ke VONN ren, Sn Nn. 8 - 5 E = mn 3 en en en 3 Sn En = " B N 4 5, N S E ej N Rene é S = en 5 8 == ST En ee me = = in N 8 Aen N \ En ' N NS S In 5 en „s = BE =S el : a AN IN , N Se Ì eN Sn \ \ N NS SN 5 ì N Ny ; S - =S à ’ N \ \ \ N \ IN ied Ì REN N N N N | Ò A je Nl > S à 5 p k En : zt B ’ . KS \ N Kl} Ot AN k N N N N \ NN N N N \ ie en ik EN N N \} Û IN u eN is | N Aal » ‚ \ kh N N EN k WJ he) Ë NN ' \ Sk \ Ae | k KN N NT NU k iN N > : AAN N MN Re AN h N À \ \ EN N Kl \ NLA | | STAREN De Ke re 5 N k \ NU NN EMT AR A \ ) \ EN er en! E NE | p) EN kN! AN eed | SEN \ a \ \ R í Ì Ee PA en A de Le Atl JN EES \ Pr IR EN PN ENNE NS | ’ ET VENNOOT ke \ if eN LEN DN \ K' AN At te De AN \ \ Nl ANN 5 = NEA . el HN! | ‚ ne " N IN al \ Ne nf AN AK ï ere er mn Nd \ (AS ’ N Î EEn nn ú Lak 8 Ne \ À KN Tes ISS pee AE \ U CE AN df Nl É EN en Tdi PN \ iN / HN EZ en Ns N / E \ | | SI U NA " re SE fl AE \ = 8 AN KNN / dn Ne en EN Y Be ACTEN N AN Sj dl À I/P SN p, ee k \ ie KA: N N hs h de } 9 : N N \ Ae ) kg), \ ND | + 7 \ À N Pa a Ne " N Ì A: \ NEN ze à Ni N N! Î A, NM BN, | = \ 4 f, ij N Á . Ne, ek, " iN ANN A: “ , \ 7 N Sn es Ne Ns, \ SN N il nn Ke: et \ Kk Nn 3 ee nn en p Ne, 8 N En = ee man nn Ne N \ \ \ / & ij \ : 4 md Sn. N a en 5 K il \ N en /) N : KN ee NS > pen z nn en SJ a = ES : Ne =N e sl \ in 5 = _ Ke BN 1 > ee nn b Ke, me > En e Re _ A \ En En me ns ie xr Ne a en Be, en. En nn 5 en : ON 4 an == en ® 8 > == N en en _ => 5 En Er in 5 e en S 3 as 2 > = a - ZONA ein lj ld rv iijeareee vi ap EED, en mit ZN EAN THE LIBRARY PRESENTED IN MEMORY OF HER FATHER ABRAM S. HLEWITT ZAND REE RRESHESTREE ELEANOR GARNIER HEWITT || SARAH COOPER HEWITT Pii me Hij olen A hs 1 n hj Ees kl NA TIN ij VERZAMELING UITLANDSCHE EN ZELDZAAME VOGELEN. BENEVENS EENIGE VREEMDE DIEREN eN PLAN TGEWASSEN: IN °T Be Eon NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR j TT LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD; | DOOR | G. EDWARDS en M, CATESBY: VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELYK VERBETERD, IN °T HOOGDUITSCH UITGEGEVEN RN DOOR BSD ET GMA NN THANS IN °T NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET AANHAALINGEN VAN ANDERE AUTHEUREN — VERRYKT,;, DOOR M. HOUTTUYN, Mepio Doctor. AEL tE: zenne vonniste eee vante Ben HBA IND BEHELZENDE Her NEGENDE DEE L | LT A M SS T ZE R D A4 M, Bx JAN CHRISTIAAN SEP P, Boekverkooper. | MDCCLXXXL RE aataod. Feeds ee OEE VERZAMELING — VAN UITHEEMSCHE EN ZELDZAAME vOGELE NN. NAE GRIN Ber B ESB HE denthemen aansneed ebk dooi detdhleasledsenb aaansdeletendetdenet dennen ee RK RRB P Se Voorredens of Inleidingen gemeenlyk van weinig guttigheid zyn, alzo ) de Leezers van een uitmuntend Oordeel en Verftand, liever verkiezen zelf de uitvoering te waardeeren van een Werk; door onmiddelyk toe te treeden tot het leezen van den Text, volgens den algemeenen Tytel, zonder door den Autheur verder onderricht of vooringenomen te zyn, aangaande den Inhoud: heb ik nog- thans, dit het laatfle zynde dat ilk meen aan ’t Licht te geeven, reden om myne dankbaare verplichting te betuigen aan myne waarde Vrienden, die my met Stoffe voorzien hebben tot de laatíte Deelen van dit Werk, en door veelen van welken ik edelmoedig ontvangert en onthaald ben in hunne Huizen; in verfcheide Landíchap- pen van dt Ryk. Niet minder acht ik my verplicht aan eenige aanzienlyke Fami- liën, die, hoewel ik het vermaak niet had van haar Perfoonlyk te kennen, ‚niette- , min by Brieven my zeer nadrukkelyk hebben uitgenoodigd, om eenigen tyd by hun op het Land door te brengen: ’t welk ik gaarne zou hebben ingevolgd, zo niet myne Jaaren en de groote afftand hunner Buitenplaatf@n zulks ondoenlyk gemaakt hadden. En, aangezien het, in % beloop deezes Werks , billyk geweeft is, op zyne plaats de Naamen myner Voorftanderen, Weldoeneren en Vrienden, tot vol- komen bewyzen der echtheid van de Onderwerpen, daârin vervat, te melden, acht ik het niet noodig, daarvan alhier, by herhaalinge, Gewag te maaken. Dikwils gebeurt het, dat myne Afbeeldingeri, op de Gedrukte Plaaten; groote- Iyks van myne Origineele Tekeningen vetfchillen. Ik ben, naamelyk, niet al- toos te vrede geweeft met deeze Tekeningen, ten opzigt van de Poftuuren of Ac- tiën, in welken de Voorwerpen geplaatft waren: in zulke Gevallen heb ik wel drie of vier, ja fomtyds zes Schet{en of Omtrekken gemaakt, dezelven naauwkeurig met elkander vergeleeken; en dan die gene uitgekoozen, welke my voorkwam de minft gedwongene en natuurlykfte té zyn, om op myne Plaat gegraveerdte worden. Ten onregte zou men verwagten, dat een Werk, van deezen aart; in de uiterfte volko- menheid bewerkt en voltooid werde, wat de Kleuring aangaat; alzo het hierdoor _ ten uiterfte duur zou worden: want de uitvoering van zulk Werk, hier te Londen, tot den hoogften trap, koft veel. Het weezentlykfte in deezen is, dat men zig zo naauwkeurig, als * vallen kan, houde aan de werfcheidenheid van Kleuren, welke de Origineele Voorwerpen hebben. Dit is myne voornaamfte zorg geweeft, en thans, al het gene gekleurd is naziende, oordeel ik de Afbeeldingen hier in veel nader aan de Natuur te komen, dan de meefte Werken van deezen aart, die immer nitgegeven zyn. Dikwils ben ik aangezogt geweeft, om eenigen van onze Engels {che Vogelen af te tekenen en aan % Licht te brengen; maar, terwyl my zo veele gelegenheden voorgekomen zyn, om nieuwe en zeer zeldzaame Vogelen, die aan weinige Liefhebbers zelfs, in Engeland, bekend waren, aan te treffen; zo heb ik TX, Deel, À de- £, VÈRZAMELING van UITHEEMSCHE dezelven in °t beloop mynes Werks van tyd tot tyd plaats gegeven, en getrouwe: lyk voorgefteld, tot onderrigting van onze tydgenooten zo wel als van de Nakoime=_ lingfchap. Wat de genen aanbelangt, die naar Afbeeldingen der Vogelen van hun eigen Land verlangen; derzelver nieuwsgierigheid, denk ik, zal in % korte voldaan worden. Daar is thans, door een Genootfchap van oude Britten, ten voordeele van-een Arfmen-Séhool in Londen, een Natuurlyke Hiftorie der Gedierten van Groot Brittannie ondernomen, welke men met de Vogelen begonnen heeft. De kleine en middelmaatigen zyn daar in Levensgrootte getekend, op Ímperiaal Papier in'Folio gedrukt en afgezet met natuurlyke Kleuren. Veelen van de Plaaren heb ik gezien, en achtze zo goed als iets van dien aart, dat tot nog toe in Engeland of el- ders aan *t Licht gegeven is. Ik beb het pleizier van te kennen den Schildknaap Tuo- MAS PeNNANT, een Heer in * Graaffchap Flint, van groot Vermogen en veel Perfoonlyke verdienften, die dit Genootfchap bygeftaan heeft, met aan herzelve alle de ongemeene Vogelen van Noord-Wales, ter bevordering van de gedagte milddaa- dige Stichting, te bezorgen. Alzo ik wel verzekerd ben, dat de Heer PENNANT een goeden Smaak heeft in het Tekenen, en wel ervaren is in de Natuurlyke Hifto- rie, hebbende tevens een fterke neiging om die voort te zetten; zo twyfel ik nier, of zyn Ed. zal, edelmoedig, aan dat Genootfíchap al den byftand geeven, die in zyn Vermogen is; noch ook, of alle Liefhebbers der Natuur zullen zo wel onderrichting als vermaak in het Werk vinden, wanneer hetzelve tot voltooijing is gebragt. By die gelegenheid komt my in gedagten de verplichting, welke ik aan zyn Ed, heb, door onlangs van hem te ontvangen de Puffút van * Eiland-Man, en eenige andere Vogels, die ik nog niet gezien had. Onlangs kreeg ik eenig Berigt, raaken? de het Geflagt der Onweersvogelen Petterils, tot welken de Puffin behoort: naames Iyk, dat zy allen, of de meeften, uit hunne Keel Olie werpen in’ Aangezigt der Vogelaaren, die hun trachten te vatten. In onze Nieuwspapieren, van Juny des Jaars 1761, vind ik uit Mul in Schotland het Verhaal van een droevig Ongeluk, dat men zegt eenen Heer CAMPBELL overgekomen te zyn, die, tusfchen de Rotíen aan de Zeekuft uit vogelen gaande, en een Ladder opgeklommen zynde, om ees nigen van dit flag van Vogelen uit derzelver Gaten in-de Rotfen te haalen, toen hy zyn Hand in het Gat flak eensklaps en onverwagt zo veel Olie in zyn Aangezigt kreeg, dat hy den Ladder los lier, en, nedervallende op de Ratfen , het Leven verloor. De Heer CHARLES SMITH zegt, in zyn oude en tegenwoordige ftaat van het Graaffchap Kerry in lerland, dat 'er een klein Webvoerig Vogeltje is, wei nig grooter dan een Mosch, ’ welk in * Voorjaar overvloedig uitgebroed wordt op de Rotfen of Eilanden, die men de fierriters noemt aan de Kuft van Kerry; en; gevangen zynde, ontrent een Thee-Lepeltje vol Olie uitwerpt. Dit Vogeltje acht ik naverwant te zyn aan mynen Onweersvogel, afgebeeld op Plaat go (*). MARTIN befchryft, in zyne Hiftorie van St. Kilda, een Vogel, de Fulmar genaamd, die uit zyne Afbeelding duidelyk blykr, van het Geflagt der Onweers-Vogelen te zyn. … Wanneer, zegt hy, de jonge Fulmar gereed is om te vliegen, zo werpt hy, … als‘men hem neby komt, een veelheid klaare Olie uit zyn Bek, en weet daar ‚ mede den genen, die hem vatten wil, vlak in’t Aangezigt te treffen”. Ik ge loof, dat de Fulmar van St. Kilda de Puffin zy van Man, of ten minfte daar zeer ‘ naby aan kome; zynde zekerlyk een Soort van ’: zelfde Geflagt. Zie deszelfs be- fchryving in Marins Reistogt naar St. Kilda, een der Wefter-Eilanden van Schat- land, Londen 1698, pag. 55 , alwaar men tevens een Afbeelding vindt van dien Vogel. De Heer Brisson heeft in zyne Ornithologie, te Parys aan *t Licht gekomen in % Jaar 1760, zo wel Verzamelaar als Origineel Autheur, een Algemeene Hiftorie der Vogelen uitgegeven, welke ik oordeel, over * geheel befchouwd, een zeer goed ed (@) [Zie het Derde Deel van dit Werk , bla z. 66. Pl. LXXV, Men noemt hem gemeenlyk Storm- Zwak ] EN ZELDZAAME VOGELEN. 4 goed en nuttig Werk te zyn; maar ik vind ‘er dat gene in; °t welk ieder Verzame- Jaar zal overkomen, door wien de Onderwerpen, die hy behandelt, niet lang en zorgvuldig beftudeerd zyn: te weeten, menigvuldige herhaalingen van een en de zelfde Soorten van Vogelen onder verfchillende naamen; gelyk zy door byzondere Autheuren befchreeven voorkomen, die hy in afgezonderde Artikels befchryft, als Soortelyk van elkander verfchillende: waardoor, zo ik meen, het getal der Soorten van Vogelen grootelyks door hem is vermenigvuldigd, Om één Voorbeeld uit ver- fcheidene, welken ik in het beloop Zynes Werks opgemerkt heb, uit te kippen: hy heeft, in zyn Vierde Deel, pag. 549, den Gekraagden Byë&n-Eeter (Guefpier a Col lier) van Madagaskar befchreeven, dien hy een-Soortig maakt met den Ooftindifchen Byên-Beter van myne Vogel-Hiftorie, Pl. 183; en in % zelfde Deel, pag. 552, be- fchryft hy den Gekraagden Byéën-Eeter (Guefpier a Collier) van Bengale; welken hy zegt den Bengaalfcben Byén. Beter ve zyn van ArBins Vogelen-Werk , Vol, IL Pl. zo. Indien de Heer Brisson naauwkeurig acht gegeven had. op zyn Onder- werp, zo moeft hy gezien hebben, dat die twee Vogels , door hem als byzondere Soorten voorgefteld, een en de zelfden waren, en behoorden in een zelfde Artikel te zyú begreepen. ArgiN en EpwaRrps, riaamelyk, hebben den naam opgege-= ven van den Heer, in wiens Verzameling te Londen deeze Vogel bewaard werdt: waar uit het klaar te ontdekken is, dat hunnë Afbeeldingen en befchryvingen ont- leend waren van een en den zelfden Lighaamelyken Vogel. De Vogelbefchryving van gezegden Heer is thans tot voltooijing gebragt, zes dikke Deelen in Quarto uitmaakende, met een groot getal in * Koper gefneedene Plaaten; waar op veele Afbeeldingen van nieuwe Vogelen, my geheel onbekend; Men heeftze met veel moeite en zeer netjes in Plaat gebragt; maar de meeften heb- ben een flyve houding, als of zy naar gedroogde of opgezette Vogelen getekend waren. Dit is in zodanig een Werk verfchoonlyk: want men kan niet onderftel- Ten, dat de gehuurde Werkluy gelegenheid hebben gehad , om de gedaanten en poftuuren van de Onderwerpen, toen die leefden, te zien en te beftudeeren. De Heer BrissoN heeft zo wel alle Autheuren van de- Natuurlyke Hiftorie, als Reis- befchryvingen, geraadpleegd, die iets over de Vogelen hebben te boek gefteld, en de Naamen verzameld, welke door hun, in alle Taalen, aan de Vogels zyn gege= ven. Ik geloof, derhalve, dat zyne Synonyma volkomener en uitgebreider zyn, dan by eenig voorgaand Autheur, maar deeze zeer lange Benaamingen zyn aan mis- flagen onderhevig. Ik vind, in het gedagte Werk, dat de Schryver my onder ane deren heeft aangehaald, en de Naamen van myne Onderwerpen overgenomen, ja zelfs myne befchryvingen gekopieerd, wanneer hy de Natuurlyke Vogels niet had, om die daar van te ontleenen. Tot Plaat 309 toe heeft hy my gevolgd, doch ver- der kon hy niet, om dat hy zyn Werk beflooten heeft, voorenaleer dit derde Deel van myne Naleezingen was voltooid, waar door het getal myner Plaaten wordt uit gebreid tot driehonderd twee-en-zeftig: zo dater in dit laatfte Deel veele raare en fraaije Onderwerpen zyn, door geen Autheur tot nog toe, dan door my zelf, flegts by Naame voorgedragen. Wat het groot getal aangaat en de Verfcheidenheid van de Onderwerpen, die dit geheele Werk, *t welk thans uit noodzaaklykheid geflooten wordt, famenftellen : dezelven zyn op verfchillende tyden, met groote tusfchenpoozingen, verzameld, en by Deelen, van omtrent vyftig Plaaten ieder, uitgegeven: waarvan dit het Zeven- de is en het laatfte. In *« geheel bevatten zy driehonderd-en vyf en-zeftig Plaaten;, % welk overeenkomt met het getal der Dagen in een Jaar. Veelen van deeze Plaa- ten bevatten drie of wier verfchillende Onderwerpen, allen naar ’ Leven getekend, en beloopen met elkander zeshonderd Artikelen : zynde fommigen der kleinften, hoewel naauwkeurig en natuurlyk getekend en gekleurd, niet befchreeven of in de bes fchryvingen genoemd. Her kwam my derhalve raadzaam voor, by her fluiten van het geheele Werk de Onderwerpen van elkander te fcheiden; en ieder klein Artikel A 2 te À VERZAMELING var UITHEEMSCHE te brengen in een Geflagtfchikkenden Bladwyzer, plaatzende alle de Soorten van de zelfde Stam, Familie of Geflagt, onder haar eigen onderfcheidene Hoofden ; ten ein- de de Nätuur- Liefhebbers beter in ftaat te ftellen om te kunnen vinden wat zy be- __geeren te onderzoeken; met aanhaaling van de Nommers der Plaaten, welken ik; om verwarring Zo veel mooglyk te vermyden, het geheele Werk heb laaren door= loopen, zonder een zelfde getal te herhaalen. Hoe ver ik in de bekwaame fchikking gelaagd ben, moet ik den genen, die het behaagt dezelve te onderzoeken, laaten eoordeelen: doch ik. twyfel niet, of myne Afbeeldingen en befchryvingen, met elkander vergeleeken, zullen gereedelyk aanwyzen, tot welk Geflagt of Klasfe ie- der byzonder Onderwerp behoore, en zulke Autheuren , als de Wereld verpligt hebben met Samenftelzels van alle de Onderwerpen, die men in de Natuur vindt, zullen genoegzaam in ftaat 2yn, om ieder hieuw Voorwerp; ’t welk zy in myne Werken mogen vinden, te plaatzen onder anderen van het zelfde Geflagt, die zy reeds volgens den Rang gefchikt hebben in hunne verfchillende Samenftelzelen. Ten einde, voorts, de Wereld te overtuigen; dat ‘er niets meer, van deezen aart, door my kan uitgegeven worden, moet ik myne Leezers.berigten; dat ik my ontflagen heb’ van de Stoffen, waar op ik zou kunnen voortgaan te werken. Alle myne Origineele Tekeningen zyn verkogt aan een edelmoedig Kooper; en dus de Eigendom geworden van een Edelen Graaf van groot Aanzien. Zy beloopen in % geheel een getal van meer dan negenhonderd, en veelen derzelven zyn van Voor- werpen, nog nooit in Plaat gebragt. Thans, myn Jaaren zulks vereifchende, heb ik niets over, dan my te onttrekken van het gewoel der Wereld, om Vrede en Rufte te genietén in de gemeenzaame Verkeering met eenige weinige Vrienden van myn eigen middelmaatigen Levensftaat, wier weezentlyke Waardigheid my door lan- ge Ondervinding bekend geworden is. | SSS ESES SSS SS ESS SSS PS ir And L Het Zwarte Aapje van middelmatige grootte (ù), Dit Aapje, hebbende omtrent de grootte van een groote Kat , was zagtzinnig van aart, doende geen Mensch kwaad. Het hadt pleizier om met een jonge Kat te fpeelen, gelykerwys de meefte Aapen. Het was een weinig dertel, volgens der- zelver aart; als een Mannetje zynde. nak „De Kop van dit Schepzel was taamelyk rond. Het hadt de Huid des Aangezigts van eene getaande Vleeschkleur , dunnetjes met zwart Haair gedekt, De Ooren waren van figuur als Menfchen-Ooren: de Oogen van eefie roödachtige Hazelnooten- Kleur, met zwarte Oogappelen. Het Haair boven de Oogen was lang en veree- nigde de Wenkbraauwen; dat aan de zyden van den Kop bedekte gedeeltelyk de Ooren, De Kop, Rug, Armen, Pooten en Staart, waren met taamelyk Jang; los; donker zwart Haair gedekt, zynde niet zeer ftyf en ook niet zeer zagt. Het voorfte of onderfte des Lighaams was byna geheel kaal , van een donkere Vleesch- kleur, met twee Tepels aan de Borft. De vier Pooten geleeken alle eenigszins naat eens Menfchen Hand, zynde met een zagte zwarte Huid gedekt, en weinig of geen. Haair hebbende, met platte Nagelen. De Kat is 'er alleen tot fieraad der Afbeel-. ding bygevoegd. | P DT al jk’ My werdt dit Aapje prefent gedaan, door myn verplichtenden Vriend, den Heer George Coers, van Stratford in Esfex.. Ik ben onderrigt, dat het een Inboorling; is van Guinee, aan de Afrikaanfche Kuft. Het was een zeer vlug en se iertje, (1) Simia nigra magnitudinis medie. Eow.4vea21. FT, 311, Simia Aygula. Lann, Sy/?,.Nat. XIL Gen.2. Sp ot. EN ZELDZAAME VOGELEN. 8 Diertje, van een goed naturel: doch ík vond my genoodzaakt my daar van te ont- {laan, vit gebrek van genoegzaame ruimte ; weshalve ik het vereerde aan een Hoog: edelen Heer in Esfex, die een bekwaame Diergaarde op eenigen afftand van zyn Huis heeft, om zulke Dieren te houden. Ik weet niet dat deeze Soort tot nog toe is befchreeven. tt ETE ENEN | In Oxford-Straat; by * Soho Plein „ zag ik in ’t Jaar 1761, in een Huis daar men Wilde Beeften vertoont, eén zwarte Aap, eenigszins naar % zelve gelykende, wel- ke een Spinnekop-Aap genoemd werdt, wegens de dunte en langre van Zyne Poo- ten en Staart. Dezelve hadt het Aangezigt Vleeschkleur en hielde met zyne Staart vaft, door dezelve ergens rondom te {lingeren. Deszelfs groote byzonderheid en ’ gene ik nooit te vooren waargenomen hadt, twas, dat de Voorpooten maar vier Vingers hadden, ontbreekende de Duimen daar aan. Op de zelfde plaats was een andere lang-Pootige viervingerige Aap, in alle opzigten den voorgaanden gelyken- de, uitgenomen dat hy bruin Haair hadt. Deeze aanmerking vond ik goed hier te maaken, alzo dit Soort van Aapen door my voorkieenì niet was ontdekt (*). esthetiek etetekseiticdota deheteiek ode aeieeiekelee anee D eee rdeeadeede De groene Weftindifche Raaf of groote Brafiliaanfche Pappegaay (2). Dat deeze Vogel van de grootften is onder de Pappegaaijen, blykt genoegzaam bit de Schets-Tekening vän den Kop, in de Natuurlyke grootte. De Wiek, ge- flooten zynde; was omtrent dertien Duimen lang en de middelfte Staartpen vyftien Duimen. Hy hadt den Kop, naar het Lighaam te rekenen, groot, den Bek van eene donkere Kleur, taamelyk fterk &n de Bovenkaak zeer haakig, met uithoekin- gen wederzyds: de Tong donker, rond en zagt: de Neusgaten klein, in een {mal witachtig Huidje geplaatft, dat den Bek geheel omringde. Aan beide zyden van den Kop was een taamelyk breede plek der Huid, van Vederen geheel kaal en Vleesch- kleurig, met bruine dwars-Streepen onder het Oog , beftaande uit kleine zwarte Veertjes. De Oogen, in deeze Vederlooze Huidplekken geplaatft , hadden geele Kringen en zwarte Oogappelen. „Het voorfte van den Kop, aan den Bek paalende, is met fchoone roode Vederen gedekt, en men ziet onder den Bek een weinig don- ker rood, zig vermengende metde groene Vederen,. De Kop van boven, de ge- heele Hals, de Borft en Veders der Wieken, zyn van een fchoone hoog groene Kleur, hebbende de groene Dekveders, onder de Staart, met een weinig rood ge- mengd. De Slagpennen, en een gedeelte van de ry der Vederen daar boven, zyn heerlyk Hemelschblaauw , uitgenomen eenige weinigen naaft aan de Rug, die allengs groen worden, De binnenzyden der Wieken en de onderzyde van de Staart, zyri vuil Oranje-Kleur; het midden van de Rug, de Stuit en Dekveders op de Staarr, fierlyk blaauw. De Veders of Pennen van de Staart worden trapswyze naar de kanten korter, zo dat de uiterften naauwlyks ee derde deel der langte van de mid- delften hebben: allen puntig zynde, van eene hoogroode Kleur, met blaaüwe Tip- en en twaalf in getal, De Pooten en Voeten zyn mert Schubben van eene donkere Vleeschkleut gedekt, de Klaauwen donker; de Voeten van fatzoen als in allerley Pappegaaijen. al. Deeze fchoone Vogel heeft toebehoord aan den keurigen en verpligtenden Heer, | | | Pur. _(* [Het zal waarfchynlyk de Simia Paniftus zyn ge- mia fufva major &c. Fam. 480. De) weeft van den Heer Linnmus , afkomftig uit Zuid- (2) Pfûttacus major viridis, Maccaw diëtus. Epw. Amerika, by den Heer Brisson gemeld onder den _4v. p. 224. T. 313. Plietacus Militaris. Lann, Syf?, naam van Cercopithecys in Pedibus anterioribus Pollice Nat, XIL Gen. 45. Sp. 2. éarens &c. Quadrup. 211. en by Biowne genaamd $i- IX. Deel: 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Paap CawreRrer WesB, Schildknaap en Lid der Kon. Societeit, die hem veë- le Jaaren levendig gehouden heeft in zyn Huis in de Provincie Surrey, en de goed- heid hadt hem my te zenden kort na dat hy was geftorven, hebbende nog de leut van Zyne Oogen, enz. ÌÍk maakt ’er aanftons deeze Ets-Tekening van op de Plaat. De Heer Wens wift de plaats der afkomft van deezen Vogel niet, en ik heb ’er met geen mooglykheid kunnen agter komen; maar onderffel het een Amerikaan té zyn, aangezien alle dergelyke Vogelen uit dat Wereldsdeel komen. Ik kan geen berigt vinden aangaande dit Onderwerp; en geloof, dat het tot hog toe niet in Plaat gebragt zy of befchreeven (5). | | | sesso. cossveegssssvossenstesensrsrsTsdE Re naled MAJ ortie: IH De Blaawstoppige Pappegaay 3). Deeze Vogel heeft ongevaar de grootte van de Blaauwe Guineefche Pappegday tet een roode Staart; weshalve hy, gelyk de voorige; verkleind heeft moeten wor: den, om hem op de Plaat te kütinen brengen. _ De Bek is van een donkere of bruine Kleur, hebbende de Bovenikaak wederzyds een roode Vlak, en taamelyk diepe uithoekingen. De Neusgaren zyn in een {mal Huidje, redelyk digt by elkander; aan den voet van de Bovenkaak geplaatft. De Oogen hebben een donkere Kleur en zyn omringd met een kaale Vleeschkleurige Huid van weinig breedte. De Kop, Hals en een gedeelte der Borft, zyn gedekt met Veders van {choon ultramaryn blaauw, dat op de Borft een weinig naar *t paarfche trekt, en ter wederzyde van den’ Kop is een zwarte of donkere Vlak. De Rug, Buik, Schenkels en Wieken zyn van eene fchoon groene Kleur; de Dekveders der Vleugelen geelachtig gfoen, naar Goudkleur trekkende: de binnenfte Dekveders groenachtig ; die onder aan de Staart {charlaken rood. De Staartveders zyn egaal var langte ; de middelften groen, wordende zydelings allengs blaauwachtig, en de onder- zyde van de Staart heeft de zelfde Kleur, maar zo levendig niet. De Pooten en Voeten zyn licht Aschgraauw , gedekt met een Schubbige Huid: de Klaaawen donker. Deeze zeer fchoone en zeldzaame Pappegaay , ontdekte ik in een Kouw hangende aan de Deur van den Handelaar Haswerr, woonende op de Punt te Portsmouth; in Mey 1761. Die Heer hadt de goedheid van my, fchoon aidaar een Vreemdeling zynde, in zyn Huis een Kamer te verleenen, om een Schets te maaken ; en aanteke= ningen, ten einde de Afbeelding te kunnen voltooijen: maar, hy kon my geen be- richt geeven, van waär de Vogel was; dân alleen, dat het Schip, waar mede hy dien kreeg, toen laarft uit de Middelandíche Zee kwam, aan wier Kuften; zo veel ik weet, nergens Pappegaaijen natuurlyk huisveften. Dus blyft my de plaats zyner _afkomft volkomen onzeker: hoewel ik befluit, dat deeze Soort zeer zeldzaam zy ; hebbende nooit dergelyke gezien; gelyk ik ook denk dat die ror nog toe. niet af- gebeeld #y of befchreeven (}) (*) [Buiten twyfel is het de Pfittacus Militaris van der Heer Linnzeus, als waar van de Kenmerken, zo wel als de befchry ving, met deezen Vogel ftrooken; hoe- wel geen Autheur door zyn Ed, wordt aangehaald. Hy ftelt, zo wel als Epwarps, de plaats der af komft on- zeker; des ik niet begryp, op wat grond SELIGMANN hem een Brafiliaanfche Pappegaay genoemd hebbe, ge- iyk op de Plaat is gefneeden. Epwanps geeft hem den naam van Maccaw, aan deeze Vogelen gemeen. Zie myne Natuurlyke Hiftorie, I, D. IV, Stuk, bladz. 226. Door hem zyn twee andere Maccaws of Weft- _indifche Raaven, naamelyk zo wel de rood en blaauwe PLAAT als de blaauw en geele, afgebeeld. Zie Plaat LIII en LIV, in de Derde Band van dit Vogelen Werk. } (3) Pûttacus Capite ceeruleo. Epw. dv. p. 226. T, 314. Plittacus Guianenfis cyanocephalas. Bkrrss. Av. EV. p. 247. Plittacus menftraus, Linn. Sy/t, Nar. XII, Gen. 45. Sp. 39. _ (4) [De Heer Linnaus flelt de afkomft van Sari- name , alwaar zodanigen zouden waargenomen zyn. De Brisfonfche was van Guiana, daar naaft gelegen. t Is te verwonderen, dat deeze dan niet bekender «en gemeener zy. De grootte van een Torteldgif, ever- wel , doet hem eenigszins vetfchillen. ] EN ZELDZAAME VOGELEN # Wienese attendees teekenen getekende deedeetee | Et aA AD bv De bruine Parkiet of toine Pappegaay (4). _ Deeze Vogel hadt omtrent de grootte van de gemeene Wilde Duiven, die men Veldvliegers noemt of een weinig minder: weshalve hy ook op de Plaat verkleind voorkomt. Zyn Bek is dohker , met hoeken en Oranjekleurige Vlakken aan de zyden van de Bovenkaak; zynde de Neusgaten omringd met kleine toode Veertjes, de Kop, zo van boven, als aan de zyden tot onder de Oogen, zwart, met een kleinen glans van Blaauw op de kruin. Hy heeft de Oogen van een donkere Kleur; met een fmal ftrookje kaale Huid, dat licht blaauwachtig is, omringd. On- middelyk beneden dit Zwarte loopt , van den Keel geheel rond tot het agterfte des Kops; een Ring van Feuiljemort Kleur, getekend met langwerpige bruine Vlak- jes. De Hals van agteren, de Rug, Stuit en Dekveders der Wieken, zyn donker bruinachtig zwart. De grootfte Slagpennen, en eenigen van de naafte ry der Vede- ten daar boven, zyn fchoon ulträmaryn blaauw : de Slagpennen naaft aan het Lig- haam en de Dekveders naaft daar boven, zyn donker met een weinig blaauwheid aan de randen : de binnenzyden der Wieken lichter blaauw dan de bovenzyde en de tippen der Slagpennen zwart. De Staart vertoont zig, geflooten zynde, van boven geheel donker blaauw; maar heeft de inwaardfe Baarden der Pennen rood, uitge- nomen de tippen , die blaauw zyn en de onderfte Dekveders rood. De Borft; Buik, Dyên vertoonen zig paarsch van Kleur; dewyl de donkere Veders een paar- fche Franje hebben. De Pooten en Voeten zyn gedekt met een donker Vleeschkleu- tige Schubbige Huid. _ RN | _ Deeze fierlyke Vogel werdt gezegd van Suriname af komflig te zyn. Leevende Was hy, in jaar 1761, de eigendom van myn keurigen en waarden Vriend, JOHN FornerGitr, Geneesheer te Londen, die de goedheid hadt , van hem , dood _zynde, aan my te zenden. Ik had’er, toen hy leefde, reeds een Tekening van gemaakt. Ik onderftel, dat het een zeer zeldzaame Vogel zy; alzo ik dergelyken nooit meer gezien heb, en hy is, zo ik onbefchroomd. meen te mogen zeggen, tot nog toe door geen Autheur afgebeeld of befchreeven. | | SSSSSSSSTLSSSSSSSSSSSSS SSS SSS ESES SEE _ Het Anpje met de ruigbaairige Start (6). _ Dit Áapje hadt omtrent de grootte van en half gegroeide Kat. Het was eën Mannetje, dat echter geen blyk gaf van eenige geilheid. Het fcheen van een tederef natuur te zyndan de groote Aapen, zynde in zyne driften eigenzinnig; alzo het veel genegenheid hadt voor ommige Menfchen en een geweldigen afkeer van anderen ; in beide opzigten beftendig. Bena | «___Hert hadt den Kop taamelyk rond; het Aangezigt en de Ooren Vlieeschkleurig ; met weinig Haair daar op: den Mond taamelyk wyd: de Tanden en Tong veel naar die der Menfchen gelykende, even als in de meefte waare Aapen. De Oogen | | | wa- (4) Pittacùs parvus brunneus. Epw, Áo. zis. [De XII. Sp. 38 en 405 welke ook uit de Weftindiën a£- Ridder heeft deezen niet aangehaald, Het zal, nyns komftig zyn en van dergelyke grootte. bedenkens , eene Verfcheidenheid zyn van die op Plaat (5) Simia Caudâ comatâ. Epw. dw. 222. T. 12 LX en LXII, in de Derde Band van dit Werk, be- Simia trepida. Linn. Syt; Nas, XII, Gen, 2. Sp. Sie, hoorende tot de Accipitrinus of Sordidus, Syt. Nat. B | a, pear BRaE hk 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE waren Hazelnooten-Kleur, met zwarte Appelen: het Aangezit was van boven met langachtig bruin Haair gezoomd; de kruin des Kops gedekt met donker kort Haair, dat, zig een weinig verheffende, de vertooning maakte vat een Kalot of rond Muts- je. Inzonderheid was het aanmerkelyk, doordien ?er die Zakjes onder de Kaaken;, welken men in de meefte Soorten van Aapen vindt, aan ontbraken. Het agterfte van den Hals en tr midden van de Rug was gedekt met redelyk lang donxer bruin Haair, ’ welk trapswyze verandert in licht geelachtig ros, aan de Zydeén, Armen. Borft en Buik, alwaar het Haair zo dun en kort is, dat men de Huid en Tepels kan zien: maar de Dyën en Pooten hebben donkerer en roodachtiger bruin Haair. Aan alle de vier Voeten heeft het een zwartachtige Huid: die byna kaal is: de Staart lang en bekleed met donker bruin Haair: van zulk een langte, dat het dezelve geheel ruig maakt. Zy krult of helt nederwaards en het Diertje kan met haar end alles vat: ten; zo dat het daar aan hangen gaat, klimmende, door behulp der Staart; van de eene plaats naar de andere. | 4 Dit Aapje werdt gezegd van Suriname afkomftig te zyn. Het was my vereerd door mynen waarden Vriend , Kapitein JonN Dogson, van Rotherhite, welke, Kapitein zynde van een Kaaper, hetzelve vondt in een Vyandlyk Schip, dat van, de Weftindiën terugkwam; door hem veroverd, in den Jaare 1759. Ik geloot dat deeze Soort van Aapen bevoorens nog niet in Afbeelding gebragt ware: (*). Heinink ide eddie edellieden li BAL WA ned VL De gróote zwarte Kakatoe (6). _ Dit is een Pappegaay van de eerfte grootte. Hy valt niet kleiner dan de rood: blaauw en geele Maccaw, Arras of Weftindifche Raaf, uit Amerika. Op de Plaat is een Schets van den omtrek des Beks en van het voorfte des Kops, in de Natuur- lyke grootte,” gegeven. | peep De Bek van deezen Vogel is fterk , zeer krom of haakig en van eene donkér bruis ne Kleur, met een hoek ter wederzyde van de Bovenkaak, wier Voet gedekt is met Pluimpjes, waar in zig de Neusgaten bevinden. De Oogen zyn zwart. Dè zyden des Kops, van de Oogeri tot aafì het onderfte des Beks, zyn gedekt met een kaale, roode, rimpelige Huid, De Kuif is van eene licht graauwe Kleur, met de Veders puntig en aan de tippen opwaards omgeboogen. Hy kan zyne Kuif meer opzetten, dan hier vertoond wordt en ook plat neder laaten vallen op het agterfte van den Kop, gelyk andere Kakatoes. Zyn geheele Pluimagie, van de Kuif ne- derwaards, is blaauwachtig zwart of donker Loodkleur, wat lichter van onderen dan op de Rug en Wieken. De Staart is langer dan gewoonlyk in deeze Vogelen, hebbende de Pennen ván gelyke langte. De Pooten en Voeten zyn zwartachtig bruin gelyk de Bek, em bekleed met eene ruuwe Schubbige Huid. De Afbeelding is ontleend van eene Tekening, naar t Leven en in de Natuurlyke grootte, gemaakt op order van den Heer Joan GiproN LOTEN , Gouverneur van Eiland Ceylon en andere Vaftigheden der Hollanderen aan die Kuft. Met pleizier neem ik deeze eerfte gelegenheid waar, om de groote verpligting dankbaarlyk te er- kennen, welke ik heb aan zyne Excellentie, die alles toegebragt heeft wat hem mooglyk was, tot voltooijing van myn Werk, door her bezorgen niet alleen van | | | ver= (*) Men vindt ook door den Tleer Linnzus, die gelyk uit de Afbeelding blykt. De Weld. Heer, deeze Soort wacrfchynlyk van Epwarps ontleend en W. van per Meuren te Amfterdam heeft ‘er zodanig wegens de Vreesachtigheid trepida genoemd heeft, een levendig gehad.) geen ander Autheur op hetzelve aangehaald. Zyn Ed, (6) Cacatua maguas niger. Epw. 4v,p. 229, T. 316. merkt bovendien aan, dat de Nagels rondachtig zyn, EN ZELDZAAME VOGELEN. 5 vérfcheide nieuwe en keurlyke Stukken in hooge bewaaring; maar ook van veele fraaije Tekeningen, naar de Natuur gemaakt. Zyn Ed, heeft ook de Liefhebbers van deeze Ryken grootelyks verplicht, door aan het Brittannisch Muféum prefent te doen een zeer groote, keurige en koftbaare Verzameling van oirfpronklyke ‘Teke- ningen, in Waterverw , van de fraaifte Dieren, Planten enz., die inboorlingen zyn van India: te gelyk met veele Straalen van de Voortbrengzelen des Lands, wel ge- conferveerd; welk alles my ten behulpe geftrekt heeft. Deeze Vogel geloof ik in Plaat gebragt te zyn door Petrus Schenk, onder den naam van Corvus Indicus, in een klein Boekje van Afbeeldingen van Vogelen naar % Leven, te Amfterdam, Anno 1707, door S. van der Meulen uitgegeven. eiken eieeieieeietieieieieieeie iii keeelie eek eine P L A A T VIL De kleine witte Kakatoe met een geele Kuif (7). Deeze Vogel is wat kleiner dan de gemeene Afrikaanfche graauwe Pappegaay met een roode Staart. De Schets op de Plaat, daar nevens, wy{t aan, hoe zig de Kuif, niet opgezet zynde, vertoone. Hy heeft den Bek donker Aschgraauw en Tanden of Hoeken aan de zyden van de Bovenkaak. Op zynen Kop heeft hy lange Veertjes van eên fchoon geele Kleur, welken hy, naar welgevallen, kan opzetten tot een getoornde Kuif, of naar agte- ren vallen laaten. De Neusgaten ftaan in een fmal Huidje, [het Wasch genaamd] aan den Voet der Bovenkaak. De Oogen zyn geplaatfít in Plekken van een licht Loodkleurige kaale Huid: zy hebben de Kringen helder Oranje , en de Appelen zwart. Onder ieder Oog is een groote plek geele Vederen. Het overige der Pluim- agie, van den Kop nederwaards, is wit , uitgenomen een flaauwe tint van geel, on- der aan de Borft, aan de zyden onder de Wieken en derzelver binnenzyden. De Wieken en Staart zyn byna van gelyke langte: de Pooten en Voeten met een don- ker blaauwachtige, Loodkleurige, Schubbige Huid bekleed, Ik maakte de Tekening van deezen Vogel ten Huize van Lord TirNey. Zy zyn van de Nederlandfche Ooftindifche Eilanden afkomftig. BrissoN heeft, in zy- ne Ornithologie, Vol. IV. p. 212, zo ik meen, deeze zelfde Soort, die van de Phi- lippyníche Eilanden was overgevoerd. Ook is deeze kleine Kakatoe door ALBIN befchreeven en in Plaat gebragt, Tom. III. p. 12; doch hy meldt de plaats van des- zelfs afkomft niet. Ik hope dat deeze myne Afbeelding tot verbetering van de zy- ne zal mogen ftrekken, SSSSSSSSSSSSSSS SSS SSSSSS SSS SSS SSS SESSIES SIE Blei As SAE VIIL © De graauwe Brafiliaanfche Klaauwier (8). De Voorwerpen zyn hier in de Natuurlyke grootte vertoond. De Vogel heeft den Bek zwartachtig en een weinig nederwaards omgeboogen; zynde het Voetftuk | der “_(@) Cacatua albus minor, Critâ favâ, Epw 4v… de Heer Enwarps aldaar , is niet grooter dan een ge- p. 230. T. 317. [De Heer Linnzus maakt geen by- meene Duif. By gedagten Heer W. vaN DER Meu- zondere Soort van deezen noch ook van den voor- ren heb ik deezen dikwils levendig gezien. ] gaanden , maar wilze vergeleeken hebben met den (8) Pica grifea Brafilienfis, Epw. dv. p. 23r. T. grooten witten Kakatoe, door Epwarps op zyne Pl. 318. Cotinga cinerea. Briss, Av. IL p. 353, Laniug 160. afgebeeld. Zie denzelven in de Derde Band dee- Nengeta. Linn. Syjt. Nat, XII, Gen, 44, Sp. 7. zes Werks, op Plaat LV, vertoond, De kleine, zegt | IX, Deel, C Kin 10 VERZAMELING van UITHEEMSCHE der Bovenkaak in % ronde bezet met ftyve Zwarte Haairtjes , “die voorwaards uits fleeken. Van de hoeken des Beks gaan breede ‘zwarte Streeken onder de Oogen naar het agterfte van den Kop. De Kruin, Nek, Rug en kleinfte Dekveders der Wieken, zyn van eene donker bruinachtige Aschkleur. De Staart is zwart, hebs bende de buitenfte Pennen ver heen wit getipt. * Getal der. Pennen is twaalf > waar van de middelften langft en allen hebben zy zwarte of donkere Schaften, De Dek- veders der Wieken, zo boven als beneden, zyn zwartachtig, maar de Enden van eene witachtige Aschkleur,. Rondom de Oogen, als ook van’ den Keel langs de Borft, tot aan de Dekveders onder de Staart, is de geheele Vogel gedekt mer licht Aschkleurige of witachtige Vederen. De Pooten en Voeten, taamelyk fterk naar de grootte van den Vogel, zyn donker Aschgraauw , de Klaauwen zwart. De buitenfte Vinger is, aan ‘t begin, met den middelften famengegroeid. De bygevoegde Kapel is een Chineefche (*). Derzelver Lighaam, de Onderwie- ken en de deelen der Bovenwieken naaft aan het Lyf, zyn van een {choone Oranje- kleur, met zwarte. Vlakken, beter uit de Afbeelding te zien, dan met woorden te verklaaren: de enden der Bovenwieken paarschachtig zwart, met witte een weinig purperkleurige Vlakken. Aan de onderkant heeft zy byna de zelfde Kleuren, doch flaauwer. De Schildknaap Mar rHEw HARRISON, Zoon van Sir THomas Har- RISON, Kameraar van Londen, heeft my deeze en eenige andere Chineefche Ka- pellen. vereerd. _ De befchreeven Vogel komt zeer naby aan onzen grooten Slachterwogel van WirLouGHBY, p. 87, en zou misíchien wel het Wyfje van die Soort kunnen zyn: want ik heb den gemelden uit Noord-Amerika ontvangen, komende naauw- keurig met de onzen, die men in Engeland en Duitschland vindt, overeen. Hoe veel de myne van dien van Wirrougney verfchille, kan men uit vergelyking; van derzelver befchryvingen opmaaken. Hebbende onlangs van mynen keurigen Vriend, den Schildknaap P. Corxmson, Lid der Koninglyke Societeit, een buitengemeen Bericht ontvangen aangaande den grooten Slachter-Vogel, beveftigd door de kun- digheid van een Heer van Aanzien , verhope ik, dat hetzelve myne Leezeren aangenaam zal zyn. | | De Heer Ber veen Liefhebber en Natuur- onderzoeker, die een Reis van Mos- kow naar Peking door Siberie gedaan, en lang in Rusland zyn Verblyf gehouden heeft; gaf aan gedagten Heer bericht, in een Brief vanden 5 April 1747, dat de groote of Aschkleurige Slachtervogel dikwils door de Vogelaars in Rusland gevangen en tam gemaakt worde, Zodanig een werdt aan den Heer Berr, gegeven, die een Stok „ met een fpitfe Punt aan her uitfteekende end, in den Wand vaftmaakte, om den Vogel op te laaten ruften. Byzónder aartig vertoonde zig toen de natuur van deezen Vogel. Wanneer hy een klein Vogeltje, *% zy een Vlaschvink of Groenling, in zyn Kamer liet vliegen , dan vloog die aanftonds van den Stok, en vatte het Vogeltje, op een zonderlinge manier, by den Keel, waar door deszelfs Ademhaaling geftremd en hetzelve fchielyk ter dood gebragt werdt. Niet minder zonderling was, ten dien opzigte, dat hy het Vogeltje, zo even gedood, naar zyn Stok bragt, en hetzelve aan de feherpe Punt fpitfte, trekkende het met zyn Bek en Klaauwen voort. Dit deedt hy verfcheide Vogeltjes agtereen, laatende dezel- ven zo lang hangen, tot hy gelegenheid hadt, omze op zyn gemak op te vreeten. Dit fpitfen der doode Vogeltjes is een ingeeving der Natuur, ten einde dezelven bee ter aan ftukken te kunnen fcheuren: want hy heeft de kragt niet, omze, gelyk een Havik doet, met zyne Klaauwen vaft te houden, en met zynen Bek van een te ryten; maar, als zy vaft gefpitft zyn, dan is hy fterk genoeg omze aan el te Ib | rye “ (*) Phalena Militaris, LinN Syf?. Nat. XIT. Gen. Kleur een weinig verfchillende, naamelyk in ”e midden 233: ‘Sp: 12. Rors. Inf. IV. T.ó.f. 3. Nas. Hijl.I. geel, uitwaards Violet.) D, XI, Stuk , bladz. 596. [Doch wy hebben ze in eN ZELDZAAME VOGELEN, It krygen, De Rusfên vermdaken zig veel, met het overleg en Wreed bedryf van dee: ze Vogelen, op die manier, aan te fChouwen (*) « De boven. befchreëven is zeer naby en misfchien wel de eigenfte alsde Guiraru Nbeengeta van MARKGRAAF. Zie WuroucHsr's befchryving in zyne Ornitbologie p. 235. Hy was in Spiritus, met veele anderen, van Suriname in Zuid-Amerikalovergebragt en bevindt zig thans in de Verzameling van den Heer Jons Fornereimur, Medicine Door te Londeri, Bekiek kokeiekioketeieietekek lekkende ideeen Bee eiekeg eieieii VBA TA AD HIK, De zwart en geele Aakfler van Brafil (9). ‘Deeze Vogel is hier kleinet dan-Natuurlyk vertoond, om hem beter-in % beftek van de Plaat te brengen. In grootte-komt hy byna met de Bonte Kraay overeen. Zyn Wieken, gefloten zynde, hebben omtrent zes en een vierde Duim langte. Zie een Schets van den Kop om laag in de’ Natuurlyke grootte. | De Bek is regt, hoewel een weinig nederwaards-geboogen aan de Punt, die vry Ácherp is en de Oppervlakte glad, geel van Kleur. De Pluimagie is zwart, een weinig uit den paarfchen glinfterende, uitgenomen een fchoon geele Vlak op de Dekveders van-ieder Wiek, … De laagfte helft van-de Rug, de Dekveders zo wel boven als beneden. de Staart en de, Staartpennen «by ‘haare inplanting, zyn ook fchoon Goudgeel, Aan de binnenzyde zyn de Wieken zwart „ uitgenomen een weinig Wits aan de kanten der binnenfte Baarden van de Slagpennen by derzelver inplanting. De Staart heeft twaalf Vederen. Zo wel.de zwarte alsde geele dee- len van den Vogel hebben de Donsveertjes aan de Wortels"der Vederen zeer wit, _Hy heeft taamelyk fterke Pooten: en: Klaauwen ,-die ‘met zwarte Schubben gedekt zyn. De buitenfte en-middelfte Vingers zyn aan hun begin een weinig vereenigd. MARCGRAAF zegt, dat de Oogen Safierkleurig zyn. ‚_ Deeze Vogel is de. Jupujuba of Fapu der Brafiliaanen. Zie de befchryving van dien Autheur, by WroueHsy p. 142 en de Afbeelding Pl. 23. Hy maakt een hangend. Neft. MarcGRaAr zag aan eenen Boom ;-naby een Huis, meer dan vier honderd zodanige Neften aan de enden der Takken hangen. _ Hoewel zyne be- íchryvingen beter dan. die van zyne tydgenooten zyn’ vind ik de Afbeeldingen zo klein en {lege getekend, dat. men-geen regt denkbeeld maaken kan van ‘de Onder- werpen, die hy meent uit te drukken. Ik ben deeze verbeterde Tekening ver fchuldigd aan Kapitein WASHINGTON SmirLev, thans Graaf van Ferrers, die in een Fransch Schip, uit Zuid-Amerika t'huiswaards komende, een der grootfte partyën van zeldzaame en fchoone Vegelen van dat Land, welke ik immer Zag; prys maakte: zynde die allen zeer zuiver en fraay opgezet en geconfêrveerd. Men zeide, dat dezelven gefchikt waren tot eén prefent voor Madame Pompadour. Hoe leed het my was; dat eene fchoone Dame beroofd werde van een zo loffelyke verluftiging, verheugde ik my niettemin uitermaate, dien Prys veilig binnen Lon- den te zien, als welke byna de oirzaak is geweeft der Uitgaave: van dit laatfte Deel myner Werken, waar in ik dikwils gelegenheid hebben zal, om den. naam te mel den van gedagten Hoog Edelen Heer, wiens geluk, in dat Schip te ontmoeten en te veroveren, mede tot myn voordeel is uitgevallen, De () [Deeze Vogel behoort tot de Klaauwieren, wel- D, IV, Sruk, bladz. ord] | ken men in ’t Hoogduitsch Doorndraaijersmoemt, om (9) Pica nigra & lutea Brafilienfis. Eow. dv. p. 234: dat zy op.de. Haagen gaan zittenven: Vogeltjes op-der- ‘FE. 319: Pica Perfica. Berx. Arprov, Wirr, &c. Case gelyke manier aande Doorhen fpitfen of als* ware ficus luteus. Briss. Ao. IL. p. roe. T. 9. £. rt. Oriolus den Nek omdraaijen , en dan. van-elkander plukken: Perficus, Linn: Sy? Nat. XII Gen, 52, Sp. 9. gelyk ik gemeld heb, in myne Matuurlyke Hiftorie,; IL, c 3 ö VERZAMELING van UIT HEEMSCHE De Heer Brisson geeft een goede Afbeelding van deezen Vogel, dien hy Cas- Jrgue Jaune noemt, Levensgrootte, in Zyn Vogelen-Werk, Tom. II. p. roo. PL. g. f. 1. „Hy zegt dat men hem in Brafil, en te Cayenne, een Volkplanting der Fran- fchen benoorden de Rivier der Amazoonen , vindt. Myne Plaat was ge-etft en voltooid , voor dat de Ornithologie van den Heer BrissoN aan * licht gegeven ware; anderszins zou ik deezen Vogel nict in Afbeelding gebragt hebben (*). SSSISS £ SSSS SISSI SISI SSS SISSS SSS SSS SSS SIS SISSI SSS; Pie MAS AA AC X. De blaanw en groene Aakfler (10). … Deeze Vogel is hier, op de Plaat, in zyne Natuurlyke grootte vertoond. Hy heeft den Bek zwart, een weinig nederwaards geboogen, met een hoek aan de Bo- venkaak wederzyds, naby de Punt. De geheele Kop, Hals en onderzyde tot aan de Staart, het onderfte van de Rug als ook de Staartpennen, zyn allen van eene fchoon blaauwe Kleur, een weinig met paarsch gefchaduwd, hebbende een helder glanzige Oppervlakte als gepolyft Metaal. De kleinfte Dekveders der Wieken, zo wel boven als beneden, zyn van de zelfde glanzig blaauwe Kleur. Het middelfte van de Rug, de Slagpennen, en de twee ryën van Dekveders boven dezelven, zyn zeer {choon groen, met een weerfchyn als van gebruineerd Goud, De Dekveders hebben zwarte Tippen, twee ryên maakende dwars over ieder Wiek: de binnen- zyden der Slagpennen, en onderzyde van de Staart, zyn donker zwart. Aan het end der Staart en het midden des Lighaams tusfchen de Pooten, zyn de blaauwe Veders met groen gefchaduwd. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn taamelyk fterk, naar de grootte van den Vogel, gedekt met zwarte Schubben, en hebben den but tenften Vinger, aan den Wortel, met den middelften een weinig famengehecht. Men heeft my onderrigt, dat deeze Vogel van % Eiland Ceylon, in Ooftindie;, afkomftig zy. Hy bevindt zig in bezitting van den Heer Pager, Edelman van wylen den Hoog Edelen Lord Mercomse. Die Heer is zelf een zeer goed Tekes naar, en toonde my verfcheide keurige Tekeningen van Vogelen enz, in Water- verw, van zyn eigen hand, waar mede hy zyn Vertrek, in °t Huis van Lord Mere COMBE, hadt opgefierd. Hy verpligtte my met het gebruik van deeze en andere keurlyke Vogelen; om naar-te tekenen. De hier befchreevene houd ik ontwyfel- baar voor een onbekende Soort, alzo ik geen Afbeelding of befchryving , in de Natuurlyke Hiftorie, daar mede overeenkomftig, kan vinden. | | teton eelde eid PET Ar Ars T XL De groene Aakfler wan Ceylon (11). Deeze heeft op de Plaat ook zyne Natuurlyke grootte, De Schets van den Kop, beneden, is ’er alleenlyk bygevoegd om een kleine uithoeking, welke de Boven- kaak wederzyds digt by de Punt heeft, aan te wyzen. De Bek is regt, taamelyk dik en zwart van Kleur. Van de Neusgaten loopt aan bei- (*) [Ik bezit ’er zodanig eenen, uit onze Koloniën, (rr) Pica viridis Infule Ceylon. Epw. #v. p. 237. welke ook aan die Kuft leggen, overgebragt, onder T.32r. Merula torquata Cap. Bonze Spei, Briss. 4. myne opgezette Vogelen.] II. p. 299. T. 30, f. 1. Turdus Zeylonus, Linn. 5/2. (ro) Pica coerulea & viridis, Epw. Ao. p. 236. Nat. XII, Gen. zoz. Sp. 28. T. 320. i eN ZELDZAAME VOGELEN. t3 eide zyden een geele Streep boven ieder Oog, De Keel; onmiddelyk ondef dert Bek, is helder geel. Van de hoeken des Beks, beneden de Oogen; loopen zwarte Strecken, langs de zyden van den Keel nederwaards; die zig in een groote zwarte Vlak aan % begin van de Borft vereenigen. Op het Voorhoofd en aan de agterzyde van de zwarte Streeken , zyn de Veertjes blaauw Aschkleur. De Borft ; Buik; Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn geel, zo wel als de zyden onder de Wieken en derzelver inwaardfe Dekveders, De kruin des Kops; de Nek, Rug3 Stuit en de bovenzyden der Wieken, zyn Olyfkleurig groen, iets helderer op de Stuit en aan de kanten der grootfte Slagpennen, dan elders. De enden deezer Pen- nen zyn zwart of donker, de binnenzyden van eene bruinachtige Aschkleur. De Veders van de Staart worden zydelings korter en zyn allen van boven en beneden zwartachtig ; doch aan de tippen geel, met de kanten, aan de bovenzyde van de Staart, een weinig Olyfkleurig. De Pooten, Voeten en Klaauwen, waaren don+ ker Loodkleurig of zwart. Or Deeze Vogel was; met veele anderen, uit Ooftindie overgebrägt door den Heer JAN GIDEON LOTEN , Gouverneur van Ceylon , Schildknaap en Lid der Koninglyke Societeit, die dezelven prefent deedt aan het Brittannisch Muféum , als waar zy thans zig bevinden. De Heer BrissonN heeft, in zyne Ornithologie, Vol. IL. PL 30. Kig. 1, deezen Vogel afgebeeld en Gekraagde Merel van de Kaap der Goede Hope getyteld: maar ik ben ondertigt, dat hy van Ceylon kome. Het vers wondert my niet, dat ik dikwils Ooftindifche Vogels onder den naam van Kaapfche ontvangen heb: want het is waarfchynlyk, dat de Hollanders dikwils Vogelen, zo levendig als dood, aan de Kaap brengen, alwaar Schepen van andere Natiën aanko- men en dezelven koopen, om ze naar Europa te voeren , zig verbeeldende, dat het Ínboorlingen zyn van de plaats, daar zy die bekomen. Hoewel Brisson hem onder de Liyfters plaatft , acht ik eer , wegens de hoekjes aan den Bek en de zwarte merken aan den Kop, dat hy tot her Geflage der Aakfteren of Klaauwieren behoore. | | ne Reet eme ve flarre NE dee HE PD FA 7E XII. De zwarte geel gewiekte Aakfler (12 De Afbeeldingen, op deeze Plaat, zyn wederom in de Natuurlyke grootte: De Vogel heeft een aanmerkelyke invalling aan den voet der Bovenkaak , boven de Neusgaten, welke BRISSON, in de Afbeelding ‚ door hem daar van gegeven, niet aangeweezen. heeft. De Bek is fcherp, een weinig nederwaards geboogen en zwart van Kleur, zo wel als de geheele Pluimagie van den Vogel, uitgenomen de kleine Dekveders op de bovenzyde der Wieken, die helder geel zyn, en de inwaardíe Dekveders geel gezoomd, De Zwartheid is niet van de glanzige Soort, maar gelykt naar die van den gewoonen zwarten Mannetjes-Merel. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, de middelften langft en zydelings verkortende, gelyk in de Afbeelding is vertoond. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn redelyk grof naar Lyf te rekenen, en allen zwart of donker. | De Sprinkhaan, hier onder afgebeeld, verfchilt weinig van de gemeene Sprink- haanen; (die fomtyds by geheele Wolken verfchynen en Hongersnood in de Lan- den, welke door hun bezogt worden, veroirzaaken ‚) dan door de aanmerkelyke ij | fcherp= (r2) Pica nigra Alis avis, Ebw. Av. p. 239. T+ T. of. 2. Oriolus Cayanenfis. Linn. Syt, Nat. XII 322. Xanthornus Cayanenfis, Briss, dv. Il, p. 123. Gen. 52, Sp. 15 … Dee ia VERZAMBLING vAn UITHEEMSCHE fcherpte en plooijen , van haar Nekfchild (*) Den 4 Aüguftus van ° jaar 17485 werden: wy verfchrikt door haare verfchyning in de nabuurfchap van, Londen; maar de. Voorzienigheid liet niet toe, dat zy in zulk een menigte kwamen, om.de Vrug- ten des. Aardryks: te. vernielen, Ben der gemeene Sprinkhaanen heb ik op Plaat 209, in myne’ Vogel-Hiftorie, afgebeeld, welke hier mede vergeleeken kan wor- den, om het verfchil. van grootte te zien. . Ik reken dat deeze omtrent zesmaal zo Liyvig-zy als de andere. Dezelve was over ’ geheel roodachtig bruin van Kleur. Een van deeze Soort bevindt zig in ’ Brittannisch Muféum, maar niet zo groot als die, naar welke. ik deeze.myne Afbeelding maakte (}). | De befchreevene Dieren zyn beiden naar t Voorwerp getekend. De Vogel is één-der.genen, welken de Graaf FeRRERs in een Fransch Schip prys maakte; gelyk ile reeds gemeld heb, Brrsson heeft denzelven afgebeeld en befchreeven onder dert naam: vam Carouge de Cayenne. Het is een Inboorling van Gujana in Zuid-Amerika, Uit welk Land de Sprinkhaan kwame heb ik niet kunnen ontdekken. Zy heeft aan wilen: Mejuffrouw. BaRRINGTON van-Bath toebehoord, en was bewaard in een Vogt van haar eigen fmenftelling , welke zy geheim hieldr, doch ik geloof dat het niets ware dan een fterke Solutie van gemeene Aluin in Water: want een wel- nig daar van in een. Kopje laatende uitwaafemen,, hadt het overblyvende Zout de gedaante en Smaak van Aluin. Zy hadt veel dingen „ welke zo wel geconfer: veerd: fcheenen te zyn-in dit Vogt, als die men in Geeften bewaart, en indien zulks op-de-Proef blykt, dan zal het raadzaamer zyn, bederfiyke Zaaken in Aluinwater te bewaaren. dan in Geeften; als aan den eenen kant beter koop zynde en aan den an: deren, in: geval van Brand, het Vuur eerder uitblusfhende dan Voedzel geevende; De Sprinkhaan.is thans in handen van den Boekverkooper. Mizan, by * Admiraali- teits Huis, mynen zeer goeden Vrind, die my zeer verplicht heeft met het leenen van veele keurige Voorwerpen der Natuurlyke Hiftorie, tot myn gebruik. soececssssssrsrssssssssssssssSssSssSsss De geelkoppige Spreeuw (13): Op deeze Plaat is wederom alles- in: de. Natuurlyke- Grootte voorgefteld. De Vos den Bek taamelyk regt , fcherp gepunt en van een zwarte Kleur. Daar gel heeft [ | zyn eenige weinige: zwarte. Vedertjes tusfchen.*t begin van de Bovenkaak en de Oos gen; voor ’ overige:is de geheele Kop en Keel van eene fchoon geele Kleur. Al zyn. Pluimagie: is verder. zwart, de. binnenzyden. der. Wieken eri onderzyde van de Staart, even zo zwart als van buiten. De zwartheid is zonder eetiigen weerfchyn; glans, of verandering van Kleuren , even als. in de laatft befchreevene Vogel. De Pooten, Voeten en: Klaauwen, zyn van, een fterk maakzel, allen diep zwart. “De-Fak van. den. Arbutus of Aardbezie-Boom ($) , waar opde Vogel ftaat, en die er. alleen, tot fieraad is bygevoegd:, heb; ik insgelyks naar ° Leven getekend. In. Engeland: is deeze. Boom, gemeen en maakt, altyd groen zynde, een aangenaame- Vertooning inde. Winter. In November, naamelyk, draagt hy rype Vrugten en Y | | te- Xanthornus lêterocephalus Cayanenfiss Briss. Zo. IL (*). Gryllas: Thorace criftaro., Carinâ quadrifidà, Linn. Sit, Nat, XI, Gen, 22m Sp, 37: (f) Deeze zal een Wetltindifche zyn , hoedanigen ilk vah dergelyke grooie , zo droog als in. Liqueur, bezits Ik hebze onder den naam van Gekamde be-_ fchreeven, in myne Natuurlyke Hiftorie, LD. X. Stuk, ‚ bladz, 206, ENZ. (13) Sturnus Capite flavo. Eow. 4u, T. 323. p. 24E, p. 124. T. 12. f, 4. Oriolus I&terocephalus, Linn. Syt. Nat, XIL Gen. 52. Sp, 16, (9) Arbutus -Unedo. Linn. Syt. Veg. XIIL, Gen. 552. Sp. 1. Zie denzelven in myne Natuurlyke Hifto- rie, IL. Deers, V. Stuk, bladz, go, enz, omftandig befchreeven,] EN ZELDZAAME VOOELEN. ij tevens Bloemen, die Vrugten voortbrengen. tegen *t volgende Jáar. De Vrugt ié van buiten rood en maakt Trosfen als van Aardbeziën, hebbende var binnen eeú geelachtig Vieesch, met kleine Zaadjes doormengd: de Bloemen zyn geelachtig wit, met de Steeltjes roodachtig, van figuur, gelyk ook de Bladeren ; zodanig; als de Afbeelding voorftelt. ile | De Vogel is een der gemelden.; door der Graaf van Frrrers prys. gemaakt; die; zoik onderftel; allen uit de zelfde Liandftreek zyn. Bersson heeft, in, zyne Or- nithologie, deezen Vogel afgebeeld: en befchreeven, dien hy noemt Carouge met een geelen. Kop, van Cayenne. In het doorbladeren; van dien Heer zyn Werk, be- vind ik; dikwils gelegenheid te zullen hebben, om hetzelve aan te haalen, alzo ver- fcheidene der Vogelen; in die gedeelte van myne Naleezingen vervat, door hem zyn afgebeeld en befchreeven: want, dewyl alle de Tekeningen der Plaaten reeds voltooid waren, eer ik het pleizier had. van. dat Werk te zien, kon.ik, ten zynen gevalle, niet nalaaten dezelven in ’ Koper te brengen. Het zal dus, daar wy bei- den de Afbeeldingen van de zelfde Onderwerpen, zonder van elkander te weeten; aan % licht gebragt hebben, derzelver Hiftorie beveftigen; door de overeenkomft van onze Afbeeldingen en befchryvingen. j BEDE Dd SOEREN lolol nop dend bendelnnntbnk nen angie. pe re Dd ide A De kortflaartige Aakfler (14). _ Zo welde-Vogel, als de Tor, zyn hier in de Natuurlyke grootte vertoond. Ar- BiN heeft deezen Vogel afgebeeld naar een flegte Tekening, die in Ooftindie was vervaardigd, welke ik ten huize van. den Heer DANDRIDGE gezien heb; hoewel hy de Wereld heeft willen doen gelooven; dat zyne Afbeelding naar % Leeven was gemaakt. Zyn groote byzonderheid beftaat in de kortheid vande Staart. De Bek is regt, fcherp gepunt en van eene bruinachtige Vleeschkleur; Van de Bovenkaak, over den Kop heen, langs de Nek, loopt een zwarte Streep. Boven de Oogen, van den Bek langs de zyden van den Hals naar agteren, gaan Streeken ; die licht bruin zyn aan de boven-en. wit aan de onderkant; Van de hoeken des Beks, onder de Oogen, en een weinig langs den Hals naar beneden, ftrekt zig een bree- de zwarte Streek uit. De Keel, onmiddelyk onder den Bek, is wit. De Rug, de grootfte Dekveders der Wieken, en eenige weinigen der binnenfte Slagpennen naaft aan de Rug, zyn van een (ehoone donkergroene Kleur, De bovenfte Dekveders van de Staart, en de kleinen aan de buitenzyde der Wieken, ‘zyn uitermaate fchoon hel- der Hemelsblaauw. Eenige weinigen vân de Dekweders der Wieken. hebben zwar- te Tippen, daat zy aan het groene van de Rug ftooten, De Slagpennen, en eeni- gen der Dekvederen boven de buitenften, zyn zwart. Omtrent zes van de buiten: fte Slagpennen hebben. witte Streeken overdwars, ’r welk een. witte Vlak op de Wiek maakt, zo wel boven als onder. ‘De tippen der Slagpennen zyn donker wit; de binnenzyden der Wieken. zwart, uitgenomen de gezegde witte Vlak en een klei nere op de binnenfte Dekvederen. De Staart beftaar uit twaalf zeer korte Vederen; die, zo wel boven als onder, zwartachtig zyn, met groene tippen. De Borft, het Lyf en de Schenkels, zyn van eene geelaghtige; de Buik, Stuit en Dekveders onder aan de Staart; van eene fchoone licht roode Kleur. De Pooten zyn lang naar ‘t Lighaam te rekenen, en, zo wel als de Voeten en Klaauwen, roodachtig geel of (14) Pien Caùdâ brevi. Eow. 40.242, T. 324 Pi- Ao. Wp, 316, T, 32, £. 1. Corvus brachyutús, Lanns éa Indica vulgaris, Rar. Av; 195. F.E f to. Ars. Sy5 Nat. XII, Gen; zo. Sp. 15. do, L p. 131. Turdus viridis Moluccenfis, Briss, 27 Pin D 2 Ó VERZAMELING váN UITHEEMSCHE of donker Oranje. De buitenfte Vingers zyn, by °% begin, een weinig aan de mid- delften gehecht. | | | De Tor, daar onder afgebeeld, voert den naam van Rhinoceros , of Obyphant- Tor (*), by de Liefhebbers der Infekten. De bovenfte Hoorn, die hy heeft, is wederzyds getand, en van onderen met eene zelfftandigheid bekleed, die naar geel Pluis gelykt. De Snuit, daar onder, is getand. Fusfchen beiden , zegt men, neemen zy kleine Takjes van. Boomen, en zaagen die, door {nel rond te vliegen; fpoedig met de gezegde Tandjes af, om daar mede hunne Neften te maaken, die= nende het Pluis om’t Zaagzel weg te veegen (f). Het Oog is roodachtig, met een Hoornig puntje effen daar boven, waar door hetzelve befchermd wordt.’ Ge- heele Dier is van een glanzig zwarte Kleur, uitgenomen de Wieken; die bruin zyn en doorfchynende en derzelver Dekíchilden, welke hard zyn en bruinachtig groen of Olyf kleurig, met zwarte Vlakjes van verfcheiderley grootte gefprenkeld. | De hier afgebeelde Vogel was door den Gouverneur LOoTeEN , voorgerteld 4 medegebragt van ’t Eiland Ceylon, en bevindt zig thans in het Brittannisch Kabi net van Natuurlyke Zaaken. Brrisson heeft denzelven, of een veel naar dien gely- kende, afgebeeld en befchreeven. Uit zyn zeggen, dat de Oogkring witachtig: zy, onderftel ik, dat hy den Vogel leevendig gehad hebbe. Hy noemt denzelven de Groene Merel van de Molukkes. Van ArBiN wordt dezelve; in zyne befchry= ving, de Bengaalfche Kwartel: en op zyne Plaat de Kwartel van de Kaap der Goe- de Hope, getyteld; hoewel hy geenszins, noch ten opzigt van den Bek noch van de Pooten, tot het Geflagt der Kwartelen behoort. Doch ArgrN is een te beuzels. achtig Autheur, om van braave Schryvers over de Vogelen aangehaald te worden; Zyn Werken zyn meeft een verminkte en gebrekkelyke Kopy van WirLLouaupy; en de weinige weezentlyke Ontdekkingen, door hem gemaakt, beflaan naauwlyks een twintigfte van ’t gelieel. | | De Tor was my gegeven door mynen Waarden Vrind, Jorn Gwi.r Junior; van Londen, die my verhaalde, dat dezelve van * Eiland Guadaloupe gebragt wa- re. Aande' Vafte Kuft van Nieuw Spanje komt deeze Tor eens zo groot, als die op de Plaat is afgebeeld, voor. Een aantekening, daar mede van het Eiland geko- men, hieldt in, dat zy zeer veel kwaad doen en moeielyk te vangen zyn. osssssosssessssssssssssssssssssssÏssssT Balk vk jk BC XV. De gekuifde langflaartige Aakfler (15) Men ziet deezen Vogel hier ook in de Natuurlyke grootte. Ik acht dezelve het Wyfje te zyn van den Aakfterigen Paradys-Vogel, door my in myne Vogel-His- torie, op Bl. 113, voorgefteld, en befchreeven in Raj. Syn. Ávium, p. 195. De Bek is donker Áschgraauw, taamelyk regt, fcherp gepunt, met hoeken by de punt, gelyk in de Slagtervogel en van boven gekield. De Neusgaten zyn ten deele gedekt met zwarte Veders en Borftelige Haairtjes, die vooruit fteeken, Aan de hoe- ken der gaaping.is hy breed, gelyk blykt in de. Afbeelding, daar men vlak op den Kop ziet, in de hoek van de Plaat. De Kopen Hals zyn bekleed met zwarte Veert- (*) Scarabeeus Hercules. Linn, Syt. Nat. XII, Gen. wegen Toddy-Vliegen genoemd worden: want wan- 189. Sp. 1. Vliegende Eenhoorn. Zie myne Natuur- neer maaken de Torren zodanige Neften? ] Iyke Hiftorie, 1, Deels IX. Stuk , bladz. 143, Plaat (15) Pica criftata Caudâ longâ. Epw. dv. p. 245. LXXI. Fis. zr. T. 325. Var. Mufcicapee Paradifi. Linn, Syff. Nat, () [Veeleer zou ik denken, dat zy zulks doen om XII, Gen, 113. Sp. 1. que Pica Orient. Caudâ duabus Voedzel te trekken uit het Sap der Bladfteelen of Tak- _Pennis longisfimis donatâ, Epw. 4v. T. 113, Zie in jes, gelyk Perivan daar van getuigt en dat zy des- dit Vogelen-Werk IL, Band. Pl. VIII, EN ZELDZAAME VOGELEN, id tjes, die een blaauwen of groenachtigen weerfchyn hebben. Op de Kruin zyn lange Veders, die overend gezet een Kuif maaken. De Rug, Wieken en Staart, zyn allen van een helder roodachtige Kaneelkleur: de onderzyde der Wieken en Staart eveneens maar bleeker, de tippen der Slagpennen donker. De twee middelfte Veders van de Staart zyn omtrent negen Duimen langer dan de zyde Veders. De Borft is Aschgraauw: de Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Aschgraauw. De buitenfte Vingers zyn tot het tweede Lid met de middelften famengevoegd; de binnenften zo ver als % eerfte ftrekt. | ‚ Deeze keurlyke Vogel was van het Eiland Ceilon medegebragt, door mynen waardigen Vriend, JoAN GipeoN LoreN, en bevindt zig nu opgezet in het Brit- tannisch Muféum. BRrssoN noemt hem Gekuifde Vliegenvanger , en zegt, dat dezelve van de Kaap der Goede Hope kome: maar zyne Afbeelding is zekerlyk onvolmaakt, doordien ‘er de twee ongemeen lange Staartveders aan ontbreeken. Ik geloof dat het eigen is aan ommige Vogels, die zodanige lange Veders in de Staart hebben, het halve Jaar zonder dezelven te zyn. Ik weet dat het dus beftaat met het Weeuwtje of de Roodborftige lang geftaarte Vink, die in myne Vogel-Hiftorie, op Plaat 86, is vertoond: want fommigen derzelven hebben verfcheide Jaaren in Lon- den geruid en zyn daardoor veranderd in geheel anders gekleurde Vogeltjes, zynde zes Maanden zonder de lange Vederen of Staartpennen geweeft , waarna dezelve zig weder begonnen te vertoonen. Zie BrissoNs Afbeelding in zyne Ornithologie, Vol. Il. Tab. 4r. Fig. 1, en befchryving, pag. 418. Brissons Zwarte Gekuifda Vliegenvanger, van pag. 414 in % zelfde Deel, is zekerlyk het Mannetje van de andere. Onze Landsman RoserT Knox heeft, in zyne Hiftorie van Ceylon, Lond. 1681, kortelyk deeze Vogels befchreeven, zeggende pag. 27. Hier zyn kleine Vogels, niet veel grooter dan Mosfchen, zeer aangenaam voor °t Gezigt, » doch zo ik meen nergens anders toe dienende. Sommigen derzelven zyn wit als >, Sneeuw, hebben Staarten van omtrent een Voet lang én Koppen zo zwart als Git, met een Kuif of Pluim van Vedertjes, regtop daarop ftaande. Anderen zyn ’er van de zelfde Soort, alleenlyk in Kleur verfchillende , roodachtig gelyk een Oranje-Appel en op den Kop dergelyke Pluim hebbende van zwarte Veertjes. „‚ Ik onderftel dat de eenen de Mannetjes, de anderen de Wyfjes zullen zyn.” Sepa heeft, in het 1. Deel van zyne Werken, een flegte Afbeelding van deezen Vogel, in Fig. 5, op Plaat XXX, gegeven. Deeze heeft de lange Pennen in de ‘Staart. Hy fchynt van den zelfden Vogel wederom een Afbeelding te hebben wil» len geeven in het Tweede Deel, doch zonder de gedagte lange Vederen. | eb ep 33 hekele ele eee Bee BOR Be ae iii ienie DN NEOS: EW: AD XVI. De blaauwe Ooflindifche Gaay (16). Deeze Vogel is op de Plaat tot de helft verkleind in zyne Afmeetingen, dat is gebragt op een Schaal van twaalf Duimen, die maar een half Voet in langte bedraagt. De Wiek, geflooten zynde, was zeven Duimen lang. De natuurlyke grootte van zyn Kop ziet men om laag op de Plaat gefchetft. De Bek is van een zwarte of donkere Kleur, hebbende eenige borftelige zwarte Veertjes , die rondom het grondftuk der Bovenkaak voorwaards uitfteeken. De Kruin des Kops is fchoon blaauwachtig groen. Deszelfs voorfte deel, de zyden be- neden de Oogen, de Keel, Borft, Nek en Rug, zyn van eene roodachtige bruis ne (16) Garrulus ceerulens Indichs. Epw. Av. p.247. T. 326. Coracias Indica, Linn, Sy/?. Nat.XII, Gen. st. Sp. 2. JX. Deel, E 18 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ne Kleur, die lichter is van vooren dan van agteren; hebbende de Veertjes aan den ieel lichte Streepjes langs het midden en de zyden een weinig trekkende naar paarsch. De Stuit en Dekveders boven de Staart, zyn van een fchoone Hemelsch- blaauwe of Ultramaryn-Kleur; de middelfte Veders van de Staart zyn groen: de Ziy- delingfe Pennen zyn Ultramaryn-blaauw, aan haare voeten en tippen: de tusfchen- deelen der Vederen zyn helder Zeegroen : de Staart is van onderen even zo ge- kleurd als aan de bovenzyde, en beftaat uit twaalf Pennen. De Wieken hebben haare kleine Dekveders, aan de buitenzyden, van Ultramaryn-Kleur: de eerfte ry der Dekvederen, boven.de Slagpennen, is Zeegroen, gelyk de Slagpennen aan haar begin, int midden Ultramaryn en naar de enden weder Zeegroen, hoewel de ui- terfte tippen eigentlyk fchoon donker blaauw zyn. De inwaardie Dekveders der Wieken zyn van eene licht blaauwe Kleur, de randen. witachtig:: de Slagpennen donkerblaauw aan de binnenzyde, uitgenomen een licht blaauwe Streek, die fehuins over de agt buitenften , naby derzelver tippen, loopt. De Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn blaauwachtig Zeegroen; de Pooten en Voeten van eene geelachtige Vleeschkleur, 4 Deeze Vogel komt in verfcheide deelen van Indie voor. Het Onderwerp, daar ik myne Afbeelding naar maaktê, was van Ceylon medegebragt door meer gemel- den Heer Loren, en wordt thans in het Brittannisch Muféum opgezet bewaard. Ìk vind ‘er geen befchryving van dan by ArgiN, die ‘er een Afbeelding van gege- ven heeft op Plaat 17; in zyn eerfte Deel der Vogelen (*), en, dewyl ik weer, dat hy dezelve naar een Afbeelding, die in Indie gemaakt was, getekend en den Vo- gel zelf nooit gezien heeft; zo meende ik de Tekening , Kleuring en befchryving , aanmerkelyk te kunnen verbeteren, | SSSSSSSSSSSSESSSSSSSSSESSSSESS SESSIES SISESISISIE Bodar vo AT XVII, De Zwaluwflaartige Ooflindiftbe Gaay (17), De Afbeelding is verkleind, om deezen Vogel in het beftek van de Plaat te kun- nen brengen. Hy {cheen iets kleiner te zyn dan de gemeene Gaay. Zie de na- tuurlyke grootte van den Kop om laag gefchetft, waar in zig lets, dat naar een hoek gelykr, by de Punt des Beks vertoont, De Wiek, geflooten zynde , was meet dan zes Duimen lang en de buitenfte Staartpennen omtrent tien Duimen. De Bek is taamelyk regt, zwart van Kleur, met eenige weinige zwarte Borftel- tjes of Haairtjes rondom het Grondftuk van de Bovenkaak , die voorwaards ftee: ken: zynde de Vedertjes rondom den Bek, voor ’% overige, geheel wit. De Kop, Keel en de geheele onderzyde tot aan de onderfte Dekveders van de Staart, zyn blaauwachtig Zeegroen, De Nek, het bovenfte van de Rug, en de binnenfte of kortfte Slagpennen naaft aan dezelve, zyn van Kleur roodachtig bruin „ door- mengd met een weinig Groens op de Nek en Rug. De onderfte helft van de Rug, en de Dekveders aan de bovenzyde der Staart, zyn Ultramaryn blaauw, met don- kerer blaauwe dwars-Streepen. De Staart, die my fcheen volkomen te zyn, hade flegts tien Pennen, de twee buitenften ongevaar vyf Duim langer zynde dan de an- deren. De Kleur der middelfte Pennen was donker groen; die der zydelingfen licht Zeegroen, uitgenomen de lange, wier enden, zo ver zy voorby de anderen reik- ten, zwart waren. De Wiek, aan de bovenzyde, heeft de kleine Dekveders | hoog (*) [Arsin heeft op die Plaat de Bengaalfche Gaay den Heer Linneus, Syf?. Nat. XII, Gen. 52. Sp. 6, vertoond, welke in Soort en in Kleur verfchilt.] om daar mede te vergelyken.] (z7) [Hy is aangehaald op de Coracias caudata van PN EN ZELDZAAME VOGELEN. 19 hoog blaauw; die naaft boven de Slagpennen blaauwachtig Zeegròen. De groote Slagpennen zyn voor de grootfte helft, naar * begin toe. hoog blaauw, ’ welk al- lengs verandert in een donkere Kleur naar de Tippen; zynde de binnenfte Dekve- ders der Wieken Zeegroen. De Pooten zyn, naar * Lighaam te rekenen, kort, en de Vingers tot aan ‘t begin toe verdeeld of van een gefcheiden; allen gedekt met Schubben van eene roodachtige Vleesch-Kleur. | ‚De Heer Pace, Edelman van Lord Mercomgr, verplichte my met een Ge- bigt van deezen keurlyken Vogel en berichtte my, dat dezelve een Inboorling ware van *t Eiland Ceylon in Ooftindie. Hy verfchilt zeer weinig van de Europifche of Duitfche Pappegaay; uitgenomen in de overmaatige langte van de buitenfte Staart- pennen. Zie de Afbeelding daarvan, in myne Vogel-Hiftorie, op Plaat rog (*). Brisson heeft een Afbeelding en befchryving gegeven van een andere lang geftaar- te Gaay, die in Geftalte met de myne overeenkomt , maar de befchryving verfchilt zo zeer, dat ik het niet denk de zelfde Soort te kunnen zyn. Zie zyne Ornitholo- gie pag. 72, Pl. 7. Fig.r. Ik geloof dat deeze Vogel tot nog toe nict afgebeeld of befchreeven ware. AOR et EEA XVIII, De Brafiliaanfthe Gaay met een getanden Bek (28). _ Deeze Vogel is op de Plaat tot ongevaar de helft in Afmeetingen verkleind, dat is gebragt op een Schaal van zes Duimen in twaalven verdeeld. Een Omtrek van den Kop, in de Natuurlyke grootte, vindt men om laag op de Plaat. Hy is kort van Pooten en niet lang van Wieken. Ln | _ De Bek is taamelyk regt ‚een weinig hederwaards geboogen aan de Punt, op de kanten als een Zaag getand, en heeft de Bovenkaak donker, de Onderkaak Vleeschs kleurig naar het Grondftuk. toe: De Neusgaten zyn gedekt met kleine zwarte Veertjes en eenige zwarte Borfteltjes, voorwaards fteekende, rondom de Boven- kaak, Het bovenfte deel. en de zyden des Beks zyn omvat met Zwart, waar van Streepen door de Oogen loopen en breeder Streeken, met een weinig Blaauw ge- mengd, van de hoeken des Beks langs de zyden van den-Hals nederwaards. De Kruin des Kops is Ultramaryn blaauw , hoewel digt aan den Bek naar Zeegroen trek= kende, en in 't midden van dit blaauwe KKalotje is op de Kruin een zwarte Vlak, Aan den Hals, een weinig onder den Keel, heeft de Vogel een Plek zwarte Vede- ren met blaauw gerand. Voor ’% overige is de geheele onderzyde, van den Bek tot aan de Dekveders beneden de Staart, Olyfkleur of groenachtig geel. Marc- GRAAF zegt, dat de Oogen geel zyn. In de Nek iseen halfmaanswyze roodach= tige Vlak, De zyden des Kops, het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit en Dek- veders der Wieken, zyn Pappegaay-groen. De groote Slagpennen zyn blaauw tmet donkere tippen; eenige weinigen van de eerfte ry der Dekvederen boven dezelven zyn insgelyks blaauw; eenigen der Slagpennen naaft aan de Rug groen; de Dekve- ders aan de binnenzyde der Wieken geelachtig bruin; de binnenzyden der Slagpen- nen donker Aschkleur. Ik telde flegts tien Pennen in de Staart, die my niettemin fcheen volmaakt te zyn. De Kleur der Pennen is fchoon blaauw , trapswyze in groen veranderende naar derzelver begin; doch zy hebben altemaal zwarte Tippen en de on- Ci ee IV. in de Derde Band van dit Vo- 4, 164 Eow. do be 308. Rgd IV. p. 465. elen Werk. T. 35. £,3 amphaftos Momota, Linn. Sy/#, Nat, ì (18) Garrulus Brafilienfis Roftro Serato. Eow. Av. KIL Gen. 46. Sp. 8. Á p: 251. TT, 328. Momot, Wim, Ornith. 298. Ray. F | u 3 Rò VERZAMELING van UITHEEMSCHE onderzyde van de Staart is zwartachtig donker. ’ Geene deezen Vogel byzonder kenbaar. maakt, is dat de twee lange Pennen, in ’t midden van de Staart, zig ver- toonen als of wederzyds, ter langte van een Duim, een weinig binnen de Tippen, haare Baarden afgeftroopt waren, doch zulks is Natuurlyk en daar van heeft Marc- GRAAF uitdrukkelyk gewag gemaakt. De zyd-Veders der Staart worden trapswyze korter, tot een derde der langte van de middelften. De Pooten, Voeten en Klaau- wen, zyn van eene bruinachtige Vleeschkleur: (MARCGRAAF zegt zwart.) Hy heeft drie. Vingeren voorwaards en eenen agterwaards geftrekt. De buitenfte voor-Vin- gers zyn, byna over hunne geheele langte, aan den middelften gehecht: de Voe- ten breed en plat. De Vingers fchynen fmalle Vliezen op zyde te hebben, * welk hun breeder maakt. | Deeze Vogel was genomen in een Franfche Prys door Kapitein SmmiRLEY, nu Graaf FERRERS, en is ontwyfelbaar dezelfde als die Marcaraar heeft befchree- ven onder den naam van Guira Guainumbi: hoewel zyne befchryving een weinig van de myne verfchille. Hy is een Inboorling van Brafil en andere heete deelen van Zuid-Amerika. Ik ben zo omftandig geweeft, als’ my doenlyk was, in deszelfs befchryving; alzo ‘er, naar ik meen, eenige moeielykheid is, wegens de ongewoo- ne Bek en Staart, om te weeten in welk Geflagt men hem zal plaatfen: des ik hope, dat de Stelzelmaakers, van onzen tyd, daar toe raad zullen vinden. De Heer Brrs- SON heeft deezen Vogel afgebeeld en befchreeven onder den naam van Jomot; in zyne Ornithologie Tom. ÍV. p. 465, Pl. 35. Fig. 3. Zyne befchryving verfchilt van de myne inzonderheid daar in, dat hy niet gelet heeft op de gedaante der middelfte Staartpennen, zo aanmerkelyk in de Afbeelding van MARCGRAAF en de myne. Ik onderftel, dat zy eveneens geweeft zyn in Brissons Onderwerp, maar dat zy zodanig als een gebrek zyn voorgekomen, dat zyn Tekenaar zulks in de Afbeelding getragt heeft te verbeteren (*). | Beemen eek Beele eteneeneenetenen ieiehetei iet B ie one An AA (AF XIX. De geelborftige Toukan (19). Deeze Vogel is hier, in alle Afmeetingen, tot een derde verkleind, gelyk men kan zien op de Schaal daar nevens, die op vier Duimen langte in twaalven is verdeeld, Hy heeft een zeer groote Bek, gelyk alle Toukans, op zyde plat, met den bo- venrand fcherp. De Bovenkaak, welker onderkanten getand zyn, is groen, met een lange Oranjekleurige Vlak wederzyds en den bovenrand geel. De Onderkaak js blaauw, met een groene Schaduw in % midden. Beiden hebben zy de Punten, die zig haakswys’ omkrommen, rood, en doorloopen vier of vyf flaauwe donkere Streeken dwars over de fluiting van den Bek. De Neusgaten zyn verborgen in de wwarte Streep, die het Grondítuk omringt. De Oogkring is fchoon groen, en het Oog ftaat in een kaale Plek van Violetkleur, gelyk de Huid is, onder de Ve- ders, over den geheelen Vogel. De Keel en Borft zyn helder geel, en daar on- der is een baar van Scharlakenroode Vederen, door welken dat geele van het zwarte des Onderlyfs afgefcheiden wordt. De Dekweders der Staart van boven Zyn wit, en die van beneden hoog rood. De Kruin des Kops, de Nek, Rug, EN | | ui (*) [Ik kan, noch uit de befchryving , noch uit de Afbeelding van den Heer Epwarps, befpeuren, dat deeze Staartpennen in ’t midden kaal zyn, gelyk Lin- Naus daar van zegt. De Vogel leeft van raauw Vleesch, waarvan hy brokjes in Water weekt, en die dan, met den Bek vattende , geweldig klopt. Hy heeft een fchor, trillend, flaauw geluid, volgens den Heer Jacqurn. ] (19) Toucan Peftore flavo. Epw, Av. p. 253. T. 329. Tucana Cayanenfis Gutture luteo, Brass. Av. IV. p. arr. T. 31. f. 1. Rhamphaftos dicolorus. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. 46. Sp. 7. EN ZELDZAAME VOGELEN, af Buik en Staart, zyn geheelenal zwart; hoewel hetzelve aan de bovenzyde der Wie- ken en Staart een veranderlyken blaauwachtig; paarfchen Weerfchyn heeft. Van de Vingers flaan twee voorwaatds twee agterwaards; zynde de Pooten en Voeten allen. blaauw of Violetkleur, | Det Deeze Vogel was van Jamaika gekomen, alwaar ik geloof dat hy niet gebooren maar van”t Vafte Land van Amerika overgebragt zal zyn geweeft. De Heer Co- WEL; in het Strand, verplichtte my met een gezigt daar van terwyl hy leefde, wel in de Pluimagie en vlug ware. Vervolgens werdt hy aan Lord SPENCER prefênt - gedaan. Zeer zelden worden zy levendig in Engeland gebragt. Een gekleurde Te- kening , naar zulk een leevende Vogel gemaakt, is tienmaal zo veel waardig als naar dooden: want dan zyn de Bekken, die in ° Leven fchoon en hoog gekleurd waren, gantsch donker, gelyk ik door eigen Waarneeming heb opgemerkt. Dit Voorwerp is niet juift door eenig Autheur befchreeven. Ik bevind het naaft overeen te komen met BrissONS Geelkeelige Toukan van Cayenne. Vol. IV. p. 411. T. 31.6. 1. ETE ADDED EOC EDE EEE LEED EERE nn FRET PA A TP XX. De groene Toukan of Pepervreeter (20). Deeze Vogel is op de Plaat in Afmeetingen omtrent de helft verkleind: gelyk men zien kan, de Schets van den Kop, die daar beneden in Levensgrootte voorgefteld Is, vergelykende met de gekleurde Afbeelding. De Bek, ook op zyde platachtig, maar niet (cherp getugd van boven , is zwart, uitgenomen aan *t begin, daar hy rood is rondom de Bovenkaak en Oranjekleurig aan de Onderkaak. Digt daarby heeft hy een weinig Wits aan de hoeken of Tandjes en is van binnen geheel rood. De Oogen ftaan in Plekken van kaale Huid, donker Vleeschkleurig , misfchien helderer geweeft in de leevende Vogel. De Kop, Hals __en Borft, zyn zwart , met veranderlyke Glanzen van Blaauw en andere Kleuren. Omtrent de plaats der Ooren, wederzyds, is een ovaale Plek van Goudkleur. Ook is het Zwart, onder den Nek, bepaald door een halfmaanswyze Ring van dergelyke Kleur, wiens Enden opwaards (trekken, maakende dus een halve Hals-kraag. De Rug, Stuit, Wieken en Staart, zyn fchoon groen, uitgenomen de tippen der Staart- pennen , welke roodachtig zyn, en die der Slagpennen donker. De binnenfte Dekve- ders der Wieken heeft hy Roomkleurig; de Slagpennen inwaards Aschkleurig , met heldere kanten. De buitenfte Staartpen, wederzyds, heeft niet meer dan een Duim langte; zodanig verkorten de Staartveders, die tien in getal zyn, van de middelfte af; zynde van onderen Aschkleurig met bruine Tippen. De Buik is Olyfgroen; met een verwarde mengeling van donkere Kleur, overdwars en de Dyën zyn rood- achtig bruin: de Voeten van maakzel als in anderen van dit Geflagt en, zo wel als de Pooten en Klaauwen, donker zwart. Dit is een van dat keurlyk Partytje Vogelen, waar van ik meermaalen gewag ge- maakt heb, den Graave FeERRERS in eigendom toebehoorende. Hy is een Inboor- ling der heete deelen van *t Vafte Land van Zuid-Amerika: zynde naar °t Leven ge tekend en op de Plaat ge-etft. De Gekraagde Toukan van Cayenne, door den Heer BRIsSON in Plaat gebragt, fchynt my even dezelfde te zyn: zie zyne Ornithologie, Vor. IV. p. 429. Tab. 32, f. 2. PLAAT XXI (20) Tucan viridis. Epw, Av, p. 255. T. 330. Tu- 32. f. 2, Ramphaftos Piperivorus, Linn. Sy?, Nar. cana Cayanenfis torquâtd. Biss, /ù. IV, p. 429, T, _XIL, Gen. 46. Sp. a, LX. Deel. 22 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Pan dn: Ane if XXL. De Groene Koekoek met een geelen Buik (21). De Afbeelding is een weinig verkleind; zö veel naamelyk, dat de geflooten Wiek, hier drie en een vierde Duims lang, Natuurlyk de langte heeft van vier Duimen en een half. De Bek is dik en kort, en platachtig, waar door de hoeken der Gaaping ver van elkander zyn; ‘twelk den Vogel een wyd Keelgat geeft. De kanten van de Bo- venkaak zyn een weinig Tandachtig gegolfd. De Bek is geel, omringd met ftyve zwarte Veertjes, die wvoorwaards uitfteeken, bedekkende de Neusgaren. Deeze zwarte Veertjes breiden zig rondom de Oogen uit en een Duimbreed langs den Keel nederwaards. MARCGRAAF zegt, dat zy fchoone blaauwe Oogen hebben, met Gouden Kringen. De Kruin des Kops, de Hals in ’ ronde, de Rug, Stuit en de kleine Dekveders aan de buitenzyde der Wieken , zyn zeer glanzig groen, met een weerfchyn van Blaauw en Goudkleur, en het voorfte van den Hals is zeer blaauw Groen. De Wieken zyn van buiten licht Aschkleur, of witachtig met zeer kleine, ongeregelde, donkere of zwarte dwars-Streepjes; *t welk een.‚gemengelde graauwe Kleur maakt. De tippen der Slagpennen zyn geheel donker; de binnenzyden der Wieken donker Aschkleur en de binnenfte Baarden der Slagpennen wit aan % begin. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, in °t midden lang en naar de zyden allengs ver- kortende. De zes middelfte Veders zyn uitwaards groen met zwarte Tippen, in- waards donker Aschkleurig. De buitenfte Veders, ter wederzyden, zyn boven en onder wit, met {malle zwarte dwars-Streepjes over de geheele langte, uitgenomen aan de Tippen. De Borft, Buik en Dekveders onder aan de Staart, zyn fchoon hoog Oranje- of Goudkleur. De Schenkels en Pooten, met korte Veertjes tot aan de Voeten toe gedekt, zyn van een lichte Aschkleur, met zwarte dwars-Streepjes. De Pooten en Voeten zyn kleiner en zwakker, naar het Lighaam te rekenen, dan ik die in eenig anderen Vogel heb waargenomen. Van de Vingeren ftaan twee voor- waards twee agterwaards; zynde de buitenfte Vingers van ieder Voet de kortften: waarvan het tegendeel in Pappegaaijen, Spechten en Koekoeken plaars heeft. - De twee voorfte Vingers zyn famengevoegd aan ’t begin; de agterften geheel afgezon- derd, de Voeten en Klaauwen bruinachtig van Kleur. Deeze Afbeelding is naar een Onderwerp gemaakt dat zig in de meergemelde ry- ke Verzameling van den Wel Edelen Heer, Graaf van FERRERS, bevindt. Het is de Curucui van MARCGRAAF, wiens befchryving zeer naby overeenkomt met de myne, uitgenomen dat hy de onderzyde opgeeft Vermillioen-Kleur te zyn. Zie WirLoveunsy’s Ornithologie, p. 140, en een onnozel kleine Afbeelding, Tab. 22. De Heer BrissonN fchynt deezen Vogel niet gezien te hebben, maar geeft Marceraars befchryving daar van op, in zyne Vogelkunde, Vol, IV, p. 173. Hy noemt denzelven de Groene Couroucou van Brafil. | ae Nema Nene Mn ve Arre Narie Marre NC oren NC pre Moree NA pre Marre NC arre NT ope Marc Morra AR ore NR are HO ore MR mre Harre AC mre MC pie Marre Nm eens INL B osBijhoAs AutE XXIL De Specht met roode Kaaken (22). Deeze Vogel is hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Hy behoort eigentlyk tot de Spechten, hebbende de Staartveders ftyf en aan de enden afgefleeten. | De (21) Cuculus viridis Ventre flavo, Epw. 4v.p. 256, XII. Gen. 55. Sp. 2. T. 331. Pfittacus Flammeus viridi-cinereus Roftro fer- (22) Picus Genis rubris, Enw. 4w, p. 258. T. 332. rato. FauiLr. Per, 20. Trogon Brafilienfis viridis. Brrss. Picus undatus. LinN. Sy/f Nat. XIL, Gen. 59. Sp. II. do. IV. p. 173. Trogon Curucai, Lann. Syt, Nas. I EN ZELDZAAME VOGELEN, CEN ‚De Bek is van een bruinachtige Kleur, niet Beitelpuntig , gelyk in Omimigen van dit Geflagt, maar fpits. Van de hoeken des Beks loopt, beneden de Oogen ; ter wederzyde van den Kop, een Plek fchoon roode Veertjes; die de Koonens Kaaken of zyden des Kops bedekken, dat ik tot een byzonder merkteken van dee- ge Soort gebruik. Uitgenomen die roode Vlak , is de geheele Vogel Leeuwkleurig of Oranje naar Olyf kleur trekkende met gebroken zwarte of donkere Streeken; die dwars over alle de Vederen loopen, in fommige deelen breeder, in anderen fmaller zynde, gelyk de Afbeelding beft uitdrukt. De tippen der Slagpennen zyn geheel donker; de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken Buffelkleurig zonder Vlak- ken; de binnenzyde der Slagpennen en onderzyde van de Staart even als van boven gekleurd en geftreept, doch niet zo helder, De Staart heeft tien Vederen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn van maakzel als in andere Spechten; en allen van eene donkere of zwartachtige Aschkleur. Het Origineel, naar ’% welk deeze Tekening is gemaakt, was één uit de meer- gemelde keurlyke Verzameling wan den Graaf FeRRERS; en af komftig, zo ik on- derftel, van Terra Firma of Guajana, in Zuid-Amerika (*). Ik vind hem niet door BRISSON , of eenig ander Autheur, befchreeven of afgebeeld, Bol A At T XXII. De geele Specht met zwarte lakken (23). Deeze Vogel is niet zo volftrekt en eigentlyk een Specht, als de laatftbefchreeve= ne; hebbende zyne Staartpennen zagter en niet aan de enden afgefleeten;, waar uit het wel fchynen zou, dat hy niet by den Baft der Boomen op en neder klautere; gelyk de Spechten doen. Zyne Afbeelding komt hier in de Natuurlyke grootte voor. BRissSON geeft den naam van Barbu aan dit flag van Vogelen. De Bek is zwart, een weinig nederwaards geboogen aan de Punt, en heeft, aan den Voet van de Bovenkaak, eenige weinige zwarte Borftels , die voorwaards over de Neusgaten heen fteeken. Het Voorhoofd en de Keel, meer dan een Duim ver; is met fchoon. Scharlaken roode Vederen gedekt. Het agterfte van de Kruin des Kops is geel, met eenig Zwart gemengeld. De zyden van den Hals, van de ag- terfte Ooghoeken nederwaards, zyn graauw „ of gekleurd met een mengzel van zwarten wit. Een donkere Streep loopt van den hoek des Beks naar het Oog. De Hals van agteren, de Rug, Stuit en Wieken aan de buitenzyde, zyn van een don- ker bruine Kleur, de Veders met Olyfkleur gerand hebbende, en in de ry der Dek- vederen, naaft boven de Slagpennen, heeft ieder Veder een geelachtige Vlak aan haare buitenfte Baard; zynde de Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, geel- achtig wit. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, zyn Aschkleurig bruin. De Staart heeft tien Veders, van een donker bruine of graau- we Kleur aan de bovenzyden; de middelften langft zynde de zydelingfe allengs ver- kortende;, aan de enden zagt en niet afgefleeten, als gezegd is. De Borft, Buik, Dyën, en Dekveders onder aan de Staart, hebben een helder geele Kleur: die aan de Borft en Buik fraay getekend met ovaale zwarte Plekken: de Dyën, en Dek« veders onder aan de Staart, overdwars gemengeld met donkere Streepjes. De Poo- ten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart. De twee voorwaardfe Vingers van ieder Voet, zyn aan * begin een weinig famengevoegd; maar de agterfte Vingers t’ ee- nemaal van elkander afgezonderd, et t Ìs (*) [De Ridder Linnaus ftelt zyue Woonplaats te (23) Picus flavus thaculis-tigris, Epw. Av. p. 259. Suriname. T. 333. F 2 4 _ VERZAMELING van UITHEEMSCHE % Is één van’ die keurlyke Vogelen, welke in een Fransch Schip door zyne Ex: eellentie, thans Graaf FERRERS, prys gemaakt waren. Ik geloof, dat dit de eerfte Afbeelding en befchryving, daarvan gegeven, zy. BrrssoN heeft, in zyne Vo- gelkunde. (Vor. IV. p. 97. Tab. 7. Fig. 4.) een Vogel befchreeven en vertoond; die ik denk geen andere dan het Wyfje van deeze te kunnen zyn; dewyl zy niet verfchillen, dan gelyk Mannetjes en Wyfjes gewoonlyk doen. Hy noemt hem de Gevlakte Barbu van Cayenne. Het daar nevens afgebeelde Infekt behoort tot het Geflagt der Puiftebyteren (*). Het is van Engelfche afkomft, en hier alleen tot fieraad bygevoegd , dewyl ik niet gaarn groote ledige ruimten op de Plaaten overlaat. De Kop, het Lighaam en de Pooten, zyn donker bruin. Het Lyf heeft twee bogtige {malle geele Stree- pen, van den Kop wederzyds naar ’ midden loopende. Het agter-Lyf , of de Staart, is in t midden blaauw, met geele Vlakken aan de zyden: de Wieken zyn doorfchynend helder bruin, met donkerer bruine Vlakken, gelyk in de Afbeelding is vertoond. SSSSSSSSSSSSSSSSSSIS SE SSSSSSSSSSSSSSSSESSSE Palamed XXIV. De Pacamaciri van Morcgraaf (24). Deeze Vogel is in de Natuurlyke grootte op de Plaat verbeeld, Hy verfchilt van den Ysvogel niet, dan in de figuur van den Voet, en, alzo hy twee Vingeren ag- ter-, twee voorwaards heeft, heb ik hem tuffchen de Spechten en Ysvogelen geplaatít, De Bek is niet volkomen zo dik als in de Ysvogelen, regt, fcherp gepunt, en zwart van Kleur: boven en beneden is hy gekield en overdwars doorgefneeden zou hy zig als by Letter a op de Plaat vertoonen. Rondom den Voet des Beks, zo wel boven als beneden, heeft hy zwarte Borftels als een Baard , die voorwaards uitfteeken. De Keel is, een Duimbreed beneden den Bek, geheel wit. De ge- heele bovenzyde, van den Bek tot het end der Staart, is van een fchoon groene Kleur, met een weerfchyn van Hemelschblaauw en Goud. Het zelfde Groen loopt rondom het voorfle van den Hals , beneden de witte Vlak aan den Keel. Het Groen op de Kruin van den Kop, op de Slagpennen der Wieken en op de Staart, valt meeft in *t blaauwe. De Staart, die uit tien Veders beftaat, heeft als flaauwe dwars-Streepen, die donkerer blaauw zyn. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Oranje-Kleur : de Slagpennen aan de binnenzyde zwartachtig , de tippen uit- waards donker, zo wel als de onderzyde van de Staart. De Buik, Dyën en Dek- veders beneden de Staart , zyn roodachtig Oranje. De Pooten en Voeten, van maakzel als in de Spechten, maar veel zwakker naar * Lighaam te rekenen, zyn bruinachtig Vleeschkleur. | Deeze zeer aartige Vogel is een der genen welken de Graaf FERRERS prys ge- maakt heeft, als boven gemeld. Hy is door MARCGRAAF afgebeeld en befchrees ven; doch ik geloof dat de zyne een Wyfje ware: want hy maakt het Lyf enz. van Kleur als geel Wasch, daar ik hetzelve roodachtig Oranje teken. Zie deszelfs befchryving by WrLtoucHBY, p. 139 en de Afbeelding aldaar, Plaat 22, BRISSON heeft ook deezen Vogel in Afbeelding gebragt en befchreeven. Zie deszelfs Or- nithologie Vol. IV. p. 86. Tab. V. Fig. 1. Het is een Vogel van Brafil en de heete deelen van Zuid-Amerika. MARCGRAAF, (en Briflon uit zyn Werk, zo ik onder- flel ) zegt, dat hy blaauwe Oogen heeft, PLAAT XXV. (*) Libellula deprefla. Linn. Syff. Nat. XII. Gen. voor. Zie aldaar myne Aanmerking.] 234. Sp. 5. Rors. Inf. IL. Aq. T. 6 f.4. & Tab. 7. (24) Jacamiciri Marcgravii, Epw. Av. p. 261. T, fig. 3. Platachtige Juffer, Natuurl. Hit. 1, D. XII Stuk, 334. Galbula. Briss. Av. IV. p. 86. T. 5. £. «.- Alcedo bladz. 21. [Zelden komen dezelven zo blaauw gerugd _Galbula. Linn. Sy/?. Nat. XIL, Gen. 62, Sp. 15. EN ZELDZAAME VOGELEN, 85 essssssssssssssssssssssssrssTsssssssEssse | Best A Dir ee EEV, De Gelakte Ysvogel (25). Deeze Vogel, hier in de natuurlyke grootte afgebeeld, heeft den Bek zwartache tig, uitgenomen den voet van de Onderkaak, welke Oranjekleurig is. Een zwarte, taamelyk breede Streep, loopt van de Bek langs den Kop ter wederzyde, en daar in zyn de Oogen geplaatft. Zy is met malle Oranjekleurige Streepen, boven en beneden, gezoomd. De Keel, Borft, Buik, Dyën en de binnenfte Dekveders der Wieken, zyn van een fchoone Oranjekleur. Tusfchen den Hals en Borft loopt een breede zoom of band van zwarte Vederen, die licht Aschgraauw of witachtig ge- boord zyn. De Kruin des Kops is zwart , maar wordt in de Nek allengs groen. Ook zyn de Zyden van den Kop, benevens de Oogen, groen; de Rug, Stuit, de bovenzyden der Wieken en de Staart, insgelyks {Choon glanzig donker groen ; heb- bende de Wieken; Stuit en de Staartveders , witte Vlakken op de kanten haarer Baarden. De Staartpennen binnenzyds en de Staart van onderen, zyn donker Asch= graauw , met witachtige Vlakken op de Baarden. Van buiten zyn de tippen der Staattpennen een Duimbreed donker. De Pooten en Voeten hebben eene roodach- tige Vleeschkleur. ‚De drie voorfte Vingers waren aanmerkelyk (amengegroeid, bykans tot aan de Klaauwen toe. wa | Re d Deeze keurlyke Vogel bevindt zig in de Verzameling van Graaf FeRRERS, en was, zo ik geloove, door geen ander Autheur befchreeven of gemeld. Hy heeft zyne afkomtt van Gujana, in Zuid-Amerika. u 3 | | Het Infekt, op de Plaat afgebeeld, heeft een foort van Fungus, uit den Kop groeijende. Het was van Dominika, een der Neurraale Eilanden in de Weft-In= diën, medegebragt. Veelen derzelven waren by elkander in de Aarde begraven gevonden, die allen dergelyke Uitwasfen op den Kop hadden; zynde, zo ik denk, door de vogtigheid van.den Grond daar op gegroeid. Het onvolkomen Infekt, of de Nympha, waar op zy zitten, fchynt my het jong te zyn van de Cicada, wel- ke door REAUMUR, in zyne Natuurlyke Hiftorie der Infekten, is befchreeven, en Vol. V. PL. 16. £. 7 afgebeeld. De eene van myne Figuuren is in de natuurlyke grootte getekend, de andere een weinig grooter. Verfcheidene derzelven werden; in den jaare 1760, gezonden aan den Schildknaap Isaak MamTHew, Zoon van wylen den Gouverneur MATTHEW, die my een monfter daar van prefent deedt, Ik onderftel, dat, voor en aleer de Cicada tot haar volkomen ftaat komt, de Fun- gus verdrooge en afvalle, De Heer Rreaumur heeft, in zyne befchryving van deeze Infekten, van dit Uitwas geen gewag gemaakt. Het Infekt is geel, de Fun: güs bruin (°) Eed | SSSSSSSESCSSSEEESESESSSSSESTS SEE S SEE SSS E Pre Ar EN Ee PE De Gekuifde Tsvogel (26): Ook deeze is in de natuurlyke grootte hier voorgefteld. Ik denk dat hy het Mans tie (25) Halcyon maculata. Epw. 4v. p. 262. T. 335. ning gemaakt hebben? tg Alcedo Inda, Linn. Syft. Nat. XII, Gen. 62. Sp. 2. __ (26) Halcyon criftata. Epw. Av. p. 264 T. 336; Conferatur Ifpida Senegalenfis. Briss. 4v, IV, p. 485. _Conferatur Alcedo criftata. Linn. Syf? Nat. XII. Gen: T. 30E ee 62.'Sp. 1. Alcedo Amboinenfis criftata. Srs. Mu/. La (*) [Zouden niet, door knelling of drukking, de T, 63. f. 4. Ifpida Philippenfis eriltata, Baiss. „4v, IV: Ingewanden uit deeze Poppen der Cicaden kunnen ge- p:483. T, 37. £. 3. drongen zyn, en dan toevallig eene dergelyke vertoo- - pel 6 LX, Deel, G 58 VERZAMELING van UIPHEEMSCHE netje: zy van-deeze. Soort. om, dat een. ander. daar mede: overgebragt iss, wiens figuur en grootte van deeze niet verfchilden, en die even de zelfde Kleuren hadt; maar niet zo levendig: °* geen my doet denken, dat dezelve het Wyfje ware, De Bek is regt, hebbende eene fpitf@ punt, en van onderen zo wel als van bo- ven gefleufd, zwartachtig. - OranjekleurigeStreepen loopen van de Neusgaten onder de Oogen door. Van de Onderkaak af is de Keel wit, en dit witte gaat bykans rondom. den Hals, een foort van Kraag maakende. De Kruin des Kops is gedekt met lange blaauwagtig groene Vedertjes, waar zwarte Streepen: door leen: loopen, en deeze Vedertjes, lang zynde en los, rmaaken een Kuif, welke het Vogeltje, zo il onderftek, raar believen kan: opzetten‘ en laaten vallen: De Vederrjes, onmidde- lyk boven de: Oogen, zyn blaauw, - De Nek, Rug, Stuit, Wiekem en Staart, zyn by uitftek fehoon en hoog Ultramaryn. blaauw ; de: Stuit ters lichter dan de andere deelen zynde en de tippen der Staarrpennen donker. De binnenfte Dek- veders der Wieken zyn Ovanjekleur: de Sraartpenmen: aan de binnenzyde donker ; fet de karten flaauw Oranje. De onderzyde van de Staart is donker of Zwartach= tig. De-Borff, Buik, Dyén, en Dekveders onder aan de Sraart, zyn helder Oran: jekleur; de Pooten: en: Voeten van maakzel als in andere Ysvogels, van Kleur fchar= laken-rood: her dn | er De hier befchreeven Vogel was op-*t Eiland Johanna, benoorden Madagaskar, ge- fchooten door Monff. Prev, Koopman van Londen. Hy verfchilt van onzen Ys- vogel in kleiner te zyn (*), geen zwárte Streepen te hebben onder de Oogen, van _de hoeken des Beks afkomende, en geen groene Kleur op de Wieken. Ik vind kem tot nog toe door geen Autheur befchreeven (f) | De Plansfehietende VP espen, op de Plaat afgebeeld, zyn ontleend tit- een Spaatsch Werk, dat den tytel voert van „Apparato para la Hiftoria Natúra Efpagnola , in Folio te Madrit uitgekomen in’ jaar 1754. Ik heb deeze Figuuren en derzelver Hiftorie tot vergezelling gebruikt van de’ Groeijende Poppen der voorgaande Plaar, Spaanfche Autheur, Pater ToRRUBIA, een Franciskaaner Monnik; heeft zyn Onderwerp zeer wel em als een geleerd: Man behandeld; maar niet geheel ontbloot ván eenige gemeere- Volks dwaalingem Ik merk dit te liever aan, om dat het van belang is-het karakter vaneen Autheur te kennen, wanneer hy ongewoone Ver- fchynzelen ter baan brengt. Ik gaa nu over tot zyn Berigt, het welke veel over- eenkomft fchynt te hebben met het Infekt, dat in t onmiddelyk voorgaande Hoofd- {luk is befehreeven. -„ Toen ik my (zegt die Pater) bevond op de Buitenplaats ss van een Heer, twee Mylen van de Stad Havána in Nieuw Spanje ; den tienden ss van February des jaars 1749; vond ik eenige doode Wespen in de Velden, die > nogthans nen waren, het Lyf, met Wieken enal; inderdaad volkomen Ske- letten (9). Uit den Buik van ieder Wesp fchoot een Plant, die ontrent vyf Span ‚„ hoog groeit, by de Ingezeten Gia genaamd, vol van fcherpe Doorntjes, en % » gemeen denkbeeld is aldaar, dat de gezegde Doorntjes hunnen ooirfprong zyn ver- … fchuldigd aan de Buiken der Wespen.” De Autheur zegt verder, dat hy veele Mikroskoopifche en andere Waarneemingen op dezelven in 't werk ftelde, doch ver- haalt niet welke Waarneemingen dit waren; maar van de geheele zaak houdt hy zig | vol- ‚ AP wo C°) [Zl ne differe de notre Martin Pecheur, qien ce _ rood heeft en de Pooten zwart, van de Kaap ont- qu'il yd plus petit Ge. heeft de Franfche Vertaaler ; doch dit is fout. Hy verfchilt 'er insgelyks van door een Kaif te hebben, en de Ooftindifche gewoone Ys- vogeltjes zyn ook veel kleiner dán de onzen: zie der- zelver Afbeelding in ’t 1 Deel van dit Werk, van de Elfde Plaat van Epwarps ontleend, } | ___(H) [Lannevs heeft hem flégts bedenkelyk betrokken tot zynen Gekuifden Ooftinditchen Ysvogel, de Ame bonfche by Sesa afgebeeld en de Philippynfche by: Brisson. Jk heb een dergelyken, doch die den Bek fangen. } | Ö (Das luidt het Engelfch, van Epwarps, woorde. Iyk. De Franfche Vertaaler maakt daar van. Deeze In- Jekten waron geheel verdroogd; maar bet Lighaam, de Wieken en alle derzelver Leden, waren onbefchadigd, In ’t Spaanfch heeft Foawusra: Poro enteros todos Jos Efqueleitos con [us Alas; dat is: de EEE Skelatten. jg geheel mer haare Wicken, Men ziet hier uit, hee iets door onkundige Verraating kan verbafteren en door uitbreiding ondaïdelgk gemaakt worden} eN ZELDZAAME VOGELEN, 59 ‘ volkomen overtuigd. Dit is, zyn Berigt. Op:zyne Veertiende Plaat geeft hy de Afbeelding „ die ik gekopieerd heb, van.deeze. Wespen. en de Planten als uit der- zelver Lighaamen voortfchietende, en opgroeijende-uit den. Grond, Ik ben mynen Vrind, den Heer BMANvEL MENDEZ DA Cosra, Lid var onze-Koninglyke Societeit, enz. verpligt voor de aanwyzing van dit aartige Infekt en voor *& vertaalen van. dit Uittrekzel uit het Spaansch. Alles, wat door dien Au- theur gezegd wordt, in aanmerking neemende;, ben ik van gevoelen, dat het In- fekt, ’ welk hy befchryft„ niets anders is dan het door my afgebeelde op de voor- gaande Plaat (*): want de Spanjaards zyn in de kennis der Natuurlyke Hiftorie nog niet veel gevorderd, en ik geloof dat de goede Pater wel den knobbel. van. uitpui- lende deelen in de Fungus voor gedroogde Bladen. heeft kunnen. aanzien: (f) — EN pek els elen Negre Nare meh Me Neh Nm Nm le vere NE ore Mare Ame IC En XXVI. ha dhl Mn De Kalkaên - Faizant (27): Deeze Vogel , welke men meent van een. Kalkoen, en, Faifant voortgeteeld- te zyn, is hier veel verkleind om hem in % beftek van deeze Plaat té kunnen brengen: Een omtrek van den Kop vindt men daar nevens in de Naruurlyke, grootte „ en ee- nige van de voornaamfte Afmeetingen zyn als volgt. Van de punt des Beks tot aan end: der uitgeftrekte Staart , 28 Duimen: van, den. Bek tot aan het end. der Vingeren, 255; de tippen der Wieken, uitgeftrekt, 32 Duimen van elkander; de Wiek, gefloeten, zo Duimen lang; de Poot, vande Knie tot aan den Hiel, 353 de middelfte Vinger en Klaauw 2: Duimen. De grootte fcheen als tusfchen een, Faifant-Haan en een Kalkoenfe Hen gemiddeld. | „De Bek is zwart, met-een weinig Vleefchkleur. Aan den voet van de Onder- kaak, boven de Neusgaten, zyn lange zwarte Vedertjes, die een klein Kwattje maaken. De Oogen waren Hazelnootenkleur, omringd met een plekje Huid, dat ‚rood was, dunnetjes gefprenkeld met kleine Haairtjes. Het overige van den Kop; en dat gedeelte van den Hals, % welk Vederloos is in de Kalkoenen, was gedekt met zeer korte bruine Vedertjes, welke zwarte dwarsftreepjes hebben; ligter aan den Keel dan in de Nek; die bekleed was met langer Vederen, van een paarfchen of Koperglans, gelyk in de zwarte Kalkoenen. De geheele Buik en de zyden des Lyfs, waren gedekt met donker zwarte Veders;, maar omtrent de Leg is een witte Vlak ,-zynde de Dekveders; onder aan de Staart, Oranjekleur met zwarte dwarss {treepen: De Rug, de bovenzyde van de Staart en Wieken, waren bruin, gemen: geld met grooter en kleiner zwarte dwarsftreepen ; % welk de Af beelding beft zal uitdrukken. Pe Dyên zyn gekleurd en getekend even als de Wieken: wier bin- nenfte Dekveders witachtig waren: de Slagpennen van onderen Aschkleurig , overs dwars met wit gemengd; de tippen der Wieken en Staart donker. De Staart heeft zeftien Vederen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donker Afchkleur. De twee buitenfte Vingers van ieder Poot zyn door Vliezen met den middelften famen- gevoegd. De Veders waren altemaal-dubbeld: de eene ftevig, de andere een klei ne afgezonderde Donsveder; beiden voortkomende van de zelfde Schaft. Jk werd begunftigd met dit ongemeene voortbrengzel door den keurigen en waar- kel © k den (*) [Dan zou dit miflchien op de zelfde manier, áls ik van dat Voorwerp dagt, naamelyk door op die In- fekten te trappen, kunnen veroirzaakt zyn] * | _(p) [Pater Torrubia zegt, dat men den oirfprong van dat Boompje niet wift, voor dat hy het bekend maak: te, en uit zyn redeneering blykt niet onduidelyk, dat de genen, aan welken hy het vertoonde, de Doornen grappig uit den Buik der Wespen ftelden voort te kos men, om dat de Wesp een Angel heeft, Een fterke {luitreden waarlyk !} = (27) Avis queedam Speciei mikte ex Gallo Indico ê Phafiano. Eow. Zo, p.-267. T. 337. G 2 65’ VERZAMELING var UITHEEMSCHE den Heer, HENRY SEYMER, Schildknaap van Hanford in Dorfetshire: wien ik, om andere redenen, ook veel verpligting heb. Daar waren drie of vier van dezel- ven ontdekt in de Bofichen naby zyn Huis, en hy hadt het geluk daar van eene te fchieten in de Maand Oétober 1759: welke Vogel zig thans op myn Tafel bevindt, terwyl ik dit chryve. Ek heb reeds daar van eenig Berigt aan de Koninglyke Socie- teit gegeven, haar den Vogel en de Tekening, op eenen zelfden tyd, onder * Oog brengende. De Leden heeft het behaagd, zo wel de Afbeelding als de befchry- ving daar van aan ’% licht te geeven, in de Verhandelingen der Societeit, Vor. LI. Part. IL. voor % Jaar 1760; p.833. Ik kan niet nalaaten hier eenige Aanmerkingen by te brengen, welken myn waarde Vrind, PererR COLLINSON, Schildknaap, Lid der Societeit, my aangaan- de de Faifanten medegedeeld heeft. Hy zegt: „lk zag’by Lady Eflex, de Hen van een -Chineefche Goudlakenfe Faifant, (welke “door Epwarps,op Plaat 69, is afgebeeld) die, geduurende den tyd van zes Jaaren, allengs van haare bruine Kleur tot die van den Haan was overgegaan; zodanig , dat menze niet gemak: kelyk kon onderfcheiden , anders dan aan de Oogen en de langte van de Staart. lets dergelyks is by den Hertog van Leeds gebeurd, alwaar de gemeene Engel- … fche Faifant-Hen allengs in de Kleur van den Haan veranderde”. . Zulke ver- anderingen, denk ik , gebeuren zeldzaam en alleenlyk in tam gemaakte Vogelen. Ik heb gemeene Haanen grootelyks in Kleur zien veranderen. De Guineefche Hen- nen, die, toen ik een Jongen was, als iets zeldzaams vertoond werden, zyn thans gemeene tamme Hoenders in Engeland geworden. De eerften , die men over- bragt, waren van de wilde Kleur, allen blaauwachtig graauw , met kleine witte Vlakjes; maar, federt haare voortteeling als Huis-Gevogelte, zyn veelen bont ge- worden, uit wit en de Natuurlyke Kleur gemengeld ; anderen zyn licht Paarlkleur, met zigtbaare Vlakjes;, anderen wederom zyn volkomen wit (*). 35 33 5% 33 33 sesoesvesssssssssssorsssssrsonssesnss Paso An Ant A an EVAR, Deé groote Gekroonde Ooftindifche Duif (28). Deeze Vogel is ook aanmerkelyk verkleind, om hem in ’ beftek van de Plaat te kunnen brengen. Het origineel, hoewel van * gezin der Duiven, heeft de grootte van een gemeene Kalkoen. | | | "De Bek is zwart, taamelyk regt, met de punt van de Bovenkaak een weinig over de onderfte heen hangende. Van dezelve gaat wederzyds een breede zwarte Streek naar agteren, die puntig uitloopt, en waar in de Oogen zyn geplaatft, wel- ke roode Kringen hebben. De Kop heeft een verheven Kam of Kroon, welke ik onderftel altoos overend te {taan, zynde famengefteld uit zeer tedere Vedertjes , met dunne Schaftjes en zeer fyne Baardjes, welke haare deelen niet famengekleefd, maar geheel los van elkander hebben. De Kam, Kop, Hals, de Slagpennen der Wieken en de Staart, als ook de geheele onderzyde van den Vogel, zyn fchoon lichtachtig blaauw Afchkleur; even als men dit ziet in de helderfte deelen van fommigen onzer Veldvliegers of Wilde Duiven. De Dekveders aan de buitenzy- de der Wieken en op het midden van de Rug, zyn van ecne donker roodachtige Te- (*) [Buiten twyffel bedoelt Epwarps hier de Poule peintades; zynde de Tweede Soort van Faifanten by den Heer Linneus; (onder den bynaam Meleagris) door my omftandig befchreven: Nar. Hijt, IL. D. V. Stuk, bl. 378. enz. Zelf heb ik zodanig eene, van de Kaap overgebragt, eenigen tyd levendig gehad, die door blaauwachtiger of donkerer Kleur aanmer? kelyk van de genen, welke hier geteeld worden , verfchilde. ] (28) Columba Indica Cri{tà magnâ. Eow. dv. p.271. T. 339. Phafianus criftatus indicus. Brise, 4v. 1, p. 279. T. 26. f. r. Columba coronata. Linn. Sy. Nat. XII, Gen. zo4. Sp. 17. Gekroonde Faifant. Nat, Hijt. ID. V. Sruk bl. 389. Pl, XLVIL Fig. 2. EN ZELDZAAME VOGELEN. Ót Tegelkleur; % welk te (amen een {Oort van Zadel maakt, dwars over de Rug des Vogels. Eenigen van de eerfte ry der Dekvederen boven de Slagpennen zyn wit , met tippen van het gemelde rood, en de overigen van de gezegde ry, naaft aan de Rug, zyn Afchgraauw. De Pooten en Voeten , van maakzel voorkomende als in de gewoone Duiven , hebben eene witachtige Kleur, met roode Vlakken. Deeze Vogel, en die van de Zesde Plaat, zyn de eenig{te naar Tekeningen ge- maakt, in deeze laatfte vyftig Plaaten van myn Werk: maar, om dat zy voor my nieuw waren, en een byna ontwyfelbaar getuigenis van echtheid hadden, zo vers heugde ik my, gelegenheid te hebben om ze in Plaat te brengen. Het Origineel is één der genen, welken de voorgemelde Gouverneur LOTEN in Índie naar * Leven deedt uitfchilderen, en bevindt zig thans met veele anderen, die van daar kwamen, in het Brittannifch Kabinet. De Heer LOTEN bragt ’er verfcheidene levendig uit Indië, en deedt dezelven prefent aan wylen de Koninglyke Princes van Groot-Brit- tannie, Douariere van den Prins van Oranje, enz. Van * Eiland Banda is hy af= komftig, daar zy hem de Kroonvoge/ noemen. Brrsson heeft hem afgebeeld en befchreeven ‚ zo ik onderftel naar. één dier Vogelen , welken aan gezegde haare Koninglyke Hoogheid prefent gedaan waren: want hy befluit zyne befchryving met te zeggen, dat dezelve van iiland Banda kwam; en gefchonken was aan de Prin= celle van Oranje, die dezelve aan den Heer Rraumumr prefent gedaan hadt (*} Dit, denk ik,-zal geweeft zyn toen de Vogel dood was; aangezien de Kleur der Oogen niet gemeld wordt, en de Kuif is plat vertoond, waarfchynlyk onder °t ver- voereit dus gedrukt zynde. Zie de Afbeelding in Brissons Ornitbology, Vol. I. Tab. Vl, Fig. r, pag. 278. . Hy noemt denzelven, de Gekroonde Faifant der In diën. °tVerwondert my niet, dat die Atutheut hem onder de Faifanten plaatfte, daar hy denzelven niet leevend hadt gezien, om zyn Getlagt naar de Leevensma- nier te bepaalen. Ook deedt daar toe veel, de grootte van den Vogel, enz. Maar de Heer Loren heeft my verzekerd, dat het eigentlyk een Duif is, die gebaar= den en geluid maakt eveneens als de Duiven, in het naloopen, kotren en bekken met het Wyfje. Ik roet nogthans bekennen, dat ik nooit, zonder zodanig een berigt, zo groot een Vogel tor de Duiven zou gedagt hebben te behooren. Ik had ook deeze Plaat reeds gegraveerd ‚eer my de Vogelbefchryving van den Heer Bris- SON in handen was gekomen, | ERD UIEIEBE BERBER deet lekEEEtk dgablken REEDE ne Dag ble rAS ver oF XXIX. De Duif van °t Eiland Nikobar (29). Deeze Vogel is hier ook aanmerkelyk verkleind, om het beftek van de Plaat niet te overtreeden, Hy kwam my voor; nagenoeg van grootte te zyn, als een gemeene Duif. _ De Bek is van eene zwartachtige of donkere Kleur ; de Bovenkaak hangt over de Onderkaak een weinig heen, en men ziet eene verhevenheid boven de Neus- gaten, gelyk in de meefte Duiven. De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur, met zwarte Appelen. De Kop, Hals, Borft, Buik, Dyën en de Dekveders onder aan de Staart, zyn allen donker blaauwachtig paarsch. De Veders aan den Hals zyn lang en puntig, gelyk die van de gewoone Haanen, hebbende een fchoonen verander- LR lyken (*) [Ik meen de befchryving van deeden Vogel, __ (29) Colamba Infùlae Nicobar. Epw. Av. PD. 271. die men in myne Natuurlyke Hijtorie vindt, zo wel als T 339. Ars. do. IIL. p. 44. T. 47; 48. Brrss. Ao. Ì, de Afbeelding van den Heer Brisson ontleend te p. 153, t54- Columba Nicobarica, Linn. Syft. Nat, hebben. De Omftandigheden verfchillen een weinig, XIL Gen. 104: Sp. 27, Nat, Hift, Ì, D. V, Srux, als ook de figuur. ] bladz, 450. H | LX, Deel, 62 VERZAMELING van UITHEEMSCHE lyken weerfchyn van blaauw , rood, Goud- en Koperkleur. De Rug en boven- zyde der Wieken zyn groen, met eenen Koper- en Goudglans fpeelende. De buitenfte Slagpennen zyn fchoon blaauw, zo wel als de Dekveders ontmiddelyk bo- ven dezelven, en aan de tippen, een goed end wegs, donker zwartachtig blaauw: De Staart, en derzelver bovenfte Dekveders, zyn wit: de Pooten en Voeten met roodachtig paarfche Schubben bekleed. | | Ik heb by Arin Afbeeldingen gevonden, welken hy den naam geeft van Dof- fer en Duif van Nikobar; in zyne Hiftorie der Vogelen. Naderhand onderzogt ik ze ten huize van Sir HaNs SLOANE; doch kon geen onderfcheid vinden om te befluiten, welk het Mannetje of Wyfje ware; en dus geen de minfte reden, om ‘er twee Afbeeldingen van te maaken. De Vogel, naar welken ik de myne tekende; bevind zig thans, in % jaar 1762, levendig in de Menagerie van den Hoog Edelen Heer Graaf TiLNEY; by zyn Huis in Eflex. ALBIN noemt hem de Minkcom- bars-Duif op zyne Plaat, en Nincombar in zyne befëhryving. De vaftgeftelde naamt des Eilands, van waar zy kwamen; is Mikobar ‚ en met eénige kleinen; daar by leggende, te famen, noemt men ze de Nikobars. Zy leggen benoorden Sumatra; op de Noorder Breedte van zeven tot negen Graaden (*). Brrsson heeft ALBINS naam en befchryving van deezen Vogel in zyne Ornithologie overgenomen. Myn oogmerk in de Afbeelding was, die van ALBIN te verbeteren; Ìn hoe verre dit my gelukt zy, laat ik aan *t oordeel van ’t Algemeen: IVV LLL PALAS ARTE De Mannetjes paarftb geborfle Manakyn (36). Deeze Vogel is hier in de natuurlyke grootte afgebeeld. Ik onderftel, dat hy ‚het Mannetje zy van de Blaauwe Mees met de purpere Borff, bevoorens in inyhi Werk op Plaat 241, afgebeeld (4). | De Bek is naar * Lighaam klein en zwart, miet de punt ván de Bovenkaak eén weinig overhangende. De Kop, het agterfte van den Hals, de Rug, de kleinfte Dekveders aan de bovenzyde der Wieken, de Stuit en Dekveders boven en on- der aan de Staart, zyn van een fchoone blaauwe Kleur. De Slagpennen en de ry der Dekvederen daar boven, aan de buitenzyde; zyn Zwart; met fmalle blaauwe randen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Zwart, met groenachtig blaauwe kanten. De Staart heeft twaalf Veders van gelyke langte, zwart van bover; met {rmalle blaauwe randjes aan de buitenfte Vederen. Voorts is de Staatt en de Slagpen- nen van onderen bruinachtig. De Kaak, het voorfte van den Hals en het middel- fte des. Buiks, zyn donker paarsch, met ronde fcharlaken roode Vlakken. Een blaau- we Gordel. loopt dwars over de Borft en onmiddelyk daar onder een {charlakenroodes De zyden onder de Wieken, de Schenkels en het onderfte des Buiks, zyn fchoon blaauw. De paarfche Veders,-aan deszelfs onderzyde.; hebben haar Donzige deelen wit, en alle de fchoon blaauwe Veders. haar Dons donker of zwartachtig, gelyk de Kleur is der Pooten en Voeten. De buitenfte Vingers zyn aan ’t begin een weinig, met de middelften famengevoegd, _ Deeze Vogel was my door den zeer verpligtenden en keurigen Heer, deet EN“ (*) [Deeze Eilanden zyn het, welke de Deenen 39) Manacus was Peftore Purpureo. Epw. 4u. 273. onlangs in bezitting zouden genomen hebben. De 'T. 340. Cotinga. Burss. dv. If. p. 240. T. 34.f. 1u Inwooners zyn een vreedzaam Volk , doch armelyk, _Ampelis Cotinga. Linn. Sj/f. Nar. Gen. ro8. Sp. 4. meeft van Vifch leevende en van de Broodvrugt; (H) [Zie ons Zevende Deel, bladz, 34, Plaag- Ook leveren deeze Eilanden weinig of niets uit: zo XXL] dat de Deenen ’er denkelyk niet veel aan hebben zullen, } EN ZELDZAAME VOGELEN. 63 Henry TesporPF, van Lubek;, toegezonden. Hy berigtte my, dat hy denzel- ven van Lifläbon ontvangen had. ’t Is een Inboorling van Brafil, en vân Tierra Ferma in Zuid-Amerika. De Vogel is door BRissoN afgebeeld, in deszelfs. Orni- thologie, Vol. Il. Tab. 34. fig. r, en op p. 340. befchreeven. Hy. noemt hem de Cotinga, en zegt dat het een Inboorling zy van Bral. Deezen Vogel houdt hy voor den zelfden als de myne, van Pl, 241: maar de hier befchreevene komt aan zyne Cotinga nader. | rt De Kapel, in de hoek vân de Plaat, genaamd de Geel en Zwarte, is een In- boorling van Engeland, getekend naar * leven in de natuurlyke grootte. De bo- venfte Wieken zyn Oranjekleurig , ieder met een ronde zwarte Vlak: het Lyf geel, zo wel äls de onderfte Wieken, die ieder met een roode Vlak gerekend zyn. Allen hebben zy breede zwarte boorden, welke met geele Vlakjes zyn uigemonfterd. Aan de uiterfte enden der Wieken, buiten het zwart, is een {mal randje van roodachtige Kleur (*). B liked ek ae eekelder edeiieeke e eteleieeieieeiedek geteelde deieieiiek GND, a, id“: XXXL. De Pompadour- Vogel (31). ‚ Deeze Vogel is ook in de Natuurlyke grootte op de Pláat vertoond. Hy be- hoort tot de familie van Vogelen, welken ik Manakyrs genoemd heb. « De naafte Europifche Vogel, my bekend; die met dit flag van Amerikaanfche Vogelen ftrookt, is de Boheemfche Gaay. Dezelve komt daar mede overeen in grootte, in figuur vân den Bek, in de kottheid van de Staart, en wel byzonderlykít met de hier te befchryvene Soort daar in , dat ieder een groote zeldzaamheid, hoewel zeer verfchillende, heeft in de tippen van de eerfte ry der Dekvederen van de Wie- ken boven op de Slagpennen. Deeze heeft dezelveri puntig, ftyf er bykans Hoornig aan de tippen: de Gaay heeft kleine platte Hoornachtige druppen; hangende aan de tippen der Vederen, van eën fchoone Scharlakenroode Kleur (4). De Bek is van een bruinachtige Kleur. Ván de hoeken der gaaping; onder de Oogen, loopen {malle witte Streepen. De Slagpennen zyn wit; eenige weinigen van de kortlten uitgezonderd, welke eene paarfche Kleur hebben, en de tippen der buitenften zyn donker. De binnenzyden der Wieken zyn ook wit, maar insge- iyks donker aan de tippen der buitenfte Slagpennen. De geheele Kop, de Hals, het Lighaam, de Staart, en de Dekveders, der Wieken van boven, zyn uitermaate fchoon tood naar purper trekkende, met een fierlyken glans äls van Zyde; maar de Staart van onderen een weinig flaauwer. De ry der Dekvederen, naaft boven de Slagpennen , is van een zeer byzonder maakzel , verfchillende van alle Vogels, wel- ken ik immer heb gezien. Deeze Veders zyn mal, fchierp gepunt, ftyf, en aan: merkelyk geribd aan de tippen : hebbende witte Schaften. De Staart beftaat uit twaalf Veders van gelyke langte. De Pooten, Voeten en Klaauwen , zyn zwart. De bui- tente ‚_(*) [Deeze kan geen andere zyn, dan de Oranje- Kapel, door my in het XL Stur van het I, Deel my- ner Natuurlyke Hiftorie bl. 257. befchreeven, en komt volmaakt met die van Rozser IL, Deel, T. 46. £. 4, 5.» overeen; hoewel ’er aanmerkelyke veranderingen: van. zyn „ gelyk ik aldaar opgemerkt heb; doch het kan niet dezelfde zyn, met die van Epwarps Plaat 304, F 1,2, in diet Werk VIIL Deel, Plaat 94. p. 45, voorgefteld, die de Eubule van Linneus is, op welke te regt de Plaat 304, maar verkeerdelyk , in plaats van Plaat 340; op de zelfde pagina, in't SyE. Nature, Ed, XII, p. 764. aangehaald wordt, op de Hyale, dat eigentlyk deeze Oranje-Kapel is.] _ (31) Pompadour, Epw. /v. p. 275. T, 341. Tur- dus Puniceus. Parr. adumbr. 99. Cotinga purpurea, Beiss. 4v. U. p. 347. T. 35. f. 1. Ampelis Pompa- dora. Linn. Sy/t Nat. XII, Gen. ro8, Sp. 2. _ Î (f) [De Boheemfche Gaay, by ons gemeenlyk Beemer of Zwarte Mantel genaamd , is door my in het I, Dreis IV Stur der Natuurlyke Hiftorie, bläd£, 223, enZs, omftandig befchreevên. ] He? ÓA VERZAMELING van UITHEEMSCHE tenfte Vingers hebben aan ’ begin eenige famenhechting met de middelften. Allé de paarfche VWeders zyn in het Donzige gedeelte wit. Dit is één der Vogelen, welke in een Franíche Prys, door den thans Hoog Ede- len Heer, Graaf FERRERS, buit gemaakt waren. Dezelven zouden voor Madame de Pompadour, zegt men, zyn geweeft. Alzo het een Vogel van uitneemende Schoonheid is, hope ik, zal die Dame het niet kwaalyk neemen, dat ik hem haar Naam gegeven heb. ’ Is een Inboorling van Cayenne in Zuid-Amerika. BRrsSON heeft hem onder den naam van Purpere Cotinga afgebeeld en befchreeven. SSSSSSSSSISSSISSSSSES ESSC SESSIES SISSSS SSS SE sE: Pli AA pe ERK. De Sbirley- Vogel (32). Deeze is reeds in myne Hiftorie der Vogelen, op Pl. 82, afgebeeld (*); traar; alzo het Origineel daar van een weinig befchadigd was, en bovendien onder ande re zeldzaamheden, in een Kasje met Glas geplaatft, waar uit het niet mogt geno- men worden; zyn my diestyds eenige merktekenen ontgaan, welke hier zullen wor- den befchreeven. Ook zal de befchryving in eenige byzonderheden verfchillen; °% welk doorgaans gebeurt, wanneer men een zelfde Soort van Vogelen op byzondere tyden befchryft, Hy is in de Natuurlyke grootte getekend, De Bek is zwartachtig, uitgenomen aan den voet van de Onderkaak, daar de- zelve eene Vleefchkleur heeft. De Kop,de Nek, Rug, Stuit, als ook de boven: zyden van de Wieken en Staart, zyn donker of zwartachtig bruin, rnaar de kan: ten der Vederen lichter. Alle de Veders der Wieken, uitgenomen de groote Slag= pennen, zyn met dwarfe Streepen van eene donkere Kleur getekend. De Staart heeft twaalf Pennen, die overdwars donker gebandeerd zyn, met de tippen der Ve- deren afgefleeten, en de punten der meefte Schaften daar buiten uitfteekende. De binnenzyden der Wieken en onderzyden van de Staart, zyn donker, zo wel als de Onderbuik , Schenkels en de Dekveders onder aan de Staart. De Keel en Borft, tot aan het midden des Buiks , en de ry rondom het bovenfte deel van de Wiek, zyn van een fchoone hoog- of {charlaken-roode Kleur. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donker en vry fterk naar het Lighaam te rekenen. De buitenfte en middelfte Vingers zyn aan ’t begin famengehechr. Om dat de Staart zig afge- {leeten vertoont, en dat de Schenkels en Voeten zo zwaar zyn, denk ik, dat dee- ze Vogel langs de Schorfen der Boomen opklimt, tot het zoeken van zyn Voedzel, Het is een van die keurlyke party Vogelen, den Hoog Edelen Heere, Graaf FeRRERS, toebehoorende , meermaalen gemeld. Alzo hy my niet gemakke- Iyk fcheen tot eenig Geflagt van Vogelen te betrekken te zyn, nam ik de vry- heid van ‘er den Familienaam van den Hoog Edelen Bezitter aante geeven, Hy is uit Guajana, in Zuid-Amerika, afkomftig. Ik vond hem niet door eenig Autheur afgebeeld ({). | De donkere Zwaluwflaartige Kapel, in ’t bovenfte vande Plaat vertoond, komt uit China. Het Lyf en de bovenfte Wieken zyn van eene donkere bruine of zwartachtige Kleur, mer kleine witte Vlakjes op de kanten. De onderfte Wie- ken Grote Goudvink, voorgefteld. (32) Shirlejas. Epw. Av. p. 276. T. 342. Cardi- nalisfufcus Beriss. Av. lll. p. 5r. Fmberiza Mili- taris. Syn. Nat. X. p. 178. De Bruine Kardinaal. Nat, Hift. 1. D. V. Stuk, bl. 525. ‘lanagra militaris. Syn. Nar. XIL. Gen. IIL Sp. 17. (*) [Men vindt hem in ’ Vierde Deel deefes Voge- len-Werks, op bl. 5o, Pl. 59, onder den naam van (}) [Wy krygen deeze Vogels thans van Suri» name en zy zyn niet ongemeen. In myn Exemplaar vind ik dezelfde byzonderheid van de afgefleetene Staartpennen en uitfteekende Schaftjes, daar Eowarps hier van fpreekt. } EN ZELDZAAME VOGELEN, óf ken zyn zwart, met vyf witte Vlakken in * midden en verfcheide halfmaanswyze witte merken in ’t ronde aan den zoom. De onderzyde is even als de bovenfte getekend, maar de Kleuren zyn flaauwer. Hy werdt my prefent gedaan door den verplichtenden Heer Schildknaap Mar TEEW HARRISON , Zoon van Sir THo- MAS HARRISON , Lord Kameraar van Londen (*). roerende ei iin ae iendieiejae nde Re ieeeeesdeieneleaee re e PL AA T XXXIII De Scharlaken-roode Mofch (33). Deeze Vogel, ook in de Natuurlyke grootte op de Plaat getekend, heeft de Veders op de kruin des Kops taamelyk lang, en {chynt daar van een Kuifje te kunnen maakên, of dezelven geheel vlak neerleggen. | _ De Bek is van een donkere Kleur, lichtft naar de punt toe. De Kop, Hals en het geheele Lyf, zyn van een zeer fchooné roode of Scharlaken- Kleur: de Wieken en Staart, aan de bovenzyden, donker zwart. De Staart heeft twaalf Vederen, van taamelyk gelyke langte. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn wit: de Slagpennen aan de binnenzyde van een donkere Afchkleur , met de kanten lichter. De onderzyde van den Staart is zwartachtig De Pooten en Voeten zyn zwart: de Vedertjes boven de Kniejen een weinig donker. Van de Vingeren {taan drie voorwaards en eene agterwaards. Alle de roode Veders zyn zwartachtig in de Donzige deelen. __De Vogel kan geen andere zyn, dan de Tyepiranga van MarcGRAAF , die daar geen Afbeelding van gegeven heeft. Zie deszelfs befchryving in zyne Hifto- rie van Brafil, p. 192. WirroucHsy heeft dezelve, in zyne Vogelkunde, p. 251, vertaald overgenomen; maar door eenigen misflag zegt hy verkeerdelyk, dat de Veders op den Sop Zwart zyn; hoewel hy te regt dezelven, in % begin Zyner befchryvinge, rood noemt. Van deéezen Vogel heeft de Heer BríssoN een zeer goede Afbeelding gegeven, noemende hem de Kardinaal (}). Zie zyne Ornitho- logie, Tom. IL p. 42. PL 3.f. 1. Het voorwerp, naar % welke myne Figuur ge- tekend was, werdt my gegeven door rynén waarden Vriend, JAMEs PARSONS, Med. Doétor en Lid der’ Koninglyke Societeit, die. hetzelve ontvangen hade van Mr. BRooK , Héelmeefter van Maryland in Noord- Amerika. Hy fchynt, derhal- ven, de Landfireek te bewoonen, welke zig van veertig Graäden Noorder Breedte Zuidwaards uitftrekt tot omtrent die zelfde Zuider Breedte; dat is tot de Zuider Grenzen van Paraguay , naby den Mond van de Rivier de la Plata. _ De Gele Zwahtwflaartige Kapel is van Engel(che afkomtt. Het Lighaam heeft dezelve van een donkere Kleur, de bovenfte Wieken geel en donker, met eenig Zwart in de verdeelingen; beft uit de Afbeelding te begrypen. De onderfte Wies ken zyn ook geel, met eenig blaauw eù zwart, hebbende ieder een roode Vlak, Myn waarde Vriend, die ook tot dit Werk heeft ingetekend, de Schildknaap | Da- (*) [De Heer Linneus betrekt deefë tot de Hee denus , een der Equites Trojani of Trojaanfche Rid- ders, zogenaamd, $1/7. Nat. XIL p 745. door my befchreeven in het XI. SruK der Natuurlyke Hifto- rie, bladz. 1gr, met eene bygevoegde Afbeelding , welke echter van deeze aanmerkelyk fchynt te ver- Schillen. Het echte Exemplaar van Epwarps heb ik thans, van Koromandel af komftig,’] (33) Pafler ruber. Epw. 4v.p. 278. T. 343. Ta- gagra Cardinalis. Barss. 4, IL p. 42. T, 3. £. 1. LX. Deel, Merulá Brefilica. Betr. dw, 310. Palfer erythrome- lanas Indicus. Arprov. Orn, ILL p. 568. Tye Piíranga Marco, Braf, 192. Wir, Ornib. 184. Tanagra Brefilia. Linn. Sy/% Nar XI. Gen. zrr. Sp; 2. Ct). [Daar zyn verfchieide Vogelen van deeze groote te, die Kardinaal genoemd worden, wegens de Scars laken-roode Kleur , en de bekendfte onder dezelven is die, welke tor het Geflagt van Loia of Kernbyters behoort: zie myne Nat. Hijt, 1. D. Vs Stuk bladz, 503] Ì 66 VERZAMELING van’ UITHEEMSCHE DANIEL SWAINE, zondt my deezen Vlinder van Norfolk , en verzogt my daat van de Afbeelding in dit gedeelte van myn Werk te geeven (*). SSSSSSSSSSSS SESSIES E SSSSSSSSSSSSSSSSSSS EES PL Lr Ad XXXIV. De Manakyn met een witte Keel en Kuif (34). Deeze Vogel, die de onderfte op de Plaat is, wordt hier, zo wel als de ande- re, in de Natuurlyke grootte vertoond. Hy heeft den Bek regt en zwart, met eene fpitfe punt. De Keel en % voorfte van den Kop is wit, zo welals de Kuif, welke hy op de Kruin heeft, beftaande uit lange, fmalle, puntige Vedertjes. Van het agterfte des Kops, agter de Oogen, begint een zwarte Streep, die aan ’t begin breed is, en verfmallende de Keel omvangt, loopende rondom het witte gedeelte, _en hetzelve van het geelachtige, daar onder, af{cheidende. De Nek, het bovenfte van de Rug en de Wieken aan de buitenzyde , hebben eene donker blaauwachtige Aschgraauwe Kleur. De inwaardfe Dekveders der Wieken zyn Kaneelkleurig: de Slagpennen van onderen Aschgraauw, een weinig lichter dan van boven. Hert ag- terfte van den Kop, het voorfte van den Hals, de Borft, Buik, de Stuit en de Staart ter wederzyden , als ook derzelver Dekveders boven en beneden, zyn van een heldere Kaneelkleur, De Pooten en Voeten zyn licht roodachtig geel: de Klaau- wen donker en de Veders ook donker boven de Kniejen. De buitenfte en mid- delfte Vingers zyn op een byzondere wyze , byna tot aan de Klaauwen toe, te famen gevoegd, De rood gekuifde Kolibriet (}). De Kolibriet, zynde de bovenfte Afbeelding op de Plaat, heeft den Bek Jang, dun en maar zeer weinig nederwaards geboogen, van eene donkere of zwar- te Kleur. De Tong is, gelyk by het geheele Geflagt, in fyne Draadjes gefplee- ten. Het Kuifje op den Kop heeft eene uitneemend {choone roode of Vlam- kleur, met eenen luifter van Robynen. De Keel is als gebruineerd Goud, veran- derende, naar eenige plaatzingen van het Licht, in Bfmaraud-groen: welke fchit- terende Kleuren, in andere plaatzingen , geheel donker zyn. Het Lyf, en de. Dekveders der Wieken, zyn van eene donker bruinachtige Olyfkleur, de Slag- pennen een weinig naar het purper trekkende. In de Staart kon ik flegts agt Ve= ders tellen, welke van Kaneelkleur zyn, met zwarte tippen. De Onderbuik en Dekpeders beneden de Staart, zyn Kaneelkleurig : de Wieken en Staart van de zelfde Kleur boven en beneden. Een witte Streep loopt dwars over °t midden van den Buik. De glanzige Vlak aan den Keel, is door een donker Streepje van de Hals en Borft afgefcheiden. De Pooten en Voeten zyn zwart. Deeze Vogeltjes behoorden beiden tot den buit, gemaakt door den thans Hoog Edelen Heer, Graaf Ferreis, Lid der Koninglyke Societeit, in wiens Verza- meling dezelven zig bevinden. t Zyn Inboorlingen van Guajana en Terra [Ferma in Zuid-Amerika. Ik kan geen befchryvingen of Afbeeldingen vinden, die met | ; dezek (*) [Dit is onze zeer bekende Page de la Reine, wel: [Noopens andere Manakyns ziet myne Nat, Hift. 1, D, ke, onder den naam van Machaon , thans de drie-en- V.StuK bladz. 599. Door een zonderlingen misflag dertigfte Soort in het Geflagt der Dag-Kapellen by den vindt men hier op de Plaat Manacus facie rubro, in Heer Linnsus uitmaakt. Zie de befchryving daat van _pldats van facie albd , geleden. | in myne Nat. Hijt. L. D, XL, St. bl. 206. ] (}) Mellifuga criftfâ rabrâ. Epw. Zo. p. 281, T, (34) Manacus Facie albâ. Epw, 40. 280. T. 344. 344 Trochilus elatus. Linn. Sy/A Nas. XI, Gen, , Pipra albifrons, Linn. Syt. Nat. XII Gen. zr5, Sp. 5. 66, Sp. 19. EN ZELDZAAME VOGELEN, 6 dezelven overeenkomftig zyn: zo dat ik ze voor nog niet afgebeelde of befchree- vene Vogels houde. WIKSA HE B 4 KEXV. De Vogel Hoppe genaamd (35). Deeze Afbeelding is een weinig kleiner dan Natuurlyk, om den Vogel op de Plaat. te. kunnen brengen. Zyn Bek heeft, van de punt tot aan de hoeken der paapitg, twee en een: half Duim langte; de Wiek, geflooten, vyf Duimen en drie Kwartier Duims. Hy fchynt ongevaar de grootte te hebben van een Merel of zwarte Liyfter. | | De Bek is lang, dun, fcherp gepunt ‚ en een. weinig nederwaards gekromd 3 donker. naar de punten: Vleefchkleurig by den. Kop; die door een byzondere groote Kam ef Kuif; van lange opftaande. Vedertjes, aanmerkelyk is. De Oogen zyn Ha- zelnooten-Kleur; de Vedertjes van de Kam hebben zwarte tippen, met een weinig wit daar: onder. Voor ‘rt overige zyn dezelven, zo wel als de geheele Kop, Hals en Borft; van eere geelachtig: bruine of Kaneelkleur. De Rug heeft die zelfde Kleur met Zwarte dwarsftreepen. De Stuit en Dekveders van de Staart, boven en bene- den, zyn wit. De. Staart is aan beide zyden zwart, met een geboogene witte ftreek overdwars; gelyk dezelve zig in de Afbeelding vertoont. Zy heeft niet meer dan tien Vederen. Van de Slagpennen is de buiteníte de helft korter dan de tweede en de vierde lang(t. Zy zyn allen zwart, uitgenomen dat de negen bui- tenften-ieder een wit merk overdwars hebben, naar de tippen toe, en de zeven vol- gende ieder vier witte baaren; maar de kleinften, naaft aan de Rug, zyn zwart; met geelachtig wit aan. de kanten der uitwaardíe Baarden gezoomd. De eerfte ry der buitenfte Dekvederen, boven de Slagpennen, is zwart, met hoog witte tippen: de tweede ry derzelven is wit, en deeze maaken, met elkander; vyf witte baaren, dwars over de Wieken. De kleine Dekveders, aan den rand. der Wiek, zyn roodachtig bruin; en het zwart, aan de binnenzyde der Slagpennen, is zo fterk als aar de buitenzyde. Aan den Buik, Schenkels en omftreeks de Leg, is de Vogel gedekt met witte Vedertjes., die een weinig gefchaduwd of gewolkt zyn met roodachtig bruin. De Zyden zyn. gemerkt met donkere ftreeken, langs de Schaf: ten der Vederen heen. «De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwartachtig of van een donkere Loodkleur. Men vindt de buiteníte Vingers, aan haar begin , een weinig met de middelften famengevoegd. Deeze Hoppe was in de nabuurfchap van Londen gefchooten ; en my gegeven door Doktor Reeve, Prefident van het Kollegie der Geneesheeren. Alzo deeze Heer begeerte hadt, om ‘er een Afbeelding van te zien, heb ik dezelve hier in Plaat gebragt.’ ’ Is eigentlyk geen inboorling van Engeland; hoewel een ver- dwaalde Vogel by wylen in dit band gevangen wordt, daar ik denk dat men ze nooit heeft zien neftelen of broeden. In de meefte deelen van *t vafte Land van _ Europa is hy gemeen; doch zal geloof ik een Trekvogel zyn; hoewel de Vogel- kenners, die hem befchreeven hebben, daar van niet fpreeken. Hy is een Iníek- ten-Eeter , en men vindt hem, (miffchien alleenlyk % Winters.) op Ceylon in Ooftindië. Ik heb een Afbeelding daar van, die, wat de grootte, gedaante en Kleur aangaat, zeer naauwkeurig was, gezien; zynde in Ooftindie naar ’* Leever getekend, door bezorging van den Heer Schildknaap |. GipeoN LOTEN, gewe- | | | zen (35) Upupa. Enw. 4v.p 282. T. 345. Briss. 4v. Upupa Epops. Lmvn. Syf?. Nat, XIL Gen, 64. Sp, r; IL, p. 455. T. 43. f. 1. Upupa omnium Auêtorum, ï 2 68 VERZAMELING van’ UITHEEMSCHE zen Gouverneur van dat Eiland. . Alle de Vogelbefchryvers hebben ’er van ges handeld (*). | SSSSSSHESSSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSSSSSSSSESEE P/ZE A „ALTE _XXXVI De Surinaamfche Muurkruiper (36). _ De Voorwerpen, op deeze Plaat, zyn beiden naar % Leven en in de Natuurs lyke grootte getekend. De Bek des Vogels is op zyde een weinig famengedrukt 3 gelyk uit de Schets daar van, in de hoek der Plaat, van boven gezien, blykt. Hy heeft den Bek, naar *t Lighaam te rekenen, lang, regt; een weinig haakig aan de punt, en van eene donker bruine Kleur. De Kop, het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit, Staart en Wieken, zyn donker Loodkleurig blaauw. Alle de Dekveders aan de bovenzyde der Wieken zyn wit getipt ; die aan de binnen- zyde donker, met witte randjes. De binnenzyden der Slagpefinen en de onderzy- de der Staartvederen, zyn Afchgraauw; lichter dan de bovenzyde. De Keel is wit. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene blaauwachtige Afchkleur, lichter dan de bovenzyde van den Vogel. Van den Keel tot aan de Schenkels toe, is de Borft gemerkt met witte Streepen, langs het mid- den van ieder Veder loopende, die puntig eindigen. De Pooten en Voeten zyn donker bruin. | Deeze Vogel bevindt zig in de Verzameling van mynen waarden en verplig= tenden Vriend, JorN ForHERGILL, Geneesheer te Londen; die altoos gereed is geweeft, om my te begunftigen met het gezigt en gebruik, van al het nieuwe of fraaije, ’t welk hy bezat. Men hadt denzelven, met veel andere Natuurlyke zeld= zaamheden, in Liqueur van Suriname over Barbados in Engeland gebragt en aan ezegden Heer, in % jaar 1758, prefent gedaan. Ik kan niets, dat naar de figuur of befchryving van deezen aartigen Vogel gelykt, by eenig Autheur vinden: des ik geloove, dat dit er de eerfte Afbeelding en befchryving van zy. De groote donkere Zwaluwftaartige Kapel, in ’t bovenfte der Plaat vertoond; heeft den Kop, Pooten, *t Lyf en de bovenfte Wieken donker: uitgenomen twee ‚hoogroode Vlakken op ieder Wiek, naby het Lighaam. Die Vlakken zyn met een zwarter Kleur omringd; dan het overige der Wieken heeft. Ook zyn de on- derfte Wieken zwarter dan de bovenfte en hebben ieder zeven Vlakken van Room- kleur met Oranje gefchaduwd. Dezelven zyn door de Aders of Ribbetjes der Wieken verdeeld, en twee derzelven hebben in *t midden ovaale zwarte; gelyk ieder Wiek zes halfmaanswyze Oranjekleurige Vlakken, in de Tandswyze infny- dingen van haare uitgegulpte boorden. Deeze keurlyke Kapel, van China af- komftig, heb ik ontvangen van den beleefden en verpligtenden Heer HARRISON, Zoon van den Heer THoMmas HARRISON, Kameraar van Londen. Ik geloof dat dezelve zeer zeldzaam zy; want ik heb ze in geene Verzameling kunnen vinden. | PLAAT (*) [Zie eene uitvoerige befchryving van deezen Vogel in het 1 Dezers IV, Sruk van myne Natuurlyke Hiftorie, bladz. ar4. enz. | k (36) Picus Surinamenfis. Epw. 4v. p. 284. T. 346. (*) [De Heer Linnmus betrekt deeze Kapel, vol- gens het Nommer wan de Plaat, tot zynen Deiphobus, onder de Trojaanfche Ridders: (zie Syft. Nat. XlL p. #46.) Ik kan echter niet zien, dat zy, volgens de befchryving in Muf. Lud. Ulr. of vo'gens de bepaas ling, daar mede ftrooke. Zwart is zy immers niet, en de zeven roode byna Riagswyze Vlekken , man- keeren 'er volftrekt aan. (zie myne Nat. Hijt, L, D. XL Stuk , bladz. 192.) Fpwards fchynt- miet opge merkt te hebben, dat de Kapel op de rug lag.] EN ZELDZAAME VOGELEN, 69 Erger ein dendenentdnetenkont ent Baeten geneti nb erat oaeen PEER A 7} XXXVII. Het roodborflig groene Boomkruipertje (37). Alle de vier Voorwerpen op deze Plaat zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld; Het bovenfte Vogeltje, dat een groen Boomkruipertje is met een rooden Borft, heeft den Bek lang en nederwaards geboogen, van eene donkere Kleur, zo wel als de Pooten en Voeten. De Kop, Hals, Rug en Dekveders der Wieken, zyn glanzig groen; met een weerfchyn als van gebruineerd Goud en Koper. De Dek- veders aan de bovenzyde der Staart, zyn fchoon blaauw. De grootfte Wiekveders en de Staart, die twaalf Pennen heeft, Zyn donker bruin, met de kanten der Ves deren een weinig lichter; de binnenzyden der Wieken en onderzyde van de Staart lichter bruin dan boven. Het midden van den Borft is gedekt met fchoon roode Vederen. De Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene licht bruine of Afchkleur;, byna wit. onder de Staart, | Het groene gevlakte Boomkruipertje (*. — De onderfte Afbeelding vertoont dit laatfte, dat den Bek et Pooten als boven heefr, ook van een donkere Kleur. De Kop, Hals, Rug, Staart en Dekveders der Wieken, zyn hoog groen. De Borft, Buik en Dekveders onder aan de Staart, zyn lichter groen, naar geel trekkende, en van den Kop tot aan den On- derbuik getekend met donker blaauwe Vlakken. De grootfte Wiekveders zyn don- ker bruin. De Keel is geel. Daar loopt een blaauwe Streep van ieder hoek des Beks onder de Oogen. Een ander Vogeltje, van deeze zelfde Soort; met, deeze bewaard, hadt de geele Vlak aan den Keel niet: waarfchynlyk zal dat het Wyf. e zyn. | | | De blaauwbaairige F'lieg , daar nevens, heeft den Kop rood, de Pooten donker blaauw, zo wel als ’t Lyf, dat gedekt is met korte zwarte Haairtjes, door welken het blaauw zig vertoont. De Wieken zyn licht bruin en doörfchynende. __ Het onderfte Voorwerp behoort tot die Infekten, welken men Spvokjes noemt of Scherminkels (f): Het vertoont zig als ofhet Ooren had. Het Bovenlyf is „Poornig, het Onderlyf mét Leedjes gewricht; en alles van-eene geelachtig bruine Kleur, by Vlakken onregelmaatig gefchaduwd met donkerer bruin. | Hert eerflgemelde Vogeltje was van de Kaap der Goede Hope medegebragt door Gouverneur LOTEN en bevindt zig thans in het Brittannifch Kabinet van Naturaliën (6). Het andefe is in de Vefzamieling der Hoog Edele Lady Lyrrer TON, die my met een gezigt daar van begunftigde en verhaalde; dat het uit de Weftindiën kwam. De twee andere Voorwerpet zyn my gezonden geweeft, door mynen altoos verpligtenden Vriend, FRANK Nicuorrs, Lid der Koninglyke Societeit en Lyf-Arts van den overleeden Koning: die my berigtte, dat zy hem van hee Biland Jamaika gezonden waren, door Kolonel Crarres Price; Ik kan niet 4 (35) Picus viridis Peétore rübro, Epw.4v. p. 295. TE. 347. Certhia Afrd. LinN. Syf?. Nat, XII. Gen. 65. Sp. II: | En ) Picus viridis maculatus. Epw. 4v. 286. T. 347; fs 2. (+) [In 't Engelsch Walking =Sticks, dat is Wande- lende Stokjes, waar van de Franfche Vertaaler , zeer grappig gemaakt heeft Batons a marcher, dat is Wan- delftokken. De zodanigen als deeze zyn de Mass IX. Deel, kefs van de Spookjes, met Vleugelfcheedjes in plaäts van Vleugelen. Zie myne Nat. Hiftorie. 1, D. X, Stuk ; bladz, 136, enz. ] ($) [Onlangs heb ik verfcheide Vogeltjes van dit flag, gedroogd, van de Kaap bekomen; eenigen van welken, behalve de gedagte Kleuren, een hoog geel Plekje op de Schouders hebben, en deeze zullen maogs lyk de Mannetjes zyn. ] Kk jo VERZAMELING van UITHEEMSCHE niet vinden, dat één van deeze Schepzelen tot nog, toe is in Plaat gebragt of be- fchreeven. EK AL Aen XXXVII De zwart en witte Vliegenvanger (38). De beide Vogeltjes op deeze Plaat zyn naar *t Leven en in de Natuurlyke groots te afgebeeld. | | E Het bovenfte, genaamd de Zwart en Witte Vliegenvanger , heeft den Bek regt dun en feherp gepunt, zwart van Kleur. Rondom den voet van de Bovenkaak zyn eenige weinige zwarte Haairtjes, voorwaards uitgeftrekt. Het Voorhoofd, zo wel als de zyden van den Kop, daar de Oogen ftaan, is wit, als ook de ge- heele onderzyde, van den Bek tot aan de Dekveders van de Staart ingeflooten. De Kruin des Kops, de Nek, Rug , Wieken en Staart, zyn zwart; uitgenomen de tippen der Staartvederen, die wit zyn. De binnenfte Slagpennen hebben fmalle witte randjes aan de kanten van haare buitenfte Baarden. De Wieken zyn ook, wederzyds , door fmalle witte Streepen vande Rug afgezonderd. De Stuit en Dek- veders aan de bovenzyde van de Staart zyn wit, met een weinig zwarts daar onder gemengd. De Slagpennen zyn bruiner zwart dan de andere deelen. De inwaard{e Dekveders der Wieken zyn wit, de Slagpennen aan de binnenzyde bruin- achtig Aschkleur, lichter dan aan de buitenzyde: de Staart is van onderen en vart boven even donker: de Paoten en Voeten zyn zwart. Den onderften Vogel noem ik de Geheel graene Boomkruiper (*). _Deeze heeft den Bek nederwaards gekromd en van een donkere Kleur, uitgenomen aan den voet van de Onderkaak, daar dezelve Vleefchkleurig is. De gantche Vogel is fchoon Pappegaay- groen, behalven dat de enden der Slagpennen zwartachtig zyn. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn donkerft en blaauwachtig groen; de geheele Onderzyde en de Stuit lichter of geelachtig groen, De Pooten en Voeten zyn donker of zwart. | | | De eerftgemelde was van Guajana of Suriname gebragt en bevindt zig nu in Dok- tor FoTHeRGILts Verzameling. De andere komt uit de Spaanfche Weftindiën, en wordt in het Kabinet van Lady LyrretroN bewaard. Ik kan niet vinden dat één van beiden tot nog toe door iemand afgebeeld of befchreeven zy. eintiid holte ienie keeelie teelde Febus der KRAS De Paradys- Mees (39). De Af beeldingen op deeze Plaat zyn wederom beiden naar ° Leven en in de Natuurlyke grootte getekend. | | De Bek van het Vogehije heeft het zelfde maakzel als die der gewoone Mee- | zen 38) Muscicapa nigra & alba. Epw, dv. p. 237. re NB. (Op 5 Plaat is hier, door een aller- grofften mis{lag van den Hoogduitfchen Uitgeever, ge- zet Columba criftata magna Indica; dat is: Groote ge- kamde Indifche Duif: ’t welk op geen van de beide Voorwerpen paft en tegen de Franfche benaamingen ftrydt. Geen van beiden vind ik door Linneus aangehaald , maar deeze fchynt naar zyne Muscicapa Capenfis of torguata wel wat te gelyken. Ondertus- fchen verfchilt de plaats der afkom{t veel. *) [Voor een Boomkruiper fchynt deeze den Bek wat dik te hebben: anders zou hy de Certbia Cayana, dunkt my, naby komen, en misfchien het Wyfje daar van kunnen zyn.] (39) Parus Paradifiacus. Epw. dw. p. 289 T. 349. Tangara Brafilienfis. Marcos. Braf. 214. Es 215. Tangara. Buass. 4u. HL p. 3. T. 1. f, 1. Avicula de ‘Tatao. Sen. Muf. L T. óo. f. 6. Tanagra Tatao. Linn. Syt, Nat. XII, Gen, rit. Sp, rz, EN ZELDZAAME VOGELEN, at zen en is van eene zwarte of donkere Kleur. Rondom den voet van de Bovens kaak zyn de Vederen zwart. Hert heeft de Kruin en zyden des Kops gedekt met geelachtig groene Vederen, waar in de Oogen geplaatft zyn. Het agterfte van den Kop en Hals, het begin van de Rug, de Staart en de Slagpennen, als ook de ry van Dekveders onmiddelyk daar boven, zyn allen diep Fluweelachtig zwart. De kanten van eenige weinige der buitenfte Slagpennen zyn fchoon blaauw, zo wel als de kleine Dekveders, met een zwarte Streep. dwars daar door. De binnenzyden der Wieken zyn donker, hebbende de Dekveders met blaauw groen gerand, De Staart heeft twaalf Pennen, die donkerer zwart zyn van onderen dan van boven, Het laagte der Rug en de Stuit is met Vedertjes gedekt van eene by uitftek hel. der roodachtige Oranje-kleur , meer naar * Geele trekkende op de boven- Dekve- ders van de Staart. De Keel en Borft zyn fchoon donker Ultramaryn- blaauw ; % welk aan Buik en Schenkels allengs in een f{choon blaauwachtig Zeegroen verwan= delt. De Vedertjes aan °t midden des Buiks , omtrent de Leg, en de enden der Dekvederen onder aan de Staart , zyn donker of zwart gekleurd. De Pooten en Voeten zyn donker. In dit Vogeltje zyn de Kleuren, zo wel als in veele anderen van dit Werk, zo uitermaate glanzig, dat myn geheele reeks van Verwen, gepaard met myne groot- fte ervarenheid in * mengen en famenftellen, niet dan eene fletfe en doode vertoo- ning hebben kunnen voortbrengen, wanneer men de afgezette by de Natuurlyken vergeleek. De Heer BRisSON, niettemin; heeft in de Inleiding zyner Vogelkun= de my befchuldigd, van myne Kleuringen fterker gemaakt te hebben dan de Na- tuur Ze opgeeft, | Dit is één van die keurlyke Vogelen, in bezitting zynde van den Graave Frr- RERS, Lid der Koninglyke Societeit. Hy is van Guajana, in Zuid-Amerika, afkom- flig. BrissoN, die hem heeft afgebeeld en befchreeven , noemt hem Tangara, Hy maakt Zer de eerfte van dien naam, by MARCGRAAF,-van; doch ik kan geen genoegzaame overeenkomft in de befchryving van dien Autheur vinden, om vaft te flellen, dat het de zelfde zy met die van BRIisSON en den mynen, welken na- genoeg overeenftemmen; Hert kleine Zwart en Roode Slangetje , onder op de Plaat, worde zelden groo- ter, dan het hier vertoond is. De bovenzyde; uitgenomen een witte Ring rondom den Hals, is glinfterend gitzwart: de Buik of onderzyde fchoon helder rood : de Oogen Vlamkeur. Men achtze onfchadelyk, en vindtze in de Spleeten van Rot- {en, oude Muuren en gedroogd Hout; alwaar zy aazen op Torren, Duizendbee- nen, Wormen, enz. Nooit ziet menze in ’ open Veld haar roof vervolgen, ge- lyk andere Slangen doen. Wanneer menze verdryft doen zy geen tegenftand, maar trachten te ontvlugten en zoeken een veilige wykplaats. [ | Dit aartige Slangetje is my uit Penfylvanie door mynen goeden Vrind, den Heer W. BaRTRAM, toegezonden. Een andere Soort kwam daar nevens, welke daar mede zeer naby overeenkomt, maar een weinig- grooter is. Derzelver bovenzyde was Kaftanje-bruin, de onderzyde hoog geel, en deeze beide Kleuren waren op de zyden, over de geheele langte , verdeeld door blaauwe Streepen, met kleine zwarte Vlakjes gefprenkeld. Het heeft een foort van Halsband of Kraag van geele Vlak- ken om den Hals. De Oogen zyn Goudkleur. De Geftalte. in * geheel ftrookt met die der Afbeelding, welke op de Plaat getekend is. Het is insgelyks on- fchadelyk, | De meefte Slangen worden, door de Menfchen, als Vergiftige en gevaarlyke Dieren gevreesd. Het zou derhalve zeer nuttig zyn, door alle mooglyke Waar- neemingen en Proeven in ’ zekere onderricht te worden, welke Soorten nadeelig zyn, welke niet, en daar van een Lyft te maaken, om de Menfchen van onnutte {chroom voor deeze Dieren te bevryden. Ik zal, als een aanfpooring tót zulke | Wah han | | 2 VERZAMELING vAN UITHEEMSCHE Waarneemingen, hier een gedeelte inlaffchen van een Vertoog, % welk den rr Maart 1762 aan de Koninglyke Societeit voorgelezen werdt. Hetzelve geeft twee byzondere Gevallen op, van Atbeidslieden, die in hun werk gebeten waren door een Dier, dat men in Engeland de Slow- of Blindworm noemt (*). De gebeetene Perfoonen hadden geen het minfte nadeel of ongemak geleeden, fchoon de Dieren aan hunne Handen hingen en vaft zaten, en dat ’er Bloed volgde op de Beet. Dit Schepzel wordt niettemin, door het gemeene denkbeeld, zeer gevaarlyk, zo iet doodelyk geacht te zyn; daar het gemelde Berigt fchynt te bewyzen; dat deszelfs Beet in geenen deele Venynig zy. De Ewart en blaäuwe Mees (40). Deeze Vogel en alles is hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Ee Hy heeft den Bek zwart, kort en van figuur als de gewoone Meezen. De Kruin en zyden des Kops , de Keel, Borft en de agterfte helft der Rugge, zyn van een fchoone Ultramaryn-Kleur. Het agterfte van den Kop, de Nek; het bovenfte van de Rug, de Staart en Slagpennen, zyn Fluweel zwart, uitgenomen de kanten der buitenfte Slagpennen , die Zeegroen zyn, zo wel als de kleinfte Dekveders der W'ie- ken aan de buitenzyde. De eerfte en tweede ry van Dekveders boven de Slagpen- nen zyn zwart, met fchoon blaauwe kanten. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Roomkleurig. Van onderen zyn de Slagpennen donker Aschgraauw „ met de kanten der Baarden witachtig. De Staart heeft twaalf Vederen, die donkerer zwart van onderen zyn dan boven. Aan de Keel en Stuit is een mengeling van zwarte Veders onder de blaauwe. De Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart ; zyn Roomkleurig: de zyden van den Buik een weinig gefchaduwd met blaauw erí taamelyk regelmaatig ronde zwarte Vlakken. De Pooten en Voeten zyn donker. Dit is een van die keurlyke Verzameling van Vogelen, den Heer Graaf Frr- RERS toebehoorende; afkomftig van Brafil en de nabuurige Geweften. BRíssoN heeft hem afgebeeld en befchreeven , onder den naam van de Blaauwe Tangara van Cayenne. Zie het Derde Deel van zyn Werk, Pl. L Fig. 3. Ik houd hem ook voor den Guiraienoia der Brafiliaanen. Zie WirroucHev’s Ovrnithology; 2de | i De Tak was ’er alleen om den Vogel op te zetten bygedaan. Hy is van een Granaatappelboom , die tegen één Muur in een Tuin by Londen groeit. Men heeft hem zeer naauwkeurig naar t Leven getekend, terwyl hy in bloes{em ftondr, die tot Vrugt begon te zetten. De Bloemknoppen zyn rood eer zy open gaan, en ontlooken breiden zy agt Blaadjes uit, van een fchoone Scharlaken-kleur. De mid= delftukken der Bloemen zyn geel. Aan den top van het Takje is een Bloem ver- toond, die zig tot Vrugt zet, met de Blaadjes afgevallen, en omringd door Bloem: knoppen, die nog geflooten zyn. De Bladen zyn ftevig en glad, van middelmaa- tig of liever zwartachtig Groen. De Afbeelding ftelt de gedaante der Bladen en Bloetmen beter voor, dan ik met woorden uit kan drukken. | PLAAT waren, maar de één een Vrouw, de andere haar Man; twee of drie Jaaren daar na: doch ten opzigt van de onfchadelykheid der Beeten komt het op even ' (*) [Dit Dier wordt in ’t Franfch Avoyne of Orvert , in *t Hoogduits Blindschleigh, en by ofis Blindflang ge- heten; om dat het maauwlyks fchynt te kunnen zien. Ik heb het in ’t VL Sruk myner Natuurlyke Hiflorie, bladz. 426, enz. omftandig befchreeven. Het Ver- toog , daar Epwarps hier van fpreekt, vindt men in het LIL, Deel der Philofophifche Tranfattiën, p. 475. Het is een weinlg van deeze opgaave verfchillende; alzo de gebeetene niet twee Arbeiders of Werklieden zelfde uit. ] (40) Picus niger & ceruieus, Fpw. Av. p. 292 Tangara Cayanenfis cerulea. Barss, Av. IL. p. 6, Tr. £. 3. Tanagra Mexicana. Linn. S9/7. Nat, XIL Gen, zr. Sp. 10. EN ZELDZAAME VOGELEN, 5 SSSSSSSESS SCEE SSS ESSE SES EE PELPAC ACT EI EEN Het Vogeltje Sayacu genaamd (41). Van de beide Vogelen op deeze Plaat, die in de Naâtuurlyke grootte voorge: fteld zyn, voert het onderfte den naam van Sayacn. Deszelfs Bek is taamelyk fterk , gelyk die der Graan eetende Vogelen, en zwart. De geheele Kop, Hals, Rug en de onderzyde, van den Keel tot aan de Dekveders onder aan de Staart , is … Bedekt met Aschkleurige Vederen, die met blaauwachtig groen gewolkt zyn, maar ‘byzonderlyk op de Rug. De Veders van de Wieken en Staart zyn donker en gerand met fchoon blaauw, dat een weinig nadr het Zeegroen trekt; zo dat, wan- neer de Wieken en Staart geflooten zyn, dezelven zig t'eenemaal van eene blaauw achtige Zee-kleur vertoonen, uitgenomen de tippen der Slagpennen „ die zwartach- tig zyn. De buitenfte Dekveders der Wieken zyn zuiver blaauw; de binnenfte van een Witachtige Aschkleur. De binnenzyde der Slagpennen en onderzyde van de Staart, zyn donker Aschgraauw. De Staart heeft twaalf Vederen, De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn Zwart. | Kale TA Het bovenfte Vogeltje is de Guira Guacuberaba (*). Dit heeft den Bek taames Iyk dik, van boven donker, van onderen Vleeschkleurig. Wen fmal zwart Zoompje omringt den voet der Bovenkaak, en verbreedt zig, aan de zyden van den Kop; onder de Oogen, tot aan de plaats der Ooren, {trekkende zig verder rondom de Onderkaak nederwaards, ter breedte van een Duim langs den Keel uit. De Kruin des Kops, de Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn van eene bevallige Olyfkleur, Een geele Streep loopt rondom het Voorlioofd, bovende Oogen eri daalt langs de gydendes Kops neder, fcheidende het zwart aan de voorzyde, van het groen aan de agterzyde, af. Het voorfte van den Hals en de Borft zyn van een fchoone Oranje- kleur, die naar beneden allengs in geel verandert. Even * zelfde heeft onder op de Rug en aan de Stuit plaats. Voorts is de Buik van onderen, zo wel als de Schenkels en de Dekveders beneden de Staart, Zo wel als boven, glanzig geel. De tippen der Slagpennen trekken raar het donkere en van eenige der buitenften zyn de kanten helderer groen, dan de andere deelen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Roomkleurig , de binnenfte zyden der Slagpennen licht Asch- graauw , met de kanten der binnenfte Baarden witachtig. De Staart heeft twaalf Veders, die aan de onderzyde licht Asclikleur zyn: de Pooten en Voeten zwart. De Guira bevindt zig in de Verzameling van Graaf Ferrers: de Sayacu in die van Doktor ForHerGiLL. ’t Zyn beiden Vogeltjes uit Brafil en de nabuuris ge Landen. De Gura is in ’ klein door MarccraaF afgebeeld, en zyne Te: kening ‚ fchoon flegt, is door namaaken, veranderen en van de eene in de andere hand over te gaan, zodanig verbafterd, dat zy naauwlyks kenbaar is geworden. De Sayacu zal, geloof ik , nooit afgebeeld zyn geweelt, voor dat zy op de te: enwoordige Plaat te voorfchyn kwam. Men kan MARCGRAAFs korte befchryving En van, als ook die van het ander Vogeltje , by Wri1rLougkBY vinden, alwaar een figuur van de Guira op Plaat Ar is voorgefteld. BRissoN heeftze beiden, uit MARCGRAAF, in Zyn Vogelen-Werk gebragt, en op de aangeliaalde Bladzyderi. befchreeven. PLAAT (ar) Sayacú. Eow. /v. p. 293. T.g3st. Wirw: 204. T.gsr. Warr. Ornith. 173. T ar. Marcoen. Ornith. 188. Marcer. Braf. 193. Tangara Brafilienfis Braf. 112. Sylvia Brafilienfis viridis. Barss. 4v. II; varia. Briss. dv. ll, p. 18. lanagra Sayaca. Linn. p.533. Motacilla Guira. Lann: Sy/%. Nat. XIE, Gers Syf?, Nat. XII, Gen. 111. Sp.2o. 114. Sp. 36, (5) Guira Guacuberaba Marcgravii, Epw. dv, p. EX. Deel. L sd VERZAMELING van UITHBEMSCHE ' Por Anet. vri | De Aen Roodkap- Kanarie (42). De beide Vogeltjes op deeze Plaat zyn in natuurlyke grootte vertoond en‚ge- tekend. naar leevende. Voorwerpen, in Kooitjes., gelyk men de. Zingvogels. houdt, zittende. De Toon van t geele Vogeltje gelykt naar die van een Kanarie-Vogel, * waar van «het eene Verfcheidenheid fchynt te zyn. | Het geele met den rooden. Kop heeft de Bovenkaak des Beks donker, en de Onderkaak Vleeschkleurig geel ; de Oogen zwartachtig. De Kruin des Kops is helder roodachtig Oranjekleur. De zyden en * agterfle van den Kop; de Keel; Borft, Buik, Schenkels. en Dekveders onder aan de Staart, zyn helder geel. Het agterfte van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met Veders van een donkere Kleur, die met Olyfkleur gezoomd zyn, een weinig geeler aan de dan dan elders, De Pooten en Voeten hebben eene blaauwachtige Vleesch. kleur. De zwarte Roodborftige Vink (*. De Zwarte Dikbek, die agterlykft geplaatft is, heeft den Bek kort eri dik, ge- lyk in andere Vogelen van dit Geflagt en van donkere of zwartachtige Kleur, zo wel als de Oogen. De Kop, Hals, Borft, Rug, Staart en de Wieken aan de bo- venzyde, zyn blaauwachtig zwart en taamelyk glanzig. De kleine Dekveders aan de binnenzyde der Wieken en de randen der Wieken of Schouders, zyn wit. Ook hebben de Slagpennen een weinig wits aan het onderfte der Baarden, ° welk een witte Vlak maakt op ’t midden van ieder Wiek. Aan den Buik, Schenkels en omftreeks de Leg; heeft hy-eene donkerroode Okerkleur. De Dekveders on- der aan de Staart zyn donker of zwart; de Pooten en Voeten van eene donker paarschachtige Vleeschkleur. p 5 | hit __Deeze twee aartige Vogeltjes zyn, zo ik geloof; tot nog toe niet afgebeeld of befchreeven. Zy leefden in % Jaar 1760 en behoorden aan den Heer Pririe CARTERET WeBB, Lid der Koninglyke Societeit; Parlements-Lid van Haslemere „ja Surrey: die my vrindelyk ten zynen Huize in Londen noodigde; om dezelven af te tekenen. ’% Ìs veel voordeeliger de Tekening te maaken naar leevende Vo- gels, wat derzelver poftuur, manier van zitten, enz, aangaat; daar men uit doode Vogels, die gedroogd en opgevuld zyn, geen regt begrip van heeft: hoewel dee- ze beter te onderzoeken zyn, ten opzigt van de binnenzyden der Wieken, het getal der Vederen in de Staart, de Pooten en eenige andere byzonderheden; daar men zig niet van verzekeren kan in koftbaare , leevende , uitland{che Vogeltjes , _ welke door % vatten en behandelen mogten benadeeld worden. De bekwaamfte . Onderwerpen om naar te tekenen, en die het meefte licht geeven, zyn frisch gefchooten Vogels, wier Kleur van Oogen en Pooten nog in geenen deele is ver- anderd. Deeze kan men ten naauwkeurigften onderzoeken en in alle omftandighe- den befchryven: maar dit voordeel is niet ten opzigt van alle Onderwerpen der Na- tuurlyke Hiftorie te bekomen. | PLAAT (42) Paffer flavus Capite rubro, Epw. Av. p. 205. (*) Coccothrauftes niger. Epw. 4v. p. 296, T. T. 352. [Conferatur Fringilla flaveola. Lann. Syt. 352, f.2. Loxia Angolenfis, Lann. Sv/t. Nat. XlLs Nat. XII, Gen. rr2. Sp, 24. p. 321: naar welke by Gen. zog. Sn. 24. p. 303. veel fchynt te gelyken ] EN ZELDAAAME VOGELEN,- 58 seer eneen tara dele eeens eneen É LAAT Krt De zwarte of donker bruine Mosfchen (43 Deeze zyn beiden ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Ik hebze in na: volging van Sir Hans SLoaNe Mosföben genoemd; hoewel ik acht, dat menze, wegens de kortheid en dikte húnner Bekken; ‘wel onder de Dikbekken plaatzen mogt. | Bl jl ij PD _ De bovenfte Vogel, die het Mannetje vertoont, heeft den Bek van eene don- ker bruine Kleur. Van de Neusgaten, ter wederzyde des Kops boven de Oogen, loopt eene Oranjekleurige Streep. De Keel, onmiddelyk beneden den Bek, en de Dekveders onder de Staart, zyn van de zelfde Kleur. De Kop, uitgenomen de gedagte merken, de Hals en Rug , zyn donker Afchgraauw of blaauwachtig zwart: de Wieken ex Staart donker, doch meer naar ’t bruine trekkende, De Dek- veders aan de binnenzyde der Wieken, de binnenzyden der Slagpennen en de on- derzyden van de Staartvederen, zyn Afchkleurig, lichter dan boven. „De geheele onderzyde; van den Keel tot aan de Dekveders van de Staart, die uitgezonderd, is blaauwachtig Afchgraauw , een weinig lichte\ dan de bovenzyde. De Pooten ; Voeten «en Klaauwen, zyn zwartachtig, | hl TEE De onderfte Afbeelding ftelt het Wyfje voor. Hetzelve heeft den Bek everi- eens als * Mannetje gekleurd. De merken boven de Oogen, aan den Keel, en onder aar de Staart, die in hetzelve Oranjekleurig- zyn, hebben hier maar eene Leverkleur. De Kop, Rug, Wieken en Staart, zyn Afchkleurig bruin , even als in de gewoone Wyfjes Mosfchen.. De eerfte ry der Dekvederen boven de Slagpennen; en de Dekveders aan de bovenzyde van de Staart, zyn helderer; trek- kende naar Oranjekleur. De Staart heeft in het Mannetje, zo wel als in het Wy je, twaalf Vederen. Dé Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken; zyn geel- achtig wit. De Veders dan den Buik en Schenkels zyn witachtig, een weinig ge- fchaduwd tet lichte Afchkleur: de Pooten en Voeten donker. _ | _ Deeze Vogeltjes bevinden zig in’ de Verzameling van mynen verpligtenden en_ keurigen Vrind, den Heer James LeMAN. Het Mannetje is door den Ridder SLOANE; in zyhe Hiflorie van Jamaika, Vol.ll. p. 31r, befchreeven : maar hy geeft 'er geen Afbeelding van. Ook is hetzelve ; geloof ik, door geen ander Autheur in Plaat gebragt; Brisson heeft de Afbeelding en befchryving gegeven van een zwarte Mosch, welken hy onderftelt die van SLOANE te zyn; maar de Bek daar van is te veel geboogen, en zyne befchryving te zeer verfchillende, dari dat ik daar uit befluiten zoude , dat zyne Vogel Soortelyk de zelfde zy met dieri van SLOANE en myne hier afgebeelden. De Heer Leman hadtze uit de Welt: indiën ontvangen. - | SSSOSSOSLESSS IS LLEEESSSSEEES SETS PeibieA ii  oP n ELIV: | De kleine Moftb uit Penfjlvanie (44): Van deeze beide, ook in de Natuurlyke grootte afgebeelde Vogeltjes, is de on- | derfte (43) Pasferes nti vel fafci, Eow. Av. p. 297: (44) Paffer parvus ex Penfslvania, Epw. do. 299. T, 353. T, 354. L 2 26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE derfte de Kleine Mosch, die den Bek zwart heeft, de Kruin des Kops, de Nek, Rug, Stuit, de bovenzyden van de Wieken en Staart donker bruin, de kanten der ‚ Vederen een weinig lichter. De randen der Slagpennen en buitenfte Veders van de Staart, zyn zeer helder roodachtig bruin of Oranjekleur. De Staart heeft twaalf Vederen. De onderzyde van de Staart enbinnenzyden der Wieken zyn Afch- graauw, met de binhenfte Dekveders der Wieken witachtig, Boven het Oog loopt een witachtige Streek. De onderzyde des Lighaams , van den Keel tot aan de onderfte Dekveders der Staart die ingeflooten, is gedekt met witachtige Vederen, die licht bruin gefchaduwd zyn en gemerkt met langwerpige donkere Vlakken , wel- ke nederwaards ftrekken van den Bek tot aan het midden des Buiks. De Pooten en Voeten zyn bruinachtig Vleefchkleur. De gefreepte Senègali uit Ooftindie (*). Dit bovenfte Vogeltje vertoont de Ooftindifche Senegali, in ’ Engelfch Jax: bill genaamd, om dat het den Bek zo fchoon rood heeft, als het befte Zegel-Lak. Van de Neusgaten {trekken zig, ter wederzyden van den Kop, rood Scharlaken merken uit, {pits eindigende omtrent de plaats der Ooren , en maakende roode plekken, waar in de Oogen ftaan. De Kruin des Kops, de Nek, de geheele bo: venzyde, Rug; Wieken en Staart, zyn donker bruin, met fyne zwarte dwars- ftreepjes op den Kop en Rug, die breeder worden op de grootfte Wiek- en Staart- pennen. De Keel, Borft, Buik en Schenkels, zyn van de zelfde bruine Kleur als de Rug, maar lichter en glanziger, hebbende fyne donkere dwarsftreepjes ge- lyk de bovenzyde. Langs-het midden van den Buik loopt een gebroken fchoon roode Streep. De binnenzyden der Wieken zyn licht bruin, zonder dwars-Stree- pen. De onderzyde van de Staart is lichter bruin dan de bovenzyde, met dwars- ftreepjes. De Onderbuik , en de Dekveders beneden de Staart, zyn zwart. De Staart heeft twaalf Pennen, waar van de langften in °t midden, de anderen zyde- waards allengs verkortende. De Pooten «en Voeten zyn van een geêlachtige Vleefchkleur. | | . en. De laatfte Vogel is uit Ooftindie medegebragt door den Hees GimEoN LOTEN; Lid van de Koninglyke Societeit. De kleine Mofch was uit Penfylvanie gezon- den, door mynen Vrind, Wirrram BARTRAM. Deeze heb ik in handen; de Senegali bevindt zig in het Brittannifch Kabinet. Hy was reêds in myne Hifto- rie der Vogelen, op Plaat 179, afgebeeld: maar alzo dit Voorwerp veel verfchilt van % andere; zo acht ik ze Mannetje en Wyfje te zyn. Door de twee befchry- vingen te vergelyken zal zig het onderfcheid openbaaren (f). BRrisson heeft den Roodbek onder den naam van Geftreepte Senegali afgebeeld. Zie zyne Ornitho- logie, Tome IL p. 210, PL ro. f. 5. BRIissoN en CATESBY hebben de Kleine Mofch van Noord-Amerika voorgefteld ; maar myne befchryving is van de hun- nen zodanig verfchillende. dat ik het oordeel een Soort te zyn, die tot nog toe niet is afgebeeld noch befchreeven. (*) Senegalus ftriatus. Eow. 4u, p. 299. T.354. bek. Nat. Hift. 1. D. V. Stuk, bl. sog. Barss. Av. II. p‚ 210. T. ro. £, 5. Fringilla undulata, (1) [Zie hetzelve in ’t VI, Deel van dit Vogelens . Parras Aduinbrat. 143. Loxia Aftrild. Linn. Sy. Werk, op Plaat LXXIV, bl. 78, onder den naam van Nat. XII. Gen. zog. Sp. 21, p. 303. Senegali of Rood: ZegeleLak-Bek befchreeven.} PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN, bed Dd POERDRA CA EP XLV. De geflippelde Bengali uit Ooftindie (43). KNN DEN weke Ns ere Nee Ne are Nee Empe HE me HE re Raye Hie Mare Rurale re HE els De Vogeltjes, zo wel als het Kapelletje, op deeze Plaat, zyn allen in de Nae tuuriyke grootte en naar leevendige Voorwerpen getekend. | De bovenfte Afbeelding vertoont het Vogeltje, Amadavad genaamd. Het heeft den Bek van maakzel als de Graaneetende Vogelen en van eene fchoon roode Kleur, De Oogkringen zyn rood , ’t welk niet gemeen is in dit flag van Vogelen , en de Kop roodachtig. Het agterfte van den Hals, de Rug, Wieken, Staart, Buik en Schenkels, zyn donker bruin: de Keel en Stuit rood: de Borft en Dekveders beneden de Staart, helder geel. Onder het Oog is een witte Streek , die van den hoek des Beks naar agteren loopt. De Keel, de zyden van den Hals en Buik, de Dekveders der Wieken en de tippen van de Staart, zyn met kleine ronde witte Vlakjes getekend. De Pooten en Voeten hebben eene Vleefchkleur. De witborflige Ooflindifebe Mofch (*). De onderfte Vogel is de witborftige Ooftindifche Mofch, die tot de Dikbekken behoort. Deeze heeft den Bek blaauwachtig Afchgraauw; de Oogen donker. De geheele Kop en Hals, de Schenkels, het midden des Buiks en de Dekveders on- der aan de Staart, zyn diep zwart. De Rug, Stuit, Staart, en de Wieken aan de bovenzyden, zyn van een donkere Kaneelkleur, de tippen der Slagpennen het donkerfte. Het onderfte van de Borft of begin des Buiks, de zyden onder de Wieken en de binnenfte Dekveders der Wieken, zyn wit; de Pooten en Voeten Afchkleurig. | (8. 7 De Amadavad was een Vogeltje, dat men, wegens zyne fchoonheid, gekoo= zen hadt uit veele anderen, die levendig in een Kooy uit Indie medegebragt wa- ren. Die flag van Vogeltjes, Bengali's genaamd , heeft een oneindige verandering in Kleuren : ommigen zyn geheel donker, zonder witte Vlakken, anderen don- ker met eenige mengeling van rood en weinige witte Vlakken. Blaauw , groen of purper, vindt men in derzelver Kleuring niet. De merken, daar zy allen in overeenftemmen, is dat zy roode Bekken en Oogen hebben en licht Vleefchkleu- rige Pooten. Ik geloof, dat het de kleinfte Graaneetende Vogel is, die men tot nog toe ontdekt heeft. Zy zingen nog, in Engeland overgebragt zynde ; haar Toon is zagt en kort, maar met menigvuldige herhaalingen. BRrisson heeft twee Vogeltjes, van deeze eigenfte Soort, afgebeeld. Zie Fig. 3 en 4, op Plaat ro, van zyn Derde Deel, p. 205 en 206: het eene onder den naam van Bruine , het andere onder dien van Geftippelde Bengali. Wi…1rLouamay noemt het Vo- geltje Amadavad. Zyne Afbeelding en die van Preriver zyn de zelfden. ALBIN heeft 'er twee flegte Figuuren van uitgegeven; die van BRISSON zyn zeer goed. Ik geloof dat men met zorgvuldig oppasíén deeze Vogeltjes in Engeland zou kunnen voortteelen: want ik heb de Wyfjes door de Mannetjes naar Neft zien dryven in ’t Voorjaar, gelyk de Kanarie-Vogels doen. | | De Witborftige Ooftindifche Mofch werdt levendig in een Kooitje gehouden, door (45) Bengalus punêtulatus, Epw. Áo. p.3or. T. Sp.ró. p. 419. Geflippelde Bengali, Nas. Hij, 1, D, 255. Arpe. Ao. III, p. 72. T. 77. Avis Benghalenúis VWV. Stuk, bladz. 5s4r. parva maculata. Per. Gaz. 53. f, 1. Avicula Amada- (*) Pafler Indicus Pettore albo, Enw, Aw. p. 3or. vadea diëta. War. Ornitb. 194. T, 46, Bengalus T,355- Coccothrauftes Javentis, Baiss, 4v. IL ps punêtatus, Brriss. dv. III. p. 206. T. ro. f.4. Prin-. 237. 1.13. Arn. 4v. IJ. p. 34. T. 53. Loxia Me- gilla Amandava. Linn. Syt, Nat, XI Gen. zr2, lacca. Sy/?. Nat, XIL, Gen, 109, Sp. 10. EX. Deel, M 78, VERZAMELING van UITHEEMSCHE door den. Apotheker Monfr, CAWLEY, naby St. Clements, te Londen, die de be- leefdheid hadt, van ze my te laaten zien. Het is een Verfcheidenheid van de gene, welke door Arpin, in zyn U. Deel, Plaat 53, en door my, in myne ‘Hiftorie der Vogelen, Plaar 43, is vertoond (*). Barsson heeft van de zelfde Soort, in zyne Opnitbologie , een goede Afbeeldmg, onder den naam van Gros: Bec de Java, bet Mannetje, gegeven. Hert blaauwe Kapelletje; boven, aan de Plaat, is een Inboorling van Engeland. Het heeft de bovenzyde geheel. blaauw „ met een, fmal, randje van Oranjekleur., dat zwart geftippeld ís, aan, de buitenzyde der bovenfte Wieken, De onderzyde is Oranjekleurig, met kleine zwarte. Vlakjes. VVV E De kleine Ibis of Boyptifchbe Reiger (46). De Vogel op deeze Plaat is in alle zyne afmeetingen, dat is in hoogte, breedte enz. tot de helft verkleind, Men heeft hem, naamelyk, van twaalf Duimen hoogte op zes Duimen gebragt. Den Kop ziet men in de Natuurlyke grootte boven aan de Plaat geplaatft, en zodanig is ook de Zee-Polypus, daar beneden, vertoond. De Bek is blaauw aan. den voet en naar de punt toe zwart. Hy heeft weder- zyds een Groef, over de geheele langte der Bovenkaak , waar in de Neusgaten ge- plaatft zyn. Van den Bek af, aan de zyden des Kops, zyn Vederlooze Plekken, van eene groenachtige Kleur, in welken de Oogen flaan. De Kop, Hals, Rug, de buitenzyden der Wieken en de Staart, zyn donker bruin; de grootfte Veders der Wieken en Staart byna zwart aan haare bovenzyden, en van onderen donker Afchkleurig. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit, zo wel als de Borft, Buik, Schenkels, Stuit, en de Dekveders boven en onder aan de Staart. De Pooten zyn, meer dan een Duim boven de Kniejen , Vederloos. De Pooten en Voeten heeft hy gedekt met een Schubbige Huid, van donkere Loodkleur. De Vingers (taan als gewoonlyk, drie voorwaards, één agterwaards : de drie voorften aan °t begin met Vliezen famengevoegd zynde. De Klaauwen zyn zwart. | Ben zonderlinge Zee- Polypus (f). Het andere Schepzel, dat tot de Polypen behoort, heeft een ovaalen Kop, van grootte en figuur byna als een Spaanfche- Olyf , met een langen Hals of Stam, waar mede het vaft zit aan een Steen. De Kop heeft een foort van kruiswyze ope- ning of Mond naby deszelfs bovenfte gedeelte, en een andere opening by den Stam, welke men onderftelt het Fondament te zyn. De Kop is gedekt met een fchoo- ne, zagte, gladde Huid, glanzig als Satyn , witachtig en toen zy vogtig ware Paarlkleurig. Uitwaards fcheen die Kop Ribswyze verdeeld te zyn, gelykerwys een Oranje-Appel; doch toen men hem opende werdt weinige regelmaatigheid van binnen ontdekt, maar het fcheen een Dierlyke zelfftandigheid te zyn. De Stam of Hals vertoonde zig als gerimpeld Lederachtig, digt bezet met kleine puntjes, die en- (#) [De Chineefche roode Mofch; zie het II, Deel deezes Werks, Pl. 85. bladz. 67.] (46) Ibis minor. Epw. Av, p. 303. 1.356. Tan- talus minutus. Linn. Sy/Z. Nat. XI, Gen. 85. Sp, 3. (f) [De Heer Linneus heeft dit zonderlinge. Zee- Schepzel, onder, den naam van Vorticella Ovifera, een plaats gegeven onder de Plantdieren. (Soft, Nat. XIL Gen. 348. Sp, 14. p. 1319.) In de Uitgezogte Vers handelingen, X. Deen , bladz. 354-359 , vindt men eene uitvoerige befchryving van dit Plantdier, door my uit de Philofophifche, Tran/aftiën getrokken, en zeer naauwkeurige. Afbeeldingen van heizelve, zo uit- als inwendig, op. Plaat LXVL: door den Heer Epwarps zelf gemaakt] eN ZELDZAAME VOGEDLEN.- 99 denzelven ruuw op ’t gevoel maakten. Hy wâs geworteld of vaft geplakt aan eert Steen, en uit den Wortel, als ook uit den Stam zelf , kwamen eenige kleine Ko- rallyne Heeftertjes voort. Eea foort van. Worm fcheen te fchieten uit den Wor: tel, van de zelfde zelfftandigheid als de Stam zynde, en dit onderftelden ommigen te zyn het beginzel of de eerfte vertooning van eeù anderen Polypus, van ever - de zelfde Soort. Ik keb hem ontvangen onder den naam van Priapus- Polypus, welke ik onderftel daar aan wegens de figuur des Kops te zyn gegeven. / De Ibis bevindt zig in de Verzameling van Doktor ForneRGILL, die ty verhaalde , dat hy denzelven van Suriname hadt ontvangen. Ik houd-het voor eert jongen Vogel: want alle zyne Slagpennen en Staartveders waren aan het ander- end in Scheeden of Kokertjes, gelyk, plaats heeft in Vogels eer zy tot volwasfen- heid zyn gekomen. Ik kan geen Afbeelding of befchryving vinden, die ’er mede overeenftemt : zo dat ik denk, dat hy nog niet befchreeven zal zyn geweeft; De Polypus is in handen van Doktor ALEXANDER Russer, Lid der Koninglyke Societeit en van het Kollegie der Geneesheeren te Londen. Men hadt hem in de Mond van de groote Rivier van St. Laurens, in Noord- Amerika, ge- ‚ vonden (*). Bereken eee eeen deet aat a toten B LAP KLV. Het B BA Waterboen van Brafil (47) Deeze Vogel is een weinig verkleind, om hem te beter op de Plaat te kunnen brengen. Hy fcheen my omtrent de grootte van een Kievit te hebben , maat hadt langer Pooten. Zyn waare grootte kan men Zien op Plaat 48, in myne Hiftorie der Vogelen, alwaar eene andere Vogel van dit Geflagt, die ik denk het Wyfje daar ven te zvn; in de Natuurlyke grootte is voorgefteld(#)- Den Bek heeft hy taamelyk lang en regt, aan de punt geel, aan % grondftuk tood. De Neusgaten zyn nader aan de punt geplaatft, dan gewoonlyk. Aan den voet des Beks is een gefronfelde roode Huid, welke een gedeelte des Voorhoofds bedekt, doch er niet aan vaft is, hebbende. ook. losfe roode Kwabben; welke Jangs de zyden van den Bek nederhangen. De Kop, Hals en de geheele onders zyde, de. onderfte Dekveders der Staart ingeflooten, zyn zwart. De Rug en Stuit, de bovenzyde van de Staart, de Dekveders en een gedeelte van de Slagpennen der Wieken, zyn van een heldere roodachtige Leverkleur. De groote Slagpen- nen zyn binnen en buiten groen, met zwarte tippen. Benige weinigen der bui- tenfte Dekvederen; boven de groene Slagpennen, zyn. zwart: de binnenfte Deks veders der Wieken roodachtig bruin, maar doffer dan de bovenften. Aan Ge- wricht ‘van ieder Wiek heeft de Vogel een kore fcherp Hoorntje of Spoor, dae Oranjekleurig is. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn. van eene blaauwachtige Loodkleur. De agterfte Vinger beftaat uit een, de binnenfte of meeft inwaardf& uit twee, de middelfte uit drie, de buitenfte uit vier Leedjes. De Klaauwen zyn aanmerkelyk- lang , en inzonderheid die der agterfle Vingeren, welke regt en fcherp zyn als Naalden: gelyk men. dit alles zeer duidelyk in de Afbeelding: befpeurt. | | Dee: (*) [Hy was aldaar, op dediepte van 42 vademen, Rap Av, 178. Gallinula Brafilienfis. quarta, Wir, “fet den hoek van een Vifchlyn opgehaald: zo dat het Orn.-237. Farra,Jacana. LinN. Sy/f, Nat, XIL, Gens een Zee-Schepzel is, dat op groote diepte leeft, ] 92 Sp: 3. Bruine Chirurgyn. Nat. Hijt, ID, V. Sruky (47) Jacana armata nigra & rubra, Eow. Av. p. bl277. Pl 45. f. 4, } gos. T. 357. Jacana quarta, Baiss. 4u. V. p. 125. (1) [Zie het IL Deel van dit. Werk, bladz, 74 4 T, ris f. 1. Caput Chili nofturnum. HerN, Menso. Pl. XCV.] , M 2 Bo VERZAMELING van UITHEEMSCHE Deeze keurlyke Vogel is in bezitting van mynen waarden Vrind, Dokter Jorn ForHeRrGILL, meermaalen gemeld, die hem, met veele anderen, van Suriname vntvangen heeft, Her is de vierde Brafdiaanfche WW aterben, van MarcGRaar. WirLougnBY heeft deszelfs befchryving in zyn Vogelhiftorie overgenomen. Myn Vogel is, buiten twyfel , de zelfde als die van MARCGRAAF , die verzuimd heeft daar van eene Afbeelding te geeven; en ik geloof dat deeze myne de eerfte zy, welke men van deeze Soort heeft. Ik ben te omftandiger geweeft in de befchry- ving der Pooten, aangezien MARCGRAAF zegt, dat hy aan ieder Vinger. vier Leden heeft, en het welke Wirrougugy in een Aantekening op zyne Vertaa- ling in twyfel trekt. Ik kan het thans bewyzen een misflag te zyn; die niette- min van de eene hand in de andere is overgegaan; want in een fraaije fterk ge- kleurde Tekening van deezen zelfden Vogel op Parkement, door de Schilderefle Juffr. MerraN gemaakt, die in het Brittannifch Mufeum bewaard wordt, hebben de drie voorwaardfe Vingers aan ieder Voet vier Leden of Gewrichten. Hoe dit veroorzaakt zy, valt moeielyk te gisfen : maar ik onderftel, dat Juffr. MERIAN een onvolkomen Vogel, zonder Pooten, volgens de befchryving van MARCGRAAF heeft willen voltooijen. BRissoN zal waarfchynlyk een Afbeelding geeven van deezen Vogel, alzo de Franíchen een Volkplanting hebben op het Vafte Land van Zuid- Amerika, daar men ze aantreft: maar zyne laatfte Deelen, die zyne Water: vogels bevatten moeten, zyn, zo ik geloove, nog niet uitgegeven, of zo zy het zyn, dan nog niet tot ons in Engeland gekomen: nu ik die fchryf, in % jaar roel): B DELE DER DAELE A ED Pis dima wen Ara XLVII De Vogel genaamd Zee- Pappezaay (48). Alzo de Vogels op deeze Plaat aanmerkelyk verkleind zyn, heb ik, om een denkbeeld van het geheel uit een deel te geeven, de Koppen daar nevens in de Natuurlyke grootte by wyze van omtrekken gefchetft. De Wiek van de Zee- Pappegaay, in de bovenfte Afbeelding, toegeflagen zynde, is zes en een half Duim lang. Die van de Scheermes-Snavel heeft, op de zelfde manier , zeven en een half Duim langte. De kleinfte deezer Vogelen heeft ver den grootften Bek. De eerftgemelde heeft den Bek breed en plat, zeer famengedrukt aan de zyden, in tegenftelling van die der Endvogelen. De Neusgaten zyn aanmerkelyk naby de lyn, die de twee Kaaken des Beks verdeelt. Een geele Huid, rondom de hoe- ken der gaaping loopende, ftrekt zig een weinig aan de zyden des Kops uit. Rondom den voet der Bovenkaak is een Eeltige zelfftandigheid , van witachtige Kleur, vol Stipjes, als of zy met een Naald geprikt ware. leder Kaak heeft, naby haar Grondíteun , een blaauw driehoekig merk, % welk van de punt des Beks, die helder rood is, afgefcheiden wordt door een diep Groefje. Nog twee dergelyke Groefjes zyn ’er tusfchen % zelve en de punt, maar niet zo diep. De Bek is taamelyk fcherp gerugd, zo wel van onderen als van boven. Wart des- zelfs figuur in ’t algemeen aangaat, dit zal men uit de Schets beft zien kunnen. De binnenzyde des Beks is geel. De Oogen zyn van donkere Kleur, de Oogle-. den (*) [De Afbeelding , welke ik daar van int jaar Baiss, 4v. VL p. 81. T.6, £. 2. Anas Arética om- 1763 uitgegeven heb, is uit het Werk van den Heer nium Auêtorum, Lunda. GesN. 4v 725. Crus. Euot, BaissoN ontleend; doch dewyl de Vingers daar inal- 367. Pftracus marinus, Anpzrs. Jl. U. p.55. Tor, len uitgeftrekt voorkomen, kan ik het getal der Leed- « Alca Arética. Linn. Syft. Nat. XII Gen. 69. Sp. 4, jes in dezelven niet met zekerheid nagaan. } Zee-Pappegaay. Nas, Hijt. LD. V.Stuk, bl. 85. Pl. (48) Puffinus Fratercula. Epw, 4v. p. 307. T.358. 37. 6 5 EN ZELDZAAME VOGELEN. 8t den foodachtig. « Boven en beneden het Oog zyn. Hoornige. Lighaampjes, aan de Oogleden gehecht, het bovenfte driehoekig, het onderfte langwerpig. Voorts zyn de zyden van den Kop, rondom de Oogen, wit: de Kruin des Kops, de Hals in ’ geheel, de Rug, Stuit, Staart en de bovenzyden der Wieken, altemaal zwart. De Staart is famengefteld uit zeftien Vederen, * welk my vreemd voorù komt, aangezien de twee grootere Soorten van dit ‚Geflagt , daar benevens op t Riland Wight gevonden; ’er alleenlyk twaalf hebben. De rand der Wiek is wit- achtig: de tippen der binnenfte Slagpennen zyn Afchkleurig en de binnenzyden der Wieken licht Afchgraauw. De Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Pooten en Voeten van een geelachtige Oranjekleur. De Voe- ten hebben drie Vingeren voorwaards, die famen gewebd zyn, als in de Eenden: doch geen agter-Vinger. De Klaauwen zyn zwart, De Alk of Scheermes- Snavel (*. _ De onderfte Vogel, in % Noorden Alk, in Engeland Scheermes- Snavel ge- naamd , heeft den Bek aan de zyden ook zeer famengedrukt , en zo wel boven als onder fcherp gerugd. Hy is zwart met drie Groef jes. overdwars „ waar van het middelfte wit. De binnenzyde des Beks is Oranje-kleurig. De Neusgaten {taan digt by de gaaping; tusíchen de Vedertjes aan-den voet des Beks. Van des= zelfs bovenfte tot aan het Oog loopt een {mal wit Streepje. De Kop, Keel, het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit „ de bovenzyden der Wieken en de Staart, zyn zwart. De inwaardfe Slagpennen zyn kort en. wit getipt, * welk een fchuinf@ witte Streep dwars over de Wiek veroirzaakt, De binnenfte Dekveders zyn wit en de binnenzyden der Slagpennen Afchkleurig.- De Staart heeft twaalf Veders die fcherp gepunt zyn, de. middelften langst; de- overigen. allengs. verkortende tot de buiténften aan ieder zyde. De Borft, Buik „ Schenkels en Dekveders onder aan de Sraart, zyn wit. De Voeten hebben {legts drie Vingers , welke, gelyk in de Een- den ; famen gewebd zyn. De Pooten, Voeren en Klaauwens zyn zwart. . — De twee hier befchreevene „Vogels; zo wel de Puffin als de Alk; en de Guille: mot van de naaftvolgende-Plaat; broeden omftreeks de Rotfen , de Muilden ge- naamd; aan de Wettelykfte punt van ’ Biland Wight. Zy zyn afgebeeld en be- fchreeven geweeft door byna alle „Autheuren ; die. van Vogels gehandeld heb- be, en ftaan bekend by eene verfcheidenheid van naarrien „ rondom de Kuften van Groot-Brittannie: ‘Deeze naamen heeft WirLoucusy verzameld: Zie zyne Or- nitbology „ P- 323-325 » Tab. 64 en 65. Alle deeze Vogels. worden. door onze Walvifchvangers dikwils uit Groenland medegebragt „ die de Pufin kennen by den naam van de Groenlandföbe Pappegaay. Ik geloof dat zy op alle. voor. haar bekwaame Rotzige Oevers, in de Noordelyke deelen van, Europa, broeden. In ee- ne befchryving der Deenfíche Eilanden van Ferro, door Lucas Pacobfen Debas ; een Deenfch Predikant; fchynen zy my voor te komen. Dezelve is in ’ Engelfch door J.Sterpin, Med; Doktor, vertaald „ te Londen in, % jaar 1676 uitgegeven: Marin befchtyftze ook-duidelyk allen-in zyne Reistocht naar St. Kilda, het Weftelykfte van alle Schotfe- Eilanden; te Londen in ’ jaar 1698 uitgekomen; In* begin van Juny, des jaars 1761, had ik de nieuwsgierigheid om gedagte Rortfen op * Eiland Wight te bezoeken ; alwaar ik_een Week doorbragt met het zeldzaame van dat Eiland te befchouwen, en verfcheide maalen een Zeetogtje deed onder die verbaazende Rotfen, de Naalden genaamd; daar deeze Vogels broeden. | rt Die _(*y Alca. Epw. Áo. p. 308. D 358. Ar. Áo, II. Nat. XIL Gen. 69. Sp. r. Alk, Nüt: Hij. J.D. Vs p. 90. T. 95. Warr, Ornish. 243. T.63. fr &T., Stuk, bladz, Sr, 65. f. 2. Crus. Exot, 367. Alca Torda. Linn. Sy/7, } EX. Deel. N 82 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE Die plaatfen worden door veele Vreemdelingen, uit de Zuidelyke deelen van ons Land, jaarlyks om die zelfde reden bezogt. Wanneer wy eenigen van onze Dom: kerken intreeden , doet derzelver grootheid en magtige donkerheid, ons als mert een heiligen eerbied aan, door een Hartbeklemmende {chroom: wanneer wy de prag- tige Paleizen van groote Vorften befchouwen „ ftaan wy verbaasd over de fchoon= heid, overeenftemming en regelmaatigheid, die daar in heerfcht, en verwonderen ons over % vermogen, de kundigheid en uitvinding, in het toeftellen van zulke Hemels op Aarde. Maar helaas! toen ik een weinig in de Zee daar van af was gex varen, zo dat ik een volkomen gezigt kon hebben van dit allerpragtigft en verbaa- zendt Werk der Natuur, waren alle de aandoeningen, door Werken der Konft, ‘Tempels en Paleizen, hoe groot ook, veroirzaakt , als Schaduwen vergeleeken met weezentlyke zaaken, De verbaazende grootheid deezer Rotfen vervult den befchou- wer met killende (chroom, en met eene ontzetting, nooit te vooren door hem ge- voeld, Een Vreemdeling, zig digt daar by bevindende, vreeft dat eenige uitpui- lende Klompen van de Rots zullen afbreeken en hem, tot ftraf voor zyne nieuws» gierigheid, met zyn Vaartuig onder dompelen. Men moet zig ten minfte op een vierde Myls afftand daar van houden, om eenig oordeel te vellen over de. hoogte van de Rots. Op fommige plaatfen zyn zy byna Loodregt; op anderen over ’% Water hangende: op anderen zyn ryên van Kloven, die tot huisvefting dienen voor de Vogelen, alwaar zy dik by elkander zitten , doch naauwlyks te onderfcheiden zyn, dan door de beweeging, welke zy maaken. Op zekere plaatfen, hoog in de Rots, zo wel als onder het merkteken van hoog Water, ziet men groote Splees ten en diepe Holen, die ver in de Rots fchynen te dringen. Hier en daar zyn Kryftallyne Stroomen of druppelende Watervallen, die hoog uit de Rots afftorten. De Laagen van Kalkfteen, Keijen en andere Stoffen, in zekere deelen gefcheiden;, op eene bykans gelyke vlakte, ter diepte van zeshonderd Voeten, (% welk de hoog= te van de Rots op veele plaatfen is,) verfchaft groote bezigheid aan een keurig en onderzoekend Verftand. *t Is vreemd, Schaapen en Lammeren te zien weiden op de laage deelen van de Rots, naby den kant des Waters, en niet gemakkelyk te begrypen, hoe zy zo ver kunnen komen, zonder in Zee te ftorten: maar de Na- tuur heeft haar begaafd met het vermogen, om veilig te loopen op plaatfen die voor Menfchen onbeganglyk zyn. Schoon deeze Vogels niet eetbaar geacht wor- den, brengt men doch veelen voor pleizier om hals. Wanneer onder de Rots een Snaphaan gelost wordt, vliegen ‘er zo verbaazende menigten van Vogels af, dat de Oppervlakte der Zee daar door verdonkerd wordt. Men ziet er een groot ge- tal van altoos aan *t vangen van Vifch bezig in de Zee; anderen op de Klippen zit- tende, en veelen geduurig over de Boot heen en weder vliegende. De Visféhers maaken Aas van het Vleefch deezer Vogelen, om Kreeften, Krabben en ander Zee-Gedierte, te vangen. Het onkundig Volk, op dit gedeelte des Eilands, ver- beeldt zig, dat deeze Vogels nergens in de Wereld te vinden zyn, dan omtrent deeze Naalden. De Voorgevel, van deeze verbaazende Rots, ftrekt zig omtrent vier Engelfche Mylen uit, en ziet nagenoeg, mischien voltrekt, naar *% Zuiden. De Weftpunt eindigt in t gene men eigentlyk de Naalden noemt, % welk verfchei- de woefte, ruuwe , Pieramieden of Pylaaren zyn, door het geweld der Zee, in langte des tyds, van de vafte Rots gefcheiden, die van elkander afgezonderd in open Zee ftaan. | y! Deeze Vogels, zegt men, worden hier niet meer dan twee Maanden in % Jaar gezien, en vertoonen zig het eerfte in * begin der Meymaand. De Visfchers, die altoos omtrent deeze Rotfen zyn, verklaaren, dat men ze ’er drie of viermaalen in de Winter, telkens één of twee Dagen, zo menigvuldig als omtrent haaren Broed- tyd, ziet. Zy zeggen, dat zy weeten, wanneer zy dezelven te verwagren heb- ben; naamelyk na dat het een weinig zagt Weder geweeft is, de Zon flerk ee de Mip- EN ZELDZAAME VOGELEN. 83 Klippen Chynende en de Zee om laag vry ftil zynde; zo dat zy gelegenheid heb- ben tot het zoeken van haar Voedzel. De top van de Rots is een dorre, Kryt- en Steenige Vlakte, daar een groot getal van Schaapen wordt geweid. Een menigte van Kormorants of Water-Raaven, groot en klein, Zee-Meeuwen, Kornwallfche. Kraaijen, Kaauwen , Spreeuwen, wilde Duiven en veel ander klein Gevogelte ; broedt jaarlyks in deeze Rotfen. SIS SSSSSS SSS SSS SSS SSS SIS SISSI SS SISSI SISSI: BEEN She nnie fe | De Lomme of Guillemot (49). Deeze Vogels zyn in Afbeelding verkleind: de Puffin tot de helft in hoogte ent breedte: de Guillemot ongelyk meer en is in ’ verfchiet geplaatft. Zie de omtrek= ken der Koppen van beiden om laag op de Plaat en als in ° Water zig vertoonen= de, in de Natuurlyke grootte. De Wiek der Guillemot, toegeflagen, heeft agt en een half Duim langte. Zy {chynt omtrent de grootte van een Eend te hebben. Haar Bek is regt, dun, aan ‘tend {pits en geheel zwart. De Neusgaten zyn laag en naby de Gewrichten der Kaaken geplaatft. By de punt der Bovenkaak is een kleine infnyding. De Bek is op zyde een weinig famengedrukt, maar niet op dergelyke manier gerugd, boven of beneden, als in de twee te vooren befchreeven Vogelen (*). De Mond is van binnen geel: de Oogen zyn donker. De Kop, Keel, het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit, Staart, (die twaalf Vederen heeft.) en de bovenzyden der Wieken, zyn zwart, of donker graauw. De binnenfte Dekveders en de tippen van de in- ‚ waardfe of kortere Slagpennen, zyn wit. Deeze tippen maaken een fcheeve witte Streep dwars over ieder Wiek. Aan de binnenzyde zyn de Slagpennen Afch- graauw. De Borft, Buik, Schenkels en de Dekveders beneden aan de Staart, zyn wit; de Pooten en Voeten zwart, met een weinig mengeling van Loodkleur aan de voorfte deelen der Pooten en Gewrichten der Vingeren. Hy heeft ’er flegts drie; welke fämengewebd zyn als in de Eenden. Deeze Vogel, en de twee laatft be- {chreevene, hebben vaft aan hunne Huid zitten een foort van Tekken, die derzel- ver Bloed zuigen. Hy is van ’ Eiland Wight, De Puffin van °t Eiland Man (f). De grootfte Afbeelding vertoont de Puffin van % Eiland Man. Deeze is Geflag- telyk verfchillende van de Puffin van * Eiland Wight, en van het Geflagt der Vo- gelen, die ik Peterils genoemd heb. Den Bek heeft hy regt, een weinig kroms haakig aan de punt, en van een donkere Loodkleur. De Neusgaten {taan digt by elkander in het bovenfte des Beks, in een foort van Huid, die deszelfs Grondfteun dekt. Van de Neusgaten loopt, ter wederzyden des Beks, een Sleuf bykans tot aar ® (49) Uria. Enw. Aw. p. 313. T. 359. Atn. Au. T. p.8o. T.84. Zoor. Brit. T. H‚ H,3. Lumme Marr. Spitsb. 57. T.M. £ A. Lomvia, Crus. Euot, 367. Uria. Briss. 4v. VL p. zo. 1.6. f, 1. Colym- bus Troile. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen, 75. Sp. 2. Alca Lomvia. Sy/?. Nat. X. Gen. 63. Sp. 4, Zee-Hen, Nar. Hift. IL, D. V. Stuk, bl. 88. PL. 37, £. 4, (5) [De Franfche Vertaaler heeft, in dezelven, het Engelfche Woord ridged met het Franfche sranchant (dat is fnydende) vertaald, en hier maakt hy ’er van canelé, ’t welk gefleufd betekend. Hy zegt dat de Bek niet uitgegroefd of gefleufd is, noch boven toch bes neden, gelyk in de twee andere Vogelen; en in dee zelven was de Bek fcherp gerugd. Dat is immers on- verftaanbaar en tegenftrydig. Ik denk de meening van Epwarps dus beft uitgedrukt te hebben. ] (}) Puffinus fuperne fuscus. Epw. dv. p. 314. T. 359. Briss. Av. VL. p. r3r. Penn. Brit, T. M. Diodemedea Avis. Arpr. Orn. IIL p.57, T. 59. GesN. Av. 381. Procellaria Puffinus. Linn. Syt. Nat, XIL. Gen. 7o. Sp. 6. Het Zeepaard. Nas. Zijt. k D: V. Stuk, bladz, 93. PL 37. £, 6, N 2 DEEL | ok 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE aan de punt toe trekkende. De Onderkaak heeft ook een Sleuf aan ieder zyde overlangs. Zie de juifte figuur des Beks in de Schets daar van , beneden op de Plaat. Dezelve is zydelings een weinig famengedrukt , maar meeft naar de punt toe, De zyden des Kops, onder de Oogen, zyn blaauwachtig graauw. De ge- heele bovenkant, van den Bek tot aan de tip der Staart, is zwart of donker bruin, nergens lichter of donkerer, uitgenomen op de Kruin des Kops. Aan de binnen- zyde der Wieken zyn de Dekveders wit en de Slagpennen Afchgraanw. Van on- deren is de geheele Vogel, van den Keel tot de Staart ten einde uit, volkomen wit. De Staart heeft twaalf Veders, waar van de buitenften iets korter dan de mid- delften zyn. De Pooten waren van een platachtig maakzel, gelyk in die-van ’ Geflagt der Duikeren. De buitenzyden der Pooten en de buiten{le Vingers zyn zwartachtig : de binnenzyden en het overige der Voeten, is van een blaauwachti- ge Vleefchkleur. Hy heeft niet meer dan drie Vingers, allen voorwaards geftrekt en te famen gewebd als in de Eénden: de buitenfte Vingers zo lang als de middels fte, de binnenfte korter zynde. De Klaauwen zyn zwart. Onmiddelyk uit den Hiel , zonder eenige tusíchenkômende Vinger, fpruit een Klaauw of Hoornige Nagel, die, gepaard met de figuur des Beks, bewyft dat deeze Vogel van * Gee flagt der Peterils (*) zy. WirLouGHEy hoemt het een kleinen Agter- Vinger; als hebbende geen denkbeeld gehad van een Klaauw uit den Hiel van een Vogel voortkomende : want ten zynen tyde was dit Geflagt van Vogelen naauwlyks be- kend. De Fulmar van St. lilda is één derzelven, hoewel hy befchreeven wordt met een agter-Vinger. De Afbeelding in MARTINS Reistogt naar dat Eiland heeft alleenlyk de Klaauw. ad Ed | __De Puffin van % Eiland Man wordt gezegd te broeden in de Konyuns-Holen op het Kalf van Man, een klein Eiland aan % Zuid end van Man gelegen (}). Men kan een volkomen Berigt van derzelver manier van Voortteeling enz. vinden in de Engelfche Vogelkunde van WirLougHBy, p. 333 en 334. Noch hy, nog eenig ander Autheur, my bekend, heeft ’er tot nog toe een Afbeelding van gegeven: Deeze keurlyke Vogel was my gezonden door mynen waarden Vrind en Korres- “ pondent Tomas PeNNANT, Schildknaap , van Bichton in Flintshire; eerì Heer die de bevordering van de kennis der Natuurlyke Hiftorie zeer ter harte neemt. Hy bezorgde my denzelven van % Eiland Man. Ik houd my verzekerd , dat deeze Vogel en de Scheerwater van Sir Thomas Brown van Norwich, even de zelfden zyn ($). WirLougusy heeftze in ééne Afdeeling begreepen en de Af- beeldingen, zo wel als de befchryvingen, ftemmen in alle opzigten overeen. Ik ben verder daar van overtuigd geworden, door myne ‘Tekening met Browns oude Afbeelding daar van te vergelyken, die nog in het Britrannifch Muféum _ wordt bewaard: zo dat ik denk, dat alle toekomftige Verzamelaars deeze twee Soorten weltot ééne mogen brengen. De fchândelyke vermenigvuldiging der Soor- ten van Dieren is verbaazende by veele hedendaagíche famenlappers der Natuurly- ke Hiftorie , en dezelve wordt veroirzaakt door haaft , onoplettendheid en gebrek van een volmaakte kennis der Werken die zy fchryven. fj Het roode Koraal-Mofcb, waar mede ik den voorgrond van deeze Plaat ver- fierd heb, werdt door my te Yarmouth in Norfolk , in January des Jaars 1762; vergaderd. Verfch uit de Zee genomen; is hetzelve bevallig rood, naar Roozes kleur trekkende , en beftaat uit zeer fyne Takjes of Vezelen, gelykende naar de Takmaaking der Boomen. Het is zo zagt en teder, dat het, buiten % WE OOps=-_ (*) [De Peterils of Petrels zyn die men Onweers-… de Wellzyde van Engeland.} vogelen-of Storm- Zwaluwen noemt: zie myne Nat. - () [Scheerwarer, in ’t Engelfch Shearwater , noemt Hift. LD. V. Stuk, bladz. or] menze, om dat zy langs de Oppervlakte van ’t Water (}) [Het Eiland Man legt in de Ierfche Zee, aan _{tryken.] SEN ZELDZAAME:VOGELEN , 5 hoopswyze by een valt, zonder gedaante ‚ maar vlak uitgefpreid tusfchen Papier en wel gedroogd zynde , madkt het een fraaije Vertooning. teevee idedeeeteidkieiieeteteieidteien dieten tid ea delete P B TA AAT L. De rönd gekuifde Eend (so), _ Van de op deeze Plaat afgebeelde Voorwerpen is de Kolibriet alleen in haâre na- tuurlyke grootte vertoond. De Duiker is grootelyks verkleind. Dezelve heeft in- derdaad de grootte van een Eend: de Bek heeft, van de punt tot aan den hoek der gaaping, drie Duimen min een Kwartier Duims langte, de toegeflägen Wiek zeven en een half Duim. De rond-gekuifde Eend is omtrent tot de halve hoogte gebragt; gelyk men uit den Bek, dië in de natuürlyké gfootte om laag op de Plaat gefchetft is, kan zien. De Wiek heeft nagenoeg de zelfde langte als die van den Duiker; zo even gemeld. Hy fchynt een weinig grooter te zyn dan een Taling. Deeze laatfte, nu, op den voorgrond van de Plaat voórgefteld, heeft den Bek {mal en zwart, even zo hoog als breed. De Bovenkaak is op de kanten fyn ge- tand; de Onderkaak heeft ryên vän kleine ingedrukte holletjes, om de gezegde Tandjes in té neemen, De andere byzonderheden zal men beft uit de fchets van den Bek in de natuurlyke grootte begrypen. CaTrsBY zegt, dat deeze Vogel geele Oogen heeft. Op zyn Kop is een opftaande Kuif van lange witte Veders, die zwart getipt zyn; niet Klootswyze, maar veeleer platachtig , gelyk een W aai- jers fpreidende. Van de Kruin des Kops; boven de Oogen;, ont{pringen lange zwarte Veders; die ten deele de witte onderftukken der Kuifvederen bedekken, Van de Oogen agterwaards is het agterfte des Kops wit; het overige , benevens de geheele Hals, Rug en Stuit, Fluweelachtig donker zwart. De Staart is famen- gefteld uit agttien Vederen, waar van de middelften een Duim langer zyn dan de buitenften: zo dat zy trapswyze buitenwaards verkorten. De Staartveders en groot- fte Slagpennen zyn aan haare bovenzyden diep zwart en van onderen donker Afch- kleur. __ De binnenfte Dekveders der Wieken zyn licht Afchgraauw, met taamelyk breede witte. randen. De helft der Slagpennen; naaft aan de Rug, is glinfterend zwart; de allerbinnenften zyn lang „ met fcherpe punten, en hebben witte Streepen langs de buitenzyden van haare Schaften: de middelften zyn wit aan de kanten haarer. buitenfte Baarden, Van de Dekveders der Wieken is de eerfte ry zwart) met breede witte tippen: de kleinften zyn licht Afchkleurig , langs den bovenften rand der Wiek met donkere Kleur gezoomd. De Borft, Buik en Dekveders on- der aan: de Staart, zyn wit. Het zwart van de Rug breekt hoekswyze in het Witte aan het onderfle van den Hals, De zyden des Buiks en de zyden ondet de Wiek, zyn Oranjekleurig bruin!, gemerktekend met fyne donkere dwarsftreepjes; De Pooten zyn gelyk die der Eenden, en van eene donkere Kleur. De binnen- fte Vingers hebben kleine Webbetjes op de binnenzyde, zo wel als de agter-Vin- gertjes van onderen; al De (50) Merganfer Critâ rotundâ. Epw. Ao. p. 316. Avis Vent, Hern. Mexic. a, 33. Mergus cucullä T, 360. Anas criftatus. Cares. Car. 1. p. 94. T. tus, Linn. Syt. Nat. XIL, Gen, 68. Sp. 1. Er ‘gá. Merganfer Virginianùs. Bars, Áo. VL p. 558. IX, Deel B Hi 86 VERZAMELING van: UITHEEMSCHE De Groote Geneeffebe Duiker (*). De Duiker, int verfchiet vertoond, heeft den Bek Vleefchkleurig ; aan de punt donker. De Kruin van den Kop, een plakje aan de zyde van den Hals, en een ftreep tuflchen den Bek en het Oog, zyn zwart. Het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit en de bovenzyden der Wieken , zyn Afchkleurig , uitgenomen een witte rand aan het begin van de Wiek, naaft aan den Kop, en een groote witte Vlak in % midden van de Wiek, zynde ook de middelfte Slagpennen wit, zo wel als de binnenzyden der Wieken, maar de Slagpennen aldaar licht Afchgraauw: Dit flag van Vogelen heeft in ’t geheel geen Staartvederen. De onderzyde;, van de Keel tot aan het end des Lighaams, is gedekt met fyne witte Vedertjes, die eerì glans hebben als van Satyn of Zilver. De Pooten en Voeten zyn donker groen- achtig. De Vingers zyn niet te famen gewebd, maar hebben ftevige zydelingfe Vliezen van aanmerkelyke breedte, aan de zyden uitgebreid. De Nagels zyn plat; gelyk.die der Menfchen, en de Pooten ook zeer plat, om te beter het Water té Kunnen ‚klieven, Het geheel groene Kolibrietje (}). Het kleinfte Vogeltje, en tevens het bovenfte, vliegende vertoond, is de gë- heel groene Kolibriet. ‘Deeze heeft een dunnen, langen, zwarten Bek. De Kop; Hals en * geheele Lighaamt , is van een fchoon groene Kleur , aan de onderzyde blaauwachtig, met een helderen Glans. «De bovenzyde en de Dekveders der Wie- ken zyn geeler, met een weerfchyn als van Koper: de Slagpennen blaauwache tig paarfch; de Staart donker blaauw: de Pooten en Voeten zwart. Het hoort toe; — aan mynen Vriend, den Heer MirLaN, by het Admiraaliteits- Huis woonende: _De plaats der afkomft is niet bekend (6). | | ad De Duiker, voorgemeld, bevindt zig in de Verzameling van Mevrouw; dé Hertoginne Douariere van: Portland, die de goedheid hadt, van hem my te laaten zien. ‘Ik werd van haar Edele onderrigt, dat dezelve gevangen ware op ‘het Meir van Geneve, alwaar de wit gevederde Huid van de onderzyde deezer Vo- gelen afgenomen en als Leder bereid wordt , mer de Veders daar aan. Dan voegt men die te famen, en maakt ’er Manteltjes, Moffen en war dies meet is; voorde Dames van. Een ander Vogel van deeze zelfde Soort „ met deeze var Geneve __overgebragt , wordt in het Brittannifëh Muféum ‘bewaard. Hy fchynt de zelfde te'zyn als de ‘Groote Lom of Aarsvoet (Colymbus major) by ALDROVANDUS, Zie WirLouauets Vogelen- Werk, p. 339. Tab. Ór. Ik meen deeze zelfde Soort van Duiker of Lomme, dood, by een Vogelkooper te Londen in de harde Winter, van de jaaren 1739 en 1740, gekogt tehebben, Ik heb daar van een Tekening Levensgrootte, welke met die van Geneve in alle opzigten overeen- flemt, uitgenomen dat de bovenzyde van een donkerer Afchkleur iss | De vond gekuifde Bend is uit Penfylvanie afkomftig. ‘Ik heb dezelve, met en benevens andere Vogelen, ontvangen van mynen verpligtenden Vrind, den Heer Wirriam BARTRAM, in die Volkplanting woonachtig. In zyn Brief van De- cember des jaars 1759, deeze Vogels vergezellende, berigt hy my, dat zy an | | maa (*) Colymbus major Lacus Lemani, Epw. 4v.p. Sem. Muf.ll. p.42. T.4L f.2,4. Trochilas mel. gog. T. 360. Colymbus Urinator. Linn. Sf? Nat. hfgus. Linn. Sv/t. Nat. XIL, Gen. 66. Sp. 15. XII. Gen. 75. Sp. 9. ($) [Het komt buiten twyfel van Suriname of_el- +) Mellifuga viridis, Enw. Av. p. 318. T. 360, ders aan de Kuft van Guajana, in Zuid-Amerika. } Mellifuga Cayanenfis. Briss. dv. IL, p. 704. T, 34 | EN ZELDZAAME VOGELEN, 87 maal Trekvogels zyn, die in November, uit het Noorden , in dat Lând komen, en ’er hun verblyf houden tot in Maart, wanneer zy weder terug keeren. Hy _ voegt ’er by; dat veel Gedierte, ’t welk eertyds in de thâns bevolkte deelen zig bevondr, nu aldaar niet meer ìs, vertrokken zynde naar de onbewoonde zoomen der Provincie, en dat eenige Vogels, aan de eerfte Planters niet bekend, tegen- woordig zig in grooten getale laaten zien, benadeelende de Koornvelden en Plantagiën kragtig. CaresBy heeft deeze Eend, in haare Natuurlyke grootte, af- gebeeld in zyne Natùurlyke Hiftorie van Karolina, I. Deel, pag. 94 (*). Hy merkt met reden aan, dat dezelve eigentlyk gefproken, of ten naauwfte genornen, niet tot het Geflagt der Eenden, maar tot dat der Duikeren (Mdfergus), door Wir LoucHsy befchreeven, behoore. Zie daar vän, by dien Autheur, verfcheide Soor- ten, van pg. 335 tot 337. CATESBY zegt, dat zy veel de verfche Wateren, in- zonderheid de Molen-Togten , in Virginie en Karolina, bezoeken; dat de Wyfjes over * geheel bruin zyn, hebbende ook een kleiner Vederkuif op den Kop, dan de Mannetjes. Die Autheur, geen Inwooner van Noord-Amerika zynde, hadt niet opgemerkt; dat zy Trekvogelen waren, | | | Peelen d As CD LI. De Muurkruiper of Spinnemvanger (51). _De mevensgaande Afbeelding is in de Natuurlyke grootte getekend, en op de Plaat ge-etft, naár zulk eeúù Vogeltje; dat droog opgezet was bewaard. Ik onderftel dat het een Wyfje zy; ulzo ik by BrrssON een goede figuur en be- fchryving vind. van het Mannetje, welke van de onder befchreevene alleenlyk ver= fchilt, in den Keel, ee Duimbreed of verder van de Onderkaak af’, Zwart te hebben. Men vindtze in zyn HIL Deel, p. 607, Plaat 30. fig. 1, onder den naam van de Grümpereau de Muraille. Hy geeft de Afmeetingen op van de Lighaams- deelen; welke in *t algemeen iets korter waren dan in myn Vogeltje. Het Wyfje zegt hy daar in alleenlyk van het Mannetje te verfchillen, dat hetzelve den Keel De Bek is-lang en dun, een weinig nederwaards geboogen en van een zwarte of donkere Kleur. De Neusgaten ftaan by het grondftuk des Beks, De Kruin van den Kop is bruinachtig Afchgraauw. De bovenzyde van den Hals, de Rug en Stuit; zyn van een fchoone blaauwachtige Afchkleur, zo wel als de Buik, Schen- kels en de Dekveders orider de Staart ; doch die zyn een weinig donkere. - De Staart beftaat uit twaalf Vederen van gelyke langte, zwartachtig van Kleur, uit- genomen de tippen; die witachtig zyn in de buitenfte Vedereni, maar in de mid- delften Aíchkleurig. De Keel en onderzyde van den Hals is wit. De Wieken, die zig dus uitgefpreid beft vertoonen, hebben haare kleinfte Dekveders van een bevallige roode Kleur , gelyk die van Rooden Wyn in een Glas gezien (}): de binnenfte Dekveders zyn ook tood; maat trekken naar het donkere, en de ry | 2 Tk der (@) [Men vindt die Afbeelding in het IV. Deet T. 852 Certhia Muraria. Linn. Syf? Nat. XII, Gen, van ‚dit Vogelen- Werk, Pl, 88 sen de befchryving 6s.'Sp. 2. Mauur- Specht, Nat. Zijt. 1..D. IV, Stuk, Pag. 28, 291 “5 bladz: 427. far beh nt aad et Mere (51) Certhia muralis, Epw. 4v,p.320. T.36r. _ (tf) In de gekleurde Tekening gelykt het daar wei: Picus Murarius, Briss. Zv; IL. p; 607. T.3o. fr. nig naa, en ‘Brisson zegt, dat de Wieken. Roozekleur Waz. Orns 99. Te23, Arprov. Ornith;l, p. 85srs zyn} ren Be ER A men O 3 88 VERZAMELING vAN UITHEEMSCHE der buitenfte Dekvederen, naaft boven de Slagpennen, is donker; met rood ges zoomd: zo dat zy, als de Wieken toegellagen zyn, zig geheel rood vertoonen (Ee Ik telde twintig Pennen in ééne der Wieken, zynde de buiteníte de helft korter dan de naaftvolgende en de vyfde Slagpen de langfte: Zy hebben haare buiteníte Baarden ter halver langte , naaft aan den wortel, van een fchoone roode Wvn kleur; uitgenomen de drie buitenften en de drie binnenften,. welke zwartachtig zyn; gelykerwys het overige van de Pennen naar ’% end toe, de Tippen zelf uitgezon- derd, die altemaal Afchkleurig zyn gezoomd. Vier van de buiten{te Slagpennen zyn ieder met twee witte Vlakken getekend op de inwaard{e Baarden; gelyk in zo- danig een Veertje op de Plaat vertoond is: die ‘er inwaards naaft aan volgt heeft flegts ééne Vlak, en uitgenomen deeze Vlakken zyn de binnenzydfthe Baarden donker. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart. Het Vogeltje heeft drie. Vingeren voorwaards en éénen agterwaards geftrekt. De buitenfte Vinger is, by zyn begin, een weinig aan den middelften gehecht. De agter-Vinger is fterk , gelyk in de Kruipers in % algemeen, om dezelven in *t beklauteren van Muuren en Boomen beter te onderfteunen. Ook zyn de Klaauwen langer dan ge- woonlyk. —_ ; | | | : | | “Dit keurlyke Vogeltje is thans , in den jaare 1762, de eigendom van mynen waarden en verplichtenden Vriend, HENRY BAKER, Lid der Koninglyke Socie- teit; die hetzelve, niet lang geleeden’, van Turin bekwam, daar men het noemt Berg- Specht, en men zegt dat het zeldzaam zy in Piemont. Het was aan den Heer Baker gezonden door Graaf PERRON, gewezen Minifter van den Koning van Sardinie aan het Hof van Groot-Brittanje. Wirvouensy heeft, in zyne Vo- gelkunde, bladz. 43. Tab. 23, een zeer lamme en korte befchryving en flegte Af beelding gegeven van dit Vogeltje, ontleend van onze eerfte moderne Natuurlyke Hiftoriekundigen , die zeggen, dat men het in Engeland heeft , doch WirLouGusy hadt het ‘er nooit aangetroffén. Ook geloof ik geenszins, dat het hier als Inboor= ling of als een Trekvogel voorkome: want in all myne nafpooringen is het thans befchreeven Vogeltje het eenigfte dat ik ooit heb gezien. Hierom wás ik gene- gen , hetzelve naauwkeurig af te beelden en te befchryven, hoewel het geral der Plaaten daar door boven myn voorgeftelde paal vergroot wordt. Dewvl het my Jaat in handen kwam, kon het niet op zyn behoorlyke plaats gebragt worden: Het hadt op de Hoppe moeten volgen, als zeer riäby komende aan die Soort ({). dere IRE EE EEE tad Pr Tarn Abs to LI; De Zwarte Tungarù van Guinée (53): De drie Vogeltjes op deeze Plaat zyn alle ndar ° Voorwerp enì in de Natüurly: ke grootte afgebeeld. De twee bovenften zyn Graan-eetende Dikbekken, die al- lerley Zaaden breeken; het onderfte is, zo *t My toefchynt , een Vogeltje dat op Infekten aaft. Mad ' 8 e (*) [in plaats vän-dit laatfte, van en de ry der (1) Ut Gellagt van Certhia of Boomkruiper, waar buitenfte af ‚ {taat in de Franfche Vertaaling alleenlyk het thuis gebragt is, volgt by den Heer LinNzus dit “oaverftaanbaare: lés couvertures enterieures rangées ook onmiddelyk op dat der Upupa of Hoppe. ] près des Ailes font fermêes. ”t Is zeer te verwonderen, _ (52) Tangarä nigra GuincEnfis. Epw. 4v. 322. T: daar men ’*t Franfch tegenover ’t Engelfch geplaatft 362. heeft, dat daar in zo flordig te werk gegaan zy.] te EN ZELDZAAME VOGELEN. 65 De Zwarte Tangara heeft een ‘korten dikken Bek , van een witte of lichte Vleefchkleur, de Neusgaten gedekt met Vedertjes. Dit geheele Vogeltje heeft eene Pluimagie van donker zwarte Vederen, zeer glanzig, met een fchoonen paars- achtig blaauwen weerfchyn, die echter op de groote Slagpennen. der Wieken ontbreekt. Eenige weinige kleine witte Vedertjes zyn doormengd mer de binnen: fte: Dekveders der Wieken. Het heeft twaalf Veders van gelyke langte in de Staart. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn van maakzel als.in de meefte ans dere kleine Vogeltjes, en allen van eene witachtige Vleefchkleur. De Obyfkleurige of Groenachtige Tangara (°). Het Vogeltje daar naat, dat ik de Olyf kleurige Tungara noem, heeft insgelyks een korten dikken Bek, van een donkere Vleefchkleur.. Het voorfte deel des Kops van *% zelve, geheel rondom den Bek en Oogen, de Keel en een gedeelte van den Borft, Zyn zwart. Dit Zwart verandert allengs in donker Wit aan den Buik, welke witachtig blyft tot aan de Dekveders qhder de Staart, die ingefloo- ten. Het agterfte van den Kop en Hals, de Rug, Stuit, Staart en Wieken, zyn van eene groenachtige Olyfkleur, taamelyk donker, De Staart heeft twaalf Veders van gelyke langte. De binnenzyde der Wieken en de onderzyde van de Staart, zyn van een lichte Afchkleur: de Pooten, Voeten en Kldauwen, donker Vleefchkleurig; Het geelbuikig Boomkruipertje (}). Het onderfte Vogeltje, dat tot de Boomkruipertjes behoort, heeft een largen fcherp gepunten Bek, die een weinig nederwaards geboogen is, van eene zwartach- tige of donkere Kleur. De Kop, de bovenzyde van den Hals, de Rug, de bo- venzyden der Wieken èn Staart, Zyn van eene donker bruinachtige Afchkleur „ úitgenomen de tippen der buitenfte Staartvederen en de onder-enden der groorfte Slagpennen, die wit zyn, zo wel als de binneníte Dekveders en de randen der Wieken. De onderzyden der Slagpennen en Staartpennen zyn van een lichter Afchkleur dan de bovenzyden. De Keel, Borft en Buik, zyn geel, % welk al- Tengs witachtig wordt, aan de Dekvederen beneden de Staart, Het heeft geelach- tige Streepen, die van de Neusgaten boven de Oogen loopen in de gedaante van Wenkbraauwen. De Dekveders boven de Staart zyn ook geelachtig. Ín de Staart heeft het twaalf Veders van gelyke langte. De Pooten en Voeten, taamelyk grof voor zulk een klein Vogeltje, zyn allen donker, Van de Vingeren ftaan drie voorwaards , één agterwaards, j | | De Zwarte Tangara is my, kortlings geftorven zynde, toegebragt door een Heer van % Paleis van St. James, die my verhaalde, dat dezelve, leevende, de eigendom was van haare Majefteit, de Koningin Charlotta, en dat zy van de Kuft van Guinée in Afrika afkomftig ware. De Heer BRissoN heeft, in zyne Vogelkunde, Vol. III. p. 28, een Vogeltje; dat ’er veel naar geleek , befchreeven, % welk hy de Zwarte Tangara noemt. De Groenacbtige Tangara ontving ik van mynen Vriend, James LEMAN, van Londen , _(*) Tangara viridis feu Olivacea „ Epw, 4u; 322. 362, f. 3, Certhia flaveola. Sy/t, Nat. XII. Gen. 65. T. 362. f, 2. Sp. 18. [Vergelyk Epw. dv. T, 122. Ons V, Deer, (}) Certhia Ventre flavo. Epw. Av. p. 323. T. bladz, 22. FT. 17.f. 1. … TX. Deel, Ë go VERZAM. van UITHEEMSCHE En ZELDZAAME VOGELEN. Londen, die my berigtte, dat deeze ook van de Kuft van Guinée overgebragt ware. Ik vind ze nergens befchreeven. | | … Het Boomkruipertje was my geleend door den Boekhandelaar MirLaN, die my met veele Voorwerpen tot dit. Werk begunftigd heeft. Ik acht hetzelve * Wyfje te zyn van een Vogeltje, bevoorens door my, op Plaat 122, afgebeeld. %*x Is het Boomkruipertj je van Martinique of het Suikervogeltje van BRISSON: Zie zyn Vogelkunde, Vol. HIL p. 611. Tab. 34. £. 5. | | EEND AL KORTE KOER CIN HO UD DER LAATSTE TWEE-EN- VYFTIG PLAATEN VAN DIT WERKE sesssstssssssssrsssssssTesssssssessTssHss BYST Her VOGELEN, Die äfgebeeld en befchreeven zyn in het NEGENDE He zwarte Aapje van Beans grootte. De groote. Weftindifche Raaf of Aje Bref aante Pappegaay. De blaauwkoppige Pappegaay. - De bruine Parkiet of kleine Pappcgaay. o- ve 6 Het Aapje met de ruighaairige Staart. en e De groote zwarte Kakatoe, . De kleine witte Kakatoe met een geefe Kuif. es a De graanwe Brafiliaanfèhe Klaauwier, - De zwart en geele. Aaklier van Brafl, __«= De blaauw en groene dakfler. De groene dakfter van Ceylon. - = De zwarte geel gewiekte Makfler. EN De geelkoppige Spreeuw. De kortftaartige Aakfler. De gekuifde langttaartige 2 - = 3 De blaauwe Ooflendifche Gaay. De Zwaluwfldartige Ooftiudijche ae. Bn lef De Brafiliaanfche Gaay, met een getanden Bek . De geebberftige. Toukan De groene Toukan, of Pepervrecter. E. - Ks De groene Koekkoek met eén De Specht met roode Kaaken. De geele Specht met zwarte Vlakken. — £ > « geelen Den De zt De Jacamaciri van Marcgraaf. > a k De gevlakte Ysvogel. De gekuifde Tsvogel, De Kalkoen - Faizant. De groote gekroonde oaffindifse Duif. Rin Ke De Duif vant Eiland Nikobar. Ks = - „De Mannetjës paarfch Jae Manakyh. e 4 De Pompadoùr- Vogel, De Shirley- Vogel. en Een donkere Lwaluwftaartigë ER uit End = De Scharlakên-roode Mofch De Europifthe Page de la Reine of Koninginne Pik = of Kardinaal. = n De Manakyn met een witte Keel en f - De rood gekuifde Kolibriet. De Vogel Hoppe genaamd. De Surinaamfe Muurkruiper. en fú erik Lwaluwltaartige Kapel 4 nit Chita 8 | = z DEEL ld = & - hd a == nd Ee) ENZ Tab. Bl = L 4 = IL 5 = ut 6 = WW. 7 = V. — _ VI. 8 „a VI 9 Mr enn = IX. rr = X. Iz > DR ee „XI. z3 E XII zr4 = XIV. rs - XV. 16 > XVI. 17 = XVI. 18 = XVIIE zg = XIX. 20 = XX. ar = XXI. 22 = XXII. — = XXIII. 23 Ne UT OE REMID 40 = XXIX. 6r = XXX 62 5 XXXI. 63 bte HON veg zr, é4 ze Hiv dd EN TE - XXXVL 68 Panne Ì Venn k Re Ne Me Nore NL one NCare More Me Rore nnn K ORR TD Ef LAN EL AOD MD nan BL. Het roodborflig groene Boomkruipertje. - - > - XXXVII, 65 Het groene gevlakte dito. ER - = - - = a De zwart en witte Vliegenvânger. - - - -_ XXXVII. zo De Paradys- Mees. 5 -. = = E ns De zwart en blaauwe Mees. EN - = - = XL Ge Het Vogeltje Sayacu genaamd, = Dr oe Es - Atl. 73 De geele rood- Kop Kanarie. - - . - E XLIE 74 De zwarte roodborflige Vink. Eb: - - - - nn De zwarte of donker -bruise Moflchen. - - = EEE De kleine Mofch uit Penfylvanie. - - - = -______XLIV, — De geftreepte Senegali wit Ooflindie. - - - - - 76 De geffippelde Bengali uit dito. - - - - = KLV. 77 De wetborflige Ooftindifche. Mofch. = E. = - 5 en De kleine \bis of Egyptifche Reiger. - = - = s XLVL 78 Een zonderlinge Lee-Polypus. - - - - = nn Het Spoorwiekig Waterhoen var Bra/i. - - - - XLVIL 79 De Vogel genaamd Zee-Pappegaay. - - = _e - XLVIIL 8o De Alk of Scheermes- Snavel, - - - - = __ öi De Lomme of Guillemot. = - = = - XLIX. 83 De Putin van t Eiland Mai. — IT - - - - a De rond gekutfde Eend. = = = = - = Hit De groote Geneeffche Duiker. = - = = - — 86 Het geheel groene Kolibrietje.® - : - - - mee De Muurkruiper of Spinnenvanget. = - = - LI. 87 De zwarte Tangara van Guinée. - 7 - - = II 88 De Olyfkleurige of groenachtige Tangara. >= - - EN, wie Bj | | Het geelbuikig Boomkruipertje. - feite hee Kwee NO re HE BEM re He Nee Hr Mere He mre tee ore wie A mre hee He AL ANS TEK ENT ING. De Liefhebbers gelieven verwittigd te zyn, dat die zo zonderlinge overftapping der Bladzyden 24 op 57, veroirzaakt is, door een groven misflag van den Letterzetter, die de Bladzyde der gefchreevene Kopy voor ’c vervolg der Bladzyden van ’t gedrukte heeft genomen: ’t welk men, wegens het afgebroken drukken, by eenige Bladen teffens, onder *t corrigeeren niet opgemerkt heeft. 4 Als mede, dat de VOORREDE van dit Negende Deel, de Vertaaling is der geene, welke Epwarps ge- plaatft heeft voor zyn laatfte Deel, deeze Plaaten en derzelver Befchryving bevattende: ’t welk dienen ken tot opheldering van het onderfte op bladzyde 3, dat anders tegenftrydig zyn zoude; aangezien dit Vogelen- Werk, wegens de invoeging der Plaaten van CATESBY, rykelyk honderd Plaaten meer, dan dat van Epwanps alleen , bevat. ALGE. ALGEMEEN REGISTER D E R MID CET EN EN ANDER E 1D ANT BRRS BON, DIE AFGEBEELD EN BESCHREEVEN ZYN, IN DE NEGEN DEELEN VAN DIT WERK. None Deel. Aakfrer (Blaauw en groene). 2 “ IX. m___ (Brafiliaanfche)). - = Gekuifde Langftaartige). « - IX, (Groene) van Ceylon, « „1. =__ (Kieine Índiaanfche) - = VL _— (Kortftaartige). = - -_ IX. (Zwarten geelbonte). _ - - IV. =…— (Zwarten geele) van Brafil. - - IX, —_ (Zwarte geel gewiekte). « „IX. Aap (Groene) van St. Jago. - sE — (Ìnkhoorn) van Madagaskar. «: e VI. — met de Varkens-Staart van Sumatra. «= Vil Aapje (klein Leeuw). = = VL =_ (klein Zwart). - - - VL em et de ruighaairige Staart. =- „IX. mm (Zwart) van middelmaatige grootte, IX, Aarsvoet. IV. mn (Gehoornde)). - - - Vv. Acarauna (Gevlakte) van Brafil. — «- VIII Adelaar (Gekroonde). - - - VII Albatrofs. - : hist LTN Alk. - - = - - IX. Arend met de witte Staart. . - L. emmen (Vv ifch-). k Gj Ae a e en, In — (Witkoppige). - - - À B. Balrimore -Vogel. - Ee Bek rie aac IN Banannen-Vogel (Kleine). - ee VII, Bafterd- Baltimore Vogel. - saak II. Beemer. - - = . = I. __— (Karolinifche). - - A Bengali (Geftippelde) uit Ooftindië, - IX. Berg- Mofch, Mannetje en Wyfie. e VII Berg- Patrys. - - - Nt ARS Berkhaan (Amerikaanfche). - - IV. Berkboen (Witte). …-e = - „HL Big (Guineefche). - - oM Blaauwfpecht met den Bruinen Kop. - * L. met den Zwarten Kop. - ie de Blaauwvogelije (Roodbuikig). - - ae: Bloemzuigertje. - - III Boktorretje (Virginifch). - = bhi Bonte Specht (Indiaanfche). - e — VL Boomkruiper (Zwart en witte). - - VII. Boomkruipertje (Denne). _- (Purperkleurig Indifch)). 8 VII, (Groen gevlakt). « - IX. mm (Blaauw) van Surinamen. . L. Bl } ke Deel. Boomkruipertje (Klein bruin), z - IL Wit). - - - a LEE Zwart en blaauw). - ata MILE (Zwart en geel). - - - e (Roodborftig groen). - - = IX. (Zwart, wit en roodbont). «IV. Bofch- Ménftb of Sater. - - VIL Buffel CAmerikaanfche). > = - IV. Buffelije (Ooftindifch). _- - AE Buizerd (Asgraauwe). - = : II. (lndiaanfche)). - - - iN Butoor (Kanadafche). = _— (Kleine bruine), == Byên - Eeter (Indiaanfche). . P menesish d Ber VS VIL 13. VIIL EG Calanara. - - = - VIII, Canuts- Vogel. - - VIL 15. VHL Chego. ‚- = = - IV. Cicaden (Ooftindifche), - « a B ‚ Corlieu, - = - -____ VIL Cufco, - - = = = __VIIL D. Dirser. : - =___1L62. VI, van Malakka. - = - VIII, Diftelwink (Amerikaanfche) Mannetje en Wyfje._ _ _- - -____ VII (Driekleurige), = > Ara ER (Geele Amerikaanfche). _- - II (Groene). = se Ve 280 VII Dodo - Vogel. - : = -__VIIL Dominikaan. - - - . - Duif (Blaauwagtige) met een witten Kop. - IL. —— (Bruine dwars geftreepte). - - 7 — (Bruine Ooftindifche). = HIL == met Driehoekige Vlakken. - - HIL = (Gevlakte Groenlandfche). e= Il. _— (Groene gevleugelde). == (groote Gekroonde Ooftindifche). - IX. —— (Kleine roode). = = SM — (Langftaart), e a k LL == Van ’t Eiland Nikobar. - Ee Pe Duiker - Gans (Roodborftige). eV. (Gekuifde Weftindifche). - - IV. — (Ge-öorde) Zwart en wit bonte. = IV. mn ) = = . ' — (Groote Geneeffche). . IX. mms (Kleine zwart en witte). mt IVS ALGEMEEN REGIS T E Rs Deel. Bl. Deel, Duiker (Roodkeelige). . . » IV. 79 Haay (Gedoornde). = - e VIIL Duikertje (Bruin). 5 - ee IV. 73 ——- (Jongen van de EEn: er VA Hafèlboen. = UI. E. (Bruin gevlakt Mannetje). - V. (Bruin gevlakt). - HIT, Bend (Bahamafche) met een Loodkleurigen =——— (Klein) van Aleppo. - VII. ek. IV. 26 CLangttaartig) uit t de Hudlgns- bay. Va nend CBreedbekkige Amerikaanfche). s IV. 82 Haftlmuis. VIIL (Kleine Buftelskop ). => & IV. 86 * Havik (Gevlakte® : = : \ mm (Gekraagde) van Lerreneuvce s- IV. 82 — (Kleine). 4 - n IL mm het Wittertje. = « - IV. 84 ——— met de Zala - a =p —_ (Kleine Bruine). - - V. 56 — (Zwarte). : LL == (Langftaattige) van Temenes - VIIL i9: Hennen van de Goudlakenfe DEE uit =—— met een Blaauwen gryzen Kop. « Vs 53 China; - Ì == met een lange puntige Staart, - V. 55 == van de Paauw - alat uit China, — a AU —_— (Rond gekuifde). - - - IX. 85 Hert (Groenlandfch). 5 - PR Eend- Vogel (Groote zwarte). . = __V. 54 _Hoorn-Torren (Twee vreemde). = et FWO Eidergans (Noordfche). „IV. 80 Hoorn- Uil (Virginifche). - - a mis Ezel (Het Mannetje van den kenen. « VIL 29 (Grote) van Athene. - - _ VIL _— (Het Wyfje van den Kaapfen). = Vik 30 Hoppe. : : IX. (Weftindifche). - - -_ VII Fe Huid. Torretje (Zeet klein). < IV, Friyant CBrafiliaanfche). 2 5 L 2 Er m_— (Gehoornde) uit Behgale, « « V. 14 ij =_ (Goudlakenfe) uit China Oa Se ÏEL 25 er acamaciri van: Markgraaf. = : IX. Zilverlakenfe oe dae Haan en __ Facarini. - : 3 = Wilk “Hen. : < < IE ar #bis (Kleine). = - TA Flamingo. e II. 39 Zebneumon, uit Bottai, - = & “VT a Bek in Natuurlyke Groote dà UE at _Jnkhoorn ( ‘Geftreepte): - 5 5 VI. Fluit. Infeët. 2 - VII 26 Vliegende). 3 5 e VL Francolyn. id s VII. ao _Inkboorntje ( Babak yfch). - - ev (De Groote) - . - _V. 37 Jufertje (Een Fray ee te ln Fregat.- Vogel. - = - s VL 5o == van Numidie. = DE Vv. 6. K, Gaay (Blaauwe gekuifde)). « = - L 24 Krauw (Purtpetkleurige). 5 3 Í. mam (Blaauwe Oostindifche), = « IX 17 Kaauwtje (Geheel zwart). = s IV. == (Brafiliaanfche) met den getande Bek. IX; 19 (Ooftindifch). . = e . =_ (De Karolinifche). - I. 72. VIL 35 Kakatoe ee 3 6 à WIL mien KE RES Oostindifche). IX. 18 mm roote zwarte). s AX; Gans (Blaauw gevlerkte). 5 à V; 52 ——— (Kleine witte) Dn gat Kuif, sl K, —- (Bruin gevlakte) ie & - VS Katterlet C Amérikaanfche). - 4 LV: — (Kanadafche). - = KV: Hd OVS TV (Groote). - = «VII. Gattorugine (Indifche). = VII. 23 (Groote Bruine); = eN Iv. Geelgors (Bruine Amerikaanfche). ie IV. 55 _ Kalkoen- Faifant. - ; PDK 5é Geel - Keel, van delgryland. - = VII. 28 Kapel (Geel geftreepte zwart geftrekte). sn, ED Geelwogel. - VL. 84 am (Geele) met Zilvervlakjës.. UE eN (Zmartkoppige Indifche) = UL 42 =— (Fraaije Chineefche). 5 VEL Geitenmelker (K soliede id L i3 (Kleine geele). - E IL Kleine), E, - UL 16 a (Wit jk dd bruine) met roode (Kleine 'Amerikaanfche) EE ÏV. 103 Stippe mi, Gek (Bruine). - EVO, marie geftrekte) m met roode Vlakken. IL. —- (Groote). . = s IV. 62 Kardinaal. : IL _ Gier CGebaarde). e - - V. 1 Kat- Uil (Groote witte): - < ne U ‚ — (Gekapte). - - . VIJL 32 (Kleine). Ë « ‘Vi Ne (Zwartegekroonde )e VIIL, 82 Kauris- Vogel. 5 é e e IL. Goudbaantjes (Twee Pepfylvanifche). - VII. so Keerkringvogtl, - “ IV. ro2. V. Goudplevier (Gevlakte). - = V. 4o Kernbyter (Blaauwe) E k il. Goudvink (Groote). IVe, ge: .CHtemelfchblaauwe). 8 $ mmm (Kanadafche) Mannetjes en Wfies RA di: „(Purperkleurige). di eh il (Kleine, Bruine). Kerfenvink. VL Goudvisfchen (Chineefche). - e vi zb Kiewiet ( Indiaanfche) met een zwarte Borft. II. Goudwiek (Blaauw gerne = VIJL 35 _ Klaauwier (Gekuifde roffe). , UL Goudwiek - Parkiet. = = VIIL 35 (Graauwe Brafiliaanfche. < IX. Granadier. de: = VI 76 _—_—_ (Indiaanfche} met „een gedaffelde Grasmosch (Amerikaanfche). - : V. 22 Staart. - # 4 II. __— (Oranjekleurige). jd AE 4d (Kleinfte). = 5 d UL ___ (Zwarte) met Bonte Wieken, dM TS (Zwart en witte). PA; Groenling ( Indiaanfche). - e IV. 53 Koekkoek (Bruine gevlakte Indiaanfche). „HI. _—__—= (Roodkoppige). = 1 35 == (Groene gekuifde Guineefche), - Groenfpecbt met den Afchgraawen Kop. = HL 20 (Groene) met een geele Buik. - IX. Guillemot. Es Je nh Ere Kaa = 8 ik ofche = = - 1 “2 uit Karolina 5 - 4 Ging Ae é (Zwarte Índiaanfche). - HE H. Koet- Plevier (Bruine) Man. - - V, m__—— (Roode). - - van laauwe) van Nevis. ë VIL 39 — een zOOrt van Soep, EE. ; rd, Gon ee), e = VI. 102 Kolibrietje. - - UI, a (Doorn- Staart) uit Indie, VL 89 (Geheel ETAO - 5 IX. (Groote groene blaanw gevlakte). VI, 10: (Groen en Blaauw). - 5 IL. ___— Van Guernfey. VIE 2 mmm (Groen) met een zwarten Balke «ML __— (Kleine bruine). - = He 2 nn ‚A8 - . VIII _—__ eine gevlakte graauwe e . 104 roen Langfta p = Ik ae j E 4 - IV, 100 mmm (Klein Gekuifd). > ANS ed tf Haas (Javanifche). EN EN ‚RE GIST E R, Kolibriètje (Kleinft). s ME | m___ (Klein Oranjekleurig). - OEP Ii Lang Geftaart rood). _ « ' IL GEAN Geftaart) met een Zwarten Kop. Il. CRoodborftig). - ‚59 VIIL (Rood Gekuifd). = ZM US mm met éen witte Buik. — - 3 1. m__ (Witftaartig). ie VE Korallyn, van gedaante als Haring-Graaten. vil Kraamvogel (Braine) van Kanada. (Gekroonde Afrikaanfche). = VE (Groote Indiaanfche)). 8 II. (Witte Amerikaanfche). : ui. (Witte) van de Hudfons- Baay, _V. Krab (Haairige). VII Krekel (Gedoornde). En - VIII, Kriel- Mofch (Zwart en geele). -___… __ VIIL Kriel - Taling (Gekapte) uit China, - IV. Kruisbekken, (Mannetje en Wyfje). “VII Kuif- Gaay ‘(Blaauwe) van Karolina. # _ VIL Kwartel (Chineefche). - - - Vik L, Bali Schildpad (Afrikaanfche). 8 Vi. — van Karolina. - . VI Lantaarndraag ger ( Chineefe he). - = V. Leeuwrik - » VII 7 Geelkeelige) = - II. mmm (Groote Nienka nrenE be tk (Penfylvanifche). Sand VII Linthandige Vith. - - VL. Lomme, een Groenlandfche Vogel. IV, 79. pf Lory (Langftaartige SCHELER: „UK =_ (Scharlakenroode), „VL — (Zwartgekapte). - 4 MEL a tweede Soort. an VR Lory- Parkiei. En . aen VE Luyaard, Een Dier dus Baak -__ VIL Lyfter (Alderkleinfte). = e e IH. _— (Bruine Bengaalfche). > 2) VE Ee (Geelborttige). En = = in. m_ ( Goudkoppige). - = _VIL == (Graauwe EE Geftaarte) = „1. — (Kleine). - 2 _VIIL =— met foode Pooten. - - IH. —= (Roode). = De = z= U. M. Manakyn (Blaaawe). > -- <= VUL _—__— met een Blaauwe Rug. - VIIL (Goudgeele). + > - IV. m__ (Paarfch geborfte). - IX. met ee Witte keel en at = IX. __ (Rood en Zwarte). - … VIE me lg en Zwart RE - VII. Mango Vijch. = 48 Marmeldier CAmerikaanfch). - e „IV, Mees (Bahemafche). ES = e 1. —- (Blaauwe) met de purpere Borst. = VI —- (Geelachtige Denner). - Ee _— (Geelkeelige Amerikaanfche)). = HL —- (Geele) van Karolina. - = HI, — met de Geele Stuit, = : UI. —__ (Gekuifde), - > - RL. Se (Gevlakte groene). . . VII. —_— (Goudkleurige). = - VII. — — (Paradys-). - - = IX. — - (Zwart en Blaauwe). - - IX. — (Zwart gekapte). - HI, — (Zwarte) met een Goudkleurige Kop. I. Meeuw FED) met Eypachege Neusgaaten he —— (lachende). Menfchen.- Eeter. Vogel dus genaamde A kdd WN Mérel (Blaauwe). e DI —— (koodborftige). - = VI. —_— (Roofenroode ). - = : je — (Vleefchkleurige). - = ij Mieren Eeter (Kleine). - VIL Mino of Minor, groot en kleïac. - L Moeras - Havik. À 5 = VII. Mol (Gevlakte). = - = VII, Mornel van Kanada. . 8 pa V. Deel, Bl, Mofch (Bruine). U. $$ _—_ (Bruine indiaanfche) miet het Lyf ge- fprenkeld. is 6% mm (Chineefche) het Mannetje met het vfje, - H 67 —_— AE - ke 2 —_ (Geelkoppige) van Bengale. . VL. 88 =_— (Guineeflche). - L =_ (Kleine) uit Penfylvanie, e IX. 76 — (Langftaartige). > : - VIL 9 == van Brafil. - = = VIlL. 10 —_ (Scharlaken -roode). . IX. 65 —_ (Witborftige Ooft- -Indifche),_ E Wi A ant ee Vil. 4s _—_ (Zwarte) met roode Öogen. ae het le atd Moftb- Parkiet (Groen en Blaauwe); e WIL - 2% Mofchje (Bahamaafch. - u. sa (Klein Graauw). - - U. 56 Mof]chen (Zwarte). = - TG TAA Muurkruiper. - 5 5 = 6e 83 =___ (Surinaamfche), - h IX, 68 N. N agtegaal (Amerikaanfe), = = V. ao Nagt- Uil (Virginifche). - = en serlf,e 1e Nootekraaker. - = - e VIL 33 O. Oefterorerer. - - = IV. 59 Olgpbant. - Vill- 25 Onweersvogel (Groote Zware). e IV. 63 (Kleine). = IV. 66 (Wit en Zwart gevlakte). „IV 65 Orztolaan (Karolinifche). = lk 2% P. P aauw » Faifant (Chineefche). IL 23 EN Kapel CHEZ NNIAKKIEE Chinees ‚ 58 — Ee (Bonte Chineefche). …_ IL, Zi == (Bruine Chineefche). - VIIL 39 (Chineefche}- = IV, 54 Paauwies (KurafTaufche). = - Vil. 37 Padda het Mannetje. - IL. 65% Pdgetje (Dubbeld geftaart banden IV. 49 Pagië Bronk Br lBORTGeDre uit Noord. Americ K- sa Pagies (Aware, Weft- Iodifet 1e). = VI. 1o7 Pappegaay (Afchgraauwe en SOOeE VL 62 (Blaauwkoppige). VII 34 DG 6 (Brafiliaanfche). - EX. 4 == (Donkere). > = - VL 66 == (Duitfche). = a A ene: nn Cte ne). - - V. # (Geringde). - VIIL, 34 Groene Beafiliaanfiéhe). VL co, VIL. Tr - (Groene) uit Karolina. En Cad (Groote groene Weftindifche). - VL 6 (Kleine). Di 7 _ (Kleiner Groene). ni Mee VL. 63 (Kleine Witborftige). - VL. 68 (Zwarte) van Madagaskar: - k met een Valks- Kop. - VL 64 CWitk oppige). - = s VI. 68 (Zeer kleine groene). - el MI Op Paradys. Mofcb (Roodkop ige). . - VL 78 Paradys - Papegaay , uit abe: - l 1é Paradys - Vogel, - V. 6 __ ( Aakfteragtige). : „ V. zo (Goudgeele ). e - V. 9 Paradys- Vogelen (De Koning Ger: - V. 8 Parkiet (Bruine). EED Anr — (Bruinkeelige). - > «VI «28 Eannnn Ferner). - VIL. 22 — (Groene) met geele Wangen. e Mil’ an (Kleine , rood gewiekte). = VIL. 26 —_ (Kleinfte, groene en roode Indiaan- fche.). - e L 2 _ (Lang g re groene). - - VI. 73 (Rood en blaalikoppige). : VI. — 74 _ (Roodborftige). VIL. 27 Vilas de (Klein) of Guineefche Mofch. he) Den Bl, s (Amerikaanfche). - “ _ IV. rob ai AR ondsobtEe) uit Barbarie, « II, 29 Pellikaan (Amerikaanfche). = « IV. 52, 71 itte ). zik À = zl 69 he y 7 \ 5 dd met zwarte Voeten. = be AV, HB (Noordfe). - E V. 46 Pepervreeier. = ENG HL 18. IX. or Pieterfèlie- Beeftje , het Mannetje. e MV. 55 Plevier met gefpoorde Wieken. » VIII, 19 __ (Schreeuwende). - & II. 36 Poelfnep (Roodborftige). - - A 5} van Amerika, - « V. 37 (Witte) van Kanada. - = V. 39 Pompadour - Vogel. = - : IX. 63 Poule Sultane, - = e IV. 58 Pufin van ’t Eiland Man. . * - IX. 83 Re Raaf (Blaauw en Geele Weft-Indifche). VL 58 —_— (Groene Weft-Indifche). TA 5 Rood en Blaauwe Weft-Indifche. - Vl 57 Ral (Bruine). > 5 - UI. g4 Reiger (Bahamafche). . - IL, 39 —— (Egyprtifche). RE - dX We e= — (Blaauwe) van Karolina. - IV 6 —_— (Kleine Witte) van Karolina. = IV, 47 —_— (Grootfte Amerikaanfehe gekuifde). IV. 08 — (Bek van den Egyptifchen). _ « IVs “or == (Graauwe) van Noord- America. «= V. 35 Remora of Zuigervijch. : - VL zr Rendier. - - - = DL. 79 Rhinoceros. ri 5 Cn - e VIL 24 Rieivogels. - et - - VIII. 33. Ring- Parkiet (Roozekleurig gekapte). _* VIL 18 Ring-Valk van Kanada. - - Se 2 Roerdomp. E 5 = . . 36 (Amerikaanfche) - - IV. 49 =__ (Gekuifde Amerikaanfche) - IV. 48 __— (Kleinfte): « = « IV. sr Roodbeen (Witte) - - « V. 39 Roodborflje CAllerfierlyk groen). - V. or —_— (Blaauw). = & L37 IL 73 Roodkop (Geele) van Penfylvanie. - VIL. sz Kanarie (Geele). = - IX. 74 Roodflaart van Bengaale. - - VL 38 Roodftaartje (Amerikaanfche). = II. og (Blaauwkeelig) - - II. 45 — (Graauw) met een Zwarte Keel. - IL. 46 (Klein Amerikaaních). - IV. 47 (Klein en - - U: go oodvogel (Gekuifde). e = ; o Pe dE. - - 1. 62 vogel. . - - - . 32 Zojiens (Chineefche) : . IL. 65 men het Wyfje. ad ed IL 66 Se Sater of Bofch- Men/fth. . VII. 8 Satyn- Kapel (Bafterd). … - : V. 23 Sayacu 2 Vogeltje, hd el s IX. 723 Scheermes- Snavel. e e e IX. 8ï Scherminkel. el NE el en 80 Schildpad - Kapel (Chineefche) die gevlakt is. VIII. ar Schildpad (Kleine Moeras-). = . VIJL. 29 Shirley - Vogel. - = - IX. 4 Schol - Aakfter. lep zin = IV 59 Schyf-Tuling (Bonte Amerikaanfche) IV. 80 Senegal (Geftreepte) uit Ooftindie. = OP) Slang met twee Koppen. e ain VI. 107 Sluipwefp (Blaauwe). - = “IV. 96 Smient (Roodbekkige). = - NI. 63 —_— (Roffe) met een Zwarten Bek, _« Ae D } l, k Ù s . zl er ie Srehhen (Vier) van zeer weinig bekende Vo- ze gelen. At = e L. 2 we Vogel van de Hudfons Baay. 5 V. 26 ats gs van Dogen. - Ei 57 Drie Vingerige). - ze IL SE) Ber verenlde ANiEkens “=d. 25 m— (Geele) met Zwarte Vlakken. = IX. 23 _— (Groote Zwarte) met een Witte Bek en roede Kuif. E - she Ky 125 m_ (Haairige). - ee & s 1. 30 Deel. Specht (Kleine gevlakte) = e L 33 —_— met een geheel rooden Kop. = L ar —_— met het geele Lyf, - > Ll. 33 —_— met het roode Lyf. = 1. 29 —_ met roode Kaaken. = - IX. o2 == van Jamaika. _ - - re VID er 37. —— (Zwarte Roodkoppige). ek Lr ver Sperwer (Duiven-). = . - L. 6 Spinnenvanger, - - = SD: Spoorvijcb. - - - e _VIIL 23 Spotter, r - . e V. 52 Spot- Vogel (Kleine). > - - IV. a4s Spreeuw (Bruine witte) van Bengale. - VI. 86 —— (Chineefche Zwarte) - - 1. 29 —_ (Geele Bengaalfche). - me 485 — (Geelkoppige). - > et TE ai —_ (Zwarte) met Roode Wieken. - 1. 2e Springmuis (Egyptifche). . « - VI 19 Sprinkbaan (Groote bruine). = „ VL, 108 =— (Scharlakenkleurige), - telen 8E Steenbyter. - - - = VI. 86 Stekelvarken uit de Hudfons- Baay. - IL. 79 Strandlooper (Gevlakte). - VIL. 15. VIJL is met Voeten als een Koet. = Lt “7E (Yzergraauwe), _ - - VIN 49 Strontjaager Mannetje en Wyfje. - V.47,48 ip, T, aaling (Blaauw Gevlakte Amerikaanfche). IV. g7 (Graauwe) van Karolina. a LEVE _ Tangara (Zwarte) van Guinee. > mn ÙXs WBB Tolk, een Vogel. - = s V. 4o Tor (Ooftindifche Gehoornde). - NL. 64 Torretje (Geelfchildig). - - IV. o9 Tortelduif van Karolina. - = Il. 38 “Tortel . Duifje (Klein gefprenkeld). e 1. 42 Toukan. hen - = . II 18 —— (Geelborftige). - e „ … ÌX. zo —_ (Groene). e - ED CE £ — (Roodbekkige). - - VIL. atï Trap - Gans (Arabifche). - e a nde A8 (Ooftindifche). . - - VIL 46 (Kleine). - = + Vlie A7 Mannetjes. = - - Ob err Wyfjes. = = = JIL 36 Trek- Duif van Karolina. en = 1. 36 Trek-Lofler (RarolinifcheS. - - ÄL. +47 U. Uil (Kleine Valken -). - HL 15 Ve Valk (Blaauwe). - ane , GIG ed — (Zwarte). e e e Te 6 Valkje (Klein) van Bengale. dk (© Vint 4 Veldhoen (Penfylvanifche gekraagde). - __VIL 42 Verkeerd. Snavd). = sr IV. zo Vink (Afchgraauwe). - - - VL zz —— (Bahamafche). = = = IL. 67 == (Blaauwbuikige). = = = V. sr =—— (Driekleurige Mexikaanfche). - V. 30 _— (Gekraagde). = & -= VIEL zr =—=— (Gefchilderde) Mannetje en Wyfjes VII. 12 —— (Purperkleurige). E e - 65 —— (Rood en Blaauwe Brafiliaanfche). « Vl. oo —— (Zwarte roodborftige). - » IX. 74 Vink- Mees (Amerikaanfche). - IL 23 Vifch CGehoornde). - - = VIIL o5 Vifchje (Chineefch)). - e VII so Vlasvink (Blaauwe Mexikaanfche}. - U. zr ne Bruine). - - - VII. 9 — (Mexikaanfche) met een geele Kop. Il. 6g Vlasvinken (Lweederlei) van Angola. _= V. 29 Viedermuis (Groote) van Madagaskar. - VL 79 Vledermuizen (Kleine). - - VL. roo Pliegende Vifch, = = - VL. mxr Vliegenvanger (Blaauwe). - = VI 4g —__— (Geelftaartige en gevlakte geele). VIL 52 (Gekuifde) met een geelen Buik. II. 3 —__—_—- (Goud-gewiekte). -_ = UL at —__—_ — (Goudkruinige) ‘Mannetje en Y je. L De ed ) VIII 4 eten (Graauwengeele). =. « VII. 2 Wlig- AL GE MEE Vliegenvanger (Groene Blaanwkoppige). bo (Groene: Indíaanfche) —__—— (Groene) met den Zwarte Kop: AN 5 (Kleine blaauw graauwe) Man- netje en Wyfje. > VII. —___—_. (Kleine Bruine). = - HI, —____— met de Geele Stuit, - VIL mad - VIT. Roode) - TIL Rood Geftreepte). r IL. ee _— (Roodkeelige) Mannetje en Wife VIIL _—__ dt Oogige). | … UI. —_ (Zwarte). E UI ee En gekeelde groene). - __ VIL —__—— (Zwart gekruinde). » II. … (Zwart en Witte). 2 EA #L00 Dn kleine Amerikaanfche), « IV, W. WV, ‘ alvis- Pok met Polypen. . - Ee VIII Wandelend Blad; - - en VII Waterbaagdis. - = - VII Waterben (Kleinfte)). …É: VIII. Waterboen met Gefpoorde hein - IL. (Kleine Amerikaaníche). . A KSO) van Brafil. = IX. Water - idea Ln, (Afc Biaauwe)s DA Water - Rall merikoafthed = Eee Vl Water - Salamander (Amerikaanfche). - IV. Waterfnyder. - . a 4 IV. Weeuwtje. 8 - a IG Wefp (Groote Bafterd). = IV. Wbip- Poor-Will. Een Vogeltje. - UI 16 IV. Wielewaal. - VL (Roode). - 5 - IL, Winterkoningje elk e - VIIL ekuifd), - - IV. Witje (Bruin Sen. Chimeeret): ” IL a (Groot, Rood geftipt Chineêfch - V. Walfbeer C Anierikaanfche) } RE GIST ER. Deel Worm- Eetér van Penfylvanie sen ' Vil Wouwouwen (Koning der). . - IL Wulp (Bruine EN = e IV, —— (Kleine). = = VIIL —— (Roode Amerikaanfche), = IV. —= (Witte Amerikaanfche). . IV. Ye Vreetd C Annerikaanfche). e á Vv. _ (Gekuifde}. - e à IX. = (Gevlakte). = = IX. — (Groote Africaanfche). ù IL. em (Kleine Indiaanfche) pe 5 É == met een gevorkte Staart, a TL. (Wett- Indifche). - - II. (Zwart en Witbonte ). - L Logelje (Groene en Oranjekteurig 65, - _VIk Ze Ze Hond (Jongen van de Groote): -…__ VIIL Zee - Knorbaan. VIII, . Zee- Leeuwrike = . - II, _Zee-Mornel. _ - « - = - UI Zee Pappegaay. = IX. Zee. Rn C Ben Zonderlinge). - IX. Zee- Schilpad, = VI. Zee - Slak ( De). - = = VIIL Zee …Vledermuis. . VIII Zee» Zwaluw met den Witten Kop. - IV, Zezellak- Bek. VL. Zomer - Eend (Gekuifde) van Catesby. e IV. => (Gekuifde) van Karolina, = IV. Zomer-Vogel (Roode). + - VII. Zuigvisch of Remora. - > . vl Zwaan (Wilde). Ve Zwaluw (Amerikaanfche) DE eene stekelige Staart. IV. Zwaluw (Groote Str and) DE - IL, —_— (Purperkleurige) - - mT. — (Purpere) van Kanada, . V. Win An. he linn an Te ek d L: ie 4, f 1% À et ae fe aahenl Kerns KEEN me Cum Friv. Sac. Cacs. Mayestat. Simia nigra magnitudinis, K [rt gk ja Tie Singre noir de moyenne ; ds en 1 - z ie CL é medie. gro sleur. k ‘ Á sn Lr " wd - ede 4 Á 5 Mer Kk cin Esen eer H | X dr | = » \ Der Drofde grüne Sraftlantfehe Bavvagern. telle 5% A ME IT Pen Mi Cum Pri, Saa Cres. Maestat. Li Psrttacus magnus viridis î N° 9. ZEE Thed. Ad a Jeligmann excud. Le Gros Arras Vert na. rid L_ Psittacus Ke 9 er Slad Konftge Paprage Wessaalyg, =l BAE hi st Cum Friv. Jae Caecs Mayeftatis. Nes IRE Thai, “Tab. 1. | Der Kleine Schwärtdltehe Paop agen). G.Edwar RTE del. er aa mt LA : deligmann excudit. Cum Friv. Sac. Cacs. Majeftat. 5 ENE eThed. À en Psittacus parvus Fiscus ee  RE Le peut Perroquet noiratre ° Á A Hesrin Pariat, te lam UE net latie ld ek ‘ { = Der JA mit dem Haf chbharigen Cum Prúv. Sac. Caes. Mafeftatis,' el hen N° 5. Thet. Oimia caudà comatâ. « Le Singe a Oueuë Touftuë. 1, Á Ai ts Ur EN \ A AA kid Ar ee \ } in DOS he, DRAG ele Pr rde Der Ovopde Sebwartde Sacafita. N == G EI ad vr del. ie ee Sr ed exzcudtt. Cum Frio | Jac. ze Maeftatis. ENE ZG wTheil. np DA Seligmann Le Grand, Cacatua Noar. Psittacus eriftatus magnus niger (4 Za Lt A) LFC A ke 7 í ” 5 jp ï É zl ì El \ £ A k ï 5 MERE Eee ; ek ha è \ - il ei # $ : £ b. af À ‘ Dd ï id € - « : \ A KE Ee (Ee 4 4 t fi ‚ $ S jj ed ER eN b * $ Î EN 2 5 El f ï E . ‘ . ) * % fe Pp * Ze f o ke N + - bs ne Ed El î Z g fel 2 & À CPA 4 . 3 Ie pe fi | N é KONA) 3 p ij Ak ï E : - dú d K À ij f 4 B ’ \ Y ki 7 ë p/ ' fi 3 hd 5 & | d k 4 LE a 4 ke 1 + 7 f : 5 4 - il Pe = j ‘ LER on Ar gn bene PD DE, EN EN erdee dn men hd + $ MN JL | Der Keine else Qacafita mif einen Jelben Srederbûfeh 3 % hd EAM, Se Lon excudit G- Edward ad vir del. A Cum Pri Dae Cres, Majeftatis. Psittacus minor nr AE | be Petit Cacatua albus crista flava. Een Blanc à Crete jaune | d im SA - : en Lik , Pi t f \ Pi { N ed rd fj N nj / É J- , Î f 7 Lj ; d € ï ed Ne Nd del Lr Le Erber d Een ” Lt Ee ln: f k Ld r \ / ms . u 8 « Nn | hi - Ld ri _ té » « … Li Ed NK, \ LE pe P N  NN > A 14 ” fi  pn RS ae ; b. VEL +}. te grade Heafifrantfehe Á efter, Ae ze. k JL + v 4 / e, « Amd die emefifche Motte né h | | | | DN ag Och | ij Blan Cum Pir. Sac. 1 ae Pe Me Shed. Pica grifea Bra{ilien ús, Ke. La Pie Grife de Bresil, &c. Ed = an nn nnn nn nen enn in RE Shad ï Ea KK k Ve AI ee He? PNG 4 5 , je PA À ; n ble ett 8 \ e E 5 ú Wami 4 4 d et Pld jee! ANN SEN | GCdwar Jr WN, pi et ì … Pica nigra et flava Brafilienfis. { sh ir Sh ï Ferf} Á! Ed - £/ 7 © ef Cum Phi. Sac. Caes. Mareftat. el Za d e Thei. La Pic noire et jaune du B re Dohle. Tur Blatt ûmd J 1e zo. KEI A Oo C bleue et. verte. 1 Ere IS. d et V1r1 Pica ceerulea _GEdwards Lln nn a atm pe ° ai En 5 BOT eLigmann eacudit. Cum A Jac. Cas. Mayeftat. N° 11. 1x Jheil. Í Ast Pica viridis In (ule Ceylon. La Pie verte de 1 Isle de Ceylon à é / fb he Pp, kn # Uik Die Alfier mit gefben Slageln dnd Die Trofde Pe. LRE blade e vi. aen is 2 5 ZA: deligmann excuit. | Ee Cum Friv, Sac, Caer. Mayest. N° za. 1X2Theil. * Pica alis flavis, 3 | | | La Pie aux ailes jaunes, et Loeufta maxima. et la grande S auterelle. eig ne Noah, gd, ke! + eers 4 nj Sturnus capite flavo, ee. Cum Piv. Sac. Caes. Majeft tatis. ve DG Theil £ le: G Edward ad vir. del Pica caudâ brevi. nne on Cum Fri. Sac. Caes Mayeftatsr. N° 14. JN Thed. hech EET er: ns a denna ien en ZM. cliymann ezcudit. hv La Pie a la courte quetie &c. B pelle ger EN N 7 ij DN Ue afs En te Melfter mit emem Sehoof ünd langen Gemars. PAS TE 4 | in \| N \ id Nen jl je a G Edvard ad viv. dein id hema tte an É lada LM. Seligpnann eacudit. Cum Sri. Sac. Caes. Mayeftatis. AE DE Nes. AEO bod, N 2 « bt A G eN J eis Pica eriltata caudâ longa : p : La Pie hupee à longue queue. -r Fab. XVL | er blafie Oftindifche Deher. | Garrulus ceeruleas Tile ahd r ann exceud. Cam PO Jac, B Mayeft N° 16. ZE Thed, Le Gems bleu des Indes Orientales. \ /y / K / k ;\ / k Pl er, / sg / $ a Hi F, ak e ee f ; / / f ws pn trage . ET en nnnd en aen rama mire men ae ‘ S > p nld Ar rd or e & nae 8 E Ee” rme nn re nen AE pe nd has „E pag >, te Tab. XVIL Oer Smdtanif che Mlandel- Deher urif emem 5 ithendads | fe: G gldrd ad vó elan de pe Nea a ENEN bingo BE ezcud | ì ul mi Cum Pri. Sac. Caes Najeft | | | Nor. EZ Thei ES N EN Garrulus Argentoratenlis Le Rollier des Indes a queüie caudà longÂ. „5 | d’ Hirondelle. oke Pear ) VEN Diens DE dd f vd reed A RAT neerpelt hf AE ted kle CC Ed ERD HNE „CALS Ph Paper y er ermee dell’ f B Tent G. Edward ad 7 A ee en Cum Bir. Sac. Caer. Mayeft. | N° za. Zx” Theil. Garrulus Brafilien(is roltro (errato. PER deligmann ezeud. Le Rollier au bec eden du Brefìl. re EA ' Li ' Wy F » % & G Edward ada Toucan pectore flavo ) } ok er Uhean nit gefber 16 er) Á GH ddr Ur kr ln ed Sac. Car. Mayoft, N° 79, XE Thed, Jel ‚af s Ei ke *, Tu ‘ aen dl ZA. Seligmann ezeudst Le Toucan à gorge jaune a Nin nn N: 4 ee EE TE et vans re, pe. A ee va ikea : EV Ee mn Tab. XX. INSEE En SINAN De en i per vpn 7 ke Nl en ere dd k A Ee G. Edvard ad vir hg Ee ge , : LA Seligmann ezeul. | Gan Pte ae, baar Mij $ N? zo ZX. Thal. Toucan viridis. | aA Le Toucan werd. eld; no ed za, tieel ee Pean ee ld in an Een wt ee de am. reen Tab. XXI. ne ® ' Cum Priv. Sac. Caer. Majest | N° er. 11” Jheil. | Cucullus viridis ventre flavo. Le Coucou vert au ventre jaune. / , , / E " | " i 5 , Ad Bli N ik Pd . rd E, Renn el rats IR k ONO 10 hadde oe dr, Ed ah heee Nnde lin ge : Tab. XXII | / | Der Kothbactige pecht oder Patuhäcter , | TA. Seligmann exeud. Cun Ph. Sac. Caes, Mazeft N° ee. rr Jhedl ‚ Picus gems rubris. Le Piverd ou Grimpereau à rougejoue. Pd eej eige tn wangen winre De ae a El me ENE U prm ne, Tab. XXII Der Gefbe Drecht oder Satmbácter uttf fchmardert Hecfen , nn sans jn S El NN Nl a ara jp Dj DD K LA. Seligmann exeudtt. Dn Pry. Sac. Crer, Majest. N° 25. HET heil. sl E Ri ER: Ee Cs EE âs GE Ee ge ® © EE ® pl is nagris Pieus flavues macul he bied ein a A aid x Cn Fe | Ds: ‘Tab. XXIV er Öncamacirt Des Margraf. | rik A. Jeligmann ezcudit. e N° 24. ZIE Theil. 24 U \ / “ Jacamaciri Marcgravii. | ‚__Le Jacamaciri de Marcgrave \, a N » a 7} sne Red er (prengfiehte {8-Do gef {md die Cicade cin fect, GEdrod d EN een oe i Cum Fri. Sac. Cas, Mayeft. N°25. IX hal. Halcyon maculata. „ Tab. XXV Le Martin Pecheur Tachete &e. er BifdDogel mif einen Schopf er utd despe. er Wflanden arfige . velg je lá if 1 NT rd 1 Gad 7 SSID Ne Vn jl BA nt \ Ee” > i Pr) Î EN arn Ee Jac l Maye IL i k al B ie Halcy (tata RO 1e Neil, Re heien Pe cheur F Ad Jen, \ $ tE er: cf pi | rÁ f / , 4  ΠZ \n 4 he Pd 3 / ) # / ni $ ' ze B 9 Ae Mt k Tab XXVII | er Dabnen Kaft aat eine vermifchte Yatfing . Avis quedam (pecici DAD, deligmann EKC: le Phailan Dindon 5 | mixte, ex Gallo Indico A Efpece melee. et Phafiano nate. | / enten iden, LE Ì k atd eN Re mires Eh PE, E rt Ser Orofde Sndtant che Fairon Tab. XVI. mit etmer Mrone, en | es Columba magna _ND55 meTheil Le ros Piereon Couronne eriltata Indica. des Indes. / Pr , 5 F 4 É, A7, SL EC pf Pe. p es , Hit Denk ge Ard ol Pe ad), cit Mi dt GE her ki ed i/ , Weven Ab nf Wash Mij EN à Tab. XXIX. . 4 Die Zaûbe von der Iuftl Ml Wrehbar. | „deltgmann exc. ‚Fro S. aes Ngyeft NO oo. Zeil Columba In(ule Nicobar. elk geon de | [le de Nic bet 1 Lan eaf 4 Ef alen er YRanafin mi Ptepiiefarber Drift, And der engl che end fehmard md gelbe Delpmetterling. ene G Edwards een del, Cunha Jac. ca Majeft. N° 30, Ebel \ Le Manakin a gorge pourpré, Áe. Em E ; NO TE es 0 Manacus mas pectore purpureo. Pá LAM, Seligmann excud, ei EN red Dn pn nk a a bn ar SO NR: read nd | > Tab. XXXL ‚er Bompadotr . 5 G. hen der AE | | EE Cum Pty. Jac. Cats. Maje tE F gmpedontin. N°s MIZ Thal. La Pompadour. Kan ) GC Edwards ad viv. dl, rs Ten Ei zi TZ ereud. p j - KEA Shirleius. _N° se KF Thed | | Le Shirlée, o. Eb Der Beharlach Sperfing And der gebe Befrmneterling °° mit dem Selrvalbenfchwan} e Ì Z — ie dM delig gmann eac, G Edwards ad DO | a Cum Priy. Sac. Cacs, Ma/eftatis, _ Palfer ruber. N° 55, KE Thed. Le Moineau ecarlat, &c. _&r MRanafin mit dem mweifdem (le cht, und der Softbri Tab. XX XIV, mit dem Kibimfarben chopf 6. Edwardr ad vir. del. Jen AL. Jeliymann ere N° Sg Theil í Manacus facie rubro, et Le Manakin au vilage blanc, et le Colibri Mellifuga crifta rubeâ. a crete couleur de rubi. dq kh EURE SN k ad WE veren Sie zeperd Anni um PrlpeSaeCacs, Majofte N° 54 LEE Theil. en at ne: Tab. XXXV. EML. in EE + à AE 4 rd rader Srrinamifehe Patrerfvecht td der grofde fehrwarde Tab. XXXVL | vld Gebmefterling mif dem Gebrwalbenf: chmwand. j Picus Surinamenlis. _ Gmb, Jae Cas Moyof Le Grimpereau de muraille N° 36. 1 Ihuil. de Surinam, &c. ss dr Fe k Pe Wk Br Ee | Zit nes Ein zz hal ci bl B NE lins a v REEN 4 en 4 AN Der grune Saùmlátfer uit rofber Srûft, {ard der grûne gefleckte Tab. XXXVIT. | Ee Datmláufer, | Ur Weer Ui en Pais U LOENEN GD N = (A 6 p 6 rsi ani a ELL. : NEP 4 Cum Prén, Sac. Caes Mayest. h cl _Picus viridis peetwre rubro je N° sr IT heil. Le Grimpereauvert ala gongerouge, Pieus viridis maculatus, =d et de Grimpereau vert tachete, {c. en atm fn in br dd — en Zd | 4 der fehwar3 dntd wetfde Sliegenfehräpper it. der gand _ Tab. XXXVII. en getne Dafmláifer. G Edwards ad vir. del, Columba eriftata magna Indica. Cum DE Bez: Cas. Maest, N° sa, ZIE Thel. LAM. Seeligmann ENC. La Moucherolanoire et blanche et le Grimpereau tout vert. ed WE Pt) eh ne negen" 1 ’ : it tab XXIX | { GCdwards advirdl__— mieke LMS eeligmannzext: i, Deer dn jh f _ Parus Paradiffacus. RAN DIE Jheil La Melange du Paradis &c. | Te EES & ve) j werst wer ann he NE En me 8 = za ira de 0 as ie id adden en ni ih edt P Laze nennen em dent ervan - - malae bnr nnee N WE VOLA va rest AAN Kn, Neth RS ANS, EPS tifs A „ id es BUD, ra mcd LS L! a) Ke RR Rean En A Pieus niger et ceeruleus. N° zo ZX heil. Far ël nr d AJA: ] fl ASL , | Cem Brv. Jae. Caers Mays CAR 6 wip 5 Der Sap acit amd der Gutra Otacuberaba des WMiarfgraf Tab. XLI. pz Maregravii Eer L et ra ( uacuberaca d reg, eas LeSayacu etle Cuiara Guzouberaba de Marcgrave. Î Ì 4 Das gel Xothfelehen vnd Der fehyrvarde Kernbeifder. — Tab.ALIL 1 | v \ AN Tj rp me Ct , Ke j Se Dat aA f GEdvards ad A Pet | pi, edi Ld vk N ie / Dee | Cum Priv Sac. Caes. Mayest. | à é en: 5 | 5, N°%a. XZ Jheil, É sl _ Faller flavus capite rubro, % Le Rouge-tete jaune, et le et Coccothrauftes ni ger. B Gros-bec noir / Ke of il A Ei bhmrs z Er f nd Á en Ee 1e Ë Ë $ 4 Sef ef Pi 7 Te nr Berten er ny Za ka hl Mi El Tab. XLI | 5 SI 147] lep) ‚7 8 BZ al le wo Ù Sb) EO Y LD SE if Es; mn) ZON 6 in BITTE ll ISS | E E 8 & 5 | | 8 S E RS =S Cum Prio, Sac. Caes. o 43 IKE N OL Die fehrwarden oder Ò vel fulu. G Edwards ad vi. Zit | Palferes JN ENT G-Edvardr-ad- EEn PAS. parvus, et Senegalus an Úriatus. il ne rn ef AAT, ern Cum Bir Jac. Caes.Mayest, N° 4. INE Theil. Le ille XIV. petit Moineau;et le S eine gaks rayé, en Der Namadava), únd der Snbanifcbe oee all Tb, XIV. an Jperling muf weil Drüft, Cam B Saalass Mae NSE ome Bengalus punetlatus Pf er LA madera „et Îe Moimeau Indieus pectore albo » Futeine blahche des Indes . LEUR aint zer mnd ame es Der lere Ghis, úmd bie Fbrerpflange ‚oder Tib XII Ld) erin ber fol (pus, / [4 7 Jbis minor et Folypus Le petit Jbis et la Plante } Anumale ou le bolype ie Nu, 8 Der Sh, iraufehe bar odar Das gewaffmete railiamfche a ebi orn naor q ie Ke Es Camo Jot: Jaren Aayert; TAA NEEDED din armata nipra et rubra 7b.XIVIL Ke Tak TE ENE es EL Íelipmann, maud , ele Chirurgen du Brefd NE! ER BASE Ades 4 hed ii SI On en, zi únd ber Deermeller — „Jebnabel NE eN AND lab XEVIII LN ab. .….ALIX, Di e Nac C ube pen der On | el Dam -Pllin duid Vas Snick abt Guidlemot. | MI! ) À AERON rik jg j ve 7 6 ej 5 Man GE bj Ig 5 st Santer } DR, 1 dln \ £ ed Sars BAE E : mn AEG \ =S Le gen aaa ik ETE SE Gn EE NG LIE CCL jon ennen eden Es , re x a dln Ks a mn 3 ENE 4 f te a p = E ee jg tn TEE ECA nd - En __ En BE OL Haasis AC VT Lg art Pik - Le NA OTE A edn er k EEE eed ij e enn EE ee . 6 N n _—_ eN midi ren eN ans gean AD 5 Ens Br, 5 eN Maf ds | Le ‚Jae, rai Eno. | __ Ne Herl. | _Plfinus Íüperne fulcus, ef Uria. Le Rolin die de Man ef le Guillemof Ni 5 - í zn DN lie 3 Naudsenie mf en vimden Je cvonf. Me grofe El eche add er” gj grune Lol Pr. DN \ ks rn Te: 5 2 Gd Zedd en Eej \ 8 p ne epe ee VALLE res dte eagen na CERID Be; ar: à SEE ann | | : ga Aso ES holt | Meren alen rofunde. Cot bsznfbus de àla erefe ronde, la ac Ï \_ maor, ef Melllusa virtdas Grebe, efle Colbe bn verf zer Matter Specht. | G aras ad f a rie ES zE _ PY, d Caes, ML TN EIA Certhia muralis. Ne Grimpere au de Muraille k 4 HEIEN # Pe (e 1 fe Ti EN) Der fchroarde Daafleng (Tangara) ais Onee 5 er Sfverfar e Dänfling ‚md der Setanfletterer mit eren gefb en Datief RE / mert 5 Metre Sn LAM Seligmann excudtt eN ie 8 à Pab SE (a Mert | NEON hel a by Cuineenfis Tang, ara = Le Tang ara noir de la Guinee, le Tang: a- viridis, et Certhia ventreflavo. ra olive, et le Grimpereau ou le Sucrier Lig > . me . * “ dn 8 Ù ik bn | ON ete bern à 39088006932974