THE LIBRARY oF SARAH COOPER HEWITT PRESENTED IN MEMORY OF EINER AST NERENS ABRAM S. HEWITT AND HER SISTER ELEANOR GARNIER HEWITT ze VERZAMELING WAN UITLANDSCHE ex ZELDZAAME VOGELEN, BENEVENS EENIGE VREEMDE DIEREN en PLANTGEWASSEN: IN *T ENGELSCH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR | \T LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD, DOOR G. EDWARDS en M. CATESBY: _ VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELYK VERBETERD, IN Fr HOOGDUITSCH UITGEGEVEN | DOOR JM. BE DAM ANN THANS IN °T NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET AANHAALINGEN VAN ANDERE ÂUTHEUREN VERRYKT, DOOR M. HOUT TU YN, Meprc. Doctor. Vv IER D-E B A N D, BEHELZENDE Her ZEEVENDE eN ACHTSTE DEEL. B AMS TER D Ad, Br JAN CHRISTIAAN SEPP, Boekverkoper. MDCCLXXVI Nl - Á ik EE AAN ad DEN WEL EDELEN GELEERDEN HEERE N DEN HEERE ABRAHAM KAPPELHOFF, MEDICINE DOCTOR. GROOT KENNER EN LIEFHEBBER DER NATUURLYKE HISTORIE; WORD MET WAARE HOOGACHTING bir ZEEVENDE eN ACHTSTE DEEL peezeR NEDERDUITSCHE UITGAVE per UITLANDSCHE VOGELEN vaN EDWARDS en CATESBY, _EERBIEDIGST OPGEDRAGEN DOOR ZYN WEL EDELENS onderdanig bereidwillige Dienaar JAN CHRISTIAAN SEPP. Ee o zemned VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE en ZELDZAAME REGE LEN. REVE NDE. DRE L P L A A T IL De gekroonde Adelaar (1). FS is omtrent een derde part kleiner dan de grootfte Arenden, die wy if Eúropa hebben, maar hy fchynt niet minder fterk en dapper te zyn dan de änderen. | E De Bek, én de Huid, die het oppetfte ván de Bovenkaak bedekt, het Wasch genaamd, waar in de Neusgaten geplaatft zyn, hebben een donkere Kleur. De hoe- Ren van den Bek loopen ver agterwaards onder dè Oogen, en zyn geelachtig , de Oogkringen roodachtig Oranje-Kleur. Het voorfte van den Kop, de plekken daar dè Oegen in ftaan, ende Keel, zyn gedekt mét witte Vederen, doorzaaid met kleine Zwarte Vlakjes. Het agterfte van den Hals en van den Kop, de Rug en de Wieken, #yn donker of zwartachtig bruin, de buitenfte randen der Vederen helder bruin, de Slagpennen donkerer dan de andere Veders der Wieken. De bovenrand én detippen van eenigen der kleinfte Dekvederen, zyn wit. De Staart is bruin, net zwarte Banden overdwars, van onderen donker en licht graauw. De Borft is roodachtig bruin, met groote Zwarte Vlakken overdwats aan de zyden. Het Lyf en de Dekvedefs onder aan de Stuir, Zyn wit met zwarte Vlakken. De Bouten, en de Pooten tot aan de Voeten toe, zyn met witte Vederen gedekt, die een fierlyke fprenkeling hebben van ronde zwarte Vlakken. De Voeten en Klaauwen heeft de Vogel zeer grof en fterk: de Voeten gedekt met Schubben van een heldere Oranje- ‚ Kleur, de Klaauwen zwart. Hy verheft de Veders aan het agrerfte van den Kop in de gedaante van een Kuif of Kroon, en daar van heeft hy zynen naam. Ik zag deezen Vogel, in t jaar 1752, levendig op de Kermis van St. Bartholo- fnéus, te Londen, en maakte ‘er een Aftekening van. De Man, die hem hadt, verhaalde my , dat dezelve overgebragt was van de Kuft van Guinée in Afrika: welk Berigt ik geloof aan flaa, alzo hetzelve my federt beveftigd is door den Heer PeNworp, woonende op Garlick-Hill te Londen, alwaar ik twee anderen van deeze zelfde Soort van Vogelen zag, die van daar gekomen waren. BARBOT maakt in zyne befthryving van Guinée, in Folio te Londen Anno 1746 uitgegeven, pag. 218, gewag van een Vogel, dien hy de Gekroonde Arend: noemt, zeggende daar van alleenlyk: „ Hier ontbreeken geen Arenden: ook verfchillen zy niet van de >> genen, welken men in Éuropa heeft; hoewel f(ommigen niet volkomen eveneens » zyn. De Prent verbeeldt eenen van deeze laatfte Soort , welken men zeer zeld- ss zaam (1) Aquila coronata. Epw. dv. V.p. 31. T. 224. coronatus. Linn. Sy/?. Nat, XIL, Gen, 42. S p. zr. Aquila Africana criftata, Biss. dv. L. p 448. Falco VI. Deel, A 2 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE » zaam ergens anders vindt dan in de Provincie van Akra, alwaar dezelve genoemd »» wordt de Gekroonde Arend ®. Uit dit zeggen: kan niets opgemaakt worden ; zonder het Oog te {laan op de Afbeelding, welke hy daar van geeft, alwaar de Vo- gel een Kuif op den Kop heeft, veel naar die van den onzen gelykende: maar zyne Afbeelding is zeer ruuw en onnaauwkeurig , hebbende geen. Stippen noch Vlakken. Asrrey heeft, in zyne Verzameling van Reizen, Vol. II, p. 722, Bar- BOTS befchryving en afbeelding van deezen zelfden Vogel geplaatft; doch alzo uit geen van beiden-veel kundigheid dienaangaande te haalen is, zo merk ik het aan als een Voorwerp, dat tot nog toe niet wel is af gebeeld of befchreeven. PETA AN CN De blaamwe Walk en de kleine bruine Haagdis (2). Deeze Vogel is tot minder dan de helft van Zyne weezentlyke grootte, in alle Af meetingen, verkleind, Zyne Wiek, geflooten zynde, hadt de langte van 13 Duimen, daar dezelve, in deeze Afbeelding, weinig meer dan 6 Duimen lang iss en de andere Lighaams deelen verfchillen in de zelfde evenredigheid; waar uit men de Lighaamelyke grootte van den Vogel, ten opzigt van anderen kan berekenen. Hy fcheen my omtrent zo groot te zyn als een gemeene Kraay. De Haagdis is in de, Natuurlyke grootte voorgefteld. Beiden zyn zy, op de Plaat, onmiddelyk naar * Voorwerp gegraveerd. | 4 Deeze Valk heeft een ranke en vlugge Geftalte, gelyk de Sperwer. Zyne Poo- ten zyn lang en dun, tegenfirydig met het grove Arendachtige poftuur van veel Vogels onder de Valken. Men moet hem in de Afdeeling der genen; die men lang-gewiekte noemt; plaatzen. Hy heeft den Bek zwart en een weinig gegolfd, doch niet getand, aan de zyden of kanten van de Bovenkaak. De Neusgaten {taan in het witte Wasch, dat den Grondfteun des Beks, van boven, bekleedt: de Oog: kringen zyn Oranje:kleur: de Huid aan de hoeken van den Bek, als ook aan de OCogleden, is geel. De Kop, Hals, Rug, een gedeelte der Wieken en de Staart, zyn van eene licht blaauwe of Aschgraauwe iSleur, hoedanig men in veele Zee- Meeuwen waarneemt „ loopende een witte ftreek onder de Keel door, van het eene Oor tot het andere. De buitenfte helft der Slagpennen is zwart; met witachtige pun- ten ;terwyl de rand vande Wiek en haare binnenfte Dekvederen wit zyn, zo wel als de Buik, Schenkels, Stuit en Dekveders onder aan de Staart, als ook de buitenfte Staartvederen. De Pooten zyn tot onder de Kniejen gevederd, hebbende, zo wel alsde Voeten , een Schubbige Huid , van eene heldere Oranje-kleur , die hun bekleedt, en de Klaauwen zyn zwartachtig. | ” | De kleine bruine Haagdis is over *t geheele Lyf van eene blaauwachtige Kleur, uitgenomen twee bruinachtige Streepen , welke zig wederzyds langs de Rug uitftrek- ken. Zy is met zwarte Vlakjes aan de bovenzyde gefprenkeld, en aan den Buik … lichter bruin, zonder Vlakken. Men vindtze in drooge Heuvels en andere dorre Gronden; omtrent de Wortels van oude Boomen, alwaar zy zig in de Zon blake- ren en Vliegen vangen, enz. Ik betrapte eenmaal een van deeze Haagdisfen, zo als dezelve aan * vegten was met een klein Vogeltje, dat op zyn Neft met nieuw- lings uitgebroede Jongen in een Wyngaard tegen een Muur zat. Ek onderftel, dat deeze Haagdis de Jongen tot zyn Prooy gemaakt zou hebben, indien hy ze uit het (2) Accipiter fabeeeruleus. Epw. Av, V. p.33. T. 225. Falco cyaneus, Linn. Sy/t, Nat, XII, Gen. 42. Sp. 10, EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 het Neft had kunnen haalen. Ik zag het Gevegt eenigen tyd aan, doch, toen ik ‘er zeer naby kwam, liet de Haagdis zig op den Grond vallen en het Vogeltje vloog van zyn Neft. Ld. „De Valk was niet ver van Londen gefchooten, en als tets raars aan den Heer Leman, in het Kollegie der Geneeskundigen te Londen, wegens de zeldzaamheid van zyne Kleur, vereerd. ‘Toen men hem eerft zag , dwarrelde hy aän den voet van eenige oude Boomen, en fcheen, geduurig aan *% vliegen blyvende , nu en dan met zyne Bek en Pooten tegen de Stammen dier Boomen te kloppen. Men kon de reden hier van niet gisfen, voor dat hy gefchooten was, wanneer men by de twin- tig der boven befchreevene Haagdisfen in zyne Krop vondt, die hy liftig gevangen hadt, door dezelven gezwind te verrasfen. Hierom oordeelde ik het niet oneigen, zulk een Haagdis by hem af te beelden. Die men in zyne Krop vondt, waren ie- der in twee of drie ftukken gefcheurd of gebeeten. | | Doktor Saw heeft, in zyne Reizen door Barbarie en de Levant; een Valk of Havik befchreeven, door hem Kuraburno genoemd, welke, zo ik meen, veel overeenkomft heeft met deezen;, en waar omtrent hy de volgende Aanmerkingen. tnededeelt. … De Karaburno is een Aschgraauwe Havik; van grootte als onze Bu- 5 toor of Roerdomp, hebbende een zwarten Bek; roode Oogkringen, korte geele s Pooten, de Rug vuil Aschgraauw of blaauw, de Pennén der Wieken zwart, » dochhet Onderlyf en de Staart witachtig ®._ Ik geloof dat-die van Doktor Saw de zelfde Vogel is, als ik befchreeven heb, en dat dezelve geen Inboorling van En- geland, maar by toeval herwaards overgevloogen zy. Ik denk dat Doktor Saw de eerfte melding daar van gemaakt, en ik de eerfte Afbeelding daar van aan ’ licht gegeven hebbe. p SISISISISISISISISISISISISIeISISISIsIs siet B les A iden tf HT. De 77 vugt wan den tammèn Sorben-Boom (3) Deeze Vrugt is hier in zyne Natuurlyke grootte vertoond, Zy groeit by Tros- Jen of Bosfen; van drie tot zeven of agt ftuks. Ieder afzonderlyke Vrugt komt voort als een klein geelachtig groen Appeltje, aan de zyde;, die naar de Zon gekeerd geweeft is, rood gekleurd. De geheele Huid is doorzaaid met kleine bruine Puk- keltjes, en het Oog is ingedrukt, gelyk in de Appelen, maar de Steeltjes zyn wat hoekig en niet volkomen rond, gelyk ook de Takken van den Boom. De Vrugt, ‘onryp zynde, heeft eenen zeer wrangen Smaak, doch ryp zynde wordt hy zagt als een Mispel, en krygt de zelfde Kleur, zynde dan zeer aangenaam van Smaak. Dees ze Sorben waren op *t end van September in volkomenheid, en hadden vyf Zaaden of Pitten in zig, gelyk de Appelen. Een doorgefneeden Vrugt en een enkele Zaadkorrel zyn om laag op de Plaat afgebeeld, alwaar die Vrugt zig van binnen als een Appel vertoont, uitgenomen dat het Vleesch een weinig naar den geelen trekt. Anderen zyn van figuur als Peeren, en van deeze heb ik ’er ook een afgebeeld, om het verfchil aan te toonen: dezelven worden zelden zo groot als de anderen, hoe- wel zy, in alle andere opzigten; de zelfde Soort van Vrugt fchynen te zyn. De grootfte der Sorben van de eerfte Soort , die ik heb kunnen vinden „ was twee Loot zwaar, Juffr, 3) Sorbus maxima f. Porifera. Ebw. Av. V.p. 1. 13. Sorbus Polis pinnatis fabtus villofis, Linn. Sy, T. err. Sorbus fativa. C. B. Pin, 415. Sorbus legitima, Nat XII. Tom, II. Gen. 623. Sp, 3. Tamme Sorben- Crus, Hift, Lp. ro. Dop, Pempt. 803. Tovanr. Inf, boom. Nar. Hift, IL. D, IL, Stuk; bladz. 598. A 2 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Juffr. BrackwerL heeft de afbeelding van de Peerachtige Sorben-Vrugt, id haar Kruidboek , 1, Deel, PL 174, gegeven. ' | Deeze Sorben kwamen van Hammerfmith, een Dorp naby Londen, van waart men een menigte derzelven op de Markt van Covent-Garden bragt , in den jaare 1752; alwaar ikzekogt. Zy waren, niettemin, diestyds nog niet bekend, by onz voornaamfte Tuinlieden en Boomkweekers; noch ook by onze keurigfte Kruidkun= digen omftreeks Londen , die ’er federt alles wat zy krygen konden van opkogten;, om het Zaad te hebben. geb, De Boom, die deeze Sorben draagt, wordt van de Franfchen Cormier of Sorbier , in’ Latyn Sorbus, geheten. Hy is hoog, regt; fraay getaket en bevallig voor ’% gezigt. Zyn Baft is rauw en witachtig: het Hout ziet uit den rooden, is fyn van Draad, taay en zeer goed voor de Draaijers; die ‘er Weevers Spoelen en andere dingen van maaken. De Bladen zyn langwerpig, mal, aan den rand gekarteld, van boven groen- van onderen witachtig, en gelyk die van den Esfchenboom weder- zyds aan een Steel geplaatft, die in een enkeld Blad uitloopt. De Bloemen zyn kleii en wit, verfcheidene by elkander gevoegd; en ieder uit vyf Blaadjes, die als een Roos gefchikt zyn, beftaande. Deeze Boom, een nieuweling in dit Land; is; naar ik verneem, zeer gemeen op zekere plaaten van Vrankryk , onder anderen om- ftreeks Angers, daar hy van zelf groeit en men ?er verfcheide Soorten van heeft, De Vrugt van de eene Soort wordt in.Latyn Sorbum pyriforme „ en die van de an- dere Sorbum pomiforme getyteld. De meeften onzer Kruidkundigen fpreeken van _ de kragten deezer Vrugten. Zy zyn fterk famentrekkende, inzonderheid voor dat zy haare rypheid bereikt hebben, en alsdan zeer bekwaam om ’ braaken en den Buikloop te ftempen. Men heeft my gezegd, dat dezelven met voordeel in de Zuis delyke deelen van Vrankryk worden voorgefchreeven, aan de genen, die zig in % eeten van Druiven of ° drinken van Moft of nieuwen Wyn te buiten gegaan heb. ben. Wy hebben een kleine Vrugt in Engeland, waar van de Boom in ’t wilde groeit, geheel in Soort van deeze verfchillende, welke van GERARD genoemd wordt Sorbus torminalis, en by ons the Common fervice-Tree, Van deeze vindt men, met het Loof, de afbeelding op de naafte Plaat, P L JN A : T Ï Vs De Vrugt van den Wilden Sorben-Boom (4), în de Hand van een Jongen, die een zonderlinge Huidkwaal badt. In den jaare 1431 werdt aan de Koninglyke Societeit vari Londen een Jongen vertoond, wiens Huid door eene Kwaal was aangetaft, welke men nergens vondt befchreeven: wordende toen een Berigt daar van, met de Afbeelding van een zy= ner Handen enz, in de Verhandelingen van de Koninglyke Societeit van Londen ; N. 424, aant licht gegeven. Die zelfde Perfoon liet zig nog in ‘t jaar 1755 te Londen kyken, onder den naam van de Stekelvarken-Man, hebbende een Zoon van hem by zig, in de zelfde ftaat, Ik zagze toen beiden, en onderzogtze zeer zorgvul. dig. De Vader, wiens naam EDUARD LAMBERT is, was te Brandon, in de Provin- cie van Suffolk , gebooren , Zynde thans omtrent veertig Jaaren oud. Het is een welgemaakt Man , het Aangezigt wel gefteld en bloozend hebbende; zo dat, wan= neer (4) Sorbus vulgaris five Torminalis, Epw. 4v. V. cordatis feptangulis, lobis infimis divaricatis. Linn. p. 3. T. 212. Mefpilus Apii folio &c. C. B. Pin. 454. Syt Nat. XIL. Tom. IL, Gen. 622. p. 342. Wilde Sorbus Torminalis. Dop. Pempt. 803. Crateegus Foliis Sorbenboom, Nat. Hijt. IL, D, I. Srux, bl, 587. EN ZELDZAAME VOGELEN. 8 neer zyne Handen en Lighaam bedekt waren, hy niet van andere Menfchen {chéen te verfchillen: maar, buiten het Aangezicht en het Hoofd, het binnenfte zyner Han- den, de zyden en toppen der Vingeren, en de Zoolen zyner Voeten, was zyn ge- heele Lighaam begroeid met ontelbaare dunne Wrattig uitpuilende verhevenheden, fommigen van boven platachtig, anderen hol, eenigen puntig als een Kegel, ande- ren onregelmaatig gefarzoeneerd. Zy ftonden byna zo digt aan elkander , als de Borftels in een Schuijer, en werden onderfteld eene verlanging te zyn van de Te- pelen der Huid, tot de dikte van gemeen tweedraads Touw gezwollen; % welk zy- ne Huid zeer ruuw maakte. Deeze Uitwasfen hadden een donker bruine Kleur, of waren Roeftig zwart, zynde zo flyf en Veerkragtig, dat het ftryken met de Hand daar overeen fchor geluid maakte. Op fommige plaatfen waren zy meer dan een half Dúim lang, en de algemeene Oppervlakte vertoonde zig redelyk egaal, hoe- wel zy trapswyze in langte afnamen naar de enden der Vingeren en Toonen toe, alwaar zy geheel verdweenen. f By zyne Geboorte was deeze Man gelyk andere Kinderen geweeft , maar na verloop van agt of negen Weeken was zyne Huid geel, vervolgens zwartachtig ge- worden, en deeze uitpuilingen kwamen eerlang te voorfchyn. Toen ik hem zag, vielen zy op eenige plaatfen af, en haar plaats werdt vervuld door anderen van een bleeker Kleur: % welk, zo hy my verhaalde, Jaarlyks plaats grypt, in eene van de Wintermaanden, en dan is hy genoodzaakt zig eenig Bloed te doen aftappen, om eene Ziekte te voorkomen, die anders het afvallen derzelven vergezelt. Op andere ‘tyden doen zy hem zeer weinig Ongemak aan, dan ’ gene uit de drukking van zy= ne Kleederen op dezelven ontftaat, wanneer zy haaren vollen wasdom bereikt heb- ben. Hy hadt ook de KinderZiekte gehad en men hadt hem tweemaal de Kwyl- kuur doen uitftaan, om te zien, of men hem dus van deeze Huidkwaal verlosfen gou kunnen. Geduurende de Kinderziekte én onder deeze Operatiën , wierd zyn Vel blank en effen, gelyk dat van andere Menfchen; dewyl de ruuwheid ’er afging, maar, óp Zyne herftelling, kwam de Huidkwaal weder als te vooren. Buitendien js hy altoos redelyk gezond geweeft. De wonderbaarlykfte byzonderheid in dit Geval is, dat deeze Man zes Kin- deren gehad heeft, die altèmaal met deeze zelfde Kwaal behebt waren, en in welken zig de eerfte tekenen daar van, insgelyks, op den Ouderdom van omtrent negen Weeken geopenbaard hebben. Hen derzelven is thans nog maar in Leven, een aartige Jongen van ägt Jaaren, die zig naauwkeurig in de zelfde toeftand bevindt als zyn Vader. Hy heeft ook de Kinderziekte gehad, en is, geduurende dien tyd, van deeze Kwaal bevryd geweeft. De Hand, op deeze Plaat afgebeeld, is van deezen Jongen naar de Natuur ontleend, Ik vertoon het binnenfte van de Hand, zo om het andere te meer te doen uitmunten, als om eenige verandering te maaken, âlzo meù in de Philofophifche Tranfaétiën de Rug van de Hand naar * Oog geplaatft heeft. Myne Afbeelding vertoont beter de effene Huid binnen in de Hand, en het fuuwe Vel aan de buitenzyde der Vingerén en aan de Vuift. Beneden op de Plaat ziët rien eenigen van de Uitwasfén door * Mikroskoop vergroot. Het fchynt my ontwyfelbaar, dat van deezen Man een ras van Menfchen voort= komen zou kunnen, *t welk even zodanige ruuwe Bekleedzels had, en, wanneer die gebeurde, en men kwam te vergeeten wie de Vader was geweeft, zo is *t niet onwaarfchynlyk dat men dezelven voor een byzondere Soort van Menfchen houden zou. Deeze aanmerking zou bykans voet kunnen geeven tot het denkbeeld, dat, indien de Menfchen altemaal uit één Geflagt gefprooten zyn, de zwarte Huiden der Mooren „enz. misfchien aan een dergelyké Toevallige oirzaak toe te {chry ven waren (*), Ik (*) [Ik weet niet, dat hier nog van eene Toevalli- eehe Kwaal, den Vader overgekomen, en op deszelfs ge Oirzaak is gefproken. Zo men het aanmerkt als Zoon voortgeplant; dan is de Vraag, of die Kwaal ook W1l. Deel B niet 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Ik moet hier bekennen, dat dit Berigt grootendeels, hoewel met de vrywillige toeftemminge van den Autheur, den Heer HENRY BAKER, mynen verpligtendenì Vriend, ontleend is uit een Brief die aangebooden werdt aan, en voorgelezen in de Koninglyke Societeit, in % jaar 1755; welken ik bevond een zo volkomene be- {chryving van het gemelde Onderwerp te behelzen; dat ik niet in ftaat was dezelve te verbeteren of noodig vond iets daar by te voegen (*). | Den Tak van den Wilden Sorbenboom heb ik hier niet alleen bygevoegd, tot verfiering en opvulling van de Plaat, maar ook om een mis{lag te verbeteren, dien men in ’t Kruidboek van Juffr. BLACKWELL vindt, alwaar zy, den Lyfterbeziën- boom afbeeldende, denzelven voor deezen Sotbenboom hadt uitgevent. Zie haar Werk, in’ Iì Deet, pag. 173. Deeze is de Sorbus Torminalis van Gerard (}); de Afbeelding heb ik in de Natuurlyke grootte gemaakt. De Bladen zyn in den Zomer groen, en worden tegen den Herfft roodachtig, Hunne gedaante is door de Afbeelding beter uitgedrukt, dan ik door befchryving Zou kunnen doen , zynde dit Takje met de Vrugt naar ’t Leven getekend; Gerarp heeft de Bloemen vyf- bladig vertoond, en Zegt dat dezelven wit zyn; ik hebze niet gezien. De vrugt is in * eerft groenachtig, dan ros, en wordt, ryp en murw zynde, van eene bruin- roode Kleur. leder Vrugt, dwars doorgefneeden, vertoont vier Pitten of Zaadkor- rels, die van binnen wit zyn, met een donker roode Schil, Deeze Boom groeit van zelf in de Zuidelyke deelen van Engeland. SSSSHSSSSSSSSSSSSESSSCESSESSESSESS SES PA AAT ee M% B Atl 4 nde ER Sn a De Zwart en witte Klier (5). De Afbeelding vertoont den Vogel naauwkeurig in zyne Natuurlyke grootte, Hy heeft den Bek naar den Kop toe taamelyk dik, en naar de Punt verdunnende, van een donkere Kleur. De Bovenkaak is een weinig nederwaards geboogen, hangen- de met haare Punt over de Onderkaak heen. ‘Ter wederzyde van de Bovenkaak js een kleine inkeeping , by de Punt. De Vederen aan het Grondftuk van den Bek fteeken voorwaards uit, bedekkende ten deele de Neusgaten. De Pluimagie over den Kop; het Lighaam,; de Wieken en Staart, is met dwarfe Baaren zwart en wit getekend; zynde de Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, byna geheel wit ; met een weinig zwart verwardelyk daar onder gemengd. De inwaardfe baarden dert Slagpennen hebben witte Vlakken. De binnenzyde derzelven, zo wel als de onder- zyde vande Staart, is byna zo zwart als de bovenzyde, en het getal der Staartvede= ren is tien. De uitwaardfe Vinger van den Voert is by de Poot gehecht aan den mids delften. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin. leder enkele Pluim; over ’t geheele Lighaam, is met dwarfe baaren, zwart en wit, getekend: doch die van de Rug hebben naar evenredigheid meer zwart en die van den Buik meer wit, Zie zodanig een Vedertje in een hoek beneden op de Plaat afgebeeld. Deeze Vogel is in bezitting van den Heer LeMAN, Lid van het Kollegie der Ge- niet wederom even Toevallig verdwynen zou kunnen, of door Middelen genezen; even als met de Vallende Ziekte plaats heeft. En dusfchynt de Zwartheid der Negeren of de Roodheid der Wilden , waarfchynlyk niet toevallig, hier mede niet te ftrooken. ’] (*) [Dit Vertoog vindt men in de Philo. Tranfa&. voor dat zelfde Jaar, bladz, or, zynde deeze Afbeel- ding van den Heer Eowarps, daar nevens , gecopi- eerd, in Plaat gebragt. Dus moet men wel letten, dat de Waarneemitg van deeze Kwaal niet vän gedag ten Epwarps is, maar van den Heer BAKER. '] (t) See his Herbal by Jonson, Lond. Ann, 1636. ERE | (5) Lanius five Collurio Surinamenfis, ex albo & ni- gro variegatus. Epw. 4u. V. p. 35. T. 226. Lanius Cayanenfis ftriatus. Berss, Av. II. p. 187. T. 29. f. 3. Lans ‘doliatus, Linn. Syt. Nat, XII, Gen. 44. p. 1ó. EN ZELDZAAME VOGELEN. î Geneeskundigen te Londen. _ Hy was. zeer wel opgezet bewaard, en hem gegeven als een _inboorling van Suriname, in Zuid-Amerika. Ik had hem onder % bewer ken van deeze Plaat in handen, om hem met de grootfte naauwkeurigheid. te kun- nen in Afbeelding brengen. Een fraaije Chineefcbe Kapel, De kleine zwart en witte Kapel, daar by gevoegd, is uit Chiná afkomftig, en maakt een gedeelte van myn kleine Verzaimeling uit. Haar Wieken zyn van boven zwart of zeer donker bruin, {chuins van de eene naar de andere zyde getekend met Roomkleurige Banden. De Kop en * Borftftuk is zeer {Choon rood; zynde het overige des Lighaams; tot aan het uiterfte end, Hemelschblaauw. Dit Blaauw loopt een weinig wegs in het Zwart der langfte Wieken, ter plaat{e daar dezelven aan het Lyf gewricht zyn. Van onderen is deeze Kapel eveneens getekend als van boven, uitgenomen dat de Kleuren wat flaauwer zyn. PE Anr Ab T VL De groote Hoorn-Uil van Abbene (6). Deeze Afbeeldirg is getekend naat den leevenden Vogel, dienik gehoodzaakt was geer veel te verkleinen, om hem in ’t beftek van myne Plaat te kunnen brengen, Het Origineel is van de tweede grootte, als kleiner zynde dan de groote Arend- Uil, die te Londen verfcheide Jäaren in *t Leven gehouden is door Sir HANs SLOA= NE, en aan de Natuurbeminnaars van dien tyd zeer wel bekend was; van den Jaare 1736 naamelyk tot 1740. Een Maarftok regt overend naby den Vogel op zyn Stok gettende, zo als dezelve in het hier afgebeelde poftuur zat, bevond ik dat zyne hoogte over de zeventien Duimen ware. Daar uit kan de Leezer opmaaken, hoe veel dezelve hier in Afbeelding is verkleind. _ De Bek is zeer haakig-en aan het Grondftuk ten deele gedekt mét kleine graauws achtige Vederen; gelyk Haair, die voorwaards uitfleeken. Dezelve heeft, zo wel als de Klaauwen; eene donkere of zwartachtige Hoornkleur. De Ooger zyn, (ge- lyk in alle de Soorten van Hoorn-Uilen, welken ik gezien heb, ) van een fierlyke Goudkleur, met zwarte Appelen. Het Aangezigt is plat, gelyk in * geheele Geflage der Uiten; en van eene witachtig graauwe Kleur; in den geheelen omtrek bepaald door donkere of zwarte Streepen en Vlakken. De Hoornen of Ooren beftaan alleen uit Ve- deren, welken de Vogel naar believen kan overend zetten of byna plat nederleggen, Zy zyn bruin aan de bovenzyde, en van onderen zwart, welke zwartheid onmid- dels;k boven de Oogen valt, welke bovendien miet eene donkere Streep omringd zyn, even of de Natuur dus derzelver luifter meer had willen doen uitfteeken. De Plui- magie van den geheelen: Vogel is vaal bruin, met zwarte Vlakken. Dit Bruin is lichter aan den Borften Buik, dan op de Rug, en verfimelt in een flaauw Asch- graauwe of witte Kleur aan het onderfte van den Buik. Van de groote Vlakken op den Kop, de Rug en Wieken; zyn fommigen dwars; anderen nederwaards ge- ftrekt, op eene gebrokene verwarde manier: die aan de Borft zyn zeer breed, ver= fmallende allengs aan den Buik. Behalve deeze groote Vlakken is de geheele Plui- magie met zeer fyne donkere dwars-Streepjesgetekend. De Dekveders aan de bin- nen. (6) Baho magnus coronatus Athenienfis five Avis Gen. 43. Sp. T Syt. Nat. X, Gen, 42, Sp, 1. Nas Minerve. Epw. Ao. V.-p. 37. T. 227. Arn. Av, III. tuurl. Hift, I,D. IV. Stuk; bl 188, T. 6. Strix Bubo. Varietas @. Linn. Sy/?, Nat. XII, B 2 5 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE nenzyde der Wieken zyn licht Aschgraauw, met fmalle donkere dwars-Streepjes: De inwaardfe zyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, zyn Asch- graauw, met de dwars-Streepjes flaauwer. De Pooten en Voeten zyn van maakzel gelyk in andere Uilen , en tot de enden der Vingeren toe bekleed met zagte Dons- achtige Veertjes. | Deeze Vogel was van Athene gebragt, èn wordt onderfteld de geen te zyn, dien de oude Atheners hielden voor toegewyd aan haare Godin Minerva. Tegen- woordig, in tjaar 1755, leeft hy te Londen, en is in bezitting van mynen vere pligtenden Vriend, Doktor JouN Fornerairr, Lid van het Kollegie der Genees- kundigen, die Yer my kennis van gaf; en my vriendelyk verzogt ten zynen huize te komen, om hem naar % leven af te tekenen. DRE BER EDA EN EN EEE EE DEDEN DE EE EEND A al Dd Ps A5 AA VID De Sater of Bosch-Mensch (7). Dit Dier, dat een der eerften is in het Geflagt der Aapen, wordt geoordeeld het naafte, in de uitwendige Geftalte, te komen dan den Mensch. Veelen van onze Reizigers naar Afrika en Indie verhaalen, dat de Ouden ongevaar zes Voeten hoog zyn, wanneer zy {taan of overend loopen: ark | | Het voorwerp, naar het welke deeze Afbeelding getekend is, wordt in het vers aarde Kabinet, dat men het Brattish Mufeum noemt, te Londen, bewaard: Het was een Jonge, van omtrent derdhalf Voet hoog, wanneer hy ftierf. Men hadt hem eerft een poos in Koornwyn gehouden, vervolgens gedroogd, en in dat poftuur opgezet, daar ik hem in heb afgebeeld; zynde de Tekening daar van gemaakt; voor dat deszelfs deelen te veel gedroogd of ingevallen waren. In Geftalte ges leek hy naar de meeften van het Aapen-Geflagt, als ook wat de Handen en Voex ten aangaat, doch hy verfchilde van het algemeen derzelven door geen Staart, noch een Eelrachtige Huid van agteren te hebben , om op te zitten, gelyk de Aapen, en verder, doordien zyn Hoofd ronder en Menfchelyker was. Hy hadt het Voorhoofd hoog, de Neus plat, de Tanden meeft met die der Menfchen overeenkomftig. Het Haair uit de Nek ftrekte opwaards naar het Voorhoofd, en hing een weinig over % zelve en de Zyden van’ Aangezigt, dat geheel kaal was, heen. De Ooren waren ook Hairloos, en geleeken veel naar Menfchen Ooren. In de zydelingfe Tekening van den Kop ziet men deeze groeijing van het Haair zeer duidelyk, Hy hadt twee Tepels, eveneens geplaatft als in de Menfchen. Het Aangezigt en de kaale deelen der Pooten waren van eene zwartachrige Vleesch=-kleur, zynde het Lig- haam en de Leden gedekt met een luchtig, ruig, roodachtig bruin Haair, dikker van agteren dan van vooren, en aan den Onder-Arm opwaards geftrekt, Voor omtrent vyftig Jaaren was, door Epwarp Tyson, Med. Doktor, een Ont= leedkundige befchryving uitgegeven van dit zelfde Dier, ’ welk hy een Pigmy noemt, voegende de Afbeelding van hetzelve daar nevens. Sedert werdt, in den jaare 1738, eene Afbeelding aan % licht gebracht van een Dier, dat men van Afri- ka hadt overgevoerd, Chimpanzee genaamd, *t welk in Londen te kyken was: zynde die Print aan Sir HANS SLOANE opgedragen. Geen van beiden, echter, voldeede my , die het hier befchreeven Schepzel gezien had, dat een Wyfje was, als ook een an- (7) Homo Sylveftris five Satyrus vel Orang-Outang. De Sater of Bosch-Mensch, Nat, Hili, IL, D, IL Stux, Epw. Av. V. p. 6. T. 213. Simia Satyrus. Linn. Syf?. bladz. 345. PL V. Fig. 2. Nat. XIL Gen. 2. Sp. 1. Sy/?. Nas. X, Gen. 2. Sp. 1. s eN ZELDZAAME VOGELEN 9 &nder, zynde een Mannetje, ° welk ik thans in handen heb, en daar mede in alle opzigten, uitgenomen de Teeldeelen, overeenkomftig is. Daarom heb ik deeze Afbeelding uitgegeven, welke met veel zorgvuldigheid door my gemaakt was, om bewaard te worden onder de Tekeningen van Dieren, in het Muféum van wylen den Heer SLOANE’, thans een gedeelte van het Brittannisch Kabinet uitmaakende, Ik geloof dat zy allen Inboorlingen van Afrika zyn; fchoon fommige;, die naar In- die gereisd hebben, iets befchryven dat naar dezelven gelykt. In een Boek van Printen by Van der Aa, Boekverkooper te Leiden (welk ik denk uit Reisbefchry- vingen by een verzameld te zyn,) komen twee Plaâten voor, de 11de naamelyk en zjte, van het gene men aldaar Saters of Orang-Outang noemt. Kapitein BEEcK- MAN heeft, in zyne Reiftocht naar ’t Eiland Borneo, Londen 1718; eene aan deeze nabykomende Soort afgebeeld; doch dit is de zelfde niet. Hy heeft den eerften naam ontleend, doch anders heeft hy dien gefchreeven Oran-Ootan;, *t welk , zo hy zegt, in de Landtaal betekent een Bosch-Mensch. Hy zegt, dat zy geen Haair hebben, dan op die Deelen, daar hetzelve aan Menfchelyke Lighaamen groeit, en; dit waar zynde, zo komen zy nader aan de Menfchen dan de hier afgebeelde Sater. PL A A TT VIIL De Aap met de Vurkens-Staart, van Sumatra (8). Deeze Aap is, in % Jaar 1752, uit Oóftindie overgebragt , dooreen vân onze Oorlogfchepen , dat aldaar gebruikt was, om den Handel van onze Ooftindifche Kompagnie te befchütten, tegen het indringen der Fran{chen in die deelen des Aard- kloots. Hy was ongemeen levendig en vol van Aêtie. Hy hadt ongevaar de grootte van een gewoone Huis-Kät. De Kop was zo fond niet áls in eenige Soor- tén van Aapen, doch evenwel ook niet langwerpig. Men ziet denzelven afzonder- Iyk op zyde afgefchetft. Op * Aangezigt hadt hy geen of zeer weinig Haair, zyn- de de Kleur van ’% zelve byna als die van een zwartachtig of door de Zon verbrand Mensch. De Ooren geleeken veel naat Menfchen Ooren: de Neus was taamelyk plat: de Oogen Hazelnooten Kleur met zwarte Oogappelen, waar in men geen Wit, gelyk in die der Menfchén, zag. De Mond, geflooten zynde, vertoonde geer Lippen uitwendig; maar was, boven en beneden, dunnetjes bezet met eenige kor: te zwarte Haairen. De Tanden waren als Menfchen Tanden, De Kop was ge- dekt met bruin Haaif, van eene lichtachtige Kleur, uitgenomen dar hetzelve boven de Oogen, en van het Voorhoofd langs de Kruin, veel donkerer was. Het ge- heele Lighaam was ook gedekt met bruin Haair, op de Rug donkerer en lichter dan de onderzyde des Lighaams, alwaar het zeer dun wierdt of byna verdween. Naar de Voeten toe wierd: hetzelve ook langs hoe dunner. Een Streek van doriker Haair liep, van boven op den Kop agterwaards, langs de Ruggegraat en Staart, ten énde uit. De Staart was klein én kort, tegenftrydig miet de meefte Soorten van Aapen: want dezelven hebben in * algemeeti of lange Staarten , of natuurlyk in % geheel geen Staárt. Hy droeg zyh Staärtje doorgaans zo, als het hierin de Afbeel- ding is vertoond, en daar onder bevonden zig twee ronde, Eeltachtige, kaale Plek- ken van de Huid, waar op hy zat, wanneer hy {liep of buiten Atie was. De Pal men, zo wel van zyne Voor- als Agterpooten, geleeken naär Menfchen Handen; heb= | (8) Simia brevicaudata. Edw. 4v. V. p. 8. T. 214. wyzer. NB. De benaaming van Cercopithecus es Infue Simia Nemeftrina. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 2.Sp. 4. la St, Jago, hier op de Plaat gefneeden ; is fout, en Varkens-Staartje. Nat. Hijt, IL D. XVIIL Sruk, Blad- ziet op een andere , die {traks volgt. VI Deel. 10 VERZAMELING van UITHEEMSCHE hebbende platte Nagelen: Die der Voorpooten verfchilden van Menfchen Handen ten opzigt van de Duimen, welke naar evenredigheid korter en kleiner waren , doch die der Agterpooten hadden de Duimen grooter. | … Dit is by ons een ongewoone Soort van Aapen; zynde het de eerfte dien * my heugt gezien te hebben. Het was een Mannetje, maar {edert ik deezen kogt, die een Jaar by my leefde, heb ik een Wyfje van de zelfde Soort gezien; % welk op de Kermis van St. Bartholomeus te Londen te kyken was. Het was de helft groo- ter dan de myne, dien ik derwaards bragt om met elkander te vergelyken, en het fcheen dat zy veel vermaak in elkanders gezelfchap hadden, {choon dit hunne eerfte byeenkomft ware. Ik kan geen befchryving, in voorige Autheuren der Natuurly= ke Hiftorie, vinden, die hier mede overeenkomt; alzo door dezelven geen bekwaa: me onderfcheiding gemaakt is tusfchen de Soorten van Aapen; die zeer talryk zyrte Men. vindtze in byna alle Landen tusfchen de Keerkringen; Koude Geweften ftry« den tegen hunne Natuur. Ik weet niet dat ‘er eenig Dier op hooge Breedren natuure Jyk voortkomt, * welk eenigszins ftrookt met het Geflagt der Aapen. el ORN le 7 | De kleine Kat-Uil (9). Deeze hadt ongevaar de gfootte van een Merel of Zwarte Lyftér. De Áfbeel: ding is een weinig verkleind, zynde een Schets van den Kopop zyde, in de Na- tuurlyke grootte, daar nevens gevoegd. Dat het een Wyfje was blykt daar uits dat men % zelve openende veel Eijeren daar in vondt, De Kop was rorid en vry groot * naar *t Lighaam, gelyk in alle Vogels van ’ Uilen Geflagt. Het voorfte deel of Aangezigt is van her agterfte door een breede Streep afgefcheiden, en Hartvormig; van een witte Kleur met eenige langwerpige donkere Vlakjes:, . De Bek is in % mid- den daar van geplaatft, en haakig krom, gelyk die der Valken, zynde de Opper= kaak ten deele met Wasch gedekt, waar in de Neusgaten geplaatft zyn. Hy heeft een Hoornkleur , zynde aan de Punt een weinig geel, zo wel als de Oogkringen: Het Grondftuk des Beks is in de geheele rondte omringd met langachtige Haairen. De Kruin en het agterfte van den Kop is met donker bruine Vederen gedekt; die witachtige merken beneden haar midden hebben. De Rug, Wieken en Staart, zyri ook donker bruin , gefprenkeld mer lichter bruine-en witachtige Vlakken, die rond zyn op de kleine Dekveders der Wieken; langwerpig op de buitenfte Baarden der Slagpennen; halfmaanswyze en groot tusfchende Rug en Wieken en opde Stuit. Over de Staart loopen dwarfe Streepen, van donker en licht bruin, beurt om beurt. De rand der Wieken is wit: de binnenfte Dekveders hebben een kleine mengeling van . Zwart en Wit: de binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw , met witte Vlake ken zo wel op de in- als uitwaard{e Baarden. De onderzyde van den Vogel is, van de Keeltot aan de Dekveders van de Staart, geheel wit, met groote zwarte Vlakken op de Borft en aan de Zyden; zynde de Pooten en Voeten, tot aan de Klaauwen toe, met witte Vederen gedekt, die zig als Haair vertoonen. De Klaauwen zyn grof, haakig krom en zwart. | Deeze Uil, door een Schoorfteen nedergevallen in de Parochie van Sinte Katryn, by den Tower van Londen, werdt onderfteld een vreemde Vogel te zyn, uit het eer (9) Noêtua minima. Epw.4v. V.p.39. T.228.Gesn. Brass. Av. TL. p. 514. Strix Pasferina, Linn. Sy/Z. Naf. Av. 620. Arpr, Ornith. IL. p. 543. T. 544. Wirr. Or“ XII Gen. 43. Sp. 12. Syf?. Nat. X. Gen. 42. Sp. II. nith. p. 69. T. 13. Ray. Av. 26. N. 6. Ars. 4v. IL, Klein Kac-Uiltje. Nat. Bijt, L D.IV. Stuk, bl, 207. p- 12. T, 12, Friser. dv, KT, too. Noua minors d EN ZELDZAAME VOGELÈN. ri een of andere Schip op de Theems ‘ontfnapt: maar, na dat ’er deeze Aftekening van door my vervaardigd was, werd ik onderrigt van den Schildknaap Perer Tueo- BALD , van Lambeth, dat een dergelyk Kat-Uiltje door een van zyne Schoorftee- nen was ingekomen. Sedert heb ik my verbeeld, dat het eén Ínboorling van En- geland ware, hoewel weinig bekend : want, fchoon WiLLOUGHBY twee of drie Soorten van Kat-Uilen befchreeven heeft, komt echter geene derzelven hier mede volmaakt overeen. Derhalve achtte ik het niet ondienftig, daar van de Af beelding en befchryving aan ’t licht te geeven. Alzo deze Vogel in, leven was, toen ik myne Waarneemingen daar omtrent in % werk ftelde, kon ik ‘er de befchryving te naauwkeuriger van maaken. Ik onderftel dat het Mannetje van deeze Soort fchoonet zal zyn dan het Wyfje. Hy kwam in eigendom toe, aan een Heer in gedagte Parochie, die een Buurman was van mynen goeden Vrind, den Heer Joserr AMES; Sekretaris van het Genootíchap der Oudheidkundigen te Londen, door wien my ge- legenheid bezorgd werdt om hem te zien, SSS EES ESE SESSIE SES SST Parte Ae T Xx. De groene Brafsliaaifcbe Pappegaaj (10). Deeze Vogel is van grootte als een tamme Duif, of als de Aschgraauwe Pappe= gaay met een roode Staart, hoedanigen men van de Kuft van Guinee in Afrika; overbrengt. Hy heeft een taamelyk fterken Bek met eert haak en hoeken aan de zyden van de Bovenkaak , Zynde de Neusgaten in het. witte Wasch, dat het Grond. {luk van den Bek bekleedt, geplaatft. Ter wederzyde van den Köp heeft hy een breede, kaale Plek der Huid, van eerie witachtige Kleur, dunnetjes befprengd met zeer kleine zwarte Veertjes. In deeze Plekken zyn de Oogen geplaatft, welke hoog geele of Goudkleurige Kringen hebben, met zwarte Oogappelen. De Ve- ders op het Voorhoofd;, naaft aan het Grondftuk van den Bek, zyn Zwart: de Kruin des Kops is blaauw „ ° welk allengs groen wordt in de Nek. Hy heeft ook een zwar= te Vlak aän ieder zyde van de Onderkaak, welke opwaards puntig uitloopt. De Hals en het geheele Lighaam; 20 wel van onderen als van boven, is groen. De Wieken zyn aan de buitenzyde ook groen; uitgenomen de groote Slagpennen, en eenigen vande eerfte ry der Dekvederen, over dezelven leggende, die (ehoon He- melschblaauw zyn. De Slagpennen; naaft aan de Rug ; hebben eene geelachtig groene Kleur. De rand van de Wiek; in het bovenfte gedeelte, rondom het Ge- wricht, ís rood, gelyk ook de binnenzyden der Wieken, uitgenomen een klei: ne fprenkeling van Groen in de kleinfte Dekvederen; De Stuurpennen van de Staart hebben, aan de bovenzyde, haare Baarden groen, die allengs blaauw wot- den aan de Tippen, maar de buitenfte Baarden van de twee buitenfte Vederen zyn over de geheele langte blaauw. Daar is een weinig roodheid naaft aan de Schaften in allede Vederen. Geheel rood is de onderzyde van de Staart, die uit twaalf Pen- nen beftaat, allen aan de enden fmal, de middelften langft; de buitenften kortft, [en dit maakt de Staart zeer puntig. | Een zwarte (chubbige Huid bekleedt de Pooten en Voeten, waar van de Vingeren twee voorwaards en twee agterwaards (taan, gelyk in anderen van het Geflagt der Pappegaaijen, waar dit een Soort van is. De Klaau- wen zyn zwart en fterk,. Tusíchen de groene Veders aan de Schenkelen en de | Zware (ro) Plttacus five Macao viridis Braûilienf!s. Epw, ‘Nat. XII, Gen. 45. Sp. 6, Syt. Nat, X. Gen, 445 Av. V.p-ar. T. 229, Pfittacus Ara Brafilienfis viridis. Sp. 5. Groene van Bralil, Nat, Eijl, IL, D, IV, STUK 3 Briss. du. IV. p. 198. Plttacus Severus. Linn. Syt, _bladz. agr, C 2 ze VERZAMELING van UITHEEMSCHE zwarte Huid der Pooten, zyn. Ringen geplaatft van Scharlakenroode Vederen, wel- ken het poftuur, waar in de Vogel hier afgebeeld is, niet toeliet te vertoonen. Tot nog toe was deeze niet in Afbeelding gebragt, fchoon redelyk wel befchree= ven zynde door MARCGRAAF. (Zie Gurr. Prso’s Matuurlyke Hiftorie van Brafil, p.207.) Hy zegt, dat deszelfs gefchreeuw is Oe, Oe, Oe. Onze Landsgenoot, WiLLouaHBYy, heeft in zyne Ornithologie, p. 112, ons een Engelfche vertaaling der befchryvinge van den Heer MARCGRAAF, wiens tweede Jaracana het is, ge- geven. j ï Myn Origineel ís naar de Natuur, en Levensgrootte, getekend , hoewel het verkleind heeft moeten worden, om op de Plaat te kunnen komen. De Vogel was, In’ jaar 1752, in bezitting van den Hoog Edelen Lord CARPENTER, die zo goed was van hem my té leenen, om 'er een Afbeelding van te maaken. Sit HANs SLOANE fchynt te willen, dat de kleine Macao, daar door hem in zyne Hiflo- vie van Jamaika, Vor. IL p. 297, melding van gemaakt is, de zelfde Vogel als de boven befchreeven zy: maar ik denk, dat wy, zo het een Ínboorling van dat Eiland ware, hem gemeener in Engeland zouden zien, alwaar hy zeer zeldzaam is, he is de eenigfte, dien ik, in al myn zoeken naar vreemde Dieren, heb aange troffen. We o zr Pr Ne ENEN ded dl PLAAT, sAl De groene Aap van St. Jago (ri). Men geeft doorgaans aan dit Dier den naam van Groene dap, en het is ons by dien naam bekend : doch onze Zeelieden noemenze gewoonlyk Sé. Jago-Aapen, om dat zy van dat Eiland komen, % welk tot die van Kaap Verde behoort, leggende op de hoogte van deeze Kaap , aan de Weftkuft van Afrika, in den Atlantifchen Oceaan, vän vyftien tot agttien Graaden Noorder Breedte. ik | Het had de grootte van de kleinfte Soort van Huiskatten. De Kop is zo rond als die van een Mensch: het Aangezigt Haairloos , en de Huid, die % zelve bex dekt, van Kleùr als het bleekfte Soort der Afrikaanfche Negeren. De Oogen zyn helder Hazelnooten-Kleur, met zwarte Oogappelen, die niets Wits vertoonen: de Neus is plat. Dikwils grynsde dit Dier, vertoonende zyne witte Tanden. Het was; naar ik geloove, toenik het eefft had zeer Jong; om dat het alle zyne Tanden, den een na den anderen , (gelyk in Kinderen plaats heeft,) kwyt raakte; doch die het weldra wederkreeg. Zyne Ooren geleeken, in plaatzing en figuur, zeer veel naar Meníchen Ooren, doch waren zwart van- Vel. Aan de zyden van het Áange= zigt hadt het redelyk lange licht gekleurde of donker witte Haairen, die agterwaards over de Ooren vallen, en dezelven ten deele bedekken. Boven de Oogen, op de plaats der Wenkbraauwen , hadt het éenige weinige lange zwarte Haairen. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug en buitenkant der Leden; was van eene geel- achtig groene Kleur. De enden van het Haair, naamelyk, groen zynde, en de Wortels donker Aschgraauw, maakte dit een mengzel, waar in het Groen de over- hand hadt. Het Lighaam aan de onderzyde, en de Leden aan de binnenzyde, waren gedekt met wit of Zilverkleurig Haair, dat korter was en dunner ftondt dan op de Rug. Deeze verfchillende Kleur ging voort tot aan het end van de Staart, welke de bovenzyde groenachtig hadt, de onderzyde wit. Alle de Pooten geleeken veel naar (xx) Cercopithecus ex Infula St. Jagö’, f. viridis. Genis longis Pilis albis. Briss. Quad. 205, Simia Saba, Eow. Av. V.p. zo. Î, ars. C. ex cinereo flavelcens, Lenn. Sy/?. Nat, XII, Gen, 2. Sp. 18. EN ZELDZAAME VOGELEN., 13 snaar Menfchen Handen en hadden platte Nagelen. Ik geloof dat alle de Soorten van apen flegts twee Tepels hebben, nagenoeg als die aan de Borften der Vrou- wen geplaatft: hetwelk voor my een fterk bewys is , dat zy maar één of twee Jon- gen t eener dragt voortbrengen. on u Ch tt old Ik had eens gelegenheid, om ten huize van wylen den Hertog van Richmond, te Whitehall, een oude Wyfjes Aap te zien, welke met Jong naar Engeland was overgebragt, en deeze wierp maar één Aapje, voor *t welk zy groote tederheid hadt. Vermaakelyk was het te befchiouwen:, hoe zy het in haar Armen hieldt en liet zui- gen: haar Gebaarden zweemden grootelyks naar die van een Moeder, welke haar Zuigeling liefkooft. Alzo nu dit flag van Aapen zeer gemeen wordt overgebragt in de meefte Handeldryvende Zee-Plaatfen van Europa, zal het waarfchynlyk reeds befchreeven zyn, doch ik heb gene Afbeelding kunnen vinden, die meer met het- zelve dan met veele andere Soorten van Aapjes {trookte. SSH SS SSS SESSSSSSSESt. Palm At XI Het Diertje Mongooz genaamd (12). _ Deeze Dieren worden van Madagaskár overgebragt, en komen ook van veelen der kleinere Eilanden, die tusfchen *t zelve en de Ooftindiën zig bevinden. Zy fehynen eene af wyking te zyn van het Geflagt der Aapen. De Maucauco, in my- ne Hiftorie der Vogelen p. 197, befchreeven (*), is een andere Soort van dit Ge- flagt, maar veel Chooner dan deeze. De Mongooz is kleiner dan een kleine Kat. Dit was een Wyfje. De Kop van dit Diertje gelykt taamelyk naar dien van een Vos, en is geheel fet Haair bedekt : de Oogen zyn zwart, met Oranjeklevrige Kringen; zo ook het Haair, waarin zy ftaan, dat naar de Neus toe, die ook zwart is, puntig loopt, maar tus(chen de Oogen en Neus is een witte plek, die zig wederzyds naar de Ooren uitftrekt. De Kruin van den Kop, de Nek , Rug, Staart en Leden, zyn met Wollig Haair gedekt, van eene donker bruine Áschkleur. De onderzyde des Lig- haams is wit. De Palmen der Pooten zyn van maakzel als in de Aapen, met platte Nagelen, uitgenomen de tweede Vinger der Agterpooten, die met eene fpitspuntige Nagel of Klaauw gewapendis. Alle de Palmen zyn gedekt mert kort licht Asch- graauw Haair. De Staart is lang: het Hadir taamelyk dik en zagt, en fchynt over % geheel eene mengeling te hebben van lichte en donkere deelen. In poftuurmaa- king geleek dit Diertje volkomen naar een Aap. _ Ik zag hetzelve, in ’t jaar 1752, levendig, ten huize van de verpligtende Juf: frouw Kennon, toen Vroedvrouw van haare Koninglyke Hoogheid de Princesf& van Wales, die my aanporde om ‘er een Aftekening van te maaken, en berigtte, dat het- zelve aasde op Vrugten, Kruiden en byna allerley dingen, die men hetzelve aan- __boodt, zelfs op levende Visfchen, en dat het geduurig zig toeleid, om de Vogels in haare Kouwen te vatten. Sedert het maaken van deeze Tekening, heb ik meer van dit Geflagt gezien; onder anderen een, die gezegd werdt uit Ooftindie over- gebragt te zyn; de grootte hebbende van een groote Huiskat, met de Oogen als boven befchreeven is, maar het Aangezigt en de Palmen geheel zwart, en de ge- heele Pels, voor * overige, donker bruin. Ik zag ook, op de Kermis van St, Bar- (12) Cynocephalus Capite Valpino „Mongooz diëtus. (*) [Dit is de Inkhoorn- ap van Madagaskar: zie Epw. Av. V. p. 12. T. 216. Lemur Mongoz. Linn. ons VL Deen. p. 96. Pl, XCIL | Syjt. Nat. XII; Gen. 3. OP. 2. td, : VI, Deel. | Mb tÀ VERZAMELING van UITHEEMSCHE Bartholoméus te Londen; drie of vier vân deeze Dieren, die alle hagenoeg var grootte als een Huiskat waren, en met elkander in geftalte overeenkwamen, ver {chillende hoofdzaakelyk in Kleur. Fen derzelven hadt de Staart ruiger dan eenig die ik had gezien, en van taamelyk egaale dikte over de geheele langte, PL A.A XIII ere Pgand kv d En lag krant De Pappegaay met blaauwe Vangen (13). _ Deeze Vogel heeft de grootte vän een klein Hoen of Kuiken. De Bek is Hoorns kleurig of Aschgraauw , met eene Oranjekleurige Vlak aan ieder Zyde van de Boven: kaak , welke taamelyk haakig is, hebbende een hoek aan ieder zyde. De Neusga- ten taan in het Wasch; dat den Bek-gedeeltelyk bedekt. Hert voorfte van den Kop, of het Aangezicht, rondom den Bek, is gedekt met blaauwe Vederen, en hier in Zyn de Oogen geplaarft , omringd met {malle Kringen vaneen kaale Vleesch- kleurige Huid, en rondom den Oogappel Oranjekleurig. Aan den Keel, onder het Blaauw, is een plek van roude Vederen. Het agterfte van den Kop, de Nek; Rug en Dekveders der Wieken, de Borft, Buik en Dyëén, zyn allen van een be- vallig Groen, *t welk op de Rug donkerer en aan de onderzyde lichter is. De groots fte Slagpenneh zyn blaauw ; die daar aan volgen blaauw getipt en rood aan dé Schaf= ten: de overigen, die de Rug bedekken, groen. De binnenzyden der Slagpen» nen zyn licht blaauw; een weinig haar t Groenetrekkende. De Staart, van. boven 3 is aan het end; ter halver langte, geel, het ovérige- donker groen, en de ondetdys de bleek geelachtig groen; fommigen van de inwaardfe Baarden der buitenfte Vedes ren naar baar Wortels toe rood zynde. De Pooten, Voéten en Klaauwen; die ge. lyk in de anderen van het Pappegaaijen-Geflagt taan, hebben eene Vleeschkleur; De Vogel behoorde aan den Heer LEHMAN, in Bisfchops-Poort Straat te Loris den, en is, naar ik geloove, nooit te vooren afgebeeld of befchreeven: alzo het dé eenigfte van dit flag is; dien ik immer heb gezien. Myn Tekening was naar het Les ven gemaakt. | DSSS SESSIESISSIS SSS SISSI SISI SIE: ssssssnsrsssss P L A A T XIV. De groene en roode Pappegaay uit China (4). Dit is een van de grootfte Soorten van Pappegaaijen;, hebbende de gfootte var een-middelmaatig Hoen. De Bovenkaak van den Bek is rood; doch trekt naar % Geele aan de Punt, die taamelyk krom is, hebbende een hoek aan ieder zyde, De Onderkaak is zwart. De Neusgaten ftaan tusfchen de Veders van den Kop en het Grondftuk van den Bek, alwaar deeze geen Wasch heeft, gelyk de meefte Pappegaaijen hebben. Hy is ook daar in byzonder, dat ‘er geene kaale Huid plaats heeft rondom de Oogen; wier Kringen helder Oranjekleurig zyn. De Kop, Hals, Rug; Dekveders der Wieken; de Borft, Buik en bovenzyde van de Staart, zyn alle van een fchoone donker groene Kleur. De zyden des Lighaams onder de Wie- ken en de binnenfte Dekveders derzelven, zyn rood: welke roodheid zig: uitwaards langs de zyden van de Borft en Buik vertoont. De grootfte Slagpennen der Wie- ken (13) Pfittacus viridis Fronte cotruleâ, Eow. dv. V. (ra) Pfittacus Chinenfis ruber & viridis. Eow. 4e, p. 43. ET. 230. V. p. 44. T. 231. EN ZELDZAAME VOGELEN.- is ken zyn Hemelschblaauw, gelyk die van de eerfte ry van Dekvederen daar boven; „en de rand van de Wiek, die op de Borft valt, heeft even de zelfde Kleur, terwyl de binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, donker bruin of zwartachtig zyn. De tippen van de Staartveders, aan de onderzyde , zyn geelach- tig bruin: de Dyên, en Dekveders onder aan de Staart, groen; de Pooten, Voe- ten en Klaauwen, zwart. Van de Vingeren ftaan twee voorwaards en twee agter- waards, gelyk in alle andere Pappegaaijen. __ Deeze Vogel is thans, in ’ jaar 1754, in ’t Leven en behoort aan Mejuff. Ker- non, Vroedvrouw van haare Koninglyke Hoogheid, de Princesfe van Wales. Ik oordeel dezelve zo zeldzaam te zyn, als eenige Pappegaay my voorgekomen; zyn- de het de eenigfte dien ik ooit van dit flag gezien heb. Ik geloove dat hy tot nog toe nimmer afgebeeld of befchreeven zy. - tte er oen anteeen aenbsottdonerk dhtantend coat beseemsetbantbhnenk ader id P LA A FT XV: De zwarte Inkboorn--Aap (15). Dit Dier, wan grootte als het kleinfte {lag van Huiskatten, is zeer gemeenzaam , zagtzinnig en onfchadelyk, zonder iets van de {limheid of kwaadaartigheid der Aa- pen te hebben. De Afbeelding is op de Plaat gefchetft naar het leevende Dier. De Kop heeft een fpitfe Snuit en gelykt veel naar dien van een Vos. De Oo- gen zyn van eene helder roodachtig geele of Oranje-Kleur, met zwarte Oogappe lj De Ooren zyn aan de tippen rond, èn zeer veel bedekt door het lange Haair dat op derzelver Randen groeit, loopende; langs de zyden van den Kop, op- en nederwaards, voort , en dus de vertooning maakende van een ruighaairige Kraag rondom het Aangezigt. Hert heeft zes fchraapende of Gudsachtige Tanden voor in den Mond beneden; maar aan de bovenzyde kond ik geene daar op fluitende vinden: daar vertoonde zig alleen een holligheid om ze in te neemen. Het heeft vier Honds- tanden, twee boven twee beneden, en die verder in den Mond ftonden waren zeer. oneffen. Hert Haair aan het Lighaam en de Leden was taamelyk lang, dik en zagt, {taande byna regt overend op de Huid. De Handen waren van figuur als die van _Menfchen of Aapen, hebbende platte Nagelen: de Voeten waren als in de Aapen gefatfoeneerd; uitgenomen dat de groote Toon of Duim grooter was, en de daar aan volgende Vinger een Honds of fcherpe Klaauw had, zynde de vier overigen plat genageld. De Agterpooten waten langer dan de Voorpooten : de Staart langer dan het geheele Lighaam, taamelyk ruig en byna van egaale dikte over de geheele langte. De geheele Pels, zo wel als de kaale deelen van de Neus en de binnenzy- den der Palmen , was donker zwart. | Dit Dier was van Madagaskar af komftig. Men wilt my te verhaalen, dat het een Wyfje was; maar, wegens de dikte van het Haair, en om dat deeze Dieren van de Aapen in de Teeldeelen verfchillen, welken zy meer inwaards hebben, kon ik my. van deszelfs Sexe niet nader verzekeren. Het bevindt zig thans, in ’ jaar 1755, in leven, en in bezitting van den Heer CRITINGTON, Klerk van het Genootíchap der Heelkundigen te Londen; die my de vryheid gaf om het eens aan Huis te hebben, ten einde 'er, op myn gemak, eene Aftekening van te maaken. Hert fcheen. my van Plantgewasfenteleeven; Terwyl ik het had, at het Gebak, Brood en Boter, en (15) Cynocephalus ex Infulâ Madagafcar, Maticau- Corpore fufco. Gron. Zooph. 22, Lemur Macaco. Linn, co niger diêtus. Epw. 4v, V. p. 13. T. 217. Profis Syft. Nat. XII, Gen. 3 Óp. 3. mia fufca. Briss. Quadr, 220, Lemur Caudàâ floccofa ld: D 2 ró VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE en Zomer-Vrugten. Het was toen in July. Mert Vleesch daar aan te geeveri heb ik de proef niet genomen. Het zit als een Aap of Inkhoorn op, wanneer het eet; houdende de Spyze in zyne Handen of Voorpooten. SSSSSSSISSSNSSSSSS SSS SSS SSS SES ESS SSS SESSIE PL AA T XVI Het Aapje Sagouin genaamd (16) Dit is een Diertje uit het Aapen-Geflagt, dat naar de Inkhoornen zweemt. « De Afbeelding is naar * Leven gemaakt, inde Natuurlyke grootte. Men heeftze be- vonden te weegen van vier en een half tot zes en een vierde Once, Avoirdupois Ge- wigt. Het was een Mannetje. | | Vg. TA | De Kop is zeer rond, en op de Kruin gedekt met zwart Haair. Aan de zyden van den Kop, en rondom dé Ooren, heeft het lange witte Haairen, die op een zonderlinge manier als twee Kwaften uitfteeken. De Ooren zyn niet zigtbaar in dat poftuur , zo als het hier getekend is, maar op zyde vertoonen zig dezelven: zy ges lyken naar Menfchen Ooren, zyn kaal en van eene donkere Vleeschkleur. Het Aangezigt heeft weinig of geen Haair: de Huid is Vleeschkleurig ; ten deele don- ker, uitgenomen het bovenfte des Voorhoofds; dat wit is. De Oogen zyn van een roodachtige Hazelnooten Kleur, met zwarte Oogappelen: het Aangezigt zweemt nadr dat vaneen Aap, gelyk de Afbeelding beter uitdrukt; dan de befchryving zou kunnen doen. Het geheele Lighaam was gedekt met Haair van eene donker bruins achtige Aschkleur, en van een zagte Wollige natuur: zynde dat op de Rug eeh weis nig ftyver ; en ieder enkeld Haairtje van verfcheiderley Kleuren: te weete om’ laag donker, in t midden roodachtig en aan ’ end graauw; ° welk eene mengeling maakte op de Rug. De Palmen der Pooter waren uitwendig met kort Haair gedekt: Het hadt vyf Vingers aan ieder Poot, van maakzel als die der Inkhoornen, rhet {pits fe Klaauwen, uitgenomen de twee groote Toonen of Duimen van de Agterpooten 4 die plat genageld waren. De Staart, zeer lang naar maate van het Lighaam, hadt een dik Dons, licht Aschkleurig en zwart ; Ringswyze elkander vervarigende, over de geheele langte. at By Prso; in zyne Natuurlyke Hiflorie van Brafil; is dit Diertje, hoewel zeer flegt, afgebeeld, en daar uit door Rav befchreeven (*). Het fchynt ook de Sagouin van CLUSIUS te zyn ({). JOHNSTON heeft, in zyne Hiflorie der Wiervoetige Die- ven, de Afbeeldingen van beiden uitgegeven, als byzondere en onderfcheidene Dieren. Zyne Afbeelding van Piso noemt hy , by misvatting, Cataia, welke naam, in ’t werk van dien Autheur, nader by de Afbeelding van de Cagui ftaar,- dan derzelver eigen naam. J. LuporPnus heeft, in zyne Hiflorie van Ktbiopie of -Abyf]inie, twee Afbeeldingen gegeven van dit Schepzel , welken pag. 58, in de Engelfche Vertaaling van dae Werk, befchreeven worden. Hy noemt hetzelve Fonkes of Guereza, maar zyne befchryving komt in geenen deele met de Afbeel- dingen overeen: des ik my verbeeld, dat men, dit in Holland gevonden hebbende, onderfteld heeft het kleine Aapje, door Luporerus befchreeven, te zyn, féhoon het weezenlyk uit Brafil gekomen was; daar de Hollanders, ten tyde van het uitgee- ven dier Hiftorie, in bezitting van waren. Krein heeft, in zyn Werk over de Viervoetige Dieren, Leipzig 1751, eene Afbeelding , Levensgrootte ‚ op de derde | Plaat (26) Cercopithecus parvus, Cagui minor Brafilien- Syf?. Nat, XII. Gen. 2. Sp. 24. Syf?. Nar. X, Gen. às fiim, f. Sagouin Clufii. Epw. Av. V, p. 15. T. 218. Sp. 12. Nat. Hift. LD. 1, Srux, bladz. 364. Cercopithecus Brafilianus f. Sagouin. Crus. Exot. T, (*) Synops. Method, Animalium Quadrupedan. p. 154 372. Ray. Quadr. 154, 160. Simia Jacchus. LINN, (T) Ezos. Vol. IL, p‚ 372. EN ZELDZAAME VOGELEN Plaat gegeven, welke p. 87 befchreeven is, en daar heeft hy de Sraart dikker afge- beeld dan ik die ooit heb waargenomen te zyn; fchoon ik vyf of zes van deeze Diertjes levendig heb gezien. De laat{te Autheur, die ook de volkomenfte en befte befchryving van de Cagui aan 't licht gebragt heeft, is James PARsons, Med, Doftor en Lid van de Koninglyke Societeit, door wien zo veel daar van gezegd is, en zo wel met de Natuur overeen- komftig (*), dat zyn Ed. my de moeite heeft befpaard van eenige dingen dienaan- gaande te berde te brengen, die ik anders zou gemeld hebben: maar de Doktor hadt het geluk niet van een Voorwerp aan te treffen, dat zo frifch en vlug, en zo wel in ‘t Bont was, als eenigen die ik naderhand heb gezien. Dat van Lord KiNgsToN was het kleinfte en ziekelykfte van allen die ik heb gezien. Dat van den Heer Hyper bevondt zig ook, toen ik het zag, zeer zwak, en zonder de natuurlyke dikheid van Haair. Vervolgens kwamen ’er my twee of drie voor; die geheel andere Dieren fcheenen te zyn; wegens hunne gezondheid en volheid van Bont. Dat, daar ik de Afbeelding naar maakte , behoorde aan de zeer verpligtende Juffr. Kennon, weleer Vroedvrouw van de Koninglyke Familie, die my verhaalde hoe het ver. fcheiderley dingen at; gelyk Biskuit, Vrugten, Groente, Infekten, Slakken, enz. ook dat het eenmaal, los zynde, {chielyk een Chineesch Goudvischje uit een Kom met Water haalde, dat het dood beet en gretig opvrat; waarna men ’er kleine lee- vende Aaltjes aan gaf, welken hem in % eerft verfchrikten , door het {lingeren om zyn Hals, doch die hy weldra meefter wierd; dezelven opvreetende: : Een fraay Diertje van dit flag zag ik ten huize van den Heer JonN Coor, Koop- man te Londen. Deeze Heer hadt weleer zyn werblyf te Liflabon gehouden, al waar zyne Huisvrouw, tot haar vermaak, de proef nam om de Sang/in, gelyk men dit kleine Schepzeltje aldaar noemt, voort te teelen. Door de gunftigheid van het Klimaat, gelukte her haar, Jongen daar van te krygen, die gantsch niet mooy wa- ren by de geboorte, kleevende zeer vaft aan de Borften van haar Moer, en hangen- de vervolgens, wat grooter wordende, op haar Rug, zo dat zy eindelyk, de laft moede geworden, zig daar van ontfloeg door de Rug tegen den Muur of iets an- ders te wfyven; maar dan nam aanftonds het Mannetje de bezorging van deeze Jon- gen op zig, gedoogende dât zy eenigen tyd op zyrie Rug hingen, als * wäre om het Wyfje te verligten. SSS SISISSISISSISISISISISISISISIS SISSI SISISSI SISI SISI SISI se P L A A T XVII | De roodborftige Parkiet (17). Ik heb twee derde deelen van de Natuutlyke Afmeetingen van deezen Vogel ge. nomen, om hem tot eene grootte te brengen bekwaam voor deeze Plaat: zo dat de zigtbaare Oppervlakte van deeze Afbeelding in evenredigheid, tot myne Tekening in de Natuurlyke grootte, ftaat als 4 tot 9; en indien de Lighaamelyke Inhoud van een Vogel van deeze grootte vergeleeken werde met dien van zodanig eenen in de Natuurlyke grootte, dan zou de evenredigheid zyn als 8 tot 27. | De Bek is geelachtig wit, met een fial ftrookje Wasch over het bovenfte ge- deelte, waar in de Neusgaren geplaatft zyn. De Bovenkaak is redelyk Haakig; krom, aan de kanten golfswyze geboogen. Alle de Pluimpjes rondom den Bek zyn blaauw, en trekken zig een weinig over de Kruin uit. De zyden van den | Kop, (*) Phil. Tranfat, Vor. XLVIL p. 146. bro. Eow. 4v. V. p.45. T. 233. (17) Pfittacus minor Indie Orientalis Pettore ru- VIL Deel, E % 18 VERZAMELING. van UITHEEMSCHE Kop, daar de Oogen ftaan, zyn groen, zo wel als ’t Agterhoofd. Om de Nek heeft hy een geelen Band en daar onder is de geheele Hals groen. De Rug; Stuit; benevens de bovenzyden van de Wieken en Staart, zyn allen van een fchoon groe- ne Kleur, welke zig hier, wegens het poftuur dat ik aan den Vogel gegeven heb, niet vertoont, Ik verkoos, veeleer, de binnenzyden der Wieken en de Borft voor ‘t Oog te brengen, alwaar hy een grooter Verfcheidenheid heeft van Kleuren. De Borft, naamelyk, is pragtig Oranje-rood; het Liyf daar onder , en de Zyden onder de Wieken, zyn donker groen, mert eenig Rood vermengd: de Bouten, het: On- derlyf en de Dekveders onderaan de Staart, zyn geel met eene mengeling van groen: de onderzyde van de Staartveders vuil geel. De kleine Veders op den rand by het Gewricht, aan de binnenzyde van de Wiek, zyn geel en de Dekveders; die daar aan volgen, rood. De binnenzyden van alle de Slagpennen hebben haare Tip- pen en Grondftukken. van eene donkere Kleur; terwyl de inwaard{e Baarden der lang- fte Slagpennen in ‘ct midden geel zyn, en die der kortere, naaft aan het Lighaam, rood, De Pooten, Voeten en Klaauwen, die in maakzel en plaatzing met de an- deren van dit Geflagt overeenkomen; zyn donker of zwartachtig. De opgezette Huid van deezen Vogel, täamelyk wel geconferveerd; dien ik thans in myne Handen heb, was gekogt in een Por(elein-Winkel te Londen, waar van de Patroon my verhaalde, dat dezelve met een van onze Ooftindifche Schepen overgebragt ware. Het is een Soort van Parkiet, niet minder {choon dan eenige; die ik immer heb gezien, en, zo ik geloove; door niemand tot nog toe in Af beel- ding gebragt of befchreeven. SSSISICSSSISISSISIS\SISISIS SSS SSS SISSI SISSI SESSIES. PL ACAD VEE | De Roozekleurig gekapte Ring-Parkiet (18). Dit is een Vogel van eene zonderlinge fchoonheid. De Af beelding vertoont hem omtrent Levensgrootte of een weinig kleiner, zo ’er-verfchil in plaats heeft. De Bovenkaak des Beks is van een Zeem-Kleur, aan de Punt haakig en aan de zyden gehoekt: de Onderkaak donker of zwartachtig. Het bovenfte des Beks is gedekt met een {mal {trookje van donker Wasch, waar in de Neusgaten {taan. De- Kop is voorwaards, en rondom de Oogen, van eene roodachtige of Roozekleur, welke naar agteren verfmelt in ’ Hemelsblaauw. De Veertjes onder den Bek zyn ongevaar een Duimbreed zwart, en van daar loopt wederzyds een zwarte ftreep ag- terwaards; die een foort van Ring of Halsband formeert, fcheidende den Kop van het Lighaam, dat, zo wel als de Wieken, geheel groen is, donkerer aan de bo- venzyde, van onderen lichter en naar °% Geele trekkende. Op de Wiek zyn eeni- gen van de kleinfte Dekveders van eene dof roode Kleur, maakende een roode Vlak, De binnenfte Dekveders der Wieken zyn bleek geelachtig groen, en de binnenzyden der Slagpennen donker, die eenigen der uitwaardfe Baarden helder geelachtig groen hebben. De Staart is famengefteld uit Hemelschblaauwe V ederen, die puntig uitloopen en waar van de middelften taamelyk lang zyn, verkortende de anderen allengs naar de zyden. Van onderen is de Staart donker geel. De Pooten 5 Voeten en Klaauwen, zyn Aschgraauw , en de Vingers {taan gelyk in anderen van het Geflagt der Pappegaaijen. het. Deeze fierlyke Vogel was, opgezet en op een Stokje zittende, van Bengalen in Ooftindie gezonden aan wylen den Heer DANDRIDGE, in Moorfields te Londen, die (18) Plittacus minor torquatus Capite rofeo. Enw. dv. V. p. 47. T. 233. | EN ZELDZAAME VOGELEN: 19 die hem aan my leênde om ’er een Aftekening- van te- maaken. De Indiaanen noe- men hem Fridytutah. Arin hadt, in zyne Hiflorie der J'ogelen, Vol. UI. p. 14; reeds een Afbeelding gegeven van dit eigenfte Voorwerp; maar zynebefchryving met den Vogel vergelykende, oordeelde ik die beiden eenigzins te kunnen verbete- ren. Hy hadt verzuimd gewag te maaken van de roode Vlakken op de Wieken, en de bovenzyde van de Staart Grasgroen geheten , daar dezelve weezentlyk blaauw is, hebbende maar eene boven verbeelding kleine kleuring van Groen by de Wortels der Vederen. Hy zegt, dat de Staart beftaat uit vier Pennen: *t welk tegen de natuur is van alle Vogelen, die ik ooit gezien héb. Geen Vogel heeft ’er minder dan tien, en, naar ik geloove, geen van het Pappegaaijen-Geflagt minder dan twaalf; maar de Staart was in deeze wat onvolmaakt,en, de Vogel in Glas beflooten zynde , kon de Heer ArBiN de Veders niet van elkander fcheiden , om dezelven te tellen. Ik had de vryheid, om de Glazen Kas te openen; ten einde hem naauwkeuriger te kunnen onderzoeken. Hy was, geloof ik , ons onbekend, voor dat Arin ’er de Afbeelding en befchryving van aan ’ licht gegeven hadt. Bains Bg KIA | De Eoyptifche Springmuis (19). _ De Plaat vertoont dit Dier in zyne Natuurlyke grootte. Deszelfs gedaante; in ‘t algemeen, is als die vaneen Rot, uitgenomen dat de Neus en de Voorpooten korter en de Agterpooten veel langer zyn. De Kop gelykt veel naar dien vaneen Konyn, maar de Ooren zyn korter en de Oogen puilen zeer veel buiten den Kop uit. De Neus is kaal en Vleeschkleurig ; de Tanden hebben veel overeenkomft met die der Konynen. De Huid is, op den Kop en langs de Rug; gedekt met bruinachtig Haair, van Kleur als dat der Wilde „Konynen: De onderzyde van den Kop, de Keel, Buik en de binnenzyden der Dyën; zyn met wit Haair bekleed. Aan het laagfte van‘de Rug is een Halve Maan, uit zwart Haair beftaande, waar van de Hoornen zydewaards naar den Kop gekeerd zyn. De Voorpooten hebben vier Vingers met Klaauwen en een ftompje vaneen Vinger zonder Klaauw. Zy Zyn Haairloos, zo wel als die der agterfte Poo- ten, en Vleeschkleurig. Gemeenlyk verbergt het Diertje zyne Voorpooten in zyn Vagt, zo dat het alleenlyk twee Agterpooten fchynt te hebben; flegts met drie Vingeren, en deeze zyn tot boven de Kniejen kaal, zo dat zy zig als de Pooten van de Vogels, die men Steltloopers noemt, vertoonen. De voortgang is huppe- lende, *t welk het zeer vlug kan doen, drie of vier Voeten wegs afleggende in één fprong. De Staart is lang, en van Kleurals de Rug, uitgenomen naar * End toe , alwaar dezelve zwart en Kwaftig ruig word, hebbende den tip wit. Zyne Voorpooten raaken nooit den Grond, maar hy houdt ’er zyn Voedzel mede, ge- lykerwys een Ínkhoorn. ÁLDROVANDUS heeft een taamelyk goede Afbeelding gegeven van dit Schep- zel, % welk van hem het Indifebe Konyn of Haas genoemd wordt. Men vindt het in Egypte en aan de Barbaryfche Kuft, MoNconvy tytelt het de Berg-Slaapmuis (*). Het IS (19) Mus Agyptiacus, Pedibus pofticís longis(imis, Caudâ elongatâ, Gerbua diëtus. Epw. 4v. V. p. 18. T. 219. Mus Jaculus Pedibus pofticis. longiffimis, Caudà extrema villosâ, Hasserg. tin. 198. AC. Stokh. 1752. p. 123. T. 4, f, 1. Cuniculus minor Caudatus Dauricus. Mus Petrop, I, p. 344. N. 123. Lepus Indi- cus Utiasdiëtus. Arpr. Osvadr. 395. Jerbua. Sraw, rin, 218, 249. Gerbo. Lr Brun Jin, 237. T. ero. Mus Jaculas, Lin. Sy/7. Nat. XIL Gen. 24. Sp. 20. Sy/t Syt. Nat. X. Gen. 26. Sp. 15, Springer, Nat. Hijt, IL, D.Il. Sruk;bl, 488. PLXX. Fig. 2, (*) Voyage d'Egypte: Ed. Germ, p. 288, Monconys Reizen. EE 2 0 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE is inde Brittannifche Schatkamer van den Romein Hamvy, afgebeeld en befchreë: ven onder den naam van Jerbua (*). Ook vindt men de Afbeelding by pe BRUIN; die het Gerbo noemt in deszelfs Levantfche Reizen (}). Dit Dier behoorde aan Mr. ScarrLET; Glazen Slyper, by St. Anne Kerk, in Weftmunfter, die my vryheid gaf om er een Afbeelding van te maaken. Mr, Brew, Bibliothekaris van het Kollegie der Inner Temple, hadt ’er ook voor eenigen tyd een gehâd, dat hy my opgezet ter onderzoeking leende. Men zegt dat dit Dier maar ééne Opening of Leg van onderen heeft, gelykerwys de Vogelen;, doch zulks kan ik niet verzekeren, alzo ik het leevende Dier niet genoegzaam behande: len kon, *t welk byten wilde wanneer men het vaft hield, Het fcheen my, anders; een zeer zagtzinnig Schepzel te zyn, *t welk op dergelyke manier aaft als de Kony- nen en Haazen, eetende Graan en verfcheiderley Kruiden. Het is fchuuwer, en blyft meer in zyn Hokje over dag , dan in het fchemeren van den Avond, wanneer het te voorfchyn komt en onbefchroomder door de Kamer huppelt, waar men het houdt. Dit doet my denken, dat het een Dier zy; % welk van Natuur de duifter= nis tot zyne bedryven verkieft. Het heeft, zo ik meen, twee of drie Jaaren by Mr. ScarreT geleefd, eer het ftierf. Zyn Bont was zeer zagt, en de Huid uitermaate dun. Doktor Saw noemt dit Dier Perboa of Yerboa. Men vindt ‘er een omftandig Bericht vaf in zyne Reizen naar Barbarie en de Levant (9). Hy fchynt daar in mis te hebben, dat hy alleenlyk drie Vingers aan de Voorpooten en vier aan de Agterpooten geeft, waar van ik het tegendeel heb bevonden. De Spoo- ren of kleine Vingers aan de Agterpooten kon ik niet ontdekken in ’t een of andere der twee Voorwerpen , welke ik onderzogt heb, fchoon ik veel moeite daar toe aanwendde. Hy zegt, dat deeze Springmuizen aan de Kuft van Barbarie gemeen zyn, en in holen onder den Grond neftelen. SISSI SSSSSSSËESSSSEËS ESSE ESS SSESISS EES Part! ANA RE De kleine Mieèren-Eeter (20). De Afbeelding vertoont denzelven weinig kleiner dan Natuurlyk ;älzo hy ongevaat de grootte van een Engelsch Inkhoorntje heeft. De origineele Tekening van deeze Plaat was naar * Leven gemaakt. Het Diertje is bekleed met eeh dikke Vagt van zagt Haair, glanzig als Zyde, en op de Rüg een weinig gekruld of gegolfd. Het heeft een donkere Streep, die langs de Rug van de Nek tot aan het begin van de Staart loopt, én langs den Buik een andere, die wat breeder is , aan de eerfte evenwydig. Het Haair van den Kop, het Lighaam en de Staart, is licht roodachtig bruin: dat van de Pooten en het dikfte der Staart, trekt naar Aschgraauw. Zyn Haair is overal, zelfs tot aan de Klaauwen toe, hagenoeg van de zelfde langte. De binnenzyde van de Staart, naar de Punt toe, is Haairloos, en fchynt Natuurlyk naar beneden om te krullen: % welk my doet denken, dat het zig met de Staart kan ophangen aan de Takken van Boomen. Het zonderlingfte in dit Dier is, dat het niet meer dan twee Klaauwen aan ieder Voorpoot of Hand, (gelyk fomtnigen die noemen,) heeft. De Vingers of Too- nen, uit welken deeze Klaauwen fpruiten, hebben geen kennelyke verdeeling. De | bui- (®) Teforo Britanico, delineaté €} deftritte da Nico- (20) Myrmecophaga ininor. Ebw. 4v. V. p. 20. la Francefco Hamy, Romano. Vol. IL p. 124, 125. T.,22o, Tamandua aut. Coati Americana alb. SEB. Kab; (tT) Kap. 78. Pl. oro. Ip. 6o. T. 37. f£. 3. Myrmecophaga didaëtyla. Linn. ($) Zie de oirfprongelyke Eng. Uitgaave, p. 248, Sy/?. Nat. XII. Gen. 8.Sp. 1. Sjff. Nat. X.- Gen. 8. . | 24 Sp. 1. Nat, Hift. 1, D.I, Sruk, p. 487. Pl, X.f, 1. EN ZELDZAAME VOGELEN, at buitchfte Klaauw, aan ieder Hand; is aanmerkelyk groot, en de binnenfte, met de- zelve te vergelyken, zeer klein. De Agtervoeten hebben ieder vier Klaauwen, welke nagenoeg van egaale grootte zyn. , Omtrent de Voeten zo wel als de Handen is ° aanmerkelyk, dat zy niets hebben *t welk naar een Duim gelykt, als veele Viervoetige Dieren, maar in plaats van dien dikke Beltachtige Knobbels des Hielen, tusfchen welken en de Klaauwen de Voeten hol zyn: waar door het in ftaat is om dunne Takjes van Boomen te vatten of aan te grypen. De Ooren zyn klein en rond, vertoonende zig naauwlyks boven hect Haair: de Agterpooten langer dan de Voorpooten. De Tekening was gemaakt naar een opgevulde Huid van dit Diertje , wel geconfen- veerd, die zig in bezitting bevondt van zyne Excellentie den Graaf PERRON, Am- basfadeur van den Koning van Sardinie, welke verftaan hade, dat het van de Spaan: fche Kuft in Amerika was gekomen. Een ander dergelyk Diertje , in Spiritus be- waard; kogt ik by kommisfie voor wylen Sir HaNs SLOANE, uit de Verzameling van wylen den Hertog van Richmond, in welker Catalogus het een Soort van Lui- aard genoemd was. Dit zal in het Brittannisch Kabinet blyven, alwaar het onder- zogt kan worden door de Liefhebbers der Natuur. Door behulp van deeze twee is hier een volmaakter Afbeelding aan % licht gebragt, dan van een derzelven alleen zou hebben kunnen gefchieden: want het eerfte was alleenlyk een opgezette Huid, en het andere digt beflooten in de Flesch met Liqueur, welke ik geen permisfie had te openen. Dus kon ik den Bek niet onderzoeken , die volgens LiNNzus Tandeloos is, Men zie zyn Sytema Nature Lips. 1748. p. 8. Ord. 3. AGRIz, Dentes null, Lingua longisfina Cylindrica. Gen. 15. MyrMECOPHAGA. Corpus pi- lofum, Anres fubrotunde. Zyne Tweede Soort fChynt my te zyn het hier afge- beelde en befchreevene Dier. 2. MyYRMECOPHAGA. Manibus didaêlylis, Plantis tetra- dactylis: # welk men vertaalen kan MrEREN-EreTER (een Geflagt van den Rang der Weld- Dieren , waar van LinNmus deeze zyne Tweede Soort maakt,) met tweé- vingerige Handen en viervingerige Voeten (*). Van dit Dier vind ik geen Afbeelding of eenig Bericht, meer dan LiNNzus daar van, als gemeld is, gegeven heeft, dat byna maar een enkele benaaming is: zo dat deeze Afbeelding, naar ik geloove; de eerfte ís, welke daar van het licht gezien heeft ({). BEEN EERE EE be EE nnn enn da eht tant P A A TE XXL De groene Parkiet met geele Wangen (ai). De hier afgebeelde Vogel is van Natuurlyke grootte, zynde van dat flag, die een lange en puntige Staart hebben. Het was een vlugge levendige Vogel, die veel kakelde, doch weinig verftaanbaare Woorden uitbragt. … _ De Bek is Aschgraauw, aanmerkelyk haakig en gehoekt of gegolfd aan de kan- ten. Het Wasch, daar de Neusgaten in ftaan, heeft die zelfde Kleur. De Oog- kring is Oranje, en is omringd door een ftrookje van een kaale witte Huid. Het Grondítuk van den Bek, en de zyden des Kops rondom de Oogen;, zyn gedekt met _(&) [Ikvolg de Woorden van den'Heer Epwarps, In (21) Plittacuë minor Fronte luteâ, Epw. dv. V. p. volgende Uitgaaven van het Samenftel der Natuur heeft 49. T. 234. Pfittacus minor viridis Cândâ longà & de Ridder de Mieren-Eeters verplaatft, en deeze is de _Malis croceis. FriscH. 4v. IV. T. 54. Pfittacus perti- Eerfte Soort geworden: zie myne Natuurlyke Hiftorie, nax. Linn. Sy/?. Nat. XII, Gen. 45. Sp. 15. Sy/f. Nat, als boven. ] pr X. Gen. 44. Sp. ro. Geel-Wang Parkiet. Nar, Hij, I, _(f) [Indien de door Linneus aangehaalde dezelfde D. IV. Srum, bladz. 246. is,zo vondt men ’er reeds de Afbeelding van by Seaa. ] WI Deel, RE 92 VERZAMELING ván UITHEEMSCHE geele of Oranjekleurige Vederen, die nader naär den Bek toe rooder, en lichter geel zyn. hoe zy verder agtetwaards flaan. “Het bovenfte van den Kop; de Nek; Rug, Wieken, Stuït'én Sraárt, zyn altemaal van een hooge Grasgroene „Kleur, ‘uitgenomen de grootíte Slagpennen en eenigen van derzelver Dekvederen,, die aan de uitwaardfe Baarden tet blaauw gerand zyn. Het voorfte van den Hals, de Borft; Buik, Dyën en Dekwêders onder aan de Staart, zyn lichter of geeler groen, en het onderfte van den Buik geheelenal geel. De binnenzyden der Slagpennen en de on- derzyde van de Staart, zyn donker groenachtig van Kleur, De Pooten en Voeten zyn van figuur als gewoonlyk en Aschgraauw. — | | Deeze Vogel was in eigendom van de eerfte. Gemaalin vän den Hoogedeleni Heer, RoserT WALPOLE, die naderhand Graaf van Orford wierd. Haar Edelé onderrichte-my; ‘hoe dezelve was overgebragt uit de Weftindiën , waar van ik na- derhand ben verzekerd geworden, door zes of meer van even die zelfde Soort in een Koüw by elkander te zier „ten huize van den Hoogedelen Heer CrarrEs War GER; tóeù Eerften Lord van de Admiraaliteit; wiens Vrouw my vertelde; dat de- zelven uiet de Weftitidiën- kwamen. Ik kan geen befchryving van eenige Soort van Pappegaay met deeze overeenkomftig vinden : des ik befluit; dat het een nog niet' befchreeven zy; | | | | | coossssssssssrssssssssrsssssrstessssEsn Perle A SAT ae De Goudkruinige Parkiet (22) Deeze, die de grootfte Afbeelding op de Plaat uitmaakt; is máäar een weirig kleiner-dan Levensgroôtte getekend; zynde deeze Vogel even zo groot of liever ruin zo groot, als een Merel. … | | ek ‚De-Bek is-zwart; de Bovenkaak haakig aan haat Punt en heeft hoeken dan de zy- den, met een {mal ftrookje van blaauwachtig. Vleeschkleur Wasch rondom het Grondftuk „ waar in de Neusgaten geplaatft zyn. Het Oog ftaat in een plek vari kaale Huid, van even de zelfde Kleur. De Oogkringen, zo wel als een plek van Vederen , zig. van het opperfte des Beks uitftrekkende totaan bet midden van de Kruin des Hoofds; zyn van een heldere Oranjekleur. Het overige van den Kop, de Nek, Rug, de bovenzyden van de Wieken ern Staart, zyn van een hooge donket groene Kleur. De Keel is geelachtig groen met een roodachtig bruinen Glans. De Borft, Buik, de Zyden onder-de Wieken, de Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn licht geelachtig groen. Eenige weinigen der Slagpennen, tusfchen de langftenen kortften, naaft aan het Lighaam, zyn uitwaards blaauw. Zulken van de eerftesry der Dekvederen, als op deeze blaauwe Slagpennen vallen, zyn ook blaauw ‚ maakende het een en andere een bladuwe baar langs de Wiek neder. Haar binnenzyden, en de onderzyden van de Staart, zyn vuil geelachtig groen, of van Kleur “als gepekelde Olyven:' de Pooten en Voeten van eene roodachtige Vleeschkleur, van figuur‘en plaatzing gelyk in anderen van dit Geflagt: de Klaau- wen donker: kl berde ed TANN | | … Deeze Vogel behoorde, toen hy in Leven was, aan een jonge Juffrouw, Dogter van wylen Doktor JuRIN , die als. Prefident van het Kollegie der Geneeskundigen, te Londen, in’t jaar-17 go ftierf. Men berigtte my dat dezelve van Lisfabon was gekomen; en oniderfteld werdt een Ínboorling te zyn van Brafil. Hy hadt in Engeland veertien Jaaren geleefd, Geduurende de'eerfte drië of vier Jaaren na zyne aankomft, leid’ (22) Plittacus minor Vertice Aureo. Edw. 4v. V. p. so. T. 235. ens BELDZAAME-VOGELEN 2 hy vyf of zes kleine witte Eytjesy waar uit blykty dat het cen Wyfje ware, en ik denk, dat het wel. de gade van den laat{t befchreevenen kon zyn: alzo de overeenì- komft van die beiden zeer aanmerkelyk is, | De Groen- en blaûtwe Mosch-Parkiet (5. De kleinfte Afbeelding op de Plaat vertoont deezë, in Natuurlyke grootte, zo näauwkeurig als ik het treffen kon. oraal | | _ De Beken het Wasch, daar:de Neusgaten in geplaatft Zyn, hebben eene Goud- kleur. De Bovenkaak is Haakig, ‘aan de kanten gegolfd. * Het Vel rondom de Oo- gen, de Pooten; “Voeten en Klaautwen, 'zyn"ällen van eene Goud- of Oranje-Kleur. De figuur van den Beken de Voeren töont', dat‘dit Vogeltje hoe klein ook zynde; van het Pappegaaijen:Geflagt is. De Kop, Nek, Rug, en de geheele onderzyde, hebben eene hooge Grasgroene Kleur. De Wieken zyn ook groen, uitgenomen de eerfte ry der Dekvederen'boven de Slagpennen, die fierlyk hoog blaauw zyn, en de buitenfte randen van dezelven licht geelachtig groen. Het laagte van de Rug en de Dekveders aan de boven zyde van de Staart, zyn Hemelschblaauw: de bin. nenzyden der Wieken van eene groen'âchtige Áschkleur; hebbende eenige weinige fchoon blaauwe Vederen gemengd onder de kleinere Dekvederenù, rondom het Ge- wricht vän-de Wiek. „De Staart is groen; ‘aan de bovenzyde fterker en flaauwer aan -de onderzyde. henk | 54 pre | Dit Parkierje was ; in % jaar 1753, in bezitting van Mr. Jorn Mirran, Boek- andelaar, haby het Admiraaliteits-Kantoor. Het woog, toen het uit de Wyn- geeft genomen was en gedroogd, flegts drie Vierendeel Loots, ordinair Gewigt. De Heer MirraN was zo beleefd; van my dit en eenige andere Vogeltjes mede haar-Huis te laaten neemen, om dezelven af te tekenen. Hy verhaalde my, dat deeze kleine Parkiet gekogt ware uit het Kabinet van wylen den Hertog van Rich- mond, doch daar was geen bericht te krygen, uit welk Land dezelve af komftig ware, essnessessssssssssessssrssSssssssssSEss PLA Á TP AKE De Olypbant (23; …— ‚ De Olyphant wordt gezegd het grootfte-te zyn van alle Viervoetige Land-Dieren: hoewel het leevende. Voorwerp ;-naar %-welke' deeze. Aftekening, maar weinige Jaaren geleden, in Londen gemaakt werdt; niet meer- hoogte ‘had dan een ge- meene Koe. | | | _ De Kop; koewel groot; is het niet naar de grootte des Lighaams te rekenen. Dewyl dit een Jonge was, zo hadt'hy“geene Tanden, welken ik ’er derhalve byge- daan heb om de Afbeelding te voltooijen. Het Voorhoofd is zeer verheven en bultig: de Ooren-zyn naar evenredigheid van den Kop groot en hangen nederwaards: de Oogen zyn klein: de Snuit-of Tromp is lang, verdunnende allengs van den Kop naar het End toe, dat plat is en aldaar twee Openingen of Neusgaten heeft. Het Dier kan zyne Tromp naar believen verkorten of verlangen; alzo dezelve vol Kreu- kels-of. Ringen is „die ‘erin’ rondevals ingefneeden zyn; hebbende de onderzyde eeni= „(*) Pûttacus minimus. viridi cteraleoque-varitis.Ebw. Onadr: 131: Seb: Kah. 1, D, Pl, II. £. 1. Brass. Quadr, Ao. Vepe 51,T. 235. Plttacula-Brafilienfis. Brrss, 45: Elephantus: Geen. Quadr. 377. ALDR. Quadr. Libr. Av. IV, p: 384, Plittacus Paflerinus. Linn. Syyl. Nat. IT. o, Jorwsr. Ovadr. zo. T. 7, 8,9. Llephas mae XII, Gen. 45.Sp, 47. Syft, Nat, X. Gen: 44--Sp. 37: _ximus: “LiNN. Syft. Nat. XII. Gen, 5. Sp. 1. Sy? Nat. Nat. Hift;1. D. IV, Styx; bladz. 270, «7: X. Gens. Sp. 1. Nat, Hit. LD, L Stur, Bladz, 419. (23) Elephas. Epw, 4. Vp. 22, T.-22r, Raja F3 D4 VERZAMELING van UITHEEMSC HE eenigermaate plat en de bovenzyde rond, Ook het allerkleinfte ding kan het van den Grond opraapen met zyne Tromp, door middel van een klein Puntje , dat het daar om kan draaijen. Terwyl ik in zyne Stal was om ‘er de Schets van té maaken, zogt het naar Appelen in myne Zakken, lichtende met zyne Tromp de Kleppen zeer vaardig op, en dan dezelve nederwaards daar in fteekende, Het Lyf is rond endik: de Rug verheft zig ronder en meer uitpuilende dan in de Varkens of eenig ander Viervoetig Dier, my bekend, Het geheele Schepzel is naar zyne hoogte kort, maar de Pooten zyn taamelyk lang ; de Voeten rond, en niet veel bréeder dan de Pooten. Ieder Voet heeft vyf platte Hoornige Verhevenheden, wel: ke de Enden fchynen te zyn der Toonen , hoewel zig uitwendig geen fcheiding openbaart. Men zou het veeleer Stompvoetig mogen noemen, hoewel het Geraam- te van den Olyphant, door de Koninglyke Akademie van Pärys in. Afbeelding ges bragt, vyf afgezonderde Toonen aan ieder Voet of Poot vertoont. Zie de Memoriert van de Akademie der Weetenfchappen, Tom. III. Parc, III p.g1; alwaar Gy vin- den zult zes Plaaten van den Olyphant en deszelfs deelen. De Staart gelykt naar die van een Varken. De Huid {cheen zeer dik, Hoornachtig en ruuw te zyn, met veele verheffingen en laagtens, hangende, op veele plaat{en van het Lighaam en de Leden, los met kreuken; gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt. Over *t geheel hadt dit Dier een donker bruine Kleur, zynde dunnetjes over: {preid met korte zwarte Haairen. De Liefhebbers kunnen deszelfs Ontleedkundige Hiftorie nagaan in een klein Werkje, genaamd Ontleedkundig Berigt aangaande den Olyphant, die by toeval, in 't jaar 1631, te Dublin verbrandde; zynde een Brief aan den Prefident van de Koninglyke Societeit, door den Heer A, Morineux Dok- tor van Trinity-Kollegie by Dublin, te Londen gedrukt in °% jaar 1682. Men kan dit Werkje vinden in de Bibliotheek van het Kollegie der Geneeskundigen te Lon: den (5). | p }. de heeft, in zyne Hiftorie van Ethiopie of Abysfinie, (bladz. 544 55. vande Engelfche Vertaaling,) een lang Verhaal gegeven van de manier op wels ke de Olyphanten aazen (°t welk geheel op Plantgewasfen is, ) benevens het nadeel en de verwoefting, welke zy hier door maaken in de Plantagiën der Inboorlingen. Hy zegt, dat de Mannetjes alleën die lange Tanden hebben in de Opperkaak. Uit de meefte Reisbefchryvingen naar de Kuften van Afrika en Indie, kan men ook Bes rigten aangaande de Olyphanten bekomen. J. T. Krein heeft, in zyn Werk over de Wiervoetige Dieren, dat te Leipzig in % jaar 1751 aan ’ licht gegeven is, p. 36 tot 38 van den Olyphant gehandeld, doch geen Afbeelding daar van gegeven. JoHN- sTON heeft ’er verfcheidene in zyn Werk gevoegd , die zeer goed zyn. kene befchry= ving van deszelfs Gebeente en Natuurlyke Hiftorie, met een Afbeelding, vindt men inde Phil. Transattiën, Nomm. 326 (f). | De Rhinoceros (9): _ Men rekent dit gemeenlyk het naaft in grootte aan den Olyphant komende Viers voetig Dier te zyn. Deszelfs hoogte tot aan den Schouder, in de Loodlyn geme- ten, (*) [De Heer Linneus zal dit op 't Oog hebber, wanneer zyn Ed.; by de algemeene befchryving van derì Olyphant, Sy/t. Nar. loc. cit, zegt. Andtome in Bi- bliotheca Medica, Dublin 1ó8r. De vermaarde Hoog- leeraar P, Camrer heeft onlangs, in de Waderlandf/che Letter-oefeningen „ verfcheide Ontleedkundige Waar- neemingen op eenen Jongen Olyphant, welken zyn Wel Ed. in de voorgaande Winter, uit de Stadhouderlyke Menagerie ‚dood bekomen hadt „tot opheldering en ver= etering van het gene dienaangaande door de Autheus ren gezegd was, aan ’t licht gegeven. J G) [Geheel omftandig heb ik het gene den Oly- phant betreft befchreeven, in myne Natuurlyke Hiftos rie, als boven. Gedagte Hoogleeraar P. Caurer zal eenige nieuwe Afbeeldingen van een Jongen Olyphant uitgeeven, om die der Ouden te verbeteren. ] ($) Rhinoceros, Eow. 4v. V. p, 24. T. 22r, Gsn. Quadr. 842. Arprov. Bifule. 878. Jornst. Quadr. 98. T. 38. Bont. Jav. so. T. 51. BERGEN Orat, 1746. T. r. Raj. Quadr. 122. Rhinoceros unicornis, Linn. S/%. Nat. XII, Gen. 36. Sp. zr. Syft. Nat, X. Gen. 22. Sp.- 1e Nat. Hift. ID. IL, Stuk. bl, 327. | EN ZELDZAAME VOGELEN. ay Ten, was ongevaar vyf Voeten agt Duimen’, volgens myn eigen, langte , welke: het maar twee Duimen overtrof, Het is vry lang naar zyne hoogte, hebbende, naar % berigt.van den Eigenaar, meer ‚dan veertien Voeten langte van de Neus tot aan ‘het end der. Staart, wanneer die volkomen werdt uitgerekt. \ De Kop is van een lang maakzel, hebbende eene holte tusfchen het Voorhoofd en de Hoorn; welke voortkomt-uit het bovenfte deel van de Snuit, alwaar geen ander bekend Dier een Hoorn heeft, . De Snuit fchynt gevormd te zyn om de Aarde op te wroeten, tot.aazing op de Wortels van Planten; want dezelve is zeer buigzaam, en loopt in een Punt uit, welke het Dier, opwaards, nederwaards en zydewaards, kan draaijen; zynde de.Neusgaten ter wederzyden daar van geplaatft. De onderfte Lip is byna vierkant, platächtig van vooren, met de twee hoeken zig aan de zyden vertoonende, van eene leevendige Vleeschkleur,. De Oogen zyn klein, redelyk voorwaards aan ieder zyde vän den Kop geplaatft. Hy heeft groote Ooren , die regtoverend op °tbovenfte van den Kop ftaan. Het geheele Dier is gedekt met een zeer dikke, ruuwe, barftige Huid, Aschgraauw van Kleur, hebbende Plooijen en Kreuken op alle de plaatfen daar zulks noodig, was, voor de beweeging van het Dier, en vallende agterwâards over malkander; gelyk de Afbeelding beter uitdrukt dan ik met Woorden zou kunnen doen. FIK | on Er Ik tekende dit naar een Wyfje, dat zig, in jaar 1752,te Londen bevondt; doch ‘kon geene verhevene Knobbels over de Huid van het geheele Lighaam ontdekken; die op een regelmaatige manier, geplaatft waren; gelyk in eenige onlangfe Afbeel- dingen is vertoond. Het Vel kwam my flegts zeer ruuw en barftig voor, uitgeno- men àan de zyden van het Agterkwartier, welke de geheele zwaarte van het Lig- haam draagen als het Dièr gaat nederleggen ; want daar waren deeze verhevene Knob- bels op de Huid zeer groot. De Staart hadt eenige weinige zwarte Haairen aan het End: de Ooren, ook, hadden eenige dun verfpreide Haaïren op zig: in andere dee- len des Lighaams vond ik geen teken van Haair,. De Rug is hol en de Buik zakt naar beneden: de Pooten zyn kort en dik naar evénredigheid. De Voeten Zyn van agteren tod met Hoeven voorwaards, welke in drieën zyn verdeeld, door twee in- Ínydingen, aan ieder Voet: maar zy hebben die kleine Hoefjes niet aan ’ agterfte van den Voet, welke men vindt in de Ruünders, Harten, Schaapen, enz. De Hoorn wás in dit Dier maär klein; zynde hetzelve op ver haa nog hiet gekomen tot zy= ne volle groote, Le £ | Daar komen fomtyds Rhinoceroslên voor, die op den Snuit eet dubbelen Hoorn; of twee Hoornen agter elkander hebber: doch of ’er zulk eën Ras zy , dan of dee- ze Voortbrengzelen toevallige Speelingen Zyn van de Natuur, kan ik niet bepaa- len. (Men kan een Medaille, mét den dubbel-Hoornigen Rhinoceros daar op ge- flagen „ inde Phil. Tranfatt. N. 490; als ook den dubbelen Hoorn zelf vinden in het Kabinet van SLOANE, en een anderen in de Verzameling van wylen Doktor Mera.) In de Poil. Tran/aét. Vor. XLIL;, N. 523 heeft men drie Gezigten van dit Beelt, benevens een Plaat vân eenige afgezonderde deelen , naauwkeurig be- fchreeveri door |. PARsONs, Lid der Koninglyke Societeit en van het Kollegie det Geneeskundigen te Londeri, Krein handelt, in zyn Werk over de Wiervoeti- ge Dieren, van pag. 26 tot 34, over dén Rhinoceros, en geeft drie keurlyke AG beeldingen van eén dubbelen Hoorn, Ik heb thans voor my leggen de Afbeelding van zulk een Dier, gemaakt door gen Heer, die een Officier was aan boord van de Shaftsbury , een Ooftindifche Kompaägnie Schip, onder Kapitein MAT TuEw- Boo: KEY; in den jaare 1737: welke Afbeelding zeeft naby met de myne ftrookt, Het ftierf op den Overtogt van Indie naat Engeland. De aantekening van dien Heer; onder de Afbeelding , is als volgt. „ De hoogte van de Rug was omtrent zeven „ Voeten boven den Grond. In Kleur geleek het naar een Varken dat begint te ‚„ droogen, nadat het zig in de Drek heeft gewenteld. Drie Hoornige Hoeven Wil Deel, G | heeft 26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE „ heeft het Dier aan ieder Voet. ‚De Plooijen van de Huid vallen agtërwaards’ ovet » elkander, ‘en in deeze Plooijen hùuisveften Duizendbeenen, Scorpioenen, kleine „> Slangetjes-en ander Ongediert. Het was nog geen drie Jaaren oud, toen het af » getekend werdt, De Schaft, gefpannen zynde, fpreidt aan hiet end gelyk een > Franfche Lelie ® Lh ak Han | _De Schaft heb ik, in een hoek van de Plaat, naar de Tekening van: gedagten Heer, ín Afbeelding gebragt. Alzo deeze Tekening my door de Handen van Doktor R. Tyson toegekomen was, had ik geen gelegenheid om ‘dien Heer te vraagen, of hy zodanige befchadigende Infekten had waargenomen in de Plooijen Van de Huid re leggen; dan of dit Berigt van de Indiaanen overgenomen ware. Ik moet bekennen, dat het my zeer vreemd voorkomt. Iù T. AsrTHreys Zérza- meling van Reisen, enz. in Quarto, Lond. 1745, kan men den Olyphant en Rhi- noceros ‚ beiden, breedvoerig befchreeven vinden. ( Zie’ Regifter aan * end van IV. Deel.) Oude Autheuren hebben onderfteld, dat ‘er eene groote vyandfchap tusfchen deeze Dieren plaats hebbe, en gezegd, dat zy zelden elkander ontmoeten zonder te vegten. Zie de Werken van St. AmBRrosrus, Paris 1530, pag. 51; alwaar men een Print enz. van derzelver Gevegten vindt, welke daar over nage: zien kan worden: | socssrSSESsteeessescsssstessssesESsSsSs SE P L A A T XXIV, The Crttbe Act zerenptol Ds saÂhed De Kleine rood gewiekte Parkiet (24) Deeze Vogel, hierin zyne Natuurlyke grootte voorgefteld, is aaïnmerkelyk als de kleinfte zynde van de lang geftaarte Pappegaaijen, welken ik tot nog toe heb ge: zien. De Bek komt veel met dien van anderen overeen. zynde van een lichte Vleeschkleur.- De Oogkring is zeer donker Hazelnoot, zo dat hy zig byna zwart vertoont: terwyl de. Pappegaaijen dien gemeenlyk Goudkleurig of geel hebben. Het Oog is in een Plek kaale Huid van witachtige Kleur geplaat{t. Digt onder den Bek bevindt zig eén kleine Vlak van fierlyk fcharlakenroode Vederen. Het overige van den Kop en Hals is, zo wel als de Rug, Stuiten Staart, van eene hoog Grasgroe= ne Kleur. De gröotfte Slagpennen zyn donker groen; en alle de Dekveders def Wieken roodachtig , uitgenomen de kleine Veertjes aan derzelver Randen , die groen zyn. De Borft, Buik, Dyên en Dekveders onder aan de Staart, zyn lich- ter groen, meer naar geel trekkende, dan die aan de bovenzyde. van den Vogel. De Pooten en Voeten zyn van een lichte Vleeschkleur: de Vingeren eveneens geplaatft als in andere Pappegaaijen. ; el: In % Jaar 1733 behoorde deeze Parkiet in eigendom aan mynen goedgunftigen Pá- troon, wylen Sir HANs SLCANE, Baronet, ten wiens Huize, in Londen, ik den: gelven voor hem aftekende , en met zyn verlof ‘er ook een Afbeelding van maakte tot myn eigen gebruik. Ik kan geene befchryving vinden ; welke met deezen Vos gel overeenkomt, en derhalve geloof ik dat dezelve niet befchreeven zy. Il wil echs ter niet volftrekt verzekeren, dat de Autheuren, die over Vogelen gefchreeven heb= ben, nooit een eenigen van de Pappegaaijen , welken ik onderftel set befchreevenen te zyn, hebben gezien: want hunne befchryvingen zyn dikwils niet genoegzaam volkomen, en eene uitlaating van het minfte belang kan misflagen veroirzaaken, wanneer het Onderwerpen zyn die veel naar elkander gelyken. Na 'dat ik den bo- ven gemelden afgetekend had, heb ik een anderen van die zelfde Soort gezien, een Jongman toehoorende, die zeid’-dat hy denzelven uit Ooftindie hadt medegebragt. PLAAT (24) Pfittacus minor Caudâ longisfimâ , viridis & ruber, Edw. 4v. V. p. 53. T. 236. EN ZELDZAAME VOGELEN. 23 wesenssssensssssssssstsrssstbessssss PEA A T XXV. Feb kleine Parkiesje, de Ghineofsbe Mosch gekamd (25). _ De Kleine Roodkoppige Parkiet, die de bovenfte Figuúr op de Plaat vertoont, is hier in haare Natuurlyke grootte afgebeeld. De Staart is kort, en heeft de Ver ders van gelyke langte. Ik heb alleenlyk drie. Soorten van kleine Pappegaaitjes met korte Staarten gezien: want de middelfte Veders van derzelver Staarten zyn doors _ gaans taamelyk lang „en verkorten trapswyze tot aan de buitenfte Veders op de zyden, De Bek is Oranjekleurig, haakig aan de Punt van de Bovènkaak, maar heeft geen hoeken aan de kanten, gelyk gemeen is in de meeftên van het Pappegaaijen- Geflagt. De Neusgaten ftäan niet in een Huid, die zig overhet Grondítuk van de Bovenkaak uieftrekt , maar tusfchen de Veders van het Voorhoofd en den Bek, die in de geheele rondte , zo. wel boven als bereden, omringd is met heldere roode of Scharlakenkleurigë Veertjes, welken het geheele voorfte deel van den Kop; of dat men het Aangezigt zou kunnen noemen , beflaan. De Oogen vertoonen zig geheel zwart, hebbende geene gekoleurde Kringen, gelyk in de meefte Pappegaaijen , en zyn omringd met kaale Plekjes van een lichte Aschkleur. „Het agterfte van den Kop, de Rug en bovenzyden der Wieken; zyn van een fchoon groene Kleur: de Keel, Borft, Buik; en Dekveders onder de Staart, Zyn lichter groen, en meer naar %t geele trekkende, dan die van de bovenzyde. De binnenzyden der Slagpen= nen van de Wieken zyn donker Aschgraauw, zo Wel als derzelver Tippen uit- waards: ‘de kleinfte Dekveders; binnen de Wiek; Zyn zwart en de rand van de Wiek; omtrent het Gewricht; is blaauw. De Stuit ië met Hemelschblaauwe Ve- deren gedekt. De Dekveders aan de bovenzyde van de Staart zyn, zo wel als der= zelver twee middelfte Veders, groen; maar de overige tien, vyf aan ieder zyde;, zyn eerft, by haareri oirfprong of Wortel; groen; dan volgt een dwarfe Baar, van Scharlakenroode Kleur: dan een {maller Streep die zwart is, en de Tippen der Ve- deren, eindelyk, zyn groen. De Dekveders van de Staart, boven en beneden, zyn zó lang, dat de Kleuren der Vederen niet gezien kunten worden; tèn zy men de Staatt een weinig uitfpreide. Zy zyn derhalve in de Afbeelding een weinig kortet gemaakt; om de fchoonheid van de Staaït te vertoonen. De Pooten, Voeten én {laauwen ; waren in deeze van een donkere Kleut, gelyk die van andere Pappe- gaaijen. Het was een Mannetje: inde Wyfjés is de Kop bleeker rood, en de rand van de Wiek; omtrent het Gewricht, geel van Kleur. Ik heb eenigen van deeze , die opgezet Zyù. | | Men brengt deeze Parkietjes van Guinee, aan de Kuft van Afrika, et zy zyn by ons gemeener dan eenige andere Soort van Parkieten. WirrLouersr heeft een lange befchryving van deezen Vogel uit Crusius gegeveri, en zegt, dat het een Inboorling is van Ethiopie. Zie zyne Oprnitbologie, p. 119. BARBOT- geeft in zyne Hiftorie van Guinee; in * Engelsch, p. 220, een Afbeelding en redelyk volkomene befchryving daar van, zeggende, dat het veel fchade doet aan de Koorn- landen. ArgiN heeft die Parkictje in zyne Hijborie der Vogelen, Vol. IIL p. 15, be- fchreeven en afgebeeld, zeggende, zonder eenig gezag, dat het uit Ooftindie af= komftig is. SeBA noemt hetzelve, Vol. ‘p. 4o, de Kleine Parkiet van Amerika, die | met (25) Pûttacus minimus Capite rubro, vulgo Pasfer 387. Pfttacus pullarius. Linn. Sy/t: Nat, XII, Gen. 45. Guineënfis diltus. Eow. /v. V: p. 54. T. 237. f. 1. Sp. 45. Syft. Nat. X. Gen.44. Sp. 35. Guineesch Par. p Pfttacus parvus vitidis ex Indiâ Orientali. Ars, 4v.IIL, kietje. Nat, Hit. I, D. IV. Stur, bladz. 409. T. 15. p. 15. Plttacula Guineënfis. Briss. 4v, IV. p. Gs 3 28 VERZAMELING vaN UITHEEMSCH E fet verfcheide Kleuren is getekend. Anderen geeven Brafil voor zyne Geboorte: plaats-op. De reden van deeze verfchillendheid der Berigten ís, dat deeze Parkiet- jes gemeenlyk overgebragt worden door Schepen, wier laatfte Vertrekplaats is uit de Weftindiën: want, die op Gainee vaafen, Komen zelden regtftreeks van daar terug naar Europa , maar zeilen, ingevolge van hunnen verfoeielyken en onnatùur- lyken Koophándel ín Menfchen, met Laadingen van Negers näar de Amerikaan(che Volkplantingen, alwaar zy die ongelukkige Schepzels verkoopen, even als gecivis lizeerd Volk de Beeften; keerende vervolgeris met hunne {nood verkreegene Win- ften naar Europa te rúg (tf). Hierom wordt het gene ons door dit Kanaal toekomt fom- tyds gehouden voor een voortbrengzel van Amerika, terwyl het inderdaad uit Afri- ka afkomftig is. Zodanig is t geval met dit Vogeltje, het welk ik verzekerd ben een Inboorling van Afrika en niet van Amerika te zyn. | | De Geel-Kedl van Maryland *) __De onderfte Figuur op de Plaat vertoont deezen Vogel in de Natuurlyke grootte. Hy fchynt van het Geflagt dier Vogelente zyn, welken men gemeenlyk Vliegen: vangers tytelt. sf end be n at Ar De Bek is regt, dun; fcherp gepunt eù bruin van Kleur. Rondom de Bovenkaak. zyn zwarte Veertjes, die ter wederzyde van den Kop pasfeeren, en nederwaards loopen ‚naar den Hals, en in dezelven zyn de Oogen geplaatft. De Kruin van den Kop is roodachtig bruin: de Rug, Stuit en bovenzyden van de Staart en Wieken ; zyn van eene groenachtig bruine of donkere Olyfkleur. De randen van de Wieken en de-Staartveders zyn lichter geelachtig, zo wel als. de Staart en de Wieken dan de onderzyde. De Keel en Borft zyn helder geel, * welk allengs witachtig geel wordt aan den Buik en de Dyën. De Dekveders, onder aan de Staart, zyn geel. er; de Pooten en Voeten even als in andere kleine Vogeltjes, en van een donkere Vleeschkleur. | VAN | Es WK da nrie. Ml Deeze Vogel was in eigendom van den Heer Erraór, Koopran, in Broad: flreet te Londen, die denzelven, benevens anderen , in Spiritus, van Karolina in Noord-Amerika hadt ontvangen; en de beleefdheid hadt, van ze my allen te leenen; om ‘er Aftekeningen van te maaken. J. Perrver heeft, in zyn Gazopbylacium ; opde VI. Plaat, de Afbeelding gegeven van een Vogel ; dien ik geloof de zelfde te zyn met deezen ‚ en daarom heb ik den naam behouden, dien hy ’er aan geeft. Al wat hy ‘er van zegt is. … Avis Marylandica Gutture Iuteo: de Geelkeel van Ma- „> ryland. Deeze is my door den Eerwaarden Heer H. Jones van Maryland toe- gezonden”, Perivers Afbeelding is van de zelfde grootte als de myne, en heeft dergelyke zwarte Streep van het Voorhoofd over * Oog loopende. De Vogel is, zo ik geloove, tot nog toe nooit befchreeven , hebbende PeTiver ’er alleenlyk. een. Naam aan gegeven. ' en Sedert het fchryven van het bovenftaande, heb ik den Geelkeel ontvangen, en tevens een zeer netjes en naauwkeurig uitgevoerde Tekening daar van, door den Heer W. BaRTRAM van Penfylvanie, die my in ftaat gefteld heeft om eenig verder Berigt te geeven van deezen Vogel: want hy zegt: „ dezelve bezoekt veel het „.Kreupelbosch en laag Geboomte; by Loopen, (van Water denk ik dat hy meent;) „ en laage Landsdouwen. Hy verlaat Penfylvanie by °t aannaderen van den Winter … en wordt als dan onderfteld naar een warmer Klimaat te vertrekken ” (4) ['t Is een onbarmhartig oordeel geveld over Luiden, die zulks alleen in een trein van Negotiedoen, __en aan den eenen kant de Slaaven koopen, volgens ’s Lands gebruik , aan den anderen kant geen deel heb- ben in de flegte Behandeling, welke die Slaaven nader- hand mogt. wedervaaren, Mooglyk hadden zy *t niet beter gehad in hun eigen Land.] (*) Muscicapa Marylandica Gutture luteo, Epw. Av. IV. p. 56. T. 237. f. 2. Ficedula. Marilandica. Berss. 4o, III. p. 506. Avis Marilandica Gúfture lu-, teo. Per. Gaz. T. 6. f. r. Taurdas Trichas. Linn. Sy/t. Nat. XII, Gen. to7. Sp. 7. | PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN, 29 P L A A T XXVL Het Mannetje van den Kaapfen Ezel (26). Dit Dier heeft omtrent de grootte van een Muil-Ezel, of van een middelmaatig Rypaard, en deszelfs algemeene Geftalte is als die van een welgemaakt Paard; De Kop heeft ’er ook de gedaante van, uitgenomen dat. de Ooren een weinig, langer zyn, maar op ver naa zo lang niet , zo *t my voorkomt, als die van een Ezel, De Maanen zyn kort, niet nederhangende gelyk die van een Paard, maar overend ftaande: de Smoel is van donkere Kleur. De Kop is met fyne Streepen zwart en wit getekend, die op zekere manier voor op den Kop als in een middelpunt famen- loopen. De Ooren zyn ook wit en bruin gemengeld. Rondom den Hals loopen breede donker bruine Streepen, zelfs over de Maanen heen, met {malle witte Streepen daar tusfchen in. Het Lighaam is ook, over de Rug, met dergelyke bree- de Baaren geftreept, die {maller witte Streepen tusfchen zig hebben, en puntig ein= digen aan de zyden van den Buik, welke wit is, uitgenomen een zwarte Streep, ter wederzyde gekamd, welke van tusfchen de Voorpooten zig, langs het midden van den Buik, tot twee derden van deszelfs langte uitftrekt. Daar is eene Streep van affcheiding tusfchen het Lighaam en de Billen, waar agter, op het Gat, een vlakte is van fmalle Streepen, welkete famen gevoegd zyn door een Streep, die langs het midden voortloopt tot aan het end van de Staart, maakende dus de figuur van eene Vischgraat. De Kwaft aan het end van de Staart is donker bruin. Over de buiten- zyde van ieder Bil loopen drie breede bruine Baaren fchuins, eindigende rondachtig, aan beide Enden. De Staart gelykt meer naar die van een Ezel dan van een Paard, zynde bezet met kort Haair, uitgenomen de Kwaft aan het end, en de onderzyde is wit. De Pooten zyn allen met wit en bruin, beurtlings, geringd, op een onre- gelmaatige en gebrokene manier. Het Dier is als een Paard gehoefd, en de Voeten zyn een klein end wegs boven de Hoeven bruin. Alle de Streepen of Banden, in “ algemeen , zyn donker zwartachtig bruin en de tusfchenruimten wit, Deeze Afbeelding was gemaakt naar een opgevulden Huid, die thans in het Ko- ninglyk Kollegie der Geneeskundigen te Londen bewaard wordt. Ik heb veelen van deeze Huiden gezien , die altemaal eenvormig waren in T ekening en Kleu- ren. % Gene door Reizigers aangaande dit Dier gezegd is, verfchilt in eenige op- zigten van myne befchryving, en, alzo geen hunner eene taamelyk goede Afbeel- ding daar van gegeven heeft, hope ik , dat deeze nieuwe Af beelding en befchryving aan de Liefhebbers aangenaam zal zyn. Men moet aanmerken, dat de Afbeel- ding een veel beter befchryving daar van is, dan iemand met woorden zou kun- nen maaken. | Het zien van één deezer Dieren levendig, by het Paleis van wylen zyne Ko- ninglyke Hoogheid FreperiK, Prins van Wales, te Kew, hielp my zeer veel em myne eerfte Tekening, die flegts naar een gevulden Huid gemaakt was, te ver- beteren. | Onze oude Natuurlyke Hiftoriekundigen hebben allen gewag gemaakt van dic Dier, en fommigen derzelven befchryven een Geffreept Paard; doch ik ben verze kerd, dat hetzelve en de Zebra, verzameld door ALDROVANDUS en GESNERUS, en (26) Zebra mas. Enw. 4v. v. p. 27. T. 222. Ze- XII. Gen. 33. Sp. 3. Syf?. Nat. X, Gen. 34, Sp. 3, bra. Raj. Quadr. 69. Jornst. Quadr. T. 5.f, 1. Arpr, Nat. Hift, 1. D. ILL, Stuk, bladz 400, Quadr. Libr. L. Cap. &. Equus Zebra, Linn, Sy/?, Nar, WIL Deel. H zo VERZAMELING van UITHEEMSCHE en gekopieerd door een talryke Schaar van derzelver Navolgers , niets zyn dan de gedagte Kaapfe Ezel, welken fommigen van de oude Reizigers een Paard genoemd hebben, uit hoofde van zyne grootte, anderen een Wilde of Woud-Ezel, we- gens de gelykenis van zyne Ooren, Maanen en Staart, naar die van dat Schepzel, SSSSSISSISSSIS SSS SSS SIS SS SISISISISISISI SI SIS SSS SS SISISS: Pieds An As By or NE Het WWyfje van den Kaapfin Ezel (27). Dit fraaije Dier was levendig, met het Mannetje, overgebragt van de Kaap der Goede Hope; doch, alzo het Mannetje, voor dat zy te Londen kwamen, geftorven was, heb ik hetzelve niet gezien. Dit Wyfje heeft verfcheide Jaaren ten huize van zyne Koninglyke Hoogheid, den Prins van Wales, te Kew, geleefd. In grootte en geftalte zweemt het veel naar den voorgaanden. Om van deszelfs algemeene Kleur te fpreeken; (de Streepen uitgezonderd, die altemaal zwart zyn: ) de Kop, de Hals, het bovenfte des Lighaams en de Dyën, hebben eene geelach- tige licht bruine Kleur: de Buik, Pooten, en het end van de Staart, zyn wit. Aan de Leden der Pooten heeft het zulke Doorens, als wy in Paarden zien: de Hoe- ven zyn zwartachtig: de Kop is een weinig anders dan in de laatftbefchreevene ge- ftreept: de Maanen zyn zwart en wit: de Ooren van de zelfde Kleur als het Lvf. Op * Voorhoofd is een weinig wit: het heeft verfcheide breede Streepen rondom den Hals, die aan deszelfs onderzyde {mal worden. Een zwarte Streep loopt langs de Ruggegraat en een gedeelte van de Staart, en een andere langs het midden van den Buik heen. De Streepen op het Lyf komen van de Ruggeftreep af, en fommigen derzelven loopen Vorkswyze aan de zyden van het Lyf, anderen in enkelde Spirfen uit, en daar tusfchen zyn eenige langwerpige Vlakken. Het Kruis is op eene meer verwarde onregelmaatige manier gevlakt. De twee zyden van dit Dier, zo wel als van het hier voor befchreeven Mannetje, waren zeer eenvormig getekend, Het Geluid, ’ welk dit Dier maakte, was zeer van dat van een Ezel veríchil-. lende, en geleek meer naar het verwarde geblaf van een Bulhond, Het fcheen van een wilden aart en zeer koppig te zyn: niemand durfde het naderen uitgenomen een Tuinier in ’s Prinfen dienft, die gewoon was ‘er Voeder aan te geeven, en dees’ kon het beryden. Ik zag hetzelve een groot Peperhuis vol Tabak, met Papier en al, opeeten, en men verhaalde my , dat het Vleesch zou eeten en allerley foort van Voedzel, welk men ’er aan wilde geeven. Ik onderftel, dat zulks van noodzaaklyk- heid of van gewoonte kwain, in deszelfs lange Reis op Zee: want het zal ontwy- felbaar natuurlyk Gras of Kruideneeten, gelyk een Paard of Ezel. Nooit zag ik een Huid gelyk deeze overgebragt; *t welk maakt dat het veel grooter zeldzaamheid is dan het Mannetje. Ik onderftel dat de Huiden der Wyfjes niet zo fraay geacht worden te zyn als die der Mannetjes, en dat menze om die reden niet overbrengt. Het Wyfje is tot nog toe niet afgebeeld of befchreeven geweeft. Jor LuporPuus befchryft, in zyne Hiftorie van Ethiopie of Abysfinie, (Eng. Vertaling p. 56,) den Zebra, en zegt, dat dit Dierin de Bosfchen van dat Land ge- vangen. wordt „ maar aldaar zo zeldzaam is, dat men het, tam gemaakt zynde, tot een hoogen Prys verkoopt, achtende het een bekwaam prefent te zyn voor een Souverein Vorft. In de Verzameling van Reizen, te Londen, in Quarto, door AsTHLEY uitgegeven in *t jaar 1745 , kan men by een verzameld vinden, wat vee- le Hiftorie-Schryvers en Reizigers gezegd hebben van den Wilden Ezel of Zebra. | (Zie (27) Zebra feemina. Eow. Zw. V. p.29. T. 223. Zebra Authorum, Linn. Syf?. Nat, XII, utfupra. EN ZELDZAAME VOGELE NN,” 31 (Zie het gemelde Werk, Vol. III. p. 320 en 378.) Ik kan geen zeker Berigt vin- den, dat men Zebraas aangetroffen heeft in eenig ander Wereldsdeel dan Afrika, al- waar dit Dier een Inboorling fchynt te zyn ‚van de Zuidelykfte-tot aan de Noor- delykfte deelen. SISSI SSISISIS SISSI SIS SISSI SSS SISSI SISSI SISSI Sese PL A A TT XXVIII De roodbekkige Toukan (28). Deeze Vogel is van grootte als een middelmaatige tamme Duif en van geftalte als een Kraay. De Bek is, naar reden van het Lighaam, zeer groot, zo wel als de Kop, om den Bek te kunnen voeren. De Bek heeft, van de hoeken der Gaa- ping tot aan zyn Punt, de langte van zes em een half Duim: deszelfs hoogte of wydte is, in het dikfte deel, een weinig meer dan twee Duimen: de dikte by den Kop is vyf Kwartier Duims. De rand van de Bovenkaak is rond; tegenftrydig met een andere Soort van Toukan, door my in myne Hiftorie der Vogelen, p. 64, be- fchreeven , die den rand van de Bovenkaak redelyk fcherp hadt. De onderzyde is ook rond. De Bovenkaak is rondom haar Grondftuk, of by den Kop, en in het bovenfte gedeelte, geheel tot aan de Punttoe, van eene helder geele Kleur: haare zyden zyn fchoon rood tot aan de Punt,-zo wel als de Onderkaak , uitgenomen dat die het Grondftuk paarschagtig heeft. Het Roode, zo wel aan het bovenfte als aan het onderfte van den Bek, is op verfcheide plaatfen meer of min zwart gewolkt : zelfs is de Punt van de Onderkaak zwart. Een zwarte Lyít gaat byna rondom den Bek digt aan deszelfs Grondífteun, fcheidende het Roode van de andere Kleuren a£. Ook loopt tusfchen den Kop en Bek een zwarte Streep van afzondering geheel rond- om, en in het bovenfte gedeelte van die Streep {taan de Neusgaten, welke zig niet vertoonen, als byna geheel met Vederen bedekt zynde. Dit heeft onze oude Na- tuurlyke Hiftorie befchryvers doen zeggen, dat deeze Vogel geen Neusgaten had, en hunne Zinnen flypen om dat gebrek op eene andere manier vervuld te krygen, Rondom de Oogen, ter wederzyde van den Kop, is eene geheel Vederlooze Plek van eene blaauwachtige Huid, waar boven de Kop zwart is, uitgenomen een witte Vlak aan ieder zyde, tegen het Grondftuk van de Bovenkaak aan. De Nek, Rug, Wieken, Staart, het Onderlyf en de Dyën, zyn zwart. De onderzyde van den Kop, de Keel en het begin van de Borft, is wit. Tusfchen het Witte van de Borft en het Zwarte aan het Lyf, is een halfmaanswyze Plek van roode Vederen , met de Punten opwaards gekeerd. De Dekveders onder aan de Staart zyn rood, en die boven op de Staart geel: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Aschkleurig: terwyl de En gelyk die der Pappegaaijen , twee voorwaards en twee agterwaards , ge- laacft zyn. È Deze fchoone Vogel wordt opgezet bewaard in Salters Koffyhuis, te Chelfea by Londen. Zyne Bek, Kop, Lighaam en Wieken, zyn volkomen, doch de Staart en Pooten ontbreeken. Denzelven vergelykende met de Aftekeningen van Surinaam- fe Vogelen, door Anna Maria Merian , in het Kabinet van wylen Sir HANs SLoA- NE, vond ik een Afbeelding daar van Levensgrootte, welke naauwkeurig overeen kwam met de overblyfzels van den gedroogden Vogel, en my in ftaat ftelde om myne Figuur te voltooijen. J. Periver heeft van den zelfden Vogel, zo ik geloo- ve, in zyn Gazopbylacium , Pl, XLIV. Fig. 13, een Afbeelding gegeven: ör je (23) Pica Toten diëta Roftro rubro. Enw. 4v. V. Linn. Syt. Nat, XIL Gen. 46. Sp. 5. Ramphaftos p. 58. T. 238. Tucana Brafilienfis Gutture luteo, Briss. _Roftro rubro Carinâ obtufà albidâ, Sy/?, Nat, X. p. 103. dv. IV. p. 419. T. 32. f. 1. Ramphaftos Tucanus. Gekraagde Toukan. Nat, Hift L, D. IV, Stur, bl. 276, H 2 32 VERZAMELING van UITHEEMSCHE hy zegt ‘er van: … Foucan Surinamenfis niger, ex albo, flavo, rubro, mixta. Get „ maakt naar een Hollandfche gekleurde Tekening, die zig bevondt in de Verza- » meling van Heer CLARKE. Deeze komt niet naauwkeurig overeen, met eenig » Autheur, dien ik gelezen heb °, De Heer DE LA CONDAMINE vondt deeze zelfde Soort van Toukan, op zynen Togt langs de Rivier der Amazoonen nederwaards. Hy zegt: „ de Toukan, wiens > rood en geele Bek monftreus is naar evenredigheid van het Lighaam, en wiens > Tong, gelykende naar een fyn Veertje, gerekend wordt van zonderlinge kragten > te zyn, isaan het Land, waar van ìk fpreek, in % byzonder eigen”, Zie het Kort Begrip van zynen Reiftogt door de binnenfte deelen van Zuid-Amerika, te Londen uitgegeven in ’ jaar 1747» p- 86. | SSOSSSSSSSSSSSESSSSSES SESSSESSESSSSSSSESSS HK PLA AT XXIX À En oet md Len ARigreke den. De blaauwe Kuif-Gaay van Karolina (29). Deeze Vogel wordt in de bovenfte Figuur van de Plaat vertoond. Hy is tot op twee derden van zyne Natuurlyke grootte verkleind, zo wel als het daar onder ftaan- de Zomervogeltje. Deeze Gaay heeft omtrent de geftalte van den Europifchen Gaay , uitgenomen dat de Staart langer is, en de Veders van ongelyke langte; zynde de middelften de langften en de anderen allengs verkortende tot aan de buitenften, die de kortfte zyn. De Bek is zwart: de Neusgaten zyn gedekt met kleine witte Haairtjes, voorwaards omgeboogen. De blaauwe Veders op de Kruin van den Kop zyn lang en de Vogel kan ze als een Kuif opzetten of nederlaaten naar believen. Hy heeft zwarte Veert- jes rondom het Grondftuk van de Bovenkaak, welke om de Oogen heen agterwaards voortloopen, en zig op den Kop, agter de Kuif, famenvoegen, maakende dus een Ringswyzen Band, die zig wederom voorwaards ombuigt en langs de zyden van den Hals voortgaat, tot dat de beiden Enden op de Borft famenkomen, en aldaar, zig verbreedende, een halfmaanswyze Bef maaken, met de Punten opwaards gekeerd. De zyden van den Kop eneen gedeelte van de Keel, door deezen zwarten Band omvangen, zyn wit. De Vogel heeft boven ieder Oog ook een witte Plek. Het onderfte van den Hals, vân agteren, en de Rug, zyn van eene paarschachtig blaau- we Kleur: de bovenzyden der Wieken en Staart zyn ook zeer fchoon blaauw; zo wel als het laagfte van de Rug en de Stuit. De Staartvederen, uitgenomen de twee middelften, zyn wit getipt, en allen overdwars met {malle zwarte Baaren getekend, uitgenomen de twee buitenflen wederzyds. De buitenften van de groote Wiekve- ders of Slagpennen hebben alleenlyk een flaauwe Tekening van donker blaauw aan haare randen. De overigen van de Slagpennen naaft aan de Rug, en de eerfte ry van Vederen boven dezelven, zyn wit getipt en overdwars zeer fraay geftreept. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn zwartachrig: de binnenzyden der Slagpennen en de onderzyden van de Staart Aschkleurig: de Borft, onder de zwar- te Bef, van eene bruinroodachtige Appelbloefemkleur, die allengs verdwynt en in wit verandert aan den Buik, welke geheel wit is, zo welals de Dyën en Dekveders on- der aande Staart. De Pooten, Voeten en Klaauwen , hebben de gewoone figuur en zyn donker bruin. Het _ (29) Pica Glandaria Carolinenfis coerulea. Epw. 4o IL p. 54. T. 4, f. 2, Corvus criftatus, Linn. Syt. Nat. VT. 239. £, 1. Pica Glandaria ceerulea criftata. Caresn. XI, Gen. so. Sp. 8. Syt. Nar, X, Gen. 48. Sp. 8 Car. 1. T. 15. Garrulus Canadenfis coeruleus. Beiss. 4v. Kuif-Gaay. Nat. Nijl, L. D.IV. Stuk, bl. 316. EN ZELDZAAME VOGELEN. 33 Het eerfte Bericht, dat ik van deezen Gaay vind, is in een Stel Plaaten te Pa- rys uitgegeven omtrent den-jaare 1676, getekend en in het Koper gebragt door N. Roger, Kabinet-Schilder van Koning Lopewyr den XIV. Dezelven bevatten zeldzaame Vogels, uit de Koninglyke Menagerie te Verfailles. Ik oordeel dat het deeze Gaay is, welken hy Garrulus Indicus ceruleus noemt: hy kon ’er Occidentalis bygevoegd hebben; want het is een Vogeluit Karolina in Noord-Amerika, hoeda- nig een onlangs van daar gezonden werdt aan den Heer Erraor, Koopman, in het Oude Zuidzee-Huis te Londen, tevens met den Rooden Zomer-Vogel, ftraks te be- fchryven, en aan deezen Heer ben ik verpligt voor het gebruik derzelven om myne Tekeningen te maaken. rs vts ad A Ar De naafte Autheur, die van deezen Vogel gefpróken heeft, is de Heer Carrs- BY, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina, die in * jaar 1731 uitgegeven is, Vor.l. p. 15. Die Heer zegt, dat zy de zelfde poftuurmaaking hebben als onze Gaaijen, doch dat hun Geluid aangenaamer is, en dat het Wyfje niet zo levendig is van Kleur, zynde ‘er ânders geen verfchil in te befpeuren. De reden, dat ik ‘er deeze nieuwe Afbeelding van geef; is om dat de Vogel, fchoon dood zynde, my veel chooner voorkwam dan die, welken de Heer CarrsBy befchreeven heeft. Men kan het onderfcheid zien, door zyne befchryving met de myne te vergelyken. Ik on- derftel , dat de myne mooglyk een ouder Vogel zal zyn: want veele Vogels komen in °t eerfte Jaar tot hunne volle fchoonheid niet.(*). FA Atl armere Jp De Roode Zomer-Vogel (}). In de onderfte Afbeelding óp de Plaat komt deeze voor. Hy heeft den Bek taá- melyk dik en fterk, van eene geele Kleur, maar langer naar evenredigheid dan in de Graan-eetende Dikbekken. De Veders van den geheelen Vogel zyn fchoon hoog tood fcharlaken Kleur, uitgenomen de Tippen van de grootfte Slagpennen, die don- ker rood zyn, ende Dekveders aan de binnênzyde der Wieken helder rood, De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, hebben eene roodach- tige Aschkleur: De Pooten en Voeten zyn donker bruinachtig en van * gewoone maakzel, | Ari | | m Deeze Vogel was, ret den laatftbefchreevenen , van Karolina overgebragt. Hy is, inde Natuurlyke grootte, door CaTEsBY, in deszelfs Matuurlyke Hiflorie van Karolina; Vol. L p. 56, voorgefteld. Myn Onderwerp droog zynde, kon ik des- zelfs Oogen niet befchryven. CATESsBY 4% dat dezelven groot en zwart zyn: dat hy Virginie en Karolina verlaat, by *t aankomen van den Winter, en dat de Wyf.e jes bruin zyn, met geel gemengeld. Ik denk dat die Heer zal bevonden hebben, dat zy op Vliegen aazen, aangezien hy ’er den Latyrifchen nadm MZu/cicapa rubra, dat is Roode Vliegenvanger, aan geeft (1) SSSISSSSSSSSSSES SSS ES SISESS SE ESSSSS HSE ES Ss: Vele ATR ng à De Nootenkraäker (30). Deeze Vogel is, wederom, kleiner dan Natturlyk afgebeeld; alzo hy omtrent de _(*) [De Afbeelding van Heer Caresav en deszelfs befchryving van deezen Vogel, vindt men in den Eerss ten Band van dit Werk, Pl, XXX, bladz. 24-] (f) Avicula eltivalis rubra Carolinenfis. Epw. Av. V.p. 63. T. 239. f. 2. Mufcicapa rubra, Carzss. Car. IL p. T. 56. Briss. Av, IJ, p. 432. f }) Men kan hier omtrent Pl, XII , irt den Tweeden Band van dit Werk, bladz, zo, nazien. E WI. Deel, (30) Caryocatastes vel Nucifraga. Epw. 4v. T, T, Vp. 63. T. 240. Grsn. Av. 245. Wit, Orn. go. ‘T. 20. Ray. Av. 42. Merula faxatilis, Arpr. Orn. IL p. 630. Pica Abietum nigra guttata. Frisca, Av. T, 56. Nucifraga Briss. 4v. IL. p. 59. T. f.f. r. Cor- vas Caryocatates. Linn. Syl. Nar. XII, Gen. so, Sp. io. Syt. Nat. X. Gen. 48. Sp. 9. Nootekraaker. Nar, Hift.E, D, IV. Stuk, bl, 417. PL-XXXIV. f‚ 4. Ì 34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE de grootte heeft van onze Bontekraaijen. De Wiek, geflooten zynde, is by de ze. ven Duimen lang: de Bek, van zyne Punt tot aan de hoeken der gaaping, twee Duimen. | | Hy heeft den Bek wat langer dan die gewoonlyk is in de Aakfters en Gaaijen, in- dien men-hem van boven ziet rond getipt en zwart van Kleur. De Neusgaren zyn met witachtige Vederen gedekt, die wederzyds een witte Streep maaken, van het Grondítuk des Beks tot by de Oogen. De Veders over den geheelen Kop, den Hals en’ Lighaam , zyn van eene donker bruine Kleur, welke een weinig naar het roode trekt: die aan de Keel, den Hals van onderen, de Borften het beginzel van de Rug, hebben ieder aan haare tip een driehoekige witte Vlak, met de fcherpfte Punt opwaards geftrekt. De Wieken zyn zwart, met driehoekige witte Vlakjes op de kleinfte Dekvederen alleen. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn zo ver met Wit getipt, dat men van het donkere derzelven byna. niets kan zien. In de Wiek hebben drie of wier van de middelfte Slagpennen ieder een lang- werpige witte Vlak omtrent het midden van haare binnenfte Baarden. De Staart is famengefteld uit twaalf zwarte. Vederen, die allen witte T ippen hebben, in de mid- delften kleinft en allengs vergrootende in de buitenften , welke een weinig korter dan de middelften zyn. De Dekveders onderaan de Staart zyn wit: de Pooten, Voe- ten en Klaauwen, zwart. Deeze Vogel is in bezitting van den Heer Mirran, Boekverkooper by W hite- hall, die hem my tot het maaken van deeze Afbeelding leende. Hy is de oplettend- heid van den Heer ArsIN ontfnapt. WirLougrsr heeft, in zyne Ornithologie, Tab. XX. p. 132, deezen Vogel befchreeven en afgebeeld, dien hy rioemt Caryo- cataêtes GEsN. & TuRN. Gesner heeft ‘er den naam van Nucifraga by gezet, in zyne Nomenclator, p. 25, de Avitus, alwaar hy een Afbeelding gegeven heeft van deezen Vogel. WrLLoucHsy zegt, dat dezelve op Nooten aaft, en een Geluid heeft, eenigzins naar dat van een Aakfter gelykende, en dat men hem vindt in de Bergagtige deelen van Ooftenryk. Myne befchryving verfchilt een weinig van die van WirroucHBys Vogel, welke de middelfte Veders van de Staart geheel zwart hadt, en het gantíche Lighaam wit gevlakt; terwyl het laagfte deel- van de Rug en de Onderbuik in de myne zonder Vlakken waren, en alle de Sraartveders wit getipt. SS SSS SISISIS'eISISISISISISISISSISISISISISISISISISISIS SIS sis ss sss: PLA EL | BRrrank soie. ed wak pile, Arad } De blaauwe Mees met de purpere Borft (31). Pd Hier is dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld. Het is, wegens zyne glanzige Kleuren, een van de fraaiften , die ik federt eenigen tyd heb aangetroffen. De Bek is eer dun dan dik, een weinig krom, met de Punt wat nederwaards hel= lende, zwart van Kleur. De Kruinen zyden van den Kop, de Nek, Rug, Stuit; Dyên, het Onderlyf en de Dekveders, zo wel boven als onder aan de Staart, zyn van het fchoonfte blaauw dat men zig verbeelden kan, met een weinig zwart ge- wolkt op de Kruin van deù Kop, in ’t midden van de Rug, als ook op de Vede- ren tusfchen de Rug en Wieken. Daar is insgelyks een kleine zwarte Zoom, rond- om de Bovenkaak. Alle de fchoon blaauwe Veders hebben haare Grondftukken van eene zwarte of donkere Kleur. De Keel en de Borft zyn uitermaaten fchoon rood- achtig purper, hebbende deeze Veders haar onderfte of Donsachtige deel gantsch Wit, (31) Parus coeruleus PeCtore purpureo. Epw. Ao. 34. f. 1. Ampelis.Cotinga, Linn. Sy/%, Nat, XII. Gen. V.p. 65. T. 241. Cotinga. Briss. dv. IL, p. 340. T. 108. Sp. 4. EN ZELDZAAME VOGELEN. 35 wit. De Wieken zyn zwart , uitgenomen de kleinfte Dekveders, die blaauw Zy fis en de binnenfte Dekveders derzelven zyn zwart; de binnenzyden van de Slagpennen donker zwart. De Staart is geheel zwart, zo wel als de Pooten, Voeten en Klaau- wen. Men vonde den buitenften Vinger van ieder Voet met den middelften fa« mengewebd, even als in de Ysvogelen. ‘ | Deeze Vogel was my, tot het maaken van deszelfs Aftekening, geleend, doot mynen verpligtenden Vriend, den Schildknaap James Tueogarp , die my verhaal- de, dat dezelve naar, Engeland overgebragt was door den Vlootvoogd Mitcier, wel ke met den tegenwoordigen Lord ANsoN op deszelfs Tocht rondom de Wereld is geweelt. En, alzo ik een Vogel van de zelfde grootte en Geflagt, hoewel in Kleur verfchillende, heb, welke van Suriname af komftig was, dien men afgebeeld kan zien in myne Lliborie der Vogelen, Plaat 39 (*), zo verbeeld ik my, dat deeze zal gevangen zyn op zekere. Hemelsbreedte in Zuid-Amerika, nagenoeg overeenkom- {tig met die van Suriname. Ik heb verfcheide Vogels van deeze Familie, hoewel kleiner, in myne voorigen zo wel als in dit Deel van myne Natuurlyke Hiftorie af. gebeeld, waar van de meeften hunne afkomft hadden van Suriname. DEE ELRELIDAEDE EDE DAA Dedeene anetent aen tent dementen Hse BEPA At dT De Karoliniföbe Gaay of Beemer (32). Men ziet hier de Natuurlyke grootte van deezen Vogel. Hy was op de Plaat on- middelyk naar het Voorwerp ge-etft, zo wel als de Plant met de Bloemen, daar nes vens voorkomende, | | | __De Bek is kort, hebbende de Bovenkaak een weinig krom, en van eene zwart. achtige Kleur zynde, Rondom het Grondftuk van de Bovenkaak zyn kleine zwarte Vedertjes, die een breede Streep formeeren, welke zig om en voorby de Oogen uitftrekt, zynde, zo wel onder als boven, met Wit gezoomd. Op de Kruin van den Kop zyn lange Veertjes, welken de Vogel naar believen kan opzetten of laaten zakken. De Kop en Hals zyn bruinachtig rood of Kaftanje-bruin: de Borft bykans wit: de Buik en Dyën bleek geel: de Dekveders onder aan de Staart witachtig. De Rug is donker bruin; de Stuit en Dekveders aan de bovenzyde der Staârt licht Asch- graauw, zo welals de Wieken aan haare bovenzyden ; maar de grootfte Slagpen- nen donkerer, hoewel de Randen van- derzelver buitenfte Baarden licht Aschgraauw. zyn. De drie binnenfte Slagpennen van ieder Wiek, naaft aan de Rug, hebben haa- re inwaard{e Baarden tot aan de Tippen wit. Zeven of agt der middelfte Slagpen- nen van ieder Wiek, hebben kleine langwerpige platte dingetjes hangen aan haare Tippen, welke van zelfftandigheid en Kleur fchynen te zyn als rood Zegel-Lak, De Staart is donker Aschgraauw, hebbende de Tippen der Vederen fchoon Goud- geel. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart, en van figuur als gewoonlyk. Deeze Vogel was my geleend door mynen waarden Vriend, Dokter Jorn Fo= THERGILL. Het was een zeer compleet Stuk, hem uit Karolina toegezonden. Ca- TESBY heeft denzelven afgebeeld en befchreeven (}): maar alzo hy zyne Afbeel- ding gefchikt heeft om eene uitgefpreide Wiek te vertoonen, is daar door het geele | | | | On- (*) [Zie Pl, LXXVII, in den Eerften Band van Nat. XII. Gen. ro8. Sp. r. Lanius Garrulus. Sy/£ dit Vogelen Werk, bladz, 62. J Nas. X, Gen. 43. Sp. zo. Nat, Hijt. I, D. IV, Stuk, (32) Garrulus Carolinenfis. Epw. 4v. V.p.66. T. bladz. o2 3. 242. CATESB. Car, L, p, T. 46. Avis Americana cris- (f) [See his Natural Hiftory of Carolina. Vor. IL. p. tata, Sen. Kab, IL. T, 65. f. 5. Caquantototl. Her. 46: en dit Vogelen Werk. IL. Banp. Pl, XCII, en de Mex, 55- Ray. Av. 174. Ampelis Garrulus, Linn. Syf?. _befchryving, bladz. 72] We Ï p) 36 VERZAMELING van UITHBEMSCHE Onderlyf, dat een van deszelfs grootfte fchoonheden uitmaakt, verborgen. Ik heb derhalve deeze nieuwe Afbeelding en befchryving daarvan gegeven, welke in de Tekening en Kleuren een weinig van de zyne verfchilt. Myn Vrind Doktor Broo- KE, Heelmeefter in Maryland geweeft, verhaalde my, op het zien van deezen Vo- gel, dat de Wyfjes van deeze Soort niet zo helder gekleurd zyn als de Mannetjes; en dat aan dezelven die roode Druppen aan het end der Wiek-Vederen ontbreeken , welken in de Mannetjes zo opzigtelyk zyn: des by verzekerde, dat deeze een Mani- netjes Vogel ware. | De kleine blaauwe Klokjes-Winde (Convolvulús), hier alleen tot fieraad byge- voegd, is nogthans naauwkeurig naar de Natuur gemaakt. De gedaante der Bladen en Bloemen vertoont zig in de Afbeelding duidelyker , dan ik door befchryving die zou kunnen voorftellen. De Kleur der Bloemen is in den Omtrek Hemelsblaauw, iì ’t midden geel, als een Straalend Zonnetje. By veele Autheuren vind men ’er goe: de Kruidkundige befchryvingen van, dochde meefte Afbeeldingen; die my daar vaú voorgekomen zyn; meen ik met de myne te hebben verbeterd; SSS SES SSS SE SSS SSS ESES ISIS EE EES | PL A À TT XXXIHIÌ. De kleine Banannen-Wi ogel (33): De Afbeelding vertoont deezen Vogel in de Natuurlyke grootte, Uit Wyngeeft genomen zynde en maatig gedroogd, woog hy zeven Vierendeel Loots, van ons gemeene Gewigt. | | | De Bek, die aan *t Grondftuk by den Kop redelyk dik is, buigt zig een weinig krom naar beneden, hebbende een fcherpe Punt. Hy is van een donkere of zwarte achtige Kleur, het Grondfítuk van de Onderkaak uitgezonderd ; dat Vleeschkleurig is. Van boven heeft hy een fmal Zoompje van zwarte Vedertjes, die zydewaards tot aan de Oogen reiken, imaar zig nederwaards wel een Duim breed langs de Keel uitftrekken, De Kopen een gedeelte van den Hals zyn groenachtig geel of Olyf kleur; doch het geheele Lighaam, zo wel bowen als onder, de Dyën; als ook de oppet= en onder-Dekveders van de Staart, zyn fchoon helder geel. De kleine Dekvederé der Wieken, zo binnen als buiten; zyn ook geel. Van dery der Dekvederen, on: middelyk boven de Slagpennen, zyn de meeften wit aan de buitenfte Baarden, for= meerende een witte Vlak in % midden van de Wiek. De Slagpennen zyn Zwart uitgenomen drie of vier van de naaften aan de Rug, welken haare uitwaardfe Baar: den wit gerand hebben. Daar is een klein mengzel van Zwart onder de kleine Dek- veders van de Wiek, naby het Gewricht. De binnenzyden der Slagpennen zyn donker Aschigraauw; maar de randen van derzelver Baarden by de Wortels ligter. De Staart heeft twaalf zwarte Pennen van ongelyke langte, verkortende trapswyze naar de kanten. De Pooten, Voeten en Klaauwen, op de gewoone manier, met drie Vingeren voorwaards en één agterwaards geplaatft, zyn altemaal zwart. _ Deeze Vogel, een Inboorling van * Eiland Jamaika, was, met andere Natuurlyke Zeldzaamheden, van daar overgebragt door den Heer P. Browne, Med, Doors wien (33) Avis Bonane minor, five Iêterus Nidum fuf- pendens. Enw. 4v. V. p 68. T-243. Biss. Av, II. p. ri8. T. rr, £, 2. Avis Aijoguantototl; Ses. Kah H. p. io2. TT. 96. f. 4. HeERrN. Mex. 54. Ray, Av, 171. Oriolus Mexicanus. Linn. Sy/Z. Nat. XII, Gen. 52. Sp. 13. [lk heb ’er, in myne SyfZematifche Bladwyzer der Dieren, in het l, Deers XVIIE Srux der Nartuurlyke Hiftorie, den Soortnaam aan gegeven van Kanthornus „ om hem van de Agtfte Soort, welke ook Mewicanus heet, te onderfcheiden. De Soortnaam Bonana zou. be- ter Banana gefpeld zyn; alzo de Vrugt de Mu/a of Pifang, onder welker Bladen de grootere Bananneri= Vogel zyn Neft ophangt, niet Bonana maar Banana of Banannen-Boom, ten mîinfte van de Hollanders, ge= noemd wordt. Vergelyk het IL, D. IV. Stuk van myne Nat. Hiftorie , bladz, 335. ] EN ZELDZAAME VOGELEN «5 wien het behaagde my te begunftigen met het gebruik van denzelven en van des=. zelfs Neft, als ook van verfcheide andere Vogelen, om Aftekeningen daar van te maaken. ik vind geene befchryving aan ’% licht gegeven, welke volmaakt met deezen Vogel ftrookt. De genen, die 'er naaft by komen, zyn die van den Ale: vus minor Nidum füfpendens [of kleinen Geelvogel die een Hangneft maakt] in SLOANES Matuurlyke Hiftorie van Jamaika(*), endie van den Atterus minor of Bafterd-Baltimore Vogel, in CaTrsays Natuurlyke Hiftorie van Karolina (#): maar deeze beiden worden befchreeven als kleiner zynde dan onze Banannen-Vogel, en een weinig verfchillende van Kleur: nogthans geloof ik dat zy de zelfden of zeer na- by daar aan vermaag{chapt zyn; want het Neft van onzen Vogel komt nagenoeg overeen, met het gene Sir HANS SLOANE aan den zynen toefchryft, met de vol- gende woorden. … Zy maaken hunne Neften van de Steelen of het binnenfte Haair > van die Soort van V'ifcum, Herba parafitica , Mos of Kruid, welk men Oud Mans „‚ Baard noemt. Deeze weeven zy zorgvuldig onder elkander, aan de uiterfte en-= „> den der Twygen van hooge Boomen, Zakswyze, op de manier van Hangneften; > waar in Zy hunne Kijeren leggen, om de Slangen enz. te ontgaan. Deeze Steelen „> of Draaden houdt men gemeenlyk, hoewel ten onregte, voor Paarden-Haair ”. Het Neft, dat met den Vogel overgebragt was door Doktor Browne , fchynt in den eerften opflag van Paarden-Haair gemaaktte zyn. CaresBy heeft aan zyn Iderus miner een Wyfje gegeven, dat my eer fchynt te behooren tot zynen Baltimore- Bird op de naaftvoorgaande Plaat (|). Daar iseen andere Vogel, onder deezen Naam, aan %t licht gebragt en befchreeven , die gezegd wordt een Inboorling van Jamaika te zyn; doch deeze is, volgens het Berigt van Dr. BrOwNe, afkomftig van het Vafte Land van Mexiko of Nieuw Spanje, wordende op dat Eiland niet gevonden. Zie Aupins Vogel-Hiftorie, Vol. Il. PL 40, alwaar hy dien den Banannen-Vogel tytelt. CaTersBY noemt denzelfden Vogel de Geel en zwarte Aakfter. Zie zyne Appendix, p. 5- SLOANE heeft er dien zelfden naam aan gegeven (6). Deeze verfchilt van onzen Vogel daarin, dat hy een weinig grooter is; den Kop geheel gwart, den Bek in evenredigheid langer heeft, en een zwarte Baar dwars over het bovenfte van de Rug. De Heeren Rav en SLOANE merken den Jupujuba of Japi van MARCGRAAF als denzelfden met den Jélerus minor, enz. aan. Ak heb de be- fchryvingen van beide deeze Vogels zorgvuldig vergeleeken , en geen overeen= komft tusfchen dezelven gevonden. Doktor BRrowNe zegt in zyne Matuurlyke Hiftorie van Jamaika, dat de Kleine Banannen-Vogel zyn Neft maakt van het Vez zelig gedeelte der Aencalmia, Zie aldaar; p. 477. (*). sosssssessssesesssssssseSEsscESssSSEST sE PL A A T,, XXXIV. JZ pr weerd faeehten ej Pads De Specht van Jamaika (34). Deeze Vogel is een weinig kleiner dan het Leven getekend. De Wiek, gefloo: ten zynde, is vyf Duimen lang: de Bek, van zyne Punt tot aan de hoeken der Gaa: a Pings __(*) Natur. Hiftory of Jamaika, Vor. IL, p. 360. Tab. 258. f‚ 3. je …_() Natur. Hiftory of Carolina. Vor. IL. p. 49. [Zie den 1. Band van dic Vogelen-Werk, Pl, XCVIII, Bladz. 76, ENZ. ‚N (1) Plaat XCVL. in de [. Band van dit Werk, (9) Natur. Hiftory of Famaika, Vor. IL ps 3ór: ‘Tab. CCLIX. Fig. 4. (**) [ Men vindt deeze aangehaald op den Oriolus WIL Deel, Jöterús vän Linneus. Syt. Nat. XIL, Gen. 52. Sp. 4. Vergelyk myne Nét. Hijt. 1. D. IV. Stuk, Bh 336.] (34) Picus Jamaicenfis. Epw. dv. V. p.71. T. 244. Picus varius Jamaicenfis. Briss. 4v: IV. p. 59. Picus varius medius, Sroan, Jam. IL p. 299. T. 255. Picus Ventre rubro. Caresë. Car. I. p. 19. T. 19. £ 2. Picus Carolinus. Linn. Syt. Nat. XIL Gen, 59, Sp. to. Sy/t; Nat. X. Gen. 54. Sp. 6, Roodbuik van Karolina, Nar; Hift. 1. D. IV. bl, 379. | K 38 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ping, anderhalf Duim. Ik telde-in de Wiek negentien Slagpennen , en agt Veders in de Staart, die my fcheen volkomen te zyn, hoewel WirrLoucuev zegt, dat de Spechten tien Veders in hunne Staarten hebben. | / De Bek is regt, taamelyk fcherp gepunt en zwart, De Vogel kan zyne Tong een goede langte uitftrekken; die puntig en hoornig is aan * end, bekwaam om In- fekten te treffen. Het voorfte deel des Kops, geheel rondom het Grondftuk van den Bek, en voorby de Oogen heen, is geelachtig wit: het agterfte van den Kop en Hals, {choon road Scharlaken: de Keel en Borít vuil Olyfkleurig, °t welk traps= wyze roodachtig wordt aan den Buik, met donkere dwars-Streepen aan den On- derbuik en Dyën. De Dekveders onder aan de Staart zyn met donkere en witachti- ge gebrokene dwars-Streepen getekend. De Rug, de bovenzyde der Wieken, de Stuit en Staart, Zyn zwart, met fmalle licht bruine Streepen dwars over de Rug; op de Wieken witter; breederen witop de Stuit, De twee buitenfte Pennen van de Staart hebben witte Vlakken op haare buitenfte Baarden. De binnenfte Dekveders van de Wiek zyn donker, met een kleine mengeling van Wit overdwars. De on- _derzyde van de Staart en binnenzyden van de Slagpennen zyn zeer donker Asch- graauw. De inwaardfe Baarden der Slagpennen zyn overdwars met Wit geftreept. De Pooten en Voeten zyn van maakzel gelyk in andere Spechten, mer fterke Klaau- wen, alles van eene zwarte of donkere Kleur. | In ° jaar 1753 werdt deeze Vogel van het Eiland Jamaika overgebragt door Doêtot Parrick BROWNE; die de beleefdheid hadt, hem aan my te leenen, om ‘er een Afbeelding van te maaken. Het is de zelfde die befchreeven wordt en afgebeeld door Sir HANS SLOANE, Matuurbyke Hiftorie van Jamaika (*); doch; alzo die Heer het ongeluk gehad heeft, van op dat Eiland een zeer flegten Tekenaar in * ftuk van Vogelen aan te treffen, deugen de Afbeeldingen van dezelven weinig. Om die reden heb ik het dienftig geoordeeld deeze tweede Aftekening daar van te maaken; welke beter overeenkomt met de opregte befchryving , door wrylen myn goede Vrind en begunftiger van deezen Vogel gegeven. Dit is de eenigfte Specht, (eigen- lyk zogenaamd ,) welke op Jamaika gevonden werdt, zo door SLOANE als door Dt. Browne, die kortlings her geheele Eiland door gereisd heeft, om de Natuurlyke Voortbrengzels van hetzelve op te fpooren: fchoon “er een goed getal Spechten op * Vafte Land van Amerika zyn. Camrrssr heeft ‘er omtrent agt verfchillende Soorten van befchreeven. De geen, die naaft aan deezen Jamaikafchen komt , hoes wel een weinig daar van verfchillende, is zyne Roodbuikige Specht (}). Zo-iemand zeer naauwkeurige W aarneemingen aangaande de beweeging, enz. van de Tong der Spechten , begeert , hy kan de Memoriën der Koninglyke Akademie van Parys , voor t jaar 1709, of het Kort Begrip daar van in *t Engelsch door MARTYN en Cram- BERS, Voll. p. 183. Pl, 3, nazien. De Afbeeldingen, zo wel in % Origineel als inde Vertaaling, zyn zeer fraay. Daar is ook ‘een Ontleedkundig Berigt van den zelven, in N. 350 van de Phil, Trans, te vinden. Zie insgelyks een Af beelding van den Kop en Tong, in Wirrouaus'ys Ornithologie, Tab. XXL Het zelfde maakzel van de Tong heeft ín ‘t geheele Geflagt der Spechten plaats, De boven- emelde Doétor BROWNE heeft 'er een befchryving van gegeven (1), maar zonder Afbeelding , wyzende zyne Leezers tot myne Natuurlyke Hiftorie, ten opzigt van de Afbeeldingen van verfcheide Vogelen, door hem befchreeven. (*) Natur, Hit of Jamaika. Vor. IL. p. 299. T. den I. Band van dit Vogelen-Werk, bladz, 29, PI. 38, 255. fig. 2. (1) Natur, Hift, of Famaika, Lond, 1759, pag. 474: (}) Natur. Hit. of Carolina. Vol, IL p. 19. Zie PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. 39 Sessssssssessssssssssnsstsssssssssss PB A AD KRKV 4 L „ble pan ard eee A Thar. Het groen en Oranjekleurig Vevogeltje (35). Dit Ysvogeltje is in de Natuurlyke grootte voorgefteld. „Het heeft de Staatt in „evenredigheid een weinig langer dan de gewoone Ysvogel. De Bek Is, van. eenè zwartachtige of donkere Kleur, uitgenomen de Onderkaak , die by den Kop rood« achtig is. De Keel is Oranjekleurig en een Streep van die zelfde Kleur loopt van het Grondftuk des Beks boven de Oogen. De Kop, Nek, Rug, Staart en dè Dekveders der Wieken, zyn heerlyk Pappegaay-groen. Het heeft ook een bree- den Band van die zelfde Kleur dwars over de Borft. De zyden onder de Wieken; en de zyden van den Buik, zyn helder roodachtig Oranje. Het midden des Buiks, de Dyên en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Staart heeft twaalf Pen- „nen, waar van de middelften een weinig langer dan de anderen zyn. De inwaardf& _Baarden der Staartpennen. zyn. wit gevlakt: de binnenfte Dekveders en randen der Wieken licht Oranjekleur; de Slagpennen donker bruin, met een lichte Kley-Kleur op haare buitenfte en binnenfte Baarden gevlakt, uitgenomen eenige weinigen van de buitenfte Pennen, die geen Vlakken hebben. De Pooten en Voeten zyn klein en de Vingers aan elkander gehecht, even. als in alle andere Ysvogelen, en van eene Vleeschkleur. . | ) | AL het Dit Vogeltje was, in een Glas met Spiritus bewaard zynde, op de Veiling van wylen den Herteg van RicHmonps Verzameling gekogt door CHARLES CHAUN- cy , Med. Dottor, die het my leende om een Aftekening daar van te maaken doch wy konden niet ontdekken, van waar het was gekomen. N75 On Keel Zin Â3 Aaah AAA PRS] De Blame Haagdis van Nevis ( De Blaauwe Haagdis der onderfte Af beelding is zeer byzonder wegens het maak: zel zyner Vingeren, die kleine Webbertjes hebben zig van de zyden uitfpreidende, niet op de wyze der Vogelen met gevliesde Pooten, maar eer gelyk zeker Soort vari Vliegen. Deeze Webbetjes begryp ik een foort van Zuigers te zyn, die het Dier in fraar ftellen om te loopen langs de gladde Oppervlakten der groote Bladen van Boomen en Planten. Het heeft een fmalle fcherpte op de Rug, welke zig langs het midden derzelve uitftrekt tot op de Staart; alwaar die hakkelig of getand wordt. De geheele bovenzyde is blaauwachtig, overdwars gewolkt met donkerer en lichter Scha- duwen: de onderzyde heeft eene lichte Vleeschkleur. | ak _Deeze Tekening is onmiddelyk naar * Voorwerp; en Levensgrootte, op ’t Ko: per gefneeden. De Haagdis was van het Eiland Nevis, in de Weftindiën, gebragt door een-Jong-Heer, die Opvoedings halve te Londen kwam, en my dezelve, ir Liqueur bewaard; vereerde, (35) Tspida minor , viridi Arantiogue Colote vâ: _ (*) Lacerta ccerüleà ex Infulà Nevis. Eow. Zi. tia. Epw. Av. V. p. 73. T. 245. Ispida Americana V. P. 74 T. 245. f. 2. Lacerta Calotes, Linn. Sy viridis, Briss. Zw. IV. p. 490; Alcedo fupereiliofa, Linn: Nat. XII Gen. 122: Sp. 22; Syl. Nat, XII, Gen. 62. Sp. 6: | Dr PLAAT 4e VERZAMELING van UITHEEMSCHE PL A A TT, XXXVI Lit Neathanek De Francolyn (36). Deeze Afbeelding is aanmerkelyk verkleind ten opzigt van de Natuurlyke grootte van den Vogel, welke die van onze Patryzen een weinig overtreft. Sommigen van zyne Afmeetingen waren als volgt. De Wiek geflooten zynde hadt zes Dui- men: de Poot van de Knie tot aan het onderfte van den Voet, twee en een vierde Duims: de Bek, van den hoek der Gaaping tot aan de Punt, iets meer dan een Duim langte. gn De Bek is zwart en van gedaante byna als die van een Hen, De Neusgâten zyn in een kleine verhevenheid geplaatft. De Tong en binnenzyde van den Bek zyn Vleeschkleur : de Oogkringen Hazelnooten-Kleur. De Kop is gedekt met zwarte Vederen, uitgenomen een witte Plek onder ieder Oog, een weinig mengzel van Rood op de Kruin, en een reeks van witte Vlakjes, die van boven de Oogen ne- derwaards gaat, zig fämenvoegende in de Nek. Alle de Vederen, rondom den Hals, zyn van eene roodachtige Oranje-Kleur, en onder deeze Halskrtaag zyn de Veders in de geheele rondte zwart, van agteren met kleine ronde witte Vlakjes ge- fprenkeld, tusfchen de Nek en Rug. De Buik is zwart, zo wel als de Borft, die aan de zyden zeer regelmaatige, ronde, witte Vlakken heeft. Aan den Buik en op de Dyën bevinden zig ook witte Vlakken, doch die zyn meer gebroken, en met een weinig roodachtigs gemengd. Onder aan de Staart zyn de Dekveders geheel roodachtig Oranje-Kleur. De Rug is gedekt met Vederen, die in ’ midden zwart en roodachtig bruin gezoomd zyn: terwyl die aan de zyden van de Rug , ten deele over de Wieken vallende, het Zwart en Bruin Tandswyze in elkander fluitende heb= ben. Van de Wieken zyn zo wel de Slagpennen als Dekveders donker, en regel. maatig gemerkt met ronde licht bruinachtige Vlakken. De binnenzyden der Wie« ken zyn even als van buiten gekleurd, maar hebben de Vlakken meer gebroken en op Streepen overdwars. Her laagfte deel van de Rug en Stuit is met Vederen ge- dekt, die zwart en wit getekend zyn door fmalle dwars-Streepen. De Staartpennen zyn eveneens gemerkt, uitgenomen aan haare Tippen, welken een Duim breed lang eheel zwart waren. De Pooten en Voeten waren met roode Schubben gedekt, van Kleur als Duiven-Pooten, en de drie voor-Vingers by hunnen Wortel famen- gevoegd door Vliezen, hebbende derzelver Klaauwen eene Hoornkleur. Ik geloof dat het een Haan was, om dat hy Spooren hadt. Deeze Vogel was levendig in Engeland overgebragt van *t Eiland Cyprus in de Middellandíche Zee, en prefent gedaan aan den Heer James LEMAN, die hem my leende om een Aftekening van te maaken , maar niet voor dat hy dood was, hoewel niettemin frisch, behoudende zyne Oogen en Voeten nog hunne levendige Kleur, De Heer WirLoucusY heeft, in zyne Ornithologie, eene befchryving gegeven van den Francolyn, maar de zyne fcheen een geheel verfchillende Vogel te zyn van den mynen, dien ik houd voor den echten en eigentlyk Mrancolino der Îtaliaanen, Orina heeft, in zyn Boek van de natuur der Vogelen, te Rome Anno 1622 ge- drukt „ pag. 33» een Afbeelding van den Francolyn gegeven, maar dat is een van den hier vertoonden t'eenemaal verfchillende Vogel. Door TOURNEFoORT is, in deszelfs Levantfche Reize, Vol. Il. p. 97, tegenover zyne befchryving der Voge- len (36) Attagen f. verus Francolino Ïtalorum. Edw. 43. Tetrao Francolinus. Linn. Syt. Nat. XII, Gen. Av. V. p. 75. T. 246. Grsn. Zw. 228. Tournr, lin. 103. Sp. ro. T. Orientalis. Syf?. Nar. X, Gen. or. LT. p. s58. Tetrao Orientalis. Hasserg. li. 278. N. Sp. 2. Francolyn. Nat, Zijt. 1. D.V. Stuk, bladz, 421. CEN ZELDZAAME VOGELEN. Ax den vant Eiland Samos, een Af beelding geplaatft van mynen Vogel, dien hy op de Plaat noemt, Prancolyn, een Soort van Vogelen die zig weel ophouden in Moeras: Jen (*), In de Text heeft hy geen woord van den Francolyn gefproken, maar alleen gewag gemaakt van Hazelltoenders;, die men aldaar Veld-Patryzen noemde: nogthans denk ik dat de Vogel, door hem afgebeeld, een derzelven geacht moet worden te zy. Myne Francolyn is ook een inboorling van Bengale, in Ooftindie : want ik vind liem zeer naauwkeurig afgebeeld in een Stèl Tekeningen naar de Natuur, daar te Lande gemaakt, op % verzoek van wylen Door Meap, én aan hem te Lon- den, omtrent twintig faären voor zyn dood, door een Vriend, dien de Doctor in Indië hadt, toegezonden. TourNerorTs Afbeelding is de eenigfte welke ik tot nog toe weet vandeezen Vogel aan % licht gegeven te zyn, maar daar aan ont- breekt, als gezegd is, de befchryving, en dus mag deeze wel gehouden worden voor de eerfte Hiftorie van den Francolyn. SSSSEss SISSISISISISISI SIS SISSI SISI SIS SISSI SISI SSS EIS SIS Es PL A AT XXXVII Cha Ouait De Chineefche K wartel (37). Deèze, hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, is naar % Voorwerp op de Plaat geeft. Ik boud hèm voor een Mannetjes-Vogel. __De Bek is zwart; het voorfte deel des Kops, de Borft, Zyden en binnenzyden der Wieken, zyn blaauwachtig Aschgraauw. De Buik > Dyên en Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene donkere roodachtige Oranje-Kleur, zo wel als de Staart. Veders, die door de Dekveders voor *t Oog verborgen zyn. Hy heeft een donker witte Streep langs het miidden van den Buik. De Zyden van de Borft Zyn zwart gevlakt. De Keel heeft een zwarte Vlak, die met Wit gezoomd is, en buitendien een zwarte Streep van ieder hoek des Beks; welke Streepen zig famenvoegen tot een zwarte Bef , aan het voorfte van den Hals, beter uit de Af beelding na te gaan, dan door befchryving te begrypen. Het agterfte van den Kop, de Nek, Rug; Wieken en Dékveders van de Stáart, Zyn Bruin. Het middelfte der Vederen op de Rug en Stuit is licht bruin of Oranje-Kleur, miet zwarte Streepen wederzyds, en éenig ftrooizel van Zwart in de tusfchénruimten. De Wieken zyn ook onregel: maatig gebaard met donkere dwars-Streepen. De Pooten en Voeten heeft de Vo: gel als die van onzen gewoonen Kwartel, van eene heldere geel Oranje-Kleur. Deeze iS wartel verfchilt hoofdzaakelyk van de onzen , in de zwarte merken aan zyne Keel, in de roodheid van onderen, en dat hy ’er niet meer dan de halve grootte van heeft. Hy was levendig van Nanquin in China overgebrägt door een Kapitein in dienft van de Ooftindifche Koinpagnie, die denzelven prefent deedt aan Mr. Le- MAN, in het Kollegie der Geneeskundigen te Londen. Deeze Heer heeft den Vo- gel , na dat die geftorveri was, in een Glazen Kasje zeer netjes opgezet, en my geléend tot het maaken van de Af beelding. De Kapitein, die hem aan Mr, LEMAN gaf, wift te verhaalen , dat deeze Vogels in China opgebragt worden om tegen ‚ €lkander te vegten, en dat men ’er groote Weddenfchappen op doet , even als gefchiedt met onze Haanen-Gevegten, hier in Engeland. Ik geloof, dat dit de eerfte Afbeeldirig en befchryving zy van deezen Chineefcheri Kwartel. Dat de Chineezen ook (*) [Zie de Nederduitfche Vertaaling van zyne Reis (87) Coturnix Chinenfis. Ebw. 4v. V, p. 77. Tab. ze naar de Levant, Amft. 1737, in Quarto, IL. Deer, 247. Coturnix Philippenfis. Berss, 4v, lp. os4. T. 25. bladz. 192 , alwaar men echter, opde Pladt, die Aan. f. 7. Tetrao Chinenfis. Linn. Syft. Nat. XII Gen, merking niet windt, } 103. Sp. 19. Nat, Hij. ID, V. Stuk, bladz. 426. WI Deel, | L 42 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ook in hun Land den gemeenen Kwartel, met onzen Europifchen overeenkomftig:, hebben, is uit hunne Afbeeldingen blykbaar. De Haagdis van Guernföy (*). | De Haagdis der onderfte Afbeelding is ook in de Natuurlyke grootte voörgefteld, Hy heeft de bovenzyde bruin met zwarte Vlakken, en een Streek wan lichter bruin langs ieder zyde van het midden der Rug. De onderzyde des Lighaams is groen met kleine donkere Vlakken. Dit was een Mannetje. Het Wyfje verfchilt ‘er van, daar in, dat hetzelve den Buik licht geelachtig, met donkere Vlakjes gete- kend, heeft. | | Een paar van deeze Haagdisjes werdt my leevendig gebragt, door een Perfoon: die zyn werk maakte van Adders enz. te vangen. Deez’ verhaalde ny; dat dezel- ven op St. Georges Heuvel, by Cobham, in Surry , gegreepen waren, zynde al- daar voortgeteeld uit eenigen van de zelfde Soort, welken een Heer, weinige Jaaren geleeden;, met zig gebragt had van ’t Eiland Guernfey aan de Franfche Kutt. PLA AT NOKKIE Rape Wetzel Piraten Het Penfstoanifsbe gekraasde Veldhoen (38) Deeze Vogel is bykans van gemiddelde grootte tusfchen een Faifant en Patrys: Hy is hier, inalle Afmeetingen, tot de helft verkleind, De Bek, van maakzel als die van een Hoen; heeft een bruinachtige Hoornkleur; De Veders buigen voorwaards zig overde Neusgaten heen, en bedekken dezelven. Die op de Kruin zyn taamelyk lang, en hy kan dezelven „zo ik geloof; als eer Kuif overend zetten, of laatenze vallen, naar zyn believen. Hy heeft ook lange Veders aan den Hals, welken hy kan uitfpannen als een Kraag, of laaten die plat neerhangen , om welke reden ik 'er den bovenftaanden Naam aan gegeven heb. De Kop, Hals, Rug; Wieken en Staart , zyn fchoon gemengeld met donker en licht bruin, en zwart daar onder: het end van de Staart is Aschgraauw, en heeft daar binnen een breede zwarte Baar, overdwars. De onderzyde van de Staart is even als de bovenzyde; mear flaauwer, gekleurd, . De binnenfte Dekveders der Wieken zyn licht bruin en wit: de binnenzyden der Wieken Aschgraauw : de Veders tus- {chen de Rug en Wieken Oranjekleur en zwart met witte Tippen. Kort onder den Bek zyn de Veders wit: de Keel is helder bruin naar Oranjekleur trekkende. De Borft, Buik en Dyên, zyn wit, met een flaauwen weerfchyn van Oranje , en half: maanswyze zwarte Vlakken op de Borft en Zyden. De Dekveders onder aan de Staart zyn van een flaauwe onzuivere Oranje-Kleur, met witte Vlakken. De Pooten zyn,tot aan de Voeten toe, met witte Veertjes gedekt, die zig als Haair vertoonen. De Voeten hebben ieder vier Vingeren van Vleesch-kleur, die op de zyden gekamd zyn, en aan den wortel door een Vlies famengevoegd. | Deeze Vogel was, door den Heer Jorn BARTRAM, uit Penfylvanie, gezonden aan den Schildknaap PETER COLLINSON, Lid van de Koninglyke Societeit. Men noemt hem aldaar een Fuifant. Gedagte Heer voegde daar nevens een zeer keurig Be. (*) Lacerta ex Infalâ Sarniâ, Edw. 4v. V. p. 78. (38) Urogallus Collarí extenfo Penfylvanicus. Eow. T. 247. f. 2. Lacerta viridis. Sen. Kab. II, D. T.4. Av. V. p. 79. T. 248. Attagen Penfylvanie. Briss. f. 4, 5. Lacerta agilis. Linn. Syf?. Nat. XIL Gen, Av. 1, p. 214. Tetrao umbellas. Linn: Sy/2. Nat. XI; 122, Sp. 15. Syft. Nat. X. Gen. 1o5. Sp. 15. Nat. Gen, 103, Sp. 6, Faifant van Penfylvanie. Nat. Hift. Lift. LD. VL Stur, bladz. 124. 1, D. V. Stur, bladz, 4og. Pl, XLVIL £, 3. 4 EN ZELDZAAME VOGELEN. 43 Berigt, in een Brief aan den Heer Corranson, * welk ik verlof kreeg te kopiee- ren, luidende hetzelve als volgt. | Pr: | | „ Het is een fchoone Vogel, wanneer hy zig in zyne pragt vertoont’, dat iss > wanneer hy zyne Staart als die van een Kalkoen uitfpreidt, en een Krans van Ve- » deren rondom zy Hals uitfpant gelyk een Kraag , wandelende zeer Staatelyk 5» met een gelyken tred, en een Geluid maakende, *t welk eenigermaate naar dat » van eene Kalkoen gelykt. Op dat oogenblik moet de Jager Vuur op hem gee- » ven, anders vliegt hy , eensklaps, wel twee of driehonderd Schreeden ver, eer » hy weder op den Grond gaat zitten, Daar is iets zeer aânmerkelyks in % gene wy „» Alsdan IStoppen noemen , * welk zy met hunne Wieken ‘doen, door met dezel. » ven tegen hunne Zyden te (laan, gelyk de Jaagers zeggen. Zy {taan op den » Stam van een omgevallen Boom, die veele Jaaren op den Grond gelegen heeft, „ En beginnen hunne Kloppingen rrapswyze, met een tusfchentyd van omtrent twee » Sekonden , herhaalende dezelven al fchielyker, tot dat zy éen Geluid van verre » maaken of het donderde. Dit duurt van het begin af omtrent een Minuut, dan ‚ houdt het omtrent zes of agt Minuuten op, en begint van nieuws af aan. De ‚ Klank is bykans een Kwartier gaans ver hoorbaar, en hier aan worden zy door „de Jaagers ontdekt, en veelen van hun gedood, Ik heb ’er menig een in dit pos- tuut gefchooten , maar. dezelven nooit zien Kloppen; dewyl ze my doorgaans »» eerft zagen, en dus daar mede ophielden. In * Voorjaar en Najaar doen zy dit » gemeenlyk, des morgens omtrent te negen of tien Uuren, en s? namiddags om » vier of vyf Uuren. Hun Voedzel is voornaamelyk Besfen en Zaaden, die op % » Land voorkomen: hun Vleesch is wit en zeer Smaakelyk, Ik geloof dat zy maar » eens in ‘t Jaar, enwel in °t Voorjaar „ broeden ; brengende twaalf of veertien Kui-_ „kens op, die zig tot in % volgende Voorjaar by elkander houden. Veelen hebben >, hun beft gedaan, om de Jongen op té voeden en tam te maaken; doch dit is hun niet gelukt. Als men de Lijeren door een Hen laat: uitbroeden, neemen zy wel haaft de wyk naar de Bosfchagie, alwaar zy of middelen vinden om van te lee „ven of omkomen”, De Brief, waar uit dit getrokken is, was gedateerd Penfyl- vanie, den 15 July 1750. N | Om verder de Hiftorie van deezen Vogel op te helderen, fchreef ik aan den Heer Brooke van. Maryland in Noord-Amerika, zig thans (in Mey 1752) te Londen bevindende, of hy de goedheid wilde hebben, van my zo veel Berigt, als hy in taat was, te geeven aangaande den Vogel, die Faifant genoemd wordt in de Pro- vinciën van Penfylvanie, Maryland, enz. Zyn Ed. verpligtte my met een voldoe- nend Antwoord, in een Brief , waar van ik her volgende Uittrekzel gemaakt heb, tot de Hiftorie van dit Gekraagde Veldhoen betrekkelyk, … De Faifânt broedt in alle deelen van Maryland, eenige Landfchappen aan de „ Ooftelyke Kuft uitgezonderd. Zy leggen haar Eijeren in Neften, welken zy var afgevallen Bladen maaken, ‘t zy aan de zyde van omgevallen of by de Wortels van > nog overend {taande Boomen. Zy leggen van twaalf tot zeftien Eijeren. De ‚» tyd dat zy broeden is in ‘t Voorjaar, maar hoe lang weet ik niet: waarfchynlyk drie Weeken, om dat de Hoenders zo lang zitten. Een Jongen zynde vond ik ‚‚ haar Neften, en poogde de oude Faifânt te grypen doch dit gelukte my nooit. Zy » liet my byna de Hand op haar leggen, eer zy het Neft verlaaten wilde, en toen, > Alsof zy my door lift van het Neft wilde aftrekken, flodderde zy een honderd > Schreeden „ of wat meer, voor my uit: zo dat ik geduurig haar meende te zullen ‚ kunnen vatten. De Kuikentjes verlaaten het Neft zo dra zy uitgekomen zyn , en „leeven, naar ik geloof, in * eerft van Mieren, kleine Wormpjes en dergelyke zaa- „ken. Wanneer zy ettelyke Dagen oud zyn, weeten zy zig zo flim onder de Bla- » den te verbergen, dat het zeer moeielyk is hun te vinden. Verder aangrocijende s> aazen zy op Besfen, Vrugten en Os, of ander Zaad. Druiven geluften haar 2 2, ook, 44 VERZAMELING van UITHEEMSCHE s; ook, als 't het Saizoen is, zeer wel; maar de Faifânt is in ° byzonder een liefheba ‚‚ ber van Klim-op Besfên. Ik ken geen ander Dier dat op dezelven aaft, en weet; „‚ dat die een Vergift voor veelen zyn. Schoon zy veele Jongen tefferis en dikwils ‚> tweemaal in *t Jaar broeden, belet nogthans de groote menigte en verfcheidenheid » van Havikken en Valken in Maryland; die er Jagt op maaken, haare fterke ver- » menigvuldiging. Het kloppen van den Faint, gelyk wy dat noemen; is een Ge- ‚> raas dat voornaamelyk in * Voorjaar gemaakt wordt door den Haan. Men kan het- » zelve, op een flillen Dag, duidelyk een Kwartier gaans ver hooren: Zy zetten > haar Borft uit gelyk een Kropper-Duif, en flaan met de Wieken, * welk eerì Geraas » maakt dat veel naar trommelen gelykt; maar de Faifânt verkort allengs den tuilentyd „> van ieder flag, tot dat de Slagen ongewaarwordelyk famen fmelten ; even als wan- „‚ neer men twee ledige Bortels tegen elkander klopt Om, zo veel my doenlyk is, de Hiftorie van deezen Vogel te voltoöijën , zal ik hier een aanhaaling doen uit de Reizen van den Baron de Ja Heontan naar Noord-A« merika, in 't Engelsch uitgegeven (Vol. IL. p. 67;) alwaar hy fpreekt vän een Vo- gel, by de Meiren van Kanada bevindelyk, welke ik dénk geen ander te kunnen zyn dan die hier befchreeven is, hoewel de benaaming verfchilt. Hy zegt: „ Ik » ging in gezelfchap met eenige Kanadiers, om deezen Vogel te zien Kloppen met „» zyne Wieken. Geloof my: dit Gezigt is een der grootfte aardigheden in de We- > reld: want haar Geklop maakt een Geraas gelykende veel naar dat van een Trom- „> mel, een Minuut lang; dan houdt ‘her omtrent een half Kwartier Uurs op, en „» neemt op nieuws weder aanvang. Door dit Geraas werden wy beftuurd naar de ‚‚ plaats, alwaar het ongelukkige Veldhoen zat , en vonden het op rottige met Mos ;, begroeide Boomen. Door de eene Wiek dus tegen de andere te kloppen; willen „» zy haar makkers tot zig roepen; en het dommelend Geraas dat’er op volgt; kan men „een half Kwartier gaans ver hooren. Zy doen dit alleen in de Maanden April; … Mey, September en Oktober, en, % gene zeer aanmerkelyk is, het Veldhoen „ klopt nooit op deeze manier dan op eenen Boom: Het begint met het aaribreeken … van den Dag en houdt te negen Vuren °s morgens op, tot omtrent een Uur voor > der Zonne Ondergang: dan begint het wederom te Klapperwieken, en gaat daar „ mede voort, tot aan den donker toe ”, Ik meen dat deeze Berigten, gegeven door twee leevende Getuigen van Ägting; en een overleeden Schryver van Goeden naam, die niets van elkander wiften, het gene ’er van gemeld is beveftigen moet. Zy ftemmen zo naby overeen, als iemand met reden zou kunnen vorderen in Berigten, die door verfchillende Menfchen gege: ven zyn. Ik geloof dat deeze de eerfte Afbeelding en befchryving zy van den ge dagten Vogel. BREED ER GBE AEEA EEE EHC ded Eed P LA AT, XEXIX ENA rl E3 Arak a A He Hlpe Hacolboen van Aleppo (39). _ Deeze Vogel is hier kleinef dan Levensgrootte vertoond. Hy heeft omtrent de grootte van een Patrys, hoewel hy in geftalte veel meer riaar een Duif gelykt, door de langte zyner Wieken, die, geflooten zynde, bykans agt Duimen haalen; daar zy in de graauwe Patrys niet boven de zes Duimen lang zyn. Dit is de Haan of Mannetjes- Vogel. De (39) Lagopus minor f. Kata ex Aleppo, Caudâ dua- Pyrendica, Bass. Av. IL. p. 195. T. 19. Tetrao Alcha- bus Plumis elongatâ, Epw. Av. V.p. 84. T. 249. Rus- ta. Linn. Syf?. Nat. XIL Gen. 103. Sp. 1, Nat, Hijt. sEL Alepp. 64. T. 9. Crramr. Onom, F. p. 77. Bonafia LD. V. Stuk „ bladz. 412, EN ZELDZAAME VOGELEN 45 De Bek heeft een bruine of Hoornkleur, donkerft aan de Punt ‚ zynde van maak zel omtrent als in onze gewoone Hoenderen. De Neusgaten ftaan op het Grond- ftuk van de Bovenkaak, digt tegen de Veders van het Voorhoofd aan. De Kop is Aschgraauw , maar aan de zyden, rondom de Oogen , Oranjekleur. Boven de Oogen is een zwarte Streep. De Keel is, tot meer dan een Duim afltands van den Bek, naar beneden, insgelyks zwart, gelyk in de Mannetjes Mosch. Aan het be- gin van de Borft heeft hy een Oranjekleurige Vlak, van halfmaanswyze figuur, welke boven en onder met {malle zwarte Streepen gezoomd is. De punten van dee- ze Vlak (trekken opwaards naar de Nek. Het overige van den Borft en Buik ; de Dyên, het voorfte van-de Pooten en het onderfte van de Staart, is gedekt met wit- te Vederen; hoewel het Donsachtige, naaft aan het Vleesch, donker is en de Nek- veders, onder aan de Staart uitwaards, gemengeld zyn met een weinig Zwart en roodachtig bruin. De Nek en Rug zyn gedekt met bruinachtige Vederen , die haare Tippen geeler en lichter en de middelfte deelen verdonkerd hebben door donkere dwars-Streepen. De Stuit en bovenzyde van de Staart zyn regelmaatiger getekend met dwars-Streepen van Oranjekleur en zwart. De zyd-Veders van de Staart zyn wit getipt en verkorten allengs tot de buitenften aan ieder zyde; maar de twee mid- delften zyn een groot end langer dan de overigen, en ruim zo {mal als menze in Af. beelding heeft gebragt, hebbende eene donkere Kleur. De Dekveders van de Wie= ken zyn fchoon getekend met geboogen Streepjes van Oranje en Koffykleur, beb- bende haare Tippen wit. De Slagpennen naaft aan de Rug zyn van de zelfde Kleur alsde Rug. De overige Slagpennen zyn donker Aschgraauw , wordende allengs by- ha zwart aan haare Tippen. De zyden des Lighaams onder de Wieken, en derzel. ver binnenfte Dekveders, zyn wit. De Pooten zyn, aan de voorzyde, met witte Vederen als Haair gedekt: de Voeten kaal en Aschgraauw: de voorwaardfe Vingers by haaren Wortel met Vliezen famengehecht, even als in veele andere Vogelen; maar de agter-Vinger is hier zeer klein. | Een fraaije Aftekening van deezen Vogel , Levensgrootte, wordt in een Lyft be- waard in het BrittannifChe Kabinet. Hy was van Aleppo, wel geconferveerd zynde, opgezet overgebragt door Doktor Russet, die veele Jaaren in die Stad gewoond hadt, en na zyne terugkomft te Londen zyne Waarneemingen, dat Land betreffende, aan ‘t licht gaf; ineen Werk, waar in hy de Afbeeldingen gebragt heeft van dee= zen en andere Vogelen. De Doktor gaf my verlof, om deeze Print, zo wel als verfcheide anderen, te maaken naar de Natuurlyke Voorwerpen, die hy in bezitting hadt. Inde Turk(Che Taal noemt men den Vogel Kata. De Doktor ziegt, dat het Wyfje van dezelfde grootte is, doch een weinig verfchillende in Kleur, op ver na zo fchoon niet zynde en de Puntige Veders in de Staart een weinig korter heb- bende, Men vindtze in de Wilderniflen , niet ver van Aleppo, het grootfte deel des Jaars, maar in Mey en Juny komen zy nader aan de Stad, dewy! zy in die Maan- den aldaar een grooter overvloed van Water aantreffen dan in de Wilderniffen. In dat Sayzoen worden zy menigvuldig gevangen, en zeer goedkoop verkogt op de Markten te Aleppo. Doktor Sraw heeft, in zyne Reizen en Waarneemingen in Barbarye, pag. 253, een flegte Afbeelding en kotte befchryving gegeven van eenen Vogel, die ik denk de zelfde te zyn, hoewel hy ’er maar drie Vingers aan toefchryft. Ik onderftel, dat de kleine agter-Vinger door hem over ’t hoofd zal zyn gezien: al- zo de Pooten bekleed zyn met Veders die hem verbergen. Hy noemt denzelven Kittawia op zyne Plaat en Kittawiab in de befchryving. Die het Berigt, ’ welk ‘er Doktor Saw van geeft, met het myne vergelyken willen , kunnen hem raad. pleegen. Doktor Russer is, zo ik geloof, de eerfte, die ons een goede Hiftorie gegeven heeft van dit Hazelhoen. VII Deel, M PLAAT 16 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Zyne hoogte is gerekend ongevaar twintig Duimen te zyn in het Poftüur , waarin hy hier is gerekend. Hetiseen ranker Vogel, inzonderheid wegens de langte zy- ner Pooten, dan eenig ander van dit Geflagt die ik tot nog toe heb gezien. De Bek is langer dan in onze Engelfche Trapganzen en van eene witachtige Kleur. De Oogen zyn groot, de Oogkringen Hazelnooten-Kleur; de Oogleden Aschgraauw. De zyden vam den Kop ; geheel rondom de Oogen; zyn helder — bruin: de Kruin en de- geheele Hals gedekt met zwarte Vederen , die wat los han- gen, hebbende fmalle Puntjes: de Rug, Stuit en Staart; helder bruin. De Veders op de Rug zyn in ° midden zwart, met een weinig Strooizel van die zelfde Kleur op haare bruirie deelen. De Staart heeft dwarfe Baaren van Zwart, met dergelyk Strooizel op de bruine Baaren daar tuffchen. Van het bovenfte der Rugge gaat het Bruin, met Zwart gevlakt, geheel rondom het laagíte van den Hals van vooren: Allede Dek- veders der Wieken zyn wit, uitgenomen dat de kleinfte Veders, by het Gewricht of aan den Schouder, met Zwart gerand zyn. De Slagpennen der Wieken; naaft _aan de Rug, zyn bruinachtig met zwarte Vlakken: de middelfte Slagpennen met dwar- fe Baaren en Strooizel van Zwart: de grootfte of buitenfte hebben haare uitwaardfe Baarden wit, ende Tippen worden allengs donker Aschgraauw. De geheele onder- zyde, van de dwarfe bruine Baar op de Borfít tot aan de Dekveders onder aan de Staart; is gedekt met zwarte Vederen. De Pooten zyn lang, maar de Vingers naar dezel- . vente rekenen Kort. Zy zyn een goed end boven de Kniejen Vederloos. Maar drie Vingers heeft deeze Vogel , allen voorwaards {taande , gelyk in het gantíche Gellagt der Trapganzen plaats heeft. Dezelven zyn bekleed met Schubben van eene witachtige Kleur, en hebben de Klaauwen donker. Ee 4 Deeze Vogel is een Inboorling van Bengale, in Ooftindie , alwaar men hem Chur ge noemt. Onze Afbeelding is gemaakt naar een Tekening, welke zig in de Ver: zameling bevondt van wylen den waardigen Heer Dr. Mrap , ’ Konings Lyf- Arts. Het is de eenigfte Afbeelding, welke ik my verftout heb in deeze Natuurly- ke Hiftorie te brengen, zonder dat ik het Voorwerp of in % geheel, of in Zyne voornaamfte deelen , in Natuur gezien had. Ik geloof dat dit een zo echt Stuk zy, als of ik het zelf naar * Leven had getekend. De Afbeelding; naarnelyk; was ge= maakt door de bezorging van den Heer Core, te Bengale woonachtig; die by- zondere verpligtingen hadt aan Doktor Meap , en aan denzelven, tot vergelding van ontvangen Gunftbewyzen, omtrent twintig Tekeningen zondt van verfchillen= de Vogelen vân dat Land, die verklaard werden naauwkeurig naar *t Leven gemaakt te zyn. Ik geloof, dar wy tot nog toe geen Berigt van deezen Vogel hebben, fchoon het een der eerften fchynt te zyn; die de oplettendheid van een keurig Waar- neemer naar zig trekken zouden. | (40) Otis Bengalenfis ibi Churge diêtus. Epw. do. V. p. 87. T. 250: PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN 43 e SSS ISIS SISSI PT dAR AD. XLL Jh At 5 aaAaid | De kleine Trapgans (41). _ De Afbeelding vertoont den Vogel tot de helft in alle Afmeetingen verkleind. __Hy fchynt ongevaar de grootte te hebben van een Faifânt; maar is volmaakt van het Geflagt der Trapganzen. WirLouaHBY noemt hem de Veld-Eend, | _ De Bek is, daar hy aan den Kop paalt, Vleeschkleürig en zwart aan de Punt: De Kruin én zyden van den Kop , het agterfte van den Hals; de Rug en Dekveders der Wieken, zyn bruin, met gebroken onregelmaatige Zwarte Vlakken en Merken. De Keel; digt onder den Bek, is wit: het voorfte van den Hals licht bruin; met don- ker gemengeld: de Dekveders aan de binnenzyden der Wieken en derzelver randen zyn wit: de buitenfte Slagpennen aan % begin wit, aan de tippen zwart; die er aan volgen wit met een kleine mengeling van Zwart: de binrienfte Slagpennen ; naaft aan de Rug; bruin, met, dwarfe zwarte Vlakken; gelyk de Rug; De Borft en Zyden zyn wie; met zwarte Vlakken; de Buik en Dyën geheel wit: de Stuit en Dekveders onder aan de Staart wit, met een kleine mengeling van Zwart: de Staartveders bruins met donkere Vlakjes gefprenkeld, en gebandeerd met breede zwarte dwars-Stree= pen: Het Dons onder de Vederen is Roozekleur; gelyk in de grootere Trapgans: De Pooten zyn tot een weinig boven de Kniejen Vederloos. Hy heeft aan ieder Poot drie Vingers, die allen. voorwaards ftaan , eri aan den Wortel door een Vlies een weinig amengevoegd zyn. De Kleur der Schubben aan de Pooten en Voeten is donker geel. wie Bk pr Ni hi EEn 44 Deeze Vogel was gevangen in het Graaffchap Cornwall, en aan de Koninglyke Societeit van Londen in ’tjaar 175 1 vertoond : maar, alzo ’er dies tyds onder de te- genwoordige -Leden niemand was die hem kende, behaagde het de Societeit hem door haaren Dienaar aan my te zenden, om myn Gevoelen daar omtrent te weeten; Ik gaf, naar myn vermogen; een Antwoord, behelzende een Berigt aangaande dee- zen Vogel; met en benevens een korte Hiftorie van een zeer zeldzaam Veldhoen van Penfylvanie ; dat aldaar een Faifant geheten wordt (*): welk Antwoord het de Societeit behaagde aan * licht te geeven inde Phil Frán/alliën, voor *t jaar 1754. % Is op die tnanier nti eer{t ontdekt, dat deeze, Vogel een Inboorling zy van Enge- land (f), hebbende de overige Autheuren, die ‘er vah fpraken ; hem tot Vrankryk be- paald. BELLONIUS noemt hem Canne Petiére; pag: 2375 238; van Zyne Hiftorië der Vogelen. Veele laatere Autheuren hebben denzelven uit zyn Werk befchrees ven; maar; alzo deeze Vogel in ons eigen Land gevangen was, wilde ik de gelegen- heid niet verzuimen; om ’er een nieuwe Aftekening en befchryving; ofimiddelyk naar de Natuur; van te maaken: want die ik in. voorige Hiftoriën vind zyn zo vol- maakt niet als men wel zou weníchen; en geen naauwkeütigheid kan te groot zyn in de Natuurlyke Hiftorie, De Liefhebbers, die het behaagt myne befchryving eù Afbeelding te vergelyken met die van vorige Aurtheuren; zullen eenig verfchil tus= {chen beïden vinden; genoegzaam ; Zo ik vertrouw; om te toonen , dat ik wat naauwkeuriger ben geweeft dan eenigen myner Voorgengeren. Doktor THoMas # | | SHAW (41) Ovis minof, Anas Campeftris f. Tetrax Authio- (*) [Deezé is hier voor, Plaat XXXVIIL, afgebeeld tum. Epw. Av, V. p. 89. T. 251. Briss. 4v. V. p. eh befchreeven. ] | 24. T. 2 f.r, 2. Afs. Av. UL. p. 33. Tar. Ovis _ (1) [Ik kan echter niet zien , dat dit daaruit blyke; Tetrax. Linn. Syft. Nat. XIL. Gen. 95. Sp. 3. Syl. Kon hy niet vit Vrankryk in Cornwall overgevlogen Nat. X: Gen. 85-Sp. 3: Kleine Trapgans, Nat. Hijl, zyn? } | }, Ds V. Stuk, bladz. 297: Kn M 3 48 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Saw heeft, in zyne Reizen naar Barbarie ef de Levant, p. 252, ten Af beelding en befchryving gegeven van deezen Vogel, dien de Barbaryfche Volkeren (zegt hy) noemen , ;, Ähaad of Saf-Saf Rhaad, °t welk Donder betekent in de Landtaal, en »> dien naam onderftelt men aan deezen Vogel te zyn gegevens wegens het Ge- », luid dat dezelve maakt in het fpringen van den Grond; gelyk Saf-Saf, de ande- ste naam, Zeer natuurlyk uitdrukt het flaan van de Lugt met zyne Wieken, » wanneer hy vliegt ®, SSSSSSISSSHSSSSSSSSSSSSSSSSESSSES SESSIES DEAL As A AT oo REISE. dee bot vi zakt AAR Aon, A De Goudkoppize Enter (42). De beide Vogeltjes op deeze Plaat zyn in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Uit de geftalte van hunne Bekken befluit ik, dat zy of op Vliegen en andere Infekten, of op Besfen en Vrugten moeten aazen. De Lyfter, die de onderfte Afbeelding uitmaakt, heeft zynen Bek van eene don- kere Kleur, uitgenomen het Grondítuk van de Onderkaak, dat Vleeschkleurig. is. De Kruin van den Kop heeft een fchoone Goudkleur. Boven ieder- Oog loopt een zwarte Streep, De Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn altemeal groenachtig bruin en Olyfkleurig: de binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart Aschgraauw. De Keel, Borft en Zyden , hebben eene witte Kleur, met langwer- pige zwarte Vlakken langs het midden der Vederen; maar het midden des Buiks, de Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn zuiver wit: de Pooten en Voeten van het gewoone maakzel en pesuehen bruin van Kleur. : Ara Arnen def De Blaauwe Vliegenvanger (*). Deeze wordt in de bovenfte Afbeelding voorgefteld, Hy heeft den Bek zwart, … De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit en Dekveders der Wieken trekken naar blaauwe Ley-kleur. De Staart en de Slagpennen zyn zwartachtig of donker, hebbende de buitenfte Slagpennen het onderfte wit, en de binnen Dekvedets der Wies ken zyn witachtig. De Keelen de zyden van den Kop zyn Zwatt, en dit Zwart loopt langs den Hals voort tot onder de Wieken. De Borft, Buik, Dyën en Dek- veders onder aan de Staart, zyn geheel wit: de Pooten en Voeten wan de gewoone form en donkerbruin. | | _ In November des Jaars 1751, waren deze Vogeltjes, beiden, op Zee gevangen door wylen Th. SrackK, Med. Doêtor en Lid van de Kon, Societeit, op zyn Reis- togt naar Jamaika, terwyl het Schip door Stilte bezet was, op omtrent agt of tien Mylen afftands van Hifpanjola. Hy heeft my deeze en verfcheide anderen prefent gedaan. Ik geloof dat geen van beiden tot riog toe was afgebeeld of befchreeven. Ik houdze voor Trekvogelen, welke toen van het Vafte Land van Noord-Amerika overtoogen, om hun Winter-verblyf te neemen in de warme Eilariden tuflchen de Keerkringen. De Kaap van Florida {chynt als door de Voorzienigheid gefchikt, om den Overtogt der Vogelen van de Weftzyde van Noord-Amerika naar Hifpan- jola, Kuba en Jamaika, en de geheele ry der Karibifche Eilanden, tot aan de Noor. delyke Kuften van Zuid-Amerika toe, te begunftigen. Die vande Ooftelyke Oe- vers (42) Turdus Vertice Aureo. Epw. 4v Vp. or. _ (*) Mufcicapa coerulea. Epw. 4. V. p.gr. T. 252. T. 252. Ficedula Penfylvanica Aurocapilla. Briss, 4v. Ficedula Canadenfis cinerea major. Briss. Av. III, p. III. p. 504. Motacilla Aurocapilla, Linn. Sy. Nat. 527. T. 27. f. 6. Motacilla Canadenfis, Linn. Syy?. XII, Gen. 114. Sp. 29. Nat, X1L. Gen. 114. Sp. 42 EN ZELDZAAME VOGELEN. 49 vers mig men onderftellen Zuidooftwaards te trekken, over de Land-engte van dat Wereldsdeel (*) Sedert het maaken van deeze befhryvingen, heb ik twee van deeze zelfde Vo- geltjes ontvangen van mynen goeden Vriend , den Heer W. BARTRAM van Penfyl- vanie; % welk myn denkbeeld beveftigt, dat zy Trekvogelen zyn: want hy zegt, dat zy aldaar in April komen en blyven ‘er den geheelen Zomer. De Goudkoppi- ge Lyfter, zegt hy, maakt zyn Neft op den Grond, en verkieft altyd de Zuidzyde van een Heuvel „ maakende een hol in de Bladen, gelyk een klein Oventje, dat zy met Hooy bekleedt, en legt daar in vyf witte Eytjes met bruine Vlakken. Ik ont- ving van den Heer BARTRAM, te gelyk met deezen en eenige anderen, den klei- nen Lyfter, die door CaTeEsBY, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina, afge- beeld is en befchreeven ({), maar de hier door my afgebeelde is kleiner, en de klein- fte van het Lyfteren-Geflagt die ik ken. P L AA F XLIIL De Ohf kleurige Vliegenvanger (43). Deeze Vogel, zo wel als de bygevoegde Vlinder, zyn beiden onmiddelyk naar % Voorwerp ge-etft,en hier vertoond in de Natuurlyke grootte. | De Vogel heeft een dunnen Bek, doch die wat dikker en fterker is dan in eenige andere Vogels van deeze Familie. De Punt van de Bovenkaak buigt naar beneden, en hangt een weinig over deandere heen. De Bek is van boven donker , van onderen Vleeschkleurig. Een donkere Streep loopt van het Grondftuk om het Oog heen, waar boven een witachtige Streep is, zynde de Kruin van den Kop, de bovenzyde van den Hals, de geheele Rug, Wieken en Staart, bruinachtig groen , of donker Olyfkleur. De geheele onderzyde , van den Bek tot aan de Dekveders orider aan de Staart, is vaneen witachtige Kleur, een weinig met licht Olyfkleur gewolkt, zynde de binnenfte Dekveders en randen der Wieken witachtig ; de binnenzyde det Slagpennen en de onderzyde van de Staart Aschkleurig, de binnenfte Baarden der Ve- deren met Wit gerand. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte andere kleine Vogeltjes en van eene zwartachtige of donkere Kleur, De Kapel heeft den Kop roodachtig , het Lyf donker, alle de Wieken helder geel, onregelmaatig met Zwart gezoomd: zynde de onderzyde, zo van het Lyf als van de Wieken, geheelenal geel. Ik heb dezelve in myne kleine Verzameling, Zy kwam van China en was, met verfcheide anderen, in een Laadje, dat ik kogt van iemand, die zig in dienft van de Ooftindifche Kompagnie bevondt. De boven befchreeven Vogel was van Jamaika in Spiritus overgebragt door Doc: tor BROWNE, die hem my, met andere Vogels van dat Eiland, prefent deedt. Men kent hem daar by den naam van ZZ hup-Tom-Kelly, welke woorden, zo men vere haalt, zyn Gezang byna uitdrukken. De Natuurlyke Hiftorie van Karolina van den Heer CaTesBY naziende, vind ik daar in de Afbeelding en befchryving van een Vogel, dien ik geloof denzelfden te zyn met deezen (}) Hy noemt dien de Rood- Oogige Vliegenvanger , welke , zo hy zegt, in Karolina broedt, en Zuidwaarts vertrekt in den Winter; zo dat, indien het een Trekvogel is, Karolina deszelfs Zo- MeEr= (°) [Ik twyfel niet of Ooftelyke zal hier Weftelyke Linn. Syft. Nat. XIf, Gen. 113. Sp. 14. en bevoorens Weftzyde de Ooftzyde moeten zyn. (f) Nat. Hif?, of Carolina. Vor, L p. gr, [Zie den (43) Mufcicapa fubfufco viridis five Osivacei colo- 1. Banp van dic Vogelen-Werk , bladz, so. Pl, LXIL. 3 ris. Epw. 4v. V. p. 93. T. 253. Mufcicapa Jamai- (4) Natur. Hift. of Carolina. Vor. IL. p. Zie 54. [ cenfis. Briss. Av. II. p. gro. Mufcicapa Olivacea. den N Banp van dit Vogelen: Werk, bladz. 7. Pl, VUL} WIL, Deel, so VERZAMELING vAn UITHEEMSCHE ‚amer: en Jamaika het Winter-verblyf mag zyn. Deeze Vogel, geloof ik, “is de op- lettendheid van Sir HaNS SroANE ont{napt. Ik kan?er niets, in zyne Hiftorie van Jamaika, mede overeenkomftig vinden. Doêtor BrowNe meent dat het een Trek- vogel is, op Jamaika overkomende, en zegt, dat dezelve niet veel Nooten op zyn Zang heeft, maar luid en aangenaam. Zie het Berigt daar van in deszelfs Natuur- lyke Hiftorie van Jamaika, p. 476. i Pol A A DEN Pte Penfylanifche Goudbaantjes. (44). Deeze Vogeltjes zyn hier in de Natuurlyke grootte vertoond. De zwaarte van het bovenfte op de Plaat was , als elf drooge witte Erwten, en die van het onderfte als agt zodanige Erwten, waar uit men eenigzins hunne verfchillende Lighaams grootte kan opmaaken. Zy waren beiden droog bewaard. Het bovenfte kan men Robynkoppig noemen. Deszelfs Bek is zwart: de Kop, de Nek, Rug en Stuit, van eene donkere Olyfgroene Kleur, die donkerft aan den Kop is en lichter op de Stuit. Het heeft op den Kop een Vlak van eene uitermaate fchoon roode’ of fehitterende kleur. De geheele onderzyde, van den Bek tot aan de Staart, is licht geel of Roomkleurig, een weinig donkerer aan de Keel en Borft dan aan den Buik. De Dekveders der Wieken zyn Olyfkleur, met Roomkleurige ‘Lippen, % welk twee witachtige Streepen maakt, dwars over ieder Wiek. De drie Slagpennen, naaft aande Rug, zyn zwart of donker, met Roomkleurige kanten: de overige, ook zwartachtig , hebben {malle groenachtig geele kanten: maar de onder- enden der Slagpennen, daar de lichte tippen der Dekvederen op dezelven vallen; zyn geheel zwart. De binnenfte Dekveders der VW ieken zyn Roomkleurig en de binnenzyden der Slagpennen Aschgraauw , met fmalle lichte rändjes aan haare bin- nenfte Baarden. De Staart is zwartachtig, hebbende de Veders geel groen gerand, en van onderen Aschgraauw. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donker. Dees ge befchryving raakt het Mannetje. Het Wyfje van de zelfde Soort, ook mede gebragt, verfchilt er in ’t minfte niet van, dan daar in, dat het geene. roode Vlak op den Kop heeft. Het was even zwaar als het Mannetje. | Het onderfte Vogeltje, dat men Goudkoppig noemen kan, verfchilt wederom in % allerminfte niet van het andere, dan daar in, dat het kleiner is ‚ hebbende de Vlak En den Kop langer en van eene Oranje geele Kleur, met zwart gezoomd, en een wit Streepje aan het Grondítuk van de Bovenkaak. Deeze Vogeltjes waren, door mynen Vriend den Heer Wirrram BARTRAM 5 van Pen{ylvanie overgezonden. Het bovenfte oordeel ik, wegens deszelfs overtreffen- de grootte „ ende Vlak, die het op zyn Kop heeft, een verfchillende Soort te Zyn, nooit te vooren afgebeeld of befchreeven en onderfcheiden van het Goudkoppige, dat men by veele Autheuren vindt. Ik heb ontdekt, dat dit een Inwooner is van Ame- rika, van Jamaika tot in onze Noorder Volkplantingen op het Vafte Land; en van Bengale in Ooftindie tot in Engeland, in het oudtyds bekende gedeelte des Aards- io kloo Ei) ais (44) Regulus Vertice Rubini coloris : Regulus cris- willen geeven ‚dat hetzelve het gewoone Europí- tatùs five Trochilus antiquorum. Enw, dv. V. p. 95. fche Goudhaantje , de Regulus criftatus der Autheu- T. 254. Calendula Penfylvanica. Brrss. Av „II. p. 584. ren, Zy. CaTEsBY verzekert ook van zyn Rood ge Calendula Id, p. 579. Motacilla Calendula & Regulas.. kuifde Winterkoningje ‚ dat hetzelve zo wel in Enge- Linn. Syt. Nat. XI[. Gen. 114. Sp. 47, 48. Goud- land'voorkomt als-in Amerika, Zie de IL, Band, van haantje. Nat. Hil. 1. D. V. Sruk, bladz. 588. dit Werk, p. zor, PL CX] (*) De Heer Epwarps fchyo: hier te kennen te EN ZELDZAAME VOGELEN: sr De Wesp, hier op de Plaat vertoond, komt uit Virginie. Zy heeft den Kop rood, het boven- en onder-Lyf donker blaauw; de Pooten en * geen de twee dee- len des Lighaams famenhecht, geel. De Wieken zyn doorfchynende en bruin- achtig gelyk in de meefte Wespen (*). BEDEA DEED IEEE AEB DEE OEE AET REED EEG Pb A AMES KLV. De Vliegenvanger met de geele Stuit (45). De Vogel, hier afgebeeld, komt in Natuurlyke grootte te voorfchyn. Hy heeft een dunnen Bek, aan de Punt een weinig nederwaards geboogen, en van eene don- kere Kleur, doch-een weinig lichter aan het Grondftuk van de Onderkaak. De Kruin van den Kop en deszelfs Zyden rondom de Oogen , zyn Aschgraauw, welke Kleur allengs in Olyfgroen verandert in de Nek en op de Rug, die met zwarte Vlakken is gefprenkeld. De Keel, Borft en Stuit zyn helder geel. De Borft is met zwarte Vlakken, als Drop-Paarlen, getekend. De Dyën, het Lyf, en de Dekveders onder aan de Staart, zyn wit: de Wieken zeer donker Aschgraauw. De tippen van de eerfte en tweede ry der Dekvederen zyn wit, en miaaken twee fchuinfe Baaren dwars over ieder Wiek. De Slagpennen naaft aan de Rug zyn ook met Wit ge- rand, en de Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken , wit. De binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw, met fmalle witte randjes aan de inwaardíe Baarden. De Staartveders, uitgenomen de twee. middelften, die zwart zyn, hebben % middelfte van haare inwaardfe Baarden wit, de tippen en gronden zwartachtig : de Dekveders boven op de Staart zwart. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte andere kleine Vogeltjes, en van een donkere Kleur. Ik kreeg deezen Vogel, droog bewaard, van den Heer Wirrram BARTRAM van Penfylvanie , met eene enkele Aftekening van de Gentiana, welke ik hier eer bygevoegd heb tot fieraad , dan als een gedeelte van deeze Natuurlyke Hiftorie. Niettemin zal ik den Heer BarrRAMs Berigt daar van mededeelen. Hy noemt de- zelve de Overblyvende Herfff-Gentiaan van de Wildernis, en zegt, dat zy drie of ‘vier-Steelen uit eenen Wortel voortbrengt, ieder van omtrent een Voet hoog en dat {ommige Steelen twee Bloemen draagen. De Steelen en Bladen zyn groen; de Bloemen van eene fchoone blaauwe Kleur, en lang van duur, leevende de Plant ook veele Jaaren. Men vindtze weinig in Penfylvanie. Caesar heeft, in zyne Natuur Iyke Hiflorie van Karolina, Vor. I.p. zo, eene verfchillende Soort van Amerikaan- che Gentiaan vertoond (f). | | Het Schytifch Lam, in een hoek van de Plaat afgebeeld, is ontleend uit de Phi/. Trans. N. 390; zynde een Soort van Mos dat aan en om de Wortels van Varen groeit en fomtyds de Vertooning maakt van een Viervoetig Dier. Mrs. BrackweLr heeft, in haar Kruidboek, Vor. IL. Pl, 360, een verfchillende Afbeelding daar van gegeven. Die ’er meer van weeten willen, kunnen de gemelde Werken inzien. *) [De Heer Epwarps heeft hier Vliegen en noemt het afgebeelde Infekt een Vlieg daar het zekerlyk een _ Wesp of Bafterd-Wesp is, eenigermaate naar die van CaresBY, in de IL. Band van dit Vogelen. Werk , op Plaat CV, vertoond ,„ en bladz. 96 breedvoerig be- fchreeven , of naar die van Pl, CX. gelykende en tot de Sphex cerulea van Linnavs behoorende. Dergelyke Nieuwjorkfe en Surinaamfe Bafterd-Wespen, doch in Kleur verfchillende, zyn in Fig. ro en 12, op Plaat XCVL, inhet L Deens Xlf. Stuk myner Natuurlyke N 2 - Hiftorie, afgebeeld. ] (45) Maufcicapa Uropygio luteo. Epw. 4v. V, p. Or Beets (f) Dezelve is de Gentiana Saponaria of Gentiana met Seepkruids-Bladen , zie bladz 34, Pl XL, in de 1. Band van dit Vogelen- Werk. Deeze verfchilt ook van die, welke de Heer Karu in Penfylvanie waargenomen heeft, quingsefolia (lege quingueflora) van Linneus genaamd, Sp, PL p. 333. PLAAT 52 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS SSS ESSE SS SEE SEE EA AA Te WEN De geele Roodkop van Penfslvanie (46.) De beide Afbeeldingen, op deeze Plaat, zyn in de Natuurlyke grootte naar opge: zette Vogeltjes getekend. De onderfte is de Roodkop. Dezelve heeft den Bek dun, {cherp gepunt en zwart van Kleur; de Kruin van den Kop rood; de bovenzyde, van den Kop tot aande Staart, Olyfgroen; de onderzyde, van de Oogen en Bek tot aan de Staart, helder geel, maar de Borft en Buik zyn met rood gevlakt, langs de Schaf ten der Vederen. De Wieken en Staart zyn donker, hebbende alle de Vederen met Geel gerand, uitgenomen eenigen der langfte Slagpennen, die geheelenal zwartach- tig zyn. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn geel, en de inwaardfe Baarden van de Slagpennen donker, met Geel gerand. De onderzyde van de Staart is geel. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte andere kleine Vogeltjes en donker Vleeschkleur. Dit Vogeltje behoorde aan wylen Mejuffrouw Sidney Kennon, Wroedvrouw van de Koninglyke Familie. % Is niet bekend van waar het kwam; maar ik heb deszelfs Vaderland ontdekt. *t Gene ik vaftftel daar van het Wyfje te zyn, (dewyl het in grootte , maakzel en Kleuren , volmaakt daar mede ftrookt, hebbende de Kleur ilegts wat bleeker, ) werdt my door gedagten Heer BARTRAM uit Penfylvanie toe- gezonden, met het volgende Berigt. „ Het bezoekt ons in Maart, en is een zeer >> eenzaam Vogeltje, onthoudende zig-altoos in digte Boschijes, en aazende op Ín- „ fekten, welken het op het laage Geboomte vindt. Zelden komt het in booge > Boomen. Zy broeden in Penfylvanie niet, maar trekken verder Noordwaards ”, Het witflaartige Kolibrietje (*). De bovenfte Afbeelding ftelt hetzelve voor. Het heeft den Bek lang en dun, naar beneden geboogen ; zwart van ISleur aan de Punt en aan * Grondftuk lichter. De geheele Kop, de Nek, Rug, de kleinfte Dekveders der Wieken en de Borft, zyn van eene groenachtig bruine Kleur, welke, door de verfchillende af kaatzingen van het Licht, in een Koper- of Goudkleur verwisfelt. De twee middelfte Veders van de Staart zyn eveneens gekleurd, maar de overige agt, (want het hadt ’er tien.) zyn wit; uitgenomen dat de twee buitenften , aan ieder zyde, met donker een weinig gewolkt zyn aan haare Tippen. Het heeft een horizontaale Baar, van licht roodachtige leur, dwars over de Keel. De Buik en Dekveders onder aan de Staart zyn donker witachtig; de Wieken van eene donker paarfche Kleur, zo wel van bine nen als van buiten : de Pooten en Voeten zeer klein en witachtig. Dit Vogeltje werdt gezegd een Inboorling te zyn van Suriname. Het was my door mynen Vriend, den Heer James Leman, geleend, Doktor BROWNE zegt, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Jamaika, dat de Kolibrietjes aazen op den Honig der Bloe- men, welken zy al vliegende inzuigen; begeevende zig van de eene Bloem of Boom op den anderen met een onbegrypelyke vlugheid. Ik geloof, dat geen van deeze beide Vogeltjes tot nog toe afgebeeld of befchreeven ware. SS SSS SSS SSS SSS S SSS SSS SISSI SSS Es: PLA AD XEN De Geelflaartige en gevlakte geele Vliegenvanger (47). Deeze Vogeltjes zyn beiden ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld, Ik oordeel, uit de figuur van hunne Bekken, dat zy op Infekten aazen. | De icula lutea Vertice rubro. Epw. Av. V. p. 256. Polytmus Surinamenfis. Baiss. Av, IIL p. 674. or ee 6. Ficedula Penfylvanica Bees “Frochilus leucurus. Linu. Syl. Nat, XII, Gen. 66. Sp. 6, Buerss. Av. UI, p. 488. Motacilla petechia. Linn. Sy/t. (47) Mafcicapa Cauda lateâ $& lutea maculata, Eow, Nar. XI Gen. rr4. Sp. go. Av. p. 1or. T. 257. (*) Mellivora Caudâ albâ. Epw, 4v. V. p. roo. T, EN ZELDZAAME VOGELEN: 3 De Geelftaartige is de bovenfte op de Plaat. Hy heeft den Bek van eene bruine Kleur, en plat gedrukt gelyk die van een Endvogel; zo dat dezelve van boven ge- zien zig veel breeder dan van de zyden vertoont. Omtrent de hoeken van den Bek heeft het Haairtjes, die voorwaards geftrekt zyn met de Punten, De Kruin van den Kop is; vo wel als de Dekveders boven op de Staart, Aschgraauw. De Nek, Rug, en Dekveders der Wieken, zyn Olyfkleurig groen. (In een ander Vogeltje van de elfde Soort, dat gelyk met dit was overgebragt, bevond ik den Kop en Stuit na- genoeg van Kleur als de Rug.) De Slagpennen zyn donker bruin of zwartachtig, met een Olyf kleurige weerfchyn, zynde het onderfte der middelfte Slagpennen geel van binnen en van buiten. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn geel- achtig wit, ende Staartveders geel met vuil bruine Tippen , uitgenomen de twee mid- delften, die geheel donker bruin zyn. De gantfche onderzyde, van den Bek tot aan de Staart, is witachtig , met een flaauwe {chaduwing van roodachtig bruin aan de zyden van de Borft. De Zyden onder de Wieken zyn geel ; de Pootenen Voeten donker bruin. De gevlakte geele Vliegenvanger, die de onderfte Afbeelding uitmaakt, heeft „den Bek zwartachtig of donker bruin; de Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Wieken en Staart, van eene donker groenachtige Olyfkleur, zynde de grootfte Pennen don- kerft. De binnenfte Baarden van de zyd-Vederen der Staart zyn in de halve langte, naaft aan de Tippen, wit: de Dekveders der Wieken, van de tweede ry , hebben witte Tippen, welken een witte Vlak maaken op het bovenfte van ieder Wiek. De Keel, Borft, Zyden „ en binnenfte Dekveders van de Wieken, zyn geel, met klei- ne zwarte Vlakjes langs het midden van de Vederen. De Buik en Dyën zyn flaauwer geel zonder Vlakken. Ook gaan ’er geele Streepen van den Bek boven ieder Oog. De Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Pooten en Voeten donker bruin. _Deeze Vogeltjes waren my, te gelyk met de genen die op de Plaat XLIL zyn vertoond, door mynen goeden en verpligtenden Vriend, wylen Doktor Sack, toes gezonden, als op de zelfde tyd en plaats gevangen zynde. Het Wyfje van het Jaatft. befchreevene was mede overgebragt, hebbende de Borft vuil geel wit, met donkere Vlakken, en was een weinig minder glanzig op de Rug : voor % overige komt de Tekening vry wel overeen. Ik geloof dat deeze Vogeltjes tot nog toe niet af gebeeld noch befchreeven waren. | Sssssssiessssessssssssss ss sssss sie sss ss: ap mad AE ee en EN EEK De Geele Water-Kwikflaart (48). De Vogel en ‘ Infekt op deeze Plaat zyn Levensgrootte getekend; maar de Steen, dien ik ’er alleen tot Sieraad bygevoegd heb, is veel verkleind: want dezelven zyn doorgaans twee Voeten, meer of min, over % kuis, Men onderftelt deezen het Mannetje te zyn: alzo het: Wyfje van deeze Soort geen zwarte Tekening onder aan den Keel heeft. De Bek is regt, fcherppuntig en zwart, uitgenomen aan het Grondítuk van de Onderkaak, hetwelke naar Vleeschkleur trekt, De Oogen zyn Hazelnootenkleurig. De bovenzyde des Vogels, van den Kop tot __aan de Staart, is donker Olyfgroen, uitgenomen dat de Tippen der Dekvederen van de Staart geelachtig zyn. Een geele Streep loopt van den Bek over ’* Oog heen, en een donkere van den hoek des Beks omvangt hetzelve. De onderzyde, van den Bek tot aan de Staart, is geel, uitgenomen eenige zwarte Merken aan den Keel, die in de (4 ) Motacilla lutea, Epw. Av, V. p. 103. Ë 258. _X, Gen, 99. Sp. 13. Geele Kwikftaart. Nat. Hil. D: Motacilla verna. Briss. Av. IIL p, 468. Motacilla fla V, Sruk, bladz, 575. va. Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 114. Sp. 12. Syf2. Nat. © © Es WIL Deel, 54 VERZAMELING van UITHEEMSCHE de Afbeelding uitgedrukt zyn, en eenige fyne donkere dwars-Streepjes effen boven de Kniejen. De Wieken en Staart zyn donker of zwart, hebbende haare. Vederen met geelachtig Wit gerand, uitgenomen eenigen van de buitenfte Slagpennen, die: geheel zwart zyn, en de twee buitenfte Veders ‚aan ieder zyde van de Staart, wit, zo ver als zy zig buiten de Dekveders vertoonen. De derde Slagpen, van de Rug af , trekt zig „de Wiek geflooten zynde „zo ver als de langfte uit, ° welk een byzon- der Kenmerk is vande Water-Kwikftaarten. De Klaauw van den agrerften Vinger is taamelyk lang, naar die der Leeuwrikken gelykende. De Pooten en Voeten zyn donker van Kleur. Wirroucnsy zegt, dat deeze Vogel op den Grond, in het Koorn, zyn Neft maakt van Riet en Steelen van Gras met Haair gedekt, waarop hy telken broed vier of vyf Eijeren legt, welke met donkere Vlakken en Streepen on- regelmaatig getekend zyn. | | Deeze Vogel, hoewel in Engeland en door gantsch Europa gemeen, is tot nog toe, zo veel ik weet , niet afgebeeld. Wurouensy’s befchryving van de Geele Kwikftaart is van het Wyfje alleen. Arzin heeft, in zyne Hiftorie- der Vogelen, Vor. IL p. 54, eene befchryving gegeven van den Graauwen. Water-Iwikftaart „ met Afbeeldingen daarvan , en noemt die de Geele, Bet Wandelende Blad (©). Het Infekt, daar onder afgebeeld, zegt men uit de Spaanfche Weftindiën af kom. flig te zyn. Het is zeer plat Lyf, en heeft de roode Kleur van fommige drooge. Bladen, terwyl de Wieken wat geeler zyn, trekkende in fommigen naar Groen. Ik zou gelooven dat zy van groen in roodachtig bruin veranderen „ even als de Bladen der Boomen in zekere Saizoenen des Jaars, om dus beter de Vogels en ander Gedierte tebedriegen, die’er op aazen. [Het wordt, om die reden, het Wandelende Blad genoemd, dewyl een Mensch zelf het naauwlyks voor een Dier zou aanzien. ] De Agterpooten zyn volmaakt ‚ maar ik geloof dat de uiterfte Leden van de vier andere Pooten afgebroken waren , en het gelufte my niet dezelven by gisfing te voltooijen (f). De Afbeeldingen zyn naar de Infekten zelf, die thans in het Brittannisch Kabinet te Londen bewaard worden, gemaakt. Ken Alzo ik een Steen van den Reuzen-Dyk in Ierland hier in Afbeelding gebragt heb, zal men mooglyk dienaangaande Berigt van my verwagten. Die Dyk is, om kort te gaan, een Samenftel van Steenen Kolommen of KKantzuilen, digt tegen el- kander aangevoegd. Men kan ieder Kolom in byzondere Steenen fcheiden , die niet zeer dik zyn, leggende regelmaatig op elkander en in elkander fluitende ; dewyl ie- der Steen aan de eene zyde een ronde verhevenheid en aan de andere zyde een der- gelyke indrukking of holte heeft. De Kolommen verfchillen in hoekigheid, heb- bende van vier tot agt Kanten. Dit verbaazende Gevaarte bedekt een groote Streek Gronds, in het Graaffchap Antrim, in ° Noordelyk gedeelte van Ierland, In’ Jaar 1744 zyn 'er twee fraaije Gezigten van gedrukt en uitgegeven door $. Drury. Die meer van deszelfs Hiftorie weeten wil, kan de Phil, Transfaét. N. 212, 235 en 241, nazien. Doktor Hir heeft ook de Hiftorie daar van byeen vergaderd, in zyn Werk over de Delfítoffen, en waarfchynlyk zullen wy ’er een volmaakte befchry- ving alleen, maar ìk bezit 'er thans één, ’t welk veel naar die Afbeelding gelykt, geelachtig. is, en de Voorpoa- ten. als ook het Lyf veel fterker gevliesd heeft. Is deeze Afbeelding van Epwarps natuurlyk , dan moet ‘er, misfchien door Verhuiding, een groote Verande= (*) Infeltgm Indie Occidentalis Foliam ambulans distum. Epw. 4v. V.p. ro4 T. 258. Ross. Inf, II Gryll. Tab. 17. f. 4, 5. Mantis ficcifolia. Linn. Syft. Nat. XI, Gen. 220. Sp. 3. Óy/?. Nat. X. Gen. 194. Sp. 3. Nas. Hifl.I. D.X. Stuk, bladz. rar. Pl 29. f. 2, (P) [Dat de Heer Epwarps hier in gelyk heeft, blykt uit de Afbeelding van zulk een volmaakt Wan- delend Blad, door my als boven in Plaat gebragt, niet ring, van Kleur en Geftalte, in deeze Infekten plaats grypen ‚ of misfehien zyn ‘er van dezelven zeer vere íchilkende Soorten] EN ZELDZAAME VOGELEN, ss ving van vinden in Mr. Da Cosra’s Hiftorie der Delffloffen, welke de Wereld verlangt tot voltooijing gebragt te zien (*). | NISSSSSSSSSSSSS ES SSS SS SSS SESSIE P L A AT XLIX, | De Aschgraanwe WW ater-Kwikftaart (49). De Afbeelding ftelt de Natuurlyke grootte van deezen. Vogel voor. Wy hebben ‘er maar drie in Engeland van dit Geflagt, den Witten, Geelen en Graauwen , naa- melyk, die niet aanmerkelyk in grootte verfchillen. Zie wat ’er WiLLouausr van zegt in zyne Vogel-Hiftorie, pag. 237, 238. De Bek is regt en dun, van eene donkere Kleur en heeft een {pitfe Punt. De Kruin en Zyden van den Kop, de Nek en Rug; zyn gedekt met Aschgraauwe Ve- deren, die aan de randen eenigzins groenachtig geel gekleurd zyn. Een Streep van licht Aschgraauwe Kleur loopt boven de Oogen heen. De Keel is, van den Bek af, omtrent ter langte van een Duim, zwart, gelyk in de Afbeelding. Boven deeze zwarte Plek loopt eene witte Streek onder ieder Oog. De geheele onderzyde des Lighaams is helder geel, uitgenomen een weinig Wits aan de zyden van de Borft, dat over een gedeelte der Wieken valt, wanneer dezelven geflooten zyn. Dezelven zyn donker of zwartachtig. De drie kortfte Slagpennen , naaft aande Rug, hebben geele Randen ende grootfte Slagpennen witte onderftukken, die niet geheel door de Dekveders verborgen worden, maar een {malle witte Streep , dwars over de Wiek, zigtbaar laaten. De twee buitenfte Veders aan ieder zyde van de Staart zyn wit en alle de overigen zwart. In alle de Kwikftaarten zyn de Staartveders zeer «Jang, maar in deeze munten zy in langte boven die der anderen uit. De Staarten be= ftaan in allen uit twaalf Vederen, en de derde Slegpen, van de Rug af, reikt tot aan het end van de Wiek, wanneer die is geflooten. De Dekveders boven en beneden de Staart zyn geel: de Pooten, Voeten en Klaauwen, donker. Wirrouarpy zegt, dat zy de Steenige Rivieren veel bezoeken, aazende op Water-Infekten. Het Wyf- je van deeze Soort alleen is door hem befchreeven. ie __Dit was een Mannetje, zynde tot nog toe niet in befchryving of Afbeelding voor- gefteld, Het was by Londen gefchooten, en my ter Aftekening gegeven. Het Wyfje verfchilt ?er van, doordien zy het Zwart aan de Keel mift en de andere Kleu- ren niet zo levendig heeft. ArsrN geeft twee Afbeeldingen, die hy, by misflag, de Mannetjes en WP )yffes Geele WWater-Kwikflaart tytelt; doch ik meen dat die beiden Wyfjes van den Graauwen zyn, van verfchillenden Ouderdom; alzo zy geen van beiden eenig Zwart aan de Keel hebben. Schoon hy hert de Geele noemt, is doch zyn befchryving geen andere dan die van den Graauwen, van WiLLouaHgYy door hem overgenomen. | | | De WPater-Haagdis (}). Onder op de Plaat is hier, tot fieraad, de Afbeelding bygevoegd van een Water- Haagdis, naar het Voorwerp getekend, Levensgrootte. Ik geloof dat menze in En- geland vindt, hebbende haar in Liqueur gekogt op de Veiling der Lief hebberyën es 4 van (©) [Men vinde dezelve in het Werk van dien Heer, (49) Motacilla Cineria,. Epw. 4v,V. p. ros. T. 259. Anno 1757, te Londen, in Quarto, àan * licht gege- Ars. Av. IL. T. 54. p. 58. Wirr. Orn. 172, Ray. 4v. 75. ven, met een Afbeelding in profil, als ook in Vol (f) Lacertaaquatica. Epw. Aw. V. p. ro6. T. 259, XLVIILder Phil, Tran/aët. for 1753, Lond, 1754, p. Salamandra aquatica, Ray. Quadr. 273. Lacerta palus- ‚226, met een Afbeelding vande Kull, daarzig die tris. Linn. Sy/?, Nat, XII Gen. 122. Sp. 44. Nat. Hijt. wonderbaare Dyk bevindt. ] LD, VL Stuk, bladz, zor. Pl, LI, £‚ 3. O 2 56 VERZAMELING van VOGELEN. van wylen Mejuffr. Kennon. Het bovenfte des Lighaams is bruin; het onderfte meer Koperkleurig, met donkere Vlakjes zo aan het Lyf als aan de Pooten. De voorften hebben ieder vier Vingers en de agterften vyf; *t welk geheel tegenftrydig is met den Krokodil, dien men ook als een Water-Haagdis kan aanmerken: alzo deeze vyf Vingers aan ieder Voorpoot en maar vier aan de Agterpooten heeft. Dit Haag- disje heeft een enkele Vin, zig van den Kop langs de Rug tot aan de Punt der Staart uitftrekkende, en een andere, die van de Leg reikt tot aan de Punt der Staart van onderen. PLAAT L De zwartkoppige en witkoppige Manakyn (50). Deeze Vogeltjes zyn beiden in de Natuurlyke grootte getekend. De bovenfte Af beelding vertoont de Zwartkoppige Manakyn. Deeze heeft den Bek zwart, en de geheele onderzyde, van de Keel tot aan de Staart, wit. Een Zwarte Kraag of Hals- band loopt ook om de Nek heen. De kleinfte Dekveders van de Wieken, zo wel binnen als buiten, zyn wit: de Kruin en het agterfte van den Kop is Zwart, zo wel als de Rug, Wieken en Staart. De binhenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart zyn donker Aschgraauw , naar welke Kleur ook de Stuit trok in een ander Vogeltje van deeze Soort, dat mede overgebragt was, De Pooten en Voeten zyn van maakzel als ín de Ysvogeltjes en van Oranje-Kleur. De Witkoppige Manakyn, in de onderfte Afbeelding voorgefteld, heeft den Bek donker bruin: het Grondftuk van de Bovenkaak meteen fmal Randje van zwar- te Vederen, zynde verder de Kop tot aan de Oogen en de geheele Kruin wit; maar. alle de overige Vederen zwárt. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de andere Manakyns, en van een zwarte Kleur. | | Myn Vrind, de Heer MirLAN, Boekverkooper, verpligte my met het gebruik van deeze Vogeltjes om naar te tekenen. Zy waren droog in hunne Vederen en in eer geer goede orde geconferveerd, en werden onderfteld Inboorlingen te zyn van Su- riname. Afbeeldingen van dezelven zyn, zo ik geloove, tot nog toe niet uitgege= ven geweeft, of eenig Berigt of befchryving van dezelven. Ik heb anderen van dee- ze Soort in de Verzameling van den Hoog Ed. Lord CARPENTER gezien. De kleine Klokjes-Winde (*) die overvloedig groeit aan de Haagen en Dykjés, welke tot afperking der Landeryên rondom de Stad Londen ftrekken, ís hier alleen maar tot verfiering bygevoegd. De Bloem beftaat uit een enkel Blad, hoewel de- zelve, door een foort van Star, in vyven is gedeeld. Gemeenlyk heeft zy een roodachtige of purperkleur , doch zo flaauw, dat die zig bykans wit vertoont, zynde de Meeldraadjes geel. Ik ben zeer zorgvuldig geweeft, om deeze kleine. Plant naauwkeurig voor te ftellen, volgens haare Natuurlyke manier van groejing en winding van haar Steel om alles wat voorkomt, met de draay van haare Bloemen voor dat zy open gaan, en de gedaante van een Zaadhuisje, kort na dat de Bloem is afgevallen, | | (5o) Parus Surinamenfis Vertice nigro. Idem Verti- ce albo. Eow. 4v. V.p 107. PL 260. Manacus. Brrss. Av. IV. p. 442. Manacus albo-Capillus, Briss. Av. V. p. 446. T. 35. f. 2. Pipra Manacus & Leuco- cilla. Linn. Sy?. Nat XII. Gen. ris. Sp. 9, z2. Pa- rus Pipra, Syt. Nat, X, Gen. zoo, Sp. 9. Manakyn Witkopje. Nat. Hift. 1. D, V. Stur, bladz. Goo. (*) Smilax levis minor. Dop. Ger, Convolvalus mi- nor Arvenfis. C, B. Pin. 294. Convolvulas Foliis fagit- tatis utrinque acutis. Hort. Cliff. 66. Convolvulas ar« venfis. Linn. Sp. Plant, 218. Syft. Nar. Veg. XIII Gen. 215. Sp. I, | VER- u er gebroacte Tab.1. GF \ Edardks ed ver. er. IM Sectigrvarrr getal 5 | Tok Sehafi Leien frufos k Aquila aurifa,f. coronafa N° VZ*"Jheil. L) Aa gle Huppe: Gramneensis. hermen De | wi en el Ac cipifer dwbvonmlews. bre: 5 ens a LALA, 5) ex Ge hear TAS eligrnar adi hol Fahad Gebra fluos e Cr Barr. Saer aas. Aaragtats 5 No VE Thei. Mie Fawcon Bleu, ef le petit Lezard Brum. Blu Hank, Manshe Wer le, Whanadet, En Ak) fa Tab SE: WE AN lid | Crane Bir. Sao Caes. Majastatks. Sorbus maxima, l-ponrifera SNES VR Ro. La Corme ow Sorbe. NS À N Pd / P 4 ] Ar Ô 1, Ì kl : Lek C , De Á ks hand me S he tor inh ad d 5 n $. % an oe de alte 3 - | Die Sano entes Snab ew der ete fond sh Oe N E) « £ WD erm Sweig vor Der geurenren Speier | ek G. en be zer 2. MSedirrard stmdit Johtebafktiner fufes. f : Ceerze Piv. See. aar. Marorteiis . E ; JR wr 4 À D) ae Ì 5 . Manus jwveris cuun cufe morbolù N EVE“ Metl. Main d un pefif Gargon, qui avorf Sorbuë vulgaris „Cforminalis, ‚_ume Maladie de la PeauBrancdhe ike de Cormier Conumun. À ned | / Nm / $ | WMD VEA hid 1 oe q EA - nn hd | De fb es and malt Steturfadfer. — Tab.V. G- Edwards se IM Scliyrann g CunBrar Sac laar. Marestatss . , 4 . „ d, - En Pps 5, - y vd » Laúius,f Collurio Surinamenfis ex N° Jheil. Ta Pie Grieche Noire ef Blanche. - albo ef nigto variegafws } Á N L geewalt À Jo. Sebgfh Liteor foie zl Tab .VL. G. Edvard AB PA d | EA end. ì ORL, Sehaft Liter fiufos. | Carr DB, Sactaar Marasdatis. Bubo magnus cormwfus Afhenienlis N° GVM. Le Grand Hiborr Coenu d'Afhenes. [Avis Minerve S * 4 edes Wer wilde Mann Tab.VIT. { GEdards ad vir.dlen. CM Schiyrmarr seau. Tok: Selle Leiser fucfps. CemBriv. Sac. laas. Hajsabakss . Homo Sylvesfris,f Satyrus vel NEEN Heads. Le Homme Sauvage. Outang-Oufang Ehimp anzee. | , 1 | | V/A, 2 ZE, A vut Der Schein Stfwans pers Der Se ml Stamratra Tab: VUL } A ni: eef reg Der tari elen Meer ‘ GE SE en PVA MSeligrmarr geuite Joh Seba: Gbzor fleafps. Cum Bay. Sarass. May, Se Cercopifhecus ex Inda (Tago N'8VIE“Thecl. Le Singe àQveve de dochon,det Te 8 Cercopifhecus viridis. tn Je de Sumafwa,dans la Mes des Tmdes. Tammie Re: - id Í 4 / Lân No SN EEN la ry \ | 5 \ Ns, NI EN vi kit NNS pale \ Sn ES IM. Setegrrearr patel, Gur Bav. SMaclaar Majertetis Ù ‚N? 9 VT Sheil . Tab.rx Jol s Schabteitroar joefos 7 Te tedeabu Net pe if id hd B: ae 1 e de ' Guards De 5 eee eren. À Ì Ceara Pir. Sap Gar Mgzardarir ee Pliffacus, ve Macao viridis Brafikenfìs. Nuove. el CEP Aras Verd du Bresil. Johsehaft Litre T4 fas 3 Ln T p Pi : „ Ti, gf Derd von der, fiel IN Tab Xr. C.Edvarde ad riv. delen. | AM Selgmarm gpu, Joh. Seba Leiber flofos. Car Friv Sac. Gaas Mayeetatis h Cercopifhecus ex mmfida, S Tago Nu MI "Teil. Le Singe de denltede S'Taques. Liercopifheeus viridis. E NT Pes ht En KCE ken nrd vj a £ ae ed ek. 5 an G-Eduarde ad vir delier, Cynoe ephalus capife vw diefus. AMSelgrrarr madl. o,Mongooz N?z 2D Theil Me, Wh. vebafe dits Jlidpe A Lie Mongous 1 A ORE su dif N38 k 7 if n/ Es ee AME dd A +. DEAN It Kar} ij ai à 4 Ô Der grme Papegeiy mik Der Gaver Secfer ; Tab. Xu. 7 MH Sehigrmarnri gemd / JofiSebafb. Beten zfoufss. Cun Bir Sac. Lear. Marartazis oM Pfaous viridis-fronfe voerulen. N05 VIET Jheil. Le Perroquef verd fade de blew. AA. kh waden cn 5 Geur GOE. er Jl 72 dde la Chine z 4 Ve Dek. schaf Er 5 Ee 5 hen ed © 8 | „if | SE | ES | KN | 5 È, En : HE A % Pig xj S sk N Ned SS . viri Flkacus Chinenûìs ruber ef G.Sdardr ad vi. dela. hed 02 EN) Ser fefroarde CO. IH. Sed BELLE. oce halus niger, ex salida NVL IB agalcar,Macouco niger diets f : Penn Tab.XV. Vof. Sehayf: Leeder Jits : Le Mavdavco Noir. „ GJ. Cluards ad viv.delen. 0 4 Salgrmarm sema. Joktebgrb, Leibrar fois _ : S Cran Pir. Sac. Caers Moyestatis. By E Cero opifhe vuns Pparvws ,Caguí Minor NU6VIS Jheil. Le Sanglin,ow Cagui Minor. Brafiltenliwm CS agowin Örii. nrd ce Ke leerd: Tab. XVI. | G-Edaarr ds ziek en. FM Peligrrrarnm, ELLAAL JoASebaft Leitner Jafar. ee ary é : > Cum Privy Sao taarMajertatis. = EN __Pfffaous minor medie Orienfalis NVI Jheil. _LaPerruche a Pltomach Rouge pectore rubro | ‘ f 4 Î Î it / af rn A { 4 nd Î Li KS ) Á WE eN À C | F-Edrarde ad wir. er IM.Pe 2 LZert gecudt. 5 k E Ceerre Bir. Sao. Caers Marertates. Plifacws minor torquatus. dapife roléo N42: Tab. XVUL. Jekk: SehafBLeitkrer Jeet P. ee Ie LN Theil. la Perruche à Colieratetfe couleur defoft. aen » SD WEE Nd ARE ie Mus AL gypbiacus,pedibus poBicie- NVI “Jheil. * longiffinnis, cauda elongata), Gerbue dictus . Erg AM Seligrmarrs git. Chara GvS, actaardMajertafs , Johsehafs Lertezer feet 0, he Gerbuva. G Cdlunrds ad vir. deli, Myrmec ophaga minor. Der £ ES | mer (errfreffer. ZM Seligrnmarrn eedt. Nao VIES Theil. Tab. MN en / f Ô SE 7 ANNIE 5 Áf iN \ EN , \ OE Sehafk Leren mfeudjos : Le Mangevr de Fourmis Minor. CEESIIIT LEE N PEES: PGfacus EN ores oee, Cere Fre. Steer. Maer ES. Nar VIS Jheil. Joke. Sehafb. Laiton „je En La Perruche fadee de J ite, aje _ - Dn arden heen 8 ol Ee ea) \ Tad NK Der bleineie grind Gate} ope & ey G- Edvard ad viral. d È S.M.S, chgrrari gee Ì Jole Sehufk, Lertrer Suer. Gare Bip. Pac. Caar. Majesrtatis. k PRKacus minor verfice aureo. N?32 UT Mail. La Perruche couronnee de ar, S Pffbacus minimus viridi deerule oque varius; Earplus peúfe des Perrudhes,verfe Slee # ai E4e0l ji mat / » | 5 haalde za vir. deden a IM. Sechigrmarn, peut s | ok. Selgfb. Leder frufps. | Elephas ef Rhinoceros N25 VIS Theil. A plephanf, e£ Rhinoceros. | Be: , Ë, ä 7 de, Í Z Glaze PN pe OM ScÄgrmarnr gezadid. ee | Jol Fehafiteever fozefps. Cramm Bar. Sao liaer. Majaptates . Pffacus minor ARE longilima MZ ve VLT Teil. La pefife Perruche : a Vaile rouge. viridis ef ruber. Fé _ Mp ph f ia. ' 5 tte IJ Eren al E « k dn ee er nn vals epen matinee er nf — IN 4 Ex _ id ® Es Derlleim Pappas) vit voten Hopf di vis linen ie Tab xxv. Joe Bellen atis ers WE EE ze u Pie ad wir, deer. SM. SeBgrmarm RI JokSehafk LGrbaer face Grrr Pero. Pae ier. TPG beus mirinor Ee ep fe rubro „vulgo- N25 en de Percwche a fête HOE „oude _Paller En diets. Moineaw de Gwinée 5 Mirlèicapa M Se en „Swluwre lufeo. La aag June de ried and. {e Ul pas Phan f î - et Mamjo dl aber loek Tab. XXVI: > Jel p. Tale AA hd y ZELE Pz. bre JohS. chile Ze N° Mtr Theil 2 JM. Sadigrmarr, mec ;, Se. Ceas Marestatis Cleror, Zebr a mas. Di ed ve RE Tab:XXVi. See s Ie ü & / is sl En NS je Min JE A) rd N ENE 5 S Ne N Dd AAN Ohne DA Sî E SERT N} N k 8 en VS 3 Te Son OSR ee vak Te Aa 3 4 ki E AS & Cun Privy. Sar. Caar. Mayastatis. Fie a Toucan lite rubro.N°28 MIE Jheil. h = d ke Ad Ar Der Bore our B voten Befrmabel. Tab. XXV. Jefke. Sehajb. Catezer fas À AS Le Toucan & Beo Touge. di ie Ee SINSSNEN an Sen maart dhr Lr IM. Seligrrarmr GELLLAL. cehedehafbetitaer Jide. Carr Brin, Lao. Ozardajerlatr B Pica Glandaria Carolinenfts coerulea.N2 gf Melle Ge wi Bleu, et lOileau rouge Multi apa rubra, Avicula eftivalis rúbra Carolinenfis. UEÉS. 4. Eduard ad) verdelen, RE CaarMgjastatin. Caryoe afactes vel Nucifr aga. N tso VIT Theil. Us fi Le Calle Noix. Teab XK. 7 Á IM. Pedra ads EE. Crarre Brip Sara. Cozas. -Hayestats, Eeen mt En peofore pwrpwreo. N'gz VIET edl. Te Manakin Blwe in peurpte. Ser baie é vuren mit Pievpierforber wf jon Tabxxxr en Ser Laro male e Gever (elzen. Tab XXXL. Currn/Prarv. Paar: Czar. Hazertatr dlg Carolinenfis. N°s2 VIE Theil. Le al afeur de la Caroline. p/4 Edhuardé aal sio. dede. TH. Sehgrmarum gede | Jok-debafb: Leitha en futs : bran hels 34 Bind ELan hal 14 ee dnouvs À : b LeLAA Bind s Gt E nd ater - 3 „! pe en js Bad nd _ EN es Bme rr in, R KK | | À re Á k ï 4 Edvard cad viv.dedern, Carre Brv. Sar, Caen. M. Avis Bonane nrinor, $.Teferus nrimor midwamu Sufp endens. JM. Sedigprmarmr ge mrt. N° 35: VIE earl et Sede Leer nfouefas. 1 Oifeaw Bonana Minor. ie ri mt : ä Pal df Kn La if Á A P, Ser famaie arifchje ST echf. Vavo XXXIV. G-Eduards ad vir. daderr. | Greer. See. Saan Mardan 4 el EAN Pieus jamaicenfis. « N° sg VIT Thotl. Le Piverf de la J amai ue, des ij eb vS en rend maer einpee peine, enen id $ $ í EN Ë jd Î | x ji Wet el / fl, be ad W A 6 Ì si 5 A08 S Ser Mere Armre 10 Ovomgen habe Giso BEL, Tab.XXAXV. tud | ; Ste bloe Gp eelys”. - ha en EN nn NSDREN\S G- Edvard ad vir. deb. IM. Sedegprrarern geeks. Jok.Sedarl. Leider fougos. Cura Bi, Pac. Zaar. Majertatie, Ifpida minor viridi awranfio qwe N'4ó VET Theil. Le Pei Marfin-Peoheur verd ef or nge | colore varia, Lacerfa coerulea ex inlula Nevis ati MER Le Lhezerd Blei. P/ D, f / / ê É p Ô Ë ZZ 1/4 perd , / / ls , > Me Ô d 4 : 1 ° Ar Ë ANS Das Cy Gel bride Tab .XXXVL. gna El ae, De ke zalk In G Edward ad viv. deli, IM Seigrmarr geet. Tod. Seda 6 Gebaar fue Ke Affagen,(hverus Francolino Falorwm. N56 VUÉ"Jheil Le Francolin. AM AN bi ie; il Sie Slrimelifshe veltel tm Die deels Tab. XXXVII. | dte Ss ti der Sufi Srtemefki. 55 id GEduards ad vir. deb. TIM. Seigmann gecallen, a AsPebafb Lader rJlugge. Cm Beo. Sar: Caas Mazertag, Coturnie Chinenâis. Nig VÉT Jheil. Ta Caille de la Chine „et laLezard, Lacerta ex infwla Sarnia. e Gwerneley. ne pere Tab. XXXVII. 9 ev iterh alm mri earer Ri „Llseeril ad vir, en f MH. Be gee. Joke. Sedafk: Leser Jeej „ Cure Pri. Przo, Car. MM gjonterten. € es en Tr 8 \ = Urogallus collari ejptenlo Penfilvaarioug N° sevItrTheil. Le Coc de Brwyere a Fraile 5 zj il) Ola nk LEL as Derfleite Fx ov amd Owen Hod elf Senrigen Sederr Tab XXX. ar Deur 8 nd. 1 teln Watngl il isd ik: AA „7 |, „lr onl Hh GUI Geer Prio. Sao Car. Hajssteies Lagopws minor, {Kata ex Aleppo h eawde, divebrws plamis e onsafa. / Z Ù EE Jerttle. ‘ag VTZ "Iheil. Tre Feftf Coq de Bruyere aux deux aiguulles 5 la qweuë. r rn GEduards ad viv deler | Sen NS Otis Bengalenfis bi churge dictws.N°20VZ "heil. 8 ee ) ef han rd Wy / Ó ef Ë - er, „Ake Sne A AS ha . Tab. XXXX. Joksselafk Lezer Jeane. T Owfarde des Indes. hin ae hi fl di Á - A orde 8 er fleie ppe. Tab. XSXXT. g.Edsarde URS EN EE AM Seigmarm gedi. IrAr Fedg/bLitrer fefpe. Cree Bir. Pao laas Hajartatie, Ofis aminor. Anas cerirp arie L. Ng VE Heil. Le Pefite Outarde. MTefrax Awfhorum. — : en feit: Blub AE Bnei aes werde de Ti Die Bologefränte Brofrel tn Der Aen \ (iegerfämger. Tab. XXXXIL. Twrbwg verbide vureo. Mufvie apa “coerulea. IM. Pehgrraren LAAD. Joh.Febaft. Lezer Jeafes : $ 5 J La, Grive cowronnee d) en ef la Moucherolle bleu. KT ld errned H. + Blaek- H hAT 1; l Ë Ort Delen vd Der gelbe Tab. XXXL. prmctterltng. G Edas aat vin „Aire IAM SiEprrzarsre grt Cz Bi. Sar. Gaas. Hazartatis Mufcicapa Gbfuleo viridis, Give Ns MT Tel. olivadei colors. Papilio Clrinen(Ìs 1wbeus. Joker nd Jeuboe. Le Moucherolle Olive, eb Le Papillon Jaume hed- Vireo hdd DEN he d iv, k] ar E d oe DerDologefrinte antie ‚End DeeDltbingekönte Tab oouv A ere Ve ini id ú IM Sehipmaren GELAAG JokSehafb Lecter JES. _ Gee Bn daoeon Mezartadr k Regulws oriltatusL. Troekrihwug anfiquorum.N pg WZS" Teil. Le Roifelef couwronné dor, ef Regulus criffafws alter verfioe rwbini ooloris. Le Roifelef vouronneé de rubis. | Velpe Tohmeumon Virginica. + dn zaan. + £ _SEdards WEN n a teel Km —ereileol ) as en ai Ì pg f kf riet Tab XXXXV. Der Glegerf davger wif gelbem Onde, tend Der Brfraar ms Der Ofte. G-Edarr ad vir. dar TM nd GAL Jode. Sgele Jager. Berre WES Size. Lazar -Bgpasdaris £ io bwfeo. N° 44 VIT Jheil La Moncherolle uw Crowpion. Jaume Ô cw Delferf. eb Law Genfiame Multia ape wEopy, Genfianw mwbwumnalis Delerf. Aguas Seybriews ; ns & rsr neg ed er Sofbbopf mat welben cib, md Das Golibrifehe Tab CX XXVL 8 Sos iË ken ef err GEER 8 j zi Wij Eabsearde ad viv.ardr. IT Sehagrmmarr PRAS, Tok Seda Eer Jeude, Grrr Br. Raa. Caar. Maraetatds > Avieula lutea verfide vubro. N'zeVET Therl. La Têfe De aw Corps Jawne, Mellivora ewuwda, alba. el Te Colibri à Qweuë blanche. £ 5 er Heg eef wrger mif eb erv g cy mnd, vad der gelb Tab SXXXVL. | geflec e Plien prfioger 4 din en WEE oee G Edrards ad vin deler. TM scSeligrmarzn, geent Jefrselafk Lrztrer Sgos, eet Aram Brip. Sar Caes. Haartatis , ' Î i î 3 2 NN Nie Mufeic apa € awel Lute . ‚N? zo NIE”, TJheil. Le Moucherolle & qweuë Jeune jet Mufeie apa Tuwfea macawlafs. La Moucherolle aohefde de Jaume . B k ze mensa die gels E BaachflelBe ind das Srtechende Platt. Tab EKXVIL Aldaar avita. SHaligmarn great. vok.tebefbtitne Jrfos. Ne Can Priy Sar. Caaer Kazartater E -„Motfacilla. hufea Ni 48 VGT Jhetl. La B ergeronneffe Jeune, ef la Imleetran Indie Oceidenfatis „Foliwm aam bwlams diebwm. Perdlle mmbridanfeefc. Lapis ox Via Giganum in Hibernia. ei nes bet zr e W id Rr es nn Sie grmite Serch[lelBe är Die Bofler-Sjdechfe. Tab XXX. Mofacilla, cinerea, Lacerfa aqwalea. N° gg: VILer Jheil. ) } / Í / ad | / á L… ij fj alun VPN AI / John Sahar, Za Cetaer fers 5 La Bergeronnefte grife, e6 _ Tie Lézard d eau. en Ân Der fefyroeer gekoppte Branakar, wrd der wei aetoppte Brok. lab Lb, kil ln EC So ” _ A B Rn Vig. VE ZA Saligrmarerz GEALALE. Tek Sehafk. Lorre "Jetug 20, | ; : me Pa. Sac. Laar. Harartatr 5 “ __ Perus Swrinamenlis verfide nigro. N°: VILT Teil. Le Mamagpwin. chaperonné de NOI, _ Parws Swrmmamenlis verfide o. eb Le Managqwmn chap eronneé de blanc. Î 4 | ( VERZAMELING vAN UITHEEMSCHE en ZELDZAAME MEP GOB EN eG BS EE Dee BE OSSIE SESSEESSSSSESSSSSSISSSSSSS EEE ed CRE ED: opd ANDA De Manakyn met een blaauwe Rug en de rood en zwarte Manakyn, PD beide Vogeltjes zyn in de Natuurlyke grootte afgetekend, De blaauw. gerugde Manakyn (*) is de Bovenfte op de Plaat. Zy heeft den Bek don- ker bruin, aan de Punt zwartachtig: de Vedertjes rondom het Grondftuk van de Bovenkaak zyn zwart: de Kruin is, van Oog tot Oog, gedekt met hoog of Schar- lakenroode Veertjes die langachtig zyn, en welken het Vogeltje als een Kuif kan overend zetten. De Rug is van een hoog blaauwe Kleur; al het overige der Plaim= agie zwart met een weerfchyn: de Pooten en Voeten zyn donker, uitgenomen de buitenzyden der Pooten; want die zyngeel. De Voeten zyn als in alle de overigen van dit Geflagt, hebbende den buitenften en middelften Vinger van ieder Voet ag- terwaards famengevoegd. *t Getal der Staartpennen is twaalf, | De onderfte Afbeelding vertoont de Rood en Zwarte Manakyn (}). Van deeze is de Bek witachtig; de geheele Kop, Hals, Borft, een gedeelte van den Buik en de Schenkels fchoon Scharlaken of rood van Kleur. De Rug, Wieken en Staart zyn zwart, met eenen purperen glans: de Onderbuik, benevens de Dekveders on= der de Staart, van eene donkerzwarte Kleur, die zig indringt en vermengt met het roode aan den Buik en Dyën. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de boven befchreevene en roodachtig bruin. De binnenfte Dekveders der Wieken en de inwaardfe Baarden van de Slagpennen, naar derzelver Schaften toe, zyn van eene bleek Oranje-Kleur. Het laatft befchreevene houd ik voor een Mannetje en onderftel dat het gene reeds, in myne Vogel-Hiftorie, Pl, 83, afgebeeld is, door my de Zwart en Geele Manatyn genaamd, het Wyfje zy van deeze Soort. PerTiver heeft, in zyn Ga- zopbylacium., Plaat 46. fig. 12, een Afbeelding gegeven van myn Rood en Zwarte Manakyn, die hy noemt een Wogeltje, miffchien van Suriname, dat rood en zwart gemengeldis (Ll). De Blaauw Gerugde Manakyn is in bezitting van myn Goeden Vrind, den Heer James LrMAN, die dezelve zeer fraay opgezet heeft in een Kasje met Glas daar voor, en de goêdheid hadt, van het my ter Aftekening te lee- nen. De Heer MiLLaN heeft my het andere Vogeltje , daar nevens afgebeeld; Ô ge- (*) Parus Dorfo ceeruleo. Epw. Av. II. p. 109. T. 34. £. 3. Pipra Aureola. Linn. Syt. Nart. XII Gen. 96r. f. r. Manacus criftatus niger. Briss. 4v IV, p. 115. Sp. 7. Parus Aureola. Sy/B. Nat, X. Gen. 100. ‚459. T. 35. f. 1. Pipra pareola. LinN Syt, Nat. XII. Sp. 11, Roodkopje. Nat. Hit. 1. D. V. Stuk, bl, 6or. Gen. 115. Sp. 2. zen PL XLIX, Fig. 5. | () Parus raber & niger. Epw, 4v. IÌ, p. 109, T, (5) Avicala , forte Sufinamenfis ‚ rubro nigroque « 961. f. 2. Manacus ruber. Brass. 4v. IV. p. 452. T. mixta. Will, Deel, A 5 VERZAMELING wvár UITHEEMSCHE gefchonken. Men onderftelt, dat zy beïden van Suriname afkomftig zyn, en ik — geloof dat. vari het bovenfte Vogeltje-nog geen Afbeelding uitgegeven ware, Men vindt gekleurde Aftekeningen van beide deeze Vogeltjes in de Verzameling van wy= len den Ridder SLOANE, thans in het Groot Brittannifch Kabinet. Ik heb dezelven; onmiddelyk naar * Voorwerp, op’ de Plaat ge-etft. SSS SSS SSS SSS SSS ss ssS sss sSs tsss Eeste PSE Zo Fer De gevlakte Goòene Mees, benevens de graauw en geelt- Wliegerwanger -Deeze Vogeltjes zyn ook in de Nätuurlyke grootte afgebeeld. Het bovenfte heeft volmaakt een Bek als de Meezen: het ónderfte heeft den Bek var een byzon= der maakzel, hoedanig men dien in: weinig anderen vindt; want dezelve is eení: germaate als die van een Éndvogel famengedrukt , gelyk de bovenzyde daarvan in een Onderhoek van de Plaat aanwy{t. | De Mees (*) heeft den Bek kort en blaauwachtig zwart. De Veertjes van den geheelen. Vogel zyn zeer fchoon Pappegaay-groen; maar, het middelfte van ieder Veertje zwart zynde , doet dit dezelve zig fraay gevlakt vertoonen. Aan den Keel en Borít zyn de Veertjes een weinig, lichter en trekken naar bleek blaauw. De Dek- veders aan de binnenzyde der Wieken zyn helder groen, maar de binnenzyde det Slagpennen,; en de onderzyde van de Staart, zyn donker Aschgraauw: de Pooter en Vóeten donker brüin. E, ida De onderfte Afbeelding is de Phiegenvanger (f). Deez’ heeft den Bek taame- lyk lang; en breed en famengedrukt als die van een Éndvogel, met een Ruggetje in het bovenfte gedeelte, voortloopende van % eene tot het andete end. Hy is zwart: achtig aan de Punt eú wordt allengs roodachtig naar Zyn Grondftuk, dat omringd is met ftyve Haairen of Borftels; voorwaards met de punten geftrekt. Het voorfté van den Kop is zwart; het agterfte, zo wel als de Nek, Rug en Stuit; donker Aschgraauw. Van onderen is de geheele Vogel; zelfs tot onder de Wieken, hel der geel. De Wieken zyn donker of zwart, maar hebben alle de Vederen geel ge rand. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn geel, de Slagpennen inwaards Aschkleurig „ met de randen der binnenfte Baarden witachtig. De Staart heeft twaalf Vederen „ waar van de middelften langft zyn, en de overigen allengs verkor- ten, tot aan de uiterfte ter wederzyde. . De middelfte Veders zyn geheel zwart of donker; de anderen donker met witte Tippen. De Pooten en Voeten zyn van maak- zel ever als in het meefte klein Gevogelte en van een donkere Vleefchkleur. Deeze Vogeltjes behooren tot de Verzameling van den Heer James Leman, die my berigtte, dat zy van Suriname afkomftig waren. Myn’ Afbeeldingen en sderzelver befchryvingen, van de weezentlyke Vogels ontleend, zyn geloof ik de eerften; die daarvan het licht gezien hebben. | SSSSESESSSSSSSSSESSSSSSESSSSSSSSSSSSSSSSS Pord, Áe de * ALET | De Goùdkleurice. Mees en de blaauwe Manakyn. _Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Het bovenfte fchyne, wegens zynen korten doch fterken Bek, tot de Meezen te behooren. Het | | blaau= __(*) Parus viridis maculatus. Ep. 4. IL. p. rio. _ (ft) Mufcicapa cinerea & lutea. Epw. Av. II p. to. T. s6a.f. 1. Tangara viridis Indica punêtata. Briss. « T. 262. Ff. 2. Todus cinereus, Briss. App. 134. LiNN, Av. IL p. 19. T. 4. f. 2. Tanagra punétata, Lann. — Syt. Nat, Xl, Gen, 61. Sp: 2. | Syft. Nat, XIL. Gen, rrr. Sp. 21. EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 blaauwe Vogeltje zal, zo ik geloof, behooren: tot een Geflagt van Vogelen, waar van veele Soorten: Zyn „ door de Hollanders te Suriname Manakyns genaamd, waar van men zes in dit Deel zal, vinden , en, daar zyn nog anderen in, myne Vogel- Hiftorie „ die ik in % jaar 1751 voleindigd heb, _ | __ De Goudkleurige Mees (*, dan, die de bovenfte Afbeelding uitmaakt, heeft den ‚Bek zwart; her agrerfte en de zyden van den Kop; de Nek, Keel, Rug en Wiee ken, donker glanzig purper-blaauw, ‘of zwart met een paarfchen weerfchyn, … Het voorfte van den Kop, de Borft, Buik, Dyën, als ook de Dekveders onder de Staart, Zyn van een {choon. heldere Oranje-Kleur. De bovenzyde van. de Staart en de buitenfte Slagpennen der Wieken, zyn donker of zwart, zonder eenigen Pur- perglans. De binnenfte Dekveders der Wieken én de inwaardíe Baarden van de de Slagpennerns naar onderen toe, zyn wit, gelyk ook de inwaardfe Baarden der Staartvederen, nâby derzelver tippen. De Pooten en Voeten zyn van °t gewoone maakzel en van een donkerbruine Kleur. Mert dit Vogeltje was een ander van de zelfde Soort overgebragt „ ’ welk in geenen deele daarvan verfchilde, uitgenomen, dat het maar de helft der grootte en de Gouden Vlak op * Voorhoofd in evenredig- heid kleiner hadt, niet over de Oogen zig uitftrekkende. Het was volmaakt in zyn Pluimagie ; zo: dat het geen Piep-Jong Vogeltje kon zyn; ° welk uit de grootte ook niette befluiten is: want van kleine Vogeltjes zyn de Jongen, zo dra als zy vliegen kunnen, byna even zo groot als de Ouden. ne, | | De Blaauwe Manakyn, Zynde de onderfte Afbeelding, heeft den Bek witachtig of Vleeschkleur; den Kop, Hals, Stuit en de geheele onderzyde , zyn blaauw ; de Rug, de bovenzyde der Wieken en Staart, zwart, maar de Veders hebben een blaauwe Franje. Zy heeft ook, aan den Keel, een zwarte Vlak, beginnende on- der aan het Grondftuk van den Bek; Een zwarte Streep loopt van Oog tot Oog; over ’ Grondítuk van de Bovenkaak heen, De binnenzyden van de Wieken en on- derzyde van de Staart, zyn donker Aschgraauw „ de Pooten en Voeten donker bruin: „ De Kenmerken van de Mánakyns zyn; dat zy den Bek niet zo lang en dun heb= ben als in het Geflagt der Vliegenvangeren (Mufticape), noch zo kort en ftomp als in dat der Meezen (Pari); maar als ’ ware tuflchen beiden, en een klein weinigjë nederwaards geboogen. Zy verfchillen ook daarvan; in den buirenften Vinger aan teder Voet, naar agteren; een weinig met den middelften famengevoegd te hebben; _% welk op de Plaaten L en Ll, beter vertoond is dan op deeze , en dat zy de _Staarten naar evenredigheid korter hebben dan veele andere kleing Vogeltjes. Deeze Vogeltjes waren in Spiritus overgebragt van Suriname, en zyn thans; in ’ jaar 1753; in bezitting van den verpligtenden Heer MiLLaN, Boekhandelaar by het Admiraaliteits Huis, die my dezelven tot de Aftekening goedgunftig heeft geleend. Ik geloof dat ’er tot nog toe geen Afbeeldingen of befchryvingen van deeze Vogelen aan ’ licht gegeven zyn: SSS SSS SISSI SSS SISIS SISISISISISISISISISISISSISISISBISISISS: eh N EA AT EIN: Het zwart en blaauwe Boomkruipertje en de Weflindifthe Hoppe. __Deeze zyn ook in de Natvurlyke grootte getekend; maar de Hop is onvolkomen; dewyl ik ‘er niet meer van had dan den Kop en zo veel van den Hals, als in de Afbeelding zig vertoont. | af | Het bovenfte Vogeltje is de swart en blaauwe Boomkruiper (f). Dezelve heeft | den (*) Parus Aureus, Epw 4, II, p. tr2. T. 263.f. 1. ps 114. T. 264. £. 1. Certhia Brafilienfis coerulea, Brrss, Tangara Brafilienfis nigro-latea. Briss. Av. Ill p. gr. Av. lil. p, 628. T. 31. f. 5. Aviculae Caba. Sen, Kap. T. 2.6. 2,3. Tanagra violacea, Linn. Syl. Nat, XII. Tp. 96. T, Go. f, 5. Certhia cyanea. Linn. Syf?, Nat. Gen, 1rr. Sp. 5. Fringilla violacea. Sy/t, Nat. XX. Gen. XII. Gen. 65. Sp. 24. Nat. Hit. 1, D. IV, Stur, 98. Sp 25. Îeitei. Nat Hijf, 1. D. V. Stuk, bladz. 553. bladz. 429. ; (ft) Certhia nigro ceeruleoque varia, Bpow, ddv. IL, ‚n | | 2 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE den Bek zwart en redelyk lang, dun, fcherp en zo wel aan de boven-als onderzyde krom. De Onderkaak is een weinig korter dan de Bovenkaak. De Tong is aan ’% end verdeeld in Draaden. De Kruin van den Kop is bleekgroen. Rondom het Grondftuk van de Bovenkaak zyn zwarte Veertjes, die met zwarte Streepen aan de zyden van den Kop voortloopen, en zwarte Plekjes maaken, waar in de Oogen zyn geplaatft. De zyden van den Kop, de Nek, het laagfte van de Rug, de Stuit en Dekveders van de Staart, een Baar dwars over het bovenfte van de Wiek, be-= nevens de geheele onderzyde van het Vogeltje, zyn zeer {hoon Ultramaryn blaauw _ gekleurd, Het heeft een breede zwarte Streep onder inde Nek, of aan het bovenfte van de Rug, overdwars: de Staart is zwart, gelyk ook de buitenzyden der Wie- ken , uitgenomen een blaauwe Baar, van welke ieder Wiek fchuins gekruift wordt. De binnenzyden der Wieken zyn van eene fchoon geele Kleur , uitge- zonderd de rand van de Wiek en de tippen der Slagpennen , die donker zyn; de Pooten en Voeten Oranje. Dit Vogeltje houd ik voorde Guira Cereba van Marcoraar (zie zyne Hiftorie van Brafil, pag. 212. en Wirrovansr’s Ornithologie, pag. 239.) Ik geloof dat ‘er, door voorige Autheuren, nog geene Afbeelding van gegeven ware. PETIVvER heeft een Afbeelding aan ’% licht gebragt van een Vogeltje van deezen aart, dat hy noemt Tomineo Capenfis major, Capite Iuteo, | De Weftindifche Hoppe (*), waarvan de Kop en Hals in % onderfte van de Plaat vertoond is, heeft den Bek witachtig en bvna van maakzel als in onze Hoen- deren. De Kop en Hals zyn bekleed met Veders van een heldere Oranje of Goudkleur. Hy heeft een Kuif als een Waaijer uitgefpreid, die zeer plat is, zyn- de de Veders daarvan getekend met zwarte dwars-Streepen, een weinig binnen haa- re Tippen, die dikker zyn boven dan onder deeze zwarte Merken. Dit is al de befchryving;, welke ik van den Vogel geeven kan; maar met den Kop is van Amerika een Berigt overgekomen, % welk , uit de oirfprongelyke Franfche Taal overgezet zynde, dus luidt. De Hop is een geele Vogel, die bo- „ ven op de Rug, aan de Keel en den Kop, naar Oranje trekt. Zyne Kam, … uitermaate fchoon en van de zelfde Kleur, is gedekt met een bruin Kransje. Heet … onderfte van de Keel en den Buik is wit en fomtyds bleek graauw: de Pooten zyn „ bruin en hebben drie Vingers, benevens een Spoor van agteren, gelyk een …, Haan. Hy ftinkt zeer naar Moskeljaat. Men vindt deezen Vogel in Ame- „ rika, op * Vafte Land, inzonderheid te Suriname, maar hy komt zelden voor en is zeer fchuuw.” | | Het Boomkruipertje was my geleend door den Heer Mirran, die hetzelve, in jaar 1753, zeer compleet bewaard zynde, bezat, en wien ik derhalve de Afbeel- ding te danken heb. De Kop van den Hop werdt my gefchonken door den Heer Schildknaap-Epwarp ByYaM van Enfield, die denzelven met het gedagte Berigt uit de Weftindiën ontvangen hadt. Ik onderftel dat de Hollanders te Suriname, van. waar hy afkomftig zoude zyn, ‘er den naam van Hoppe aan geeven, om dat de Kuif van deezen Amerikaanfchen Vogel zo zeer gelykt naar die van de Upupa, een Europeaanfchen Vogel, welken men in Duitschland, ZZ bidehopf, in Holland Hoppe noemt. Ik geloof niet dat iemand tot heden nog eenig Berigt of Afbeelding van deezen zeldzaamen Vogel gegeven hadt. Ik oordeel dat dezelve ongevaar de groot- te hebben moet van een gemeene Hen. Het Kapelletje daar boven is naar % lee ven getekend. Men hadt het op*t Veld by Londen gevangen. Het heeft eene Roomkleur, uitgenomen aan den Kop en het agterfte van het Lyf, daar het bruin is. (*) Rupicola. Epw. Av. IL. p.'ris. T. 164. £. 2. lis. Barr, Aiguin. 132. Pipra Rupicola. Linn. Syffe Barss. 4v. IV. p. 437. T. 34. f. 1. Gallas ferus Saxati- Nat, XII, Gen, ris. Sp. 5. PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. 5 READ EE DE elen be An ek -LV De Purperkleurige Indifcbe Boomkruipertjes. _ Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuurlyke grootte op de. Plaat gebragt, zynde Onmiddelyk naar *t Voorwerp gegraveerd. Uit hunne groote gelykheid naar elkan- der acht ikze Mannetje en W ytje te zyn vande zelfde Soort (*). _ Hert bovenfte Vogeltje, dat ik voor t Marinétje houde, heeft den Bek zwart eù van taamelyke langte. Dezelve is Boogswyze gekromd en vant Grondftuk af, naar de Punt toe, zeer weinig verdunriende, maar fterker dan die van % laagfte Vogeltje. De Kop, Hals, Rug, Stuit en de Dekveders der Wieken zyn donkerpaarfch naar Blaauwe trekkende. De Staart is zwart. De Buik, Dyên, de Dekveders onder de Staart'en de Slagpennen, zyn donkerbruin. De binnenzyde der Wieken en de on- derzyde van dè Staart, Zyn donker Aschkleur. De Borft is groen en heeft aan ie- der zyde een Vlak geele of Goudkleurige Vedèren, die ten deele over de Wieken vallen, wanneer dezelven geflooten zyn. De Pooten en Voeten zyn zwart. ‚Het onderfte Vogeltje, dat het kleinfte is, verfchilt nergens in van het bovenfte ten opzigt van de Pluimagie, dan dat de Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart van de zelfde blaauwachtig paarfche Kleur Zyn, als de bovenzyde , en dat ’er de groene Vlak, dwars over de Borft, aan ontbreekt. | EN Deeze Vogeltjes zyn van éen byzonder Geflagt, verfchillende van de Kolibrie- tjes daat in, dat zy de Bekken fterk krom geboogen hebben en de Pooten veel langer; maar zy hêbben het zelfde flag van Tong, die zig aan t end in verfcheide Draaden verdeelt. Dus onderftel ik, dat zy op de zelfde manier leeven, flurpende de Honig of het Vogt uit de Bloemen met hunne lange Tongetjes, die tot dat ein- de zo wel gefchikt zyn. De eigentlyk zogenaamde Kolibrietjes vindt men alleenlyk in Amerika, maar dit Geflagt komt Zo wel voor in de Ooft-als in de Weftindiën, Hert blaauwe Boofmkruipertje, óp Plaat 21, van myne Vogel- Hiftorie, afgebeeld, is van dit Geflagt, zo wel als dat van de hier naaft voorgaande Plaar. Deeze Vogel- tjes zyn in de Verzameling van den Heer J. LEMAN, in % Kollegie der Genees- heeren te Londen. Dat zy Inboorlingen van Bengale in Ooftindie zyn, heb ik óntdekt uit eenige Tekeningen van gekleurde Vogelen, die van daar door een En- gelsch Heer, aldaar zyn verblyf hebbende, aan wylen den Geleerden en waardigen Patroon der Weetenfchappen, den Heer Doktor Rrcrarp Meran, gezonden waren. sssssesssssssssrsssssssssssssHsrsÏssssssss Kl A ARE BVE De Roodborftige Kolibriet en de Groenkeelige, benevens de Hazelmuit. Deeze allen zyn in de Nâtuurlyke grootte getekend; doch ik geloof dat de Ha- zelmuis een Jong ware, of nog níet tot Zyn volkomen grootte gegroeid, hoëwel maar weinig daar van verfchillende. Kee, Het Roodborftige Kolibrietje (}) wordt door de bovenfte Af beelding voor ’ Oog gebragt. Her heeft den Bek zwart en meer nederwaards geboogen dan ge- woonlyk in dit Geflagt. Het gelykt daar in zelfs taamelyk veel naar het laatft be- fchreeven Boomkruipertje. De zyden van den Kop en de Keel, zo ver als de | Borft | (*) Certhia purpurea Indica. Epw. Av. IÌ. p r1ó. (f) Mellivora Peétore rubro Eow. 4v. II, Pp. 118. T. 265. Certhia viridis nitens, Peftote rubrö, Fafciâ T. 266. E t. Polytmus Cayanenfis violaceus. Briss; ___anticà Chalybeâ, Burss. 4v. III, p. 643. T. 32. f.r. Ao, 1II p. 683. T. 35. f. 3. Trochilus Jugularis. Linn: _Cerchia Chalybea, Linn: Sy4%, Nar, XII, Gen.65.Sp.ro. Syf?. Nat. Xl. Gen. 66. Sp. 7. UI Deel. en 6 VERZAMELING. van UITHEEMSCHE Borft reikt, zyn van eene fchoonroode of karmyn- Kleur. De. Kruin des Kopsi de Nek, de Buik, Dyên en Staart, zyn donker bruin of zwart, gemengeld met eenige Franje van blaauw aan de kanten der Vederen. De Stuit en Dekveders van de Staart, zo wel boven als. beneden , Zyn vanveene {choon blaauwe Kleur; de Wieken fchoon donker groen, met een glans als van gepolyft Goud, wanneer het- zelve in de Zonnefchyn geplaatft is, De binnenzyden der Wieken zyn ook groen; maar niet zo glanzig als de buitenzyden: de Pooten, naar *t Lyf te rekenen, kort, In alle die van dit Geflagt zyn de Pooten donker of zwartachtig. jn) _ Het Groenkeelige Kolibrietje, in de onderfte Afbeelding, heeft den Bek regt en zwart. De Kop van boven, de Nek en * laagfte van de Rug, de Wieken % Lyf en de Staart , zyn van een donker bruine Kleur. Het onderfte van den Hals of dé Keel is fchoon groen met eenen Goudglans. Het donker bruine der Wieken heeft ook een Gouden weerfchyn en rondom het Lighaam is een Gordel of Band van een fchoon blaauwe Kleur, die de Borft, de Zyden en het bovenfte van de Rug be- flaat. By de Leg heeft het een witte Vlak, De binnenfte Dekveders der Wieken zyn groen met eene mengeling van blaauw; de Pooten en Voeten donker. __ De Hazelmuis of Relmuis (*); op den Grond van de Plaat vertoond, is roodachtig bruin of Voskleurig aan zyne bovenzyde en Staart, wit aan den Keel en Buik. Hy heeft vier Vingers aan ieder Voorpoot en vyf aan ieder Agterpoot. Zyne Tanden zyn als die van een Inkhoorn en ik acht hem een Soort van dat Gellagt te Zyn. In Engeland is hy gemeen, komende voor in Bosfchen en Haagen daar veele Hazel- nooten zyn; die zyn voornaaïnfte Voedzel uitrmaaken. Hy flaapt verfcheide Maan= den in de Winter. By ons worden ze veel gehouden in kleine Hokjes, met ge- vlogten Draad Kouwertjes daar aan gevoegd. Slaapende hebben zy geen kenbaare beweeging van Ademhaaling, Polsflag, noch gevoelbaare Warmte; | De twee befchreeven Vogeltjes waren van Suriname gedroogd overgebragt, eù zyn thans in bezitting van den Heer MirraN, die miy met derzelver gebruik, om er Aftekeningen van te maaken, verpligtte, Doktor BRowNe, een Heer die lang in |amaika geweeft is, en kortlings een Natuurlyke Hiftorie van dat Eiland aan ’% licht gegeven heeft, berigtte my, dat de Kolibrietjes alle de Vogelen , die haar Nestjes genaaken, zelfs de grootften en verfchrikkelykften, weeten weg te jdagerì door een {nelle beweeging naby derzelver Oogen, % welk hun in zulk een vreeze en verwarring brengt, dat zy ylings weg vliegen, om dit Ongemak te ontgaan, Als de Kolibrietjes van deeze Schermutzelingen te rug keeren, is hunne beweeging zo vlug; dat men ’er geen Oog op kan houden, ontdekkende flegts hunnen Koers aan het fnorrend Geluid, dat zy met de Wieken maaken in het fchieten door de Lugt. Hunne Nestjes ftellen zy famen van fyn Mos, Katoen en het Dons van Planten; hechtende die aar dunne Takjes van Oranje, Limoen-of andere Boomen; alwaar zy door het Bladerloof wel befchut zyn. Geen van deeze beide Vogeltjes is tot nog toe, zo veel ik weet, afgebeeld of befchreeven geweeft. | PLA Alde tv De Roodborflige Merel (f). Deeze is getekend naar een Vogel, die gedroogd van Suriname was overgebragt, en op de Plaat komt hy voor in de Natuurlyke grootte. Hy is zeer ongemeen ten op= (*) Mus Avellanarum minor, Epw. Av. IL. p. rrg. (f) Merula Peftore rubro. Epw, 4v. IL. p. 120. T. 266. Ray. Quadr. 220. Arprov. Digit. 440. Mus T, 267. Mufcicapa Cayanenfis nigra major. Briss. Av, Avellanarius. Linn. Syf?. Nat. XIl: Gen. 24. Sp. 14. Il p. 387. T. 38. £.3. Lanius Carbo. Parr, Adumbr. Syft. Nat. X. Gen. 26. Sp. 11. Hazelmuis of Relmuis, 114. Tanagra Jacapa. Linn. Sy/?. Nat. XII, Gen, zxx. Nat. Hijt. LD. IL. Sruk, bladz. 485. _ Sp. 1. EN ZELDZAAME VOGELEN, 7 opzigt vân het maakzel van zyn Bek, \wiens Onderkaak zig zeer ver langs de zyden des Kops uitftrekt, zynde breeder en dikker dan het Grondftuk van de Bovenkaak. _ De Bek is van onderen in een hoek van de Plaat vertoond. Hy heeft een redely- ke dikte en breedte naar de Lighaams-groorte, en is van een zwarte of donkere Kleur, uitgenomen de breede Grondftukken van de Onderkaak, welke bläauwachtig Aschgraauw zyn. De Neusgaten ffaan in * Grondftuk der Bovenkaak, naaft aan de Vederen van het Voorhoofd. De geheele Vogel is gedekt met donker zwarte Vederen zonder eenigen Glans, uitgenomen aan’ voorfte van den Kop, aan de Keel en het begin van de Borft, alwaar de Veders een Franje hebben van een {choo- ne Roode W'yn of Karmozyn kleur, die van buiten zig geheel rood vertoont; maar aan de zyden van de Borft en aan den Buik allengs verflaauwt, tot dat zy in het Zwatt geheel verdwyne. De binnenzyden der Wieken zyn ook zwart, De Staart is van middelmaatige langte, famengeflteld uit twaalf Vederen, waar van de middel- ften een weinig langer dan de uiterften aan ieder zyde zyn. De Pooten en Voeten ‘zyn vân *t gemeene maakzel en van een zwartachtige Kleur. | | De Vogel wordt opgezet in de Verzameling van den Heer LEMAN bewaard. Ik ftaà in twyfel waar toe hy behoore; kennende geen Geflagt van Vogelen, dat met hem overeenkomt in het maakzel van den Bek. Ik geloof, dat hy te vooren nooit afgebeeld of befchreeven zy, maar iets naar hem gelykende komt voor in MARCGRAAFS Hiftorie van Brafil, onder den naam van fucapu. Hy geeft dear de grootte van een Leeuwrik aan, en zegt, dat die over ’t geheel glanzig zwart is, maar dat onder aan de Keel eenige Vlakken van Vermiljoen-Kleur met het Zwart gemengd zyn; hebbende de Vogel den Bek een weinig krom en zwart, een half Duim lang. WirrouarsYy heeft dit Berigt gevoegd in zyne Ornithologie, pag; 194 van de Engelfche Uitgaave, Londen 1678. | BE Eran A ate EML De Leemvrik genaamd Calandra en de Gevlakte Mol, _ De Vogel is op deeze Plaat in de Natuutlyke Grootte afgebeeld. Hy fchynt tè behooren tot het Geflagt der Leeuwrikken, aangemerkt zyne algemeene Kleur en de. langte van zyne agterfte Klaauwen of Spooren; maar de Bek is dikker dan in veelen van het Leeuwrikken-Geflagt (*). De Bek is van eené geelachtig bruine Kleur en. donker langs de Bovenkaak van boven: De Oogen zyn van een donkere Kleur. Van het bovenfte des Beks, door het Oog; loopt een: zwarte of donkere Streep, die wederzyds eenige Witheid heeft. Aan de zyden van den Kop, onder de Oogen, zyn ook eenige gebroken zwart- achtige Streepen;, en aan ‘t begin van de Borft heeft hy een aanmerkelyken zware ten Halsband, De Keel en * voorfte van den Hals zyn witachtig, met licht bruin gemengd. De Kop; Nek; Rug, Wieken en Staart, zyn roodachtig bruin, maar het middelfte der Vederen zwart. De Borft onder den Halsband is licht bruin; met donkerer bruin gevlakt: de Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart zyn wit; de Pooten, Vingers en Klaauwen; Vleeschkleur; de agterfte Klaauwen vry lang; gelykerwys in de Leeuwrikken. De binnenzyden der Wieken en onderzyde van de Staart trekken naar °%- Aschgraauwe. | | ‚ De Gevlakte Mol is een weinig kleiner dan Natuurlyk afgebeeld. Dewyl dit Diet En Zo 8 (*) Calandra. Epw. Av. Il. p. rè2. T. 268, Gesn, P: 352. T. do. f. 2. Alauda Calandra, Linn, Sy? Nat Arpr. Wir. &c. Alauda non criltata major. Grsn. XII, Gen, 105. Sp. 9. Ic. 7o. Alauda major five Calandra. Briss. Ao, II, r 2 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE zo bekend is, behoef ik’er maar dit weinige van te zeggen; naamelyk, dat zy is van de gewoone zwartachtige Kleur, toevallig gefprenkeld met licht Kleykleurige Vlakken en Merken, gelyk de Afbeelding vertoont. De geftalte van haare Poo- ten en Tanden zal, denk ik, beter uit de Afbeelding gezien, dan met Woorden uit=, gedrukt kunnen worden. Het Dier heeft een ry van zeer kleine Tandjes, zo wel boven als beneden, voor in de Mond, tusfchen de lange fcherpe Tanden, Honds= Tanden genaamd, die digt aan ’t end van den Snoet zyn. Men vindt fomtyds Mol len die geheel wit of Roomkleurig zyn. Deeze Mol was by Londen gevangen en aan Doktor Forneroum gegeven. Krein befchryft, in-zyn Werk over de Viervoetige Dieren, verfcheide Soorten van Mollen (*). _ De Calandra is in bezitting van den Heer BROOKS te Holborn, een groot Han- delaar in vreemde Vogels en fraay Pluimgedierte, die dezelve thans: in ’ jaar 17554 in *t leven heeft. Hy zegt, dat zy van Karolina in Noord-Amerika overgebragt ware, Het is een Wyfjes Vogel, volgens zyne manier van onderfcheiding. Hy legtze met de Rug op % vlakke van de Hand, en dan, met den Mond op den Borít blaazende, zullen de Veertjes, zegt hy, zot een Wyfje is, van elkander gaan, laatende den geheelen Berít bloot: doch deeze Proef gelukt alleenlyk in de Broed- tyd van het klein Gevogelte. | Schoon deeze Vogel uit Noord-Amerika was overgebragt, komt dezelve, in al- le opzigten, zo naauwkeurig mert de Calandra van G. P. Orrva overeen (f), en derzelver Afbeelding en befchryving gelyken zo zeer naar de mynen, dat ik verkoo- zen heb’er den zelfden naam aan te geeven; oordeelende dat de Amerikaaníche Calandra volftrekt in Soort de zelfde zy als die van Europa. Weleer heb ik ver- fcheide Soorten van Vogelen ontdekt aan Europa en Amerika gemeen tezyn, en dagélyks komen my nog meer dergelyken voor. Onze Landsman W mLouGHay heeft, in zyne Ormitbologie, p. 208 van de Engelfche Uitgaave, een Vertaaling aan % licht gegeven van de befchryvingen der Calandra door Oriva en BerroNius; maar hy fchyntze de zelfde te achten met onze Bunting (1), hoewel, zo ik denk, zonder eenige reden: want Orrva heeft de Afbeelding gegeven van de Calandra en van de Strillozzo, welke laatfte de Bunting is. De Calandrais wel eens zo groot als dezelve , en ik oordeel het overduidelyk , dat deeze Vogels van verfchillende Soort zyn. Doktor RusseL heeft my verhaald, dat de Calandra zeer gemeen is in de nabuurfchap van Aleppo. SSSISSSSSSSSSSSESSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSEIS SK PL AA ELI De Berg- Mosch, Mannetje en WW)yfje (9). Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuurlyke grootte getekend, en verfchillen zeer weinig van de gewoone Huis-Mosfchen, hoewel zy in Bergachtige en eenzaame plaatfen zig onthouden. | | Het bovenfte, dat ik onderftel de Man te zyn, heeft den Bek even als-die van de gewoone Mosfíchen, maar zwart van Kleur, De Kruin en het agterfte van den Kop is gedekt met donker-roode Vederen. De Keel is, van den Bek af, een Duim. of (1) [Zie Nat. Hiftorie. 1. D. V. Stuk, bladz. 520.) (*) [Krein heeft , behalve de Gewoone Zwarte en Witte, niet anders dan een Roode en de Siberifche met een groenen weerfchyn, allen van SEBA, 1. DPI, 32, ontleend, en verder de Bonte Mol uit Ooftvriesland, Pl. 41. van dien zelfden Autheur, doch welke aanmer- kelyk: van deeze verfchilde. (f) Uccelliera. p. zo. Rome. 1622. (S) Pafler montanus. Epw. Av. IL p. 124. EF. 269. Bruss. Av. II, p, 79. Arpr Orn. Il. p. 560, T. 560. Raj. Av. 87. Arn. Av. III T. 66, Wier. Orn. 185. T, 45. Fringilla montana, Linn. Sy/%. Nar, XII, Gen, 112. SP. 37. EN ZELDZAAME VOGELEN. 9 of verder nederwaards, zwart, en daar is een zwarte Vlak, ter wederzyde vân den Kop ‚naar agteren of ten deele onder de Oogen, alwaar de zyden van den Kop en Hals, voor % overige, wit zyn. Ook loopt een witte Ring om het agterfte van den Hals. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn insgelyks \vit, maar een weinig met &en donkere Kleur gewolkt aan het onderfte van den Buik, De Rug en Wieken zyn gedekt met roodachtig bruins Vederen, in % midden zwart. De eerfte ry der Dekvederen is donker met witte ‘Tippen: de tweede ry heeft dezel- ven ook en dit maakt twee witte Streeken dwars over de Wieken. De zyden van _ het Lyfen de binnenzyden der Wieken Zyn licht Aschgraauw, met flaauw rood een weinig gewolkt: de Staartpehhen donker, gerand met licht bruin, dat naar *% Aschgraauwe trekt. De Stuit en Dekveders van de Staart zyn van de zelfde Kleur; de Pooten en Voeten Vleeschkleurig. | | Het onderfte Vogeltje; dat ik het Wyfje onderftel te zyn van deeze Soort ‚ vere fchilt naauwlyks in eenig opzigt van het andere, dan dat het de zwarte Plekken aan de Keel en de zyden van den Kop, als ook den witten Ring rondom den Hals, niet heeft. Het onderfte van deszelfs Bek is aan het Grond(tuk geel, en van daar loopt wederzyds een rood Streekje. De Kop en Hals zyn hier licht Aschgraauw, daar zy in ’t andere wit waren, en de onderzyde is donkerer wit. De kanten der Staartve- deren zyn ook lichter. In alle andere opzigten komen zy; ten naaften by, overeen. Het bovenfteVogeltje was my , door mynén goeden Vrind, M. Titomas KNowL- TON, van Landesburg in Yorkshire, gezonden, Het onderfte ontving ik van Mr, BARTRAM, die in Penfylvanie, en dus in Noord-Amerika , woonachtig is. Ik denk derhalve dat zy tot die Vogelen behooren ; welke zo wel in de oude als in de nieuwe Wereld huisveften. Het Mannetje is befchreeven door WiLLeuener, pag: 252, die zegt, dat mehze in Stirie en Carinthie vindt, doch nier geweten fchynt te hebben, dat het Ínboorlingen vaa Engeland Zyn. Dit ontdekt hebbende, en dat zy tevens ook in Amerika woonden; oordeelde ikze een plaats in dit Werk te verdie- Ben. ALBiN heefteen Vogeltje „dat hy de Berg-Mosch tytelt, in Af beelding gebragt; dach dit is de Riet Mlosch, door Wirtouvansy, pag. 269, befchreeven;, welke ik ook ontdekt heb een Amerikaanfche te zyn; als hebbend ’er zo een ontvangen van de Hudfíons-Baay. \ 2 here het EE De Ee Fe ! | 1 Bee thd ennen Aenean bent aegeeententennt ed PSL A AST b5 De Jang flaartige Mosch en dè brune Plaschvink. Deeze Vogeltjes zyn insgelyks in de Natuurlyke grootte voorgefteld, De lang= ftaartige Mosch (*) heeft den Bek van eene helder roode Kleur en korter dan die der gewoone Mosíchen is. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit en Wiee ken, zyn helder bruin, naar Oranje trekkende, maar het middelfte der Vederen is zwart. De Borft is van de zelfde Kleur, maar bleeker en Zonder zwarte V lakken, ‚tot aan het midden toe. De zyden van den Kop, de kleine Dekveders der Wies (ken, de Buik; Dyên en Dekveders orider aan de Staart, zyn wit. De kortfle ‚Veders van de Staart zyn donker, met een weinig bruin aan derzelver buitenfte ‘en witte Vlakken op de binnenfte Baarden. Over deeze Veders heen vallen vier ane deren van zeer groote langte, naar het Lighaam te rekenen van den Vogel; zynde de twee middelfte derzelven omtrent een Duim langer dan de zydelingfë, en alle te dees (*) Paffer Caudâ longilimâ. Eow. Av. IÌ. p. 126. Principalis. Linn. Sy/t. Nat. XIL Gen, zo, Sp. 23; T. 170. Vidua Angolenfis, Buiss. App. 80. Emberiza VII Deel, 10 VERZAMELING van UITHEEMSCHE deeze vier lange Veders hebben eene diep zwarte Kleur. De Pooten en Voeten zyn Vleeschkleurig. Na % ruijen groeien deeze lange Veders weder fchielyk aan; ge- heel anders dan in de Langftaartige Vink, in myne Vogel-Hiftorie p. 86, befchree- ven, die een half laar of langer, na het ruijen, ontbloot is van zyne lange Staart- vederen (*). | De Bruine Vlasch-Vink , het Vogeltje met de kortere Staart, daarnaaft ge- plaatft, heeft den Bek Aschgraauw, en deszelfs geheele Pluimagie is byna-eenkleu- rig vuilbruin of zwartachtig , hoewel de Borft en Stuit een weinig naar % Asch- graauwe trekken. Alle de Veders hebben haare Tippen en Randen van een lichter Kleur, % welk eene Marmering voortbrengt ; waar in nogthans het donkere de overhand heeft. De Pooten en Voeten zyn graauwachtig. Deeze Vogeltjes bevonden zig, in ’ Jaar 1751, in bezitting van de verpligtende Mejuffrouw CLAYTON, van Flower in Surrey, een Dame van groote Liefhebbery in Vogelen, die my zeer vrindelyk ten haaren Huize, in Londen, alwaar deeze, en veele andere raare uitlandíe Vogeltjes, levendig in Kouwtjes gehouden werden, noodigde, om daar van Aftekeningen te maaken. De twee befchreevene waren van Lisfabon overgebragt, en, zo men onderftelde, Inboorlingen , of van Angola in Afrika , of van Brazil in Zuid-Amerika: want de Schepen, die dezelven te Lisbon brengen, handelen op deeze beide plaatfen, in het beloop van hunnen Reistocht. PeriverR, WirrLougHey en andere befchryvers der Natuurlyke Hiftorie, hebben Afbeeldingen gegeven, die veel naar den gemelden Langftaartigen Vogel gelyken, maar hunne befchryvingen verfchillen zo zeer van de myne, dat ik geloof dat deeze een nog onbefchreevene Vogel is. Wy mogen, uit de geftalte van den Bek in beí- den, wel befluiten, dat zy zodanigen zyn als wy flerk gebekte Vogeltjes noemen ; waar door zy in ftaat zyn om veelerley Soorten van Zaaden en Graanen klein te breeken. Pit. AA, T. AKL De zwart en geele Kriel-Mosch en de Mosch van Brazil. De twee Vogeltjes en het Kapelletje, mede op deeze Plaat vertoond, zyn allen in de Natuurlyke grootte getekend, De gefrizeerde of Kriel-Mosch (f) heeft den Bek wit, den Kop en Hals zwart; de Rug, Wieken, Stuit en Staart, altemaal zwartachtig geel-groen of donker Olyf- kleur. De Borft, Buik, Dyên en Dekveders onder de Staart, zyn geel ; de Pooten en Voeten donker. De Portugeezen noemen hem Beco de Prata. Veelen van zyne_ Vederen zyn, [even als in de Hoenders die men Krieltjes noemt] gekruld of ge- frizeerd. De Brafiliaanfche Mosch van de onderfte Afbeelding heeft een taamelyk fterken Bek van een zeer fchoone roode Kleur; de Oogleden zyn ook rood, maar de Oo- gen zwart. Een groote zwarte Vlak omringt het Grondftuk van den Bek, omvan-_ gende de Oogen en zig een end wegs langs den Keel uitftrekkende. De Kruin van den Kop is Kleykleurig en het overige der Pluimagie van den geheelen Vogel helder bruin; zynde het midden van ieder Veder bruin of zwartachtig: doch de onderzyde en (*) [Dezelve is, zo welals deeze, onder den naam IL p. ror. T, a7r. Fringilla crifpa. Brrss. App. 86. van Weeuwtje bekend, en in het IV, Deer van die Fringilla crifpa. Linn, Syt. Nar, XfI, Gen. 112. Werk, op Plaat LXVII, «naar ’t Leven afgebeeld. ] Sp. 39. | (4) Pafler crifpus, e nigro & luteo varius. Eow. do, EN ZELDZAAME VOGELEN., IE en Stuit veel lichter dan de andere deelen; het onderfte van den Buik en de Dekveders onder aan de Staart bykans wit. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in an- der klein Gevogelte en roodachtig Oranje-kleur, Het kleine zwart en roode Kapelletje (*) is by Londen gevangen. Hetzelve heeft het Liyf donker ; de bovenfte Wieken zwart, ieder een lange Streek en twee Vlak- ken rood hebbende, De onderfte Wieken zyn geheel rood, maar hebben de uiter- fte Randen zwart. | wing De boven befchreeven Vogels waren in bezitting van Mejuffr. CrayToN. Zy zyn naar °t Leven getekend en, zo ik geloove, noch nooit afgebeeld of befchree ven geweeft. Het zyn Inboorlingen van Angola of Brazil, doch van welk van bei den kan ik niet bepaalen; verbeeldende my ook niet, dat alle van °% Ras van dien gefrizeerden Vogel eveneens zyn; alzo ik toevallige Frizeeringen gezien heb in (om. mige Soorten van Vogelen, die in * algemeen een glad Pluimagie hebben. SSSSSSSSSSSSSSS ESSE SS SSS SSS SSS SES Es Be An Ae KEXIN De gekraagde Vink en de groene Diftelvinb. Deeze beiden zyn, wederom, Levensgrootte getekend. De Gekraagde Pink is de bovenfte Afbeelding: deeze heeft een taamelyk fterken zwarten Bek : de Kop is ook zwart, behalve een witte-Plek rondom de Oogen en het Grondftuk van den Bek. De Keel is wit en van dezelve loopt een witte Streek, die als een Halsband maakt; waar onder hy, aan ’ laagfte van.den Hals, van vooren, een zwarte Baar heeft, die meer dan den halven Hals ontvangt. De Rug en Staart zyn donker Asch- kleurig bruin: de Dekveders van de Staart een weinig lichter: de Wiekveders in % midden zwart, met helder roodachtig bruin gezoomd: de groote Slagpennen zwart. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit, met een flaauwe Oranjekleur gefchaduwd of gewolkt: de Pooten en Voeten van maakzel als in meefte klein Gevogelte en van een donkere Kleur. Van de Portugeezen wordt dit Vogeltje Colbeirinbo geheten. | | f De Groene Diftelvink (f), van de onderfte Afbeelding, heeft den Bek zeer veel ‚naar dien van onzen Diftelvink gelykende, helder roodachtig Vleeschkleur, omringd met Scharlakenroode Vedertjes, welke het voorfte van den Kop beflaan, gaande een weinig agter de Oogen heen. Een klein Plekje van de kaale Aschgraauwe Huid loopt van den Bek wederzyds naar de Oogen, die zig donker of zwartachtig vere toonen, even als in de meefte kleine Vogeltjes. Ik heb in veelen van myne be- fchryvingen de Kleur der Oogen niet gemeld, wanneer dezelven zodanig zyn, doch altoos, wanneer zig eenige ongewoone Kleur daar in openbaarde. Het agterfte van den Kopen Hals en de Rug zyn geelachtig groen: de Staart en haare Dekveders aan de bovenzyde helder rood, maar Aschkleurig van onderen. De Wieken zyn groenachtig met een rooden weerfchyn, fterkft op de kleine Dekvederen. De groo te Slagpennen zyn donker of zwart. De Borft is Olyfkleurig groen, dat wit worde aan den Buik als ook aan de Dekveders die de Staart van onderen bekleeden. De ge- heele onderzyde is met gebroken donkere dwarsftreepjes gefprenkeld ; maar de Pooten en Voeten zyn bleek bruin. Hy voert den naam van Maracaxao by de Portugeezen, Dee- (*) [Men noemt dit gemeenlyk het St. Fakobs-Kapel- _bladz. 6ar.] lerje. Het is de Phalena Noua Jacoheas van Linneus, (f) Carduelis viridis, Epw. 4v. II, p. 130. T. 27% (Syt, Nar XIL, Gen. 233. Sp. ris. Ziedebefchry- Carduelis viridis, Bass. App. zo. Fringilla Meiba. Linn. ving in myne Natuurlyke Hiftorie) 5. D, XI, Stuk, Sy/?. Nas, XII, Gen. ria, Sp. 8. C 2 12 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Deeze Vogeltjes waren ook in bezitting van Mejufft. Crarron. Het eerfte der= zelven, geloof ik, zal nooit te vooren zyn afgebeeld of befchreeven. Van den Diftelvink heb ik de Afbeelding in myne Vogel-Hiftorie, bladz. 128, gegeven (*); maar, alzo die geraakt was maar een dooden, en deeze naar een fpringleevenden Vogel; denk ik; dat de Afbeelding hier zal verbeterd zyn. Het kleine bruine _Uiltje, met dotikere Streepen of Vlakken, was inde Velden by Londen gevangen en is hier alleen tot vulling van de Plaat bygevoegd. vosseessnestsssssssscsssssessss BAE kan ph eeN De Gefchilderde Vink, Mannetje en W)yfje (f). Om de vermenigvuldiging van Naamen te vermyden heb ik CaTESBY’s benaas ming van deezen Vogel behouderr, niettegenftaande hy, onder de Liefhebbers in Londen, algemeener bekend is by den Naam van Nonpareil en Maripofa. Zy zyn op de Plaat onmiddelyk naar * Leven, in de Natuurlyke grootte, geverft. De boventte Afbeelding, die het: Mannetje vertoont, heeft den Bek kort, dik aan den Grondíteun, in een Punt uitloopende en donker. De Oogen zyn Hazel- nooten-Kleur; de Kop en Nek zeer fchoon Hemelsblaauw ; de Keel en Borft rood. Dit Rood wordt trapswyze Oranjekleur aan den Buik en nog geeler aan de Dekves ders onder de Staart. De Rug is licht geelachtig groen De Stuit of Dekveders van de Staart zyn rood; de Wieken en Staart zelf, van boven blaauwachtig groen vän onderen Aschkleurig; uitgenomen eenige weinigen van de grootfte Slagpen- nen die donker zyn ; de Pooten en Voeten Vleeschkleurig. | De onderfte Afbeelding , welke ik onderftel het Wyfje van den boven befchreeves nen te zyn; is geheel Pappegaay-groen; maar de bovenzyde, de Wieken en Staart, zyn blaauwachtiger groen, de onderzyde is lichter en meer naar *t geele trekkende: In alle andere opzigten komt zy met de bovenfte Afbeelding overeen, Deeze beide befchryvingen zyn opgemaakt naar Vogeltjes, die levendig in Kooit- jes gehouden werden, en dus niet volkomen de Schoonheid hadden , welken zy hebben in de Bosfchen ; daar zy natuurlyk woonen. Ik heb reeds het Mannetje. befchreeven, naar één dat in Karolina was gefchooten en droog herwaards gebragt. Die befchryving verfchilt hier een weinig van (zie myne Vogel-Hiftorie, Pl. 130.) Een groote menigte van deeze Vogeltjes worden uit Noord-Amerika te Londen ge- bragt, en aan de Liefhebbers prefent gedaan of verkogt. Indien men ‘er wel op paft, leeven zy eenige Jaaren alhier. Ik heb ’er een, twee of drie Jaaren, in ’% Leven gehouden. Her Mannetje heeft een zagte Zangtoon met eenige verandering. De beide Sexen hebben eenige Jaaren werk, eer zy de volmaaktheid van Kleur bee reiken: zynde een of twee Jaaren zo gemeen van Kleur als een Wyfjes-Mosch, en piet van elkander te onderfcheiden (l). SSESSESCOSOSSSSSS SES ESS ESS SSS ESSE: P L A A Br LXIV. De Amerikaanfobe Diftelgink, Man en Wyf (9). Deeze Vogeltjes zyn beiden in de Naruurlyke grootte getekend, en onrmiddelyk naar (®) Zie dit Vogelen-Werk, V. Deer Plaat XXIIL. netje en Wyfje elk toteen byzonder Geflagt betrokken, (4) Fringilla tricolor Mas & Foemina. Epw, Av. II. noemende het eerfte Emberiza Ciris,Syf?. Nat, XIL, Gen. _p. 132. T. 173. f. rt. 2 Chloris Ludoviciana valgoPa. z10. Re A andere Tanagra cyanea , Gen, 111. pa diêta. Beus. Av. II, p. 200. T, 8.3. & App.74. Sp.6. De Geflale fchyne, inderdaad, aanmerkelsk ze (}) Carduelis Americana, mas & Femina. Enw. Av. verfchillen, Vergelyk de Driekleurige Diftelvink Pl. TU 274. Careën. Carol. T. 43. Brass. Av. Il. p.64. 88 en de blaauwe Vlafchvìnk PL go van % Tweede Fringilla triftis. Linn. Syff. Nat. XI. Gen. rr2.Sp.a2. Deel deezer Vogelbefchry ving : als ook de Driekleari- (S) [De Heer Luvnaus heeft dic zogenaamde Mán- ge Vink; Pl, 25 in ’t Vyfde Deel, ] EN ZELDZAAME VOGELEN 13 naar ‘t Leven op de Plaat ge-erft, De bovenfte, die het Mannetje is, heeft den Bek veel naar dien van onze Diftelvinken, zo wel in figuur, als dat dezelve van lichte Vleeschkleur is, gelykende, De Oogen zyn van eene donker Hazelnooten- Kleur. Het voorfte van den Kop is met zwarte Vederen gedekt ; het overige, zo wel als de Hals, Borft en Rug, met helder geele Vederen. De Dyên, het onder« fte van den Buik en de Dekvederen, zo wel boven als beneden de Staart, zyn geel- achtig wit; de kleinfte Dekveders der Wieken aan de buitenzyde geel, aan de binnenzyde witachtig. De overige Pluimen van de Wiek zyn zwart, maar de eerfte en tweede ry der Dekvederen heeft witte Tippen; die met bruin een weinig ge- fchaduwd zyn. Een gedeelte der Slagpennen, naaft aan de Rug, heeft lichte Tip- pen en Randen. De Sraart heeft twaalf Veders, van byna gelyke langte, die zwart van Kleur zyn, maar de binnenftc Baarden der buitenfte Vederen zyn naar de Tip- pen wite De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart zyn donker Aschgraauw ; de Pooten en Voeten Vleeschkleurig. In de Jongheid is het Mannetje van het Wyfje niet, dan aan de zwarte Piek op den Kop, te onder- ‚_fcheiden. | | 8 bin Ù 5 Het Wyfje, zynde de onderfte Afbeelding, heeft den Bek en Pooten van even de zelfde Kleur als het-Mannetje; maar de zwarte Plek op den Kop ontbreekt. De Kruin van den Kop, de Nek en Rug, zyn Olyfgroen; de Keel, Borften Stuit, zyn bleek geel; de Buik en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Wieken en Staart komen met die van het Mannetje overeen, maar het zwart is donkerer en het heldere bruinachtig. — Zo wel de Slagpennen, als de Dekveders, aan de binnen- zyde der Wieken, zyn Aschgraauw. eme | raf Deeze Vogeltjes waren van Nieuw Jork uit Noord Amerika overgebragt. Ik hield het Wyfje in een Kouwtje van het Mannetje afgezonderd, en dit leid, in de Maand Auguftus 1755 , een Paarlkleurig Bytje zonder eenige Vlakken, * welk door my op den Voorgrond is afgebeeld. Het Wyfje heeft tweemaal in een Jaar geruid, ter wyl ik het hield; naamelyk in Maart en September. In de Winter-Maanden was haar Lyf geheel bruin, maar de Kop, Wieken en Staart, van dezelfde Kleur als in de Zomer. Het Mannetje, kort na dat ik hem gekreegen had, ftervende, zo kan ik niet berigten, of die op de zelfde manier ruide of niet; {Choon ik denk dat het hun beiden gemeen zy. De alwyze Schepper heeft waarfchynlyk beoogd, deeze Vogelt= jes geduurig byna in ’ zelfde Gewaad te fteeken, als de Kleur is van de Heefters en _ Boomen, waar zy zig op onthouden, om hun te beter te verbergen en te befchutten voor de Roofvogels en ander Gedierte dat op Vogelen aaft. ar Van het Mannetje was reeds door CATESBY, op de Drie-en-veertigfte Plaat van zyn Eerfte Deel, de Afbeelding gegeven (*), maar, alzo ik in {laat was om het Wyf je en haar Ey ’er by te voegen , en ook eenige verbetering in de Af beelding van het Mannetje meen gemaakt te hebben , verftoutte ik my, deeze Plaat onder *% Oog der Liefhebberente brengen, Ssssssssssssssssssssssesssss sss sss PRECA Ab P-LEVY, | De kleine bruine Butoor (}) De grootfte Vogel, op deeze Plaat afgebeeld, zal ilk hier befcliryven. De- zel ___(°) Zie het II, Deer van dit Vogelen-Werk, Plaat T.275. Ardeola nevia. Bers. 4v, V. p. soo. T. 40. É f. 2. Ardea minuta. Linn. Syê. Nar, XII, Gen, (1) Ardea Stellaris parva fufca, Epw. vs IL, p.r35. 84. Sp. 26. Wil Deel, 14 VERZAMELING van UITHEEMSCHE zelve is kleiner vertoond dan Levens grootte , als hebbende ongevaar de grootte van een Kievit of Plevier. De Wiek, geflooten zynde, heeft zes Duimen , de Poot byna twee Duimen langte, en de Vingers waren lang, hebbende de middelfte om. trent de langte van de Poor. De Sneb is, van de hoeken des Beks tot aan de Punt, twee en een half Duim. De Sneb is, gelyk in anderen van het Reiger-Gellagt, regt en loopt uit in een fcherpe Punt; bruinachtig van boven en lichter van onderen: doch zal waarfchyn- lyk, toen de Vogelleefde , groenachtig zyn geweeft. Tusfchen de Sneb en de Oogen is de Huid kaal, gelyk in de gewoone Butoor. De Kruin van den Kop is zwart, en hy heeft ook een zwarte Streep ter wederzyde , die van de hoeken des Beks af komt. De Hals is gedekt mert lange, losfe, roodachtig bruine Vederen , van vooren lichter, van agteren donkerer ; zynde de zyd-Vederen, langs het mid- den heen, met zwart getekend. He Rug is gedekt met roodachtig bruine Vedes ren, waar van de middelfte deelen zwart zyn; de Buik en Dyên met licht bruine Vederen van een los geweefzel, hebbende lange zwarte Vlakken langs het midden heen. De Wieken zyn roodachtig bruin, lichter dan de Rug : derzelver kleinfte Dekveders zyn gevlakt evenals op de Rug, maar de naafte Dekveders boven de Slagpennen, en de Slagpennen naaft aan de Rug, zyn bruin, met weinig of geen zwart. De grootfte Slagpennen en de Staartveders zyn zwart. Het Dons, dat de onder-enden van de grootfte Slagpennen bedekt, is ook zwart. De Dekveders aan, de binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Slagpennen aan de binnenzyde en de Staartveders van onderen zyn Asch= kleurig. De Pooten en Voeten zyn van eene groenachtige Kleur. De buitenfte Vinger is aan den middelften door een Vliesje verknogt. De middelfte Klaauw van ieder Voet is aan de eene zyde Kamswyze getand. | Deeze Vogel was van Aleppo gebragt door Doëtor Russer, die ty Vryheid verleende om ’er een Afbeelding van te maaken. Door Doêtor Smaw is, in des= gelfs Reize naar Barbarie en de Levant, pag. 255 , een kleine Butoor befchreeven , die in Barbarie Boo-onk,-dat is Langhals, geheten wordt. Hy zegt, „ dat dezelve ;, wat kleiner dan een Kievit zy, den Hals, Borft en Buik, licht geel hebbende , ‚ maar de Rug en het bovenfte der Wieken gitzwart. De Staart is kort; de Ve- „ ders van den Hals zyn lang en geftreept met wit of licht geel. De Sneb is drie … Duimenlang, groen, en van maakzel als die van een Oijevaar. De Pooten; die hy kort en dun heeft, zyn groen. In ’ loopen en Aas opzoeken, ftrekt hy zyn Hals zeven of agt Duimen uit”, Zie de kleine Afbeelding op de Plaat, welke van Doftor Saws Tekening ontleend is en naar zyne befchryving gekleurd. Hy zegt niets van het Zwart op den Kop, maar zyne Afbeelding drukt hetzelve | kragtig uit. De Schildknaap Tayror Warre toonde my de Tekening van den Vogel, zeer naby overeenkomende met dien, welken Doêtor Saw afgebeeld en _befchreeven heeft, hebbende ook de Kruin van den Kop zwart: welke Vogel-hy, zo ik meen, gezegd heeft , dat in + Land van Wales was gefchooten. Waarfchyn= Jyk zullen Doétor Sraws en Doêtor Russen Vogels, alleen in Sexe of Ouder- dom verfthillên. De Soort was ons onbekend, tot dat zy door den laatft genoemden, in % Jaar 1755, werdt aan ° licht gebragt. PLAAT eN ZELDZAAME VOGELEN, 15 P L A A T LXVL De Cause (>. Deeze is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy heeft de Sneb van ag: teren taamelyk dik en naar de Punt verdunnende, die niet fcherp maar rondachtig is en donker Aschgraauw, zynde de Oogen Hazelnooten-Kleur: Van den Bek tot aan het Oog loopt een donkere Streep, en daarboven een witte, De Kruin van den Kop, de Nek of % agterfte van den Hals, de Rug en Wieken, zyn Asch- \ Zraauw, de Veders een weinig helderer aan den tand dan in ’t midden. De Dekve- ders der Wieken, naaft boven de Slagpennen, zyn wit aan de tippen en een wei- nig opwaards langs den rand, maakende een witte Streep dwars over de Wiek. De Slagpennen naaft aan de Rug hebben lichte randen. De grootfte of buitenfte Slag- pennen zyn donkerer dan de overigen en hebben witte Schaften. Het laagfte van de Rug en dé bovenfte Dekveders van de Staart zyn, donker Aschgraauw en wit ge- mengeld, maakende Vlakken als Halvemaantjes. De Staart is Aschgraauw;, De ‚_onderzyde, van den Keel tot dan de Staart, is wit, met donkere Vlakjes aan den Keeleh Borft. De Zyden onder de Wieken, de Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart, zy met donkere dwarsftreepjes getekend; De Rand van de Wiek is wit; De Pooten zyn, tot een weinig boven de Kniejen , Vederloos. De Schen- kels, Voetenen Klaauwen, zyn donker blaauwachtig Aschgraauw: de Vingers t'ee- nemaal van elkander afgefcheiden. | | Fa _Ik vond deezen Vogel op de Markten te Londen, in een Winter dat hèt zeef fterk vroor; ik geloove in % Jaar 1739 of 1740. Wirouausr verhaalt, hoe men gegts dat zy in ‘t Graaf{chap Lincoln aankomen in’ voorfte va den Winter, bly= vende aldaar twee of drie Maanden omtrent de Zee-ftranden, en dan verdwynende, Zy vliegen by Schoolen. Men heeftze ook aan de Kuft van Lancaftershire, by Liverpool, in het Winter-Saizoen gezien. Zie Wir. Ornithol, p. 302 T. 56. Myn oogmerk was niet, om eenigen Engelfchen Vogel, die reeds afgebeeld en befchreeven was, in Afbeelding te brengen of te befchryven: maar, alzo deeze Vo- gel zeldzaam is in de Zuidelyke deelen van Engeland, en de Af beelding van Wir- LOUGHBY niet te beftig, hebbende ArpiN hem geheel overgeflagen ; zo dagt ik dat een volmaakter Afbeelding, in Natuurlyke grootte, de Liefhebbers niet onaan- genaam zou zyn. Myne befchryving , naar een versch gedooden Vogel, verfchilt een weinig van die van Wirrouacusr; % welk altoos * geval zal zyn, als twee Perfoo- nen de befchryving naar verfchillende, of zelfs naar ’ zelfde Dier opmaaken, PoBsA AWB BEVLEI. De Gevlakte Strandloper (}) en het Denne Boomkruipertje. Deeze Vogels zyn beiden ook gefchetft in de Natuurlyke grootte. Men heeft za op de Plaat, onmiddelyk naar de opgezette Voorwerpen , getekend en ge-etft. De (*) Canutus, Epw. 4v. II, p. 137. T. 276. Briss. Sp. ro. Zaagpen. Nat. Hift. L. D. V. Stuk, bì, eso. Ao. V. p. 258. Raj. Av, ro8. Knot Agri Lincolnien- (t) Tringá maculata. Epw. 4v. II, p. 139. T. 277. fis. Wirr. Orn, 924. T. G6. Tringa Canutus, Linn, Turdus Aquaticus. Briss. dv. V. p. 255. Tringa ma- _ Syt. Nat. XIL Gen. 87. Sp, 15. Sy/t, Nat. X. Gen 78. Det Linn. $9/%, Nat. XIL, Gen, 87. Sp. 7. fj 2 | 16 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De grootfte is de Strandlooper. Deez’ heeft de Sneb regt donker naar de Punt en naar den Kop toe Vleeschkleurig. De Bovenkaak is wederzyds gefleufd: de Neuss gaten zyn lang. Hy heeft een witte Streep boven ieder Oog. De Kop, het ag- terfte van den Hals, de Rug, Stuit en Dekveders der Wieken, zyn bruinachtig, » een weinig naar Olyf kleur trekkende, met een flaauwen glans op de Wieken. De middelfte Veders van de Staart en de kleinfte Slagpennen naaft aan de Rug, zyn van de zelfde bruinachtige Kleur. De Kop is met kleine langwerpige donkere Vlak- ken, langs de Schaften van zyne Vederen , gevlakt. Aan den Hals vergrooten die Vlakken naar de Rug toe, waar zy grootft zyn; maar de Stuit is gantsch ongevlakt, De Veders op de Schouders en de Wieken zyn getekend met donkere dwarfe Vlak- ken, wier figuur men beft begrypen zal uit de Afbeelding. « De grootfte Slagpennen zyn donker, hebbende (ommige van de kortften witte Tippen. De ry der Dekve- deren naaft hier boven is ook donker met witte Tippen; waar uit twee fchuinfe wit- te Streepen, dwars over de Wiek, ontftaan. De rand en binnenfte Dekveders der Wieken zyn insgelyks wit; uitgenomen een regelmaatige donkere Streep, die dwars over dezelven loopt. De binnenzyden van de Slagpennen zyn Aschgraauw met wit achtige Onderftukken ; behalve dat drie of vier van de buitenfte Slagpennen geen wit hebben. De middelfte Veders van de Staart hebben een donkere Baar overdwars by _ haare Tippen; de buitenfte Veders worden allengs korter, en zyn wit met donkere dwars-Streepen. Van den Keel tot aan de Staart toe is de Vogel witachtig, gefpren- keld met donkere Vlakjes, die aan de Borlt grooter zyn, en van eene byzondere figuur, gelyk de Afbeelding uitdrukt. Aan den Buik, Dyèn en Dekveders onder de Staart, zyn deeze donkere Vlakken niet zo regelmaatig als aan den Borft. De Pooten zyn, toteen weinig boven de Kniejen, Vederloos: de Vingers plat naar agteren, alwaar de buiteníte en middelfte Vinger van ieder Voet met een Vliesje gewebd zyn. De Pooten en Voeten zyn donkerachtig Vleeschkleur, de Klaau- wen zwart. | De kleinfte Vogel op de Plaat is een Denne Boomkruiper (*). Deeze heeft dei Bek zwart, een weinig dik van Grondftuk doch in een fcherpe Punt uitloopende. Van den Bek tot aan het Oog loopt wederzyds een zwarte Streep. De Kruin en Zyden van den Kop, de Borft, Buik en Dyên, zyn van een helder geele Kleur; de Kruin een weinig hooger geel. Over de Nek en Rug, tot aan de Staart toe, is het Vogeltje fchoon geelachtig groen, naar Olyfkleur trekkende, en helderft aan de Stuit. De Wieken en Staart zyn blaauwachtig graauw: De Dekveders van de Wie- ken hebben witte tippen , maakende dus twee witte Streepen dwars over ieder Wiek. De binnenfte Dekveders van de Wieken zyn wit, de binnenzyden der Slagpenneú graauw en derzelver inwaard(e Baarden hebben witachtige randen. De buitenfte Veders van de Staart hebben witte Baarden inwaards , en de Dekveders onder de Staart zyn ôok wit. De Pooten en Voeten zyn van eene geelachtig bruine Kleur en van maakzel als in de meefte andere kleinfte Vogeltjes. Deeze Vogels waren, met en benevens veele anderen, by Philadelphia in Penfyl- vaniegefchooten door mynen Vriend „den Heer War.rram BaRTRAM, die dezelven ten mynen dienfte naar Londen zondt, op dat ik ’er de Afbeelding en Natuurlyke Hiftoire van zoude uitgeeven. Den kleinen Vogel acht ik de Pynboomkruiper te zyn van CATESBY (f), hoewel de myne helderer van Kleur is. De zyne mag wel een Mannetje zyn van het eerfte Jaar. % Voornaamfte verfchil tusfchen dezelven is, dat “teren zy, op de manier van de Boomkruipertjes,langs de Pyn-en Denneboomen. Zie t Derpe Deer van dic Werk, Plaat 22, Men maakt hier, in ’: Hoog- (*) Certhia Pinus, Epw. Ao. Il, p. z40. T. 277. Parus Americanus lutescens. CaresB. Car. 1, p. 46. T. 46. Briss. 4v. IL p. 576. Certhia Pinus. Linn. Syft. Nat, XIL Gen. 65. Sp. 1ó. (4) Caress. Carol. 1, T.6r. [Hy noemtze Parus Americanus lutescens: die ik genoemd heb, de Geel- achtige Dennen-Mees : want volgens zyn Verhaal klau- duitsch, verkeerdelyk een Tannen-Baumhacker van, De Boomhakkers zyn Spechten; een veel grooter en ge- heel ander {lag van Nobslen. By nader onderzoek acht Epwarps de zyne in Soort van Caressy verfchillen, } EN ZELDZAAME VOGELEN, 1 dat de Wieken en Staart in de zyne bruin waren, engraauw zyn in de myne, naaf % blaauwe trekkende. Hy zegt, dat de Wyfjes allen bruin zyn, en dat menze op Bla- derlooze Boomen, in de Winter, hun Voedzel ziet zoeken, De Heer BARTRAM zegt, dat zy in Penfylvanie van Zuiden komen in April, en aazen op de Infekten, welke zy vinden op de Bladen en Knoppen der Boomen, gaande daar mede het grootfte deel van den Zomer voort, en hy gelooft dat zy aldaar broeden, hoewel hy nooit eenigen van derzelver Neften vondt. Volgens CamesBY kunnen zy den Winter doorftaan in Karolina, % welk veel Zuidelyker gelegen is dan Penfylvanie, __ De grootfte Vogel of Strandlooper komt ook, zegt de Heer BARTRAM, van % Zuiden, in die zelfde Maand, in Penfylvanie. Hy opende het Wyfje, en vondt ‘er taamelyk groote Eijeren in, maar by toeval verloor hy hetzelve, zo dat de Vo- gel, aan my gezonden, een Mannetje is. Zy blyven , zegt hy, het grootfte deel van den Zomer in dát Land. Ik geloof dat deeze Vogels zo wel in Europa zyn als in Amerika; want in ’ Jaar 1743 werdt my 'er een gezonden door wylen mynen Vriend, den Heer Baronet Rogerr Arpy, welken hy naby zyne Luft- plaats ArBins, in Esfex, hadt gefchooten. Deezen bevond ik een Wyfje te zyn, en het verfchilde in geenen deele van den Amerikaanfchen Strandlooper, dan daar in, dat het geene Vlakken van onderen hadt, uitgenomen aan den Keel, alwaar eenige kleine langwerpige Vlakjes van dien aart waren, langs de Schaften der Ve- deren. Uit myne aanmerkingen by de Tekening van het Wyfje blyke, dat het my in de Mey-Maand gezonden was, en ik geloof dat het een Trekvogel zy, die zeer zelden voorkomt in Engeland. P L A A T LXVIIL De bleinfte Water Hen (°) en hot Geele PW interkoningje, Deeze Vogels zyn ook op de Plaat onmiddelyk naar * Voorwerp ge-etft, en beiden in de Natuurlyke grootte afgebeeld. De onderfte is het Waterhennetje , % welke den Bek of Sneb zwart heeft, uitgenomen het Grondítuk van de Onderkaak, % welk roodachtig is, zynde de Kop t’ eenemaal zwart. Het agterfte van den Hals; de Rug, Wieken en Staart, zyn bruin, aan den Hals wat uit den rooden gemar- merd: op de Rug en Stuit met witachtige dwars-Streepen, doch de Wieken en Staartveders gefprenkeld met ronde witte Vlakken. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Aschgraauw, overdwars met wit getekend. De rand van de Wiek is ook wit. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart zyn. Asch- graauw. Het voorfte van den Hals en Borft is blauwachtig Aschgraauw of Ley- kleurig. De Buik en Dyên zyn gedekt met donker bruine of zwartachtige Vede- ren, overdwars gemengeld met eene witachtige Aschkleur. De Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Vingers lang gelyk in alle Waterhoentjes, en hebben {malle Vliesjes op zyde, gelyk de grootfte Soort derzelven. De Pooten en Voe- ten zyn bruin. XE | De bovenfte Afbeelding vertoont het Geele Winterkoningje (f). De Bek, Poo- tenen Voeten van hetzelve zyn zwart. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit, (*) Gallinula Chloropus minima. Eow. Av, IL, p. Oenanthe fafcolutea minor. Sroan. Jam, IL p. gro, 149. T. 278. [An pertinet ad Tringam pufillam, Linn. Ray, 4v. 186. Catesn. Car, I. p. 63. T. 63. Mora. Syft. Nat. XIL Gen. 87. Sp. 20, que Colore parum _cilla dcredula. Faun, Succ. LN, 237. Varietas Mota: differt, magnitudine fere convenit & habitat in Indiâ cille Trochili. Linn. Sy/?. Nat. XIL Gen. 114. Sp. 4û. „Ocecidentali? Vid. Briss. 4v. V. p. 222. T.25.f.2.} Zie Nat. Hijk. 1. D. V. Stuk, blad, 599, 59o. (+) Regulus lateus, Epw. 4v, Ilp. 143. T. 278, FIA, Deel, 18 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Stuit, Wieken en Staart, zyn van eene groenachtig bruine of donkere Olyfkleur, maââr de tippen der Dekvederen zyn ligter, en maaken twee fchuinfe Merken dwars over ieder Wiek. De binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw; de binnen- fte Dekveders der Wieken helder geel, gelyk de geheele onderzyde van het Vo- geltje vanden Bek tot aan de Staart, Her heeft een donker Streepje dat over * Oog loopt, zynde daar boven en beneden geel. Een ander dergelyk Streepje ftrekt zig van den Hoek des Beks langs de zyde van den Kop uit. Deeze beide Vogels waren van het Eiland Jamaika overgebragt door Doktor Browne. Het Waterhoentje wordt, door de Ingezetenen des Kilands, uit aan- __ merking van zyn Geluid, Bidy-Bidy geheten. Ik geloof dat het tot nu toe onbe- …— “kend zy geweeft : want in SLoaNes Hiftorie van Jamaika komt niets dergelyks voor (°). Hert geele Winterkoningje is, verbeeld ik my, door verfcheiderley Autheuren onder verfchillende Naamen afgebeeld en befchreeven. Zie de Regulus non criftatus van WirLouerEBy, p. 228 en de Geele Mees van CaTrsay, Vor, Ì, _p-63 (ft). Hy zegt dat zy in Karolina broeden, en van daar vertrekken tegen % aankomen van den Winter. Ik heb een gekleurde Afbeelding daar van uit Holland of Duitschland, die de Fluiter genoemd word:. Ik heb ook, zo ik meen, her zelfs de Vogeltje van Bengale uit Ooftindie ontvangen: zo dat deeze Soort my toefchynt over ’% grootfle gedeelte van den bekenden Aardbodem verfpreid te zyn, zynde overal een Trekvogel. Ik geloof, dat het zy, de Oenanthe fufco-lutea minor van SLOANE. Alzo de Heer Wirrvouansr ’er geenen Engelfchen naam aan gegeven hadt, verkoos ik het den gedagten naam te geeven; daar Carrsay het onder de Meezen plaatít: ’% welk ik niet eigen vind: want het heeft den Bek lang en dun, terwyl dezelve korter en zo fpits niet is in de Meezen. P LA AT BX De Amerikaanfche VP ater-Rall (1). Deeze Vogel is hier ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde onmiddelykë naar *t Voorwerp op *t Koper gebragt. Hy heeft de Sneb een weinig nederwaards geboogen, met Sleuven aan de zyden van de Bovenkaak, in welken de Neusgaten geplaatft zyn. De Sneb is van een donkere Kleur, maar roodachtig aan % Grond- {tuk van de Oniderkaak; maakende dit Grondftuk , voor aan den Kop, eenige kaal- heid, gelyk in de Koet en Waterhoen. De Kruin van den Kop is zwart of don- ker; de zyden Aschgraauw, maar boven ieder Oog, en aan den Keel, is een witte Streek. De Nek en Rug hebben in * midden zwarte en nan de kanten bruine Ve- deren. De Keel en Borft zyn bruinachtig Oranje-Kleur ; de Dekveders der Wie- ken roodachtig bruin: de Slagpennen naaft aan de Rug en de Staartveders donker, met bruine tippen, gelykerwys de Veders van de Rug, zynde de grootfte Slag- pennen geheel donker of zwart. De Wieken hebben witte randen, maar de on- derfte Dekveders zyn donker met Sneeuw-witte tippen, zo dat zy zig uitwaards wit vertoonen. De binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw; de Veders aan de zyden onder de Wieken, aan het onderfte des Lighaams en de Dyën, donker met witte dwars-Streepen; de Dekveders , onder aan de Staart, wit, zwart en Oranje- kleur. (*) [Men kan daar omtrent nazien,wat D. Browne XXVI] Ë van het Kleine Waterhoentje zegt, in zyne Nat. Hijs, GD [Zie debefchryving van den Europifchen Water- wan Jamaika, p. 479] _ _Rall, daardeeze mooglyk een Verfcheidenheid van Gt) [Zie het ILL Deer vandit Werk, bladz, ar. Pl. zal zyn, Nat, Hijt, 1, D. Stuk, bladz, 281, EN ZELDZAAME VOGELEN. 19 kleur. De Pooten zyn Vederloos tot boven de Kniejen. De middelfte Vinger komt den Schenkel in langte gelyk, die, zo wel als de Voet, een donkere Vleesch. kleur heeft. | , ___Deeze Vogel was uit Penfylvanie gezonden door den Heer BaRTRAM. Hy is naauwkeurig van de zelfde grootte en figuur als onze Water-Rall, en verfchilt daar van naauwlyks in eenig opzigt, dan dat hy den Keel en Borft roodachtig heeft, ter- wyl deonze op die plaatfen blaauwachtig Aschgraauw of Ley-kleurig is. Hy was nog miet afgebeeld of befchreeven; hoewel ik naauwlyks kan denken „dat hy in Soort ver- fchille van den Engelfchen Water-Rall, niettegenftaande het onderfcheid van Kleur. SSS SSSS SIS SSSISISISI SISI SIS SISSI SISI SIS SSS sis ss HEE: rl, sAAmAe shi EEK De Lang flaartige Eend van Tervenenf(*) en de Plevier met gefpoorde WFieken, De eerfigemelde heeft byna de grootte van onze Talingen. Zy is hier verkleind, om haar in % beftek van de Plaat te kunnen brengen. Haare voornâamfte Afmee= tingen zyn als volgt. Van de Punt der Snebbe tot aan de hoeken van den Bek, een weinig meer dan anderhalf Duim; zynde de geflooten Wieken agt Duimen; de Pooten beneden de niejen niet volkomen anderhalf Duim ; de middelfte Vinger een weinig meer dan twee Duimen, de Sraartveders in % midden byna agt Dui- men lang. hr 0 | P De De Sneb is zwart , doch heeft een roode Streek, dwars over de Onderkaak, tuss fchen de Neusgaten en de tip. Zy is diep getand aan de kanten en van geftalte als In de meefte andere Eendvogels. Het voorfte deel en de zyden van den Kop, be- nevens de zyden van den Hals, zyn licht bruin, naar Vleeschkleur trekkende. Het agterfte van den Kop en Hals, de Keel en het bovenfte van de Borft, zyn wit. Hy heeft een groote zwarte Vlak aan ieder zyde van den Kop of het begin van den Hals; De Rug en Dekveders der Wieken zyn glanzig zwart: de grootfte Slagpen- hen en de vier middelfte of langfte Staartveders zwart of donker: de andere Slag: ‚_ pennen, naaft aan de Rug, donker roodachtig bruin. De binnenzyden der Wieken zyn geheel van eene donker bruine Kleur, zo wel als de Borft, en deeze Kleur voegt zig door een Ring of Kraag famen met het Zwart van de Rug. De zyden onder de Wieken, de Dyën, Buik en Dekveders beneden de Staart, zyn wit, zo wel als de buitenfte Veders van de Staart aan ieder zyde, met derzelver bovenfte . Dekveders. Van de Schouders komen breede Streeken van lange fmalle witte Ve: deren at, die zig tusíchen de Rug en Wieken, aan ieder zyde, bykans tot aan het begin van de Staart uitftrekken. De Pooten en Vingers zyn donker rood; de Vlie- zen der Voeten zwart. Zy heeft een klein Webbetje aan de binnenzyde van ieder inwaardfen Vinger, als ook aan de onderzyde van den kleinen agter-Vinger van ieder Poot. Se Deeze Eendvogel was op de Vischbanken van Newfoundland of Terreneuf, in _ Noord-Amerika, gevangen, en bevindt zig thans, in deg Jaare 1754, opgezet in _ de Verzameling van den Heer FARzeR, van New-Inn, te Londen, die my ver- ‚ pligt heeft mer dezelve aan my teleenen. De Afbeelding is op de Plaat onmiddes \ lyk naar *t Voorwerp ge-etft. Ik twyfel of het niet de zelfde Vogel zy als de lang- flaartige Eendvogel van de Hudfons-Baay, in myne Vogel-Hiftorie, Plaat 156, uit- gegeven (1). By vergelyking fiel ik het mooglyk, dat zy Mannetje en Wyfje | Zyn, (*) Anas Caudî longiflimâ ex Newfoundland. Epw. _Glacialis, Lriwn. Syt. Nat. XII, Gen. 67. Sp. 30, Av, II. p. 146. Tab, 280, Brass. 4v. VL, p. 382. Anas A in't V. Deer van dit Werk, PL, LI] Bo VERZAMELING var UITHEEMSCHE zyn, alzo haare Afmeetingen, en de Figuuren van haare Snebben en Voeten , zeer naa overeenkomen : maar ik laat dit denkbeeld ter nadere onderzoeking van de Na- tuur-lief hebbers over. De myne, geloof ik, zal de eerfte Afbeelding en befchry- ving van deeze Bend zyn. De Plevier met gefpoorde VW icken (*) is van de Natuurlyke grootte byna tot den” zelfden trap verkleind als de Eendvogel. Hy heeft de grootte van onze Kievit; maar de Pooten zyn langer, van de Knie tot aan het onderfte van den Hiel drie „Duimen, en de Wiek, geflooten zynde, zeven Duim haalende. De Bek is zwart: de Kruin van den Kop gedekt met glanzig zwarte Vederen, die taamelyk lang zyn, en welken hy, zo ik geloof, als een Kuif kan opzetten. De Keel is ook zwart, maar de zyden van den Kop en de Hals in % ronde wit. De Rug en alle de Dekveders der Wieken hebben, aan haare bovenzyde , een Muis, vaale Kleur, die donkerer is op de Rug en lichter op de Wieken, en allerlichtft aan de randen der Vederen by de kanten der Wieken daar die op de Borft leggen, en boven de groote Slagpennen, welke zwart zyn. De kleinfte Slagpennen , naaft aan de Rug, zyn daar mede eenkleurig. De Dekveders aan de binnenzyde der Wie- kenen de Zyden onder de Wieken, zyn wit. leder Wiek heeft, een weinig be- neden het Knop-Gewricht, een Scherpe Hoornige Spoor. Het Lyf is, tot aan de Pooten, zwart, doch laager, zo wel als de Dyén, en de Dekveders van de Staart, boven en beneden, wit. De Staartveders hebben haare bovenfte helften, naaft aan den Wortel, wit, maar het overige zwart, uitgenomen dat de buiteníte Veders, aan ieder zyde, wit getipt zyn. De Pooten zyn, tot boven de Kniejen, Veder- loos, en, zo wel als de Voeten en Klaauwen, geheel zwart, zynde de middelfte Vinger door een Vliesje aan den buitenften gevoegd. Hy heeft geen agter-Vinger. Doktor Russe, een Heer die veele Jaaren zyn verblyf gehad heeft te Aleppo; thans in Londen woonachtig, bragt deezen Vogel van daar mede in ‘t Jaar 1754, en hadt de goedheid van my hem te laaten aftekenen. Ik acht het de zelfde Soort — te zyn, als de gene, die ik in myne Vogel-Hiftorie, onder den naam van Zwart- borftige Indiaanfche Plevier, Plaat XLVI[, aan % licht gegeven heb (f). Ik had toen de Spooren van de Wieken niet ontdekt, fchoon ik niet twyfel of hy zal de- zelven gehad hebben: want ik zou ze ook in deeze niet hebben gevonden, indien er my geen Bericht van gegeven was, eer ik de Aftekening maakte. Myn voori- ge Afbeelding verfchilt een weinig van deeze , daarin , dat het zwarte Merk aan den Keel was famengevoegd met het Zwarte aan de Borft, en in *t hebben van een helderen weêrfchyn op het Zwart, te weeten groenachtig op den Kop en paarsch aan de Borft, * welk my doet denken, dat de eerfte een Mannetje ware en deeze _ het Wyfje. Ik zou ‘er geen tweede Afbeelding van gemaakt hebben, indien ik de Spooren niet had ontdekt, die eveneens waren op de beide Wieken. Deeze Vogel is aan de Rivier, by Aleppo, gemeen. | P. Lucas geeft, in zyn Reistogt naar de Levant (Ì), een zeer zonderling Be- richt van een Vogel, dien men op de Nyl vindt, fchynende my dit zelfde {lag van Vogelen te zyn. Derhalve zal ik, ten pleiziere van den Leezer, % gene hy daar van gezegd heeft hier invoegen. Deeze Vogel geleek naar een Plevier en was by- na van die grootte; hy vloog in % ronde en ging in den gaapenden Bek der Kro- kodillen „ die toen op ’t Water uitgeftrekt lagen, in Opper-Egypte; zynde regt voor het Vaartuig van onzen Autheur. Na dat zy ‘ereen weinig in waren ges weeft, flooten de Krokodillen hunne Bekken, en openden ze kort daarna weder- 2» O1; (*) Pluvialis Alis calcare donatis. Epw. do, II, p. 147. T. 280. Pluvialis Perfica criftata. Briss. 4v V. X ‚ EE p. 84. Lapwing. Ru]. Alepp. 12. T. rr. Varietas (1) In drie Deeltjes in Duodecimo, gedrukt te Charadrii Spinofi, Linn. Sy/t. Nar. XII, Gen.88. Sp. z2. Rouaan 1719. Tom, IIL pag. 7. (}) [Zie het IL. Deer van dit Vogelen-Werk, PL CLI, d he & ma nn ee nt n__n enne nn TT en en Te DO had ge , EN ZELDZAAME VOGELEN, at om, als om de Vogels uit te laaten, Het Volk verhaalde my , dat deeze Vogels, > van welken ‘er een groote menigte was, hun Aas zoeken op het gene tusfchen de >» Landen van deeze Monfters is blyven zitten, pikkende hetzelve daar uit. En, met s de fcherpe Doorntjes, als een Soort van Spooren, die zy op den top van hunne ‚> Wieken hebben zitten, prikken zy den Krokodil, en plaagen hem zo lang , tot dat ‚> hy den Bek, dien hy geflooten had, weder open doet, om ze uit te laaten; bes » vrydende dus zig zelf van *t gevaar, waar in zy zig bevonden. Waarfchynlyk > zyn dit de Vogels, die van Prins Fwrochili geheten worden. Beitar, een Ara- ‚> bisch Autheur, verhaalt dergelyke Hiftorie van een Vogel , doch geeft ’er den ‚, naam niet van op ©’, Alzo ik één deezer Vogelen uit Ooftindie ontvangen heb, is het gantsch niet ongeloof baar, dat dezelve een Inboorling kan zyn van Opper- Egypte ‚ ’t welk byna op de zelfde Hemelsbreedte legt. Peart TILKXL Vier Snebben van zeer weinig bekende Pogelen, Deeze Vogelbekken zyn allen van een zeer ongewoon maakzel. De bovenfte Afbeelding, A, is Levensgrootte; de drie anderen, B, C, D zyn in Afmeetin- gen tot de helft verkleind, en dus gebragt tot het agtfte deel van hunne Natuur- lyke grootte. | De Bek A is, omtrent de hoeken van de Gaaping, zo breed als hoog , maar wordt zeer fchielyk aan de zyden famengedrukt, en is aan de Punt zeer dun, in * byzon- der de Onderkaak, welke zo doorfchynend is, dat men, als hy op Papier legt, hee Schrift daar door kan leezen. Zy is aan beide kanten fcherp, en buigzaam als een Schilders Mes. De Bovenkaak is korter dan de Onderkaak, en heeft een klein Sleuf. je, waar van dezelve, even als het Lemtmer van een Scheermes van het Hecht, wordt ingenomen. De geheele Bek was van een lichte Hoornkleur. | Deeze geheele Vogel is afgebeeld en befchreeven door den Heer CATEsay, in deszelfs Natuurbyke Hiftorie van Karolina (*), alwaar hy denzelven noemt Groote Meeuw met een ongelyke Snebbe, in ’t Engelsch Cutwater, in * Fransch Coupeur d'Eau, datis Waterfnyder. Hy is van boven zwart, van onderen wit, hebbende de Pooten en Voeten rood, en de Sneb ook by den Kop rood, maar zwart aan de Punt. PeTiver heeft ook een Afbeelding gegeven van den Bek van deezen Vogel ({)» doch hy zegt ‘er niets van, dan dat hy ’er den naam aan geeft van Ka-- rolinifche Vogel met een Mesgelykende Snuit, de Scbeermes-Snabel van Karolina ; „zie zyne Cátalogus, p. 541. Het is dezelfde Vogel, als welke Ray genoemd heeft de: Zee-Kraay van Madrafs (1). | De tweede Sneb, B, behoort tot de Geboornde Ooflindifche Raaf of Rhinoce- ros-Vogel, welke ik nergens wel afgebeeld heb gevonden. Wat de Geftalte be. Jangt, daar van behoef ik niets te zeggen, alzo ik dezelve hier, onmiddelyk naat % Voorwerp, in Tekening gebragt heb. Zy is van eene geelachtige Hoornkleur „ zynde het Grondftuk van de Bovenkaak en de Hoorn of Knobbel , naar den Kop toe, met rood gewolkt. Het Grondítuk van beiden is omringd met zwart, ge- lyk ook de Hoorn een zwarte Streep ter wederzyde heeft, en de getande kanten van den Bek zyn insgelyks zwart, Zelden {luiten deeze Bekken digt, * welk ik | on= (*) Vor. Lp. go. Zie het IV.Deer vandit Werk; (4) Gazoph. Plaat 76. Fig. 2, Pl. LXXX. en myne befchryving Nat. Hijs, IL, D, V. (1) Synops. dvium p. 194. Tab. LL Fig. 53 SruK, bladz. 159. MEE | WII. Deel, | FE | ad VERZAMELING van UITHEEMSCHE onderftel, van derzelver krimping in %-droogen voort te komen. De Neusgaten ftaan in het Grondftuk van de Bovenkaak, naby de Ooghollen, en de Hoorn is, aän Zyn Grondfluk, zo dik als hoog. Ik heb by my twee deezer Bekken van de zelf- de Soort. De ander verfchilt van den hier afgebeelden daarin; dat de Hoorn alleen- lyk een weinig opwaards draait, zonder eenige buiging agterover , en dat hy den . top van de Hoorn zydelings meer famengedrukt heeft, Daar aan ontbreeken ook de zwarte Streepen op de zyden vande Hoorn, en her zwart aan de gehakkelde kan- ten van den Bek. Ik neemze voor Snebben van Mannetje en Wyfje. Zy zyn naar de grootte by uitftek ligt, hebbende haare holligheid gevuld met dunne Bee- nige Hokjes, op de manier van een Honigraat; doch onregelmaatig. Deeze Bek- ken waren van ’t Eiland Sumatra gebragt en werden my prefent gedaan door my- nen Vriend Kapitein Isaak WoRrTH, nu eenige Jaaren geleeden. Daar zyn, by veele befchryvers der Natuurlyke Hiftorie, korte en duiftere Berigten aangaande dee- zé Vogels, die door den tyd moeten opgehelderd worden (*). | De Bek D behoort tot een anderen ‘Vogel van het zelfde Geflagt, maar kleiner en van een verfchillende Soort (f). De Hoorn of Knobbel boven den Bek is, ge- lyk de boven befchreevene, licht en Spongieus;.naar den Kop toe breed en dik, maar uitloopende in een dunnen Wigswyzen rand , naar de Punt van den Bek. Over % geheel $s de Bek bleek Hoornkleur, maar heeft het Grondftuk wan de Onderkaak een weinig met rood getekend, terwyl dat van de Hoorn en Bovenkaak, beiden, zwart is, zo wel als de gehakkelde randen der Kaaken. De Punt van de Boven- kaak, en het end van de Hoorn naaft daar aan, is ook zwart. De Neusgaten zyn tusfchen den Bek. en Hoorn, digt aan het Grondítuk des Beks geplaatft, Hy is taamelyk dik, naar agteren, doch op zyde famengedrukt naar de Punt. PeriveR heeft, in zyn Gazopbylacium, de Afbeelding gegeven van de Boven- kaak en Hoorn van deezen Vogel, zie Pl, 31. Fig. 1. Hy zegt dat Pater Kamer Li hem deeze Aftekening, met en benevens zyne befchryving van Philippynfche Vogels zond, dat nu gedrukt te vinden is in de Verhandelingen der Koninglyke Societeit, N. 285. Periver heeft ook een Afbeelding, die echter. niet zeer naauw- keurig is, van den geheelen Vogel aan % licht gegeven in ’ zelfde Werk, Plaat 28, Fig. 6, De Bek, hier door my vertoond, is naar’ Voorwerp getekend. Ik vind jn de Boeken der Natuurlyke Hiftorie een groote Verfcheidenheid van Bekken. van dit Ras van Vogelen, fchoon wy naauwlyks iets van de Beeften zelf weeten. Myn Vriend, de Heer Henry Baker, Lid der Koninglyke Societeit, leende my den Jaatft befchreevenen. ket je ladk C is de Bek van een Vogel , ons geheel onbekend. Hy was my geleend door den verpligtenden Heer FurzER, van New-Inn te Londen, die my verhaalde, dat dezelve van *t Eiland Sumatra was gebragt, alwaar men ’er een Indiaanfchen naam aan gaf, betekenende de Wriendelyke Bosch-Vogel : om dat hy de Menfchen voor ge- vaar befchutte, wanneer zy in de Bosfchen {laapen. Deeze fchynt tot een ander Geflagt van Vogelen te behooren, dan de twee laatften: want de Knobbel, boven den Bek, is van eene platachtige verhevenronde gedaante naar vooren , en aldaar wit= 22 (*) [lk heb deezen Vogel, die de Buceros Rhinoce- fôs van Linnzus is, in myne Natuurlyke Hiftorie, IL, Deer, IV, Srux, blade 287, befchreeven en federt een Sneb of Bek ontvangen van de laat{tgemelde Ge- ftalte, die naamelyk de Hoorn regt uitgeftrekt, -niet omgekromd heeft, doch dezelve is van binnen geheel hol en van buiten zeer fchoon Oranjekleur. De wyd- te tusfchen de Kaaken geloof ik niet, door uirdroo- ging en inkrimping veroirzaakt te zyn, om dat dezel- ven aan de Punt volmaakt in malkander fluiten. Deee “ze Vogel wordt Faarvogel of Jaar-Vogel in Ooftindie, of wel te Batavia, geheten, en aaft op Krengen. De Bek moet van een levendig gefchooten of Versch ge- dooden Vogel zyn genomen ; anders is dezelve geheel doodsch van Kleur, en dit kan misfchien de reden zyn, dat de Bek A geen rood heeft, ’t welk anders ook natuurlyk is aan den Waterfnyder. } (1) [Hy wordt betrokken tot den Buceros bicornis van Linnzus. Syf?. Nat, XIL, Gen. 47. Sp. 1: of Ca- lao der Philippynfche Eilanden, ook in China voorko= mende: zie myne Natuurlyke Hiftoriel, D, VL Stuk, bladz. 283, en de Afbeelding Pl, XXXIIL, Fig. 3.1 EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 witachtig : voor % overige rood. De geheele Bek is zeer zwaar, fchynende de Knobbel vaft Been te zyn. Men ziet het Neusgat in de Afbeelding agter den Knobbel, De Bek is van eene vuil witachtige Kleur naar de Punt, met eenige donkere Vlakken, en een weinig gerand aan den top van de Bovenkaak. Het dikke deel van den Bek, wordt van witachtig, naar den Kop toe, allengs rood, zynde al- daar taamelyk dik , en met Sleuven uitgegroefd, gelyk de Afbeelding aanwytt, Ik acht deezen Bek zeer zeldzaam te zyn, als hebbende nooit de wedergaa daar van gezien, en ik geloof dat dit de eerfte Afbeelding zy, welke ‘er ooit van is aan % licht gegeven. | | SSSSSSSSSSHS ESS SSS SESSIES SSS SSS SSS SSS ESE: P L A A T LXXII, De Spoorvisch en de Indifche Gattorugine, Deeze Visfchen zyn hier in de Natuurlyke grootte getekend, en geen van beiden ìs nog ooit, zoik geloove, in Afbeelding gebragt of befchreeven geweefl. Den grootften noem ik de Spoorvisch , om dat hy twee zonderling gekamde fcherppunti- ge Beendertjes of Spooren aan zyne boven-en onderzyde heeft. Na dat ik die Vischje, dat gedroogd was , in Water had laaten weeken , om het eenigermaate tot de Kleur te brengen, welke hetzelve in Leven zynde hade, vertoonde het zig bykans van Kleur als een Haring, te weeten groenachtig langs de Rug en blaauwach tig bleek paarsch aan de onderzyde. De Spooren kon men, terwyl het Vischje nae was, regtftandig opzettenaande Rug en Buik, of byna evenwydig met dezelven nederdrukken. Het heeft aan ieder Zyde een Streep, welke op de Schubben van den Kop tot aan de Staart gerekend is. Het voorfte van den Kop puilt aanmerke- lyk uit: de Bek draait een weinig opwaards: de Neusgaten zyn wat boven den Bek geplaatft. Agter de Oogen, aan ieder Zyde, heeft het een groote Beenige Schub, welke zig als een Oor vertoont, fchoon zy met de onderzyde aan den Kop is vaft- ‚ gehecht. Derzelver figuur en Straalswyze Tekening, kan men in de Afbeelding uitgedrukt zien. Het heeft over het geheele Lighaam breede vafte Schubben, die, met een Vergrootglas gezien, zig allen op dergelyke manier geftraald vertoonen. De Afbeelding wyft de Kieuwen aan, welke roodachtig zym Van den bovenften Spoor , bykans tot aan de Staart toe, loopt „ langs het midden van de Rug, een Vin van dergelyke Kleur. De Staart was, door de droogte, een weinig afgebroken, * welk ik ’er by gifling heb aangevoegd , toonende de {chuinfe Streep overdwars , wat ik 'er bygedaan heb. Naby de Kieuwen, aan de onderzyde, heeft het twee lange {malle Vinnen; aan ’t midden des Buiks een paar anderen, die nog een weinigje fmal- ler zyn; en naby de Leg is de laagte Spoor geplaatft, van welke een enkele Vin, byna tot aan de Staartvin loopt. De Staart en onderfte Vinnen zyn ook roodachtig. Het is een taamelyk dikbuikig Vischje. | _ Het kleinfte Vischje wordt van my Gattorugine Indica geheten, alzo het veel naar een Vischje gelykr, dat afgebeeld is by Wirrouarsy de Pifcibus, Tab. H, 2 (°), en genoemd wordt Gattorugine V'enetüs (f). Het heeft de Rug boogswys’ krom , met een enkele Vin, langs derzelver midden loopende van den Koptot aan | | de _(*) [In't Werk van Epwarps ftaat Tab. II, 2, ’t doch,om de waarheid te zeggen, fchynt het hier afge- welk men ook in ’t Hoogduitsch nagefchreeven heeft; beelde lang zo veel niet daar mede over een te komen, doch het moet dus zyn. ] als de naaftvolgende Soort, BrENNrus Superciliofus ge. ‚ (4) (Hier van heb ik in de Natuurlyke Hiftorie, VIL, _naamd, door my aldaar ook in Fig. 2, uit het Werk SruK,Plaat LX Fig. 1, de Afbeelding uit Witrouen- vanden Heer Gronovmus, in Afbeelding gebragt, en BY medegedeeld en hetzelve bladz, 230, befchreeven ; as een Indisch Vischje, zo zyn Ed, meldt. } , - 2 ie Ì 4 ' 54 VERZAMELING van UITHEEMSCHE de Staart. Aan de onderzyde is het hol of inwaards geboogen. Het heeft geene of maar zeer kleine Tanden. De onderzyde van den Kop, en de Kieuwen, zyn getekend met donkere rondachtige Vlakken. De Kieuwen zyn aan de kanten ge- kamd, en digt agter dezelven, aan de onderzyde, vindt men een paar byhangende. Koordjes, ieder van welken zig in twee andere verdeelt, die puntig uitloopen. Van omftreeks het midden des Buiks tot aan de Staart, heeft het een enkele Vin, in maakzel van de Rugvin verfchillende, gelyk uit de Afbeelding beft zal blyken. De Staart-Vin gelykt naar die van de Rug. Het heeft ook een langachtige Vin aan ieder zyde, digt agter de Kieuwen. De zyd-Streepen zyn hoekig gebroken en de Schubben zo klein, dat men die naauwlyks zien kan met het bloote Oog ; maar op de zyden vertoont zig een flaauwe intanding met gegolfde Streepen, als in de Af- beelding. Dit Vischje isop de zyden zeer plat, uitgenomen by den Kop, waar het meer dikte heeft. Het was in Spiritus bewaard, en hadt een verfleeten Vleesch- kleur. De Spoorviseh was my geleend door mynen Vriend, den Heer JosePH AMas; die my verhaalde; dat dezelve kwam uit de Verzameling van wylen den Schild- knaap GEORGE HormMEs, in zyn Leven Regifterbewaarder vanden Tower te Lon- den: maar ik kon geen berigt krygen aangaande de plaats waar hy van daan geko- men was. De kleinfte Visch behoorde wylen den Heer Doktor MORTIMER, Se- kretaris van de Koninglyke Societeit, die hem my leende, en verhaalde, dat hy uit Ooftindie af komftig ware. Dezelve werfchilt een weinig van de Venetiaaníche Gattorugine , voorgemeld , gelyk men door vergelyking der Afbeeldingen kan ontdekken. OSASSSSSSESSSSSSSSSESSS ESS SSSSSSSSSS SS SES PLA A, Te BAR De Zee)” Jedermuiis en de gevlakte Acarauna van Brafd, Deeze Vischjes zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld. De bovenfte Figuuren ftellen de Zee-Wledermuis in drie poftuuren voor (°). Dezelve vertoonde zig my, in Spiritus bewaard zynde, over ’t geheel van eene donker bruine of graauwe Kleur. Ik acht het Schepzel van ’% Geflagt der Rochen te zyn: want het komt my Kraak- beenig voor. Fig. 1 geeft ‘er een Gezigt op zyde van, vertoonende de Staart in haare waare Strekking en de Vinnetjes aan derzelver boven- en onderzyde: als ook den Bek , met de Snuit of Hoorn daar boven. Fig. 2 vertoont de Rug van het Vischje en Mig. 3 ftelt hetzelve van de Buikzyde voor, alwaar het een paar Vin- nen heeft, die nagenoeg geplaatft zyn als de Voorpooten in: de Viervoetige Dieren. In allen komen de twee groote Agtervinnen te voorfchyn, die eenigermaate naar de Agterpooten der Viervoetige Dieren gelyken. De Huid op de Rug, en in de ge- heele rondte der zyden, is rauw als Sagryn, met eenige grootere puntige oneffen- heden; doch aan den Buik is dezelve gladder en zagter dan boven. Het is de Gua- cucuja van Piso en Wir LouGHBY, en de Zee-Vledermuis van BROWNE (f). De Afbeelding van Piso is flegt , en geeft valschelyk een Hori{ontaale Staart aan dit Vischje. De Acarauna , zynde het onderfte Vischje op de Plaat (), is op de zyden nk | plat, (*) [Het is de Lophius Vefpertilio van Linneus, door my genoemd Kikvorsch-Visch en befchreeven Nat. Hiftorie IL. D. VL Stuk, bladz. 537. Zie Syt, Nat. XI. Gen. 153. Sp. 2.] (}) Zie deszelfs Nat. Hijt. van Jamaika, pag. 457. Tab. XLVIIL Zig. 3. (4) [Dit Vischje behoort zekerlyk tot het Geflagt van Chaetodon by Lannseus, en fchynt eene verandering te zyn van de Zeftiende Soort, als waarmede het in’tge= tal der Doorntjes van de Vinnen overeenkomt, en te- vens in de Kleur, die zwart en wit bont is , volgens Arrepi, hoewel niet geftreept zynde: doch in deeze Soort komen aanmerkelyke veranderingen voor, gelyk ik opgemerkt heb, Nat. Zijt. L Deen VIL, Srum, - bladz, 366. ] Te EN ZELDZAAME VOGRLEN a plat, inzonderheid naar de Staart toe, zynde de Kop een weinig dikker, De Bek is klein; de Tanden zyn lang en zeer dun, de Neusgaten by de Oogen geplaatft, De Kieuwen, aan ieder zyde, hebben een fcherpen Spoor en een getanden rand, Het heeft twee Vinnen aan de zyden agter de KKieuwen en een paar kleinere aan den Buik. Van den Kop tot aan de Staart heeft het een Vin, die in een hoek uit- loopt, opt midden van de Rug. Her heeft ook een enkele Vin van ’t midden des Buiks tot aan de Staart, insgelyks hoekig bepaald. Decze Vinnen zyn van ver- chillend maakzel, en fterker naar den Kop toe dan meer agterwaards, gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt. Het heeft een maatige Staart, die zo wel als de Kop en * voorfte van het Lyf, met en benevens de twee paar kleine Vinnen, wit zyn, en de onderfte Vin is wit gerand, de bovenfte van vooren en van agteren wit. Het agterfte des Lighaams en de Vinnen is van een donker paarsch zwartachtige Kleur. Om laag, in Mig. 5, is een enkele Schub van dit Vischje by vergrooting voorge: teld, zynde het bovenfte daar van de Wortel, zeten heeft. De Schubben zyn zeer ftevig. Het V ischje behoort tot het Geflagt | Roels De Geboornde Visch én de Zee-Knorbaan, Deeze Vischjes zyn beiden Levensgrootte naar ’ Voorwerp getekend. Het Ge: hoornde was in Spiritus bewaard, het andere versch toen men hert tekende. Het eerftgemelde (*) heeft eene langwerpig vierkante figuur, zynde aan de Rug fmalft en breedft aan den Buik. Het is over zyn geheel bekleed met een dikke ftyve Huid, zö hard als Hoorn, dien men niet kan buigen. De buitenfte Oppervlakte is door Streepen verdeeld in zes hoekige Perkjes, die ieder een Sterretje in * midden heb= ben: zynde overal vaneen donkere Kleur, maar de Oogkringen Oranje. De Bek is klein, metlange dunne Tanden. Bovende Oogen ffrekken twee Hoornen voor- waards, en onder aan den Buik twee anderen agterwaards. De verkleinde Afbeel- dingen A en B, vertoonen het van de Rug- en Buikzyde, om deeze befchryving mneer op te helderen. Aan ieder Zyde heeft het een Vin; op het agterfte van de Rug ook eene, en een vierde aan de onderzyde, agter de Navel. De Staart is ook taamelyk lang gevind, zynde dezelve, zo wel als alle de andere Vinnen, beweeg- lyk in de holligheden van het Hoornige bekleedzel. Dit Vischje operiende , vond - ik’er geene Ruggegraat in, gelyk in andere Visfchen, noch eenig ander Gebeente D jnaar in plaats van dien eenige Kraakbeenige zelfftandigheden, met de Vinnen ge- meeníchap hebbende en met de Staart, om die te beweegen. Daar is een groote Ver« fcheidenheid van dit flag van Visfchen. De onderfte Afbeelding is de Zee-Knorbaan (f). Deez’ heeft den Bek taamelyk | wyd, | (®) [Hetzelve behoort tot het Geflagt van Oftracion, dat thans door Linnzus mede onder de Amphibia gee plaatft is: zie Sy/?, Nat. XIL p. 409. Het voert by zyn Ed. den naam van Quadricornis , wegens zyne vier _Hoornen, in ’t Nederduitsch dien van Koekkoekvisch , _Zynde door my niet alleen befchreeven maar ook in Af: beelding gebragt: Nat. Hift, L,-D, VIII Sr. Bl, 472.) Vil, Deel, Pl. LXVIIL, Fig. 4, (f)-[Cottus Scorpias. Linn. Sy/?. Nat, XIE, Gen. 160. Sp. 5, Zie dezelve befchreeven in myne Natuur. ljke Hiftorie, 1, D. VIL Stuk, bl. 298, en naar eer Voorwetp van myne Verzameling afgebeeld, PI, LXI, Fig. 5, komende zeer wel met deeze Afbeelding os vereen. ] 26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE . wid, en zonder Tanden: de Oogen zyn fchoon rood: gekringd: de Neusgaten een weinig voorlyker dan dezelven geplaat(t. De Kop is in ’t midden plattig, maar bo- ven ieder Oog heeft hy een ry van ‘Tandjes of Verheffingen. De Kietwen zyn van agteren gewapend met {therpe Hoornige punten, % welk ik onderftel de reden te zyn van den Latynfchen naam Scorpius of Zee-Scorpioen. Het Lighaam zal bynazo breed als hoog zyn: want het is eendikke Visch. De onderzyde heeft eene Zilver kleur, trekkende een weinig naar ° roode: de bovenzyde is donkerbruin’, met zwar- te Vlakjes gefprenkeld en gewolkt met grooter zwarte Vlakken. Het donkere op de Rug voegt zig verwardelyk, en als Kamswyze, famen , met de lichte Kleur aan den Buik. Het heeft een zydftreep van den Kop tot aan de Staart, als ook twee Vinnen op de Rug, en eene aan den Buik agter de Navel. Deeze beftaan, zo wel als de Staartvin, uit doorfchynende Vliezen , die geftevigd worden en uitgefpreid door Graaten, welke Oranjekleurig en zwart zyn. Zo zyn ook de Vinnen agter de Kieuwen Oranjekleurig en derzelver Graaten zwart gevlakt. Daar is een. paar fimalle Vinnen of Voelers onder aan het voorfte van den Buik, van eene witachtige Kleur, welke ieder maar drie Beentjes hebben. Hert Vischje was versch toen ik het aftekende-en bezig aan’ Kuit fchieten, waar van de Korreltjes of Eijertjes de grootte van Raapzaad hadden, zeer rood van Kleur. Het was in de Maand. fanua- ry gevangen. | | 5 Myn verpligtende Vriend, Jorn Fornereir, Med, Doêtor, begunftigde my met het Gehoornde Vischje, *t welk gebragt was van *t Eiland Madagaskar. Ik heb tot nog toe niets daar mede overeenkomftig uitgegeven gevonden. WiLtLOuGHBY ftelt wel, in zyn Werk van de Visfchen, een Afbeelding voor, welke veel naâr de myne gelykt, doch eene geheel verfchillende Oppervlakte heeft, zynde onregel. maatig gevlakt. Hy noemt herzelve Pificn/us cornutus. De Zee-Knorhaan was versch te Londen gebragt, zynde by den Mond van de Rivier de [heems onder de Sprot-gevangen. Hy fchynt iets te verfchillea var het gene door WirLouGnBy onder den naam van Scorpaena en Scorpius is afgebeeld (*). Ik heb er de. Afbeel- ding van ook aangetroffen in een Stel Printen, daar men het Porcellus noemt. SSS SSS SISSISSISISISISISISISISISSINSSSSSSISSSISISISISISIEË PE ATEA ME LAREN. De Groote Kakkerlak en de Gedoornde Krekel of bet Fluit-Infokt, Deeze beide Infekten zyn naar ° Voorwerp getekend en Levensgrootte in Plaat gebragt. De Kakkerlak maakt de twee bovenfte Afbeeldingen uit (f), zynde al- daar van de boven en onderzyde vertoond. De Kop is gedekt met een Soort van, Schild, dat aan den rand licht bruin gezoomd is, in t midden zwart. Hier van ko- men twee anderen voort, die aan de kanten ook licht bruin zyn, in % midden don- ker bruin. „ Deeze hebben de gedaante van korte Wieken en dekken een gedeelte des Lighaams aan de bovenzyde. Het Lyf of agterfte Deel is roodachtig bruin, en _ beftaat uit omtrent agt Ringen, doch is zeer plat, aan de zyden als een Zaag getand. De Kop die, uitgenomen de bruine Oogen, zwart is, ziet men alleenlyk aan den onderkant. De Hoorntjes zyn bynatwee Duimen lang, Her Dier heeft zes rood- achtig bruine Pooten, ieder van drie Leden, van welken die naaft aan het Lighaam effen (°) [Tab. H. 4. en Tab. X. 12, 13, 15 van Wir- rniaamd, aanmerkelyk daar van verfchilt.} zoücnar zyn hìer door Epwarps aangehaald , waar (4) [Het is weezentlyk een Kakkerlak, behoorende van deeérfte, onder den naam van Scorpena, eenigs- tot het Geflagt van Blatta by Linneus, hoewel men, zins gelykt, doch zo wel als de anderen, Scorpius ge- _ hem 'er als onvolmaakt zynde niet aangehaald vindt, } EN ZELDZAAME VOGELEN. 2% Ó effen zyn, de middelften met fcherpe Stekels bezet; de uiterfte of de Voeten, ruig of Haairig, aan % end met twee fcherpe Klaauwen. Hert Fuit-lmfekt (*)is, in drie verfchillende poftuuren, laaget op de Plaat ver- vertoond. De Kop is van figuur als die van een Sprinkhaan; zynde het Bovenlyf of het Borfiftuk omringd met veele fcherpe Punten; het agterfte of Agterlyf famen- gefteld uit omtrent tien Ringen, en twee Prikkels hebbende aan zyn end. Het Dier heeft zes Pooten, ieder van drie Leden: het bovenfte Lid glad en effen: het mid- delfte met eenige kleine Puntjes, terwyl de Voeten of uiterlte Leden uit rondachti- ge platte Stukjes beftaan, die dezelven buigzaam maaken, hebbende ieder Voet aan ‘t end twee Klaauwtjes. Het Lighaam is aan de bovenzyde zwart met Oranje- kleurige Vlakken; aan de onderzyde Oranje, zo wel als de Pooten, die echter een weinig zwarts aan de Gewrichten hebben, De Hoorntjes zyn bruin (4). De Groote Kakkerlak was van Karolina medegebragt door wylen den Heer Ca- 'TESBY, die in het Aanhangzel van zyn Natuurlyke Hiftorie van Karolina, p. ro, de- gelve noemt Blatta maxima fufta peltata, De reden, dat ik hem op nieuws afgebeeld heb, is de zeldzaamheid van dit Infekt, en dat de Heer CaresgY. in deszelfs Afte: kening niet al te wel geflaagd is, * welk ik getracht heb te verbeteren. Het kwam my, nat overlyden van dien Heer; in handen (1 Het Fluic-Infekt was van Santa Cruz in Barbarie mede gebragt doof mynen goe- den Vriend, Kapt. Jorn DorsoN, die *t zelve my prefent deedt. Ik heb het dien naam gegeven „om dat het veel gelykt naar een ander Infekt, dat men in Afrika vindt, en waar van de Ingezetenen Fluitjes maaken, om hun Vee by malkander te roepen. Deeze beftaan uit het geheele uitwendige bekleedzel van * Infekt, na dar ’er de Kop; _ Pooten; en *t end van de Staart, afgenomen zyn, en het binnenfte daar uit gehaald; Zodanige Baften, ten dien einde gedroogd en hard gemaakt, heeft men vinden han= _gen om de Halzen der Inboorlingen van de Kuft van Afrika, tegenover Madagas= kar. Ik heb daar van de Afbeeldingen in myne Vogel Hiftorie, Plaat 18, medege- deeld (@). Ik weet niet tot wat Gellagt van Infekten ik dit laatfte zal huis brengen; Ik geloof dat hetzelve tot nog toe niet afgebeeld zy noch befchreeven. BEMI D wreken aten DORADO ADE BERDE B AD ED EE DAL P L A A T LXXVL De Walvisch-Pok met Pobypen, de Zee-Slak, de Haatrige Krab en bet Ko- | ralljn van gedaante als Haring-Graaten. | De Letter A, op deeze Plaat, wyfít de Walvisch Pok aan , met een Soort van Polypen daarop vaft zittende, alles in de Natuurlyke grootte: Figuur B vertoont het onderfte van de Pok, dat een weinig holrond is: C het Hoofd van een der Polypen doorgefneeden, om de inwendige deelen van * zelve voor * Oog te brengen (99). De Schulp van de Pok is zeshoekig, en hecft op de hoeken een. Soort van Py- | lafters, _(*) [rfetum Fiftula diëtum, Eow. 40.1. p. tór. heeft die Heet hetzelve inderdaad wat fober getekend 'T. 285. £.3, 4,5. Dit Infekt heeft Linnaus betroke ken tot het Geflagt van Gryllus, en het is by zyn Ed, thans Gryllus Locufta Spinulofus, Syft. Nat. XII, Gen. 221. Sp. 5. Ïke noem het derhalve Gedoornde Krekel} () [Fen opzigt van de Kleur is, in deeze: beide Infekten, eenig verfchil tusfchen de befchryving en ge- kleurde Afbeeldingen , doch ik heb de befehryving moe- ten vol il _() Pe Sedagte van den Heer Carrsny kan men in IV. Deer van dit Werk „in Fig. 6. op Plaat CVIII, afgebeeld vinden, Indien dit het zelfde Infekt is, dan en gekleurd. '] (5) [Dit zyn zekerlyk een Soort van Torren. Zie bladz. 77. in het VL Deel van die Werk en de Af. beeldingen aldaar Plaat LXXIIL] (99) [Deeze Walvisch-Pok- is door den Heer Iutn- Naus betrokken tot het Geflagt van Lepas, en maait daar van, onder den bynaam van Diadema, de Der- tiende Soort uit, gelyk ik dezelve heb befchreeven en in Afbeelding gebragt in myne Natuurlyke Hiftorie, I. Deels XV. Stuk, bladz, III, enz, Plaar CXVL, Fig, zl G 2 28 VERZAMELING van UITHEEMSCHE lafters, die elk beftaan uit vier Pypen nevens elkander, van boven naauw en ten deele open, van onderen allengs verdikkende, zo dat zy zig aldaar famenvoegen. leder Pypje is omgeven met een groot getal Ringetjes of Groef jes, gelyk in de Af- beelding blykt, en de ruimte tusfchen deeze Pylafters is wel effener, doch niet zon- der zigtbaare Streepjes, in die ftrekking als de Plaat vertoont. De Schaal is van eene vuil witachtige Kleur, aan *t Grondftuk breedít en fmaller aan den ‘lop, alwaar een Opening is, in welker midden zig een Soort van Polypus laat zien, zy- ne Klaauwen voortbrengende uit het. midden van een Lederachtige zelfftandig- heid, die de gedaante van de Lub aan een Hembds-Mouw heeft. Daar zyn, behal ve deezen Polypus, omtrent zeven anderen , oogfchynlyk in Soort verfchillende; die ieder met zynen Voet vaft zitten rondom de Opening, aan het bovenfte van de Schaal. Deeze hebben Eyronde Hoofden, met iets dat naar Ooren gelykt , wier Holligheden doorgaan tot in het Hoofd. De Hoofden zyn aan de Schaal vaft, met langachtige Steelen of Halzen. By de doorfnyding van zulk een Hoofd, als C aan- wy{t, ontdekte ik % gene ik denk eigentlyk het Dier te zyn, dat niet fchynt te klee- ven aan de binnenwand van zyn Hokje, * welk aan de eene zyde een Opening heeft, waar door de Polypus zyne Klaauwen, Nypers of Voelers, uitbrengt. Deeze Poly- pen waren van eene donker roodachtige Kleur (*). | | De Zee-Slak, by D vertoond, is de Schulp van een Zee-Infekt, *% welk wy niet kennen in een meer volmaakte ftaat (ft). Deeze Schulp of Schaal beftaat uit agt Deelen of Leden, zofyn van Werk als of zy gegraveerd waren. Van buiten is zy verheven, van binnen hol, en wanneer het Dier leeft, zo ik denk, in taat om zig tot een ronde figuur op te rollen. Uitgeftrekt zynde heeft de Schaal de gedaante en grootte van deeze Afbeelding. De buitenzyde is donker bruin van Kleur, naar t groene trekkende; de binnenzyde witachtig „ gedeeltelyk blaauwachtig groen ge- kleurd (1). De Geftalte van het Haairige Krabbetje, by E vertoond, heeft niets ongemeens: Ik heb de Staart, die gewoonlyk omgekromd onder’ Lyf legt, uitgeftrekt. Hee heeft, behalve zyne groote Klaauwen of Nypers, vier kleiner Pooten aan ieder zy- de. Zyne Nypers hebben de beide deelen, waar mede zy. iets kunnen aanvatten, gehakkeld, en vertoonen zig gelyk de voorfte Tanden in de Mond, Het is geheel bedekt met eene zelfftandigheid als fyn Haair of Mos, van eene donkere geelachtig groene Kleur : maar de tippen van alle de Pooten zyn wit. Dit Krabbetje verfchilt hier door in gedaante zo weinig van het Mosfige bekleedzel der Rotf@n en Steenen, die op den Zee-Oever leggen, dat zulks, naar ik my verbeeld, dienen kan, om het te gemakkelyker te doen aazen op de Wormen en Infêkren, die in het Zee- Wier huisveften, zonder dat zy het-gewaar worden of tyd hebben om te ontvlugten. Het Takje Korallyn, by F afgebeeld, fpruit wederzyds van den Hoofdtak uit; byna gelyk een Haring-Graat , daar het den naam van heeft. Het verfchynt hier in de Natuurlyke grootte en geftalte. De Kleur is bruin. Men heeft het van % Ei land van St. Heleen, in de Atlantifche Zee, medegebragt (6). A is de Balanus Balene van Lister (zie deszelfs Hiftoria Conchyliorum , Tab. 445.) _') [Zy zyn door den Heer Linnaus aangehaald, onder den Soortnaam van Lepas durita, Sy/t. Nat. XIL, Gen. zor. Sp. 19, En door my, onder den naam van _ Geoorde Langhals, niet alleen in ’t zelfde STUK, bladz, ‚127, befchreeven, maar ook in Fig. 9, op de zelfde Plaat, en in dergelyke plaatzing , volgens Eris, afge- beeld. $ (H) ii Chiton aculeatus, Linn. Syl. Nat. XIL Gen. 300. Sp. 3. Zie myne Afbeelding op de zelfde Plaat Fig. 1, 2. hoewel mooglyk een andere Soort. | (1) [Gemeenlyk vallen deeze Schaalen wel omtrent van die grootte, doch ik heb ‘er naderhand een beko« men ‚ die ongelyk grooter isen door haare omkromming het denkbeeld van Epwarps, dat het Dier zig daar mede rond kan maaken, beveftigt. Deeze Schaal be- ftaat ook, gelyk alle de mynen, uit agt (lukken, zyn- de by de vyf Duimen lang en anderhalf Daim breed. '] (S) [Het fchynt overeen te komen mer het Haring- graat-Korallgn van den Heer Erzis, Sertularia Halsci- na. Linn. Syft, Nat. XII. Gen. 347. Sp 8: door my befchreeven , Nat. Hijt.I, Daers XVIL Sruw, blads: 54t.] EN ZELDZAAME VOGELEN. 29 445») en de Pediculus Ceti 8e. van Stmparn (Zie Philof: Tranfätt. N. 308.) Te- der van deeze Autheuren heeft ‘er de Afbeelding van gegeven. LISTER , geloof ik, hade alleenlyk de ledige Schaal gezien en StBBALD {chynt dezelve gezien te heb- ben, met twee van de Polypen gedroogd daar op. De Oorgelykende deelen nam hy verkeerdelyk voor Klaauwen, en onderftelde dat de Balanus aan de Huid van den Walvisch gehecht was met deeze Klaauwen; maar ik geloof, dat al dit flag van Schaalen aankleeven met haar Grondfteun. Hert Origineel, naar ’ welke myne Af- beelding was getekend, bevindt zig thans in de keurige Verzameling van den Schild knaap Isaak Romirry, Lid van de Kon. Societeit, die my met deszelfs gebruik verpligt heeft. Mer iseen fraay Stuk , in Spiritus geconfêrveerd. Gedagte Heer heeft 'er een keurlyke Plaat van doen graveeren, welke, zo ik hope, met de naauw-= keurige befchryving , daar van gemaakt, uitgegeven zal worden, en , het geen ik hier daar van kortelyk gezegd heb, verre zal te boven gaan. Het Voorwerp D heb ikin myne kleine Verzameling. Rumeurtus heeft de Af. beelding daar van gegeven; zie zyne Tiende Plaat, Fig. 4. Hy noemt het Lmax marina, int Neerduitsch Zee-Slekke, en geeft ’er verder eenige Indische naamen aan, waar uit ik onderftel, dat men het by de Eilanden van Ooftindie vindt (®. De myne was op eene Veiling te Londen gekogt. Sega heeft ’er twee Af beeldingen- van, die men vindt in zyn Kabinet, IL. Deer Plaat LXI, N. 3 en 4. | Hert Krabberje E was gebragt van de Kaap der Goede Hope, en beruft nu in de keurlyke en koftbaare Verzameling van myn verpligtenden Vriend, Jorn Forner- GILL, Med. Doêtor, die het my leende om ’er een Aftekening van te maaken. Het is, zo ik geloove, nog niet befchreeven geweeft. SSSSSSSISESSESSESSS SSS ESES SSS P LL A A T LXXVIL- De Kleine Moeras-Schildpad. Deeze Schildpad is in drie poftuuren, en in de Natuurlyke grootte, op de Plaat afgebeeld, zynde onmiddelyk naar % Leven op’ Koper gerekend en ge-erft. De Kopis, in de geheele Omtrek der Kaaken en Oogen, van eene roodachtig geele Kleur; deszelfs Kruin, de Keel en Hals, donker. De Voorpooten hebben ieder vyÉ Vingers, die fcherp genageld zyn, de Agterpooten niet meer dan vier. Ik acht het Dier van een tweeflagtigen aart te zyn , alzo het Vinswyze byhangzels heeft aan alle de Pooten, die over °t geheel, ten ende toe, bedekt zyn met een ruuwe don- kere Huid. De bovenzyde van de Schaal is verdeeld in dertien fchilden, die allen ook van eene donkere Kleur zyn. De Omtrek beftaat uit kleine Schildjes, waar van die naaft aan den Kop en Staart insgelyks donker, die aan de zyden roodachtig: geel zyn. Het onderfte van de Schaa! is verfcheidelyk van het bovenfte afgefchei- den, gelyk men uit de Afbeelding beft zal begrypen; zynde daar mede aan de zy- den famengevoegd , en hebbende twee Leden of Scharnieren; zo dat de Schaal door dit gedeelte digt geflooten wordt, wanneer de Kop, Pooten en Staart, ingetrokken - zyn. Het onderfte der Schaal is ook donkerachtig van Kleur, doch aan derì Om: trek , overal, met roodachtig geel gewolkt. Het Dier heeft een klein donker Staartje, met een {cherp Hoornig Puntje, waar van het zelve, zo ik geloove , ge bruik maakt, om , wanneer het langs de {chuinte van Slykerige Banken loopt, zyne | | | | be- (*) [Zy vallen ook in de Weftindiën en aan de afrukt, gelykerwys de Piflebedden : des men ze ook ‚_Franfche Kuft, kleevende aan de Rotfen gelykde Le- gemeenlyk Zre-Pisfehedden noemt. ] paden of Patellen, en zig omkrommende als menge ’er VAL Deel, H 30 VERZAMELING van UITHEEMSCHE beweéging naar believen te maatigen, en zig tegen te houden, door het Staartje met de Punt naar om laag te keeren. Men zegt dat het, leevende, zeer fterk naar Moskeljaat ruikt. Ik verbeeld my, dat het een Jong kan zyn, en dat men ’er van deeze Soort heeft van meef grootte, Die Schildpadje was, zo ik geloof, tot nog toe niet afgebeeld of befchreeven ; uitgenomen in het Gentlemans Magazyn van January 1758, alwaar een zeer gebrek- kelyke Afbeelding daar van gegeven is, welke ik hope dat in myne Figuuren een weinig zal zyn verbeterd, Het was, uit Penfylvanie, door den Heer BARTRAM, gezonden aan mynen waarden Vriend den Schildknaap Peter CorLinson, Lid der Kon. Societeit , die by alle gelegenheden vaardig en gewillig is my te verpligten, met het gene hem uit vreemde Geweften toegezonden wordt, wanneer het een Voorwerp is, niet gemeen bekend (*). SSH SSH PL A A T _ LXXVIIL De Gedoornde Haay (}) en de Scherminkel. De vier Afbeeldingen op deeze Plaat zyn allen in de Natuurlyke grootte naaf %- Voorwerp ge-etft. De drie bovenften vertoonen den Gedoornden of Doorn-Haay: in drie poftuuren ; de eerfte van onderen , de tweede van de zyde, en de derde van boven gezien. Í | | Het is een Soort van Haay, en, zo ik onderftel, maar pas gebooren, dewyl een gedeelte van de Navelftreng nog aan den Buik zit. De Oogen zyn groot en puilen zodanig uit, dat het Schepzel daar mede naar alle kanten heen kan zien, Deszelís gedaante in ’ algemeen kan beter uit de gezegde Afbeeldingen begreepen worden, dan uit een Schriftelyke verklaaring. De Rug of bovenzyde is van een blaauwach- tige of Leykleur, met ronde witachtige Vlakken; de onderzyde eenigszins uit den rooden wit. Hy heeft zyd-Streepen , die zig van de zyden des Kops tot aan den Staart uitftrekken „ en dubbelde Neusgaten. De Bek is, gelyk in alle de Hazijen ;, onder aan den Kop. Zo heeft hy ook vyf Spleeten , ter wederzyden van den Hals, die voor Kieuwen verftrekken, en kleine Openingen agter de Cogen, zig als Oorgaten vertoonende. Aan den Buik heeft hy twee paar Vinnen, tu{lèhen wel- ken , voorwaards , de Navelftreng is geplaatft, ‘en tu{lchen de agterften, die de kleinften zyn, het Aarsgat. ‘Twee enkelde Vinnen zyn ’er op de Rug, de grootfte op ’ midden, de kleinfte een weinig agterlyker, by wier Grondítuk, aan de zyde naar den Kop toe, twee kleine Prikkels voortkomen , die, naar de Vinnen gere- kend, in de oude Viflchen veel grooter vallen, gelyk men in WirLouguBy’s His. torie der Viflchen, Tab, B 5, kan zien, Van deeze Doornen, die hem inzon= derheid van andere Haaijen onderfcheiden, ontleent deeze Vifch zynen naam. De Huid fcheen zeer glad te zyn, op * Gevoel, doch met een Vergrootglas kon ik ‘er kleine Korreltjes in zien, welke in ° voortgroeijen daar eene ruuwheid aan kunnen seeven. De Tanden kon men niet voelen , maar- met een Glas waren derzelver Pearle, zo wel in de Kaaken als aan % Gehemelte , zigtbaar. Het end van de Staart is, gelyk in andere Haaijen, van een byzondere figuur. De Vinnen van de Rug en Staart zyn blaauwachtig met witte Randen. Deeze en alle REE chen >_(&) [Dit Schildpadje fchynt van alle Soorten van (f) Mauftelas fpinax. Eow. Av. T. 288. Galeus den Ridder Linnzus te verfchillen en is evenwel door _Acanthias five Spinax fufcus.. Wir, Johth. 67. „Raz. zyn Ed. niet tot een byzondere Soort gemaakt, waar- Pifc. or. Squalus fpinax. Lrwn. Sy/î. Nat. XII. Gen, fchynlyk, om dat de Heer Epwanps twyfelde, of het «131. Sp. 3. Speerhaay. Nat, Bijt. L D, VL Stuk, ook een Jong ware. ] bladz, 491, eN ZELDZAAME VOGELEN. 3 fchen van het Haay-Geflagt zegt men (niet Beenig maar) Kraakbeenig te Zyn, ge- lykerwys de Roch. _ | | 7 __ De onderfte Afbeelding, op deeze zelfde Plaat, vertoont den Scherminkél (*)- Deeze gelykt zo zeer naar een dor Takje, dat men onderftelt hier door Vogels en andere Gedierten , die op Infekten aazen, mifleid te worden. Het dikfte Deel; naaft aan den Kop; waar de zes Pooten geplaatft zyn; is vol van kleine Prikkeltjes of Doornen, gelyk men aan de Takken van veelerley Heefters én Boomen waar: neemt. De Kop gelykt naar dien, van een Sprinkhaan, hebbende twee Hoornen. Het is, over de geheele langte des Lighaams, in Leden verdeeld, maar het teer- Île Lid, zynde de Staart; is alleenlyk halfrond en hol , vertoonende zig als een gefchild Takje. Het Dier was van eene groenachtig bruine Kleur, fchoon ik denk dat zy eerft groener zyn, veranderende allengs met den Ouderdom en Saizoenen H zo dat zy altoos byna de Kleur hebben van de Aarde, het Gras of de Heefters , op welken zy leeven. | dee Mn uid, ‚Van deeze Infekten zyn veele verfchillende Soorten , zo wel in de van ouds be- kende Wereld als in Amerika. Periver heeft, in zyn Gazopbylacinm;, Tab. LX.; een Afbeelding gegeven die van de myne verfchilt, vaneen Dier, dat hy noemt een Kleine Brafhaanfche Pennefchaft-Sprinkbaan, aldaar Arumatia genaamd. Dee ze was groenachtig, met gevlakte Pooten; het Lyf als een Berken-Twygje, lang en dun. Ook heeft MaRCGRAVIUS, in zyne Nat. Hliftorie van Brafil; twee ver- fchillende Soorten van dit Infekt uitgegeven; ziep. 251. | De origineele Onderwerpen, naar welken de Afbeeldingen op deeze Plaat gee maakt zyn, waren in Wyngeeft overgebragt van de Kaap der Goede Hope en wor: den thans bewaard in het Kabinet van den waardigen Heer Jorn FOTHERGILL 3 Geneesheer te Londen: | | Pe HT RE PRN Jongen van den Grooten Zee: Hond of bonte Haay CH. De Afbeeldingen zyn op de Plaat onmiddelyk naar % Voorwerp gefneeden , ei in de Natuurlyke grootte aan °t licht gebragt, De twee bovenften onderftelt men de grootte van den Vifch te Zyn, wanneer hy flegts weinige Dagen oud is: de on- derften vertoonen het Schepzel by * uitkomen uit het Ey, van welks inwendige dee: Ten nog een gedeelte door de Navelftreng daar aan vaft zit. Mi ll De Zee-Hond is een kleiner Soort van Haaijen. Ik meen hem in * Britfche Ka. naal , alwaar onze Zeelieden hem Sea-Dog heeten, gezien te hebben. De Huid fchynt die te zyn, welken onze Kaftemaakers en anderen gebruiken om hun Werk, in % polyften, den laatften eifch te geeven. De bovenzyde of Rug is vari een bruinachtige Kleur, bont gemaakt door zwartachtige Baaren overdwars ; die orire- gelmaatig zyn gebroken: de Buikzyde is geheel wir. Hy heeft van de Oogen rot de Staart zydftreepen , welken men echter niet zeer duidelyk kan zien, De Oogen puilen niet uit, gelyk in de laatft befchreevene, ‘ook is de Bek zo ver niet onder den Kop geplaatft. De Neusgaten loopen tot in den Bek door , en vyf Spleeten aan ieder zyde van den Kop ftrekken voor Kieuwen, Op de Rug heeft het Schepzel | | ee | twee *) [De hoort ze t het Geflagt va mator vulgari 4 / ode ie Bf NeR poen ven pe Wen dee pn Cl de eerfte of tweede Soort, en fchynen deeze Onge- Ariftorelis. Ron, Pift. 380. Geen, Pifs. 168, Squa- _vleugelde de Maskers te zyn van de zogenaamde lus Canicula, Linn. Sy? Nat. XIL Gen. 131, Sp. 8. Spookjes.] - ni zl Nat, Hit, 1, D, VL, St. bladz. sos. 32 VERZAMELING van UITHEEMSCHE twee enkelde Vinnen, de eene agter de andere: aan den Buik zyn twee paar Vin- nen, tuflchen de agterften van welken het Aarsgat geplaat{t is. Bovendien heeft het een enkelde Vin aan de onderzyde, naby de Staart, welke Vin van een byzon- der maakzel is, beft uit de Afbeelding te kennen. «Alle de Vinnen hebben donkere Vlakken, Het Ky is met een daar uit komend Vifchje afgebeeld, Het heeft een Hoornachtige zelfftandigheid en is bruinrood van Kleur, naar een Beurs gelykende, platachtig en aan de kanten fcherp. Het tegenwoordige fchynt eenigen tyd in Zee gezworven te hebben, als bezet zynde met witte Koraalachtige Korftjes. De Huiden van de kleinften deezer Vifchjes waren kennelyk ruuw op ’ Gevoel; hunne ‘Tandjes zeer fcherp , beftaande uit verfcheide ryen, gelyk die der Haaijen. Het is een Kraakbeenige Vilch (*). | Deeze Vifchjes waren overgebragt van de Kaap der Goede Hope, en bevinden zig thans, in Liqueur gezet, in de Verzameling van Dr. Jorn Forrrraur. Het is de Catulus major vulgaris van WiLouargy , waar van men een Afbeelding vindt in deszelfs Hiftorie der Villchen, ‘Tab. B. 4. Maar, alzo ik ’er verfcheider- ley Gezigten van gegeven heb, benevens het Ey en Jonge Vifchje, hope ik tot deszelfs Hiftorie iets te zullen bygevoegd hebben. Alzo mendit Schepzel aan de Brittifche Kuften, zo wel als aan de Kaap der Goede Hope vindt, mogen wy on- derftellen, dat hetzelve ook voorkomt in de meefte Zeeën van de heete en koude Lugtftreeken. | P L A A TT LXXX. De zwarte gekroonde of gekapte Gier CF Dit is een zeer groote Vogel, overtreffende de grootte van den gemeenen Arend ongevaar een derde deel, Hy heeft den Bek langer dan de Arend, zonder hoeken aan de kanten van de Bovenkaak en naar de Punt toe van een zwartachtige of don- kere Kleur. Deszelfs Grondítuk is met eene licht blaauwachtige Huid, het Wafch genaamd, bekleed, en daar in ftaan de Neusgaten. De Kop en een gedeelte van den Hals, zyn dunnetjes gedekt met korte Donfachtige Veeren, Afchgraauw van Kleur, doch wit rondom de Oogen en aan de Kaaken. De Oogkring is van een donkere Hazelnooten kleur. Hy heeft een rondachtig Toupet of Kuif, af komende van het agterfte des Kops. Het laagfte van den Hals is omringd met lange loffe Veeren, die Afchgraauw zyn, maakende een foort van Kraag , waar in de Vogel zyn Kop terugtrekt wanneer hy in rufte is of flaapt: zo dat men alsdan den Kop naauwlyks kan zien. De overige Pluimagie, die het geheele Lighaam bedekt, is van een donkerbruine of zwartachtige Kleur, uitgenomen eenige weinigen der klein= fte Dekvederen van de Wiek, die witte Tippen hebben; zynde de onderzyde lich- ter gefchaduwd dan de Rug en Wieken; de Pooten en Voeten gedekt met blaauw- achtige Schubben; de Vingers, die zwarte Nagels of Klaauwen hebben, aan % Grondftuk met een Huid vereenigd. De Veders der Schenkelen zyn lang en los, en bedekken fomtyds de Pooten t'eenemaal. j De Zwart en wit bonte Indi(che Slang, daar onder bygevoegd, is omtrent veer- | tig () [Meer Soorten van Haaijen zyn ’er wier Jongen hangen, is in de Uitgezogte Verband. IX, Deel zulk een Byhangzel hebben, dat zekerlyk het Dooi- bladz. 485, Plaat. 62, een fraaije Afbeelding aan t jer is van het Ey, waar door zy gevoed worden: ge= licht gebragt. |_ ] \ Iyk in een der mynen blykt, weinig meer grootte (}) Valter niger criftatus. Epw, 4v. IL, Tab. 290: hebbende, roodachtig van boven, daar het zo groot p. 171. Vulur Arabicus, Brrss. Av, App. 29. Vul- is als een redelyk Hoender-Ey. Van de Haaijen- tur Monachus, Linn. &/£, Nat. XII. Gen, 4x ‘Tasjes en hoe zy in de Zee Boompjes aande Kaap Sp. 4. zwart (f). EN ZELUDZAAME VOGELEN. 33 tig Duimen lang. Hy heeft een donker witte of Roomkleur; en is voorziën met gesendertig zwartachtige Ringen of Banden om het Lyf, behalve de zwarte met- ken op den Kop. Zyn middellyn is, op *t dikfte, anderhalf Duim. Op de Rug heeft hy een aanmerkelyke fcherpte overlangs. De Staart is ftomp en rondachtig, met het end vier Duimen van de Navel af. Hy heeft kleine Schubben aan de bo- venzyde, zynde die aan den Buik halfcirkel-vormig. De Gier werdt te Londen, in * jaar 1757, onder andere Beeften en Roofdie- ren ‚ publiek vertoond, Ik kon van de plaats zyner afkomtft geen Berigt kry- gen, dan van den Man, die hem vertoonde, en deez’ zeid’, dat hy uit de Woefty- nen van Arabie kwam; doch op hun zeggen is geen {taat te maaken. Het fchyne my een tot nog toe onbefchreeven Vogel te zyn. . Ik meen ’er een van deeze Soort, nu twee of drie Jaaren geleeden, by den Hertog van Cumberland in Windfor-Park , gezien te hebben. In GesNers Nomenclator , in de eer{te Rang der Vogelen, Pag. 4» is onder de Arenden een Vogel afgebeeld, die een Kuif heeft op het ag- terfte van den Kop; doch in andere opzigten van den mynen verfchillende is. De Slang was uit de Ooftindiën overgebragt, maar ik kan niet zeggen van welke byzondere plaats of Landftreek. Hy behoort den Heer SCLATER , Drogift, in Newgate-Straat, te Londen, die my met het gebruik van deezen en andere Indifche Slangen, welke in Wyngeeft geconferveerd waren, verpligt heeft. In SrBa’s Na- tuurlyke Hiftorie vind ik drie Afbeeldingen van Slangen, na genoeg van * zelfde Soort ; ziel, Deer, Pl. LIL £, 4. en U. Deer PL, IX. £, 3. PL, LVIIL £ 2. kl DET EE Leien BREA AT LXXXI, De Moeras-Havik *) en Rietvogels. De Afbeelding van den Havik is zeer verkleind: want zyne Wieken, uitgefpreid, hadden drie en een half Voeten vlugts ‚ en van de punt des Beks tot aan het end van de Staart was-de langte twee Voeten. De Bek is van een blaauwachtige Kleur, zynde de kanten van de Bovenkaak op de zyden gegolfd. Hy heeft aan % Grondftuk Oranjekleurig Wafch , waar in de Neusgaten geplaatft zyn. De Oogen zyn ook met een Oranjekleurigen Huid om= ringd. By de Neusgaten en aan de hoeken van den Bek, heeft hy zwarte Haairen of Borftels. Van den Bek door de Oogen loopt een zwarte Streep, die by den Kop wat blaauwachtig is. Van de Neusgaren komen witte Streepen af, die langs de zyden van den Kop nederbuigen, en zig onder den Keel vereenigen. Onder ieder Oog heeft de Vogel ook een wit Plekje. Het overige van den Kop, de Hals en Borft , zyn van een donker bruine Kleur, met eenig mengzel van wit op de Kruin van den Kop. De Rug, Wieken en Staart, zyn ook donker bruin. De Staart „heeft vier dwarfe Baaren van een zwartachtige Kleur ; maar de Stuit en de Dekve- ders aan de bovenzyde zyn wit. Een gedeelte van den Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart , hebben eene roodachtig geele Kleur. De Pooten en Voeten zyn gedekt met Oranjekleurige Schubben; doch de Klaauwen zyn ‚ De Mannetjes Rietvogel, die op den Bòom vertoond wotdt, is zwart, uitgeno- men een geelachtig roode Vlak in de Nek en dat de Dekveders van de Wieken en | Stuit (*) [Deeze is dóor den Heer Linnmùs thuis ge. (t) [Het verfchil; dat men zo hiet als elders tus- __ bragt tot den Ringftaart, Pygargus, (Syft. Nat. XII. fchen de Kleuring en de befchryving vindt, is den p. 129.) waar van de befchryving in myne Nat, Hit. Duitfchen Afzetter te wyten, Ik volg den Engelfchen ] . _ 1D, IV. Sruk, bl, gar; Ter van den Autheur, } Vl, Deel, 34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Stuit wit zyn. De Bek is Loodkleurig en de Pooten zyn bruin, Het Wyfje, ofs der des Haviks Pooten afgebeeld, is aan de bovenzyde bruin, en van onderen wit= achtig met geel gekleurd, hebbende den Bek Vleefchkleurig en de Pooten bruin. De Moeras-Havik is gegraveerd naar eene Tekening, die ’er in Peníylvanie naat % leven van gemaakt was, en my door mynen verpligtenden Vriend, den Heet Wirriam BARTRAM, een Inboorling van dat Land, toegezonden. De Rietvo- gels zyn even de zelfden, als die CarersBy_ Ry//vogels noemt, welken men afge- beeld en befchreeven kan vinden, in het IL. Deel zyner Hiftorie van Karolina, p: 14. (*). De Heer BARTRAM zegt, dat de Havik de Moeraflen in * Zomer-Sai- zoen veel bezoekt, en aldaar aaft op Rietvogels, Kikvorfchen, Slangen; Haagdis- fen, en wat dies meer is. Zy vertrekken van Penfylvanie in % aankomen van den Winter. « Vindende deezen Havik niet door CATESBY of eenig ander Autheut be- fchreeven ; wilde ik de gelegenheid niet laaten voorbygaan, om ’er de Afbeelding van te geeven. Hoewel ik den Vogel zelf niet gezien heb, meen ik groote reder te hebben om te denken, dat de Heer BARTRAM Zeer naauwkeurig in zyne Afte- kening zo wel als in Zyne Kleuring zy. Ik heb veelen van Zyne ‘Tekeningen met de Natuurlyke Voorwerpen vergeleeken, en die met dezelven zeer overeenkomftig bevonden. De Ryftvogels zyn tot fieraad in de Plaat gebragt, en in % klein geko- pieerd naar de Afbeeldingen van CaTesBY, hoewel zy in poftuur daar van verfchils len. - Zy zyn een weinig grooter dan een Leeurik: id Pol Ar Ad LEEK d De Geringde Pappegaay en de Blaauwkoppige He De eerftgemelde maakt de bovenfte; de laatfte de önderfte Afbeelding op de Plaat uit. Beiden zyn zy; in alle opzigten; van een zelfde gedaante en maakzel; en zou- den miffchien wel Mannetje en Wyfje kunnen zyn (6). De grootte is als die van een Wilde Duif. Zy hebben beiden de Bekken geheel rood; de Oogkringen Oranje- … kleurig ‚ en een {mal Vleefchkleurig Wafch aan het Grondftuk wan den Bek ; waar in. de Neusgaten geplaat{t zyn. Rondom de Oogen hebben Zy ieder ook een klein Plekje van Vleefchkleurig Vel. „De Pooten en Voeten zyn in beiden Afchkleurig. De Ring-Pappegaay heeft de Kruin en zyden, des Kops groen. Een zwarte Streep loopt by hem van de Onderkaak een weinig nederwaards, verdeelende zig dan in twee Streepens die, agterwaards om den Hals draaijende, een zwarten Ring rond- om denzelven maaken, welke van agteren bykans geflooten is, Aan het agterfte van den Hals, of inde Nek , boven deeze Zwarten Ring; Zyn de Veeren Hemelfch= Blaauw „ en daar onder loopt een baar of Band van roode Vederen. Het Lighaam is; zo wel boven als beneden Groen, hoewel van ondere wat lichter als van boven; doch de Rug en bovenzyde der Wieken zyn donkerer en wat blaauwer groen. De Slagpennen en Dekveders naaft daar boven, aan de binnenzyde der Wieken ; zyn Muisvaal; Vlak op de kl van de Staart is b einfte Dekveders, aan de buitenzyde der Wieken. De bovenzyde laauwgroen, de onderzyde donker geel of Olyfkleur, De mid- } delfte (*) [Des is dan, zo wel het Mannetje als het Wyf- D. IV. Stur, bladz. 244. Zy zyn door den Heer id in t Eerfte Deel van dit Werk Pl. Linneus ook daat t'huis gebragt, Deeze Soort is aan- je, ook afgebee 5 4 KXVIIL onder den naam van Karolinifchen Ortolaan of _merkelyke verandering onderhevig. ] (6) [Dit zou ik echter naauwlyks denken, alzo ik Ryfroogel, en aldaar zeer omftandig befchreeven. ] het Wyfje van een Ceylonfchen groenen Ring-Pappes' (}) [Deeze beiden fchyneù te behooren tot den | gaay thans levendig bezit, dat geen het minfte He- Pfittacus Alexandri, Linn. Syfì. Nat, XIL Gen. 45. Sp. 14; door my de Gekraagde geheten, Nat. Hifi, 1, _melfchblaauw op den Kop heeft. } de kleinfte Dekveders licht blaauwachtig groen. Hy heeft een roode' es - EN ZELDZAAME VOELEN 33 delfte Veders waren dertien Duimen lang. Ey worden trapswvyze korter naar de zyden. ' “De Blaauwkoppigt Pappegaay heeft den Kop geheel en al van een fchoone He- melfchblaauwe Sleur. In andere opzigten komt hy met den befchreevenen over- een, zynde geheel groen. Daar die een.roode Vlak op de Wiek heeft, heeft dee- ze een geele. Ook is de bovenzyde van de Staart blaauwer; en de kanten der groo: te Slagpennen trekken naar ’ blaauwe, Beide deeze Vogels waren, met een der Schepen van onze Ooftindifche Koin: __Pagnie; levendig te Londen gebragt. De eerfte, zegt WirrouGHBy, is de Pap- _pegaay (Afittacus) der Ouden, en de eenigfte dien men in Europa gekend heeft; van deù Leeftyd van Alexander den Grooten tot aan dien van Nero: zie zyne Vo- gelbefchryving, p; 115. De Blaauwkoppige is de eenigfte, dien ik van dit Soort ooit heb gezien, en daaris;, zo ik geloove; te vooren geen Af beelding of befchry- ving van gegeven. Beiden heb ik ze naar de leevende Vogels afgetekend. Daar komt dikwils uit Indie een andere Soort van Geringde Pappegaay , welke naauwlyks in eenig opzigt van de hier befchreevenen, dan alleen in grootte, verfchilt. Zyne ‘grootte, naamelyk, gaat die van een Merel niet te boven. Ook ontbreekt hem de _roode Vlak opde Wiek, Een deezer laatften zag ik ten huize van den Schildknaap GEORGE SHELVOCKE; te Greenwich: SOS Ssseesssssssssssssss sss SSS «0 PL A A T LXXXIIL De blaairò gekruinde en de Goudiwiek-Parkiet (5). Deeze Vogeltjes zyn beiden in de Natuurlyke grootte afgebeeld en ontniddelyk naar t Leven opde Plaat gegraveerd. | _ De bovenfte Afbeelding vertoont de Blaauw gekruinde Parkiet. Deszelfs Bek en het Wafen; dat het Grondftuk bekleedt, is zwart: de randen van de Bovenkaak gehoekt. Het heeft een klein Plekje naakte Huid rondom de Oogen: De Kop eni Hals zyn Broeh; en op de Kruin van den Kop is een ronde Vlak , van eene fchoon blaauwe of Saphier-Kleur. In ’% laagte van de Nek heeft het een Oranjekleurig; Maantje; waar door de Hals van de Rug wordt afgefcheiden. De Rug, Wieken; Borft, Buik , Schenkels, de Dekveders onder de Staart en de Staart zelf, zyn groen. De Slagpennen zyn dan haare ‘Tippen, Zo wel van buiten als vän binnen ; donker; de inwaardfe Baarden derzelven Hemelfchblaauw; de Dekveders der Wie- ken aan de binnenzydelicht groen. De Keel is fchoon rood of Bloedkleùrig, zo _wel als de Stuit en Dekveders van de Staart. Op *t midden van de Rug is een geele Vlak. De Pooten en Voeten, die van figuur zyn als in andere Soorten van het Pappegaaijen-Geflagt, zyn van een zwarte of donkere Kleur. De Staart beftaat uit twaalf Veders van gelyke langte. Zy is aan de onderzyde blaauwachtig en van bos ven door de roode Dekveders byha geheel bedekt. É | De Goudwiek- Parkiet van de onderfte Afbeelding heeft den Bek, zo wel als den Huid rondom het Oog, witachtig, en een aanmerkelyken hoek ter wederzyde vari de Bovenkaak. Deszelfs Pluimagie, uitgenomen eenige Veders der Wieken; is geheel groen ; doch aan de onderzyde lichter en donkerer op de Rug: het welk, zo Re ik *) [De eerfte wordt door den Heer Linmseusbes Ridder het Parkietje van Epwarbs, in het Í, Deet trokken tot zynen Pfittacus Galgulus (Syt, Nat. XII, van dit Vogelwerk , Pl. XII, afgebeeld, betrekt. De Gen. 45. Sp. 46,) dien ik in de Natuurlyke Hiflorie, _andereis zyne Pfistacus Chryfopterus (Ibid. Sp. 44) door bladz. 270; heb befchreeven ; en waar toe. ook de ON Brisson Dfittacula Alis deauratis geryteld.) 2 36 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ik geloove, in alle groene Pappegaaijen en andere Vogelen plaats heeft. Omtrent vier van de Slagpennen , die op de vier buitenften volgen , zyn van een fchoone Goud- of Oranje-Kleur , zo wel als de eerfte ry der Dekvederen boven deeze Pen- nen, en eenigen, ter wederzyde van de Goudkleurigen , hebben haare buitenfte Baarden fierlyk donker blaauw. De Tippen der grootfte Pennen zyn donker. De binnenzyden der Slagpennen zyn donker blaauw , uitgenomen die der Gouden, wel _ ke geel zyn. De eerfte ry der binnenfte Dekvederen is donkerer blaauw, en de kleinfte Dekveders zyn donker: de Pooten , Voeten en Klaauwen, van een lichte Vleefchkleur. De eerft befchreeven deezer Vogelen kwam van het Eiland Sumatra in Ooftindie; en werdt my, wel gedroogd zynde, prefent gedaan , door een Heer, die myn Vrind was , welke hem van daar hadt medegebragt. Het is een der kleinfte en fraaifte Vogelen van het Pappegaaijen-Geflagt, die my ooit voorgekomen zyn. Ik heb het thans in myn kleine Verzameling. Zekerlyk was het nog nooit befchree- ven. Het andere Vogeltje behoorde aan een der Heeren van de Admiraaliteit, dié hetzelve, geftorven zynde , door een Knegt my thuis zondt. Ik denk dat het ook uit Ooftindie af komftig zy; doch ik kon daar geen zeker Berigt van krygen. Het is, zo ik geloove , tot nog toe door geen Autheur afgebeeld of befchreeven. De Huid daar van heb ik bewaard. PeL:A AT, EXXXIV. De Vogel Dodo genaamd (*) en de Guinzefibe Bis. De Dodo is een groote Vogel, naar ik denk van de derde grootte; als men den Struisvogel neemt voor een van de eerfte en den Kafuaris voor een van de tweede grootte. Deeze Afbeelding is in *t klein gekopieerd naar een Schildery met Olie- verw van de natuurlyke grootte. In % Origineel is hy omtrent dertig Duimen, hoog : de Bek, in zyne grootfte langte, negen Duimen, De Oogen zyn in * Grondftuk van de Bovenkaak geplaatft, | De Bek, die krom is aan *t end gelyk een Pappegaays-Bek, heeft gene zwartach- tige Kleur, doch met een weinig Roods boven den tip aan deszelfs kromte. Om: trent de Neusgaten heeft hy verheffingen. De helft, naaft aan den Kop, is van een lichte Afchkleur en de Oogkring witachtig. De Vedertjes op de Kruin van den Kop loopen famen en voegen zig aan den Bek in een hoek, dus de vertooning van een Kalot maakende. De geheele Vogel, uitgenomen de Wieken en Staart, is Afch- graauw, aan de bovenzyde donkerer, aan de onderzyde lichter. « De Borft is bykans wit, en de Veders omtrent de buiging der Schenkelen zyn byna zwart. De Staart is zeer hoog geplaatft, en de Veders daar van, die witachtig zyn, verheffen zig. De grootfte Pennen of Veders der Wieken zyn geelachtig wit; de Dekveders wit met zwarte Tippen en de kleinfte Dekveders, op den rand der Wieken, Afchkleu- - rig. De Pooten en Voeten, die dik en fterk zyn, vindt men gedekt met een Schub- bige geele Huid, Ieder Voet heeft drie Vingers die voorwaards {taan en eenen ag- terwaards gekeerd, allen met zwarte Klaauwen. Tot vliegen, geloof ik, is hy on- bekwaam ({). De (*) Dodo Avis. Eow. Av. II. T. 294. p. 179. Ra- blad. 320, Didus ineptus. Sy/%. Nat. XII. Gen, 97. phus. Briss Av. V. p. 14. Cygnus cucullatus. NieremB. Sp. 1. Nat. 231. Warr. Ornith. 107. T.27. Ray. Áo. 37. (f) [Zie de uitvoerige befchryving van deezen Vo- Gallus Gallinaceus peregrinus. Crus, Exot. 99. T. ro. gel, op de aangehaalde plaats van myne Natuurlyke- Oreur. Muf. 23. T. 13, p. 5. Struthio cucullatus. Syt. _ Miftorie. Nat, X. p. 155. Dod- Aars, Nat. Zijt. I, D, Vs Stuk, EN ZELDZAAME VOGELEN: ch De Guineefhe Big (*), iets grooter dan onze Engelfche Inkhoorn , heeft Tan- den als van een ÍKonyn en kleine ronde Oortjes. Daar zyn vier Vingers aan ieder van haare Voorpooten en drie aan ieder Agterpoot. Zy heeft in * geheel geen Staart. De Sleur is meeft wit; doch zy zyn meer of min met een Wortel geele Kleuren Zwart, in eene groote verfcheidenheid, getekend, komende geen tweè ‚derzelven in Tekening overeen, Zy worden tar omtrent Londen geteeld en opge- voed als de Konynen. De Origineele Tekening; naar welke deeze Print van den Dodo gegraveerd is, was in Holland gefchilderd naar een leevenden Vogel, dien men van * Eiland Mau- ritius in Muropa gebragt had, in de tyden van den vroegften Vaart op de Ooftindiën, over de Kaap der Goede Hope. Deeze Tekening was in bezitting van wylen Sir HAns SLOANE , tot aan zyn dood , en vervolgens my in handen gekomen zynde; heb ik die, als een groote zeldzaamheid, overgegeven in het Brittannich Kabinet. De gedagte Hiftorie van de Tekening had ik van dien Heer en van wylen Dr. Mor- TIMER , Sekretaris der Koninglyke Societeit. Prso heeft, in zyn Werk (de Indie utrinfgue Re Naturali,) twee Afbeeldingen van den Dodo, die naar deeze zelfde Tekening gemaakt zyn. Zie een kleine Figuur , op Koper gegraveerd, in * mid- den van zyn Tytelprint, en een grootere, in Hout gefneeden, in ’ V. Boek, p. 71. Hy noemt hen Dronte of Dod-Aars. CHARLETON geeft ‘er, in zyn Onos mafticum ‚ den naam aan van de Monnik-Swaan van ’t Biland Mauritius, [nu J/e de France.) Het is de Gallus Gallinacens peregrinus , of Uitheemfche Kalkoen van Crusius en de Cygnus cucullatus of gekapte Zwaan van NieREMBERG; welke Au- theuren een en ’ zelfde Hout{nee-Plaatje in hunne Werken gebruikt hebben. Wir: ‘LOUGHBY, door wien de Print van Piso gekopieerd is; noemt hem de Dodo. Hy is door HeRBERT in zyne Reizen, die te Londen in ’ jaar 1677 gedrukt zyn, op bladz. 282, 283 afgebeeld en befchreeven. Dewyl myn Afbeelding veel grooter dan eene der te vooren uitgegevene is, heb ik de kleine deelen duidelyker kunnen uit- drukken: Het Guineefch Biggetje, dat by ons een zeer bekend Diertje is, heb ik flegts by den Vogel gevoegd, om een regt denkbeeld te geeven van deszelfs grootte. Het is naar t Leven getekend. Het wordt door MARCGRAAF de Cavia Cobaya van Bras fil genoemd. Lie zyne Afbeelding p. 225. - % Is twyfelachtig of Guinée in Afrika \ den Braûil de plaats van deszelfs natuurlyke af komft zy. Be Ak TRONEN De Kuraflöufche Paauwies én die, welke mèr Cufto noemt. Deeze Vogels zyn zeer veel kleinder dan natuurlyk afgebeeld, als byna met eer Kalkoenfe Hen in grootte overeenkomende. Naar ’t Leven zynze getekend; de \Kuraffaufche, Fig. 1, door my zelven; de Cufco, Fig. 2, door een Heer, die in dienft was van den Hertog van Portland, | Alzo de eerftgemelde (}) in de meefte opzigten gelyk is dán de andere ,- gal ik alleenlyk melden, waar in zy daar van vetfchille. De Bek is aan de Punt zwart en heeft een geel Wafch. Boven den Bek, tuflchen de Neusgaten, heeft zy (*) Porcellus Guinéenfis. Epw. 4u. T. 294. f‚ 2, (1) Avis Curaflao diëta. Eow. dv, IL, p. rêr. T. Mus S. Cuniculas Americanus &c. Ray. Quadr. 223. 295. f. ft. Galliná Indica & Gallas Indicus alius. Aipr. Jonsr. Quadr. zór. T. 63. f, 6. Mus Porceilas. Linn, Orniéb. p. 332, 333- Ars. Áv. II. p. 31, 32. Crax Syft. Nat. Gen. 24. Sp. 1. Guinee'ch Biggetje, Nat, Curaflous, Briss. Av. oo. Crax globicera, Linn. Syyts Hift;L D.I. Stuk, bladz, 439. Nat, XIL Gen. zoe, Sp. 4: 38 VERZAMELING van UITHEBMSCHE gy een hard en ronden Knobbel, die geel van kleur is, en op den Kop een Kuif van lange zwarte Veeren, welke met de Punten voorwaards gekeerd zyn. Zie een der Kuif- Vederen, in de Natuurlyke grootte, op den Voorgrond van de Plaar: De Staart is niet met Wit getipt. In andere opzigten komen deeze Vogels overeen. De Hen van deeze foort verfchilt van den Haan daar in, dat er de Knobbel op den Bek aan ontbreekt en dat zy de Veders bruin, zwart en Afchkleurig bont heeft; met dwarfe Streepen: anderen zyn geheel roodachtig bruin met veele Verfcheiden- heden, gelyk gemeen is in Huifelyke Vogelen. Sloane heeft, in zyne befchryving van Jamaika, Vol, II, p. 302, Tab. 260, deezen Vogel, dien hy noemt Gallus Jn- dieus &c. Hy zegt daar, dat de Staart niet meer dan twee Duimen lang zy: indien men tien Duimen leeft, zal het nader aan de waarheid komen, (Zie de Ontleed: kundige befchryving van deezen Vogel in de Vertoogen van de Koninglyke Aka- demie van Parys, Tom. IL het 1, Deel, pag. 223.) Sir Hans SLoane heeft alle de Autheuren opgeteld, die voor zyn tyd over deezen Vogel hebben gefchreeven. Ik tekende hem naar ’t Leven, ten huize van wylen den Heer Cartes WAGER; _ te Chelfea. Men moet in aanmerking neemen, dat geen van deeze beide Vogelen de Knobbels op hunne Koppen hebben in het eerfte Jaar. De Cufto (*) heeft zyn naam van den Knobbel boven den Bek, welke veel naar een Amerikaanfehe Noot van dien naam gelykt (f). [Ook noemt men hem de Paay: wies met den Steen: want] deeze Knobbel is van eene fchoon blaauwe Kleur, [‚ ges lyk een Saphier,| zo wel als het Grandítuk van de Bovenkaak des Beks, die voor ° overige rood is en de Oogen, hebben roodachtig bruine Kringen. De ge- heele Vogel is glanzig git zwart, met een blaauwen en purperkleurigen weerfchyn, uitgenomen het onderfte van den Buik, de Dekveders onder de Staart en de tippen der Staartvederen, die allen wit zyn. Hy heeft de Pooten en Voeten gedekt meet een Schubbige Huid, van eene donkere Vleefchkleur. | Of deeze laatft befchreevene in Soort de zelfde zy met den voorgaanden Vogel; kan ik niet volftrekt bepaalen. Ik weet dat hy by ons zeer zeldzaam is in vergely= king met den Kurafläufchen, die gemeen voorkomt in de Menageriën van onzen Adel, Liefhebbers zynde van Vogelen. Ik heb maar een enkelen Cufco- Vogel, in alle myne BEA gezien, en wegens het verfchil der Knobbelen, zo wel in grootte als in figuur en Kleur, zo wel als om dat de een zo aanmerklyk gekuifd is en de ander in % geheel geen Kuif heeft, denk ik eer, dat zy in Soorr verfchillen, De Cufco is de Pauxi van NIERENBERG, de ander is de Mituporanga van Marc- craar. De luatfte is by verfcheide Autheuren afgebeeld, maar die, welke den Cufco befchryven, geeven ‘er geene Afbeelding van. Dus denk ik, dat deeze de eerfte zy, die daar van aan % licht/komt. Hy is in bezitting van den Hertog van Portland, maar, dewyl hy zig opeen Luftplaats van zyne Genade, ver afftandig van Londen, bevondt, gedoogden: myne bezigheden niet, dat ik ’er zelf een Af- tekening van maakte. Ne dns eld P LA A TuPEKXXVE De kleine Eofler. Deeze Vogel is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. De Bovenkaak is | | don- (*) Avis Acsjou, Enw. do. IL p. x8r, T. 295. wel eenigszins naar Cachou of Catsjou te gelyken, „2. Pauxi Heun. Mesic. 56. Nier. Nat. 234. Wit. welken naam men in t Nederduicfch aan de Acajou- Orn, 114. Gallina Indica alia. Arprov. uts, Phafianus Appelen geeft, naar wier Noot dit Uitwas eeniger- Crax Mexicanus. Briss. dv. L B. 303. Crax Pauxi, maare zweemt; te meer, om dat dezelve buiten aan , Ke den Appel zit, gelyk Kd is. Zie myne Nat, Hijt. Linn. Syt. Nat. XII. Gen. roo. Sp. 5 _() [An ’t Engelfch Cusbew- Bird, Dat woordfchyot IL D. IL Srux, Fr, IX, EN ZELDZAAME VOGELEN. 39 donker of zwartachtig; de Onderkaak donker aan de Punt en naar den Kop toe geel. Omtrent de hoeken van den Bek heeft hy eenige korte Haairtjes en een lichtachti- gen Ring rondom het Oog. De Kóp, de bovenzyde van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn allen van een roodachtig bruine of Tegelkleur, veranderen- de in * geheel niet in de Schaduwen der Vederen; gelyk zy doen in onze Engelfche Lyfters. De onderzyden van de Wieken en Staart zyn Afchgraauw, uitgenomen dat de inwaârdfe Baarden der Slagpennen naar de Schaften toe witachtig zyn. De Keel, digt onder den Bek, is witachtig en de Borft geelachtig met donkere Vlak- ken. De Buik, Dyéën en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit, met Afchgraauw een weinig gefchaduwd: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Vleefchkleur. | Ik ontving deezen Vogel, te gelyk mert een kleiner foort van Lyfters dien ik be- _voorens reeds aan ° licht gegeven heb (*);-van myn goeden Vriend den Heer Wirr. BARTRAM van Philadelphia in Penfylvanie; met Berigt, dat zy ’er in April komen en den geheelen Zomer blyven, aldaar broedende en de Jongen op- brengende. CaresBy heeft hem in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, Vor. I. p. 31, afgebeeld, doch ‘er geene befchryving van gegeven. Hy zegt alleenlyk , __dat dezelve, in geftalte en Kleur, overeenkomt met den Zing-Lyfter, en ’er flegts in grootte van verfchilt , weegende niet meer dan twee en een half Loot; hoe- wel ik, denzelven daar mede vergelykende, reden vondt om ’er een geheel ver- fchillende befchryving vante geeven. Volgens dien Autheur blyven zy in Karolina het geheele Jaar, huishoudende in digte Boffchen en Savaanen: maar. zy zingen niet. Sir HANs SLOANE noemt deezen Vogel eenvoudiglyk een Liyfter, en zegt dat zy zig onthouden in de Boflèhen op de Gebergten, enz. Of het een 'Trekvo= gel zy dan niet, daar maakt hy geene melding van, (Zie zyne Nätuurlyke Hifto- rie van Jamaika, Vor. Il. p. 305.) Die ver daar van Noordwaards gaan zyn Trek- vogelen. Dewyl Penfylvanie zeer koude Winters heeft, kunnen zy het daar niet houden; maar in *t Klimaat van Karolina, veel verder Zuidwaards, zyn de Winters zagt gefioeg voor dat Gevogelte; om ‘er te kunnen blyven: seosssesesssscessesssessensssssssssEsssÏ PL A A T LXXXVIL De Penfylvanifche Leeurik en de bruine Chineefche Paauw-Og Kapel, De Leeurik en de Kapel zyn beiden Leverisgrootte getekend en op de Plaat ori iniddelyk naar de Natuurlyke Voorwerpen gegraveerd. | De Bek van den Leeurik is fcherp gepunt en dun, en van een zwartachtige Kleur, uitgenomen een weinig Geel aan *t Grondftuk van de Onderkaak. De Kop, Nek en Rug; zyn van eene vuil donker bruine Kleur. Een zwartachtige Streep loopt door het Oog en een Tegelkleurige daar boven: de Oogleden zyn ook licht gekleurd en het Oog is donker. De Wieken en Staart zyn donker bruin; doch de Veders heb- ben licht bruine randen en tippen, en de binnenzyden der Wieken zyn Afchgraauw, De buitenfte Veders; aan ieder zyde van de Staart, zyn wit: de twee naaft daar aan hebben witte Tippen. De onderzyde des Vogels, van den Bek tot aan de Staart; is licht roodachtig bruin, met donkere Vlakken; gelyk de Afbeelding doet zien. De- Pooten, Voeten en KKlaauwen , zyn donker bruin. Hy heeft een langachtige Klaauw of Spoor vanagteren , maar korter, zo ik meen „dan in degewoone Leeurik. Het byzondere in deeze Vogel is, dat; de Wieken digt geflooten zynde, de derde Slag- pen, (*) Zie Praar XLI. pag: 48, in het VIL Dez rn Werk, Ee 40 VERZAMELING var UITHEEMSCHE pen; van het Lighaam af gerekend, tot aan den tip van de Wiek reikt; % welk een beftendig Kenmerk is van her Geflagt der Kwikftaarten. Hoewel deeze Vogel zo veel gelykt naar eenigen der bekende Leeurikken, ben ik nogthans, by naauw- keurig onderzoek, verzekerd geworden, dat het een Soort is, nooit te vooren af gebeeld of befchreeven. Hy is aan Europa en Noord-Amerika gemeen. Ik heb hem in de nabuurfchap van Londen aangetroffen, De Bruine Chincefche Paauw-Oog-Kapel (*), heeft de bovenzyde fterk donker= bruin. De bovenfte Wieken hebben ieder een groote zwarte Vlak of Oog, bevat- tende twee kleine witte Vlakjes en ten deele omringd zynde met Oranjekleur. De Onderwieken hebben kleine zwarte Vlakken aan den omtrek van den Rand met licht en witachtige plekjes in *t midden. De onderzyde van de Kapel is donker, trekken- de naar Roozekleur en germengeld met helderer en donkerer deelen, hebbende ook eenige kleine donkere Ringetjes. Ík ontving den boven befchreeven Vogel van den Heer Wirt. BARTRAM van Penfylvanie, die my berigt gaf, dat zy zig aldaar het eerfte in de Maand Maart, op haar vertrek Noordwaards, vertoonen en dat men ’er in 't end van Mey geene meer gewaar wordt. | | SSS SESSIES EESTE ESSE sss Ee POLS A Ar Dd KAN. De Goudkruinige Vliegenvangers , Mannetje en yfje CE). _ Deeze Vogeltjes zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld, en onmiddelyk naar % Leven op de Plaat gegraveerd. as Het bovenfte, dat ik onderftel het Mannetje te zyn, heeft een dunnen Bek; die zwartachtig is of donker van Kleur. Daar loopt van den Bek door het Oog een breede zwarte Streek en daar boven is een {mal wit Streepje. De zyden van den Kop en Keel, beneden die Streek, zyn wir. Het agterfte vanden Kop, de Nek Rug en Dekveders boven de Staart, zyn blaauw of Leykleur, met donkere of zwar- tachtige Vlakken langs het midden der Vederen heen. De Borft is zwart, met een kleine mengeling van Graauw. Op de Kruin des Kops is een helder gecle Vlak. De zyden der Borft, onder de zwarte Baar, en de Stuit, zyn insgelyks geel, de Veders der Wieken zwart met graauwachtige randen, De binnen zyden der Wie- ken zyn graauw. De tippen der Dekvederen en de Slagpennen naaft aan de Rug, zyn wit. De Staart, die zwart is van boven, beftaat uit twaalf Pennen, gelyk in alle Vogeltjes van dit Geflagt, voor zo ver ik ze waargenomen heb: zynde de bin- nenfte Baarden van de drie buitenfte Vederen wederzyds met witte Vlakken gete- kend. De Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit; doch met Zwart geplekt aan de zyden van Borft en Buik. De Pooten, Voeten en Klaau- wen, zyn donker of zwartachtig. | Het Wyfje verfchilt van hect Mannetje daar in, dat het bruinachtig is op de Rug, Wieken en Staart, daar het Mannetje blaauw is of zwart , en dar ’er de zwarte Streek door het Oog aan ontbreekt, zo wel als het zwarte Merk op de Borft. In alle andere opzigten komen Zy overeen. Daar de Vederen van deeze Vogeltjes uitwaards wiet zyn, zyn zy zwart aan haare Donsachtige deelen, binnenwaards, by de Schaften. ee ‚(*) [Papilio Nympbalis Leda heeft de Ridder Lin- (t) Mufcicapa Aureo vertice, Mas & Foemina, Eow. Naus deeze Kapel genoemd en het onderfcheid van Av. p. IL, p. 187. T. 298. Motacilla Coronata. Linn. Mannetje en Wyfje, zyns oordeels, aangetoond. Zie Sy/f, Nat. XI, Gen, 114. Sp. 21, Sy/t. Nat. XIL. Gen. 23r, Sp. sr.) Jkt } EN ZELDZAAMDE VOGELEN” dài Zy waren my insgelyks door mynen Vriend, den Heer Wir. BARTRAM, uit Penfylvanie toegezonden; die zegt, dat zy aldaar, in Voorjaar, Zuidwaards van daan komen, en zig maar drie of vier Dagen laaten zien, aazende op Infekten; gaande dan verder Noordwaards voort, alwaar hy onderftelt dat zy hunne Zomer- wooning veftigen, om hun Geflagt voort te planten: keerende voor den Winter naar warmer ÍKlimaaten te rug. Hy hadt eenigen van de Wyfjes geopend, en daar in Knobbeltjes van Kijeren;, iets grooter dan Raapzaad, gevonden. Ik denk dat menze, zonder fchroom, voor tot nog toe niet befchreeven Vogeltjes mag houden. SSSSSSSSSESSSSSSSESSSSSES TS SE SESSIES ESE SSS EE Bere vl Att ERKEND De Goud-gewickte Vi liegenvanger (*) en de Chineefabe Schildpad- Kapel, die gevlakt is. Deeze Vogel en Vlinder zyn beiden onmiddelyk naar *t Leven op ’ Koper gete: kend en ge-etft, in de Natuurlyke grootte. De Vogel heeft den Bek zeer regt, fcherp gepunt en zwart van Kleur. Van den hoek des Beks, om het Oog heen, loopt een breede zwarte Streek, waar boven en beneden witte Streepen zyn. De Keel, van den Bek tot aan de Borft, is zwart: De Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart ; zyn wit. De Kruin van den Kop is helder geel. De Nek, Rug, Stuit, en de kleine Dekveders der Wie- ken, zyn van een licht blaauwachtige Ley- Kleur. De Slagpennen en bovenzyde van de Staart, Zyn donker Afchgraauw. De uitwaardie Baarden van de eerfte ry der buitenfte Dekvederen van de Wieken, zyn geel; zo wel als de tippen der Vede- fen naaft daar boven; welke te famen eene fchoon geele Plek maaken op ieder Wiek: De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit en de Slagpennen van binnen licht Afch- graauw, met witachtige randen. Van onderen is de Staart Afchgraauw , met witte Vlakken op de inwaardfe Baarden der buitenfte Vederen aan ieder zyde, De Pooten en Voeten zyn donker. Atak | ' De Chinceföbe gevlakte Schildpad-Kapel, daar nevens afgebeeld, heeft in % alge. meen een roodachtige Oranjekleur, mert geel en zwarte olingers aan den rand uit= gemonfterd. Door het midden van ieder Wiek loopt een zwarte Bedding, gevuld met witte Vlakken van een ovaale figuur. Daar zyn ook eenige andere Vlakken en Schaduwingen van Zwart op de Wieken, beft in de Af beelding na te gaan. Alzo de onderzyde van deeze Kapel weinig verfchilt van de bovenzyde, dan dat zy flaau- wer gekleurd is, heb ik nagelaten daar een Afbeelding van te geeven. Ik acht het Voorwerp nog niet befchreeven te zyn. te Den boven gemelden Vogel heb ik ontvangen van mynen Vriend, den Heer WirL. BARTRAM, die verhaalt, dat zy in de Maand April in Penfylvanie verfchy- nen, doch alleenlyk op hunne paflägie naar het Noorden, blyvende ’er maar weinig Dagen. Men neemt waar, dat zy op Infekten aazen, ‘Tot nog toe was dit Vogel: tje, zo veel ik weet, niet afgebeeld of befchteeven. | wt | | PLAAT (*) Mafcicapa Alis Aureis, Epw. dv. Il, p. 189. PL 299. Motacilla Chryfoptera. Linn. Sy/t, Nat, XII. Gen, rra, Sp. 2e; VIII Deel, L 42 VERZAMELING van UITHEEMSCHE P L.A A TT: XC De zwart gekeelde Groene Vliegenvanger en de swart en witte Boomkruiper. _ _ Deeze Vogeltjes zyn beiden ook op de Plaat onmiddelyk naart Voorwerp, en in de Natuurlyke grootte, gegraveerd, | _De bovenfte Afbeelding vertoont den Groenen Vliegenvanger (*). Deeze heeft den Bek dun, zeer puntig en zwart: de zyden van den Kop en een gedeelte van den Hals, zyn fchoon helder geel. De Keel, van den Bek tot aan de Borft, is zwart. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit, en de kleine Dekveders der Wieken; zyn Olyfkleurig groen: de Wieken en Staartveders donker Afchkleur of zwartachtig graauw. Alzo de tippen der twee voornaamfte ryên van Dekvederen wit zyn, ont- {taan daar uit twee witte Baaren dwars over de Wiek. De Slagpennen naaft het Lighaam zyn witachtig gerand; de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken wit. De Slagpennen hebben ook de kanten van haare inwaardfe Baarden wit. Drie der buitenfte Staartvederen, aan ieder zyde, hebben witte Vlakken op haare inwaardfe Baarden. De Borft, onder den zwarten Keel, is geelachtig. De Buik, Schenkels en Dekveders beneden aan de Staart, zyn wit. Het Vogeltje heeft donker bruine of zwartachtige Veders onder de Wieken, gemengeld met het Wit aan de zyden van het Lyf. De Pooten en Voeten zyn donker. j / De Zwart en witte Boomkruper (f), die de onderfte Afbeelding op de Plaat is, heeft den Bek, Pooten en Voeten, zwart. Wan den hoek des Beks, beneden her Oog; flrekt zig een breede zwarte Plek Vederen uit, die boven en onder omringd is met een witte Streep, loopende boven het Oog en daar boven is wederom eer zwarte Streek, De Kruin des Kops is wit; de Keel zwart; de Nek, Rug en Stuit, wit, met groote zwarte Vlakken langs het midden der Vederen heen. De Wieken zyn zwart, doch hebben de tippen van de twee voornaamfte tyen der Dekvederen wit, ’t welk Baaren dwars over de Wiek maakt. De Slagpennen naaft. aan de Rug zyn ook met Wit gerand; de overigen Afchgraauw met de kanten der inwaardíe Baarden wit, zo wel als de binnenfte Dekveders der Wieken. De Onder zyde, van de Borft tot aan de Dekveders beneden aan de Staaft, is wit, doch op de Borft en aan de zyden des Lighaams met Zwart gevlakt. De Staart is zwart, met de kanten der Vederen graauw en aan de onderzyde Afchgraauw; hebbende dé binnenfte Baarden der buitenfte Vederen witte Vlakken. De Heer Wir. BARTRAM, van wien ik deeze Vogeltjes ontving, zegt, dat de Groene Vliegenvangers door de Provincie van Penfylvanie, maar eenige wet nige Dagen in de Maand April, Noordwaards trekken en in hunne voortgang op ln- fekten aazen. De Zwart en Witte Boomkruiper komt ’er ook in April, doch blyft ‘er den geheelen Zomer, en fchynt ’er dus te broeden. Hy aaft op Vliegen, Spinnekoppen, Rupfen en andere Infekten, vertrekkende Zuidwaards tegen ° aanko- men var den Winter. | Deeze twee zeldzaame en fierlyke Vogeltjes, die ik geloof nog niet befchreeven te zyn, waren my geheel onbekend, tot dart ik het pleizier had, dezelven van den Heer BARTRAM te ontvangen, die my op den zelfden tyd verpligtte met veertien Amerikaanfche Vogels meeftal niet befchreevenen, voegende daar by eenige korte Berigten en Waarneemingen dezelven betreffende, in een Brief gedagtekend Penfyl- vanie, Juny 1756. Alle deeze Vogelen zyn in dit Tweede Deel van myne Nalee- zìngen in Plaat gebragt. PLAAT (*) Mufcicapa viridis Gutture nigro. Enw. 4v. IL, CH) Cerchia nigra & alba. Epw. Av lbidem,. p. 190. T. 300. d : nd eN ZELDZAAME VOGELEN, 43 esesersreesesessssvssrsnssessnsmsssTn PT AE BEK | De Roodkeelige W liegenvangers , Mannetje en Dyfie *). Deeze beide Afbeeldingen, waar vän de bovenfte het Mannetje is, zyn ook; in de Natuurlyke grootte, naar *t Voorwerp op de Plaat gegraveerd. | Het Mannetje heeft een dunnen zwarten Bek; de Kruin van den Kop is geel. Daar is een zwarte Plek, gaande van den hoek des Beks onder het Oog. Het ag- terfte van den Kop of de Nek is zwart. De zyden des Kops, van den Keel af; als ook de Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. Het laatfte van den Keel of begin van de Borft, is van eene donker roodachtige Kleur; welke zig verdeelt en onder ieder Wiek voortloopt (f). De Rug, Stuit en bovenzyde der Wieken, zyn van een zwarte of donkere Kleur, de Veders met licht geelachtig groen gerand, uitgenomen de kleine Dekveders der Wieken, die geheel donker zyn. De twee voornaamfte ryen der Dekvederen zyn fterk witachtig getipt, maas kende dus twee lichte Baaren dwars over ieder Wiek. Aan de binnenzyde der Wie- ken zyn de Dekveders wit, en de Slagpennen Afchgraauw. De Staart is zwartach- tig van boven, hebbende de buitenfte Veders witte Vlakken op haare binnenfte Baar- den. De Pooten en Voeten zyn zwart. | Het Wyfje verfchilt van het Mannetje daar in, dat het geen Zwart agter aan den Kop, geen donkere Vlakken op de Rug en naauwlyks eenig Rood aan de Borft heeft. In andere opzigten zyn zy nagenoeg even eens gekleurd. Deeze Vogeltjes heb ik ook van den Heer BARTRAM ontvangen, die zegt, dat gy Penfylvanie in de Maand April bezoeken, doch aldaar niet broeden, maar eeni- ge weinige Dagen op Vliegen, Spinnekoppen en andere Infekten gedaft hebbende, hunne vlugt Noordwaards neemen en dat mehze dan den geheelen Zomer niet meer ziet. Ik ftel vaft, dar zy nog niet befchreeven waren. cesosvessssegsssssssssssssssssseeStsr SEE WEE ARABE 1d he DN ROR | De Kleine blaauw graanwe Wiiggenvangers, Mannetje > If je (G). Deeze zyn ook in Levensgrootte met hun Neft, alles naar de Natuur in Plaat ge- bragt. De bovenfte Afbeelding is het Mannetje. Dit heeft den Bek zwart, uitge- nomen de Onderkaak , die roodachtig is aan zyn Grondftak. De Kruin en zyden van den Kop; de Nek, Rug, Stuit en bovenzyde van de Staart, zyn allen Ley- kleurig blaauw , Van de Neusgaten , boven de Oogen tot aan het agterfte des Kops, loopt een geboogene zwarte Streek, en de Oogleden zyn wit. De buitenzyde der Wiek is bruinachtig Afchgraauw , hebbende drie of vier van de kleinfte Slagpennen, naaft aan de Rug, witachtige Randen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn witachtig; de Slagpennen aan de binnenzyde Afchgraauw; de. Randen van derzel- ver inwaard(e Baarden licht of witachtig. De twee buitenfte Veders, aan ieder zyde | van. (*) Maufcicapa Gutture rubro, Mas & Foemina, kleurige Zyden aan dit Vogeltje toefchryft. Epw. 4o. II. p. 193. T. 3or. Motacilla Penfylvanica. (5) Mafcicapa parva fubceerulea, Mas & Femina. Linn. Sy/l. Nat. XII. Gen. 114. Sp. 19. Epw. 4v, IL. p. 194. T. 3o2. Motacilla coerulea, Linn. (f) [De Heer Linneus is zekerlyk door afgezette Sy/i. Nat. XII, Gen, 114, Sp. 43. Plaaten bedroogen geweeft, wanneer hy fegts Bloed- L 2 44 VERZAMELING van UITHEEMSCHE van de Staart, zyn wit, de derde heeft alleenlyk een witte Tip. De geheele onder- zyde, van Bek tot Staart, is wit: de Pooten en Voeten zyn zwart. zh Het Wyfje, dat de onderfte Afbeelding is, verfchilt van het Mannetje daar in, dat ‘er de zwarte Plek boven’ Oog aan ontbreekt; dat het de bovenzyde der Staart even zo graauw als de Wieken heeft en de Randen der Slagpennen, naaft aan de Rug, donkerer dan het Mannetje. Voorts komen zy in alle opzigten overeen. Deeze Vogeltjes met hunne Neften ontving ik van mynen verpligtenden Vriend, den Heer Wir. BARTRAM, die zegt, dat zy in Maart in Peníylvanie van % Zuiden komen, en in April hunne Neften beginnen te maaken, van Knoppen of Spruiten van Boomen , Dons van Planten, en wat dies meer is. De buiteníte Rok van dit Neft is een plat graauwachtig Mos, dat zy van de Rotfen vergaderen, en de binnenfte Voering is Paardehaair. Zy blyven ’er den geheelen Zomer, doch ver- dwynen tegen *t aankomen van den Winter. De onderwerpen van deeze Plaat acht ik nieuw te zyn; alzo ik geene Afbeeldingen of befchryvingen, die met dezelven overeenkwamen, heb kunnen vinden, SSSSSSSSSISISSSSISI SS SIS SSS SI SSS ES SSS SSSSSSES PS AvA Af OT De Kruisbekken, Mannetje en yfje (*). Deeze Vogels zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld. De Tekeningen zyn Origineel en op de Plaat onmidelyk naar % Leven gemaakt. De Bovenkaak loopt aan de Punt kruislings over de Onderkaak, in fommigen aan de regter, in anderen aan de flinkerzyde. \ ik we | De bovenfte Afbeelding ftelt het Mannetje voor, welks Bek, die redelyk dik en fterk is, een donkere of zwartachtige Kleur heeft. Het Oog is van een donker Hazelnooten-Kleur. De Kop, Hals, Borft, Rug en Stuit, zyn volkomen rood: de bovenzyde van de Staart en Wieken geheel donker of zwartachtig, doch de : randen der Slagpennen en Staartvederen trekken een weinig naar’ roode. De bin- nenzyde der Wieken en de onderzyde van de Staart, zyn Afchgraauw. De Schen- kels, het Onderlyf en de Dekveders beneden aan de Staart, zyn witachtig , met ee- nige donkere Vlakken: de Pooten en Voeten van eene bruine Vleefchkleur. In het Wyfje, dat de onderfte Afbeelding vertoont, zyn de Bek, Oogen, Poo- ten en Voeten, volmaakt in gedaante en Kleur met die van het Mannetje overeen- komftig. De Kop, Hals en ’ Lighaam, zo wel onder als boven, zyn geelachtig roen, gelyk dat van den Groenling (Chloris): de Stuit is hoog geel, naar * Oran- je trekkende: de Zyden van den Kop en de Keel zyn Afchgraauw; het Onderlyf en de Dekveders aan de Staart, van eene witachtig Afchgraauwe Kleur, met donkere Vlakken: de Wieken en Staart aan de buitenzyde donker Afchgraauw, doch van onderen wat bleeker. | Deeze Vogels hebben zig onlangs, in de Jaaren 1756 en 1757 naamelyk, by groote Vlugten in de nabuurfchap van Londen vertoond, Zy bezoeken ons niet re- gelmaatig en beftendig, in bepaalde Saizoenen, maar veel eer toevallig, om rede- nen die wy niet weetren. Somtyds ziet of hoort men ’er niet van, verfcheide Jaaren agtereen. Onlangs ontving ik ’er een uit Groenland, die door de W alvisviflchers was gevangen. Hier uit onderftel ik, dat her een Vogel is, aan Noord-Amerika zo wel als Europa gemeen: want ik heb waargenomen, dat de meefte zo wel Land- als Water- (*) Loxia Mas & Femina. Epw. Zo. IL. p. 106. reg. Sp. 1. Kruisbek Kernbyter, Nat, Zijt, 1, D, V. ‚ T. 303. Loxia Authorum, Lun. Sy/?, Nat, XU. Gen. Srux, bladz. 498, BN ZELDZAAME VOGELEN. 43 Watervogels , die deeze hooge Noorder Breedte bezoeken; zig onveffchillig over de minder Noordelyke deelen van Europa verfpreiden. WirLovorsr zegt, p. 248, dat hy drie Loot weegt. Hen, dien ik levendig in een Kouwtje hield, hadt de zwaarte van vier Loot en een half vierendeel Loots. Tegenftrydig met de meefte andere Vogelen verfchillen zy met elkanderen in Kleur: want ik heb ’er veelen gezien en bevonden, dat de befchryving van den eenen niet voltrekt zou overeenkomen miet die van een anderen. Zy hebben wel de zelfde Kleuren, groen, rood, donker en Afchgraauw , maar op verfchillende wyzen met elkander gemengeld, en dit maakt de algemeene Hoofdkleur uit. Uit een groot getal van deeze Vogelen, heb ik hier twee gekoozen, die ik oordeelde beft het oogmerk der Kleuring te zullen uitdruk- ken; alzo zy de grootfte uiterften van verfchil vertoonen. By ons komen zy veél op de Pynboomen en aazen op het Zaad der Pyn-Appelen. Over eenige Jaaren ont- ving ik een Brief, van wylen den Hertog van Richmond, met den Vogel Dikbek genaamd: hoewel ik nu twyfel of deeze laatfte, (die in het Vierde Deel van myne Vogel -Hiltorie, p. 228, ingevoegd is) niet veeleer tot de Loxia of Kruisvink be- hoore (*). Zy zyn door de meefte Autheuren , die van: de Vogelen gehandeld hebben, befchreeven en afgebeeld; | SISSI ESS SSS SISSI ES EES SESSIES ESSE BEU A sb rpe eV: De VW itheelige Mofch en de geele Kûpel niet Ziloervlakjës. Zy zyn beiden Levensgrootte afgebeeld, De Vogel is gemaakt naar eén neité Tekening in Kleuren, door deri meergemelden Wir. BAR TRAM vän Philadelphid in Penfylvanie, my bezorgd: de Kapel kwam van Karolina. De Mofch (f) heeft een korten dikker Bek, (gelyk de Graan-eetende Vogels ge- meenlyk hebben,) van een zwartachtige of donkere Kleur. Van den Hoek des Beks door het Oog, (dat van Hazelnoote-Kleur is) loopt een donkere Streep. Bo- ven het Oog is eer Boog, vari Oránjekleur naaft aari den Bek, maar die, naar het agterfte van den Kop, allengs wit wordt. De Keel, effen onder den Bek, is wit, daar hy zwart is in de gemeene Mofchi. De geheele bovenzyde , Kop, Nek, Rug, Staart en Wieken, is van eene roodachtig bruine Kleur, doch de middelfte deelen der Vederen zyn donker, *t welk een aangeriaame vertfcheidenheid in de Scliäduwing der Vederen veroirzaakt, De rand van het bovenfte der Wieken, naaft aan den Borft, is licht geel gekleurd, De zyden van den Kop, de Borft, Buik, Schenkels en de Dekveders onder aan de Staart, zyn licht of witachtig Afchgraauw, zonder Vlakken: de Pooten en Voeten toodachtig Vleefchkleur. De Kapel ($) heeft den Kop rood, het Lighaam bruin, het onderfte of de Staart geel, met een donkere ftteep langs de bovenzyde, de algemeene Kleur van al de Wieken, zo wel boven als beneden, is geel. De boveníte hebben; in *t midden van haare bovenzyden, ieder een roode Vlak met een donker Kringetje, en agt donkere Vlakken aan den uiterften Rand. De kortfte of onder- Wieken zyn, rondom den Rand, met donkere Vlakken, die naar de Letter V gelyken; getekend. Aan | de (*) [Het is de Coccothrauftes der Autheuren, behoo- ($) [Deeze Kapel heeft de Heer Linnzus van de rende ook tot het Geflagt van Loxia, en door my ag- Papilio Senna, daar dezelve zeer naar gelykt, door den ter den voorgaanden omftandig befchreeven.] Dezelve naam wan Eubule onderfcheiden. ZiesSyfl. Nat, XIL is op Plaat LXXXII, in ’t Zesde Deel van die Voge- Gen. 23r. Sp. ro2. Dat zyn Ed, dezelve ook tot de lensWerk „ in Afbeelding gebragt. Oranje-Kapel (Hyale) Sp. zoo, betrekt, moet zekerlykk (f) Paffer Gutture albo. Epw. 4v. II, p, 198. een misflag zyn. |] WIL Deel. M | 4 46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE de onderzyde zyn alle de Wieken een weinig gewolkt met donkere Vlakjes en ieder Wiek heeft in °t midden twee witte Vlakken, met een roodachtig boordzel. Myn verpligtende Vriend, de Heer HENRY Baker, Lid der Kon. Societeit; voorzag my met deeze, benevens de kleine Geel en Zwarte Kapel; die op Plaat XCVL. zal volgen. Hy zeid, dat zy uit Zuid-Karolina overgebragt waren, Ik heb den Vogel nooit gezien, maar oordeelde de Tekening van den Heer BARFRAM zeer fraai, en kon aan derzelver naauwkeurigheid en echtheid geen twyfel laan. Ik geloof dat geen der Onderwerpen van deeze Plaat ons tot nog toe ooit zyn bekend geweeft, ERD on entente oant aanntentenenn waan ens PE AR KERE Be BE Et er (*) van Penfylvanie en het Wirginifch Boktorretge, De beide Afbeeldingen, op de Plaat, zyn onmiddelyk naar de Voorwerpen , Le= vensgrootte, getekend en gegraveerd. De V ogel fchynt een middelflag te zyn ; tuflehen de Dunbekkigen en de Dikbekkigen, die Graanen eeten; als hebbende den Bek dikker dan de eerften maar dunner dan de laatften. | Zyn Bek is taamelyk fcherp gepunt, aan de bovenzyde donker, maar Vleefch- kleurig aan de onderzyde. Van den hoek des Beks, door het Oog, loopt eene {malle zwarte Streep. Effen boven * zelve is een geelachtig en daar boven een zwart Boogje. Hert overige van den Kop, Keel en Borft, is roodachtig geel ; welke Kleur-allengs witachtig wordt en dus blyft, tot aan de onderzyde van de Staart, De geheele bovenzyde, Rug, Wieken en Staart, zyn van een donkere Olyfgroe- ne Kleur; de binnenfte. Dekveders van de Wieken geelachtig wit; de binnen» zyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, Afchgraauw: de Pooten en Voeten Vleefchkleurig. De geftalte van het Boktorretje is uit de Afbeelding kenbaar. Het is van een donkerbruine Kleur en heeft zyn naam van zyne twee lange Hoornen, die agter- waards ftrekken, gelyk die van een Bok. Het was gevonden door een Kuiper ín Londen onder * klooven van een Stuk-Virginifch Eikenhout, tot Pypeduigen. Het Stuk Houts, met het Infekt daar in leevende, werdt my in April 1758, door mynen verpligtenden Vriend, Joseem Ames, Lid der Kon, Societeit, gegeven. Her was toen eetende en maakte zynen voortgang door het Hout, waar uit het in July van ’ zelfde Jaar voortkwam door een Gaatje, dat het aan *t end daar van hadt doorgeknaagd, gelyk op de Plaat is afgebeeld; alwaar ook, op zyde van het Stuk, de holligheid vertoond wordt, welke het in de vafte Eik gemaakt hadt. De opening, daar het in gekomen was, bevondt zig in het andere gedeelte des Houts en ftrookte met de afgebeelde. Dit Torretje knaauwt het Hout in zyn volmaakte ftaat. Her Stof, dat ik in de holligheid vondt, wertoonde zig niet als Excrementen, maar als fyn Zaagzel of Gruis van Hout. Daar zyn veele ver(chillende Soorten van dit Ge- {lagt van Torretjes of Bokjes, die, zo ik geloof, allen Hout vreeten (f). De Heer James LEHMAN toonde my een Soort van Bokje, grooter dan dít, en van zeer fchoone Kleuren, ’t welk gevonden was in een vaft Stuk Mahony- Hour. Doktor Pre, van Mile-end, heeft de zelfde Soort als de myne, die levendig, in de or an lt | ri dd {taat (2) Vermivora. Enw. Av. H. p. 200. T. 3o5. Diertje, dat niet aangroeit, zulke vafte Spyze te nut- (1) [En ik geloof, dat zy geen van allen Hout ee- tigen. Ook zyn de holligheden in het Hout grooten- _ ten, maar dat zy flegts het vermogen hebben, om deels niet door hun , maar door den Worm daar zy uit het Hout af te knaagen, tot dat zy een uitgang heb- voortkomen „ gemaakt, ] ben gevonden. Het {trydt tegen de natuur van een EE n__n « . 1 Ì EN ZELDAAAME VOGELEN. 43 {laat van Worm; gevonden was in een Stuk hard Hout, uit Nieuw Engeland over- gebragt , en in die (taat, zo hy zeide, her Hout knaagde. De Worm,tot volwas- fenheid gekomen; verandert in een Popje, daar men het Torretje volkomen ge- vormd in kon ziën, bewonden in een dun door(Chiynend Huidje, waarvan de Dok- tor my een Tekening vertoonde. Na dat het in die Staat eenigen tyd gebleeven was, kwam er een volmaakt Boktorretje uit voort, van de zelfde Soort als door my is befchreeven. | | | De Worm-Eeter ontving ik van den Heer Wir. BARTRAM, die zegt, dat het een Trekvogel is en dar hy waargenomen heeft, hoe al de Dunbekkige Vogels van Penfylvanie van dien aart zyn. Deeze Vogel vertoont zig, het eerfte in July; en gaat dan Noordwaards voort, doch hoe verre is onzeker. Men heeft de Vogels, die in % Voorjaar Noordwaards door dat Land pafléeren , nooit den zelfden weg zien te rug keeren: De Heer BARrRAM onderftelt, dat zv in de Herfft Zuidwaards gaan, door eenige andere Paflagie, agter hunne inlandíche Bergen. Ik geloof dat dit de eerfte Afbeelding en befchryving zy van den Worm-eeter: ook ftaat het my niet voor, dat de Boktorren tot nog toe ontdekt waren kaauwers of eeters te zyn in her Hout (*). sssssessssssscrrrsscnsessssssscsTssÏ NEA CAH “XEN De Dikte van Malakka en de Pacarini, met een kleine geele Kapel. “Deeze Vogels en de Kapel zyti allen in de Natuurlyke grootte getekend. Die van Mig. t. en Pig. 3. lagen voor my; terwyl zy op de Plaat gebragt werden. De Dikbek van Malakka (f) (Fig. f.); heeft den Bek van eene blaauwe Kleur, dik en Sterk naaf de grootte van den Vogel. De Kop en onderzyden der Wieken zyn licht Afchgraauw; de Rug; Wieken; Stuit en Staart, roodachtig of Kaftanje- bruin: de Borft, Buik en de geheele onderzyde, donker of zwartachtig : de Dek= veders onder aan de Staart een weinig lichter: de Pooten en Voeten Vleefchkleur. De Afbeelding (lig. 2.) vertoont den Jacarini van MARCGRAAF ({), wiens bee fchryving WirLouGHsY in zyn Werk, p. 258, overgenomen heeft. Hy komt voor in deszelfs Hiflorie van Brafil, p. 210. Maar, alzo de gedagte Autheuren ’er geen Afbeelding van gegeven hadden, was het my aangenaam, gelegenheid te hebben om denzelven te tekenen. De Portugeezen noemen hen Negritto,. Het is een Graaneetende Vogel, die een middelmaatig dikken korten Bek heeft, van een donkere Kleur. Zyn Pluimagie is geheel zwart, met een uitneemend fraay gepo- Iyfte Oppervlakte, als gebruineerd Staal, en, in een bekwaam Licht gefteld, een weerfchyn hebbende van zeer fchoon donker blaauw over het Lighaam, en fomtyds een groenachtige Kleur aan den Hals en Wieken. De Pooten en Voeten zyn van % gewoone maakzel en van een bruine Vleefchkleur. MARCGRAAF zegt, dat de bin- nenzyden der Wieken wit zyn. De zyd-Veders der Staart draaijen buitenwaards, ge- Iyk in de Afbeelding is uitgedrukt. Deeze _(*) [De waarfchynlykheid was evenwel groot: want kunnen: doch indien het Bokje van April tot July hoe zouden anders, die in ’t Hout veranderen, daar Hout tot voedzel hadt gebruikt, moeft het ook Ex- uit komen. Rorser hadt een aanmerkelyke twyfeling over dit Stuk, of zy ook Hout aten, om dat men ze zo veel op Stammen van Boomen en Hout aantreft 5 doch hy fchynt niet bedagt te hebben, dat zy daar op moeten zyn, om hunne Eijeren in Scheuren of Gaat- jes te leggen, ten einde de uitkomende Wormpjes in ‘t Hout kunnen booren. Jn/, IL, Scar. IL. p. 16. ‘Fhans is het blykbaar dat zy hetzelve afknaagen of kaauwen crementen hebben afgelegd.’ (*) Cocecothrauftes Malaccenfis. Epw. dv. II p. 204, T. 306. f. r. Maja Sinenfis. Brrss. 4v. III. p. 212, T. 9. f. 1. Loxia Maja. Linn. Sy/t, Nat, XIL Gen. rog. Sp. ÍL, © (P) Jacarini. Epw. Av. IL. p. 2c4. T. 306. f. 2, Tangara Brafilienfis nigra. Brrss. Av. UI. p. 28. Ta- nagra Jacarina, Linn. $y/t. Nat. XI, Gen, rit. Sp.-4. _M 2 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Deeze twee Vogels waren in bezitting van den verpligtenden Liefhebber, Távy- LOR Wrurmre, Schildknaap van Lincolns-Inn, die my met het Gezigt derzelven be- gunftigde. De eerfte was gedroogd uit Indië overgebragt onder den naam van het Malakfe VP inter-Koningje, doch welken ik verkoozen heb te veranderen, als heb- bende de Vogel niets daarvan dan de grootte. De andere Vogel leefde in een Kouwtje, dat ik niet met my naar Huis kon neemen: zo dabik hem alleen by ge- heugenis tekende en kleurde, maar vervolgens myn Tekening met den Vogel ver- geleek, die ik nagenoeg bevondt overeen te komen. Het kleine geele en zwarte Kapelletje (fig. 3.) heeft zyn Kop, Lighaam ; Poo- ten, enz. van &ene donkere Kleur. Alle de Wieken aan beide zyden zyn geel doch aan de bovenzyden zeer diep met zwartachtig of donker gezoomd. Ook heeft leder der boven- Wieken een klein zwart Vlakje: de onder-Wieken een rond rood Vlakje, by den uiterften Rand, benevens een weinigje Rood: Het was uit Zuid- Karolina af komftig. SESSIES SESSIES SEE SSS ESSE P L A A T XCVI De Kleine Wulp, Corlieu genaamd ( *) en bet Papier-Mos. Deeze is kleiner dan de gemeene Wulp; Evenwel is deeze Afbeelding in Afmee- tingen omtrent de helft verkleind: zo dat hy in Oppervlakte hier maar een vierde en in Lighaamelyke grootte nier meer dan een agtfte van de Nartuurlyke grootte heeft. De Kop, in % onderfte van de Plaat, komt voor in de laatftgemelde grootte. Voorts zyn beide deeze Voorwerpen onmiddelyk naar de Natuur gegraveerd, EP, De Bek is, aan ieder zyde van de Bovenkaak, met Sleuven, waar in de Neus: gäten hunne plaats hebben. De Kleur des Beks is van boven donker, van onde- ren roodachtig naby den Kop. De Afbeelding vertoont de Geftalte, beter dan de befchryving zou kunnen doen. Op zyde is hy een weinig famengedrukt. De Kop en Hals, tot aan de Borft, zyn gedekt met roodachtig bruine Vederen, hebbende ieder Veder een donker Merk langs het midden heen. Rondom de Oogen zyn zy lichtachtig, en de Keel, onmiddelyk onder den Bek, is een klein end wegs wit. De helft van de Rug naaft aan den Kop, de bovenfte Dekveders der Wieken, en de Slagpennen die naaft aan de Rug komen, wanneer de Wieken geflooten zyn ; vindt men ook met roodachtig bruine Vederen gedekt, die donkere Streepen langs haare Schaften hebben , aan ieder zyde getand. De groote Slagpennen zyn uitwaards geheel zwart of donker, met witte Schaften. Na de vierde volgen ’er omtrent tien van eene donkere Kleur, met halfronde witte Vlakken op de buitenfte Baarden gete- kend. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn wit, met flaauwe dons kere Vlakjes, De binnenzyden der Slagpennen zyn licht Afchgraauw, met witte Streepen overdwars. De Borft, Buik, Schenkels, Zyden, de Dekveders beneden aan de Staart, zyn wit, zo wel als de agterfte helft van de Rug. De zyden onder de Wieken, evenwel, zyn met flaauw Afchgraauwe Vlakjes gefprenkeld. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, waarvan de middelften wel zo lang zyn als de anderen. Hy is, zo wel als de bovenfte Dekveders, witachtig, met eenige bruinheid ge: mengd, en heeft van boven zwartachtige Streepen overdwars. De Pooten zyn naakt boven de Kniejen, die een aanmerkelyke dikte hebben. De drie voorfte Vin- | gers (*) [Deeze Vogel is door den Heer Linnmus be- 86. Sp. 4., door my befchreeven, Nat. Hijt. L D. trokken tot den Sculopax Pheopus,Syft. Nat. XII. Gen, V. Stuk, bladz. 222. ] EN ZELDZAAME VOGELEN. 49 ers zyn aan hun begin famengevoegd met een fterk Vlies, en hebben zydelingf@ Bme: die breedte en plarheid aan de Voetzoolen geeven. Hier door zyn zy beter in {taat om te loopen op Zandige en Modderige Stranden, dat hunne Natuur- lyke Weiden zyn, om Aas te zoeken. De Klaauwen zyn klein en donker, die van de middelfte Vingers aan de binnenzyden kantig verdund. Zy hebben de Poo- ten en Voeten met een groenachtige gefchubde Huid bekleed. | De Huid van deezen Vogel was door myn zeer goeden Vriend, den Heer Tro- MAs Bor.ToN, Bloemift van Werley - Clough in Yorkshire, naarby welke plaats hy was gefchooten, my toegezonden. Ik verbeeld my dat het die zelfde Vogel zy , welke door WirLoucHsYy befchreeven is, pag. 294. van zyne Ornithologie, al- waar hy, wat andere Autheuren daar van gezegd hadden, by een verzameld heeft, Ik vind ’er geen Afbeelding van, dan een flegte by GESNERUS (*). Zie zvne Phaeopus alter, Arguata minor. Nomencl. Av. Ord. 8. p. 103. Het Papier- Mos is in de Natuurlyke grootte getekend, De Bladen daar van zyn zeer dun, en getakt, als de Afbeelding vertoont, hebbende hunne Oppervlakten bedekt met kleine Nopjes of Stippen. De Kleur is licht bruinachtig geel. Het was “door een Ooftindifch Schip van St. Heleen medegebragt. De Heer Eris heeft, in zyne Natuurlyke Hifforie der Korallynen, twee verfchillende Soorten opgegeven; die veel naar het tegenwoordige gelyken (f). sosessssssssssssssssssSÏSTssrssssssssss Peb AA TFT: XCVIL De Yzergraanwe Strandloper of Koet Plevier , een Soort van Snep (6). Deeze Vogel is op de Plaat in de Natuurlyke grootte vertoond, en onmiddelyk naar t Voorwerp gegraveerd, De kleine Afbeelding {telt hem met uitgefpreide Vlerken voor. | De Bek, die eene zwarte of donkere Kleur heeft, heeft een Sleuf aan ieder zyde van de Bovenkaak, in welke Sleuven de Neusgaten zyn. De Oogen vind ik aan de zyden van den Kop, verder agterwaards dan gewoonlyk, geplaatft. Hy heeft een donkere Vlak op de Kruin; terwyl het overige van den Kop, de onderzyde van den Hals en het geheele Lyf tot aan de Dekveders beneden aan de Staart, wit zyn. De bovenzyde van den Hals is licht graauw: de Rug en Stuit zyn blaauwach- tig of Leykleur, ret donkere Vlakken langs het midden der Vederen, en een wei- nig bruin, daarin fpeelende. De Staart heeft twaalf Veders, die fcherpachtig aan de tippen zyn, van eene zwarte of donkere Kleur, met fmalle licht Afchgraauwe ran- den. De Wiek is uitwaards ook zwartachtig. De binnenfte Slagpennen, die naaft aan de Rug vallen, zyn zwart, met fcherpe punten, hebbende de kanten licht van. Kleur of wit. Eenigen der middelfte Pennen zyn geheel wit; de volgende hebben witte Tippen en de agt uiterften of buitenften zyn zwart, met witte Schaften. De eerfte ry van Dekveders boven de Slagpennen; heeft zeer witte Tippen; in de twee- de zyn dezelven flaauwer (**); de kleine zyn geheel zwart, en de binnenfte of in- waardíe (*) [Men vindt 'er echter, onder den naam van Pheopus minor, ook eene by Arprovanpus en thans, na het fchryven van Epwarps, by BrissoN dv. V. p. 317. T. 17.6. 1] Ì (f) [Onder den naam van Smalbladig Hoornwier, Pl, 28., en van Papier- Mos, Pl. 38., Fig. 8. Deeze beiden behooren tot de Fluftra truncata van den Heer Linneus, welke ik, onder de Zeegewaflen, by den naam van Beitelvormig Korftgewas, heb befchreeven, Zie Nat. Hijt. I, D. XVII Srux. bladz. 477. De laat{t- emelde Plaat isin de Eerfte Uitgave van Errrs niet. ] (9) [Het is, by den Heer Linneus ‚thans de agtíte WII. Deel, _ Soort van Strandloopers, onder den naam van Tringa lobata; en is,door my, by dien van Koet- Plevier om= ftandig befchreeven, Nat. Hift. 1. D. V. Stuk, bladz. 245. Doch de zelfde Afbeelding als deeze, welke ik verkleind overgenomen heb, Praar XLIV. Fig. 3, is door den Heer Epwarps gebragt in de Phil. Trane Jaäiën, en aldaar bladz. 247. befchreeven.} (**) [De Franche Vertaaler, door den Haogduits fchen gevolgd, zege hier, dat de Tippen der eerfte ry langer, die der tweede korter zyn; ’t welk wel waar kan zyn; doch ik meen dat Epwanps met deep white tips zulks niet bedoeld heeft, $ö VERZAMELING van UITHEEMSCHE waardfe wit met een weinig graauw. De Slagpennen zyn, aan de binnenzyde; lieht Afchgraauw. De Pooten en Voeten trekken naar Loodkleur. Het buitengewoonfte van deezen Vogel, zyn de Vinnen of Lobben, aan de zy- den van zyne Vingers, dat Vliezen zyn, by de Gewrichten uitgegulpt, zo dat zy die aanwyzen: Beft ziet men zulks ineen Voet, die een weinig vergroot in een hoek der Plaat is gefchetft; waar ook blykt, dat deeze Vliezen, aan de kanten, Kamswyze fyn ingefneeden [of als met Franje] zyn. De Bek is platachtig gelyk die van een Endvogel, en dus breeder dan hoog. Zie een Afbeelding van deszelfs bovenzyde, aan den grooteren Kop, die in de andere hoek is getekend, met een klei- ner Kop; die een fmaller Bek heeft, daar nevens. Hier mede heb ik het verfchil tulthen den hier befthreevenen Vogel en een van hetzelfde Geflagt van Amerika , met een mallen Bek, te vooren door my uitgegeven, willen aanwyzen (*). | Deeze Strandlooper is, zo ik geloof , nog niet afgebeeld of befchreeven geweeft, voor dat hy uitkwam in-de Werbandelingen der Koninglyke Societeit, Vou. L. Part. Ep: 255, op't Jaar 1757. Maar inde Afbeelding van dat Werk was hy niet ge- kleurd, en éen naauwkeurige leuring oordeel ik een voornaame zaak te zyn in de Nartuurlyke Hiftorie. Ik geef hem dan hier wederom aan ’%t licht. Hy werdt my bezorgd door myn verpligtenden Vriend, den Heer Tomas BorronN, Bloemift van Worley-clough in Yorkshire, by welke plaats hy in January 1757 was ge= fchooten. De Heer Rav zegt, ineen Werk door hem in % Jaar 1674 te Londen uitgegeven (f), na het noemer van den Koet, in zyne Verzameling van Vogelen, p. 92, dar de Heer Jornson van Brigna, by Grotabridge in Yorkshire, hem een Vogel van het Koet-Geflagt vertoonde, met gelobde Voeten, niet veel grooter dan een Merel of zwarte Lyfter zynde. Daar zo weinig, ten dien opzigte, door Ray gezegd wordt; kan men niets bepaalen aangaande dien Vogel; maar mett mag veilig befluiten, dat het onze boven befchreevene niet geweeft zy: want de Lyfter weegt , volgens dien Autheur, vier Oncen; en de Heer Boron, die my deezen Vogel zondt, zegt in zyn Brief, dat dezelve, nieuwlings gedood, miaar één Once woog. | EELDE 3 ACHERON AUDIE DOE BEE P L A A T XCIX De Pregatvogel (6), een Chineefch Wifchje, en het voode Hoornwier. ‚De Vogel; van deeze Plaat, is zeer veel kleiner dan Levensgrootte, in welke de Kop en regter Voet om laag zyn afgefchetft. Het Origineel was een opgevulde _ Huid, en dus opgezet hadt hy, van de Punt des Beks tot aan het end der Staart, de langte van zes-en-dertig Duimen. De Wiek, geflooten zynde, was drie-en-twin- tig Duimen lang, en de tippen der Wieken bevonden zig, uitgebreid zynde, meet dan zes Voeten van elkander, De Staart, die. gevorkt is, heeft de buitenfte Veders: dertien Duimen lang en de eerfte of grootfte Slagpen zeftien Duimen. ‚ De Bek heeft twee Sleuven, loopende langs de geheele Bovenkaak, in welker begin, by den Kop, de Neusgaten geplaatft zyn. Hy is rood van Kleur en wordt wyder naar den Keel, zynde de hoeken des Beks byna twee Duim van elkander. De geheele Vogel, uitgenomen de Hals en:Bor{t, is met Veders van een Roettig- bruinachtige of zwarte ‘Kleur gedekt. De Buik, de binnenzyden der Wieken, en de onderzyde van de Staart, zyn een weinig lichter dan de Rug. Op de Borft is een ek | wit (*) Eow. 4o. T. 46. [Zie het IL, Deer van dit Vo- Nat. XII Gen. 72. Sp. 2. [Hy is door my, in de gelen-Werk bladz. 71, PL or. Nat. Hil. 1, D. V. Stuk bladz, trr. omftandig be- …(f) 4 Colleion of English Words €&c. witha Catalo= _ fchreeven en Plaat XXXVII, Fig. a, als vliegende in gue of. Englisb Birds and Fishes @$c. Afbeelding gebragt; waar men de aanhaalingen der. (€) Avis Rabhorcados vel Navis Bellica difta. Epw, Autheuren kan zien.] on Av. IL p. 209. T, 309. Pelecanus Aquilus. Linn. Sy? me dst “a Á EN ZELDZAAME VOGELEN Di wit Bed van Vederen; van byna Hartvormige figuur, (afzonderlyk óp de Plaat ver- toond) welks Punt naar den Keel (trekt, maar de twee {tomper hoeken gaan onder de Wieken. Deeze hebben ieder omtrent dertig Slagpennen of Veders van den eerften rang; op Eene ry. De Staart beftaat uit tien Vederen, waar van de twee middelften de helft korter dan de zydeling@n zyn. -De Pooten, tot de Kniejen toe ek „zyn de kortften, naar de grootte des Lighaams gerekend, die ik ooit eb aangetroffen in de Vogelen. Zy hadden aande buitenzyden kleine ftompe Ve- dertjes geheel tot de Voeten toe, gelyk aangeweezen is in de groote Afbeelding vaneen Poot. De vier Vingers zyn allen famengewebd, even als in de Pellikaan; Kormoran of Water- Raaf , Jan van Gent, en dergelyken: wan welk Geflagt dee- ze Vogel een Soort is. De Vingers zyn niet tot aan de enden toe gevliesd; ge- lyk gemeen ís in de meefte Watervogelen, maar het uiterfte Lid van de drie voor- flen vry gelaten, om beter zyne Prooy, (Villchen raamelyk, die flipperig zyn ;) te kunnen vatten en vafthouden. De Pooten en Voeten zyn van eene vuil geelachti- ge leur. | Het Chineefche WVifchje, dat ik twintig Maanden levendig gehouden heb in een Bekken met Water, is in de Natuurlyke grootte naar t Leven getekend. Het hadt geene Vinnen op de Rug, maar kleine Bultjes, ter plaatf& daar de Rugvinnen ge- woonlyk ftaan, Aan de onderzyde hadt het drie paar Vinnen, het eerfte naby de Kieuwen, het tweede in ° midden des Buiks, en het derde nader aan de Staart; tuflchen welke laatften de Navel geplaatft was, Onder deeze Viflchen is % gewoon; dat eenigen enkelde; anderen dubbelde Staarten hebben, miaar aan den bovenkant famengevoegd. De hier afgebeelde hadt de Staart ten deele dubbeld, gelyk op de Plaat is uitgedrukt. De Vinnen en Staart waren rood van Kleur. Het was met ftez vige Schubben gedekt en hadt aan ieder zyde een Zydítreep. De Rug was donker trekkende naar groen, welk naar de onderzyde trapswyze veranderde in een geele of Goud-Kleur (*). ASL Ce pt Het voode Zee-[Pter; tot fieraad hier mede bygebragt; is ook in de Natuurlyke grootte getekend. Het is plat en zo dun als her fynfte Linnen, fierlyk genopt of gekorreld; en van een fchoone Karmyn Kleur. Het was my gegeven door mynen zeer geachten Vriend, wylen den waardigen Liefhebber, den Heer ArrTHuR Ponp, Lid van de Koninglyke Societeit, die hetzelve, met en benevens andere Zeegewaflen; van de Kaap der Goede Hope ontvangen hadt. Het fchynt my nage- noeg overeen. te komen; met het Breedbladerig Hoornwier van den Heer ELuus, die een Mikroskoopifche befchryving uitgegeven heeft van deszelfs kleine deelen. Zie zyn Werk over de Koraalgewaflen, Pl. XXIX, p. zo. (}). __De Vogel, op deeze Plaat vertoond, was my, droog wel geconferveerd zynde, door mynen verpligtenden Vriend; den Schildknaap Isaak Romrrrvy, Lid van de Koninglyke Societeit, prefent gedaan. Men vindtze alleenlyk in warme Landen, en ziet ze in de Zee vliegen op een verren afftand van * Land. Hy fcheen my de " zelfde te zyn als de Rabihorcado of Raboforcado van Wirroucusy, waarvan het — Berigt en de Afbeelding, p. 395, Tab. LXXVIL; van deszelfs Werk is te vinden, PeTtver geeft, in zyn Gazopbylacium, even de zelfde Afbeelding. Hy noemt het de Jndiaanfche Vorkflaart. De Afbeeldingen van deeze Autheuren (welke zy, om dit int voorbygaan te zeggen, van NieREMBERG ontleend hebben: zie dese zelfs Hijf. Nat. p. 221.) zyn zeer onvolkomen en kunnen geen denkbeeld geeven van den Vogel. ‘t Geen zy daarvan zeggen, komt op niets anders uit, dan dat dezelve | een (*) [Kan dit Vifchje tot de Chineefche Goudvis- op Plaat CIV, in ’t Zesde Deel afgebeeld zyn, dan {chen behooren, onder welken men, zo ten opzigt geen gewag? Ik vind het door den Ridder Lannaus van de figuur des Lighaams als vande Kleur en Vin- niet aangehaald. nen, inzonderheid in de hier te Land geteelde, zo - (tf) Van het fmalbladige vindt men hier voor, op veel veranderingen ontmoet? Waarom maakt Epwarps Plaat XCVII,, een Afbeelding, . Zie ‘verder de Aan- _ van de zynen, die by hem Plaat 209, en indit Werk tekening aldaar, N 2 se VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE een Gevorkte Staart heeft (*). Du TERTRE geeft, in zyne Natuurlyke Hiflorie der Voer-Bilanden van Amerika, eene befchryving van deezen Vogel, onder den naam van Ja Fregate, met een Berigt van zyne lange vlugt van Land over de Zee, en zyn vegten met andere Zee-Vogels om den Roof, enz. RaY heeft in zyn Sy- nopfis Avium of Kort Begrip der Vogelen, pag. 153, 154: de befchryving van DU Terre gebruikt, waar van een gedeelte overgenomen is in ALBINS Z/ogel- Hiflorie, Vor. IL. pag. 75; en ik verbeeld my, dat die Autheur zyne Afbeelding van den Fregatvogel alleenlyk uit de befchryving van pu TerTrE heeft opge- maakt: want dezelve is zeer vitieus, byzonderlyk ten opzigt van de Kieuwen, ge= lyk hy ze noemt, en van de Voeten, die in myne Afbeelding zyn verbeterd. Du TeRTRE zegt, dat de Mannetjes geheel zwart als Ravens zyn. Ik geloof dat de _ tegenwoordige ver de echtíte Afbeelding en naauwkeurigfte befchryving is, welke men ’er tot nog toe van heeft: maar ik onderftel dat dit het W yfje zou kunnen zyn. Na dat ik deezen Vogel getekend en gekleurd had, naamelyk, heeft een Heer, die verfcheide Tochten naar Ooftindie gedaan hadt, my verhaald, dat de Vederen der Mannetjes van deeze Soort geheel zwart zyn (}). SISISSISIS SIS EISISISISISISIS\ SISSI SISSI SISISSISISI SISI SISSI SISISIe Is P L A A T en _ Het Dier dat men de Luijaard noemt. [et heeft ongevaar de grootte van een groote Huiskat. Ik heb het getekend naar een Huid, die opgezet was in het nevensgaande poftuur, Het Velom den Bek was zo digt en hard, dat ik de Tanden niet kon ontdekken. De Ooren zyn klein , rondachtig en geheel bedekt door het lange Haair op den Kop. Uitwendig vertoont er zig geen Staartaan. De regter Voorvoet of Hand is in de Natuurlyke grootte onder op de Plaat voorgefteld ($) De Kop is redelyk rond, gelyk men ziet in de zydelingfe Tekening daar van. Hy is, van boven, op zyde en van agteren, gedekt met lang Haair, *t welk over den Hals heen hangt, gelyk in de Menfchen. Ook heeft het Aangezigt van vooren iets naar dat van een Man gelykende, [als met een Staatie- Pruik, wier enden wederzyds op de Borft hangen, verfierd.| Het is met kort Haair gedekt, dat in de geheele. rondte uitwaards trekt, en, het Haair van den Kop in andere Streeken ontmoeten- de, een kleine verheffing rondom het Aangezigt maakt, zich als een Masker ver- toonende. Het Vel was om den Bek kaal en van eene roodachtige Kleur, zynde ook om de Oogen roodachtig. De Voeten [en Handen] zyn ook met een kaale roode Huid gedekt, [als had het Dier een Soort van Polsjes of Handfchoenen zon- der Vingers aan.| Ieder heeft drie zeer fterke witte Nagels of Klaauwen, van taa- melyke langte en maatig geboogen. Zy zyn platachtig en niet in Vingers verdeeld, maar de Nagels of Klaauwen komen onmiddelyk voort uit den onverdeelden Voer (**). De Armen of Voorpooten zyn langer dan de Agterpooten. Of het Tepels op de Borften had, gelyk de Aapen, verhinderde my de dikte van het Dons en de droog- te (*) [Hy wordt, zo Nreremsere aantekent, [van te behooren tot den Weftindifchen Luijaard, door my de Spaanfchen denk ik,] Raboborcado geheten , om dat zyn Staart gelyken zou naar eens Snyders Schaar en van de Portugeezen Rabiforcado, [waarfchynlyk om dat dezelve naar een Vork gelykt.} Dit is de re: den van ’ verfchil dier benaamingen, ] (f) [Van het Mannetje heb ik, uit Brisson, de voorgemelde Afbeelding gegeven, die in Indie door zeker Heer was getekend, met byvoeging , dat die Vogel bykans veertien Voeten afftands van ’t end der eene Wiek tot dat der andere had; zo dat zy in groot- te ontzaglyk zouden werfchillen. ’tIs, zou men zeg- gen, byna ongelooflyk. ] | ($) [Dit Dier fchynt, wegens de Drievingerigheid, in het I, Deers I, Stuk der Natuurlyke Hiftorie, bladz, 488 , enz. befchreeven, enuit Szza Pl, IX. Fig. 1, aldaar, doch wat in een andere Geftalte, afgebeeld. Linneus heeft deeze Afbeelding van Epwarps, on- der het getal van Pl. 220., aangehaald; dat mis is: zie ons VII, Deel p. 2o.] (*°) [De Heer LinNzus noemt dat gedeelte, daar de Klaauwen in geworteld zyn, hier famengevoegde Vingers (Digiti combinati) en dus kan zyn Ed. uitdruk- king van (Pedibus tridaëylis) , met Drie-Vingerige Voeten, beftaan. Het fchynt wel met onze Agter- hand (Metacarpus) overeen te komen. : ” den. EN ZELDZAAME VOGELEN. DE te der Huid, waar te neemen. Het is over geheel bekleed met een dik grof Haair, van een donkerbruine Kleur, ’% welk zig gebroken en gefpleeten vertoonde, gelyk verweerde Hennip, en {cheen lang aa de Zonnefchyn, Wind en Regen, bloot gefteld te zyn geweeft. Dit Dier was uit de Honduras, éen Gewelt ván Anferika, overgebragt „ en woont, zo ik geloof, in alle de Landftreeken der Nieuwe Wereld, die niet veele Graaden van de Evennagtslyn zyn afgelegen. Het was in bezitting van wylen Lord Perer. De eerfte Autheur, dien ik tegenwoordig vinden kan, by wier daarvan gewag wordt gemaakt, is GESNERUS, welke ’er een Afbeelding van gege- ven heeft, volmaakt als een Beer, met eens Menfchen Hoofd (*). De volgende is CrLUsIUS, wiens Afbeelding beter gelykt, onder den naam van Agnavus (}). NIEREMBERG heeft deeze beide Afbeeldingen gekopieerd, en ‘er een van zig zel- ven bygevoegd (Ó). P1so vertoont het Geraamte van dic Dier, met een Afbeel- ding daar van, gelyk een Pad kruipende, en op de Tyrelplaat van zyn Werk heeft hy ‘er een, die by een Boom opklautert. Hy nóemt het Dier dy of Ignavus, en maakt 'er een grooter en kleiner Soort van (**). DamMprer zegt (ff): … de Lui- > jaard aaft op de Bladen van Boomen, eetende eerft een Boom kaal, voor dat hy _ er weder af klimt, en is zo traag van voortgang, dat hy byna van Honger fterft;, ‚> voor dat hy een anderen kan beklimmen, hoewel de Boomen digt by elkander „> ftaan” DoN ANTONIO D'UrLoa zegt, „ dat ’er, in ‘t Land omffreeks Por- „ to Bello, een Dier is, (zo ik onderftel onze Luijaard,) genaamd Perico Ligero » of de Plugge Pieter, een Spotnaam daar aan gegeven wegens zyne overmaatige ‚ traagheid van Gang en Lutheid, Het is zo log, dat het geen Kerting of Hok behoeft: want het gaat van zyn plaats niet, tot dat het door Honger zy gedron- ‚„ gen, hebbende ook geen vreez’ voor Menfchen of Wilde Beeften (66). Zyn Voedzel Zyn, in’ algemeen, Wilde Vrugten,; en wanneer hy ’er geene op den „ Grond kan vinden, dan zoekt hy een Boom uit, die wel beladen is, beklimt dien z met veel moeite, en, om zig een tweede opklimming te befpaären;, plukt hy alle de Vrugten af, fmytende die op den Grond: dan verder de moeite willende uit- > winnen van eraf te klimmen; maakt hy zig tot een Kloot en rolt langs de Tak- „ ken nedêrwaards. Aan den Voet van deezen Boom blyft hy, tot alle de Vrug- „ ten verteerd zyn; gaande nooit van zyn plaats, voor dat de Honger hem dwingt 3, anderen op te zoeken” (***). Krern heeft, in zyn Hliflorie der Viervoetige Die- ren (F}t), de laatfte Origineele Afbeelding daarvan gegeven, buiten deeze my= ne, welke van alle de voorgaande verfchilt, en, zo ik geloof; naauwkeuriger zal bevonden worden dande meeften. Aldie ik gezien heb; ftrekkèén het Haair der Pooten tot de Nagelen uit, * welk ftrydig is met de natuur van dit Dier (OOOL | | OR- (HH) [Ik vind, dat die Autheur hem drie Vingers dan ieder Voet toefchryft. Ziep. 43, Lipf. 1751. uarto, | _(*) In zyn Nomenclator Quadrupedum, p. 96 „ on: der den naam van Haut, [die van deszelfs Geluid zou af komftig zyn. ] f) In zyne Exot, Ton. IL. p. 110, W) Hift, Nat. p. 163, 164. [Zyn bovenfte Af. beelding, welke die van Crustus is, was hier te Am- {terdam naar een opgezeiten Huid gemaakt, en is ze- kerlyk de flegtfte niet. - Daar onder heeft hy een vers beterde Afbeelding van Crusius, zo hy zegt, geplaattt.] (2*) Piso de Indie utriufque Re naturali, &c. p. 321, 322, Rel ) EE ff) In zyn Reistogt naar de Baay van Káâmpêche, ($9) [In de Dierlyke Wereld van den Heer War- goN, door den Heer NoseMan vertaald, ftaat, „dat ‚> de Luijaard, die“noch vechten noch vlugten kan, ;, natuurlyker wyze het vreesachtigfte is van alle Die- „‚ ten:” bladz. 49. ] Pi (***) Voyage to South- Amerika, Vor. IL p. ro3. Lond. 1758. [Eén byzondere Lievensmanier, groo- telyks van die door andeten aan hem toegefchréeven worde, verfchilende \] VI, Deel, (S56) [Waar uit wylen de Heer Epwarps dit opge- maakt hebbe, eh wat hem Grond gaf, om dat vaft te ftellen, begryp ik geheel niet. Was hem, als zulk een Vogelkenner ,„ onbekend , dat men dikwils de kaa- le Huid der Dieren , inzonderheid die. roodachtig moet zyn, konftig kleurt of met Verw beftryke? Kon hy niet bezeffen, dat men, om de Afbeelding op te. fchikken, de Huid aan de Handen én Voeten kaal en rood kon maaken , zo wel als aan den Bek, om het Dier te meer naar een Menfchje te doen gelyken? De myne, immers, die ik in Wyngeeft bezit, heeft de Pooten geheel met Haair bedekt, dart zelfs een weinig over de Klaauwen valt „ even als in de Afbeelding van SrBa, voorgemield, die natuurlyker {chynt te zyn. Het ftryde derhalve niet tegen de Natuur van den Luis jaard, he Haair tot aan de Nagelen uitgeftrekt te kebben. ] O VIERDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK. KORTIE INHOUD D ER LYST per VOGELEN, Enz Die afgebeeld en befchreeven zyn in het ZEVENDE e Gekroonde Adelaar, De blaauwe Valk en de kleine beilne Huagdis, Byzondere Huidkwaat iu de Hand. De zwarte en witbo Klaauwter, Een fraaije Cbineefèhe Kapel. De groote Hoorn Vil van Athene, De Sater of Bofch- Meufch, De Aap met de Varhens- Shaart, van Straatra. De kleine PA À De groene Brafiliaanfthe Pappezaar. De groene Aap van St, Jago. Het Diertje Mongooz genaamd, De Pappegaay met blaauwe Wangen, De groen en roode Pappegaay uit China. De zwarte Inkhoorn- Aap. Het dapje Sagouin genaamd. De roodborflige Parkiet, De Roazekleurig gekapte Ring - Parle. De Egyptifthe Springmuis. De ‘kleine Mieren - eter, De groene Parkiet met geele Wangen. De Gaudkruinige Parlact, De groen en blaauwe dla Partit, De Öpyphaut, De Rhinoceros. ie ss De Aleine rood gewiekte Parkiet. Het Aleine Parkietje, de Guineefche Mofch geraamd De Geel- Keeb van Maryland: Het hs van den Kaapfèu Ezel, Hist Wovf; e Rood je van deu Kaapfen Ezel. ehhige Toukan, El ked De blaauswe Kuif Gaay van Karalsna. De roode Zomer- Vogek, - De Nootenkraaker, — De blaanwe Mees met de De Karoliuifthe Gaay of De kleine Bananuen Vogel. De Specht. van Famacka, Het groen en Ovangekleunig X: swogelsje. De blaa uwe Haagdis van Mein De Francolyn. De Chineefche Faial ei, De Haagdis van Guernf?y. has pgs Bf. & es D E E TS Ad EON ER REE ee EE AS ke: XXVII. XXVII, XXIX. XXX. XXXL. XXXL XXXL XXXIV, XXXV. eeen. XXXVI. XXVII. mnd DSSS ESES ze EE KORE B Het Penfytvanifthe gekraagde Veldhoen, Het kleine Hazelhoen van Aleppo. De Ooftindifdhe Trapgaus, = De kleine Trapgans. De Goudkoppige Lyfler. De blaauwe Vliegenvanger. De Olyf kleurige Vliegenvanger. Een Chineefth Kapelletje. Twee Peufylvanifche Gondhaarijës. Een Virginifche Wesp. De Vliegenvanger met de geele Stuit. Het Scytifèh Lam, zogenaamd. De geele Roodkop van ‘Penfylvanie. Het Witftaartige Koltbrietje. De geelflaartige en gevlakte geele V egeroanger De geele Water - Kwikflaart. Het Wandelende Blad. - = Steen van den Reuzen- Dyk in Ierland. De Afthgraautwe Water= Kwikflaart, De Water- Haagdis. De ief en wiskoppige Moral IN H O U D, Tab; XXXVII st Ertl hed 1 OV Bk EO de Bet Sr VIe De KV Die afgebeeld en AEG Best T De Hanab met een blaauwe Rug. De rood en zwarte Manakyn. De gevlakte groene Mees, De graauw en geele } egen vang en, De Goudkleurige Mees. = De blaauwe Manakyn. Het zwart en blaauwe SDRLETA De Weflindifehe Hoppe. De Purperkleurige Indifche Boomkraigertjes. | Het Roodborflige Kolibrietje. Het Groenkeelige dito. De Hazelmuis of Relmuis. E : De roodborftige Merel De Leeuwrik genaamd Be, De gevlakte Mol. De Berg - Mosch, Mannetje en Wafje. De langflaartige Mosch. De bruine V lafchvink. De zwart en geele Kriel- Moth. De Mofth van Brazil. Het St. Jakobs Kapelletje. De gekraagde Vink en groene Diflelvink. De vefthilderde Vink, Mannetje en Woyfje. De Amerikaanfthe Diflebvink, Man en HE De Kleine bruine Butoor, - De Canuts-Vogel. De gewlakte Strandlooper. Het Dennen Boomkruipertje. |De Aleinfle Waterben. | Het geele Winterkoningje. \ De Amerikaanfche Water- Ral. De lang flaartige Eend van Terrenenf. De Plevier met gefpoorde Wieken, = Le] OG LEREN, befclireeven zyn in het | ke E Be ENE NES D| senlsalaz |s |= | Oo oolmi Jala mw inl Vier ee K LOE £ Ea NoE 6-0 db. | Tab. Bi Vier Srcbben ván zeer weinig bekende Vogelen, e > d LXXL zt De Spoorvifth en de Indifche Gattorugine. - = = LXXII“ 23 De Zee-Wledermuis en gevlakte Acarauna. 5d - - > LXXII 24 De gehoornde Vifth en Zee- Knorhaan. EN = - LXXIV. 25 De Groote Kakkerlak: E. - = LXXV. 26 De gedoornde Krekel of het Fluit- Den 1 lk = - Rn 27 De Walvifch- Pok met Polypen, - à - = = LXXVI, —= De Zee- Slak en Haairige Krab. ent | Ae - = en Het Korallyn als Haring-Granten. = E = = eenden De kleine Moeras - Schildpad. - - = - - LXXVIL 29 De gedvornde Haay. = = = = = LXXVIIL 30 De Scherminkel, een Infeht Be - = Em 3x Jongen van den. Grooten Zee- Hond of bonten Haay, à > LXXIX. — De zwarte gekroonde of gekapte Gier. = = XKR 52 De Moeras- Havik en Rietvogels. - = à LAAN 53 De Geringde groene ‘Pappegaay en de Blaaslappige. = = LXXXIL 34 De blaauw gekruinde en de Goudwiek Parkret. = = LXXXIIN 35 De Vogel Dodo genaamd, ve - 7 Ë = LXXXIV. 36 De Gwineefthe Big. - = = _—_ 37 De Kuraffanfche Paanwies en 7 de Buteo. = = = _LXXXV. — De kleine Lyfler. 3 = = = = LXXXVI. 38 De Penfylvanifthe Leeuw Jes - = - LXXXVIL 39 De bruine Chineefche Paauw- Oog Kapel. Joes EMEA AS _—_—— 40 De Goudkruinige Vliegenvangers, Man en dE T E LXXXVIIE De Goudgewiekte Vliegenvanger. | = = - IEKKXIN, AT De Chineefthe Schildpad- Kapel. - - - = an De zwart geheelde groene Vliegenvanger. - = - AG 100% De zwart en witte Boomkruiper. - = a De roodkeelige Vliegenvangers; Monte en WV se = = Eee C48 De kleine blaauw graanwe Vliegenvangers, dito. -e - ONO De Kraisbekken, Mannetje en aje - = 2 OCH SA De Witkeelige Mofch. ze E = XCIV: 45 De geele Kapel met ZEGEN - - = e ‘ De Worm. Eeter van Penfylvanie. = = à = XCV. 46 Het Virginifch Boktorretje. = = - nn _ De Dikhek van Malakka en de AP > - - XCVI. 47 Een geel eni zwart Kapelletje tit Karolina. + - : — 48 De kleine Wulp, Corlieu Bn = = - = XGVIL, —_— Het Papier- Mos. £ 5 7 4 De Vzergraanwe Strandlaper of Koet. Plevier - = XCVIIL. | De Fregatvogel. È = XCIX. so Een Chineefth Grail - - 3 A sí Het roode Hoornwier. = 5 5 5 —__ Het Dier dat men de Luijaard sbennt. = E = OE _ SSSSSSSSSSSSSSSSSS SS SSS SSS SSS SSS SSS SEE En LYST DER BOOM-EN PLANTGEWASSEN, die in het Zevende Deel voorkomen. Tab. Bí De Vrugt van den tammen Sorbenboom. = ‚e 5 a ee De Vrugt van den wilden Sorbenboom. = = 5 IV. 4 De kleine blaauwe Klokjes- Winde: - = = - KEA De Gentiaan met Zeepkruids- Bladen. - = = z XLV. st De kleine gemeene Klokjes- Winde. 5 = = = Le 2d IA EAD Der Bomvakin aa Ghehe: Smelen, Tab.L1. Ber of Tad fe oase Prourafi. Wa 4 - es ak p a , 2 en SE Gee fs on cole (rad Bare: Genk Fa men DE het Edwards ad rib. deler. AMU. SaAgrrarn BNCL, HA. Sbar bekert fozehrs. 7 jd Ee Ee Ek EE 3 Cune bir, Sao. Caers. Majerbatr, Parws dorlo doeruleo. N sz VI Theil, Le Manaqwin è dos blews ef Le Manaquin rouge eÉ noir. Parus rwber ef niger. BRU rl 4 Geerd A T'ab.LIL le®) en S gee SE EN È la®) 4 La NS Nrs B 5 En een \ a EO B OR Sn EP Bo EN DY GD AH. Paige DEAL. vir. delier. d Ge Tof Sebafb Later Je GS. Mazestats 8 of 42 VIET, e verte fache ro) La Moucherolle ardoife ef heil. La Mel'amr 9 ‚N 956 Lafuu nere ef lwtea. i cis Tac PS Virit Mufcid wpa C eef ed LUME , nnn” UR han is - , amp es nrd we te wergold efe Dreife zand der Liane Dramvafin Tab.LUT. \ G-Cdardn ad vir. Zar kt AM. Seliger geet Tok. Sehafd Leder Saufos. Gur Brip. Faze. Caar, Mafestatig k Parus mwwrews eé N° #5 WN Neid. À Loa Melânge dee eÉ Parus coerwlews … Le Managwin bleu. Dee (imende a blaste Satarhdefer wab rv: der Bied eb op” | hadi ed vir. FA. Peligrraarerr edt. Jokbehafdttnorn JGD: Creer Pergo, Saen. Caan. Marerlatis 9 Ì L heal. Te Gram noir et hlens Cerfbhria” coerulea ef META. N° sg .VZ. etl. e Grmmpereaw 1 2 “Upupe. eG Le widdehop , re inbel Tab Lv: Mike Der Preeprtefarbe Sedterifchje Bitchie ; n, ee, EEE NE 5 p 5 glen Ze ó Y \ Tok Seba. ” Ee: : Ï CIL SA | Ì | en Gaas Majertair ag) ad viv. Cran Be ee | | Dx POLt e N° ss MIE"Theil Grimpereaux pourpr ‘ Bli WIPULeDE | f Cerblrise Mmdicze Ee ee mat weereigindeeeen ng LRE Hd Der | Ser Solbet if Be St Mellivora Mellivora et ES we IM Saga gemdt. Joksetafb Greer Joas. „ Arre Pair. Fz. Zaar. Hgrerlais. ecfore es 2 NG vue Jheil. Le Colibei gorge rouge ‚le en hese Sufbme viridi. Mus Avellanaaumr arimor. . uik getver Sef6, rite. * gorge verte, ef le Lioir. | wen et Bod Di À. Eabards , ZE Merula peefore rwhrro Dir Amro wif vofger Oeft TH Sedgrrarar gesie, Cero Pr. Saa Ozar. Harantaedip 5 NS VIISTReil. Tab. IVE. Le Merle Dj gorge Touge. 5 hi _ v E 4 hi id « N md Ii mg bne EERE em Be ea hann hase hens armen rn fen — 8 p - et - » eert: Alen ol re Er r Jen A a ï - ed : en - N pi gtr E, af kei Die groe Serre wad Der flecftgfe Baila. Tab LVL vennen FE Edvarde. ad arie. der. 7 AK. Peigrmarrr geadd. JoksSed. a/b Brezan Ggs E Carre Prior, Saer Caan Hajartaris é Calandra, ’ Talpa, maculata. N°sg VUIJheil ‚La Calandr e ; ef Une Taup e fachefde . } # {ë L Fi bd Gera Bir. Sac. Caan. Agere. eb Soeminw. N°4g. VZ Meil. eine Sie. Tab.LLX. Tak SehafbBekser: Jappe : Moineaux de Rene 5 Mâle ef Fámelle- _ | DR ERS: ne 0 Et Ht 0 4 Bait A5 | Der Sperma mf (anger chro, wad der bekerinbe Tab.uUX. RN sn) Oor Bir. Pac Case Haerst > Paller JEN longilfima 5 N° Go. VZLSheil. Irinaria fwlea.. Ine lie Moineaw a longwe gqweugs ef La linotfe brwne. we. Der gefroifte gelo id [e ade Sperling dad Der Tab. xr. Semilo eSperling. | SISNET pe oe À G-Skards er zer IM. Fek Ee) es Ee. Tok Pad nn en Faller e Jwfea migroque varius, N'@ VI Sheil Te Moirieuw Pril une ef noir, erifpus Paller BrafilienGs. | ef Le Moineaw dwBrefl. df erSttealth rif einem ols freif Tad Der geume Sfegli6 Tab. xr. Mmmm jj Avicula borquafn, Ë Cardwelis viridis. DIE. CD an pe gin p | IM $ Saigrmarur geedit. Joker Sette Leiter Negre A N° 62 VAI Thet. Le Binon u Collier; ef i Le Chardonneref verf. Her gemalfe Senf: ) ETT Ser dan eivte Sir: Tab. EXT. Wj Edd En HD. gens ‚ IMU Ladgrarr geaudt Fringilla frieolor, mas ef foemmina. N° Gs VIE IEedl … Tie Pinson Peinf, Mâle ef Famelle. oh. Sehgfbe Leiter z faugos. 7D kad hed / en de 7d = ® w N re ze Der Runertenr [be Senb, ein Sr ind efre Sir | Tab. IXtv C Ri PRS ad rir. daler. TH Faigraarir Ee Tok. Sehafb Biter Jappe. Carduelis Americana mas ef _N°Ag VIILLTheil. Le dhardonneret Amerigqwarn, Loena. ) Male eb Fámelle. ee A ertsen Ste ns Oena Zoro eld Tab XV JA Pelie BED. Crerrz Brio. Sao. Caan afsotter Ardea Pfellaris parva Fwleas. N° 65. VOET … GÊduards ad avi. delen. Jo Ar Peda/d Liteon Jos : Le Peil B-wtor Brun, dk Ween Avis Camnw6i. Der Someictwo gef , Currv Prio Sag. Caen Aajagians. N° EVH Heil. JokssehgftLeidrern flugpe. Lie Caawf. nn Gt Wd nde Ra on: À 4 { t Die geflecfte B aff Eerd ro Bel dad D er Bomer piandeoter. Tab. EXVIL | Í / | GZ. Eris wid vir. EE TM. Pedigree geedbe. | JokrSehafbr Liber Jps N Creer Bir. Pae Aas Marastazir. { y ; Pr Be Erinea maculafa. N° 6. VII “herl. fie Tringa fachefé 5 ef Cerf da pir ws. Le Grimpere aar de Spin. rs LN Al cf Ë, | Des Plne Bs ofer Ward der gelbe 3 oko oming. Tab. XVI. SS El NEE EN in et 5 Gere en. So. aac Ajartaris Gallinule Chloropus. waiviama. N° 62 Vifrdheil. La Pefife Poule d'eau; Regulus hwbeus. ef Le Roifeleb jaume 4 ie LEN hen gene tf ve vh ve Ser Anrericant febe Bafrerft. EEE EN a 0d er Prachtelföria, Tab. IXIX. SENS arne , Ns Ee gd = see eee RS as EP DN EEE "T 8 Te es dE et lms JGdards ad viv. delin. Rallus aqwatiens Met N? 6 VILS Theil. 4 Craze Bei, Fazer Gaas. Marerlas, : es DE TRR Eee Sr aerden dn Tok: en Jeugss. Le Râle d'eau dd Amérrque 2 4 1 Sie Laar fe ro darsige Earfe cars Betfotmolazt, Tab. LXX. | aad Das afl eef if gefporuten Forge. GOnbear: Ar advi. eed 4 AIM Sagra GELAEL JokSebafe Lettre Jaugjes. Guerre Lb „Paola Hajosrtalir. Anas cada longillimwex New- N° 10 VIIËSTketl. Ne Canard alongue quewe de Terre foundland. Pluvialis alis caleare donafig. newve.ef Tie Pluvier à aales dperonnées A fyde te Shrekbelwor [lre voer Aad ze ix bebanmdenr Tab.IXXH. | Brede ebr rr ordi | | 7 G.Edarde zer. PM Selina | pn JokSehgfbe Leitner fes. Crena) Brig. Saa CaasMafsstas. , Roffra qwabwor ewriofiw Aviwm, N° VII Thei. Quatre Bees d' Orisearperpen COrraus. ef quo Be adhwe íneo gite. | | Pe kint, Veel Û Hdikgbad Diar G. Eduard ad vir. delen. Gattorugima Indiewss et Pifeis calceribus preditus J TJ M.S ehgrmarr ezel. Carre Pav. Se. Car. Marastaedis. N72 VILS Jherl. Mok Seta/t: Lezer Jeufps t Le Poillon eperonne5 et bie Gattorugina des Indes ea Ae, zalt Rnd ed en ir ain BeleFlomithedred peet ave) | oderFwdioifcheBlafffifeh. | - | Bifcis. Vefpertilio merinug die Acarmuma maculata. bus. N75: VUIL" T heil. Ld G-Edwarde ad viv. deler. & J.M. en ged. \ JokSebgfs Leiter feud. el Carre Prio dao Cas Majertntigs. | Le dte fouwris de Mers et | TR Acarwwna noir et blanc. Ad 1e 2} PPT en pep Ya Der Terni Ld Der See Deorptorr | Tevb LXXV: ad Edrardin ad ori. dader, IM Sedigrmarn CLAÊE. sk Zok Fahafkteikern Jeudps. Cron Briv. Sao Caer. Agrerlats. je Pileieulus eorrmrwbus. _‚N? AN Deil, Le Poiflon cornu5 et Scorpiug Marinus. | Le Scorpion de Mer. , Der groe Sefo afer dad Das pfeiffed efafeef. Tab.LXXV ie Blatée) zaage Infeefuum. Eifbula dis IM.S chigmarp et. Gar Ji. Saer. Caers. M. ajastarir. N° 75 VIET Jheib. Jahtehaft. Leiter fruêps le Grand Cerf-volaat 5 ef Le Scarabée Grfflant 5 er ne det Ee PROMES . À dte vee aag eg gemee je Ben | Û E- KE: 4  we perd B USE pa D \ De Die allfEl. Sectilipe arif oa pew, die De efs ecfe, Tab TXXVI n Der awrichle Gebs k ee de orale nr ge an eimes GCdvards ar. Tof, Peart Lisaa JS. Gure Free. Se rar. „Myers. Belarus def ewm Pol bypis Gis. N° 76. VAL" Sheil; Tie Balanug de laBaleine wec Je Tame Marimws . bn hiefwbus . Polypes, le on Marin, la Crabe Banlkene olla Haleewm semens. WEE ele Corail en forme U Arrête, Harang. Zas : De: eea L zi Ee arms Beni f en 7 deden Kof ij ze Plriee Bjoralt Sohrlobr braexvar. * re Fleime Bor al £ Be, Tab XXV r/4 Ls advi. SLE f TM. Pabigrearert, greuddd. Johsstebafdletrer Joure. Grre Brio. Sac. dâzar. Hgrartatrs x ) te Ffudo parvw Twfo la. Ti Nm VIET Jreil. La Petite Torfuë de Maré cage. dcd Ser eft te webft Den ec£ Fo der Tab XXVI. À Spadierffo ef gewermmef jl | G Ldwarde ad viv dn. Galeus Acaatflrias , Úve Spinay ZAM.S. eAgrrmaru geedit. Jol. Saar, Geren, Jeugas d Pileis.N° 78: VII" Jheil. Le Chien de Mer e eronneavec Inlecfum Virgulfum. ambrudans dictum. Ï Tulkecte appelle le Bafon Marchanf. sen sE, ik Koe + E ' Cabulwgs major Filvas. Nig UETThedl Le cha de Mer Major, Ser fefoer gefto wie oder mif inver Sop Je fet ae Tab. umd Òte É elroors ùud wei (le Jor mari” eSchlomnse, Z Ebson aarin Air. IE EP El mes, Tof, Sehg/t Er Lrtzer fò Guos. Arrr Bir Sao. Cazes. Majartas, B . . k k 2 1 Ö te: niger eri Claus … N° 30. VILT Jherl. he Vautour Noir Cowroune,ou Serpens Indácus niger ef albus. - Chaperanné,efle SerpenfN oir ef Blanc des Indes. NE en enen ï Der Hor oder Accipiter Paludarius Aves Arundinace:e . aft Salef and der Kobr Bogel, Sarofinifehe Smerling. Cem Prúv. Sac. Cacs. Mayes: N° ez- VIII“ Theil Tab. LXXXI. le De on de Marais et l'Ortolan de la Caroline. ij 1 4 (4 ze Der Beppage mit einen Dafsfrreif | Tab. LXXXIL wad der blgu Kopfige Bopvager … / ll, ee, Cum Fru a aas Mayestatis N° sz. VII” Theil Píittacus minor Torquatus le Perroquet a collier et Pûttacus minor capite_ ceeruleo. le Perroquet atete bleue. cd A ede den linken 3 el Jh E ci e er mit apbier gefrónter Bappage, ; Tab. LXXXIIL und Der Pappage mit Hold Sfiegd. ie | „E Kh onpadas N° sz. vre Theil Plittacus minor vertice Sappharino. Plittacus minor alis aureis. / La Ferrique couronnee de Saphire et la Perrique aux ailes d'or J ‚Tab. LXXXIV. Der Dodo und das WReerfchweingen Endat anes. N° 84 var Jheil Dodo avis Le Dodo et le Cochon d’ Inde. Mus Africanus | Porcellus Guineenfis dictus- JM. Seehirmannezcudt 07 pl aa en ka he E ed meme dl AE t va de 11 erde A BE Der Sm fo ones wrd der Suleo. î Tab. LXXXV. 8 H KS xy 4 £ 4 Á ens EAESTE j ded Ee EEA en EN SEE Reen x es Evrard En Zer. IM Sethigrrarre en LEL ve Ml. Seda Eleteer Jezfos. Gwe Prèr, Sac. Caardgjertaier. Avis Cwra{ao dicfa. Avis Acajow NE: 85. VIG Theil. 1 Oiseaw de Cumrassau, eb le Cusco. EE nie ven in el ak Gerre Siedr, Pao. Geas. Hazasrtatis É N°ES TT STEEL Pefibe Greive. EMG ete pe Kl El gou ( Dee Benfiloortf! che Seele dad der en $ (urelkerling. Tab. LXXXVIL.. Alaudae, Fenlilvanica. Neer VA UZetl TH Alowelfe de Penlilvauie ef Papilio ulcus. le Papillon brun. 4 eme ils Stoer, tegerdelpuinpper if aol ever Ürorer ev Sr À wab. LXXXVUL. TvVÒ IIP TE. . Ba * a G Eesvarde ad viv. deler. AE Sigrrmarom geene À j Jork: Sahafde Leren mflafes. Cero Dhipr. Sar. Car dzjartiade, ä Mulcidapa vwreo verfice, mas N° 8e VAE" Jheil. _ Mouvcheroles Cowronnees d? or, ef foenrina. Mâle efFemelle. it 4 4 zy nd E se de, Tab.LXXXIX. | Der iegen-Schnäpper mit gofdenen Slugeln , dmbd der Slecfigfe Bebildfróte Gebmetterling. G. Eduard Á ad Up d „lin rn N° 89. VILLE Theil Mufeicapa alis aureis Moucherole aux Ailes. Papilio testudinartus maculatus, dorees Papillon Tortuê marquete, : ete r 5 ú IE Hi % kl d …i zn d ie « hk ia ï 3 5 \ 4 > 4 2 wi Ee ps ek ï Pe E d N we A 8 é af AA ir , L \ Rada it 1 Ld Jd / ze Der Orne (tegen Gefmop ver mit Gehmarder Prik, dd DerGehmarde And weilde Bafmbhacfer. lab. LXXXX. | G. Eduards ad viv. delen Kv nnen en ne en leligmann ezcudit _ Cum Frio. Jac, Caes, Majeftatis Mufcicapa viridis wutture nig To Nee LEE Theil La Moucherole Verte a Gorge Noire, Certhia nigra et alba. | et le Grimpereau Noir et Blanc HAPERT Nn ENG Ad SEN, 4 n 7 4 4, er _ pr MA het, vt de 5 4 8 As S E ei be d en BU ae A a hk AA RE is BOS ze! ol aA hd” EA hi 6 - „tE, \ $ te JEPAS N B de rl nd Ü bes het { Le 6 ;, Ë E _ e 4 ) Ì \ ‘ ie £ d Nt oe 4 ie wijk Swe Siegen Sehnapper mtf Kotber Srûft, ern EN GZ, Lak N° 9. vr Theil mn Mufcicapa vutture rubro, mas et foemina. : on Tab. LXXXXI > ba und ete Moucheroles a Gorge Rouge, Mâle et Femelle. Tab. LXXXXII. Kleime Yengratte Sltegenfdnger, een er, Ard ere Gie. | | EAD Mufcicapa parva Cubecerulen mas et foemina - Cum Fru. Sac. Cacs. Maeftatis. _N° oe. VII Theil ed JA Seligmann excudt Petites Moucheroles gris de fer, Maâle et Femelle. _ 1 Der Kruamfchnabel ein Sr nd eine Die, Cum Pray IE Caers. Majeftatú. N° gs. VITE Thedl. Loxia, mas et Femina # Tab. LXXXXII EM, Jeliomann EKL. Bees Croifes, Mâle et Femelle. k gi er He hit er | En B | Tab. LXXXXIV Ier Sperling mif wetfder Srùft nebft emen sid | Ee ___ Defben Schmetferfing. GEdard ad sa delin | So Cum Phú Sac. A Mareftatis. | N° ge VUT Jheil. Bkr Ehle | Moineau a Gorge Blanche, avec un Papillon Jaune. LM Seligmann exc: Ft Es j be An Tab. ACV: Vrmfrefder nd der Diegeutater. GLEduard ad vi: del. LAM, Seligmann eacud. mr ze Caes. Mayeftatis. N° 95 VAI Theil. Le Mangeur de Vers, et le Scarabee Chevre. | Vermmivora Scarabaus capric ornis. re 1 ,p fn Eteone verd aan hy, B Der Kernbeifer oder Dicffemábler ats Mlafacca üud der gcarint webft einem Éleimen Hebmetterfing. LA. deligm ann excultt. Cum Pri Sac Caes, Aayeftatis. N° 96. VII® Jheil Le Gros-bec de Malacca, et le Jacarini, avec un Petit Papillon Jaune. | Papilio parvus luteus, Coccothrauftes Malaccensis, Jacarini Tab. XCVI. | ij near VEN a nig er epen PD Der Himbref oder fleùre Brader tad Das vppier dook _ TabXCVIL 6: £ warden ad viv. Aal ki THS eligsnarer ai. 8 BL Satarditern Je Tepe. 5 & id 9 = À Gi { el Caere Lev. Kez. Caan dgzartafse. Ì Arqu _dicfa. Mufcus papyraceus. afa minarmofbrafibus Whimbrel N pr VII" JAcil. Le Wimbrel „ow Petit Corlieu; ef la Moulle de Fapier. fi ï ln men en B mn ed E: d ik id ee Die Bifbengrae Wafderdrofdel uit Pederhübner Wfoten, de hen | ete Art von Becafinen 3 bege Ch En is. ra aa ier cd : JM, Seligmnann ezeudit Cum Fry Jac. Caes, Mareftatis | RENS ge VIE Theil Tringa grifea lobatis inftar, a Tringa gris de Fer au pied de Poul, Fulice digitis. bt le ee de Eau e{pece de Becalline. " 4 E: Li ae et Á Die Frenafte ear Seeno gel fend ei Ofte kak ESTE = STEEN Ee Et ER WE maen EE en Se, en mai A ET G-CLvaras advi delen. TAU Sehprrarrs gecdr: Care Bip, Sao laar M mastats. er$ile Tab. XC IX, Jo ScIg/e Lize 2flugre. Avis Rabihorcados svel Navis bellie N?ag VZS" Jheil. La Fregate 5 Poillon de la) Chine. dieta. Pilves Clrimenles. fl) : WE E ehs ‚Ee Tikt | | 9 as Faûlthier oder Der 8 Tab. GE EE adriv. deler. TMS. agree SELA, Crea wao. Casstearestatig 4 JoAr Sehafsleen, fare. Ígnavus. EL Nixoo.VIIË el, Lie Paresseux. BER El To wete, gf CN L AifeD bele Ur Wij új y Al 1 le) le) DD ON as) ej) te) ep, ee, ee) ©} e, ON on