^/ 3 ^‘ i)oc>ö2.o f ( : f / I i\* i\/' BIBLIOTHEEK l i / K ii.: { I 9 4 : 1 . • j 'i (. t \ ■ ) y 1 v’ r -i» ( . 1 )S t ! i ! i i. I- \ t o \ ) I % i i 1 i ■I V . % - \ '-■fc' y . -V -•'t DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE fflSTORIE. VYFTIENDE DEEL. ■I'F . ! • i DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE, MET DE BESCHRYVING VAN DES KONINGS KABINET. DOOR DE Heeren DE BUFFON EN DAUBENTON, TE AMSTERDAM, H, schneider- M DCC LXXXIV. Met Prmlegie van de Heer en Staat en van Holland en WeJtvrUsland. I N H O U D VAN DIT DEEL. Over de cntaarting der dieren. . • • ; Pag. i. Aanwyzingen van eenige dieren, waarvan in het beloop van dit werk geen uitdrukkelyk gewag gemaakt is. . . 3Ö. Byvoegzels tot de Hifiorie der viervoetige dieren. . . 55. De Muilezels. . . . • ibid. Het Baard. . . . . . 77. Byvoegzel tot het artykel van het Varken. . • . _ 8j. Het wild Zwyn van Kaap-verd. • • • ibid. De BabirouJJd. . . • • 90 * Byvoegzel tot het artykel der Geiten. . . • 9J. De Bok van Juda. . ... ibid. De Grmm. . . ... ps. Het kleine Rheebokje. • ^ • • 94 - Byvoegzel tot de artykels van den Hond, de Wolf , de Vos , de fak- hals, de Ifatis. . ... 95. Verfcheidenheden in de Honden. . . . ibid. De JVolf. . . ... 98. De Vos. ..... 99. De Jakhals. . .... 100. De Ifatis. ..... ibid. Byvoegzel tot het artykel van de kat. . . . loi. Byvoegzel tot de artykels van het Hert , het Damhert , de lihee en het Rendier. . . . . . 103. Het Damhert en de Axis. . . . 106. De Rhee. ..... ibid. Het Rendier. .... Io8. De Eland, de Caribou, en het Rendier. . . 112. Befchryving van het Rendier, . . . 114. Waarneemingen wegens het Rendier, . . 115. Byvoegzel tot het artykel van den Haas, het Eekhoorn. . 120. Naamloos Dier. . . . . 122. De Rot van Madagaskar. . . . ibid. Byvoegzel tot het artykel van den Otter. . . 123. Byvoegzel tot de artykels van den Huismarter en het Zabeldicr. 124. Byvoegzel tot de artykels van den W'ezel, de Hermelyn, de Snrikate, de Mangoujie en de Vanfire. . . . 127. De Surikate . , . . 129. De Mangoujie en de Vanfire. . . . I 3 °- Byvoegzel tot de artykels van de Marmotten, den Bever , de Muizen en Rotten, de Koorn-rot of Hamjier. . . ^ 3 ^” Kamfchatkafche Marmot , de Marmot van de Kaap. * 132. De Bever. . , . , . 134. T>e Muizen en Rotten. . • • Pag. De Hamjler. • • • ‘ _ De Soulik. • , • , Ti r 1 De Mol, de Mol van de Kaap, en de Mol van Penfylvame. Bvvoeezel tot het artykel van den Beer. • • . Byvoeazel tot het artykel van den witten Beer. . Bvvoeazel tut het artykel van den Jgouti en den Jkoucht. Byvoegzel tot het artykel van den Coendou en den lanree. Bvvoeaizel tot het artykel van den Raton. • * Byvoegzel tot de artykels van de Jaguar, denCougar, en den Margay. De Jaguar van Guiane, De Cougar , en de Cougar van Penfylvame. De zisarte Cougar. • • „ De Margay en de wilde Kat van Nieuw Spanje. Byvoegzel tot het artykel van den Lynx, en tot dat van den Caracal. Byvoegzel tot het artykel van de Hytsna, de Civet en de Genetkat, De Civet en de Genetkat. . • . Byvoegzel tot het artykel van den Veelvraat. Tweede Byvoegzel tot het artykel van den Veelvraat. De Poto. . ‘ j r., , ' • Byvoegzel tot het artykel van de Vledermuizen. . • De Crabier of de Krabbenhond. Byvoegzel tot het artykel van den Cabiai. Byvoegzel tot het artykel van den Unau en den Ai. De Antilope. . , ‘ ^ * Befchryving van de Antilope, , • De kleine Gerbo. • • • * " ' De groote Gerbo. ,.•••• De Grifon. Byvoegzel tot het artykel van de Gazellet ^ De Gazelle met den beurs op de rug. Byvoegzel tot de Ilijiorie van den Condoma oj toedoe, Byvoegzel tot het artykel van den Pafan. Byvoegzel tot het artykel van den Tzeiran. • • De Nyl-ghau. • • ' • . • De Klip -das. • . • * • * Door den Hr. de Buffon. Vertaald Door den Hr. C. van Engelen. Befchryving der Stukken, die in het Kabinet gekomen zyn , na het afdruk- ^ ken der artykelen tot welke zy betrekking hebben. Door den Hr. Daubenton. 135- 136. 137- 138. 139. 142. 143- 144. 145- 147- 148. 149* 150. 152. 153- 155. J57- 159- 161. 163. 171. 174. 176. 177- 178. 180. 181. 185. 188. 190. 195. ibid. 197- 201. 20(5. 209. 213. 217. DE DE ALGEMEENE en BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. Z odra de menfch van luchtftreek begon te veranderen, en zig Van het eene klimaat naar het andere verfpreidde, heeft zyne natuurlyke ge- fteldheid veranderingen beginnen te ondergaan. Die veranderingen waren Hechts klein in de gemaatigde Geweften , welken wy onderltellen niet verre van de plaats alwaar hy zyn oorfprong nam , geweefl te zyn ; maar dezelve zyn vermeerderd naar maate hy zig daar van verder verwyderd heeft ; en toen hy, na verloop van eeuwen, na het doortrekken van Werelddeclen, en nadat eenige opvolgende geflachten door den invloed der vcrfchillende lan- den reeds ontaart waren, zig aan de uiterfle kliraaaten heeft willen ge- wennen, en eveneens de brandende zandgronden van het Zuiden en de bevrozen ftreeken van het Noorden bevolken, zyn de veranderingen zo groot en treffende geworden , dat men grond zoude fchynen te hebben om te befluiten, dat de neger, delaplander, en de blanke, verfchillende foor- ten uitmaaken, zo men van den eenen kant niet verzekerd ware, dat er maar één menfch gefchapen is, en van den anderen , dat die blanke, ciie laplander, en die neger, zo ongelyk aan malkanderen , zig echter vei'ecni- Deel. A • « % DE NATUURLYKE HISTORIE gen , en het groot en eenig gezin van ’t menfchlylc geflacht in het gemeen voortplanten kunnen. Dus zyn hunne vlakken , om zo te fpreeken , niet oorfpronkelyk j hunne ongelykheden zyn enkel uitwendig, en die verande- ringen van gefteldheid louter oppervlakkig} ja het is zeker, dat allen niet dan denzelfden menfch uitraaaken , die onder de verzengde luchtftreek een vernis van zwart heeft gekregen , en die door de yskoude van den Poolkrihg taankleurig is geworden en ingekrompen. Dit alleen zou genoeg zyn om ons te bewyzen , dat ’er meerdere ilerkte , meerdere uitgeftrektheid , meer- dere buigzaamheid is in de natuur van den menfch, dan in die van alle de andere wezens; want de gewaflen, en bykans alle de dieren, zyn elk aan hunnen grond , aan hun fiimaat , bepaald ; en deze uitgeftrektheid , deze algemeenheid, in onze natuur, komt minder van de eigenfchappen des lig- haams dan van die der ziele; het is door deze, dat de menfch de onder- banden gezocht heeft, die voor de tederheid van zyn lighaam noodig wa- ren; het is door deze, dat hy de middelen heeft gevonden om de ruwhe- den van de lucht te kunnen tarten, en de hardheid van den grond te over- winnen : hy heeft de elementen , om zo te fpreeken , aan zig onderworpen ; door een enkelen braai van zyn vernuft heeft hy dat van het vuur, dat op de oppervlakte der aarde niet bebond , voortgebragt ; hy heeft zig weeten te kleedcn, te beveiligen, tehuisveben ; hy heeft alle de vermogens, die aan de boffe ontbreeken, door den geeft weeten te vervullen; en, zonder de grootte, of de berkte, of de fnelheid van de ineefte dieren te hebben, heeft hy dezelve echter getemd , t’ondergebragt, aan zyne bevelen onder- worpen, tot zynen dienb gefchikt, binnen bepaalde breeken beboten , en ’ ’ tfen, welke de natuur hun by voorkeur fcheen De groote verdeeling der Aarde is die van de Oude en Nieuwe Wereld ; die verdeeling is ouder dan onze gedenkbukken ; de menfch echter is nog ouder; want hy is dezelfde bevonden in die beide Werelden. De Aliaan, de Europeer, de Neger, teelen eveneens voort met den Amerikaan ; niets toont duidelyker dat zy van een en denzelfden bam gefproten zyn , dan de gcmaklykheid waarmede zy zig met den gemeenen bam vereenigen kun- nen. Het bloed is verfchillend , maar het beginzel des levens is het zelfde; het vel , het hair , de wezenstrekken , de gebalte , zyn veranderd , zonder dat het inwendig maakzel verandering ondergaan hebbe; derzelver model is algemeen en voor allen gefchikt , en byaldien liet ooit gebeurde door om- wentelingen, welken men niet kan voorzien, doch welken men alleenlyk in de algemeene orde der mogelykheden , die alle door den tyd kunnen aange- , voerd worden, als in een oneindig verfchiet kan befchouwen; byaldien het ooit gebeurde, zeg ik, dat de menfch genoodzaakt was de klimaaten, welken hy voormaals ingenoraen heeft, teverlaaten, om zig tot zyn geboor- tegrond te bepaalen , zoude hy mettertyd zyne oorfpronkelyke wezenstrek- ken, zyne eerbe gebalte, en zyne natuurlyke kleur wederkrygen ; de we- derkeering van den menfch tot zyn klimaat zou dit uitwerkzel vóórtbren- gen ; de vermenging der ralTen zoude het insgelyks en nog fchielyker voort- OVER DEONTAARTING DER DIEREN. s brengen; de blanke met de zwartinne, of de neger met de blanke vroqw, brengen eveneens een mulater voort, wiens kleur bruin, dat is te zeggen, een mengzel van zwart en wit is. Deze mulater zig met eene blanke vrouw vermengende, brengt een tweeden mulater of raefties voort, die minder bruin is dan de eerfte; en indien deze tweede mefties zig insgelyks met een individu van blank ras vereenigt , zal de derde mefties flegts eene lichte tint van bruin hebben , die in de volgende geflachten geheel verdwynen zal; daar zyn derhalven maar honderd vyftig, of tweehonderd jaaren noo- dig , om langs dezen weg van vermenging met het bloed van dep blanken het vel van den neger af te waflehen ; maar het zoude miflehien een vry groot getal eeuwen vereifchen , om diezelfde uitwerking door den enkelen mvloea der lucht of van het klimaat voort te brengen: fints den tyd, dat men negers naar Amerika heeft overgevoerd, dat is, federt omtrent twee- honderd vyftig jaaren, heeft men niet bemerkt, dat de zwarte gezinnen, le zig zonder vermenging ftaande gehouden hebben, eenige tinten van unne ooripronkelyke kleur hebben verloren. Men moet echter hieromtrent aanmerken , dat dit klimaat van Zuid -Amerika van zelf heet genoeg zynde om deszelfs bewooners bruin te doen worden, minder kan toebrengen om de negers tot blanken te maaken. Om eene proef wegens de verandering van kleur in de menfchlyke foort te neemeii , zoude men eenige individu’s van dit zwarte ras moeten overbrengen van Senegal naar Denemarken , al- waar de menfeh gemeenlyk een blank vel , blond hair, blaauwe oogen, heb- bende een grooter verfchil van bloed , en eene fterkefe tegenftdiing van kleur, vertoont. Men zou deze negers met hunne vrouwen in eene afzon- derlyke plaats befluiten , en hun ras zorgvuldig bewaaren moeten , en belet- ten dat het zelve niet met andere kruifte. Dit middel is het eenigfte dat men kan bezigen om te weeten hoe veel tyd ’er noodig zoude zyn om de na- tuur van den menfeh ten dezen opzichte weder te herftellen , en bygevolg hoe veel tyds ’er noodig is geweeft om dezelve van blank toc zwart te ver- anderen. Dit is de grootfte verandering, welke lucht en klimaat den menfeh heb- ben doen ondergaan , en echter ziet men dat dezelve niet diep is ; de kleur u ’t hair, en der oogen, verfchilt door den enkelen invloed van het klimaat ; de verdere veranderingen , gelyk die van de geftalte , de wezenstrekken , en de hoedanigheid van ’t hair , komen my niet voor van deze oorzaak alleen af te hangen; want in het ras der negers, die, gelyk men weet , het hoofd meeftal met eene gekroesde wol bedekt hebben , en by welken de neus van onderen uitgezet en de lippen dik zyn , vindt men geheele volkeren met lang hair en regelmaatige trekken : en zo men in het ras der blanken den deen met den kalmuk, of flegts den finlander met den laplander, daar hy zo na aan grenft, vergeleek, zoude men tulTchen hen 20 veel verfchil in de trekken en in de geftalte vinden als ’er in het ras der derhalven moet men voor deze veranderingen, die dieper zyn dan sndere oorzaaken toelaaten , welken zig met die van het kli- a- '^reenigen. De algemeenfte en meeft regtftreekfche dezer oorzaaken A 2 4 de natuurlyke. historie is de hoedanigheid van het voedzel: het is voornaamlyk door het voedzel dat de menfch den invloed heeft van den grond waarop hy zyn verblyf houdt ; die van lucht en weer werkt minder diep , en terwyl zy de liuiten- fte oppervlakte aantallen, en de kleur van het vel veranderen , dringt de werking van het voedzel tot het inwendig maakzel in , door deszelfs eigen- fchappen , die ftandvaftig betrekkelyk zyn tot den grond die dit voedzel heeft voortgebragt. Men ziet in het zelfde land een duidelylc verfchil tus- fchen de raenfchen die de hooge ftreeken van het zelve bewoonen , en tus- fchen hendiezig in de laage plaatfen onthouden: de Bergbewooners zyn altyd beter gemaakt, levendiger cn fraaijer van gelaat dan die der valeijen: des te meer derlialven moeten in klimaaten, die verre afgelegen zyn van het oorfpronkelyk klimaat ; in klimaaten alwaar de groentens , de vruchten , de graanen, en het vleefch der dieren van eene verfchillende hoedanigheid , en zelfs van eene verfchillende zelfflandigheid zyn, in zulke klimaaten, zeg ik, moeten de menfchen die zig daar mede voeden, verfchillende worden. Deze indrukzelen worden niet fchielyk gemaakt, men befpeurt die zelfs niet in het bedek van eenige jaaren; daar is tyd noodig om de kleur van den menfch door den invloed der lucht te veranderen , en. dus is ’er ook tyd noodig , eer de aarde haare hoedanigheden in deszelfs maakzel kan overbrengen ; en het heeft onder een ftandvaftig gebruik van het zelf- de voedzel eeuwen lang moeten aanhouden , eer de werking dezer oorzaak een zigtbaaren invloed op de wezenstrekken , op de grootte deslighaams, op de zelfftandigheid van ’t hair, heeft kunnen voortbrengen, en die in- wendige veranderingen uitwerken, die, zig vervolgens door de voortteeling voortplantende, de algcmeene en ftandvaftige kenmerken zyn geworden, waaraan men de raflen , en zelfs de verfchillende natiën , daar het menfch- lyk gedacht uit bellaat, kan onderkennen. In de dieren zyn deze uitwerkzelen grooter en vaardiger , om dat zy meer aan den grond verbonden zyn dan de menfch ; om dat hun voedzel eenvor- miger, ftandvaftiger het zelfde zynde, en geheel niet toegemaakt worden- de, zyne hoedanigheden meer behoudt, en een fterker invloed voortbrengt; gelyk ook , omdat de dieren , zig niet kunnende kleeden , zig geene hiiis- vefting kunnende verfcliaffen, noch gebruik van het element des vuurs maaken om zig te verwarmen , naakt en bloot aan de lucht worden overge- Jaaten, en voor alle de ru^ivheden en veranderingen van het weêr blyven blootgefteld; en het is te dezer oorzaak, dat elk hunner, volgens zyne na- tuur , zynen gordel , zynen bepaalden afftand van de linie en de poolen , en zelfs zyn land op die breedtens, heeft uitgekozen; het is om die zelfde reden, dat zy daar bepaald blyven, en dat zy, in plaats van zig uit te breiden en allerwcge voorttetrekken gelyk de menfch , raeeftal blyven han- gen in de plaatfen, die hun beft vleyen; en wanneer zy door omwentelin- gen op den bol, of door de fterkte van den menfch genoodzaakt zyn gewor- den hunnen geboortegrond te verlaaten , wanneer zy van denzelven verjaagd en naar verre afgelegene klimaaten verdreven zyn , heeft hunne natuur zul- ke groote en diepe veranderingen ondergaan , dat zy op het eerfte gezicht OVER DE ONTAARDING DER DIEREN. 5 onkenbaar is , en dat men , om daar over te oordeelen , toevlugt moet nee- nien tot de nauwkeurigfte befchouwing , en zelfs tot proefneemingen en re- deneeringen , uit vergelykingen en overeenkomften getrokken. Indien men nu by deze natuurlyke oorzaaken van verandering in de vrye dieren , die van het gebied voegt ’t welk de menfch over dezulken oefrent , welken hy in flaverny gebragt heeft, zal men met verbaasdheid zien, tot welk een punt de tyrannie de Natuur kan verlaagen en verbafteren; men zal op alle oe flaaflche dieren de kenmerken hunner gevangenis en de indrukzels hunner boeijens getekend vinden; men zal zien dat die wonden des te grooter, des te ongeneeslyker zyn , naarmaate zy reeds langer hebben plaats gehad ; en dat het in den ftaat waarin wy hen gebragt hebben , miflchien niet mogelyk zoude zyn hen weder te recht te Wngen , of hun hunne oorfpronkelyke gedaante en andere natuurlyke eigenfchappen , welken wy hun ontnomen hebben, weder te geeven. De gefteldheid van het klimaat, de hoedanigheid van ’t voedzel, en de nadeelen van de flaverny , zie daar de drie oorzaaken van verande- nng , van verbaftering , van ontaarting in de dieren. De uitwerkzelen van elk dezer oorzaaken verdienen in ’t byzonder befchouwd, en in haa- re betrekkingen naauwkeurig nagegaan en vergeleken te worden , als wan- neer dezelve ons eene fchildery van de Natuur vertoonen zullen, zo als die thans is, terwyl men, wat zy vóór haare verbaftering was, als in het verfchiet befchouwen zal. Men vergclyke onze kleine zwakke fchaapen met den moufflon , .waarvan zy herkomftig zyn; deze, groot en vaardig gelyk een hart, met verdedi- gende hoornen geVapend , van dikke hoeven voorzien, en met een ruw hair gedekt, vreell noch de ongenade van het weêr, noch de vraatzucht van den wolf; hy kan zyne vyanden niet flechts door de vaardigheid van zyn loop ontkomen , maar hy kan hun ook wederfhaan door de fterkte van zyn lighaam , en door de llevigte der wapenen , waarmede zyn hoofd en voeten voorzien zyn ; welk een verfchil by onze ichaapen , aan welken naauwelyks het vermogen is overgebleven om meen troep te beftaan; die zelfs zig niet kunnen verdedigen door hun getal, die de koude onzer winters zonder befchutting bezwaarlyk zouden kunnen wederftaan , metéén woord, die allen zouden omkomen zo de menfch ophieldt zorg voor hun te draagen en hen te befchermen. In de heetfte klimaaten van Afrika en Afia fchynt de moufflon, die de geraeene vader van alle de raflen dezer foort is, minder verballerd te zyn dan overal elders; fchoon onderworpen en tot den ftaat van huislykheid gebragt , heeft hy zyne geftalte en zyn hair behouden , al- leenlyk heeft hy veel van de grootte en ftevigte zyner wapenen verloren : de fchaapen van Senegal en der Jndiën zyn de grootfte der hiiislyke fchaa- pen , en zy zyn onder alle anderen die , welker natuur minft verbafterd is ; de fchaapen van Barbarye, van Egypte, van Arabiën, van Perfie, van Armenie, van Kalmukie, enz. hebben grootere veranderingen ondergaan ; 2 .y zyn , ten onzen opzichte, in eenige betrekkingen volmaakter, in andere gebrekkiger geworden ; maar , gelyk het volmaakter worden boven den A 3 6 de natuurlyke historie oorfpronkelyken Raat ten opzichte van de Natuur zo wel afwyking en dus het zelfde is .als het vervallen, zo moet men zeggen dat zy Reeds ontaart en verbaRerd zyn; hun ruw hair is in eene fyne wol veranderd j hunne Raart, zig met een klomp vet beladen hebbende , heeft een omtrek gekregen zo on- gemaklyk en zo groot , dat het dier dezelve niet dan met moeite trekken kan j en ter zelfder tyd , dat het door eene overtollige Roffe uitgezet , en met een fraaije vacht verfierd is , heeft het zyne Rerkte , zyne vaardigheid , zyne grootheid, en zyne wapenen verloren; want deze fchaapen met lange en breede Raartcn zyn naauwelyks half zo groot als de moufSon; zy kunnen noch het gevaar ontvlieden, noch aan den vyand wederRaan; zy hebben geRadig de hulp en zorgen van den menfeh noodig om in wezen te blyven en voort tc planten. De verbaRering der oorfpronkelyke foort is nog groo- ter in onze klimaaten; van alle de hoedanigheden van den moufflon hebben onze fchaapen, hebben onze rammen niets over behouden dan een weinig leevendigheid , maar zo zacht, dat ook deze voor den Raf eener herderinne wykt; de vreesachtigheid, de zwakheid, en zelfs de domheid en de ver- lating van zig zelven zyn de eenige en droevige overblyfzels van hunne ver- baRerde natuur; zo men dezelve wat opbeuren en verheffen wilde, zoude men den moufflon met ons Vlaanderfch fchaap moeten laaten koppelen , en ophouden de mindere raffen voort te planten ; en byaldien men uit hoofde van voordeel deze foort moge willen houden om ons goed vleefch en fraaije wol te geeven, zoude men ten minRen, gelyk onze-nabuuren gedaan heb- ben , het ras der Barbaryfche fchaapen , dat naar Spanje , en zelfs naar En- geland overgebragt, zeer wel geRaagd is, moeten uitkiezen en voortplan- ten. De Rerkte van Jighaam en de grootte van geRalte zyn mannelyke eigenfehappen, de lyvigheid en de fraaiheid van vel zyn vrouwelyke hoe- danigheden: men zou derhalven in het voortzetten der vermengingen dit vcrfchil in acht moeten neemen ; aan onze rammen Barbaryfche ooijen geeven om fraaije wol te hebben, en onze fchaapen door den moufflon laaten dek- ken om de geRalte te verbeteren. Men zoude ten dezen opzichte met onze geiten eveneens kunnen te wer- ke gaan als met onze fchaapen ; men zoude door hen met de geiten van Angora te vermengen, hun hair kunnen veranderen, en het zelve zo nut- tig maak en als de (choonRe wol. De foort van de geit , fchoon ook zeer verbaRerd, is het echter in onze klimaaten minder dan die der fchaapen; zy fchynt het meer te zyn in de heetc landen van Afrika en de Indiën ; de kleiiiRe en de zwakRe van alle de geiten zyn die van Guinee, van fuda enz. en in dezelfde klimaaten vindt men daarentegen de grootRe en dé fterkRe fchaapen. i, j u • i i j- De runderen zyn onder alle de huislyke dieren, die, waarop het voed- zel den grootRen invloed fchynt te hebben: zy groeijen tot eene verbaa- zendfi grootte in die ftreeken, waarin ryke en fteeds vernieuwende weiden zyn ' de ouden hebben den naam van olyfant-Jlieren gegeeven aan de runde- ren Van Ethiopië en van eenige andere provintiê'n van Afie, alwaar deze foort van dieren inderdaad tot de grootte van den olyfant nadert ; de over- OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. 7 vloed van gras en deszelfs fappige en voedende hoedanigheid brengen dit uitwerkzel voort; wy hebben ’er het bewys van zelfs in onze klimaaten ; een runddier , op de groene kruinen der bergen van Savoye of Zwitferlan J gevoed, verkrygc de dubbele grootte van onze Franfche runderen, en evenwel worden die Zwitferlbhe koeijen en offen, even als de onze, in de ftallen befloten gehouden , en zyn het grootfte gedeelte van ’t jaar bepaald tot het voeder dat men hun geeft; maar, ’t geen dit groot verfchll uit- werkt , is , dat men hen in Zwitferland in de volle weide brengt , zodra de fneeuw gefraolten is, terwyl men hun in onze provintiën den ingang der weiden ontzegt, tot na de inzameling van ’t gras, ’t welk men voor de paarden houdt ; zy worden derhalven nooit ruim noch naar vereifch gevoed , en het zoude eene dienftige oplettenheid zyn, daar de Staat een mpkelyk voor- deel uit trekken zoude, dat men eene vaftftelling ten dezen opzichte maakte, waarby de opene weiden afgefchaft , en de afperkingen derzelver toegelaaten wierden. Het klimaat heeft insgelyks veel invloed op de natuur der runde- S^had ; in de Noordfche landen van de Nieuwe zo wel als van de Oude Wereld, is deze foort van dieren met een lang en zacht hair, als fjne wol, bedekt , en zy hebben een grooten bult op de fchouderen ; welke mismaakt- heid eveneens by alle de runderen van Afia, Afrika, en Amerika gevonden wordt; het zyn die van Europa alleen, die van deze bulten bevryd zyn. Dit Europifch ras is evenwel het eerfte en oorfpronkelyk ras , daar met de eerfte of tweede voortteeling reeds gebulte uit voortkomen, en het geen nog nader bewyft, dat dit gebulte ras Hechts eene verfcheidenheid van het eerfte moet weezen, is, dat het aan grootere veranderingen en verbafterin- gen , die zelfs uitermaatig fchynen , onderhevig is ; want daar is onder dee- ze gebulte runderen een verbaazend groot verfchil ten opzichte van de grootte ; de kleine zebu van Arabie heeft ten hoogften het tiende gedeelte van den omtrek van den olyfant-jiier van Ethiopië. In het algemeen is .de invloed van het voedzel grooter , en brengt duide- lyker uitwerkzelen voort in de dieren die van gras of vruchten dan die van, andere dieren leeven, en zy, die op den roof aazen , veranderen door de- zen invloed minder dan door dien van het klimaat , om dat het vleefch of de zelfftandigheid der dieren een voedzel is, dat zyne bereiding reeds on- dergaan heeft, en dat eepe gelykheid met de natuur van het vleefchvree- tend dier, dat het verflindt, gekregen heeft; terwyl het gras, het eerfte voortbrengzel der aarde zynde, daar alle de eigenfehappen van heeft, en de aardfche hoedanigheden onmiddelyk overzet in het dier dat ’er zig mede voedt. Dus is de hond , waarop het voedzel Hechts een geringen invloed fchynt te hebben, onder alle vleefchvreetende dieren echter dat, waarvan de foort de meefte verfcheidenheden vertoont; hy fchynt in zyne verbafteringen het verfchil der klimaaten naauwkeurig te volgen; hy is in de heetfte landen naakt; in de noordfche geweften met een dik en ruw hair bedekt ; enm »5panie en in Syrië, alwaar dezagtegetemperdheidvandelucht hethairvan de jnceite dieren in eene foort van zyde verandert, met eene fraaijezyde-achtige 8 de natuurlyke historie r,rht verfierd Maar, behalven deze uitwendige verfcheidenheden , die door den enkelen invloed van het klimaat worden voort^gebragt, zyn ’er nog Andere afwvkineen in deze foort van dieren , die van hunnen toeftand, van tannïgevaS^^ men ri, van den Haat van gezeUigheid van den hond Lt din ménfch voortkomen. De vermeerdering of vermindering van de geftalte komen van de zorgen, welke men heeft genomen, om de grootfte of de kleinfte individu’s met malkanderen te vereemgen ; de ver- korting van den ftaart, van den fnuit, van de ooren , komt van smen- fchen hand; de honden, waaraan men, van geflacht tot f ^ ren heeft afgefneden, den ftaart afgehakt, zetten deze gebreken geheel of gedeeltelyk fp hunne afftammelin gen over. Ik heb honden gezien, die fonder ftaart Voren waren, en welken ik eerft voor md*vfd»^e/.monfters in de foort mm, maar ik ben naderhand overtuigd geworden , dat dit ras beftaat en dat het zig door voortteeling eveneens voortplanc ; en worden L 'lanaende ooren, die het algemeenfte en zekerfte teken van de huislyke flaverny zvn, niet by genoegzaam alle honden gevonden ? Onder omtrent d^rtia Vchillende rallen, waaruit de foort tegenwoordig beftaat , zyn er m wee of drie die honne h-irrifrs-hond de wolf-hond , en de nooi’dfche honden , nebben aiieen rechte ooren.’ De ftem dezer dieren heeft insgelyks, gelyk al het overige, zonderlinge veranderingen ondergaan ; het fchynt dat de hond een Ichreeu- wcr is geworden met den raenfch, die van alle wezens met eene tong be- giftigd, dezelve raeeft gebruikt en misbruikt; in den ftaat der natuur is de hond byna ftom; hy heeft niet dan een gehuil van behoefte, in aanvallen die vry zeldzaam zyn ; hy heeft het blaffen in den omgang met den raenfch , vooral van den befchaafden menfeh, aangenomen; want, wanneer men hem in de uiterfte kliraaaten overbrengt, en onder heel of half wilde volke- rr-n niaatft. gelyk de laplanders of de negers, verheft hy zyn geblaf, her- % hl 7vne natuurlvL ftem , die een gehuil is, en wordt fomtyds zelfs "lh?el ftV De hond met ftaande ooren, en inzonderheid de harders-hond , f e Vft van aCveTbaft is, heeft ook de minfte ftem , gelyk hy zyn leeven eenzaam op het land doorbrengt , en geen omgang heeft dan met de fchaapen en eenige eenvoudige menfehen ; is hy even als dezen ^nlpig en zwvgende, fchoon hy tevens zeer levendig en zeer vernuftig i®} hy is van ülle honden die, welke de minfte verkregen hoedanigheden , en de meefte natuurlyke talenten heeft ; hy is de nuttigfte om goede orde te hou- den en de troepen te bewaaren , en het zoude voordeeliger zyn dit ras aan te kvvecken en te vermeerderen, dan dat der andere honden, die nergens toe dienen en welker getal zo groot is, dat ’er geene fteden zyn, daar men niet een goed getal huisgezinnen zou kunnen onderhouden , met het voed- 7el ’t welk aan die nuttelooze en laftige honden verfpild wordt. D- ftaat van huislykheid heeft veel toegebragt om de kleur der die- ren verfcheiden te maaken; zy is oorfpronkelyk doorgaans vad of zware; 1 hond het rundvee, de geit, het fchaap , het paard hebben alle foorceia van kleuren aangenomen; het varken is van zwart mwic veran- OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. 9 derd, en het fchynt dat het wit, zuiver en zonder eenige vlak, ten dezen opzichte, het teken van de uiterfte trap van verballering is, en dat het geraeenlyk van wezendlyke onvolmaaktheden of gebreken vergezeld gaat. In het ras der blanke menfchen hebben die , welke witter of blanker zyn dan de anderen, en welker hoofdhair, wenkbrauwen, baard, enz. na- tuurlyk wit zyn, dikwils het gebrek van doof te zyn, en tevens roode en zwakke oogen te hebben. In het ras der zwarten zyn de witte negers van eene nog zwakkere en gebrekkiger gefteldheid. Alle dieren , die volftrekt wit zyn , hebben gemeeniyk die zelfde gebreken van hardhoorendheid en roode oogen ; die foort van verballering , fchoon gemeener in de huisdie- ren , vértoont zig fomtyds ook in de vrye foorten , gelyk in die der olyfan- ten, der herten, der damherten, derguenons, der mollen, der muizen; en in allen is deze kleur Reeds van meerdere of mindere zwakheid van lighaam ^^^^^Roniping van zintuigen vergezeld. re zwaarte der flaverny het meeft fchyrtt gevallen rnf.pl ■ h ^ diepRe indrukzelen gemaakt te hebben , is die van den ka- meel, ny wordt met bulten op den rug, en met eeltachtigheden op de borlt en op de kniën geboren ; deze eeltachtigheden zyn blykbaare onge- lleldheden door de vryving veroorzaakt, want zy zyn vol etter en bedorven bloed ; dewyl naamlyk het dier nooit gaat dan onder een zwaaren lalt ge- drukt , zo heeft deze drukking eerlt de vrye uitzetting en eenpaarige groei- jing der foierachtige deelen van den rug begonnen te beletten ; vervolgens heelt zy het vleefch aan de naafhliggende plaatfen doen zwellen ; en dewyl men den kameel, wanneer hy wil rullen of zig tellaapen leggen, in den bc- ginne_ dwingt om eerll zyne voorlle beenen te plooijen en te knielen en dit dier de pwoonte daarvan allengs van zelf aanneemt, zo draagt het ge- heele gewicht van zyn lighaam dagelyks verfcheiden uuren agter malkan- dcr , op zyne borft en kniën; en het vel dezer deelen, zo fterk, zo dik wils, en zo lang gedrukt , verliell het hair, wordt gekneusd , verhardt, en raakt zyne organifatie , en zyn leven kwyt. De lama, die, even als de ka- meel, zyn leven onder den lall doorbrengt, en niet ruil dan door zig op zyne borft neder te leggen , heeft gclyke eeltachtigheden die zig eveneens in opvolgende geflachten voortplanten. De baviaanen en de guenons, welker gcwoontle houding, het zy waakende, het zy flaapende, het zitten is, hebben ook eeltachtigheden .onder de Rreek der billen , en dit eeltachtig vel IS zelfs aanhangende en vereenigd geworden met de beenderen van het ag- terlte, tegen welken het door het gewicht des lighaams gediuirig gedrukt wordt; maar deze eeltachtigheden der baviaanen en der guenons zyn droog en gezond , omuat zy niet door den dwang der kluifters , noch door den drukkenden lalt van eene vreemde zwaarte veroorzaakt worden, maar intc-- gendeel de uitwerkzelen zyn van de natuiirlyke gewoonten van het dier, liever en langer tyd wil zitten, dan zig in eenige l^^^deid houden; het is met deze eeltachtigheden derguenons nipr«: nn 1 ^ het Verharde vel onzer voetzoolen : dit is mede \V Dc"l natuurlyke eeltachtigheid , welke onze ftandvaftigege- 10 ÜE NATUURLYKE HISTORIE «rnonte van overeind te gaan ofte ftaan, meer of minder dik, of meer of minder hard maakt, naar de meerdere of mindere vryving welke wy de plant onzer voeten doen ondergaan. • . De wilde dieren niet onraiddelyk aan des menlchen gebied onderworpen zvnde. ondergaan zulke groote veranderingen met als de huislyke dieren ; hunne natuurlyke gefteldlieid fchynt naar de verfchillende Idimaaten te ver- fchillen, maar nergens is dezelve eigenlyk verbafterd ; indien zy volftrckt meefters waren .om hun klimaat en hun voedzel te verkiezen, zouden die veranderingen nog minder zyn, maar dewyl alle tyden ^ door menfch , of door zulke dieren onder hen die meer fterkte of kwaadaartlghe d hebben cciaaad en verdreven zyn geworden, zyn de meeflen genoodza^it geweeft te vluchten, hun geboorteland te verlaaten, en zig naar minder lunllige landen te leeren fchikken: dezulken , welker natuur buipaam ge- noeff is bevonden om zig naar deze nieuwe gefteldheid te kunnen fchikken , hebben zig verreweg verfpreid, terwyl de overigen geene andere toevlugt rrehad hebben dan zig tot de woeftyncn aan hun geboorteland grenzende , te bepaalen. Daar is geene foort van dier, die, gelyk de menfch , aller- “esen over de oppervate der aarde verfpreid ra; Smrn.gen en d« zyn in srooten getale, zyn aan de zuidelyke landen van de Oude Wereld, an- eieren in mindere hoeveelheid , aan de noordelyke deden bepaald; en, in nlaats van zig naar de zuidelyke ftreeken uit te breiden , zyn zy van de eene Wereld naar de andere overgegaan , langs wegen die tot nog toe onbekend 7vn gebleven; eindelyk, eenige andere foorten onthouden zig met dan in zekere bergen of zekere valeijen, en de veranderingen in hunne natuur zyn in ’t algemeen minder zigtbaar, naarmaate zy meer aan hunne plaatfen be- ^^De\^"dan het klimaat en het voedzel weinig invloed op de vi7e dieren hphhen en des menfehen heerfchappy daar nog minder op heeft , w-orden v^.rnnpVnomaame verfcheidenheden door eene andere oorzaak voortgebragt; ïrSangenf van!“ zyn ten minften betrekkelyk tot het getal der rnd.vr. da’s, die aan de voortteeling toebrengen, en der jong^, die voortgeteeld worden: ik verklaar my nader; in die foorten, waarin het mannetje zig cetrouwlyk tot zyn wyQe bepaalt, en niet verandert, toonen de jongen de ftandvaftiee getrouwheid hunner ouderen, door eene voheomen gelykheid onder malkanderen: in die foorten daarentegen, waarin de wyfjes dik^vyls van mannetje veranderen, gelyk als m die van het hert worden yry talryke verfcheidenheden gevonden; en dewyl er in de geheele Natuur met een en- kel individu is, dat volmaakt naar een ander gelykt, zo worden ’er ook meer verfcheidenheden onder de dieren gevonden, naarmaate zy in groote- ren getale, en meer reizen, werpen. In die foorten, waarin het wyfje vyf of zes iongen tevens, en dat drie of vier maaien, van verfchillende manne- ,ips voortbrengt , moet het getal der verfcheidenheden noodwendig veel „ionter zvn dan in die, welke jaarlyks maar eens, en maar één jong tevens, • dus zyn dan ook de laagere foorten , de kleine dieren , die allen Smaien en in grootcren getale voortbrengen dan die der verhevener OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. u foorten, aan meer verfcheidenheden onderworpen. De grootte d^ lig* haams , die flegts eene betrekkelyke hoedanigheid fchynt , heeft in de Ic^k* king der Natuur echter ftellige eigenfchappen en wezendlyke rechten. Het groot is daar zo bepaald als ’er het klein veranderlyk of verfcheiden is; men zal zig daar ligtlyk van kunnen overtuigen door de optelling welke wy van de verfcheidenheden der groote en kleine dieren gaan maaken. Het wild zwyn heeft in Guinee zeer lange en agterwaards over den rug liggende ooren gekregen ; in China heeft het een grooten hangenden bui t en zeer korte pooten; aan Kaap-Verd, en in andere ftreeken, zyn de flag- tanden zeer dik en als runderhoornen gebogen : in den ftaat van onderwer- ping heeft dit dier overal halfhangende ooren , en m de koude of gemaatig- de landen witte borftelhairen gekregen. Ik reken noch de pecari noch de babiroufla onder de verfcheidenheden in de foort van het wild zwyn , om- dat zy geen van beiden van deze foort zyn , fchoon zy daar nader aanko- men dan aan eenige andere. Het hert heeft in de bergachtige, drooge en heete landen, gelyk Korllka en Sardinië, de helft van zyne grootte verloren, en heeft een bruin hair met zwartachtige hoornen gekregen; in de boude en vochtige landen, ge- lyk in Boheme en het Ardennes-woud, is het grooter geworden ; zyn hair en hoornen hebben eene hoogbruine, byna zwartachtige kleur gekregen, en onder de kin zyn de hairen zodanig verlengd , dat zy een langen baard maaken ; in het noorden van de Nieuwe W ereld hebben de hoornen Van het hert zig uitgebreid en verfcheiden kromme fcheuten gefchoten. In den ftaat van onderwcrpelykheid verandert het hair van vaal tot wit , en zo het hert niet in vryheid leeft, en in groote ruimte^ gehouden wordt , worden zyne beenen mismaakt en krom. Ik tel de axis niet mede onder de ver- fcheidenheden van de foort van ’t hert; hy nadert meer tot die van het damhert, en is ’er miffchien maar eene verfcheidenheid van. Het valt moeijelyk zig over den oorfprong van de foort te bcpaalen; het is nergens volkomen huislyk of ® volkom i wild ; het vertoont vry wat verfcheidenheden , en -^rfchilt in kleur van vaa tot bont , en van bont tot wit ; zyne hoorns en zyn Imart zyn ook grooter en langer naar de verfchillende raiten, en zyn vleefch is goed of liegt, naar den grond en het klimaat des lands ; men vindt het , even als het hert , in de beide Werelden, en het fchynt grooter te zyn in Virginie en in de ande- re provintiën van gemaatigd Amerika, dan het in Europa is. Het is even- eens met den rheebok, hy is grooter in de Nieuwe dan in de Oude Wercld , maar voor het overige bepaalen alle de verfcheidenheden van deze foort zig tot eenige verfchillen in de kleur van ’t hair , die van vaal tot bruin verandert; de grootfte dezer dieren zyn doorgaans vaal en de kleinfte bruin. Deze twee foorten , de rheebok en het damhert, zyn , onder alle de dieren die aan de be'de Werelden gemeen zyn, de eeniglte, die grooter en fterker ''■allen in de Nieuwe dan in de Oude Wereld. _ _ r i. Dc ezel heelt zelfs in zyn ftaat van de hardfte flaverny weinige verlc e - aenheden ouders ;aan, want zyne natuur is hard, en wederftaat even e s B 2 X2 de natuurlyke historie aan de kwaade behandelingen > aan de ongemakken van een ongunftie kll uiaat, en aan de nadeelen van een flegt voedzel ; fchoon hy uiE heeci lan- den herkomftig is, kan hy echter in de pmaatigde klimaaten Iceven, en zelfs zonder des menfchen zorgen voortceelen Voortyds waren ’er onagres of wilde ezels in alle de woellynen van klem Afie; tegenwoordig zvn zv daar zeldzaamcr, cn men vindt hen met in groote menigte dan in die van Tar carve De muilezel van Daurie (a), door de Mongoux-tartaaren czigithai eehe- ten , IS waarfchynlyk het zelfde dier als de onagre der andere provintiën van Afie; hy verfchilt ’er niet van dan in de lengte en de kleuren van ’t hair dat, volgens Bell, eene golving van bruin en wit fchynt te zyn (b). De- ze czigithais onagres worden in de boffchen van Tartarye tot den Ziften en 52ftengraad gevonden, en men moet hen niet verwarren met de zebra’s welker kleuren veel levendiger en geheel anders gefneden zyn, en die daarenboven eene byzondere foort van dieren uitmaaken , bykans evenveel verfchillende van die des ezels als van die van het paard. De eeniee on merkelyke verandering van den ezel in zyn Haat van onderwerping is dat' zyn vel zagter is geworden, en die kleine knobbeltjes heeft verlo’ren’, die op het vel van den onagre gezaaid zyn , waarvan de levantynen dat ge- korrelde leder maaken , dat men chagryn leder noemt. ° hy^is^ -nt hy tennaaftenby dezelfde j alleenlyk wordt zyn hair in df zeet ko^drianden des winters wit, en herneemt des zomers zyne natuurlyke kleur die nier verfchilt dan van het vaale tot het rolï'ej de hoedanigheid van ’t vl^efch is insgelyks verfcheiden; de roodftc haazen zyn altyd beft om te eeten • maar het konyn , zonder van zulk eene buigzaame natuur te zyn als de haas de wyl het veel minder verfpreid is, en zelfs aan zekere ftrceken fchvnt ht paald te zj n , is echter aan meer verlcheidenheden onderworpen omdat de haas overal wild is, daar het konyn overal in een halven of heden ftaat van onderwerping leeft. De tamme konynen verfchillen in kleur van vaal tot grys, tot wit, tot zwart; zy verfchillen ook in de grootte, in de hoeveel- heid, de hoe Jnigheid van hair ; dit dier, ’t welk uit Spanje oorfpronkelyk deren KdraaW^ha?^ gevuld en in malkan- ? i gekregen, enz.; men vindt fomtyds zwarte haazen in de koude Janden 5 ook wu xnen, dat *er in Noorwegen 5 en in (a) Mulus Dauricus facundus, Czigithai, mongohrum in Dauria fag. 335 - Mufeum Petropol. (D forefls near iuznetsky, on the river Tom one of thn j- • . Lat, 51. and 52. are wild jijfes, I have /een niany of their Peins • tU. the jhap of the head , tatl and hoofs of the common afs hut their rJl ■ refpePs lated, white and brown. Bfxl’s travels ta China, Nota Her -rnnA-, 1/ Jlr. Bell, die niet meldt dat hy iets anders dan de huiden de7pr zebra’s vellen hadt gezien ; want de andere Reisbefchryvers zeggen niet dafdrcz’il^SnE onagres van Daurie met bruin en wit geftreept zyn , gelyk de zfbrl D;arenboven ^ % a'n de1syrrve“^ " OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. 13 t noorden, haazen zyn die hoornen hebben, ^en kan uit de dezer gehoornde haazen laaten graveeren ; nen van crdJkfw? afbeeldingen opmaaken, dat deze hoor- 27 bellaaf benf^lr rheebok; deze verfcheidenheid , zo fchynlyk niet ^dan fé zomimge individu’s , en vertoont zig waar- en zig^ all^enh'k ?nner de haas geen gras of groente vindt, knoppen en bfaden van boomLT'™^ zelfftandigheden, met bad, JJe eland, waarvan de foorc in ’t noorden der 1 . , - tasrS”5hif“™ tot in deze klimaaten nn ^ ' t S^^oten , en dat zy door den menfeh , die hun verblyf konden «iet was doorpdrongen, niet ontruft wordende, het water, beft vn^r P alwaar de lucht, de aarde, en landers ondenwr. 1 - hun gefchikt waren. Het rendier, het welk de Jap- terp Omverworpen of huislyk gemaakt hebben, heeft om die reden eroo- k dJ "ü "‘"5 “«Jorgo»" dan de eland, die nooit in ilavernv seK me; de laatften hebben vfei vSfchefd;^ van ’t hair en ook van de Ipno-te pn opzichte van de kleur of van groo c wie mos dUfvn der hoornen; die foort van lichen mnntr ^ I i ^ ^”0®’ hie het voornaamfte voedzel van het rendier nir maakt, fchynt door haare hoedanigheid veel toe te bren^n rS en uitzettujE der hnnrnpn dJe «oot vcei toe te orengen tot de formatie dier dan by^eenige aSe fonr^ evenredigheid grooter zyn by het ren- in dit klit hfornen on hPt b’ ditzelfde voedzel dat wvfie van het rpndi-r ^ ,°P hoofd van de haas, even als op dat van het noch vphonrnri h ^ ’ oct groeijeii , want in alle andere klimaaten zyn ’er eens h^rnen heeft aï het mannetje“'^ huidvk?i-H foort , waar op de ftaat van flavernv of van \ ft- niet wil breken door zynen onderworpen toeftand veromïkt”*d'^'’ olyfant flegts kleine verfcheidenheden Pn ^ paaien; zyn natiuirlvke Meu7i<= W ’ byna tot de individu’s be- witte, mJar in y"* achter ook rolTe en de ooftelyke of weftclyke lengte meer dM^n’ °“k m grootte naar breedte van het klimaat • want iï? Sp t zuidelyke of noordelyke om zo te fpreeken Tepaain^ ^«chmftreek, w tien voeten hoogte in nnh-pl k dezelfde linie , groeit hy tot vyf- zuidelyke landen van dir 7plfrlp \at Afrika , terwyl hy in de van tin of elf voeten groeit nmet veel meer dan ter hoogte voeten groeit, het geen toont, dat, fchoon de grootc lüttc (O Klein. * QuaJ. pag. 52. j/r g DE NATUURLYKE HISTORIE H noodig is tot eene volkomen ontwikkeling zyner natuur, de overmaatige hitte dezelve belemmert en minder doet uitzetten. De rhinoceros fchynt van eene eenpariger geftalte en eene min verfchillende grootte te zyn ; hy fchynt van hem zelven niet te verfchillen dan door het zonderling karakter dat hem van alle andere dieren doet verfchillen, door dien grooten hoorn, welken hy op de neus draagt; die hoorn is enkel by de rhinoceroflen van Alle, en dubbeld by die van Afrika. Ik zal hier niet fpreeken van de verfdieidenheden die in ydere foort van vleefchëetend dier gevonden worden, omdat zy zeer gering zyn, dewyl on- der alle dieren, dezulken die van vleefch leeven , de onafhankelykfte van den menfch zyn , want door middel van dit voedzel , ’t welk door de Natuur reeds voor hun bereid is, krygen zy byna niets van de hoedanigheden van den grond waarop zy zig onthouden; en daarenboven alleen door de Natuur met flerkte en wapenen voorzien , kunnen zy den grond van hun verblyf naar welgevallen kiezen, en zig van het eene land naar het andere begee- ven, door welk alles dan de drie oorzaaken van verandering, van verbafte- ring, van ontaarting, waarvan wy gefproken hebben, niet dan zeer klei- ne uitwerkzelen op hen maaken kunnen. Maar na de voorbygaande befchouwing , welke wy hebben laaten gaan over die verfcheidenneden , _ die ons de byzondere veranderingen van ydere foort aanwyzen vertoont zig eene opmerking van meer belang, en waar- van de befpiegeling veel_ uitgeftrekter is, tewceten, die van de verandering der foorten zelve; het is deze oudere verbaftering, die van alle onheuge- lyke tyden af fchynt voorgevallen in yder gezin, of, zomenwd, in elk der geflachten, onder welken men de aangrenzende en van raalkanderen weinig verfchillpde foorten kan begrypen. Wy hebben in alle de landdie- ren flechts eenige opzigzelven ftaande foorten, die, even als die van den menfch, tevens foort en geflachc maaken; de olyfant, de rhinoceros, de hippopotamus , de giraffe , formeeren enkelvoudige gefladiten of foorten , die zig niet dan in een rechte lyn voortplanten en geheel geene byftammen uit denzelfden wortel, of zydelingfche fcheuten hebben; alle de andere fchynen gezinnen te formeeren , waarin men doorgaands eenen gemeenen hoüfdftam opmerkt , waaruit verfchillende fcheuten fchynen voortgefproo- ten, die zo veel calrykcr zyn, als de individu’s in ydere foort kleiner en vruchtbaarer zyn. . Onder dit oogpunt zyn het paard, de zebra, en de ezel, alledrie van het zelfde gezin; zo het paard dehoofdftam is, zullen de zebra en de ezel de zydelingfche fcheuten zyn ; want dewyl het getal der gelykheden welke zy te zamen hebben, oneindig grootei is dan dat der verlchillenheden , zo kan men hen befchouwen als flechts ew en het zelfde gedacht uitmaakende, waarvan de voornaamfte karakters dmdelyk uitgedrukt en alle drie gemeen zyn 5 zyn de eeniglxe die waarlyk enkel-voecig zyn, dat is te zeggen* tJie het hoorn der voeten van éen enkel ftuk hebben, zonder eenige vertoo- ning van vingeren of nagelen, en fchoon zy drie onderfcheiden foorten lönneercii, zyn zy eüitcr ni-t vclftrcktlyk noch zuiver van den anderen OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. 15 afgefcheiden ; dewyl dc ezel met de merrie ^ het paard met de ezelin ■'^oortteelt; en wanneer men het eens zo verre konde brengen van den Zebra tam te maaken , en zyne wilde en agter uitflaande geaartheid te on- derwerpen , zoude hy waarfchynlyk met het paard en den ezel voorttee- len, gelyk zy met malkander doen. En die muilezel , welken men van alle tydcn befchouwd heeft als een ^^yO^^ven yoortbrengzel , als een monller uit de beide natuu;tn zaamge- Iteld, en ’t welk men te dezer oorzaak onbekwaam heeft geoordeeld om Z!g hervoort te brengen , en ftam te maaken , is echter niet zo diep ver- ballerd als men zig naar dit vooroordeel verbeeldt, dewyl het inderdaad niet geheel onvrugtbaar is , en zyne onvruchtbaarheid flcgts van cenige uitwendige en byzondcre omftandighedcn afhangt. Men weet dat de muilezels in de heete landen dikwils hebben voortgebragt ; men heeft ’er we*\ voorbeelden van in onze gemaatigde kJimaaten , 'maar men eenifflna^'^ voortteeling ooit zy uitgewerkt door de enkele ver- brenw i en de muilezelin, dan of men het voort- ngzci^ verichuldigd ware aan de verceniging van den muilezel met ue merrie, of ook aan die van den ezel met de muilezelin. Daar zyn twee foorten van muilezels; de eerfte is de groote muilezel, of die ook maar eenvoudig de muilezel genaamd wordt, dewelke voortkomt van de koppeling van den ezel met de merrie; de tweede is de kleine muilezel, voortkomende van het paard met de ezelin, welke wy zullen noemen, om hem van de andere te onderfcheiden. De ouden <^ezelve, en onderfcheidden hen, even als wy, door twee ver- icheiden naamen : zy gaven dien van mulus aan den muilezel van den ezel met de merrie voortkomende ; cn dien van hinnus, burdo, aan den, muilezel van het paard met den ezelin gefproten : zy hebben verzekerd 11^ j (^d) met de merrie een dier voortbreiigt, waaraan zy insge- ^ks den naam van ginnus of hinnus (e) gaven ; zy hebben insgelyks verze- kerd, dat de muilezelin mula vry licht ontvangt, maar dat zy naare vrucht zelden tot volkomenheid kan brengen; en zy voegen ’er by , dat, fchoon er menigvuldige voorbeelden zyn van muilezelinnen die geworpen hebben, men dit voortbrengzel echter als een wonder moet befchouwen. Maar wat IS een wonder m de Natuu^ wat anders dan een uitwerkzel dat zeldzaamer voorvalt dan een ander? De muilezel kan derhalven bezwangeren, en de muilezelin kan, in fommige omftandigheden, ontvangen, draagen, en mulum preereavit. . . mula quoque jam fa fla gravida tft, of perficeret atque ederet proltm. Arktoteles, Hill. /him. Lib. VI. Cap. Hijl NaT Li^VlU Cap^*^ pfp^fijfe f toeasac dn^ welk een en ander de ontvangenis veiii nog wat minder nog ger toesr-nf uoor weiK een en ander de ontvangenis veiii* 6 S«>ac, dan wanneer zy in volle kragt is, en door haare drift geheel C 2 10 de NATUURLYKE HISTORI E beheerfcht wordt j men wil', dat in deze foort, even als in die van de kat, het geftel van het wyfje nog driftiger en fterker is dan dat van het mannetje; ondertuflchen is de ezel zeer Iterk in het werk der voorttee- ling ; hy kan zyn wyfje, of eenig ander wyfje , yerfcheiden dagen na mal- kander, en verfcheiden maaien des daags, belpringen; de eerlfe genietin- gen , verre van zyne drift te verkoelen , ontfleeken dezelve al meer en meer- men heeft gezien dat zy zig uitputteden zonder daar toe anders dan door de fterkte van hunnen natuurlyken luil: aangezet te worden; men heeft ’er op het flagveld zien fterven, na elf of twaalf liefde-flryden , byna zonder tus- fchenpoozing herhaald, terwyl zy, om deze grooce en fchielyke veripilling van geeften goed te maaken, niet dan eenige pinten waters gebruikten Die zelfde hitte, welke dit dier verteert, is al te geweldig om duurzaam té zyn; de hengftezel is welhaaft ongefchikt voor de voortte'eling, en zelfs vpordendienft, en het is miffchien om deze reden, dat men beweert, dathet wylje fterker zy en langer leeve dan het mannetje ; het geen wy hieromtrent als zeker mogen Rellen, is, dat met de zorgen , welken wy hebben aange- wezen, hetzelve dertig jaar kan leeven, en, haar geheele leven lang, jaar- lyks voortbrengen, terwyl het mannetje, byaldien men het niet noodzaakt zig van wyfjes te onthouden, zyne kragten derwyze misbruikt, dathet in weinige jaaren het vermogen van voortreden verJieft. De ezel en de ezelin neigen dan beiden tot onvruchtbaarheid door ffe- meene eigenfchappen , en msgelyks door vcrfchillende hoedanighedenl- Lt paard en de merrie neigen daar toe insgelyks langs andere wegen. Men kan den fpringhengft geeven aan de merrie, die nog niet gedekt is ge- weeft, of tien dagen na dat zy geworpen heeft , en zy kan vyf of z-^s iaa- ren na malkandercn voortbrengen, maar daarna wordt zy onvruchtbaar- om haare vruchtbaarheid te onderhouden , moet men den tuflehentyd van een jaar tiillchen elke haarer dragten laaten verloopen, en haar op eene vcrfchillende wyze van de ezelin behandelen, in plaats van haar ftraks na dat zy geworpp heeft, te laaten befpringen, moet men haar den hengfltoc het volgende jaar onthouden, en den tyd afwagten waarin haare drift naar de koppeling zig vertoont, door de , vochten , welken zy laat uitvloeijen, en zelts met deze voorzorgen gebeurt het zelden, dat zy tot boven twintig anderen kant behoudt het paard, fchoon minder driitlg en tederer van geflel dan de ezel , hec vermogen van voort- teelen echter veel langer tyd. Men heeft oude paarden gezien die de kragt niet meer hadden om de merrie te befpringen , zonder daar in door den palfrenier geholpen te worden, en egter hunne fterkte hernamen zodra zy geplaatft waren, en die dus op een ouderdom van dertig jaaren voort- teelden. Het zaadvocht is niet alleen minder overvloedig maar ook min- der prikkelend in het paard dan in den ezel ; want dikwils koppelt het paard zonder het zelve te ftorten , inzonderheid zo men hem de merrie aanbiedt voor dat hy dezelve gezogt heeft; hy fchynt droevig zodra hy genooten •heeft, en hy heeft een vry langen tuflehentyd noodig, eer zyne drift oi> nieuws werke. Daarenboven is het ’er verre af, dat in deze Ibort alle de OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. 21 koppelingen, zelfs de volkomenfte , vruchtbaar zouden zyn ; daar zyn mer- ries die uitteraart onvruchtbaar, en andere, m grootercn getale, die Weinig vruchtbaar zyn; ook zyn ’êrhengftcn, dig in het uiterlyk voorkomen , egter niet zeer magtig zyn m het werk del voortteeling. By deze byzondere redenen kunnen wy een duiddyker en al- gemeener bewys van de weinige vruchtbaarheid in de foort^en yan het paard en van den ezel voegen ; zy zyn naaralyk van alle tamme of huislykc dieren , die, he. Jdt opgepaft, de mmft talrvke ,s; m die van de runderen, van de fchaapen, van de geiten, cm inzonderheid in die van het varken, van den hond, en van de kat, zyn de individu’s tien, en milTchien honderdmaal talryker dan in die van Imt paard en van den ezel; dus blykt hunne weinige vruchtbaarheid by de ftuüiicn, en men moet aan alle deze oorzaaken de onvruchtbaarheid der muilezels toefchryven , die voortkomen uit de vermenging van deze twee mtteraart weinig vruchtbaare foorten: in die foorten integendeel , die talryker en bygevolg ynichtbaa- rer zyn , gelyk die van de geit en van het fchaap , zyn de muilezels , uit derzelver vermenging geboren, niet onvruchtbaar, en klimmen reeds van het eerlle gehacht af vokomen tot de oorfpronkelyke foort op; daar men twee, drioftn milTchien vier generaties zoude noodig hebben , eer dat de muilezel , van het paard en den ezel voortkomende , tot dien zelfden trap van herltelling in de natuur geraaken konde. , Men heeft beweerd dat van de koppeling van den ftier met de merrie ee- nG andere foorc van muilezel voortkwcim j Columella is, geloof ik, dc eerfte die daarvan gefproken heeft; Gesker haalt hem aan, en voegt er by , tè hebben hooren zeggen, dat ’er van deze muilezels by Grenoble ge- vonden wierden , en dat men dezelve in ’t Franfch noemde. Ik heb een dezer jumars uit Dauphiné , en aen anderen van de Pyreneen laaten ko- men; en ik heb, zo wel uit de befchouwing der uitwendige deelen, als uic de ontleeding der inwendige, bemerkt dat deze jumars met ^ders w^en dan bardeaul , dat is te zeggen muilezels, ,Jaarneeming ak de ezelin; ik meen derhalven, zo wel op grond van deze waarneeming als van de analogie, te mogen vaftftellen, dat deze foort van muilezel niet beltaat , en dat het woord yaiMcir niet is dan een herienichimmige naam, die geen wezendlyk voorwerp heeft. De natuur van den ftier is al te verre van die der merrie verwyderd , dan dat zy te zamen voortbrengen zouden ; de een heeft vier maagen, hoornen op den kop, gevorkte voeten, de ander daarentegen is eenhoevig, zonder hoornen, en heeft maar ééne maag; de deelen der voortteeling zyn insgelyks al te veel vcrfchinende, zo wel in de dikte als in de evenredigheden, om te vermoeden dat deze twee foorten van dieren zig met eenig vermaak, en nog minder met goeden uit- flag, zouden vermengen kunnen. Indien de ftier met eemp andere foort dan zyne eigen zoude voortbrengen, zonde het zyn met den buhel die hem in maafczel en in de meefte natuurlyke gfbruiken_ gelykt,* wy hebb evenwel niet hooren zeggen , dat ’er ooit muilezels uit deze diere § ren zyn , fchoon zy in verfcheiden ftreeken , t zy in den ftaat van 1 C 3 22 DE NATUURLYKE HISTORI E ny , ’t zy in dien der vryheid te zamen gevonden worden. Het geen men vertelt van de koppeling en van het voortbrengzel van het hert en de koe komt my omtrent even zo verdacht voor als de hiftorie der jumars fchoon het hert in zyn maakzel veel minder van de natuur van de koe verwvderd is dan de ftier is van die der merrie. ^ Die dieren, die herts- of hout-hoornen hebben, fchoon herkaauwende en , _wat het inwendige betreft , eveneens gemaakt en geleedigd als die wel- ke eigenlyke hoornen hebben, fchynen een afzonderlyk gefladit of gezin tê raaaken, waarin de eland de hoofdltam, het rendier, het hert, deaxis,het damhert, en de rhee, mindere en zydtakken zyn, want daar zyn niet*dan deze zes foorten van dieren, welker hoofd met een getakt hout-hoorn ge wapend is , dat alle jaar afvalt en zig vernieuwt j en behalven dit geflacht karakter, dat zy gemeen hebben, gelyken zy ook veel naar malkanderen in hun maakzel en in hunne natuurlyke gebruiken; men zoude dus eerder muil ezels van het hert of van het damhert, met het rendier of met de axis ver* rnengd , bekomen kunnen, dan van het hert en van de koe Nog meer grond zou men hebben in alle de fchaapen en alle de geiten te befchouwen , als llegts één gezin uitmaakende, dewyl zy te zamen muilezels voortbrengen, die terflond, en reeds met de eerfte generatie, tot de foort van de fchaap weder opklimmen ; men zoude zelfs by dit taJryk gezin van de fchaapen en de geiten, die der gazelles en der bubales, die niet minder talryk ^n , kunnen voegen. In dit geHacht , dat meer dan dertig verfchil- lende foorten bevat, fchynen de moufflon, de fleenbok, de gemsbok antilope, de bubalus, de condoma, &c. de hoofdfpruiten , en de andere Ikgts bykomende takken te zyn, die alle de hoofdkarakters van den Ram tmar zy uit gefprooten zyn, behouden hebben, doch die tevens gronre veranderingen hebben ondergaan door den invloed van het klimaat en de vcrWitofc voedzels zo wel als door den (laat van flavernyrf” „“li! heid , daar de menfeh de meeften dezer dieren toe gebragt heeft. ^ De hond, de wolf, de vos, de chacal, en de ifads, maaken'een ander geflacht , waarvan elk der foorten wezendlj'k zo na aan de andere grenffc en waarvan de individu’s malkanderen zo fterk, voornaamlyk in het inwendig maakzel en in de deelen der voortteeling gelyken, dat men naauwlvks kan begrypen, waarom deze dieren niet te zamen voortteelen ; het is mv uit de proeven , welke ik op de vermenging van den hond met den wolf en met den vos genomen neb, voorgekomen, dat dc wederzin tegen de koppeling meer van den wolf en den vos , dan van den hond kwam , dat is te zeggen^ meer van het wilde dan van het tamme dier, want de teeven welke Ik ' deze proef genomen heb, zouden gaarne den vos en den wolf ten hebben, terwyl de wolvin en de wyfjes-vos de nadprlnanr. hond nooit dulden wilden. De Raat van huislykheid fchvnt de^dierS losbandiger, dat is te zeggen, minder getrouw aan hunne foort te m^ ken; die Raat maakt hen ook heeter en vruchtbaarer, wsnt de teef kin tweemaal in ’t jaar werpen, en werpt zelfs vry gemeen twee maal daar de OVER DEONTAARTING DER DIEREN. ^3 wolvin en de wyfjes»vos flegts eenmaal ’s jaars draagen; en het is teverrnoe* , dat de wilde honden , dat is te zeggen , de honden die in woelte lan- den gebragt of daar agter geiaaten zyn, gelyk de honden , die op Juan Fer- nandes eiland, in de gebergtens van St. Domingo, enz. zo Ilerk voortge- teeld hebben , niet meer dan eens ’s jaars , even als de vos en de wolf, • voortbrengend dit faftum, zo men daaromtrent voldoenende zekerheid hadt , zou de eenheid van geflachten ten vollen bewyzen tuflchen deze drie dieren , die malkanderen zo Iterk in maakzel gelyken , dat men hunnen we- derzin om te koppelen niet dan aan eenige uitwendige omflandigheden moet toefchryven. De hond fchynt de geraeene en de middelfoort te zyn tuflchen die van den vos en den wolf ; de ouden hebben als twee zekere zaaken ter neder geiield, dat de hond in eenige landen en in eenige omftandighe- den , met den wolf en den vos voortbrengt (g). Ik heb dit poogen op te helderen, en ’er de waarheid van te toonen; en fchoon ik niet geflaagd ben in de proeven welken ik hieromtrent genomen heb , moet men daaruit echter niet befluiten, dat dit onmogelyk zy ; want ik heb deze proeven niet kunnen neemen dan op dieren die werkelyk gevangenen waren ; en inen weet, dat in de meeften hunner de gevangenis alleen genoeg is ora het verlangen uit te dooven , en om hen een wederzin in de koppeling , zelfs met huns gelyken, te geeven; hoe veel te meer dan moet deze gedwongen Raat hen beletten van zig met individu’s van eene vreemde foort te veree- nigen ; maar ik houde my verzekerd , dat de hond in den Raat der vryheid en eenzaamheid, dat is te zeggen, terwyl hy zyn eigen wyfje niet kan ge- nieten , zig inderdaad met den wolf en den vos kan vereenigen , inzonderheid , zo hy, wild geworden, zyn reuk van huislykheid verloren heeft, en tevens aan de zeden en natuurlyke gebruiken dezer dieren nader gekomen is. Het is niet eveneens met de vereeniging van den vos met den wolf. Ik geloof dezelve naby het onmogelyke te zyn , ten minRen fchynt het tegendeel m den tegenwoordigen Raat van zaaken door de Rukken bewezen , dewyl deze dieren zig in het eigen klimaat, en in dezelfde landen, te zamen bevinden- de , zig by aanhoudenheid in hunne foort Raande houden , zonder inalkan- deren te zoeken , zonder zig te vermengen , zodat men eene generatie , ou- der dan ’s menfehen geheugenis, zou moeten onderRellen , om hen in de- zelfde foort te vereenigen; het is ora deze reden, dat ik gezegd heb, dat die van den hond in ’t midden was tuITchen die van den vos en den wolf, zyis insgelyks gemeen , dewyl zy zig met beiden kan vermengen ; en zo iets koude te kennen geeven, dat oorfpronklyk alle drie uit denzeJfden Rani (g) In Cyrenenfi agro lupi cum canibus caunt , fif Laconici canes ex vulpe £? cane generantur. Aristot. Hifi, /inim. Lib. VllI. Cap. 28. Cceunt animalia genet is ejusaem fecundum naturam , ftd ea etiam quorum genus diverfun: quidem, fed natura non mul’ turn dijlat, fi modo par nagnitudo fit, G* tempora aquer.t graviditatis raro id fit , tarnen id fieri Êf in Canibus, £? in Vulpibus, ^ in Lupis, certUK efl. Idem. O» nerat. Anim. Lib. II. Cap. 5. 24 DE NATUURLTKE HISTORIE herkomftig zyn, is het deze gemeene betrekking, die den vos tot den wolf doet naderen, en my voorkomt de foorten meer te vereenigen dan alle andere betrekkingen van overeenkomft in de geftalte en in het inwendig maakzel. Om deze twee foorten tot de eenheid te brengen, moet men dus tot een ouderen Raat der Natuur opklimmen ; maar in den tegenwoordigen Raat moet men den wolf en den vos befchouwen als de hoofd- of groote- fpruiten van het geflacht der vyf dieren, welken wy hebben aangewezen j de hond, de chacal, de ifatis, zyn daar flegts zydtakken van, enzyzyn tulTchen de beide eerRen in geplaatR ; de chacal deelt in de natuur van den hond en den wolf, en de ifatis in die van den chacal en den vos; dusfchynt het uit een vry groot getal getuigeniflen te blyken , dat de chacal en de hond ligtelyk té zamen voortbrengen , en men ziet het uit de befchry ving van den ifatis, en uit de hiRorie van zyne natuurlyke gebruiken, dat hy in figuur en in temperament byna geheel naar den vos gelykt ; dat hy eveneens in de koude landen voorkomt, maar dat hy tevens van den chacal den in- borR, het aanhoudend geblaf, de fchreeuwende Rem , en het gebruik van altyd met troepen te loopen , bezit. De herders-hond , welken ik gezegd heb de eerRe Ram van alle de hon- den te zyn, is tevens die, waarvan het uitwendige meeR tot de figuur van den vos nadert; hy is van dezelfde grootte en zwaarte; hy heeft eveneens ftaande ooren, een fpitfen fnuit, een regten en fleependen Raart ; ook na- dert hy den vos in de Rem , in het vernuft , en in de fynheid van natuiu'ly- ke ingeving; het kan derhalven wel zyn, dat deze hond oorfpronklyk mt den vos gefjprooten zy, zo niet in eene regte, ten minRen in eene zydeling- fche linie. De hond, welken AarsToxELES canis laconicus noemt, en welken hv verzekert voort te komen uit de vermenging van den vos en den hond , zou wel dezelfde kunnen zyn als de herders-hond , of ten min- Ren meer overeenkomR met dezen dan met eenigen anderen hond kunnen hebben; men zoude geneigd zyn te denken, dat deonderfcheidendebynaam laconicus, welken Aristoteles niet verklaart, aan dezen hond niet gegee- venis, dan, omdat hy in Laconie , eene Provintie van Griekenland, waar- van Lacederaon de hoofdRad was, gevonden wierd; maar zo men acht geeft op den oorfprong van dien Laconifchen hond, welke de aangehaalde Schryver zegt van den vos en den hond voort te komen, zal men voelen dat hot ras met tot het land van Laconie alleen bepaald was, en dat het even- eens moeR gevonden worden in alle andere landen daar volTen waren , en , dit is het dat my doet vermoeden dat het byvoegzel laconicus, of de la- conifche door Aristoteles wel in een zedelyken zin gebruikt zou kunnen zyn, dat is te zeggen, om de kortheid of het fcherpe geluid van de Rem uit te drukken ; hy zal den naam van Laconifchen hond gegeeven hebben aan die hond, die van den vos voortkwam, omdat hy niet blafte, gelyk de andere honden , en omdat hy eene korte en fchitterende Rem hadt , gelyk die van den vos; onze herders-hond nu, is die hond, welken men met recht huonifch kan noemen, want hy is van alle honden die, wiens Rem de kort- Re is, cn die zig zeldza^mR laat hooren. Daarenboven komen de ken- incr- OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. 2J nierlcen , ■welken Aristoteles van zyn Laconifchen hond geeft , vry wel niet den herders-hond overeen ; en dit heeft my verder overtuigd dat het dezelfde hond was ; ik heb gemeend de plaatfen van Aristoteles in haar geheel te moeten bybrengen , op dat men oordeele of myne giffing gegrond zy (Ji), Het geflagt der wreede dieren is een der talrykfte, en daar de meefte verfcheidenheid in voorkomt. Het kwaad fchynt hier, gelyk elders, zig onder alle foorten van gedaanten hervoert te brengen, en zig met verfchei- (A) Laconici canes ex vulpe Q* cane generantur. Hifi. Anim, Lib. VIII. Cap. Catium genera plura funt. Colt laconicum menfe fux atath oüavo & crus jam circa t l tempus adtollentes nonnulli urinam reddunt,,, gerunt laconica canes uterum parte fexta annif hoe ejl, fexagenis diebus aut uno vel altero plus minusve. CatelU coeci gignuntiir, nee ante duodecitnum dient vifum accipiunt. Cceunt canes pop.ea quant parerunt , ]exs.> menfe nee citius. Sunt qua parte quinta anni uterum ferunt , hoceftduobtts&fcptua- gtnta diebus, quarutn catclli duodecim diebus luce carent; nonnulla quarta parte anni , , quarum catelli diebus decem & feptem luce carent. Lac ante atebus quinque quam pariant, habent canes magna ex parte ; verum nonnulUs etiam jtptent aut quatuor diebus anticipat : utile ftatim, ut pepcrerint e/l: genus laconicum pn'l coitum diebus triginta habere lac incipit... parit canis duodecim complurimum , fed magna ex parte quinque aut fex. Unum etiam oliquam peperijfecertumefi: laconica magnaexparte cüo pariunt. Cceunt quam diu vivunt mar es ^ fmminte: peculiare gencris laconici efi, ut cum lahorarint, coire melius quam per Otium pejfint; vivit in hoe eodem genere mas ad armos decem, foemina ad duodecim: cceteri canes maxima quidem ex parte ad annos qua- tuordecim, fed nonnulli vel ad viginli protrahunt vitam... laconici fane generis fteminas , quia minus laborant quam mar es, vivaciores maribus funt; at feroineceteris , & ft non late admodum confiat , tarnen rnares vivaciores funt. Ideai. Lib. VI. Cap. ao... Fxminam marem natura dijUnxit moribus; funt enim fcemina moribus mollioribus, mitcfcunt celc- rius, ö? manum facilius patiuntur: difcunt etiarn imitanturque ingeniofius, ut in genere canurn laconico fxminas ejfe fagaciores quam mares apertum ejl moloticum etiam genus vc- naticurn nihilo a exteris difcrepat , at pecuarium lange & magnitudine & fortitudine con- tra belluas prxjiat ; infignes vero animo 5f indujlria, qui ex utroque , moloticum dico, laconicum prodierint. Idem. Lib. IX. Cap. i. Nota. Men moet aanraerken, dat het woord genus hier niet door dat van foort, maar door het woord ras vertaald moet worden. Aristoteles onderlclwldc hier drie raflen van honden 5 laconicus, moloticus, en pecuarius, de nioloticiis, welken hy ook vcnaticus noemt , is waarfchynelyk onze windhond , die in Griekenland en klein Afie de gewoone jacht- hoi^ is ; de pecuarius, die hy zegt de andere honden in grootte en gedaante verre te over- trelfen, is ongewyfeid de wagthond, waarvan men zig bedient voor de bewaaring en ver- dediging van de roofdieren; en de laconicus, waarvan hy het gebruik niet opgeeft en welken hy alleenlyk zegt een hond voor den arbeid te zyn , die ook kleiner vaii geftalte is dan de pecuarius, kan niet dan de herders-hond zyn, die inderdaad veel arbeid om de fchaapen by malkanderen rc jaagen, te honden, en te geleiden, en die meer vernuft, meer opmerking , en meer zorg heeft dan alle andere honden ; maar dit is het niet wat de meelie moeite maakt om de plaatfen van Aristotei.es te verdaan; het is dat hy zegt van den ver- fchillenden tyd van de dragi in de verfchillende raden der honden, waarvan, volgens zyne opgave , ^ lominigen twee maanden draagen , de anderen twee en een haU'e , en anderen ein- delyk drie maanden; want alle onze honden, van welk ras zy weezen mogen, draagen degts omtrent negen wecken, dat is te zeggen , een • en zedig, twee- en -zedig, of drie. en- zedig dagen, en ik weet niet, dat men grooter veifchil van tyd dan dat van deze drie of vier dagen in dezen heeft waargenomen; maar Aristoteles konde hieromtrent kundigheden hebben die ons ombreeken, en byaldien de fafta, welken hy deswegen opgeeft, vv'aar zyn, zoude daantit vn veel groosere nadering van zekere honden tot den wolf voortkomen, want de jaagers ver- ze dat dc wolvin drie maanden of vierdehalve maand draagt. AV Deel . D 2(5 de natuurlyke historie den 'natuuren te bekleeden; de leeuw en de tyger, als afgefcheiden en op ' zlg zelve ftaande foorten , maaken de eerfte linie ; alle de anderen , te wee- ten, de panthers, de onca’s, de luipaarden, de tyger-wolven, de lollen de caracals, de jaguars, de cougars, de ocelot’s, defervals, de raargais* en de katten, maaken flegts een en het zelfde_ kwaadaartige gezin waarvan de verfchillende takken zig meer of minder uitgebreid, en meer of minder verandering ondergaan hebben naar de verfchillende klimaaten waarin zy zig bevonden. Alle deze dieren gelyken malkanderen in geaartheid, fchoon zy zeer verfchillende zyn ten opzichte van grootte en uitwendig raaakzeljzy hebben allen glinllerende oogen, een korten fnuk , en fcherpe, kromme, en inhaaiende nagels; zy zyn allen fchadelyk, woefl, ontembaar; de kat, die daar de laatfte en kleinixe foort van is, fchoon in flaverny gebragt, is echter niet minder trouwloos, noch minder eigenzinnig; de wilde kat heeft het karakter van dit gezin behouden ; hy is zo wreed, zo kwaadaartig, zo roofziek in ’t klein , als zyne bloedverwanten het in ’t groot zyn ; zy*zyn allen eveneens vleefch-vreetende , eveneens vyanden van andere dieren: de menfeh met alle zyne kragten heeft hen nooit kunnen verdelgen ; men heeft van alle tyden af, het vuiur, het Haal, het vergift, de ftrikken, tegen hen gebezigd , maar_ dewyl alle de individu’s llerk voortteelen , en de foorten zelve zeer menigvuldig zyn , zo hebben der menfehen poogingen zig moe- ten bepaalen, om hen te doen wyken, en hen tot hunne woeïtvnen te be- paalen , daar zy nooit uit te voorfchyn komen , zonder den fchrik te ver- fpreiden, en zo veel wezendlyk nadeel als fchrik te veroorzaaken ; een enke- le tyger, uit zyn bofch ontfiiapt, is genoeg om een geheel volk te ontrus- ten, en het te noodzaaken zig te wapenen; wat zoude het dan zyn, zo de- ze bloeddorftige dieren met benden opkwamen, en zo zy malkanderen ver- Honden, gelyk de wilde honden of de chacals malkanderen in hunne roof- pirtyen vcrflaan. Dat vernuft van malkanderen tc onderfteunen , is door de Natuur aan deze vreesachtige dieren gefchonken , maar gelukkig zyn de fiere en flerke dieren allen afgefcheiden ; zy leeven niet in gezelligheid, zy gaan eenzaam, en pleegen eeniglyk raad met hunnen moed, dat is, met het vertrouwen dat zy in hunne eigen fterkte hebben. Aristoteles hadt vóór ons reeds aangemerkt, dat van alle dieren , die klaauwen hebben, dat is te zeggen, nagels die haakig zyn en terug getrokken kunnen worden, niet een gezellig is , niet een troepsgewyze voorttrekt (*). Deze waarneeming die toen niet meer dan vier of vyf foorten betrof, de eenigfte van dat ge- flacht , die ten zynen tyde bekend waren , is naderhan(ï tot tien of tw^f andere foorten uitgeflrekt , en in dezelve waar bevonden ; de andere vleefch- vreetende dieren, gelyk de wolven , devoflen, de honden, de chacals dê ifatis, die geene klaauwen, maar flegts regte nagels hebben, gaan meêftal met benden, en zyn alle vreesachtig, en zelfs lafhartig. Nullum animal cui mgues adunei gregatik cjfe perpendimus. Aristot. Hifi. dnim. Lib. I, Cap, I. / 27 OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. Wanneer wy dus alle dieren vergelyken, en elk derzelver tot hunne foort brengen , zullen wy bevinden , dat de twee honderd foorten , waarvan wy de hiflorie gegeeven hebben, tot een vry klein getal gezinnen of hoofd- ftammen gebragt kunnen worden, waarvan het niet onraogelykis, dat alle de andere voortgekomen zyn. Om orde in deze vermindering of naauwere bepaaling te brengen , zullen wy eerllelyk de dieren van de Oude en de Nieuwe ^Wereld van malkanderen aficheiden , en wy zullen aanmerken , dat men niet llegts alle de dieren , die aan de beide Werelden gemeen zyn, maar ook die, welke in de Oude byzonderlyk t’huis hooren, tot vyftien geflachten, en tot vyf alleenflaancie foorten kan brengen. Deze geflachten zyn i°. dat van de eigenlyk gezegde eenhoevige, het welk bevat, het paard, den zebra, den ezel, metdevrugt- baare en onvrugtbaare muilezels. 2°. Dat van de groote gevorkte voeten met holle hoornen, te weeten, de runderen en den buffel met alle hunne verfcheidenheden. 30. Xiet groote gezin der kleine gevorkte voeten met holle hoornen , gelyk de fchaapen , de geiten, de gazeiles, de chevrotains, en alle de andere foorten , die in derzelver natuur deelen. 4'’. Dat van de gevorkte voeten met volle of houtagtige hoornen , die jaarlyks afvallen , en zig vernieuwen. Dit gezin bevat den eland , het rendier , het hert , het damhert, den axis, en den rheebok. 50. Dat van twy felagtige gevorkte voeten , het welk beflaat uit het wild-zwyn en uit alle de verfcheidenheden van het varken, gelyk dat van Siam met een hangenden buik, dat van Guinee met lange fpitfc oorcil , op den rug liggende , dat van de Kanari- fche eilanden met lange en dikke flagtanden , enz. 6". Het zeer uitgebreide geflagt der vleefch-vreetende dieren met gefpleeten voeten en klaauwen , dat IS te zeggen, gehaakte nagels die ingetrokken kunnen worden , waar onder men moet betrekken de panthers, de luipaarden, de ty^ger-wolven , de'on- ca’s, de fcrvals, enz. de katten met alle haare verfcheideiiheder. 7°. Dat van de vleefch-vreetende met gefpleeten voeten en nagels die niet ingetrok- ken kunnen worden; waar onder behooren de wolf, de vos, de chacal, de ifatis , en de hond , met alle hunne verfcheidenheden. 8”. Dat van de vleefch- vreetende met gefpleeten voeten en nagels die niet ingetrokken kunnen worden , en met een zak onder den flaart : dit geflagt heftaat uit de hyai- na, de civet, den zibet, de genet, de das, enz. 9^. Dat van de vleefch- vreetende met gefpleeten voeten met zeer lange lighaamen , vyf vingeren aan yderen voet, en den duim of eerflen vinger afgefcheiden van de andere Anngers. Dit geflagt beftaat uit de huismarters, de bosmarters, 'de bunfings , de fretten, de mangouftes, de w'ezels, de vanfires. lo^. Het talryk gezin der gefpleeten voeten, die twee groote fnytanden in yder kaaktbeen, en geen flckels op het lichaam hebben; het bevat de haazen , dekoriynen, en alle foorten van eekhoorns , relmuizen , marmotten, rotten , enz. ii°. Dat der gefpleeten voeten en het lichaam met ftekels bedekt , gelyk het fteke!- varken en den eegel. 12a, i^at der gefpleeten voeten met fchulpen be- dekt, de pangolins en de phatagins. 13°. De tweeflagtige gefpleeten voe- ten, waarin de otter, de bever, dc desman, de morfes, en de phokr,s. D 2 28 dê natuur lyke historie 14.0. Het geflagt der vierhandige, het welk bevat de aapen, de baviaanea de gaenons, demakis, de lons, enz. I 5 °- Eindelyk het gcflagC der gevleu- gelde dieren met gefpleeten voeten, het welk de rouflettes en devledermui- zen met alle haare verfcheidenheden bevat. Dc negen afzonderlyk flaande foorten zyn de olyfant, de rhinoceros, de hippopotamus, de giraffe de kameel, de leeuw, de tyger, de beer, en de mol, die allen'" ook onder- worpen zyn aan een grooter of kleiner getal verfcheidenheden. Van deze vyfticn geflagt-ii cn deze negen alJeenffaande foorten zyn twee foorten en zeven gellagcen aan de beide Werelden gemeen; de twee foor- ten zyn de beer en de molj en de zeven geflagten zyn Dat van de die- ren met groote gevorkte voeten met holle hoornen , want men vindt de runderen in Amerika weder onder dc gedaante van den bifon. 2». Dat van de dieren met gevorkte voeten en volle of hotitagtige hoornen want men vindt den eland in Kanada weder, onder den naam van origna’l het rendier onder dien van caribou, en men vindt ook in byna alle de provin- tiën van Noord-Araerika, herten, damherten, en rheèh. 3^ Dat van de vleefch-eetende dieren met nagels, die niet ingetrokken kannen worden ; want de wolf en de vos worden in de Nieuwe Wereld zo wel als in de Ou- de gevonden. 4°. Dat van de dieren met gefpleeten voeten met een zeer verlangd lighaam ; de huismarter, de bosmaner, de bunfing, worden in Ame- rika even als in Europa gevonden. 5-. Men vindt daar ook een gedeelte van de dieren met gefpleeten voeten , die twee groote fnytanden in elk kaak- been hebben ; de eekhoorns , de marmotten , de rotten , enz. ö». Dat der dieren die op ’t water en op ’t land Iceven met gefpleeten voeten, de morfes de phokas, de bevers cn de otters, beftaat in ’t noorden van de Nieuwe Wereld gelyk in dat van de Oude. 70. Het geQagt der gevleugelde dieren met gefpleeten voeten beftaat daar ook gedeelteh-k, want meh vindt daar vledermiuzen en vampires, die foorten van rouflettes zyn. Daar bJyven derhalven flcgts agt geflagten en '/yf allecnflaande foor- ten, die byzonderJyk en geheel in de Oude Wereld t’huis hooren. Deze agt geflagten of gezinnen zyn i°. dat van dc eenhoevige , eigenlyk zo ge- naamd, wpt men heeft noch paarden, noch ezels, noch zebra’s noch muilezels in de Nieuwe Wereld gevonden. 20. Dat van de kleine gevorkt- voetige met holle hoornen, want daar beftonden in Amerika noch fchaa- pen , noen geiten, noch gazelles, noch chevrocains. 3°. Het gezin der varkens; want de foort van het wild-zwyn is in de Nieuwe Wereld niet gevonden, en fchoon de pecari met zyne verfcheidenheden tot dit vezin gebragt moet worden , yerfchilt hy ’er echter van door genoegzaam opmer- kelyke kenmerken om er hun van af te fcheiden. 40. is eyeneen’ met het gezin der vleefch-eetende dieren roet nagelen die ingetrokken kunnen worden; men heeft in Amerika noch panthers, noch luipaards, noch tvger wolven, noch onca’s, noch fervals, gevonden, en fchoon de iaguar<' cougars, ocelots, en margais, van dit gezin fchynen te zyn, is ’er echter niet eene van deze foorten der Nieuwe Wereld die in de Oude gevonden worden ; en wederkeeng is ’er met eene foort van de Oude die in de Nieu- OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. *P we Wereld gevonden is. 5°. Nog is het op dezelfde wyzemethet geflagt oer dieren met gefpleeten voeten, welker lichaam met ftekels bedekt is, Want fchoon de condou en de urfon zeer na aan dit geflagt grenzen , zyn deze foorten echter zeer verfchillende van dat der ftekelvarkens en der eegels. 6^. Het geflagt der_ vleefch-eetende dieren met gefpleeten voeten, met nagelen die niet ingetrokken kunnen worden, met een zak onder den ftaart , want de hyaena , de civet-katten , en de daflèn , beftaan niet in Amerika. 7°. De geflagcen der vierhandige dieren ; want men heeft in Amerika geene aapen gevonden , noch baviaanen, noch guenons noch makis, en de fapajous , fagoins, farigues, marraofes, enz. fchoon vierhan- dig , verfchillen van allen die van ’t vafte land. 8“. Dat der dieren met ge- fpleetp voeten met fchulpen bedekt; de pangolin noch de phatagin zyn in Amerika niet gevonden , en de raieren-eeter daar men hen mede vergelvken kan, zyn met hair bedekt, en verfchillen ’er te veel van om hen met het zeitde gezin te kunnen Verbinden. Van negen alleenftaande foorten worden zeven , te weeten, de olyfant, de rnmoceros , de hippopotamus, de giraffe, de kameel, de leeuw, en de tyger, met dan in de Oude Wereld gevonden, en twee, te weeten, de beer en de mol, zyn aan de beide Werelden gemeen. Indien nu eveneens de optelling doen van die dieren, welke aan de Nieuwe Wereld byzonder eigen 2yn, en daar alleen t’huis hooreii, zullen wy bevinden , dat er ointrent vyftig verfchillende foorten zyn , welken men tot tien geflagten en vier alleenilaande foorten kan brengen; deze vier morten zyn de tapir, de cabiai, de lama, en depecari; en nog is het de icort van de tapir alleen , die volflrekt op haar zelve flaat, want die van de pecari heeft verfcheidenheden , en men. kan de vigogne met de lama, en millcaien het Indiaanfch varken met den cabiai V''ereenigen. De tien ge- flagten zyn i®, de fapajous, agt foorten. 2”. De fagouins, zes foorten. 30. De philanders of farigues, marmofes, cayopollins , phaiangers , tarfiers, enz. 4‘'. De jaguars, cougars, ocelots, margais, enz. 5“. De coatis, drie of vier foorten. 6°. De mouflettes, vier of vyf foorten. 7'’. Het geflagt der betrek de acouchi , depaca, de aperea, en de tane- ti. 8'*. Dat der tatous, het welk uit zeven of agt foorten beftaat o" Demie- ren-eeter, twee of drte foorten; en lo». De ijiaart, waarvan wy twee foS- ten kennen , te weeten , de unau en de ai. ^ Deze twee geflagten na, en deze vier alleenilaande foorten, daar men de vyitig foorten van dieren, die aan de Nieuwe Wereld byzonder eigen zyn, fchoon alle verfchillende van die der Oude Wereld, toebrengen kan, hebben echter verwyderde betrekkingen en overeenkomften , die iets gemeens in hun maakzels fchynen aan te duiden, en die ons geleiden om tot grootere en milTchien tot oudere oorzaaken van ontaarting dan alle de andere op te klimmen. Wy hebben gezegd dat in ’t algemeen alle de leien der Nieuwe Wereld veel kleiner wai-en dan die der Oude; die fterke grootte , welke daar ook de oorzaak van moge zyn , is ‘te loort van verbaflenng, die niet heeft kunnen werken zonder D 3 de natuurlyke historie so veel invloed op de gedaante te hebben ; en men moet de^e eerfte uitwerkzeis niet uit het oog verliezen in de vergelyking, welke men van alle deze dieren zal willen maaken. De grootfte is de tapir, die, fchoon hy de geftalte van een ezel niet te boven gaat, echter niet dan by den olyfant,_by den rhinoceros, en den hippopotamus kan vergeleeken worden ; hy is in zyne wereld de eerfte, ten opzichte van de grootte, gelyk de olyfant dit in de zyne is; hy heeft, even als de rhinoceros, de bovenlip fpieragtig en uitfpringende j hy onthoudt zig dikwils in ’t water ; hy alleen vertoont alle drie de genoemde dieren in alle opzichten , en zyn gedaante , die in alles meer van den ezel dan van ee- nig ander dier heeft , fchynt zo verbafterd als zyne geftalte verminderd is. Het paard, de ezel, de zebra , de olyfant , de rhinoceros, en de hippopo- tamus beftonden niet in Amerika, en hadden daar zelfs niets dat hen ver- toonde, dat is te zeggen, dat in die Nieuwe Wereld niet één dier was, dat men met hun kon vergelyken, noch ten opzichte van de grootte, noch van het maakzel; de tapir is dat, welks natuur nog het minft vcrwyderd van allen fchynen zoude, maar zy fchynt tevens zo vermengd, en zy nadert zo weinig tot elk hunner in ’t byzonder, dat het onmogelyk is derzelver corfprong aan de verbaftering van zulk of zulk eene foort toe te fchryven , en dat, in weerwil van de kleine overeenJcomften , welke men tuflchen dit dier en den rhinoceros, den hippopotamus en den ezel, zoude mogen vin- den, men het zelve echter moet befchouwen, nietflegts als van een byzon- der foort zynde, maar zelfs als een zonderling gellagt van alle andere ver- ichillende. Dus behoort de tapir, noch van naby noch van verre, tot eenig foort van dier van de Oude Wereld, en naauwlyks heeft hy eenige karakters die hem doen naderen tot de dieren, daar wy hem zo aanftonds mede verge- leeken. De cabiai fchikt zig even weinig naar eenige vergelyking; in het uitwendige gelykt hy naar geen ander dier, en het is niet dan door de in- wendige deelcn dat hy het Indiaanfch varken nadert, dat van dezelfde wereld is ; en beiden zyn zy geheel verfchillende foorccn van alle die van de Oude Wereld. De lama en de vigogne fchynen meer uitdrukkende tekenen van hunne oude blosdverwantfchap te hebben ; de eerfle met den kameel , en dc an- dere met het fchaap. De lama is, gelyk de kameel, boog op zyn pooten, heeft een zeer langen hals, een ligten kop, de bovenlip gelpleeten ; hy gelykt ook naar den kameel in de zagtheid van geaartheid , in den geeft van iiaverny , in de maatigheid , in de bekwaamheid voor den arbeid ; het was by de Amerikaanen het voornaarafte en nuttigfte van hunne huislvke dieren ; waarvan zy zig bedienden, gelyk de Arabiercn zig van den kameel bedie- nen , om laften te draagen. Zie daar vcrfcheiden overeenkomften in de na- tuur dezer dieren , en men kan daar nog eenc andere by voegen , naamlyk die van de merktekenen van den arbeid ; want , fchoon de rug van den la- ma niet misvormd is door bulten, gelyk die van den kameel , heeft hy ech- ter natuurlyke eeltagtigheden op de borft, omdat hy het zelfde gebruik heeft 31 OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. heeft als de kameel van op dat gedeelte van zyn lighaam te ruften. In weer- wil van alle deze overeenkomften is de lama van eene zeer onderfcheidene en verfchillende foort van die van den kameel. Vooreerft is«hy veel klei- ner, en heeft niet het derde of vierde gedeelte van den omtrek van den kameel : het maakzel van zyn lighaam en de kleur van zyn hair zyn ook zeer verfchillende; het temperament vcrfchilt nog meer; het is een fnotte- rig dier, en dat niet wel tiert dan in de gebergten, terwyl de kameel van eene drooge gefteldheid is , en zig gaarne in de brandende zandgronden ont- houdt; in alles is ’er miflchien meer foortelyk verfchil tuflchen den kameel en de lama, dan tuflchen den kameel en den giraffe. Deze drie dieren heb- ben verfcheiden karakters gemeen, waardoor men hen tot het zelfde ge- flagt . zou kunnen brengen ; maar ter zelfder tyd verfchillen zy in zo veele andere opzichten , dat men op geen goeden grond kan onderftellen dat zy uit malkandpen gefprooten zyn ; zy zyn nabtiuren maar geene bloedverwan- giraffe heeft byna het dubbeld van de hoogte van den kameel ; en den kameel het dubbeld van den lama ; de twee eerfte zyn van de Oude Wereld, en maaken afgefcheiden foorten; met des te meer reden is de la- ma, die niet dan in de Nieuwe Wereld gevonden wordt van eene foort van beiden afgeftheiden. Het is niet eveneens met den pecari , fchoon hy van eene verfchillende foort is van die van het varken, is hy echter van hét zelfde geftagt; hy ge- lykt naar het varken in de gedaante en in alle de uiterlyke betrekkingen ; hy verfchilt ’er niet van dan door eenige kleine karakters , gelyk als de ope- ning, welke hy op den rug heeft, het maakzel van de maag en de darmen ; men zou derhalven kunnen denken dut dit dier van denzelfden oor/prong is gefprooten als het varken , en dat hy voormaals uit de Oude naar de Nieu- we Wereld is overgetrokken, alwaar hy door den invloed van den grond zal ontaard en verbafterd zyn , in zo verre dat hy thans eene onderfcheidene en verfchillende foort uitraaakt van die daar hy oorfpronklyk uit gefproo- ten is. Wat den vigogne of paco betreft, fchoon hy eenige overeenkomft met het fchaap heeft ten opzichte van de wol en het lichaams-maakzel , verfchilt hy daar echter' in zo veele andere opzichten van , dat men deze foorten noch als nabuurig noch als verwant kan befchouwen: de vigogne is eer eene foort van kleine lama, en het blykt uit niet één kenmerk, dathy van de eene wereld tot de andere is overgegaan ; dus van vier alleenftaande foor- ten , die aan de Nieuwe Wereld byzonder eigen zyn , fchynen drie, te wee- ten , de tapir , de cabiai en de lama met den vigogne aan dat werelddeel van alle tyden af in eigendom te behooren , terwyl de pecari , die de vierde foort maakt , niet dan eene verbafterdé foort van het geflagt der varkens fchynttezyn, en voormaals zynen oorfprong uit de Oude Wereld gehaald nebben. De tien geflagten , waartoe wy de andere dieren die aan zuidelyk Ameri- ka l^zonder eigen zyn , bepaald hebben , met het zelfde oogmerk onderzoe- kende en vergelykende, zullen wy eveneens niet llegts zonderlinge overeen- 5 * D E NATUURLYKE HISTORIE komften in hunne natuur, maar ook kenmerken van hunnen ouden oorfprong en kentekenen van hunne verbaftering bemerken. De fapajous en de fagoins ffclyken zo veel naar de guenons of aapen met lange Raarten, dat men hen wel den gemeenen naam van aapen heeft kunnen geeven ; wy hebben even- wel beweezen dat hunne Ibort , en zelfs hun geflagt verfchillende zyn , en daarenboven is het moeijelyk te begrypen, hoe de guenons van de Oude Wereld, in Amerika eene geheel andere gedaante zouden hebben kunnen aanneemen , een fpieragtigen en grypenden ftaart , en een breed fchutzel tuffehen de neusgaten krygen , en de andere , zo wel foortelyke als geflagte- lyke karakters bekomen, waar door wy dezelve van de fapajous onderlcliei- den en afgezonderd hebben. Gelyk evenwel de aapen , de baviaanen, en de guenons niet in de Oude Wereld gevonden worden, zo moet men de f.i.paious en de fagoins befchouwen als hen in de Nieuwe vertoonende; want deze dieren hebben tennaaftenby het zelfde maakzel , zo wel uitwendig als inwendig, en zy hebben veele dingen gemeen in hunne natuurlyke ge- bruiken ; het is eveneens met de makis , waarvan niet eene foort in Ameri- ka gevonden wierdt; en die daar echter vertoond, en welker plaats als vervuld wierdt door de philanders , dat is te zeggen , door de fangues , mar- naofes, en andere vierhandige dieren, met fpitfen fnuit, die in grooten ge- tale in de Nieuwe, en nergens in de Oude Wereld gevonden worden; men moet alleenlyk aanmerken, dat ’cr veel meer verfchil is tuflcheil de natuur en het maakzel der makis , en van deze vierhandige Amerikaanfche dieren, dan tuffehen de guenons en de fapajous, en dat ’er een even groo- te afftand is van eene farigue, van eene marmofe , of van een phalanger tot een malei , dat men niet kan onderftellen dat de eene van de andere komen , zonder tevens te veronderftellen, dat de verbaftering uitwerkzels kan vóórt- brengen, gelyk aan die van eene nieuwe natuur; want de raeeften dier vier- bnndige dieren van Amerika hebben een zak onder den buik, de meeften hebben tien tanden in h-t bovenfte en tien in het onderfte kaakbeen, de meeften hebben een ftaart daar zy mede vatten kunnen terwyl, de' makis een flappen ftaart, geene zakken onder den bmk, en flechts vierft^ den in het bovenfte, en zes in het onderfte kaakbeen hebben. fchoon deze dieren de handen en de vingers van het zelfde maakzel hebben, en malkanderen ook gdykeii in dc verlenging van den fnuit, zyn echter hun- ne foort, en zelfs hun geflagt, zo vcrmhillencl.? , zo verwyderd van malkan- deren dat men zig niet verbeelden kan dit zy uit malkanderen zyn voortge- fprooten, noch dat zulke groote eii zulke algemeene ongelykheden door de verbaftering zyn uitgewerkt. _ i , ,, , , De Amerikaanfche tygers integendeel , _ welken wy onder den naam van jaguars, cougars, ocelots, en margais hebben aangeduid, fchoon van eene ve’rfchillende foort van den panther, den luipaard, den on- den guepard , en den ferval van de Oude Wereld, zyn evenwel zeker- ivk van het zelfde geflagt: alle deze dieren gelyken veel naar malkanderen , -lo wel uitwendig als inwendig; ook hebben zy dezelfde geaartheid, dezelf- d’ wo'^ftheid, dezelfde geweldigheid van fmaak voor bloed, en hetgeen ' " ’ hen OVER DE ONTAARTING DER DIEREN. 33 hen ten opzichte van het geflagt nog nader brengt, is, dat men, hen vcr- gelykende, vindt, dat die van dezelfde Wereld zo veel en meer van mal- handeren als van die der andere Wereld verfchillen: by voorbeeld, de pan- ther van Afrika verfchilt minder van den jaguar van Brafilie, dan deze ver* fchilt van den cougar, die evenwel van het zelfde land is; op dezelfde wyze zyn de ferval van Alie en de margai van Guiane minder verfchillende van mal- kanderen, dan zy zyn van alle dieren van hunne eigen Wereld; men zou derhalven met vry veel grond kunnen denken , dat deze dieren een geinee- nen oorfprong hebben , en , ondcrlleld, dat zy voormaals van de eene We- reld tot de andere zyn overgegaan, zyn hunne tegenwoordige verfchil- lendheden niet gekomen dan van den langen invloed van hunne nieuwe gelleldheid. De mouflfettes of ftinkdieren van Amerika, en de bunfings van Europa chynen van het zelfde geflagt te zyn; in ’t algemeen, wanneer een ge- Werelden gemeen is, zyn de foorten, daar het uit be- ftaat, talryker in de Oude Wereld dan in de Nieuwe: hier is het juift het tegendeel ; men vindt ’er vier of vyf foorten , terwyl wy flegts eene heb- ben, waarvan de natuur zelfs minder volmaakt fchynt te zyn dan die van alle de andere; zo dat de Nieuwe Wereld op haare beurt reprefentanten , of dieren die de hiare vertoonen, in de Oude fchynt te hebben; en, zo men niet dan uit de fa£la oordeelde , zoude men denken, dat deze dieren een tegenltrydigen gang genomen hebben, en voormaals uit Amerika naar Europa waren getrokken. Het is eveneens met cenige andere foorten ; de rheebokken, en de damherten, zo wel als de moufFettes, zyn talryker, zo wel ten opzichte van dc verfcheidenheid als in de foorten, en tevens grooter en fterker in de Nieuwe Wereld dan in de Oude; men zou zig derhalven kunnen verbeelden , dat zy ’er oorfpronklyk uit herkomftig zyn ; maar , dewyl wy met twyfelen moeten of alle dieren in ’t algemeen in de Oude Wereld gefchapen zyn, zo moet men noodzaakelyk hunne verhui- zing van de Oude naar dc Niemye Wereld erkennen, en ter zclfder tyd on- derflellen, dat zy, in plaats van even als alle de andere, in de Nieuwe f" verbaüerd tezyn, zig daar integendeel volmaakt, en “ waai-van drie r. de iveuwe Wereld voorkomen, fchynen ook hunne hebben: de pangolin en de phatagin gely- u door het karakter dat hun alleen eigen is, van eeene tanden e ebben, en verpligt te zyn, om de tong, even als zy, in te haaien, loeven; maar zo men een gemeenen oorfprong wil Am /,'y vreemd, dat zy, in plaats van fchulpen, in -f^merika met hair bedekt zyn. f i' > de agoutis, de pacas, en de andere dieren van hot Xf'' Nieuwe Wereld byzonder eigen, merk ik aan, dat 34 de natuurlyke historie men dezelve niet kan vergelyken dan met de haazen en konynen waar- van zy echter allen in de foort verfchillen , en het geen kan doen twyfden" of ’cr iets gemeens in hunnen oorfprong zy , is , dat’ de haas zig door Lyna; alle klimaaten van de Oude Wereld verlpreid heeft , zonder dat zyne na- tuur omgekeerd of vervallen zy , en zonder drc hy eenige verandering on- dergaan hebbe dan in de kleur van ’t hair. Men kan derhalven met geen grond onderftellen , dat het klimaat van Amerika gedaan hebbe het geen de andere klimaaten niet hebben kunnen doen; en dat het de natuur van den haas zo verre veranderd hebbe , dat daar uit of tapecis of apéreas die geen Haart hebben , of agoutis ir.et een ipitfen fnuit, mot korte en ronde ooren, of pacas met groote hoo''den, met korts ooren, met kort en ruw hair_5 met witte ftreepcn voor ig.. komen zyn. Eindclyk, de coatis, de lacous, en de lüiaarts, zyn zo verfchillende niet flegts ten opzichte van de foort, maar ook ten opzichte van het gêflagt van alle dieren van de Oude Wereld, dat men hen met geen derzelvlr kan vergelyken, en da: het niet mogelyk is te onderfteilen , dat zy iets ge- meens in hunnen oorfprong hebben, of het verbaazend verfchil dat zio- in hunne natuur vertoont , waarvan geen ander dier ons of het model of^iiet denkbeeld geeft, aan de uitwerkzeieii der verbaflering toe te fchryven. Dus zyn ’er van de tien genagten en de vier alleenHaande foorten , waartoe wy alle de dieren aan de Nieuwe Wereld in ’t byzonder eigen gepoogd hebben te brengen, met meer d;m twee, naamlyk het geflagt der jaguars, der ocelots, enz. en de foort van de pecari met haare verTchei- denheden, welken men met eenigen grond tot de dieren van de Oude Wereld kan brengen. De jaguars en de ocelots kunnen als foorten van lui- paarden of panthers, en de pecari als eene foort van varken befchouwd worden; vervolgens zyn ’er vyf gdlagten, en ééne op zig zelve ftaande foort, te weeten , de foort van de jamas en de geflagten der fapajous, der fugoins, der mouffettes, der agoutis, cn der mieren-eeters, welken men kan vergelyken, maar op eene zeer twyfelagtige en verwyderde wyze, met de kameclen , met de guenons, met de bunfings, met cie haazen , en met de pangolins; en eindelyk blyven ’er vier geflagten en twee alleenflaande foorten over; te weeten, de phiJanders, de coatis, de tatous, de lui- aarts , de tapir , en de cabiai , welken men niet kan betrekken onder , noch zelfs vergelyken met eenig geflagt of eenige foorten van de Oude Wereld; dit fchynt genoeg te bewyzen, dat de oorfprong dezer dieren, aan dé Nieuwe Wereld byzonder eigen i niet aan de enkele verbaflering kan wor- den toegefchreeyen. Hoe groot, hoe vermogende men de uitwerkzels daar van mogt willen onderftellen, menyal zig nooit met eenige waarfchyne- lykheid kunnen overreeden dat deze dieren oorfpronklyk dezelfde geweeft zyn als die der Oude Wereld; het is veel redelyker te onderftellen dat de- ze twee Werelden voormaals aan malkaaderen raakten of in malkanderen doorliepen, en dat de foorten, die haar verblyf in deze ftreeken der Nieu- we Wereld genomen hadden , omdat zy ’er de lucht en den grond overeen- komftiger met hunne natuur vonden, daar beflooten en van de anderen OVER DE ONTAARTING DÈR DIEREN. S5 afgefcheiden raakten door het inbreeken der zeen , toen deze Afrika van Ame- rika affcheidden. Deze oorzaak is natuqrlyk , en men kan eene gelykfoor- tige uitdenken, die dezelfde uitwerkzelen konde voortbrengen; by voor- beeld , zo het ooit gebeurde, dat de zee een inbreuk deedt dn Afie van het ooflen naar het wellen , en de zuidelyke landen van Afrika en Aüa van het overige van het vafte land affcheidde , zouden alle de dieren , die aan deze zuidelyke ftreeken in ’t byzonder eigen zyn, gelyk de olyfanten, de rhino- ceroflen, de giraffes, de zebras, en de orangs-outangs , enz. zig, ten op- zichte der anderen, in het zelfde geval bevinden als die van Amerika tegen- woordig zyn; zy zouden geheel en volftrekt afgefcheiden zyn van die der gemaatigde ftreeken, en men zoude ongelyk hebben van een gemeenen oor- fprong voor hun te zoeken , en hen te willen brengen tot de foorten en de gellagten, die deze ftreeken bevolken, op het enkel fundament datzy met de laatften eenige onvolmaakte gelykheid of verwyderde overeenkomften niogcen hebben. , jMen moet derhalven , om reden van den oorlprong dezer dieren te gee- ven , tot den tyd opklimmen waarin de beide groote vafte landen nog niet Van malkanderen waren gefcheiden ; men moet zig de eerffce veranderingen herinneren , die op de oppervlakte van den aardbol zyn voorgevallen ; men moet zig ter zelfdcr tyd vertegenwoordigen de twee honderd foorten van viervoetige dieren tot agt-en-dertig gezinnen gebragt; enfehoon dat niet de ftaat der Natuur is , zo als dezelve tot ons is gekomen , en zo als wy de- zelve vertoond hebben , fchoon dit integendeel een veel ouder ftaat is , en waartoe wy onze kennis niet zeer uitftrekken kunnen dan door middel van vergelykingen en gevolgtrekkingen, waarvan de gronden byna zo vlugtig zyn als de tyd , die de voetfpooren daarvan uitgewifcht fchynt te hebben , zullen wy echter door de fafta en door de gedenkftukken die nog voorhan- den zyn, tot dien eerften ouderdom der Natuur poogen op te klirnmen , en daarvan de tydperken voor te draagen , die ons toefebyen zullen duidelyk te zyn aangeweezen. * 36 DE NATUURLYKE HISTORIE AANWYZINGEN VAN EENIGE DIEREN WAARVAN IN HET BELOOP VAN DIT WERK gfEN UIT ^ DRUKKELYK GEWAG GEMAAKT IS. |e^l wy de hifhorie der viervoetige dieren , zo veel in ons was, vol- Komen hebben zoeken te geeven, oordeelden wy , dat wy, om de- zelve nog vollediger te maaken, ook dezulken niet geheel ftilzwygende moeten voorbygaan waarvan wy geene naauwkeiirige kennis hebben kunnen peKomen. Men zal zien, dat zy niet dan in kleinen getale zyn, en dat ’er in dit klem getal veelen voorkomen, welken men als verfcheidenheden brengen moet tot Poorten , daar wy van gefproken hebben ; ook is het niet uit hoofde van de nuttigheid , _ noch wegens de aantrekkelykheid van het on- derwerp , maar alleen uit inzicht om het verwy t te vermyden van in een zo uitgebreid werk niet bygebragt te hebben alles wat men over de dieren weet of denkt te weeten, dat ik my bepaald heb om de volgende opgaven van dieren hier by te voegen. ^ . . I. De Witte beer, De witte beer is een berugt dier van onze noordelyklle landen Har- tens, en eenip andere Reisbefchry vers , hebben ’er gewag van gemaakt maar met een hunner heeft ’er eene befchryving van gegeeven, niauwkeii! Tig genoeg om daar uit te kmnnen bepaalen of dit dier van eene verfchillen- de foort zy van die van den beer. Het blykt alleenlyk, dat men dit moet vermoeden, onderftellende, dat het geen zy daarvan zeggen, niiauwkeurig zyj maar dewyl wy voor het ovenge weeten, dat de foort van den beef zeer verfcheiden is naar de verfchillcnde klimaaten ; dat ’er bruine, witte en gemengde zyn, zo wordt de kleur een kenmerk dat niets betekent, en l^ys.^volg 15 de benaaming van witte heer niet genoegzaam zo de foort ver- fchillende is: ik heb twee kleine beeren, uit Rusland gebragt, gezien diV center zeer zeker van dezelfde foort als on- r ifnl bieren zyn zeer verfchillende in grootte; dewyl zv vry lang leeven en m die oorden, daar zy ruft, en de r^uimte van v3zd vulden, zeer dik en vet worden, zo is het karakter van de grootte ont leend, nog al dubbelzinnig; dus vertoont zig vooralsnog geen grond om te verzekeren, dat de beer van de noordfche zeen eene bvzonderp foorr ; eeniglyk lut hoofde van zyne witte kleur, en omdat hy dL gemeenen Ler Men vindt witte landbeeren niet flegts in Rusland, maar ook in Poolen in ,n zelfs in Tamrye. De gebergten van groot Tartarye verfchaffen eene m^t’e witte be^ ren, zegt de Schryver van het bericht van groot Tartarye, pag. 8. Deze berg.Senï* zoeken de kuften met, noch begeeven zig in zee, en zyn echter wit; dus fchvmaT ^ , meer te komen van het verfebil van klimaat, dan van dat van het element YvaariJdeïe afiZ zig onthouden. ‘“eren AANWYZINGEN van EENIGE dieren, enz. 37 • , in grootte overtreft (Z>). Het verfchil in de gebruiken komt my eVen wei- beflifTende voor als dat van de kleur. De noordfche zee-beer voedt zig met vifch; hy verlaat de zeellranden niet, en onthoudt zig zelfs dikwils in Volle zee op dryvende ysfchotfen ;_raaar zo men in aanmerking neemt, dat de beer in ’t algemeen een dier is, dat zig met alles voedt, endathy, < hongerig zynde, geheel geene verkiezing maakt; zo men ook bedenkt dat ky niet bang is voor ’c water, zulicu deze gebruiken niet verfchillende ge- noeg fchynen om daar uic te befluicen dat de foort niet dezelfde zy. De vifch , daar de noordfche zeebeer zig mede voedt , is meer vleefch dan vifcii , want het zyn voornaamlyk de lykcn der walvlffchen , der morfes , en der phokas, die hem tot onderhoud verftrekken; en dat in een land, alwaar noch andere dieren , noch graanen , noch vrugten op het land zyn ; en alwaar hy derhalven niet beflaan kan dan van de voortbrengzelen welken de _ zee oplevert. Is het niet waarfchynelyk , dat , zo men onze becren van avoije naar de gebergten van Spitsbergen bragt, dat zy, geen voedzel op t land vindende, zi? in zee zouden werpen om daar hun onderhoud te zoeken? De kleur , de grootte , en de wyze van leeven zyn niet genoeg om hier iets te bepaalcn ; daar bly ven dus geene andere karakters om een verfchil- lende foort aan te wyzen over , dan die , welken men uit de gedaante of het maakzel kan trekken ; alles nu, wat de Reisbefchryvers daarvan ge- zegd hebben, komt hier alleen op uit, dat de noordfche zeebeer een lan- ger kop heeft dan onze beer, dat zyn lichaam meer gerekt , zyn hair lan- ger , en het bekkeneel veel harder is. Zo deze kenmerken wel opgegee- ven, en zo deze verfchillcn wezendlyk en van Lc'-ang zyn, zouden zy ge- noeg zyn om cene andere foort va(l le ftellen , maar ik w'cet niet of Mar- TENs wel hebbe gezien, en of de andere Schryvers, door welke zyne op- gave is nagefchreex en , dezelve niet vergroot hebben (0* witte t, beeren, zegt hy,‘ zyn geheel anders gemaakt dan de onze; zy heb- ,, ben een langen kop, gelyk aan die van een hond, ook een langen hals; j, zy blaffen byna als honden die heefch zyn i met dit alles zyn zy dunner, „ en vaardiger dan dc andere beeren ; zy zyn tennaaüenby van de- „ zelfde grootte; hun hair is lang, en zo zagt als wol; zy hebben den „ muil, de neus, en de klaamven zwart... Men zegt, dat de andere „ beeren den^ kop zeer teder hebben , maar dit is ten opzichte van de wit- „ te beeren juill; het tegendeel ; welke knods-flagen wy hun op den kop CD Polonia variat, tnaximus tifgricans, minor fulvus, minimus argentinm , in covfiniis Mufeovite; pilis nigris & argentei, Coloris mixti... cx ur/o occijo pellis de- tradia ferc ad ulnas Jcx pi otendebatur in terra ckelmenfi, altera in Palatinatu Bra~ tlavtenfi, tenia ad ulnas quinque in Bondargouto, pago Palat inatus Pomerania,.. non ^ro ex Lithuania advehuntur gedanum pelles oQo pedum. Pzaczinmu, Auü. pag. 3 >.2. Ueze plaats bewyft, dat 'er witte landbeeren zyn, en die zo groot vallen als de vvitie zeebee- ren van de noordfche flreeken. , Anderson in zyne Reize van Tsland en van Groenland, Tom. II. pag. 47. Elus ID zyne Reisbejehryving van de Hudfons Baay , Tom. I. pag. 5Ö. E 3 38 DE NATUURLYKE HISTORIE „ mogten geeven, zy waren daar geheel niet door bedwelmd, fchoon de- ,, ze Hagen een runddier zouden hebben kunnen nedervellen.” Men moet in deze befchryving aanmerken i“. dat de Schryver deze beeren niet groo- tcr maakt dan de andere beeren, en dat men bygevolg de getuigenifTen van hun, die gezegd hebben dat deze beeren tot dertien voet lan°- wa- ren, als verdacht moet befchouwen {d). 2 °. Dat het hair, zo zagt als wol, geen karakter maakt, het welk deze beeren foortelyk onderfcheidc naardien het genoeg is dat een dier zig dikwils in ’t water onthoudt om zyn hair zagter en zelfs meer gevuld te doen worden; men ziet dit zelfde ver- fchil in de zee- en in de land-bevers; de katfte, die zig meer op het land dan in het water onthouden, hebben het hair zuiver en minder ge- vuld, ca het geen my doet vermoeden, dat de andere verfdhlJen niet 7.0 wezendlyk, noch zelfs zo zigtbaar zyn, als Martens zegt, is dat LTtiimar Blefken in zyne befchryving van Ysland van deze witte beeren ipreekt, en verzekert eenen in Groenland te hebben zien dooden die zig, even als de andere beeren, op zyn agterfte pooten oprichtte’ en in dit verhaal fpreekt hy niet een woord om aan te duiden, dat die witte C.rocnlandfche beer niet geheel gelyk zy aan de andere beeren (e); daar- enboven, wanpeer deze dieren eenige prooi op het land vinden , geeven zy zig de moeite niet om in zee le gaan jaagen, zy verflinden de ren- dieren en dc andere dieren welke zy kunnen magtig worden ; zy tallen zelfs de menfehen aan, en miffen nooit de lyken op te graaven (fS het gebrek en de honger, welke zy dikwils in deze woede en onvrucht- baare landen moeien verduuren, noodzaaken hen zig aan het water te ge- wennen; zy werpen zig daarin omphokas, jonge morfes, en kleine wV vilchjes te betrappen; zy maaken zig een leger op de ysfehotfen, alwaar zy dezelve opwagten , en van waar zy hen kunnen zien komen en hen verre waarncemen ; zo lang zy vinden dat deze poft hen een genoeg- zaam voedzel verfchaft, verlaatcn zy die niet, zo dat wanneer het ys in de ientp begint los te raaken, zy geruft m.et de fchotfen voortdryv^en, reizen- de dus door greote ftreeken van de zee; dcwyl zy nu dikwils zo verre van llrand afraaken , dat zy het land niet weder bekomen kunnen, en defcl ots (i/) Men bragt-eon wUten beer aan boord, welke men gedood hadt, zyn vel was dertien votten lang. Tro'Jicme dc, UoUandois par U Nord, pug. 35! oercien hlandia coloris albi ingentes urjhe.. in dr.,gnlandia ui/um aibutn c. p. iio. — -Hy zwemt van het eene ysveld na het andere , en , toen wy hem met onze floepen ver- volgden, ftortte hy zig aan het eene einde van zulk een veld af, en kwam aan het ander einde weder uit het water te voorfchyn ; zy loopen ook zeer wel als zy te lande zyn, Recueil des Foyag. du Nord. Tom. II. pag iï 6 . — Op de kuften van Spitsbergen ging een witte beer te water, en zwom meer dan een myl verre in zee; men volgde hem met floepen , en men doodde hem , enz. Troif. Voyage des Hollaudois. pag, 34. (.0 Toen men gedaan hadt met deze witte beer te dooden , fneedt men hem den buik op, 6u men vondt daar in brokken van zeehonden, die nog in hun geheel waren met de huid TO het hair, ten blyke dat zy, nog niet lang geleeden, waren ingeflagen. Troif. i^oy- aoUandois par Ie Nord. pag. 36 . +0 DE NATUURLYKE HlSTORi E bont warm en duurzaam n. DeTartaarschekoe, Verhandelingen van de Akademie Srilen n J T """ rtf"" Tartaarfche koe, die in den eeriten opflag van eene verfchillende foorc fchynt te zyn van alle die waar- van wy onder het artikel van den bufFel gefproken hebben (m).' Deze ” h leevende gezien heb, en welke ik in’siberie ” kwam van Kalmukie; zy was twee en een halve » Kuiiiicne ellen lang; uit deze maat kan men oordeelen over de andere ” atmeeungen , waarvan de tekenaar de evenredigheden wel heeft over- » gebragt. Het lichaam gelykt naar dat van eene gemeene koeTde hoor- » nen zyn bmnenwaards gedraaid ; het hair van het lichaam en den kon i<= » zwart met uitzondering van het voorhoofd en van den ruggegrafd „ die wit zyn. De hals heeft maanen , en het geheele lichaam is |S dat „ van een bok, bedekt met zeer lang bair, Sn dat tot dê kn L®St ” voeten zig als zeer kort vertoonen; de rug verheft zig tot kn j. bult of bochel ; hy is bezet met zeer wit en zeer gevuld hair. De voor- r. fte voeten zyn zwart de agterftc wit, en allen zyn zy gelyk aan die van' een rundd.cr. Aan de enkels der agrertte voeten zyn twee lokken ™ » lang hair, eene van vooren, de andere van agteren cn aan d^vooSo „ voeten is geen lok van agteren. De uitwernzelen ° ,, die van eene koe; en wanneer dit dier pilTen^wil, trekt het^v^H^h^^” agterwaards Het bulkt niet als een runddief, maar L S?t aïe'^ „ varken. Het is wild en zelfs woed: want buiten den menfeh d!e ” hTit n hem naderen „ Hy kan de t^enwoordigheid der tamme koeijen bezwaarlyk verdragen •' „ wanneer ly er eene ziet knort hy, hetgeen hem niet dikwils gStb „ eenige andere omftaiidigheid ; de Hr. Gmeun voegt by deze belchryving dat de'heitPoD^'de «P zeewolven en zeehonden; zy aazen inzon' zyn bang ^voorde verkiezen... ' Zy gen, omdat zy hnnno jongen eetin tegenzin vervol- — - De witte beerenvellen zyn van groor nut^vi f^oyages t/u Aoul Tom. /. pag. py, bereidt deze vellen zelti in Spitsberg, dlor\iezeIve"?n;aagmetrc;"leSnrJrmrn maaivt, en dat op die wyze al het vet uit de vellen haalt, en dezelvf droog maTk? h ™ IS ais ongel, en het wordt zo klaar ais olie of traan, na dat men het vvtd S’ i men bedient er zig gemeenlyk van in de lampen, en het riekt minder fllpr at, -r? onze zeelieden verkoopen het voor walvifch- traan. Het vleefch dezer - traan ; haare melk is zeer wit en vet. Troifiame Veyage des Zie hierna de hijlorie van den witten beer. ”5. (D Facca gruvniens vilUfa cauda tsquina. Gwelin Nov. Comme«t 1-J;n F. Pet rep. ip6o. fig. Tak Fil. ^ommetit. thft. Petrsp. Tom, Q/K'^ Zie hct Xlde Deel van dit Werk, 17 r. / AANWYZINGEN VAN EENIGE DIEREN, ïnz. 41 « dat men ligtlyk ziet , dat dit het zelfde dier is waarvan Rubruquis gewag jj gemaakt heeft in zyne reis naar Tartarye,.. dat ’er cwee foorten by de j, Kalmukken zyn, de eerfte f ar luk geheeten, welke dezelfde is als diehy zo ,5 even befchreven heeft; de tweede chainuk geheeten, die van de andere in „ de grootte van den kopen de hoornen verlchilt , gelykook hierin, dat zyn „ ftaart aan deszelfs begin naar dien van een paard gelykt, en vervolgens », op de eigen wyze als dic van cene koe eindigt; maar dat beiden van „ dezelfde geaartheid zyn.” Daar is in deze befchryving flechts een enkelt karakter , ’t welk zoude kunnen aanduiden dat deze kalmukfche koeijen van een byzondere foort zyn , te weeten het knorren in plaats van het bulken : want in al het overi- ge gelyken deze koeijen zo zeer naar de bifons, dat ik niet twyfel of ze zyn van dezelfde foort of liever__van het zelfde ras. Daarenboven fchoon de Schry ver zegt , dat deze koeijen niet bulken, maar dat zy knorren, erkent Wnnriot'L’ ?^er zelden knorren; en dit knorren was railTcliien eene Dy onaere aandoening van het dier , ’t welke hy gezien heeft ; want Ru- BRüQTJIs en de andere Schryvers welken hy aanhaalt, fpreeken niet van het geknor: milTchien hebben de bifons, getergd wordende , ook een geknor van toorn : onze ftieren zelve , inzonderheid in den bronstyd , hebben eene zwaare afgebroken flem die meer naar een geknor dan naar een gebulk ge- lykt Ik houde my derhalven verzekerd, dat deze knorrende koei (vacca gruniens) van den Ilr. Gmelin niet anders is dan een bifon, en uit eene byzondere foort van koe. . III. De Tol AI. Dit dier dat zeer gemeen is in die landen, die aan het meir Baikal , in lartarye grenzen, is wat grooter daneenkonyn, waarnaarhetvry veel gelykt in maakzel des lichaams, in hair, in beweegingen, in hoedanigheid, reuk, kleur van hair, cn ook in het gebruik van even eens in de aarde te graaven om zig eene verblyfplaats te maaken; het verfdiilt ’cr niet van dan in den Haart , die zeer veel langer is dan die van het konyn. Het inwendig maakzel van den tolai is insgelyks hetzelfde (n)> en het komt my derhal- ven waarfchynelyk voor, dat hy, daarvan niet dan in de lengte van den ftaart verfchillende, piet eene wezendJyk verfchillende foort, maaralleenlvlc eene verfcheidendheid in de foort van het konyn is. Rubruquis van cle dieren van Tartarye fpreekende, zegt; „ daar zyn connils met een langen ,, Haart, met zwart en wit hair aan het einde. . . . daar zyn geene herten , „ geene haazen , eene menigte gazelles , enz. ” Deze p'aats fchynt te ken- Ciintculus infigniter caudatm, celoris leporini,,, circa internos partes hac ohjer- vavi, Cacum colo paulo anguftim erat fed longius, utpote oSo poUicum longitudinem aquans} prope H ei infettionem catru lefcens ^ digiti medü capax , fenfimqtie decrefccr.s, in extremi^ tate vix calamun fcriptorittm latitudine capit, colore ibidem albente goudens, Oefopha- CKs in lepere ventriculum medium fubit. J mongolis tolai dicitur, idemque nomcr, ufitatmn eft. G.meun. Nov. Comm. ad Petrop, Tom. Tab, %€l. F 4 * DE NATUURLYKE HISTORI E nen te kennen te geeven, dat ons konyn met den korten ftiart in . niet gevonden wordt (.) of Jicver , dat' het in dat verffi* denheden ondergaan heeft, en bepaaldelyk die van den verlangden haart want dewyJ. het geheel in alles naar een konyn gelykt, kan rafn det ze^ twyfelen of het niderdaad een konyn met een langen haart zv en ik denk maakem onderfcheiden en afzonderlyk foort van te V . JV. De Zisel. onder anderen de Hr. Lfnn^üs , hebben ge- revan /• Q') een verfchillend dier wa- re. van den baraher (cncetus)i het is waar, dat zy in veele oozichten naar malkanderen gelyken , en dat zy ten naaheii by van he? zeS land zyn (q), maar zy verfchillen echter van malkaiJeren in een 2 noegzaam aantal \enmerken, om ons volkomen te overtuigen da't het wezendlyk verfchillende foorten zyn. De zifel is kleiner do» !i \ ^ ^ her,- hy heeft een lang en dun lichaam gely^het weX hamher een dik en gevuld lyf heeft gelyk de rot; hy heid geenl^ut wendige ooren, maar alleenlyk gehoorgaten onder het hair; de hamher lieeft inderdaad korte ooren , maar zy zyn zeer zichtbaar en heel breed De zifel IS graauw , mm of meer afchkleuri/ pn -.ro» ^cu uxccu xje hamher is van vooren op het lichaam getekend met dri verfchillen gevoegd by de bedenking, ^datS SSen fchoon ^ niet ver"mengen,1n dït^2 blyft behaan, zyn genoeg om met volkomen grond vah te hellen dar S mderdaad twee verfchillende foorten zyn; fcloon Lnderën sS voor zo verre zy beiden een korten flaart hebben, iage poo?“ randS gelyk aan die der rotten, en dezelfde natuurlyke gebrtik^rSen lyk dat van zig verblyfplaatzentcgraaven, daarvoormadfehuuren atntèlfl pn, het koqrn te vernielen , enz. Daarenboven het geen aan Natuurbt fchouwers, die wat kundigheid hebben, geen twyfel hadt behoren over te laaten, al iciioon zy zelfs deze twee dieren niet gezien hadden . is dat Aprt in z^e kSvet'n: derzelver geeft .fifren , de befchryving van het een en ander deizelver geeft, en hen zo dmdelyk onderfcheidt, da! het onmogelyk isde- (a) Relaiicn (Tun Feyage en Tartarie de Ruijruquis. pas. 2c. Mus rwrtcus, quem ciiillum appellant, in terra cover nis habitat • * tda domejhea lenguni G? tenue, cauda admoium brevis, cohr tilU^lt corpus ut mus- rundatn pms cinereus,fed okfeurior, fieut lalpa cZe/ hut, qaihus fonum ut avts recipit. Dentes habet muris dentium ff, iiZT /“"''«“ƒ«»■ pcllibus quanquam non (int pretiofa veftes folent confici. Georr Apotk/* Uterraf,eisBrf. 156 488.. CiUi,lirntZus% tc™* (qf'Nota. De hamfter wordt gevonden in Meifen. in ThurinB-pn Honprye, in Ooftenryk, in Polen, alwaar men hem /«/«/ noem? ’ zifel ia AANWYZINGEN VAN EENIGE DIEREN, ènz. 43 zdve te verwart en (r) , dus kunnen wy voor zeker opgeeven , dat de hamfter en de zifel twee verfchillende dieren zyn, en milTchien zulke verwyderde loorten als die van het wezeltje cn de rot. V. De Zemni. Daar is in Polen en Rusland een ander dier ziemni, of zemni genaamd, dat van hetzelfde geflacht is als de zifel , maar grooter , fterker en kwaad aartiger; hy is wat kleiner dan een huiskat; hy heeft een vry dik hoofd, dun lichaam korte en geronde ooren ; vier fnytanden, die hem buiten den bek komen, waar van twee in het onderfte kaakbeen driemaal langer zyn dan de twee in het bovenfte kaakbeen : zyne voeten zyn zeer kort en met hair bedekt, verdeeld, en \^f vingers met korte nagels ; het hair donsach- tig, kort, en muisvaal van kleur; de ftaart is middelmaatig groot; de verborgen gelyk die van de mol. Rzaczinski heeft f onderaardfehen hond, (cankula fubter- den zemni Schryver komt _my voor de eenige te zyn, die van nivp IVn heeft, fchoon dit dier evenwel vry gemeen is in ee- v j provintiën (0>zy" geaartheid en gebruiken zyn ten naafteu cy dezelfde als van den hamfter en den zifel ; hy byt gevaarlyk , eet gulzig , en verwoeft de koornvelden en de tuinen ; hy leeft van graanen , vrugten en groetens , waarvan hy magazynen in zyne wykplaats aanlegt , alwaar hy al den wintertyd overbrengt. ■> j r t, , j VI. De Pouc. De^lfde Schryver Rzaczinski maakt gewag van een ander dier, ’t welk de Rullen pouch noemen ;_ het is grooter dan de huisrot; het heeft een lang- aarde, maakt zig een onderaardfeh hol, en yerwoeft de_ tuinen : zy waren te Suraz in Volhnie in zo grooten ge- Ule, dat de inwooners verpligt waren het bezaayen hunner tuinen te flaa- ken. Deze poiic zou wel dezelfde kunnen zyn als die , welken Seba de Noor- CO eyiverrte fcilicei) ferocitatis eH etiam agri vaflator, & cereris hollis, hamfter, guent quidam cricetum nominant. . . exiflit iracundus Ö? mordax . . , in terne cavernis ha- httat non aliur atque cuniculus , fed anguflis &Udcirco pellis, qua part Zet, m TafJrT''' que lamwaculisalbis, tribus numero, diftinguitur; fuprema capitU tiamcZ "^da' i tempora rutila funt , guttu/eft candidum; eau- iuti fJ Z fmiliter leporis color. PiUnutnn fic inharent nitK ,d- ttc cutis quidem a carne 'facilius aveditur quampili ex eute iadfcitus extrahnmur, atque cb hanc caufem & varietatem pelles e jus funt pre- itvfte. Georg. Agrjcol. ^ yltiitn. Subterr. pag. 490. Nota. Het is genoeg deze^ befchry- , die zeer goed is ^ te vergelyken met die welke dezelfde Schryver van zizel heeft gegeeven , en welke wy in de noot van de voorgasride bladzyde hebben byge- derM' overtuigd te zyn, dat deze twee dieren zeer verfchillende zyn van malkan- in Podolia , Ükraina, Volhinia circa Surez, Chodaki, Uien- ‘tSnioolis ibidem vomeribus. F E 44 DE NATUURLYKE HISTORIE, weegfche rot. noemt, en waarvan hy de befchryving en de afbeeldin geeftt S VII. De Peroüasca. Daar is in Rusland en in Polen, inzonderheid in Volhinie pf^n de Ruflen perewiazka en door de Poolen przewiaska geheten fjA welken men kan uitdrukken door den naam van wezeltje met eor/t Ir " te/a prcecinaa, gelyk Rzaczinki zegt; dit dier is kleiner dan de bunl^^r’ het IS bedekt met een witagtig hair, overdwars geftreept met verfcheiden ynen van een ros geel, waardoor het zo veelc gordels fchynt om vf te hebben. Het onthoudt zig in ’t bosch , en graaft zig een onderaardfch hol ; zyn vel word gezogt en maakt een fraai bont. VIII. D E S o u n K. Men vind te Kafan , en in de Provintiè'n door de Wölffabefnrppln in Ooficnryk,. een klein dier, in de Rnflifelie taal foutit fSd men vry aarnge petaven maakt; hy geiykt in maakzfl vT«l "aar de campagnol, en hy heeft even a s deze een korten Itaart; 4ar h“men hem van den campagnol en van alle andere rotten onderfcheid is d r ^ vacht, die vaal grys is, overal is bezaaid, met vlakken van eene’heldeSen fchitterend witte kleur; deze kleine vlakken hebben niet meer dan eene Ivn midddlyns;, _en zyn op twee of drie lynen aflland van malkan d eren • ?v vertoonen zig Iterker, en zyn volkomener eefnprl^r, j ''“‘«■«mucren, zy dan op de fchouders en het hoofd. De Hr. PENWAM-r^r ^ man, zeer bedreven in de Natuiirlyke Hifiorie en edel- wel kent, heeft de goedheid gehad my een dezer ftuliks te vereeren” wn7 ken men hem uit Ooftemyk als een dier by de NatuurbefchouS’o^e kend en dat geen naam had in dat land, had toeeezondpn T^i; i het voor hetzelfde dier als dat, waarvan ik eel vel liad de Hr. SaNCHEZ (®) my het volgende bericht verfchafc had^’, DeTotten" „ \velken mtnfouliks noemt, worden in grooten getalle gevangen on dé „ barken die met zout beladen zyn , in de rivier Karna die van SolikamsH „ alwaar de zoutwerken zyn, afftroomt , en zig in de Wolp-a ^ de ftad Kafan, in deVamenvloeying van •rduflhS. ®De Woiza vS „ Simbuski tot aan Somtof is, met deze zoutfehepen bedekt en hS- is in ,, de nabuunge landen van deze rivieren zo wel als nn i-Ip * j „ men die dieren vangt; men heeft hun den naam vanyöa/a- gegeeven’ dat gulzig betekent, omdat zy zeer gretig naar zout zyn.” ^ Seeven, dat. Zie hier agter de hiftorie en de afbeelding van dit dier* 5’ J"! y- (lij RzACZiriiKi. Aua. pag. 138. (vj Thomas Pennant, Efq. att Downing in Flinifhire. (wj R. Sanche?, voormaals eerfte Geneesheer aan ’t Hof v.in Rusland AANWYZINGEN VAN EENIGE DIEREN, enz. 45; IX. De Vergulde mol. Eindelyk om geen der dieren van het Noorden over teflaan, zelfs nicü van de kleinfte, zullen wy melding raaaken van eene mol in Siberie, welke- men vergulde mol noemt , waarvan de foort verfchillende zoude kunnen zyn van 'die van de gewoone mol, omdat die Siberifche mol geen flaart en een korten fnuit heeft; oindat zyn hair gemengd ros en groen van kleur is, en dat hy maar drie vingers aan de voorfle en vier aan de agterfte voe- ten heeft , daar de gewoone mol vyf vingers heeft aan alle de voeten De naam van dit dier is ons niet bekend; Seba heeft ’er de afbeeldino- van ee- geeven (x). ^ ^ ' ' _ X. De witte Water -rot. Men vind in Kanada de Europifche water-rot, maar met verfchillende- kleuren hyis met bruin dan op den rug; het overige des lichaams is wit, plaatfen vaal. De kop, en zelfs de fnuit, zyn wit, gelyk van ftaart; het hair fchynt zagter en glanziger dan dat twvfpl maar voor het overige is alles gelyk , en men kan niet , Ot deze twee dieren -yan dezelfde foort zyn ; de witte kleur van t hair komt van de koude des klimaats , en men mag vermoeden , dat men de dieren van ’t Noorden van Europa doorzoekende, daar witte rotten , even als in Kanada , vinden zal (y). * „ , J- V GuinEESCH- VARKEN. Schoon dit dier van het gewoone varken in eenige vry duidelyke karak- ters verfchilt, vermoede ik echter dat het van dezelfde foort is, en dat deze verfchillen met anders zyn dan verfcheiden heden , door den in- vloed van het klimaat voortgebragt. Wy hebben ’er het voorbeeld van ma ’ verfchilt, en dat echter zekeilyk ^n dezelfde foort is, dewyl zy zig te zamen vermengen en voorc- teelen. riet guineefcli varken is ten naallen by van dezelfde gedaante als onze varkens, cn van dezelfde grootte als het fiamfeh, dat is te zeggen kleiner dan ons wild-zwyn of ons varken. Het is oorfpronklyk uit Guinee, en is naar Brazil overgevoerd, alwaar het zig vermenigvuldigd heeft ffelvk'inz-vn geboorte land. Het is daar geheel tam en een huiflyk dier Her heefr kort, ros en fthitterend hair; het heeft geene borftel-hairen zelS^ niet on den rug_: de hals alleen en het kruis, by den oorfprong van den ftaart zyn met hair, wat langer dan het overige des lichaams bedekt, zynkop’isL zwaar met als die van het Europifch varken ; en hy verfchilt ’cr oo^k van door de gedaante der ooren , welken hy zeer lang cn zeer fpits heeft , en die by hem agterwaards langs den hals liggen, zyn ftaart is ook veel langer;, hy raakt byna de aarde, en hy is tot aan het einde zonder hair (sh Voor het overige word dit ras van varkens, dat volgens Margrave. van Guinee 7?’^^ f- 51 -* Tab. XXXIt. Maf. fig. 4. Fa;mi«a. fig. s Hifp. pag. 6 , j. Cap. XX. & pag. 10. Cap.XXf. AANWYZINGEN VAN EENIGE DIEREN, ïnz. 49 Deze getuigeniflen van Fabri en van Fernandes vergelykende , ziet men duidelyk, dat deze laatfte hond van den laatftgenoemden Schryver, michuacanens genaamd, dezelfde is als de ytzeuinte porzotli, en dat dit dier in- derdaad in Amerika beftondt eer dat de Europeaanen daar aangekomen wa- ren: het moet eveneens zyn ten opzigte van de derde foort, tccUchi. Jk boude my dan verzekerd dat het woord alco die geflachtnaam was, waar- door zy beiden , en miflehien andere rallen en verfcheidenheden , Wwlke wy niet kennen, wierden aangeweezen ; maar wat de cerfte betreft komt het my voor, dat Fernandes zig in den naam en in de zaak vergift heeft; niet één Schryver zegt, dat ’er naakte honden in Nieuw-Spanje gevonden worden. Dat ras van honden, ’t welk men gemeenlyk Turkfehe honden noemt, komt uit de Indiën en andere heete landen van de Oude Wereld ; en het is waarlchynlyk* dat die, welken Fernandes in Amerika gezien d^t h’ o'''’^^gevoCTd waren; te meer, dewyl hy uitdrukkelyk zegt, De7.=^t vóór zyn vertrek naar Amerika, in Spanje gezien hadt. e tv^e redenen zyn voldoende om ons te doen vermoeden , dat deze naakte hond niet oorfpronkelyk uit Amerika herkomftig, maar derwaards overgebragt was; en het geen dit verder beveiligt, is, dat dit dier geen Amerikaanfchen naam hadt, en dat Fernandes, om het zelve eenen te gee- yen, dien van xoloitzcuintli , dat de naam van den Amerikaanfchen wolf is, ontleent. Dus blyven ’er van drie foorten of verfcheidenheden van Amerikaanfche honden , waarvan deze Schryver gewag maakt , flegts twee over, welken men onverfchillig met den naam van alco uitdrukte; want, behalven de vette en poezelige alco , die den Peruviaanfehe dames tot een fpeelhondje diende , was ’er een magere alco met een droevig voorkomen, welken men tot de jagt gebruikte; en het is zeer mogelyk, dat deze dieren, fchoon in het uiterlyk voorkomen van zeer verfchillende raflen van die van alle onze honden, echter uit denzelfden Ham gefproten zyn. De honden van Lapland, Siberic, Ysland, enz., hebben, even als de voiïen en de wolven , van de eene Wereld naar de andere moeten overgaan, en vervol- gens, gelyk de andere honden, door het klimaat en den ftaat van huislyk- heid verballeren. De eerlle alco , waarvan de hals zo kort is , nadert aan den Yslandfchen hond, en de techichi van Nieuw-Spanje is milfcliien het zelfde dier als de koupava (f), of krab-kond van Guiane , die in het voorko- men of maakzel naar den vos , en in hair naar den chacal gelykt. Men heeft hem krab-hond, of krabben- hond, genaamd, omdat hy zig voornaam- lyk met krablaen en andere fchaalviflchen voedt. Ik heb niet dan een vel van dit dier van Guiane gezien , en ik ben niet in Raat te befliflen , of het van eene byzondere foort zy, dan of men het tot die van den hond , van den vos , of van den chacal moet brengen. c'incrofus, yulgo diSus. Koupara. B.muvere, (ie la France Erjtin. pag, 149 , Deel. G 50 DE NATUURLYKE HISTORIE XV. De Tayra of de Galera. Dit dier, waarvan de Hr. Brown ons de befchryving en de afbeelding gegeeven heeft, is van grootte als een klein konyn, en gelykt vry wel naar den wezel of den liuismarter; hy graaft zig een hol; hy heeft veel kragtin de voorflie voeten, die zeer veel korter zyn dan de agterfte: zyn fmoel is lang, wat fpits, en met knevels voorzien; het onderft kaakbeen is veel korter dan het bovenft; hy heeft zes fnytanden en twee hondstanden in yder kaakbeen, zonderde baktanden te rekenen; zyn tong is ruw, gelyk die van eene kac; zyn kop is lang; zyne oogen, die ook wat lan gag tig zyn, Haan op een geiyken afftand van de ooren en van het einde van den fniiit; zyne ooren zyn plat, en vry gelyk aan die van den menfch; zyne voeten zyn fterk, en gemaakt om te graaven; de agtervoeten zyn langag- tig; daar zyn vyf vingers aan elk der voeten; de ftaart is lang en regt , en neemt geftadig af in dikte; het lighaam is langagtig, en gelykt veel naar dat van een grooterot; het is bedekt met bruine hairen, waarvan fonimi- gen vry lang, en de andere veel korter zyn (/(>). Dit dier fchynt ons toe eene kleine foort van huismarter of van bunfing te zyn. De Hr. LiNNiEus heeft met eenige reden vermoed, dat het zwarte wezeltje van Brazilië wel de galera van den Hr. Brown zoude kunnen zyn; en inderdaad de bei- de befchryvingen geiyken genoeg om dit te vermoeden (A. Voor het ove- rige wordt die zwarte wezel van Brafiiie ook in Guinee gevonden alwaar dezelve tayra (m) , geheeten wordt; en ik vermoede , dat naam galera waarvan de Hr. Brown den oorfprong niet opgeeft, een verbafterd woord zy , gelprooten uit tayra, dat de waare naam van dit dier is, _ XVI. De Surinaamsche philander. Dit dier is van het zelfde klimaat en van eene aangrenzende foort met die van de farigue, de marraofe, de cayopollin, en de phalanger. Sibille Merian is de eerfle, die ’er de afbeelding met eene korte aanwyzing van gegeeven heeft (k). Vervolgens heeft Seba voor het wyfje dezelfde af- CO The mjlory of Jamaica, by Pat, Brown, Lond. 1755. Chap. V. pag./^fi^, Tab.XLlX. fig I. (I) Muftcla atra collo fuhtus macula alha triloba, habitat in Brafilia. Holmens Cotjjcr. Brown, Jam. 485. Tab. XLIX. fig. i. Galera fiatura nsartis at niera, pilis ri- gaiiaribtis, aurtcuU rotundx villoge. Area ante oculos cinerafcens, maculai Ju h medio collo TJOfi VSTO fub gvla» Mamma pone umbiUcum tiuatuor.. i\ota, De Hr. Brown zegt met waarheid dat hy niet meer dan twee tepels onderaan den buik heeft kunnen zien; maar het kan zyn dat de twee andere hem ontfiiapt zyn ; hy zegt ook, dat de galera in Guinee sevon den wordt, en de zwane wezel integendeel wordt inBrazil gevonden; maar dat moet ons niet ophouden, want het gebeurt dagelyks, dat dieren van Brazilië, eerft naar Guinee en vervol gens naar elders gevoerd , voor Guineefche dieren gaan , en zo ook omgekeerd • zo dat ik van de gedagten van den Hr, Linnj^us beu, en denk dat de galera van den Hr. Brown de- zelfde is als de zwarte wezel van Brazilië. (w) MuUela maxima atra mofchum redolens. Tayra. Groffe belette. Dit dier z‘ aan de booinen wyvende. Iaat daar aan eene foort van olieagtig vocht, dat vee) naarmncki'^ riekt. BaRRERE, /////. Nat. de la France Equin. pag. 155 en 155. (») Hoe genus gleris fylvejlris depiStum eft, qui catulos , quorum vulgo quinque vel fex una fatura enititur, in dorfo feeum portaf, ex flavo fujci coloris, at fubucula ejus albs AANWYZINGEN VAN EENIGE DIEREN, enz. st bedding van JufFr. Merian, en voor het mannetje eene nieuwe afbeelding met eeiie foort van befchryving gegeeven; dit dier, zegthy, heeft zeer Ichitterende oogen van een kring donker-bruin hair omringd ; het lichaam is bedekt met een zagt hair , of liever met eene foort van wol , van eene ros- of ïood-geele kleur, helder op den rug; het voorhoofd, de fnuit, de buik, en de voeten, zyn witagtig geel ; de ooren zyn bloot, en vry %f; daa’- ’s lang hair, in de gedaante van knevels, op de bovenlip, en ook boven d“ oogen; zyne tanden zyn, gelyk als die van de relmuis, fpits en fteeken- de; op den ftaart, die naakt, en van eene bleeke kleur is, heeft het man- netje vlakken van eene donker- roode kleur, die op den ftaart van h“t wvfie met bemerkt wordt: de voeten gelyken naarde handen van een aap, aan vingers en de duim bezet met korte en ftompe na- plaïten^'cnSort^r. 'Tf fingeren der agterfte voeten de duim alleen een pe nagels eeS? V^g^jL^eefc, de vier andere vingers zyn met kleine fcher- gelvk fan De jongen van deze dieren hebben een geknor, vry nanr fpeenvarkentje. De mammen van de moeder gelyken AT marmofa. Seba merkt met reden aan, dat in de figuur, aoor Maria Sebiila Merian gegeeven, de voeten en de vingers niet wel vertoond worden (o). Deze philanders brengen vyf of zes jongen voort ; t" g'-ypeuden ftaart, gelyk die der fapajous: dè ! op den rug hunner moeder, en houden zig daar vaft, door hunnen ftaart om den haaren te flaan ; in deze plaatzing, die hun gemeen- ‘d’ moeder hen allerwegen met zo veel veiligheid als vaar- _ XVII. De Akoüchi. Ue akouchi is vry gemeen in Guiane en in de andere deelen van Zuid- Amerika 5 ny verfchilt van den agouti, hier in, dat hy een flaart heeft, terwyl de agouti dien niet heeft ; de akouchi is gemeeiilyk kleiner dan de agoud , en zyn hair is niet ros, maar olyfkleurig (p). Zie daar de eenige verfchillen, die wy tuflchen deze twee dieren weeten, welke verfchillen ons echter voorkomen genoegzaam te zyn om twee onderfcheidene en af- zonderlyke loorten vaft te ftellen. Zie hier agter in dit deel de Jnjlorie van den akouchi, XVIII. De Tucan. rERNANDES geeft den naam van tucan aan een viervoetig dier van Nieuw- opanje, waarvan de grootte, de figuur, en de natuurlyke gebruiken , meer naar die van den mol, dan van eenig ander dier gelyken ; hetfchyntmy ? A*''.'* caufa, a catulis dreunt curruttiur, qu{ jam faturi, vel vo/vB» 7 A^ matris dorfum afemdunt , ^ caudas fuas parentum caudis in PH- 66.’ Hg* Tab LXri*'^ “*”^^** apportant. Mar. SiEiLL. Mkrian. Infeü Surinam. dmjl. m 49- Tab. XXL fig. 4. ’ oUvaceus. Akouchi. Barrere, Hifu Nat. de la Fran- G 2 toe dat het dat zelfde dier is als het freen Sfra j .merikaanfche mol (q), befchreeven hleft; ten minlSn^omen d^^^^ vingen van deze tweeSchryvers genoeg overeen om dir ° Ue tucan is miffchien een groofer die® da^onze L hv ^ ze vet en vleezig, met zuJkc korte beenenTdat f liy heeft een korten ftaarr, kleine en ronde ooren, en zuhee kSnt^ ’ dat zy hem; om zo te fpreeken, nutloos zyn: maaThy Sbendl nZ'T’' é' “ ” 'tTeuf derltage^/ïï de ..cl ,v,f dit opzicht te verfchillen, dat zyn vleefch goed is om dezelve in de natuurlyke neiging van den m'ol niet heefrom zyn hS wede/ op te ken, na dat hy daar uit getrokken is; hv emfr 7Ï^ ^ zoe. hol .0 da. InLkere griden. die n,n-%iZ% 7 , dt 2 »\X?H“"' ze dieren maalten (r) , m zo grooten getale , en L digt ^y mit”£ jn' dat men daar met dan met voorzigtigheid gaan kan. ^ ^ “autander zyn , •vxr J BrAZILIAANSCHE SPITSMUIS. Wy draagen dit dier voor onder de benaaming van Braziliaanfche /bhr }>?u!s, omdat wy ’er den naam niet van ^ "^ziuddniciieyp/fj. fpitsmuis dan naar eenig ander dier «-elvkr pmdat het meer naar de veel grooter, hebbende omtrent vyf duimen van hfr aanmerkeJyk tot aan het begin van den Baart Y die geene tweJ dnrmpYif die byg^olg naar evenredigheid korter^is dan die varde gOTee^eftir muis. Hy heeft een fpitfen bek. en 7ppr .. , ^ jpits- van bruin hair bemerkt men drie vry breede ftreenen de lengte, van het hoofd af tot aan^efftLrt pë in men ook den balzak met de zaadballen bemerkt ondw welken agterlle voeten zyn. Dit dier Jdrnit'dfï^^f die voor het overige geen werk raaaken van het te e^en fvV Pn d.v fc ’ derom eene byzoneferheid welke het gemeen heeft met de fpusmds van lopa , die door de katten |edood maar niet gegeeten worr " e„“chynrVetfU\®i^^^^^^ noch konyn, „„ch rot, tegen zeven duim omtreks; zyn hair iï vaf de^S^kku” onze haazen, en wit onder den buik; hv heeft pvpnppnc lip, de grooce fnytanden, en de knevel rLdom den bek oogen; maar zyne ooren zyn gerond gelyk die van de rot zo kort, dat zy geen vingerbreed hoogte haaien knnnp» . gcu, uMdi zyuc uuren zyn gerond gelyk die van de rot Pn ^ zo kort, dat zy geen vingerbreed hoogte haaien kunnen • dp,’ ten hebben flegts drie luim hoogte f de'^terlS^^^^^ Seba. Fo/. I. pag. 51. Tah. XXXII. % 2. (r3 Fernandes , Hifi. Nov. Hifp. pag. p. Cap, 24., CO Marcgrav. hifi. Nat, Brafil, pag. 22p. ' ^ AANWYZINGEN van EENIGE dieren, enz. 53 voorlle voeten hebben vier vingers, met een zwart vel gedekt, en van kleine korte nagels voorzien. De agterfle voeten hebben maar drie Vii> gers , waarvan de middelfte langer is dan de twee andere. De aperea heeft geen flaart ; zyn kop is wat meer verlengd dan die van den haas , en zyii vleefch is als dat van het konyn , waar naar hy in wyze van leeven gelykt (0- Hy verbergt zig ook in gaten, maar hy graaft niet in de aarde, gelyk het konyn ; het is meer in klooven van rotfen en fleenen , dan in het zand , dat hy de wyk neemt ; ook kan men hem in zyne wylcplaats gemaklyk magtig worden. Men jaagt ’er op als op een zeer goed wild , of ten minflen zo goed als onze befte konynen {ii). Het komt my voor, dat het dier, waar- van OviEDO, en na hem Charlevoix (v) en nu Perries de Montfraiziek onder den naam van cori gewag maaken, wel het zelfde als de aperea (or) zou kunnen zyn; dat men in fommige plaatzen der Weft-Indiën miflchien deze dieren in huizen of velden heeft gehouden , zo als wy konynen hou- dezer oorzaake is, dat ’er rofle, witte, zwarte , cn met ver chillende kleuren tevens getekend, gevonden worden. Myne gilling is pgrond ; want Garcilasso zegt uitdrukkelyk , dat ’er in Peru veld- en huis- konynen waren, die naar de Spaanfche konynen niet gekeken (a;). XXI. De Tape TI. ,De tapeti (3^), fchynt my toe eene zeer aangrenzende foort te zyn aan, en miflchien flegts eene verfcheidenheid van die van den haas of het konyn : men vindt hem in Brazilië en verfcheide andere ftreeken van Amerika; hy gelykt m de geftalte naar het Europifch konyn; naar den haas in de grootte en in ’t hair , dat alleenlyk wat bruiner is ; hy heeft zeer lange ooren en van het zelfde maakzel als die van den haas ; zyn hair is ros op ’t voorhoofd , en witagtig onder de keel ; fommige hebben een kring van wit hair rondom den hals ; alle zyn vry wit onder de keel , de borft en den buik ; zy hebben zwarte oogen en knevels, gelyk onze konynen, maar zy hebben geen lfaart(x). Nog gelykt de tapeti naar den haas in zyne wyze van leeven, in zyne vrucht- baarheid, en in de hoedanigheid van zyn vleefch, dat > eer goed is om te eeten; hy onthoudt zig in de velden of in de bolTchen, gelyk de haazen, en graaft zig geen hol , gelyk het konyn (a). Het fchynt my toe , dat het (t) Marcgrav. Hifl, Nat. Brafil. pag, 223. fig. ibid. (») PisoN, Hifl. Brafil. pag. 103. CO OviBDo zegt dat de cori is als een klein konyn ; dat ’er gebeel witte en andere van ge- mengde kleuren zyn. Hifl. de Saint Domingo, par Ie Pere Charlevoix. Tom. /. pag. 35- C^D De cori (der Spaanfche Indiën) is een klein viervoetig dier , vry gelyk aan onze kony- nen en aan de mollen ; het beeft kleine ooren , en draagt dezelve zodanig op den rug liggende , dat men ze naauwlyks bemerkt ; hy heeft geen flaart ; fommige zyn geheel wit , en andere ge- heel zwart, andere zwart en wit gefpikkeld; daar zyn geheel roode , andere rood en wit. . • zy zyn ram , en doen geene vuiligheid in huis ; zy eeten groente , en zyn met weinig te vree- den ; zy hebben den fmaak en den reuk van de befte konynen. Hifl. des Foyag. par du Pe» HIER De Montfraizier. Paris 1707. pag, 343. Cx") Hifl. lies Incas. Tem. II. pag. 267. den vader p’ABBEvrLLK. Mijfl. au Maragnon, pag. sSt. CO Marcgrav. Hif^» Nat. Braf pas. 22“^. (ïso pas» 224.» (<«3 PisONj Hip. Braf, pag. 102. G 3 54 DE NATUURLYKE HIS T O R I E - ^ ±\ X dier van Nieuw-Spanje, door Fernandes onder den n.. duid (è), het zelfde is als de tapeti van Brazilië dar^ een verfcheidenheid van onze Europifche haazen ^^^e dieren niet dan ^ noorden van de eene Wereld tot de andere hebben icunnr eemge foorten van dieren bv te voptr^r, welke onder de voorgaande opgaven begreepen opgegKven en voorgedraascn f dat zv al te onzJl-a’r^ 5° w.1 my liever bepaalet tot het «ei m™ toet e™it i ™ * aan gillingen overo-eeven en in hef nori . n Zekerheid weet, dan mv als werkelyk beftaalide, voor te ftellcn,^en mlmaaSe foorten op te geeven. Met deze grensnei k-n voor nieuwe fnyding , welke ik noodzaakelyk geoordeeld "hebbe ligtlyk bemerken, dat onze Hiftofie van de dtS^ ”?k„ " tonde hoopen ; zy bevat een groot aantal nieuwe dieren m d “ “ een van die, welke reeds bekend waren, daar in het L’in. 'f- geen gewag van gemaakt wordt, oeioop van dit Werk De voorgaande opgaven, fchoon uit een-en- twintig artikpfpn i, . bevatten inderdaad met dan negen of tien foorten verffhillendi alle de andere zyn flegts verfcheidenheden n,= ^^eren, wanc yerfcheidenheid van de foort van den beer is met dan eene den bifon j het Guineefch varken en dat van van varken, enz.; dus deze zes foorten voegende van het omtrent, waarvan wy de hillorie gegeeven hebben zo alle de viervoetige dieren, waarvan het bellaan zekeren ten hoogden niet meer dan van twee hondprri Ov v cn wel beveiligd is v/akte van de bekende Wereld geheele opper-* , hifpania mflratibus fimiles formn fongijpmis pro (orperis mo^nitudint latinimifque. FERNANnp» ^ fed auriculis Cap. z. ^ ^*fl'^""«>Noy.mfp.pag, ♦ •ïf ;J V»- ' I \ VAN DE MUILEZELS. 55 BYVOEGZELS TOT DE HISTORIE DER VIER- VOETIGE DIEREN. DE MUILEZELS (*). D en naam van muilezel behoudende voor het dier ’t welk van den ezel en de merrie voortkomt , zullen \vy bardeau noemen , het geen het paard tot vader, en de ezelin tot moeder heeft. Niemand heeft tot hier toe de onderfcheidingen opgemerkt, die tuflehen deze twee dieren van_ gemengde loort gevonden worden. Dit is evenwel een van de zekerfte middelen die wy hebben om den invloed van het mannetje en het wyfje in het voort- brengzcl van de voortteeling , en de betrekkingen welken dezelve op mal- ■kanderen heeft , op te merken en te onderfcheiden. De waarneemingen wegens deze tweërleije muilezels, en de andere halfflagtige dieren , die uit de twee verfchillende foorten voortkomen, met malkanderen vergelceken, zullen ons dize betrekkingen naauwkeuriger en duidelyker leeren kennen , dan door de enkele vergelyking van de twee individu’s van dezelfde foort gefchieden kan. Wy vertoonen hier den muilezel op P/. I, en den bardeau op FL II , om elk in flaat te flellen van dezelve met malkanderen te vergelyken, gelyk wy dat thans zullen doen. Voor eerft is de bardeau veel kleiner dan de muilezel; hy fchynt dus de afmeetingen zyns lichaams van zyne moeder, de ezelin, te hebben; en de muilezel , veel grooter en zwaarder dan de bardeau, heeft dezelve insgelyks van zyne moeder, de merrie; de gi ootte en dikte des lichaams fchynen derhalven in de gemengde foorten meer van de moe- der dan van den vader af te hangen. Indien wy nu de lichaamsgeftalte ga- deflaan , fchynen deze twee dieren , te zaraen gezien , van een verfchil- lend maakzel te zyn; de bardeau heeft een ligter hals, een fcherper rug , ‘puntiger kruis, en vlakker billen (a). ^ Beiden hebben zy dan meer van de moeder dan van den vader, niet flegts in de grootte maar ook in de gcflalte des lichaams. Het is evenwel zo niet ten opzichte van het hoofd , van de leden , en andere uiterfte deelen van het lichaam. Het hoofd van den bar- deau is langer, en, naar evenredigheid, niet zo dik ais dat van den ezel, CD E)it artikel moet als een aanhangzel of byvoegzel worden gemerkt, by het geen ik over het onderwerp der muilezels in de voorgaande Verhandeling, en onder het artikel der kana tie-vogels, in het IVde Deel van de Natuurlyke Hiftorie der Vogeien , gezegd heb. C<*) Waarneemingen van den Hr. de la Fosse, zeer kundig Paardefmit teParys, m ifSt* » aan my medegedeeld. 56 DE NATUURLYKE HISTORIE en dat van den muilezel is korter en dikker dan dat van het paard (b) Zv hebben dan, wat de gedaante en de maaten van het hoofd betreft"^’ meer van den vader dan van de moeder. De ftaart van den bardeau is met paar de-hair bezet, tennaaflenby gelyk die van het paard; de ftaart van den muilezel is byna naakt, gelyk die van den ezel; zy gelyken derhalven in dit_ uiterfte lichaamsgedeelte weder naar den vader. De ooren van d-^n muilezel zyn langer dan die van het paard, en de ooren van den bardeau zyn korter dan die van den ezel ; die andere uiterften des lichaams behoo- ren derhalven ook meer tot den vader dan tot de moeder; het is even- eens met het maakzel der beenen ; de muilezel heeft dezelve fchraal en dun- ner gelyk de ezel , die van den bardeau zyn meer gevuld ; beiden gelyken zy derhalven in den kop, in de ledemaateii, en in de andere uiterfte deden des lichaams veel meer naar hunnen vader dan naar hunne moeder. In de jaaren 1751 en 1752, heb ik twee bokken met vêrfcheiden fchaapen laaten koppelen, en ik heb ’er negen muilezels van gekreegen zeven mannetjes en twee wyfjes. Getroffen door dit verfchil in het ge- tal der mannetjes-rauilezels ten opzichte van dat der wyfjes, nam ik ee' nige berichten in, om, zo ’t mogelyk ware, te weecen, of het getal der mannetjes-muilezels, die van den ezel en de merrie voortkomen het getal der wyfjes tennaaftenby in dezelfde evenredigheid overtreffe? geen der antwoorden, welke ik deswegen ontvangen heb, bepaalt deze evenredigheid, maar allen komen zy hier in overeen, dat zy het eetal der mannetjes-muilezels veel grooter opgeeven dan dat der wyfjes. Men zal in het vervolg zien, dat de Hr. Marquis de Spontin-Beaufort, een hond met eene wolvin hebbende doen koppelen, vier muilezels, drie mannetjes en éiin wyfje gekreegen heeft (c). Eindelyk, onderzoekende, welke muilezels gemaklykfi; voort te teelen waren, heb ik vernomen, dat onder de muiiezels-yogelen net getal der mannetjes veel grooter is dan het getal der wyfjes-muilezels. Ik heb onder het artikel van de kanarie- vogeltjes gezegd , dat onder negentien jongen van een wyijes-kanarie-vogeitje en een diftel’ vink , flegts drie wyfjes waren (d). Zie daar de eenigfte facia welken ik over dit onderwerp als zeker kan opgeeven (e) ; een onderwerp , daar het niet f /0 Vergelyk de afbeeldingen van den mnüe^'el en den bardeau op de Ide en Ilde Plaat met die van het paard en den ezel 111 het IVde Deel van dit Werk, PI. I en XL (O Uit een brief van den Hr. de Spontin-Beaufort aan den Hr. de Buffon in d-m Namen, 14 July 1773. beveiligd door twee brieven van den Hr. Surikey de Boissy ’oÓV Namen, den 9 juny en 19 July 1773. ’ CD Zie het IVde Deel van de Nat. Hift. der Vogelen. Art. Kanarie vo'^els CD Het geen by verfcheiden Schryvers over de jumars gevonden wordt “komt mv 7eer dagt voor. De Hr. Leger in zyne hillorie der Waldeniên , Ao. i/ögzeet dat in dé v^ leijen van Piemont dieren gevonden worden van vermengde foorten, en welken men jumll] noemt; dat men hun, wanneer zy van een ilier en eene merrie voortkomen , den naamTn baf oi buf, en zo zy door een ftier en eene ezelin geteeld zyn, dien van A// geeft- dir j iraars geene hoornen, en de grootte van een muilezel hebben; dat zy zeer vaardig tér F z.yn ; „ dat by zelf, op den sollen September, een onderden man gebruikt, en agtdea groots of VAN DE MUILEZELS. 57 niet blykt dat men zig mede bezig heeft gehouden , en ’t welk echter de grootfte oplettendheid verdient , want het is niet dan doör verfcheida dier- gelyke fatla' te vereenigen , dat men zal kunnen ontwikkelen , het duiftere , dat in de voortteeling, door den zamenloop of gemeenfchaplyke werking Van twee individu’s van verfchillende foorten plaats heeft, eri de evenredig- heid bepaalen, welke de vermogens van het mannetje en het wyfje in de geheele voortteeling tot malkanderen hebben. Van rayne negen muilezels van den bok en het fchaap voortgekomen , wierdt de eerlle geboren op den x5dcn april j drie dagen na zyne geboorte onderzogt, en met een lam van denzelfden ouderdom vergeieeken, ver- fchilde hy daarvan in de ooren , welken hy wat grooter hadt ; in het boven- fte gedeelte van den kop, die wat breeder, en inden aflland deroogen, die wat ruimer was : hy hadt daarenboven een ilreep van graauw-wit hair van den nek tot aan het einde van den Haart; de vier pooten, het onderH van den hals, van de borft, en den buik, waren met het zelfde witte, vry ruwe hair, bezet; daar was flegts een weinig wol in de zyden, tulTchen den rug en den buik , en nog was deze korte en gekroesde wol met veel hair vermengd. De beenen van dezen muilezel waren ook anderhalf duim langer dan die°van het lam van denzelfden ouderdom. Toen wy deze dieren op den 3y voeten bragt van eene zwartagtige en het midden van de bord wit hebben , en zet het hair over- en wit is. Sedert dat zy geworpen heeft Js ^ j^gg^p. mc-eüers niet meer, zy eind tegen de geenen die haar bereik kwam. S ShSSi|« S r fy èm Te naar haar verblyf bragt, alvvaar hy en hem twce^bceten in de s/s?rs’hèrzi? ‘"rï|ï amiTV'd?z1ü|S nk^ik ik voegde daar eenig? aanmeikingen Y’ § „ Marquis de Spontin, dk my nog overbleven, op te helderen. kenni van dit antwoord krygende, badt de goedheid van my z de volgende bewoording te fchryven. 6o DE NATUURLYKE HISTORIE karnen, den 14 ^773’ heb met veel opmerkinf»' de verftnnri;™ l 1 kingen geleezen, welken gy aan denHr. Sürirey de BoissI gemaakt hebf dierj Hr. verzogt, u terwyl ik afwezig moeft zyn, eene gebeurtenis re welke ik , niettegenftaande dezelve zig in den eerften opflag airwaTrllïvïte ’ toonde niet dorft verwagcen uit hoofde van het gevoelen , ’t weïk welk ik met de geheele wereld (leeds zal hebben, van de voortreffdvkhl-d ^ de der doorwrogte Werken , waarmede g . ons wel hebt willen verlichtpn tulTchen , het zy deze uitkomft eene uitwerking is geweell van het ceval zegt, fomtyds vermaak Ichept in T algemeene regels te verlaaten ; de zaak is onbeewiftbaar, selvk ev zelf zuJr P, k^n . nen , zo gy gebof geeft aan 't geen ik de eer heb ïïe Vch?yïenf4^^^^^^^ S mv des te gerufter durf vleijen , omdat ik alles zou kunnen beveiligen mpr van ten minften twee honderd perfoonen , die de fayzonderheden zal hobta uw melden . zo welalaik, goiien hebberSwoMn met meer dan drie dagen oud, toen jk haar kogt van een boer, die haar^n v h^r u opgenomen hadt, na de moeder gedood te hebben. Ik liet haar ireHun^nH ^ dagen, melk zuigen tot dat zy vleefch konde eeten Jk gaVfan hnn^^^^^ moeften oppaffen, laft, van haar geffadig te liefkoozen en te plaagS om uit te werken , datzy ten minften met die lieden tam zoude word^en ’ bedoeld gevolg; zy w.erdt zo gemeenzaam, dat ik met haar In de jagc konde gaan, tot op een myl van het huis, zonder gevaar te loopen van haar te verhezen. Zy is zelfs eenige reizen des nagts alleen weêrom gekomen, wanneer ik haar des daags met had kunnen medekrygen Ik was vppI ,, haar by my te houden wanneer ik een hond hiri veel meer verzekerd van werks van gemaakt, en die houden, die hunneS na’tuSken ven overwonnen hadden , fpeelden met haar als of het geweeft waren. Tot hiertoe hadt zy geen ftrvd^had dan hoenders, welken zy in den beginne doodde zonde? hen tt w ll?ne?en^'“m^ zy den ouderdom van een jaar bereikt hadt, ftrekte haare woeftheS Via iV®^” verder uit, en ik bemerkte dat zy het op de fchaanpn pn nn allengs vooral terwyl zy ritflg waren. Toen ontfam ik haar haare vfyhei? ’ aan de ketting en gemuilband leiden, want het ishaar dikwils elhpnrr d ^ pleider, die haar wederhieldt, geweldig aaS[ "zy "htdf m bereikt, toen ik haar kennis liet maaken met den hond die haar gedekt hppft is in de ftad, in myn tuin, pketend, federt de laatfte dagen van de voorlpdpn maand november. Meer dan drie honderd menfehen zyn haar in dezpn M,d t midden van de ftad, ?ius kan men nier^ond^rr’^i'^ ’zo ritfie w/erd^j bSg ZO wel als de ander afgryslvk huildpn^ wederkeerig voor haar, dat de een Zy is op den maart voor de eerf^^rpU*^V malkandercn waren, tweemaal daags omtrpt twee weeken lang ; zy blVeVeV omRent^'e^^^^^ tier uurs aan malk^der vaft ; geduurende welken tyd de wolvin i^pp] r i, ° den en te fteenen, doch de hond geheel niet. Drie weeken daam? 1-^ ^ genoeg bemerken dat zy droeg. Den öJen juny wierp zv hia/p • ”’eDduidelyk van vier, welken zy nog zoogt, fchoon zy nu reeds vvl' Setale fcherpe en vry lange tanden hebben. Zy gelvkcn volrnT,i-r n-V. " ^y” ’ hebben vry lange en hangende ooren ; daar^ is’er een onder difaphepf® eene witte borlt, 'c welk de kleur was van den hond jie S/n ik, de kleur van de wolvin hebben; zy hebben allen veel ruwer^fr dan° H meene honden. Daar is maar eene teef onder, die met een zeer korten ftam fic VAN “DE MUILEZELS. <5i vrereld is gekomen , gelyk aan dien van den hond, die byna geen ftaart hadt, enzy maaken de vercooning van groot, fterk, en zeer vuil te zullen worden. De moe- der draagt ’er zeer byzondere zorg voor... Jk twyfel of ik deze langer zal be- houden, dewyl ik ’er tegenzin in gekregen heb, dooreen toe val dat aan myn koet- fier is overgekomen, wien zy zo geweldig in de dye gebeten heeft, dat hy ’er zes 'vceken'het bed van heeft moeten houden, zonder een voet te >.unnen verzet- ten- maar ik zou wel durven wedden, dat zy , indien ik haar houde, weder jongen zal teelen bv denzelfden hond, die wit is, met groote zwarte vlakken op den rug. Ik d-nk mvn Heer door dit verflag, aan uwe waarneemingen beantwoord te heb- ben en ik^ hoop , dat gy niet twyfelc aan de waarheid van deze zonderlinge ge- twyfel daar inderdaad niet aan, en ik ben zeer wel in myn fchik, ge- legenheid te hebben , van openlyk myne dankbaarheid te betuigen. Het is veel gewonnen in de Hifborie der Natuur, een zeldzaam facéum te leeren kennen; de middelen daartoe zyn altyd moeijelyk, en, gelyk men ziet, niet zelden zeer gevaarlyk. Het was wegens deze laatfte bedenking, dat ik myne wolvin en myn hond, van alle maatfehappy van menfehen en die- ren had afgefcheiden , ik vreesde voor verdrietige toevallen, zo ik der wol- vin haare vryheid liet. Ik had te vooren reeds een jongen wo f opgevoed , die tot op den ouderdom van een jaar, geen kwaad gedaan hadt , en zyn mee’fter volgde ten naaften by gelyk een hond ; maar m het tweede jaar be- dreef hy zo veel overiaft , dat men hem ter dood moefl: veroordeelen. Ik wift derhalven , dat deze dieren , fchoon door de opvoeding verzagt , met den meerder ouderdom hunne natuurlyke woeftheid herneem'en ; en de na- deelen zullende voorkomen, die niet miflen kunnen daar uit voor tefprm- ten, en te dier oorzaake myne wolvin fteeds met den hond opgefloten hou- dende , erken ik niet gevoeld te hebben , dat ik een verkeerden weg voor my- ne proefneeming infloeg, want in dien Haat van flaverny enverveelmg, wierdt de natuurlyke geaartheid van de wolvin , wel verre van zodanig verbitterd, dat zy nog woeller was dan in afgezon- en de hond zo vroeg van zyiis gelyken , en van alle n.aatlchappy atgezon derd , hadt insgdyks een woeft en wreed karakter aangenomen ,, dat door de geduurige kwaade luimen der wolvin met weinig verbitterd wierdt, zo dat in de twee laatfte jaaren hunne wederzin zo groot wierdt, dat zy niet anders zochten dan malkanderen te verflinden. In de proefneeming van den Hr. de Spontin is alles op een verfchülende wyze toegegaan; de hond was in den gewoonen ftaat , hy hadt alle de zagtheiden alle de gezelli- ge hoedanigheden , welken dit ondenverpelyk dier in den omgang met den menfeh verkrygt. De wolvin aan den anderen kant in alle vryheid, en van haare vroegfte jeugd af, gemeenzaam zynde opgevoed met den hond , ciie door de gewoonte allen tegenzin tegen haar, zonder dwang, hadt verloren, hadt genegenheid voor hem gekregen. Zy heeft hem dèrhalvcn ivel ont- vangen toen de prikkel der Natuur zig deedt voelen , en fchoon zy m u koppeling fcheen te klaagen en te lyden , heeft zy evenwel meer verina dan pyn gehad, dewyl zy heeft toegelaten, dat dezelve den gehee e haarer ritfigheid tweemaal daags herhaald wierdt. Daarenboven e . H 3 t 6z de NATUURLYKE historie oogenblik om deze ftrydige vereeniging te doen gelukken hier wel sevat • het was de eerfte bronstyd van de wolvin, zy was nog Hechts in het twee- de jaar haars ouderdoms, zy hadt derhalven haare natiuirlyke wreedheid nog niet volkomen gekregen; alle deze omftandigheden , en milTchiên ee. nige andere, welke men met bemerkt heeft, hebben tot den goeden uitHag van de koppeling en voortbrenging medegewerkt. Men zou derhalven int het gezegde fchynen te mogen opmaaken , dat het zekerite middel om de dieren ongetrouw aan hun geflacht te doen zyn, is hen even als den menfeh in eene groote maatfehappy te ftcllen , en hen allengs te gewennen met die , voor welken zy buiten dat niet dan onverfchilligtieid of afkeer zouden hebben. Hoe het zy, men weet thans, dank zy de zorgen van den Hr. Marquis de Spontin, en men zal het voortaan voor eene l^wczen zaak hou- den , dat de hond , zelfs in onze klimaaten , met de wolvin kan voortteelen Ik ‘ zou wel gewenfcht hebben dat, na zulk eene gelukkige proefneeming dit eerfte gevolg geraelden Heer, bewogen hadt om ook de vereeniging van den wolf met de teef, en die der volTen en honden te beproeven. Hy zal mis- fchien oordeelcn dat ik al te veel vordere, en met de geeftvervoering A£in een onverzaadbaar Natuurbefchouwer fpreeke; ik ftem dit toe, cn ik erken tevens, dat de ontdekking van een nieuw ftuk in de JVatuur rav al- tyd als verrukt (g). •' Doch laat ons tót onze muilezels wederkeeren. Het getal der manneties m die welken ik van den bok en het fchaap bekomenkeb, ftaat wt S der wyfjes, als 7 tot 2. In dat van dm hond en de wolvin is dat getal als 3 tot I , en m dat der diftelvinken cn der kanarie- vogeltjes als 16 tot 2 Het fchynt derhalven genoegzaam zeker dat het getal der mannetfes, \ wélk in de onvermengde foorten reeds grooter is, in de vermengde dat der wvfies nog meer overtreft. Het mannetje heeft derhalven in de voorttceling m^r in- vloed dan het wyfjc, dewylhetzynefexeaaneengrootergetaljongenmede- deelt, en dit getal der mannetjes grooter wordt naar maate de foortenna- dcr aan malkanderen grenzen Het moet even eens met de verfchillende rallen zyn. Men zal, dezelven kruilTende, dat is te zeggen, de zulken votnSeLifs van malkanderen verwyderd zyn, niet alleen fraaijer \oortor gzüs, maar ook een grooter getal mannetjes bekomen. Ik heb (g} Een diergelyk fliik rvordt iny gemeld doo» den Hr. Boürgki.at, in een brief welken hy my gefchreeven heeft den isden apnl 1775 , waarvan dit de zaakivke inho^jti i. „ Milord Graat van Pembroice fchryft my, dat hy federt eenige daeen ■ * „ een groote bullioud heeft zien koppelen ; dat de wolvin getemd dft zv „ mer van haar meefter, en fteeds onder zyne oogen was; zelfs zo „ hem uitgaat, eu hem zo getrouw volgt als een hond. Oe Hr, ‘J’’" „ dat een koopman in dieren, tot vier herhaalde reizen voortbrengzels van de «^vi'n en hond hadt bekomen; hy beweert, dat de wolf niet anders ifdan el hierin komt hy overeen met den berocraiien ontleedkimdigen Hünter ; hv denk? n^er’ d " het eveneens is met de volTen Nog fchryft hy my dat de teef va, ’t £ S „ bsawill, van een wolf geteeld, door een patryshond gedekt zynde, jongen heeft „ pen,_ die, volgens zyu koddebeijer of jagt.bevvaarder, uitmuntend voor de fnapliaan zulku 91 zyn. 63 VAN DE muilezels. dik-vils gepoogd te giffen waarom ;n geenen Godsdienff , m gee g ring het huwelyk tuffchen broeder en zufter ooit geveftigd is . Zoude ce ment'chen door^eene zeer vroege ondervinding bemerkt hebben, da. dic veiemiging tuffchen broeder en zufter minder vruchtbaar is, dan de ande- re vèreenftingen ? of dat zy minder mannetjes, of zwakker en gebrek k - rc vereciu.^iiigvu . . minden zeker, dat het omgekeerde ger kinderen uitleyerd - ^ duizendmaal herhaalde proef- vanhet ’t zy inden meVeh, neemingen. dat ^ vereenigeni te kruiffen , de foort veredelt , en dat S ^ddel ïletn dezelve in haare Ichoonheid bewaaren en zelfs volraaa- nu deze fada, deze uitkomfteii van proefneemingen , en deze aamiuidingen by andere wel beveiligde flukken voegen, die welken de Ouden ons hebben nagelaaten. Aristoteles fte. g , de mSleW met de merrie een dier voortbrengt door de Grie^n o[ ginnus genaarnd tot tolSSSd fan brci^ (/r). wordt, maar dat zy zelden l^?are vrucht tot ^ inderdaad zeldzaa- dt'herferïf en’ bddenTall/n niet voor dan in heete landen. De ïï? nt bSt, Ud van de koninglyke Academie der Wetenfehappen , en voórmaals Gouverneur van de eilanden van Amenka, heeft de goedh gS van my een verfch voorval ten dezen opzichte mede te deden in len brief van y.may 1770, deze bewoor^ng. Gy herinnert umiffchien.myn Heer., leden jaar 17Ö64 een brief aan de Academie voonaebragt in eene woning dat eene muilezelin een jongen muilezel ha^ fchryven, en de van het eiland St. Domingo; ik kreeg laft .?'? „gj. ^gn u bet getuigfchrift waarheid van dat ftuk te onderzoeken, en rje perlbon die roy ichryft is te zenden, ’t welk ik deswegen ontvangen heb... De pa^o j^yjig^giionen en een geloofwaardig man, hy. bericht my m^uilezeb on^ merri^ te hebben ziqn befpnngen , gelykhy ook mm muilezels en hen gf ten gedekt. , , a£j-e door verfcheiden getuigen Kdzaakelyken inhoud, datden i4.niay 1760 dat terwy de Hr. de Nort , Ridder van Lint -Louis, en oud Major van het konmglyk legioen van St. DcidnVo zig op zyn planteryla Petiie bevondt, men eene muil- ezelin by hem bragt , die men zeide dat De Hr. de dikken buik en daar kwam haar een darm uit het ‘ r „j- Nort, denkende dat zy gezwollen of opgeblazen was , ^ g. van pkrdenmeefter, die een neger was, en die by by woonV gehaald wierdt ? deze neger m ’t ^Lvezen van d • de muilezeün komende, hadt haar met geweld den val, om haar een drank te doen inneemen j waarop zy, . Y Aiiistot. /hy. /inirii- LH. VI. Cap. 24- 6 ^ de natuurlyke histori E verlofte van een welgemaakten jongen muilezel , die lang en zeer zwart hair hadt; dat jong leefde maar één uur, maar even als de moeder door d’r zel^^r gedwongen val gekwetftzynde, waren zy beiden geflorven, het jong eerft, en onmiddelyk na de geboorte, en de moeder tien uuren daarna Vervolgens hadt men het jong laaccn ontvellen, en men hadt het vel aati Doftor Mathy gezonden , die het zelve, (zegt de Hr. de Nort), in het kabinet van de Koninglyke Maatfchappy van Londen geplaatft heeft. Andere ooggetuigen, en byzonderlyk de Hr. Cazavant, Chirurgyn, voegen 'er by, dat de jonge muilezel voldraagcn fcheen te zyn, en wel ge’ maakt was, dat hy in de vertooning van zyn hair, in het maakzel van zyn kop en zyne ooren , meer van den ezel fcheen te hebben dan de gewoone muilezels; dat de mammen van de muilezelin gezwollen en met melk gevuld waren ; dat, toen men de voeten van het jong bemerkte, uit het teel- deel te voorfchyn komende, de onkundige neger het zelve zo ruwelykhadt aangevat en zo geweldig getrokken, dat hy eene omkeering van de lyf- moeder en fcheuringen hadt veroorzaakt , die de moeder en het jong den dood gedaan hadden. ^ Deze fttikken, die my toefchynen wel beveiligd te zyn, toonenons, dat m de heete klimaaten, de muilezelin niet alleen kan ontvangen, maar ook haare vrucht tot volkomenheid brengen en voldraagen. Men heeft my uit Spanje en Itahe gefchreyai, dat men daar verfc&iden voorbeelden van hadt, maar geen der berichten, die my overgezonden zyn, is zo wel be vcftigd als het geen ik zo even gemeld heb. Alleenlyk ftaat ons nog te wel ten, of deze muilezelin van St. Domingo door een ezel bevrucht was en met door een muilezel : de gelykheid , welke het jong naar het eerlle meer can naar het tweede dezer dieren hadt, fchynt dit aan te wyzen • de drif tige geaarthcid van den ezel in de koppeling, maakt hem weinig kiefch omtrent de keuze der wyfjes , en voert hem aan , om byna met dezelfde gretigheid de ezelin, de merrie en de_ muilezelin te zoeken. Het is dcrhalv'en zeker, dat de muilezel kan bevrugten , en dat de muil- ezelin kan werpen ; zy hebben even als de andere dieren , alle de gepafte werktuigen en deelen , cn zy hebben het vocht dat tot de voortceding vruchtbaar ïn gemengde foort minde! OjL llCbt n zy nooit in d. koude kamaacen voorcgeteeld , en het gebeurt maar zelden, dat er in de warme, en noch zeldzaamer in de gemaati'rdp iets van voorkomt; mt die hoofde kan hunne onvruchtbaarhe'd znnd volftrcktelyk plaats te hebben, evenwel alswezendlyk befchouwd worde^ dewyl de voortbrenging zo zeldzaam is, dat men ’er naauwlvks een zXr getal voorbeelden van kan bybrengen. Maar voor eerft he-ft men ten onrechte verzekerd, dat de muilezels en de muilezelinnen 'volftrektelvk niet voortteelen konden; en vervolgens heeft men nog onbedachter vaft/- ftdd, dat alle andere dieren van gemengde foorten , even als de muile/dr buiten ftaat waren jongen voort te brengen ; deftukken, welken wv vroe’ gcr hebben bygebragt wegens de meftifen door den bok en het fchaao ge- tceld , VAN DE MUI L E Z E L S. ^5 » teeld, wegens die van den hond en de wolvin, en byzonderlyk df fen van rekki^ Te"? s?ï'tfh"it i^Lfoïrd'lr. *Mr i?t de zuivere foorten , even als m de vermengde, gro _ . „giyic de toS ptats heeft. In de eerfte varn^nigvtdd.gen viffehen, de iiifekten , enz. jaarlyks by hoiidcrdui , ja by XF Deel. ^ 66 DE NATUURLYKE HISTORIE clere foorten, gelyk de vogels cil de kleine virvoetige dieren zig by twintigen of by douzynen hervoert; anderen, einddyk,’ gei "k S , nienfch, en alle de groote dieren, teelen flegts by enkelden, flet gS in de voortteehng is dan, om zo te fpreeken, in de omgekeerde reden Ln dc_ grootte der dieren. Het paard en de ezel brengen flegts één jon Jin t jaar voort, en in denzelfden tyd werpen de muizen, de veldmuizen JnJiaanfche varkentjes, dertig of Veertig. De vruchtbaarheid dier kleine dieren is dus dertig- of veertig-maal grooter, en , zo wy een fchaal maaken van de. verfciiillende trappen van vruchtbaarheid, zullen de kleine dieren welken wy genoemd hebben, aan de hoogfte punten zyn , terwyl het paard ca de ezel zrg aan het tegenoverftaande einde, naaralyk dat der minflp vmch'.baarheid , bevinden zullen, want het is byna de olyfant alleen d! neg minder vruchtbaar is. ’ In de. gemengde foorten, dat is te zeggen, in die der dieren die 7n als de muilezels, van twee verfchillende foorten voortkomen zvn V even als in de zuivere foorten, verfchillende trappen van vruchtba-rhpfd’ of liever van_ onvruchtbaarheid ; want de dieren, die van twee foonen voortkomen, iets van de beide natuuren hebbende, zyn, in ’t algemeen minder vruchtbaar, omdat zy mindere overeenkomften onder malkander hebben dan er in de zuivere foorten zyn , en deze onvruchtbaarheid is des te grooter, naar dat de natuurlyke vruchtbaarheid der oude-en minder is; wanneer derhalven de twee foorten van het paard en den p7pI “ ze vc rcc* weimg vruchtbaar zyn zig vermengen, zo kan dc öorfpr™ kelyke onvruchtbaarheid van elk derzelver in het meflis dier wel vor van te verminderen, met anders dan vermeerderen; de muilezel llcgts minder vruchtbaar zyn dan zyn vader en zyne moeder manrnhifr u- zcift de onvruchtbaarfc van alle meftifche dJen.Tm daJ Sde aS™ vermengde loorten daar men vrucht van heeft kunnen bekomen, S als die van den bok en van het fchaap, van den hond en de wolvin^ van den diftelvink en de kanarie- vogel, enz. veel vruchtbaarer zyn dan de foorten van den ezel en het paard. Het is tot deze byzondere en oorforon kelyke oorzaak , flat men de onvruchtbaarheid der muilezels en der bariemil moet betrekken. Dit laatfte dier is zelfs onvruchtbaarer dan het eerfte byzondere oorzaak. De muilezel, v?onkoSc van den ezel en de mernc, heeft van zjn vader de hitte tan S°l” ”n bygevolg de voortteelende kragt, in cene zeer hooge maate, terwvl Hp bardeaii van het paard en de ezelin voortkomende, even als zyn vader^ • ^ ' der vermogende is in de koppeling , cn dus minder eefchikr nm „ teelen. Daarenboven is de merrie , minder driftig dan de ezelin n • daarom vruchtbaarer, naardien zy gemaklyker ontvangt en herpr kÜ j” dan deze. Dus loopt alles zamen om den muilezel minfer onv?uchSr“‘^‘ maaken dan den bardeau, want de driftigheid van gcfleJ in het mannek ^ die zo noodig is voor de goede voortteehng, en inzonderheid voor d^/V ryke vermenigvuldiging, is integendeel nadeelig in het wyfje en beW ' bykans altyd het zaadvocht te behouden, en bevrucht te worden VAN DE muilezels. 67 Dit fa^um is algemeen waar, ’t zy in de dieren, zy in de menrch- Ivke foort; de koelfte vrouwen teeien wel voort met de drutiglle ma nen en brengen een groot getal kinderen ter wereld ; het is daaientegen Lidmm, dat^^^^ vrouw kaderen kryge» zo al te gevoelig is voor der byligging. De werking, die de grond der voortteeling is S dan een bbcm donder vruc^^^ een vermaak zonuer mtwerkzcl ; maaromgekeerd is het ook by de m^fte vrouwen die louter lydelykEyn , even den ^Ygeboom, welks zeef koud is een vrucht, die zig voon- als , want het uitwerkzel der vereemging is des te zelie- ïr^nai maate het door de verliefde lliiiptrekkmgen van het wyfje mm- ïer’in verwarring wordt gebragt: die ftuiptrckkingen van vermaak ofwel- hifi zyn zo fterk in fommige wyfjes , gelyk by voorbeeld, de ezelin, en teven! zo nadeelig voor de voortteeling, dat men yerpligt is haar koud wJtcr over bet kruis te gieten, of zelfs haar ruwelyk te flaan om de- SU te doen bedaaren, tonder dit onaangenaam ^gUne moeders worden o~ ro?dU"SUtU?ye:ESy”d Tknel? een gedeelte lUer overig ware Men is fomtyds ver- zal men zeggen, de teeven en de katten, die nog driftiger in de liefde fchynen dan de merrie en de ezelin, mi^n echter nooit te ont- vansen; het Uen gy derhalven wegens de onvruchtbaarheid der al te ric- fife^wvfies zegt, is niet algemeen, en lydt groote uitzonde ringen. - U antwoorU daf het voorbeeld der teeven en katten, in plaats van eei^ Sndering op Un regel te maaken, daar eer eene beye ligmg van zoude “^nTSt lic groot cS fterk men do intvcnd.ge tuigen van de teef moge ’ ^ ‘^jie na^licc volbrengen van om te bedaaren , geduurende de/rcu verloopt , tot op deszclfs dw deëien aanhoudt? het it eveneens met de kat, d.e van alle wyfjes ee driftifffte fchynt te zyn, naardien zy haare mannetjes roept door erbarme- liefdefchreeuwen, die de dringendfte behoefte te kennen geeven, Sar het is hier, even als by den hond, door eene byzondere geleeding m het mannetje dat dit zo driftig wylje byna nooit mift te ontvangen. vermaak fchoon zeer levendig m de koppeling, worde van ‘ SpSeroote fraart vergezeld. Het hoofd der manlyke roede van den ka S is bezet met Hekels^, dikker fcherper dan die van gelyk men weet , zo ruw is , dat zy het vel dooi h? zvn Voor iftbSngen van die roede kan derhalven met tiog bet wyfje, ’t welk dit te kennen geeft door een on- luider dan het gefchreeuw van haare behoefte. De ma l jj]!e der de beginnende koppeling zo levendig, dat de kat op ° ^ ■'^oging^n doet, om zig weg te pakl^en, en de kater is,- om haai te nou 68 de natuurlyke historie 3en, genoodzaakt, haar met zyne tanden in den nek te vatten , en haar dus met geweid te dwingen, om dat zelfde wyQe, dat hem uit verliefdheid heeft komen opzoeken by zig te houden om haar te bevruchten. Onder de huislyke dieren, die wel gevoed en opgepaft worden is de vermeerdering grooter dan onder de wilde dieren; men ziet het in het voorbeeld der katten en honden , die in onze huizen vcrfcheiden maa- ien ’s jaars voortbrengen, ter^vyl dc wilde katten en honden, aan de Natuur alleen overgelaaten , fle^s eens in ’t jaar teelen. Nog fterker ziet men dit in ’t voorbeeld der vogelen , die in de huizen gehouden en wel verzorgd worden. Is ’er onder eenige foort van vogelen eene Vruchtbaarheid, die te vergelyken is by die van eene wélgevoede hen die door een goeden haan geregeld betreeden wordt? en zo 'men het menfchlyk geflacht befchouwt, welk een verfchil is ’er niet tulTchen de gebrekkige voortteeling der Wilden en de oneindige bevolking van befchaafde en wel beftierde Natiën? maar wy fpreeken hier alleenlvk van de natuurlyke vruchtbaarheid, die de dieren in hunnen Haat van volle vryheid eigen is; men zal met een opflag des oogs de betrekkin- gen, welke die vruchtbaarheid van het eene vrye dier tot het ander heeft, zien in de volgende tafel, waaruit men eenige nuttige gevol- gen voor de Natuurlyke Hiftorie zal kunnen trekken. TAFEL van de betrekkingen, welken de dieren in hunne vruchtbaarheid tot malkahderen hebben. NAAMEN 1 OUDERDOM 1 waarop de mannetjes TYD GETAE der kunnen bevruchten, en de wyfjes werpen. van der Jongen, welken de wyljes t’eener DIEREN. It — > Mannetjes. ■ Wyfjes- D R AGT. dragt werpen. OUDERDOM ivaarop de mannetjes op' houden te bevrachten , en de vvytjes te wer- pen, ! ■ ^ - II Mannetjes, • Wyfjes. De Rinoceros. . liet Rivierpaard, De Motie. De Kameel. De Dromedaris. Het Paard. De Zebra jaar. op 15 of zo jaar. op dc 4 jaar. opdc4jaar. opzjjaar. * op de a jaar jaar. pp 15 of ao jaar. op de4jaar. op de 4 jaar. op de a jaar. opdeajaar ^cui«a« “ * up* Vic «i jani* jaai< DeEzel. - - j opdeajaar. | opdeajaar, 9 maanden. - omtrent i jaar, omtrent ijaar. II maanden. • II maanden. - II maanden, en meer. I jong. I jong. I jong, I jong. I jong. I, fomtyds a. I, zeiden 3. I, zelden s. * Op twee en een halfjaar teelt het paard niet dan zwakke volensj het moet vier om fchoone paarden voort te brengen. ’ leeft 2 eeu- wen, leeft 70 of 80 jaar. leeft 40 of 50 jaar. leeft 40 of 50 jaar. op de 25 of op de 18 of 30 jaar, . 00 jaar. op de 25 of op de 18 of 30 jaar. . i 40 jaar. op de 2g of I op dc 35 of 30 jaar. - j 30 jaar, en zelfs zes jaar oud zyn, 69 VAN DE MUILEZELS. NAAMEN OUDERDOM T V D vvaarop mannetjes der kunnen bevruchten , en van DIEREN. de wyfjes werpen. dragt. Mannetjes. ■ Wyfjes. GETAL der Jongen , welken de wyljes t’eener dragt werpen. OUDERDOM waarop de manneïjcs op houden te bevrnditeii , en de wyfjes te wer- pen. I II I .'-Aa — Mannetjes, j Wyfjes. HetRunddicr. - Het Hert. - - Het Rendier. - De Lama. - - De Menlcli. De groote Aapcn. De Moulllon. - De Saïga. - De Rheebok. De Gems. DeGeiiendeBok. Het Schaap en de Ram. De Plioka, De Beer. - - opdcejaar. op de i8 maanden, op de 2 jaa- ren. op de 3 jaa- ren. op de 14 jaaren. op desjaar. op de i8 maanden. op I jaar. opi8 maan- den. op I jaar. op de i 3 maanden, op de i8 maanden, op de 2 jaa- ren. op de 3 jï**' ren. op de I 2 jaaren. op desjaar op I jaar. op I jaar. op 2 jaaren. op I jaar. 9 maanden. - 8 maanden, cn langer. g maanden. - 9 maanden. 5 maanden. 5 maanden. 5 maanden. 5 maanden. De Das. De Leeuw. De Luipaards en de Tyger. De Wolf. - - De Hond in den ftaatderNatuur. De Ifatis. • - De Vos. - - op I jaar. op de 7 5 maanden, maanden. op I jaar. op 1 jaar. 5 maanden. Op a jaar. op a jaar* op a jaar* op 2 jaar. op 9 of 10 maanden* op 2 jaar. De Jakhals* DeKatindenftaat der Natuur. De Hui.smarter. De Bofchraarter. De Bunfing. De Wezel. De Hermelyn. - Op I jaar. vddr I jaar. op I jaar, ten lioogften. tenhoogften I jaar. op I jaar. hetiftejaar, het zelfde. op 2 jaar. op 2 jaar. op 2 jaar. op 9 of 10 maanden. op I jaar. verfclieiden maanden. verfeheiden maanden. 1 jong. I, zelden 2. I, zelden 2. I jong. I, zelden 2. I, foiiityds 2. I , fomtyds 2. I, fomtyds 2; kan in de heete landen tweemaal teelen. I, fomtyds 2. I, 2, fomtyds 3. 1, 2, zelden 3. I, 2 , zelden 3 , en nooit meer dan 4. I, fomtyds 2; kan in hecte landen twee- maal ’s jaars teelen. 2 of 3 jongen. I. 2. 3 > 4 . en nooit meer dan 5. 3 of 4 jongen. 3 of 4, censin’tjaar. leeft 15 of 18 jaar. op de 9 jaa- op de 9 j.aa ren. - - ren. leeft 30 of 35 jaaren. leeft 16 jaar. op dc 12 op de jaar. - - 1 jaar. vóór I jaar. opijaar,ten hoogften. tenhoogften t jaar. op I jaar. hetiftejaar. het zelfde. 73 dagen , of meer. - " 63 dagen. 63 dagen, wordt ritflg m den winter , werpt in april. 56 dagen. gelyk de katten' zegt men, d. i. op desóftedag. het zelfde. het zelfde. - 4 of 5, eens in’cjaar. 5,6,totp,eens in’t s",' 4’. 5. of ö jongen. ó en 7 jongen, 3, 4, tot 6. - - 2, 3. of 4 * 4, 5, of 6. j , 4, en 6. - 3. 4, en 6. 3 . 4 . en 5 - op de 8 jaar. leeft tot 15 of 20 jaar. leefti 2 of 15 jaar. leeft, zegt men , 20 jaar. op de 7 jaar. opdeSjaar. leeft 20 of 25 jaar. leeft 20 of 85 op 15 of 20 jaar. - ' opdeigjaa reu. op de 10 ol 13 jaar. op de 7 jaar op de 10 of 12 jaar. op 15 of 20 jaar. opdeigjaa ren. 3 ' 4 ' en 5 - op 10 of 12 op 10 of 12 jaar. - - jaar. op de 9 jaa- ren. - - op 8 of 10 jaaren. op 8 of 10 jaaren. teelt zyn geheele lec- ven. - • het zelfiie. het zelfde op de 9 jaa ren. op 8 of 10 jaaren op 8 of 1° jaaren. werpt haar geheele lee- ven. ,, het zelMe het zelfde. I 3 70 de natuurlyke historie naamen der DIEREN. OUDERDOM waai'op de mannetjes kunnen bevruchten , en de wyfles werpen. TYD van DRAGT. getal lier Jongen , welkc-n de wyfjes t’cciier dragt werpen. DOUliRjyo», en de wyfjes te ’ pen. De Eekhoorn. - Mannetjes, i Wyfjes. OD I iaar. o» i iasFi 1 Mannetjes. . Wyfjes^ De Polatouche. De Kegel. . - De Relmuizen, - De Ondatra, De Desnian. De Sarigues, DePhilanders. DeVatkens. De Tatous. Da Haazen, De Konynen. De Fret. De Rotten. lOc Veldmuizen. De Muizen. De groote Veld- muis. I Iet Indiaantch Varken. op I par. tfte jaar. op I iRe jaar. i'aar. 9 maanden of I jaar. - 9 maanden of I jaar. - maart, en werpt in may. 4S dagen, 40 dagen. 4 maanden. in’tiftejaar. I in’tifiejaar. 30 of 31 dagen. op 5 oF 6 luaanUeiu op 5 of 6 maanden. 30 of 31 dagen. op ifle jaar. op liet ifte jaar. 40 dagen. het zelfde. het Zelfde. 5 of 6 wecken. het zelfde. het zelfde. I maand' of 5 wecken. - . het zelfde. het zelfde. I maand of 5 wecken. - - het zelfde. het zelfde. op de 5 of 6 Weekeii. • op de 5 of 6 weeken, - 3 weeken. 3 of 4. 3; 4. on 5. 3 . 4 > en 5. 4. 5. of 6. 4. 5. of 6. 4. 5i 6, en y. 4, 5. en 6. 10, i2,l5,nooittneer dan 20 , teclen twee- maal ’s jaars. 4 jongen, en werpen verlclieiden maal in ’t jaar. 2 , 3, cn 4, werpen vericliciden maal in "c jaar. 4> 5 j tot8,cnwer. pen verfcheiden maal in ’t jaar. 5i 6 (ot 9 , cn brengt 111 huislykcn ftaac tweemaal ’s Jaars voort. 5 of 6, en teelen ver- Itheiden maaien ’s jaars. pof 10, en teelen ver- fclieiden maaien ’s jaars. 5 of 6, en teelen ver- fcheiden maaien s jaars, vania totipjcn wer- pen dricinaars jaars. brengt 8 maal’s jaars voort 4 de ifte dragt is vaiHofSjde 2de van 5 of 6 , en de andere dragten zyn van 7 tot II jongen. geheele lee- ven, leeft 6 jaar. op de jaar. ï5 lecven 7 of 8 jaar, leeven 8 of 9 jaareii. teelt zyn geheele lee- ven. het zelfde. teelen hun geheele iee- veii voort, het zelfde. bet zelfde. jeeft 6 of 7 jaar, teelt zyn geheele leevendoor, bc? welk 5 of ö jaar duure» "'erpc haar geheele itc, ven. op de jaar. >5 Zie daar de orde waarin de Natuur ons de verfchiilende tratmen rl vruchtbaarheid onder de viervoetige dieren' vertoontj men ziet d h ze vruchtbaarheid des te geringer is, naarmaate de dieren ]deine77?r In het algemeen heeft deze omgekeerde reden van vruchtbaarheid rJn opzichte van de grootte, plaats in alie de andere voortbrengzelen ieevende natuur; de kleine vogels brengen in grooteren getale voort d de groote; het is eveneens met de yiffchen, en milTchien ook met dp fbacnj maar hier de viervoetige dieren alleen m aanmerking neemendT VAN DE MUILEZELS. 71 riet men, ^ JöteL'Szd» Uitzondering m bevinden die maar twee of drie jon- geCeens in'-ffae?” “oorcbrengen, en ondertulTchen is het zo vruchtbaar als de kleine f ere^' ,, ^vy wegens de vruchtbaarheid der dieren in de Deze tafel ^ vruchtbaarheid der dieren in de gemengde zuivere foorten aaiimerkingen. Die vruchtbaarheid is, gelyk il' foorten, vordert by/on r zuivere foorten. Men zal’erduidelykd foorten , vordert byzondere^^^im^^^^^^ duidelykde gezegd heb eenvoudige onderftelling. Men neeme , _ by voor- reden van de foort van het paard, eil alle de wyfjesin die van £’^ez:i'rct « weten™ MiitL/s en toto Icingen van natuur zyn tuflc ^ ezelin en het paard en de menie. In merrie , dan tuflchen den ezd en ck of niet-over- den grond maaken of fcheiden ; en naardien die van den eenkomften, jg afgcfcheiden geweell, zo ezel van ^wee foorten, ’t z? door de mannetjes of de het k.aar, aeral der overeenkoniften , die de foort uitmaa- wyfjes te vermengen, ^et gal d derhalven moeijelyker bevruchten, ken , vermindert. De de vermenigvuldiging zal dus lang- de wyfjes en uilwerkzel hunner vermenging ; ja, zaamer toegaan , door S *= , „iet vóórtbrengen , zo haare die zelfde vermengde foorten zouden nf hnre ftrvdigheden groo- niet-overeenkomflen nog wat "y’ zullen der! alven altyd zeld- ter waren, »ƒ muilezels van a « dan by gebrek van zjn zaam zyn m den ftaat ’ Q^dgr welk foort van dieren ook, een natimrlyk wyfje, dat een hem gefchikt is, en voor hetwelk wyfjs zal 1 ,„n dan hy voor zyn natimrlyk wyfje, en zyn hy ook g hemls /én wanneer zelfs deze dieren van verfchillen- natuu-rlyk „deren zonder tegenzin naderen , ja zig in hunnen brons- de foorten ^ J„en , zal hun voortbrengzel echter noch ITZX det^- v£enmg mcr maakt. Dit voortbrengzel nu , zal * f Twee foorten , die men vermengt, minder is, en ,.^__.„pfhroren zal nog veel zei^ tige dieren , uit de vermengde foorten v g , P i- ^de on- overeenkomt zaamer zyn dan het eerfte , om dat het verm » , nhats heeft, om zo te der natuur, die tuflehen zyne verfchillende ouders plaats ne , 73 DE NATUURLYKE HISTORIE fpreeken, ervende, en zelf tot geene foorc behoorende, geene volkomene overeenkomft met eenige foort heeft. By voorbeeld ; ik boude my verze- kerd, dat de mannetjes- bardeau vruchtloos zyn wyfjes-bardeau dekken zou- de, en dat uit die koppeling niets ter wereld voortkomen zoude 5 vooreerft om de algemeene reden, welke ik gegeeven heb ; vervolgens om de by- zondere reden van de weinige vruchtbaarheid in de twee foorten, waarvan dit dier voortkomt, en eindelyk om de nog byzonderer reden ontleend uit de oorzaaken , welke de ezelin dikwils beletten door haar eigen mannetje bevrucht te worden , en die derhalven zo veel te meer beletten moeten dat dit gevolg by de koppeling rnet het mannetje van cene andere foort plaats hebbe: ik geloof derhalven niet dat die kleine muilezels, van het paard en de ezelin _ voortkomende , onder raalkanderen voorcteelen kunnen , noch dat zy ooit een geflacht gemaakt hebben , om dat zy my toelhhyncn alle de on-overëenkomftigheden in zig te hebben , die de vruchtbaarheid beletten en de onvruchtbaarheid veroorzaaken moeten. Maar ik zal niet even Ilellig bepaalen over de onvruchtbaarheid der koppeling van den muilezel met de muilezelin, omdat van de drie oorzaaken der onvruchtbaarheid, welken wy zo aanflonds hebben opgegeeven, de laatfte hierhaare volle uitwerking niet heeft, want dewyl de merrie ligter ontvangt dan de ezelin, en de ezel driftiger en heeter is dan het paard, zo is hun betrekkelyk vermogen van vruchtbaarheid grooter, en hun voortbrengzel minder zeldzaam dan dat van het paard met de ezelin ; by gevolg zal de muilezel minder onvrucht- baar zyn dan de bardeau; evenwel twyfel ik fterk of de muilezel ooit met de muilezelin hebbe voortgeteeld, en ik vermoede, zelfs uit de voorbeelden der muilezelinnen, die geworpen hebben , dat zy haare bevruchting eerder aan den ezel dan aan den muilezel verfchuldigd waren ; want men moet den muilezel niet befchouwen als het natuurlyk mannetje van de muilezelin fchoon beiden denzelfden naam voeren, of liever, niet dan van het man- lyke tot het vrouwelyke verfchillen. Om my te beter te doen begrypen , zo laat ons voor een oogenblik eene orde van bloedverwantfchap in de foorten vaflftcllen , gelyk wy eene in de bloedverwantfchap der familicn aanneemcn. Het paard en de merrie zullen broeder cn zuster van de foorc zyn, en ouders in den eerden graad. Het is eveneens met den ezd cn de ezelin; maar zo men den ezel aan de merrie geeft, zal dit ten lioogfben als zyn neef in de foort zyn, en deze verwanc- icliap is derhalven reeds van den tweeden graad; de muilezel, die daarvan zal voortkomen , half in de foort van den vader en in die van de moeder deelende, zal niet dan in den derden graad van foor t- ver wantfehap met ntalkanderen zyn, cn gevolglyk zullen de muilezel cn de muilezelin, fchoon van denzelfden vader cn dezelfde moeder gefprooten, in plaats van foort- broeder en zuster te zyn , geene bloedverwanten zyn dan in den vierden graad, en zy zullen dus bezwaarlykcr onder malkanderen voortbrens:en dan de ezel en de merrie, die bloedverwanten zyn in den tweeden graad- en om dezelfde reden zullen de muilezel en de muilezelin minder gemaklyk zamen voortteelen dan zy met de memc of den ezel kunnen doen omdat 73 VAN DE muilezels. het foort-verwantfchap der laatften flegts in den derden graad is » dezelve onder de eerften reeds tot in den vierden graad is argedaald. onvruchtbaarheid, die zig hier van den tweeden graad af begint te open- baaren, moet duidelyker zyn in den derden, en in den vierden zo groot, dat zv dan miflehien al volftrekt is geworden. ,• j- , In het algemeen is de verwantfehap der foorten een dier diepe verbor- genheden der Natuur, welken de raenfeh niet zal kunnen doorgronden_ dan door middel van aanhoudende proefneemingen, die zo lang als moeijelyk 7vn • hoe zoude men anders dan door de uitkomlten van koppelingen, dui- zend- en duizend-maal herhaald, dieren van vcrfchillende loorten, en hun- ne graaden van verwantfehap kimnen kennen ? Is de ezel nader verwant van het paard dan van de zebra? is de woil: nader aan den hond dan de vos of de jakhals? op welk een afftand van den menfeh zullen’ wy de groote aapen Hellen, die denzelven in het maakzel des lichaams zo volmaakt geiy ken ? waren alle de foorten van dieren yoormaals het geen zy tegenwoordig zvn? is hun getal niet vermeerderd of liever verminderd? zyn de zwakke foorten niet verdelgd door de fterkere of door de dwingdandy van den menfeh , waarvan het getal oneindig grooccr is gevvorden ^an van eenig ander magcig dier? welke betrekkingen zouden wy kunnen vaftftdlentus- fchen deze loort-vcrwantfchappen en eene andere yerwantfehap , die betei bekend is, te wecten, die der verfcheidenc ralfen in dezelfde loorc? komt het ras in het algemeen niet op dezelfde wyze voort als de vermengde foor- ten ?naamlyk van eene onövereenkomlligheid met de zuivere foort is de in- dividu’s , die den eerften ftam van het ras geformeerd hebben ? daar zyn mis- fcliicii in de foort van den hond zulke zeldzaame raflen, aat zy moeijelyker voort te teelen zyn dan de vermengde foorten, van den ezel yn de merrie voortkomende. Hoe veele andere vraagen zoude men over dit onderwerp alleen kimnen doen? en hoe weinigen zyn ’er onder, kunnen beantwoorden? hoe \ '»y “O'- iets te verzekeren, of zelfs te giffen? hoe Ie p j^^ken of zelfs ten neemen om deze fafla te ontdekken, o™ merken , oï z door welgegronde gillingen te voorkomen ? De Wysgeer OT.dertiilIchen , wel verre van zig den moed te laaten ontzinken , moet de Natuur toejui- chen zelfs dan, wanneer dezelve hem gierig of al te vol verborgenheden voorkomt, en zig geluk wenfehen , dat, naarmaate hy een gedeelte van den fluier, waar onder zy verldefl; zig te verbergen , wegneemt ofophgt, zy hem eene oneindige menigte andere voorwerpen , allen zyncr onderzoe- kincen waardig, als in het verfchiet vertoont; want uit het geen wy reeds kennen, kunnen wy opmaaken wat wy door den tyd al zullen kunnen kennen. De menfchlyke geeft heeft geene grensperken dic hem ftuiteii > hy ftrekt zig uit naarmaate het heelal zig meer vertoont; de menldi kan moet derhalven alles beproeven; hy heeft niets dan tyd noodig om al weeten ; hy zoude zelfs , door zvne waarneemingen te vermeerderen , a ^ verfchynzêls , alle de gebcurtenilTen der Natuur kunnen zien , voorzie - ^ zoveel zekerheid, als of hy dezelve onmidddyk \^an de oorzaaken a ^ , XF Deel. K 74 DE NATUURLYKE HISTORi E en welke verfchoonelyker , en zelfs edeler geeflverrukkins dan die naenfcn, bekwaam te onderfteJlen om alle de magcen, alle de wSnS oorzaaken op te fpooren, en door zynen arbeid alle de geheimen tnur te ontdekken I ^ 'cmica oer JVa- voornaamlyk in agtervolgende aanmerkingen over verfchillende_ onderwerpen , welken men wil doorgronden of dieper leeren kennen, en in beredeneerde proefneemingen; by voorbeeld, de vereS ging van dieren van verfchillende foorten, waardoor men alleen hunne \ erwantfchap kan ophelderen , is niet genoeg beproefd ; de flukken , w5< ken wy over deze vereenigmg , het zy dan vry willig of gedwongen hebben kunnen verzamelen, komen op zo weinig uic, dat wy niet in Et het wczendlyk beftaan der jumars iets met zekerheid te bepaalen. ^ Men heeft dien naam van jumars eerft gegeeven aan muilezels, of h-ilf flagtige,_ vermengde dieren, welken men beweerd heeft van dLEr ml; de merrie voort te komen j maar vervolgens heeft men het wezenlk of pwaand voortbrengzel van den ezel met het fchaap , insgelvks heeten. Doéior Shaw zegt: “sgeiyjcs jumar ge- Dat in de geweften van Tunis en Algiers eene foort van muilezel is kumrnrh genaarad , die van een ezel en eene koe voortkomt ; dat het een laftdier is wel Klem van lichaam, maar van een zeer '^luicr is, wel heeft , negts eenen hoorn of hoef aan den voluiadd^n^ Lelvl.’ hT “ zy daarvan m alle andere opzichten grootlyks verfSilden^fiKh^ Zie daar derhalven twee foorten van jumars; de eerilen welkpr. zegt voort te komen van den ftier en de merrie en de ^ ezel en de koe; en men fpreekt nog van eene derdeVoorr d.V ^ van den Hier en de eae.i„‘’voorr celon.en“T„ïe1fc gSTyCO er K tcn“van eTn “ “f "‘"ï’' *■= ftor- nen. Ik zal zelfs eenige bvzonder^*n^? V(dftrektlyk te willen oniken- heid van eene ondrtlge rie?d"e‘'tlfdtdYyTe dS‘''vt zeer verfchdlendeioor ten, maar daar echter niets van voortgekomen is bewyzen. Niets fchynt verder verwyderd van het beminnelyk LakTel vin (0 du Dr. Shaw en Afrique. Tom. I. pag. 30?. (/t; txtraü uit de Courant vanAltona, den 14 July 1780. Uit Beijeren van het adelyke landgoed Wakerftein , wordt berigt, dat eene ezelm t- der eene kudde koeijen weidde, door den ffier gedekt en draLdi? wf/rU ’ °"'* maanden een fchoon kalf voorbragt, dat in niets veffehilde van andere wat grootere ooren hadt. <*uuctc itai veren, dan dat het CO yoyage de M£R.qli,e en Corfe, i$8a. 75 VAN DE muilezels. den hond , dan het grove , domme Inllinkt van het varken , en de lichaaras- gellalte van deze twee dieren is zo verfchillende a|s hunne geaarthem ; lit weet evenwel twee voorbeelden van eene geweldige liefde-drjfc tuflchen den hond en den zog. In den zomer van dit zelfde jaar i774> Icheen een patrys-hond van de grootfle foort , zig digt by het hok van eene ritlige zog ontlioudende , daar een groote drift voor op te vatten , men lloot d:e twee dieren verfcheiden dagen zamen op , en alle de hmsbedienden waien setuieen van de vvederzydfche verliefde dnftJgheid van deze beide dieren; de hond deedt zelfs de allerfterkfte en verbazende poogingen , en dat her- haalde reizen, om met de zog te koppelen, maar de groote ongelykheid in de deelen der voortteeling belcttede zyne vereejiiging met dezelve (w). Dezelfde zaak was verfcheiden jaaren te vooren in eene nabuunge plaats gebeurd (n), zo dat dit ftuk aan de raeellen der geenen, die getuigen van het voorval waren, niet nieuw voorkwam. De dieren van zeer verlchil- lende foorcen vatten derhalven fomtyds genegenheid voor nialkan^ren op, en deze genegenheid kan in fommige omftandigheden tot ^nefterke en geweldige drift overflaan ; want het is zeker, dat het eenig e, w L'ze twee voorbeelden dc koppeling van den hond met de zog belet heeft , het verfchillend maakzel der deelen was, waardoor dezelve zig met naar malkander konden Ihhikken ; maar het is met minder zeker , dat, Ichoon ’er eene inbrenging van de manlyke roede, en zelfs eene volkoraene koppeling hadt plaats gehad, daar geene uitwerking van zoude befpeiird, of vrucht van voortgekomen zyn. Het is dikwils gebeurd, dat verlchei- den dieren van verfchillende foorten gekoppeld hebben, m volle vryheid., en zonder daartoe gedwongen of misleid te zyn ; deze vrywillige veroenigin- gen raoeflen, zoude men zeggen , vruchtbaar zyn, naardien zyonderltellen dat de grootfle zwaarigheden uit den weg zyn geruimd; Vcheiï genzin oycr»-onnen is en dat 'er eene ge»oci^aame toffeheo de deelen der voortteeling plaats heeft; deze koppe ng | ’ ™ e*S ^ - verfcn voor- beefl van bybrengen, het welk, om zo tefpreeken, onder myne oogen oebeiird is. In 1767, en de volgende jaaren , hadt de inolenaar , op myn fandgoed de Buffon, eene merrie en eenflier, die zig in dezelfde flal ont- hielden en die beiden zo veel drifts voor malkanderen hadden opgevat, dat, in alle tyden, wanneer de merrie tochtig was, deflier, zo hy vry'ieid hadt, nooit mille, haar drie of viermaal daags te dekken. Dezeherhaa de koppelingen geduurende verfcheiden jaaren menigvuldige reizen heihaa d , gaven aan den meefler dezer dieren groote hoop van daar eemg voort- Sengzel uit te zullen zien; daar is echter nooit iets uit gefproten ; alle de («*:) Dit is voorgevallen by den Hr. de Graaf m Feuillée, op m landgoed Froflois 1» Bourgonie. (») ZV Jiii/y , by Chanceatt in Bourgonje. K 2 7Ö D E NATUURLYKE HISTORIE ingezetenen van de plaats zyn getuigen geweeft van de zeer wezendlvlr^ en zeer dikmls herhaalde koppeling dezer twee dieren, geduurend fclieiden jaaren (o), en weeten eveneens met zekerheid’, dat ’er nieL voortgekomen is. Dit ftuk, dit faClum, ’t welk zeer zeker is fchv^*^ derhalven te bewyzen, dat, ten minften in ons klimaat, de ftier met d merrie niet kan voortteelen, en dit is het, wat my met reden aan het be^ flaan van_ die eerfte foort van jumars mag doen twyfelen. Jk kan geenê even ftellige . fafla tegen de tweede foort van jumars inbrengen, waarvan Dr. SiiAw fpreekt, en welken hy zegt van den ezel met de koe voort te komen; ik erken zelfs, dat, fchoon het getal der onövereenkomfti veel bot als noodig is, om hun de vryheid te geeven van ^igj^un gemak te kunnen bewegen; maar om hen te doen, maakt men hunne twee agierile voeten vaft aan een vry la 5, 00 f^oyage dc Marmol. Tom, I. pag. 50. K 3 78 DE NATUURLYKE HISTORIE dat zig in twee annen verdeelt, met yzeren gefpen aan de einden aiwnnr men een yzeren pen m den grond flaat voor de paarden, zonder dZ L hier door echter zo naaiiw gefloten zyn_, dat hun dit hinderen zoude om gaan liggen of opflaan , of eens houding naar hun gemah te noemen ■ al- leenlyk belet het hen ecnige wanorde aan te rechten, en wanneer meti hen op ftal zet maakt men hen op dezelfde ^vyze vaft. Dit gebruik is zo oud onder de Perfiaanen , dat zy het in den tyd van Cyrüs reeds volgden naar het bericht ’t welk XüNophon daarvan geeft ; zy beweeren met vry veel grond, dat deze dieren door die behandeling en wyze van hen te plaat* Icn, zagter, handelbaarer , en minder twiibziek onder malkanderen wor- den, het geen van veel belang is in den oorlog, waarin de onruflige paar* den voor hunne makkers dikwils verfcfariklyk laftig zyn, ais zy fn eska drons gedrongen by malkander ftaan. Voor bedding of ftrooiiin-^ eeeR men hun in Perfie met dan zand en fyne aarde, die wel droog zyn , waaron zy Zig pruil nederieggen en flaapen, als op Dro (i). I„ £,dere ialKien! gclyk als in Arabie en m den Indoflan, laat men hunne uitwerpzelen droe- gen, die men vervolgens fyn ma'akt, en tot den ftaat van aarde of droog poeder brengt, waarvan men hun dan eene zeer zagte bedding maakt (c). In alle deze flreeken geeft men hun nooit op den grond , noch zelfs aan eene nuf, te eeten, maar men doet de garft met gefneden ftro in een pk, dien men hun aan den kop vaftmaakt ; ikzeggirft, want haver valt er met en men verpmeit weinig hooi in die klfmlaten ; men S? hun alleenlyk m het voorjaar gms of groene prft, en in ’t algemeen is men zeer zorgvuldig van hun met dan de noodige hoeveelheid voedzel te ver fchaffen , want wanneer men hen al te ruim voedt, zwellen hunne voeten en zy zym eerlang van geen gebruik meer. Deze paarden, welken men pen breidel in den bel' legt ei, die men zonder ftygbeugcb berfdt laaten zig zeer gemaklyb bellieren; zy houden den kop teer hooc door middel van een kiemen fnavel alleen, en zy loopen zeer fnel, en met een zeer vaften tred, zelfs op de flegtfte wegen. Om hen te doen voort- gaan gebruikt men geen karrewats , en zelden fpooren j zo iemand zig daar- van wil bedienen, heeft hy niet dan eene kleine punt, die in de hiel zvner zyfneltSaS; J?* gewóonlyk van bIS, en ftrookjes parkement, aan malkanderen gel ' ' P ’ , koorden ; eenige kleine tilijes met deze p’eepen zym genoeg om hen aan den gang te brengen, en hen in de groor- fte beweegmg te houden. ^ ^ Dc paarden zyn in Perfie in zulk een groot getal , dat zy , fchoon zeer goed , evenivel met zeer duur zyn. Daar zyn weinigen die dik en van eene kloeke geftalte zyn , maar zy hebben meer fterkte en moed dan fchoonheid Om met meer gemak te reizen, gebruikt men paarden die een tel gaan eij (l)) Foyage de P. Della Vallk Rouen 1745. 120. Tom, F. pas. 284^^02 (Ó Fojage Thevenot. Tom. UI. pa§. isp. & fiiiv. t j • VAN HET PAARD. 7P welken men vooraf aan deze wyze van gaan gewend heeft, door hun den voorften voet met een touw aan den agterften van dezelfde zyde, valt te binden; en in hunne vroege jeugd iplyt men hun de neusgaten, in het denkbeeld dat zy dan gemaklyker ademhaalen. Ik herhaal het , zy loopen zo wel, dat zy zeer gemaklyk zeven of agt mylen afleggen zonder te rus- Arable, Barbarye, en Perfie, zyn niet de pnjge landen, daar men fraaiie en goede paarden vindt, in de koudfte landen zelve, zo zy vochtig zyn , tieren deze dieren beter dan in de zeer warme of hcetc Eaaten. ‘’Elk kent de fraaiheid der Deenfche paarden, cn de deugd der Zweedfche, Poolfche, enz. In Ysland, waar de koi^e geweldig is, en w^aar men deze dieren dikwils niet dan met gedroogde vifch voedt, zyn zv, fchoon klein, zeer fterk (e) , daar zyn zelfs zulke kleinen onder, dat zv niet dan door kinderen (ƒ) bereden kunnen worden; v'oor het ovaige zvn zy zo gemeen op dit eiland , dat de herders hun vee te en, dit groot getal is den inwooneren niet tot laft, wantzy ? tn&oJ Men br-gc do.^n of hen te rug wil haaien, jaagt men hen by malkander om elk dezyne uit te zoeken, en men bindt hen dan met touwen yafl: omdat zy wild zyn gewor- den. Zo eenige merries in deze gebergten werpen, tekenen de eigenaap de volens op dezelfde wyze als derzelver moeders , en laaten hen daar drie iaareii blyven. Deze paarden van de gebergten worden ^meenlykfraai- jer, moediger en vetter, dan alle die, welken men op de ftallen heeft op- ^^De Noorweegfche zyn niet veel grooter, maar wél ne kleine geftall ; p lyn meeflal geel . ™ ^ ^ otk hun langs den rug loopt ; fommjgen zyn ^ X'met ïS;SIheS^ fmalle paden der fteile bergen, en laa- t?n ziedaar het al tc^fleil wor^t om tc gaan endaar de wegeftenis voort- dvdcn , liggende dan de agterfte beenen onder den buik. Zy verdedigen fi? teffèn d^'n beer, en wanneer een hengft dit verflmdend dier bemerkt, terwyl hy volens of merries bv zig heeft, laat hy dezen agter zig, en gaat ftraks den'vyand aantallen, dien hy met zyne voorlte voeten Ikat, en g meenlyk onder zyne flagen doet omkomen : maar zo he P • gewoone wyze, naamlyk door agteruit te fchoppen, wil v ë ly onherftelbaar verlien, want dan fpringt de beer hem terftond op den g royale de Della Valle. Tom. F. pag. a84--302. Recueil des Foyages du Nord. Rnuen 1716. lom. l. pag. t»- {^f) TSefcr. d'Iflandc, ü?c. par Anderson. pag. 79. (g) Hift. Génér. des Foyages. Tom. Xyill. pag. 19. de natuurlyke historie 8o • rug, en befliiit hem zo vafl, dat hy hem welhaafl; verfcikt , en vervolgens verflindt (Ii). ° De paarden van Nordland of Nordelles, zyn op zyn meeft vier en een halve voeten hoog. Naarmaate men naar ’t Noorden nadert, worden de paarden kleiner en zwakker. Die van Weft- Nordland zyn van eene zonderlinge gedaante ; zy hebben een zwaaren kop , groote oogen , klei- ne ooren, zeer korten hals, breede borfl, Imalle kniefchyf, het lichaam wat lang, maar dik, de lendenen kort, het bovenfle gedeelte van het been lang, het onderfte kort, beneden aan het been geen hair, een kleine en harde hoef, een dikken ftaart , gevulde maanen , kleine voeten , die nooit behagen worden. Deze paarden zyn goed , zelden fteeg en gril- lig , zy klauteren alle de bergen vaardig op. De weiden zyn zo o-ocd in Nordland, dat, wanneer men deze paarden naar Stokholm voert , zy daar zelden een jaar overbrengen , zonder te vermageren , te vervallen en hun- ne fterkte te verliezen; terwyl integendeel de paarden, welken^men uit noordelyker llreeken naar Nordland brengt , fchoon in het eerfte jaar ziek, daar hunne kragten herneemen (i). De overmaat van hitte en koude fchynt even eens nadeelig voor deze dieren te zyn; in Japan zyn de paarden in ’t algemeen klein, men vindt ’ér echter onder van eene vry goede gehalte, en dat zyn waarfchynlyk die welke uit de landen van de gebergten komen; het is in China genoeg- zaam eveneens; men verzekert evenwel dat die van Tonquin van eene fraaije gehalte en wel gefpierd zyn , dat zy goed op de hand , en van zulk eene zigte geaartlieid zyn, dat men hen gemaklyk africhten, en tot allerhande foorten van marfclien bekwaam maaken kan [k). Zeker is het, dat de paarden, die uit drooge en heete landen herkomftig zen, verballeren , en zelfs kwyiien, en fterven in die klimuaten en landen, die al te vochtig zyn , hoe warm zy weczen mogen, terwyl zy zeer goed zyn in alle de bergachtige landen van het klimaat van Arabic af tot in Dene- marken en Tartarye in de Oude Wereld, en van Nieuw-Spanje tot in de Magellaanfche landen in de Nieuwe Wereld, het is derhalven niet de hitte noch de koude, maar de vochtigheid alleen, die hun nadeelig is. Men weet dat de foort van het paard in de Nieuwe Wereld niet beftonek, toen dezelve ontdekt wierdc, en men mag zig met reden over hunne fchielyke en verbazende voortteeling verwonderen, want in minder dan twee honderd jaaren, is het klein getal van paarden, welken men uit Europa derwaards heeft overgebragt , zo verbazend fterk toegenomen bv- zonderlyk in Chili, dat zy daar zeer laag in prys zyn. Frezier zeg^’ dat die verbazende vermenigvuldiging des te opmerkelyker is, omdat dè In- diaa- (/;) Efaid’une Hift. Naturelle de Norwege, par Pontoppidan. Journal étranger mots ?i\\hn^Gétiér. des Foyages. lom. XIX. pag. 551 . CD 'tonquin, par Ie P. de Riiodes, Jefuite. pag. 51. G? fuiv. VAN HET PAARD. 8i diaanen veel paarden eeten, en dat zy dezelve in hunne dienften zo ° vieren, dat ’er zeer veelen door den overraaatigen arbeid oratomen De paarden welken de Europeaaiien in de ooftelyklle deelen der Oude We- reld , gelyk , by voorbeeld , naar de Philippynfche eilanden , hebben overge- bragt, zyn daar verbazend toegenomen (m). , , In Uliaine («), en by d. Kofakken, langs de Don, leeven de paarden zwervende door L velden. In de grocte ftreek lands, tuflchen de Don en de NiLuer een zeer weinig bevolkte Ilreek , loopen de paarden met troepen vier- , of vyf-honderd te zaïnen, Reeds zonder eenige befchut- zelfs in het jaargetyde waarin de aarde onder de fneeuw bedekt is; zv krabben de fneeuw met den voorften voet weg , om het gras , dat er on- der mag zvn, te zoeken en te eeten. Twee of drie man te paard draagen zorg voor deze troepen, en geleiden, of liever bewaaren h^, vrant men laat hen door ’t veld zwerven, en ’t is niet dan in den allerlcrengiten wintertyd , dat men hen eenige dagen in de gehugten , die hier zeer \^rre van maikanderen afliggen, onder dak poogt te brengen, ^ , Se t^verzorgen Men heeft over deze troepen van paarden, aan hun rfven om fpreeken , overgelaaten , eenige waarneemingen gemaakt, dk fth’vnen te bewyzen , dat het niet de menfehen alleen zyn , dte m maat- feharniv leeven, en die gezaraenlyk gehoorzaamen aan een hoofd of gelei- der dien zv zig ten algemeenen nutte kiezen. Elke van deze benden paar- den* heeft een hoofd-paard, dat daar het bevel over voert, dat dezelve leidt, dat haar regts of links , of voor- of agter-ivaards doet gaan, en be- paalt of zy moeten opbreeken, langer blyven , of halte houden. Du hoof Left ook de noodige orders, en regelt de bewegingen door de roovers of door de wolven wordt aangevallen. Dit hooM is z waakzaam en altyd vaardig ; het gaat dikwyls zyne bende ^ond, zyner paarden uit het gelid gaat of agterblyft, nlemen. ’ Deze hem een floot met den fchouder, en qC gdeid worden dieren trekken, zonder dat door menfehen bered^^^^^^^^ in geregelde orde op , tennaaftenby gelyk in onze kava^rie. belloon zy m volle vryhcid zyn , weiden zy echter in ryen en afgepafle hoopen , en maa- iTen verfcheiden kompagnien zonder zig noch van den anderen af te fchei- den noch onder maikanderen te verwarren. Voor het overige bekleedt het hoofd-paard deze poft, niet minder vermoeijende dan gewigtig, vierot vyf iaaren lang, en wanneer het minder fterk en minder werkzaam be£nt tl worden, komt een ander paard, door de zucht orn noopt, en zig daartoe in ftaat voelende, uit de bende te voorfchy , (O Voyage de Frezieu dans la Mer du Sud.pag, 67. 4°. faris 1732- 0 «) Vojage de Gemelu Carreiu, Tom. pag.161. ootrekken; zy zy“ (.«D Daar zyn in Ukraine paarden, die met benden van vyfug ^ voor’t oog, niet goed voor dienft, maar zy zyn goed om te eeten; ® inalfcher dan kalfs - vleefch , en het volk eet het met peper. Da oude p<< tegen den de om iif te richten , worden getr.efi: ter flagtinge; men verkoopt n®” ^ ‘‘ prys van rund- en fcliaapen - vleelch. Defcript. de VUkratne, pnr Heaup 82 de natuurlyke historie het oude paard aan, en vvaagt een flag met het zelve; dit oude hoofd rr> het met overwonnen wordt, behoudt het bevel, maar begeeft zig, zo he’tde nederlaag krygt, met fchaamte onder de bende der onderdaanèn en het overwinnend paard Relt zig aan ’t hoofd der bende, en doet zig van alUn gehoorzaamen (0), ^ ” In Finland verlaaten de paarden in de maand van may, wanneer de Ineenw gcfmolten is, van zelve hunne Rallen , en begeeveu zig naar zekere Rreeken der boflchen, alwaar zy met malkanderen affpraak fchynen ge- maakt te hebben om te zaam te komen. Daar formeeren zy verfcheidene benden , die zig niet vermengen , en echter nooit van malkanderen fchei- uen ; ydcre bende neemt eene verfchillende Rreek van het bofch tot haar° weide; daar bepaalen zy zig toe, en ontzien, over en weder, malkanders grondgebied. Wanneer hetvoedzel hun ontbreekt, verlaaten zy den oord en gaan zig op andere gronden met dezelfde orde nederzetten. De Ichik’ langen hunner maatfehappy zyn zo wel geregeld , en hunne optogten gaan zo eenpaang toe, dat hunne meeRers altyd weeten waar zy hen vinden kun- nen wanneer zy hen noodig hebben; en, nadat zy dan hunnen dienR ge- daan hebben, kceren zy van zelve weder bofch waards naar hunne medge- zellen. In de maMd feptember, wanneer het jaargetyde ongunRig wordt* veraaten zy de boflchen komen by troepen weder t’huiswaards, en begee- ven zig elk naar zyne Ral. ’ ® Deze paarden zyn klein, maar goed en levendig, en niet gebreklvk Schoon zy m t algemeen vry onderwerpelyk zyn , heeft men ’er echter fom.' migen onder die zig verweeren, wanneer men hen ophaalt of hen aan de rydtuigen wil vaR maaken; zy zyn zeer gezond, en zelfs zeer vet , als zv uit de boflchen komen , maar het byna geRadige werk, dat men hun ’s win- ters laat doen, maakt dat zy hunne lyvigheid welhaaR verliezen; zy rollen zig in de fneeuw, gelyk andere paarden in het gras; zy brengen den nacht onverfchillig in de open lucht of op Ral door, zelfs wanneer het geweldiv koud is (j5). b ^Deze paarden, die zig by benden te zamen onthouden, en dikwils verre m I menfeh verwyderd zyn , maaken de fchaduwing of mid- ft n Men vindt van to- ft,n op het eiland St Helena. welken men daar gebragt heeft , en die zo wild en woeR geworden zyn , dat zy zig eer van het lioogfte der rotfen in zee zouden werpen, dan zig laaten vangen (y). In den omtrek van Nippes vindt men ’er, die met grooter zyn dan ezels, maar ronder, gezetter, enweleeèVen redigd; zy zyn levendig en onvermoeid, en hebben eene Rerkte, en dat on den langen duur, verre boven het geen men van hun verwagten zoude On St. Domingo vindt men geene dezer dieren, die de grootte van koetspaarden Co) Memorie van den Hr. Satxhez, oud Leger- doftor van Rusland. (p) Journal d’un Foyage au Nord, par M. Outhier in 173Ó R 17,7. c6 Mimeires pourforvir ü fHift. des Ind. Oriënt, pag, ipp. VAN HET PAARD. 83 bereiken, maar zy zyn van eene middeJbaare geflake, en wel gevormd van ledemaaten. Men vangt ’er eene menigte met ftrikken en lisknoopcii. De ineeflen dezer paarden , die dus gevangen worden , zyn fchigtig (r). Men vindt ’er ook in Virginie, die, fchoon uit tamme merries geboren , in de boflchen zo wild en woed: zyn geworden , dat het zeer bezwaarelyk valt hen te naderen, zo dat zy als gemeen, of a^s niemands-goed befchouwd wor- den, en toebehooren aan hem, die hen kan vangen; zy zyn gemeenlykzo Reeg en weerbarilig dat men hen bezwaarlyk kan temmen (s). In 1'arta- rye, inzonderheid in het land tulTchen Urgenz en dc Cafpirdie zee, ge- bruikt men , om op de wilde paarden , die daar zeer gemeen zyn , te jaa- gcn , roofvogels, welken men tot deze jagt heeft afgericht; men gewent hen om het dier by den kop en in den nek te vatten , alwaar zy vafthou- den , terwyl het paard zig vruchtloos afmat om zig van zynen vyand te ont- flaan , zonder zyn oogmerk te kunnen bereiken (f)- De wilde paarden van het land der Mongolfche- en Kakas-Tai'taaren verfchillen niet van die, wel- ke tam gemaakt zyn; men vindt hen in grootcren getale naar den kant van ’t wellen, fchoon zy zig ook Ibratyds m ’t land der Kakas, dat langs de Harni ligt , vertoonen. Deze wilde paarden zyn zo vaardig en gezwind , dat zy aan dc pylon zelfs van de bekwaamlle jagers weeten te ontkomen. Zy trekken met talryke benden , en wanneer zy tamme paarden ontmoeten , omcingelen zy hen, en noodzaalten hen de vlucht te neemen (ti). Men vindt in Congo ook wilde paarden in vry grooten getale (v). Men ziet ’er foratyds in den omtrek van de Kaap de Goede -hoop, maar men vangt hen daar niet, om dat men de paarden, die van Perlie derwaards worden aan- gebragt, boven dezelve verkiell (w). Ik heb onder het artikel van het paard gezegd, dat uit alle de waamee- mingen, uit de lloeterycn getrokken , blykt, dat het mannetje onder deze foort veel meer invloed heeft in de voortteeling, en op de vrucht, die daaruit geboren wordt, dan het wyfje; en vervolgens geef ik eenige rede- nen op, die aan de algemeene waarheid van dit ftuk zouden kunnen doen twyfeleii, en die tevens zouden kunnen doen denken, dat het mannetje en bet wyfje een gelyken invloed hebben op de voortbrengzds der koppeling. Thans durf ik daaromtrent Heiliger uitfpraak doen, als zynde .federt door eene menigte waarneemingen verzekerd geworden , dat niet flegts onder de paarden, maar zelfs by den menfeh, en by alle andere foorten van dieren, het mannetje op het uitwendig maakzel van de vrucht veel meer invloeds heeft dan het wyfje, en dat het mannetje het voornaam modél der ralTen in ydere foort is, Pl. IJL (r) Nouveau Foyag. aux Jfles de rAmérique, Tom. V. pag. ipa. fif fuiv. Paris ipzi, (s) Hill. dc la Virginie , Orleans. pag. ^06, (^3 djifi. Génér. des Voyages, Tom. PTl.i>ag. 156. ( ju ) ».ii I Ibid. 'I om. P'I. pag. 6oc. (v) II genio vagante del Conté Aurelia Degli Auzi. In Parma. Tom, II, pag. (w) Defcr, du Cap, par Koi-HE. Tom. III. pag. 20. I. 2 84 DE NATUURLYKE HISTOR I E Ik heb gezegd (*), dat het, in degemeene fchikkino- der ^rc•^ de mannetjes, maar de wyfjes zyn, die de eeniSd .in d^ ken; maar dat belet geenms dJt het mannetje hï ydere foort zy, en het geen ik van de eenheid gezegd Sb ?? aK?h".rf “ ™ S™'“%ï?"'akl,kheidf wfke htvXhtf "S ai.yd naare foort te vertoonen, fchoon zv zis- naar verO-hp:/ om kan fcliikken. Wy hebben dit Huk met groot! opletrondheW i ? behanïeld^’Io^dat” fchó “h " ™ muilcKl bepaalenïe’ o\\?fél.eMi°g° van Iltn'V^Tet nooit volmaakter wordt/dewyl het rnnetjfallLnln'ta zuiver te bewaaren, en tot grootere volkomenheid te brengen. ^ (.*■) Zie hiervoor i6. O) Hift. naturelle des Oifcaux, Tom, IF, BTFOEGZEL TOT HET ARTTKEL VAN HET VARKEN "'dito ' VERD. her voor bladz. 46, en V. Deel, bladz. 100 zt, D F BABIROUSSA. XII. Deel, bladz. 253.’ HET VARKEN. k heb niets by*te voegen by de Hillorifche bvzonderheden m ,emffd“h'’b "r '>= sfamfche of Si„«T!he“a *'S; gemeld heb, die zig alle drie te zamen vermengen, en bv frpvnio nl 1 eene en dezelfde foort uitraaaken , fchoon het rfs der Eiiroplfche^varki'^* aanmerkelykgrooter is dan het andere, zo wel in de dikte als^n den len omtrek des lichaams. Het zou zelfs nog grooterkunnL wSef v?m vantislTkhSei’lS: heeft ray gefchreven, dat een varken maatf^appy van Londen, gemeft, on door meefter ihr„/,, nacl.XTlll''”;.!™ dood, agt honderd vyftig ponden woog, te weeten de eene der zvden%^- ' honderd dertien, de andere drie honderd veertien ponden- en t ruggraat, het binnenvet, de darmen, enz. twee honderd drieën tig ponden (a). - twm- HET WILD ZWYN VAN KAAP-VERD. Wy hebben melding gemaakt, hier voor bladz. 46, van een dier (fl) Brief van den Hr. Collinson aan den Hr. de Büffon, Londen sojanuary 17(5-7 85 VAN HET VARKEN, ENZ. dat in Afrika gevonden wordt , en ’t welk wy wild zwyn Verd genaamd hebben. Wy hebben gezegd dat het ons, dooi de o) ter groote üagtanden van het bovenfte kaakbeen voorkwam van een vei fchillend ras, en mifTchien zelfs van ecne verfchillende foort , te alle de andere varkens, van welken het nog daarenboven verfchilt door de lange opening zyner neusgaten, en door de groote breedte en de g daante zvner kaakbeenen; dat \vy echter de flagtanden gezien hadden van een wild^wyn in onze boflchen van Bourgonje gedood .dewelke wat tot die van dit wil^ zwyn van Kaap -Verd naderden , naardien deze flagtanden omwent drie en een half duim lang waren, en vier duimen omtreks aan de bafis hadden, enz. het geen ons met enigen grond deedt vermoeden, dat dh wild zwyn van Kaap- Verd eene loutere verfcheidenheid , en met eene byzondere folrt in het geOacht der varkens konde zyn. De Hr. Allamand , beroemd ProfelTor in de Natuurlyke Hiftone te Leyden, hadt de van ons de plaat van dit dier te zenden , en fchreef vervolgens aan den nr. Daobenton in de volgende bewoording. . ^ heb Tlf tïplonf met u mvn Heer , dat het wild zwyn in de plaat welke ik u gezonden neo, heTtwV tyd bezien fn ït aUvd mef "en nieuw vermaak. Ik kan my niet genoeg verwonde- ren oter het zonderling maakzel van zyn kop; ik heb aan den Kaap de Goede-hoop gefchreven, om hem te verzoeken van my nog een dergelyk te zenden, zo het mogelyk is, het welk ik naauwlyks durf gelooven,.om dat d aan de Kaap zelve voor een monlter wierde gehouden, der.uelyken niemand ooit gezi» ff % aWian ik 'er cegen alla verachting Vr^nl^^vk zenden, op dat de Hr. DK Büffon en U het mogen zien. heeft dit ’t welk wy hier hebben, g^P°°Sd te doen koppelen dra zy zig vertoonde, viel hy met woede op haar aan, en Het is naar deze gegraveerde plaat , ons door den Hr. g dat wy dit zelfde dier {h), Spicilc'ria, Zoollgicavm dezelve gegraveerd^^^^^^^^^ Ter gegeeven. Ook meldde de Hr. Allamand in een brief uit leyden, van qi odober. 1766, aan den Hr. Daübenton, dat een jong Genees- heer, in den Haag , daar eene befchry ving van gegeeven hadt in ’t welk waarfchynelyk nog niet tot ons zou gekomen zyn, en dat hy ^ plaat van hadt laaten graveeren. ^le jonge Geneesheer is waarfc^ de Hr. Pallas, en ’t is derhalven aan hem , pligting heeft van dit dier te kennem _ De Hr. Aleama g z^elfden brief, dat het geen zonderhngfl: in dit varken dat dezelve van die onzer varkens veel verfchilt, inzon er CD Zie het V Deel , bladz. 100. en Pl. XXIV*. bladz. 104. L 3 85 JL? ILf Jl\ ^ tengewoone aanhangzels, in de gedaante van oorcn,- welken h i van de oogen heeft. ’ weiken hyjter jzyde ,n de ougeii iiteiL. ‘ij^jcer jzyde Wy zullen hier aanraerken, dat de eerfte byzonderheid ^ y\i.LAMAND gemeld wegens de verachting en wreedheid weilrpn^ï- geiis de zog , m haare rufigheid betoonde, fchynen te bewvl^ van een verichillend foort van onze t^arkens is. Het verfchfii van den köp, zowel uit- als in-wendig, fchynt het ook te maakzel het echter nader komt aan ’t varken, dan^^m eLfï\nd ^ewyl flegts iji de landen aan Kaap-Verd ^renzeSe mafr onf Kaap de Goede-hoop gevonden wordt zullen wv d?r r w d ziyyu noemen , en wy zullen ’er de hiftorie en^blfc^vvfn^^ ^Maanfch volgens het extraft van de berichten, welken S Heeren P ^ geeven MAER daarvan gcgeeven hebben. -leeren Pallas en Vos- De laatfte noemt het, varken met den lansen Pnnif nf js zwyn ; hy onderfcheidt het met reden van he/GuwZfJh 'wild puntige ooren en van den pecari of tajacu van Amer £ Tn babiroulTa der Indien. i^jica, en ook van den De Hr. de BuFfON, zegt hy, fpreekende van een gedeelte i l den haart, en van de voeten van een oncemeen wUH ..f ,?n ^ ^ men in des Konings kabinet bewuart?fS daT Vr maar dezelve ontbreken in ons ooderwern^ ’ tanden in du kaakbeen zyn En hieruit wilde de Hr. Vosmai-r aHeide u ^ * zy ; ondertuflehen heeft men ftraks gezien dn”t hetzelfde dier eens over denkt als ik, en met my gelooft da? H.V 'daareven- Verd, v^van ik niet dan een gecteeheTn’den de varken met den langen fnuit is, ’t - Ik de hetzejf. Natuurbefchouweren onbekend te zyn * ^egt aan alle De Hr. Tulbagh, Gouverneur van de Kaan r j i Wild zwyn heeft gezonden, heeft daar by^efclwL^n was tuflehen de Kaffers -kuft en het landde? ffreote M gevangen trent twee honderd mylen van de Kaap, én foegdeSb??"H’ 7 eerfte van deze foort was, dat men nog leevende leziS \csMAER ontving ook het vel van een dier t^an dezolfdp vcrfchillende opzichten van dat van het leeren^di/r f ? ^ iVjen hadt, zege de Hr Vosman.., - dierJcheen te verfchiilen men my bericht hadt, dat hcc houten kooi gezet pn t openen; hy trok ’er uit zonder eenig bew\’^van^k’ van’ayne kooi vroiyke fprongen voort of fnuffelde^v^r^Ln en nam gretig aan wat wy hem vóórhielden. Hem ^ voedzel te vinden ^ alleen gelaaten hebbende, vond ik hem by myn? wedeïklmU^^^^'^^ °°genbiikk?a den grond te wroeten waarin hy, nfettegenftïande dezek^LVw f met in kers beftraat was, reeds een gat van eene verbazende groorTp « ^f^°^^” ^lin- zig, zo als wy naderhand ontdekten , meefter te m.aaken va? gemaakt hadt, om dat daar onder liep. Ik liet hem in dien arbeid fluiten^ doch h?? «06^ veel moeitenen behulp van verfcheiden menfehen, da[ w? ^an met winnen, en er hem toe krygen konden, om weder in zvnp?n?“ ‘^^Senftand over- men hem daar eindelyk m hadt, gaf hy zyn verdriet doo? toen “ iclicrp en naar ge- VAN HET V A R K E N, E N z. 87 fchreeuw te kennen ^^en mag denken dat hy jong in de boffehen van Afrika ge- vangen is wrant hy fchynt hier aannierkelyk grooter te zyn geworden. Hy is nog leevende ’zegc dc Schrwer, (wiens werk m 1767 gedrukt is,) hy heeft den laat- ften winter zeer wel doorgeftaan, fchoon de koude zeer ftreng geweeft is, en men hem den meeften tyd opgefloten heeft gehouden. ff i, , Hv fchvnt de varkens van ons land m vaardigheid te overtreffen ; hy laat Z!g M^ne met de hand, en zelfs met een (tok wryven, ja men fchynt hem met eene gaarne iiic vermaak te doen , dan met eene zachte en het is door dit mid- de^^dat^men Seft kunnen uitwerken, dat hy zig (lil genoeg heeft willen houden “ ’ iifcprTkMd te kunnen worden. Wanneer men hem plaagt of floot loopt hy om uitgBL fteeds zyn kop gekeerd houdende naar den kant daar de aanval ge- achterw denzelven Iterk fchuddende offtootende: wanneer men hem , na lang oSoten geweeft te zyn , los laat, fchynt hy zeer vrolyk, fpringt en maakt jagt on de damherten en andere dieren, den ftaarc als dan recht over einde zettende, welken hy anders hangende draagt; hy waaffemt eene fterke lucht uit, welke ik nergens by weet te vergelyken , en welke ik met onaangenaam vinde ; wanneer men hem met de hand -a ryft , verkrygt dezelve eene reuk als van groene kaas. Hy eet allerhande foorten van graanen; zyn voedzel aan boord van het (chip was maïs S zo veel groente als men hadt, maar iedert dat hy hier garft en boekweit ge- Cl h .^fr^wanriTU'de men verfcheiden andere dieren van de dieren-gaarde voedt, proefd hveft , w ceten, en aan de wortels van kruiden en planten, hv'^uit den grond wroet. Het roggenbrood is echter zyne lieffte fpyze , en hv tdg?^de lieden na, die dir by zig hebben. Terwyl hy eet ruft hy op zyn vLrfte kniën , zo doet hy ook terwyl hy drinkt, het welk hy doet door het water van de oppervlakte op te florpen. Buiten dat houdt hy zig veel op zyne voorltc Wniën gebogen. Hy is fcherp van gehoor en reuk , maar zyn gezicht is zeer be- mild zo wel door de kleinheid, als door de plaatfing zyner oogen , waar doorhy belet wordt de voorwerpen die rondom hem zyn, te bemerken, dewyl zyne oo 4 n niet Hechts veel hoogcr en dichter by malkanderen geplaatfl zyn dan in de varkens maar van ter zyden ook meer of raio verduiflerd worden door twee lappen, welken verfcheiden heden voor dubbelde ooren ceemen. Hy heeft meer vernuft ^ de platte en breede figuur vandeneus, De kop IS van eeoc ^'StyteiyKe o , ^ breede (nuit, by dezon- gevoegd by deze o^^geraee ürhevenheden^a’an de beide kanten zyner oogen SrfnVnd?. ên^ zwaare llagcanden, dit alles geeft hem een monfterach* tig aanzien. yifmeetingen na Rhyn-landfche voeten. voeten, duimen, lynes» Lengte van ’t geheele lichaam .... Hoogte van het voorltel ..... Hoogte vau het achcerltel , . . . De grootfte dikte des lichaams . . De minfle dikte des lichaams by de dyën Lengte van den kop tot tuffehen de ooren Lengte van den kop tufichen de lappen Breedte van den fouit tuffehen de flagtanden Lengte van den Haart ....... tomE De geftalte des lichaams nadert vry wat naar die van ons tam varken ;zy my kleiner voor , dewyl de rug van boven meer platachtig is, en de poo ter zyn. voeten 4 - 2. 1. 3 - 2. 1. o. c. o. 3 - 3 - ii. I. 10. 3 - 9. 6 10 - O. O. II ïï' 0. 1. 0. 1. 88 DE NATUURLYKE HISTORIE De kop is, in vergelykinp ran diender andere varkens mismaakt , • daante als m grootte. De fmoe! is zeer breed, placaciiciff en Uer neus ^ bewe.egelyk, ter zyde wat benedenwaarts gekromd^en f y*? malkanderen verwyderd , men ziet ''‘°P “Pj'St- De boverne lip i/hard S t dVerkSbeên-"^®^-'^®? eene aaribes halfS^S^^ tiL en Kraakbeemg, die de hoeken van den fraoel bedekt. ’ öanóen- “ S L°K'‘S;d”e°fbar ='-yn geSSeVfpri^^^^^ aan hunne bafis een duim dikte, loopen van buiten verre van malkanderen én dndS ^ ook zyn zy, aan weérskanten voorzien van eené foor ®van ’ van het onJerfte kaakbeen zyn veel kleiner, minder gekramd ^vna dHefnT-’ gelleecen door hunne geduurige wryving tegen de bovenftp anehoekig, en als fchuins afgefneden.^ Daar^yn baktfnden, maar z^ftaaS zy Ichynen d.n fmobl , en de wederftand v J hec die, hee’ft oi bel?va"„ dSive'aeS™ De oogen zyn, naar evenredigheid van den kon klein zv ® kop en zyn digter by malkanderen en by de ooren dan in het Sl?De°va?kïn wnftp donker bruine kleur op een wit hoornvlies De bt?' die langer^ ^yé'^in^’t ndddén^dén aa^ de ben die ooghairtjes niet. -^yden, de onderlte oogleden heb- d"ei;.^Taro?d%'Zn”ïg’''S len befpeuren, welken iK ooslamn noèm- hnnné' i « *. en honzontaale vel- twee ei een kierde dnta; fp'Se S fvn .ül5e„' 5” vertoont ztg aan weérskanten^ van den ion erae harde S. *”‘>'1 venheid, buitenwaards uiefpringende " ronde, en puntige verhe- Het vel fchynt zeer dik , en op de gewoone plaatfen met vet ppvuIH na., den hals, m de liezen, en aan de haiskwabbe fchynt het^p fommige olaarfp^r^®" 'óvern?.lSjelê”g& de l’o,“ H« loorhoold .InSe" ' den kop eene fmalle ftreep van zwarte ^ ftioel, daalt in ’c midden van te voorfchyn komende, ziraarweêr'LK^^ tniddeS overige zyn zy dun gezaaid; het is voornaamlyk in deKk en^K gedeelte van den rug, dat de meefte borftelhairen zyn; ook zv? z? lacgei als geflotener. Hunne kleur is donker -bruin en graauw ^omLvt^n tot zeven of agc duimen lengte, met de dikte van die van geme??é iplyten eveneens. Alle deze borftelhairen zyn niet regt, maarkeen ÏJeiide hén® ’ Verder op den rug worden zy yler, en verminderen zódanig in LÏÏ “da^ri overal het naakte vel doorheen kan zien. Voor het overige zvn él er borfts eo dé boik; dé zydén dés hoofds, en dé hals, me, kkL 4?te Sdteh t De 89 VAN HET VARKEN, enz. De voeten zyn gelyk aan die van onze varkens, in twee fpitfe en zwarte nagels verdeeld; de valfche nagels of bynageltjes draagen ook op de aarde, maar z'^n ucu meeften tyd hangende. De ftaarc is naakt, regt neêrhangende , glad, en loopt bykans in een punt uit. De zaadballen zyn aan het vel van den buik tuffchen uc 1 a d"a%. m»r heWe, graauw.ro, op hej^overigo van d=a 'j', „„ har vel van een ander onderwerp va?deSfde footr. Jn ook van^rTe fcap de Goede-hoop gekomen, heeft opge- merkt dat de kop van het laatfte veel kleiner en de fmoel veel breeder was. De mee laDDcn onder de oogen ontbraken hem; men zag daar echter kleine verheven- heden die daar de baCs of beginzels van fcheenen te zyn ; maar die ronde en pun- tiire uitfteekzels, die in eene regte lyn tuffchen deze ooglappen en den fmoel ge- plaatft zyn , waren ’er niet; in vergoeding zyn de flagtandeo veel grooter ; de bo- ventte, die van beide zyden eene diepe uitholing of groeving hebben , fpitfe punten uitloopen, komen meer dan zes en een half duim ter zyde van den bcK uit, en de ondertte twee en een half duim.. Deze laatfte zyn , door hunne wryving tegen de eertten, fchuinfch afgelleten , en daardoor zeer Icherp. De grootte oer flagtanden van het laacftgemelde onderwerp genoeg, dat dit vel jong dier kan zyn. Voor het overige heb ik geen verfchil in de voeten gevonden. Dus eindig? de Hr. Vosmaer deze befchryving, en vermoedt, dat de gemelde verfchillen van het onderfcheid van de fese kunnen voortkomen. Ik voor my ben nog niet overtuigd, dat dit Wild zwjm van Afrika, niette- eenftaande den eerften tegenzin, welken het voor de zog, die hem aange- boden wierdt, heeft betoond, niet eene loutere verfcheidenheid van ons Europilch varken zy. Wy zien voor onze oogen, deze zelfde foort veel verfchillen inAfie, in Siam, en in China; en de groote flagtanden , wel- ken ik gevonden heb in een byfter grooten kop van een wild zwyn , in my- ne eigen boffehen , voor omtrent dertig jaaren gedood , flagtanden , ciie by- na zo dik waren als die van het wild zvvyn van de Ka ƒ , laaten ^ het klimaat en van het voedzel voortgebragt. , tt Voorliet overige vindt ik eene noote van den Hr.CoMERSON, aa gezegd wordt, dat men op het eiland Madagaskar wilde varkens heeft, welker kop van de ooren tot aan de oogen, van de gewoone gedaante is, maar dat onder de oogen eene foort vanbyvoegzcl is, dat verminderende voortgaat tot aan het einde van den fmoel, zo dat het fchynt alsof er twee koppen waren, waarvan de eene in de andere is ingckall; het overige het vleefch van dit varken flymig is, en weinig fmaak neeio Dit bericht doet ray denken , dat het dier, ’t welk ik eerft onder den naam van wild zivyn van Kaap*Verd heb aangeduid, om ^ dat ff landen aan die Kaap grenzende, was toegezondén, t welk ik vei volgen Afrikaanfch wild zwyn noem, om dat het in de landen va P Goede-hoop beftaat, ook op het eiland Madagaskar j. de fn den tyd als ik het voorgaande blad overzag, en de P^'oef de Drukbery corrigeerde, is my eene nieuwe tOppI rlie- Natuurlyke Hiftorie in handen gekomen, en ik heb m het ^ V' XV Deel. IM po DE NATUURLYKE HISTORIE uitgave zeer gevvigtige byvoegzelen gevonden, vervaardigd door denvplf den Hr Allamand, VPin wien ik ftraks gewaagd heb , fchoon dit vvfSe Deel reecis in 1771 te Aiufterdam gedrukt is, heb ik ’er echter niet dan ht den, 23 july 1775, kpms van gekregen; en ik erken, dat ik met de Soo?' fte voldoening de gehede uitgave heb doorgelopen, die in allen opfiSte ik heb de nooten en byvoegzeJs van den Hr, Allamant» wel gefchreven gevonden, dat ik dezelve met vermaak over- Sïfn ? zoude eenige moeijelyke nafpoóringen hebben kunnen be- daf vroeger kennis hadt gehad ; ik vertrouw. Oat myne Lcezers insgelyks gunftig over dien arbeid denken zullen en maak dus terftond een aanvang met hun mede te deden, wat deze’ tre leerde Heer wegens het Afnkaanfch wild zwyn meldt. ^ Hier geeft de Hr. de Buffon de befchryving van het Afrikaanfch wild zwyiiy zo als dezelve m het Vde Deel van dit Werk bladz 100. enz. voorkomt. ’ Ik onderfchryf gereeddyk aan de medle aanmerkingen , welken deHr Ar. lAMAND maakt ; alJeenlyk blyf ik denken , gelykhy zelf ook eerfl gedacht heeft do Kaap, waarvan ivy gefproken hebben , en van ^ ^?^^^^onen_de Hr. Daubenton de befchryving gegeeven heeft het ■t varken. Dit verfchil alleen komt my derhalvm om wee onderfchetden foorten te .naaken van het Afrikaa^h «fd 2™ . ’ kopdczefe^nl’ttzyn.^ ™ ^ DE BABIROUSSA. _ Wy hebben in het XIW« Deel „iet dan de Hiftorifche faSa, tot den ba- biroulTa betrekkelyk, en de befchryving van zyn kop, van het vleefch ont t?oïfr^!^rde’»^dr^2 PElunT, waarin het dief op dmTnlt ifvT “ “oor den Hr. Hr. Penant gezonden, ha ie;wyl de and ^ g ^ geheeJe lichaam zyn duim lang , cn zeventien duim , jer neusgaten is zwart; de hoor- bedekt met groote witte hairen heo-in verwyderen zig vervolgens, ncn raaken eerften bok, waarnaar deze gelykt in t ISe^tfcn inThSen Zn zyn. Deze verrchillcn V f « gerhig om deze twee dieren van raalkanderen te fcheiden, welke wy geloo- vrn dat beiden verfcheidenheden van dezelfde foort zyn. Wy hebben in ’t F Deel, bladz. 37 f» 38 . ge^'Fokaj met handende ooren, dlc tennaaReiiby van dezelfde pootte zvn ais onze Sten e^die SkSen kunnen voortteelen, zelfs in ons ^ daar bèftaat op Madagaskar eene geit, z^afkOrat’ de die insgelyks hangende ooren heeft, J’ ,1 j j. ^^t eene gediiurige ooren over haare oogen heen hangen, het welk haar tot g ooren over haare oogen neen nuugeii, 11^.. werpen, beweging met den kop verphgt om dezeve g Jekuteren, en Zo dat z|, Vervolgd wordende, Reeds zoekt opwaaids te klt,utaen, (.0 nipü-c Naturelle de la Non,e?e, par Pontoppidan. Journal étranger Ju, n 17>6. JM 2 P2 de natuurlyke historie min aJs mogdyk is neder te daalen. Deze aanwvzinff diV ^ Hr. CoMERsoN IS gegeeven, is al te beknopt en kort lm te kmn ^ ^ Syrië , dan If heb“ “ "“™ ’ ’ '■angendro'orea deSdV*' h^eft ons de volgende nota ntedege- herft &loVn^'"'dW"ï i" '"ïl>=id inzonderheid in bet h/ete jaargetyde. HeSelle’eEd v.?" "'"f’ gTn^VVn^niaSit^ïd gSS f d^ntoSioTlair!” ““ ““ “ 'i“‘4 vanïn‘"iiSbgS VAN DE GRIMM renc ontvleefcht, en de andere met een gedeelte van tefïel iSn-r^'^ryrr D,el Pl XLin, fe n en 3,) De Hr»/voSMA JeS pLr hebfcn^ de befchryvmg van dit aartig dier gegeeven mer j ru” ledert welken wy hebben laaten copieeren (Fl. Vl\ vo-v „„n ^ goede afbeelding, kpppen van grimmen, die in des Konings kabin Jt zvrf° luceinde wat voorwaards gekromd hebben, terv4l rfp gnmm, van de Hren. Vosmaer en Pallas inSLe!nvp°lh“ wat agterwaards gekromd zyn. De ooren van de^ÏÏimmpn nmgs kabinet zyn, zyn rond aan hun einde, ttwirj dietelVrfïV'^ afbeeldingen door die Heeren gegeeven in pph wolfde ooren in de verfcheidenheid in de Natimr of Inoplet’tendlieid ™‘ tatXnlaf “vn’ De gnmm van de gemelde Heeren heeft het einde van de neuTzwfrt eene zwarten band, die zig van de neus langs het neusbLn ühSV emdigt m het bouqaet, of de lok van hair.^ie boven on het vnJ^A « IS. De kop, die in ’s Koninas kaMnnp ic uvcn op net voorhoofd neusbeen niet. Dit klein verfchil bolpc r,Lt zwarte ftreep op het wy zullen hier een uittrekzel geeven van”de f z^^^de dier is, en VosMAER daarvan gemaakt heeft. ” befchryvmg, welke de Hr. Hy noemt dit dier de kleine - oorzaake van zyne bevalligheid en fraaiLrd%an"mSLd -^do^^^^ doet niets tot de zaak , en wy zullen hem rHe« vr ’ ° houden, om dat hy onder dien naam hy alle NalStawers U- dimjc, dat men zien kanl^’S w's^an'Gmnee"naa?H^^^^^ tien anderen van dezelfde foort en van de befd^Len ^nec der! llierven, en onder dat getal waren alle de wyfjes . zo riv twaalf op reis mannetjes in 't leven bleeven, welken ®en in de diercngaardeTan^^^^^^^ ■ VI. Grimme 93 VAN, DE GEITEN, enz. Oranje bragt, alwaar een van de twee welhaafl: ftierf in den winter van 1764. Vol- gens de berichten welken wy gekregen hebben , draagen de wyfjes vaq deze fooi t geene hoornen: deze dieren zyn van eene.zeer vreesachtige geaartheid ; het ge- raas, en vooral de donder, vervaart hen fterk; wanneer zy verrart worden tooueo zy hunnen fchrik met fchielyk en fterk door de neus te blaazen. Dat, 't welk nog in de gemelde dierengaarde leeft, (in ’t jaar 1760) was eerft wild, maar mettertyd vry tam geworden; hy hoort, wanneer men hem by zyn naam tetje roept; en hem zagtelyk naderende met een ftuk fuiker, laat hy zig den kop en den hals gaarne wryven. Hy is zinnelyk, in zo verre dat hy nooit de min- jie vuiligheid op zyn geheele lichaam duldt , zig ten dien einde dikwils met een zy- ner agterfte voeten krabbende, en dit is de reden, dat men hem hier den naam van tetje gegeeveo heeft, afgeleid van tetiig, dat is te zeggen, ongemeen net en zin- nelyk, zo men hem evenwel wat lang op het lichaam wryft, krygt men aan den vinger een wit ftof, gelyk aan dat der paarden, die geroft worden. Dit dier is ongemeen vaardig , en terwyl hy in ruft is houdt hy dikwils een zy- ner voorfte voeten opgeheven en gekromd , het geen hem een zeer bevallig voor- komen geeft. Men voedt hem met roggenbrood en met gecle wortelen ; hy eet ook gaarne aardappelen; hy is herkaauwende, en hy maakt zyne grove uitwerpze- len met kleine keutels, welker omtrek echter zeer groot is ten aanzien van zyne geftalte. Do6lor Herman Grimm heeft gezegd, dat het geelachtig, vet, en lymig / vocht, dat uit de holligheden of diepingen, welken dit dier onder de 00- gen heeft , uitfypelt , eene reuk heeft , welke in dien van het bevergeil en den muskus deelt. De Hr. Vosmaer zegt, dat hy in het leevende onder- werp, ’t welk hy befchryft, niet de minfle lucht van deze lymige ftoffe heeft kunnen ontdekken, en hy merkt met reden aan, dat de afbeelding door Do6tor Grimm van dit dier gegeeven, in allen opzichte gebrekkig is, ver- toonende op het voorfte van het hoofd een bos hair , die ’cr niet is , en geevende hoornen aan zyn onderwerp, ’t welk dezelve niet hadt, dewyl het een wyfje was, terwyl ons dier, zegt die Heer, dat een mannetje is, dezelve vry groot heeft naar evenredigheid van zyne geftalte; en in plaats van dien hoogen en regten bos hair, heeft hy allecnlyk een kleine bouquet of een lok, die in een punt uitloopt, en zig een weinig verheft; hy is ten- naaftenby zo groot als een jong geitje van twee maanden , fchoon waar- fchynelyk reeds drie of vier jaaren oud. Ik meen deze waameeming te mo- gen maaken , om dat hy al vóór den winter van 17Ó4 gezonden was , en de Hr. VoSMAER zyne befchryving in 17Ó7 heeft uitgegeeven. Hy heeft fyne beenen , zeer wel gefchikt naar zyn lichaam ; zyn hoofd is fraai , en gelykt vry wel naar dat van een rheebok ; het oog is levendig en vol vuur ; de neus kort en zonder hair, maar altyd vochtig; de neusgaten hebben de gedaante van eene verlengde halve maan; de randen van den fnuit zyn zwart; de bovenlip, zonder gefpleten te zyn , fchynt in twee kwabben verdeeld ; de kin heeft weinig hair, maar hooger is ’er aan weêrskanten eene foort van kleinen knevel, en onder de keel een vrat , met hair bezet, (het welk dit dier nog nader brengt aan de foort der geiten , waarvan de meeften onder den hals insgelyks dergelyke vratten hebben, die met hair bezet zyn.) De tong is meer rond of langwerpig, dan fpits. — De hoornen zyn zwart, fyn gegroefd van boven naar beneden, en omtrent drie duimen lang; zy zyn M 3 94 DE N A T U ü R L Y K E HISTORIE recht, zonder de minfte kromming, en loopen van boven uit in eene vry fpitfe punt ; aan hunne bafis hebben zy de dikte van drie vierde duim ; zy zyn vèr- fierd met drie ringen , die zig wat agterwaards naar het lichaam verheffen. De hairen van ’t voorhoofd zyn wat rechter dan de andere, ruvr, graauw, en overeind ftaande aan ’t begin der hoornen , tuflchen welken het hair van den kop zig nog meer opzet, en daar eene foort van puntigen en zwarten toupet formeert, waarvan in ’c midden des voorhoofds eene ftrcep van dezelfde kleur nederdaalt , die op de neus te niet loopt. , , . . , De ooren zyn groot, en hebben van buiten drie holligheden of kuiltjes, die zig van beneden naar boven richten. Op den kruin , aan de binnenzyde , zyn ZY bezet met een glad, kort, en witachtig hair; voor het Overige zyn zy naa’kt en zwartachtig, de oogen zyn vry groot en van eene donker bruine kleur. Het hair der oogleden is zwart, gefloten , en lang aan de bovenfte oogleden. Boven dc oogen worden nog eenige , at lange hainjes vernomen , maar zy zyn dun gezaaid en vl. Aan dc be’ide kanten tufTchen de oogen en de neus vertoont zig deze opmerkelyke en zonderlinge eigenfehap, die dit dier met den eerflen opflag doet onderkennen,' en waarvan wy reeds gefproken hebben. Dit gedeelte is minder verheven, naakt, en zwart. In het midden vertoont zig een kuiltje, dat eeltachtig en altyd vochtig is; daar vloeit een taai, lymig, en gomachtig vocht uit, dat raettertyd hard cn zwart wordt. Het dier fchynt zig nu en dan van deze uitwerpzel-ftof te ontladen , want men vindt dezelve verhard en zwart pan de dokken van zyn verblyf; wat den reuk betreft daar Giumm en zyne Nafchry vers van fpreeken , ik 'heb dezelve niet kunnen ontdekken. De hals, die middelmatig lang -is, is om laag bedekt met een vry dyf hair, van eene geelachtig - graauwe kleur , zo als die van den kop, maar wit aan de keel en onder aan het voorde gedeelte van den hals. Het hair des lichaams is zwart en dyf, fchoon zagt in ’t voelen; dat der voorde dcelen is van eene fchoone graauwe kleur ; meer naar achteren helder bruin , en laager geheel wit. De beenen zyn zeer dun, zwartagiig beneden bywde hoeven; de voorde voeten zyn van vooren’ tot by de knien met eene zwarte ffreep verfierd. Zy hebben gee- nê fpooren, maar daar Is eene ligte uitwas in derzelver plaats. De voeten zyn gevorkt, en met fchoone , zwarte, puntige, en gladde hoeven gewapend. De daart is zeer kort, wit, en van bpven met een zwarten dreep getekend. Wat de natuurlyke dcelen betreft, zy zyn derk, en bedaan in een groocen zwar- ten balzak, tuflchen de beenen hangende, van eene graauwe voorhuid vergezeld. De Hr. Allamatjd heeft dezelfde afbeelding van de grimm gegeeven in zyne byvocgzelen by myn werk , maar hy voegt niets by ’t geen de Hren. PalLAS en Vosmaer daarvan gezegd hebben. I-IET KLEINE RHEEBOKJE. Wy geeven hier (Fl. FII) de afbeelding van een kleinen rheebok, ver- fchillende van die van ons XIHe Deel, Fl XLIF. PVy hebben gezegd op bladz. 213 van dat Deel , dat de kleine rheebok met eene met witte vlakken getekende huid, en welke Seba zegt, dat in Suriname gevonden wordt, ni Amerika niet is , maar wel in Ooft-Indiën , alwaar hy memina heet. Wy hebben het vel van een Cylonfchen kleinen rheebok ontvangen, onder dien naam van memina, het welk eene volmaakte ovcreenkomlt heeft met CHEVROT-AIN' 'J)E CKYEAN 95 VAN DEN HOND, enz. de befchryving welke ik daarvan uitgegeevenheb, en liet is dat, waarvan fk hier de afbeelding geef. Het zelve met ons XIHe Deel vergelykende , 7al men zien dat deze twee kleine dieren eveneens zonder hoornen zyii, en dat zy met dan eene loutere verfclieidenheid in dezelfde foort uit- maaken. nrvDFGZBL TOT DE ARTTKELS VAN DEN HOND. V DeelLdz. 109. DEN WOLF EN DEN VOS. Vil D^^h bladz. 49. den CHACAL EN DEN ISATIS. XlIIDeel, bladz. 176 en 186. de HOND. D e Hr. DE Mailly, Lid van de Akademie van Dyon , door verfdieiden %b-de werken van Letterkunde bekend, heeft my eene byzondedieid „edegedeêl-i , dewelke verdient plaats te hebben m de Natunrlyke Hiftone den hond 5 zie hier wat hy my over dit onderwerp gefchreevcn heeft, Jpn gden oftob. 177 ^* „ 1 • . ne Curé van Norges, by Dyon, bezit eene teef, welke, zonder ooit gedragen of geworpen te hebben, echcer alle de tekenen heeft, die deze beide wyze van beftaan onderfcheiden Zy wordt ritfig of loops omtrent in den zelfden tyd als alle de andere dieren van haare foort, met dat verfchil, dat zy geen mannetje oe- en het nooit toegelaaten heeft. Na den gewoonen tyd van de dragt zovellen ?° *^ordVd« in da «'ynt “ >vél gifldd te zyn, dat tXn'lVzo veilï’feïerheid,lorge^ hunne waare moctTer Zy is tegenwoordig in dit geva . en ik fch^'f u mets dan het geen /ie Eene nog groocer bvzonderheid is miflchien , dat die zelfde teef voor twee nf drie iaaren, twee jonge 'katten zoogde, waarvan de eene de neigingen haarer minne zo wel overnam, dat haare fchreeuw dit te kennen gaf; na verloop van ee- niiien tyd bemerkte men duidelyk, dat haar geluid meer het geblaf van een hond dan het maauwen van eene kat uitdrukte. . 1, 11 Bv aldien dit faSlum van het voortbrengzel van de melk zonder koppe- ling en zonder bevruchtiging , menigvuldiger onder de wyfjes der vier- voetige dieren voorkwam , zouden deze overeenkomften hen nader bren- gen by de wyfjes onder de vogelen, die eijeren zonder bciiulp van het mannetje voortbrengen. , VERSCHEIDENHEDEN IN DE HONDEN. Daar was, eenige jaaren geleden, op de kermis te St. Germain e.n hond van Siberië, die ons vóórgekomen is verfchillende genoeg te zyn van 96 DE NATUURLYKE HISTORIE die welke op de XXXJle PI. van het VE JAKHALS. Wy geeven hier {PI, FlII') de afbeelding van een jakhals gelooven de kleine chacal of adive tezyn; de aftekenS i * r mt Engeland gezonden, onder den enk-Snna™ van Jvicidtir Bküce heeft iiiv verzekerH r^ar j* ^ Hr. nen gemeen is mBarbarye, alwaa^ men Lelve no^f'^éiiTe”; de afbeelding met gelykt naar de befchryving welke wï ™ J gegeeven hebben, XIII Deel, bladz. 176 ^ het de adive of kleine chacal is, waarvan wy ge^^oken van den groeten chacal even veel in voorkomenll. Tn geLrtK".n^“i^ verfchi t,_ naardien men dezen kleinen tam eemaakr fn o j ^ ^ hmslykheid onderworpen heeft, tenvyl wy^niet vernomen thh ""' zulks ooit ten opzichte van den grooten chacal is uSoerd. ^ DEISATIS. Door een brief uit Londen, gedateerd 10 Febr t>/• k X » / ..;;v:,- VAN DE KAT. lOl BXFOEGZEL TOT HET JRTïKEL V Deely bladz. i 8 o. VAN DE KAT. I k heb in het artykel van de kat, V Deel, bladz. 183 , gezegd, dat deze dieren minder flaapen dan zy daar den fchyn van maaken. Som- mige lieden hebben uit deze plaats meenen te mogen befluiten , dat ik van gevoelen ware, als of de katten geheel niet fliepen; ik wilt evenwel zeer wel dat zy flaapen, maar ik wift niet, dat haare flaap fomtyds zeer diep en vafl; was; by deze gelegenheid heb ik een brief ontvangen van den Hr. Pasumot, lid van de Akademie van Dy on, die zeer kundig is in de ver- fcheiden^deelen van de Natuurlyke Hiftorie, van welken brief ik het ex- tradl mededeele. Vergun my, tnynHeer, u eene opheldering te geeven, wegens het geen gy ten op- zichte van den flaap der katten gezegd hebt. Ik kan u verzekeren dat zy flaapen. Zv flaapen inderdaad zelden, maar haar flaap is zo fterk, dat het eene foort van bedwelming, van doodflaap is. Ik heb dit ten minften tienmaal in verfchillende kat- ten waargenomen; ik was vry Jong, toen ik deze waarneeming voor de eerfle reize deedt. Ik had de gewoonte van een kat by my in ’t bed te ntemen , welke ik aan myn voeten plaatfte; op zekeren nacht, dat ik niet Hiep, ftiet ik de kat, die my vemelde, weg; ik was verwonderd, van haar zo zwaar,. en tevens zo onbeweege- Ivk te vinden , dat ik meende dat zy dood was. Ik trok haar fchielyk met myn hand opwaards , en ik was niet minder verwonderd van onder dat trekken geene bcweeging in haar te vinden. Ik bewoog haar fterk, en door verfcheiden fchud- dinsen wierdt zy eindelyk wakker, maar ’c was langzaam en met moeite: ikhebden- zelftlen flaap in het vervolg met dezelfde moeijelykheid in het ontwaaken waarge- nomen; dit is bykans altyd in den nacht gewecll; ik heb dezen flaap inderdaad over dag wLrgenomèn, maar flegts eene enkele reis, en dat is geweeft fe- gSea he. gin gy «'‘'Li Ik heb zelfs niet gepoogd denzelven waar te neetnen, dan ter oorzaaKe van c iLn gv zegt. Ik zlude u nog kunnen bybrengen het getuigenis van iemand , die, Iven felyk ik, den flaap van een kat zelfs op vollen dag waargenomen, en dezelf- de omftandigheden opgemerkc heeft. Die perfoon heeft daarenboven bevonden, dat wanneer dit dier op vollen dag flaapt, zulks in 't fterkit van de hitte is, ea inzonderheid wanneer ’er onweders op handen zyn. De Hr. de Lestree, Negociant te Chalon in Champagne, die dikwils katten by zig in ’t bed liet flaapen , heeft opgemerkt : 1. Dat , in den tyd wanneer deze dieren fnorken, terwyl zy bedaard zyn ot fchynen te flaapen, zy fomtyds eene vry diepe inademing maaken, en terflond daar- op eene fterke uitademing; en dat zy op dit oogenblik door den mond een reuic uitwaaflemen, die veel naar de muskus -lugt, of naar die van den huismarter ^‘"ïwanneer zy iets bemerken, dat haar verraft, gelyk een hond, of een anto voorwerp, dat haar onverwagt treft, maaken zy eene foort van valfch geblaa^ ’twelk ook de ftiaksgemelde lucht verfpreidt. Deze aanmerking treft de manne j in ’t byzonder , want ik heb dezelfde waarneeming gemaakt , op katten z op katers, en wel van verfchillende kleuren en van verfchillende ouderdomm Ns 102 de NATUURLYKE historie Uit deze byzonderheden neigt de Hr. Lestree om te denken, dat dc kat in de borlt of maag eenige blaasjes heeft, die met een byzonderen en ftefken reuk vervuld zyn, die zigdoor den mond naar buiten verfpreidt maar de ontleedlainde vertoont ons niets dergelyks. ’ Wy hebben V Deel^ bladz. i86, gezegd, dat ’er in China katten wa- ren met hangende ooren ; deze verfcheidenheid wordt nergens anders ge- vonden , en maakt milTchien eene verfchiUende foort van die der kat , want de Reisbefchryvers fpreeken van een dier, genaamd, dat in China geheel huislyk is, zeggende, dat men het niet beter kan vergelyken, dan by de kat, daar het veel overeenkomft mede heeft. Zync kleur is zwart of geel, en zyn hair zeer glanzig. De Chineefchen doen deze dieren zil- veren halsbanden om , en maaken hen ten uiterften gemeenzaam. Dewyl zy niet gemeen zyn koopt men hen heel duur, zo wel wegens hunne fdioonheid als om dat zy den rotten een onverzoenlyken kryg aandoen (a). Daar zyn op Madagaskar insgelyks wilde katten , die huislyk gemaakt zyn, waarvan de meeften den Raart geflingerd hebben; men noemt hen faka , maar deze wilde katten zyn van dezelfde foort als de huiskatten van dit land , want zy koppelen zamen en teelen voort (b). Eene andere verfcheidenheid, welke wy hebben waargenomen , is, dat in onze kliraaaten fomtyds katten geboren worden met kleine pluimtjes aan het einde der ooren. De Hr. Seve, wien ik verfcheiden maaien heb aangetrokken, fchryft my, i6 Kov. 1773 ; dat ’er in zyn huis teParys eene jonge kat geboren is van het ras , dat wy Spaanfche katten genaamd heb- ben, met penceelen of pluimtjes aan ’t einde der ooren, fchoon de vader en moeder gelyke ooren hadden als andere katten , dat is te zeggen , zon- der penceeltjes; en eenige maanden daarna waren de penceelen van deze jonge kat zo groot, naar evenredigheid van haare geftalte, als die van den los van Kanada. Men heeft my nu onlangs van Cayenne gezonden het vel van een dier, dat veel gelykt naar onze wilde kat ; men noemt dit dier in Grana , haïra ; men eet daar deszelfs vleefch, dat blank en goed van fmaak is; dit alleen is ge- noeg om te doen vermoeden , dat de haïra , fchoon veel gelykende naar de kat, echter van eene verfchiUende foort is, doch het kan zyn, dat de ^ hier kwalyk gebezigd wordt, want ik vermoede dat die naam dezelrde is als taira, en niet behoort tot een kat, maar aan een kleine huis- marter, waarvan wy vroeger gefproken hebben. (a) Journal des Sgavans. Tom, I, in 40. pag, 261. C4) de Feaccouet. pag, 153. VAN HET HERT, enz. lOx nrvoFGZELS tot de jrttkels van het hert, ff FT damhert, de RHEE. VI Deel, bladz. 6, 6i en ^ ^ HET RENDIER. XU Dtd, hlaiz. 7S>. het hert. M ^n weet dat by verfcheiden dieren, gelyk de katten, de fteen-uilen, enz de oogappel door het fterk licht inknmpt, en zig in den don- ter uitzet i maar men hadt deze waarneeming met gemaakt op de oogen vnn het hert. Ik heb van den Hr. Beccaria , geoefend Natuurkundigen , S beroemd Profeflbr te Pifa, den volgenden brief ontvangen, gedatejd van Turin 28 oftober 1767, waarvan ik hier den inhoud vertaald mede- ‘^^ïhnnd ze2t de Hr Beccaria , brood aan, aan een hert, in een e donkere plaats X I.- n - SZfTdi en dwariche vorm omtrent vyfcien lynen lengte, By een zwakker halve lyn niaar Lhoudens hunne rechthoekige figuur . zy zig omtrent vier lynen, fieeds dwarfch. dat if te zeggen, horizontaal, denzelfden rechthoekigen vorm bewaa. rende Men kan deze byzonderheden gemaklyk bewaarheden; zo men hand op heï oog van een hert legt ; op%ec oogenblik dat men dit oog zal onedele tpn zal men den oogappel meer dan vier lyneo zien vernaauwen. ^ wSraeemS doet den Hr. Beccaria met reden denken, dat de ande!e dieren van het gchagt der herten dezelfde eigenfchap hebben van hunne oogappelen te verwyden en te , de zonderheid firvertikaal , of van bo- van h. h« ZU.U ^°Ik bT de Hirtorie van het hert nog byvoegen een ftuk, dat my is medegedeeld ^por den Marquis d’Amezaga, die by veele kundigheden eene hoornen afin de maand van maart; wat eer een grooten weg zagen ^hoopen. deszelfs hoofd wit en bloedig , gelyk Du hert, gevangen TL, b*-’* het zoude hebben moeten zyn jn den tyd Je gewoone fluweelig vel ginnen te fchieten ; het was bedekt met , takken met twee roeden , dat zig van de takken affcheidc. Het hadt takken op takken, met 104 DE NATUURLYKE HISTORIE zonder grondhoornen. Alle de jiagers, die, na het vellen van dit hert, hier by- kwamen , Honden zeer verwonderd over dit verfchynzel ; maar zy waren het nog meer, toen men het de zaadballen wilde wegneemen; men vondt ’er geene in den balzak, maar na het lichaam geopend te hebben, vondt men twee kleine balletjes, zo groot als hazelnooten, en wy zagen duidelyk, dat dit hert thans geen bronstyd hadt gehad, gelyk de andere herten, en wy Helden vaH, dat het nooit in dat geval was geweeH. Men weet, dat in de maanden juny, july, en auguftus, de herten zwaar met vet belaaden zyn , en dat zy in fepcember dat vet zodanig verliezen , dat hun niet dan vel en been overblyft ; dit hert echter hadt al zyn vet behouden , ter oorzaake dat het niet in Haat was om driftig te worden of te bronfen : dit hert hadt nog een ander gebrek , ’t welk wy waarnamen toen wy ’er de voeten affneden ; daar ontbrak hem naamlyk in den regtervoet het binnenHe been van den voet , en dit been, dat in den linkervoet gevonden wierdt, was een half daim lang, fpitfch, en zo dik als een tandeflooker. Het is bekend, dat een hert, ’t welk men de zaadballen ontneemt in den tyd als het zyne hoorns niet heeft, dezelve ook niet krygt ; men weet, insgelyks, dat een hert, ’t welk men fnydt, terwyl zyne hoorns volkomen zyn, dezelve altydbe. houdt. Nu fchynt het, dat de zeer kleine teeldeelen van het dier, waarvan ik hier fpreek, genoeg zyn geweeH om hetzelve van hoornen te doen verwilTelen, maar dat de Natuur alcyd traag geweeH is in haare werken voor de formeering van dit dier, want wy hebben geen 1'poor of blyk ontdekt, dat zy door eenige toeval- len in haare verrichtingen of poogiogen is te loor gcHeld; zo dat men met recht kan zeggen , dat deze vertraaging niet komt dan van het weinige der teeldeelen van dit dier, welke evenwel genoeg waren om het afvallen en weder aangroeijen der hoornen voort te brengen, naardien de knobbels ons aanweezen, dat het zyne eer- Ite, zyne tweede, zyne derde, enz. hoornen gehad hadt. Deze waarneeming van den Hr. Marquis d’Amezaga fchynt nog beter dan- alle de waarneemingen welken men te vooren gemaakt hadt, te bevvy- Z211, dat het afvallen en vernieuwen van de hoornen der herten geheel afhangt van de tegenwoordigheid der zaadballen , en gedeeltelyk van der- zelver meer of min volkomen ftaat; want, om dat hier de zaadballen on- volmaakt en veel te klein waren , hadden de hoornen , te dezer oorzaake , langer tyd noodig om aan te groeijen , en vielen ook laater af dan in andere herten. Wy hebben in ’t XI Deel, hladz. 243, eene vry duidelyke aanwyzing ge- geeven wegens een byzonder ras van hert, onder den naam van het zwarte hert, of het hert van Ardennes , bekend; maar wy wiHen toen niet dat dit ras verfcheidenheden hadt. Wylen de Hr. Colinson heeft my gefchree- ven , dat de Koning van Engeland , Jacobus I, verfcheiden zwarte, of ten minften zeer bruine herten, hadt doen komen uit verfcheiden landen, maar vooral uit Holftein , Denemarken , en Noorwegen , en hy merkt in zynen brief aan, dat deze herten verfchillende zyn van die welken ik in myn werk befchreeven heb. Zy hebben, zegt hy, breede en platte hoornflammen , gelyk de damherten, het welk in die der Ardennes geene plaats heeft. Hy voegt ’er by, dat Koning Jaco* BUS verfcheidene dezer herten in twee boGchen,djgt byLondon,hadt doen zetten, en dat hy eenige naar Schotland hadt gezonden, vanwaar zy zig naar verfcheiden porden verfpreid hebben. Des winters fchynen zy zwart, en hun hair Haat dan over- ✓ P t -••i'- ■• . V' c 105 VAN HET HERT, ENZ. overeind ; des zomers zyn zy bruin , en hebben zy glad hair , maar zy zyn zo goed niet om ce eeten als de gewoone herten (a}. PoNTOPPiDAN, van de Noorweegfche herten fpreekende, zegt, dat ’er geene, dan in de diftriktcn van Bergen en van Dronthaira , dat is te zeggen in het wes- telyk gedeelte van het Koningryk , gevonden worden , en dat deze dieren fotn- tyds niet troepen de kanaalcn overtrekken, die tuflchen her vafte land en de na- buurige eilanden van de kuft'zyn, leggende het hoofd op het kruis van den voorzvvemmer, en op die wyze malkanderen in eene agtervolgenje lyn nazwem> mende- en wanneer het hoofd of de geleider van de bende vermoeid is, wykt hv om’te ruften, en de fterkfte neemt zyne plaats in (^b). ^Sommigen hebben gedacht, dat men de herten onzer bofTchen tot tam- me of hiiislyke dieren zoude kunnen maaken door hen op de eigen wyze te behandelen , als de laplanders hunne rendieren behandelen , dat is te zeg- gen , met zorgvuldigheid en zachtheid ; wy kunnen ten dezen opzichte een voorbeeld bybrengen , dat men zoude kunnen volgen. Eertyds waren ’er geene herten op Tlfle de France; de Portugeefen hebben ’er dat eiland me- de bevolkt; zy zyn klein, en hebben graauwer hair dan die van Europa, van welken zy evenwel herkomftig zyn. Toen de Franfehenzig op het eiland veftigden vonden zy eene groote menigte van deze herten ; zy hebben ’er een gedeelte van verdelgd, en de overigen hebben de wyk genomen naar de minft bezogte plaatfen van het eiland ; men heeft hen weeten tam te maa- ken , en eenige inwooners hebben ’er troepen van (c). Wy hebben in dc Ecoh Feterinaire eene kleine foort van hert gezien , welke men ons zeide van de Kaap de Goede-hoop te komen , welker huid bezaaid was met witte vlakken, gelyk die van den axis; men gaf ’er den naam aan van varken-hert, om dat het nfet dezelfde vaardigheid cn dikker beenen hadc dan de andere dieren van dit geilagt: men kan ’er de afbeel- dino- van zien op PI. X: zy waren flegts drie voet, vier en een half duim lang, van het einde van den bek tot aan het mterlle des hdiaams ; de beenen waren kort, de voeten en de hoeven zeer klein; het hair vaal, be- zaaid met witte vlakken; het oog zwart en wel geopend, met gioot zwart hair aan de bovenfte oogleden; de neusgaten zwart; eene zwartachtige band van de neusgaten naar den hoek van den mond; de kop van kleur als de buik eener hinde, met grauwachtig vermengd , bruin op het neusbeen, en ter zyde de oogen; deoorenzeer breed, met wit hair van binnen, en van buiten met een glad, grys, met vaal gemengd hair bezet. De hoornen dezer herten waren elf duimen en zeven lynen lang , tegen eene dikte van tien lynen. Het bovenfte van den rug was bruiner dan het overige des lichaams; de ftaart vaal van boven en wit van onderen, en de beenen waren zwartachtig bruin. (a) Extraft van twee brieven van den Hr. Collinson aan den IJr. de Buffon, in dato 3® Dec. 17Ö4, en 6 Fcbr. 1755. n ■ a Q>') Htft. Naturelle de la Norwege , par Pontoppidan. Journal étranger. I75°- G) Noote, door den Hr. Vicomte de Guerniicekt medegedeeld aan den Hr. de Luifon. XV Deel. O ' io 6 DE NATUURLYKE HIST.ORIE .Dit dier fchynt meer te naderen tot de foort van het hert dan tot die van het damhert ; men kan ’er uit de befchouwing van zyne hoornen alleen genoeg over oordeelen. HET DAMHERT en de AXIS. De Hertog van Richemont hadt in 1765 eene groote menigte van deze foort van damherten in zyn park, welken men gemeenlyk herten van den Ganges noemt , en welken ik axis geheeten heb. De Hr. Collinson heeft my gefchreeven , dat men hem verzekerd hadt , dat zy met de damherten voortteelden. Jty leevcD gaarne met hun, zegt hy, en maaken geene onderfcheidene benden ; het is meer dan zeftig jaaren geleden , dat men deze foort in Engeland heeft ; zy beftaan daar, voor dat ’er zwarte en witte damherten zyn geweelt, en zelfs voor dat men ’er herten hadt, die laater op het eiland van Groot-Hritanje gekomen zyn, en welken ik geloof dat uit Frankryk derwaards zyn gezonden, want daar waren te vooren in Engeland llegts de gemeene damherten, fallow deer» en in Schotland de rheebokken; maar behalven deze eerde foort van damherten, zyn ’er thans het damhert axis, het zwarte damhert, het rofle damhert. De vermenging van alle deze kleuren maakt dat ’er .in de parken zeer fchoone verfcheiden heden zyn (dj. Daar waren in de dierengaarde van Verlailles in 1704, twee Chineelbhe damherten; het een een mannetje, en het ander eenwyfje; zy hadden flegts twee voet eu vier duim hoogte; liet lichaam en de flaart waren van een ligt-brume kleur; «de buik en de beeneu Ugtrooj d® beenen waren kort; de hoornen breed, uitgeftrekc, en voorzien van takken. Deze foort , kleiner dan die van het gemeen damhert , en zelfs dan die van de axis, is echter miflehien eene enkele verfcheidenheid van deze laatftge* noemde , fchoon zy ’er van verfchilt , voor zo verre , dat zy geene witte vlakken heeft; maar men heeft waargenomen, dat dit damhert in plaats van deze vyitte vlakken , op verfcheiden plaatfen eenige groote vaal-roode of rofle hairen hadt, die zichtbaar op de bruine kleur des lichaams fneeden. Voor het overige was het \yyfje van dezelfde kleur als het mannetje, en ik vermoede, dat het ras zig niet alleenlyk in Frankryk zonde kunnen voortplan- ten, maar milTchien zelfs zig met die van de axis vermengen ; des te meer om <^t het een zo wel als het ander dezer dieren uit het ooften in Afie her- komltig zyn. DE R H E E. Ik heb op verfcheiden plaatfen van mynWerk gezegd, dat onder devrye dieren de rofle, de bruine, en de graauwe, de gewoone kleuren zyn, en dat het de huislyke ftaat is , die. de witte damherten , de witte konynen enz. heeft voortgebragt ; de Natuur alleen brengt evenwel fomtyds die zelf- de uitwcrkzels voort in de wilde dieren. De Hr. Abt Vilette heeft my gefchreeven, dat een bewooner van de landgoederen van zyn broeder, by Qd) Brief van den Hr. Collinson, aan den Hr. PEBurroN, Londen 3 Dec. i7$±, en ar Nov. 1765* VAN HET HERT, enz. 107 d’Orgelet in Franche-Comté gelegen, hem twee jonge rheebokjes hadt gebragt , waarvan het een de gewoone kleur hadt , en het ander , zyiide een wyfje^ melkwit was, en niets zwartachtigs hadt dan het einde van de neus en de nagels Ce). , , , , , , j- In geheel noordelyk Amerika vindt men rheebokken , gelyk aan die van Europa- zv zyn alleenlyk grooter, en des temeer naarmaate het klimaat eeraaatigder \vordc. De rheebokken van Louifiana zyn gemeenlyk eens zo groot als die van Frankryk (ƒ). De Hr. de Fontenette, die my dit fadtura verzekerd heeft, voegt ’er by, dat zy hgtlyk tam worden ; de Hr. Kalm zegt het zelfde; hy brengt een rheebok by, die des daags zyn voed- zel in het bofch ging haaien , en des avonds naar huis terug kwam (g) ; maar in de landen van Zuid-Amerika zyn vry groote verfcheidenheden in deze foort. De Hr. de la Borde, Geneesheer des Konings, te Cayenne, zcsrt * Dat tnen daar vier foorten van herten kent , die , zonder onderftheid , of het mannetjes of wyfjes zyn, den naam van biclm of mud-Unde, oC roois -hinde geheeten, onthoudt f minder door de rniriDSouins geplasgd te worden, deze hinde is S 1 1 • n rfln de aSre fom. noemt hiche de Paletuviers, dic de kleintte van de° vier, en niet zo groot is als de hinde van UaralloK genaamd, die de tweede foort maakt, en die dezelfde kleur heeft als de woud-binde. VVanneer de man* neties oud zvn, maaken hunne hoornen ikgcs takken van eene miduelmaatige groot- te en dikte , en op alle tyden hebben deze hoornen niet meer dan vier ot vyf duimen hoogte. Deze hinden van Barallou zyn zeldzaam, en vechten met de woud-hindeu; men merkt in deze beide foorten, aan het zydelyk gedeelte van yder neusgat, twee klieren van eene zeer zichtbaare grootte, die een wit en ftin- -vdke men 'voTS lïfrot SL^ie.’en zo nieuws- ze kleine biches zyn in ’t geheel niet wild; hunne hoornen zyn langer, en meer vctakt dan die der andere; men noemt hen biches de Paletuviers, om dat zy zig m de verdronken Savanes en laage landen onth iuden, als of men zeide moer- ot %t'^”£en zyn greetig naar manioc, en verdelgen ^ikwils de planteryra van dezen wortel. Hun vleefch is malfch, en zeer goed van Imaak ; zo wel gcgceten als de jonge, en hebben een beter finaak dan deEur p Zy worden gemaklyk tam; men ziet ’er op de ftraaten van uitgaan , en zig allerwegen begeeven, zonder dat zy ergens bang yo . (O Brief van den Hr. de la Villette, aan den Hr. de Buffon, gedat. Lous-le-Saunier, if aan den Hr. de Buffon, door den Hr. de Fontenette, ’s Konings Geneeshee. te Nieuw Orleans, 20 oiftob. 1750. CO f'^oy/ige de P. Kalm, Gottingue 1757, Tom. II, png. 350. O 2 io 8 DE NATUURLYKE HISTORIE zvn zelfs wyfjes, die in de boffchen wilde mannetjes gaan opzoeken . en vólgens met haare jongen terug komen. * De cariacou is kleiner; zyn bair is graauw, naar het witte trekkende* sfvnph nen zyn recht en fpits; hy is eer van het ras der rheebokken dan van dat ten ; hy bezoekt de bewoonde plaatfen niet ; men ziet hem niet in den omtrek v de Had Cayenne, maar hy is zeer gemeen in de groote boflehen ; men maakt hem echter geraaklyk tam ; hy werpt maar één jong jaarlyks (h). Indien men dit bericht vergelykt met het geen wy gezegd hebben onder het artykel der mazames, XII Deel, bladz. 216, enz., zal men zien , dat alle deze gewaajide herten of hinden van den Hr. de la Borde met dan rheebokken zyn, waarvan de verfcheidenheden in de Nieuwe Wereld talryker zyn dan in de Oude. HET rendier. Wy hebben in het XII Deel, PI. XI, niet dan de afbeelding van een mannetjes-rendier gegeeven, toen wy geene gelegenheid hadden om een wyfjes-rendier, hier leevende, of genoegzaam beivaard, te bekomen, om het te laaten aftekenen; wy geeven hier {PI. Xl), de afbeelding van een wyfjes-rendier, dat leevende is geweeft te Chantilly in het park van zyne Doorluchtige Hoogheid den Prins Van Condé , aan wien de Koning \mn Zweeden het gezonden hadt met twee mannetjes van dezelfde foort waar- van het een onderweg ca het ander kort na zyne aankomft in Frankryk ftierf. Het wyfje heeft het langer uitgehoudcu , was van grootte als ee- ne hinde, maar minder hoog op de beenen en dikker van HeWV zv hfdr hoornen even als de mannetjes, eveneens getakt, trekkende de éene ver deehng voorwaards, de andere agterwaards; maar deze hoornen waren korter dan die der mannetjes. Zie hier de verdere befchryving met de af meetingen van dit dier, zo als de Hr. de Seve my dezelve gegeeven heeft. De hoogte van het vóórhel is van twee voet elf duim, en die van het achterftel van twee voet elf duim en negen lynen; zyn hair is dik en glad, gelyk dat van het hert ; de kortfte hairen op het lichaam zyn ten minften vyfeien Jynen lans zv zyn langer onder den buik, zeer kort op de beenen, en zeer lang op de koael’ tm op de Ipoorer. De kleur van ’t hair, dat het lichaam bedekt, is^ rosachtig bruin l.chter of donkerer op .verfchillende plaatfen des lichaams , en meteen gedachtif» wit vermengd of gcfpikkeld Op een ge^ke van den rug drdyen neusbeen is het hair donkerer, inzonderheid boven de trS^^ welke het rendier eveneens als het hert heeft, De omtrek van het oog Tz^Tn’ de fmoel is donker - bruin , en de omtrek der neusgaten zwart; het eind van den fmoel tot aan de neusgaten is helder wit, gelyk ook het einde der onderfte kaal beenen; het oor is van boven bedekt met een dik hair, wit, naar den vaal-ronHpn trekkende, vermengd met bruine hairen; het binnenlle van het oor is bézer groote witte hairen; de hals en het bovenfte gedeelte des lichaams zyn geelarhHf of rosachtig wit, ge yk ook de groote hairen, die van het ondeifte vL den hfii op de borft hangen. Het onderft van den buik is wit ; op de ribben hnSn 5 buik, is een breede bruine ftreep, zo als de gazelle heeft, De beenen zyn zeer (A) Exfra/t des. Obfermms Mmuferites de M. de la Borde, Medie,» du Rei 4 Cajetine. VAN lop HET HERT, enz. dun voor het lichaam ; zy zyn , even als de dyen , donker-bruin van kleur, en vuil wit van binnen; gelyk ook de einde van het hair, dat de hoeven bedekt. De voeten zyn gefpleeten, gelyk die van het hert; de beide voorfte fpooren zyn breed en dun; de twee kleine van de agterbeenen zyn lang, vry dun, en van binnen plat; deze vier fpooren zyn alle zeer zwart. Lengte van het lichaam van den bek tot aan den aars, over de uitwendige oppervlakte gemeeten. . , Dezelfde lengte in eene rechte lyn genomen. Lengte van den kop, tot aan den oorfprong der hoornen. Omtrek van den bek, ageer de neusgaten, Opening der neusgaten. , . . . Omtrek van den mond. . . . . Afftand tulTchen de hoeken van het ontlerftc kaakbeen. Afftand tuflehen die van het hovende kaakbeen. Afftand tuflehen den agterften hoek en het oor. . Affland tuflehen de voorfte hoeken der oogen. Omtrek van het hoofd, voor de hoornen gemeeten. Lengte der ooren. . . . . Breedte van de bafls op de buitenfte kromming. , Afftand tulTchen de ooren om laag , volgens de kromming van de nek. • . • . . , Lengte van den hals. . . . , Omtrek by den kop. ... . * Omtrek by de fchouders. . . . ' Hoogte van het voorftel. .... Hoogte van het agterftel. . . , . Omtrek des lichaams ageer de voorfte beenen. Dezelfde omtrek voor de agterfte beenen. , ^ Lengte van de ftomp van den ftaart. Omtrek aan zyn begin, ..... Lengte van den arm , van den elleboog tot aan de knie. Omtrek aan de üikfte plaats. Omtrek van de knie. . ♦ . , Lengte van de pyp. . . . . g Omtrek aan de dunfte plaats, . . , Omtrek van de kogel. . . « , Lengte van de koot. . ♦ ♦ , Omtrek van de koot. . . . , Omtrek van de kroon. . . . / Hoogte van het onderfte van den voet tot de knie. Lengte van de dye van de kniefchyf tot de waadê. Omtrek by den buik. . . . . *• Lengte van de pyp van de waade tot de koeel.* 1 Omtrtk. ' . . . . . Lengte der fpooren. . . Hoogte der hoeven. . , Lengte yan de voorhoef tot aan de hiel, in de voorfte voeten. Lengte in de agterfte voeten. Brtedte der hoeven in de voorfte voeten. Dezelfde breedte in die der agterfte voeren. O 3 voeten, duimen, lynerr. 5 . I. 2. 4- 7- 0. I. I. a 0 . ir. I. 0. i- 4 . 0. 7- 8. 0. I. 8. 0. 2. 9 . 0. 9 - 9 . 0. 5- 3- 0. 9- 3* 0. 4- I. 0. 4- 3- 0 . 4- 7- 0. 10. 0. 1. 8. 10. 0. 2 . 2. 2. 9 . 9 . 2 . IT. 0. 3- 8. J. 3- II. 0. 0. 4- 3* 0. 8. 2. 0. ir. 2 . I. I. 3- 0. 5- 4. 0. 6 . 6 . 0 . 3- 7 . 0. 5 * 7 . 0. 4- 5 * 0 . J. 3* 0 . 7- ff. 0. 10. 0. I. 0. 5 . I. 10. 5* J. 0. 0, 0. J- z. 0. 3- ff. 0 . I. 6. 0. 6. 3- 0. 6 . 0. 0. 3- 0. 0. 3* S> IIO de natuurlyke historie / Omtrek der hoeven in de voorfte voeten. Omtrek derzelver in de agterfte voeten. Lengte der hoornen in eene rechte lyn. Van den oorfprong aan den kortften en breedften tak. Omtrek aan hun begin. . . . . voeten , duimen , lync». Voor het overige moet men uit de afbeelding, welke wy van het rendier geeven , niet oordeelen over de uitgeftrektheid zyner hoornen in lengte en dikte ; daar zyn ’er die zig agterwaards uitftrekken van den kop des diers tot aan zyn kruis, en die voorwaards loopen met byfeheuten van meer dan een voet lengte. De groote, of opgegraven hoornen, welken men op verfcheiden plaatfen, en vooral in Ierland, in den grond gevonden heeft; fchynen behoord te hebben aan de foort van het rendier; ik ben door den Hr. CoLiNSON onderncht, dat hy van die groote opgegraaven hoornen gezien hadt, die tien voeten tuflchenriumtctuflchen hunne ein- den hadden, met takken die zig voorwaards over het aangezicht van het dier uitftrekten , gelyk in de hoornen van het rendier (i). Het is dan tot deze foort , en niet tot die van den eland , dat men moet brengen de uitgegraaven hoornen van het dier, ’t welkdeEngelfchen moo/e- clcer genaamd hebben; men moet evenwel erkennen, dat tegenwoordig geene rendieren beftaan , groot en ftei-k genoeg om zulke dikke en lange hoornen te draagen; als die, welken men in Ierland, gelyk ook in eenige andere plaatfen van Europa, en zelfs in Noord-Araerika {k)^ onder den grond gevonden heeft. Voor het overige kende ik flegts eene foort van rendier, waartoe ik de caribou van Amerika, en het damhert van Groenland gebragt heb , waar- van de Hr. Edwards de afbeelding en de befchryving gegeeven heeft; en het is niet dan fmts eenige jaaren, dat ik onderrichc ben, dat ’er twee foorten, of liever twee verfcheidenheden zyn ; de eene veel grooter dan de andere; het rendier, waarvan wy hier de afbeelding en de befchryving gegeeven hebben, is van de kleine foort, en waarfchynlylc het zelfde als het Groenlandfch damhert van den Hr. Edwards. Eenige Reisbefchry vers zeggen , dat het rendier het damhert is van ’t ]S oorden, dat het wild is in Groenland , en dat de fterkfte daar niet groo- tcr zyn als een vaerze van twee jaaren (/). PoNTOPPiDAN verzekert, dat de rendieren omkomen in alle landen van de Wereld, behalven in die van ’t Noorden,, alwaar zy zelfs zig op ’t ge- bergte onthouden moeten; maar hy voegt ’er minder geJooflyke dingen 0) Brief van den Hr. Colinson aan den Hr. de Buffon, Londen 6 Febr. Cd Men vindt in Noord-Ainerika hoornen, die aan een byfter groot dier hebben moeten beboeren V men vindt dergelyken in Ierland; zy zyn getakt, enz. de P. Kalm Tom II. pag. 435- , , • » . . (/) Hifi. Génér. des Foyages. Tom, XIX, pag, 37 . III ï ! VANHETHERT, EKZ. ty, zeggende, dat hunne hoornen beweegbaar zyn , zo dat het dier dezel- ve voorwaards of agterwaards kan buigen , en dat zy boven de oogappels eene kleine opening in het vel hebben, daar zy een weinigje door zien kunnen wanneer eene al te zwaare fneeuw hen belet de oogen te openen. Deze laatfte byzonderheid komt my voor, loutere verbeelding te zyn, mis- fchien gefprooten uit het gebruik der laplanderen , die zig de oogen met een ftuk gkpleeten hout bedekken, om de al te Iterke fchittering van de fneeuw te vei-myden, die hen in weinige jaaren blind maakt, indien zy door dit middel de voorzorg niet gebruiken om de wederkaatfing van dit al te witte licht te verminderen, als waardoor de oogen geweldig Vermoeid en veel benadeeld worden (m). , , , , „ • • „ Eene opmerkelyke zaak in deze dieren is het gekraak), t welk zig in alle hunne beweegingen doet hooren; het is zelfs hiertoe niet noodzaakelyk I dat hunne beenen in beweeging zyn; het is genoeg hun eenige verrafling of eenige vrees, door hen aan teraaken, te verwekken, om dit gekraak te doen hooren; men verzekert, dat dit zelfde aan den eland gebeurt, maar wy hebben geene gelegenheid gehad om het door eigen waarneeming te onderzoeken. (w) Hift. Nat. de la Nerwege , par Pon oppidan. Journal Etranger Juin 1755. I de natuurlyke historie iia DE ELAND, de CARIBOU, en het RENDIER (*). D e Hr. DE Buffon denkt met reden , dat de eland van Europa ook in Noord- Amerika, onder den naam van orignal gevonden wordt {a). Zo '’er eenig verfchil is tuffchen de dieren, door deze twee naamen aange- duid, beftaat het zelve eeniglyk in de grootte, die, gelyk men weet, naar het klimaat en het voedzel der dieren, zeer verfchilt ; en nog is het niet uitgemaakt, wie van de beiden de grootfte is. De Hr. de Buffon denkt dat het de Europirche zyn (t), en dit is natuurlyk te vermoeden, dewyl dezelfde dieren ftandvaftig kleiner zyn in de Nieuwe dan in de Oude We- reld ‘ de raeefte reizigers egter vertoonen den orignal grooter dan onzen eland. De Hr. Dudley , die daar eene zeer goede bcfchryving van heeft gezonden aan de Koninglyke Maatfehappy , zegt, dat zyne jaagers ’er een gedood hadden, die meer dan tien voeten hoog was (c); ook moet dit dier wel zo groot zyn om de verbaazende hoornen te kunnen draagen waarmede zyn kop belaft is, die honderd-vy fdg , en zelfs, zo men de la Hontan (d) mag gdooven , tot drie- en vier-honderd ponden wegen. Mylord , Hertog van Richemond , wiens vermaak het is alles ten alge- meenen nutte by malkanderen te verzamelen wat de volmaaking der kun- ften en de vermeerdering onzer kennis in de Natuurlyke Hiftorie kan be- vorderen, heeft een wyfjcs-orignal , die hem gezonden was door den Generaal ’Carieton, Gouverneur van Canada, in 1766. Dit dier was toen no^^ maar één jaar oud , en hadt negen of tien maanden in zyne dieren- ^aardb van Goedvoed geleefd; eenigen tyd voor dat het ftierf, liet hy ’er eene naauwkeurige aftekening van raaaken, welke hy de goedheid heeft ge- had mv mede te deelen; ik heb gedagt, dat men dezelve hier met vermaak zien zoude (PI. XI F) om de plaats te vervullen van die, welke de Hr. de Buffon den tyd niet gehad heeft om te Parys te laaten voltooijen. Dewyl dit wyfje nog jong was, hadt het niet meer dan vyf voeten hoogte; des- zelfs kleur was donker-bruin boven op het lichaam, en helderer van on- deren. Ik heb ook van Canada den kop van een ouder wyljes-ongnal ontvangen ; deszelfs lengte van het einde van den muil tot aan de ooren , is van twee voet drie duim; de omtrek, by de ooren genomen, is van twee voeten agt duim, en by den mond van één voet en tien duim De ooren zyn ne- gen C*") Door den Hoogleetaw Allamand. cJ) Zie het XII DesU Blaf z. 84. I — ' Ibid» hl^dz» 85* (c) Philvf. Tranfad.^ voor ’t jaar 1721. No. 56S. pag. 165. (7) Zie het XII Deel, hladz. 85. JLXIL . X^nv.XV. c’ y. 'XrUzsc/i.Jo. ly Orig:hal . i VAN DEN ELAND, DEN CARIBOU, enz. 113 gen duimen lang ; maar dewyl deze kop verdroogd is , begrypt men , dat deze maaten kleiner zyn dan in het leevende dier. De Hr. de Büffon is ook van denkbeeld , dat de caribou van Amerika het rendier van Lapland is en men kan niet nalaatcn de redenen , daar hy zyn gevoelen mede aandringt, toe te ftemmen. Ik heb eene plaat van het rendier gegeeven, die in de Paryfclie uitgave niet gevonden wordt; het is de XI Fl. van het Xllde Deel ; zy is eene copy van die , welke is uitgegeeven door den beroemden fchilder en graveerder Ridinger, die het dier leevende heeft getekend. Ik moet hier nog eene andere plaat by- voegen, die de caribou van Amerika vertoont (Pi XIII). Het is we- derom aan den Hertog van Richemond, dat ik daarvoor verpligt ben. Dit dier was hem uit Canada toegezonden , en heeft vry lang in zyne die- rengaarde geleefd; deszelfs hoornen begonnen eerll te fchieten toen het getekend was ; fchoon ik niets ter opheldering van deze plaat kan zeggen , ben ik egter vei'zekerd dat men dezelve hier met vermaak zien zal; het is de eenige die den caribou wel vertoont ; dezelve met de afbeelding van het rendier vergelykende , zal men terftond zien, dat er een vry groot verfchil is tuffehen de beide dieren die daar op vertoond worden; maar de afwezigheid der hoornen in den caribou verandert deszelfs voorkomen en gelaat Aeel veel. Het verfchil tuffehen den caribou en het rendier zal zig nog fterker vertoonen , zo men het oog flaat op Pl. XIF; dezelve ver- toont een dier, ’t welk in ’t jaar 1769 op de kermis te Amfterdam is te zien geweeft. Zo men de matroozen maggelooven, die het lieten zien, was het in de naordzee gevangen op de breedte van 76 graaden , omtrent 2. 0, 0. 7. 6. I. 0. 0. 0. 4* 9. 0. 2. 6 . 0. ï. 2. 0. 5- 0. 0. I. 6. 2. I. 0. 0. 6. 0. 4 - 2. 0. Dit rendier is niet het eenigc dat in onze provintien gezien is; de Hr. Profeflbr Camper heeft ’er een ontvangen, dat ongelukkig flegts vier- en-twintig uuren geleefd heeft; de fchielyke dood van dat dier is een Verlies voor de Natuurlyke Hiftorie ; zo het zelve eeiiigen tyd hadt kun- nen waargenomen worden door een man zo doordringend als de Hr. Camper, zouden wy deszelfs Hiftorie naauwkeurig hebben leeren kennen, en berigt bekomen hebben van alles wat dit dier betreft;- ondertuflchen mogen wy ons geluk wenfchen dat het in zo goede handen gevallen is. De Hrf Camper heeft het zorgvuldig ontleed, en hy heeft ’er niy eene naauw- keurige befchryving van gezonden, die het ons beter zal doen kennen dan het ons bekend is door alles wat men ’er tot hiertoe van gezegd heeft. Men zal die met vermaak leezeii; zie hier dezelve zo als die Heer my de- zelve heeft medegedeeld. WAA'R'NEEMENGEN WEGENS HET RENDÏER, - Gronitigen gedaan, door den Hf, Profejfoi' Camper, Het rendier, ’t welk men my uit Lapland over- Drontheim eh Amfterdam gezonden heeft, kwam te Groningen op den- 21 juny 1771. Het was zeer zwak, niet flegts door de vermoeijenis van de reis en de warmte van het klimaat, maar, naar alle waarfchynelykheid , voornaamlydt ter oorzaake van eene verzweering tuflehen de muts of tweede maag-cn het middelrif, - waar- aan het des anderendaags ftierf. Zodra hy aankwam at hy met graagte gras, brood, en andere fpyzen, die men hem aanboodt, en hy dronk vry rykelyk. Hy ftierf niét by gebrek van vöedzel, want', hem openen- de, vond ik zyne maagen en darmen vol. Zyn dood was langzaam , en ging vergezeld van ftuiptrekkingen , die dan algemeen, dan bepaaldlyk aan ’t hoofd zichtbaar waren. De oogen inzonderheid leden veel. Het was een mannetje, vier jaaren oud. Alle de beenderen Van zyn gé- raam'te vertoonden nog aanwaflen, ’t geen toont dat hy: zyrt Volkomen P 2 IIÖ DE NATUURLYKE HISTORIE groei nog met hadt, waartoe hy met zou gekomen zyn dan met den ou derdom van yyf jaaren. Dus kan men hieruit beflmten dat dit dier minften twintig jaar leeven kan. De kleur des lichaams was bruin, en een mengzel van zwart, geel en wit. Het hair van den buik, en inzonderheid van de zyden, was wit met bruine punten , gelyk als by de andere wilde dieren ; dat der beenen was donker geel, dat van den kop trok naar ’t zwarte, dat der twee zyden was zeer digt, en dat van den hals en van de borfl was ook zeer digt en zeer lang.^ Het hair, dat het lichaam bedekte, was zo bros, dat het dwarfch door- brak, zodra men het een weinig trok; het was van eene golvende 'Gedaan- te, en van eene zelfftandigheid , vry gelyk aan die van het merg ofpit der biezen, daar men floelmatten van maakt; het bros gedeelte was wit • het hair des hoofds , dat onder den hals , en aan de beenen tot aan de nagels was, hadt die brosheid niet; het was in tegendeel zo flerk als dat van ee- ne koe. De kroon der hoeven was van alle kanten overdekt met een zeer lan-» hair ; de agterfte voeten hadden tulTchen de vingers een vry breed velle- tje, gemaakt van het vel dat het lichaam bedekte, maar met kleine kliertjes bezaaid. Ter hoogte van de kroonen der hoeven was eene foort van goot die doordrong tot m de geleeding van de pyp met de beentjes der vinee’ren • dezelve hadt de breedte van een fchryfpen, en was bezet met zeer lang hair Ik heb zulk eene goot in de voorfte voeten niet kunnen ontdekken en ik weet ’er het gebruik niet van. ’ De gedaante van dit dier verfchiJde veel van die , welke door de Auteu- ren, die daarvan geiproken hebben, befchreven is, gelyk ook van die welke ik voor twee j'aaren getekend heb , om dat dit dier ten uiterflen ver- magerd was. De Hren. Linn.eüs , de Schryvers van de Encyclopedie en Edwards, verbeelden het alle zeer vet, en bygevolg ronder en dikker! Zie hier de afmeedngen van deszelfs voornaamfle deelen, naar de Gro- ninger voetmaat, die wat minder lang is dan de Franfche. T t ^ Lengte van aen kop , van het einde van den muil tot aan de nek. Regte hoogte van den kop, alwaar hy het dikfte is. . o. Lengte der ooren. .... - o. Lengte van den hals. .... q. Lengte der wervelbeenderen van den hals tuflehen den kop en de eerfte ribbe. .... . Lengte van het lichaam van den fchouder af tot aan het einde van het heupbeen. ... ’ • • 3. Lengte van het fchouderblad. . . . . j] Lc-ngfe van het armbeen. . . . «o! Lengce van de pyp, . • . . o. Lengte der vingerea van den voorften voet met de hoeven. o. vücttn 9 uuimen ^ lynen* 2 . 8 . 5 - 8 . 6 . O. II. 9 . 5 * o. o. o. o. o. o. o. o, 6 . I BESCHRYVING VAN HET RENDIER. * 117 Lengte van het been van den poot. Lengte van de pyp. .... Lengte der vingeren van den agterften voet met de hoeven. Hoogte van het voorftel. .... Lengte van het einde van den muil tot aan den aars. Afrtand tulTchen het armbeen en de knicfchyf. Afftand tulTchen het uiterft van het heupbeen en de kniefchyf. Hoogde van het onderlle gedeelte des lichaams boven de aarde. Afftand tuffchen de borft en het teellid. Lengte van den afftand, welken de ribben in de zyden van het geraamte beflaan. . . • . • voeten, duimen, lynen. 1. O. O. I. o, 0. 0. 6. o. 3. o. o. 5. o. o. 1. 4. o. 1. 4. o. 1. 6. o. 2. O. o. I. o. o. Zyne oogen verfchilden niet van die van het damhert of het hert; zyn oogappel is dwars, en de bruine regenboog trekt naar ’c zwarte; z/ne traangooten, gelyk aan die der herten, zyn vol van eene witachtige, Iiarft- acheige, en meer of min doorfchynende, ftof. Daar zyn twee traanpun- ten, en twee kanaalen , gelyk als in het damhert. Aan het bovenlle oog- lid zyn zeer lange en zwarte hairtjes; het is niet doorboord, gelyk eenige Schry vers gemeld hebben ; het is in zyn geheel. De BilTchop Pontoppidan, en op deszelfs gezag de Hr. Haller, hebben zelfs reden willen gceven van die doorbooring van het ooglid ; zy hebben dezelve noodig geoordeeld in een land fleeds met fneemv bedekt, waarvan het fchitterend wit voor de oogen dezer dieren zonder dit behulp , nadeelig zou hebben kunnen zyn. De menfehen, gefchikt om in allerhande kiimaatcn te leeven, voorkomen, zo veel zy kunnen, de blindheid, door hunne oogen te dekken met eenige ftof, of te beveiligen door machines, waarin een gaatje is, dat hen loelaat het noodige te zien, maar waardoor llcgts een klein gedeelte van het licht, dat hunne oogen anders ontvangen zouden, kan doorgaan; het rendier, voor dit klimaat alleen gefchikt, hadt dit behulp niet noodig, mpr hy is voorzien van dat vlies, of dat binnenfte ooglid , dat zo zichtbaar is in alle vogelen, en ’t welk men ook by verfcheiden viervoetige dieren vindt, on- der welken het egter, een klein getal alleenlyk uitgezonderd, niet beweeg- baar is : dit vlies is weder in het rendier niet doorboord , het kan het ge- heele hoornachtig gedeelte, tot aan den kleinen hoek des oógs toe, be- dekken. Zyne neus is zeer breed, gelyk in de koeijen, en de muil is meer of min- der plat, met een lang grysagtig hair bedekt, dat zig tot binnen in de neusgaten uitflrekt. De lippen zyn insgelyks met hair bekleed , uitgezon- derd een kleinen rand, die zwartachtig, hard, en zeer poreus is. De neus- gaten liaan zeer verre van malkanderen; de onderlle lip isfmal, en de mond zeer gefpleten , gelyk in de fchaapen. Hy heeft agt fnytanden in het onderlle kaakbeen, maar dezelve zyn klein , en zitten weinig valt ; hy heeft ’er geene in net bovenfle kaakbeen , even min als andere herkaauwende dieren, maar ik heb gemeend daar haak- jes in te bemerken, fchoon zy nog niet buiten het tandvleefch zyn; in het P 3 I ii8 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE onderft kaakbeen heb ik daar geen fpoor van gevonden. De paarden he b- ben die haakjes aan de beide kaakbeenen , maar men vindt die z --Idzaam by de volens; de damherten, zo we! mannetjes alswyfjes, hebben ’’er byna geene; maar ik heb dezen zomer den kop van eene pas geworpen hinde onderzogt , en daar in eene zeer groote haak in het bovenfte kaakbeen aan de linker zyde gevonden. De Natuur verfchilt in dit ftuk te veel , om daar- omtrent iets vail te Hellen, dat altyd plaats zou hebben. Daar zyn aan yderc zyde der beide kaakbeenen zes baktanden, dat is te zeggen, vier- en-twintrg in ’t geheel. Ik heb niets aan te merken ten opzichte van de hoornen ; zy begonnen eerft te voorfchyn te komen; de een was een duim, en de ander anderhalf duim hoog; haare bafis was tuffehen de oogholte en het agcerhoofd wat digter by het laatfle. Het hair, dat dezelve bedekte, was aartig gedraaid, en van eene graauwe kleur naar ’t zwarte trekkende ; op een zekeren af- Hand ftaande zou men de twee kwaften van dit hair hebben aimgezien voor twee groote muizen op het hoofd van het dier geplaatft. De hals is zeer kort, en wat meer geboogd dan die van het fchaap’, maar minder dan die van den kameel. Het lichaam fchynt fterk ; de rug is wat verhevener naar de _fch ouders, en overal elders vry regt , fchoon de wer- velbeenderen een weinig boogsgewys loopen. De Haart is zeer klein, naar omlaag gekromd, en wél met hair bezet. De ballen zyn zeer klein, en komen niet uit het lichaam te voorfchyn de roede is zeer klein , de voorhuid is zonder hair als een navel; van binnen is dezelve zeer gerimpeld, en beladen of bedekt met eene Heenachtige korH. De hoeven zyn groot, lang, en van buiten bolrond, maar de einden waren niet op raalkanderen geplaatH, gelyk die van het rendier, ’t welk ik voor twee jaar^n heb afgetekend. De fpooren zyn ook zeer lang, eh die dér voorH^' voeten raakten de aarde als hot dier overeind itondc, maar die der agtei-Hö voeten waren hooger geplaatH, en gingen niet zo laag neder, ooit zyn dè beenderen der vingeren korter. Deze agt fpooren waren hol, waarfchynelyk om dat het dier dezelve niet gebruik-te, De ingewandennvaren naauwkeurig gelyk aan die van het damhert ; daar was geen galblaasje; de nieren waren effen, en zonder verdeeling ; de lon- gen waren groot , de longpyp. was ten uiterftren breed. Het hert was van eene middèlbaare grootte, cn bevattede, gelylc dat van het damhert, flegts één beentje. Dit beentje onderHeunt de balisvan het halvcmaanswyze klapvliesje van de groote flagader, dat tegen de tw-ee andere overHaat, waarop de kroon-flagaderen van het hart haaren oorfprong neemen. Dit zelfde beentje geeft vaHheid aan de vJiesagtige fcheiding die tulTchen de twee boezems van het hart is, en aan de balis van het klapvliesje van de regterholhgheid. Het geen my opmerkelykH in dit dier is vóórgekomen, is eene vliesag- BESCHRYVING VAN HET RENDIER. np ' tige beurs, die zeer breed, en onder ’t vel van den hals geplaatR is; de- zelve nam haaren oorfprong tulTdien hec tongbeen en het fchildgelykende kraakbeen , door een kegelachcig kanaal ; dit kanaal voortlopende , ver- wydde zig en veranderde in eene foort van vliesachtigen zak , door twee fpieren in ’t lang opgehouden ; die fpieren neemen haar begin , uit het on- derfte gedeelte van het tongbeen, juift daar ter plaatfe, alwaar de bafis, het graanvormig been, en de hoornen zig yereenigen. _ Deze fpieren zyn plat , dun , een half duim breed , en daalen van de bei- de zvden van de beurs tot in ’t midden van den zak, alwaar de vezels zig affcheiden, en in het buitenfi: en fpierachtig gedeelte van de beurs verlie- zen; zy 'heffen en fchraagen dit deel, tennaaflenby gelyk de opfchortende fpieren het peritoneum, dat in de aapen en andere gelykfoortige dieren rondom de ballen is , onderReunen en heffen. Deze beurs opent zig in ’t ftrottenhoofd, onder den wortel van de flrot- klap , door eene breede opening , daar ik myn vinger zeer gemaklyk in kon fteeken. . • , r , , Als het dier de lugt met kragt mt zyne longen uitdryft, gelyk wanneer het loeit vak de lugt in deze beurs, blaalt die op,, en veroorzaakt op de aangewez’en plaats noodzaakelyk eene groote zwelling; het geluid moet hier door ook noodzaakelyk veel veranderen ; de twee fpieren ontledigen de lugtzak als het dier ophoudt te loeijen. Ik heb , nu twintig jaar geleden , eene dergelyke zak getoond in ver- fcheiden aapen, papions en guenons; en voorleden jaar heb ik gelegenheid gehad om aan myne toehoorders te toonen dat ’er in den orang-outang ee- ne dubbelde was: ik zal ’er de befchryving en de figuur van geeven in eene Verhandeling , welke ik vóór heb aan ’t gemeen mede te deelen over de ftem van den menfch en van verfcheiden dieren. Ik kan niet bepaaJen of het wvfies-rendier deze zak bebbe even als het mannetje? By de aapen zyn ’er bóde fexen van voorzien ; ik herinner my niet dezelve in het damhert aaa- getroffen te hebben: de hinde heeft dezelve niet. ISO DE NATUURLYKE HISTORIE lm btfoegzel tot het jrtïkel vah den haas VI Deel, Mach. lOi. DEN EEKHOORN. FII Deel, Madz. ' 15Ö, met een N AAMLOOS DIER; een ander, waaraan wy de benaaming van ROT VAN MADAGASKAR gegeeven hebben. E de haas. Jk weet dat de haazen zig een leger maaken, en dat zy de aardeniet diep uitgraaven, gelyk de konynen om zig een hol te vervaardigen • veïelvr'^ g^oeffcnd iVatuuronderzoekei? dié werkelyk aan de mypen in het Pyreneefche gebergte doet arbeiden, onder. rigt geworden, dat in de bergen oraftreeks Baigory, de haazen zig dikwils boJen tulFchen de rotfen uitgraaven ; eene byzonderheid , zegt hv, welke men nergens elders waarneemt (a). ^ Men weet ook, dat de haazen zig niet gaarne onthouden in die oorden die door de konynen bewoond worden; maar het fchynt ook, dat de konv- ilreek^n^^Öe In Noorwegen, zegt Pontoppidan, worden de konynen fleges in weinige plaat, fen gevonden, maar de haazen zyn 'er zeer menigvuldig; hun hair, dat lï den znl markS“(ir '^ordt des winters wit; zy zyn kleiner dan die van iJene- Ik twyfel flerk of deze haazen muizen eeten; des te meer, om dat dit met de eemge wonderiyke of valfche verzekering is, welke men aan Pon- toppidan kan verwyten. Op 1V> de Frame, zegt dc Vicomte de Guernhoent, vallen de haazen niet h H? '^h Frankryk; zy hebben wit vleefch, en zy maaken geeoe holen Hun hair is gladder dan da: van de onze, en zy hebben eene aroote fw.r JJe kil, Adanson zegt, dat de haazen van Senegal niet geheel en al p-e- 1 ; fafhl'n” r DE eekhoorn.' De eekhoorns zyn meer uit de Noordfehe landen dan uit de gemaatigde kli. (a) Brief van den Hr. Hettunger aan den Hr. ds Buffon, gedat. van Baigory kJ C^) A0. Nat. de la Norwege ,jar Pontoppidan. Journal itrangtr Juin (O Fojagc au Senegal, par Mr, Adanson, pag. 25, I2I VAN DEN HAAS, enz. klimaaten herkomftig ; want zy zyn in Siberie zo menigvuldig , dat men hunne vellen by het getal van duizend verkoopt. De Siberiërs, volgens ’t geen de Hr. Gmelin zegt, vangen hen in eene foort van val, omtrent op dezelfde wyze gemaakt als een 4. in ’t cylFer , waarin men voor lokaas een Huk gedroogde vifch legt, en men Ipant die vallen op de boomen (d). Wy hebben reeds gefproken van de zwarte cekhoornen , die in Ame- rika gevonden worden. De Hr. Aubky, Curé_ de Saint- Louis, heeft m zyn kabinet een eekhoorn, die hem van Martinique toegezonden, en die geheel zwart is. Zyne ooren zyn genoegzaam zonder hair, of flechts met een zeer yl en kort hair bezet, het geen hem van andere eekhoornen on- derfcheidt. De Hr. de la Borde, ’s Konings Geneesheer te Cayenne, zegt, dat ’er in Guiane maar ééne foort van eekhoorn is, die zig in de bolfchen ont- houdt; dat zyn hair roodachtig is, en dat hy niet grooter valt dan de rot in Europa ; dat hy leeft van de zaaden van maripa , van de aoura, de co- mana, enz.; dat hy zyne jongen, ten getale van twee, in de boomgaten werpt ; dat hy even als de rot byt , en evenwel zig ligtlyk laat temmen ; dat zyne fchreeuw een klein geblaas is; dat men hem altyd ziet van tak tot tak fpringende. ^ ^ Ik ben niet overtuigd, dat dit dier van Guiana, waarvan de Hr. de la Borde fpreekt, een wezen dlyke eekhoorn zy, omdat deze dieren in ’t al- gemeen niet veel in zeer heete landen gevonden worden, gelyk dat van Guiana. Hunne foort is daarentegen zeer talryk , en zeer verfcheiden in de gemaatigde en koude ftreeken van de Nieuwe zo pvel als de Oude Wereld. Men vindt , zegt de Hr. Kalm , verfcheiden foorten van eekhoornen in Penfyl- vanie, en men brengt, by voorkeur, de kleinfle foort, fde land-eekhoorn^ op, om dat hy de aartigfte is, fchoon hy zig vry moeijelyk laat temmen. De grooce eekhoorns doen veele fchade ia de inaïs-planceryen; zy klauteren boven op de ai- ren, en foyden die door. om ’er het merg uit te haaien; zy vallen fomtyds met hon- derden op een veld, en vernielen het alsdan in een enkelen nacht. Men heeft hun leeven op prys gefield, om hen door dat middel te verdelgen. Men eet hun vleefch, maar men maakt weinig werks van het vel (e). De graauwe eekhoorns zyn zeer gemeen in Penfylvanie, en in verfcheiden andere llreeken van Noord- Amerika; zy gelyken in geftaltc naar die van Zweeden, maar in den zomer en in den winter behouden zy hun graauw hair , en zy zyn ook wat grooter. Deze eek- hoornen maaken hun neft in holle boomen, van mofch en flro; zy voeden zig met vruchten van boomen, maar zy verkiezen de maïs boven dezelve. Zy doen voorraad op voor den winter, en houden zig in de fellle koude in hunne magazy- nen beflooten. Hiet fleges doen deze dieren veel fchade aan de maïs, maar ook aan de eikenboomen, waarvan zy de bloeifcm, zodra dezelve te voorïchya komt, affnyden ; zodat deze boomen zeer vveinig eekels draagen. Men wil dat zy in dé velden van Penfylvanie thans talryker zyn dan te vooren, en dat zy toege- nomen zyn naar maate men de maïs-planteryen vermeerderd heeft, als waaruit zy hun voorhaamfle vocdzel haaien (f ). (/) Foyage de Gmelin en Siberie. Tom. II. pag. 232. ff) Foyage de Kalm, Tom, II, p.'ig. 245. ff) ibid. png, 43 o, A’r Doel. Q 122 DE NATUURLYKE HISTORIE naamloos dier. Wy geeven hier op de (P/. X^) de afbeelding van een niemv dier, dat IS te zeggen een dier onbekend aan alle de Natimrbefchryveren waarvan de aftekening is gemaakt door den Ridder Bruce, die my vry heid’ heep- ge- geeven dezelve te laaten natekenen. Dit dier, waarvan wy den naam'niet weeten , en ’t welk wy het naamloos dier heeten zuilen , tot dat men ons deszelfsnaam doe kennen, heeft eenige overeenkomfl: met den haas en eenige met den eekhoorn. Zie hier wat de Hr. Brüce my wegens het’ael- ve in gefchrift gelaaten heeft. Daar beftaat in Lybie, ten zuiden van het meir, het weJk men eertvds Palus imoDides noemde een zeer zonderling dier, van negen of tien duiincn lengte, met opren byoa zo lang als de helft des lichaams, en breed aaar evoaredichdd heï welk III geen ander yiervoeti^g dier plaats heeft , uitgezonderd alleen de vïedermais lang. oor genaamd. Het heeft den fraoel byna zo als de vos, en fchynt echter nader aan den eekhoorn te komen. Hy keft op de palmboomen, en eet daar de vrucht n van ; hy heeft korte nagels, en kan die nog intrekken. Het is een zeer aarcig dier“ zyne kleur is wit, gemengd met wat graauw en helder ros. Het binneafte der oo’ rtn is niet naakt dan in ’t midden; zy zyn bedekt meteen kort bruin hair, roet vasl-rood gemengd, cn van binnen bezet met groote witte hairea. Het einde van de neu.s IS zwart; de üaart ros, en zwart aan het einde; hy is vrv lane, maar van- ten verfchillende gedaante als die der eekhoornen, en al het hair, zo wel van het hthaam als van den ftaart, is zeer zacht op het aanraaken. DE ROT VAN MADAGASKAR Wy geeven Utx (PI XFI) de afbeelding van een klein dier van Mada- gaskar, dat leevende afgetekend is by Mevrouw de Gravin de Marsa v Het komt ons voor te naderen tot de foort van den eekhoorn of die van den palmifle, meer dan tot die van de rot ; want men heeft ons verzekerd dat men het op de palmboomen vindt. Wy hebben geene omftandiger aan- wyzingen wegens dit dier kupnen bekomen. Men moet alleenlyk lanmer* ken, dat, dewyl het geene uitfpringende nagels aan de achtervoeten noch aan de voorvoeten heeft, het eene byzondere foort fchynt uit te maaken zeer verfchillende van die der rotten, en, gelyk ik gezegd heb, tot den dr^ÏÏ^w dit dier, de rot van M^agaskar, waarvan de HoHandfehe Rèisbefchry- nn df?m1m w brengen , want zy zeggen , dat deze rotten zig op palmboomen onthouden; daar de vruchten van eeten; dat zy lang van liclmm zyn, een fpufehen fmoel, korte voeten en een langen ge- vJakten Itaart hebben (g). Deze kenmerken komen genoeg overeen met die, welke onze afbeelding van de rot van Madagaskar vertoont nm kunnen gelooven dat hy van die foort is. ’ Hy heeft verfcheiden jaaren by de Gravin de Marsan geleefd Hv hadc zeer levendige beweegingen , maar een kJein gefchreeuw, nogflaauwer dan dat van den eekhoorn , maar voor t overige ten naaften by gllyk Hy eet ies. ^ Compagnie des Indes Oriënt». !/ •■,-';,:r_?..^;,_-.. iJ-,. ,/ '^’y; -.>' v*^- -C: '.r '•i', - " i ■ '.' H-asTS'.V- : *■ , _ , . : »:■;-• 3-aSaira ■ _ '■ ' ‘*■1 . ~ •* ' .. . ,. - <*• ■ ^0^'. ' ><0' .i\s£^nHBS^^aMÜhAfiA2^zSr^ ..1 *r-J«rt-.V‘ü; ■ •>'; 6’ -' V-.- I - 2 ^ 24 ' XVI LE RAT DE MADAGASCAR. AZ. ATA i # -♦ / *. ., ■ ..* . ! V» VAN DEN OTTER, enz. 123 ook , geïyk de eekhoorns , met de fpyze tuffchen zyne voorfle pooien te houden ; hy houdt zyn ftaart insgelyks op , richt zig ovcrend en klautert op dezelfde wyze. Hy byt vry fterk, en Iaat zig niet tam maaken. Men heelt hem met amandelen en fruit gevoed. Hy kwam weinig dan des nachts uit zyn kaftje, en hy heeft de winters in eene kamer zeer wel kunnen dooi'ftaan , daar de koude flechts door een weinig vuurs gemaatigd was. BYFOEGZEL TOT HET ARTTKEL FAN DEN OTTER. Vil Deel, bladz. BS- P oNTomcAN verzekert dat in Noorwegen de otters even eens aan het zoute als aan het zoete water gevonden worden ; dat zy hun verblyf veftigen in fteenhoopen , van waar de jagers hen doen uitkomen met hunne ftera doormiddel van een klein fluitje, na te bootfen. Hy voegt ’er by, dat zy niet dan de vette deden van de vifch eeten, en dat een tam ge- maakte otter, aan wien men dagelyks een weinig raelks gaf, geftadig vilch t’huis bragt («). Ik vind in de aantekeningen door den Hr. de la Borde medegedeeld , dat ’er op Cayenne drie foorten van otters zyn ; de eerfte is de zwarte, die veertig of vyftig pond kap weegen; de tweede foort is geelachtig, en kan twintig of vyf- en -twintig ponden weegen; en dan nog eene derde foort, die veel kleiner valt, welke graauwachtig is, en die Hechts -drie of vier pon- den weegt : hy voegt ’er by , dat deze dieren zeer gemeen zyn in Guiane langs alle de «vieren en moeralTen, om dat de vifch daar overvloedig is; zy gaan fomtyds zelfs met zeer talryke benden ; zy zyn woeft en laaten zig niet naderen. Om hen te bekomen moet men hen overvallen ; zy byten wreed, en verdedigen zig wel tegen de honden; zy werpen hunne jongen in gaten , w^elken zy op den grond van ’t water maaken ; men brengt hen dikwils in de huizen op. Ik heb opgemerkt , zegt de Hr. de la Boude , dat alle de dieren van Guiane zig gemaklyk aan den ftaat van huislykhcid ge- wennen , en laftig worden door hunne groote gemeenzaamheid (b). De Hr. Aublet, geoefend Kruidkundige , welken wy reeds hebben aan- getrokkén, en de Hr. Qlïvieh, ’sKonings Heelmeefter, die beiden langen tyd op Cayenne en in het land van Oyapock gewoond hebben , hebben my verzekerd, dat ’er zulke z v/aar e otters waren , dat zy tot tachtig , ja hon- derd ponden haaien konden ; zy onthouden zig in de groote rivieren, die niet veel bevaaren worden, en men ziet hunnen kop boven water; zy gee- ven fchreeuwen, welken men van zeer verre hoort. Hun hair is zeer IVat. de la NarM ege , par Pontoppidan. Journal Etrangcr Juin 175^. {b) Ohjerv, dc Mr. de i.a Boude , Medicin du Roi d Cayenne. q2 è 124 DE NATUURLYKE HIS T O R I E zacht j maar korter dan dat der bevers; hunne gewoone Ideur is iirr#- 1 , zy leeven van vifch, en eeten ook de zaaden vtnplnTen die der rivieren ftaande, dezelve in ’t water Jaaten vallen ’ Wy geeven hier op F/. XFII dt afbeelding van een klein dier d.r nn. van Guiana gezonden is, onder den naam van kleinen zoet-watfr^S Cayenne , en dat ons toefchynt de derde foort te zyn , waarvan LA Bokde fpreekt. Dit diertje heeft maar zeven duimen lengte van if ^ einde van de neus tot het agcerfte des iichaams. Het heeft een kLle,ï flaart, gelyk de water-rot dezelve is zes en een kalven duim lang ei heeft vyMyncn dikte aan den oorfprong, gelladig afneemende-tot ami ’c einde, dat vvit is terwyl al het overige van den Raart bruin is en in p aats van hair is dezelve met een korrelig vel, zo ruw als fegryn hedekf Ily is pLy van onderen, en bolrond van de bovenzyde DeknU^^., een duim lang, gelyk ook de groote hairen die boven deoogen zyn pheele onderfte gedeelte van den kop en het lichaam is wit, gelvkVok het voorfte gedeelte der voorpooten. Het bovenfte in de zlden des hoords en des ichaams zyn getekend met eene groote vlak van eene zw.rr achtig-brume kleur, waarvan de tuffehenruimtens door -een geekchtS graauw gevuld zyn. De zwarte vlakken ftaan aan weêrskanten def lichïïmf in verband; daar is een witte vlak onder ’t oog; de ooren zyn groï) Si fchynen wat meer in t lang uit te loopen dan die van onzJoS? ^De pooteii zyn zeer kort; de voorfle voeten hebben wf zen; de agterfte voeten hebben ook vyf vingers, maar SifSieSm "" BTVOEGZEL TOT DE JRTTKELS VAN DEN HUT^. MARTER. VU Deel, bladz. ro2. en van HET ZABEL DIER. XIII Deel y bladz. 20 j, DE HUISMARTER. W y geeven hier op PI. XVIII de afbeelding van een Amerik.-,nr.K dier, dat van Guiana gezonden is aan den Hr Aubry haint-i.ouis en dat m zeer goeden Raat is , gelyk alles wat hy in’zyn Ebi! net heeft. Schoon de tanden aan dit dier ontbreeken , is het my in alle an dere deden voorgekomen, zo gelyk te zyn aan onze huismarters daTil- dacht heb, dat men het zoude kunnen befchouwen als eene ve’rfrb heid in de foort van den huismarter, waarvan deze niet verfchilr kleur van ’t hair, van zwart en wit gefpikkeld, door de vlakkpn hoofd, en door den korter ftaart. Deze huismarter van Guiana h” ^ tig duimen lengte van het einde van den fnuit tot aan her ftaart; hy is b|gevolg grooter dan onze hulsmarïïrr die LgtfzeSen^^^^ 'W.,* feWuMiyj l|pP is 'M WÊ (RS ES LE PETITX EOUTRE DE LA &UiANE 1 t ,1 i i I I I, I I JTFT 2‘L JcrjiT. mmm =4'= T.A roXJI^fE EE EA GUTAl^E '^Zcm,e XV^ . LA PETITE EOUINE DE EA &UYA7^E . VAN DEN H U I S M A R T,E R, ekz. 125 zeventien duimen lang is; maar de flaart is korter, naar even- rÊuighcid des licna^ms ^ de flnoel fcliync Wcit meer verlengd dun die vun onze huismarters; die finoel is geheel zwart, en dit zwart ftrekt zig uit bo- ven de oogen, gaat tuflehen de ooren langs den hals, en verheft zig in het bruine hair van de fchouders. Daar is een groote witte vlak boven de oogen, die zig over het geheele voorhoofd uitftrekt, de ooren omvangt cn langs den hals een fraalle witte ftreep maakt, die zig boven den hals bv- de fchouders verheft. De ooren zyn geheel gelylc aan die van onze huismarters; het bovenfte van den kop fchynt graaiiw en met wit hair gemengd. De hals is bruin, vermengd met afchgraaiiw, en het lichaam is bedekt met hair, gelyk aan dat van het blaauwe konyn, of de ryke geheeten, dat is te zeggen, met wit- en met zwart-achtig’hair. Deze hairen zyn graauw en afchgraauw aan hunnen oorfprong; vervol^-ens bruin, zwart en wit aan hun einde. Het onderfte van het kaakbeen is van bruin-zwart, dat zig onder den hals uitftrekt, en van kleur vermin- dert onder den buik, alwaar het helder-bruin of kaftanje-bruin wordt. De beenen en de voeten zyn bedekt met een glanfig hair van eene rood- achtig zwarte kleur; en de vingers der voeten ge'lyken miflehien meer naar die der eekhoorns cn der rotten, dan naar die van den huismarter De grootfte nagel van den voorften voet is vier lynen lang en de grootfte nagel van den agtervoet heeft llegts twee. De ftaart is veel meer van hair voorzien aan zyn oorfprong dan aan zyn einde. Dit hair is kaftanje-bruin, of helder-bruin met witte hairen vermengd. Een ander dier van Cayenne, dat overcenkomft met het 'voorgaande heeft, is dat, waarvan _wy hier de afbeelding gceven op PI. XlX. Het is leevende op de kermis van Sr. Germ.9Ïn gecckcml Jn lyou. Het hadc vyftien duimen lengte van het einde des beks tot het begin van den ftaart, die agt duimen lang was, breeder. en meer met hair bezet aan zyn begin dan aan het einde. Dit dier was laag op zyne pooten, gelyk onze huismar- ters , of onze bofchmarters. De gedaante van den kop nadert fterk tot dien van den huismarter, uitgezonderd de ooren, die niet gelyk zvn Het lichaam is bedekt met een wollig hair; daar zyn vyf vingers aan ’vdorpn voet, gewapend met kleine nagelen , gelyk die onzer huismarters HE T ZABELDIER. Wy hebben by_ het geen wy van het zabeldier gezegd hebben, niet by te voegen dan eenige byzonderheden , door Rufliche Reisbefchryveren ge- meld , die ingelafcht zyn in het laatftc Deel van de algemeene Hiftorie der Reisbefchryvingen. Dc zabeldieren leeven in gaten; hunne neften zyn of in de holten derboomen, of in derzelver ftompen , met mofch bedekt , of op derzel ver wortels, of op hoog- tens, met rotfen dourzaaid. Zy maaken die neften van mofch, van takken, en van groene zooden ; zy bly ven in hunne gaten , of in hunne neften , twaalf uuren agter maikanderen , des zomers zo wel als des winters, en het overige van den tyd gaan zy hun voedzel zoeken. Terwyl zy het gunftige jaargetyde afwachten, voe- Q. 3 I2Ö DE NATUURLYKE HISTORIE den zy zig met wezeltjes, met harmelynen, eeKhoornen, en vooral u maar m den tyd der vruchten eeten zy beziën en vruchten, cn wel lif»Pn- van den forbenboom; des winters verraOchen zy de vogelen en korLin^rf.'^® het fneeuwt, neemen zy de wyk in hunne gaten , daar zy dan fomtyds m blyven. Zy koppelen in de maand january; hunne bronstyd duurt een dilwils bloedige gevechten tuGchen de mannetjes. Na drbonoeHn» maai-r° Omtrent veertien dagenlang; zy werpen tegan heceitfda van nf joncen voï;./w=tó zy vir of ze' wS Men maakt daar geen jagt op dan in den winter, en de jaagers «aan op deze ia^t tezamen, ten getale van veertig; zy trekken daar met kanoö naw toe enneem°n maanden mede: zy hebben een hoofd die * ter nlaatfe t gehoorzaamen. Men werkïïffneruT^eg op QG pIsdtrGt) ciflsr imh ftnkfeen wil zetten i vder iaat^er ypr Vt- fw^nrïrr /^-^o ^ verkieft eene kleine ruimte by bootnen; men omringt dezdve te met gepunte paaien; men bedekt dezelve met klline plankjes opdS’er defneeïw ” men laat daar een zeer fmallen iegang aan , boven welken een balk is geplaatft, die met dan door een iigt ftuk hout wordt opgehouden; en zodra het za beldier daar aanraakt om een ftuk vleefch of vifch , dat men daar voor iSaas aan g 'hangen heeft, te krygen, valt de wip neder, en doodt het dier Men brengt alten die men bekomt by den algemeenen ,,:Lu ‘ . * wengt gaten van booraen, uit vreeze, dat duTunzuzen dezelve la ve niet mee geweld komen wechaaien* Zo tle* 7 ah#>Mi > de^el» laaten vangen, neemt men zyne toevlugt 4t nettenï^W^eK van één dezer dieren gevonden heeft, volgt hv het tot aan «/P pligt het daar uit te komen, door middel van den rook, welken hy veroorzaakt door vuur te ontGeken; hv fpanc zyn net rondom de nlaats daar dertien toifes, of zesvoetige roeden, lang. en vier of wF ^ * het zabeldier uit zyn hol gaat, mift het zelden van gevangen te wo?den’ S“zo dra het verward is in het net, dwden de honden het zelveT Indien mShSi^o de i.d“ ta C'JSa «i C?r’ c«) Hift. Génér. des Fo:jages. Tm. XIX. pag. 144. ö-f. VAN DE WEZEL, enz. 127 ETFOEGZEL TOT DE ARTIKELS FAN DE WEZEL EN DE HERME LIN. FU Deel, bladz. 139 en 148. DE SURIKATE, DE MANGOUSTE, en DE FAN- SIRE. XIII Deel, bladz. 61, 112, en 122. DE H E R M E L Y N. I k moet met lof en erkentenis een brief aanhaaien , die my gefchreven is . door Mevrouw de Gravin de Noyan , gedateerd uit het kafteel Mance- liei-e in Bretagne, 20 july 1771. Gy zyt al te billyk, myn Heer, om geene vergoeding van eer te doen aan hun, welken gy beledigd hebt ; gy hebt een grooten hoon aan het gdlacht der hennely- nen gedaan , met dit dier op te geeven als zig niet tam laatencle maaken ; ik heb ’er federt een maand een welke men in myn tuin gevangen heeft, dis, erkcntelyk voor de zorgen, die ik voor haar draag, my komt liefltoozen, likken, en met my fpee- len, zo als een jong hondje doen zoude. Zy is tennaaftenby van geftalte van een we- zeltje, roodachcig op den rugj de buik co de pootjes zyn wit, vyf fchoone nagels aan zyne aartige kleine voetjes; de mond is wel gefpleeten , en de tanden zo fcherp als naaldet) ; de omtrek der ooren is wit; de baard lang, wit en zwart ; en het ein- de van den Üaart fchoon zwart. De levendigheid van dit dier overtreft die van den eekhoorn. Het geniet zyne vryhcid tot aan den tyd dat wy naar bed gaan, fpeelt, neemt onze brei- of naai -zakken, en andere dingen die het bekomen kan, weg. Ik erken dat ik my raiflchien niet genoeg heb bezig gehouden met de opvoeding van de wezels en de hermelynen , welken ik heb Jaaten onder- houden ; want allen zyn zy my even wild -v-oorgckomen ; ik twyfel echter niet aan ’t geen Mevrouw i>e Notcan my bericht, en des te minder om dat ik nog een tweede voorbeeld heb dat het eerlle beveftigr. ^ De Hr. Giely de Mornas, in het Graaffchap Venaiffin, fchryft my in de volgende bewoordingen. Zeker perfoon een nelt van jonge wezels gevonden hebbende, befloot daar één van op te brengen , en de goede uuflag beantwoordde fpoedig aan zyne zorgen Die diertje verbondt zig aan bein, en hy vermaakte zig om het zelve zo verre te oefe- nen, .dat hy ’er in het openbaar mede derft wandelen, en dat hetzelve hem meer dan zes honderd paften volgde, en hem, in alle de bogten en wendingen, welken hy door do ssofchouwers hccQ rnuskccj njcc verliet* jHy het diertje vervolgens aan myne vrouw. De manier om hen tam te maaken , is hen veel te behandelen , en de hand zachdyk over den rug te ftryken, maar tevens ook hen te bekyven, en zelfs hen te kloppen, zo zy iiy en. Zy is, gclyk de gewoone wezel en de herme- lyn , van boven rooi en van onderen wit. De pluim van den ftaart is van bruin hair, dat naar ’t zwarte trekt. Zy is maar vyf weeken oud, en jk-weet niet of dit hair van het einuc van den ftaart niet geheel zwart zal worden. De orotrek der ooren is niet w;t, gelyk by de hermelyn, maar zy heeft , even als deze, het einde van de voorpooten wit; die der agteritezynros, zelfs van onderen. Zy het ft een klei- ne witte vlak op de reus, en twee kleine rofle langwerpige vlakken, op zig zel- ven in het wit liaande, onder de oogen, volgens de lengte van den bek, Zy waas- 128 de natuurlyke historie fpmtnoK geene kwaade lucht uit, en myn vrouw, die verfcheiden dezer dieren Sevoed Verzekert, dat zy nooit ongemak heeft gehad van hunne lucht, uitge- zonderd die gevallen wanneer zy getergd en boos gemaakt wierden. Men heeft dit rffertie ppvned met melk, met gekookt vleefch, en met water. Het eet weinig , en doet zyn maaltyd in minder dan vyftien fekonden. Het is zmnelyk , en zo het by u flaap^t , Si zyne behoefte het wakker maakt, krabt het om op den grond ge- wezel zeer gemeenzaam, en die gemeenzaamheid is vrolyk ; niet uit dwan*» maar uit vermaak en verkiezing. De liefkoozingen te zoeken ,zig op den Sm nede'’r te lecgen, en aan de hand die haar ftreelc, te beantwoorden , met de vrilndelykfte S|ing haarer pootjes en fcherpe tanden , welken zy zodanig weet SbeftJen, dat zy met dan eene kitteling veroorzaaken, zonder eenige pyu ; my overal te vólgen, my overal op het lyf te klauteren, zig in myne zakken , in myne mouwen, inmynborft, in te dringen, en my vandaar tot Ipeelen te lokken, op mvn lyf te fliapen, aan tafel van rayn bord te eeten, uit myn glas te drinken , rnnnrl fp kliffen , CD mvn fpcekzel te zuigen , daar zy veel van fchynt te hou- den fhaÏÏ tongSs ruw, gelyk die der katten, ^ onophoudelyk op rayn bureau te ^^«Plen terwvl ik fchry?, en alleen, zonder dat ik my met h.iar bemoei , met S haÓd en pen Te fpSn: zie daar de aartigheden van dit lief dier... zo ik met Eelv^wilde^ fpeeleS, het zoude dat twee uuren lang, en tot vermoeijenis toe, ''Tn“S"tweeden brief, in dato 15 aug. 1775, bericht my de Hr. Giely DE Mornas, dat zyn wezel by toeval gedood is, en hy voegt er de vol- gende waarneemingen by. , , c ^ I 7 vne uiiwerpzekn maakten de plaats waar ik dit dier zyn verblyf deed houden, Hinkende; men moet daar veel zorg voor draagen, en het zelve meer met eyeren, of groeme-ftruiven, dan met vleefch voeden. 1 j j . 2 Men moet het niet aanraaken of opneemen, terwyl het zyn maaltyd doet; in d*ezen korten tuffehentyd is het onhandelbaar. _ o Het ontroofde my kuikens, die door verzuim onder deszelfs bereik gelaaten vvarenT maar dorft nooit de hoenders, welken ik in een hok te meften hadt, Schtftreeks aanvallen; zv weêrftonden haar, en deeden haar door haar pikken de wyk neemen. Het vias aartig de liften te zien w^lkea «y gebruikte om die '"T Wac'^hJSrgl^^^^ bevalligheid in ’t fpeelen, en zelfs verknocht- heid, aanbelangt, ik heb daarvan niets gezegd, dat met tot op het oogenbl^ van haarèn ontydigen dood heeft plaats gehad; alleenlyk vergat zvzig wel eens inde drift haarer fpeelen, en beet wat te fterk, maar eene kleine ftraf bragt aanftonJs ver- hp tering voort; men moet in zulk een geval haar eerft bekyven, en dan van ag- Sren ftraffen , en nooit aan het hoofd flaan, het geen haar boos maakt. S 7 v was niet veel zwaarder geworden, en was waarfchynelyk van de kleine 5 * . na haar toeval, toen zy reeds meer dan twee maanden oud was, koïïe* zy met haar geheele lichaam nog door denzelfden halsband, dien zy vindt in de Natuurlyke Hiftorie van Noorwegen, door Pontoppi- ^^In Krwegen maakt de hertnelyn zyn verblyf in fteenhoopsn, dat dier zou wel van Ca) Brief van den Hr. Giely aan den Hr. de Buffon, Mornas, 16 Juny 1775- 12 ^ VAN DE WEZEL, enz. van de foort der wezelen kunnen zyn; zyn vel is wit, uitgezonderd de hils, die met zwart gevlakt is. Die van Noorwegen en Lapland behouden hunne wit- heid beter dan de Moskovifche, die eer geel worden; en ’t is hierom, dat ae cerflen te Petersburg zelfs gezocht worden. De hermelyn vangt muizen, gelyk de katten,, en voert haaren roof, zo ’t mogelyk is, weg. Zy houdt veel van eiieren, en wanneer de zee ttil is, trekt zy zwemmende naar de eilanden die langs de Noordfche kuiten liggen, alwaar zy eene menigte zeevogels vindt. Men wil, dat een hermelyn, jongen op een eiland werpende, dezelve naar t va Ite land brengt op een ftuk hout, dat zy met haaren bek voortftuwt Hoe klem dic dSr ïet doet het grootfte dief fneeven, gelyk de eland en den beer; het fnringc ’in een hunner ooren, terwyl zy flaapen, en houdt zig daar met zyne tanden zo valt, dat zy ’er zig niet van kunnen ontdaan; zy overvalt op dezelt- de wvze de arenden en de korhaanen, waa’op zy zig vtifthecht, en welken zy zelfs niet verlaat, wanneer zy door het vliegen zoeken te ontkomen, moetende zy dan eindelyk door het verlies van hun bloed nederkoinen (b), DE SURIKATE. Wy hebben XIII Deel, bladz. 6i gezegd, dat de furikate geen kwaad aan kinderen deedt, dat hy niet dan eenige volwalTene menfehen beet, en byzonderlyk den meefter van ’t huis, tegen welken hy een afkeer hadt op- gevat. Ik heb federt vernomen , dat hy noch de vrouw , noch de kinde- ren van dat huis beet , maar dat hy verfclieide andere perfoonen van beide fexen gebeeten heeft. De Hr. de Seve heeft waargenomen , dat het door den reuk was, dat hy wierdt aangezet om te byten; wanneer iemand hem aanvattede, vouwde zig het kraakbeen van het einde der neus, terwyl hy rook, en volgens den reuk welken hy van dien perfoon ontving, beet hy al of niet. Dit is ftandvaftig zo bevonden in een vry groot aantal men- fehen, die de proef gewaagd hebben, en het geen zumicrling in dezen moet voorkomen , is, dat wanneer hy g<^beeten hadt, hy den- zelven vervolgens altyd beet, zo dat men met kan zeggen , dat dit byten een' gevolg van grilligheid of kwaade Iiumen was. Daar waren menfehen die hem zo fterk mishaagden, dat hy gelegenheid zogt te bekomen om hen te byten, en byaldien hy niet by de beenen konde komen, wierp hy zig op de fchoenen en de onderfte gewaaden , welken hy verfcheurde. Hy gebruikte fomtyds zelfs liften om by die menfehen te komen, welken hy wilde byten. De Hr. Vosmaer maakt in eene noote, bladz. 7 » van zyne befchryving van eene vliegende eekhoorn , eene aanmerking, die my toefchynt juift te zyn , en waarvoor ik hier myne erkentenis moet betuigen. "^De Hr. de Boffon, zegt hy , heeft zig waarfchyndyk vergift, wegens den naam van furikate, en wegens de plaats vanwaar dit dier herkomftig is; ve is voorleden zomer door den Hr. Tülbagh gezonden aan Zyne D. tl. acn Prins var. Oranje. Het behoort niet aan Amerika maar aan Afrika. Uit Kicine dier, waarvan men my twee van verl'chillende fexe hadt toegcfchikt , maar waar- van het wyfje op reis geftorven is, is aan Kolbb niet bekend geweelt, ten mm- HiCt. Naturelle de la Nervege , par Pontoppipan, Journal étranger, Jutn XV Deel. R 130 DE NATUURLYKE HISTORIE ften hy maakt daar geen gewag van, en het fchynt, dat het niet dan zeer d.Vn landwaards in gevonden wordt, het geen men uit den brief van den Gouvêrnpiir kan opmaaken, welken ik ter zelfder tyd ontvangen heb, en waarin ne^ird wordt : faczcga Nog heb ik aan denzelfden Kapitein ter hand gefield twee leevende die- ren, een mannetje en een wfije, waaraan Wj evenwel geen naam weeten te geeven , noch hen tot eenige andere foort brengen , dewyl men my dezelve nu voor de eerfie reize, en van zeer verre, gezonden heeft, vit de woefiynen en bergen van fieenen van dit uitgefirekt land. Zy zyn zeer zacht , aartig, en eeten verfch yleefch, ’t zy gekookt of raauw , raauwe eijeren en mieren, zo zy die betrappen kunnen. Ik wenfch te meer dat deze diertjes leevende ^zullen overkomen, vermits ik niet geloof dat men in Europa nog dergelyken aehad heeft. * Dit getuigenis van den Hr, Tülbagh is Heilig , en het geen de Hr. Vos- maer te vooren zegt, is juift: ik onderfchryf het met vermaak; want fchoon ik dit dier langen tyd leevende gehad heb, en , fchoon ik het zelve heb befchreeven en afgebeeld {^III Deel, bladz. 6i, PI. IK), wift ik niets wegens zyn naam, noch wegeus zyn oorlpronkelyk klimaat, dan uit het bericht van een koopman in dieren, die my zeide het zelve in Holland on- der den naam van furikate gekogt te hebben , en verzekerde, dat het van Suriname kwam ; dus zuilen wy voortaan zeggen , dat het daar niet wordt gevonden, noch in de andere provintiën van Zuidelyk- Amerika maar in Afrika m de bergagtige landen boven de Kaap de Goede-hoop ; en ten op- zichte van den naam , die doet niets tot de zaak , en wy zullen gereedelylc dien van furikate veranderen , zodra wy den waaren naam hebben leeren kennen. DEMANGOUSTE. Wy geeven hier op P/. XX de afbeelding van een grooten mangouHe,. die ons voorkomt eene verfcheidenheid in de foort der mangouHes te maa- ken. Hy heeft den fraoel wat dikker en minder lang ; zyn hair Haat meer overeind en is langer; de nagels zyn ook langer; het hair van den Haart ook meer opftaande, en de Haart zelf is langer, naar evenredigheid van ’t DE VANSIRE. De vanfire is , gelyk wy gezegd hebben , een dier van Madagaskar en van ’t binnenH gedeelte van Afrika; hy gelykt veel naarde fret, uitge- zonderd het getal en de gedaante der tanden , en van de lengte van den Haart, .die veel grooter is aan den vanfire dan by onze fret. Wv geeven hier op Ph -XX/ de afbeelding van een dier dat ons gezonden is van het ooHelyk gedeelte van Afrika, onder den naam van neipfe. Uit deszelfs maakzel en uit deze benaaming, heb ik bemerkt, dat het eene foort van fret was , want nems of nims , is de naam van fret in de Arabifche taal en deze fretten van Arabie, of deze nems, geJykcn veel meer naar den JCT^ XrE ISTEMS Y I VAN DE WEZEL, enz. 131 vanfire, dan naar onze Europifche fretten; zie hier de befchryving welke de Hr. de Seve daarvan gemaakt heeft. De nems is een waare fret, zo men hem befchouwt in zyn maakzel en van den kant zyner leenigheid. Wanneer hy gaat verlengt hy zig, en fchynt laag op zyne pooten; hy heeft veel overeenkomft met onze fretten ; deze was een mannetje, en hadt derden duimen en tien lynen lengte, van het einde des heks tot aan den aars. De homp van den haart was van één voet; de hoogte van het voorhel is van vyf duim zes lynen, die van het agterhel van zes duim en zes lynen. Het oor is zonder bair, en van het zelfde maakzel als dat van de gemeene fret. Zyn oog is levendig, en de regenboog van eene donker-rofle kleur; zyn fnuit, die zeer fyn is kwam my niet voor knevels te hebben. Het geheele lichaam is bedekt met lang hair, gefpikkeld donker-bruin, en gemengd met een vuil wit, tien lynen lang; het geen maakt dat hy door deze verandering van kleuren naar de ryke of blaauwe konyn gelykt. De buik is bedekt met licht- vaal hair, zonder vermenging. De grond van het hair des hoofds, rondom het oog, is van eene heldere gedachtige kleur, en op de neus, de wangen, en de andere deden des aangezichts , alwaar het hair kort is, regeert eene rosachcige of vaalc kleur, op de eene plaats wat donke- rer dan op de andere, doch overal onvermengd; zy blyft aanhoudend, en verlieh zig , heeds verminderende , in de deden van het hoofd boven de oogen. Zyne beenen zyn bedekt met glad, donker- vaal, hair; de pooten hebben vier vingers, en één vinger van agteren; de nagels zyn klein en zwart; de haart, die ten min- hen eens zo lang is als die onzer fretten, is zeer dik aan ’t begin van den homp, en zeer dun aan ’t einde, dat fpits afloopt. Groote hairen, gefpikkeld zo als op het lichaam, bedekken dien haart. Dit dier drinkt niet, volgens het getuigenis van den jongen die het oppaft. BTVOEGZ EL TOT DE ARTT^eL^ï VAN DE MARMOT- TEN. VIII Deel. 127. DEN BEVER hlaclz. 163. DE muizen en ROTTEN. VII Deel, bladz. 171 en 189. DE KOORN-ROT ov HAMSTER. XIII Deelt bladz. 88- EN DE MOL. VIII Deelt bladz, 48. DE MARMOT oF HET MARMELDIER. W y geeven hier op PI. XXII de afbeelding van het dier ’t welk wy hebben aangeweezen onder den naam van monax, marmot vanKa- nada. De tekening is ons gezonden door den Hr. Colinson, maar zonder eenige befchryving. peze foort van marmotten komt my voor van de an- dere marmotten hier in te verfchillen , dat zy flegts vier vingers aan de voorfte voeten heeft, terwyl de Alpifche-marmot en de bobak, oF Pool- fche-marmot, aan die voeten zo wel als aan de agterfte, vyf vingers heb- ben. Ook is ’er eenig verfchil in de geflalte van den kop , oie veel minder wet hair bedekt is. De ftaart is by den monax veel langer en minder bezet dan by onze marmot, zodat men dit dier van Kanada moet befchouwen , meer als eene aangrenzende foort, dan als eene enkele verfcheidenheid van de Alpiiclie-marmotten. Ik vermoede, dat men tot deze foort kan brengen R 2 132 DE NATUURLYKE HISTORIE brengen het dier, waarvan de ea Hontan gewaagt (a ) , en welt hr, of blaazer noernt, en dat hy zegt in de noordelyke Janden van KanadSe vonden te worden. Het nadert, vervolgt hy, ten opzichte van de diK tot de haas, maar het is korter van lichaam; het vel van dat dier U 7eer geacht, en men zoekt het zelve alleen om die reden magtig te worden de eeten; hy voegt ’er by, dat de Kanadiaa- nen deze dieren Jiffleurs noemen, om dat zy inderdaad blaazen aan den in- gang hunner holen , wanneer het mooi weder is. Hy zegt, dat hy zelf dit geblaas herhaalde reizen gehoord heeft; men weet, dat onzeAlpifche-mar- motten insgelyks blaazen , en wel op een zeer fcherpen toon. KAMSCHATKASCHE MARMOT.* De Ruffifche Reisbefchryvers hebben in de landen van Eamfchatka een *er gevonden, t welk zy rnarmot genaamd hebben, maar waarvan zv flegts eene zeer ligte aanduiding geeven; zy zeggen alleenlyk dat zyn vel van verre door zyne verfcheidenheid van kleuren naar de vederen va^n een fchoonen vogel gelykt; dat dit dier, zig, even als de eekhoorn , van zvne Toorfte pooten bedient om te eeten, en dat het zig voedt. met wortelen Bezien , en nooten van de cederboomen (b). Ik moet aanmerlcen dat die mcdrukkmg, nooten van cedpboomen, een valfch denkbeeld vertoonJ want de waare ceders draagen kegelsgewyze vrucht, en de andere boomen gken men onder den naam van ceders heeft voorgedraSgen^^Sl”^ DE MARMOT VAN DE KAAP DE GOEDE-HOOP. T, wederom aan den Hr Allamand , kundig Natuurbefchouwer en Profeflbr te Leyden, dat wy de kennis van dit dier verfchuldigd zvn De Hr. Pallas duidt het aan onder den naam van cavia capcnks: naderhand de Hr. Vosmaer onder de benaaming van bafier.d-marmot van Jfrika- te-wvl zy ’er beiden dezelfde afbeelding van geeven, naar de eigen plaat zo als de Hr. Ael^and ons gezonden hadt. Hy fchreef ten dezen opzichte aan den Hr. Daubenton : Ik zende u de afbeelding van eene foort van cabiai ; fik weet niet hoe Wy hebben van deze verpligtende aanbieding van den Hr. Aleamand geen gebruik gemaakt, om dat korten tyd daarna ons bericht is, dat een nf twee dezer dieren leevende in Holland waren aangekomen , en om dar hoopten, dat eenig Natuurbefchouwer daar eene goede befchryvin? van zoude maaken. Inderdaad de Hren. Pallas en Vosmaer hebben beidfn d.> dier befchreeven, en ik zal hier hunne waarneemingen niededeelen. (a) Foyages du Baron de la Hontan. Tom. I. pas. o?. CD Hift. Gtnér, des Foyagei. Tom. XIX. pag, 353, ^ VAN DE M A R M O T T E N, ENZ. 153 Dit dier, zegt de Hr. Vosmaer, is aan de Kaap de Goede-hoop bekend onder den naam van rots-das , waarfchynelyk om dat hy' zyn verblyf houdt tuffchen de rotfen en in den grond, gelyk de das, waarnaar hy echter nietgelykt; meer gelykt hy naar de marmot , en verfchiit daar echter ook van. Het is echter Kolbe, die de eerfte van dit dier gefproken heeft, en daarvan gezegd, dat het meer naar een marmot dan naar een das gelykt. Wy zullen dan de benaaming van marmot van de Kaap aanneemen , en vvy zullen die verkiezen boven cavia van de Kaap, of capenfis, om dat het dier, dat hier in aanmerking komt, ZLCr verfchillende is van de cavia of cabiai; vooreerft, in het klimaat, dcwyl de cavia of cabiai, in Zuidelyk* Amerika t’huis hoort , terwyl dit dier niet dan in Afrika gevonden wordt : 2 om dat de naam van cavia een Brafiliaanfch woord is, oat niet in Afrika moet overgebragt worden , dewyl het aan den waaren cabiai alleen behoort , of aan den cavia-cobaja , dat het Indiaanfch varken is: 3 eindelyk, om dat de cabiai een dier is dat zig aan de oevers der wateren onthoudt; dat vliezen heeft tuflchen de vingers der voeten, terwyl de marmot van de Kaap niet dan de rotfen , en de droogfte gronden , welken zy met haare nagelen kan opkrabben , bewoont. Zie de afbeelding en de befchryving hier agter. Het ecrfte dier van deze foort, zegt de Hr. Vosmakr, dat in Europa verfchee- nen is, was gezonden aan den Prins van Oranje, door den Hr. Tülbagh, en men bewaart het vel in het kabinet van dien Prins; de kleur van dit eerfte dier ver- fchilt veel van dien van een ander, dat federt is overgezonden ; ook was hy zeer jong en zeer klein; die welken ik ga befchryven was een mannetje, en hy is my gezonden door den Hr. Bercmeyer van Amherdam. De levenswyze van die dier, volgens de berichten die my deswegeu gegeeven zyn, is zeer drof“>%i üaapen dikwils over dag; hunne beweeging is langzaam, en gpO-hicat niet dan met rukken of fprongen , maar milTchien is dezelve ''unnen natuurltaac zo levendig als die der konynen; zy laaten dik””^® Kort, maar Icherp en doordringend gelchreeuw hooren. Ik merk in het voorbygaan aan dat dit kenmerk het dier al weder tot de marmot doet naderen, want men weet dat onze Alpifche-mar- motten dikwils een zeer fcherp geblaas doen hooren. Men voedde in Holland deze Kaapfche marmot, vervolgt de Hr. Vosmaer met brood, en met verfcheiden moesvruchten; het is zeer waarfchynelyk dat de* ze dieren niet lang draagen , dat zy dikwils en in grooten getale werpen Het maakzel van hunnen voet fchynt ook aan te wyzen dat zy gefchikt zyn om' in den grond te graaven. Dit dier, te Amaerdam geftorven zynde, gaf ik het aan den Hr. Pallas om te ontleeden. Het gelykt in geftalte vry wat naar een gemeen konyn , maar het is dikker en meer gevuld. De buik inzonderheid is zeer dik; de oogen zyn fchoon, en mid- delmaatig groot; de oogleden hebben van boven en van onderen eenige kleine zw^te hairen, boven welken men vyf of zes ziet, ook zwart , maar lang, die ten uit den voorften hoek van het oogHd uitkomen , en agterwaards naar het nooid te rug buigen; dergelyke knevelhairen heeft hy ook op de bovenlip, naar ’t midden van den bek. J e nn zonder hair, zwart, en als verdeeld door eene fyne fnede, die tot P P nederdaalt» de neusgaten fchynen als een gebroken koord op den bek.;> R 3 134 DE natuurlyke historie naar de keel en op de wangen ziec men eenige lange zwarte hnii-pn c ■ der lang, en allen veel flyver dan bet ander hair. miren van afltand tot afftand gezaaid over het geheele lichaam; het verhlm mond heeft agt inkeepingen, of diepe voorcn; de tong is zeer bezet met tien tepeltjes, en eirond aan haar einde. Het bovenin twee zeer lange tanden, voor uit den mond «icfpringende, In van verwyderd ; zy hebben de gedaante van een verlengden en eenlattpn HijriT • tanden van het onderfte kaakbeen zvn gefteld voor den bek; zv zvn zeer gefloten, vier in getal; zy zyn vry lang, plat, en breed. De bakrSnn zyn vry dik, vier van boven en vier beneden, ter wederzyde ; men zoude „S vyfde kunnen rekenen, kleiner dan de andere. Dit dier heeft de voorpooten zeer kort, en half verborgen onder het vel des lichaams. De voeten zvn naakt vertoonen met dan een zwart vel; de voorfte hebben vier nagels waarvan zeer zichtbaar zyn, en de middelfte de langfte is; de vierL die a^iTdPn kant is, is veel korter dan de andere, en zit, ais 't v4re aan Het ande zyner vingeren is met korte en ronde nagelt fes ge wanS vaft zittende, op dezelfde wyze als onze nagels. De agterfte vnp^Jn’hJhi vingers , waarvan de middellte alleen een krommen nagef heeft • de bmïnftp ïfn® pr is wat korter dan de andere. Het dier fpringt opïyne ag ^rfte voeten Eet konyn Daar is geen hec minfte fpoor^a^ ftaartf de aars verS^^^ lang, en de voorhuid, in de gedaante van een ronde wrong, ontdekt ?en le!niï ós roede. De kleur van t hair is graauvv of rosachtig bruin, gelvk het hair dpf haazen of wilde konynen; het is donkerer od den knn dnn i achtig op de borft eu den buik. Daï is oEk een heel digt by de fchouders; dezelve maakt geen hakband van de voorfte beenen; in het algemeen.is het hair zL? en wouï' Wy zullen hier de befchryving met geeven van de binnéndeelen van dit dier; men zal dezelve in het werk pn den Hr. Pallas vinden, dat tfn tv- pl voert, Spmlegm Zoohg,rai die bekwaame NatuurbefchouwW heeft dL befchryving zorgvuldig gemaakt, en mop zou dezelve geheel moeten over fchryven , om mets van zyne waarneemingen te verliezen ^ver- DE BEVER. Wy hebben gezegd dat de bever een dier is aan de beide Werelden meen ; het wordt inderdaad zo veel in Siberie als in Knoprk Men kan hen ligtelyk tam maaken , en hun zelfs op de viffeherv ffriXÏn ’ e„ teren de vifch fhnis ce brengen. De Hr, Kal?, verletef iS blS- ter fprongen, en een oog;enblik daarna met een vifch wederkeerden ^ Wy zagen, zegt de Hr. Gmelin, in eene kleine ftad van Siberip *«n dien, men in eene kamer opvoedde, en welken men leide zo bever, verzekerde my, dat dit dier fomtyds reizen naar een zeer gronr*.n J en dat het aan de andere bevers hunne wyfjes aftokkelde, wpILp ï ncu\e ny naar huis ge- CO Foyoge de Kalm. Tom. II. pag, 350. I jToT^i^ 'fé t/r/. LA SOURIS. > 135 VAN DE MARMOTTEN, enz. WdJe, en ta ey, na d« de bron.tyd ové, wae, alleen weder atokken. aonder dathyhaar vergezeld^ , • p 7 YYfTI de afbeelding van de gemeene muis , om' Wy hier uitgedrukt. dac zy op de gezegd , dat de witte mms met Wy hebben op het a g^ne loort van verbaftering is , roode oogen . jgze verfcheidenheid wordt met alleen in onze ïemLa °d“ ook in de zuiddyke en noordelyke klimaaten SassKt-M/- ve?iS op te Rounen, en daar is meer re- j ii fP dinken dat de witte muizen fomtyds in Noorwegen gevonden Tplik z^oteral elders in de Oude Wereld nu en dan gevonden wor- zyn, gelyk zy overai i" .r tegenwoordig in de andere zo ir,, en do muizen m t algemeen f„''A„erfka ala in Europa, .rSISSoónde Schryver voegt ’er bv: vooral m d water-rouen niet kunnen leeven in de noordelykfle . *1 ■„ verfchciden dillrikten zyn, gelyk dat van de landen van ^“‘{twegen, andere in het ftifc van Aggerhuis alwaar Hardenver , in het Ititt van , zuidelyke oevers van de rivier men geene rotten ziet, f Jf.Se ay de Vormen ; en dat zy , wanneer zy aan ae anue y omkomen ; een ver- ?ehn‘“^ï me'nS en ,aluUwa.ir»,ngc. van den grond, dm voor’dezc dieren^ adeehg zyn. hebben dikwils be- „,e?kcT dT?o"S™« “6 S<^heel en al w^aanieemingen, die de Vicomte be Guernhoent de goedheid heeft g had van my mede te deelen , zegt hy., dat de rot uit Europa met affchfpen naar 1’lÜe de France overgebragt , zig daar zodanig heeft voort- ^pnlnnt dat men wil, dat zy de Hollanders bewogen om het eiland W ^ 1 iaten De Franfchen hebben derzelver getal verminderd, fchoon er lorr PPne zeer eroote menigte van overig is: federt eenigen tyd , voegt ’er S:®Hr L GtifamOENT b|, begint eel, Indiaanfche rot zig daar te vefti- „L- vv heeft eene zeer fterke reuk van muskus, die zig verfpreidt rond- fm" ’de Uatt Saar zy zig onthoud^ en jie plaats voorby trekt, alwaar ^ 7 n ^J, zy dezelve Het komt my voor, dat die Indiaanfche ^ygeezen c/wVos:? fpreidt, wel dezelfde rot zoude kunnen zyn, welke de Po ig _ of riekende rot genoemd hebben; ea JBoüllaye- de Gouz heelt er vai g fproken. (d) Gmei.in Voyage de Kamfchatka. hladz. 73. t»i,i.pon medegedeeld.- (0 Aantekening door den Hr. de Guernhoent aan den Hr. de Buffon raeoct, I3Ö DE NATUURLYKE HISTORIE Deze rot , zegt hy , is ten uicerften klein ; zy is tennaaftenby van gedaante als een fret ; haare beet is venynig ; wanneer zy in eene kamer komt , riekt men haar terftond, en men hoort haar fchreeuwen, hrik, h^ik, krik (f). Diezelfde rot wordt ook op Madiira gevonden, alwaar men haar reuk-rot 'noemt ; de Hollandfche Reisbefchryvers hebben ’er gewag van gemaakt, zy zeggen, dat zy zulk fyn hair heeft als de mol, maar een weinig zwar- ter (g). dehamster. Men vindt in de Gazette Litteraire van den 1 3 den fep t. 1774, een uit- trekzcl van waarneemingen op den hamfter gedaan , en getrokken mt een Hoogduitfch werk van den Hr. Sulzer, het welk ik gemeend heb hier te moeten plaatfen. . , , , 1 u De koorn-rot, in 't Hoogduitfch hamfter, kan met beter noch gevoegelyker be- fchreven worden dan te Gotha , alwaar men in een enkel jaar eir duizend , vy honderd, vierenzeventig vellen op het ftadhuis heeft overgeleverd, en ineen ander jaar vier-en-vyftig d^uizend, vyf honderd, ^n reis tachtig duizend, een honderd, en negen en-derag. Dit onthoudt zig in ’t algemeen in de gemaatigde klimaaten : wanneer het getergd wordt , Haat het zelvl het hart tot honderdcachiigraaal in een minuut; het gewigt van de herfenen is ten opzichte van het geheele lichaam als I tot 193. „ Deze rotten raaaken zig magazynen , alwaar zy tot twaalf ponden graanen pren- gen. In den winter begeeven de wyf^es zig zeer diep in den grond; dit dier is moedig, het verdedigt zig tegen de honden, tegen de katten, tegen de menfehen. Het is natuurlyk twiftziek, kan niet wel met zyne foort overweg, en doodt fom- tvds in zyne woede, zyn eigen gezin. Hy verftindt zyns gelyken , wanneer zy zwak- ^efzvn, S als de muizen en de vogels, en hy voedt zig. boven dat, met alle toonen van groente, vruchten, en graanen; hy drinkt weinig; het wyfje komt laater dan het mannetje uit haar winterverblyf te voorfchyn. Zy draagt vier weeken en werot tot zes jongen. Daar zyn maar weinige maanden noodig , om de jongi vïynéé weder te doen voortteelen. De foort vat, rot , welke men >lm "°Teriy? het°dt'r'*in" èyoË’t van verdooving is, nannt men aan hetzelve noch ideinhaalinc noch eenig foort van gevoel waar. Het hart Haat echter omt^nt vvfcienraaal in een minuut, gelyk men bemerkt wanneer men de borft Det bl^ed blyfe vloeibaar; de ingewanden onbeweeglyk liggende zyn niet prikkelbaar of irritabel. De elektrifchc fchok zelfs doet het dier met ontwaaken ; alles is koud in het zelve, in de open lucht ondergaat het nooit dien üaat van ver- '^^Drïir. SuLZEii bericht door welke trappen het doorgaat om mt zyne ver- 4ooving te komen, I des Indes Oriënt, r de LA Boullaye le Goüz. -pag. zs6. , , „ Q^ReSeildes Foyages qui ont fervi d fétabliffement de la Compagwe bunfing, en niet de rot, gelyk hier de Schryver zegt. In eenige Tirnt^miën van Duitfchland wordt de iltis ook ratz genaamd; dit doet de naameu van rot en mz verwarren, gelyk dejournalift hier doet. / ' r!' '■■'r- ' .y; 'r > ''^' t XV'. 2>l. XXIV. LE S OULIK VAN DEN SOULIK, enz. 137 Dit dier doet geen ander goed dan dat van de muizen te verdelgen, maar het doet veel meer kwaads dan deze (i). Wy hadden wel gewenfcht dat de Hr. Sulzer naauwkeurig hadt opge- geeven, op welken graad van koudeofvangebrek van lucht, deze dieren in hunnen ftaat van verdooving vallen , want wy herhaalen hier ftellig het geen wy gezegd hebben in het XllWe Deel, bladz. 92, dat in eene kamer zonder vuur , waarin het fterk genoeg vroor om het water te doen verlly- ven, een hamfter, die in eene kooi was, in getne verdooving viel, ge- duurende den winter van 1763. Men ziet de volle verzekering van dit faStum in de byvoegzels welke de Hr. Allamand by dit artikel in de Hoh iandfche en Franfche uitgaven geplaatll: heeft, welken ik kortlings heb ont- vangen. In het XlIIde Deel van onze Franfche- en Nederduitfche- uitgaven , vindt men de hiftorie en de proeven, welke de Hr , Sulzer met den hamfter gemaakt heeft. DE SOULIK. Wy geeven hier op PI, XXiy de afbeelding van dit dier, die ons tot heden toe ontbrak. De Hr- Prins van Gallitzin heeft de goedheid ge- had, op verzoek van den Hr. de Buffon agt fouliks te verzoeken, en alle noodige orders te ftellen om dezelve leevende inFrankryk te doen over- komen ; hy vervoegde zig ten dien einde aan den Generaal Betzki, die dezelve zondt aan den Marquis de Beausset , toen Afgezant van Frankryk aan ’t Hof van Petersburg. Deze agt diertjes kwamen leevende te Peters- burg, na eene lange reis uit Siberie, maar zy kwamen allen om in den over- togt van Petersburg naar Frankryk, fchoon men de groodle oplettendheid hadt zo wel in hen wél te voeden, dis met hen wél te bezorgen van ’c geen’ men verder ter hunner bewaaringe dienflig oordeelde. Men hadt uit Siberie belaft de voorzorg te gebruiken van hun niet te geeven dan koorn en hennip-zaad, en hun de openlucht, zo veel mogelyk, te laaten genie- ten; alleenlyk voorkomende dat zy in hunne kooijen niet door zwaare re- gens overftroomd wierden; hun in dezelfde kooi een vry dikken bodem van zand te geeven , dat genoegzaam zaraenhangende ware om niet uit te wyken, om dat zy in hunnen natuurftaat hunne gaten in ligte aarde of zandgronden maaken. ’ Deze dieren onthouden zig gewoonlyk in de vvoeftynen, maaken zig ho- len op de hellingen der bergen, mits dat de grond van de aarde zwart zy. Hunne holen zyn niet even diep; zy zyn van zeven of agt voeten lengte; nooit regt, maar flingerende ; hebbende twee, drie, vier, en vyf uitgan- gen; de afftand dier verblyfplaatzen is ook verfchillende, hebbende van twee tot zeven voeten lengte tot fcheiding. Zy maaken in deze holen ver- fcheiden plaatfen, alwaar zy in den zomer hunnen winter- voorraad opleg- gen. In de bebouwde landen verzamelen zy in den tyd van den oogfl; de koorn- airen, gelyk ook erweten, vlas- en hennip-zaad, welk alles zy af- (i) Obferv. fur Ie rat de blé , par Mr. Sulzer. Gazet te de Litt. 13 Sept. 1774. XV Deel. . S . 138 DE NATUURLYKE HISTORIE zonderlyk leggen in de plaatzen, welken zy daartoe voorbedachtelyk en by voorraad in het binnenlle hunner holen gemaakt hebben. In de onbebouw- de plaatzen verzamelen zy de zaaden van verfcheiden groentens , en in den zomer voeden zy zig met planten , wortelen en jonge muizen , doch zo deze maar eenige grootte hebben , kan de foulik daar zyne prooi niet van maaken. Behalven de magazynen , waarin deze dieren hunnen winter- voorraad op- leggen , maaken zy zig in hunne holen ook nog andere plaatzen om te rus- ten, welke plaatzen eenige voeten daar van af zyn. Zy werpen hunne vuiligheid buiten hunne wykplaats. De wyQes werpen van twee tot vyf jongen; zy worden blind en naakt geboren, en zy beginnen niet te zien , dan wanneer het hair te voorfchyn komt ; men weet niet net hoe lang de wyfjes draagen. Zie hier agter de befchryving van den foulik welke do Hr. Daübenton daar- van gegeeven heeft. DE MOL. Ik geef hier op P/. XXV de afbeelding van de mol, om dat zy op de Xlliie PI. van het VlII^e Deel niet wél vertoond wordt. PoNTOPpiDAN verzekert , dat de mol in Noorwegen niet gevonden wordt dan in de oollielyke deden van het land, en dat het overig gedeelte van dit koningryk zo vol van rotfen is, dat zy zig daar niet kan vefligen (Ji). DE MOL VAN DE KAAP DE GOEDE-HOOP. Wy geeven hier op PI. XXVI de afbeelding van een mol , die aan de Kaap de Goede-hoop gevonden wordt , en waarvan het opgezette vel ons gegeeven is door den Hr. Sonnerat, Correfpondent van het kabinet. Deze mol gelykt vry wel naar eene gemeene mol in het maakzel des lich- aams, in de oogen, welken hy zeer klein heeft, in de ooren, die zig niet uitwendig vertoonen , en door den ftaart , welken men in het hair zoe- ken moet, en die tennaaftenby van dezelfde lengte is als die van onze mol ; maar deze Kaapfche mol verfchilt hierin van de onze , dat zy een grooter hoofd heeft , en in den bek , die naar dien van een Indiaanfch var- ken gelykt. De voorfte voeten zyn ook verfchillende; het hair des lichaams is niet zwart , maar van een zeer ligt bruin , met een weinig vaal aan het einde van yder hair. De ftaart is bedekt met lange hairen van een wit- achtig geele kleur ; en in ’t algemeen is het hair van deze Kaapfche mol langer dan van de Europifche ; dus moet men uit alle deze verfchillen be- fluiten, dat het eene byzondere foort is , die, fchoon aan de foort van de mol grenzende, evenwel niet als eene enkele verfcheidenheid befchouwd kan worden. de mol van pensylvanie. Daar is, zegt de Hr. Kalm, in Penfylvanie eene foort van mol, die zig voornaamlyk met wortelen voedt; dit dier graaft zig, in de velden, kleine on- deraardlche gangen, die zig verlengen, terwyl zy kronkelingen en wendingen (O Hi/l. Nat. de la Norwegc, par Powtoppidan. Journal étranger Juin 1756. ZZópne, XV^ XXIX. T^upe du Cap i VAN t>E MARMOTTEN, ENZ. 139 formeeren. Dit dier heeft in de pooten meer flevigte en kragt, naar evenredig- heid zyner grootte, dan de meefte andere dieren: om de aarde uit te graayen oe- dient het zig van zyne voeten als van roei- riemen ; de Hr. Kalm nam er een van in zyn neusdoek; hy bemerkte dat het in minder dan een minut eene me- nigte kleine gaten hadt gemaakt, die het voorkomen hadden van met een priem dalrin gedoken te zyn. Hy was zeer kwaadaartig, en zodra men iets op zyncn weg lag. of hv daar iets op vondt, beet hy daar terdond groote gaten in; ik boodt hem, zegt de Hr. Kalm, myn inktkoker aan, die van daal was; hy begon ten eerden daar op te byten, maar hy wierdt welhaad afgfchnkt door de hardheid van her metaal en wilde naderhand niet byten op eenigen der voorwerpen welken men hem aanboodt Dit dier verheft de aarde niet koepelsgewyze , gelyk de Europi- fche mollen ; het maakt zig flegts kleine gangen onder den grond f l). Deze aanwyzingen zyn niet genoegzaam om dit dier te doen kennen , noch zelfs om te befliflen of het waarlyk tot het geHacht der mollen be- hoore? Ql) Veyage de Kalm. Tom, II. pag. 333. Gottingue 1757. btfoegzel tot het jrttkel van den beer. VIII Deel, bladz. 144. D e Hr. MasLY, Major van de Artillerie in dienil van dn Staaten Ge- neraal, heeft my wel eenig bericht «-iJlen medcdeelen, wegens bee- Berïf ^TwL^mei’^Szé dS^ zegt hy, doet men hen hun verblyf hoTden in groote vierkante graften, daar zy in wandelen kunnen. Deze grafton van bfven overdekt, en van gehouwen heen gemetfeld , zo wel van onderen a?s aan de vier zyden. Hunne verblyfplaatzen zyn gemetfeld geiyks gronds, met het onderft van de graft ; zy zyn door muuren in tweön verdeeld , en men kan de openingen fluiten, zo wel de buitenfte als de binnenfte, door yztre roeden, wel- ken men neder Iaat vallen, gelyk als in eene ftadspoort. In t midden dier graften zyn gaten in groote fteenen, waarin men groote boomen rechtop kan zetten; daarenboven is 'er een groote bak in eidere graft, die alcyd vol waters gehouden '^°Het is een-en>dertig jaaren geleden, dat men uit Savoye derwaards heeft over- eebragc twee bruine beeren, die zeer jong waren, waarvan het wyfje nog leeft; Lt mannetje brak, voor twee maanden, de lenden, met uit een boom te vallen, die in de graft is ; zy hebben beginnen voort te teelen op den ouderdom van vyt jaaren, en^ledert dien tyd zyn zy jaariyks r^fig.geworden in de maand^^ het wyfje heeft aliyd geworpen in ’t begin Jani'ary j flegts één jong voortgebragt, en in her vervolg dan eens maar nooit meer; en in de drie lamfte jaaren heeft zy weder draagt fi 7 geworpen. De man, die 'er oppaft, denkt dat zy werkelyk weder draagt, f 17 De jon^gen ter wereld komende, zyn vry aartig van maakzel, van een iret wit londom den hals; zy hebben niet het voorkomen van beeren. Ue m S 2 140 DE NATUURLYKE HISTORIE draagt 'er ecne allergrootfte zorg voor; zy hebben de oogen vier weelrf.n „ ilooteni zy zyn m t eer ft mee veel meer dan agt duimen lanif Tn daarna kunnen zy reeds veertien of vyftien duimen ha^en van’hf? ^ ƒ maanden muiUot aan hal bc«n van den ftaart/en hun haTiato V“e«“duto zyn dan van eene byna ronde geftalte, en de muil fchynt, «rSoSri vfn overtge, zeer fpits te zyn. zo dat men hen als dan niet herkenSfJ zid^vof "aaf wordt brïfn. alIengsTt? In htt ff. mannetje en wyfje gekoppeld zyn , begint het mannetj'e met kor. vaardige bevreegingen, omtrent een-vierde van een minut; vervol* j ° wyfje, en zonder zig daarvan los te maaken. Dan weder op dezelfde wyze tot drie of vier keeren , en de koppeling vol- mannetje zig in den bak waüchen of baaden, tot aan den hals. De beeren vechten foratyds geweldic. en mee een vITelv/t S„" vY'ïr’ïv 8'»<>“lyk de o" dan viert. Oe graften , die voormaals in de ftad waren , zyn gevuld en men heefr andere gemaakt tuffehen de wallen en den ouden omtrek. Toen deze twee beerï eenige uuren lang van maJkanderen gcfcheiden wierden , om h^. den eS nl deï anderen, in de nieuwe graften over te brengen, richteden zy zig, beiden malkan deren weder ontmoetende, op hunne agterfte pooten op, lm malkSrSi m« veiTukkmg te 'omhelzen Na den dood van het mannetje flheen he wyfS ten ui teilen bedroefd, en wilde niet, dan na verloop van verfcheiden da/en, eS voedzel gebruiken ; maar zo deze dieren van hunne jeugd af niet te Sn on^l® De hoornen, welken men jaarlyks in de maand van mey in de graften plaatft zyn groene lorkenboomen daar de beeren vermaak fcheppen op tlklautefen- zv brecken er evenwel forntyds de takken af, inzonderheid wanneer die boomen nieu^ wdiDgs g-plant zyn. Men voedt hen met roggebrood, *t welk men in groote ftuk ken friyüt , en in warm water weekt. Ook eeten zy allerhande vruchten . en wan neer de boeren zulken ter markt brengen, die niet ryp zyn, werpen de gereS' dienaars dezelve, op laft van de regeering, voor de beefen. Men heeff elhSr waarpnomen, dat 'er beeren zyn, die de peulvruchten of tuinvruchten, boven der boomen verkiezen; wanneer het wyfje op het laatft van haare dragt is. geeft men haar veel ftro in haar yerbiyf waarvan zy zig eene borft weering maakt SdaE men haar van het mannetje heeft afgezonderd, uit vreeze, dat deze de forgen Er voorzien, als naar ge^onte, waLIlr^qn meS w werpen; zy maakte zig daar een bed van, daar zy z’g dril wecken op onthSdr zonder iets voortgebragt te hebben; zy wierp op haar een-en-rfproiro^ “*;* volgd. Net zoude te wenieoen zyn, dat men haar liet leeven tot den ff.H Natuur haar bepaald heeft, om den levensterm dezer dieren te leeren Daar zyn bruine beeren gclyk in het gebergte Jura, op de grenzl viïfü’* n .OU, van francke-Corncé, un van te land WGax/™n®«t zy beer. 141 VANDEN--- nederdaalen, trekken zy, zo het rdi”» h^irc, has«o=i. ea den rem< , zeer goed zyn gemeener in de provintiën van Bergen en In j overige gedeelte van dat land. Men onderfcheidt ’er twee raflen, w ^ j^jj| grootlyks; de eene zyn donker-bruin , de kleuren van graande en geheel witte. In het begin ^*^‘^^’"ftober neeraen zy de wyk naar holen of hutten, welken zy zigzelvm vïïvaSdLen , en alwaL zy eene lbort van bed maaken van bladen en moft. STdeze dieren zeer te duchten zyn, inzonderheid wanneer zy zig ge- twetll voelen, gaan de jaagers doorgaands met een zeker getal tezamen ST m nften van "drie of vier! en dewyl de beer de groote honden gemaklyk omb^engt, neemt men niet dan kleine mede, die hem hgtlyk onder den buik dSirloopen en by de teeldeelen vatten. Wanneer hy zig ten uiterften af- gemat bevoelt, leLt hy met den rug tegen een rots melt aarde en fteenen, welken hy tegen zyne vyanden werpt, en t is ge meenlyk in deze plaatfing , dat hy den doodlyken fbhoot ontvangt ( ). Wv hebben in de dierengaarde van Chantilly een Amerikaanfchen beer sezien ; hy was van eene zeer fchoone zwarte kleur , en het hair was zacht, fecht, en lang, gelyk dat van den grooten fapajou, welken wy coaita ge- naamd hebben; wy hebben geen ander verfchil m de geftalte vm dezen Amerikaanfchen beL, nret din dat van den kop , die wat meer verengd -axx cac minder plat is den togt van den Hr. Bartram een be- richt" we^ns een Amerikaanfchen beer, gedood by de rivier Saint- Johnes, ^%cze^beer!^ineldt dat bericht, woog flegts vier hond^erd ponden , fchoon lichaam zeven voeten lang was, van het uiterfte van de neus toe aan den De voorfte voeten waren maar vyf duimen breed ; het vet was viw duimen dik; men heeft het laaten fmelten, en men heeft ’er zeftig pinten vet , Paryfche maat, van bekomen (O* (a) Extraft uit twee brieven van den Hr. de Musly, Major in de Artillerie in Holland- fclW dienft, aan den Hr. de Buffon; de eene gedateerd uit Bern, 17 oftob. 1771, en de andere uit den Haag, 3 juny 1772. ~ « •« m Hf ft. Nat. de la Norwege , par Pontoppidan. Journal itranger /«f» Cc) Brief van den Hr. CouiNSON aan den Hr. de Buffqw, Londen, o Febr. 17 7. 14 » DE NATUURLYKE HISTORIE etfoegzel tot het artikel fan den witten BEER. Zie hier vooTi bladz. ^6. I k geef hier op II. XXFII de afbeelding van den witten zeebeer, naar ee- ne tekening die my uit Engeland gezonden is, door wylen den Hr. Colin- soN. Zo deze tekening naauwkeurig is, fchynt het zeker, dat de zeebeer zeer verfchillende is van den landheer , en dat men hem kan befchouwen als eene byzondere foorc uitmaakende. De kop inzonderheid is zo lang, in vergelyking van dien van een gemeenen beer, dat dit karakter alleen ge- noeg zou zyn om ’er twee onderfcheidene foorten van te maaken, en de R eis befchry vers hebben recht van te zeggen , dat deze beeren geheel an- ders gemaakt zyn dan de onze , dat zy een veel langer kop , en veel lan- ger hals hebben dan de landbeeren. Daarenboven fchynt in deze tekening van den zeebeer de einden der voeten zeer verfchillende te zyn van die der landbeeren; deze jaatften hebben iets van de gedaante van een ’s men- fciien hand, terwyl de uiteinden der voeten van den zeebeer ten naafteii geformeerd zyn zo als die der groote honden , of van andere verfcheiirende dieren van dit gedagt. Daarenboven fchynt het uit eenige verhaalen te blyken , dat ’er onder deze zeebeeren gevonden worden , die veel grooter van lichaam zyn dan onze grootfte landbeeren. Gekard de Veira zegt Heilig, dat hy een dezer beeren gedood , en de lengte van de afgeftroopte huid gemeeten hebbende, bevondt, dat dezelve dric-cn-twintig voeten lang was; het geen meer dan driemaal de lengte van onze grootfte landbee- ren zou uitmaaken (a). Men vindt ook in de verzameling der Voyages du Nord, dat deze zeebeeren veel grooter en veel woefter zyn dan de an- dere , maar het is ook waar, dat men in die zelfde verzameling vindt, dat, fchoon deze beeren geheel anders van maakzel zyn dan de onze , en den^ hals, en kop veel langer, en het lichaam dunner , fpichtiger, en vaardiger hebben, zy echter tennaaftenby van dezelfde grootte zyn als onze bee- ren (è). Alle de Rëisbefchryvers Hemmen overeen in te zeggen , dat de zeebeer liierin nog van den gemeenen beer verfchilt; dat zy de beenderen van den kop veel harder hebben, en inderdaad zo hard, dat hoe zwaare knodsfla- gen men hun ook geeven moge , zy daarvan niet bedwelmd fchynen , fchoon men met gelyke Hagen een runddier zoude nedervellen, en derhalven een eemeenen beer mede afmaaken. De Reisbefchryvers komen ook hierin overeen, dat de Hem dier zeebeeren meer gelykt naar het geblaf van een ’a) Trots Navigations admirables, faites par les Hollandois )0« IIO, III* byRecueil des Voyages au Nord, Rouen i^i6. Tom. II. pag.ix^ au Septeatrion, Paris U OUILS DE MED 143 VAN DE N A G O U T I, ENZ. ,o„a. die ve« « £f Vaa fÖl^Taagm^ zende grootte, en ° „ verfcheiden wilden gedood , en twee verwoed hadden Mgev^en, „„ d. d,,a= Engelfchen gekwetit ha jaQ„j.den, dat zy op de kuften van Nova-zem- reis^der Hollanderen mar hadt, zodat, al- bla een zeebeer doodden , wiens tegelooven, dat dk rer!”a“Schr legens ayn’ewolllheid, inderdaad van eene grootere foort is dan onze beeren. vri^nFGZEL TOT HET JRTTKEL FAN DEN AGOUTI, BIFOE n F AKOU CHL Zie hier voor ^ Fin Deel, bladz. 217, en DEN Al^uu^.u bladz^ 51 * deagouti. 'v hebben weinig by te voegen by 't geen wy van den agonti YV 'gigd hebben® r>n r. Boann fchryf. cn^^een^^h d„ ^éd= vefvuirk^rnMe^oe^^^^ °f “ kwaam om er Schoenen van te maak , konyn, hebbende den- het vleefch is zo blank, en byna /o g 'jg^fch is altyd malfch, maar die, wel- zelfden fmaak en geur ; oud befte: men vangt hen met val- ke zig aan den ‘J^L^nhaan , men jaagt ’er op met honden. De Indiaanca len, men doodt hen met de n p dooden 'er zo veel van als zy willen. Waïne^?^l?Vervof|d worden zSekcn zy hin behoud in 't water, of zy verbergen Svk de konynen, in holen, welken zy zig gegraaven hebben, of in holle zig , pooten op de wyze als de eekhoorns ; zy verbergen f°°"l?«oon voedzel dikwils onder den grond, om 'er zig in tyd van behoefte van hun gewoo beftaat in pitten van maripa, van tourloun, corana, enz. te bedienen , dit voenzei o . . r laaten zv dezelve fomtyds zes maanden m Nahat ay daze zv «r zo fterk al, de tay- den grond, zonder daar aan te raaken . zy vertnM^^ g jaargetyden; zy woo- nen; zy werpen drie of vier, en fomtyds J°°8en, m a 1“ ^ moeder met nen’niet in getale in het zelfde pt j men vindt g^. haarc jongen. Zy worden ligtlyk f _ ggame weder t’huis; zy behou- worden zynde, loopen zy met verre af, en tornen ga rn ^ blyven zy des den echter wat van hupne wilde gpartheid. In b g j g^ het grootfte nachts in hunne gaten, ten zy het hgte maan is, ï ^ ygjj ^jg jj. gedeelte van den dag , en daar zyn zekere ftreeken, gelyk by m-a 144 DE NATUURLYKE HISTORIE vier der Amazoonen , alwaar deze dieren zo calryk zyn , dat men hen dikwils by twintigen aantreft. ^ DE AKOÜCHI. Wy hebben hier voor, bladz. 51, wegens dit dier eenig bericht gegee- ven, en gezegd, dat het eene verfchillende foort is van den agouti, om dat het een Haart heeft en de agouti niet. Ook verfchilt het in grootte, dewyl het niet grooter is dan een lamprey van zes maanden. Men vindt het niet dan in de groote boflchen; het leeft van dezelfde vruchten , en heeft byna dezelfde gebruiken als de agouti. Op de eilanden St. Lucie en Grenada noemt men het agouti; zyn vleefch is onder het befte wild van Zuid- Amerika; het is blank, en fmaakt als dat van een lamprey. De akou- chis, door de honden vervolgd wordende, laaten zig eer vangen dan zig te water te begeeven. De wyfjes werpen maar één jong, of ten hoogften, twee, volgens ’t geen de Hr. de la BoROEzegt, maar ik twyfel aan dit ftuk. Men maakt hen ligtlyk tam in de huizen; zy maaken een klein geluid, ’t welk naar dat van een Indiaanfch varken gelykt, maar zy doen het zel- den hooren. Wy geeven hier, P/. XXVIII, de afbeelding van dit dier, dat in ons werk ontbrak, en ’t welk wy hebben laaten graveeren, naar een dat opge- zet en wél bewaard was. De Hren. Aublet en Oeivier hebben my verze- kerd, dat men op Cayenne den agouti, haas, en den akouchi, konyn noemt, maar dat de agouti beft om te eeten is; en van het wild van dat land fpreekcndc, hebben zy my gezegd, d?it de tatous nog beter zyn om te eeten, uitgezonderd de tatou-cabalTou, die een fterke lucht van muskus heeft; dat , na de tatous, de paca het befte wild is, om dat deszelfs vleefch gezond en vet is; vervolgens de agouti; en eindelyk de akouchi: zy ver- zekeren ook, dat men den rooden cougar eet, en dat dit vleefch als kalfs- vleefch fmaakt. BrVOEGZÈL TOT HET JRTYKEL VJN DEN COEN- DOU, EN DEN TANREC, XII Deel, bladz. 278 en 285. DE COENDOU. G uiana verfchaft twee foorten van coendoiis ; de groote weegt twaalf of vvftien ponden; zy onthouden zig boven op de boomen en op de lianes, of de kianes, die zig tot dehoogfte takken verheffen; zy eeten niet overdag; hunne lucht is heel fterk, en men riekt hen van zeer verre* zy werpen haare jongen , ten getale van twee , in gaten van boomen ; zy voeden zig roet de bladen dier boomen , en zyn niet zeer gemeen. Hun vleefch is zeer goed ; de negers houden ’er zo veel van als van dat van den paca, volgens den Hr, de la Borde. De twee foorten vermengen zig niet; men LE JEUJVTE TAI^ÜEC 145 VAN DEN COENDOU en DEN TANREC. men vindt hen niet by paaren, dan wanneer zy ritfig zyn, op andere ty- den zyn zy alleen , en de wyfjes verlaaten nooit den boom daar zy haare jongen in werpen. Deze dieren byten, wanneer men zig daarvoor blootflelt , zonder dat zy evenwel hard toeknypen. Die van de kleine foort mogen zes ponden weegen ; zy zyn niet talryker dan de andere; de tygers voeren ’er den kryg tegen, en men vindt hen over dag nooit op den grond. j r i • u vttj Wy hebben van deze twee foorten van coendoiis gefprokp m het XIDe T)té[, bladz. 279, dewelke in de heete klimaatcn van Zuid- Amerika be- llaan. de TANREC. De Hr. de Brugnieres , Geneesheer des Konings , zeer bekwaam Kruid- kundige, 'die in 1772 naar de zuidelyke landen gezonden isgeweeft, om daar navorfchingen voor de Natunrlyke Hillorie te doen, heeft ons een klein dier gegeeven, her welk wy voor een jongen tanrec herkend hebben, en dat wy op PI. XXIX hebben laaten graveeren. Men heeft de af- beelding van den volwaflen tanrec gezien in het Xllde Deel, Pï. LIX. De afbeelding van den jongen tanrec, welke _wy hier geeven , is van na- tuurlyke grootte ; hy verfchilt van de andere niet dan door zyne kleinheid , en door drie witachtige banden, die ons voorkomen het livrey van dit jon- ge dier te zyn. De eerfte dezer banden ftrekt zig uit van den bek af, het geheele hoofd langs, en vervolgt op den hals, en op de ruggraat. De twee andere ftreepen of banden zyn op de zyden, en dewyl alle de andere ken- merken byzonderlyk de gedaante van den bek , het lange hair over het lichaam gezaaid , de zwarte kleur der Rekels , enz. , in dezen jongen tanrec gevonden worden , gelyk met die van den grooten , hebben wy geoordeeld grond te hebben om daar flegts eene en dezelfde foort van te raaaken. btfoegzel tot het artikel van den raton, vin Deel, bladz. 194. D e Hr. Blanquart des Salines heeft my van Galais in dato 29 o 6 lob. 1775 over dit dier in de volgende bewoording gefchreeven. Myn ratoD is altyd aan de ketting gehouden, tot op den dag dat hy my heeft toebehoord. In deze gevangenis betoonde hy zich vry zacheaartig, fchoon weinig liefkoozende ; de lieden van het huisgezin deeden hem allen het zelfde vriendlyJc onthaal , maar hy ontving hen verfchillendc ; het geen hem van den eenen behaag- de, was hem van een ander aanftootelyk, zonder dat hy hierin ooit veranderde. Wy hebben het zelfde ten opzichte van den furikate waargenomen; zyne ketting brak fonuyds, en de vryheid maakte hem onhandelbaar; hy maakte zig van een vertrek meefter, en wilde piet dulden dat men daar inkwam; het was met dan mee moeite, dat men zyne boeijens vredcr in orde bragt. Sedert zyn verblyf by my is zv;e flaverny dikw’ils afgebroken; zonder hem uit het oog te verliezen, laat ik ^ XV Deel. T 14-6 DE NATUURLYKE HISTORIE hem met zyn ketting wandelen, en telkens drukt hy my zvne erkenrpn?* ^ • zend vnendelykheden uif. Het js zo niet wanneer hv van* zlif « ^ ^ zwerft hy fomtyds twee of drie dagen .op de daken der Lbuuriee hufJln des nachts op de plaatzen neder, dringt in de hoender- of duwpn S’ het gevogelte, eet den kop op, en fpaart inzonderheid de pinïadS'K^™ * ting maakte hem niet meêdogender, maar alleenlykbehoedzaamer; hvnam te baat, en maakte de hoenders gemeenzaam met hem, vergunde hun zvnp mol?-' 5 ir.ct hem te komen deden, en het was niet dan na hun de grootfle boezemd te hebben, dat hy zig van één derzelven meefler maakte ,^en die in fl-nt* kfci) fcheurde. Eenige jonge katten hebben het zelfde lot van hem moeten oujerl gci3n* * Dit dier, fchoon zeer vaardig, heeft niet dan fchuinfche beweegingen: ik twvfeJ egter met of hy kan andere dierp in ’t loopen agterhaalen. Hy 4et de met eene v^rw onderlyke behendigheid te openen, het is genoeg dat men het fcliar nier voor hem breekt; het overige doet hy zelf met zyne poolen, ^ uitmuntend gevoel hebben; m zyne geheele kleine huishLdmg bedienfh^yS ze? den van het gezicht of den reuk; zie hier, by voorbeeld, hoe hy eeneSS- bï handelt; hy brengt dezelve onder zyne agterüe pooten; vervolgLs , Lnifr daar naar te zien, zoekt hy met zyne handen dezwakae plaats; hy brengt daar zvna nagelen in, opent de fthaalen, haalt 'er de vifch met brokkej uit. laat Sen voetfpoor van denze ven overig , zonder dat in deze werking zyne oogen, of Ivn? neus , welken hy zelfs afgekeerd houdt, hem van eenig gebruik zvn ^ ^ Schoon de ratop met zeer erkentelyk is voor de liefkoozingen welken hv nn. vangt, IS hy ten uuerften gevoelig voor de kwaade behandeling- ee^SenS n i* hem op zekeren dag eenige flagen met de zweep gegeeven • verl’eeff^^h ^ naderhand gepoogd zig met hem te verzoenen ; nfch de eijlrenf no^h Je z?e fS haanen , dat lekkere gerechten voor dit dier zyn , hebben ooi t den vrede kunnen herfh-i len ; op zyne nadering wordt hy als woedende ; zyne oogen glinfteren ; hy v liegt oo hprn aan, en Ichreeuwt als van pyn ; al wat men hem dan aanbiedt weigert hv tot dar vyand vertrokken is. ^ De toonen van zynen toorn zyn byzonder; men zou zig verbeelden dan eens het hSndteSre^" verSudeo Zo iemand hem flaat, of zo hy aangetaa wordt door een dier, ’t welk hv fterker plooft dan hy zelf js, biedt hy geen wederftand; gelyk aan een egelantier vef bergt hy zyn kop en pooten, maakt van zyn lichaam een bal; geene klagt Sant* hem: m deze houding zou hy den dood verdraagen. ° “ ntlnapt zyn neft laat blyven: hv wil liever op het hout llaapen; wanneer men hem ftrooijing geeft, verwvdert hv f Ik heb niet bemerkt dat by gevollig is voo^deSe Lh hpm wrvf/n 'wee doorgcbragt, aan alle üerzelver ftrengheid blootgefteld” ik heb hem gezien , overdekt vanineeuw, zonder eenige fchuilplaats, en volmaakr gezond. Ik dank met, dat hy de warmte veel zoekt ; geduurende de laatfte vorftï! deedt ik hem afzonderlyk koud wateren laauw water geeven om zvn vnr-nl i • wecken; het eerfte heeft ftandvaftig de voorkeur gehad ; hy had vrvhPiH nacht in den Ital te kunnen doorbrengen, en hy fliep dikwils in een hoek™ open plaats. ^ °P Het gebrek van fpeekzel, of de weinige voorraad van het zelve « nn, vermoeden , de reden , waarom dit dier zyn voedzel met water har “’P maant een ftuk verfch en bloedig vleelch niet vochtig- nooit „och b« druiven in water gdaotea; taWdfa ir» . eerft m zyn bak met water. » y I XE JA-GEAKDE XAÜTOIIVEXXE ESPAGM: VAN DEN RATON. 147 De kinderen zyn een voorwerp van zynhaat; hunfchreijen verbittert hem ; ny doet alle poogingen om zig op hen te werpen; een klein hondje, daar hy veel van houdt, wordt ftrengelyk van ncmgekaftyd, wanneer het in ’t hoofd krygt llerk te blaffen j ik weet niet waarom verfcheiden dieren eveneens zo fterk tegen het gs- fchreeuw zyn. In 1770 had ik vyf witte muizen ; ik deed by toeval eene derzelven fchreeuwen of piepen; de andere wierpen zig op haar; ik hield aan met haar te doen fchreeuwen, en zy bragten haar om hals. Deze raton is een wyfje , dat ritfig wordt in het begin van den zomer ; de be- hoefte van een mannetje te vinden duurt meer dan zes weeken: geduurende dien tyd heeft zy geene bcflendigheid ; alles mishaagt haar; naauwlyks neemt zy het noodig voedzel. Honderdmaal op een dag brengt zy tulfchen haare dyen , vervol- gens tuflchen haare voorpooten, haar welgevuldcn ftaart, welken zy aan het einde met haare tanden aanvat, en welken zy onophoudelyk beweegt om haare fchaam- deelen te wryvra. Terwyl deze tyd aanhoudt is zy alle oogcnblik op den rug , grommende en haar mannetje roepende; het geen my zou doen denken dat zy lu deze houding koppelt. ' De geheele groei van dit dier heeft twee en een half jaar aangehouden. B TFO EGZ EL TO T D E AR TYKELS FAN DEN JAGUAR EN DEN COUGAR, IX Deel, bladz- 114, 123. en DEN MARGAY, XIII Deel, bladz. 172. DE JAGUAR OF LUIPAARD. W y geeven hier {PI. XXX) de afbeelding van een dier van de foort der luipaarden of der jaguars; de tekening is ons gezonden door wylen den Hr. Colinson, maar zonder naam en zonder eenig bericht ; en dewyl VT met weeten of het tot de Oude of tot de Nieuwe Wereld be- hoort, en het tevens verfchilt van den onca en van den luipaard in de p^daante der vlaU'en, en nog meer verfchilt van den jaguar en den^e lot, kunnen wy niet befliflen tot welk dezer dieren men hJ ° ö alleenljk komt' het ons voor wat meer betrXkiL rrS 5 "^«et? den luipaard te hebben. betrekking tot den jaguar dan tot DE JAGUAR VAN NIEUW SPANTE In de maand juny laathleden, is aan den Hr le -1 ' de Domeinen, een wyfjes- jaguar gegeeven algemeen opziener van nog zeer jong was, dewyl zy ahe haare « gezonden, en def federl dat zy%e Ch^aüli h, al™ oftober heeft afgetekend. Zie PI. XXXI. ’ ^ l’bgib van van^den^fniiir rnr negen of tien maanden oud kan zyn ; zyne lengte tien ?f elf duimen, tegen dlr- ïSeïeergeg™^^ by het agterftel. De jaguar, die in het h-oogre aan ïa agterfe] voeten, vier duimen, negen lynen is ’er eene groofe overeenkomt uiffch^^n oud. Voor het overige eoui^omit uiüchen deze twee dieren , fchoon van 1 2 148 DE NATUURLYKE HISTORIE verfchillende landen; daar is eenig verfchil in de gedaante der vlakken, dat niet van individuetle verfcheidenheden fchynt voort te komen. De re- genboog is van eene bruine kleur, naar het groenachtige trekkende; de rand der oogen is zwart, met een witte Ilreep van boven en van onderen; de kleur van het hair des kops is vaal , met graauw gemengd ; die zelfde kleur maakt den grond der vlakken van het lichaam , die met zwarte ftree- pen geboord of gefpikkeld zyn. Deze vlakken en deze ftreepen zyn op een grond van vuil en rosachtig wit, meer of min naar den graauwen trek- kende. De ooren zyn zwart , en hebben eene groote zeer witte vlak op het buitenfle gedeelte ; de ftaart is zeer groot , en wel met hair geftoffeerd. DE JAGUAR VAN GUIANE. De Hr. Sonint de Manoncour heeft eenige goede waarneeraingen over de jaguars van Guiane gemaakt, welken ik meen te moeten mededeelen. , De jaguar, zegt hy, heeft geen gekroesd hair , terwyl by jong. is , gelyk de Hr. DG Buffon zegt ; ik heb zeer jonge jaguars gezien , welker hair zo glad was als dac der groote ; en deze waarneeming is my door kundige jaagers beveiligd. Wat de geftalte der jaguars betreft, ik durf verzekeren, dat dezelve vry wac beneden die is, welke de Hr. de Büffon hun geeft, wanneer hy zegt dat hy naauwlyks de grootte heeft van een dog van middenbaare grootte, nadat hy zyn volkomen greoi gekreegen heeft. Ik heb twee vellen van jaguars gehad, die men my gezegd heeft dat tot onderwerpen van twee of drie jaaren behoord hadden , waarvan het een by- na vyf voeten lang was , van het einde van denfmoel tota.an herbegin van den Haart, en dat twee voeten breedte had; daar zyn 'er wel veel grooter. Ik heb zelf in de bolTchen van Guiane voetfpooren van deze dieren gezien, die deeden oordselen, dat de tygers of de dieren , welken men in Amerika dus noemt , van de Afrikaan- fche in grootte niet verfchillen , gelyk de Hr. de la Condamine dit ook aanmerkc. Ik denk zelfs, dar, den waaren tyger, (denKoninglyksntyger,; uitgezonderd, die van Amerika de grootfle is , aan wien men deze benaaming gegeeven heeft ; naardien , volgens den Hr. de Boffon, de pantber, die de grootfte dezer dieren is , flegtsvyfof zes voeten lengte heeft, wanneer dezelve zyn volkomen groei gekreegen heeft, en ’er wel zekerlyk in Amerika viervoetige dieren van dit geflagt beftaaa, die deze maat verre overtreffen. De kleur van ’t vel van den jaguar verfchilt naar den ouderdom ; dat der jongen is van eene zeer donkere byna roodachtige vaale kleur ; die kleur wordt lichter naar maate het dier ouder wordt. De jaguar is niet zo log noch zo vreesachtig als eenige Reisbefchryvers, en, in hunne navolging , de 1 Ir. de Büffon, hern hebben voorgedraagen ; hy werpt zig op alle honden welken hy ontmoet , wel verre van daar bang voor ce zyn ; hy recht groote flagting aan onder de troepen vee; die, welke zig in de woeftynen van G'Jiana onthouden, zyn zelfs gevaarlyk voor dc menfehen. In eene reis, welke ik in deze groote boffehen gedaan heb, wierden wy twee nachten na malkander door een iaguar ontruft ; in weerwil van een groot vuur, ’t welk men zorg hadt gedraagen aan te fteektn en te onderhouden , zworf hy geltadig om ons heen ; het was onmo- gelyk om hem te fchieten, want, zodra ny zag dat men op hem aanleide, ontlbap.. te hy zo vaardig , dat hy voor dat oogenblik als verdweenen was ; hy kwam vervol- gens van een anderen kant weder, en hieldt ons dus geftadig bezig:, lo weerwil ech- ■ ter van onze oplettendheid en waakzaamheid konden wy hem nooit fchieten. Dus vervolgde by zyne poogingen twee geheele nachten ; den derden kwam hy weder, maar waarfchynelyk vermoeid van zyn ontwerp niet te kunnen uitvoeren,. eadaaren^ XXXII LX COU&AX XXMXXXX . Ilór/ie XX V" /-A 149 VAN DEN JAGUAR, enz. boven ziende dat wy het vuur vermeerderd hadden, daar hy fchroomde al j:e digt by te naderen, hielde hy onder een vreeslyk gehuil eindelyk van ons af. fchreeuw, hou, hoUy heeft iets klaagende, en het is zwaar en fterk, gelyk net cebulk der runderen» ® Wat den fmaak by voorkeur voor de inboorlingen des lands, boven de negers en de blanken betreft, welken men hem toefchryft, ik vermoede fterk, dat dit eene vertellinE is; teCayenne heb ik dit gevoelen beveiligd gevonden, maar ik heb met wilden cereisd, in plaatzen daar de tygers van eene onmaacige grootte gemeen wa- nooit heb ik bemerkt, dat zy eene groote vrees voor deje dieren hadden; zy h' ’en eelyk als wy, hunne haraaas aan booinen, verwyderden zig op eenigen ar- van ons , en gebruikten niet dezelfde voorzorg als wy van eco groot vuur aan ^^maaken ; zy vergenoegden zig met een zeer klein te maaken , dat meeftal in het beloop van den nacht uitging. Deze wilden woonden echter binnen in ’t land , en kenden derhalvcn het gevaar dat hier voor hun te vreezen was ; ik verzeker , dat 2V buiten het gemelde, geene voorzotg gebruikten, en weinig aandoening toon- den , fchoon zy van deze dieren omringd werden. Ik kan my niet weerhouden van aan te merken , dat dit laatfte ftuk be- wyft , gelyh ik gezegd heb , dat deze dieren niet zeer gevaarlyk zyn , ten minlten niet voor de menfclien. Het vleefch van den jaguar is niet goed om te eeten. Zy voeren den kryg met het nrootfle voordeel tegen alle de foorten van viervoetige dieren van de Nieuwe Wereld die allen bang voor hun zyn, en voor hun de vlucht neemen. De jaguars hebben geene grooter vyanden dan de mieren- eeters of camanoirs, fchoon deze geene tanden heeft om zig te verdedigen. Zodra by van een jaguar wordt aange- vallen, ligt hy zig op den rug, vat hem met zyne klaauwen aan, welken hy ver- baazend groot heeft, verflikt en verfcheurt hem. de cougar. bobben in het IXdeDeel, PI XIX, de afbeelding van een manne- • ^ lo-ar ffceeeven, en wy geeve-n hier, ap PI. XXXII, die van een w^fjï-couga^r welke wy gelegenheid gehad hebben om in deze laatfte jaa- ren te laaten aftekenen. DE COUGAR VAN PENSYLVANIE. De jaguar en de cougar onthouden zig in de heetfte ftreeken van Zuid- Amerika, maar’ daar is eene andere foort van cougar, '(waarvan wy hier de afbeelding geeven op PL XXXllI), die in de gemaatigde ftreeken van Noord- Amerika , vooral in de gebergten van Carolina, Georgie, Penfyl- vanie, en de aangrenzende landen gevonden wordt. De tekening van de- zen cougar is my door wylen den Hr. Colinson met de hier bygevoegde befchryving uit Engeland gezonden ; zo deze befchryving naauwkeung is verfchilt deze cougar veel van den gewoonen , daar men hem mede kan vergelyken ; zie hier wat de Hr. Colinson my daar van fchryft. De cougar van Fenfylvanie verichilt in grootte en afmeetingen veel van oen ^ pr d,eD»e. op io XIX PIm! vap'he. IX Uool vao de N.toorll^ke H.ftor o gegraveerd. Hy is laager op zyn pooten, veel langer van lichaam, ook is zyn l are drie of vier duimen langer, voor het overige gclyken zy malkanderen volma^t n de kleur van ’c hair, in de gedaante van den kop, en in die der ooren. ue cougar T 3 150 DE NATUURLYKE HISTORIE van Penfylvanie, voegt er de Hr. Colikson by , is een dier dat opmerking ver- wekt door zyn dun en zeer verlengd lichaam, zyne korte pooten,. en zya langen ftaarr. Z:e h>er zyae afmeeüngen. Lengte van het geheele lichaam van den fmoel af aars. . . • • • Lengte van den Haart. . - . Lengte der voorfte beenen. Lengte der agterfte beenen. ♦ * i Hoogte van het lichaam van vooren. . Hoogte van het lichaam van agteren. ' Omtrek van ’t lichaam aan dc dikfte plaats (a). tot aan den voeten. duimen, lynen. J- 4 * 0. • 2 . e. 0. • I. 0. 0. • I. 3 - 0. • I. 9 - 0. • 1 . 10. 0. • 2 . 3 - 0. De Hr. Edwards , wiens bekwaamheid in de tekenkunft , en bedreven- heid in de Natuurlyke Hiftorie den lof van alle liefhebbers der wceten- fchappen verdient , heeft my eenige plaaten gezonden , welken hy nog niet hadt uitgegeeven, en die tot de bovengemelde tekening, door den Hr. CoLiNSON gezonden , betrekkelyk zyn. DE ZWARTE COUGAR. Dc Hr. DE LA Borde, ’s Konings Geneesheer te Cayenne, fchryft my, dat ’er in dat Werelddeel drie dieren van die verllindende foorten zyn ; waarvan het eerfle is de jaguar , welken men den tyger noemt; de tweede de cougar, welken men heet rooden tyger, ter oorzaake van de kleur van zyn hair, die eenpaarig ros is; dat de jaguar de grootte heeft van een grooten dog, en omtrent tweehonderd ponden weegt; dat de cougar klei- ner , minder gevaarlyk en in minderen getale is in de nabuurige landen van Cayenne , en dat deze beide dieren omtrent zes jaaren noodig hebben om hunnen volkomen groei te bekomen. Het hoofd, zegt de Hr. dk la Bokde, is gelyk aan die der cougars, maar hy heeft zwarte en lange hairen, een lange ftaan , eu ftyve knevelhairen ; hy weegt niet zwaarer dan veertig ponden ; zyne jongen werpt hy in de holle boomen. Hy voegt ’er by , dat ’er eene derde foort is , vry gemeen in dit zelfde land, welke men zwarten tyger noemt, en het is die, welke wy hier op IH. XXXIF vertooneh , onder den naam van zwarten cougar. Deze cougar zoude wel het zelfde dier kunnen zyn als Pison en Maec- GiiAVE onder den naam van jaguarette of jaguar mét zwart hair , hebben vcorgedraagen, en waarvan niet een Reisbefchryver onder dienzelfden naam van jaguarette, melding heeft gemaakt; alleenlyk vind ik in eene aanteke- ning van den Hr. Sonini de Manoncour, dat de jaguarette op Cayenne zwarte tyger genaamd wordt, dat hy van eene verfchiilende foort is van die van den jaguar, zynde kleiner van geftal te en fpichtiger van lichaam; dit dier is zeer kwaadaartig en zeer verflindende, maar het is vry zeldzaam in de landen die in de nabuurfchap van Cayenne liggen. («) Brief van den Hr. Colinson aan den Hr. de Buffon, 30 april 17Ö3. i 1 ■1 ■4 1 ; V A N r> en COUGAR, ïnz. 151 De iageare ee de coegara. “ 0“ S“ 3 fe\T Se« zelfs fchoon die flegts ^ volflrckt verflindende , ten tninften niet greetig overige zyo alle qq: jg hun genoeg ; men ontmoet hen bykans altyd al- aaar flagting; eene Kg ^^amen , wanneer de wyfjes ritfig zyn. leen. en fomtyds twee of ^ne te Mm . fprmgen hun Door feilen honP^r ^e^^ linkerpoot in den hals . en nadat /y OD den rug, z«ten hun de Klaauw^^^^ cn brengen bet vleelch hL nedcrgeworpea _ vooraf de borft en den buik openende, om ƒ S ftukken naar de botfth' n , hen voorat vergenoegen. Zy S het bloed mt te “""S prooi met boomtakken, en verwy- bedekken vervolgens het hegint te bederven ceten ^rjaafoS meL van. Somtyds leg|Co -Y "Hi.fdÏÏSlSaV”nf™^ “ray ’aig door'daae dieraa Ua,ea omrirgan, » ?r voor hun geen heil dan in de vlecht^.^ cougars, niet volflrektwoeft; en Voor het overige zyn de ^ ^ zig gekwetft voelen , maar zy zyn «nver- taften de menfehen niet aan , {®“|J,J en^Lan dezelve tot by de woningen weghaa- fMKd tegen de aanvallen der honden, en g , j de overmagt ge- S wanHieer zy door verfch^ ,y op de dieren zwer- dwongen 'yrlnden^ de Imrea, welken de febildpadden daar ven dikwils aan de z^eftranden, en eeten ae j fomtyds de knoppen Seïc7,^n' ton ” W uitIrerS K ° ftraka* de jaJaï'^ig^oP hem,’ en fleept hem weg om hem op zyn gemak ^"slilenwiL, dat de ^ropSfde eenmemehdte hoeft. uaw’ te hootzen , het welken zy in het ver- Deze vertodende d Indtaanen willen , dat men de honden voor hun- lelftanS kan beveiligen , 'door hen met een zeker kruid te beftryken, waarvan ritfig zyn, maaken zy een vreeslyk geloei, dat men vm Terwyl de wvfies brengen geméenlyk maar een jong ‘^vens voort, per verre ftammen van verrotte boomen werpen, op'ciyeSe het vleefch dezer dieren, inzonderheid dat der jongen, h "calS'; Kn ftaïvan gevangenis gebragt, is byna zo zachtaar.ig «n de -y>8f 8' '«ïï' ^DetX»” leevenden cougar, by Ducos , die vreemde d Han een zeer grootedog. hadt de bedaardheid van een hond, en was v^Uyviger dan ^ |heweegin- Hy is hoog op zyn pooten, bet pn hem lugug en gen maakt; zyne hondstanden zyn kegelacbug en zeer groot, men n 152 DE natuurlyke HISTORI E ontwapend en niet gemuilband, en men leide hem aan de leis. .. hy liet zig met de hand ftreelen , en ik zag kleine jongens op zyn rug fpringen , en zig daar fchrei- jelings op houden ; de naam van poltron-tyger is hem met recht gegeeven (è). DE MARGAY. Wy moeten onder het artikel van margay de kat-tyger vanCayenne bren- gen, waarvan de Hr. de la Borde in de volgende bewoording fpreekt. Het vel van den tyger-kat is, gelyk dat van den onca, zeer gevlakt; hy is wat minder dik dan de vos, maar hy heeft daar alle de neigingen van. Men vindt hem gemeen op Cayenne in de boflcheu ; hy verdelgt veel wi d , gelyk de avoutis, de akouchis, patryzen, faifanten, en andere vogelen, welken hy, ter- \wl zy nog joDg zyn , in hunne neften verraft. Hy is zeer vaardig in de boo- men te beklauteren, alwaar hy zig verborgen houdt; hy loopt niet fchielyk en altyd fpringende. Zyne houding, zyn gang, zytie wyze van zig ned^ te leggen, g.’lyken volmaakt naar die van de kat: ik heb 'er in de huizen op Cayenne ver- icheidene gezien , welken men aan de ketting hielde ; zy heten zig een weinig op den rug flreelen , maar zy behouden altyd een woelt voorkomen ; men gaf hun voor voedzel niets dan vilch en raauw of gekookt vleefch; alle andere voed- zels ftaan hun tegen. Zy brengen op alle jaargetyden voort, des winters zo wel als des zomers, en werpen twee jongen in llamraen van verrotte hoornen. Daar is een andere tyger-kat, ofliever eene foort van wilde kat, in Ca- rolina, van welken wylen de Hr. Colinson my het volgend bericht gezon- den heeft. Het mannetje hadt de grootte van een gemeene kat; het was negentien En- gelfche duimen lang, van de neus tot aan den ftaart, die vier duimen lang was, en aet witte ringen hadt, gelyk de raococo. De kleur was helder - bruin , met graauwe hairen gemengd; maar het geen hem vooral opmerkelyk maakte, waren de zwarte ftreepeo, vry breed, in de gedaante van ft raaien, langs zyn hchap. Op de zvden van het hoofd tot den (taart geplaatu* De buik is van eene helde- re kleur met zwarte vlakken. De beenen zyn dun, met zwart gevlakt; zyne ooren hadden eeoe breede opening; zy waren met fyn hair bedekt; hy hadt twee breede zwarte zeer opraerkelyke vlakken onder de oogen aan weérszyde van de neus’ en uit het laagfte gedeelte van deze vlak, aan de lip, komt een bosje fty- ve en zwarte hairen te voorfchyn. Het wyfje is dunner van lichaam dan het maonetje, en het was geheel rosachtig- graauw van kleur, zonder eenigc vlak op den rug alleenlyk een zwarte vlak op den buik, die vuil- wit was (c). WILDE KAT VAN NIEUW SPANJE. Men heeft my uit Spanje, by het volgende bericht, eene gekleurde teke- ning gezonden van een tyger-kat of bofch-kat, w’aarvan ik hier de afbeel- ding geef op PI. XXXF. . ^ 'l\ger-kat, bofch-kat, of wilde kat van Nieuw Spanje. Zyne hoogte is ten- naaftenby van drie voet; zyne lengte van het einde van de neus tot aan het be- !ïin van den ftaart, van meer dan vier voeten; hy heeft kleine oogen, een vry korten ftaart; het hair is blaauwachtig afchgraauw van kleur, met zwart gefpik- keld' dit hair is ftyf genoeg om ’er penfeelen met vafte punten van te roaaken. Dit dier fchynt my toe het zelfde te zyn als de ferval, waarvan ik de afbeelding heb gegeeven op PI XXIV in het XlIIde Deel. r/O Defenfe des Recherches fur les Amiricains. pag, 8ö. Let tic dü Mr. Colinson d Mr. de üuffon, 23 Dec. i-; 66 . ^/. XJCXV. LE CHAT ^AUAAGE DE EA 153 VAN DEN LYNX, enz. BTVOEGZEL TOT HET JRTYKEL FAN DEN LYNX; EN TOT dat van DEN CARACAL, IXDeel, bladz. 132 en 150. W Y geeven hier op PI XXXVl de afbeelding van een lynx van Cana- ^ die in des Konings kabinet, en die wél opgezet is. Hy is maar twee voet en drie duim lang, van het einde van de neus tot aan het uiterfle des lichaams, dat flegts twaalf of dertien duimen hoog is; het lichaam is bedekt met lang graauwachtig hair , met witte hairen vermengd , met vaal gefpikkeld en gelbeept; de vlakken meer of minder zwart; de kop grysachtig , vermengd met witte en helder-vaale hairen , en op fommi- ge plaatzen als met zwart geftreept. Het einde van de neus is zwart, ge- Wk ook de rand van het onderil kaakbeen; de hairen der knevels zyn wit, en omtrent drie duimen lang; de ooren hebben twee duim en drie lynen lioo<^tc, en zyn van binnen met groote witte hairen, en op de randen met wat vaale hairen, bezet; het bovenfle der ooren is bedekt met muisvaal hair , en de buiteiifte omtrek is zwart. Aan ’t einde der ooren zyn groote zwarte hairen, die zig vereenigen, en een dun penfeel maalien van zev^en lynen hoogte. De llaart , die dik , kort , en wel van hair voorzien is , heeft flegts drie duim negen lynen lengte; hy is van het einde tot op de helft zwart en vervolgens rosachtig wit. Het onderfte van den buik, de agterfle beenen , het binnenft der voorfte beenen, en de pooten zyn vuil- wit • de nagels zyn wit , en hebben zes lynen lengte. Deze lynx heeft in zvne vlakken , en in de natuur van zyn hair, veel gelykheid met dien welke in het IX^e Deel op de XXIH'^ PI wordt afgebedd , maar hy verfchilt ’er van in de lengte van den ftaart, en in de penfeelon w^elken hy op de ooren heeft ; men kan dan dit dier van Canada befchouwen als eene vry onder- fcheidene verfcheidenheid van den lynx of hert- wolf van de Oude Wereld. Men zoude zelfs kunnen zeggen, dat het door de penfeelen van hair, wel- ken het op de ooren heeft, wat tot de foort van den caracal nadert; het verfchilt daarvan echter nog meer dan van den lynx in de lengte van den flaart en in de kleuren van het hair. Daarenboven worden de caracals niet dan in de heetfte klimaaten gevonden , terwyl de lynxen of hert wolven den koude landen de voorkeur geeven. Het penfeel van hair aan het einde der ooren, dat een onderfcheidend karakter fchynt te maaken, om dat het zeer, treflPend is, is echter maar iets toevalligs, hetgeen by de dieren van deze foort, en zelfs in de huislyke en wilde katten gevonden wordt. Wy heb- ben ’er een voorbeeld van gegeeven in het byvoegzc-1 rot het artykel van de kat; dus blyven wy by ons gevoelen, dat de lynx of hert-woli van Ame- rika niet dan als eene verfcheidenheid van den hert-wolf van Europa be- fchonwd moet worden. XF DceU V J54 DE NATUURLYKE HISTORI De lynx van Noonvegen, door Pontoppidan befchreeven k helder graauw , bezaaid met donkere vlakken. Zyne kfaauwen der andere lynxen zyn gelyk aan die der kattei”' en Ipringt, even als zy, met veel gezwindheid op zyn prooi hond aangevallen wordende, gaat hy op zyn rug liggen, en verdedifrt via- denyyze met zyne klaauwen , ckt hy den hond wel ras doet afliouden. ^ezf Scliryver voegt er by , dat ’er vier foorten van lynxen in Noorwegen zvn • dat de eene tot de gedaante van den wolf nadert, de andere tot die van , de derde tot die van de kat, en dat andere eindelyk een koo hebben als die van een volen; dit laatfle ftuk, ’t welk ik ais valfch be- ?i^dykerdi„7e„°\"y. hy. zwerft niet door de velden; hy verbergt zie in hf nfrV° "yJ'Plaatsbogcigendiep] SnS hem uic door rook en vuur: zyn gezicht is fcherp: hy verneemt van i prooi ; hy eet van een fthaap of een geit d:kwils niet dan de harfens, de lever eu dv darmen ; en hy ondergraaft de fchaapskooijsn om daar in te komen (a) * De foort IS met alleen in Europa, maar ook in alle de noordelyke provin- tien van Afie verfpreid ; men noemt hem c/ru/on of cMa/o» in Tarta- rye (è). De vellen zyn zeer geacht, en fchoon zy vry gemeen zyn wor- den zy echtp duur verkogt in Noorwegen, RuslLdf tot zelfs m China teryen.™^"^ P^i- Eene byzondcrheid , waaruit men kan opmaaken, dat de penfeelen boven aan de ooren geen valt karakter zyn, waardoor men de foorten in deze dieren moet onderfcheiden, is, dat ’er in dat gedeelte van het koningrvk van Algiers , t welk men Conftantine noemt , eene foort van caracal zon- der penfeelen aan het eind der ooren gevonden wordt, die hierdoor naar den l^x ge lykt, maar die een langer Haart heeft. Zyn luir is van eene rosachtige kleur, met overlangfche zwarte llreepen, van den hals af tot aan den Haart, en met onderfcheiden vlakken in de zyden, in dezelfde richting geplaatH; een halve zwarte gordel boven de voorHe beenen en beenen, die zig van het einde van den Xts voorvoet uitHrekt, en dit hair zet zig naar boven, in hchaLl^.) ® gelyk het hair van het overige des onder het artikel van den caracal gezegd, dat het woord gal- elcnallM, een kat met zwarte ooren betekende; de ridder Br oce heefr my verzekerd, dat het een kat van de woeHyn uitdrukt : hy heeft in d r gedeelte van Nubie , ’t welk men voormaals het eiland van Meroë noemd ^ een caracal gezien, die wat verfchillende is van die van Barbarye, waarvan (a') Hift. Naturelle de la Norwege , par Pontoppidan. Journal itrana,,, ^ ^ C^) Hifi. Génér. des Foyages. Tom. II. pag. 6o*. Journas etranger. Ju,n iis6. CO Aantekening door den Hr..Biujcfi aan den Hr. pe Büffon medegedeeld. 155 V A N ^ ' • ry Ded PI- XXZr. De caracal ^ de afbeelding hebben gegeeven ^ ter, maar met eenige f de mtefte caracals den muilezel op den fdroft , der dyen , ’ej 'i k^n'^^geene^Uii.e of Jerfcheidenheden , vaale vlakken ,jeen.^^ verfclnllen zyn (kgts ~ K’ hïbbet Del caracals, met witte ooren, j, aan het einde, eii omvangen Sfen «art ajn ; a, breede Itrecpen agter de «et bee- van vier zwarte ringen, en vier kleiner dan de andere cara nen selvk die van Nubie; ook 5 Y -^ogte huiskat. De ooren, lu’ f\s ^nde niet veel grooier dan ® ^uld hair bezet, zyn van ee- 'eet’ wit Jan ™büi«n (d). «2 foonen fr™ rèn i^de anf r^^..net^ oen. . « kleine penfeelen; het fchynt °o ^ gedaante en de lengte van oÓtên vetfchfflen, eveneens verfchitot do„ ^ j ripn ftaart en door de hoogte van d caracal gezonden , welke wy hier S KbTelding van oen £ faatt en dl beenen veel langer zyn cp PI. iCKXriI goo'oO’ 3*' dL by den gewoonen cara . ‘ .ader Bauc. aan den Hr. nn Bu^fow medegedeeld. (_J-) Aamelcening door den nd A.T iT V TL N D E N H ^ 'Tnr het JRTTKEL FAN DE HTMNA, ^'‘n^cirlr Et. de genet. kat, ix d«;, tiadz. 158. 178 cw 204. de H Y .® N A. d-eini773 W Y geeven hier de afbeelding vap om dat die, ^o| de kermis van Sp 9^l^^ZeTVl fxF niet naauwkeurig was welke wygegeeven hebben, m ^ ^{er in eene plaatfing te door de moeite welke de tekenaar ba ppj.n;e hy$na was zeer woelt , Hellen, dat hy het wél konde zien. Dpze eerit y getemd zynde, terwyl die, waarvan wy hier de ^^oeldxng geeven, eg g zeer zagtaartig was, want fchoon zyn meefter hem dikwiis lergu Ii= «rt? , aan het begin van den ftaart, de JeL te tot droeg den kop nog laager dan in de aSldhfa hy te was van twee voet en drie duim^zvn hfjr hooo-^ ftreept met zwarte vlakken van ver&iiidi vermengd en gt als op de beenen. vencmiicnde grootte, zo wel op liSafm Daar IS in ’t zuiden van het eiland Meroë een Iiyjena dan de Barbaryfche, en die, naar eTen^^^^^ lichaam heeft, ook een meer verlengden bek ^'^^1 langer hond, no dat hy den mail veel ."/der epem® *A’ 1» het hgtiyk een menfeh opneemt, en 'i” zonder hem neder te zetten. hA heeft zeer verre voert de andere hytena; de overdtvaSl e ftrelp™ z™T’ <<“ dat vai gen niet over naar den kant v.in den kop „Sr i de maanen lig. De ridder Bruce heeft de cerfte TOargemm^r 5aTd?ze" h''” *“ als die van Syne en Barbarye, en waarfchvnelvk if ^o wel een zonderling gebrek hebben;, te weet en, dat zv z^r! om zig te beweegen , aan het linkerbeen mank gaan honderd paften, en is zo fterk, dat het dier teS,’ fchynt(Over te vallen, gelyk een hond, wiens MÏFOJSGZEL TOT HET FOORIO ARTTKEL (•). geeven!”Lbbên‘*'4*'gedlS d™ Hr. de BnreoNge. een van deze dieren ^ dTf h;«,. ,^'ne andere te moeten bvvoeffen kend, zie Rl. xxfruü S V=i ’ woord'Stïyk’ g” S: van de kermis van St. Germain , ^maar z?n gehSriif£m'’'A was, een wemigje naar het geelachtige tikkende was ê^^auw der groote vlalcken bezaaid. Hy was zeer tam en handelbaar kind van drie of vier jaaren met hem zien fpeeJen ■ w ^^b een van de groote foort is, waarvan de Hr. de BupSon bovS er ^^ze fioiproken heeft.. (a) Aantekening door den Hr. Bruce aan den Hr n» » (•) Door den PIr. Profellbr Allamand. * ^ ^Wi?ON medegedeeld. J"/j£XXVT//. yome Xf . 157 VAN DE CIVET, enz. Daar zvn veele byaenas aan de Kaap de Goede-hoop. _ De Hr. GoRDOn bplrf mv^jrefchr^ven , dat men ’er in den tyd van vier jaaren honderd en ïyftL ghfod liadt, 20 op den tafelberg als op de nabuunge bergen. J3ECIVET. TT , T .arpnAT heeft in 1772 aan den Hr. Bertin, Minifter en De Hr. de Lad leevende civet gezonden ; dit dier was door den Sekrerans van van het fort Delmina, op de Afrikaanfche kuft Hollandfchen G kapitein van een der fchepen van den Hr. Lade- vSer - het was naar Bourdeaux gevoerd, en wierdt aldaar in de BAT den ’ . ontfeheept; het kwam zeer zwak aan, maar na ee- maandS was het omtrent vier duimen grooter geworden; men heeft het maanden gekookt vleefch, vifch, foiipe en melk. Men heeft ^'^'^*^^pHraa20n van het in den winter warm te houden , want het fchynt van S koude Ve^el te lyden , en het wordt zelfs kwaadaarcig, wanneer het daar- ^„blootgefteldword^W.^ E N E T - K A T. 7k heb onder het artikel van de genet-kat, IX Deel, bladz. 205. gezegd, dat de foort niet zeer verfpreid is, dat men ’er geenen vindt in hrankryk ^oph in eenise provintie van Europa, uitgezonderd Spanje en Turkye. Ik wift toen niet dat ’er genet-katten in onze zuidelykc Provinciën gevonden r Un PD dat zv vrv gemeen zvn in Poitou, alwaar zy ook onder den worden, en dat zy vry gemee^^^^.^^ benoemd worden, zelfs onder de boe- Kn? dlfv&erra dL% zig nUt dan in vochtige plaatzcn, en aan de de Gazette d’Agricultnre, en van ver- fcSidai andere nuttige werken, is de eerfte d.e aan het gemeen heeft aan- iekonfed, dat dit dier in Frankryk in zynen (laat van mheid gevon- Kn woSf hy heeft ’er my zelf in de maand april van dit jaar 1775 , een van aèzonden dat te Livray in Poitou gedood was; en het is wel het zelfde dier als de genet-kat van Spanje , op eenige verfcheidenheden nam de kleur van ’t hair. Daar worden ook genet-katten in de nabuurige pro- vinticii sczondcri* Sedert dertig jaaren , dat ik in de Provintie Rouerge woon , dus fchryft my de Hr Delpf-che, heb ik altyd de bóeren doode genet- katten zien brengen, vooral in den winter, by een koopman, die ray zeide, dat ’er weinige waren , tnaar dat zy zie omhouden in den omtrek van de ftad Villefranche, en dat ^y des winters m holen woonden, tennaaftenby zo als de konynen maaken; ik zou dooden Kunn o zenden zo het noodig ware Cd). . r- Wy geeven hier op Fl. XXXIX de afbeelding van een wyfjes genet- Brief van den Hr. de Ladebat aan den Hr. rat Büffon, Bourdeaux, 3 Nov. 1772» (f) Rxtr. des affiches du Poitou, jeudi lo févr. 177 a. ^d) Blief van den Hr. Delpeche, meefter in de vrye kunflen, aan den Hr. de Buffo», yiUetranche, 6 aug. 1777. V 3 158 ^>ENATUURLTKE HISTORIE kat, die ons is voorgekomen van de wyfies-eenet on het IXde Deel vertoond, genoeg te vJrfchiflen kend te worden. Men vertoonde haar op de kermis van s 7 r Zy was woefl en poogde te byten ; haar meefler hieldrw en naauwe kooi befloten, zo dat het vry moeijelyk v&fLïr'f " vJeefch; zy h^adt hetVooïrf^ e7iH|”SSS?“ of agt maanden te vooren te Londen gekost- het S ee„a onophouddy.e be.eegi„| tf S re geneckati het hair van ha getele wyze ftreepen of ringen van d'^nnoart- was ook langer ; de krings- zyn 'er in^'t geheeï®|eerigtn onderfchelden , en zelfs de knevels zyn veel grooter ,^zwart twee dulm*^ gedeelte van den ftaart : de xvangen nederjjggende , en niet règt en ukfpringeS‘'"jSvrbv ten en de tygers; de neus zwart, en de neusgaten zier gebolS^- neus ftrckt zig eene zwarte ftreep uit, die zig tulTchenlle IHen vS/t die van twee witachtige banden vergezeld is- door Je ■ 0*^^ verlengt, het oog, en een wuti band onder ha zeleé ‘‘„f" hoven meer verlangd en minder breed aan de bails Jan dé " fte genette.*Het hair dea iiehaamfia ™"tnf mengd met groote zwarte hairen, waarvan de wpprfrhfrrf ’ n fchynt te formeeren. Het bovenft van dpn rnrrT^ o zwarte wolken niec zwart; het overige des lichaams eveneens^gefSdd^'^maaf^^^'^^^’'^ flaauwer zwart. Het onderfte van dm» 1. -i , maar met een zwart; de pooten kor,. v,f vLer” aaïfvWn""" hennen en de dyen haakt; de ftaart zeftien duim ifno- wit en ge- de eerfte derde van zyne lengte is^hv oo^iprong dik; in met kleine zwarte ringen, die vry^gebrekki^ S^^^eept derden van den ftaart zyn geheel zwart tot aan heTeiSe." andere Lengte van het einde van den bek tot aan den buitenften hoer"'^"’ 'y»®"- van het oog. .... Opening van den eenen hoek tot den anderen. * Afftand tuflehen de buitenfte hoeken der oogen * °* Afftand tuflehen den agterften hoek van ’t ooff*rnh t,»*. ' Lengte van het oor. . ^ ‘ «og tot het oor. o. Breedte aan de bafis. . ^ * o. o. I. o. o. o. 8 . 9 . ir. II. s» o. GX, OUTOlSr. XE • * " - ;• 'T -r • 'v: ’ .'N 5-^ V .-* * ■ ï :: , VAN DEN VEELVRAAT. 159 BrVOEGZEL TOT HET ARTIKEL VAN DEN VEEL- VRAAT, XIII Deel, bladz. 189 . W y gceven hier P/.XZ nog eene andere afbeelding van den veelvraat , dan die in het XlIIde Deel van ons werk is. Dit dier is my uit denoor- delykfte deden van Rusland leevcnde gezonden , en het heeft meer dan agttien maanden te Parys geleefd ; het was zo tam , dat het zelfs niet fdiuw was j en niemand kwaad deedt. Zyne gulzigheid is ook vergroot, zo wel al* zyne wreedheid ; het is waar , hy at veel, maar hy viel niemand fterk laftig, wanneer men hem zyn voedzel wat onthieldt. De tekening ver- toont dit dier zeer wel; ik heb evenwel geoordeeld de befdiryving daar- van hier ook te moeten plaatfen; het was twee voet en twee duim lang, van het einde van de neus tot aan het begin van den ftaart ; de bek was zwart tot aan de wenkbraauwen ; de oogen klein en zwart ; van de wenk- braauwen af tot aan de ooren was het hair wit met bruin gemengd ; de ooren waren zeer kort , en flegts een duim lang ; het hair w'as glad op de ooren; onder het onderfte kaakbeen met wit gevlakt, gdyk ook tuffehen de twee voorfle voeten ; de voorfte beenen zyn elf duimen lang , van het einde der nagelen tot aan het lichaam ; de agterfte zyn één voet Jang ; de ftaart heeft ae lengte van agt duim, daaronder begreepen vier duim hair aan het einde. De vier beenen, de ftaart, en het boven fte van den rug zyn zwart , gelyk ook het onderfte van den buik : aan den navel is een witte vlak ; de teeldeelen ros ; het hair ros van de fchouders tot aan het begin van den ftaart; het binnenfte hair, of donshair, wit; het is niet zo dik op deze plaatfen als op den rug. De voorfte voeten zyn , van de hiel af tot aan het einde der nagelen , drie duim en negen lynen lang ; daar zyn vyf zeer gekromde nagels; de middelfte is anderhalf duim lang; vyf eelt- achtigheden onder de nagels, vier zig te zamen houdende, en onder den voet een halven cirkel maakende, en een ander aan de hiel. Insgelyks vyf nagels aan de agterfte voeten negen eeltachtigheden en geen hiel. De breedte van den voorften voet is twee en een half duim ; de lengte der ag- terfte voeten vier duim negen lynen ; de breedte van den voorften voet twee en een half duim ; de lengte der agterfte voeten vier duim negen lynen ; de breedte der agterfte voeten twee duim negen lynen ; zes fnytanden in het bovenfte kaakbeen, waarvan eene aan weêrskanten wat dikker is dan de vier andere. Twee dikke tanden van zeven lynen lengte, wat gehaakt, gelyk men in den kop onder aan de plaat ziet. Vyf baktanden, waarvan één ter zyde de keel binnenwaards in den bek gaat , en waarvan twee veel zwaarer zyn dan de drie anderen; vyf baktanden in het onderfte kaakbeen, waarvan één zeer zwaar; twee groote tanden wat hoekig, en zes kleine I50 DE NATUURLYKE HISTORIE dfoogt!”’ '°"don. de teel en boven Dit dier was viy zachtaartig; hy vreeft het water- h„ ■ u paaiden en voor menfchen in ’t zwart eekleed- h^rn-’ zeer veel. Nadat hy n-el gegeeten Stf Srg^S Sde 'ü ™ óverdehf 7et t^e *n"°« dr^nL? ï ^ ' hy heeft geenerJei fchreeuw. mL dronken heeft, werpt hy het water, dat nog overig is met 7 vnf onder zyn bink; men ziet hem zelden in ruft^ hJu ?n ’ ^yf^^.Poocen weeging; hy zou meer dan vicrDond geduunge be- hem gaf j hy eet geen brood, en^fla^ a5^ btnTY^^?" in, dat hy zig fomtyds in gevaar brengt’va^n te Stn Dit dier, dat in de meefte noordelvke flreeken van Afie, met zeldzaam is, wordt, volgens PoNxoppmAN van veel gevonden , dan in het ftift van Drontheim r Noorwegen niet vel dierbaar is, en dat men ’er niet op fchiecom het ^5®zelfs dier, waarvan men het opgezette v-^f gezonX^i Amerikaanfch bry Curc de Saint-Louis^^fnder faam van veel overeenkomft niet heeft als ik gedachMiJdr maar dat zo ik gezegd heb het zelfde te zyn als ^de veïliraïr’ ‘^mr, het welk het fchynt zelfs zeer veel to? de foort va^fLlf^F naderen ; zyne nagels zyn niet gemaakt om een prooi te^v?rflinl™*'^m om in de aarde te graaven, zo dat wy het befchnm»pn ° nge foort, of zclfs^ als eene verfcheidenheid in dl ? men behoeft het maar te vergelyken mft de ifhïld-°°''' in het Vilde Deel op de FW?p]., om de gekakte van onzen das verfchilt ’er echter van , dewyl het maar^vmr^ bemerken. Het voeten heeft, terwyl onze das vyf heeft- maar d .0 l™ fchynt te ontbreeiccn, Ln onder " er/edroSe vS”'= c"«“’ zjn geraakt Het verfchilde eveneens van -de^n^caral™, door dit zelfde kenmerk, want de veelvraat hÏÏfr •' i veelvraat vyf vingers aan de voorfte voeten - dilr?,ï f ? “ g^lyk als de das, onder den naam van'^S-caiorS^ dit dier,’ gen hier de befchryving by van het nno-i^? 'vaare carcajou zy ; wy voe- hi het kabinet van ^deS ftrL-I ?en SdeT^S en hem verzekerd dat hy uit het land der EsqnimaSlwam!’’ Hv7sï“'^‘ voet en twee duim lang van het einde van den bek tot van zyn flapt; fchoon hy veel naar den das gelykt vtrfrh;i? echter van xn de kleur en hoedanigheid van hai>l dat zachter ach- f a) Befchryving door den Hr. de Seve gegeeven. (O Hiftoire Naturelle de la Norwese, par Ponïoppidan. Journal I étranger Juin 1756. Tl XLl 1 [ ï f i V__ - •• 3 VAN DEN VEELVRAAT. löt achtiger, en langer is, en het is door dit kenmerk alleen, dat hy het karakter van den carcajou en den veelvraat van het Noorden van Eu- ropa zou kunnen naderen. Hy is tennaaftenby van de kleur van den hert- wolf eraauwachtig wit ; zyn kop is geftreept met witte banden , maar ver- fchillende van die van den das. De ooren zyn kort en wit; hy heeft twee- en-dertig tanden, zes fny tanden, twee zwaare hondstanden, vier baktanden aan vdere zvde, en de das heeft ’er vyf. Plet einde van de neus is zwart- achtie De hairen van het lichaam, die gemeenlyk vier en een half, of vvf duim lengte hebben, zyn van vier kleuren in hunne lengte; ]igt«bruin van den oorfprong tot byna op de helft; vervolgens ligt-vaal, dan zwart diet aan het einde , het welk wit is ; het onderfte des lichaams is met wit hair bedekt ; de beenen zyn ook bedekt met lange hairen van een donker muskus-bruine kleur ; de voorde voeten hebben maar vier vingers , en de acterfte vyh de nagels der voorde voeten zyn zeer groot ; de langde is van zedien lyncn , en de langde der agterde voeten llcgts van zeven. De daart heeft maar drie duimen agt lyneii lengte; hy loopt uit in lange hairen , die hem omringen , on van eene vaale kleur zyn. tweede btcfoegzel tot het arttkel van den VEELVRAAT. Ik ben verzekerd , dat dc carcajou van Amerika het zelfde dier is als de veelvraat van Europa , of ten minden dat de foorten zeer na aan malkander srenzen ; maar ik moet waarneemen , dat ik , by mangel van genoegzaame onderrichting, in eene verzinning denk gevallen te Zyn, veroorzaakt door de gelykheid van den naam en van eenige natuurlyke gebruiken , welken de beide dieren gemeen hebben. Ik heb gedacht dat de kinkajou het zelfde dier was als de carcajou (c) , en ik heb deze dwaaÜng niet bemerkt dan op het gezicht der beide dieren, waarvan het een in 1773 op de kermis van St. Germain was , op het uithangbord aangekondigd onder de befchryving van dier aan alle Natuur bef chouwer en onbekend; en dat was het inderdaad: het’ander, geheel gelyk, is tegenwoordig nog leevendig te Parys, by den Hr. Chauveau, die het van Nieuw-Spanje heeft medegebragt , en de Hr. mÊssier, Sterrekundige van de Akademie der Weetenfehappen, heeft het tvvee of drie jaaren onderhouden; het is deze, waarvan wy hier de afbeel- ding geeven op Ph XLIII, en welken, wy denken de waarekinkajou tezyn. De Hr. Chauveau meende dat het een akouchi of een coati konde zyn ; hy zeide, dat het inderdaad noch de verlengde neus , noch den geringden ftaart van den coati heeft ; maar dat het voor het overige het zelfde hair heeft, dezelfde leden , het zelfde getal van vingeren, en vooral de hondstan- den gelyk, en zodanig als de Hr. Perrauet die voor den coati heeft laaten (f) Naturrl. Hift. XII Deel , pag. 53. XV Deel- X lói DE NATUURLYKÉ HISTORIE aftekenen, dat is te zeggen, hoekig en gegroefd on dé» vJpi- Hr. Chauveaü erkent, dat hy nog van den coati verfchilr tenden ftaart, waarmede hy zig vaftmaakt, en daarhy “ afdaalen van eenige hoogte. aan hangt, in het Hy zet dien zelfs niet op, zegt hy, dan wanneer zyne voeten wei vin- n,, hy bedient er zig met voordeel van, om de dingen, daar hy niet vatten , en na zig te haaien j hy ligt zig neder en gaat flaapen , zodra hv ziet, en ontwaakt op het naderen van den nagt, dan is hy ongemeen leveïdft h5 klautert zeer gemaklyk, en fnufFe t allerwegen : hy haalt alles op wat hy aantref/ c zy terwyl hy fpeelt of terwyl hy infekten zoekt; zonder dat zou men hm iiï vrylieid kunnen laaten , en zelfs maakte men hem , vóór dat hy in Frank^k kwam geheel en al met vaft; hy ging des nachts uit, en begaf zig werSdshvw^h^* en des anderendaags morgens vondt men hem aityd op dezclfd7DlMtfipHJ " “ » bragt het zo verre dat men hem overdag opweLc en in^eweceinn maar het fchynt dat zelft de weêrkaatfing der^ zonneftraalcn hem ba®g mlak? ïf'fn zyne ademhaaling ten uiterften benaauwt. Hy is vry liefkoozenrl#» ^ onderwerp!, fc .= zy.; by .talyk gen. Hy drinkt van alles, water, koffy, melk, wvn, en zelfs brandewyS voJ?ii zo 'er fuiker in is, en hy drinkt tot dronkens worden toe, het dp dagen Ung niek maakt; hy eet ook van alle., nonder nltSSTroSd vleefch, moezery, wortels, vooral vruchten; men heeft hem langen ■woon voedzel , brood in melk geweekt ffroenfpn Pn ° 5®' bemint met drift de reuken . en maakt veel^werks van fuikeï^eJ konltfuren Hy werpt zig op het gevogelte , en ’c is aityd onder de vleïk dat hv hfn ' hy fchynt hun bloed te drinken, en hy laat hen voor het ovenVe iLv aanvat; te verfcheuren. Wanneer hy de keur heeft verkieft hy hoen, en evenwel vreeft hy het water. Hy heeft verfchXlende wyzen 4n fchre^" wen; terwyl hy des nachts alleen is, hoort men hem zeer dikwils een seluid dat naar het geblaf van een kleinen hqnd gelykt, en hy begint aityd Lt mezen wanneer hy fpeelt en men hem kwaad doet, klaagt hy met L klefn gefchïeeuw ^ gelyk aan dat van een jongen duif; wanneer hy dreigt blaaft hy tenKenb^al*, een gans; wanneer hy toornig is maakt hy verwarde cn klink^de geluiden • K maakt zig met dikwils toornig, dan wanneer hy honger heeft; by ftelkt eene toS van eene ongefchikte lengte uit, wanneer by geeuwt. Het was een wyfje ! en mef heeft gemand op te merken, dat, federt drie jaar dat zy zig in Frankrvk beviSt dïndïcrf^ genoegzaam al dieïtyd Aantekening door den Hr. J. Chauveaü, aan den Hr. di Bupvon medegedeeld. VAN ' den p o t o. 163 de foto C), — , ^ Hv DE Buffon belemmerd is geweelt TTet is niet zonder reden, , - . ^ geen Denis van dit dier zegt, Jtl methet arakdvan^ carcajou gemeld gelykt zo Tras deze twee dieren te verwarren ; en heeft {a ) , dat het zeer natu y toegepaft , ten minften zo Lfn dS Ö"d Hiftorie reizen dte zyn van den carcajou; en daw IS nie afbeelding ziet op P/. XLIU , geeven aan het di^ [ ftgrk . wegens de redenen welke hy gegeeven maar ik twjfel wel vertoone? Het dier, m de dat deze de carca OU is dr ^ van 25 tot 35 ponden ; het fte ftrceken onthoudt, ket weeg s is omtrent 'f S’™ ''•ITeeftS. Sr korten en zeer dikken die agt duim ^^tig mag zyn, Y . j |j j^g. qq „ kop, naar evenredigheid van het ^ :; gen zeer de zeer «erk.^en^m ’’ Ie°n verfchLïend dier, is hy zo langzaam en log, dat hy zig meer over DaS^TTn'^dftïs^S niet kan toegepaft worden op den kinka- iou ïo onvolmaakt door Denis befchreven, zo men ’er den ftaart van CD Door den Hr. Prof. Allamand. . , o- , a« ..tt, i 3» Door den (a^ Zie de Hihoire de t Académie royale dei Setenees^ Ao. I7J3*F 0 Hr. DE Buffon, in het XII Deel van dit Werk, ^ van den orignal CK\ 7\^ 1 ,;^. ’Af ^ATA ^oVirtMfAt. von TPtrr. De verfchrikJykue vyana vai^ 95 99 99 99 99 93 93 93 99 Wiens Cb) Zie hier wat ’er deze Schryver van zegt. „ Vn bruin hair, „ is de carcajou of quincajou ^ eene foort van wilde kat, van rj//y CAnévalc ,, Haart zo lang is, dat hy dien verfcheidenraaalen om zyn lichaam kan liaan. j flt% Edit, de Hollande, Tont» XXtf» pag, 325 . (O Wy hebbea deze Plaat weggelaacen, die de LlHe is van het origineels. IÖ4 DENATUURLYKE HISTORIE Hnkajou zy, is, dat het niets van een verfcheurend dier heeft • men zal ’er over kunnen oordeelen, lut het geen ik ’er van 70 I Doaor Klockker, wien ik met vermaak dikwils aanhall , St diPzelfde dier meer dan twee jaar leevende by zig gehad; men zal n,W vooren kinkajou genaamd is men PL XLII waarop hy vertoond wordt, vergeJykt met Sie welke de Hr n? Büffon pi XLIU, heeft laaten graveeren. Hy was hem uit de Coloniê de Berbice toegezonden; men begrypt dat deze bekwaame Natuurbefchouwcr net dier zorgvuldig onderzogt heeft; en zie hier, wat hy de goedheid iieeft my deswegen mede te deden. beftendig van zes uuren s’raorgens tot zes uuren s’avonds, en dat zo vaft, dat hy met ontwaakte wanneer men in de kamTkwan^ daar hy was; hy hadt dan zyn hoofd tulTchen zyne twee voorfte beS en hy maakte zig een halsband van zyn haart , waarin hy zyn hoofd berol! de; wanneer men hem door de kooi daar hy in was Ie openen, wakker maakte, blies hy ecrft tennaaftenby als een kat, en maakte Vervolgens een zacht k aagend geschreeuw, da^t vrees te kennen gaf. Wanneer hy van zelf wakke wierdt, ftak hy, al geeuwende, eene fmalle en lange tong uit den bek, gelyk ook wanneer hy honger of dorft hadt. Zonder woe% te zyn was hy echter met onderwcrpclyk ; hy liet zig niet vatten dan met Ve «ld en hy poogde te byten 0„1 hem^een tonrom was het veihgft hem te vertaffen tc™yl hy Hiep, of op het^Lnblik SS hy ontwaakte. ByaJdien men hem dan wilde verpligten te volgen heg tede hy zig met zyne voorfte en agterhe voeten vaft aan alles wat hy aantrof, met zulk eene kracht, dat men hem eer van malkander gehaald dan genoodzaakt zoude hebben het geen hy aangegreepen hadt los te laa- ien; men raocft hem de voeten met de hand Josmaaken. Daar is geen di^ van zyne grootte, dat hem in llerkte van de voeten evenaart. Zyn gewoon voedzel was brood in melk of water geweekt; hy at ook gaarne aardappelen , pceren , en in t algemeen alle iborten van vruchten graanen , en tuinvruchten , t zy dezelve raauw of gekookt waren ; maar hv weigerde ftandvaftig vleefch, hoedanig het ware, en at geenerleie infek- Indien hy niet ten eerften vondt waarmede zyn honger te Rillen S wicrp.alles omverre wat onder z^n berfS was gelyk Li In n*- kop waarin men hlm L dllllKen gaf, en fl,epte alies wat hy Itonde naar zyn hok , met zyne voe- ten krabbende. Wanneer men hem eeten hadt gebragt, en hy een Ruk vondt, dat te groot was, zettede hy, zoals de honden doen, de voorRe voeten daar op, om het des te gemaklyker te kunnen affeheuren 1-Jv ve bruikte nooit zyne handen om iets aan den mond te brenven ' - 7 ,^ eekhoorns; hy dronk bikkende. Na dat hv wel verzadigd wis ging hv op Siieuws flaapen; dus verdeelde hy zyn tycl tulTchen. eeten drinkenden flaapen. Hy fcheen vry dom, en betuigde geene vreugde aan hem die hem eeten bragt Hy wierdt knorrig zo dikwijs een vrouw hem naderde. Ik heb reeds gezegd, dat hy zeer vreesachtig was ; zo- t ■■'V t--.V . ■ ' rT 1 .i ■ Ai - i, :'.y:^-:-'•^ ■>5 5 ^ VAN den 'POT O. 1S5 anh, e.n hond zag. oenhat, - vogel, wierdt hy van v^es ^ klaagend gelchreeuw, donkere plaats , onder het voortbre g _ anders hoorde men hem hy begon te blaazen zodra me geheelen nacht een duif m nooit blaazen of ^ uit zyn neft heeft durven te voorfchjn ZaoT''&trmeV opmaahen uic hec zand , da: men voordachte- lykdaanoe in het vertrek gcftroo^^^ bediende hy ’er zig niet veel Schoon hy een en nooit gebruikte hy hem om er- van hy \iieenui m het nedergaan van eene verheven plaats vauS” hy daamede de liclLa,nen aan die onder zyn bereik waren , om n de Seve over dit diei aan den h r. ® ,, gelyken, maar ook zal men verfcheiden trekken Sekkèn: .dit is met te in andere opzichten huislykheid, en naar de reSilteTde^pvoed^^^^^^^^ en"^P^i?e^en VW aif^è vleefch te voeden, de onze “ vege d „ „„oit vleefch , doodbang te zyn /“i voeg by, dat de Hr. KtocKNER, raanw of gekookt, te wdlen bekwaamheid geformeerd heeft, Ifl „oüag “es oogs mt hunne uitwendige gedaante tot hunne om met eenen g daarover te oordeelen , met wyze van leeveii te beÜmten , en g klauteren , maar eer gelooft, dat dit dier ?„ _„rde of in holle flammen ; zyn gerond L zyn verblyf te houden onder dc aarde of m ^ne Iherke en valt hchaam, zyne t e, S waarop hy deze beoordeelmg nagels, en zyn dikke f.®’ dat een dier, de heetfte ftree- C^'tan^^ZuTddyk-Amerika bewoonende, zig in de koudfle landen van -g?-. echte kinkajoii was., en dat de carcajou en e . jk hem met en het zelfde individu zouden kunnen zyn , di die door Bosman den Hr. Colinson den naam van poto gegeeven , fchynt verfchaft te zyn; die Reisbefchryver , ^"oemde. Het is luiaart, die op de Gumeefehe kuft gevonden wordt, YqsmaeR, die ook onder dezen naam, dat hy befchreven is door den H • , „^dc ’er eene afbeelding van uitgegeeven heeft , maar waarin ny v in eene houding die hem byna onkenbaar maakt, en die gemaa X 3 i66 DE NATUURLYKE HISTORIE- een opgezet vel, dat in het kabinet van _ Natuurlyke Zeldzaamheden van den Prins van Oranje gevonden wordt ; m plaats van die, welke gemaakt is naar een dergelyk vel , endoor den HrCotiNsoN gezonden, gel ven w^ hier de afbeelding die naar het leevende dier by den Hr. Klockner eete kend is ; wy zouden deze vryheid niet genomen hebben , zo het eene af bedding ware geweefl: onder het oog van den Hr. de Büffon gemaakt * dezelve vergelykende met die welke hy van den kinkajou gegeeven heeft* is men getroffen door de gelykheid tuffchen dezelve; en dewyl zy, die de- ze tekeningen hebben _ gemaakt , malkanderen niet gecopiëerd hebben” moet men ’er uit befluiten, dat het dier door den eenen en den anderen naar waarheid vertoond is. Onze poto heeft de grootte van een konyn, maar hy hadt het lichaam en den hals wat langer; zyne beenen waren fterker en korter; het boven fle gedeelte van zyn hoofd, van zyn hals, zyn rug, en den flaart, was bruin-graauw naar het geel-brum trekkende; het overige van het lichaam was helder of geelachtig kaftanje-bruin ; zyn hoofd, byna zo breed als lang was van vooren plat; zyn neus fprong weinig uit buiten de bovenftelip’ zyne oogen waren rond en uitpuilende; zy waren zwart, zo men hen by den dag bekeek, m.aar des nachts fchitterden zy als die van een kat; een kleine kring van kort en zwart hair omringde hen. Zyne ooren waren gerond; van boven wat langer dan breed, en bedekt zo wel van binnen als van buiten met zeer fyn hair; men bemerkte op elk zyner wanven een flerken fpicr, die tot het onderfle kaakbeen nederliep. ^Hy hadt geene knevels, maar hy hadt op zyne lippen voorwaards een bosje rechte hairen een vierde duim lang; die van de onderftejip waren in kleiner getal, en minder digt by malkander. _ ^ Yder kaakbeen was voorzien van zes fnytanden en van twee hondstan- den; het bovenflc hadt twee, en het onderfle drie baktanden. In het eeii en ander waren twee zeer fpitfche tanden, tuffchen de bak- en de honds- tanden; zyne tong was drie duim lang, en een half duim breed in het mid- den; haar einde was plat, cn als in een hart doorgefneden ; zy was zeer zacht in ’t aanraaken, ^ Hy hadt elf ribben aan ydere zyde. Zyne beenen, zo wel de voorfle •als de agterfte , waren kort, dik, en fpierig ; en zyne voeten hadden vder yyf vingers, gewapend met fterke nagelen, krom alleenlyk in een ged^lte hunner lengte , en die weinig binnenwaards ingetrokken kunnen worden De tweede en derde vingers, van den buitenften af gerekend, waren té zameii vereenigd tot aan de eerfle geleding ; zyn flaart was langer dan zvn lichaam; hy was dik aan zyn oorfprong, en liep uit in een flomn-n n.mV • was horizontaal geplat, en met kort wollig, en zacht hair bedekt aeiJv dat van zyn geheele lichaam. Dit dier was een vvyfje, dat flevtsmK prammen hadt tuffchen de agterfle beenen geplaatfl , een half d^uim van malkander. Men ziet dat deze befchryying vry wel overeenkomt met die welke door den Hr. de Seve gegeeven is; maar de afmeetingen welke wy hier zullen VAN DEN POTO oI DEN KINKAJOU. IÖ7 Sïi;^EïSSS->“ zynentt^3,t van v y voeten , duimen , lynen» O. O. o. o. o. o. o. o. o. I- vai het einde van den bek tot ffcheele lichaam van net r agtethoofd. * oogen. • ^ anderen. Omtrek van den nc ^oeK tot u Rreedte van het oog» >»“ . • SÖ »a° h“ • ’ . • ;■ U^i?de?lgtShc b«ne‘n van het lichaam af tot aan het uitexft der nagelen. • voorfte beenen gemeeten. . ^ SSI»&-- •.• ■ Omtrek van de voorhand. oolfplotB- lr.SSt-»et.mdc. 2 . 6 . 3* 3- o. 0. 6 . 1. I. 5* 5* 8 . 8 . 6. ♦. 7* 3' o. 9. 9. o. 0. 1. o. o. 8 . 8 . 8 . 8 . 2. 2 . O. O. 3« 3* I* 0. 1. 6 . 9- o. 2 . 5- %> o. 8 . o. van het hoofd , die in | ^ huismarter , die den (nu jjeenfeh hondje » Het oog is grooter dan dat van reizen op een Het hoofd gelj/kt en dunne tong , een vry goe- hy heeft eene ten hv likt, want hv fchynt ^ ,oen ik be- dag verlengt i deze J zachtaartig in de laat kwaadaariig lemaakt; tegenwoordig byt hy Seh„‘ eefvk ik nader zal zeggen.. Hï |g“anden fchyeen my neg niet geformeerd te zyn, geiy i68 DE NATUURLYKE HISTORIE, is van een woelachtig geftel ; gaarne klauterende; dikwils houdt hy zig op zvn a?» terfte, en krabt zig met zyne voorfte voeten, gelyk de aapen; fpeelt . brengt zvne pooten op of in malkanderen, en maakt andere aaperyen. Hy eet gelyk de eek- hoorn, houdende de vruchten of groenten, welken men hem geeft, tulTchen zyne pooten ; men heeft hem nooit vleefch noch vifch gegeeven. Wanneer hy zig kwaad maakt, poogt hy zig met een fprong voort te werpen, en zyn gefchreeow in zynen toorn gelykt veel naar dat van een groote rot. Zyn hair heeft geene lucht ; hy heeft de behendigheid van zig van zyn ftaart te bedienen, om de dingen, daar hy anders niet by kan, naar zig te haaien; hy hangt zig aan dien ftaart op, en fchept vermaak in zig op deze wyze vaft te hechten aan alles wat hy ontmoet. Ik heb waargenomen, dat zyne voeten, waarvan de vingers eene zekere lengte hebben, zig gaarne vereenigen , terwyl hy gaat of klautert, Zy verwyderen zig niet in het nederzetten, gelyk de vingers van andere dieren doen; en de voeten hebben, by- gevolg, cene verlengde gedaante; ook heeft hy in het gaan de voeten wat binnen- waards; in 't kort, dit dier, (naar 't zeggen van Saint-Loun, vogelaar , in de ftraat Richelieu te Farys , die hem van een partikulier gekogt heeft,) komt van de kufl: van Afrika; alwaar men het kinkajou noemde, en de foort is zeldzaam; hy ver- beeldt zig dat het de naara van het land of van het eiland is, vanwaar hy komt, de noodigs ophelderingen niet kunnende krygen van de lieden die hem dit dier ver- kogt hebben. Ik zal alieenlyk zeggen, dat deze kinkajou, dat een wyfjeis, in het algemeen meer van den otter heeft , dan van andere dieren , ten opzichte van zyn hair, dat kort en dik is, vermengd met eenige langer hairen. Het hair van den kop, gelyk dat van het lichaam en den ftaart, zyn van eene geele olyfkleurige tint , met graauw en bruin gemengd , door de glinftering van het hair , die verao» dert naar maate zy op den dag, of het licht, gezien wordt; waardoor het hair dan eens graauwer, dan groenacheiger, (dat de heerfchende tint is,) en dan weder brui- ner vertoont. Dit hair is van eene witachtig graauwe kleur over het grootfte ge- deelte, en van een vuil groenacheig vaal aan het einde; het is vermengd met ande- re hairen , weiker uitcrue bruin van kleur is , onafhankelyk van grootere zwarte hairen, meer of min in de andere hairen vermengd, en die aan de zyJen der oogen banden forraeeren, die zig naar het voorhoofd uitftrekken, en eene andere die zig aan den hals verzwakt. Het oog heeft veel van dat van den otter ; de oogappel is zeer klein , en de re- genboog muskus'bruin of roodachtig; de bek is bruin-zwart, gelyk ook de kring der oegen. Het einde van de neus is plat, gelyk by de jonge honden; en de neus- gaten zeer geboogd; de opening van den mond is van vyfuen lynen; de tanden, die z g geel vertoonen, zyn ten getale van twee-en-dertig. In het bovenfte kaak- been zyn zes fnytandsn, gelyk ook in hetonderfte; twee hondstanden voor elke, en vier baktanden ter wederzyde in de twee kinnebakken. Deze hondstanden zyn zeer groot; de bovenfte kruilfen de ouderfte; dus is ’er ook in het onderfte kaak- been eene ledige ruimte tuffehen de fnycanden en de hondstantlen , o.m de boven ftca te ontvangen. De baktanden fchynen weinig gezet, vooral dclaatfte die de jongheid van het dier aanwyzeu: dus zyn ’er twaalf fny tanden, vier hondstanden , en zeftien bak' of maal- tanden, tezamen twee-en-dertig. Zyne ooren, meer lang dan breed, zyn aan hun einde gerond, en met een korc hair van de kleur als dat van het lichaam bedekt. De zyd.a en het onderft van denhals, het binnenft der bcenen, zyn goud-geel , en op fbmmige plaatfen zeer lee- vendig gekleurd. Die zelfde tint van goud-geel , maar doukerer, heeft de over- hand op verfcheiden plaatfen va* het hoofd en de agcerfte beenen. De buik is graauwachtig wit, hier en daar met geel gerchaduwd. De ftaart is overal niet hair btzet; hy is dik aan den oorfprong van den Homp, loopt ongevoelig af, en ein- VAN DEN FOTO of DEN KINKAJOU. 169 2. 2. 5- 3- 6 . o. digt in een punt. ° voeten , duimen , lyne». Lengte v.„ het geheele lictom. in eene oppetvlaWge lyn ge- SlEfêet M";v“ï?t Sde^“ eut tot aan het ag- Omtrek°van het einde van den fmoel. sis Setn^ ÏÏSafS'Snoe. en den vootêen heek g5S»tSSSrh^Str„lnSn. SSStShS “eVtlic hoeken de't oogen in e^e oppctviak- en ^e ooteu.- ! Brefdre^van°£*^bafis ia eene rechte 4 yn gemeecea. Lengte van den hals. Otntrek van den hals. èSrvarde¥;o»/inenehoog.^ ■_ ; Omtrek van de voorhand. ^ ^ SSlSe vSdeSShand M aan h« nMn to ”»Sn>nn- Lciïg lirhTims asCer dc voorftc becnen* Sek des iSaa^Vafn de dikfte plaats. Oinmk des lichaams voor de agi,erfte beenen. fSte van hS been van de knie tot aan de hiel. BrSdtc van het been van boven. . • BieSte ter pla’atfe van de hiel. S Th“ aan het einde d^r nagelen. Breedte van den voorften voet. . • Breedte van den agterften voet. . • Lengte van de gtootfte nagelen. % Breedte aan de bafis. . • * Lengte van den ftaart. . . • ' Onurek van den ftaart aan zyn oorfprong. • hliddellyn van den ftaart aan zyn oorfprong (/)• * (c') Befchryving door den Hr. de Seve gegeeven. Xr Deel. Y 0. 2. < 5 . 0. 3* 9 . 0. 5* 1. 0. I. 5- 0. I. 7- 0. 0. 7- 0. 0. 6 . 0. 0. II. 0. 0. 9* 0. 7* 6. 0. I. I. 0. 0. 7* 0. I. 9' 0. 6. 1 r. 0. 6 . 9. 0. 3- I. 0. I. 9 ' 0. I. 2* 0. 2. 7* 0. 2. 8. 0. I. 9. 0. 10. 4- 0. 11. 6. 0. 9. 10. 0. 7- 3- 0. 4- ?♦ 0. 2. 1. 0. I. 4- 0. I. 3- 0. 2. 9- 0. 3' 0. 0. I. I. 0. 1. 2. 0. 0. 4^. 0. 3- 0. I. 3- 9* 0. 4- 6 . 0. 2. 1 . X70 DE NATUURLYKE HISTORIE De overeenkomft van de naamen kinkajou en carcajou hadt my doen denken, met alle andere Natuurbefchouweren , dat die tot het zelfde dier behoorden. Na evenwel in de oude Reisbefchryvers gezocht te hebben , vond ik deze zelfde plaats van Denis, welke ik niet dan gedeeltelyk had aangetrokken , in het XII Deel , hladz. 85 > verbeeld had , dat die Reisbefchryver zig hadt vergift , met te zeggen, dat de kinkajou, dien ik toen voor de carcajou nam, naar een kat geleek; te meer, om dat alle de andere Reisbefchryvers overeenftemden om aan den carcajou eene verfchillende gedaante te geeven , en hem als gelykende naar den veelvraat voor te ftellen. Zie hier dan de plaats in haar geheel : De kinkajou gelykc een weinig tiaar een kat van ros- bruine kleur» hy heeft een Tangen ftaart, en verheft dien, in twee of drie vouwen geplooid, op zyn rug; hy heeft klaauwen, en klautert op de hoornen, alwaar hy zig in zyne lengte op de takken nederlegc om zyn prooi af te wachten , zig daar op te werpen , en dien te verllinden. Hy werpt zig op den rug van een orignal, omvat hem met zyn haart,, knaagt hem den hals boven de ooren af, tot dat hy nedervalr. Hoe Ihel ue orignal megé loopen , en hoe fterk hy zig tegen de boomen of flmwellen moge wry ven » de kinkajou laat zyn prooi nooit los, maar zo hy zig te vrater kan begeeven, is hy bthouden, want dan geeft de kinkajou het op, en Ipringt op de aarde. Het is nu vier jiaren g.’Ieden, dat een kinkajou eene veerze van ray betrapte, en dezelve don hals afbeet. Da voiTen maaken jagc op de kinkajous ; zy gaan hen opfpooren , terwyi dezelve in eene hinderlaag liggen te loeren, alwaar zy den orignal opwagr ten , dien de vofTen niet miflen van by hen te leiden (/ ). Deze aantekening ftrookt genoeg met de afbeelding en befchryving wel- ke wy van dit dier gegeeven hebben , om te vermoeden dat het ’t zelfde is, en dat de carcajou en de kinkajou twee dieren van onderfcheiden en af- gezonderde foorten zyn, die niets gemeens onder malkander hebben, dan zig op de orignals en andere dieren te wei'pen om hun bloed te drinken. Wy hebben gezegd , dat de kinkajou in de gebergten van Nieuw-Spanje gevonden wordt; maar hy wordt ook gevonden in die van Jamaïka, al- waar de inboreiingen hem poto , en niet kinkajou noemen. De Hr. ^0* EiNSON heeft my de aftekening van dezen poto of kinkajou gezonden, wel- ke ik hier geef met het volgende bericht : Het lichaam van dit dier is van eene eenpaarige kleur , ros met afchgraauw vermergj; zyn hair is kort, maar zeer dik; de kop gerond;, de fnuit kort , naakt en zwartachtig; de oogen bruin; de ooren kort en gerond; lang hair rondom den bek , dat cp denzelven nederligt en geene knevels maakt ; de tong lang en fmal cn het dier ftetkt dezelve dikwils drie of vier duim buiten den bek uit; de ftaarc van eene eenpaarige kleur, lleeds in dikte verminderende tot aan het einde toe, het welk z’g omkromt wanneer het dier dit wil, en waarmede het zig dus vait- h gten, aanvatten, en fterk houden kan; deze ftaart is langer dan het lichaam, dar van het einde van de neus tot aan het uiterfte des IichaamSj vyftien duimen lengte heeft terwyi de ftaarc zeventien haaien kan. D't dier vvas gevangen in de gebergten van Jamaika; het is zacht en men kan het zonder vrees behandelen; het is overdag als in llaap, en des nachts zeer ie- Defcription géographique en de hondstao- Ik denk hier eene tafeJ te moeten geeven van het ?etal p» ^ j i tanden xn de foorten der vledermuizen , welke tafel my door In BENTON IS medegedeeld. Men zal uit deze tafel te gereeder vledermuis-cephalotte, en eene andere, waarvan ik Rraks onderHpn"^^^ vm Jptsmws-^edermuis fpreeken zal, nieuwe foorten zyn, die door den Hr. Pallas zyn aangeweezen. ^ N A A M E N der VLEDERMUIZEN. SnV'TAN- DEN : Snytan- DEN ; rÜAKTAN-iBSKTAN- [ den : 1 DEN ; Het Hoefvzer. boven. onder. boven. | onder. hondstan- geheel, DBN : Het Blad. De vliegende Rot. , De vliegende Veldmuis. De vliegende Marmot, üe vliegende groote Hazelmuis. De vliegende Campagnol. De Nagtvlieger. 'De Serotine. » De vliegende Hond. De Rouffette. De Pipiftrelle. . , De Grootoor. , De Vlederrauis. De vliegende kleine Hazelmuis. Het Lans.yzer. . De Cephalotte. De Spitsmuis-vledermuis. . . o 2 2 2 O 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 2 4 4 2 2 6 4 6 6 6 4 4 6 6 6 6 4 o 4 . 8 ■ 8 . 8 . 8 . IC • 8 ■ 8 ■ 8 ' 8 8 IC 10 12 12 IC Ö 6 . 10 . 10 . 10 . 10 . 8 . lo . 8 . 10 . lo . 12 . 12 . 10 . 12 . 12 . 12 . 10 • lO. • öL 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 2Ö. 2 ( 5 . 2 ( 5 . 26. 28. 28. 30. 3^- 32. 32. 32. 36. 38. 38. 32. 22 . 24 . De ftaart van deze vledermuis-cephalotte is niet lans* hv is n i-As, onder het vlies tuiTchen de twee billen geplaatft. De Ldaant'f a IS een kenmerk, waaraan men, by den eerften^ opilag des oozs van alle anderen kan onderfchèiden De sredaanfP vfn ^ , vledermms van die der andere vledermuizen- de borf? oogappel verfchilt ook meer d» in eenlgn nnd^™ÖVr«^’ “ 8"ykc Men kan de omftandige befchryvmg der uit- en in-wendige deeien vnn dit dier in het werE van den Hr. Pallas zien ; wy zullen ons vemp met hier de voornaame afmeetingen uit het zelve over te neemen Vlucht. . . . . , duimen, lynen.. Lcpgte van het dier, van de neus tot aan het begin van denVa^rn Lengte van het hoofd. , * , 3* 9* Breedte van het hoofd, . ; ’ * 3- Dikte van het hoofd. . , ‘ o. p. Lengte der ooren. , . . * ' o. 8. ^ . Q. o. j. 173 VAN DE VLEDER MUIZEN. voeten» duimen » O. O. 4* 1. 2 . o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 8 . 3- ?§• 9h lO. 5ï- Breedte der ooren. • • ,• Lengte van het fchouderbeen der vleugelen. Lengte van den voorarm. Lengde van het dyebeen. • Lengte der beenen. ”"£gSce van d^ftaart ag.er het viiea. ne tweede foort van vledermuis , door den Hr. Pallas gegeeven , onder K^n-iamine van vefpertilio foricims , of fpitsmuis-vlederrams, {PLALt') fs van i S sinacht vandie/ =„ die een blad op de neus Surinamen Het fchj^nt dat ’er WARDS op dat zy ook meer tanden heeft. De tonTï ILt zonderling, zo wel door haare lengte als door haar het^mannetje en wyfje verfchillen genoegzaam met van malkander, dan in de deden der fexen. Lengte van het 'dier, van de neus tot aan den ftaart. Lengte van het hoofd. Breedte van het h.iofd. • Lengte van hei blad boven de neus. 1 en"te der ooren. ■ . , * , * Lengte van den binnenften kwab van het oor. Breedte van het oop , ^ • Lengcö van hec fchouderDöcn» • ♦ Lengte van den voorarm. Lengte van het dyebeen. Lengte der beenen. . ■> Lengte der voeten met de nagelen . • Ik vtyze naar het werk van den Hr. Pallas ten opzichte van de by- zondere befchryving der tiit- en in-wendige deelen van dit dier, we|e deze geleerde Natuurbefchouwer zorgvuldig en naduwkeung gemaanc heeft. voeten , duimen. lynen. o. 8. 3. O. 2, I. • o. o. 11. • o. O. 5- • o. o. 2. • o. o. 4ï* • o. 0. 2. • o. o. 4- o. I. o. • 0. I. 4. • o. o. 6. • o. 0. 6. • o. o. 6i. 174 NATUURLYKE HISTORIE DE CRABIER of DE KRABBEN- HOND. D e naam van krabben-liond , welken men aan dit dier geeft , heeft hier van zyn oorfprong , om dat het zig voornaamlyk met krabben voedt. Hy gelykt weinig naar een hond of een vos, waarmede de Reisbefchryvers hem hebben willen_ vergelyken ; hy zou meer betrekking tot de farigues hebben j ni33r hy is veel ^rooter, en dsEirenboven draagt het wyfie haare jongen niet in een zak onder den buik, gelyk het wyfje van den farigue- dus fchynt de krabben-hond ons van eene foort op zig zelve te zyn , en van alle andere, door ons befchreeven, te verfchillen. Wy geeven ’er hier de afbeelding van op PI. XLFI, waarin men zal opmerken den langen, fchelpachdgen , en naakten ftaart, cn de groote dui- men^ zonder nagelen aan de agterfle voeten; dit dier, ’t welk wy in des Ivonings kabinet hebben, was nog jong toen ons het vel gezonden is: het IS een mannetje, en zie hier de bcfchryving, welke wy ’er van hebben kun- nen maaken. •' De lengte van het geheele lichaam van het einde van de neus tot aan den oorlprong van den itaart , as van omtrent zeventien duimen. De hoogte van het voorRel van zes duimen, drie lynen, en die van het agterflel zes duimen , zes lynen. De ftaart, die graauwachtig , fchelp- of fchub-achtig is, en zonder hair heeft vyftaen en een half duim lengte, cn tien lynen dikte aan zyn oor- fprong; hy IS zeer dun aan het einde. Dewyl dit dier zeèr laag op zync pooten is, heeft het van verre ceni-re gelykhcid met den das-hond; de kop zelfs is niet zeer verfchillende van dten van een hond ; hy is maar vier duim en eene lyn lang , van het einde van de neus tot aan het agterhoofd; het oog is niet groot; de rand der oogleden is zwart, en boven het oog zyn lange hairen , die tot vyfden 1 hebben. Daar zyn ook zulke hairen ter zyde van de wang ^ n ? hl opening van den fnioel is byna van twee duim, en het bovenfte kaakbeen is van we^rszyde gewapend met een gehaakten hondstand, die op het onderflie kaakbeen uitfpringt. Het oor^ dat vin eene bruine kleur is , fchynt wat op zigzeiven te vallen; het’is breed, en rond aan het einde. ’ Het hair van het lichaam is wollig , en doorzaaid met andere ftyve zwart- achtige hairen, die naar de billen en den ruggraad vermeerderen; de rug- graad is met deze lange hairen bedekt, het geen aan dit dier eene foort van maanen maakt van het midden van den rug tot aan het begin van den haart. Deze air«.n e ^ uimen lengte; zy zyn aan hunnen oorfprong vuil- wit tot aan t midden, en vervolgens ligt-bruin tot aan ’t einde. Het ri • ■ .* ■ H-r ' ) sV- i: VAN DEN CRABIER op DEN KRABBEN-HOND. 175 hair aan de zyden is wit-geel, gelyk oak onder den buik; f fchouders, de dyen, den hals, de borft, en het hoofd, trekt het meer naa het vaale; aan het hoofd is deze tint van vaal , op fommige plaatfen met bruin vermengd; de zyden van den hals zyn vaal;- de beenen en de voe- terzwartachfig bruin; daar zyn vyf vingers aan yderen voet; de voorfte loet Ts ee^duim en negen lynen lang; de grootfte vinger is van negen ly- voet IS een du gooije , twee lynen ; de vingers zyn wat gevouwen , ^!lir fotten; het w de duim alleen die recht is; de agterfte voetp gelyk die der ro ’ j de grootfte vinger negen lynen; de duim S'lJnLth” is dii, breed, fnverwjderd, geijk by de aapen ; de nagel vanTenaélven is plat, terarjl de nagels der v.er andere vingers gehaakt Ivn en buiten het einde van den vinger mtlleeken. De dumi van den loorffpn voet is recht, en is van den anderen vinger niet verwydard.. vowlten V borde heeft my gcfchreven dat dit dier zeer gemeen was op C%“un=T en dat het alg alcy^in de laage en moeranige ftreeken ont- iw 7eer ccfchikt om op de boomen te klauteren , waarop hy zig omhS dS op deurgrond , inzonavrheid over dag. Hy heeft goede tanden ,1 “ oDihoudt u P ^ ^ (Je krabben maaken zyn voorcaamfte voedzel S "faTvo’irhrm wél. wam hy is altyd vet. Wanneer hy de krabben met “‘‘' pooien niet uit honne gaten kan haaien, brergt hy tiaar ajn ftaart in, vraar- zyne poolou haak bedient. De krab, die nem fomcyds den haart be- van hy zig als van een naaii ucüicin. , knypt, doet hem fchreeuwtn, . . „laar^ zvne gewoone hem is een ge- menfeh, en wordt van zeer Hy brengt vier of vyf jongen voorr, grom, gelyk ^ ife inblrelingen eeten.het vleefch, dat eenige over- en lege hen haas; voor het overige worden deze dieren ligtiyfc eenkotnft S ^oed" hen in huis, gelyk de honden en katten ; dat is te ze&- ^"erSlerhandrfp?zeny dus is hun Imaak voor de krabben geheel geen uit- ^‘^Men wTrL^^er in de landen van Cayenne twee foorten van dieren ge- voX worden, waaraan men denzelfden naam van of crabben- hond geeft, om dat zy beiden krabben eeten. , Het eerfte is dat, vvaar- lan wv hier gefproken hebben; het ander is metflegts van eene verfchil- Inde i'oon, maar fchynt zelfs van een ander geflacht te zyn. Het heeft ftaart geheel bezet met hair, en vat de krabben met dan met zyne ^ n^p twee dieren gelyken malkar.deren niet dan in den kop, en ?eSlen in dè gedaante eo% renredigheden des lichaams, ao wel als m het maakzel der voeten en der nagelen Ca) Brief van den Hr. de la Borde aan den Hr. de Buffon, Cayenne, 12 juny irZ4- Ci) Aantekening, medegedeeld door de Hren. Aublet en d Olivib . I 7 Ö DE NATUURLYKE HISTORIE BrVOEGZEL TOT HET ARTÏKEL FAN D EN CABlAly XII Deely bladz. 256. W y hebben weinig by te voegen by de Hiflorifche en niets by de. zeer naauwkeurige befchry ving welke wy van dit Amerikaanfch dier gegeeven hebben in het Xllde Deel , bladz. 256, enz. , en ’t welk wy op de Lilde El, van dat zelfde Deel hebben vertoond. De Hr. de la .Borde heeft ons alleenlyk gefchreeven, dat het zeer gemeen is in Guiana, en nog meer in de landen die grenzen aan de rivier der Amazoonen , waarin de viich zeer overvloedig is. Hy zegt , dat deze dieren altyd by paaren gaan, mannetje en wyfje, en dat de grootfle omtrent honderd ponden wee- gen. Zy ontwyken de bewoonde ftreeken , verlaaten de oevers der rivie- ren niet, en zo zy iemand bemerken, werpen zy zig in ’t water, zonder onder te duiken, gelyk de otters, maar fteeds zwemmende gelyk de var- kens ; fomtyds evenwel laaten zy zig tot op den grond van ’t water zinken , en zy blyyen daar zelfs vry lang- Men vangt hen fomtyds jong , en voedt hen in huis op, alwaar zy zigligclyk gewennen om brood, gierft, en tuin- vruchten te eeten , fchoon zy in hunnen natuurflaat voornaamlyk van vifch leeven: zy werpen maar één jong 5 zy zyn gantfeh nietgevaarlyk, en tas- ten nooit de menfehen noch de honden aan. Hun vleefch is wit, malfch, en van een zeer goeden fmaak ; dit laatfte fchynt te ftryden met het geen andere berichten zeggen, naamlyk, dat het vleefch van den cabiai eer den fmaak van kwaade vifch dan dien van goed vleefch hebbe; het zoude even- wel kunnen zyn , dat het vleefch van den cabiai , van vifch leevende , dien flegten fmaak hadt , en dat het vleefch van den cabiai , van brood en graa- nen leevende, inderdaad zeer goed ware. Voor het overige , dewyl wy dit dier te Parys leevende gehad hebben , en wy het zelve lang hebben behouden , ben ik overtuigd dat het in onze klimaaten zoude kunnen beftaan. Het was by misvatting, dat ik in het XIH« Deel gezegd heb, dat het van koude geftorven was; ik heb federt bericht gekregen dat hy de koude van den winter zeer wel doorftondt; maar dat , dc^vyl men hem op een zolder hadt opgefloten , hy zig uit een veniler wierp , en in een kom viel , waarin hy verdronk ; het geen hem niet gebeurd zoude zyn, zo hy in zyn val niet gekwetft ware geworden op den rand van de kom. Br- 177 VAN DEN UNAU en DEN AI. jp^^^l_:Jpyn]L:Q=^5^n]:=Q^ BTFOEGZEL tot het JRTTKEL fan den UNAU en den AI\ XIII Deel, bladz. 38. M en kent op Cayenne, zegt de Hr. de la Borde , twee forten van dieren; de eene,fchandelyke luiaart genaamd, deandere/c/wflj(?- ,, Dele iS&e is eens zo lang als de eerfte, en van dezelfde dikte. STheeft het hair lang , dik, en witachtig ; weegt omtrent vyf-en-twmtig Dond' hv werpt zig op de menfchen boven uit de hoornen , maar zo lomp ra log , dat men hem ligtlyk vermyden kan ; hy eet des daags zo wel als des ^^^ne^chandelvke luiaart heeft zwarte vlakken, weegt 12 ponden; houdt zïg al- beamen ^ de bladen van het hout canon, die voor vergift gehouden Hunne ingewanden vergiftigen de honden, die daarvan eecen , en even- hun vSch goed te eeten , maar het gemeen maakt daar alleen gebruik van. De beide foSS werpen maar één jong, 't welk zy terftond op den rug draa- cren Het is waarfchynelyk dat de wyfjes op de boomen werpen, maar men weet het niet zeker. Zy voeden zig met de bladen van den monbin en het hout canon ; ap hpide foorten zvn even gemeen , maar in den omtrek van Cayenne wat zeldzaam, 7v haneen zig fomtyds met hunne klaauwen aan takken van boomen , *'S langs nn een boom te klimmen ftrekt dit dier een zyner voorfte pooten log uit, en zo hoog hy kan aan den voet des booms ; hy maakt zig dus met zyne lan- A. valt- hst vervolgens zyn lichaam vadzig op, en zet langzaam den anderen dpn boom . en gaat dus voert te klauteren. Alle deze beweegingen gaan toe ^‘'t èene traagheid en onverfchiliigheid daar men zig geen begrip van raaaken kan. 7^ men hen fn de huizen opvoedt, klauteren zy altyd tegen eecige paal, of zelfs tt-een de deuren op, en willen niet op den grond blyven; zomen hun, terwyl zy nn den grond zyn, een ftok aanbiedt, vatten zy dien ftraks aan, en klimmen tot boven aan , alwaar zy zig met de voorfte pooten fterk vafthouden , en met het ge- heele lichaam de plaais bt fluiten. Zy hebben een klein kwynend en klaagend ge* fchrei , dat men niet verre hooren kan (a). Men zieii dat de fchaap- luiaart van den Hr. de la Borde die is, welken wv unau genaamd hebben , en dat zyn Ichandelyke luiaart de aï is , waar- vin wv de befchrvving en afbeeldingen gegeeven hebben in het Xlilde Deel bladz. 38, PI H» FJ, FIL j- „ De’ Hr. Vosmaer, bekwaam Natuurbefchouwer, heeft my tvroe dingen verweeten, welken ik wegens deze dieren gezegd heb ; het f wyze hoe zy zig fomtyds uit een boom laaten vallen: zie hier de uitdrukkin- gen van den Hr. Vosmaer. (D Waan eemingen van den Hr. dk la Borde, des Konings Geneesheer op Cayenne. Xb" Deel. Z 178 de n a t u u r l y k e historie Men moet volftrekt verwerpen de berichten van den Hr. de Büefom dto weert, dat deze dieren, fde unau en de aïj, al te langzaam en traas om* van ^ boom af te klimmen , verpligt zyn zig, te laacen nedervallen gelyk een blok wan neer zy op den grond willen zyn (bj. * Ik heb dit fluk evenwel niet voorgedraagen dan op het verhaal van oog- getuigen , die, my verzekerd hebben dit dier Ibmtyds voor hunne voeten te hebben zien nedervallen, en men ziet dat het getuigenis van den Hr. de la Borde overeenftemt met die welke my de gemelde zaak verteld hebben en dat men bygevolg niet voljirekt moet verwerpen de bericken welken ik des aangaande gegeeven heb. Het tweede verwyt is beter gegrond. Ik erken zeer gaarne dat ikmv verzind heb, toen ik heb gezegd dat de unau en de m geene tanden had- den, en ik neem het den Hr. Vosmaer geheel niet kwalyk, die dwaaling te hebben aangemerkt, die niet dan van eene onoplettendheid gekomen is. Ik maak zo veel werks van iemand die my van eene dwaaling té regt helpt * als van een ander die my eene waarheid leert, om dat inderdaad eene ver^ beterde dwaaling eene waarheid is. CO Defcriptien d'un Pare{fcux ptntadaüjle de Bengali, pag. 5. Jmft. 1767. DE ANTILOPE (•). D e antilope is een van dié dieren welke de Hr. de Bueeon geene gele- genheid gehad heeft te zien, en welke hy onder de gazelles (a) be- trekt. Hy heeft ’er dus niet dan eene zeer verkorte hiflorie van kunnen geeven , zonder het geen hy 'er van zegt door een afbeelding op te helde- ren, alleenlyk heeft hy de hoornen vertoond met het geraamte, hetwelk in des Konings kabinet gevonden wordt , en dat door den Hr. Daubenton zeer naauwkeurig befchreeven is {b). Wy hebben het genoegen gehad de- zelfde antilope te Amfterdam te zien, en wy hebben hem met allé mogelvke naauwkeungheid doen uittekenen , zie VI. XLFII, maar het is niet de lenige die nier te lande geweeft is. De Prins van Oranje heeft een paar van deze dieren, een mannetje en een wyfje van Bengale gekregen; zy hebben tien jaaren lang m zyne dierengaarde geleefd , daar zy vry fterk hebben voord- geteeld. De Hr. Pallas heeft dezelve als een bedreeven Natuurbefchou* wcr waargenomen , en heeft ’er ons een zeer goede befchryving van gegee" ven (0; vvy zullen ’er eenige byzonderheden uit overneemen, om bv dé berichten van den Hr. de Büffon te voegen. ^ (•) Door den Hr. Profeflbr Allamand. Zie het XII Deel van dit Werk , bladz. 154, — ■lil. Ibid. bladz. 187. (O^Zie Spicilegia ZoSlogica, curd P. S. VAHA$, Fafc, primus, pag. ly, enz.. 179 VAN DEN ANTILOPE. De longen van de antilopes, zo wel mannetjes als wyfjes, plyken.ff ’ Wander bv de geboorte zo volkomen, dat men hen met kan onderlcheidcn , en zelfs heeft Ln, geduurende het geheele ^rfte jaar, de grootfle moeite om te ontdekken van welke fcxe zyzyn. Hunne keur is helder graauw , nSr den geelen trekkende; de ^vyfJ es houden die zelfde kleur haar geheele kev“n lalg, maar de mannetjes worden bruin aan den hals, en byna zwart het leheele lichaam, uitgezonderd aan den buik, daar zy mc zym V tr,^anden na hunne geboorte beginnen hunne hoornen te grocij en , Zeven ma . op den ouderdom van drie jaaren fclneten dezelve ^^^de^leSce van negen of tien duim uit, en het is als dan dat deze dieren het vermogen hebben om voort te teelen; de wyfjes zyn vroeger daartoe in flaat Op den ouderdom van twee jaaren fchikken zy zich reeds naar de 1 pfkoozingen der mannetjes, en werpen na verloop van negen maanden ; Iv brengen, althans in ons klimaat, flegts één jong te gelyk voort. Het ^ ft lat aan den Prins van Oranje gezonden was, het zich zeer gemeen- hpbandelen- het volgde depeflbonen, die het in de weide, waman S eSe? kwamen ziJ, gemeLlyk na; en wanneer men het een ftuk ïtois uit der hoogte toereikte, zetlede het zich op de agterfte beenen pm het te bekomen, maar zo men het haar als dan niet gaf, toonde zy zien zeer onvergenoegd en gemelyk. Het mannetje is nooit zo mak geworden, vplvk ook niet de jongen , die in des Prinfen dierengaarde geboren zyn ; daar ^ middel om hen te naderen; zy vermeidden allen die naar hen eeril vluchtten zy op toegingen, bltf vervolgen , en geraas maakte , deeden zy fnrongen; dikwi's heb ik hen een waterkom zien ovcrfpringen dan twfntig voeten breed was, zich ten hoogte van vier of vyf den grond verheffende. ''°Deze^dieren zyn fen uiterften zinlyk ; ’t zy dat zy befloten of in de open ineht zvn, zy neemen altyd in acht om hunne iimverpzelen op een en de- lèffde plaats neder te leggen. Het ras moet vry talryk zyn m de landen daar 7v oorWnkelyk t’huis hooren. Het wyfje zoekt haar mannetje op voor dat haar iong gefpeend is, en zelfs reeds m de tweede maand na dat zy ge- worpen heeft; zy zoogt onverfchillig haar eige jongen, en die van ande- ren^ die nog zuigen, als zy eene zoogfter vinden kunnen , fchoon reeds ppn’iaar oud zynde. Gelyk het niet dan in het derde jaar is dat zy in ftaat zyn om voort te teelen, zo fchynt hun Iceven zich tot een- of twee-en- twintig jaaren uit te Itrekken. i8o DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRÏVING VAN DEN ANTILOPE. D e antilope (PI. XLVII) is grootcr dan de gazelle j hy heeft byna de gelïaice van het damhert, waarnaar hy ook in het geheele voorko- men vry wel gelykt; het is de dubbelde buiging zyner hoornen, die hem voornaamlyk van de gazell^s onderfchcidt. Zyn hair is zo %f als dat van 't hert, het is wat gekroeld aan het begin der hoornen; de kleur van dit dier verfchilt naar de jaaren en de fexe; by de geboorte zyn de mannetjes- en wyljes-anrilopes beiden^ van eene graauwe kleur naar den geele trekk^en- de, en hebben aan de beide zyden langs den rug eene witachtige ilreep. De wyfjes behouden ftandvaftig die zelfde kleur, maar zy verandert met den tyd in de mannetjes ; de hals wordt donker-bruin , en het bovenlle des lichaams zwart; de buik en de binnenkant der dyen zyn fchoon wit ; de wicachtige banden van den rug verdwynen geheel en al. De wyfjes hebben geene hoornen; het bovenRe gedeelte van haar hals is graauw, maar flaauwer dan het overige des lichaams, en by de endelhoeken der oogen hebben zy eene zwartachtige vlak. Ik zal niets zeggen van het maakzel der hoornen van de mannetjes;, daar is niets by te voegen by het geen de Hren. de Buffon en Dau- benton daarvan gezegd hebben; even weinig als by de befchryving van het geraamte door den laatflgemelden Heer gegeeven. De inwendige deden hunner lichaamen zyn gelyk aan die der andere herkaauwende dieren; ten minften komt het ons voor, dat het verflag, ’t welk de Hr. Pallas daarvan gegeeven heeft, geene merkwaardige byzonderheid bevat. Zie hier de afmeetingen van den antilope, die te Amfterdam is te zien ge weeft. Leegte des gcheelen lichaams in een regte lyn gemeeten,. van bec einde van den bek tot aan den aars. . Hoogte van het voorftel. . . Hoogte van het agterftel. . . . . Lengte van het hoofd , van het einde van den bek tot aan den oor- fproDE der hoornen. • . . * Omtrek van den bek agter de neusgaten genomen. Omtrek van ’t hoofd voor de hoornen genomen. Afftaod tulfchen de neusgaten. . ^ , Lengte van het oog , van den eenen hoek tot den anderen. Afftand van het eene oog tot bet andere. voeten , 3* 2 . 2 » O. 0. 1. o. o. o. Lengte der hoornen. Hunne omtrek by het hoofd. , Afftand tuflehen de hoornen by het hoofd. Lengte der ooren. Hunne omcrek. • . I. o. o. o. o. duimen, lyneii» 1. O. 2. O. 3- o. 6 , 8 . 8 . 2 . 3* 4* o- 5- I. ó, 4. o. o. 3. 4. I. I* 3- 4- 5- TL XL VJI. r y . i- r.-- .'f,. -, -' . ’ / ■ ' 'r; - ■ -'SÉ^ • 3SB -Mpv' -■-.^^ ■ " ' - ;-' \ ' ) -/ # beschryving van den antilope. i 8 i voeten ; o. 0. 1. 1. o. 2 . 2 . 2 . o. Afftand tuflchen de ooren voor de hoornen genomen. Lengte van den hals, . . • • * Otnrrek by den kop. . • • ’ Om trek by de fchouders. . • ■ • Om°trek*van het lichaam agter de voorfte voeten gemeeten. Omtrek van het middelïle des lichaams, . Oratrek voor de agterfte voeten. iS^'e'^van'^'de^voS^ beentn van de hoeven af tot onder den buik, . . • • . . !• Lengte van de hoeven der voorfte voeten. . . o» Breedte van die twee hoeven te zamen genomen. • o» Lengte van de hoeven der agterfte voeten. . . Lengte van die twee hoeven te zamen genomen, . °* Omtrek van de voorfte beenen aan de dunfte plaats. • • Om trek by de fchouders. . . • • ' Omtrek der agterfte beenen. ... duimen , lynen* 2. 6. 10 . 5- I. 3- 4 . 5- 9. 2 . 3- 0 . 8. 5- 7- 0 . 4- a. 3- 0 . 2 . 3- I. 7- ï. Ö. I. 3- 3- 0 . 6. 0 . 3- 0 . DE KLEINE GE RB O (*). I n de hiftorie welke de Hr. de Büffon van de gerboifes gegeeyen heeft onderfcheidt hv vier verfchillende foorten van deze dieren (a) , maar hv heeft ’er flegts eene van gezien, welke die van den tarfin ly, dit is ook de eenige laarvan hy eene afbeelding heeft gegeevenj het geen hy van dc andtren zegt, is gehaald uit Schryvers die vóór daarvan eefproken hebben ; hy heeft onder anderen de befchryving van den gerbo, iie^tot de tweede foort behoort, van de Hren. Edwards en Hasselqukt ontleend. Dit dier is tegenwoordig leevende te Amfterdam , by den Hr. Dr. Klockner , die ons vergund heeft van het te laaten aftekenen , (zie PL XLFIII) , en die ons wel heeft willen mededeelen het geen hy daar aan opraerkelyk heeft waargenomen. Het is door middel van zynewaarnee- mingen, dat wy eenige byzonderheden zullen voegen by die, welke de Hr. DE Büffon daarvan gemeld heeft. , x. r //v De befchrvving, welke de Hr. de Büffon van dit dier gemaakt heeft c*;, is zeer naauwkeurig; men vindt in den gerbo van den Hr. Ei-ockner alles wat hy daarvan gezegd heeft, uitgezonderd die g/oote, zwarte, dwanc ftreep, in degedaanti van een halve maan, die onder op.den rugby den M is ; deze gerbo is een wyfje , en mogelyk is die P netje j het geen my dit doet denken, is, dat ik m het kabinet van de Akacte Door den Hr. Prof. Allamand. (_a) Zie het XIII Deel van dit Werk, hladz. 107. (i)'\ - ibid. blaclz. 108. z 3 i8ï DE NATUURLYKE HISTORIE mie te Uyden het vel van een wyfjes.gerbo gebragt heb , waarop d-ze ftreep even weimg wordt gevonden. ’ a-ze De Hr. Klockner heeft dit dier van Tunis gekreegen. De Idfl: liet zelve is overgevoerd , was van binnen met blik bekleed • h cenige Hukken met zyne tanden afgehaald, en het hout op cenijrJr)] doorgeknabbeld; hy doet het zelfde in de kooi, waarin hy tham bewa -d wordt ; hy wil niet opgeflooten zyn. Hy is niet woeH; hy Iaat zig rnet^de bloote hand uit zyn neft haaien , en daar weder in zetten , zonder dat hv ooit byte ; hy wordt egter niet dan tot een zeker punt tam, gelyk de Hr BE Buffon heeft aangepierkt; want hy fchynt geen verfchil te maaken tuflTchen den perfoon die hem te eeten geeft, en tuffcfaen vreemdelingen In ruft zvnde zit ny op zyne hurken , en zyne agterfte beenen onder zvn •buik uitgeftrekt, bereiken als dan byna zyne voorftc, formeerende einl foort van cirkelboog; zyn ftaart is dan lang, zyn lichaam uito-eftrekt In deze houding neemt hy de graankorrels of de erwten, daar hy zie mede voedt, met zyne voorfte pooten op, en dat zo vaardig, dat men zyne be wcegingcn naauwlyks met het oog kan volgen; hy brengt ydere korrel aan zyn mo-nd, en werpt de baft weg, om het binnenfte alleen te eeten Wan naer hy voortgaat zet hy met het cene been voor het andere , maar hv huppelt of fpnngt als een fpnnghaan, eeniglyk fteiinende op het einde de^ vingers van zyne agterfte voeten , en houdende aJs dan zyne voorfte voe en zo digt tegen zyn hals aan, dat men zoude zeggen daUiy gcene voorS voeten hadt. De afbeelding in de nevensftaande plaat vertoont hem zo ak hy zig fchikt om te fpringen, en men kan bezwaarelyk begrypen, hoe hy zie in deze phatftng kan houden ; fomtyds maakt zyn lichaam zelfs een^nof fcherper hoek met zyn beenen, maar gemeenlyk houdt hy zig regter nn- zo men hem bevreesd maakt fpringt hy zeven of agt voeten ver Wanneer hy op eene hoogte wil klauteren, maakt hy van zyne vier voeten gebruik • maar zo hy in de laagte wil nederdaalen, fleept hy zyne agterfte beenen voort zonder zig daarvan te bedienen, en hy werkt alleen voorwaards door zyne voorfte beenen te gebruiken. i\an zyne voorfte voeten heeft liv vier vingers aan ied:r , met fcherpe en omgeboogene nagels gewapend een duim zonder nagel ; aan de agterfte voeten heeft hy dril vingers met nagels aan ieder, die met hair bedekt zyn. ^ ngers, met Het licht fchym hem ongemak te doen; ook flaapt hy den geheelen dag en hy moet wel fterk door honger gedrongen worden , byaldien hv zal pp ten zo lang de zon nog niet onder is; maar zodra het begint donker fp , den, ontwaakt hy, en dan blyft hy den geheelen nacht in geduur^LT' wceging; het is als dan alleen dat hy eet Wanneer het zamelt hy het zand, dat in zyne kouw verfpreid is, op een • T r het katoJn, dat hem tot bed vertoekt , en dat do^rTe beweeaiSgeSCef ken hy gemaakt heeft, zeer in wanorde is, daar boven on pinl i ' bed gJmlakt te hebben , ftopt hy zig daarin tot deirvolenden nachr Geduurende zyne overtogt van T ums naar Amfterdamf ^die eenige rJiaan^ den geduurd heeft, heeft men hem met grutten of droogè befchuit^vS, i 83 VAN DEN KLEINEN GERBO. zonder dit men “ £’‘HrA\SER''tem een kwam, was de S , - ^ „iet twyfdende of hy zou zeer dorftig in water geweekt , aan „anraaken, en hy verkoos een harde befchuit: zyn , maar hy wilde daar vermoedende dat hy geheel zonder water de Hr. Klockner echter, en graankorrels , die van water door- leeven konde , gat nem gru proeven en men trokken wareiU tnaaj v^S^ ronder water te moeft hier toe, dat is te zeggen, den tyd van anderhalf jaar, £ft hy zig, onder de koiiynen, naar wel- Keft l?’y onder de konynen, naar wcl- oMn Sr eS van zyn hair, en in de lengte zyner ooren ken het ook het voor een rot genomen, om dat het zeer wel gelykt; anderen hebben ne tennaaftenby van zvne voorfte en agterfte beenen , en de uiterfte onevenredigheid tuffehen ^ ,gj.pj,j^gygn hem van het een en de overmaatige gen afzonderlyk en zonderling geflacht met ander dezer dieren, hy maa^^^ de befchryving en de afbeel- den "^''^^'yr/nTeeft en die zo fterk naar onzen gerbo gelykt, dat meir SmefderHr^ n£ Buffon niet dan als eene verfcheidenheid van dezelfde foort kan aanmerken. rondom den mond knevels Men moet niet ^ergeeten , dat ƒ e weêrskanten een is heeft, uit vry %ve hairen hefta , van eene 2’ette vel dat in het kabinet van de -^hademie te Ik heb X^de afmeetingen van den gerbo, welken ik hier Leydeii is, beaienu, laat volgen, te neemem. tot d'en anderen. ^ Openirg h®J S*oo? en het einde van den ftnoel., Afftand tuffeheu h«^oo^^^ Srv1^rr.“i- - het rwv aerv-irgereiV LÏg?e°dtr agterfte’beenen.van het einde der voeten tot at onderbuik. • * * , Lengte van den «aart. • • voeten, duimen , lyneni an 0. 6 . 7 - 0. 0. 10. 0. 0 . 6 . 0. 0. 61 . 0. 0. 5 - 0. 1. 0. 0. 3. 6 . 0. 5 ' 0. 0. s- y- 0. 6. I. aan 0. 0. lU.- den ■ 0. 5 - 0. 0. 8 . Oi# i84 DE NATUURLYKE HISTORIE Dit zyn de afmeeungen van den gerbo , waarvan ik h^r zyn tennaaftenby gelyk met dic van den gerbo van den ^ van bykans alle die welke door de Natuurbefchouwerenh^r^i' ^ daar zya 'er evenarel die veel grooter zyn. Prospir man, of het to» vm //rail fpreekende, welk dier de Hr de Bmrn™ reden onder de gerboifes geplaatft heeft, hadt reeds gezegd dat het zelve groo^r IS dan ons Eiiropifch koii}fn, het welk aan Dr. Shaw, en zelfs aan den Hr. de Buffon (c), twyfelagtig is voorgekomen; thans weeten wy ze- ker, dat die Schryver met vergroot heeft. Het is aan alle liefhebbers in Europa bekend, dat de Hren. Banks en Solander, door eenen yver, wel- ken ik geneigd ben heldhaftig te noemen, bezield, om onze kennis inde Sterrekunde en in de Natuurlyke Hiftorie uit te breiden , een togt rondom de wereld ondernomen hebben, ter ophedering of ontdeklung van Lne mT nigte Rukken, die tot hiertoe, of met, of flegts gebrekkig, bekend wa ren. By hunne wederkomR in Engeland hebben ly twee gerb^os laaten zi^n die onze grootRe haazen in grootte overtreffen, en die men verzekert dat meer dan zeRig pond weegen ; op hunne agterRe pooten loopende fnèllen zy de beRe honden voorby; dit is eene van de minRe zeldzaamheden wel- ke zy hebben medegebra^; zy hebben van dezelve eene groote verzame- ling gefchikt, die hun ftoffen zal verfchaffen om een duizenrl nlnolln te beflaan. Men vervaardrét in Engeland op order van de AdoSfcêirSn verllag van hunne reize. Men zal daar gewigtige b, zonderheden in v nd™ over een land van de Zmdlanden , het welk wy tot hier toe niet dan van naam kenden, te weeten, Nieuw-Zeeland, ’t welk zy zyn rond gevaaren en alwaar zy eene der dapperRc Natiën van onzen aardbol gevonden heb’ ben; men zal met verwondering verneemen, dat deze Natie dezelfde taal fpreekt als die_ we ke in gebruik is op het eiland George of Otahitz, ver- keerdel^ Taici geheeten; deze overcenkomR en verfcheiden andere over- eenkomRen, zyn inderdaad een verfchynze], van zo veel belang als be zwaarlyk te verklaaren, wegens den afRand van dertig graaden, dien deze eilanden van malkander liggen, en de onmogelykheid om met de vaartuigen oer inwooneren van het een naar het ander te komen. Wat hunne waar- Hiftorie betreft, deze geleer- n-' twLï ' rds wdke 7v dan na iiunne wederkomR van ee- v' T Sr ’ ^ de aanftaande maand maart aanvangen zullen Zy hebben voor, om, na de Kaap de Goede-hoop gewonnen te hebben * de paralel van de hoogde zuidelyke breedte te volgen , en nieuwe ’ ke hnden boven den graacf te ontdekken. Dit Relt ons proef! maar aan den anderen kant, op welk eene fcliat van ««.o, byzonderheden mogen wy met dit geduld niet hoopen! Geheel ^Eumï*^ heeft belang in den gelukkigen uitflag van hunne reis, en Sil ongeLfeïd met de hartelykRe zugt om hunne behouden tenigkomR wenfehen.^ ^ (c) Zie het XIII Deel van dic Werk, i/at/z, 107. enz. de VAN DEN GROOTEN GERBO. 185 de GROOTE GERBO G). I n de voorgaande hiflorie, welke ik van den kleinen gerbo gegeeven heb , hebbe ik aangemerkt dat Prosper Alpinus recht had gehad, van te zeffven dat de daman, die tot het geÜacht der gerboifes behoort , grooter was dan ons Europifch konyn. Ik heb dit vaftgefteld op dezen grond, om dat men my uit Engeland hadt gefchreven, dat de Hr. Banks, vanzyne reis rondom de wereld terug gekomen, een dezer dieren hadt medege- bragt, die onze grootfte haazen in grootte overtrof. Thans ben ik in ftaat iets ftelliger wegens dit dier te zeggen , waarvan de Hr. Banks de goedheid gehad heeft my het vel te laaten zien, en waarvan wj^ de befchry^- ving en afbeelding hebben, in het verflag van de reize van Kapitein Cook(«^ Hv verfchilt van alle andere foorten van gerboifes, tot hiertoe befchre- ven niet flegts in grootte, welke tot die van het fchaap nadert maar ook’in het getal of de fchikking zyner vingeren. _ Parkinson (b), die met den Hr. Banks vertrokken was, in hoedanigheid van zyn tekenaar, en wiens Verhandelingen en Gefchriften men in ’t licht heeft gegeeven , be- richt ons , dat hy vvf vingers aan de voorile voeten hadt, die met gehaakte nagels ge vapend waren , en vier aan de agterfe. Dewyl hy nogjong was, en 7vfe volS^ grootte nog niet hadt, woog bet flcgp agt-en- dertig pond. yl^knn Sn hals, en zySe fchouders, waren zeer klem, in vergelyking tin de Andere deelen zyi lichaams; zyne voorile beenen waren agt duim kns, en de agterile twee en-twinug; hy bewoog zig, of ging, aliprin- eende, met groote fprongen, en zig alcyd overeind houdende , hy hieldt fv”rvoorft= beenen ïegeS zyn hak aan, en dezelve fcheenen hem van peen ander gebruikte zyn dan om in de aarde te graaven, zyn ftaartwasdik fan deszelfs oorfprong , en verminderde ileeds in omtrek naar het pnde. Zvn geheele lichaam was met een donker muisvaal hair bedekt, behalven aan ’t hoofd en de ooren , die eenige gelykheid hadden naar die van een ^^Men ziet uit deze befchryving dat dit dier niet de gerbo is , die vier vinc^ers heeft aan de voorile, en drie aan de agterile voeten; dat het ook niet is de daman of het lamvmifraël, dat vier vingers aan v^fite» en vyf aan de agterile voeten heeft, en waarmede ik gevolgtyk had moeten verwarren. De alagtaga is de foort van in ’t getal der vingeren, naail by komt; hy heeft er vyf a of vier- èn drie aan de agterile voeten, met een fpoor, die voor e S Cmmodore Byron, CapU. Wallis, CaPiU Carteret, en Capit, Cook, Voi. IIL pag, 577. QP) Zie a Journal of a Foyagc to the Sottth-fca hy Sidney Paukinson, 145* Deel. Aa i8(5 de NATUURLYKE HISTORIE den vinger kan gaan, gelyk de Hr. de Buffon aanmerkt Cc'\ • maar verfchil in de grootte, de afftand der plaatfen, en de verfcLidenheid van klimaaten, daar deze dieren gevonden worden, laaten niet wel toe om de^ zelve als eene en dezelfde foort te befchouwen; die, welke de Hr Banks ons heeft doen kennen , hoort in Nieuw- Holland t’huis, terwyl de alairtnira gemeen is in Tartarye en langs de Wolga. * ° Wy hebben tegenwoordig in Holland een leevend dier, dat wel het zelfde zpude kunnen zyn als dat van Nieuw-Holland ; men kan dit beoor- deel^ uit PI. XLIX, en uit de volgende befchryving, waarvoor ik den Hr. , Rlockner verpligt ben , zo wel als voor die welke ik te vooren van den kleinen gerbo heb gegeeven. Dit dier is door den Hr. Hodst, aan wien het toebehoort , van de Kaan de Goede-hoop herwaards gebragt ; het is gevangen op een berg , die den nLra van öneeuwberg_ voert, op een zeer grooten affland van de Kaap en zeer diep landwaards in gelegen. De Hollandfche boeren geeven het den naam van aard mannetje, en va.n fpringenden haas. Hy is van grootte als een haas ; zyn hair is van boven vaal van kleur, maar op het vel afchgraauw, en het is gemengeld met eenige langer hairen , waarvan de punten zwart zyn; kort, maar breed en plat tuflchen de ooren, en het loopt uit in een Hompen bek met eene zeer kleine neus: het bovenfl kaakbeen IS zeer wyd , cn verbergt het onderH, dat zeer kort en klein is. Daar is geen viervoetig dier bekend, dat de opening van den bek zo verre naar agteren beneden den kop heeft. Zyne ooren zyn een derde korter dan die van het konyn ; zy zyn zeer dun, en, tegen den helderen dag gehouden, doorfchynende j hun boven- ite gedeelte IS zwartachtig j het onderfle vleefchkleurig, en meer doorfchy ■ nende dan het bovenfle gedeelte; hy heeft groote oogen, die noch gezon- ken, noch uitpuilende, maar gelyk met den kop zyn; zy zyn bruin, naar den zwarten trekkende. _ Zyne oogleden zyn voorzien van ooghairtjes, daar vyf ofzes ^er lange hairen tulTchen zyn. Yder kaakbeen is gewapend met twee zeer Herke fnytanden ; die van het bovenfle zyn zo lang niet als die ftaaude^ onderfle kaakbeen. De bovenlip heeft knevels uit lang hair be- zyn klein, kort, en digt by den hals geplaatfl; zy heb y vingers , die ook zeer kort en op dezelfde lyn geplaatfl zyn , met weinig voorkomen van een duim. Die vingers zyn gewapend met ge- haakte nagels , twee derden grooter dan de vingers zelve. Daar is van onderen eene vleefchagnge verhevenheid, waarop die nagels ruften De twee agterfle beenen zyn veel langer dan de voorfte; derzelver voeten heb- ben vier vingers, waarvan de twee binnenfte korter zyn dan de derde die een derde gedeelte grooter is dan de buitenfte; zy zyn allen bezet met na- gels, waarvan het bovenfle gedeelte verheven is, en die van onderen hol- rond zyn. (0 2 ie het XIII Deel van dit Werk, bladz, 107, enz. ■ ■ '‘Si- — -‘ VAN DEN GROOTEN GERBO. 187 Het lichaam is van vooren fmal en van agteren wat dikker ; de ftaart is langer dan ’t lichaam; twee derden van denzelven zyn met lang vaal, en het overige met zwart hair bedekt. , . , Hy gebruikt, even als de andere foorten van gerbos, niet dan zyne ag- terfte beenen om te gaan , of, om eigenlyker te fpreeken , om te fpringen; ook zvn dezelve zeer fterk, en zo men hem by den ftaart vat, flaat hy daarmede zeer geweldig agteruit. Men heeft de lengte zyner grootfte fnrongen niet kunnen bepaalen, om dat hy zyne kragt met kan tewerk ftellen in het kleine vertrek daar hy in befiooten is; in den ftaat van vry- heid zegt men dat deze dieren fprongen van twintig tot dertig voeten Zyn fchreeuw is eene foort van geknor. Wanneer hy eet zet hy zig ne- der zyne groote beenen horizontaal uitftrekkende, en zyn rug krommen- de * Hv bedient zig van zyne voorfte pooten als van handen, om zyn voedzel in den bek te brengen ; ook gebruikt hy dezelve om in de aarde te Iiaaven, het welk hy met zo veel vaardigheid doet, dat hy zig 111 weinige minuten daar geheel in begraaven kan. Zyn gewoon voedzel is brood, wortels, koorn, enz. Wanneer hy flaapt neemt hy eene zonderlinge houding aan ; hy zit met gefpannen kniën; hy brengt zyn kop tennaaftenby tulTchen zyne agterüe beenen , en met zyne twee voorfte houdt hy zyne poren over zyne 00- gen , en fchynt dus zyn hoofd door zyne handen te willen verdedigen j hy llaapt over dag , en is des nachts doorgaans wakker. , « j • i Men ziet mt deze befchryving dat dit dier moet geplaatft worden in de kkffe der gerboifes, door den Hr. de Büfpon befchreeven, maar dat het daar echter veel van verfchilt, zo wel in grootte als in het getal zyner vin- veren Wv geeven hier de afbeelding van op PI. XLIX, die, ichoon Kelve veel overeenkomft heeft met die welke wy op de voorgaande PL XLFIII van den kleinen gerbo gegeeven hebben , daar echter genoeg van verfchilt om den eenen niet met den anderen te verwarren; wy hebben on- der aan de plaat de voeten van dit dier laaten graveeren, om te beter te doen zien wat wy daarvan gezegd hebben. „ . , . • • Byaldien dit het zelfde dier is als dat, t welk in dereizevan Kapitein CooK befchreeven is, gelyk men zeer waarfchynlyk mag ftellen, zo is de afbeelding, die ’er in het Engelfche Werk, en in de Franfche overzetting van gegeeven is , niet naauwkeurig ; zyne voorfte pooten hebben nooit de plaatling zo als dezelve vertoond worden , als naar omlaag ae CTZe houdt dezelve altyd tegen zyn hak aan, zo mS lyk onder het onderfte kaakbeen komen ; eene houding, d * die welke de Engelfche Schryver hun geeft, maar die door den tekenaar of graveerder kwalyk is uitgedrukt. , r. Ur Tinrc-r zie. Na dat ik het bovenftaande gefchreeven had, heeft de Hr. Holst dt- vriendelykheid gehad my zyn grooten gerbo te brengen, fk ben door my- ne eigen oogen overtuigd geworden van de juiftheid en denaauwkeurignei der befchryving, my door den Hr. K lockker medegedeeld. Men heelt dit Aa 2 i88 DE NATUURLYKE HISTORIE zonderling en zeldzaam dier voor de dierengaarde van den KeiV Zie hier de afmeetingen, welke nog beter zullen doen zien t~~ alle de andere befchreeven foorten verfchilt. van het eindt ^an den bek tot aan den oorfprong van den Haart. i. Lengte der ooren. . . ... o. TlfHand tuflchen de oogen. . . . , ‘ Lengte van het oog» van den eenen hoek tot den anderen. Opening van het oog. . , . , Omtrek van het lichaam agter de voorfte beenen gemeeten. Omtiek voor de agterfte beenen. • • • i Lengte der voorfte beenen, van het einde der nagelen tot’ aan de ’ borft. ....... o. Lengte der agterfte beenen, van het einde der voeten tot aan den onderbuik. . ..... Lengte van den ftaart. : . . , o. o. o. o. 0. 1. veel hy van j iluimen , lynen. 2. o. 2. y. 2. o. I. 1. 0. 9. II. o. O, o. . 3* o. 8. 9. 2. 9. DE G R I S O N (*). I k heb het kleine dier , dat op PI. L vertoond wordt, van Suriname gekregen, en in de lyfl: van ’t geen de kift, daar het in was, bevatte- de , wierdt het graamve wezel geheeten , waarvan ik den naam van grifon ontleend heb, om dat die, welken hy in zyn land heeft, my onbekend is en om dat deze zyne kleur vry wel uitdrukt. ’ Het geheele bovenfte gedeelte van zyn lichaam is bedekt met donker- bruin hair, waarvan de punt wit is, het welk een graauw maakt, waarin het bruin de overhand heeft ; maar het bovenfte gedeelte van het hoofd en van den hals is van een helderer graauw, om dat het hair daar zeer kort is en om dat het witte gedeelte van yder hairtje zo lang is als het bruine ee- deelte. De bek, het geheele onderfte gedeelte van het lichaam, en de beenen, zpi zwart, het geen op eene zonderlinge wyze affteekt tegen die graauwe kleur , waan^an het aan het hoofd is afgefcheiden door eene witte ilreep, die z.yn oorfprong neemt aan den eeneii fchouder, e^ndefdroo ren, boven de oogen en de neus voortloopt, en zig tot den anderen fchou der uitftrekt. Het hoofd van dit dier is zeer zwaar, naar evenredigheid van ’t lirlmm • zyne ooren, die byna eene halven cirkel maaken, zyne meer breed dan hoog; zyne oogen zyn groot; zyn bek is van binnen met maaltanden In met fterke en puntige hondstanden gewapend. Daar zyn zes fny tanden in yder kaakbeen, maar het zyn die van de einden der twee rven ileen die zichtbaar zyn; de vier, die tuflchen dezelve in ftaanr^Ten (♦) Door den Hr. Prof. Allawanq. T . ■ I . Uil .. VAN DEN GRISON. i8p uit hunne kaftjes te voorfchyn. De voorfte, zo wel als agterfte voeten, zyn verdeeld in vyf vingers, met fterke geelachtige nagelen gewapend j zyn ftaart, die vry lang is, loopt in een punt uit. De wezel is van alle dieren der Oude Wereld dat, waarmede deze gnfon de meefte overeenkomft heeft ; dus verwondert het my niet , dat men aan dat ’c welk my van Surinamen is toegezonden, dezen naam gegeeven heeft. Het is evenweel geen wezel ; fchoon het in het getal en het maakzel zyner tanden daar naargelykt, is zyn lichaam niet zo verlengd, enzyne voeten zvn hooger. Ik weet geen Auteur of Reisbefchryver, die ’er van gefpro- heeft , en het individu , ’t welk my is toegezonden , is het eenigfte dat ik gezien heb. Ik heb het aan verfcheiden perfoonen vertoond , die lan- gen tyd hun verblyf in Suriname gehouden hadden, maar het was hun on- bekend; dus moet het in de ftreeken, daar het t’huis hoort, zeldzaam voorkomen , of het moet zig in afgezonderde en weinig bezochte plaatzen onthouden. Hy, die my het zelve gezonden heeft, heeft niet eene by- zonderheid daar by gemeld , waaruit men deszelfs Natuurlyke Hiftone kan ophelderen ; dus heb ik niets anders kunnen doen dan de afbeelding be- fthry ven ; en daar de volgende afraeetingen by te voegen. Lengte van het gehcele lichaam in een regte lyn geraeeten, het einde van den bek tot aan den aars. Hoogte van het vourftel. Lengte van het hoofd van het einde van den bek tot aan he terhoofd. * * * Omtrek van h?t einde van den belc. Omtrek van den bek onder de oogen gemceten. Omtrek van de opening des monds. . . Aflland tuffchen de twee neusgaten. . V ^ * Afftand van het einde van den bek tot den vooruen boe het oog. . „ V . V Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen. Afhand tulTchen de voorfte hoeken der oogen, naar de kroinmin van het neusbeen gemeeten. . • . . Dezelfde afftand in een regie lyn genomen. Omtrek van het hoofd cuffchen de oogen en de ooren gemeeten. Ler gte der ooren. . • • , . Breedte van de bafis op de buitenfte kromming gemeeten. Afftand tuflcfaen de' beide ooren omlaag, in eene regte lyn ge^ meecen. ...... Omtrek van den hals. . ... Omtrek van ’t lichaam agter de voorfte beenen geraeeten. Omtrek op de dikfte plaats genomen, . Omtrek voor de agterfte beenen. , . . Lengte van den ftomp van den ftaart. . . voeten. Huimen , lynen» van o. 7- O. o. 2. 6. o. 3- 4- ag- o. 2t 2. o. I. 11. o. 3- 9‘ o. 1. 7* , o* o. 3- : van o. 0. 8. 0. 0. 6. o. 0. 3- o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 4 - 0. c. 1. 2. 4 - 5- 5- I. 10. s. s- 5* 9. ö. 11. .•ï* 5- o. lo. Aa 3 ipo DE NATUURLYKE HISTORIE DE G N O U (*). D e Ouden hebben ons bericht , dat Afrika vruchtbaar was in monfters * men moet onder dit woord niet anders verftaan dan dieren die in.de andere deden der Wereld onbekend waren; dit bevindt men nog heden ■wanneer men wat dieper in dat groote en uicgeftrekte land indringt! Men heeft ’er verfcheiden voorbeelden van gezien in de befchryvin^ii van dieren door den Hr. de Büffon gegeeven, en in die -van het Afrikaanfch wild-zwyn, welke ik daar bygevoegd heb. Het dier, ’t welk ik thans ga befchryven, verfchaft ’er een nieuw bewys van. ’ De af- beelding, welke ik daarvan geeve op PI. LI, is gegraveerd naar eene tekening die van de Kaap de Goede-hoop gezonden is, maar waarvan ik in vroegere byvoegzelen tot het Werk van den Hr. de Büffon geen gebruik heb durven maaken, om dat ik dezelve befchouwde als de ver- tooning van een fabelachtig dier. De Hr. Colonel Gordon, aan wien ik dezelve het zien, heeft my van deze dwaaling doen herkomen. Hv is een Officier van verdienften, die door zyn fmaak voor de Natuurlvke HiHorie, en zyne zucht pm de zeden en gebruiken te leeren kennen van de volkeren die het Zuidelyk gedeelte van Afrika bewoonen, naar de gemelde Kaap gelokt is, en die van daar dieper landwaards is inge- drongen dan ooit eenig Europeer vóór hem gedaan hadt; alleenlyk van eenen hottentot vergezeld, heeft hy alle de ongemakken van eene reis van meer dan twee honderd mylen ver , dwars door onbebouwde landen gebra- veerd , dikwils zonder anderen voorraad van levensmiddelen dan de gewas- fen die hem door zyn reisgezel wierden aangeweezen , of het wild dat zvn fnaphaan hem verfchafte. Zyne nieuwsgierigheid is wel voldaan geworden door de menigte zeldzaame dingen welken hy gezien, en van de dieren waarvan hy de vellen terug gebragt heeft. ’ Zodra hy de tekening zag, waarvan ik ftraks gefproken heb, zeide hy my dat het geen harfenfchimmig maar een wezendlyk dier was, waarvan het ras zeer taltyk isin Afrika, maar op een zeer grooten afftand van de Kaap; liy heelt er yerlcheiden van gedood , en hy heeft twee geraamten van kop- pen dezer dieren mcdegebragc ; hy heeft ’er my een van vereerd ’t welk ik in het kabinet onzer Akademie geplaatft heb. Ter zelfder tyd zondt men een dezer dieren leevende van de Kaap voor de dierengaarde van den Prins van Oranje, alwaar het tegen woor! dig in zeer goede gezondheid is. Het is te verwonderen , dat een dier, zo groot en zo zonderling als dit. en dat waarfchynelyk in die Itreeken gevonden wordt, tot welken de Eu- ropeaanen zyn doorgedrongen, tot nu toe onbekend heeft kunnen bly- (*) Door den Hf. Prof. Allamand. LI ~ in ['■■■■■ini II iff VAN DEN GNOU. 191 ven of zo onvolmaakt befchreeven is , dat men ’er zig met geene Ivkheid eenig denkbeeld van heeft kunnen vormen. Het zal gewislyk de femlyftmaakers in verlegenheid brengen die het onder eenige der klas- fen daar zy de verfchillende viervoetige dieren toe bepaalen, zullen wil- en betrekken. Hy heeft veel van het paard , van den fher en van den len Dci „pnip- van deze drie dieren te zyn; men zal hem zekerlyk een^imengeftelden naam geeven, gefchikt om de gelykheid uit te drukken hotSmo^wn^noOT hem gnou , en fpreekcn dat woord uit met een vlanoertanden, ’t welk onraogelyk is in gefchnft uit te drukken. Ik denk dSe benaaming te moeten aanneemen ; daar by evenwel waarneemende , dat de £ niet met die fterkte moet uitgefproken worden , welke men an- ders gebruikt als men een woord daar mede begint, maar dat deze letter bier alleen dient om de «, die volgt, zeer zacht te maaken, zo als, by voorbeeld in de Franfchè woorden, fngneur, campagne, en anderen. Het is aan den Hr. Gordon> dat ik de kennis van dezen naam verfchul- ‘^'^Dit^dfer is tennaaftenby van de grootte van een ezel ; zyne hoogte is van vierdehalf voet, en zyne lengte van vier en een half, van tuflehende ooren tot aan den aars; zyne afmeetingen zyn genomen naar dat, t welk in de plaatlen alleenljk 'he“,''vln emc"vil™S, maar bedrkt m« kort ha r . It dat „„ „jt g^aauw krisT^^r^e^gSkfSrk naar diln van de rundleren; K«plfs gehe^fe voorfte gedeelte is bezet met lang zwart hair dat mg on- de ne^us uitftrekt, en dat op eene zonderlinge wyze affleckt by het hair ^ «/e 7 elfde lengte, maar zee^ dat eene foor t van baard aan zyne on- at ïb forSt ; zyne oogen zyn zwart, en wel gefcleeten; de oogle- den zyn bezet met lange witte ooghairen, die dezelfde richting hebben als 3 paralel zyn met, het vel, en eene foort van ftar formeeren , daar hit oog-m ’c midden is: boven dezc-lven zyn , als eene foort van wenkbraau- andere zeer lange hairen van dezelfde kleur geplaatft. Boven het vLrhnofd zvn twee zwaare hoornen, waarvan de lengte, volgens hunne S ins Sm JJ^^en , van negentien duimen is ; hunne hz & , die byna zeven- Sn duiS omtrekt hebbin, raaken malkanderen, en 'W' eene Jengte vao z“ duimen op het voorhoofd; daar verlaaeen tcivX ftrtkken zig byna horizontaal, ter uit, gelyk gens krommen zy zig naar boven, dik maan- men in de afbeelding zien kan; agter de doornen beg hair, het welk zig langs het bovenfte vefSmeSd uit Ilyve den rug uitftrekt : die foort van maanen worden hairen, allen van dezelfde lengte, dewelke van drie en een ha is- het onderfte gedeelte daarvan is witachtig tot omtrent twee ip2 DE NATUURLYKE HISTORIE den van hunne hoogte, en het pder gedeelte is zwart. Agter de hoor- nen zyn de ooren met zwartachuge en zeer korte hairen bedekt • de rue is glad; het kruis gelykt naar dat van een jong paard, en heeft aan weêrs- zyde twee vleesachtige verhevenheden , die het zeer breed doen voorko- men. De Haart beftaat, even als die van het paard, uit lang^ wit dik hair. Onder de borft is eene agtervolging van lange zwarte hairen , die wat boven de voorfte pooten beginnen , en onder den buik op den aflfand van omtrent tien duimen van dezelfde beenen , eindigen. Het onderfte van den hals is , gelyk het overige des lichaams , met een kort hair bedekt ; maar de lange hairen beginnen weder aan het onderile gedeelte van den kop , dat daar mede bezet is tot op twee duimen afftands van den witten baard, daar ik reeds van gefproken heb. De beenen zyn aan malkande- ren gelyk, en zo fyn als die van het hert of liever van de hinde; de voet is gevorkt, gelyk die van het laatlbe dier; de hoeven zyn zwart, glad, en van agteren is een enkele fpoor boven dezelve geplaatft. ’ De gnou heeft geene fnytanden aan zyn boyenfte kaakbeen; maar hy heeft ’er agt aan het onderfte ; dus twyfel ik niet of hy behoort onder de herkaauwende dieren , fchoon ik dit door eigen gezicht niet heb kunnen waarneemen ; even weinig als ik daarvan bericht heb kunnen krygen van den man die hem in des Prinfen dierengaarde oppafte. ° Zonder een zeer woeft voorkomen te hebben toont hy echter genoeg dat hy niet verkiezen zoude dat men hem naderde. Toen ik beproefde om hem door de fpyen van zyn hok te ftreelen , bragt hy zyn kop naar om- laag, en deedt poogingen om de hand, die hem wilde liefkoozen, te kwet- zen. Hy is tot nu toe opgefloten gehouden , en is verpligt geweeft zig te voeden met gewalfen die men hem gegeeven heeft, daar hy zig ook wel by bevindt, want hy is gezond en fterk; maar tegenwoordig, om dat deze zomer zeer heet is , heeft men hem in eene befloten weide of een park ge- zet , alwaar hy gras eet ; die foort van vryheid fchynt hem al zyne eerfte woeftheid weder gegeeven te hebben; hy doet fterker poogingen met zyne hoornen tegen de affehutting, om hen, die digt by hem komen, te kwet- fen, fchoon hy evenwel het brood, datzy hem over of door de fchuttino- toereiken , van hun aanneemt. _ Somtyds zet hy zig dan op zyne kniën , en gaat in deze zonderlinge houding vry fchielyk voort , houdende zyn kop naar omlaag, en maakende, naarmaate hy voorttrekc, met zyne hoornen en zyne pooten vooren in de aarde. Het ras, gelyk ik heb aangemerkt, is, zo myne gillingen gegrond zvn talryk en zeer verfpreid m Afrika. Ik ben zeer geneigd te denken, dat het niet alleen in den oratrcK van de Kaap de Goede-hoop is, dat hv zig ont- houdt , maar dat hy ook in Abyflime gevonden wordt. ^ In de Verhandeling over de Oojlelyke- kujl van Afrika, van Melinde af tot aan de Jiraat van Bahelmandel {a), by de reizen van Lobo gevoegd, leeft (ö) Zie k Vojage 174Ö. Tom. J. pag. 163. VAN DE gazelle S, EN Z JP5 geen denkbeeld van kon maaken. Hy maakt eene zeer ^zonderlinge foort , die in % de fterkte van hoofd en hoornen van den Hier de gezwmdheid en het htir van het hert, en de fchoonheid van maanen , hchaara en ftaait van het paard verecnigt. Hy heeft nog eene andere gelykheid met dit van net paa & J , ^ | fl^at zelfs dikwiJs agteruiton- def’t gaToWeVen^^ hy zyn ftaart zi^t en te ^an ook den eenhoorn te ^'8' dat zig in dezelfde ftieeken onthoudt, en IrSkenV meefte Schryvers als een fabelachtig dier befchouwen, terwyl anderen verzekeren het zelve gezien, en zelfs daar jongen van gehad te hebben. btvoegzel tot het jrttkel yjN de gazelles, XII Deely hladz. 147* de gazelle met een beurs op den rug C). ■pke Hr. BE Buffon heeft foTXSflyk‘‘ov°r°E U deelkunde alles heeft alle deraelver «rfchillende onderwerp der fatd^ (en hy heeft 'er meer dan vóór hem gekend,) net befchreeven en bepaald; maar, in de iemand ^ daarvan gegeeven heeft, heeft hy b“‘ 8?' Sd^ 'lelve^alle beLepe^^^^^^^^^^ faar tn verl^beilene foorten die LSirfeven zvn. De gazelle, waarvan ik ga fpreeken, ftrekt "er^e“ bwyze van; het is aan ien Hr. Gordok, thans Colonel , dat wy dónSh'e'i verfchuldigd zyn. Die Officier, men ik meer dan eens gelegen- S heb eehad te noemen, voegt by alle de kundigheden van den een levendig verlangen om de Natuurlyke Hiftone met nieu- hadt hem, voor eenige jaaren. be- Sld om èele%èrnaï de 'Kaap de Goede-hoop te doen, en voo. Feden’ jaar ten tweedenmaale te heb- Indifche Compagnie eene ^^diening v . ig worden, maar die hem ben, die niet beter dan aan hem geg ivratuurbefchouwer voort te niet beletten zal zyne onderzoekingen - genoegen uit zyne zetten. Sedert hy daar is aangekomen , neb ik ncu ^ 6 j (*) Door den Ilr. Prof. Allamand. Bb 2 I I9Ö DE NATUURLYKE HISTORIE brieven te verneemen , dat hy reeds drie dieren ontdekt heeft welke hy my zal toezenden , en die tot hiertoe in Europa niet gezien zvn ’ Ter- wyl ik dezelve met ongeduld wagt, zal ik de gazelle doen kennen 'die het onderwerp van dit artykel zal zyn, en welken hy in de dierengaarde van den Prins van Q’anje geplaatft hadt. Het was het eenighe overblyfzel van een doiizyn, welke hy hadt medegenomen. ^ De tekening van deze gazelle, op Fl. LII getoond, hebben wy te danken aan den Hr. J. Temminck, ontvanger van de Ooft-Indiiche Compagnie, een liefhebber wel bekend door zyne koflbaare verzameling van leevende vogelen , en door zyn kabinet van zeldzaame en zeer wel opgezette en bewaarde vogelen. Deze gazelle gelykt byna geheel naar de gemeene gszelle, door de Hfea, de Büffon en Daubenton befchreven (ci) Haare hoornen zyn op dezelfde wyze geringd en gedraaid, en eveneens zwart; zy is van dezelfde kleur, met dezelfde vlakken; zy is wat groo- ter , maar ’t geen haar meer onderfcheidt is een ftreep van wit hair , tien duimen lang, dat in den eerflcn opflag niets byzonders vertoont, en dat gcplaatfl: is op het agterfte gedeelte van den rug, en zig naar het begin van den ftaart mtftrekt. Wanneer zy loopt, flaat men verwonderd van de- ze ftreep _zig eensklaps te zien verbroeden , en in eene zeer groote witte vlak te zjen veranderen, die z5g aan weerskanten byna over het geheele kruis mtftrekt; zie hier hoe dat toegaat: hec dier heeft op den rug cene foort van beurs, gemaakt van het vel , dat zig aan weêrszyden toevouwende twee lippen formeert, die malkander byna raaken. De grond van deze beurs is bedekt met wit hair; en het is het uiterfte van deze hairen , dat tuflehen de twee lippen doorgaande een ftreep of witte band fchynt te zyn: wanneer nu de gazelle loopt, opent zig deze beurs, de witte grond ver’. toont zig , en zodra zy ftil ftaat fluit de beurs zig weder. Deze fchoone gazelle heeft hier te lande niet lang geleefd ; zy is eenige maanden na haare aankomft geftorven ; zy was zeer zagt en vreesachtig ; de minfte beuzeling verwekte haar fchrik , en deedt haar vluchten. Ik heb zeer dikwils het Vermaak gehad van haar haare beurs te zien openen. C») Zie het XII Deel van dit Werk, 6Iatiz, 147. en 171. lome- T.U. A. bouilse EE bos. LA- GiA-ZEELE VAN DEN CONDOMA of COEDOE. 197 btfoegzel tot de historie fan den condo ma of COEDOE, XII Deel, hladz. 203 (*> Cchoon de hoornen van dit dier, waaraan de Hr. vS tnn eondoma gegeeven heeft, vry behend zyn , en dikwils in de kab - netten van natuurlyke zeldzaamheden gevonden worden, _is " echter nooit befchreven , fchoon het opraerkelyk genoeg is om den aan- rlaclit der Reisbefchryveren en Natiiurbefchouweren te verdienen. De Hr. DE Büffon heeft recht gehad, in te zeggen dat het veel nad^e rot het dier ’t welk Cajüs onder den naam van ftrcpficeros hadt aang zen dewyfmenT uit ho'ofde van de volmaakte gelykheid der hoorncn^^^^^^^^ li*« tib en inderdaail de befetoyving welke deze daarvan maakt , bee^t eenigf overeenkomft met die welke ik van den condoma zal geeven , maar S is nog een merkelyk verfchil tuffehen dezelve, gelyk men wel- ^^De Hr. Pallas, die in zyne Spldlegia Zoologka, ne goede befchryHng bef B^fon -et dit den oondoma , denkt dat^^^^ daar den baard met van dier^ voor dm whde gevoelen te on- dSeunen, ^is^de vergiffing aan zyn kant, want de condoma heeft een zeer “ZafSr'^onf b« da giffingen op ce houden ^ opdaante van dit dier heeft kunnen maaken , zullen wy het lie\ er doen k n Ie? zo als het waarlyk is, behoudende den naam van condoma, we^l^ken de Hr. DE Buffon hem gegeeven heeft, fchoon dat met de naam is welken hy d£u Hr. Prof. Allamand. ... ..... De Hr. de Buffon merkt aan, dat Cajus zig vergift heeft met dit dier den na»™ « ^ on ftm-nRceros die alleenlylc den antilope betekent , waarvan de condoma veel ver- Sr S nSrbhi «1. VL».™ be»-e=n, d.. d. Hr. »e Borpoo ris gtol heèlï' In iwt ondöfdieidend kmktcr der hoornen vin ^ dubbelde buiging toeftaat, welke de Hr. de Buffon ff® ’ p^iMus. Erefta autem maar fpiraalswyze gegroefd, en „t tiras diceres, flrep- corrua rugarum^ue nmhita contorta , & tn leve fajligsum rheebok, door de fieeroti, quem addaeem /Ifrica apellat; het geen hy dus ver^ ,, Grieken ftrepficeros ’ 1" ^f«ka addax geheeten^ Byaldien hy acht ge- „ uitloopende, manrm eene fpiraaUyn gedraaid, en der gorden, ut liras diceres, geeven hadt, dat hy in zy^e overzetting van deze pla overflaat, zoude hy die onge- die niet paffen dan op de figuur der hoornen van den antilope, overiiuat, 7./ CTonde berisping tegen de-n Hr. de Buffon ongetwyfeld niet gemaakt hebben. Zie zyne ira^ %Hion de Pline. 2 'om, IV. pag. 339. Note 2 Ö. • Bb 3 ip8 DE NATUURLYKE HISTORi£ aan de Kaap voert , alwaar men liem coedoe of coudou noemt. Wv hpK • ben het genoegen gehad van er hier een leevende te zien, diein i77ö van de Kaap de Goede-hoop herwaards gezonden, en in de diVr j van den Prins van Oranje geplaatft was. ngaarde Ik heb hem verfcheidenmaal gaan zien; ik konde my niet genoesover ne fraaije geftalte verwonderen , en ik flelde van dag tot dag uit ’er ne befchryving van te vervaardigen ; zo als ik voorneeraens was hem weder te gaan zien , en nu myn befchryving te maaken , had ik het verdriet te verneemen dat hy geftorven was, en dat dus alles, wat ik ’er van zoude kunnen zeggen , op myne memorie zoude aankomen. Gelukkig was het dat hy, door Amfterdam, naar den dierengaarde gebrast wierdt- liet de Hr. Schneider hem aftekenen, zo als hy op PI. ujj vertoond wordt, en dc Hr. Dr. Klockner, die geene gelegenheid verzuimt om on ze kundigheden in de Natuurlyke Hiftorie te vermeerderen , onderzogt hem met oogen van een bedreven Waarneemer , en maakte ’er eene be- fchryving van , welke hy de goedheid gehad heeft my mede te deden * ’t is dus aan hem, dat men de voornaamfte byzonderheden , welken ik melden zal, te danken heeft. Men ftaat, zodra men dit dier ziet, over het zelve verwonderd* de vaardigheid van zyn gang ; de fynheid zyner beenen; het kort bair waar mede het grootfte gedeelte van zyn lichaam bedekt is; de verhevene wvs van zyn kop te draaijen ; de grootte van zyn geftalte ; dit alles kondigt TJn zeer fchoon hert aan ; maar de groote en zonderlinge hoornen waarmede hy verfierd is; de witte vlakken welken hy onder de oogen heeft, en de llree- pen van dezelfde kleur, welke men op zyn lichaam ziet, en die eenige overeenkomft hebben met die van den zebra, maaken dat men hem niet al- leen welhaaft onderfcheide , maar dat men in bekooring zou zyn van hem* de voorkeur te gceven. Het hoofd van den condoma gelykt vry wel naar dat van ’t hert; het is bedekt met bruine hairen met een kleinen krin -KT hppfr aan de bezoard-gazelle den naam van pafan D e Hr. DE Bdffon heeft aan de^ö^z benoemd gegee^n, we^ke ^ d .^y bekkeneel met de hoor- wordt («)• Hy heett e eene zeer naauwkeurige be- nen daar aan, waarvan _ hoornen dikwils in de kabi- fchryving gegeev^ heb ’er twee geplaatft in dat van onze netten der Goede-hoop zyn toegezonden maar Univerfiteit , ^ve'^draagtf isf ot heden weinig bekend geweefl; ik ben het dier, dat deze g j p-eheel niet bekend geweeft is, want zelfs f et dat zelfde zy ’t welk door K^empfer is voorgedraagen TJ def van pafen of pafan. De befchry ving . welke hy daarvan gegeeven heeft, paft fr in verfcheiden opzichten met op (d); en de af- (*) Door den Hr. Prof. Ai.lamand. Zie het XII Deel van dit Werk, bladz. 152. Ihid. bladz, 187. n>aium Ilafnienfe , pag. 4. O Zie Mufeam fVormianum , pag. 339 . de^Davila, Tom.I.pag.i^f)?. Mufeum regalis Soeict. pag. 24. Catalogae duCabtn /„„vfO eft fera quadam h er «lief wat hy ’er vali z\g,: Cenitrix JSanacTUi I y . 1 iSs ' \ . ■ ■ -= 1 ^ 203 VAN DEN PASAN. de dier dat door den Hr. Cordon, wiens getuigenis ik al ^Jgtragt gedood is Kaap zynde, zag rechte hoornen hadt, en welks kop eene zonder- komen, MpCgi^de kleuren vertoonde. Hy fchoot daar een Imge mengelmg van tcK hebbende liep hy ’er naar toe, om het te kogelop af.en hetdw|«n^^^ vV^^lde, poogde hem te onderzoeken , dieren zeer gevaariyk waren, dat het wederhouten > ^ gekwetll of uit vreeze gevallen zynde, zig ^iÏÏapf weder oprichteden, en zig werpende op de perfoonen, die hun waren en hen met de hoornen , die zeer fcherp zy n , doorboorden. Om Kor ’alle geva™ van dien kant te dekken lofte hy ’er een tweede Um zig & Uorn rvizfsrfnio-de dat zv wel dood was: dewyl de Hr. fchot op, het wdk - jg_-„j£erd van waar wy verfcheiden opmerke- Gordon naar de mógen, kan ikV-m de afbeelding van lykc voorwerpen van hem ve g x.i zsn dat het dat zelfde dier is, dat onzen met , welke ik daarvan zal geeven , is ge- tr^okïeïuit het'geSi de Hr. Klockner my deswegen heeft gemeld j dus troicKen j p%p_ naauwkeurigheid ftaat maaken. %e Mftalre van dit dier is wat kleiner dan die van den condoma. De gefa^nfe ™\'yn kop gel, kt niet na^r^dk ™ nadert meer naar ^a“ den nang waarmede deze kop verfierd is , de zonderlinge vermenging daarvan is een fclioon wit; maakt denzelven zeer “P™f ' ceWt, die omtrent twee duimen op tulTchen de twee hoomen "“Meerskanten nitftrekkende tot het voorhoofd fchynen, zo ’er niet eene kleine punt aan de hoornen , daar vierkan o d^c y^^^ ^ insgelyks zwart , was, die tot de neus voortpat^. voegt zig aan weerskanten bedekt byna het geheele de ^ oorfprong aan den wortel by twee ftreepen van Uem tot beneSen het onderfte der hoornen neemende, d bfuin worden. Dergelyke zwarte ftree- Sf 7e o”^ riroo%n’’ro7enT l’yn'ze! -m in de }i/,voetige dieren; Kis'dedasendecoa^ v":Lëngfg%r kleurere» zeer maaken. Zou K^ïmp^r hier op op hunne dat men, om te oordeelen of ^^ze dieren de bezo wenkbraauwen en de trekken van hun voorhoota ë wel zwart zyn is het een goed teken (n) i ^ 7iP de XXXVIRe VI. in het Xllde Deel van dit Werk. etiam fa- 2vne eigen uitdrukkingen ; Addebat alius incerta auSton > C'v Aiu ■ Cc 2 J04 DE NATUURLYKE HISTQRI Het kort hair dat de zyden, de dyen, en het kruis van dit dier bedekt is met minder opmerkdyk door zyne kleur; het is afchgraauw nLr d^n blaauwen trekkende, met een ligte tint van appelbloefem-rood. Zvn ft t is bruin byna tot aan het einde , dat zwart is ; die bruine kleur ftrekt zie den rug uit , alwaar hy een vry breeden flreep maakt , en tot aan de fchoude- ren verlengd is; daar zyn de hairen langer, en ftrekken zig in allerhande ris' tingen uit in de gedaante van een ftar, en vervolgen met het bovenfte van den hals te bedekken ; zy worden korter terwyl zy tot den kop naderen, en verdwynen op denzelven; zy liggen voorwaards over, en maaken dus’ ee- ne foort van maanen. Het benedenfte gedeelte der voorlte beenen is wit • maar daar is een ovaale vlak van donker kaftanje-bruin , byna zwart die boven de hoeven begint, en vyf duimen lengte tegen ëcn duim briedte heeft. Men ziet een dergelyke vlak op de agterfle voeten , maar meer ver- mengd met wit hair ; zy flrekt zig langs de voorile zyde van het been uit waarop zy zig als eene enkele lyn vertoont, meer en meer helder van kleur ’ tot dat zy zig verwart met hairen van eene byna zwart-bruine kleur die het voorfte der dyen bedekken, en die zig daar als eene breede flreep of band van drie of vier vingeren verroonen. Deze band gaat voort op liet ondp-ftc gedeelte des lichaams, het welk zy van den buik affeheidt, en zv flrekt zig tot de voorfte beenen uit. waarvan zy l,et bovenfle omVankt! en zelfs vry verre nederdaalt. ivdjxgi,. Nog ziet men aan de beide kanten van het kruis eene andere groote ovaale vlak, die byna tot op het been nederdaalt; de hairen waaruit dezel- ve beftaat zyn helder-bruin , naar den geele trekkende, en hunne punt is wit. Onder den hals is een bruine band, die zig tot op de voorfle beenen uitftrekt, alwaar men eenige overblyfzels van lange hairen bemerkt, waar- mede de keel bezet fchynt geweeft te zyn, De ooren gelyken vry wel naar die van den condoma ; hunne lengte is van zeven duimen, en hunne breedte van vier en een half; zy zyn van bo- ven geboord met eene rey bruine hairen. De hoornen zyn byna recht be- halven eene kleine kromming, die men naauwlyks kan bemerken; zv zvn zwart, en hunne lengte is van twee voet en éën duim, het geen my zou doen denken dat zy hunne volkomen hoogte nog niet moeten hebben. Die welken ik in het kabinet van onze Akademie geplaatft heb, zyn van twee voet en vier duim, en de omtrek aan hunne bafis is van zes duim. Deze hoornen worden zeer naauwkeurig vertoond in de afbeelding weJke de Br DE Büpfon daarvan gegeeven heeft, en men kan niets by voegen bv de bp* fchryving welke de Hr. Daübenton daarvan heeft gemaakt (o), zv zvn tnt op de helft hunner lengte van fchuinfche ringen omvangen, en het overiV gedeelte is glad , en loopt in een fpitfchen punt uit. ^ De hoorn der voeten vertoont eene byzonderheid welke men niet moet „ percilia ac lineamenta frontis ohfervanda qua fi inftg„iter nierkent traPentiam „ lapidis confinnare" Atnan. Exot. pag, ipo. * f , prn I^MTua ve GeLrde heeft 'er eene zeer omften- gemak te k gegeeveti, waaruit ik zal overneemen alles wat ik et hebbende deze dieren nooit gezien, kan ik met anders dan overfchry ven wat zulk een goed Waarneemer daarvan heeft gemeen gemaakt. ftier en het hert ; men h°van bfiden is voortgerptotent Tn ftaart, hy fterk naar de herten. Zyn kleur is afch- dLdvïflrêkt zig over het grootfte gedeelte van zyn lichaam int , ^^ortgebragt door de verfcheidenheid der kleuren van zyne hal- en wor § wortel, en zwart aan hun einde. De klem is ren, die «t zyn an d plaatfui die geheel zwart donkerer °f hy is ook wit onder den buik, aan dLlen, die door den ftaart bedeat ^°ytn"’hiir is in ’t algemeen ruwer en fterker dan dat van ons groot vee. •mt ’t welk boven op den hals en het begin van den rug is, is zwarter dan j het lichaam ; het is ook langer en regter, en het maakt eene foort ftvve en weinig dikke maanen. Het hair , dat den buik en het boven- iyj Ikhaami, ™ de fchoudgen af ‘^din van”eTn%M^^^^ r^onirdaar^hy opW, de vierde "" 7vn hoofd is lang en fmal j zyne lippen, zo wel de bovenfte als de onder- fte j^zyn wit ; de opening van zyn mond is vry groot 5 hy heeft zes bakta - (*') Door den Hr. Prof. Allamand. XF Deeh Dd 2.10 DE NATUURLYKE HISTORIE den aan weêrzyde van elk der ka^beenen, en vier fnvtanden aan vdere helft van zyn onderfte kaakbeen. De eerfte van die laatS is zeer en de anderen worden kleiner, naarmaate zy daar verder af zvn & » _ De opening der neusgaten is zeer lang, en in eene byna evenwvdige richting met den mond ; zy verwydercn zig aan hun voorfte einde. Zyne oogen fchynen eerft donker-bruin, maar het hoornvlies en ’t geen men daar door kan zien , van naderby befchouwende, meent men ee- polyft ftaal te zien: de kleur van den regenboog is byna zwart, en de oo-^. appel is een ovaal, waarvan de groote as horizontaal is. Zyne ooren zyn zeer lang en breed; zy zyn wie op den rand en van bin- nen; zyn kop IS bezet met tvvee hoornen, zeven duim lang , die in een ftomnen punt uitloopen; hunne bafis is driekantig, en een der hoeken van dezP driehoeken is naar vooren, dus hebben zy van agteren eene platte zvde Aan hunnen wortel zyn ringen of rimpels, in meer of minder getal naar den ouderdom van het dier; de kleur dezer hoornen is byna zwart en zeer fchoon gepolyft ; zy loopen tevens opwaards, en een weini^ voor waards_ en naar buiten; zy zyn een weinig gekiomd, en de holrondte de^ kromming is van binnen en een weinig voorwaards. Daar is eene kleine verhevenheid tuflehen de hoornen, die vermindert op l.et agterfte van h« hoofd, on daar niot meer merkbalr is waar de hals begint. ‘‘‘‘‘ De hals is lang en weinig dik, gelyk die van een jong hert, en xvanneer het dier het hoofd opgeheven houdt, en men het geheel van zyne twee deden befchouwt , denkt men de figuur van een S te zien. Daar is aan de keel een groote witte vlak , aan de zyden en van onder dewelke een bos ie lang zwart hair is. Zyne beenen fchynen geene evenredige dikte naar hunne lengte te heb ben ; zy zyn veel dunner dan die van onze runderen , maar evenwel minder dun dan die van onze herten. Hunne kleur is vry donker-bruin • daar is een witte vlak op hun voorfte gedeelte, byna onmiddelyk boven de hoeven Daar is eene van dezelfde kleur, maar minder groot voor de fpooren dié insgclyks van een bosje wit hair omringd zyn. De hoeven van de voorfte voeten zyn van eene lengte die onevenredig fchynt te zyn. 1 -II ” h IS zeer lang, en deszelfs beenderen bereiken het onderfte der billen ; hy loopt uit m een kwaft van lang zwart hair, vermengd met eenï ge witte hairen van dezelfde lengte. Van binnen is hy zonder hair , maar zyne zyden zyn met lange witte hairen bezet, het geen hem van verre een weinigje naar eene fchryfpen doet gelyken. Dit dier houdt veel van tarwebrood; hy eet haver, maar niet era-nr - w verkieft het gras, en zelfs het hooi boven denzeiven; hy is evenwlnie^r gewend om hooi te eeten , want men verzamelt dat niet in de Indiën Wan neer hy dorft heeft kan hy een emmer waters ledig drinken; zyne uitwerp.’ zelen hebben de gedaante van ronde balletjes, van de grootte is een note muskaat; en hy looft eene vry groote hoeveelheid tevens, en met een S' 21 1 VAN DEN N Y L-G H A U. T4v onthoudt zig in het noord elyk gedeelte van Indoftan by het land Ca- chernive; uit den naam welken de Indiaanen en Perfiaanen hem » r I oi- hef dat 7v hem onder de foort der runderen ichikken, want bet nvl ffhau be^tekent witte (lier. Het is vry opmerkelyk , dat Bernier woord _ny g ^r„u-„ver is die van dit dier gefproken heeft. Het is waar, de f in de bolTchen welke in die landen van den grooten dat men hen me Europeaanen bezogt worden; maar die Vorll Mogol^ zyn , a ^g^^iaak die hem van vry verre worden toegezonden, houdt er vu J. ^ benevens andere dieren, voor z'g T dl r?vJifte doen pairJeren (.)• In eene reis, welke de Verft AüReng- van Delhi naar Cachemire deedt , bericht Bernier , die hein vergezelde , dat hv dikwils zig met de jagt op de nyl-ghaus vermaakte (b), dat men dllr een groot getal van doodde, en dat de Koning hun vlccfcn ten ge- fthenkf gff aanhyne Oracrahs. het welk onderdek, dat het goed te ee- ten is (c). ^ • „„„„ hefchrwing der Ooft-Indiè'n van de nyl-ghau y^berwIllK andere zeldzaame te hebben ^afteel van Batavia bewaard wordende, een dier is van frooTte en kleur eene Decnfche koe, maar minder zwaar , hebbende een Sitfehen bek, van eene afchgraauwe kleur, en gelykende naar een eland, waarvan hy den naam droeg; het was een gefchenk van De nyl-ghaus f'^^yneyry zato £ iigtlyk tam joudun k ^ gemeenzaam; liy likte altyd de hand Ht. hunte- heeft hy gepoogd kwaad .te die hem ’ tr hadt een fvnen reuk, en maakte van dat zin- vrf Tbirhybefoh de pet Jonen die U hent naderden kerk. “?i. ol®het eeten In drinken dat men hembragt: toeii de Hr Hume,, tertentyn olie 1'adt aangeraakt, wilde hj het brood, dat hy hem aan- ■"“Slze dillen"lln”fkwik in eene geiyke houding, ak die, welke de gnon neïml! en van wil ke ik in de befchiyving van dat dier gewag gemaakt heb ; , N iv/ra« Rrpno-t zezt Beukif.r , na de olyfamen , ook verfcheiden tamme gazellen, welken (y,) ^^"^JL^’erenlaat vechten; ooknyl-ghaus, of graauwe runderen, die, naar mynege- Ainoceroireu, enz. i^oyasc dc F. I5.R«nui, fom. De^ Ko^tag' Jam byna dagelyks het vermak van de ja|t. dan • dan op de nyl-ghaus of graauwe runderen, gelyk zy deze loorc chaus of graauwe runderen, welke ik gezegd allengs toeliaalt; en wanneer veel byzonders. groote netten , v omerahs, en de jagers, daar Iv tot eene kleine ruunte gebragc zyn, treeden ^on ^ fabels, en korte roeren, en 212 DE NATUURLYKE HISTORIE zy leggen zig op hunne voorfte kniën , wanneer zy zig op eeniff voorwem een vaarc willen werpen j Milord Clive heeft dit aan^eenig^e lieden ffen zien, met twee mannetjes tegen malkander te laaten vechten • men hen op een groeten afftand van een; zy bereidden zig tot het gevecht met op hunne kniën te vallen , en in die houdig gingen zy zeer driftig óp den anderen aan, en toen zy op een afftand van eenige roeden by malkander waren, vielen zy met groote kragt van weérskantcn aan. In hunne ritfigheid zynde kunnen zy zeer gevaarlyk worden , en daar was ’er een in een Perk, de grootfte en fchoonftc die men in Engeland noa gezien hadt; een arbeider, die niet wift dat het dier by hem was en die bygevolg met voor hadt om het kwaad te doen, naderde de paliifade van het perk; de nyl-ghau, die hem gewaar wierdt, wierp zig eemklaps teaen deze pahlTade, en dat met zulk een geweld, dat hy dezelve omwierp ^en een zyner hoornen tot den wortel afbrak, en eenige oogenblikken daarna ftierf. Het wyfje van den nyl-ghau verfchilt veel van het mannetje ; zy is klei- ner, haarc kleur is geelachtig, en haare gedaante nadert tot die van de hmde; zy heeft geene hoornen; zy heeft vier mammen ; men denkt dat zy negen maanden draagt; zy werpt gemeenlyk maar één jong, fomtvds heeft hTdezWrkleTalsz;^^^^^^ W Men heeft gepoogd eene mannetjes nyl-ghau met eene hinde te doen koppelen, door hen in den bronstyd in het zelfde perk te befluiten, maar men heeft niet kunnen bemerken dat zy eenige -neiging voor malkander hadden. Men ziet uit de befchryving, welke ik ftraks gegeeven heb, dat de nvl- ghau door Bernier ten onrechte eland genaamd is; hy heeft ’er de hoi- nen niet van. De Hr. Penant heeft hem onder de gazelles of de antilooes gerangfchikt (d) , maar de broeder van den Hr. Hunter , die een dezer dieren ontleed heeft, heeft hem van gevoelen doen veranderen, doorhem te doen zien, dat de binnenfte deelen te kennen gaven, dat het een on clerfcheiden en byzonder dier is. Het is fpytig dat wy de waarneemineen van dezen bekwaamen Ontleedkundigen niet hebben. Zonder mv on^te Iimiden over ha godachc, waar.oe^'de Naamlyft.maakerr die dS SiÓo biengen, bepaal ik my, om te wenfdien dat het ras zig in Europa moee kunnen voortplanten; dat zal, gelyk ik reeds gezegd heb , eene dierbanre vermeerdering van bezittingen voor ons zyn ; dewyl zyn vleefch het i onzjer fpyzen zal vermeerderen, en zyne onderwerpeiykheid grond v wagting fchynt te geeveu , dat men hem tot den arbeid zal kunnen gebruikeT Het IS, na het runddier , het grootfte en fterkfte van alle de herkaauwendê dieren, gelyk uit zyne afmeetmgen bJyken zal. 213 VAN den K L I P-D A S. voeten» duitnen Hoogte van het voorftel Stevan"tobl‘n«VdeDhai;co.»^ • +; K." vt Srboirnea af .« aaa hat _ einde van dtn ünoel. • * ^ . o. Lengte der hoornen. • „ • ^ . o. • • • 2 : AtS banna puntan. . • • Lenate der ooren. • • * - 2. Lengte van de voorfte beenen. ♦ lynen. 1. 0. 0. 0. o. 0. lO. 0. 2. 9. 7- 0. 6 . o. 3- 3- 6. 3- 7- 0. 7- o. de KLIP-DAS T'Vewyl da Hr. ^ hy" iSct Sara “f"' ’’^^'^fHSpSa“en VosMiER, die het ondaiEOgt hebban , dSvaf SdInbïriS- Sh heeft hy p-nd overneemen, welke zy daarvan gegeeven voor- leevende in de Dieren-verzamehng va 3 naauwkeurige handen is, by den Hn graveeren, (zie P/. aftekening van garnaakt g^. èrf d’ezïXeWal .aePLn^SS of Sai;X S/ty^S Teïl^SSSp^ ■marmotten i dit is de de Goede-hoop bekend ii. laaten hebben , onder 'velkf" hj aan de Beegmever Die, welke f a°yn i^„ckrer heeft deze gelegenpden met leevende pbnd heeft , neemen, en hy heeft de goed- verzuimd ^n den ^ opmerkelyk aangebo- zrhirden inlSd dezer^aarneemingen^ welke ons deze ™ SvSrdier vry wel zullen ^en k^ein. De Hren. Pallas en VosMAER denken da zy^belluicen dat, om grond graaft, gelyk onze bergrotten en maar uit die dat zvne voeten voor deze werking Tchyne g te denken, dat hy llfdi voeten te oordeelen, zoude ^^n?, wel bezien, fcliynen ’er zig tot zulk een gebruik nooit van bedien » ^ „iet een zeer zy nitt gefchikt om te graaven. Zy zyn van onaere (*-) Door den Hr. Profeflbr Allasiand. ^ Dd 3 224 de NATUURLYKE historie zagr vel, en de vingers zyn met korte en platte nagels geivanend • niet verder dan het vel uitftrekken; dit wyft niet leer een ^ de aarde uitgraaft , om zig daar eene wykplaats te maaken. De H rzegt inderdaad, dat zyne nagels zo kort zyn, (of liever dat hy’erg om dat zy in het graaven afflyten tegen derotfen, tuflchen w T d dieren zig onthouden ; deze reden is vernuftig uitgevonden , maar” men niet met al zo veel rechts kunnen zeggen , dat de Natuur htn^ztlik korte nagels niet gegeeven heeft, dan om dat zy die niet noodig hebben om te graaven? Het is ten mmften zeker, dat die, welke te Amlferdam is, dezelve daar toe met gebruikt; nooit ziet men hem in de aarde knb ben of graaven. jviau- Om te beter te doen begrypen, welke de gedaante dier nagelen is geeven wy in n<>. i, 2, 3, van PI. LFII, de afbeelding van drvnn?-’ lle voeten, van boven gezien; no. 2 vertoont het onderfte- de noV 4, 5 vertoonen de agterlte voeten van boven en van onderen* en in no. 6 Iaat men den grooten nagel zien. ’ De Hr. Vosmaer ze|t, dat deze dieren traag zyn in hunne beweegiu- gen; dat is ongetwyfeld waar van dat het welk hy gezien heeft; maar de llr. Pallas bericht ons dat het geftorven was door te veel fp / kan menbilljk ondarlldkn, da! het vet, waarmed hy ovLS S’waa^^ hem log en traag maakte; ten mmften die, welke de n/ , r* waargenomen, zyn zodanig met; integendeel zy zyUee; ne beweegingen ; zy fprmgen zeer luchtig van eene hoogte af, In komen altyd op hunne vier pooten neder ; zy verkiezen op verheven plaatfm te zyn; hunne agterfte beenen zyn langer dan de voorlle, het ^enmaakr • dat hun gang_ meer gelykt naar dien van het indiaanfeh varkcl dan vin eemg ander dier, maar zy hebben dun van het varken wanneer zv loonen Zy Haapen met over dag; wanneer de avond valt begeeven zv ziï in hunne nellen, alwaar zy zig in hooi rollen, zo dat zy daar geheel bedekt zyn. Men zegt, dat zy aan de Kaap hunne nellen in deJclooven der lleenrotfen hebben, alwaar zy zig een bed maaken van mofch en vnn bladeren van doornellruilcen , die hun ook tot vocdzel verltrckken I k ook andere bladeren, die niet vleezig zyn, ten minllen fchynt die te^Il fterdam daar de voorkeur aan te geeven, boven de wortelen en boven Hy eet niet gaarne nqoten of amandelen. Wanneer hy kaauwt beweeo-r zyn onderfte kaakbeen zig, gely-K dut der herkaauwende dieren fpbn tot die klalTe niet behoort. hy Zo men over de geheele foort naar hem mag oordeelen knmpn .i* ren niet zo fchielylc tot hunne volle grootte als de Indi ^infche ^varkfit Toen hy gevangen wierdt vps hy van de grootte v^an ^efrot, waarfchynelyk yyf of zes weeken oud , federt elf maanden , welken hy in die land geweell is, heeft hy nog de grootte niet van een «rilw ymdit fchoon zy tot die van onze tamme konynen uitgroeijen. ^ ^ konyn , i I KLIPr -A. S VAN DEN K L I P-D A S. 215 T)p hottentotten hebben veel achting voor eene foort van geneesmiddel, ’t welk de Hollanders dajjen-ps noemen. Dit is eene zwartachuge, droo- ie zelffendigheid, van een vry flegten reuk , wdke men in de Idooven en hnlen van de rotfen vindt ; men wil, dat dezelve aan de pis dezer dieren haa- hoien vau c V dieren hebben de gewoonte, zegt men, ,en oorfprong ve fchidg s zelfftandigheid van akj^d op dezelfde^pla^^^^ aangroeijende, een vaft lichaim agter, waarfchynelyk ; die welke te AmfterJain is, pift byna dcnzelfden hoek van zyn verblyf.^ ^ hoofd is klein, naar evenredigheid van zyn lichaam; zyne oogen hphben niet veel meer dan de helft der grootte van konynen-oogen ; zyn Serfte kaakbeen is wat korter dan het bovenfte; zyne ooren zyn rond en weinia verheven ; zy zyn met zeer fyn nair geboord , maar dat langer weinig ver > j j nadert. Zvn hals is meer hoog dan breed, en wordt naarmaate he üchaam^; zyne voorrte voeten zyn zonder hair va 7 S' “n in iJabben verdeeld, gelyk men op de Plaat by no 2. vnï boven zyn zy bedekt met hair tot aan den wortel der nagelen. ^‘"'w/vosM v^R zeL, dat zyne voetc-n naakt zyn ; dat moet met dan van ?/r^ndeTfte gedeeltl verftaan worden; wanneer hy loopt Idiynen de ag- beenen^niet veel langer dan de voorfte. Hunne voeten hebben flegts Slfvtagels, waarvan twie onder ha 0^0 -^^S.^VcSn^ derde of de maaken, hy houdt dezelve altyd opge- welke naet een nagel, waarvan het maakzej zon> haa d. "gr. Vosmaer vergenoegt zig met te zeggen, dat er een Jit\ is (a) De Hr. Pallas zegt ’er met meer van, en de af- gekromde nagel C 1- gegeeven helft, doet denzelven met ken- bedding, rrraakt een gootje, waarvan de randen zeer dun zyn; nen (i). Deze ^ norforons en verwydercn zig in het voort- zy naderen zig naar beneden’, en vereenigen zig , ineene klei- loopen ; zfg in de holte van het gootje uitftrekt tot byna de nof4 en 5 - van de Plaat zullen doen begrypen wat ik in het midden, ^ vertoont dezen nagel wat vergroot, om de punt zin waarin hy uitloopt. Deze nagels zyn zo geplaatft , dat de hol- te doen z e ^ ^ ^ gedeeltelyk gedraaid is naar dien van den te van dien van J f einde van den “V^eVraityd ophoudt! ralk'; Ij nooit^™ Sr op laat; het komt my met waarftbyueg f^^fjold heeft, zy zyn »e7S^H" g-ien welk hun ge- 2IÖ DE N A T U U R L Y K E HISTORIE bruik ware ; het dier bedient ’er zig van om zig te krabben en zig te ont- doen van de infekten of vuiligheden , welken hy hier of daar op zyn lichaam hebbe. Zyne andere nagels, zouden, uit derzelver maakzel te oordeelen, hem daar nutloos toe zyn. De Schepper heeft niet gewild dat eenig zy- ner fchepzelen gebrek hadt aan iets dat hem noodig ware om zig te bevry- den van alles wat hem ongemak koude doen. , Men ziet op het lichaam van onzen klip-das eenige zwarte hairen, die wat langer zyn dan de andere ; dit is eene byzonderheid die verdient opgemerkt te worden. Ik zou ’er echter met den Hr. Pallas niet uit willen befluiten , dat deze hairen vergeleken kunnen worden by de doornen van het ftekel- varken ; zy gelyken daar in ’t geheel niet naar. De lengte des lichaams van dit dier , ’t welk de Hr. Klockner te Am- fterdam heeft waargenomen, is, van het einde van de neus tot aan den aars, van elf duimen, negen lynen; die, welken ik in het kabinet van onze Aka- demie heb geplaatft, is maar van tien duimen, maar die, welke door den Hr. Pallas befchreeven is, was één voet, drieduim, en drie lynen lang, en de lengte van zyn hoofd evenaarde drie duimen en vier lynen ; dat van den Amfterdamfchen was van drie en een half duim. De wyQes van deze dieren hebben maar vier praramen , aan weerskanten twee ; en zo zy verfcheiden jongen tevens werpen, gelyk zeer waarfchynelyk is, ftrekt dit tot eene nieuwe beveiliging van ’t geen de Hr. de Büffon gezegd heeft (c) , te weeten , dat het getal der tepels of prammen in alle foorten van dieren geene evenredigheid heeft met het getal der jongen, welken het wyfje moet voortbrengen en zoogen. (c) Zie het Vde Deel van die Werk , bladz, 5p. BE. BESCHRYVING van het kabinet. «7 BESCHRYVING der stukken IN HET KABINET DES KONINGS GEKOMEN ZYN, NA ^\eT AFDRUKKEN DER ARTYKELEN TOT WEL^E ZY BETREKKING HEBBEN. TSTn MCCCXXXVI. Eene verdroogde hand, welkers beenderen m turquoifenofjieenen, veranderd zyn. D ... h-rnd is in den Baat der momiendie zonder balzeming gedroogd eze hand 1 dezagte deelcn zyn zwart, ingedroogtr, enzelft nifïekcheiden plaatfcn, alwaar zy de beenderen bloot laaten,_ en al- men ziet dat de^zelve de kleur van een turquois hebben; daar is geen S;? v^rnfgelen overig maar men ziet in het vel ge^^n geplant waren; alle de leden eenige van de handbeenderen, zyn geheel ; het kaaksgewjrze be^ Evenredigheden van alle die beenderen it lan ?jE,%rfeg"tE?hrnd van eene vollalTen vrouw is. Deze hand is toonen dat h ° Het is niet te verwonderen dat deze te Clamecy van die plaats, die dezelve hand ^j.’^^f*^^^!,rden wanneer wylen de Abt le Boeuf, lid van de Ko- ^•'Iwhflkadi^ derlnfcriptions ,ninglyhe^'^3.aci ^ , dezelve voor het kabinet des Konings nazoeking van o ^ verdient dezelve aldaar eene plaats. s in Snot gevonden, en zeer byzonder en zeldzaam, het £ min het aanmerke alt een ftuk van eene moime, of als een mr- • Utat ie het eenige dat tot nu toe als een momie en turquois bekend is. C'wiMatde^^ondv» men^ha ”in Langnedoc turquoifen gevon^m^^^^^ der turquoilen op de jnomies men in Langnedoc en Sch överdekt getien, Be'yk * — I?“laatte lid der vingeren van /^yTOOTST/en het haak’sge- i«e leden van den dmm, de yjf beentjes der voornam^ trekkende S ‘’5?fir%er of min donkerts 'men ziet dat die kient in verfcheHen ónderen doordringt , wyl men dezelve afgefchraapt heeft , om he XE Deel ^ ^ 2i8 DE NATUÜRLYKE HISTORIE gaan ; daar is reden onri te denken, tlat de beenderen rlï» l dekt zyn , dezelfde verw hebben ; ik heb dezelfde niet willerf nnSf? uit vrees de hand nog meer te misvormen. ontblooten , - No. MCCCXXXVIL Nagel van eene huitengetneene amnttP ^ peze nagel is als eene fchroef gedraaid , en een halve voet ifna • zv heeft ene onregelmaatige an de lengte loopende oppervlakten, en drie verhevene en clierpe zyden , die opftaande graaten hebben , welke de verfchillende plaat- j^s maaken , uit welke deze nagel beftaat , de omtrek is byna twee duimen. De Hr. CAMPExmN, Geneesheer te Tonnerre, heeft dezelve aan het Kabi. net gezonden j hy hadt deze nagel van de groote teen gefneeden , van eene viTftcr van vyf-en-zeventig jaaren j zy wis fints tvvaaif jaarin LTooten 5uiS'v?nT gewaar geworden; de afzetting werd op^eenen ’ alwaar er meer dan vyftig kleine tepeltjes als trSSuiven^^"’ erwten,, en na by elkander^als"^ eene No. MCCCXXXVin^ Het vel van een jonge Negerin , zynde een . klein kind. 1-riiin^ vyftien duimen hoog, van de hiel'tot de wint zv“ BhlS”™’ f het opzettln korter geworden, met een^ge iferaden ™ kra3w“e?i Seel ' ■ ‘ “ MCCCXXXIX. Het ontvleefcht hoofd van een CMneefch. Jjit noord is in eene woeftyn van Bucharien gevonden. No. MCCCXL. Jnder ontvleefcht hoofd van een Chineefch. Dit komt der NagaïfTche-Tataaren, ■p.. -MCCCXLI. Het ontyleejeht hoofd van een Tataar. Hr 'de lid f Kalmukken. Deze drie zyn door den Hl. DE 1 IsbE, hd van de Koninglyke Maatfehappy der Weetenfehappen aan het Kabinet gegeeven. _ Ik konde geen kenS vinden, vSoor van de hoofden van onze natie onderfcheiden zyn. aaraoor zy No. MCCCXLII. Het geraamte van een ongeboren vnm opjeftuit doelen van dit geraamtf takfchicig?{ MCCCLXXXV. De kop van een wild varken van Madagaskar, Deze kop is ontvleefchd;' dezelve vcrgeJykende met de koppen van on- ^ ■ Uo on vaikcns , en van het Siamfche varken, vond ik dat de- 2e wilde en in gedaante met den kop van het Siamfche var- 2clve meer ove de kruin van het hoofd zeer fmal is by de ken, dan me opperhoofd, en dat het neusbeen breed is, maar dwarskamm hoofden van alle andere varkens door de buiging van ^fvifeen die zeer veel uitfteekt, en door de bovenfte beenagcige ver- 1 boven de verdikking welke de kaflen der flagtanden maaken; de- 7? verlenging is niet als eene kam, gelyk in de wilde varkens; zy is zeer Verheven, en eindigt met knobbels; daar zyn ook zulke knobbels op de vaA het neusbeen, vlak over de verlengingen der tandkaflen. De fn?. en balManden fcheenen my toe veel naar die der wilde engemeene flag- Iny- en balt tanue 1 onder-baktanden ; daar zyn varkens gelyke^ b h ^1 Madagaskar in alles maar rfrlden ^temyl onze varkens ’er vier-en- veertig hebben; want daar Iv^zcVen baktandenlan wederzyden hunner kaakbeenderen. ^ No. MCCCLXXXVI. Een monfieragtige vrucht van een varken. Deze vrucht heeft agt pooten, twee lichaamen en dén hoofd} do hchaa- men V y vff monjleragtïge vrucht van een varken. ^ A vereenigd, daar is maar één hoofd, maar het agterhoofd is^^dubbeld; daar zyn twee ooren agter op het hoofd, en twee anderen op hunne Jndere monjleragtige vrucht van een varken. T-Tet hoofd van die vrucht is zeer klein, en heeft geen aangezicht; men de twee ooren, die digt by elkander ftaan , en naar jder zyde S^rdai Ts tulTchen’ de oorin flegts eene diepte met eenige verhe- venheden die voor bek en fnuit vertrekken. _ No MCCCLXXXIX. Jndere vrucht van een tnonfteragtig varken. vrucht is allcenlyk voor aan het hoofd mismaakt, de fnuit is kort en Ap onderlip maakt eene kin, de bovenlip loopt in een punt uit j en • macir één oog, dat is groot, en byna in ’t midden van het aange- .zonden. y^QcCXC. Andere monfieragtige vrucht van een varken. TA vrucht heeft tuflehen de tvvee oogen een hangende fnuit , de bek is ^root en kort, de bovenlip is ter regterzyde met haar uiterfte omge- kromd. Deel. Ff DE NATUURLYKE HISTORIE . jNo, MCCCXCI. Een monfteragtig hoofd van een CCTftgeloTen varken. De bollen der beide oógen raaken elkander, en zyn ten deele vereenigd • daar is eene vooruitfteekeiide fnuit boven het dubbeld oog; de beJc is kort en dik, de bovenlip eindigt in. een punt. N«. MCCCXCII. Eerftgeboren. monfteragtig varken. De bek van dit varken is zeer kort en zeer mismaakt ; de onderlip is ver- heven, en maakt eene foort van uitfpringende kin, eindigende in een knobbeltje; daar is boven de neusgaten een foort van fnuit, die voor den ïïiond hangt.. No. MCCCXCIII. Bezoardfteen uit een Weft-indifch varken. Deze bezoardfteen is plat , en heeft byna een duim middellyns en een halt duim dikte; de eerfte lagen zyn in verfcheiden ftukken verdeeld; des- zelfs oppervlakte is wit of vvitagtig en knobbelig. De ftoffe van dezen ver- meenden bezoard fcheen gelyk aan die van den muurfteen der blaas. No. MCCCXCIV. Andere bezoards van Wejt-indijclie varkens. Deze bezoards zyn niet grooter dan erwten ; zy hebben verfcheiden hoe- ken; hunne oppervlakte is grys, en gelykt naar die van grof zand, dat in de.- blaas gepolyft is; zy zyn drie in getal : ik heb ’er een gebroken, die had maar eene fchors, die niet d.ïk is, van fteenagtige ftoife, gevormd uit verfcheiden laagen^ het overig binnenfte is vervuld met eene kern van bruine ftoffe, die naar aarde gelykt ; deze bezoards zyn uit Peru gezonden met die. welke onder het voorig n<>. vermeld is. No. MCCCXCV’'. Bezoard van een varken. De lengte van dezen bezoard is zeventien lynen, en elf lynen en een half middellyns; hy weegt vier dragmas, en zes-en-zeftig grein ; deszelfs bui- 'Cenfte oppervlakte is vuil-wit, en gelykt aan die vaneen ftcen, die door het water gerold is ; de bezoard is dwars doorgebroken , en men ziet in die breuk dat de binnenfte ftoffe grys is, naar het bruine trekkende; hy beftaat uit glanzende fpiesjes , die van het middelpunt naar den omtrek loopen , en zeer digt by elkander, behalven eene ruimte van vier lynen middellyns ; in het middelpunt van den bezoard, alwaar de fpiesjes in eene bruine ftoffe gemengd zyn, en eenige ruimte onderling overlaaten, zyn eenige mid- delpuntige kringen, die_ de verfcheiden trappen der groeijing van dezen bezoard aancoonen; hy is van Peru gezonden onder den naam van een tam varkens bezoar. No. MCCCXCVI. De ontvleefcMe kaakbeenderen van een hond. Het onderkaakbeen heeft maar yyf baktanden aan de regterzyde, en vier aan de andere; daar ontbreeken in dit kaakbeen de twee eerfte baktanden der regtcrzyde j en de drie eerften der linkcrzyde, maar daar zyn twee fny. tanden meer, die bovenden laatften fnytand op een na van yder zyde ftaan • d-iar is ook eene overtailige hondstand meer op de buitenzyde van den waaren hondstand der regterzyde; i,og zyn ’er drie overtailige fnytan- d n i.i het opperkaakbeen , die op de waare fnytanden geplaatft zyn ; ea twee overtollige hondstanden agter de waare., ^ BESCHRYVING van het kabinet. 2^7 No MCCCXCVII. Monfieragtige jonggeboren hond. rvo 7 e hond heeft geen fchulp aan het regteroor; men ziet geen blylc van daar is°OP h"t voorhoofd een vooruicftcckeiide inuic, die een V voet lang is en eindigende aan zy n uiterfte met twee ronde openingen , halve voet ^ ^ gtfcheiden zyn , gelyk neusgaten ; onder het be- dje door een midd brcede holligheid, onder welke men gin van “g jynen middellyns ziet, die een oog verbeeld, onder eenen bal van uitkomt. Dit monfter is een half voet dien ;_/yan den bek tot aan het begin van den ftaart; het is van Nlpèls^gezonden door den Hr. Taitbout, Coniul van Vrankryk. ^ No MCCCXCVIII. Jndere jonggeboren monjieraguge bond. Deze vrucht is byna van dezelve grootte als de voorige ; cn gelykt dezel- ve door de meefte mismaaktheden ; zy heeft ook een fnuit op het vooi: « en eenige blvk van neusgaten aan het eind van denzelven , en ook ec- nri>oil?hdd?enTn oogbol Indor deze holUghoid . maat daar ta geen gar onder het Andere jonggeboren- monfieragtige hpif Deze^ruc^t heeft een zeer mismaakt hoofd; de onderlip is m twee dee- ipn vïrdeeld, die zich ter regter- en linker-zyde verwyderen : men ziet noch bovenlip noch neus; daar is maar éen oog, dat boven het aangezicht m E^Sden Haat; h’er hoofd is klein en monfter is vyf duimen en een hall lang, van uc het Jonggeboren monfieragtige lat. i r j . Dit monfter heeft deelen te veel, hy heeft een dubbeld agterlyf, dat ter nb^tfe van het fchaambeen aan zynen buik gehegt is; aan dit tweede ge- Yphp dat geen ftaart heeft, en een tweede dier vertoont, dat uit den buik van hef eerftè komt, doch als agteruit komende, ziet men reeds.de agterdeden M monfieragtige kat. kat heeft twee lichaamen en agt pooten; de twee lichaamen zyn naf de regterzyde der borft en buik van de eene kat zamengegroeid, en door de linkerborft en buik van de andere. _ No. MCDII. Andere jonggeboren monfieragtige kat. Daar zvn voor de borft van dit monfter vier overtollige pooten, twee vonr en twee- agterpooten; de voorpooten zyn aan het vcorfte gedeelte d?r°[ or?f vïït . on laar*^ vooren geftrekt ; deze en elleboog vereenigd ; de twee overtollige agterbeenen zyn aan ^n ag terdeel, dat ook overtollig is, vaftj dit agterdeel is bmnenfte deel /nn he aeterfte deel der borft vaft, en toonde eenige blyken vm yroiiw- Ivke teeldeelen; deze twee pooten ftaan naar agter. Dit monfter is zeer byzonder, en is aan het kabinet vereerd door den Hertog de la Val- * No. MCDIII. Anders jonggeboren monfieragtige kat. ^ ^ Dit monfter heeft twee hoofden, twee lichaamen en vier beenen; cc* ^ r f 2 1 228 DE NATUURLYKE HISTORr E hoofden zyn met de regterzyde van het eene tegen de i, ander zatnengegroeid , zo dat ’er maar één oor en één ^ der groep is, maar de bek is dubbeld, en daar zyn twee monden tÏ! hchaamen zyn tot den navel vereenigd door de regterzyde van het een^ lichaam en de hnkerzyde van het ander. No. MCDIV. Andere jonggeboren monjleragtige kat. i- ^ceft twee hoofden, die met de regterzyde van de eene aan de iinkerzyde van de andere der groep, welke deze twee hoofden maaken zamengegroeid zyn; maar daar zyn twee bekken of fmoelen, de regter is klei^ ner dzn de Imker; de lippen en de mond zyn mismaakt; het linkeroog van «ne^hooM fchynt met het regteroog van het ander zamengefmoltel N . MCpV. Andere jonggeboren nionjleragtige kat. Deze kat gelykt naar die van welke in het voorige no. gewaagd is , door dien zy twee hoofden heeft, maar zy verfchilt van dezelve door de bekken of fmoelen, die regelmaatiger zyn, en wat verder van elkander af zo dat het linkeroog van het eene hoofd, maar door de buitenhoek van het ree- teroog, aan het ander raakt. ° No. MCDVI. Vrucht van een hert. ftaSr hï['\?een mannetTe^*' Tv ïer blyïbaar deden der voortteeling zyn reeds No. MCDVn. Andere vrucht van een hert. Deze vrucht is vyf duim en een half, van de kruin van het hoofd tot aan het begin van den ftaart, die agt Jynen lang is, het iseenwvfie; de vier tepels zyn zeer zigtbaar ; de ooren zyn vier lynen. No. MCDVIII. Een bezoard van een hert. Deze bezoard is eirond ; zyn grootlle middelJyii is een duim ne<^en Iv^ nen, en de kleine dertien of veertien lynen; de oppervlakte is ongelvk , grys en geelachtig gedakt; zy weegt een once, drie dragma, en v4r- •tig greins. Hy is uit Quito gebragt door den Hr. dk Vekgeme , Ingenieur van de Zeevaart. ’ No. MCDIX. Een mismaakt gewei van een hert. drieiaanrherc is" geloof dat het van een ariejaang lerc is, want het heeft twee welgemaakte fniefen en die reeds moeflen afgev^allen zyn. wyl/er alreeds fen nieuw gfoS va? drie duimen is; de ronde randen van dit nieuw groeizel ftaan onder den Ham en hebben meer middellyns; yder der fcheuten van het nieuw groei? r’ naar bov^n gekromd en onregelmaatig gengt; zy zyn met hunne fchor7bi^ kleed, zo wel als haare fteunen of graagen, die onder de ftammen der hoo' rens zyn; hunne paarlen maaken groote knobbels van eene zeer onreirelma tige gedaante; deze nieuwe fpiefen zyn zes of zeven duimen lanz Dir byzonder gewei is van een hert dat op een derjagten des Konings gevan." gen , en op bevel van Z. M. in het kabinet gebragt is ° No. MCDX. Een nieuwe groei van een damhert De ftanmeu der hoorns van dit nieuive groei zyn maar vyf of zes BESCHRYVING van het kabinet. lana en hebben vyftien of agttien lynen middellyns, zyn rond aan hun eind ieder heeft maar de groote fcheut, die omtrent drie duimen lang i > en een duim middellyns heeft. Die nieuwe groei is met zynefchors be- en in moutwyn zo wel bewaard, dac het nog zyne natuurlyke zagt- % -1 heeft • ik weeTniet of'hec een gewei was dat nog met volgroeid was, wen Lt dier gedood wierd, of het niet een mismaakte gedaanw zoude ge- had hebbei als zodanig is het aan het kabinet gebragt. Dit damhert was naa neoDeu, yerwisfeling van hoorns; het was gevangen te Garenne de SI ï aan den kolk de Angle, door den Hr. CHAiiriENEr. ’ No MCDXI. Een mismaakt hoofd van eenen rheebok. Dit hoofd is van eenen volwaffcn rheebok; het gelykt naar die van an- dere rheebokken door zyne grootte en gedaante, integendeel is het gewei zeer dik en van eene buitengemeene gedaante; de graagen of fteunzels raa- ken elkander; zy hebben twee duimen negen lynen middellyns ook die- nen zv nS tot bafis van eenen tak; zy hebben yder verfcheiden fcheuten, die uft den graag komen; daar zyn ’er zes op den regter-hoorn , en vjl die uit den g ^ g fcheuten ftaan m het rond , zo dac ’er zeven zyn did Snffooï van troon maaten, de vier andere flaan in het middelpunt der Son en met hunne punten naar agter geboogen; de grootftc fdieuten ftaan een half voet boven den graag, zy zyn alle met groote knobbels, die meer naar been-uitwaffen dan naar paarlcn gelyken , bezet, Irtnr rien ]VIarCluis IDE COURTENVAÜX* ^ door den jslieuw ge boren monfieragUge haas. ^ nit monfter heeft twee lichaamen , die aan de borft vereemgd zyn, door j hnü Pn bek zo dat de twee hoofden maar een ronde klomp maaken;: den s ^oren, en tuflehen twee van die twee ooren, die irtw7e hMfden fchynen te komen , ziet men eenige blyken van ^nen mond van het zelve Deel. De Tlr; Adanson hééft dit hoofd van een fob, en de in het voorig n«. gemelde hoornen van den koba uit Senegal medegebragc, No. MCDX XXIII Eene groote bezoard. Deze bezoard weegt ééti pond, veertien oneen, en zeven dragma; zy is drie duimen en zeven lynen hoog , en heeft op haar dikde elf duimen ora- treks ; BESCHRYVING van het kabinet, 233 treks- haare gedaante is onregelraaatig ; zy _ heeft intuflchen drie in de lengte leggende oppervlaktens , eene knobbelige aan eene der einden, en de andere eene groote holle gepolyfte oppervWcte , die aancoont , dat J tpjren eene andere in het lichaam van het dier, die het VGort- St ar4le2irhe!.fti de ftoffe is olyfkleurig en bleek; de oppervlakte lï fpknrrefd met grove platte korrels , de bovenftc laag is gefchraapt, cn IS breuk dat zy drie lynen dik is, en lut andere dun- men ziet ^ bellaat ; de buitenfte oppervlakte der tweede laag heeft duidc- f ‘Srels dan de eerlle. Deze bezoard gelykt eenigzins naar die van den rhinoceros , en zy kan niet dan van zulk een groot dier komen, za het XI Deel van dit werk , bladz. 124. No. MCDXXXIV.- Andere bezoard. De gedaante dezer bezoard is zeer regelmaatig, en komt na aan het ei- rond maar is een weinig plat op de tegen over elkander (taande zy den. Zy weegt drie oneen, zes dragmen, en dertig grein; zy is twee duimen lang, één^duim en zeven lynen breed, en dén duim en een half dik; de eei^e is op verfcheiden plaatfen gebroken, en de overig gebleeyen deelen 7 vn zeer dun, knobbelig met kleine gryze korreltjes; de plaaiien van de tweede laag, die ontbloot zyn, zyn olyfldeurig, cn hpre oppervlakte is sreDolvlf i aeze bezoard is dieper ingebroken , om het inwendig zamenftel tp zien, men kan de Rakken der laagon, uit welke zy beftaat, opneemen, vereer mCDXXXV- Andere bezoard. Deze bezoard is van Peru gezonden, zy was in gouddraadwerk gevat; TV is olat eirond, in de lengte is haare grootfte middellyn vyftien lynen, en ifTt Ivtien en een half op haare breedll;, en zeven lynen dik ; zy weegt dri? dragmen, en vyf-en-twitKig grein; haare oppervlakte is eene bleeke olyfkleur; zy heeft platte knobbeltjes, gelyk die men op de^fteenen der blaas ziet. , , , , No. MCDXXXVI. Andere bezoard. ^ Deze bezoard is zeer aanmerkelyk door haare regelmaatige gedaante , het is een kogel van veertien lynen middellyns; zy weegt een once, twee dra'^men, en vyf-en-zeftig greinen; de oppervlakte is grys met eenige Krnfne vlakken, die een weinig knobbelig zyn, het korrelige van deze Sen, en het witegtige polyll van.den bol, doen n,y hem voor eene.' bezoard houden; fchoon de regelmaatige gedaante nieer eenen doo rremaakcen bol vertoont dan eene bezoard. ° N°. MCDXXXVII. De hoorn van eenen nanguer. - np 7 G hoorn is afgebeeld in het Xll Deel van dit werk , Pl> M' o • hv is aan het kabinet gebragt met de verzameling van den Hr. Adan- soN;\y is naar vooren geboogen, en heeft kleine m de lengte loopende OreeDen en zes of zeven ringen, die voor op den hoorn dikkei zyn dan van agter; de lengte van den hoorn is omtrent agt duimen, en hy heeft omtrent vier duimen en een half omtreks aan den bulis of grondlluk, XV Deel 2 D E N A T U U R L Y K E HISTORIE No» MCDXXXVIII. Het hoofd en het onderjle van de vieT pooteit van een grimn. Deze kop is door den Hr. Adanson uit Senegal gebragc, dezelve is in het. XII Deel van dit werk, bladz. 223 , Pl.XLIII, fig. 2 en 3. befchreeven. No. MCDXXXIX. Een gedeelte van de kaakbeenderen van een wild varken van Kaap-verd. Het onderkaakbeen is byna geheel , de bovenkaak is aan de voorfte kiczea afgezaagd; om van het v/ilde varken van Kaap-verd uit deze deelen en de tan- den die ’er aan vall zyn te oordeelen, geloof ik dat het na by komt aan onze wilde varkens, maar egter daarvan nog verfchilti zy gelyken elkander door, de beenderen van den fnuit, door de onder-fnytanden, en de andere flagtan- den, en door twee fnytanden der bovenkaak; hy verfchilt door de wydte van de opening der neusgaten,, die veel langer is dan by de wilde varkens, en de varkens ; door de buitengewoone grootte der llagtanden van het op- per-kaakbeen ; door het getal en de gedaante der kiezen ; door de buiten- gewoone breedte van het onder-kaakbeen , ter plaatfe der ilagtanden; door den omtrek en lengte van de takken van het kaakbeen, die minder ge- kromd en hooger zyn dan in het wilde en tamme varken. Het onder-kaakbeen is omtrent een voet lang , van deszelfs voorfte punk tot aan het agterfte van het kraakbeens uitfteekzel. De fnytanden zyn zes in getal, en gelyken naar die derv^kens en wilde varkens, behalven de laatfte van yder zyde, die met zyn einde tegen de laatfte op een na geboo- gen is ; daar zyn maar twee fnytanden in het opperkaakbeen ; de onderfte flag- tanden ryzen maar drie duimen uit hunne kallen , en hebben twee duimen; en vier lynen omtreks aan hunne grondvlakte ; de boven-flagtandën komen byna een half voet uit de kaften , en hebben byna vyf duimen omtreks ; zy zym naar boven omgekromd, en van binnen byna als de hoorns van den ftier of buffel. Hunne ftoffe is van een natuur gelyk yvoir ; daar zyn maar drie tanden, aan yder zyde van het onder-kaakbeen ; de twee eerfte zyn van middelmaatige grootte ten opzigte van het kaakbeen, maar de laatfte is zeer groot; hy is twee duimen en twee lynen lang, van vooren tot agter gemeeten, en vyf of zes lynen breed, van buiten tot binnen; het email- ecrzel loopt tot in het binnenfte van die tanden , en maakt op hunne vlakte negentien of twintig kringvlaktens , die eirond of onregelraaatig zyn , en van verf chillende grootte, gefchikt op drie in de lengte loopende reijen , de kleinfte zyn in de middelfte rei ; de opperkaak van dit hoofd is zo doorgezaagd , dat ’er niet dan de twee kleine kiezen overbly ven , indieii; het gedeelte van den rand der tandkas, dat onbreekt, maar door een grooten tand bezet ware geweeft, die op den grooten tand van onder floot,, zoude het wild varken van Kaap-verd maar vier* en- twintig tanden hebben,, terwyl de gemeene varkens ’er vier-en- veertig hebben. No. MCDXL. De ftaart van een jong wild varken van Kaap-verd, De ftomp van dezen ftaart is plat, zo van boven als van onder, en heeft zwarte dikke hairen, zy is. met dezelve meer aan. de zyden, dani BESCHRYVING van het kabinet. 235 wen en onder bezet, vooral naar beneden; de hairen aan de zyde flaan hnsies, ais kleine penceekjes, en zyn dne of vier dunnen Eng. t>y bosje^>^^ MCDXU. De vier pooten van een jong wild varken van Kaap- Op deze pooten zyn boXis, gelyk op die van de wilde varkens en var- keus ; ^^p^LXXlV. Eene momie die in Juvergne gevonden is. ^ is eene der fchoonfte en zeldzaamfte Rukken, die zich in -rS net bevinden. Nooit heeft men iets verwonderlykers in Kt leLn. Het is een meefterftuk in de balfemirkunft, en de vol- mXtfte van alle de momien die tot heden bekend zyn; ik zalzullp met i proeven ftaaven: zulk een gewigtig onderwerp_ verphgt dp naaien eener befchryving te treeden, en deze momie re vergelyken met dL! we'ke ^ de Nakuronder^oekers bekend waren voor dat deze ont- dekt wierd. ^ foorten van momien , van welke de eene maar Daar . lichaamen, zonder eenige bereiding; de andere mo- bekaat uit § inffewanden ontledigd, van binnen gevuld en met ver- fchddeï ftoffe omgeeven. Men heeft in de ^afkelders van de Kerk der rordeliers te Touloufe, en in de heete zandwoeftynen van Afrika, Sn ™ de eerlle focic gevonden (t). D- ^ allé tegengellaan, en als weggepompt, of door de vloeibaare deelen ^oor eene opfl . P - overgebleeven dan de vaftedeelen , !^°ToriSrerdu1 en®door ha,™ uicdrooging voor die voor guti § ... zyn; maar deze uitdrooging is zelve ee- eene geheele de^bewerktuigde lichaamen , wyl zy derzelver |;?j;^;^"g“dSrm‘ït,rfaak,, en van binnen flegta ruwe kentekenen van hun zamenftel overlaat. - . ^ worden, zyn niet beter goed De momien die ^ het\leefch is gedroogd, gehouden, de b r yerfcheiden omwindzelen verborgen; mwcndig opgekrompen ^en^.^^d vervuld, die de plaats der ingewan- 5ln bekleeden [ dus heeft de balfemiring de uitwendige gedaante noch het vimenllel dezer momien niet beter bewaard , dan de eenvou- inwendige zamenl van is het dat men in de gcbalfemde mo- rnfen vanl^glpten, en in de gedroogde van en den vind, en^t vel en vUfch zyn eene ruwe ivlomp zonaer g ^"'ütin Auvergne gevondene momie was^bi L^tens^hoc vfeefd. hS z°,ne“ aturly^ » buigzaa.nhdd , de inge- ( 'i Zie bet III Deel van dk Werk , Uadz. 243. ^ Gg 2 23 ^ DE NATUURLYKE HISTORIE wanden waren volkomen, enz. In den eerften onflQiT ynndf. tvo,, moeten denken , dat het een lyk was van een me£c?f o.verleeden. Nooit Zag men zulk eene volmaakte momie ? ^ thans met alle hulp van onze Weecenfchappen enKonften ’er'eene dpr^prt^ kunnen toebereiden.? om hieromtrent, een oordeel te vellen , moet m orallandigheden der ontdekking dezer momie weeten, of ten minRprf zei ver befchryving zien. Den II february lyyd, ontdekten de boeren in Auvergne een veld omfpittende, in den landftreek genaamd, Tcrroir dc J ar lot digt bv de plaats der Martres d’Ameres, twee mylen van Maringue, twee en een halve myl van Riom , en drie mylen van Clermont-Ferrant, op eenen af üand van vier- en -twintig fchreeden van den groocen weg ten noorden en zes-en-twintig fchreeden van de beek van Arders, ten zuiden, een ek? dat ten hoogCten maar met anderhalf voet aarde gedekt was ; het flrekte zich vin het Ooflen naar het Wellen , en belfond uit twee lleenen waarvan de eene het graf zelve uitmaakte, en de andere was het dekzel; zv bellon- (En uit eene zeei broofche zandlleen , want zy korrelden wanneer men ’er aanraakte; het dekzel was van onder liol en als verwulfd; deszelfs Jemrrp was zeven en een half voet; deszelfs breedte drie voeten en agt duiméS • eene platte oppervlakte, ter breedte van. agtkuime^f fchuinfch af, gelyk een dak, om het water te laaten afloopen; het graf zelf was uitgehold, als een trog, die zeven voet lang was, en twee voe ten en agt duimen breed, twee voeten en vyf duimen hoog, zo dat het ge heele graf vyf voeten en drie duimen hoog waS (d). Het graf zelf wac Sbeeldingtn’ Sepo'yft, maar had geen opfchrift nog eenige Dit lleenen graf beToot eene looden kiH, die in den bak of trog ge- plaatl-^was; deze kill was vier voeten en zeven duimen lang, één voet twee duimen en een half breed, en vyftien duimen hoog; zv heeft geene gedaante van eene doodkift , zynde vierkant, en bellaande uit twee Itukken waarvan het eene een kift maakt, die overaheven breed is, in haare ge^ het ander- ftuk is het dekzel dat op de Icilk flmt S e ioeni’nVe'ïr'^^r' ‘^‘'arnier ; het dekzel heeft twee lange zeer’ fmalle Openmgen, yder omtrent van twee duimen; de eene was boven den mond van de momie, en de andere omtrent boven de inaagj zy waren m een foort van werk of vilt gevuld ; men weet niet waartoe zy dienden ^ In die kift lag eene momie, die was aan haare binnenwanden met ee ne aromatiekc ftoffe bekleed, welke met klei-aarde gemengd was- op dê momie lag een dekzel van grof draadwerk, als matten gevlogcen; onder dit 00 Zo veel ik heb kunnen opmaaken uit de maaten die in de j waU tfavril 1756, rol. ll, opgegeeven zyn , en in het ^ welke, met volkomen overeenkomen in. de omftandigheden der beichrfviifg van’ deze moSt'. BESCHRYVING van het kabinet. 237' Hekrel lagen twee hemden of zweetdoeken, die zeer fyn waren ; onder die hemden zag men een windzel, dat om alle de deden van het lichaam g - flaSn was, gelyk die van een gebakerd kind: onder dit algemeen orawind- ^ ppn W^onder om de ledemaaten, dat is, om de armen en beenem Het hoofd wi met twee kappen of mutzen gedekt, en de handen en voe- K?wïeni.r zakjes beüooten , zonder byzondere wendzelen. Het vel van ten waren in j Schaam was overdekt met eene laag van aromaticke- dïte van een duim, en met plukze! dat met dezelfde ftoffe door- St’was, gedekt; met dezelfde ftoffe waren de inwendige bekleedzelen Tok doordrongen ; de buitenfte bekleedzelen fcheenen m pek gedoopt. _ Het lichaam van deze momie is dat van een jongman; men was het met eens omtrent zvnen ouderdom; fommige fchatteden hem op tien of twaalf r“ü tih >'« dan uit de o en met de voeten naar het Wellen; het fcheen vvcleeraaaL behalven dat het hoofd zeer groot was, en de voeten klem. Hef vel had de buigbaarheid en de kleur die het gemeenlyk heeft in een Iv^dir federt eenigen tyd overleeden is; het was egter bruin en llyf aan het aangezigt, en onder het liair. De onderbuik week onder de hand, wanneer'men 'er wat op deukte ; alle de gelee^^^^^^^ halven die der beenden met de voeten, zyne nagels; men zag dui- uit, wanimer men hen hoog* vingeren waren, als ook die. ^‘"^^de‘^haï3men en vcetzoflen ; dabbeenderen der armen en der beenen r,/n S r„ tauito , die va’n het hoofd integendeel waren zo hard als ma? gewoonte. Daar was geen hait dan op het agterhoofd; du wg naar ge.wuuii v. duimen lang; het vel der kruin van het hoofd eMeinfnidlng van den hoofdfdiedel gefcheiden om de aromaten^ TnlL ï’n die men 'er vond met klei gemengd. Deze momie had alle ?ire tfnin ; de tong en ooren waren in goeden ftaat gebleeven ; de balzak, haare tanuen , ^ ,^35 uitllcekende , en de vo: 'rhuid geheel ; ds' nÏÏs'’Ss Kor plat g'drLitt; d..za mismaaktheid deed gilTtn dat men de ber^Tc-nen door de neus had kunnen imhaakn, te meer, dewyl men aan het buirenlle van het hoofd ;een opening vond, die er gema;,kt was om de- b^lTkir n uit re haaien; maar eene in de neusgaten gebragt hebben- LVkhC mr-n d^'t de zeefbeenderen niet verbroken waren, dus kon- de. bemerKic men, o-t i n,» ntirc had geene tekenen van den Z>' toor ce/cn ^ ^ 3 mcn de ingewanden door’ V rwvdeirng, me kondcii- doen bsmeilccn, koiokvsori rao l-ïr n nammivken u ..g uirgenomen had, om_deze ve te balRmen. _De Hr. ppi' (el ' egeerig zynde om te weeten in welk eenen ftaat de mpwan- d' nawaren , ’ma«ki;e eene infnyding in den onderbuik,^ en bragt zynen- vin- De Hf. Stroppe, Ileelmeefler en Apotheker te Maringue, StHryver van de bjCchr^ •^T rlf7cr mómif en derzelver graf, zo als' dezelve gevonden word m faurna/ ^ “■ r-.rg uit het wdk ik de vooniaamfte Hukken genomen heb. Gg 3 238 DE NATUURLYKE HISTORIE ger in de ruimte van den bovenbuik, deed er de lugt uitgaan, en brak door deze opemng een gedeelte van net netvlies, dat een goede ge- daante had en witagtig van Idem* was; hy nam ook een gedeelte der darmen weg, die hy opblies, en zag toen, dat zy niet toegenaaid wa- ren, en het fcheen hem toe, dat zy met de uitwerpzelen teja^ens gebal- femd waren, en geen verandering ondergaan hadden; hy vond in den nugterendarm eenc llofFe , die naar honing zweemde , en in water fmolt, De Hr. Stropfe oordeelde dat dit nog eenige overgebleevene uitwerpze- len waren, en den vinger in de opening, die op de hoogte van de maag gemaakt was , brengende , deed hy de borft op en neder gaan als een blaasbalg; men voelde dat het middelrif en alle de ingewanden buigbaar en geheel waren, gelyk in een verfch lyk; zy fcheenen met eene min- der vafte ftoffe omgeeven, dan die buiten op het lyk waren. De balfemftof had eene zeer fterke en doordringende reuk, welke het graf zelve nog uitwaaflemde, fchoon meer dan een maand aan de vrye lucht blootgefteld ; deze reuk deed zich op alle plaatfen bemerken, in welke men de raomie gelegd had, fchoon dezelve ’er maar korten tyd gebleeven was; men zeide zelve dat de boeren der omliggende dorpen daar ongemak van hadden. Wanneer men het lichaam aanraakte, of aan deszelfs fpeccryen, bleef dc reuk eenige uuren aan de vingers, fchoon men dezelve met wsrm v/ater , brandewyn of azyn, wal'chte: de Hr. Stroppe zegt, dat hy de reuk niet dan door wyngeell konde verdry ven. De Uren. Bernard de Jussieü en Roüelle , zo bekend door geheel Eu- ropa wegens hunne kundigheden in _ de Natuurlyke Hiftorie en Schei- kunde, de ftoffe der balfeming gezien hebbende, oordeelden, dat het een zamenmenging van pek en apmacieke ftoffen was , en vooral van caneel , wierook , meum , en valériana. Deze raomie eenige dagen aan de nieuwsgierigheid van het volk ten toon gefteld zynde, wicrd eenig- zins misvormd ; men fneed een gedeelte van het vel van het voorhoofd weg, men trok alle de voortanden uit, men deed zelfs moeite om ’er de tong uit te haaien, men ftal een groot gedeelte van het lynwaad; maar zo dra het Droft-ampt van Auvergne vernam, dat het in.hun gebied gevonden was , deeden zy het naar de ftad Riom brengen , alwaar zy het in het kabinet der Apotheek van het algemeene gafthuis ter bewaaring Helde ; men leide eene glazen ruit op de kilt , in plaats van het loo- den dekzel , op dat men deze raomie zoude kunnen zien , zonder dat zy aan de lucht blootgelteld was, die dezelve alreeds gedroogd en zwart had doen worden; lieden die dezelve gemeeten handen, toen zy ecrll uit het graf genomen was, verzekerden dat zy dne duimen korter ge- worden was ; thans is zy maar drie voeten en een half lang , van de hielen tot het hoofd. > n 1 1 • De Graaf de St. Elorentin , de ontdekking van deze momie vernomen hebbende, gaf ’er den Koning kennis van, en fchreef aan den Hr. de la Michodierf. , toen ter tyd Intendant vin Auvergn.e, dat zyne Majdleit oordeelde het beft te zyn , dat die momie in zjn kabinet van Natuurlyke BESCHRYVING van heit kabinet.. 239 Hiflorie bewaard wierdj zy wierd derhalven den 24 april 1756, derwaards zv reeds meer dan twee maanden en een half uit het graf geno- zaff ik eSer dat het vel toen nog eene witagtige kleur op fora- men w d:> , 0 „^ere ^ruin was j wanneer men het lichaam opnam f-f" f if ^Ln de voeden, boog het; de beenderen en geleedingen waren- byhet hoofden d ^ worden, maar ik trok, door de opening buigbaar, bovenbuik gemaakt was, eenig gedeelte der ingewanden uit,. 7-1 S zagt en wicagtig waren ; ik bragt dezelve wedermannen , en plaat- de momie in eene kas, die de gedaante van eene grafflede had, en die' door een glas geHooteii wierd, dat ik met graauw papier aan de voegen dhrt maakte. Des anderendaags reeds zag ik fchiramel op de momie, ik deed d Jelve afveegen ; ik liet de voegen van de kas open maaken , en toen was er dezelve aivecgw- , yleefch droogde, en wierd aliengskens brui- geen £ d?oo| en ftyf, geen infed heeft hec • ik eeloof om dat het doordrongen is van ftoffen , die hen niet aangeraak , '■ g ^^nt de fterke reuk, die het nog heden uit» iTem? zoude de infe^en niet beletten daar aan te komen; want fchoon Ie kTftdezelfde reuk heeft , zyn zy ’er ingekomen , aangelokt door opgezet- te voeden, die men ’er ter bewaaring in gezet had. heeft veel grond om te gelooyen^d^ zeer groot aanzien, en zyisverwonderlykm Auvergne. Men- aanmerkensw^a^^^^^^ bcpaalen, en men he^t ’er geen bewys (revonden noch op de momie , noch op het graf. Daar zyn flegts ee- Ili ?e Se-elmaatige trekken op de kift , die aan eene der uiterften een foort nige g r de banden der momie byzon- seTvk een; groote G met een ftreep, eene groote Y, en aiide- door de lieden, die het linnen fcheurden, om. het’ mede te neemem^^^ is zo min bekend als de tyd, maar ^ verfchilc val? all 7 de% yzen van baffeming, die wy kennen en weeten dat in Egyptem leoefibnd wielden; want de Egyptenaars maakten de holligheden van het ledi<^; zy haalden 'er de ingewanden uit , of deeden dezelve ver- r, dnnr ’er eene ontbinding van hun natron in te fpuiten; en men heeft teeijn, door er 6 ouden, en een waar, yaft,. XiTSrtm op het^leerchLkte, om dezelye te bereiden «1 te looijen en^wanne g l^rna»lci 3 d™eTi:M™eiir^o^^ het zy dat zy dezelve wilden ballhinen, of maar droog bewaa Kn° zonder eenlge bereiding; maar. de ingewaïrden der momie van Auver- 7ie les Mémoires de C Académio ro-^alc des Sciences, 175°, Ic premtet MémoUc f^ics mbaumemens des Epyptiens ,^par M. Rouelle, pag. ia/- 240 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE ene zyn noch weggenomen, noch verteerd, wyl zy ^og in hun geheel in wezen zyn , en men geene blyk van opening ziet , die men verpligt ge- weeft zoude zyn te raaaken , om dezelve uit het lichaam te haaien en we- der daarin te plaatfen : zy was ook niet gedroogd , wyl het vléefch en de ingewanden, by het uitneemen uit de kift, nog byna alle de buigbaarheid en zagtheid , benevens de kleur van het vleefch , en de ingewanden van een verfch lyk hadden. Deze balfenaing is dus volkomener dan die der Egyp. tenaaren, wyl deze momie meer geheel en beter bewaard is, dan de hun- nen, zo veel men kan oordeelcn uit de berigten der oude Sch ry vers, die over de balfemingen , welke men in Egypte» deed, gefchreeven hebben, en uit de befchouwing der momien die aldaar gevonden zyn. Die van Auvergne was miflehien zo oud niet dan de Egyptifche mo- mien, maar men kan gelooven, dat zy zo lang in zulk een goeden ftaac zoude gebleeven zyn , als in welken men haar gevonden had , wyl de eerfte tyden de mocielykftc zyn._ De balfeming van deze momie fchynt my intus- fehen eenvoudiger dan die der Egyptenaars. De infpuitingen van fteen- olie {petroleum) binnen in het lichaam en een bekleedzel van pifaphalt of joodenlym, van buiten, zouden miflehien voldoen om een goede momie te maaken: beide deze ftoffen vind men in Auvergne, alwaar deze momie gevonden is. Wat ’er ook van de balfeming van deze momie zyn moge, het IS zeker, dat men er thans geen zo goede bereiden zoude j maar men zoude ’er allengskens naby komen , indien men zich op de voimaaking van deze konft wilde toeleggen, ten rainften men zoude beter balfemingen krygen, dan ’er thans in gebruik zyn. iN®- MCDLXXV. Eene Egyptifche momie aan welke veele leden ont- hreeken. Deze momie beftaat alleen uit het hoofd, de fchouders, de voorfte en zydelingfciie deelen der borft en buik; de dyen, de beunen, het hoofd, en den hals, zyn geheel met banden omwonden, behalven eene groote opening, die in het midden van het aangezigt gemaakt is, by het opper- kaakbeen, waarvan niets overig is dan het been der tandkalTen en de been- deren van het verhemelte; deze maaken een byzonder ftiik, in het welke men verfcheiden tanden ziet; daar zyn ook nog eenige overblyfzelen van in hetonder-kaakbeen. Het lichaam is aan de agterzyde geopend, langs de rug en lendenen, en aldaar kdig gemaakt; men ziet ’er alleenlyk eenige overblyfzelen van ribben, en van het voorfte deel van het bekken; het voorfte gedeelte en de zyden van de borfi zyn in wezen , en met windze- Icn bekleed; men heeft reden te gelooven, dat de armen onder die wind- zden verborgen zyn. De dyen en beenen maaken eene groep , die ook met windzelen bekleed is; deze is van het lichaam afgefcheiden; de voeten ontbreeken in ’t geheel ; de ftof der balfeming is zwartagtig ; de banden zyn geelagtig; de beenderen hebben verfcheiden tinten van geel, bruin, en zwart; deze trekken tot in het binnenfte, dat zeer poreus is. Deze momie is door den Hr. Jussieu aan het kabinet vereerd. No. MCDLXXVL BESCHRYVING van het kabinet. 2.41 No. MCDLXXVI. De beenderen van het linkerbeen van een menfch , en een gedeelte der voetbeenderen , niet vleejcn, dat federt zeer lang gedroogd is. fcheenbeeti, kuitbeen, hielbeen , kootbeen , fchuitbeen , en herderde wiggebeentje zyn aan elkander vaft, en ten deele met gedroogd LSI voornaamlylc de enkels, de hiel en het gewricht; daar ?oS^ klein lapje wol op het vleefch gelymd , onder de buitenftcn No. MCDLXXVII. Twee eerftgehorene kinderen y die aan elkander vaft zyn. Deze twee kinderen zyn meisjes, byna van dezelfde grootte ; zy zyn ten naaRenby zeventien duimen lang, gemeeten van de hiel tot de kruin van iipr hoofd; alle de deelen hunner lichaamen zyn welgemaakt , maar zy zya ÏSt het bovengedeelte van den buik aan elkander vafl zo dat zy met uit ce fvfmSer hebben kunnen komen, dan beide te gdyk, zonder dat de eene He andere kondc voorgaan. De verloiling intuflchen was gelukkig , te moeder was negen-en*twintig jaaren oud ; het was haar eerfte kraam ; zy heviel ten einde van negen maanden, den 3 juny 1750. De Hr. Weigen, vroedmeefter te Strasburg, alwaar deze tweelingen fl-phooren zyn, haalde dezel ven levendig en geheel, zonder eenig werktuig fvner konlt te gebruiken ; daar is maar ééne moederkoek en Itreng voor zyner ku u*- fe j ’er twee moederkoeken en Itrengen de twee vereeSgd^en aan elkander vaft: beide kinderen ftier- uuren na hunne geboorte; zy worden in moutwyn bewaard. Se verlofling, die geene kwaade gevolgen gehad heeft voor de moeder , en miffehien ook niet voor de kinderen , fchoon de vrucht dubbeld zo groot tnrals eene gemeeue, toont, dat de Natuur veele lunpmiddelen heeft ■i7nor alle de werkingen van het menfchlyk lichaam , en uient ter aanmoedi- «Tinp- van zwangere vrouwen, welke de buitengewoone dikte en zwaarte van haaren buik konde doen vreesagtig worden, vooral voor een eerfte No MCDLXXVIII. Het geraamte van een dwerg. •De dwerg, wiens geraamte wy befchryven, is wel bekend geweeft , dew^d Viv het srootfte gedeelte van zyn leven doorgebragt heeft te Luneville, naleis van wylen den Koning van Poolen , StanislausI, Hertog van ^nrhSeu en Bar, enz.: de Graaf de Tressan heeft een uitvoerig verhaal fan zyn leven gegeeven, van het welk ^ebolS Sn 1 1 mededeelen. Hy wierd te Vosges in het dorp van * „vrp^inndlipflen die november 1741 • Zyn vader en moeder waren we.gemaaL « An Utr fterk genoeg wairen tot den landbouw: zy verzekerden, dat deze dwe g by zvie leboofte naaiiwelyks een en een vierde pond zwaïir was. Men met hoe de maaten van zyn lichaam waren , maar men kan oordeelen , da hv zeer klein moet geweeft zyn, wyl hy op een tafelbord ten doop geho'-i' dm wierd, en dat hy lang in een klomp fliep ; zyn mond fcheen wel g - pvenredigd met het overige van zyn lichaam , maar was niet groot genoeg ■ XV Deel. -Hh 242 DE NATUURLYKE HISTORIE om de tepel der borft van zyne moeder te vatten , en hy konde ’er ?een melk uit trekken; maar hy zoog aan eene geit, die men hem voor minne gaf, en die zeer wel daaraan voldeed , zy kwam uit haar zelve op zyn ge- ichrei by hem; zes maanden oud zynde kreeg hy de kinderziekte en kwam dezelve te boven zonder eenige andere middelen, dan de hujp zyner moeder en de melk der geit; agttien maanden oud zynde, begon hy eenige woorden te fpreeken; met zyn tweede jaar ftond hy op zyn beenen, en ging byna zonder hulp ; men maakte hem toen fchoenen , d'ie maar agttien lynen lang waren. Hy wierd door verfcheiden zwaare ziekten aangetaft, welke hy doorftond ; de kinderziekte was de eenige die tekenen op zyn vd naliet. Tot zyn zesde jaar at hy niet dan peulvruchten, fpek en'^ aard- appelen. Zyne ouders konden hem niet dan grof voedzel en de boerfclic opvoeding van de dorpelingen van Vosges geeven. Zesjaaren oud zynde, was hy omtrent vyftien duimen hoog, en dertien ponden zwaar: hy had ee- ne aartige gedaante, was welgemaakt, maar zyn vernuft ging niet boven zyn infl:in£t._ Het was op dien tyd , dat de Koning van Polen , van dat byzondere kind hebbende hooren fpreeken , het naar Luneville deed bren- gen , in zyn paleis hield , en het den naam van Bébé gaf. Béhé zynen harden ftaat van boer verlaatende , om alle de gemakken van het leven en den overvloed van ^les te genieten , ondervond egcer geen verandering van lichaam of geeft : hy behield zyne gezondheid tot op zyn vyftiende of zefticnde jaar; maar de groei van zyn lichaam bleef altoos even traag , en hy konde geen voordeel trekken van de goede opvoeding die hy krygen konde. Hy gaf nooit blyken dat hy eenige kennis van Godsdicnft had, of dat hy bekwaam was om te redeneeren. Hy konde zelf noch zingen , noch danfen leeren ; hy floeg flegts eenige maaten vry naauwkeurig j hy danfte flegts in zo verre zyn raecfter zyne paffen en be- wecgingen richtte. Hy was vatbaar voor driften , gelyk fterke begeerten toorn, yverzugt, enz. ’ vyftien of zeftien jaar oud zynde, hadt de hoogte van negen-en- twintig duimen; tot dezen tyd toe had hy geen mismaaktheid in den groei van de verfcheiden deelen van zyn lichaam ; maar doe bragt de huwbaar- heid eene te groote uitwerking voort op de teeldeelen , die de kwjning van het overige van het lichaam veroorza^tte. Zyne kragten begonnen welhaaft uitgeput te worden; de rnggegraat wierd krom; zyn hoofd beg on naar eene zyde over te hangen ; zyne beenen verzwakten ; een fchouderblad wierd fcheef; en zyn neus wierd zeer dik. verloor zyne vrolykheid en wierd ziekelylc; hy groeide egter nog vier duimen in de vier volgende jaa- ren. De Graaf de Tressan had voorden dat die dwerg voor zyn derti-^fte jaar van ouderdom fterven zoude; en inderdaad hy was op zyn een^en- twintigfte reeds zeer zwak en afgeleefd; op zyn twee-en-twintigfte, dat het iaatfte van zyn leven was, konde hy naauwlyks honderd flappen agter elkander doen ; hy fcheen overftelpt van vermoeidheid ; in de maand van may 1764? hrecg hy eene verkoudheid met wat koorts; hy viel in eene foort van flaapziekte, die eenige miauten afgebroken wierd , maar hy beschryving van het kabinet. 243 konde tef naauwcrnood fpreeken j men verzekert egter , dat hy in de vyf tnrfle dagen van zyn leven, zuiverder denkbeelden had, dan in zylie belle Irinndheid; hy had eenen zeer harden dood, en ftierf den 9 juny 1764» S drie-en-twintig jaaren oud ; en was dne-en-dertig duimen lang. _ ^^ 7 vne Poolfcbe Majeftdt altoos den voortgang der W eetenfchappen in houdende, beval dat het lichaam van den dwerg geopend, en zyn net uuö j^g^aard zoude v/orden. .. By het openen van het hoofd vond geraam tandbeenderen wat dikker was dan het andere , en ^^"tuffehenmimte uitgebreid; daar was water in de borfl;, de longen wm- en op foramige plaatfen aan het ribbevlies vaftgehegt ; de ribben , aan de eene zyde meer uitgezet, maakten grooter bogen aan de eene dan aan de „dere^ zyde, alwaar zy korter waren, alles volgens de onregelmaacige kromming der borft; verder waren alle de ingewanden gezond. De Ijr. Tl ONNOW, eerfte Geneesheer van den Koning van Poolen, het de beende- van hun vleefch ontblooten, en leide dezelve in loopend water, om S overig vleefch af te weeken; vervolgens zond hy dezelve, op bevel zvne Poolfche Majefteit, aan den Graaf de St. Florentin, die ze het kabinet liet brengen. Ik heb het geraamte laaten in elkander zet- ten • daar zyn maar elf ribben aan yder zyde ; de Hr. Ronnow liet rny «roeren dat ’er twee ontbraken. Schoon men voor de ontJeeding de rib- ben niet geteld heeft, komt het my voor, darmen de ontbreekende op i nnp nlaatfen zoude gevonden hebben, en dat zy m het vervolg verloo- hunne wervelbeenderen van den rug is volkomen , cn OP het twaalfde de indrukzelen der geledingen , van de laatlle val- Sp ribben die aan het geraamte ontbreeken ; daar ontbraken in het ge- raamte eenige beenderen der hand en der vingeren , doch voor die heb ib- onf1f=‘t*0n in dc plüsts Icistcn zcctciit _ « » t j ^ hooffte van het geraamte is drie-en-dertig duimen, gelyk die van don 1 „ripn dwers; het'gewrigt en de hand zyn drie duimen lang, gemeeten Ïm oSle van het Sraalbeen tot het uiterlle van den middelfttn • de voet heeft maar vier duimen lengte, van het hielbeen tot het Sierde’ van den tweeden teen; op verfcheiden deden van het geraamte zyn Skenen van mismaaktheid en ziekte; de ruggegraat maakt twee buJgm- ^ PU de eene aan het bovendeel der borft, en de andere, die langer js , 1^ van het midden der borft tot op het bekken ; de eerfte is naar de reg- rprJlde hol en naar de linkerzyde verheven ; de tweede is Jmft het tegen- S h =5 g.’c“aan de rhggegralt de gedaante v» eene ronae.nfcheS geef Deze mismaaktheid had invloed op de kromming en loop d^ ri ’ , _ Vnd bvaevolg de natuurlyke gedaante en ruimte van de borft veran , Smr ik kan geen juift denkbeeld hebben van die verandering, wv ik oe kraakbeenige gedeeltens der ribben niet gezien heb, want men had alleenlyk K beenagtfge^deelen der ribben, van het borftbeen afgefcheiden , aan het kabinet gezonden: daar bleef geen een kraakbeen overig, en alle de been- dpr~n waren van elkander gefcheiden; men had hen in het bereiden laaten weeken, dit had hen van de bindzelen en kraakbeenderen afge-lcnei- J 244 DE NATUURLYKE HISTORIE den, en deze weeking, het merg hebbende doen fmelten, had de beende ren der handen en voeten met eene witte korft omkleed, die aan eenp zeepagtige ftoffe geleek. Byna op het midden der buitenfte opnervlakte der wandbeenderen ziet men verheven rimpels j daar is geen eene tand en de randen der tandholten zyn ten deele vernield vooral in het onder’ kaakbeen; men ziet flegts den grond van eene tandholte, in welke de iaat' fte tand geweeft is. agterboofd. .... De grootfte breedte van het hoofd. , Lengte van het onderkaakbeen , van deszelfs voorfte punt to agterften rand van het kraakbeens uitfteekzel. Dikte van het voorfte gedeelte van het opperkaakbeen. ’ Afftand der oogholcens van de opening der neusgaten. Lengte van deze opening. ... Breedte, . •...,* Lengte der neusbeenderen. . , . Breedte derzelven aan de breedfte plaats. Breedte der oogholcens. . . . Hoogte derzelven. Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbet Breedte van hetzelve. . . . '^=tvcioet Lengte der agtfte ribbe, die de langfte is. Lengte van het borftbeen. . . . . Lengte van het lichaam der laatfte wervelbeenderen der lenden de langfte zyn. ..... Breedte van het bovenfte gedeelte der heup. Breedte van het been , van het midden der kraakbeens holligheid de bovenzyde, . . . , ^ “ Lengte der eironde gaten. . , . \ ’ Breedte derzelven. . , , , . * ^ Breedte van het bekken.* . ..." Hoogte van hetzelve. Lengte van het fchouderblad. ... 1 Breedte van hetzelve in het midden. . . Lengte van het fchouderbeen. Lengte van het elleboogsbeen. Lengte van het ftraalbeen. . * Lengte van het dyebeeu. * Lengte van het Icheenbeen. ; . _ * ^ Lengte van de kleine pyp van het fcheenbeen. Hoogte van de voet. . - . . ^ Lengte van het hielbeen. . . . . ‘ Hoogte van het eerfte wiggebeen en fchuitbeen zaniengenoraen. Lengte van het eerfte beentje der agterhand , dat het kortfte is Lengte van het derde beentje der agterhand , dat het langfte is. ' Lengte van het eerfte beentje van den voet, dat het kortfte ïs. Lengte van het tweede, dat het langfte is. Lengte van het eerfte been van den duim. Lengte van het tweede lid. . , ’ * ' Lengte van het eerfte lid van den grooten teen.* . duimen , lyntn c aan het • 2. • 4. I. : aan den « 3* 2. o. 4- ' o. J. ♦ I. i. • o. 6|. » 1. 0. • o. 4- • I. 2h • I. a. o. 3. • o. 2. • 6. lO. en, 4' Ö. die • o. S)L • 3- «5. tot aan 3- 3- 1 I. 2. • o. II. • 3* O. • 2. 2. • 3- 2. • 1. lO. • 7- JL » 4. lO. • 4> 7- 8. 11. • 7. 1. Ö. 4i. O. 9. • I. 4. o. 9. • o. lOh • I. 2L • 1. i. I. 3. o. 6. o. 4i. o. 7i. beschryving van het kabinet. HS ' Lengte van het tweede lid. Sre vm hft S iw'vat. den ponten te4n. SSv”tSS?eM«nden.Veedent^^ Lengte van het Lengte van het derde U « duimen , lynstu 4 L 3i- 5« 4 §. ' 4. »T 2 t. O. O. O. o. o. o. o. No. MCDLXXIX. Geraamte vm een meisje van elf of twaalf jaar en , dat de Engefche ziekte had gehad. De fontanel is nog zichtbaar in dit gemarate, zy is eene duim breed en _ 1 lomtT riA nrïpTnsD-pwvze uitfteekzclen z ' ’ titanel is nog zicntoaarin uu gciaaiuLc, uuun uieet zeven lynen lang. De priemsgewyze uitfteekzelen zyn kraakbeenig, I ledige tandholtens en wederopkomende tanden van de twc 1: Urm thepn dercH ziet men nog op verfchei danr zvn ledige tandholtens en wederopKomenoe tanden van de tweede tandwiffeling; de voegen der kraakbeenderen ziet men nog op verfcheiden beenderen ; de zes Rukken van het borflbeen zyn door kraakbeenderen van elkander gkcheiden, het geen aanduidt, dat dit geraamte van een jong 011- derwerp is, fchoon men het zelve, toen het jeefde, voor een volwaflen dwVrgagtig vrouwtje deed doorgaan. Men ziet uit het geraamte, dat zy zeer long was, mismaakt, en aangetaR door ziekten, die den aanwas der beenderen verhinderden ; die van den arm , de elleboogsbeenderen , die der dve en der fcheen, zyn aan hunne einden veel dikker dan in den natuurly- ken Raat. Het geheele geraamte is maar dne voeten en anderhalf duim hooz van onder ïo hiel tic aa» de kram gemeeten, wyl dc ruggegraat naar ïooren gekromd is, en op de hoogte van hel yyfde tverveibeen der rug penen hoek maakt; het voorRe gedeelte van het lichaam van dit wervelbeen is nlat zo dat het vierde en vyfde elkander bynaraaken; deze twee wer- velbeenderen , benevens het derde, hebben het voorRe deel van hun lich- aam ook minder dik, dan natuurlyk; deze kromming der ruggegraat heeft intoren invloed OP die der byhggende ribben. De beenderen der onderRe kdemaaten zyn in evenredigheid korter en dikker dan die der bovenRe ; de gedaante van den hoofdfchedel_ is onregelinaatig , daar is een zeer ïroot getal van wormiaanfehe beentjes van verfchillende grootte , en tus- fchen de kroonnaad zyn veele kleine en een groot vierkant, dat agt ly- nen lang is; het onderkaakbeen is naar evenredigheid grooter dan het bo- venRe, en Reekt naar vooren en ter zyden meer vooruit. Lengte van het hoofd, van het eind der kaakbeenderen tot aan het ag- terhoofd. . . . • 11 e erootfie breedte van het hoofd. • • • Lengte van hec onderkaakbeen , van deszelfs voorRe punt tot aan den aacerflen rand van het hoeksgewyze uitReekze . Dlk^e van het voorRe gedeelte van het bovenkaakbeen. AfRand tuffehen de oogboltens en de opening der neusgaten. Lengte van die opening • • • ' • lingte der eigentlyke neusbeenderen. ^ ^ : (luimen, lynen. 7- 3- 4. 9. 3- o. 0. 1 . o. o. 9. 6 . 10. 7. 24 Ö DE NATUURLYKE HISTORIE Breedte op de breedfte plaats. . . . _ Breedte der OOgholtens. . • • • , Hoogte. .... ... Hoogte van het doornagdg uitfteckzel van het tweede wervelbeen. Breedte. . • Lengte der agtfte rib die de langde is. ... Lengte van het borftbeen. ..... Lengte van het lichaam van het laatfte wervelbeen, op één na, derlen den , die het langde is. ... . Breedte van het hovende deel van het heupbeen. Lengte van het been , van het midden van de hoeksgewyze holligheid tot het midden der hovende zyde. . , Lengte der eironde gaten. . . , , Breedte. . ..... Breedte van het bekken. ..... Hoogte. . • • « ♦ . . Lengte van het fchouderblad. . ... ües'zelfs grootde breedte. . ... Lengte van het fchouJerbeen of den bovenarm. Lengte van het elleboogsbeen. .... Lengte van het ftraalbeen. . . ... Lengte van het dyebeen. Lengte van het fcheenbeen. ... Lengte van het kuitbeen. .... Hoogte van de hand. ..... Lengte van het hielbeen. .... Hoogte van het eerde wiggebeentje en fchuiebeentje zaraengenomen. Lengte van het eerde beentje der voorhand , dat het kortde is. Lengte van het derde beentje der voorhand, dat het langde is. Lengte van het eerde beentje der voorvoet, dat het kortde is. Lengte van het twet de , dat het langde is. . . , Lengte van het eerde beentje van den duim. Lengte van het tweede. • • . . . Lengte van het eerde beentje der derde vinger. Lengte van het tweede. ..... Lengte van het derde, ..... Lengtu van het eerde beentje van den grooten teen. Lengte van het tweede. .... Lengte van bet cerfte beentje van den tweeden teen. Lengte van het tweede. ..... Lengte van het derde. • ■ - . duimen j !ynen. O. 4i: I. 3L I. 21. 0, 3h o, b'. Pi. O. J. . !• 3. u I. r'- 8. 3* 2. I. 4. o. III. 3- lo. 2. 5 - 3- 8. 2. 7- 6 . 8. y. 8. 5 - 3- 9. 6 . 7- 5- 7- 2. c. II. '1. II. 1. I. I. 2ï* I. 8. I, ö. 1. 9. o. ici. o. 8. I. 2ï. o. Kt. o. 6i. o. 1 1§. o. pi. o. 9. o. 6. 0. 4l' No. MCDLXXX. Steenen uit e ene nier. Zy z^’n ten getale van agt , alle verfchillende in gedaante en dikte ; zy hebben ook verfchillende graaden van hardheid ; zy zyn wit- en zwart-ach- tig van kleur; de grootde is langwerpig en krom, en is elf lynen lang, en vyf in middellyn. Deze fteenen zyn van een jong meisje, wier geraamte onder het voorige no, befchreeven is; de nier was verzwoeren , en ten ui- terften bedorven. BESCHRYVING van het kabinet. 247 No. MCDLXXXI. Afbeelding der voornaamjle vaten van de lever van een man. Deze afbeelding beftaat alleen in een gekleurde ftoffe, die in de vaten aefiever gefpo.l U, » hedé fubllan* van dat in|o»rand terteerd heeft, en mets heeft overgelaa- heeie ^ie in de vaten gefpoten was, en ztcli op hun binnenfte ’ 5^1iperd heeft ; de vliezen zyn vernietigd met liec overige van de der lever, maar de ingefpotene ftoffe heeft, terwyl zy zich naar de va- n fchikte hunne gedaante en evenredige grootte aangenomen , benevens ïsnnnpn loon ; ZY vertoont de takmaakingen en vereenigmg der aderen , of Sndingen. llen zint in dit ftuk een gedeelte van de onderlle holader , dP ftammen der leveraders, die zy inneemt de takmaakingen van die de Itarnm poortader , en deszclfs takmaakingen in de ever , de ni^dpr de leve?* en gal-bnizen, en een gedeelte van de darmbuis: levei-flagader, d ^ takken, is volkomen overeenkomende met de daamé ™ & ingewand ; men ziet het kuiltje dut de galblaM maakt. D.t fl-nk bJnevens dl vier volgende, is bereid en aan het Kabinet vereerd , door den Hr. Mertrud, den Zoon, Heelmeefter en Demonftrateur by op- -i^nlfriiiiï in de ontleedkunde , in den tuin des Konings. volgmg , m ^PQLXXXII. Afbeelding der voornaamfte vaten van de long * van een menfeh. Men onderfcheidt de longenüagaders en aders , de lugtvaten, fomraige en fommige kwabbetjes der liigtblaazen. De groep, welke de Smaakinsen van alle deze vaten uitleveren, heeft de nacuurlyke gedaan- a Unerpn wvl alle deze takmaakingen eveneens gelegen en gefchikt “ ic in rip nacuurlvke vaten der longen, die met hun overeenkomen, zyn als m j^qj)lxxXIII. Afbeelding van het nierbekken en de bloedvaten der regter nier van een mejifch. A/Tnn yiPt eene geele ftoffe, die in het onderfte gedeelte van den regter in Sc bekken, en in de kelken of tregters der nier, gevormd Men ziet ook in dit ftuk de takmaakingen in eene roode kleur, welke liP ffam en de takmaakingen der iiiers-nagadercn verbeelden; andere takmaa- kbgen van groene kleuren , v ertoonen den ftam van den uitmelkenden ader , en ^Afbeelding der bloedvaten van de linker nier van een menfeh. in. Daal' is in dit ftuk niet cl ui de ftam en takmaakingen van den flagnder en j -,=.,-ndprs- het bekke n was niet opgefpoten de Afbeelding van de bloedvaten van de milt van een tnenfeh. . n rr t ■ Dit ftuk beftrs-^ uit takmaakingen, gemaakt mt de ftoffe die m de milt- flagader cn ader gefpoten zyn, en in de korte yacui. 248 DE NATUURLYKE HISTORIE No. MCDLXXXVI. Bezoardfteen uit een paard. Deze bezoard is uit den kronkeldarin vun een paard, waarvan ik reeds gefproken heb hy is rond, en heeft omtrent agt duimen en een half omtreks, en is van eene fleenagtige zelfflandigheid, gelyk de wellerfche bezoards, welke ik befchreeven heb (h). Hy gelykt naar dezelve door zyne kleur en middelpuntige laagen, die ook dwarslynen hebben, maar de fpies- jes hebben eene geelagtige tint, en zyn zo helder en regelmaatig niet, dan in die bezoards, en heeft geene tinten brons of verguld fchynzel op de oppervlakte. Hy is door den Hr. de la Fosse, Hoeffmit van de kleine Hallen van den Koning, gevonden, en aan het kabinet gegeeven. No. MCDLXXXVII. Het geraamte van een vledermuis, larbaftelle genaamd. De lengte van dit geraamte is één duim, negen lynen, en een vierde, gemeeten van de punt van het kaakbeen tot aan het agterlle uiterlle der heupbeenderen. Het hoofd heeft elf lynen omtreks, gemeeten op de dikllc plaats; dit foort van vledermuis heeft twee-en-dertig tanden, gelyk de nagt- en avond-vlieger, (lanoStule^ la ferotine ,) enz. te weeten, vier fnytanden, twee hondstanden en agt kiezen in het bovenkaakbeen j zes fnytanden, twee hondstanden, en tien kiezen in het onderkaakbeen. No. MCDLXX XVIII. Een mismaakt gewei van een hert. De linker zyde is veel kleiner dan de regeer, en heeft maar twee takken, een naar vooren, en een naar agter; de voorfte is langer dan de agterfte, en naar agter geboogen ; de regterhoorn is aan zyn kroon zeer mismaakt, de verlenging van het voorhoofdsbeen fchynt dubbeld , de graag heeft veel uitgebreidheid , en eene onregelmaatige gedaante , cn fchynt uit tivee graa- gen te beftaan. De tweede Rheut is veel grooter dan de eerlle , en loopt in twee punten uit ; de hoorn is maar ééns gewilTeld; daar zyn twee kleine fcheutjes op de agterlle zyde van het onderfle van den tak, digt by den graag, en daar is nog een derde fcheut, die nog kleiner is, doch afge- broken. No, MCDLXXXIX. Het linker gedeelte van een mismaakt geyv ei van een hert. Het gelykt zeer naar het linker deel van het gewei, onder het voorgaan- de no. befchreeven , maar de tweede fcheut heeft drie punten ; de tweede van de kleine fcheuten is. veel grooter, en daar is geen blyk van een der- de ; niettegenllaande deze verfchillen is het aanmerkelyk , dat twee mis- maakte geweien zich zo gelyken, als dezen, al waren zy zelfs op het zelfde dier na elkander gegroeid. No. MCDXC. Een ander linker gedeelte van een mismaakt gewei van een hert. De tweede fcheut is gebroken onder den tyd van wederaangroei ; het - ui- * Zie het XII Deel van dit Werk , hladz, ipj, (Jt") ■ ■ — Ibid. bladz. ipy. B E S C tIR YVI N G VAN HET KABINET.. ^49 •it-prOe van het overgebleeven deel is rond en gepolyfl op de breuk; de is geopend en boven den tweeden fcheut gebroken en geboogen , zo dT’er een groote fplinter aan den grond van den tweeden fcneut vaa is , ° is eene onening in den hoorn daar ter plaatfe; de derde fcheut en de zvn aomn aan hunne einden, en rond, gelyk die van eenen nieuwen aam zyn tomp^a_ voorige nos. zyn. aan het kabinet lerL’rd door den Hr. Abt Güillaume. vcicei , ^ MCDXCL Het vel van eenen ceuguar. De beenderen van het hoofd en de voeten zyn aan dit vel vaft, dat op- aezet geweca is; het fcheen my wat grooter dan dat van het dier, dat my fen onderwerpe van de befchryving van den couguar gediend heeft Q) , tmar de kleuren zyn dezelfde ; ik zag alleenlyk op de binnenzyde der voor- pooten twee dwarffe zwartagtige banden, die op het andere vel van den ""°DTrve?wieTd'aan den Hr. de Bdffon vereerd , door den Hr. Collin- SON, Lid van de Koninglyke Sociëteit te Londen; het was mt het zuiden van van het vel van een kabajjou. Daar is van het lichaam van dit dier niets overig, dan het beenagtig be- vlcedzel met het vel van de borft en den builc; maar het hoofd, de voe- ren en de Haart zyn geheel.' De befchryving en de afmeetingen van alle dledeeknzyninhet xteDeel, hlaJ.. 171, vanditwerk, befchreeven. üie aeue Het vel van een pafan. •n- hoornen, de punt der kaakbeenderen, en de hoeven, zyn aan dit cl vaft- de hoornen zyn byna van dezelfde lengte , dikte, en gedaante, k die onder n°. MCLII (!■) befchreeven zyn , maar zy hebben hunne na- murWke kleur niet, die bruin is; zy zyn zwart en gepoljll gcweeft. Het heeft geene fny tanden; het ondcrkaakbcen heeft er agc, A^Cee middelfte zyn veel grooter dan de andere. Het vel, waarvan wy r ^fken is zes voeten lang, van het begin der lippen tot aan het begm IpreeKcu > , ooren zvn een half voet lang, en de Haart tweevoeten half maar de Homp, of ten minflen het vel, met welk hy bekleed is maar één voet lang ; het overige van den Haart heeft zwarte hairen. Her' hair van de pafan is hard, en anderhalf duim lang op de zyden van 1 ^ lichaam; het is op de buik kort,_ cn langer op de rug, alwaar een ic wier hairen twee of drie duimen lang zyn. maan is zo Shikc’, dat ’er op de lendenen een bosje is, dat eeu deeJpunt maakt; aan de andere zyde van dat punt liggen de hairen van de maan , naar agtei , in bvna alle dieren, maar voor dit bosje liggen de hairen naar voo- ^ ^ inn?s de rug en den hals, tot aan de kruin van het hoofd. De k wit tot aan de hoeken van den mond ; op het aangezigt onder T hnornen zyn twee witte vlakken, die driehoekig zyn, die met huni;c -Ten oD het onderHe van het voorhoofd Haan, en maar drie of vier /-•> vp liet IX Deel van dit Werk, Madz. 125. CO XII Deel van dit Werk, lladz. 187, en hiervoor, blaaz. 201. 850 de natuurlyke historie Ivnen van elkander verwyderd zyn ; het midden van den grond van die driehoekige vlakken ligt tegen het oog. Daar is o.^ een witte vlak, maar van ecne onregelmaatige gedaante, aan de buitenlte zyde van het oog, en twee anderen digt by elkander geplaatft op de keel. Deze twee vlakken zyn alleen door eene kleine tuflchenwydte van gryze kleur, aan welke eene tint ifabelle-kleur is, gefcheiden, van die van de buitenzydedtroogen. Die kleur heerfchc ook op een gedeelte van de Haapen van het hoofd, de kruin, en het agterhoofd; al het overige is zwart, en dit zwart loopt om de driehoekige vlakken van het aangezigt, en het groptfte gedeelte van die van de keel , zo dat zy twee zwarte banden maakt , die van den wortel der hoornen langs den grond van de driehoekige vlakken loopt over de oog- leden. De top der ooren is zwart , het overige is grys en bleek ifabelle- kleur.* Over het bovenfte en onderfte van den hals loopt eene zwarte ftreep , waarvan de bovenfte langs de rug en lenden gaat ; het midden van ’t kruis en de ftomp van den ftaart zvn uit bruin en zwart gemengeld ; dy zyden vm den hals, het lichaam en het kruis, zyn grys, met eene ligte ifabelle- kleur. De buik en een gedeelte van de borft, zyn wit; aan het onderfte der zyden van het lichaam zyn twee bruine banden, met grys gemengeld, die zich op de borft vereenigen. De Voorarm is byna geheel zivart ; daar is ook eene groote vlak van die kleur op het voorfte der fcheen; het ove- riffe der voorpooten is wit; de fcheen heeft eene bruine kleur, welke ook langs het voorfte van het been loopt; het overige der agterpooten is wit, gemengd met grys en bruin. No. MCDXCIV. Hft vel van een condoma of coedoe. Het uiterfte van het onderkaakbeen , de hoornen , het voorhoofdsbeen , en de hoeven, zyn aan dit vel vaft; het voorhoofdsbeen houdt de hoornen in hunne regte houding; zy gelyken in ftoffe, gedaante, kleur, eii po- lyfting die men ’er aan gebragt heeft, naar de hoornen van dezelfde foort, die in het kabinet van den Hr. Marquis de Marigny zyn, en van welke ik de befchryving gegceven heb (/). Deze, waarvan ik fpreek, zyn even- wel grooter en wat langer; zy hebben dwarfle rimpels, die gegolfd en zeer duidelyk zyn ; hunne lengte , volgens alle de draaijen hunner kromming gemeeten , is drie voeten , tien duimen en een half ; zy hebben tien duimen omtreks aan hun grondftuk , en ftaan één voet en negen duimen van elkan- der af met hunne uiterfte punten. Daar zyn agt fnytanden in het onderkaak- been * de twee middelftc zyn veel grooter dan de andere ; de tweede Van vder’zyde is ook grooter dan de twee laatfte 5 de derde is de kleinfte van alle. De ooren zyn agt duimen en een hal! lang. De Itomp van den ftaart is omtrent één voet , en het hair ftrekt zich noch vyf duimen langer uit. Dit dier is met ftevig hair bekleed, dat los is, en tegen het vel aanligt; het is op het grootfte gedeelte van het lichaam zeer kort, en maar een half duim lang, m^r daar zyn ook lange hairen, die aan het bovenfte en onder- fte van het lichaam en den hals maanen maaken , als ook onder de keel eii het onderkaakbeen ; op de fchoft is het hair van deze maanen vier dui- (/) Zie hec XUde Deel V?.n dit Werk, Nadz. liap. BESCHRYVING van het kabinet. 251 «n en onder den hals zes duimen; het gedeelte van het vel, dat Lpr nSerkaakbeen bedekt, was weggefneeden, dus weet ik met of het mer eenen baard had; de plaats tulTchen het voorhoofd en de neus is brum, iTvvdcn van het hoofd zyn grys; de ooren msgelyks ten grootendeele , ^ S brnhi geboord; de hals is insgelyks grys, met eemge rosheid deze vafgr^ en ros loopt over de fchouders , . de zyden derborfl, mengei ng eenige tinten van bruin; op dezyden van w Saam ziet men dwarffe onregelmaatige witte ftrppen , zeven aan de ^ ^lr en ast aan de linker zyde ; de vyfde van de hnkerzyde is gefpleetcn he*t onderfte einde; op het middenderrug lendenen, en over het kruis, Sont eene witte ftreep, met bruin gemengd; deze /treep word door de maSien gemaakt; ik heb egter niet dan bruin en ros in de deelen der maa- nen uezien, die op den fchoft en den hals zyn; voor aan den Schoft vmJ hairbofch , die tot een deelpunt ftrekt voor ckn loop van ^ men een , __ ^en hals naar vooren. Deflaartis ten deele der maanp ? .pS jppie zwart. De lange hairen onder aan den hals , ShVr overige van de borft en buik is grys ; de beenen zyn alle vier de binnenzyde van den voorarm, die ten deele wit is , en dïêllebSi! die zwartagtig is; het onderfte van de fpoor, het agterfte der hiel en de kroonrad zyn zwart. overeenkomt met die welke Schoon deze befchiyvng^m t.^^^ Goede-hoop, onder Kolbe .gillen bok, kan men niet twyfelen, of het zyn dezelf- en dat de Hr. de Büffon de wilde bok van Kolbe te regt ge- gift^heeft,’ door^het zien van een ontvleesd hoofd en de hoornen van de condom^üf uit geiten. hêzoids bevinden zich in het kabinet, onder den naam van flan- “!ic . maar de Hr. Boudier, Geneesheer der Ooft-Indifchc gen-bezoaids , p ,j . dezelve gezien hebbende, heeft ze voor be- ^^"’FfSffeiten erkend f daar zyn ’er twee, de eene is geheel, en onregel- zoards van ge zynL in zyne grLtfte middellyn , twee duimen, zeven iy- ^ de bimenfte oppervlakte heeft zeer geringe hobbelagtigheden , hfeek olvfkleurig op de plaatfeii daar zy aan de wry ving bloocftaan, j ^ yl pre donkerder; hy weegt maar drie oneen, zeven dragmen, en lyke zwaarte, maar ten grootendeel middenpunt een ftukje overig^is SSSzoarCaU^ f nond Sben alle een middelpunt, en zyn verfchi lend van dikte; vnlke fteenen die men niet zonder vergrootglas zien kan , hminc nprvlalaens zyn glad, geelagtig bruin, of olyfkleurig; hunne zei ftan- di^eid gclykt in kleur en hardheid naar fterke lym, fchoon minder ha d . C„0 7.ie het XlUc Deel vau dit Wek , t^^rvoor bladz. ip/. »52 de natuurlyke historie men ziet ’er geen byzonder zamenflel, noch eenige blyk van criftallifa- tie in. No. MCDXCVI. Het vel van een faimin. De beenderen van het hoofd en de voeten zyn aan dit vel vaft dar bvm dezelfde grootte fchynt te hebben, als van het dier, dat tot de befchrwinff gediend heeft («) ; het heeft ook dezelfde kleuren ; het is opgezet ih een houding, die dit klem fraai diertje het mceft aanneemt, en is aan h«t kabinet vereerd door de Gravinne van Morsan, Gouvernante van de kin* deren van Vrankryk. No. JVICDXCVII. Een mannetje s-foulik. No. MCDXCVIII. Een wyfjcs-foiilik (v), De fouhk is van grootte als de waterrot, en hy komt met dat dier over een ten opzichte van de uiterlyke gedaante van het lichaam, vooral in de gedaante van den bek en de ooren ; ondertuflehen waren die van den fou- hk veel korter; de flraart was ook zo lang niet als die van de waterrot maar was veel ruiger door langer hairen ; de voeten hadden dezelfde ge- daante en zo veel vingers als die der eekhoorns en rotten; ten opzigte der inwendige deelen , gelykt de foulik naar den hamfter door de wan<^zakken die hy m de^muil heeft, en na^ den eekhoorn door de ingewanden! de tanden en verfcheiden bccndeijn De kjuin van het hoofd, helagterhoofd deï bo" verhals, tofchoft, de fcllouders, denreg, delenden^hetbovendedvan de zyden der borlt en den buik, zyn van eene bruin-vaaie kleur; het bui- tenfle gedeelte der dyen was bruin, met eene rofle tint, en door’zaaid met bynarondewitagtige vlakken, gemengd met eenige ligt- rofle tinten Het voorhoofd en de Itaart waren uit bruin en ligt ros genienTeld; de zyden van de neus, de rondte om de o ogen, de arm en voorarm, de borfl en bink, het binnendeel der dyen en pooten waren rosgeel; boven yderder onder-oogleden was een klein zwart ftreepje, dat van vooren naar acter liep; het onderkaakbeen en de voeten waren witagtig; de na w Lengte van het hoofd, van de punt van den bek tot het agterhóofd Omtrek van de punt van den bek. . <>6>-w‘Juura. Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten. * Omtrek der optning van den mond. Afftand tuflehen de neusgaten. ' Afftand tulTchen de punt van den bek en den voorften ooghoek. Afftand tuflehen den agcerften ooghoek en de ooren. . * Lengte van den eenen ooghoek tot de andere. Afftand tuflehen de voorfte ooghoeken , in eene kromme lyn * voleens het neusbeen gemeeten. . . , j > s u Dezelfde afftand in eene regte lyn. . . * ^ * Omtrek van het hoofd tuflehen de oogen en ooren gemeeten. Lengte der ooren. (w) Zie bet XIV Deel vaa di: Werk, 243 fO Zie hierveor de hiltorie en de afbeelding van dit dier, i/ads. 137. duimen, lynen. 1 7- 6. I. y. I. j' a. 10 . 0 . 6. 0. 1. 0, ö. 0 . 4- 0 . 4». 0. II. 0 . 8. 3- 7- 0 . li. o. 4 * 0 . 9 . 0 . 6 . 3 - 2. 4 - 3 - 4. 9 - 4 - 0. I. 6 . 0. 7 - I. 0. 0. 9. 0* 11 . I. 5 - 0. 9 * I. 4 - 0. 4. 0. 4L 0. 3 : 0, 0 % beschryving van het kabinet, 253 • duimen, lynen. Breedte van het onderfte der ooren op hunne buitenfte kromming. Afftand tu(R hen de twee ooren, van onder gemeecen. Lengte van den hals. . • • • • omtrek lan he? iS’am Oaitrck van het lichiam 00 de dikUe plaats. Omtrek voor de agterpooten. • . • I enate^van den ftorap van den ftaarr. . omrrlk van den ftaart aan het begin van den ftomp. . ' • , Sie van den voorarm, van de elleboog tot aan de geleeding der hand. i. Omtrck van de geleeding der hand. r *, * Lengte van de aeleeding der hand tot aan het eind der nagelen. Lengte van hec'been, van de knie tot aan de hiel. Omtrek.van den uavoet. ...••• Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen. Breedte van den voorlten voer. .... Breedte van den agterften voer. . . . • Lengte van de langfte DSgels» • • • • • Breedte aan de baüs. De lever ftrekte zich zo ver naarde linker- als naarderegter-zyde üit; het buikvlics was zeer kort ; de maag lag geheel in de hnkerzyde , en m het nnderll; sedefclte van den bovenbuik; men zag de dunne darmen aan de regterzyde van het voorfte gedeelte van den buik, en de blmdendarm lag nf '^twfaiSÏêrigendarm flrekte zich uit van de regterzyde tot aan de nier • de draagingen van den nugterendarm en de omgebogendarm waren aan dezelfde zyde in de navelftreek. De blindendarm lag van vooren naar ag- rer en van de regter- naar de linker-zyde, in den darmftreek, den omge- hmrendarrn, den onderbuik, en den navelftreek; de kronkeldarm ftrekce zich naar vooren aan de regterzyde , alwaar zy zich boog en naar ageer verlengde , ÏS de regter-buikzyde, tot op de hoogte van den darmftreek, en van Sar kwam zy weder naar vooren; deze twee laatfte gedeelte van den kron- kddarm dreeveii los in den buik, gelyk in den eekhoorn, _ en waren aan el- kander vaft door een middel-kronkeldarm, die zeer weinig breedte had; eindelyk draaide de kronkeldarm fchuins agter de maag, daar zy zich met den regtendarm vereenigde. , . , j ■ u Rondom het einde van den regtendarm waren drie klieren, die yderzicn aan den rand van den aars openden. mnic dm naar diV De maag geleek in gedaante meer naar die van de muis, din naar die van den eekhoorn, van de roe, van de veldmuis, van de waterrot, vooral door den hoek die de groote kromming maakte onder den hoek der kleine ^^*r^™twaairvingerigendarm was de dikfte der dunne darmen , en de omge- boSenedarm was de kleinfte; de dunne darm had eene groote middellyn naar evenredi'Theid van zyne dikte, gelyk in den eekhoorn; de kronkeldarm was byna zo'^dik als de biindendarra aan deszelfs begin, en het overige van den kronkeldarm en dat van den regtendarm waren byna even dik. ■ li 3 254 DE NATUURLYKE HISTORIE De lever had drie kwabben , de grootfte was in het midden geplaatfl:, voor deze kwab was nog eene andere, door twee infnydingen in drie dee- leii verdeeld; de galblaas lag in de regter-infnydmg , en de fchoorband liep in de linker-'infnyding van die kwab ; de derde kwab was aan den wortel der lever vaft, agter de groote kwab; zy was in twee takken verdeeld, waar* van de eene naar de regter- en_ de andere naar de linker- zyde liep ; yder van die twee takken was weder in twee andere onderdeeld. Het dier dat ten onderwerpe dezer befchryving dient, in moutwyn bewaard zynde, kan ik van de kleur of zwaarte der lever, milt, enz. niets zeggen. De milt had drie in de lengte loopende oppervlakten; zy was zeer lang, zeer Imal, en in haar geheele uitgeftrektheid byna overal even breed. ^ De regter nier ftond meer naar vooren dan de hnker, in haare ge- heele lengte; het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was zeer dun. De regter long beftond uit vier kwabben , gelyk in de meeRe viervoetige dieren; maar de linker long had maar ééne kwab; het hart was byna rond, en deszelfs punt was fchumfch naar de linkerzyde gerigt , de groote llag- ader gaf drie takken naar vooren uit. Aan wederzyden van het onderkaakbeen waren wangzakken, gelyk in den hamfter; deze liepen byna tot aan het midden van den hals. Ik zag op de tong niet meer dan drie kelkkheren , die in eene regte lyn op het agterlle deel geplaatll waren , een in het midden , en een aan yder Het verhemelte had zes vooren ; _ de eerRen waren verheven naar voo- ren en die van de laatRen waren in het midden afgebroken, en hunne gedaante was onregelmaatig. . De herflenen hadden geen oneflenheden , maar de kleine herflenen wa- ren geRreept , gelyk in de andere viervoetige dieren. Daar waren in het agterRe gedeelte van den onderbuik twee bladen aan wederzyden, gelyk in de relmuis, en groote en kleine hazelmuis; zy wa- ren met veel vet beladen. Ik heb maar twee tepels gezien, die op de borR Ronden , een aan wederzyden ; ik vond ’er geen op den buik. De klink was groot naar evenredigheid van het dier; daar waren kleine rimpels die in de lengte liepen , aan de binnenRe wanden der fcheede ; de hoornen der lyfmoeder waren zeer groot, en aan de vecbladen vaR-gehegt. De foulik, naar welke ik de nianlyke teeldeelen befchreeven heb, was van dezelfde grootte als het wyfje,‘van het welke de maaten in de Voor- tafel opgegeeven zyn. Het netvlies van dezen mannetjes-foulik zich uit tot aan den nayelRreek ; daar waren twee bladen , gelyk in jii t ^ ^De opening der voorhuid Rond agt lynen van den aars af ; de naad van den balzak liep van den agterRen rand van de voorhuid tot aan den aars; maar de balzak was ledig. De verhuld Iprong eene lyn vooruit, en had een en een halve lyn middellyns. Het nootd der roede was puntig , en be- vattede een beentje ; het einde van het hoofd der roede was naar boven gc- boogen , en daar was een klein gootje langs de holligheid van die kromte. ;aande trekte BESCHRYVING van het kabinet. 255 en derzdver hoofd waren zeer klein ; ik heb ’er eenige blyken van £)e roede en oerzciv aHeidende vaten waren kort , maar voorftanders het agtereind der vetbladen vaftgehegt , en zeer dun, cie in de ringen der fpieren van den onderbuik ge- varen voor lies door te dringen. vat, zonder het neLv voeten, dmmen, lynen. Lengte der dunne darmen, van den poortier tot aan den blinden- van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen. . Omtres . dunfte plaatfen. • gSmk va“* pu'g r ri, TAt Sêntte ii zeer klein, en het veel langer een lyn. De fonlfc , ten onderwerp der bovenllaande befchryvmgen gediend hebben , die my ten onaenv P Wolga, in de nabuurfchap van Kalan gevonden , door den Hr^^BbTZK., Generaal der * Trrai'7prïnnG van Rusland. en aan oen m. ° i j Legers van de Keizennne van Rusland. ® Mo MDI. Het vel van een foultk. .... j . De beenderen van het hoofd en voeten, zyn aan dit vel gelaaten, dat SwLll is . het is die foulik van welke de Hr. de Büffon fpijekt (t?), !^1e df Hr. Pennant hem gegeeven heeft; hy is byna van dezelfde gtoot* die welke ik ontleed heb, en die in d aald en befchreeven zyn; de ftaart n die der twee anderen; het bovenftt n is zo bruin niet , en helt meer na: n , doch zy zyn niet zo groot , zo dm ' No. MDII. Een ontvleefchde kop van onderzoekers onbekend is. n- „ oiifièrSn V 7z f “ uit hunne kallen ziet komen; om van het dier te oordeelen , door de ma. ;reweeft is, het is die fouhkvanweiKeüertr.DEouiiUNip^^tvuvjy, Pennant hem gegeeven heeft; hy is byna van dezelfde groot- f t afe «fcTStleed Lb, en die in de twee voorgaande numeros “ btld en Lfchreeven zyn ; de ftaart van dezen is een half amm lan- ?terandereJ;^^ bovenfte deel lichaam is zo bruin niet , en helt meer wit. vlakken^ fïfi.h P.h CYld tS m f/f) Zie hiervoor , hlaiz. 44 * W Deel. Kk 2j8 de N A T U U R L Y K E HISTORIE, enz. ten van het hoofd, vergeleeken met die van bekende dieren , fchynt het zo groot als eene kat of een haas geiveeft te zyn. De bek is lang, de ei- genlyke neusbeenderen zyn zeer breed , en byna zo uitfteekend naSr vooren als het bovenkaakbeen ; het voorhoofd is breed en plat ; de yogputten zyn klein , en daar zyn maar twee lynen afftands tulTchen de uitfteekzels van het voorhoofdsbeen en het jokbeen j de takken van het onderkaakbeen zyn zeer breed. . _ _ De fny tanden zyn twee in getal in het hovend kaakbeen, en vier in het onderft ; daar zyn geen hondstanden ; het bovenfl: kaakbeen heeft ze- ven baktanden aan yder zyde , en het ondcrll: flegts zes, het geen in alles twee-en-dertig tanden maakt. De fnytanden zyn zeer byzonder, maar de baktanden hebben veel overeenkomft met die der herkaauwende dieren, ge- lyk de ram , de bok , de gazelles , enz. De onderlle fnytanden ftaan twee lynen van elkander af, en een half duim buiten hunne kaflen, in welke zy vyftien lynen diep ftaan;_ zy zyn krom, en eindigen in een punt; het deel dat uit de tandkas komt, is naar beneden gerigt; zy zyn aan den wortel hol; zy hebben drie in de lengte loopende vlakten , die anderhalf of twee lynen breed zyn; zy gelyken in gedaante zeer veel naar deflagtanden van het on- derkaakbeen van wilde en tamme varkens. De onderfte fnytanden zyn aan de binnen- en buicen-zyde plat; de twee middelfle zyn zo groot niet als de twee anderen; zy hebben vuer kleine kwabbetjes aan hun eind ; de twee groote ftaan vyf lynen en een half uit hunne kaflen, en zyn twee lynen breed; de vier onderfte fnytanckn ftaan fchuinfch naar vooren en naar bo- ven , zo dat de twee groote aan de bovenfte fnytanden raaken, wanneer de bek geflooten is; de twee kleine fluiten in de ledige ruimte tulTchen die twee tanden in. Dit hoofd is in eene uitgedroogde put gevonden van het oudeSidon, CD aan wylcn den Graaf de Caylüs gezonden, die het aan het kabinet gegeeven heeft. Lengte van het eind van het opperkaakbeen tot aan het agterhoofd. De grootfte breedte van het hoofd. .... Lengte van het oodeikaakbeen , van deszelfs voorfte eind tot aan den agterilcn rand van het knoKkeiswyze uitfteekzel. , Breedte van de kromte der takken. Breedte der takken onder de groote inrnyding. . . Breedte van het kaakbeen ter plaatfe van de Ihytanden. Afftand tulfchen de oogholtens en de opsning der neusgaten. Lengte van deze opening. .... Breedte. . . . • • . . Lengte van de neusbeenderen. Breedte op de breedfte plaats. ... Breedte der oogholtens. . • . . Hoogte. duimen, lynen» 3 - 3 - 1. II. ♦ 2 . 5 . I. 1. o. 5 ^. O. 61 O. lO» o. 4. o. 4. o. lol. o. 4L o. o. 6 h Einde van het vjftiendt Deel. 35P / berigt aan den binder. In dit XV Deel zyti LVIl P laat en ^ die in de volgende orde moeten geplaatjl worden. Plaat I en II, tegen elkander over. . • Bladz. SS- . _ - - III. , . . . i • ~ 82. . ... IV. • pOi . . - - V. . • • é pr- • - - . VI. . ‘. * . * ^ 3 . • - - - VII. .... « • 94 . .... VIII IX. . • • lOO. .... X. • • 105. . - - - XL .... « 9 108. .... XII. « • 112. ... - XIII. • • 113» .... XIV. • • II4. .... XV f« XVI. • . . • 122. .... XVII en XVIII. * 124. . . . . XIX. • • I25. .... XX XXL • • 130- ... - XXII. ... • • 131. .... XXIII. . ’ . . . • • 135 - .... XXIV. . . . . • 137 * .... XXV en XXVI. • • 138. - XXVII. • • 142. .... XXVIII. . . . • • 144. .... XXIX. • ... • • * 45 » .... XXX en XXXI. • • 147. .... XXXII en XXXIII. • • 149. .... XXXIV. .... • « 150. .... XXXV. .... • • • 152* .... XXXVI. • n I 5 S- XXXVII. 9 155 - XXXVIII. « • 156. .... XXXIX. . " . • • 157 - .XL. • • 159 - . XLI. .... • • l( 5 o. .... XLII efi XLIII, tegen elkander over. • • 164. .... XLIV en XLV, tegen elkander over. . • • 171. .... XLVI. . .. . • « 174. .... XLVII. . . > . • • 180. XL VIII. • • i8i. Kk 2 o 260 Plaat XLIX. . . - - L. LI. LII. - - - - LUI. LIV. ■ w - - LV. : - - - Lvi. - - - . LVII. Bladz, 186. 188. . 190. 196. 198. 202. 2o6. 209. 214. Drukfeilen te verleteren in dit Deel. Bladz. 1 ( 5 , veertiende regel van beneden, opgeegeven, lees, opgegeeven. 35 j tweede regel van beneden, toejehyeut lees, toefehynen. »• <• . • *; ' ■» : ! ‘3 s I C L ", \ 1 • v'-V ' % ’ \ / 1‘i^'' '■ f I l fl' ' Vl ■ »