacus minor viridis Caudâ longiore. Enw. Gen. 45. Sp. 18. Sy/f. Nai. X. Gen. 44. Sp. 13. Av. T. 175. Pfittacus minor macrourus totus viridis. Roodbek, Nat, Hift. l. D, IV, Stuk, bladz, 249, VL Deel. DA VERZAMELING van UITHEEMSCHE à, den van de Wieken en Staart, zyn van een bevallig Groen, trekkende noch naär-% Blaauwe, noch naar * Geele, maar de juifte middelmaat tuflchen beiden houdende. (In ’ kleuren, weet men, wordt het Groen door vermenginge van Blaauw en Geel gemaakt.) Van onderen is de Vogel lichter groen, en meer naar geel trekkende dan van boven, De binnenzyden der Wieken zyn bleekagtig donker groen; wordende de Punten of Tippen van alle de Staartvederen trapswyze zeer blaauw Groen en ge- heel blaauw naby de Punten, die taamelyk fcherp zyn. De onderzyde van de Staart trekt naar donker Groen: de Pooten en Voeten zyn van eene bleek paarfche Vleefch= kleur, komende in maakzel en plaatzing der Vingeren met die van andere Pappegaai- jen overeen. | | __Deeze Vogel bevondt zig , in den Jaare 1736, in eigendom van de Gemaalin van Sir CHARLES WAGER, die my gebruikte, om denzelven voor haar af te tekenen, en de vryheid gaf, om ‘er ook een Tekening van te maaken , ten mynen dienfte, Haar Edele onderrichte my dat dezelve uit de Weftindiën gebragt ware. Ik heb dé Vogelkunde van WirrLougHgy doorbladerd, en ’er verfcheide lang geftaarte Pappe- gaaijen, allen groen van Kleur, in gevonden; daar hy bladz. 116 gewag van maakt; doch welke altemaal, in eenige weinige byzonderheden, van den alhier befchreeve- nen verfchillende zyn, en, alzo hy ‘er geen Afbeeldingen van gegeven heeft, dagt ik het niet oneigen te zyn; zulks van deeze te doen: - | Het gevleugelde Infekt, hier op een Takje zittende afgebeeld, is een Soort van Kapel, welke de Wieken maar weinig met Dons bedekt heeft, zo dat zy zig in de geelagtige Plekken doorfehynend vertoonen: Het Lighaam is beneden donkeragtig; van boven bruiner. De Grond der bovenfte Wieken is geel en Oranje, door elkan= der gefchaduwd; de onderfte Wieken zyn Oranjekleurig: alle de vier Wieken ges fprenkeld, gevlakt en gezoomd met Zwart; maar de onderzyden der Wieken heb» ben langs den Rand kleine witte Vlakjes, die zig aan derzelver bovenZyden niet vers toonen. My werdt verhaald, dat dezelve uit de Weftindiën kwam (°): CEE Eeen eed Pels A ACR LXXI. De rood- en blaauw-Koppige Parkiet (71). Deeze Vogel is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Het is gen fchoon kleirt groen Parkietje van de langftaartige Soort; hebbende deszelfs Staart de middelfte Ve- deren langft en de zyd Vederen allengs verkortende.. De hoeken, aan de randen. van de Bovenkaak , zyn fcherper en korter afgebroken dan in eenige Pappegaaijen: De Bek is aan de Punt zeer Haakig, van eene lichte Afchkleur of witagtig van bo- ven, en beneden wat donkeragtig gefchaduwd. De Neusgaten zyn in het Wafch geplaatft, dat den Bek van het Voorhoofd affcheidr. De Oogkringen zyn geel of Oranje; hoedanig eene Kleur ook de kaale Huid heeft rondom het Oog, dat gantfch niet gemeen is. Het Voorhoofd, van den Bek tot aan het midden van de Kruin, is hoog of Scharlaken rood; zynde het overige van de Kruin, agterwaards, van eene {choone Hemelfchblaauwe Kleur, die allengs verfmelt in het Groene, aan *t agter- fte vanden Kop. Van de Oogenaf langs den Hals, in de Nek, opde Rug, Wie- ken en Staart, is de Vogel taamelyk hoog groen, doch aan de Keel, Borft en de gez heele onderzyde, lichter groen, naar ’t Geele trekkende. De Slagpennen der ian | en; (*) Papilio Heliconius Polymnia. Linn. Sy/?. Nat, XII, #0. T. 176, Pttaca Brafilienfie, Briss. Zo. IV. p. 3394 Gen. 231. Sp. 58. Syf?. Nat. X. Gen. 203. Sp. 47. Plrtacus Canicularis, Lenn. Syft. Nat, XII. Gen.45. Sp. Nat. Hift. IL, D. XL Stuk, bladz 23r. 16. Syft. Nat, X Gen, 44. Sp. zr, Rood en Blaauw- (71) Pfttacus minor , Capite rubro cesraleogae.Epw. Kop Parkiet. Nat. Hijt. 1 D. IV, Stuk, biadz, 247. ee ee Shee EN ZELDZAAME VOGELEN, 75 ken, uitgenomen eenige weinigen naaft aan de Rug; zyn aán haare buitenfte Baar- den zeer donker Hemelfchblaauw gezoomd, maar de binnenzyden der Slagpennen zyn van eene donkere Aschkleur, en de onderzyde van de Staart is donker groen, De Pooten en Voeten Zyn witagtig Aschgraauw naar Vleefchkleur trekkende, en van maakzel als in andere Pappegaaijen. | Deeze Vogel. was de eigendom van Mevrouw WAGER, voorgemeld. Het was een zeer levendig, klapagtig of liever kakelend Parkietje, dat eenige weinige W oor- den duidelyk uitfprak. Zodanige als deeze komen uit de Weftindiën. Ik kan geene befchryving in de Natuurlyke Hiftorie daar mede overeenkomftig vinden, doch de naafte daar aan is die van de tweede Parkiet van MARCGRAAF , Tuiaputejuba ge- naamd: zie zyne Hijs. Avium. Libr. V. p. 206: hoewel ik niet denk, dat het de zelf. de Vogel zy, en, al was hy het, zou het noghtans niet oneigen zyn hem hier uit te beelden , aangezien die Autheur van geenen der Pappegaaijen, welken hy befchryft; eenige Afbeelding heeft gegeven; dan van den blaauw en geelen Maccao alleen. … De gemelde Mevrouw, veel liefhebbery hebbende in Vogelen, heeft door Pre- fenten en Koop een grooter Verzameling van leevende Vogelen, die zeldzaam zyn; by elkander weeren te krygen; dan eenig ander Perfoon in Londen, en ik ben een groot gedeelte van myne Verzameling van Tekeningen aan haare goedheid verfchul- digd, doordien zy my telkens kennis gaf van het nieuwe dat haar in de Handen kwam, BLEND EA P L A A T LXXII. De brainkeelige Parkiet (72). Deeze wordt hier ook in de Natuurlyke grootte vertoond. Hy is van het lang- en puntig geftaarte Soort; vertoonende de Staart zig, in dé atie en ’t poftuur, waar in » men hem hier ziet, wat korter dan in de weezentlyke evenredigheid tot het Lig- haam van den Vogel. | 1e De Bek is Aschgraauw, lichter aân den Grondftéun van de Bovenkaak , doch naar de Punt allengs verdonkerende, en de Onderkaak is ook donker. Het Wasch, daat de Neusgaten aan den Grondfteun van de Bovenkaak in ftaan, is ook Aschgraauw, De Bek heeft eenen taamelyk {cherpen Haak en de Randen zyn gehoekt of liever gegolfd. De Oogkringen zyn geelagtig Kaneelkleur, en de Plek van kaale Huid waarin het Oog geplaatft is, vertoont zig wit of licht Aschgraauw. Van het eene tot het andere-Oog, dwars over den Kop heen, loopt eene donker Hemelfchblaau- we Streek, van een half Duim breedte. De Veders op het Voorhoofd, naaft aan den Bek, de zyden van den Kop beneden de Cogen, de Keel en voor-Zyde van den Hals, zyn altemaal donkerbruin. Het agterfte van den Kop, de Nek, Rug, de bovenzyde van de Wieken en Staart; zyn met Vederen van eene bevallige hoog. groene Kleur gedekt. De tippen der groote Slagpennen zyn van boven blaauw, van onderen donker. De Schouders der Wieken by de Gewrichten en derzelver binnen- fte Dekveders;, zyn geelagtig groen. De onderzyde van de Staart is donker geel groen. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, hebben eene licht geelagtig groene Kleur. Het bruine onder aan de Keel breekt trapswyze af, en valt in Vlakken op de Borft, De Pooten en Voeten zyn van eene bleek bruinagtige Vleefchkleur ; {taande de Vingers gelyk in andere Pappegaaijen. Deezen Vogel zag ik ten huize van een Heer in York-Buildings, in het Strand, al __(72) Pfttacus minor Gutture fufco Occidentalis. Epw. Sp. 17. Syft. Nat. X. Gen. 44. Sp. 12. Bruinkeel -Par= Av, T. 177. Pittaca Martinica. Briss. Av. IV. p.356. kier. Nat. Hijt. I, D, IV. Stuk, bl, 248, Pfittacus eruginofus, LinN. Sy//. Nat, XII. Gen. 45. Ea / 56 VERZAMELING var UITHEEMSCHE alwaar ik, om eene Aftekening daar van te maaken, gezonden werd door een and Heer, die my gebruikt. Myn Vrind, voor wien ik de Tekening maaken zou; ver: haalde my, dat deeze Vogel uit de Weftindiën was gekomen. Het aanmerkelyk= fte daarin is de bruinheid aan het onderfte van den Kop en de Keel; daar de Kieús ren in de Pappegaaijen doorgaans vrolyk over * geheele Lighaam zyn. Niets kan ik met de befchryving overeenkomftig vinden, zo dat ik hem voor een niet be- ed fchreevenen moet houden. ISSSSSSSS ISIS SISI ISIS SISI SSS PAL Afd LXXIIÍ. De Granadier (73). Dit Vogeltje, dat van Lisfabon was overgebragt , wordt door de Portugeezen Granidiero genoemd; maar om wat reden is my niet bekend, als om dat het een ftoute Vogel is, die vegten wil door het Draad van zyn Kooitje heen; of mooglyk zal de Kleeding der Granadieren van Portugal van eene Oranje- Kleur zyn. De Te- kening is naar het leevend Vogeltje, en in de Natuurlyke grootte, gemaakt. Het heeft den Bek dik en kortagtig en donker zwart, in een fpitf@ Punt uitloopen- de, gelyk de Bekken van zulke Vogeltjes, die Zaad en Graanen pellen. Het voorfte vah den Kop is zwart, zelfs rondom de Oogen, die ook donker zyn: {trekkende deeze Kleur zig uit rondom de Ooren, aan de zyden van den Kop. Het agterfte van den Kop, en de Hals in de gant{che omtrek, over de geheele langte , is van ee: ne fchoone helder roodagtige Oranje- Kleur; zo wel als het onderfte gedeelte van dé Rug en de Stuit. Het middelfte van de Rug, benevens de bovenzyde van de Wie- ken, en de Staärt, die naar het Lighaam te rekenen kort is, zyn ällen donker bruin, naar zwart trekkende; zynde ieder Veder gefranjed of gezoomd met een lichter bruin 3 uitgenomen dé grootfte Slagpenrien, die, naar de Tippen toe, geheellyk donker bruin zyn. De Buik, tot aan de Pooten toe, is zwart: de Dyën, het onderfte van den Buik, als ook de Dekveders onder aan de Staart, zyn witagtig: de Pooten en Voeten gelyken naar die van andere kleine Vogeltjes; zynde zo wel de Pooter als de Voeten en Klaauwen, vari eene witagtige of Vleefchkleur. De boven befchreevené Vogel is nu, in den jaare 1750, de eigendom van Geog- GE SHELVOCKE , Schildknaap, Sekretaris van den Hoog Edelen Heer Graaf van Leis cefter, Poftmeeftér Generaal. De Heer Sarrvocke onlangs een groote Verzames ling van leevende Vogelen vari Lisfabon ontvangen hebbende, die uit de Handelplaat= . fen der Portugeezen in afgelegene deelen des Aardkloots af komftig waren, was zo goed van my, fchoon niet bekend met zyn Ed. zynde, daar van berigt te geeven; voegeride daar by een vrindelyke noodiging, om een Dag ten zynen Huize te Green- wich door te brerigen en Aftekeningen daar van te maaken, ten einde deeze Natuur- lyke Hiftorie van Stoffe te voorzien. Dit Vogeltje kwam van Angola, een Handel: plaats der Portugeezen aan de Weflkuft van Afrika. Zyn Gezang is niet lieflyk; gelykende naar het geluid, dat het opwinden van een Uurwerk maakt. Ik geloof dat men deezen Vogel, veilig, een niet befchreevenen mag noemen. De kleine donkere Kapel, met geele Vlakken, als ook het zwart en geele Tor: retje, waren my beiden toegezonden door den Schildknaap RoGer NorTH; van Rougham in Norfolk, die zeide, dat de Kapel ‚ noch door ALBIN , noch doof WiLkes , in hunne befchryvingen der Kapellen en Uilen, aan ’% licht gegeven was. Haare grondkleur is donker groenagtig bruin; de Vlakken zyn geel, en in fommigen der- (73) Paffer Aügolenfis, Capite nigto, Collo, Uro- Orix. Linn. Syt. Nat, XIL Gen. rro. Sp. 7. Sy/f Naf. pygioque flavis. Epw. dv. T, 178. Cardinalis Capitis X, Gen. 97. Sp. 5. Nat; Hift. 1, D. V. Stuk, bl, 523. Bone Spei, Brass, 4v, III, p. 114. T. 6, £. 1. Emberiza nn nt nenten damen nnen sen EN ZELDZAAME VOGELEN. bb, derzelven bevinden zig ronde zwarte Vlakjes, met geele Stipjes in *t midden (*). De Kapel en het Torretje zyn ook in de Natuurlyke grootte: het Torretje zwart met geele Stippen: beiden uit het Graaffchap Norfolk. | De onderfte Afbeeldingen ftellen drië Gezigten voor, van geflooten Schilden van Torren. Deeze waren uit een Landfchap, omtrent tweehonderd Mylen van de Kaap der Goede Hope, aan de Ooftkuft van Afrika, tegenover een gedeelte van het Eis land Madagaskar, gelegen, en men hadtze vinden hangen aan de Halzen der Inboor- lingen, die 'er als Fluitjes gebruik van maakten, om hun Vee by malkander te roes pen. De bovenfte Oppervlakte heeft de Vertooning van ruüwe Wieken, maar is zo vaft aan de onderfte verbonden, dat zy onaffcheidelyk fchynen té zyn, zonder die in ftukken te breeken. Het Geftel is wederzyds zeer fterk en hard, en ondoor- dringbaar zelfs voor een fcherpe Naald, al wordt ’er die fterk tegen aar geftooten, Aan de bovenzyde heeft het een dozyn of meer kleine ryên van ronde Knobbels, die overlangs loopen, en wier tuflchenruimten door zeer kleine Knobbeltjes ruuw gemaakt worden. De Kleur is zwart, maar met rood tuflchen ieder Knobbel, in de ryên op de Rug, gevlakt, hebbende ook eenige roode Vlakken aan de onderzyde. Deeze Schilden werden my geleend door Mr. Cmirp, een Drukker by Ludgate, die, op zynen Reistogt naar Indie, dezelven gekreegen hadt van het gemelde Volk, dat dezelven aan den Hals droeg. Hy zegt, dat deeze Torrén, levendig zynde, met een groote kragt tegen iemands Hoofd of Aangezigt aan vliegen; hoewel het my onbegrypelyk is; dat zy in ’ geheel tot vliegen bekwaam zyn. Ik hebze hier, gelyk het overige op deeze Plaat, in de Natuurlyke grootte voorgefteld , en zy zyù;, zo ik my verbeeld, tot nog toe niet befchreeven. Zy zyn naar het Natuurlyk Voor- werp in ’t Koper gefneeden, SSSSSSSSSSSSSSSESESSESSES SESSIES ESES SE Ss & PRE ACAST BEE De Afchgraauwe Vink (74). De Beente Af beelding op deeze Plaat ftelt dit Vogeltje in de natuurlyke grootte voor, naar % Leven getekend zynde. Het heeft veel van de grootte en gedaante en de zelfde Atie als onze Vlafchvink, en is, gelyk die; een fchoon zingend Vo- geltje. Ik zou het de Afchgraauwe Vlafehvink geheten hebben, indien wy niet reeds in ons Land een Vogeltje hadden van dien naam, hoewel bruin zynde van Kleur. De Bek is als die van een Vlafchvink, maar wat grooter of dikker naar evenredige heid, en donker Afchkleurig: de Oogen donker of zwart. Hy heeft een weinig Witheid rondom het Grondftuk van de Onderkaak, welke zig tot onder de Oogen uitftrekt. De Borft, het Lyf en de geheele onderzyde is van eene zeer licht blaauw- agtige Afchgraauwe Kleur: de Kruin van den Kop, de bovenzyde van den Hals, als Gok de Rug, zyn donker Afchgraauw: de Stuit en de Dekveders aan de onder- zyde van de Staart, zeer licht Afchgraauw. De bovenzyden van de Wieken en Staart zyn donker, naar t Zwarte trekkende, zynde de kanten der Vederen alleen- _Iyk licht Afchkleurig. De groote Slagpennen hebben geheel donkere Punten, maar by de inplanting zynze wit; het welk een witte Vlak maakt op ieder Wiek. De Pooten, Voetenen Klaauwen, altemaal van eene donkere Vleefchkleur, Zyn even als in andere kleine Vogeltjes gefchapen. | | De (*) Papilio Nymphalis ZEgeria. Linn. Syt. Nat. XIL Fringilla cinerea Indica. Briss. App. 83. Loxia cana. Gen. 231. Sp. 143. Syf?. Nat. X. Gen. 203. Sp. 98 Linn. Sy/t. Nar. XII, Gen. 109. Sp. 35. Syft. Nat X, Zwarte Argusje. Nat. Hit. IL D. XL. Stuk, bl. 2or. Gen. 06. Sp. 27: Gryze Kernbyter, Nat. Hift. I. D. V, _ (74) Linaria cinerea Orientalis, Epw. du. T. 179. ui ‚ bladz. 513. WIL Deel, 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Zegellak- Bek (* | De onderfte Afbeelding op de Plaat vertoont dit fchoone kleine Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte, Het heeft de middelfte Veders van de Staart langer dan die aan de Zyden, welke byzonderheid, zo ik geloove geltjes die Zaad eeten, in dit gedeelte van de Wereld ; hoewel gemeen zynde in de Klaauwieren, die van den Roof leeven. De Aftekening is naar het leevende Vo- geltje gemaakt. De Bek is van eêne maatige grootte maar dien van een hard gebekt Vogeltje té rekenen, en van eene {choon roode Kleur , gelyk Zegel-Lak; * welke, zo ik on- derftel, den naam gegeven heeft aan dit Vogeltje. Van den hoek des Beks loopt een lange roode Vlak, welke in ° midden breed is; en in eén Punt uitloopt omtrent de plaats van het Oor; ftaande het Oog, dat zwart is, in °t midden van deeze Vlak. De Kruin van den Kop, de Nek, de Rug, als ook de bovenzyde van de Wieken en Staart, zyn van een zwarte donker bruine Kleur. Onder de roode Vlakken, aart de zyden van den Kop, zyn witte Plekken, en de Borft wordt allengs licht briiinag- tig Afchkleurig, zo wel als de zyden des Lighaams, Dyën en de Dekveders van dé Staart, boven en beneden. Het onderfté van de Borft en *t middelfte van derì Buik is fraay geverwd met eene langwerpige roode Vlak, welke allerigs in de bruinagtige Afchkleur; die er den omtrek van uitmaakt; verdwynt. Alle de bruine Vedertjes aan deezen Vogel zyn overdwars gemerkt met fyne Streepjes van een donkerer Kleur; gelyk de Afbeelding dit duidelyk aantoont. Zyne Vingers, die; gelyk in dé meefte andere kleine Vogeltjes, drie voorwaards en eene agterwaards ftaan; zyn allen van eene donkere Kleur. __Deeze fraaie Vogeltjes behooren an den Schildknaap Georeer SreLvocke. Zy waren, met veele anderen ,; van Liflabon hem toegezonden, en zyn dent aldaar gaf hem berigt, dat dezelven uit Ooftindie gekomen waretts dat Zy nog nimmer zyn afgebeeld of befthreeven geweeft. | De Rups, ’er tot fieraad op den Voorgrond van de Plaat bygevoegd;, twas donker bruinagtig geel van Kleur. Ik hebze in de Natuurlyke grootte getekend, De geftalre en Ringen vertoonen zig beft in de Afbeelding. Her allerongemeenfte ’er in is, dat de vier ryên van Knobbeltjes, die uitpuilen als Speldekoppen, van eene geel Metal- Iyne Kleur en van een zo uitneemende luifter en helderheid zyn , dat menze op gee: perley manier door de Konft zo kan maaken. Zy overtreffen, naamelyk, volgens myn oordeel , gepoly{t Goud in den zelfden trap, als het Goud het Koper te boven gaat. De Rups wordt in Spiritus bewaard, en bevindt zig in °t Kabinet van Doktor. Riczarp Mean, °s Konings gewoonen Lyf-Arts, die my dezelve goedgunftig ten gebruike leende: zynde dit Dier „zonder eerft afgetekend te zyn, onmiddelyk naar de Natuur op *t Koper geverft. | Korrefpon: Ik geloof; PIE: At AIEE RN De roodkoppige Paradys- Mofeb (75). Deeze Vogel is alhier in Zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy heeft den Bek; naar * Lyf te rekenen, wat grooter en dikker, dan gemeen is onder de Graan -ee- ten= ENEN ENEN EN CD EDENIS (+) The Wax-Bill. Epw. 4v. T. r7o.f. 2, Sene- albo maculato. Epw. 4v. T. 180. Cardinalis Angolen- gallus ftriatus. Briss. Zv. III, p. 2ro. T. 1o.f.5. Frin- fis. Briss. Av; IV. App. 78. Loxia erythrocephala, gilla undulata. Parr. Adumbr. 243. Loxia Aftrild. Syt. _Lann. Syft. Nat. XIL, Gen. 109. Sp. zo. Syt. Nat. X, Nat. XII, Gen. rog Sp. 21. Syf?. Nat. X, Gen. 96. Sp. Gen. 96. Sp. g. Roadkop. Nar. Hift, I. Deel, V.Srur, 16. Senegali. Nat. Hift. I, D. V. Stuk, bladz. 509, bladz. 396, (75) Pafler Paradifzeus, Capite tubro, Peêtore nigro „anders niet voorkomt in kleine Vo- EN ZELDZAAME VOGELEN, 79 ende, Ook zyn de middelfte Staärtveders langer dan de zydelingfe, ’t welk niet ger meen is in Vogelen die Zaaden pellen. De Portugeezen te Lifläbon; daar hy ’% laatft van daan kwam, noemden hem de Paradys-Mofch. De gedaante van den Bek is zeer naauwkeurig in de Afbeelding uitgedrukt. Hy heeft een witte of lichte Vleefchkléur. De Neusgaten vallen zo digt aan deszelfs Grondfteun, dat men Ze in de Veders van het Voorhoofd verlieft. De Oogen zyn zwart of van donkere Kleur. De geheele Kop is gedekt met fcharlaken-roode Ve- deren. De Nek, Rug, Stuit, de bovenzyden der Wieken en Staart, zyn van eee ne donkéragtig blaauwe Afchkleur. De Tippen van de Slagpennen, de eerfte en ‘tweede ry van de Dekveders der Wieken, de Pennen van de Staart en derzelver Dekvederen , zyn allen wit of Afchkleurig getipt. De Borft en Buik zyn met Zwart en Wit, op eene manier die wat naar de Schubben der Viflchen gelykt, maar meer gebroken en verwardelyk gefprenkeld. Onder dit mengzel: aande zyden des Lighaams, is een roodagtig bruine Kleur verfpreid. De Dyën, het Onderlyf en de Dekve- ders onder aan de Staart, zyn wit: de Pooten, Voeten en Klaauwen , Vleefch- kleurig; ftaande van de Vingeren drie voorwaards en één agterwaards, op de ge- woone manier. | _Deezen Vogel heb ik raar een levèndig Voorwerp getekend, hetwelke zig in be- zitting bevindt van den Schildknaap GEORGE SHELVOCKE., aan wien men van Lis- {abon berigt gezonden hadt, dat de plaats der afkomft van Angola in Afrika ware, Ik geloof, dat het een niet befchreeven Vogel zy. | De groote Wiedermiüis van Madagaskar (*). De Wiekbeenderen van deeze Vledermuis afmeetende, bevond ik, dat dezelven;, van de punt der eene Wiek tot aan die der andere, de Wieken uitgefpreid zynde, meer dan vyfenveertig Duimen, of drie Voeten en negen Duimen, Engelfche Maat, vlugts hadden. Ik moeft derhalve de geheele Afbeelding zeer verkleinen, om de- zelve op myne Plaat te kunnen brengen, maar den Kop heb ik, op zig zelve, Le- vensgrootte voorgefteld: waar uit men zig een denkbeeld van deezen Nikker (gelyk men hem wel noemen mag,) kan maaken. De afbeelding van onze gewoone klei- — ne Vledermuis beb ik in de zelfde evenredigheid als de groote verkleind, om der= zelver verfchil te kunnen zien. | [ as Hy verfchilt van onze Vledermuizen daar in; dat hy geen Staart heeft, welk ge- inis de Wieken hiervan elkander afgefcheiden laat, daar zy in de onzen famenge= voegd en gewebd zyn aan de Staart. De Snuit is zwart , hebbende fterke fcherpe Tan- den, welke zeer wel in de Afbeelding vertoond zyn. De Kruin van den Kop, de Hals in ° ronde en de Borft, is met rood Voflen- Haair bedekt. Het onderfte des Lighaams is lichter bruin: de Rug en Wieken, wederzyds, vertoonen zig donker of zwart in de gedroogde Vledermuis. Hy heeft agt kleine Voor- Tanden, vier boven en vier beneden: de Agterpooten hebben ieder vyf Vingeren, die met fterke Klaauwen gewapend zyn. De voorfte Pooten of liever Wieken hebben den eerften Vinger van het Vlies afgefcheiden, met eene fterke Klaauw aan denzelven. De tweede Vinger is niet van het Vlies af, en heeft niettemin een Klaauw aan zyn end: de drie overige Vingers zyn wederzyds te famen gewebd , en fchynen tot geen gebruik te dienen dan tot Ribben, om de dunne Vliezen , die de Wieken vormen, uitgefpreid te houden. Drie andere Soorten van Vledermuizen zullen op Pl XCVI. van dit Werk voorkomen. | Deeze Vledermuis was, keurlyk geconferveerd zynde, overgebragt door den Heer Mayr; (*) Vefpertilio magnus Madagafcarenfis. Eow. 4v. Nat, X. Gen. 4. Sp. 1. De Vliegende Hond van Ter- #T, 18o- Vefpertilio ingens. Crus. exot. 94. Vefpertilio nate. Nat. Hit. 1. D, L Stuk, bladz, 407. PL, VIIL Vampyrus. Linn. Sy/t. Nat. XIL Gen, 4. Sp. 1e Sy/t. v E, EN: 2 806 VERZAMELING van UITHEEMSCHE May , Opperftuurman van de Houghton, een Schip in dienft van de Ooftindifche Korì- pagnie, ‘t welk Madagaskar in % jaar 1748 aandeedt. Met een Snaphaan gekwet{t zynde, bevindt menze zeer kwaadaartig, happende naar en bytende de genen, die hun willen vatten. Alle Reizigers, die ‘er van {preeken, komen daar in overeen, dat het vernielende Dieren zyn , welke in de Zee duiken om Vifch, en alles opvree- ten dat zy te Lande vinden. De Eerwaarde Heer Huares zegt, in zyne onlangs uitgegeven Hiftorie van Barbados, dat de Vledermuizen op dat Eiland de Suikerrie- ten vernielen. Op de Plaat is deeze Vledermuis naar het Voorwerp zelf, niet naar eene Tekening, gegraveerd, SISSSSISISISSISISISIS SS SS SISSI SISSI SS sss SSS ESS EEE siers PA ÀrA e De kleine Indiaanfche Aakfler (76). De Vogel is hier Levensgrootte voorgefteld. Ik neem het voor een Mannetje: Het Wyfje was mede overgebragt, en verfchilde ’er alleenlyk van, door een doffer Kleur te hebben in de deelen die zwart zyn: want de Kop is in het Wyfje Afch- kleurig zwart; de bovenzyde van de Rug, Wieken en Staart , zyn bruinagtig zwart ; en de Staart een weinig puntiger dan in deeze; De deelen; die wit zyn; komen in % Mannetje en Wyfje, beiden, overeen. | be De Mannetjes- Vogel, hier afgebeeld, heeft den Bek van eene zwarte of donkere Kleur naar de Punt toe, en aan de hoeken des Beks Oranje. „De Kop en Hals, tot aan het midden vân de Borfts als ook de Rug, Stuit en de Dekveders der Wieken ; zyn van eene diep zwarte Kleur, een weinig naar bruin trekkende. Eenigen der. middelfte Slagpennen zyn wit, zo wel als de eerfte ry der Dekvederen; naaft boven de Slagpennen, gelyk mede de Buik; Dyën en Dekveders onder de Staart 3 waar van de middelfte Veders zwart zyn en wat langef dan de Zydvederen ; die eene witte Kleur hebben. De Pooten en Voeten zyn van eene donker bruine Kleur. Van de Vingeren ftaan drie voorwaards en een agterwaards; volgens de gewoone manier; hebbende de Vingers taamelyke fterke Klaauwen. Se | Deeze Vogels waren, droog geconferveerd, van Bengale gezonden aän wylen den Heer JosePH DANDRIDGE ; op Moorfields te Londen. Zy komen overeen met de Mannetjes en Wyfjes Saularies van PeriveR: zie Raj Synopfis Methodica Avium, p. 197. Tab. 2. N. 19, 20. Zy waren, onder den naam van Dyal, aan den Heer DANDRIDGE toegezonden. De Heer Arin heeft deeze Vogels afgebeeld en befchreeven in zyn II. Polwme der Vogelen , alwaar hy denzelven de Bengaalfche Exter tytelt, maar, aangezien de voorgaande Afbeeldingen van dezelven zo naauw- keurig niet zyn als men wel zou kunnen wenfchen, zo heb ik toegelegd op eene ver- betering daar van; in myne befchryving zo wel als in de Afbeelding, en, alzo ik begonnen heb de Vogelen van den Heer DANDRIDGE's Verzameling , die reeds door ArgiN in Afbeelding gebragt waren, te verbeteren, meen ik ‘er nu mede door te gaan: als zynde dezelven meeftendeels nieuw en zeer fraay, Deeze verfchooning mag voor al het overige dienen. De gefbreepte Inkboorn (*). De onderfte Afbeelding, op de Plaat, vertoont dit aardige Dier in zyne natuurly= ke (76) Pica minot Bengalenfis. Epw. 4v. T. 18r. (*) Sciurus minor ftriatus Carolinenfis, Epw. Av. Lanius Bengatenfis niger, Briss. 4v. Il. p. 184. Saula- T.1ër. Cares. Carol. IL, T. 75. Sciurus minor virga- ris Maderafpatanus. Raj. Av. 197. T. 2. f. 19, 20. tus. 48, Petrop. 1760. Vol. V. p.344. T. 9. £, 1. Sciue. Gracula Saularis. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. 53. Sp. 6. _ rus flriatus. Linn. Sy/t. Nat. XIE Gen. 25. Sp. 7. Syft. Syft. Nar. X. Gen. 5o. Sp. 5. Bengaalfch Kaauwtje, Nar, X, Gen. 27 Sp. 6. Geftreepte Inkhoorn, Nat. Hift, Nat, Hijt. 1, D. IV. Stuk, bladz, 342, IL, D. IL. Stur, bì. sor. Pl, XXI.f, 2. EN ZELDZAAME VOGELEN. St ke grootte. Het is doorgaans van eene roodagtig bruine Kleur, met deeze vol. gende veranderingen. Omtrent de Neus en rondom de Oogen , heeft het eene lich- te Roomkleur, en wederzyds aan Lighaam een dergelyke Streep, die aan haaren boven-en onderkant met zwart gezoomd is. Langs de Rug heen heeft het een zwarte Streep, loopende byna tot aan de Staart, die donkerer bruin is dan het Lyf. De Oogen zyn taamelyk hoog zwart. Het Lyf is van eene zuiver witte Kleur. De tip vande Neus en de Voeten, die dunnetjes gehaaird zyn, vertoonen zig Vleefch- kleurig. De voorfte Voeten hebben vier, met als het beginzel van een vyfden: de agterfte vyf duidelyke Vingeren. Deeze Inkhoorn behoorde den Heer Baronet HANs SLOANE. Men brengtze van Karolina, als ook uit andere deelen van Amerika, over. ‘Hy is door wylen myn Vriend, den Heer CATESBY, in deszelfs Hiftorie van Karolina , befchreeven en afgebeeld: maar, alzo dat koftbaare Werk maar weinige Liefhebbers in handen zal komen, hope ik dat deeze Afbeelding myne aanmoedigers niet onaangenaam zal zyn. PS a At A eh LXXVII. De Imdiaanfchbe Bonte Specht (77). De Afbeelding vertoont den Vogel in zyne Natuurlyke grootte. ArgiN heeft denzelven, in zyn Derde Volumen van Vogelen, voorgefteld , zeggende dat hy van de zelfde grootte is als onze Engelfche Groene Specht; maar dit is een groote mis- {las: zo hy hem met onzen grootften gevlakten Specht had vergeleeken, zou het beter zyn geweeft, - Wanneer een Vogel in zyne Natuurlyke grootte wordt af- getekend, gelyk dit van Mr. ALBIN is gedaan, dan behoeft men hem met gee- nen anderen te vergelyken, om zyne grootte vaft te: ftellen. __ Hy heeft den Bek lang, regt , met een dikken zoom langs de randen van de Bovenkaak, en van eene donkere of zwartagtige Kleur. De Kruin des Kops, van den Bek agterwaards tot voorby de Oogen heen, is zwart, met kleine witte Vlakjes, waar agter het agterfte van den Kop zig met lange Scharlaken roode Vederen, die ag- terwaards ftrekken, gekuifd vertoont. De zyden van den Kop, onder de Oogen, zyn wit: de Keelis, van den Bek tot op het midden der Borít, op eene verward ge- brokene manier, met groote Vlakken zwart en wit gefprenkeld. De Nek is zwart, en daar loopt, ter wederzyde van den Hals, een witte Streek zo laag als de Wieken. Het bovenfte van de Rug is geel, het laagfte, zo wel als de Stuit, dof groen. De Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit , met halfmaanswyze zwar- te Vlakken gefprenkeld, die naaft aan de Borft fterkft zyn , wordende naar beneden langs- hoe flaauwer. Henigen der buitenfte Slagpennen zyn zwart, met vier witte Streepen overdwars: de overige Slagpennen , naaft aan de Rug, zyn dof groen, zo wel als de ry van Dekvederen daar boven. De bafterd- Wiek , of de Dekveders, die op de groote Slagpennen vallen, zyn zo wel als dezelven zwart, met eene witte Baar overdwars. De kleinfte Dekveders, op het bovenfte van de Wiek , zyn zwart- agtig of donker bruin, met zeer duidelyke witte Vlakken, die de gedaante der Bla- den van ommige Boomen hebben, getekend. De groene Dekveders, tuflchen _deeze donkere en de Slagpennen, zyn gevlakt met een lichter geelagtig Groen. De Staart is zwartagtig, met eenigen weerfchyn van dof Groen, hebbende de Vederen ftyf en puntig, gelyk in anderen van het Geflagt der Spechten. De Pooten, Voe- ° ten _(77) Picus maculatus Bengalenfis, Epw.4v. T.182. lenfis. Linn. $y/?. Nat. XIL Gen. 59. Sp. 13. Syf?. Nat, …Picus Bengalenfis. Ars, Av. Ill p. or. T. 22. Picus X, Gen.54.Sp.8. Bengaalfche Specht. Nat. Hift, LD. viridis Bengalenfis. Briss, 4v. IV. p. 14. Picus Bengha- R Stuk, bladz. 388. WI. Deel, a VERZAMELING van UITHEEMSCHE ten en Klaauwen, zyn van eene zwarte of donkere Kleur, vertoonende het onderk fte der Voeren zig een weinig Zandkleurig, De Vingers zyn, twee agter- en twee voorwaards, aan ieder Voet geplaatft, en hebben taamelyk fterke Nagelen, Deeze Vogel is uit de Verzameling van wylen den Heer DANDRIDGE ontleend. Hy kwam van Bengale, en is nimmer dan door den Heer Arrin befchreeven. De Heer DANpRipee niet wel voldaan zynde met de Afbeeldingen , welken ALBIN gemaakt hadt van de Vogels zyner Verzameling , verzogt my, dezelven altemaal aan myn Huis te neemen, en ’er op myn gemak Aftekeningen van te maaken, op dat ik dezelven iets verbeterd aan % licht geeven mogte. De Kleur van derzelver Oo- gen zal ik niet opgeeven, aangezien AtBiN dit reeds gedaan heeft, fchoon de Vo- gels altemaal opgezet den Heer DANpRIDGE toegekomen zyn, en hy bygevolg de Sleur van hunne Oogen niet kon weeten. EL A Ad LXXVIIL De Imdiaanfche Byên-eeter (78): ENEN EENES Ss Dr Ô De Vogel is bier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy werfchilt van den Merops of Byën-eeter, die in Europa gevonden wordt, daar in , dat hy niet half zo Lyvig is en de middelfte Veders van de Staart veel langer heeft. Het is zekerlyk eene van den Europifchen Byën-eeter verfchillende Soort , fchoon ArBiN deezen kleinen het Mannetje van den anderen wil maaken. | De Bek is taamelyk lang en fcherp gepunt, en een weinig nederwaards geboot gen. De Bovenkaak is zwart of donker; de Onderkaak witagtig aan haaren Grond- fteun. Van den hoek des Beks loopt een zwarte Streep door het Oog, buigende zig nederwaards aan de zyde van den Kop. Het begin des Voorhoofds, naaft aan den Bek, is blaauw: zo wel als de Keel en de zyden van den Kop beneden de Oogen: de Kruin en het agterfte van den Kopen Hals zyn rood of Oranje-kleur. Op het bovenfte van de Borft is een zwart Merk overdwars, gelykende een Waflende Maan, met de Hoorens opwaards gekeerd, De Rug en de kleine Dekveders der Wie- ken zyn Pappegaay-groen; de Stuit of Dekveders van de Staart blaauwagtig groen; de Borft en Buik licht groen; de Dyën roodagtig bruin; de Dekveders onder de Staart vuil groen. De grootfte Slagpennen der Wieken zyn aan de Tip- pen donker of zwart, hebbende aan haare kanten, naar de Wortels toe, een wei: nig Groen ; de middelfte Slagpennen zyn Oranje-Kleur, met Groen gezoomd, hebbende zwarte Vlakken een weinig binnen haare Tippen, zynde de Tippen zelf Oranje. De binnenfte Slagpennen, naaft aan de Rug, zyn geheel groen. De Dek- veders van de eerfte ry, boven de Slagpennen, zyn in % midden Oranje en aan de randen groen, zo wel als de Staart, maar de Schaften der Vederen zyn donker bruin, De twee middelfte Veders fchieten meer dan twee Duimen voorby de overi- gen uit, Zynde bruin aan haare Tippen en zeer {mal , weinig meer dan bloote Schaf: ten. De onderzyde van de Staart is donker groen. De Pooten zyn kort, gelyk in de Konings-Visfcher, waar van deeze een Soort uitmaakt. De drie voorfte Vin- gers zyn ten deele famengewebd, inzonderheid de buitenfte aan den middelften ‚ heb- bende taamelyk fterke Klaauwen; de Pooten en Voeten donkerbruin van Kleur. Deeze Vogel is een uit de Verzameling van den Heer DANDRIDGE, Hy was van Bengale overgebragt. ArgiN heeft ’er een flegte befchryving van gegeven, ont- lee- (78) Merops minor Benghalenfis, Caudâ duabus p. 552. Merops viridis. Linn. Sy/. Nat. XIL Gen. Pennis longioribas & tenuibus infignitâ. Epw. Av. T. 63.Sp. 2. Syf?. Nat. X, Gen. 57. Sp. 2. Groene Byën- 183. Merops viridis fupraferruginea. Amen. Acad. IV, eeter, Nat. Hijt, 1, Deel, IV, Stuk, bladz. 4rr. Pp. 237. Apiafter Benghalenfis torquatus. Brass. 4v. IV. : et en en me ee EN ZELDZAAME VOGELEN. 83 leenende geheele Regels van Wirvouansrs Merops, dat blykbaarlyk een ge- heel verfchillende Vogel is. Zie Wirroucmsys befchryving , in zyne Vogel- kunde, en die van ALBIN, in deszelfs Hiftorie der Vogelen, Vol. Hil, p. 29. Afrikaanfcb BElichryfinn , met Lancetswyee Willige Bladen en vonde Bloem- | hoofdjes, uit den rooden Goudkleurig (5). ‚ Deeze Plant draagt niet meer dan een enkele Tros Bloemen aan den Top, gelyk my bericht is. Dit wift ik niet, toen de Plaat onderhanden was ; zo dat ik de ‘Fros- fen verdubbelde, tot meer fieraad: maar thans ben ik genegen mynen misflag dus te verbeteren. De Bloemen komen hier in haare Natuurlyke grootte voor, hebben- de de geftalte van een Artisjok, die rood of Roozekleurig is, op haar bovenfte deelen , en eene Goudkleur daar onder. De Bladen der Plant zyn vuil wit van Kleur, zonder Steeltjes; terwyl de Bladen en de Steel, beiden , met eene Katoenagtige zelfftandigheid bedekt zyn. De Heer Watson, Lid der Koninglyke Societeit, uit Aldersgate-ftraar, heeft my met den Kruidkundigen naam van deeze Plant ver- pligt. lk meen te weeten, dat dezelve nog niet befchreeven ware. De Bloem was mede gebragt van de Kaap der Goede Hope, door mynen goeden Vriend Ka- pitein ÍsaAK WortrH, Bevelhebber op her Ooftindifch Schip the Houghton , in den jaare 1749. E L A A T LXXIX. De bruine Bengaalfche Lyfter (79). De Vogel is hier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy fchynt baarblykes lyk, fchoon niet gevlakt zynde, tot de Lyfters te behooren. De Heer ArpiN heeft hem in zyn Derde Volumen van Vogelen, p. 18. afgebeeld, en zegt, dat de buitenfte randen der Dekvederen en Slagpennen wit zyn, °t welk ik niet heb kun= nen ontdekken. De randen van deeze Vederen zyn wel lichter bruin, doch ver van wit. De Bek gelykt zeer veel naar dien van een Lyfter, en is geel van Kleur. De Kop en de geheele bovenzyde, de Nek, Rug, Wieken, Stuit en Staart, zyn don- ker bruin: de Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, lichter bruin , dar allengs verfmelt in het donker bruine aan de zyden van den Hals en het bovenfte van de Borft. De Veders der Wieken hebben haare Randen of Zoomen een wei= nig lichter dan het midden : de Staart is van onderen donkerer dan van boven, en heeft de middelfte Veders een Duim langer dan die aan de buitenzyde , neemende dezelven trapswyze af, van het midden naar de zyden. De Pooten, Vingers en Klaauwen, zyn allen geel van Kleur, terwyl van de Vingeren drie voorwaards en een agterwaards {taan , gelyk in, de meefte Vogelen. Deeze Vogel bevondt zig mede in de gedagte Verzameling. Hy was van Ben- gale in de Ooftindiën gekomen. De Heer ArsiN heeft eene {Choon geele Kleur aan de Oogen gegeven, doch ik ben verpligt van de Kleur geen gewag te maaken, alzo deeze alleenlyk Glazen Kraalen in plaats van zyne voorige Oogen heeft. De In- diaanen van Bengale noemen hem Banjabbow. 2 e (79) Turdus fuscus Benghalenfis non maculatus. 18. T. 19. Turdus canorus, LiNN, Sy/t. Nat. XII, Epw. Av. T. 184. Merula Benghalenfis, Briss. Av. Gen, 107. Sp. 8. Sy/?. Nat. X. Gen. 95. Sp. 5. Ben- IL, p. 260. Banjah Bove Benghala. Ars, 4v, UL Pc gaalfche Lyfter. Nat. Hijt, IL, D. V. Stux , bladz, 487. dy! 2 | 84 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De zwart en witte Kapel van China; die nevens den Vogel is afgebeeld, bevindt zig in de Verzameling van Rogerr Nesprrr, Med, Door, Eieâteur en Lid van het Kollegie der Geneeskundigen te Londen. Alzo deeze Kapel byna alleen- lyk zwart en wit is, wordt zy door het Afdrukzel „zonder Kleuren beter dan met woorden befchreeven. Zy heeft bruine Oogen, en een flaauwe kleuring van bruin op de Onderwieken , daar dezelven aan het Lighaam raaken. De zwarte Vlakken zyn wat flaauwer aan de onder- dan aan de bovenzyde. | Ik heb eenige nieuwe en uitgezogte Voorwerpen gevoegd by de Plaäten van Vo- gelen uit den Heer DANDRIDGE's Verzameling, welke reeds door den Heer Ar BIN uitgegeven waren, en ik wil niet beweeren dat de Vogelen op deeze myne Plaa- ten nieuw zyn; maar ik heb zorgvullig getragt daar van volkomener befchryvingen en Afbeeldingen voor te ftellen. | REDE EEDE ED added Je leaner P L A AT LXXX. De Geelvogel of Wielewaal (86). De Afbeelding vertoont den Vogel in zyne Natuurlyke grootte. Het is een Trekvogel. Men vindtze in de Zuidelyke deelen van Europa het geheele Zomer- faizoen, en ik heb ’er ook van Bengale in Qoftindie ontvangen. De Bek is, in evenredigheid, wat grover dan die van een Lyfter en rood van Kleur. De Oogkringen zyn rood, volgens het Berigt van den Heer WirrLouaugy, door wien ‘er eenigen in Duitschland zyn gefchooten. Van den hoek des Beks tot aan het Oog loopt een zwarte Streep. De Kop, Hals, het geheele Lighaam, zo wel boven als beneden, de Dyën, benevens de bovenfte en onderfte Dekveders van de Staart, zyn zeer fchoon geel of Goudkleurig. De Wieken zyn aan de bovenzy- de zwart, uitgenomen de Slagpennen, die {malle geele Tippen hebben, en de Dek- veders onmiddelyk boven de groote Slagpennen, genaamd de Bafterd-Wiek , die ook wat hooger geel zyn getipt: en een geele Vlak op de Wiek formeeren. De bin= nenfte Dekveders van de Wiek zyn geel; de Slagpennen aan de binnenzyde don- ker; zynde de eerfte Slagpen zeer kort, en niet meer dan de halve langte van de tweede, De Staartveders zyn taamelyk gelyk van langte, de middelften geheel zwart; de zyd-Veders meer dan ten halven wege, naar haare Wortels toe, zwart, en Goudkleurig aan haare Tippen: de Pooten en Voeten gelyk die der Lyfteren; van eene zwarte of donkere Kleur. | Een zodanige Vogel was my in Spiritus van Bengale toegezonden , en-een ander van Gibralter, zynde aldaar op de Rots gefchooten. Men kent hem in Vrankryk by den naam van Loriot. Het is de Wielewaal, Galbula , Galgulus of Picus Nidum fufpendens van ALDROvANDUS, de Oriolus van ALBERTUS, de Chloreus van ARISTOTELES en de JCterus van Primus. (Zie Wirvoucumsr's Ornitbologie , p. 198.) Ik oordeel de Geele Gaay en de Buf- Jay van Prriver geen andere te zyn dan het Mannetje en Wyfje van deeze Soort. (Zie Rajr Synopfis Methodica Avium, p. 194. Tab. 1. Fig. 8, 9.) De Heer Arin is de laatfte, die deezen Vogel in Af= beelding gebragt heeft. (Zie zynen Geelvogel van Bengale, Vor. lll. p. 19. van zyne Hiftorie der Vogelen;) maar hy erkent „ dat het naar een Tekening was, die men uit Indie hadt overgebrägt. Ik hebde gezegde Tekening in handen van den. Heer (80) Galbula Benghalenfis. Epw. Av. T. 185. Co- Ray. Av. 68. N. 5. Oriolus Galbula. Linn. Sy/Z. Nat, racias Oriolus. Faun, Suec. 95. Oriolus. GrsN. Av. XIL, Gen. 52. Sp. 4. Coracias Oriolus: Sy/t. Nat, X, 713. Briss. dv, IL, p. 320. Turdus luteus. Friscm. Gen. 49. Sp. 3. Wielewaal. Nat. Hit, 1 D, IV. Stuk, Av. T, 3r, Galbula, Win. Ornith. 147, T. 38, 36. bladz. 332. gn er nr en EN ZELDZAME VOGERLEN Bi Heer DANDRIDGE gezien, en bevond dezelve fober en tegen de Natuut gemaakt te zyn: weshalve ik deeze Tekening, onmiddelyk naar den Vogel, heb uitgege- ven ; in hope, dat dezelve aan de Liefhebbers bevallig zal zyn: want ik weet niet; dat eenig Engelsch Autheur eene Tekening daar van naar * Leven heeft medege: deeld. ALBIN was of onkundig dat deeze Vogel gemeen is in Europa, of hadt eet oogmerk, om hem de onkundigen als eên onbefchreevene Soort in de hand té ftoppen. BEE teekenen etage denkenden doopten kes Beb A AT LXXXI. De geele Bengaalfobè Spreen (Sr). Deeze Vogel is wederom in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld. Armin heeft ‘er reeds ook eene Afbeelding van gegeven, doch den Bek veel re dik gemaakt. Dezelve is van geftalte als die van een Spreeuw ; roodagtig bruin van Kleur aan ’ Grond{tuk, maar donkerer wordende naar de Punt. (Zie de Kleur der Oogen in Ar« BINS Vogel-Hiftorie Vol. IL. p. 38.) Het Voorhoofd , van den Bek tor aan de Oo- gen, is helder geel: rondom de Oogen zyn de Veders van eene donkere Kleur: de Kruin, het Agterhoofd en de zyden van den Kop onder de Oogen, zyn zwart; flrekkende deeze Zwartheid zig langer aan de zyden dan in;de Nek uit, en zig op laat{t vermengende en verdwynende in het Geel op ’t Voorhoofd en de donkere Kleur rondom de Oogen. De Keel, onmiddelyk beneden den Bek , is witagtig 5 de Borft licht geel; de Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, hooger geel; de Keel en Borft gefprenkeld met lange, zwarte of donkere Vlakken , langs de Schaften der Vederen nederwaards. De Nek, Stuit en Dekveders aan de boven- zyde van de Staart, zyn van eene hoog helder geele Kleur: de grootfte Slagpennen der Wieken donker of zwart, met {malle geele Randjes aan derzelver buitenfte Baarden, uitgenomen de eerfte Slagpen, die kort is en geheel zwart. De kleine Slagpennen, naaft aan de Rug, zyn donker, met breede geele Zoomen aan haare Baarden. Alle de Dekveders, aan de bovenzyden der Wieken, zyn geel, hebben- de taamelyk groote donkere Vlakken in % midden. De middelfte Veders van de Staart zyn donker, met een geelen weerfchyn en de tippen geel: de zyd Veders geheel en al geel: de Pooten en Voeten van eene zwarte of donkere Kleur: De ’ Vingers ftaan op de gewoone manier, gelyk dit de Afbeelding duidelyk aantoont. Ik zag deezen Vogel inde Verzameling van wylen den Heer DaNpripar. Hy was met anderen van Bengale in Ooftindie overgebragt, en; zo ik geloove, door niemand dan den Heer AïginNbefchreeven. Ik zou hem den gev/akten Geelvogel getyteld hebben, doch oordeelde het niet gevoeglyk de naamen te vermenigvuldis en, ziende dat de Heer ALBIN hem de Geele Spreeuw genoemd hadt. Misfchien kan het de Gevlakte Gaay van PeTrver zyn: zie Rajr Synopfis Metbodita Avium P. 195. Tab. 2. N. 7 (81) Sturnus luteus Bengalen(is, Epw. 4v. T. 186. Nat. XII Gen, 52, Sp, 3, Sturnus Luteolus. Sy/?, Nab, Pica Maderafpatana, Sturtùi adinftar maculata. Ray. X, Gen. 94. Sp. 2. Nai. Hit, 1, D. V. Stuk. bladz; Av. 195. N.g. T. 1. £. 7. Oriolus Bengalenfis. Briss. 476, % Av. IL, ps 329. Oriolas melanocephalus. Linn. Sy/% VI Deel kf | PLAAT 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ssoossssssrsssrsssssesssssssssrsssn eed Taat”: RD A à LXXX II. De bruin en witte Spreeuw van Bengale (82). De Afbeelding, die hier vertoond wordt, heeft de Natuurlyke grootte van den Vogel. Arsin heeft hem ook in Plaat gebragt, maar de twee witagtige ftreepen;, de eene aan het agterfte van den Kop, de andere aan het onderfte van de Nek, die weezentlyk afgezonderd behoorden te zyn, ondereen verward, doende dezelven van agteren te famenloopen; hetwelk niet alleen ftrydt met derzelver ftand in den Vogel, maar ook met zyn eigen befchryving. Hy heeft insgelyks vergeten gewag: te maaken van de Witheid der buitenfte Baarden van de buitenfte Staartvederen; zo wel als eenige andere byzonderheden. De Bek is aan zyn Grondftuk vry dik en taamelyk fcherp aan de Punt, een weinig nederwaards krom geboogen en van een geele Kleur, die naar Oranje trekt. Het Voor- hoofd, naaftaan den Bek van boven, is wit, welke Kleur zig verder rondom de Oogen uitftrekt, maakende agter ‘t Oog een witte Plek, die de grootte byna van eens Menfchen Vinger Nagel heeft, en van daar loopt een {malle witagtige Streep; van Oog tot Gog, rondom het agterfte des Kops heen, De Kruin boven de witte Streep; zo wel als de Keel en de geheele Hals in ° ronde; is zwart: doch aan den Keel ftrekt dit Zwart zig laager uit, dan in de Nek, hebbende over ’% geheel eenen groenagti- gen weerfchyn. De Rug, Stuit, de Wieken wan boven en de Staart ‘zyn van eene zwartagtige of donker bruine Kleur, zonder eenigen Glans. De Rand van de Wiek is, naaft aan de Borft, witagtig: de buitenfte kanten van de groote Slagpennen zyn lichter bruin dan de andere deelen: de Dekveders naaft boven de Slagpennen, op eene ry, hebben haare Tippen wit, en formeeren eene wat gebrokene witte Streep dwars over de Wiek. De kant der buitenfte Baard van ieder der buitenfte Staartve- deren is wit. DebBorft, Buik, Dyën en Dekveders beneden de Staart, zyn ook wit. Een Streek van bruinagtig Wit loopt van de zyden van °*t bovenfte deel der Borft af, en formeert een Ring rondom het laagte van den: Hals van agteren. De Poo- ten en Voeten zyn van geftalte als die van andere Vogelen van ’ zelfde Gefllagt, en roodagtig bruin of donker Vleeschkleurig. Deeze Vogel werdt in de Verzameling van wylen den Heer DANDRIDGE bez waard, en is reeds door ArBrN in Afbeelding gebragt. Alzo ik myne redenen voor het op nieuws uitgeeven van de Vogelen uit die Verzameling reeds gegeven heb, zal ik hier daar van zwygen. Hy was uit Bengale gebragt, alwaar men hem Contra noemt; doch, alzo hy waarfchynlyk van het Geflagt der Spreeuwen is, oordeelde ik het gevoeglyk’er den gedagten naam aan te geeven, ssssssssssssssssssssssssssssssss PL: A A-T LXXXIII. De Dikbek, Steenbyter. of Kerfenvink: (33). De Vogel is hier, wederom, Levensgrootte vertoond. Het zyn geen. Inboorlin- gen (82) Sturnus ex albo & fufco varius Bengalenfis. Frrscr. Av. IL. T.4.f.r, 2. Ray. Av. 85. CaarzeT, Epw. 4v. T., 187. Ars, Av. III, p. 20. T. or. Iête- Onom.p. 84. T. 85. Briss. Ao. III p. 219. Loxia Coc- rus Bengalenfis. Briss. /v. II. p. 94, Sturnus Contra, cothrauftes. Linn. Syf?. Nar. XII, Gen. rog. Sp. 2. Linn. Syt. Nat. XIL, Gen. 1oó. Sp. 4. Syf?. Nat. X, SyfZ. Nat. X. Gen. 96. Sp. 2, Dikbek. Nat. Hijs. IL. D. Gen. 94. Sp. 3. Nat. Hijt. I. D. V. Stuk, bladz. 477.- V. Stuk, bladz, soo. (83) Coceothrauftes vulgaris. Epw. 4v. T. 188. he a et "EN ZELDZAAME VOGELEN, 87 haf gen van Engeland, fchoon fommigen hunner in harde Winters by ons voorkotnen. Het ongemeenfte daar in is, de geftalte der Tippen van fommigen der middelfte Slagpennen van de Wieken, die met de Punten opwaards gekeerd zyn, gelyk eenige Strydbylen der Ouden; % welk beter door derzelver gedaante in de Afbeelding dan met Woorden uit te drukken is. Van deeze byzonderheid hadt nog niemand ge- _wag gemaakt, | De Bek is, in evenredigheid, zeer grof , en kort naar zyne dikte; van eene lichte Vleefchkleur maar donker aan de Punt, welke redelyk fcherp is. De Neus- gaten zyn ten deele door de Veders, aan het Grondítuk van den Bek, gedekt, zynde de Bek in % ronde omringd met een zoom van zwarte Vederen, die van boven fmal is, en aan de Keel ongevaar een Duim breed. Daar loopt ook een zwarte Streep van de zyden desBeks naar de Oogen. De Oogkringen zyn van eene witagtige Asch- kleur: de Kop, Stuit en de Veders die de Staart bedekken, bevallig, licht bruinag- tig, rood: hert agteffte van den Hals blaauwagtig Aschkleur: de Rug donker bruin. Het voorfte van den Hals, de Borft, Buik en DDyën, zyn bleek bruin, naar Roo- zekleur trekkende. De Onderbuik en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. Van de Slagpennen Zyn de buitenfté of grootfte zwart ; maar de inwaardíe Baarden hebben eenig Wit, dat zig vertoont wanneer de Wiek een weinig nedergelaten is, gelyk in de plaatzing; waar in ik dezelve afgetekend heb. De middelfte Slagpennen zyn van eene donkere of zwarte Kleur, met eenen fchoon- glanzigen luifter van: blaauwagtig Purper, en zeer aanmerkelyk wegens de gedaante van haare Tippen. De binnenfte Slagpennen, naaft aan de Rug, zyn roodagug bruin. De eerfte ry der Dekvederen is wit aan het bovenfte gedeelte, en wordt trapswyze al meer en meer bruin, formeerende met de laatft befchreevene bruine Slagpennen een fchuine Streep dwars overde Wiek heen. De rand van de Wiek, naaft áan,de Borft, is wit: de kleinfte Dekveders der Wieken zyn zwart, die aan de binrenzyde wit , met een klein mengzel van Zwart omtrent den rand der Wiek. De middelfte Veders van de Staart zyn bruin, hebbende de buitenfte Veders haarer buitenfte Baarden bruin, de binnenfte Baarden zwart naar de inplanting toe, en zynde wit dan haare Tippen: zo dat de Staart, geflooten zynde, van boven bruin is, maar uitgefpreid zig met een fchoone mengeling van Bruin, Zwart en Wit, vertoont. De Pooten en Voeten zyn van eene bevallige bloozende Vleefchkleur en van geftalte als in de Afbeelding. Ik heb deezen Vogel ter begeerte van zyne Excellentie, wylen den Hertog van RricnmonNp, mynen edelmoedigen Patroon, wiens verlies ik van harte betreur, in Afbeelding gebragt. Hy zondt my denzelven van zyne Luftplaats te Goodwood in Susfex, alwaar die gefchooten was op een Pynboom: om welke reden ik denzelven geplaatft heb op een Takje van den Cederboom van den Libanon, naar de Natuur in de Hortus Medicus te Chelfea getekend, maarde helft verkleind, om het op de Plaat te kunnen brengen. Zie het Bericht van den Heer WiLLOUuGHBY aangaande dee. gen Vogel, in zyne Ornithologie p. 244. ArziN heeft ‘er ook een Afbeelding van uitgegeven en eene befchryving die meeftendeels, van. Wuroucusy ontleend is, Zie zyne Hiflorie der Vogelen Vor. I. p. 54. De Duitfchers noemen hem Kern- beisfer. Monfr. N. Roer heeft ’er, onder den naam van Pardalus, Grosbec of Pinfo-Royal, een Tekening van gemaakt. Wim.LouGHBx geeft er den Latyníchen. naam van Cocootbrauftes, vulgaris aan, Ya n PLAAT 88 VERZAMELING van UITHEEMSCHE SSSSKNSSSSSSSSSessSessSsSessssIssSSseSSsEsr PL A A T LXXXIV. | De Geelkoppige Mofch van Bende (84). De Vogel is hier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Twee derzelven waz ren overgebragt, welken de Heer ArziN heeft afgebeeld als Mannetje en Wyfje;, en hy maakt in derzelver befchryving verfchil, niettegenftaande ik , dezelven naauw- keurig befchouwende, geen weezentlyk onderfcheid in Kleur of Geftalte kon vin= den: want Zy kwamen my zo volkomen gelyk voor, dat ik oordeel dezelven bei- den door één Afbeelding, zo wel als door twee, te kunnen vertoonen. De Bek is van een lichte of witagtige Kleur, dik en flerk gelyk die van een Mofch: de Kruin van den Kop geel of Goudkleurig: de Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn zwartagtig bruin of donker, hebbende de Vederen met lichter Bruin ge- randof gezoomd. Dit maakt dat de Vogel zig van de bovenzyde licht bruin met donkere Vlakken vertoont. Van de zyden van den Hals, dwars over de Borft, heeft hy een Streek van de zelfde bruinagtige Kleur als aan de bovenzyde. De zy- den van den Kop, beneden de Oogen, als ook de Keel, Zyn wit of Roomkleurig, zo ver als de Kraag van donkere Vederen loopt. Onder die Kraag is de Borft, zo wel alsde Buik, Dyên en de Dekveders onder aan de Staart, wederom geelagtig wit, en de zyden van den Buik zyn gemerkt met längwerpige Vlakken van eene flaauw donkere Sleur. De Pooten en Voeten, van geftalte als in ander klein Ge- vogelte, zyn Vleefchkleurig. De Tekening van deezen Vogel was uit den Heer DANpRipees Verzameling ontleend. Hy kwam van Bengale. Zie Argins Afbeeldingen in zyne Hiftorie der Vogelen, Vor. II. p. 48. De Kapel, nevens deezen Vogel afgebeeld, heeft het Lyf en de Oogen zwart; met witte Vlakken, zynde het laagfte des Lighaams bruin of Oranjekleuring. De langfte Wieken zyn aan haare bovenzyde Kaneelkleurig , met de uiterfte randen en tippen , byna ter halver langte van de Wieken , zwart , doch met verfcheide groote en kleine witte Vlakken. De kortfte Wieken zyn van de zelfde Kleur, doch lichter, met drie of vier kleine zwarte Vlakjes op °t midden; en aan den rand zwart gezoomd met witte Stippen. De onderzyde is gelyk de bovenfte maar flaauwer; en de langfte Wieken hebben geele Vlakken aan haare Enden, daar zy aan de bo-. venzyden zwart zyn. Deeze keurlyke Vlinder, uit China af komftig, bevindt zi in de Verzameling van den Heer Doktor Nessrr, Lid van het Koninglyk Kollegie der Geneeskundigen te Londen, die my daar mede verpligt heeft, SS SSISISSISISISISISISISISISISISISISISISISISISISISISISISISIS SSS ESS SIS: Perl enAe' A md LXXXV. De Roodftaart van Bengale (85). Deeze is ook in de Natuurlyke grootte afgetekend. Ik {laa in twyfel, tot welk Geflagt hem t’huis te brengen. Hy heeft flyve Haairen rondom de hoeken van den Bek, gelyk de Slagtervogels of Klaauwieren en Geitenmelkers hebben, maar komt met (84) Pasfer Benghalenfis Capite favo. Epw. 4v. (85) Ruticilla Benghalenfis. Epw. Aw. T, 190. La- T. 189. Arn. 4v. IL, p, 48. T. 52. Pasfer Benghalen- nius Bengalenfis fafcus. Biss. 4v. II. p. 175. Lanius fis. Briss. 4, IL, p. 95. Loxia Benghalenfis. Linn. Emeria, Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 44, Sp. 23. Mus= Syt. Nat. Xil. Gen. rog. Sp. 32. Syt. Nat. X. Gen. cicapa Emeria. Zbid, Gen. 133. Sp, 7. Hy (taat dus, 96. Sp. «23. Bengaalfche Mosch. Naf, ijt I, D, V, met den zelfden bynaam, in twee geheel verfchillende Srum, bladz. 512. Rangen ; dat Doktor Boddaert niet aangemerkt heeft. en a ee AAD EN ZELDZAAME VOGELEN — 89 met geenen derzelven in de gedaante des Beks overeen, die flerker is van maakzel dan in de laatften, en zwakker dan in de eerften. Ik heb hem, in navolging van den Heer Arbin, Roodffaart geheten. Zie deszelfs Vogel-Hiftorie, Vor. IL p. 52. De Bek is aan het Grondftuk donker en zwart aan zyn Punt. De Kruin van den Kop is met lange, zagte, zwarte Vederen gedekt, die agterwaards over hangen, in de gedaante van een Kuif, welke, zo ik onderftel, de leevende Vogel overend kan zetten. Onder ieder Oog heeft hy eene Scharlakenroode Vlak, die aan de on= derzyde met Wit omringd is. De Keel, Borft, Buik en Dyën zyn ook wit van Kleur. De zyden van den Hals en van de Borft zyn gedekt met zwarte Vederen, die verwardelyk breeken in het Wit op de Borft en de bruine Kleur agter aan den Hals. De Nek, Rug, Wieken en Staart, zynallen van eene donkere of zwartag= tig bruine Kleur, zynde de kanten van de grootfte Slagpennen een weinig lichter en de Schouder van de Wiek witagtig , daar dezelve op de Borft valt. De Veders aan de Stuit en de Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene zeer fchoone roode Kleur: de Pooten en Voeten donker zwart. __Deeze Vogel, uit Bengale overgebragt, bevond: zig ook inde Verzameling van den Heer DANDRIDGe. Ik heb thans alle de Vogelen op nieuws uitgegeven, wel- ken ArgiN daar uit ontleend hadt, uitgenomen de Gaay van Bengale, Vor. l. p. 17: de Bengaalfche Kwartel , p. 27. de kleine Konings-F'isfcher van Bengale , Vor. IL p.28: en de Bengaalfche FP ater-Rall, p. 85. Deeze , naamelyk , zyn door den Heer ALBIN naar Tekeningen gekopieerd, welke in Indie gemaakt waren, zonder dat de Vogels zelf overgebragt zyn; en dus heb ik dezelven overgeflagen, als niets willende uitgeeven, dar niet onmiddelyk naar *t Voorwerp was gemaakt, De Doorn-Staart Haagdis wié Indie (©). De Afbeelding van deeze Haagdis vertoont dezelve ook Levensgrootte. De Kop en alle de Pooten zyn van eene donker-groene Kleur: de bovenzyde des Lighaams is ook donker, met eene licht Aschgraauwe Kleur gevlakt en gewolkt. Dwars over de Schoudérs heeft hy drie zwarte Streepen. De zyden des Lighaams trekken naar Roozekleur, zo wel als de Buik, die bleek Aschgraauw is. De Kop, het Lyf en de Pooten, zyn met zeer kleine Schubbetjes gedekt, zo dat zy zig vertoonen als een gladde Huid. De Schubben van de Staart zyn groot, en op een ongewoone tnanier met fcherpe opftaande Punten voorzien. De middelfte ry van Schubben, op het bovenfte van de Staart, valt niet over de naaften wederzyds, maar de zydeling- fe ryën over de middelfte heen, ’t welk aanmerkelyk is. Dit alles ziet men in de Afbeelding uitgedrukt, welke onmiddelyk naar * Voorwerp op *t Koper ‚is gegra- veerd. De Staart heeft eene bruinagtig groene Kleur, van onderen lichter dan van boven. Het Dier was my gegeven door mynen Vriend, den Kapitein Isaak WoRrTH, die % zelve levendig uit Ooftindie hadt overgebragt. Ik geloof, dat het nog niet jn Afbeelding gebragt ware. De Heer Perrver heeft eene Haagdis afgerekend, die over °t geheele Lyf met {cherpe puntige Schubben is bekleed, en welke hy de ruuw gefchubde Kaap/che Haagdss tytelt, Cat. 403. Hy zegt, dat dezelve, getergd zynde, al haare Schubben opzet en fchreeuwt gelyk een Kind; doch maakt geen ge- wag van derzelver grootte. Zyne Afbeelding komt daar in omtrent met de myne, uitgenomen de Staart, die korter is, overeen. (*) Lacerta Cordylus. Linn. Syf?. Nat. XII. Gen. ftaart. Nat, Hift. I, D, VI St. bl, 114. 122, Sp. 9. Syt. Nat. X. Gen, ros. Sp. 9. Stekel- WL Deel Z PLAAT go VERZAMELING van UITHEEMSCHE Witre SSS SSS SSS SSS SSS ess sE | BIL A, A DT NTKKEKVL | De rood en blaauwe Brafdiaanfcbe Vink. (86). De Vogel is hier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy gelykt in geftalte veel naar onze kleine Zingvogelen , maar heeft de Staart in evenredigheid een wei- nig langer, zynde dezelve ook Puntig, als de middelfté Veder langer dan de zyd: Vederen hebbende, die trapswyze verkorten, het welk zeer ongewoon is in de Vo: gelen van zyn Gellagt. Het is een zéer levendig en vlug Zingvogeltje, dat een redelyk fraaijen toon {laar. | De Bek heeft de geftalte van dien van een Goudvink, zynde van een fchoone Scharlakenroode Kleur. De Veders rondom het bovenfte van den Bek, en aan de zyden van den Kop, tot eene aanmerkelyke breedte rondom de Oogen, zyn fchoon Purper of Appelbloesfem. De Oogen zyh donker, maar de Oogleden, of de Huid rondom de Oogen, is heerlyk Scharlakenrood. “Een donkere Streep loopt van den Bek tot aan het Oog. “ De Keel, onmiddelyk benden den Bek, is zwart. De Kruin des Kops, de Nek, Rug, Dekveders der Wiekén, de Borft en Buik, zo ver als de Dyén, zyn van eene doffe dönker roöde'‘Kleur : de Slagpennen der Wies ken zwartagtig of donker: het laagfte van de Rug, de Buik omtrent de Stuit, en de Dekveders, zo wel boven als beneden de Staart, zyn heerlyk Hemelfchblaauw, het welk allengs’ verfmeltende verdwynt in het roodagtige‘ aan" de Rug en den Buik. De Staart is Zwart, hebbênde de middelfte Veder-täarnelyk lang en de zyd-Vederen al- lengs verkortende, De Pooten en Voeten gelyken naar die. van ander klein Gevo- gelte van deeze KKlasfe, en hebben eene donkere Vleefchkleur. Dit zeldzaame, aartige en onbefchreevene Vogeltje, was in bezitting van Mejuf: frouw Strafton , woonende in Bucklers-Bury te Londen. Myn keurige en waarde Vriend, Doktor Monro, de Oude, gaf my laft om ’er een Tekening vante maa- ken: “ Het kwam van Brafil, alwaar het"een zeldzaam Vogeltje is, en van veel waädrde. ast de a SIERADEN et U rele ch, w k, EN De 7 liegende Bt CE) mt Dit aartige kleine Beeflje is hier in zyne Natuurlyke grootte afgetekend. Het was den geheelen Dag loom en onwerkzaam , doch met het aankomen van den Avond zeer levendig, fpringende of vliegende zeer vlug „ van de eene plaats opde andere, in zyn Kooitje. Deszelfs bovenzyde,: van. de Neus tot aan-het end der Staart, was bruinagtig, gelyk in de Wilde Konynen. De Neus was kort, en in den omtrek witagtig: de Oogen waren groot, zwart en fterk uitpuilende: het hadt een wit Merk boven ieder Oog: de onderzyde van den Kop, de Hals, Buik en binnen- zyden der Pooten, waren wit. De bovenzyde des Lighaams was van de onderzyde, afgefcheiden door losfe Huiden, langs de zyden loopende, en zig uitfpreidende tus- {chen de voor-en agter-Pooten, wanneer die in % fpringen uitgeftrekt worden. Dee- ze Huiden helpen het Dier, om een groot end wegsal ftrykerde in de Lugt te zwee- ven. De Staart, ook breed en plat gelyk een Pluim zynde, is verder hetzelve bee hulpzaam in % vliegen, Het heeft wederzyds, effen boven den Rand van de Huid, | een (86) Fringilla coloribus cceruleo & rufo Brafilienfis. __(*) Scigrus volans, Colore dilute fufco , America Epw. Av. T. 19z:/Granatinus: Brrss, Av- III. p. 216. _nús. Epwe.dv. 'T. 19r.. Se. Mus. 1. p: 72: T. 44 T.9.f. 3, Fringilla Granatina. Linn. Syl. Nat. XII p.3. Ray. Quadr. “215. Mus volans. Linn. Syt. Nat: Gen. ri2. Sp. 11. Fringilla Brafiliana, Sy/t. Nat. X. XII Gen. 24. Sp. or. Syft. Nat. X. Gen. 26. Sp. 16. Gen. 98. Sp 16. Brafiliaanfche Vink. Nai, Hil. I.D. Vliegende Muis. Nat. Hift, 1. D, U, Stuk , bladz. 492. V. Stuk , bladz. 543. £ re hed 3 Ae deer dani vÀ 5” EN ZELDZAAME VOGELEN PI: een Zwartagtige Streep of Vin, die langs zyne Zyden loopt. Aan ieder voor-Voet heeft het vier Vingeren met het bewys van een vyfden, doch aan de agter. Voeten vyf duidelyke Vingeren. De Ooren waren kort en rondagtig.: terwyl het Vleefch zig vertoonde wegens de dunte van het Haair, als mede, omtrent de Neus en aan de Pooten. On | De Heer CaTessy heeft een Vliegende Inkhoorn afgebeeld, welken ik voor een andere Soort houde, alzo die over ’ geheel bleek bruin of Aschkleurig is; Hy zegt, dat zy omtrent tagug Yards [of twintig Roeden] ver kunnen fpringen of vliegen. Zie zyne Hiftorie van Karolina, VoraIl.p. 76, 77. Zy worden ons uit verfcheide deelen van Noord-Amerika-toegebragt en zyn over eenige Jaaren ook in Polen ontdekt. James TrrOBALD, Schildknaap, in. Surry-Straat, heeft het hier afgebeelde Diertje thans in * Leven. ad Arth P L A A T LXXXVIL De gekroonde Afrikaanfcbe Kraanvogel (87). Het is een groote en Sraatelyke Vogel, die, als hy met den Kop tegtop loopt meer dan drie Voeten hoogte fchynt te hebben. Zyne Pooter zyn , van de Knie tot aan het onderfte van den Hiel, negen Duimen lang, en van de Punt des Beks tot aan de Veders op °t Voorhoofd is de langte twee Duim en drie Kwartier, en van die zelfde Punt tot aan de hoeken des Beks een Kwartier minder dan vier Duimen: Die Vogel, welke voorwaards op de Plaat ftaat, heeft voor een Kraanvogel een korten Bek. Dezelve is regt en fcherp gepunt, van eéne Zwartagtige of donker- Aschgraauwe Kleur, De Neusgaten zyn ver vanden Kop af; de Oogen tegenover de hoeken des Beks geplaatft, hebbende de Oogkringen Paarlkleurig. Het Voorhoofd is zeer rond en uitpuilende, met zwarte. Vederen als Fluweel gedekt. Agter ieder Oog heeft hy eene Paarlkleurige , harde, kaale Huid, in de gedaante van een Schaaps-Nier, welke zig een weinig verheft, en aan zyn bovenfte en onderfte ge- deelte met Rood gekleurd is. „De zwarte Veders op deniKop gaan al rondom deeze Vlakken. Uit de Kruin {chiet een Kwaft van langagtige Vedertjes of liever. ftyve Borftels , van een plat maakzel, die gedraaid of gevlogten zyn, vaneen vuile Oran- je- Kleur, zynde ieder op zyde dunnetjes bezet met licht gekleurde Haairtjes, en een Kwaftje van zwartagtige Vedertjes aan ‘tr end hebbende. © Deeze Borftels {preiden zig zeer bevallig in eene Klootswyze geftalte uit, en vertoonen zig grooter dan de Kop zelf.. Onder aan de Keel heeft hy een groote roode Huid of Kwab, gelyker- wys de Huishaan;. maar enkeld, en deeze wordt fomtyds door Lugt uitgefpannen wegens een onaangenaam fchor Geluid , hetwelk de Vogel uitgeeft. De Hals, zo wel als ’% geheele Lighaam boven en beneden, ís van eene bevallige licht blaauwag- rige-Aschkleur. De Veders zyn aan den Hals lang „ zagt en fial, op de Rug bree- der, maar larigsen puntig. De Staart is zwart en haare Veders zyn taamelyk egaal van langte, De grootfte Slagpennen der Wieken zyn. ook zwart ;-de binnenfte Slag- ennen vuil rood, en deeze vallen over de Stuit, wanneer de Wieken geflooten zyn. Alle de Dekveders derzelven, van binnen en buiten, zyn wit, uitgenomen die over de zwarte Slagpennen heen vallen, en dezelven bedekken; wantsideeze zyn donker bleek geel. De Pooten zyn, taamelyk hoog boven de Kniejen , Vederloos, en hebben , zo wel als de Voeten en Klaauwen, eene donker zwartagtige dee « gyt à3 ieatdnndelg vange e (87) Grus criftata Africana. Enw. Av. T. 192. Pa- Briss. A. ri p. sir. T. ar. Ardea Pavonina. Linn. vo-marinus. Crus. Exot, 105, Grus Capenfis fufca, Ca- Syt, Nat. XII. Gen. 84. Sp. 1. Syt. Nat. X. Gen. 76. pite „Aureo Galeato., Per, Gag. T. 76, f. g. Balearica. Sp. 1. Kroonvogel. Nat, Hijt, I. D.V. Stuk, bl, 180. ZL? | 92 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De agterfte Vogel, die ik denk de Hen te zyn, werfchilt van den eerften of voor: ften daar in, dat hy de Plek aan zyne Wang in de onderfte helft rood en voor % overige wit, en een zeer kleine, byna onzigtbaare , roode Kwab aan zyne Keel heeft; zynde ook zwart aan den Hals en het Lyf, daar de ander Aschgraauw is: in _ andere opzigten komen zy overeen. Den eerften van deeze Vogelen tekende ik ten huize van den Heer SLOANE, den anderen ten huize van Sir CrarveS WAGER. De Akademie van Parys heeft den= zelven wat verfchillende voorgefteld. Zy bevonden de twee Onderwerpen, die zy onder handen hadden, beiden Hennen te zyn: zy noemen hem de Koninglyke Vo- gel, en meenen, dat het niet de Grus Balearica zy , gelyk men onderfteld hadt. Zie Memoires de P_dcad. Royale; depuis 1666 jufjwa 1609; Tom. UI. zroifséme Par- tie, p. 199. Zieook Wirrovarsr’s Ornithologie, p. 275. PrTtveR noemt hem de bruine Kaapfe Kraanvogel, met een Goud gehelmden Kop, Tab. 76. N.g. Van Barrow wordt hy de Japan(e Paauw getyteld. Visscrer geeft ‘er den naam van Chineefchen Struisvogel aan. In AsrTrev’s Verzameling van Reizen, vind ik dee- zen Vogel door verfcheide Autheuren, die alle daar aangehaald zyn , gemeld; % welk bewyft, dat hy een Kraanvogel is van de Rivieren Gambia en Senegal. Zie aldaar, Vol. II. p. 723. Hy noemt deszelfs Afbeelding, op de Plaat tegenover bladz. 721, de Kroonvogel van WP bidab. Hy isde Pavo marinus van Cuusrus. Zie des- zelfs Lxot. Libr. V. Cap. IL. N. Roger heeft denzelven afgebeeld, en genoemd Pavo fine Cauda Chinenfis, dat is, Chineefche Paauw zonder Staart (*). ESE ETE EEDE ALI DE3 FP L- AA T LXX XVIII. De rosfè Smient, met een zwarten Bek (88). Hy is wat kleiner dan een gewoone Tamme Eend, en langer van Pooten, dan andere Eenden gemeenlyk zyn. De Bek gelykt naar dien van een gewoone Eend, zynde op de kanten getand en aan de Punt een weinig haakig omgekromd, van eene zwarte of donkere Kleur. De Oogen zyn Kaneelkleurig: de Kop is op zyde bruin; hebbende de Kruin zwart, de Vederen lang en zig op de wyze van een Kuif agter- waards uitftrekkende. Het agterfte van den Hals is donker: de onderzyden van den Kop, Keel en Hals, zyn wit: de Hals is gefprenkeld met kleine zwarte Vlakken: de Rug en bovenzyden der Wieken zyn bruin ; de grootfte Slagpennen donker bruin „ naar Zwart trekkende. De Dekveders der Wieken hebben ieder in %*% midden een zwarte Vlak, De Veders van de Staart zyn, zo wel als de Stuit, en de Veders die de Staart van boven bedekken, zwart. De Staartveders zyn niet van gelyke langte, maar de Staart is in ’t midden een weinig gepunt. De Borft of Krop is helder rood- agtig bruin, met zwarte Vlakken, en het onderfte deel heeft een weinig mengzel van Wit. Het geheele Onderlyf is wit, doch op de zyden, en een weinig bene- den ’t midden, fterk met Zwart gemengd. De Dekveders onder aan de Staart zyn wit, met ronde zwarte Vlakken. De Pooten zyn bier langer dan gewoon is in het Geflagt der Eenden, en tot een weinig boven de Kniejen Vederloos. De drie voor- fte Vingers zyn allen aan elkander gewebd, en daar is bovendien een Vlies aan de bin= nenzyde van ieder inwaardfen Vinger: zynde de Pooten en Voeten gedekt met Lood- kleu- (*) [Pavo five Cauda Chinenfis vindt men in ’t Werk (88) Anas filtalaris rufus, Roftro nigro, Occiden- van Epwarps, dat zekerlyk in de eerfte opflag blyke _talis. Epw.4v. 1. 193. Anas fiftularis Arboribus infi- een drukfeil van ééne Letter te zyn, die den Hoog- dens. Sroan. Jam. IL, p. 324. T. 272. Ray. Ao. duitfchen Vertaaler van ’t zelve zo grappig by de Neus 192. Briss. 4v. VI. p. 403. Anas Arborea. Linn. Sy/t. gehad heeft, dat hy daar van heeft gemaakt Paw oder Nat, XIL Gen. 67. Sp. 42. Syft. Nat. X. Gen. 6r. Sp, Cauda Chinenfis, dat is, Chineefche Paauw of Staart. ] 38. Boom-Smient. Nat. Hift. L, D. V. Stuk, bl, 69. Nn el EN ZELDZAAMBE VOGEBLEN 0: kleurige Schubben. De agter-Vinger is zo hoog geplaatft, dat hy naauwlyks den Grond raake. De Klaauwen van alle Vingeren zyn zwart. Deeze Vogel was in bezitting van den Heer CHARLES WAGER, ten wiets Huis ze, op Parfons-Green, ik dâar van een Aftekening maakte. Men berichtte my; dat dezelve uit de Weftindiën kwam, alwaar men ze een Smient noeint. Sir Hans SLOANE zegt, in Zyne Nazuurlyke Hifborie van Famaika, Vol. Il. p. 324 , dat zy een Huitend Geluid maaken, weshalve men ze in ’ Engelfch WP hiftling Duck, dat is Fluitende Eend, noemt. Hy voegt ’er by, dat zy doorgaans op Boomen roeften en gemeen zyn op dat Eiland, PE A AIT LXXXIX. De Roodbekkige Smient (89). Deeze is wat kleiner dan een gewoone Endvogel, hebbende den Hals en Pooten in evenredigheid langer. Hy zal mooglyk het Mannetje en de laatft befchreevene het Wyfje van de zelfde Soort Zyn; maar ik kan niet verzekeren dat het dus be- taat, dewyl het op verfchillende tyden was , dat ik deeze twee Vogelen zag; _ In fatzoen gelykt de Bek veel naar dien van den laatft befchreevenen, maar is van eene fchoon roode Kleur, omtrent de Neusgaten geelachtig, en zwart aan de haak of punt van de Bovenkaak, De Oogkringen zyn van een donkere Hazelnooten Kleur. De Zyden van den Kop, rondom de Oogen en de onderzyde of Keel, zyn licht Aschgraauw. De Kruin en % agterfte van den Kop is zwart. De Hals, Borft en Rug zyn bruin- of Tegelrood, aan de Borft lichter, aan de Rug donkerer. De groote Slagpennen der Wieken zyn zwart, zo wel als die van de bafterd-Wiek, welke derzelver Wortels bedekt. De binnenfte Slagpennen, die op de Rug of Stuit vallen, Zyn donker Tegelrood. De eerfte en tweede ryën der Dekvederen, naaft bo- ven de Slagpennen, zyn wit, en maaken eene groote witte Plek op * midden van de Wiek, en verder opwaards is een helder Oranjekleurige Vlak, waar boven de kleine Veders, aan den Schouder van de Wiek, zwart zyn, en dit Zwart gaat langs den rand derzelvevoort tot aan de Slagpennen. De geheele Buik en Dyën zyn zwart, maar, ter plaatfe daar het roode van de Borft en het zwarte van den Buik zig vereenigen, formeert die mengeling een donker Aschgraauwe Kleur. De Dek- veders onder aan de Staart zyn witachtig, met kleine zwarte Vlakken gefprenkeld; die zig in de langte der Vederen uitftrekken. De Staart loopt wat puntig en is zwart, Zo wel als de Stuit en de Dekveders aan de bovenzyde. De Pooten zyn tot een weinig boven de Kniejen Vederloos; de Vingers gewebd even als in andere Endvogelen; hebbende de binnenften ook Vliezen aan de binnenzyde. De Pooten en Voeten zyn Vleefchkleurig en de Klaauwen zwart. Deezen Vogel tekende ik ook ten huize van Sir CHARLES Wager, op Par- fons-Green. Hy was uit de Weftindiën gebragt, onder den naam van Fluit-Eend of Smient. Beide de laatft befchreevenen maaken, als zy verontruft worden , een Fluitend Geluid, Of deeze of de ander de Smient zy, waar van in SLoANES His- torie van Jamaika gewag gemaakt is, kan ik niet zeggen; alzo 'er geen berigt van de Kleur is-bygedaan: maar ik zou eer denken, dat de voorgaande gemeend worde, de- wyl de Afbeelding (Vol, Il, Tab. 272) vertoond is met een gevlakten Buik. (89) Anas filtularis rufus, Roftro rubro Occidentalis. Nat. XII Gen, 67, Sp. 39. Syft. Nat. X. Gen. 6r. Sp. Epw. dv. T. 194. Anas fiftularis Americana. Brass, 4v. 33. Amerikaanfche Smient. Nat, Hijt, 1, Deel, V, VL p. 400. T, 38. £. 1. Anas Autumnalis. Linn. Sy/?. Stuk, bladz, 62. “WI Deel RN PLAAT « 04 VERZAMELING van UITHEEMSCHE SSSSSSSSSSIS SSS sss ss sss sSsSSS SSS SSS SS SISE sE Bo A Stond! XC. Het kleine Leeuw-.Aapje (go). Dit ongemeene Diertje is hier door my in de Natuurlyke grootte voorgefteld: zo naby als ik her kon treffen, terwyl het zig bezig hield met zyne Aapenkuuren in de Kamer van zyne Mevrouw. Het is een Wyfje en een der kleinfte Soorten van Aapen. Hert voorfte van den Kop, of *t gene men het Aangezigt in de Aapen noemt, is met een zwarte Huid gedekt, en de Ooren zyn ook zwart. Het Aangezigt is zeer dunnetjes bezet met korte witte Haairen, die hetzelve een weinig graauw maaken. Deeze witte Haairen zyn iets dikker aan de kanten van het Aangezigt, en formee- ren een helderen Ring daar om heen. De Oogen zyn zwart, vertoonende geen andere ÍSleur. Het Haair op den Kop is lang en wit, {preidende zich, gelyk het Hoofd haair van een Mensch, over de Schouders uit, die, zo welals het grootfte deel van de Rug, gedekt zyn met lang, los, vlokkig Haair, dat bruin is van Kleur. Het laagfte van de Rug, of het Gat, wordt allengs helder bruin of Oranjekleurig, gelyk de eene helft van de Staart, naaft aan het Lighaam, ook met lang Oranjekleurig Haair bekleed is, wordende het overige van de Staart allengs zwart, en deeze Kleur vervolgt ten ende uit, De Keel is zwart en kaal, de Borft, Buik, benevens alle de Pooten en Voeten, zyn met kort wit Haair gedekt. Het heeft vyf Vingers aan ieder Voet, zo der Voor- als Agterpooten, die altemaal gewapend zyn met fcherpe Nagelen, even als in de Inkhoornen. De Voeten zyn aan de binnenzyde bekleed met eene zwarte Huid, en het Vel is over het geheele Lighaam, zelfs on- der het witte Haair aan den Buik, ook zwart. Zeer wonderlyk is % in dit kleine Diertje, dat hetzelve een zagt fluitend Geluid maakt, eenigermaate naar % zingen van een Kanaryvogel gelykende. Het is vlug en behendig, hebbende alle de aardigheid der Kuuren van de grootere Aapen. Wanneer het, op zyn vier Pooten, in de Ka- mer rond loopt, dan heeft het veel van de geftalte van een Leeuwtje, vertoonende zig fomtyds gelyk de Afbeelding in * Grondwerk van de Plaat aanwyft. Ik werd door haare Hoog Edelheid, de Graavin van Suffolk (in wier bezitting zig het gedagte Leeuw-Aapje bevondt,) onderricht, dat hetzelve van La Vera Cruz in Nieuw Spanje overgebragt ware, Met verlof van de gemelde Vrouwe maakte ik ’er een Aftekening van voor wylen den Hertog van RicHMOND; en met toelaating van zyne Genade heb ik het aan *% licht gegeven. Inde Reiftocht van den Heer DE LA CONDAMINE, Lid van de Akademie der Weetenfchappen van Parys; langs de Rivier der Amazoonen, vind ikeen Aapje, veel naar het tegenwoordige gelyken- de, befchreeven, uitgenomen dat hy ?er fcherpe Ooren aan geeft. Na gefproken te hebben van de grootere Aapen zegt hy, „ en fommigen wederom zo klein als » Rotten. Ik {preek niet van de genen die onder den naam van Sapajous bekend >> Zyn, maar van andere nog kleinere en moeielyk tam te maaken, wier Haair lang 5 en glanzig is, gemeenlyk Kaftanje-bruin en fomtyds met een Soort van Geel ge- » vlakt. Derzelver Staarten zyn eens zo lang als het Lighaam. De Kop is klein » en vierkant: de Ooren zyn fpits en uitfleekende, gelyk die van Honden of Kat- »> ten, en niet gelyk die van andere Aapen- of Meerkatten, naar welken zy zeer 533 Wel= (go) Cercopithecus minimus Mexicanus, Capillitio Ouadr. 154. Simia Oedipus. Linn. Syf?. Nat. XII. niveo. Epw, 4v. T. 195. Cercopithecus Pilis canes- Gen. 2. Sp. 25. Syft. Nat. X. Gen. 2. Sp. 13. Nat, centibus nigro mixtis, Caudâ rufâ, Brrss, Quadrup. 19. Hift. I, D. 1, Stuk ,-bladz, 364. Pi, VL, Fig. 3. Cagui major Brafilienfibus, Mareer. Bras. 227. Ray. rn EN ZELDZAAME VOGELEN. 05 » Weinig gelyken, hebbende veeleer het poftuur van een klein Leeuwtje. Men ss noemtze Pinches te Maynas en Zumarinste Cayenne”. Zie het Kort Begrip van gedagten Reiftocht in *t Engelsch, p. 83. Indien dit, door den Heer pe La CON-= DAMINE befchreeven, niet een zelfde als het myne is, moet het ten minfte eene naby daar aan komende Soort zyn. PE A A MAKEL Het kleine zwarte Aapje (91). _ Dit Aapje is hier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld, zynde een vân de klein fte Soorten, die ik ooit heb aangetroffen. Door zyne kleinte was deszelfs Beet niet hinderlyker dan het byten van een Mosch. Het was zeer levendig en vol bet weeging , gelyk de meeften van het Geflagt der Aapen zyn. De Oogen van dit Beeftje haddén eene Hazelnooten en het Aangezigt eene don- kere Vleeschkleur. De Neus verhief zig zeer weinig. De boven-Lip was gefplee- ten als die van een Haas: de Tanden waren zeer klein, gelyk die van andere Aap- jes, komende zeer naby aan de Tanden van een Mensch. De Ooren hadt het taa- melyk groot, van eene vierkante figuur, zwartachtig Vleeschkleur, en zeer dun- netjes bezet met korte Haairen. Op den Kop maakte het Haair een tip aan °* Voor- hoofd: het Aangezigt hadt weinig of geen Haair. De Kop, het geheele Lighaam en de Staart, waren gedekt met zagt zwart Haair, dat eer ruig en Vlokkig dan glad van Oppervlakte was. Het Haair aan het onderfte Van de Rug fcheen overend te ftaan;, en hadt een mengeling van geele of Goudkleurige Haairen. De Staart is twees maal zo lang als het Lyf. De Voeten,zo wel voor als agter, zyn gedekt met kort, {luik, geelachtig Oranjekleurig Haair. Het hadt vyf Vingers aan ieder Voet, wiet Nagels of Klaauwen niet plat waren gelyk in de grootere Aapen; maar haakig en fcherp, gelyk die der Inkhoornen, hoewel niet zo lang. De voorfte Pooten gelee- ken niet zo veel naar de Handen van Menfchen, als in ommige Aapen; hoewel het allerley dingen in ééne Hand kon houden, hetwelk een Inkhoorn niet zal doen. _ Dit raare en zo ik geloof onbefchreeven Aapje, was uit de Weftindiën overge- bragt door den Vlootvoogd Frrzroy. Lee, in % jaar 1747, en door hem aan haa- re Hoog Edelheid de Graavinne Weduwe van Litchfield vereerd, met wier verlof jk daar van eene Aftekening naar ’t Leven maakte. Het was een Wyfje. Vindende een Berigt van een zeer ongemeen Aapje, in de voorgemelde Reiftogt door de binnenlandfche deelen van Zuid-Amerika, langs de Rivier der Amazoonen, zo heb ik dienftig geoordeeld hetzelve alhier in te lasfíchen. „ De Gouverneur van „ Para (zegt de Heer LA CONDAMINE) deedt my een Aapje prefent, dat het ee- > nigfte in zyne Soort was hetwelke men immer in het Land gezien hadt. De Haaí- „ ren van deszelfs Lighaam waren zo glanzig als Zilver, en hadden de Kleur van … de fchoonfte Vrouwen Lokken;, terwyl de Staart glanzig Kaftanje-bruin was, naar … zwart trekkende. Het hadt nog een andere byzonderheid, welke veel aanmerke- ‚ Iyker was. Zyne Ooren, de zyden van het Aangezigt en de Neus, waren zo „ levendig rood, dat men iemafid naauwlyks kon doen gelooven; dat hetzelve de … Natuurlyke Kleur daar van wate, Ik hield heteen Jaar, en het was hog in Leven … toen ik dit fchreef, byna in’ gezigt van de Kuft van Vrankryk. enik verheugde my met het denkbeeld, om hetzelve aldaar levendig te brengen; doch, in {pyt | > van (ox) Cercopithecus niger minitnus,-Manibus & Pe- 155. Sirnia Midas. Linn. Sy}. Nat. XII. Gen. 2. Sp, dibus Croceis. Epw. 4v. T. 196. Cercopithecus niger 27. Sy/?. Nat. X. Gen. 2. Sp. 15. Nat, Zijt. I, D, L Pedibus Croceis. Gron. Zooph. 20, Cay. Ray. Quadrup. Srum, bladz, 366. Pl, VL Fig. 4. Aa 3 96 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE ‚ van de geduurige zorgvuldigheid, welke ik gebruikte, om het voor de Koude te „ bewaaren, ftierf het door de ftrengheid van % Saizoen”. Deeze Heer fprak van kleine Aapjes, toen hy hier van gewag maakte, hoewel hy de grootte van hetzel- ve niet gemeld heeft, Pa AT ASH XCII. De Inkboorn-Aap van Madagaskar (92). Dit Dier heeft omtrent de grootte van een tmiddelmaatige Kat, maar het Lighaam en de Lieden zyn veel ranker en langer. Het heeft een Staart die ten minfte eens zo lang is als het Lighaam. * Is lang van Snuit, zo dat de Kop veel naar dien van een Vos zweemt, met fcherpe Tanden van vooren, waar mede het bekwaam {chynt te zyn om te kunnen knaauwelen, Dat geen, naar % welke ik myn Afbeelding maakte, was een Mannetje. | De Oogen hebben taamelyk breede Kringen , van eene heldere Hazelnooten- kleur, zynde het Aangezigt en de Ooren wit, de Neus een goed end wegs Zwart; en het Oog met een breeden zwarten Kring omgeven. Rondom de Neus, als ook aan de zyden van den Kop en op de Oogleden , ftaan lange ftyfachtige Haairen, gelyk inde Knevels der Katten. De Kop is, van boven en van agteren, gedekt met donker Aschgraauw Haair, langer dan het Haair op ’ Aangezigt: de Rug en Zy- den zyn roodagtig Aschgraauw, niet zo donker als de Kop: de buitenzyden der Bee- pen zyn licht Aschgraauw, niet zo rood als de Rug: de bovenzyden der Voeten zyn witachtig, hebbende aan de binnenzyden een kaale zwarte Huid. De Voorpooten of Handen zyn gelyk die van Menfchen of Aapen, hebbende den Duim zeer onder- fcheiden en de Nagels plat: de Agterpooten zyn daar door aanmerkelyk, dat zy den Duim of grooten Toon zeer breed hebben , loopende de Nagels der Agterpooten puntiger dan die der Voorpooten uit. De geheele onderzyde des Lighaams en de Leden aan de binnenzyde, zyn met wit Haair gedekt. Het Haair van * geheele Lighaam is op *t Gevoel zeer zagt, veeleer overend (taande gelyk de pool van Flu- weel, dan {luik nederleggende. Het heeft, taamelyk hoog aan de Borft, twee kleine Tepeltjes, even als in de Aapen geplaatít. De Staart is lang en redelyk ruig; beurtlings met breede Ringen van Zwart en Wit getekend. Slaapende kromt het zyne Neus naar den Buik, en haalt de Pooten digt by malkander in een zittend pos- tuur, brengende zyne lange Staart over * Hoofd heen. Speelende oeffent het een Soort van galoppeering, met de Staart boven de Rug opgeheven, gelyk in de kleine Afbeelding is uitgedrukt. Men ziet ook zyn Kop op zyde vertoond. Dit aardige Dier was, in den Jaare 1748, van het Eiland Madagaskar overgebragt door mynen Vriend, Kapitein IsaAK WorTH, die dat Eiland, op zyne terug- komft van Indie, aandeedt. Ik hield het eenigen tyd, ten mynen Huize, in * Le- ven. Het was een zeer onnoozel Schepzel, doende niemand leed, en niets hebbende van de grappigheid of kwaadaartigheid der Aapen, hoewel het in zyne geftalte en ma- nier van zitten veel naar dezelvengelykt. Het voornaamfte verfchil, tusfchen dit Dier en de Aapen, is, dat het een fpitfen Snoet heeft, en het Aangezigt met Haairge- dekt: ook zyn de Teeldeelen anders en naauwlyks zigtbaar, gelyk in de Katten. Ik houd het derhalve voor een van de Aapen verfchillend Geflagt, en vind een Soort daarvan, die van de befchreevene verfchilt: zie Perivers Werken Tab. 17, | al- (92) Simia-Sciurus Madagafcarienfis, Epw. dv. T. Nat, XII. Gen. 3. Sp. 4. Syft, Nat. X. Gen. 3. Sp. 2. De 167. Profimia Cinerea, Caudâ cinétâ annulis albis & _ Inkhoorn-Aap. Nat. Hijt, IL. D. I, Stuk, bladz. 399. nigtis. Bkiss. Quadr, 222, Lieemur Catta. Linn. 9// EN ZELDZAAME VOGELEN. Ö7 alwaar dé Afbeelding met ‘de myne overeenkomftig fchynt te zyn, uitgenómen; dat.het Dier langer Wol of Haâir heeft en geen Ringen aan de Staart. Hy zegt: de Wol van dit Schepzel is bruin, zagt, en gekruld als*die van een Lam. Het … heeft verfcheide Eigenfchappen van een Inkhoorn, zittende dikwils overend wan- à neer het eet, % welk hetzelve doorgaans met zyne Snytanden doet, en Zyne rüis „ ge Staart agter ombuigende. Het was levendig gebragt van het Eiland Joanna”, Zyne Aftekening was door dien vermaêrden Anatomift Mr. WirLraMm COWPER, gemaakt. Ik heb ook een andere Soort van dit Geflagt, niet grooter zynde dan een Inkhoorn; in het Kabinet van Sir Hans SLOANE, in Spiritus geconferveerd gezien: ne DRAA TD XCII. Het Barbaryfch Inkboorntje (93. Myne Afbeelding is Levensgrootte, en dus komt hetzelve onze Engelfche Ink- hoorntjes, in grootte, zeer naby , verfchillende voornaamelyk daar in van de gemee- ne Soort, dat het een andere Kleur en korter Ooren heeft, die digt aan den Kop leggen. De Kop en het Lighäam aan de bovenzyde; als ook de Pooten, Voeten en Staärt; zyn allen Aschgraauw , een weinig naar ’t roode trekkende, dat don- kerer is aan de bovenzyde vän den Kop en Rug, maar lichter aan de Pooten, Voe- ten én de onderzyde van den Kop. De Oogen zyn vry donker, maar het Haair rondom dezelven is wit en de Buik mét wit Haair gedekt. Ter wederzyde van ‘het Lighaam heeft het twee breede Streepen, van witte of Roomkoleur, die van de Schouders zig uitftrekken tot an de Agtérpooten, hetwelk een fraaije verandering maakt in het Bruin. De Staart, die, gelyk in onze Inkhoornen , ruig is, heeft jeder Haairtje met licht en donkeré Aschkleur gemengeld, en deeze Kleuren veree- nigen 2ig zo regelmaatig, dat zy Stteeken van Licht en Donker in de Staart mad- ken, die ‘er een fierlyke Vertooning aan geeven. De voorfte Pooten hebben ieder vier ondetf{cheiden Vingers met zwarte Klaauwen, binnen welken als % ware het be- ginzel is van een Vinger, doch geene Klaauw, en de Agterpooten hebben ieder vy£ ‘onderfcheiden Vingers of Toonen met Klaauwen. De Huid en Wortels der Haai- ren zyn over ’ geheel „ zelfs op die plaatfen, daar het Haair uitwaards wit is, van eene zwartachtige Kleur. __ Deeze Inkhoorn was van Santa Cruz; op de Weftkuft van Barbarie aan den At- lantifchen Oceaan gelegen, overgebragt, en levendig aan my prefent gedaan door mynen Vriend, Kapitein JoHN DorsoN, van Rotherhite in Londen. Of dezelve in Boomen leeft; dan zyne woonplaats in de Aarde heeft, kan ik niet zeggen; maar jk verbeeld my, dat het een Soort van Grond-Inkhoorn zy: want, als men hem los in Huis lier loopen, zo hadt hy geen drift om te klimmen ; gelyk de meeften van onze Inkhoornen, maar trachte zig te verfchuilen in de een of andere Lap, of een zagt ding op den Vloer, daar hy dan op ging leggen flaapen. Ik vind ’er een af> beelding en befchrving van in eene Hiftorie van Viervoetige Dieren, Slangen en In- fekten, verzameld en uitgegeven te Londen, in den Jaare 1658, door JonN Row- LAND, Med. Doftor. Hy noemt het den Getulilchen of Barbaryíchen Inkhoorn, befchreeven en afgebeeld door Do@tor Cay: maar, alzo zyne Afbeelding klein is en Sr (93) Sciurus flriatus Africanus, Epw, dv. T. 198. lus. Linn. Sy. Nat. XII, Gen. 25. Sp. 6. Sy/?. Nar. Sciurus Gerulus. GrsN. Quadr. 112. ALprov. Dig.1o6, X. Gen. 17. Sp. 5. Nas. Hijt, IL. D, II, Stuk, bladz, Jonnst. Quadr. T, 67. Raj. Quadr. 216. Sea. Kab. 5oo.Pl ar.f, I. 1. p. 76. T.47.£. 3, Brrss. Quadr. 157. Sciurus Getu- VI. Deel, Bb B VERZAMELING van UITHEEMSCHE gebrekkelyk: in ‘het uitdrukken van de ware Geftalte en Houding van het Schepzel; heb ik hier de Afbeelding daar van gegeven, zo als het gemeenlyk zat „ wanneer het bezig was aan *t kraaken van Nooten of aazen op eenig droog Voedzel. SSSSSSSTSI SES S SISSI SISSI SSS SSSSS SSS SLEE Bi Ld ANT BREN De Iobneumon uit Ooflindie (94); Dit Dier fcheen my de grootte te hebben van een Fret of Buntfing: Het was omtrent drie vierden van een Yard of zeven en-twintig Duimen lang; zynde derhal- ve hier ongevaar tot een derde verkleind. De Staart liep van het Lyf allengs in ee Punt uit, gelykerwys die van een Haagdis. Het hadt een-taamelyk fpitfe Neus; ge- dekt met korte Haairen van eene roodachtig bruine Kleur. De Oogen waren hel: der en glinfterende als die van een Fret, hebbende iets Vuurkleùrigs in zig. De Oo- ren waren klein en rond, dunnetjes met Haair gedekt, zo dat de Vleeschkleur zigt= baar was. De Kruin van den Kop, Hals; Rug, Zyden en Staart, waren bekleed met taamelyk lang ftyfachtig Haair, zynde ieder Haairtje ten deele bruin ten deele donker, zo dat het geheele Lighaam zig van eene gemengelde Kleur vertoonde. De Keel en het Lighaam hadt de Haairen wat korter en zagter, van eene bruinachtigg Aardkleur, zonder eenige mengeling. De Pooten waren kort en donker of zwart, Het hadt vyf Vingers of Toonen aan ieder Poot; met zwarte Klaauwen. nad Dit aardig Diertje zag ik ten huize van den Heer BRADBURY, Apotheker. in de Southampton-Huizen, op Holborn, alwaar ik van Doktor Wicmor; % Konings ordinairen Geneesheer, order kreeg te gaan; om het af te rekenen; De Heer BRADs BURY was zo beleefd, dat hy het deedt vangen-en in een klein Vertrek brengen; al. waar ik alle deszelfs bedryven kon waarneemen. .Somtyds kroop het met zyn Buile op den Grond en ftrekte zig zo lang uit, dat het naar een Slang geleek, die zig zonder Pooten bewoog: op andere tyden ligtte het den Kop op, en {cheen op zyne Pooten te loopen, kortende het Lyf een weinig in: het ging ook wel eens. op zyne Agterpooten zeer regtop zitten en keek rondom, zettende, als men het plaagde, de Haairen op een verbaazende manier overend. Men liet het los in Huis loopen, dat hetzelve, zo men my verhaalde, van Muizen en Rotten zuiver hieldt. Het was uit Ooftindie gekomen. Eenige Jaaren geleeden zag ik een Ichneumon; uit Egypte overgebragt, die, zo ik geloof, deezen meer dan de helft in Lighaamelyke grootte overtrof: want ik bevond denzelven twee-en-veertig Duimen lang. In Geftalte en Kleur geleeken zy elkander taamelyk. Al het verfchil, % gene ik jer in vond, was, dat de Rgyptifche een klein Kwaftje Haair aan ’ end van de Staart had (Zie by Let- ter A opde Plaat) en die van den Índifchen liep puntig uit. Geen voldoende Afbeel- ding kunnende vinden by iemand, die ?er in Schriften van gewag gemaakt heeft, achtte ik het niet onnut, daar van een betere mede te deelen. Alle de Verdigtze- len, die van dit Dier en den Krokodil verhaald zyn, zal ik onaangeroerd laaten. Ik acht den eenen van den anderen in Soort te verfchillen;, want de boven. befchreevene was volwasfen, en niettemin zo veel kleiner dan de gedagte Egyprifche (*). (4) Tchneumon Indicus. Epw. 4v, T. rog. Serpen- ticida five Mungos. Rumeu. Zinb. VII, p. 69. T. 28. f. 2,:3. Muftela five Viverra Indis Mangutia. Kaurn, Amen. T. 567. Viverra Ichneumon, Linn. &y//. Nat, XII. Gen. 14. Sp. 1. Sf. Nat. X, Gen. 13. Sp. 1. Nat. Hit. IL, D. IL. Stuk, bladz, 150. &) [Dit laarfte zou ik niet denken, maar ftel vaft, dät de Lolmeumon , zo die der Indiën als van Egypte, een verfchillende Soort zyn van ’ Ceylonfche Vosje van SBA, en het Weftindifche Kwasje, Men kan , im- mers, als men deeze beiden, waar van de Afbeeldin= gen in myne Natuurlyke Hiflorie. F ig ren 2,op Plaat XIII. gegeven zyn, met elkander, en met deeze ver- gelykt, niet anders oordeelen. Zie myne befchryving daar van in het 1, Drers IL, Stuk, bladz, 149, enz.) PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN) 99 | B Le AAT , XCV, Hei Ooflindiföbe Buffèltge (95). ‚Dit Beeft heeft omttent de grootte van een Engelsch Kalf van zes Maanden, en gelyke veel naar onze Engelsche Bullen, uitgenomen dat het zeer korte Hoornen, en eene Bult of verhevenheid heeft op zyne Rug, tusfchen de Schouderen. Ik meen dat het fchynt de Pooten ook wat dunner hoewel niet langer te hebben dan die van ‚onze Runderen. Men maakt ?er in Ooftindie gebruik van tot het trekken der Ry- tuigen, in plaats van Paarden. | __De Neus is taamelyk breed en plat, aan * end, daar de Neusgaten geplaatft zyn, zonder Haair en vogtig. De Lippen van den Smoel hebben eenige yle opftaande Haairen. Aan de zyden van de Neus is het Haair witachtig. De Oogkringen zyn Hazelnooten-Kleur. De Cogen {taan in langwerpige zwarte Plekken. De. Hoor- nen zyn donker en klein, vertoonende zig maar een weinig boven het gekrulde Haair boven op den Kop. De Ooren, die veel grooter en langer fchynen te zyn dan de Hoornen, hebben eene Vleeschkleur aan de binnenzyde, daar zy kaal zyn. Het geheele Lighaam js met redelyk kort glad Haair bezet. De Kop, Hals, Rug, Staart en de Zyden, zyn van eene blaauwachtige Aschkleur: de lose Huid aan den Hals is wit en de Buik zo dun met lichtachtig Haair bezet, dat de Vleeschkleur zig daar door heen vertoont. De zwarte Plek, die bet Oog omringt, is aan de bo- venzyde door eene witte Streep en aan de onderzyde door eene licht bruinachtige bepaald. De Pooten zyn van eene lichte Kleur (wordende naar de Voeten toe al lengs wit) met Zwart gevlakt en getekend, gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt, De Kwaft aan het end van de Staart is zwart. Het heeft de Hoeven gelyk die van ons Rundvee, van eene donker bruine Kleur, | | Ik zag één van deeze Buffeltjes, dat men eenigen tyd graazende gehouden hadt op het Drilveld te Londen, en eene Schildery naar de Natuur van hetzelfde Dier, welke volmaakt getroffen was, ten Huize van den Heer HANs SLOANE gevonden hebbende, hield ik my te vrede met een Plaat te graveeren naar die Schildery: want ik kon het naar % Natuurlyke Voorwerp niet beter gemaakt hebben. Gedagte Heer verhaalde my „dat de Schildery een Origineel was, op order van wylen den Baronet , Sir Jostan Cmirp, van Wanftead in Esfex, gemaakt. Het Dier was uit Ooftin- _die aan dien Heer tot een prefent gezonden. De Schildery werdt vervolgens aan Sir HANS SLOANE gegeven door Mevrouw Casfandra Willucby , naderhand Her- toginne van Chandois. Het behoort tot het tamme Weidvee in Indie, Dikwils heb ik den Heer SLOANE hooren zeggen, dat men van de Schenkels van deeze Buffelt- jes, gebrand of half gekalcineerd zynde, dat gene maakt het welk gemeenlyk S/an- gefleenen genoemd wordt in Ooftindie, en die men vcorgeeft gehaald te worden uit de Koppen der Brilflangen, Cobras de Cabelo ‘genaamd: aan welken zy een wonder- lyke eigenfchap toefchryven om het Vergift uit te trekken, wanneer die op de Wond gelegd worden, zoudende, in, Melk gewasfchen en gedroogd zynde weder als vooren tot gebruik bekwaam zyn. | | (95) -Bubulas parvus Indicus, Epw. 4v. T. 2oo. Nat. X. Gen, 33. Sp. 5. Indiaanfche Koe, Nat, Hijs, Bos Indicus Linn. $9/7. Nat, XII, Gen, 32. Sp.6. 59/2, 1, D, HL, Stuk, bl, 623. Pl, XXVII, : Bb 2 PLAAT roo VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE EADE EEE SE ED EADE BER eed BSA Ab IG Oad B Drie kleine Vledermuizen. De bovenfte Afbeelding is een Vledermüis va Jamaika. Dezelve verfchilt vaa de Engelfchen daar in, dat zy éen klein Klepje op de Neus heeft en geen Staart} vullende een Vlies de tusfchenruimte van de agterfte Pooten. Deeze is met der Buik om hoog getekend. De middelfte Afbeelding is de kort ge-oorde Engelfché Vledermuis, met de Rug boven. De onderfte is de lang ge-oorde , of dubbeld ge-oor= de van ons Land, met den Buik om hoog, om te beter haare dubbelde Ooren té vertoonen. Zy zyn alle drie van de Nätuurlyke grootte tot de juifte helft verkleind, De Vledermuis ván de bovenfté Afbeelding (*) is inzonderheid merkwaardig we? gens haare Klep op de Neus, die, in het versch uit de Spirits genomen Voor- werp , buigzaam was, door welk middel ik het gebruik daar ván meen ontdekt te heb: ben, dat dezelve, naamelyk, de Neusgaten kan bedekken, voegende zig met dé Punt in een Sleuf van de Onderlip, en dus Neus en Mond beiden fluitende. Dit oordeel ik een Geftel te zyn, dienende om de te fterke uitwaafëniing van Vogten te voorkomen, wanneer het Dier zig in een ftaät van loomheid of Slaap bevindt, in de Regenachtige Saizoenen van heete Klimaaten, of in de koude Saizoenen van koude Klimaaten: want dit flag van Dieren flaapt geduurig op Zekere tyden des Jaars. Het verfchilt door géen Staart te hebben van de onzen. _ De middelfte Afbeelding is de kort ge-oorde Engelfché Vledermuis (f). Deezê heeft een Staart, doch geen Klepje op de Neüus. De Kleurén in alle de drie Soor- ten Zyn byna eveneens: te weeten zy hebben de Koppen en Lighdamen gedekt met korte Wolligheid of Haair, gelyk dat der Müizen, licht Müisvaal of bruinachtig, vari onderen en een weinig meer roodachtig bruin van boven. De Beentjes, die dé Wies ken uitfpannen , bevindt men weezentlyk niets anders te Zyn dari de voorfte Pöoten; ver boven de gewoone langte in viervoetige Dieren uitgeftrekt, en door Vliëzen fax mengewebd gelykerwys de Voeten in Water-Vogelen: zo dâät eefi Vledermuis niet nader met de Vogelen verrnaag{chapt is, dan de Water-Vogels met de Visfchen; De kleine Vinger, en de vier grooten, zyn in het gene men de Wiék noemt or: derfcheiden. De kleine Vinger is kort met een Klaauw, om zig op de een of an- dere plaats vaft te zetten en langs dezelve op te kruiperi. DeeZe Vingers zyn fa= mengewebd met een uitermaaten fyn, dun, Zagt Vlies, ‘t welk ook de ruimter opvult aan de zyden tusfchen de Wieken en Agterpooten , als ook tusfchem deeze laatften en de Staart, gelyk de Afbeeldingen zeer wel vertoonen. De Agterpoo- ten gelyken in haar allen zeer wel naar die van Muizen. Zy hebben kleine fcherpe Tanden, eerder gelykende naar die van Katten dan van Muizen, en de Webben of Vliezen zyn in haar allen, zo wel boven als beneden , van eene donkere Kleur, maar de Beenders van de Pooten en Wieken, die het Vlies uitftrekken, zyn vari onderen bedekt met eene donkere Vleeschkleurige Huid. De otiderfte Afbeelding heeft uitermiaaten lange Ooren, met kortere daar bin: nen _(*) Vefpertilio parvus Jamaicenfis. Epw. Zu. T.oór. Gt) Vefpertilio vulgaris Auribus brevibus. Epw. 4v. Fig. 1. Americanus vulgaris. Seg. Kab. 1, p. go. T. T.zorf. 2. Vefpertilio Authorum. Ber. Arpr. Jonsr. 55.p. Velp. Roftro appendice Auricuke formâ dona- &c. Vefpertilio Auribus minoribus. Friscu. T. 162. to. SLoAN. Fam, II, p. 330. Vefpertilio perfpicillatus. Velp. major. Brrss. Quadr. 224. Vefpertiiio Marinus. Linn. Sy/t. Nat, XII. Gen. 4. Sp. 3. Syf?. Nat X.Gen. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. 4. Sp. 6. Sy/f. Nar. X, Gen. 4. Sp. Gebrilde. Nat, Hijt. IL, D. IL Sruk bladz. 409. Sp. 7. Vledermuis met kleine Ooren. Nat, Hijs, 1. D. Pl, VIII p. z. IL. Sruk, bladz, grr Pl VIJL É. 6. EN ZELDZAAME VOGELEN. ror hen in-(}), welke fchynen gefchikt te zyn, om haare Ooren in de Slaaptyd toe te {luiten, even als de Klep die den Mond fluit in de bovenfte Afbeelding. Deeze verfchilt ook van de beide anderen daar in, dat zy de Punten der Wieken een wei- nig uitgefneeden heeft, gelyk de Figuur aanwy{t. ee | __ De bovenfte was van Jamaika gebragt door den Heelmeefter, Mr. HaRrPuR, van Plaftow in Esfex; de twee anderen deed ik my te Londen levendig bezorgen. Sir HANs SLOANE maakt gewag van een Vledermuis op Jamaika, overeenkomende ret onze gemeene Vledermuizen. Zie deszelfs Hiftorie van Jamaika, Vor. Il. p. 330. Ook fpreekt hy van eene Vledermuis met een Oorgelykend uitfteekzel over zyne Snuit, welke, zo ik onderftel, de zelfde is met Piso’s Mefpertilio cornutus en de eerfte hier befchreevene. De Heer DE LA CoNDAMINE zegt in, zyne Reiftogt langs de Rivier der Amazoonen af, dat de Vledermuizen, die het Bloed van Paarden, Muilezels en zelfs van Meníchen (indien zy zig daar voor niet behoeden) uitzuigen ; een algemeene Plaag zyn van de meefte heere Landen in Ámerika, en dat eenigen derzelven van eene monftreuze grootte zyn. Te Borjaen op verfcheide andere plaat- fen hadden zy het Rundvee; dát ‘er door de Zendelingen was ingevoerd en ge- ne in die Streeken begon te vermenigvuldigen, geheel vernield. DAMprer getuigt in zyne Reiftogt rondom den Aardkloot, dat op het Eiland Mindanao, in de Ooftin- diën, Vledermuizen zyn zo groot als de Kuikendieven., Naby dat Eiland lag het Eiland der Wledermuizen, dus genaamd wegens de ongelooflyke menigte van zoda- nige Dieren, welken men aldaar vondt, met Lighaamen zo groot als Endvogels of grooter, en zeer uitgebreide Wieken. Hy zag ‘er te Mindanao één van deeze Soort, en oordeelde dat de Wieken; uitgeftrekt zynde, van *t eene end tot het ande- re, niet minder dan zeven of agt Voeten langte hadden: want het was meer dan jemand hunner, met de beide Armen uitgeftrekt, bevademem kon. Zie de befchry- ving en Afbeelding van de Groote Vledermuis van Madagaskar, hier voor bladz. 79. Kk Plaat LXXV. ssosesesssbescsotesbsestsssbssesssssss PLA As É XCVIL. De groote groene blaauw gevlakte Haagdis (97). Dezelve is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Ik trof dit Schepzel le- vendig aan, in bezitting van een Perfoon, wiens naam my ontgaan is. Deez bleef maar kort te Londen, en gaf my vryheid om ‘er eene Aftekening van te maaken, verhaalende my, dat het van Jamaika kwam. De Kop, alle de Pooten, de Zyden en het onderfte des Lighaams, zyn van eene fchoon groene Kleur, De Kruin van den Kop is met breede Schubben ge- dekt; de zyden en het onderfte van den Kop mer kleiner Schubben: ook heeft zy een Soort van Halskraag onder aan de Keel, gelyk de Afbeelding aanwyít. Uit den Mond fteekt een zwarte gevorkte Tong. De Oorholligheid is ver agter * Oog , dat eene zwarte Kleur heeft. De bovenzyde des Lighaams, van den Kop tot aan de Staart, is donker of zwartagtig bruin, gedekt mert zeer kleine Schubben als Knop- jes met geelachtige Streepen daar tus{chen, die elkander kruis@n, en op de Rug een on- (1) Vefpertilio Auribus majoribus. Epw. Av. T. 2ot. Jv. T.202, Lacertus major cinereus maculatus. Sroan. £.3. Friscu. Zo. T. ro3. Vefpertilio minor. Briss. Fam. IL. p. 333. T. 273. f. 3. Lacertus Indicus, Raz. Quadr. 226. Vefpertilio Auritus, Linn. 5y/?. Nat. KIL OQuadr. 270. Crus. Exot. 115. Lacerta Ameciva. Linn. Gen. 4. Sp. 5. Syf. Nat. X- Gen.4. Sp. 6. Vledermuis Sy? Nat. XIl, Gen. 122. Sp. 14» Syl. Nat. X. Gen. met groote Ooren. Nat. Hit 1. D. IL, Sruk,bladz. 410. 105. Sp. 14. Ameira Haagdis. Nat. Hift. L D. VL Pl. VIIL f£.5. Stuk , bladz. z2r, | (97) Lacertus major viridis, ceeruleo maculatus. Epw. VI. Deel, Cc 12 VERZAMELING van UITHEEMSCH EH Onregelmaatig foort van Netwerk maaken. Wederzyds, van de voor- tôt de agtêrs Poot, is deeze Haagdis getekend mert groote ovaale blaauwe Vlakken; die altermaal in Ringen ftaan van eene donkere of zwartachtige Kleur. De Staart is met lang werpige Schubben gedekt, die ’er in regelmaatige ryên, tenendetoe, rondom loo- pen», zynde allen donker bruin met een groenachtigeri weerfthyn. De Buik heeft breede Schubben; die ‘er dwars over heen leggen. Het Dier heeft vyf Vingers aan ieder Voet, welke gewapend zyn met kleine {cherpe Nagelen: De Agterpooteni {chynen als een Duim te hebben met wier duidelyke Vingeren. a. De Heer Periver heeft in zyne Werken dezelfde Haagdis, zo ik geloove; af- gebeeld. Zie zyne Plaat 92 Fig. 1. Dewyl hy dezelve met de Rug opwaards ge- tekend heeft, kon hy de Vlakken op de zyden niet vertoonen; daar hy nogthans ge- wag van heeft gemaakt, Hy zegt, dat de zyne van Gibraltar kwam, en noemt haar eene Gibraltar-Haagdis; die op de Rug fraay geborduurd is met bruin Nets werk en geele Vlakken, hebbende blaauwachtige plekken op de Zyden. Dit fhoo- ne Schepzel, zegt hy , was hem levendig prefent gedaan; en leefde meer dan drie Maanden na dat het overgebragt was, zonder eenig Voedzel, ftervende in de Win: ter. Schoon Periver geen gewag daar van heeft gemaakt, dat de Kop en de an- dere Deelen groen zyn , gelyk ik die heb befchreeven, onderftel ik , dat hy zulks nagelaten heeft als gemeen zynde aan veele Haagdisfen, willende alleenlyk het ge- ne hem in deeze buitengemeen voorkwam befchryven. Ik oordeel zyne en de my- ne van de zelfde Soort en Land{chap te zyn, {choon hy en ik verfchillend onderricht zyn aangaande de Geboorteplaats. % Gene ons met Schepen; die op Reiftogten van Koophandel geweeft zyn, toegebragt wordt , zegt men dikwils van dat Land te zyn, daar het Schip de laatftemaal is van daan gekomen. | Het Kapelletje dat alhier, flegts om Aktie aan de Haagdis te geeveri; daar by gevoegd is, vindt men op de Aalbesfeboomen in Engeland. Deszelfs Lighaam is Goudgeel met zwarte Vlakken: de Wieken zyn Roomkleurig met veele zwarte Vlakken en Streeken: de voorfte Wieken hebben ieder een dwarfe Baar van Goud: geele kleur, dwars over haar midden heen, tusfchen twee ryën van zwarte Vlakken (*): SSISSISISNSISSSSISSISISSISS SISISISISISSISISI SSS SESSIES OE OE: A XCVIIL. De groote gevlakte Haag dis met haar Eijeren en Jongen (98). De Afbeelding vertoont dezelve in de Natuurlyke grootte. Zy was van Jamais ka overgebragt met haar Bijeren en Jongen, waar van fommigen nog half in * Ey zittende, anderen reeds de Kleur beginnende te krygen van de Moer. De Eijeren - zyn van grootte als in de Afbeelding, eerft wit van Kleur ‚en worden bruin, eer de Jongen 'er volmaakt in zyn gegroeid, welken men daar in famengewonden vindt als de Jonge Vogeltjes, met het Doijer aan hunnen Navel hangende. Ik vond een Ey daar onder; met het Jong agterwaards uit hetzelve breekende, gelyk ik heb afge. beeld. Als er de Jongen dus uitkomen zyn zy bruin, maar een weinig aangegroeid zynde groenachtig. EL, De Tong is, even als in andere Haagdisfen, gevorkt: de Kruin van den Kop met breede Schubben gedekt, van eene witachtig Aschgraauwe Kleur. De zyden van den Kop, de Hals, de zyden des Lighaams; de Pooten en Voeten, zyn allen en | eu= (*)_Phalena Geometra Grosfulariata. Linn. Syf?. Nat. fis, bicaudatas. Eow. 4o. T. 203. [Linneus houdt XIL Gen, 233. Sp. 242. Syt. Nat. X, Gen, 205. Sp. deeze voor een zelfde Soort met de Ameiva; doch de 167. Besfen-Uiltje. Nat. Hit. I, D. XI, Stuk, bl.677, Staart is veel langer, het Lighaam dunner en de Rug (98) Lacertus major einereus maculatus, Jamaicen- geheel anders getekend. EN ZELDZAAME VOGELEN. 103 kleùrig of graauwachtig: de Oögef zwart? de Bek tot voorby de Oogen gefpleeten ; de Onderkaak roodachtig. De Ooren zyn ronde Openingen, gelyk in andere Haag- disfén. Op ieder Schouder heeft zy twee zwarte Vlakken, en op * midden van de Rug éen groene Streek in de geheele langte , breedít op de Stuit en in een Punt uit- loopende tusfcheù de Schouderen. De Zyden-zyn met ovaale blaauwe Vlakken ge- tekend, zo wel als de buitenzyden van de Agterpooten: de Buik en een gedeelte der onderzyde van de Staart is gefprenkeld met Hemelschblaauwe Ruitjes op een zwarten Grond. De Staart; zo ver die enkeld is; heeft van boven een blaauwes doch; van de verdubbeling af tot aan de enden der beide Staarten , eene bleek graau- we Kleur. De Voeten zyn ieder met vyf Vingeren voorzien, die kleine Nagelen of Klaauwtjes hebben: Ik geloof dat het noch Natuurlyk noch Monftreus in dit Dier is, twee Staarten te hebben, maar dat een nieuwe Staart op de oude volgt; wanneef daar by geval is op getreeden ; of dat zy eenig ander nadeel heeft geleeden, waat door de Staart komt te fterven of wegdroogt: want in het Onderwerp, hier voor my ; was de bovenfte;, welke ik onderftel de oude en gedroogde Staart te zyri, uit haare plaats opwaards gefchooven en de nieuwe behieldt een lynregte ffrekking met het Lighaam van het Dier (*). 4 MST Deeze Haagdis is zeer wel, imet een ënkelde Staart; afgebeeld in Sir HANs SLoa- NES Natuurlyke Hiftorie van Jamaika, Vol. IL p. 333. Tab. 273. Fig. 3, ondet den haam van Luacertus major cinereis maculatus. Die Heer zegt, dat dezelve by oude Muuren zeer gemeen is. Sedert ik myne Aftekening van de hier befchreeves ne maakte, zag ikeen Haagdis van deeze zelfde Soort; driemaal zo groot als myn Onderwerp, welke ook een gevorkte Staart hadt, maar de verdeeling was verder van het Lighaam, in het dunne gedeelte van de Staart. Deeze laatfte bevindt zig in de Verzameling van mynen Vriend, den Heer P. Corinson. De hier befchreevene heb ik, met de Bijers en Jongen, van Doktor CRoMWeLL MorTIMER; Sekretaris der Koninglyke Societeit; prefent gekreegen. SISISSISSISKASISISISISISISSISISSISISISISISISSISIS SSS SSISISI Se ss Plendil XCIX. De Afrikaanftbe Land-Schildpad (og). _ De Afbeelding vertoont haar in de Natuurlyke grootte. Ik had het Mannetje en Wyfje van deeze Soort, die twee Jaaren by my leefden in de Tuin van het Kolle- gie der Geneeskundigen te Londen. In de warme Maanden paarden zy door dek- king, op de gemeene manier van de meefte viervoetige Dieren. Ik had hope om de Soort dus voort te planten, maar kon nooit eenig Ey van haar vinden , op de plaatfen daar zy haare Kuilen groeven. | De Oogkringen waren van eene roodachtige Hazelnooten-Kleur : de Lippen hard, gelyk de Sneb van een Vogel: de Kop met geelachtige Schubben gedekt: de Hals, Agterpooten en Staart, mer eene losfe Huid van een vuile Vleeschkleur, ten einde die buigzaamer zouden zyn; om uitgeftoken en weder ingetrokken te kunnen worden binnen de Schaal. De Voorpooten zyn met geele Schubben aan de buiten- zyden gedekt, die ten deele bloot komen, wanneer zy de Pooten ingetrokken heb- ben, De Schaal is rond van omtrek, aan de bovenzyde taamelyk verheven en van onderen plat; in veele Paneelen of byzondere Schubben verdeeld, die Groeven of Kreu- (5) [Het krygen van dubbelde Staarten is in de ne Nat. Hit. T. D. VI Stur, bladz. 162. | Haagdisfen niet ongewoon, en de meeften zyn met den (99) Teftudo tesfellata misor Africana. Epw, dv, Heer Epwarps van Gevoelen, dar zulks doof kwet- T, 204: Ray. Quadr. 259. Teftudo pufilla. Linn. Syfz, zing ontftaat, waar aan zy, als dikwils onder Steenen Nat, XII. Gen, 119.Sp. 14. Teftudo Greca. Syl, Nas, en Puin verkeerende , veel onderhevig zyn. Zie my- X. Gen, 103. Sp. 6. Nat. Hift. LD. VL Sr. bl. 56, Cc 2 1c4 VERZAMELING van UITHEEMSscur- Kreuken in de geheele omtrek hebben, allengs verkleinende naar hét midden van dé Schub, de een binnen de andere, De Schaal is van eene geelachtige Kleur, gewolkt en gefprenkeld mer groote en kleine onregelmaatige Vlakken van donker of Zwart. De Leg is in de Staart zelve, welke het Wyfje in de Paaring opligt en het Mannet- je fleekt ’er de zyne onder, waar door deeze Openingen elkander komen té raaken: ‘Zy hebben vyf Klaauwen aan de Voorpooten en vier aan de Agterpoöten. Als Zy bekommerd zyn voor gevaar, dan haalen zy den Kop, de Staart ei Pooten; binnen de Schaal, zo dat menze niet ligt zal befchadigen: | Dit Schildpadje was aan my van Santa Cruz, in Weft-Barbarye; gezonden doof wylen myn Vrind, den Koopman Monfr. Tomas RawLings, die aldaar in dert Jaare 1748 flierf, na dat hy eenige Jaaren zyn verblyf in dat Land hadt gehouden. De kleine Gevlakte graauwe Haagdis (*)._ Derzelver Natuurlyke grootté is ook in de Afbeelding titgedrukt. Men kan eef zeggen, dat zy een ruuwe Huid, dan Schubben heeft. Zy is over °t geheel bleek - graauw van Kleur, en heeft de Huid een weinig ruuw of Wrattig, aän de bovenzy: de met kleine donkere Vlakken, aan den Buik met grootere gefprenkeld , en eeni- ge Ringen van dergelyker donkere Kleur rondom den Staart. Aan ieder Poot zyü vyf Vingers, allen van gelyke langtes tegenftrydig met andere Haagdisfen. Ik oor- deel, dat het een Soort zy van dat Geflagt van Haagdisfen, die wy in Engeland Efi noemen, welke zig gemeenlyk op natte plaat{fen en onder Steenen onthouden. Dee-= ze was uit Turkye gebragt, en gegeven aan mynen waardën Vriend, Doktor JonN FOTHERGILL , van het Kollegie der Geneesheeren te Londen, die ry met het Gezigt daar van verpligtte: Zy komt taamelyk oveteen met Perrvers kleiné Karolinafche Salamander, ( Zie deszelfs Catalogus, Fig. 535 :) welke de grootte en nagenoeg de gedaante van de hier befchreevene heeft , maar vootnaamelyk vers fchilt , door het hebben van grooter en duidelyker Vlakken. De Koleur van dezel- ve is niet gerield, Dé Landfehildpad van Karolina (too): __Dezelve is hier ook in de Natüurlyke grootte voorgefteld. Zv verfchilt van de- Jaatft befchreevene Afrikaanfche daar in, dat zy geen Staart heeft, fchoon zy ’er het beginzel van fchynt te hebben, aan welks end de Leg is geplaatft, welke deeze Dieren, zo wel als de Vogelen, enkeld, dat is met het Aarsgat gemeen hebben: Zy verfchilt ook van de voorgaande, door de laage zyde van de Schaal in twee dee. len, dwars over het midden van den Büik, verdeeld, en aan de bovenfte Schaal op de zyden famengehecht té hebben door fmiddel van een taaije„ doch niettemin _ buigzaame Huid, en dit maakt dat het Dier, wanneer het zynen Kop en Pooten intrekt, zyne Schaal zo digt en vaft kan fluiten als een Oefter de haare. De Schaal van de gedagte Afrikaanfe ís vaft, en derhalve kunnen derzelver Openingen niet ge- flooten worden , maar; als het Dier den Kop en Pooten intrekt, dan worden dezelvefì ET (*) Lacerta minor cinerea, maculata, Afiatica, Epw. wv. T, ros. Teftudo terreftris major Americana, Se. Av, T. 204. Lacerta Tarcicd, Linn. Syft. Nat, XII, Kah, LT. 80,f, 1. Teftudo Carolina. Linn. Syf?. Nat, Gen. 122. Sp. 13. Syf?. Nat. X. Gen. 1os. Sp. 13. XII Gen. 119. Sp. 11. Syft Nat. X, Gen. 103. Sp. 7 Turkfche Haagd:s. Nat. Hit EL. D, VL Sruk,bl.r2o. Nat. Hij, IL, D. VL Stuk, bl. 57. (roo) Teftudo tesfellata minor Carolinenfis, Epw. EN ZELDZAAME VOGELEN., to gevuld en befchut door de Hoornagtige Neus en Voorpooten , als mede door de Hie: len der Agterpooten, die ook Schubbig zyn. De Kop is op de Kruin bekleed met een hardíchaalig Dekzel, van eene donker bruine Kleur. De Keel is aan de zyden geel, met kleine zwarte of donkere Vlak: ken. De Neusgaten ftaan by elkander een weinig boven het end van den Bek, en de Oogen zyn van eene geelachtige Kleur. De Hals is bekleed met een losfe Huid, van eene donkerpaarfche Vleeschkleur, dekkende den Kop ten deele, wanneer die piet ten vollen is uitgeftrekt. De Agterpooten en het Lighaam aan de Stuit, hebben een dergelyke donker Vleeschkleurige Huid als de Hals; de Voorpooten en Voeten zyn gedekt met harde geele Schubben. Het heeft aan ieder Voorpoot vyf en aan ieder Agterpoot vier Toonen, die allen gewapend zyn met redelyk fterke K laau- wen, van eene donkere Kleur. De Schaal van boven is taamelyk verheven rond, in byzondere Schubben verdeeld, van die Hoornachtige zelfftandigheid, welke men Schildpad noemt, en ieder Schub is als gegraveerd met Ringswyze Zoomen, die naar het middelpunt allengs verkleinen. Van boven is de Schaal donkerbruin, met geelachtige Vlakken van verfcheiderley figuur: de onderfte platte helft geel, met zwarte Wolkjes en Vlakken. Zodanige kleine Schildpadden worden van de Engelfthen, die in Amerika hun verblyf hebben, gemeenlyk Zurapins geheten. Deeze, uit Karolina levendig overs gebragt, wierdt my vereerd door mynen Vriend den Heer ALEXANDER LiauT, van wien ik in ‘t voorfte deezes Werks gewag gemaakt heb. Ik was eerft van denkbeeld, dat de Landschildpadden alleenlyk voortkwamen in heete en gemaatigde Klimaaten, maar men heeft my verhaald, dar ‘er een Soort van Schildpadden ge- vonden wordt in de Hudfons-Baay, omftreeks de Fingelfche Handelplaatfen. Ik zag” in handen van myn verpligtenden Vriend, den Heer Ísmam, een Tabaksdoos in Zil- ver gezet, hebbende de bovenfte Schaal van een Schildpad tot Dekzel, en de on= derfchaal tot Bodem. Hert eerfte was rondverheven, en de laatfte platachtig „ bei- den van eene lichtgeele Hoornkleur, zonder Vlakken, en, naar ’ my voorkomt, omtrent van grootte als de boven befchreevene. De Heer IsraM verzekerde my, dat hy die Schaal uit de Hudf{ons-Baay medegebragt had, en dat dezelve een natuur- _Ìyk produkt ware van dat Land. ETA AT CI. De Zee-Schildpad (101), De Zee-Schildpad wordt gemeenlyk van onze Zee-Kapiteins 7urtle genoemd , van welken ’er drie Soorten zyn, welken de Europeaanen in * algemeen kennen en eeten, hoewel zy allen niet even goed geacht worden. De Groene Schildpad houdt men voor het lekkerfte Voedzel, de Haviksbekkige als naaft daar aan vol- gende, en de Dik-Kop voor het flegtfte, zo dat die ook zelden tot Spyze wordt gebruikt. Alle deeze Soorten groeijen tot eene aanmerkelyke grootte. De hier af: gebeelde zyn Natuurlyk vertoond, gelyk zy eerft uit het Ey voortkomen. De bo= venfte Afbeelding is in *t geheel, van de Rugzyde gezien; de middelfte ftelt alleen den Kop zydelings voor, en de onderfte is een monftreuze , met een dubbelden Kop. De Neus van dit Schepzel is pits, en pas daar boven ftaan de Neusgaten, die een weinig buiten den Kop fchynen uit te puilen. De Bek is tot voorby de Oogen ge- fpleeten en de Onderkaak heeft aan zyn End een Haak of Tand, welke, de Bek zig: fluia (zor) Teftudinis marine Fetus recenter Ovo exclufus : item monftro{us Biceps ejusdem Feetus, Epw. Av. T, 106, VL Deel, Dad VERZAMELING vin UITBEEMS CHE fluitende, van de Bovenkaak ingenomen wordt. Zie de-zydelingf@ Afbeelding vat den Kop. Dezelve is met Schubben van eene donkere of zwartachtige Kleur op dé Kruin gedekt, en onder de Oogen een weinig met donkere Vlakjes op een Room: kleurigen Grond gefprenkeld. De Hals is bekleed met een loste buigzaame Huid; van eene purpere Vleeschkleur: de Pooten by het Lighaam; de Staart en alle de deelen aan de onderzyde , niet door de Schaal verborgen; zyn ook met éen Huid van die zelfde Kleur bekleed, Zie de onderfte Afbeelding. De Schaal heeft aân de bovenzyde dertien voornaame Schubben of Paneelen, die met vyfen twintig kleine- re aan den Rand van ’% Schild omgeven zyn; hebbende uitwaards Tandjes gelyk eert Zaag. Deeze Schubben zyn allen van eene donkere of zwartachtig bruine Kleur, uit- genomen de kanten der kleinfte Schubben aan de buitenzyde; welke geel zyn. De zydelingfe Schubben van de Rug hebben ieder eene verhevenkieid in * midden. De onderzyde is met een Soort van Borft-plaat of Schild bekleed, ‘dat in ’e midden een weinig hol ftaat, zynde op zyde door andere Schubben met de bovenfte Schaal {a mengevoegd. De geheele Schaal van onderen is roodachtig geel, zynde de donkere Vlak in % midden de Navel. « De Schubben zyn zo naauwkeurig verdeeldin de Af beeldingen, die op de Plaat onmiddelyk naar ’t Voorwerp getekend werden, dat ik ze niet behoef op te tellen. De Voeten, die inde Land-Schildpadden Toonen en Na: gels hebben, zyn in deeze plat en breed, en mogen veeleer Vinnen geheten wor den. Zy hebben wel, als menze naauwkeurig onderzoekt, de Beentjes der Toonen; doch die zyn famengehecht en uitgefpannen door een Schubbige Huid, zo dat zy zig niet uit{preiden of famentrekken kunnen. Zy zyn, aan de bovenzyde der Voes ten ; boven en beneden met donkere of zwarrachtige Schubben gedekt, uitgenomen een weinig Geel aan haare randen; maar aan de onderzyde der Voeten zynze gee= ler; en alléenlyk met een donkere Kleur aande enden gewolkt. Aan ieder Voet íchynt een der Toonen een weinig afgezonderd te zyn ; hebbende eèfi klein Klaauwt= je. De Staart ftrekt zig effen buiten het Schild uit. De Schaalen, zo wel van de Land- als Water-Schildpadden, zitten vaft aan een zeer fterke Beenige zelfltandigs heid, daar zy zig van affcheiden; indien meri Vuur legt onder de holte wan het Beenige bekleedzel ; wanneer hetzelve van het VWleefth is afgenomen. Het Dier heeft een aanmerkelyke Wrat aan de binnenzyde van ieder der vootfte Vinnen, om: trent het Gewricht: | … Deeze Voorwerpen bevinden Zig in de Verzameling van Doktor Meap, een van ’s Konings ordinaire Geneesheeren. Ik oordeel, wegens de puntigheid van de Neus, dat zy tot de Haviks-Bek Schildpadden behooren; doch dit kan ik niet ver- zekeren , alzo ik de byzondere Soorten niet gezien.heb, om de noodige onderfchei. ding daar inte maaken. Sir HANS SLOANE geeft ons de manieren op, van het van- gen der Schildpadden en derzelver gebruik in de Weftindiën; maar geen Afbeeldin- gen of byzondere befchryvingen. Zie zyne Hiflorie van Jamsika, Vor. IL p. 3313 332. De Heer Carrssr heeft de drie bovengemelde Soorten in Afbeelding ge- bragt, (zie deszelfs Natuurlyke Hiflorie van Karolina, Vor. IL, p. 38-40) maar; aangezien geene derzelven naar de myne gelykt, zo kan ik derzelver byzondere Soort uit hem niet bepaalen (*). Toó (*) [Waarfchynlyk zullen deeze Jonge Zee-Schild- padjes , gelyk men dit in de meefte Dieren ziet, in- zonderheid wat den Kop betreft, door ’t aangroeijen van figuur veranderen. Immers ik heb ’er driederley van deeze grootte, allen vry {pits geneusd. De eene van Kleur als hier befchreeven, de ander heeft, be- halve de dertien groote Rugfchubben welke zwart zyn, die van den Rand, de Pooten , Kop, en ’t onder- Schild, alles wit, en is daar door zeer fraay: de derde is ronder van Liyf en heeft wel vyfentwintig Rugfíchub- ben ieder geknobbeld , *t welk drie Ribben op de Rug maakt , werfchillende dus niet alleen van deeze, maar ook van alle die by Sena afgebeeld. De Kleur is in ’t geheel donker zwartagtig bruin, van onder met eenig geelachtig ras gemengd. } ì * „PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN.: toy | B Bok MATLS Cit, De Slang met twee. Koppen. ‚Hy is hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Ik had in % eer{t niet voorgend- men, Monfters te brengen in deeze Natuurlyke Hiftorie, maar ons tegenwoordig Onderwerp, (zelfs als met een enkelen Kop aangemerkt zynde,) mag men wel aanzien als een natuurlyk Voortbrengzel, van een Soort, die ons weinig of in % geheel niet bekendis. | Hy heeft twee zeer duidelyke Koppen; die met de Bekkeneelen aan elkander ge- voegd zyn, gelyk in de nevens geplaatfte Afbeelding blykt. De Koppen waren niet in een horizontale plaatzing, als de Slang op zyn Buik lag, maar helden naar el- kander aan de onderzyde, laatende een Opening voor de Keel, díe ingang hadt tusfchen de twee Koppen van onderen ,gelyk in de andere zig vertoont. Ik bevond, door de Bekken te openen, dat ieder van dezelven eene gevorkte Tong hadt „ en men zag- Tandên-in ieder Mond.- Hy was niet van het Geflagt der Adderen, alzo zig geene Slagtanden of Hoektanden in hem vertoonden. De Kruinen der Koppen waren gedekt met breede platachtige Schubben: de Hals was rank: het Lyf nam allengs in dikte toe, tot byna de helft der langte, en verdunde dan wederom naar “t Staart-end, hetwelke uitliep in een (pitte Punt. De bovenzyde, over de gehee- le langte,- was gedekt met kleine Schubben, over elkander fchietende : de Buik met enkelde Schubben, die ’er dwars over heen liepen, in de gedaante van halve Rin- gen: „Hy was over ’ geheel, zonder eenige Vlakken of verandering, geelachtig van Kleur. Na dat ik deezen getekend hadt, bragt iemand my een gemeenen En- gelfchen Slang, die twee Koppen hadt , geheel van elkander afgezonderd, loopen- de de Halzen, omtrent een Duim van de Koppen af, te flamen. … De boven befchreevene kwam van het Eiland Barbados, en zoude aldaar uit een Ey, dat de grootte van een klein Hoender-Ey hadt, gehaald zyn door een Man, die 't zelve in de Grond vondt onder ° graaven. Hy werdt, in November des Jaars 1747; aan de Koninglyke Societeit gebragt en aldaar naauwkeurig befchouwd. Ik kreeg hem vervolgens om een Aftekéning daar van te maaken, welke my toefcheen van de zelfde Soort te zyn. met den geelen Slang, die befchreeven en afgebeeld is in Sir Hans SLoanes Matuurlyke Hiflorie van Jamaika, Vor. II.p. 335. T. 274. Zwarte Weftindifhe Pagies (*). Ik onderftel dat deeze twee Kapellen Mannetje en Wyfje zyn. De Lighaamen en het Grondwerk der Wieken, zyn in beiden van eene zwarte Fluweelachtige Kleur aan de bovenzyden, en meer Roeftig zwart van onderen. De grootfte Kapel heeft een groote onregelmaatige witte Vlak op ieder van de bovenfte of langfte Wieken, en op de onderfte zeven fchoon rood langwerpige Vlakken, behalve nog zes kleine halfrmaantjes van Rood, tusfchen de punten van uitfnyding der Wieken. Op het Lighaam heeft hy ook vier kleine roode Vlakken. De kleinfte Kapel heeft dwars over ieder boven-Wiek een Wolk gebroken Wlakken van eene geelachtige Kleur: de onderfte Wieken hebben langwerpige roode Vlakken, veel gelykende naar die van de grootte Kapel, maar de kleine half.Maantjes tusfchen de Punten zyn wit; en-op het Lyf heeft zy ook geen Rood (f). ee (*) Papilio Eg. Trof. Anchifes. Linn.-Sy/?. Nat. Sarinaamfe Pagies, waar van ik alle verfcheidenheden XII. Gen. agr, Sp rr. Sy/?. Nat,X. Gen. 203. Sp. to. gehouden heb, onder welken voorkomen met witte, Ses. Kab. IV, D. Pl, VIL Fig. 27, 28. Pl, XL, Fig. met geele en zonder Vlakken op de voorfte Wieken; 11, 12. Nat. Hift. 1. D. XI. Stuk, bladz. 104. de agterften, behalve eenige roode. Vlakken, onver- (1) [Wel vyftig zyn my bezorgd van deeze zwarte _fchillig met witte of roode Maantjes. ’] Dda2 108 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Ik acht die zeldzaame Kapellen te zyn : want ik hebze niet gezien in eenige Ver. zamelingen. Zy waren my gegeven door wylen den Heer WiLLem Gouey, Waaijermaaker in de Strandftraat de Londen; die my verhaalde , dat hy dezelven uit de Weftindiën gekreegen hadt. Zy zyn, gelykerwys alle de in dit Werk be- {chreevene Infekten , naauwkeurig in de Natuurlyke grootte getekend. SSSSSSSESSESSSSESSSSSSS SSS SSS SESSIE SEE Pole A Al CIT. De Mango-Visch (103) De Natuurlyke grootte blykt in de Afbeelding. Deeze Visch is aanmerkelyk, om dat hy twee Neusgaten heeft aan ieder zyde van de Neus. Hy is taamelyk dik naar zyne hoogte. Over % geheel heeft hy eene Oranje of Goudkleur, daar in naar de Goudvisfchen gelykende, die in de laatfte Jaaren ons levendig van China toege- bragt zyn. Zyne Geflalte is niet onaardig, voorwaards dik uitgezet, en naar % Staart-end fmal afloopende. Aan de onderzyden der Kieuwen, wederzyds, fchie- ten zeven ftyve Borftelachtige Vezels uit, wier bovenfte zeftien Duimen lang is, ver= kortende de anderen allengs tot twee Duimen, het welk de maat is van de kortfte. Boven deeze, wederzyds, juift aan den hoek der Kieuwen, heeft hy een redelyk lange, fcherpe Vin. Hy heeft ook een ander paar Vinnen aan het begin van den Buik, effen onder de Kieuwen. Aan den Buik, agter de Navel, heeft hy een en- kele Vin, en op de Rug twee Vinnen agter elkander, de eene naby den Kop in het dunfteend. Men kan derzelver gedaante in de Afbeelding befchouwen. De Staart is ongemeen diep gegaffeld of Vorkachtiger dan in andere Visíchen. Hy heeft over ’ geheele Lighaam een vaft hard bekleedzel van Schubben , wier grootte en gedaante in de Afbeelding uitgedrukt zyn; gaande een fyn Streepje aan. beide zyden over dezelven, van den Kop tot aan de Staart. De Vinnen en Staârt zyn van een donkerer geelachtige of Oranjekleur, dan het overige des Lighaams. Deeze Visch was van Bengale, met andere zeldzaame Zaaken, den Heer Dr. Merap toegebragt, die de beleefdheid hadt, van hem my te vertoonen. Ik geloof’, dat men hem Adango-Misch noemt, om dat hy de Kleur heeft van die Vrugt: want den Reistocht van DAMPIER, rondom den Aardkloot , doorbladerende , vind ik dat hy, pag, 391, van de Indiaaníche Vrugten fpreekende , zegt ‚ de Mango is, ryp zynde, van eene geelachtige Kleur. Of het een Zout dan een Verfch Water Visch zy, kan ik niet bepaalen, doch ben voor het laatfte. De Rangícbikking der - Visfchen niet beftudeerd hebbende, laat ik zulks voor de genen die daar in kundig zyn over. Ik durf vaftftellen dat het een niet befchreeven zy. | De groote bruine Sprinkbaan (*). Den vierden Auguftus des Jaars 1748, zetten zig groote menigten van deze groote bruine gevlakte Sprinkhaanen neder in alle deelen van de Stad Londen en de meefte Landftreeken van het Ryk van Engeland. Dit bragt een groote ontfteltenis te weeg onder de Ingezetenen; alzo het Volk in * algemeen geen dergelyke gebeurtenis zig, erinneren kon. De grootften gingen de hier voorgeftelde Af Ne Qe (rog) Pifcis Paradifica, Epw. 4v. T. 208. Polyne- _Friscr. Inf. IX. T. rf. 8. Rors. IL Groll, T. 24. Gryl- sus Paradifeus. Linn. Sy/t. Nat XIL, Gen. 186. Sp.3. lus Locufta migratorius. Linn. Syt. Nat. XII, Gen, Syft. Nat, X. Gen. 159. Sp. 3. Paradys-Visch. Nat. aar. Sp. ar. Syt. Nat, Gen. 104. Sp. 45. Overvlies Hift. L.D. VIIL Sruk, bladz, 280. ger. of Trek-Sprinkhaan. Nat. Zijt. L D. X, Stuks (*) Locufta major brunnea. Epw. dv. T. 208. bladz. 220. | ZELDZAAME VOGELEN, boven, die onmiddelyk naar *t Leven op de Plaat gegraveerd werden, in de Nae tuúrlyke grootte. Zy hadden Hoornen van omtrent een Duim lang: de Geftalte geleek veel naar die van onze gewoone Gras-Sprinkhaanen. De Kop en Hoornen zyn bruinachtig van Kleur, blaauw omtrent den Bek en aan de binnenzydeder groot- fte Pooten; maar het Schild, dat de Rug bedekt, is groenachtig. De bovenzyde van % Agterlyf is bruin met zwarte Vlakjes; de onderzyde paarschachtig : de zes Pooten zien uit den bruinen met donkere Vlakken en eenig Groen. De bovenfte Wieken zyn bruin met kleine donkere Vlakjes en een grootere Vlak aan de Tip- pen: de onderfte Wieken doorfchynender, van eene licht bruine Kleur met groen gemengeld, en met een Wolkje of donkere Vlak getipt. Sir HANS SLOANE noemt dezelve „Allergroorfle (*) Aschgraauw purpere Sprinkbaan met bruine WVlakken: Cin zyne Matwurbyke Hifforie van Famaika, Vor. Il. p. 29.) DAMPIER zegt in zyn Reistogt rondom den Aardkloot, dat menze in de Landen , daar zy rykelyk zyn; tot Spyze gebruikt (f). Dr. Sraw heeft omftandig van deeze Soort in zyn Bericht van Barbarie, enz. gehandeld, Dit is de vernielende Sprinkhaan, die zig by Wol- ken vertoont, en op zekere tyden zig verfpreidt tot fchrik en groot nadeel der hee- te Geweften van Europa, Afiaen Afrika (l). . Tusfchen beiden is een hoopje Eijee ren afgebeeld, welken men gevonden heeft in de Aarde, daar de Bodem van het Glas mede bedekt was, waar in men eenige van deeze Sprinkhaanen levendig hieldt. EN 109 BEES A ME CIV De Chincefthe Gondvisfchen (104). Uit een groot getal van deeze Visfchen, die verfcheidelyk gemengeld waren van Kleur, heb ik de vier Onderwerpen, welke hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld zyn, verkoozen; hoewel men ’er fommigen aantreft die grooter en anderen die veel kleiner zyn. De grootfte, die ik heb gezien, hadt de langte van agt Duimen, en was byna drie Duimen, op ’ dikfte van zyn Lighaam, hoog. Deeze hadt geen Vinop zyne Rug. Ik heb dit zelfde ook in veele van de kleinen waargenomen. _Deeze Visfchen zyn byna van geftalte als een Karper, van welk Geflagt ik oor- deel dat zy eene Soort uitmaaken. Hunne Neusgaten puilen gelyk de enden van kleine Pypjes tot den Kop uit. Allen, die ik ‘er van gezien heb, hadden drie paar of zes Vinnen aan de onderzyde van het Lighaam: Aan de bovenzyde zyn fommi- en zonder Vinnen, en anderen hebben die van verfcheiderley figuur, gelyk in dee- ze Afbeeldingen is uitgedrukt. Sommigen hebben de Staart enkeld , anderen dub- belden aan de bovenzyde famengevoegd, gelyk de derde Afbeelding van boven vere (*) [Bezwaarlyk is het te denken, dat dit ce zelfde Sprinkhaan zou kunnen zyn: want fchoon deeze Over- vlieger wel de grootfte der Europifche Sprinkhaanen is, fchiet hy doch by de grootfte Weftindifchen ver te kort: waar van ik ’er één heb, het Lyf van grootte als de Pink en met de Wieken wel vier en een half duim lang. Evenwel moet ik bekennen , dat SLoaANe ze voor de zelf- den houdt, en ’t is zeker, dat zy een enkelde reis ook wel tot in de Weftindiën overvliegen. Behalve in Ara- bie, zyn zy in Afrikaeen gewoone Plaag, komende by Wolken van het Ooften aan, en dan doorgaans in den Oceaan nederftortende tot voedzel voor de Visfchen. ] (f) [Dat men dit flag van Sprinkhaanen in alle Ste- den van Arabie dagelyks ter markt brengt en dus nog heden aldaar voor een gewoone Spyze houdt, wordt in de nieuwe Befchryving van Arabie door den Heer VL Deel. Niegver, thans uitgekomen, verzekerd.J (1) { Deeze Tartarifche Trek-Sprinkhaanen veroor- zaakten in dat Jaar 1748, waar van de Heer Epwarps fpreekt, groote verwoeftingen in Duitschland, en de Nederlanden liepen toen ook niet vry van Schade; gelyk men dit omftandig kan zien in het 1. D. X, ee van myne Natuurlyke Hiftorie , bladz, 224, 225. (roa) Cyprini domeftici Chinenfes, variorum Colo- rum. Epw. 4v. T, 209. Per. Gaz. T. 78. f. 7. Chi- neefche Goudvisfchen. Bast. Werhand. der Holl. Maat- Jehapp. VII D. p. ers. Pl. Fig. 4-9. Cyprinus auratus. Linn. Syt. Nar, XIL Gen. 189. Sp. 7. Sy/?. Nat, X. Gen. 1ór, Sp. 8. Chineesch, Goudvischje, Nat. Hift, EL. D. VIJL Stur, bladz. 396, enz. Pl, LXVII, Fig, 3, Ee VERZAMELING van UITHEEMSCHE vertoont, De bovenfte heeft de Rug ende Rugvin blaauw, zynde voor % overige Goudkleur; en deeze Kleuren verfmelten aan de zyden in malkander, zynde di Staart donker bruin. De tweede Visch is in ’ geheel Goudkieurig, uitgenomen een zwarte Vlak op den Kop. De derde Visch heeft zyne bovenzyde, de dubbelde Staart en de onderfte Vinnen van eene Goudkleur; den Buik Zilverklevrig: welke twee Kleuren aan de zyden verwardelyk door elkander loopen. BEenige zwarte Vlakken heeft by op zyne Vinnen en Staart. De onderfte of vierde Visch heeft zyne bovenzyde donker, de onderfte Zilverkleur; verfimeltende het een in ’ andes re aan de Zyden: maar de Vinnen en Staart zyn donker: Ki Zyne Hoog Edelheid, wylen de Hertog van RrcmoN, hadt een groote Porfé: leine Kom vol met zodanige Visfchen, die levendig in Engeland overgebragt wa- ren. Ik tekende voor dien Heer eenigen daar van, en hy gaf my verlof, om ook eenige Aftekeningen daar van voor my te maaken; en dezelven aan % licht te gee: ven. Het eerfte Bericht van zodanige Vischjes, die in Engeland overgebragt was ren, kan men vinden in de. Werken van Preriver; omtrent den Jaare 1691 uits gegeven. Zie deszelfs Catalogus, p. 186, Pifcis Chinenfis Caudà ArgenteÂ, Plaat „8. Fig. 6, en 187. Pifcis Chinenfis Caudà Aureà, Plaat 78. Fig. 7. Zy waren in Engeland niet algemeen bekend, voor het Jaar 1728, wanneer een groot getal vari dezelwen door het Ooftindisch Schip de Houghton , onder * bevel van Kapitein Wirzram WorTH, overgebragt werden, en door hem benevens den Schildknaap MANNING LETHIEULLIER aan Sit MarTHew Decker prefen: gedaan. Sedert zyn dezelven, door verfcheide Heeren Liefhebbers, in de nabuurfchap van Lon: den; in Vyvers voortgeteeld, Men kan ze voor Huifelyke Vischjes houder: zy veranderen oneindig in Kleuren en Tekening, gelykerwys alle Huifelyke Dieren; Op * Eiland St. Helena zyn zy voortgeteeld en grootelyks vermenigvuldigd; wor- dende thans: door alle de Ooftindifche Scheper, die dat Eiland aandoen; mede- gebragt. Men houdt dezelven in China in kleine Vyvertjes en Kommer; tot verluftiging van de Dames en andere Perfoonen van Liefhebbery; Die by oris voort- teelen zyn doorgaans van een fletzer Kleur, dan die van China of St. Heleria wor- den overgebragt. In weinige Jaaren zullen wy ze, waarfchynlyk, in onze Rivie= ren hebben. De laatfte Autheur die daar van gewag gemaakt heeft, is LinNaus: zie deszelfs Fauna Sueca, te Leiden in % Jaar 1746 uitgegeven , alwaar een zoda- nige Goudvisch, Tab. 2, Fig. 331, vertoond wordt, welke naar de onzen gelykt, doch van vooren als ingekort {chynt te zyn, zo dat hy zig kort en dik vertoont. Hy noemt dezelve Cyprinus, Pinnâ Ani duplici, Caude trifurcâ, exoticus Pifcis Aureus Chinenfium (*). TIG sossessessssssssssssssssssssssssnsssses PLA REN, De Lintbandige Visch (105). De middelfte Afbeelding op deeze Plaat toont de Natuurlyke grootte van dit Vischje. De bovenfte is van den gewoonen Vliegenden Visch, de onderfte van den Zuig- (*) [In de Verhandelingen der Koninglyke Stock- holmfe Akademie, op ’t Jaar 1740, vindt men de eer- fte Afbeelding van dat Goudvischje, zynde hetzelve van Koppenhagen aan de Kon. Sweedfche Akademie toegefchikt, en door den Ridder Livneus aldaar be- fchreeven. Onder de Goudvisfchen komen wel voor , die wan dergelyke figuur en dus minder Karper-of Voorn-achtig zyn, gelyk men dit zien kan in de Af beelding van Doktor Baster, Ik heb ’er ook zodanig een gehad, met eene dubbelde Staart. (ros) Guaperaa, ex fufco & albo eleganter ftriata, Epw. 4v. T. 210. Chetodon lanceolatus, Linn. Syt. Nat, XIL-Gen. ró4. Sp. 23. Syf?. Nat. X;Gen. 140. Sp. 20, Lancetswyze Klipvisch. Nat. HijZ. L, D. VII, Stuk, bladz, 374. EN ZELDZAAME VOGELEN. ILf Zuigvisch, beiden in de Natuurlyke grootte naar kleine of Jonge Vischjes getekend, en Zer tot vulling van de Plaat flegts bygevoegd, zynde de middelfte alleen niet be- fchreeven. < Je _ Deeze is taämelyk regt langs den Buik, doch heeft de Rug van vooren rond ver- heven. Aldaar is de Visch zeer dun, hebbende de Rug fcherp; naar den Buik toe valt hy wart dikker, hoewel taamelyk plat van Zyden. Hy heeft de Rug bruin, den Buik bleeker, en in *t Leven, zo ik geloof, Zilverkleurig. Ter wederzyde van den Kop heeft hy een Vin, eneen paar Vinnen daar beneden, aan de Borft. Aan “ agterfte van den Buik, by de Navel, heeft hy een enkele Vin, en boven op de Rug een lange puntige Zeisfenachtige Vin, waar agter een {malle Vin langs den geheelen kant der Ruúg, tot aan de Staart toe, loopt. De Vinnen en Staart zyn van eene donkere Kleur, Hy heeft, rondom het Oog, een roodachtigen Kring, en tusfchen de Neusgaten een Zwarte Vlak. Hy heeft ook een breede zwarte Streep rond- om den Kop, loopende als over de Oogen heen. Twee andere zwart of donkere Banden; met witte Zoomen, verfieren hem. De eerfte pasfeert een weinig fchuins agter den Kop; de andere loopt van de lange Vin, die op de Rug flaat, af, geheel door de Staart ten ende uit; ’t welk den Visch als met Linten gebonden zig doet vertoonen. Hy was van de Karibifche Eilanden, die in de Weflindiën zyn, ge- zonden aan den Schildknaap James TrHeoBALD, Lid der Koninglyke Societeit , die de goedheid hadt van my denzelven te laaten zien. Ik laat her aan de Lief heb- bers over; hem in den behoorlyken Rang te plaatzen. De Vliegende Visch, van de bovenfte Afbeelding, is reeds door verfcheide Rei- zigers en Autheuren befchreeven en afgebeeld; doch, geene Afbeeldingen daar van vindende, welke zo naby kwamen aan de Natuur als ik wel wenfchte die te zien, heb ik zulks getragt te verbeteren. Het Lighaam gelykt, in gedaante en Kleur, “taamelyk naar dat van een Haring; de Oogen zyn in evenredigheid grooter en meer ùitpuilende: hy heeft twee paar Wieken , het grootfte een weinig agter de Kieuwen, het kleinfté omtrent de plaats van de Navel. De Afbeelding drukt derzelver juifte Geflalte uit; zy zyn van een dunne Vinnige zelfftandigheid, met groote donkere Vlakken op eenen licht Aschgraauwen Grond. Naby de Staart heeft hy op de Rug een fmalle Vin, en een andere aan de onderzyde, Aschkleurig zo wel als de gegaf- felde Staart. Deeze heeft het onderfte gedeelte veel langer dan het bovenfte, ° welk door andereri niet waargenomen is; hoewel ik het in allen, die door my onderzogt zyn, dus heb bevonden. PerTiver geeft ons, Plaat 30. Fig. 2, een onbekenden: Vliegenden Visch op, waar van hy zegt, ‚, deeze wonderbaare Visch is geheelenal rood, en zyn Vleesch ontbindt zig in ééne Nagt, wanneer men hem ophangt, in een hoogrood Vogt ‚ waar men in 't verwen gebruik van maakt, zynde zeer duur- zaam van Sleur. Hy heeft de langte van anderhalve Span, en is met Wratten „ in plaats van Schubben bekleed >. Hy noemt denzelven, Mirundo Luzonica ve- nenata ruberrima, Bangol difta. De onderfte Afbeelding is de Zuigvisch, Kemora, dus genaamd om dat hy zig _ zelf aan de zyden van groote Visfchen, en onder aan de Schepen, vaft zuigt met het platte Schild, welk hy op de Kruin van zynen Kop heeft. Dart Schild is, naar ik geloof , tot een voortgaande beweeging gefchikt, even als de Voet der Slakken , want de Bek is zodanig gefteld, dat hy dan aazen kan op de Slymige zelfftandigheid ; welke ’er aan die Lighaamen is, daar hy zig dus aan hecht. Hy fchynt geen Schub- ben te hebben en de Kleur is over *t geheel donker graauw. Hy heeft een Streep langs ieder Zyde: twee paar Vinnen naby den Kop; een enkele Vin op de Rug, naby de Staart, eneen van gelyke langte aan de onderzyde agter de Navel. Op zy- ne Zyden heeft hy eenige dwarfe Groef jes, PeTiver heeft een verfchillende Soort van dit Geflagt, welke by de Philippynfche Eilanden gevonden wordt, befchreeven; gelyk men kan zien Pl 44, Fig. 12, van zyne Werken. | Ee 2 EE- 59 12 VERZAMELING van UITHEEMSCHE EENIGE GEDAGTEN NO DO PE NS Hok tT VERTREKKEN per VOGELEN. ES heb aangâande dit Onderwerp teeds in de Voorrede iets gezegd, maar, alzo ’e? nog veel onzekerheid is in * gene wy dienaangaande weeten, ben ik genegen om daar van, Zo goed het my mooglyk is, thans wederom te fpreeken , in hopé van ten minften eenige Aanmerkingen, die voor een volgend Onderzöek mogteri dienftig zyn, daar omtrent te zullén mêdedeelen. ne Myn goede Vriend, wylen de Heer Camersny, heeft, Zo ik my erinner, eenie gen tyd voor zyn dood de Koninglyke Societeit een Vertoog aangebooden , ter opzigt van het Pertrekken der Vogelen, *t welk in eene van haare Byeenkomften gelezen werdt. Dit Vertoog heb ik niet by my, rnaar het heugt my wel, hoe het algemeene Denkbeeld, door hem dadr in geopperd, was, dat hy zig verbeeldde daf zodanige Vogelen, als by ons flegts een gedeelte des Jaars huisvefteri, van hier ver- trekken om hun Verblyf te gaan neemen in Zuidelyke Geweften aan de andere zydé van den Evenaar, net op de zelfde Breedte leggende, als daar Zy aan de Noordzydé van daan vertrokken. Zulk eén Gisfinig komt, in den eerftén opllag, vry waarfchyn- lyk voor; aangezien men, in % algemeen gefproken, onderftelt, dat, geduurendeé bns Winter-Saizoen de Gemaatigdheid van Weer, op de Zuidelyké Bieedten, na- genoeg , de zelfde is als by ons in den Zorher, eh dus zal, by gevolg ; een Trekvo- gel, die van zeftig Graaden Noorder tot zeftig Graaden Zuider Breedté overgaat, niet alleen de zelfde hoogte van de Zon op die beide Breedten, (mids de Overs togt in September of Maart gefchiede,) rnaar cok nagenoeg een zelfden trap van Warmte ondervinden; doëh, zo wy in aanmerking neemen, dat ‘er veele Trekvo- gels verre Noordwaards voorkomien „by voorbeeld op zeventig Graaden Breedte, daat ik geloof dar alle Vogels Trekvogelen zyn, alzo dat Klimaat tot hu Verblyf in de Winter niet bekwáam is (*), zo moeften zy al een langen Tocht doen, volgens het Denkbeeld vän den Heer CaTrsBY. Zeventig Graaden , naamelyk , tot aari den Evenaar; en dan nog zó veel bezuiden, maaken 140 Graaden, die volgens on- ze allerkleinfte Schatting van een Graad, 8400 Engelfche Mylen uitleveren, [of 28co Uuren gaans: ] hetwelk een verbaazende Reis is voor een Vogel, om in een. korte tydaf te leggen (f). Vogels, die geduurig tusíchen de Keerkringen hun Ver- blyf houden, kunrien, zeef waarfchynlyk, Togten onder den Evenaar door doen, om zig van bekwaam Voedzel in verfchillende Saizoenen te voorzien, of het onge-. mak der byfter zwaare Regenvlaagen, op eenige plaatfen, te ontwyken, door het zoeken van drooger en aangenaamer Saizoenen op een andere plaats; maar zig te verbeelden, dat Vogels die op hooge Breedten, *% zy in * Noordef of Zuider Half- rond des Aardkloots, huisveften, hunne Woonplaatfen dus van het eene tot het an- dere uiterfte verwisfelen zouden, ftrydr tegen alle reden en tegen de Natuur. Zodd- nigen, naamelyk, die koude of gemaatigde Klimaaren bewoonen, zouden zig by- na geheel buiten hun Element bevinden, terwyl zy eene ftreek van meer dan 4$ Graa- (*) TDe Heer Epwarps fchynt niet geweten te heb- (f) [Een Paard, dat op zyn hardfte draaft, om het ben , dat de Ganzen in de Herfft over de Ooftzee uit te kunnen houden, zal omtrent een Uur gaans in Noordwaards vertrekken, vindende aan de Kuft van een Kwartier afleggen; zo dat een Vogel even zo {nel Noorwegen zelfs in de hard(te Winters open Water en vliegende, nooit, by Dag of Nagt, zou moeten raften, dus gelegenheid om te beftaan. Zie myne Nat, Hijt. om dien Overtogt te doen in de tyd van een Maand. J 1. D, V. Stuk, bladz, go. | EN ZELDZAAME VOGELEN 113 Graâden onder de Verzengde Lugtftreek pasfeerdert; eer dat zy in de hun Natuur: lyke koeldere Klimaaten naar den Zuidpool toe, komen konden (5). Ook is ’er geen reden ín ’t geheel voor de Vogelen, om van het Noorder in het Zuider Half. rond over te gaan, tot het vinden van een Geweflt van een bekwaame en gewensch- te Warmte: want, als een Vogel zyne Noorder verblyfplaats verlaat, by het aan- komen van den Winters; en Zuidwaards trekt, zo komt hy eindelyk op zekere plaats van gelyke Hitte met het Zomer-Saizoen in Noorden; waar van daan hy vertrokken was, zonder den Evenaar te naderen (f). Derhalve vind ik geene de minfte reden, om te onderftellen; dat zy, uit het Noorden, onder de Linie door; naar Zuidelyke Geweften trekken zouden; maar ik oordeel het met de Reden be- ftaanbaarft; dat zy zouden ophouden, wanneer zy eene Ruftplaats gevonden had- den in een Klimaat van gelyke Gemaatigdheid als daar zy van daan getrokken wa- ren. Te onderftellen, dat zy zulk een langen Reistogt; onder de Linie door; doen zouden, meen ik, is alleen hun ver weg te zenden om het gene zy digt by der hand kunnen bekomen. Wy weeten dat de Oijevaar, die eenigen der Noordelyke deelen van Europa in den Zomer bewoont, ’ Winters zig niet verder dan Egyp- te, aan de Monden van de Nyl, vervoegt, * welk aan deeze zyde van de Linie is; daar hy; volgens *t Gevoelen van den Heer Carespy, de wyk zou moeten neemen in eenig onbekend Land naar den Zuidpool: want wy kennen geen Land aan de Oude Wereld zyde van den Aardkloot, dat op een zo hooge Breedte bezui- den den Evenaar gelegen is, als Holland, %* Welk een van de Zomerverblyfplaatfen der Oijevaaren is, benoorden de Linie legt. Daar blyft evenwel nog iets over , % welk bezwaarlyker op te helderen is, betreffende het Vertrekken van eenige Voge- len; ik meen verfcheidene der kort-gewiekte Water-Vogelen, welke, geduurende de Zomer-Maanden , de Noorder-Eilanden van Europa, gelyk die van Hitland, Faro, Ysland, en veele anderen verder Noordwaards, tot de Kuft van Groenland toe, bewoonen, Onder deeze is de aanmerkelykfte wegens zyne kotte Wieken, de Noorder Penguyn, op Plaat XLIL. hier voor afgebeeld; welke onderfteld wordt in ’t geheel niet in ftaat te zyn om te vliegen; zelfs niet om zig uit het Water te kunnen opheffen. Daar zyn verfcheide anderen met zo korte en kleine Wieken; en bygevolg Zo Zwaar van Vlugt, dat zy de plaatfen, daar zy broeden, op hooge Roríen, niet bereiken kunnen, zondervan den eenen op den anderen te vliegen, komende dus, als by trappen, eindelyk tot aan hunne Neften en Roeftplaatf@n. On- der deezen bevinden zig de Scheermes-Snavel, dé Pappegaay-Duiker en de Zee- Aakfter, die men door onzen Landsman WiLLovanev, in deszelft Ornithologie, Pag. 123» 124, 125, afgebeeld kan vinden. Alle deeze Vogels, met en benee vens eenige anderen van % zelfde Geflagt, verdwynen in den Winter, en het is niet begrypelyk dat zy op lange Togten zouden gaan, om van plaats te veranderen, vooral niet de gedagte Penguyn, die zekerlyk in * geheel niet vliegen kan, Wy moeten dan nu nog overweegen, wat er van deeze Vogels, zo lang zy voor het Gezigt der Opgezetenen van die Eilanden verborgen zyn, worde. Daar moeten eenige Middelen door de Voorzienigheid zyn beraamd, om hun ongezien te bewaaren in dat gedeelte van de Wereld, daar zy zig alleenlyk vertoonen in de Zomer-Maanden : want in % Vooijaar, zegt men, komen zy allen eensklaps te voorfchyn, even als of zy ?er nooit geweeft waren. Ik acht de redelykfte Gisfing , Aangaande de manier, op welke zy zig verbergen, en geduurende lange koude W in. () ['r Is waar, alszy den Togt over ’t Land heen Lapland by voorbeeld, al zeer groot: zo dat die Vo- deeden en dan alle Ermaalen eens gingen ruften; maar gels al verre Zuidwaards zouden moeten trekken ‚ om „zo zy dien Togt al voortvliegende konden doen, zo in ons Winter-Saìzoen dergelyke Hitte aan te treffen: hoog in de Lugt als de Ganzen ; dan zou de Hitte hun, doch ik denk niet, dat zy die zoeken of noodig heb- zelfs onder den Evenaar, niet hinderen. ben. | (1) [De Zomer. Hiue is in de Noorder Geweften, in jij L Deel, Ff i 114 VERZAMELING van VOGELEN, Winters van deeze Klimaaten behouden blyven, is, dat ’er diepe Holen, in de Rot- zige Oevers van deeze Eilanden, zyn, wier Monden ;, fchoon onder Water, van binnen zo hoog kunnen oploopen, dat zy een bekwaame drooge Haven verfchaf- fen, om dit Gevogelte, geduurende den Winter; ineen ftaat van Loomheid in %- Leven te-behouden. Alzo de Zee voor de Monden van zodanige Holen regt, en_ dezelven een groot Lighaam van Gebergte boven zig hebben; moet derzelver in- wendige holligheid befchermd zyn voor zwaare Vorft, *t welk een middel kan ver- ftrekken om deeze Vogels in *t Levente houden. Laat in *t Voorjaar (omtrent Mey.) wanneer zy zig wederom vertoonen, kan de uitwendige Warmte van de Lugt, en de af kaatzing van fterke Zonneftraalen op het Water, naby den Mond der Holen, door een kleinen trap van Hitte en Licht, deeze Dieren als ° ware op nieuws be- zielen, en dezelven, uit hunnen ftaat van vadzigheid, by trappen; in het gebruik van Leven en Beweeging herftellen; tot dat zy op ’% laatft zig verftouten, om ’er uit te fchieten, onder Water door; komende dus in een nieuwen Zomer, die hun gelegenheid geeft tot het opzoeken van hun Aas in den Oceaan; eén om voort te tees len op de nabuurige Rotfen of Klippen. EE Ootmoedig bid ik vergiffenis, van den Leezer vermoeid te hebben met Gisfiri- gen zo nieuw en ongewoon; maar; alzo ik de verdwyning van deeze Vogelen op geene andere wys verklaaren kan , hope ik dat deeze bedenking eenig Perfoon van. doordringender Verftand aanleiding mag geeven ‚om de plaats van het Winterverblyf deezer Vogelen op te fpooren, of ten minfte een waarfchynlyker Gisfing ten dien opzigteter baan te brengen, ’t ls het Gevoelen van verfcheide geleerde Heeren Liefhebbers der Natuurlyke Hiftorie, dat veelen van ons Engelsch klein Gevo“ gelte, die ’% Winter niet te vinden zyn, niet de Zee overtrekken haar afgelegene Landen, maar dat zy zig in onderaardíche Holligheden en Spelonken verbergen; alwaar zy in vadzigheid den geheelen Winter overleggen. De reden, welke zy daar voor bybrengen, is, dar dezelven int de Herfft; ten tyde van hunne verdwy= ning, zo vet worden, dat zy maar zeer korte Vlugten kunnen doen, en deeze Ver- heid wordt onderfteld hun te voeden geduurende den Winter : maar dit Gevoelen zal, zo ik geloof, niet doorgaan ten opzigt van al het klein Gevogelte: alzo ik het buiten alle tegenfpraak meen te zyn; dat die van het Geflagt der Zwaluwen ons Ei land in de Herfft verlaaten (*). (*) [Dat zulks niet buiten alle tegenfpraak was, verblgven: zie het IL, Deer der Uitgezogte Verbande- blyke uit het voorgeftelde Gevoelen van den Heer lingen, bladz. 135 , enz: doch dit Gevoelen is genoeg- Krein, die beweert, datde Zwaluwen s Winters in de zaam wederlegd in myne Natuurlyke Hiftorie: zie É, Grond of in Poelen en Moerasfen onder Water zouden Dezrs, V. Stuk, blad. 6og. ] K OR- TA 2 RN Pe Chineesche: Lantaafndraager. = = De Sneeuwvogel van de Hudfons- „Baay. = KORTE INHOUD D ER DERDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK, SSS SSS Se ESS SSS SSS SS SS SISSI: IRN ST rBR VO GELE N: Die afgebeeld en befchteeven zyn in het VEV ERE. Dee De DB & 1) be DD Gebaarde Gier. Baatd-Gier. . h De Smirrel of Ringvalk van Kanadà, - Het kleine Valkje van Bengale. = = De Europifèhe of Duit felie ER: = De gewoone Paradys-Vogel. 5 De Koning der Paradys-l’o ogelen. ne - De Goud-geele Paradys-Vogel. ê 3 De Aekfleragtige Paradys-Vogel = = De driesvingerzge Specht. = - De Amerikaanfche Ysvogel, - - o' De gehoornde Faifant mit Bengale. - = Het lazgftaartige Hazelhoen uit de Hudfôns-Baay. Het bruine gevlakte Hazelhoen , Mannetje. De kleine roode Durf of Berg-Patrys. e= De purpere Zwaluw van Kanada. 5 = re “pl L Lif H- Be Amerikaansche Nagtegaal. = = Een allerfierlykft groen Roodborflje. = _= Het swart en geele Boomkruipertje. - = De Amerikaansche Grasmosch. = z De Bafterd-Zatyn-Kapel. _-… - - 3 De Kanadafche Mannetjes Goudvink. - De Karadafthe Wyftjes Goudvink. = = De hemelschblaanwe Kernbyter. = Het Mannetjes Pieterfelie-Beeftje. - De Domimikaan. 2 3 É Je # De groene Diflelvink. 5 Ee 7} Het “groote rood getipte Chitieelche Witje, = > Tweederley WV Jaschvinken van Angola, = = 3 De driekleurige Mexikaanfche Vink. = - - De blaanwbitikige Vink. > = 5 De witte Kraanvogel van de Hudfans=Baay. = De bruine Kraanvogel van Kanada. — = Het Juffertje van Numidie, po E De graanwe Reiger uit No ord: Amerika. 2 - u 1 | [| 8 3 BD 7 4 8 3 a at DD an 2 HE » EN Ze Tab. Bi. Ï. E wek 2 HI. 4 IV. 5 a, 6 VI. 8 VII 9 VIE ro 5. rt E 13 |l: XII. a XIL 17 DANE 5 Ve 19 == | 20 XVI. 20 — 2 XVIL. 22 XVIII. 23 XIX. 24 XX. 25 XXI. 26 XXII, 27 XXIII, 28 XXIV. 29 XXV. 30 XXVL 3r KK Vleer XXVIII. 33 XXIX, 34 XXX. 35 De ute WOR u NEON Tab: BL De Kanddafche Butoor- of Roerdomp, ï 5 je z = XXXL 36 e groote Francolyn of Poelfnep van Amerika, = = = XXXIL 37 De roodborffige Poelfnep. Laplandfche Rae, ke = - == AXXIL 58 De witte Poelfnep van Kanada. - = - = __XXXIV. 39 De witte Roodbeen: = = - = - = en De gevlakte Goud- Plevier. ee LS = = XXXV. 40 De Morel van Kandda, Tolk geaaid. - = s » SNEKKVI en De oode Koet- Plevier. = ses - = XXXVIL. ár De bruine Koet-Plevier. Man. - = „ - „- KXXVIIL zz Het kleine Amerikaanfche Waterhoen. = - = - …— XXXIX, 43 De ge vorde of gehoornde Aarsvott: - - - - = XL: 44 De gevlakte Duiker of’ Lomme. - - - - - XLI 45 De Noorder Penguyn. - = = XLIL 46 De Strontjaager, zynde het Mannetje, Z0 Men onderpllt. = - XLIII. 47 De zelfde het Wyfje zó men meent. - £ XEIV. 48 De Keerkring-Vogel, - = - = = = mn De Wilde Zwaan, - - = - = - AVE De Kanadafthe Gans, = “E = = = = XLVL st De blaauw gevlerkte Gans = - = = = XLVIL sz De bruine gevlakte Gans of Spotter. = DE. - = XLVIJL — De Eend met den blaanw-gryzen Kop. - = = = MIKE 43 De groote zwarte Bendvagel. = » = - 2 EN De Eend met een lange Ald Staart. = e je = LL 55 De kleine bruine Eend. - = = - = ae UU EE L Yr6 Toep em, VO GAMEN ER IN ei Die afgebeeld en befchreeven zyn in het Je Er SD ED Er Ki De rood ed biaanwe Weflindifthe Raaf: E 3 = 2 3 Á De blaanwe en geelé dito. | - - = - - LIV. 58 De groote Kakatoe, - = = - - = LV. sg De Brafiliaanfthe groene wapen. - - - - LVL 6o De groote groene Weflindifche. = = = = = LVIL ór De Aschgraanwe en roode Pappegaay. re dn - - LVIIL 62 De Kleinere groene Pappegaay. - = = - = LIS. 53 De Pappegaay met een Valks-Kop. - = - - LX. 64 De Witkoppige Pappegaay. - - = ; = - LXL. 65 De donkere Pappegaay. - = - = = = EXIE 66 De zeer kleine groene. n = - « = LXIL 67 De kleine wit-Borflige Pappegaty. = = = = LXIV. 68 De eerfle zwart gekapte Lory. = = = = = LXV. —— De tweede zwart gekapte dito. = - > = LXVL 69 De Scharlakenroode Lory. - - = = - LXVIL zo De lang flaartige dito. - e = - = LXVIIL 7e De Lory-Parkiet. - = = = - = LXIX. 72 De tang-geflaarte groene Parkiet. = = - - LXX. 73 De rood- en blaanwkoppige Parkiet. = = = = LXX. 74 De Lruinkeelige Parkiet, - = E - - CRX 75 De Granadier. … _ = - „ = = - LXXII 76 De Aschgraauwe Vink, - s - s = LXKIV. 77 De Zegellak- Bek = - = - = Eren 78 De roodkoppige Paradys-Mosch. = = = = LXXV. ae e K OR TE INHOUD. rd wo ke Tab. De groote Wledermuit van Madagaskar. 5 2 Je 5 ka De kleine Indiaanfchè Aakfler. 5 EES 0 4 5e EKV De Geflreepte Inkhoorn. = ih 5 3 „ $ Agee el De Zudiaanfche bonte Specht. - 5 - 5 - _LXXVIL De Indiaanfthe Byên-veter. - 4 = et 5e EXXVI De bruine Bengaalfche Lyfler, > = = - nd LXXIX. De Geelvogel of Wielewaal. - = e = = EE De geele Bengaalfthe Spreeuw. = - = = LXXXT. De bruin en witte Spreeuw van Bengale, 5 = = LXXXIL De Dikbek, Steenbyter of Kerfen-Vink. edes Si: = - _LXXXIII. De geelkoppige Mosch van Bengale. =_ - = = LXXXIV. De Roodflaart van Bengale. - > = = = __LXXXV. De Doorn-Staart Haagdis uit Indie. - = = : = ne De rood en blaauwe Brafiliaanfche Vink. - - : -= _LEXXXVL De Vliegende Inkhoorù, - - = = 9 5 sd De gekroonde Afrikaanfthe Kraanvogel. Kroonvogel. = - LXXXVII. De rosfe Smient met een zwarten Bek. - = = -_ LXXXVIIT. De roodbekkige Smient. = - z 2 AEN. Het kleine Leenw- Adpje. pn = = z 3 XC. Het Aleine Zwarte Aapje. = = - z n & XCL De Inkhoorn- Aap van Madagaskar. = = = = é XCII, Het Barbaryfthe Inkhoorntje, _e - - = = 3 XCII. De Zchneumon uit Ooflindte, - - - = 5 XCIV. Het Ooftindisch Buffeltje. = = = - = 3 XCV. Drie kleine Vledermuizen. - - = = = n XCVI De groote groene blaauw gevlakte Haagdis. — = = = & XCVII De groote gevlakte Haagdis met baar Eijereù © Jongen. a & XCVIIL De Afrikaanfche Land-Schiläpad. —___- s = - XCIX De kleine gevlakte graauwe Haagdis. = S = = sd De Landfchildpad van Karolina. - - = = oe € De Zee-Schildpad, = = = = = > = CL De Slang met twee Koppen. = - = = = 5 CIL Zwarte Weftindifche pagies. = ze = = . ee De Mango-Visch. - sh MENE 4 = = = = CIII De Groote bruine Sprinkhaan. - = = = = _—= De Chineefthe Goudvisfen. - = - - ändes CIV. De Lintbandige Visch; = - - . E CV. De Vliegende Visch. - - = = = en De Zuigvisch Remora. = = = eN z ent LYST DER BOOM-OF PLANTGEWASSEN, DIE IN HET VYFDE EN ZESDE DEEL VOORKOMEN, De Aardbefte-Boom. Arbutus. -, B = 2 De L De Denneboom van Noord-Amerika met kleine Vrugten, - 2 IL De Weflindifthe Alkekengi met ruige kleverige Bladen. = & UL Het Tandkruid met drievoudige Bladen. = = > 5 IV. De Ficoides met drie-doornige Bladen. = = = 5 Vv. De Alkekengi van Kurasfan met Orégo-Bladen = = 5 VL Het kleine geflernde Vlasch. = eee E - 5 VII De Cytifus met gladde Bladen en zwarte Haanwtjes. = 3 VIII. Het Mottenkruid met Brandenetel- Bladen. = = = 5 IX. Het Afrikaansch Huislook met Kroontjes- Bloemen. gg a sd De Denneboom van Noord-Amerika met zeer kleine Vrugten. = = XI De Aftragalus met overend flaande Haauwtjes. - > en XII, De Coftus- Wortel Plant. = ‚e = = = XT, De Ficoides met Porfvlein- Bladen, - aes = = XIV. VI, Deel, Gg 118 KORWE INHOUD, Tab. B N Het Afrikaanfthe Mottekruid met gefnipperde Bladen. E je gap A07 EN De Judifthe gladde Alkekengi met Ganzevoet-Bladen. — = = = XVL ar De Denneboom, die naar den Balsem van Gilead DE. | = XVII. 23 Het Heefleragtige St. Fans-Kruid met Wrattige Takken en Bladen, = XIX. 24 De lang gedoornde Zevenhoekige Toorts-Plant. bel: à - = XXI. 27 Het Zmerikaanfche Paapen- Mutfen Hout. _ £ = = - XXI 28 De Bhoedroode Amerikaanfche Lelie- Narcis. - = XXVL 3x Het Afrikaanfcbe Elichryfum, met Lancetstwyze wollige Bladen en & ronde Bloemhoofdjes, uit den rooden Gondkleurig, « = LXXVIIL 83 BERICHT voor DEN BOEKBINDER, De Plaaten van het Vyfde Deel, Tab. I, tot LIL moeten tegenover Bladz. 56, Die van het Zesde: Deel, ‘Tab. LIL tot CV. tegenover Bladz. Il se) worden; Katama Hek ‚LIL, G-Edvards zel viv. deler. Ik, TIM Set mar greuit. f Joh.Sehgfsllitner frufps. | BA! Cum Bir Jaccner Majastatis. Plffacus. maximus punieeus ef N° ss VIE“ Jheil . TE Aras Rouge ef Bleu. cerulews. Eid ke 3 | en 5 ls A, bi Per bloet id gelbe 8 Ber vager, voor erffen Kang. a IM. Sehr gecti Curri Dev. Sac Laaes. Magastatis SN gesdurde ad vis dein N° 44 VIS" Jheil, Pliffacus maxumus eyano-croceus. gl Tab. rv; djb lier terr flaafps Aras Bleu ef Taume. EN Bs: ns Hoe 8 er gröfere ofoelja. Tab „LV: Wi f 1/4 Ji PA, id Jk EE) ANA 4 d nr pe STe il h ien rel hopi, Ü fi TA innn) 1 1 ij houd \ Pliffacns albe ceiftafus maximus. N° SS VILS Teil. Le Graud Cacafua. ed aen E NEN Aan | £ ee EE en he ud NAE Getra fadps 3 Jafb Nes Theil. Te Perroquef Verd der Bresil. Johfeh RAG Ls { E dis Brafilies vari Pliffaeus „8 $ S S RS d AS \ B Sac. Caas. sen major, Oocidenfalis. Nes VIIe. Le Grand {7 ) En JA a d 5 Oecciden Tab AVI. Joh Sel aftLitror fap 3 u jereognef Verd, des Indes | Der afchfache zand voflre’ Kapagen- Tab. LVHT, SSN Bess mj IJSEI zin Ts (ej Ms Are, $ ess Glduarde advi. dela. JIM.ST ligrmann gee, 5. Weke Sahafdliiror foufps. Cum Piv, Sacdaas. Aggertactis. k 4 Plffacus cinereus zubro maculatus. N°s8Vl Teil. Le Perroquet ef Rouge et Cendré. „# Der Peinere ruate page. Tab TAX. re KS NES RS GEdarde ad viv. En ich ibagi re seed Th Shafd Liter fous Gan Pr Sac. Caas Lapartatis : Pifacus viridis mminot,Occiderfalis. N° SGVIË Teil. Le plus pefif Perroquef Verd. re Fr ij \ a Dr Ze f ' 4 er page mik der deer bopf Tab LX. SE Hede ia vir. deler. - En ii AM Sehprmann EI Joh Schafer f Geef 3 Gan Bir Sac Gaas Mayastatis. Pliffacus Orienfalis capife accpifrino. Nt 6 VI“Theil. Le Perroqmefà Têfe de Fardcon. oá î ZR El in” ai Re, ln in mf npe pd kene = nr 5 er wer topfing apagen Tab. LXE. Demn G.Edvardr ad vis deler. | | | Ie edgmaer geilt. | AhSchafbLitaer foafps. Gan Bur. Sac. CaarMayartatis Plffacus varifis caprfe afbo. N° ÓL VIF Teil. Le Perroquef a Têfe blanche. 3 Á ard Mag ONE EN meet é Ee, Pliffacms fuleus Mexacaurs. Wi osn Hagyirbatis. ‚N° 62 VIF The Ù Tab. EXIT. GE Jeje. _Le Perro quef Brumafre oe et de 5 | E) ie ls Eá Kk 4 ik: g 8 EN k On € mj lg Crane Par. Sac Caas.Mayastates N° 65 NETheil DSi lismen mfeufps. Le pefié Perroquef Verd. … ran bi a B de É } Ld * ' e e ‚ le : Ee 4d . 5 tl Ì A , „ í # è ' \ . « 14 & * A i … ri . ï . « v * . N s ì « ‚ Di ‘ . . pe Derweif gebrifatBarage tebroav taart 4 { ms Eg, | , OE oe 4 k | CronBirSaetaa Mejareatis. di AP is minor Mexicanus _N%óx VI Theil. Le Perro quef à Poifrine blanche. pecfore alb Á: pen, ze 4 2 K ko Á HA ain ex erffe { ovg wf ljward er appe. Tab .LXV. bo GEduardr ed viv. der. TM -Slappnarenr geedit. Sehgylidrer pun, ze. Ô Cen Phi Sac aan Mgzardares. Plffacus coceineús Orienfalis, N°OSVIThei!. Le Premier Lory à Caloffe noir. verfiee uiero ; Dee 3meite Boris ie [doet Gappe HE ” Ennn ER Lesaar fluks. am te ind Pléfacus coccineus Orienfalis, NOU Le en ‘a Calofte noir. verfide nigro, alfer, en nn neten ee Eek On md te nar en ». Pek adri. delin. Plifacus coccineus Orientalis alis NIG ex-viridi ef nigro variis. IM Seles op cre dle Car iv Sac. Caan Dee Tab XVI Le Lory Bearlafe - Ei Draf f p De Li . ij hd re. . Je ‘ “ » s 7 pi U: « id OSS PASEVES AN hi nt) Syd) % ep An nne #_tyt VU v fp % 4 gend N INN 4) re ESSNAAN Gediards EN vir. ZE IM Sipma, ut. k JokiSehafkliisne ja 4 Ô DN A … Phffacus KE cad longiore. NGV ll. Te Lory Hoarlafe a longue Opere f ec Ed re en cia Kanan meme lijden In en md zl ! 4 Geduards ad viv. dln. Pliffacms minor, € cocoineo viridis, Orienfa Ed Carre Dur. Saaer.Mazestors ‚N° OI NMIS "Thal f Joh. ShasBlrder SE Me Lory Perruche j Me vd a rn Mrhage in % a Ee er Ole gel ebwanäte grime Baerafter Tab .LXX. Pr, denm gende de EE “ / Á MERE Hel ee dd RCA P | SH his Hi Wert 4 zl En er rob tad blt Fopfiafe Berater to TNX GE rr TA. Sabra geaderd. JoksSehafb Leine jeufps. Pliffacnlus minor, 0 e cocoine _N? VIE Hell. La Perrwche à Tête rouge eé blere. coerudeo, Odaide em Bande | Li ok | | 3 nin ki ed 5 t Í ot vn AA fr ne Selene mik der Granen Selle. | Tab TOL AN ne GEdvarde ad vir. delen. ° ND Siperrarae dt. | Dn TokSebgft Liter fhaefps. Cara Pio Sachaar Mgartatir S Pûffacus minor, gwlme fidco, Nez2.VÉ Theil. La Perruche a Gorge brune. hoeden li. | | ier ve JA. EE SAE. ed Gen Pii Saa laar. Magastais. ee niero,coflo N° z5 NVT Teil. GEdardd. al vär. deden. HAShajd tor Jeudpps. Le Grenadier. fs hi as OER A ebr Gt, a nd eN pen ajd i Linaria cinerea, Orientalis. NVE Teil. Le Pingon Gris. GEen ed vi delen. eh En Ve =fperdiliol olen(is;fwadilers, ecfore migro, ef JM. B 4 Ceerre Prov. Sizo. laas Jc Gaston. cab o ed ora gas, Ma agdeaventts. _ ” ‚N° MTL. Ea 1 La grande Kn slijk Jetje. 8 peor! vos Le Moineav de Hradss. Chamve -Souris de afgar: Pi ee AS te ER Pica aninor, Bengalenfis. Scirus minor Wriafms, Carolinenlts. Lleine miri JM. Sehigmarire wad. Cure Per. Pae. Ciaesr. Marastates E N° 76 VErThoil. TEESE Ee a Pin ON tre In: md JohSehafk Liter Jeudps. La Pefife Pie de Tudes. Le Peli: Bouwerl de mere Taye. ve Jij: BE SEG | d ! ORN. IN N SN Cern Fra. Sac Laar Mayerútes. eed “fours N Ns. VE Teil. Te Pivert Mouchefé des Indes. ij A 1 Bi #-Edvarde lan . Guerre Ber Sao aes. Magortats. dehafs: Gevaar paars foufps. Merops minor, Bengalenlis,candà drabus N° eur heil, Le Merops mangeur Labelle des mdes. penis longio zibuws et te Ri Á auibws-infigrifa : let 3 ee s Aho EN i " - . - n „ii . hd " \ S Ta, k 1 . ’ 2 « á 8 . ’ + : . . é - . . Die brraetare zadirif de Beff El | Tab XXIX. ii hij HUN KI W LEdumnd ad viral. IM Schisma geedit ok. Ssharb isen Je Tord Lileus „Bengglenfismon maeudafug.N° gTZ heil. LeyCrive Brune des Tudes. A, AE GR 5 OREN wter sy es An, x: { ï rab EXXX. SN TAN) r GEduards ad vie. dean. EE ee gelid. Joh. SedafkLeitner ee 7 Crema Pir. Sac. Caar. Mayastatis : 7 AF GalbrdaBengalenfis. ri N° VES Thed. Le ne Dorte, Ieferws. G Edas ad vin delire. TM. Falz, Ln) gedi. Tok Sehafb Gtaar foufos. Styeruvas Infeus „Bengalenfis. N°UVLKTL. 5 Efourneav Tauue des mdes. Sjhmaes fa weifer indiende riten ur fG o/t. Shafb Leer fò ze. Shams exalbo et {ulco varius, N82 Theil. TV Bfoumeav noir ef blanc des des. Begealenfis E Witt nds Miduan r/ Á ( Ll er Werd A Sreaver Sfeincbeifer sik G. Edvard ad vir dede. TM Rligrraarsen geeuddt. Tok Shalt Leeder Jeugos js Cure Pir Sao. Caar.Marartatir - kl Coccofhrarftes viblaris é N° 85: VEE Meil Le Gross-Beo. son minn eme Är af Tael Me EJ Ee | W ne tan Oer gelbbopfigte zebtanilefe Sperfing. Tabb IXXXIV. GEdards ad viv.ddin. Paller , Bengalenfis,Capife flava . AM Selman Pi ‚N! se VUE Theil. Le Moineav desIndes à Têfe janne. ami he dn so 173 al: in ik ad ks TAM, Sedgrreararr eeu. | Joh.sedafbektitser, Sage. / Cn err So. Car. Migrastater. Qveve deg Indes. Ruficilla, „Bengalenlis. Nies VL STacil. rcr Lacerfws ò viridi grilèus, Orienfalig,camvdâ, neee Le zen: ds s à Queue d'Epine. @ E et 1 pe sar dik he GT rin fla ih pek Kd} Der voll ad bloe Srafilanifthe Sfncf _ Tab.LXXXVL 5 Ll PS Se. en Eringitla coforibms tufd ef ceerodeo BrafilienisN eV 4. Le Pingon SA ED Brelit, Schmrus volans dolore zich fafto, Americans, ne Vo ne CEN ï bir: ret Pit 1 grew Rr Gre 7 hemm Rl ARo An mas ef foemina. tee Pe a afin Le Grue Panah fe? Afrique . ne ele min út hok Pen ' HEN ú hip B ts dike ee EPO da KET ij VERE k wb, Preek oc Bij neeh Nd GClaerde ad vir.dlere. belenen O ecidenfalis. nue Den TM Saligrraernr swat. E N Schade Beter reerfbafos. Arre Bev. Jaren Cees Maasterp. ’ : ' à S maculata, N° 88E Jel. Te Canard Siftant ax Bec noir. wad vt d EE it if 4 ad To he 5 PNR vir 0 dl GE 7e / en Die pf Be zele meif vofhen Schnabel | rab XXX. I id et Vd Sedir aes ee Jol. Sohar: Lita flaps Î Cero Piv. Sao. laas Mazestats : f ee el vubro. N° 89 VE Theil. Le Canard Siflanf aw Bec rouge. caidenfalis . E En: « ad Ld SE a OO SOK en ad in « Ae 4 k 5 : WEG En ke * < Ee ie ú de Ve” Cerc ae ZAT? Bren mmaumms, jceo niveo. zee FA Soligrraren ged T Tol. Schaf tam fais Cerrt Ln SzoÂzerMherartiafer. Mexicaams, NigoMl"Jhel, Te Pelif Singe- Lion à Tête grif. DE NG #7 î ie re Creme Bi. SacGeas Mafostads De, Ceroopifheeus niger minimus, Anftro Ng VUE Tel. Americanus,manibms ef, pedibms crocdeis. mab xr. ie pele Singe Noir, E ondnnsndn, wetens \ & \ | wak Simia lois ‚Madagalvarenfis Tds À If Sh Cere Per. Se Caar. Mazertatr 3 N°gaVtr Teil. Tab.xcrr. Le Mavcavco. WE Ë aje AN) Ee , | 8 xs jebhjörme ew nis Dep Buebaven. Tal XC. | OO Curr Bar. Sao CaerMgjertadsn. Scimers Íér inks, Afkioasrs ee N°gs VIET Jheil, 1 Bevrevil Reba. Tab XCIV is, Tehineumon dek des. eufos . C Ik. Febard Let A ZA. S, Cee Bir. Pao masn Ne gg VLEr Jheil en vR sf id NEK s 3 ien ei Ea BE pr trager pan En ZEI salN SON plop sg pt aard Eg & En, RET KKAGOANG NAT ir zoda oge Csryejwerrg Vo a is VRZA f ig F-Edanrdr AZ vin. Aelen Velperflio pacvas le, | je el Ep de gin Kh li er | li Tijk of ff | ba | | KGN oe á i fi ka À il RAND ri mi nj Jan A KHT A Ho ie Kie Ii ur, boa in Hal EI ll” N | | WD In NID pn \ | p li tn ik NIN ze ie IM. Schagen grut Cree Toi Sar. Caan. Majartacig vof N°9ó. Mzier, IE Js io, Aug! de mag Bn El 0 Wn Hi hi rab. XCV, Shaft Leeren peer fafos. 'Eroig pefifes Ch auveSouris nd rme emalerg 5, g À: $ es ie geeft geine Bad gefleckke Gi ech Tab. KCVI pn. gE derde ad verden 5 IMS mende. Joh.SehafbLeibrerfe DDR DE Magartafis É Lacerftms mayor viridis coerodeo N° VIET heil. Le Gros liesard Verd ef Mouchefé mactdatws Oocidenfalis. ® ' NPM MDT PRO preso soap AT: Zeg usASÓN aepepmnorgsquaoreneer sapeposir smadousn sof smjzaoe ps tjpssg vegan shrnflantagg Heges B Ge a NR EN FO EERE En & See on SB afeahnge® zg zene gen: afoa ar he ti we Ankik- Ok + EE df £ ned ì On 4 Fe if te | 4 Ld ' Ì EA Î k u Lacerfws minor, cinereus maotdafus , INE Afkafiems. - Teffudo fellelafa minor , Afvicana. Ee IM. Seligenarmn meent Cure Bir. Sac Caas „Marestatis N 09 VETeil. Jo. Se. z/ê. Leer 2 Lette deter de TAfrig ze. ‚Le pefiflesard- Gris eÉ Mehr. Fok ed De se hs ap Tab CTX. ek ek. EN bn a ij mage =S ge eert or ns rented n 5 “ r IJ te Samd Bchilò rofe von Cv Gna. Tab.t. » De 5 Iper, rr lg G-Edrards ad ver. deden. IM Sligrarrn peut 4 Sahar Litaor of fees. Cure Prio. Sac Cites Mifartazss. | Teltirdo fellellafa minor Carolinenlis NE 100 VIES Miedl _ La-Torfue de Terte deel, Caroline. G-Edards 2 vir. Leder. JML. Peligjnzanrz geedit Craze Zer, Sao zag. Mg res Tefèrdo Marinws; Fielws ed ex Re La Torfwe de Mer, loranf de la coque- ovo exclufws Aller’ biceps. É Tab .CI. Joh. Sed ei. eer "Jeufes k wet neen ee ama mn PA à Tab. CIL, G. Edvard ad viv. Aedre. Ee IAM Sehrmarre ec. Benen dilrefe fwfeusBarbadenfis, N°? zoa VA” Jeil . ceps. ON Le Serpeuf à deux Téfes. Le Papi Lon. Noir. en Id ‘ BO pn EENDEN mes ne Tab .CIIL. Geedards ERE PEA P IM. Sarna Seed WP E Ge Sehg/BLidar flaps. Cea Bir Saacaar. Mgjartarbs. jar Is Pilbis Paradiltea. Vros VIT Thet! Te Poilfon appelle Mango ow de Paradis. Gldaard ad vir.dhdin. tar domellioi, Sinen Bs „varioruvmn N? zo Caza Daz. Saczes. Mapestatin. ka hd Liter pen fiepps. VrferTheil _ Le Poisson. len dor e eb argearfe’ de » | 5 ow, vwlgo Bifbes avuwei ef amgenfei dief. Ja Chine. n ee 4 Es » © nn de En End ed ld Z ne nnen enn enn f Cura Bir. Sao, Car Majartadis =S Beveel etuibo de ler (riatayNeaos Vr heil. : Ee dorfali anferiore B a mara. Remora Bilvis. Tab. CV. Se Schaft Ladan, Jeufos. Le Poiggdon Raye. Le Poilfon volant. La Rémore. Rd RER VRD + nps ENE s BRE rig handds LORD 5 / bn en EE mjs 00 LN ©) ON en en) te) ep, GE, le ®) le,®, ‚> e)) en