IN’ IN' l\'' 4 . BIBLIOTHEEK 7 7496 00041717 8 : L^; NATIONAAL NATUURHISTORISCH MUSEUM Postbue 9517 2SU0 RA Lêlden N«d»rLand I f / I / / 1 I 1 \ ' / ' I / *1 'V ¥ ( / 1 \ l, 6 i' I I 1 - lèin i Mi.JW. il wr. iii’r v REGISTERS VAN * alle zaaken , . EN CONCORDANTIE V A N D E ‘ NAAMEN DER DIEREN, IN DE VERSCHIL- LENDE TAALEN VOORKOOMENDE IN DE NEGENTIEN DEELEN V A N D E ALGEMEENE en BIJZONDERE NATUURLIJKE HISTORIE, MET DE BESCHRIJVING VAN DES KONINGS KABINET, DOOK. DE 'HEEREN de BUFFON en DAUBENTON. I *» imsr "nrn, ' ^ f • VAN * LEID’ • te AM sterdame ij johannes al l- art, M D C c C I I, I I ' » r -rr-% p fi T O 3 ,r I'! t. f AAX 'JJJA H 3 . a il O ^'ï), ;i C:' O .■ c r /,'. V ï • 1 jirra yirHAA/' ; ■:' ■ r^AJAA'? A V < Ï , l__i- ‘i ., < _ L '• a :i ':V •: IT, . l.J 1 II ^ ■, i~ • , " " r -'i o 5 . t. wi i .. 1 . 1 . A;I o . o u ' ’"V ^ • ' ’T •i. ft ^ ^ a ■ i - i 'w vl . . T *> • INHOUD. J^ladwljzer van alle zaahen , voorkeomende in de negentien - deelen van de Theorie der Aarde en de Natuurlijke Hijlorie der viervoetige dieren van den Heere de buffon. . . Bladz. i. Bladwijzer van alle zaaken , vóorkoomende in de bejchrijving de'^ dieren en van het Kabinet des Konings in de negentien deelen deezer Natuurlijke Hijïorie van den Heere daubenton. . 21 ^ Concordantie en Register van alle de naamen^ waarmede de vier- voetige dieren in verfchillende taaien benoemd zijn in de 'negen' tien deelen van de Natuurlijke Hiflorie van den Grave de. V Büffon i . Z65, Door j. D. PASTEUR, Secretaris van het Wetgeevend Lighaam der Bataaffche Republiek en ADR. ANT. PASTEUR, Med. Stud. te Le:;jdeni / \ . > ■ . ■ - . ^ - ' ' . '■ I ' _ . • “ ' ' i • ' - ■ v'; ^ I •> » B L A D W IJ Z'E R VAN ALLE ZAAKEN, VOORKOOMENDE IN DE NE- GENTIEN DEELEN VAN DE THEORIE DER AAR- DE EN DE NATUURLIJKE HISTORIE DER VIERVOETIGE DIEREN VAN 'den HEBRB DE BUFFON. A. .A-altjens in de ftijfzel van meel. Zie Meei. AANDBijviNG ; de kracht der aandrijving of voortlluuwing zou *|g uitoefa- nen in de raak- lijn van den draaikring_^der planceten, als de kracht der aantrekking eenen oogenblik ophield; zij is voorzeeker den hemel- lighaa- men in het algemeen door de hand Gods medegedeeld , toen Hij het heel - al in beweeging bragt, I, dó. Men kan, in het zonne- flelzel, op eenft waarfchijnlijke vvijzc) die met de verfchijnzelen overeenkoomt , reden gee- ven van de kracht van aandrijving, 67. AANTREKKING ; Onderlinge en algemeene aantrekking in alle de deelen der ftofFe, hetzij in de aarde, hetzij in de Herren, I, 79. De onderlinge aan- trekking, dat is de wederzijdfche tusfchen de Herren is door waarneemingen betoogd , en de proeven met (lingers bewijzen dat zij algemeen is in alle deelen van rfe ftolFe , 79. De wetten van aantrekking of yerwantfchap , door welke de deelen verfchillende mineraale zelfïtandiehedlen elkan-^ deren aantrekken, zijn dezelfde met dc aigemeene wer, door weifce de hemel-' lighaamen op elkanderen werken ; Waarom men gedagt heeft dat die wet- ten verfchillende waren, XI , 7. Zoo de wetten der verwantfehappen ver- • fchillende fchijnen van de algemeene wet van aantrekking, koomt het daar- vandaan dat in de verwantfehappen de figuur als dement in de uitdrukking van den aflland koomt, in plaatfe dat in de^ aantrekking van de hemel- lighaamen de figuur geenzints in de uitdrukking van den afftand te pas koomt, ald. aanwas; tafel van den aanwas van eenen Jongeling van het tijdllip van zijne ge- boorte tot den ouderdom van bijna agttien jaaren, XVIII, 198. De aanwas van het menschlijk lighaam gefchiedt ichielijker in den zomer dan in den Winter, vooral van den ouderdom van vijf jaaren afj aoit Voorbeelden van zeer febielijken groei in enige kinderen , soa. C Registers. ) A aap » B ' t A D W IJ Z E R ^ ' AAP is een geflacht* naam , dien men op een zeer groot aantal foorten , die zeer veel onder elk anderen verfchillen, heeft toegepast, IX, 21. Oe eigen- jijk gezegde Aap behoor; in de oude waereld en wordt niet in de nieuwe gevonden , sa. Öc Aapen zonder ftaert zijn alle in de oude waefreld en worden in de nieuwe niet gevonden , en wederkeerrg worden alle die van de nieuwe waereld niet in de oude gevonden , ald. Men heeft onder den naam van Aap eene menigte verfchillende foorten van dieren opgehoopt ; be- paaling van de dieren, welken men den naam van Aapen geeven moet. Ik heet Aap een dier zonder ftaert, met een plat aangezigt, met tanden, han- den , vingeren en nagelen naar die van den mensch gelijkende, en dat, ge- lijk hij, op twee voeten regt overeind loopt, XIV , i. De Ouden kenden *er maar eene foort van , de Grieken noemden haar Pithecos en de Latijnen Simia. Die Pithecus gelijkt zeer veel naar den mensch, ioo van binnen als van buiten, maar hij is veel kleiner, 2. Soort van Aap, Oran^-Oafatis- (of wild mensch) genaamd; hij is zoo groot en zoo fterk ais de mensch. Hij is zoo driftig naar de vrouwen als naar zijn wijfjen; hij gelijkt bijna vol- koomen naar den mensch, ald. Daar zijn maar drie foorten van dieren, wel- ken men den naam van Aapen moet geeven , de Orang-Outang, de Pithe- cus en de Gibbon en deeze laatfte foort fchijnt monfterachtig groot te zijn , 3 * AAP ; befchrijving van een zeer grooten Aap zonder ftaert uit Afrika , XIV, 44 en volg, AAP VAN MOCO is dczclfde als de Baviaan met den honden fmoel, XIX, ijj. en Voorbericht X. AAP (vLiEOENBE). Ziet Taguan. AAPEN. Orde, in welke men dezelve moet rangfchikken, XIV, 4. Van zeventien foorten , tot welke men alle die dieren in de oude waereld kan brengen , wel- ken men den gemeenen naam van Aap gegeeven heeft , en van twaalf of dertien foorten , welken men dienzelfden naam in de nieuwe waereld gegeeven heeft , js geene dezelfde en wordt geene ia beiden de waerelden gevonden , 7. Al- gemeene en bijzondere kenmerken, die de aapen , de baviaauen en de gue- aons van de fapajous en fagoins foheiden ; het eerfte is de billen kaal en eeltacbtigheden op die deelen te hebben j het tweede is wangen» zakken ter hebben , dat is te zeggen zakken van onderen aan de wangen , waarin zij hun voedzel kunnen bewaaren ; het derde is het middeufobot van uet, neu» fmal te hebben , en bet vierde is de neusgaten onder aan deu neus open tA hebben , gelijk bij den cmnscb , «- Alle de dieren van beiden de waereld- deeUn, welken men 'den gemeenen naam van aapen gegeeven beeft, kunnea tot dertig foorten gebragt worden roet verfcheiden verfcheidenbeden , o. Als men den aap ontleedt , kan men de ontleeding van den mensch fehrijven , 15; Waarom men zig zoude willen wijs maaken dat de aap en de mensch van dezelfde foort zouden kunnen zijn; antwoord op die redenen door andere fterker redenen , 16. Schoon de aap zeer veel naar den mensch gelijkt . heeft hij egter een zoo fterk bewijs van dierlijkheid , dat men die van het tijdftip* van zijne geboorte herkent; hij groeit veel fchielijker dan het kind , en bij heeft de hulp van de moeder flechts iu de eerfte maanden van noden ; hij ontvangt flechts eene zuivere individueele opvoeding, die zoo onvrugtbaar is als die van de andere dieren , ao- Qe aap is de eerfte niet in de orde der dieren , om- dat I V VAN..DE NATmiR-LlJKE HISTORIE. ■dat hij de verftandiglle niet is, at. Hij bootst den tnensch na, niet omdat hij zulks wil, maar omdat hij het kan, zonder het te willen j daar is niet» vrijs, niets willekeurigs in die foort van nabootllng. Het lighaam van deit tnensch en dat van den aap zijn twee werktuigen, eveneens bewerktuigd , die door denoodzaaklijkheid van natuur zig ten naasten bij op dezelfde wijze beweegen ; maar gelijkheid is nog geene nabootGng; de eene ligt in de doffe en de an> dere beftaat alleen door den geest , ald. Als men de beweegingen van den aap met die van den mensch wil vergelijken, moet men eene ander» fcbaal gebruiken om die te meeten. Waarom alle de hebbelijkheden van den aap bovenmaatig en zijne beweegingen wanordelijk zijn. Algemeen kenmerk van den aart der aapen, aa. Het lijdende van den aap heeft min- der overeenkomst met het werkzaarae van den mensch dan het lijdende van den hond of den olyphant, welke het genoeg is wel te behandelen om hun de eagte en zelfs kiefche gevoelens van eene getrouwe aankleeving, van eene gewillige gehoorzaamheid , van belansjoozen dienst , en van eene over- geeving zonder paal medetedeelen , aia, De aap is verder van den mensch dan de meeste andere dieren door de betreklijke vermogens , door den aart, door het temperament , door den aanwas van het lijf en door de lengte van zijn leven , dat is ,, door alle de wezenlijke hebbelijkheden , die hetgeen wij in een bijzonder wezen noemen uitmaaken , 03. Alle de wijf- jens der ayren, die kaale billen hebben, zijn, gelijk de vrouwen , aan eene maandelijkfe bloed -ontlasting onderhevig, 90. Schoon ’er in de zuidlijke luchtftrecfcen ^ otr Toorai in Afrika, een groot aantal foorten van aapen, baviaanen en guenons ot langltaertlge aapen zijn, vgn welke enige zeer Veel naar elkanderen gelijken, heeft men egter opgeraerkt dat zij zig „ooit met elkanderen vermengen, en dat gemeenlijk elke foort eene verfchillende'’' ftreek bewoont, 134. De aapen zijn nog niet op het Eiland Bourbon over- gekoomen , en men beeft veel belang om den invoer te verbieden om zig te hoeden voor de fchade, die zij op Ifle de France doen, XVI, 87. AARDBEEviNG , 1 , 56. Verhaal van de noodlottige uitwerkingen van enige Aardbeevingen , 254. Daar zijn Aardbeevingen , die van verre in zee ge- voeld worden; uitwerkingen van die Aardbeevingen op de fchepen , 262. De Aardbeevingen noch de vuurbraakende bergen hebben de bergen der aarde kunnen vóórtbrengen; reden van deeze ontkenning^ 263. Tweeërleie foor- ten van Aardbeevingen; verklaaring van derzelver verfchil , 265. De Aard- u door brandende bergen veroorzaakt, zijn tot eene kleine ruimte bepaald , aM. Die . welke zig verre uitftrekken , fchudden gemeenlijk eene vrij fmallc ttrook iands en ztjn altoos verzeld van onderaardsch gedruis, £Óó. Verklaaring van de oorzaaken der Aardbeevingen , ald. Voornaam- fte oorzaaken van de Aardbeevingen, de onderaardfehe elektriciteit, de uit- berfting van brandende bergen, en de inftortingvan holen, XVII, 73. Der- zelver rigting is in de ftreek van de onderaardfehe holligheden , en derzelver beweeging doet zig fomtijds op zeer gruote afftanden gevoelen, 74. Daar . zijn Aardbeevingen geweest lang voor de uitbreeking van de brandende ber- - gen , en die eerfte Aardbeevingen zijn voortgebragt door de inftorting van holen, die binnen in den aardbol zijn, 78. Omftandige befchrijving van derzelver uitwerkingen ald. De Aardbeevingen, die niet veroorzaakt wor- den door onderaardsch vuur ten tijde van de uitbreeking van brandende ber- gen, moeten toegefchreven worden aan onderaardfehe winden eri ftormen, die met groote kracht werken en zig dikwijls zeer verre uitftrekken , a66. I De onderaardfehe winden zouden alleen niet genoeg zijn om zulke groote A 3 uit- I 4 bladwijzer uitwerkingen voorttebrengen , zij moeten verzeld zijn van de elektrieke los- barsting van den onderaardfchen blikzera , 267. Men kan alle de ftuip- trekkende beweegingeirvan de aarde tot drie oorzaaken brengen ; de eerlte is de fchielijke inzakking der holten , de tweede de ftormen en de onder- aardfche blikzem- Hagen, en de derde de werking en de kracht van vuur, dat binnen in den aardbol is ontitooken, ald. De aardbeevingen llrekken zig altijd meer in de lengte dan in de breedte uitj voorbeeld, ald. AARDBOL ; de Aardbol is rond, hooger aan den Evenaar en platter aan de Poolen , in die evenredigheid als de wetten der zwaarte en der center- vliegende kracht vereisfchen. Deeze waarheid is wiskunflig betoogd en natuurkundig bewezen door de theorie der zwaarte- kracht en door de proeven met den flinger , XVII , 4. De Aardbol was in eenen ftaat van vloeibaarheid ten tijde dat hij zijne gedaante heeft aangenoomen, en deeze Haat van vloeibaarheid was eene fmelting door het vuur; bewys daarvan, ald. De ftolFen , waaruit de Aardbol van binnen beftaat, zijn van den aart van glas, 7. De fmelting van dén Aardbol is in alle geftrengheid bewezen , die de naauwgezetlte redeneerkunde vereischt ; eerst a priori , door het eerfte feit van deszelfs ophooging aan den Evenaar en van deszelfs plat- heid aan de Poolen , a. ab aüu , door bet tweede en derde feit van de nog beftaande inwendige warmte van den Aardbol , 3. « pofleriori , door het vierde feit , dat ons de uitwerking van dat vuur toont , dat is glas in alle de aardfche zeifftandigheden , ald. Tafereel van de aarde in haar begin voor den val van het water, 33. 4 ARDE. De Theorie der Aarde was nimmer behandeld dan op eene losfè en onderftellende wijze, I, 34. Het eerfte gezigt van den Aardbol geeft geen ander denkbeeld dan dat van een puinhoop van eene vervallen waereld 35. Tweede gezigt van den Aarbol , waarin alles in eenen volmaakten Haat en in eene verwonderlijke orde fchijnt te zijn, 36. Wij kennen flechts de korst van den Aardbol, het binnenlte is ons geheel onbekend, ald. De veranderingen, die ’er zedert tweeduizendofdrieduizendjaaren aan den Aard- bol gekoomen zijn , zijn zeer gering in vergelijking van de omwentelingen , die ’er hebben moeten zijn in de eerlte tijden na de fchepping , 39. De Aard- bol , thans droog en bewoond , is voorheen onder het water der zee ge- weest , 40. De oppervlakte der Aarde heeft veel meer oneffenheden naar den Equator, 4a, 48. Voornaamfte verfchijnzelen van den Aardbol , 5c, Het binnenfte van de Aarde is eene tet glas geworden ftoffe , van welke de zanden , gruis - zanden , de harde rots, de graniten en de kleien brokken, afflijringen of flakken zijn, 76. De Aarde beftaat over het algemeen uit gelijkfoortige deelen , het bewijs van deeze fteUing ligt in de gelijkheid vail baare dageliik- lê beweeging , ald. De Aarde heeft haare draaiende beweeging eekreffen. door de fchuinschheid van den flag, die haar in beweeging gebrast heeft «n zij is hooger geworden aan den Equator door de werking van de middel- punt -fchutiwende kracht, 76. De Aarde heeft, door de kracht van haare draaiende beweeging, en de_onderlinge aantrekking van alle haare deelen, o® gedaante van eene fpheroïde aangenoomen, waarvan de twee fpilUn tot elkanderen ftaan , als tweehonderd negen en twintig tot tweehonderd der- tig, dat IS te zeggen dat zij omtrent zes en eene halve mijlen aan elk eind van de_ middellijn van den Equator meer verheven is dan onder de Poolen , 78. Het binnenfte van den Aardbol is niet ledig , noch met eene zeer digte ftof Sevuld» maar oct eene ftoffe, ten naaften bij als die van de oppervlakte; be« \ / VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 5 , bewijs van die ftelling , 80. Gedaante van de Aarde; als men de door welke men de figuur van de Aarde bepaald heeft, van nabil onderzoekt, zsl men wel zien dat ’ef iets onderlleUends in die bepaaling koomt, want zij onderllelt dat de Aarde eene regelmaatige kromme figuur hebbe , tS 3 * De oppervlakte der Aarde is niet,, gelijk die van Jupiter, verdeeld door beux- telinelche banden, evenwijdig aan den Equator, zij is integendeel verdeeld van de eene pool tot de andere door twee ftrooken land en twee Itrookea zee , 104. De Aarde , die wij bewoonen , is voorheen onder t water der zee geweest. Menigvuldige bewijzen van die ftelling , 158. Verklaaring ■ van het zaamenftel der Aarde van het middelpunt tot den omtrek , 1 , 130* AARD • EEKHOORN. Ziet Eekhoom ( Zwitferfche ). AARD. VARKEN is ecn dier vRo Afrika , verfchillende van de Amerikaanfche mieren* eeters, en hij gelijkt alleen daarin naar dezelve dat hij van tanden ontbloot is en dat hii eene tong beeft die lang genoeg is om haar in de mieren- nesten te fteeken. De naam van Aard- varken is betreklijk tot zijne natuurlijke hebbelijkheden, en zelfs tot zijne gedaante; en bij is gemeenlijk onder dien naam bekend in de landen van de Kaap, XVI, ini. Deszelfs belchrijving door ALLAMAND, 17 en verv. Zijne verfchillen, die zeer kenlijk zy”.» ' met den Tamanoir , den Tamandua en den Mieren- eeter, die alle drie uit Amerika zijn, terwijl het Aard- varken uit Afrika is, 17. Hij (leekt zijne tong in de mieren-nesten en flikt de mieren in, die er aan kleeven , 19. Zijne . geringe overeenkomst met het gemeen varken en zijn groot veifchil van dat dier. Eefchrijvihg door KotsE, ig en verv. Afmeetingen door allamand, ao. AART ; de gedaante van het lighaam is bij de dieren gemeenlijk overeenkomlïig met hunnen aart, IX, 72. ABYSSINIERS; hunne wijze van fchrijven is nog langzaamer dan die van de Ara- bieren , XVlIl , 268. Daar worden jaarlijks te Moka en in andere havens van Arabic meer dan vierduizend j'onge Abysfinifche meisjens verkogt , die alle voor de Turken beftemd zijn; zij zijn egter bruin van vel, 265. ACRiDOPHAGi; volk dat zig alleen met fpringhaanen voedt ; uitwerking van dat flegt voedzel, III, 73 * ADDÉR is niet waarlijk leevendbaarènde ; zij fcrengt eerst eieren voort, en dan koomen de jongen uit die eieren; maar dat alles gefchiedt binnen in het I1& haam van de moeder, in piaats van de eieren naar buiten te werpen, geiijs de andere eierleggende dieren, houdt zij die in en doet die van binnen uit- koomen, II, 158. ADEMHAALING. Pfoef , die fchijnt te bewijzen dat men dieren , en misfehien ook wel kinderen, enigen tijd zoude kunnen houden zonder hen te laaten ademhaalen, U, 225. Men zou het ovaal gat moeten beletten te (luiten en door dat middel zeer goede duikers en foorteii van tweeflachtige dieren kun- nen maaken , die in het water en in de lucht zouden keven , ald. ADIMAÏN, Groot Schaap van Afrika, met hair in plaats van wol bedekt, XI, 216. adive is misfehien de tam gemaakte Jakhals , van welken men een kleiner huis- ras , dat zwakker en makker is dan het wild ras, zal gemaakt hebben, want As l 6 • B -L A D W ÏJ Z E R de adive is tot den jakhals dat het kféin krulhondjeh tot den herdershond is, XIII, 176. Afbeelding van den adive of kleinen jakhals en aantekenins ver dat dier, XV, loö. Jakhals. * adive. (chacal) Jakhals (kleine). AF0ROND , zeer groote diepten , in zekere , en vooral in de hooglle , bergen ge- vonden wordende ; het zijn oude monden van vuur- kolken , I, 158. Afgrond van den Berg Ararath. ald, Afgrond van de provintie van Stafford in Engeland is gepeild Jot tweeduizend zeshonderd loodlijnige voeten, zonder dat men ’er water in gevonden heeft, 1 , 159. Verfchillende kolken in de zee , 245. Verklaaring van de uitwerking der kolken , aki. De afgronden zijn gemeenlijk niet aaders dan draai - kolken , door tegenftrijdige ftroomen veroorzaakt, ald. AGOUTI ; zijn aart en huishouding , VIII, 117. Zijn vleesch !s vrij goed om te eeten en men maakt het klaar als een fpeen - varken , 217, 218. Hoe men hem jaagt en vangt. Als hij jong gevangen wordt, is hij gemaklijk tam temaaken; hij blijft in huis, en, als hij uitgaat, koomt hij van zelf weder. Het wijfjen van den Agouti maakt een néstjen voor haare jongen } zij jongt twee- 01 driemaalen in het jaar, ai8. De Agouti is een dier, dat Amerika bijzonder eigen is en dat in de oude waereld niet gevonden Wordt. Be- fchrijving van denzelven, ald. Dit dier is zeer talrijk in de landen van Gujana en op de boorden van de rivier der Amazooflen, NatUUrJiike heb. belijkhede^ van ditdier, XV, 143. j AFAIKA. Zoö veel eenvormigheid ’er is tiisfchen de kleur en de gedaante van de natuurlh*ke inwooneren van Amerika , zoo veel verfcheidenheid vindt men onder de volkeren van Afrika; dat gedeelte 'van de waereld is zeer oud en zeer fterk bevolkt; de luchtdreek is ’er heet, en evenwel zeer ongelijk vaa getemperdheid, naar de verfchillende landen , III , 105. Men kent in Zuid- Afrika, volgens den Kapitein cordon, geen viervoetig dier , dat zijne hoornen verliest, en daar zijn bij gevolg noch elanden, noch herten, noch . rheeen , XVI, 9. Afrika beftaat uit bergen, die het midden van dat wae. relddeel in zijne. geheele lengte bellaan van den berg Atlas tot de Kaap de Goede Hoop en die van het Noorden naar het Zuiden loopen en in dezelfde rigting dan die van Zuid- Amerika , XVII, 227. afstand; het denkbeeld van den afftand hebben wij niet gekregen door het zin- tuig des gezigts, maar door het gevoel; bewijs, III, 5- Waarom wij' ons bedriegen omtrent de grootheid der voorwerpen, die op groote afftanden zijn ; of welke wij van boven naar beneden , of van beneden naar boven zien, 5, 6 . aftrekking is, volgens ons, het eenvoudige van de dingen, en de moeiieliik- heid om haar tot die aftrekking te brengen , maakt het zaamgeftelde II ii. Aftrekkingen zijn fteigeringen om ons oordeel te onderfchraagen , 12! Èene wezenlijke macht aan de aftrekkingen toegefchreven , is het grootst mis- bruik , dat men van de reden maaken kan , en de grootfte hinderpaal , wei- te men de vordering van onze kundigheden zoude kunnen in den weg leg- gen , 40. Attrekkingen in den geest zijn niet dan ontkennende wezens die zelfs verltandlijk niet bellaan dan door de affnijding, die wij doen van de merkbaare hoedanigheden van de wezenlijke wezens, 41. Moeijelijk- ^ he- I VAN' DE. NATUURLIJKE HISTORIE. ^ * beden, welke de aftrekkingen in de weetenfchappen veroorzaaken » XVlïï^ 49. Nuttigheid van diezelfde aftrekkingen, 51. AHU is hetzelfde dier als de Tzeiran , 7 QI, 150, 151. Al. Enige natuurlijke hebbelijkheden van dat dier, XV, 177. ' * AiCRETTE en gehoornde Macaque is eene verfcheidenheid in de foort van de». Macaque, XIV, 124. AKOUcm . aantekening over dat dier, XV, 51. Zijne gedaante , zijnverfchil met den Agouti, 144. . ALuiNos , naam , dien men aan de BlaiFaards of witte Negers op de land - engte van Amerika geeft, XVI!I, 303. ALCE en MACHLIS bij PLÏNIUS beduiden hetzelfde dier, en wei den Eland, Xfl, 80. ALco , huisdier in Peru en Mexico , voor de aankomst derEuropeaanen , XV,, 47. Dat woord fchijnt een geflacht - woord te zijn , dat men aan twee of drie dieren van verfchiüende foorten gegeeven heeft, Beredeneering van dat ftuk, 48. AX.CAZBI.; eene foort van Gazelle, die ia Arabie gevonden wordt, XII, 148, ^ ALLANTOÏDE. PlSvUeS. allo-camelus, van welken oesner fpreekt, en van welken hij de afbeeP. ding geeft i is een Lama, die in het jaar 1558 leevende van Peru in Hollaad gebragt wierd , XIII.- 30. * ALOüATE , groote foott van Sapajou. Ziet Ouarine, XIV , 003. ALOUATTE, bijvoegzel op de befchrijving van dezelve, XIX, 34. Deszelfs be* fchrijving, zijne hebbelijkheden', 35, Befchrijvirig van het werktuig van de ftem van dat dier ,3^* alpaca of taco is niet hetzelfde dier. als de vigogne; hij is eene tosfchen- foort luefchen den vigogne en den lama, XVI, 110, Zijne overeenkomften eip' verfchillen met den lama. De Alpaca is niet tot den ftaat van huisdier ge-- bragt. Zijne woi jsmeer geacht dan die van den lama, iii. Hij is Hout» moedteer dan de vigognes, en fomtijds redt hij den gantfchen troep, doof hun voortegaan met over den ftrik te fpringen-, uk. amber.' De zee werpt, na hevige ftornien , grijzen amber op de kusten van Iep- land, en geelen amber op de kusten vanPomraeren, I, sip. , AMERIKA. De inwooners van Amerika waren nooit befchaafd geweest, toen raeis dat waereld»deel ontdekte, IX, r8. Het grootfte dier van de nieuwe' waereld is niet grooter dan een kleine muil- ezel , 19. Amerika heeft zijne. inwooneren ontvangen van de Noordfche landen van Afia , die ^er niet verre * van af liggen , XVII , 106. Het is niet bevolkt geworden dan na Afia , AfrL ka en Europa , en daar zijn veele tekenen , die bewijzen dat men , over her algemeen , het vast land van Amerika als een nieuw land befchouweii! moet, ao7. De levende Natuur heeft zig in 2 hiid- Amerika gevestigd na der- ’ aeli. r • B L A- D rw ij v« E R «■' *elver reeds gevestigd verblijf in de Noordfche landen, XVII, 95. De on- volmaaktheid van natuur, welke de Heer »e pauw zonder grond aan ge- heel Amerika verwijt, kan flechts gelden omtrent de dieren van zuidlijk ge» deelte van dat vastland, die veel kleiner bevonden' zijn , en g^eel verlchil- lende van die van de zuidlijke deel'en van het oud vast land. Gedeelten van dat vast land, daar de menfchen minder fterk dan de Europeaanen waren; redenen van dat verfchil, XVIII, 288. Over het algemeen waren alle wooners van Noord* Amerika en die van de hooge landen van het zuidlijK gedeelte, als Mexico, Peru, Chili veelligt minder werkzaam , maar zoo IterK als de Europeaanen, ald. Ontdekking van de westlijke kusten , voorbij Califormia, naar het Noorden, *89. AMERIKAANEN fpruiten alle uit eenen zelfden ftam. Rêdéhen, waarop de fchrij- ver deeze gisfing grondt, III, 102. De Amérikaanerf zijn nieuwe volkeren. t ' Redenen van deeze. ftelliag, ^d. ^n joigg. nen, hunne gelijkenis met de Oosterfche en Noordfche 1 artaaren , 104. Be- fchrijvin^ van de verfchillende volkeren van Amerika, 89- D2 Amenkaanen en de Afiaanen van het Noorden gelijken zoo veel naar elkanderen dat men naauwlijks kan twijfelen of zij zijn van elkaör afkomftig, X\li, 105, ■ Redeneering over dezelve , XVllI, -a86. Weörleggmg van de. denkbeelden van den Heer de pauw daar omtrent, ald* en volg* AMidoNS -'HOORNS. Men kan gelooven dat het dier ^ hetwelk den Arnmons* hoorn bewoont, nog op den bodem der zee leeft, I, 146- Men kent egter des- zelfs leevende^ wedergade niet, ald. De Ammoris -hoorns , onder welke er Sn» dirverfcS middellijn hebben, zijn de overblijfzelen van fcBulp - dieren , van welke de foorten met meer in zee beitaan , XVll, ra. De Ammons . hoorns fchijnen eer een geflacht dan eene fport onder de hoorns uittemaaken, zoo verfchillend zijn van, elkanderen in gedaante ,. en in grootte; het zijn wézenlijTc de overblijfzels van zoo veeie foorten, die ver- nietigd zijnen niet meer beitaan , 223. Voorbeeld van eene groote menigte Ammons- hoorns in eene korrelige ijzer- mijn, 224. AMPHIBIA. Ziet Tweeflachtige Dieren. AMSTEROAM. Staat van de hagen van den 8™"'^ *ƒ honderd tweeëndertig voeten diepte, I, 123- De grond van iiolland iS door de bezinkzelen van de zee honderd voeten opgehoogd, 124. ANT of jiNTA is hetzelfde dier als de Tapir; oorfprong van dien naam ; men noemt het dier ook Matpmris of Manipouns , XI , 250. antilope ; eene foort van Gazelle, die in Barbarye, Anbie enz. gevonden wordt; befchrijving van denzelven , XII, 154. Befchrijving van zijne hoor- nen *ld. Verfcheidenheid , al'd. De Indiaanfche Antilope is ’er eene foort van , 155 - De groote Antilopen zijn wilder dan de andere Gazel- len , ITO. Bijvoegzel tot desrelfs hiitorie door allamand, XV, 178- ^ en volg. Zij hebben in Holland voortgeteeld, 178. Hebbelijkheden van dat dier, 179. Befchrijving en afmectingen van den Antilope ,180. en verv. . Derzelver befchrijving door pallas , XVI, 93, 94. Deeze tjazeile heeft in Holland geleefd en zelfs voortgeteeld, fchoon zij meer dan tien jaaren oud was; het mannetjen was zeer wild en is nooit mak geworden; maar het wijden was zeer mak en gemeenzaam, 93. Hebbelijkheden van die twee 9 VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. dieren in den flaat van huisdieren. Het wijfjen draagt bijna negen maanden en brengt maar een jong tegelijk voort, 94. Het is eerst na xijn derae Jaar dat het tnannetjen in ilaat is voortteteelen ; maar het wijfjen teelt op haar tweede jaar voort. Verfchil tusfchen het mannetjen en het wijfjen, ald> apar; foort van fchild-varken dat maar drie banden heeft, die beweeglijk zijn; deszelfs befchrijving en bijzondere kenmerken, X, 143. Als de Apar gaat leggen flaapen , of iemand hem met de hand aanraakt, trekt hij zijne vier poo- ten in een punt te zaamen , buigt zijn’ kop op zijn’ buik en maakt zig volkoo* men rond , zoodanig dat men hem dan eer voor eenen horen uit de zee dan vooreen laud-dier zoude aanzien, 143. Zijn vleesch is zoo wit en zoo goed om te eeten als dat van het fpeen • varken , 153. APE is de naam , welken de Engellchen aan den Aap zonder ftaert gegeeven heb- ben , XIV ,36. ^ APEREA. Aantekening over dat dier. Deszelfs befchrijving en zijne natuurlijke hebbelijkheden. Het zou wel hetzelfde dier kunnen zijn als de Coii, XV, 52. arabie; tafereel en befchrijving van de woeftijnen van Arabie , XI, 129. ARABiERs; hoe zij hunne ftroperijen doen, XI, 130. Befchrijving van de Ara- biers en van verfcheiden van hunne gebruiken, XVIII, 263. Zij zijn alle herders en hebben geen vooitduureiid werk; zij kunnen egter de warmte, den honger en den dorst beter verdraagen dan alle andere menfchen , 264. Ziet Bedouins. arbeid; wat de Arbeid in liet baaren zij ; oorzaaken van de weeën en derzelver wederkomst, II, 196. Ziet Baarens- weeën. ARCHIPEL van Indie; de aarde en de zee zijn in denlndifchen Archipel zoo zeer . dooreen gemengd, dat het baarblijklijk is dat het een overftroomd land is, van hetwelk men niet meer ziet dan de heuvelen en hooge gronden, 'X, 194, Die zee is nietdiep , gelijk de andere zeeën, ald. ARGALi VAN siBERiE is lictzelfde dier als de Moufflon, XI, 213. armadïllen. Schild* varkens. AS van het dierlijk lighaam ; het rugge- merg, van de hersfenen tot van onderen, dat IS tot het ftaert- been en de wervelbeenderen, die het bevatten , Ichijnt de wezenlijke as te zijn, waartoe men alle de dubbele dealen van het dier- lijk lighaam moet brengen, II, 187. ASIA en het geheel Oostersch vast land is het oudfte land van den aardbol , I, 49. De westlijke kusten van Europa en Afrika zijn nieuwer landen , 50. ASSIMILATIE. De wezens , die het vermogen hebben van de (toffe in hunne eigen zelfflaudigheid te veranderen en zig de deelen van de andere wezens eigen en gelijk te maaken, vernielen het meest, H, 2i. Dat eene oorzaak van dood is, is tegelijk een noodzaaklijk middel om het leven voontebrengen , a*. ATLANTis (eiland) dei’ Ouden , I» 3 ° 3 . ( Registers . ) B attar- lo bladwijzer ATTARSOAK. Ziet Phoka met de halve maan, AUROCHS of üHus is hetzelfde dier als onze ftier in den wilden flaat, XI, 173» Het ras van den Aiirochs of ongebogchelden os bevindt zig in de koude en ■geinaatigde lucht (Ireeken j het heeft zig niet verre naar het zuiden uitge* llrekt , 1 84. Het is het oor^ronglijt ras van alle de osfen en bifons 191. FORSTER verzeekert dat de Aurochs thans niet dan in Moscovie gevonden wordt , en dat de Aurochfen , die in Pruisfen en op de grenzen van Litha uwen waren, in den laatstvoorgaanden oorlog zijn omgekoomen, XVI, 52. axiomata; men moet die volflrekte Axiomeita, die fpreekwoorden in de natuur^ kunde, wantrouwen , welke zoo veele verkeerdlijk als beginzelen gebruikt hebben , als nulla fecundatio extra corpus , alles wat leven beeft koonit uit een eij alle voortteeling onderftelt twee gellachten, enz, II, ig. ’ AXIS is hetzelfde dier dat men gemeenlijk kent onder den naam van Hert van den Gangesi ds fchrijvers van de Akademie van Frankrijk hebben het aangeduid met den naam van Hinde van Sardinië^ XI, 24a. Het gelijkt naar het Herr en naar hetDamhert beiden; waarin het naar dezelve gelijkt en van hun ver» fchilt , ald. Het is ooripronglijk van warme landen ; egrer leeft het gemak» lijk en vermenigvuldigt in gemaatigde landen , als het wel wordt opgepast en men het geduurende den winter onder dak houdt , ald. Men heeft in de diergaarden niet opgemerkt dat de Axis zig vermengd hebbe met het Hert of met het Damhert, en dat zij ooit te zaamen voortgeteeld hebben Axis 01 Damhert met witte vlakken teelt voort met de andere Damherten * XV, 106. * ATE-AYE wordt op Madagaskar gevonden , XIX, 130. en bericht omtrent deszelfs hebbelijkheden , ald. Befchrijving van dat dier B. Baardmannetjbns; foort van Guenon of langftaertige Aap, zwarrvm . met eenen witten baard. Ziet Talapoin, XIV, 188. ’’ ■aarens» wEEëiv zifn ten minllen even groot in de miskraamen ais in de tijdige* verlosfingen , II, aio; baarmoeder. Daar ontftaat eene fchieliflte verandering in de baarmno^lfl, den eerften tijd der zwangerheid. Befchrijving van die veranderinv^^ TT 165. De baarmoeder wordt in haare inwendige uitgeftrektheid door h?t raori! vogt van den man doordrongen, ald. De baarmoeder wordt, ten tiide van de zwangeijieid , niet alleen grooter in uitgeftrektheid , maar vermeerdert hïft" '"2” groeiend leven Apr T, vnj fchielijk grooter in den eerften tijd der zwangerheid ; zij blijft ook aangroeien naar maate de vnigt grooter wordit, maar vervolgens gtoeit de vrugt meer dan de baarmoeder, vooral in de- mtlte tijden , 190. De uitzetting van de baarmoeder is het zeekerst teken. osa VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. u om te weeten of de weeën, welke eene zwangere vrouw gevoelt, indedaad baarens- weeën zijn, ald, babiroussa; zijne gelijkenis en zijn verfchü met het varken , XII, 253*. fchrijving van zijne flagtanden, ald. ; zij zijn van een zeer fraai yvoir, netter, fijner, maar minder hard dan dat van den elefant,ö/ö. Zijne gedaante en huishouding, 254.. Hij haakt zig met zijne flagtanden vast om ilaande te flaapen, ald. Hij zwemt zeer ligt en lang, ald. Zijne luchiftreek itwijte- ling of bet wijfjen de groote bovenfte flagtanden mist, welke men bij het mannetjen vindt, 255. Afbeelding en belcbrijving van dat dier, XV, 90. eabouin. Ziet Baviaan. BAD- WATEREN ( HEETE ) , gelijk ook de fonteincn van petroleum en andere bitumen en aard-olieën moeten befchouwd worden als lusfchen da uitge* bluschte en nog werkende brandende bergen ftaande, XVII, 097. BAKEREN. Kwaade gevolgen van het bakeren voor de kinderen, II, 22.9. Ea van de keurslijven, XVIII, 197. barearye; de vrouwen, die de (leden in Barbarye bewooner, zijn alle mar- mer' wit, dat te veel affteekt bij het helder rood haarer wangen, aVUI, a66. BARBARYNEN. Berispende redeneering over hen , XVIII, 267. BARBEELEN. Tijd van hunne kuitfchieting. Ziet Kuitfchietipg. BARDEAU. Ziet Muil- ezel. BAROMETER kan zeci* naauwkeurig de hoogte der Bergen aangeeven , vooral in landen, daar deszelfs veranderingen niet groot zijn, I, 156. basalten. Plaatfen daar men die, hetzij in Europa, hetzij in de andere wae- reld-deelen, vindt, XVII, 290. Verklaaring vap de oorfprong en lormeeting der Bafalten , van hunne figureering tot prismatieke kolommen , van hunne geledingen, en van alle de andere verfcbijnzelen , drê zij vertoonen, 298. baviaan is een dier, dat in de oudewaereld t’buis behoort en dat in het nieuwe niet gevonden wordt, IX, 16. Omfchrijving van den Baviaan ; het is een dier met eenen langen flaert , een lang aangezigt , eeiien breeden opgewipten fmoel, met hondstanden , 12 \ BLADWIJZE R baviaan mt den honden- fmoel, Befchrijving en natuurlijke hebbelijkheden van dien Aap, aIa, 17, ■* baviaan (aschgraauwe); deszelfs befchrijving, XIX, 14. BAVIAAN (BOSCH) j de Heer pennant heeft deeze foort doen kennen, XIX, BAVIAAN (cRAAUwE)i Ziet Baviaan met den honden - fmoel. BAVIAAN (geele). Befchrijvliig van denzelven , XfX, 14. eav-monkey; naam , aan eene Giienon gegeeven , die veel overeenkomst had met de gemantelde Guenon , XIX, 27. BEDERF, of de ontbinding van dieren en planten brengt eene oneindigei menigte lee veilde en groeijende bewerktuigde lighaamen voort, II , 162. ' ° BfiDOüiNEN. Arabiers hebben hunne oude gebruiken en hunne vrijheid behoa. den. Zij hebben den reuk zeer fijn , willen niet in de lieden woonen Hunne zeden, hunne gewoonten, XVIII, 264. Het getal van die Arabie- ren, de woeltijn bewoonende, kan twee millioenen beloopen , ald, Seenderen. De aangroeijing van de beenderen gefchiedt aan de einden die zagt en fpongieëus zijn. Als zij eens vastheid verkregen hebben zifn zi] met meer vatbaar voor ontwikkeling of uitbreiding, II, 36. De’been- deren der visfchen zijn van eene zagter zelfClandigheid dan die der andere dieren J zij" worden niet hard en .veranderen niet met de jaaren : de graaien van de visfchen verlengen zig, worden dikker en groeijen aan, zonder vas- tigheid te verkrijgen , 157. Verklaaring van de vorming, de omwikkehtS en groeijing van de beenderen , 280. De beenderen beginnen been te wo? ren altij!^ d^st^* 282^^ daarom is het middenst gedeelte in de lange beende- beenderen (georaaven.). Daar worden beenderen in den grond gevonden, die men tot geen bekend dier kan t’huis brengen , I, 146. Beenderen onder de rotfen ^van kalk - Iteenen op verfchillende plaatfen gevonden ' redeneering over die beenderen, XVII, 21Ö. Men heeft zoo in Dnitsch- land als in Frankrijk eene groote menigte beenderen gevonden, welke 7 pp- hebben toebehoord als zee- leeuwen , zee- bieren, zee^^tters en S^oote troepen leeven, 319. De beende- ren van de dieren, welke men uit de aarde haait , hebben grooter dieren toebehoord dan die welke thans beftaan ; feiten en bewijzen van deeze waar- heid, 140. vv4dr- BEER ; de witte Beer of Zee -beer is een geheel ander dier dan de Beer VflT 144. Daar zijn twee foorten van Land-beeren, die niet allepn Jn ti»,.- maar ook in aart verfchillen, de bruine en de zwarte Beer ald DaS witte Land. beeren, die voor het overige even zoo vS a]| dfanSre B ^ ’ bruine Beeren worden mair wo^rdpn^ gebergte gevonden , en de zwarte zijn ’er zeld- twee waerelden aantal in de noordlijkfte landen van de zwarte is flechtf bruine Beer is woest en verflindende, de zwarte is llecnts wild, maar weigert altoos vleesch te eeten, a/d. Natuur- lijkftr VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. lijlce huishouding van de n zwarten Beer , 145. De rosfe en bruine Beeren zijn vleeschvreetende en verfcheuren leevende dieren, 146. De bruine Beeren zijn algemeen verfpreid in de koude, gemaatigde en warme luchtftreeken , ter- wijl de zwarte Beeren alleen in de koude landen gevonden worden, a/J. Zij bewoonen alleen de bergen en wildernisfen en worden niet in zeer be- volkte landen gevonden , 147. Aart en huishouding van den Beer, a/t/. Hij is niet verdoofd en gevoelloos in den winter, ald. Hij is in Ket laatst van den herfst zeer vet en kan rn den winter zeer lang vasten , ald, De mannetjens van de bruine Beeren verfijnden hunne pas geboren jongen, 148. De jongen zijn niet mismaakt als zij ter waereld koomen, ald. De Beeren zoeken elkanderen in den herfst ; en koppelen als de andere viervoetige dieren , zij krijgen een, twee, drie, vier en nooit meer dan vijf jongen van eene dragt , ald. Ploe de Bepin haare jongen voedt en opbrengc , ald. De Beer maakt zig een hok van hout en bladeren en bedekt het zoo wel , dat het water er met kan doordringen , ald. Aart en temperament vao den Beer, 149. Hij kan tot eenen zekeren graad geleerd worden , ald. Hoe hij gejaagd en gevangen wordt, ald. Hetvleesch van den Beer is, als hij jong is, goed en lekker , en de voeten zijn zeer goed om te eeten, ald. Nuttio-- heid van het vleescb,'het vet en de huid, ald. Hij zwemt zeer wel, 150^ Waarom de Beeren in den winter gefiadig aan hunne pooten zuigen 151. De Beer heeft de zinnen en vooral den reuk uitmuntende, ald. Grove*gelii- kenis van zijne ledenmaaten met de armen en beenen van den mensch,%/^. De Beer wordt gezegd een zwak gezigt te hebben , XV , 141. Jn Noorwegen kent men twee rasfen van die dieren , het een veel kleinlr dan het ander ^ Vergelijking van eenen Amerikaanfchen en- eenen Europifchen Beer, bhI zonderheden over een’ Beer , als huisdier opgevoed , 139. Men heeft waarge- noomen dat zij voortteelen , als zij vijf jaaren oud zijn ; dat zij alle jaaren in de maand Junij ritfig worden , dat het wijfjen in het begin van Tanuarij werpt, en dat zij een, wee en fomtijds drie jóngen voortbrengt , maar nooit Hieer , /?/». De jongen zijn, als zij geboren worden, vrij fraai van gedaante 4 ZIJ zijn vaal met wit om den hals, ald. Zij heblsen vier wecken lang de pogen gefloten , 140. Hoe die dieren koppelen , ald. Het wijflen kan noe jongen vóórtbrengen, als het een en dertig jaaren oud is , ald. MER (wiTTEj. Tot hier toe kunnen wij niet ftellig verzeekeren dat de witte de Noord* zee van eene andere foort zij dan de gemcene Beer* Ser^®,? witten Bee^doorS reimgers, 37. Natuurlijke hebbelijkheden van de witte Beeren, hunne gul_ Zlgheid ^ zij voeden zig voornamelijk met zee -kalveren, kleine walrusfèli en walvischjens , 39. “ beer; mannetjens Varken, Jat men tot de voortteeling beftemd : hoedanighe. den, die hij hebben moet, V, 63. “ BEHEMOTH van de H. Schrift is hetzelfde dier als de Hippopotamus, XII, 30. BEHOEFTE is niet het verlangen ; zij verfchilt van hetzelve als de oo’-zaïk van het uitwerkzel en zij kan het niet vóórtbrengen zonder medewerking der 2inn6n ^ iv ^ ^ B L A D W IJ Z E R iBEPAAi-iKCf van het getal. Ziet Getal. het koomt ons voor dat het dier, in Guinea Berbé genoemd, hetzelfde is als deFosfane, XIII, 120. BERGEN. De Bergen , die tegens elkanderen over liggen, zijn gemeenlijk van eene zelfde hoogte ,38. In de nabij gelegene Bergen vindt men dezelfde iloffen , op dezelfde hoogte, fchoon die heuvelen door groote valeien van elkanderen ge- . fcheiden zijn, I, 128. In de groote valeien is het moeijelijker te oordeelen van de gelijkheid van hoogte van de Bergen, die haar ter weder zijde begrenzen, omdat ’er dwaaling in het gezigt eii dwaallng in het oordeel is, 128. Waar- neemingen over dat onderwerp en over de overeenkomst der hoeken tusfchen de Bergen , ia8. De groote ketens Bergen zijn nader bij de Evennachtlijii dan bij de Poolen , 38. In de oude waereld ftrekken zij van het Ooftea naar het Westen veel meer dan van net Noorden naar het Zuiden, en in de nieuwe waereld daarentegens loopcn zij van het Noorden naar het Zuiden veel meer dan van het Oosten naar het Westen , aU. De Bergen heb- ben overal overeenkomftige hoeken , zoo dat de uitlleekende hoek altijd tegens over een inlpringenden hoek is, aM. Zij beflaan het midden van het vast land , en deelgn de eilanden in hunne grootlle lengte , gelijk de voorgebergten en andere uitfteekende landen , ald. Redenen waarom de erootfte ongelijkheden van den aardbol digt bij de evennachtlijn zijn, 42. Vorming der bergen op den bodem der zee door de beweeging en het bezinkzel van het water, 43. De hoogfte Bergen zijn in Zuid- Amerika * en in Afrika; die van Afia eo Europa, fchoon zeer groot, zijn zoo hoog niet, 48. De bergen zijn niet door aardbeevingen voortgebragt, «W. Zij verlaagen aanhoudend door den regen , die ’er de aarde affpoelt en in de valeien doet afrollen, 50. Oorfprong der Bergen volgens scheuchzer, volgens STENON volgens ray, ioo. De toppen der hoogfte Bergen be- ftaan gemeenlijk uit graniet- fteen, uit harde rots, uit zandfteen en andere ftoffen , die tot glas kunnen gemaakt worden ; verklaaring van dat zamen- _ ftel, 148. De hoogfte Bergen van Zwitferland zijn omtrent een duizend zeshonderd halve roeden boven de oppervlakte der zee verheven, I, 156. Het fchijnt dat het de hoogfte van Europa zijn; bewijzen voor die Helling, a/d. De Bergen van Peru zijn de hoogfte niet alleen van Amerika, maar van . den geheelen aardbol, zijnde meer dan drieduizend halve roeden boven de oppervlakte der zee, a/d. De Bergen en de diepten, die aan de oppervlakte der aarde zijn, zijn zoo klein met betrekking tot de middellijn der aarde, dat zij geen Verfchil in de figuur der aarde kunnen teweeg brengen, 157. Ketens Bergen. Rigting der voomaamfte ketenen in de twee waerelden, 160. De Bergen en heuvelen , uit verkalkbaare ftolFen beftaande , hebben gemeenlijk eenen breeden platten top; die daarentegens die uit verglasbaare ftoften beftaan , eindigen in punten en pieken ; reden van dit verfchil , 164. De grootfte Bergen zijn gemeenlijk in het midden van de vaste landen; de andere zijn in het midden der eilanden, der fchier- eilanden en der landen , die in zee uitfteeken, 167. Juifte en oraftandige verklaaring van de hoeken der Bergen, 225, en volg. Da Bergen der aarde zijn weleer de randen der ftroo- inen, of als men wil de kanten der rivieren in de zee geweest, 226. De toppen der Bergen verlaagen fomtijds vrij veel na de uitberfting van bran- dende Bergen , 267. Groote fpleeten in de Bergen ; derzelver oor- , 276; Voorbeeld van den val van een’ Berg, 277. De toppen ‘ ■■ der VAN DE natuurlijke HISTORIE. i| der Bergen worden dagelps laager ; verfcheiden voorbeelden van dié verlaa. ging der Bergen , 286. De Bergen zijn in de zee zelve geformeejci ; redenen en bewijzen van die fleiling, 300. Eerfte ooifprong en vórming van de hóogftè Bergen der aarde, XVil, 45 en 156. Die, welke uit yerplasbaare lioöèn toe- ftaan , hebben lang voor de Bergen van kalkaartige ftoffen in wezen geweest , 47* De kern der hooge Bergen is van dezelfde verglasbaare llofle als de binnenrte rots van den aardbol , ald. Optelling van de oorfpronglijke Bergen van den aardbol , 45. De hoogde deelen van de groote ketens Bergen in Amerika en Afrika zijn onder den Evenaar, en die Bergen loe- pen aan twee zijden gelijklijk af, terwijl zij zig van den Evenaar verwijde- ren , ald. De toppen van alle Bergen , die zig van het Noorden naar het Zuiden , of van het Zuiden naar het Noorden uiidrekken , zijn naar het Wes- ten nader bij de zee dan naar het Oosten; bij gevolg liggen dé landen min- der fchuinsch naar het Oosten dan naar het Westen , 69. Verklaaring van dit algemeen feit, ald. De Bergen en de andere verheven landen van den aard- bol zijn de eertte met gewasfen bedekt geweest, 71. En de meefte liggen op holligheden, aan welke de loodregte fpleeten, die dezelve van boven naar beneden doorfnijden , eindigen , 74 - De groote Bergen , uit verglas- baare ftoffen beftatinde, en door de werking van het oorfpronglijk vuur voort- gebragt , zijn onmiddelijk vast aan de inwendige rots van den aardbol , die aelve eene glasachtige rots is, van delizelfden aart; die groote Bergen maa- ken ’er een gedeelte van uit , en zijn niet dan de verlengingen of top- pen, die zig gevormd hebben op de oppervlakte van den aardbol ten tlide van deszelfs ftolling , 215. Het is in die Bergen, uit verglasbaare ftoffen beftaande, dat de metaalen gevonden worden, 216. BERGEN ; hoogte der Bergen. Optelling van de hoogfte Bergen der aarde in de verfchillende klimaaten, XVII, 225. Die van Zuid -Amerika zijn over het algemeen een vierde hooger dan die van Europa, ald. bergen; derzelver maakzel. De hoogten, die gevormd zijn door de bezinkzelen van de zee hebben een geheel ander maakzel dan die , welke hunnen oor- i^rong aan het oorfpronglijk vuur verfchuldigd zijn; de eerfte liggen alle im horizontaale laagen, en bevatten eene oneindige menigte zee- voortbrengze- len; de andere daarentegens zijn minder regelmaatig gebouwd, en bevatten geene blijken van zee- voortbrengzelen ; die Bergen van de eerfte en tweede formeering hebben niets met elkaér gemeen dan de loodregte fpleeten , die in beiden gevonden worden, XVII, 230. bergen; rigting derzelve . r>eBer^n van het vast land van Europa en Afia ftrekken meer van het Westen naar het Ooften , dan van het Noorden «aar bet Zuiden !■ Optelling dier Bergen en van de voomaamfte takken dier naar het Zuiden en naar het Noorden loopen, XVII, 46. Rigting der Bergen in de verfchillende deelen der wsereld , 227. Over het algemeen ftrekken de hoogfte toppen van den aardbol van het Noorden naar het Zuiden , en het is gedeeltelijk door die gefteldheid van de oorfpronglijke Bergen dat alle de punten van de- vaste landen zig in de ftrekking van het Noorden naar het Zuiden vertoo- nen, 229. bergen (kalkaartige). Waarom de twee tegensovergeftelde zijden in de kalkachtige Bergen fteiler zijn dan de Bergen , die over den top langs de va- kien liggen , XVII , 84. BER« r ,B L A D W IJ Z E R BERGEK (brandende). Ziet Volkaanen. ^ BERo-oDiE. Ziet Petroleum. beschaafdheid. Oorfprong van de befchaafJheid van zeden, II, 277. BESCHRIJVING. Hoe cene Befchrijving in de Natuurlijke Hiftorie gefchiedeir moet, I, 15. BESNIJDENIS gcfchledt in Turkye op den ouderdom van zeven of agt jaaren, en fomtijds vvagt men tot het elfde of twaalfde jaar; in Perfie gefchiedt zij op den ouderdom van vijf of zes jaaren; zij is zeer pijnlijk voor volwasfene , II, 240. Natuurlijke oorzaaken van die gewoonte , 241. Befnijdenis der meisjens is bij de Zuidlijke volkeren in gebruik. Waarin zij beftaat. Na- tuurlijke oorzaaken van deeze gewoonte, II, 241. BESTAAN. De bewustheid van het belfaan , dat inwendig gevoel dat het ik maakt , beftaat bij ons uit de gewaarwording van ons tegenswoordig bertaan , en uit het geheugen van ons voorleden beflaan hoe meer denkbeelden men heeft, h09 zeekerer men van zijn beltaaii is. De bewustheid van het be- ïtaan van de dieren is minder zeeker en minder ■uitgeftrekt dan de onze. Hunne bewustheid van te beftaan is eenvoudig ; zij hangt alleen af van de ■ gewaarwordingen , die hen daadlijk aandoen , en beftaat in het inwendig ge- voel, welk de gewaarwordingen voortbrengen , IV, 23 — 25. betrekking. De betrekkingen, die den dieren, planten en mineraalen gemeen zijn, fchijnen uitgeftrekt, zwaar en ondoordringbaar te wezen. De be- trekkingen, die den dieren en de planten gemeen zijn, zijn het vermogen van te groeifen , zig te ontwikkelen, zfg hervoorttebrengen en le vermenig- vuldigen, It, 4. De groote zaamenvoegingen hebben de kleine betrekkin- gen voortgebragt , XII, 4. BEVALLING. Verklaaring van de Bevalling, II, 196. Gisfingen over de oorzaak van de aanvallen van pijn , die de Bevalling voorgaan , ald. Het gebeurt fomtijds dat de menschiijke vrugt uit de baarmoeder gaat zonder de vliezen, die haar ontwikkelen, te verfcheuren, en gevolglijk zonder dat het vogt, welk zij bevatteden, ’er uit geloópen is; deeze Bevalling fchijnt de natuur- lijkfte te zijn en gelijkt naar die van bijna de raeefte dieren, 197. Ue gewoone tijden van de natuurlijke Bevalling flrekken zig uit tot twintig dagen dat is te zeggen van agt maanden en veertien dagen tot negen maanden en vier da- gen , 205. Koomt bij den tienden tijd van de maandftonden , ald. Gren- zen van den tijd der Bevalling , aoö. Oorzaaken , die gelegenheid geeven tot de Bevalling, ald. De natuurlijke oorzaak van de Bevalling is de wederkee- ring der maandftonden; verklaaring en bewijs van deeze ftelling, 208. BEVER. Het is niet door dwang of natuurlijke noodzaaklijkheid, gelijk de mie- ren bijen , enz. dat de Bevers werken en bouwen. Het is door ver- kiezing dat zij zig vereenigen , VIII, 164.. De Bevers zijn misfcbien het eenigst voorbeeld dat beftaat , als een oud gedenkteken van die foort van verttandvan de beesten, riat gemeen overleg en betrtklijke inzigten onder- ftelt, 163. Hunne maatfchappij is geen gedwongen vereeniging; zij gefchiedt door eene foort van keuze en onderftelc gemeene inzigten bij degeenen , waaruit zij beftaat, 164. ZV denken niet aan bouwen , tenzij zij een vnj land bewoonen en ’er volkooraen gerust zijn , 165. De Bever fchijnt beneden den hond Van de natuurlijke historie. »r en den olyphant enz. te zijn in bijzondere hoedanigheden ,167- natuur van den Bever , 166. Hij fchijnt «anmerk lijker door hoedanigheden in zijn uitwendig maakzel dan door de fcliynba r . heid van zijne inwendige hoedanigheden ,167. He pever onder de viervoetige dieren dat tenen platten, eironden en ™et ichuboeii bedekten ftaert heeft ; het eenigst dal zwem -vliezen aan deagterfte poo ten en met een de vingeren van de voorfte pooten van een gefcheiden he . het eenTgst, dat naar de land- dieren door de voorfte deelen van zijn luf ^liiS?, te gelijk naar de water - dieren fchijnt te gelijken door de ag e.fte deelen. De Bevers beginnen zig te verzamelen in de maand Juny en Jn'y ^ SSn vvSdra eenen troep van twee of drie honderd; hunne verzamelplaats en de plaats daar zij zig nederzetten is aan den oever van het wate^ Zd maaken eenen dijk dwarsch over de rivier fomtijds van tagtig of honderd voeten lengte op tien of twaalf voeten dikte van onderen, ald. 0e grootfte Revers weeeen vilTtig oF zestig ponden en hebben weinig meer dan drie voe- ten lengte , W Befchrijving van hunnen dijk en hoe hij gebouwd wordt , ald Hun dijk heeft niet alleen alle de uitgeltrektheid en alle de fterkte, die nndiff is mair ook de beste gedaante om het water legen te houden , des- zelïVwaanrte wederftaan en den ftroom te breeken , 168. Befchrijving van Tunne rutSi en ho^^ die bouwen , 169.. Hoe zij de hoornen vellen , ald, Zii verkiezen de verfche fchors en het jong hout boven het meest ander voedzel, ald. Zij doen eenen aanmerklijken voorraad van hout en fchors pp , en in elke hut ligt een afzonderlijke voorraad, 170. Men heeft gehu^- ten gezien, uit twintig of vijf en twintig Bever- hutten beliaande, ald. ue Itleiiifte hutten bevatten twee, vier, zes, en de grootfte agttien , twintig, en zelfs naar men zegt, tot dertig Bevers, zoo veele mannetjens als wijf- fel Zij waarfchunwen elkanderen door met hunne ftaerten op het wmerte flaan ieteen’flag, die verre door alle de wooningen klinkt, Zii begeeven zig fomtijds vrij verre onder het ijs, 171. Het vleesch voorfte deelen tot de lendenen heeft de hoedanigheid, fmaak en vastheid van het vleesch van land- en lucht- dieren ; dat van de dijen en den ftaert heeft den reuk , de fmaak en alle de hoedanigheden van visch , ald. De ftaert van den Bever is waare visch , ald. Natuurlijke huishouding van de Bevlrs in maatfchappij , 171- De wijfjens draagen vier maanden en longen in het laatst van den winter en brengen gemeenlijk twee of drie lonie! ter waereld , ald. Hun bont is niet volmaakt goed dan des win- ters®, 17a. Behalvln de Bevers, die in maatfchappij leeveii, ontmoet men overal eenzaame Bevers. Die eenzaame Bevers woonen , als de D®" » in holen. Verfchil tusfchen die Bevers en de anderen . i 73 - Bevers mt dp Nonrdliike landen hebben het fraaist en zwartst bont ; daar zijn ook fl> witte met zwart gewengd, .73, 174. De Be.er ffbSaan “1, zelfs leeven zojider in liet water te kooinen, 174. Uij eet biiSa alles, behalven gekookt of raauw vleesch, 4at hij a^ltoos weigert, 175. zSi bont is zeer fraai en beftaat uit twee foorten van haiq, ald. Hij be- dSt zig van zijne voorfte pooten als van handen, 176. CaUoreum oï Bevergeü, is eene ruikende ftof , welke de Bever .voortbrengt ,75 _ Hij houdt niet van ftank , en verwijdert zijn afgang uit de plaats, daarbij is, 176. Hij zwemt veel beter dan hij loopt , Aantekening over enige namurlijke hebbelijkheden van dat dier, AV, 134. BEVEa-GEIL, VIII, 175* ^ p BE»* ( Registers . ) ^ iS D W IJ z E R d’*” twintig millioenen gefchat, alJ. * ^ wierd die op zes en twintig millioenen vermeerdert zoo veel niet als men zonde denken Pari? Indijche noemt , die nog vaster dan en misfchieh even krachtig als de Oosterfche zijn. De Vigo'^ne of wilde Paca geèft ’er een gniot aantal van. De Hnanaco of wilde Lama ^* geeft ’er ook, en den haalt ^ér uit de herten en rheeën in de bergen vaii. Nieuw- Spanje. De Lamas en de Pacas geeven geene fraaie Bezoards dan als zij Huanacüs en Vigognes zijn , dat is , in hunnen ftaat van vrijheid ; die, welke zij in hunnen ftaat van flavernij vóórtbrengen, zijn klein, zwart en zonder kracht ; de meefte hebben eene donker groene kleur en zij koo- nien gemeenlijk uit de Vigognes , vooral uit die , welke de hoogfte gedeel- ten der bergen bewoonen-,- en die gemeenlijk in de fiieeuw Weiden ; van die Berg -Vigognes brengen de wijfjens zoo wel Bezoards voort a!s de mannetjens en ciie Bezoards van Peru hebben den eerden rang na de Öoster- fclie Bezoards en zijn veel meer geacht dan de Bezoards van Nieuw- Spanje, die van de herten koomeii en de minst krachtigfte van alle zijn , XIU , 36, 57. De aapen die Bezoards vóórtbrengen zijn de Ouanderou én deDouc,,’ die Bezoards van aapen zijn altijd rond, XIV, 195. Hiftorifche redeneering over den Bezoard door allamand, XV, 201. en verv. BIGGE^. Het lubben van de Biggen of liever van jonge wilde Zwijnen, welke men vervolgens in de bosichen liet loopen, was bij de Ouden in gebruik, V, 65. billen; het menschlijk geflacht heeft die alleen, II, 273, BisoN of BocHBu-os. KoTtc befchtijving van denBifon van Amerika en deszelfs verichil met den Os , IX , 6 . Hij verfchilt van den Aurochs door zijnen bog- chel en zijn lang bair, a/J. De Bilbn teelt met onze tamme koe voort- en is bijgevolg van eeiie en dezelfde Waarneemingen en aanmerkingen daaromtrent, XI, 181. en verv.^ De Bifon is maar eene verfcheidenheid in de foort van den ftier, 82. Hij is m alje zuidlijke provintieën op het geheel vast land van Oost-Indie en Afrika gemeen, 184. Voordeel van dat ras boven het gewoon ras, 185. Befchrijving van hunnen bogchel, hoedanig- heid van dat vleesch, 187. Zij zijn in het wild gevonden in Noord- Ame- rika , 190. Zij zijn van het een vast land in het ander overgegaan ; hun ver- fchil volgens den aart der luchtftreek, ald. Natuurlijke oorzaaken van de voortbrenging van hunnen bogchel, 19a. Naricht omtrent deir Bifon of ge- bogchelden Os uit Oost- Indie en Afrika , XI , 196. Befchrijving van een Bifon van Amerika , ald. De Bifon en de knorrende Koe fchijnen van dezelfde foort te zijn , 197. Hij liet zijn (lem nooit klinken ^ald. Zij worden natuurlijk iii Noord- Amerika gevonden , maarzij hebben zig niet in Zuid- Amerika verfpreid , ald. Ca F o R- so B L A D W IJ z E R ^*‘0" "og ten huldigen dage gemeen ,n Moldavië, daar men hem Zimbr noemt, XVI, 5af De heeft II '^®tfcheidenheid , die men Muskits- os noemt gedaante en plaatfing van de hoornen, van den gemeenen Biron verfchilt , 53. Die Bilon of Muskus- os wordt in de Noordliikde deeien van Amerika gevonden. Zijne b^chrijving. Zijne natuurlbVe hebbel fk- heden , ald- De witte Bifon beftaat nog in Schotland , maar alleen in groote kampen , daar men hem houdt ; zijne hebbeliikbeden wf- ■ ^ w.ia .is i„ to. va» volte vrijMd“' Ve S XVI ƒ 5sf hefchnjving, groottenen fewigt, BiZAAM. Hebbelijkheden en befchrijving van dat dier, XIX, iio* BLAASJBNS, dic men in de zaad -ballen der wijfjens vindt, zijn geene eieren ’ ^ ^ f ^ verfcheiden andere Óntleedkundigen gewild hebben * II, 07. Nooit maaken zij zig los van de zaad -ballen, * ïlaazer. Ziet Marmeldier van Kanada, XV, 132. BLADEREN der planten zijn zeer onderfcheiden naar de verfchillende ouderdom» men en gronden ; derzelver gedaante is zoo min ftandhoudende als haart grootte; baare plaatfing is nog onzeekerer, I, g. BLAFARDS. Ziet Negcrs ( witte J» BLINDEN. 2/Vz Egyptenaars (blinde). BLOED- De omloop des bloeds was reeds vermoed en aaneekondiad voor ¥ heeft denzdven aangetoond, II, 52. Eerfte oorfprong van bet bloed in de vrugt en in het kieken, 179. De oorfprong en^vor- ming van bet bloed van de vrugt zijn zoo onafhanglijb van het bloed der moeder als bet bJoed van bet kieken in het ei onafhanglijk is van dat vait de hen, die het broedt, a/d. Het bloed vertoont zig eer in de moeder- koek dan in de vrugt , 200. In de eerfte tijden , en zelfs tot twee of drie maanden , bevat het lighaam van de vrugt maar zeer weinig bloed; het is zoo wit als ijvoir, en fchijnt alleen te beftaan uit lympha, die vastheid verkre- gen heeft, floi. Daar is geene gemeenfchap van het bloed van de moeder met het bloed van de vrugt, 202. moeaer Oaden, waaruit blijkt dat zij ^^ehÊcl verfchilJende zijn, XVII, 134- Onze perfik» keu, onze aorikoozen, onze peeren zijn nieuwe voortbrengzelen, welkem men de oude naamen van de voorige voortbrengzelen gelaaten heeft 10^ Door welk middel de mensch de goede vrugten gevonden en verbeterd heeft , a/at BOBAK is een Marmeldier dat zig in Polen bevindt en dat weinig van het Marmel- verfchilt, dan in kleur van hair en door een’ nagel of de «ö dien het Marmeldier van oe ziipen met heeft, XIII, 104» BOS VAN DE‘ NATUURLIJKE HISTORIE. a,k BOK koppelt en teelt voort met de Ooi, V , 31. Aart en hoedanigheden van dea Bok , 35 - Een enkele.Bok is genoeg voor meer dan honderden vijftig^ ten geduurende twee of orie maanden, maar die diift duurt met lange dan twee of drie Jaaren; hij is uitgeput en kan niet meer dienen, als hij ''*1 zes jaaren oud is, ald. Hoe den Bok te kiezen, dien men tot de voorttee- ling beftemt, ald. Hij zou kunnen voortteelen tot den ouderdom van zeven jaaren en misfchien nog langer, als men hem meer ontzag; maar liij dien gemeenlijk flechts tot den ouderdom van vijf jaaren , 37. De llerke reuk van den Bok koomt niet van zijn vleesch, maar van zijn vel, ald. De hokken en Geiten hebben gemeenlijk hoornen ; maar daar zijn egter Genen en Bok- ken zonder hoornen, fchoon in minder aantal, ald. Het yoortbrengzel van den Bok met het Schaap is een lam met hair bedekt, XII, 113. De Bok koppelt en teelt voort roet het Schaap; proeven daaromtrent genoomen en derzelver uitflag, XV, 56. Bok, welkers hoeven eenen zonderlingen aati; was gekregen hadden; dat gebrek of liever die uitwasfing is vrij gtmeen bij de Bokken en Geiten , die dè vlakten en vogtige gronden bewoonen , XVI, 83- BOK VAN JUDA is van dczelfdc foort als onze tamme Bok, XII, 118. Zijne ge- daante en befchrijving, XV, 91. BOL. De aantrekking -kracht is door de geheele ftoIFe gelijklijk verdeeld ; maar elke Hemel- bol heeft eenen verfchillenden graad van voortdrijvmg gekregen. Daar zijn eenzaame Hemel -bollen en andere die verzeld zijn van wagters , hemel- lichten en duistere bollen, zonnen die verfchijnen, verdwijnen, en beurtelings fchijnen te ontbranden en inttedooven , XI , 3. boomen: de groei der Boomen gefchiedt door de bijkooming van deelen, die gelijk zijn aan het geheel, II, 13. Wijze waarop de groeijing der Boomen ISiedt , ald. Z\] bellaan uit kleine evengelijke bewerktuigde wezens en het geheel individu is gevormd uit de vereeniging van eenemenigte van gelijk- foortige wezens, ald. Hoe onder een Boom is, heemeer vrngren hij draagt, ti7. Verklaaring van de vorming , de ontwikkeling en de aangroeijing van het hom in de lioomen, 280. en volg. De meeste Boomen draagen flechts in een van de twee jaaren overvloedig vrugten en zaaden , VI, loö. BONAsus; onderzoek naar het dier, dat onder dien naam bedoeld wordt , XI 172 . De Bonafus van aristoteles is hetzelfde dier als de Bilon , ald. bonte bok; befchrijving van denzelven door allamand, XVI, 28, en verv» Zijne afbeelding en afmeetingen, 30. noRANmuRS • bewooners van het land van Boranda , thans Petzera genoemd» Zdriiklkun%e en berispendeTedeneerl,.g, XVIII, « 47 . .onsTEK. De Borsten vüe de mannen kunnen melk geeven , als die mn de vrouwen , II, 27a. Het getal der Borsten verfchilt bi] verfcbeideii die- ren als bii de teef de zog* de koe, de geit, de 001, de rot. de fret en de farigue, X, 200.’ Aanmerkingen over de Borsten der dieren , waariuE blijkt dat derzelver aantal geenzints evenredig is aan dat der jongen, V, 5^- BOSCH -BAVIAAN. Ziet Baviaan (Bosch). C S >osc»< / as. B D W IJ z E R BOSCH -bok: zeer fraaie Gazelle aan de befchrijving, zijn veifchij met den ^‘Jne den, zijn geluid, ald. etbok, zijne natuurlijke hebbelijkhe- bosch • HOND. BefchrijVing van de groote foort van Bosch - honden r- ™ Bosch.hon^S“ 31 t’ ’‘°‘Zl:lsS,,'’vlT^Ï ““ <>»» «« Hij ontvlugt de bewoonde landen en de^en^Sfiï S ald. Hoe de Huis- en Bosch- martergej^aagd w^d^^^^^ marter maakt zig meelter van het nest der inkhooniliens’ om’Vr^r gen m te werpen, 117. Hij jongt in de lente en kH?L’ . ^ijne jon- jongen ; de jongen koomen metgeflooten ooeen ter wtrlB ^ marters zjjn even gemeen in het Nnnrrïpn” « j ^Cfeld, a/d, De Bosch- waereld, a/d. Zij^ven een Ier meest geacht zijn , zijn de ftaert en het midden’van den rug''^”<,/ï Eojfcheii , daar de boomea nog in hun geheel liggen met lakkM°é'n Smot t BOVENNATUURKUNDE DER VmtETENSCHAPPEN • • . waarfchuuwing daar over, I, Aanmerkingen in de gedaante van bovennatuurkunde. Zlef Overnatuurkunde. brein. Z/ef Hersfenen. BROEDING. Ha zes uuren broedens 7ipt‘ man ... t./.#. r* van het vrugtjen van het kielen aan™de I^er ei het kopjen broedens onderfcheidt men gemaklifk de wervêlhlp^^^ vast; na twaalf uurea is de kop grooter gewoSn frde r ^^^'^''^ïb^enderen ; na agttien naren tig uuren fchijnt de kon van wrlengd; na vier en twin. velbeenderen ftaan ter kieken zig omgebogen te hebben ; de wer- blaasjens, van vliezen omringd, die de rniro-p a ^ Wikkelen; na veertig uuren ziet men het kieken leevan S^^’iiteng ook om- z,g reeds te verroonen, het hare Oaa" Mh«U„”edïï^^^ ujd met dikwijls, en bij lange tusfchenpoozen koomt, is de^uitaiuH het lighaam des te grooter dan de tusfchentijd langer is II in g.p,e.„ner e„ October ; 'bijna "al% tS» Jaïe,? IS d^ fesf ; BRON- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. .5 •R.ON' wateren; warmte derzelve, XVIII, *44. Ziet Warmte. BUBALUS is de Buffel niet, maar een ander dier, dat wij Buhale genoemd heb» ben, XI, 173, De Bubalus der Latijnen is hetzelfde dier dat door de fchrij- vers van de Academie der Weetenfchappen onder den naam van Barbarijfche Koe h opgegeeven, ald. Zijn aart is zagt, maar zijne gedaante is minder fierlijk , en zijn maakzel fterker dan tiat van de andere groote Gazellen; hij heeft enige gelijkenis naar de koe. Zijne grootte en befclirijving , XVI, 8i. Alen moet den Bubalus niet aanzien voor eene groote Gazelle, maar als eene bijzondere en middenfoort uitmaakende tusfclien die van den os en die van het hert. Befc'hrijving van eenen Bubalus, ald. De Ibort van den Bubalus is door geheel Afrika verfpreid, en is zeer talrijk in de binnenlanden van de Kaap de Goede Hoop; men vindt haar ook in Barbarije; het is de Bubalus van de oude Grieken en Romeinen , 10. Zijne befchrijving en afmeetiiigen , II. De Bubalusfen gaan in troepen en loopen zeer fiiel; zij onthouden zig meer in de vlakten dan op de bergen; hun vleesch is goed om te eeten, la. De wijfjens hebben maar twee borsten , en krijgen gemeenlijk maar een jong tegelijk; zij jongen in September en fomtijds ook in April , 13. *ucuLA CERViNA is hetzelfde dier als de Bubalus, XII, 200. buffel behoort in de oude waereld t’huis en is in de nieuwe niet gevonden, IX, 15. Hij was noch bij de Grieken, noch bij de Romeinen bekend en is aangebragt mt Afrika en uit Indieën naar Europa, in de zevende eeuw XI, 177. De Buffel in Italië is van dezelfde foort als de tamme en wilde Bufl'el in Indie , ald. De Buffel koppelt niet en teelt niet voort met de koe, en daar is zelfs afkeer tusfchen deeze twee foorten van dieren, 192. Zijn aart , temperament , hebbelijkheden en zijne verfchillen met den os , 193. Nut , dat men van hem trekt in bet ploegen , het trekken van wa* geus, enz. ald. De Buffel is het vierde der viervoetige dieren in de orde van grootheid, 194. Hij teelt in de gemaatigde luchtftreeken voort; het wijfjen draagt omtrent een jaar en krijgt gemeenlijk maar een enkel jong, ald. De Buffels zijn handelbaarer in de warme dan in de gemaatigde lan- den , ald. Zij houden veel van zig in het water te wentelen en ’er zelfe in te blijven leggen , 195. Zij zwemmen zeer gemaklijk en loopen vlug- ger dan de os, ald. De Buffels zijn zeer gemeen in alle heete klimaaten , voornaatnlijk in moerasfige ftreeken en zulke die langs de rivieren liggen. Het water of de vogti^eid van den grond fchijnt hun nog nodiger te zijn dan de warmte. Zonderlinge wijze van de Buffels te melken in Zuid lijk Perfie,XI, 199, 200. Onderzoekvan de oorfprong van hunnen naam , XVI, 54. De Pontijnfche moerasfen zijn in Italië de gunftigfte plaatfen voor die dieren. Deeze moerasfen worden alleen voor de Buffels gehouden en mogen niet bezaaid worden , 55. De Buffels hebben natuurlijk eene lelijke en fterke muskus -reuk , 56. Zij hebben het gezigt kort en verward; maar een voortreflijker geheugen dan de meeste andere dieren; zij koomen alleen en van verfcheiden mijlen verre weder naar hunne gewoone woonplaatfen , 59. De melk van den Buffel overtreft in witheid en fmaak die van de koe, en men maakt ’er uitmuntende boter en zeer goede kaasjens van , 60. Het wijf- jen heeft vier fpeenen ; zij brengt egter gemeenlijk maar een jong, en zelden twee voort; zij werpt in de lente en maar eens in het jaar. Zij werpt ge- meenlijk twee jaaren naar elkanderen e« rust het derdejaar. Haare vrugtbaar- heid begint op haar vierde jaar en eindigt op haar twaalfde. Hoe men de ^ L A D W IJ Z E R. de Buffels houdt; hunne fnijding, ald. Buffel- jagt, 6i. De lengte van het leven van den Buffel is omtrent als die van het leven van den os, namelijlc van agttien jaaren, fchoon ’er zijn die vijf en twintig jaaren leeven ; gemeen- lijk vallen hem enigen tijd voor zijnen dood de tanden uit, ald^ Gebruik van zijn vleesch , zijne huiden zijne hoornen, ald. Zijn temperament , zijne ziek- ten, 62. De Buffels naar Astracan en naar de Zuidlijke provintieën van Rus- land gebragt , op last van Catharina II, zijn ’er wel vermenigvuldigd. Dit voorbeeld moet genoeg zijn om ons aantemoedigen om deeze nuttige foort van dieren in Frankrijk aantekweeken , die het rundvee in alle opzigten kun- nen vervangen, en vooral in eenen tijd dat de groote (lerfte van het rundvee een zoo groot nadeel aan de bebouwing van onze landen doet, 64, 65. BUIDEL- ROT. Ziet SariguB. BULKEN. Ziet Loeijen. bontsing; z.ijnaart en temperament, VII, 124. Hij doodt alle de hoenderen , eerhij ’er een eèi of medeneemt, ald. Hij tast de bijen -korven aan en jaagt ’er de bijen uit , ald. Hij krijgt drie , vier of vijf jongen, ald. Zijne huishou- ding , ald. De Buntfings doen den konijnen eenen aanhoudenden oorlog aan; een enkel gezin Buntfings is genoeg om een geheel konijnen- bosch uitte- roeijen, ald. De honden willen zijn vleesch niet eeten om den flank, 125. De Buntfing heeft twee holletjens die de ftof bevatten , welke den flank veroorzaakt , ald. Het is een dier uit de gemaatigde landen , ald. Het vreest de koude en wordt in de NoorJfche landen niet gevonden , ald. De Europlfche Buntfing fchijnt van dezelfde foort te zijn als de (linkdieren van Amerika , welker foort talrijker en welker natuur fierker is , XV, 33. BONT 51 N 9 (gestreepte) uH Indie\ befchrijving van dat dier, XIX, 112. BusELAPHüs is hetzelfde dier als de Bubalus, XII, 200. BIJEN. Onderzoek van het gewaand vernuft der Bijen, IV ,43, 44. De maatfchappij der Bijen is niet dan eene natuurlijke verzameling, door de Natuur hellerad, en zonder enig inzigt; bewijs hiervan, 46. Redenen waarom de celletjens der Bijen zeshoekig zijn, 48. De regelmaatigheid van de werken der Bijen hangt niet af dan van het aantal en niet van het verlland van die kleine dier- tjens, ald. Reden waarom de Bijen meer wasch en honig verzamelen en maaken dan zij nodig hebben , 51. Zij werken niet dan door een blind ge- voel, men kan hen , om zoo te fprceken , zoo veel doen werken als men wil: zoo lang ’er bloemen in het land zijn, die hun dienen, houden zij niet op ’er de- honig en het wasch uit te trekken; zij houden niet op van werken en eindigen hunnen oogst niet dan omdat zij niets meer te verzamelen vinden. Men heeft bedagt om haar naar andere landen overtebrengen en te doen rei- zen, daar nog bloemen zijn; dan gaan zij weder aan den arbeid en zij blij- ven verzamelen en opleggen tot de bloemen van de nieuwe ftreek uitgeput of verlept zijn, 51 , 52. C, van de natuurlijke historie, c. ; dier van Zuid* Amerika , dat in de oude waereld niet beftond, IX , ip. Deszelfs verfchillen en overeenkotnften met het varken , XII , 256. Zijne befcbrijving, grootte, gedaante, ald. Hij heeft vliezen tusfchen de vingeren der voeten en bewoont dikwijls het water, waarin hij zeer geftiaklijk zwemt, ald. Zijn voedzel en zijne andere natuurlijke hebbelijkheden, 256, 257. Hij teelt fterk voort, 257. De Cabiai gelijkt uitwendig naar geen an- der dier, fclioon hij in inwendige deelen naar het Iiidiaansch varkentjen gelijkt , XV , 30. Zijne natuurlijke hebbejijkheden. Hij bewoont alleen de moerasfen en de water- kanten en kan vrij langen tijd onderwater blijven zonder adem te haaien , XV , 176. Hij zou in onze luchtftreek kunnen leeven , ald. CACHICAME ; foort van Schildvarken , dat negert beweeglijke banden op den rug heeft j deszelfs befcbrijving en kenmerken , X, 148. cALicuT. Dc zee heeft veel gewonnen op die Kust j I, 297» CALLiTRieHE ; naam van het Griekfche ontleend , het is de Güenon , die men gemeenlijk de groent aap noemt. Befcbrijving; waar zij gevonden v/ordt, XIV, 173. Onderfcheidende kenmerken van deeze foort, 174. CALLiTRix betekent in het Grieksch fraai hair, en men heeft dien naam toese* past op de Guenon of langftaertigen Aap . welkers hair fraai groen, de buik fraai wit, en het aangezigt fraai zwart is, XIV, 6. CAMPAGNOL. De foort is nog talrijker dan die van den Veld- muis, VII, aoo. Huishouding van den Campagnol , ald. Zij doen zeer veel 1 'chade aan het graan, 201. Verfchil tusfchen den Campagnol en den Waterrot, 213. Zij jongen in de lente en in den zomer, en krijgen gewoonlijk vijf of zes, en fomiijds zeven of agt jongen, aoi. Zij vernielen clkanderen in tijden van fchaarschheid, ald. CANNA is een van de groottle dieren met gefpleten hoeven van Zuid -Afrika, XVI, 77 .* KOLbe h®®/* Eland genoemd, maar die naam past in het geheel niet op hem. Zijne afmeetingen , zijne zwaane en zijne befchrijving, 8. Befchrijving van zijne hoornen , die van het wijfjen zijn gemeenlijk dun» ner, regter en langer dan die van het mannetjen, 9. Onderfcheid tusfchen het mannetjen en het wijfjen , ald. De Cannas worden in de landen der Hot- tentotten op enigen afftand van de Kaap gevonden ; zij loopen in troepen van vijftig of zestig. Hun aart in den ftaat van vrijheid. Zij zijn zeer mak, hun vleesch is goed wildbraad. Hunne huid is zeer vast; de wijfjens bren- gen maar een jong tegelijk voort, ald. De Canna is niet deOrjx der Ouden, lo, 77. Hij was hun niet bekend} befchrijving van het wijfjen, 78. capricornus maakt een tusfchen -ras tusfchen den Steenbok en de tamme Geit; deszelfs befchrijving, XII, 114. (^ Registers . D CA- .-'T b :LL Ai:'D’ W IJ 'Z E R CARACAL is een roofdier, dat hetzelfde land bewoont met den leeuw, den tiji ger en den pantner enz. en dat, veel zwakker zijnde dan zij, om zoo te fpreeken van hun overfchot moet lieven, IX, 150, 151. Hij volgt den leeuw, en men heeft hem den gids of den proviandmeefter van den leeuw genoemd, 51. Zijne natuurlijke hebbelijkheden en zijn temperament, 51, 52. Men kan zig, ondanks zijne woestheid, van hem rot de jagt bedienen , «/ i^et reukwerk van de Civet-kat is zeer fterk , dat van de Zibet is vooral zeer » O O itcrK 9 'iii B D W IJ z E diJr, HftniTnetfenvin £ r! ““"“s. dan drie openingen alle geliilc di> buiten zigtbaar hetgezigt&leéKt I^a^nf§^i^t hef wUfienfi^^onTerS H ir'fca‘“nrh:;\irv?„‘'d7SSt;^ haar ruikend vogt geeven , gelT}k in haare eigen luchritreek kunnef % ’ . egter met voortteelen, ald. Gebruik van dat reukvvefk 1^, -7; • ^ ^ van de warmte kunnen liiden • ^if .Lvil • , 187. Zij zou veel blootgefteld, XV, 157. ’ ^ '''^ordt mmder boosi, zij daaraan, is CIVET- KAT (vliegende) Z/ef Taguan. coaita ; foort van Sapajou van eene vrif aanzienlilke ornntK» on Tn,>^ ""V OnderffhddlnSeïnï^^^^^^ COASE ne Coafe , zij'. ; eerfte foort van Stinkdier. XIII to.i n=r„i ■■ • ,, Wijkhedap’, zijn. ™™,Uoï?‘'{ 475 a^"aM," ‘aU"-hfi tergd of verfchnkt is , eeneir afgrijslijken flank , maar niet altoos’ wai!V^vi^®" zijn menfchen , die Coafes in hunne huizen houden, 105 jqö’ np p verfchilt van de andere Stinkdieren daarin dar ’iiJ Coafe de voorn, voeten heeft, daarSer”ï^vijf hebU, *“cjJ”Md 7 ‘^a'llee®o”in'K^^ den Coati en deoRakoen, M De den Hi h- '^an de Bieuwawaereld gevon- ten bewe^egbJlr ^a/J ?eer langwerpig en den fnoet naar alle kaf- Ss coati- MOND i is eene verfcheidenheid van den Coati, viii, coö.. COECOES is niet hetzelfde dier als de Sarigue of de Philander, X, aog gfi coEDOE. Ziet Condoma.. ve;?c’heiaelL"va?“" ï ^nTf^h *i. ’ ^II, Daai^^zifn'S met het Stekelvarkef-’ z 1 ?n’a J'^n den Coendou en zijn verfchil Daar zijn twee foorten 'J" ^’^’shouding, voedzel en woonplaats, a8o. Amerika, XV, 144. * ^«82 groote,. in de landen van Zuid- COSN- I VA.N DE NATUURLIJ^KE IIIS-TORIE. coENDOU MET DEN LANGEN staert; befchrijving van denzelven, XIX, 146. COESCOES VAN oosTiNDië , zijn verfchil van den farigue , niarmofa en cayopolin van Amerika , dat bewijst dat het geene dieren van dezelfde foort ziia , X , ftOo* ^ coLüS is hetzelfde dier als de Saiga^, XII, 145. COMEETEN. De Comeeten gehoorzaamen , zoo wel als de Planeeten , aas de aantrekkens- kracht der zon. Zij befchrijven ook om de zon loopbaanen, ^evenredigd aan de tijden , in zeer langwerpige elliptifche draai - kringen, I, 07. De Comeeten doorloopen het zonnellelzel in allerleie rigtingen en de fchuinsten van de vlakken van haare loopkringen zijn zeer verfchillende van: elkanderen. Zij hebben niets gemeens in haare beweeging van voortftuu- wiiig , 67. Het is bijna onvermijdelijk dat ’erfomtijds in denzon vallen , 68. JJe Comeet van i68o naderde de zon zoo digr, dat zij ’er niet het zesde deel van de middellijn van de zon van verwijderd was, ( 58 . De ComeeteEb Beftaan uit eene zeer digte (lofFe, 69. Zij beweegen zig met eene on- meetbaare fnelhejd, die zij verkrijgen, als zij de zon zeer digt naderen ,70. De Comeeten zijn , als- de Planeeten , alle duider en geene is uit haar zelve' verlicht, 75, Zij zijn aan verfebriklijke wisfelvalligheden onderhevig, ter oorzaake van de buiten ■ middelpuntigheid van haare loopkringen ; dan is het ’er , gelijk in die van 1680, duizend maaien heeter dan midden in een brandende weder is het er, als men niets befchouwt dan derzelver verwijde- ring van de zon, duizend maaien kouder op dan ijs, 87. De Comeet van 1680 heeft in haare perihelie eene hitte ondergaan , twee duizend maaien- heeter dan die van gioeijend ijzer. Zij zal vijftig daizend jaaren nodig heb- ben om te verkoelen , ald. De ftaert van eene Comeet is het dunfte gedeelte van derzelver dampkring, zij is eene doorfchijuende mist, een fijne damp„ welken de hitte der zon uit het lighaam en den dampkring der Comeet drijft; die damp, uit waterachtige en lucht - deeltjes , die geheel verdund zijn, b&., ftaande , gaat de Comeet voor, als zij nederdaalt, en volgt haar als zij op- klimt , zoo dat zij altijd aan die zijde is , die van de zon af is. De kolom , welke die damp vormt, is fomtijds ontzagchelijk lang, en hoe meer eene Comeet de zon nadert, hoe langer en uitgeftrekrer haar ftaert is 88. Ver- icheiden Comeeten daalen tot onder den jaarlijkfen loopkring der aar- aantal dan Planeeten. Zij weegen ook op Jiïn gewigt tot haare branding toe, XI, 4. Het jn, omzoote Tpreeken, waereldeii , die in wanorde zijn, zijndeaan vreem- ds wisfelvalligheden onderworpen van groote warmre en groote koude . e® aan verbaazende ongelijkheden van beweeging, 5, De kern, dat is het lig- haam der Comeeten, die de zon naderen, fchijnt niet diep doordrongen te zijn van het vuur, naardien zij niet licht is uit haar zelve, gelijk alle klom- pen ijzer, glas, of andere vaste ftof, zoude wezen, die inwendig door dar element doordrongen ware , XVII, 55. Hoe mem bij nadering het aantal Co- meeten kan gisfen. Het is veel grooter dan men gemeenlijk getooft, en mis- fchien zijn ’er vier- of vijf honderd in het zonne-ftelzel, a8. condöma; befchrijving van zijn’ kop en zijne hoornen, XII, 203. Hij is zeer aairmerklijk wegens zijne grootte en de lengte en gedaante van zijne hoornen', ao4. Het is hetzelfde dier met dat van de Kaap de Goede Hoop , dat ico l- *E wilde Geit noemt; zijno befchrijving , ald. Hij wordt door de Hollan- ders Coedoe genaamd. Befchrijving van het vel van eenen Condoma en van D 3 de V 30 bladwijzer' de frade hoornen van dat dier, XVI, 79. Zijne afmeetingen. Het wijfjeti Beeft hoornen als het mannetjen. Verfcheidenhcid in de kleuren van deeze dieren. Zij worden in de binnen «landen van de Kaap de Goede Hoop ge- vonden en gaan niet in troepen; hunne kracht en vlugheid in het fpringen; men kan hen tam maaken , 80. Befehrijving van eenen leevenden Condoma door ALLAMAND en klockner, XV, 197.^» verv» Zijn voedzel in vrij- heid in zijn geboorteland en in den ftaat van tamheid , 200. Zijne afmeetin- gen, ald. conepate; derde foort van Stinkdier, XIII, 195. Befehrijving, 197, 198. coQUALiN is de naam van een dier van Zuid - Amerika , welks foort veel naar die van den Eekhoorn gelijkt, maar waarvan zij egter door verfcheiden kenmer- ken, gelijk ook in aart en huishouding verfchilt. Befehrijving van den Co- gualin en van zijne natuurlijke hebbelijkheden , XIII, 83. CORi ; dier van Amerika , dat wel hetzelfde konde zijn met den Aperea , XV, 53. €Orine; foort van Gazelle, die in Senegal gevonden wordt, XII, 149. Zijne verlchillen en overeenkomften met de Kevel en de gemeene Gazelle; derzel- ver befehrijving, ald. Het is onzeeker of de Corine eene foort zij van de gemeene Gazelle verfchillende , dan of zij flechts eeae verfcheidenhcid in die foort zij , ald. CORNAC of CORNAR is de naam, dien men in Indieën aan de bejlierers van de Olyphanten geeft. Werk en plicht van een Cornac. Hoe hij doet om den Olyphant te leiden , te regeeren en te doen gehoorzaamen , XI , 46. cossAC. Ziet Ifatis. coüDOüs uit Indie fchijnt hetzelfde dier te zijn als de Pacasfa van Afrika, XH, a4a. Befehrijving van de hoornen van dat dier, 241. Hij is van eene na- buurige foort van den Buffel, en mogelijk is hij ’ermaar eene verfcheidenheid van, 242. COUGUAR ; roofdier van de nieuwe waereld ; deszelfs verfchil met de Panthers en de andere roofdieren van de oude waereld, IX, 123. Schoon het een roof- dier is, wil men dat zijn vleesch goed zij om te eeten, 124. Verfchil van deii Jaguar met den Couguar, 123. Natuurlijke huishouding van den Cou- guar , 124. De Couguar kan tam en tot een huisdier gemaakt worden ; hij heeft bijna de Itilheid en zagtheid van den hond, XV, 151. Afbeelding van het wijfjen en aantekening over hetzelve, I49- couguar van Penfilyanie; zijne afbeelding en befehrijving, XV, 149. COUGUAR ''zwarte) zijne afbeelding en aantekening over denzel ven ; XV, i?o. Het is waarfchijnlijk hetzelfde dier als de Jaguarete van Brafil, van welke piso en marcgraaf fpreeken , ald. cüguacu-apara i>an Brazilië k\n]nt flechts eene verfcheidenheid van onze Eu- ropifche Rhee te zijn , VI , 85. cuscus. Ziet Coescoes. CU- VAN DE NATUURLIJKE inSTORlE. ji cTjsos. -Z/êf Coescoes. CYNocEPHAtus ( KLEINE ) is door PROSPER ALPiNüs opgegeevcH , XIX , 12. Onderfcheidend kenmerl? van die foort , ald. Deszelts overeenkomst met dea Pithecus, 13. De naam van Cynocephalus is aan den Baviaan met citn honden • ftnoel eegeeven , 17. De Cynocephalus van ar istote les is een aap zonder ftaert, XIV, 59. Het is hetzelfde dier, dat wij Magot noe- men, ald. oziGiTHAi zou wel ecne foort kunnen zijn die aan den Zebra grenst , XII, 18. Of aan den Onager of wilden Ezel , 19. De Czigithai of Muil - ezels van Dau- rie moeten niet verward worden met de Zebras , XV , la. Ilij wordt 111 1 ar- tariie gevonden ; dat woord betekent in de Mongolfche taal Img-oor.^ aij hortin- pn zelfs van honderd. Zij zijn loopen in troepen van twintig, dertig, en ontembaar. Elke troep heeft zijn hoofd als bij de wilde paerden. Hunne natuurlijke hebbelijkheden, XVI, 48. Zij zijn eene middenfoon tusfchen den Ezel en het Paerd, die men vrugtbaare Muil- ezel van genoemd heeft. Zij zijn fraaier dan de Muil -ezels, afmeetingen en bcfchrijving van eenen ; hunne gelijkenis met den Ezel, ald. Hun zeer fnelle loop. De Tartaaren achten hun vleesch een lekker voedzel, 49. D. Daauw brengt meer flijk voort dan het regen»water, I, iiS.- DAMA der Ouden is hetzelfde dier als dat , hetwelk wij Nanguer genoemd heb* ben, XII, 153. DAMAN iSRAëL OF LAM VAN israSl Is csn dier, welks foort naar die van de Gct- boife gelijkt. Befchnjving, aart en huishouding van hetzelve, XUl, 110. Hij is geen Gerbo. Hij is zeer gemeen omtrent den berg Libanon , en nog meer in Steenachtig Arable; hij wordt ook in het gebergte van Gelukkig Ara- bic en in alle de hooge ftreeken van Abysfinie gevonden. Zijne gedaante _en zijne grootte j zijne bcfchrijving ; hij heeft geen’ ftaert. Zijne natuurlijke hebbelijkheden, XVI, 134. Zijn vleesch is zeer goed om te eeten, 135- DAMAN van de Kaap^ een ander dier dan de Daman Israël. Hunne verfchil. len XVI 134. Hèt is het dier, van hetweikikde afbeelding gegeeven heb onder den naam van Marmeldier van de Kaap, of de KlipJas; deszelfs be- fchrijving door allamand en klockneRj ijöi XV, ai3*‘ Zijne na* tuurlijke hebbelijkheden , SU 3 - yolg. Zijne grootte is , als hij vol wasfen is, als die van het tam konijn, 214* Zijne afmeetingen, aio. dam- BERT is van een minder Berken en wilden aart dan het IHrt, VI, 6r. In Engeland zijn meer Dam -herten dan in enig ander land van Europa, ald. De honden zijn meer verhit op het Dam - hert , dan op alle andere dieren .en iaagen het liever dan de Herten en Rheeën , ald. Het Dam hert is een bijna half tam dier; het is, gelijk de tamme dieren, aan vrij vcele verfcheidenhe- den onderhevig, 62. Gewei van het Dam -hert; deszelfs grootte en gedaan 3 * B L D W IJ Z E R te en deszelfs verfchil met dat van het Hert , ald. Het gewei van het Dam- fifhera van van het Hert, maar ifater, ald. De rit- hit hV n dagen of drie weeleen na die van ald Dam-lwrten putten zig zoo fterk niet uit als de Herten, «".ïoopen in troepen als de Herten, ald. ^ij vegten ook bïj troepen en betwisten elkaêr den grond , als zif in narken zelfs^l?«\T Natuurlijke hebbelijkheden van het Dam -hert en des- zeüs listen om de honden te ontkoomen, ald. Zij worden zeer getnaklijk S welke het Hert weigert, lid. ij iraat om voohteteelen van den ouderdom van twee jaaren tot dien van vjjttien of zestien jaaren, 64- Het Dam- hert en de Rhee zijn de eeniefte van alle dieren, die in beiden de waerelddeelen gevonden worden, die groo. ter en fterker zijn in de nieuwe dan in de oude waereld , XV, ii. Het Dam hert van Groenland is hetzelfde dier als het Rendier van het klein ra? A. V j 1 10 * 9 »AM- HEgTEft. Ziet Axis. Dit ras van witgevlekte Dam - herten beflond in Enge- iand voor dat van de zwarte en dat van de geheel witte , en zelfs voor dat van de Herten , dat ’er uit Frankrijk is overgebragt , volgens colinson XV, loo. * DAM - HERTEN (cHtNEEscHE), bcfchrijving van dezelve , XV,io6. Zii febiinen eene verfcheidenheid in het ras van den Axis, ald. ^ DAM- HINDE draagt agt maanden en enige dagen, geliik de Hinden 7ü triini- een jong , fomtijds twee en ^ eer zelden drie, VI, ^3. * DAMPEN. De hoogte , op welke de Dampen bevriezen , is omtrent tweeduizend vierhonderd halve roeden onder de verzengde iuchtftreek, en 'in Frankrijk een Amzend vijflionderd halve roeden hoogte , de toppen der hooge bergen gaan fomt.jds die linie van agt of negenhonderd halve rSeden te bo^n , en dS geheele hoogte is bedekt met fneeuw, die nooit fmelt, XVII, aad. dampkringen der planeeten zijn geformeerd ten kosten van den ontzagchelijk grooten dampkring van de zon, XVII, 30. De iucht- dampkring ftrekt zig op verre na zoo hoog niet uit als men gemeenlijk gelooft , 257. PANT of tANT Numidie. Die naam , die alleen den Zebu toebehoort is ook aan den Tapir van Amerika gegeeven , XI, 210. ’ Das » VII , 67. Plij graaft zeer gemaklijk in den grond , ald. Zijne poo.ten zijn te kort om wel te kunnen loopen , a/d. Hoedanigheden van den Das en hoe hij zig tegen de honden verweert, ald. De Dasfen waren Voorheen gemeeoer dan thans, d8. Hoe die te jaagen en ,te vangen, ald. De Das kan tam gemaakt worden, als hij jong gevangen wordt. Hij is noch boos, noch fnoepig. Hij eet van alles wat men hem geeft, ald. Hij flaapt veel, maar verftijft niet in den winter, ald. Hoe het wijfjen jongt , en een nestjen maakt voor de jongen en hoe zij ben op- Kweekt, ald. Zij krijgt drie of vier jongen, ald. De Das is kduwlijk van natuur, ald. Hij heeft, gelijk de Civet- kat, een’ zak, waarin aanhoudend een vet en Itmkend vogt fijpelt, 69. Gebruik van het vel, ald. De Varkens- das IS geen dier dat wezenlifk beftiat ; daar zijn zelfs geene of weinige veacoeiden heden bij de Oasfen , Bijzondere aart van den Das, ald. DAS O VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 3S »As van Noord -^merik^i deszelfs gedaante en befchrijving , XV, 160, 150. deelen va» het dierlijk lighaam. De enkele deelen in het | nodiger te zijn dan de dubbele , II , 186* Het hoofd en de ‘ ^ enkele deelen, welker plaatfing onveranderhjk is; de rugge- . S „ grondflag voo^het geraamte van het lighaam. Dat deel ^ig f n van de e^ETfte in de vrugt. Want het eerfte dat men in het roofden van het ei ziet is eene lang"2ïr^7Set aind , dat ha. hoofd vorm. , nia. vao ha. gahaal J “'(» verfchilt dan door eene foort van gedraaide en meer verheven gedaante Kt oïarigt! D°a ankalvoudiga daalln dia aig da '«toonan . rdd h?- dia tot het beftaan, de gedaante en het leven van het dier, 187. Daar zijn veel meer dubbele deelen in het dierlijk lighaam dan^ enkele, en dm dubbele deelen fchijnen met overeenkomst voortgebragt te zijn aan elke ^'Jde v enkelvoudige deelen, door eene foort van groeijing, In alle de vrilg tiens vertoonen zig de deelen van het midden van het hootd en de vvervci beenderen zie de eerfte, ald. es 1S8. De dubbele deden hebben hunne oorfprong van de enkele deelen; in die enkele deelen is eene kracht, die ter wedCTziide gelijkelijk werkt , of, dat op hetzelfde uitkoomt, de enkele deelen zijn de fteun- punten, tegens welke de werking der ^ 4?k?ng^^^ keling der dubbele deelen vóórtbrengen, fteunt, de kracht, door welke de ontwikkeling van het regter deel gefchiedl , gelijk is aan de werking van de kracht, door welke de ontwikkeling yp de flinker zijde gefchiedt, en bij gevolg wordt zij door deeze tegenwerking in eve wigt gehouden, i88. DEENEN. Hunne vastigheden op de Westlijke Kusten van Lapland tot de een en zeventigfte en twee ea zevenligfte graaden, XVlll, 256. OENRBEE'LDEN ; onze denkbeelden, hoe alpmeen zij zijn "jo*" de bijzondere denkbeelden van alle de beftaande en mogelijke dmgen, I, 18.. Wat enkelvoudige en zaamgeftelde denkbeelden zijn , II, 19- Onze denk beelden zijn, wel verre van de oorzaaken der dingen te kunnen ^jn, er flechts de uitwerkingen van en zeer bijzondere , 4 • gemeene denkbeelden zijn flechts konftige methoden, Lbben om een groot deel voorwerpen onder een " zij hebben , even als alle methoden , het gebrek van nooit “ bevatten; zij zijn ook ftrijdig met den loop van de Natuur, ïli® ï ongevoelig en altoos in het bijzondere gefchiedt, zoo dat wij, u® tiaar te groot aantal dingen onder een enkel woord te willen begrijpen , geen Kiaar denkbeeld meer hebben wat dat woord bedaidc, 13a. dieplood. Het dieplood doet dwaalen ais men groote diepten in zee peilt, I’ *55. DIEPTEN in volle zee vermeerderen of verminderen op eene vnj eenvormige wij. Je en gemeenlijk is de diepte grooter, naar maate men zig van de kusten wrvviiden? I ” 156. De diepte der zee aan de kust is altijd evenredig aan Te Ste van diezelfde kust, zoo dat, indien de kust zeer hoog is, de diepte zeer groot zal zijn, en , integendeel, als de kust laag en de grond plat is, J de diepte zeer klein, a/d. ( Registers . ) E DIER, 34 B L D W IJ z E DISR is het volljoomenst werk van He Narmir r,,»» i. • t U. =. Algemene fcbm en bercWjv"Dg“.n KS een middenpunt, waarnnalipc Ko»roi.i u„ ii ”**' ’ 4« Zijn individu ig al zig Ipiegelr, f^tUohta heeft, eeupunt, waarin het geheel. de fl-nf hghaam van het dier is een inwendiue vr,rm wiari„ WD dt w dient, zig vormt en S £ wordt, £3. Wat men door het woord Z>/ef verllaan mner S^«eel gelijk lijke denkbeelden daaromtrent, 131. De gevvSfle Sen 'f- door het dier zijn voedzel neemt, die welke d Ir JLJf teeren , en die , waardoor zü her iioedzel omvangen, en ver- volmaaktheid van het dier beftia V I» 2 . 3 . Waarin de deelen van het IHiaam ^ i° 9 - ^aar zijn wezenlijke.en grond- ding, die aanhouSïn zon mensch en het dier meest naar elkaör H{‘wendige is ’er maar het bekleed dikwijls een dikwijls zeer verfchillende is, bedekt dige te weeg , XIII , 39. jQg dieren zijn over het algemeen gelukkiger dao t VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. dan cle mensch , de foort heeft bij hen niets tevreezen van de individus-; het kwaad heeft voor hun maar eene bron ; voorden mensch heeft het ^tvvee, die van het zedenlijk kwaad, welke hij zelf geopend heeft, iseen ftroorn, die de gantfche oppervlakte des aardbodems bezuektj het natuurlijk kwaad daarentegdns ia binnen enge grenzen beperkt; zelden is het alleen, het goed overtreft het dikwijls of evenaart het ten minden , 41. De wilde die- ren, welker huid fraaist getekend is, zijn verraaderlijkst van aart, 172. Vergelijking van de opvoeding der dieren met die der menfchen , XIV , 18. De dieren, welker opvoeding langst duurt, dat is te zeggen, die langst de . . hulp en zorg der moeders nodig hebben, zijn die, welke het meefte verftand fchijnen te hebben , ao. Bij den mensch is het gelaat bedrieglijk; maar bij de dieren kan men uit het voorkoomen uit den aart oordeelen, 89. Waarom de veranderingen van natuur grooter en fehielijker zijn bij de dieren dan bij den mensch, XV , 4. De dieren, welker foort afzonderlijk Haat, zijn in zeer klein aantal, in vergelijking van die, welker foorten nabuurig zijn en gezinnen of gedachten fchijnen te vormen, 14. Het gedacht der wreede ^ dieren is een van de talrijkfte en daar de meefte verfcheidenheden in zijn , 15. GelukkigUjk leeven de deren dieren alle op zigzelve, en loopen niet in troe- pen, aöt Van alle de dieren, die klaauwen of kromme nagelen hebben , die ingetrokken kunnen worden, is ’er geen een gezellig, geene verzamelen in troepen, a/d. Hetzeekerst middel om de dieren aan hunne foort ontrouw te maaken is hen , als de mensch, in groote maatfahappjjen te brengen , en- hen, langzaaaierband, te gewennen aan degeene , voor welke zij zonder dat niet dan onverfchilligheid of tegenzin zoude» gevoelen, XV, 62. Dè huis- ' dieren , die wel opgepast en gevoed worden , vermenigvuldigen meer dan de wilde dieren, 68. Verfcheiden dieren worden boos over het fchreeuwen van hunne gelijken, 47. De dieren van de zuidlijke landen van de oude waereld zijn niet in de nieuwe waereld gevonden, toen men dezelve oat« dekte j en zoo ook zijn geene van de natuurlijke dieren van Zuid - Amerika bekend geweest in de oude waereld en hebben daar niet bellaan, X, 209, 210. De overblijfzels van de olyphanten en der andere land -dieren worden bijna op de oppervlakte van de aarde gevonden , terwijl die van de zee -die- ren meeftendeels en op dezelfde plaatfen op groote diepten begraaven zijn, hetwelk bewijst dat die laatfte ouder zijn dan de eerlte, XVII, 10 en 80. Het fchijnt dat de eerlle land - en zee -dieren grooter waren dan die van he- den; die, welke thans de zuidliike landen van ons waereld -deel bevolken, zijn oorfpronglijk uit het Noorden gefcoomen , 95» Onze olyphanten en onze rivier -paerden, die ons zoo groot voorkoomen, hebben nog grooter voorouderen gehad ten tijde toen zij de noordfche landen bewoonden, daar zij hunne overblijfzelen gelaaten hebben. De cetacea van heden zijn ook minder groot dan zij voorheen waren; bijzondere reden daarvan, 96. Re- den waarom ’er geene nieuwe foorten geformeerd zijn in de zuidlijke landen van ons waereld - deel , gelijk ’er in die van Amerika geformeerd zijn, 99, '■ En waarom ’er veel meer noorder landen zijn geformeerd dan zuidlijke, ald. Van driehonderd foorten van viervoetige dieren en vijftienhonderd foorten van vogelen, die de oppervlakte der aarde bevolken, heeft de mensch ’er negentien of twintig gekozen , en die twintig loorten maaken alleen eene grooter figuur in de Natuur en doen meer goed op de aarde dan alle de an- dere foorten te zaamen, 132. Het was den mensch veel gemaklijker invloed -v te oefenen op de natuur der dieren dan op die der gewasfen; bewijzen van die ftelling, 136. ms- 38 B L A D W Z E R ' wilde Sn '''"«rin ken in kleuren verfchillen n»^ tl* fcheD, fterker, ?“”„’ S in kóuï'lnïf™ =“/' "■'«" f“S'» m Semaaligde landen , laaghalLi?, zmkker e^f.ï.-n”'" . fckatfd’fc ;„,Sen te mengde “"ï« * SaTe a'Snt dTÉ'ff„ fljf»» «^““. 15 : heid van hunne flavernif, de hanLnïe in tekenen van de oud. fij'n hair zijn alIe^’uiteSSn d"oor^ het door de lange duuring van hunne ilavernlj, ald. Tafereel^va^nl’ hever de wilde dieren , VI, a. De wilde en vrile dieren Jfn iilr i ^ leevende wezens, den mensch nier j ° ™‘®^‘^hien, van alle vpfchcidpheden van allerleien aart onSori ’ en die in diergaarden of in naauwe ineefl«en^ llfctpn gevangen dieren , gen hunnen vollen wasdom niet en leeven korter dan^wanneer vrijheid zijn IX, 74. Bij de dieren, die gevanLrSiren^f^^ ten, zijn de deelen, van welke zij geen glbruik kunn^^n ^it- van de voortteeling , zoo klein en zoo wefnig ontwikkeld TafZ’ heeft om die te vinden, en dat zii fomtiids ver^mpin ; tamme dieren zijn veel nieer verfcli?»!HpnhB 4o« ^ oeid Ichijnen , De jn vrugtVarer'^'x^ df wilde” diS^ M v”an hanglijk zmi IS de afgelegenheid van Juchtftrèek een vrU zeeker rS den afftand der foorten XIV iA.' waren; 0, ^'1'* die in de oude waereld niet t Kere\eLrïdttZrk"'^""^ gp?nden zj^ f difj^l' kend waren; a. die”^\^^Ti die in de oude waereld niet b den, 1 en vel/. Van beiden de'waereld-deelen gevonden wo * alle de tamme dieren, die uit Europa in Amèril ove VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 3^ evergebragt zijn, beeft het varken het best en het algemeenst geflaagd, het- zij in de warme , hetzij in de koude landen vau die nieuwe waereld. De geiten zijn niet geüaagd dan in de warme en gemaatigde luchtftreeken , de foort heeft zig niet kunnen liaaiide houden in Kanada, daar men baar ver- nieuwen moet door bokken Uit Europa. De ezel, die in de warme landen van de nieuwe Waereld vermenigvuldigt, kan niet voomeelen in de koude, als in Kanada. De paerden hebben zig ten naaften bij eveneens vermenig- vuldigd in de warme als in de koude luchtftreeken van die nieuwe wae- reld, 9, Alle de dieren , diè uit de oude waereld in de nieuwe zijn over- gebragt, zijn kleiner geworden, 10, Alle de dieren van Amerika, zelfs die , welke die luchtttreek eigen zijn , zijn veel kleiner dan die van de oude waereld, aU. De Amerikaanfche naamen van bijna alle de dieren van de nieu- we waereld waren zoo moeijelijk om uittefpreeken voor de Europeaanen, dat zij hun andere zoeten t» geeven na de gelijfcenisfen, die zij met dieren van de oude waereld hadden, maar fomtijds waren het fiechts overeenkom- ften , te verre gezogt om de toepasling van die benaamiugen te wettigen , 13, Dieren van de oude waereld, die niet in de nieuwe gevonden zijn geworden, toen men dezelve ontdekte, 15, 16. De dieren, die de nieuwe waerdd natuurlijk eigen waren , waren in elke foort zeer talrijk in individus. Re- den daarvan , 18. De foorten daarentegens waren bij de dieren van de nieuwe waereld weinige in getal, ald. Dieren, de nieuwe waereld natuur- lijk en bijzonder eigen , die niet in de oude beftonden , ao. De die- ren van de zuidlijke deelen van elk vastland waren in het ander niet, 23i Optelling van de dieren, die de twee waerelden gemeen waren, 24. Het ge- tal der Iborten , welke de twee waerelden gemeen hebben , is vrij klein ia vergelijÜng van dat der foorten, die elke derzelve bijzonder eigen zijn , 26. Alle de dieren , die uit de -oude waereld in de nieuwe zijn overgebragt , zijn ’er kleiner geworden, en alle die in beide de waerelden gevonden wor- den, zijn ook kleiner in de nieuwe waereld, zonder eene uitzondering , 27. De dieren uit het Noorden worden in beiden de waereld -deelen gevonden, 26. De viervoetige dieren zijn, in het algemeen , en zonder uitzondering , veel kleiner ia de nieuwe waereld dan 4) de oude, en daarentegen zijn de infek- ten en de kruipende dieren kleiner in de oude dan iu de nieuwe wae- reld, q 8. Amerikaanfche naamen van de dieren uit de nieuwe waereld, 32.. Daar waren op St. Domingo, toen het ontdekt wierd , maar vijf foorten van viervoetige dieren , waarvan de grootfte niet grooter was dan een ink- hoorn, 33. DIEREN V^n de nieuwe waereld zijn veel kleiner dan die van de oude. Optelling van het onderfcheid tuslchen dezelve, IX, 19. Men kan alle de dieren, die in de twee waereld- deelen gevonden worden, en alle die het oude geheel bij- zonder eigen zijn , tot vijftien geflachten en tot negen foorten brengen ; op- telling dier geflachten en vau die kleine op zig zelve llaande foorten, XV, 27. De dieren, die de oude waereld bijzonder eigen zijn , kunnen tot agt geflachten of gezinnen gebragt worden, en tot vHf afzonderlijke foor- ten; optelling van deeze agt geflachten en deeze vijf foorten- De dieren, die het nieuw vast land bijzonder eigen zijn, kunnen gebragt worden tot tien afzonderlijke geflachten en tot vier afzonderlijke foorten ; optelling van die tien geflachten en die vier foorten, 28.^ Afgelegen betrekkingen, die fchijnen aanteduiden dat ’er iets gemeens is in de vorming van de dieren der twee waereld -deelen, en die aanleiden tot opteklimmen tot zeer oude oor- ' zaa- 4 B L A D W IJ Z E R zaaken van ontaarting, 30. Van tien gellachten en vier afzonderlijke foor* ten , tot welke men alle de dieren van de nieuwe waereld brengen kan , kan men alleen het geflacht der tijgers en de foort van de pecari op eene duid. ujKe wijze tot de dieren van de oude waereld brengen. De foort van den iama , en de geflachten van de fapajoiis , fagoins , ftinkdieren , a<^outis en mieren - eeters kunnen niet vergeleken worden dan op eene zeer verre wijze met de kameelen, met de guenons, met de buntfings, met de haazen en dè pangolins, en eindelijk, de foorten van den tapir, van den cabiai en het gedacht der philanders , der coatis , der fchild - varkens en der luiaarts kunnen tot geene foorten van de oude waereld gebtagt worden, 3i"~S5. liunne oorfprong kan niet toegefchreven worden aan de ontaarting alleen loen de twee waerelden nog aan elkanderen vast waren, zijn de foorten* die m die lauden van de nieuwe waereld leefden , ’er waarfchijnlijk in ovl >nbreeking van het water, toen het de twee wae. reld deelen vaa elkanderen fcheiden» Mogelijkheid van die gebeurtenis, av ,31—35. o , ©IEREN va» het Noorden, Waarom derendieren en andere dieren uitbet Noor. den beter de ulterften van koude en warmte verdraagen dan dieren van minder koude landen ; namelijk omdat zij vet en in den winter zeer niie van hair zijn, en in den zomer droog en ligt van hair zijn, XVI, 106. ^ Verfcheiden oorzaaken van de vermeerdering der D.IGTHEID van de Planeeten i de digtheid van de ftolFe van Jupiter en Saturnus is otntfMit dezelfde als de digtheid van de ftolFe der zon , 1 , 73. Als de digtheid van de zon onderfteld wordt honderd te zijn , is die van Saturnus gelijk aan zeven en zestig , die van Jupiter aan vier en negentig • ^ Mars aan tweehonderd, die van de Aarde aan vier. honderd , die van Venus aan agthoiiderd , die van Mercurius aan twee- dmzend agthonderd, ald. Onderzoek van de betrekking van de digtheid oer Planeeten tot haare fnelheid , ald. Die digtheid heeft minder betrek» king tot de warmte , die de Planeeten ondergaan moeten , dan tot der. zelver fnelheid, ald. en XVII, 203. ® » u uer DIKTE van enige menfchen, XVIII, 210. dingen; de dingen met betrekking tot ons zijn niets op zigzelve; zij zijn ook niets, als zij eenen naam hebben, maar zij beginnen voor ons te bedaan, wanneer wij in dezelve betrekkingen , eïgenfchappen kennen ; het is zelfs alleen door die betrekkingen dat wij eene bepaaling van dezelve kunnen gee» ven, I, 12 en volg. In de natuurlijke dingen is ’er niets wel bepaalds dan dat naauwkeurig befchreven is, 13. dood. De al te groote vastigheid , welke de beenderen aanneemen naar maate de mensch en de dieren 111 jaaren vorderen , is de oorzaak van den natuurlij. Het lighaam fterft langzaamerhand en bij gedeelten: iiiffTPhinc vermindert trapswijze en het leven wordt langzaamerhand rui’ is de laatlle eindpaal van die reeks van trappen, de n! .Lf, b?;r He dood is zoo natuurlijk als herleven! Dn oogenblik van den dood wordt voorbereid door eene oneindige menigte oogen' VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 41 ■ oogenblikken van denzelfde orde, 289. De meefte menfchen fterven zonder het te weeten, ald. Redenen, die de vrees van den dood moeten vermin- deren, 290. Zoo lang men gevoelt en denkt, denkt en redeneert mep niet dan voor zig, en als alles dood is, leeft de hoop nog, aid^ De dood is zoo verfchriklijk niet als men zig verbeeldt; men beoordeelt hem van verre ver- keerd; hij is een fpook, dat ons op een aflland yerfchrikt, en dat verdwijnt ïls men het van nabij beziet , aldm Het oogenblik van den dood is met ver- zeld van eene groote of langduurige pijn , aid. Onzeekerheid van de teke- nen van den dood , 29a. Het is in de orde van de natuur dat de dood tot het leven dient, dat de hervoortbrenging uit de vernieling fpruit, VII, 2. De geweldige dood van de dieren is een gebruik , dat bijna ZOO noodzaaklijK is als de wet van den natuurlijken dood , <*/1 S'i\:.5SS„ den voet tot f ’• twee brandende bergen , Vefuvius. Onderlcheid in de uiiD p ° , vliegen zoo hoog op , Ue ttukkeu Heep , door den Erna ™,e^ dat zij een en vjr„” negen fecondcn vallen, hetgeen vallen, terwijl die van den yeiuvius tn tot welke de fteeneni S’ dL'’vfruv 1 u?on«^ Lhonderd vijftien voeten voor d hÓSa^t t« wSe Te van den E.nalUjge» , meiSfnEen juist zijn . bewijzen zoude dat de kracht van den Etna vijf of 7CS maaien ctooter is dan die van den Vefuvius. De Dtna heeft &udere bramlende bergen geteeld, die grooter zijn dan de Veruvius, 271, 27a. Drhevigheid,.an^ * SoSS 'ita^Vn” r ala e'enen.JkeleJ brandenden be?a bSchouwen, maar als eene verzameling van volkaanen, 56. Het Sint dat ’er twee tijdperken geweest zijn voor de werking van de volkaa- icnijnt oa het eerlle zeer oud, wanneer de top van den Etna heeft\egonnen te werken, toen de algemeene zee tor enitie honderd roeden beneden denzelveii daalde, a??. Het tweede na de vSgiLting van de Middellandfche - Zee door de wateren van den Oceaan en de Zwarte* Zee, ald, jtter, die uit wonden koomt, bevat eene groote menigte organifche klompjes , die inbeweeging zijn, II, 214. „EN««h. De deelen V... den I'Sd^vS £Ivena.rbe™g.igdzV8»ori-. «a. evennachtltjn. Ziet Evenaar. ivEKBïDicHEDzr. vao het Se"efTel\"SlrTi'"'do;r';“.eh?'o''^^^^^^^ vao die evenredigheden, n, 273* Exou.MA is eene foort welke die van den Coaita zeer nabij koomt , en ts ’er ^misfchien maar eene verfcheidenheid van, XIV, aio. EZSL 45 L D W IJ Z E R ivr so eene ontzagchehjke menigte wormen in de SWeek’is minder fferk en kleiner , hoe kouder de warme landen’ fn-r* ?" de paerden in de zeer van dezelïï verfchiUen van de Zebras en zijn tamme, 195. Zij zijn in AmeriJrn nveree- vermenigvuldigd in de warme ftreeken ; z?j^ zfjn ^ofwi, geworden en deezc wilde Ezels loopen bif troepen , fchin Gelijkenis en algemeene verfchillen ^tus- ^85. Befchrijvlng van den Ezel, zijn irïSedM ^hoedanigheden, 19?. De Ezel , dien men geineden heeft , balkt met eene zagte ftem , en fchoon hij evenveel poogin. gen en dezelfde beweegxngen met de keel Xchijnt te doen, kan men z^ijn ge- balk niet verre hooren, 193. Men kent den ouderdom van den Eze S V 5 deS EzÈ ^ fof Hoedanighed:n\ai?herve’ufen paerd , vijf en twintig of dertig jaaren , ald. Slaapt nog minder dan het paerd en gaat niet liggen dan als hii vlli vermoeid is , ald. Over het algemeen is de gezondhefd van dat dier r^" het paerd , ald. De Ezel is oorfpronglijb uit warme landen en is nieuwling in koude landen overgebragt , ald. Verfchillende gebruiken van het vel van den Ezel , 197. De Ezel behoort in de oude wae- ontdekïè"%o6 .gevonden, toen men dezelve ontctekte , 196. De Ezel beftond niet in de nieuwe waereld. De Ezels heb. ren" ’x/rTc m'fn '”^”1 gewoonte van hen te Ichee- «fj?™ *^®hhs overal verfpreid, ald. Hii heeft meer ver- OTOgen om voortteteelen , zelfs met de merrie, dan het paerd. Hij bederft en VCTnietigt de voortteeling van het paerd, enii-het paerd kan die van den Ezel' met bederven, XV , 17. Voorbeelden van de groote ritligheid van den EzS en van zijne meer dan hevige drift voor het wijfjen. De Ezel is binnen weinige langer tlja, 20. De Ezel en Ezelin neigen door algemeene en bijzondere oorzaaken naar de ouvrugtbaarheid. De warmte is niet alleen nodig tot d« vrugtbaarheid , maar zelfs tot het volkooraen leven van deeze dieren. Men *^0PP^Bng gefchikt jaargetijde kiezen om haar vrugtbaar te ’j’ temperament van dat dier maakt het weinig zier wijfjens, en het fchijnt ten naaflen bij even zeer de ezelin, de merrie en de muil- ezelin te bege.eren, 64. ^ EZEL (gestreepte). Z/ef Zebra. EZEL (kaapsche). Z/a Zebra. EZEL ( WILDE ) is dc 'Onager der Ouden , IV , 195. ezelinne is in Haat om voortteteelen op haar tweede jaar, IV, 7, Jg niet vrugtbaar en waarom , ald. Is gewoonlijk togtig in Mey of lunv Werpt in de twaalfde maand, ald. Krijgt maar een ionir ^ 10/ zeer vrugipaar en waarom , aia. is gewoonlijk togtig in Mey of lunv ^d. Werpt in de twaalfde maand, ald. Krijgt maar een iona ^ loi Het gebruik van Ezebnce-melk is bewaard gebleven van de Grieken tot KS’ Ezelinne verkiezen moet, om goede melk te heb- F, VAN DE natuurlijke HISTORIE. 49 F. F.rf, naam, w.mea da aaialgars eana foo« vaa Aap gagaavaa habten, dia >J maaaen da Gibbon “J'I” ’ ’ . g„„d- '“7d,efva°n” da"ouSé ffdv^kban L Natuur, XVII, 3- a» «/f. „urjN. Oorrproug vau ba. fauiiu iu dau add.r au da audara «uuuuu». Mau aou iu ba. afftands, endeezealgemeene wet fchy n^ i zaamenllellende deelen verfchillen dan door van de ^ beginzel ui den af, van iedere zelfflsndigheid, omdat dee^^hgu^ de ftand betrokken is ; want aU . ^zelfftandigheid gekregen zal heb- wel der aantrekking van eene , J/- „„j, die zaainenftellende deelenkun* ben, zal men door berekem“S |g'J^ J ^ figuuren in het oneindige ver- nen vinden; voorbee d, Xll, 8. gehoon vetfchillende figuuren van fchillen kunnen, blijkt het kunnen bevatten. Het goud en de lucht deeUjene "X"n%irauldt«heden^^ Zijn detweemterften ^ün^tusfehen deeze twee termen bevat, en alle die, ïiflka aSarTiiïa^zaX ^““dau habbau kuuuau voor.br.u- a.»ur“D?o"d". fchillende raslen van menlchen u«> men XVIIl, £55 en >'olg^ roRTum van het fpel. Ziet Spel. Genet’' -fossane; fraai diertjen, dat men op kleiner dan ^ kat van i’^«'^«^‘’^^r,SinTdarz5j liebben. Aart kat van geeL rieLendrbl»^^ hebben. t'uu‘ï."¥ós'Si “kSi'ue bebUkbede» , -1“'’ FRET ,• • iriruiir van hair naar buntfings gelijken , VII, Daar zijn Fretten , H •. ^^rme landen , en kan in Frankrijk niet 130. De Fret is oorfprongbjk gemaklijker tam gemaakt dan de keven dan als huisdier , ala. 1 , jg yan den Fret en niet van den buntfing, en het is om die reden dat men ^eer fter- £ « L«»ïu«S.5'S Hii ?.rfchil> i« kl». vuu ha.r, M. Hf M Th.». ni.< ...er. d... aü. eed», d.u.e. vloeiSofeu d.n die .uch. metaal dan het goud ontdekt. q Registers.^ 50 • L A D W • IJ t E R wijfjen is nierkliik kleiner dan bet mamiPtron ni;i niet van het wijfien fcheiden mannetjen ftaat van huisdier^ ald Fret flaapt_ bijna aanhoudend in den zes wecken. 2i| vreeten fnmtüHc sjaars; de wijfj'ens draagen nieenlijkvijTof ieren fom^ i°"Sen op , Zij krijgen |e- F«. , DiUief bel.00,. i„ G. O VXAUCHr zou wel hetzelfde dier kunnen zijn als de Saricovienne , XIl, OAZELLE. De Gazellen behooren in de oude waereld t’hnis on • j mtuwe niet gevonden , IX .4. De Gaeeurn manken de„ Sa„.‘"tu,' fchen de herten en geiten, XVI, 8i. Daar ^ Icheidenheden van ** XTf ia^ RaT u •• • dertien foorten of ver« meenrcateue !Zk De G&llen iS hir",Lr. ■*' 8«- nen.’ die zi} altjfd ToiT" /r vlrM 5 6?.«- foorten of verfcheidenheden ven ie GSefr.Vs'.'* Pe S ?aet*fid’e„'’“‘4r Tl amTiVvr e"l SjÏÏ ■ ]i?^rotSB£ ~ r;St S’d.r?ef vS; xv' “J. “““ > ‘'■■''■''iving ven dezelve door 4Ln«4„n , eEBEURTENissEN IN DE NATUUR. De buitcngewoone zaaken vlJo 1 . • e. voorvallen, gebeuren egter even noodzaaklilk aioV ^ ■ ^ dik'Wiils gebeuren • in her nnointi* I ^ ^ gewoone zaaken. die J setal vereenigingen, welke de ftof kan aanneemen, moeten de buiteiigewoonfte fchikkiagen zij'n en zij ziin ’er ook maar veel zeldzaamer dan de andere, II, 203. •’ •* geboorte C laate ) na dertien maanden zwangerfchap , XVIII , 194. oebo^ete^ VOORBAARIOEJ van zes maanden en elf dagen na de ontvanging, ^^Tebooren word'f.f ” • H «^efte kinderen te Parijs minde geboren Maart, en die, in welke de befluiten dat de warmte De jaaren, waarin de meëfte Uindo^on^^^^^^^ de iinfte menfchen waarin VAI^ DE NATUURLIJKE HISTORIE. .'<1 gedenk -STUKKEN, die getuigen geweest zijn van de eerde eeuwen van de Nu- tnur XVII Het is door de echte gedenkftukken van de Natuur , te weeten de fchulpen in de marmers, de visfc.hen in de leien, en de gewassen in de kool -mijnen dat alle deeze bewerktuigde wezens lang voor de aard- dieren beftaan hebben, 86. geest des menfchen loopt langs eene linie om aan een punt te hij een ander punt vatten wil , kan hij het met bereiken dan door eene linie ; de reeks van zijne denkbeelden is eene dunne draad , die zig in de lensje uitftrekt , zonder andere afmeetingen ; deNatuunntegendeel doet geen eenen ftao die niet naar alle rigtingen loopt; als zij vooruit gaat, ftrekt zij zig ter SL’nuU enveSefc zig nfar loven, zij doodloopt en vervult ^ afmeetingen, en terwijl de mensch maar een punt bereikt, koomt hij tot na vaste omvat den inhoud en doordringt de masfa in alle naare deeieii , ■ XIV, !2. OEHEEL. EL. De ryfltafflEtifcha ord. Vffl het Heel-El is Mm ™ elk eenen die de waarheid weel te zien , 1 , 66. Taiereel van het oeneel au Duizenden lichtende bollen, op onbegrijplUke afftaiiden gepHatst , ^ijn de gronden, die tot fondamenten voor het gebouw oer waereld dienen , mdiioe- len duiftere bollen, om de eerRe ronddtaaiende, maaken er de orde en be- weegende bouworde van ; twee oorl^ronglijke krac.htep dp.eu die groote klompen beweegen, doen die voort- rollen, voeren haar voort en bezielen haar. Het is uit de beweeging zelve dót' het evenwigt der waereldea 'én de rust van het Geheel • al geboren wordt , XI , 3. . ^ , GEHOOR. De Gehoor- beentjens zijn reeds geheel gevormd op den tijd dat andere beenderen, die veel grooier moeten worden ^^n cleeze, den eerften graad hunne grootte en vastheid nog met verkregen hebben, Hf, 2. Het genoor geeft ous geen denkbeeld van den afftaud voor de oefening van bet zintu g van het aevoeU 17. Dvyaalingen van het zintuig van het gehoor, welk het onmfddelijk werktuig vaii het zintuig des gehoprs is , 21. In de vogelen vindt men geene gehoor - beentjens, die evenwel zeer duidhjk hooren, ald. Het gehoor is den mensch veel nodiger dan .den dieren. In den mensch is het niet alleen eene lijdende eigeufchap , maar een vermogen dat werkzaam wordt door de fpraak, 23. gehoornde sajou; deszelfs befchrijving, XIX, 46. GRIT heeft meer gevoel en indina: dan het fchaap, V, 34- Hoedanigheid van fevmïdiïfte ftïalfel bloo?, lopder ’er door gehim^erd te worden, 35 - Deeze • Sn lun natuurlijk de vrienden vaii den mensch , ald. De bok kan als h j een lar oud is vooriteelen en de Geit van den ouderdom van zeven Lisnclk’; ™“r tnen w.gt gemeEnlijt tot l=“f%=*Sto.rE“in moest STfil iaaren oud zijn voor men hen laat paaren , , V. in de maanden September, Oftober en November, m_ ij kunnen in alle iaargetijden het mamutjen ontvangen, .36^ Zij draagen vijf maanden en werpen in het be.gin van het zesde., ald. De Geit brengt gemeeulijk maar een Jong Geitje voort, fomtijds twee, zeer zelden, drie, eii nooit meex dan vier- zii brengt niet voort dan van den ouderdom van een jaar of ag"ien SM tot zeven Ijaaren .toe, 3^, 37.. Nuttigheiden voordeel van G 2 53 B D W IJ Z E R de Geiten , 37, De Geit behoort in de oude vvaereld t’huis en is niet in Ap ontdekking 1 IX, 8. Grootfvm^! D^urncici vEn dc Gt^itcfi 1 voorhf^pïH Y\rT ör> r\a i? i_ i 1 1 P eiland Bmirh^n x ?r u ’ Europifche hebben op het Geken dar von r o V Xodifcbe voortgeteeld , en met een zeer klein ras van hik mni’i «Li vrugtbaar is. Men verkrijgt gemak. Jijk miul- ezels, ^e weder voortteelen, als men de Geiten met de fchaanen vermengt, a/ 54 B A D W IJ Z E R GEMEENSCHAP. Daar is eene zeekere en merkbaare getneenfchan tusfchen ïerwiSrzHn'i^^al^f verre van elkanderen baard en lTnV.’n de teeldeelen en de borsten; de ballen, den ^ lijfmoeders , de borsten en het hoofd enz. Men moest die oplettender gade flaan dan men tot nu toe gedaan heeft, H, ^4? gems. Verfchil tusfchen den Gems en den fteenbok, XU, 100. De Gems klimt m°t den^ftppnhnlf fteenbofc , _ 110. Zij’ne overeenkomften den ueenbok, a/ti. Als men de Gemfen jong vangt, worden zii ligt tam gemaakt en loopen met de geiten, 110, lii. ®De Geik^en de « geiten maaken zeer waarfchij olijk met den fteenbok maar eene en dezelfdA foort uit, 116. De Gemfen likken gaerne de fteenen; men ziet in de Alnen rotfen door de tong van die dieren uitgehold, xio. De Gems wnrdr oii m de hooge bergen gevoede», ,no lileondeJe ge’fthiedenTs ™7efoim " f'Iit Gemfen loopen gemeenlijk bij troepen, aJ^/. Zij koppelen mefdè Geiten; men verzeekert zelfs dat zij te zaamen voortbrengen VI, 91, ” GENEESKUNDE DER DIEREN moest audcrs beoefend worden ; opwekking daar nm trent, IV, lar. um- GENET- KAT behoort in de oude waereld t’huis en is in de nieuwe niet gevon. den, IX, 12. Haar verfchil van de Civet- kat, 204. Korte befchriiuina- van dezelve , a/^. Zij heeft onder den ftaert , 00 dezelfde nlnts ak kat eene opening , waarin een mikend vogt fflpelf, dat vïel Civet-kat, airi. De Genet- kat gelijkt veel meer naar den huis- marter m gedaante van het lijf, gelifk ook in aarr en huishouding ,aM. Zij wordt gemaklijk tam gemaakt , a/t/. Men heeft d,. Genet- kauen, iT«fre» vanConfiatitinopelen, en Spaan fche Katten , genoemd dan in Spanje en Turkiie gevonden , 205. flaar vel maakt een ligt en zeer aardig bont, ald. De Genet- kat is in de zmdhjke provintieën van Frankrijk en vrij gemeen in Poi* wu, daar zij alleen de vogtige plaatfen en de boorden der beeken bewoont ?.‘i. onthoudt zig in den winter in gaten omtrent als de keniinen’ ald. Befch rij ving van het wij fjen, fl/i/. “•'•'nijnen, GENET - KAT van de Kaap de Goede Hoop ; derzelver befchrijving , XfX , 120 OERBO Ccemeene). Zijne befchrijvÏDg door a llama n d XV iSr Waarneemingen over zijne hebbelijkheden ia gevangenis door’ 182. Zijne afraeetingen, 183. ° S^his door klockner, GERBO ( groote}, Katiguroo genaamd, is door het volk van cook in de lan- den van Nieuw- Holland gevonden , XV, 185. XVIII, 30a. Hij is omtrent zoo groot als «eii fchaap, a de woestijn van JBarca', derzelver veifchil met gemeeiie Gerbo^ van welke zij egter maar eene verfchcidenheid js; derzelver beichnjv g, XVI, i£o. gerbo of GERBoiSE. Pfovintie in het Oosteii , daar men dat dier vindt. Zij's aart, zijne wijze van gaan, zijne huishouding, Xlü, 107. gerboise is een geülachtnaam, dien men aan enige fooiteu van kleine diertjens geeft, welker agterlie pooten zeer lang, en de voorue zeer kort zijn. Up* telling van die lootten, XIU, 107. ïn dat gdlacht zijn er met zeer korte voorpcoten en zeer lange agterpootenj foorren die elkanderen twintig, j hondert maaien in grootte overtreffen, XVI, 131. geslaCht. Da tsensch heeft natuurlijke en wezenlijke gedachten van alle foor- ten van tamme dieren gemaakt , omdat hij in die foorten verCcheidei^e- den gebragt en een groot aantal rasfen van dezelve gemaakt heeft , xr, aao, 2zr. GESLACHT (menschujk). In het menschlijk gedacht van den overvloed af en de fchaarschheid brengt onvrugtbaarneid voort. Bewijs van deeze waarheid, XVIII, 144. GESNEDENEN. Alle gefnedenc dieren worden dikker das die , welken breekt ; vooral worden de heupen en knieën der gefiiedenen diK , reueneii daarvan, II, 35, 36. De gefnedene, welken men niet dan de ballen ontnoo- men heeft, gevoelen egter prikkeling in hetgeen hun overfchiet en hebben ’er het uiterlijk teken van , zelfs meermaalen dan andere 5 , overfchiet blijft egter zeer klein, want bet bli^t ten waarin het voor de bewerking was een, gefnedene , oPfJ" zevende aag fneden , is ten dien opzigte op zijn twmtigne jaar als jaaren; die, daarentegens, welke de bewerking eerst ten tiide der huw heid , of wat laatex hebben , ondergaan, zijn ten naasten bij als andere man nen, 243. GESTALTE. Wat de fraaie geftalte maakt bij den mensch, II, 274* getal. Omfchrijving van het getal. De laatfte term van_ de natuurl^^^^^^ reeks der getallen beftaat met, en men kan dien zelfs met der regens de omfchrijving van het getal te gaan en tegens de algemeene der volgreekfen, XVIII, 34. „TT, TTpn pukel bosch meer of min in een land is genoeg om des* CETEMPERDHEID. Een enk XVII, 131. Het is van het verlchil van zelfs ge'Xfd dat dameer of mL’gV^^^ van de Natuur afhangt; de IfnaTii de oS Sr Tvoortbreuging zelve van alle georganl. feerKezfns zijn niet dan bijzondere uitwerkzelen van die algemeene oor- 9 1 3^" TETiiEN. In de groote rivieren is de beweeging van het water dwr de veroor- zaakt merkbaar op een’ grooten afftand , als op honderd mij en van de monden enf ’t 171 . Verklaaring van de uitwerking der getijen eii van de oorzaak defweeVinv, 214. Redenen waarom de getijen met merkbaar zijn in voHe zee da^^dLr^’de algemeene beweeging, die er uit voortfpruit, dans, door de beweeging van he"t Oosten naar het Westen , 216. Optelling van BLADWIJZER P naatnfte plaatfen , daar de getijen merkbaarst zij'n aan de kusten van het land, 217» cEVAL. Uit het denkbeeld zelf van het geval is het klaar dat ’er geen verband, ,geene aftianglij’kheid tusfchen deszelfs uitwerkingen is , en dat bij gevolg i het voorledene niet op het toekoomende kan werken, XVIII, 9. De uit- komst van de proeven over de uitwerkzelen van het geval is ftrijdig met de uitkomst van de proeven op de natuurlijke uitwerkzelen, ald» Middel om de neiging van het geval te weeten, ii. GEVOEL. Het zintuig van bet gevoel is het eenigfte dat men als noodzaaklijk kan aanzien en dat geen dier kan ontbreeken, I, 23. Zoo het zintuig van het gevoel niet in alle gelegenheden het zintuig van het gezigt te regt hielp, zouden wij ons bedriegen omtrent de fchikking der voorwerpen, omtrent hun aantal, en ook omtrent derzelver plaats, III, 4. Verklaaring van de wer- king van het zintuig des gevoelSj a8. Waarom de hand het voornaamst werktuig des gevoels zij , 29. Naardien het zintuig van hel gevoel onvol- maakt is in de dieren, die geene handen hebben, kunnen zij ook Hechts zeer onvolmaakte denkbeelden van de gedaante der lighaamen hebben , 30. De tekenen door aanraaking -medegedeeld , doen veel meer uitwerking op de dieren in het algemeen dan die, welke hun door het gezigt of het gehoor medegedeeld worden , IV, 90. gevoelen in het aloemeen. Is het gebied van het gevoelen niet groot ge- noeg dat ieder ’er in rust in kan leeven? XVill , 337- Eerde oorfprong van de bijgeioovige gevoelens, XVII, 12a. gewaarwording. Oiiderfcheiding tusfchen de gewaarwording en het gevoel. De gewaarwording is Hechts eene trilling in het gevoel , en het gevoel is dezelfde gewaarwording , aangenaam of onaangenaam geworden door de voortplanting van die trilling iii het geheel gevoelig dclzel, IV, 16. GEWASSEN. De gewasfen hebben door hunne ontzwagteling , door hunne ge- daante, door hunne groeijing en door hunne verfchillende deelen een grooter getal overeenkomfteii met de uitwendige voorwerpen dan de mineraalen of fteenen, diegeenerlei baweeging of leven hebben, If, i. Zij deelen nog meer ^n ons vast land bedek- ken 5 hebben voorheen in de Noordfche landen beftaan} bewijzen van dit feit, uk de gedenkrtuitken en waarneemingen getrokken, loo. Indrukzels van gewasftn. Ziet Visfehen. gewei van Rendieren in Ierland opgegraaven, XV, iio. t cewigt van ’s menfchen lighaam naar evenredigheid van deszelfs grootte, XVIII, 210. Soortlijk gewigt van de Itof. Ziet Stof. gezigt. Het eerfle gebrek van het zintuig des gezigts is dat het de voorwerpen t’onderfte_ boven vertoont. Een tweede gebrek is dat men de voorwerpen dubbel ziet. Deeze twee dwaalingui worden door het gevoel verbe- " terd , VAN DE NATUURL^'KE HISTORIE. 57 »/>rd III 2 — A Men kan door het zintuig des gezigts geen denkbeeld van de afftande\’ hebben zonder het gevoel, alle vooJww^ toefchijnen in onze oogen te zyn , omdat er de beelden v ^ ^ in zijn , s. Men kan door dat zintuig geen denkbeeld hebbeen van trekhikc arootheid van de voorwerpen, voor men gebruik gemaakt he des gezigts omwent tf T AntoeTdSke’ fchi^^ vafhet'zintnig des S«”T De Sfle itoi, ffen®knnnên is omtrent van eene minuut. Die hoek geeft voor grootftea nn wplben de beste oogen ten voorwerp zien kunnen, omtrent drie- dSd Knderd zef én°dft.” de .Silddellijn van Het bereik van ons gezigt vermeerdert of vermindert naar mawe van de h I>e lieden, die bijziende zijn, kunnen de voorwerpen nooit van zoo verre zien -als andere , zelfs al gebruiken zij een hol glas , a/a Het ver gezigt der oude lieden hangt van verfcheiden andere oorzaake of dan van de plat- wordhig van de vogten van het oog, u- Klaar gezigt cn duidhjk gez.gt, en derzelver verfchil , 15. Grenzen van het duidlijk gezigt, als de oogen ongeliik in kracht aijn , XVlil, aao. Vrtkiaatittg van de vetfctaiDSdeii van het duidlijk en onduidlijk gezigt , 228. Het naerd. de zebra en de erd fchijnen maar een gezin uittemaaken, ia ^ Hetzelfde is het geval met verfcheiden andere dieren , welker foot’ten VaSeL veS nadelen , bepaaling van de viervoetige dieren tot een zeker aantal gezinnen, 15. GEZONDHEID. . Waarom de gezondheid van den mensch zwakker is dan die der dieren , IV, 22. eiBBON 1 dier' van Oost - India , dat in de oude waereld t’huis behoort en in niet vevon den wordt, IX, 22. Oe Gibbon is de derde foon van aap. Atv, 03. neL^Iao zonder ftaert, wiens armen zoo lang zijn ais het l.jf en de beenen ë'SS.To» ta/^ hn1™Vaarchina’gt=l,aend/ gevonden: ren van het hair, ald. Onderfcheidende kenmerken van die loort, 04. eiR AFFA behoort in de oude waereld en wordt inde nieuwe niet gevoriden , IX , 3. Het is een dier, daronnut is voor den dienst van den mensch, er oorzaake van de ontzagchelijke onevenredigheid van zijne poolen, van welke de ag fte korter zijn dan de voorlle. De foort is niet talrijk en fchljnt bepaald te zijn tot enige provintieën van Afrika en Zuidlijk Indie. Befchnjving van d^n ( Registers . ) “ 58 B L' A D w *g z E R Öiraffe, zijne naniurhi^ke hebbeliikheden , zijn voedzel, zijne ontzagcbelijke hoogte, XIII, I. Befchrijving van den Giraffe door eenen reiziger die dat St'% « "d.”S ■“ «“'Jt.HoorSS f„ ’getkeïd ïeer naaJ den zeerzagt van aart, hij gelijkt in gedaanti en aart Sde dieren • fe.fi ‘^^hoort onder de herkaan- I ^ ^ ’ 8“ne fnijtanden in de bovenkaak , 6. De O rsffe kan, ter oorzaake van de groote hoogte van zijne pooten bezwaar- hjk het^as afgraazen; hij v^dt zig voornamelijk en bijna enkel met blade- ren en boom. knoppen, 8. De Giraffe heefteen’ beenacitigen knSel dfe rlrtnr looft uittemaakeij , ald. Befchrijving en afmeetingen van dit dier ooor eenen onbekenden en enige waarneemingen betreklijk de natuurliike heb- belijkheden van dit dier lo. en volg. Beflhrijving vin ALLAMANt) 7 i, en verv. De Giraffe wordt in de zuidJijke landen en van Afrika en van Afia gevonden , 13 , 25. Hoornen van den Giraffe hunne gSte Bellhr ! ving van de hoornen van eenen zeer jongen Giraffe ; waarneemingen van ALtAMAND over derzelver zelfftandigheid, la. Andere befchrifving van de hoornen van eenen jongen Giraffe , 25. Die hoornen zijn zeer waarfchiin- lijk uitwasfen van het voorhoofdbeen , gelijk het been dat tot kern van de holle hoornen van de osfen en geiten dient. Ik ben daar omtrent van dezelfde gedag^n met den Heer allamand; dus maakt de Giraffe een afzonderliife genacht mt, welks hoornen met jaarlijks afvallen, gelijk die der herten, en met bedekt zijn met eenen hollen hoorn, als die van het rundvee 17 26 Belchrijving en afbeelding van eenen fonven Giraffe door 7 r» D3ar Is veel Binder onderfcheid msS delngS der agterpooten van dat jong dier dan men beweerd heeft; maar lEisfchien vermeerdert dat verfchil aanmerklijk met de jaaren , 10, 13, 25. Hoogte van het dier, 14, kleur, 15, uit- en inwendige deelen, 16 — 19, gang, 10 aart, aki. voedzel, ao, zij zijnj goed om te eeten, a/d. afmeetingen , 21 ! geraamte , ca , 23. ’ ° * * eisuNS, Oorzaakcn van de gisting in de dierlijke en plantaanige doffen, II, Ï55* GLAS fchünt de waare oorfpronglijke aarde te zijn, De metaalen , de mineraa, kn 5 de zouten zijn met anders dan eene verglasbaare aarde, I, iit pioo verandert natuurlijk in klei, langzaam en ongevoelig, ald. Het ontbindt zig in de lacht en rot, emgermaate, als het in den grond blijft liggen Gtas lot poeder gemaakt verandert in weinig tiids in klei niie.» water .e liggan, XVII, 54. Bvwijs da, alliraarifch'^llotfhlrjus ?ol grond hebben, en op het laatst tot glas kunnen gemaakt worden, 140, GLIMMER. 2 iet Mica. CNOu, befchrijving van dat dier door allamand, XV, 190 en verv Hif heeft veel van het paerd, den Bier en het hert, zonder van de foort van «n deezer dieren te wezen, 191- Befchrijving van eenen volwasfen Gnou ald Hij heeft geene fnijtanden in het bovenst kaakbeen. Zijn aart is wat woest ^ Zuid- Afrika zeer verfpreid en misfchien in van den maakt eene zonderlinge foort uit, die de kracht hal hart en a» c ^°ornen van den Hier , de gezwindheid en de vagt van • ^ maanen, van lijf en van ftaert van het paerd in z^g vereenigt , 195. Befchrijving van zijna kleur. Hij is gemeenlijk van is VAN DE NATUURLyKE; HISTORIE. ie grootte van een groot hert. Zijn VOéuZd in gevangenis, X » ^ maakzel en zijne ledenmaaten fchijnen hem ge^elteliJK P j deeltelijk naar den os te doen gelijken, 67. Hij is een heikaai > fficf. Befchrijving van een jong wijden. Het had, agt fnijtanden derkaak die in gedaante naar die van den gemeeaen os geleeken, lijf .aïdardierfSSS d.t van h« paard t= gdita. Oel.jten.sfan en verfchillen tusfchen den Gnou en het paerd en het rundvee , 68. GOD. Aanroeping van den oorfprong der Natuur, XI, 9. /'onsDiENST ‘Alle godsdienst, op menschlijke gedagten gegrond , is valsch en veraSIrlijk , en^God alleen heeft ons eenen waaren godsdienst kunnen gee- ven , IV , 47* CODVRÜCTIGHEID. L,of van de godvrugtigheid , XVIII, 323. =l"Si"nrai zijn , IV , 21. GOLF VAN MEXICO cioet hcfchouwd wordsn als eeoeMid/lellandfche Zee, ly lc^s> oïteUingv^ dS«e«, 188. De kleineGolf aan.den mond van.de rivier de Indus is de plaats op de wa^elü, daar de uitwerking der getijen- de grootlte Miïint th/ De aroote Golf van het nieuw vast land is gelijk aan. de- groote rnif «,’n hpt mid vast land, 202. De Golf van Mexico is eene Middelland, ftSc £ë da» “ 8=tü=n weinig meer .«rkbaar ie dan i„ wize Middellandfche Zee; reden van deeae laailte uitwerking., «W. GOUD - MOL. vergulde Mol. GRAAN • het graan , waarvan de mensch brood maakt , is geene GRAAN , de nuttiffe vruat van zijne nalpoonngen en van zijn veritana K vooSmW dÏÏSenTn^ op de waerefd heeft men wilde tarw gevonden, en het is baarblijklijk een gewas, dat door zijne zorg verbeterd is, XVII, 134. graniet- STEEN en LEVENDIGE ROTS- STEEN zijn dezelfde zelfftandigheid; ^ verglaasbaar en de Schrijver heeft dikwijls den graniet en levendigen ^ . vrnnte keien genoemd , 1 , 138. Zaamenftel en formeering van den „ C Men vindt weinig hoorns en fchulpcn in de Graniet- fteenen en zandfteenen, 1, I4‘^* Deeze geit is zeer vreesachtig van aart en zeer vlug.^ Zijne natuurlijke h bVlifkheden, 93. Het fchijnt dat het wijfjen geene hoornen heeft, maar wel het mannetjen, 0/^. H 2 GRIM- So E L A D W IJ Z E R a/a. Met neert een uuöjcn nairop oen kop, dat regt op Itaat, «w. Verfchillen van de Gnmme vaa en gehjkcHJsfen met de geiten en de gazellen, a/d; Zü maakt den overgang tusfchen de geiten en rhee-bokjens , 107; Het wiiffen heeft ie hoornen, a/a* GRDfME , een dter iiit ^negalj befchrijving van hetzelve, XII, 206; Het heefr eene zeer aanmerklijke en groote holte onder elk oog , a/d. Het heeft een digt bosjen hair op den kop, dat regt op ftaat, ald. Verfchillen van de Gnmme van en £rpHikp»;or«n rr>»^ - 4 » ii-_ 7."™..'^“ den geene GRisoN, zijne afbeelding en befchrijving door allam and, XV, 188. Dat dier IS van eenc' foort grenzende aan de \vezel en hermelijn*: hec is egter van Zuid - Amerika afkomftig , iSp.* Verfchil tusfchen den Grifon en den wezel, a/d. qroeijing en ontzwaoteling van bet dier ofhet gewas gefchiedt door dé uitzeti ting van den vorm in alle zijne aftieetingen, zoo in- als uitwendige, door de in-neeming van eene bijkoomende en vreemde (toffe , die in het binnenftè indringt, die gelijk wordt aan de vorm en dezelfde met de ftof van den vorm.v II, 23. In den tijd van de groeijing en ontzwagteling, kunnen de bewerk- tuigde Iighaamen nog maar weinig voortbrengen , of brengen nog maar weinig voort; reden van die uitwerking, a/d. Iets dat aanmerkenswaerdig is in de groeijing van het menschlijk lighaam, is dat de vrugt in den fchoot der moeder altoos meer en meer groeit tot haare geboorte, en dat het kind in . zijne geboorte aUoos hoe langer hoe minder groeit tot den tijd- der huuwbaar- heid, wanneer het, om zoo te fpreeken, eensklaps groeit en in zeer weinig 'tijd tot de hoogte koomt, die het hebben moet, 237 BiJ de dieren geh f blJ de gewasfen , IS de groeijing in de hoogte de eerde geëindigd} voorbeeld daarvan , 284. Alle groeijing kan tot drie foorten gebragt worden j de eerfte daar de aangroeijing gefchiedt aan het bovenst eind , als in de kruiden, plan- ten, boomen, het gewei van het hert en alle andere gewasfen;‘de tweede daar de aangroeijing aan het onderfte eind gefchiedt, als in de hoornen, de nsgCicn, cie Ipooren, dfr borstels-, het hair, de vederen, de fchaalen, de llagtanden, de tanden ea de- andere uitwendige;, deelen van het lighaam des dieren ; de derde is die , daar de aangroeijing. aan de twee einden tegelijk gefchiedt , als in de beenderen , de kraakbeenderenf, fpieren , peezen en de andere inwendige dealen van het lighaam der dieren, VI, 20. GROENLAND. Oud Groenland , daar de Deenen (leden gebouwd hadden en dat ZIJ twee^of drie eeuwen geleden als eene van hunne provintieën aaLaien. het teaminften niet kufnen GROENLANOBRS ; dérzelver befchrijving, gewoonten en zedèn, XVIII, 259 ga volg. Zij gelijken meer naar de Kamfehatkers dan naar.de Laplanders, en de bewooners van de Noordlijke Kust van Amerika , regt over Kamfchatlra^ gelijken veel meer naar de Kamfehatkers, 261,. GROOT. OOR of ZERDA. Ziet Naamloos Dier. grootte van het lichaam, die flechts- eene betreklijke hoeveelheid fchijht te » heeft egter Heilige eigenfehappen , en wezenlijke rechten in de fchik- wng eter natuur, het grootfte.is ’ér zoo. beftendig als het kleine, veranderlijk , CRIj- VAN DE NATUUS-LIJ'KE HISTORIE. 6i ORITZ AARTS. Men heeft waargenoomen dat ’er in hooge landen gemeenlijlrineer oude liedeii zijji dan in laage landen; voorbeeld, II, 286. ftaerten zoo lang als nun lijt. vericniucuuc B" GTno;:\r-“*\i^^ ss £eU"r„rSeT. 4 i**ni «tbaar voor opvoeding, 165- OÜENON (gekroonde); dcrzelvcr befchrljving , XIX, 23; afmeetingen, 26.^ GÜENON ‘(CEMANTELDE); dcrzclver befchrijving, X'IX, 27. Verfcheidenheid ifï die foort, aM. GUENON met den langen neus; derzelver befchrijving , XÏX, aii 0„E^0 N MVT peiolamow,rp.oen smovl 1 M , daar zij gevonden wordt,. ■ XIX, 24. Befchrijving van dezelve , «W. GUENON MET DEN WITTEN vooRuiTSTEEKENDEN neus; derzêlver befclirijving ■ XIX, 28, GUENON MET HET PURPEREN aangezigT ; derzelver befchrijVing, XIX, 145* oüENON^ BIET MAANEN ; dcrzelvcr befchrijving, XIX, 31. OV..A.D; dier van het gefla'bt der Lnipaarden of Panth^^^^^^ Sir.!ii"dVSlï!e“.SrdVS^ iS -f iS“ieï“l'.’r vo\%rop«;fri!ldrS^?™ tn' r*Jr-V..;“en d.t «n de K.èp de Goede Hoop 8 'y.™den wor^> cï'epjrds in” S'nt'en vlakken; Se:'”iï"'afd^^ ™ >“V tai«« onder aan de„, buik , a/^. , ' . , , .. . r. ..„00 rnorten of verfcbeidenbeden van deeze euERLiNGUETS ; daar zijn m Gu^na twee i^or 01 foort, a/^. Van de kleine- diertjens, XlX, 127; Befchrijving van de groote lu i, foort, 128'. . . r r u • , „ , , canpfral; daar is in die loort verlehei- ouEVEi; naam van bet rhse-bokjen van Senegal, denheid in de grootte, XII, 214 . «LatiPtral • ziin verfchil van en overeenkomst met de g • \dlen” Sf, Io5..^Befchrijving van zijne hoornen en van zijne overee ** (!2 o W IJ Z E R j ^ gazelle , maar van ^/3 luchtftreek en natuurlijke hebbelijkheden, a/a. üijzondere befchnjving van du dier, a/^, GULDEN- WOLF is de Jakhals, XIII, 178. 3ls «n nieuw land befchouwd worden. Befchrij ving van hetzelve , j groeibaare aarde, die men tot op de toppen van de heuvelen vindt , bewijst dat dit geheel land nieuw is ; het is ook in- dedaad zoo nieuw , dat mp op eenen van die heuvelen , /a Gabrielle genoemd , een klem meir ziet, waarin kaaimans zijn , welke de zee ’er in gelaaten heeft op vijf of zes mijlen afftands en zes of zevenhonderd voeten hoog boven dp dezelve, 114. Bijzondere bcfchrijving van de landen van H. IÏaan is in Raat om voortteteelen als hij drie maanden oud' is, en dan heeft hij nog mets meer dan een derde van zijnen wasdom gekregen , II, 157. HAAS. De foort is zeer talrijk en bijna overal verfpreid, VI, 104. Zij kunnen te alle^ tijden en reeds in het eerRe jaar van hunnen ouderdom jongen, 107. De wijijens draagen Rechts dertig of een en dertig dagen; zij brengen drié of vier jongen voort, en zoodra zij geworpen hebben ontvangen zij het man- iietjen; zij ontvangen bet ook, als zij met jong zijn, en door de bijzonde- re geReldheid van hunne teeldeelen heeft ’er dikwijls overbevrugting plaats , ald, Zonder.ingfi vorming van de teeldeelen van het wijfjen , waardoor men het dikwerf voor een mannetjen aanziet , ald. De jongen hebben de oogen open, als zij geboren worden, de moeder zoogt hen twintig dagen, ald. Natuurlijke hebbelijkheden van den Haas , ald. Voedzel , 108. hij herkaaiiwd niet, fchoon hij alleen van gras leeft, ald. De Haazen flaapen veel en met open oogen, ald. Beweegingen van den Haas in zijnen loop. ald 7ij leeven ten hoogRen maar zeven of agt jaaren , ald. Zij brengen hun l’eeven ftil en eenzaam door, ald. Zi, kunnen geinaklijk tam gemaakt worden! en T niaar zij kunnen geene huis- cSen wor- den, omdat zij weder in vriiheid gaan, zoodra zij ’er gelegenheid toe vin- den , 108, 109. Inituict en fchranderheid van denllaas, 109.- De wijfjens zijn wac grooter dan de roannetjens, uo. De haazen van de bergen zijn grooter en dikker dan die uit de vlakten, ald. Zij worden in de Noordiijke landen wit iii den winter, ald Teken, waaraan men van verre een haas in zijn leger zienkan, iii. Daar zijn in enige proviiitiecn van het Noorden Haazen, die hoornen hebben of liever gewei omtrent als dat van de rheeën; ■waarfcbijnlijke oorzaaken van deeze uitwerking, XV, 13. In het Pyreneescli ^ gebergte graaft zig dat dier holen tusfchen de rotfen en kruipt ’er in als de konijnen , XV , rao. Op Isle de France en in Senegal zijn de Haazen veel kleiner dan m Europa , ald. HAia. Het hair begint aan de punten grijs te worden, II, 263. Ziet ook Kaalhoofd. ‘ HA> VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 6^ H/iïaA, dier van Guyana, dat veel nSar de wilde kat gelijkt, XV, loü. HAIUBALUEN iii de maagen van verrcheiden dieren gevormd wordende; derzel- ver oorlprong, IV, aap. Hun zaamenltel en yyfc!yl_ met de ’ XII, 169. Dieren, die dezelve voortbrengen, ald. Zij woiden in de die ren van gemaatigde landen gevonden , en de bezoards in de dieren van wa me landen , aU. halfronden; het Zuidliik halfrond is over het algemeen veel kouder dan het ^oordlijk; reden van dat verlchil, XVllI, ajp. Het Zuidlijk halfrond heeft van het besin dieper valeien gehad dan het Noordlijk, en het moet befchouvyd worden als het zee - halfrond en het Noordlijk alshet land- halfrond , Xvjl , 48. wirom het Zuidlijk halfrond kouder is dan het Noordlijk. Daar is geene waïrSjnüjkheid dat men in het Zuidlijk halfrond boven vijftig graaden ooit geUikkige en gemaatigde landen vinde, 119. ..,c.rT,o 5c ppn van de berUEtlle en fcbadelijkde rotten ; hif gelijkt meer naar den rnf dai nLr e£ anderen, XIII, 88. Cefdirijving van denzel- vpL en hoe hii züne^ voorraad-Ichuuren maakt. Hoe hij zijne woo- nTng’ bJuwf; hoe hij zijn eeten oplegt , 90. Het wijfjen jongt twee of drie maaien in het jaar en krijgt elke reis vijf of zes jongen, fomtijdsmeer, ‘ S ziii jaarenV waarin die dieren zig talloos Ichijnen voortteteelen ea waarin zij fchaarschheid veroorzaaken door eene alpmeene vernieling van ÏLt g?aan! Verfcheidenheden. De Hamllers vernielen en eeten elkanpren gelijk de andere roti^. Hun vel is een vrij goed bont , ald, Hlltone en befchriivins van den Hamrter door sülzjïr, xiii, 93 en verv.. Hij is — ^ gemeerier in Thuringen dan elders, ald, Hij is het eenigst Europeaansch dar wansen- zakken heeft , 93. Men vindt het noch in te heete , noch to t’/taTkltoaaten Befchrijvias van zijn hol, S 4 - Het wijfj^en i0ii2t twee - en zelfs driemaaleii in een jaar, en elke dragt JS nooit mindec ian^van zes en meest van zesiien of aguien jongp, 94. fier draagt tot honderd ponden graanen ui zijn hol, 95. Proeven, die be- xiTÜïPn dnr de Hamfter niet verdoofd wordt, tenzij hij op eene plaats is, daar de vrije lucht geen toegang heeft, 96. Natuurlijke hebbelijkheden , huis» • houding en aart van deeze dieren, 97. befchrijving van eene hand, die men ondeiftelde een wild metó te zijn , of van eene foort van Orang» Outang , XIV , 4°* C ) » konst nagemaakt bevonden , 46. haringen; derzelver otitzagchelijke vermenigvuldiging, VII, 3, harpyen. De Ouden hebben de Harpyen getekend naar het model van de Rousfette, X, 37 * , , j Fpiip hartstocht zonder tusfehenpoos is zinneloosheid, en de hartstochten. Eene nartsiocnt ^ hev ge hartstoch- ftaat van zinneloosheid is voor de ziel een Itaat van u ‘ ^iel. ten met tusfehenpoozen zijn aanvallen van menisvuldiger zifn • dl die des te gevaarlijker zijn als zij langduuriger en menigvuldiger zyn^_de De Hooaleeraar campbr heeft naderhand bewezen dat het eene door drooging mUvdïmde Se Joet van een Beer is. Ziet zijne Natmrkmdtgz Verhanddtngen, Ö 4 B L A D W IJ Z E 8. wijsheid is niet anders dan de fom vaff de tusichenpoozen van gezondheid , welke ons de aanvallen laaten , IV, 21. Eene hartstocht is niet anders dan eene gewaarwording , die fterker dan de andere is , en die zig op eiken «ogenblik vernieuwt, 37. Hoe en door welke tekenen de verfchillende hartstogten zig op ’s menfchen gelaat tekenen , II , 260. HAVER. Daar is geen haver in Arabie noch in de warmfte luchtftreeken van Afia, het is met garst en gekapt ftro dat men ’er de paerden voên, XV, 78. HAZaL-Muis (oroote). De rel- muis woont in de bosfchen en fehijnt onze wooningen te fchuuwen, de groote Hazel>muis daarentegens bewoont onze tuinen en koomi zelfs fomtijds in de buizen, VIII, 105. Natuurlijke huis- houding van den grooten Hazel-muis, ald. Zij koppelen in de lente en, jongen in den zomer, zij krijgen vijf of zes jongen , die fpoedig opgroeijen , maar die evenwel zelve geene jongen krijgen dan in het volgend jaar , ald. Hun vleesch is niet eetbaar als dat van den rel -muis; zij worden zoo vet niet en ontbreeken de vetachtige blaadjens, die bij den rel- muis gevonden worden en die de geheele klomp der darmen omwikkelen , ald. Die dieren worden niet in zeer koude landen gevonden , ald* kazel-muis (groote) met den vergulden staert. Huishouding, be« fchrijving en afmeetingen van dat dier, X, 246. en verv. ifAZEL-Muis (kleine) is de minst lelijke van alle de rotten; zijne gedaante en natuurlijke huishouding, VIII, 112. Hij is vrij- zeldzaam in Frankrijk en gemeener in Italië en bevind zig zelfs in de Noordlche luchtftreeken , ald. Oorfprong van zijn naam van mufcardin, ald. Hij maakt zijn nest op de bootnin, als de eekhoornen; befchrijviiig van dat nest, 113. Hij krijgt drie of vier jongen , ald. hecla. Vergelijking van de Hecla van Ysland met den Etna van Sicilië; belden zijn geene enkelvoudige volkaanen, maar, om zoo te fpreeken , eene verza- meling van yolkaanen , XVII , 285. helling. Oorzaak van de helling van de laagen der aarde, en der rots -ban- ken in de bergen; voorbeeld, XVII, 233. en volg. Die ligging is toe- / valtig en koomt van de inzakking der holten, die een gedeelte dier berge» onderflutten ; voorbeelden , ald. hemel is het gewest van groote gebeurtenisfen , maar naauwlijks kan ’s men- fchen oog die zien. De mensch, bepaald tot het aardsch deeltjen , waarop hij kruipt, befchouwt dat deeltjen als eene waereld en ziét de waereldeu flechts als kleine deeltjens , XI , 3 > 4- hemeLLICHTEN. Ziet Sterren. «EN BefchrHving van de lijfmoeder van de hen , van de eierflreng en de eieren , " die ’er aan gehecht zijn , II , 5 ‘* Reden waarom de hennen ophouden te keggen, als zij broeden , 15Ö, i 57 * hengst; hoe men een Hengst moet voeden en oppasfen, IV, loi. HERDEIlS-flOND. Ziet Hond. HER* VAN DE NATüUPvLIJKE HISTORIE. «5 HERRAAÜWENDE ; de hertaauvvende dieren herkaauwen nog niet > 226 Zii herkaauwen veel meer in den winter, en als men nen croog voeder gieft dan als zij op het malfche gras graazen, ald. herkaauwing; natuurkundige verklaaring Ii^kaau wing is niet dan eene braaking zonder moeite , ala. waren, II, hermiutn: verfchil tusfchen den naam van Hermelijn en ^ün bint Tfei' s.ir.'iri St NoordeJ van Europa, . 4?. De rbMiikhSn^ïï Voorbeeld van eene tamme, 127. en verv. hermijn. 'Ziet Hermelyn. HERT. Aart en natuur van het Hert, VI, 6. Kentekenen van het Hert laffBTS 8. Hoe de groote jagt op het Hert gefduedt, 9. en verv. Listen van net ct*rr;u’1óa^* ^ K"eÜ%Sr"«^™;rn“m Zij in te voorjaar, aU. ZeUrn vallen de =wee h.ornen van te Heit^^ af en dikwiils valt de eene zijde van het gewei een dag of f, • j let’ aïdt , K De «ude tónen verlieaen 8'«“’ maand February en m het begin van Maart, en dyong ^ begin van Mey, ald. Tekenen van de rtifigheid bij de L , u .-.k. oule worden eer.n ritfig, ald. Zij vegten om het wijgn , Hebbelijk^ heden van het Hert volgens de verfchillende jaargetijden, tijd van de ritfigheid van de Herten begint in September, ald. üe Herten 2Ün onbeftendig en houden zig niet bij hetzelfde wijfjen , . |jg_ ^ o in den brons -tijd gebed uit, fchoon die tijd maar omtrent dr^ weeKen . IJ Dp brohs-tijd begint bij de oiide llerten den eerilen September duurt, ald. De brons i j r j . Herten duurt zij van 5” rindigt omtrent Zij „„to den Twintigiten i,». eind van Oftobcr; maar dit fbmtijds ten tweede maale ntfig om binden draagen agt maanden duurt veel korter dan de eerfte reis, ald. De hmoen araagen en negen dagen en brengen doorgaans maar J 2es maanden en fpiesfen beginnen zig te vertonnen op den £ het eerlle ieer v„U„gou worte grS.e?S Ste S & 'ouderdóm^van agt jalrei, , en £in gewei wordt alle jaateii grooter tot dim ouderdom v & j oorzaaken van de verwording en van de ?"eïgi”g ’vaaVgewei ia„ het Hett , M. De voo.tbr.iigind van het ( Registers.} * / (6 B D W IJ Z E R gewei en van het zaad - vogt hangen bij het Hert van dezelfde oorzaak af, 15. pe injjding van het Hert belet het afvallen en weder uitgroeiien van het gewei, aia. De voortbrenging van het gewei van bet Hert koomt enkel van den overvloed van voedzel, ald. Het gewei van het Hert is gelijk het zaad- vogt, niets anders dao het zigtbaar overtollige van het organiek voed- zel, dat niet geheel tot de ontwikkeling, tot de groeijing, of tot het onder- houd van het lighaam van het dier kan gebruikt worden, Het gewei van het Hein fchiet uit , groeit en vormt zig als het hout van een’ boomj deszelfs zelfltandigheid is misfchien minder beenachtig dan houtachtig; het IS , om_ zoo te fpreeken , een gewas , op een dier geënt en dat van den aart van beiden heeft, 17. Het gewei van het Hert is in het eerst zagt als gras en wordt vervolgens hard als hout ; het vel , dat zig uitbreidt en met het bout groeit, is de bast, en het ontlast ’er zig van, als het zijnen volkoomen wasdom bereikt heeft ; zoo lang het groeit , blijft de bovenlle punt altijd zagt ; het verdeelt zig in verfcheiden takken; de voornaame tak is de ftatn en de zijde -fcheuten zijn de takken; in een woord, alles is gelijk, alles is overeenkomftig in de ontwikkeling en groeijing van het gewei der Herten en het hout van de hoornen, 17. Natuurkundige redenen waarom de Herten en andere dieren van dit geflacht hout in plaats van hoornen draagen , r8. Het gewei van het Hert is meer een gewas dan een dierlijk deel, 10. Herts- hoorn, deszelfs verfebil met hoorn van het rundvee, ald. Het Hert put ,‘^oor het rijden zoo uit, dat het den gehcelen winter in eenen flaat van zwakheid blijft; zijn vleesch is zelfs alsdan zoo zeer van goede zelfltandk- heid ontbloot , en zijn bloed is zoo arm, dat ’er wormen onder zijne huid groeijen, die niet afvallen dan in de lente, als het, om zoo te fpreeken een nieuw leven ontvangen heeft door het fterk voedzel , dat hem de nieuwe voortbrengzelen der aarde opleveren , 20, Het Hert leeft vijf en dertig of veertig jaaren , 21. Het gewei van het Hert vergroot elk jaar tot het agtfte toe; het blijft ten naasten bij hetzelfde geduurende de kragtvan zijn leven en neemt afin den ouderdom, 21. Zijne hoedanigheden volgende verfchil- lende landen en het verfchillend voedzel, ald. Grootte en hoedanigheid der Herten volgens de vferfchillende gronden, ald. Het Corfikaansch Hert fchijnt het kleinst te zijn van alle Berg- herten , en die Berg- herten zijn veel kleiner dan die van de vlakten, 22. Verfchil in de huid van de Herten en de kleur van hun gewei, 22. Natuurlijke hebbelijkheden van het Hert, 22 en Het Hert herkaauwt zoo gemaklljk niet als het rundvee, 22. Voed/el jaargetijden , 23. Het Hert van Kanada is het- zelfde als het Hert van Frankrijk; het verfchilt alleen in het gewei, dat het grooter eii tneergCtSkC heeft, 6l. Verfchillende gedaanten van het gewei der Herten volgens de verfchiliende landen , 62. In fommige provimieën van Frank- rijk zijn thans geeue Herten meer, XII , 82. Onder de Herten in Amerika zijn zoo veele verfcheidenheden als onder die in Europa, XV, ii. De Herten heb- ben de gedaante van den oogappel regthoekig en dwarsch. Hetzelfde heeft waarfchijnlijk pla,ats bij de Dara-herten en andere dieren van dat geflaciit en bet is volllrekt het tegengeftelde van hetgeen men bij de katten ° de kat- uilen en andere dieren, welker oogappels zig regt op en neder zaamentrekken i hij zig bij de Herten horizontaal zaamentrekt ; waarneeming, van BEce aria, XV, 103. Waarneemingen van den Markgraaf d’ame- ZACA, aie cte groote overeenkomst tusfchen de ballen van het Hert en de voriniiis van zijn gewei bevestigen, ald. Het Hert zou tot een huis -dier getemd kunnen worden ; voorbeeld , 105. Bijveegzel tot de hiftorie van dat dier, VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 67 dier,. XIX, 157. De fchaarschheid , die het ondervindt , belet Z'i" uittegroeijea , ald. Het affnijdcn van zijn gewei berooft het , als de lubWng, van het vermogen van voortteelen, 150. hert de Ardenms ; zijne befchrijving e^ zijn verfchil met het gemeen Hert , XI, S 43 - hert van den Ganges. Ziet Axis , XV , 106. ^ HERT C zwart). Verfcheidenheid in dat ras van Herten en aantekening daar omtrent, XV, 104. HERT-KAT Kanada is hetzelfde dier als de lijnx of herten -wolf van Noorden der oude waereld ; zij is maar wat kleiner, gelijk ook alle de andere •dieren in de nieuwe waereJd zijn , IX , 134. herten (witte) Zijn in Amerika gevonden, Xii, ais. keften. WOL,, is geeo onder dier dan de Herten-kat en beiden zijn hetzelfde als de lijnx, IX, 137* .*1 ifeeni fenen zijn voor ^ zenitwen dat de aarde voor de planten is, de uiterfte ein» den der zenuwen zijn de wortelen, die in aliegewasfen tederer en zagter zna d» Oom of de takken* zü bevatten eene lijdbaare ftoffe , gefchiki om den ^roi'd?rT„nt„'"Toln^oeiien en ^ middenpunt van het gevoel zijn , ald. De kleine hersfenen ° zij beflaan uit eene zagte onveêrkmchtige zelfftandigheid , onb de beweeging, de trillingen of de fchokken van het gevoel ''’oortt ® voortteplanten , of te herhaalen, VJI, 7. Natuurkundige ontleediiig van de zelfftandigheid van de kleine hersfenen, s. VflTrrbïllende middelen, waarvan de Natuur zig bedient hervoortbrengino. Verft Verklaaring van de hervoortbrenging der tot de hervoortbrenging, II, 10. vem^ koppeling of door de af- gewasfen en dieren , ^ voedingen di^Lrvoortbrenging zijn fcheiding_ van derzelver ^ maar ook door dezelfde beiden met alleen door dezelfde werkende oor voeding en hervoort- ftoflijke oorzaak voortgebragt , 35* js yoortbren- I a HEU* 6 » B A D W IJ Z £ R HEUVELEN ; zü ver^ ons niet meer dezelfde ligging, die zij hadden roen verhaten wierden ; zij zijn laager geworden en de valeien j geworden met aarde, die van hunne toppen is afgeroid j geworden; hunne toppen minder bedekt. Bewijzen daarvan, XVII, 67. De afzonderlijk ftaande kalkachtige heuvelen zijn laager dan de kalkachtige heuvelen, die ’er naast ziin Re^ denen daarvan , 84 en volg, j .. HEUVELEN. Ziet Bergen. HINDEN vermijden in het eerst het Hert in den tijd van de ritfigheid; zn vlirg. ten en wagten het niet af voor zij langen tijd vermoeid zijn door deszelfs vervolging. De oude Hinden worden de eerfte ritfig , VI, la. De Hinden kiezen over het algemeen de oude Herten boven de jongen, dd. De Hinden draagen agt maanden en enige dagen en brengen gemeenlijk maar een jong voort en zeer zelden twee; zij werpen in de maand Mey en in het begin van Juny, 13. Daar zijn Hinden die onvrugtbaar zijn 5 deeze Hinden zijn groo- ter dan de and^e en fchoon zij niet voortceelen , worden zij de eerfte ritfir ald. Natuurlijke reden waarom de Hinden geen gewei hebben als de Her- ten, 16. HINDEN van Cayenne ; verfcheidenheden onder en aantekening over dezelve XV, 107. ö HINDEN van Sardinië, Ziet Axfs. HINNIKKEn. Men onderfcheidt vijfderlei hinnlkken in een paerd, alle vhV ■tot verfchillende hartstogten betreklijk, IV, 119. •'* hk-pelaphus is hetzelfde dier als dat wij het hert van de Ardennes noemen XI , 243. » HIPPOMANES; wat de HippomaneS' van de merrie is, IV, 102. Wat de Hippo^ manes van het veulen is, deszelfs vorming en aart, 107. ^ HIPPOPOTAMUS. Ziet Rivier- paerd. HISTOIRE Cburoerlijke) is Zeer onzeeker zoo dra men Booffer dan «n , t' getal eeuwen opklimt. Zij bepaalt zig tot de daS van bet volkeren, dia zorg gedraagen hebben voor hunne nagedagtenis n Ss dat de Natuurlijke IBftone alle de ruimten, alle tijden oLatengeene Szen beeft dan die van het heel- al , XVII, i en volg. '"‘«vat en geene grenzen HISTORIE DER DIEREN.. De algÊiTieene oorzaak der dubbelzinnighedeB en onze»- kerheden, die in deNatuurlijke Hiftorie zoo zeer vermenigvuldigd ziin is Hf» ncodzaaklijkheid , waarin men zig bevonden heeft van naamen te eeeven aan de onbekende voortbrengzelen der nieuwe waereld, IX, 71. hoeven C gespleten). Optelling van de dieren met gefpJeten hoeven, XIV, xi. '"«'■den in de bergen gevonden. Die men in de vlakten foorten van gemaakt en flechts oude fteen - groeven , I , 58. Twee fffvnrmd I ^’^t vuur, de andere door het water n» frrnnHrn’ fpelonken en derzelver optelling, ald. De gronden, die meest met holen bezet zijn, zijn de hooge bergen en de ei- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 69 eilanden, die indedaad niet anders zijn dan toppen wnrir.i 7ün de grootrte en de oudrte van alle, zij liggen ook aiepst, c n k dSr derzelvTinzakkin^ dat de zee gezakt is, 3 ° 3 . Waarom die eerfte holen in grooter aantal gevonden zijn m de landen van den equator dan in het overige van den aardbol , 305. . «ooi-rikn nlle de hoofdftoffen kunnen veranderd worden, was "Hils2SiSaï=^^^ XVII, 32. Aorf Pti boedani mmieing van den vos en den Hond voortkoomt , zou wel dezelfde kunnen Sjn met de Herders -hond; reden van die ge^agtea, M- De Herders- hond wordt in bijna alle landen van de waereld gevonden , XIX, 6ö. ^ monden ("bastaard). Vermoede voortteeling van eenen Hond met eene wolvin, XIX, 100. Andere voorbeelden van de voortteeling van eene wolvin met een* Hond, loa. en volgg. HONDEN ("muil -EZEL-), vaii eene wolvïn en een brak geboren, XIX, 75* fi-hrlivino- en hebbelijTiheden van het mannetjen, eerfte geflacht, 77- lï'Kearlle g OaclrU 3Va„ ba. — a. ïlSllSrSServttt Var. bar'4»n, ,ie1do geflaofc , ald. Vervolg van derzelver hiltorie, 9». hond ( RUSSISCHE ). Befchrijving van eenen grooten Rusfifchen Reu, XIX , 72, Befchrijving van üe Teef, ald. hond ^Siberische), XIX, 68. hond (spaansche)j befchrijving van eenen, XIX, SïONB^ /2 B L A D W IJ Z E R HOND (turksche); befchrijving van eenen, XIX, 69. HOORNEN der dieren. De hoornen verfchillen in alle opzigten zoo veel bij de tamme dieren , dat het zeer moeijelijk zou zijn te zeggen welk derzelver waar model in de natuur zij, XI, 175. HOOZEN zijn vrij gemeen in de Middellandfcbe Zee. Befchrijving van de hoo- zen. Twee foorten van hoozen, I, 247. Gorzaaken en uitwerkingen van de tweeërleie foorten van hoozen, ald. Befchrijving van eene land- hoos, 251. Waarneemingen over de zee- hoozen; verklaaring van derzelver ont- ftaan en derzelver uitwerkingen, XVU, 261. Verfchil tusfchen de land* en zee -hoozen; voorbeeld daarvan, 264. HOTTENTOTTEN zijn niet van het ras der Negers , maar van dat der Kaffers , III, 82. Befchrijving van de Hottentotten , 83. De vrouwen hebben een uitwas van vel , dat haar als een voorfchoot tot het midden der dijen neder- hangt, 84. Plegtigheid der ontmanning bij de Hottentotten; zij fnijden allen hunnen manlijken kinderen eenen zaad- bal uit, ald. Vergelijking van den Hottentot met den aap, XIV, 17. Welke gelijkenis ’er ook is tusichen den Hottentot en den aap , is egter de tusfchenwijdte , die hen van een fcheidt, onmeetbaar groot, naardien zij binnen in hem door de gedagten en naar buiten door de fpraak vervuld wordt , ald . . HOTTEN TOTSCHE VROUWEN. Het gcwaand voorfchoot van de Hottentotfche vrouwen is niet zoodanig als de reizigers het befchreven hebben ; maar wordt vervangen door eene andere mismaaktheid , XVIII , 269. HOUT , dat men uit den grond haalt , verliest zijne vastigheid , als men het uit- droogt, I, 290. hout (versteend), waar men het vindt, XVII, 311. Hoe men begrijpen kan dat deeze verfleening in zijn werk gaat , ald. Gegraaven en tot kolen ge- worden hout, 164. HUICHELARIJ. Ziet Schijnheiligheid. HUID. Ziet Vei. HUISHOUDING (DIERLIJKE). Ecifte vcrdeeling van de dierlijke huishouding; deelen die altijd en aanhoudend werken, als het hart, de longen enz. en dee- len die niet altijd werken, als de zinnen en de ledenmaaten, IV, 3. Waarom de wectenfchap van de dierlijke huishouding tot hier toe zoo weinig vor- deringen hebben gemaakt, VII, 12. HUIS- marter en boscb- marter zijn twee onderfcheiden lborten, VII, loa. ‘Bewijzen daarvan, ald. De Huis -marter is vrij algemeen vetfpreid, ald. Zijne aart en huishouding , 103. Hij laat zig tot eene zekeren graad taifii maaken , maar hecht zig niet aan zijn meester , ald. Hij eet van alles be- balven groenten , ald. Hij is gemeenlijk in eene geftadige beweeging en flaapt fomtijds een dag of twee agtereen , ald. Zij brengen van drie of vier tot zes of zeven jongen ter waereld, ald. In een jaar is hij omtrent volwas* fen en hij leeft agt of tien jaarea, ald. Hij heeft blaasjens, die eene rie- kende uof bevatten , ald. HUIS- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 73 hu! 5 -*i*kter (KHIBEJ «» Mai,ga,Ur , tozel«r beCch.ljvbg . XIX, 125 « 204. Ue wecsctt cier rva^ den dood bepaalen, volgens dezeltde wet ^ getroost met het vermogen van zig heeft ondwwoipen , heelt ij , . koomt eerst als het lighaam het L' wee kunnen geu,een , en ‘jr":igreel%M In het geheel ^ ïf vrfchilS” voSeKde ouderdom van de MUdfv'eVfchill^^^^ aftehangen van degetemperd- eerder tot dien ftaat koomen dan de jongens , wT ,L drdts, eete opemog ouder den teert, die met diep m h» 'f (^Registers.') 74 bl'-adwijzer zig te beweegen ^'aan^^ten^ ’ namelijk dat zij, ais 'men hen dwingt £roe, d,riS’b”"N:'bTe 1^?% e'’e“„“H5“a‘’,'‘d?rg’t„',?S e„°L,'l“ o-n waé; doo? «ÏMEN. Gevoelens voor en tegens het beUaan van dat vlies, U, ajg. I. I "tr„-s efrïhSfS e“„ JSitfo'Seferd"et“ welk„.,.ge vetfehillet. van die , welke meS In het o.etfge van INCOMMENSURABICÏTEIT. Ziet Meetbaarheid, “'‘h%Migl.ar „nTe'tTt^^^^^ tor™""!!""? "‘“f "^ben oo foorten van inbeeldinge 7 ij denTnsS , iV. 3.’. '"‘““‘"S’ ^we, behoort in de warme lucfatftreeken fhuis , VIII , Xloe men hen beter om te eeten kan maaken , 2. De wijfiens draaaen ma^^ wecken en wij hebben ’er gezien, die, twee maanden S zi ndI, r“ed' tn gen kreegeni de eerfte dragten zijn van vier of viif; de tweed^van vijf nf ?oVat'ltnae„''Laft"'r oTelf* zoogt de jongen maar twaalf of vijftien dagen; zij jaagt hen weg, zoo dra ZIJ het mannegen weêr ontvangt, dat is omtrent drie weeken na zij gejongd jongen alle twee maanden , ntet een paar zou men ’er rJui zend in een jaar kunnen krijgen, öW. De koude en de vo?f dner ha a ven , M. De moeders hebben den tijd niet om hechten en laaten hen door de katten opeeten zondef ^ Jongen te «n . M. Zijne natuurlijke buisCr* enTweraLéf Het js uit de nieuwe waereld in de oude overgeEt dï L "p naar Ginnea, JX, 23. wvcrgeoragt, dat is, van Brazilië iNDIviDüs. Li de Natuur beftaan in het wezenlijke niet dan individus, en de gellachtt-n orden en klasfen beftaan niet dan in onze verbeelding, T to ♦ hr selijk bij de planten, is het getal individus veel g’roo ter in de kleine dan in degroote; de vliegen zijn misfchien honderd mS' ren maaien talnjker dan de olyphanten : zoo ook zijn ’er over her veel meer planten dan boomen, H, 6, ^ algemeen,. infibulatie voor de jongens en meisjens, II, ait. Van /la • wen ; wijze waarop zij gefchiedt , 350, ^ meisjens en vrou, INKHOORN. Z/er Eekhoorn. UfSEKTEN. Reden van de groni-. u- • j t ri . *- Nieuw denkbeeld omtrefï 5 ® vermenigvuldiging der Infekten , Ij , JMieuw oenKoeeid omtrent de gedaanteverandering der Infekten. ^Reden vaa VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 75 vtm hunne verandering. Reden waarom de kapel geene maar rupfen, i6o. en velg. De meeste Inftkten putten zig geheel uu door de voortteeling en fterven kort daarna, löi. instinct der dieren Tchijnt zeekerer te gaan dan de reden van den mensch enjiuune nijverheid is verwonderlijker dan zijne konften , I, 6. Het is niet anders dan het voortbrengzel van alle de vermogens, zoo in- als uitwendige, van net dier , XI , 10. «SATis, dier van het Noorden , dat van eene middenfoort fchijnt «an en den hond. Hij is befchntiwd als eene veifcheidenheid m de foort van den vos. Men heeft hem gehunten vor, blaauwen vos , witten m genoemd, maar het fchijnt zecker dat het eene foort is, die van Ichilt, XIII, 186, De Ifatis is zeer gemeen in alle de landen om de Ijs zee en wordt weinig of niet gevonden aan deeze zijde van negen en zestig eraaden. Hij gelijkt naar den vos in maakzclvan lijf en in langte van ftaen, fn naï den hond I in maakzel van kop. Befchrijving van den , zoo m- als uiiwendie, 186, 187. Zijne ftem heeft iets van het blaffen van den hond, en iets van het fchreeuwen van den vos ; zijn bont ^ 20gt ; daar zijn witte eh aschgraauwe en dit verfchi van kleur eene verfcheidenheid in de foort, 187. Landen, welke dat dier , zijne wijze van koppelen en wanneer het ritflg wordt. Tijd der dragt, n hij zig in een hol in den grond verbergt. Hij werpt gemeenlijk zes zeveil of agt jongen j waarom hij gekruiste vos genoemd is, 187. 188. Zijne na« timrhjke hebbelijkheden; zijne wijze van jaagen en van zig te voeden. De veelvraat is zijn vijand. Hij wordt in Noord* Amerika gevonden, i»8. De Ifatis of Cosiacs zijn zeer gemeen in de groote woestijnen van Tartanje, XV, 100. Afbeelding en befchrijving van een dcezer dieren, «/tf. J- • I • • i J AGT is de gezondfle oefening voor het lighaam en de aangenaamRe uitlpanning _ voor den geest, VI, 7. 1AGUAR , roofdier uit de nieuwe waereld ; deszelfs verfchil met den panther, IX, 4. Vergelijking van dat dier met de once, den pantber en den luipaard, ITA Natuurlijke huishouding van den Jaguar, 115* Hij verfchilt in kleur van hair. 116. Verfcheidenheid in de foort van dat dier, zijne afbeelding, XV 147. Waarneemingen over den Jaguar van Gujana, 148. De jonge heb- ben hit hair glad, ald. De groote , zijn Natuurlijke hetfbelijkbeden van deeze dieren, ald. Befchrijving en afbeeU ding van den Jaguar van Nieuw-Spanje, i 47 * TACU4RETE, roofdier van de nieuwe waereld; deszelfs verfchil met den Jaguar, IX, 116. Ziet zwarte Cougar; men noemt hem m Cayenne zwarte Tyger , XV, 150. jakhals en adive zijn dieren , die minder van den hond verfchillen dan de vos en de wolf, XIlI, 176. Verfchillen en overeenkomften van den Jakhals en den Adive, 4/^. Het fchijnt dat ’er overal groote en kleine Jakhalzen zijn , K a ' f 7 ^ E A D W IJ Z E R provintieëfl van de Levant ; het zijn zeer lastige, en (chadehjke dieren; zij zijn gewoonlijk zoo groot als onze vosfen, waar seSliï 1 ,SSi®“f’ Pootenkorter, zij hebben ook vrij fraai geel van kleur, waarom men den Jakhals /upus aureus. I J - g?n‘»emd bedt, 177 ,178. Verfcheiden heden van den Jak- hals lil oaderlciieideii lachtltreeken ; de foort is door gebed Afia en door een • groot gedeelte van Afrika verfpreid, zij fchijnt die vL den vvoine vïiwn* gen, die met in de lauden is daar de Jakhals gevonden worlt, 178, 170. Redenen, die kunnen doen denken dat de Jakhals of Chacal en de Adive. verfcbillende uiorien zijn, 179. De foort van den Jakhals is tusfehen die van den wolr en den hond ui. Gcmeene kenmerken vau den Jakhals met den wolf, en gemeene kenmerken van den Jakhals met den hond. Aart van den Jakhals; zij loopen altijd in troepen van twintig, dertig of veenig; zij ver* llindcn alles yvat zi) vinden kunnen. Zij wroeten in de graven en verzeilen hunne roverijen met een aanhoudend akelig gehuU. Het zijn de raaven on" der de viervoetige dieren, het rotst vleesch geeft hun geene walUné Vergelijking van den J ikhals met den hyena. De Jakhals vereenigt de onbe- fchoftlieid van den hond met de laagheid van den wolf, en iets van beider aart hebbende, fchijnt hij een haatlijk mengzel van de llegte hoedanigheden van den eenen en anderen te wezen, 180 — 182.. De Jakhals heeft iets van den hond en den wolf^ en de ifatis iets van den Jakhals en van den vos XV, 24. “ jakhals CKhEmE); deszelfs belthrijving, XIX, 106. Ziet Adive. JALOEZfJ ; verfchil van die harststocht bij den mensch en bij de dieren , TV, 39, JAPANNERS zijn vaii hetzelfde ras met de Chineezen; zij zijn flechts bruiner-van vel , oindat hunne llichtftreek warmer rs , III , 44. JAVRASCHKA IS ecoe foort van Marmel-dier van Siberie, kleiner dan de monax ot marmot van Kanada , die zelfs kleiner is dan de marmot der Alpen., Eefchrijving van den J.evraschka , zijne natuurlijke hebbelijkheden zijne ftem, zijne vermenigvuldiging, XIII, 104, ^ •' JEUGD. Tafereel der, hartstochten in de jeugd en derzelver uitwerkingen , IV, 35-, jocKO. Eefchrijving van denzelven, van zijne natuurlijke hebbelijkheden van alle de beweeaingen en van alle de daaden, door welke hij den mensch fchlint onA,j A\,n naam befchreven, een jonge ’ Joefchrijving van die ibort van Orang-Outang , 4. Na- tuurlijke hebbelijkheden van een wijfjen van die foort , 5. JONGE LiEDüN, die zig door gedwongen prikkelingen uitputten, houdeu eerst op met groeijen ,. vermageren dan en vallen in eene iiitteering; reden daar- van, 37. jongens. Waarom ’er in zekere landeii meer jongens geboren worden, en in XI, 17Ö. Daar worden te Parijs zeven en twintig Sfverrcfif 14Ö. Deeze evenredig, meer in de provintieëii , daar fómtijds zooveele en zelfs aliremeen befchoHwl”"^™® geboren Worden; maar als men de zaak in het Ï&T, 1«, ’ i' jongens dan meisjens VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. rr tumars, welke men zegt ''^oortgekoomen zij^van ^ zijn flecbts bardeaus, dat is te zeggen, kleine Jfezelin voortgeteeld. De ai. AUes wijderd, dan dat zi) te zaamen ^^udei'^S XV, s6. Wij zijn niet tn wat men van de nie foort van muil -ezel te beflislen, ttaat om over het wezenlijk b®^®^ , „enaamd ahl. Men wil dat ’er van 74. In Barbarije L yan den ftier en de merrie voort- f:LïeS“dt‘';«S/™ «=1 0= toe , do do.do van den ftier en de ezelin, aJd. K. KaAmAne in een meer, jen boven op een’ heuvel f mènfchen, IV, 95- , . n».n„oo,.>. De mannen ni?m 7 nl,T^Sl ÏS'*hervS°£to*£r&?hn*^^^^^^^^ tï vXdene'n aljn'he, kaal wor- den zoo min onderworpen als de vrouwen , II , aój- • Klein volk van eene zonderlinge fchoonheid midden onder d« ‘""Siïen , lelijk «I’ , “'“I” WS?brfchr”.i“ X'o a“i dl 'aldl™ «“«kjfXTd^l'ftS " Uedekrh'ebben’. gelijk ke, lijf. n/rfc - Hij heeft eene reuk van muskus, 153* KAFFERS ; befchrijving van dezelve , III, 8a. kakkerlak. Zret Neger (witte) en Chacrelas. kalf. Hoe men de kalveren moet opvoeden en voeden, IV, aas. KALK. Ziet Verkalkbaar. gemaakt worden. ralkaartige ftoffen het vuur op de verglasbaare ftoffen en op., Onderfcheid van de werking van net vuu p de talkaar, ige, XVII, n,6. „ de hom , diehetbeva. kalMar ; het zaadvogt van den Kalmar ot Lol vormt zig en verdwijnt alle jaaren , II > 38- kat mitvkfn. Ziet Tartaaren. *nvN worden voor de lelijklïe menfehen gehouden, UI, 4i* kalmuksche tartaaren worden voor & ^„eeï.,. K 75 B A D W IJ z E R kameel. De Kameel heeft twee bulten nn r,,^ j n ^ • eene, XI, i2 looit; zij leeven ^elfs zoo lang me , ^ het kind opent die oogen verfcheiden dagen na hunne e 6 S jonggeboren kind zoo dra het geboren is, maar zij ^^00 aeen v^^^^ «6. Het «27 Het kind heeft bij zijne gebot)rte genieenhjk agttjen 01 twintig auimeti lanate en weegt twaalf of veertien ponden, «/oro noemt, ald. Beoor- van Nieuw - Spanje en op Jamaika, en Carcajou gezegd deeling van hetgeen door « « ^ ^ tot de hilWe van d!n 5s door allamand , 163. Nieuw btjvoegzci Kinkajou, XIX, m* SLEI» QReghters . ) / ia B L'- A D W 2 E R ^ honderd en twee voeten dikte in dén grond re An». Ilerdam , i, 133. Klei en leem aijn niet anders dan ontbonden zand dat tot glas Kan worden, en die leem verandert zelf , ontbonden wordende* in fliik : bewijzen van deeze Helling, I, 130. De klei kan keifteen worden, 131. .^/efj^and. Proeven, welke bewijzen dat het poeder van zandfteen vast kaa worden en eene vaste klomp vofmen , door middel van het vmir XVII S3I. De zandfteenen» Jte zig op de oppervlakte van of op eene’gerinffl diepte in de aarde beyin den zijn alle door middel van het water geformeerd, ^32. Proeven, welke bewijzen dat fijn gewreven zandfteen gemaklijk tot klei verandert, alleen door het water, en in zeer weinig tijds , r66, Dfr voortbrenging der kleien is vroeger geweest dan die der fchelpen en bii ge- volg ook der kalkaartige HofiFen , XVJI, 54.. ' ® KLEUREN C toevallige } j derzelvct oorfprong en uitwerking, IV, loö. KLIERACHTIGE LIGHAAMEn; befchrijving van dezelve in de zaadballen der wiif- t ’ens , II , 67. De klierachtige lighaamen zijn bol en bevatten een voet. iefchtijving van dezelve in de zaadballen van de teef, lor. Befchrijving van dezelve io de zaadballen van de kue, ic^- Waameemingen van am- «Rosius BERTRANDi ovct de klierachtige iighaamen, die het zaad voet der vrouwen bevatten, XVIII, 170. De klierachtige lighasmen beginnen te verfchijnen omtrent den tijd der huwbaarheid; hunne groeijing, hun aan- was, hunne rypheid en hunne verharding, a/t/. Aanmerkingen over het j .Wierachtjge Jighaamen en over den geftadigen arbeid der zaad- ballen der Wijnens, 17a, Vergelijking van d« klierachtige lighaamen van de- leeVendbaareude wijfjens met het roofjen van het ei bij de eierleggende wiif- jens, 173* ■> J klimaaten. Wat men door klimaaten moet veiftaan, XVIII, 303. Ziet Lucht- flreeken. EllP-DAS; befchrij‘ving van dat dier door AttaMAND, klocrner, pallas en vos MAAR, XV, ar.s. «« verv. Zij zijn log, 214, Zijn geene herkaan- wende dieren,. «/ en dat den overgang fchijnt te maaken tusfchen den ezel, XVr, 49. Natuurlijke hebbelijkheden van den tmenen'v/’J Ontembaar, en daar zijn zeer talrijke- .irais • derzli^i^ wilde paerden ,. maar kleiner dan de czi; jltais, oerzeiver befchrijying , a/d,. HOG- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 8S koupara, 6f KRABBEN-HOND van Gujatia. Aantekening over dat dier, XV, 49. kouri is eene kleine foort van Unau , die te C^enne gevonden groot’en Unau n=chB eene enkele foort uitmaakt, die lu grootte kan ver- rchillen, 117. U van ■>=« ‘‘-SkïUu? SoWro?in"rt.irD" ^?a£; ïond is" daïlk Sè? vaS dat gefet en“ eene 5p zig?elve Asande foort . Dit dier bewoont de vogtige gronden en wordt vrij gemeen in Guj Avonden ,75. Hoe hij de Krabben vangt, van welke hij zijn voornaamst v'oedaeltn’aakt. Daar rt nog ^ ?„rirtal'’«rtê"KSISo^^ over dat-tweede dter, ald. en 49. *'"''S^h;bb?n o7&" fnSip fii; Wii zullen nooit duidlijke denkbeelden van die doordringende krachten ^rtlahpn nrtrh van de WÜzen waarop zij’ weiken , maar het is des niet te min Ser dat zirbetafto door middel van dezelve bet grootite deel der ven , ald> xrokodil. Bij den Krokodil is de boven-kaak niet beweegbaar, gelijk de Ou- den gezegd hebben, II, 264. Ziet Kaaimans. KROMME LIJNEN. Wetten en eigenfchappen derzelve , XVIII, 44* Wiskundigs en werktuigkundige kromme lijnen , aia. «rUIDKünde is van alle tijden van alle de dealen der * beoefend geworden, 1, 7- Zij is ligter te leeren da» de ^ dit* ’er flechts de taal van is , 8. Zij wierd door de Ouden met als eene betrekSng'rat d^^ landbouwTdè tuin-kónst, de ge- S?2^kn“L » de konste'n, ea.® Onderzoek van de ftelzels dai Ktntdknnde , * trartvcMvu wss dc eetUc die het denkbeeld had van een fte zei te maaken , alle de KruidLndigen na dit denkbeeld IS UI ^ is het fchranderst en her hem is’ nfet^tikerwillckeurig^ I, 9» Dat van LINneus iS' volkoomenst , boomen met de kruiden onder een. Het verza- ®iSt in ien zelfde geUacht foorten van planten, die geheel ongdijk h> S' bladwijzer bekendftc en algemeenst aangenoomen naa- ?’ gebrek en het ongemak van gegrond ““i*® ,^» *38* Van alle de kalkaartige zeimandighedenishetkryt die, welker banken naauwkeurigst eene horizon- taale ligging behouden , XVII, 234. ® “"^’andefiThib^ de Kuit-fchieting voor de karpers en verfcheiden van dp Kuit ° geduurende de grootfte warmte van het jaar; die jj ^^^ivuit-fchieting van de fnoeken , barbeelen en andere is in de lente, rumrach; naam, dien men inBarbarij'eaan de muil- ezels ofmmars, die men wil dat u,t den eael en de toe vootekonmen, geeft, volgens i nTw; XV? " «UNDIGHEDEN. Dc Ondervinding is de grond van onze kundigheden . en r?P analogie is er het eerlte werktuig van. Beiden kunnen ons bijna eveneeliikp zeekerheden opleveren , XVUI ,4. '' RUNNEN. Ziet Sexen. kusten de Zee. ^ De nabiiurige kusten, die flechts door eenen zee- arm vp. fcheideu zijn, zijn uit dezelfde ftolFen zaamengefteld en de Wdinf ® aarde zijn dezelfde op dezelfde hoogte aan wederSe ’ I o» ^ bWna''S*” onderfchelden; i. hooge^Lstfn ;^2. la^?kïs"?en * ^ byiia gelijk met de oppervlakte van hec water; 3. duinen, aai. Onnn«* ming van de verfchillende hoogte der kusten en van de verfchille’nde dilntZ van het water op een groot aantal plaatfen, in de vier waerelddeelen, «S en velg. De bodem der zee langs de kusten heeft dezelfde origelSêde?* als de oppervlakte van het land boven dezelfde kusten , aid. » KWAAD koomt meer van ons zelve dan van de Natuur; tegens eenen ongelukki gen , die het is omdat hij zwak , ziek of mismaakt geboren is . zijn hpt- mii lioenen door de wreedheid van hunne natuur- genootetJ , XIII, 41"^ jcwAGGA, een dier, dat eene tusfchen-foort fchiint te zim tusfchpn t.». den zebra, of misfchien tusfchen den zebra en den ona«^^ "" komften en verichUIen roet den zebra, XII 27 7 iifp ü-r Zijn aart; hij verdedigt zig zeer wel teeens de^hondpn^»»^^ hysnas, s8. Hjoe natuurlijke hebbelijth'X , fprong van dat dier, welks foorteene bastaard ■ foort fchijnt te zijn, van het paero en den zebra voortgekoomen , ald. Zijn naam is gevolgd naar ziin geluid kw»k kwak, ap. Zijn vleesch is niet goed om teeeten» ald Af 4 Aanmerkingen over enige o^‘ tb dSJve! xvf,"r® L. VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. i? L. AAGKtt De eetfte laag aarde , die den aardbol omringt , is overal van eene zelfde*zelfftandigheid , te weeten, van deelen van verrotte dieren ? r* kzeifde^ikfe“fnTiSfgK SiS S'Êkf 7 eés ireweest aiin, 41- De evenwijdïge en honzontaale laagen, die ook ^ _ p-rond vindt, zijn door het bezinkzel van het water, men binnen m de g , , beroerd, vooneebragt; verklaaring van die beurtelings door eb J daaruit de beddingen van kri^ mer- uitwerkingen, eVkanderea , als de bladen va^ gel enkleibeftaan, zijn zeer dun^^ nieuw gevormd een boek, 46. ^^ijn die, welke gevormd zijn geworden, toen dfr zee deTppervlakte der aarde bedekte ; de nieuw gevormde aevormd^^zijn door het bezinkzel van het regenwater of het water der rivierel . zedert de oppervlakte van de aarde bloot gelaaten en door de zee verlaaten is, a/d. en volg. Wijze waarop men de laagen, die nieuw Lformeerd zün , kan onderfdieiden kenmerken , die haar van de oude geiormeera 4iju , . (toten, die nooit ge- laagen onderfcheiden, 47 - ^ graaven in de landen van Iraï! zlin niet OP denzelfden tijd bezonken, maar zijn na elkanderen bo- aarde *^te Slarly- la- ville tot honderd voeten diepte, 119. De laag groet- aaJde vLmeerdert met den tijd aanmerklijk op alle onbewoonde plaatfen,. dS m^n nwh deïanten, noch de bosfchen, afhakt, laa. Aanmerkin| over de vorming van die laag groei- aarde. De laag groei* aarde verminderen in 2en bewoond land en altijd vermeerderen ff , j /.7/J Df* laaeen aarde ziin des te dikker hoe dieper men graait, 4 land, 4 *»> D g frbuinschheid der laagen aarde in de heuvelen en Aanmettingen over de „ , y h„irontaa) offchuiosch zij , heeft bergen, in. Elke laag ^ , Ce borizontaae eene gelijke dikte in haare rt,p|ken zk zeer ver uit; men vindt m laagen%an fteen, van marmer enz. dezelfde de'door vakien van «« der floten op het zelfde vlak, n| verfcliil'ende laagen, waaruit laagen van marmer en ^an fteenen, n/J. foprtelijke zwaarte, 129. de aarde '’eftaat, liggen met 111 de zeilden tijd voortgebragt, De honzontaale I g er^am^d^ agtereen volgenden tijd, maar znn boven op f^buinfche laagen door de uitbieiding van vloeibaar zsa. Horwontaale brandende bergen uitworpen, veroorzaakt, 12^8. ’drt «mei. horizozulk Izage» ,"of ’var. dt v«rtbdi|.^a B D W IJ Z E R beddingen , die het binnenfte van eenen heuvel uitraaaken , als de ftoffen vaa Laagen, die nieuwHng gev.Tmi zijjf die laapti zijn zamengefteld , 275. Die laagL zijn flechts bezinkzel van loupend water , aid. Men vindt ’er niet dan voortbrengzelen der aarde, en nooit hoorns en fchulpen of voort, orengzeleu der zee in , ald. Tijd van de oorfprong van de horizontaale laagen van de aarde , en van de vorming der heuvelen ; van derzelver for- overeenkoomende hoeken ^ 54. Enige voorbeelden van laagen of AraSn" o w" m verfchillende waereld - deelen en bijzonderfijk in ) sii« Aanmerkingen over verfchillende laagen van de aarde, 233. LAC'LUNAE. Oorfprong van het Lac-lunae, anders genoemd Medulla faxt 1 j 2oi • ^ y LACCHEN. Ziet Zugten. i-AM. Het Jong Lam , in eene talrijke kudde , vindt en vat de borst ziinat moeder, zonder zig ooit te vergi&fen, hetgeen bewijst dat het inftina: der dieren des te zeekerer is als het werktuiglijker, en, om zoo te zeggen meer ingefchaapen is, V, 3. Hoe de Lammeren te kiezen, welke men wil houden en opvoeden , 4. Wanneer men de Lammeren moet fnijden. Twee wijzen van deeze bewerking te verrigten. Hoe men het Lam na de fniidine behandelen moet, ald. LAM van Israël. Ziet Damiin Israël. LAMA behoort in de nieuwe waereld t’huis en was niet in de oude, IX, 17. De Lama en de Paco worden alleen in de nieuwe waereld gevonden en bcwoo- nen alleen het gebergte van Zuid- Amerika ; het waren de eenigfte huis- dieren van de oude Amerrkaaneri eii de Spanjaards bedienen ’er zig heden nog van om in het gebergte lasten te draagen , XIII , 29 , 30, Peru is het waar vaderland van de Lamas j zij zijn ’er in groot aantal en zij zijn ’er van zeer veel nut j hun vleesch is goed om te eeten ; hun hair is wol, dat goed is voor het gebruik. Zij draagen gemeenlijk honderd en vijftig of tweehonderd ponden gewigts ; zij kunnen weinig meer dan vier of vijf mijlen daags aflecT gen, maar het zijn flegte wegen, 31. De Lamas groeijen vrij fchiS e? z jnin ftaatom op hun derde aar voortteteelen; maar fis zij twaalf Sn zijn , begingen zij afteneemei, ; op vijftien ’jaaren zijn z^ ou^^ïf ° « fchijnt gewijzigd als die der Amerikaanen; z(j zijn zagt en flegmatiek fi, 32. Hoe men hen houdt en voedt. Hunne natuurlqke hebbelijSe^, BeWirijving van den Lama en zijne verfchillende lighaams- deden , ’id. bchooii de Lama een zeer geil dier is, heeft hij egter' veel moeite om te paa- ren; buitengewoon voorfpel voorde koppeling, 33. De Lamas kosten, om zoo te fpreeken , noch onderhoud , noch voedzel; zij zijn zeer fober en drinken zelden; zij drenken zig met hun fpeekzel, dat zeer overvloedig ir 33 », 34 * De wilde Lama , dip men Huatiacus noemt, wordt bij troenen op de bergen van Peru en Chili gevonden; natuurlijke hebbelijkheden van de wilde Lamas; zij zijn zeer fterk ,n de hooge gedeelten van de CordilHeres, kw'Jne.nde in de laage ftreeken rni aan den voet van dat ge’ fchHnt^erf." F » 34 - Zijne grootte. Hij ren^ XVI kemel te zijn; vergelijking van deeze twee die- S Mrt 108 | 5 /<:bri] ving van den Lama, ald. Zijne afmeetingen , 107, Zijn aart, los. Zijne gang, zijne natuurlijke hebbelijkheden. Hij behoeft niet I VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. «9 jiet te drinken, alzoo hij zeer groeten overvloed van Lamas vreezen de honden niet, gaan in troepen in j'=‘\^XchtnS en zijn zeer gemaWijfe tam te maaken, «W- Lama is een bieren ieeken voort, en zoo wel in den ftaat van «mhdd als m S de^^ten zig in Pe?ubi voorkJ^r van hemVdienen boven alkandere dieren om op te nj. Atn- mln laat hen in de velden los en vrij weiden, zonder dat zy zoeken wegteloopen, ald. Men fcheert hen eens in ’t jaar, aÜ. Vergelijking van den Lama met den Kemel, XV, 30. r xx.Aiu'riKi Onder dien naam begrijpen wij den Lamantin of Manati Cayenne , ^"“^an St. Dringt," enz. ooi LaUtin_ van^Seneg^^, naar oviedo, ald. De Lamautin gaat nooit aan land, en is liever m o , dan in zout water , zijne lengte is van zestien tot twintig voeten » ? 44 » «U wordt aan de oevers van de Atlantifche en ftille zee gevonden. ^ Hij koppelt in het water op eene ondiepte. Hij graast het gras dat langs de kanten groeit af QAi; Hii heeft den ftaart horizontaal , dat is , zoo geplaatst als die van ticatacea Hij heeft geene voortanden, maar twee en dertig kiezen; Üeft “1 00" in flegt gezip , l>ia.r «" ^ jens krijgen maar een jong , dat zij met ffen' haare melk ts goed van imaak, 246. Hij lieeit twee en viiiug feeuderen; zijne tong is van onderen en bijna tot aan het eind aan de on- derkS vast. Andefe befclniivm ald. Feiten, 048. lil bepaald lot de rivieren en zeeën van de den ook beftaat OD de kusten en in de rivieren van Afrika. Belthnjving van oen Lamantin van Senegal 849. De Lamantiii van Cayenne en die van Senegal fchTiiln vïS eene en dezelfde foort te zijn. Hiftorifche feiten omtrent de Laraantins van verfchillende luchtftreeken, De Lamantius maa^n en overgang tusfehen de tweeflachtige dieren en de walvisfchen. SchoOT zij van buiten mismaakt zijn, zijn zij egter van binnen z^r tRo Hunne aart en huishouding fchijnt iets van verftand en J .. ffi^ulXden te hebben. Zij lijn bijna altijd in troepen b.) elkaCr ; zij hoedanigheden te n^ j mannetjen heeft gemeenlijk maar een helpen ^ u koppelen. Zij koomen nooit aan land. Zij hebben p. ,i°'hS'harope;. ZiS wr?co"‘%t’’^lSeu ais m€t fuciia en uitwendige dee. 100. Het teellid van het wijfjen is niet geplaatst gelijk by de andere dieren ouder, maar boven den aars. Algemeene ®" veifcbilleude foorten van Lamantins, ald. Men foorten van La- mantins tellen. Kenmerkende verfchillen van die vijf foorten, 200. CRigisten . ) M laman» 9Ö B L A D W IJ 2 E LAiMANtiN Cgroote) Van Kamfchatka', hij heeft geene vingeren noch nagehn in de twee handen of voor -vinnen; hij heeft ook geene tanden , en' heeft in elk kaakbeen llechts een fterk been, dat hem dient om het voedzel te ver. maaien, terwijl, de Lamantins van Afrika en Amerika vingeren en nagelen hebben en kiezen ^agter in den bek, XVI, 190. DeLamaium van Kaïnfchat- 'ka wordt in de Oosterfche zee gevonden, agter Kamfchetka. Zijne na- tuurlijke hebbelijkheden , 191. Het wijfjen brengt matr een jbng tegelijk voort en de tijd der dragt is omtrent een jaar, 192. Hat mannerien en het wijfjen koppelen ra bet water; hoe zij te vooren fpeelen , ald. Het is gemak- hjker de volwasfene Lamantins te harpoenen dan de kleine of de jongen ; hoe men hen hirpoent en hoe men hen op he^ land trekt , aid. Zij heb- ben het eirond gat van het hart open, 193. Zij eeten geen viscli, maar zee - planten. _ Hoe zij in zee llaapen. Zij zijn zeer vet in den zomer en zeer niaager in den winter, ald\ Hun vet is zoo goed als boter. Het vleeseh der jonge iS vrij goed 01» te eeten. Het vel 'vati'^dfel oude is zeer dik, ald, 'Het is zoo hard, als het droog is, dat men *èt bezwaarlijk met •i de bijl door kan. Een Lnmantin , door STELtfea befchreven , woo» agtduizend ponden , en hij was drie en twintig voeten lang; befchrijving van een deezer dieren , 194- Kenmerken , waarin de Lamantin van Kamfchatka van alle andere land- en zee- dieren verfcHilt , 195. Afmeetingen van een decfer dieren op'het eiland Bering gedood, t^.' LAMANTipi (groote) uit de Indifcbe zee fchijnt van eené foortte zijn, die van den greoten Lamantin der Antilles nabij! fcoomende, XVI, 198, I,AtIANTIN ^ GROOTE ) va^ de. AntiUes ; zijne verfchillen met den grooten La» mantra van Kamfchatka, XVI’, 197. Zijne afmeetingen, evenredigheden,, befchrijving , a/d. Zijne natuurlijke hebbelijkheden. Zij zijn altijd met troepen digt bij de kusten, a/d. De groote Lamantin van de Antilles,, . gelijk ook; die van Kamfchatka, verkeéren alleen in zee, en fomtijds in de monden der rivieren. Hij brengt maar een jong voort, dat de mdeJer tusfchen haare armen draagt , en da| zij eed jaar zoogt. De jongen^ ver» laaten de moeder niet dan twee of drie jaaren na hnune geboorte, 198, iAMANTm f kleine) va driehonderd dorpen onder water tieën van Zeeland en torens even boven water, I, Ronden ; men zag nog lang de >Pi»en van 0 waereld fchittert, .,5. Brfcbrn.mg van d= ».j« . ma den hemei: ëSnSmSdrrrpfnVn «n-da"^ doo, da flrooman der zee voortgebragt , XI, 5 - lANS- ijzer. 2 iV# Vlederinuis. i,ANT. Dant. , , , , vxrm .aPbanr,. Eerde on.deklin| «n de n— 356. Nederzetting van de Deenen op <^e west de Rusfen twee en zeventig graaden , 257. .’ iLAPPEir. Hunne gedaante, aart, «eden en gewoonte^ MI , 36. leiden een ree, bard verirfe.i| e.e„r a.)|,n^^er »2 B L D W IJ Z E R da'ar^hefSr'’’ Leeuwen, die de hoogfte bergen be- wuonen, naar net met zoo warm is, zijn minder woest dan wpIItp Hp. vlakten bevvoonen, daar het zeer warm is, 42. DeToS is ïiei ze^r alriï en het fchijnt zelfs dat zij geftadig vermindert, ald. De Leeuwen uit de wildernis zijn veel onverzaagder en moediger dan die uit bewoonde landen ! 43, De Leeuw is vatbaar voor de indrukzelen, welke men hem pppfi- en behandeling en"hou^it^d^ onthouden, ^. Hij wordt boos over flègte daadïn bewamt^ geheugen, gelijk hij ook de gedagcenis van wel- 4 oen oewaart, 44. Zijne gramfchap is edel, ziin moed grootsch. zün aart gevoelig, ald. Hy vermeit niet dan bij noodzaaklykheid , en doodt de dieren met dan voor zoo verre hij die noodig heeft om zig te voeden , ard. BefchrSe van den Leeuw, «/ welke bewijzen dat het zonnelicht niet dieper d ^ , lïDMEB, groote foort van Antilope, XII, i54* M s liefdb» 94 B L D W IJ E R UEFDE. Waarom de liefde van de ouders en kinderen altijd meer nederdaalende dan opklimmende zij , IV, 47, Tafereel van de natuurlijke en algemeene liefde, 38 * Waarom zij alle wezens gelukkig maakt en den raensch ongeluk- kig , aia. ue hoogmoed is hetzedenlijke van de liefde, ald. .cighaamen. Alle ligliaamen zijn min of meer veêrkrachtie ; daar zijn geene lighaamen die volmaakt hard zijn ; een lighaam dat volmaakt hard ware ^ zou met in beweeging kunnen gebragt worden. De proeven op de eledriciteil bewijzen dat haare veêrkracht algemeen alle ftof toebehoort , XII, ii. linkerhand bedienen dan van de regter nana zouden de linker long grooter en met meer kwabben kunnen hebben dan de regter long, XVIII, 321. LOEijEN van den ftier, den os, de koe, en het kalf, derzelver verfchil IV 223, 224. av, LOFREDENEN. Nuttigheid en misbruik van lofredenen, XVIII, 330. LOLIGO. Ziet Kalmar. LONDEN. De vrugtbaarheid van die ftad is niet genoegzaam voor haare bevol king, XVIII, i6a. Men wordt niet zoo oud te Londen als te Parijs, 163. LONGEN van eene vrugt, die niet geademd heeft zinken in het water, terwifl d.> van een kind, dat geademd heeft, drijven , II, ipp. ’ •* ° LORIS. Dkrtjen , dat op Ceylon gevonden wordt , dat vierhandig is en dat gelijk de aap, geen* llaert heeft, dat den fmoel puntifj heeft gelijk de makis* en dat aamnerklijk is door zijne fierlijke gedaante. Mislcbien is dit het dier welks lijf de meeste lengte heeft naar deszelfs dikte. Deszelfs bdchiiivinv en vergelijking met de makis, Xill, 148. ^ ® LOUIS van Bengale-, befcKrijving en hebbelijkheden van dat dier, XTX, 55. LOWANDO, bijvoegzel tot het artijkel van dat dier, XIX, ip. en volg. De aan van Moco, alhier befchreven , is de baviaan met den honden- fmoel Yty^ Voorbericht, X. «uwi, aia. LOWANDO. Ziet Ouanderou, XIV, iio. LUBBING, het gebruik van de mannen te lubben is zeer oud, en vrij algemeen verfpreid ; het gefchiedt op verfchillende wijzen. De bewerking's niet zeïï gevaarlijk^ men kan haar op alle ouderdoramen te werk Hellen; die egter, waarin zij met het minst gevaar gefchieden kan is de kindsheid, II, 242, en volgg- Het gebruik van het lubben doet niet alleen nadeel aan het dier maar aan de geheele foort , en waarom , XI, 175. tOGHT. De aantrekking van de zon en maan veroorzaakt in de lucht eene be- weeging van eb en vloed, die ten naasten bij gelijk is aan die van de eb en vloed in de zee^ die beweeging in de lucht is weinig aanmerklijk in vergelijking , wordP^ 1*^®**'® de verdunning en verdikking der lucht voorïgebragt wJkh “ 30 .- Men befpeurt in de lucht tegenftrijdige ftroomen ; men deeVe SVe w tegenftrijdige rigting voortdrijven; deeze Itnjdige beweegmg duurt egter niet lang, 235. Befchnjvmg van de ver- VAN DE NATÜURLIJKE HISTORIE. jjs?' i^erfchijtizelen en de algemeene eigenfchappen der lucht. XI, 5, 6. peludn, fchoon zaatnendrukbaar , is egter ten naasten bii even digt op alle noogte van den dampkring; bewijs van deeze ftelling, XVII, 256. De verdikking der lucht door de koude, altijd grooter naar maate men zig hooger in den dampkring verheft, moet de vermindering van digtheid, door de verminae- , ring van haarcn last of opleggende zwaarte vergoedenj en bij gevolg de lucht zoo digt zijn op de koude toppen der bergen als in de vlakten , alci. lUCHTSTaFEK?. Van alle de luchtftreeketi der bewoonbaare waereld zijn die van Spanje en Syrië de gunftiglle voor de fraaie verfcheidenhaden van de Natuur in de dieren. De fchaapen, de geiten , de honden, de katten, de konijnen enz. hebben in Spanje en in Syrië de fraaifte wol , het fraaifte en langfte hair de aaiigenaamlte en meest verfchillende kleuren ; het Ichijnt als 01 die luclitftreeken de Natuur verzaïiten en de vagt van alle dieren verfraaien, V, 184. Het fchijnt als of dezelfde oorzaaken , die het menschlifk geflacht in onze luchtftreekea hebbenjverzagt en befchaafd , diergelijke uitwerkingen hebbe voortgebragt op> alle de andere foorten VI, a. Algemeene invloed van de luchtftreek op de gewasfen , de dieren en den mensch , 2 #« 3. , Alles maa- tiet zig in eene gemaatigde luchtftreek en alles i& overmaatig in een al te heet land, 3. De mensch kan den invloed van de luchtftreek die hij be- woont, wijzigen en derzelver getemperdheid , om zoo te fpreeken, vestigen op het punt, dat hem dieuftig is, XVII, 131, 187. Ziet Klimaaten. IOTAART; naam die men twee dieren van Amerika gegeeveii heeft, om hunne groote traagheid; het eerfte deezer dieren heet in zijn geboorte- Jand Utiau. en het tweede XIII, 38. Hun aart is traag, gedwongen, ingetogen, en het is minder luiheid dan ellende , het is gebrek , het is ontblootheid , het is gebrek in bewerktuiging; befchrijving van de gebreklijkheden van ue na- tuur bij de luiaarts. Natuurlijke hebbelijkheden uit hun gebreklijk maakzel beftaande, 39, 40. * I.UIAART (schandelijke) XV, I77. LUIAABT (schaap*) XV, I77. lbipaerb; dubbelzinnige toepasfing deezes naams-; korte befchrijving van het dier, aan hetwelk wij dien geeven,. IX, 86. Oorfprong van dien naam, 87. Zijne natuurlijke huishouding , 94. Hij kan niet tam gemaakt wor- den gelijk de once, aJd. Zijn verfchil roet den pamher en den oucf, p 5 i Deeze foort fchijnt meer verfcheldenheden onderworpen te zijn dan die van den panther en den once , ald. Zijn bont is kostbaar en duurer dan- dat * van den panther of den once , 96* LIJFMOEDER. Ztet Baarmoeder. LjjNX en DE HERTEN* WOLF zijh hetzelfde dier, IX, 13e. Daar zijn twee_ ver- fchillende rasfen van den Lijnx , het een grooter , en het ander kleiner , ald^ Verfchil tusfehen den Lijnx van het Noorden en de dieren van het Zuiden , welbén men dien naam gegeeven heeft, 133* De Lijnx is een dier van de koude en gemaatigde landen en wordt in de Warme landen niet gevonden , aJd. Het is een dier , dat in beiden de waerelden gevon- den wordt, 136. De Lijnx der Ouden, die door een’ muur zag, is verdicht dier, '137. De Lijnx heelt de huishouding en zelfs de eigenfchappen fÖ B LADWIJZER van de katten , ald. Hij huilt omtrent als de wolf, ald. Zijn verfchil met den panther en de once, 138. Hoe hij jaagt en andere dieren grijpt, ald, ^ieuw bijvoegzel tot de hiftorie van dat dier, XlX, 108. (.ijNX van Kanada ; afbeelding en befchrijving van dat dier , XV, 153. Het maakt eene onderfcheiden verfcheidenheid in de foort van Lijnx of Herten- wolf van de oude waereld , ald. Enige van de natuurlijke hebbelijkheden van den Lijnx, 154. M. ]VJI:AAeDE- VLIES. Ziet Hymen. MAAGDOM ; de tekens van den natuurlijken maagdom zijn of inbeeldig of zeei onzeeker, II, 048. Belagchelijk vooroordeel daaromtrent, ald. en volg, MAAN vertoont ons niet dan eene volmaakte kalmte, dat is, eene oppervlakte, die altijd dezelfde is, en waarop men noch beweeging, noch verandering befpeurt, XVII, 36. maand- STONDEN. Het bloed van de maand -Honden fchijnt noodzaaklijk te zijn tot de voortteeling , dat is, tot het onderhoud, de voeding en ont- zwagteling van de vrugt , maar heeft geen deel aan derzelver eerfte vorming, die gefcliiedt door de vermenging van de twee even zeer tot de voortteeling gefchikte vogten, II, 43. maat; naardien alles in de waereld betrekking is, is ook alles voor maat vat- baar, XVIII, 35. De algtmeene en onveranderlijke is de lengte van den flinger, die onder den evenaar de feconden flmgert, XVJIl, 46. Die maat moest door alle volkeren worden aangenoomen ,47. " MAATEN C ARiTHMETiscHE ). Dc tocpasfing van die maaten brengt alle de zwaa- righeden voort in de wiskundige weetenfchappen. Gebrek in de daarftelling en den loop van die arithraetifche maaten, XVIII, 35. ® maaten (geometrische), XVIII, 43. Verfchil van die maaten , 45. MAATSCHAPPIJ. Oorfprong en grond van de maatfchappij onder de menfchen , IV, 461 Een Rijk, een Monarch; een gezin, een vader, ziet daar de uiterften van de maatfchappijen, VII, 15. De meusch neigt in alle ftanden, in alle ge- legenheden , en in alle luchtllreeken , naar de maatfchappij ; zij is de volftan- dige uitwerking van eene noodzaakiijke oorzaak , naardien zij lot het wezen zelf der foort behoort , dat is , tot derzelver voortplanting , 17. Daar zijn in de natuur drie foorten van maatfchappijen , de vrije maatfchappij van den mensch , de gehinderde maatfchappij van de dieren , die altoos voor die van den mensch vlugt , en de gedwongen maatfchappij van enige Meine beesten , die , alle tezelfden tijd en op dezelfde plaats geboren wordende , gedwongen zijn daar bij elkanderen te blijven, VIII, 163, 164. Natuurlijke oorzaak van het gebrek aan maatfchappij bij de Wilden, IX, a8. MACAQUB, r s VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 9 ? macaoue is van alle de guenons of aapen met lan^ ftaerten die, meestna^^^ den baviaan gelijkt. Hij is affchuuwlijk foort vvord . , v jg_ dS provintieën van Afrika gevonden en fchijnt enige verfcheidenheden te Opvatten hetzii in grootte, hetzij in kleur j eene dier verfcheidenheden is ITS: dat wij de^X"/W noemen, omdat hij een kuifjen van xegt pun- ?i?hair boven op den kfp draagt XIV, De he^ een^ fche muskus-reuk en is zeer morfig. Deeze dikwids^ b^ pen en verdaan elkanderen om vrufgten en groenten te fteelen. Hoe zij een veld of een tuin plunderen, 124* MACAQÜE MET DEN KORTEN sTAERT, deszelfs befchnjving, XIX, fl 2 . machlis fchijnt een bedorven woord bij pliniüs en kan niet anders betekenen dan de Eland, XII, 80. nit Piland fchiint voorbeen aan het vast land van Afrika vast “‘”gaw«st ie SjS; ïeden «rdee« Wchijnliikheld, I, .99. madacaskak. Witte menfchen van Madagaskar. Ziet Qnimos. DATinPSTOKLEN . welke men verfteend of in de «n ^ïeC^StTtien’voMen boogt? hebben , Men vindt ’er veele m de ^lirideUandlcho Zee , in de Ooit vun Marieille 9 bij de kusten V3T1 Italië en Sicilië* daar zijn ’er ook veele in de meeste zee- boezems van den Oceaan, rondom dê eilanden op de banken , iii alle de .de zee maar eene maatige diepte heeft, «/f enz. zijn aan dieren tcetefchrijven eu zijn geene p > • MAGERE MENSCHEN. Ziet Vet. ^ dipr dat vm eene middenfoort is tusfehen de aapen en baviaanen; ziine gelii'kÊDisfen en verfchilleu met beiden. Hij is bij de Grieken en rSanln End gewees, onder den ij’, Magot is van alle de aapen zonder ftaert die, welke zig best naar cie getemperdbeid van onze lucluftreek fchikt. Zijne aart, •weegingen, manieren, voedzel, grootte, eeltachtigheden op de bdl n J verfchil met den pithecus, 74. Daar zijn er van verfchillende « kleuren; de foort is vrij algemeen verfpreid m alle de warme luchtftree ken van de oude waereld , 7 S- Ondericheidende kenmerken van foort , 76. j* wïï fTefl‘p/‘VPn bebben 3Sn cen dier ^ d3t den overj^sng MAiMON , naam , dien wij g „.lenons Ziin ftaert is geheel kaal, XIV, 7. maakt tusfehen de baviaanen en guenons. Aijn tae^ Zijn verfchil en gedraaid viaanen en guenons die den Itaert Kaai, aunciia ^ macaques. beeft; Ml is .ya." ds S™o..e «n een , en «n“z„?dl"i: Z ne befchnjving, zijn aart. Hij wordt in nc y Hppzp fnort ne Indie gevonden, 114. Ondeifcheidende kenmerken van deeze loort, 115. maïpxjüri is heuelfde dier als de tapir, XI, 258. N i Registers.') MAKl / bladwijzer MAKI (kleine oraauwe), derzelrer befchrijVing , XIX, 52. Befchrijving va*» eene andere foort van Maki , 54 *- De Makis zijn dieren die in de oude waereld t’nuis behooren en niet in de nieuwe gevonden worden , IS j6. Maki is een geilachtnaam , onder welken men drie foorten begrijpt, de Mococo, den Mongous en den Vari. Algeraeene verfchiilen tusfchen deeze drie foorten. Bijzondere befchrijving van den Mococo; zijn geboorte land zijnezeden, zoo iii vrijheid als in gevangenis; bijzondere belchrijvin» van den Mongous; vergelijking van den M,ongous en den Mococo; aart van den Mongous, zijne huishouding, zijn voedzel. Verfcheidenheid in die foort. Befchrijving van den Vari ; vergelijking van dén Vari met den Mococo. Vreeslijke item van den Vari; delïerUte van zijne item hangt af van eeii zon- derling maakzel van de lucht» pijp. Verfcheidenheid in die foort ; de Mo- cocos, de Mongous eii de Vari zijn alle oorfpronglijk van Madagaskar en het zijn vierhandige dieren, Xlll, 125, ^28. MALBROUCK, foort vaii guenon, zijne gelijkenis met de macaque.. Zijne ver- fchillen , die fchijnen aanteduiden dat ueeze dieren niet van dezelfde foort zijn XiV, 143. De iVlaibrouck en de Chineefche Muts, die ’er maar eene ver- fcheidenheid van is , worde in Bengale gevonden, «/E NATUURLIJKE HISTORIE. ^oi gelijken ziet lijden ; het woord medelijden duidt genoeg aan dat vasn mede lijdt. De ziel heelt minder deel aan dat gevoel dan het lighaam; de dieren 2ij'n ’er even vatbaar voor als de mensch. Dit gevoel vermindert naar maate de natuur der beiden voorwerpen vrij meer van elkanderen verwij lert. Een hond , dien men flaat , een lam , dat men keelt, doen ons enig medelijjen gevoe- len ; een boom, dien men omhouwt, een oester, dien men opiïurpt, doen ons niet met medelijden aan , VII , 3. meel. De aaltjens, die in de ftijfzel , van meel gemaakt , koomen , worden voertgebragt door de vereeniging van de werktuiglijke deeltjcus van het zelf- ftandigst gedeelte van het graan ; de eerlle aaltjens, die ’er koomen , zijn voor- zeeker niet voortgebragt door andere aaltjens ; fchoon zij oiuiertusfchen niet voortgeteeld zijn , brengen zij egter andere lecvende aaltjens voort. Men kan , als men hen met de punt vau een lancet doorfnijdt , de kleine aaltjens uit hun lijt zien koomen, en zelfs iu groot getal. II , 163. meetbaarheid; reden van de niette zaamen meetbaarheid, XVIII, 4-3. De niet te zaamen meetbaure grootheden koomen alken van het verfchil der arithme- tifche en geometrifche fchaalen , 50. meetkunde op de kans -rekening toegepast, XVHI, 27. In zigzelve genoomen , is thans eene volledige wecteufehap , 45. Alle de zwaarigheden en vraag- ftukken in de Meetkunde zijn niet wezenlijk beltaande, en hangen Hechts af van de bepaalingen en onderllellingen welke men gemaakt heelt. Betoog van deeze waarheid , 4.9. 5IEIREN. Enige meiren hebben onderaatdlche gemeenfehap met de nabuurige zee , 1, 38. Daar zijn geen meiren op de toppen der hoogfle bergen , 61. ' Sommige ontvangen en geeven water; andere ontvangen, noch geeven geen water, en andere ontvangen geen water , maar geeven het aanhoudend en fchijnen de bronnen van de grootfte rivieren te zijn , ald. en 208. Drieërleie foorten van meiren. Optelling van de voornaamfte van elke foort , 108. Alle meiren , waaruit de rivieren llroomen, alle die zig in den loop der rivie. ren bevinden of die ’er digt bij zijn, en die ’er hun water in uitgieten , zijn' niet ziltig, en alle die , daarentegens, welke rivieren ontvangen, zonder dat ’er andere rivieren uiikooraen , zijn zout , 21a. Voorllelling van de zoete en zoute meiren, met de redenen van dat verfchil , a/d. Alle de meiren, waaruit rivieren koomen, zijn niet zout, terwijl bijna alle die, welke rivie- ren ontvangen en geene uitgeeven , met' zout bezwangerd zijn, XVII, 237» Daar zijn meiren , welker water voorheen zoet was , èn die thans zout zijn, 249» meistens kunnen ongefchikte klompen of zuigers, (wolas') voottbrengen zonder getfieenfehap met mannen te hebben ; reden van deeze gedagten en vóórheel- den die haar bevestigen, II, 182, 183. meisjens en JONGENS. Z/er Jongens en Meisjens. MELK. Hoe goede melk ’er moet uitzien en welke hoedanigheden zij moet be- zitten , IV , 228. j memina naam vanhet Rheebohjen van Ceylon en Dost- Indie ; daai» zijn verfchei- den Verfcheidenheden in die foort, zoo m grootte als kleuren, XII, su- N 3 At- 102 bladwijzer Afbeelding van dat dier en vergelijking van hetzelve met het Rheetjeri van Ceyloii , XV, 94. Zij ziin beiden zonder hoornen en maaken maar eene en dezelfde foort uit, 95. Ziet Rheebolcjen. MENSCH moet zig in zekere opzigten in de klasfe der dieren plaatfen , naar welke hij in al wac ftoflijk is gelijkt , 1,6. üe werken der menfcheu, hoe groot zij zijn mogen, zullen altijd maar eene kleine plaats beflaan in de hifto- lie der Natuur, I, 276. Natuur van den mensch, II, 215. De mensch is in den eerften tijd na zijne geboorte zwakker dan enig dier, 224. Be- fchrijving van den mensch', 259. en volgg. Het lighaam van den mei^ch is naar evenredigheid llerker dan dat der dieren , 275. Hij is ook in uaat eene langduuriger hevveeging uittellaan, bewijzen en voorbeelden daarvan, 276. Menfchen met ftaerten, III, 51. Geflacht van menfchen met dikke beenen in Malabaar en op Ceylon, 5Ö. Geflacht vaii menfchen, op het eiland Ceylon, dat Bedas genoemd wordt, ald. Geflacht van menfcheu, dat het dchoonst van de aarde is in Georgie , Circasfie , Mingielie en Cachemire, 65. Algemecne oorzaaken van de verfcheidenheden onder de meiilchen , zoo in kleur als gedaante, 71. Acephali en cynocephali. Waarop gegrond is het geen de Ouden ’er van gezegd hebben, lil, 99. Bewijzen dat het verfchil van kleur in de menfchen volftrekt afhangt van hetönderfcheid van luchtftreek, 87. De vermenigvuldiging van de menfchen hangt meer af van de maaiichap» pij dan van de Natuur, 91. De inwendige mensch is dubbel ; hij beltaat uit twee verfchillende beginzelen., IV, 33. Afbeelding van den zedelijken mensch in de jeugd en in den middelbaaren ouderdom, 35- In het mensch» lijk geflacht hebben de luchtftreek en het voedzel geenen zoo grooten in- vloed als bij de dieren, reden daarvan, 105, Befchrijving van den wijzen mensch , 22. De mensch kan alle de wezens van de waereld niet alleen tot zijne behoeften doen dienen; maar -hij kan ook met den tijd de foorten veran- deren , wijzigen en volmaaken , en dit is het fchoonfte recht dat hij op de Natuur beeft, V, 114. De mensch is minder gefchapen om te denken dan om te werken, minder om te redeiieeren dan cm te genieten, VI, 7. Hij alleen flagt meer leevende wezens dan alle de root - dieren er verllinden , VII, I. De mensch heeft zig nooit bepaald tot het leeven van groente, vrugten of zaaden; bij heeft altijd, zoo wel als de meefte dieren . zig met vleesch zoeken te voeden , 13. Het menseblijk geflacht heeft nooit beftaan zonder gezinnen te vormen, naardien de kinderen zouden fterven , zoo zijniet verfcheiden jaaren lang bezorgd en geholpen worden , 15. De ftaat van den mensch in de zuivere natuur is een bekende ftaat; bet is de wilde , in de wildernisfen leevende , maar leevende in gezinnen , zijne kin leren ken- nende , van hun gekend wordende , de fpraak gebruikende , en zig doende veriftaan , 16. Vergelijking van de zuivere individueele |aaden den mensch, en die daad^n , welke .dehulpder maatfchappij onderftellen , VIII, i6<. Het wild mensch van de nieuwe waereld heeft weinig drift voor zijn wijfien , hij is minder fterk van lighaam dan de Europeaan, minder gevoelig en egtervreesachtigerenlafiiartiger, IX , 27. De natuur van den menschbeeft zig naar alle luchtftreeken en naar alle toeftanden gefchikt ; hem fchijnt geen eene bijzondere luchtftreek eigen te zijn, IX ^41. De mensch in den wilden ftaat is flechts eene foort van dier , dat niet in ftaat is over andere te gebieden , en dat geen denkbeeld heeft van zijnewezenlijke machten van de meerderheid.van zyue na- tuur boven alle andere dieren, die hij zig niet zoekt te onderwerpen, 17. De mensch is het eenigst van alle wezens , dat in ftaat is om te kennen en waerdig om VAN DE NATUURLIJKE' HISTORIE. icj £ om te bewonderen. God beeft hem aanfchouwer van hst heelal gemaalct et? • getuige van aijne wonderen. De godlijke vonk , waarmede hij bezield is , loet hem deel nebben aan de godlijke verborgenheden j hel is door dit iicat dat hij denkt en overpeinst ; het is door haar dat hij in het boek der waereU. ziet en leest als in het werk der godheid, XI, 6- De mensch, gefchapen om den Schepper te aanbidden, beveelt over alle fchepzelen; yafal van den hemd, koning van de aarde, veredelt hij, bevolkt, verrijkt hij hsïir j hij . verfraait dé natuur zelve; hij bebouwt haar , breidt haar uit, befchaafc haarj roeit de doornen en distelen uit, en vermenigvuldigt de druiven en de roos, ald. üe mensch, meefter van de aarde, deelt het gebied over dezelve met de natuur; egter regeert hij niet dan door het recht van overwinning; hij geniet eer dan hij bezit, en behoudt niets dan door telkens vernieuwde zor- gen. De tijd wanneer de mensch zijne heerfchappij verliest, :de eeuwen va» barbaarschheid , wanneer alles verlodren gaat, worden altijd door den oorlog voorafgegaan. J>e mensch, die' niets vermagdan door zijn aantal, die niet fterk is dan door vereeniging-, die niet gelukkig ia dan in den vrede, heeft de dolligheid van zig te wapenen voor zijnen ondergang , en van te zoeken elkanderen te vernielen, en na die dagen van moord en bloed , als de rook van de glorie verdwenen is , ziet hij met een droevig oog zijn geluk vermeld en zijne waare macht vernietigd, 8. De mersch die kennis heeft is geen enkel individu, maar hij vertoont grootendeels bet geheel menschlijk ge- flacht, XII, 2. Vergefijking van de werken van den mensch en die van de Katuur, XiV, ii. Gntaarting in het menschlijk gedacht. De veranderin- gen van natuur zijn maar oppervlakkig. Alle de rasfen maakeii maar een men.'ch nir, XV, 2. Daar is meer kracht meer uiigellrektbeid, en meer buigzaamheid in de natuur van den mensch dan in die van alle de andere we- zens; reden van die kracht en van die uitgeftrektheid in de natuur van den mensch, ald, De mensch zou, zoo hij genoodzaakt ware de luchtfireekea te verlaaten, die hij voormaals ingenomen heeft, om zig weder lot zijn ge- hooiteland te bepaaleii , met den tijd zijne ooifpfonglijke trekken weder; aanneemen , gelijk Ook zijne eerde grootte en zijne natuurlijke kleur , ald.- Veranderingen, die ’er in den mensch voorvallen door den invloed der liichtftreek. Andere veranderingen door den invloed van het voedzd, 3, 4; De vermenigvuldiging van de meiifchen is veel giooter bij de befcliaafcle en wel bedierde volkeren dan bij de wilde , 68. En linn getal is duizend maakn grooter geworden dan dat van enige andere foort van magtige dieren, Ti. De mensch heeft flechts tijd nodig om alles te kennen; hij zou zelfs, als hij zijne waarneemlngen vermenigvuldigde, alle de verfchijnzelen der la- tuur kunnen zien en voorzien met zrm veel waarheid en zeekerhetd, ajs of hij die ormiddelijk uit de oorzaaken afleldde, nid. Het ceifle verblijf van den raeiisch was, gelijk dat der land- dieren , in de booge landen van Afli, XVII, 102. Tafereel van den Haat der eevfte mei fchen, 121. enrolgg- En van hunnen eu-fien arbeid , ald. Oorfprnng en vorderingen van de nKaifcbappiJ,. i-aa. De wilde mensch, geen denkbeeld hebbende van de maailcbappij ^ zogt zelfs niet die der dieren. In alle de landen van Zuid- Amerika hebben' de Wilden geene huisdieren, 133. De grenzen van de groette van smerTchea lighaam, de Reuzen en Dwergen ’er onder begrepen, flrekken zig uit van' twee en een halve voeten tot agt voeten, XVlll, 2 £ 4 * Zwaarte van het lig- haam van den mensch, naar evenredigheid van zijne grootte, 21;. EfEHSCaSïT- 104 B L A '^D W IJ Z E R MENSCHEN C WITTE). Aanmerkingen over die menfchen met wit hair en witte wenkbraauwen, die in Oost-Indie, op Ceylon, in de land -engte van Ame- rika en zelfs onder de Negers gevonden worden, III, 96. Kleur van de menfchen. De blanke kleur fchijnt de oorfprongUjke kleur van de Natuur te zijn; bewijzen voor die gisling, 97. De menfchen, die wit blond zijn, hebben gemeenlijk zwakke oogen ,98. MENSCHEN C ZWARTE ). Waarom de menfchen zwarter zijn op de oostlijke kus- ten van Afrika, lH', joö. Waarom men zwarten vindt in het land der Pa- pous , 107* Daar is zoo veele verfcheidenheid onder het ras van de zwarten als onder dat van de blanken, 74. De zwarten kunnen tot twee voornaa^tne rasfen gebragt worden , dat der Negers en dat der Kaffers , ald. MENSCHEN van buitengewoone dikte, XVIil, 210. i - ' MEJVSCHUJK GESLACHT. Een vietde van het menschlijk geflacht fterfc in de eerlle elf maanden van het leven; een derde van het menschlijk geflacht fterfc in de drie £n twintig eerfte maanden; de helft van het menschlijk geflacht Ifcrft voor den ouderdom van agt jaaren en eene maand; twee derden van het menschlijk geflacht fterven voor den ouderdom van negen en dertig jaa- ren ; dl ie vierden van het menschlijk ^flacht fterven voor den ouderdom van een en vijftig jaareii , XVllI , 66 . Een vierde van de kinderen van een jaar fterft voor den ouderdom, van volle vijf jaaren , een derde voor den ou- derdom van tien jaaren; de helft voor den ouderdom van vijf en dertig jaa- ren; twee dcrdeu voor den ouderdom van twee en vijftig jaaren, en drie vierde voor den ouderdom van volle een en zestig jaaren , 70. MERCURiüS. De tijd van de omwenteling van die Planeet om haaren as moet veel korter zijn dan de tijd van de oincfraaijing van den aardbol, XVU, 35, MERGEL beftaat alleen uit vernielde fchulpen, I, 121. MERRIE. Hoe men den waaren tijd van de togtigheid der Merries kan weeten , jen wanneer het tijd is om haar den Hengst te geeven , IV, loo. Het eerfte veulen van eene Merrie is nooit zoo geftolfeerd dan die , welke zij in het vervolg voortbrengt, 102. Hoe men de Merrie moet behandelen gedimrende Ae dragt, 107. Zn draagen gemeenlijk elf maanden en enige da^en; zii be- vallen ftaaiide, ald. In eene lloeterij verfchilt het veel dat alle de Mtrries, die gedekt zijn, alle jaaren jongen; het is veel als er in hetzelfde jaar de helft ot twee derden zijn, die veulens geeven, 107, io8. De Merries kun- nen, Ichoon bezwangerd zijnde, het befpringen lijden, en egter is ’er nooit eene overbeyrugting , 108. Zij jongen gemeenlijk tot den ouderdom vau •veertien of vijftien jaaren , ald» Haare koppeling met den ftier zonder vrugt- XV, 75. metaalen. Oorfprong en eerfte vorming dermetaalen, XVII, 40. De metaa- len en de meeste metaalachtige mineraaleu zijn het werk van het vuur* want men vindt dezelve alleen in de fpleeten van de verglasbaare rots, 42! Alle de metaaien kunnen door het vuur vlugtig gemaakt worden met verfchillende ê^aaden van warmte, zoo dat zij geduurende den voortgang der verkoeling mu geduüria; zijn opgebeven geworden. Waarom de kostbaare metaaien, het goud en zilver overvloediger gevonden worden in de ziiidlijke landen dan in de noordlijke, 43. £jj waarom de onvolmaakte metaaien integendeel overvloediger gevonden worden in de noordlijke landen dan in de zuidlijke, 43 5 44* MEXI- Het VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 105 mextkaanen hadden geene huis- dieren, IX, i 7 * MICA. Het blinkend poeder, dat men Mica noemt, is de eerfte ontbinding van het verglasbaar zand j men vindt de overvloedig in de leijen en kleien gemengd, 1 , 132. Mico , kleine fraaie foort van fagoin , aanmerklijk 4 °?^ ƒ ® welke zijn aangezigt gekleurd isj zijne belchrijVing , , 74 * fcheidende kenmerken van die foort, 275 * «iirRoscoop* wrelke de microscoopen zijn, van welkemen zig bij v^rkeurbedie- r„,V»a.rr,e.,mng';.. op' het zead- m, jd pifche voorwerpen, welke l ë e uwen HOEfc heeft laateii graveeren , zyu veel grooter afgebeeld dan hij die gezien heert, o!j. MIDDELLANDSCHE zee. 'Ziet Zee. TV middelen waarvan zig de Natuur bedient tot her- met de uitwerkingen , die ’er uit oncltaan , U , I 7 * MIDDENRIF is het voornaamfte werktuig van het inwendig gevoel , II, aös fchijnt het middenpunt van het gevoel te zijn, VU, o. VIEREN. Het vooruitzigt der Mieren was flechts een vooroordeel, men had het hflsr toegcrchreveii door haar waarteneeiTicn , men n£ 6 iC nGt nSör bGnooiIlCU door haar beter waarteneetnen ; zi| zijn den geheelea winter in eenen flaat van verdoovirg \ hun voorraad is dan overtollig , IV, 51. Schade est vernieling door de Alieren veroorzaakt, VI, 104, 105. NIEREN-EETER , DE TAMANDUA en TAMANUIR, oude waereld niet beftonden , IX, 19, 20. Onderfcheid msfehende - ren-eeter, den 'I amanoir en de Taraandua , X, 104. Huishouding van den Mieren- eeter. Befchrijving van dat dier , «W. boom . takken op met het eind van zijn Raert en flingert , ald. De I amanoir, de Tamandua en de Mieren- eeter gelijken in veele opzigten naar elkanderen en hebben ten naasten bij dezelfde huishouding. Zij voeden zigalle drie met Mieren, en fteeken daartoe hunne lange t.mg in de Mieren- nesten , Deeze drie dieren worden alle in Zuid - Amerika gevonden , ald. De Mieren- eeters van de nieuwe waereld fchijnen den Pangolin en den Piia- tagin voor plaatsbekleeders in de oude waereld te hebben, XV, 33- B«EREN-EETER (kleine) Aanmerkingen over dat dier, X, 1x3- MIFRFN- EETER VAN AFRIKA of het AAR D VAR KEN ; befchrijving van hetzelve A^ ArAND, XVI. 17 yolg. Afmeetingen van hetzelve, 20. Aard - varken. wikeraalen. Algemeen denkbeeld en befchrijving van de . 4 * Men kan alle de delfftoffen tot drie voornaame klaslen brengen, i. tot die, welke volmaakt ongeorganizeerd zijn en die door het vuur zijn gelmolten seweest, gelijk de graniet, zandfteenen, de keien, het piid, die alle ver- glasbaare ftolFen zijn. 2. De zelfftandigbeden , _ die ook ongeorganizeerd fchiinen en die egter hunne ioorfprong van georganizeerde lighaamen hebben , CAeg/uerr.) O lo 5 B L A D W IJ z E R. als de marmers, de kalk (leenen , de grond-zanden , de krijten, demergels, die alle Hechts uit den afval van fchulpen beftaan , en wier zeifftaiidigtieid kalkachtig is t men moet er ook de ftoffen bijvoegen, die Hechts de over» blij van gefloopte planten of dieren zijn, de fteeukolen en turven, 3. Ue ifoffen , die door brandende bergen uitgeworpen , eene tweede wer- king van het vuur ondergaan hebben , als de amiaiuen , de puimfteenen , de lavas enz., Xll, 7. MIRAKELEN. Njets kenmerkt beter een mirakel dan de onmogelijkheid om des- zelfs uitwerkzel door natuurlijke oorzaaken te verklaaren, I, loi. miskraam. Natuurlijke oorzaak van dezelve, II, 208. Zij vallen manigvuldi» ger voor in het eerfle tijdperk dan in het tweede ; meer in het tweede tijdperk dan in het derde; meer in het derde dan in het vierde; meer in het vierde dan in het vijfde ; en zij zijn , over het algemeen , zeldzaaraer in het mid- den van den tijd der zwangerheid, en meiiigvuldiger in het begin en in het eind ; redenen daarvan , aoS , 209. MiSMAAKTHEiB. Oorfprong vaH onze denkbeelden omtrent de mismaaktheid der wezens, VIII, 67. Mococo , hebbelijkheden van dien Maki , XIX , 52. MOCOCO of MAKI MET EENEN 6ERINGDEN STAERT. Ziet Maki. MOEDER -KOEK. Eerltc oo^prong en vorming van de raoeder-koek en van de omwindzelen van de vrugt, il, 171. De moeder-koek en de omwindzelen van de vrugt worden geformeerd van het overfchot van de orgauifche klomp- jes, door de twee perfoonen opgeleverd, die niet hebben kunnen koomen in de zaamen Helling van het iighaam van de vrugt, 176. Verklaaring van , en bewijs voor deeze Helling, ald. Men kan niet zeggen dat de moederkoek de vrugt voede, niet meer dan dat de vrugt de moeder-koek voede, naar- dien, zoo de een de andere voedde , de eerlle weldra zou fchijnen te vermin- deren, terwijl de andere Vermeerderen zoude, in plaats dat beiden te zaamen aatigroeijen. De moeder-koek groeit flegts in het eerst veel meer dan het dier, en om die reden kan zij het vervolgens voeden, of liever het voedzel brengen, en her kan niet dan door inwendige opneeming zijn dat de moeder- koek aangroeit en zig ontwikkelt, 179. Eene maand na de ontvangenis is de moeder-koek niet meer dan een derde van de geheele masGi, in plaats dat hij in de eerfle dagen ’er flechts de helft van was, 194. Befchrijving van de moeder-koek in de menschlijke vrugt, 198. De moeder-koek, de om- windzelen en de vrugt zelve voeden zig alle door inwendige opneeming van het melkachtig VOgt, in de baarmoeder bevat; de moeder-koek fchijnt de eerfte dit voe,dzel naar zig te trekken, die melk in bloed te veranderen en het door de aderen naar de vrugt te brengen, 201, MOERASSEN. Optelling van de voornaamfte, I, 288. Daar zijn, over bet alge- meen , minder moerasfen in Afia en Afrika dan in Europa , en Amerika is, otn zoo te fpreeken , niet dan een aaneengefchakeld moeras in alle zijne vlakten, ald, MOL heeft kleine oogen , die zeer bedekt zijn , maar is niet blind, _ VIII, 48. Verwonderlijke toeftel in den Mol tot de voortteeling , ald. Zijne voeten gelijken vrij veel naar menfehen- handen, ald, Aart en talenten van den M04 t i I VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 107 Mol, Huishouding, ald. Hoe hij een hol Paaft , 49. De Mollen zoeken elkanderen in het laatst vM den winter en jongen ni Mey en juny , zii kriigea gemeenlijk vier of vijf jongen, ald. Hoe het hol van den Mo gebouwd is , ald. De Mol koomt niet uit den grond dan op eenen groo- fen afftaud van zijne wooning , 50. Hoe men best Mollen kan vangen, ald. De Mol is niet verdoofd in den winter , ald. Hij wordt noch m dorre woeftijnen , noch in koude luchtftreeken gewnden , denheden in de gemeene foort van Mohen , ald, De Mol wordt in ‘ wegen niet dan in het oostlijk gedeelte gevonden , het «/«"êe van het rijk is zoo met rotfen vervuld, dathij’er zig metkan nederzetten, XV, 138. MOL (citroen geele) wordt in het land van Alais in Languedoc gevonden, XVI, 128. ri'uPtF 'i wordt in Frankrijk weiniger gevonden dan in het land van Aunis. ““^rwordt^rdenVelfden grold gevoSden als dewtae Mol, xvi, .aS. „OL (GEVLEKTE) wordt iii vetfchdden landen van Europa gevonden, die van Oost- Friesland is wit en zwart bont, XVI, laS. MOL (GROOTE) Van Afrika is zeer talrijk in de lauden van de Kaap, XVI, 129 » 130. Zijne befchrijving door allamand, 15. en volg. MOL CuooofO van Amerika-, verfchilt van de Enropifche foort; zijne befchrij- viiig, XVI, 129. mol van Java,, XVI, 128. mol van de Kaap de Goede Hoop, zijne afbeelding en ^e^hnMng, XV, Het is tene nabuurige foort , en niet eene enkele verfcheidenheid van d n Mol van Europa, ald. KTfti van Kanada . zijne befchrijving door de la faille. Zij maakzel en in ftaert het gedacht der rotten, XVI, 129. geïaÏÏtè ving van zijn fraoel en zijne knevels , die van eene zeel zonderlinge gedaante zijn. Zijne natuurlijke hebbelijkheden en zijne wijze van werken , ald. mol van Penfylvanie. Onvolkoomen aantekening van dat dier, XV, 138. mol van Virginie, XVI, 128, mol (vergulde). Ziet vergulde Mol. mol (witte) is gemeener in Holland dan in Frankrijk, en nog gemeener in de Noordlijke landen, XVI, 127. mol (zeer groote) van de Kaap. Ziet Duin «mol. mona , befchrijving van dezelve , XIX ,29. MONAX is de naam van het marmel-dier van Kanada, Alnln^P de Blaazer genoemd is; het fchijnt niet van verfchillen dan door den ftaert, dien hij langer en hamger heeft. De Monax van Kanada, de Bobak van Polen en de Marmot der Alpen zouden wel een eS\Sde dier kunnen Eijn, d« .s, drje verfcneidenheden van deselfde foort, VIII, 131. Ziet marmel-dier van Kanada, XV, 131. O 2 mone; ïo8 BLA DWrfZ-ER mone; de G noem, is dezelfde met de KeUs der Grieten 4 zij Veft het hair met verfchillende kleuren gefchakeerd, en de naam Ktbos duidt haare verfcheidenheid van kleuren aan, XIV, 6. De Mone isde gemeenllé giiennn of aap met een’ langen ftaert, en die zig best naar onze Jnclulheek icnikt. Zij wordt in Barbarij'e, in Arabte, in I’erüe gev ndeni z’i was bil' de Ouden bekend, 165, j 66. Men heeft de Mone bij verbastedng'^ Nonm genoemd , uf wel omdat zij eenen band om het hoofd draagt; men kent haar gemeenlijk onder den naaoi van veelkleurige- aap , ald. De Mone is vatbaar voor opvoeding, en zelfs voor eene zekere verknogtheid aan degeene, die hna^ oppasfen. Haare _ huishouding ,. natuurlijke hebbelijkheden en voedzel, 105, 100. Onderfcheidende kenmerken van deezÊ foort, 166, MONGOUS (groote). Befcbrijving van dien Maki, XIX, 51. Ziet MaU, MONKiE is de ngam , welken de Engeirehen de aapen met lange ftaerten geeven XIV, 36. MONSTERS. WSaroro ’èr meer Monflers onder dè tamme dieren dan onder de.t wilde gevonden worden, XI, 176. Ziet Wanfchepzels. MORSE, geflachtnaam , waaronder ik twee foorten begrij'p, te weeten, de zee- koe of het beest met den groeten tand van het Noorden, enden Diigon , eene foort van zee -koe uit de zuidlijke zeeën, XIII, aip. De Morfe, dien men gemeenlijk zee- koe noemt,* heeft egter geene gelijkenis met de eigenlijke koe. Zij, die hem zee-olyphant genoemd hebben, hebbea hem beter genoemd, omdat de Morfe, gelijk de olypbant, twee groote ijvoire llagtanden , uit de bovenkaak ■ uitUeekende , heeft , 233. Onvolkoomenhedeii van de natuur van den Morfe; zijne befcbrijving. Zijne gelijkenis met de phoka , zijne grootte, zijne natuurlijke hebbelijkheden, zijiivoedzel, 233, 234. DexMorfe was bij de Ouden niet tekend. Hij bewoont de Noordlijke zeeën van Ku- ropa, Afia en Amerika. HillorifChe feiten uit de reizigers over-de Morfes,. ÏI34» 235. De foort was voorheen veel meer- veiTpreid ; men vondt haar tot in de zeeën van de gemaatigde luchtfireckén , en thans zijn ’er geene meer dan in de ijs- zeeën; het is egter bewezen door de ondervinding dat dit dier in de gs-maatigde luchtftreeken lee-ven kan ; voorbeeld , 238. De Morfe en de olypliant zijn de ecnigile dieren, dié lange fligcanden van ijvoir in de boven-' kaaken hebben, 240. De Morfe heeft, a’s de walvisch, een lang en dik. been in de roede ; het wijfjen brengt gemeenlijk maar een i.ong voort ; de dragt moet bij de negen maanden zijn, ald. Dé Morfes kunnen niet altijd in hef water blijven ; zij zijn genoodzaakt aan land te gaan, hetzij om hnone Jongen te zoogen of tot andere behoeften. Zij bedienen zig van hunne flagtanden om zig vasitehouJen en van hunne voorpooten om de logge klomp van bun lighaani te doen voortgaan. . Hun.voedzel en hunne natuurlijke hebbeliikhe- • den, ald- mouffettes. Ziet . Stinkdieren. moufflon is het wild dier , waaruit alle de raslèh tamme fchaapen zijn voort* gefprooten , XI , 218. Zijne befchrijving en zijne overeenkomst met het fchaap , nld. Hij is met hair en niet met wol bedekt , aid. Hij heeft en de Noordlijke en de Zuidlijke landen . kunnen bevolken, 223* Moufflon is de ■ VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ,09 oorfproneliike flam van alle de rasfen van rammen en fcl)a?pen, XI, 227. Hii is fteik genoeg van natuur om in koude, gemaatigde en warme kUmaaten te keven , ald. Het ras , dat voorheen op Gorfika gemeen was , is er met meer, of ten minflen zeer zeldzaam, ald, moussons. Ziet Winden. MOüSTAC, kleine guenon, aanmerklijk wegens de witheid van de boven -lip en door twee kuiven van geel hair , die zij onder de ooren draagt, AiV, lbo, Onderfcheidende kenmerken van deeze lbort , ald. MUiL-DiER. Het paerd en de ezel zouden misfchien kunnen vooraweng^ met den grooten en kleinen muil- ezel ; reden van die gedagte, XV, i6. De ezel moet zeekerer met her muil -dier voortbrengen dan het paerd , a/d. Het muU^diex' is driftig in de Hefde als de ezelin en om die reden neigt het tot de onvrugibaarheid , 19. Vergelijking van het muU- dier, van den ezel en de merrie voortkoometide , met den muil- ezel van de ezelin en het Sd voortg^^^^^^ 55- Bij de muil - ezels is het getal der mannet- Jens grooier dan dat der wijfjens, 56. En deeze dieren ieldzaam zijn in den Haat van de zuivere natuur, 71. Het muil-dier moet niet befcliouwd worden als het natuurlijk maiinetjen van het wijfjeus muil- dier fchnon beiden denzelfden naam draagen, 72. Want deeze twee dieren kunnen niet te zaamen voortteelen , zelfs misfchien niet in de warmlte lan- den MUIL -EZEL. De ezel brengt' met de merrie de groote MuU- ezels voort; het paerd met de ezelin brengt de kleine Muil-ezels voort, IV,^ 196. De Muil. ezel over het algemeen genoomen is niet onvrugtbaar. Zijne onvriigtbaar- heid hangt van zekere omltandigheden af, die dikwijls zijne natuur vreemd ziin. Hii teelt in de warme lauden , en fomtijds zelfs 111 de gemaatigde lan- Hen voort . XV. 1 ‘i. Daar ziju twee foorten van Muil - ezels ; de eerlte die men eenvoudig if/w/Z-ese/ noemt, (het 3 fuil dier of de Muil) koomt voort van ^Speling van den ezel met de merrie, de tweede, die kleiner is en deBardeau (of de eigenlijke Mui:-ezelj genoemd wordt, koomt voort van deti hengst en de ezelin 9 a/d* De muil •* ezel brengt uiet de merrie een dier voort ^ welk de Ouden den iiaam van Hinnus of Ginnus gegeeven hebben; zij heb- ben ook vcrzeekerd dat het muil-dier vrij geinaklijk ontvangt, maar dat het zeer zelden haare vrugt tot rijpheid brengt, ald. Proeven met het Miul- dier voorgetteld. Gedagteu over de yrugten van deeze proeven, i6. r^et Muil-dier moet zeekerer met de merrie voortbrengen dan met de ezelin , en dp bardeau zeekerer met de ezelin dan met de merrie , ald. Middel mn halve L^Hezels O vierde Muil-ezels te doen voorkoomen , die het vermogen van voorueteelen zouden hebben, en eenen meuwen tak zouden vormen 17- U^rugtbaare Muil-ezels vauSyne, van welke zouden wel halve of vierde Muil -ezels kunnen zijn. Pe wu£baare^^^^^^ ezel in Tartarije, Czigithai genoemd, ^ o® Muil-ezels van Syrië, welker ras tot den huldigen dagin Hand gebleven is , i8. Ziet Czigithai. De Muü-ezel , die vaii den bok en de om voortkoomt, is Vrugt- baar. De Muil-ezels , die van de vermenging van yerfchillende loorten yaii voge- len voortkooroen, zijn meest vtugibaar, ald. Het is alleen in de bijzondere föort van den Muil -ezel, die van den ezel en het paerd voortkoomt, dat de c^nvrugtbaatheid zig openbaart; en^het is in de bijzondere natuur van d^en Iio B L A D W IJ Z E R ezel en het^paerd dat men de oorzaaken van de onviugtbaarheid der Muil- ezels, die er uit voortkoomen, moet zoeken, ald. De Muil -ezels, die van den tze\ en het paerd voortkoomen , zijn Volmaakt wel in de teeldeelen gevormd, zij hebben grooten overvloed van zaadvogt, zij hebben ten naasten bij dezelfde groote drift voor de Muil- ezelen, de ezelin en de merrie, 19. De Muil - ezels zijn in de talrijke foorten niet onvrugtbaar , en klimmen , als het fchaap, reeds van het eerfte geflacht, weder naar hunne oorfprong- lijke foort op, in plaats dat ’er misfchien drie of vier geflachten zouden ver- eischt worden eer het muil «dier, van den ezelen het paerd voortkoomen- Sfaad van herftelliug in zijne natuur zoude kunnen koomen , 21. De Muil-ezels, welke men beweerd heeft dat voortgekoomen zijn van de koppeling van het hert met de koe, zijn zeer verdagt, maar zij zouden evenwel minder onmooglijk zijn dan de jumars , welke men beweert van den ftier eii van de merrie voorttekoomen. Men zou ook eerder Muil-ezels krijgen van het hert en dam* hert, met het rendier of den eland vermengd dan van het hert en de koe , aa. Vergelijking van den Bardeau of den Muil- ezel van het paerd en de ezelin met het muil -dier of den Muil- ezel van den ezel en de merrie, 55. flij is onvrugtbaarer dan het muil- dier; reden daarvan, 66 . Het mannetjen en wijfjen van den Muil -ezel kunnen niet te zaamen voortteelen of ten minfteii geene linie van afkoomelingen nalaaten Voorbeelden van ceiie vrugtbaare koppeling van den Muil ezel met het paerd, XfX, 64. Voorbeeld van eene Muil- ezelin, die een jong heeft ge- worpen, XV, 63. Het is door de ondervinding beweezen dat de Muil-ezelia eene vrugt kan ontvangen en tot rijpheid brengen in alle de heete luchtilree- ken, en het is waarCchijnlijk dat de Muil-ezeliii eerder met den ezel dan met den Muil- ezel voortteeit, 64. De Muil- ezels en bastaards bevestigen des Schrijvers ftclzel omtrent de voomeeling, II, 37. Vergelijking van den Muil- ezel, van den bok en de ooi voortgekoomen, met lammeren , XV, 57 Evenredigheid van bet getal van de mannetjens tot dat van de wijfjens en dé Muil-ezels, 62. Het aantal mannetjens bijj de vogel-n, uit gemengde foorten geboren , is veel grooter dan het aantal wjjfjens , XV, 58. MUIS. Huishouding van den Muis, Vfl, 189. Hij bellaat door zijne ontzag chelijke vrugtbaarheid , Hij jongt in alle tijden van het jaar en meerr maaien s jaars, en krijgt gemeenlijk vijf of zes jongen, a/d. Verfcheiden- roensch eu ontvlugt de onbewoonde ftreeken, ald. liij behoort ju de oude waereld t’huis en beftoiid in de nieuwe niet, hij is ’er uit Europa met defchepen gebragt, IX, 16. De Muizen vallen de andere aan, die men doet fchreeuwen, XV, 47. De witte met roode oogen worden in de wanne, de gemaatigde en koude landen gevonden, zonder ’er in overgebragt te zijn, 135. mulatten. Bericht omtrent dezelve, XVIII, 27a. en volg. MUSKUS-DIER bchoort tot de oude waereld en wordt in de nieuwe niet gevon- den, IX, 15. Beichrijviiig van het Muskus- dier door grew, XII 244. in de mot. Het vogt van den Muskus wordt gevormd in een beursj'en of een gezwel, dat bij den navel van het Muskus- dier is, 246. Het beursjen, waarin de Muskus fijpelt, wordt njet vervuld dan ten tiide wanneer het dier rltfig is , 247. Vervalfching en verandering van die ftolFe , ald. Het Muskus- titer ts nergens huis - dier en de foort fchijnt bepaald tot de oostlijkfte provin- tieea van Alia, 249 Het fchijnt dat dat dier, hetwelk niet gemeen is dan ia de VAN DE NATUURLIJKE 'historie. m de oostlijke deeleti van Afia, zig in onze luehtftreeken zoude kimnen ge- wennen en misfchien ook voortteelen, XVI, ii6. Zijn voed zei in gevan- ffenfcliap. Het gaf geene muskus- reuk van zig in den winter, maar in den lomer , en vooral op de warmlte dagen. Defchrijving van dat dier door de seve, ald. Zijn aart, zijne hebbelijkheden en zijne befchrijvmg door daurenton, 117, 118. MUSKUS- KAT, naam van eene Genet-kat van de Kaap de Goede Hoop, XIX, lao. MUSKUS' SPITSMUIS van Indie t deszelfs befchrijving , XIX, 137. KuziTK. Daar moet ftijl in de muzijk zijn; elke wijs moet rusten op een denk- beeld die tot een gevvaarwordlijk voorwerp betrekking heelt, en de vereeni- einff van de tnuzljk met de dichtkunst kan niet volmaakt zijn dan als de dichter en de raaaker van het muzijk te vooren zullen overeenkoomen het- zelfde denkbeeld te zuilen uitdrukken, de een door de woorden, de ander door de geluiden, XVIII, 333 « Aanmerkingen over het ftelzel van de har- monie van R A M E A u , 237. en volg. Verfcheideu dieren fchijnen de muzijk te be^nneu, 239. De vogelen zijn zeer vatbaar voor de indrukzelen van de muzijk, 240. MIJN van Cotteberg was ten tijde van Agricola tweeduizend vijfhonderd voeten diep, I, 159 - MifNEN. De metaal -mijnen in groote klompen en in dikke aderen zijn voort- gebragt door opheffing , dat is, door de werking van de hitte van het vuur, In de mijnen in kleine klompen en in kleine adertjens zijn naderhand gevormd geworden door middel van het water , dat dezelve in kleine deelljens van de eerfte aderen heeft afgefcheiden , XVII, 40. en volg. De metaal -mijnen van den tweeden rang zijn in de loodregte fpleeten van de bergen met laagen, die gevormd zijn door ftofien, welke door het water zijn weggevoerd, 41» Verklaaring van de vorming van die mijnen van den tweeden rang, aia» Feiten en bewijzen , welke aantoonen dat de eerfte metaal-mijnen dow het vuur zijn voortgebragt en de andere door het tvater, 152, en volgg. Upzoj^ing van de metaal- mijnen moet met het kompas gefebieden, en men moet Iteeds de rigting volgen van de ontdekking van de eerfte ader , want in eiken berg- zijn de loodregte fpleeten, die’er door loopeii, ten naasten bij evenwijdig, XVII, 52 - mttnfn ('nZER-J. Zij zqn door het vuur voortgebragt , en vatbar geble- ven voor aantr^king van de magneet , gelijk^ alle ijzer- ftoffen , die yen voor “1= hebben. XVII, 44. Die welke m korrels zijn en zig m drioodlijSe Seeten van de kalkaartige laagen bevinden, zijn aldaar ge- Magt door ainfloeling, dat is, door de beweeging van het water; bewijzen tan deeze waarheid, 64. Z E S. iiz B L A D W IJ N. ISI^AAM (algemeene) dien men den dieren geeyen wil, als de naam van vier^ voetige dieren is eene onvolkoonien fpreek wijze, eene fotn, van welke zi] fomtijds geen deel uitmaaken , XIV. 9. naamloos dier; zijne gedaante, en aantekening over hetzelve, XV, ma. (*). NAAM'ROL- SCHRIJVERS hebben flechts een deel, als de tanden af de nagelen, gebruikt om de dieren te rangfchikken , de bladeren of bloemen om de plan- ten te verdeelen, in plaats van zig van alle de deelen te bedienen, I, 10. NACHT. Natuurkundige reden van de vrees , welke de donkerheid van den nacht bijna alle menfchen doet gevoelen, III, 8. NACHT -AAP. Befchrijving van den dus genoemden Sagouin, XIX, 48. NAGOR, eene foort van Gazelle van Senegal, welke Seba onder den valfchen naam van Mafame befchreven heeft. Zijne luchtflreek en befchrijving, XII, mo. De foort van den Nagor heeft nabuurige foorien. Vergelijking van die foor- ten of verfcbeidenbeden met den Nagor van Senegal , van welken ik de af- bedding en befchrijving gegeeven heb, XII. D. bl. 220. Aantekening over die verlcheidenheid van den Nagor door forster, XVI, loi. Zij zijn, volgens mij, twee onderfcheiden rasfen of foorten, 102. WANGOKR, foort van Gazelle van Senegal; derzelver befchrijving, XII, 153, Het is waarfchijnlijk hetzelfde dier als de Dama der Ouden , ald. MANGUER en nagor; deeze twee dieren hebben een karakter, dat hun alleen toebehoort; het zijn de twee eeniglle dieren, welker hoornen naar veoren gekromd zijn , in plaats dat bij alle de andere foorten van gazellen en geiten 3e hoornen naar agteren omgekromd of geheel regt zijn. Hei wijfjen en het mannetjen hebben beiden hoornen, XVI, loi. natuur. Als men de werken der Natuur onderzoekt , is men zoo verwonderd over de verfcheidenheid van oogmerk als over de menigvuldigheid van de middelen van uitvoering; het fchijnt dat alles wat zijn kan, zij, I, 5. De Natuur daalt bij bijna ongevoelige trappen van het onvolmaaktst Ichepzel af tot de vormloosfte Hof, van het best bewerktuigd dier tot de ruuwlle mijn- ftoffe. Deeze onmerkbaare jneenfmeltingen zijn het grootfte werk der Na- tuur; zij beftaan niet alleen in de grootte en gedaante, maar in de bewee- gingen, in de voortteeliiigen , in de opvolging der foorten, 6. De Natuur gaat door onbekende trappen , en kan zig bij geS v®” vverkliide werkmeeller, die alles weet te ge- altoos ieevend werk , een^Itoos middelen ; het heelal haar brrnken. De «jd, de ruimt • zijn-^haar doel; de verfch.jn zelen van voorwerp, de beweeging en net -ancrekking en afflooting- kracht liaarc de waereld haate leevende werktuiglijke deeltjcns voornaamfte » de^foraTeering en de ontwikkeling der we- haare werkende beg^inzelen^ volftrekt eenvormig; zij merk- zens, XI, a. De joop der Natuur^ veranderingen; bewijzen ^ tss s svï: van zfen, Is ioo zeer ons werk dan het haare ; be- daa^vVu ald. Het is eerst van di.t lijdflip dat men de Natuur met haar WIJ® , rp verffeliiken 'en van haaren tegenswoordigen en beken» zelve kan beginnen te ver^'ijaen , ouderen «aa; be- den ftaat kan opklimtoen tot e § W ^ig begonnen te ver- rsi.è;ïe:s„' nooit van de wetten, die baar zij , -rig Natuur is de uitwendige aan de befcheuwt, die haar troon van de godlijke ’ . . j inwendigen troon van den Al- waarneem., y«taft z,g S,|,"„"„“a?Natu™ 7 . Bl^ire„’d?^W^hou^. zis ftaande, S!,ffgeïv:„'re„%“ta*?«™e5S^ Je dp urond derleevende zelfüandigheden (leeds dezelfde , ziJ inHp tuur IS de jg door het onderfcheid der vertoomngen. inde niet dan in de ’ in den tijd der grootlle volkrijkheid fciijnt het getal eeuwen van overvloed , jn d J planten de oppervlakte der aarde der menfehen, ^ ^ ^5/ dier en der onnutte te beflaan ; dal der woeste „.fV, fiidenvan hongersnood en ontvolking, planten vermeerdert op zijne .. J a jj mensch , zijn onverfchillig Die verfcheidenheden , zoo ^ • jp. niet minder levendig, zij voor de Natuur- Zij is daarom niet houdt hen alle ftaande, befcheimt de eene niet ten kosten ^en’bel'chomvt dezelve niet dan maar zij j ‘prn^en hetzelfde afdrnkzel , als vlugtende fcha- als opvolgende j. het lipbaam is , Xll, 5 . Da febikking der natuur i* duwen, waarvan d aetaf, van de onderhouding en het evenwigr de*: ▼ast ten opzigte van het geui, v^n ^ Q Registers.') 114 BLADWIJZER ^ f^f>rten'. Maar haare uitvoering verfchilt zoo veel mogeliik. in alle de jre. individus, 6. Tafereel van de hervoortbrenging en vernielinV Natuur. Op de hoogten, boomen zonder fchols V geKromd,gebrooken, van ouderdom onivallende; andere in grooter rnS’ liggende , om op reeds verrotte hoopen te rotten, verftikken , begraaven de zaaden, die gereed zijn om te ontlpruiten. De Natuur, die overal elders blinkt van jeugdigheid, fcliijnthier Rok oud; de aarde overlaaden met het gewjgt, overftelpt van den af braak van haare voort- groen , Rechts eene verwarde °roSen ftreeken ftilRaande wateren, raodderachtige onnnr \ ^l^eiuaar zijnde, ontoeganglijk zijn en even onnut zijn voor de bewooneren van de aarde en van het water. Tusfchen die moerasfige gronden, die de laage plaatfen en verouderde bosfcben bezet- ten, die op hooge gronden ftaan, (trekken zig foorten van heiden u t met wilde gewasfen, met harde doornachtige kruiden bedekt, die minder Sn den grond, dan aan elkanderen fcliijnen gehecht te zijn, en die, uitdroogende cn beurtelings de eene op de andere uitfpruitende , eene grove korst van ver- fcheiden voeten dikte vormen, XI, 6, 7. In de wilde landen, geen vvez geenegeraeenlchap, gcan fpoor vanverRand in die wilde plaatfen : de mensch verplicht de paden der wilde dieren te volgen, verfchrikt voor hun gebru ’ keert terug en zegt: de wilde Natuur is lelijk en ftervende; ik , ik alleen kan haar aangenaam en leevende maaken enz. , 7. In de Natuur is eene enkele ÏZil verfchijnzelen der on werktuiglijke (toffe , en deeS ^21 wamitc veriiiengd , brengt leevende klompjens voort , waar* der bewerktuigde zelfRandigheden af hangen, XII, 12, De Natuur moet nooit dan door eenheden , nooit door verzatnelino-en ver- toond worden, XIV, 9. Algemeene aanmerkingen over de krachten“der Na tuur, atd. Algemeen plan van de Natuur in den overgang van den mensch tot den aap, van den aap tot het viervoetig dier, van de viervoetige dïïen totdecetacea of walvislchen, tot de vogelen, visfchcn, kruipendSeren is een getrouw beeld van de leevende natuur en het eenvoudigst en algem-enst oogpunt , onder welk men haar kan befchouwen. En als men over maat van Su£*' ’ 'S'" hSfïtoS' S, ÏÏ. ^ ^ ^ proefondervindlijke Natuurkim- KATUURKUNDE en NATUURLIJKE HISTORIE. Onze kundigheden in dezelve han- gen af van de ondervinding en bepaalen zig tot gevolg- trekkingen I o? Wijze van dezelve te beRndeeren. Men moet beginnen met vee! te zCJt dikwijls te herzien, I, 2. De naauwgezette aandacht, altijd nuttiAu men veel weet, is dikwijls Ichadelijk voor degeene, die zig begiUen te'oeflnSn «a. . Men moet ook bUn nzonder doel niet, , op d,t dS seeeSg nL'Ile oeÈ: denkbp^!]”^ geheele nitgeftrektheid , en mt zigzelven de eerRe k^ren zijner d^Son^ Ap" Deeze is de Rudie der Wijsgee^n , konften, 15^ oudere natuurkundige weetenfcliappen en de moeder van alle NATUUR- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. Ï15 NATUURtiJKE HISTORIE DER DIEREN van aristoteles is het best dat ons in c^at vak had. Voorftelliiig van het ftelzel van dat werk van AR1510- teles, I, aa. Ziet Stelzel, NAVOLGING is Van alle uitwerkzelen van het dierlijk werktuig het verwonder* liikst : zij is deszelfs fijnfie en uitgeftrekfte drijfveer , zij is dat , waardoor het denken best wordt nagebootst, IV, 41. Ontwikkeling van de verfcliillende oorzaaken, die bij de dieren de navolging voortbrengen, 42- van navolging onderdelt de volmaakfte bewerktuiging, de gelukkiglte lig- haatns-gefteldheid; maar niets is ’er meer firijdig mede dan eene goede girt gezond verlland , 42 , 43. De dieren moeten elkandereii veel volmaakter navolgen dan de menfchen, 43 * NEGER - cuENON ; derzelver belchrijving , XIX, 32. NEGERIN. Zonderling voorbeeld van eene zwarte Negerin , die in haaren ouder- dom wit wierd, XVIII, 317* neger -SAjou, XIX, 46. negers. De kleine kinderen van de Negers zijn dikvinjls in eene moeijehjke plaatfing om te zuigen; zij omvatten eene der heupen van de moeder met hunne knieën en voeten , en knijpen die zoo llerk , dat zij zig kimnen vast- houden zonder de armen van de moeder; zij hechten zig met de handen aan de borsten, en zuigen dezelve aanhoudend zonder van hunne plaats te geraa- ken ofte vallen, niettegenllaandc de beweegingen van de moeder, die ge- duurende dien tijd naar gewoonte werkt, II, 230. NEGERS r GEVLAKTE). Afbeelding en hefclirijving van een gevlakt Neger-kmd XVIII, 310. en volg. Befchrijving van twee gevlakte Neger- kinderen door j. D. PASTEUR, 312. en volg. NEPERS van Ansola (linken, III, 81. Daar zijn flechts honderd en vijftig of tweeboncler/jaaren nodig om het vel van eeneii Neger door vermenging met het bloed van den Blanken, wit te maaken; maar daar zou misfchien eeii Vrij groot getïil van eeuwen vereischt worden om diezelidc uitwerKing voóntebrengen door den invloed van de luchtftreek alken; hoe men deeze proef zoirde kunnen neemen , XV, 3. negers van Senegal, derzelver befchrijving, III, 76. nepfrs van Siërra Leona en Guinea ; derzelver befchrijvine, III, 78* Het frhiivt dat de Negers niet zoo lang leeven als andere menfchen , en dat het is t vUg gebruik van vrouwen wel de oorzaak zoude kunnen, zi]n van de kortheid van hu leven, 70- Befchri ving van de Negers van Guinea , Suda, ziek zijn; van zwart wordt zij roetkleurig en fomtijds koperkleii g, negers (wltte)' vcrfchillen van alle andere menfchen, en getaande, XVm, 303. Die blaffards maaken eer onyrugtbaare takken van oinaarting dan eenen (lam of waar ras in het menschlidt geflapt. De mai'liike blaffards zijn onbekwaam tot de voortteehng , terwijl de blalFardfche vrouwen met Negers kunnen voortteelen , 304. Het rclnjut dat er verfchei- den foorten of verfclieidenlieden van witte Negers zijn , volgens de verlei d lende klimaaten, ald. Afbeelding en befchrijving van eene witte / li6 B L A D W IJ Z E R XVIII, 3 ® 5 * De witte Negerinnen brengen met de zwarte Negers gevlakte kinderen voort , 310. Befchrijving van eenen witten Neger of Kakkerlak uit Oost-Indie, door j. van iperen, XVIII, 309. en volg. neger- TA MARIN, XIX, 49. KEIPSB of NEMS , afbeelding en befchrijving van denzelven , XV, 130. Dat dier, dat zig in de warmfte landen van Afrika bevindt, op de Oost-kust, en waarfchijnlijk ook in Arabie, is van eene foort, dk aaii de fret grenst, welkers naara in het Arabisch Nems is, ald. en volg. neitsersoak. Ziet Phoka met de kap. nems. Ziet Neipfe. NEUSHOORN. Ziet Rhinoceros. NIEUW- HOLLAND is grooter dan Europa en het is onder een nog gelukkiger luchtftreek gelegen; maar men kent ’er de kusten maar van, XVIII, 303. NIEUW -HOLLANDERS Befchrijving ‘van dezelve naar cook, XVIII, 301. NIEUW- ZEELANDERS doot COOK befchrcven , XVIII, -300. noodzaaklijkheid. De redenlijke noodzaaklijkheid moet zelden in de Wijsbe- geerte tot bewijs dienen , I, 155. NOORDEN.^ Doortogt door het Noorden; enige nieuwe gedagten over denzelven, I, 109. Alle de reizigers, die beproefd hebben om van Europa naar China te gaan door het Noord -Oosten of Noord- Westen, zijn in hunne onder- neeming niet geflaag'd , 204. nijl-ghaü. Befchrijving van dit dier door hunter, XV, 209. Hij is zeer mak, 211 ; het heeft eene goede reuk en vreest zeer de Herke reuken, ald. Gevegten van de mannetjes , 212. Befchrijving van het wijfjen, ald. Af- meetingen, «15. Schoon dat dier vrij duidlijke overeenkomften heeft met het hert in den hals en den kop , en met den OS in de hoornen en den ftaert is het egter verder van beiden die geflachten verwijderd dan van dat der ga- zellen of grooten geiten, XVI, 69. Bewijs van die Helling, ald. Het is alleen van zijn geflacht en van eene bijzondere foort. Zijne natuurlijke hebbelijkheden. Het is een berk aanwend dier. Zijne befchrijving. Zijn aart, ald. Dit dier zou nuttig kunnen worden, als men het in ons klimaat konde naturalizeeren , ald. OmHandiger befchrijving van bet mannetjen en het wijfjen , 70. Verfcheidenheid in deeze foort. Verfchil tusfchen het mannetjen en het wijfjen, ald. Hunne verknogtheid aan elkanderen, 71. Een paar Nijlghaus hebben in Engeland bij Mylord clive enige jaaren agter elkanderen voortgeteeld, 75. De Nijlghaus zijn in groot aantal in de Noord- liike deden van het Rijk van Mogol tot het Rijk van Caehemire; maar zij zijn alle wild en men weet niet dat de Indiaanen dezelve tot huisdieren ge- maakt hebben, 76. Daar zijn ’er ook in den omtrek van Suratteen Bombay «n inen denkt dat zij oorfpronglijk zijn van de provintie van Guzaratte, ald. a VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ir/ O. Oceaan heeft eene geftadige beweeging van het merkbaar is niet alleen tusfchen de keerkringen ,maar zelfs malle de andere itree- ken, I, 49. De dille Oceaan doet eene gedadige pooging tegens de tasten van Tartarije, China en Indie. De Indifche Oceaan dootooktege^ de Oost -kust van Afrika. De Atlantifche Oceaan werkt ook tegens alle -de Oostlijke kusten van Amerika, ald. De diepten van den Oceaan zijn ongelijk. Men wil dat ^er pla^tfen zijn , daar het water eene mijl diepte heeft. De gewoone diep- ten Ziiii van zestig tot honderd en vijTtig vademen. In de golven en ^gt bij de kusten is het minder diep en in de (Fraat en nog minder , i55- De Oceaan heeft de landen afgekabbeld in eene uitgedrektheid van vierhonderd of yijf- honderd mijlen aan^alle de Oostlijke kusten van de oude waereld. Bewijzen vïï deezTSing, loa. Het fchijnt dat de Oceaan , door zijnen voortgang Tan het Oosten nfar h^et Westen , even zoo veel S oostlijke kusten van Amerika, dan liij gewonnen heeft op van Afia. Deeze twee groote zee- boezems zijn onder dezelfde g^aadra breedte , zij zijn ook ten naasten bij van dezelfde grootte, eoa. Upgaat van de plaatlen in den Oceaan , daar de voortgang van het Oosten naar het Westen meest merkbaar is, ai6. OCELOT, een dier van Amerika, woest en vleeschvreetend , van hetzelfde ge- harbf als de iaauar en cousuar. Befchri ving van het mannetjen en het wijf. BU men hun In hun ge- boorte- land gegeeven heeft j dvvaahng daaromtrent, Xlll,,i07. De Ucelot koomt ons voor van alle de getijgerde dieren , Iraaist getekend te_ zijn. r mannetjen egter nog fraaier 'dan het wijfjen , i68. De Ocelot is wreed en Ster vreeschachtig ; hij verkiest het bloed boven het vleesch. Niets kan zfjnen woesten aart verzagten. Hij brengt gewoonlijk maar twee jongen voort, i68, 169. OERïBi, befchrijving van deeze fraaie gazelle door allamand en haare af- beelding, 3 tVI, 24. OESTERS., Spoedige en fterke vermenigvuldiging der Ooesters , I , I 37 * 7Ün onder de Oesters vrugtbaare en onvmgtbaare; de vrugtbaare onderlctiei- den zig aan dien dunnen rand, die het lighaam van den Oester omringt en deeze noemt men mannetjens , II , 45 * OLYPHANT beeft door middel van zijn fnuit, die hem tot hand dient, dezelfde middden v^ behendigheid als de aap. Hij heeft leerzaamheid en is vatbaar TOor eeneSke verknLheid als de hond. Zijn aart, 21 ne hoedanigheden, verftand enz! VVafrom hij niets bouwt en geen werk met zijne geilden in het gemeen verrigt, gelijkt de bever, XI, ii. 'vdke de Öos- terfche'volkeren voor de Oiyphanten hebben, vporal voor de witte, 13, 14. De Olvphanten zijn gezellig; orde, die _zij in hunne togten volgen. Schoon de Olvphant zeer zwaar is , doet hij zulke groote flappen , dat hij gemataik eenen man , die hard loopt , kan agterhaalen. De Olypliant is ge- voelig voor beledigingen, Hij heeft eenen zeer goeden reuk en waaifcbijn^ / iTf' 'L a' d w ij z e r. lijk dat zintuig: volmaakter dan enig ander dier. Hij houdt van vogtige piaatfen en hij vult dikwijls zijn fnuit met water. Hij zwemt zeer gemaklijk en waarom» 14, 15. Met voedzel'dat een Ulyphant verteert, als hij in vrij- heid is , kan honderd vijftig ponden gras daags bedraagen ; maar de Olyphanten verpletteren met hunne pooten veel meer gras en graanen dan zij verteeren , en, naardien zij altoos in eenen troep, woonen , verwoesten zij in een uur tijds een veld , 16. De Olyphant is bepaald tot de zuidlijke landen van Afrika en Afia , 23. De Ouden bedienen zig van Olyphanten in den oor- log , zij zouden Uians zeer onnut in denzelven zijn en waarom , 24. Zij fchijnen behagen in opfchik te hebben , en fchijnen wel te vrejJen als zij rijk gekleed zijn, 26. De Olyphanten zijn grooter in de landen van zuid- . lijk Indie en oostlijk Afrika dan in westlijk Afrika , 28. Die de bergen _;bewoonen zijn grooter en fterker dan de anderen , DeOeylonfcheOly* " phanten beboen , zegt men , van alle den meesten moed en het meeste verftaiid , a/al. Kragt van den Olyphant , 29. Zij kunnen gemaklijk vijftien of twintig mijlen daags afleggen, en, als men hen aanzet, kunnen zij tot vijf en dertig of veertig mijlen afdoen , 30. Het fpoor van hunnen voet heeft viiftien of agttien duimen middellijn, ald. Dienst , welken men van den olyphant trekt; hoe men hem voeden moet om hem bij zijne kragten te hou- den , ald. Duuritig van het leven van den Olyphant in den ftaat van vrij- heid, en in den ftaat van flavernij, 31. Hij leeft niet lang in de gemaatigde inchtftreeken , en nog minder in koude landen, 31 _, 32. De fonrt der Oljj- phanten kan nergens in Europa blijven beftaan ,of zig vermenigvuldigen, 32. Verfchiliende kleuren van den 01 jT)hant, zij zijn gemeenlijk zwart; daar zijn egter roode en ook witte, ald. Deeze roode en witte kleur in den Olyphant , zijn geene ftandhoiidende verfcheidenheden en maaken geene onderfcheideii enftandhoudende rasfen in de foort uit; het zijn eerder maar enkele verfchei- denheden , ald. De kleinfte zijn van vvestlijk Afrika, 33. De Olyphant heeft zeer kleine oogen naar de grootte van zijn lighaam ; maar zij zijn zagt en zeer geestig, De Olyphant heeft een zeer goed gehoor enzeergroote oor- lappen, 34. Hij list zijne groote ooren op en beweegt die met zeer veel ge- tnaklijkheid , en bedient ’er zig van om zijne oogen afceveegen en dezelve voor het ftof en voor de vliegen te behoeden, ald. Hij fchijnt de muzijk te beminnen en fchept vermaak in het h ooren van muzijk inftrumenten , ald. Zijne reuk is zeer fijn en bij is zeer gezet op allerhanden reuk -werken en vooral op welriekende bloemen , ald. Hij heeft, om zoo te fpreeken , het zintuig van het gevoel alleen in zijnen fnuit; maar liet is zoo ondericheiden in denzelven als in ’s raenfchen hand , aki. Befchrijving van den fnuit van den Olyphant, ald. Eri van de voornaamfte gebruiken waartoe hii door het dier gebezigt wordt, ald. De fnuit van den Olyphant is eene zeer behendige hand, waarmede hij kleine ftukjeiis geld kan opraapen, bloenmn een voor een plukken, grendels van deuren openen en fluiten enz., ald. _^De Olyphant heeft dennens in de hand en hij is in ftaat om de kracht van zijne longen bij de werking van zijne hand te voegen , 35. Snuit van den Olyphant; van alle de werktuigen , van welke de Natuur haare geliefde voortbrengzelen zoo tnild- l*]k voorzienheeft, is deeze fnuit misfchieii het volkoomenst en vervvonder- lijkstj het is niet alleen een georganifeerd werktuig, maar een driedubbeld zintuig; want de fijnheid van gevoel, de fcherpheid van reuk, de gemaklijk- heid van beweeging vinden zig met elkanderen vereenigd aan het eind van den fnuit van den OHJpbant, ald. Natuurlijke oorzaak van de meerderheid van verftaiid in den Olyphant, ald. De Olyphant is tegelijk een wonder van ver- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. - ,19 verftatid en een monfter van ftof; befdhrijving van de mismaaT^thedpn van het lighaam van den Olyphant, 36. Hij kan zijn kop naaiivvlijks omkeeren en kan zig niet omwenden dan 'door eenen omweg le neeinen. Hij kan zijne pooteu niet dan langzaam en met moeite buigen, 37. Als hij oud of kwij- nenda is, wil hij liever lïaande flaapen dan zijne pooten buigen om te gaan leggen , ald. De flagtanden van den Olyphant krijgen met de jaaren eene ont- zaglijke zwaarte en vermoeien hem den kop ontzagchelijk door denzelven naar beneden te trekken, zoo dat het dier fomtijds genoodzaakt is gaten in den muur van zijn hok te maaken om dezelve te onderfteunen en derzelver zwaarte wat te verligten , ald. De Olyphant beeft het nadeel dat hij het zin- tuig van den reuk zeer verre van dat van het gevoel heeft geplaatst en nog het nadeel van niets met zijnen bek van den grond te kunnen opneemen , en hij is verplicht al zijn voedzel met zijnen Inuit te vatten , ald. Hoe hij drinkt, gS. De kleine Olyphant moet niet niet den bek zuigen, maar ni9C den 1 'iiuit , fchoon de Ouden het tegendeel geichreven hebben , ald, De mammen van het vi’ijfjen zijn twee in getal, en op de borst geplaats, 39. De Oiyphaiiten moeten niet koppelen op de wijze van andere viervoetige dieren ; de betreklijke plaatfing der teeldeelen bij de iudividus der beiden fexen fchijnt te vorderen dat het wijfjen op den rug gaa leggen om het mannetjen te ontvangen, ald. De Olyphant zuigt, koppelt, eet noch drinkt, als de andere dieren , 40. Stem van den Olyphant , geluid dat bij door den neus maaakt , ald. Hij is niet met hair bedekt , zijn Vel is glad en daar koonien fleclus eenige hahtjens op in de bersten. De opperhuid is niet overal aan de huid vast , zij is ’er maar op enige plaatfeii aan vast gehecht. Oorzaak van de drooge inelaatschheid, waaraan de Olyphant on- derhevig is, 40, 41. Welk middel de Olyphant gebruikt om de Vliegen j die hem plaagen te verjaagen, 41. Bijzpnder maakzel van hunne pooten en voe- ten, 42. De Ölyphanten hebben gemeenlijk vijf lootten van nagelen aan de voeten, ald. De llaert van den Oljnihant is een verfierzel, dat bij de JNegers zeer gezogt is, 43. De grootlle Ölyphanten hebben veertien of vijf- tien voeten hoogte, en de kleinlte negen ot tien ; de lengte van hun lighaam is ten naasten bij gelijk aan hunne hoogte, ald. De Olyphant zwemt zeer wel en vrij fnel, en hij is zeer nuttig voor het overtrekken van rivieren, wanneer hij ontzagchelijke vragten en veel volk voert , zonder dat men be- hoeft te vreezen dat bij zal ziuken , 45. Hii zwemt tusfehen water en wind en men ziet dan niet dan zijnen fnuit, dien nijin de hoogte houdt, om adem te baaien, ald. Hij heeft maar eene maag en herkaauwt niet, hij heeft de darmen en vooral den kronkeldarm zeer lang en zeer wijd, ald, De wilde Ölyphanten zijn bijna aanhoudend bezig met eeten , reden van dat bijna aan- houdend kaanwen , ald. Zindelijkheid en kieschheid van den Olyphant in het eeten , ald. Hij houdt veel van wijn en van alle geestrijke vogten, als brandewijn , arak enz. , 46. Hij heeft eenen natimrlijken afkeer van het varken , welks geknor hij niet kan hooren zonder ontroerd te worden , ald. Verfcbillende trekken uit de reizigers, die een denkbeeld geeveii van den aart, het karakter en het verftand van den Olyphant, ald. Daar zijn olyphants tanden zoo groot en lang, dat zij elk meer dan honderd en twintig ponden weegen , 5 ^ » 5 ^' Befchrijving van een wijfjen, 56. Zij is grover en vleesch- achiiger dan het mannetjen , ald. 7 A\ heeft de ooren kleiner naar evenredig- heid dan het mannetjen, maar het lijf fchijnt dunner, de kop grooter en de ledenmaaten ronder dan bij het mannetjen , ald. Zij is zagter van aart, «W. Afbe'elding van den fnuit en de roede van den Olyphant , ald. «20 bladwij zer Wijze waarop deeze dieren koppelen door den Heer marc ellus b les opgegeeven, 56, 57. Tekenen die het ritfig worden voorafgaan, enige da- gen te vooren ziet men een olieachtig vogt uit een gaatjen loopen , dat zij ter wederzijde van den kop hebben , 57. De Olyphant verfchilt in grootte eer naar de lengte dan naar de breedte der luchtttreek , XV ,13. De hoogte van eenen eerstgeboren Olyphant is weinig meer dan drie Rhijnlandlche voe- ten • volgens den Heer marcellus bles groeit hij tot den ouderdom van’zestien of twintig jaaren en kan zeventig en zelfs honderd jaaren leeven, XVI , 40. Het wijfjen krijgt maar een enkel jong te gelijk. VVaarneeniingen over de natuurlijke hebbelijkheden van den Olyphant in den ftaat van vrij- heid en over de wijze van hem te vangen en tam te raaaken , ald. De Oly- phanten leeven in den ftaat van vrijheid in eene foort van duurzaaine maat- fchappij, elke bende of troep blijft gefcheiden en heeft geene gemeenfcbap met eenen anderen troep , ja zij fchijiicn elkaêr zorgvuldig te vermijden. Hoe die dieren water overtrekken. Daar zijn eenzaarae Olyphanten, die uit de niaaifchappij verbannen fchijnen; deeze zijn wild en zeer boos, ter- wijl de andere, die in troepen gaan, zagt mi zdfs fchuuw zijn, 41. Deeze wilde Olyphanten zijn alle inannetjens. De Olyphanten met lange groote •t flaatanden zijn op Ceylon zeer zeldzaam; het grootst getal heeft maar kleine ■ flagtandjens van omtrent een voet lengte; men kan niet voor zij twaalf of veertien Jaaren oud zijn zien of hunne flagtanden lang zullen worden , dan of zij zoo klein zullen blijven, 42. De Olyphanten hebben in alle luchtftree- ken van den aardbol beftaan , want men vindt overal hunne _ beenderen , • nieuw voorbeeld daarvan , ald. De kleine Olyphant zuigt niet met den ^ fnuit , gelijk mij waarfchijnlijk was voorgekoomen , maar met den bek , even gelijk de .andere dieren, 45. ÖLYPHANTEN. Men vindt in de Noordlijke landen van Europa en Afia geraam- ten, flagtanden en beenderen van Olyphanten, rivier -paerden en rhinoce- '' rosfen in eene zoo groote menigte dat men verzeekerd kan zijn dat de foorten deezer dieren die zig thans niet dan in de zuidlijke landen kunnen voort- nlanfen voorheen beftonden en voortteelden in de Noordlijke landen , XVll , 9. ï^len vindt niet alleen die beenderen in de Noordlijke landen van ons waereld- deel, maar ook in die van Noord- Amerika , fchoon ’erin dat nieuw waereld- deel geene Olyphanten en rivier -paerden beftaan, ald. Bevvijzen daarvan, 10. Naardien men die beenderen niet alleen in de Noordlijke landen der twee waerelddeelen , maar ook in de landen van de gemaatigde luchtftreeken vindt, als in Diiitschland , Frankrijk, Italië enz. moet men daaruit befluiten dat, naar maate die Noordfche landen verkoelden, die dieren zig naar de landen van de gemaatigde luchtftreeken begaven, en dat eindelijk .die Itree- ken met den tijd ook te veel verkoeld zijnde, zij op^lchoven zijn verzengde luchtftreeken, 15. Als men hunne oude overblijfzelen , die uit den grond gehaald zijn, met die van de thans nog leevende vergelijkt, ziet men dat over het algemeen , die oude Olyphanten en rivier -paarden grooter waren dan de tegenswoordige , ald. Loop van de Olyphanten van het Noorden naar het Zuiden van den zestigften graad breedte tot de evennachtlijn , 9*- De regelmaatige’loop, welken de Olyphanten in ons waereld- deel gevolgd hebben, fcbijnt hinderpaalen in het ander waereld -deel ontmoet te hebben, en het fcbijnt niet dat zij ooit in Zuid - Amerika verder gekoonien zijn dan de land- engte van Panama , 94. Waarom die dieren niet in de lan- f den van Zuid- Amerika zijn kunnen koomen , ald. De overgang van de Oly. VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. lai Olyphantenvanhet een waerelddeel naar het de iNOordliJke landen van Alia, die nabij Amerika zijn, i 5- OLYFBOOM. Daar zijn geene Olyfboomen op meer dan vierhonderd mijlen a - (land van den berg Ararat, 1 , 9o« „MSCBBVvmo, gelijk B,™ die door SuV hi' onvolmaakte voorftelling van de zaak. j ding orofchrijven zonder haar naauwkeurig te befchrijven, 1, I3 j esMriaf, ; en al wilde men onderfteikn dat zij mets bezat, zelfs met de fpraak, ^ deeze lanae verkeering genoeg zijn om eene taal te doen ontuaan, en tleeze e Se S?v a" S heeft in het vervolg alle de zaaden der denkbeelden ontwikkeld, aIV, lii. Eerde foort van aap, XIV, a. Als men enkel acht doeg op de apda°an te zóu men den Oraiig - Outang ook kunnen befchouwen als den eerden K toBeufchen , lö. Btrchtijring van d.Q Orang-Oütang »3«”K BO » aniBB Schrijver;. Aanmerkingea daar over . ^ o6 Dafr ziin twee foorten van , de eene door enige reizigers Barns ge- nfa’md 'en de andere Z)r///doordcÊngeirchcn; de Barris is dezelfde alsde Pongo, heMs de g? 00 ^ endeDrilIis dezelfde alsdejocko, en hens dek kina Orang-Outang,a 6 . Diedieren hebben de gewoonte van zig aan tafel te zetten geliik de menfchen ; zij bedienen zig van mes , lepel en vork , 30. Verklaaring^van alle^^^^ deeze foort van de menschlijke foort verwlidere^ en van de overeenkomden , die dezelve aan haar doen na- deïen De mensch en de Orang- Outang zijn de eenigde die billen en kuiten hebben, en dk dus gemaakt zijn om regtop te gaan, de eenigde, die de borst breed, de fchouderen plat en de wervelbeenderen eveneens ge- vormd hebben , de eenigfte , welker hart, hersfenen, long, lever, milt, alvleesch, maag, darmen, volkoomen eveneens zijn, de eenigflc die het wormwiizó aanhangzel aan den blinden darm hebben; de Orang- Ou.ang ge- bikt in ^het veheel meer naar den mensch dan zelfs naar de andere aapen, ,1 Ik BefeSiDg vaJ de in- en uitwendige deelen van den Orang.Omanff IJ om?iandige vergeHjking van dezelve met dezelfde overeenkomdige deelen in deTmeS, De Orang- Outang Is de eenigfte van alk de aapen, d^^egeene wangen -zakken heeft, en dus de eenigfte die het inwendige van den moïd Tven als de mensch gevormd heeft. Hij is ook de eenigde die bolle billen zonder eeltachiigheden heeft. Zijn hiel rust moeijehjker op den grond^dau die van den mensch, en dit maakt dat hij gemaklijker loopt dan gaat. Hii heeft dertien ribben, en de mensch maar twaalf, en hi] verichilt ook van den mensch door het maakzel der voeten en door het maakzel van de beenderen van bet bekken , 37 » 38. Onderlcheidemk kpmerkeii van deeze foort, 38,39. Orang Outang; bijvoegz-ekn tot de hiftone van^ door AL LA MA ND, XIV, 39 ea rerp. BJchrijving van de hebbrii. kbeden „ no, ^anÓetU en een wijfjen, door den Heer ma y, befeliriivmg van van y,‘ ‘ groot als een mensch, 44- vo/^g. Beft hnj ving een aap uit ;mdere foort van Orang- Outang fchijnt r, rwL'^depSó ,V BcfchtljvicK van eu, Iclvcnü wijl jen , 47 , haare klïeimhlden! J. lirfchrijvins van een van Orang- Outang , welke h^kkent, j u * XIX , I. Daar zijn twee foorten vau die dieren , ald. Ondeitcheuienüt ken- merken van die twee foorten , 2. ■' orcadische eilandfn. Op eene kust van de Orcadifche Eilanden , welke lo<^ en die tweehonderd voeten loodregte hoogte boven de zee heeft, is^dè beweeging, ‘<‘ls het fteik waait en het water tegelijk vloeit , groot en de onftuiffiigheid zoo hevig, dat het water tot den top dier k^i^^ isé B L D W IJ ZE R pra grijst, dat is, tot tweehonderd voeten hoogte; de droppels water, die op neder, en de zee fmijt ’er zelfs gruis-zand en kleine fteentjens op, I, ai8. ORDE, waarin men de voortbrengzelen van de Natuur befchouwen moet, 1 , 17. ORGANISCHE KLOMPjENS. Daar is in de Natuur eene oneindige menigte kleine deeltjens ofJeevende organifche , klompjens , welker zelfltandigheid dezelfde A bewerktuigde wezens, II, ii. Ueeze leevende klompjes zijn Hppipn gewasfen gemeen; bet zijn oorfprongiijke en onbederflijke . uerzeJver bijeenvoeging vormt voor onze oogen bewerktuigde wezens , 13. Verklaaring van de wijze , waarop de organifche klompjens ( de bewerktuigde lighaamen doordringen, en de voeding, de ontzwagteling en hervoortbrenging bewerken , ap. Het overtollige der organifche klomp- jens wordt van alle de deelen des Jigbaams naar een of meer algemeene pla<)tien gezonden ^ daar zij , vereenigd wordende > kleine bewerktuigde lig- I naaraen vormen , aan het eerde gelijk , a/d. Verklaaring van de affehei» ding der organifche klompjens van de ruuv^e of onwerktuiglijke deelen en van derzelver verzending van alie de deelen van het lighaam naar de zaad- vaten, 33, 34. Proeven, die bèWijzen dat 'er leevende werktuiglijke klompjens in alle dierlijke en plantaartige ftolFen beftaan, 129. De leevende k*°”’PJ®ns zijn in grooter hoeveelheid in het zaadvogt der dieren , UI de Iprmtjens van de pitten der vrugten, in de zaaden en in de zelfftandig- , ite. deelen van het dier ofhet gewas; a/d. De leevende werktuiglijke klomp- jens oeweegen zigniet als de dieren, derzelver beweeging is aanhoudende en - zonder tuslchenpoozing , 134. De leevende organifche klompjens zijn niet alleen in het zaad der dieren van beiden de kunnen, maar ook in de (lof die ’ zig aan de tanden hecht, in de chijl, en in at het overfchot van het voed’zei 145. Zij worden in menigte in de iiitwerpzeleu gevonden, als de maag ont- ledigd is, en in kleine hoeveelheid in harde uitvverpzelen; reden van dat ver- fchii, ald. De kruiden bevatten op verre na zoo eene groote menigte orga- nifche klompjens niet als het vleesch en de zaaden ; het is om die reden dat i de mensch en die dieren , welke geene groote ingewanden hebben , genood- zaakt zijn zig met vleesch en zaaden te voeden , iV, 217. De leevende klomn- jens zijn ten opzigte van h^t getal en de werking evenredig aan de licht- deeltjens. Overal daar het licht van de zon de aarde kan verwarmen verle- vendigt zig haare oppervlakte , bedekt zig met groente en bevolkt zig met dieren, Xll, 4, De organifche ftofiè is het gewoonst werk der Natuur en dat haar het minfte kost, II, 24. De organifche (lof is in grooter hoeveel- heid in de infekten dan in de andere dieren ; deeze overvloed van organifche (lof niet tot de voortteeling kunnende gebruikt worden , bij gebrek van wer- ktuigen, vormt en vereenigt zig geheel en al onder eene gedaante, die veel afhangt van die van het dier zelf en die ’er gedeeltelijk naar gelijkt I( orignal is de naam van den Eland in Noord- Amerika, XII, 84. Orignal van Amerika is van dezelfde foort als de Eland ; maar hij febijnt van een grooter te zijn dan de Eiiropifche Eland. Daar zijn Orignals die tot tien voeten hoogte van lijf hebben, XV, Ut. OR kranen. Ziet Ouragans. ORTO- VAN^iDE NATIUURLIJICE, /HISTORIE. ortohua vaa fernandes fchijnt hetzelfde dier te zijn als de Zorille ', XIII, 200. . • - '[ ■' ■ ’ ri ■, OTTER.1 Aart en natuur van den Otter, VII, 85. Hij is gretigeV naar visch das i V naar yleesch. Hij zwemt, goed, en heeft vliezen tusfchen dêi vingeren aan . alle de pooten, aid. Hij/ zwemtiniet naar zee, maar alleen, in ;zoet water, uld. Hij kan vrij lang onder water blijven zonder adem te haaien, ald. Hij wordt riiftg in den winter en jongt in de maand Maart. Hij brengt drie of vier jongen ter waereld , ald. De jonge Otters zijn lelijker dan de oude, M. Natuurlijke huishouding van den Otter, 86. Hij doet in- een vijver dat de bunifing in een hoender- hok doetj, hij doodt veel meer visfchen dan hij eeten kan, ald. De Otter -vellen, in den winter afgeftroopt, maaken een goed bont, ald. De Otters, zijn niet menigvuldig i'S/. Otter vah 'Noord- Amerika, ald. Zijn bont is fraaier dan dat van de Eurc^eaanfdbe! , ald. In Noorwegen vindt men Otters bij de zoute wateren zoo wel ais hijgde zoete, XV, 123. Ment kent in Cayenne drie foorten van Otters, ald.^ Eene van ♦ die foorten, die de grootUe is, wordt ook in de landen Yan.,den Oyapock gevonden, ald. Belchrijving en afbeelding van eenen kleinen zoet* water Otter van Cayenne, 124. ..Voorbeeld van eenen tantm^fl Q.iter,, ^?VI,, 136. OTTER van Egypte , naam , welkeri enige Schrijvers gegeeven hebben aan den Ichneumon of grooteMangouste, XllI, 216. • ï " .i 10 OTTER van Noord- Amerika. Hij is veel grooter dan de Europifche maar an- ders volkoomen aan denzelven gelijk. 'De Otters en bevers zijn’gemeenfijlt grooter en hebben het hair zwarter en fraaier in Amerika dan in Europa, XIII, 21.5. OTTER (groote zee-.) Ziet Saricovienne. os Cgraauwe) van het Mogolfche Rijk. Zet NiJIgaut. / ;r V: o: ^ ' 1 - os (muskus-) Ziet Bifon. : 1 , 1 ;.’,. . ; i J .13 I V/O ostiakken ; hedendaagfchq verfchillen van de oude Ostiakken t reden van dat vetfchil, XVIII, 262. ouanderou, foort van Baviaanen , die een groote paruik en cenen langen baard heeft ; haar verfchil met den Lowando , die flèchts eene verfcheidenheid van die foort is. Zijne befchrijving , zij'n woeste aart, iio , iii. On- derfcheidende kenmerken van deeze foort," iia.' Bijvoegzel tot hei artijkel van dien aap, XIX, 20. ouARiNB, groote foort van Sapajou; befchrijving; men kan haare Item van zeer verre hooren. Zonderling maakzel van het werktuig van de ftem. Na- tuurlijke hebbelijkheden van dit dier ; deszelfs. voedzel. Deszelfs vleescb is niet flegt om te eeten , XIV , 203 — 207. Onderfcheidende kenmerken van die foort , 207, 1 •Oden waren kundiger en verder in de hillorie der dieren, fchoon zij geent naam-ftelzels gemaakt hadden, I, 21. Zij hadden geen denkbeeld van het- geen wij proefondervindlijke Wijsbegeerte noemen , 26. De Ouden zijn Afrika omgevaaren volgens het getuigenis va» Herodotus, I07. Zij hebben gezegd noch gegist dat men den aardbol zoude kunnen omvaaren, i«> 7 * o B L A D W IJ Z E R xa8 Zij waren zeer verre van eene juiste maat van den omtrek van den aard» bol te kennen , fchoon zij ’er veel op gewerkt hadden , 107. OUDERDOM. Voorbeelden van . buitengewoone ouderdommen , XVIII, 216. Troost uit de Natuur gehaald voor den ouderdom. Als de ouderdom vol- koomen is, dat is op tagtig jaaren , blijft de waarfchijnlijkheid van het leven ftil ftaan. Men heeft altijd wettig drie jaaren levens te hoopen , hoe oud men zij , als men welvaarende is, aai. Vergelijking van de genietingen van den ouderdom en van de jeugd , Troost, uit de Zedenkunde getrokken voor / den ouderdom, a/(i. Hooge ouderdom van een Paerd, XVIU, 219. OUISTITI, kleine foort van Sagoin; haare befchrijving, haar aart, haar voedzel. Zij teelt in Portugal voort, XIV, 258 — 259. Onderfcheidende kenmerken van die foort, 259. OURAOANS. Uitwerking van de Ouragans of Orkaanen, I, 58. Befchryving van dezelve, derzelver hevigheid en uitwerkingen op verfcheiden plaatfen van het land en van de zee , «W. Zij worden gemeenlijk voorgegaan door kalmte. Plaatfen in zee , daar men niet aan de kust kan koomen , om dat er altijd of flilte of orkaanen zijn , 245* Verklaaring van de draaijingen in de lucht, door tegenftrijcüge winden veroorzaakt, a/^. Zij zijn menigvuldiger op land dan op zee, a/a. oüRiBi. Z/et Oeribi. PVER-BEVRUGTJKO. Voofbeelden in de vrouwen, II, 257. Zij gebeurt dik- ^ wijls bij de haazen en waarom , VI, 107. OVERLEVERINGEN, die oHS enig denkbeeld' kunnen geeven van deóudfte eeuwen , moeten gebruikt worden na de feiten en gedenkftukken in de tijdvakken der Natuur, XXII, 3, OVERNATUÜRKÜNDE ( GODSDiENSTioÊ ) heeft het verlies der weetenfchappen overleefd 5 reden daar van, XVII, laö. ovERSTRooMiNCEN. Aanmerkingen over dezelve , 1 , 174. De overflroomingen zijn gewoonlijk zwaarer hoog in de rivieren dan in de beneden rivieren , digt bij haare monden; redenen van die uitwerking, 175. Overftroomin- gen van den Nijl , 175 en 181. Overftroomingen , die op gezette tijden koomen in de groote rivieren, 182. De overftroomingen van den Nijl zijn thans minder zwaar dan voorheen., 182. P- * ACA graaft zig een hol als de konijnen, X, 181. Befchrijving van dat dier en vergelijking van hetzelve met den haas en het konijn , aid. Hij heeft het geknor, den gang, en de wijze van eeten van een klein varken, ald. Hij bewoont de boorden der rivieren en andere vogtige plaatfen , en wordt * niet dan in de warme (Ireeken van Zuid- Amerika gevonden ^ ald* Zijn vleesch is zeer goed om te eeten, en zoo vet, dat men het nooit met fpek be- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 129 bedeelt ; men eet zelfs zijn vel als van het fpeenvarken , ald. Hij verde- digt zig en bijt fel , 1 82. Zijn vel maakt een vrij fraai bont , ald. Hij jongt dikwijls en in groot aantal, ald. Het is een dier van de nieuwe wae- reld, dat in de oude niet gevonden wordt , ald. Hoe men dit dier heeft opge- voed; zijne hebbelijkhedenin gevangenis, en zijne zindelijkheid, X, 182. en verv. Uefchrijving van denzelven , 184. verv. Aanmerkingen over de huishouding van den Paca in den matuur -ftaat, en verfcheidenheden in die foort te Cayenne, 186. en volg. ïACO en LAMA, dieren van Peru, die het eenigst vee van de oude Peruviaanen uitmaakten. Zij worden niet dan in de bergen van Peru , Chili en Nieuw Spanje gevonden, XllI, 29, 30. De Paco behoort in het nieuwe waereld- deel en belfond in het oude niet, 30. Het is hetzelfde dier als de Vigogne; het is kleiner en minder tot den dienst bekwaam dan de Lama , maar het is nuttiger door zijne vagt ; deeze Figonia^wol is van zeer hoogen prijs. De Vigogne wordt, even als de Lama, niet dan in het hoo§ gebergte van de Cordillieres in Amerika gevondenj bij heeft ton naasten bij denzelfden aart, dezelfde huishouding en hetzelfde temperament als de Lama; men vindt hem in de kouufte landen van die keten bergen; zijne wol is veel Ipgeren digter dan die van den Lama. Befchrijviog van den Vigogne, zijne natuurlijke hebbelijkheden 5 zijne bevreesdheid , zijne koppigheid , 35. Deeze foort zou eene uitinuiitende aanwinning voor Europa ^ijii en men moest beproeven haar in onze bergeu voortteplanten , 36. »ACo. Ziet Alpaca. TAERD. Karakter en loPvan het Paerd , IV, 7^* mond is bij het Paerd 200 gevoelig, dat men zig liever tot den mond dan lot het oog en het oor vervoegt om het Paerd de tekenen van onzen wil te geeven , 90* Zijne verfchillende gangen ; de draf is de natuurlijkfte van het Paerd , ald. Ge- breken van zijne h«tn .ineen en gangen , ald. De beweegingen van het Paerd moeten niet alken ligt zijn , maar zij moeten ook gelijk en eenvormig zijn in het voor- en agter-ftol , gt. Verklaaring van de beweegingen van het Paerd in zijne verfchillerde gangen , den flap , den draf en de galop , 91, 92, Befchrijving van het Paerd, 95. Men oordeelt vrij juist over den aart en den tegenswoordigen toeftand van het Paerd uit de beweeging van zijne ooren , t6. Hoe men den ouderdom v'an het Paerd kan weeten , 97. Het Paerd heeft veertig tanden , vier en twintig kiezen , vier hondstanden en twaalf fnijtanden ; de Merries hebben geene hondstanden , of hebben die zeer kort ald. De eerlle tanden van het Paerd vallen uit en verwisfelen , ald. On welken ouderdom men het Paerd de Meme moet geeven, 98. Volmaakt- heid en evenredigheid van een Hengst, ald. Hij deelt door de voortteeling ■bijna alle zijne goede en llegte natuurlijke en verkregen hoedanigheden me- de, 99. Het kan vijf en twintig of dertig jaaren leeven, 108. Het Paerd flaapt veel minder dan de mensch, als het welvaarende is; het blijft weinig lueer dan twee of drie uuren agter elkaiideren liggende, 120# Waarom het Paerd niet herkaauwt noch braakt, 225. flunne ttavernij en tamheid is bijna algemeen, 76. Aart van dePaerden, 77- Zij joopen 111 troepen en ■vereenigen zig om hetvermaak van bij elkan deren te zijn,«/rf. De wilde Paer- den zijn ftetker en vlugger dan de tamme, Hebben zagte zeden en maatfchaplijke hoedanigheden tjfld.^^ Daar zijn geene wilde Paerden meer in Europa , en die in Amerika zijn zijn EuropHche , welke Wild zijn gcwor- iC Registers . ) R » 130 bladwijzer- den , 78. Befclwijving van deeze laatfte , , 79. Hoe de Jonge wilde paerden te temmen, 79. Zij maaken zig eeoe tweede natuur van de hebbe- lijkheden, waaraan men hen tpet dwang gewend heeft, ald. De jonge Paer- den moeten op de zeven maanden gefpeend worden, 80. Wijze hoe de jonge Paerden in de eerde jaareu te beliaudejen en optevoeden , ald. De maag van de Paerden is op alle ouderdommen en te alle tijden met 200 groote me- nigte wormen bezet , dat zij een deel van hunne gefteldheü fchijnen uitte- maakeiii ald. Ouderdom, waarop men hen moet beginnen afterigten; hoe men hen moet afrigten, 89. De Paerden, die natuurlijk den tel gaan, draa- ven nooit en zijn zwakker dan de andere, 94. Gebrek in de oogen van de Paerden , 96. Gebreken en volmaaktheden van de Paerden , ald. Men heeft opgemerkt dat de Merries meer dan de liengften laag van voorftel zijn, 97» DeHengden hebben dikker halzen dan de Merries en ' Ruinen , Sommige Paerden hebben harde tanden , die niet afllijten, 97. Dit gebrek is gemeener 0|d , onder de Merries dan onder de Heugden, 98. op welken de Merries togrig zijn» ald. Evenredigheden en volmaaktheden van de Merries, die men laat voortteelen, 99. üorfpronglijke gebreken in de Paerden; hoe men die kan verbeteren door het vermengen der rasfen, 105, Men zal er altoos bij winnen, als men de Merries vreemde Hengften geeft, en men zal ’erdaar- entegens veel bij verliezen , als men Paerden van hetzelfde ras in eene ftoe- terij°roet elkanderen laat voortteelen, want zij ontaarten onvermijdelijk en wel binnen korten tijd, ald.- Wat men doen raoete om fraaie Paerden te hebben, J07, Hengflen kunnen, als men hen wel ontziet, voortteelen tot denouderdom van twintig jaaren en zelfs nog langer, 108 (*J, hoe de grove IPaerden hunnen geheelen wasdom in minderen tijd aanneemen dan de fijne Paerden; zij leeven ook korter, ald. Wedloop van Paerden van cene ver- baazende fiielheid, iit- De zeer heete lucbtftreeken zijn den Paerden nadee» lig ; zij zijn zeer klein in Senegal en in Guinea , gelijk ook in de Oost-Indieën , 116. Wijze van de Paerden te ruinen, 119. Arabifche en Barbarijfche Paerden; derzelver befchrijving, 109. De Barbarijfche Paerden teelen in Prankrijk veulens, die grooter worden dan zij zelve, ald. De Padden uit warme landen hebben het hair gladder dan de andere , iio. De Turkfche Paerden zijn niet zoo wel geëvenredigd uls de Barbarijfche, ald. Spaanfche Paerden, /?/■- taarfche Paerden, ald. Paerden van de Kaap de Goede Hoop , «le op oen rug en den buik met geel, zwart, rood en blaauw gevla« zijn, a11, 17. In het Paerd is de foort niet zoo edel als het individu , IX , 4. Het Paerd behoord in de oude waereld t’huis en is in de nieuwe niet gevonden bij der- zelver ontdekking, 5. De Hengst en de Merrie neigen naar de onvrugtbaar- heid door algemeene en bijzondere oorzaaken. Zelden is de Merrie langer ‘vrugtbaar dan haar twintigftejaar, terwijl de ezelin tot haardertigfte jaarkan voortbrengen. Het Paerd kan ook voortteelen tot zijn dertigflie jaer , XV, 20. Het Dit is in de Vertaaling overgeflagen en moet dus ingevoesd worden. VAN D£ NATUURLIJKE HISTORIE. jjji Het veTfcbeeU veel dat bij de Paerden alle de koppelingen ^HptPaerrt en deEzdzün van alle de huisiiieren die , welker loott , ? j pn ffpvoed in de verlchillende lucbtllreekeft en imr deyerlonii ’ ?7^ Hoe men ben in Perfi e.op voedt , koude Utchtllreeken , als zij timr mft^vogtig iL dïn iÏÏe See^v 75^ In vrijheid opgevöèd in de koudfte iSènSenSaierd^^^ lioudt,«A/. Degrootekoude nt” Wtrp Ichiinen voor de grootte deezer dteren even nadeehg te aijn, en gï^yote drooge warme landen at kojnfUg zijn, oniaatten en rp vrifftiffe luchtftreeken en landen niet leeven , hoe warm ij] kutinen in de al S ^ . . jj bergachtige landen van Arabic tot lu ; teimil "U “=t “ s ,as, i,* d, /„ ™ Nieuw Spanje tot de E“'K55?cl!^SÏd‘ïïn SeNSuwewaereldihètis dm noch de koude, noch !i^l^hfitP maar' de vostigheid alleen, die hnn ïiadeelig is, alJ. Ontzag,che- de hitte, ,, alle de Paerden in alle de hooge laudlMi van de lijke ^Zirieevtn dwaalende in de velden in ükraine en bij nieuwe waereld, 8l. AiJ i zigzelv'e beftie- de Colakken zij alleen door kin^renlaipue?K, ren,di/i. I 79. Aanmerlungen bereden worden; men voê^^^^ en andere Norndfcbe Paerden ^ aldy, ^Men. met roof. vogeleny83.;l)e Tataren hehhen wmme Paerden die egter in de woeftijnen in groote troepen lee^n . en^het ziin^c welke uit die troepen wegloopen , welke wild Worden; voorbfeél* dpn XVI AÖ Daar worden wilde Paerden gevonden in aMe de uitgellr|Ekt- den, iOa van de Wolga tot de Japaiirche zee 47. ' De heid van het ^ Paerden zijn zeldzaamer onder die wildé PacrJen , zwarte en part . bonte Pam^^ „rooter koppen hebben dan de-tarhtne Men noemt hen Tarpan m LTh^d^dAongolfche l^rtaaren, ^/i/. Hooge ouderdom van eeu Paerd, XVIII, ai9- : . . ^ PALATYN, befchryving van die Guenon, MV, 185. «W ^ palm-eoom-eekhoorn. Ziet Eekhoorn. PALMisT. Ziet Palm -boom -Eekhoorn, c. - rAUUOLm, ee„ dier,, da. Eemeeuliik S'd.'iujiS «erfchil vao de meren- X |?e,‘ u%“'leevêSbaa.c.'.d viervoetig fte landen f ® ^ van geschubde hagedis het verkeercilijk gegeaven dier, zoo datde bena«^ de hagldlslen , ald. Zi ne gelijkenis , is, ra8. De fchubben, waarmede de met en vetfchil van den ° . j.. „„g musket - kogel wederftaan , Pangolio, ScwtPthl't'vSSS krommen zig =“ „/g, Egei , y . » 130. Dit dier en de Phata^n krommen » uittezonderen , die. Zij zijn van alle dieren, hun lijf zoraenirekkende , welker wapenen riieest beledigende zijn, hunne vijanden tarten, en hunne, wapenen de woedej^^^^^ ^ en^jSn huishouding, t>ld. Zij graaven holen, waarin zij jongen, 131. R a PAK» B. L A D W Z E R' ^ ^’^uïs CH wordt in dc Dleiiwe niet gevon* den, IX, 85. De Panther, de Once en de Luipaard ziin drie verfcbillenrip^ fn ook Natuurkundigen het een voor het ander genoomfj M /ijn ook verward geworden met andere foorten van hetzelfde geflacht , die worden, a/d. Korte befchrimug vaii len Panther., ^d. Zijn aart en temperament, 9a, 93. De Panther, de Luipaard en da Once worden met dan in. de warme landen vati de. oude waereld ïevonden lakhaf/te%": ^dive olde klein; papion IS de naam, die wij' gegeeven hebben aan de grootfte foort van Baviaan, Aiy, 3, Hij teelt niet voort in de gemaaugde luchtftreeken. Het wiifien ^^ygtgeojefinlijk maar een j'ong; zij', ia als de vrouw aan eene maandelilkfchê ontlasting onderhevig, 90. De Papions zijn geene vléeseheetende dieren* zij_ leeven van vrugten, wortelen en zaadenj zij verdaan elkanderen om dl tinnen^ te plonderen en gooien elkaêr de vrugten toe , ald. Zijne be- fchrijving, zijn woe&ta aart, zijne geilheid, zijne onbefchaamdheid , go. On- derfcheideade kenmerken van deeze foort, 91. PAPOES. Geflacht van zwarten, onder welke enige Blanken zij'ii , III, 52. PARIJS men wordt veel ouder te Parijs dan te Londen , XVIII, 163. Sterfte te jr^njs* oLcrxLc* de Bezoard -Gazelle , befchrijving van dezelve, XII, löo. Befchrijving van dat dier door a llamand, X\^, eoi. verl HU loo?Ê met in troepen, maar flechts bij paaren , zonderlinge kleuren en derzelver yerdeeling op het aangezigt van den Pafan, 203. Zijne afmeetingen. In de Pafan -gazelle zijn de hoornen van bet wijfjen zoo groot niet als die van het mannetjen. Befchrijving van die gazelle door KLOCKNERenFORs. Mn *^92 troepen, maar alleen bij paa- PASSAAT - WINDEN. Ziet winden. PATAOONIERS. Gewaandc Reiizcn dcF Magellaanfche Landen; twijlFelingen om- trent het beflaan van dat volk van Reuzen, IIF, loi. BkchrijvSvan de Patagoniers door den Heer commerson, XVJH , 378. Door Ie bo CAINVILLE, 279. Door BYROs, a8o. Over de grootte van de Pafa ro- mers, 281. Het verfchil van grootte, door dc reizigirs aan dePataynfeS tocgefch«ven,_^kooBit daar van daan dat zij niet dezelfde menfchcn noch hen in dezelfde landen gezien hebben, en alles wel vergeleken zijnde, fchijnt het zeeker dgt er van den twee en twlntigften graad Zuider Breedte tot den viir en vecrtigften, indedaad een ras menfchen beilaat, dat grooter en-lterker i« dan enig ander in de waereld, 285. PATAS, eene foort van Guenon of Aap meteenen langen ftaert; befchrijving van 2ijn in die foort wee wrlèheiden heden, de eerfte is de Patas met eenen zwarten baöd, en de tweede de Patas met eeneo witten band, beiden hebben zij een’ baard, XIV, 133, i34« Onderfcheidende kenmerken vaa deeze foort,. 134. PATAS VAM DE NATüURLUKE HISTORIE. ïATAS MET DEN KORTEN etaert; befchrijving van denzelven, XIX j 23. RATATi. Naam , dien men aan deinwooneren van een nog weinig bekend land geeft , gelegen tusfchen den vloed Jenisce en de Golf Linchidolin ; dat land van Afia loopt tot drie en zeventig graaden en misfchien nog veel verder, XVIII, fl57» fatira j eene foort van varken , verfchillende van de twee foorten van Pecaris , die in de landen van Cayenne gevonden wordén, X, i6. FECAN ; onzeekerheid omtrent het dier , dat men dien naam gegeeven heeft , XIII, 204, VEGARi. Dier van Amerika, dat niet in de oude waereld beflond , IX, ip. Zijne overeenkomst met , en verfchil van het varken , X, la. Hij kan ■ zig niet vermengen met de varkens; proef daarvan genoomcn, ald. Hij treeft op zijn’ rug eene fpleet van twee of drie lijnen breedte, die meer dan een duim diep is, door welk een zeer onaangenaam ruikend vogt fypelt, ald. Huishouding van den Pecari, 13. Zijn vleesch is niet liegt om te eeten; voor- zorgen, die men neemen moet om den flank te verdrijven, ald. Zij zijn zeer menigvuldig in alle de warme flreeken van geheel Zuid «Amerika, ald. Zij teelen fterk voort. De jongen volgen weldra de moeder en verlaaten haar niet voor zij volwasfen zijn , ald. Het hair , of liever de borstels van den Pecari zijn rmxwer dan die van het wild zwijn , en gelijken bijna naar de Hekels van den Egel, 14. Dat dier vreest voor de koude en zou niet kunnen blijven leeven in de open lucht in onze gemaatfgde luchtftreeken ald. Daar zijn twee foorten van Pecaris te Cayenne, 15. Natuurlijkè huishouding van deeze dieren, 15, 16. Vergelijking van den Pekari met het varken ; zij fchijnen van ouds uit denzelfden Ham gefproten , 31; De Pecari of Tajacu beeft geene drie maagen , maar flechts eene , door drie vernaauwingen- verdeeld , XVI, 35. Bijvoegzel tot de hiftorie \^n dat dier, XK, 152. PECHiNiAANEN. ZUt PygmecH.- EENS. De groote omtrek van de pens in de herkaauwende dieren moet eerder worden toegefchreven aan de gewoonte en aan het voedzel dan aan de Na- tuur; bewijs; proeve daaromtrent, IV, 227. ^ EERCHAL-ROT; deszelfs befchrijving , XIX, 135. esrouasca ; deeze naam kan vertaald vtoTdLtn gegordelde fFezil. Befchrijving van dat dier. Zijn vel is een fraai bont, XV, 44, r&tiv. Aanmerkingen over de gedaante van den grond in Peru, I, 149. Hooge bergen in Peru ; waarom men geene fchulpen in de meeste hooge bergen van Peru vindt, '268. Schoon Peru onder de verzengde luchtftreek ligt, rijst ’er de thermometer in de groote warmte niet zoo hoog als in Frankïijk, omdat het een zeer hoog land is, III, 103. PERUViAANEN Wareu- de eenigfte volkeren van Amerika die huisdieren hadden , IX, 17, EETIT' B L A D W IJ Z E R. . 124 PETiT-oRis wordt in de noordlijke flreeken van de oude en van de nieuwe wae- reld gevonden, X, 84. Zijne gelijkenis niet, en veifchil van den liikhoorn, ald. Natuurlijke huishouding van den Petit- gris, verfchillende van die van den Inkhoorn, ald. De Petit- gris verzamelen zig tot troepen en vaaren, op boom - fchoisrén gezeten , zeer groote rivieren over, 86. Eene leevende waar- genoomen , X , 87. Zijne hebbelijkheden, ald. PETIT- GRIS van Siherh-, befchrijving van dat aardig diertjen , XIX, 125. petroleum ^» andere aard- olieên. Verklaaring hoe de Natuur bronnen van fteen-olie, bitumen, enz. voortbrengt, XVII, 297. PHALANGER, klein dier van Zuid- Amerika, dat Phalanger genoemd hebben , omdat het At fhalangeu van een zonderling maakzel heeft; hij is van het getal der vierhandige dieren en zijne foort kqomt nabij die van den marraofa. Waarin zü van deuzelven verfchilt. Verfchil lusfchen het raannetjen en het wijfjen, XIII, 73. Bijvoegzel tot en verbetering van deszelfs hiflorte, XIX, 132- piiATAOïN. Tweede foort vanSchub-hagedis , X, 128. Het is een leevendbaa- rend viervoetig dier, zoo dat de naam van fchub-hagedis kwalijk op hetzelve is toegepast, ald. Zijn algemeen verfchil van de hagedisfen, ald. Ver- fchil tiisfchen den Pangolin en den Phatagin, 128, 129. De Phatagin is kleiner dan de Pangolin , 130. Z/sr ook pangolin. PHILANDER. DePhilaiidcrfi kunnen befchouwd worden als de plaatsbekleeders in de nieuwe waereld van de makis, die alleen in de. oude gevonden worden. Men kan evenwel niet onderftellen dat zij van elkanderen afllatnmen door ontaarting. Vergeliiking van de Philanders en de makis, XV, 32. Aante- kening omtrent den Philander van Suriname, welkers wijfjen haare jongen op den rug draagt en hen met haaren ftaert omwikkelt, 50, 51. Ziet Sarigue. PHOXA, gellachtnaam, onder welken de Schrijver bevat; i. De Pkoka der Ou- den die zig in de Roodc en Indifche zeeën bevindt. 2. De gemeene Phoka, die ^\]zee-kalf, zee - hond xiotvatxi tx\ riiein onzen Ozeaan leeft. 3. De groote Phoka , befchreeven en afgebeeld in de Philofophkal Trar$sa 6 tiom No. XDLXIX. 4 De zeer groote Phoka, Zee~leeuw genaamd door den Schrijver van de reize van anson XIII, 219. De Phokas en Morfes zijn nader bij de vier- voetige dieren dan bij de Cetacea, omdat zij twee handen en twee voeten hebben, maar de Lamantins, die maar twee handen hebben, koomen nader bij de Cetacea dan bij de viervoetige dieren. Alle verfchillen zij van de .andere viervoetige dieren door een groot kenmerk , namelijk dat zij de eeniglle zijn , die even 'zoo wel in de lucht als in het water kunnen leeven , bijgevolg ook ctó eenigfle , die men Amphihia of Tweeflachtige Dieren moet noemen , 220. Men heeft hen zee- kalveren, zee-honden , zee-wolven , zee- beeren , zee-vos- feil genoemd. Hunne befchrijving, hunne Pem, gedaante, hun verftand; zij 'kunnen erdgermaate afgerigt worden ; zij hebben de groote en kleine hetsfenen naar evenredigheid grooter dan de raenfcher. Zij hebben maat- fchaplijUe hoedanigheden, een zeer fteik ioltind voor huune wijfjens, en zij zijn zeer zorgvuldig voor hunne jongen; zij vreezen de koude noch de warmte ; zij leeven onverfchiilig van kruiden , van vleesch en van visch ; zij leeven op land en op het ijs , 220, aai. Zij hebben zeer groote onvolkoc- meiiheden van natuur j zij 'zijn gebrekkig aan de vier pooten , hunne vingers ziin niet afzonderlijk beweegbaar, maar alle vereenigd door een fterk vlies. De VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 135 De voeten, tlie naaragteren nitfleeken, als de ftatrtvaneen vtsch, die ho- rizontaal zoude zijn , kunnen hut lijf van het dier , als het op het huid is. niet onderftutten, en het is genoodzaakt als een kruipend dier voorttekruipen, en zelfs op eene moeijelijker wijze, door zig niet zijne hantien en ziju belt vast te houden aan hetgeen hij vatten kan, aaa, 223. De Ph 'kas leeven in geraeenfchap , of ten ininliten in groot aantal op dezelfde plaatfen ; hunne natuurlijke luchtftreeken zijn de kusten van de Noorder zecèn, zij kunnen egter ook in de geinaatigde en wanne landen leeven. Hunne loorten yer- fchiilen volgens de verfchillende klimaaten, en daar zijn zelts vetfcheiden vericheidenheden in dezelfde luchtflreck , 023. Verfdiil tusfchen de kleine Phokas van de Zuidüjke zeeën en de Phokas van onzen Oceaan, 223. Ver- gelijking van de verfchillende foorten. De Phoka der Ouden , 224 ” De f^vooXQ Phoka.9 in PhtioJoph’ic£tl Tf^itiSü^tiQïts bcfchreven ^ iszeer verichii* lende van de andere; zijne belchrijving, 226. Het fchijnt dat aristotezes zig bedrogen beeft daar hij verzeekert dat de Phoka geen gal heeft, want hij heeft een gal- blaasjen , geëvenredigd naar de grootte van zijn lever , aag. De wijfjens werpen in den winter en werpen haare jongen op eene klip or zand - bank , zij gaan zitten om hen te zoogen , en veertien dagen daarna begin- nen zij hen medeteneemen , om hen te leeren zwemmen j elke diagt is van twee of drie. De tijd der dtagt moet verfcheiden maanden zijn , wijl ae tijd van groeijing verfcheiden jaaren is; hun leven moet lang zijn , md> De ftem van den Phoka vetlchilt naar den ouderdom. Deeze dieren verlchnkkeii niet voor den donder, het onweér en de regen fchijnen hen te vertnaakeii ; zij hebben natuurlijk eene (legie reuk; zij zijn overlaalen met vet. Zij Haa- pen veel en hebben een en vasten llaap. Hoe men hen vangt en dood flaat. Zij zijn zeer taai van leven en zeer moeijelijk te dooden ; zij zijn moedig m verdedigen zig tot den laatften oogenblik, 228, 229. Hun vl«sch is met flegt om te eeten, hun vel maakt een grof bont, en hun vet geeft traan, die men boven de walvisch- traan fchat, 229. De groote Phokas uit de zee van Kanada , van welke de reiziger denis -onder den naam van Zee- wolven fpreekt, zouden wel van dezelfde foort kunnen zijn als de zee -leeuwen van de landen aan de ftraat van Magellaan ; reden van die gedagten , 230. Zeer wezenlijk verfchil tusfchen de kleine Phokas of zee- kalveren en de groote Phokas; de eerCle hebben maar eene maag, en herkaauwen niet; de tweede herkaauwcH en hebben verfcheiden maagen, 231. phokas; het geheel geflacht der Phokas kan in twee benden verdeeld worden, te weeten de Phokas zander uitwendige ooren en de Ph 'kas. die uitwendige ooren hebben, XVI, 147. Wij kennen flechts twee onderfcheiden foorten van Phokas met ooren; de eerfte is die van den zee- leeuw, aanmerklijk c m ziine geele mnanen, de tweede die van den zee- beer , die uit twee verfchei- denheden beftaat, van welke de eene veel grooter is dan de andere, Wat de Phokas zonder ooren belangt, wij kennen er negen of tien verlchei- denheden van , 148. Geen dier van het geflacht der Phokas is herkaauwende ; hunne maag is flechts verdeeld in verfcheiden zakken , door verlchillende vernaauwingen , dat den Heer paRsons bedrogen h«it, ^7. fjCclaante van het lijf en de ledenmaaten en hebbelijkheden, die Phokas gemeen zijn, 163. Gebruik dat de Groenlanders van hun vel, hun vet en huniie zenuwen' maaken, ald. De Phokas koppelen anders dan de land- dieren ; de wijfiens gaan op den rug leggen om het mannetjen te ontvangen ; zij brerigen gemeenlijk maar een jong voort iu de groote foorten , en twee in de kleine , 164. PHOKA »3<5 B L A D W IJ Z E R PMOKA GASsioiAC, befchrUving; hij wordt op de kusten van Groenland gevon- den en trekt met, XVI, i6i, FHOKA Cgemeenb). Dceze foort wordt niet alleen in alle de Oceaanen gevon- den; maar in de Middellanfche zee , de Zwarte zee, en zelfs in de Caspifche zee en het meir Baikal, XVI, i6i. Zijne natuurlijke hebbelijkheden. Hoe men hen jaagt. Verfcheidenheid in deeze foort , i6*. PHOKA LAitTAz 18 een van de grootfte dieren van dat geflacht en wordt in Kam- fchatka gevonden, XVI, i6i, • pHQKA MET DE HALVE MAAN fs ook een groote Phoka ; zijn verfchil van de Phoka met de kap. Zijne verfchillende naamen in Groenland volgens zijne ver- fcliillende ouderdominen , in welken zijn kleur veel verfchilt, XVI, 159. Zijne befchrijving. Zijn vet of traan, 159, ï6o. ÏHOKA MET DEN OERiMPELDEN SMOEL is de grootHe v3n de Phokas zonder oorcH , men heeft hem verkeerdlijk den naam van zee-leeuw gegeeven, XVI, 148. Hij bevindt zig op de kusten , op de punt van Amerika , en aan het eiland Nieuw iCeorgia , t49. In het noorder halfrond is hij op de kusten van Kamlchatka en op het eiland Bering, en waarfcbijnlijk onder alle breedten , ald. fk heb hem ‘Phoka met deii gerirapelden fmoel genoemd, omdat hij op den neus een ge- rimpeld en beweeglijk vel beeft, die hij met lucht kan vullenof doen opzwellen. Dit groot en dik dier is zeer lui vaii aart en zeer weinig vreeslijk , ald. Hij is niet bws dan ten tijde van de ritfigheid, ald, Zijne ben hrijving, 150. Daar zyn in den kop maar twee kleine gelioor- gaatjens en geene uitwendige -ooren. Hij is onvolmaakter gevormd in de agterlte deelen van het lijf dau de gemeen e Phoka, a/d. PHOKA MET DE KAP. Hij heeft een’ kap, waarin hij zijnen kop tot deoogenkan fteeken, XVI, 158. Zijne befchrijving. Zijne nauiurlijke hebbelijkheden. Deeze foort is zeer talrijk in de Straat Davids. Zijne reizen. Zij eet weinig of niet in den tijd der ritfigheid , a/a. phoka met den witten buik. Zijne befchrijving , aart , hebbelijkheden in gevangenis, zijne ftem , die door uit- en inademing fchijnt vooftgebragt te worden, XVI, 151. Het roannetjen van deeze foort, dat wij gezien heb- ben , ondervondt bijna alle maanden de aandrift van de liefde en dan was hij gevaarlijk. Zijne verfchillende toonenen gemurmel, a/d. Hij had de adem- baaling zeer lang, want hij hield de lucht vrij langen tijd in , en ademde Hechts bij tusfchenpoozen, tusfchen welke zijne neusgaten naauw gefloten waren. Hij opende dezelve niet dan om ’er de lucht door eeue zwazre uitade- ming uitielaaten , ald. Hij fluiraefde of (liep verl'cheiden maaien daags in. Men voedde hem alleen met karpers en paalingen, in het zout gewenteld, en hij at ’er omtrent dertig ponden van in vier en twintig uuren , 152, Qit dier kan verfcheiden dagen buiten het water leeven. Hij drinkt niet dan zout water, ald. Zijne zwaarte is omtrent zes of zevenhonderd ponden, 153. Zijne befchrijving, ald. Zijne historie, 154. Hoe men deeze fyort van Phoka in zekere ziekten behandelt, ald. Waarneemingen over een wijfjen van deeze foort, 155. Dit wijfjen had maar eene maag, en niet vier, gelijk PAjisoiyis zegt, 15$. PHOKA ) VAN DE NATUURHJKE HISTORIE. '137 ■PROKA nEiT-soAKj bcfchrijving, XVI, 160. PHOKA uTSDK of üRSRK vati «CRANTZ ZOU wbI vai) dezelfde foort kunnen geweest zijn. als de Phoka met den wiiten buik; het is misfchien hetzelfde met deu gruoten Phoka van Acadia, vaii welke Vad. charlevoix Ipreekt, XVI, 157 - PICHOU van Loufjiana is hetzelfde dier als de Margay van Brafilie, XIII, 172. PIE«. Op de eilanden zijn de bergen gewoonliik van de gedaante van eene py* ramide of een kegel, en men noemt die Pieken^ De Piek van Teneriffe is een van de hoogfte bergen van den aardbol; zij heeft bijna anderhalve mijl lijnregte hoogte boven Oe oppervlakte der zee; de Piek van St. Georges op een van ae Azorifche Kilantien , de Adanis Piek op Ceylon zijn ook zeer hoog, I, 157* Waaruit de Pieken beflaan. Zij zijn gemeenlijk branaende, eld. Oorfprong en vorming van ce Pieken of punten van bergen, 165. Hoe zij van de aarde , die haar bedekte en omringde , zijn ontbloot geworden , XVII, 234. pjLORi; foort van Muskus-rot op -de Antilles ; zijn vetfchil met den Oiidatra en den Desman, X, i. pir.cHE , (ooit van Sagoïn ; zijne befchrijving , XIV, & 6 ^. Onderfcheidende kenmerken van deeze foort, 270. PiS'LEiDBR. Bij het wijfjen van den Ondatra of muskus-rot van Kanada, koomt de opening van den pis -leider niet, gelijk bij de andere vmrvoetigc dieren ^ boven den kittelaar uit; maar aan eene ruige verhevenheid ^ op hft fchaambeen gelegen , en deeze verhevenheid heeft eene bijzondere ope» ning, die tot het uiiwerpen van de pis dient deeze bijzondere be* wefktuigicg wordt flechts bij enige fooiten van dieren gevonden , als bi| de Tolien en aapen , welker wijfjens drie ■openlngen hebben. Men heeft aangemerkt dat de beer het eenigst 'onder de viervoetige dieren is, bij welk de pis en de uitwerpzels in eene gemeene holligheid koomen. De wijfjens van de rotten eti de aapen zijn misfehien de eenigfte, die deu pis- leider en de opening , waardoor de pis uitloopt, geheel van de tecldeelen afgefcheiden hebben; die zonderliogbeid is alleen bij de wijfjens, want bij de mannetjens van diezelfde foorten koomt de pis -leider aan het eind der roede uit, gelijk bij alle andere foorten van viervoetige dieren, X, 3» WSVLIES. Aanmerkingen over het gewaande gebruik van het Pisvlies in de vructen der dieren, V, 58. Natuurlijke overeenkomst, waardoor men over deszelfs ooriprong en voortbretjging kan oordeelen , ala, rrTHEcirs, tweede foort van Aap, XIV, 2. De Pithecus van arïstoteles is een aap zonder ftaert, 59. Het is de zagtaariigUe en leetZaamfte van alle aapen. Die dieren zijn nog geene auderhalven voet hoog; zij roepen chin , en deeze is de naam , dien fflen hun in Tartatye gegeeven heeft , 62. OnderfcTieidende kenmerken van deeze foort , ald. De I ithecus is de Magot, xix , Voorbericht X. Waarneemingen van den Heer Desfontaines over den aart en de hebbelijkheden van dat dier , XIX , 9. Bijzonderheden van de zeden van dien Aap, ti. Voornaamfte afmeetingen vaneenen^Aap van die foort, ald. Befchrijving van denzelven, 12. ( Registers. ) S PLAAT- I 3 « P I- A D W IJ,. Z „E -R \L , . . » PtAATsiNG. De ftelkonst der plaaiü,ng is »eene k9.;jst^ die nog niet beftaat, en egter zuu deeze koüst nodiger zijii' vjörde n;rtuuTkiindigé weecenfcbappen clan de meetkonsi , die fledu8 de grootheid tot vooü werp. heeft,.. II , 1S9» = PLACENTA, Ziet Moeder- koek. , • EiANEETEN, Vcrmuig der Pianeeten , I', 64, Verkhiaring van de vonning dér Pianecten, 72- Pe . vo.ornaamfte Pianeeten worden door de zop aangetrok- ken; de zon wordt door dé Pianeeten aangetrokken ; de wagters worden ook (ipor hunne voprnaame Pianeeten aangetrokken; elke Planeet wordt door aile de andere aangetrokkén en trekt die ook aan; alle die werkiagen en weder- werkingen verfchillen naar de masfas en de aftlanden , 66. De Planeecen draiien naar denzelfilen weg om de zon en bijna in hetzelfde vlak. Pu on- _ (lerftelt jnoodzaajclijk jets gemeens in derzeiver voortftooting, en doeuver- Bloeden dat d\e haar door gene en dezelfde, oorzaak zij . medeguleeld , 67. Zij hfbbeu voorbeen tot het lighaara der zon- behoord, en de Ifyf, waaruit zij ballaaij , is van, dat hemellicht afgellóoien geworden door de boding van * eene ComeetV n/f/i Alle de Pianeeten met haare waatérs zijn fleejus eea zes honderd vijfuglle deel van de klomp van de zon, 69. De grootfte en minst digte Planèeren zipi verder van de zon vervv.ijderd , en waarom, 7a. Redenen waarom de Pianeeten, die digst van zelfltaudigheid zijn, naast bij de zon zijn, 73. . De tvveegroote Pianeeten Jnpiter.en Saturnus , die de voornaam- - ft_e deelen van ‘hef zonneilelzel zijn, hebben de betrekking tusfehéa hunne digtheid en de beweeging van voortftüuwdng iii eene zeer juiste evenredig- ^ heid behouden; de. digtheid van Saturnus Ilagt tot diet van Jnpiter als zevea- , en zestig, tot vier en negentig en een half, en hunne fnelheden zijn ten naas. (. ten bijl als agt en tagtig en twee derde tot honderd twintig en een twee en ze- ventigfte, of als zevenen zestig tot negentigen een elf zestiende, ald. De pianeeten zijn ooifprpnglijk in een’ ftaat van fmelting geweest, 75. Zif hebben in : dien tijd haare gedaante aangenoomen,haare draaijendebeweeging heeft de deelen y.j ónder den equator doen oprijzen en de poolen plat gedrukt, W. Verklaa- • ^ npg vat) de oqrzaak yan jiaarei draaijende beweeging en van de' vorming van derzeiver,, wagters,, 76, lx» elke planeet is deflof ten naasten bij gelijkfoojdig, ald. De Pianeeren, die fnelstjom haaren as draaien ^ zijn die, welke wag^ jjy, ters,. 1 ? ebben De Pianeeten waren in de eerfte tijden, even gelijk de j: , aardbol, in eenen ftaat van fmelting, door het vuur veroorzaakt; bevvijzen daarvan, XVil, . 23.' De ftof, wagruit de Pianeeten beftaan , heef: voorheen tot het lighaam van de zon behoord, en de ftof, waaruit de wagters beftaan, heeft ook weleer behoord tot het lighaam van de voornaame Planeet, 24. 2 Bewijzen 'dat de ftof van de Pianeeten voorheen een gedeelte heeft uicgemaakf' 1. van die van bet lighaam der zon, 27. e» verv. Zoo de Pianeeten Jupiter en Saturnus, die zeer verre van de zon verwijderd zijn, niet, als de aardbol, van eene inwendige warmte voorzien waren , zou, den zij meer dan beyro-, zen zijn, 20fl>rHyn- STEEN , die verkalkbaar is. Daar is op eene plaats, Ficih genaamd, büDijon, eenfteen, aisde Porpbyr tleen zaamengelteld, maar hij is verkalk- baar en heeft flechts de hardheid van marmer, 1, 147. POfcPHYR • STEEN Croode) bfiftaat uit een oneindig getal punten van zee • egels.- Zij liggep vrij digt bij elkanderen, en vormen alle de witte piiiujens, die in tien Porpbyr- fteen gevonden worden : elk dier witte puntjeijs la^t nog in- het midden een klein zwart puntjen zien, dat de doorfhede is van de buis-, die in da lengte van de punt van den aee- egel loopt, I, 147. poTo; hiftorie van den Poto door aleamand, XV, 163. enverv.. Ziine heb- belijkheden en voedzel, 164. Befchrijving en afineetiiigeii , 166, 167. Hij j5 maar een vetfeheidenheid van.de. foort van deu Kiukajou, i-7^> t VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 141 pöuc , foort van pot, die in enige Noordfche landen gevonden wordt, en die gruoter is dan de gemeene huis- rotten , XV , 43, PüCERONS. Ziet Plantluizen. puMA van Peru is verkeerd Leeuw genoemd; deszelfs vetfchil met den waaren Leeuw, IX, 47. püRPER*visch of liever purper-hoorn, heeft eene lange tong, bêenachtig ea puntig aan het eind; zij dient hem tot een boor om de fchelpen van andere dieren te doorbooren en zig met hun vleesch te voeden, I, 147. PURPURA. Ziet Purper*visch of liever Purper-hoorn. PXCARGüs der Ouden is hetzelfde dier als de Algazel of de Gazelle van Egypte en Arabic, Xll, 157. PYGMEëN ; het denkbeeld van het beftaan van Pygmeën is ze^ oud en het ichijnt dat de Pygmeën of Pechiniaanen van Ethiopië en de Quimos van de Bergen van Madagaskar wel van hetzelfde ras zouden kunnen zijn , XVIII , a 77 . PIJ.N. Ziet Smerf. PYRiTEM , en andere diergelijke mfneraalèn liggen niét in horizontaale laagen , als de oudere ftofFén van den aardbol; maar zij worden integendeel in d* loodlijnige klooven van die horizontaale laagen gevonden , 1 , 266. Q. V^uicKHATCH of woLVERENE , kleine beer of wolfjen, zou wel hetzelfde dier ^kunnen ziin als de Carcajou van Kanaua, dat hetzelfde is met den veelvraat van het Noorden van Europa, Xlll, 189. QUIMOS. _ Kleine blanke merfthen van de bergen van Madagaskar; derzelver be* jcbfijving en zeden , XV' III , 274. en volgg. QUiMPEZSÉ, naam, dien de Eugelfchen aan den Orang-Oiuang gegeeven heb- ben, XIV, 24. QüiNCAjou is hetzelfde dier als de Veelvraat, XIH, 189. K|.achitis. 7 Utt Engelfche Ziekte.. raoeren van de molens en fmederijen draaien ’s nachts iïerker dan bij dag; b>^wijs door de ondervinding, Zij draaien des te fneller naar maate zij digter bij de fchui-deur zijn. Verklaaring van ditfeit> XVII, 235. S 3 RA» RAKOEN. Befchrijving van dat dier, VIII, rc; 4 - Zijne huishouding, M. Bij • bedient zig van beiden handen om aanteneemen hetgeen men hem geeft, ald. Hij klimt zeer geinaklijk op de boomeu , fchoon hij dik en ineengedrongen ,, is , ttld> Dat dier behoort iu Amerika t’huis en wordt in de oudê ‘waereld niet gevonden, ald. Schoon uit warme landen afkotnftig vreest hij de koude niet i fterk , 195 Hij doopt zijn eeten in water, ald. Hij eet. van alles, ald. Hij heeft jets van- den aart van den Maki en iets van de hoedanigheden van deii hond, ald. Bijzonderheden van de hebbelijkheden van dat dier in dea** Baat van tamheid, XV, 145. Zonderlinge behendigheid van dat dier, 146. Hij gevoelt de flegte behandelingen zeer levendig en fchljnt die nooit te ver- gceten, 27. Hij weekt al zijn droog voedzel en verkiest daartoe het koud water boven het laauw water, ald. Het is waarfchijnlijk bij gebrek van eene genoegzaame hoeveelheid fpeekzel dat hij al zijn droog voedzel bevogtigt en in het water laat vallen , alvorens het te eeten , d/i,. Zijn geheele aanwas gefchiedt in twee en een half jaar , 47 - RAM« Aart en hoedanigheden van dsn -Ram V, 4, Hoe men zijnen ouderdom kan weeten aan de hoornen , ald, De R.am is in (laat om voortteteelen van den ouderdom van agttien maanden af, en de Ooi kan, als ,zij een jaar oud is, jongen; maar bet is beter te wagten tot de Ooi twee jaaren oud is, en de ‘R-im drie, voor men hen laat koppelen, ald. Een Ram is genoeg voor vijf en twintig of dertig Ooien; hoedanigheden van den Ram, dien men tot de i voortteeling bellemt, ald. Daar zijn Rammen zonder hooriiicn , en deeze zijn in deeze ftreeken minder Herken minder bekwaatp tot de voortteeling, ald, Üe Ram kiest bij voorkeur oude Oóieh' en verfmaadt de jongere , 5. RAM (morvant)' van China, Befchrijving van deiizelveu, XI, 225. RAM van Tunis befchreven, XI, 224. en volg. ra*m en SCHAAP van IFallachye, naricht omtrent dezelve, XI, 224. / \ RAM (wilde.). In Kamfchatka ziju Rammen, die in den wilden (laat-ilefi- ven, XI, 227, Andere, die in volle vrijheid leeven in zekere Noordfche landen, ald. ram (yslandsche) met veele hoornen, die in Yiland gevonden worden, XI, 227. Maar zij zijn ’er in klein aantal , in vergelijking van die , welke ’er maar twee hebben, 228. RAS (manlijk en vrouwlijk) in dezelfde foort , XII, 113. Wat men door ras veriiaan moete bij het menschlijk geflacht in het algemeen genoomen, XVHl, 249, 250. RASSEN. Noodzaaklijkheid van de rasfen te vermengen ; het eerfte dier, bij voor- beeld , bel eerde paerd is het uitwendig model, en de inwendige vorm geweest, waarnaar alle de paerden die geboren zijn , alle die bedaan en nog geboren zullen worden , gevormd zijn ; maar dat model , van hetwelk wij flechts copijen kennen , heeft kunnen veranderen of verbeteren, door zijne gedaante ®edetedeelen en zig te vermenigvuldigen. Het fchijnt dat het model van het . fraaie en goede over de geheele sarde verfpreid is , en dat ’er in elke dreek - maar een gedeelte van huisvest , tenzij men die vereenige met een ander 'gedeelte, van verre genoomen. Zoo dat men, om goede paerden, fraaie honden enz. te hebben , de wijfjens van het land vreemde mannetjens moet gee- VAN DEvNATUURLiJKE HISTORIE. >143 j geeven « IV, 103. Als men de rasfen kruist, in plaats van weder te vereen!- geil, hetzij in de dieren , hetzij bij de menfchen, veredelt men de foórt, en dit middel alieen kan haar fraai houden en zelfs verbeteren, XV, 6a. BATON. Ziet Rakoen. baton - KRABBEN -EBTER , voti Zuid' AmeriltH ^ die ik zoo genoemd heb , omdat lii] in gedaante naardenRaton gelijkt en omdat hij zig, gelijk de krabben-homl , voornamelijk met krabben voedt, XVI, 121. Zijne afmeetingen en befchrij- ving, 122. Zijn verfchil met den Raton, ald, REDEN. Om reden van eene zaak te geeven , moet men eene zaak hebben , die ’er van verfchilt, waaruit men die reden kan trekken, II, 15. BEOENBOoo VAN HET OOG. Hoe de regenboog uit verfchiUende kleuren beftaa in het oog van den raensch , II, 261, rekenpenningen; wijze van met rekenpenningen te tellen en hoe dezelve te verbeteren, XVIII, 42. REIZEN OM DE Waereld. magrllan is dc eerde die eene reis om de wae- reld gedaan heeft in het jaar 1519. iii den tijd van elfhonderd vier en twintig dagen, frans drake was de tweede in 1577,111 duizend zes en vijftig dagen; th. cavbndish deed dezelfde reis in zeven honderd zeven eii zeventig dagen , in het jaar 1 5S6 , 1 , 107. ■relmüis. Drie foorten van Relmuizen; de eigenlijke Rclmuis, de groote Ha- zelmuis en de kleine Hazelmuis , diealledrie, alshetmarmeldier,geduurende den winter verdijfd liggen, VIII, 9.2. Verfchil tusfehen deeze drie foorten, êld. De Relmuizen llaapen niet in den winter, maar zij liggen in eene ver. dooving of verdijving , door de verkoeling van het bloed teweeggebragt ; zij' hebben zoo weinig inwendige warmte , dat zij die van de getemperdheid der lucht weinig te boven gaat ; bewijs daarvan door de proef van den ther- ' mometer, die, in het lighaam van die dieren gedooken zijnde, lop denzelf* sraad ftaa» blijft, »ïd. _ Zij hebben weinig warmte in vergelijking van andere dieren; zij is van tien graaden op den thermometer, terwijl die van ' de andere van dertig of twee en dertig graaden is , 9a , 93. Als deêze dieren geduurende den winter in eene warme plaats gehouJeii worden , verdooven zij met, 93. Als zij de koude gevoelen , rollen zij zig tot een’ bal, om minder oppervlakte aan de lucht bloot te ftellen en een weinig warmte te behouden, tildt Hoe men hen van hunne verdooving kan doen bckoonien, * idd. Schoon zij verdoofd en beweeg in gloos zijn, gevoelen zij evenwel piin, - als zij zeer fterk is , ald. Aan eene fterke vorst blooigelleld zijnde , derven zij in zeer korten tijd , 94. Zij koomen weder bij in den winter^ als het weder zeer zagt is, ald. De Relmuizen waren voor de Romeinen eene, lek- kernij ; hun vleesch is altijd vet, ald. Natuurlijke huishouding van den Relmuis , 95. Hij wordt zoo tam niet als de inkhoorn , ald. De Relmui. zen zoeken elkanderen in de lente, jongen in den zomer, en brengen ge- meenlijk vier of vijf jongen ter waereld, ald. Zij worden in zeer koude ; luchtftreeken niet gevonden , ald. KEXMüis MET DEN VERGULDEN sTAERT ; hebbeüjkfaedeii , befebrijvina en zf" meetingen van dat dier , XIX , 138. i , , . . ■ ij 1 «44 bladwijzer RENDIER. Natuurlijke reden waarom het wijfjen van het Rendfer gewei heeft als het maDiietjen, VI, i6. Het fchijnt dat dit dier over twee of drie eeu* wen in het hoog gebergte van Frankrijk leefde, XII, 8a. Het Rendier wordt thans niet dan in de Noordfcbe landen gevonden, ald. Zijne befchnjving en vergelijking met het hert , 85. Zijne^ natuurlijke hebbelijkheden y 86. Het Rendier is bij de Laplanders een huisdier, ald. Groot nut, dat men van deeze dieren trekt, 87. Men fpant hen voor Heden en zij leggen gemak- lijk dertig mijlen daags af, ald. Hoe de Laplanders deeze dieren opvoeden en regeeren , ald. Het gewei van het Rendier is veel grooter en uitgeftrek- ter dan dat van het hert, 88. Zijn voedzel in den zomer eu in den winter, ald. Kudde van Rendieren bij de Laplanders; voordeelen, die zij ’er uit trekken, ald. Als men hen van .luchtltreek doet veranderen , kwijnen en llerven zij, ald. Wilde en tamme Rendieren , ald. De wilde zijn (terker dan de tamme , ald. Befchrijving van de (leden , voor welke men hen Ipant , ald. Overeenkomst van het Rendier met het hert, 89. Het Rendier ver- liest elk jaar zijn gewei en krijgt vet, ald. liet wijtjen draagt maar agt maanden en brengt maar een jong voort, ald. De jonge Rendieren zijn ge- vlakt , als de jonge hertjens , ald. Zij zijn eerst op hun vierde j%ar volwasfen , ald. Men fnijdi hen^ hoe de Laplanders daann te werk gaan , ald. De ongefneden Rendieren zijn te moeijelijk om te behandelen, en men bedient zig alleen van gefnedeti , ald. Men houdt maar een ongefneden mannetjen voor vijf of zes wijfjens en men fnijdt hen als zij een jaar oud zijn , ald. Daar koomen zeer veele wormen onder de huid van de Rendieren, ald. Zor- gen, welke die kuade vereisl'chen , 90. De overvloed van voedzel is groo- ter bij het Rendier dan bii enig ander dier, ald. Het is het eenigst, welks gewei afvalt en vernieuwd worat ondanks de lubbing, ald. Het is bet eenigst dier , van hetwelk het wijfjen gewei draagt gelijk het mannetjen , ald. Reden van den overvloed van het voedzel bij dit dier uit de hoedanigheid van bet voedzel dat hij eet getrokken ,91. Verrcirilieu in de grootte van het gewei b'i de mannetjeiis, de wijljens en de gefneden, aid. Als die dieren loopen kraaken de beenderen van hunne voeten, zoo dat men het vene hooren kan, ald. Het Rendier behoort onder de herkaauwende dieren, 93. In den tam-f men Haat leeft het maar omtrent zestien jaaren, maar in den natuur- ftaat moet het langer ieeven , ald. Hoe de Laplanders de Rendieren Jaagen , ald. Daar zijn twee rasfen of ftandhoudende verfcheidenheden in die foort, XV, 110. In alle de beweegingen, welke deeze dieren doen, hoort men een ge- kra^, dat (terk genoeg is om van verre gehoord te worden; dat zelfde ge- kraak doet zig ook hooren , fchoon zij in rust zijn , als zij maar eiiigzints ontroerd of verrasebt zijn, ui. Een deezer dieren , op zes en zeventig graa- den breedte gevangen, en te Amflerdain georagt, kon die vopr hem te warme luchtftreek niet verdraagen; het was een Rendier van de kleine loort, ! 13, De Rendieren van de groote en van de kleine foort verrctiilleii veel in gedaan- te , en in de takken van hun gewei, J14. Befchrijving van een wijfjens Rendier 108. Van een jong Rendier door allamanu , 114. Andere befchfiiving van een Rendier, met ontleedkundige waanieemingen , door den Hooeleeraar camper, I15. Het Rendier is niet volwasfen dan in vijf jaa- reti, ïi6. Dit dier heeft , als het Damhert, den oogappel dwarsch, 117. en traan -putten gelijk die der herten, die mét eene witachtiee en lijmerige fto.fFe Vervuld worden , die min of meer doorfchijnende is, ald. Ue ^oote in Ierland uitgegraaven hoornen moeten tot het Rendier en niet tot den Eland t’huis gebragt worden, no. Befchrijving van waarneemingen over het ge- kraak , \ VAN DE NATUURLIJKE HISTOiUE. m kraak, dat zig laat hooren in de beenen en voeten Xf meer tamme Rendieren ^Ude j maar in Groerf^ cïSendlandfle Ren- de hebbelijkheden en de befchryving van het Rendier, XiA, bijvoegzelen , 165. oBtTir Ril* d.. dieren is het zintuig van den reuk een algemeen zintuig van ge* ^ voeuCis enVog dS de voorwerpen ziet, niet alleen daar zy zijn , daar zii geweest zijn ; het is een zintuig van fmaak , door het- hi?{iet%erstt het meest en het zeekersr wordt gewaarfchuuwd , doov ï St zivbepïaC hetwelk hijleert w\r zijne npmr voegt, WiNSufk.bk^^^^ gevoelt ea verliest (..teijne lust vol. doen ban, IV, 113, „t,™. M.„ istt me. twijfelen °f ï^-etiKrn/e'n 5Ït“eïï.” . '”o’m&|/ute'dS mVop- ^ifft tot de Reuzen en de gedachten van Reuzen, die voorheen beltaan heb- ben I7I. en verv. Verklaaring van het gefchil tusfchen de Ontleedkundigea ïfmAN^en HABICOT. over de beenderen van den gewaanden Reus teutobo- jrr ?S™ gevonden , .74. <" »"•- VootUelden ven Renzen, XVIII, ntt. en verv, IIEÜZEN EIJ DE DIEREN. Voorheelden van reusachtige foorten hy de dieren, XVII, 160. RHEE Natuurliike huishouding van de Rhee, VI, 7** Uij Iaat flerker indruk. Mlenilrdie den honden mee. dtif. en eene fterket begeerte ?«=«.. den de Tenk van het Heit , M. Zijne listen om den honden te onffDejrgn , 7* , 74; T^p Rhee saat niet aan troepen, maar blijft met zijn ?»r.ndert riet ^an wijfien als het Hert, a/d. De tijd dat h.J ritfig wordt is verandert niet va U omtrent veertien dagen , ald. in het laatst ^afl ^ draagt vijf maanden en eene halve ; zy werpt m het HetwijQen van de Rhee draagt vyi m befdiouwd laatst van Apnl oHn het begin van iviey, «^^ kevendc, worden als eene den kop dr’aagt, W Hoe het wijfjen haare hout in plaats van hforn op den Kop ^ gemeenlijk twee jongen opvoedt en befchermt , J",Vppn 8o° Zii ziin rdpt tne- jongen yooii. romtijds «'V'f ” gewe begint'z'g op l&Z 'hu7e?Z j;n?nft.ofoE?8t.„ Hij iJ zijn geLi o/he. r>inde vati den herfst vallen en krij'gt in den winter een ander, aïd. _ is noo^met vet belaaden en put zig niet door bet rijdeo uit, gelijk het Hm, (^Regrsters.') B L A D W IJ Z E R akt. Het gewei van de Rhee en het Hert is zeer gevoelig zoo lang het zagt is, 82. Rhee leeft twaalf of vijftien jaaren, 83. Dè Rheeên kunnen tam gemaakt worden , maar behouden altoos iets van hunnen wilden aart, ald. Zij zi't» g"'«g'ieden onderworpen, ald. Hun voedzel in verfc billende faizoenen , . de beste zij'n om te eeten , ald. Rosfe en bruine, 84. 13 e» fchrijving van een derde ras van Rheeën, XIX, 159* De Rheeën en Dam- herten fchijneti uit Amerika in Europa overgekoomen te zijn , XV 23» De Rheeën van Amerika zijn grooter dan de Europifche , 107. Aanteke- ning over de Noord- Amerikaanfche, ald» RHEE (witte) in de bosfehen van Franche-Comté gevonden, XV, 107. RHEE- BOK (INDISCHE) ecnc foort Zeer nabij koomende aan die van den Euro* pifchen Rheebok , maar die ’er van verfchilt- door het maakzel van de been- deren, van den kop en de piaatfing der hoornen, XII, ao8. Hij is veel klei- ner dan de Europifche , «/ndere aandacht naar al het geluid, dat hij hoort, 109. Befchrijving en armeeting van de hoornen van dat dier, iio. De hoorn van den Rhlnoceros * bij de Indiaanen , a/d. Zijn aart en zeden in den ftaat van Wijneia , ni. Hy wordt in alle de Zuidlijke landen van Afrika en Afia ge- von- VAN DE NATUURLIJKE HlSTOUrE. 14? 'Vonden, maar minder talrijk dan de olyphant , ni , na» Uij kiijgt maar een jong, 112. Aangroeijing van den hoorn naar maate liet dier m ouuer- dom toeneemt, ald. Geneeskundige krachten van verfchiliende deeien van zijn lighaam, 113. Zijn voedzel in den ftaat_ van vrijheid , De geveg- ten van den Rhinoceros met den olyphant zijn verdicht, die dieren hthoen nooit te zaamen gevogten dan in de Itrijdperken te Rome , als men hen daar- toe dwong, ald. Hoe men op hen jaagt en hen doodt, ^14* De Rbinoceros heeft den reuk goed en het gehoor uitmuntend, maar een flegt gezigt, Hij herkaauwt niet, fchoon hij in den ftaat der Natuur niet dan van krui- den leeft, 115. Befchrijving van eenen jongen Rbinoceros , 115. Van de teeldeelen, 116 *, hoe veel hij eet , ald. Als men hem jong opvoedt , kan bij tam gemaakt worden , ald. Hij zou in den Haat van huislijkheid gemaklijker voorttccJ^n d«in ^0 olyphflnt ^ uld» Jn Abyslinic is het ££D t3in di^r lasten' draagt, ald. In Afrika en Aüa is eene foort van Rbinoceros met eenen dubbelen hoorn ; getuigenis daarvan. Afbeelding en befchrijving van die dubbele hoornen. Hat dier is maar eene yerfcheiden foort , ten naastenbij gelijk de dubbele bult van den kameel niet belet dat hij van de^lfde foort zij als de dromedaris , naardien zij te zaamen voortteelen , ii 6 . Ondeilcheid ■tusfehen de Aliatifche en Afrikaanfche Rhinocerosfen , Xvl, 1, 2. Oe- raamte van een’ Rbinoceros in Siberie uit de aarde opgegraaveu, AVll, 9. HHiNOCEROS Cafbicaansche^ heeft geene rimpels in het vel, gelijk de Afiati- fche, en zijne huid is niet beftaud tegen eenen grooten fnaphaan-kogel, XVI, 1. Hij heeft altijd twee hoornen, a. Zijne befchrijving, 3. Men vindt geene Rhinocerosfen dan op honderd vijftig mijlen afflands van dc Kaap de Goede Hoop , en voorheen waren zij ’er digt^ bij ; men ziet zelden meer dan twee of drie bij elkafir, fomtijds egter zijn zij in grooier aantal bij» een, 5. Hunne beweegingen, hun trekken. Zij maaken gaerne groeven ta den grond met hunne hoornen. De wijfjens brengen maar een jong te gelijk voort; zij hebben ook twee hoornen op den neus als het mannetjen , maar dezelve zijn kleiner. Geknor en gefchreeuw van den Rbinoceros , alé» Zijne afmeetingen, 6, 7. «.iet-bok; dit dier fchijnt eene derde verfcheidcnheid in de foort van den Na- gor te zijn; deszelfs befchrijving door allawand, XVI, 103. Hij be- hoort eerder tot het geflacht der gazellen dan tot enig ander. Hij gaat ira kleine troepen. Zijne andere natuurlijke hebbelijkheden, 25. De wijfjens hebben geene hoornen en zijn kleiner dan de mannetjens Ouderfcheid vaa den Rietbok en den Nanguer, 26, Afmeetingen van het mannetjen van dea Rietbok, 27, RIVIEREN. De loop der groote rivieren is bijna loodregt op de zee-kusten, in wélke zii haaren mond hebben. Zi] loopen in het grootst gedeelte vaa hunnen loop, ten naastenbij als de keten -bergen , uit welke zij haare oor- fprong en rigting bekoomen, I, 38. De grootfte rivieren loopen als de erootfte bergen in Europa, Afia en Afrika; de rivieren en andere biunen* landfche wateren zijn veel uitgeftrekter van het Oosten naar net Westen dan van het Noorden naar het Zuiden , 167. Rigting der rivieren; vvijze waarop men dezelve begrijpen moet , j68. De rivieren van Amenka loopen bijna loodregt op de grooote berg-keten, welke dat land van het Noorden naar het Zuiden overkruist ; reden van dat verfchil in den loop der rivieren tus- fchen de oude en nieuwe waereld, ald. Binnen ’s lands op eenen grooten ^ 14!: B L A D W IJ Z E R ftand van zee, loopsn de rivieren regt en volgen dcnzelfden loop zeer verre,, en naar maate zij haareii mond naderen , verraenigv^JcligeQ ^{g haare kronke- lingen , I7G* Men kan aan de rigting der rivieren in een onbekend land zien of men digr aan, of verre van zee zij, ald. Monden der rivieren: natuur- lijke oorzaaken, waarom bijna alle de groote rivieren zig door verlcheiden monden in zee ontlasten , ald. Het water der rivieren behoudt zijne drift tot verre in zee , aJd. Twee foorten van vertraagde ftroomen in de rivieren; derzelver oorzaaken en verklaaring. Tegen-ftroomen van ftil water in de rivieren en draaijingen, 171. Als de rivieren haaren mond naderen, is de fchulijiui van het bed bijna weg, en evenwel behouden zij eene foelheid* die des te grooter is hoe meer water de rivier beeft; reden van die uitwer- king, 173. Eene rivier, die eene zeer groote fnelheid zoude verkregen hebben, zou niet alleen kunnen blijven vlieten op eenen grond, die gelijk ware, maar zelfs over eene hoogte loopen , zonder zig veel ter zijde te veripreiden , 174. Optelling van de grootfte rivieren van Europa, met de uitgeitrektheid van derzelver loop. 176. Optelling van die van Afia, ald. Van Afrika, a!d. De rivieren van Amerika zijn de grootfte in de waereld, 177. Optelling van dezelve, ald.. Daar zijn xn de oude waereld omtrent vier honderd dertig rivieren, die onmiddelijlc in den Oceaan of in de Middeliaiidfche Zee en de Zwarte Zeeuiüoopen, en men kent ’er weinig meer dan honderd tagrig in da nieuwe waereld, die onmiddelijk in zee vallen, 179. en volg. Rivieren van doorbet vuur gefmolten ftoffen, doorde uitbersting van vuurbraakende ber*> ^veroorzaakt, 255. De Rivieren volgen in haare kronkelingen naauw-' keunghjk de overeenkoomende llrekking-der bergen. Als in eene valei de beliiüg van eenen der bergen , langs welken zij loopt , minder fteil is dan die van den anderen , neemt de rivier haaren loop veel digter langs den fteilften berg, I, 161. en volg. Gemeenlijk loopen de rivieren midden door de va. leien, of liever over het laagfte gedeelte van den grond, die tusfehen de twee tegens elkanderen over ftaande heuvelen of bergen is , 169. Natuurlijke oor- zaaken van de verandering van bed in de rivieren, ald. De oppervlakte van seiie ftroomende rivier is niet gelijk van het een eind tot het ander. De midden- Aroom is, iiaar de otnftaiidighedea, veel booger of laager dan het water aan de kanten ; verklaaring van die omftondigheden , 171. Optelling van h-’t aan» tal rivieren, die In de groote vloeden vallen, 179. In de groote en kleine rivieren vormen de zoomen overal hoeken , die. in malkander fprin» gen, 220. ^ aivïEft PAERD behoort tot de otide waereld en 'wordt in de nieuwe niet gevonden ; . de foort is niet talrijk ; het bewoont alleen de groote rivieren van Afrika en- Oost'Indie, IX, 2. Wanneer men enige juiste kennis van dat dier bekoo- men heeft, XII, 31. Zijn fchreeuw van pijn gelijkt meer naar het gehulk , van eenen buiFel, dan naar het hinneken van een Paerd, 32. Hij heeft het vel zeer dik en zeer bard eii bijna ondoordringbaar, ald. Zijne befchrijving; dwaaling der Ouden , ald.' Hij heeft de tanden niet uit den bek uitdeeken- der;, fchoon zij ontzagchelijk gnxot zijn , ald. Züne afmeelingen , 32 , 33. Hij heeft vier en veertig tanden; zijne hondstanden zijn vaii eene zeifft’an- ^igheid fraaier dan het yvoir , 34. Hij brengt maar een jong voort , 35. Het mannetjen is een derde grooter dan het wijfjen , ald. De Hippopota- mus heeft het lijf langer en zoo dik als de rhinoceros , 37- Gebruik dat raen tanden maakt, 38* Zijne voortanJen hebben tot viJFtiQu dunnen lengte en zyae kiezen zijn zoo groot dat fomtnige tot drie ponden wee» / VAN BE NATUURLIJKE HISTORIE. ' weegen » ald* Zijne aart en huishouding , 39. Hij is_ ïwaar en tan niet langzaam loopen » maar hij zwemt zeer Inel , ald. Hij blijft lang op den grond van het water en loopt aldaar, als in de lucht, aJd, Zijne natuur» lijke hebbelijkheden en zijn voedzel , ald. Ontzagchelijke wijdte van zij- nen muil, 40, De foort fchijnt bepaald tot de groote vloeden vaij Afrika, ald. Hij is thans in Egypte zeer zeldzaam, 4 ‘* Hij wordt niet gevon- den in getnaatigde luchtffreeken noch in de noordlijke landen; die het ge- fchrevcn hebben , hebben. zig bedrogen en hebben den Hippopotamus met den zee-koe verward, 42. Hij onthoudt zig in de rivieren en zoet-water- nidiren en uiet in zee , 44. Het mannetjen en wiji^en verlaaten elkanderen zelden , 45. Zij zijn menigvuldig in de landen van Afrika op eenen zekeren afftand van de Kaap de Goede Hoop; voorbeelden van eene jagt, op welke men ’er meer dan twintig in eene rivier, omtrent zeven graadeu lengte ten Oosten van de Kaap op dertig graaden Zuidlijke breedte gedood beeft , 46. Befchrijving van zijne uitwendige deelen , ald. In de landen van de Kaap is zijne lengte gemeenlijk elf of twaalf voeten. Dus zijn de Rivier, pscrd^n vsn dflt gedeelte Vtin Afrika veel kleiner dsn die vsn den Nijl^ die^ volveps ZERENGHi, meer dan zestien voeien^.lang waren,, ü/ii. Het ge- tal der tanden verfchilt in die dieren, 47* Gelijk ook de lengte van hunnen ftaert, ald. De ballen zijn niet in eenen uitwendigen balzak belloten , maar liegen onder het vel van den buik, 48. Het wijfjen beeft een zakjen onder de klink, het heeft geene hangende prammen, maar Hechts twee kleine tepeU tjens; haare melk is zoo zoet en zoo goed als die van de koe, 48. Befchrij- ving van de voeten en enige inwendige deelen van het Rivier- paerd , 48. Hij heeft maar eene maag en herkaauwt niet, 48 , 49. Hét is bijna zeeker dat hit geen’ visch eet en alleen van gras leeft , 50. Hij gaat twee mijlen verre in zee maar hij onthoudt zig liever in zoet water, ald. Zijne namur- * lijke hebbelijkheden en zijne gevegten , 51. De vvijfjens brengen maar een jong voort, 51. Befchrijving van eene vrugt van een Rivier -paerd, 52. Het vleescl* der Rivier -paerden , en vooral der jonge, is zeer goed om te eeten, bijzou.- derliik dat van de voeten en den llaert , 52. Afmeetingen van twee Rivier^ paerden, man en wijf, 52, 53 * VVaarneeroingen van den Heer klockner. bij het opzetten van ee» Rivier- paerd gedaan", 54. en verv. Bijzonderhe- den van de levenswijze van dat dier', 59. en verv. Men heeft onder de kleine metaalcn beeldjes, uit de oude graflieden in Siberie gehaald, ook de afbeeldingenvan den Kameel en het Rivier- paerd gevonden, hetgeen bewijst dat die dieren, welke thans in die landen vreemd zijn, ’er weleer bekend waren, XVI» 44- Beenderen van Rivier -paerden in de Noorder landen uit den grond gegraaven, XVII, 9. 'roloway, befchrijving van die Guenon, XIV, 185. en volg, boodb zee. Ziet Zee. aooFjEN.. Befchrijving van betroofjen in het ei, II, 54 * Het wordt in alle de eieren, zoo bevrugte als onbevrugte gevonden. Het bevat een b^rsjen, dat de vrugt van bet hoen in de bevrugte eieren bevat, en dat Hechts eene foort van oiigefchikte klomp is in de onbevrugte. Het is na zes uuren broe- dens veel grooier geworden , dan ziet men ’er bet kopjen van bet kieken reeds in zwemmen , die aan de niggellrcng vast is, 55 >j do. Men kan het roofjen in het ei van de eierleggende wijfjecs vergelijken met de klierachtige lighaa- T 3 , men men van de zaad «ballen van de levendbaarende wijfjens. Het is flechts eenc baarmoeder j verfchil van die baarmoeder met die der levendbaarende , XVlü , * 73 * »OT behoort in de oude waereld t’huis en beftond in de nieuwe niet, toen zij ontdekt wierd; hij is ’er met de fchepen uit Europa gebragt IX, i6. Huis- houding van den Rot, Vil, 172. De Rot jongt verfcheiden maaien ’s jaars, bijna altijd in den zomer ; en krijgt gemeenlijk vijf of zes jongen , ald. De Rotten dooden en vreeten elkaêr, als zij honger hebben, 173. Daar koomt het van daan dat, als een huis enigen tijd door deeze dieren bezet is ge- weest, zij fomiijds in eens verdwijnen, en dikwijls voor langen tijd, ald, Verfcheidenheden in die foort, ald. De geheele foort met alle haare verfchei- denheden fchijnt de gemaatigde luchtllrecken van de oude waereld eigen te zijn , ald. Öntzagchelijke vermenigvuldiging van de rotten en muizen op Ifle de FraiiCe , XV, 135. Nieuw bijvoegzel tot de historie van de rotten en muizen , XiX , 134. Schade en vernieling door rotten uit het Noorden, Lemines genaamd, veroorzaakt, XIII, 211. Korte befchrijving van eene foort van rot, die Arabic bewoont, volgens den Heer pages, XIX , 134. De witte Water -rot van Kanada fchijnt van dezelfde foort tó zijn als onze Europifche Water- rot, XV, 45. ROT (PERCHAL-). ZtV# Pcrchal - TOt. ROT van Madagaskar zijne afbeelding en aantekening over dat dier, XV, lat. Dat dier is geen rot, fchoon hij dien naam draagt, ald. Zijne natuurlijke hebbelijkheden, ald, ROT C rikkende). Dit dier wordt in de Oost-Indieën , op Ifle de France, en te Maduré gevonden ; zijne beet is fenijnig en de Portugeezen noemen het I Cherozo, XV, 135. ROTS. Men vindt dikwijls banken van vaste rots en granletfleen enz. bedekt met kalkaartige flolFen; maar men ziet geene klompen vaste rots boven op kalk- aartige banken , XVII, 49- Men kan verzeekeren dat de glasaartige rots van den aardbol doorloopt in alle de hooge en laage verhevenheden, die van denzelfden aart,. dat is van verglashaare ftof zijn, ald, RÓuoETTEs; natuurlijke huishouding van de Rougettes, (*) X, 41. ROUSSETTE CH ROUGETTE ; twcc Zeer nabuurige foorten , X, 34. Gelijkenis en verfchil tusfchen dezelve, ald. Zij zijn beiden dieren van de warme lan- den van de oude waereld , 35. Hun verfchil van , en gelijkenis met den Vampijr, ald. Hunne natuurlijke huishouding en fchade, die zij doen, 37. Het zijn roofdieren, en die van alles eeten, ald. Wijze van dezelve te van- gen door hen dronken te maaken met gegiste drank, 38. .Zij vliegen ge- ■ meenlijk bij troepen en meer bij nacht dan over dag , ald. Onderzoek en befchrijving van de tong der Rousfette, 39. De Rousfetten vliegen bij klaa- ren dag en de Rougettes alleen des nachts , X, 40. Hoe de Rousfetten zig op deboomen onthouden, Rousfettes en Rougettes vindt men in groot aantal pp de boomen op het eiland Bourbon, X, 39. Als men hen in het goed jaargetijde vangt, is bun vleesch goed om te eeten, ald. Histonfche en ver- In den text Jlaat regtl n Rousfettes, hetwelk moet xijn Rougette*. VAN DE NATUURLIJKË HISfORIE. - ^51 verbeterende bijzonderheden over de Natuurlijke Historie van deeze dieren, 39. en verv. Zij zijn van natuur niet boos, en bijten niet dan wanneer men hen tergt, 40. Deeze dieren waren over vijftig jaaren veel talnjke'r op het eiland Bourbon dan tjians, 42. Reden van dat verfchil, ald, Zifzijii ritfig in de maand Mey , dat in die luchtftreek in het midden van tien heffst is , «ld. De wijfjens> draagen vier en een halve of vijf maanden, aid. , Het aijn geene vleesch-vreetende dieren, maar vrugten-eetende, 43. Hóe zij'huiine vlugt neemen en door de lucht vliegen , maar als zij op den grond liggen , kunnen zij niet opvliegen , ald. en verv. Zij zijn zeer zindelijk op bun lighaam, 44. w/g'. ■ 'V'a RüND-vEE geeft de aarde zoo veel' terug als het ’er uit trekt en het verbetert zelfs den grond, op welken het leeft, het mist zijne weide en maakt die vet, daar het paerd en de meeste dieren de beste weiden in weinige jaaren doen vermageren, IV, 219. Wijze waarop het best trekt , ald. Het is door zijne gedaante gefchikter om te ploegen dan het paerd , 219 , 220. Wijze waarop die dieren gefneden worden met aanmerkingen daar over, 221. De os öaapt kort en los en wordt op het minlte gerugt wakker, 224- Gaat gemeenlijk over de flinker zijde leggen, en nier is aan de flinker zijJe altijd dikker en meer met vet belanden dan de regter, ald. Hoedanigheden van eenen goeden ploeg- os, ald. Hoe men hem' tot het juk moet gewennen, ald. Hoe lang hij in zijn leven tot den arbeid moet dienen, 225. Iloe men den ouderdom van een’ os kan weeten, ald. De os eet fcliiejijk en neemt in vrii korten tiid al het voedzel, dat hij nodig heeft, ald. Hij herkaauwt langer dan hij eet- vergelijking van de verteering van het gras in de maag van het paerd en den os, ald. en 226. Hoe men de ploeg- osfen moet oppasfen , 227. Zi| moeten ten langflen op hun tiende jaar vet geweid worden, 229. Hoe men hen moet vet weiden, ald. Waarom de os de weiden, waarop hij leeft, niet fchaadt, 230. De os behoort in de oude waereld en is. in de nieuwe niet gevonden, ald, In het jaar 1550 ploegde men voor het eerst met osfen in Peru in de valei van Cufco, IX, 6. De bogchel , welken de Indfeanfche osfen op de fchouderen draagen , is geen wezenlijk kenmerk hij verdwijnt na enige geflachten, als men die gebogchelde osfen met die gemeene osfen vermengt, 6, 7. Proeven, die beflisfend bewijzen dat de Bifoiis, of gebog- cbelde osfen , van dezelfde foort zijn met de onze, XI, igi. De grootheid van deeze dieren hangt minder af van de luchtllreek dan van de goedheid en den overvloed der weiden, 183. Waarom zij in Frankrijk klein zijn, ald. Redenen van. den eerbied van de Indiaanen voor dat dier, 186. Waarom men dat groot vee in de warme landen minder vermenigvuldigt dan in de ge- maatigde, 187. Redenen waarom die dieren verlfandiger en bekwaamertot allerleien dienst zijn bij de Hoitentotten dan bij de Europifche volkeren , 188. De fboTt is door alle luchtftieeken van de aarde verfpreidt , uitgezonderd in die van Zuid- Amerika, daar zij onbekend was, ipt. Het Rund vee van ‘ïsland is zonder hoornen , fchoon het van hetzelfde ras is als het ons , XI , 183. In Ierland zijn runderen , die dikwijls geene hoornen hebben op plaatfen , daar het voeder zeer zeldzaam is, 197, Verfcheidendeezer dieren zijn inde Noordfche landen wild geworden , ald. Die, welke men uit Europa naar Zuid- Amerika heeft overgebragt, zijn ’er ontzagchelijk vermenigvuldigd , ipg. Daar zijn geene huisdieren, op* welke het voedzel meer invloed fchijnt te hebben dan op het rundvee, XV, 6 . Osfen, welke de Ouden Stier .• Ëlephanten noemden, om hunne ontzagchelijke grootte , ald. Het zou zeer nuttig zijn de osfen * 5 » B D W IJ Z E R * voeden , het in ’t wild weiden aftefchaffen en het alpwten toetelaaten . 7. Invloed van het voedzel en van de verfchillende lachtftree- ken op de osfen, ald. Het Rundvee van Sicilië verfchilt van het hransch in t iredaante van hoornen, die zeer aanmerklijk zijn om hunne lengte, en om hunne revelmaatiae gedaante; die hoornen zijn drie voeten lang en lomtijds drie en eenenhalven en zijn maar ligt gekromd. Zij zijn altijd van dezelfde gedaante bij alle de osfen, XVI, 52, russen; hunne ter nederzetting op de Oost -kust van Lapland. Ziet Lapland, RIJP. Oorfprong en uitwerking van de Rijp ; zij verzek het drijf • ijs enEijbeerscht aanhoudend op de bevroozen zeeën, XVII, 3 ° 7 * i.ii s. ■’ > r II Sabeltuer , deszelfs befdirijving ; zijne verfcheidenheden , zijde verandering van kleur naar de faizoenen; zijne vlugheid; zijne onrustigheid vooral in deu nacht, Xlil, 207. De Sabeldieren bevvoonen de boorden der rivieren ; zij iecven van vleesch , visch en zaaden. Zij worden voornaamlijk in Siberie gevonden; hun bont is zeer kostbaar, het zwartst is het meest geacht; hoe de iast op de Sabeldieren gefchiedt; 208. Hunne natuurlijke hebbelnkhe- ' den. Huil voedzel; tijd van hunne koppeling. Zij krijgen vier of vijf jon- gen. Hoe men hen vangt, 'XV, 125, ic6. «ACA of KAT van Madagaskar met eenea gedraaiden ftaert, XV, 102, 163. SAOOINS. Ziet Sapajous en Sagoms. 6AÏ kleine foort van Sapajou , dien men ook huikr noefllt, vao welke twee ver- •’fcheidenheden zijn. Hunne befchrij'ving, aart, voedzel, XIV, 231. Oa- derfcheiclende kenmerken van die foort, 23a. 5AÏGA, een dier dat eene middenfoort uitmaakt tusfcben de geiten en gazellen, XII, 145. Befchrij ring van zijne hoornen en zijne overeenkomllen met gazellen, ald. Men bedient zig van dettof van zijne hoornen als vamlchild- pad; zij is fraai en zeer doorfchijnende , ^46. Het gelijkt in buishoud^^^^^ meer naar de gazelle dan naar de gemfen en fteenbokken , ala. ue. zeirs bercbrMviU do^^^ GMEL.N. De Saïga moet niet verward worden met den Saïea der Tartaaren Irkutzk ^ dat hel muskus- dier is, X\a, 88 De Saiga wordt, volgens fokster, gevonden van Moldavië en Beslarabie tot aan de rivier Irtisch in Siberie. Zijn voedzel in den ftaat van vrijheid , ztjn aart, idd. Hij heeft de boven -lip langer dan de onder-lip; zij fchijnt neder te iinnffPTi en het is waarfchijnlijk aan dat roaakzel van zijne lip dat men de wijze, waarop dit dier weidt, moet toefcbrijven , want hij graast agter uit gaande. Volgens fokster gaan de Saïgas meest in kudden, die meu • verzeekert fomtljds van tien duizend ftuks te zijn. Dat zeekerer is, is dat de marinetjens zig vereenigen van hunne jongen en himne wijrjens tegenS de aanvallen van de wolven en vosfen te verdedigen. Hunne item gelijkt naar het blaaten van fcbaapen. De wijijens werpen in de knie en krijgen maar eeu % VA'-N DE NATUÜH LIJKE HISTORIE. 155 een tegelijk , en zelden twee , 89. Men vindt fomtijds Saïgas met drie hoornen , en men ziet ’er zelfs die ’er maar een hebben , dat door ballas bevestigd wordt. Bdchrijving van den Saïga door forsTER , 89. De mannetjens hebben alleen hoornen , de wijfjens hebben ’er geene. Sotga is een Tartaarsch woord, dat wilde Geit betekent; maar gemeenlijk noemen zij het mannetjen Matgatch en het vvijfjen Sa'iga , ald. SAÏMiRl, kleine foort van Sapajou, aurora- kleurde Sapajeu genoemd; zij is de fr.aain:e van alle de Sapajous. Befclirijving en natuurlijke hebbelijk- heden van dezelve, XIV, 241. Onderfcheidende kenmerken van die foort, 242. Bijvoegzel tot deszelfs hiftorie, XIX, 47. SA3ZOEN van leven en faizoen van dood in de gewasfea en verfcheiden dieren, XII, 4. • SAjous zijn Sapajous van middelbaare grootte , waarvan twee verfcheiden- heden zijn, debruine endegraauvve Sapajou. Befchrijving van dezelve en van hunnen aart; zij kunnen in onze luchtltreeken voorttcelen , voorbeeld, XIV, 222 , 223. Onderfcheidende kenmerken van deeze foort , 223. sAjou (bruine) bijvoegzel tot de hiflorie van dien 'Sapajou , en opgaaf van enige van zijne hebbelijkheden, XIX, 44. SAjcu (gehoornde). Ziet gehoornde Sajou. SALAMANDERS. Men vindt in de Salamanders eieren en leevenJe jongen 5 zij zijn flechts gelijk de adders leevendbaarende, II, 15^. SAKI, groote foort van Sagoin. Onderfcheidende kenmerken van deeze foort, XIV, 254. SAMOjEDEN, volk van het Noorden van Afia; nieuwe waarneemingen over het- zelve, XVllI, 250. , SAPAJOUS en SAGoms. Men heeft kwalijk gedaan deeze dieren aanteduiden-met de naamen van Aapen , Cynocephali ^ Kébes en Cercopitheci ; want even_ als ’cr in de nieuwe tvaereld geene aapen , noch baviaanen , noch guenons zijn , zoo worden ’er ook in de oude waereid geene Sapajous of Sagoins gevonden , ' XIV, 7. Algemeene en bijzondere kenmerken , die de Sapajous en de Sa- gouius van de aapen, baviaanen en guenons onderfcheiden ; bet eerrte van die kenmerken is het middenfchot van den neus zeer dik te hebben; het tweede is de neusgaten ter zijden van den neus en niet van onderen aan den neus open te hebben; het derde is geene eeltachtigheden op de billen te heb- ben en het vierde ook wangen- zakken te ontbreeken , 8. Het algemeen kenmerk door welk men de Sapajous van de Sagoïilns kan onderfcheiden , is dat de Sapajous den ftaert van onderen kaal hebben , en dat zij ’er zig van bedienen kunnen als vau een’ vinger om zig vast te haaken , terwijl de Sagouins den ftaert flap en geheel van onderen en yan boven ruig heb- ben, ald. Gelijkenis en onderfcheid tusfcben de Sapajous en de Sagoins, ald. Daar zijn agt foorten van Sapajous en zes foorten van Sagoins; optel- ling van dezelve , ald. Deeze dieren kunnen befchouwd worden als de plaatsbekleeders in de nieuwe waereid van de aapen , de baviaanen en de gue- nons, die alleen in de oude waereid gevonden worden, XV, 32. (^Registers’.') * V ^ ' öarI- ' /• B L A D W IJ Z E R sARiroviENNE, < 3 ier van de rivier La Plata, dat zoo groot is als ecne Itat en van eenen tweefiachtigen aart als de otter ; liet heelt ook vliezen tusfchen de vineeren der voeten , XIII, ei.^. De Saricovienne of groote zee- otter wordt niet alleen op de kusten van Amerika gevonden , maar ook op de hust^n v n Kamfchatka, en de andere noord -oosthjke deelen van het oud vast , •yVT toR riiOnrilchc feiten met opzigt tot de Sancovtennes van Kamlcnat-- ka Hun aart ' ^ de Phkas en beminnen flechts het gezelfchap van die van hunne lbort. Zij houden zig in zeer groote troepen , 139. Hunne natuurlijke hebbelijkheden. Zij hebben den reuk zeer goed, maar het gezigt zwak en kort. Hoe zij loopen ; zij zwemm n zeer fiiel. riet mannetjen houdt zig bij een enkel wijfjen, «ld. De wijfjeiis brengen maar eeu jong te gelijk voort en zelden twee. De tijd _der dragt is omtrent van agt of negen maanden. De jongen hebben , als zij geboren worden, reeds alle hunne tanden, 140. De Saricoviennes leeven van fchulp- dieren en van zagte visfchen. Zij hebben niet, als de pliokas, bet eirond gat van het hart o„dVl'e°ta,ïï hStoS van Het wijtjên is kleiner dan het mannetjen en zijn bont Ts'zwar'ter. Iloe diJ dieren ruien, 14J. Hunne gelijkenis met den land-ottcr. Befchriiving van eene Saricovienne van Kamfchatka, ald. Saricoviennes van Gujana verfcliillen veel in grootte en kleur. Hunne natuurlijke hebbelijkheden. Zij hebben de Jaguars en Conguars tot vijanden, XVI, 144. «ARIGUE is een dier van de nieuwe waereld , dat in de oude niet gevon- den wordt , X , 192. Twee zonderlinge kenmerken , door welke men den Sarigue van alle andere dieren kan onderfcheiden , tf/n/. Het wijfjen heeft onder aan den buik eenen wijden zak, waarin zij haare jongen bergt en zoogt, ald. De Sarigue, zoo het mannetjen als het wijfjen, heelt den eerlten vinger van de agter - voeten zonder nag^ en wel van de Ipn afvSiden zoo ds de duim aan ’s menfehen hand, Onderzoek len algelclieiuen , zoo gezegd hebben dat dit dier zig ook in de oude w^reiKude bevinden , ^ 94 - Het mannetjen heeft geen’ zak onder aan den buik als het wijfjen , 202. Befchnjving van het wijfjen , 202 , 203. Befchriiving van den zak onder aan den buik van het wijfjen, 203. In dee- zen zak worden de jongen niet ontvangen, gelijk veele gezegd hebben ; dit wijfjen heeft, gelijk alle de andere, ^eene hjfrapeder van binnen , In de teeldeelen van het wijfjen van den öangue zijn verfcheiden deelen dubbel, die bij de andere dieren enkel zijn, 204. Het maakzel van de van de Saiigues, zoo maiinetjens als wijfjens , is zoi\‘‘ 5 g"onthoudt z^^ Skefin de g™ot aantal, vier of vijf, vijf of zes, zes of zeven jongen, ald. Zij zijn zeer klem als z f eeboreV worden , dat is, als zij uit de lijfmoeder koomen om m den zak lEnii en ziff aan de tepels te hechten, ald. Bij deeze dieren is de baar- ^om 7^00 tc fprecken , flechts -de plaats der ontvangenis , vorming en eerlle ontwikkeling vaif de vrugt , welker uit^drijvingvroegtij|ger zünde d^nbij de andere viervoetige diereii,de groeijing verderfvol opid word ui de^^ in zij bij hunne te vroege geboorte gaan , ald. De kleine of als geplakt aan de tepels der moeder, tot dat bracht en groei genoe^^ gekregen hebben om zig gemaklijk te beweegen , »p 5 * De zas , weiisen^n^ VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 155 wijfien onder aan den buik heeft, moet niet befchoiwd tweede baarmoeder , noch zelfs als eene ichuilplaats , d c ooi-iiit is voor de ionaen geduurende den tijd van hunne ontwiskei ng, inngen sa^^^ de moeder om te flaapen, te zuigen en ooi om zTg fe vSrger, als zl bevreesd zijn dan vlugt de moeder en dmat hen alle met zia; nooit is zij dikker van buik dan wanneer_ het lang geleden^is dat zij gejongd heeft en als haare ao6. De Sarigue gaat Hecht en loopt langzaam, ao6, Hij klim zeer ^ S^de^akke^dSbSen1^^ dft%iera?ht1g erb\iigzaam is als e^ne hand . M. pjn« A Klrfs'd» t vaa feu vo^ “n“"hifmisbalgt door zijne lelijke gedaante en/oor zijnen ftaert . ^en volg.i het is nfet^hetzelfde dier als de Coescoes, gelijk vosmaeu ge- meend heeft, ao8. en verv. DEa ; vaircMdeDhcW ^Xvf“T Z^rbefeSi^ verfchil en gelijkenis met dat laatlte ctiei , AVt , 123* ^ ving, 124. «AnirriF MET LANG HAiR is gtootet dan de Illineefche. Zijne gelijkems met en ^verfchil van dat laatfte. Zijne bcfchrijving , XVI , 124. Hij fcnijnt , dm vanille Illineezen , niets anders te zijn, dan eene verfchcidenheid vau dett gemeeuen Sarigue, alcl. SATELLiTEN. Ziet Wagtcrs. SATER' oaam vrelken enige febtijVers gegeeven hebben aan den aap , «llen 3e noemen |h.j behoort m de oude waereld , en wordt in de meuwe niet gevonden. Ia , 21 , 22. SATHEiuoN. Het tweeflachtig dier, door aristoteles zoo genoemd, is waar- Ichijnlijk het Sabeldier, XIII, 209. SATüRNUS ; die Planeet draait waarfchiinlijk nog fneller om baaren as d^ Ju- nitet XVII, <14. De Ring vau Saiurnns moet evenwijdig zijn aan den ^-qua- tor van die Planeet, dat is ten naasten bij in hetzelfde vlak; reden van dat vermoeden, I, 77. natyrION. Het tweeflachtig dier, door aristoteles zoo genoemd, zou de Desman wel kunnen wezen , XIII, ai6. SCHAALEN ( logaiuthmische) , XVIU, 42* scHAALEN. Ziet Weegfcliaaleu. SCBAAE.» CAE.TMMET3SCHE), Algemeene regels van alle de anthmetifche fchaalen , 4 scHAAPEN. Aart en befchroomdheid der Schaapen, Vp 2. Van alle di> ren hebben zij de miufte middelen en het minst in inct, ala. De Schaa- di-ren n u j nmüvtte van alle dieren; wek voordeel en welk nut §:VeKefv^^^^^^^ 3. Aart en temperament van de Schaaoen 2. Hoe men kudden Schaapen moet vormen en ^ehandelen omlr v?ordeel^^ te trekken, 6. De zon hindert hen , geeft hun dm- V » B L A D W IJ Z E R zeUngen ,, waarom men hen op de zijden der heuvelen van "de zon af most laaten weiden, daar zij, als zij graazen, den kop in de fchaduw van him lighaam kunnen houden, ald. Niets is meer naar de fmaak van de Schaapen clan zout, en niets is hun ook heilzaamer, als het hun met maate gegeeven wordt, 7, Veel water maakt de Schaapen vet, ald. Men moet de Schaa- pen flachten zoo dra zij vet zijn , want men kan hen niet twee maaien vet maa- ken, en zij vermageren van zelve, zoo dra zij vet zijn, ald. Zij fterven bijna alle aan lever -ziekten, waarin men altijd platte wormen vindt, die men doum noemt, ald. Wijze van hen te fcheeren; verfchillende gebruiken daaromtrent volgens de iuchtlireeken , 8. Wijze van hen in hokken opte- lluiten of te parqueeren om de landen te mesten, 9. In welke provintieën van Frankrijk het fchaapen- vleesch best zij, ald. De Schaapen leeven twaalf of veertien jaaren , 5. Ras van vreemde Schaapen , die meer voortteelen dan onze gemeene, p-. De foort behoort in de oude vvaereld t’huis en is niet in de nieuwe gevonden , toen men dezelve ontdekte, IX, 8. Moeijelijkheid om den waaren Itam van onze Schaapen te vinden, XI, 013. De Natuur heeft hen niet voortgebragt geliik zij zijn ; zij zijn onder onze handen ontaart , ald. In de warme lauden verliest het Schaap zijn wol en krijgt hair, 214-, Vergelijking van onze tamme Schaapen met den Moufflon , die het oorfprong- lijk wild Schaap is, XV, 5. Zoo men de foort in grootte en kracht wilde hervormen , zou men met onze groote Vlaandetfche Ooi den Moufflon moeten paaren, 6. Als men deeze foort wilde' gebruiken om ons flechts fraaie wol en goed vleesch te geeven , zou meii het ras van de BarbarijTche Schaapen moeten voortfokken, dat is onzen Rammen ooien van Barbarije geeven , oni' fraai wol te hebben , ea den Moufflon aan onze Schaapen , om dezelve grooter te maaken, ald. SCHAAPEN (onooTE) vaii de zuidlijke landen, befchreven, XI, 216. De wol is in Spanje zeer fraai en nog fraaier in Chorafan en in enige andere Ooster- fche landen , 217. Ons tam Schaap is eene veel meer verbasterde foort dan die van de Geit, 219. SCHAAPEN { MOLDAviscHE- BOSCH-). Bcfchrijving V3n dezelvo , XVI, 84. Daar is alle waarfchijnlijkheid dat het hetzelfde dier is als de Saiga , ald. «CHAAPEN MET GROOTË staerten; huu ras is veel meer verfpreid dan dat van onze kleine Schaapen, en zij zijn ook tamme Schaapen , XI, 215. schaapen (tamme) w» de Strepficeros, van Belon befchreven , XI , 2 . 16 . SCHAAPEN van Barharye en Jrabie met lange, dikke en vette ftaerten, die meer dan twintig ponden weegen , XI, 214. SCHAAPEN van Ijle de France ; voorbeelden van eene vermenging van rasfén en van verfcheidenheid in de Schaapen van Ifle de France en Bourbon, XVI, 87. schaapen va» de Kaap de Goede Hoop meest naar bet Barbarysch Schaap; vermenging eii verfcheidenheid in de Schaspen, welke de Hollan- ders aan de Kaap hebben voortgeplant, XVI, 85. Verfchil van het vet van die Schaopen met dat van de Èuropifche Schaapen, ald. Hiftorilche rede- neenng over de verfcheidenheid der Schaapen , die zig thans in de landen; van de Kaap dc. Goede Hoop bevinden, SCHAAD VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ^5T schaapen van Moldavië x daar zijn drie rasfen of foorten, XVR 84» De twee eerfte fchijnen dezelfde te zijn met de Walachylche Schaapen , alcl. scHAAPF-N van Tartarije; bij de Kalmultken , de Mongolen en de Kirgbifen' hebben de Schaapen den ftaert zeer kort , en flechts lur drie of vier gele^ dingen beftaande, XVI, 86. SCHAAPEN van de zuidlijke landen i- het verfchil van het vet van die Schaapen koomt wa.3.rfchijnlijk van het verTchil van vocdzcl cn van de vctt£ plan» ten , waarmede zij zig voeden. Hoe men hen behandelt en voêrt in die warme landen, XVI, 86. SCHAAPEN van de warme landen, derzelver befchrijying , XI, 214. «SCHAAPEN fvLAAMS-HE) brengen gewoonüfk elk jaar .vier lammeren voort 5- zi^Voo^'P^onglijk uit üost-lndië, XVI, 84. SCHAAPEN (yslandsche) MET VERSCHEIDEN HOORNEN ,, derzelvcr befchrijvkg,. XI, 214 * SCHEELZIEN. De Ongelijkheid van llerkte in de öogen is oorzaak van het: fcheelzien, II, 23a. Het fcheelzien beftaat flechts in de afwyking van een van de oogen. Verfchillende gewaande oorzaaken van die valfche rigting der oogen, XVlIl, 2Q4. Waare oorzaak van dat gebrek, 225. Zij beftaat in de ongelijkheid van kracht der oogen, of van den affland waarop zii zien kunnen, ald. Reden waarom het zwakst oog afdraau, aaö. Be- paaling van alle gevallen van het fcheelzien , 227. Het fcheelzien is ge- dwongen en wordt een noodzaaklijk gebrek , als de ongelijkheid van kracht in de oogen meer dan van drie tienden is, ald. Beantwoording y^n de te- genwerpingen tegens de oorzaaken van het fcheelzien , 229. Waarom meer kinderen fcheelzien dan volwasfene, 231. Middelen om fcheelziende oogen rest te zetten, XVIII, 231. Het voornaamfle middel is, het goed oog een week of tt:^e te bedekken en het flegt, dat is het zwakst oog alleen te laaten werken; door dceze gedwongen oefening zal men het kracht doen verknj-- ^en., aïeU WEarneeming daaromtrent, 232. Waarom de icneelpende het flegt oog naar de zijde van den neus keeren , 234. Als de ongelijkheid van* kracht in de oogen groot is, brengt zij geen fcheelzien voort, 236. scheiisheilioheid. Affchildering van de Scheinheiligheid , XVIII , 323. «chftPEN . HOORNS, EN ANDERE ZEF. vooRTERENOZELEN worden Overal binnens- lands en tot op dè bergen en op de verst van zee gelegen plaatfen gevonden, 1 , 39. ërii-tfle liSen in de zwaarlte krijtaarden , in de kleien en in de fteenen , 45. De mfn gm lee- fchulpen, die in de laagen der aarde bevat zijn, is ontzag.- ch.lijk™oot .n ontelbsa;. Die toont onbetwistbanr dat het l»"'i ■ bewoonen , voorheen de bodem van eene zee geweest is, 134. De fchulpdie- ren vermenigvuldigen zig ontzagchelijk en groeien ziin de middenflof , welke de Natuur gebruikt om de fleenen te vormen. De krijten, de mergel, de kalkfteenen , de marmers enz. zijn alleen zaatnen- • ffefteld uit vergaane hoorns en fchulpen , ald. Bewijzen dat men overal in de aarde zee-fchulpen vindt, 140. De hoorns en fchulpen, die men in elk land vindt, zijn meest van dezelfde foort dan die in de nabuurige zeeën- woonen ; daar zijn ’er egter ook uit vreemde zeeeri, maar in minder aantal, J V 3 ^ 43 » 1 15 * bladwijzer- 145. Daar zijn fchulpen, die den bodem der zee bewoonen, en die nimmer op ftrand worden geworpen, 146. Men vindt ook verfteende hoorns ea fchulpen in den grond op hooge bergen, op de heuvelen, in de vlakten, en ook in dediepfle Heen groeven en miinen, ald. Wijze waarop de hoorns en fchulpen in de laagen aarde liggen , 149. Zij zijp zeldzaamer in de ftoffen, die tot glas kunnen worden en in brandbaare Itoffen dan in andere, 150. Zij zijn gelijklijk gevuld met de zelfftandigheden die haar omringen , ald. Waarom men geene hoorns en fchulpen in de hooge bergen van Peru vindt, 268. Men vindt op de oppervlakte van de aarde en in den grond fchuipen en andere voortbrengzelen van de zee, en alle de ftoffen, die men kalkachtige noemt, beftaan uit derzelver overblijfzelen. De meeste hoorns en fchulpen , welke tnen uit den grond graaft , behooren niet tot de foorten , die thans iii de nabuurige zeeën bellaan, maar meer tot de foorten, die in de zuidlijke zeeën gévonden worden , en daar zijn zelfs veele foorten, welker ieevende modellen onbekend zijn en niet meer beftaan, XVII, 9. Men vindt in de Noordfche landen , gelijk ook in onze gemaatigde lucntftreeken , fchel- pen , geraamten en wervelbeenderen van zee* dieren , die niet dan in de zuidlijkfte zeeën kunnen beftaan. Daar is dan voor de luchtllreeken der zee dezelme verandering van temperatuur voorgevallen als voor die van de aarde, 15. De dieren, welker fchulpen men op vijftienhonderd en tweeduizend halve roeden hoogte in de gebergtens vindt, moeten befchouwd worden als de eerfte inwooners van den aardbol , 50. De zee* fchulpen worden op alle plaatfen van de bewoonde waereld gevonden ; verfcheiden voorbeelden daarvan , 219. Men heeft te algemeen beweerd dat ’er geene fchulpen of andere voortbrengzelen van de zee op de hoogfte bergen waren : men vindt *er in de Alpen en in de Pyreneeën op meer dan vijftienhonderd halve roeden hoogte boven de oppervlakte der zee en in Peru en Chili op meer dan tweeduizend halve roeden hoogte, 222. De menigte verlteende fchul- pen, die eigenlijk niets anders zijn dan fteenen,die de gedaante van de fchul- pen aangenoomen hebben, is ongelijk grooter dan dat der gegraaven fchel- pen « die lift&cen aart beliouden liebbeu^ en die nog zoo zijii als zij in de zee beftaan ; gemeenlijk vindt men die *niet beiden bij’ malkanderen , zelfg niet in nabuurige plaatfen , ald. SCHEPPER. ; de hand des Scheppers fchijnt zig niet geopend te hebben om het beftaan te geeven aan een zeker bepaald getal foorten; maar het fchijnt dat zij te gelijk eeiie waereld betreklijke en niet betreklijke wezens , een oneindig aantal harmonifche en ftrijdige zaamenvoegingen en eene door- gaande reeks van vernielingen en vernieuwingen daargefteld hebbe , I, 5 en 6 . scHERMAN of STRAATSBURGSCHE WATERROT. Bcfchrijviiig vao dat dict , doot den Heer herrman gezonden, XIX, 135. SCHILD -PADDEN. De zee - fchilJpadden leggen baare eieren altijd op het zand, nooit op de flijk , XVII, 170. schildvarkens zijn niet met hair; maar, gelijk de Schildpadden, de kreeften en andere fchaaldieren met eene vaste korst of fchild bedekt, X, Scluld- varken van verfchillende foorten, hoe zij met hun fchiid bedekt zijn, 141. Hun vel ftrekt zelfs op de buigzaamfte plaatfen om beenachtig te worden, ald. Hune gellacht- merken en foortgelijke verfchillen, 141. Hoe de zaa- mea- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. rnentreiking van liet lijf van de Schildvarkens gefchieJt, als zij zig tot eenen ronden bal vormen, 143. Alle de Schildvarkens hebben twee fchilden, hec een op de fchoudereii en het ander op defchoft, uitgezonderd de Citquin- con, die ’er maar een heeft , en wel op de fchouderen , 150. Alle de Schild- varkens behooren in de nieuwe vvaereld en worden in de oude niet gevon- den, 151. Enige fchrijvers hebben de Schildvarkens verward met den pan- golin en den phatagin, 152. De twee grootfte foorten van_ Schildvarkens zijn de kabasfou, eu de encoubert, en*de kleine foorten zijn de apar, de tatuete , de cachicame en de cirqiiincon , 153. Bij de groote foorten is het fchild altijd vaster en harder dan bij de kleine , ald. Van de groote foorten van Schildvarken is het vleesch altijd harder en flegter dan van de kleine, ald. De Schildvarkens van de kleine foort onthouden zig op vog- tige plaatfen en in de vlakten , en de Schildvarkens van de groote foort be- vinden zig op booger drcoger plaatfen, ald. Alle de Schildvarkens kunnen hun lijf zaameiitrekkeii en tot een bal niaaken , maar geen zoo goed als de egel, zij hebben eer de gedaante van eene zeer platte fpheer, ald. Her fchüd is eeii waar been, ald. Maakzel en bewerktuiging van dat beenachtig fcliild, ald. Hun fchild is van buiten bedekt met een doorfchijnend vliesjen , dat als een vernis is, 154. Hun beenachtig fchild is afgezonderd van het been- gellel en de andere inwendige deelen van het lighaam van het dier , _welks beenderen en andere hoofd -deelen gemaakt en bewerktuigd zijn gelijk die van alle andere viervoetige dieren , ald. De Schildvarkens zijn onfehadelijke dieren ; zij leeven van vrugten , groenten en wortelen , ald. Schoon uit de warme landen van Amerika ooifpronglijk , kunnen zij egter in onze lucht- ftreeken leeven , ald. Zij gaan vrij fchielijk , maar kunnen , om zoo te fpreeken, noch loopen, noch fpringen , ald. Hunne natuurlijke huishou. ding, ald. Zij ondergraaven den grond zoo fchielijk als de mollen , en ver- fteeken zig in hunne gaten zoo dra zij enig gevaar vreezen , ald. Hoe hen te jaagen en te vangen, ald. Zij brengen vier jongen te gelijk voort en jon- gen verfebeiden maaien in het jaar, 155. Gebruik van hun fchild en deszelis gewaande geneeskundige eigen'fchappen , ald. SCHILDVARKEN MET EENEN ZEER LANGEN STAERT J ZijllC natuurlijke hebbe- lijkheden , X , 157. SCHILDVARKENS MET ZES GORDELS. Ziet Ecoubcrt. SCHOONHEID. De denkbeelden , welke verfchillende volkeren van de fchoon- heid hebben , zijn zeer llrijdig , en de vrouwen hebben meer gewonnen door de konst van zig te doen begeeren dan door die gift van de Natuur zelve , II 877. De vrouwen hebben feboonbeid gehad , zoo dra zij zigzelve ueiioee hebben weeten te eerbiedigen om alle die baar door andere wegen dan door het hart hebben willen aantasten, aftewijzen en, toen het hart eena geraadpleegd wierd, moest de befchaafdheid van zeden volgen, 278. schretjen. Ziet Zugten. SCHRIJVEN. Voornaamfle regelen van de konst van fchrijven, I, schub -DIEREN. Ziet Pangolin en Phatagin. SECTEN 5 nadeelen van de Seften, XVin, 338. «erotine; r groote) Vledermuis van Guyana befchrevcn, XIX, 138. * - SERVAL»^ w i€o B L A D W IJ Z E R «ERVAL, naam, dien de Portugeezen in Indie aan een wild en woest dier gegee- ven hebben, dat grooter is dan de wilde kat en wat kleiner dan de civet- kat. Befchrijving van dat dier , zijn aart , zijne woestheid , zijne vlugheid , XIII» 163, De Serval koomt ons voor hetzelfde dier te ziin met de tijger, kat van Senegal en de tijger- kat van de Kaap de Goede Hoop; zij is ook dezelfde als die befchreven is door de Leden van de Academie der Weeten- fchappen , onder den naam van Chat-pard , 164.. SEXEN. De deelen die de fexen onderfcheiden , zijn in den grond niet anders dan dezelfde deelen, min of meer ontwikkeld, II, 175. siBERiE. Reden waarom Siberie kouder zij dan de ander.e Noordfche ftreeken van de oude waereld onder dezelfde breedte, I, 184. •siMiA poRCARiA van ARisTOTELEs. Zkt Baviaan, XIV, 3. SLAAP is geen toevallige Haat, maar een Haat, die zoo natuurlijk is als het waa- ken , IV, 3. Eerlle oorzaak van het llaapen en waaken , XII, 4. SLAK heeft deelen tot de koppeling gefchikt, en elk individu heeft te gelijk de twee geflachten , II, i59* ■SLANGEN. Waarom de flangen minder dom zijn dan de visfchen , III, 30. SLIJK. Formeering van flijk door het bezinkzel van den regen , den daauw enz. Het is de eerfte laag aarde die den aardbol omringt, I, 118. ’ SMEER. De Ouden hebben gezegd dat alle de herkaauwende dieren fmeer heb- ben; ondertusfchen is dit niet naauwkeurig waar dan van de geiten en Ichaa- pen, en dat van de fchaapen is overvloediger, witter, drooger, vaster, en van betere hoedanigheid dan dat van de geiten , V, p. SMELTINGEN. De loop van de Natuur gefcliiedt door in een fmeltingen, die dikwijls onmerkbaar zijn; zij gaat door ongevoelige fmeltingen van het dier tot het gewas over; maar vaii het gewas tot het mijnftoflijke is de overgang duidlijker, II, 132. sMERT. Sterkte van de fmert; valfche redeneeringen der Wijsgeeren daar over, II, 290. Ontleediiig van de natuurlijke pijn, 291. SNEEUW- BALLEN ; derzelver verfchillende foorten ; verklaaring van derzelver uitwerkingen, en middelen om ’er zig voor te behoeden, XVII, 259. en velg. SNOEKEN. Tijd van hunne Kuitfchieting. Ziet Kuitfchieting. solfataras zijn noch uitgebluschte volkannen , noch werkende volkaanen , en Ichiinen iets van beiden te hebben ; befchrijving van de Solfataras van Italië, XVII, 294. en volg. SOORTEN ; middclfoorten in de Natuur ftellen alle de llelzelen te leur , omdat men niet weeu'waar die te plaatfen, I, 7* Het getal foorten van dieren is veel grooter dan het getal der planten, II, 6 . Omfchrijving wat eene foort zij , aid. Grond- beginzel van het wezen der eenheid, en van de onafge- brooken opvolging der foorten. Zij kunnen nooit uitgepnt worden ; reden daarvan , 130. De foortên van dieren en planten kunnen zig niet van zel ve \2AN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ■uitputten ; zoo lang ’er individus zullen bellaan , zal de foort ook altijd ^ niww zijn ; zij is thans zoö nieuw als over drie duizend jaaren alle zullen ' zij uit haar zelve blijven beftaan, zoo lang zij niet zullen vernietigd zijn door den wil van den Schepper, ald> Waarin de wezenlijkheid van de foorten in de dieren beftaat, IV, i88. Algemeene aanmerking’ over de nabuurige foorten , als die van de fchaapen en geiten , V, 31. De foorten , waarop de mensch veel gewerkt heeft, zoo onder de gewasien als dieren, zijn meest veranderd van alle, 114. Overftrooming van het menschlijk geflacht toen de mensch nog half wild was , VI, 105. In alle de foorten , van den mensch te begin- nen, is een grooter aantal mannelijke dan vrouwlijke, VII, 26.; De Na- tuur heeft gezorgd voor het inftandhouden van de kleine en zwakke foor- ten , niet alleen door die onzagchelijk te vermenigvuldigen , maar ook door haar een aantal nabuurige foorten tot bljvoegzel te geeven, 171. Het menschlijk geflacht, wel verre van zedert wjftien of twintig eeuwen vermin- derd te zijn , is daarenregens ontzachelijk toegenoomen , IX , 4a. Edele foorten in de natuur zijn die , welke geene , of zeer weinige nabuurige foorten hebben, 45. Het is de ftandhouding der verfchillea , die gemeen- lijk de foorten van de verfcheidenheden onderfcheldt, 179. Een individu is niets , in het heelal , honderd individus , duizend individus zijn nog een louter niets. De foorten zijn de eenigfte wezens in de natuur , aanhoudende wezens , zoo oud , zoo duurzaam als zij , die men kan befchouwen als eetk geheel, otiafhanglijk van bet aantal, van den tijdj een geheel, dat voorééji geteld is in de werken der fchepping, en dat bijgevolg maar eene eenheid ia de Natuur maakt , XII, i. De foorten hebben alle een gelijk recht op ds gunfieo der natuur; zij zijn haar alle even waard , naardien zij elk van dezelve de middelen heeft gefchonken om te beltaan en om zoo lang te beftaan als zij zelve, 2. Het afdrukzel van iedere foort is een oorfpronglijk voorbeeld, welks voornaame trekken in onuitwischbaare en altijd blijvende karakters ge- graveerd zijn; maar alle de bijkoomende fijne trekken verfchillen; niet eea individu gelijKt volmaakt naar een ander; niet eene foort beftaat zonder zeer veele verfcheidenheden ; in de menschliike foort , daar het godlijk ze- gel fterkst op gezet is , verfchilt het afdrukzel van wit tot zwart , vaa klein tot groot. De Laplander, dePaiagonier, de Hottentot, deEuropeeer, de Amerikaan, de Neger, fchoon alle uit denzelfden'ftam vader gefproten, zijn wel verre af van malkanderen als broeders te gelijken ^ 6. Vöorbeeldea van voortteelingen van tweeërlei foorten van dieren te zaamen, XII, iis* Vergelijking van de verwantfchap der foorten met de verwantfchap der ras- fen en de verwantfchap der gezinnen , XV, 72. De verwantfchap der foorten Ts eene van die diepe geheimnisfen van de Natuur , welke de mensch niet zal kunnen ontdekken dan door herhaalde , lange en moei- jelijke proefneemingen , 73. De grootte en dikte van het lijf fchijnt in de gemengde foorten meer van de moeder aftehangen dan van den vader, XV, 55. Ja zelfs hangt de gedaante van het lighaam meer van de moeder dan van den vader af, a/d. Terwijl de gedaante v«n den kop, de ooren, de pooten, den ftaert en alle de uiteinden van het lighaara meer den vader dan de moeder toebehoort, 56. In de vermengde foorten is het voortbreng- zel altijd minder talrijk dan in de zuivere foorten, 64. en volg, De fporteu van dieren , die verloren zijn en niet meer op de aarde of in de zee beftaan , zijn die , welker natuur eene grootere warmte vereischte dan de tegenswoor- dige warmte van de verzengde luchtftreefc, XVII, 15, 16. Het oud beftaan van de verloren foorten van zee -dieren moet t huis gebrast worden tot bet iRegisters.} X - tijdvak zedert dertig of veertig duizend jaareo van de vorming van de pïanee» ten en de aarde, 51» souLiKj afbeelding van dezelve en enige aantekeningen pver hebbelijkheden en zijn têmperament, XV, 137» Befchrijving van zijn hol, SOUSLIic, klein viervoetig dier dat naar den veld rot gelijkt, dien wij Campagml genoemd hebben, aantekening over dat dier, XV, 44. <;i>ANTP. De bergen in Spanje loopen van het Oosten naar het Westen, en de zuidlijke grond aan de ftraat en die van de llraat zelve is een hooger grond dan de kusten van Portugal, I, 167. SPAR of SPATH. Oorfprong en vorming van hetzelve. De ?rhiiïekleuTd”^nri ten bii denzelfden grond van hardheid als Heen; fomtijds is hi) geuieurd , nih is doorfchijnende en hij neemt altoos eene regelmaatige figuur aan; het is ge^ zuiverde fteeUj I, 1182. SPATH. 2 .iet Spar. SPEK in verfchillende Poorten van dieren , V, 60. SPEL De kans van het fpel loopt in fchijn onverfchillig en onzeeker ; egter ftr Jt zii bii eiken ftap tot een zeeker doel, dat is tot bederf van degeene, die dezelve beproeven. Het fpel is uit zijn aart een contraft, gebrekkig tot zijn beginzel, eencontraél, nadeelig voor beiden contractanten, betoog dier waarheid, XVIII, 13. Spel van het werpen van een ftuk geld op vierkante fteentjens, 27. SPELONKEN. Zitt Holen. SMNNEKOPPEN verflinden andere infekten en die van hunne eigen foort, VII, 2; SPITSMUIS heeft iets in het klein van den rot en van den mol , 34^. H iff ifi?S ^irk^dlStem^hTzonlreigen is en dm de kSteu «Kenftaat, ald. De fpitsmiiis is niet venijnig en kan ook met in de huid van een groot dief bijten; hetgeen men zegt van de wonden, die hij het paerd toebrengt, is niet gegrond, ald. Natuurlijke huishouding van den fpitsamis , ald. Verfcheidenheden in de kleur, 35. SPITSMUIS van Brofilie. Aantekening over dat dier, dat grooter is dan de Eu- ropifche fpitsmuis, XV, 5 ®* SPITSMUIS- VLEDERMUIS. Afbeelding en befchrijviflg van dit dier door pallas ;: hij wordt in de heetfte landen van Amenka gevonden , , 73 * spleeten derlaagen van de aarde zijn loodlijnig op den horizont, I, 39.^ Zij ziin voortgebragt door de uitdrooging der honzontaale laa^n, 55. Zij zijn vin binnen bezet met krijstallen , met fpath enz. Derzelver wanden koomen in haare geheele hoogte zoo naauwkeurighjk overeen als twee ftuk- ken hout, men zoude gefpleten^ hebben, ald. Oorfprong van de lood- regte fpieeten , die overal in.de horizontaale laagen van den grond worden, 17S. Bijzonderheden -omtrent de loodlijnige fpieeten , 2 ue loodregte fpieeten zijn in den rots-fteen en in de groote beddin^n van kei- fteentjens , zoo wel als in de beddingen van marmer en naraen Iteen en *9.^* UjU& VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. KS3 tiiJs zijn zij breeder, z8». Zij zijn wijder of enger nzzr mzzte de Koffen Jin of meer hard zijn, 084. en volg. spleeten in de rotsen. De fpleeten ftoffen der aarde voortgebragt , ' ar ?ok gen, niet alleen van de hoogte naar laagte, maar ^eb- fgteren, of van den eenen ^ant naar ben zij de algemeene rigting van desze ,42. l 5 e loodregtc fple«en «jn in de aantonnen dat hard en droog geworden zip, 4. agj-dbol, d^r de metaal -aderen ga- de loodregte fpleeten ^ ftotfeu ingekorst , en gevuld zijn dooc rv^r'iieTnlrdorietw^^^^^^^^ ,roozz„..N.mu,njkzon^ fpooken en het „egrofd en die tchijnbaarheden hangen met van fpooken is in de l^»tuur g g Wiisgeeren denken, 9.' . enkel van de verbeelding af, geli]k de wijsgec. CU _ ’ ' . ‘™Tol'vo*bïSRS“ het beest voort, IV, 42. SPRINOBOK Je Kaap de Goede Hoop moet eer t’huis ceflacht der gazellen dan tot dat der geiten ; de foort is zeer talxij geiiiLiii. ft Vi? liaan in troepen van honderden en duizenden; daar landen van de Kaap, ï hunne geliikenisfen en verfchillen; W»trezSgrn{verVeerliofoortdootroR 8 Iza,.a. JPMSOBAANBN. Onzagchelijkz *"woesrtzBsn door hen aangengt, . Volkeren die Springhaanen eeten ; XVIII , a6£. SPRINGHAANEN- BETERS. Zkt Acridophagi. .SPRINGHAAS. -ZiV# grootc Gerbo van de Kaap de Goede Hoop. SPRO.T,=BS , In bet “SSiz v» seriimdheid en onmogelijkheid, II, 14. SPOiiwzN. Het eerstgeboren kind heeft de kracht nog niet om te fpuuwen, H, aaö. STAERT- sterren. Z/ö# Comectcn. . ^ fio.,,,,,. gedaanten, I, aSi. V X ft steen- / ï64 BLADWIJZER STIENBOK behoort t huis in het oude waerelddeel en wordt in het nieuwe niet gevonden, XII, lop. Verfchil tusfchen den mannetjens Steenbok en de gems, 110. Het wijfjen heeft de hoornen anders dan het riannetien en zif gelijken veel naar die van den gems, ald, De Steenbok beklimt de kruinen der hooglte bergen , ald. Zijne overeenkomften met den gems ald Als men hen jong vangt, worden zij gemaklijk tam gemaakt en loopen met de geiten, ni. Het wijfjen alleen maakt de foortvan den Steenbok uit. eeliik het wijfjen alleen de foort maakt bij de fchaapen, 112. De Steenbok en de tamme geit zijn waarfchijnlijk maar eene zelfde foort met de gems , ald. De Steenbok is de ooripronglijke ftam van alle de rasfen van geiten, geKjTc de mpufflon van alle de rasfen van fchaapen, 120. Zijne overeenkomften en zijn verfchil met den tammen bok , ald, De Steenbok loopt zoo fnel als het hert en doet even zulke groote fprongen, 116. De Steenbok is de manlijke ftam en de gems de vrouwlijke ftam in de foort van de geiten, 120. Hii wordt alleen in hooge gebergten gevonden, ald. De jagt op dit dier is zeer moeijelijk, de honden zijn ’er bijna onnut bij, lao, lai, De foortlijke eigenfchappen , die aan het bloed van den Steenbok worden toegefchreven behooren ook tot het bloed van den gems en van den tammen ^ok en koomen alleen voort van de warme en riekende kruiden , waarmede deeze dieren zig voeden, 122. sTEENHN. Als men de fteenen en de marmers uit de groeven haalt , fteekt Snp/m natuurlijke plaatfing. Als Ln dezelve gebruikt , moet men , om een goed metfelwerk te maaken , en , opdat de fteenen lang duuren zouden, de fteenen nederzetten gelijk zij in de groeven geftaan nebben ; zij hebben zig bij evenwijdige en horizontaale laagen gevormd A» In de fteengroeven om Parijs is de laag van de goede fteenen met dik; zy IS overal met veel meer dan agttienoftwintig duimen dikte. Daar zijn harde u«nen, van welken men zig bedient om de huizen te dekken, die JD de geheele Uitgeftrektbeid van hun bed maar een duim dikte hebben , 125, Groote fteenen in de valleien en vlakte verfpreid liggende , derzelver oorfijroug 286, Deeze verfpreide blokken zijn veel gemeener in de landen, daar zand bj,g.n of togen ..n z^d-ftera ziiQ, in die, diar ™ Sf™ ”™ van klei zijn , ald. In alle landen , daar men in het veld of in andere bebouwbaare gronden een groot getal verfteende fchnlpen in haar gSfel Vindt , die vvel bewaard en geheel van elkanderen gefcneiden z\m ^ is de neen ten mfnften in de eerile laag aan de vorst blootgefleld ceweest I Steenen, die zig in de blaas en in het galblaasjen der dierenvormen,’ zij'n van eene andere zÊllftandigheid en een ander zaamenftel dan de bezoards', XII , Ï65, 169. ■ * sTEENEw f fijne). Alle de fijne fteenen, en zelfs de diamant, iin. ffeliik bet rots. kristal, met anders dan ftaladyien van keien of van enige andere ve^ glasbaare ftoften, 1, 283. • ^ verfcheidene beddingen of hagen , die bijna alle de K 21JD. Dit moet verllaan worden van alle ael eti7 kalkaartige.fteeiien , als marmer, bouw- fteenen, mer- die tot ‘ » graniet - ftcen en andere ftoifen , öie tot g kunnen worden, liggen niet zoo regelmaatig, fchooa zij over het / r VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 16S het algemeen dezelfde regel vfllgen en fchoon derzelver laagen evenwijdig en horizontaal of even fchuiusck liggen , I j 46. Befchrijving van de fteen* groeve van Maastricht, 076. In de meeste groeven zijn de eerite laag, dat is, die, welke naast bij de oppervlakte van de aarde is, en de laagen, die onder deeze eerde liggen , van zagteren fteen dan deonderfte laagen, 279. Rang van de ligging der ftoffen in eene groeve van ftoffen, die tot glas kun- nen worden, 282. » o STEEN - GROEVEN C OP SCHUIM LOOPENDE ). Zijn niet van groote uitgeftrekt- heid. Vorming van die op fchuiai loopende groeven , I, 139. Steen-groeven van kalk-Ileenen in de valleien en laage landen zijn alleen ge- vormd van de overblijfiöelen der oude laagen fteen, alle boven op die nieuwe fteen -groeven gelegen, XVII, 84. STEEN- KOLEN. De koIen -mijnen worden gemeenlijk in de klei op eene groote diepte gevonden. Daar zijn van die mijnen, die aanhoudend branden , maar zagt en zonder losbarsting, I, 269. STEKEL- VARKEK is geen varken met ftekels; deszelfs befchrijving en zHn ver- gelijkenisfen met den bever, ald. Het Hekel- varken heeft het vermogen niet om zijne pennen vvegierchieten ' gelijk men gemeenlijk gelooft, 26^; als het getergd wordt, fchudt hetflechts zijne pennen en dan vallen ’er enige uit, die minst in het vel vast zitten, ttJd. Het is uit de warme luchtftreekeii oorfpronglijk en egter kan het in de gemaatigde luchtftreeken ieeven , 270, Men vindt het in Italië , vooral in het Apennijnsch gebergte, alé. Het ftekel- varken is noch woest, noch wild;, het is Hechts naieverig op zijne vrijheid, 271. Zijn voedzel in vrijheid en in gevangenfchap , ald. Zijne ftekels zijn waare pennen -fchaften, waarvan mets dan de baarden ontbreeken , ald. • ' *^^^^^beiykheden^”i^'*^^^^^ befchrijving van dat dier, XIX, 145. Deszelfs stelzel; het natuurlijlst en leerzaamst ftelzel is om de dingen , die elkafir ge- lijken, bij elkanderen te plaatfen, en die, welke vap elkaêr verfchillen, te fchelden , volgens de orde van vergelijking van het getal der verfchillen met het getal der gelijkheden, niet vau een enkel deel genoomen, maar vanher geheel, dat is van gedaante, grootte, uitwendige houding, het getal van deelen, derzelver plaatfing enz., I, ir, De ftelzels van de verdeeling der dier^ zijn nog gebrekkiger dan die van de verdeeling der gewasfen, ald* De ftelzels zijn de grondflagen niet van de weetenfehap; het zijn Hechts te- kenen, die men afgefprooken heeft om elkanderen te verftaan, 12, Zij zHn alleen woordenboeken , waarip men den naam der natuurlijke voorwernen gefebikt vindt naar een byzonder denkbeeld, en welks orde bij gevolg even willekeurig is als de alphabetifche orde, ald. Het waar ftelzel in de Natuur- lijke Hiftorie is de volledige befchrijving en de naatiwkeiirige hiftorie van elke bijzondere zaak , ald. Veideding welke mea ia cüï weik gevolgd heeft, 17. X s Stel- r ièS .siol'pjai 'dpw'tijt.z:' s^' kav Sielzel om zig in de Weetenfchappen te geTbiden, 26. Grondflag ftelzel om zijnen geest in de weetenfchappen, zoo wiskundige ur- kundige, te geleiden, 32. Onderwerp, dat, in eenen zekeren zin zeer eenvoudig 5TELZEL DER geer ontbloot van natuurkundige hoedanigheden , om' Jilt & de planeeten kan befchouwen als flechts ftippen zijnde, om haare oroote verwijdering; en omdat men, zonder zig te bedriegen, alk dwzel- ver natuurlijke hoedanigheden kan aftrekken , uitgezonderd die de - te en omdat derzelver oeweegingen daarenboven de regelmaatigfte zijn, die te_, en omdat aerzeiver oewecg g wederftand ontmoeten, I, 30. De veTSrinl van bet ftelzel Ier waereld is een wiskundig, vraagftuk, en om het wezenHjk te doen worden was ’er maar een gelukkig opgevat natuur- ' kundig denkbeeld nodig, ald» -ile men die met de behoorlijke uitzonderingen gebruikt, STELZELS zijn of al te bijzonder, of enkel ^ 1 De ftelzels maaken dikwijls de taal der weetenfchap SwSX’de’wêetenfchap zelve , ald. Het is onmogelijk een algemeen Sik maaken of een volmaakt llelzel, niet alleen voorde geheele Natuur- üike Hiftorie, maar zelfs maar voor eenen enkelen van derzelver takken, 6. : Daar is geen ftelzel, waarin niet natuurlijk iets willekeungstkoomt, ald. 'iTELZELS over de voortteeüng; Onoverwinlijke «waarigheden tegens het ftelzel der eieren en tegens bet ftelzel . der -zaad - djertjeiis , II, 79. .telzels der kruidkunde onderzogt, I, 7. Datvan linnaeos van de dieren in het algemeen en van de viervoetige in het bijzonder, 20. „ELZELS van A^ISTOTELE™ "vHlfxoN • PLINIOS 111 , 91. ^Van WOOOWARD, 93. Van BOUR- ”"®J*^^os’^‘^^Vau^VEiBNiTz , 99. Van SCHEUCHZËR 100. Van stënon, ^UE«T 5 ICO. «TPM Die eene valfche ftetn hebben , hooren niet eveneens met beiden de ooreri , en het is omdat zij liegt hooren dat zij valsch zingen, III , 22. De roeper zou volkoomener kunnen gemaakt worden, en men zou verre - horens voor de ooren kunnen maaken gelijk men verrekijkers voor de oogen maakt , 23. Het is door de uitademhig dat de mensch zijne ftem vormt, in plaats dat de die* ren dezelve door inademing vormen ; waarneemingen , welke dit fchijnen te bewijzen, XVIII, 240. sterfte. Tafelen van de llerfte van het menschlijk geflacht, die nader bij de wlarheid koomen dan alle die te vooren gemaakt ztjn, II, 295. VVaarom Kerfte uit de tafelen te Parijs veel grooter Ichijnt geweest te zijn geduu- rende de ianïeS 1719 en 1720, XVIII, i 44 *. De gemiddelde fterfte te Parijs if^n^Mtienduizend agthonderd voor elk jaar, 145. Dat getaj va“ agttien- - duizeld airthonderd moet men met vijf en dertig vermenigvuldigen om het getal der kevende te hebben; dus bevat Parijs zeshonderd agt en vijftig dm- lend leeven 7 e®melfchen, De maanden van het i«ar, vvaar.n te Panjs de meeste roenfeben fterven, zijn Maart, April en hdey, n tie, in welke de minfee fterven, zijnjuly. Augustus en September; dus is het naden N VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 167 '■ en in het begin van de lente dat de menfchen, even gelijk de plartten, iu het grootst aantal fterven, r4ó. STERREN» die voor eenen tijd verfchijnen en weder voor een tijd of voor altoos verdwijnen , I, 75* Geeue fter, die uit haar zelve licht is, draait om eene o andere, ald. Waarom de vaste fterren alleen lichtgeewnd zijn en waarom in het zonne-Iielzel alle de dwaal- fterren duister zijn, XVil ,, 27. steKRRKUkdë. Bijna onbegrijplijke vorderingen van de oude Sterrekunde. VoQrbefeld in de maan *-zonne- periode van «eshonderd jaaren» reeds ten iijae van de Patriarchen voor den zondvloed bekend, XVll, 123. STIER. Keuze en hoedanigheden van den Stier , welken men tot de vqortteeling beftemt, IV, 222. Herhaalde en gewillige koppeling van deu Stier met de Merrie , zonder dat 'er etne vrugt van gekoomeu is, XV, 7 S* STILLE ZEE. Ziet Zee, stinkdieren; daar zijn vier foorten, de Coafe, èe Chinche, deCónepate en de ZorrV/e, XIU, 194, 195. Zij fchijnen van Amerika naar Europa overge- koomen te zijn, XV, 33. STINKDIER van Chili i deszelfs befchrijving, XIX, 113. 1 . stoeterij; hoe eene ftoeterij aanteleggen, IV, loi. De ftoéterjjen óp drooge ligte gronden brengen fobere, ligte en fterke paerden voort, roet fterke poo- ten en harde hoeven , terwijl zij op voltige plaatfen eh in de vetfte Weiden bijna alle groote zwaare koppen, het lijf dik, de pooten dik, flegte hóeven en platte voeten hebben , 103. stop; derzelver foortlijke en volftrekte zwaarte, XVIII, 53 * STOPFE, waaruit de planeeten in het algemeen zijn zaamengefteld , is omtrent zelfde als de ftof van de zon , 1 , 70. Algemeene verdeeling der ftoffen , waaruit de aardbol beftaat. De eerfte liggen aan laagen , aan bedden , aan horizontaale ftrooken ; de tweede zijn ftoffen , die men aan hoQpen aaii - ftreepen, aan Jeodlijnige of onregelmaatig fchuinsch liggende aderen Vindt» De eerfte klasfen bevat de zanden, de kleien, de graniten, de harde rots, de keien in groote klompen, de leien, de roergels, de krijten, de verkalk- baare fteenen , de marmers enz. De tweede de metaaleu , de halve nie- taalen , de kristallen , de fijne fteenen , en de keien in kleine klompen , 163. Verglasbaare en verkalkbaare ftoffen, ald. Stoffen, waaruit de laagen des aard. bols beftaan, 138. De .ftoffen, die den aardbol in het algemeen uitinaaken ^ 'moeten eerst verdeeld worden in verglasbaare en in verkalkbaare ftoffen; wezfenliik onderfcheid van die twee foorten van ftoffen. De hoeveelheid kalkachtige ftoffen, fchoon zeer groot op de aarde, is egter zeer klein» in vergelijking van de hoeveelheid verglasbaare ftoffen « XVII 9 7 * Alle de oorfpronglijke ftoffen van den aardbol , die niet onroiddelijk door de werking van het eerfte vuur zijn voortgebragt , zijn door middel van het water ge- vorind geworden , 8. De tijd van de formeerjng van de vergl^baare itoffea is veel ouder dan die van de vorming van de kalkachtige Itoiren, lo. De eerfte zijn door middel van het vuur voortgebragt » eaèe tweede door middel van het water » 41* Men moet alle de aardfche ftoffen in vier klasfen ver- deden. I. De vergbsbaare ftoffen door het eerst vuur voortgebragt; s- de l68 \ BLAD WIJZER kalkaartige ftofFen door middel van het water yoortgebragt ; 3. alle de zelf» handigheden door de vergaane deelen van dieren en planten voortgebragt; 4. de (lofFen uit brandende bergen , die dikwijls gedeeltelijk van de natuur der eerstgenoemde zijn, Optelling van die vier klasfen van ftofFen, 75. en velg. De meeste doffen uit de brandende bergen , eene tweede werktuig van het vuur ondergaan hebbende, hebben eenen nieuwen aart aangenoo- tnen, ald. STOFFEN Cvlugge) van den aardbol , als het water, de lucht enz. zijn uit dfen dampkring van de zon medegefleept ten tijde toen de planeeten ’er uitgewor- pen wierden, XVII, 32. «TOFFE CWERRTOIGLijKE) De minst bewerktuigde ftoffe heeft, uit kracht van haar beftaan, eene oneindige menigte betrekkingen met alle de deelen van het geheelal, II, 2. De onbezielde ftof heeft noch gevoel, noch gevyaar- wording, noch bewustheid van beftaan, ald. De algemeene verdeeling, welke men van de ftof moest maaken, moest zijn in leevende en doode ftoÉFe, in plaats van te zeggen bewerktuisde en ruuwe of onbewerktuigde ftof" het onbewerktuiade is niet anders dan het doode. Daar beftaac eene hoeveelheid werktuiglijke ftof, die nergens door verdelgd kan worden; daar beftaat ter zelfder tijd een bepaald getal vormen, die, bekwaam om zig die ftof eigen te maaken , ieder oogenbiik verdelgd worden ; dat getal vao vormen of van individiis, fchoon veilcbillende in iedere Ibort, is over het “ geheel altijd hetzelfde . altijd evenredig met die hoeveelheid leevende ftof. Zoo zij al te menigvuldig ware, zouden ’er andere geboren worden en wij zouden nieuwe foonen zien verfchijnen, XII, 5. De onwerktuiglijke ftof, ^ die de masfa der aarde uitmaakt, is geene maagde-Gib. Alles is omgeroerd, door de kracht der groote en kleine werk-oorzaaken, 6. ’ Somtijds heeft de ftoffe de overhand boven de gedaante; voorbeeld daarvan, VI, 17. De organifche ftoffe, die het dier door de voeding in zijn lighaam opneemt, . neemt niet ouyerfchillig zulk of zujlc eene wijziging aan. Zij behoudt fom- tijds kenmerken van liaaren voorigen ftaat, VI, 18. STDFLIIK, Betrekkingen, die zuiver ftoflijk zijn, als de •uitgebreidheid , de on- doordHngbaarheid, de zwaarte doen ons niet aan en Zijn dezelfde geduurende het leven en na den dood, II, 3. §TOr VEZELS. Daar zijn planten, die geene ftof- vezels hebben; daar zijn ’er, waarin het getal der ftof- vezels veifciiilt ; bij gevolg moet men geen kruid- kundig ftelzel op het getal der ftof- vezels gronden, I, 10. STORM. Zonderlinge ftorm aan de Kaap de Goede Hoop , 1 , 242. SchieÜike en zeer gevaarlijke ftorraen op enige zee- kusten , I, 242 — 244. De ftormen zijn menigvuldig in alle de zee-engten, op alle uitfleekende kusten, aan hel eind en in den omtrek van alle voorgebergten, fchier- eilanden en kaapen, en in naauwe zee -boezems , I, 40. STORTINGEN. Ziet Water- vallen. straat. De loop van den Oceaan door de ftrant van Gibraltar is ftrijdig met alle de andere beweegingen der zee, in alle de ftraaten, die den Oceaan met den Oceaan vereenigen, die van het Oosten naar het Westen gaan , daar die door de ftraat van Gibraltar van het Westen naar het Oosten loopt ,1,51. De VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. r6$ De laagen aarde zijn bevonden dezelfde te zijn ter wederzijde van de flraat* hetwelk bewijst dat zij weleer aan malkanderen vast zijn geweest ald. In de ftraaten, die haare monden naar het VV^esten hebben en in de middel- landfche zeeën, waarin zij uitkoomen, is de beweeging der ftroomen veel minder merklijk dan in de ftraaten , die haare monden naar het Oosten heb- ben , gelijk ook in de zeeën , waarin de ftraaten uitkoomen ; reden hier van, aoi. De ftraat van Magellaan is de langfte van alle ftraaten en de getijen zijn ’er zeer fterk , 203. De opening van de ftraat van Gibraltar is waar- fchijnlijk op denzelfden tijd gebeurd als de verzinking van het eiland Atlantis, XVU, 106. SXREMZEL in de maag van het kalf , waarvan men zig bedient om de melk te doen ftremmen , IV, *29. STREFS1CEROS van BELOKi fchaap van het eiland Candia en van enige andere ei- landen van den Archipel; het heeft de hoornen regtop ftaande en als eene fchroef gedraaid , XI, ai6. De Strepficeros van de Ouden is hetzelfde dier met de Antilope, Xil, 156. Beoordeelende aanmerkingen over den Strep~ ficeros van caïus; het is waarfchijnlijk hetzelfde dier als de Gouda» ma, 203. STROOM. Oorfprong van de ftroomen in de zee; verklaaring van derzelver uit- werking, 1 , 45. Het zijn de ftroomen, die de overeenkoomende hoeken, die men tusfchen de tegens elkanderen over liggende bergen en heuveleö ziet, voortgebragt hebben. Het zijn de ftroomen in zee, die de valleien uitgehold en de heuvelen opgeworpen en dezelve overeenkoomende rigtin- £en gegeeven hebben , ala. Bijzondere oorzaaken van de ftroomen ijj zee , aac. Oorfprong van de ftroomen , 224. Zij worden voortgebragt door de beweegingen van eb en vloed en volgen in hunne ftreek die van de oneffenheden van den bodem der zee, a/d. Andere ftroomen, door de winden veroorzaakt , volgen ook de rigting van die ongelijkheden , ald. 'Omftandige verklaaring van den loop en de terugkeering_ der ftroo- men , 225, In de Indifche zee loopen de ftroomen , als de winden , zes maanden in eene ftreek , en zes maanden in de tegenovergeftelde ftreek , ald, De ftroomen moeten befchouwd worden als de rivieren van de zee en volgen naaiiwkeiiriglijk dezelfde wetten als de rivieren van de aarde , 226. Optelling van de voornaamfte ftroomen in zee , 227. Dc ftroomen hebben alle eene bepaalde breedte , die niet verandert ; deeze breedte hangt af van de tusfehenwijdte tusfchen de bergen in de zee, die hun tot oevers dienen , 228. Het naauwkeurig befchouwen van de kusten van onze valleien bewijst ons dat het bijzonder werken der ftroomen laater gefcliied is dan het alge- meen werk der zee, XVJI, 79. Voorbeeld en bijzonderheden van deeze al- gemeene waarheid, 80. De ftroomen hebben vevfchillenden loop gehad eu ' de helling der heuvelen is door deeze oorzaak veranderd ; reden daarvan , 83. De ftroom van Gujana naar de Antilles loopt met eene zeer groote fnelheid , als of men van eene hooger plaats naar eene laager afdaalde ; reden van die uitwerking, 209. Daar zijn ftreeken in zee, daar men een dubbelen ftroom waarneemt, den eenen boven, den anderen onder, in eene ftnjdige rigting» peoeven en voorbeelden daar omtrent, 239* (^Registers.') I STIJt. B L A D W IJ Z E K Xfo stijl. De ftijl is niet anders dan de orde en de beweeging, welke men in zijne- gedagten brengt, I, nj. Voornaamfte regels van den ftijl, v, De toon is niet anders dan de ftijl die op den aart van het onderwerp past , vni., De verheven ftijl kan niet gevonden worden dan in de groot© onderwerpen van dichtkunst, hiftorie en wijsbegeerte, ix. auFAC van Madagaskar fchijnt hetzelfde dier te zijn als de Douc, XIV, 195, suMXü is een fraai huisdiertjen in China , dat men niet beter vergelijken kan dan- bij de kat; aantekening daarover, XV, 102. stJRiKATE is- de naara van een fraai diertjen, dat in Swiname en in enige andere provintieën van Zuid-Amerika gevonden wordt. Zijne befchrijving , zijn aart, zijne hebbelijkheden. Hij koomt nader bij den Coati dan bij enig ander dier , en hij heeft , gelijk de hyena , maar vier vingeren aan alie de voeten. Het is een roof -diertjen, dat zeer op vleesch, eieren en visch ge- zet is, en niet geeft om brood of vrugten ; het drinkt gaerne zijne pis. Het beeft eene zeer zonderlinge ftem of fchreeuw , X(II, 6i , 62. Aart van dat dier, XV, 129. Het is geen dier van Zuid-Amerika, maar van Afrika, ia d& bergachtige landen^boven de Kaap de Goede Hoop, ald» T. TAAL. Men kan de oudheid oFnieuwheid van eene taal gisfén naar de min of meer' groote hoeveelheid van woorden , en de min of meer ineenvloeiende ver* fcheidenheid der wendingen , I, 21. Ziet Griekfcht Taal. TAFEL van de geboorten , huwelijken en geflorvene in de ftad Parijs- in de * jaaren 1671, 1672 en 1673. en aanmerkingen over dezelve, XVIII , 168. Andere Tafel van 1709 lot 17Ö6, 131, 132* Andere breedvoeriger Tafel- van 1745 tot 1766, 133, 14-3. TAFEL van de geboorten , huwelijken en geftorvenen in de ftad Montbard in- Bourgonje van 1765- tot 1774, XVIII, 148. TAFEL van de geborene, getrouwde en geftorvene in de ftad Flavigny in Bour- gonje van 1770 tot 1774, XVIII, 150. TAFEL van de geborene , getrouwde en geftorvene in het bailluwfchap van Sau- lieu in Bourgonje in de jaaren 1770, 1771 en 177a, XVIII, 155. TAFEL van de geborene, getrouwde en geftorvene in de ftad Semur in Auxois van 1770 tot 1774 , XVllI, 149. Andere diergelijke Tafel van ouderfcheiden vlekken en dorpen van het bailluwfchap van Sauniur in Atixois van 1770 tot 1774, 152. Andere diergelijke Tafel van het geheel bailluwfchap van Sau- hl Anxois van 1770 tot 1774, 153. Andere Tafel van de plaatfen daar meer tneisjens dan jongens geboren worden in hetzelfde bailluwfchap van ■ Saumut, 154. TAraL- VAN DE natuurlijke HISTORIB. 171 TAFEL van de geborene , getrouwde en geftorvene in de ftad Vitteaux in Bour- gonje van 1770101 17745 XVIII, 151* TAFEL van de fterfte in de ftad Parijs , vergeleken met de fterfte op het land tot op twintig mijlen afftands van die ftad , XVIII , 158. Aanmerkingen over die Tafel, 159. Vergelijkende Tafel van de fterfte in Frankrijk en die in Londen, 160. tafel van de vondelingen inTarijsvan 1745 tot 1766, XVIII, I 47 * TAGUAN OF CROOTE VLIEGENDE EEKHOORN; Zeer aanmerklijk vcrfchil in grootte tusfchen den Taguan of grooten vliegenden Eekhoorn van de West* Indieën , en dePolatouche of vliegenden Eekhoorn van de Noordfche landen , X, 78* Befchriiving van den Ta;'iian , alA. Vergelijking van denzelven met de Po- laiouche, ald . en volg . Befchrij’ving van den Taguan door vosmaer, 80. en volg . Deszelfs befchrijving, XIX, 129. TAiÏBi, naam, dien men aan het mannetjen van den Sarigue gegeeven lieeft ia enige provintieên van Amerika, X, aoi. TA'iRA of TAYRA. Aantekening over dat dier, dat in Brazilië en in Gujana ge- vonden wordt, XV, 50. TAjACü , TAjAcou , of PECARI . Ziet PecaiL TALAPOiN, kleine Guenon van eene vrij fraaie gedaante, XIV, 187. TAMANDUA. Zijn verfchil met den Tamanoir, X, 103. . verfchil en gelq- kenis met den Tamanoir en den mieren- eeter, 108. Afbeelding en befchrij- ving van dit dier; zijn verfchil van den Tamanoir , na- en vety. Aanmer- kingen van ALLAMAND over de hiftorie van deeze dieren, aVI, 17- tamanoir; befchrijving van denzelven, X, 103. Hij bedekt zig het gantfche lijf met zijnen ftaert., zonderlinge zelffiandigheid van het hair van dat dmr, ald. Hij loopt traag en een man kan hem gemaklijk in zijnen loop onder- haaien, aJA. Zijne kracht en de wijze, waarop hij zig verdedigt te^ns de roof- dieren, 109. De Tamanoir wordt in Afrika niet gevonden, tchoon -enige fcbrijvers zulks verzeekerd hebben , ald. De Tamanoir vreest den Jaguar niet ; hij doodt hem zelfs , als hij van hem aangevallen wordt, 111. Befchrijving van dit dier , iio. Zijne hebbelijkheden en voedsel, III , I12. Hij krijgt zijnen geheelemwasdom niet dan op zijn vierde jaar, Zonderling maaksel, waardoor dit dier niet door den bek ademt, maar alleen door de neusgaten, alA. Dit dier, gelijk ook de Tamandua en de kleine Mieren - eeter , wordt niet dan in Amerika gevonden , en met in Afrika; ant- Zord cp de berisping van vosmaer, 113, 114. Aanmerkingen van al- lamand over de hiftorie van deeze dieren, XVI, 17- tamanoir. (kleine) Ziet Tamandua. tamarin , kleine foort van Sagoins. Ondericheidende keiraerken van deeze ibort, XIV, 256. Hebbelijkheden van die Sagouins, XIa, 49. tanden. De fnijtanden koomen bij den mensch gewoonlijk de eerfte uit, ge- meenliik op de zeven, agt of tien maanden, en fumtijds op het einde vaa het eerfte faar, U, aS 5 * agt fnijtanden, de vier hondstanden en de vier 172 B L A D W g Z E R. eerfte kiezen , die in het eerfte en tweede jaar na de geboorte zijn uitgekoqmenj, vallen in het vijfde, het zesde of zevende jaar natuurlijk uit, maar zij wor- den vervangen door andere , die in het zevende jaar uitkoomen dikwijls laater, maar fomtijds koomen zij eerst ten tijde der huwbaarheid voor den dag. De andere kiezen vallen niet uit, of, zoo zij uitvallen, worden zij. zelden door andere vervangen , 234. De vier laatfte kiezen ontbreeken ver- fcheiden menfchen ; zij koomen gemeenlijk niet uit dan in den tijd der huwbaar- heid en zelfs dikwijls^ laater. Da twee hondstanden koomen te. gelijk uit , of zeer kórt na de fnijtanden , ald, De kiezen verfchijnen gemeenlijk op Tiet eind van het eerfte of in den loop^ van het tweede jaar, «W; De eerfte tanden der kinderen zijn niet van eene zoo vaste zelfftandigheid als die, welke daarna- koomen j zij hebben maar weinige wortelen, en zij geraaken. zeer ligt los , 235^ TAKDEN. De groote gegraaven-, vierkantige tanden , welker vermaalende zijde als een klaverblad is., hebben alle de kenmerken van de kiezen van hetrivier- oaerd, en de andere zeer groote tanden , welker vermaalende zijde uit groote ftompe punten bellaat, hebben eene foort toebehoord , die thans van de aarde verdelgd, is, XVII, 12- TANDEN -KRIJGINO is eene natuurlijke werking, die egter de gewoone wetten der Natuur niet volgt, II, 233. TANREC en TENDRAc ziji] kleine diertjens van Oost-Indie, die naar onzen egel gelijken; daar zijn twee verlchillende foorten, waarvan wij de eerfte Tanrec en de tweede Tendrac noemen ; de eerfte is grooter en dikker en heeft den fmoel langer dan de tweede; het is ook met Hekels bedekt , in plaats dat het ander Hechts ruuw hair heeft als varkens - borftels. Aart van deeze dieren • en hunne andere eigenfchappen , XII, 285., Afbeelding en befchsijving van den Tanrec , XVj^ 145^ TAPETi. Aantekening over dat dier, dat van eene foort moet zijn , dje De Tapir is het grootst dier van de nieuwe waereld, en is egter niet grooter dan eene koe of kleinen muil ezel , XI , 2;^. Befchrijving van denzelveu en van zijne natuurlijke hebbelijkheden , alcl, De Tapir houdt veel van het water en is ’er meestentijds tn, Het is geen vleescheetend dier; het leeft van planten en wortelen en verfchiit veel van den hippopotamus, 258. Befchrijving van denzelven door al lam an o-, XI 259. en verv. De neus van dit dier heeft veel overeenkomst met den fm’it van den olyphant, en het bedient ’er zig bijna op dezelfde wijze van. Daar is ^ter geen aanhangzel of vinger aan het eind, 2Ö0. Het wijfjew heeft geene niaanen als het mamietjen, maar Hechts enige langer hairen, die van elkanderen verwijderd zijn daar ter plaatfe. Zij heeft maar twee prammen , tusfchen de agterpooten , a6a ; afmeetingea van een wijfjens 1 apu' , 263. Vergelijking van den Tapir met den olyphant , XVI , 31. Onze lucht- ftreek \ j VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 173, (ïreek is niet gefchikt voor dat dier. Het is het grootst viervoetig ^dier van Zuid- Amerika , aU> Hij gaat zig dikwijls baaden ; hij eet geen viscn , maar gras en bladeren. Het wijfjen krijgt maar een Jong. Natuurlijke heb- belijkheden vaii den Tapir. De mannetjens gaan altijd alleen, uitgezonderd als de wijfjens tochtig zijn , ald. en volg. Zij zijn vrij menigvuldig in de bos- fchen , die verre van de wooningen liggen. Hij is van eenen ftillen en vreed- zaamen aart, en wordt niet gevaarh'jk dan als hij gekwetst is. Hij maakt breede betreeden paden in de bosfchen , en men moet zijneontmoeting vermijden , want bij loopt onbefuisd voort, 32. Hoe men hem jaagt. Zijne huid is zeer vasten zeer dik, en zelden doodt men hem met eene enkele fnaphaan • Ichoot , ald.' Hij geeft geen ander geluid dan een fchel gefluit. Men houdt enige in Cayenne als huis -dieren, ald. en volg. Zijn vleesch is nier fmaaklijk. Zijne be- fchrijving door bajon, 33 en volg. Hij herkaauwt niet, en heeft geene drie maagen r gelijk in de befchrijving van bajon gezegd wordt; bewijzen daarvan , 34. Het mannetjen is grooter dan het w^fjan. JJefchrijving van dit dier, 35. De wijfjens worden in November en December tochtig. Elk mannetjen volgt een wijfjen en dit is de langfte tijd wanneer men paaren te zaamen vindt. Zij dtaagen tien of elf maanden. Uit dier is niet twee. llachtig, maar rust altijd aan land, en zelfs op de hoogde en minst vogtige plaatfen; hij verkeert op de moeraslige plaatfen, om zijn onderhoud te zoe- ken , en omdat hij ’er meer gras en bladeren vindt dan op de hooge gronden , 36. Hij verkeert ook in hét water om zig te baaden en te wasfchen. Hij zwemt en duikt zeer wel en hij’lleekt dikwijls zijn’ fnuit uit het water om adem te haaien. Hij zoekt zijn voedzel meer in den nacht dan bij dag. Hij loopt ook- over dag, als het vógtig weder is’. Zijne andere natuurlijke heb- belijkheden, ald. en volg, In den flaat van huis -dier fchijut hij vatbaar voor verknogtheid. Men heeft zelfs voorbeelden dar men hein ih vrijheid kan laaten gaan, en dat hij alle avonden van zelf in zijn’ ftal koomt, 36. Hoe men hem jaagt. Hetvleesch van de jonge is niet liegt om te eeten, 37 * : Waarneemingen over de inwendige deelen, en afnieetingen van enige, ald, en verv, De fooft van den Tapir, heeft zig niet voorbij de land -engte van Panama uitgebreid, 39. TAB SIER is de naam, dien wij aan een kléin diertjèn gegeeven hebben , dat, als de Gerboifes, den voorvoet (^tarfe') zeer lang heeft. Dat dier is niet groo- ter dan een rot^ het heeft de voorpooten zeer kort en de agterpooten zeer lang, den ftaert van eene bovenmaaiige lengte, zeer groote oogen, enz. Vervolg van de befchrijving van den Tarfier en zijne vergelijking met de Gerboifes. Hij fchijnt uit hetzelfde land te zijn als de Marmofa , Sarigue enz. hebbende, gelijk zij, vingeren als van menfchen aan alle de voeten, en men moet het onder het getal der vierhandige dieren ftellen, XIIl, 70. Hij vpordt alleen in de oude waeréld ge vonaen, XVI,- pja* •. tartaaren. Bijzonder verfchil in bet Taitaarfcbe ras , III , 4^* Bijzondere waarnef mingen over de Tartaaren , 42 Zèdert de Rusfen zig in de geheeie . uitgeflrektheid van Siberië en in de aangrenzende landen hebben nedergezet, zijn ’er zeer veele veimenaingen tusfeben de Rusfen en Tartaaren gekoomen, -en die vermen sin gen hebben de gedaante en zeden ilicr volkeren onzagchelijk • veranderd, XVlIl, z6'i. liet eerst mode) van her Tartaarscll ras febijnt bij de Kalm ukken te zijn, die de lelijkfte van alle menfchen zijn, 262;'- ' Y3' tato *>4 TARW. Ziet Graan. TATOüETB of TATUETB , fooTt van SchiWvarkcn met agt beweegbaare banae* op den rug; zijne bèfchrijving enkentekenen, 1,46. Het fchild van de Tatuete is niet hard.; de fijufte hagel ^at er door; zijn vleesch is zeer wit cn zeer goed oni te eeten , 147* He Aatuete mankt misfchien geene loorc , die wezenlijk ondetfcbeiden is van de cachicaoïe, 148. Zijn vleesch is ZOO wit en *00 goed om te eeten als dat van het fpeenvarken, 153. tAtoos. Ziet Schild varkens. TECrucHl van Nieuw Spanje is Insgelijks hetzelfde dier als At Koupara of Krab- ben -hond van Oujana, XV, 48 , 49^ t TERF, die, zonder gefpeeld te hebben, alle de verfchijnzelen heeft van met jon- I gen te zijn XV, 95. TEEF. plant, die een gaad voortbrengt, vraarvan de Abysfiniers brood maaken; ^ hoe zij dit brood maaken en bakken, XVIH, 268. r-inff welken enige paerden natuurlijk hebben en welke men aan andere doet krfigen. Verklaaring van de beweeging van het paerd in deezen tred , IV 93.'' De veulens neemen vrij dikwijls deezen tred aan, vooral als men hen dwingt om ras te gaan en zij nog niet fterk genoeg zijn om te draaven en te galoppeeren , 94. ' TendRac. Afmeetingen en bèfchrijving van denzelven, XIX, 144. tfpemaxtla van fernandes zqu wel hetzelfde dier hunnen zijn als de Cone- paté , XIT , aoo. jtheorir der aarde rust op vier voornaame feiten ; het eerde is dat de aarde overal gen; en het viercie dat net ae uroomen en de zee zijn, welke den bergen de gedaante van hunnen omtrek en eene overeenkoomende rigting gegeeven heb- ben, I, 162. Tegenwerping tegens dezelve en antwoord, XVII, 16. en verv. Tegenwerping tegens de bekoeling des aardkloots en antwoord, lap* THOS van aristoteles fchijnt ons toe de Jakhals te zijn; beoordeeling daar- over, XUI, 179. TOLAY is een konijn met eenen langen ftaert, dat in Tartarije gevonden wordt, XV, 41. “ïooN. Men moet het verfchil van toon in het geluid niet toefchrijven aan de mindere of meerdere menigvuldigheid van de trillingen. Men heeft in de e therorie der geluiden de uitwerking voor de oorzaak geaoomen. tongriem. Ziet Kinderen. VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 17^ ■rooNEEL» vertooningen; derzelver doelen nuttig voorwerp, XVlIlj 339. TOROGRAPHiE V3n de Oppervlakte van den aardbol iii den eerden tijd en oiunid- delijk na de ftolling van de doffe, waaruit hij bedaar, XVII, 45. TOVAN. Befchrijving van dat diertjèn , dat men van Cayeune aan ’s Koniögs Kabinet gezonden heeft, XIX, 122. 'tragelaphus is hetzelfde dier als de Hippelaphus en dat, hetwelk men gemeen- lijk Hert van de Ardenues noemt, XI, 243. De Tragelaphus van PLINiUS is hetzelfde dier als de Hippelaphus van aristoteles, atd. -PSUKTSCHI en CHEtATi, naara, dien men gegeeven heeft aan de bewooneren van het oostlijk en noordlijk eind van AÏia; dat land drekt tot den drie en zestiRften graad en niisfchien nog veel verder naar de pool , XVIII, 25^* en volgg» - TüKAN. Aantekening over dat dier , dat eene verfcheideuheid van den mol fchijnt, XV, 51. TüNGüSEN fchijnen den overgangte maaken tusfchen de Samojeden en Tartaaren, xvin, 26a. TURF. De laagen Turf zijn niét van oude fortnatiej zij zijn voottgebragt door de geduurige ophooping van planten en gevvasfen , nie boven OP elkandereiï , gerot zijn, Ti 47. Deeze half verrptte gewasfen zijn- bewaard gebleven, omdat zij in bitumineiife aarde laagen , die’ dezelve belet hebben geheel te be^ derven 088. Plaatfen daar men turf vindt. Verfchillende fooften van turf, XVII, 308. , , TWEESLACHTIGE DiEREiv. Dc eenigftc dieren , welken mén den naam van fhibia of tvveellachtige dieren in alie de uitgellrektheid van de betekenis van dat woord geeven kan, zi\n de Phocas , de Morfes en de Lamentin, omdat zij- de eenigfte zijn , bij welke het gat van het middenfchot van het hart ;alrija open blijft, bij gevolg ook de eenigfte, die de ademhaaling ontbeeren 'kun* nen, en 200 goed in de lucht als in het water kunnen leeven, XIII, aao. TWIJFELING is altijdin eene tegenftrijdige reden van dewaarfchijnlijkheid , XVIII ,<5;; Tljp. De opvolging der denkbeelden is , met betrekking tot ons zélven, de- eenigfte maat van den tijd ; maar deeze maat beeft eene eenheid , welker grootheid niet willekeurig noch onbepaald is; zij is daarentegens d«^r de Natuur zelve bepaald en betreklijk tot onze bewerktuiging. De tusfchen- nnos van tijd, die elk onzer gedachten en elk onzer gevoelens bepaak, is=^ dreenheid van die maat, II, 291. In de'kindsheid is de tegenswoordige tijd alles, in rijpen ouderdom geniet men even zeer het voorlcdene, het te*^ gênswoordige en het toekoomende, en in den ouderdom gevoelt men weinig het tegenswoordige , wendt men de oogen van het toekoomende, en leeft men, niet dan in het voorledene, IV, 27. De tijd is niet betreklijk dan tot indif vidus , tot wezens die Hechts eene vlugtige beftaanlijkheid hebben ; maar geliik die der foorten ftandvastig is , zoo. maakt haare aanhoudende duvi» zaamheid en baar verfchil het getal, XII, a. Waarom bet denkbeeld va»' eenen langen tijd ons minder duidlijk voorkoorat dan het denkbeeld van eene grooie uitgeftrektbeid, of dat van eene groote fomme gelds , XVII, 37^ De duuring van tifd , die wij jan het beftaan der planeeten ea van de aarde heb* tr6 B L A D W ^ Z E R ben toegefchreven , zedertderzelver vorming, is eer veel te kort dan te lang, ’er is naauwlijks genoeg voor de verklaaring der elkanderen opvolgende ver- fchijnzelen van de Natuur , ald. TIJDVAKKEN der Natuut noemen wij de verfchillende en duidlijke veranderingen, welke zi] ondergaan heeft zedert het begin der tijden , XVII , a. Om « tijdvakken der Natuur 'te behandelen, zullen wij drie groote middelen gebrui- ken: 1- De feiten, die ons nader bij de oorfproug der Natuur kunnen bren« gen ; 2 de gedenktekenen , die men als de getuigen van haare eerfle eeuwen han befchouwen j 3. de overleveringen , die ons enig denkbeeld kunnen geeven van de volgende eeuwen , waarvan wij alles door overeenkomllen met elkanderen zullen zoeken te verbinden, en eene keten te vormen, die van den top van den ladder des tijds tot ons zal afdaalen, 3* Eerfte tijd van de leevende Natuur op den aardbol, 36. TIJGER ; geflachtnaam , dien men aan verfcheiden dieren van verfchillende foor- ten gegeeven beeft , iX , 70. De waare Tijger , de eeniglle , welke dien naam moet draagen, is een zeldzaam dier, ald. In plaats van eene enkele foort, welke dien naam maar alleen draagen moet, zijn er negen of tien, waarom de hiftorie deezer dieren zeer moeijehjk te befchnjven is , 71. De Tijger behoort in de oude waereld t’huis en wordt in de meuwe niet gevonden, 3. Zijne grootte is vier of vijf voeten hoogte, bij negen, tien, en tot dertien of veertien voeten lengte, aid. De kenmerken, welke den ' waaren Tijger van de Panthers, de Luipaarden en andere onderfcheidt , is_ I ■ dat hij getekend is met vlekken, in de gedaante van lange dwarfche ftreepen van het bovenfte van den rug tot onder de ribben terwijl alle de andere ' met ronde en afzonderlijk (laande vlekken getekend zijn , aJd, In de klasfe der verflindende dieren is de Leeuw de eerfte en de Tijger de tweede, 72. * Aart en temperament van den Tijger, ald. De foort is met talrijk en fchijnt bepaald te zijn tot de warmde ftreeken van Oost- Indieën , 73. De Tijger , vreet de mist der Rhinocerosfen , ./?/ . VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 1^7 > TZeiran, groote gazelle van het Oosten en van Tartarije, XII, 150* Befchrij- ving van dezelve; zonderlinge aangroeijing van den Larijnx van dat dier, ald. Befchrijving van den Tzeiran door allamand en klockner, XV, 206 ; zijne afmeetingen , 208. Natuurlijke hebbelijkheden van dat dier en wijze van het te jaagen door forster, XVI, 95. De wijfjens wor- den ritfig in het laatst van den herfst en werpen injuny. De mannetjens hebben eene foort van zak onder den buik , gelijk het muskus - dier , en eene verhevenheid aan het ttrottenhoofd; de Jonge zijn zeer gemaklijk tam te tnaaken; zij hechten zig zelfs aan degeene, welke zij kenuen; zij gaan in troepen in hunnen Haat van vrijheid, 96. Befchrljviirg. Het wijfjen is ■ongehoornd , ald* u KJitberstingen van brandende bergen; hoe die gefchieden , XVII, 273. UITWERKINGEN ( ALGEMEENE ). WaRTom wiJ geene reden kunnen geeven van de algemeene uitwerkingen of van de algemeene oorzaaken van de Natuur , II, 15. Men zal altoos reden geeven van eene bijzondere uitwerking, zoo dra men zal kunnen doen zien dat zij van eene algemeene uitwerking af- hangt 16. Men kan geene reden geeven van een volllrekt op zigzeif Baande feit, omdat tiie^s bekends dezelfde eigenfchappen heeft, ald.^ Het is bewezen dat men de reden niet kan vinden van eene algemeene uitwer- king, want anders zou zij niet algemeen zijn, daar men ondertusfchen kan hoopen nog eens de reden van een alleen Baande feit te zullen kunnen vin- den, ald. Waarom de natuurlijke uitwerkzelen ons niet als wonderen voor- koomen, XVIII, 3. Twee wijzen van de natuurlijke uitwerkzelen te be- 'fchouwen , ald, tjNAU. Befchrijving van dén Unau en deszelfs vergelijking met den Aï , Xni,' 39. Hij heeft zes en veertig ribben , fchoon zijn lijf vrij kort is. Geen dier heeft zoo veele fparren aan zijn getimmerte; want de elephant , die de meeste van alle heeft, heeft niet meer dan veertig ribben, ald. De foorten van den Unau en den Aï herinneren ons die gebreklijke wanfchepzelen , die on. volmaakte modellen , door de natuur duizendmaalen ontworpen en uitge- voerd * die ter iiaauwernood het vermogen hebbende van te beftaan , flechts Voor een tijd hebben moeten beftaan , en naderhand van de lijst der wezens zijn uitgefchrapt. Die Luiaarts zijn de laaide beftaande in de orde der die- ren , die vleesch en bloed hebben ; eene gebreklijkheid meer zou hen belet hebben te beftaan, 40, 41. Aangeboren ellendigheid van die arme dieren; befchrijving van hunne hebbelijkheden ; zij kunnen, bij gebrek van tanden, noch eene prooi vatten, noch zig met vleesch voeden, noch zelfs het gras afgraazen, zij kunnen niet dan van bladeren en wilde vrugten leeven; zij befteeden veel tijd om enige roeden voorttelt ruipen ; zij beiteeden ook veel tijd om op een’ boom te klauteren, van welken zij naderhand niet weder af- klimmen en daar zij de bladeren van alle de takken aiVreeten, zonder dat droog voedzel door drank te weeken, 41 , 42. De Unau en Aï zijn her- C Registers.) Z V 178 B L A D W rj Z E R kaauwende dieren, fchoonzij geene hoornen noch gewei op den kop hebben,, noch hoeven aan de voeten, als de dieren met gefpieten hoeven, noch fni^ tanden in de onderfte kaak ; zij hebben verfcheideu maagen , als de herkaan, •wende dieren , van welke zij egter nog daarin verlchillen dat hunne darmen zeer kortziin , in plaats dat die der herkaauvvende zeer lang zijn, 43. Zij ver- fchilleii van alle de andere viervoetige dieren daarin dat zij, in plaats van twee openingen naar buiten, cene voor de pis en de andere voor de uitwerp» zelen , maar eene enkele hebben, binnen welke een gemeen riool is, een vui- ligheid • zak , als bij de vogelen , ald. Die dieren fchijnen zeer liegt ea zeer weinig te gevoelen en zijn zeer taai van leven , zij fterven eerst lang na> dat men hun het hart doorboort , of uitgerukt heeft , a/d. Zij worden in liet oude waerelddeel niet gevonden; dwaalingen daaromtrent; befchrijving vaa eenen leevenden TInau ; zijne natuurlijke hebbelijkheden , zijn voedzel enz. 44. Zijne natuurlijke hebbelijkheden , XV% 177. üRSON, dier van Noord -Amerika, dat men Stekel varken van de Hudfons - Baai, genoemd heeft, XII, 2*2. Zijne gedaante, aart, hebbelijkheden enz. , a/d^. WRUS. Ziet Aurochs,. V. "V ALLEiEN beginnen gemeenlij’k door eene ronde diepte , en dan loopcn ziji fteeds wijder uit naar inaate zij zig van de plaats haarer geboorte venviidei ren, XVII, 81. ■' VAtSCH. Het valfcbe heeft in de wijsbegeerte eenen veel uitgeftrekter zin dam in de redenkunde; in de redenkunds is een ding valsch, alleen omdat het niet is zoo als men het vooritelt; het bovennatuurkundige valfche beftaat nier alleen in niet te zijn op de wijze als men het voorfteit. maar zelfs in niet te kunnen zijn, op welke wijze het dan ook zij, II, 4.1. ” VAMEYR , het vliegend viervoetig dier, dat in de warme landen van de nieuwe waereld gevonden wordt, Fampyr genoemd , omdat het het bloed van de men- fchen en dieren, als zij llaapen, uitzuigt, zonder hun zoo veel pijn te ver- oorzaaken, dat zij wakker worden, X , 35. De Vampyr is van eene andere foort dan de Rouslette en de Rougette, waarin hij van hen a^ijkt, Zijn booze en bloeddorftige aart, aJd. Hoe hij het bloed kan uitzuigen zon- der eenen llaapenden wakker te maaken , 38. Bijvoegzel tot het artijkel vans dien Vledermuis, XIX, 139. vansire , naam van een dier uit Oost-Ihdie dat veel naar de fret gelijkt , maar dat ’er egter van verfchilt door wezenlijke kenmerken , en vooral in de tanden; deszelfs befchrijving, XIII, laa. Nieuw bijvoegzel tor deszelfs hiftorie, XIX, 114. ■ VAPEURS. Men heeft den naam van Vapeurs gegeeven aan den Haat van verveeling' en wanlmaak^ waaria men zig bevindt als men zig tot niets kan bepaalen , waai in; I VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 179 'waarin men wil dat men niet doet , en doet dat men niet wil , een ftaat , v/aarin zig werklooze menfchen, en zelfs menfchen, die onder geene nood- zaaklijklieid liggen van te moeien arbeiden , bevinden; befchrijving van dien ftaat, IV, 34. vdiRKEN ; het Varken , Siamsch Varken en het wild Zwim zijn alle drie vp de- zelfde foort, V- Het heeft vier vingeren van binnen, Ichoon zig van buiten maar twee vextoonen, aUU Vergelijking van het yarken met de een- hoevige dieren, dieren met geipleten hoeven, en met vingeren Het Varken krijgt meer jongen te gelijk dan alle andere dieren van die grootte , < 6 . Het heeft onnutte dealen, vingeren, die het nergens toe dienen, 57. Het vet van bet Varken verfchilt van dat van bijna alle andere viervoetige dieren, niet alleen door deszelfs vastheid en hoedanigheid , maar ook door deszetfs plaatfing in het lighaam van het dier , 6^ Zonderlingheid m de gedaante van de tanden van het Varken , aid. Het heeft vier en veertig tanden, 61. Aart en hoedanigheden van het Varken, a/d. lompheid en ongevoeligheid van het Varken, waar zij van afhangen, Onvolmaakt- heid van het dier in fmaak en gevoel, ald. door het melaatsch wordt; waarvan deeze koonit, all. Hoe men zijn vleea goed van fmaak kan inaaken, 62. Verfchillende wijzen van hen te mesten, WJ. De Varkens worden gemeenlijk op den ouderdom vaii zes maanden ge- iheden, in de lente of in den herfst, ald. Hoedanig dit verrigt wordt , De groeijing van het Varken fcfaijnt geftadig llerker te worden , en hoe ou- der een wild zwijn is, hoe grooter het is; maar de tamme varkens Iaat mea zeiden meer dan twee of drie Jaaren leevcn , ald. De Varkens zouden reeds kunnen koppelen als zi| negen maanden of een jaar oud zijn, maar het is heter daar mede te wagten tot zij agttien maanden of twee jaaren oud zijn. De witte Varkens zijn nooit zoo fterk als de zwarte, 62, 63. De Zoggen en Beeren vreeten fomtijds enige van hunne jongen op , 63. Hoe men Speen- varkens opvoedt , Ó3 , <54. Waarom de Varkens met hunnen fnuit in den grond wroeten, 64. Hoe zij elkanderen helpen en verdedigen, ald. Hoe men hen weidt en in de verfchillende tijden van het jaar behandelt, ƒ Verfchillend gefchreeuw van het Varken , aU. De mnge tamme biggetj en s kennen naauwlijks hunne moeder , en zuigen de eerfte zog , die het dulden wil, 65. Nut en voordeel, dat men van de Varkens trekt, 66 . De tamme . Varkens zijn in de warme landen alle zwart, gelijk de wilde Zwijnen, a/d. De Varkens «it China, dat ook de Siamfche en Indifche zijn, verfchillen van de onze alleen in enige weinige kenmerken en niet in tooU , a/d. Het Varken behoort in de oude waereld t’huis en was niet in de nieuwe bij derzelver nnrdr^kkinff IX , Q. De Varkens, die in Zuid-Amerika overgebragt zijn , zijn »er verffiènd vermenigvuldigd, en zijn ’er beter om te eeten dan die m Europa Dit dier maakt eene uitzondering in de algemcene regel van de vZtbSrheid der dieren , die in eene omgekeerde reden is van de grootte , XV, 71, De Varkens kunnen met de jaaren veel grooter en dikker worden dan zij gemeenlijk zijn. Voorbeeld, 84. VARKEN (guineesch). Aantekening over dat dier, eene verfchei- denheid van de gemeene foort van Varkens fchijnt, XV, 45. VARKENS vaf} Siam. Bijvoegzel tot zijne hiftorie, XIX, 151. Z £ varkens- Igo B L A D W IJ Z E R VARKENS «hert. Afbeelding en befchrijving van dat dier, XV, 105. VAST LAND. De grootfte lengte van het oud Vast Land is in eene fchuinfche* lijn met de evennachtslijn en moet gemeeten worden, beginnende, in het Noorden van bet Oostlijkst Tartarije en eindigende aan de punt van Afrika, dat is, aan de Kaap de Goede Hoop; die lijn is omtrent van drieduizend zeshonderd mijlen , en wordt niet argebrooken dan door kleine waters , als de Caspifche en Roode Zeeën, I, 104. Deeze lijn kan befehouwd worden als het midden van den band der aarde , die de oude waereld uitmaakt, aan- gezien de oppervlakte van de landen ter wederzifden van die lijn ten naasten bij gelijk is, 105, De oppervlakte van het oud Vast Land is geen vijfde ge- deelte van de gcheele oppervlakte van den aardbol, ald. De grootfte breedte van het nieuw Vast Land moet gemeeten worden van den mond van de rivier La Plata tot dat moerasGg land , dat zig tot voorbij het meir der Asfiniboils uitftrekt , ald. Deeze lijn kan omtrent tweeduizend vijfhonderd mijlen lengte hebben en deelt het nieow Vast Land in twee gelijke deelen. Zij heeft, even als die, welke de oude waereld verdeelt, dertig graaden fchuinfte op de evennachtslijn, maar in eene omgekeerde rigtingj ald. De landen van het oud en nieuw Vast Land te zaamen genoomen eiv zoodanig als zij ons bekend zijn , bedraagen niet het derde gedeelte van de oppervlakte van den aardbol, ald. Het oud en iijeuw Vast Land liggen, bijna regt te- gens elkanderen over ; het oud is uitgeftrekter ten Noorden van de even- nachtslijn dan ten Zuiden; het nieuw is daarentegen grooter ten Zuiden van dezelve ; het middenpunt van het oud Vast Land is op zestien of agttien graaden Noorder Breedte, en het middenpunt van het nieuw is op zestien of agttien graaden Zuider Breedte , zoo dat zij elkanderen fchijnen in fcvenwigt te houden, 106. Landen en. Eilanden van het Vaat Land af- gefcheidcn ; het Eiland Groot- Brittannie is van Frankrijk afgefcheiden ge- worden; Spanje van Afrika; Sicilië van Italië; het Vuurland van Ame- - rika ; het Eiland Ysland van Groenland ; bewijzen van die ftelling, 127. De punten , welke aan de vaste landen zijn , zijn even eens geiilaatst, zij loopen alle naar het Zuiden , en de meeste zijn doorfneden door zee- engten , die van het Oosten naar het Westen loopen; Voorheelden: de punt van Zuid- Amerika; de punt van Groenland; de punt van Afrika; de punt en het Schier-eiland van Indie , 203. Daar is op het nieuw Vast Land maar een enkel ras van menlchen, uitgezonderd in het Noorden, daar ’er zijn dienaar de Laplanders gelijken, en ook enige menfchen met blonde hairen, die naar de Noordlijke Ëuropeaanen gelijken, III, 90* Dat de twee vaste waerelddeelen in bet Noorden aan elkanderen vast zijn geweest is be- ter bewezen door de Natuurlijke Hiftorie dan door de aardsrijkskunde, IX, 24. De warmte en vogtigheid zijn over bet algemeen minder in de nieuwe waereld dan in de oude; natuurkundige reden daarvan, 29. Wezenlijke en zeer duidelijke verfchillen tusfchen de oude en nieuwe waereld , ald. VASTE DEELEN. De eerfle ooTzaak der ziekten, vooral van die, welke den ou- derdom verzeilen, is niet in de.vogten, maar hangt af van de verandering' der vaste deelen, II, aSSv vaste landen. Zoo de twee vaste landen in het Noorden zijn van een, gefcheiden geworden , is het. zeeker dat- die fcheiding.niet- gefchied is dan de geboorte der elephanten in de Noordfche landen, alzoo men in Amerika ^ overblijizelen van dezelve vindt, zoo wei als inAfia en Europa, XVlI, 14. Alle de vaste landen verfmallen naar het Zuiden ; reden van dat algemeen feit , 48. X VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 181. 48. Bewijs dat het vast knd van Afrika altoos van Amerika afgezonderd is geweest, en dat daarentegen dat van Afia in het Noorden aan Amerika is vast geweest, 63. De twee vaste landen zijn langen tijd in het Noorden aan elkanderen vast geweest. Bewijzen, 97. De affcheiding van de vaste landen naar het Noorden is van eenen Vrij nieuwen tijd, in vergelijking van de vaneenfcheidingvan die zelfde vaste landen omtrenlde evennachtslijn , io4f. De tw’ee vaste landen van Alia en Amerika zijn voorheen in het Noorden aan malkander vast geweest, en zijn het roisfchien nog heden, atd. Berekening van de oppervlakte van die twee waerelddeelen , 103. Op alle vaste lan- den hebben de gronden eene fterker helling naar het Westen dan naar het Oosten; feiten die deeze algemeene waarheid bewijzen, 167. De uitgeBrekt- - heid van de vaste landen zal met den tijd lleeds grooter worden; grond van die meening , idp,. Het vaste land van Afia en van Amerika zijn naar het Noorden aan elkanderen vast; feiten, welke deeze waarheid toonen. Men is nooit Kaap Tfchutfchis, dat is de noordlijkllepiuDt van Oostlijk Afia om- * gevaaren. Daar is van onheuchelijke tijden koophandel geweest tusfchen de Tfchutfchis en de Amerikaanen. De tusfchen wijdte van zee, die henvaneen- fcheidt, is met een zoo groot aantal eilanden bezaaid, dat men alle dag aan land kan gaan en in een roei-fchuitje van Afia naar Amerika kan overvaaren binnen den tijd van weinig dagen. Nieuwe feiten , welke die gemaklijke ge* meenlhhap bewijzen, 179. en volg. Het oud en nieuw Vast Land zijn waar- fchijnlijk in het Noorden naar den kant van Afia aan malkanderen vaat , XVIU, api. Nadere berichten , die dit weérfpreeken , ald. VEE. Oorfpronglljke reden waarom óns vee zoo klein en zoo verfehiüend is van hetgeen het in den natuur- ftaat is, XI, 174. VEELVRAAT. Korte befchrijving van dcHzelven , XIII, 189. Dier uit het Noor. den , welk men dien naam gegeeven heeft ter oorzaake van zijne gulzigheid , het is grooter dan een groote das. Het wordt in verfcheiden noordlijke provintieën van Europa en Afia gevonden en ook in het Noorden van Ame- rika, onder den naam van Carcajoti, ald. De Veelvraat is dikwijls verward geworden met den hyena, fchoon hij van eene geheel andere fport en van eene verre afgelegen luchtftreek is. Hoe de Veelvraat' zig op zijne prooi werpt; hij valt de grootfte dieren aan, als Elanden en Rendieren, overmees- tert en doodt hen , 190. Men heeft den Veelvraat den Gier der viervoetige dieren genoemd, omdat hij. van eene. onverzpdlljke vraatzugt is. tüj loopt: niet lugtjg en kan geen dier in den loop krijgen , behalven den Bever. Hij« eet vleesch en visch en graaft lijken op. Hij heeft geen- duidlijk inftindl: vooc zijn eigen behoud, want hij koomt bij den mensch, of laat zig van hem na- deren zonder fchijn van vrees. Reden van die fchijnbaare domheid, 191, loa. De Veelvraat volgt' den Ifatis, die hem, om zoo te fpre eken,. voos. fpijs- verzorger dient. Natuurlijke hebbelijkheden van den Veelvraat; zijn vel is een pragtig bont, 19a, J 93 * Afbeelding en befchrijving van dat dier. Schoon in de Noordfche landen t’huis behoorende, kan hij egter in onze gemaatigde Uichiareekenbefiaan, XV, 159. NatiuHlijke hebbelijkheden van dit dier in den Haat van tamheid, nld, en velg. Hij eet zoo gulzig, dat men hem met recht den naam van Veelvraat gegeeven heeft , i6o. Zijn vel is een zeer fraai bont, ahj,. Bijvoegzel tot het artijkel van dit dier, XIX, iP 7 « Z'3 viu iH ' B L A D W IJ Z B R. 'V£L. Ontaarting van het vel bij de witte Negers , XVIII, 303. Andere voor- beelden van de ontaarting van het vel. Man, dje zijn vel vol (lekeis had als een (lekei- varken , 315. Afbeelding en befchrijving van een kind met vlek» ^ ken, met hair als dat van een kalf en een rhee-bok oedekt, ald. VELD -MUIS. Bevoorraad van den Veld- muis, in plaats van evenredig te zijn aan de behoefte van het dier , is integendeel evenredig aan de grootheid van de plaats, IV, 5a. De ontzagchelijke vermenigvuldiging van den Veld-muis wordt niet geftuit dan door hunne onderlinge vetflindiug, zoo dra hun voed- zel beg'öt te ontbreeken, VII, aoi. Huishouding van den Veld-muis, 199. De groote en kleine Veld -Muizen zijn van dezelfde foort, .ald. Befchrij- ving van de gaten, waarin zij zig verfchuilen en daar zij graanen verzame- 3 Jen, floo. De Veld -muizen doen veel fchade aan de gezaaide bosfchen. I Geraaklijke wijze om ’er een groot getal van te vangen, 201. Zij zijn zeer - menigvuldig in den herfst, en minder In de lente, omdat zij elkaêr opvrce- t ten, zoo dra het eeten hun begint te ontbreeken, ald. De Veld-muis teek nog meer voort dan de rot; hij jongt meer dan eens in ’t jaar , en krijgt dikwijls negen of tien jongen, aJd. S^SLD-MUis (groote), een dier, veel grooter dan de Veld-muis, maar die de- . zelfde huishouding heeft; hij is maar zedert enige jaaren in Frankrijk, VIII, 119. De mannetjens zijn grooter en boozer dan de wijfjens, ald. Zij bijten (lerk en zelfs gevaarlijk , ald. Zij jongen drie maaien ’s jaars , en vermenigvuldigen zeer (lerk, ald. De wijfjens kiiaagen de planken van ! het hok , waarin zij opgeHoten zijn , om met de fpaanders een bed voor haare jongen te maaken , ald. Als zij vervolgd worden , fpringen zij in bet water eii zwemmen wonder wel, 120. De honden jaagen ’er woedend op , ald. Zij graaven zig holen in den grond of kruipen in die van de konijnen , ald. Men kan hen met fretten vangen , ald. Zij zijn vleesch- «etende en dooden de hoenderen , gelijk de bunifmgs doen , ald. Groota ' fchade, die zij in de velden en fchuuren doen , ald. Zij verftijven niet in den winter, als de Veld -muizen, aid. Zij jaagen op rotten en muizen, ald. VELD-MUIS (kortstaertige). Zkt CaiiipagnoL VELD -ROT (kleine). Ziet Campagnol, VER^DERiNG. Feiten omtrent de verandering van aarde in zee en van zee in land, I, 292. Voorbeelden op de Franiche Kusten langs den Oceaan en de Middellandfche Zee, XVII, 320. Op die van Portugal en Spanje , 321. VERBASTERING. Zht Ontaarting. verdeelbaarheid der (lof in het oneindige is niet anders dan eene kwalijk ge- gronde onderftelling, welke men niet op de werken der Natuur kan toepas- fen, ll, 80. VERöeelino. De groote verdeeling van de voortbrengzelen der Natuur in Die- ren. Planten en Mineraalen bevat alle de (loflijke wezens niet, II, i3®- verdikking of kooking van de planketen heeft eene onmiddelijke eveiire- graaden hitte, die zij te ondergaan hebben, I, 73, 74, 200. Oflderzeek van de verdikking der Pianeeten , lid. ’ > ^ j aoo. V£it« VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. - ^ 183 VEREENIGING van de wiskundige en natuurkundige weetenfchappeB. peeze vereeniging heeft groote voordeelen , maar zij kan niet gefchieden dan in een zeer klein getal onderwerpen. De fchoonfte en gdukkiglte toepasfuig , welke men ’er ooit van gemaakt heeft, is op het Itelzel der waereld, I, 30. vergift. Op welke wijze de dierlijke en plantaartige zelfltandigheden vergiften kunnen worden , en hoe men dat befpeuren kan , als zij naar dien ftaat hel- len, II, 213. ver'clasbaar ; de verghsbaare (lofFen ontbinden niet in flerk water , 1 , 120. en volg* vergulde» MOL van Siberië, Aantekening over dat dier, XV, 45. verkalkbaar; alle de verkalkbaare floffen laaten zig door flerk water ontbinden, I, 120. De verkalkbaare ftolFen verliezen in het vuur meer dan de Helft van hun gewigt C*.) £U tieemen de gedaante van aarde weder aan zonder andere verandering ondergaan te hebben daa de lostnaaking van hunne dee- len, 1, 131. VERKLEEFDHEID aan Onbezielde dingen is de laatlle graad van domheid, IV, 40. De meeste onzer verkleefdheden ontdaan, als men het minst denkt en over- weegt. Het is genoeg dat iers onze zinnen vleije om het te beminnen , en men moet zig flechts dikwijls en lang met een voorwerp bezig houden om ’er een afgod van te maaken , ald, Onderfcheid tiisfchen verkleefdheid en vriend- fchap, Oorzaak en reden van de verkleefdheid van de moeders aan haare jongen bij de dieren, 41. Natuurlijke oorzaak van de verkleefdheid van de vaders en moeders aan hunne kinderen , +7, • VERKOELING van de Pool-deelen van den Aardbol is verfoeid door het vallen van het water, XVII, 89, 90. Behalven de algemeene en doorgaande verkoe- ling van den aardbol van de Poolen tot den Evenaar, zijn ’er min of meer fpoedige bijzondere verkoelingen in alle de bergen, en in de hooge landen van de verfchillende deelen des aardbols geweest, iio, iii. verlangen. Oorzaaken en oorfprong van het verlangen, IV, 8. VERLIES en WINST. In alle fpelen is het verlies altijd grooter dan de winsf;> het is oneindig grooter dan de winst als men al zijn goed waagt; het is een zesde grooter, als men de helft van zijn goed opzet, en welk klein gedeelte van zijn goed men ook in het fpel waage , daar is altijd meer verlies daa* winst, en het is om die reden, welke men zelfs niet eens vermoedde, dat men gevoeliger is voor verlies dan voor winst, XVIII, 14. VERMAAK en PYN. Ecn te fterk licht, een te heet vuur, een te zwaar geluid, een al te flerke reuk, een fmaakloos of grof geregt, eene harde wrijving geeveo ons onaangenaame gewaarwordingen, daar eene zagte kleur, eene maatige warmte, een zagt geluid, een fijn reukwerk, eene fijne fmaak, eene ligte aanraaking ons behaagen en dikwijls alleraangenaamst aandoen ; alle ligte aandoening van de zinnen is dan een vermaak ; en alle fterke fchok- ken, alle hevige trillingen zijn ftnert, IV, 19» 20* vbrmogen ; liet is hetzelfde vermogen dat de ontzwagteling en hervoortbrenging veroorzaakt, II, 25* C*} fo het, oorfpronglijke ftaat meer dan een derde,- VER* i84 B L A D W ij Z E R VERMOGEU VAN DEN MENSCH. Het IS flcchts zedett dertig eeuwen dat het ver- mogen van den meusch zig bij dat van de Natuur gevoegd heeft en zig over het grootst gedeelte der aarde heeft uitgeftrekt. Tafereel van het vermogen van den mensch op de Natuur, XVII, 126. VERNIELING. Algemeenfte oorzaaken van den dood -en van de vernieling, II, 21. VERSCHEIDENHEDEN in hct fflenschlljk geflacht hangen geheel af van den in- vloed der luchtftreek ; door luchtftreek moet men niet alleen verdaan de breedte, maar ook de hoogte of laagte der landen, hunne afgelegenheid van , of nabijheid aan zeeën, hnnne ligging met opzigt tot de winden en vooral de Oosten -winden enz., XVllI, 303. •VERSTAND. Men moet in het verfland twee verfchillpiide bewerkingen onder- fcheiden , van welke de eerfte de grond van de tweede is , en dezelve nood- zaaklij’k vooraf gaat ; deeze eerfte daad van het vermogen van te denken is de gewaarwordingen te vergelijken en ’er denkbeelden van te vormen , en de tweede is de denkbeelden zelve te vergelijken en _ er redeneenngenvante maa- ken ' door de eerfte deezer bewerkingen verkrijgen wij bijzonaere denkbeel- den* die genoegzaam zij'n tot Je kennis van alle de bemerkbaare dingen; door de tweede verheffen wij ons tot algemeene denkbeelden , die nodig zijn om tot het verftand van afgetrokken dingen te kooraen. Het verftand van de meeste inenfchen Ichijnt bepaald tot de eerfte deezer bewerkingen , IV, 32. VERSTIJVING. Waare oorzaak vairde verftijving van het marmeldier, den veld- nulis en andere^ welke men gemeenlijk zegt dat des winters üaapen.j Vijl, 130. VERWANTSCHAP v3n foort is zeer onderfchelden van verwantfehap van gezin. Vergelijking van de verwantfehap van foort , van ras en van gezin , XV, 72, VERZAKKINGEN, Veroorzaakt door de doorfypeling van hrt water Op klei -bed- dingen ; verfcheiden voorbeelden daarvan , die bewijzen dat men geheele •kalkachtige heuvelen zoude kunnen doen afzakken , met de fteden en ves- tingen, die ’er op gebouwd zijn, door diepe groeven in de kleien, waarop •die heuvelen fteunen, te graaven, XVII, 306. VESUvius. Eene der eerfte uitbarftingen van den Vefuvius gefchiedde ten tijde van Keizer Titas en deed pliniüs den Natuurkundige omkoomen , 1 , 255 » De Vefuvius en Solfatara fchijnen gemeenfehap met elkanderen te heb- ben , ald. •* vet; zij, welker lighaam mager is zonder ontvleescht te zijn; ofvleefchig zon- der vet te zijn, zijn veel fterker dan die, welke vet worden; zoo dra het overvloedige van het voedzel dien weg genootnen heeft , en vet begint te vormen , is het altijd ten kosten van het zaadvogt, en de andere vermogens van voortteeling , II, 37 * veulens en zelfs jonge paerden van zes jaaren zuigen dikwijls de wijfjens ka- meelen it\ Avabie , daar men wil dat dit voedzel hen zeer vlug van ibop maakt, XV, 77. VIER- VAN DE natuurlijke HISTORIE. ^ iSj VIERKANT van den cirkel; deszelfs onmogelijkheid is betoogd door de enkele omichrijvingen van de regte lijn en de kromme lijn, XVUI, 47, (•). viERVOETiCE DIEREN gijn niet in Raat voortteteelen dan wanneer hun lighaaW bijna zijnen geheelen wasdom heeft, II, 35^ Zij gaan gemeenlijk, door te gelijk eenen vóórpoot en eenen agterpoot van de tegenovergeftelde zijden opteligten, IV, 91. Bij alle de viervoetige dieren, zonder uitzondering, en zelfs bij den mensch, bedaat de hals uit zeven wervelbeenderen , niet meer noch minder. De vleeschvreetende dieren hebben over het algemeen den hals veel korter dan die, welke van gewasfen leeven, IX, 50, Daar zijn op de geheele bewoohbaare en bekende waereld weinig meer dan tweehonderd foorten van viervoetige dieren , 37. De viervoetige dieren zijn , na den mensch, de wezens, welker natuur vaster en welker gedaante meest ftand- houdende zijn , 39- Viervoetige dieren , welker teeldeelen alle Jaaren ver- dwijnen en wederkoomen, ten naasten bij als de hommen dervisfchen, X, 4. Hunne algemeene eigenfchappen , namelijk vier pooteo te hebben en ruig te zijn, hebben zij gemeen de eerRe met de dieren van eene andere klasfe, als de hagedisfen en kikvorsfchen , en de tweede ontbreekt fommigen dieren , als den tatou en denpangolin, dieegter waare viervoetige dieren zijn, 140, 141. De viervoetige dieren zijn naauwer met elkanderen verbonden dan met de andere dieren, en egter zijn ’er veele, die naar andere klasfen van de Natuur fchijnen overtefpringen; deaapen naderenden mensch; de vledermui- zen zijn de aapen van de vogelen, welken zij door hun vliegen navolgen; de fchildvarkens fchijnen ons door de pennen , waarmede zij bedekt zijn , aaote- duiden dat andere dieren dan vogelen pennen kunnen hebben ; de fchildvar- kens naderen met hunne fchilden de fchaaldierenj de bevers gelijken door de fchubben van hunnen flaert naar de visfchen; de mieren -eetets doen ons door hunne foort van fnavel of fnuit, zonder tanden en hunne lange tong, ook aan de vogelen denken; de zee • kalveren » zee-beeren, walvisfen, la- mantins en diergelijke raaaken den overgang van de viervoetige dieren tot de • walvisfchen, XllI, 219. Befchrijving der viervoetige dieren onder' een an- der oogpunt ; het is zonder genoegzaame reden dat men aan allen den naam van viervoetige dieren gegeeven heeft, XIV, 9. Op omtrent tweehonderd foorten van dieren, welke men dien naam in het algemeen gegeeven heeft, zijn ten minften veertig foorten, die vierhandige dieren zijn, twaalf of vijftien foorten, die tweevoetige zijn, en even zoo veele, welke de voorfte of ag- terfte voeten onnut zijn, zoo dat het getal der viervoetige daar door meer dan een derde verminderd is, lo. De vierhandige dieren vervullen de groote tusfchen- wijdte , die tusichen den mensch en de viervoetige dieren gevonden wordt ; de tweehandige , gelijk de lamantin , zijn het midden van den nog grooteren afftand tusfchen den mensch en de cetacéa ; de tweevoetige met vleugelen zijn de overgang van de viervoetige tot de vogelen', en die met gefpleten voeten die zig van hunne voorlte voelen als van handen bedienen, vervullen alle de trappen , die ’er tusfchen de vierhandige en viervoetige die- ren zijn, II. De waare viervoetige dieren zijn de eenhoevige , en de dieren met gefpleten hoeven ; zoo dra men tot de klaslê roet gefpleten vingeren af- daalt, vindt men vierhandige of twijfelachtige viervoetige, die zig van hunne VDor- pankoücke, BoekhAndeiaar te Psrijs,. heeft betoogd dat het vierkant van den"cirbel eene onmogelijkheid is, in eene verhandeling geplaatst in het ^ournsl des Scavans van de maand December 1765 ; dit is dus geen vraagftuk meer. (^Registers.') Aa / I IS6 B ^ L A D W tj Z E R voorfte pooteo als van handen bedienende , van de andere moeten onderfcbeH den worden, XiV, lo. Optelling van de dieren , op welke de naam van viervoetig in alle de nitgeftrektheid van betekenis past, en van die, op wel- ke hij niet geheel past , en die eene tasfchen beiden (taande klasfe tus« fchen de viervoetige en vierhandige uitmaaken, ii. Daar zijn indedaad meer dan een vierde onder de dieren, op welke de naam van viervoetige niet past, en meer dan de helft, op welke bij niet past in alle de nitgeftrektheid van zijne betekenis, a/d, ■WGOGKE. Men heeft beproefd de Vigognes in Spanje te naturalifeeren , maar het is niet gedaagd; men zou egter kunnen denken dat, zoo men hen in het Alpisch of Pyreneesch gebergte in vrijheid liet , zij zouden kunnen (laagen ; zoo is het ook met de lamas, beiden flaagen niet dan in het hoogst gebergte, Xlïl, 31. Vergelijking van de Vigogne en bet fchaap. De Vigqgne fchijnt eene kleine foort van lama te zijn, XV, 31. Het is een dier kleiner dan de lama. Zijne afmeetingen , XVI , 109. ZMne befchrijVing , «/df. Natuurlijke hebbeliikheden in sevaagenfcbap. Het fchijni dat de Vigogne als de lama, eenen zoo gr^ van fpeekzel heeft , dat hij niet behoeft te drin- ken* hij pist ook agteruit , iio. De foort is niet tot huisdier gemaakt. Zijn’voedzel in gevangenfchap , iii. Zijne wol is nog fijner dan die van deu alpaca. De Vigognes gaan altoos in talrijke troepen , en onthouden zig op de nooge bergen van Peru, Tucuman en Chili; hoe men hen jaagt, aid. Hunne zindelijkheid , hunne vreesachtigheid. Men vangt en doodt hen in groot aantal, ald. Ontwerp om zig in Europa Vigognes, Ajpacas en mas te bezorgen, 112. Het zou even zoo mogelijk als gewigtig zijn de Vi- gognes, de Alpacas eu de Lamas in Frankrijk te naturalifeeren, 116. vison; dier van Noord -Amerika, dat ons voorkoomt flechts eene verfcheideo- heid in de foort van den huis -marter te zijn , XIU, 204. YISSCBEN met fchubben teelen voort voor zij een vierde van hunnen wasdom be- koomen hebben, U. i 57 . Men kan hunnen ouderdom ten naasten bij wee- ten, als men met een vergroot* glas de jaarljjkfche laagen, waaruit hunne fchubben beftaan , beziet ; maar men weet niet hoe verre die zig uit kan ftrekken , a/d. Reden waarom de visfchen langer leeven , dan de andere dieren , ald. Bij de gefchubde visfchen heeft ^er geene koppeling plaats , 158. De gefchubde visfchen fchijnen verlieft te zijn op de eieren , welke het wijfjen legt, en niet op het wijfjen zelf, 158, 159 De visfchen lee- ven eeuwen lang , omdat zij niet ophouden te groeijen dan na veele jaa- ren , 285. De visfchen moeten de domfte van alle diereti zijn , omdat zij minder dan alle het vermogen van het zintuig va» het gevoel hebben , Hl, ïo. Zij teelen voort voor zij een vierde , of zelfs een a^lle van hunnen wasdom verkregen hebben, VI, 14. Men ziec in de leijen en in andere ftoffen op groote diepten, indrukzelen van visfchen en planten, van welke fieene foort tot ons klimaat behoort, en die niet meer beftaan. of alleen be- ftaan in zttidlijke klimaaten, XVII, p. Voorbeelden van visfchen, die na- tuurlijk leeven en gevonden worden in water, dat zoo warm is, dat men er’ de band niet in kan fteeken zonder zig te branden, 159 De visichen ei> planten , welke men ïir de leijen vhidt , zijn foorten , die niet meer be- ftaan ; bijzonderheden en voorbeelden daar van , id3* ** ‘J* KUUfchie- tmg der visfchen. Zki Kiütfchieting. VLAS- VA'N DE NATUUli-LIjkE HISTORIE. VLAKTEN* OP DE BERGEN. Dic Vlakten zijü zecr goede weiden, I, 158. VLEDERMUis ( GROOTE^ , het Latts-ijzer vRii Cayenne. Afmeetingen en Be- fchrijving van dat dier, XIX, 140. Belchrijving van eenen anderen Vleder- muis van hetzelfde land, 141. ^ VLEDER-Müis wtt befchteven, XIX, 138./ * ^ • ▼LEDER . MUIZEN. De voorfle' pooten van d^n Vleder- muis zijn noch pooten, noch vleugelen. Mismaaktheid van die dieren- Hunne huishouding, VIII, 67, 68. De Vleder- muizen leeven van kapellen en andere infekten. Het zijn waare viervoetige dieren, die niets dan het vliegen met de vogelen ge» meen hebben; zij hebben Hechts de borst r fpieren veelfterker en vleefchiger dan de andere viervoetige dieren, ^ij hebben de roede hangende en van het lijf gefcheiden, gelijk die van de aapen. Zij koppelen en jongen van de iente tot den herfst; zij brengen maar twee jongen te gelijk voort; zij liggen ver- ttijfd geduurcnde den winter. Zij kunnen verfcheiden dagen doorbrengen zonder te eeten en egter behooren zij onder de vleeschvreetende dieren , 68, 69. Vijf nieuwe foorten van Vleder-muizen , welke den Natuurkundigen nog onbekend waren; de eerfte hebben wil de NoSlule of den Nachtvlieger , en de tweede de Seroline, de derde de Pipistrelle ^ de vierde de Barbastelle en. de vijfde het Hoef- ijzer genoemd, 69, 70. Andere foort van Vleder- muizen, die de zesde van de onbekende is; wij hebben hem het Lans^ijzer genoemd , omdat hij eene kam of vlies vertoont van de gedaante van een kla- verblad, dat zeer puntig is, dat volmaakt naar een lans -ijzer met zijn twee ooren gelijkt. Deeze Vleder* muis heeft bijna geene ooren, hij heeft ook maar vier tanden in den onderkaak, daar de meeste andere Vleder-muizen *cr zes hebben en hij wordt niet in Eüropa, maar in Amerika gevonden , XIll, 158. Zevende foort van Vleder-rouis, die onbekend was; hij wordt in Se- negal gevonden, en draagt op den neus een vlies, inde gedaante van eea eirond blad, waarom wij hem het Blad genoemd hebben, uld. De Vleder- muizen in het algemeen hebben enige overeenkomst met de vogelen door hunae vlugt, door hunne foorten van vleugelen , door de grootte en fterkte van hunne borst-fpieren, en ook door hunne vliezen of kammen, welke zij op hunne neuzen draagen ; die overtollige deekn , die zig in den eerden opflag als overtollige mismaaktheden vertoonen, zifn de wezenlijke kenmerken en de zigbaare overgangen van de twijfelachtigheid der Natuur tusfehen die vliegende viervoetige dieren en de vogelen , 159. Tafel van het getal en de orde der tanden bij de verfchiliende foorten van Vleder-muizen, XV, 172. VLEESCH. Ontbinding van het vleesch en deszelfs verandering in bewerktuigde deeltjens door weeking in water , U, aia. Het vleesch van het lighaata verkrijgt fteeds meer hardheid naar maate men in jaaren vordert , 283. ▼lieoen. Daar zijn leevendbaarende vliegen, dat is vliegen , die niet, gelijk de andere, eieren leggen, waaruit wormen koomen, die in vliegen veranderen, maar die integendeel kleine reeds geformeerde vliegjens Voortbrengen, die na hunne geboorte vleugelen krijgen, U, 158* VLOED. Ziet Eb en Vloed. Aa ft VLOEI- B, tê'. A-* D< 'Wj IJ Z Ê ft «• ▼LOEiBAARHBiD» Ovcf het algemeen heeft alle vloeibaarheid de warmt* tot oot^ zaak ; bewijzen van deeze ftelling , XVII , 5 * Twee wijzen van de vloeibaar- - heid te weeg te brengen, de eerfte door de fmelting en de tweede door de natmaaking, i tloeistoffe verfchilt van eene vaste ftofFe , omdat zij geen deel grof genoeg heeft dat men baar aan verfcheiden zijden te gelijk konne aanraaken en vat- ten 5 reden waarom de vloeiftoffen eiren zijn , III , a8. voEPiN®* Duidlijke en algemeene denkbeelden van de voeding, in het dier ea de plant. Zij gefchiedt door inneendng van de leevende werktuiglijk klomp- jens, n, 83. ▼OEDZEL. Behalven de uitwerkingen van de voeding brengt het voedzel nog eene andere voort , dat flechts afhangt van deszelfs hoeveelheid. Het voed- zel dient het lighaam eerst tot ballast;, deszelfs zwaarte is nodig om het evenwigt tnsfchen de inwendige deelen , die alle'tegens elkanderen werken en wederwerken , ftaande te houden. Als men van honger fterft, is het dan minder doordien het lighaam niet gevoed wordt , dan omdat het niet gebal. last is. De dringendfte behoefte is niet het bloed te verfrisfen door een nieuw chijl, maar om het evenwigt der krachten in groote deelen van het dierlijk werktuig ftaande te honden, VII, ao, at. De invloed van het voedzel is grooter bij dieren , zig met planten en vrugten voeden , dan bij die , . , welke zich met vleescb voeden en waarom , XV, 7. Verfchillend voedzel_ 'j. , van de menfchen volgens, de verfchillende klimaaten, XVIII, 315. BOETEN c gespleten). Optelling der dieren met gefpleten voeten, XIV, 10, II. VOGELEN. De meeste vogelen vereenigen zig niet door eene waare koppeling , , zij doen niet anders, om zoo te fpreeken , dan het wijfjen drukken, II, -i h 158, De meeste vogelen koomen uit het ei na een en twintig dagen; enige, als de kanarie -vogels, koomen n» dertien of veertien dagen uit, 162. Waarom onder de vogelen de vaders ook voor de jongen Zorgen , zoo wel als de moeders, IV, 41, Het is met nodig den vogelen vooruitzigt toeteftaan om reden te geeven van bet bouw'en van hunne nesten , 52. Waarom de hoenderen en kalkoenen op de werven geene nesten maaken, 53. Af keer van de vogelen tegens de vosfen , VII , 52. De vogelen zijn . vatbaar voor den indruk van de muzijk, XVflJ, 240. I Volk. Het is in de landen van Afia , van welke Zuidlijk Siberie en Tartarije een gedeelte uitmaaken , dat het eerfte volk ontftaan is , waerdig deezen naam te draagen , allen onzen eerbied waerdig als de Schepper der weeten- ' ichappen , konften en alle de nuttige inftellingen ; bewijs van dit aloude feit, XVII, 133. Een volk, dat niets verbetert, heeft nooit iets uitgevon- den ; voorbeeld van de Braminen en de Chineezen , 125. wolkaanen onder de zee, I, 37*. De Volkaanen zijn alle in hooge bergen. Daar zijn *er veele , welker vuur is uitgebluscht Sommige hebben onder den grond gemeenfchap, 38. Deftoffen, door de Volkaanen uitgebraakt, zijn van denzelfden aart als die , welke men op den rug der bergen vindt, zij zijn flechts misvormd door de verkalking , 56. Onderzoek van de werking der Volkaan£ 3 » De Volkaanen zijn altoos in da bergen en nooit in de vlak- ten. / VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. iS$i ten. <; 7 * Verfnelling van beweeging in den rook, dien zij uitfpuuwen, 71. Befchrijving van de uitwerking der Volkaanen , 253. Verklaaring van de oorzaak en uitwerking der Volkaanen, 254. Optelling van de Volkaanen in de verfchillende deelen der waereld , ald. De uubraakingen en andere uitwerking der Volkaanen in de Noordlijke landen, gelijk die van den Hecla, aiin zoo hevig als die van de Volkaanen der Zuidlijke landen, ala. Optelling van de voornaamlie van Afia, 255. Van de voornaamlte van Afrika, 256. Van de voornaamlie in Amerika, 257. De Volkaanen veroorzaaken aardbee- vingen, «W. De ftoffên, oudstijds door de Volkaanen uitgebraakt, en ge- heel verkoeld zijn fomtijds weder ontftooken en hebben uitbarllingen ge- maakt fterk genoeg om kleine aardbeevingen te veroorzaaken , 267. Het vuur van een Volkaan koomt eer van den }op van den berg dan uit groot* .lieoten ald. en volg. Redenen waarom de Volkaanen altijd in de hooefte beraen zün , 268. De Volkaanen onder de zee vormen van tijd tot tij'd nieu- we eilanden, 27a. Daar zijn op den bodem der zee Volkaanen, gelijk die, welke wii op de oppervlakte van de aarde kennen, 273. Daar beftond geen eene Volkaan in werking, voor het water op de oppervlakte der aarde was, en zii zijn niet begonnen in werking te koomen^, of liever zij zijn met aan den gang gebleven dan naar deszelfs zakking, XVll, 71, 72. Land- Vol- kaanen en onder -zeefche Volkaanen; verfcbil in derzelver uitwerkingen, ald De onder- zeefche Volkaan kunnen maar korte poofen werken , en een Land-volkaan kan niet duuren dan als hij digtbij water is, ald. Alle de Vol- kaanen, die thans aan het werk zijn, zyn digt bij de zeeën gelegen, a/d. Het vuur der oude Volkaanen is ftiller geworden zeden de wijking des waters • egter blijven verfcheiden branden , maar zonder enige losbarfting , *n deeze is de oorfprong van alle de mineraalen bronnen, vloeiende bitumens en aard-olieën, 74. Waarom de Volkaanen in dfr bergen liggen, a/d. Die thans aan den gang zijn zullen in volgende eeuwen uitgaan 75. De Volkaanen hebben door hunne uitbarstingen alle de gronden, die hen om- rinsen met uitgeworpen ftolFen bedekt, 77. Na de oppervlakte der zeeën k niets* OP den aardbol beweeglijker en onftandvastiger dan de oppervlakte der Volkaanen , 269. Volkaanen , die water uitwerpen ;■ voorbeelden daar- van , 078. De Volkaanen hebben gemeenfchap met de zee; bewijzen daar- van, 279. Men zou honderd maaien meer uitgebluschte Volkaanen kunnen tellen dan Volkaanen , die thans brandende zijn , 72. De uitgebluschte Vol- kaanen liggen binnen ’s lands , of ten minften op enigen afftand van de zee , a/d Daar zijn ’er op zeer veele plaatfen. Optelling van die van Frankrijk , Italië enz. , 76- en 290. en volg. Ziet ook Uitbarstingen. ▼ooascHOO» DER HOTTENTOT 3 GHE WIJVEN. Ziet Hottentotfchc Vrouwen. voortbrengzeeen. Daar vormen zi^ nieuwe voortbrengzelen in alle dieren , als zii tot den tijd koomen van zig te vermenigvuldigen ; de eieren in de* ekrleggende, de klierachtige lighaamen in de leevendbaarende, II, 159 . Bij de dieren hangen de talrijke voortbrengzelen eerder af van het maakzel der m- wendige deelen dan van eene andere oorzaak, V, 5 p. Alle dieren , die aan- merklijk zijri wegens hunne grootte, brengen weinig jongen te gelijk voort, •n alle de kleine dieren brengen veele jongen voort , en het meer 01 min in de wnnrrteeling hangt veel meer af van de grootte dan van de gedaante ; voor^^ heSd van de Jut 9 met de leeuwen en luipaarden vergeleken , XIU, 17^. Aa 3 VOORT- bladwijzer 190 VOORTSTOOTINO. De oorzaak van de voortjlooting of van enig ander aange- noomen werktuigkundig beginzel zal altijd zoo onmogelijk te vinden zijn , als die van de aantrekking of van alle andere algemeene eigenfchappen , welke men zoude kunnen ontdekken, II, a8. Voortftooting hangt van de aan- trekking af; omdat de beweeging zig niet kan mededeelen dan door de veêr- kracht, omdat de veêrkracht zig niet kan oefenen dan bij de onderftelling van den zaamenhang der deelen, en omdat deeze zaamenhang niet beftaat dan door de uitwerking van de aantrekking, XII, 10, n. Zoo ’er geene veêr- kracht in de (lof ware, zou ’er ook geene kracht van voortftuuwing zijn, 10. Verklaaring van de wijze waarop men moet begrijpen dat de beweeging van het een lighaam op het ander overgaat, n. Ziet ook Aandrijving. VOORTTEELING. Verklaaring van de voortteeling bij den mensch en bij de die- ren, waarbij tweeërlei geflachten zijn, II, 29. Op welke wijze de voontee- ling bij de verfchillende foorten van dieren gefchiede , zoo bereidt de Natuur dezelve altoos door eene nieuwe voortbrenging in het dierlijk lighaam , 159. De voortteeling der wezens is niet eenvormig ; daar zijn misfchien zoo veele wezens, zoo leevende als groeiende, die voortgebragt worden door de toevallige bijeenvoeging van de werktuiglijke deeltjens als ’er dieren en ge- wasfen zijn, die zig kunnen bervoortbrengen door eene aanhoudende opvol- ging van gedachten , i6a. Groote vraag over de voortteeling : Waarom ïebijnt deNatuur het middel der fexen te gebruiken tot de voortteeling van de meeste dieren; antwoord op die vraag, 168. De oude lieden zijn onbe- kwaam tot de voortteeling ; natuurlijke reden van dat gebrek , 2R7. De afgeleefde grifzaarts teelen voort , maar zelden , en , als zij voomeelen , hebben zij minder deel aan hun eigen voortbrengzel dan andere menfehen ; van daar dat jonge vrouwen, die men met afgeleefde grijzaarts laat trouwen, welker geftalte mismaakt is, dikwijls wanfcliepzels, mismaakte kinderen, nog mis- maakter dan hun vader, voortbrengen , a88. Denkbeelden van aristoteles over de voortteeling, U, 42. Van hippocrates, 48. Van harvev, 5a. • Proeven van de graaf over de voortteeling wan de konijnen , 62. Waar- nemingen van macpiqhi en valisnibri over de vorming van de vrugt, 67. Microscopifche waarneemingeii van LEEUWENHOEK over het zaad-vogt, en derzelver vergelijking met de waarneemingen van den Schrijver, 115. Al- gemeene aanmerkingen over de opvoeding de ontwikkeling en de voortteeling der bewerktuigde wezens , XIV, 14. Gedagten van plato over de alge- meene en bijzondere voortteeling, II, 39. Voortteeling bij de leevendbaa- rende en eierbaarende , XVIII, 173. en volgg. De voortteeling in het al- gemeen genoomen , is niet eenvormig , 176. VOORTTEELING VAN ZELVE , hoe zij gefchicd , XVIII , 176. Verfcheiden voorbeelden daaromtrent, 180 — 192. VORM C inwendige). Vermogen van den inwendigen vorm op de werktuiglijke klompjens in alle de bewerktuigde wezens, XVIII, 178. vormen. Verklaaring van de inwendige vormen , II, 18. Het denkbeeld van de inwendige vormen is op goede analogie gegrond; het bevat geene tegen- ftrijdigheid, 19, 20. Dat het llandvastigst , het onveranderlijkst in de Na. tuur is, is het indrukzel of de vorm yan elke foort,_ zoo bij de dieren als hij de gewasfen ; dat het veranderlijkst en verderflijkst is, is de zelfllan- digheid , waaruit zij beftaat , ald, en ver», ^ TOS; VAM DE NATUURLIJKE HISTORIE. ▼ös; aart en huishouding van den Vos, VII, 49. Zifne listen ooi de boende*- ren te kaapen , ald* Hoe hij de vogelen , die hij geroofd heeft , op ver* fchillende plaatfen weet te verbergen, 50. Hoe hij jaagt, old, Hoe hij gejaagd wordt, ald, De Vos is een vleescheetend dier en gulzig, hij eet yan alles, 51. Hij is zeer graag op honig en tast de korven- en wespen- nesten aan , eld. Zijn verfchil met den hond, ald, De Vos wordt niet ge- roaklijk, en nooit geheel , tam gemaakt, aU. Hij jongt maar eens in net jaar , en in minder getal dan de hond , hij krijgt gemeenlijk vier of vijf jongen , zelden zes , en nooit minder dan drie ald. Hoe het wijf jen haare jongen verberg en opbrengt, aU. Het wijf jen wordt ritfig in den winter , ald. De Vosfen knomen ter waereld met hunne oogen gefloten ; zij groeijen twee jaaren , en leeven dertien of veertien jaaren , 52. Ver- fchillendc toonen in de ftem van den Vos , volgens zijne verfchillende aandoeningen, ald. De Vos flaapt vast, ald. Als hij aan de ketting ligt, tast hij de hoenderen niet aan , 53 * Talrijke verfcheidenhcden onder de Vosfen, ald. Hij wordt niet in zeer warme landen gevonden , ald. Hij is uit koude landen afkomftig, 54. Het bont van de witte Vosfen is niet zeer geacht, omdat het hair ligt uitvalt; de zilver- graauwe zijn de beste, de blaauwe en gemengde worden gezogt om hunne zeldzaamheid , maar de zwarte zijn de kostbaarfte van alle; het is, na het fabeldier, het fraai- fte en duurde bont, ald. De Vos gaat in de holen der dasfen woonen, 67. Bijvoegzel tot de hiftorie van dat dier, XIX, J05. TOS (witte); befchrijving van denzelven, XIX, 105. VOSSEN van Groenland. Aantekening over dat dier, XV, 99. Vosfen van Kat», fchatka, die een zeer fraai bont opleveren , ald. Vosfen van Noorwegen zijn ’er van verfchillende kleuren; zij zijn zoo talrijk, dat men alle jaaren eenen aanmerklijken handel met hunne vellen drijft , van welke men meer dan vierduizend in het jaar in de haven van Bergen alleen verkoopt, ald. VRAAGBN, welke men niet kan beantwoorden dan door devraagen zelve, II, 1$. Men moet zorgvuldig de vraagen onderfcheiden , waarin men het waarom gebruikt, van die, waarin men het koe moet gebruiken, en ook van die, waarin men flechts het hoeveel moet gebruiken , 17^ VRAAGSTUK V3U ecu feit eischt geen antwoord ; zij, die ^erdoor de eind-oorzaaken op meenen te antwoorden , neemen de uitwerking voor de oorzaak , II , 16. TREES. Hartstocht, die den menfchen en dieren gemeen is, IV, 37. Tafereel van die hartstocht in het dier , 38. VRIENDSCHAR. Tafereel der vriendfchap , IV, 40* vriendfchap is alleen den mensch eigen en aankleeving den dieren , ald. vrouwen hebben minder zaadvogt dan de mannen ; reden daarvan, U, 34. De vrouwen , die veel temperament hebben , zijn niet zeer vrugtbaar J reden daarvan, l^t. Uit de fterf- lijsten blijkt dat, fchoon er meermannen dan vrouwen geboren worden, ’er egcer meer wouwen dan mannen tot eenen hooeen ouderdom koomen; reden daarvan, 1^4. Het lighaaui van de vrouw is gemeenlük on haar twintigfte jaar zoo volkoomen gevormd als dat van den . n. f)e vrouw brengt zelden eene vrugt voort. man op zijn dertigfte , z59* vr.mw orcngt zemen eene vrugt voort , al& zij te gevoelig is voor het plyüeke dei liefde, XV, 67, Hoe jja B L A D W IJ Z E R. luchtftrceken , hoe vroeger de vrouwen vrugtbaar zijn , gelijk alle andere voortbrengzelen der Natuur, XVIII, 251. VROUWEN EN MANNEN. Ziet Mannen en Vrouwen. VRÜGT. De menschlijke vrugt is altijd voor het bloot oog zigtbaar in de eerfle maand , II , 148. Vorming van de vrugt ; befchrijving van die vorming in alle haare veranderingen en in alle graaden van wasdom, 176. De vrugt leeft, ontwikkelt zig en groeit door intusfufceptie of opneeming van binnen, 179. Het is waarfchijnlijk dat ’er dikwijls vrugten in de fchede gevormd worden, maar dat zij ’er uitvallen, om zoo te fpreekeu zoo dra zij gevwmd zijn, omdat ’er niets is dat haar daarin kan weêrhouden; het moet ook fom- tijds gebeuren dat ’er vrugtjens in de trompetten gevormd worden , maar dat geval is zeer zeldzaam , 180.- Ontwikkeling van het vrugtjen kort na de ontvangenis , 192. Zeven dagen na de ontvangenis kan men met het bloote OOK de eerde trekken van het vrugtjen ondetfeheiden ; maar zij zijn nog vofmloos, men ziet flechts na deeze zeven dagen dat men na vier en twintig luiren in het ei ziet, eene klomp bijna doorfcliijnend lil, die reeds enige vast- heid heeft en in welke men het hoofd en den romp onderfcheidt , 193. Vijftien dagen na de ontvangenis begint men het hoofd wel te ondetfeheiden cn de duidlijkfte trekken van het aangezigt te herkennen , ald. Men ziet ter wederzijde van het bovenlte gedeelte van den romp en beneden aan het on- derst gedeelte kleine verhevenheden , die de eerde beginzelen van armen en beenen zijn; de lengte van het geheel lighaam van de vrugt is dan ten naas- ten bij vijf lijnen , ald. Drie weeken na de ontvangenis heeft het lighaam van het vrugtje flechts zes lijnen lengte ; maar de armen en beenen zijn grooter geworden en de handen en voeten vertoonen zig reeds ; de aangroei- jiug van de armen duurt langer dan die der beenen , en de vingeren fcheiden eer van een dan de leenen , ald. Op eene maand heeft de vnigt meer dan een duim lengte, zij is een weinig gekromd inde ligging, welke zij imtiiur- lilk aanneemt in het raitiden van het vogt, dat haar omringt 5 ma» üp zes weeken heeft de vrugt meer dan twee duimen lengte? omtrent op deezen tijd hefpeurt men het flaan van het hart; men heeft het zien kloppen in eene vrugt van vijftig dagen en men zag het nog vrij lang aanbonaen roet klop- pen , na dat de vrugt uit den fchoot der moeder was genooraen, 194. De . omwindzelen van de vrugt groeijen in het eerst meer dan de vrugt zelve ; maar na enigen tijd heeft het tegendeel plaats; dan groeit de vrugt naar even- redigheid meer dan de omkleedzelen, ald. De vrugt verandert dikwijls van ftelling en van plaatfing, 195. Waarom het lighaam van de vrugt gekromd ■ - ■ • •• ■ • ' ' - ’ ald. De van deeze is, ald. De vrugt flaapt meest altijd in den fchoot der moeder, vrugt voedt zig door opneeming van binnen; verklaaringfen bewij^ opneeming ftelling, aoi. Zij geeft geen afgang uit: bewijs daarvan, ald, De maag en darmen werken niet bij de vrugt, ten minflen doen zij geene werking , gelijk die, welke zij in het vervolg krijgen; als de ademhaaling begonnen is het middenrif en alle de inwendige deelen, op welke zij werken kan, in bewee- ging te brengen, 229. In de vrugt, bij welke het middenrif werkloos is, is het gevoel niets , of zoo zwak dat het niets kan voortbrengen , VII , g. Waarneeming op de vrugt van eene Negerin, XVIII, 193. vrugten ; monfterachtige voorbeftaande vrugten door enige Ontleedkundigen be- dagt, XVIII, 3ai. ^ ^ VRUGT- VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ,33 ‘VfiUGTBAARHEiD. Betrekking van de vrugtbaarheid in alle de wezens, die met het vermogen van zig hervoorttebrengen begaafd zijn, XV, 65. Daar zijn verfchillende graaden van vrugtbaarheid in de gemengde foorten, gelijk ook in de zuivere foorten, ald. Tafel van de betrekking van de vrugtbaarheid bij de viervoetige dieren, 68. De vrugtbaarheid is des te groorer bij de die- ren hoe kleiner de foort is ; zoo is het niet alleen met de viervoetige dieren en met de vogelen gelegen, maar ook in alle de andere orden der Natuur, 70. vrugtbaarhejd in -het mknschlijk geslacht. Ziet Geflacht (menscbHjk) en Vrouwen. Vrugtbaarheid te Londen. Ziet Londen. VUUR ( ONDERAARDSCH ) koomt niet alleen van bet centraal vuur en is zelfs niet op eene groote diepte, I, §6. Het vuur en het water brengen veele zaaken voort, die in fcbijn gelijk zijn, als glas «n krijllal, het oorfpronglijk anti- monie en bet gefmolten antiraonie, de natuurlijke pepites der mijnen en die, welke men konllig door de ftnelüng maakt , 1, 274. vuurland. Befchrijving van de bewooneren van het Vuurland , voorbij de ftraat van Magellaan , aan de punt van Amerika , XVIII , 292. Getem» perdheid van de lucht op dat land., 293, w. V AARHEiD. Dit woord , algemeen genoomen , is nooit omfchreven , en kan niet omichreven worden, I, 27. Optelling der waarheden , ald. Demathe- matifche waarheden Zijn niet anders dan waarheden van omfchrijving, vol- gens onderftellingen j ald. Het zijn niet anders dan naauwkeurige herhaalin- gen van de omfchrijvingen of onderftdlingen ; de laatde gevolgtrekking is alleen daarom waar omdat zij dezelfde is met de voorgaande, en deeze met de voorige, en zoo voorts, tot de eerde onderftelling opklimmende, ald. en velg. De mathematifche waarheden zijn bepaald tot de gelijkheden van denkbeelden , en hebben geene wezenlijkheid altoos , ald. Daar zijn waar- heden van verfchillende foorten , zeekerheden van verfchillende orden, en waarfchijnlijkheden van verfchillende graaden. Alle de wiskundige waar- heden bepaalen zig tot waarheden van befchrijving, XVIII, 2. Waarom de mathematifche waarheden naauwkeurlg en betoogbaar ziin , 1 , 28. De natunrkundige waarheden zijn niet , gelijk de mathematifche waarhe- den, gegrond Gp onderdellingen , die men gedaan heeft, zij rusten niet dan op feiten. De menigvuldige herhaaling en eene onafgebrooken opvolging derzelfde gebeunenisfen maaken bet wezenlijke van de natuurkundige waar- heid uit , 1 , 28. Het is dan flechts eene waarlbhijnlijkhejd , maar eene zoo groote waarfchijnlijkheid, dat zij gelijk flaat met eene zeekerheid, ald. De mathematifche baarblijklijkheid en de natuurkundige zeekerheid zijn de twee eenigfte oogpunten, onder welke men de waarheid béfchouwen moei, ald. De matbematifche waarheden zouden eeuwig Hechts befpiegelende gebleven zijn, flechts zaaken vau nieuwsgierigheid en volkoomen onnut, als men geen ( Registers , ) B b mid- / I m- B L A ' D W IJ Z E R middel gevonden liadd’ dezelve bij de natmirTaindige waarheden te voegen, aj, De 'waarheid wordt, als zij aan de menigte overgeleverd is , weldra ontluisterd een wijsgeerig gevoelen wordt geen volks - gevoelen dan na van gedaante veranderd te zijn, maar, door middel van deeze voorbereiding , kan zij een godsdienst worden, die des te beter gegrond is, als het vooroordeel alge» meener zal zijn, en dus te meer geëerbiedigd, omdat zij, kwalijk begrepen waarheden tot grondflag hebbende, noodwendig van duifterheden zal om» ringd zijn. Vil, 19. De zedenlijke waarheden zijn deels wezenlijk , deels ■willekeurig en hebben niets tot voorwerp en doel-einde dan overeenkom» ften en waarfchijnlijkheden , I, aS. WAARNEEMINGEN op het fap van oesters, op water, waarin peper gekookt was, op water, waarin peper geweekt was, en ö|? water, waarin zaad van nageld bloemen geweekt was, II, 103. WAERELD. Stelsel derwaereld, I, d/p. WAERBLD (nieuwe) hiftorifche feiten en aanmerkingen over de ontdekking van de nieuwe waereld) I, H 5 * wAGTERs DER ptANEETEN hebbcH alle dezelfde rigti'ng in hunne draaijing eir concentrieke kringen rondom hunne voornaame Planeet;, hunne beweeging is in hetzelfde vlak en dat vlak is dat van den loopkring van de Planeet; alle deeze uitwerkingen, die hun allen gemeen zijn, en die van devoortftooting, die zij ontvangen hebben , kooraen , kunnen niet voortkoomen dan van eene gemeene oorzaak, dat is te zeggen van eene gemeeoe voortftooting; de Aarde draait fneller op zigzelve dan Mars in de evenredigheid van vier en twintig: t»t vijftien; de Aarde heeft eenen wagter en Mars niet. Jupiter vooral, wiens fnelheid rondom zijnen as vijfhonderd of zeshonderd maaien grooter is dan die van de Aarde , heeft vier wagters , en daar is groote waarfchijn- liikbeid dat Satiirnus, die ’er vijf eri een’ ring heeft, nog veel frieUer draait dan fupiter, I, 76- «» de wagters der Planeeten en de nng van Satiirnus zijn voortgebragt, XVII, 33 , 34. Zij moeten eenen zekeren graad van warmte aan de planeet mededeelen, om welke zij draaien, 29. WALRUSSEN. Waameemingen van crantz over deeze dieren;, daar zijn *ér van aottien voeten lengte, eu van even zoo grooten omtrek; befchrijving van een deezer dieren, XVI, 115. Hunne natuurlijke hebbelijkheden en hun moed, 146. Hun groot aantal in zekere ftreeken van de Noordfche zeeën ; mens h^fc eene ontzagchelijke flagting onder die dieren gemaakt, en zij zijn «r thans veel minder talrijk dan eertijds , «W. Ziet Morfe. WALVisscBEN. Ziet Cctacea.. wanschepzelen kunnen tot drie klasfen gebragt worden ; de eerfl'e is die van de wanfchepzelen door overmaat, de tweede van die bij gebrek, de derde. van die welke het zijn door omkeering of verkeerde plaatfmg der deelen , XViii , 319. Wanfchepzelen , die een dubbel lighaam hebben en twee per. footen uitmaaken. Voorbeeld, Aanmerklijk voorbeeld van een wan- fchepzel bij gebrek , 320. Voorbeeld van een wanfchepzel door de omkee- jjng of. valfche plaatfmg der deelen , «li» en 321- Moniters» WAftMP van de natuurlijke historie. t^s WARMTE. Natuurkundige verklaaring vaa de warmte. De warmte is met an« ders dan de aanraaking van het licht, dat als een vast lighaam , of als een e klomp Hof die in beweeging is, werkt, III, 27* Demensch kan enigen tijdlang eenen graad van warmte verdraagen , veel fterker dan de eigen warmte van zijn iighaani. Voorbeeld daarvan , XVIH , 241/ De raenschs meer dan de meeste dieren van ons klimaat in Haat otn eenen zeer grooten graad van warmte te ver- • draagen, 24a. De inwendige warmte van den aardbol, zoo als die thans is, is veel grooter dan die , welke van de zon tot ons koomt , XVII , 5. De opper- vlakte der aarde is meer verkoeld dan het binnenHe. Bewijzen uit de onder- vinding De donkere warmte van den aardbol verkeert in lichtgeevend vuur door de eleftriciteit, 6. DeNootdfche landen van den aardbol hebben 'langen tijd denzelfdcn graad van hitte genoten , die thans de zuidlijke landen hebben, en te dien tijd waren de landen van het Zuiden brandende.en woest, «9. L>e vervlieging van de warmte van den aardbol gefchiedt op eene onge- voelige wijze: daar zijn zes en zeventig duizend ijaaren nodig geweest om hem tot de tegenswoordige getemperdheid te verkoelen, en in zes en zeven- tig duizend andere jaaren zal hij nog niet verkoeld zijn dat de bijzondere warmte van de leevende Natuur ’er op zal vervlogen zijn, 129, 130. Daar is maar een twee en dertigHe verfchil tusfchen de grootfte warmte van onze zomers en de grootHe koude van onze winters, 130. De uitwendige oorzaa- ken hebben veel meer invloed dan de inwendige op de getemperdheid van elke luchtHreek. Voorbeeld , aid. Alzoo aJle beweeging , allö werking warmte veroorzaakt, en alzoo alle wezens, met eene voortgaaude beweeging begaafd , zelve even zoo veele kleine brandpunten van warmte zijn , is het van de evenredigheid van het aantal menfchen eo dieren tot dat van de ge- wasfen dat ( alles verder gelijk ftaande) de plaatslijke getemperdheid van elk land in het bijzonder afhangt. Bewijs hiervan, 131. De warmte, welke de zon aan elke planeet toezendt, is, over het algemeen zoo weinig dat zu nooit meer dan een zeer klein verfchil op de digtheid van elke planeet heeft kunnen teweegbrengen, 203. Feiten, die bewijzen dat de eigen en inwen- dige warmte van den aardbol grooter is naar maate men dieper nederdaalt, 137. Feiten en waarneemingen, die bewijzen dat de warmte van de zon niet dieper dan tot honderd vijftig voeten in het water van de zee indringt, 139. Men vindt in de warmlle bronnen planten , infekten , en zelfs visfehen , XVIII, 244. Voorbeeld daarvan, ald. WATER. Onderzoek van de doorfijpeling van het water, I, 62. Het verzaamelt zig alles op het eerHe bed van klei, binnen in den grond, 62. Het is het water dat in de groote uitgeftrektheid der zeeën verzameld is , dat dwr de Lweeaingen van eb en vloed de bergen , de valeien en de andere onelfenhe- dervan den grond heeft voortgebragt , 63. Oorzaaken en uitwerkingen van die Hroomen, 59. Het water werkt niet in het pot binnen in den grond, maar doet ’er veel werk in het klein. Het werkt onmiddelijTt roede tot het vormen van verfcheiden zelfHandigheden der aarde, welke __men zor.tvuldig jnoet onderfclieiden van die^ welke van ouder fonneering zijn, L, 03-, Bij- zondere beweeging op deu grond der rivieren , als er een groote aanwas van water zal koomen, 17a. De fnellieid van loopend water volgt niet naaiiw- keurig en zelfs op verre na niet de evenredigheid van ‘de fchuinHe , i 73 * Deeze fnelheid hangt niet alleen af vap de fchuiiuie van het bed , maar van Bb 2 de B L A D W IJ Z E R ' 196 de hoeveelheid en het gewigt van het bovenwater, ald. In loopend water brengt de zwaarte veel toe tot de fnelheW, en dit is de reden dat de grootfte fnelheid van den ftroom niet op de oppervlakte noch op den grond van hec water is, maar omtrent in het midden van de hoogte van het water; ver» hlaaring hiervan , <*/«/» De hinderpaalen , die in het loopend water gevonden worden, als bruggen , eilanden enz. verminderen aeer weinig de geheele I fnelheid, 174. Dat de geheele fnelheid aanmerklijk vermindert, is de laag- heid van bet water, gelijk daarentegens de vermeerdering van het water die- fnclheid meer dan enige andere oorzaak vermeerdert, a/d. Middel om de fnelheid van loopend water te verminderen, ald. Op welke wijze de hoe- veelheid water, die door de rivieren in zee koomt, te begroeten, 177. De uitwaasfeming van het water op de geheele oppervlakte der zee is omtrent van twintig óf een en twintig duimen in het jaar, 178. Verdeeling van het water. Daar zijn hooge landen op de aarde, die verdeeling- punten fchijnen , door de Natuur voor de verdeeling- van- het water beftemd. Optelling van die verdeeling .punten, 179. De beweeging van hetzelve van het Oosten naar het Westen beeft alle de westlijke kusten van de vaste landen fleil ge- maakt, en heeft te zelfden tijd alle de landen naar het Oosten fchuinsch-* gemaakt, XVII, 87. Het water heeft de geheele oppervlakte des aardbols bedekt gehad tot op twee duizend halve roede» hoogte* en is vervolgens, van tijd tot tijd gedaald door het inftorten van -de holen in het binnenfte XVII , 52. Het water heeft alle ftoffen , die het kon verdunnen en finelten , aangegrepen ; het heeft zig vereenigd met de lucht, het water en het vuur om zuuren, en zouten enz. te vormen; het heeft de flakken en de ftof van het eerfte glas in klei veranderd , vervolgens heeft het, door zijne bewee- ging, die (lakken en alle de ftoffen die tot een kleiner otntrek gebragt waren , van plaats tot plaats vervoerd » a/d. Het water is- eerst van de twee poolen , gekoomen, maar in veel grooter hoeveelheid van de zuid - pool. dan van de noordpool, 6 a. Water (onderaardsch), I, 594 Water -verzamelingen in het Oosten, 60. Onderzoek van deszelfs hoeveelheid, I, 6a. Het is llechts op weinige plaatfen , dat men aanmetklijke onderaardfche water- aders gevonden heeft, ö3* het water der ze&j.dac* de aardfi rne^ defteepende-, dezelve in hoïizontaale laagen op elkaêr heeft gefchikt ald Hec water uit de lücht vernietigt bet werk van de zee , door de bergen aanhou- dend in hoogte te doen afneemen, door de valleien te vullen, 'de monden der rivieren en baaren te yerftoppen en brengt alles weder tot eece gelijke oppervlakte , ^I , 63. . WATER -BAKKEN,. Giootc water-bakkco in hetObsten, door menfthen handen- gemaakt, I, 21 WATER - ROT. Zijiie huishouding , VII , 213.. Hij lèeft alleen in zoet water , ald. Hij heeft alle de vingeren van de pooten van elkandersn gefcheiden en zwemt evenwel zeer gemaklijk , ald. De bonden jaagen hem roet eene fciort van woede , M. De mannetjens en wijfjèns zoeken elbanderen op het eind van den winterp zij jongen in de maand April en krijgen gemeenlijk- 2-Cs 61 zeven jongen , ald. WATER- / 1 VAN DE NAsT UURLIJKE HISTORIE. WATER-ROT (STRAATSBURGSCHE ). Ziet Scherman. WATER -spitsmuis. Plaatfen daar hij gevonden wordt j deszelfs verfchi! mee den land-fpitsmuis j VUI, 38. WATER 'VALLEN in de rivieren, I, 182. De Water-val van Niagara in Kanada valt van eene hoogte van omtrent honderd en vijftig voeten , en heeft meer dan een vierde mijl breedte, ald. Waterval, die water -pas nedervalt in Italië , en- dien men vergelijken kan bij dien van Niagara in Kanada en enige andere, XVII, 237* WAARSCHIJNLIJKHEDEN-. Van alle mogelijke zedenlijke waarfchijnlijkheden is die welke den mensch in het algemeen meest aandoet , de vrees voor den doo*d. Naar deeze maat, voor eenheid genoomen , moet men de maat der andere vreezen en die der hoopen afmeeten. Waardeering van de vvaarfchijn- lijkheid, die de vrees voor den dood voortbrengt, XVIII, 6. Alle waar- fchijnlijkheid , die onder tien duizend is, moet ons niet aandoen, hetzij met vrees hetzij met hoop, 7, 8. Waarfchijnlijkheden van het leven, uit de fterf-lijsten getrokken, XVIII, 58. Van voor een eerstgeboren kind tot voor een kind van vijftien jaaren oud, XVIII , 64 — 80. Van voor een mensch van zestien jaaren tot voor een mensch van- negen en- negentig jaaren oud , S'L— 133. - wedergaden Ci-eevende). Mên kent de leevende wedergade niet van den gegraaven hoorn , die Ammons hoorn genoemd wordt, 1, 145. WEEG - scHAALEN van allerleie foorien , XVIII, 55. en volg,^- ' wfiêR- WOLVEN zijn Wolven, die gewoon zijn menfehen" lijken te eeten, en die dan dé'menlbhen aanvallen, XII, 27. WEETENSCHAPPEN. Onderzoek wat wij zeeker kunnen weeten. Wat wij maar bij gisfing kunnen weeten, en wat wij niet weeten kunnen , I, 29» Onder- zoek van de voordeelen, die ’er fpruiten kunnen uit de vereeniging van dè ■wis- en natuurkundige weetenfchappen deeze geeven het en geene het hot van de dingen, I, 30. De eenigfte en waare weetenfehap is de kennis van de feiten ; de feiten zijn in de weetenfehap dat de ondervinding in het burgerlijke leven is, I, 15* De afgetrokken weetenfchappen kunnen niet toegepast worden dan op zeer weinige onderwerpen in. de Natuurkunde. Daar zijn ’er buiten de Starrekmide en de Doorzigtkunde weinige , welke zij van eene zeer groote nuttigheid kunnen zijn , 31. De hooge weetenfchappen 7ün in overoude tijdeh uitgevonden en beoefend geworden, maar zij zijn tot ons gekoomen bij ftukken en brokken , die te zeer misvormd waren om ons anders van dienst te zijn dan om derzelver voorleden aanv/ezen te her^ kennen, XVII, 124. Dat waar is voor de konften is ook waar voor de wee- tenfchappen ; zij zijn fkchts minder bepaald , omdat de geest derzelver werk- tuig is , omdat hij in de konften de 'zinnen onderworpen is , en hij in de - weetenfchappen over dezelve heerscht, te meer daar het te doen is om te* kennen, en niet om te werken, . om te vergelijken en niet om natevolgen-, c XiV, 13- Bb «■’ wB®»- * 9 ^ B* L A D W IJ Z arpFTPNSOHAPPEN ( wK«!KtJNDioE ). Ongemakken die ’er gelegen ztjn in derze!- ver toepasfing np de Natuurkunde, 1 , 3 ‘* Kieschst en gewigtigst punt van de beoefening der weetenfchappen ; wel weeten te onder cheiden wac er we- zenlijks in een onderwerp zij van hetgeen wij ’er willekeurigs in brengen, als wij lifit befchouwen , ■WELSPREEKENDHEIP ; daar zijn tweefoorten van; derzelver vergelijking , I, U, welvoeglijkheid moet in alle gefchriften heerfchen, XVIII, 335. wer-KTUIGKUNde. De befchouwing van de krachten der natuur is het voorwerp der redenliike werktuigkunde ; die der gevoelige werktuigkunde is met dan df vereeniging onzer bijzondere krachten en bepaalt zig tot de konst van werkmigen te maaken,'xil, 9 - De veraandhjke werktuigkunde ƒ eene weetenfchap , in onze dagen geboren. Men had altiid verkeerd geredeneerd over de natuur der beweeging; men had altijd de uitwerking voor de oorzaak rInLmen- men kende geene andere kracht dan die voortftuuwing; men wilde irSe^fcWiSen d^^^^ brengen, fchoon zij niet anders is dan eene bij- zin d«éïït werking van eene algemeener uitwerking afhangende, V, 10. „.T.T.oirnNnE r theoretische EN BEOEFENENDE.) De beocfeuende werk- _ '^'^''^ttógkunde omleeiu maar een eenig beginzel van de beredeneerende werktuig- kunde , 1 , 3 ^* wkrktüigkundige BEGINZELEN. Hct denkbeeld van de verklaaring van alle verfchiin zelen door werktuigkundige beginzelen is groot en fchoon. Maar dat denkbeeld is flechts een ontwerp , en dat ontwerp is met gegrond , U, a7 De waare werktuigkundige beginzelen zijn met anders dan de algemeene uitwerkingen , welke de ondervinding ons in alle ftof doet opmerken , 28, WERKTUIGLIJKE KLOMPJES. Ziet Organifchc Klompjes, *DT ia zeef seraeen in de warme landen en zeer zeldzaam In de koude, dat van de Hermelijn, Vil, 139. Daar Zijn enige Wezels, die del Ginter wit worden , ald. Verfchil tusfchen den Wezel en de Her- meliin, ald. Zij laaten zig niet tam maaken , ald. Natuurlijke huishouding van den Wezel en de Hermelijn, ald. De Wezel jongt in de lente, en krijgt vpmeeiiliik vier of vijf Jongen ; de jongen worden geboren met de oogen feCen.^ Jo. Hij heefi een z’eer ftkl reuk, ald. De Wezel en de Her- mpliin ziin twee verfchülende en van elbanderen afgefcheiden foorten , 139. De Wezel kan getemd worden ; voorbeeld , XV, 127. Nkuw bijvoegzel betreklijk dc natuurlijke hebbelijkheden van den Wezel, XIX, 114- WB7FN8. Daar zijn misfchien in de meeste wezens minder betreklijke deelen, die ILig of nodig zijn, dan onverfchillige , onnuttige of overtollige deelen, V, Tene geregelde en ftandvastige opvolging van wezens, alle gelijk aari malkanderen , is maar zoo goed als het aanhoudend befiaan van een enkeld deezer wezens, XII, 2. wezens (BEWERKTUieoE); fchoon deoorzaaken, de bewerk^^^^ len,ker aaamerklijk Zijn, is egter de oorzaak, die nog oneindig krachtiger en werkzaamer, II, ai en zens , die bet vermogen niet hebben om hunne gelyk a vuorttebrengen, X'v'lU, il 9 ‘ WIEGEN. VAN DE NATUURLIJKE HLSTORlEr wiEGEw, het gebruik van de kinderen te wiegen, is ongemakken onderhevig ea fcischt oplettendheid, U, 231. en vtlgg, WILDEN weeten niet wat wandelen is en kunnen niet begrijpen waarom wij ons aldus beweeging geeveii , die nergens toe dient, 11, 227. Befchrijvii g van de Wilden van" Amerika; aanmerkingen over hunne zeden en gewoonten, III, 90. en volg. De Wilden van Amerika kunnen de (lavernij niet dulden , en laaten zig liever Kerven dan te dienen en te werken , 95. WILDE STAM , waarom de wilde ftam den geenten tak geene van zijne flegt&' hoedanigheden mededeelt, XVil, 135. WILD -ZWIJN van Kaap Kerd^i befchrijving , XV, 84. Dat dier weigerde met eene gewoone zeug te koppelen, en doodde haar zelfs in woede, 85. Zeer aanmerkiijk ondericheid tusfèhen het Wild- zwijn van Kaap Verd en het varken, ald. Befchrijving van hetzelve door pallas en vosmaer. Het fchijnt uit die befchrijvingen en uit enige feiten , die ’er agter volgen , dat ’er verfcheidenheden , en wd vrij aanmerklijke in die foort van Wild-zwija van Afrika zijn, 86. Redenen om te twijfelen ofdeeze foort niet eene enkele verfcheidenheid in de foort van ons Eiiropisch Wild -zwijn zij, 89. Dat Afrikaansch dier fchijnt in de ianden van Kaap Verd, van die van de Kaap» de Goede Hoop en op het Eiland Madagaskar te beltaan , ald. Aantekening over dat dierj zijne ilagtanden van de bovenkaak gelijken meer naar yvoire hoornen dan naar tanden , XV, 46. WIND. De Oosten -wind is de algemeenite oorzaak van de kleur der Negersi' Men vindt zwarten op alle plaatfen van de verzengde liichtftreek , daar de^ Oosten -wind koomt na over uitgeftrekte ianden gewaaid te zijn, en integen- deel onder dezelfde verzengde luchtftreefc, daar die wind koomt na zeeën' overgewaaid te zijn, vindt men minder zwarte of (lechts bniine menfchcn,, III , 106, 107. Reden waarom een teruggekaatfte wind fomtijds heviger' fchijnt dan de regtllreekfche wind , die hem voortbrengr, 1 , 236^ Winden in Egypte en op de Perfifche Golf in Arabic, zoo warm en zoo flikken- de, dat zij doodlijk zijn, I, 241. Winden , die veel zand voortd rijden,. I, 24a. De winden hoopen zand - bergen in Arabic en in Afrika op , 1 , 58. De Oosten -wind waait aanhoudend tusfchen de Keerkringen; oorzaaken en oorfprong van den Oosten-wind, I, 230, De Oosten - wind waait zoo aanhoudend in den ftillen Oceaan, dat de fchepen, die van Acapulco naar de Philippijiifche Eilanden gaan, dien togt, die bijna tweeduizend zevenhon- derd mijlen lang is, zonder enig gevaar afleggen, *31. De Noorden- en Oosten-wind heerfchen vrij aanhoudende in de Atlantifche zee, 233. De Oosten-wind helpt door zijne werking de algemeene beweeging van de zee van het Oosten naar het Westen bevorderen. De Noorden-wind heerscht bijna aanhoudend in Nieuw Zembla en op de andere Noordlijke kusten , *31. en volgg. Optelling van de winden , die geduurende eenen zekeren tijd op onderfcheiden plaatfen van de zee waaien, 23a-. Geregelde winden door de fraelting der fneeuw voortgebragt , ald. Geregelde winden door de eb en vloed der zee, en die maar enige uuren duuren, ald. De Noorden-winden aijn vrij geregeld iu de luchtftreeken aan de andere zijde van de pool -cirkels,. al 4 L 400 B L A D W IJ Z E R. aid. Alftemeene en bijzondere oorzaaken van de winden, 234. Men zou te vergeefsch eéne volledige theorie der winden willen geeven, en men moet zig bij derzelver hiftorie bepaalen , ald. De winden zijn fterker boven de bergen dan in de vlakten, dus is er de lucht ten minllen even dik, Xyu De winden die teruggekaatst worden zijn fterker dan rechtftreeKlctie winden en te fterker, naar maate men digter bij den hinderpaal is, die dezelve ’terugftoot, Verklaaring en bewijs van dit feit , XVII, 255. Winden (land-) die op gezette tijden wederkoomen , I, 239. Windea (land- en zee-); derzelver verfchil, I, 234. en volg. Op zee zifn ge- woonlijk de Oosten -winden en die, w^ke van de poolen koomen, Iterfcer dan de Westen -winden en die , welke van den Equator koomen, ra bin- rens lands ziin de Westen- en Zuiden- winden mm of meer hevig dan de Oosten- en Noorden -winden, volgens de ligging der luchtltreeken , 235. In de lente en den herfst zijn de winden heviger dan in den zomer en m den winter, zoo op zee als op land; reden van dit verfchil, ald. De winden ziin hevieer ou hooge plaatfen dan in de vlakten tot de hoogte der wolken, foPomt?ent loodregte hoogte, hooger is de lucht ftil, Ifdl lTndeïzS in den zomer, ald. -De -kracht van den wind moet niet alleen gevvaardeerd worden door deszelfs fnelheid , maar ook door de dikheid van de lucht, 236. Befchouwing der winden onder algemeene oogpunten , ald. en volg. Bijzondere winden op zekere kusten, I, 238. Vertchil der mousfons volgens de verfchillende plaatfen, daar zij heerfchen, I WINST EN VERLIES. Ziet VerlieS en Winst. i winters, De harde winters vermeerderen de fterfte. Betoog hiervan , XVin , 144 - w^RiTNOF Men is gewoon de wiskundige waarheden in den eerften rang te plaatfen; zij zijn ondertusfchen niet anders dan waarheden van omfchrij- ving; die omfchrijvingen rusten op eenvoudige, maar afgetrokken ftellin- gen , en alle de waarheden van dien aart zijn niet anders dan zaamengeftelde gevoJgtrekkiilgen , maar die altijd van die omfchrijvingen afgetrokken zijn. Wij hebben on der Hellingen gedaan, wij hebben die op allerhanden wijzen zaamengevoegd ; die verzameling van zaamenvoegingen is de wiskundige weetenfchap ; daar is dan niets in die weetenfchap dan hetgeen wij ’er in gebragt hebben en de waarheden , die men ’er uit trekt , kunnen niet anders ziin dan verlchillende uitdrukkingen, onder welke de ftellingen , die men gebruikt heeft, voorgefteld worden, I, 27. Wij zijn de fcheppers van de wiskundige weetenfc happen. Zij bevatten volftrekt niets dan hetgeen wij bedagt hebben; daar kunnen dan geene duifterheden of paradoxen in zijn, die wezenlijk of onmogelijk zijn, en men zal altijd de oplosfing vinden, als men aandachtig de onderftelde beginzelen befchouwt en alle de flappen na- gaat , die men gedaan heeft om ’er toe te koomen , 1 , 29. wi^kondice weetenschappen. Ziet Weetenfchappen. WIT-MIUS. / VAN DE NATUUR'LUKE HISTORIE. toi -BALLEN. De viervoetige dieren,, de vogelen. en de walvischj-foorten heb. ben zaad-ballea;, de flangen en visfchen niet, II, „45. De-ballan van de vogelen zwellen . aanmerklijk in den tijd van het paaren , ald. De zaad- ballen van de wijfjens zijn geane eiernesten, 63. Befchrijving van de zaad- ballen van de zeugen, 69, Van de teeven, 71. De blaasjens van de zaad- bal- 1 ✓ k i VAN' DE NATUURLIJKE HISTORrE. 205, Kallfen eter wiifïens bevatten niets dan een helder vogt, waarin niets leevend» is* het ziin klierachtige Hghaamen, dia in hiinne holligheden het waar ^aad* vofft bevatten , waarin men beweegende lighaamen- ziet » volkoomem gelijK aan die, welke men in het zaadvogt der maniiet)eris ziet> loi, loa. In de kindsheid is-’er fomtijds maar een zaadbal in den balzak , en fóintijds geen i- de volvvasfene zijn zelden in het geval van verborgen zaad- ballen te hebben. ' Al vertoonen zig de zaad -ballen niet,. men is égter bekwaam tot de voort- teeling. Daar zijn mannen die wezenlijk maar eenen zaad -bal nebben; dit vebrek'Cchaadt de voortteeling niet, 241, 242. De zaad -ballen der wijfjens zijn in eenen aanhoudenden Haat van arbeid , en het is eene der gewoone en* natuurlijke oorzaaken van de onvrugtbaarheid , S55.. 5MAn-DiERTiENS. Kleine lighaamtïens , die zigih h'et zaagvogt beweegen, weïi' ken men dien iiaam gegeeven, heeft,. II, 32. De gewaande zaad • dierrjens» ziin niet anders- dan de leevende organifche kloropiens , door welke de voe- dinï. de ontwikkeling en de hervoortbrenging gefchiedt, ald. Verhaal vam hetgeen door verfchillende waarneemereti gezegd is , 7> «« Voor* ftelfing van het ftelzel, op de zaad -diertjenS' gegrond, 86... zAADVORT IN DE WIJFJENS. De Vergader • pldatfen van bet zaad- vogt in dfe wiiftens zijn de heiligheden van de klierachtige lighaamen, die op haare zaadballen groeijen , II , 87. Het zaa Ivogt in beiden de fexen is eene foort van uittrekrel uit allfe deeleir des lighaams, 31. Het wijfjen heeft , als het man- netien een zaadirogt cn deeie vosten bevatten ook bewerktuigde en bewee— ffenV wezens; maalt zij moeren elkanderen ontmoeten en zig met elkaêr ver- menden opdat de werktuiglijke klompjes , die zij bevatten , zag- zoaden^- kunneri vereenigen en een diervormen, 32. Het zaadvogt hy de wijfjens is«. door de Ouden "erkend en beftaai indedaad ook zoo zeeker als dat bij de man» netiens^, 34 Het was niet gemaküjk juist te ontdekken welke deelen tot^ verzamelp'iaais dienen van dat zaad- vogt bij- de wijfjens, 35. Hec is-niet'- nodig dat bet zaad- vogt, zoo van het mannetjen als van het wijfjenin grooter hoeveelheid zij om een vriigtjen te vormen; het is-genoeg.dat siji binnen las de lijfmoeder vermengd worden , ald. In de jomiheid is het zaad - vogt» min- der overvloedig, fchoon meer prikkelende; deszelfs hoeveelheid vermeerdert- tot in eenen zekeren ouderdom ; reden daarvan , 37. Het zaad- vogt is bijna', eens zoo zwaar als het bloed in den middelbaaren ouderdom, en fpecifiefer zwaarer dan enig ander vogt in bet lighaam, 38. Het zaad- vogt van do» wrllfiens is flapper en in mindere hoeveelheid dart dat der mannetjens , aid^ Wpt •>aad-vogt der wijfjens wordt gevormd en isbevat- in de klierachtige lig— Kaamfn die op de zaad- ballen groeijen, 68. Het zaad ' vogt bevat weinig- of geêü’l'eevens - geest, 74- Zaad- vogt van den mensch; waarneeming^ver' heuelve, 00. Waarneeming op hef zaad -voït van den hond, 95. Van de:- Konijnen, 97. Vali den Ram ,'99. Van de 1 eef, 1-1. Van de Koe, 104,. Van de Visfehen , no; Van den Kalmar, ald. De meeste zaad- vogten» fmelten van zelve en worden vlóeibaarer in de Idchr en in de koude dan ïiit het lijf van het dier koomende, zijn, en zij verdikken daarentegens , als“> men haar bij het vuur brengt en haar eenen zelfs niaaiijeu'graaa van warmte - trip/^pdeelt I44' Het zaad -vogt van het inanner-jen koomt in de lijfmoeder waarneeming die dit bewijst, 148:. Het zaad- vogt is dikwijls in-zeerver- fchillenden ftaat, 152* Het zaad -vogt van het mannetjen, gelijk, ooïi dat5 f B L A D^i W ' IJ ZE R so 5 van liet wijfjen kan in zekere (laat en omftandigheden alleen iets bewerk- > tuigds voortbrengen, i8a. Het is 'zeer twijtelachtig of liet zaad-vogt van het tnannetjcn wel tot aan de zaad- ballen van het wijfjen kunne doordringen en ’er eene vrugt vormen, 183- Het'zaad-vogt zoo van het mannetjen als t van het wijden kunnen beiden door • bet zaamenweefzel van de lijfmoeder •' dringen en op die wijze in derzelver holligheid koomen; waarneemingen , die dit bewijzen, 185. zaamknstremming. Oorfprong van de zaamenftremtningen en van alle de foorteu van Stalaöiten, I, 281. ZAAMEN6ROEIJING EN STALACTITEN, doof keien VQortgebragt , zijn bijna alle harde en kostbaare fteenen, in plaats dat die van'de'verkalkbaafe Ileenen flechts ' zagte doffen zijh, die geene'waarde hebben,'!, 284, ZAAMGESTELDE. Ékt Eenvoudige. ' .ro-i, ' ‘ . ZAND Wat de fcbrijver door Zand verdaat, I, 138. Het verglasbaar zand en de klei, 'die niet anders dan ontbondep, verglasbaar zand is, is de genieqpe dof, waaruit , de aarüboi beilaat, en alle de rorfen ,|jhetzij van verglasbaare , , hetzij van vefkalkbaare doffen , liggen gejykl jic 'op klei of op verglasbaar ’.p zand, -2S4. üverduivingen van zapd , 303, ' Verglasbaar z?pd is niejC dan duki'ensglas, 131, Het zand," ontbonden wordende, brengt de talmachtige . blaadjens voort , en door eene nog volkoömeneie ontbinding wordt het ■ klei, 130. , . ZAND ( VERGi^ASBAAR ). Verfchillende oorfprongen van het verglasbaar zand, dat op groote diepten binuen ’s laads, gevonden .wordt, en van het verglas- ■ baaf zand, dat op de oppervlakte gevonden worde, XVH, 55. Het- ver- ' glasbaar zand kan tot min of meer harde klompen vereenigd worden door middel van water, 23 t* ZAND -steen in groote en in kleine klompen, I, 138. Daar zijn geene hoorns en fchiilpen in, 140. Waaruit de zand-fteen bellaat, 163. en volg, ZEBRA behoort in de oude waereld en wordt in de nieuwe niet gevonden; hij febijnt zig in eene bijzondere llreek te houden; men vindt hem gemeenst op den uithoek van Afrika, IX, 5,6. Hij is tot de zuidlijke landen van Afrika ' bepaald , XII, 17. Befchrijving van denzelven , 13. De ZebrR ver- mengt zig niet en teelt niet voort met den ezel en het paerd, ald. Hij wordt alleen in de oostUjke en zui.iliike . llreeken van Afrika gevonden, IC. Men heeft alles gedaan wat men kon om de Zebras tot huisdieren te nia'aken en om hen tot hetzelfde te doen dienen als de paerdeii: maar tot hiertoe is het niet volkoomen gelukt , 16. Zoo egter de Zebra jong wierd afgerigt, ZOU hïj mislchien tot_ oezélfde gebruiken kunnen dienen als het paerd en de ezel , 17. Vergelijking van denzelven met den ezel en liet paerd , 16; hij koomt nader bij het paerd dan bij den ezel , ald, Gis- fiiigen dat de -«.ebta en de CzigUliai of -de. muil- ezel van Dauriè een- zelfde dier zouden zijn, 18, 19. Men kan hoopen dat men, den Zebra tam VA^'N ÖE ^A^UiykL^KE^-HI'èTÖRIE. 'aé? tam maakenrle, ’er veel nin van zonde Icimncn trekken » Zebra zou wel voortpekoomen kunnen zijn uit de vermenging vin twee vericjiiüenda foorten. Dë Natuur is in geen van haare werken zoo fcherp afgefneden en zoo weinig in cenfmëlteiide, als opdevagtvan denZebta, XV!j i3. 'Daar is, 1 onder de Zebras, e'ene verfcheidenheid , die voKlaiidig Ichifnt, XVI, 4?, Bdchrijving van dezelve, 49. Die verfcheidenheid, die niet geftreept is, is zagrer van aart en makker dan de andere Zebras, ald. Voorbeeld van de koppeling van eenen ezel met een wijfjens Zebra en van de voortbrenging van een kleinen bastaard van die twee dieren, 50. ZEBU is de Rubalns der Ouden niet, maar flechts eene vericheidenbeid onder de osfen, XI, 172. Oorfprimg van dat ras van kleine osfen , iSo. Hij fchijnt eene verkleining van den Bifon te zijn , welkers ras, gelijk dat van de runde- ren, zeer groote verfcheidenheden ondergaan heeft, vooral in grootte, XI, ' J98. Schoon hij uit zeer heete klimaaten afkomftig is, kan hij egter in onze gemaatigde luchtrtreeken leeven en voortteelen, 199. De buk, welke dat dier op* den rug draagt , is eens zoo groot bij het mannetjen als bij het wijfjen, alch redekunde. De zedelijke betamelijkheid kan nooit eene natuurlijke reden wor» den , III , 47 > 48- ZEDIGHEID is de eenigrte grondflag van het vermogen der fchoonheid, II, 277,;- Lof der Zedigheid, XVIII, 32a. ZEE. Daar zijn plaatfen in de zee, daar men de diepte niet heeft kunnen peilen, I, 36. De bodem der zee is doorzaaid van ongelijkheden en hoogten al» de oppervlakte der aarde , ald, en volg. Eb en vloed der zee, ald. Stroo- men in zee, ald. Kolken in zee, ald, Kalmten en Tornadds, ald, De bodem van de zee gelijkt in alles naar de bewoonbaarc waereld, ald;. Be flingering van het water der zee is niet gelijkvorraig j zij brengt eene aan- houdende beweeging van het water van het Oosten naar Imt Westen voort, 42. Het water der zee wordt hevig geroerd op groote diepten , 44. Gp fommige kusten wint de zee, op andere verliest zij, 49. Zij wint en heeft altoos gewonnen op de Oostlijke kusten en zij verliest op de 'Westlijke kus- ten , aid. De grond van de zee wordt langzaaraerhand gevuld door de aarde, welke door de rivieren wordt afgevoerd en daar is Hechts tijd nodig en de zee zal langzaamerhand dë plsats van het land inneeroen , 50, De Middel- landfche Zee is de grootfte inbraak van den Oceaan in het land ; zij loopt ’er in door de Hraat van Gibraltar. De uitgeftrektheid van die zee is zeven i maaien grooter dfn die van den grond van Frankrijk, 51. De zwarte zee loopt met veel Bielbeid door den Bcsphorus in de Miridellandfche Zee, ald, De Zwarte Zee of de Caspifche Zee moeten eerder befchouwd worden als. meiren dan als zeeën of zee -boezems van den Oceaan, 52. Derzelver wateren zijn weinig zout en hebben niet veel diepte, ald De Roode Zee 36 hooger dan dg Middellandfche, Zee , 53. Da grond van de Adriatifche- Zee wordt alle dagen opgehoogd', en de moerasfen van Venetie zouden reed» l^rgen tijd aan ïiet vast land gehecht geweest zijn, nis men niet zeer veel' zovg droeg om de Kanaalen fchoon re maaken en te ledigen , ald. Ais men aü het bekende op de oppervlakte van den aardbol bdchouwt , blijkt het dan I B L A D W IJ Z E H »er meer nee dan land is, ïo8. Het water der zee heeft geene gemeenfchap .binnen *s iands door doorfijpeling , 124. De uitwaasfetning van het zee- water is genoeg om alle de loopende wate^n van de aarde voorttebrenge», i“S. Het zee-water bevatomtrenieenveertigfte deel zout. De zee is ten naastenbij overal even zout, boven en onder , onder de linie , aan de Kaap de Goede Hoop en in de andere luchcftreeken , enige uitgezonderd, 180. Oorzaaken van de zout- heid van de zee , did. Optelling van de Middellandfche Zeeën , 188. Be zeeën zijn niet overal even hoog; bijzondere bewijzen van die Helling, Ï95. De beweeging van de zee van het Oosten naar het Westen is , even als die vnn eb en vloed, Ilerker bij volle en nieuwe maanen , 214. Ver- klaaring van de wijze , waarop de algemeene voortgang van het water van het Oosten naar het Westen, zoo wel als die van de eb en vloed gefchiedt, 814, 215. De zeeën worden beroerd in haare geheele uitgeftrektheid en ia •haare geheele diepte door de oorzaak , die de beweeging der getijen vootf- brengt, 215. De bodem der zee bellaar uit dezelfde ftblTen als de opper- vlakte van de aarde , en bij bezaaid met ongelijkheden , gelijk die op het land, 224. Zeeën , ;die onltuimiger zijti dan andere , 'I , 240. De zee heeft zig vijf en dertig mijlen van de (tad Tongres verwijderd, 296. Het fchijnt dat de zee zeüert korten tijd een groot deel der voorfte landen .en der eilanden van Amerika verlaaten heeft, 298. De getemperdheid van het water der zee is op dezelfde diepten omtrent gelijk met die van de aarde., XVII, 6. De vloeibaarheid van het water der zee moet niet toegefchreven worden aan de kracht der zonneflraalen ; bewijs daarvan, ald. Men heeft baarblijklijke bewijzen dat de zee het vaste land van Eurojia bedekt beeft tot een duizend vijfhonderd halve roeden hovende tegenswoordige oppervlakte van de zee. Men heeft dezelfde bewijzen op de vaste landen van Afia en Afrika; en zelfs heeft men op dat van Amerika zee-l'cbulpen gevonden op meer dan twee duizend halve roeden hoogte boven de oppervlakte van de zuid- zee, 50. De zee heeft de geheele oppervlakte des aardbeis bedekt, uitgezon- derd misfehien de toppen der bergen , van meer dan twee duizend halve foeden hoogte , ald. Het is zeer zeeker dat de zeeën in het algemeen -thans nog zakken, en nog zullen zakken naar maate ’er enige nieuwe ver» zakking in .het binnenite van den aardbol zal koomen , C8, De Middel- iandfche, de Zwarte, de Kaspifche Zeeën en de Aral moeten Hechts be- fchouwd worden als meiren , welker urtgedrektheid veranderingen onder- worpen is geweest , 107. De Caspilche Zee was voorheen grooter, en de Middellandfche Zee veeTkleiner dan zij thans zijn; het meir Aral, de ■Casprfche en Zwarte Zee maakten voorheen maar eene en dezelfde Zee uit voor de doorbreeking van den Bosphorus , ald. De Middellandfche Zee zal , na deeze doorbraak van den Bosphorus, vergroot zijn in dezelfde even- redigheid als de Zwarte Zee met de Kaspifche Zee zullen verminderd zijn , 108. Vervolgens, toen de poort van de Itraat van Gibraltar is opengegaan, Jueft liet water van den Oceaan in de Middellandfche Zee eene tweede ver- meerdering moeten vóórtbrengen , ald. De tijd van de doorbraak van deeze dijken van den Oceaan en de Zwarte Zee en van de overftrooiningen , die door die oorzaaken zijn te weeg gebragt, is veel ouder dan de tijd van de Zend- vloeden , van weliie de menfehen de geheugenis bewaard hebben , 109. De zee is vrugtbaarer dan het aardrijk; zij. brengt in ieder jaargetijde meer dieren voort dan de aarde voedt; zij brengt minder planten voort, en alle dieren , geen verzeekerd bellaan hebbende aan de planten, gelijk de land- dieren, zijn genoodzaakt van elkanderen te leeveu, en hier nicJc is hunne oneindige ver- V VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 209 •vermeerdering verbonden, XII,’ 4, 5. De eerde graad van de ziltigbeii 4 er zee koomt van de ontbinding van aüe de zoute deelen in de eerftfe rijden van het vallen van het water, en deeze graad van ziltigheid is ge- ftadig aangegroeid en zal nog gedadig aangroeijen , omdat de rivieren zon* der ophouden eene groote hoeveelheid vast zout naar zee voeren , welk de uitwaasfetning niet kan doen vervliegen, XVII, 237. ®EE (atlanthche). Het water loopt in de Atlantifcbe Zee vaa de pool naar den evenaar { bewijs, XVII, 342. «EE (de caspische) is een meir^ dat voorheen vereenigd was met het meïc Aral, 1 , 207. Nieuwe bewijzen dat die zee nooit gemeenfchap met dea Oceaan gehad heeft, en dat men dezelve bij gevolg flechts moet aan zien als een meir, binnen in het land gelegen, XVll, 248. Men vindt ’er geene oesters, noch andere zee*fchulpen, maar Hechts die foorten, welke men in de rivieren vindt , 249. Nieuwe waarneemingen , die toonen dat de Kaspi- fche Zee oudstijds veel grooter was dan thans, en dat zij zeer waarfchijnlijk met de Zwarte Zee vereenigd was , 169. 3SEE ([de doode). Hoeveel water de Doode Zee ontvangt en door de uitwaas- fenring verliest , i, 178. Het water van de Doode Zee bevat veel meec bitumen dan zout , aia. ZEE. (de middellandsche ) brengt veele madreporen en koraalen voort, T, 145. Zij deelt niet tnerklijk in de eb en vloed ; alleen in de Golf van Venetie , daar-zq veel fmaller wordt, doen dezelve zig bemerken , 2co. De Middel* landfcbe Zee ontvangt niet meer water door de rivieren dan de Zwarte Zee, ao5. Zij trekt veel meer water uit den Oceaan dan uit de Zwarte Zee , -ald. •WE (de oost-) moet minder aangezrien worden voor eene zee, dan voor een groot tneir, dat onderhouden wordl door het water der rivieren , die zij in groot aantal ontvangt. I, iSp. zij heeft geene beweeging van eb en vloed, fchoon zij fmal is; zij is ook zeer weinig zout, aU. Derzelver water loopt in den Oceaan, ald. Volgens de Zweedfche waarneemers zal de Oost- Zee, die weinig meer dan dertig vademen diepte heeft , over vier duizend jaaren land zijn , dat door de zee verlaaten zal wezen. Dit bewijs moet bij alle andere gevoegd worden, die de opvolgende en algetneene vermindering der Zèeên bewijzen, XVII, 321. EEE (de R00DE-) brengt van alle zeeën oVervloedigst madreporen en koraalen voort enz., i, 145. Als het ftil is, vertoont zig eene zoo groote menigte dier voortbrengzelen voor betoog, dat de grond van de Roode Zee naar een bosch gelijkt, aïd. De getqen zijn fterker in’de Roode Zee dan in de Per. fifche Golf; reden hiervan, 195. Deeze zeeën zijn geformeerd geworden door eene inbraak van den Oceaan in het land , ald% De Roode Zee is indedaad van die kleur op alle plaatfen, daar madreporen ea koraalen op den bodem zijn, I 47 * ‘Dl EEt (R^«/erj.) *Rir f stille') is waarfchijnlijk een Middellandfche Zee, I, 19©. Heeft eene beweeging van het Oosten naar het VVesten , die zeer aanhoudend en zeer merkbaar is in die zee , 217. De bew’tKging van het Ousten naar het Westen is zeer aanhoudende en zeer merkbaar in die zee, ala, zRF Cde witte) kan aangezien worden als een groot meir, zij ontvangt ver- fcheiden rivieren, genoegzaam om haar vol te houden;, zij is weinig zout, 1 , 189. zee Cde zwarte) is fomtijds 'geheel bevrozen , reden daarvan, I, iir. Die zee is een meir en geen aanhangzel van de Middellandfche Zee reden van Se LlIiI!g7R04. De ftormen zijn ’er gevaarlijker dan op den Oceaan;. reden daarvan , 207^ ZEE (ZUID-)- Ou'ïe grenzen van die zee naar den kant van Afia en naar den kant van Amerika, XVII, 238. ns.nFERi afbeelding, XV, 142. Hij vormt eene bijzondere foort von die va?den Land- beer onderfcheiden , ald. Het fchijnt dat die Zee - beer ÏS groSer is dan de Land- beer, ald. «ee-heer heeft uitwendige ooren ; deeze foort is zeer verfpreid in alle zeeën;, zijn verfchil met den Beer en den Witten - beer . XVI , 165. temperament buist zig niet naar den invloed van alle kiimaaten. Hij leeft in groote troeoeii in dat gedeelte van de waereld, 166. De wijfjens worden ntfig eene maand na dat zij gejongd hebben. De Zee-beeren eeten zeer weinig zoo lane hunne ritfigheid duurt. De raannetjens vegten woedende onder elkan- deren. Elk mannetjen heeft altijd een groot aantal wijfjens , op vvelke het jaloers is. Hunne fooryao^.o«to ’„SS”e™ 'ie'’ « ISzên'eeenê d” ïnUerV lifwooneren van de zee, 167; Zij zijn nocb ge- vaarlUk noch vreeslijk. Hunne hebbelijkheden in hunne gezinnen , ald. De oude mannetjens zonderen zig af om op zigzelve te leeven ; zij zijn dan woester ald. Zij vlugten niet voor den mensch , 168. Verknogtheid van de wiifiens aan haare jongen. Hun verfchillend gefchreeuw, ald. Zij hebben de reuk zeer goed.. Zij loopen vrij fnel en zwemmen nog fneller , 169. Hunne natuurlijke hebbelijkheden op hetftrand, en hunne beweegingen in de zee. Zii hebben het eirond gat van het hart open ; zij voeden zig met visch , met fchaaldieren en fchulp dieren , ald. De tijd der dragt is ten minften van “eii maanden; haare dragt is gewoonlijk van een enkel en zeer zelden van twee iongen; hoe het mannetjen en wijfjen elkanderen voor de koppeling ftreelen ald. De wijfjens verfcbillen veel van de manretjcns in grootte en klPiir van hair, 170. De kleine, en vooral devrugten, verfchaffên een zeer fraai zwart bont. Gewigt en afmeeti^en van de grootfie Beeren , ald. Ver- gelijking van die dieren met den Land -beer, 171. Befchrijvingvan den Zee- beer, 172. ^ zfe-BEER (kcfine) is niet de Phoka der Ouden, omdat bij uitwendige ooren heeft,, en de Phoka, volgens aristoteies, geene zoodanige ooren heeft, XVI, 147. De kleine Zee-beeren fchijnen eene verlcheidenheid of “ ’ eene VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. au eene nabuurige foort van de groote te zijn, 174. Hunne natuurlijke hebbe. lijkheden, 175. Hunne befchrijving , 17Ö. 1 zeE'BEEr. Zff/ ducon, XIII, a 4 i« aEE-ELEPHANT. Ziet Moffc en Walrw. ZEE -GEWASSEN. Ziet Zee «planten. ZEE* KALF. Ziet Phoka, XIII, ai 9. ZEEKERHEiD. Ziet Waarheid. reekerheid , dat is de zeekerfte zeekerheid virX'is e^er mar eeneV^ootere waarfchijnlijkheid dan alle andere waar- fchiin ifkheden! XVIII, a. Verfcbil tusfciien de zedenhjke en na uurkun- diae zeekerheid, 4. Juiste waardeering van de natuurkundige zeekerheid, 8.^ Waardeering van de zedenlijke zeekerheid , 5. De zedenhjke zeekerheid kan als zoodanig belthouwd worden zoo dikwijls de waarfchijnlijkheid onder de tien duizend is. Vergelijking van de waardeering van de zedenhjke zee- kerheid met de natuurkundige , 8 . SEE'KOE, Ziet Morfe, XIII, fti9* ,„Fitw 7fVf'Phoka. XIU, 220. Zeer groote foort van Phoka, diemea ^ op de Magellaanfche kusten vindt, ald. Befchrijving van * hnnne srootte eii dikte, ontzagchehjke menigte vet, waarme^ zij overlaa- . S"z' ji'. S 'Htm vèrfchil met ?ndere Phokas, 230. De inann^tjeig hebben eene foort van gtootc kam $ die van het eind van de hangt; deeze kam heeft het wijfjenniet, ald» Zij leeven bi] troepen en bren» een den geheelen zomer in zee door en den geheelen winter op het land; Ltis in dat iaargetiide dat de wijljens werpen ; zij brengen manr een of twee iongen vom zoogen , «/i/.' Hunne natuurlijke hebbelijkheden, loffffe aart hun 11 aap , hunne ftem , hun gefchreeuw , hunne geveg- ÏpH hoedanigheden van huiivleesch.' Men kan hen zeer gemaklijk dooden , ald. ifVu «onderzee - leeuw ,231 Z/er n u g o n , 240. De Zee-leeuw Befchrijving v Z uitwendig^ ooren heeft , XVI , 177. de beiden halfronden op de hoogfte gdUk in dl zeeïn van Kamfchatka en in die van de Magellaanfche landen ’en^ m sfthien verkeert deeze foort van tweeHachtige dieren m alle breS"en ,geS de meeste andere Phokas. De Zee -let uwen zijn in groote 7 eziS tl ïamen 178. Elk gezin beftaat gewoonhjk uit een volwasfen Snetjen, tfen of t’wallf wljftenl en vijftien beiden kunnen , ^Id. Hunne hebbelijkheden m maatfchappij zoo ter zee als te iitid ■ de tegenswoordigheid en de ftem van den mens(^ doet hen vlieden. ^n^z’ihfzSt en vreesachtig van aart. aid. Hoe deinwooners van Kamfchatka die Sren'iaigen en 'dooden , ald. Zij zouden zig gemaklijk aan den mei^ch gewennen^ ‘1^79. De mannetjeus vegten dikwijls met elkaiideren om de w,jf. %xz. B L A \ D W IJ Z E R jetis te houden of te neemen. Zij kiezen eenen grooten (leen tot humiof woonplaats op het land, ald. Hunne bijzondere en algemeene gefegten». De wijfjens fchijnen geene groote verknogiheid aan haare jongen te hebben. De manneijens en wijfjens fchijnen elkaêr te allen tijde zeer te beminnen, en egrer fchijnen de tnannetjens minder gedienftig en fierer in den tijd der ritfigheid, 17P, 180. Hoe zij elkandcren liefkoozen voor de koppeling,. s8i. Zij paaren in den zomer- Zij draagen omtrent elf maanden, en ge- Hieenliik maar een jong, ald. Zij eeten weinig of niet zoo lang de tijd van* de titfigheid duurt , 182. Zij voeden zig met visfchen , fchaaldieren ea fchulpdieren, ald.. Hunne Item en hun gefchreeuw, ald. Hunne wijze vaa. gaan, 183, Zij zijn plomp en zwaar en ilaapen op het. ftrand, a/d. Men noemd hen Zee - leeuwen, omdzt zij g^e maanen draagen, als ^ Leeuwen;; hec wijfjen heeft egter die maanen niét, ald. Befchrijving van den Zee- leeuw. 184. Hij heeft geen kort hair onder het lang hair gelijk de Zee-bees^ Zwaarte en afmeetingen van de grootile, ald. Afmeetingen van ecu jong. wijfjen, Vetfchil tusfchen den, Z.ee-leeuw en den Zee- beer, 18&. 3EE- OTTER C GROOTE >. jZ/w Saricoviennet ZEE-PLANTEN zifn nlct andets dan werkftukken of liever verblijfplaatsjèns vaa’ kleine dlertjens, die daarin naar fchulp- dieren gelijken, dat zij, gelijk deeze, ;■ eene groote hoeveelheid fteenachtige zelfftandigheid maaken, waarin zij woo- nen, gelijk de andere in hunne fchulpen. De Zee-planten, welke men eerst iü den rang der mineraalen gefield had, zijn daarna in de klasfe der gewasfen overgegaan,, en zijn eindelijk voor altoos in die der dieren gebleven, I, i4d. MH-STBEWi Reden waarom de zeilfteen zig altoos naar het Noorden wendt met min of meer afwijking , XVII, 44. Bergen van zeildeen; hoe die zeil- fteen in de bergen gevonden en ’er gehaald wordt, 155. De zeilfteen -kragt is eene aanhoudende uitwerking van de aanhoudende elektriciteit, door dfr inwendige wariate en de draaijlng, van den aardbol Veroorzaakt ,,, ald. ïelfstandigheid eene gelijk llagtige zelfllandigheid kan van^ eene andere ge- lijkilagtige zelfllandigheid niet verfchillen dan voor zoo verre de figuur haarer eerfte deelen verfchillende is, want die grond of het wezen van alle ftof i» dezelf.le, de inboud en de omtrek, dat is gedaante zou ook dezelfde zijn», zoo de figuur der zaamenftellende deelen gelijk ware , XE, 8 , 9, sEMBtiERS. Bewooners- van Nknw Zemblaj beoordeekndê aanmerkingen over dezelve» XV 111 , 246. ZEMfiir befchrijving van den Zerani ; zij’h aart en zyne hebbelijkheden zijn ten< naaaten bij dezelfde als die van den Hamfler en den Zifel , XV, 43* 3ENOWEN. Ds zenuwachtige zelfftandigheid krijgt vastheid'* zoo dra zij aan de- lucht is hiootgeHeld en daarom zijn ’ér aan alle de einden van het lighaam; vaste deelen , als ^de nagels, de hoornen, de bekken, de tanden, H, 271. zeuiiWcnzijp ^er de. eerfte, gelijk ook. de werktuigen, waaraan een groor aaor i van DB NATUURLIJKE'HISTOIUE. «13 aantal verfchUlende zenuwen eindigen » als de ooren en de oogen, die zelve groote uitgebreide zenuwen zijn , zij ontwikkelen zig ook (chieliikst en eerst, III, 2. Waarom het gebeure dat eene zenuw, door eenen Üag ^e- fchokt of door eene wond bloot wordende ons dikwijls de gewaarwordii g van het licht geeft, zonder dat het oog daar deel aan beeft , 27.. ZEROA koomt hier voor onder den naam van naamloos dier. «bet. Zijne overeenkomst en- onderfcheid met de Civet-kat, IX, 179, 180,^ 5UEKTE. Waarom het Kghaam in de jeugd geduurende eene ziekte meer groeit,. II , »53- ZIEL- verhuizing;, oorfgrong vaadit gevoelen; VU, rjk- ^ ziMBR. Zie; nis o ZINNEN kunnen niet oordeeltn dan van de uitwendige hoedanigheden der dingen,^ Naardien derzelver inwendige hoedanigheden niet onder onze zinnen vallen - kunnen wij ’er door derz«lver uitwerkingen ook geen denkbeeld van hebben * II, tS. De zinnen zijn foorten van werktuigen, waarvan men zig moet lee- ten bedienen , 226. De vermaaken van het gezigt en bet gevoel beftaan in , de regel maatigheid en evenredigheid der gedaanten,, en het vermaak van het oor beftaat in de evenredigheid der toonen , lil , ao. Verklaaring van de wijze, waarop onze zinnen worden aangedaan en wat zij met alkaêr gemeen hebben; waarom het oog wordt aangedaan door bet licht, het oor door het geluid, 26. Het fchijni dat het verfchil, dat ’er tusfchen de zintuigen is~ alleen koomt van de min of meer uitwendige plaatfing der zenuwen , en van de min of meer groote hoeveelheid in de verfchUlende deelen , die de zintui- gen Uiimaaken , a/. Wijsgeerrg verhaal , waarin men de ontwikkeling van de zinnen en het ontdaan van onze eerfte denkbeelden verklaart aa en volgg. De zinnen moeten befchouwd worden als wezenlijke deelen 04n’ de dierlijke huishouding, IV, 6. Inwendige en geraeene zin; verklaaring van de wijze Iwe hij aangedaan wordt, door middel van de uitwendige zinnen en hoe hij de beweeging. van her dier voonbrengt en bepaalt, 10, 11. Ver- fchil van den inwehdigen zin en de uitwendige zinnen, ii. De trillingen beftaan langer in den inwendigen dan iii den uitwendigen zin, ati. De ttiu Jingen van den zin van het gezigt duuren langer dan de trillingen van dien van het gehoor; btwijs , aiJ. Alle dè zinnen hebben het vermogen van min of meer de indrukzelen der uitwendige oorzaaken te behoudèn , maar het oog meer dan de andere zinnen, en het brein, waarin de inwendige 2in van het dier zig ophoudt, heeft die eigenfchap in eenen iiitfteekenden ariad* het behoudt niet alleen de indrukzelen , die het ontvangen heeft , magf l * plant die werking voort door de zenuwen de trillingen enz. mede te deelen 1:3. De graadên van uitmuntendheid van de zinnen volgen in het dier eene ander» orde dan in den menscb. In den roensch is de eerfte zin in uitmun- tendheid het gevoel , ep de reuk de laatfte ; bij het dier is de reuk de eerftè 2in ) en het gevoel het laatfte* De roensch heeft het gevoel , bet gezigt en het gehoor volmaakter, eu de reuk onvolmaakter dan het dier; deizinnen» DdS dfe: tl4 B L A D W IJ Z R fHe tot de kennis behooren zijn over het algemeen volmaakter bij den mensch, en de zinnen , die tot de lust behooren , zijn volmaakter bij de dieren , 14. Tle zinnen, die tot de lust behooren, zijn meer ontwikkeld bij het dier, dat nas ceboren wordt, dan bij het pas geboren kind; het is eveneens gefield met ?e voortgaande beweeglng en met alle de andere uitwendige beweegin- “ uc V ^ B mensch , die heeft willen weeten , heeft de zinnen behandeld afs” werktuigen, die men beproeven moet om te weeten of zij goed zijn en welke uitwerkingen zij doen, XIV, 13. 7 ,cpr • 7 Üne seliikenis en zijn verfchil met den Hamller. Befchrijving van den . aw "n liinriLatuatlijke hebbdijfcheden , XV, 4». EOO f VÏ11,DE)J iongt maar tens in het jaar, daar de tamme Zog twee maaien ,EOG V. « ^ J o y , 2,ii is togtig in Januarij of Februari], €ld. Hoe zU^haare jonge? geleidt^ en hie lang zij die zoogt , ald. De eerlle dragt ZIJ naare jongcu s jongen van die dragt zijn zwak en fomtijds t Si De Zog is bijna te allen tijde togtig ; zij zoekt het onvolkoomen , «/i. ^ Tekenen en uitwerkingen van de SSügheid der zUgl ald. Zij draagt vier maanden en werpt in het begin van de vijfde, ald. Zij werpt twee maaien iu hetjaar, ald. Men laat niet toe dat de Zeug alle haare jongen langer dan veertien dagen zooge, ald. Welke de hoedanigheden moeten zijn van eene Zog, die men tot de voort- teeüne beftemt, ald. Hoe men de Zeugen moet oppasfen, als zij met jong zijn en werpen , ald. ^S,h«rd aaien fpheeren ^ „jtgep^ worden , omdat in een fteUel, waarin alles zig aantrekt , niets kan verloren gaan of wegdrijven zon-ier weder te kooraen , XI, 4- De zon draait op zigzelve rond, maar zij is voor ’t overige onbeweeglijk met opzigt tot de planeeten en komeecen, die om haar draanen , en zij dient te gelijk voor fakkel, voor brandpunt , voor Ml aan alle die deelen van het werktuig van de waereld ; het is door haare’ grootheid zelve dat zij onbeweeglijk blijft, en de andere bollen re- ^ ald De warmte , welke de zon op de aarde zendt , dringt geene fSig voeten in de aarde in en op zijn hoogst tot honderd v.^ voeten •n Si water der zee, XVII, 6. Oorzaak die de warmte en het licht van de SSSeft voortgebragt en onderhoudt , 26. De zon is van eepe ipheer van ^nmoen die?ig tot op ontzagchelijke afftanden uitftrekt. Bewijzen dool S^volkoifmen /bnne-vSrdui.teringen, 3 ». Ke topkring » in de deelen digt bij de zon, en wordt dunner en doorfcbijnender zü zig meer van den bol van dit hemellicht verwijdert , ald. Voi2e?s de nieuwlfe waarneemingen is de zon omtrent vier en dertig mil. lioelen miilen van de aarde verwijderd; zij is ook een zesde grooter dan men dagt ! enX- gevSlg is de geheele masfa van alle de planeeten met elkanderen weinig meer dan het agt honderdfte gedeelte van die_ van zon en niet het „pci-ionderd vijBigfte gedeelte, gelijk ik in de voonge deelden gezegd heb, die geftlireven zijn voor de nieuwe waarneemingen ; maar die nieuwe feiten / - VAN DE-NATUURLIJKEiHISTORIE.' Ja Tergrooten de waarfchijnlijkheid van het ftelzel van de uitflooting van de planeeten uit het lighaam van de zo|i, 201. ZONDVLOED. Men kan door den algemeenen Zondvloed de overbrenging en de plaatfing van de voortbrengzelen der zee, die men in zoo groote menigte in het binnenfte der landen vindt, niet verklaaren, I, 40. De algemeene Zondvloed is gefchiedt door den omniddelijken wil van Gód en is niet kun* nen gefchieden door natuurlijke oorzaaken, loi. De onderftelling dat het de algemeene Zondvloed is , die de zee- hoorns en fchulpen in alle de flree- ken der aarde heeft overgebragt, is het gevoelen of liever het bijgeloof van het gros der Natuurkundigen geworden, 102. zoRiLLE. Vierde foort van Stinkdier of Moufette, XIII, 195. Deszelfs be- fchrijving, 198, 199; züGTEN. Zugten , kermen, fchreijen , lagchen, glimlagchen, oorzaaken en natuurlijke uitwerkingen daarvan, II, 264 — 266, ZUID -landen. De ontdekking en kennis van die landen zou zeer gewigtig zijn voor de Natuurkunde en Natuurlijke Hlftorie. Als men in verfchillende jaargetijden van de Kaap de Goede Hoop vertrok, zou men een gedeelte van die Tanden kunnen opneemen , die tot hier toe eene afzonderlijke waereld uitmaaken. Men moest ook tragten bij dezelve te koomen door de Zuid -zee, vertrekkende van Chili en die zee overvaarende op vijftig graaden Zuider Breedte. Dat ons nog overfchiet te leeren kennen naar de Zuid -pool is zoo aanmerklijk , dat men het , zonder zlg te bedriegen , kan berekenen op meer dan een vierde van de oppervlakte van den aardbol, I, 108. Bericht om- trent de Zuidlaiiden door gonneville, XVIll , 298.; door fer- NAND DE Q.U 1 ROS, 2995 dOOr ABEL TA S M A N, «/) 0an de Kaap de Goede Hoop t’huis beTiooren- de , 100. Befchrijving van hetzelve , lot , 104. Zijn wildheid , 100 en loi. Waarom het van de Varkens verfchille, 102. Welke fchrijvers vaa hetzelve gefprooken hebben, 103. zwiTN (wild). Vexfcbil tusfchen bet wild Zwijn en het tam Varken, V, 6t, Het wild Zwijn leeft tot vijf en twintig of dertig jaaren , 62. De wilde biggetjens volgen hunne moeder tot dat zij drie jaaren oud zijn , '63. Het wild Zwijn, vooral de Beer, fchreeuwt zeer zelden, maar, zoo dra hij verrascht wordt, blaast hij zoo hevig, dat men hem van verre hoort, 64. De wilde Zwijnen zijn natuurlijk niet vleescheetende, maar eeten egter ver- rot vleesch , ali. De Beer blijft , in den tijd der koppeling, gemeenlijk dertig dagen bij de Zog, 65. Zwijnen -jagt, ald. Het is volflrekt nodig het wild Zwijn de teeldeelen afcefnijden zoo dra men hem doodt, anders zou zijn vleesch uiet eetbaar zijn , ald, *W1JN (wild) van Kaap Verd. Bijvoegzei tot, en verbetering van zijne hè- fiorie, XIX, BLAD' BLADWIJZER VAN ALLE ZAAKEN, VOORKOOMENDE IN DE BE- SCHRIJVING DER DIEREN EN VAN HET KABL net des KONINGS, IN DE NEGENTIEN DEELEN DEEZER NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN MEERB DAUBENTON. ïooooooooo<>ocooooeoooaocooo9ao90ooooooo< A. A.FBEELDINGEN vati de dieren voor de beoefening van de Natuurlijke Hidorie ; men meet hen in den ftaat van rust afbeelden , IV, <5o. AGouTi. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, VIII, aao. van de inge» wanden, aaa. en verv. van de beenderen , aaö. Afmeetingen van de uit- wendige deelen, aai. van de ingewanden, 0.2.5, van de beenderen, aaS, Vel van een Agouti , XV, 330. ’ Aï, Beffhrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIII, 53. van de ingewanden, 55. en volg, van de beenderen , 56. Afmeetingen van de uitwendige dee- len , 53- AIGRETTE. Befchtijving van deszelfs inwendige deelen , XIV, 132. AL6AZEL. Befchrijving van zijne hoornen, XII, 186. alouatte. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 208. en volg, Befcbrijving van denzelven , XIX , 34. en verv. Aftneetingen , 38. Be- fchrijving van deazelfs tongbeen door camper, 39- n den Nagt- vlieger, vm, 8a. van den Olyphant, XI, 67. van den Ondatra,X, 10. van den Otter, VJI, 92. van denPaca, X. 190. van den Palm -Eekhoorn, X, pd. van het Paerd, IV, 155. Gevoelen van aristoteles over deborften van de Paerden, Ee 3 *94- S24 r B L A JD: W ? E R 194. Men geloofde dat zij geene hadden, ali. ontdekking van dezelve, 155. derzelver plaatfins, en befchrijving , ald. Borften van de Merrie, i57* van den Phalanger, XIII, 77, van den Panther,lX, loa. van denPapion ,XIV, 94, van den Polatoiiche, X, 72, van den Rara, V, 18. van den Relmuis, VIII, ICO. van het Rendier , XII, den Rheebok,' VI, 90. van den Rhino-. ceros.XI, lai. vandenRot, VII, 179- van de Rousfette, X, 4^. van deji Sarieüe , X , 21a. van den Soushk , XV,254. van den Spiistimis, VIII, 37. van den Steenbok, XII, 128. van den Stier, IV, 243. van den Unau, XIII, 50. van de Varkens, 79. van den Veld-muis, VII, 206. van den grooren Veld- mtiis, Vlil, 123. van den Water-rot, VII, 218. van den Water -fpitsrouis, VIII , 42, van den Zebra , XII , van de Zee^ , VI , 91. van den Zibet , IX , 192^ BOSJEN HAiR in dc gedaante van een Helm van het Hert, VI, 30. ^ brakken. Befchrijving van die honden, V, 141. Brakken vanBengale, aU. bratJDvossige kleur van Paerden’, IV, 129. j» brassicourt, eene wat naar vooren gebogen knie van het Paerd, IV, 138, bruine ( DONKER ) KLEUR vaii Paarden , IV, 129. ^ BRUN- MARRON OF DONKER- BRüJNE KLEUR vau Paerden, IV, 129./ bubalus, befchrijving van dat dier,‘XVl, ii. en ver v. 81. 'Befchrijving van zijne er -beenderen en hoornen, XU, 225» e» valgg, Afmeetiiigeji van de beende- ^■mren, 226. enverv. . n j n buffel, Befch'ri]vIngvahdeszeTfs'üifwendIgedeelen,XI, 201. van de ingewanden, 202. en verv. van de beenderen , ao6. Afmeeting van de Oitwendige deelen , 201. en volg. van de ingewanden , 204. en verv. van de beenderen, 207, en verv. BULHOt^DENj derzelver oorjpci^gj V,!, 145, . t j,;. r eunTSINO. Befchrijving van zijne uitwendige deeleir, VIT, 126. van de inge- wanden, lar- enrvtrv. van de beeaderen , 199. Afmeetingeii vaji de uitwen- dige deden, 126. en verv, van de beenderen, 129. buntSINO ^gestreepte indiaansche), XIX, 112. deszelfs befchrijvl burgos* HONDEN , derzelvcr befchrijving en af komst , V, 146. Zij fchetterea - als vosfen, ald. - bijl* SLAG, gebrek in den bals van het Paerd, IV, 136. • ‘ c. Cabrai. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XII, 258. en volgg, van de ingewanden , 259* >oJg. CAPRicoRNUS. Befchrijving van deszelfs beenderen en hoornen , XII, 14 j. CARACAL. Befchrijving v.an deszelfs uitwendige deeleti , IV , 15a. van de inge- wanden, 154. en volg. van de beenderen, 156. en volg. Afmeetingen van de uitwehdigé "deden', 153. van de itigewanden , 155. e* volg '.- ' .0 , j 71 Hf ■< CARlACOü. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XII, 235. volg. van de ingewanden , 237. en volg, van de beenderen . 240. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 236. en volgg. van 'de ingewanden , 238. en verv. ' CARIBOU is hét Rendier, XII, 98. CAVOPOLLIN, befchrijving van de^szejfs.uijwendige deelen, X, 236. van de in- gewanden , 237. en verv. van de beend^en 240. Afmeei^en van de uitwendige deelen, 236. van de iiigewa..deD, 339. van de beenderen, 241. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XV, 231. Afmeetingen van de uitwendige deelen, a/d. CETACEA hebben meer overeenkomst "met de viervoetige dieren dan met de vis- fchen , IV, 71, CHiNCHE. Befchl'ijving van deszelfs uitwendige deelen , XIII , ^02, , • j ^ ■ r*' ' CHINEESCH hOf fd, XV, 2t8. ' ■ chineesche muts,. Befchrijving van _ deszelfs uitwendige deelen , XIV, 154. van de beenderen , I55- Afmeetingen van de uitwendige deelen , 154> en volg, ' ewET. Befchrijving van zijne uitwendige deelen, IX, 198. van de ingewanden, ioo. van de beenderen, 202. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 199. van de ingewandeh, aoi. van de beenderen, 202. coMTA. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 215. en verv. van de ingewanden, 217. en folg- y®n de beenderen, 220. .«» verv. Afmeetin- gen van de uitwendige deelen , 216. van de ingewanden, 219. en volg. van de beenderen, 221. coASE. Befchrijving vanRA/tD vau de zenuw van een Rendier, XV, 232, praad in het oog van een Paerd, IV, 135. drinken in het wit, wat het bij het Paerd zij, IV, 131. DROMEDARIS. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XI, 14 1. «« * van de ingewanden , 144. <>« verv. van de beenderen , 155. en verv, Af- meetingen van de uitwendige deelen , 143. en volg^ van de ingewanden, 153, en verv, van de beenderen , 158. en verv. DRUZEN, naetn van -de ooi’klieren van het Paerd , IV, 124. -DüBBEtE, eerfte maag van het Rund- dier , IV, 238. DUGON. Befchrijving Van de beenderen van den kop van den Dugon ea van de tanden, XIII, 278. en verv. duin -mol; befchrijving van de uitwendige deelen, XVI, iB. . duivels-kind is de 'Goafe, XIH, aoi, DWERG van Lunevilkt XV, 241. 'Uittrekzel van liet verllag, dat de Graaf de TRES SAN van hem gegeeven heeft, ald. en verv. Waarnéeming bij het openen van het ‘lijk van den Dwerg-, 243. Befchrijving van Zijn geraamte, ald. en volg. Afmeeting van de beenderen , -244. en volg. ■DWERGEN, XVIII, 213. en verv. Befchrijving van ‘derzelver geraamte, XV, 245. Afroeetingen der beenderen, ald. en vojg, ©IJEBEEN van eene vrouw, dat zonder geweld gebrooken is door de uitwerking van de Venus- ziekte,, terwijl de vrouw in het leven was, m, *5*. ekh#orn; befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, VTl , a59. van de ingewanden, 160. en verv. van de beenderen , 165. en verv. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 160, van de ingewanden, 164. van de beenderen, 168. en verv. eekhoorn (barbarijsche). Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, X> 100. ebkhgorn (blaauwe). Zkt Petit-Gris. Ff '( Registers . ) ^ EEK- B L* A, D r;V 7 ' IJ’ Z ' E ^ K. eekhoorn (groote) van de kust van MTalabaarj deszelfs befchrijVing en af» meetingen, XIX, 123. eekhoorn (groote vliegende). Ziet Taguan. EEKHOORN vatt Madagaskar i deszelfs befchrijving , XIX, 124.. 1. ,c eekhoorn (zwitsersche). Befchrijving vau deszelfs uitwendige deelen, X9. xoo. en velgg. eeltachtig HEDEN der Aapen, XIV,. 65. van den Dromedaris en den Kameel, XI , I 4 .a» eelten; derzelver bepaaling en verfchillen, III, 141. derzelver oorzaaken en vorming, ald. eelt op den fchedel, 165, 166. op de ribben , löó. op de arm -beenderen, 166, 167. op het elleboog- been , 167. op de beenderen van den voor -arm, ald. bulgbaare eelt in de gedaante van eene toevallige selediiig op de beenderen van den voor-arm, löv — löp. Eelt op de dijen^ beenderen, 163, 171. op de beenderen van het been, 17a. EENZAAME WORM. Ziet Lintworm. EGEL. Befchrijving van zijne uitwendige deelen, VIII, 20. en verv. van de in- g'ewanden , 24. van de beenderen , 28. Afmeeiiijgen van de uitwendige deelen, 23. van de ingewanden, 27* van de beenderen, 30. en verv» EIROND - GAT. Men heeft ’er fpooren van gezien in eenen Otter, maar in andere niet, VII,. 91. ELAND. Befchrijving van denzelven , XIX , 153. Afmeetingen van de uitwen- dige deelen, 154. Befchrijving van zijne beenderen, XII, 103, Afmeetin-^ gen, 104. Befchrijving van het gewei, ald, en verv. ELEPHANT. Ziet Olyphant- encoubert of TATou met zes banden, befchrijving van zijn fchild, X, 175.. encelsche ziekte, derzelver uitwerkingen , III, 136. Derzelver tijd-perk,. 137. oorzaaken, ald. verfchijnzelen , ald. uitwerkingen, ald. waarom de kinderen , die de Engelfche ziekte hebben, verliandiger zijn dan andere, 138- overeenkomst van de Engelfche ziekte met de Venus-ziekte, ald, uitwer- kingen van de Engelfche ziekte , die men beeft kunnen toefchrijven aan den; invloed van de inbeelding van de moeder op de vrugten, 147» ®zEL. Befchrijving van zijne uitwendige deelen , IV, ipS — aot* Afmeetingen, ald. en verv. Befchrijving en afmeetingen van zijne ingewanden , 204. ttSu verv, van de beenderen, 210. en verv. F. .1.' Face ('belle), fchoon aangezigt , Paerd dat een kol heeft , welk laag op' het voorhoofd loopt, iv, 131. ' VAN DE natuurlijke HISTORIE. aay jtESSCHEN van glas om dieren in wijngeest te bewaaren; derzelver gedaante moet geëvenredigd zijn aan die van de voorwerpen , die ’er in bewaard moeten worden , III , J98. hoe die te fluiten om de uitwaasfeming te belet, ten, 199. FLEUR DE PêCHER OF PERSIKKE - GRAAUWE KLEUR Van Pacrden, IV, 131. FOSSANB. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIII , lai. van de tan* den, al4. fret. Befchrijving van deszelfs uitwendige'deelen , VII, 133. yan de ingewan- den, 134. van de beenderen, 136. Afmeetiugen van de uitwendige deelen van het mannetjen en van het wijfjen, 134* G. Ctazelle. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XII, 171. ƒ« w/g. van de uitwendige deelen van eene jonge Gazelle, 17a. en volg. van de been- deren van eene volwasfene, 174. en volgg. Afmeetingen van de uitwendige deelen van eene jonge Gazelle, 173- ^°lS’ de beenderen van eene volwasfene, 175. en volg. Gazelle is hetzelfde als Crimiue, 223. OEAPPELDE KLEUR van Paetden , IV, 130» «EBOGCHELDE. Ziet Bogchcls. geklampte fchouders van het Paerd , IV, 13S. GEMS. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XII, 13a. en volgg. van de ingewanden, 134* eH veTv. van de beenderen, 135 * Afmeetingen van de uitwendige deelen, X33. en volgg. van de beenderen, 13Ö. en volgg% ceneeskünde der Paerden, IV, 123. cvnetkat Befchrijving van derzelver uitwendige deelen, IX, 206. van de in- gewanden, 208. en verv. van de beenderen, 212. Afmeetingen van de uit- wendige deelen , 207. van de ingewanden, aio. van de beenderen, 213, en verv* GERAAMTE V3H dcn Agouti , VIII, 220. van den Ai, XIII, 56- «« 59 - van de Antilope XII, 187. enverv. vandenAurochs,XI, 251. en van denAxis, XI, 240 van de Barbastelle, XV, 248. van den Beer, VIII, 158. en verv. 5«’ioa. van den Bever, VIII, 187. en verv. van den Bok, 40 — 5 a, van den Bok van juda , XII , 142 en 144. van den Bubali^ , Xll , 225, en verv. van den Buffel , XI , 206. en verv. 250. van den Bumling , VII , 128. enverv. van denCaracal, XII, 292. van denCariacou, XII, 240, 251. van den Coati, VIII, 215. en verv. 259. van de Civet, IX, 20a, 216. van drcorine, XII, 180. en verv. van de Cabiai, XII, 264. en verv. 289. van den Cachicame, X, 165. en verv. van den Ompagnor, Vil, 229* va° den Capricornus, XII, 143 * van den^Giyopollm , X, 240. enverv. van^d_e N L A D W IJ Z E R Chineefche Muts, XIV, 155. van den Coug:caar, IX. lao taS van ^ Damhert. VI, 69. rerp.U den Das, VII, 78. e» ee “ hqnd met regtepooten, 177. vanDashcvndenmetLmmepoóteH 17, ïrf van een kleinen Deen , 178. van een Dromedaris , XI. eenenDwerg, XV, 241. ewftfrv. van eeneDwergin , XV aic /.« Egel, VIII, 28. van den Eland, XII, 103 . e« «45'van ci?Ê//i" IV* 2II. e« verv. ai4. van de Fret, VU, 136. en.verv. van de Gazelle” vu ’ enverv. 185. van den Gemsbok, Xlf, 135. etivolp. iaa vandtn- i ’ *74»-'' sia. en very. 217. van den Gibbon , XI V, 69. J 0 ” oor, yill, 87 , 9 i. vanxien Ha, rafter, XIII, Hazejmui?, VIII, 1,7. van den grooten Hazelmuis een Herdershond, 177. van den Hermelijn, VU, 153. van het Herre; VI, 48. van het Hoef-ijzer, VIII, 88. Van den Hond, van ^ Huis- kat, 199-205, 207. van den Huis- marter, VII nV den Hyena, IX ,173* e« verv. 216. van den Jakhals, XIII van hetindiaausch Varkentjen, VIII, xa. e» van dlnlnkhoórr VIl‘ . 165. e» very. van den Jocko , XIV, 54. e« very. en 87 van ' XI, 155- «« very. 170. van de wilde Kat, 208. van een tam Koni^ Vf®“ 158. van een wild Konijn, VI, 153. en verv. van den grooten Krulhond*' V, 178. vandenLeeuw, IX,64. van den Loris , XIII, 152. «« W 157, van den Luipaard, IX, 109. enverv. van den Lvnx IX van den Macaque , XIV, 130. en voig. van den Maeot’ XI v van den Maimon, XIV, 120, en volg. van dll Malbrouïk Vf^v T volg. Vin deii Mandrill, XIV, 107. en-verv. van den Mangabey XlV^^iöa* en volg. van den. Marmofa , X , 231. verv. van het MarSld^r VIII 137. e» verv. en 143. van eene menschlijke vrugt , III, ,34. en val «n man, 126. van eene vrouw, uitvoerige befdhrijviug van hetmfnseh hjk geraamte 153. e» rem van g.ebogcheIde en racfiidke . m van menschhjke vrugten, XV, 219. enverv. van den Mieren -eeSJ’ X Za' en verv. van den Mococo, XIII , 136. ea verv. 156. van den Mol, vm, en verv. 66. van den Mone, XIV, 171. en volg. van den Mongous XIU 142 en 156. van een oionfterachtigen Hond, 178, 179. van den Mo’ufflon’ XI, 234, 355. .van den Mms., VII, 19$. en verv. vsr. den vm, 8/, 91. van den Olypbanr, XI, Ö9. ^ X, II en 31. van den Otter , VJI , 95. «m^van den%a^n'“'r 191 243- van het Paerd, IV, 1Ö4, 182. van den Papion , XIV 00 el verv. van den Patas, met den zwarten band, XIV, 140. verv. ak ^a<6 van den Pecan, X, 27. enverv. 32. van den Petit-prierv. van de beenderen, 4a. en verv. Afmeetingen va» de uitwendige deelen , 34. van de ingewanden , 39. en verv. van de beende- ren, 44* en verv. herten- kalf; deszelfs befchrijving, VI, 30. herten- WOLF is de Lijhx, IX ^ 139. hinde; derzelver befchrijving, VI, 3a. hippomanes; valsch algemeen denkbeeld, omtrent hetzelve aangenoomen, IV,. 159. deszelfs oorfprong, plaatfing en gedaante , ald. en volg. hippopotamus. Befchrijving van de uitwendige deelen van eene vmgt, XII, 62». van den voet van eenen volwasfenen , C3. van de ingewanden van eene vrugt, 64. en verv. van de beenderen van den kcp en de tanden , 6 j. en verv. va» de* beenderen van de pooten, 71. Afmeetingen van de uitwendige deelen* van eene vrugt, 64* van de beenderen van den kop en de pooten van eenen* volwasfenen, 72. en volg. gegraaven kiezen van Hippopotamusfen, aanraerk- lijk wegens hunne grootte, 76 en volg. verfteende tanden , welke met die; van den Hippopotamus overeenkoomen , 77. en volg. Befchrijving. van de beenderen van den kop en der tanden, XV, 232.. HOXX-- / B L A D W IJ Z E R jiOEF-ijzER ; foort van Vleder -muis, zij nevetfcheidenheden, zijne befchrijving:, VIII, 70. HOEKTANDEN, agtcrfle foijtanden van hetPaerd, IV, lay. TIOLLIOuedbn onder den voortlen hoek van elk oog van het Hert, VI, 30. van het Damhert, 67, ter wederzijde van de roede van den Haas, 121. Holligheid lusfchen den aars en den ttaert van den Das, VII, 76. Holligheid tusFchen den aars en den flaert van den Hyena, IK, 170. tusfchen de teel-deelen en den aars van de Zibet , IX , 19a. van de Civet , IX , aoo. van de Genetkat., IX, 209. om den aars van de Kat , IX, 58. van den Leeuw , vandenPan- ther, IX, 103. van den Cougouar, IX, 128. van den Zibet, IX, 19a. van de Genetkat, IX, 209. Holligheden rondom den aars van den Hond, V, 134, Holligheid rondom den aars van den Das, VII 76. van den Otter, 90. van den lluis marter, 106. van denBuntfing, laS. van de Fret, ald. van den Herme- lijn, 152. van den Warer-rot, 217. Rondom den aars van den Sarigue , X , 219. van den Marmofa en den Cayopollin , 239. Holligheden rondom den aars van dc Surikate XIU , 66 . Holligheden rondom den aars van de SousUk, XV, 244.. Holligheden in de liezen van de Gazellen , XII, 172. rondom den aars v^ den Cabiai, XII, 262. Holligheden boven den fchoft van de Pecari, X, 20. Holligheid -in de voorhuid van den rot en het wijljen, VII, 178. van den maniietjens en wijfjens Muis, 192. van den mannetjens en wiifjens Veld- muis, ao6. van den mannetjens en wijfjens Water -rot, 217. Hollig- heden in de voorhuid van den mannetjens en wijfjens Mol, VIII, 57. van den grooten Veld- muis, VUL, 123. Rondom den aars van het Indiaansch Varkenfjen, VUi, 6 . van den Nagt- vlieger , VIH, 81. van den Rel- muis, VIII, 98. van het Marmddier, Vlil., i 35 * van den Raton , VIII, 199. van den Agouti, VIII, 225. ■hond ( BOSCH) iuin Cayenne, XIX, 67. KONDEN. Befchrijving van de Honden van verfchniende rasfen, V, 132-14S, Afmeetingen , 149. Befdinjving en afmeetingen der ingewanden van den Wagthond, 149 — 162. van de beenderen, 162. kenmerken van het Honden- géflacht, 148. de Honden met de Paerden vergeleken in verfcheidenheid van rasfen, 13a. Bastaard- honden en dubbele bastaard -honden, aid. Befchrij- ving van 'de kerders- honden, 138. van de Wolfshonden, 139. van de Sibe- lilche Honden, aJd. van de IJslandfche Honden, ald. van de Drijfbrakken, Ï40. kenmerken van eenen fraaien en goeden frartfchen Drijfbrak, ald. 6e- fchrijving van de Normandfche Honden , ald. der Engdlche Honden , ald. der Turicfche Honden , 143. derzelver voortbrengzelen , ald. befchrijving van de Barbarijfche Honden , ald. van de Leeuwtjens , 145. derzelver oor- fprong, ald. Befchrijving en afkomst van de Alicantfche Honden, de Hon- den van Cayenne en die van Calabrie, 146. HONDEN -GESLACHT, V, 148. (kszclfs kenmerken , ald. HONotN (monster achtige)., XV, 226. cn volg. honds-tanden, betekenis van dat yvoord , V, 164. hoofd van een kind van drie jaaren opgefpoten, XV, 219. hoofd • BEENDERE'N. Ziet Beenderen van het Hoofd. ( iïot^RN ; VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE, Ms. in de moeder-koek, ald. in maagen, 186. in den nugteren darm , ald. in den om* gebogen darm, 187, in deh kronkeldarm y in de'miU, in de blaas, %ld. in het vel, 188. in de opperhuid, ald. van het witachtig vlies van de bal van een Paerd, IV, i8i. van de voornaamile bloedvaten van een Kalf, 2óa^ van de milt, ald. van den lever, ide longen en de nieren vag den mensch, XV, 247. .tü , • JOCKO. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 51. van de ingewan- den, 53. van de beenderen, 54, en verv. Afmeetingen van de uitwendige deelen , 52 van de beenderen , 57. en volg, ïSAMU.EKLEüav8nPaerden»IV,i29,i3o- K. KfcABASSOU ; Tatou met twaalf banden , met den Cachicame en den Tatouete vergeleken, X, 171. en very. Befchrijving van de uitwendige- deelen van eeii kleinen Kabasfou , ald. afmeetingen , 172, Befchrijving van de uit-, wendige deelen van een’ grooten Kabasfou , 173 - afmeetingen , ald. de de groote met den kleinen vergeleken, 174. Een Kabasfou uit het Kabinet vanSeba,<ïW. Afmeetingen, XV, 231. kabinet des KONINGS. Befchrijving van de Bukken, 'die betrekking hebben tot de natuurlijke hillorie van den Agouti, VIII, 232.: van den Agouti, XV, 230. van den Aï , XIII , 50. van den Aigrette , XIV, 198. van tien Algazel , XII , 186. van den Alouatte , 250. vah den Antilope , 187, ^n verv. van den Aurochs, XI, 251. en verv.. van den Axis, XI, 255. van den Babirousfa , XII, 288. en volgg, van den Barbarijfcheu Eekheorn, X, aoo. van den Barbaftelle, VUI, 91. van den Beer, VIII, 192, van den Be- ver , / 9 VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 435 ver, VIII, 192, van denBever,XV, 230. van de Oosterfche Bezoards , XII, 195. en verv. van de Westerfche Bezoard , XII , 197 en verif. van den Bifon, XV, 232. van den Bobak, XIII, 124» van den Bok, 52—54. van den Bok van Juda, XII, 144. van den Bosch -marter, VII, 122. van den Bubalus XII , 225. en verv. van den Buffel , XI , 250* «» volg. van den Buntfing, VII, 137. van denCabiai, XII, 289. vande Cachicame, X, 177. en verv. van de Caliitriche , XIV, 199* van den Campa^nol , Vil, 230» en verv. van den Capricornns , XII, 143. van den Caracal, XII, 292. van den Cariacou, XII, 251. van den Cayopollin, XV, 331. van de Chineefche Muts, XIV, 199. vande Civet, IX, 216. van den Coaita, XIV, 251. van den Coati, VIII, 231. van den Coendou, XII, 291. den Condoma, XV, 250. vandenCoquallin, XllI, 86. vandenCondous, Xü , 251. van den Corine, XII, iSö. van den Corine, XV, 232. van den Cougouar, IX, 148. van den Cougouar, XV, 249. van hetDamhert, 74 — 77' van het Damhert, 228. van den Das, VII, 83. van den Desman, X, 31. van den Dromeda- ris, XI, l68. en verv. van denDugon, XIII, 278. van den Egel, VHI, 33« van den Ezel, IV, ai3, 214. van den Fosfane, XIII, 124* van de Fret, VII 5 137. eft verv* van de Gazelle, XII9 185. van de Geit, 53. vaneen Gemsbok, XII, >44. van de Genetkat , IX, 217. van ne Generkat, XV, 231. van de Gibbon, XIV, 87. van de Giraffe, XIII, 57. en verv. van de Grimme, XV, 234. van den Groot-oor, VIII, 91. van den Guib , XII, 230. van den Haas, XV, 134, 135, 229. van den Hamller, XllI , 124. van den grooten Hazelmuis , VIII , iï8. van den kleinen Hazelmuis, ald. van den Hermelijn , VII, 154. van het Hert, VI, 48 — 60. en vervm van het Hert, XV, 228, 248. van den Hippopotamus, Xll, 75 — 78. van den Hippopotamus, XV. 23a. van het Hoef- ijzer, Vlll, 91. van de Hon- den, V, 175 — 179. van de Honden , XV, 226. en volg, van den Huiler, XIV, 252. van den Huis-marter, VII, laa. van den Hyena, IX, 215* den Jaguar, IX, 148. van den Jakhals, XIII, 218. van het Indiaansch Var- kentjen, VIII, 33. van den Inkhoorn, VII, 187. van de Indifche Phoka, XIII, 276. van den Jocko , XIV, 87. van den Kabasfou, XV, 231, 249. van den Kameel, XI, 168. en verv. van een Kanadafchen Otter, Xlll, 218. van de Karren , XV , aoö , 208 , 227. en volg. van de Kevel , XII , 185. van deiiKob, XII, 183. van den Kob, XV, 232- van den Koba, XII, 183. van den Koba, XV, 23a. van het Konijn, VI, 158, 159. van het Ko- nijn, XV, 229. van den Lamantin, XllI, 280. van het Lans -ijzer, XIII, 118. van den Leeuw, IX, 68. en verv. van den Loris, XIII, 157. van deu Luipaard, IX, 107. en verv. van, den Lijnx, IX, 148. van den Macaque, XIV, 198* van den Magot , XIV, 87. en volg. van den Marmon , XIV, 122. van den Malbrouck , XIV, 198. van den Mandrill , XIV, 122. van den Mangabey, XIV, 199. van den Mangoufte, XIII, 124. van den Margay, XIII, 2 i 8. van den Marikina, XIV, 278. van het Marmeldier, VIII, 143. van den Marmofa , X, 244. van den Menscb, III, 124—128. 128—136. 142—172. 180—189. 200—207. 212—242. 249— ?5°-'a52. van den Mensch, XV, 217. en verv. en 235. en verv. van den Mico, XIV, 278. van den Mieren ■ eeter , X, 137. van den Mococo, XIII, i5 ö- yan den Mol, VIII. 65. van den Mone , 'XIV, 199. van den Mongous, XIII, igg, yan den Morfe, XIII, 276. van den Moufflon , XI, 255. van den Muis, VII, aii. en verv. van hetMuskus-dier, XII, 252. van den Nagt- vlieger, VIII, 91. van denNangiier, XV, 233. vandenOlyphant, XI, 87, en\verv. vaneen onbekend dier, XV, 257. en verv. van den Once, IX, 112. van den Onda- Gg 2 tra. *3Ö BLADWIJZER tra, X, 3 '* den Otter, VII, loo. van den Ouïstiti, XIV, 477. vas den Paca, X, 243. van het Paerd, IV , 180. en verv. van het Paerd, XV, 223, 248. van den Pangolin, X, van den Panther, IX, 107. van den Papion , XlV, 122. van den Pafan , XII, 187. van den Pafan , XV, 249. en velg. van den Patas met den zwarten band, XIV, 198. van den Pecari, X, 32. van den blaauwen Eekhoorn of Petit- gris, X, 98. van den Phalan- ser, X[U, 86. van den Phoka, 276. van den Phatagin, X, 139. van den Pinche, XIV, 278. van de Pjpistrelle, VIII, 91. van den Palatouche, X, 97- van den Ram, V, 28 — 3^» den Raton, VIII, 231. van den Rel- muis, Vlfl, 118. van het Rendier, XII, 105. en verv. van denRhee-bok, 100 — 103. van den kleinen Rhee-bok, XH, 250. en verv. van het Rhee- bokjen , XV, 229. vandenRhinoceros,Xl, m. en verv. van den Rhinoceros , XV, 231. van den Rot, VII, 188. XV, 130. van den Rougette , X, 55. van den Rousfette , XV, 231. van den Sagoin , XIV, 277. van den Saï, XIV, 25f, en volg. van den Saï met de witte keel, XIV, 252. van de Saiga, XII, 185. van den Saimiri, XIV, 25a. van den bruinen Sajou, XIV, 251. van den graauwen Sajou, ald. van den Saki, XIV, 277. van den Sarigue, X, 243 van de Serotine, VlII, 91. van den Souflik , XV, 252. en verv. van den Spitsmuis, VIII, 65. van dep Steenbok, XII, 143. van het Stekel- varken, XII, apo. en verv. van den Stier, IV, 261. en verv. van den Surikate , XJII, 86. van den Talapoin, XIV, 100. van den Tamanoir, X, 137. van dcnTamarin,XIV, 277. van den Tanrec, XII, 291. van den Tapir, XV, 232. van den Tarfier, XIII, 86. van den Tatuete, X, ï8o. van den Tendrac,XIK S92. van denTzeiran, XII, 186. van den Unau, XIII, 59. van den Vanfire, 124. van den Vari, 157. van de Varkens, 106— io8. van de Varkens, 224» en verv. van den Veld -muis, an. en volg. van den groeten Veld -muis. Vin, 143. van den Vleder-muis, 91. van den Vleder-muis, de vliegende Marmot genoemd, X, 55. en volg. van den Vleder muis, vliegende Veld- muis genoemd, X, 57. en verv. van den Vleder-muis, de vliegende Cara- pagnm genoemd, X, 59. en verv. van den Vleder-muis, de vliegende Hazel- Wolf, Vil, 47. en velg. van oen ijsiandicöen Kam, XI, 255. van den Ze- bra, Xll, 74* van den Zibet, IX, 216. van den Zwitferfchen Eekhoorn,. X , 100. kabinetten van natourlijke historie ; aanmerking over derzelver fchik- king en onderhoud, III, 113, 115, 116. rangfehikbing van dezelve, 114, 115. de natuurlijke merkwaardigheden, die in de Kabinetten bederven, middelen om ’er de mineraalen , dieren en gedroogde gewasfen in te bewaa- ren, 116, 117. hachjijke tijd voor de bewaaring van de Kabinetten, 1171.. de getemperd heid, die dezelve dienftig is, «4?. welke ligging dezelve gun- fligst is, ald. Evenredigheden van de zaaien, ald. Orde der nommers, kalïs-kor (monsterachtige), XV, 223. süFS - booten bij dePaerden, IV, 138* muis genoemd, X, 61. van den Vos, VU, es* vau den Water -rot, VII, A4.T, Water-rot, XV, aso. van den Water- fDitsm nis. VIïT Ar- XAMEZËo o VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ^37 KAMEEL. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XI, 161. van de inge- wanden, 163. en volg. vau de beenderen, 166. en volg. Atmeetingen van de uitwendige deefen, i 6 i. en volg, van de ingewanden, '164. en verv. de beenderen , 167. kameel -KLEURIGE Paerdea, IV, I#9» - kameel - PARDEL. Ziet GirafFe. kangaroo, befchrijving van denzelven, XVI, 133. ' karper -RUG van den Ezel, IV, aoo. KARSTANjE- BRUINE KLEUR van Pacrdcn, IV, 129. KAT. Befchrijving van derzelver uitwendige deelen, V, 188—192. van dein» gewanden , 193. en verv, van de beenderen , 199. en verv. Afmeetingen van 'de uitwendige deelen, 192. van de ingewanden, 1^7—199. van de beenderen, 201 — 205. Befchrijving van de wilde Kat, 189. van de huis- kat met zwarte lippen en voeten , 190. met vleeschkleurige lippen , ald, van de Spaanfche Katten, ald. van de Karthuizer Katten, ald. van de An-‘ f orafche Katten, 191. ras der Katten, derzelver verfchillen; zij zijn min- er dan die van de rasfen der Honden , 188. montterachtige , XV, 227. en volg. kat C wilde )j dus noemt men ook de Coafe, Xin, aoi. KEEL ; de knobbel van de keel is bij de Alouatte grooter dan bij de andere dieren , XV, 2o8. KEMEL. Ziet Kameel. KEVEL. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XII, 177. Afmeetingen,' ald, en volg, kinnebakken, onder de kaaken van het Paerd, IV, 124. kittelaar van het wijfjen zoo groot als de roede van het mannetje in de eerrta maanden van de menschlijke vrugt , UI , 200. Die waarneemmg is door RUiscH gedaan op alle de vrouwlijke vrugtjens, die hij onder de zes maan- den gezien heeft , ald, KLASSEN ; derzelver kenmerken in de rangfchikkende verdeeling der dieren zijn willekeurig} het verfchil van het getal der foorten, welke zij bevatten, is geen bewijs van een verlcbil van vrugtbaarheid van de Natuur in derzelv#r verfchillende voortbrengzelen, V, ii, 12* kleed, het vel van het Hert, VI, 27. klieren , zekeren dieren bijzonder eigen. Ziet Holligheden, zekeren dieren bijzonder eigen. klibrachtiob lighaamen welke het zaad-vogt der wijfjens bevatten; waarnee- mingen omtrent dezelve, XVIII, 170. en verv, KL» -SPRINGER, Befchrijving van zijne uitwendige deelen, XVI, loo. Gg 3 XNOBBKL« V s 38 BLADWTïZER knobbels Czagte) bij de Paerden, IV, 138. knijpers, de twee voorfte fnijtanden van het Paerd, ÏV, 125. ROB. Befchrijving van de beenderen van den kop en van de hoornen > XV» 13a.'' KOBA> Befcbtijving van deszelfs hoornen , XII , ^3» KOE (kleine bruine) is de Koba, koffer van het Paerd, IV, n 6 , KOGEL van het Paerd, IV, 127. kogelbeen van een Paerd, IV, 139» kol; witte vlak op het voorhoofd van het Paerd, IV, 131. KONST- woorden; verfcheidene zijn overtolUg, IV, 128. waarom der^lver ge- bruik gehandhaafd, KONITN. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , VI, 141. en verv. van de ingewanden, en verv. van de beenderen, 153. Afmeetingen van de uitwendige deelen van de vier rasfen van Konijnen , 145. en verv. van de ingewanden v?n het wild en tam Konijn , 150. en verv. van de beenderen het wild Konijn , 153. en verv. befchrijving van het Angoraasch Konijn, 143. van het blaapw Konijn , 143. van het wilde Konijn , 142. ras der Ko- nijnen , 142. en verv. houdingen en beweegingen van de Konijnen, 143, *44. hiel van het Konijn welk geluld het maakt als het op den grond nedeif- koomt, ald. . KONIJN zonder hair geboren, XV, 229. KOPERNEUlz^iN kleur van Paèrden, IV, 129 - kort geleed paerd zegt men van een dat een gebrekkige kOOt heeft, IV, 139. “ staerten van de Paerden, IV, i3S« kraag deel van het gewei van het Hert, VI, aS. krab- BETER. Z/e# Ratori. kroon; verlenging van het voorhoofd -been van het Hert, VI, 27. krulhonden. Befchrijving van de groote Krulhonden , V, 141. van de kleine - iCrulhonden; derzelver oorfprong en aart, 144. kunne, derzelver tekenen in de menschlijke geraamten, Ifl, 123, 124 en 126, 127. vergelijking van de kenmerken , de twee Kunnen eigen , 200. en verv. ' voornaamst verfcbil, ald. en verv. KWARTIEREN van dcu voet van het Paerd, IV, 127. binneufte en buitenfte „. (jiiwartieren, .f . ft» 0“T , : 'I' i\-_ . )■■ L. / VAN DE natuurlijke HISTORIE. *S 9 L. -r< : Tl ■Ji'.' •r T P'.jSf i) .SlTl''i tama. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XVI, lo?» Afmectingen van dezelve, a/t/, . i xaimantin, (groote)^ befchrijving van,jaenzelven , XVI, 194, Afmeetin» * ' gen,‘i 9 Ö. . . lamantin (oBooxE) <#er /ƒ«//;/« deszelfs befchrijving, XVI, ^198. i-AMANTiN paft Cujatta ; deszelfs vnigt. Befchrijving van deszelfs uitwendige •» deelen, XUI, 270. van de ingewanden, 371. enrefv. van de beenderen , 273. lamantin vm Senegal’ Befchrijving van de beenderen van zijn kop, XIII, '274. lamprei; deszelfs befchrijving, VI, 141. LANG'OEtEBD Paerd, zegt men vau eenjdat een gebrekkige koot heeft , IV, 139. tANS- STEEK bij ccn Paerd, IV, 125.- ians-itzer; befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XHI, 160. van de ''^ tanden, W. afkomst van den naam van dat dier, ald, lans-ijzer van Gujanai deszelfs befchrijving en afmectingen, XIX j 140.- — lappew* Vel, dat van het verwisfeld gewei van het Hert afvalt, VI, 30. lEïB®; vierde maag van het Rund- dier, IV, 238. LEEUW. Befchrijving van de uitwendige deelen van den Leeuw en de Leeuwin ; IX , 54. en verv. van de ingewanden , 57. en verv. van de beenderen , 64. Afmeeiingen van de uitwendige deelen van den Leeuw en de Leeuwin, 56. van de ingewanden, 61. en verv, van de beenderen, 65. en verv. leeuw -AAP is de Marikina, XIV, 266. LELLE (uitspringende) van het oor van de'meeste Vleder- muizen/ VIII, 74 - lenmnen, van het Paerd, IV, 125. dubbele lendenen, 126. lever- en gal- buizen van den mensch, vertoond wordende door eene ingc- fjoten (lof, terwijl de zelfftandigheid van de buizen weg m, XV, 247* lichtbruine kleur van Paerden, IV, 129. LItEEZER - honden, V, 146. ' " ' “ lintworm in den lever van eenen Muis, VII , i 93 - ^ \ lippen van het Paerd, als zij te dik zijn, neemt het, het gebit op de lippen» IV, 135. •• ^ ^ LIVERXL 140 B L A D W ^ E R LIVER.EI van het Herten* kalf, VI, 30. LooFER, naam van het Hcrten-kalf op wn’ zekeren tijd, VI, 17. EORis, Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIII, 150. en nrv. van de ingewanden, 151- en verv. van de beenderen, 153. en ver v. i;fmeeuagen van de uitwendige deelen, 151* van de beenderen, 154. en volg, LORis van Bengale; deszelfs befchrijving , XIX, 55. en verv. LUIPAARD. Befchrijving van zijn vel, IX, 107. Befchrijving en afmeeting van het geraamte, 109. en verv. tiiNX. Befchrijving van zijne uitwendige deelen, IX, 159. van de ingewanden, 141. en verv. van de beenderen, 145. Afmeetingen van de uitwendige dee- len , 140. van de ingewanden , 143. en verv. van de beenderen , i 4 f» en verv. LIJSTER -GRIJZE KLEUR. Vau PaerdCU, IV, I30t M, Ki-a li. IVIacaQüe. Befchrijving van deszelfs uitwendige, deelen, XIV, 125. yan de ingewanden . 126. en verv. van de beenderen , 130. Afmeetingen van de ukwendige deelen, «6. van de ingewanden, 128. en verv. van de beende- ren, 131. MACAQÜE (OEHOpRNDE) is de Ajgrette, XIV, 13a. 'macaque met deï^ korten staèrt j befchrijving van een wijfjen, XIX, at. MAGOT. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XtV, 77. van de inge- wanden, 79. en volg. van de beenderen, 83. en verv. Afmeetingen van de uitwendige deelen van het mannetjen en het wijfjen, 78. van de ingewanden, 81. van de beenderen, 85. en volg. '14AIM0N. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, "nö. van de inge- wanden , 117. en volg. van de beenderen , 120. Afmeetingen van de uit- wendige deelen, 117. van de ingewanden, 118. en volg. van de beenderen, 120. en volg. f MAÏPOURi. Ziet Tapir. MAKi befchreven, XIX, 54 * MAKi c KLEINE oraaüwe); bcfcbrijving en afmeetingen van denzelven, XIX, 52. en volg. iTiakis. Hunne geüachts • kenmerken , XIII, 129. e» volg. K4L1R0UCK. t VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. • 241 MALBROUCK. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIV, i 47 « ingewanden , 148. en volg. van de beenderen , 152. Afmeetingen van öe uitwendige deelen, 147- en volg. van de ingewanden, 150. en volg. van de beenderen, 152. en volg. kammen. Ziet Borften. MAMMOUT , verdicht dier. Men fchrijft de olyphants beenderen , die in het Noorden gevonden worden aan hetzelve toe, XI, loi. mandRILL. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen ,'XIV, 103. van de ingewtnden, 104. en verv. van de beenderen, 107. en verv. Afmeetingen van de uitwendige .deelen, 103. en volg. Van de ingewanden, ic6. «« volg. van de beenderen , 109. MANGABEV. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, i 57 * de ingewanden, 158. en verv. van de beenderen, J62. en volg. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 157. en volg. van de ingewanden ,161. e» volg. van de beenderen, 163. Mangabey met eenen witte hals- band, 164. MAWGOUSTE. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIII, 117* van de tanden , uld. MARGAY. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIII, 174. marikina. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 2.66. van de in- gewanden , 267. en volg. Afmeetingen van de uitwendige deelen , 26Ö. en volg. MARMosA. Befchrijving van deszelfs uitwend^ige , X , 227. van wanden , 228. van de beenderen , 231. Afmeetingen van de uitwendige oee len,227. van de beenderen, 232. Befchrijving van de teeldeeleil van het wiji* jen, XVI, 125 ' ^ MARTER Cgroote BOSCH-) vtin Gujana^ XIX, 12a. MARTER (huis-). Ziet Huis - marr«r- marter (veld-). Z/V; Veld -marter. MEDICINA VETERINARIA , IV, I23. melkkleur, kleur van Paerden, IV, 130. Mico. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIV, 276. middentanden , de derde en vierde fnijtanden van het Paerd, IV, 125. Middenschot van den neus van de Amerikaanfche Aapen, is breeder dan dat van de andere Aapen , XIV, 208. mieren-eeter. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , X, 118. van de ingewanden, 120. en volg. van de beenderen, 123. en verv. Armeetingen van de uitwendige deelen , 119. van de ingewanden, 122. van de beenderen, 125. en verv. ( Registers . ) Hh MIEREN- J4 «fmeetingen. van de uitwendige deelen , 20. MILLE -FLEUR. OF PER31KKE GRAAUWE KLEUR VEH Pacrden , IV, I3T. Mococo. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIII, 131. en volg. van de ingewanden, 132* on verv. van de beenderen, 136. en volg, Afnieetin- gen van de uitwendigen deelen , 132* on verv. van de ingewanden, 13?. en volg. van de beenderen, 138. en volg. MOL. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, VIII , 5a. van de ingewan- den, 54, en verv. van de beenderen, 59. en verv. Afmeetingen van de uitwen- dige deelen, 53- van de ingewanden, 58. en verv. van de beenderen , 63. en verv. MOL van Kanaday deszelfs befchrijving, XVI, lap. momie. Gebalzemde Momien, gedroogde Momien, lil, 342. men ziet Egypti- fche Momien , die meer dan tweeduizend faaren oud zijn , 243, Waarom men de Momien gemaakt hebbe, ald. men had veertig dagen werk om eene Egyptifche Momie te vervaerdigen , dat uit Genefis bewezen wordt, ald.. HERODOTüs verhaalt hoe de Momien in Egypte gemaakt worden , ald. gelijk ook nioopRUs van Sicilië, 244. Waariieeraingeii van enige he» dendaagfche Schrijvers over de Egyptifche Momien, 244. Balzeming met nooten-elie door grkw, 245. Momien van de Guanches , ald. Hoe die gemaakt worden, ald. Momien van de Incas van Peru door garci- LaSSO gezien; gisfingen van d’acosta en garcilasso over het ■bereiden van die Momien, 245. en volg. Momien van Corasfan , die zeer feard en zeer oud zijn, 247. Verlierzelen van de Egyptifche Momien, kisten, waarin zij liggen, 247, 248. Egyptifche Momien met baarden , hair en nage- len, 248. De Arabieren bederven de Momien om een goud ftiik geld te heb- “ben, dat gewoonlijk onder de tong gevonden wordt, ald. Verfchil in het balzemen der Momien en in derzelver linnen , 249. Ledemnaaten van eene Momie, ald. in Auvergne gevonden , XV, 235. en verv. Vergelijking van dezelve met die vp Egypte, Afrika, enz. ald. Tijd wanneer en plaats daar zij gevonden is, 236. Befchrijving van het graf en de kist, ald. Van het lig- haam van de Momie en deszelm omwindzeleii , 23Ó, 237. Waarneemingen over de binneufle deelen van het Hghaara en over de ftof, waarmede het ge- balzemd is , 237. en volg. Oraftandigheden van de ontdekking der Momie en derzelver aankomst in het Kabinet, 238. Staat van de Momie toen zij in bet Kabinet kwam en haar tegenswoordige ftaat, 239. Aanmerkingen over der- zelvcr balzeming en oudheid; verfchil tusfchen deeze Momie en de andere; omfchrijving van het natron der Ouden ; gisfingen over de middelen om eene Momie als die van Auyergne te vervaerdigen , 239. en volg. Befchrijving van eene Egyptifche Momie, 240. wona ; befchrijving van dezelve, XIX , S9i woNB. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 167. Van de inge- wanden, léi.envolg. van de beenderen, 171. Afmeetingen van de uitwen- dige deelen , 167. en volg. van de ingewanden, 169. en verv. van de been- deren » 171- on volg. MON- yAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ut MONCOUS. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIII , 140. van de in- trewanden, 141. e» volg. van de beenderen , 142. en volg. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 140. en volg. Befcbtjjving van een diertjeB, dat over- eenkomst heeft met den Mongous , 142. monsters van eerstgeboren kinderen, XV, aao. twee aan elkai^eren befchre- ven, 241. Befchrijving van enige menschlijke monfters , XYIU, 319» en verv. jmoorenroppen; kleur van Paerden, IV, 129. mopsen; befchrijving van die honden, V, 145. MORSE. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIII , «164. XVI, 145. van de beenderen van den kop en van de tanden , XIII , 267. en verv. Afmeetingen van die beenderen, 269. Befchrijving van de mtwendige dee- len van eene vrugt, 265. afmeetingen, ald. en volg, befchrijving van de ingewanden, 266. en volg* MOUFFLON. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XI, 229. van de in- gewanden , 231. van de beenderen , 234. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 230. van de ingewanden, 232. en verv. van de beenderen, 234. moustac. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, i8i. muil van den Stier, IV, 233 » dus «oemt men ook den bek va» den Leeuw, IX, 54. MUILEZELS -STREEP bij dc Paciden , IV, 130. MUIS. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , VII , 191. van de inge- wanden 192» en verv. van de beenderen , 196. Afmeetingen van de uit- wendige deelen, 191. van de ingewanden, 194. en verv. van de beenderen, 197. verv, . • MUIS VAN HET PAERD , of kraakbeen aan de neusgaten , IV , id^. muisvaale kleur van Paerden , IV, 130. . muskus. Befchrijving van de zakken, waarin het vervat is, XII, 25a. muskus-PIEK» Befchrijving van de uitwendige deelen, XVI, n6. en verv. MUTS , tweede maag van het Rund -dier; derzelver befchrijving, IV , 238. (beredeneerde) is eene reeks van omfchrijvingen , IV, 55, me* merkingen over dezelve, 56. en verv. NACHT -aap; zijne befchrijving en afmeetingen ^ XIX, 48» Hh 2 NACHT* *44 BLAD AV IJ Z E R kacht-vliegeh. ; befcb rij ving van dien Vledermuis, Vlil, 75. NAGEL van eene ongemeene grootte , van den grooten teen van een meisjen ge>- fneden, XV, 218. NAGOR, Z/ef Nanguer. NANGUER, XV, 233. Befchrijving van de uitwendige deelen , XVI , loa, NEGER (gevlakte^ EN GEVLAKTE NEGERIN bcfchrcven , XVIII, 31a, veryi- neger (witte); befchrijving van eenen, XVIII, 309. NEGERIN (jonge); haar gedroogd vel, XV, 218. NEGERIN ( WITTE ) ; befchrijving van eene, XVIII, 305. eavo/g. afmeetingen van dezelve, 306. NEK ; bovenst gedeelte van den bals van den Stier, IV, 233. NET, derde maag van het Rund -dier, IV, 238. derzelver befchrijving, 239, netten bij de Rel- muizen, VIII, 98. bij de Marmeldieren , VIII, 134. NEUSBEEN vau hit Pacrd j IV, 124» ■ kieuw -GROEI van het Hert, VI, 29. deszelfs befchrijving, 29, 30. NIER- BEKKEN van de nier van een mensch, XV, 247. wil-gaut; befchrijving van deszelfs, uitwendige deelen, XVI, 71. e» Nioü, Ziet Gnou. , - : ! o. OcELOT. Befchrijving van de uitwendige deelen van het maiftietjen , XHl^ 170. en volg. van het wijQen, 171. OLiEëN (grove) zijn niet onaandoenlijk voor den wijngeest, III, 194. men wil dat zij denzelven niet .weêrftaan dan als zij met heet gemaakt zijn geweest, ald. olie wordt dik in de lucht, 195. OLTfPHANT. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XI, 58. en verv. van de ingewanden , 66. en verv» van de beenderen , 69. en verv. van de inge- wanden, 69. van de beenderen, 83. en verv, ©ndatra. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , X , 8. van de inge- wanden , lo. en verv. van de beendersii , ii. Afmeetingea der uitwendige- deelen ,9. ONTHEt^PT Paerd, IV, 138. «NTLEEO- ( VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. 245 ’ ONTLEEDKUNDE (VERGELIJKENDE) is Dodig tot de kennïs van het meascblijk lighaam , IV , 64. Men heeft die noodzaaklijkheid gevoeld , men heeft verfcheiden foorten van dieren befchreven ; maar die arbeid heeft de ver- gelijkende ontleedkunde weinig doen vorderen , omdatdie befehrij vingen n.iet naar een ontwerp gemaakt zijn , ald. Voorbeeld van een goed plan , ald. ontledingSTn, de meefte menfchen hebben ’er een’ afkeer van, UI, 107. Meu kan de ontleedde deelen niet bewaaren zonder dezelve te misvormen , ald. men bootst derzelver gedaante en kleur na in waseb, ao8. OOG, door konst gemaakt van hout en andere ftoifen door mastiani, iii, ajp— 221. ander van yvoir, aai. OOG van het Paerd , IV, 144* oogkuilen van het Paerd, IV, 125. OOR, doof konst gemaakt van hout door mastiani, III, 221 — 225. van yvoir, 225. OPENINGEN , enigen dieren bijzonder eigen en buiten aan het lighaam geplaatst. Ziet Holligheden. cPSPUiTiNGEN. Ziet Infpuitingen. ORANG-OUTANG. Befchrijving van eeiien door vosmaer, XIX, 5. en verv. Orang-Outang Jocko, XIV, 51. OTTER. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , VII, 88. van de ingewan- den, 89. en verv. van de beenderen, 95. Afmeetingen van de uitwendig:* deelen, 89. van de ingewanden, 93. van de beenderen 96. en verv. OTTER van Kanada, Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen en tanden "XIII, 217 * oüANDEROu. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIV, 113, Afmee* tingen , ald. güd-wijfs-kop van een Paerd , IV, 134. ouïsTiTl. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 260. van de inge-» ' wanden, 261. en volg. van de beenderen, 263. en volg. Afmeetingen va® de uitwendige deelen, 260. en volg. van de ingewanden, 262. en volg. aca. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen X, 188. van de inge- wanden i 189* afmeetingen van de uitwendige deelen^ i 88 j, yolg- van de beenderen ,. 191 F. Hh.3, FABR©s BLADWIJZER £46 PAERD. Befchrijvlng van deszelfs uitwendige deelen, IV, 124* vtrv. afmee- tingen , 144. en verv, befchrijving en afineetingen der ingewanden , 147. en verv. opvoeding van het Paerd, 123* en verv. gebrek van den kop , 134. van de ooren, het voorhoofd, de oogen, hoe die waarteneemen , ald. van de onderkaak, 135. van den mond, ald. van den hals, dè maanen, defchoft, de fdiouderen, 136. van de borst, de lendenen, de ribben, den buik, 137. van de zijden, van het kruis, alfJ, van de heupen, van den Raert, van den elleboog, van de armen, de knieën, aUl van de beenen, van de koot, 138. van de hoef, van de kroon van den voet, 139. van de agterfte pooten, 140. van de vier pooten, 141. heeren-paerd, 142. post - paerd , ald. rij- fchool-paerd, a!d. oorlogs- paerd ,N Cgroote> Befchrijving van deszelfs uitwendige dealen, XIV, 92. van de ingewanden, 93. en verv- van de beenderen , 97. Afmeetingen van de uitwendige deelen , 93. van de ingewanden , 95. en volg. van de beenderen , 97. en volg. PAPiON (kleine). Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 96, en velg. van de ingewanden , 98. afmeetingen van de uitwendige deelen , 97. en volg. van de teeldeelen van het wijf jen , 98. ïASAN. Befchriiving van het vel en de hoornen, XII, 187. XV, 249. en verv, Pafan en Pafar betekenen ook Bezoard, XII, 190. PAZ AR. ZfV# Pafan. PATAS MET DEN ZWARTEN BAND. BefchriJving van deszelfs uitwendige deelen , XIV, 135* de ingewanden, 136. en verv. van de beenderen, 140. envolg. afmeetingen vaii de uitwendige deelen, 135. en velg. van de ingewanden, 139. en volg. van de beenderen, 141. en volg. PATAS MET DEN WITTEN BAND, XIV, 141. PATAS *47 VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. patas met den korten staekt; befchrijving, XIX, 23. PECAUi. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, X, 17. van de ingewan- den, 19. enverv. van de beenderen, 27. en volg. Afmeetingen van de uit- ' wendige deelen , 18. en verv. van de ingewanden ^ 25. en volg. van de beenderen, 28. en verv. pekan. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen en tanden, XIII, 205. de Pekan is de Coafc, 201. PENS, eerde maag van het rund-dier, derzelver befchrijving, IV, 038. perchal-rot. Befchrijving en afmeeting van denzelven, XIX, 135. PERSiKKEBLOEssEM KLEUR vau Paetdcn , IV, 129. persikkë graauwe kleur van Paerden, IV, 131. petit-gris, Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, X, 89, van de been- deren , 90. Afmeetingen van de uitwendige deelen , 89. en volg, petit-gris van Cafan. Befchrijving van deszelfs vel, X, 99. PETiT-oRis van Groenland. Befchrijving van deszelfs vel, X, 98. petit-gris van de Noor 4 - Kaap. Befchrijving van deszelfs vel, x, pp. petit-gris van Noorwegen. Befchrijving van deszelfs vel, X, 99. PETIT-GRIS vanSiberie; befchrijving en afmeetingen van denzelven, XIX, 125^ en volg. van zijn vel, X, 99. petit-gris van Irkk. Befchrijving van deszelfs vel, X, 99. PHALANGER. Befchfijving van de uitwendige deelen van een wijfjen, XIII, 74. en volg. van de ingewanden , 75. van de beenderen , 77. en verv. Afmeetin- gen van de uitwendige deelen , 75. van de beenderen , 79. en verv. Be- fchrijving van de uitwendige deelen van een uiannetjen , 80. Afmeetingen van de uitwendige deelen , ald. en volg. afkomst van den naam van Phaian- ger'r zonderling maakzel van zijne vingeren, 74. phatagin. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , X, 135, Afmeetin- gen, i 3 < 5 - PHOKA Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIII, 252. en volg. van de* ingewanden, 254. en verv. van de beenderen, 258. en verv. afmeetingen van de uitwendige deelen, 258- van de ingewanden, 257. en verv. van de- beenderen, 261. PHOKA riNDiscHE). Bcfchrijving van deszelfs uitwendige deelen en tanden,,. XIII, 362. en verv. PHOKA met den witten büik; derzelver befchrijving, XVI, 153. PiNCE, voorlte deel der hoef van het Paerd , IV, 127. pinche. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen , XIV, 271. van de inge- wanden, 27a. en volg, afmeetingen van de uitwendige deden, 271. en volg,. 248 B L A' D W IJ Z E R , . pipjsTRELLE , foort van Vledermuis; deszelfs befchrijviag, VIII, 75. ,pis- leider, dubbel aan de regterzijde, III, 187. de Pisleider vertoond door de ftof van eene infpuiting, terwijl derzelver zelfttandigheid weg is, XV, 247. PISVLiES VAN DEN BOK , V, 4 ^* van den Buntfing , VII, 136. van den Ezel, JV, aio. van den Haas, Ï23. van het Hert, VI, 38. van den Huis- marter. Vil, lop* van het Indiaansch Varkentje, VIII, 10. van de Kat, V, 196. van het Konijn, 150. van hetPaerd, IV, 159. van den Ram, V, ao, 28. van de Rheebok , VI, 91, van den Stier, IV, 247. van het Varken, V, 82. e« m vt riTHEcus. Befchrijving van denzelven , XIX , 9. envery. Afmeetingen van des- zelfs uitwendige deelen, ii. plooien van het verhemelte van het Paerd, IV, 125. POLATOÜCHB. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, X, 69. van de in- gewanden , 71. en verv. van de beenderen, 75. Afmeetingen van de uitwen- dige deelen , 70. van de ingewanden , 73. volg. van de beenderen , 76. en volg. polatouche van Rusland. Befchrijving van deszelfs vel, X, 97. en volg. PORCELEINE KLEUR van Paerdcn, IV, 131. post-paerd, welke hoedanigheden het moet hebben, IV, 142. PRAMMEN. Ziet Borflen. PRUiMGATTEN bij Paerden , IV, 137. PYGMEE,, is de Jocko, XIV, 51. PYRAMES zijn zwarte fpanioietten met vaal boven de oogen , op den finoel, op de keel en op de pooien , V, 142, R. J^ACHiTis. Ziet Engelfche ziekte. RAKOEN, Ziet Raton. RAM. Befchrijving van zijne uitwendige deelen, V, 13, 14. van de Ingewanden, ló. van de beenderen, 23. afmeetingen van de uitwendige deelen, i 4 ) i 5 - van de ingewanden, 20, 21. van de beenderen, 24. RAM Cindiaansche). Befclirijving van deszelfs uitwendige deelen, XI, 238. van de ingewanden, 240. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 239. en volg. 1 P.AM 249 VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. RAM (iJSLAndsche). Befchrijving van deszelfs uitwendige deelefl ,XI, van de ingewanden , 237. van de beenderen , ald. afineetingea van de uit- wendige deelen , 236. van de beenderen, 237. RANGSCHIKKING EN VERDEELINC van de voortbrengzelen der natuur iseenereeks van omfc brij vingen als de boom van porphyriüs, IV, 55; zij fcbaadt de vordering der weetenfchappen door ilegte omlchriivingen, 56. zij kan niet voldoen in plaats van volledige befchrijvingen , ald. zij beftaat uit onvolle- dige befchrijvingen , nuttig voor de vergelijkende ontleedkunde , omdat zij alle overeenkom ttig een agtervolgend plan zijn , 63. Voorftdiing van de Rangfchikkingen der viervoetige dieren, 77. door klein, 75. door lin- NEüs, 77. Gronden van aristoteles omtrent de rangfchikkingen, 68. hij neemt alleen voornaame geflachten aan , aU. hij maakt geene andere verdeelingen, hij gebruikt geen ontkennend kenmerk, 69. zijne rangfchikking in zijne Hiftorie der Dieren, 70. Rangfchikking der dieren, van cksner, aldrovandus, johnston, zijn onvolledig, 71. die van ray, al'd. en verv. gebreken van die rangfchikking, ald, de rangfchikking van de voort- brengzelen der Natuur zijn willekeurige overeenkom ften , 72. en gebrekkig, ald. derzelver takken zijn zeer ongelijk in het getal van foorten, die ’er toe te huis moeten gebragt worden, 76. .dit gebrek zou gedeeltelijk kuflnen ver- beterd worden , als men vollediger befchrijvingen maakte, alA. onzeekerheid van de beginzelen der rangfchikkingen, hoe hoog men dezelve moet fchatten, 78. ras van de Konijnen, VI, 142- en vervolg. RASSEN derVtirkchs, V, 68—75. der honden, 132— 148. der Katten, 188-192. RATON. Befchrijving van zijne uitwendige deelen , VIII, 196 — 198. van de ingewanden, 199 — 201. vati de beenderen , 202 — 203» Atmeetingen van de uitwendige deelen, 198. van de ingewanden, üoi. van de beenderen, 203. en verv. de Raton met den das, met de wilde kat, en met den vos vergele- ken, iq6. zijne houdingen , ald. hij weekt en wrijft zijn eeten in het water, aJd. hij eet gekookt en raauw vleesch;, hij houdt veel van melk, 196, 197. hij klautert op de hoornen; men zon die dieren kunnen tam maaken, 197. RATON, krab-eeter. Befclirijving van deszelfs uitwendige deelen, XVI, laa. en volg. RELMUis. Befchrijving van de uitwendige deelen, VIII, 96. van de ingewan- den 98. van de beenderen, loi. afmeetingen van de uitwendige deelen, 97. van de ingewanden , 100. van de beenderen , 102. RELMUis MET DEN VERGULDEN STAERT ; dcszelfs befchrijving , XIX , 138, afmeetiiigeii , ald. > rendier. Befchrijving van de beenderen van den kop, XII, 98. van het hair van den kop, en van een vel, ald. van het gewei, ald. en volg. van de uit. vvendige deelen van eeiie vrtigt, 99. van de ingevvanden , loi. Afmeetin.'^en van de uitwendige deelen, 100. en volg. wambuis yan een vel van een Ren- ■ dier 106. Befchrijving en afmeetingen van de uitwendige deelen van het mannetjen en wijfjen , XIX , 161, 165. draad van de zenuw van een Ren- dier, XV, 232. reuzen, xviii, 21 1. en volg» ( Registers. ) RHEE- B L A D W U Z E R RHEE-BOK. Berchrij’ving van zijne uitwendige deelen, VI, 86. en verv. van de ingewanden, 89. en verv. van de beenderen, 94. en verv. Afmeetingen van de uitwendige deelen, ,88. en verv. van de ingewanden, 9a. en verv, van de beenderen , 95. en verv. Befchrijving en afmeetingen van de uitwendige deelen van een mannetjen enwijfjen, XVI, aö. en volg, RHEEBOK Ckleine). Befchrijving van de uitwendige deelen van een jongen , X[[, 231. van eenen volwasfen, 233. van de tanden, ald. Afmeetingen van de uitwendige deelen van eenen jongen kleinen Rheebok, 232. van een volwas- fen, 235. rHINOCEROS. Befchrijving van deszelfe uitwendige deelen, XI, 117. en vervi- Afmeetingen, 120. de Rhinoceros met den oJyphant en andere groote dieren vergeleken, 117. afmeetingen van de uitwendige deelen, XVI, 6. en volg. RIBBEN- vlies; een gedeelte dat ten deele kraakbeenig en ten deele beenig gewor- den is, III, 183. RIET -bok; befchrijving en afmeetingen van de uitwendige deelen van een man- netjen en wijfjen, XVI, «6. en volg, RING ; deel van het gewei van het Hert , VI , 28.- roetje-been vandenAgouti, Vlir, 233. van de Aigrette , XIV, 198. van den Be- ver, VIII, 193. van den Bosch • marter , Vil, 123. van den Buntfing, VJÏ, 137, van den Callitriche, XIV, 199. van den Campgnol, Vil, 231. van de Chineefche muts, XlV, 199. van den Coquallin, XIU, 87. van den Das, VII, 84. van den Dashond met kromme pooten, V, 178. van den blaauwen Eekhoorn, X, 98. van de Fret, VII, 138. van den groeten Ha- zelmuis, VIII, 118. van den kleinen Hazelfhuis, ald. van den Hermelijn, VII, 152, 155. van den Huis-marter, VII, io8, 122. van het Indiaansch Varkentjen, VIII, 8. en 33 van den Inkhoorn , VU, i6a, 187. van de Kat, V, 208. van den Krulhond, 178. van den Leeuw, IX, 61 en 69. van den Macaque, XIV, 198. den Magot, XIV, 88. van den Mangabey, XIV, 199. van den Mol, VIII, 56 en 66. van den Morlè, XIII, 277. van de Mone, XIV, 199. van den Muis, VII, 211, 155. van den Nacbt-vlie- ger, VIII, 83 en 41. van den Ondatra, X, ii en 31. van den Otter, VII, 92, 100, ftii. van den Papion, XIV, 122. van de Polatouche, X, 73 en 97. van den Rakoen, VIII, 200 en 231. van den Relmuis, Vill, 118. van dén Rot, VII, 178 , 188. van den Souslik, XV, 257. van het Stekelvar- ken, XU , 291. van den Talapoin , XIV, 200. van den Vari, XIII, 157. van den Veldmuis, VII, 212. van den grooten Veldmuis, VIII, 142. van den Vos j Vil, 66. van den Wagthond, V, 176. van het jong van een VVagt- hond en een Windhond , 177. van den Waterrot, VU, 230., van den Wezel,, VII, 154. van den Wolf, VII, 48. ROMBiNSCHE DEGEN, bijeen Paerd, IV, 133^ roodbruine - PAERBEN , IV, I29. j_0T. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, VII, 17 van de ingewan- den, 176. en verv. van de beenderen , 183. en verv. Afmeetingen van de uitwendige deelen, 175. van de ingewanden, 181. en verv. van de beende- ' len, 184. envervi ROT VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. nsi ïiOT (vliegende); eene foort van Vledermuis, XIII, i6i. rotte- STAERTEN van de Paerden, IV, 138* roücette; befchrijving en afmeetingen van de uitwendige deden, X, 54. ■ OUSSETTE. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, X, 4Ö. van de inge- wanden, 48. en verv. van de beenderen, 50. en verv. Atmefitingen van de uitwendige deelen , 47. van de beenderen , 52. en volg. aijssELSCHE honden , V, 146. s. s r 'aamengroeiiing; derzelver omfchrijving, oorzaaken , verfchillen , uitwer- khiffen , lïl , 140. Wjare faamengroeijing , derzelver omfchrijving , ald, valfche faamengroeijing, derzelver omfchrijving, faamengroeijing van het hoofd va den mensch met den hals, 157. van den fchouder met den ann van den arm met den voor-arm , 158. van de voorhand met den voor- arm *of na- hand , 159. van de ribben met derzelver kraakbeenderen, het borstbeen of de wervelbeenderen, ald. van de wervelbeenderen, 159, i6o. van de beenderen van het bekken met de wervelbeenderen of de dijen -been- deren 160 162. faamengroeijing van eene ontzagchelifke grootte aan de neleding van een dijebeen met het heup-been, i6t, 162. faamengrodjing fan een dijebeen met de kniefchijf, 163. van dijebeenderen met hetXcheen- Sn, fl/3; van de beenderen van het been, aU. van de beenderen van het been met den voorvoet, 164. van den voorvoet met den navoet, 165. vai- fche faamengroeijing van het dijebeen met het heupbeen , 100 — 102. Befchriiving van deszelfs uitwendige deelen , XIV, 233. van de ingewan- den 234. en volg. van de beenderen, 237. afmeetingen van de uitwendige deelen, 233. en volg, van de ingewanden, 235» vetv. van de beenderen, 237. en volg. «AÏ MET DE -WITTE KEEL. Bcfchrijviog van deszelfs uitwendige deelen, XIV, 339. van de beenderen , 240. afmeetingen van de uitwendige deelen , 293* w/g. Befchrijving van zijne hoornen, XII, 185. Befchrijving van deszelfs XVI, ! 9 - - ,„T Rpfcbriiving van deszelfs uitwendige deelen, XIV, ^3. van de inge- ^'''"Sden 244. en verv. van de beenderen, 247. en volg. afmeetingen van de Sendige deelen, 244- van de ingewanden, 246. e» volg. van de beende- ren , 248. en volg. ATOU (BRUINE). Befcbrijvtng van deszelfs «‘J^endige deelen , XIV, 2^^^ van ^ de ingewanden, 225. en verv. van de beenderen,, 228. en volg. afmeetingen van de uitwendige deelen , 224. en volg. van de ingewanden , 227. e« volg’ rip beenderen, 229. SAjou (gehoornde); deszelfs befchrijving, XIX , 46. SAJOU (GRAAUWE). Befchrijving van d^pdfs uitwendige deelen, XIV, 230. 1 »52 L A D W IJ Z E R. SAKI, Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIV» 255. SARieóviErJNK. Befchrijving van dezelve, XVI, 142. SARiGüE. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, X, air. enverv. van de ingewanden, 214. en verv. van de beenderen, 220. enverv. afmeetinïen van de uitwendige deelen, si 3. envolg.v^n de ingewanden , ssp, en voh. vaa de beenderen, 22a. en verv. beldirijving eii afffleetiiigen vaii dezelve *XVI 123. en volg. . * ** SARiGUE (langhairige), Befchrij'ving , XVI, 124. SCHAAP (jJSLANDSCH), Xi, 235, SCHARLAKEN -BRUIN, kleur van Paefden, IV, lap'. scherman; befchrij'ving van denzelven, XIX, 135, en volg. scheuten; gedeelten van het gewei van het Hert , VI,. 27, groote Scheut 2fv verdeeling van de Scheuten , ald. ’ SCHIMMEL, kleur van Paerden , IV, 130. SCHOFT van bet Paerd , IV, 125. .schouder -DEEN, waarvan een gedeelte in den geheelen omtrek van het been door been- bederf is afgevallen, XV, 218. SCHROBBER van het Varken, V, 71, beenderen van den Schrobber, 90. ' SEROTiNE, foort van Vledermuis , deszelfs befchrijving, VIII, 75. SERVAL. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, XIII , ir’Hoef- ijzer; Vleder-muizen van verfchillende foort, 78. e» ingewanden van den Nagt- vlieger , 83. van de beenderen van den Vleder- I muis- 80. en verv. fommige Natuurkundigen ‘hebben de Vleder- muizen on- * ' der de vogelen geplaatst , 71. De Vleder-muizen op vier pooten befchouwd ' ''flls dé andere viervoetige dieren, ald. bewCegingen der Vleder-muizen,^. ’■ "daar zijn ’er die zig aan xle agterfte pooten ophangen om te rusten, 72. hun- ne JlugT, ald. vliezen van hunne vleugelen, 73 - De vleugelen van^de Vk- der- muizen zijn voorfte pooten, ald. ■ ■ VLIES door RüiscH opgefpoten , III, i 75 * voANG-sHiRA is dc Vanfitc, XllI, 123. VOET VOL VAN HET PAERD , WEt dit ZIJ , IV, I4O. VOETZOOL van den Dromedaris en den Kameei, XI, 158 en 168. VOOT, om ontleedkundige Bukken in te bewaaren door monro uitgevonden, Ili, 190. door RüiscH, 191. VOOREN van bet verhemelte van het Paerd, IV, 125. VOOR- EN AGTERSTEL van een Paerd, IV, 128. , . «nni-naamfte tecenwerping , welke men doen kan tegens alle "“S opTgfw 5 = vlorSgrn. 43 - Eerfte .«woord op deeze tegenwerping, 43 » 44 * VORK van het been van een Paerd, IV, 127. VOS Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, VII, 55 - van de ingewan- aJ. en verv. van de beenderen, 60, Afmeetingen van de uitwendige Sen, 56- «« verv. van de Ingewanden, 58. «» verv. van de beenderen, do. en verv. - •* • Kk 2 I vos z 6 o ' BLADWIJZER vos (witte); afmeetingen van denzelven , XIX, 150. VOSSEN «HAiR, kleut van Paerden, IV, 130. VOSSEN- STAERT, is de Saki, XIV, 255. VRÜOT van den Bok, 46, 52 * van den Cacbicame, X, 177. van den CaffiDa?nr>i _ VII, 228. va” den Êzel, IV, 210. waaroeemingen op de vrugt van^eene Negerin , XVIII , 193. en verv. van de Fret, 136. van den Haas VI 123, 134. van het Hert, VI, 37. en verv, en XV, 228. van den Hippopö- tamus , XII , 03. en verv. van den Hond , 160 , 175. en verv. van den Huis-marter, 109. van het Indiaansch Varkentje, VIU, 10. van den Ink- hoom, 163. van de Kat, 195, 206. van het Konijn, VI, 150, 158. van den LamaiHin, XIIT, 270. en verv. van den Mol, VIII, 58. menschlijke , III , 200 jnenschlijke , van een of twee duimen grootte, UI, ao®. van drie en eene - halve duimen, 203. van zeven duimen, ald. van rién duimen, ald. van een Aap,XlV, 200. van den Haas, XV, 229. van het Konijn, «/rf. monfterachtig van eenmensch, III,, 203 — 205, XV, 219, 220. van den Rohsfette, XV* 231. van een Varken, XV, 225. van den Muis, 194. van den Öoi, V, 20! van het Paerd, IV, 158. van den Rhee*bok, VI, 91. en verv. 100, van den Rot, VII, 180, iSit van den Spitsmuis , V’IIl, 27, van den Stier IV, 246. e?j verv. z 6 u van, bet Varken, 82—86, 106. van den Veld-muis* _ 206. van dp grooten Veld-muis, VIII, 124. van den Water-rot, 218! van den Spits- muis, VIII, 42. van het wild Zwijn, 82 en verv. VRUOTEN (menschlijke) die in het lüf der moeder gebleven ziin lansen tüd na den natuurlijken tijd der zwangerheid , IH , 203, ^ w. ADB van het Paerd , IV, 127. tf wagthonden; derzelver befchrijving ; men houdt de zwarte voor beter dan de andere, V, 137. walrus. Ziet Morfe, ^ WALviscH- soorten. Ziet Cetacea. / WANGEN- ZAKKEN vao dc Aapeo , XIV, 77. van denSouslik, XV, 242. van den . Hamller, XIII, 100. f wanschbpzel van een mensch zonder hoofd, III, 203. in de gedaante van een borstbeeld , 204. welks ingewanden van de regter naar de flinker ziide ver- plaatst Zlja, ald. ** ■* wasch; VAN DÉ NATUURLIJKE HISTORIE. aöi wAsnH' ontleedlcundige (tukken in wasch, en hout nagebootst, III, & va5 gekleurd door zitmbo, 208. ontleedkun- ■diffe (tukken in wasch, door deênoües gemaakt, 208 , cop. door • «fp MAN aangehaald, ald. naar Londen overgevoerd, 210. door la croix S emaaki naar de oiitleedingen van do verneï voor den Cz^ peter «/J. hoe men dezelve in wasch vervaerdigt, 210, nendheid en het blinkende van het vleesch, aio. de wijze van de wasen « kleuren is in Italië uitgevonden, 211. men maakt ’er te PatiJS een geheim van ald men kan thans ontleedkundige (lukken in wasch maaken , dlC vol- r«nakter ziin dan die van zumbo , desnoues en de la croix , 212. Ge- Sen vaJ de wasch , boe dezelve te verbeteren , hoofd van wasch door ZUMBO naar Frankrijk gebragt, 212 — 214. ander , door naar de ontledingen van den Heer du verney , 215 — 218. deeien van he” hoofd, in wasch geboetfeerd naar de ontledingen van DU veri^y, otS «10 andere deden van het hoofd in wasch door rupfel , 218. Hart fn waS’ door den Heer süe, 226. de borst- buis in wasch, door faget lebltSrd 226^ 2 Nier in wasch, ald. Teeldeelen van den ma\i m geboetieera , 220 , / — 220. andere (tukken, verbeeldende ; dt 187. ' zee- os, is de Phoka, XIII, 26a. ZEE -OTTER. Zist Saricovienne» ZENUW van een Paerd, IV, 138. zeefstandioheden , die reuk geevcn, enigen dieren bijzonder eigen. Ziep Holligbeden. 7TBET Befcbriiving van deszelfs uitwendige deelen, IX, 188. van de ingewan- den , 190. en verv. van de beende;ren , 194. e» verv, aftneetingen van de uitwendige deelen, 189. van de ingewanden, 193. e» verv. van de beende- ren, 195* envery, ziLVERGRAAüWE KLEUR van Pacrden , 13®* zoRiLLE. Befchrijving van deszelfs uitwendige deelen, en van de tanden, XIII, ao3. ZOUTVATEN OF OOCKUU.EN van het Paerd , IV, laj. ZWÉL» *64 B L At Dm W ij Z E, R ^ ZWART, verfchillend zwart van^de kleur van Paerden, IV, rap. • • ' ♦ ‘ -o J. zwELVRATTEN van het Paerd, IV, ia8. »' ■ « - ‘I nC'.= f.r.vr _! I :,V ZWIJN. Befcbrijving van de uitwendige deelen van het wild Zwijn , het Siamsch Varken en de Beer,. V, 68 — 70. van de, ingewanden , 75 — 80. van de been- deren, 89 — -DS. yï'u de uagtanden , 91» Aftneetingen van de uitwendige deelen, 73 — 75» van dé ingewanden,, 86 — 89. van de beenderen , 95 — 99. Het wild Zwijn is het oorfpronglijk ras, van hetwelk dat van het gewoon varken en het Siamsch Varken afkomftig zijn , 68. zijn onderst kaakenbeen, aanmerklijk om de plaatfing der tanden, XV, 224. en volg, ,,\s , . 1 ,a; 1 : '-Ü . WILD ZWIJN (aerikaansch)-} befchrijving van hetzelve .door allamahd, _ V, 104. '‘••'■-■(i , I . , 1', uiiiv . r. ” ,.ii ! . - ; ZWIJN Cwild) van Kaap Verd, Befchrijving’< van' eeii gedeelte van deszèlfs kaakenbeenderen , XV, 234* van den ftaert, ald. van de vier voeten, 235. deszelfs befchrijving , XIX, 151. , ' , ^ ziyijN Cwn-D^i van Madaga$^ar, B^chrijvjqg-van den ontvlees(^den kop, XV, 225. ‘ - V j .rilK :t,3 er 5 ï-j' s is - \ «Cfl ,Li £'i fiül r:BV .i.e'p’Q i‘.- nor.'i ;d stioib ^ ''-v . , » - ' i . .-)n ‘ ^ ‘JhJ •i’*'' ^'1.' * . •!- ' -J 'JCi •'» ii - . ‘ r s, ■ / r A e “ '1 ' -aLüjsd i»i> ii. V .T 'óv n .£QI ^:V . 1 .'i'Wit'ï .'^1/ , • .051 , "t'T I. : nu: j)i c^n' uis / { . ' i .:J sb or,' i; ‘ ■ ' . 1 ' r. ■ , ■ - . 'li T '.ii r :7 » luco T 1 v< .svt;' ' s V 1~T ,] r,iv 1 rs , lil t'SVi.i,- i’ ' 'lil!' 'J > 'iSf f- '?■ 0. : . 1 jjj 3.:; :.l.v . Ei : ' ••«d • . uil ■■ " ‘“f! c... ' • fc ' . i hu' s! ^ BLAD- \ • ^ 1 CON CORD ANTIE E N R E G I S T E R, *> — VAN ALLE DE NAAMEN, WAARMEDE DE VIERVOE- TIGE DIEREN IN VERSCHILLENDE TAALEN BENOEMD ZIJN IN DE NEGENTIEN D.EELEN VAN DE NATUURLIJKE historie VAN DEN GRAV KXK .de B U F F o N . A. ^AP (gemaskerde) VANGUINEA, de Banaan met den honden - fmoel , XIX, i8. , ip ( groene ) , dc CaUitTtche , XIV , 3011-ENDe) , de Alouatte , XIX , 34. ^P met den varkens-staert; edw. de ikaimon, XIV, 114. \P MET DEN VOSSEN -STAER.T, Qc O»* ■ ki, XIV, 254 . AAP AAP (rooDE) van SENEGAL, de P( tas, XIV, 133. vp.( ROODE ) opCayenne,de^/o«45 , armauillo, feu Tatou genus aUenim, cLuvii, de of SchtldvéiT^ ken met drie banden , X , 143. ARMAOïiLüS fquaniatus major Ceylatii- ■> cus , feu Diafioliis 'J'ajovanicus didus SEBA, d&Patigolin, X, ia8. armellino, Italiaansch, de tierme* lyn , VII , 148. arneph, Arabisch, d& Haas , VI, 104. aron-harisi, Perfiaansch , de Rhins» ceros , XI , 104. asbescha, Perfiaansch , het Paerd^ IV , 76. ASiNO, Italiaansch, de Ezel, IV, 185. ASiNüS, Latijn, de£ze/, IV, 185, ASNA, Zweedsch . de iv, 185» ASNO, Spaansch, de Ezel, IV, 185. 'asha'aas, Grieksch, de Mei, Vlil, 4^* ASS, Engelsch, de Ezel, IV, 185, ASSAPANJCK , Amerikaansch , de'^//tf« gende E^hoorn, X, 64. attaraK, in >roenland, de Pheke met de halve maan in zijn eerften leef- tijd, XVI, 159. ATTARsoAK, in Grocnland , de Phoka ■met de halve maan , XVI, 159. ATTERTSOAX, in Groenland, de Phtt- ka met de halve maan in het tweede jaar en grijs , XVI, 159. ATUCO , Indiaaiisch , de Cachicame of het Schildvarken met negen gordels ^ X , 147- AucHA , de Sarigue , X , 192. ’^AtTs, Grieksch, de Lynx, IX, 182. AÜROCHS, XI , 171, XVI, 52, AUROCHS , bij de Gertnaanen , het Runddier zonder bult , XI, 17 1* AXis, XI, 241. AYE-AYB, XIX, 130. B. jS aardmannetje , dtTalapoin , XIV , iSy» BABIROESA of BABIROCSSA, Xfl, 253. baboon , Engelsch , de Baviaan , XIV , b/bOON rBPOWN), PENNANT, dcBa- viaan mei lange pooten., XIX, 14. ..baboon cdoo-faceo), pennant, de Baviaan met den honden*' jtHOel ^ .XIX ] 17* baboon; (g^eat), pennAi Choras, XIX, 15* _ . BABOUiN, Fransch , de Baviaan 89. BADOER, Engelsch, de Das, ' BARR , Hoogduiisch , de Beet 144* BAF , dier , dat van een Stier Merrie voortkooiBt , XV 5< BAiEL, Arabisch, bet Paerd, LI 2 aöS CONCORDANTIE EN REGISTER B«AR, Hebreeuws:h, da Koe^ IV, 215. BALI.OTTÜLA, Italiaiii.'ch , de Wezel, VlI, 139» barbaresqub , de Barbaryfcke Eek» muis, Vül, 67. , EARBastbllk , Franscb , eene ioort BAR^BAsTBtLO^, ïtalkiaHSch , de Fleder» v?n FUdermms , VllI, 70, ? 5 - BAUDüAU, dier, dat van den Hengst en de Ezelin voort-koomt , XV , 55. BARIS, in Guinea, de Orang^Outang %c,io , XIV , 24. , , BARRE, in Oost-lndieen, de Ol:}phatit , XI 5 lo* * -u- BARRUS, Lati}n, ètOlypmnt, 10. BASTERD-MARMOT van AinRa , A.V , BAT , Engelsch , de 111,67. BAT fronv lamaïca, edw. net Lans- yzer, Xlïl, 15 §* bat ( GREAT ) frora Madagaskar, edw. de Rousfette, X, 34. bausson-patb, Engeiscli, de Jjas, VII, 67. BAVIAAN, XIV, Sp* BAVIAAN ( A.'CHGRAAUWB) , PFNN , verfcheidenheid van den Bosch- Ba- viaan , XIX-, 14. BAVIAAN , C GEELE ) PENN. , verrchei- denheid van den Bosch- Bavtaan , XIX, 14* ^ „ baviaan (graaüwej, schreber, de Ba- viaan met den honden - fmoel, XIX , 18. BAVIAAN met den honden- fmoel, XlX , baviaan met lange pooten , XIX , 14. BEAVER ,Engelscti , de Bever , VIII , 163. BECCHO, Italiaansch, Bok, V, 31. BEER, VIII, 144- BEFR (witte ;, XV, .36. BEER (witte) of 'isbter , XV, 142. behemoth, Hebreeuwsch, bet Rivier» paerd , XII ,30. j, r. BtKKtR EL wash, Arabifcb, ere Ze» bu, XI, 171. bflbus, hedend. Latijn, de Hyena, •JX, i6 O VAN DE NATUURLIJKE HISToCiE. «69 ' koeuf , Fransch , de Of , IV » 2 * 5 - BoacF (paTiT d’afriQ'®)» de Zebu, BOGGO Guinea , de Mandnll , XIV , boh°R*, Poolsch, de Bmr^ VIII, 1Ö3. , V\ 7 T Q/i bok met lange hoeven, XVI, 8^. bok van XII, I3ö> AV , 9 EO NASUS, XI, 17 iZliö ü 7 l/«*«/,XIV, eorsuc , Poc>lsch de ^^f . Vil , 67. BOS, Latijn, ^«Of, IV, 215 'BOSCH- baviaan , XIA, 13 - BOSCH- BOK, eene foort vaa Gazelle ^ BoSli-MA'tTeB:, (groote) vpGu- jana, XIX, 122. ^ BOSCH- marter, vit, 110. bCsch-mensch, de Orang-Outangt, b<«ch’menscH, de Bosch- Baviaan , bij de Engelfcljfin in Gainea, XlX, BOSCH- ROT, in Cayenne, de Kleine . de BuLlu,, newe’ F^nseb, de V, 31. BoicETAiN, oud Fransch, Steenbok, eoÏqurtin, Fransch, Sieenboh, XII, bOyX' Grkhsch, de Of, . IrADYPUS TRIDACIYLÜS, LI»N. de Bitf omrscH^,’^'Hoogduit 8 ch. het dtnnes Hert , XI , 243» BRRBts, Fransch, Ooy, V ,- l. brbbis il la^e queue, BRiss. , het Arabisch Schaap, XI, 214. BREBIS DE GUl^ds , BRISS. , dC Adt» main, XI, 216. BUESIDIUR, Noorweegsch , eene foort van Beer , VllI , 146. BROCK , Engelsch, At Das, VII, 67.' eubale , Fransch, de Bubalus , XII, 199. BUBALUS, XII, 199, XVI, II, 81. • bucula cervina , de Bubalus, Xll, 200. BOE, Italiaansch , de Of, IV, 215. buey, Spaaiiscli, de Of, IV, 215. buf, dier, dat van een Stier en eene Merrie voortkoomt , 3 ^ , 56. bufaLO, Italiaansch, cm Buffel, XI, 171. buffel, XI, 171.* vr BUFFEL, Hoogduitscn, de Buffel^ ai, 171» büffelus aldrov. , At Buffel, Xf, 172. buffle , Transch , de Buffel , XI, 171. büghur, Perfiaansch, Ac Kameel, XI, 125. buk , Perfiaansch , het Farken , V , 55. bull, Engelsch , de Buf, IV, 215. buntsing,. VII, 124. buntsinG Camerikaansche) , CATES- by, de Conepate, XIU, 195. buntsing, Hoogduitsch , de Buntfingy VII, Iï4. buntsing ( gestreepte indiaaN- SCHE XIX , 112 . BUSAN , Perfiaansch, de Bok, V, 3-1.., büselaphüs, CAji, de Bubalus, Xil,, BUSCH - M/'RDER , Hoogdüitsch , dft-' Bosch- Marter , VII, 116. Buz , Perfiaansch , Geit , V , 3 ^ c C nfaffliaansch . de Peca- eABioNARA,in GujaDa.deCfliM^XlT.aaÖi- AA^OABA, Braul cabra, Italiaansch, Geit, V, 3*- X, 12 . CABRA , Spaansch, , V , 3*‘ CABIAI ,. Xll, asó. * eA-r \ » 7 <> CONCOR.DANTIE EN’ REGISTER' CABROM, Spaansch, Bok^ V, 31. CABRA MONTes, Poitugelsch , de VI, 78. CABaoNziLLo MONTES, Spaansch, de Rhee, VI, 78. CACHiCAME , het Schildvarken met negen gor dek , X, ^47» *^58* ' CACUiEN, naam van de Groote ongotfts , in Zuid- Amerika , XIV , 254. cAGui, in Brazil, de Sagoins, XIV., 20 f. c.AGUi, in BrazII, de XIV, 354. caipaia, marcgr. , ónSaïmirit XlV, 24t. cajoo ASSOU, in Maragnon, de Sajous, XIV, 222. CALF, Eiigalsch , het Kalf, IV, ‘ 215. ^ CALtiTRICHE, XIV, 173- CAMADRalAj Spaansch, de ^ezel^ VU, caI^el, Engelsch, de Kameel, XI, 125. * CAMELO, Italiaansch , de Kameel, XI, •' 125. ‘CAMELO, Spaansch, de XI, *-.v . • ” •CamëLopardalis , LVtijft, dé Giraffe, XUI, I. CAMELUS, Latijn, de Kameel, XI,. I2.5- , n CAMELOS ARABICUS, AKISX. , ce UrO' ■ medaris , XI, 125. CAMELUS BACTRIANÜS, ARIST., de K»' meel, XI, 125* CAMELUS DROMA , GESN. , dc Drotne- • darts XI, 125/ CAMELUS PAOOS , LINN. , de Paco , XllI, 29. CAMFLus PERüANUS,BRiss. , dc Lama, Xlil, 29. GAMP^G'FOL, VII J 225. c.iMPAGNOU, Italiaansch, dcCampag~ nol. Vil, 225. camuza. Italiaansch, de Gems of mnesheik, XII, lop- CAMcolus major paluflrh, barrere, de Paca, X, 18. 'canE, Italiaansch , ^e. Hond, V<; 109. CANIS, Latijn, de V, 109. 1 CAN’JS aüAEUS, LINN., de jakhals, xui, i?ö* . canTs plavüs , briss. , de ’ fakhak , XIII, i?6. ... u canis ponticus, é .& Bever 174. CANis volans Ternatanus Orientalis se- ba , de Rousfette , X , 34. CANIS volans maximus seba , de KdtB ^ X,34. CANNA, XVI, 7, 77, CAPivARB, At Cabiai , XII, 256. capra, Latijn, Geit , V, 31. CAPRA MOSCHI, ALüaÖ<^. , iiet dier , XII , 243. CAPREA, PUNii, de Rhee , VI, 78. capreolüs , Latijn, de Rhee , VI, 78. ’ . CAPRE9LUS MARiNc$,<5oaNSTON , eene foort van Rhee , VI, 85. j CAPRioLO, Italiaansch, de Rhee , yï , ■ 78>- ' • . ' * r • • CAPRioLus, Latijn, de Rhee , VI, 78. •• / . . -.1 (.7 CAPDCINA, LINN.-, ic Brume Sajou >, XI V , 222. . 7, x CApucYN 'AAP , de Bruine XIV, 222. # i CAPYBARA , de Cabiai , XII, 25Ö. CARACAL, IX, 150. CAR.\GUE, 0£ LAET, Ai Sarigue , X, ‘93 CAKC.JJOÜ, XV, 163. . C/.B.CAJOU, in Canada, de Veelvraat , XUI, t8p. .j. CARiAcou, in Cayenue, de Mazame , XII, 9 16. cAHi.-'Cou (kleine') in Cayenne, da Blazame , XII, ai6. CARiBüu, in Kanada, het Rendier , XII, 79- CARiGUE, Brazilischj de Sarigue , X, 192. CARiouÉiBRju , Brafiliaansch , eene füOrt van OWi;r, VII,. 87. CAEiGUEYA , Brazilisch , piso, de Sa - rlgiie , XI, 192, 193. cauiouey^ TAiïBi, B^alilisch, marcgr-, Ae Sarigue , X, 192. • carnp.ro . Spaansch, Ram , V, i. CASTAR, Perliaansch, AsH ’ taena , IX, 158. CASTOR, Fransch, de Bever , VIII, ‘63. c.astor, Latijn, de Bever, VIII, 1Ö3. CASTOR, Van ÖE na tÜÏJRLljEE historie. *7* CASTOR AT/Büs « BRiss. » de Witte Be- ver, VIII, 174.. CAT-, Engelsch, Kat , V, 180. catapöRACtx, BRISS., SchiUvarkens i X, 14Ö. gatta Letnur , tiNN. , de, Mococp , XIII, la.ï. CA TUL , Hebreeuwsch , de Huis - Kat , V , 180. CAVALLO, Sjpaansch, het IV, 76. ^ • CAVALLO, Italiaansch, het Paerd, IV , . at- • i . » , I CAVIA, Mormeldier vap^Bahama, VIII, 131. ' • ^ ‘ ' CAVIA-, c APENSIS , PALLASi (k Marmot van ce Kaap de Goede Hoop, XV, CA*VIA 'coBYA, in BrazlUe, het In~ diaansch Karhentjen, Vlll, i. cakigoeibeju , Brazilisch, de Sarico- vienne •, XIII, 213. CAXE, Petliiansch, de Ezel, IV, 185. CAY , in Brazilië, de Sa’i., XIV , 2,31. CAYMIRI , in Maragnon , Sdimiri , XIV, 241. CAYOPOLLIN, X ,' 234. CAYOUASSOO, in Brazil, de Sapajou, XIV, 201. CKME&, , de G<«i^ö*,XII^^io 9. CEPHALOTE , Hledermifis , paLLAS , X v , 171. ' ‘ -* ÖÈBC0P1 THE(JUB CYNOCEPHAlLB, BRISS., de Macaque, XIV , 123. ^ CERF» Fransch, het Hert, VI, o. CERF de DIX CORS JEUNEMENT , Fransch, Hert in het zesde jaar, VI , 8 . ’ ’ „ rPRF rOE Dix cOBS , Fransch, Hert in zij» zevende jaar , VI, 8. CERF ![ jeune), Fransch, Hert in het derde, vierde of vijfde jaar , VI, 8. CERF f vieux) Fransch, Hert in zijn agtjie, negende'of tiende jaar , VI, 8 . ceRIGON , de Sarigue, X ,1 92. ritnvo. Italiaansch, het Hert, vl, 6. elLuLüS, KLEIN de VI 78. CERvus, Latijn, het Hert, VI, o.- oervus minumtus , KLEIN, de 'Rnee, VI, 78. servus MiRABiLis , JONST'. , het Ren- dier , XU, 79* CERVüS NOBILIS, KLEIN, het Hert, VI, 6.^ I' CERVÜS P'ALMATUS , KLEIN, dc Eland, Xll,79‘ , ^ CERVüS palmatus y ALDROV. het Ren- dier, XÏI, 79. cEfevus PALMATUS, KLEIN, Damhert, vr, 61. CERVüS PLATYCERos, ViAV , Damhert , •VI, 61. • CERVUS RAN-GIFER , RAY en KLEIN, het Rendier, Xll, 79. • CHACAL, de jakhals, IX, 161. Xllli 176. CHAiNüK, bij dé Kalmukken, eene Tartaar fche Koe, XV, 41. ■ CHALLAH, Arabisch, de Caracal, IX, 150. CHAMBAU, Fransch, de Kameel, XI, 125.; f _• ' GHAMECK:, in P&r'n , de Coi^a , XIV , CHAMOiS, ' hedendaagsch Fransch, de ^-Gems-'Bvk, XII , 109. CHAMOR, Hebreeuwsch, de Ezel, IV, 185, cffAMPANZES , irt Angola , de Jochoi XIV, 24- chasik', Hebreeuwsch, ’ Phr/tB», V4 •^55.. -‘i ■ ■ ■ ' . cHftsiki,! Chaldeeuwsch , Farien , V,» CHAT, Fransch , de Kat, V, 180. CHAT-^PINEÜX, de Coendotf XII ^ 278^ • CHAT - PAP D, de Serval, XIII, 163;- CHAüS, PLiN. , de Ajinar,- IX, 132. CHAUVE- SOURIS, Fransch, Ae Fleder- muis , VJII, 6fi ché DB ciiiJöA, Indiaansch, de Cachi- came of bet Schildvarken met negen gordels, X, 147. CHEIOMSTUS COLUMNA, dC jipRr , of het Schildvarken met vier banden , X, 144. bellaar denkiijk niet. cheval , Fransch, het Paerd, IV, 76. CHEVAL- MARIN, BELON , hct RlvUr- paetd, XIJ, 30. CHEVAL DE PIVIERE, BELON, het Rt- vur -paerd, Xü, ?o. CHEVRE , Erroisch , Geit,- V , 31. - . . CHE- * 7 * CONCORDANTIE EN REGISTER CHEVRE du LEVANT, BEISS. , de XI , #13. c«evrette, Fransch, de Zeeg., VI, 85» CHtsvREUiL, Fransch, de Rkee, chbvrotain , Fransch , het Alem Rheebokjenl yM, ciiicAL , Turkscli , de ^ackhals , XIII j 176. cHiEN, Fransch, de Hond, V, 109. CHILLEIIULQUE , in Cliili, (fc Lama, XIII, 29* CHiNCHiN, in Tartarye, de Ptihectis, XIV, 5?. CfliNCUH, XIII, 195. cniMEESciie MUTS, XIV, I43* ciiiiuvoLO, Italiaansch, de Eekhoorn. VU, 150. .V ciHORA, de Sarigne, X, 193* CH’URCA, AtSarigue, X, 192. ^hoac* KAMA.^ aan de Kaap j de Ui %!iaan ^ XIV, 89. ïoi'POS, Grieksch, Harken, V, 55. CilOIMK SKRZECZCK , POOlSCh , C , Hamfler, XIII, S8. , • CHORAS, XIX, 15. Tl • V CHucHiE , in Amerika', Az-P^cari , X 12. puuciA, AcSarigue, X, 192, 193. cicAL , Turksch , de jakhals, IX , 16 CHERV.Q, Spaansch , hst Piert, VI, 6 Chibquinchum , het SchilavarKen , ( Cirguinfoti, X, ï 42 * piRQUiNCHUM, in Nieuw Spanje, h SchUdvarken met agttien gordels,'^ 150. ■CIP.Q0IN90N , het Schildvarken tn agttien gordels , X . 150. CIVET -KAT, IX, 178. Cl V e T T E , F rans ch ,, de Civet- Km IX, 178. • COAITA, XIV, 210. cüase , XIII, 194. coATi, Vtll, aod. co.iTi Brafilienlium, klein, de R leen, VUI, 194. . COAI» marcgr. , het Quasje, Vii C06. 5 co.,Tf-MnNni, Hijl. de l'acad. , b Qfiasfe , VIII, 206. Ml het CfMTi - MO'iUU , a queue antiulée, '' -■ VIII, 2VÓ. cociiON, Fransch, het Varken t V, 55 ' cocHON d’baü, de Cabiai , XII, 256. cocHON d’inde, Fransch, het /«• diaansch Varkemjen, VIII, i. cotLHo , Portugeesch , het Konijn , VI, 1^6. COENDOU, XII, 278. eOENDOU (LAN8STAERTIGÊ ), XIX, 146. CO seoES , SEBA , de Sarigue, X, 193 * cosDoa van Pondichery is itCanna, XVI, 8. * coESiOES, de Coudous, XII, 241. COèsDOes, de Condoma, XVI, 77,' T O fOLUs, OESN. , de Satga , XII, i^jy. coadoma, XII, 203, . CONEJO, Spaansch, het Konijn, VI, 136. j CONEPATE, XIII, 195. , qoNNiL, Oud .Fransch, het ^öwyV;,-. VI, 13^. ' '' I CORNKRA ps TiERRA, in Peru , de Lama, XIII, 29. coRZA, Spaansch, Damhert, VI, 61. coNKïLto , Italiaansch , het Konijn, VI, -136. COny, Engelsch, het Konijn, VI, 13Ö. COQ'JALLIN, XIII, 83. CORi, indeSpaanfche West-Indiën, de .dperea , XV , 53 coscBi, in Amerika, de Pecari,X, 12. coïiA, Braziliaansch VIII, 317. corrous, XII, 241. coupoü, (*6 Condoma, XVI, 77, 79. COUGAR, IX, 123 '. couGAR van Pe fylvanië, XV, 149. COUGAR (zwarte^, XV, 150. coüTi, de /igeuti , VjlJ, 317. ccw . EntClsch, ècKoe, IV, 215. c VAMS..L, Mcxicaai s:h, de Pecari, X , I COY POILIN, FERNAND. èt CayopoHifl , X , 234, pozTiocoTRQ'JAi LtN , de CoqualUn , Xdl. 83. CHABif R, ee Krabben- hond, XV, 171. VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. ®7S CRICET f de Straat sburgfche Marmot , VIII, i3i. CRJCETUS , hedendaagsch Latijn , de Hamjler ^ XIII, S8. • CRocuTA Ethiopisch, ö^Hyaena^ IX, i6i. cRCwjuE-NOrx , Franscli , briss. de kleine Hazelmuis, VUI, iia. CüATl , VIII , 206. cuetlachtli , de Wolf van Mexico , XV, 47» CUGUACü-ABA,Tiraziliaanscl] , de Cou- gar, IX, 103. cüGüAcu- APARA , Braziliaansch , de Mazame , XII , 216. CUGUACÜ-ARINA, MARCGRAAF , de CoW- gar , IX, 123. /A* / m76 CONCORDANTIE EN REGISTER iRMfNEUM ANIMAL, de Hermehn. VII, 14S. ERNAfl, Arabisch, de Haas ^ VI, 104. EscüRiAu, oudFransch, dc Eekhoorn, VII, 156. iscüRiEü, oud Fransch , *8e Eekhoorn , VII, ic6. SSBL , Hoogduitsch , de Ezel , IV , 185. ïsoRB, in 'Angola, d& Zehra , XII, IS* eürchon , oud Fransch, dt Eeget ^ EURICEROS , OPPIANI , het Damhert , VI , ox* EVE CY''ï*ACHrAN) Engelsch , Sehaap van IVallachyen, XI, 224. EYKHORN , Hoogduitsch , de Eekhoom , Vil , 156, * exquima, XIV, 210. eza, Chaldeeiiwsch.' Ge/V, V, EZEL, IV, 185. * » F, Faadh, Barbarijsch, de kleine Fan» thera , IX, 86. ïALANOOE, Madagaskarsch , de Civet- kat, IX, 179. PALLOW-DEER, Engelsch, Damhert , V I, 6r. ^ . FAN , SERA , het klein Rheehokjen , XII , 213. i-AON , Fransch , het jong van de Hinde in het eerfie j aar, Vl, 13. F\RAS, de Sarigue , X, 193. PARASSE , Madagaskarsch, de Hyaena, IX, 164* FARivoGiou , Braziiiaanscli , dc Sari- « covienne , XIII. 213. FAUNüS , de Malbrouck, XIV, 143. PEFE, in Ganname, de Gibbon, XIV, 64. feld-maüs, Hoogduitsch, dt Held- tnuif, Vil, 202. FELTS, Latijn, de Kat, V, igo. fer-a-cheval, htt Hóef- ijzer , eene foortvan Vledermuis, VlII, 70, 75, FÉRRET, Engelsch, de Fret, VII, 130. FE RT el “STEILE , Barbailjsch , de Wezel, VII, 139. fbed Cal) Arabisch, de kleine Pan» thera , IX , 86. FiACALXE in de Levant, de Jakhals, Xlll, 176. FEBER , kletn , de Bever , VIU, 163. fiBtR, RAY, de Bever, VUI, 163. FIELD . MOUSE , Engelsch , de Ferdmufr, Vu, 202. EIL, Chaldeeuwsch, d& Olyphant ,Xl 10« FJ 5 CH • OTTER , Hoogduitsch, deOWer* vn, 55. FiTscHET , Engelsch , de Buntjing , VII, 124, ö » FLEDERMAus , Hoogduitsch , de Vle» dermuis, Vlll, 67. FLiTTERMOUSe . Engelsch , de Vleder» muis, VlII, 67. FLuixKR , vosM. de bruine Sajou , aIX, 44, FOAR' Xweedsch, Schaap, V, i. FOETTA , 'Italiaausch , de Buntfing , VI/, 124, ^o^K^s, iuEtl^iopie, deOa/}?/V/,XIV, FORAS l’bar , Egyptisch , het Rivier- paerd, XII, 30. Fos*A , FLACcouRT , dier dat na een Das gelijkt, VII, 69, FOuiNA, Italiaausch, Huis -marter,. VII,*i02. FOiiiNE , Fransch , de Huisamarker,. VII, 102. FOSSANE, XIII, 119, FOUAURT , Engelsch , de Wezel, VII', 139 * FOoRBULLikR, (PETiT.> Franscü , de kleine Mieren- eeter, X, 102. FOX, Engelsch, de Fos, VII, 49. FOY,, VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. totna, Latijn , de VII, 102. FRET, VII, 130. IRETT, Hoogduitsch , de Fret , VII, 130* FRETTEL , Hoogduitsch , de Fret ^ VU, 130. TRET van Java , briss. de Fanjire , xm, lao. FURAM, Spaansch, dtFret^ VII, 130. FURET, ’Fransch , de Freti VII, 130. FUREiTE, Hoogduitsch, deFr«f, Vlï, 130. FüRO, Latijn, dei^V^, VII, 130. FURüNeuLus, Latijn, de Fi'et, Vil, 130* FucHs, Hoogduitsch, de ,V 1 I, a G. Tainus, Latijn, de Huis -marter ,, VII, Ib2. ^ ^ GALEOPITHECUS , GESN. Üt QuïStiti , XIV, 258. GALERA, XV, 50. GALERO , Italiaansch , ce Rel ■muis ^ VIII, 92. rAAH“, Grieksch, de Wezels VII, 139. calos-paules, Spaansch , de Patas i XIV, 133 - GAMAL , Hebreeuwsch , de Kameel^ XI, 125. gamala, Chaldeeuwsch , de Kameel ^ XI, 125. , T •• J GANNGs , hedendaagsch Latiju , de Hyaenai DC, 160. GAMüs, hedendaagsch Latijn, deHyae- na , IX , i6o. gassigiak, Pholia in Groenland, XVI, 161. GAT, Arabisch, de Caracal^ IX, 150. gato of GATO MONTES, Spaausch , de Kati V, igo. TT n GATTO, Italiaansch, de Kat, V, i?o. GAZflL, Arabisch, Gazelles, XII, 147. gazelle, met eene heurs op den ru"j XV, 197. gazelle , ( springende ) de Spring- Jjok , of bonte Bok , XVI , 97 , 99. gazelles , XJI, ^ 47 * GEJRAW, de Tzetran , XW, 151. GE IS SE , Hoogduitsch, Geit, V, 31» geit, V, SI. - geit , C blaaüwe ) XV 1 , 104, geit van Grim , XII , aoö» V 6ËMAL, oud Arabisch, Kameel, XI, 125. GEMSBOK, Xn,, 109, GEMS, (kaapsche) tt JPafan , XVI, 92. ^ GEMSS, Hoogduitsch, de Gems, XII, 109. gemth-katZj H oogduitsch, de Genet- kat, IX, 204. genas , Arabisch , Ooy , V, i. GENET- KAT, IX, 204. GENET -KAT vau Madagaskar, de Fes- fane , XIII, itp. GENETTA , SpaauEch , de Genet- kat, IX, 204. GENATTE, Fiansch , de Genet- kat, IX, 204. CERBO, XIII, I07. GERBO, (OROOTE^ XV, J85, GEREO (kleine), XV, l8l. OERBOISES, XIII, 107. GERBUA, EDW, de G?r^ö//è , XIII, ,107. GET, Zweedsch, Geit, V, 31. ghiro , Italiaansch , de Rel - muis , VIll, 92. GIBBON, XIV, 63. G2AIEL , hedendaagsch Arabisch , de Kemel, XI, 125. GIRAFFE , XIII, _ I. ' GiRNAFFA, AraHscfijde Giraffe, "Klll, i, Gi.AMA , ro America , de Lama , XIII , 29- GLANUs ARisT. de Eyaem , JX, i59* GLiERO , Italiaaascli , de ReF muis , VIII, gi. cus, Latijn, de Rei- muis, VIll, 92., m j CLOU»' *78 CONCORDANTIE EN REGISTER GLOUTON, Fransch, $a Veelvraat, IX, 162. XIII, 189- GLUTTON , Engelsch , de Veelvraat , Xlll, 189. ONO'J, XV, 190. XVI, 66. GOAF-zwiN, Zweedsch , de Das ,'^ïl, GOAT, Enaelsch, Geit, V, <}i, GoATB BucKE of MALE GOAT , Engelsch , Bok, V, 3 ^* GOMALA , Indiaausch , de Rhimceros , XI, I GOSPAND, Perfiaansch, Ooy, V, i. GHAi, Engelsch, de Das, VII, 67. GRAUweRT , te Dantzig , de groete Ha^ zelmuis , VIII, 105., CRftUL , Hoogduitsch, At Rel • muis, VIII, 92. GRtMME, XII, 20 Ö. - GRisART , Fransch , de , VII , 72. GRiSON, graauive fVezel, XV, i88. okonostay, Poolsch , de Hermelyn, VU, 148. GROOT -OOR, de Vledermuis met groot e oor en, VIII, 69, 74. GUABEX, ia Barbarije, dé Zehu , XI, 171. GOA NACo , ir. Peru , de Lama , XIII , so. GOANAPo, in Peru, de XIII, 20. GüARiBA, in liiafil, de Ouarine, XIV, 203. gü-arqbo, in de landen van da Kaap de Goede Hoop, de Zw/Jr/, XI, 171. GÜRNON, (gcKROOKDR )X 1 X, 24, GÜENON (gemanteldej, XIX , aff. GUl!,^ON , met den langen neus , XIX , 21. ^ D^tgwerpigen /moei, Ai\ 9 24» GUENON , metj^len uitjfeekenden witteu neus, XIX ,i8. GMWjft, met het purperen aangezigt, 9 3^* GÜENON mef maanen ^ XIX • ouepard, XUl, 175. ^ ' Abysfinie, de Outjiiti, AlV 9 5^5^* GUFRLINGUETS, XIX, I27. GUfevti , in Senegal , het klein Rhee- bokjen, XII, 212. GUEVei KAJOR, in Senegal, het Rneebokjen, XII, 212, . GUiB, XII, 205. GuiNv piG , Engelsch , het Indtamsch Varkentjen, Viü, i. \. i ... H. Ï^AAS, VI, 104. HAAS , (spbingende) At groote Gerbo, XV, iS 6 . HAEST, Zvveedsch, hetPd’er^, IV, 76. PIAMEL, V, I. HAMESTER, de Hamjïer , XIII, 89. HAMSTER , XIII , 88 . HAN-TA-HAN, Chinecsch, de Eland, XII, 79. harda-esquilo , Spaansch , de Eek- hoorn, VU, igiSt haedy shrew , Engelsch , de Spits- muis, VllI, 34. HARE, Fagelsch, de Baas, VI, 104. hare, Zweedsch , At Haas, VI, 104. HARNEB, Arabisch, At Haas, VI, 104. HAUT, de Ai, AIJI, 38. hauthr, de Aï, XIII, 38. hay, in Giijana, de At, XII HAZtLMAOS , Hoogduitsch, muis , VUI, 34. Hazelmuis ( groote ) , VIII Hazelmuis ( groote ) , met gulden jiaert , X, 246. HAZELMüS (kleine;, VIII, hedge hog , Engelsch, de Eeg I 7 « HEL- VAN DE natuurlijke HISTORIE. 579 hellend , Hoo|duitsch , de Eland » HERiNACBüS, Latijn, AtEegel, VIII, HERissoN , Fransch , AtEegel, Vin , 17. hermelin , Hoogduitsch , de Hermz' lyn, VII, 148* , , , rr / HERMtLiN, Zwecdsch, de Herme/yn, he^melWnus , de Hermelyn , VII , 148. hermelyn, VII, 148. HERSfiNË , Fransch , de Hermelyn , VU , ia8 hermyn* Hciinelyn* HERT ’( afrikaansch) , mt rood hair^ SEBA, het klein Rheebok] en, XU,ai3 . hert . zeer klein , van Guinée , seba , het klein RJieeboiJe, XII > 2i3* . hert Elerttnz,jnderde, veer- de of vijf de] O' . hert van den Ganges , de Hxts , XI , hert van de Ardennes, XI, 243» hert van Kanada, VI, 59 » 61. hertenwolf, IX, 132* , hert - KAT , kletne Lynxen, , 130. hert-paerd, de Gnou, XV, I93 * hert ‘STIER (BUSEPHALUS) , de Jiuba- lus, XII, 200. hert-stier, de Gnou, XV, 193. BERT (VARK.RNS-) XV, 105. HEST, Deensch, het Paerd, IV, 76. hiam, Chineesch, Mmkus~dier , XII, 243 * hinde, VI, o. hinde f^KLEINE AFRIKAANSCHE) ,SEBA, Yzx. klein Rhehoky es, XII, 213. HINDE fELEINE SURIN.fftMSCHE ) , SEBA, iiet klein Rheebokjen , Xll, 213. HINDE ( SARDINISCHE ) j AxtS y Al j 241* hinde (woud-)» xy, ic7. hinbn-pao, Chineesch ,de Onca, ia ,94. mioRT, Deensch , het Hert, VI, 6. jjjppELAPHüs , bij de Onden , het Ar- dennen Hert , XI , 243 ' hippelaphus van aristoteles . de , 'Trans* , he. itmr.- paerd, XII, 30. HippopoTAMo , Italiaansch , het Riyter- paerd , XII , 30. HIPPOPOTAMUS , Latijn , het Rivier- paerd, XII, 30. HiRCOs, Latijn, de Bok, V, 31. HiRècH , Hoogduitsch , het/Ter#, VI, 6. hoef - YZER , eene foort van Hledermuh , VUI, 70 , 75- HOG, Engelsch, het Varken, V, 45. HOITZLACOAtZIN , HOITZLAGüATSIN , Mexicaansch, de Ceendou, XII, 278. HOMO NOCTI’Rims , LINN. de Orang- Outang, XIV, 24. HOMO - silvestris , de Orang - Outang , XIV, 24. HOND, V, 109. — Alikanifche, V, 146. — — . Artoifche, V, 146. Boloneefche, V, 143. Boschhondvan Cayenne, XIX, 67. Brak, V, 14 1. — Dulhond, V, 145. * Burgos -hond, V, 146. ■ Das -hond, V, 141. - — Deen (groote), V, 138. Deen (kleine), V, 142. Deentjens C bastaard) , V, 14^. Doggen , V, 143. * * — Drijfbrak, V, 140. Herdershond, V, 138. * Kalabrifche, V, 146. — Krulhond (groote), V, 141. Krulhond (kleine), V, I44. ■ Leeuwtjen , V, 145. Ruslifche ( groote ) , XIX , 72. ■ Siberifche, V, 139. ■ ' Spanjoletten, V, 142. • Spanjoletten , (zwarte) V , 14a. ■ Steendog, V, 145. Turkfche, V, 143. — — r Wagthonden, V, 137. "Windhond , V, 138. Wolfhond , XIX , 70. Wolfhonden , V, 139. Yslandfche-, V, 139. HOND '' POKT:scHE),de Bever, VIII, 174. HONDEN', .Mexicaan l’che en Peruviaan- fche, A^AJco, XV, 47. HOND (vlibgendr), vau Nieuw Span- je, de Fampyrüt, X, 34* HON& 1 »8o CONCORDANTIE EN REGISTER HOND (vliegende) , met den rooden hals > de Rougette , X , 34. HONDS- DAS, VII, 69, 72. HORNEO H06, GRKW, de BaMrousfa, XII, 253- H-ORSE, Engelsch , htt Paerd^ IV, 70. HOU, A&Ai, XIll, 38- _ HUANACUS in Peru, de , AlU , 29. HucouE , Chili, de Lama , XIJI, 29« huilers, de Sai^ XIV, 231. huilers, de Ouarine ea de Akuate^ op Cayenne , XIV, 203. HUI8- MARTER, VII, 102, HUIS -marter ( KLEINE )' vati Mada- gaskar, XIX, 121. HUND , Hoogduitsch , de Hond ^ V, 109. HUND, Zweedsch, de Hond, V, 109. HURON, Spaansch, de m-et , VII, i 2 o. HYAENA, IX, 158. HYDROCHAERÜ8, BRISS. dC Cfl^WÏ,XH, 256. HYSTRIX, Latijn , het Stekelvarken, XII, 268. JacarD, Peifisch , de , XllI, *^176. jacchus, LINN. de Ouistiti, XIV, 258, JACKAL, Moorsch, de jakhals, IX, i6i< JAGUAR, IX, 114. JAGUAR van Guiane, XV, 148. JAGUAR van Nieuw Spanje , XV, 147. JAGUARA, Biafilisch', de Jaguar ^ IX, 114. jAiRANl, de Tzeiran y XII, 151. 'jakhals, XIII, 176. , ^ ? I AQiTP.PARRL , inBengale, ^^JakhaiS^ XIII, 176. jAVARi, opTabago’, dePecari, X, la. j.\zw;cc , Poolsch , de Das, Vil, 67. iBEX , Latijn, Steenbok^ XII, 109. ICHNRUMON , Latijn, de Mangoufle , XIII, 112. ’ixNE'YMON, Grieksch, d&MangouJle^ XIII, 112. IC ris, GESNER, de Fret, VII, ico. jELDOVESi, Turksch, foort van Dro* medaris, XI, 135, ■ jELijENii, Poolsch, het Hert, VI, 6. jERBOUA of JEBBUAH, Afabisch , Ger- boffe, XIII, 107. j8PvEF , Hoogduitsch, de Heel vraat , IX , i< 5 a. JE RFF , Zweedsch , de Veelvraat , XIII , 189. JESEF in Afrika , Baviaan, XIV, 64, JEZ, Poolsch, de Eegel, VIII, 17. IGEL , Hoog< uitsch , de Eegel, VIII , 17. IG8LKOTT, Zwtedsch , de Eegel, Ylll, 17. IGNAVÜS, BARR. dc At, XIII, 38. IHLAU , in Groenland , de vrugt van de Phoka met de halve maan , XVI , 159, jiYA , Brafiliaansch , eene foort van Otter, Vil, 87. , JIYA, Brafilisch, de ^/»r/cowV«»e, XIII, 2x3. IKORN, Zweedsch, da Eekhoorn VJI, 156, iLDGiERSDiüR , Noorwcegsch , eene foort van Peer, VUI, 146. iLTis , Hoogduitsch , de Buntjmg , VII, 124. INDiAflts'SCH VAHITRNÏJEN, VIII, I. iKDiANiscH KUNCLK, Hoogduitsch , het Indiaansch Var kent jen, VIII, 1. , INDISCH saule , Hoogduitsch , het Indiaansch Varkentjen, VIII, i, INKHOORN. _Zif/ Eekhoorn. iNPooF , bij de Kaffers , de Canna , X. 1 , 8 * insire, in Congo, d& Vanjlre, Xlil. 122. JOCKO, XIV, 24. ‘innono'xAMOz, Grieksch, het^mVr- paerd, Xll, 3 °- , 'miioz. t I ( VAN DE NATUURLIJKE HISTOlUE. a8i •innos , Grieksch , het Paerd ^ IV, jl-patiima , B^zilisch , Pizo, de 6'a- 76. X’ 192. '93 • , iSATis, XIII, 186. pR*’'' kaidem, P rliaonsch Kameel ^ ISTPJX, Grieksch , het Stekelvarken, gtfpmoten van een Kameel , die van XII .. aö8. 9^^" Kanec' nromedaris voort- iumars, ai’eren, die van Runderen en gekoomen is, XI, Paerden voortkoonien , XV, ize, Chaldeeuwsch , Pok, V, 31» K. XV.AABE, Noorweegsch , de Phoka, kat, V, 180. ^I! , 220. ( WiLDE "l V, 109. KABASSOU, Schildvarken mettw*alfgor~ (tamme) , met zwarte lippen, KAM A ’ Arabiiich , V, I . - - ”>et roode lippen , V, KAso.’Arabisch, de I7j<ïe«a. IX, 160. 190. KAFTAAa,Perfiaanscb, de — — S^paanfche , V, 190. * j ’ Karthuifer, V, 190, itAKKERBAK, de Orang'Outang , Pon- van Angora, V. «91. KAKKERLAK, uc V s 6» rAT ( INDIAAASCHE WILDS) , SONNg- KaIb’a , Chaldeeuwsch, de Hond, V, ks-v , ^tgefireepte Indiaanfche Bunt. TOO ^ ♦ llÜ* ^ y. jc.A'AAtTPix, Grieksch, de Callitriche, kat ( wildi ) van Nieuw Spanje , XV, XIV 17a ojmppl XI I2C. katz, Hoogduitsch, de ZW/, V, i8o. ÏAmL.HoogciUitSCh, de W/,XI, KAUWHO^^A,^u^de de KAMHACnAPAA'AlZ , Grieksch , de KAYOPOLLIIV , At CayOpolHn . X . 234. G;V<»fe, XMI, 1. ^ ke^bos Grieksch, waMH'aos, Grieksch, de iTawee/, IX, XIV, 165. 1, j rr . ,r ’ Keleb , Hebreeuwsch, de Hond, V, ïSrïw'ee^lVhJ^hêt K^jn , VI, ker?t , Poolsch, de Spitsmuis, VIII, j 34"* kaninchen, Hoogduitsch, het Konijn, kptta , Zweedsch , de Kat, V, 180. VI .'A KKVKL,XW, 103. KANISIR , Arabisch , Karken , V, 55 , Ktvr l , h' Senegal , eene foort van Ga. KAR-vCoiiL K, Turksch, de Caracal^ zelle ^ Xll, 149. o* * * IX 150. Kipon , Ar.\b'scU , lange Staart- aapen , kargos , PerGaansch , de Haas, VI, XIV, 165. ’ KLAPMHTZH , Deersch. de Phoka met sapraH kulak, Turksch, deC^r‘03, CONCORDANTIE EN REGISTER KOB, .in Senegal, eene foort van Ga- , zelie, XÏI, 151. KOBA, ifi Senegal, eene foort van Ga- zelle y Xil, 151. KOEYLA , Illyrisch , Yitt Paerd , IV, '76. ' ^ Koc 2B1K, Poo'sch , de , V, 1 80. KOE C (ïRoóte bruine 3 , in Senegal , de Kobay XII, I5i« KOE , Barbarijfche , de Bubalus y XII, sol. KOE-HINDE, t' BUCULA GERVINa), de Bubalus , XII , 200. KOE KLEINE bruine), in Senegal, de Kob y XII, 151* KOE C taIitaarsche), XV, 40. KOGEE,- ANGAN , JavaaDsch , de Fanfhe, XIII, 122. koldztki, Poolsch, è&Dasy VII, 67. KGAOS , Grieksch , de Sa'iga , XII, KONING DER AAPEN , Ifl Sseffa Lsona y de gemantelde Guenon , XIX , 27. KONYN, VI, 136. KONYN (BLAAÜW), VI, 143. KONYN van Angora , VÏ , 143, KONYN ( WEST • INWSCH ), de Jg 9 Uti y VIII, 217- KARIN ,Portugeesch , de ,XII ,149. korine, eene foort van Gazelle y XII, 150. KüszATKA, Poolsch, de groote Hazel- muis , VIII, 105. KOT , Rusfisch , de Zee beer , XVI , 165» KOU, Poolsch, het Paerd, iV, 76. KOÜKAN , Ethiopisch , de Civet Kat y IX, 179. KOt’Ri, de kleine Unau y XVI, 12Ö. KOZA, Illyrisch, Geit, V, 31. KOZEL, Illyrisch, Bok y V, 31. KOZiEL, Poolsch, Bok y V, 31. KRABBEN- HOND , XV, 174. KRAB- HOND, de Rat OU y Krab-eeitry XVI, lau KRET, Poolsch, de Moly VIII, 48. KPi'oi, Grieksch, Ram, V, i. KRüN-HiORT, Zweedse h , het Herty VI, 6. K-uH, Hoogduitsch, de Koe y IV 215^ KUMRAK, dier uit een Ezel met de Koe gefproten , XV, 57. KUN, Boheetnsch , het Paerdy IV, 76, KUNA , Poolsch , de Bosch-marter , VII ii6. Kï'nN, Grieksch, de Hondy V, iog> KWAGGA, XII , 27. X./ADERLAP , Zweedsch , de Fleder- muis , VIII, 67. laktak, Phoka van Kamfchatka , XVI, .i6r. , LAMA, XIII, «9. LAMANTIN, XllI, 242. lamantin (groote) van Kamfchat- ka, XVI, tpi- LAMANTIN ( GROOTE ) dCf AtltilICS , XVI 197. lamantin fGBOoTE), uit dc Indifche Zee, xvf 198. jjamantin ( KLEINE.) van Amerika , X^T, 199- lamantin (kleine) van Senegal, XVI, 200. LAM VAN ISRA&L , loort V 3 n Gerhoifè - , XIII, 108. LANU, Poolsch, Damhert y VI, 6f. LAHS- YZER, Vledermuis y XIII, 158. LANS-YziiR van Gujana , XIX, 140. LANT, inNumidie, de Zebu y XI, 210. LAPiN, Fransch, het Konijn, VI, 136. LAPIN DES INOES BRISSON , het In- diaansch Farkemjeny VIII, 1, LAPIN RiCHE , blaauw Konijn , VI , 143, 145, 146. LASKA, Poolsch, de Fret ^ VII, 130. LATAtACA, Poolsch, de vliegende Eek- hoorn , X, 64. j r, lebre , Portugeesch, de Haasy Yly L04. LECHK VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. *«3 tECHt mtte, de Pm», pil. s?. I'»» ■ Eogelscl. , de ie»* . K, i-seM , in^Noorweeea . de tlmme, de«»eJe, XIV, !;'em"’.’ei‘e]/:'de M^lkha , XIV, HeeE', leeuw - dVflddjii. J * ' VIII, 92- , .Zweedsek , de ffeee»/,» , LmoN, Speansch, de Ae/- Vlll, Vtl, 148- . -.™po-en A&Lemin^^ lizka , Poolsch, de Fot^ VII, 49. lemeR-Der, UI Noorwegen, de Spaaiisch , de IVolf, VJI, 22^1 XllI., LOCRIS, de Lom, XllU 148. lemen G, AlU, 210. Jp lodra, Italiaauscti, de 0 «er, VII, 85. leminger. Hl Noorwegen, de Ze« g> Italiaausch , de OWd?r , VII, XIU, 210 . J r ■ Sc lemmer, in Noorwegen, e erttng ^ lohk , Perfiaansch , flegte foort van lemnus, Latijn , de Lemtng , Am, pransch , de Rel -muis, VIII, LEO, Latijn, de IX , 4 »* 9 ^* p^ansch, Hift. de 1 ’Acadéjnie des S’. oSci; Screncee,der»««»«/-M,/., vm, eoj«;,WaaMch,dei/A^ iSV^?Ua!év’XtX. 55 . ■ : Jie?i.ali,,.8cl. de//MJ,n.o,. iX\KniV,'de^ 4 ^,’vn‘,’J?- eoe,-«aviea, Fraesch , de ijM. tERCOU ,Mn Senegal, de Lamanttn, jiigang^h , * de Otter, VII, XVI, 189* «r. lerio , de Sarigue, ^ 93 * loutrb , Fransch , de Otter , VII , 85. LEROT,FranAch. de , Vill , LETn^GA, Moskovitisch , de vliegksnde lozzi, Moscoviscb , At , Eland, XII, „Srit’.lhan& , de H«/« Pm- tSa , Hoogduitse!,, de ï,»*, IX, .eS; laVoi&rdseh, deO«er. VlI, -J'Sy 13 J“rfeKfde.IF.r, vn. ea. lezarb ecaille , Fransch . de Pango- at ^ ^ 11 , 22. linrt X, ia8* iiTT i-CPO CERX^EIRO , Jc^liaansch , deZ-jj/zjfj IpHama, de L,üifid\ Xni, ay* fo<> IlêÏÏlTaanïhtSe^M/J’vi, Italiaausch, de i,„, ..èïite, Ftanseh - de »»., VI, .04, |;-“i;S”l,^AS 4 aIfeb LiR-PooT, de de jakhals, IX, i6i. ^ limirr , Fransch , Lei , P lupus aüreos , de jakhals , XIII , tiON, Fransch, de Leeuw , Ia, 41» lupus CONCORDANTIE, EN REGISTER I,UPUS AUREUS, IX, i6i, LUPUS cANARius, Latijn, Aq jakhals, IX, i6i. LUPUS CERVAUIÜS , PLIN. de Ly»x , IX, 132 - , LUPUS CERVARIÜS , GESN, de LUTRA, Latijn , de Otter, VII, 85. LUTRA, Aegypti, de Af<3’»^(?»>?e,XIII, I12t LuTRis , Latijn , de Otter , VII , 8f. LUTRJX, Latijn, deOWer, VII, 85. LUZARNE , Engelsch , de Lynx , IX , 132. LYACON, Indiaansch, de Hyaen», IX, 161. LYNCE , Spaansch , de Lynx , IX , 132. LYNX, IX, 13a. LYNX, Fransch, de Lynx, IX, 132. LYTKA, Latijn, de Otter, Vlf, 85. M. M MACaQUE ACAQUE, XIV, 123. „ iQUE, met den korten Jtaert , AIX, 22. macaques, de Sat, XIV, 231. macaques Cgehoornde) op Cayenne, de gehoornde Sajou, XIX, 44. MACHARRY, in de Levant, de Drome- daris, XI, 125. MAEz, Arabisch, Bok, V, 31. MAGOT, XIV, 74. MAOOT , BRiss. de MandrUl , XIV , « lOIi MAjE , Perfiaansch, het wijfjenvan den Dromedaris, XI, ï25* MAiMOw , XlV. 114. WAlMONET, XIV, II4. wAÏPOüRi, in Cayenne, At Tapir, XI, 256. MAÏpouRi , in de Galibifche taal , de ■ Tapir, XI, 256. MAKT A QUEUE ANNELÉE , BRISS. de Mococo XIII, 125 MAKI (bruine), AtMongous 125. maki (kleine graauwe),XIX, 52 , 54 . maki met den geerulden staert, de Mococo, XIII, 125 MAKI PiE , de Vari, XIII, 125. MAKIS, XIII, T25. malbrouck, XIV, 143. maNat, bij de Galibis, de Lamantin, XIII, 242- WANATI , de Lamantin , XIII , 243, XVI, 189. MANDRILL, XIV, lOI. MAN GAB EY, XIV, 156. mange -FOüRMi desmarchais , de Ta- manoir, X, loa. MANGEUR DE FOURMI ( PETIT ) , Fransch, At' kleine Mieren - eeter ,, X, 102. MANGOUSTE, XIII, U2. MANOUSTIA, in Indie, de Mangoufle, XIII, 112. I. MANiTOü, AtSarigue, X, 193. j MANIPOURIS , in Cayenne , de Tapir , XI, 256. MANZAó, MANZO, te Congo, de Oly- phant, XI, 10. MAPACH , Amerikaansch , de Rakoen, VllI, 194 MAR , Perfiaansch , Varken , V, 55- i ' MARAPUTE, AtServal, XIII, 163. MARAGAiA , in Brazil , de Mar gay , XIIl, 171. MARAGUA, in Brazil, AtMargay, 1 ^ 1 il, 172. ,J!1 MARGAY, XIII, 172. MARIKINA, XIV, 265. MARITACACA , PI 50 , At SarigUB , 'X. , »93* MARMELDIER, VIII, I27. MARMELDIER (POOLSCH), de Bobak, VIII, 131 . MARMELDIER vau Bahama , de Cavia, VUI, i 3 t. MAR- VAN DE natuurlijke HISTORIE. *85 MARMELDiER vftn Kanada, de Monat^ VUI, 131. WARMON , de Choras i) aIA, 15. marmontain, OudFransch, hzlMar- meldier^ VlU, 127. , , marmontana, Italiaansch, het Mar< meldier y VIR» marmose, X, aas- „ marmot, het Mormeldier y VIII, 127. marmot (straatsbüRGSche) , de Crt- eet. VUI, 131. marmot met een leeuwen - KOP , RIPJNGIIR, de Barioan met den hon- den fmoet y XIX, 18. marmota , Italiaansch , het Marmeh dier. VIII, 127. MARMOTA AR 6 EN 10 RACENSIS , BRISS. de Hamftery Xlll, 88. marmotainb. Oud Fransch, het Mor- meldier , VUI, 127 - . , - . mabmotan. Oud Fransch, het Mor- meldier y VUI, 127. ^ marmota POLONICA, BRISS. dC Bobaky Xlll, 104. marmotte , Fransch , het marmeUier , VlU, 127. marmot van de Kaap de Goede Hoop ^ MARM*oT^van Kamfchatka, XV, 13a. maRSUPIale, de Sariguey X, 193. marsupialis DIDELPHIS, de Sariguey X, 193- MARSWIN , Zweedsch , het Indiaansch FarkentjeHy VIII, i. mabt, Zweedsch, de Bcsch-marter y VU, 116. marta, Italiaansch, de Bosch-marter , VII, mar TA.Latijn , de Botch-marter.WlU n6. MARTA, Spaansch, de Bosch - marter y ' VU, 116. ^ , MARTARo , Italiaansch, de Bosch-marter y VII, 116. marte , Fransch , de Bosch-marter y VU, 116. maRTEN , Engelsch, de Bosch- marter y VII , marter. Ziet Huis- marter en Bosch- marter, VII, u8. ^ J rr • martsr beuken "HOUTS-), dc auts - marter y VU, 1I8. marter (wilde of dennen-wouds-), de Bosch- marter y VII, u8. marterus, Latijn, A& Bosch-marter y VlI, 116. martes , Latijn , de Bosch - marter y VU, 116. martes abietum, de Dennen- wouds- marter of Bosch-marter y VII , 118. MARTES DoAiESTiCA , Latijn , de Huis- marter , VII 102 martes fagorüm , Latijn , de Beuken- houts-marter of Huis-mdrter , Vil , 1 1 g, MARTES ziBELiNA , BRISS. het Sabel- dier . Xlll- 207. MARTE ziBELiNE , hcc Sabeldier , XIII , 207. MAR TIRE, Italiaansch, Ae Bosch- martery VII, 116. MARTLET , ?.\sge\schy At Bosch I mar- ter y VII, 116. MARTORELLO , ItaHaansch , de Bosch- marter. Vit, 116. MATURA , Italiaansch , de Bosch-marter ^ VU, 116. MAUCAüc, op Mozambique, de Mo- kisy XIII, 125. WAUCAUCS , EDW. At Mococo y XIII, 125. MADcoco (black) , EDW. dc Fari y XIII, 125, MAULAVUUF , Hoogduitsch , de Moly VUI, 48. ^ MAUS, Hoogduitsch , de , VII , 189. MAZAHfES, XII, ai6. méékoé, in Suriname , de bruine Sa- joU y XIX, 44* meer • ferckél , Hoogduitsch , het Indiaansch Farkentjeny VIll, i. meer ■ scHWEiN , Hoogduitsch , het Indiaansch Farkentien , VUI, i. meles, Latijn, de.ö«r, VU, 67. MëLESICHNEUMON , HASSELQ. , AtMati- gOUpCy XUI, 112- MELES CANH<üS,de/7Wj-neksch, de Rot, VII, 471. j o .. vitr „„s U.li„, de /!«. VII, , U.iin. de MuU, VII, Mus^ Zweedsch , de ilfa/j , VII, 189. XIX, lao. / , « j wus’aesypti, klein, de Mangoujle , muskus • rot van Kanada , ti.Gndatra, ^111 JI2* ^^5 MUS ALPiNus PUNii, het Marmsldkr, muskus rot van Muscovie, de Des^ VIII 127 tnun , X, I. MUS AQUATicüs, Latijn, de mterrot, muskus -spitsmuis , XfX , 137 . VII 213. musmon , Latijn , de Moufioti ,-^XI, MUS aquatilis , Latijn , de Waterrot , 213 VII, 213. , _ MÜS AQUATlCUS, ALDROV. de Desman , X I. MUSIVRAIGNE , Fransch, de Spitsmuis , VIII, 34- musaratgne d’eau , Fransch, de Water- Spitsmuis, VIII, 38. MUS ARANEUS, Latijn , de Spitsmuis, musarÈinIj , Graauwbundersch , de Spitsmuis, VIII, 34 - , „ MUS CBICETUS , linn. dc Hamjtcr , XllI, 88. . MUS MOCHIUS 1 GESNER, Ut SptlSmUtS , Vm, 34. , . rj moscardin , Fransch , de kleine Ha- zelmuis, VIII. iia. MUS CAECus , Latijn , de Spitsmuis , VIII, 34. MUSC deer» crews, \oX M uskus dier , musculus , Latijn , de Muis , VII, 189. MusMONES bij de oude Grieken , de Argali, XI, 223. MUS PHARAONis, de Mangoujie , XIII, II2. MUS poNTicus , Latijn , de honte Eek^ ,ho«rn. Vil, 158. MUS1ELA, Latijn, de Wezel, VII, 139 * MUSTBLA AEGYPTIACA , KLEIN , de Marigoulïe, XIII, iia. mustela javanica, seba, de Vanjire, XTII; 122. MUSTI'LA PRaECIN''TA, BZACKZINSKI, de Pereuaska. XV, 44. mustela sobkllina, gesn. het Sabel- dier, XII f. 207, mustkLa zibhlina, ray , het Sabel- dier, XIll. 207. MUS vENeNOSüs, KLEIN , dc Spitswuis, VIII, 34 - mutrer , Zweedsch , de Spitsmuis , VIU, 34. , MUT» s88 CONCORDANTIE ïN REGISTER mutterschwein , Hoogduitsch , de Zog,, V, 55. MuzERAiGNE, Oud Fransch , de Spits- muis, 'VUl, 34*^?.. , , - , MYREHioRN, NoorwWgsch, cene ioort vau Beer i VIII, 146. MYSS , Poolsch , de Muis , VII , 189. MYSs-WODNA, Poolsch, ^tWütSr-rot ^ VII, a.3. MYszoRzi CHOWA , Poolsch, de grtote Hazelmuis , VIII , 105. N. IN^aamloos dier, (het is de Zerda,') XV, 120. NABBA, in de Landen van de Kaap de Goede Hoop , de Rhinoceros , XI, KABBMÜS , Zweedsch, de Spitsmuis, VIll, 34. ISACHT'AAP , XIX, 4“* KACHT -VLIEGER , eene foort ’vz.n Fle- dermuis, VllI , 70, 75. NAGOR . XVI, lOI. HANGUF.R, XVI, lOI. NANGUER , in Seiiegal, eene foort van Gaztile , XII, i.53* KARi,inMadura XIII, 176. NASEHORN , KLEIN , CÉ Rhinoceros , XI, 104. Navai-b , de Sarigue » X, I93’ kegfR-aap SCHEI b ii,dc A^eger-Gue- non, XIX, 32. ^EGt-R-GÜRNON , XIX, 3a. I^EGER 6A IOO , XlX 4A. JfEGER-fAMARIN , XlX 49 * j^egio monk y, pennant, AsNeger- Guenen , XlX, 3a. NEiTSE« soAo , in Groenland , de Phoka met de Kap XVI, 159. NEit-soak Phoka, XVI, 160. nemer ■ AL . Arabisch , de groote Pan- thera *X , 86. MER, P rfiaiiisch, gefprooten «U een Kameel en een Dromedaris , XI > NER AMEiscH , Pcrfiaansch , Ram , V, i, NIEDZWIEDZ, Poolsch, deneer, VllI, 144 -» niekopersz, Poolsch, de VUdermuis , vm, 67. NiL-GAUT, Nyl-Ghau, XV, aop en XVI, 69, NiMSE , Barbarijsch , de Fret , VII, 130. Niou, deG«e«, XVI, 66. noctüle . Fransch eene foort van Fleiermuis , VIII. 70, 75. NoEMBA , Javaapsch , de Rhinoceros, XI , 104. NOET , Zweedsch, de Kne . IV, qiS» NoTTOLA, Itaiiaansch , tic t^ïedermuis , vin , NOTULA , I'aliaarsch , de FJedermuis , Vm, 67. KOOLI A UMAFA , bif de N gcrs , de Lamantin XVI, 189. N' zorozec , Poolsch, de Rhinoceros , XI TO-. NYKTEPi's , Grieksch, de Fledermuis, vni, 67. NOTRiA , Spaansch , de Otter, VII, 85 ' MYI. -GIIAC, XV, 209. NZFuzi , Congoïisch , de Civet -kat , IX , 179 » , Nz ME , CoDgoosch , de Civet -kat, IX , 179. r o. y J VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. aSp O, OcELOT, XIII, 167* ^ • ocHs, Hoogduitsch, de C«, IV, ftW. «COROMK , Peruaansch , de Cougar , iA, OEDWUS, LiNN. , de Pinche i XIV, OELG, Noordsch, de Eland ^ XII, 79 * OELG, Zweedsch, de £/«« EMmn, X, -oecue fhjvi»t.us, de C»iW, XII, EoiiTOCH», Rosfisch, de vUege«d, PORCUS woicus , de S.UnmfayW., PoSeTT’E' 4 &h , de Ceee/eee. P0™èTTBnSelscl'.dei»wy>”«.VII, ’ , de Mmn, XIII, Sfl’ln^cSfgJ: d^ Sf.’jUV,’ S;. pS.» EEeoe. de XllI, PONGO, XIV, 34 * Grieksdi, Damhert, Vi, 6i. Se’. "cTFÏeïeè/? to PREewu^EA, PooUch, de Perm., ia, P„i^”r ^ |fle Beye de Hadfon , dC UfJOft f "IA 5 2 o 2 * PORCELLUs ' puERCO•ESPIC^o,Spaansch*het 5 ^tf- FELD, de.ta/A^r, X.I 1 , 88. , j^e/rar^ft, XII, 268. lu^tSte- POTois, Fransch, de VH, eoIcITp^ne; Èligelsch*, het SteMpar- Latijn, de Buntjt»g, VH, ken , XII , s 68 . - „ „™ putoriüs striatus , briss. de Cotte- PORCüPiNE from HudfonsBay, EDW. de l/r/öK, XII, 282. pi^oi.0 , Italiaansch , Aq JSmtJing, PORCus, Latijn, een;o»^ v, pü4 ^ 55 » Q- Om™*, de irmg(a, XII. E7. den.Ar«. ^qoapizotl, Mexicaansch, deP- cur/, z' QumoMOKROU, in Afrika, de Jocke, quasje At Coafe , XIII j g^h qü^'^ta ^^in Gujana , de Coaita , XIV , qgauhtla caymatl , Mexicaanscn, v ' de Pecari, X , i»* , Coaual- QOOgelo, Negertaal, de Pangoli» en - Pediaaiisfb , ée Hond, V, 109. sajouassou, in Maragnon, de Sajou^ SAGOINS , XIV OOI, XIV, 222 . sagO'Y' ;le Ouïstiti , XIV, a5g, saitaia , marc GRAAF , de Saimiri , sahoufsqimnta , Karadaasch , deylie- XIV, 241. pende Eekhoorn, X, 64. SAiz, Sclavonisch , dej&j<»f,VI, 104. SAJ, XIV, 231. saki, XIV, 254. SAÏ met den witten keel., XIV,. SAKI winki, brown, de Saki, XIV, 231. 2 ^? 4 - . ^ -V sAiGA, XII, 145; SAMO , in Amerika , de Re&iri ', X, sail, Hoogduitsch, de Phoka, XlU'j 220. 12. O o 3 , m CONCORDANTIE EN REGISTER SANGHER DES INDES, BRiss. de £abi‘ scHiLDv ARKEN, met agttkfi gdrdels rousfa , XII , 253, r., SAPAjous, XIV, 201. scHiRATo, Italiaansch , de Eekmorn^ SAPAjou NOiR , BRISS. dc Ouaritie , Vil , 156. XlV, 203, scHiRAToLO, Italiaansch, de SARAPHAH , Arabisch , da Ciraff’e , Vil, 156. Xixl , I. 5 CHIKIV 0 I- 0 , Italiaansch , de saricovibnnb» XIII, 213, . VII, 156. ^ SARiotie, X, 192. SCHISMUS , Latijn, A& Huts • marter, SARIGITE ( LANGHAIRIGE ) , XVI, I23. Vil, 102 . SARUUK, bii de Kalmukken, de Tar- schoor, Hebreeuwsch , de Bul, IV, tuarfche Koe, XV, 41. SARRIS , Oud Fransch , de Gemsbok, schob «hagedis (*), bij de Franfchen XII, 109. • in de Oost-lndieën , de Pangolm, SASAPts, de Sarigue, X, 19a. X, 128. satiieriüS,ari8T. het XIII, schobal, Hebreeuwsch, deTos, VII, SAURUS, LINN. de 3 ^ocko, XIV, 24. scifuB DIEREN , Ziet Pangolin enPha- SATYRUSSU.VBSTRis,deOr<»'*S^”®®^'*^^S^» lagin. ^ _ Pangs XIV, 24. scHUTTRi baad . Perfiaansch , fvind’ SAU, l-lo*ogduitsch, V, 55. Kameel, foori van Dromedaris, XI, scalope8,seba , dtMarmfa, X, 225. . 125. scHAAB, Arabisch, Geit, V, 31. schottur, Perliaansch, de Dromeda» schaap, V, I. ris, XI, 125. schaap (ARABISCH), XI, 214. scHWBiN, Hoogduitsch , htt FurkcH , SCHAAP (bARBaRIJSCH), XI, 214. V, 55. SCHAAP van Angola, de Adimain, XI, scïüros , Latijn, de Eekhoorn, VII, 216. I5Ö* scHACHAi.,Perfiscb,de;5^«I:^tóh;,,xm, sorgo’morÓamo., taliaansch , de IPi- «ECHAt, Petfiaansch, de Jakhals, soaice, Italiaansch , de Mms,\H, TV lAi . i89' „pm’op Madapskat, de XIV, soour, XV, «. linn. iaOuanderou, XIV, soutamda , Ni'Otd- Au.etikaanscb , d« toNST de Magd , XIV, sow, Engeisch cie Zog, 5S- sitVANts, JONST. s xqaAax, GALe,m, ueMol, VIII, 48, T,.-? Pith?cus XIV, eo. SPIESSI- R, Necierriuitsch , //er? *4/ 2/y»c sImI: ’ A CVPTI 'ca ^rhavlan Z fpiesfen nog heeft, VI, 8 . T»w” /«e;:xix .7. ^ „ splo,.Y>0Sj^rfaogduu>ch, de^/.,/™^^^ de=‘&;t. S;?Laos HoWduUseh, de VUT lae JBM'e» \ / CONCORDANTIE EN REGISTER souFLACHr, Grieksch , de Jakhals ^ XIII, 176. sQuiRRBL , Engelsch , de Eekhoorn , VII, 156. SRI , Oud Franscb , de Spitsmuis ,VIII,34. STACHEL-SCHWEIN, Hoogduitsch, het Stekélvarken , XII , s68. STEENBOK, XII, loP- „ , , sTBiNBocK , Hoogduitsch , Stsenbok ^ XII, 109. STEiN - MARDER , HoogduUsch , de Huis - marter y VII, lai. STEKELVARKEN, XII, a68. stekelvarken van Malacca , XIX , *45* STEP NiE- bar ANi, Sibeiisch , de Mou- flon\ XI, ai3. . STIER, Hoogduitsch, de Sul t iv, ai5. STINKOIERBN, XIII, 19^ „ stinkdier, van Chili, XIX, 113. STINKERS, Xlll, 194. STOAT, Engelsch, de Hermeen ^ VU, 148» 6TREPSICEROS CAji, de XII, strepsiceros , PLiN. de j^«// 7 o/e,XII , 154 * SüEAi , Hebreeuwsch , de Merrie , IV, 76. suLAC, Muscovitisch , de Saiga, XII, 145 * SuniKATK, XUI, 61. SURMULOT , Fransch , de groote Feld~ muis, VIII, 119, SOROK, Tartaarsch, Marmot, XIII, 105. SOS , Latijn , Varken , V, 55. sus, Hebreeuwsch, de Hengst, IV, 76. SOS AGRESTis , Latijn , wild Zwijn , V, 68. i>- sosuATHA , Chaldeeuwsch , het Paerd, IV, 76. sus MAXIMÜS PALUSTRIS, de Cahiai , XII, a56. j- swiNE , Engelsch , het Varken , V, SWINKA ZAMORSKA, Poolsch, het /»- diaansch Varkentjen , VIII , i, 8ÏRENE, de Lamantin, XVI, 189, i,-; T. 1 achs, Hoogduitsch, deZ)^r,VII, 67. taguan , groote vliegende Eekhoorn , X, 78. TAjACO, PIS. en MARC GR., iü Pecari , X, la. TAJACO, X, ia. TAjASsou , Brifiliaansch , de Pecari , • X, 13 . TAissoN, Fransch, de Das, VII, 67, 72. TflLAPOIN, XIV, 187. Talpa, Latijn, de Moi, VIII, 48. talpa, Italiaansch , de Mol, Vlll,48. tamandüa, Braziliaansch , X , loa , 1 12. tamandüa-güacu, Braziliaansch, de Tamanoir , X , 102. TAMANOIR, X, 102, IIO. TAMARIN, XIV, 256. TAMARY op Maragnon , de Tamarin, XIV, 256. TANREC, XII, 285. TAPETI, XV, 53._ TAPiBiRE , Braziliaansch , de Tapir, XI, 256. TAPUERETE, Brafillaansch , de Tapir, XI , 256. TAPIR, XI, *56. TAP IRA, de Tapir, XI, 256. TAPIRUS, BRISSON.de Tfl/fV , XI, 256. TAPiRoussou, de Tapir , XI, 256. TAQOATKIN , HERRERA , ÜC Sarigue , X , 192, 193* TARANDUS , Latijn , het Rendier, XH, 79. TARDIGRADUS CEYLONICUS, SEBA , de Unau , XIII , 38* TAR- O VAN DE NATUURLIJKE HISTORIE. WPANS, bii de Mongoux-Tartaaren, wilde Paerdettf XVI, 48. "TARSiER, XIII, 70. TAUTARIN, de Magoty XIV, 74 * TARTarin, BRiss. de Mandrilly XIV, 101. tartarin , BELON en BRISS. de viaan met den honden jmoel , XIX , TA^sso, ItaHaansch , de Dasy’Wly 67* iasügo, Spaansch, de Das, VU, 67. taTou-miri, de Cachicame, X, 14a. tatou-belstte , de Cirquingon y X, 150. ; TATOU -WEGELTJE, itCirquincon y X, : 150. TAIOÜS. Ziet Schildvatkejis, X, 140* TATU. Ziet Tatous tatüetr 9 IR Drazil , marcgr. , de basfotty X, J49 TATU PEHA , Brafilianis , marcgr. , étyEncoubert , X , 14-5. TATU pöRCiNUS, KLEIN, de Cachica- me , of bet Schildyarken met negen gordels t X, 147. TAi usiA , Brafiliaansch , de Schildvar- kens, X, 140. taupe, Fransch , de Mol, VIII, 48. TAtJR, Arabisch, de Bul, IV, aiy. taureau. Fransch, de^«/, IV, 215. TAURos , 'Latijn , it Sul, IV, 215. TAUSAN, 'J urksch, de tiaas, VI, 104, TAXUS, Latijn, ó&Das, VII, 67. TAXUS PORCWUS., SEU HYAENA VETE- rum, kaemph. dtflyaena, IXy 158. TAXUS SUILLUS , voot hct Quasje ge- houden , VIII, 206. TAYRA, XV , 50. TCHORZ, Poolsch, de Buhtfingy VII, 124. TECHicHi, eene foort van Alco, XV, 49 - TEEF, V, IC9. teletulalmacaetr , Araerikaansch , de Rlazame, XII, ai6. temaMacame , foort van Mdzame , XII, 2E6. temamacamf,, Mex'.caarsch, de Ma zame y Xll. 218. ‘ tendaac, XII, 285. TEPE MAXTLATON , FERNAKB. , de Mar gay y XIII, 172. '\Registers.') 997 tepemaxtla, Mexikaansch , de Co»e* paté, XllI, 200. TERNERA , Spaacsch , bet Kalf, IV, „ . ... texon , SpaanscJi , de Das , VII , 67, TEZER DBA, Arabisch, d.t Mangoujie , XIII, 112. THABATi , Brazilisch , de Haas, Vf, 104. ' thacal, Turksch, de. d"<^khais , YX , léi. ' . TiiEVANGUE, in Oost-Ind. de Lorh XIX, 61. THOR , Chaldeeuwsch , de Bul , IV, 215* TlGER, Engelsch, de Tijger, IX, 72. TJGERTHiER , Hoogduitsch , dc Tijger , IX, 72. TiGRA, Italiaansch^ de Ty^er, , 1 X, 72. TI0R5, Frapscli,. de Tijger, I^, 72. TXCRE 'ROUGE , BRISS. , dc CÓUgUr , IX, 123. -TiGRis, Latijn, de Tijger, IX, 7a. T/GRIS FÜLVUS , BARREKE , Üt Cougar, IX, 123. TiGRis FuLvüS , BRISS. , de Cougar , IX, 123. TLACoozLOTL, Mcxicaansch, de Qcc- loty Xïll, iöj. iLAcuATziN, Méxicaansch, de Coen* dou, XII, 278. iLAtiiuicAMACANB , Mexicaansch , de Mazame , Xll, ai 8. tlamacaz Qüemacatl, Mexicaansch, 'de Mazame, XII, ai 8. TLAQUACüM, de Sarigue, X, 192. TLAQUATZiN, Mexicaapsch, Pizo, de Sarigue, X, 192, 193. TLATLAuPQüi ccRLOiL, Mexicaansch, de Jaguar, IX, 114. TLATOCELOTL, Mexikaansch , de Oce^ lotyXm, \67. ’TOLAI , XV, 41. TOAGRE in het Taaiouls , de Loris , XIX, 61. Topo, SDiiatisch , de Mol, Vllf, 4!?,, Topo, ItaHaansch, de A/r/’V, VU, i§. TOPOR aong , ItaHaansch , de Spitsmuis, 'VIII. .' 34 . ^ ■ TOK A , ChaIceeu\Vsch , de Bui . TV , 2 1 .4. TORATA, Chaldeeuwsch, de Koe, IV, 215. . Pp TOK.0, fipS' CONCORDANTIE EN REGISTER TORO, Ttaliaansch , de Bul^ IV, st 5. ' TORO BUYREZio , SpaaHSch , de Buly IV, 2.» 5* TOUAN , XIX, 152, „ TRAGULÜS AFRICANUS BRISS. , dC Grimwe , XII, ao6. TRAGELAPHUS , BELON , de MOU/fOfl , J, i>. VF*,/*^* ^ -J — TRAGELAPHUS, bij de Ouden, het vir* dennes Hert, XI, 243. TPA'ros, Griekschj Bok, V, 31. TRA GüLUS', hedendaagsch Latijn , het klein Rhehokjen, XÏI, 212. TRAGÜS MOSCHIFERUS , KLEIN , het Muskus • dier , XII, 243. TRIDACTYLA , LiNN. , de Tamanoir , X, 192. TROGLODYTES, LTNN., de Orang'Vu^ tang. Pongo ^ XIV, 24. TRUiE , Franscb, de V, 55* TSAPBiR , Hebreeuwsch , Geü , V, 3Tï. TSiTsiHi , de Eekhoorn van Madagas- kar, Vil, 158. - tüaebA, in de landen van de Raap de Goede Hoop , de Rhinoceros , XI", 104. TÜCAN, XV, 51. tülki, in de Lev'aut , de Jakhals , XlIIi 176. TOP, Engelscb, Ram, V, l. TYGER, IX, 72. tyger" Cpooue ), in Gujana, de Co«- gar, IX, 123. TYGER f zwarte), de zwarte gar, XV, 150. TZEiRAN , Turksdi , eene foort van Gazelle, XII, 150. TZUR-BAN, Arabisch, het Stekelsar’» ken, XII, 268. LF, Zweedsch , de Wolf, VII; 22. üLK , Hoogduitsch, de VII, 124. UMBULU , volgens marcgraye , ae. Tamanoir in Congo , X, lop. UNAU, XIII, 38. _ ON AU (kleine), de Kourt\, XVI, 126. OÖCHIN, Engelseh, Ai Eégel , VIII, tji ' URK5UK , Phóka met den witten buik, «Xyi,l 57 «' UROCHS, bij de Ggrntaanen, het^b»i- dier zonder bult , XI, 171. DRSiNE SEAL, Ejigelsch , de Zee-beer^, ,XVI, 165. URSON, XII, 282. üRsus, Latijn, de Beer, VIII, 144. üRus JUL. CAEs. , de Hurochs , XI ; 171. ''ys , Grieksch , Varken , V, 55. UTSüK , Phoka fnet den witten buik XVI, 157* "^ACA, Spaansch , de Koe, IV, 215. vache de barbarie , Ai BubuluSi’W.l. VACCA, Latijn, de IV, 215- 199. „ Vacca, Italiaansch, de IV, 215. VACME marine, de morje , AVU,- VACCA GRUNNiENs,der ^^5* y j • Jari cASSi, op Madagaskar, de Fan, Xlll, 125* VARKR^ 9 55* « v\T i p* ATABKttN (GlllNEESCH,) XV, 45. varken fSlAMSCH;, V, 55 * Ïabkens-maki, de groote Mongous-, XIX, 51- -VAROSA^ Uatonsch’, het MarmeUier, veIdo ’, ’ Ih VEAO, Fransch, het Aa/f , VECCUio MARINO, BELON , de PHoka , viri- sao. VEELVRAAT, XIII, I89. VELDMUIS , VU, 199. veldmuis ( GROOTE J, VlU, lip. veldmuis (KORTSTAERTIGE) , Catn- v/lSt (kleine), de Campagml, vERRVTrFraiisch , het Beer - Farken , viLPisTRELLO , Italiaansch , de Fleder- muh, Vm, 67. visEN, bij de Germaanen , wtla Kuni met een bult, Zebu, Xl, 171. visoN, XIII, 204 . viTELLio , Italiaansch , het Kalf , iV;, VITULOS MARINUS , BELON , At Pküka , xm, 220. ‘ ^ ‘ , vlVERRA, Latijn, de F^ret , VlI^; 130. viverrAiJAVanica, briss. , dè fire, Xlll, 122 . ,, VlVERRA MÜ.NGO, KEMPH,'," de Elan' gouhe, XIII, na. VLEDERMUIS, VIII, 67 . T ' VLEDERtiïÜlS ( GROOTE INLAf^DSCHE ), VIIÏ, 69- vlb^dermuis met groote^ oore^-^ veRReÏ,’ BeerpFarken , W , $ S ' vfTp’erTIUO, Latijn, de Fledermuïs, ^■i;rCpetu, je &.,xm, ^ .tolfkMS , ritl>raa,. X Itf ' VOELER, in Oost- 61. voHAWG-SHiRA , op Xladagaskar , de Fanfire, XIII, na. voisiEU of VONSIEU , Boufgondisch , de groote Hazelmuis, VIII, 105. voLPE , Iraliaansch , de Fos , VII , 49» •vos, VII, 49» , _ „„ VULPES, Latijn, de Fos, VII, 49. _ VüLPES CRUCIGERA, BRISS., Üe IJ atlS, VÜLPES ALBA, BRISS., ü&IJattS, Alll , 186. VULPES COERULESCENS , de Ifatls , XIU, 186. vYDRA , 'Poolsch 1, de Buntfing , VII , 124. 30* •CONCORDANTIE EN REGISTER w. W, r ALD-MARDER , Hoogduitsch , 4® Bosch-marier , VII* il6, , WALROS , Uoogduitsch , de 3forfe , XllI, 333. WALRUS , Nederduitsch , de Morfe , XIII , 333- WANDERU, opCeyJon, de Ouanderou^ XIV, iio. WANT;, Eugelsch, de 3Jol, VIII;, 48. WARGLo, Zweedsch , de Lynx^ IX, •.133. WASSER-MAUS , Hoogduitsch , de Water- rot ^ VII, 'siS- WATER - RAT * Engelsch ; de Water- rot , VII, 313. WATER -ROT VII , Slg. WATER - ROT ( STRAAT,SBPRG5CHE ) , de Schorman, XIX, 135. , * WATER • ROT : ( WITTE ) , XV, 45. WATER-SPITSMOIS , VIII,. 38. WEASEL, Hoogduitsch, de^2tf/,VJI, 139* WEER-W'LF, VII, 27. WEESEL, Hoogduitsch , de Wezel , VII , wemPer" ,* 4>oolsch , de Beer , VIII , 144. , , . WEZEL, VII, 13*9. WEZEL /PRAAUWR),.XV, 188. WEZELTJE ('javaansch) vau SEBA, de Van lire- XII l, laa. WEZELT|E MET Gordels, AtPerouas ka , XV, 44. wianagues, bij de Spanjaarden in Atne* nka, dèLama, XIII, 34. wiANAQUE, de Lama, XlII, o. zismaos, Iloogduitsch, de Spitsmuis, VJII, 34 - \ ( N, I So, CONCORDANTIE EN^REÜlSTmR.VAN OE NAT. HIST. het Sabeldier i Arabisch y de Cirafe ZURNABO , XUi, I. .zwjjN (afrikaansch waD - zwijn). ZIZEL, XV, 4a. ^ ZOBEL , Hoogduitsch , Xül , a° 7 * V \r ZON, Hebreeuwsch, Oöjf, V, i. ,> V, 100, 104. ZONECH , Hebreeuwsch , Oaj, V, i. zwijn (wild), V, 55. 20R.LLE, XIII, 195 . va» kasp.V£rd, XV, ZORLITO, Spaansch, de VI, 78. 46, 84. ZUM , Hebreeuwsch , de Jfi/ös ILat , V, 180. : l. / T-'f; I I I I i . I t I 5 ) ,r / I • C' % 7 - d' % 1- 'f' -^ ,\ ■f I < . j - ■ *v'> V li ' 1 ^ r L [ 0 r ' 7 1 ) \ I \ \