I * o I , * / A V I ♦ 'y ( DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NAT UURLYKE HISTORIE. ZEVENDE DEEL. MA DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE, MET DE BESCHRYVING van DES KONINGS KABINET. DOOR £>E Hecrcn DE BUFFON EN D AUB EN TON. a m R D A M ** y. H. S c H N E / D E M DCC LXXVI. m frMhSk *" * «• mian, !n mflvritsla \ INHOUD De Roofdilr l A N D 1 T DEEL. De Wolf . * De Zwarte Wolf De Vos . De Das De Otter De Hiiis-marter De Bofd-marter De Buntfmg De Fret De Wezel De Hermelyn De Eekhoorn * ' De Bot ' De Muh ’ * De Veldmuis m * De Waterrot De Campagnol ' * * • Door den Hr. de Bufpon. V -:rtaald Door den Hr. C. van Encelen. Bef dry ving Bef dry ving Befdryving Befdryving Bef dry ving Pag. i. 22 . 4 i. 49 . 67. 85 . 102. 1 1 6. 124. 130. 139 . 14B. 156 . 1 7 . 1 . 189. 199 . 213. 225. lefchryving Befchryving van den Wolf van een Zwarten Wolf van dat gedeelte van het Kabinet , hetwelk u rV* w «tzt van den Vos . *. ’ iwi Jat gedeelte vm bet Kabinet, betw'elh h. dm "vet d ‘ NatmrI y h Hijtorh d ZsflH den Dfis # van dat gedeelte van het Kabinet ’ hetwelk he 83 Befchryving van den Otter .... pa g Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , hetwelk be- trekking heeft tot de Natmrlyke Hijiorie van den Otter Befchryving van den Huis-marter Befohryving van den Bofch-marter Befchryving van dat gedeelte van hei Kabinet , hetwelk be- trekking heeft tot de Natmrlyke Hijiorie van den Huis-en Bofch-marter . Befchryving van den Buntfing Befchryving van den Fret .... Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , hetwelk be- trekking heeft tot de Natmrlyke Hijiorie van den Buntfing en van den Fret Befchryving van den Wezel Befchryving van den Hermelyn Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , hetwelk be- trekking heeft tot de Natmrlyke Hijiorie van den IVezel en van dm Hermelyn . Befchryving van den Eekhoorn Befchryving van de Rot .... Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , hetzv elk be- trekking heeft tot de Natmrlyke Hijiorie van den Eekhoorn en van de Rot Befchryving van de Muis .... Befchryving van de Veldmuis .... Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , hetwelk be- trekking heeft tot de Natmrlyke Hijiorie van de Muis en van de Veldmuis Befchryving van de Waterrot Befchryving van den Campagnol Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , hetwelk be- trekking heeft tot de Natuurlyke Hijiorie van de Waterrot en van den Campagnol Door den Hr. Daubenton. V rtaald Door den Hr. Jacob Voegen van Engelen. 8 8 . i oo. 1 04. 1 1 8 . 122. I 2 ( 5 . 1 33> 137 - 141. 150. 154- 159 * J 75» 187. 19 r. 203. 2 11 . 2 14 . 227 . 230 . D E DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATU URLYKE HISTORIE. &&&& DE ROOFDIEREN. Q%J?Z£ot dus verre hebben \vy niet dan van de nuttige dieren gefproolcen - % T & .de fchadelyke zyn in veel grooteren getale; en fchoon dat geen’ % t welk ons benadeelt, ons in allen gevalle overvloediger fchynt te pwO zyn dan dat geen, daar wy voordeel uittrekken, is egter alles in tle orde, omdat, m de Natuurlyke wereld, het kwaad medewerkt om het goede voort te brengen , en omdat voor het geheel famenftelzel van wezens inderdaad niets fchadelyk of nadeelig is. Zo het verdelgen van bezielde we- zem belchadigen genaamd mag worden, ïsde menl'ch dan niet, als een deel van , § ? me< r. n iamenfteJzd dier wezens aangemerkt, het fchadelykfte deel van vernielt, meer toevende individu’s dan alle de roof- - r “5Ï malkandcren. Deze dieren zyn derhalven niet fchadelyk dan om- mededingers zyn van den menich, omdat zy denzelfden trek den- zenden lmaak, voor het vleefch hebben, en omdat zy, ter vervulling- van hunne nanuirlyke liehoeftc , ons zomtyds eene prooi betwiften , welke wy on- zer overdaadigheid hadden toegelchikt , want wy voldoen eigenlyk meer aan veSe?ae?rS Sheid d ™ "7 ° 11Ze wezendl Y ke behoeften vervullen. Geboren S dC1 v e zens , die ons ondergefchikt zyn, zouden wy de Natuur ltpL / 7 / 7 j) i T mct onuit f uttcl yk ware; zo zy door eene vrugtbaarheid even de natuurlyke historie. * groot als onze verdelging, zig zelve niet wik te vernieuwen en te herkellen. Maar het is in de orde , dat de dood tot het keven diene , en de hervoort- brenging uit de verdelging geboren worde ; hoe groot derhalven , hoe ver- haak, de flagting, die de menfch en de roofdieren maaken, wezen mogen, de grond en ’t wezen egter, de geheele hoeveelheid der leevende zelfkan- digheid, is niet verminderd, cn zo zy de verdelgingen vervroegen, zy ver- vroegen terzelfder tyd de nieuwe gcbooiten. De dieren, die zi'g door hunne grootte, doen opmerken in ’t Heelal, maa- ken ilegts het kleinil gedeelte der leevende zelfkandigheden uit; de aarde grimmelt van kleine dieren ; ydere plant , yder zaadje , yder deeltje werktuige- lyke Hof , bevat duizenden bezielde klompjes. De ge waken fchynen de eerke. voorraad der Natuur te zyn , daar zy alle verteeringen uit goed maakt ; maar die grond van beftaan, die voorraad, hoe overvloedig, hoe onuitputtelyk ,_ dezelve wezen moge, zon nauwelyks genoeg zyn voor de nog grootere menig- te infekten van allerhande foort. Hunne voortkooming , in even kerken geta- le als de planten , en dikwils vaardiger dan de hervoortbrenging der plan- ten , toont genoeg , hoe grooten overvloed van organilche kof zy hebben ; want de planten vernieuwen zig ilegts efifis in V jnnr, terivyl een geheel tai- foen noodig is om derzelver zaaden te formeeren ; ouder de infekten , daaren- tegen, en inzonderheid onder de kleinke foorten, gelyk die der boomluizen , is een enkeld faifoen genoeg om verfcheiden gekagten opvolgelyk voort te brengen. Zy zouden derhalven meer vermenigvuldigen dan de planten, zo zy niet verdelgd wierden door andere dieren , welker natuurlyk voedzel zy fchynen te zyn , gelyk de planten , de kruiden , en gvaaneu , voor hun een voed- zel fchynen te wezen, ’t welk door de Natuur voor hun bereid is; dus zyn. er onder de infekten veelen , die niet dan van andere infekten leeyen ; daar zyn zelfs eenige foorten onder, gelyk de fpinnekoppen , die hunne eigen foort even onverfchillig als alle andere foorten opvreeten ; allen dienen zy tot voed- zel voor de vogelen; en de tamme en wilde dieren voeden den menfch of. worden de prooi der verfcheurende dieren. Dus is een geweldige dood byna zo noodzaaklyk in de wereld als de wet van den natuurlyken dood ; het zyn twee middelen van verdelging en ver- nieuwing , waarvan het ecu dient om de. geduurige jeugd der Natuur te on- derhouden, en., waarvan het ander de orde haarer voortbrengzelen onder- houdt, en alleen het getal in de foorten, of de menigte der individu’s, kan. paaien keilen. Beiden zyn het uitwerkzels van algemeene oorzaaken afhang- de; yder individu, dat geboren wordt, valt van zelf, na verloop van eenigen. tyd ; of zo het vroeger door anderen, verdelgd wordt , is het , omdat het een overfchot , of, ten opzigte van de foort, te veel was. Maar hoe vecle voort- brengzels der Natuur worden niet vooraf, eer zy regt in wezen zyn, ver- delgd! hoe veele bloemen worden in de. lente weggemaeicU hoe veele raden, op het oogenblik hunner geboorte, ver drukt! hoe vecle fpruiten, voor dcrzcl- 'ver ontwikkeling , vernietigd ! De menfch: en de verbindende dieren leeven . niet dan van individu’s, die of geheel geformeerd , of byna geformeerd, zyn ;, het vleefch , de eijeren , de graanen , de fpruiten van allerhande foort , maa- ien, hun dagelykfch voedzel uit; dat alleen. kan de al te groote vrugebaarheid,, DE ROOFDIEREN. de overtolligheid, der Natuur beteugelen. Dat men zyne aandagt een oogen- Uik veilige op zommige dier laagere foorten , die anderen tot voedzel dienen , die der haaringen , by voorbeeld ; zy komen zig by duizenden aan onze vis- fchers aanbieden, en, na alle de monfters der noordfche Zeen gevoed te hebben , verfchaffen zy nog een goed gedeelte van ’t beitaan aller Volkeren in Europa , geduurendc een gedeelte van ’t jaar. Welk eene verwon deriyke vrugtbaarheid onder deze dieren ! En zo zy door de anderen niet ten grooten deele verdelgd wierden , welke zouden de uitwerkzels dier verbaazende vermenig- vuldiging zyn 1 Zy alleen zouden de geheele oppervlakte der Zee bedekken ; maar welhaaft malkanderen door hun al te groot getal benauwende zouden zy bederven en zig zelven verdelgen ; by gebrek van genoegzaam voedzel zou hunne vrugtbaarheid verminderen ; het getal dezer dieren zou niet meer toeneemen , en het getal van hun, die ’er zig mede voeden, zou afneemen. En gelylc men het zelfde van alle andere foorten kan zeggen , zo is het noodzaaklyk , dat de eene van de andere keven ; en gevolgelyk wordt de geweldige dood •dezer dieren een wettig , onfchuldig , gebruik , dewyl het in de Natuur ge- grond is , en zy niet dan op deze voorwaarde geboren worden. Laat ons egter erkennen , dat de beweegreden , waarom men daaraan zou wilicn twyffelen , eer doet aan de menfcblykheid : de dieren , ten minften de zulken, die zintuigen, vleefch, en bloed hebben, zyn gevoelige wezens ; zy zyn, even als wy , vatbaar voor vermaak en onderhevig aan linart; het is ueihalven eene wreede ongevoeligheid om hen, buiten noodzaaklykheid op te en 'wii’ in zonderheid de zulken , die by ons komen , die met ons keven , van £tfi e ? gcn onswaards tc ni gg e buiten, door zig met tekenen ze kunnen om'nittvwi’ , v ! ai V : zy ’ ydker mtuur verfchülende is van de on- w i met veel aandoen. liet natuiarlyk medelyden is gegrond op de beti ekkingen , welke wy hebben met het voorwerp dat lydt; het is des te kevendiger, naar maate de gelykheid, de overeenkom!! van Natuur, grooter is ; men lydt wanneer men zyns gelyken ziet lyden: MewvLYDen ; dit woord geeft genoeg tc kennen , dat het een ftaat van lyden is , ’t welk men met een ander deelt; het is egter minder de menfdi, die lydt, dan zyn eigen natuur, ■ ie getiofren wordt, die werktuigelyk opftaat, en door het lyden vanande- ,4°? r het 6 e P aft geluid, wordt aangedaan. De ziel neett minder deel dan t bghaam in dit gevoel van natuurlyk medelyden, en hLïnfi Zyn daa y vatbaar voor even als de menfeh. Het gefchrei der frnart ben, , Z , y loope , n toc om uiaUcanderen te helpen, zy loopen te rug op dj dXn h S ykS , Va j hunne loort - Dus z >' n de yziug en het medelyden min- voelkhdd h,f^l el ’ dan ^^’-udyke aandoeningen , die afhangen van de ge- 3 ^? aanvc ^ 8en ’ en de ëeiykheid van hun maakzd. Dit Hndn- - WWiS Il p^ I V’ cr “ lnd ercn, naarraaate de Natuuren verder van mal- E - ho V d ’ dlcn men Haat, een lam of lchaap, dac men flagt, ek:e0 ons eeni S medelyden; een boom, dien men omhakt, een oefter, •dien men opent en eet, veroorzaaken dat geheellyk niet. van men inderdaad twyffelcn, of de dieren, welker geleeding gelyk is met vn ^ nze ’ 3 ook dergelyke gewaarwordingen als wy ondervinden? zy zyn ge- e ® 011ldat z y zintuigen hebben; en zy zyn bet des te meer, naannaate die A 2 . V 4 DE NATUURLYKE HISTORIE, zintuigen werkzaamer en volmaakter zyn : die geenen daarentegen , welkeer zintuigen ftomp zyn, hebben die ooit een fyn gevoel, eene kiefche aandoe- ning ? 0 En zy, aan welken eenige geleding, eenig zintuig, ontbreekt, miffen die ook niet alle de gewaarwordingen en aandoeningen , die daar toe betrek- lyk zyn ? De beweeging is het noodzaaklyk uitwcrkzel van de oeffening des gevoels Wy hebben in onze Verhandeling over de Natuur der dieren («) ge- toond, dat een wezen, op welk eene wyze het geledigd moge zyn, zo het flegts aandoening hebbe , niet kan miffen dezelve door uitwendige beweegin- gen te vertoonen. Dus zyn de planten , fchoon wél geledigd , ongevoelige , onaandoenlyke , wezens, zo wel als die dieren, die even als zy, geene blyk- baare beweeging hebben ; dus ook hebben de zulken onder de dieren , die , even als de plant , kruidje roer tny niet , of ftnfttive , geheeten ,. geene bewee- ging dan tot hen zelven hebben, en die van alle voortgaande beweeging vol- ftrektelyk beroofd zyn , ook nog maar zeer geringe aandoening; en eindelyk die zelfs, die eene voortgaande beweeging hebben, maar die, even als au- tomaten , als werkende poppen, flegts zeer weinige dingen doen, en dezelve altoos op de eigen wyze doen, hebben flegts een zwak gedeelte van gevoel, van aandoening , tot een klein getal voorwerpen, bepaald. Hoe veele automa- te's , hoe veele beweegende poppen , zyn ’er onder t menichelyk geilagu Hoe veel moeten de opvoeding, de wederzydiche mededeeling van derm- beelden, voor elk in zyn kring, niet toebrengen om de hoeveelheid, de lee- vendigheid, der aandoeningen te vermeerderen! welk een yerfchü, ten dezen ■otzigte tuffehen den wilden en den befchaafden menfeh! tuflehen eene boerin en eene vrouw van de wereld 1 En op dezelfde wyze worden , onder de dieren, de zulken, die met ons leeven, gevoeliger, aandoenlyker , door deze mededeeling , terwyl die geenen , die wild bly ven , niet dan de natuur- ïyke gevoeligheid hebben , die dikwils zekerer en veiliger , maar altoos min- der , is dan de verkreegene. , , Voor het overige , de aandoening of het. gevoel alleen befchouwende als eene natuurlyke bekwaamheid , en zelfs onaf hankelyk van het geen het uit- wendig gevolg daar van is, dat is te zeggen, onaf hankelyk van de beweegin- gen , welke het noodzaaklyk voortbrengt in alle de wezens , dia daar mede begaafd zyn , kan men het zelve wederom beoordeclen , waardeeren , en ’er. ten naaftenby de verfchitlende trappen van bepaalen , door natuurkundige be- trekkingen, waar op het my voorkomt , dat men geen acht genoeg, geilaa gen; heeft. Om die gewaarwording in den hoogden, trap in een- bezield lighaam te hebben , moet dat lighaam een geheel maaken ’t welk niet flegts in alle deszelfs deelen gevoelig zy, maar ook op zulk eene wyze laamgeileld, dat alle die gevoelige deelen eene nauwe mededeeling , een inwendig verband., onder malkander hebben , zodat het een niet gel'chud kan worden , zonder een gedeelte dier fchudding aan. elk der andere mede te deelen. Daar wordt nog meer vereifcht, te wecten , dat ’er één enkeld voornaam middelpunt zy. , daar alle die verfchiUende fchuddingcn op kunnen uitloopen , en waarop , als ©p een algemeen ileunpunt , voor alle de afzondexlyke geledingen gefchikt.,. («.) Zie het IV. Deel van. dit Werk.. DE ROOFDIEREN. 5 «Ie terug- werking, of wcderwerldng , van alle die beweegingen gefchiede. Dus zullen de menfch, en die dieren, die door hunne geleding meelt naar den menfch gelyken , de aandoenlyklte wezens zyn ; de zulken daarentegen , die zulk een volmaakt geheel niet uitmaakcn, de zulken welker deelen een minder volkomen inwendige verbindtenis en mededeeling hebben, de Zulken , die verfcheiden middelpunten van aandoening of gevoel hebben , en die , onder een zelfde bekleedzel, minder een enkeld geheel fchynen te befluiten dan verfcheiden afzonderlyke , of van malkander verfchillendc , middelpunten van beltaan te bevatten , zullen veel minder gevoelige wezens zyn. Een polypus , die men doorfnydt, en welker gefcheiden deelen afzonderiyk leeven ; eene wefp , welker kop,, fchoon van ’t lighoam afgefcheiden , zig beweegt, leeft, werkt, en zelfs eet, gelyk te voren; eene hagedilch, waaraan men met haar een gedeelte van haar lighaam af te fnydeir, noch de beweeging, noch het gevoel beneemt ; een kreeft , welker afgebrooken leden zig vernieuwen ; eene ichildpad , wier hart blyft liaan lang nadat het uit het lighaam is gerukt; alle de gekorvenen, waarin de yoornaamfte ingewanden, gelyk het hart en de longen , niet een geheel , in ’t middenpunt van het dier , uitmaaken , maar in verlcheiden gedeelt'ens gefcheiden zyn, zig in de lengte des lighaams uitftrek- ken , en , om zo te fpreeken , eene agtérvolging van ingewanden , van har- ten en van lugtpypen , maaken ; alle de viflehen , welker geledingen van omloop en ademhaaling niet dan weinig werking hebben, en veel van die der viervoetige dieren, en zelfs van die der walvifch-aartige vilTchen. verfchillem; hebbcn^vS ^wi de r diere ” » welkcr geleding veel van de onze afwykt, daar iSr vS^verf^i^ aandoenin S’ en düS » ™»der, naarmaatc dezelve J;V den rT enfCh m \ in de dieren ’ f ie Iiaar den rnen fcb gelyken , fchynt het middenrif het middelpunt van gevoel te zyn ; het is op dat zenuwagtfe go deeite , dat de indrukzels van fmart en vermaak werken ; het is op dit iteun- punt , dat alle de beweegingen van het gevoelend famenftelzel zig rieten. Het middenrif fcheidt het geheel lighaam des diers dwars door , cn verdeelt het va y namvkeung m twee gelykc- deelen , waarvan het bovenlte het hart en de eenïïimS!^ « de Handen bevat. Dat vlies is met i n , 1 ‘Umdoenlyklieid begaafd ; het is van zulk eene groote noodzaak- lykheid voor de voortplanting cn de mededing der beweerin! en desTvoek oLtW e ir r,nê ,’ i z v n het vöÏctcB l ? ndcn ' ™ tat nxWeniif. altoos van ftuimrekkragen ha S 1?'! , m dooa gevolgd wordt. De " „ ’ , ie I 11011 voor t middelpunt der gewaarwordingen heeft onjw P «- n, zyn dan het middelpunt des gevoels niet, dewyl men dezelve Wn\wet ten daar eene opernng in maaken , zonder dat 'er Ac dood ze la de onderandmg heeft, dat, na een aanmerltelyk gedeete brdn’ nomen te hebben, het dier niet heeft opgehouden te lesven, zie ê batfe- gen, en in alle zyne deelen te voelen. b Laat ons derhalven de gewaarwording van de aandoening onderfcheiden 11 Cene fchuddin 8 in hct e/deSoe.:- b die zelfde- Icfluddmg , aangenaam of onaangenaam geworden, door der» A 3. 6 DE NATUURLYKE HISTORIE, •zelver voortplanting in het gevoelig famenftelzel : ik zeg de fchudding aange- naam of onaangenaam geworden, want dit is het , daar het wezen van t ge- voel of de aandoening in beftaat. Deszelfs eemgft kenmerk is het vermaak of de fmart en alle de beweegingen , die met het een of de andere van die twee niet verbonden zyn, fchoon zy binnen in ons voongaan, zyn ons onverfcM- lieen^loen ons niet aan. Het is van het gevoel, dat alle de uitwendige be- J'ceiim-, en de oeiTening van alle kragten des diers, afhangt; het werkt met dan voorzo verre het aangedaan wordt, dat is te zeggen, voor zo verre het voelt: eu dat zelfde deel, ’t welk wy als het middelpunt des gevoes be- fchouwen , zal ook het middelpunt zyn van de kragten , of, zo men ivil , het gemeen fteunpunt, waar op dezelve zig oelfenen. Het middenrif is derhalven in het dier het geen de wortclkrang in de plant is; beiden verdeden zy hen dwars door. beiden dienen zy tot Ücunpunt voor de tegenftrydige kragten, want de kragten , die in een boom de deden , waaruit de ftam cn de takken geformeerd moeten worden , naar om hoog voeren , draagen en lteunen op de wortelkraag , zo wel als de tegengeftelde kragten, die de dcekn, welke de wortels formeeren , naar beneden ftooten. Vrvtwmu hpmprlrpn rhi- Zodra men de zaak een weinig onderzoekt, zal men ligtdjk bemeiken, dat alle de inwendige aandoeningen, de leevendigc beweegingen , de tciTukkm- gen van vermaak , de bevangingen, de lmarten, de walgmg , ^ i gen, alle de fterke indrukken van gewaai wordingen , d ie aangenaam ol on aammnaam zvn geworden, zig binnen m t ligbaam, m den omtrek /elven van^het middennf doen voelen. Daar is integendeel geen kenmerk van gevoel ii? dc haten , en men heeft in ’t hoofd niet dan de loutere gewaarwordm- gen of liever de vertooningen dierzelfde gewaarwordingen, enkeld, en ont- bloot van de kenmerken van ’t gevoel ; men herinnert zig aUeenlyk, ge- denkt, dat zulk of zulk eene gewaarwording ons SïSSt ° n °en vezend geweeft is; en zo deze werking, die in ’t hoofd geichiedt , van een we/encl- fvk en leevendig gevoel gevolgd wordt, dan voelt menticnindruk . \ anbm- nen C |n ’t ligliaain , en tütoos in den omtrek van ’t middenrif. Dus is het ge- voel of de aandoening in de ongeboren vrngt, waann dit vlies zonder oe in- ning is , niets , of zo zwak , dat liet niets kan voortbrengen ; dus zyn de klei- ne beweegingen , welke de vrngt zig geeft , meer werktuigely v gewaarwordingen en den wil afhangende. Welke ook de ftofte zy, die het gevoel ten ^ de ï e nu- fbieragtigc beweeging voortbrengt , het os zeker , dat dezen e dooi ae zenu wen wordt voortgepkint en zig in een ondeelbaar oogenblik van het een m- terfte van het gevoelig famenftelzel tot het ander mededeelt. Op welk eene vvyze decze beweeging worde uitgewerkt , liet zy dezelve door tri mg kleine üingcringen gelchiede, gelyk als in de veerkra^ge koordtm , > 1 'dezelve voortgaa door een fyn vuur , door eene ftof geiyk a ‘ j Electriciteit , dewelke niet flegts.in bezielde lighaamen even als in alle ancie- ae lighaamen huisveft, maar daar in zelfs geduung hcl J ure ”^ / d ° e %.f 0 e beweeging van ’t hart en de longen, door de wryvmg des bloeds m de üag- aderen en ook door de werking der uitwendige oorzaaken op de werktuigen %Scn, op welk eene wyze, zeg ik, deze beweeging worde voortge- 7 DE ROOFDIEREN. bragten vervolgd, zeker is het, dat de zenuwen en dé vliezen de eenige ge- voelige deden in het dierlyk lighaam zyn. Het bloed , en de lyrnpha , alle ande- re vogten, de vette doffen, de beenderen, de vleezige deden, alle andere vaite deden, zyn uit haar zelve ongevoelige de harfenen zyn het ook; die beftaau uit eenewecke zelfftandigheid , zonder veerkragt, en derhalven onbe- kwaam om de beweeging , om de trillingen , om de kleine ilingeringen , of fchud- dingen van 't gevoel of de aandoening , voort te brengen , voort te planten , of te rug te zenden en weder te geeven. De menïnges, of het dikke en dun- ne harfen-vlies, daarentegen zyn zeer gevoelig ; het zyn de bekleedzels van al- le de zenuwen , zy neemen hunnen ooriprong , even als deze , in ’t hoofd , zy verdeden zig op dezelfde wyze als de takken der zenuwen, en (trekken zig tot de klein Ite fplitfingen of takjes uit; het zyn, om zo te fpreeken, platte zenuwen, zy zyn van de eigen zelfftandigheid, zy hebben ten naaftenby denzeliden trap van veerkragtigheid , zy maaken een gedeelte , en een nood- zaaklyk gedeelte, van het gevoelig fyftema, van het faraenllelzel der aan- doenlykheid. Zo men derhalven wil, dat de zetel der gewaarwordingen in ’t hoold zy , zal die in de meninges , en niet in het mergagtig gedeelte der har-- lenen , welks zelfftandigheid geheel verfchillend is , gezogt moeten worden. Het geen aanleiding heeft kunnen geeven tot dat gevoelen, dat de zitplaats- van alle de gewaarwordingen, en het middelpunt van alle gevoeligheid, in c ^ aai lenen waren, is, dat de zenuwen, die de werktuigen van ’t gevoel z>n, allen in de harfenen uitloopen, welke men te dier oorzaak als het eeni- gedeelte , ’t welk daar alle de lchiiddingen , alle- de indrukzels, de har feu c n e r 'w ’ aail S em erkt. Dit alleen is genoeg geweeft om van- wordingen in één °r S ’ liet w ezendlyk werktuig der gewaar- wuiumgen , in een wooid, het fenfonum commune, het gemeene middelmuit van alle aandoeningen, te maaken. Die onderftelling kwam zo eenvoudig natuurlyk voor, dat men geen acht heeft geflaagen op de volftrekte onmoee- lykheid welke zy bevat, fchoon dezelve zig voor de minde opmerking dub dcl\k genoeg vertoont ; want hoe is het mogelyk dat een ongevoelig gedeel» weeke . en werkelooze zelfftandigheid, zo als de harlénen , het werk is ’f mnopivv 11 nnï , van de aaTld oening , en beweeging, kan zyn? Hoe dl f wec ? f n ^gevoelig gedeelte niet ilegts die indrukzels- in dezelve ook lang genoeg bewaare, en derzelver fchuddingen- cartes onup t en ivï’° C i ge dCCfcn voort P lante ? men zal mogelyk met Des- in depvmanSlSr ^ff° Nl i Z ^ gC , n ’ dut hct niet in de. harfenen , maar maar men n ’ ° f , m het celtagtig lighaam , -is , dat dit beginzel huisveft; te bemerken ’ nrnkzel der harfenen te liaan, om den zetel der gewaarvSl?^ d \WnMier, het eeltagtig lighaam, waarin men vartzvn datlv ES 1 • V n Plaatf f"’ niüt de zenuwen heid der Marlenen n n on 7 ,iii mnn ^ d WOK - en v ‘ in de ongevoelige zclfftandig- neici oei hanenen , cn op zulk- eene wyze van de zenuwen afeefcheiden zvn 0fitva " 8 f n km " e " S— ueze onaeritemngeu , zo wel als de eerde, van zelve vervallen „ Maar wat zal dan het gebruik , welke zullen de verrigt ngen van dit ^ Cdd ’ dlt voomaam, gedeelte zynV. Worden de harfenen uilt in. alle de 8 DE NATUUR LYKE HISTORIE, dieren gevonden? Zyn zy niet in den rnenfch, in de viervoetige dieren, „ in de vogelen , die allen veel gevoeligheid hebben , veel uitgeflrekter , veel „ grooter, veel aanmerkelyker , dan by de viflchen, de gekorvenen, en an- ,, dcre dieren , die weinig aandoenlyk zyn ? Houdt alle beweeging , zodra de „ harfenen gedrukt worden , niet eensklaps op? Haat alle werking niet ftil? „ Zo dit gedeelte niet het beginzel van beweeging is , waarom is het dan zo „ noodzaaklyk, zo wezen dlyk tot de beweeging? Waarom is het zelfs, in , ydcre foort van dier , evenredig met de hoeveelheid van gevoel of aandoen- „ lykheid , daar het mede begaafd is?” 11c meen deze vraagen , hoe moeijelyk zy fchynen mogen , op eene vol- doende wyze te kunnen beantwoorden. Maar ten dien einde moet men zïg een oogenbljk bepaalen om de voor-harfenen niet dan op denzelfden voet met de agter-harfenen.te befehouwen, en daar in niets onderzeilen , dan het geen men daar, na eene nauwkeurige befebouwing en wél overdagt onderzoek , in Ican bemerken. De agter-harlènen , of kleine hallenen , zo wel als het lang merg en het rugge-merg, die daar Oegts verlengingen van zyn, is eene foort van ftïOtterigheid, die nauwelyks geörganizecrd of geledigd is; meh onder- fcheidt daarin alleenlyk de uiteinden der kleine üagaderen, die daar in groo- ten getale op uitloopen, en die daar geen bloed, maar eene witte en voe- dende lympha licenen voeren: die zelfde kleine Üagaderen, of lymphatifche vraten ,' vertoonen zig in haare geheele lengte in de gedaante van zeer fyne draadjes, wanneer men de deden der agterharfenen door weeking van één icheidt ; de zenuwen daarentegen doordringen de zelfftandigheid der agterhar- fenen niet , zy loopen niet dan tot de oppervlakte ; zy verliezen , voor dat zy daar komen , heure vaftheid , heure veerkragt , en de laatile einden der ze- nuwen, dat is te zeggen, de uiterfte deelcn, die naaft by de harfenen zyn, zyn week, en byna ihotterig. Door deze opening van de zaak, waarin wy niets ondcrftellends te baat neemen, niets voordraagen dan ’t gcene zig we- zendlyk vertoont , blykt het , dat de harfenen , die door de lymphatifche llag- aderen gevoed worden, op haare beurt, het voedzel aan de zenuwen ver- fchaflen , en dat men dezelve moet befehouwen als eene foort van plant-groei- jing , die uit de harfenen door Hammen en takken gefchiedt, welke takken 'zig vervolgens in eene oneindige menigte kleiner takjes verdeden. De harfe- nen zyn voor de zenuwen het geen de aarde voor de planten is ; de uitevüe einden der zenuwen zyn de wortels, die in ydere plant tederer en weeleer zyn dan de ltam of de takken ; zy bevatten eene rekbnare ltoffe , gefchikt om den boom der zenuwen te voeden en te doen groeijen , zy haaien deze rek- baare Hof uit de zdfHamhgheid zelve der harfenen , waar aan de üagaders gecluurig de noodige lympha brengen , om nieuwen voorraad voor die aan- houdende voeding te verfc haffen. De harfenen , derhalven , in plaats van de zetel der gewaarwordingen, het beginzel des gevoels, te zyn, kunnen niet anders belchouml worden dan als een werktuig van aflcheiding en voeding , maar een zeer wezendlyk werktuig , zonder ’t welk de zenuwen noch zouden kunnen groeijen , noch zelfs onderhouden worden en in Hand blyven. Dit vciktuig is grooter in den rnenfch, in de viervoetige dieren, in de •vogelen, unutet het getal of de omtrek der zenuwen, in deze dieren o grooter ö is de roofdieren. 9 v E dan in de viffchen en in de gekorvenen, welker gevoel, om die zelfde J eden , zeer zwak is ; zy hebben ilegts een klein harfengeftel , evenredig met he weinige zenuwen, die liet zelve te voeden heeft; en ik kan my niet ontflaan van, te dezer gelegenheid, aan te merken, dat de menfch, gelyk men voorgegeeven heeft, geenszins grooter harfen - geftel heeft dan eenig ander dier ; want daar zyn foorten van aapen en walvifchaartige viffchen , die , naar evenredigheid van den omtrek hunner üghaamen , meer harfenen hebben dan de menfch; een ander ftuk, ’t welk op nieuws bewyft, dat de harfenen noch de zetel der gewaarwordingen, noch het beginzel des gevoels , zyn , dewyl deze dieren dan meer gewaarwordingen en meer aandoeningen moeiten hebben dan de menfch. Zo men nagaat, op welk eene wyze de voeding der planten gefchie- de , zal men bemerken , dat zy de grove deden van de aarde of het wa- ter met inhaaien; die deden moeten, door de warmte, eerit in den ftaat van fyne dampen gebragt worden, vóór dat de wortels dezelve kunnen oppompen ; op dezelfde wyze gefchiedt de voeding in de zenuwen niet dan door middel van de fynfte deelen van de vogtigheid der harfenen, die door de einden of wortels der zenuwen opgepompt, en van daar in alle de tak- ÏSltr V S, het goeiig famenftdzel gebragt, worden. Dit fyftema maakt, b eiyk wy gezegd hebben , een geheel , wiens deelen zulk een nauw ver- band, zulk eene inwendige gemeenfehap, hebben, dat men ’er niet dén v, J? an , ctlen kan zonder alle de andere geweldig te fchudden De leevcmv ’ dC Mudding, van de kleiniic zenuw is genoeg om eene in “„alle de andere voort « brengen , ® en L üglmm langen^ dT AtSgi t af te ln yden ; maar dan worden , van dat oogenblik af, !ne d e d eelS waarop de zenuw uitliep, ongevoelig. De harfenen moeten niet befchouwd worden als een deel van dezelfde foort met , noch als een werktuiglyk gedeel- te van, het famenftelzel der zenuwen, dewyl zy dezelfde eigenfehappen niet hebben, en van geene gelyke zelfflandigheid zyn, als Z> mde noch vaT ï^ h ^ ve i? ra i 6t,g ’ V 0ch gevoelig. Ik erken, dat men, zodra men de harfe- nen drukt, de werking des gevoels doet ophouden; maar dat zelfs bewvft dat zy een vreemd lighaam zyn in dat fyileme, welk lighaam op de S kmg door zyn gewigt op de uiteinden der zenuwen weïkend? dringt verftyft en verdooft, o P dezelfde wyze als Ten gewtt ^ïp den ?rm waar fm het S evoel aldaai ' düet ophouden. Het is zo , ar ’ , dat de . ze ihUtand van gevoel door liet drukken der harffnpn nier het eigen MgeS^’alfde r? oviTlg .’ dat ? e a ^doenlykheid , op n , nK ’ ? ls dc hallenen met meer gedrukt worden herbnrpn ™?’ “< * beging zig hertelt. Nog fta ik toe, dat door de mere te fchetiren, en de harfenen tot op het “ïtastta 1,V- .ara te kwellen, de ftmptrekkingen, de berooving van «voel en Ie dood ’f// 8 2i/ maaI 151 0md “ dE zelulwc " Sekeel in de r »r , IO DE NATUURLYKE HISTORIE, omdat zy dan , om zo te fpreeken , ontworteld , en alle te famen , ett zelfs in haaren oorfprong, gekwetft zyn. Ik zoude by alle deze redenen nog byzondere facra kunnen byvoegen , die eveneens bewyzen, dat de harfenen noch het middelpunt des gevoels, noch de zetel der gewaarwordingen, zyn. Men heeft dieren, en zelfs kin- deren zonder hoofd , en zelfs zonder harfenen , zien geboren worden , die evenwel gevoel, beweeging, en keven hadden. Daar zyn geheele klaffen van dieren, gelyk de Mekten en de wormen, waar in de harfenen geen onderfcheidcn maffa noch eene merkbaare hoeveelheid uitmaaken ; zy heb- ben alleenlyk een deel dat aan het lange merg en aan het ruggemerg be- antwoordt;' men zou derhalven meer reden hebben om den zetel der ge- waarwordingen en des gevoels in het ruggemerg, dat aan geen dier ont- breekt , dan in de harfenen te plaatlen , als welke geen hoofdzaaklyk deel voor alle dieren uitmaaken, noch aan hun allen gemeen zyn. De grootfte hinderpaal voor de vordering der menfchelyke kundigheden is minder in de zaaken zelve , dan in de wyze waarop men die befchou- we; hoe faamgefteld het werktuig van ons lighaam zy, het is evenwel nog. eenvoudiger dan de denkbeelden, welken men zig daar van maakt. Het is minder moeijelyk de Natuur te zien zo als zy is , dan dezelve te herken- nen onder de 'gedaante, waar onder men haar aan ons vertoont; zy heeft alleenlyk een üuijer, wy geeven haar een masker; wy bedekken haar met vooroordeelen , wy onderitellen , dat zy op dezelfde wyze bezig zy als wy, dat zy ovcrlegge, dat zy werke, zo als wy. denken en handelen; haare verrigüngen ondertuffehen zyn duidelyk en onze gedagten zyn duis- ter ; wy brengen de aftrekkingen van onzen geeft in haare werkingen , wy kenen haar onze middelen, wy beoordeelen haare einden niet dan uit on- ze befchouwingen en oogmerken, en wy vermengen geduurig met haare. verfigtingen , die ftandvaltig , met haare daaden , die altoos zekei , zyn , het bedriegelyk en fteeds veranderend voovtbrengzel van onze verbeelding. Ik lpreek hier niet van die louter willekeurige fameuftelzels , van die yde- k , harfenfehimmige , onderftellingeu , waar in men op liet eerft gezigt Ont- dekt, dat men ons de verbeelding, of liever het verdigtzel, in plaats van de zaak geeft; ik heb die methode’s, die kerwyzen, op ’t oog, waar- door men inderdaad de Natuur poogt na te lpooren. De Frocf-onckrvin- delyke kerwyze zelve , welke men te regt verkoren hadt om de Natuur- kennis te volmaaken, heeft minder waarheden dan dwaalingen voortgebragt ; die weg, fchooh de zekerfte, is dat egter flegts in zo verre, als hy wel gerigt zy ; zodra hy maar een weinig, fchuinich loopt , komt men aan dor- re üreeken uit , alwaar men niet dan eenige verfpreide voorwerpen ver- wardelyk ziet : men doet ondertuffehen al wat men kan om dezelve te ver- zamelen, door zekere overeenkomften tuffehen dezelve, en eigenfehappen die zy gemeen hebben , te onderftelkn , en gelyk men de bogtige wegen , die men gemaakt heeft , met believing doorgaat en weder doorgaat , zo fchynt de weg gebaand, en fchoon hy nergens op uitloopt, volgt yder evenwel denzelven ; men neemt de kerwyze aan, en men ontvangt dexzel- DE ROOFDIEREN. ii ver gevolgen als eerfte beginzels, daar men nieuwe dwaalingen op bouwt. Ik zou ’er het bewys van kunnen geeven , door dat geen , ’t welk men in alle weetenfchappen afgetrokkene, of zaakelyke, beginzels noemt, naakt in zynen oorfproug voor te Hellen. In de eerfte , of afgetrokkene , beginze- len , is de algeineene baiis de abftra&ie of aftrekking , dat _ is te zeggen eene of meer onderftellingen (a). In de andere zyn de beginzels niet dan de gevolgen , goede of kwaade , van de leerwyzen , die men aangenomen- heeft; en, om liier niet dan van de Ontleedkunde te fpreeken, de eerde , die zyn natuurlyken weerzin overwinnende in ’t hoofd kreeg een menfche lyk lighaam te openen, geloofde die niet, dat hy, met het door te loo- pen, te onüeeden, te verdeden, en alle onderfeheiden ftukken te befchou- wen en te vergdyken, welhaaft deszelfs maakzel, werktuigkunde, en ver- rigtingen kennen zoude ? Maar de zaak oneindig moeijelyker en faamgeftel- der gevonden hebbende dan hy veiwagtede, moeft hy dien waan welhaaft laaten vaaren , en men was verpligt eene methode te maaken , niet om te kennen en te oordeden , maar alleenlyk om te zien , en met orde te zien. Die methode, die leerwyze, was niet het werk van één menfeh, dewyl ’er eeuwen noodig zyn geweeft om haar te volmaaken , en zy nog he- den onze _ bekwaamfte Ontleedkundigen bezig houdt. Die methode onder- tulfchen , is niet de weetenfehap , het is flegts de weg , die tot de weeten- fchap behoorde te leiden, en die daar inderdaad toe geleid zou hebben, indien men in plaats van , op een nauw voetpad , altoos langs dezelfde lyn voort te gaan , den weg hadt uitgebreid, en de ontleeding van den menfeh en die kin dieren , * n haar geheel aangevoerd ; want , welke wezendlyke kundigheid f.-u -«ra!?? V aal , ctl uit een voorwerp , ’t welk men op zig zelven alleen be- , 1 , “ e g r °rid. van alle weetenfehap niet in de vergelyking, welles CIC menichelyke §cclt weet te ïnuulcen tufïclien gelyldlagtigc en verfchillen- de voorwerpen, tuflehen derzelver overccnkomftige of ftrydige eigenfehap- pen, en tuflehen haare betreklyke hoedanigheden? Het volftrekte, zo het beftaat, is geen voorwerp van onze kundigheden; wy oordeelen niet over de dingen , en wy kunnen daar niet over oordeelen , dan door de betrek- kingen , welke zy onder malkander hebben : telkens derhalven , wanneer men zig in eene leerwyze niet dan met één onderwerp alleen bezig houdt; telkens, wanneer men het enkcld , en onafhankelyk van ’t geen daar naar gelykt en daar van verfchilt, befchouwt, kan men tot geene wezendlyke kennis komen , en nog minder zig tot eenig algemeen beginzel verheffen ; men kan niet dan naamen geeven en belchryvingen maaken van de zaak , en van alle haare deelen : dus is de Ontleedkunde , federt drie duizend jaaren, dat men menfchelyke lyken doorvroet, nog niets dan eene naamlyft, en nauwelylts heeft men eenige flappen naar derzelver wezendlyk voorwerp, dat de kennis eer dierlyke huishouding is, gedaan. Daarenboven, hoe vee* re gebreken zyn er in de leerwyze zelve , die men evenwel veiwagtcn zou- piiap ^' e , w . elken ik daar van geef, in het I. Deel van dit Werk, op het ■eraae der eerfte Verhandeling. ' r B 2 ia DE- NATUURLYKE HISTORIE, de, dat klaar en eenvoudig ware, dewyl zy van de enkele bezigtiging afhangt, en niet dan op benaamingen uitloopt? gelyk men deze naamken- nis voor de waare weetenfchap genomen heeft, zo heeft men zig niet be- zig gehouden , dan om het getal der naamen te vcrgrooten , te vermeerde- ren, in plaats van dat der zaaken te bepaal en ; men heeft het verflag van kleinigheden uitgebreid , men heeft verfchillen willen vinden daar alles ge- lyk was; door nieuwe naamen te geeven heeft men gemeend nieuwe zaa- ken te voorfchyn te brengen; men heeft de klemde deelen met eene beu- zelagrige nauwkeurigheid befchreeven , en de befchryving van eenig, nog kleiner, deel, door voorgaande ontleedkundigen vergeeten of verzuimd, is ontdekking geheeten : de benaamingen zelve , dikwils genomen van voorwer- pen , die geene betrekking hadden met die , welken men wilde aanduiden , hebben riet gediend, dan om de verwarring te vermeerderen. Het t geen men Tefies en Nates in de harfenen noemt, wat is dat anders, dan een. ge- deelte van het brein, aan het overige gelyk, en ’t welk geen naam ver- diende? Die naamen, by louter toeval ontleend, of uit vooroordeel gegee- ven, hebben vervolgens zelve nieuwe vooroordeelen , en toevallige begrip- pen , voortgebragt. Andere naamen , gegeeven aan kwalyk geziene deelen , of aan deelen die niet beftonden , zyn nieuwe bronnen van dvvaalingen ge- weeft. Wat al verrigtingen, wat al dienften en gebruiken, heeft men niet. willen geeven aan de pynappelklier ,. aan de gewaande ydele ruimte , wel- ke men het gewelf in de haftenen heeft geheeten, terwyl de eerrtgemelde. niet dan een klier is, en terwyl men met reden mag twyffelen of de an- dere wel beftaa, aangezien die ledige ruimte miffchien niet dan door de hand van den Ontleedkundigen en de wyze van ontleeding (b) wordt voort- gebragt. Het geen de weetenfcliappen derhalven zo moeijelyk maakt, is niet het kennen van de zaaken, die ’er het regtftreekfch voorwerp van zyn, maar het is dit , dat men dezelve vooraf moet ontblooten van eene oneindige menigte bekleedzelen , daar men haar mede bedekt, en haar alle de val- iche ' kleuren, afneemen , daar men haar mede bemaskerd heeft, dat men. den grondflag en het voortbrengzel der leerwyze , waarmede men haare ken- nis agtervolgt , moet onderzoeken , daar alles affeheiden, wat men ’er wil- lekeurigs in gebragt heeft, en eindelyk de vooroordeelen en aangenomen dwaalingen poogen te herkennen, welke deze vermenging van willekeurig en wezendlyk heeft doen geboren worden; dit alles is noodig om de Na- tuur weer te vinden; maar vervolgens, om haar te leeren kennen wordt ‘er niet vereifcht dan haar met haar zelve te vergelyken. In de dierlyke. huishouding komt zy ons zeer geheimzinnig en zeer verborgen voor, niet ilegts omdat het onderwerp daar van zeer faam gefield , en het lighaam van den menfeh het minft eenvoudig is van alle haare voortbrengzelen, maar inzonderheid omdat men haar niet met haar zelve heeft vergeleeken , en omdat men deze middelen van vergelyking , die alleen ons licht verichaffen. (&) Zie over dit onderwerp het Difcoiits de Stenoh, DE ROOFDIEREN. *3 konden, verwaarloosd hebbende, in de duifternis der twyffeling gebleevei is, of met het onbepaalde der onderftellingen heeft omgezworven. Wy heb- ben duizenden boekdeelen over de befchryving van ’t menlchdyk ligha ïiï, en nauwelyks heeft men eenige memories begonnen over die der dieren ', men heeft de kleinfte dcelen in den menfeh opgenomen, benoemd, be- fchreeven , terwyl men nog onkundig is , of men die zeilde kleine deelen , ja zelfs de groote , in de dieren wedervinde. Men fchryft zekere, yerrigtin- gen aan zekere organa toe, zonder onderzogt te hebben, of die zelfde verrigtingen ook niet geleideden in andere wezens , fchoon van deze werk- tuigen beroofd? zodat men, in alle die verklaaringen , welke men van de verfchillende deelen der dierlyke huishouding heeft, het dubbeld nadeel heeft gehad, voor eerft het meeft faamgeftelde onderwerp te hebben aan- getrolfen , en vervolgens over dat zelfde onderwerp geredeneerd te hebben , zonder grond van betrekking , en zonder behulp van overeenkom!! met an- dere onderwerpen. Wy hebben in den loop van dit Werk overal eene zeer verfchillende leer- wyze gevolgd : de Natuur lleeds met haar zelve vergelykende , hebben wy haar befchomvd in haare betrekkingen , in haare overeenkomllen , in haare tegenftellingen , in haare uiterftetv, en, om hier die deelen alleenlyk byte brengen , die tot de dierlyke huishouding behooren , welken wy gelegenheid gehad hebben te verhandelen , gelyk de voorttceling , de zintuigen , de be- weeging, het gevoel of de aandoening, de natuur der dieren, zal het ge- maklyk vallen te bemerken, dat de eenige konft, welke wy , na eenen zomtyds langen, maar altoos noodzaakleken, arbeid, om de ' vallche denk- oeeiaen , te verwyderen, de vooroordeelen te verdelgen, het willekeurige vim het : vvezendlyke : de, -to „f ,e : fchfid™, dat de lenige konft, lk, welke wy, na dit alles, gebezigd hebben, de vergelykmg is; zo wy gehaagd zyn in eenig licht over deze onderwerpen te verfpreiden, moet men het minder toefchry ven aan het vernuft , dan aan die leerwyze , welke wy ftandvaftig gevolgd, en welke wy zo algemeen en zo uitgeftrekt gemaakt, hebben , als onze kundigheden hebben toegelaaten ; en gelyk wy , door het onderzoek en de ontleeding van de inwendige deelen der dieren , dagelyks- meuwe denkbeelden opdoen , en men , om over de dierlyke huishouding: wél te redeneeren, ten minden alle de geflagten van verfchillende dieren gezien moet hebben, zo zullen wy ons niet haaften mee algemeeiic denk- beelden te geeven , voor dat wy de byzondere uitkomilen hebben voorge- draagen. ° Wy zullen ons vergenoegen met zekere Hukken te herinneren, die fchoon van de befchouwing, van het gevoel en den trek, waarover wy ons voor tegenwoordig niet verder verkiezen uit te breiden, afhangende egter genoeg zullen zyn om te bewyzen, dat de menfeh, in den ftaat der Natuur, zig nooit bepaald heeft om van kruiden, graanen, of vrugten te Ieeven , en dat hy op alle tyden , zo wel als de meeile dieren , gepoogd heeft zig met vleefch te voeden. De Pythagorifche leefregel , door oude en nieuwe Wysgeeren zo ge- B 3. 14 DE NATUURLYKE HISTORIE, roemd, door eenige Geneesheeren zelfs aangepreezen , is nooit door de Na- tuur aan de hand gegeeven. In den eerden tyd, in de gouden eeuwen, voedde de menfch, onnozel gelyk de duif, zig met eekels, en dronk water uit de beek ; zyn beftaan overal vindende leefde hy zonder kommer , was hy onafhankelyk , en genoot hy een diepen vrede niet zig zelven en met de dieren; maar zodra hy, zyn adeldom vergeetende, zyne vryheid opof- ferde om zig aan anderen te verbinden, namen de onruft en oorlog de plaats van de ruit en den wede in, en de yzeren eeuw volgde op de gou- den; de wreedheid, de fmaak in vleefch en bloed, waren de eerfte vrug- ten van eene bedorven natuur , welken de zeden en de konlten verder vol- tooiden te bederven. Zie daar wat, in alle tyden, zommige geftrenge Philofophen, woelt uit der aart, aan den menfch in maatlchappy leevende, hebben voorgewor- pen; hunne eigen perfoonlyke trotsheid door de vernedering van de ge- ilede foort verhoogeude, hebben zy die fchildery voorgedraagen , die niet deugt dan door de tegenitelling van den tegenwoordigen ftaat, en mis- fchien ook, omdat het nuttig is de menichen nu en dan harfenfcliinimen van geluk te vertoonen. . , .. , Die denkbeeldige ftaat van oafchuld, van hooge maatigheid, van gehee- le onthouding van vleefch, van volkomen gerultheid, van diepeu vreede, heeft die ooit wezendlyk beftaan? Is het niet een verdigtzel, tot zekere oogmerken uitgedagt en voorgefteld, eene fabel, waar in men den menfch gebruikt als het dier, om zekere lellen of voorbeelden te geeven'. Kan men zelfs wel onderftellen , dat ’er deugden kunnen zyn , voordat de maat- fchappy geformeerd zy? Kan men ter goeder trouwe zeggen, dat die wil- de ftaat onze wenfehen , onze 1'pyt van dien verboren te hebben , verdie- ne ? Kan men zeggen , dat de woefte toomelooze menfch waardiger zy dan de beichaafde burger? ]a! want alle ongelukken en nadeelen komen van de maatlchappy , en wat verfcliilt het ons, of ’er deugden waren in den ftaat der Natuur, zo ’er geluk was, zo de menfch in dien ftaat alleen minder ongelukkig was , dan hy werkelyk is ? zyn de vryheid , de ge- zondheid, de tterkte, niet verkiezelyk boven de weekheid, de verllaafd- heid aan zinlyke vermaaken , de welluft zelve , van flaverny vergezeld ? De berooving van verdrietelykheden weegt het genot der vermaaken wel op; en wat heeft men, om gelukkig te zyn, noodig dan niets te verlangen? Zo dat waar zy , zo laat ons tevens zeggen , dat het beter is als de plan- ten te groenen dan te leeven ; nergens trek naar te hebben dan zyn luft -te voldoen ; m een gevoelloozen llaap gedompeld te blyven dan zyne oo- gen te openen om gewaar te worden en te zien , laat ons beüuiten om onze ziel aan de verdooving over te geeven , onzen geeft in de duitterais- len te laaten kwyuen, om ons nooit van de eene of den anderen te be- dienen, om ons beneden de dieren ±e Hellen, om met één woord, niets te zyn dan logge klompen , ruwe onbewerktuigde ftof , aan de aarde vaft- p'chegt. 3 ADar in plaats van te twiften, laat ons weegen. Hellen en vergelyken} BEROOFD IEREN. 15 tv P ! aa t t ! van woofden te geeven , zo laat ons Hukken bvbmigpn ' y Y hebben, niet den denkbeeldigen , maar den wezendlyken Haat derNa- Umr onder ’t oog; is de wilde, die de woeftenijen bewoont, een geruft PK-i V 1S r hy een gelukkig menfeh? want wy zullen, met eenen bekenden hilofoof, een uer fierite berifpers van onze menfchelykheid Cc), niet on- eritellen ,, dat er een grooter affland is van den menfeh in de" zuivere „ natuur tot den wilden , dan van den wilden tot ons ; dat de eeuwen , die ” verloopen zyn vóór dat de konft van fpreeken is uitgevonden, langer ” de „ eeuwen, die noodig waren om de tekenen en de L?, befChaa ^ l°n lda S het my voorkomt ’ dat men, zodra men over ïen mnJf wez “%k beflaande zaaken, wü redeneeren, alle onderHcllin- niet ™° et verwydere ’ 1 > en zig eene wet maaken, van daar zyn toevlugt vertoont Nu ne vi?n n da V a V itgeput te hebben ’ wat de Natuur ons verlichte £ d £ ™ en ’ by vry on gevoelige trappen van de meelt rj belcha;üde Natiën tot minder geoefende, minder vernuftige* volkeren afdaalt; en van deze wederom tot andere die nog ruwer nrrrr totTé Gl ^ln° ni J? n ii n Wett w °" denV( ' r Pen,7.yn; van deze plompe volkeren zo verlbS^P u ! i en malkanderen “« gelyken, maar onder welken men ^tlclnllende fchaduwmgen als onder de befchaafde volkeren aantreft zo dat zommigen vry talryke Natiën formeeren, die aan hoSLn onder! bm£ n *55’ terwyl anderen ’ in kleiner maatfehappy , niet dan aan de ge- hïi? teWOrtK!U , Zyn ’ en de aUcrecnzaamflcn eindelyk, de Tlleronaf- rt'ï te *■«««». « ondeÓK gSg vïn vader; de f!"’ ’ een Monarch , een Gezin, en een de grenzen der Nam™ C S, aa t S ppy die uit erHen zyn ook. ten, m het doorloopen van alle de woeftySn van’ ‘ ' , “ dcr i ™tftrek« menfchelyke dieren gevonden hebben, die het gebruik der fcmk miftpf 6118 die doof waren voor de ftem zo wel als voor ging, het onmogelyk is ftaande te houden du d?m£bh oe ^ v f rdl § er , to e' be ’ z onder gezinnen te maaken, naaïto Acem? ^ heb ' zo zy met verfcheiden iaaren lang p« 1 i° aden on *?o«icn , te bewyzén , dat het tte^nibbe^ k^ r devh alven alleen genoeg om zig vermenigvuldigen dan onder beguXghfg d»^S^ yV ? b ? laan n0ch ging. der ouderen en kinderen tm-r dl-uLf,. ' maatlchappy , dat de vereeni- - ** ««• -X“ rs (0 Js J. Roüsseau, van Geneve. i6 DE N ATUU-RLYKE HISTORIE, ren. Deze vereeniging nu, deze verknogtheid , kan niet niifien eene \ve- derzydfche en duurzaame genegenheid , eene nauwe gehegtheid , tuflchen de ouders en het kind voort te brengen , en dat alleen is genoeg , om zig met malkanderen aan zekere gebaarden, aan tekenen, aan geluiden, met één woord aan alle de uitdrukkingen van het gevoel en de behoefte, te ge- wennen; en dit is ’t ook, wat door de uitkomfl beweezen wordt , naardien de eenzaamRe wilden , even als de andere menfchen , het gebruik van te- kenen en taal hebben. . , _ , . , .. Dus is de Raat der loutere Natuur een bekende Raat ; het is de wil- de in de woeRynen leeveude , maar leevende met zyn gezin , kennende zyne kinderen , van hun gekend wordende , de fpraak gebruikende , en zig doende verttaaii. Het wilde meisje uit de bofichen van Champagne geko- men , de jongman in de bofichen van Hanover gevonden , bewyzen het te- gendeel niet: zy hadden in eene voiftrekte eenzaamheid gelend, zy kon- den derhalven geen denkbeeld van maatfchappy hebben, geen gebiuik van tekenen of fpraak kennen, maar zo zy malkanderen flegts ontmoet hadden, zou de neiging der natuur hen voortgefleept en hen vereenigd hebben; aan malkanderen verknogt zouden zy malkanderen welhaaR hebben keren ver- ftaan zy zouden eerit de taal der' helde met malkanderen , en vervolgens die der tederheid met malkanderen en hunne kinderen , gefprooken heb- ben ; maar daarenboven , die twee wilden waren gefprooten uit menfchen m maatfchappy leevende , en waren on getwy field in de bofichen agtergelaa- ten , niet in den vroegften ouderdom , maar op hunne vier , vyf , of zes iaar in een ouderdom, met één woord , waarin zy reeds fleik genoeg van h' o haam waren, om zig hun voedzel te verfchaffen , en nog te zwak van hoofd, om de denkbeelden, welken men hun hadt medegedeeld, te behou- om jan dezen menfeh in den zuiveren Natuurftaat, dat is te zeg- een dien wilden in gezin, belehouwen; zodra hetzelve wat bloeit en toe- neemt zal hv het hoofd worden van eene talryker maatfchappy, waarvan alle de leden dezelfde manieren zullen hebben, dezelfde gebruiken zullen volgen, en dezelfde taal zullen fpreeken; na de derde, of ten langden na de vierde , generatie zullen ’er nieuwe gezinnen zyn , die van malkan- deren afgeichciden zullen kunnen blyven , maar die , Reeds verbonden door de gemeene banden van gebruiken en taal , eene kleine Natie formeeren zullen, welke metter tyd toeneemende of een volk zal kunnen woi den , of in een Raat blyven gelyk aan dien der wilde volkeren, welken \vy kennen; dit zal inzonderheid afhangen van de meerdere nabyheid , of de verdere afgelegenheid, waarin deze nieuwe mcnichen zig bevinden zul en van be- fchaafde volkeren; zo zy -onder een zagt klimaat, op een ryken grond, eene vry aanmerkelyke uitgeftrektheid lands m vryheid £«nn _ . “ ’ rondom welke zv niet dan woeftynen vinden , of menlchen aantreften , die even nieuw zyn als zy zelve , zullen zy wilden blyven , en , volgens andere om- ftandigbeden , vrienden of vyanden van hunne buuren .worden , maar zo zy , on- der een gefirengen hemel, op een fchraalen grond, zig ondei ‘ kandelen e- de ROOFDÏE REN. „n„ merd Vln ^ en door hun getal , of gedrongen door gebrek aan ruimt-/» uilen zy volkplantingen maaken, of invallen doen; zy zullen zig verforei- en, zy zullen zig met andere Volkeren verwarren, waarvan zy of de^ver- veraars of de flaaven zullen worden. Dus neigt de menfch, i n alle ftan- ïmiT'U a ‘ C . omftandigheden , en onder alle klimaaten, eveneens naar de . C a PP J-’ dlt , 1S een ftandvaftig uitwerkzel van eene noodzaaklyke oor- M0k, naardien dezelve met het wezen zelf van defoort, dat is te zeggen, met derzelver voortplanting, verbonden is. 68 * n “ ttli » 1 betreftl z v ». #ajk men ziet, op de S ^' enee ”f onderzoeken, welke de trek, welk de dS}^kd^vSL^, ^,ll ? , eVe ? duldelyk ontdekken, ’dat geen vleefch en de vifch Wn’. g* oenteils » ol ' gmanen, leeft, dat zy allen het fmaak g , de fteÜe drilt vS“ ^ - ^ alg ‘ eraecn hebben den bepaaldften door de anernoodzaald Y kfte bchoJten , w , ateren - Hunne werkzaamheid, ten natuurlyken trek aansezet ^ 0 PS £ wekt , door hunnen bloo- de jagt en de viffcherv- eenbmw' Z1 g tot het maaken van werktuigen voor ?ie daar het vXro ’ hunner LS. ylen ^- Cen knods ’ netten ’ ™ kanoe, hebben dan de middelen om zig een ' ïeib.? 6 , geCn ander voorwerp te bezorgen. En het geen met ^tuine. r^ i ’ h “™en fmaak gefchikt , Natuur; want gelyk wy reeds geze^ï hrookt met dé te alleen met kunnen keven, hy zou van ^ groen ’ geene zelfftandiger voedzels gebruikte - dewvl ‘ bez 'vyken, zo hy ingewanden heeft, kan hy SSvk aelvk IT* *£• en *** maagen en zeer lano- e ingewanden ïShL gdyk d ™iddicren, die vier fchraal voedzel tevens nSn w ? ben 5 eene & 00 ** hoeveelheid van dat zyn om de hoedanigheid door’de hnï^n C -? ei volttrekt noodzaaklyk zou vrugten en gtaane? t ï^^ OT de d ^ï lhe,d te vergoeden. Het is met de voedzel genoeg verfchaffen kunnen, zv zouden fi gen ’ Zy ? uden § een omtrek noodig hebben nm a» i ,, z .°, lK en daar van een al te erooten « voeding T rkt :»g='yke deeltjes vfÓr zy" ’t geen h« zoiverii “ “ heT ko ’re " het . br ? üJ Semaali wordt Sn onze andere graanen, als ryftAicrft’ e’z en°™le“ en Y dere ongeruftheid brengt haa- S d J oort > men vreesde namelyk, dat men het een of ander b S fSJSS 5 * mi S ch en zyne meefteres of zyh vader Aagten mogt ; men eef- S Staten alle beeften, men beichouwde dezelve als zyn naken men ,3- ,s 5 n r , dt ontvangen. Zie daar den oorlprong en den voortgang van dien Godsdienft, den oudften van het vafte land der Indiën ; een oSoS^ hkP n0eg a ? mvyft ’ dat dc waarheid, aan de menigte overgeleverd 1 wel’ SL df maakt WOrdt i dat f en Wysgeeriggevoelen geen Volksgehelen doo? mHd,i na eeil V andere Sedaante gekreegen te hebben; maar dat het voorkomen hebben • dat" deh r , n ,^, e J le ™ zlnm g5 geheiligd, onbegrvplyk , dt-nnc ‘ n 5 DD en, dat deze Godsdienft vervol^-.*: ,ra,. ’i -1 voorkomen hebben • dat Het c £?,™ lnm S ? S c heihgd, onbegrvplyk, «hoos mi den eerbSl vennep? ^ Vervol S cns > de ^l de vrees zig belagchdvke praktvken h n St 5 zal ont aarten in bygeloovieheden in ken noXS^S? allengs verbaftcrende , met den tyd derwyle veranderen i°S n, n ma f die ’ yoelen zelf, waar uit zy hunne geboorte gekreegen hebben’ m>r let \ ge ' ï , AAr ,< !‘» » JprealoS^d^".^ ten ïaatiten op kmderagtiae vertel in fron p,-. ..ni—j • yvcn » hy da voedzel genieten/^ zig in een werkzaamen ihat nier v™ ; n geielukt is; en gelyk hy we gewaarwordingen te verichaffen 'zo mner dan door zi g nieu- uitgellrcktheid geeven, zo moet hv zi? de verfH pP' z y !tl ] 1 § en alle hunne ^n als van aUe andere v “«rSn &L? zo “£2“? T 6 ere « K1 >’ voorkomen , welkende eenpaang&id\ ? f “’dzel veroo ^""»’ t - v-x 2f 30 DE NATUURLYKE HISTORIE, moet tevens de overdaad en buitenfpoorigheden vermyden , die nog nadee- liger zyn dan de onthouding. De dieren, die flegts ééne _ maag en korte ingewanden hebben, zyn ver- pligt even als de menfch, zig met vleefch te voeden. Men zal van deze overeenkomft, en van deze waarheid, verzekerd worden, indien men, door middel van onze befehryyingen , den omtrek van de buis der ingewanden - in de roofdieren met die der dieren , welke enkel van groente keven , met elkandcren vergelykt; men zal altoos bevinden, dat dit verfchil in hun- ne wyze van keven van hun maakzel afhangt , en dat zy een meer of min- der lievig voedzel neemen naarmaate van de meerdere of mindere ruimte van het magazyn, ’t welk het zelve moet ontvangen. Ondertuflchen moet men hier niet uit befluiten , dat de dieren , die niet dan van groente keven, door eene natuurlyke noodzaaklykheid , tot dat voedzel alken bepaald zyn, even als de roofdieren door diezelfde nood- zaaklykheid verpligt worden zig met vleefch te voeden ; wy zeggen alleen- lyk , dat die , welke verlcheiden maagen , of zeer ruime darmen , hebben , - dat Hevig voedzel, ’t welk voor anderen noodig is, milieu kunnen, maar wy zeggen niet, dat zy het niet gebruiken kunnen, en dat, zo de Natuur hun wapenen hadt gcgeeven , niet flegts om zig te verdedigen maar ook om aan te vallen en te vatten, zy dezelven niet gebruikt en zig wel haaft aan vleefch en bloed gewend zouden hebben , dewyl wy zien , dat de fchaapen, de kalveren, de geiten, en de paarden, de melk en dc eijeren, dat dierlyke voedzels zyn, greetig eeten, en dat zy, zonder door de ge- woonte geholpen te worden, geen gehakt vleefch met zout toegemaakt,, weigeren.. Men zou derhalven kunnen zeggen, dat de fmaak voor vleefch, en voor andere Hevige voedzels , de algemeene fmaak van alle dieren is , die zig met meerdere of mindere geweldigheid of gemaatigdheid te wer- ke Helt naar het byzondcr maakzel van yder dier ; naardien men, de ge- heek Natuur te. famen befchouwende , dien zelfden trek niet flegts we- dervindt in den menfch en in de viervoetige dieren, maar ook in de vo- gelen, in de viffchen, in de in lekten ? en in de wormen, waar voor het in ’t byzondcr fchynt , dat het vleefch , na. dat het voor de dieren gediend heeft, verder gefchikt is. De voeding gelchiedt, in allé de dieren , door tverktuigelykè klompjes , die , door middel der fpysverteering van het mark of de helle des voedzels afgcfcheiden , zig met het bloed vermengen, en zig gelyk maaken met alle de deelen des lighaams. Maar behalven dit groot uitwevkzel, ’t welk het voornaam oogmerk der Natuur fchynt te zyn, en ’t welk evenredig is met de hoedanigheid des voedzels , brengt hetzelve nog een ander uitwerkzel voort, ’t welk niet dan van deszelfs mafla en omtrek afhangt. De maag en de darmen zyn buigzaame vliezen , die eene zeer aanmerkelyke ruimte bin- uen het lighaam fonneeren ; die vliezen hebben,, om zig in hunnen ftaat van Ipanning ftaande te houden, en om de kragten der andere deelen, die daar tegen aan liggen , te wederftaan , noodig om altoos voor een gedeelte gevuld te zyn ; zo die groote ruimte , by mangel van op. zyn tyd voedzel te nee- DE RÖOFDIERe^. iï jen, geheel ledig worde, zo zakken de vliezen, van binnen niet langer m- derfteund, in malkanderen, naderen tot malkanderen, plakken zie te» VAN DEN W O- L F. a 3 zyn^cèft d nie t ZCl dnn n 7 0rm g T°T fc , hynt ’ ond , ert ^hen vertoont hy op zeHH» i r i niet dan den omgekeerden kant van t afdrukzel , en doet de- Zo de Gedaante Tl v™ ° nde ? eene geheel te S en § eitelde gedaante zien, heel (mffw gelykis, zo xs egter het geen daar van voortkomt ae- malkandlT’T lnborft is .' zo verE hillend , dat deze dieren niet llegts met nen maai- 1 viwT gemeenicl J a P hebben , met malkanderen niet leeven kun- voeden ‘ en winden * fke erigheid en haat tegen den anderen, geziat van den wolf T* T . lnltlllkt - Een ï on g e hond grilt op het eerfte voor hem onbekend ’ hllTTfTiT 11 enk f len reuk » die •» fchoon nieuw en vlugt tuflchen de beehen Ctk te S? nltaat > dat hy al beevende zyn toe- kraften kent zet TnTv Zyn f eefter " eemt - Een bulhond, die zyne heid vervuld’ taft hem T °Y erende » wordt met verontwaardiging en boos- en wendt niil n moedig aan , poogt hem op de vluat te dr wen digheid die hem haateTf 11 '^ 60 aa ” ° m zig te ontd;uln van eene tegenwoor- vlugten of te veaton In f 5 "T oatmoeten *7 malkanderen zinder te dood eindigt? die ™ et dan d - die ou- 7 n rU i j . 01t , iterkite is verlchcurt hv zyn prooi en vrppr hy vergenoegt zS' niet ' 0 ?^°* ‘? ve l' vint ’ t00nt hy zyne edelmoedigheid, hy verlat zfn vfrihaLf °ve™mg. , en imfi «iet op een do, den leeuw . -elft voor KS™ ÏXt" tot voedzel voor de taeijell?^. en zo een wolf zwaar gekwetft is* ,, ''"?** 2 Y verbinden malkanderen,- fer ■” W™ ^VS-.Xï,5 n.ge vettaogtheid , 'de muor^’J^XteTn’ T *■**,«** 1 ert.ee, nt, met den ouderdom, zyne \Zfte ae ïrtthl < ?’ vuedlns; hy kan, tot zyn wilden haat weder IV TT! geaa ™ d » en keert, zodra hy rif k i en het S eze hchap van andere dS ' ■ de .P lom P fte c » niwfte* leen" VC tC - VOlgen 5 om hen te vergezellen ’ eif htt V'rTT* genüigd 0111 een, en met door de opvoeding £ , 1S door het inftinkt al- te bewaaren. De wolf integendeel’ fe de SnT«?° epen weete « te. leiden en ? y ’ hy maakt zelfs geen gezelfchan m P f ê j- aagen v yand van alle maatichap- er vcrlchriden by nfaCdS ziet ' IsT 1™ z l'"' *>ort; war «wormen geluid TJ™ m ° ai "S van Óofl’og e„ '’an vrïïe" duidt om eenig TT ^ hudwordt aangegaan, en 'die eenToT” u flelyk te tallen, of zV™ A em 1*". Sm mnddfe, o“deS.M aa "' ragt gedaan is «leiden zy van 12“ , bulho " d te ontdaan. Zodra” lumnë ™" zaamheid te rug: dMri,IL dkanderen en keeren i„ (tfc™ n“lf P ‘ % riS DE NATUURLYKE HISTORIE, fchooling is nog bloediger dan de eerde ; want zy betwiften malkandereu het wyfje heftig, zy grommen, zy fchuimbekken , zy vegten, zy verfcheu- ren raalkanderen , en het gebeurt dikwils, dat zy den geenen, wien de wolvin den voorrang heeft gegeeven , in ftukken fcheuren. Gemeenlyk vlugt zy landen tyd, mat allen, die na haar ftaan, af, en neemt, terwyl dezelve flaapen & , met den vaardigden of meed geliefden naar elders de wyk. ‘ ritzigheid duurt gemeenlyk maar twaalf of veertien dagen , en vertoont z icr in de oude wolvinnen het eerd, de jongen worden laater togtig. De mannetjes hebben geen bepaalden bronstyd, zy zouden op alle tyden kun- nen koppelen ; zy gaan opvolgelyk van het eene wyfje naar het ander, naar- maate dezelve in ftaat zyn hen te ontvangen ; zy hebben oude op ’t einde van december,, en eindigen met jonge in de maanden van february en ’t be- gin van maart. De tyd der dragt is van omtrent drie en een halve maand («) j. en men vindt jonggeboren wolven van ’t einde van april tot in de maand july. Die verfchillende tyd van dragt tuflehen de wolvinnen, die meer dan honderd dander buigzaam, (d) de leden zyn ftevi- meer gevJild lkebeenen en de tanden zwaarer en dikker » hct hair ruwer en die ^ n gekken veel naar malkanderen , in ’t maakzel der in- als defpn de f len ‘ ? e wolven, koppelen gelyk de honden; zy hebben, even pelim- -nt-if 10e f e heenagag, en omringd van eene wrong, die in de kop- ’t nunt yvn ^ Cn be eC van , een te fcheiden. Wanneer de wolvinnen op te eene wpI hpc r '\ er P £n Z0£lien zy in ’t digtft van ’t bofch eene fterk- te 'ruimte oren en°pflb Cn ü ; §te wykplaats » waa ™ zy zig eene vry groo* doom™ Jde maaken, met de flruwellen af te byten, en de menigte mofch en bereiden te rul ; ken .’ p’ bren S en daar vervolgens eene gemeenlyk vyf ’of zes 7n -tv f? Zagt bed voor h ™ ne ï on g cn 5 zy werpen der dan drie Luren - j eVen * ag n’ en zelfs negen , en nooit nun- hnndpn • ; ng j n ’ dezelve worden met geflooten oogen geboren eelvk de le ee'ën V™fj°, 0gt eenige welken , en leeft hen Z&Jl&êh tyd daar’ na brengt L^hn^vS? d °° r voor hun te kauwen; eenigen gevogelte leevendip-^ 1 ' 1 veldmuizen , jonge haasjes, patryzen, en ander dooden dezelve vervolgens ü°!df e ^°i VCn , lpeelen eei ' d met deze dieren , en hen, en geeft ’er elkeen SdJÏ? de W £ lv “ hcn » v j k ken, verfcheurt alwaar zy geboren zvn rlatf dec te . vaQ - p komen niet uit de Iterkte , zy volgen dan hunne moeder ^1°^ ZCS weekei ? of twee maanden; hollen tiam of ftonin van ppn’i 0111 te drinken naar eenigen leidt hen naar ’ t leger te ui o- o^verrV ^ Cenige . nab ygelegén plas; zy bergen zo zy eenig gevaar vixeiï i hen Zlg eldcrs te S aan ver- lang ; zo men hen aantal! befchermt zv , vcrrdiciden maanden met woede; lchoon zy op andere udmi mlvl mm ^ gt ’ en «IC* ger is dan het mannetje , wordt zv etrter m dc ' vyfj f > 1 ^eesagti- laagd , fchynt voor haar «1^2 , g ’ terwyl zy J or ' gcn heeft, onver- om hen te bewaaren;‘ dus verladen henri ^ ^ Z 'f V ? 1 0r allcs bloot geëindigd is, en nadat de jS^?iS T, ^ mdat d ? geding byftand meer van nooden te hebben^ fterc Senoeg voelen om geen V0 ° r d “ r ° of ’ t " fa ’ “8 S^ove„ d “ a td= wnm'Sfc « ies; * W S; ff ffs Sd'XïïS (fi) Aristoteles heeft zeer onn»n,rt- „„ , , van één (luk, in den hals heeft në P wnif g ï ? e| r ’ dat de wo,f een enkeld doorband h PP n viervoetige dieren, verfehcidcn V er " ° ^ efc ’ evCT als de hond, en even T de buigen en plooijen ; m en vindt alleeH? ' n den ha!s ’ en «V kan dien op dezeïde raamre^ naj , fta3n ^ rc :! zend 'vervelbeu? vaLi en de f ien *n- wervemeenderen ïaamte van den wolf. vaitznten. / x hier agter de befehryving van het S c (i) Z:e Ia I- tv.eris , de du Fouilloi-y n, • m. Deel. U ' ° UX ’ Pans tÖi 3 . pag. 100. verfo. JL» DE NATUURLYKE HISTORIE, sö haar ïeeven ritzig worden, het geen een ouderdom van agttien of twintig maanden onderftelt , en dat eene wolvin , welke ik heb laaten opvoeden , niet togtig is geworden , dan in den derden winter , dat is te zeggen , meer dan derdehalf jaar na haare geboorte. De jagers verzekeren (/) dat ’er, in alle dragten, meer mannetjes dan wyfjes zyn ; dit beveiligt de waarneemïng, tlie algemeen tchynt, ten miniten in deze klimaaten, dat in alle foorten, met die van den menfch te beginnen, de Natuur meer mannetjes dau wyf- jes voortbrengt. Zy zeggen ook , dat ’er wolven zyn , die •, van den tyd der ritzigheid af, zig aan hun wyfje verbinden , en het zelve fteeds .vergezel- len tot op het punt, dat het zal werpen; dat het wyfje dan de wyk neemt, zig heimelyk wegpakt, en haare jongen zorgvuldig verbergt, uit vrees, dat ‘hunne vader hen by hunne geboorte mogt opvreeten : maar nadat zy gebo- ren zyn krygt hy ’er genegenheid voor, brengt hun eeten, en zo de moe- der niet by hen is , vervult hy haare plaats , en verzorgt zyne kinderen even als zy. Ik durf deze byzohderheden niet voor zeker opgeeven, en zy ko- men my zelfs wat tegenllrydig voor. Deze dieren, die twee of drie jaaren noodig hebben om te groeijen , ïeeven vyftien of twintig jaar , het welk volmaakt overeenkomt met het geen wy in veele andere foorten hebben waargenoomen , waarin de tyd der groei- jing het zevende gedeelte van de geheele duuring des leevens uitmaakt. De wolven worden grys in den ouderdom , en alle hunne tanden zyn dan ver- ileeten. Zy ilaapen , wanneer zy verzadigd of vermoeid zyn , maar meer overdag dan des nagts , en altoos met een lollen ilaap ; zy drinken dikwils , en in tyden van droogte , wanneer geen water in plaffen , of in oude booniftammen , voor handen is, komen zy verfcheidenmaalen op een dag aan poelen of beeken om daar hun doril te lcifchen; fchoon zeer vraatig verdraagen zy egter gemaklyk het vallen ; zy kunnen vier of vyf dagen zonder eeten doorbrengen, mits dat zy geen gebrek aan water hebben. De wolf heeft veel kragt , inzonderheid in de voorlle deelen des lighaams , in de fpieren van den hals en van het kaakebeen, hy draagt een fchaap in zyn bek , zonder het de aarde te laaten raaken , en loopt terzelfder tyd fneller dan de harders, zodat de honden alleen hem kunnen oploopen, en noodzaaken zyn prooi te laaten vaaren. Ily byt wreed, en altoos met des te meer woede, naarmaate hy minder wcêrftand vindt; want hy gebruikt voorzorgen met de dieren , die zig kunnen verweeren ; hy vrcelt voor zig zelven , en vegt niet dan uit noodzaaklykheid en nooit door eene bewee- ging van moed ; zo men hem fchiet , en de kogel hem het een of ander lid verbryzelt , fchreeuwt hy , en evenwel , wanneer men hem met llokllageu afmaakt, klaagt hy niet gelyk de hond. Hy is harder, minder gevoelig, forfcher : hy trekt , loopt , en zwerft geheele dagen en nagten , hy is on- vermoeid, en het is milTchien van alle dieren het moeijelykfte om het door nazetten af te matten en meeller te worden. De hond is zagt en moedig , de wolf, fchoon woelt , is vreesagtig. Wanneer hy in een ftrik raakt is hy zolterk, en zo langen tyd , verfchrikt, dat men hem kan dooden , zonder dat (ƒ) Zie le Nouveau traité de la Vénerie, pag. 276. VAN DEN WOL F. . 7 ;i g ver(Je dige, of hem leevendig vangen zonder dat hy weêrftand hie- Vfl ’ men ton hem een halsband omflaan, hem ketenen, muilbanden en ver het “’ bfte “ km ™ ?SS%zs^v frs a-sfïWi fen van ^ blgrÏÏpkat- ïwe' getTnto ttf S^hê™ "“f lyk »Tdeta^ — , ÏÏLSSSS£iSSL ,,, S^rf^“ iSSRtaSfaïeSS: der meer dan on de kuri^’J mcnfchen zien gallen, zig op den har- ren , enz: men heeft die kwaadn^V , vl0uwen verflinden, kinderen wegvoe- te «geen vroiv^ï , d t ^ ^Sfoet ^ en „ W£Êr '^fr o genaamd, dat is men m tyds op v.yn h o«J E 2 n T d e ^ Cn vcrdd gen , of tegen welken Men is derhalven genoodzaakt zor^Z ™ oet zyn - \ ncn te brengen , om zig van de wolven te ontünaiv 1 ^v fc ¥ p in de wa Pe- fte t„, te te, & „iet zaaklyk is, L)c kuiers ondpvfrlipïripn 4 ^» i • . ^ 9 ^ ^ zelfs nood-* grootc oude , WO ven? z keni™ ", w0 J ven 111 «■, in oude, en in de indiuikzelcn', of fpoorcn^dle z on de ^T''" ’ , dat “ K “»S“. “» wolf is hoe dikker voet hy heeft* de w„i C * l 'de irnuil:cii ; hoe ouder een lieeft ook korter hiel cn dunner m&k Me,, ff) dlen h,1 R er ™ finalkr, noodi.g 0111 den wolf op te zoeken & men mnor i f^ ec ïl goeden fpoorhond moedigen, wanneer hy het fpoor krvgt- wanfaïeï Z ? S aanzettei1 > en be- zin voor den wolf, en keeren zonder luft ‘w ^ honden hebben een weêr- ncer de wolf van ’t bcrfSU’^SSSd cn ™ ? gC ”’ ldlie ^ k te Wan- men de windhonden die hem m 0 *. • op t open veld gebragt brenct twee of drie banden; mei bewÏÏt ’m P £’ 2f bïUU1 ’ men verd eclt hen fn ten, en men brengt de anderen voor uk ^ tot r!ï, ° P he j? ;um te fchie - dan den eerden los om den wolf m ! 1 s te dlcncn - Men laat zelt, bemoedigt, geleidt, hen- zeven of ’ if 61 ? roan te P aard verge- de tweede bande los, wanneer de wnlf ?, êt , bonderd P^hen verder laat men hen, en vervolgens de derde wanne,- ?! * P Um , ls Y‘ in V00l 'hy te trek- e) Fe *» '« cbajfe du Imp de Gaston P „ 0ESUS . ° h ° nden ’ hem be S Ülnei1 D 2 s8 DE NATUURLYKE HISTORIE, te ontruftcn , en van verre te bevegten; alle te famen brengen zy hem Velhaah tot het uitcrftc , en de jager maakt hem met een Heek van den hertsvanger verder af. De honden tooneu gcene neiging om hem te verfcheurén , zy hebben zelfs zulk een herken afkeer tegen zyn vlecfch, dat men het moet bereiden en toemaaken, zo men ’er hen, na de jagt, op wil onthaa- len. Men kan den wolf ook met dryf brakken jagen, maar gelyk hy altoos regt vooruit voortfnelt, gelyk hy een geheelen dag loopt zonder ten einde adem te zyn, zo is deze jagt verveelende, ten zy de dryf brakken onderhcund worden door de windhonden , die hem aanvatten , kwellen , en hun den tyd geevcn van te naderen. Om de wolven uit te roeijen gaat men met magt van manlchap en bul- honden langs de heggen en kreupelboflchcn , of dringt daar in , men maakt met klapperen een geraas om ’er den fchüilenden vyand uit te dryven, te omfmgelen , en af te manken ; men helt tot dat zelfde einde ook lokaa- zen , men verfpreidt vergiftigde brokken , men maakt kuilen •, alle die poo* gingen beletten niet , dat ’er niet heeds het zelfde getal van wolven voor- handen zy , vooral in landen, alwaar vcele boflehen zyn. De Engelfchen beweeren', dat zy ’er hun Eiland van gezuiverd hebben , men heeft my egter verzekerd , dat ’er in Schotland nog wolven gevonden worden ; dewyl ’er in het zuidelyk gedeelte van Groot Britanje weinig boflehen zyn , is het te ge- makkelyker gewoed dit ongedierte aldaar te verdelgen. De kleur en het hair dezer dieren veranderen naar de verfchillende kli- jnaaten, en zyn in het zelfde land zoratyds verfchcidcn. Men vindt in Frankryk en Duitfchland , behalvcn de gewoóne wolven . eenige wolven met dikker hair en dat naar den geden trekt. Die wolven, wilder, en minder fchadelyk dan de andere, naderen nimmer de huizen of de troepen vee, zy leeven van de jagt en niet van den roof. In de Noordfche landen vindt men er, die geheel wit, en geheel zwart, zyn. Die laatlle zyn grooter en Iterker dan de andere. 1 let gemeenc foort is allerwegen verfpreid ; men heeft het in Afia (g), in Afrika (h ) , en in Amerika (7), even als in Europa, ge- vonden. De wolven van Senegal gelyken naar die van Frankryk (7c), zy zyn evenwel wat grooter en veel wreeder; die van Egypte (/) zyn klei- ner , dan die van Griekenland. In het Oohen , en vooral in Perlie , gebruikt men de wolven tot fchouwfpelen voor het volk (m ) , men oeffent hen van der jeugd af in het danfen , of liever in eene loort van worfteling tegen eene menigte menfehen; men koopt, zegt Chardin, een wolf, die wél op het danfen afgeregt is , tot vyfhonderd daalers ; dit toont ten minden , dat deze dieren, door langen tyd en herken dwang, vatbaar zyn voor eenige foort van opvoeding. Ik heb ’er eenigen te mynent doen onderhouden en (?) Foyage de Pietro della Valle, Rouen i74> Vol. IV. pag. 4, 5. (b) Hijloire Générale des Foyages par M. I’ Abbé Prrvót, Tom. V. pag. 85. (i) Foyage du P. le Clercq, Paris i69T. pag. 488 en 489. (A) Hijloire générale des Foyages, de Tom. UI. p3g. 285, Foyage du Sr. JLE Maire au X Isles Canar. Cap Ferd, &c, Paris 1695. P 3 S' I0 °- (l) Aristotei.es. Hijl. Animal. Ut). Flll. cap. 28. (m) Foyage ie Cöardin, Lomlr. i68<5 . Pietro beua Va we, Vol, IF. pag. 4. VAN DEN WOL F, en^w^nl laug z y j° n S z Y n dat is te zeggen geduurend? w en va 7u ' ,aa ^’ Zyn , zy vr V onderwerpelyk , zy zyn zelfs liefkoozerHe op’de an L^ e q| e . v0 ?. d worde tv , werpen zy zig noch op het gevogelte noch ren 7 / tor 111 n ° P hunne a g«ien maanden , of twee jaar’ kee Se n y om Tr.^w lyke g^eid weder, men is verpligt ten te ke- ’er een gehad" dk^SSi ^ We§ - te vlu g ten en kwaad te doen. Ik heb heid by S kippen op^voed^vndï a f t,:i “ a of negentien maanden, in alle vrv- zyn eerlte prorfttSk, dood/e hyhmr ^öp' twee £ 'S Sroto'hebié’ T f? ™ daar hy gemeenzaam medeleefde, gedood\c hebS^? ’ na , e . ea hond ’ drie jaar bewaard heb, en die , fthoon K^iiff en hwV ne n wolvui ’ dlü ik bulhond van denzelfdan ouderdom heeft lig in ï ni 0pg ! fl ? 0te . n raet cett gewennen om met hem te leeven, noch hem Lln "i yd niet «zig was; fchoon zwakker was zy egter zy viel aan, Z y beet den hond, die zig eerft alwSx ! f 1 7 ter S de > z V haar eindelyk ombragt. 11 alle enlyk verweerde, maar die ve^Lrije^vati^dfc 7 ^* r^ 1 5 i men m . aakt ’ cr gro- dat het alle dieren tegenftaat en het is V yn * 1 r k f 1 t v ^ ee i' cdl i s 20 flegt, venvleefch heeft. Hy ademt’ ee J ftinï/n w , olf all f n ’ die fmaak m wol- ™ ** t -7 ï " 08 , 5tl ”! mc ' k »lk ted “t n d'„ e “ hy bü dik™ 1 ! llalf b ’ ercide veto.' meermaaicn, dan hy z,g opvult. zig no S jaage houding, een wild uitzigt, eene vervaarende ftèm 7™?“’ “*? eeae lyke lagt, eene verkeerde geaartheid, woede zeden is hv w °7 erdra ?ge- delyk by zyn leeven, en nutteloos na zyn dood ’ Y h yk eQ fcha ” D 3 DE NATÜURLYKE HISTORIE, 30 beschrtving van den wolf. 0 cn kan onderfcheidende kentekens van het maakzel van den , *■ wolf, met betrekking tot andere dieren, niet herkennen dan door I' *■ % hem met den hond te vergelyken , omdat hy meer naar dezen dan naar eenig ander dier gelykt. Maar daar zyn zo vecle ver- fcheidenheden tuffchen de onderfcheiden raffen van honden , dat dit voor- werp van vergelyking voor het oog van den waameemer van gedaante ver- andert. By yder geflagt, by ydere voortteeling , ziet men yerlchillen in de gedaante des lighaams cn in de hoedanigheid van het hair der bailaard- honden; elk gedeelte des lighaams wordt langer of ingedron gener , dikker of fpigtigcr ; het hair groeit al te wcclig, of ontbreekt geheel, cn öe kleu- ren neemen allerhande foorten van tinten aan , enz (a). De kentekenen van het uitwendig maakzel der honden dus daaglykfch vermenigvuldigende en met derzelver rallen toeneemende, vindt men byna niet één aanhoudend verfchil tuffchen den hond en den wolf ; maar indien ’cr wilde honden be- itonden , zouden de kentekenen van derzelver foort zig zonder verandering vertoonen, en zouden behendig zyn gelyk die van de wolven; dan zoude men eerft de verfchillen kunnen bepaalen, die tuffehen deze twee foorten van dieren plaats hebben. Om het gebrek van wilde honden , als een model befchouwd , te gemoet te komen , kan men onder de tamme honden de- zulken uitkiezen, die het mceft naar den wolf gelyken. De wolfhond is ook dus genoemd geworden omdat men aan denzelven eene gtoote gclykheid met den wolf bevonden heeft, door de lengte van zyn hair en van zynen bek , cn door zyne regtopftaandc ooren ; de herdershond heeft tennaaftenby dezelfde kentekenen, maar de wagthond en de groote Peen hebben nog meer overeenkomilen met den wolf door hunne grootte en de evenredigheden hunnes lighaams , lchoonzykort van hair zyn en de oo- ren gedeeltclyk hangende hebben. Men weet dat de lengte van bet hair van de getemperdheid der lugtftreek afhangt, en de hangende ooren zyn een uitwcrkfel van den Haat van tamheid volgens het. gevoelen van den Hr. de Buffon, dat op yee’e waarneemingen gegrond is (£); de wagthon- den en de deenen zyn gevolgelyk meer van de foort van den hond ver- bafterd dan de wolfhonden en d'e herdershonden , de wagthonden en de dee- nen fchynen my evenwel toe meer naar de wolven te gelyken door liet aanzien 'van hun lighaam , cn dit is de reden waarom ik in de befehryving van den wolf den 'wagthond tot een voorwerp van vergelyking neemen zal , te meer dewyl hy ook ten onderwerpe voor die van den hond gediend heeft (c). i (a) Zie de befehryving van den hond, V. Deel van dit Werk. (iÓ Zie het V Deel van dit Werk, blz. i8ó. Ie) lbid. blz. 137. CPLZ. BESCHRYVING VAN DEN WOLF. 3 . r Hoe meer ik de honden en de wolven , zo wel uitwendig als inwondio- befchouwd heb , en hoe meer ik dezelven met malkanderen vereeFeken leb , zo wel mannetjes als wyfjes , hoe meer ik geneigd zoude geweeft yvn om uit de gelykenis, die in hun maakzel plaats heeft, te beüuiten dat zv van dezelfde ioort zyn, indien de Hr. de Buffon niet vergeefl'ch getrapt utk een hond met eene wolvin te doen voortteelen (rf), en dit zoude my door maakzel der teeldeelen van deze dieren minder onmogelyk toefchynen dan de koppeling van den ftier met de merrie, uit welke men wil dac de iu- ?, ch00n de , ““ en dc omrae dto zynT die vê"l gcmakkdikci te leiden zyn dan de wilde dieren, zegt men dat men groote r " en “ dM " miffcMeTSe^u netzeuae wit belchieten indien men ten opzigte van den wolf yooizoigen in acht nam, na dezelven eene reeks van geflagten apteT éér ren ST f" g H Chol ! den “ h * b “: A ' onderftelde mengel! Z tzè £ ren met de honden koppelden en jongen voortbragten zoude het nog kun- uen gebeuren dat dit flegts muilezels waren, dat is te zeggen onvrimtbaa kenwt 1V ? US ^ De T angeha ' tÜ , dc ï ilaats van Aristoxeles daarenboven zfgtal- leenlyk dat de wolven m het land van Cyrene met de honden en m do Inta, met de tygers voomeelden. Dewyl dit tweede “ wurichynelykbetd ontbloot is, mag men 'met reden aan het cerll-e uvyfie «h3?2o5 aanzien! 1 h " 4 “ de “ '™ lf «« ™ ~- de kop U ™ n diS n 4 e wèlkm de' aifccd'v'én 'die'tad llEC S ry » «■ het wit; den opgegeeven, genomen zyn, f ’ d f e vol S ende tafel wor- kleuren ; de lippen en de kanten der oogleden waren' z ™- d J le verfc hülende mengde kleur van zwart, vaal en grys op het bow^ vaif de? huh ge ' der omen op den hals, op de fchouders, op den "oLte van dën ïf ' C arm op den rug, op het bovenft gedeelte van de zvden dLlXhWT sr ™ p d”n Het onderft gedeelte van den buitenkant dia- clnde zwart aan het eind. kleur; de buitenkant ™ de ara ë^n de„ “1“ W “ ros ® J « vaal van voorpooten benevens - dc voorfte vnSn dtbnteK'.,™ het oveti »" e d « de kme tot aan het onderlt van den „Lf ? f , der a g*erpooten van. waren van eene bleekvaale MeVr P ?'i° et ’ en . dc binnenkant van den {hare De onderkant van £™^e„ ?ff ° P . #**»■ aars en van den balzak hadden eene kwASlf’i de omtrek van den was. De omtrek der hoeken van den m-rn dl f b l ee l^ cc ’ L en w it gemengd de boril, de binnenkant tl 00 Sad vel alibi co'itu dlknieevannn . • „ canibus coèrnt. De amm. Ub. ?7/i, "4 28 ^ C ? renen f l «.?«, fttfi (WB 32 DE NATUURLYKE HISTORIE, van den agterpoot onder de dije, en van een gedeelte van den voorvoet en van den agtervoct, waren van eene witagtig gryze kleur. Het hoofd- hair voor de opening van het oor, dat van den hals, van het voorft ge- deelte van den rug, van de billen, en van den Haart, was het langde, en liadt tot vyf duimen lengte ; de andere haken zyn veel korter, voorna- melyk op den bek en op de ooren ; alle deze haken zyn vaft en ftyf , maar daar zit tuffchen hen een ander hair in , dat korter , zagter , en asch- graauw van kleur is. De wolf (PI. /) heeft het lighaam veel dikker en de pooten veel kor- ter dan de wagthond, den kop breeder, het voorhoofd minder hoog, den muil een weinig korter en dikker , de oogen kleiner en verrer van den an- deren af geplaatft, omdat ’er een grooter afftand is tuffchen de voorfte hoeken der oogen van den wolf, dan tuffchen die der oogen van den wagthond, naar evenredigheid van die , welke tuffchen de agterfte hoeken der oogen van die beide dieren gevonden wordt ; de ooren van den wolf zyn ook veel korter en ftaan geheel overend. De wolf fchynt kerker te zyn van geitel dan de wagthond, en dezen in grootte en kragten te over- treffen: maar de lengte van het hak brengt veel toe tot deze fchynbaar- heid , voornamelyk het hair van den kop , dat voor de opening der ooren zit , dat van den hals , van de billen , en van den Haart , dat zeer dik is. De voornaame trek die het uitzigt van den wolf van dat van den wagthond onderïchcidt, beftaat in de rigting van de opening der oogleden, welke zeer fchuinfch ftaan, in plaats van horizontaal te ftaan, gelyk by de hon- den. De tintelende oogen van den wolf maaken het kenteken uit dat zy-* ne woeftheid fterkft vertoont , zy bezielen zyn aangezigt, en zyne regtop- ftaande ooren , die het zelve eindigen , vertoonen liet zeer hoog , maar de kleinte der oogen doet het voorhoofd zeer uitgeftrekt en den bek zeer lang fchynen. Deze deden , die van trekken beroofd zyn , geeven den wolf een valfch voorkomen van zagtheid en tamheid, welk voorkomen in de wagthonden, deenen, brakken, enz, die den muil tennaaftenby van dezelf- de "gedaante hebben, niet bedrieglyk is. voeten, duimen, lynen» Lengte van het lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den muil tot aan den aars • 3 - 7 - o. Hoogte van het voorde del • 2. 5 - o. Hoogte van het agterde del _ . . Lengte van den kop van het eind van den muil tot aan het agter- 2. o 0* o. 1 hoofd , . . * 0. IO. 0. Omtrek van het eind van den muil « • o. 7 - o. Omtrek van den muil onder de oogen gemeeten • i. i. 6. Omtrek van de opening van den bek Afdand tuffchen de beide neusgaten Afdand tuffchen het eind van den bek en den voorden • c. 9 - o. hoek van 0. 0. 5 - het oog .... a 0. 5 - o. Afdand tuffchen den agterden hoek en het oor • • 0. 5 * L c. engte L beschryving van den wolf. 33 oSgwteir den cencn hoek “ den ant ‘ cren ■ • ^h«neS C e e™gemïïn tte h ° eke ” der 00 8 e " over de kromte van Dezelfde afdand in eene regte lyn gemeeten £^d V S" o d “„ k0p tu ““ d = °°™ “de oogen gemeereé. Breedte van derzelver bafis over de V». i Affcnd tuflehen de beide ooren om W .^2“ gCI ” ee ""' Lengte van den bals . ö gemeeten Ointrek van den hals Oinn-ek van het lighaam agter de voornonten " Omtiek van hetzelve op de dikfte »hats O Ti trek voor de agterpooten ^ ‘ Lengte van den.ftomp van den Haart Onttrek van den Haart aan het begin van den Homn' e der tC hand V °° rarm Va . n deu elleboo S aa.Lde geleeding Dikt?vnn a H den V00rarm b V den elleboog ' . ’ . • Om^ k V “„ d£ d \' , S n ” opd ® ,He pla “ • ■ • : Onttrek van de agterhand " Sss 5. “* BrcldK V ™ d den'vo”fcn vi? cta * * r “ >B ' ,en - Breedte van den agterHcn voet Lengte der langde nagelen . * Breedte aan de bafis . * o. I. o. o. o. 6. o. «2. 7- o. 12. i. I. 7- o. o. 4 - 6. 0. 4 - 6. o. 3- 6. o. 7- 6. X. 5- o. 2. o. o. .2. 3* 4 * I. 10. o. I. ' 3- 4* O. 5- o. O. 9- 6. o. 3- o. o. i. IO. 0. 5- 4 - o. 5. o. o. 6. . 6. o. IO. o. 0. 3- 8. o. 2. o. o. 2. o. o. 4- 8. o. 9- o. o. 2. 2. o. I. IO. o. O. 10. o. O. 3* De darmen waren veel dikkeTin d?' . verfchil vertoonde zig reeds zeer duidoi 1 , wob \ dan 111 den hond, en i de, om dat de beeften-darmen den onderbuik op< -en ; doch de maag eene grootere wvdr- iJi” i r' gedood zyn opzw VIL Deel. Wydte hebbcilde , kan men over derzeb E 34 DE NATUURLYKE HISTORIE, uitgeftrektheid niet oordeelen voor dat men die met lugt heeft uitgezet . in .Wypn ftnf wns dezelve van eene grootheid evenredig met die der darmen ™ bêide de SenTvan welke,, wy fpreeken, De mag van den wolf was nok langer dan die van den hond, doch dit verfchil heelt met ftandvas- tie' plaats Alle de ingewanden hadden dezelfde plaatfing in den wolf en j n ö ^ n ‘ hónd , behalven de gedeelten der darmen die het meeft los hangen , welker plaatfing ook niet fteeds dezelfde is , doch deze verfchcidenheid was niet tterker dan zy tuflchen individu’s van dezelfde foort fteeds plaats heeft.. De blindedarm van den wolf (//, /%. i en 2, PI. ll') maakte kronkelingen gelyk die van den hond (d). Daar hadden evenwel eemge verfchillen tus- fchen die kronkelingen plaats ; de blindedarm van den wolf ftrekt zig niet oelyk die van den hond in eene regte lyn langs den omgeboogendarm uit voor dat hy wederomkeert , hy kromt zig by den kronkeldarm (£) op de plaats, die met (C) getekend is, weder om ; deszelfs tweede bogt ofkrom- ming CD, fis- 2) zit tcnnaaftenby op de helft zyner lengte, terwyl de twee- de bogt van den blindendarm by den hond digter naar het eind zit. De wolf hadt het alvleefch minder groot en minder gevormd dan de hond en de lever minder dik en van eene veel minder donker roode kleur; maar’de gedaante van dit ingewand is dezelfde, en ik ben daar^ geene andere dan de gewoone verfcheidenheden , die onder dieren van dezelfde foort plaats hebben , aan gewaar worden. De lever van den wolf woog een pond negen oneen , en men vondt geen vogt in het galblaasje ; de milt woog eene once en vier en twintig greinen , deszelfs onderfte emd was min- der breed en minder dik dan by den hond. De nieren van den wolf waren niet zo dik als die van den hond; de. refter zat flegts omtrent de helft haarer lengte meer naar voren dan de linker Ik ben eenige verfcheidenheden in het getal der vooren van het verhemelte gewaar geworden, cn de fleui , die in het lang midden over de. TOim loopt, is niet altoos wel getekend of duidelyk te zien van het eene. eind tot het ander. De herüenen woogen dne oneen zeven groffen cn een half en de kleine herüenen vier groffen. De zaadballen waren veel kleiner dan die van den hond, en de voor- ftanders ook minder groot ,. maar voor het overige verfchilden de uit-en in- wendige teeldeelen, zo wel van het mannetje ais van het 'wyf je, benevens de andere weeke inwendige deelen in deze beide dieren, niet dan door de maaten , die in de volgende ' tafel worden opgegeeven. Ik behoud my de. vrybeid om by wyze van vervulling in het vervolg, van dit Werk de beichrvving der vvugt van den wolf en van dc andere dieren te. geeven , op welken ik nog geene genoegzaams, waarneemiugen heb kunnen neemen , by gebrek van hevrugte wyfjes. voeten, duimen, Iyneii, . Lengte van de dunne darmen van dén portier tot aan den blinden- darm . . • . • • ■ • °j Om trek van den twaalfvingcrigendann op de dikfte plaatien . • o. 3. 6. (dj Zie het V. Deel van dit Werk, Pd. XLVI, fig. 1 en 2. beschryving van den wolf Omtrek op de dunfte plaatfen . .. . ' . van J den nugterendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen . vai \ dei 3 omgcbogendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen ... Lengte van den blindendarm Omtrek op de dikfte plaats Onttrek op de dunfte plaats OmS ™ Y ,ei ï k ™ nkcldam op de dikfte plaatfen' Omtiek op de dunfte plaatfen Omtrck bv den ' kro ”“ a ™ • I^enlte van nf" 1 ? 0D 1 fce, ; en «gtendarm te famengenomen . Grol e Ü Y hCC e darmbuis zonder den blindendarm . vjroote omtiek van de maag Kleine omtrek van dezelve Lengte van de kleine kromte van het eind’ van den flokdarm af tot aan den hoek, welken het regter deel maakt éifrf v?" , het ,inker g, edeeIte van den llokdarm af tot aan het rwYi grooten bhndenzak ... Onttrek van den flokdarm Omtrek van den portier ... Lengte van de lever Breedte ' * * perzeiver grootfte dikte * * De*7e?f Van bet galblaasje ltesze'fs grootfte mkideilyn * * Lengte van de milt y ‘ . Breedte van het onderft eind* Breedte van het bovenft eind ‘ ' Dikte in het midden Dikte van het alvleefch Lengte der nieren ■ * Breedte .. * * • . * Dikte . * ... L Tpimt n het van de holle ader t'ot aan Breedte . * * • L p&? bómS 8C “ K ““ ,en . het zênuwagtig'iniddel- OmlSk ™ fi'btfi TO • Ü £ p s s ïs ,o ”"” • • lengte van™ ton|'° 0 “ deze vaühegting zoude kunnen doen denken dat de wolf meer moeite heeft om zig zydclingfeh te buigen , indien dezelve by alle wolven gevonden wicrdt , maar vat! twee geraamten van deze dieren welken ik gezien heb , was ’er llegts een , welks zevende wervelbeen van de lendenen aan het heupbeen vaft zit. Het heiligbeen beftonfin een dezer geraamten uit vier, en in bet ander üegts uit drie, valfche wcrvelbeende- 1C n : i e ^- aart , van ^ et e crile hadt Zeventien en dat van het ander agttien Vei chc wervelbeenderen. Het lchouderblad was breeder dan dat van den unu , te agterfte voeten hadden flegts vier vingers, en waren gelyk die der honden gemaakt, aan welken men geenen duim vindt. agterhnofd len kop v ^ an liet e ’ nd der kaakbeenderen toe aan liet' De grootfte breedte van den kop ’ . u, Lengte van het onderfte kaakbeen van zyn voor’ftc eind den agterfte n rand van liet knokkelwyze uitfteekzel d f aan n Breedte van het onderft kaakbeen ter plaats van de hondstanden’, o. Breedte ter plaats van de kromte der takken- . . . Af meet<>n UffChün ^ kromtc dcr takken Van buiten naar buiten ge- weten, duimen, lynein niv-viwii . % Dikte van het voovftè gedeelte des bovenden kaakbeens Bl tanden Van da \ zeUje kl,akbeGn Kr plaats van de buitenfte" fny- Breedte ter plaats van de hondstanden V Lengte van de bovenfte zyde . . * ' de ?°?P utten e « de opening der' neusgaten ' Lengte van die opening ° 1 . . Breedte . ' Lengte der eigcnlyke neusbeenderen Breedte ter breedfte plaats . • Br ’dte der oogputten . * ' *' *' Hoogte . . / Lengte der langfte fnytandèn buiten hef been o. o. o. o. o. o. o. o. o. c. c. o. o. 9- 5- 4- ii. 6; 9- i. i. i. o D° o. 7 ■ O. o .* 0 2 * I. Ic f 9- 47 4- 9- I. 5- I. 3*- 3- 3- o. 4‘* i. o. i. 2. 0. 5» (e) Zie het V. Deel van dit Werk, blz en rits (f) Ibidem, blz. ijl, PI. Lil, fig\ 3 02 6n I/6 - Es l DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, Breedte aan hun eind • - . . . o. Lengte der hondstanden • • .. . o. Breedte aan de baiis • • • • . o. Lengte der grootfte baktanden buiten het been ... o. Breedte • * • • • o. Dikte * • • • • • - o. Len o. 0.. 5 - . o. I. o. 0. 2. o , 0* aan o. 4 - . I. o. I. O. 0. Ii o. o. I. 5 j o. I. X. o. 2. 2. o. 2. 8. o. 6. n . o. o 0* Cl 0* 0. I. n_L _ 0 -2 • O. - 5 *. 2. • o. o. II. . o. I. O. . o. 8. O. • o. 2. 3 * • 0. I. 2. o. I. 7 - o. <2. i.. o. I. 9 - o. I. 3 * o. 9 - 2. o. I. 4.. o. I. o. o. o. 3 *' o. 7 - 9 * o. I. i.- o. 0. 8.. o. o. 8. o. o. 5 b- o. I. n 0* o. o. 9 - o. 8. 3 -- o. I. o.. o. o. 8. o. I, 7 i' o. I. io.- o. o. . 9 - o. o. 6. - o. o. 5 °- o. 8,. 6.. 4o DE NATUURLY K E HISTORIE, Breedte van desze lfs hoofd • • Dikte . , • • Omtrek van het midden des beens Breedte van het onderfte eind Dikte • - * * • Lengte van liet kuitbeen • , Omtrek op de dunde plaats • Breedte van het boyenft gedeelte • > • * Breedte van het onderll gedeelte Hoogte van de voorhand • . ... Lengte van het hielbeen • ■ • Hoogte van het eerde teerlings-en fchipwyze-been, te famenge- Lengte van het eerde been der nahand • • ■ Lengte van het tweede en van het vyfde been der nahand . . Lengte van het derde en vierde • • • Lengte des eerden beens van den navpet . Lengte van liet tweede en van het vyfde been Lengte van het derde en van het vierde been T erwte van den eerden regel van den duim . . Le s e van den eerden regel van den tweeden en vyfden vinger. Lengte van den eerden regel van den derden en vierden vinger. I engte van den tweeden regel van den dunn . • . * T ! „Ste van den tweeden regel van den tweeden en vyfden vinger. i,en 0 te va 1 , re | e i V an den derden en vierden vinger. Lengte van den ^eedep reg ^ twccden cn vyfden vinger. Lmrlte vS den dSdS regel van den derden en v erden vinger. LenSe dS eerden regels van den derden en vierden vinger van den asterden voet • • • • , • . * T e o e van den eerden regel van den tweeden en derden vinger. t Aea tweeden regel van den eerden en vierden vinger. Lengte van cLn “ » d van den tweeden en deraen vinger. Lengte van den t wedden, rege^va ^ eerftÈn cn vicrden vinger . Lei|ïe van den derden regel van den tweeden en derden vinger. voeten, O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. , 0 . o. o. o. o. o. p. o. o. o. o. o. o. duimen, lynen. 1. 2 . I. O. 7 - o. o. o. o. .4- 0. 1. 8 . 0. 1. u 9 - IX. 6 . 7- 6 . 9 - i. io. o. 2. IO. 3 - 2 . o. 3 - r> O* 0. 1. I. O. 3 - i. 5 - 5- I. 3 - 8 . o. 7-r. o. io. o. 10^. C. II-|. I. I. O. o. I. 4- 7 - io. o. 10. o. IO-S. D E 4i VAN DEN ZWARTEN WOLF. DE ZWARTE WOLF * de hefchryving van dit dier alleenlyk als eene vervulling ^ Ie 1 Koi f nhail S^ b Y de hiftorie van den wolf, want wy achten ^beiden l van i dezelfde foort te zyn. Wy hebben in de hifto- te in ’t Noorden van v £ ^ eZCgd C")-> dat er geheel witte en geheel zv/ar- beFchfyvïg geeven Ms van ^ ““ ** aSngen nen^volf C I)ie °v erfcheA V 1 ' malkanderen verwydmC daThi 'den” ^See- <» dK r e « ge4, om dat van J£ r wv 1,1, ' ZOnd f eni h “ dmdclyWt verlchü is de dieren, di e aan de liou “ - taeds meermaalen aangemerkt, dat van ’t Nohln a l„^± r&ln g N eeU ,7'’’ 1' * “ “ffl™ die verfchillen, en deze zwarte wniF 2 Noord- Amerika , allen in grootte ^™r k ^eaf444 IZ- ~ S )v “ « SKi« (*)■ De zwarte wolven , de loden en ^ ,’Lt we van d erzelver vel ren getale; de zwarte vos is daar eetcr zeer Zy ? daar in g f oote- fchooner vagt dan de zwarte wolf “ ,1“ ^cldzaam; hy heeft oneindig grove peltery verlchaft. 5 6 ve met dan een vry ruwe en M y zullen niets by voegen bv de hoc.i,,., • gegeeven heeft van dit dier, ’t welk wv die de ^r. Daubenton ons voorgekomen is niet Üegts in iednTli Vende gezien hebben, en dat SP « L s “hr sa* hy zi * xfzg: ssutfs,^ * Wy hebben geoordeeld dit Artikoi h “*'‘»«™i». Mniee ” ta ' w™ » mo««« {b) n ^ e * Sagard Theodat, Paris Iö32 . pag> ^ m /)«/. F 4 ^ de natuurlyre historie,- BESCHRTVING V A N E E N Z W A RT E N WOL F.~ it dier ( PI IIJ ) was zeer jong in Kanada gevangen en door ee- D H rj ' ra ‘ T _ J Ö V I_u UUU1 CC' <* nen zSee-ofhcier naar Frankryk ovcrgebragt, die hetzelve eenigen tyd by zig in huis hieldt, maar het dier woefier wordende naar- maate het in grootte toenam ,wierdt het te Parys in de flierengeveg- ten aangevoerd , alwaar het niet veel moeds toonde toen het op een ves- te 11 aankwam ; maar zo dra men het hok naderde daar deze wolf in zat opgefloten , wierdt hy woedend , fchoot met veel drift naar voren zo ver als hem de lengte van zyn ketting toeliet, vertoonde de tanden, en blaf- te, juifc met gelyk de houden, doch met agtereenvolgende en afgebrooken fchreeuwen, welke hy na vry lange tuflehenpoozingen herhaalde. Dit dier, fchoon veel kleiner dan de wolf, geleek denzelven zeer veel door de ge- daante des lighaams en van den kop, en vooral door de fchuinfche plaat- fing der cogenj.raaar de ooren waren puntiger en Honden verder van el- kanderen ar dan die van den wolf; de oogen fchcenen kleiner en waren op eenen grooteren afdand van malkanderen geplaatft; de Haart was zo dik niet , roifichien omdat het dier in den ruityd was en reeds een gedeelte van zyn hair verloeren hadt. Dat hair , hetwelk langs den rug van de fchoft tot aan net kruis zat, was langer dan het hair van het overige gedeelte nes lighaams, en maakte maanen, die op de fchoft en op het kruis langer waren dan op den rug en op de lendenen. Dit dier was geheel en al zwart. Lengte van het geheete lighaam iri eene regte lyn gemeeten van het eind van den fraoel tot aan den aars Hoogte van het voorde del Hoogte van het agterde del Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot 2an het agte hoofd . . ... Omtrek van het eind van den fmoel ' *. Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . . Omtrek van de opening van den bek . . Afdand niflchen de beide neusgaten . r Afdand tufTchen het eind van den bek en den voorden hoek van het oog ... Afdand tudchen den het oog_ - - agterden hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek naar den anderen . Opening van het oog . . het neusbeen voeten. duimen, lyn en. 2. II. O. I. IO. o. I. 9- 6. r- o. 8. 9- o. 6. 6. o. IC. o. o. 8. o. o. o. 4i- o. 4- o. 0. o 0’ o. o. c. ii: o. 1 Ü. 6. o. 2. i. \ BESCHRYVING van een ZWARTEN wolf. Dezelfde afftand in eene repte lyn gemeeten I w? i Van dei1 kop tuffchcn de °4en en de ooren •-engte der ooren ... Afftand nifTri dC ov i er de buitenfte kromte gemeeten . • . t tand tuiichen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals . . ® & emeeten • • Omtrek van den hals ’ * Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten * • Deszelfs omtrek op de dikfte plaats . g l ' * * Dezelfde omtrek voor de agterpooten * ’ * Lengte van den ftomp van den Haart ümtrek van den (taart aan het begin van den ftomn SItVZ V00r *™ "" d “ dld ’“ï tot aan c!e geleeding Omtrek van de geleeding der hand . Onttrek van de agterhand LenSm S eleedin S der hand tot aan het' eind der nagelen kèffeT d ,? n lS ter Poot van de knie tot aan de hiel . 8 . Dikte V " 1Ct bovenfte des beens • -r Breedte ter plaatfe van de hiel * Onttrek van den agtervoet , • eM der ”« elen ’ . • • Lengte der kngftfnagcie^ 0 ^ * * • * • Breedte aan de bafis . ‘ . 43 voeten, duimen, lyncn. O. X. o. o. o. 0. 1. I. r, ji. « I. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. e. o. o. o. I. 3 - 4 - 4 - 6 . i. 10 . 0. 7 * ii. 4 - 8 . 3 - 1. 4 - 3 - o. o. I o ,T 6 . 8 . o. 6 . 6 . 6 . o. 6 . 6 . o. I 9 * 7 - 6 . 4 - 5 - 3 - 4 - o. 6 . 6 . 8i. 3 * - O J^dier woog drie- en- veertig ponden. Het netvlies ftrekte zig o- P mi by den hond tot aan de teeldeelen uit. z & &elyl De twaalfvingerigedarm kromde zig in de rester biiikyvd„ , t om, en llrekte zig mar voren „u JL • , T 1 DmKz yde naar bovei kronkelingen van den onigeboogendarnt lagen in ,t P r , bnkerzydej di darm-en elgenlyk gczegSf oXSrftStën D, ÏJ? d regterzyde naar agteren toe gerigf de bhndedarm lag in d de bovenbuikftreek Cr datto % , maakte eenen boog i: De lever llrekte zig mam- wei, tl? vereenigde. ö meer naar de linker-dan naar de regSvdt ^ de maag la laag tot m de navelftrcek uit g - ’ JJe l!t llre kte zig naar on d dl Se£r£ >»*. voo: onigeboogendarnt vaft zat. pmoijen maakte, en die aan de Schoon de maag zeer ruim wk mm m , , r , Mg diepte, en het regterdeel was zeer mauw. bllnde zak evenwel we F 2 44 de NATUÜRLYKE HISTORIE, De lever van den zwarten wolf en die van den hond verfchüden Heets zeer weinig van den anderen. Het aanmerkelykft onderfcheid beftont hier in , dat de middelde kwab van de vierde der regterzyde door eene inlhy- ding gefcheidcn was , die zig tot aan den wortel der lever uitftrekte , terwyl by de meette honden die in&yding zo diep niet is ; de lever van dezen 'volf was dus llegts uit zes kwabben lamengefteld , drie namelyk aan de regterzyde, een in het midden en twee aan de linkerzyde; het galblaasje was in de derde regter kwab geplaatft, en in eene diepe infnvding ge- legen , cue dit kwabbetje in twee deelen verdeelde , van welken het regter grooter was dan het linker. De lever was uitwendig zwartagtig rood en inwendig byna geheel zwart van kleur. ’ biet galblaasje hadt de gedaante van eene peer en was een weinig bo- ven zynen hals geboogen : hetzelve bevattede een gros aan vogt. De milt was breeder aan zyn onderft dan aan zyn bovenft gedeelte ; zy hadt eene punt op de voorfte zyde van het onderft gdecelte geplaatft. Van buiten was dezelve roodagtig bruin van kleur, en van binnen roodagtig bruin met grys vermengd; zy woog eene once en drie grollen. Het alvleefch was gelyk aan dat van den hond. De regter nier zat ter helfte van haare lengte meer naar voren dan de linker; zy geleeeken beide zo uit-als inwendig naar die van den hond. liet zenuwagtig- middelpunt des middelrifs was dun en doorfchynendc * het vleefchig gedeelte was naar. evenredigheid dikker. De longen , het hart en de fplytmg tier groote Üagadér gekeken naar die zelfde deelen in den hond befchouwd. Het verhemelte was met zeven vooren doorfneeden. Daar zaten op het agterft geuedte van de tong kelk-klieren , vier aan de regter-en twee aan tle linkerzyde op twee fchuinfche rijen geplaatft , die van agteren naar vo- ren en van binnen naar buiten liepen. De groote en de kleine herffenen gekeken volmaaktdyk naar die van den wolf en van den hond, zo wel door hunne betrekkelyke plaatfing als door hunne oneftbnbeden en holligheden. De groots herffenen woog«n tw-e oneen en eene halve en agttien greinen,, en de kleine herffenen een- hal ve once en agttien greinen. Dit dier nadt tien tepels gelyk de hond, vyf aan ydere zyde, drie on den buik en twee op de borft. 1 De teel deelen gekeken ten vollen naar die van dc teef zo wel door den kittelaar als door de klier die op den grond van de holligheid der voorhuid zit, door de plaatfmg, het maakzel en de. rigting van de 1’elice- de en van de hoornen der lyfmoeder. ' ö «tl Lengte van dc dunne darmen dendarm Omtrek van den twaalfvingcrigendarm op de dikfte ninitfen Omtrek op de dunfte plaatfen . . f “ tHuu - ek van den nugterendann op de dikfte plaatfen* 14. o. o. O.' o. 2 . O 2 BE>CHRYVING van een zwarten wolf. oKK ° P d S dunfte plaatfea . 7 Omtrek nn” i^ en i 0 ™S eb , 00 gendarin op de diklle plaatfen . . T pnrïtó p d , c dunfte plaatfen . . f . ■ . ,3 van den blindendarm ... . Omtrek op de dikfte plaats- Omtrek op de dunte plaats OmS ï”d?d„Se”pSS ° P ' Je dikte ' P ' mten ’• - • XSk ™ de" St™, : T nn(rh> ,,,,, ,1 , re g tet idarni by den aars Lenfte van dfgebeekdam^f - endarn i te , fam , e "g^ o men' . ! Groote omtrek vande m aa ™ b ’ zonder dcn bbndendarm . Kleine omtrek : Lengte van de lever ’ * Breedte . ’ Derzelver grootte dikte’ ’ ‘ fee v a n het galblaasje . * . * . JJeszelfs grootte middellvn Lengte van de mik y . * . * 1 • Van het onderte eind ’ Breedte van het bovente eind 5 $» m het midden het aivjcefeh . ‘ ‘ iS 4 '"" • Dikte ‘ < jmtrek van den bodem van’ het hart * • Hoogte van de punt af tot vm her n * llagader . Mn hetbe g»> van de longen I'r’n T n Van dc P unt ap tot aan het longenzakic meeï ™ *.*"«• **«>« vat. buitel. n.i bui'tetr g Lengte van de tong - * * • • eS "" ' i ! rzdvïr y 0OTfl é gedeelte van hé. toompje., o. a'an Breedte van de tong Breedte Van dC grootc herkenen ‘. ‘ • Dikte . • • • .. jS e ™ <*“ kleine Wénei, Dikte . * • Aftland tuflehen den aars en de klink ; *' Lengte van de klink , ljengte van de feheede Omtrek op de diklle plaats Groote omtrek van de blaas * * • Kleine omtrek . . * *' . *£“■ hC * y ma . a hak der lyfmoêder / . voete 45 , duimen, lynen. e- E a- o. 2. o. o. 2. 6. o. X. 6. o. 7- o. o. S ; 3* o. 2. o. o. Cf 0* 9- 0. I. 6. o. I. 6. o. 4- IO. . I. 8.- o. 1 '5- 8. o. o _ 3- 6. X. 9- 6. o. 7- o. o. IO. o. o. i. 4-- o. <2. 6. 0. Q. ii. o. 7- 3- o. X. 8. o. i. 4- o. o. 4- o. o. O 0* o. 2. 9- o. I. 9- o. X. 3- o. 9- o». o. 3* 4- 0. 2.. 6„. o. . O. 7- 0. - et 5- o. 0. x. 9- 0. i. 6. o. 2. 7- o. 2. i. 0. I. 2. o. I. I. e. I. o Or 0. IO.- O. I. 6. O. O. 10.. O. 7r o. O. O 6* o. I. o. O.. O. 8.. 6. • O. i. 9- O,- o. 6,- 4 6 DE NATUURLYKE Hl S T ORIE, , voeten, duimen, lyncn. Lengte van de hoornen der lyfmoeder . . , . . o. 6. o. Om trek op de dikfte plaatfen r ■ . . . o. o. 6 . Afïland tuflchen de zaadballen of eijerneften en het eind van yde- ren hoorn in eene regte lyn gemeeten ... . o. o. -5. Lengte van de kromme lyn welke de trompet doorloopt , . . o. i. o. Lengte der zaadballen • ♦ . . . o. o. 6. Breedte o. o. 5. Dikte • ■ • • . . . o. o. 2. Het geraamte van den wolf van Karada hadt de naauwkeurigfte gelyke- nis met dat van den wolf van deze landen, in het getal, de gedaante en de plaatfing der tanden en der beenderen. Het zal genoeg zyn hier te doen opmerken dat het heiligbeen uit drie en de haart uit twintig valfclie wer- velbeenderen beftont. BESCHRYVING van het Kabinet. ■ BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, hetwelk betrekking heeft tot de natüurlyke historie van DEN WOL F, Ent! ^ T °‘ , DCLVL Twee ztiigivolfen. ®u t w™bet«d ; ^rn=Tnpf ^Vt s a ”t r ** ** fa > en van de kruin van den kop tot nan’hpi-i n . e § en duimen en een hal- 3s over het geheele lHmm v-ÏLm . 1 be S in van den Haart ; het hair waren niet open 'en df ÏL S 8 S T CC eenl § e vaal. De öbgcn volwaffen wolf Mngenome\^ h v eclvhr Ü£ gcd ^ ai:lte nie£ van die van den den; de muil is zeél- kïï? en-zel & vat \ jonggeborene hon- ggne ’ 111 den omtrek van MontbJd e?™ J?" 86 Wulvcn waren » Bour- No noi \7 |t „ ’ o SVdll b t -n. Het was fl C rr ts t :en °Pgezet xvolfsjo7ig. den nada? wierdt* dere lloffen gevuld liau is kort, en van eene helder vaale kim- i , leevul te vertonnen. H e t *B°g 1S - »it dier fchynt op zvnen huik behalv , en de die «££ bvry gevangen en Lr lyn Hr L* %J ' S n is >« bofcl,™ gefchonken. - Ur ‘ dcn Pil0ür van Livry aan het Kabinet. No. DCLVIII. Een opgezette neff No. r)CUX V °Ef a " , T ma ge! i’ I00i ™ hébben i0 ” S ™- tec - Dit Huk fchynt van ^en mtff ^ d “ me darm -» van den w-JF mnwlies bereid heeft het te z y n > van welken von'i is als een opgedroogd* pjsviies nir* n’V cn , ** aat even dun en doorfrl™ SS teling, want als men hetzelve 'uim iV" r'f m maakt c ene gel vele oÏÏ[ nend yn; het is eenen voet négen k V ¥***& hct een flaf v^ ken elkanderen en maaken eene nirv’ de- wanden van- het U ~ «“*■ aft*. SZ&rgg* *&•, *» *8 DE N ATUURLYKE HISTORIE, * No. DCLX. De blindedarm van een zvolf. Deze blindedarm wordt in moutwyn- bewaard in zyne plaatfing op den omgebogendarm , van welken een ftuk aan den blindendarm met een Huk van den kronkeldarm vaft zit. No. DCLXI. liet geraamte van een zvolf. Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving van den wolf, deszelfs lengte is van drie voeten twee duimen van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterfte eind des heiligbeens de. kop is negen duimen en een halven lang, en heeft eenen voet eenen duim en agt ly- nen omtreks ter plaats van de hoeken van het onderft kaakbeen en boven het voorhoofd gemoeten ; de omtrek van het koffer is van twee voeten eenen duim op de dikfte plaats. No. DCLX 1 I. Een ftuk van het bekkeneel van een wolf. Men ziet aan dit ftuk het beenig middelfchot dat zig tulleken de groote en kleine herflenen uitftrekt. No. DCLXIII. Het tongbeen van een zvolf. De befchryving van het tongbeen van den hond (g) kan ook voor die van het tongbeen van den wolf dienen, omdat deze beenderen malkande- ren volmaaktelyk gelyk zyn. Alle de ftukken van dit tongbeen van den wolf zitten door hunne natuurlyke banden, die verdroogd zyn, aan mal- kanderen vaft. No. DCLXIV. Beenderen uit de roeden van drie wolven. Deze beenderen gelyken naar die uit de roede van den hond, welke wy in het V Deel van dit Werk blz. 157 befchreeven hebben. Ik heb drie beenderen uit de roeden van wolven befchouwd , en ik heb opgemerkt dat zy op hunne onderfte zyde meer of min krom geboogen waren , en dat hunne goot meer of minder wyd was , gelyk ^ op de beenderen uit de roe- den van honden '•> maar die der wolven verichillen minder in de lengte „ want het groottte der drie, waarvan wy hier fpreeken, was vier duimen vier lynen, en het kleinfte vier duimen lang. No. DCCCLXXXVII. Het geraamte van eenen zwarten zvolf. Dit geraamte is dat van den zwarten wolf, die ten onderwerpe voor de befchryving van dit dier gediend heeft ; het verfchilde niet van dat van deu wolf dan daarin dat het kleiner was. Deszelfs lengte is üegts van twee voeten agt duimen en een halven, van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterfte eind van het heiligbeen; de kop is agt duimen lang, vier dui- men drie lynen breed , en heeft eenen voet omtreks op de dikfte plaats. No'. DCCCLXXXVI 1 I. Het tongbeen van een zwarten zvolf. Daar heeft eene even fterke gelykenis plaats tuffehen dit tongbeen en dat van den wolf, als ’er tuflehen het geraamte van dit laatftgenocmde dier en dat van den zwarten wolf gevonden wordt. (g) Zie het V. Deel van dit Werk, blz. 166 . D E / I VAN DEN VO 49 de vos*. e vos is vermaard door zyne liften , en verdient gedeeltelyk den |T D * ’/i We i^ en ■ men k em geeft; het geen de wolf niet dan door 3Lvfl« e o ï e m U ^ VO l rt, J doet J de vos door behendigheid en flaagt zonder doode krenfen w’fg d ° hardeK / an te vall f » ftaan; hv echmikr Cg te ueepen, is hy beter verzekerd van zyn be- geraaken ; hy heeft de j an bewee g in S om tot zyne oogmerken te by^lV'op vemouwt 11 , 1 e!f dfeS- air' x a i!fcf ton n r^vr«nk b \ ho " dt ait “ s Ss a„t voor zyne zelfs- hphnnrWic ri &ebruiK - van maa kt. Hy waakt zorgvuldig loopen dan de wolf wrfant i^°°° onvermo( r ider ? en zelfs vaardiger in I van zyn en loop, hy weet zin' te bevHifo- ^ Vülkomcn °P de lnelheid vervaardigen , alwaar hv zif in dvi door ZI S ln tyds eene wykplaats tp zy zig nederzet, alwaar zv S haare ” gende § evaa ren gaat verbergeu, alwaar befH dier dat e ^ne ' vafte Z \voonnlaat« ^f n ,?P V0 j dt » dat de vos meer als Dit° verichü 1 5 y ord ^ n - ~ “ ieeft » dan als een zwervend dier., egter grootere ’ uitwrkzel^ 8 e ^^de?npw de ™ofchen doet voelen heeft der de dieren, liet denkbeeld alleen van grootere °orzaaken , on- onderftelt eene zonderlinge oplettendheid ni ',w i van vatte woonplaats keuze van de plaats, de konit van het ^ i 1 1- zcvcn ’ vervolgens zyn de gemaklyk te maaken,’ m den ver V aardi ^, van het le kenmerken van een verhevener • te Bergen, zo vee- en wendt alles ten zynen voordeelc aan ‘ hv w f ^ ar raede be S aafd , boffehen, onder ’t bereik der gehuSen S f Z1§ °P den ka ™ der f föater va n ’t gevogelte- hv "maakt het gekraei tohaanen, bendiglyk zyn tyd waar, hy neemt be- l 0 üz?nnn ! ,- zagties door ’ komt % hy wezen wh “ 2 ? ne § an S en , Üiüpt- fchuttillgen “^5^*22 nu r , n ; ïmete?n 00gmbUk ’ hyvervvoIdc g toVd«SL„™^ : Italflanfch IVp'“ af'‘r‘ h ’> 1 i ’t Engel fch f!x; in 't Z weed fch £ff?} ? ’ c * Fulpes. Gesner , Icon. Animal. Quadmt ln 1 P o 0 ° F“lpes. R A y, Synopf. Animal. Quadnrl' 88 ‘ Cams cauda recla. Linn/eus. ' P a § - J 77* Fulpes vulgaris. Klein, Bijl. N at n„. . Camsfuivu; pilis dnmis inlermixtis “on Pa jL 7 f ‘ , . , F 11. Deel, * 5 s>on, Regn. Animal. pag. 238 , G §a. DE NATUURLUE H I S T O R I E, brengt daar alles ter dood, en trekt vervolgens ftilletjes af, m prooi me- devoerende, die hy onder het mos verbergt, of naar zyn hol brengt • hv komt eemge oogenblikken daar na weder, om eene andere prooi te haa- ien, welke hy eveneens wegvoert en verbergt , maar op eene andere plaats- vervolgens eene derde, eene vierde, reis, en zo voorts, tot dat de dag of de beweeging m t huis, hem waarfchouwe, dat hy moet aftrekken cm met wederkomen. Op dezelfde wyze gaat hy te werk op die plaatfcn, al- waar men tokken en netten gezet heeft om lyfters en ïnippente vangen; hy komt den jager voor , gaande ’s morgens heel vroeg , en zelfs ver- •fcheidcmnaalen daags, de netten, de vogelzangen, enz, bezigtigen, en de vogels, die zig daar in verward of op vaftgezet hebben, daar den een na inrnXAS3^ llltnee r n; h y ve rbergt deze prooi, op verlcheidene pfeatfen,.. - lang l de r y'vegen , in de wagenfpooren , onder het raolch, onder een jeneverboom, enz, en laat die daar zomtyds twee of drie da’ biyven, waarna hy die volmaakt wel weet weêr te vinden. Hy jaagt e jonge haasjes in het veld op-, befpringt nu en dan de oude in haar le- ger j en milt nooit dezelve te vangen zo zy gekwetd zyn ; hy zoekt de Konynen in hunne verblyfplaatien , itoort de nefteu der patryzen en kwar- tels, vangt de moeders op de eijers , en. vernielt eene verbaazende me- nigte wild: de wolf brengt grooter fchaade. aan den Boer, de vos meer na- deel aan den Edelman , toe. De voffen-jagt vordert minder toeftcl dan die van den wolf ; zy is ge- maklyker en vermaaklyker. Alle de honden hebben een weerzin tegen den* wolf, alle honden daarentegen maaken gereedelyk jagt op den vos en hebben daar zclls vermaak in. Want fchoon de vos een zeer Iterke lust heeft verkiezen zy zyn vleefch egter dikwijs boven dat van het hert , den rhee- t> 0 K, en den haas. Men kan deze jagt met dashonden, met dl-yf brakken , Gi met brakken 9 doen ; zodra de vos bemerkt dat hy vervolgd wordt , loopt hy na zyn hol; de dashondjes met kromme pooten dringen daar ligtelyk in; deze manier is goed om een geheel ned van volfen, de moeder met de jongen tevens , te vangen : terwyl zy zig verweert en tegen de dashon- den vegt, tragt men het leger van boven te ontdekken , "en men dooit haar of men vat haar leevende met tangen. Maar gelyk de holen dikwüs of^onder hammen van boomen, of al te diep onder de aarde, zyn , zo ilaagu men op deze wyze niet altoos gelukkig. De gcbrnikelvkdc , de aangenaamfte , en de zekerde, manier om den vos te vangen, is dat Üwuj °P c r gCn ?. er holen » terwyl hy daar buiten is, toeftoppe; men plaatit de ichieters digt genoeg om het dier onder hun bereik te hebben* dan gaat men met de brakken zoeken; zodra deze het fpoor van den vos S’i en hei ? beginnen te vervolgen, fnelt de vos naar zyn leger, maar Jngang komende krygt hy de eerde laag; zo-hy den kogel oötfnapt, „ ny Ult ^ llc zyne magt, neemt een grooteren omweg, en komt we- oer naar zyn hol, alwaar men andermaal op hem fchiet, en alwaar hy üeii ingang nogmaals geflooten vindende, de party kied van zig door de vmgt te redden, en ten dien einde regtdreeks voort te fnellen zonder weêr keeren. Het is dan , dat men de dryfbxakken loslaat , zo men hem wil VAN DEN VOS. gI / i y. za ^ dezelve ondertufiehen ten uiterften vernioeiien n» vooKlagtdylc de digtfte plaatfen kielt, daar de honden tvd ' £ ” te v ^ en > « omdat hy’, zo hy het open veld nee^t nSn wydert. 1 1Wlt < '° Ildür te ftaan of te wenden, en zig dus zeer verre ver- wa?”'i„ d m^ecmg ËgTjïS «>« genjakkdyker Mfcn ,e (pannen, een lokaas .valfenonir^' r ah e ! duif » oi a »der leevend gevogelte, tot halte of pieifterolaats ’ J-wn °? “*?“? da & de overblyfzels van eene jagts- Sdïï iiS.’ zen. Hangen, hagediffchen mdden’ ? v, zig met rotten , veldmui- en, en dit is hetSffgoed ; & Ve S d ^ er eene menigte honing, h Y va i t on .? dat hy verrigt. Hy is zeer greetig naar eerft op de vlugt p 0oe en ^ b J ljen ’ de wefpen, de hommels aan, die hem te kwetfen; hy %l t Srdaad^aar'ï? - hem mct duizend angeHteeken fekten dus te verpletteren en iet 1S om Z1 S te r °hen , en de in- £ BB M & - * pieh^^n e zy e n S ^^” S oT5£"« langer en gevulder hair m u.u • r i J v hortei ooien , veel grooter ftanrt- den hond dGor een zeer 00gEn; ook verfchatde vTSi «gen is, en eindelyk ?*} * h ™ byzonde? zig niet ligt tam maakpn o ykft kenmerk, den inborft ; want hv hy nietfn het nooit volkomen; ^ Twynt, ?tsr «s£ aprüf 1 v° C f s b ïn t; Üd vS jongen in haare afweezigheid kS wykplaats ontdekt is, en dat haam veiblyf zoeken, en bStaSg*,*» ««*■. « 1» M “ . 6 allen ’ den een na den anderen over, lyke Hiftorie vaagden hond.° mtrc:nt gcnom£a > in het V. Deel van dit Werk, in de tfatsur* G 2 5 * DE NATIIURLYKE HISTORIE, De jongen worden met geflooten pogen gebooren, -zy hebben, gelyk de honden, agttien maanden, of twee jaar, noodig om hunnen groei te krygen ; en leeven insgelyks dertien of veertien jaaren. De vos heeft zulke goede zintuigen als de wolf; hy heeft een fyner ge- voel of vernuft, en de werktuigen van zyn ftern zyn buigzaamer en vol- rnaakter. De wolf laat zig alleen door een ylfelyk gehuil hooren, de vos fchettert, blaft, en geeft een droevig geluid, gelyk aan dat van de pauw; hy heeft verfchillende toonen naar de verfchillende gevoelens, die hem aan- doen; hy heeft de ftcm van de jagt, het accent van verlangen, den toon van onvernoegdheid en gemor, den klaagenden toon van droefheid , het gefchrei der fmart, ’t welk hy nooit doet hooren, dan op ’t oogenblik waarin hy gefchooten en een zyner leden gebroken wordt ; want hy fchreeuwt om'geene andere wonden, en laat zig, even als de wolf met Dokken, dood- ilaan zonder te klaagen , tenvyl hy daarentegen zig tot het uicerile moe- dig blyft verdedigen. Hy byt gevaarlyk, hardnekkig, en men is verpligt zig van eenig yzer geweer of van een goeden ftok te bedienen , om hem te dwingen het geen hy aangevat heeft los te laaten. Zyn • gelehetter is eene foort van blaffen , . ’t welk met gelyke en zeer fehielyk volgende, geluiden gelchiedt ; het is gemeenlyk op het einde van ’t gefchetter , dat hy een fterker en hooger geluid maakt , ’t welk gelyk is met het gefchreeuw van de pauw. In den winter , vooral terwyl 'er ftieeuw ligt en terwyl het vrieft, houdt hy niet op zig te laaten hooren, en in den zomer daarentegen is hy byna Hom. Het is in dit jaargetyde dat zyn hair uitvalt en zig vernieuwt : men maakt weinig werk van het vel der jon- ge voffen , of van vollen die in den zomer gevangen zyn. Het vleefch van den vos is minder liegt dan dat van den wolf; de honden , en zelfs de menfehen , eeten het in den herfft , na dat hy zig met druiven wél ge- voed heeft , en vet geworden is , en zyn wintervel maakt goed bont - werk Hy heeft een vallen llaapv ra en nadert hem ligtelyk zonder hem wakker te maaken ; flaapende legt hy zig in ’t rond , gelyk de honden , maar wan- neer hy flegts ruft, ftrekt hy de agterpooten uit, en blyft op den buik liggen : het is in deze geftalte , dat hy op de vogels langs de heggen loert Zy hebben zo grooten weerzin tegen hem, dat zy, zodra zy hem bemer- ken , een kleinen ichreeuw van waarfchouwing maaken ; de meerkolven en de merels inzonderheid ontdekken hem van ’t hoogft der boomen, herbaa- ïen hun gefchreeuw van waarfchouwing . dikwils , en volgen hem zomtyds meer dan twee of driehonderd treden. Ik heb eenige jong gevangen voffen laaten opvoeden : gelyk zy eene zeer fterke en onaangenaame lugt hebben , zo kan men hen niet wel houden dan in plaatfen die verre af zyn , in Hallen of fchuuren, daar men geene gelegenheid heeft om hen zeer dikwils te gaan zien, en het is miffehien te. dezer oorzaak, dat zy bezwaarlyker tam worden dan de wolf, die men digt by huis kan houden. Op den ouderdom van vyf of zes maanden lie- pen de jonge voffen reeds naar de endvogels en de hoenders , en men moeft hen aan de. keten leggen. Schoon zy nooit wyfjes van hunne foort gezien 53 hadden en gedrongen fcheenen te worden door de behoefte «m i den 7 k v U ? n ' L l e |ter nooit befluiten om met teeven te paaien wvfie a-inhnn afkeeri § van ; maar zodra men hen’ hun W ett^ jongen voort. Die Velfde^offen’ die^” 1 f- eketend ’ cn heCzclvc bra St vief zy in vryheid wareiV taalden de klppen Z ? gteeüg lïazetteden toen gen: men maakte dikwik ï d , naar zodra Z Y aan den band la- hen £ nagt by heQ vadj Bet weerwil van de behoefte en w % me r llCC \ en zelbs te voren vallen; in zy niet, dat zy geketend waren f eimlc , om dezelve te voldoen, vergaten Deze foort vV dS is SS ’ v," ^ kip niet a ™- P" 1 ;", klimaat onderheevig ™ ™ mfnkSÏh "’ S f dei > «vloed fcheidenheden onder ak in n " r en Uien , c daar byna zo veele ver- vollen zyn roe^Sj t „‘“S?' »c meeta hebben zy het eind van den Haart wit De hitftp llver F ys . hair ’ beiden IiIkT* c l Jarl) omiers , of brandvollen genaamd ' ^ , worden ln Boargonje hebben dan de andere Zv fZI ’ genaamd , omdat zy zwarter voeten hunne vagt dikker is TW ' nen , ook korter lighaara te hebben omdar zwarte, blaimf' de N °ordfche landen zyn ’er vJn’J ee,1C wit ' ten, witte met ee^zw» J Zergryze ’ zilvergtyk iZt grande kleuren , toffe met de keel en' btdW £ 0I V wktc met het ™ a vaale voc- en eindelyk gekruifte dk ® bcel Wlt » zonder eeniee v JrmV düU ftaarc zwart ; andere, Z *S™« e ; t TrÏÏT **> a y , l g rS t I n de d ^“’ hebben die taffitaf gewoone loon is algemeenm- .j “» en hebben een zwarte knol fk\ Afn ade f We o en in Europa (b)- in het N f e , rt * ge der andere; men vindt i^ AfrS’ men vindt haar weder gemaatigd gedeelte van fêtoyvS’ SI” de die WprovMn STnV^' 2y >” te Cnliait^) ” De R eisbe . genomen: AiustSf!^ lig CZ - lei - hebben » hebben de d ? andere zuide- gende ( f) u e . f ls m ee n dergelvke n, v iacals v °or volTen land. DiPöete Egypt|h 6 ln ^f ypte klai ‘ter vielen Sn 1 gCValle ”’ zeg- draaglyk is. Onze vS u ^°£” zyn bunf^hs (g)," w f£ r van Grieken- g£n gemaaÜgde ^ fel ‘ e ^% e de la Hojstan Tom /r ARIÜS ' Paris 1656. Turn I > A Voyages du [•ban^ois Pvrard pa J- 4«- L pa 2* 368. tt t^ or ™ s ’ Hi fi- ^inZlUib rm 19 - To,n ‘ L P a 2 - 437 . vf/ Aldrovandus Q.W;lrui>, Hifi. pa'g^ip-' Cap ’ l8 ’ g 3 54 DE N ATÜliRLYKE HISTORIE, . _ ven c mn ; e ru\ en Tapan uitgeftrekt. Zy zyn uit koude landen herkom. M Sn dai^e de verfcheidenhed.n van de foort vindt, de- ,“ 5 ,’ “ uipt an aers dan daar ontmoet; daarenboven verdraagen zy de fvdke men met ligtelyk; iaI ’ m •« mar da, kant van de wel als naar dien van de Noordpool f k ). De vagt der voffen is niet zeer in achting, omdat het hair ligt uitvalt ; de zilver- ïiïyen zvn beter, de blauwe en gekruifte worden om haare zeldzaamheid fl oet maar de zwarte zyn de waardigfte van alle; dat is, naait de za- bel het fchoonfte en dierfte bont. Men vindt die voffen op Spitsbergen (1)1 in Groenland (ra), in Lapland en Kanada (*), alwaar ook gekruifte vallen , en alwaar de gemeene foort minder ros is dan m Frankryk, en langer en gevulder hair heeft, . (é) Hilioire du Japon par Kaemiter, la Haye I7I9- Tom. I. pag. Iio. fi] royage de d Jborough d la met du Sud. Second volume des voyages de Coreal Paris (k)^'cuildesFoyllï du Nor d. Rouen 1716. Tom. II. pag.113, 1*4 .R*tuU des Voyages, Quiontfervi d i'Lblijf. de la Camp. des lndes Onent. Amft. J 702. Tom. I. pag. 3P. 40* 7 ie on de aangehaalde plaats. vL< naar is eene groote menigte voffen in geheel Lapland; zy zynbykans allen wit, fchoon Jm’er ook van de gewoone kleur vindt. De witte zyn minft geacht, maar men vindt ’er ook 7Wa r te en die zyn de zeldzaamfte en de duurfte; hunne vellen worden zomtyds zomt " OBrt ic, nf VvfdeEcus vcrkogt, en derzelver hair is zo fyn en lang, dat het naar dien tant overhangt dammen ’t hebben wil, zodat hetzelve, wanneer men het vel by den ftaart Meemt naar den kant der ooren hangt, enz. Qeuvres de Renard, Tm. 1 . pag. 175. (n) Foyage 4 u Pays des Hurm par Sagabd Theodat. Paris 1632. pag. 304, 305. ( * GT.Ti-Msal Jv. Le Retnard. Jte&t.'ye- dW.. BESCHRYVING VAN DEN vos ÜESCHRrriNG VAN DEN VOS, S rf f - Ik twvfe ten dan de wolflrond naar dïli wdf S a” ,mr d ™ vos gelee' leilandfche honden, met wolfhonden of iS’rvf 16 ? m , en kleine cleen ™ en J eerlten zouden aan de bXSn die hondei1 koppelen dcedt;. dunnen en gerekten muil van den vos til men S Zel voortkwamen, den hl r hn v’ C ,V eeTien Baart die even -evull kn ’ ? n 1 andere een Bak dat leek °ok alle reden om te denken 8 rht- j as ’ als dle van dit dier. Men Baalde, «f«ï vos uit de bol de , die *oudén voortkomen fetdl men S Y 0 *** 1 ’’ gc maakzel n- m - gedaante des lighaams zo vlf 1 V er vinden z °u- wilde voffen van e B^ nden r gelyken zouden. De ivnk !„ ]f. d ? or B. et niwendi- welken de honden vin ! efc V cn die ™fichien de redll het ]l gbaam der &s5S&‘3S?ftX&5& j*- ™ Vwt'Syriff!- hond door zyne P mar evenredigheid even dik . °° rc n even als den vos is gevulder 8 en dikkerd dcn wa S th °nd gelykt Wlnd ' den grond raakt. kker dan die van den wolf en 1 ^ a ^ rt van De vos op welken d P a r ■ ’ Z ° lan § d « hy gegeeven, genomen zyn, ÊKSf 1 ’ die in de volgende tafel wrv x de lighaamsdeelen verVchcidenïvl l’vl^-B en zwart ’ dat ov« de v^rh^ der oogen, de haiis der S W Was ’ het neusbeen de 1"! den hals, het voorfte gedeelte van de^iugTn ™ % het ’ bo X «^ ™ («) Laconic-i canes ex vulpe- & eane generantur n Y ^ ^ ^ 5 ' Senermur. De ani n . lib. VUL cap, 2? . 5 6 DE NATUURLYKE HISTORIE, de elleboogen , het agterft en onderft gedeelte der voorpooten , en het ag- terft gedeelte van de agterfte pooten , waren vaal ; het voorhoofd , de flaa- pen , het agterft gedeelte van den rug , het kruis , de fchouders , de buiten- kant der armen en der dijen, en het begin van den Haart, hadden eene . kleur die uit wit en vaal gemengd was; het binnenft der ooren was ge- deeltelyk ros en gedeeltelyk wit; de lippen, de omtrek van de hoeken van den bek , waren met wit en met zwart gemengd ; de balzak was geheel wit ; liet onderft kaakbeen, het onderft van den hals, deborft, het voorfte van den voorarm en van den arm, het onderft van den buik, cc binnenftc en voorfte kant der dijen, der pooten, van de voor-en agtervoeten, waren wit met eenige zwartagtige tinten; de buitenkant van het bovenft gedeel- te der ooren was omtrent twee derde gedeelten hunner lengte zwart; de voorfte kant van het onderft gedeelte der vier pooten hadt eene zwarte kleur met vaal vermengd; de onderfte en uitwendige deden van den voor- arm waren vaal met wit en zwart vermengd ; het eind van den Haart was wit; al het overig gedeelte, behalven het begin, hadt vaal, wit, en zwart, dat om zo te fpreeken aan banden gefcheïden was; want de bovenfte en onderfte zyde waren van eene vaale kleur met zwart gemengd , en de zy- delyke vlakken met vaal wit en zwart gemengd. Alle de deelen die vaal waren by dezen vos , hadden by de wyfjes eene donkerer tint van deze kleur , die zig ook op andere deelen uitftrekte , dan op welken zy zig by het mannetje vertoonden. Het voorhoofd , de zyden van het lighaam over hun- ne geheele uitgeftrekdieid, de fchouders, de buitenkant van den voorarm, van de agterpooten onder de dijen , enz , waren vaal , daar zat weinig zwart onder den buik , en op den binnenkant der dijen en der agterpooten ; de elleboog was ook wit. De meefte dezer kleuren worden niet ftandvaftig op alle individu’s gevonden , maar zy zyn het verfcheidenft op het onderft ge- deelte van den buik, dat meer of min wit is, en onder aan de pooten, die meer of min zwart zyn. r .. 1 •• - voeren, duimen, Iynen, Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den bek tot aan den aars . . . ' 3 . Hoogte van het voorfte ftel . . . I# - Hoogte van het agterfte ftel . . . i. Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het ag- terhoofd . . . . . o. Omtrek ,yan het eind yan den fmoel . . . o. Omtrek van den fmoel, onder de oogen gemeeten . . o. Omtrek van de opening van den bek . . , o. Afftand tuftchen de beide neusgaten . . . o. Afftand tnffchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van ’t oog • . . . . o. Afftand tuftchen den agterften hoek en het oor ... o. Lengte van het oog van den eenen hoek naar den anderen. °. Opening van het oog . . .o. Afftand tuftchen de voorfte hoeken der oogen volgens de kromte van liet neusbeen gemeeten , , , o. 3 * 6 . !• 3 - 2 - 3 - ■ 6 . o. 3 - o. 2 . 6 . o. 9 . 0. 5- 1. 7. Dezelft BESCHRYVING VAN DEN VOS. Onm-L? e abb \' ld ' n eene rc S te lyn gemeeten Lengte der 1 onre *'°^ > tu ^ c ^ en de °°g en en de ooren gemeeten V; 'v , de bafis over de buitenfte kromte 'gemeeten . . A tond tuilchen de, beuk ooren om laag gemeeten . . Lengte van den hals . . ° Omtrek van den hals , ais de vo . o,ioottn *“"•» ’ • • Omtrek voor de agterpooten Lengte van den ftomp van den Haart t mtl " C{ van ƒ en Haart by het begin van den Homo Le hand Van dCn . VO ° rarm van den elleb °og tot aan het gewrigt der Lengte van den voorarm by den' elleboog Likte van den voorarm ter zelfde plaats Omtrek van de geleeding der hand Omtrek van de agterhand LeSItl van J„ff ing d f r , hancl tot aa!1 eind der nag n ep van den poot van de knie tot aan de hiel Breedte van het bovenH gedeelte van den poot . ’ . Breedte ter plaats van de hiel . 'tuniek van den agtervoet Breexlte ^an^den ' voopfteif ^ dCr " agC,en * * < Breedte van den agterften voet Lengte der langHe nagelen . Breedte aan de bafis . nVmft i??’ | elyk ik re - eds § eze § d beb > eene zo groote overeenkom* paas tuilchen de weeke inwendige deden van den vos, van den wo f rmi dk d° nd ’ dat de belcb D'vingeu van deze twee laatstgenoemde die’ fchryvmg van deze dieren gediend hebben ^ en o/ PC v00r de be ’ waalf ponden en een vierde deel woog~ en wiens a l„ - V0S °. ntleed , die tgaande tafel zyn opgegeeven. S ’ afmeetwgen m de voor- Dc darmen van den vos {Wippnpn die van den wolf, die ook dikker zyn Zn dTeV™ den^h* ^ di ^ er dan van dezen vos was ook langwerpiger dan , hond. De maag fchil was niet ftandvaltiger dan by den wolf ‘ De^vJiï?”? ’ maaT dit ver ' - 2 ’ n - o ™‘ dai *» * 4 b\ n - kro “uS e ^; E (ZO Zie het V Deel van dit Werk hl? van den wolf in dit Vil Deel. ’ 132 » en een 'Se volgenten, en de befchryving 67 voeten, duimen, lynen. O. X. 3- • O» 10. 0. 0. 4 - 0. . 0. 4 - 0. 0. I. 6. 0. 5 - 6. 0. 8. 0. I. 1. 4 . I. 3- 0. 0. 11. 6. I. 4. 0. c. der 3* 4 * 0. 6. 0. 0. X. 8. 0. 0. 10. 0. 3- 0. 0. 2 . 6. 1. 0. 4 - 0. 0. 6. 6. 0. 2 . 6 . 0. 1. 0. 0. 1. 0, 0. 2 . 6. . 0. 5 • <5. 0. 1. i. 0. 1. 0. 0. 0. 9 - 0. 0. 2 . PU. Deel. II / 5 0 <> D E natuurlyke historie. nbitfe r nmffeboosen , en maakt eene plooi meer dan de blindedarm vair £ hond enwn den wolf, want hy heeft 'er drie (C, te. i , Dfig *, IL 'i Daar zit eene klier op het dannfcheü van den vos van den wolf eiivan den hond, maar dezelve is naar evenredigheid minder groot bv de eerftgenoemden dan by het laatftgemelde dier. Het alvleefch- van den vos was gelyk dat van den wolf, minder groot en minder valt dan dat van den hond , en de lever was minder dik en lich- ter van kleur ; de lever van den vos woog zes oneen een gros. Het vogt uit het galblaasje woog twee-en- veertig greinen; hetzelte hadt eene don- kere kleur. De milt woog zes groflen en zedig greinen; zy verlchude , ge- lyk die van den wolf, van de milt van den hond, door het onderlt eind dat minder breed en minder dik tvas. _ . De nieren van den vos waren ook , gelyk die van den wolf , minder dik dan die van den hond; de regter uier zat ter helde van haare lengte meer • naar voren dan de linker. De herffenen woogen drie oneen zeven grollen en eene halve, en de agtetherffenen vier groflen. De voovltanders waren naar evenredigheid grooter dan die van den wolf. Alle de inwendige dee- ïen van den vos gekeken voor het overige naar die van den wolf en van den hond , zo wel in de mannetjes als in de wyfjes.. Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blindèn- darm . • • • • Onttrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatlen . . Omtrek op de dunfte piaatfen . • Omtrek van den nugterendarm op de ui/.lte plaatlen Omtrek vaneen 'omgeboogendarm op de dikfte piaatfen Omtrek op de dunfte plaatlen T enote van den blindendarm Onttrek op de dikfte plaats Onttrek op de dunfte plaats • • , • Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte piaatfem Omtrek op dé dunfte piaatfen • Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek bv, den aars . • : • * Lengte van den kronkel-en regten-darm te famengenomen . . Lengte van de geheele darmbuis zonderden blindendarm ... . droote omtrek van de maag Lengte van' de kleine kromte van den flekdarm tot aan den hoek welken het regter deel maakt . • Lengte van den llokdarm tot aan den bodem van den grooten biindenznk . • Omtrek van den flokdarm Onttrek van den portier Lengte van de lever Breedte voeten, duimen, lynen. 8 . o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. 9 - i. i. o.. o. o. o. o. 2 . 2 . 2 . 4 * 2 . 0‘ 4 * 4 - 4 - o. X. 2, o. <. 6. o. 6 . o. 6. o. 6.. o. o. 9 - n 6. 6. o.. o. 6 . o.. 6 .. 6 . 9 - o., o. o,. / beschryving van den vos. 59 Perzelver grootte dikte v Lengte van het galblaasje . * Deszelfs grootte raiddeïlyn - - Lengte van de milt Breedte van het onderft eind ■ * «reedte van het bovenft eind - Dikte in het midden * * Dikte van het alvleefch * * Lengte der nieren ' * • Breedte . V • Dikte . L T™ “ h " “"“Wig middelpunt van de holle ader tot iati Breedte . * * • Te?pun™n h het V bOTftbtln^ deelK tu,rclien het “rnuwagtig mïd- oSS 5! a^„1S w É gen • w 1 |op «S de S % atn fc '«génflagader. Middellyn van Jt iLSL i" , lon S ra « Wc . ... Lengte van de ton| ‘ gauer van buiten gemeeten Kre'V ™"? C ECdMhe ™ llet ‘oompje tot'aan het eind. Breedte * Dikte * . • : Breedte VaU de a S terher ^nen Dikte C . * < . * . ‘ Afitland tutehen den aars en den balzak ' ' • van den balzak ak Afftand tuflfchen d^randenVan ï 0pen ! n S d er voorhuid dehoüfdje ‘ nJen van de voorhuid en het eind Omtrek™ ket “Whoofdje' \ ; Lengte van de roede v ‘n„ a ‘ • - * * ■ . Ck“ dC ;"!>'»4 e de7vo e Sd n « der lighaa- Lengte der zaadballen ’ * • Breedte . .* • Dikte Breedte van den bovenbal * * . Dikte . * II 2 , duimen, lynen. I van het roe- o. o. 9* O, I. 6. o. o. 7’ o. 5- 6. o. I. 8. 0. 0. 9- o. o. 5- o. 0. 2. o. I. 10. o. • I. O. o. 0. 8. 0. I. 3- o. I. 3- o. I. 6. o. 2. o. o. 5- 3- o. 2. o # 0. 1. 7- o. o. 4- o. 3- 6. 0. I. 6. o. o. 9* c. 0. 3- c. o. I 3* o. o. 3ï* o. o. i. o. o. i. o. 2. I. O. I. 9- o. o. iq. 0. o. lo. o. I. fl» 0* o. 0. 5- o. 2. o. o. I. o. o. 5- 0. o. o. 6. o. I. 5- o. o. ii. o. 2. IO. o. o. 6. o. o. IO. o. o. 8. o. o. 7- o. o. ah o. o. i. 6 o de natuurlyke HISTORIE, Lengte der afleidende vaaten Middellyn van het grootft gedeelte van derzelver lengte. Middellyn digt by de blaas . . . Groote omtrek van de blaas . . Kleine omtrek • . . . ... Lengte van de pisbuis Omtrek • • , ■ Lengte van de voomanderen . Breedte . . . Dikte . Afftand tuflehen den aars en de klink Lengte van de klink . ... Lengte van de fcheede 'Omtrek op de vvydfte plaats . . . Onttrek op de dunde plaats , . . . Groote omtrek van - de blaas Kleine onttrek Lengte van de pisbuis- . . . . Omtrek . : . Lengte van het lighaam en van den hals der lyfmoeder Omtrek . . . . Lengte van de hoornen der lyfmoeder Omtrek op de dikfte plaatfen . ... Onttrek aan het eind van yderen hoorn Afftand in eene regte lyn gemceten tuflehen de zaadballen en het van yderen hoorn . . . . Lengte van de kromme lyn welke de trompet doorloopt Lengte der zaadballen of eijemeften Breedte . . Dikte voeten, duimen, Iynem - 6. o. o. » O. o. i 2 * O. II. o. o. 10. O. O. • I. 9. O. o. 6 . o. 6. o- o. 4 a.. °- o- 3 i- o. i-. o. o. o. 4. o. 6. o. o. a. o. o.. o. 9. o.. II. o. o. 9. o. °* 5 * o. o. o. 7. . o. o. 6 . ■ eind O. O. 2-i. o. I. 2. o. O.. 8. o. . o. 4. • o. o. 3. Het geraamte van den- vos (PI. VI') geleek' met zynen kop zeer veel naar dat van den windhond, door liet getal namelyk en de gedaante van de beenderen en van de tanden; De katten, de honden, eu de wolven hebben aan elke zyde van de vier of vyf eerde wervelbeenderen der Dn- oenen, tufiLneii de agterftc gelee den de uidieekzels, een klein priemswyze uitlleekzel dat ztg naar agteren uitürekt^ dit uititeekzel wierdt by den 'vos ilegts op het eerfte wervelbeen der lendenen gevonden, liet heiligbeen be liont flegts uit drie valfche wervelbeenderen, en de {taart uit negentien, l iet i’chouderblad (A) heeft meer Ovcreenkomften met dat van de kat dan met dat van den hond, . daarin namelyk dat de voorfte en bovenlte zyden eenen boog van een cirkel fchynen te ntaaken. Alle de beenderen van den vos komen voor het overige in getal, gedaante, en grootte, naar die van het lighaam des diers geevenredigd , met die van den hond en den wolf overeen. Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen tot aan het ag- terhoofd . ... _ 0 vosren, duimen, lynen, * O* Q. Tom . VII tl/r, '’Wtf. (Je/ 27 VI. V7I BESCHRYVING VAN DEN VOS. ■Öè grootfte breedte van den kop ; . lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorde eind tot aan den agterften rand des knokkelsvvyze uitfteekzels . reedte van het onderft kaakbeen ter plaats van de hondstanden . breedte ter plaatfe van de kromte der takken . . . Axltand tuflchen de kromten der takken van buiten naar buiten gemeeten Dikte van het voorfte deel des bovenften kaakbecns ’ . Jat^akbeen ter plaats van de buitenfte fnytanden. Bieedte ter plaats van de hondstanden Lengte van de bovcnfte zyde . ' lSS^c vÏÏdiloFcnfnl PUttCn Cn de ° pcnin S der neus ë aten . Breedte . . ' Lengte der cigenlyke neusbeenderen . ‘ . Breedte ter brcedfte plaats . . ’ Breedte der oogputten . Hoogte Lengte der langfte fnytanden buiten het been Breedte van het eind Lengte der hondstanden * . * Breedte aan de bafis . Breedte^ ® rootdü bakt anden buiten het been Dikte • Lengte der derde .ftuk ken ' Lengte van het middelft been Lengte van de takken der vork Lengte van den hals . , Breedte van het gat des eerden wervelbccns van bóven naar bênede Lengte van de eene zyde naar de andere . . Lengte der zydelingfche uitftcekzclen van voren naar noteren Breedte van het voorfte. gedeelte des wérvelbecns b . ' * Breedte van het agterft gedeelte . ' Lengte van de bovcnfte zyde . * *. Lengte van de onderfte zyde Lengte van het ligbaam des tweeden wervelbeêhs Hoogte van het doomagtig uitftcekzel Breedte . . ° h * * •' Lengte des kortften wervclbecns'dat het zevende is “■**«>. >«-Mc *-,van hetae- H bëfn künl1 uitB ' ekzcl ’ Jat vanher derJe'wervel- ^ rU8grm,: * * H’ervelhe'enJe- des eertteil wervêlbcens', Jat 61 voeten, duimen, lynen. u. 2 . XI. O. 4 - 0. . 0. 0. 6.. .0. 0. 6a-. 0. I- 5 - O. O. 2L. 0. 0. 7.' O. 0. 10. O. 2. 6. . O. i. 8. O. ii 0. • o’. 0. ii j . 0 . X. II. 0 . C. 2. c. 0 . 6. 0. 0 . 7: 0. 3 i* 0. o. - l£.- 0. 0 . 8. 0. °- 3 - 0. o- 3 è- :n'. o. o. o. o. o: o. o. o. o. o. o. o. o. o. - o. o. o. o. o. o.- O. O. 5;. O. 8y. o. 6, o. o. 4- c. o. 0. 1. I. 7- 6. 6* 5- 5v- 1L- cv 9- <• 4t- 0. ■ 1. 0. 1. o. O' o. 4 r 3*- 6. H-t O. 7.' 0. I, 6. 10» • 1. - x„ • 6a DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynei:.' Hoogte van dat van het tiende, dat het kortfte is • , • . * Lengte van het lighaam des dertienden wervelbeens, dat het langte Lengte van liet Iighaani der agt cerfte wervelbeenderen, die de kort- te zyn • * , * T en en van den vierden hengte van den derden regel van den tweede’ vinger . , . tweeden en van den vyfden 63 voeten, duimen, Jynen. o. o. o. o. o. o* o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. -o. c.- c. o.. o. o.. 5- o. o. 7* o. 6. o. 2. 4- 4» o. 5- o. 3- o. 4* o. 2-1. 0. 6L. o. 4- 4- 8. o. 5b o. 4* o. 10. o. ii. o. 5* o. 3- o. 2.- 5- O. o. II. I. O. i. I. o. 6. o. 5- 4- 9- o. 5- o. 3- o. 3-' o. 4* I. i. 0. 7-' 0. 6. X. 4*’ X. 7- o. 2. 2. O. 2. 2.- O. 3b- O. 6b- O. 7-' o. 42 • ‘ o. 4 i*-' o.. 5°' o.. 6|;. ♦ 64 DE NATUtlB-LYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynen. Lengte van den derden regel van den derden en van den vierden Lengte? van den eerden regel des tweeden en.vyfden vingers van den ^ t pSetaï denderden regel* van den tweeden en derden vinger ... o. j van den tweeden regel van den eerden en vierden vinger. o. 1 pn«te van den tweeden regel van den tweeden en derden vinger ... o. T en g te van den derden regel van den eerden en vierden vinger . . o. Lengte van den derden regel van den tweeden en derden vinger. Q. o. o. o. o. o. o. 4 * 6 . 6 . 7 ,’ B E- beschryving van het kabinet. 6*5 bes chryving VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, hetwelk betrekking heeft tot de natuurlyke historie v A N DEN V o So . ^°* DCLXV. Een jonge vos. is ™ * tas, van den üe kleuren van het hair verfchülen niet veel van V ? et ze , s lang ; maar het hair van den ftaart is mar f 1 ® , van den volwaflenen vos , i n t vervolg worden moet. Deze n ° § niet 20 lan S als- het m Bourgogne gevangen. 3 S vos ls m dcn omtrek van Montbard Dit w' D . CLXVL Een opgezette jonge vos. dat hair als Deze vos en het jom VOt ' op dezelfde wyze behandeld alsik? wolPZF ' and ’ F°- b ygebragt is ZVn ding gemaakt is.- olf waarva n by No. DCLviIl’mel- No. DCLXIX * KW *’ N0 - DCLX deren van den vos ; dWKlfeten^i, 6 ^ 11 „ ™ r de 1 ' lefc,lr yv>ng der been. SM Vr* men agt lynen omtreks op de hoeken lan§ ’ cn Beeft zeven dn ‘ het voorhoofd gemeeten; de omtS ^hetT- ff de - ft kaakbe on en boven van eenen voet eenen duim. an het kül1fer ls op de wydfte pS Men 2 ™ db t k ” ~ «* agn 8 aflcheidzel, dat .„tóen de gt00te been- bv vonden wordt. - Vil. Deel.. E 6 \ 66 DE N A T U U R L Y K. E HISTORIE, No DCLXXI. • Het tongbeen van een vos. Dit tonobeen verfchüt van dat van den wolf en van den hond (d) niet dan door zVne grootte, die geëvenredigd is naar de grootte van het dier; alle tk ftukken zitten door hunne natuurlyke banden, die gedroogd zyn, aan nialkanderen valt. No. DCLXX1I. Beentje uit de roede van een vos. •nit beentje verfchüt in gedaante een weinig van die van den hond en vin den wolf daarin , dat de goot zig niet tot aan het eind uitflrekt , dat in eène ftompe punt uitloopt, en dat de beide vlakken van de boyenlte zy- de in de lengte gegroefd zyn. Daar vertonnen zig eenige voetfpooren ol overblyffels van deze groeven op het been uit de roede van den hond , en voornamelyk op dat van den wolf; maar zy zyn niet zo diep noch ook zo groot als op het beentje uit de roede van den vos. Dit beentje is om* trent twee duimen lang. Zie de befchryving van het tongbeen van den hond, V Deel van dit Werk, blz. xöf » de das V I rf! hekTbemitw wantroi ^ ven d , ongezellig , dier, dat de eenzaam. | D lg hoeken der wnt] S m de a fg elen genfte plaatfen , in de fombërfte' b° ek < -n « )“ gaat verbergen, alwaar het zig een onderaard- fchappv ia zelfs het § d^vm ’ en z >’ n yerblyf houdt. Hy ichynt de maat- ÏÏPK,* lLen in tnï ê S C ’ ’ en brengt drie vi^e deelen IlgtaST. toT™ -5°"- ? cl ' ,k h y ' an § van zeer lange en zeer ftevige nagels hcefï i aan de voorfte voeten , ander dier de aarde te openen dï int J^? em ëfmaklyker dan een gen, en den uitgegraaven P gro^d agter 2g T ” ’**? door te , drin- een hollen weg, welken hv bogtie en frhninf/f- tC ueipcn ’ a y maakt dus verre vervolnt l ip , mc ,• j b a iehuinfch vooitzet, en zomtyds zeer de™ doet vL?fS“ d£ ? e ‘ dlik “d "i« heeft om in de Z- geweld niet kunnende ^wnwen veiSiLhv vau , den das ’ hcm met woonplaats te verhaten door hem a d ? or behendigheid om zyn ingang te houden, door hem Z(s mZfZtZ’ d °?ï fchildwa S t by den volgens neemt hy het hol in vprmo z \ nc uttwerpfelen te befmetfen» ver- wykplaats van. De das, genoodzaakt on? ’ fchd ? het ’ en maakt ’ er zyn andorr p'rt-r.i- S ‘«JOUZtldKt om van wnnmtur to — j.. . •' wykplaats van. De das, getoodzaakt" ont het ’ en maakt ’er zyn andert cgtcr niet van land • hv t vatl . woonmg te veranderen, ver- ken, om zig een ander leger te S ^ a a?dW ^ afl l and ’ °P ™eu ws wcr- mtkomt daar hy zig nief verre ^ da ? dcs nagts kceit zodia hy eenig gevaar bemerkt. Hy \eeft’ ‘ - m / S fieJekC met «er te geelagtig wit, is ; hy wordt in nieuw York avonden w, 11’ i '? I het on derfte gedeel- gekreegen heeft. Br.sson. R< gn . A ;limaL - ' v * d de Ilr DE R 2 aumur hen voegen, dat hy in alles veel kleiner is, en dat hv pli t ? ËC d 1 ze berc b>yvïng nog by daarenboven ziet men op de huid, die’ met Rroo , k ? rter P cus h ® ü h dan onze das, en den ftaarc hebbs. ltro ° geviiIJ ls « of by eene beurs onder ('0 Zie de befchryving van de Kaan d e finpde. i , r w Zie de Reizen, van den Hr. Stuw! h °° p ’ düor koLCE - l3 I ~t 70 DE NATUURLYKE HISTORIE, 'XELes daar geen gewag van maakt , en de das zelfs geen naam heeft in de Griekfche taal. Dus heeft deze foort van dieren , oorfpronkelyk uit het gemaatigd klimaat van Europa, zig niet veel boven Spanje, Frankryk, Italië , Duitl chland , Engeland, Polen en Zweeden, verfpreid, en zy is over- al zeer zeldzaam; en niet flegts vindt men ’er geene of weinige verfchei- denheid onder , maar zy gelyken ook niet naar eenige foort. De das heeft befliffende en zeer zonderlinge kenmerken , de beurtelingfche zwarte en wit- te ftreepen, die hy over den kop, die foort van beurs, die hy onder den flaart , heeft , behooren niet dan aan hem alleen ; ook heeft hy het lighaam ■ byna wit van boven , en byna zwart van onderen , hetwelk geheel het te- gengeftelde is van alle andere dieren, welker buik altoos minder donker van - kleur is dan de rug, , • r* ! 'Tón. V JJ — - m . 31 ■ mm -iïc Stvi r d£/. Bxaxreau. C ■'^Jr-zfescA yê. Jp/Vll. I EESCIIRYVING VAN DEN DAS. ?l B ESCHRTFING VAN DEN DAS. e das {PI- FII') heeft de ooren en de pooten zo kort, dat de buik 4 D Ijs aan den grond fchynt te raaken , maar dit is flegts een fchynbaar aanz ^ cn i ^ at door de lengte van het hair veroorzaakt wordt. Het hair is over het gehecle lighaam, behalven op den fmoel , op het -voorhoofd, en aan de pooten, even lang als het hair van den buik; deze lengte maakt dat men de gedaante des lighaams van het dier niet naauw- keurig onderkennen kan , en doet hetzelve veel grooter fchynen dan het in de daad is. De ooren zitten byna geheel onder fiet hair verborgen, en men zoude denken dat de ftaart enkel uit lange vaneenüaande hairen be- ftont , indien men by de aanraaking den ftomp niet gewaar wierdt. De fmoel is fpits gelyk die van de honden met lange bekken , zo als de wagt- honden, de deenen, de herdershonden, enz, en de neus der daflen is ook op dezelfde wyze gemaakt als die der honden. De oogen zyn klein, en de ooren kort en rond , tennaaftenby gelyk die der rotten. De Haart hangt llegts tot aan de hielen neder, die niet ver van den aars af zitten, om- dat de kniën in diervoegen gevouwen zyn , dat de dijen en de pooten zeer naar omlaag geboogen liaan, en dat hunne rigting weinig van de lyn af- wykt, welke men horizontaal zoude trekken. Daar zitten vyf vingers aan yderen voet; de nagels zyn fterk, en die der voorpooten zyn veel langer dan die der agterpooten. Het hair van den das is gemeenlyk driekleurig, zwart, wit en ros; daar loopen twee zwarte en drie witte banden over den kop. Een der witten is twaalf of veertien lynen breed, en ftrekt zig midden over den kop van het einde van den fmoel tot op den hals uit ; aan elke zyde van dien wit- ten band zit een zwarte, die een duim breed is, en die een halven duim boven den neus begint, en zig tot op den hals toe uitttrekt. Het oog en het oor worden in die zwarte banden bevat, maar het hair van den bo- venften rand van het oor is wit. De twee laatfte banden zyn onder de zwarte geplaatft, en hebben tennaaftenby dezelfde breedte als de witte band, die midden over den kop loopt; de witte banden, die aan de zyden van den kop zitten , beginnen aan het eind van den bek , gaan langs de beide lippen, en ftrekken zig voorby de hoeken van den bek uit tot op de zy- den van den hals. De onderkant van het ondérft kaakbeen , de keel , de on- derfte zyde van den hals, de horft, de oxels, de binnenkant der voorpoo- ten , de buik , de liezen , de binnenkant der dijen , en de vier pooten zyn zwart; het bovenfte en de zyden van den hals, de lchoudets, de buiten- kant van den ann , de geheele rug van den hals af tot aan den Haart toe, en de buitenfte zyde der dijen zyn van eene gemengde kleur, die uit wit en zwart beilaat, met eenige lichte tinten vaal, .omdat de meefte hairen over omtrent de helft van hunne lengte wit zyn , van onderen name- 72 DE NATUURLYKE HISTORIE, lyk af ; boven het wit zit bleek vaal , boven het vaal zwart , en wit aait het eind ; daar zvn eenige hairen die geheel zwart zyn , behalven aan hun eind, dat wit is; de zyden van het lighaam, de Haart, en de omtrek van den aars zyn van eene gemengde kleur uit vuil wit en rosagrig beHaande. Het hair van dit dier is yl en flyf, tennaaftenby gelyk. varkcnsborflels ; het langde heeft tot vier duimen lengte (a).. Men heeft twee foorten van daffen onderfcheïden , en men heeft aan de eene den naam van hond-das (b ) , en aan de andere dien van varkens-das O) gegeeven , om hunne byzondere overeenkomffcn met den hond en met het varken. Men erkent ligtelyk den hond-das (PI. VII ') ; deze is de foort, welke ik hier befchryf; dezelve is redelyk gemeen in Europa; men wil dat de varkens-das daar ook gevonden worde , en dat ’er zig zelfs in Frank- ryk onthouden; byna alle Schryvers hebben daar melding van gemaakt, en ik heb verfcheiden menlchen hooren zeggen dat zy ’er gezien hadden; welke navorfchingen evenwel ik heb mogen in het werk Hellen, ik heb denzelven niet kunnen uitvinden, en naar alle de beduidingen die ik we- gens deze foort gekreegen heb , ben ik zeer geneigd om te denken dat de- zelve nooit beilaan hebbe; en zo deze daffen al beftaan hebben zyn zy evenwel zo verfchillende van den hond-das, dat men deze dieren niet zo veel tot malkanderen moed brengen als men gedaan heeft met hen beiden das te noemen, en onder hetzelfde hoofddeel te befchryven , gelyk alle Schry- vers gedaan hebben, die over dezelven hebben gehandeld. Men is nooit van één gevoelen geweeft omtrent de kentekenen die den gewaanden varken-das van den hond-das onderfcheiden. Volgens eenige Schryvers verfchilt hy niet van den laatilgemelden dan. door het maakzel der voeten en het getal der vingeren ; men gelooft namelyk dat deze das gelpleeten hoeven moet hebben; andere Schryvers verzekeren dat hy den fmoel ook gelyk heeft aan dien van het varken , maar niet een heeft mel- ding gemaakt van het getal noch van de gedaante der tanden , en men weet niet of hy ilagtanden en andere overeenkomften met het varken heeft. Ook erkennen ‘de meeffe dier Schry veren dat zy hem niet gezien hebben, en men heeft reden om te denken dat de overige zig omtrent het beilaan van. dezen das aan een ingefloopen vooroordeel hebben overgegeeven ; de eerlte die dit gefchrce ven heeft, is door de volgenden ïiagefchreeven , en hun' ge- zag heeft dus een vooroordeel onderfteund dat tot. nog toe blyft (land houden. Leng- _(*) De H'r Daubsntos zegt verdèrr het wit of wïwit, dat' op zomsnige plaatfen de overoand heeft, heeft den das den naim van grifart doen geeven; men noemt hem o'ok- taijjoii , welke van den L.tynfchen naam taxus afftamt. Mm ziet duidslyk dat deze afleidln- gen , die in het Kranfcb gegrond zyn, in. onze taal niet doorgaan.. (b) Meles c minus, {&) Malss juillus , BESCHRYVING van den das. n Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemecten van het eind van den fmoel tot aan den aars • • . Hoogte van het voorfte ftel • • ■ Hoogte van het agtcrfte ftel . . • • Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het agter- hoofd - • • * Omtrek van het eind van den bek .... Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . . Omtrek van de opening van den bek . • Afftand tuflchen de beide neusgaten • ... Afftand tuflchen het eind van den bek en den voorften hoek van het oog •• ... ... Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor ... Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen .... Onening van het oog . . « ♦ Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen , over de kromte van het neusbeen gemeeten . • ... Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren gemeeten Lengte der ooren . Breedte van derzelver bafis, over de buitenfte kromte gemeeten. Afftand tuflchen de beide ooren omlaag gemeeten Lengte van den hals .,.••• 'Omtrek van den hals . • * Omtrek van het lighaam agter -de voorpooten gemeeten .... • Omtrek op de dikfte plaats • • • * . • Omtrek voor de agterpooten .... Lengte van den ftomp van den ftaart •_ - Oratrek van den ftaart by het begin van den ‘ftomp . . . Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der Lengte van den voorarm by den elleboog Dikte van den voorarm op dezelfde plaats Omtrek van de geleeding d.er hand Leïo'S van'\k gdSif der hand tot aan het eind der nagelen. Lengte van het been van de knie tot aan de hiel . Breedte van het-bovenfte eind des beens Dikte • • , Breedte ter plaatfe van de hiel . • * " Omtrek van den agtervoet . : 14 Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet . • • Breedte van den agterften voet .... Lengte der langfte nagelen . • . * • Breedte aan de balis . . ■ • * * °* • * ' . ’ ' " • De das die ten onderwerpe voor de befchryving der weeke o-e deden’ gediend heeft, was byna van dezelfde grootte als die, nieetingen m de voorgaande tafel zyn opgegeeven ; want hy VIL Deel. K voeten, duimen, lynea? 2 . 0. 1. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. I. I. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 3 - XI. o. 6 . 4 * 7 - 4 - o. 2 . 2 . O. o. 6 . o. a 3 * 0. 3 - 5 * 1. 5 * o O" I. II. I. 4. IO. 1. 2 . 2 . 4. 9 - 0. 6 . a. 7 - 3 - 4. 2. 1. 3 - 3 - o O* 4 - 2. 1. 1. 4 - 4 - 1. 1. o. 3 - o. 6 . o. 8 . I: o. 6 . 8 . 9 * 4 - 4- 10. 8 . 3 - 8 . t 8 . 5 - 2. i: o. 11. O. 2. inwendi- wiens af- was twee *4 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten twee duimen en een halvcn lang , van het eind van den bek tot aan het begin van den ftaart; hy woog twaalf ponden en een half. Het netvlies flrektc zig tot aan de ftrcek der teeldeelen uit , en de twaalf- vingerigedarm tot voorby de regter nier; deze darm boog zig 'naar binnen en wendde zig naar voren om zig met den nugterendarm te vereenigen , die zyne kronkelingen in de navelftreek en in de boikzyden maakte; die van den omgeboogendarm lagen in de darm- en eigenlyk gezegden onder»- buik-ftreeken ; vervolgens maakte de darmbuis eenen boog , die van de reg- ter darmftreek tot aan de maag ging, en van de maag tot. voorby de lin- ker nier , alwaar dezelfde buis zig naar voren boog , tot dat zy in den re g ten- darm eindigde. De das heeft geen blindendarm, en daar is niet een ftuk aan de darmen aan hetwelk men den mam van kronkeldarm geeven kan, om- dat niet een gedeelte zo veel dikker is dan de anderen, dat dit het kenteken van de plaatfmg des kronkeldarms kan uitmaaken. Daar zat aan elke zyde van den aars een blaasje- met eene vetagtige zeer Hinkende ftof , die door eene opening, welke digtby den rand van den aars geplaatft was, naar buiten vloeide. De lever lag byna geheel in de linkerzyde : zy hadt vier kwabben ; dè middelfte was de grootfte van allen, dezelve was door twee infnydingen in drie deelen verdeeld, de fchoorband ging door eene dezer infnydingen door, en in de andere zat het galblaasje ; daar was llegts eene kwab aan de lin- kerzyde en twee aan de regter , welker voorfte tennaaftenby even groot was als de linker kwab ; de agterfte kwab der regterzyde was de kleinfte van al- len , en in twee langwerpige en ongelyke deelen verdeeld ; miflehien zoude men elk dezer deelen voor eene kwab kunnen neemen, want zy zyn byna geheel van den anderen gefcheiden. De lever hadt eene roodagtige kleur, en woog zeven oneen vyf grolfen; het galblaasje was byna rolrond van gedaan^ f chu ïnfch in de linkerzyde geplaatft, gelyk by andere vier- voetige dieren , zy was minder breed in het midden dan aan de beide ein- den; zy hadt eene roodagtig bruine kleur, en zy woog vyf grollen en agt- en- veertig greinen. Het alvleefch maakte een boog, die zig van de linkerzyde tot aan de maag uitftrekte, en wederom van de maag tot aan de regterzyde; de reg- ter tak was de grootile. De nieren hadden eene eyronde gedaante , die op twee zyden volgens de lengte plat was; het indrukzel was zeer klein of gering, het bekken hadt weinig uitgellrektheid , en de tepeltjes waren allen met den anderen veree- nigd; de regter nier zat de helft van haare lengte meer naar voren dan de linker. Het hart was byna rond en in het midden van de berft geplaatft, met de punt een weinig naar de linkerzyde gekeerd. De regter long hadt vier kwabben, de agterfte was de grootfte, en de middelfte dekleinfte van driëcn ; maar de vierde was de kleinfte van allen ; zy zat onder de agterfte digt hy den bodem van het hart geplaatft ; de linker long hadt flegts twee kwabben die tennaaftenby van dezelfde grootte waren ; de agterfte was nog door ee- beschuyving van DEN das. 75 fic infnyding verdeeld, die byna eene middelde kwab maakte, gelyk die van de regterzyde. \ _ c . De tong was breed aan haar eind, bedekt met zeer iyne tepeltjes, en bézaaid met kleine witte korreltjes; daar zaten twee kelkklieren, eene aan ydere zyde, digt by het agterll gedeelte van de tong, dat met tepeltjes bezet was, die agterover honden en veel grooter waren dan die van het voorfte gedeelte. Het ftrotklapje was dik , en eindigde in eene ftompe punt ; de randen der opening van het ftrottcnhoofd maakten eene lplect , die op verfchillende plaat- feu meer of minder wyd was. Het verhemelte wierdt door zes vooren doorfneeden , van welken de laatften niet geheel voltooid fcheenen ; de ran- den der vooren waren bolrond naar voren, en in het midden afgebrooken. Daar zat een beenig affcheidzel tufleben de groote en kleine herflenen, tennaaftenby gelyk by de honden en katten : de herflenen woogen eene on- ce drie groffen en negen greinen, en de agterherflenen twee groffen en Ce De 1 das die ten onderwerpe voor de befchryving der teeldeelen van het mannetje gediend heeft , was twee voeten vier duimen lang van het eind van den fmoel tot aan den aars. Ik ben üegts zes tepels gewaar geworden, drie namelyk op elke zyde, eene op de borft en twee op den buik. Het hoofdje van de roede ( A B, fig. i, PI. IX) hadt eene gedaante, die zeer nab'y de rolronde kwam; deszelfs eind was plat en hadt de ge- daante van een lepel (st') de holheid zat van onderen , en de opening van de pisbuis zat in het midden; de randen van die holheid maakten eene foort van kraakbeenige Wrong, en die aan een beentje va ft zat, (by fig. 2. van onderen, by fig. 3 van boven, en by fig. 4 CO va » t( ’ r *yden gezien) dat zie tot aan de inplanting van de voorhuid uitftrekte; het agterll ge- deelte van het roedehoofdje was met kliertjes bezet, die de grootte van een «derft korreltje hadden , en die malkanderen aanraakten ; daar zaten twee koorden (C, fig • 1) tegen malkanderen gekleefd op den onderkant van de roede ; zy begonden met hun eene eind uit de voorhuid , en eindigden met hun ander aan de fpieren van den aars. De zaadballen hadden eene platte eyronde gedaante, hunne zclfftandig- heid bleek zo duidelyk uit door een geweevene vaaten te beftaan , dat men daar gemakkelyk vry lange draadjes uit trekken kon; de pisblaas ( fig. 5) maakte een eyrend, de alleidende vaaten (B C) eindigden aan de pis- buis (C) zonder dat men het geringde blyk van zaadblaasjes of voorftan- deren gewaar wierdt. Het wyfje, dat ten onderwerpe gediend heeft voor de befchryving van de deelen der voortteeling , was even groot als de das, op welken de af- meetingen genomen zyn, die in de vorige tafel zyn bygebragt ; zy hadt zes uijers óp dezelfde wyze als de tepeltjes der mannetjes geplaatll , van welken wy gefprooken hebben, (d) Zie de befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk betrekking heeft tot is Natuurlyke Hiftorie van den das, K a 76 DE NATUURLYKE HISTORIE, Het hoofdje van den kittelaar was kort en dik; voorby de opening vair? de pisbuis zat een vliesje dat een of twee lynen breed was, gelyk by de merrie en by de ezelin dwarfch geplaatft; de pisblaas was van eene eyron- de gedaante , ydere zaadbal zat in een wyd paviljoen gewonden , aan het- welk flegts eene kleine opening zat. Daar zit tuflchen den aars (// , PI. Vlll') en den ftaart (jZ») der man- netjes en wyfjes daffen eene dwarfche fpleet (C) , die anderhalven duim lang . was by die , welken ik befchomvd heb: die, welke op PI. VIII .Haat afge- beeld , was een mannetje ; men kan gemakkelyk zync kunne onderkennen door den balzak (D) en de opening (£) van de voorhuid. De randen van de fpleet (C) waren met een ros hair bezet, en raakten malkanderen; deze opening was op twee lynen afftands van den aars geplaatft , en loopt in eene holligheid uit, die eenen duim diep was, en tot twee duimen en een halven breed , van de eene tot de andere zyde , derzelver bbvenfte en onderlte vlakten of wanden raakten malkanderen; deze holligheid maakte de ■ wydte van eene beurs QA B C , fig. 6 , PI. IX) die van binnen dooreen vel bekleed was, (A 7.) dat met vry lange vaale hairen bezet was, en met eene witte ftof bedekt , die dik was , en door haare lyvigheid naar vet ge- leek ; deze Hof {molt op het vuur , vatte vlam , en gaf eene zeer Hinkende lugt van zig; als men het vel drukte deedt men daar eene gelyke ftof uit te voorfchyn komen , en men bemerkte de kliertjes , die dezelve bevatteden ; deze kliertjes zaten in de wanden van de beurs geplaatft, die eene lyn dikte hadden; zy waren zo groot ais linzen, en waren buiten om de beurs met een zeer fyn vlies overdekt, dat door een edagtig weefzel aan de an- dere deden vailzat, die hetzelve omringden; daar was nog een fpieragtige band of bindzel ( Ó , fig. 6 ) dat aan den bodem der beurs met eene pees vaft zat , en dat met den regtendarm (_E , fig. 6 ; C , fig. 7) door een vlies vereenigd was, dat aan dien darm gekleefd zat. Men .ziet by fig. 7 den aars (£>), die by fig. 6 door den rand (C) der beurs bedekt is. Lengte van de geheele darm-buis van den portier tot aan den aars . • . . ... Omtrek op de dikfte plaatfen . . . Omtrek op de dunfte plaatfen . • . . . Groote omtrek van de maag . • . Kleine omtrek . . . 1 . Lengte van de kleine kromte van den flokdarm tot aan den hoek wel- ken het regter deel maakt .... Lengte van den flokdarm tot aan den bodem van den grooten blin- den zak . . . . ... Omtrek van den flokdarm . ' Omtrek van den portier . ; ; Lengte van de lever .' . Breedte .... .... Derzelver grootfte dikte . .... Lengte van het galblaasje . . . . Deszelfs grootfte middellyn ; • Lengte van de milt * • * » * voeten, duimen, lynen. 20 . 0. 0. O. 4 - 6 . O. X. 9 - I. 6 . 0. I. 1. 0. 0 . n D* 0. O. I. 7 - O. 3 - 0. O. 1. 9 - O. 5 - 0, O. 5 - 6 . O. 1. 3 * O 1. 10. 0 . 0. 7 - 0. 4 - d. \ \ BES CHRY VING VAN DEN DAS. 77 Breedte van het onderfte eind : . . - Breedte van het bovenfte eind . . ; Dikte in het midden . : ; : . Dikte van het alvleefch^ . . ; Lengte der nieren . . , ; Breedte .• Dikte . : ; ; ' : . Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader tot aan de punt . . . . . . , Breedte , Breedte van het vlcefehig gedeelte tufTchen het zenuwagtig middel- punt en het borftbeen . . . . Breedte aan elke zyde van het zenuwagtig middelpunt O natrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt tot aan den oorfprong van de longenfiagadeiv Hoogte van de punt tot aan het longenzakje .... Middellyn van de groote üagader van buiten naar buiten gemeeten. Lengte van de tong . . . . . Lengte van het voorfte deel van het toompje tot aan het eind. Bteedte van dr tong . . . ... Breedte der vooreu van het verhemelte . . . Hoogte der randen . . . : . Lengte van dc randen der opemng van het Strottenhoofd Breedte derzelfde randen . . . . Afftand tufTchen derzelver onderfte einde - . ... Lengte van de herlTenen . . . . . • Breedte . . • . . . - .• . * Dikte • . . • ■ . t • Lengte van de agterherlïenen Breedte • ... t • Dikte • • • • • • ■ • Afftand tufTchen den aars en den balzak : Hoogte van den balzak . . .... Afftand tufTchen den balzak en den mond der voorhuid ' Lengte van het roedehoofdje . . . ' . Omtrek . . . . . . . Lengte van de roede, van de vanecnfplyting der fponsagtige lighaa- men tot aan de inplanting der voorhuid Omtrek . . . . • ... . Lengte der zaadballen Breedte • •• • • . •• » . ' Dikte • • • • * Breedte van den bovenbal ■ . . Dikte • Lengte der afleidende vaaten . - Middellyn van het grootft gedeelte van derzelver uitgeftrektheid. Middellyn digt by de pisblaas . ... . • Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • » • ï. engte van de pisbuis _ Omtrek • * Afftand tufTchen den aars en de klink • . • K 3 o. I. o. o. I. 2. e. O- 5. 0. o. o. i. iT, 0. I. 2. 0. 0. 10. o. i. 6 . o. i. 9. o. 1. 6. o. c. 6. o. 5. 0. o. 2. 2. o. 1. 9. o. 0. 5. 0. 2. 6. • 0. 0. 10. - o. 0. 10. o. 0. 3. • o. 0. 1. - o. 0. 7. - 0. 0. 1. - c; 0. ii. o. 2; 4. - ©. 1. 10. o. 0. 10. • o. 0. 10. o. • i- 5- 0.' 0. 7. - O. 1. 0. 0. 0. 9. - 0. 2. 9. 0. 2. 4. • 0. i. 0. • 0. 1. 10. o. • 1. 0. o. 1. 4. • o. 0. 10. • o. 0. 7. o. ■ 0. 4. - o. 0.. 1. • o. 5. 0. o. 0. 4. .• o. 0. 2. o. 10. 0. o. 8. 6 . o. 3. 0. 0. x. 0. o.. 0. 9 ’. 7 S o. 0. 4- 0. 3- 0. o. 2. o. p. 8. 6. o. 7- 6. o. 2. r» y o. I. o. o. O. IO, o. O. 6. o. 4- 0. o. o. 6. 0. I. o. o. o. 6 . o. o. 5* Q. o. 2. bek korter dan DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, -duimen, lyne-a* Lengte van de klink ■ * • . '• * Lengte van de fcheede * ... Omtrek . , , • Groote omtrek van de blaas • • * • Kleine omtrek . • ... Lengte van de pisbuis * • Omtrek • • • • Lengte van het lighaam en van den hals der lyfmoeder Omtrek • .... Lengte van de hoornen der lyfmoeder Omtrek . . • Lengte van de kromme lyn welke de trompet doorloopt Lengte der zaadballen of eijemeften Breedte . » Dikte ..... * Het geraamte van den das heeft den kop dikker en t — , clat van den vos ; de uitfteekzels in de gedaante van kammen , die op het agterft gedeelte {/J, PI. X) van den kop zitten, zynook meer vooruitfteeken- de , maar de oogputten hebben veel minder middel lyns. Daar zitten zes ihy- en tweehonds-tanden in yder kaakbeen; de fnytanden zyn dikker en de honds- tanden korter dan die van den vos. Met bovcnfte kaakbeen hadt aan elke zyde flcgts vier baktanden, en het onderfte vyf, hetgeen alles te famen twee-en-dertig tanden maakt ; ik heb geene duidelyke of onderftheiden on- effenheden dan op eenige fnytanden bcfpeurd ; miffchien zouden zy ook op de andere gezeetcn hebben , 'indien zy aan hun eind niet afgefleeten geweeit waren, omdat het dier, van welks geraamte wy hier fpreekea, zeer oud was. De eerde hovende en onderde kiezen hadden tennaadenby dezelfde gedaante als die van den hond en van de kat, en zy raakten malkan deren niet ' fchoon de bek gefiooten was; de vierde tanden, zo wel onder als bo- ven ’ waren de langde van allen. Deze -vier groote tanden hadden elk negen punten, die op de tanden van het hovend kaakbeen in drie, en op die van het onderd in twee rijen gefchikt waren; de laatfte baktand van de bovenkaak dont vlak boven den laatden, en .byna de helft van op één na den laatden van de onderkaak geplnatft. De zydclinglche uitfteekzels van het eerfte wervelbeen van den hals waren langer dan die van den hond; het doornagtig uitfteekzel (5) van het tweede wervelbeen ftrekte zig evenveel naar agteren als naar voren uit ; de zydclinglche uitfteekzels des derden cn vierden wervelbeens maakten geene takken naar voren ; de onderfte tak van dat van het vyfdc wervelbeen was byna zo breed als die van het zesde. De rug beftont uit vyftien wervelbeenderen, en daar zaten vyftien rib- ben aan elke zyde; de doornagtige uitfteekzels der twaalf eeriie wervel- beenderen lagen agter over geboogen; het borftbeen beftont uit negen been- deren; daar waren aan elke zyde negen waare en zes valfche ribben. De eerfte rib, aan elke zyde, gelcedde zig op bet midden van het eerfte been des borftbeens, de twee volgenden tuffehen het eerfte en het tweede been,. éééé-'. cjr *A BESCHRYVING VAN DEN DAS. 73 de derde ribben tuflchen het tweede en het derde been , en zo vervolgens tot aan de negende ribben , die zig aan de geleding van het agtfte "met het negende been vafthegteden. Het geraamte, waarvan wy hier fpreeken, hadt flegts vyf wervelbeende- ren in de lendenen; derzelver bykomende uitfteekzels waren naar voren ge- boogen, voornamelyk dat van het tiende wervelbeen. Het heiligbeen be- liont llegts uit drie valfche wervelbeenderen , en de Haart hadt ’er veertien , tennaaftenby in gedaante gelyk aau die van den hond. De beenderen van liet bekken verfchilden niet merkelyk van die van den hond dan door de uitranding der goot, die minder diep was en die byna het geheele agterfte gedeelte befloeg. De gedaante van het fchouderblad (C) geleek naar een vierkant, van het- welk een der hoeken op het onderft gedeelte van dit been liaan zoude, een tweede aan het eind van den doorn, en de beide overige op elke der beide zyden van het been. Daar zit op de buitenfte zyde van het onderft gedeelte' des ichouderbeens eene fcherpe graat of verhevenheid , die zig over ongeveer het derde deel der lengte van het been uitftrekt ; alle de beende- ren der vier pooten zyn naar evenredigheid veel korter dan by den vos. De voorhand en de voorvoet waren uit hetzelfde getal beenderen als de voorhand en de voorvuet van den hond famengefteld. Daar zaten vyf vin- gers aan yderen voet; de nagels der voorde voeten waren dikker dan die van den vos. Men kan over de evenredigheden van elk der beenderen oor- deelen door de afmeetingen, die in de volgende tafel worden opgegeeven; • ... li-ii.., . voeten, duimen, Iynem Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen tot aan het ag- terhoofd • • • - • •] o. 5. o. De grootfte breedte van den kop •••.,• 3 - o.. Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte eind tot aan den aan her lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig uitdeekzel Breedte . . - . . .. Lengte van het kortde wervelbeen , hetwelk het zevende is . . Hoogte van het langde doornagtig uitdeekzel, hetwelk dat van het zevende wervelbeen is . • . Hoogte van het kortde doornagtig uitdeekzel, hetwelk dat van het derde wervelbeen is . . . • Lengte van dat gedeelte der ruggraat, hetwelk uit de wervelbeende- ren van den rug bedaat . . . . . Hoogte van het doornagtig uitdeekzel des eerden wervelbeens, dat het langde is .... Hoogte van dat van het twaalfde, dat het kortde is . . Lengte van het lighaam des vyftienden wervelbeens, dat het lang- de is ,• • • • ■ Lengte van het lighaam der tien eerde wervelbeenderen , die de kort- :de zyn • . ■*.- • * * Lengte der eerde ribben . • • Afdand tulfchen de eerde ribben op de wydde plaats Lengte der langde ribben Lengte van de laatde der valfche ribben, die de kortde is . . . Breedte van de breedde rib .. ... 'Breedte van de fmalde .. 2 j Lengte van het bordbeen . . . . ' . Lengte van het voorde been, dat het breedde is, aan zyn voorde eind ... Breedte van het eerde been, dat het fmalde is, aan zyn middelde deel . * . Dikte van de dikde beenderen Dikte van het negende, dat het dunde is ... Lengte van de langde doornagtige uitdcekzelen der lendenenwervél- sbeenderen . • 'Lengte van de langde zydelingfche uitdeekzelen . Lengte van het lighaam der langde wervelbeenderen uit de lendenen. Lengte van het heiligbeen . . . Breedte van het voorde gedeelte . ' voeten, duimen, lynea» O. o. H- o. o. 1- o. o. 5- o. o. 7b o. o. % o. .0. o. o. n t §11 o. o. 5- o. 4- c. o. o. 5b- 0. o. 6b. o. 0. 8. 0. I. 4- o. 2. 3- o. o. 5- o. o. ns 01* o. o. 9- o. o. 4" o. I. 4- o. o. 6. o. o. 5- o. 0. 2. 0. 9- 0. o. o. IO. 0 . o. 2. o. o. 7- o. o. 6. Q. I. 2. o. I. 3- o. •4- 3. o. .2. 8. 0. O. 3 * 0. o. 2. o. 4- 6. o. o. 6. o. o. o. o. 3 • o. o. o_L -2 • c. 0. 5* o. o. 7- o. 0. 8. 0. I. 4- o. I. 9- Breedte / BESCHRYVING VAN DEN DAS. 81 Breedte van het agterfte gedeelte Hoogte van het doornagtig uitfteekzel des valfchen wervelbeens het langfte is . ... Lengte van de laafde valUche wervelbeenderen van den Haart. Breedte van het bovendo gedeelte des heupbeens Hoogte van dat been, van het midden der panswyze holligheid tot aan het midden der bovenfte zyde Breedte boven de pansvvyze holligheid . . Middellyn van die holligheid Lengte der eyronde gaten . Breedte • . ; . ' Breedte van het bekken ... Hoogte . • Lengte van het fchouderblad .... Breedte van deszelfs bafis .... Breedte op de lmalfte plaats . . Lengte der agterfte zyde Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats . . , Grobte middellyn van de panswyze holligheid Lengte van het fcbouderbeen . . . . Omtrek op de dunfte plaats . ... Middellyn van deszelfs hoofd Breedte van het bovenft gedeelte Dikte . . . j Breedte van het onderft gedeelte Dikte . . . . : Lengte van de eilepyp Hoogte van den elleboogsknokkel Breedte aan het eind .... Dikte op de dunfte plaats ... Lengte van het ftraalbeen . ... Breedte van het bovenfte eind • ... Dikte . . • Breedte van het midden des beens Dikte . . • • • • Breedte van het onderfte eind Dikte . i . • . Lengte van het dijebeen .... Middellyn van deszelfs hoofd .... Middellyn van het midden des beens Breedte van het onderfte eind ... • Dikte ■ • . • . Lengte der kniefchyven . . Breedte • • • Dikte „ Lengte van het fcheenbeen . . ... Breedte van deszelfs hoofd . Dikte * • Omtrek van het midden des beens Breedte van het onderfte eind • ■ . Dikte . • Lengte van het kuitbeen * . . . m. Deel. L voeten, O. , dat duimen, lynen.’ O. 6. o. o. 4- 0. X. i. o. I. i. 0. 2, 5* o. 0. 7- 0. 0. 7* o. 0. 9- o. 0. 7* o. I. 5- o. 2. o. o. 3- i. o. I. 7- o. o. 9* o. 2. 7 - 0. o. 9 • o. 0. 9- 0. 3- 9- 0. I. 6. o. o. 9b o. 0. H- o. I. X. o. I. 2. 0. o. 7* o. 4- o. o. o. IO. o. o. 6. o. o. H' o. 3- i. 0. o. 5- o. o. 5- o. 0. 3- 0. 0. 3- o. o. 8. o. o. 6. o. 4- i. o. o. H- o. o. 5 - o. I. o. o. o. XX. o. o. 7- o. 0. 5- o. o. o 0* q. n 0* 6. o. I. o. o. o. 10. o. I. 2. o. 0. 9 - o. 0. 5i> 0. 3* sb 44 - DE NATUURLYKE HIST Cf R I E, Omtrek op de dunde plaats • , : . Breedte van het hovende gedeelte Breedte van het onderde gedeelte Hoogte van de voorhand • Lengte van het hielbeen • • •• Hoogte van het eerde wigge-been en ichip-been te famengenomen Lengte van het eerde been der agterhand Lengte van het tweede en van het vyfde been der agterhand. Lengte van het derde en van het vierde Lengte van het eerde been van den agtervoet . . Lengte van het tweede been , dat het langde is Lengte van het vyfde been, dat liet kortfte is . j Lengte van den eerden regel van den duim van den voorden voet. Lengte van den eerden regel der vier vingeren Lengte van den tweeden regel van den duim Lengte van den tweeden regel der vier vingeren Lengte van den derden regel der vier vingeren Lengte des eerden regels van den duim van den agterden voet. Lengte van den eerden regel der vier vingeren Lengte van den tweeden regel van den duim Lengte van den tweeden regel der drie eerde vingeren . . . Lengte van den tweeden regel van den vierden vinger Lengte van den derden regel der drie eerde vingeren . . - Lengte van den derden regel van den vierden vinger o. o. 5- o. o. 5 o. o. 4 o. 0. 6 o. I. X . o. 0. 6 0. o. 10 o. o. ii o. I. o o. o. iöir o. X. 3 o. o. IO 0. o. 5 i o. o. 6 o. 0. 6k 0. o. g o. o. 8 o. o. 5 e. 0. 6 0- a. 5 O, 0. 4 . 0. o. 3-5- o. o. 5! o. 0. 5 te WfWf t BESCHRYVING VAN HET KABINET. «5 BES CHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET,' HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN DAS. No. DCLXXm. Een jonge das. Dezelve wordt in moutwyn bewaard ; hy is ilegts eenen voet diie duimen lang van de kruin van den kop tot aan het begin van den haart ; bet hair is van dezelfde kleuren als dat van de volwaffenen , _ want daar zit reeds zwart onder den buik en onder de borft. Dit dier is uit de nabuurfchap van Montbard in Bourgogne gekomen. No. DCLXXIV. Een opgezette das. Deze das gelykt zo wel door de kleuren van het hair als door de groot- te van het lighaam naar dien, welke ten onderwerpe gediend heeft voor de befcliryving van dit dier. No. DCLXXV. De beurs van eenen das. Dit huk hangt in moutwyn; hetzelve is uit een wyfje genomen , en zit aan een gedeelte van den regtendarm en aan de deelen der voortteeling vaft, No. DCLXXVL Het geraamte van eenen das . Dit geraamte is eenen voet elf duimen lang van het eind der kaakbeen- deren tot aan het agteribe eind des heiligbeens ; de kop is vyf duimen lang, en heeft agt duimen omtreks , ter plaatiè van de hoeken van het onderft kaakbeen en boven het voorhoofd geme eten; het koffer heeft eenen voet en anderhalven duim omtrek op de wydfte plaats. No. DCLXXV1I. Stuk van bet bekkeneel van eenen das. Men ziet aan dit ftuk het beenig aficheidzel , dat zig tuffehen de groote en de kleine herffenen uitftrekt, even gelyk by den vos, den hond, enz. No. DCLLXXV1II. Tongbeen van eenen das. Dit tongbeen beftaat uit negen ftukken, gelyk dat van den hond, van den wolf en van den vos ; maar deze beenderen zyn in den das veel plat- ter op de zyden, behalveu dat, hetwelk tuffehen de beide takken van de vork zit; de derde beenderen hebben tennaaftenby dezelfde rigting als de tweede beenderen, in plaats van eenen hoek met hun te maaken, gelyk by den hond, den woh en den vos. dty DE NATUURLYKE HISTORIE, No. DCLXXIX. Beentje uit de roede van een das. Deszelfs lengte is van twee : duimen twee lynen ; hetzelve heeft drie vlak- ken of zyden oyer het grootfte gedeelte zyner lengte , eene van onderen 0% a.- PI- IXy&x twee van boven (fis. 3); het is van onderen bolrond, en van boven holrond (fig. 4); het einde (A, fig. 2, 3 m 4) is van on- deren en van boven plat , en aan de onderfte zyde (fig. 3 ) in de gedaan- te van een lepel uitgehold, en niet kleine knobbeltjes omzet; daar zit een gat (B, fig. 2 en 3) op dne lynen afitands van het eind des beens* het eind CC', fig- * 3 cu 4) dat aan de roede valt zit, is plat opdezyden VAN DEN OTTER. V * U D DE OTTER* 85 a** 3 Se otter is een gulzig dier, greetiger naar vifch dan naar vlcefch, ^ £) a dat de oevers der rivieren of meeren niet verlaat , en zomtyds de 1 £ vyvers leeg plondert. Hy zwemt met meer gemak dan eenig an- B der dier , gemaklyker zelfs dan de bever , want deze heelt ^ ilegts vliezen aan de agterpooten , terwyl de vingers zyner voorpopten gdchciuen zyn, daar de otter vliezen heeft aan alle de voeten; hy zwemt byna zo fnel als hy gaat: hy begeeft zig niet op zee gelyk de bever; maar hy doorwandelt , om zo te fpreeken , de zoete wateren , en zwemt , tot tip aan» merkelyke afftanden , de rivieren op of af; zomtyds zwemt hy. onder water, ca blyft daar vry lang, vervolgens komt hy boven, om bigt te fcheppen. Het is, eigenlyk gefprooken, geen tweeilagtig dier , dat is te zeggen, geen dier dat eveneens in ’t water en op t land kan leeven ; het is niet gemaakt om altoos in ’t eerftc dier elementen te kunnen beftaan, en het heeft, even als alle andere landdieren, noodig adem te haaien; zo het zelfs gebeurt, dat de otter zig , in ’t vervolgen van een vifch , in eene fuik verwardt , vindt men hem verdronken, era men ziet, dat hy den tyd met gehad heeft om alle de teentjes ftuk te byten, om 'er uit te naken : hy heeft de tanden even als de huismarter, maar grooter en fterker naar evenredigheid van den omtrek zyns lighaams. By gebrek van vifch, van kreeften, van kikvorfchen, van water-rotten , of van ander voedzel, lbydt of byt hy de jonge takjes af, cn eet den haft der waterboomen; hy eet ook nieuw gras in de lente, hy vreeft de koude even weinig als de vogtigheid. Het wyfje wordt niet rit- zig, dan in den winter, cn werpt haarc jongen in de maand van maart. Men heeft my dikwils jongen gebragt in t begin van april : de dragten zya van drie of vier. Gemeenlyk zyn de jonge dieren aartig en bevallig, maar de jonge otters zyn lelyker dan de oude ; een kwalyk gemaakte kop , cle ooren om laag geplaatft , al te kleine en bedekte oogen , een donker voor- komen, averechtfche beweegingen , . de geheele geftaltc onedel, mismaakt een gefchreeuw dat werktuigelyk fchynt, en dat zy alle oogenblikken her- haalen, zouden een denkbeeld geeven, dat men een dom dier voorhadt; ondertuffehen wordt de otter met den toeneemenden ouderdom vernuftig, ten minden kloek genoeg om den oorlog met veel voordeel tegen de vis- * De ia ’t Itali Hoogdüitfch *v — - - ■ , dra: in ’t Savoyaardfch Lwe. Litra-. Gesnes. Hifi. Quadrup. pag. 684. Teen. Anmal. Qiiadrup. pag. 85. Lutra. Ray. Synepf. Anmal. Ouadmp. pag. 187. Ijitra digitis iequabilibus. Linn^us. I.ufra. Klein de Quadrup. pag. 91 • JLït'ra Cajlanei coioris . . * Bsïsson. Regii. Ah’JH. pag. 277. E 3 85 DE NATUURLYKE HISTORIE,’ fchen te voeren, die, ten opzigte van inftinkt en natuurlyk gevoel, verre, beneden andere dieren zyn ; maar ik kan my bezwaarlyk overreeden , dat de otter, ik zeg niet de ichranderheid van den bever, maar zelfs dat ver- nuft, of die gewoonten , hebbe , die men hem tocfchryft ; gclyk , by voorbeeld, van altoos te beginnen met de rivieren op te zwemmen, op dat hy gemak - lyk te rug moge keeren , en zig alleenlyk met den ftroom behoeve te laa- ten medevoeren, wanneer hy zig dik gegeeten heeft en met zyn prooi be- laft is (a ) ; de gewoonte van zyn verblyf netjes toe te ftellen , en daar een houten vloer in te maaken, om geen ongemak van de vogtigheid te heb- ben; die van een ruimen voorraad van vifch op te doen, om daar geen gebrek aan te lyden ; en eindelyk de onderwerpelykheid , en de gemaklyk- heid van zig te laaten tam maaken, in zo verre, dat men hem leeren kan om voor zyn meeiier te viflehen, en de vifch tot zelfs in de keuken te brengen. Alles wat ik weet , is , dat de otters hun verblyf niet zelve graa- ven ; dat zy zig legeren in het eerfte gat dat zig aanbiedt , onder de wor- tels van populierboomen , van wilgen , in de fpleeten der rotfen , en zelfs in de boutftapels, die op de oevers der rivieren liggen om gevlot te wor- den; dat zy in die gaten ook haare jongen werpen op eene bedding van takjes cn gras , dat men in haar leger vifch-koppen en graaten vindt , dat zy dik wils van plaats veranderen; dat zy haare jongen, na verloop van zes wecken of twee maanden, medeneemen of verftrooijen ; dat die, wel- ken ik heb willen tam maaken , zogten te byten , zelfs terwyl zy nog melk llabberden, en voordat zy groot genoeg waren om vifch te kunnen kau- wen ; dat zy na verloop van eenige dagen zagter wierden , jmffehien om- dat zy ziek en zwak waren ; dat , wel verre van zig gemaklyk aan het lumïelyk leeven te kunnen gewennen , alle die ik gepoogd heb op te bren- gen , in hunne jeugd geftorven zyn ; eindelyk., dat de otter witter aart wild en wreed is; dat, wanneer hy in een vyver kan komen, hy hetzelfde doet als een bunfem in een kippenhok, te weeten, veel meer vifch doodt dan hy ceten kan, en dat hy vervolgens één in zyn bek medevoert. Tiet hair van den otter valt niet veel. uit; zyn wintervagt is evenwel bruiner en wordt duurer verkogt, dan die van den zomer, en levert ee- ne zeer goede peltery uit. Zyn vleefch wordt op vastendagen gegeeten, en heeft inderdaad een vifchfmaak , maar die zeer liegt en grondig is. Zy- ne wykplaats is befmet met den ilegten reuk van de overblyfzelen van vifch , die hy daar laat liggen rotten. Het dier zelf ruikt zeer onaangenaam; de hou- den jagen ’er gaarne op, en agterhaalen ’t Kgtelyk, als het van zyn leger en van ’t water., vcrwyderd is; maar, zodra zy het aanvatten, verweert het zig wél , byt geweldig, en zomtyds met zo veel kragt en woede, dat het de beenderen van de pooten der honden verbryzelt , en dat men het moet dood en om het te doen los laaten. De bever egter, die geen fterk dier •is, maakt jagt op den otter, en vergunt hem niet zyn verblyf te houden .op de oevers, die hy gewoon is te bezoeken. ( a ) ViJ. Gesukr, Hifi. Ouadrup. pag. 685. ex Alberto , Bellönio, Scaligep.o, O lag &c. VAN DEN OTTER. D*_ < J 7 Deze foort van dieren fchoon niet talryk , is egter algemeen door Eu- ropa verfpreid ,• van Zweeden af tot Napels toe , en men _ vindt haar in Noord- Amerika (b) weder; zy was wél bekend by de Grieken (c), en wordt waarfchynlyk in alle de gemaatigde geweften, inzonderheid in die daar veel water is gevonden ; want de otter kan noch in brandend zand noch in dorre woeftyncn lceven; hy fehuwt eveneens de rivieren daar niet te vangen is, en die welke al te veel van menfchen gebruikt wor- den. Ik denk niet, dat men hem in zeer heete landen vindt, want de ji- ya of Carigueibeju ( d) ■> welken men den Braziliaanfehen otter genaamd heeft , en die ook in Cayenne gevonden wordt (e) , fchynt van eene aan- grenzende , maar verfchillende foort , te zyn ; daar de otter van Noord Ame- rika in alles naar den Europeïfchen gelykt , behalven dat de vagt nog zwar- ter en fraeijer is dan die van den Zweedfchen of Muskovifchen otter (ƒ). ( 6 ) Foyage de la Hontan. Tom. II. pas» 38. (O Aristoteles Hifi- Animal, lib VIII. cap. ?. 00 Jly a > Of Carigueibeju appellatur h Brnfilienfibm. Marcg. Hifi. Brafil. pag. 234 , Lutra Brajiiienftr. Ray. Synopf. Animal. Quadtup. pag. 189. Lutra pollice digitis breviore : Linnjeus. Lutra atri coloris , macula fub gutture flava. Brisson. Regn. Animal. pag. 278. (e) Lutra nigricans, cauda deprejja Of glabia. Barreke. Hifi. de la France Equinoctiale 1 pag- 155- (ƒ) Foyage de la Hontan. Tom. I. pag. 84. I 88 DE NATUUR LYKE HISTORIE, BESCHRTVING VAN DEN OTTER. lighaam van den otter (PI. XI, fig. i) is tennaaftenby zo lang H en zo dik als dat van den das; maar de pooten van den otter | H m Z y n veel korter. Dit dier heeft een platten kop , zeer breeden fmoel (zie fig. 2, alwaar de otter van voren gezien wordt) en hét ond erft kaakbeen veel finaller en minder lang dan het bovenft; de hals is kort, en zo dik dat dezelve een gedeelte van den kop fchynt uit te maa- ien; het lyf is zeer lang, de pooten zyn zeer kort, en de ftaart is dik aan zyn begin maar puntig aan zyn eind; aan elke zyde van den bek zit- ten baarden , die uit zwaare witte en bruine hairen beïlaan ; daar zitten nog cenige hairen onder het ond erft kaakbeen , vóörby de hoeken van den bek en digt by den agterilen hoek der oogen ; de langfte van deze hairen haaien omtrent drie duimen. De otter heeft twee foorten van hair , de eene is langer en ftyver dan de andere, die als een zyden dons maakt van eene witagtig gryze kleur over het grootfte gedeelte van deszelfs lengte , en bruin aan de punt. De 1 ; ngile hairen zyn witagtig grys op de helft hunner lengte van den wortel af, en van eene zeer blinkende bruine kleur over het overig gedeelte hun- ner uitgeftrektheid tot aan de punt toe ; het blinkend , dat men op deze hai- ren ziet belet de bruine kleur voor te komen, wanneer men dezelve n te- gen den dag ziet; maar uit alle andere oogpunten befchouwd vertoont zig alleen het bruin op het bovcnlle gedeelte van dit dier , van het eind van den bek tot aan den (hart , op de buitenzyde der agterpooten , en op de bovenkant van den ftaart. De zyden van den kop , het onderft kaakbeen , de keel, het onderft en de zyden van den hals, de borft, de buik, de oseis de liezen, de binnenkant der agterpooten, zyn van eene witagtige en blinkende kleur , om dat de lange hairen van hunnen wortel af tot aan hun eind toe geheel die kleur hebben : het hair van de pooten is zeer kort en van eene bruine kleur, mét eene lichte tint rood gemengd; het bovenft van den kop en het eind van den ftaart zyn van eene donker bruine en zelfs zwartagtige kleur ; de langfte hairen van het lighaam zyn veertien ly- iien lang. De vingers zitten met een fterk vlies aan elkanderen vaft, dat langer is aan de agterpooten ( A, PI. XII ) dan aan de voorpooten ( B ), omdat de vingers van de agterfte voeten de langfte zyn , daar zitten ’er vyf aan yderen veet ; de vingers van de voortte , en de duimen van de ag- terfte voeten hebben kleine kromme nagels; die van de vier overige vin- gers der agt-rfte voeten zyn de breedfte. voeten, duimen, Iynen. Lengte van het gcheele lighaam in eene regte Iyn gemeeteu van het eind van den fmoel tot aan den aars . • 2 * 1. o. Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het ag- terhoofd ... . • °* 4. 9 * Onttrek Ti XI. 1 T’/.JTII. C.ir&yz, beschryving van den otter. 89 voeten, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. O. 0. 1. I. I. I. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. duimen, Iyneti. 5 - 8 . 6. 9. 4- 4. 0. 5. 1. 6. 1. 6. o. 5' G< Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel boven de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek ... Afftand tuflchen de beide neusgaten . • • • Afftand tuflchen het eind van den fmoel en den voorden hoek van Afftand tuüchen den agterften hoek en het oor . - Letwte van het oog van den eenen hoek tot den anderen • . Opening van het oog • * • Afftand tuflchen de voorde hoeken der oogen over de kromte van het , neusbeen gemeeten Dezelfde alftand in eene regte lyn gemeeten . Omtrek van den kop tuflchen de oogen en ooren gemeeten . . . Bre?d\ e e d va r n°t?e e bafis over de buitenfte kromte gemeeten . . . Afftand tuflchen de beide ooren omlaag gemeeten .. • . • Lengte van den hals Omtrek van fiujfiam, agrér de voorpooten gemeeten Omtrek in het midden ter dikfte plaats • • Omtrek voor de agterpooten gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart • ■ Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp • • Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand • • , • , Breedte van den voorarm by den elleboog • Dikte van den voorarm ter zelfde plaats Omtrek van de geleeding der hand vaïdïgeSing lier hand tot aan 'het eind d'er nagelen . . Lengte van den agterpo'ot van de knie tot aan de hiel • • Breedte van het bovenfte van den poot Dikte • , * . * Breedte ter plaatfe van de hiel . • Omtrek van den navoet * . , , • , * Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet • ‘ Breedte van den agterften voet • Lengte der langfte nagelen Breedte aan de bafis ; De otter die ten onderwerpe gediend heeft voor de befchryving der wee- ke inwendige deden, was eenen voet tien duimen lang van het eind van den bek tot aan het begin van den ftaart ; dezelve woog agt ponden drie 0n S’di>r hadt, gelyk de huismarter, debuntfmg, de wezel, enz, deborft 7 e?ian “ enta onderbuik (C D, PI. XII) zeer kort. liet netvlies ftrek- r ,'" • ‘ £2 het bekken uit; deszelfs voornaamfte vaaten waren met vet m-mvnnden * en maakten maazen , welker binnenwydte flegts door een zo dun XnlotenCdat men hetzelve mumwlyks op de darmen konde men VIL Deel. M 1. 1. 9 - 0. 1. 3- 3- 10. 1. 3. 0. 1. 5 - 3 - 3. 1. o D ' 3- 0, 4 - 3. x. 1. 3 - 4 - 1. 1. o. o. 8 . 6 . o. 5- o. o- 6 . 6 . o. o. o. r. 4* o. X. o o- o* 3 - 0. 1. 7 - 1. 0. 1. 4 . 5 - 4 - 1. 90 DE NATUURLYKE HISTORIE, liggen , maar na hetzelve opgenomen te hebben ben ik aldaar een net ge- waar geworden , dac men by eenen kant kan vergelyken , wiens ledige plaats- jes door een zeer fyn fpinrag zouden geüooten zyn. De maag (E) lag geheel in de linkerzyde; de twaalfvingerigedarm ftrekte zig naar agtereh tot aan de nier tóe uit, en boog zig naar binnen; het vervolg van de darmbuis maakte zyne omwentelingen in de navelftreek en darmftreek der regterzyde , in den eigenlyk gezegden onderbuik , in de lin- ker darmftreek , en in de navelftreek. De darmbuis boog zig agter de maag van de regter-naar de linkerzyde , en van voren naar agteren , en maakte ver- volgens den regtendarm. Daar was geen blindedarm, en de darmen lagen zeer vry of los , dus moet ’er eene groote verfcheidenheid in derzelver plaat- fing met betrekking tot malkanderen plaats kunnen hebben. De maag was klein en laadt byna geen grooten blinden zak; de darm- buis was tennaaftenby van dezelfde dikte over het grootft gedeelte haarer lengte; dat gedeelte , hetwelk den regtendarm maakte, was hetdikfte, en vooral by den aars. Daar zat aan elke zyde van den aars (A, fig. 2 , PI. XIII ) een blaasje {B B) dat met een gedeelte (C) van den regtendarm leevensgrootte is af- geteekend. Na deze blaasjes (A A , fig. 3) en den regtendarm {B) geo- pend te hebben , heb ik derzelver opening of mondje gevonden , dat in de randen van den aars uitliep, en ik heb binnen in dezelve eene fnotterige en witagtige ftof gevonden , die eenen zeer Hinkenden en zeer doordringen- den reuk hadt ; de wanden van de blaasjes waren dun , vliesagdg en byna doorfchynende. De lever (/ KL, PI. XII ) ftrekte zig byna evenveel in de linker-als in) de regterzyde uit , zy hadt vyf kwabben ; de grootfte ( K ) was agter het midden des middelrifs geplaatft , een weinig meer evenwel over de reg- ter-dan over de linkerzyde; deze kwab {ABC, fig. 1, PI. XIK) hadt drie deelen, die door twee inlhydingen (DE) van elkanderen gefcheiden waren ; het galblaasje {F) zat in de eene , en de fchraagband in de ande- re; deze fchraagband was zeer dun en doorfchynende, gelyk het netvlies. Het regter gedeelte {A) van de kwab was zo groot als de beide ande- ren {B C) te famengenomen. Daar zat ilegts eene kwab (G) aan de lin- kerzyde, dezelve was kleiner dan de middelde, en tennaaftenby even gtoot als de onderfte kwad (tl) der regterzyde; de tweede kwab (!) van die zelf- de zyde was veel kleiner dan de eerfte (H ) , en veel grooter dan de der- de. De lever woog zeven oneen drie groffen en een half; zy was van binnen bleekrood van kleur, en van buiten nog bleeker en byna afch- graauw. Het galblaasje (F) was lang en krom; deszelfs fteeltje (K) maakte kron- kelingen tennaaftenby gelyk dat van het galblaasje der kat; het vogt, dat in hetzelve beflooten was , woog een-en-derdg greinen en hadt eene oranjekleur De galbuis was wyd en lcheen eenen tweeden verlaatbak (L) te maakeu, om gal in te houden , die digt by den twaalfvingerigendarra ( M N) ge- plaatft zat; men heeft de gemeenichap van dezen verlaatbak der gal met den twaaifvmgerigoniarm door een ftilet (0) aangeweezen. BESCHRYVING VAN DEN OTTER. 9 * De milt hadt drie vlakke zyden over haare lengte; zy was een weinig breeder aan haar onderft gedeelte , dan over het overig gedeelte haarer leng- te; zy hadt eene bleeke roode kleur van buiten en was grysagtig van binnen; derzelver gewigt bedroeg drie grollen en dertig greinen. Het alvleefch fcheen my toe naar evenredigheid veel langer, veel bree- der, en veel dikker te zyn, dan dat der dieren die in dit Werk reeds zyn befchreeven geworden ; het ftrekte zig aan de eene zyde langs den twaalf- vingerigendarra uit, en aan de andere tot aan het eind van de linker nier en van de milt. De regter nier (A, fig._ n, PI. XIV ) zat een weinig meer naar voren dan de linker (5), zy waren elk, gelyk die van den ltier (c), uit ver- fcheiden knobbeltjes (fig. i, PI. XII l) famengefteld. De nieren van den otter waren langwerpiger dan die van den ftier , en hadden een veel kleiner in- drukzel. Dezelve openende zag men de tuffchenruimtens , die de knobbeltjes van één fcheiden , uit welken zy zyn famengeileld ; de regter hadt ’er veer- tien en de linker nier twaalf. Alle deze knobbeltjes zyn zo veele kleine nieren, welker baftagtige zelfftandigheid van eene zeer donkere kleur is, zo wel als de geheele uitwendige Ideur der nieren. De mergagtige zelfftan- digheid van ydere der kleine niertjes hadt eene roodagtige kleur, en de tepelagtige zelfftandigheid was witagtig. Ik heb by eenen anderen otter flegts elf knobbeltjes in de regter , en dertien in de linker nier gevonden ; der- zelver zelfftandigheid was uit-en inwendig bleek rood van kleur. Het zenuwagtig middelpunt des middclrifs was niet zeer uitgeftrekt, en het vleefchig gedeelte was tot anderhalve lyn dik. De regter long hadt vier kwabben, waarvan drie op eene rei gefchikt waren ; de voorfte hadt meer omtreks dan de middelde , maar de agterlte was de grootfte van drieën. De vierde zat onder de derde geplaatll, en was de eenigfte die uitgerand was; deze kwab was uitgeftrekter dan men ze by de meefte dieren vindt , want zy was byna zo groot als de middel- de kwab. Daar zaten flegts twee kwabben aan de linkerzyde , de agterlte was de grootfte. Het hart was midden in de borft geplaatft ; deszelfs punt ftont regt naar ag- teren gekeerd zonder fchuinfchte ; hetzelve was zeer groot , en was byna rond , omdat de punt weinig vooruitfteekende was ; daar kwamen twee takken uit de bogt van de groote üagader te voorfchyn. Ik heb geen voetlpooren van het ovaale gat (b) befpeurd ; het tulïchenfchot was ook , gelyk de fchraag- band van de lever en het netvlies , netswyze gemaakt. De tong was dun en aan het eind uitgeüieeden ; daar was eene voor, die in de lengte over dezelve liep, en die zig over het midden van het voorfte gedeelte uitftrekte, welks bovenfte oppervlakte met zeer dunne te- (а) Zie het vierde Deel van dit Werk, blz. 250, PI. XXII , fig. 1 en 2. (б) De Hr. Perrault heeft geene fchaduw van dezelven gevonden. Mém. pour feroir « l'HiJl. Nat. des animaux I. partie, page 156; maar de Hr. Sue heeft eenige voetfpooren van eene gemeenfehap tuffehen het regter met het linker oor ontdekt. Mém. prefentés a, l'Acad. Royale des Sciences, Tom. 2 , page 203. Ondertuffchen verdrinken de otters tennaas- teuby zo als andere diexeni Mn 93 DE NATUURLYKE HISTORIE, pelties bedekt was, die zeer kort waren, en fchuinfch van voren naar ag- teren en van buiten naar binnen Ronden. Men zag op het agterft gedeel- te zes kleine kelkkliertjes , drie aan ydere zyde, de twee eerfte waren de „rootfte en Ronden de verRe van elkander en af, en de twee laatRen dee- den dit minder dan de beide tweede-, daar was ook een grooter afRand tuffchen de eerRen en de tweeden dan tuffchen de tweeden en de derden. Het verhemelte was door vyf of zes,vooren doorfneeden , die breede ran- den hadden en die bolrond naar voren Ronden , en in het midden hunner lenate af eebrookeu waren, behalven de buitenfte rand van de eerRe voor; clez & e mastte een grooten knobbel, die 'zig tot aan de fnytanden uitRrekte. Het flrotklapje Ront een weinig agter over geboogen en was wat rond aan zyn eind. De groote en kleine herffenen geleeken naar die van de meeflc andere viervoetige dieren; de groote herffenen hadden eene drie- hoekige gedaante gelyk de kop , zy woogen eene once , drie groffen en een half; de agterherffenen waren gedeeltelyk onder de groote herffenen geplaatR, zv woogen een gros en zes-en-vyftig greinen. De teeldeelen van het mannetje, zo wel in-als uitwendige, waren -zeer klein • daar was geen balzak voorhanden ; de zaadballen zaten in de liezen geplaatR. Daar was een beentje {fig. 4, PI. XIII ) dat zig .(c) langs het roedchoofdje (A , PI- X’/') en een gedeelte van de roede ( B ) uitRrekte ; de opening van de pisbuis vertoonde zig niet zeer duidelyk, men heeft dezelve by de figuur door een Rilet (C) aangeweezen. De pisbuis met haa- re fpier ( D) voorzien was /zo dik als de roede (fl), van de doorfneede (E F ) der fponsagtige lighaamen af, tot aan de pisblaas (G) toe, die ee- ne eyronde gedaante hadt; de pisleiders {H I) planten zig by den hals (G) ^ Langs de roede zaten twee koorden (K) die door een celagtig weefzel aan elkanderen zaten, dat nog eenige ruimte tuffchen dezelven overliet; deze koorden Rrekten zig van de voorhuid (C) tot aan den aars ( L ) uit, en goiigen tuffchen de beide blaasjes {M iV) door, die naait den regten- darm (O) zaten, en van welken reeds melding gemaakt is. k)e afieidende vaaten (P .Q.) waren met zeer lang, en de zaadballen ( R S) waren zeer klein ; zy hadden van binnen een -kern die m de leng- te liep Ik heb noch voorRanders, noch zaadblaasjes gezien. Het is moeijelyk de uijers of prainmeu van de wyfjes dezer dieren te vinden, omdat zy zeer klein zyn. Ik heb ’er flegts vier gevonden by een groot wyf je dat kort te voren geworpen hadt ; zy vertoonden zig toen zeer duidelyk, en waren op den buik geplaatR, twee aan elke zyde. De klink van de wyfjes is verfchillend gemaakt van die van andere dieren ; uitwendig vertoonden zig twee fpleeten, eene die in de lengte liep QA 7i, fis,, i , PI. XPI), en eene tweede CC D) die in de breedte, ol dwarfch door de eerRe gong ; als men de lippen van de eerRgenoemde fpleet {A B Q, fig. 5, PP Xili , en fig . 2 , PP XI/ I ) van één bragt vondt men den kit- ftr) Zie de befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, dat betrekking heeft tot de Na- tuuriyke Hiftorie van den otter. Zóm^VJZ. jJWv *2$»/ . t'. : • ‘■'V • > BESCHRYVING VAN DEN OTTER. 9 3 telaar (D), die van eene voorhuid in de gedaante van eene wrong, om- ringd was; de lippen van de tweede fpleet waren ilegts verlengingen van de lippen der eerfte, die elk eene plooy (C D, fig. x , PI. XXI') maak- ten. De ingang der fcheede was tuffchen de lippen van de eerfte fpleet geplaatft. Om de binnenfte wanden van de fcheede bloot te vertoonen , heeft men de bovenfte lip van de dwarfche fpleet in het midden QX) haarer lengte moeten doorfnyden ; op die wyze maaken de lippen der beide fplee- ten ’er flegts eene aan ydere zyde ( B E , en 1 ) F fig. 2), en men ziet op de wanden van de fcheede boven den kittelaar twee zeer hooge rim- pels (G //), welke men met de nymphen der vrouwen vcrgeleekcn heelt (et) , lchoon zy in de daad niet dan kreuken van de fcheede zyn. Voor het overige waren derzelver wanden (£ , fig. 5 , PI. XI II ) glad en effen daar zat een klein beentje ( fig . 6) in het hoofdje van den kittelaar (e). De blaas hadt eene eyronde gedaante; het lighaam van de lyfmoeder was zo klein, dat ik derzelver afmeetingen niet zonder de hoornen heb kunnen neemen. De zaadballen waren van buiten en van binnen roodag- tig van kleur , zy hadden een paviljoen dat dezelve byna geheel bedekte ; dat paviljoen liet op het eind van den zaadbal Ilegts eene kleine opening die tegen over die van den hoorn der lyfmoeder zat. voeten, duimen, lynen. Lengte van de darmbuis van den portier tot aan den aars . . . 10. 3 . o. Omtrek op de dikfte plaatfen . ... o. 2. 6. Omtrek op de dunde plaatfèn . . . . o. x. 6. Groote omtrek van de inaag . ; . , 1. 1. o. Kleine omtrek . . . . . o. 9. o. Lengte van de kleine kromte, van den flokdarm tot aan den hoek wel- ken het regterdeel' maakt . . o. 34 o. Lengte van den flokdarm tot op den bodem van den grooten blinden Omtrek van den flokdarm Omtrek van den portier' Lengte van de lever Breedte Derzelver grootfte dikte Lengte vari het galblaasje Deszelfs grootfte middellyn Lengte van de milt Breedte van het onderfte eind Breedte van het bovenfte eind Breedte in het midden Dikte • , , • Dikte van het alvleelch Lengte der nieren Breedte Dikte (i) Zie de Mémoires pour fervir a VHiftoire O) Zie de hefchryving van dat gedeelte vai Natuurlyke Htftorie van den otter. • • • 0 . I. O D" • *■ 4 Ê 0 . X. 8 . *- % • 0 . 6 . 3 - • • » 0. 5 - 0. • * 0 . X. 0. •• • • 0. 1. 7 - • 04 0. 6 . • • • O. 4 - 2. • • O. 0. 10. • • • 0 . 0. 6 . « 0. 1. 2. • • • 0. 0. n _L 02 V • 0. 0. 2 . • 0. 2. 6 . * 0. i. I. •• • • 0. 0, 3 . Niturelle des animaux , I. portie, pag. 1-4. 1 het Kabinet, hetwelk betrekking heeft tot dg M 3 94 de n atuurlyke historie, Lengte van het zenuwagtig middelpunt van' de holle ader tot aan de punt . ... Breedte van het vleefchig gedeelte tuflchen het zenuwagtig mid- delpunt en het borftbeen . • Breedte van elke zyde van het zenuwagtig middelpunt Ontrek van den bodem van het hart Hooate van de punt tot aan het begin van de longenflagader . . . Hoogte van de punt tot aan het longenzakje • . • Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten gemeeten. Lengte van de tong . . • . • , * . , Lengte van het voorde gedeelte van het toompje tot aan het eind. Breedte van de tong ..... Breedte van de vooren van het verhemelte .... Hoogte der randen van dezelven . • ■ Lengte der randen van de opening des ftrottenhoofds . _ • Breedte derzelfde randen • • * Affland tuflchen derzelver onderfte eind Lengte van de herflenen Breedte • Dikte .. • • -• : Lengte van de agterherflenen . • * Breedte • • Dikte . • . • , : , ■* Affland tuflchen den aars en de opening der voorhuid • • Affland tuflchen de randen der voorhuid en het einde van liet roeae- hoofclje • • Lengte van het roedehoofdje . - Lengte van de roede van de vanéénfplyting der fponsagtige lighaa- men tot aan de inplanting der voorhuid Omtrek • Lengte der zaadballen . • Breedte • •* - * ’ * Dikte • *,,*-* . Breedte van den opperbal • .... Lengte der afleidende va aten »•.*■* Middellyn • . • Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • ■* -• * Lengte van de pisbuis . Omtrek Affland tuflchen den aars en de klink Lengte van de klink . Lengte van de fcheede Omtrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte • • • , Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • • • * Lengte van de pisbuis « • * ® * Lengte van de hoornen der lyfmoeder voeten, duimen, Iyneu. O. I. o &• o. o. 9 - o. I. 6 . o. 3 - o. o. 4 - 6 . o. 2. o. o. I. 6. o. o. 3. o. 2. u # o. o. y» o. o. o* o. o. n- o. o. 1 2 * o. o. 4. o. • o. 2. o. o. I b o. 2. 3 • o. I. II. o. o. II. o. o. II. o. I. 4 * 0. o. 6. 0. o 0 ’ 3 - o. o. 6 . o. o. 5 - Cc o. 0. o. 2. 7 - o. o. 9 " o. o. 5 b o. o. 2f. o. 0. i -7 0. o. 1. 0. r» 0' 6. o. c. ~ 2 * 0. IO. b. o. 7 - 6. o. I. 0 0- o. o. 9 - o. o. . ó. o. o. 7 - o. 2 . 6 . o. . X. 5 - o. o. 6 . o. 8 . 9. ó. 7 - 0. o. / I. 6. o. / o. 10. 0 . 2. 6 . 'IL. XVII. BESCHRYVING VAN DEN OTTER. 95 Offltrek ... Afftand tufTchen de zaadballen en het eind van yderen hoorn regte lyn gemeeten .... Lengte van de kromme lyn welke de trompet doorloopt . Lengte der zaadballen .... Breedte . Dikte • * De kop van het geraamte van den otter {PI. XVII'), heeft meer over- eenkomften met den kop van den das, dan met dien van den hond, van den wolf en van den vos; de kop van den otter is evenwel breeder dan van den das, het bekkeneel en het voorhoofd minder hoog, en de fmo.el zeer veel korter. De otter heeft zes fnytanden , twee hondstanden , en tien baktanden in elk kaakbeen, hetgeen in het geheel een getal van zes - en - dertig tanden uit- maakt; de middelfte fnytanden zyn veel kleiner dan de buitenfte, en men wierdt op dezelven eenige blyken van gootjes en oneffenheden gewaar. Schoon de otter zes baktanden minder heeft dan de hond , en flegts twee meer dan de das, gelyken deze tanden door hunne gedaante evenwel meer naar de baktanden van den hond dan naar die van den das. Het was llegts de eerfte tand van elke zyde van een der kaakbeenderen , die den anderen niet aanraakte , die tegen over hem ftont in het ander kaakbeen , wanneer de bek gellooten was. De beide laatfte tanden van het bovenft , en op een na de laatfte van het onderfte kaakbeen waren de grootften. Alle de uitfteekzels der zeven wervelbeenderen van den hals waren groot; het doornagtig uitfteekzcl des tweeden wervelbeens llrekte zig meer naar voren dan naar agteren uit. Daar zaten veertien wervelbeenderen in den rug, en veertien ribben, tien waare en vier valfche, aan elke zyde; de doornagtige uitfteekzels van de tien eerfte wervelbeenderen der lendenen ftonden agter over geboogen. De beenderen van het agterft gedeelte des borftbeens waren niet volmaakt, omdat het dier nog niet volwaffen was ; het borftbeen fcheen my evenwel toe uit tien beenderen te beftaan. De twee eerfte ribben, eene van elke zyde, geleedden zig op het midden van het eerfte been des borftbeens, de beide tweede tuffchcn het eerfte en het tweede been, de derde ribben tulfchen het tweede en het derde been , en zo vervolgens tot aan de tien- de ribben toe , die zig tuffehen het negende en het tiende been geleedden. De wervelbeenderen der lendenen waren ten getale van zes , en daar za- ten drie valfche wervelbeenderen aan het heiligbeen, en vyf-en-tvvintb aan den ftaart ; het elfde was het langfte. Het bovenfte en vooffte gedeelte van de heupbeenderen was niet' zeer breed, en maakte tennaaftenby een 'lang- werpig vierkant. Het fchouderblad was breed en van eene zeer onregelmaatige gedaante , want hetzelve laadt vyf zyden, waarvan de agterfte de langfte was; het voorfte en onderfte gedeelte van den doorn hadt twee punten, waarvan voeten, duimen, lynen. • O. 2, in eene . O. O. . O. I. o. . o. o. 3. O. O. 2. O. o. I. 9 6 DE NATUURLYKE HISTORIE, de langfte naar voren en naar beneden, en de andere naar buiten uit, ge- ngt was. Het armbeen was krom over zyne lengte; de bolrondheid ft out naar vo- ren ; daar zat op hetzelve , gelyk op dat van den das , eene fcherpe graat , maar die nog verder uit kwam. _ Ydere regel der voorhand beftont uit vier beenderen; het tweede been van den eerften regel hadt den grootften omtrek; het eerfte van dien re- o'd was het kleinfte , en zat tuflchen het agterfte en buitenfte eind des twee- den beens en de agterfte en buitenfte zyde des bovenften einds van het eer- fte been der agterhand geplaatft. Het vierde been van den eerften regel der voorhand was langwerpig , en ftak in de fchuinfchte naar agteren en naar omlaag uit. De drie eerfte beentjes van den tweeden regel waren elk tennaaftenby zo klein als het eerfte been van den eerften regel, en boven de drie eerfte beentjes van de nahand géplaatft; het vierde been van den tweeden regel der voorhand zat boven de twee laatfte beentjes van de ag- Daar zaten in den na voet zeven beentjes, die door hunne plaatfing veel ovcreenkomft hadden met die van den navoet van den menfch, behalven dat, hetwelk met het eerfte beentje overeenkomt; dit was in den otter klei- ner dan het derde, en bedekte het geheele eind niet van het eerfte been des agtervoets ; dit dier heeft nog een agtfte beentje , hetwelk naaft dat ge- plaatft is , hetwelk met het eerfte wiggebeentje van den menfch overeen- komt, en dat tennaaftenby zo groot is als dat, hetwelk het tweede wigge- beentje vertoont. Lengte van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterhoofd. 19 e grootfte breedte van den kop . . * . • ï enate van het onderft kaakbeen van cleszelfs voorfte eind tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . Rreedte van het onderfte kaakbeen ter plaatfe van de hondstanden Afftand tuflchen de kromten der takken van buiten naar buiten ge- meeten • • É • • • • Afftand tuflchen de knokkelwyze uitfteekzelen Dikte van het voorfte gedeelte des bovenften kaakbeens Breedte van dat kaakbeen ter plaatfe van de buitenfte fnytanden. Breedte ter plaatfe van de hondstanden Afftand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten . Lengte van die opening . . . reedte ... . . • Hoogte der oogputten .... Lengte van de langfte fnytanden buiten het been Breedte aan het eind • Lengte der hondstanden ... • Breedte aan de bafis • Lengte der grootfte baktanden buiten het been Breedte . • • • Dikte . • • , . * • Lengte der twee voornaame ftukken van het tongbeen voeten, O. O. O. , O. O. O. O. o. o. . o. o. o. e. o. o. o. o. c. o. o. o. 'duimen 4 - 2 . 0. 1. I. O. 0. 1. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. L lyiicii. 2 . 6 . 8 . 6 §. IX. 0. 8 . 6 . 5i- n- *k- 1. 5b 2 b 3- 6 . 6 . engte beschryving van den otter. 9f voeten, o. o. o. o. o. o. o. o. o. O. O. O. O. O. O. 0. 0. O. Lengte der tweede beenderen Lengte .der derde beenderen • Lengte van het middelde been * ... Lengte van de takken der vork . ...» Lengte van den hals . • • • • • Lengte van het gat des eerden wervelbeens van boven naar beneden Len?te van de eene zyde naar de andere r. ... Lengte van de zyddingfclre uitdeekzelen van vooren naar agteren . . Breedte van het voorde gedeelte des wervelbeens . Breedte van het agterde gedeelte . ... Lengte van de hovende zyde - • • Lengte van de onderde zyde . . . Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig uitdeekzel ^ • Breedte • • , Lengte van de kortde wervelbeenderen . . • - Hoogte van het langde doornagtig uitdeekzel, hetwelk dat van het zevende wervelbeen is . • • • • * Lengte van dat gedeelte der ruggraat, dat uit de wervelbeenderen van den rughedaat . . - Hoogte van de doornagtige uitdeekzelen der drie eerde wervelbeen- deren van den rug, die de langde zyn Hoogte van dat van het elfde, dat het kortde is Lengte van het lighaam des laatden wervelbeens, dat het langde is. o. Lengte van de eerde ribben ... Afdand tufïchen de eerde ribben op de wydde plaats Lengte van de tiende rib, die de langde is Lengte van 'de Jaatde der valfche ribben, die de kortde is Breedte van de breedde rib . • Breedte van de fmalde ■« • Lengte van het borftbeen ; , * .* . - * , van — ren der lendenen , die de langde zyn Lengte van het zydelingfch uitdeekzel des zesden wervelbee het langde is . Lengte des Iighaams van het vyfde wervelbeen der lendenen, het langde is Lengte van het heiligbeen Breedte van het voorde gedeelte Breedte van het agterde .gedeelte Hooote van het doornagtig uitdeekzel des valfchen wervelbeens, dat het langde is • • • ..... Lengte van het elfde valfche wervelbeen van den daart,dat het lang- fte is • • • • • Breedte van het. hovende gedeelte des heupbeens Lengte van dat been van het midden der panswyze holligheid tot aan het midden der hovende zyde . . - Lengte der eyronde gaten . .. .. Breedte . -• -* • v !* VIL Deel. N ■ duimen, O. o. o. o. 3- o. o. 0. 1. I. o. o. o. 0. 1. -o. lynen. 4- 3 fc 5- 7* s k 7* 2 . 10 . 5- ?b 2 * 4- o. 5- o. 6. 7. 6. 0. 0. 8*. 0. 0. ' l b te is. o. 0. 7- 0. i. 2. 0. i. 2. o. rt O* 3. . o. 2. ii. o. O. 3- 0. 0 o. 5* 3- 1. 0. 0. 5* :ind. o. 0. *b 0. dat o. 4* 0. o. 7- o. 0. 8. 0- i. 6. o. i. i. 0. o. 5» , dat 0. 0. 4- mg- 0. 0. 9b 0. 0. 7* : aan . 0. I. ir. 0. o. 10- , . ■ 0. 0. 7- 9 » DE NATUUR L TKÈ HISTORIE. Breedte van het bekken . . Hoogte . • • •- • Lengte van het fchouderblad ..... Breedte in het midden . . . Lengte van de agrerfte zyde • . Breedte van het fchouderblad op de fmalfte plaats Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats . Groote middellyn van de panswyze holligheid . I' Lengte van het fchouderbeen . . Omtrek op de dunfte plaats Middellyn van deszelfs hoofd . ... . Breedte van het bovenfte gedeelte ..... Dikte Breedte van het onderfte gedeelte . . . . Dikte . . . , . Lengte van de ellepyp Dikte op de dikfte plaats . . . . Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het ftraalbeen Breedte van het bovenfte einde Dikte • - - - Breedte van het midden des beens Dikte . . , : Breedte van het onderfte einde Dikte . . . . . . . , . - Lengte van het dijebeen . . . . . . Middellyn van deszelfs hoofd Omtrek van het midden des beens ... Breedte van het onderfte einde ... Dikte Lengte der kniefchyven . . - Breedte Dikte Lengte van het fcheenbeen Breedte van deszelfs hoofd Dikte . • i ■ • . . .. . . Omtrek van liet midden des beens - . ... Breedte van het onderfte einde . . . Dikte • . . ..... * .. . , . Lengte, van het kuitbeen . Omtrek op de dunfte plaats Breedte van het bovenfte gedeelte Breedte van het onderfte gedeelte Hoogte van de voorhand Lengte van het hielbeen . . .... Hoogte van het eerfte wigge-en fchipbeen te famengenomen. .- Lengte van het vierde been der nahand , dat het langfte is Lengte van het eerfte been der nahand, dat het kortrte is Lengte van het vierde been van den agtervoet, dat het langfte is. Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat het koftfte is. Lengte van den eerften regel des middelften vingers van -de agter- voeten, die de langfte is voeten, duimen, lyeen. o. 0. II. o. I. 4. o. 2. 3- 0. 1. 4- 0. I. 8i o. 0. 7 0. 0. 7- 0. 0. 6. o. 2. 10. 0. I. 4- 0. Oi 6. 0. 0. 8L. 0. 0. 8. 0. 1. o. o; o. 5- o. 2. 10. o. 0. 5- o. o. 5b 0. I. 2. • 0. 0. 4i- 0. o. 5- o. o. 2 0. 0. 3» 0. o. 6.- 0. 0. 4 b 0. 3- o. Oi 0. 5- ■ o. I. 2. • 0. o. 9’ • o. o. 9’ o. o. 8. Oi - 0. 4- o. 0. 3* 0. 3- 4- 0. 0. lof. 0. 0. 8, 0. I. i. 0. o. 7- 0. o. 5- 0. 3- o. 0. 0. 4- o. 0. 5i» o. o. 5b . 0. ö. 3b o. X. i. o. 0 . o. 1. 0* ■ 0. 0. 0. I. 6. 0 . 0, 9* fe. 0. 7» BES CHRY VING VAN DEN OTTER. 99 Lengte van den tweeden regel : : : Lengte van den derden regel . .* . Lengte van den eerften regel van den duim : : . Lengte van den tweeden .regel . : : Lengte van den eerften regel van den middelften vinger der agterfte voeten , die de langfte is . . , Lengte van den tweeden regel : . . Lengte van den derden regel . . , ; Lengte van den eerften regel van den duim Lengte van den tweeden regel . • » • voeten, duimen, iyneu» o. 5. 0. 3i> o. 5t" 0» °* 3ï« 0. 0. 8-g-o 0. o. S't' 0. o. 5« 0. o. 7> 0» 00 Na ) ' ÏOO DE NATUURLYKE HISTORIE, BES CHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, * J ^ HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN O T T E R.. No. DCLXXX. Een jonge otter. Dit jong is ilegts negen duimen vier lynen lang, van het eind van den bek;, tot aan het begin van den ftaart, en heeft vyf duimen en een halven omtreks,. op het midden des lighaams, ter dikfte plaatle gemeeten. Deze otter wordt in. moutwyn bewaard ; dezelve is in Bourgogne in den omtrek van Montbard ge- vangen. No. DCLXXXI. Een opgezette otter. Deze otter was van eene middelbaare grootte ; want het vel , dat dit dier in zyne natuurlyke geftalte vertoont', was van het einde van den bek tot aan het begin van den ftaart' Ilegts eenen voet elf duimen lang. Dit dier is. in dezelfde landftreek als het hier onmiddelyk bovengemelde gevangen. No. DCLXXXII. De tceldeehn van een zvyfjes otter. Dit ftuk is op zodanig'eene wyze ontleed en bereid , dat men den kittelaar en de beide plooijen der fcheede gewaar wordt, die op de plaats, welke met. die van de nymphen der vrouwen overeenkomt , zitten ; men heeft ook aan dit ftuk de lyfmoeder , de eijerneften, den aars, en een gedeelte van den reg*. tendarm behouden ; het wordt geheel in moutwyn bewaard. No. DCLXXX11L Het geraamte van een zvyfjes otter. Dit geraamte heeft ten onderwerpe voor de befchryving der beenderen van. den otter gediend ; deszelfs lengte is van eenen voet agt duimen vier lynen, van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterft eind des heiligbeens ; de., kop is vier duimen twee lynen lang, en heeft zes duimen en een halven om-- treks, op de. dikfte plaats gemeeten; de omtrek van het koffer is van eenen: voet en eenen duim ook op de. dikfte plaats. No. DCLXXXIV. Het tongbeen van een zvyfjes otter. Dit been beftaat uit negen beenderen ; de beiden eerften , die delangfte zyn;, zyn minder lang dan het middelfte,. en dit been heeft byna geene kromte. No. DCLXXXV. Been uit de roede van eenen otter. Dit been (fig. 4 , PI. XIII ) is eenen duim drie lynen en eene halve lang,, en. heeft vyf lynen en eene halve omtreks in het midden ; hetzelve, heeft . drie.. BES CHRY VING VAN HET KABINET. 101 vlakke zyden , die in de lengte loopen ; deszelfs agterfte deel ( X ) is een wei- nig dikker dan het voorfte ( 5 ); de beide einden zyn rond; het eind (C) dat aan de fponsagtige lighaamen vaft zat, is van buiten in de rondte gegroefd, en boven aan het ander eind QD) zit een klein knobbeltje (£). No. DCLXXXVI. Been uit den kittelaar van een wyfjes otter. De lengte van dit beende (fig. 6 , PI. XIII) is flegts van drie lynen en een vierde ; hetzelve heeft drie vlakke zyden , en drie lynen omtreks op de dikfte plaats; het eind (//), dat aan het onderft gedeelte van den kittelaar valt- zat,,» rondagtig, en het andere (B) is puntig. N 3' IQ2 DE NATUURLYKE HISTORIE, • D E HU I S-M ARTE R * o \ tneefte NaUturbefchouwers hebben gefchreeven , dat de huis-en % rS ^ bofch - marters van dezelfde foort waren. Gesner (a) en Ray L d 9 $^ hebben, na Albertus, gezegd, dat zy te famen koppelden. Dit Huk egter , ’t welk op geen ander getuigenis (leunt, komt ons tejt minften twyffelagtig voor , . en wy denken integendeel, dat deze dieren, zig niet te famen vermengende, twee onderfcheiden en afzonderlyke foorten uit- raaaken; ik kan by de redenen, welke de Hr. Daubenton (b) daar van geeft, voorbeelden voegen , die de zaak nog duidelyker zullen maaken. Zo de bofch-marter de wilde, of de huis-marter de tamme bofchrrnarter ware , zou- de het met deze twee dieren even eens gelegen zyn als met de wilde kat en de huiskat; de eerile zou (landvattig dezelfde kenmerken behouden, en de andere zou verfchillen ; gelyk men ziet in de wilde kat , die altoos dezelfde blyft, en in de huiskat, die alle foorten van kleuren aanneemt. De huis- marter daarentegen verandert niet; hy heeft zyne kenmerken, die hem ei- gen en byzonder , en even ftandvaftig zyn als die van den bolch-marter ; het 'welk alleen genoeg zou zyn om te bewyzen, dat het niet eene enkele verfchei- denheid , en louter verfchilis, door den Haat van huislykheid alleen voortge- bragt. Daarenboven is het zonder eenigen grond, dat men dit dier huis-marter noemt, naardien hy niet meer huiffelyk is dan de vos, en de buntfing, die, even als denmaner, zig digt by de huizen vervoegen, om daar hun prooi te vinden , terwyl hy inderdaad geen omgang , geene meerdere gemeenfehap met den menfeh heeft dan de andere dieren, welke wy wilde dieren noemen. Ook verfchilt de huis-marter van den bofch-marter in inborft en lighaamsgdleldheid, naardien de laatlle de opene plaatfen fchuwt., en in ’t digtft der boflehen woont , zyn verblyf houdt op de boomen , en in geen grooten getale gevon- den wordt dan in koude klimaaten ; terwyl de huis-marter der menfehen woo- nden nadert , zig zelfs in de oude gebouwen , op de hooizolders , in ga- ten van muuren nederzet-; terwyl ook eindelyk de foort algemeen , en in groo- ten getale , verfpreid is in alle gemaatigde en zelfs in de heete landen , gelyk als Madagaskar (c) , en de Maldivifche eilanden (d) , en in de koude landen .van het Noorden integendeel niet gevonden wordt. * De huis-marter heet in ’t Latyn Martet domeftica , Foyna, Gainus, Scbismus; in ’t Ita- . liaan icli Foina, Fouina ; in ’tFranfch Fouine ; in ’t lioogduicfch HaujJ-marder , Stein-mardcr. Marles domeftica. Gesner. Icon. Animal. Qtiadrttp. pag. 97 , 98- Martes aliis Foyna. Ray Synopf. Animal. (Juadrup. pag. 200. Muftela fulvo nigricans , gula pallida Martes. Linn/eus. Martes faxorim non fagorumfeu domeflicus. Klein, de Quadrup. pag.CÏ 4 - Muftela pilis in exortu albidis , caftaneo colore terminatis , veftita , gutture albo. Foyna, Bris- son. Regn. Animal. pag. 246. ( a ) Gesner Hiftor Animal. Quadr. pag. 7 <5. Ray Synopf. Anim. Qtiadr, pag. 20a 'b) Zie hier ageer de befchryving van den bofch-marter. (c) Reyzen van Jan Struys, Rouen 1719, Tom. I. pag. 30. •\d) Voyagt de f'RANfois Pïrar;>, Paris 1619, Tom. I. pag- i3*- log VAN DEN HUIS-MARTER, De huis-marter heeft een zeer fraei aanzien; een leevendig oog, vaardigen fprong, buigzaame leden en lighaam,en gezwinde beweegingen; hy huppelt en fpringt meer dan hy gaat ; hy kruipt gemaklyk op tegen muuren , die niet wel be- pleiderd zyn, dringt in de duivenhokken, in de hoenderhokken , enz, vreet de eijers , de duiven , de kippen , enz , op ; doodt ’er zomtyds eene menigte van , en brengt dezelve aan haare jongen ; zy vangt ook muizen , rotten , mollen , en vogels in hunne nellen. Ik heb ’er eene opgeteed , welke ik lang behouden heb , zy liet zig tot een zeker punt temmen , maar zy verbondt zig niet aan eenig perfoon, en bleef ftecds zo wild, dat men genoodzaakt was haar te ke- tenen. Zy voerde den kryg tegen de katten, zy wierp zig ook op de kippen» zodra zy dezelve onder haar bereik vondt ; zy ohtfnapte dikwils uit haaren kluitter, fchoonom het midden des lyfs vallgemaakt; de eerde reizen trok zy niet verre af, en kwam na verloop van eenige uuren weder,, maar zonder vreugd , zonder verknogtheid aan een eenig menfch te toonen ; zy begeerde even- wel eeten, zo als de kat en de hond dat te kennen geevcn; kort daarna ont- fnapte zy nu en dan weder, en bleef langer weg, en eindelyk kwam zy niet weder. Zy was toen anderhalf jaar oud , den tyd miffehien , waarin de Natuur de overhand hadt genomen. Zy at van alles, wat men haar gaf, met uitzon- dering van falade en gras ; zy hieldt veel van honing en verkoos het hennip- zaad boven alle andere graanen. Men heeft opgemerkt, dat zy dikwils dronk, dat zy zomtyds twee dagen agter malkander hiep , en op andere tyden twee of drie dagen zonder flaapen doorbragt , dat zy zig , voor dat zy ging (ka- pen, in ’t rond nederkg , haar kop verborg, en als in haar (laait bewondt ; dat zy , terwyl zy niet lliep , zonder ophouden in zulk eene geweldige en rus- telooze beweeging was, dat men , al ware zy niet op ’t gevogelte aangevallen, verpligt zou geweeit zyn haar va(l te leggen , om haar te beletten van alles te verbryzelen. Ik heb eenige andere oudere huis-marters gehad, welken -men in (brikken gevangen hadt , maar die bleeven zo wild, dat zy yder een beeten, die hen aanraaken wilde-, en niets dan rauw vleefch begeerden te eeten. De huis-marters, zegt men,draagen zolang als de katten. Men vindt jongen van de lente af tot in den herfft, ’t welk moet doen vermoeden, dat zy meer dan eens in ’t jaar koppelen en werpen; de jonge wyfjes brengen maar drie of vier , de ouden tot zeven jongen ter wereld ; zy velligen zig op een hooizol- der, of in een gat van een muur, alwaar zy (Iroo en gras brengen, om daar haar kraambed te houden ; zomtyds verkiezen zy ook een fpleet in een rots of in een boomftam , alwaar zy mos heen voeren , en zo men haar ontrud , verhuizen zy, en brengen haare jongen naar een ander verblyf. Die jongen- worden vry fchielyk groot , -want dat , ’t welk ik opgevoed heb , hadt op ’t einde van een jaar zyn volkomen groei , en hier uit kan men opmaaken , dat deze dieren niet meer danagt.of tien jaaren keven, zy hebben eenigzins een muskus- reuk, die. niet geheel onaangenaam is. De bolch-marters en de huis-marters heb- ben, even als veele. andere dieren, inwendig blaasjes (e)\ die eene riekende doffe bevatten , gelyk aan die , welke de civet vevfchaft : hun vleefch heeft iets tan dezen reuk; dat van den-bofch -marter is evenwel niet kwaad om te eeten - ; dat van den huis-marter is onaangenaamer en zyn vel is ook veel minder geacht. («) Zie hier agter de.befchryying- der inwandige deden van den huis-marter. DE NATUURLYKE HISTORIE, 104 BESCHRYVING VAN DEN HUIS-MARTER . e huis-marter (PI. XPffl) is kléin van kop, lang van lighaam, en zo *1 n IÊ kort van pooten,dat hy in plaats van te gaan op den grond lchynt te Ie kruinen , fchoon hy zeer veel (helheid en lugtigheid in alle zyne be- weegingen hebbe. Het maakzel des lighaams van dit dier geeft het- zelve eene groote gefchiktheid om zig in openingen te dringen , welker wydte niet evenredig is aan de grootte van zyn lighaam; het is genoeg dat hy zynen kop daar in krygen kan , om ’er met het overige van. zyn lighaam gemakkeiyic in te komen. Eenige Natuurbefchouwers hebben den huis-marter en de dieren , die denzelven gelyken , ook byeenen worm vergeleeken , om hu ™ e . Si daante en kruipende gehalte uit te drukken (a) 1 ; de wezc e 1 | tal, en men zoude denzelven naar evenredigheid voor nog dunner en lange .1 dan den huis-marter aanzien , omdat zyn hair merkelyk korter is ; dit vooiko- men is ongetwyfeld de reden, die den wezel ten voorwerpe van vergelyking heeft doen ncemen , wanneer men den huis-marter en de andere dieren nee t willen befchryven, welker lighaamen dezelfde cvenredigh^ wezel hebben. Derzelver latynfche naam heeft aanrtonds een gedeelte van de benaaming dezqr dieren uitgemaakt , dewyl de Ranglchikkers denzelven aan het geflagt gegeeven hebben , dat hen allen bevat (/;). Ik zoude my naar deze orde gevoegd en den wezel befchreeven hebben , voordat ik de belchryving gaf van den huis-marter en van de andere dieren , welker, maakzel de meefte overeenkomiten met dat van den wezel hadt, indien het nie , C efSdeelen z?g re te beginnen met het grootlle dier te befchryven, het duidelvkft vertoonende, in het vervolg die deelen doen te in kleinere dieren met dezelven overeenkomen , het is om deze reuen ciat de wezeT^erlt 11a den huis-marter , den bolch-maner. den buntfing, en den fre De plat op detein.en heeft eene driehoekige gedaante de punt van den fmoel maakt eenen hoek van dien driehoek , en 'de oören ftaan aan de beide hoeken van deszelfs bafts. De fmoel is dun en puntig, en de neus fteekt voorby de lippen uit. Dit dier heeft de oogen voor- uitfteekehde en ver van elkanderen afiUiande ; de ooren zyn kort en rond , de ■hals is niet zeer lang , maar byna zo dik als de kop ; het lighaam 13 ook veel dikker ; de voorpooten zyn nog korter dan de agterpooten , en ‘ is lang en zwaar van hair. . ,,„,.1.., ffP i v ir De huis-marter heeft twee foorten van hair , de eene is zagt , tennaaite y > y* dons, en zeer licht afchgraauw of zelfs wit van kleur; de andere looit ïan- (a) In de mcerte rangschikkende verdeelingen der dieren is het > ^^2° bevat ^r- ter. den bofch-marter. den buntfing, den fret, den wezel, den hermelyn, en*. bevat g# 'nusvermineum genoemd geworden. " \b) Genus mujhllinwn vemineum, tfc. BESCHRYVING VAN DEN HUIS-MARTER. 105 ger , ftyver , en minder overvloedig dan het dons ; daar zit ook eene afch- graauwe kleur over omtrent de helft van deszelfs lengte van den wortel af ; dit gedeelte van het hair fchynt dunner dan het overige , dat blinkende en van eene zwartagtig bruine kleur is , met eenige tinten ros, die zig maar uit zekere oogpunten vertoonen. Gelyk de bruine hairen niet overvloedig genoeg in ge- tale zyn om het donshair geheel te bedekken , ziet men deszelfs afchgraauwe of witagtige kleur , die zig met het rosagtig bruin en het zwart vermengt , zo- dat men op het grootfte gedeelte des lighaams tinten grys bruin en ros ge- waar wordt, naar de verfchillende ftanden en beweegingen van het dier. De vier pooten en de ftaart zyn zwartagtig ; het fty ve hair van den ftaart is het langfte , en heeft omtrent twee duimen lengte. De borft en de buik hebben minder bruin en meer afchgraauw of wit dan de rug. Daar loopen twee brui- ne banden die zig van de oxels tot aan de liezen uitftrekken , en op de keel zat eene witte vlak , die zig over een gedeelte van het onderft kaakbeen , byna tot de ooren toe, over den onderkant van den hals, het voorfte gedeelte der borft , en zydelingfch op den voorkant der voorpooten tot aan de buiging , die met den elleboog overeenkomt , uitftrekte ; op dit wit zitten kleine bruine vlakjes , die by verfchillende onderwerpen verfchillend geplaatft zyn; de uitgeftrekt- heid van het wit is ook verfcheidener dan de kleuren van wilde dieren ge- meenlyk zyn. De langfte baarden van dezen marter zyn omtrent drie duimen lang ; daar zitten korter hairen agter de hoeken van den bek , boven deu voorften , en onder den agterften hoek van het oog. Lengte van het geheels lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van bek tot aan den aars .... Hoogte van het voorfte ftel . ... Hoogte van het agterfte ftel . • • • Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan het agter- hoofd . . Omtrek van den fmoel - . Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek Afftand tuftchen de beide neusgaten Afftand tuftchen het einde van den bek en den voorften h( het oog ..... Afftand tuftchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog . - . Afftand tuftchen de voorfte hoeken der pogen volgens de kro het neusbeen gemeeten Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Onttrek van den kop tuftchen de oogen en de ooren geme Lengte der ooren • Breedte van derzelver bafis over de bmtenfte kromte gemi Afftand tuftchen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals Omtrek van den hals • , Omtrek van het Jighaam agter de voorpooten gemeeten Omtrek op de dikite plaats gemeeten Vil. Deel. V oeten, duimen, lyne*. X. 4 - 6. 0. 7 - 0. 0. 7 - 6 . 0. 4 - 0. 0 . 2. 9 - 0 . 4 - 0. 0. 2. 8 . 0 . 0. O-L - 2 * van 0 1. 3 - • 0. 1. 3 - • 0. 0. 5 - 0. 0. 2. van 0. 1. r* 0 * 0. 0. II, 1. 0. 6 . 8 . 0. 1. 0. n. 0. 1. 6 . . 0. 2. 2. 0 . n a o. 0. 5 - 2' * 0. 7 - 6. • 0. 8 . 4 . O voeten, duimen, Irnea. O. 6. 6. O. 8. o. O. a. 6. O. a. o. O. i. o. O. o. 6. O. a. a. O. a. o. o. 3. 3- o. 3- 0. o. i. 3* o. o. 7- o . o. 7- o. a. o. o. v 3- 3* o. o. IO. o. o. 9* c. o. 7- o. o. i. weeke inwen- io6 DE NATUURLYKE HISTOR IE, Omtrek voor de agterpooten ■ . . . Lengte van den ftomp van den ftaart . , Otntrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan de geleeding der hand . . . * . ° Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte van den voorarm op die plaats Omtrek van de geleeding der hand . , . ’ Omtrek van de agterhand Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen. Lengte van het been van de knie tot aan de hiel . . . Breedte van het bovenft gedeelte des beens Dikte Breedte ter plaat fe van de hiel . . . Omtrek van den agtervoet . , Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen’ Breedte van den voorften voet , Breedte van den agterften voet . Lengte der langfte nagelen .... Breedte van dezelven aan hunne bafis , y-'-'-i'-w gcujcnu neeit , was eenen voet arie ommen en agt iynen lang , van het eind van den bek tot aan het begin van den ftaart ; de lengte van den kop beliep drie duimen vier lynen , en de omtrek vyf duimen vier lynen. Het lig- haam hadt zes duimen omtreks agter de voorpooten, agt duimen in het mid- den ter dikfte plaats , en zeven duimen voor de agterpooten gemeeten. Deze marter was een wyfje en woog twee ponden negen oneen en eene halve. De onderbuik geopend zynde , vondt men het netvlies tuflehen de maag en de darmen verborgen ; ik heb evenwel in een ander onderwerp gezien dat het zig tot aan de ftreek der teeldeelen uitftrektc , hetgeen bewyft dat dit deel be- weeglyk is, en van plaats verandert. De maag was zeer groot, en befloeg de helle van den onderbuik , voornamelyk in de linkerzyde. De twaalfvingerigedarm ftrekte zig in de regtazyde tot voorby de nier naar agteren uit , alwaar hy zig naar binnen boog en naar voren verlengde om zig met den nugterendarm te vereenigen. Deze darm, en al het overig gede’elte van de darmbuis, maakte kronkelingen in de navelftreek, vervolgens in de regter- zyde,in het agterlle gedeelte der linkerzyde , en in de darmftreeken en eigenlyk gezegden onderbuik. De darmbuis maakte eindelyk eenen boog, die zig van de Iv 1: u , l ? uikz > de tüE ‘ ian n,a{, 8 > en van de maag tot aan de linker buikzyde iiuuiekte, alwaar deze boog aan den aarsdarm eindigde. De huis-marter heeft gcenen hlindaidann^ gelyk de das, en de darmbuis is tennaaüenby even dik o vei naai e geheele lengte, behalven aan den regtendarm, die een weinig wy- der is , vooral naar den aars toe. Daar zat aan elke zyde van het eind van den regtendann (//, fig. i , PI. XIX) een eyrond blaasje (BCj, welks groote middellyn van vier lynen was, en de klei- ne van dne ; deze blaasjes liepen met eene vry wyde opening in de randen vaa den aars vut, en bevatteden eene geelagtige ftof, die dik was, en ineen wit vlies- 'Tem . VU. 'TL XIX. U>e S&ye- , eLT. ( BESCHR.YVING VAN DEN HUIS-MARTER, 107 |e beflooten ; deze ftof hadt eenen reuk , die naar die van muskus geleek , wel- ke het dier aan zyne uitwerpfelen mededeelt , die tennaailenby zodanig eene lugt van zig geeven. De lever lag evenveel in de linker-als in de regterzyde ; dezelve hadt vyf kwabben , en de middelfte was de grootfte van allen , het galblaasje zat in ee- ne infnyding geplaatft, die deze kwab in twee ongelyke deden fcheidde; de kleinfte lag in de regterzyde , en wierdt door eene tweede infnyding gefmal- deeld , in welke de fchoorband der lever doorgong ; daar zat flegts eene kwab in de linkerzyde , en dezelve was byna zo groot als de middelfte ; de drie anderen zaten aan de regterzyde , de onderfte was veel kleiner dan de linker , maar veel grooter dan de tweede regtcr kwab die aan de nier raakte ; de der- rie was de kleinfte van allen, en ftrekte zig in de linkerzyde uit. De lever hadt eene dofte roode kleur van buiten , en zwartagtig rood van binnen ; zy woog eene once en zes grollen. Het galblaasje was langwerpig , en bevattede een oranjekleurig vogt ter zwaarte van tien greinen. De m ;i - lag fchuinfch in de linkerzyde geplaatft, doch in eenige onderwerpen ■ftrekte zy : tot in de regterzyde uit, zy was langwerpig en zy hadt drie vlakke zyden waarvan de buitenfte de breedfte was ; derzelver kleur was helder rood van buiten, en zwartagtig van binnen; zy woog twee grollen en twee- en-twintig greinen. Het alvleefch (d B C, fig. 2, PI XIX ) lag agter de maag, tuftchen de milt (D) en den twaalfvingerigendarm (if), hetzelve hadt eene zeer onregel- maatige gedaante , welke men met die van de arabifche cyfferletter , die het ge- tal van 6 uitdrukt , zoude kunnen vergelyken , als men namelyk onderftelt , dat het bovenfte gedeelte van deze cyfferletter naar de zyde van de milt gekeerd was , en dat het andere eind aan den twaalfvingerigendarm raakte ; het lig- haam van de cyfferletter maakte een ovaal , welks inhoud van eenen duim drie lynen lang was , op eene breedte van vyf lynen. Men ziet ook by fig. 2. de maag (V), het netvlies (G), en de omwentelingen (#) van den nugteren- darm. De nieren waren byna bolrond , zy hadden een zeer klein indrukzel ; het bekken was niet zeer groot, en alle de tepeltjes zaten aan elkanderen vaft j de regter nier zat ter helfte van liaare lengte meer naar voren dan de linker. Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was niet zeer uitgeftrekt , en het vleefchig gedeelte was zeer dik , naar evenredigheid der grootte van het dier. In andere huis-marters, welken ik ontleed heb, heb ik geen zenuwagtig middelpunt gevonden. Het hart was byna rond , deszelfs punt ftont een wei- nig naar de linkerzyde gekeerd ; de groote flagader verdeelde zig in drie takken. . „ De regter long beftont uit vier kwabben, waarvan dne op eene ry {ton- den; de vierde zat by den bodem van het hart, en die was de kleinfte van allen ; de agterfte was de grootfte. De linker long hadt flegts twee kwabben ; de agterfte was zo groot als de agterfte kwab der regterzyde , en grooter dan de voorfte van de linkerzyde. De tong was zeer dun aan liet eind, en op haar voorfte deel met zeer dunne tepeltjes bezet ; in liet midden over dezelve liep eene voor in de lengte , en . O 2 \ 108 DE NATUURLYKE HISTORIE, op het agterft gedeelte zaten tepeltjes , die grooter waren dan die van het voor- fte deel , en vier kelkklieren , twee aan elke zyde ; de cerfte Honden verder van elkanderen af dan de twee laatfte. Het verhemelte wordt door agt vooren doorfneeden, welker randen eene bol- rondheid naar voren maakten ; het ftrotklapje liep in eene punt uit ; de hers- fenen woogen vier grollen en vier greinen , en de agterherüenen een half gros en dertig greinen; deze gekeken door haare gedaante en plaatfmg naar de kleine herffenen der dieren, die reeds in dit Werk befchreeven zyn, maar daar zaten minder oneffenheden op de herffenen van den huis-marter dan op die van gemelde andere dieren. De tepels van den huis-marter vertoonen zig zo weinig duidelyk, dat men de- zelve niet dan by draagende wyfjes kan gewaar worden , of by dezulken , die kort te voren gejongd hebben ; alsdan ziet men dat dit dier vier prammen aan den buik heeft, twee aan elke zyde; deze uijers ftaan in eenen gelykzydigen vierhoek, en omtrent zeftien lynen van elkanderen ; daar is een afftand van twee duimen tuffchen den aars en de beide eerfte tepels. De balzak was zeer klein , en digt by den aars geplaatft ; het roedehoofdje hadt eene zeer ongewoone gedaante; hetzelve was zeer kort, en beftont uit een beentje dat zig byna tot aan de fplyting der fponsagtige lighaamen uit- llrekte , want daar was flegts een afftand van drie lynen tuffchen die fplyting, en hetagterfte einde van het beentje over ; dus waren de fponsagdge lighaamen flegts drie lynen lang , terwyl de lengte van het beentje eenen duim elf lynen be- droeg; het roedehoofdje en de roede hadden dezelfde gedaante als het been dat zy bevatteden (c). De zaadballen waren klein , en de opperbal maakte geen knobbeltje aan het agterfte eind der zaadballen ; derzelver inwendige zelf- standigheden waren gcclagtig van kleur , enzy hadden eene platte eyronde ge- daante , die van de blaas was langwerpiger. Ik heb noch zaadblaasjes noch voor- llanders gevonden , ik ben by de inplanting der afleidende vaten in de pisbuis flegts eenige deeltjes van eene klieragtige zelfrtandigheid gewaar geworden. De wyfjes huis-marter, die ten onderwerpe voor de befchryving der teeldee- len gediend heeft , was dezelfde , die voor de befchryving der ingewanden ge- nomen was ; haare klink was zeer klein , fchoon het hoofdje van den kitte- laar zig zeer duidelyk vertoonde. De blaas hadt eene eyronde gedaante , en eene geele kleur; de hoorns der lyfmoeder waren lang en regt; de zaadbal- len zaten aan het eind der hoornen van de lyfmoeder , en waren eyrond van gedaante , elk in een paviljoen gewonden , en omringd door de lyn , welke de trompet doorloopt. Den negenden van de maand april opende ik eene bevrugte huis-marter , die eenen voet lang was , in eene regte lyn gemoeten van het eind van den bek tot aan den aars , zy droeg drie vrugten , twee die in den regter hoorn van de lyfmoeder zaten , en eene in den linker. Zy hadden elke eenen moederkoek in de gedaante van eenen gordel (/?, fig. r , PI. XX) die dezelven om het midden des lyfs omvatte , gelyk de moederkoek van den hond. Die van deze (V) Zie de befchryving van dat gedeelte des Kabinets, hetwelk betrekking heeft op de NatuariyJte Hiftorie van den huis-marter, alwaar men dit beentje befchreeven zal vinden. ILvL.YH. TL. XX die Seve de/ . Si . /w act /. . 32 ^. TL. XXI. [BESCHRYV1NG VAN DEN HUIS-MARTER. 109 jongen liadt op de breedfte plaats veert ^ 1 . 1 ^ n de finalfte; de lengte van dezen moederkoek, naüat ' ^ e ° dezelve en uitgefpreid was B , fis- s ) , bedroeg drie di J^ an \ wee lynen , ver- was eene lyn dik. De lengte van de navdttreng . CO ^^^zat ? er p Wfe volgens vehee.dc zy^n van den* moe- d“koek e ..it,'en ra Mn denzelvenvaft? nadat iet opgebkwen was,mte het eenen zak die eenen duim zes lynen lang was, veertien lynen hoog, en elt breed De’uitwendigè zyde of buitenkant van den moederkoek was rood, en breed. D , , korrelties of zeer kleine knobbeltjes van eene andere zeer dte “n de longen der vogelen; op het malden heldere tMde Bent, t ei5K ^ ^ ^ rdl s eur of f[)lcet geleek, e n die ik liep eene vö ® . ’ J, / VIu£ten h e b opgemerkt ; de binnenkant was van op den moederkoek , A de buitenkant. De kortile tak (E , fis- eene minder donkere roode ‘ ovaale oranjekleurige ligtaaamen (i-'G), S T&ZmS « eind ™ de r » ï rtd?l^t% df n vief lynen lengte van de kruin van den kop tot aan het begin van den haart. voeten. Lengte van de geheele darmbuis van den portier tot aan den aars. 5- Omtrek op de dikte plaatfen • • * " 0 Omtrek op de dunte plaatfen • • * ’ o. Groote omtrek van de maag . ■ * * Q \ Lengte vTn'de kleine kromte van den ilokdarm'af tot aan denhoek, duimen, 6 . x. 1 . XI. 8 . _engtc v au ut. tv..,....- Lenpfv" n toEam tofop den bodem van den groóten blinden Zeik ♦ • * * ' é Omtrek van den flokdarm * Omtrek van den portier • Lengte van de lever • ' , Breedte • . Derzelver grootte dikte Lengte van het galblaasje Deszelfs grootfte niiddellyn • Lengte van de milt • * • Breedte van het onderte eind * Breedte van het bovenfte eind ‘ Dikte van het alvleefch . Lengte der nieren Breedte ’ , Dikte • '„tig middelpunt van de holle ader tot de Lengte van het zv .11 s> 0 ^ punt • . . . . • Breedte • vlee f c hig gedeelte tutehen het zenuwagtig ml.1- B “:i“.,™n h« borftbeen . ó • O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. c. o. Ü. o. o. o. o. lynen. ’ O. 9/ 6. 9- 2. 6 . 11 . 9- o # O. 8 . 6 . 10. 3b 2. 1 . 7 - 4. 2. 2. 8 . 7 - 8 . 3 - HO DE NATUURLYKE HISTORIE, Breedte van elke zyde van het zenuwagtig middelpunt » • Omtrek van den bodem van het hart . Hoogte van de punt tot aan het begin -van de Iongenflagader. Hoogte van de punt tot aan het longenzakje Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten gemeeten Lengte van de tong • . . . • . Lengte van het voorfte gedeelte van het. toompje , tot aan het einde 'Breedte van de tong . .... Breedte der randen van het verhemelte Hoogte der randen ... Lengte van de randen der opening van het ftrottenhoofd ... Breedte van diezelfde randen .... Afftand tuflchen derzelver onderftc eind Lengte van de herlTenen . . . • Breedte Dikte . . -4 Lengte van de kleine herfienen Breedte ..... Dikte -• ■ * Afftand tuffehen den aars en den balzak Hoogte van den balzak . ■ . Afftand tuffchen den balzak en de opening der voorhuid . . • Afftand tuflchen de randen der voorhuid en het eind der roede. Lengte van het roedehoofdje .. Omtrek . • • . * Lengte van de roede van de fplyting der lponsagtige hgnaamen tot aan de inplanting der voorhuid Omtrek , . ,. • Lengte der zaadballen ... Breedte . • • Dikte . . / • Breedte van den bovenbal Dikte • _ • *\/_ • Mdcldly^va^d^elven over het fljrootfte gedeelte hunner lengte. Middellyn digt by de blaas . • Groote omtrek van de blaas Kleine omtrek _ Lengte van de pisbuis . ■ • • • ■Omtrek . • ♦ • • Afftand tuflchen den aars en de klink Lengte van de klink . • 'Lengte van de fcheede . .. • Omtrek . Groote omtrek -van de pisblaas • ■» Kleine omtrek . • Lengte van de pisbuis . • •* • Omtrek . • Lengte van het lighaam en van den hals der lyfinoeder . « > Omtrek ... ■ • Voeten, duimen, tynea. O. I. 9 - o. 3- 3- o. I. <-> 0* 0. I. o. 1.0. o. 2. 0. I. 9. o. o. 0. o. o. 6. -o. o. ÏT* 0. o. i* o. 0. 2. o. 0. ï 2* o. o. I. 0. I. 4. Q. I. I. O. o. 7. o. o. 6. o. o. 10. 0. 0. 4. o. o. 7 - o. o. 3* o. 2. 0. o. o. 3 - o. 0. 4i* 0. 0. 6. o. I. 10. o. o. 3i’ o. o. 4» o. o. 3 - o. o. 2 . o. o. 1. 0. o. t ?• o. 2. 10 . 0. 0. i Q. o. I: 0. 2. P.- I. 9 - 0. X. . 7 - o. o. r> 0’ p. Q. 4* o. p. 0 a- 0. I. xo. o. o. 9- o. 4- 0 . o. o 0* 0 . o. I. 1. o. o. 9- o. o. 3- p. t. 0.» BESCHRYVING VAN DEN HUIS-MARTER. m voeten, duimen, lynen. Lengte van de hoornen der lyfmoeder . . . o. 2. o. , Omtrek ... i ; o. o. 3. Afftand in eene regte lyn gemeeten tuflchen de zaadballen en het eind van yderen" hoorn ... . O. o. 1. Lengte van de kromme lyn welke de trompet doorloopt ... o. o. 9. Lengte der zaadballen of eijemeften . . . o. o. s±. Breedte • •♦... o. o. a. Dikte ♦ • . . o. o. 1. De kop (A, VI. XXI ) van het geraamte van den huis-marter gelykt zeer veel naar dien van het geraamte van den 'das , fchoon deze beide dieren zeer veel in gedaante , en zelfs in die van den kop , verfchillen , wanneer men de beenderen niet bloot ziet ; de huis-marter heeft ondertuflchen het agterft ge- deelte van den kop , van de oogputten af tot aan het agterhoofd toe , naar evenredigheid dikker dan de das , het voorhoofd platter, de oogputten groo- ter, en den fmoel korter; daar zit op de kruin van den kop ïlegts een in- drukzel van een fpier in plaats van beenige uitfteekzelen in de gedaante van eenen kam, welken men by den das vindt; maar de huis-marter heeft twee bee- nige kammen , eenen aan elke zyde van het agterhoofd. De randen der oog- putten zyn afgebrooken gelyk die van den hond, en daar zit, even, als by dien, een beenig uitfteekzel op den agterften rand der takken van het onderft kaak- been. De huis-marter heeft zes fnytanden in elk kaakbeen; de buitenfte fnytand Van elke zyde des bovenden kaakbeens is grooter dan de vier middelden , die even groot zyn , en die kleine verhevenheden hebben , tennuadenby gelyk die der honden ; de beide bultende fnytanden van bet onderde kaakbeen waren kleiner dan de buitenfte van het bovenfte , maar veel grooter dan de twee middelden van het onderft kaakbeen , die zeer klein waren en een weinig naar agteren geplaatft. Alle de fnytanden van het onderft kaakbeen icheenen gelplee- ten te zyn , omdat over derzelver bovenkant een gootje liep , dat zig van voren naar agteren uitftrekte. De hondstanden waren ten getale van vier , twee in elk kaakbeen , die van het bovenft kaakbeen waren grooter dan die van het onderfte. De hondstanden en de fnytanden hadden tennaaftenby dezelfde ge- daante als die van den hond, van de kat, enz. De baktanden hebben ook veele overeenkomften met die van gemelde dieren door hunne gedaante, maar zy verfehilden daar van door hun getal , want daar zaten ’er aan elke zyde in het bovenft kaakbeen vyf, en in het onderft zes, het geen voor de geheele fom een getal van agt-en-dertig tanden uitmaakt (>/). Zy gelyken alle zo fterk naar die van den hond , dat men de befchryving van dit dier" voor de vyf eer- fte baktanden aan elke zyde van het bovenft kaakbeen, en dezes eerften aan elke zyde van bet onderft kaakkeen van den huis marter gebruiken kan , want deze tanden heoben dezeft'do plaatung en dezedde gedaante in die beide die- Cd) Ik zie de reden niet, wiaron Rat dit d : er flegts t'.vee-en-dertig tanden heeft toege- keij, dewyi bet ’er zeer ondencneiaenlyiv agt-en-dertig beeft. na DE NATUURLYKE HISTORIE, ren, en men ziet duidelyk dat het de laatfte tand van elke zyde der kaakbeen* deren van den hond is , die in den huismarter ontbreeken. Het doornagtig uitfteekzel (2J) van het tweede wervelbeen uit den nek fteekt byna evenveel naar agteren als naar voren uit ; deszelfs bovenfte rand is een weinig hol over zyne lengte; alle de uitfteekzels van de andere wervelbeen- deren van den nek gelyken naar die van den hond , behalven dat de onderfte tak van de zydelingtche uitfteekzelen des zesden wervelbeens zig meer naar agteren dan naar voren uitftrekte. Daar zaten veertien wervelbeenderen in den rug ; de doornagtige uitfteek- zelen der tien eerften waren agter over, en die der vier anderen voor over, ge- boogen. De waare ribben waren ten getale van tien, en de valfche van vier. Het borftbeen bellont uit tien beenderen ; het eerfte was langer dan de overi- ge, en het negende was het kortfte van allen; zy hadden allen eene gedaante die tennaaftenby rolrond was, uitgezonderd het eerfte been, dat aan het midden van zyn voorfte deel , ter plaatfe alwaar de beide eerfte ribben , eene aan elke zy- de , zig met dit been geleeden , dikker is. De geleeding van de tweede ribben gefchiedt tuflchen het eerfte en het tweede been van het borftbeen , die van de derde ribben tuflchen het tweede en het derde been , en zo vervolgens tot aan de tiende ribben toe , die zig tuflchen het negende en het tiende been ge- leeden. De wervelbeenderen der lendenen waren ten getale van zes. Het heiligbeen beftont uit drie valfche wervelbeenderen , en de ftaart uit ze- ventien , waarvan de eerfte en de laatfte minder lang waren dan de middel- lten. De heupbeenderen waren naar evenredigheid niet breeder dan by de kat- ten; maar de eyronde gaten waren zeer groot. Het fchouderblad (C) verfchilde flegts van dat van de kat daarin , dat het van voren eenen zeer ftompen hoek maakte , en dat de doorn zeer hoog was. Het armbeen (ü) en het dijebeen (E) en de beide beenderen van den voor- arm (20 en van het been (G) hadden meer overeenkomft met die van de kat dan met die van den hond; daar liep egter eene graat langs het middelfte voor- fte en bovenfte gedeelte van het armbeen, dieniet by de kat gevonden wierdt, en het onderfte gedeelte van dit been was breeder, en hadt eene uitfteekende graat op de buitenzyde. De kniefchyf van den huis-marter is naar evenredig- heid veel minder lang dan die van de kat. Daar zaten vier beenderen in eiken regel der voorhand, het eerfte en het der- de been van den eerften regel waren zeer klein. Het eerfte beentje van den tweeden regel der voorhand zat gedeeltelyk tuflchen de einden van het eerfte en van het tweede beentje der nahand geplaatft; het tweede been van den tweeden regel der voorhand zat boven het tweede been van de agterhand ; het derde been van de voorhand boven het derde been van de nahand , en het vierde been van de voorhand , dat het kleinfte van de vier beentjes van den tweeden regel was , zat boven het vierde en het vyi'de beentje van de na- hand. De voorvoet beftont uit zeven beenderen , tennaaftenby gelyk die van den hond. Het eerfte beentje van de agterhand van den huis-marter was naar evenredig- heid beschryving VAN DEN HUIS-MARTER. ii 3 heid langer dan by de kat, en daar zaten vyf beentjes in den agtervoet, welker eerfte ook langer was dan die der honden , die dit been geheel hebben (e). Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterhoofd ..... De grootfte breedte van den kop Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte eind tot aan de agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe van de hondstanden. Breedte ter plaatfe van de kromte der takken Dikte van het voorfte gedeelte des bovenften kaakbeens .... Breedte van dat kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden Breedte ter plaatfe van de hondstanden I engte van de bovenfte zyde . ... Afftand titffchen de oogputten en de opemng der neusgaten . . . Lengte van die opening Breedte • • • Lengte van de eigenlyke neusbeenderen Breedte op de breedfte plaats • Breedte der oogputten ..... Hoogte ... Len°te der langfte fnytanden buiten het been Lengte der hondstanden . . • • Breedte aan de bafis ..... Lengte der langfte bakranden buiten het been Breedte * .. * Dikte . .. . ... Lengte der twee voorn aame ftukkcu van het tongbeen Lengte der tweede beenderen ... Lengte der derde beenderen . • • Lengte van het been dat het midden van de vork maakt Lengte van de takken der vork Lengte van den hals ..... Lengte van het gat van het .eerfte wervelheen van boven naar be- neden Lengte van de eene tot de andere zyde Breedte van het eerfte wervelbeen, op de zydelingfche uitfteekzels gemeeten . . . ... Lengte van den bovenkant .. . . Lengte van den onderkant . . . .. . Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig. uitfteekzel Breedte ..... Len°te van de vyf laatfte wervelbeenderen Hoogte van het langfte doornagtig uitfteekzel, hetwelk dat van het zevende wervelbeen is . . , . . Lengte van dat gedeelte der ruggraat, dat uit de wervelbeenderen van den rug beftaat ..... («) Zie de befchryving van den hond, V Deel van dit Werk, blz. 171. VIL Deel. voeten, duimen, Iynen, 0 . 3 ’ 1. 0 . 1. 10. 1 0 . 2. i ry • 0. 0. 4 - 0 . I. 0. 0 . 1 2 * 0 . 0 . 4 - 0. 0. 7b 0. I. 0. 0. 0. 7b 0. 0. 5- 0. 0. 4 - 0. 0. 7 b 0. 0. ij- 0. 0 . 7b 0. 0. 6b 0. 0. 2. 0. 0. 5 b 0. 0. I b 0. 0. 2. 0. 0. 4 - 0. 0. i b 0. 0. 6. 0. 0. 4 * 0. 0. 2. 0. 0. 2. 0 . 0. 4 * 0 . 2 . 3 . 0 . 0 . Sb 0 . 0 . 4 b 0. I. *b 0. 0. 3 - 0. 0. if. 0. 0. 6 . 0. 0. 3 * 0. 0 . 8 . 0. 0 . 3 b 0. 0. 3 - 0. 5 - 2. V 114 de natuurlyke historie. Hoogte van het doornagtig uitdeekzel des eerden wervelbeens dat het langde is - . Hoogte van dat van het tiende , dat het kortde is * • • . Lengte van het lighaam des laatden wervelbeens, dat het langde is. Lengte der eerde ribben • • • Afltand tudchen de eerde ribben op de breedde plaats . . . Lengte van de tiende rib, die de langde is . • • Lengte van de laatde der valfche ribben Breedte van de breedde rib . ♦- Lengte van het bordbeen ... • Lengte van het eerde been, dat het langde is ... Lengte van het langde doornagtig uitdeekzel van de wervelbeenderen der lendenen, hetwelk dat van het derde is Lengte van het langd bykomend uitdeekzel , hetwelk dat van het laatde wervelbeen is ... Lengte van het lighaam des vyfden wervelbeens dat het langde is. Lengte van het heiligbeen Breedte van het voorde gedeelte ~ • Breedte van het agtcrde gedeelte Lengte van het zevende en van het agtde wervelbeen van den daart, die de langde zyn ..... Breedte van het voorde gedeelte van het heupbeen Hoog te van het been van het midden der panswyze holligheid . . Middellyn van die holligheid .... Lengte van de eyronde gaten Breedte . - • • Breedte van het bekken Hoogte .... Lengte van het fchouderblad Breedte op de breedde plaats .... Breedte op de finalde plaats .... Hoogte van den doorn op de verhevende plaats . . • Lengte van het fchouderbeen . Om trek op de dunde plaats . ... • Middellyn van deszelfs hoofd . ■ . Lengte van het onderd gedeelte . . Lengte van de ellepyp Dikte op de dikde plaats . . Lengte van den elleboogsknokkel .... Lengte van het draalbeen . ... Middellyn van het midden des beens . . . Lengte van het dijebeen . . .... . Middellyn van deszelfs hoofd . . Omtrek van het midden des beens Breedte van het onderde eind . .... Lengte der feniefchyven Breedte . . - , Dikte . . . Lengte van het fcheenbeen Breedte van deszelfs hoofd .. Omtrek van het midden des beens , „ voeten, duimen, IyfltB» O. o. 5 # o. o. I. o. o. 5t- 0. o. 7- o. o. 7b o. 2. 3- 0. I. 8*. o. O. I. o. 3- 6 . o. 0. 10,. 0. 0. 3* 0. o. 4.. o. o. 6^.. 0. 0. 10. 0. 0. 9* 0. 0. 3* o. 0. 7 b o.. o. 5 - o. I. 3- o. 0. 3|. 0. 0. 8. 0. 0, 5- 0. 0. 9- 0. o. 104-.- 0. Ii 8-|-j o. o. ii. o. o. 4b o. o. 3- 0. 2. 6. 0. 0. 8. 0. o. 4» 0. 0. 7- 0. 2. 5- 0. o.. 2. 0. o. 0— Ó 9 • o. 2. o. o. o. If. o. 2. 9- o. o. 3- o. o. 7b o. o. 6. o. o. O»-: Os'* o. o. OJL 4 z* o. o. I, o. 3- O, o. o. 6b 0.. O. 7- / BESCHRYVING VAN DEN HUIS-MARTER. Breedte van het on derde eind • • Lengte van het kuitbeen . • • Omtrek op de dunde plaats . Breedte van het hovende eind • Breedte van het onderfte eind . : . Hoogte van de voorhand • . Lengte van het hielbeen • ’ . - Hoogte van het eerde wiggébeen en fchipbeen te famengenomen. Lengte van het eerde been der agterhand . : Lengte van het tweede en van het vyrde Lengte van het derde en van het vierde • • . Lenste van het eerde been van den agtervoet , dat het kortde is. Lenste van het vierde been, dat het langde is . Breedte der beenderen van den agtervoet en van de agterhand. Lengte der eerde regelen van den derden en vierden vinger van de voorde voeten Lengte van de tweede regelen ♦ Lengte van de derde . • * Lengte van den eerden regel van den duim • . Lengte vaii den tweeden . • Lengte van den eerden regel des middelden vingers van de ag- ■ terde voeten • • •* • Lengte van den tweeden regel . ... Lengte van den derden • • . Lengte van den eerden regel van den duim Lengte van den tweeden regel voeten, duimen, lynea , o. o. 4- o. 2. 9. o. o. o. o. o. 2, o. o. 3- o. o. o* 0. o. ö., o. o. 4- o. 0. 6. o. o. 8. 0. o. 9b c. o. 9- o. I. 2. o, 0. I. o. o. 5b o. o. 4 b o. o. 4- o. o. 4 b 0. 0. 3ï* o. 0. 6. o. o. 5b o. o. 3 b o. o. 5 • e. 0. 3* P a I BE NATUURLYKE HISTORIE, DE BOSG. H-M A R T E R * e bofch-mar ter , uit het Noorden oorfpronkelyk', hoort in die kliraaaten T byzonder ’t huis , en wordt daar in'zo grooten getale gevonden , dat >*■ men verwonderd Haat over de menigte pelterijen van die foort welke daar gebruikt,, en van daar verzonden, worden. Hy wordt daarentegen weinig in de gemaatigde gewelten , en geheel niet in de heete landen gevonden («). Wy hebben ’er eenigen in onze boflchen van Bourgonje (b), men vindt hen ook in ’t bofch van Fontaincbleau, maar over het geheel zyn zy zo zeldzaam in Frankryk als de huis -marter daar gemeen is. Daar zyn ’er geheel geene in Engeland , omdat daar geene boflchen zyn : dit dier ont- wykt even zeer de bewoonde itreckcn als de open vlakten ; het houdt zyn verblyf in het diepft der boflchen , verbergt zig niet in de rotfen , maar zwerft door de boflchen, en klautert boven op de boomen ; het leeft van de jagt , en verdelgt eeneverbaazende menigte vogelen, welker nellen het opzoekt om de eytjes uit te zuigen ; ook maakt de bolch-marter jagt op de eekhoorns , veldmuizen , hazelmuizen , enz , hy eet ook honing gelyk de huis-marter en de buntfing. Men vindt hem niet in ’t open veld, in de weiden, in de bouwlanden, in de wyngaarden ; hy nadert nooit der menfchen woonplaatfea, en hy verfchik ook van den huis-marter in de wyze waarop hy zig laat jaagen; zodra deze be- merkt, dat hy door een hond wordt nagezet, poogt hy terflxmd zyn zolder of hol te winnen, om zig daar te gaan verbergen ; de bofch-marter integendeel laat zig vry lang door de honden vervolgen, voor dat hy op een boom klimt; hy geeft zig de moeite niet om tot boven in de kruin of op de takken te klaute- ren , hy houdt zig op den Ham en- van daar ziet hy hen voorby trekken : het fpoor , ’t welk de bolch-marter op de fiieeuw agcerlaat , fchynt dat van een groot dier te zyn, omdat hy niet dan fpringende voortgaat, en altoos met twee poo- ten te gelyk teekent.; hyis wat grooter dan de huis-marter , maar heeft een kor- * De Bofch-marter heet 'in ’t UQrtMartes., Maria, Mdrterur, in ’t Itaüaanfch Mdrtc.Mdtu - ra, Manajo, Martorello Martire ; in ’t Spsanfeh Marta; in t Franfch Marte-, in ’t Hoogduitfch Bucb-marder, iPaldmarder; in ’C Engglfch Marten , Martlet; in ’t Zweedfch Marti; in ’t Jroollch Kuna. Martes JylveJlris. Marth altera fpecies mbilior. Gbsner. Icon, animal. quadrup. pag. 90. ? dY S y. n °M- 4 nimal. Quadrup. pag. 200. ö Mujfcla fulvo nigricans , guld'pallidd, Marten. Linn-bos. Mujtsla. Matjes. Klein de Quadrup. pag. 64. Mujtti a pin.-. >n exortu ex cinerso albidis, cajlaneo colttre terminatis vejiita, gutture flavo. Mar-.- tes. Brisson. Regn. Animal. pag. 247. . (a) Het is zeer waarfchynlyk , dat de marters van het land der Anzicos, grenzende aan ’t jtoningryR Longo, waarvan in de Uijloire générale des Voyages, Fom- F- pag. 87. gswar wordt gemaakt, huis-en geene bofch-marters , zyn. 5 (b) Zie hier agter de befchryving van den bofch-marter. VAN DÉN B O S C H-M ART ER. iif tèr kop ( c ) , en langer pooten (J) , en loopt bygevolg gemaklykei; : onder zyn hals heeft hy een geele vlak, daar die van den huis-marter wit is ^ hy is ook fyner van vagt, dezelve is meer gevuld, en minder onderheevig aan t uitvallen. y Het wyfje bereidt geen bed voor haare jongen , gcïyk dat van den luus-marter y en evenwel huisveft het die gemaklykcr dan deze. De eekhoorns maaken, gelyk men weet nellen in de boomen , met zo veel konft als de vogels zelve ; wanneer nu de wvfies bolch-marterzig gedrongen voelt om haare jongen te werpen i, klau- tert ZV naar ’t nelt van den eekhoorn, jaagt dien daar uit, verwydert den tce- gan o- neemt het in, en legt ’er haare jongen ; ook bedient zy zïg van de oude nellen van uilen en buiferts , en van de gaten der oude boomen , daar zy de bofch-fpechten , en andere vogels uit verneftelt; zy werpt in de lente; de draot is flegts van twee of drie jongen; dezelve worden met geüooten oogen geboren en ’ . orden egter in weinig tyds groot ; zy brengt hun welhaaft vo- leis eiieren , en neemt hen vervolgens met zig op de jagt. b v L e ls kennen hunne vyanden zowel, dat zy voor den bofch-marter het- zelfde sefchi-eeuw van waarfchouwing maaken als zy voor den vos doen; en, ten bewyze, dat het niet zo zeer de vrees, als de haat is, die hen bezielt, verdient het opmerking, dat zy niet alleen de marters vry verre volgen , maar dat zy ook dat zelfde gelchreeuw maaken tegen alle vraatige en verilindende' dieren gelyk den wolf, den vos, den marter, den wezel, de wilde kat, enz en nooit tegen het hert, den rheebok, den haas, enz.' De bofch-marters zyn zo gemeen in ’t Noorden van Amerika als m’t Noorden' van Europa, en van Aüa; men brengt ’er veele vanKanada; daar zyn ’er dooi- de geheele uitgellrektheid der Noordelyke landen van Amerika tot aan hud- fons baay (e) , en in Aüa tot aan ’t Noorden van ’t Koningryk Tlinquin ( ƒ), on van ’t Chineefche Ryk (g). Men moet dit dier niet verwarren niet den za- UpI marter ’t welk een ander dier is, welks vagt nog veel waardiger gefchar wordt en fchooner pcltery verfchaft. Het zabel-dier is zwart, de bolch marter ZmJ bruin en geel; het gedeelte des veis van den bolch-marrer daar men Se™ wérk van maakt, is dat, ’t welk het tornden, en aig over de ge heele lengte van den rug tot aan den (laait uiutrekfc* M Men vergelyke de twee eerde tafels der befebry vingen van den huis-en van den bofch-mar- ter en men zalzien.dat, terwyl het lighaam van den eerden een voet, vier duim en zes lynejr in de lengte, en agt duim vier lynen in de dikte heeft, de lengte van den kop van het pinde van den limit tot aan het agterhoofd, van vier duimen is; daarentegen is de lengte dek liehaams van den bofch-marter'van één voet zes duimen, agt lynen, en de dikte van tien duimen vier lynen, terwyl de lengte van den kop, van hst einde der neusgaten tot aan hél agterhoofd, van niét meer dan drie duimen tien lynen is. %"VergeIyk, in dezelfde tafelen, de lengten der pooren. ( 7 ) Zi e Voyage du Capitaine Roaitüs Lade, tradun par i 'sibbe Prevót, Paris 1744 Tom. IL n 'Paverniers Reizen IV Deel. Zie ook VHifiohe générale des Voyages, par M. L'.db- bé Prevót, Tom. VIL pag. 117. {g) Hijhire générale des Voyages, Tom. VI. pag. 562.- P 3 > n8 DE NATUURLYKE HISTORIE, BES CHR T VING VAN DEN B OS C IBM A RTER. c bqfch-marter (i 3 /. AX//) verfchilt flegts van den huis-marter ( PI, % -p. % XP III ) door de kleur van het hair, ook begreepen de Latynen -5^ reeds deze beide rallen onder den algenieenen naam van mart es. Wanneer men dezelven door verfchillende naamen ondericheiden heeft, heeft men in derzelver benaamingen de plaatlen aangeduid alwaar zy feeven ? de bofch-marter is wilder dan de huis-marter, en bewoont waarlyk de boflehen; men heeft gemeend dat dezelve zig in boflehen van dennen-of fparren hoornen ophieldt, en men heeft hem wilden-marter of dennen-wouds- marter («} genoemd. De huis-marter onthoudt zig in bewoonde plaatlen en verbergt zig in de rptfen, maar begeeft zig oolc naar de boflehen; men heeft voorgegeeven dat dit ras de beitken-boflchen verkoos , en men heeft dezel- ve den naam gegeeven van huis-marter en van beuken- wouds -marter (b ). De beuken-boom wierdt in oud franfeh fan genoemd , en men heeft reden om te denken dat hiervan de naamen foirta tvifouina zyn afgeleid. Wat hier van zyn moge , de naamen zullen nooit aangaande den aart der zaaken onder* tig ten , cn de gevolgen , welken men uit derzelver betekenis zoude kunnen trekken, zouden iemand dikwyls doen dooien , indien men deze altoos gegrond achtede ; de zaak waarvan wy hier fpreeken kan daarvan ten voorbedde ltrek- ken; want men vindt de bofch-marters en de huis-marters in allerhande bos- fchen, en, zelfs in dezulken , alwaar nodi dennen noch beuken-boomen gevon- den worden. De bofch-marters , die my ten onderwerpt voor de befdfryving van dat dier gediend hebben , zyn in Bourgogne gevangen, in boflehen , alwaar geene dennen of andere hattsagtige boomen groeijen, behalven de jenever-be- ziën-boom; het zoude ook zonder reden zyn, dat men den huis-marter voor een tam dier zoude aanzien , fchoon hy zyne prooi op bewoonde plaatlen koo- me zoeken ; hy is flegts een weinig minder wild dan de bofch-marter. Verfcheiden Schryvers hebben voorgegeeven dat de bofch-marter en de huis- marter tot verfchillende foorten behoorden , zonder eenige reden tot Itaaving van hun gevoelen by te brengen; anderen hebben verzekerd, dat deze beide dieren van dezelfde foort waren , en dat zy zig in de koppeling vermengden , maar dit is nooit beweezen geworden. Het komt my integendeel voor, dat de bofch-marter en .de huis-marter niet te zanten koppelen , om dat men geene badaarden ziet die uit hunne vermenging voortkomen. Deze badaards , of ten .minnen eenige derzelven , zouden de keel van eene gemengde kleur hebben , die uit het geel van den bofch-marter en uit het wit van den huis-marter beftaau zoude; wanteen der voornaame kentekenen, welke deze dieren onderfchei- den , is dat de bofch-marter onder de keel geel , en de huis-marter daar wit is ; daarenboven zouden de tinten der kleur van het hair, die by den bofch-mar- («) Marles abietum. (ij Marles figerux.. La Marte i * r. ï : BESCHRYVING VAN DEN BOSCH-MARTER. 119 ter de fraaifte zyn , en de glans, dienhy ook fterker dan de huis- marter heeft, by de baftaarden veranderen en afneemen 5 men zoude er' vinden die het hair minder mooi hadden dan dat van den bofch-marter, en fraaijer dan dat van den huis- marter; wel ras zouden deze badaards zig 111 grooten getale voort- nknten 7 v zouden zig met de onverbafterde bofch-marters en huis-marters vermengen! en -door deze vermenging zouden de onderfcheidende kenmerken van dez ê e raden in eene opvolging van geflagten verdwynen en • reeds yerdwee- nen 7vn indien de bofch-marter en de huis-marter te famen koppelden. Het is om deze beweegredenen dat ik bellooten heb den boich-marter af- zonderlvk van den huis-marter te befchryvcn , fehoon deze dieren malkande- ren wat het uitwendig maakzel des lighaams en de gedaante der inwendige deden betreft, zo volmaaktelyk gelyken, dat ’er geene andere verfchillen dan de kleuren van het hair zyn , die dezelven van elkanderen kunnen doen on- d< De n bofch*marter , die my ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft hadt, gelyk de huis-marter, dien wy befchreevcn hebben,, twee foor- ten van hair, eene die donsagtig was, en nog andere lange en ilyve hanen,, die dikker fchynen aan hun eind dan aan hunnen wortel. Het donsagtig hair was afchgraauw van kleur, op het grootfte gedeelte van deszells lengte met eene roode kleur zeer licht gehoogd , eii hadt eene zeer bleek vaale en byna witagtige kleur aan het eind van yder hair. De lange hairen waren ter helfte van hunne lengte even als het donshair afchgraauw van kleur daar zat ook. een weinig lichtvaal boven het afchgraauw ; en het overig gedeelte van elk hair was glanzig bruin van kleur met ros vermengd , dat zig meer of min duidelyk vertoonde. Het lighaatn des diers was niet zodanig met lange en Ityve hairen bezet dat hier het dons geheel door bedekt wierdt ; men zag deszelfs witagti- ge kleur , die met het geelagtig bruin der lange hairen vermengd was. Het eind van’ den bek, de borft, de vier pooten en de ftaart waren van eene zwart- a'rtige bruine kleur, door welke flegts een weinig vaal heen fclieen. De keel,, het onderfte gedeelte van den hals en het voorfte gedeelte van de borft had- den eene kleur, die uit wit en vuil oranje iamengefteid was, en die uit ver- fchillende oogpunten meer of minder donker was ; in het midden van die oran- jekleur zaten twee kleine bruine vlakjes , het een op de keel , en het ander tus- fchen den hals en de borft. Het agterfte gedeelte van den buik hadt eene ros- fe kleur , de randen en het binnenfte der ooien hadden eene witagtige kleur die met eene fiaauwe tint van eene licht geele kleur vermengd was. L°ngte van het geheele lïghaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den bek tot aan den aars Hoogte van het voorfte ftel Hoogte van het agterfte ftel . « . * Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het ag- Omtrek van het eind van den bek ©mtrek van den bek, onder de oogen gemeeten tfcntrek van de opemng van den belt ... - voeten, duimen, lyne». I. O. O.. O. o. o. o. 6 . 8 . 10. D* 4 - a.- 8 i o. ou 10^. 6 . 10 - 120 DE NATUUR LYKE HISTORIE, Afftand tuflchen de beide neusgaten Afftand & tuflbhen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog • • , , Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen, over de kroi het neusbeen gemeeten . Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de. ooren gemc Lengte der ooren • • Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gem Afftand tuflchen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals . Omtrek van dcnzelven .... Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten . Omtrek op de dikfte plaats .... Omtrek voor de agterpooten Lengte van den ftomp van den ftaart . Omtrek van den ftaart by het begin van den ftomp . Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand • . Lengte van den voorarm by den elleboog Dikte van den voorarm ter zelfde plaats Omtrek van de geleeding der hand Omtrek van de agterhand ... - Lengte van de geleeding der hand tot aan de nagelen Lengte van het been van de knie tot. aan de hiel Breedte van het bovenfte des beens Dikte • * • • 4 Breedte ter plaatfe van de hiel . Dmtrek van den agtervoet . • Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet Breedte van den agterften voet Lengte der langfte nagelen • ... Breedte aan de bafis voeten. duimen, lynea. O. o. H.J 'an o. I. 3- o. I. , . o. o. 6. o. o. 2 . van o. I. 4 . o. I. O. 1. o. 6 . 8 . o. I. 0 . :n. o. 2 . 0 . -o. o 3- 0 . n 3’ o. 6. 0 . .• °- 7- 9- o. IO. 4 . o. 9- 0 . c. 9- 9- o. 2 . 5 ♦ T der Q. 3- 0 . o. I. 0 . o. o. 7- o. 2 . 4- o. 2 . 4- o. 2 . 7. o. 4- 4- o. I. 7- o. o. 10 . o. o. 9- o. 2 . 5- . o. 3- 8 . o. I. 0 . o. o. 10 . o. o. 6 . o. o. St V De marter, die ten onderwerpe voor de befchryving der inwendige deelen gediend heeft, was eenen voet vier duimen lang van het eind van den {moei tot aan het begin van den ftaart. De lengte van den kop bedroeg drie dui- .inen vier lynen , en de omtrek zes duimen op de dikfte plaats. Het lighaam hadt zes duimen omtreks agter de voorpooten, zeven duimen op liet midden,, en zes duimen voor de agterpooten. De lengte van den ftaart was van negen duimen tot aan het eind van den ftomp, en van een. voet tot aan het eind aer hairen. Dit dier woog een pond en dertien oneen. De befchryving der weeke inwendige deelen van den huis-marter kan voor die derzelfde deelen van den bofch-marter verftrekken , om dat er eene even rroote gelykheid tuflchen deze beiden omtrent de plaatfmg , de gedaante , en het maakzel der ingewanden , als omtrent de uiterlyke lighaamsgedaante plaats ö heelt. BESCHïIYVING VAN DEN BOSCH-MARTER 121 heeft. Het zal genoeg zyn hier eenige waameemingen aangaande de voomaara- fte ingewanden van den bofch-marter ter neder te Hellen. Dc darmbuis was vyf voeten on elf duimen lang van den portier tot aan den aars, en hadt eenen duim zes lynen omtreks op de dunfte, en eenen duim negen lynen op de dikfte plaatfen , welke de twaalfvingerige en regte darm maakten. De lever woog eene once tien greinen , en de milt een - en - zeftig greinen.' Het alvleefch was een weinig minder uitgeftrekt dan dat van den huis-marter , daar was geen duidclyk zenuwagtig middelpunt in het middelrif voorhanden , fchoon hetzelve doorfchynend was , niet flegts in het midden , maar ook op andere plaatfen. De herffenen woogen eene halve once en vier greinen , en de agterherflenen zes-en-zeftig greinen. ö Het geraamte van den bofch-marter gelykt zo veel naar dat van den huis- marter, dat ’er tuffchen die beide geraamtens , in elk van hunne deelen waarge- nomen en vergeleeken , flegts zeer geringe verfchillen voorhanden zyn , en ik ben geneigd om te denken dat die kleine verfchillen flegts verfcheidenheden zyn , welke men wel tuffchen individu’s van dezelfde foort zoude kunnen vin- den.’ Ik heb evenwel niet gemeend dezelven allen te moeten voorbygaan , en ik zal ’er ecnigen opgeeven , opdat men moge naargaan of zy ook by andere bofch-marters gevonden worden ; doch ik zal geene andere befchryving van het geraamte dezes diers geeven , noch ook eene tafel van deszelfs afmeetingen , omdat zy tennaaftenby dezelfde zyn als die van den huis-marter , die in dit Deel befchreeven is. Het agterft gedeelte des doornagügen uitlleekzels van het tweede wervelbeen van den nek was by den bofch-marter meer uitgerand dan by den huis-mar- ter, en de agterfte tak van het zydelingfch uitfteekzel des zesden wervel- beens was gefpleeten. Vil, Deel. Q Ï22 DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN HUIS- en BOSCH-M ARTER. No. DCLXXXVII. Een jonge huis-marter. . Dit jong is flegts zes duimen lang van de kruin van den kop tot aan het be- gin van den haart ; deze jonge huis-marter gelykt meer naar een jongen hond van denzelfden ouderdom dan naar eenen volwafl'en marter, door de gedaan- te van zynen kop en yoornamelyk door die van den bek. Het hair is zwartag- tig over het geheele lighaam , behalven op die plaatfen alwaar het in het ver- volg wit o vaal moeit worden ; men wordt op deze plaatfen reeds kort hair gewaar , dat wit of vaal van kleur is. No. DCLXXXVIII. Eer. huis-marter. Deze huis-marter wordt in moutwyn bewaard; hy gelykt door de Grootte van zyn bgtaam en de kleuren van zyn hair naar’dfen, welke ten „ndeK voor de befehryvmg van dit dier gediend heelt. 1 3\o. DCLXXXIX. Een opgezette huis-marter. Deze is tennaaftenby van dezelfde grootte als die, welke ten onderwerpe voor de befehryvmg van dit dier gediend heeft. No. DCXC. Het geraamte van eenen huis-marter. Dit geraamte is eenen voet twee duimen en een Malven lang van het eind der kaakbeenderen tot aan bet agterite eind des heiligbeen» ; de kop is drie duimen twee lynen lang , en heeft vyf duimen twee lynen omtreks ter nkm _fe van de hoeken des „nderlten kaakbeens en boven liet voSd gemee “ het koffer heeft zes duimen negen lynen omtreks op de dikfte plaats. No. DCXC1. Het tongbeen van een huis-marter Hetzelve is uit negen beenderen te famengefteld , even gelyk dat van den faar die V v^n d S V0S ’ deze bcendercn van den huis-maater gelyken meer ® de ” vos dan naar die van den das, vooral door de lengte der twee voomaamfte hukken. No. DCXC1I. Beentje uit de roede van eenen buis-marter. .Ditl-ntje is eenen duim elf lynen lang , en heeft omtrent eene halve Iyn middellyns , net onderft gedeelte is krom , plat , in eene punt uitloopende , cn doorboord met een gat dat op eene lyn afllands van het eind geplaath is. BESCHRYVING VAN HET KABINET. 123 Dit gat is ovaal van gedaante ; deszelfs groote middellyn is anderhalve lyn lang, én deszelfs rigting volgt de lengte van het been , de kleine middellyn is flegts eene lyn lang. Het einde van het been , dat aan de roede yaft zit , is een wei- nig dunner dan deszelfs midden, zodat dit beentje eenigzins naar eene ftom- pe en kromme naald geiykt. No. DCXCIII. Een opgezette bofcb-marter. Dezelve is kleiner dan die , welke ten onderwerpe voor de befchryving van den boich-marter gediend heeft, en deszelfs hair is minder zwartagtig van kleur ; hy is in het boich van Orleans gevangen , van waar hy door den Hr. Saler- ne. Geneesheer aldaar, en Correfpondent van de Koninglyke Akademie der Wecteni'chappen,voor het Kabinet is overgezonden. No. DCXC1V. Het geraamte van een bofcb-marter. Dit geraamte is eenen voet twee duimen drie lynen lang , van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterfte eind des heiligbeens; de kop is drie dui- men lang, en heeft vier duimen negen lynen omtreks, ter plaatfe van de hoe- ken des onderden kaakbeens, en boven aan het voorhoofd gemeeten. No. DCXCV. Het tongbeen van een bofcb-marter. Hetzelve is gclyk aan dat van den huis-marter , zo wel door het getal als de gedaante der beenderen, uit welken het bellaar, No. DCXCVI. Beentje uit de roede van den bofch-marter. Dit beentje is eveneens van maakzel en gedaante als dat uit de roede van den huis-marter , hier boven by No. DCXCII bcfchreeven. 124 DE NATUURLYKE HISTOR IE,. om zyn pruuy ic zuckcti. ny Komc nuietjes op de voorplaatfen der landhoe- ven, klimt naar de vogelvlugten , en duivenhokken, alwaar hy, zonder zo veel geraas te maaken als de huis-marter , meer vervvoefting aanregt. Hy byt al hfet gevogelte den kop af, of verbryzelt hetzelve, en vervolgens brengt hy hen een voor een weg, en maakt ’er een magazyn van. Zo hy hen, gelyk dikwils gebeurt , niet in hun geheel kan wegvoeren, omdat het gat, daar hy doorge- kroopen is, daar al te nauw toe is, vreet hy hunne harfens op, en voert de koppen weg. Hy is ook zeer greetig naar honing ; hy talk de bijenkorven in den winter aan , en dwingt de bijen dezelve te verhaten. Hy verwydert zig niet verre van de bewoonde plaatfen ; de mannetjes vegten met malkanderen op de daken , en betwiften deir anderen het wyfje ; vervolgens verhaten zy het , en gaan den zomer in het veld of in de boffchen doorbrengen. Het wyfje daaren- tegen blyft op haar zolder, tot dat zy geworpen heeft, en brengt haare jon- gen met, dan tegen het midden of het einde van den zomer naar buiten Zy werpt ’er drie of vier, en zomtyds vyf, zy zoogt hen niet lang, maar gewent hen al vroeg bloed en eijeren te, zuigen. In de, ftad keven zy van den ftillen roof, en in ’t veld van de jagt. Zy zet- ten zig , om den zomer door te brengen , in de holen der konynen , in de klooven der rotien, in de ftammen van holle boomen neder, daar zy zelden > anders dan des nagts uit te voorfchyn komen , om zig in de velden of in de boffchen te verfpreiden ; zy zeekcn de nellen der patryzcn , der leeuwerikken en lylters , op; zy klauteren op de boomen om die dér andere vogelen magtig’ te worden; zy befpieden de rotten, de mollen, de veldmuizen, en voeren een geduungen oorlog tegen de konynen, die hen niet kunnen ontkomen omdat zy gemaklyk m derzelver holen indringen, üit zoude het zekerft mid del zyn om het getal der konynen in die flroeken , alwaar zy al te overvloedig worden , te verminderen, . b - DE BUNTSING *. tfAN DEN BUNTSIN G. ibs De buntfing is wat kleiner dan de huis-marter ; hy heeft een korter ftaarf, puntiger fnuit , dikker en zwarter hair ; hy heeft wit op ’t voorhoofd zo wel als aan de zyden van den neus en rondom den muil. Ook verfchilt hy van den huis-marter in de ftem , als die een fcherpen en vry treffenden toon heeft , ténvyl die van den buntfing doffer geluid geeft; zy hebben beiden zowel als de bofchmarter , en het eekhorentje , een geknor van een zwaaren en toornagtigen toon, welken zy dikwils herhaalenzo men hen tergt; eindelyk gelykt de bunt' flng niet naar den huis-marter in den reuk , die , wel verre van aangenaam te zyn, daarentegen zo Hinkend en lelyk is, dat de latynfche benaaming van Putorius , en de franfche van Patois , als of men zeide (linker, daar van on- getwyffeld herkómilig is. Het is inzonderheid wanneer hy verhit of getergd iS , dat hy een onverdraagelyken flank uitwaaflemt en rondom zig verfpréidt. De honden willen zyn vleefch niet eeten , en zyn vel zelf, fchoon goed , is in een laagen prys , omdat het zyn natuurlyken reuk nooit verheft. Die reuk komt van twee blaasjes , welken deze dieren by het aarsgat hebben , en dia eene olyagtige (toffe bevatten en laaten doorfypelen , welker lugt zeer onaan- genaam is in den buntfing, den fret, het wezeltje, den das, enz, en die in- tegendeel niet dan eene foort van parfum is in de civet, in de huis-marter, hl den bofch-marter , enz. De buntfing fchynt een dier der gemaatigde geweften te zyn , men vindt ’er maar weinige of geenen in de landen van ’t Noorden, zy zyn zeldzaamer dan de buis- marter irt deZuidelyke geweften. De Itinker van Amerika is een verfchillend dier, en de foort van den buntfing fchynt in Europa bepaald te zyn van Italië tot Polen. Het is zeker, dat deze dieren de koude fchroomen, dewyl zy zig in de huizen begeeven, om daar den winter te gaan overbrengen, en men hunne voetfpooren nimmer ziet in de fneeuw , in de boffehen , of in de vel- den, die verre van de huizen afliggen, en miflehien vreezen zy ook de al té groote hitte, nademaal men hen niet vindt in de. Zuidelyke landen. - ■! I2Ó DE NATUURLHE HISTORIE, BESCHUTTING TAN DEN B UN TS ING. e huntfmg CPl XX /II') is even groot als de huis marter en de bofch- H\ D è marter, en fchoonhy een korter daart heeft, gelykt hy hun door het maakzel des 1'ghaams, want dit dier is ook zeer Mgtig kort van ooren en van pooten, plat op de kruin van den kop, en b£ van bek, maar hy verfchilt van de marters door de kleuren van zyn had 1 De plaatien rondom den bek, de zyden van den neus, het voorhoofd de flaapen, het gedeelte dat tuflchen het oor en den bek zit, en de rand 7 van den binnenkant der ooren, zyn wit, alle de overige gedeelten des lighaamszvn zwart of vaal van kleur; de neus en de omtrek der oogen, het onderït van den hals, het voorde gedeelte van de bord, de fchouders, de vie? poiSen S het eind van den daart zyn zwart; het agterd gedeelte van de bord, de buik en het ondprd gedeelte van de zyden des lighaams , hebben eene vaale kleur die meer of mm donker is want dezelve is witagtig op het grootft gedeelte Van den buik; daar liep m de lengte over het midden van den buik eene zwartaï tige dreep , die ter plaatfe van de opening der voorhuid ophieldt; de boven- kant van dit dier van het voorhoofd af tot digt by het eind van den daart, en het hovend gedeelte van de zyden des lighaams, zyn met zwart en vaal ver- De bnntfmg heeft, gelyk de beide raden van marters, twee foorten van nl eke . de ee f ftyf, , glanzi | er ’ en langer dan de andere is; op de piaaTen , dit met zwaït en vaal vermengd zyn, zyn het llegts de lange hairen die zweut zyn, dus vertoont zig deze kleur meer of minder derk naar even- redigheid van liet getal uezer hairen ; de langde zitten op den rug en op den i taart , en zyn omtrent andcrhalven duim lang; deze is ook ongeveer de lenv- te welke de baarden hebben. ° Daar waaflemt uit het lighaam van het dier en vooral uit de blaasjes die naad den aars zitten eene onaangenaame lugt uit, die dit dier den franfehen rnnm dit dier ook flinker, ^ flinHumfinn gdieeten.Dae reukïdykt najden'™! deii huis -marter , maar is veel onaangenaamer. yKt naai dien van Le dS e aI?s 1iet geheelC Ughaam van het eiud van den bek tGt aa n Hoogte van het voorde del Hoogte van het agterde del ' HSoora de " t0p ™ h " dDd ™ '*» l=k tot aan iet ag- Omtrek van den bek * Om trek v*in den bek onder de oogen gemceten Qratrek van de opening van den belt . * * . * voeten, duimen, lynen. P. O. I: 2 . 3 - 4 - 2 . O. O. o. 9 6- 8 . io. Le Putois HMi IIH 1 saa s 1 j: ; lij. 1 1 |j Si! BESCHRYVING VAN DEN BUNTZING. 127 Affland tuffehen de beide neusgaten Affland tuffehen liet eind van den bek en den voorden hoek van het oog . . .... Affland tuffehen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . Opening van liet oog .... Affland tuffehen de voorde hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten . . . Dezelfde affland in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuffehen de oogen en de ooren gemeeten. Lengte der ooren .... Breedte van de bafls over de buitenfte kromte gemeeten . . . Affland tuffehen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals .... Omtrek van den hals ..... Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten . . , Omtrek op de dikfle plaats . . • Omtrek voor de agterfle pooten . . . . Lengte van den ftomp van den damt Omtrek van den Haart aan het begin van den flomp Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand ..... Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte van den voorarm op dezelfde plaats .... Omtrek van de geleeding der hand .... Omtrek van de agterhand . • . • Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen. Lengte van het been van de knie tot aan de hiel . . Breedte van het bovenft des beens ... Dikte • . . * * * o ' Breedte ter plaatie van de hiel • Omtrek van den agtervoet • Lengte van dc hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorflen voet . • Breedte van den agterften voet . Lengte der langde nagelen • . Breedte aan de bafis ..... voeten, duimen, lynen. 0. 0. 0 0' 0 . I. X. 0. 0. II. 0. 0. 3i- 0. 0. H- 0. r. 5- 0. 0. xr. 0. 6. 8. 0. 0. 6. 0. 0. 11. 0. r. 10. 0. 2. 0. 0. 6. 9- 0. 7- n 0 . 8. 6. 0. 7- 0. 0. 6. 0. 0 . 2 . 0. 2. O. 0. 0. II. 0. 0 . 7- 0. 1. 10. 0. 1 . 7- 0. o_ 1 . 0. 3. IX. 0. O. 1 1. 0. O. 7- 0. O. 7- 0. I. 10. 0. 7- 0. 0 . 8. 0. 0 . 8. 0. 0. 4- 0. 0 . I. v De buntfing, die ten onderwerpe voor de befchryving der weeke inwendige deelen gediend heeft , was eenen voet vier duimen lang , van het eind van den Bek tot aan het begin van den ftaart ; de omtrek des lighaams was van zeven duimen agter de voorpooten gemeeten , van agt duimen in het midden , en van zeven duimen vier lynen voor de agterpooten ; het dier woog drie pon- den. Daar heeft eene zo groote gelykheid tuffehen de inwendige deden van den buntüng en die van de beide raffen van marters plaats, dat het nutteloos zoude zyn eene even omftandige befchryving der ingewanden van den buntfing te geeven , als die , welke van die van den huis-marter gemaakt is , het zal genoeg zyn de voomaamlle verfchillen op te geeven. De darmbuis van den buntfing was zeven voeten drie duimen lang , van den 123 DE N A TV UR'LYKE II I S T O R IE, portier tot aan den aars , en heeft omtrent eenen duim drie lynen omtreks over haare geheele lengte, behalven op den regtendarm, die twee duimen omtreks hadt by den aars. De lever hadt eene bleekc roodc kleur van buiten en van binnen; zy woog eene once en-zes grollen ; de milt hadt dezelfde kleur als de lever ; zy was veel langer dan die van den huis-marter , want zy was omtrent vyf duimen lang , zy woog een gros en een half; de regter nier zat het vierde gedeelte van haare lengte meer naar voren dan de linker ; het middelrif was zeer dik , en hadt geen zcnuwagtig middelpunt. De tong van den buntfing verfchilde niet van die van den huis-marter dan daar in, dat men op dezelve daarenboven zeer onderfcheidenlyk de kleine tepeltjes zag , die haarvoorfte deel bedekten ; zy maakten ryen die lchuinfch van agteren naai voien , en van binnen naar buiten gerigt waren; daar zaten op het ag- terlt gedeelte van de tong verfchciden kelkklieren van verfchillende grootten ; het verhemelte was door zes opene vooren doorlheeden ; de groote en kleine herfienen geleeken naar diezelfde deelen in den huis-marter gezien , de groote herffenen woogen een gros zes-en-vyftig greinen, en de agterherffenen een half gros. De balzak was grooter dan die van den huis-marter, en het roedehoofdje hadt eene verfchillende gedaante van die van dat dier, maar die overeenkwam met de gedaante van het beentje dat binnen in hetzelve zat (a); het roede- hoofdje van den buntfing was dertien lynen lang , en daar was een afiland van vier lynen tuffehen het eind van het beentje en de fplyting der iponsagti- ge ïighaamen ; de lengte der afleidende vaten was van drie duimen en een halven., de zaadballen waren zes lynen lang, vier lynen breed, en drie ly- n.en dik. De blaasjes van den aars verfchilden niet van die van den huis-marter dan daarin , dat zy grooter waren ; derzelver grootfte middellyn was zes lynen lang en derzelver kleine vyf ; de zelfitandigheid , die in deze blaasjes bevat was , hadt eene witte kleur, en gaf eene zeer Hinkende en zeer doordringende lugt van zig. Het geraamte QPl. XXI F') van den buntfing heeft naar evenredigheid het voorfte gedeelte der kaakbeenderen korter dan dat van den huis-marter en de eigenlyke neusbeenderen minder agterwaards ftaande,en bygevolee de ran- den van de opemngen der neusgaten minder naar agteren gerigt; maar de ei- genlyke neusbeenderen ftaan meer naar omlaag geboogen, het voorhoofd is verhevener, en de oogputten hebben eene veel kleiner middellyn dan by den nuis-marter. Tmk. e rn^ nt ^ n § k ee ft in elk der ^kaakbeenderen eenen tand minder dan de , , 1 er ’ deplaatfmg der tanden van deze beide dieren tegen elkanderen ' , , uw f nde ket my voorgekomen dat het de tweede baktand van elke z}>-^ es bovenlten kaakbeens, en de derde uit elke zyde van het onderft kaak- , va ,\ dat „-f R ? ie in die van gedeelte' des 'Kabinets, hetwelk be- trekking aeuc tot de Natuurlyke Hiftoue van den buntfing. ~ BESCHRYVING VAN DEN BUN TS ING. kaakbeen van den huis -marter is , welken de buntfing niet beeft; dus heeft hy flegts vier-en-dertig tanden , zes fnytanden en twee hondstanden in elk kaak- been , vier baktanden aan elke zyde van het boventte kaakbeen , en vyf aan elke zyde van het onderfte kaakbeen ; voor het overige gelyken alle deze tan- den volmaaktelyk naar die van den huis-marter , zo wel door hunne gedaan- te als plaatfing. Het geraamte van den buntfing hadt even als dat van den huis-marter veer- tien ribben aan elke zyde ; maar hetzelve hadt flegts drie valfche ribben aan elke zyde, en zeftien valfche wervelbeenderen in den {laait; alle de overige deden des geraamtes van den buntfing geleeken zeer veel naar die van den huis-marter , zo wel wat het getal als de plaatfing en de gedaante der beende- ren betreft , in eene grootte die geëvenredigd was naar die van het dier ; ge- lyk men de meefte verfchillen in de afmeetingen van den kop vondt, zal men daar van kunnen oordeelen als men de volgende tafel by die vergelykt, welke de afmeetingen van den kop des geraamtes van den huis-marter behelft. Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterhoofd . .... De grootfte breedte van den kop den agterften rand des knokkelswyze uitfteekzels Lengte van het kaakbeen ter piaatfe van de hondstanden . Breedte ter piaatfe van de kromte der takken Afftand tulT'chen de knokkelswyze uitfteekzels . Dikte van het voorfte gedeelte des bovenften kaakbeens . Breedte van dat kaakbeen ter piaatfe van de fnytanden . Breedte ter piaatfe van de hondstanden Afftand tulfchen de oogputten en de opening der neusgaten. ■Lengte van die opening .... Breedte . • . .. Breedte der oogputten . . . Hoogte . . . . , Lengte der langfte fnytanden buiten het been Lengte der hondstanden ... . Breedte aan de bafis . . . Lengte der grootfte baktanden buiten het been Breedte ... . :Dikte voeten. duimen, lynea.' 0. 2. 8|-.- O. 3 I. 9. O. i. 8L . 0. 0. 4-f. o. 1. 5. o. 0. 7 i- o. °. i- o. °. 3 t- o. O. Ö“. o. c. 6 \. o. 0. 6. o. 0. 4. o. o- 5 i- o. 0. 5. 0. 0. 2j. 0. 0. 4-5-. o. 0. 2|. o. O. 3 |. o. O. 4. o. 0. 2. VII. Deel. I ' DE NATUURLYKE ISO HISTORIE, DE FRET *. ornmige Schryvers hebben getwyffeld, of de fret en de buntfing wel p dieren van verfchillende foorten waren («)? Deze twyfteling is- H Z ^ miffdüen daar uit ontdaan, omdat ’er fretten zyn, die in kleur van hair naar de buntfings gelyken : ondertuifchen is de buntfing , die in de gemaatigde geweften t’huis hoort, een wild dier, even als de huis-mar- ter, en de fret, uit heete landen herkomllig , kan inFrankryk niet bellaan dan als een huiffelyk dier. Men gebruikt niet den buntfing, maar den fret voor de konynenjagt, omdat hy zig gemaklyker laat temmen, want voor het overige heeft hy , zo wel als de buntfing , een zeer fterke en zeer onaangcnaame lügt. Maar ’t geen nóg meer bewyll dat het verfchillende foorten van dieren zyn , is, dat zy zig niet te famen vermengen en dat zy daarenboven in eene menigte wezendlyke karakters verfchillen. De fret heeft een langer en dunner lighaam (b ') , fmaller kop , puntiger fnuit dan de buntfing ; hy heeft niet hetzelfde in- ftinkt om zyn beftaan te vinden ; men moet voor hem zorgen , en hem in huis voeden , ten minften in deze klimaaten ; hy gaat zig niet in ’t veld of in de boffehen nederzetten , en zy , welken men in de holen der konynen verlieft , en die niet wederkomen , hebben zig nooit in dc velden of boffehen verme- nigvuldigd, zy komen waarfchynelyk geduurende den winter om; defretver- fchilt ook in kleur van hair , gelyk de andere huisdieren , en is zo gemeen in de heete landen als de buntfing daar zeldzaam is (c).. Het wyfje is onder deze foort van dieren merkelyk kleiner dan het manne- tje ; wanneer het ritzig is zoekt het hem driftig , en men verzekert (d ) , dat zy het beflerft zo zy geene voldoening kan erlangen : ook draagt men zorg van hen niet van één te fcheiden ; men brengt hen in tonnen of in kiften op , alwaar men hen een bed van werk maakt; zy üaapen byna geduurig, die me- nigvuldige fiaap evenwel belet niet , dat zy , zodra zy wakker worden , eeten begeeien ; men voedt hen met zemelen , met brood , met melk , enz ; zy wer- pen tweemaal ’s jaars ; de wyfjes draagen zes wecken ; zommige eeten haare * De Fret heet in ’t Latyn Viverra, Ftiro, Furuncului ; in ’t Spaanfch Huron, Furam in ’t FranfchFwrt; in ’tHoogduitfch Frett, Frettel, Furette ; in ’t iingelfch Ferret ; in ’t Poolfch La ska, Viverra , Furo , 13 is. Gesner, Hi/l. Qmdrup. pag. 762. Icon. Aaimal. Qtmdrup. pag. 101. Mujisla Syivejlris viverra d:üa. Rat Syiopf. Anim. Qualrup. pag. 193. Mujlela viverra diÜa. Klein de Qitadrup. pag. 63. Mujlela pilis fubf.avis longioribtss , caftaneo colore terminatie, vejlita , viverra mas. Mujlela pilis ex ctlbu Jubflavis veflita . . . Viverra fitmina. Brisson. Regn. Aninial. pag. 244 - (0) Vid. LiNNiEi Syjlen 1. Natur. Mujlela Jlavefcenle nigricans, ore albo , cotlari jhvefcente , putorius . . . Mujlela fylveflrls, viverra ditla ; an dijlin&a? (&) Zie hier agter de befchryving van den fret, waar uit men ziet, dat hy.' vyfiien ribben heeft, terwyl de buntfing, de huis-en de bofch-marter , flegts veertien hebben; en dat hy ook een been meer in het borftbeen heeft. (c) De fret wordt in Barbarije gevonden en Nimje genaamd. Zie het eertte Deel der^Rei- Z en van Dr. Shaw. (d) Zie Gesner. Bijl. Aninial. Qiiadnip. pag. 703. \ jongen op byna zo ras als zy die geworpen hebben, en dan worden zy op nieuws ritzig ; en draagen driemaal, telkens vyl of zes, en zomtyds zeven of agt, ja wel eens negen jongen ter wereld brengende. Dit dier is uitteraart een doodvyand van het konyn ; wanneer men een jon- gen fret , die nog nooit een konyn gezien heeft , een leevend , of zelfs een dood konyn voorhoudt, werpt hy zig ylings daar op en byt het met woede; zo het dier leeft , grypt hy het by de keel of by den neus , en zuigt zyn bloed uit. Wanneer men hem in de konynen-holen zendt , muilbandt men hem eerft , opdat hy dezelve niet ombrenge, maar alleen noodzaake uit hunne wykplaat- fen te voorlchyn te komen , en zig in de ltrikken te verloopen , waarmede men de ingangen bezet heeft. Zo men de fret zonder muilband laat loopen , ftaat men in gevaar van hem te verliezen , omdat hy , na het konyn zyn bloed uit' gezoogente hebben, in flnap valt, en de rook, dien men in het hol maakt, is niet altoos een zeker middel om hem weder te voorlchyn te doen komen , omdat ’er verfcheiden uitgangen aan een hol zyn, en dat het eene hol niet zel- den gemeenlehap heeft met andere holen, daar de fret indringt, naarmaate de rook hem verpligt te wyken. De kinderen maaken ook gebruik van den fret om vogelnetten magtig te worden ; hy dringt ligtelyk in de gaten der boomen en nuturen , en hy brengt hen naar buiten. Volgens het getuigenis van Strabo is de fret uit Afrika naar Spanje overge- bragt , en dat komt my niet ongegrond voor , omdat Spanje het oorfpronklyk land der konynen is, en het land, alwaar zy voormaals menigvuldig!! waren; men kan derhalven met reden vermoeden , dat men , toen deze dieren door hun overgroot getal lattig waren geworden , fretten heeft laaten komen , waar- mede men eene nuttige jagt op dezelve maakte, daar men integendeel met de buntüngs te vermeerderen , de menigte der konynen wel koude verminderen , maar zonder eenig voordeel, dewyl men hen door dit middel alleenlyk ver- delgde , zonder hen zelf te genieten , behalven dat men hen dus ook miffehien in veel grooteren getale verdelgd zoude hebben, dan men verlangde. De fret , fchoon zig ligtelyk laatende temmen , en zelfs vry onderwerpe- lyk , laat egter niet na van zeer uploopend en ligtgeraakt te zyn ; hy heeft een flegten reuk op alle tyden , doch die evenwel merkelyk fferker wordt , wanneer men hem tergt, en hy zig verhit; hy heeft leevendige oogen, een vuurig aan- fchouwen , alle zyne beweegingen zyn zeer gemaklyk en vaardig , en hy is terzelfder tyd zo iterk , dat hy ligtelyk een konyn , dat ten minden viermaal zo groot is als hy-, overweldigt. In weerwil van ’t gezag der Overzetteren en Uitleggeren , twyffelen wy egter, of de fret de iótis der Grieken zy? ,, De ictis, zegt Aristoteles, is „ eene foort van wild wézeltje , kleiner dan een Malteefch hondje , maar aan „ het wezeltje gelyk in hair , in gedaante , in witheid van het ondertte ge- „ deelte , en ook in loosheid van zeden ; hy laat zig merkelyk temmen , hy „ doet groot nadeel aan de bijenkorven , dewyl hy greetig is naar honing; hy 9, valt insgelyks op de vogels aan; hy heeft, gelyk de kat het teellid beenag- 99 tig (e)”. Het lchynt voor eerft , dat hier eene foort van tegenftrydigheid of i (*) Aristotei.es, HiJior. Aiiirhal. lib. IX. cap. 6. R a I3 2 DE NATUURLYKE HISTORIE, van kwalyk verftaan onder loopt , als men zegt , dat de ictis een foort van wild wezeltje is , dat zig merkelyk laat temmen , dewyl het gewoone wezeltje , ’t welk hier het minft wild van de twee is, zig geheel niet laat temmen. Ten anderen , is de fret , fchoon merkelyk grooter dan het wezeltje , niet te vergely- ken by het klein Spaanfch of Maltheefch hondje , daar hy verre beneden is in grootte. Ten derden fchynt de fret niet de loosheid van het wezeltje, noch zelfs eenige liftigheid te hebben. Ik heb den Hr. le Roi , Opziener van des Ko- nings jagt, verzogt om dit laatile {luk te onderzoeken, en zie hier zyn ant- woord. „ De Hr. de Buffon kan verzekerd zyn dat de fretten inderdaad wel „ geen bepaalden fmaak voor den honing hebben, maar dat men, met hen „ wat te laaten vallen, hen denzelven kan doen eeten ; wy hebben eenigen vier „ dagen lang gevoed met brood in honing water geweekt ; zy hebben daarvan „ gegeeten , en zelfs vry veel in de laatile dagen ; het is evenwel waar dat „ dezwakilen onder dezen daar zigtbaar van vermagerden”. Het is de eerile reis niet , dat de Hr. le Roi , die by veele bekwaamheid eene groote zugt voor de Weetenfchappen koeftert, ons byzonderheden van meer of minder aanbe- lang, en daar wy gebruik van gemaakt hebben, heeft medegedeeld. Ik heb zelf, geene fretten by der hand hebbende , gepoogd de eigen proef te nee- men met een hermelyntje met hetzelve niet dan zuiveren honing te eeten , en terzelfder tyd melk te drinken, te geeven; het diertje is daar na verloop van eenige dagen van geftorven : dus zyn noch de fret , noch de herme- lyn, greetig naar honing, gelyk de iftis der Ouden; en het is om deze reden, dat ik vermoede, of dit woord ictis niet wel een |geflagtnaam zy, die verfcheiden foorten bevat? of zo het eene byzondere foort betekenc , - denk ik dat het den huis-marter of den buntfmg uitdrukke, als die beiden inderdaad de loosheid van het wezeltje hebben, in de bijenkorven dringen, en zeer greetig naar honing zyn. 2 om.VZI. T/XXV .ZY.xxri. C7f, ZïrazszA, y£ . Le Furet. EESCHRYVING VAN DEN FRET. 133 B ESCHR TFING FAN DEN FRET. e fret is ldeiner dan de buntfing , maar hy verfchilt door zyne lig- gt ^ haamsgedaante nergens anders in van denzelven , dan dat hy den kop fe D g minder breed, en den bek fmaller en fpitfer heeft. De kleur van het liair der fretten verfchilt gelyk van dat van de andere tamme dieren ; daar zyn fretten ( PI. XXF) , die eveneens als de bunt- fmgs wit , zwart , en vaal hebben , dat meer of minder donker is , men geeft hen den naam van buntfing - fretten ; de anderen (J>L XXXI') zyn geheel van eene "eele kleur, gelyk aan die van palmhout; deze kleur heeft eenige tinten wit omdat de lange en ftyve hairen, welke de fret even als de maners en de buntfing heeft, gedeeltelyk wit zyn , terwyl de korte en zagte hairen geheel geel zyn ; het wit en het geel hebben beurtelingfch de overhand op malkande- ren , wanneer men het dier uit verfchillende oogpunten befchouwt. De fretten , die eene gemengde kleur hebben uit wit , zwart , en vaal te iamengefield , ge- lyken door die mengeling volmaaktelyk naar de buntfmgs ; want zy hebben , even als de buntfmgs, den omtrek van den bek, de zyden van den neus, en het voorhoofd wit; al de overige deelen des lighaams zyn zwart of vaal van kleur , enz , maar in het algemeen was de vaale kleur van den fret , welken ik met den buntfing vergeleeken heb ,• meer met geel vermengd dan by dat dier , en de ftaart van den fret was byna geheel zwart ; de lange hairen waren ee- nen duim drie lynen, en de baarden twee duimen en een halven lang; de mannetjes fretten zyn grooter dan de wyfjes , en het is om dit verfchil aan re wyzen , dat de volgende tafel de afmeetingen van het mannetje en van het wyfje dezer dieren ufzonderlyk bevat. AFMEETINGEN van de Fretten. Lengte van het geheels lighaam in eene regte- lyn gemee- ten van het eind van den bek tot aan den aars . • • Hoogte van liet voorfte ftel ... Hoogte van het agterlle ftel • • Lengte van den kop van het eind van den bek tot aan het agterhoofd . . • ... Omtrek van het eind van den bek Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten .. .. Omtrek van de opening van den bek . . Afftand tuflehen de beide neusgaten Afftand tuiiehen het eind' van den bek en den vöorften hoek van h;r • ••»* * o O o* • * • • Afftand tuilcUen den agterften hoek en liet oor ... . Lengte van. het co" vh den ccnen hoek tot- den anderen ö ‘ a.3 Man- netje. Wyi-'JE.- V.‘ d. 1. V. d. 1. r.' x. 8. 1. O. 3.- 0. 3. 11. 0. 3- 5 • 0. 5- 4- 0. 5. 0.- 0. 2. 7. 0. 2. 4, 0. 2. 0. 0. 2. 0. 0. 3. 2. 0. 2. 9. 0. 2. 0. 0. 1. 10.- 0. O. 2|. 0. 0. ik- 0'. 0. 10L. 0. 0. 10. • 0. 0. 8. o.- o.- 7- 0. 0. 3- 0. 0. 3.- 134 DE NATUUR LYKE HISTORIE, AFMEETINGEN van Fretten. d E AfflancftufTchen dc voorflc hoeken der oogen in eene reg- | te lvn gemeeten • Afftand iii eene kromme lyn, dat is te zeggen over het neusbeen, gemeeten • • • Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren . . . Lengte der ooren '• Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gemee- ten • • Afftand tuflchen de beide ooren omlaag gemeeten . • . Lengte van den hals Omtrek Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten . . Dezelfde onttrek op de dikfte plaats ... Dezelfde onttrek voor de agterpooten ..... Lengte van den (lomp van den ftaart Omtrek aan het begin Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de ge- leeding der hand Breedte van den voorarm , by den elleboog Dikte ter zelfde plaats Omtrek van de geleeding der hand Omtrek van de agterhand . • Lengte van de geleeding der hand tot aan het ernd der nagelen . • • . • Lengte van den agterpoot van de knie tot aan de hiel . . Breedte van het bovenft gedeelte van dien poot Dikte • • . , * Breedte ter plaatfe van de hiel • • Omtrek van den agtervoet • • • Lengte van de hiel tot / XYVTT ' BESCHRYVING VAN HET KABINET. 15 ? BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN BUNTSING en VAN DEN FRET. No. DCXCVII. Een buntfing. Dit dier heeft de gewoone grootte en kleur van de buntfings ; hetzelve wordt in moutwyn bewaard. No. DCXCVIII. Een opgezette buntfing. Deze buntfing is van eene iniddelbaare grootte ; ondertuflchen heeft hy tin- ten van eene zwartagtige kleur , die zo donker zyn als die van de grootile en oudfte buntfings. No. DCXCIX. Het geraamte van ten buntfing. Dit geraamte is eenen voet eenen duim en een halven lang van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterft eind des heiligbeens ; de kop is twee dui- men zeven lynen lang , en heeft vier duimen vyf lynen omtreks , om de hoe- ken van het onderfte kaakbeen en boven aan het voorhoofd gemeeten. Het koffer heeft zeven duimen drie lynen omtrek op de wydfte plaats. No. DCC. Het tongbeen van een buntfing. Hetzelve beflaat uit negen beenderen, gelyk dat van den huis-marter, maas het middelde been der vork is een weinig langer. No. DCCI. Beertje uit de roede van een buntfing . Dit beentje heeft eenen duim negen lynen lengte , en omtrent eene lyn mid- dellyns ; het verfchilt van het beentje uit de roede van den huis en van den bofch- marter daarin , dat het aan zyn onderft gedeelte niet doorboord is , dat dit gedeelte in de lengte gegroefd is, dat deszelfs eind krom ftaat op de vyy- ze van een lepel, en dat het andere eind, dat aan de roede valt zat, het dik- ile was. No. DCCII. Een mannetjes fret opgezet. No. DCC1II. Een opgezet zvyf/es fret. Deze beide dieren gelyken elk , wat de kleur van hun hair en de grootte van hun lighaam betreft , na de mannetjes en wyfjes fretten , die ten onder- werpe voor de befchryving van den fret gediend hebben. No. DCCIV. Het geraamte van een mannetjes fret. Dit geraamte is elf duimen negen lynen lang van het eind der kaakbeende- m. Deel. S I ï3S DE NATUURLYKE HISTORIE, ren tot aan het agterft eind des heiligbeens; de kop is twee duimen twee Iv- nen lang , en heeft drie duimen vyf lynen omtreks ; de omtrek van het koffer is van vyf duimen twee lynen op de dikile plaats. No. DCCV. Het geraamte van een zvyfjes freh Dit geraamte is tien duimen negen lynen lang van het eind der kaakbeen- deren tot aan het agterir eind des heiligbeens ; de kop is twee duimen lane - en heeft drie duimen twee lynen omtreks; de omtrek van het koffer is van vier duimen zeven lynen op de dikfte plaats. No. DCCVI. Het tongbeen van een fret. Het is gelyk aan dat van den buntfmg door het getal en de gedaante der beenderen , waaruit het is famengefteld. No. DCCVII. Beentje uit 'de roede van een fret. Dit beentje is ilegts eenen duim vier lynen lang; voor het overige gelykt het naar het beentje uit de roede van den buntfmg. VAN DEN WEZEL. 139 DE WEZEL *. e gewoone wezel is zo gemeen in de gemaatigde en heete landen (Vz), | D | als hy zeldzaam is in de koude geweften ; de hermelyn daarentegen , zeer nien igvuldig in ’t Noorden , wordt ilegts in kleinen getale in de gemaatigde ftreeken gevonden. Deze dieren maaken derhalven twee onderfcheiden en afzonderlyke foorten ; het geen aanleiding heeft kunnen gee- ven om dezelve te verwarren , en het een voor het ander dier te neemen , is , dat ’er onder de gewoone wezels zommige zyn , die , even als de hermelyn , des winters in onze klimaaten wit worden ; maar zo zy dit kenmerk gemeen hebben , daar zyn egter andere karakters , die hen zeer verichillende maaken ; de hermelyn, ros in den zomer, wit in den winter, heeft op alle tyden, een zwarten ftaart ; de wezel, zelfs die, welke des winters wit wordt, heeft het einde van den ftaart geel \ hy is daarenboven merkelyk kleiner , en heeft een veel korter ftaart dan de hermelyn , hy blyft niet , gelyk deze , in de woefty- nen en boffchen , hy verwydert zig raauwlyks van der menfchen woonplaatlen \ wy hebben de twee foorten gehad , en het is niet waarfchynlyk , dat deze dieren die in klimaat , in lighaamsgeftel , in geaartheid , en in geftalte , verfchillen , zig met malkandcren vermengen : het is waar , dat ’er onder de wezels groo- ter en kleiner zyn ; maar dat verfchil is niet veel meer dan van een duim (b) , over de geheele lengte des lighaams, terwyl de hermelyn twee duim langer Ls dan de grootfte wezel : noch de een noch de ander laaten zig temmen , zy blyven altoos wild in de yzeren kooijen , waarin men verpligt is hen te bewaa- ren ; gcene van beiden willen zy honing eeten ; zy dringen niet in de bijenkor- ven gelyk de buntfing en de huis-marter, dus is de hermelyn niet de wilde wezel , de klis van Aristoteles , dewyl die Schryver zegt , dat dit dier zeer tam wordt , en zeer greetig is naar honing. De wezel en de hermelyn , wel verre van zig te laaten temmen, zyn zo wild, dat zy niet willen eeten, zo men hen aankykt; zy zyn in eene geduurige onruftige beweeging, en zoeken onophoudelyk zig te verbergen ; en zo men hen wil bewaaren , moet men hen een bos werk geeven , waarin zy zig heftoppen mogen ; zy fleepen daar aües heen , wat men hun geeft , eeten niet dan des nagts , en laaten het verfch vleefch twee of drie dagen bederven zonder daar aan te raaken ; zy brengen * De Wezel heet in ’t Griekfch in ’t Latyn Muflela ; in *t Italiaanfch Donnola, Bal- lottula, Binul/i ; in ’t Spaanfch Camadreia; in ’t Franfch Belette ; in ’t Hoogduitfch fVifel; in ’t Engelfch FVeafel. FVeefel-, en in zommige ftreeken van Engeland Foumart. Muflela proprie fle dicla Grsner. F lift. Qua drup. pag. 752! Icon. Anim. Quadr. pag. 99. Muftela vulgaris. Ray Synopf. Anim. Quadr. pag. 195. Muftela vulgaris. Klein’ de Qtiadrup. p«g. 02. Muflela fupra rutila, infra alba ... muftela vulgaris, Brisson. Regn. Animal. pag. 242. (a) De wezel wordt ook in Barbarije gevonden; men noemt hem Fert-el fteile. Zie het Ifte Deel der Reizen van Dr. Siiaw. (ö) Zie hier agter de befebryving van den wezel en den hermelyn, en vergelyk de afmee- tmgen dier cwee dieren met eikanderen. S 2 i4o DE NATUURLYKE RISTORI E r drie vierde van den dag met flaapen door; zy , die in vryheid leeven, wag- ten ook den nagt af, om hun prooy te gaan zoeken. Wanneer een wezel in een kippenhok komt , raakt hy den haan en de oude kippen niet aan , hy ver- kiert de ionge hoenders en de kiekens , doodt die met eene enkele wonding , welke hy hen aan ’t hoofd toebrengt, en neemt hen vervolgens allen, de eene na de andere , weg ; hy breekt ook de eijers , en zuigt die met eene ongeloof- de greetigheid uit : in den winter blyft zy gemeenlyk op de zolders , in de fchuuren , enz ; dikwils blyft zy daar zelfs in de lente , om ’er haare jongen te werpen. Geduurende al dezen tyd voert zy den oorlog, met nog meer geluk dan de kat , tegen de rotten en muizen , omdat zy haar niet ontihappen kun- nen , dewyl zy haar in haare gaten volgt; zy klautert op de duivenhokken , neemt de duiven, demuflehen, enz, weg; des zomers begeeft zy zig naar laage plaatfen , rondom watermolens , langs de waterbecken en rivieren , ver- bergt zig in dc ftru wellen, om vogels te betrappen, en legert zig dikwils in den uitgehold en ftam van een ouden wilg om ’er haare jongen te werpen ; zy vervaardigt hun een bed van gras, van hooy of ftroo, van bladeren, van werk; zy werpt in de lente, de dragten zyn zomtyds van drie, en gemeen- lyk van vier of vyf; de jongen worden met geflooten oogen geboren, zo wel als die van de buntlmg, de huis-marter , de bofch-marter enz; maar in kor- ten tyd krygen zy zo veel grootte en fterkte, dat zy hunne moeder op de iaat volgen ; zy overvalt de Hangen , de waterrotten , dc mollen , de veldmui- zen, enz; doorloopt de weiden, verllindt de kwartels en hunne eijeren. De wezel gaat nooit met een gelyken tred , hy loopt al fpringende met ongelyke en verhaafte fprongen ; en wanneer hy op een boom wil klimmen doet hy een fprong , waar door hy zig eensklaps verfcheiden voeten hoog opgeeft; op de- zelfde 0 wyze fpringt hy, wanneer hy een vogel wil betrappen. Deze dieren hebben, zo wel als de bunliing en de fret, zulk eene rterkc lugt dat men hen niet in eene beflooten kamer kan houden ; zy rieken des zomers erger dan des winters , en zo men hen vervolgt of tergt. Hinken zy van verre, en helmetten, óm zo tefpreeken, den dampkring. Zy trekken al- toos in ftilte voort, geeven nooit geluid, ten zy men hen Haat; zy hebben een fcherpen en roeftïgen febreeuw , die de aandoening, van toorn wel uitdrukt. Gelyk zy zelve zeer lelyk rieken zo vreezen zy geene Hinkende . plaatfen of rottige voorwerpen. Een myner boeren vondt en ving, op zekeren dag, drie jong geboren wezels, in een dooclen wolf, welken men hy de agterlle poo- teih, aan een boom hadt opgehangen ; de wolf was byna geheel verrot , en,,, de moeder wezel hadt gras , rtroo , en bladen in de holligheid der boift van dit rottend kreng, gebragt, daar eene bedding toegefteld, en er haare jongen in geworpen. • y \ BES G HR Y V ING. VAN DEN WEZEL. 141 BESCHRTVING VAN DEN WEZEL. ***** e wezel (fis. i* PI XXIX) is veel kleiner dan de huis-marter, de * '*■ hnfcli-maiter de buntüng , en de fret; maar hy gclykt naar deze | D | door de gedaante des lighaams , en hy verfchilt met van de- S***l zelven dan door de lengte en de kleur van het ha» ^ lengte vertoont zig zeer duidelyk o P den Baart, die enkel met zeer korte ha* rC1 He? Z bovenil gedeelte van den bek en van den kop, van den hals en van 1 ivf lc fchouders , de buiten-en voorkant der voorpooten, het knus , de het lyl , de ïcnouue ’ c m en agterBe pooten, en de agterBe Baart, dc buiten-en agter-kant der .^en 4 evenwel licht was en eene voeten gehed, ^en van cem on a Pr ft e gedeelte des lighaams van het eind twee vlakken , van dezelfde kleur als het bovenfte geueelte van het dier. Le verlUnik!^ lianen , daar zyn ’er dieflegtszes dui- Men vinat wez cind van den bek tot aan het begin vah taart en by anderen* gaat deze lengte tot zeven duimen en een halven, miflehién zvn ’er zelfs nog korter en nog langer te vinden. Dit is hetgeen ver- nuflenien z\n ei zen & denken dat ’er twee foorten van wezels waren, fcheiden perfoonen \ . , andere de wezel van middelbaare grootte van welken de eene de kleine , en de _ andere ae^ tfi nnde , fch | idcn . welk 'ja^getyde ^e twee foorten van wezden » "T* 0 . 0. 7- 0. 0. 9- ,0. 0. 11 . c. 2. Q. 0. 2. 3- 0. 2. 7- 0. 2. 2. 0. I. 3* 0. 0. 6. Q. O. 9- O. 0. 3- O. 0 . ii- O. 0. 6. O. 0. 6. O. 0. 7- Q. 0. 11 . 0. 0. 3- O. 0. 2. 0. 0. 2. 0. 0. 5- 0 . 0. ir. 0. 0. 3- 0. 0 . 3- 0. 0. 2. Q. 0. t V De wezel, die ten onderwerpe voor de befchryving der weeke inwendige dee- len gediend heeft , was zes duimen vyf lynen lang van het einde van den bek tot aan het begin van den ftaart. De lengte van den kop was van eenen duim vier lynen , en de onitrek van twee duimen twee lynen op de dikfte plaats. Het lighaam hadt twee duimen vyf lynen omtreks agter de voorpooten , drie .duimen eene lyn in het midden ter dikfte plaats , en twee duimen elf lynen BESCHRYVING VAN DEN WEZEL. i 43 voor de agterpooten. De ftomp van den ftaart was eenen duim twee lynen lang. Dit was een wyfje, en zy woog twee ponden. Het netvlies was zeer dun en ftrekte zig tot aan de ftreek der teeldeelen uit ; de lever woog een gros en vier-en-twintig greinen , daar was geen vogt in het galblaasje voorhanden ; de milt woog agt greinen ; de nieren hadden hunne tepelvormige lighaamen niet van een gefcheiden ; de regter nier zat een wei- nig meer naar voren dan de linker, ik heb geen zenuwagtig middelpunt aan het middelrif opgemerkt. Daar liepen over het verhemelte zes vooren , die het van de eene zyde tot de andere doorfneeden , en welker randen bolrond naar voren waren, die der beide laatfte vooren waren in het midden hunner leng- te afgebrooken. De herflenen woogen vier-en-twintig greinen, en de agter- herffenen vier greinen en een half. De klink was zeer klein , naauwlyks konde men de holligheid der voorhuid van den kittelaar onderlcheiden ; daar liepen verfcheiden rimpels in de lengte door de fchéede , en de mond van de pisbuis maakte daar eene vooruitfteeken- de wrong. De blaas was zeer dun , en van eene gedaante die byna rond was ; het agterfte gedeelte van den hals der lyfmoeder was dik , en ftak in de fchee- de uit, maar de mond was zo naauw dat men denzelven niet ontdekken kon; de eijerneften raakten aan het eind der hoornen , ei> waren zo klein , dat men daar noch blaasjes noch vleefchige uitwasjes aan gewaar werdt. De wezel die ten onderwerpe voor de belchryving der teeldeelen van het mannetje gediend heeft, was zes duimen negen- lynen lang van het eind van den bek tot aan het begin van den ftaart; de lengte van den kop was van ee- nen duim vyf lynen , en de omtrek van twee duimen vyf lynen op de dikfte plaats ; het lyf hadt twee duimen vier lynen omtreks agter de voorpooten , twee duimen agt lynen in het midden ter dikfte plaats, en twee duimen eene Iyn voor de agterpooten ; de ftomp van den ftaart was anderhalven duim lang. Het beentje uit het roedehoofdje en uit de roede was als een gootje uitge- hold , en krom gelyk dat van den huis-marter ; de rand van de linkerzyde der goot was uitfteekender dan de regter , en maakte een knobbeltje aan zyn eind dat naar de linkerzyde gerigt ftont; doch men konde het beentje op zulk eene wyze draaien dat het eind naar omlaag of naar de regterzyde ftont. De zaad- ballen waren byna rond , en inwendig van eene geelagtige kleur ; de pisblaas hadt eene eyronde gedaante; de afvoerende vaten waren ten uiterfte dun, zy liepen in de pisouis uit , zonder dat ik eenig voeti'poor van zaadblaasjes of voorftanderen heb kunnen ontdekken. Ik heb geene tafel van de afïneetingen der weeke inwendige doelen van den bofch-marter , van den buntfmg en van den fret gegeeven, omdat deze deden naar die win den huis-marter gelyken , die in het'’ breede belchreeven zyn , en welker afmeeungen in de belchryving van dit dier in eene tafel zyn bygebragt; maar fchoon er ook eene even groote overeenkomft tuflehen den wezel enden huis-marter plaats heeft, zo wel door de gedaante de pla-uiing en het maakzel der inwendige deden als door de uitwendige gedaante des lig haams, heb ik goedgevonden eene lyft van de afmeetingen der weeke inwen oige deden van den wezel op te maaken, omdat deze zeer veel kleiner is dan 144 DE NATUURLYKE HISTORIE, de huis marter. Door dit middel zal men een juifter denkbeeld van het maak- zei van den huis-marter , van den bofeh-marter , van den buntfmg, van den fret , en van den wezel verkrygen , als men de naauwkcurige aantekening ziet der evenredigheden van een der grootfte en een der kleinltc dezer dieren , die zo veele overeenkomft met malkanderen hebben , dat men ze voor individu’s van dezel i zoude^ aanzien , op yerfchillende ouderdommen en trappen ' l c ,mdien men ze niet met de grootfte zorgvuldigheid gade Xengte van de gelieelc darmbuis van den portier tot aan den aars. . Omtrek op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen . Oroote omtrek van de maag .Kleine omtrek Lengte van de kleine kromte van den flokdarm tot aan' den hoek we ken het regter deel maakt .... Lengte van den flokdarm tot aan den bodem van den prooten blin- den zak . . , ° Omtrek van den flokdarm Omtrek van den portier Lengte van de lever -Breedte Derzelver grootfte dikte Lengte van het galblaasje Deszelfs grootfte middellyn , • Lengte van de milt -Breedte van het onderfte eind Breedte in het midden . Breedte van het bovenfte eind Dikte . . . r .Dikte van het alvleefch . . Lengte der nieren Breedte . • . . ... Dikte . . • .... Omtrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt tot aan het begin van de Iongenflagader.* Hoogte van de punt tot aan het longenzakje Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten gemeeten Lengte van de tong . . . . Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje tot aan het ein Breedte van de tong . . . Breedte der voren van het verhemelte . . . Hoogte der randen . . . Lengte van de randen der opening van het ftrottenhoofd Breedte van diezelfde randen Afftand tuflehen derzelver onderfte eind . Lengte van de herüenen Breedte . „ Dikte ... Lengte van de agterherflenen . , -voeten, duimen, lynen. . 1. 5- 0. 0. 0. 9- 0. 0. 7 - 0. 4 - 1. [. 0. 2. 7 - o. 0. 9i- 0. 0. 6. 0. 0. 3 - 0. - 0. 4 - 0. 1. 5 - 0. 1. 4 - 0. 0. 4 . 0. 0. 4 " 0. 0. H' 0. 0. 11. 0. 0. H- 0. 0. 4 - 0. 0. 2. 0. 0. H- 0. 0. 1. 0. 0. 5b 0. 0. 4 - 0 . 0. 0 0 * 0 . 1. 0 0 ’ 0 . 0. 5b o. 0. 4 - 0. 0. » 3 * 0. 0. ö. d, . e. 0. 3 -gv 0. 0. 3 . 0. 0. 1 2 • 0. 0. X 0. 0. X ï- 0. 0. I 4 ' 0. 0. I T* 0. 0. 0. 0. 6. C. O. O O J_ • O 2r m O. 4. Breedte f BESCHRYVING VAN DEN WEZEL. 145 voeten, duimen, lyneiu 'Breedte ..... Dikte . ..... Afftand tuflchen den aars en den balzak Hoogte van den balzak Afftand tuflchen den balzak en de opening der voorhuid . . . Afftand tuflchen de randen der voorhuid en het einde van het roede- hoofdje . . . ... Lengte van het roedehoofdje . . , . Omtrek . . . . ; . Lengte van de roede, van de vaneenfplyting der fponsagtige lig- haamen tot aan de inplanting der voorhuid .... Omtrek ... . . .. Lengte van de zaadballen ... Breedte . I • •« Dikte - . . .. Breedte van den opperbal • • ... Dikte . * • • Lengte der afvoerende vaten . • Groote omtrek van de blaas ... • Kleine omtrek . • . • • Lengte van de pisbuis . .... Afftand tuflchen den aars en de klink .... Lengte van de klink ... . . . Lengte van de fcheede . . . • Omtrek op de dikfte plaats . . . Omtrek op de dunfte plaats Groote omtrek van de blaas Kleine omtrek . - • • • Lengte van de pisbuis Omtrek • • ; . .1 j * 1 r. ; Lengte van het lighaam en van den hals der lyrmoeder Omtrek Lengte van de hoornen der lyfmoeder Omtrek . • „ • • , • Lengte van de kromme lyn , welke de trompet doorloopt Lengte der zaadballen • Breedte Dikte . .. - • • • 0. 0. 4. 0. 0. 3- 0. 0. 2 . 0. 0. 2 . 0 . 0. /“*• 0 . 0 . I. 0. 0. 2 . 0 . 0. 3- 0 . 0 . 7 - 0 . 0 . 3i- 0. 0 . 3i- 0. 0. 2. 0. 0. 0. 0. i- 0. 0. f- 0 . I. 0. 0 . I. 3- 0 . I. 0. 0. 0. 4- 0 . 0 . 1. 0 . 0 . f- 0 . 0. 9 - 0 . 0. 6. 0 . 0 . 4- 0. I. 10. 0. I. 6 . 0. 0. 3- 0 . 0. 2. 0 . 0 . 5- 0 . 0 . 2. 0 . 0 . 9 - 0. 0. 3- 0. 0 . 5. 0 . 0 . 1. 0 . 0 . 1 2 * 0 . 0. ■I ï* 'Het voorfte gedeelte der kaakbeenderen van het geraamte ( PI. XXX~) van den wezel is naar evenredigheid korter dan dat van den huis-marter ; de eigen- lyke beenderen van den neus liaan minder agterwaards , en de randen van de opening der neusgaten , zyn minder agter over geboogen dan by den buntling en by den fret De kop van den wezel gclykt in het algemeen meer naar dien van deze beide dieren dan naar den kop van den buis of van den bolch-mar- tèr • ook beeft de wezel gelyk de buntling en de liet llegts vier en dertig tan- den’, terwyl de beide rallen van marters 'er agt-en-dertig hebben. De wezel heeft veertien ribben aan elke zyde, tien waare en vier valfche, zes wervelbeenderen in de lendenen , en veertien of vyltien valfche in den VIL Deel . T ê 14 6 DE NATUUR. LYKE HISTORIE, ftaart. Voor het overige ben ik geen aanmerkelyk verfchil tuffchen de beende- ren van den huis marter en die van den fret gewaar geworden, dan het ver- fchil van grootte, dat ge'évenredigd is naar die van deze beide dieren, gelyk men doorgele voornaamfte afmeetingen van het geraamte van den wezel , die in de volgende tafel worden opgegeeven, zal kunnen zien. voeten, duimen, iynen. Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen tot aan het ag- terhoofd ..... De grootfte breedte van den kop . . . . vj Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorde eind tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Breedte van het onderfte kaakbeen ter plaats van de hondstanden . Breedte ter plaatfe van de kromte der takken .... Dikte van het voorfte deel des bovenden kaakbeens Breedte ter plaatfe van de hondstanden • . . • Aflfand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten . . Lengte van die opening Breedte • •- * * ' Middellyn der oogputten. Lengte der hondstanden . . • . • Lengte van de grootfte baktanden buiten het been Lengte van den hals . . • ... Middellyn van het gat van het eerfte wervelbeen Lengte van de vyf laatfte wervelbeenderen . . Lengte van dat gedeelte der ruggraat, hetwelk uit de wervelbeenderen van den rug beftaat . . • • Lengte van het lighaam des eerften wervelbeens , dat het langfte Lengte der eerfte ribben . • Lengte van de tiende rib, die de langfte is Lengte van het borftbeen . Lengte van het eerfte been, dat het langfte is • • • Lengte des lighaams van het vyfdc wervelbeen der lendenen , dat het langfte is ...• Lengte van het heiligbeen Breedte van het voorfte gedeelte . • • • Lengte van het zesde valfche 'wervelbeen van den ftaart, dat het langfte is . • • • • Breedte van het bovenfte gedeelte des heupbeens Hoogte van dat been van het midden der panswyze holligheid tot op het midden der bovenfte zyde Middellyn van die holligheid ... . . Lengte der eyronde gaten Breedte . . . . Breedte van het bekken Hoogte . ... Lengte van het fchouderblad Breedte op de breedfte plaats Lengte van het fchouderbeen Lengte van de ellepyp Lengte van het ftraalbeen 0. I. 4- o. 1 0. 8i. o. o. 9- 0. c. 2. 0. o. 6. o. o. 1 2 9 • o. 0. 3- 0. 0. 3" o. o. !*• o. o. Xi* 0. 0. 2|. o. o. 2|. o. o. I. o. I. I. 0. o. XJ. o. o. Ij. o. 2. 4- o. o. X|- o. 0. 3» o. o. 9 - • o. I. 7- o. t o. 4i.. o. o. 3* o. o. 3- o. . o. 2f- 0. o. 2 $ 0. 0. If- c. o. 5b 0. o. 3 ï- o. o. 2. . o. o. Xf- o. o. 3- o. o. 4- o. 0. 7. o. 0. 4- ö. 0. 9ï* o. o. O}-; 0. 0, BESCHRYVING VAN DEN WEZEL. 147 Lengte van het dijebeen Lengte van het fcheenbeen • . Lengte van het kuitbeen Hoogte van de voorhand ftfeip-beên te famengenomen .* . Lcnfte van het derde en het vierde beentje der agterhand, die de Lengt? va? het vierde beentje van den agtervoet, dat het lang- Lengte der eerde regelen van den derden en vierden vinger der voor- de voeten .. .. •* '.engte van de tweede regelen inerte van de derde regelen . • . • * Leiwte van den eerden regel van den middelden vinger der agter- de voeten • • Lengte van den tweeden regel .... Lengte van den derden regel voeten, duimen, lynen, 9 - 10. 9 * 1. Ij. O. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 2 . 1. 2. « T a F4* DE NATUURtYKE HISTORIE, D E H E R M E L Y N * e wezel met den zwarten ftaart wordt hermelyn of hermyn , ook rofe- $ D H let, geheeten. De eerftenaamen voert hy als hy wit is, den laatften als hy , ros ? ë ee i a Shg 1S ‘> fchoon minder gemeen dan de gemeene wezel , . wordt hy egter nog al veel gevonden, inzonderheid in de oude bos- fchen, en zomtyds, geduurende den winter, in de velden, die digt bv bos- fchen liggen ; hy is ten allen tyde van den gemccnen wezel ligt te onderfchei- den, omdat hy altoos het einde van den ftaai’t donker zwart, en den rand der ooren, en het uiterft der voeten wit, heeft. Wy hebben weinig by het geen wy reeds in het voorgaande artikel, van den wezel , over den hermelyn gezegd hebben , en by de befchryving , die de.‘Hr. DaubEnton daarvan gcgeoven heeft («), by te voegen; wy zullen ah leenlyk aanmerken , dat , gelyk de hermelyn gewoonlyk des winters van kleur verandert, het zeer waarfchynelyk is, dat die, waar van hy fpreckt, en wel- ken wy in de maand van april 1758, nog hadden, wit zou geworden zyn, gelyk hy des jaars te vooren toen men hem op den iften maart 1757 ving, geweeft was, byaldien hy in vryhcid hadt geleefd; maar gelyk hy, na dezen tyd, altoos in een yzeren kooy was opgeüooten geweeft, waarin hy zig geduu- ng tegen de traliën wreef, gelyk hy daarenboven niet alle de geftrengheden der winter-koude heeft beproefd , als zynde fleeds befchut geweeft onder den boog van een muur daar hy tegen aan hing , zo is het niet te verwonderen * dat hy zyne zomer vagt behouden heeft ;hy blyft fteeds ten uiterften wild, hy heeft niets- van zyn onaangenaamen reuk verboren ; buiten dat is t een aartig diertje, met leevendige oogen,.van een fyn en fraei aanzien, en ’t welk zo vaar- dig in zyne beweegingen is, dat men dezelve met het oog niet kan volgen:, men heeft het altoos met eijeren en vleefch gevoed, maar het laat het bederven voor dat het daar aan raaken wil ; het heeft nooit honing willen eeten , dan nadat men het drie dagen lang alle ander voedzel onthouden hadt, en het is geftorven nadat het daarvan gegeeten hadt. Het vel van dit diertje is zeer dierbaar; elk kent de hermelyn- bonten zv zyn lchooner en zuiverer wit dan die van het wit konyn , maar zy worden metter tyd geel , en zelfs de.hermelynen van dit klimaat hebben altoos een ligt treklel naar den ge.elen. ö r Crn ;.^ n . Jl eet ln c ^' 3t y n Htrmellanut , animal Ermineum-, in ’t Itaüaanfch Armelli -• «v ' t ■ ir, 5 a S th ’ ot ^ ^°f elet ! in ’t Hoogduitfch Hermelin ; in ’t Engelfch Ertnine „ , , 1 f, Wte , dfch Xemehn, Lek at t ; j n ’t Poolfch Grono/iay. aÏ.iKi a ba i- ,° ES £' ER - Hi fi- Quadrup. pag- 753. Icon. Animal. Quadrup. pag. 100. Au j n candida, Jive animal Ermineum recentiarum. Ray Syntpf. Antm. Quadr. pag. igj, Mujtela caudce apice atro. Linnsus. Müiida urmellina- muftela allea , extrema cauda pigra. Klein de Ouadr. pag. 63. Mn . Sta bieme alba, ajlate fupra rutita infra alba; caudce apice nfgro. Brlsson. Regn..An>- (*) Zie hier agier.de befchryving van den .hermelyn* 149 ' VAN DEN HERMELY N. De hermelynen zyn zeer gemeen in ’t geheele Noorden , inzonderheid m Rusland, in Noorwegen, in Lapland (£), zy zyn daar* ^ cL^rvze ÏÏLf den zomer en wit in den winter : zy voeden zig met de kleine gryze (zoge- naamde) eekhoorns , by.de Franfchen Pf^-gris geheeten, en ^ vnn Toiten daar wv in t vervolg van dit Werk van lpieeken zunen, en die Jeer ovSvloediï in Noorwegen en Lapland valt. De hermelynen zyn ze dzaam- in de eemaatigde landen, en worden in de heete niet gevonden. Het dier van de Kaan de Goede-hoop, ’t welk Kolbe een hermelyn noemt (c) , en waar j ‘ ? zea t dat het vleefch gezond en aangenaam wn Imaak is , is geen hermelvn Ze ?n zelfs geen dier , dat ’er ra by komt; de wezels ven Cayen- M wL van de Hf. «mm (preekt M), en de gryze hermelynen van Oofter vk Tartarije en van ’t Noorden van China , waarvan by eenige Reisbe- ^hrvvers gewag wordt gemaakt (e), zyn ook dieren, die van onze wezels,, en van onze hermelynen verlchillen. 8 gj£2r£ jtóflWR»* m..c* «.«.si. g ^S e tI‘JZ"4 '$S£, Tm. VU pag. 5 «, n (Soja T 3 150 DE NATUURLYKE HISTORIE, beschryving van den hermelyn . zyn eene menigte dieren die verfcheiden naamen hebben , fchoon rw z -' § eene verandering ondergaan , die hen op verichillende tyden van A 1 ^ gedaante doet verfchillen ; dus moet men zig niet verwonderen dat de hermelyn twee naamen vqere , dewyl hy op zulk eene dui- delyke wyze van kleur verandert, dat de hermelyn , in het cene jaargetyde be- fchouwd , een verfchillend dier i'chyne van hetzelfde dier, in een ander jaargety- de gezien. Geduurende den zomer verfchilt hy niet van den wezel dan daar- in dat hy grootej is (/%. i , PI. XXXI), een langer Haart heeft, die zwart aan het einde is , en dat de rand der ooren en de vingers der vier voeten wit zyn ; voor het overige gelyken deze dieren naar malkanderen door hunne ge- daante en kleuren. De hermelyn draagt ook in den zomer den naam van we- zd met een zwarten ftaart , maar in den winter wanneer dit diertje de lichte bruine en geelagtige kleur van den wezel verheft, en geheel en al wit wordt (fig. a, PI. XXIX), met uitzondering van het eind van den ftaart, dat zwart blyft , is het in dien ftaat algemeen onder den naam van hermelyn bekend. De veranderingen van kleur, welke de hermelyn ondergaat, fchoon zeer zeker , is den landlieden niet bekend , die dan eens de hermelynen met hunne witte kleur zien , en op andere tyden met hunne bruine kleur , en hen om die reden verfchillende van elkanderen gelooventc zyn. Men weet evenwel dat de hermelynen van het Noorden beurtelingfch wit en bruin zyn in hetzelfde jaar. Ge, SN zit. maakt gewag van dezelfde verandering van kleur met opzigte op den berg-hermelyn in Zwitferland. Men kan niet twyfelen of de hermelyn veran- dert wezendlyk van kleur , dewyl men ’er vindt die gedeelteWk bruin en ge- deeltelyk wit zyn op den kop, op den mg, en op andere deelen des lighaams, alwaar de witte hairen in den ruityd met de bruine vermengd zitten. Ik heb gelegenheid gehad om my hier van op eene zekere wyze te overtuigen , maar die my in het vervolg eene andere twyfeling heeft overgelaaten. Terwyl ik op den eerften maart 1757 te M onthard in Bourgogne was, bragt men my een leevenden hermelyn , welken men in den omtrek der ftad gevangen hadt. Dit dier w T as geheel en al wit , behalven aan het eind van den ftaart dat zwart was ; het wit hadt eene lichte tint geel, welke men Üegts gewaar wierdt als men het diertje uit zekere oogpunten befchomvde. Ik deed het diertje in eene yzeren kooi opfluiten , met oogmerk om liet ten minften een jaar te bewaa- ren, om te zien in welleen tyd het bruin zoude worden, en op welken tyd het zyne witte kleur herneemen zoude. Ik zag weldra cenige tinten bruin onder het wit , en van den negenden derzelfde maand maart af hadt hy reeds den ge- -heelen bovenften kant en de zyden van den bek en van den kop van eene rosagtige bruine kleur ; deze kleur ftrekte zig langs den hals en den rug in de gedaante van eene ftreep tot aan het kruis uit , die een halven duim breed •was, en men zag eenige tinten van diezelfde kleur op den buitenkant der 'JZm.VZT. Le Roselet. vY. XXXI ( ' i BESCHRYVING VAN DEN HERMELYN. 151 vier pooten. Ik zag te gelyker tyd eenige vlakken wit hak , die aan een mid- delfchotje van yzerdraad vaft waren gaan zitten , hetwelk het diertje moed doorgaan om van het eene hokje zyncr kooi naar het andere te komen ; de wryving hadt het uitvallen van het witte hak vervroegd , en de bruine ftreep gevormd , die langs den rug liep. Den zeventienden bleeven ’er llegts eenige witte haken op den fraoel, op den kop, op de dijen en op den Haart. Op het einde van de maand zat ’er geen wit meer dan op de deden , die wit zyn by den waéél met een zivarien ftaart. Geduurende den volgenden zomer zondt men my van die wezels, die in het park van Veriailles en in het boich van Compiegne gevangen waren ; ik vergeleek dezelven met mynen hermelyn , en vond volftrekt geen verfdril tuffehen dezelven. Ik vervvagtte in den herfft eenige witte hairen te zien voortkomen, die eene verandering van kleur zouden aamvyzen , maar ik zag ’er niet een. Ge- duurende den volgenden winter is de kooi van den hermelyn op eene befchut- te plaats gehangen , maar die evenwel open was , omdat dit dier eene zeer on - aangenaame lugt van zig geeft , en die in eene bellootene plaats byna onver- draaglyk is. De koude van den winter duurde lang en \vas geweldig, onder- tuffehen behieldt de hermelyn zyne bruine kleur gelyk in den zomer , tot aan de maand maart 1758 toe. Hy ftierf toen omdat men zyn gewoon voedzel veranderde ( a ). De hermelyn is een weinig grooter dan de wezel en veel kleiner dan de fret , de buntüng , de bofch-en de huis-marter. Zy hebben alle dezelfde gedaante , fchoon zy door de kleuren en de lengte van hun hak verfchillen ; dat van den hermelyn is omtrent een halven duim lang op het lighaam , en drie duimen aan het eind van den ftaart. Na deze dieren met malkanderen te hebben ver- geleeken , is het my vóórgekomen dat de hermelyn meer overeenkom ften heeft met den wezel dan met de vier overige dieren ; de fret gelykt meer naar den buntüng, en de bofch-marter naar den huis-marter dan naar een der overige gemelde dieren. voeten, cl tiiraen, lynen. Lengte van het geheelé lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den bek tot aan den aars . • • . o. 9. o. Hoogte van het voorde ftel . . • • o. 2. o. Hoogte van het agterfte ftel • . . . o. 3 - I0 * Lengte van den kop van het eind van den bek tot aan het agterhoofd. o. 1. 9. Omtrek van het einde van den bek . . . . o. I. 9* Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten . .. . o. 2. 4. Omtrek van de opening van den bek . . . o. 1. 4. Afftand tuffehen de beide neusgaten . . . o. o. 2. Afftand tuffehen het einde van den bek en den voorden hoek van het oog • • • • • • 0.0. 7* Afftand tuffehen den agterften hoek en het oor . . . o. o. 7. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . o. o. si- Opening van het oog - • ■ ■ • . • • o. o. a. Afftand tuffehen de voorfte hoeken der oogen in eene regte lyn ge- mecten . • • • • • q, • o. o* G) Zie blz. 148- van dit Deel. 152 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynetu Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren gemeeten . Lengte der ooren Breedte van de bafis, over de uitwendige kromte gemeeten . . Affiand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals • . . .. . Omtrek van den hals • -* Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten gemeeten Dezelfde omtrek op de dikfte plaats gemeeten Omtrek voor de agterpooten . . . Lengte van den ftomp van den itaart .... Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand . • • • Breedte van den voorarm by den elleboog . . . Dikte van den voorarm ter zelfde plaats . ... Omtrek van de geleeding der hand . ... Omtrek van de agterhand ■ • . • * Lengte van de geleeding der hand af tot aan het eind der nagelen. Lengte van den agterpoot van de knie af tot aan de hiel toe . . Breedte van het bovenft gedeelte van den poot Dikte • Breedte ter plaatfe van de hiel Omtrek van den agtervoet Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet • • * * Breedte van den agterften voet • • ' Lengte van de laiigile nagelen • Breedte aan de bafis • • De hermélvn die ten onderwerpe gediend heeft voor de afmeetingen , die inde voorgaande tafel zyn opgegeeven, woog zeven oneen en eene halve De darmbuis was drie voeten lang van den poitier tot aan den aars. De lever hadt eene roodagtig bruine kleur van buiten en van binnen; dezelve woog twee ernffen en een half. De milt hadt eene roodagtige kleur van buiten en zeer b eeke van binnen ; zy woog een hall’ gros. De regter nier ftont zo ver als zy lang was meer naar -voren dan de linker. Het zenuwagtig middelpunt des mid- dclrifs was zo final, dat het niet eene lyn breed was, en het vleefchig gedeel- te hadt zo weinig dikte , dat het op zommige plaatfen even dooifchynende was als het zenuwagtig middelpunt. Daar liepen llegts zes vooien op het verhemelte. De groote herffenen woogen een gros vyf greinen , en de agterherffenen den greinen. . . , , Het roedehoofdje van den hermelyn was eveneens gemaakt als dat van den wezel, het was negen lynen lang , en het eind van het beentje uit ue roede zat drie lynen van de vaneenfplyting der fponsagtige ligliaamen vcrvyyderd.be zaadballen waren vyf lynen lang , vier lynen breed , en drie lynen ciik. De blaasjes van den aars hadden de grootte van eene groote erwt; zy be- vatte Jen eene ftof van eene ligte citroenen kleur, en van eene zagte qn.lyme.ri- ' ge o. 3- 3- 0. 0. 4- 0. o. 10. o. I. o. o. I. 4- o. 2. 6. o. 3* 4- o. 3 a 7 - O. 3- 4- o. 3- IO. o. o. IO. o. I. 2. o. 0. 5- o. 0. 3- 0. Q. 9- o. 0. 7 - 0. I. i. 0. I. 10. o. o. IO. 0. 0. 4- o. o. 3- o. 0. 9 - o. I. 9 - 0. 0. 31 - o. 0. 4- o. o. 3- 1 2 * o. 0. / BESCHRYVING VAN DEN HERMELYN. 153 gc zélfftandigheid j zy hadt eenen zeer doordringenden reuk en die even zoo onaangenaam was als die van het geheele dier. Voor het overige geleeken alle de weeke inwendige deelen van den herme- lyn, zo wel mannetje als wyfje, naar die van den wezel, van denbuntüng, van den bofch-en van den huis-marter. . }k met het ge . Het geraamte van den hermelyn (fig. 2, PI. XXXI), dat ik mer nee ge raamte van den wezel vergeleeken heb, verfchilde üegts van hetzelve door het getal der valfche ribben en der valfche wervelbeenderen van den itaart. Schoon ’er aan het laatftgenoemde van deze geraamtens veertien ribben zaten , waren ’er flegts drie valfche ribben aan dat van den hermelyn, terwyl men er vier aan dat van den wezel vondt j de hermelyn hadt ook negentien valifhe wervelbeenderen in den Haart. VII. Dstl. v f I£4 DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE t ■* VAN DEN WEZEL en VAN DEN HERMELYN. . .... - t‘ No. DCC VIII. Een wezel- Deze wezel heeft de gewoone grootte en kleur der dieren van zyne foort ; hy wordt in moutwyn bewaard. No. DCCIX. Een opgezette wezel. Deze wezel is flegts vyf duimen drie lynen lang van het eind van den bek tot aan het begin van den ftaart. No. DCCX. Een andere opgezette wezct. Deszelfs lengte van het eind van den bek tot aan het begin van den ftaart is van vyf duimen negen lynen. No. DCCXI. Andere opgezette wezel. Deze is zes duimen lang van het eind van den bek tot aan het begin van den ftaart. No. DCCXÏÏ. Het geraamte van een wezel. Dit geraamte is vier duimen elf lynen lang van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterfte eind des heiligbeens ; de kop is eenen duim drie lynen lang , en heeft twee duimen twee lynen omtreks , ter plaatfe van de hoeken van het onderft kaakbeen gemeeten ; het koffer heeft twee duimen en een hal- ven omtreks op de wydfte plaats. No. DCCXIIL Het tongbeen van een wezel. Hetzelve beftaat uit negen ftukken y die my zyn voorgekomen meer overeen- komft met die van den buntftng en van den fret, dan met die van den huis- en van den bofch-marter te hebben. No. DCCXIV. Beentje uit de roede van een wezel. Dit beentje is flegts zeven lynen lang, en heeft omtrent een derde gedeelte van eene lyn voor middellyn ; het komt in gedaante met het beentje uit de roede van den buntflng en van den fret overeen. No. DCCXV. Een hermelyn. Dezelve is in Bourgogne in den omtrek van Montbard gevangen, in den tyd dat hy wit was; ook ziet men aan denzelven niet dan het eind van den ftaart dat zwart is; deze hermelyn wordt in moutwyn bewaard. No. DCCXVL Een andere hermelyn. Deze komt van dezelfde plaats, en heeft flegts het onderfte gedeelte van het lighaam van eene witte kleur x het is die hermelyn , van welken ik in de be- BESCHRYVING VAN HET KABINET. 155 fchryving van dit dier melding gemaakt heb » wèDccn * eeti 1 'bewaSk gehouden heb en van kleur zien veranderen. Hy wordt m moutwyn oewaara. No. DCCXVII. Een opgezette hermen. het begin Deze is dertien duimen lang van het einde van den ^„nnten hebben !e van den Haart ; de borft, de buik, het kruis , en de v P ’ ^ p re g. ne geelagtige tint. Deze hermelyn is op het landgoed van myn Hr. eten dent Poncet gevangen , dat twaalf mylen van Parys at ligt. No. DCCXVni. Een andere opgezette hermeen. Deszelfs lengte is van eenen voet, en hy heeft eene geelagtige tuit op en ’t welk wegens zyne bevalligheid, zyne onderwerpelykheid , < > en de onnozelheid zelfs zyner zeden , verdiende gefpaard te wor- den; is noch verüindend , noch fchadelyk, fchoon hy zom- tyds vogels befpringe ; zyn gewoon voedzel beftaat in nooten , amandelen , ha- zelnooten, beukenooten, en eekels; hy is zindelyk, zuiver , leevendig , zeer gauw, zeer wakker, zeer fchrander; hy heeft oogen vol vuurs, een fyn gelaat, een gelpierd lyf , zeer gefchikte ledemaaten : de bevalligheid zyner gehalte wordt nog vermeerderd door , of liever hy is verfierd met , een ffaeijen haart , in de gedaante van een vederbos, welken hy tot boven zyn hoofd verheft, en onder welken hy zig in de fchaduwe nederlegt en voor de zon befchut ; het onderh van zyn lighaam is even eens voorzien met een opmerkelyken toehel , die groote vermogens voor de voortteeling. aanduidt ; hy is , om zo te fpree- ken, minder viervoetig dier dan de andere; hy houdt zig zittende gemeenlyle byna overend , en gebruikt zyne voorhe pooten als een hand , om het geen hy vah houdt naar zyn mond te brengen ; in plaats van zig onder den grond te gaan verbergen is hy altoos in de lugt ; hy gelykt naar de vogels in vaar- digheid ;hy houdt, even als die, zyn verblyf op de toppen der boomen, loopt de bolfchen door met van den eenen boom op den anderen te fpringen , hy maakt daar ook zyn neh , eet de zaaden , drinkt den dauw , en komt niet naar de aarde, dan wanneer de boomen door den wind geflingerd worden. Men vindt hem niet in de velden , in de open plaatfen ,in vlakke landen; hy nadert nooit der menfehen verblyf ; hy onthoudt zig niet in het hakhout , maar in de opgaande bolfchen , op oude , hooge , en digte boomen. Hy vreeh het water nog meer dan de aarde , en men verzekert Ca ) , dat hy zig , wanneer hy daar over trekken moet , van een boomfehors als fchuit , en van zyn haart voor zeil en roer , bedient. Hy valt des winters niet in een haat van verdooving of * De Eekhoorn heet in ’t Griek fch i n ’t Latyn Sciurus; in ’t Italiaanfcb Scbirivo - lo, Cbirivolo, Scbirato, Scbiratolo; in ’t Spaanfch Harda-Efquilo ; in ’t Franfch Ecureuil • in ’t Hoogdukfch Eykbern , Eicbbirnlein; in ’t Engel fch Squirrel; in ’t Zweedfch Ikorn: in ’cp’oolfch tVyervijorka-, in ’t oud Franfch Efcurieu, Efcurinu. Sciurus. Gesnek. Hifi. Quadrup. pag 845. Icon. Jnmal. Quadrup. pag. 110. Sciurus vtilgaris. Ra y Synopf. fint mol. Quadrup. pag. ai 4. Sciurus palmis folis faliens. Linn/gus. Sciurus vulgaris rubicundus. Klein de Quadrup. pag. 53. Sciurus ru/us, quandoque grijeo admixto Sciurus vulgaris. Brisson. Regn. Anhnal. pag. 150. (a) Rei veritate nititur , quod Gf.snerus ex Vincentio Beluancensi £? Olao Magno refert: fciuros, quando aquam tranfire cupiunt, lignum levijjimim aqute imponere , eique infidentes , & cauda , non tanen, ut vult, eretla , Jed continuo motd, velificantes neque fiante vento, fed tran- quillo cequore trantvebi , quod fide dignus fidusque meus emijjarius ad injulas Gotblandice plus firn. plici vice obfervavit, & cum/poliis in littoribus ibidem collehis redux mirabundus mibi retulit. üis~ J'ert. de Sciuro volante. JPbilef. Tranfabl. 97, pig. 38. Klein de Qttadrup. pag. 53, I VAN D E N EEKHOORN. i 57 winterflaap gelyk de relmuis , hy is ten allen tyde wel ter deeg wakker, en , zodra men den boom daar hy op ruft maar een weinig roert , komt hy uit zyn fchuilplaatsje voor den dag , en vlugt op een anderen boom , alwaar hy zig onder de befchutting van een tak gaat verbergen. Hy verzamelt hazelnoo- ten in den zomer , vervult ’er de holle ttammen of fpleeten van een ouden boom mede , en neemt des winters toevlugt tot zyn opgelegden voorraad ; ook zoekt hy de gezegde nooten in den winter wel op van onder de fneeuw , wel- ke hy al krabbende wegvaagt. Hy heeft een fchelle Item , die nog fterker treft dan die van den hnis-mar- ter ; daarenboven heeft hy nog een gemorrel met den geflooten mond , een klein geknor van ongenoegen , ’t welk hy doet hooren zo dikwils als men hem tergt. Hy is al te lugtig en vaardig om te gaan ; hy loopt gemeenlyk al fprin- gende, en zomtyds huppelende; hy heeft zulke icherpe nagels, en zulke fchielyke beweegingen , dat hy tegen een ftam van een beukenboom , die men weet dat zeer glad is , in een oogenblik naar boven fteigt. Men hoort de eekhoorns geduurende de fchoone zomcrfche nagten fchreeu- wen , terwyl zy malkanderen op de boomen agter nazetten ; zy fchynen de hitte der zon te vreezen ; zy blyven over dag in hunne digtbelommerde fchuil- plaatfen , daar zy des avonds uit te voorfchyn komen , om zig te verlugtigen , beweeging te maaken , te fpeelen , te vrijen , en te eeten. Die fchuilplaatfen zyn zinlyk , warm , en ondoordringbaar voor den regen ; het is gemeenlyk op die plaats van den boom , alwaar de ftam zig m twee of meer groote kroon- takken gaat verdeden , dat zy zig legeren ; zy beginnen met daar takjes en ryftjes heen te brengen , welken zy in orde fchikken , en met mos doorvleg- ten ; zy pakken vervolgens alles in malkanderen , om de noodige vaftheid en ftevigte aan het werk te geeven , en om daar eene gemaklyke cn veilige fchuil- plaats voor haar en haare jongen te hebben ; dit verblyf heeft maar ééne ope- ning van boven, jvjiit zo nauw als zy vallen kan, en pas genoeg om ’er te kunnen doorkomen ; boven deze opening is een foort van dek , dat de gedaan- te van een kegel heeft , en waardoor het vertrek , dat daar onder is , volko- men beveiligd wordt , dewyi de regen dus' naar alle zyden rondom kan afloo- pen , zonder in te dringen. Zy krygen gemeenlyk drie of vier jongen ; hunne bronstyd valt in de len- te , en zy werpen in de maand van may , of het begin van juny ; zy verwis - felen van hnir op ’t einde van den winter ; het nieuwe hair is roffer dan dat *t welk uitvalt. Zy kammen zig, zy ftryken zig met de voorpooten en tanden om bun hair glad en gelyk te doen liggen ,< zy zyn in ’t geheelz inlyk, en hebben geen kwaaden reuk ; hun vleefch is vry goed om te eeten. Het hair van den ftaart wordt gebruikt om penfeelen van te maaken ; maar hun vel is niet goed voor peltery. Daar zyn veele foorten van dieren , die aan den eekhoorn grenzen , en daar zyn weinige verfcheidenheden in de foort zelve ; men vindt eenige afchgrau- we* alle de andere zyn ros, de pent gris , of gryze eekhoorn, die van eene verfchillende foort is , blyft altoos grys. En zonder van de vliegende eekhoor • nen te fpreeken , die zeer verfchillende zvn van de andere ; zo formeeren de V 3 *5» DE NATUURLYKE HISTORIE, blonde eekhoorn van Cambaije ( die 7eer Vlein ,v ,r , , «aart heeft als de eekhoorn van Europa; die van Madagaskar f“) Tfellhi Siam de «n™- “ nadar de zwarre ppbhnZr 7. ei }§, (O? tie geftreepte eekhoorn van Ca- de eekhoorn van nieuw Spanje eekhoorn van Virgin», &X ****** f Pietro della Valle’, Rouen 174^, Tom. TI. pag o tf! (c) Voyage de Flaccourt, Paris 1661. pag. 164. ^ “ 3 ° 3 ' (d) Second Voyage du P. Tachard. Paris 1689. pag. 249 c P> ,m ' r “ Iftüf&ssrvl? i c Dïïr P §ir s~“* L °" te t - « f* 73 * * CO Baissou. Regn. Aniyial. pag. 151. i I L BESCHRYVING VAN DEN EEKHOORN. i 5n B ES CHR TVING VAN DEN EEKHOORN. ***** e eekhoorn (PI. XXXII) heeft den kop plat op de zyden , en zeer S D Ê dik , den neus vooruitfteekende , de bovenfte lip fchuinfch naar ag- Ü u ^ teren en naar omlaag gerigt, de on derde lip zeer kort, de oogen groot, rond, zwart, uitpuilende, en in het bovcnft gedeelte van de zyden van den kop , een weinig digter by de ooren dan by den neus ge- plaatft. Het voorhoofd is plat, en deszelfs vlak ftaat in dezelfde rigting als dat van den neus ; het agterfte gedeelte van de kruin van den kop fchynt verhe- ven , en de ooren haan aan de beide zyden geplaatrt ; zy hebben lïegts eene middelmaatige grootte , maar zy worden door een bosje hair geëindigd , dat dezelve veel fchynt te verlengen ; dit hair ftaat naar omhoog gerigt gelyk de ooren, en een weinig agterover geboogen, het is omtrent anderhalvcn duim lang. De hals is zo kort dat men denzelvcn byna niet tuflchen den kop en de fchouders kan gewaar worden ; het lyf fchynt dik naar evenredigheid van zy- ne lengte , en de rug is gemeenlyk rond. De ftaart is lang en gevuld ; de langfte hairen ftaan op de zyden als een vederbos geplaatft ; de eekhoorn houdt zynen ftaart op , en draagt denzelven zomtyds naar voren op zynen rug neder geboogen. De pootjes zyn niet zeer lang , maar de voeten zyn groot , en de vingers dik ; de hiel draagt op den grond ; dit fteunpunt helpt het dier zeer veel om zig op zyne agterfte pooten te zetten , en verichillende beweegingen in die houding te maaken. De eekhoorns hebben den onderkant van den hals, de borft, de oxels, den binnenkant van den voorarm , en den buik wit van kleur ; het onderft kaak- been , en de binnenkant van de dije zyn geheel wit , of gedeeltelyk ros en gedeeltelyk wit. De kleuren van de overige deden des lighaams zyn niet be- ftendiger geplaatft; zomtyds hebben zy meer ros dan bruin, en op andere ty- den meer bruin dan grys of ros , en zelfs meer grys dan bruin of ros. Het hair is afcbgraauw aan zynen wortel, en ros of bruin aan het eind, of beur- telingfch grys en afchgraauw of bruin , van den wortel af tot aan de punt toe, zodat ’er grys op vyf of zes verfchillende plaatfen van hetzelfde hair zit , ge- lyk men zeer duiddyk op de hairen van den ftaart zien kan , omdat zy langer zyn dan de andere , en dat de plaatfen , die met wit gekleurd zyn , gevolge- lyk grooter zyn ; wanneer deze hairen aan elite zyde van den ftomp gelyk de veêren van eene pen gelyk geftreeken zyn, ziet men twee of drie gryze of witagtige ftreepen , en evenveel bruine of rosagtige, die zig van het eene" einde van den ftaart tot aan het ander uitftrekken ; wanneer de hairen liggen fchynt dezelve zwartagtig , ros , of van eene gemengde kleur die uit zwart en ros beftaat. By de eekhoorns die meer bruin dan ros hebben , en by die , die by- na geheel ros zyn , zyn de tinten van deze rofle kleur donkerer op de zyde van den kop en van den hals , op de fchouders , op de vier pooten , enz , dan op de andere deelen van het dier. De langfte hairen van het lighaam zyn by- i6o D E NATUURLTKE H l S T O U I E, na eencn duim lang , en die van den ftaart meer dan twee duimen , het hak van de baarden is zwart , de langfte hebben twee duimen en een halven leng- te; daar zitten ook eenige korte haken van dezelfde kleur onder het oog, ea boven deszelfs voorften hoek. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van het ^mcn.iynea, eind van den bek tot aan den aars Hoogte van het voorfte ftel Hoogte van het agterfte ftel ^ . . ’ Lengte van den kop van het eind van den bek tot aan het agterhoofd.’ Omtrek van het eind van den bek Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek . . .] Afftand tuftehen de beide neusgaten . .... Afftand tuftehen het eind van den bek en den voorften hoek van het oog. Afftand tuftehen den agterften hoek en het oor Lengte van liet oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog . . . . . ; Afftand tuftehen de voorfte hoeken der oqgen volgens de kromte van het neusbeen gemeeten . . . ^ Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuftehen de ooren en oogen gemeeten . . . Lengte der ooren . Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gemeeten Afftand tuftehen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals . . . .... Omtrek van den hals . . . ,. Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten Omtrek op de dikfte plaats gemeeten . . . Omtrek voor de agterpooten gemeeten . i Lengte van den ftomp van den ftaart . . Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm , van den elleboog tot aan de geleeding der hand. Breedte van den voorarm digt by den elleboog Dikte van den voorarm op die plaats . . • . Omtrek van de geleeding der hand . ' Omtrek van de agterhand . Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen Lengte van den agterpoot van de knie tot aan de hiel Breedte van het bovenft gedeelte van dien poot Dikte • Breedte ter plaatfe van de hiel . t Omtrek van den agtervoet . i Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet . Breedte van den agterften voet . . Lengte van de langfte nagelen . . • • Breedte aan de baüs . • • • De eekhoorn , die ten onderwerpe voor de befchryving der weeke inwendige deelen gediend heeft., woog negen oneen en een gros ; het was een wyfje ; by 8 . 6. 4- 6. 5- 6. 2 . Q. 2 . 3. 3- Q. o. IO. o. i-j. o. ii. o. 5* o. 4- o. 2 . ;l. I. o. -IO. 4- 3- Q. 9° o. 8 . I. o. o. 9- 3* 0 . 4- 6 . 4- 9- 4- 4 . 7- o. i 8 . i. 10 . o. 5- 0 . 3i* o. ii. o. 10 . I. 7- 2 . 8 . O. O. 4* o. 5- I. o. 2 ; 6 . O. 4 i- O. 6. O. 4- o. a ?• BESCHRYVING VAN DEN EEKHOORN. i 6 ï t>y de opening van den onderbuik heb ik geen netvlies gezien, dat lag agter de maag geplaatft. De ■ twaaifvingerigedarm ftrekte zig tot voorby de regter nier uit, boog zig naar binnen , en verlengde zig naar voren om zig aan den nugterendarm te voegen. De omwentelingen van dit laatfte ingewand lagen in de navel- ftreek ; die van den omgeboogendarm lagen in de zyden van den buik en in het agterft gedeelte van de navelftveek geplaatft ; de omgeboogedarm QA , fig. i en 2., PI. XXXIII') eindigde aan den blindendarm QB C D') in de reg- ter buikzyde. De blindedarm ftrekte zig|in de darm-en eigenlyken onderbuiks- ftreeken van de regter-naar de linker-zyde uit , hy befloeg deze ftreeken byna geheel, enhy maakte daar kleine kronkels, omdat hy zeer lang was; de {trek- king van dit ingewand is evenwel niet beftendig dezelfde,want in een ander onder- werp heb ik hetzelve geheel in de Ünkerzyde gevonden , in welke hy naar ag- teren gerigt was. In het eerftgenoemde ftrekte de kronkeldarm zig over de ■dunne darmen naar voren tot voorby de regter nier, vervolgens verlengde hy zig naar agteren over den blindendarm tot aan het bekken , alwaar hy zig om- hoog en naar voren tot by de maag uitftrekte ; deze beide Rukken van den kronkeldarm, van welken het een zig naar voren en het ander naar agteren uitftrekte , zaten door een klein darmfche.il , dat flegts twee lynen breed ■was, aan elkanderen vaft, en hongen los; de kronkeldarm, digt by de maag gekomen zyude , ftrekte zig naar de ünkerzyde tot aan de laatfte valfche ribben uit , alwaar hy zig omboog , en vervolgens verlengde hy zig in de regterzyde "tot aan de nier ; deze beide andere ftukken van den kronkeldarm zaten door een klein darmlcheil aan elkanderen vaft , en hingen vry gelyk de voorgaan- de ; ook is derzclver plaatfing niet beftendig dezelfde , want ik heb dezelven in een ander onderwerp zig in de regterzyde zien uitftrekken. By het eerfte onderwerp eindelyk ftrekte zig de kronkeldarm van de regter tot de Unkcr nier uit, voor dathy in den regten darm uitliep. De maag lag evenveel in de regter- als m de ünkerzyde geplaatft; zy hadt flegts eene geringe kromte, en derzelver gedaante geleek meer naar die van een peer dan naar die van eenen doedel-zak, want het linker gedeelte was veel grooter dan het regter. . De dunne darmen hadden allen tennaaftenby dezelfde dikte ; die van den blindendarm verfehilde weinig over de geheele uitgeftrektheid van dezen darm ; de kronkeldarm QE, fig. i en 2 , PI. XXXI II) was byna zo dik als de blin- dedarm over de lengte van andernalven duim , vervolgens verminderde de dik- te van de darmbuis, en bleef dan dezelfde tot aan het eind van dezen darm, ,en zelfs tot aan den aars toe. De lever ftrekte zig zo veel en meer naar de linker- dan na de regter-zyde uit. Dezelve beftont uit vyf kwabben , de middelde was de grootfte; dezelve was dooi twee infnydingen in drie deden verdeeld ; de fchoorband liep dooi- de diepfte heen , en in de andere lag het galblaasje geplaatft. Daar zat flegts eene kwab aan de ünkerzyde ; deze was een weinig kleiner dan de middclfte ; daar zaten drie kwabben aan de regterzyde , waar van de eene kleiner was dan de linker kwab , maar veel grooter dan de beide andere, die aan derzelver wor- m. Deel. ' ' X , ' XÖ2 DE NATUURLYKE HISTORIE, tel vaft zaten. Deze lever woog twee groflen. Het galblaasje hadt de gedaan- te van een peer. De milt was lang, en woog vier greinen. Het alvleeich maakte eenen boog , wiens bolrondheid naar voren ftont ; het- zelve was veel dikker aan zyn linker eind, dan op het overige gedeelte van zyne uitgeftrektheid. De regter nier ftont ter helfte van haare lengte meer naar voren dan de linker, het bekken was zeer klem; in de nier zat maar eene tepel, maar alle de zelfftandigheden van dezelve waren zeer onderfcheiden Het onderft gedeelte van het zenuwagtig middelpunt ‘des middelrifs hadt de gedaante van een klaverblad.. s naac De regter long beftont uit vyf kwabben, waar van drie op eene rv voor malkanderen geplaatft waren; de agterfte, dat is te zeggen de derde, was de grootlte , en de tweede was de kleinfte van driën; de' beide andere kwabben zaten aan den wortel van de agterfte kwab vaft; de vierde, die voor de vyxde geplaatft zat, was de kleinfte van allen, en de vyfde was tennaaftenbv even groot als de tweede. De linker long beftont flegts uit eene enkele kwab Het hart was byna rond , daar kwamen twee takken uit de bogt van de orootê flagader te voorfchyn. b D ^. tori § was da3r ^ e P eene voor in dë lengte over het midden des vooriten deels, dat niet zulke kleine tepeltjes bedekt was, dat men dezelve naauwlykich gewaar wierdt ; het agterft gedeelte was met zeer zwakke pyra- midaale tepeltjes bezet, die agter over lagen, en zig zeer duidelyk vertoonden ichoon zy zeer kort waren; daar zaten drie kelkklieren by den wortel der ton"’ eene, die de middelfte was, zat wat meer naaragteren dan de beide anderen’ Het verhemelte was met negen of tien vooren doorfnceden welker randen eene kromme lyn maakten, die holrond naar voren was ; de vyf of zes eerften waren m het midden van hunne lengte door eene voor afgebrooken, die in de lengte over de tong liep. Het ftrotklapje was puntig. Daar waren geene onef- fenheden op de herftenen maar de agterherfienen gcleeken naar die der mees- te andere viervoetige dieren; de herllenen woogen twintig greinen, en de a"- terherffenen vier-en-twintig. 0 Het mannetje dat ten onderwerpe voor de befehryving der teeldeelen sc diend heeft, woog elf oneen en een gros. Hetzelve wasagt duimen en een hui- ven lang van het emd van den bek tot aan het begin van den ftaait en^rie 6 op S deifkiiL " Va ” ***’ Vkl ' öp dke z y de > eene op'de borft Daar zat binnen in het roedehoofdje (A. -fis. i <2 m n Pt X X V/'s') een klem beentje (fig. 4) welks eind (A) plat was, mndagrig 3 ,’ f2 4 aïn 2 kanten, en holrond van onderen; de mond van de pisbuis lag tegen die zyde aan , de bovenkant van liet eind des beens was bolrond ; daar zat op die ande- ie zy e een kraakbeen in de gedaante van eenen (lag van eene fehroef (X fig- 3 ) die zig naar de linkerzyde uitftrekte en om het roedehoofdje neei-liep* en die eene halve krul-lyn maakte; dit kraakbeen verlengde zig over de on- derite zyde van het roedehoofdje byna tot aan de inplanting van de voorhuid. De roede (xf, fig. 1 en 2.) was plat op de zyden ; zy beüoot de verlengin* / -/W VIL XL XXXIV ~L>ct?eye.dd '0 EESCHRYVING VAN DEN eekhoorn. 163 -gen van twee vry groote blaasjes (CC), die den aars (D) om vattedcn , en Avelker bodem als eene krullyn gedraaid was ; het linker blaasje ontrold zynde badt dertien lynen lengte. De verlengingen (A A) van die blaasjes hadden an- derhalve of twee lynen middellyns, en liepen over de vcrfnellende fpieren heen, vereenigden zig ter plaatle van de fplyting der fponsagtige lighaamen, en maakten in de roede ilegts eene gemeene buis, die omtrent eene lyn mid- dellyns aan haar begin hadt, over de lengte van omtrent vier lynen, vervol- gens wierdt deze buis zeer klein en vercenigde zig met de pisbuis een duim -onder het eind van het roedehoofdje. De bodem van de zaadblaasjes was byna geheel gevuld met eene witte Hof, die zeer dik en zeer lyrriig was; deze Hof wierdt minder gebonden naar maate zy in de verlengingen der zaadblaasjes , voortliep , en door de pisbuis naar buiten vloeide. De zaadballen (AA, fig. 1 en 2) hadden eene eyronde gedaante; het knob- beltje (CA/) van den opperbal was groot, de alieidende vaten (/ K, fig. 2) waren niet zeer lang, en zeer dun. Daar zaten tuflchen de pisbuis en den aars twee klieren {LM ), die my toe- fcheenen voorftanders te zyn. De aüeidende vaten liepen tuflchen de klieren en de pisbuis {N) heen, en kwamen in die buis ter plaatfe alwaar de beide klieren daar , elk met eene zeer korte pyp , gemeenfehap mede hadden. De teeldeelen van het wyfje zyn naar hetzelfde onderwerp befchreeven, hetwelk voor de befchryving der andere weeke inwendige deelen gediend hadt. Het hoofdje van den kittelaar was kraakbeenig en wit , rond op de onderfte, en plat op de bovenfte zyde ; het geleek zeer veel naar het roedehoofdje van het mannetje. Daar zaten op de binnenfte wanden van de fcheede op eene lyn afflands van de randen van de klink, twee klieren, eene aan elite zyde, die twee ly- nen lang waren, anderhalve lyn breed , en eene lyn dik; miilchien kwamen dezelve met de krullynige blaasjes van het mannetje overéén. De pisblaas hadt eene eyronde gedaante ; de zaadballen waren zeer klein , en van eene witagti- ge kleur ; de trompetten lagen als opgerold tuflchen het eind van den hoorn der lyfinoeder en de zaadballen of eijerneflen. Den derrigflen maart opende ik eene draagende eekhoorn , die van het eind van den bek tot aan het begin van den Haart agt duimen en een halven lang was. Men vondt geen beginzel van eene vrugt in den regter hoorn , maar daar zaten er drie in den linker , dezelve fcheenen alle van dezelHle grootte te zyn. De moederkoeken zaten flegts zeer weinig aan de lyfmoedcr vaH ; zy hadden de gedaante van een langwerpig vierkant , dat aan de beide einden, of ten min- Hen aan een deizelven , uitgerand zoude zyn ; deze moederkoeken waren roodagtig van kleur zo wel van buiten {fig. 5 , PI. XXX/ V) als van binnen {fig. 6); zy waren negen lynen lang, zes breed, en twee dik. De vaten der navelflreng ( A , fig: 5 6 ) vertoonden zig reeds zeer duidelyk , en deze flreng was anderhalven duim lang. De lengte der vrugtjes was ook van ander- halven duim, van de kruin van den kop tot aan het begin van den Haart, die drie lynen lang was. XÓ4 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, 6, o. o. o. o. o. o. o. o.. o. o. o. o. 0. 1. 8 . o. O- -Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blindendarm. Omtrek van den twaalfvingengendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen . . . .. ." Omtrek van den nugtcrendarm op de dikfte plaatfen Onttrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den omgeboogendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen . Lengte van den blindendarm .. .. Omtrek op de dikfte plaats . , • „ Omtrek op de dunfte plaats . . Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm , ] Omtrek van denzelven by den aars Lengte van den kronkel-en regten-darm te famengenomen * . Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm Groote omtrek van de maag . Kleine omtrek . Lengte van de kleine kromte der maag, van den flokdarm tot aan den hoek , welken het regter deel maakt ... o Lengte van den flokdarm tot aan den bodem van den groot» blin- denzak . . ... . Omtrek van den flokdarm . . . Omtrek van den portier Lengte van de lever ...... Breedte . Derzelver grootfte dikte . . . Lengte van het galblaasje Deszelfs grootfte middellyn . ; Lengte van de milt .. . . Breedte van het onderfte eind Breedte in het midden . .. . . Breedte van het bovenfte eind ... ... Dikte in het midden - . .. Dikte van het alvlecfch Lengte der nieren ... ... Breedte . . ., . . Dikte . . ’ Lengte van het zemiwagtig middelpunt van dc holle ader tot aan de punt - . . . Breedte . . . . Breedte van het vleefchig gedeelte tulfchen het zenuwagtio- ir'" J punt en het borftbeen . . . , Breedte van elke zyde van het zenuwagtig middelpunt Omtrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt tot aan het begin van de longênf]a"ader Hoogte van de punt tot aan het longenzakje . & . Middellyn van de flagader van buiten naar buiten gemoeten Lengte van de tong . . Lengte van het voorfte gedeelte van liet toompje tot aan het < B -eedte van de tong . . Lengte van de herffenen duimen, Ijntr. IO. O. O. O. IO. 8 . o; o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o.. o.. o. O. IO. o. 8 . O. IO o. r 3- 6 . 2. O. 4. 6 . o. o., o. o. o. 9- 7- i. i. i. i. i. 8 . 6 . 5- 4- r. o. o. 6 . 0. g. 1. io.. o.. 3 .. o- 5b 0. . 3 -i-.. 1. 3. O. 2-i-. O. O. O. o. o. o. o. o. o. 2.- 3- 1 2 - f‘ # 7- 5- o O* 7°- 4- o.. o. r> o*- o. o. II.- .. O. I. 8 . . O. 0 . 9 . o. o. 7- . o. o. i±. o. I.. 4» !.. o. o. 7- o. o. 3- o. 0 .. ii.. BESCHRYVING VAN DEN EEKHOORN. 165 / voeten, duimen, lyiien. Breedte . Dikte Lengte van de agterheriïenen Breedte Dikte . • • , . * Afftand tuflchen den aars en den balzak Hoogte van den balzak • . ' Afftand tuffchen den balzak en de opemng der voorhuid . ■ Afftand tuflchen de randen der voorhuid en het eind van het roedc- hoofdje • • Lengte van het roedehoofdje Lenotevan de roede van de’ vanéénfpjyting der fponsagtige lighaa- men aan de inplanting der voorhuid Breedte van de roede Dikte ••• Lengte van de zaadballen Breedte • • Dikte • . * Breedte van den opperbal . • Dikte * - *' *' Lengte der afvoerende vaten Groote omtrek van de pisblaas- Kleine omtrek Lengte van de pisbuis . * • " Omtrek • _ , • Lengte van de voorftanderen p * • *' Breedte "Dikte • * * * Afftand tuflchen den aars en de klink Lengte van de klink • * ' Lengte van de fcheede • Omtrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte _ . Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • • * * *' Lengte van de pisbuis • ... Lengt^van het lighaam en van den hals der iyfmoeder Omtrek • * * * * T en . ne van de hoornen der Iyfmoeder Oratrek op de dikfte plaatfen . fimtrek van het eind van eiken hoorn . . • • Afftand in eene regte lyn gemeeten tuflchen den zaadbal en het einde van den hoorn - Lengte der zaadballen • • •* • Breedte • • Dikte De ontbloote kop (J, PI- XXXV) van den eekhoorn heeftmeer overeen- kotnft met den kop van den haas en van hetkonyn, dan met dien der anoeie dieren , die reeds in ditWerk befchreeven zyn. De eekhoorn heelt op de üuue X 3* 0. 0. 9 - 0 . 0. 7 - 0. 0. 4. 0. 0 . 8 . 0 . 0 . 5 * 0 . 0. 8 . 0 . 0. 8 . 0 . 0 . 6 . 0 . 0 . 4 - 0. 0 . 5 - 0. 0 . 5 »; 0. I- 4 ° 0. 0. 0 0. 0. « 2 . 0. 0. 7-' 0 .- 0. 4 - 0. 0. 3 k ' ; 0. 0. 1. 0. 0 . 1 2 * c. 2 . 4 * o.. 3 - 3 - 0. 2 . 6 . 0. I'. 3 - 0. 0. 4 - 0. 0. 9. 0. 0. 4 - 0. 0. 3 - 0. 0. 3 - 0. 0. 1. 0. 0. 8. 0. 0.. 6 . 0. 0. 4 - 0. 3 . 6. 0. 2. 0. . 0. I. 0. 0. 0. 3 - 0. 0. 5 - 0. 0. 0. 0. I. 0. 0... 0. 2.- 0. 0. H - 0. 0, 1. 0. o.- 1. 0. 0. 1 75'«’ 0. 0. t V i66 DE N ATU URIV K E MIST ;0 R I E„ kaakbeenderen tuflchen de balc-en fny-tanden eene ledige plaats , daar geene tanden liaan; de eekhoorn heeft geene hondstanden; zyne fnytanden zyn zeer lang, en zyne eigenlyke neusbeenderen zeer groot; het onderfte kaak- been is kort , en deszelfs takken zyn zeer breed. Het uitlleekzel des voor- hoofdsbeens, dat tot den oogput behoort maakt eene lange punt die zig naar agteren uitftrebt, en die een gedeelte uitmaakt van de randen van den oog- put , enz. Alle deze kentekenen hebben de eekhoorn , het konyn , en de haas (a ) , met malkanderen gemeen , maar de eekhoorn heeft den kop broeder en bolronder , en den bek minder verlengd ; de eigenlyke neusbeenderen fleeken een weinig meer naar voren uit dan het eind des bovenden kaakbeens ; daar is geene opening in het bovenile kaakbeen voor den oogput, die byna' rond is en de takken van het onderfte kaakbeen hebben elk een breed uitlleekzel , dat zig naar agteren uitftrekt, tennaaftenby gelyk by den haas (£}, maar dat met zyn onderften rand naar binnen geboogen is. De eekhoorn heeft twee fnytanden aan het eind van elk kaakbeen, deze tanden zyn fcherp aan het •eind, die van het onderfte kaakbeen zyn tweemaa- len zo lang als die van het bovenile ; de voorkant van deze vier fnytanden is oranjekleurig , doch de bovenile zyn donkerer van kleur dan die van dc on- derkaak. Daar zitten Vier grocte baktanden aan elke zyde van de beide kaak- beenderen , en een zeer kleine tand voor den eerllen baktand van de beide zy- den des bovenften kaakbeens ; hetgeen dus in het geheel een getal van twee- en-twintig tanden maakt. De zydelingfche uitlleekzels van het eerfte wervelbeen van den nek zyn niet zeer groot; het doornagtig uitlleekzel des tweeden wervelbeens is kort; daar Zitten in het geheel geene doomagtige uitlleekzels aan de vyf andere wervel- beenderen , en derzelver Ichuinfche uitlleekzels zyn zeer klein. De eekhoorn heeft twaalf wervelbeenderen jp den rug , en twaalf ribben aan elke zyde , agt waare en vier valfche ; het doornagtig uitlleekzel van het tien- de wervelbeen van den rug Haat loodrcgt.op en neer; die van de voorgaande wervelbeenderen zyn naar agteren,- en die van dc volgenden naar voren ge- rigt. Het borllbeen bellaat uit zeven beenderen ; het voorlle deel des eerllen beens is zeer breed. De eerfte ribben , eene aan elke zyde , geleeden zig met dat gedeelte van het. eerfte been des borftbeeps; de geleeding der tweede rib- ben gefchiedt tuflchen het eerfte en het tweede been; de derde ribben vallen tuflchen het tweede en het derde been in, en dus vervolgens tot aan de ze- vende en agtlle ribben toe, welker geleeding tuflchen het zesde en het ze- vende been des borllbeens -gefchiedt. Daar zitten zeven wervelbeenderen in de lendenen; de drie eerllen hadden geene bykomende uitlleekzels ; in een ander onderwerp ontbraken de uitlleek- zels flegts aan het eerfte; die der overige wervelbeenderen worden grooter naar maate de wervelbeenderen digter by het heiligbeen geplaatll zitten. Dit been beftont uit drie valfche wervelbeenderen , en de Haart hadt ’er een-en-twintig. („) Zie het VI Deel van dit Werk, bl 2 . 126 ea 127, en PI. XLI, fig. It Ibidem. B E SC H R Y V ING VAN DEN EEKHOORN. 167 Het voorfte gedeelte van de heup is niet zeer breed, derzelver binnenkant is hol-, en de buitenkant bol-rond, dat vlak ftrydig is met het geen men in de. befchryving van den hond CO h ee ft doen opmerken ; de eyronde gaten zyn zeer groot. Het fch'ouderblad is rond aan zyne voorfte en bovenfte randen , tennaaften-- by gelyk dat van de kat , maar het is langer ; dit been heeft eenen zeer ver- hevenen doorn , die byna op het midden van zynen buitenkant ftaat , een twee- den op den agterften rand van die zyde , en een derden tennaaftenby op het midden van de binnenfte zyde; dezelaatfte is de kleinfte van allen. Hetfchou- derblad heeft een zeer duidelyk ravenbekfch uitfteekzel , en de doorn van het midden der bovenfte zyde wordt door een zogenaamd ichouderbeenshoofd ge- ëindigd , ook heeft dit diertje lleutelbeenderen. Elk flcutelbeen maakt twee kleine kromten ; de eene zit by het borftbeen en, is bolrond naar beneden, de andere zit by het fchouderblad , en is bolrond, naar boven toe; Het armbeen heeft eene lange ftompc- graat zitten op den voorften kant van deszelfs middelfte bovenfte gedeelte , en eene andere dunne en fnydende graat langs den buitenkant van deszelfs onderlte gedeelte ; de beenderen van den voorarm hadden eene kromte die naar voren uitftak; de ellepyp was plat en zat aan het ftraalbeen op verfchülende plaatfen valt. Het dijebeen heeft ook eene platte knobbelagtigheid , in de gedaante van ee- ne graat, die in de lengte loopt, onder den grooten draaijer zittende, en de klei- ne draaijer is op dezelfde wyze plat. Het kuitbeen zat met zyn onderlte ge- deelte aan het fcheenbeen vaft. Daar zaten vier beenderen in den eerften regel van de voorhand en vyf in den tweeden ; het vierde beentje van den eerften regel was gelyk gewoonlyk agter het derde gcplaatft; het tweede was het grootfte van de vier, en ftrek- te zig zo ver naar den kant van het eerfte uit , dat dit op den buitenkant van het eerfte beentje der agterhand geplaatft zat; het' eerfte beentje van den twee- den regel der voorhand zat gelyk een wigge tuffehen de einden van het eerfte en van het tweede beentje der agterhand geplaatft; het tweede en het derde beentje van den tweeden regel der voorhand zaten boven het tweede beentje van de agterhand ; het vierde beentje van de voorhand zat boven het derde beentje van- de agterhand , en het vyfde beentje van de voorhand' boven het vierde en het vyfde beentje van de agterhand. Het vyfde beentje van de voor- hand was het grootfte der vier van dea tweeden regel. De voorvoet was famengefteld uit de koot, de hiel, het fchuitbeentje , het teerlingbecntje , de drie wiggebeentjes , en uit een agtfte beentje, dat tegen het uitfteekfel van de koot r tuffehen het groote wiggebeen en de hiel geplaatft was ; het tweede wiggebeentje was veel kleiner dan de twee anderen , en ftrekte zig minder naar beneden uk , zodat liet einde van bet tweede beentje, van den navoet tuffehen' het eerfte en het derde wiggebeentje geplaatft was. CO Zie het V Deel van dit Werk, blz. 169. i68 DE NATUURLYKE HISTORIE, > D e vyfde beenderen van de agterhand en van den agtervoet hadden een uitfteekzel op den buitenkant van hun bovenfte eind \ het eerfte been der ag- terhand , en de beide regels van den duim van den voorden voet zyn zeer jjort ; de beenderen van den agtervoet en de regels der vingeren van de ag- terfte voeten zyn zeer lang. duinen, lynea. Lengte van den kop van het eind der neusbeenderen tot aan het agterhoofd. De grootfte breedte van den kop .... Lengte van het onderfte kaakbeen van deszelfs voorde eind tot aan den ag- terften rand der knokkel wyze uitfteekzels Breedte van het onderfte kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden Breedte ter plaatfe van de kromte der takken . • Atftand tuÜchen de knokkel vvyze uitfteekzels Dikte van het voorfte gedeelte des bovenften kaakbeens Breedte van dat kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden Lengte van de bovenfte zyde • • Afftand tuflchen de oogputten en de opcning der neusgaten Lengte van die opening .... . ’ Breedte » .* , Lengte der eigenlyke neusbeenderen Breedte ter breedfte plaats . . • • Middellyn der oogputten . • • Lengte der langde fnytanden buiten het been Lengte der langfte baktanden buiten het been Breedte • Lengte der twee voornaamfte ftukken van liet tongbeen Lengte der tweede beenderen . . • • Lengte der derde beenderen Lengte van liet middelfte been der vork Lengte van de takken der vork Breedte Vanliet gat des eerflen wervelbeens van boven naar beneden . ,. zydeiingfche uitfcékzds S e- Lenste der vyf laatfte- wervelbeenderen . • • • Lengte van dat gedeelte der ruggraat, dat uit de wervelbeenderen van den Hoolle^vatfhet doomagtig uitfteekzel des tweeden wervelbeens, dat het lan°fte is ...«•• ■Hoogte van dat van liet twaalfde, dat het. kortfte is • . • Leiwte van het lighaam des laatften wervelbeens, dat het langfte is . • • Lengte der eerfte ribben - • Afiland tuffehen de eerfte ribben op de vyydfte plaats Lengte van de tiende rib, die de langfte is Lengte van de laatfte der yalfehe ribben • Breedte van de breedfte rib Lengte van het borftbeen Leone van het eerfte been, dat het langfte is i. i. i. o. o. o. o. o. o. c. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. II. 2 . I. 5~k' IO. I. af. l 3 - 7 - a b 5ï‘ 5b 1. H- ii • 4 - 2 . !*• n O* I. IO. i-ï. o. =r 0. 5v» 0. I i* 2. I. O. a b o. i. o. 3* o. 4- o. 6. I. 3- I. o. o. 3 #• o. i b o. 4- Lengte BESCHRYVING VAN DEN EEKHOORN. 169 _ „ , , , . . . duimen, lynen. Lengte van het zesde been, dat het kortfte is . . : Hoogte van het langfte doornagtig uitfteekzel der lendenenwervelbeende- ren , hetwelk dat van het laatfte is . . . Lengte van bet langfte bykoomende uitfteekzel, hetwelk dat van het laatfte wervelbeen is .... . . Lengte van bet lighaam des vyfden wervelbeeas, dat het langfte is . Lengte van bet heiligbeen . . . . . . Breedte van het voorfte gedeelte . . , • Breedte van het agterfte gedeelte . ... Lengte van het zevende en van het elfde valfche wervelbeen van den ft die de langfte zyn . , . . . Breedte van "liet voorfte gedeelte des heupbeens . . . Hoogte van dat been van het midden der knokkelwyze holligheid . Middellyn van die holligheid Lengte van de goot ..... Breedte in het midden . .... Diepte ...... Lengte der eyronde gaten . . . Breedte . . .... Breedte van het bekken . , ... Hoogte ..... Lengte van het fchouderblad . .... Breedte op de breedfte plaats . . Breedte op de fmalfte plaats . . . Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats . , Lengte der fleutelbeenderen ..... Lengte van het fchouderbeen . Omtrek op de dunfte plaats . . . : . Middellyn van deszelfs hoofd . . Breedte van het onderfte gedeelte . . . Lengte van de cllepyp . . . Lengte van den elleboogsknokkel . . ) . Lengte van het ftraalbeen . . .' . Lengte van het dijebeen . . , . . Middellyn van deszelfs hoofd . ... Omtrek van het midden des beens . Breedte van het onderfte eind Lengte der kniefchyven Breedte . . . Dikte • , . . Lengte van het fcheenbeen Breedte van deszelfs hoofd . Omtrek van het midden des beens Breedte van het onderfte eind Lengte van het kuitbeen • Omtrek op de dunfte plaats .... Breedte van het bovenfte eind Breedte van het onderfte eind . Hoogte van de voorhand ... . Lengte van het hielbeen Hoogte van het eerfte vvigge-en fchip-beentje te famengenomen VIL Deel Y 0. 2 . 0 . 2 f- 0 . 3 - . 0 . 4 - 0. 9 * 0. 6 . 0. 4 - » 0 . 5 - 0. 3 - 0. 9 b 0. 2. 0. 4 * 0. 5 - 0 . 5 - 0 . 5 i* 0 . 3 i* 0. 6 i. 0. 61 -. I.' 1 b 0. 5 b 0. 2. 0. 2. 0. 1. 6 . 0. 5 * 0. 2 J. 0. 4 - I. 8 . 0. 3 - I. 6 . I. 11. 0 . 2 |. 0. 5 - 0. 4 - 0 . 2 |. 0. I * 0. 2 . 3 - 0. 4 - 0. 5 * 0. a b 2 . 3. 0. H - 0. 1. 0. H - 0. 2. 0. 5 * 0 . a b 3 7 o DE NATUÜRLYKE HISTORIE, Lengte van het eerde beentje der agterhand dat het kortde is Lengte van het derde beentje, dat het langde is . i. . Lengte van het eerde beentje van den agtervoet, dat het kortde is . Lengte van het vierde beentje, dat het langde is Lengte des eerden regels van den middelden vinger der voorde voeten Lengte van den tweeden regel • .... Lengte van den derden • , '■ . * • Lengte van den eerden regel van den duim Lengte van den tweeden • • ; • - • Lengte des eerden regels van den vierden vinger der agterde voeten . Lengte van den tweeden regel . ... Lengte van den derden • • • • Lengte van den eerden regel van den duim Lengte van den tweeden regel duimen, lynen. O. I. O. Sb . o. 7b o. io£. . o. 5- o. 3b o. i b o. * ¥* o. 1 2 • . o. 5- o. 4- o. *!• o. 3b 0. VAN D E R O T. 1 71 DE ROT *. ]- ie t groot tot het klein, van het iierke tot het zwakke, by trap» É Y i pen ncderdaalende , zullen wy bevinden, dat de Natuur in alles eene '£ gelykheid , eene eenpaarigheid , heeft weeten te houdenden het na- van | iet een £ oOY i iet voordeel van het ander te vergoeden: ee- niglyk oplettende op de behoudenis van ydere foort, is zy overboodig ryke- lyk in individu’s , en houdt zy haar gewrogt door het getal ftaande in die foor- ten welke zy klein geformeerd , of welke zy zonder kragtcn , zonder wape- nen’, en zonder moed, gelaaten heeft; en niet ilegts heeft zy gewild dat die mindere , die laagere , foorten in ftaat zouden zyn om door hun getal aan de oorzaaken van verdelging te kunnen wederftaan , en , in weerwil hunner zwak- heid , te blyven duuren , maar zy fchynt ook aan elk derzelver eene aanvul- ling gegeeven te hebben door de aangrenzende foorten te vermeerderen. De rot, de muis, de veldmuis, de waterrot, de campagnol, de relmuis, de ha- zelmuis , de groote hazelmuis , de kleine hazelmuis , de fpitsmuis , veele an- dere welken ik niet bybreng , omdat zy in ons klimaat niet t’ huis hooren , maaken zo veele onderfcheidene en afzonderlyke foorten, maar die weinig ge- noeg verfchillen, om malkanderen eenigermaate te vervullen, en te maaken dat , zo ’er al eens eene of andere van dezelve roogt ontbreeken , het ydel in dit gellagt nauwelyks merkbaar zou wezen. Het is dit groot getal van aan- grenzende foorten , ’t welk den Natuuronderzoekeren op het denkbeeld va» geflagten heeft doen vallen ; een denkbeeld , ’t welk men niet dan in dezen zin gebruiken kan , wanneer men de voorwerpen in ’t groot befchouwt , maar ’t welk verdwynt , zodra men het op het wezendlyk beftaande toepaft, en men de Natuur in byzonderheden gaat beichouwen. De menfehen hebben begonnen met verfchfflende naamen te geeven aan de dingen, die hun onderfcheidenlyk afgezonderd voorkwamen, cn zy hebben terzelfder tyd algemeene benaamingen gemaakt voor alles , wat hun ten naas- tenby gelyk voorkwam, lly ruwe Volkeren , en in alle pas geformeerde taa- ien, vindt men byna niet dan algemeene naamen, dat is te zeggen, onbe- paalde cn ongefchikte uitdrukkingen van zaaken , die van dezelfde orde zyn , en evenwel van malkanderen zeer verfchillen ; een eykenboom , een beuken- boom, een lindeboom, een fparrebuom, een denneboom, een ypenboom, * De Rot heet in ’t Griekfch ; in ’t Latyn Mus major, Rattus; in ’t Italiaanfch Rato di cafa; in ’t Spaanfch Rat on; in ’t Kr.mfch Rat; in ’t Hoogduitfch Ratze, Ratte; in ’t Engclfch Rat' Rattes ; in ’t Zweedfch Rotta; in ’t Pcolfch Sczurez. Mus domejlicus major, five Rattus. Gesnex. Hijï. Qjtadr. pag. 731. Icon. Anim. Quadmp. pag. 114. Mus domefiictM major, five Rattus. Ray Synopf. jinim. Quadrup. pag. 217. Mus cauda longa , fubnuda , corpore fufco cinerafcente. Linnjeus. Mus Rattus domtflicus. Klein de Qiiadrup. pag. 57. Mus cauda longijfurj, objeure cinereus Rattus. BaissoN. Regn. Anim. pag- 105 Y 2 €> I ï7 a DE NATUURLYKE HISTORIE, zullen in den beginne geen anderen naam hebben dan dien van boom ; ver- volgens zal men den eyken, den beuken, den linden -boom alle drie eyken ge- naamd hebben, toen men dezelve van den dennen-den fparren-en den yp en - boom begon te onderfcheiden , welke drie foorten onder den algemeenen naam van fparreboom begreepen zullen zyn. De byzondere naamen zyn niet geko- men dan door een gevolg van de vergelyking en het byzonderer onderzoek ’t welk men van ydere foort van dingen gedaan heeft; men heeft het getal dezer naamen vermeerderd , naarmaate men de Natuur meer beoeffend en beter gekend heeft; hoe meer men dezelve zal onderzoeken, hoe meer men haar zal vergelyken , hoe meer byzonderheden men zal ontdekken , en hoe meer eigen naamen, hoe meer byzondere uitdrukkingen voor yder afzonder- lyk voorwerp , men vinden zal. Hier uit begrypt men nu ten allerklaarften dat, wanneer men ons de Natuur nog heden onder algemeeae beuaamiimen vertoont, dat is te zeggen door geflagten uitdrukt, dit net hetzelfde is^als of men ons naar ’t A, B, C, van alle kennis terug leidt, en op nieuws voert naar de duifternis van de eerfte kindsheid des menfchdoms , daar wy gelukkig zyn uitgeworfteld. De onkunde heeft de geflagten gemaakt , de weetenfchap heeft de eigen naamen uitgevonden en zal die , zo lang zy daar is , blyven ge- bruiken , en wy zullen niet fchroomen het getal der byzondere benaamingen te vermeerderen zo dikwils wy byzondere foorten willen aanduiden. Men heeft, onder dezen geflagtnaam van rot, verfeheiden foorten van klei- ne dieren begreepen en verward ; wy zullen dezen naam niet anders geeven dan aan de gemeene rot, die zwartagtig is en zyn verblyf in de huizen houdt- elk der andere foorten zal haare byzondere benaaming hebben , omdat zy zig niet te famen vermengende onderfcheidene en afzonderlyke dieren van malkan- der zyn. De rot is genoeg bekend, door het ongemak, ’t welk zy ons veroorzaakt; zy houdt haar verblyf gemeenlylt op de zolders, daar men graanen oplegt, of daar men vrugten bewaart, en begeeft zig van daar naar het beneden gedeel- te van ’t huis , ’t welk zy allerwegen doorfnuffelt. De rot is een vleefchvreetend dier, en fchynt zelfs alles in te liaan, allcenlyk fchynt zy de hardde boven de teederfte dingen te verkiezen; zy knabbelt de wol, de doffen, de meube- len, boort door het hout heen, maakt gaten in de nuturen, gaat haar ver- blyf in de dikte der zolderingen , in de ledige ruimte tuffchen het houtwerk tuffchen befchooten zolders , of met hout bekleede wanden neemen ; zy komt daar uit te voorfchyn , om haar onderhoud te zoeken, en dikwils brengt zy daar alles , wat zy kan medefleepen , en maakt daar een magazyn tervvyl zy jongen heeft. Zy werpt verfeheiden reizen in ’t jaar; bykans altoos in den zomer; de ge- woone dragten zyn van vyf of zes. Zy zoekt de warmile plaatfen , en legert zig des winters by de fchoorfteenen , in ’t hooy, in ’t ftroo , enz. In weerwil van de katten, van het vergift, van de ftrikken en vallen, teelt dit ongedier- te zo fterk voort , dat het dikwils groote fehaden doet ; het is inzonderheid in de oude huizen ten platten lande, alwaar men koorn op de zolders heeft, en alwaar de iraby zynde lchuuren en hooybergen haare n aftogt bevorderen en haare wykplaatfen gemaklyker maaken, dat zy in zulken grooten getale ge- VAN DE ROT. r?3 vonden worden , dat men genoodzaakt zoude zyn op te gaarne» en te ver- trekken, zo zy malkander» niet verdelgden; mm wy hebte. by < mde: m ding gezien Lzy ma» “SJÏ Vctaï op de zwakften werpen , hen den kon openbyten , en eerft de liarienen opvreeten , waarna zy vei vol cens het overi°e van het lyk aanpakken ; des anderen daags begint de oor og de eigen wyze k„, tot dat de meeften ve, W zy„ ; Het is om deze reden, dat deze dieren, na ons een tyd lun SJf rld ^! 1 b v plaagd te hebben, eensklaps fchynen te verdwynen, en langen tyd weg te blyven. Het is op dezelfde wyze met de veldmuizen gele gen, welker verbaazênde voortteeling niet gcfttut wordt dan door de wreed- heden, welke zy onder malkanderen oeffenen, zodra hen de leevensmiddelen besinnen te ontbreeken. Aristoteles heeft die fchielyke verdelging aan. het niwerkzel van den regen toegefchreeven ; maar de rotten zyn daar met voor bStgdleld- en de veldmuizen weet» ’er zig voor te beveihgen , want de aaten welken zy onder den grond bewoonen , zyn zells met vogtig. 8 D^rlen zyn w geil als" gulzig-, zy piepen in haare koppelingen, en fchetteren wanneer zy vegten ; zy bereiden een bed voor haare jongen , en brengen bun al vroeg te eeten ; wanneer zy uit hun gat te vooiichj n komen , flaatde moeder hen gade, befchermt hen , en vegt zelfs tegen de katten om hen te bewaaren. Eene groote rot is kwaadaartager en byna zo fterk als een ionaekat zv heeft de voorfte tanden langer en fterker de kat byt gebrek- kig" en gelyk zy zig byna niet dan van haare nagels of klauwen bedient, zo moet zv niet alleen berk , maar ook op den ftryd afgengt zyn. De wezel, fchoon kleiner, is een gevaarlyker vyand, en welken de rot zeer yitCa, om- dat hv haar in haar gat vervolgt. Het gevegt duurt zomtyds vry lang ; de Kén zyn ïi “riten gelyk, Vr het gebruik der wapenen b verfelnUen- K r S, „iet kwetTen dan by kleine herhalingen, en met de voorfte binden die meer gemaakt -zyn om te knabbelen dan om te byten , en die , aan liet einde van den hefboom des kaakebeens geplaatll zynde, wemig kiagt hebben terwyl de wezel met het geheele kaakebeen verwoed toebyt, en, m plaats van los\e laaten, het bloed uit de aaiigcvatte plaats uitzuigt; dus moet de rot altoos de nederlaag krygen. . . ,• Men vindt verfcheidenhedcn in deze foort van dieren , gelyk als m alle die welke zeer talryk zyn in individu’s; behalven de gewoone rotten, die zwart- aotig vallen , zyn ’er bruine , byna zwarte , andere van eene grauwe Kleur , d?e in zommige witter in andere roder is, andere einde! yk zya geheel en al wif ce witte rotten hebben roode oogen, gelyk het wit konyn, de witte muis 'en gelyk alle dieren, die geheel wit zyn. De geheele foort, met haare verlcheidenheden , fcbynt in de genuttigde gewetten van onze lugtttreek .thuis i-n irr'n en heeft zig in de heete landen meer verlpreid dan in de Koude. Daar Waren 'er by de ontdekking geene in Amerika («) , en zy die daar te- (a) La defcriuion des Antill® , par le P. duTertre, Paris 1667- Tom. U. P fcles'd. dntilles ; iiotcerdam «S58. pag. 261. auS IsU ' d ' Y 3 JNqwcüux voyages 174 DE NATUURLyke HISTORIE, pnwoordig, in zeer grooten getale, gevonden worden, zyn afftammelingen van dte, welke door de Europeaanen met de goederen ontfcheept zyn: zv teelden daar ten eerden zo fterk voort, dat zy lang de.geefiels der Coloniën yn ge weeft, dewyl zy daar geene andere vyanden hadden, dan de groote h f n leevend <- mzwelgen. De fcheepen hebben hen ook naar de fn^/zn en Ê' door . aUe de . banden van den Indifchen Archipel ver- fpieid (£). Men vindt hen ook veel m Afrika (c). In \ Noorden daarentegen zyn zy , verder dan Zweeden , niet veel vermenigvuldigd, en het geen men £nZ ’ V dieren^ die C oTze % Par!S I?22, Tm - JI1 ' P 3 S- itfo» Poyage dt Dammer, Rouen 171S. Tom. IK pag, 225. vW Ltons Edifiant. Recueil XVIII. pag. iSx. lt> Sïto“». G w l ,x z “ °°* *** *«***. t- »■ i * t BESCHRYVING VAN DE ROT. Ï 7 5 BESCHRTFING FAN DE ROT. rot ( PI. XXXFIy fig. O is kleiner dan de eekhoorn, zy heeft ^ TA # eeit l an ë en kop, puntigen finoel r ' liet onderfle kaakbeen zeer kort, jF iO ^ ga veel minder vooruitfteekend dan het hovende, groote oogen, ésjFhét lange, breede en naakte ooren; het lighaam is lang wanneer het dier zig uitrekt, maar het fchynt kort in de gewoone gehalte , omdat de rug dan rond geboogen ftaat; de haart is lang, byna geheel naakt, en bedekt met kleine fchubbetjes die op regte lynen ftaan , welke evenwydig aan elkanderen om denzelven loopen , en dcnzelven als banden of ringen omvatten , daar zit- ten eenige korte Uairen tuflehen die fchübagtige banden geplaatd; ik heb tot tweehonderd-en-vyftig van deze fchubben op eenen rottenflaart geteld , die zes- duimen lang was ; maar daar zoude eene groote verfcheidenheid in dit getal plaats hebben, indien men hetzelve op alle individu’s naarging , want alle de rin- gen maaken geenen vollen kring , en die van het eind van den Haart hebben. llegts eene geringe breedte. , , . ... , Het hair is donker afchgraauw van kleur op den bovenkant van den finoel van den kop, en van den hals, op de fchouders, op den rug, op het bovenit gedeelte van de zyden des lighaams en op het kruis; al het overige des lighaams is licht afchgraauw, en byna grys van kleur; de knevels zyn zwart, en der- zelver langde hairen hebben tot twee duimen en een halven lengte; de ooren zvn van eene gemengde kleur uit afchgraauw en eene vleefchkleur te i'amen- gefteld; de voeten hebben dezelfde tinten van kleur, en zyn met zeer korte, licht-aichgraauwe , hairtjes bezet. De voeten en de vingers van de rot zyn naar evenredigheid veel kor- ter dan die van den eekhoorn, de duim van de voorde voeten is zeer kort, en men ziet daar fiegts den nagel aan ; daar zitten op den bal van den voet vv f knobbeltjes, drie naar voren en twee naar agteren; de duim is wel ge- vormd aan de agterfte voeten, dezelve zit zeer ver van den eerden vinger af, gelyk by de aapen ; de knobbeltjes onder den bal der voeten zyn ten getale van zes, drie agter de vingers , een agter den duim en twee anderen op het on- derd gedeelte van den agtervoet. duimen, lynen, Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den bek tot aan den aars . • * . • */• o.- Len- i 8 r BESCH RY VING VAN DE ROT. donker roode kleur, welker middellyn omtrent van eene lyn was: de naveT ftreng was veertien lynen lang. De linker zaadbal van het draagend wyfje , waarvan wy hier fpreeken , was veel grooter dan de regter , hy hadt eene roo- ds kleuT, die door de uit-wasjes , die hem dik maakten, wierdt vooitgebragt, terwyl de regter zaadbal grys was. Men kan by fig. 3 de lyfmoeder van dit draagend wyfje zien , welker reg- ter hoorn (Z) is geopend geworden; daar zat in dezen hoorn een vrugtje dat met zynei bekleedzelen QP) en met zynen moederkoek, met deszelfs.buiten- 11e zyde (Qfi) vóór gezien , bedekt was , en eene andere vrugt (IV) die üegts met het lamsvlies bedekt was, dat aan den moederkoek (5) van ter zyden ge- zien, valt zit. De opgezetheid (T) van den linker hoorn wyft de plaats aan alwaar zy eene vrugt "behelsde. Fig. 4 vertoont eene vrugt (/?) bloot, met derzelver navelftreng (A) en moederkoek (C) met deszelfs onderfte zyde bo- ven vertoond; alle de afbeeldingen zyn leevensgrootte. Den dertienden van dezelfde maand maart heb ik een wyfje geopend, dat twee vrugten in den regter hoorn der lyfmoeder bevatte , en eene in den lin- ker; zy waren elk zeftien lynen lang van de kruin van den kop tot aan het begin van den Haart, wiens lengte van zeven lynen was; de moederkoek hadt zes lynen en eene halve middellyns, en de navelllreng was tien lynen lang. Ik heb den vyftienden juuy nog een wyfje geopend , dat vier vrugtjes in den regter hoorn der lyfmoeder en drie in dén linker hadt ; zy maakten elk een, balletje van twee lynen middellyns. Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blindendarm. Onttrek van den twaallVingerigendarm op de dikfte plaatfen . . • Omtrek op de dunfte plaatfen . • Onttrek van den nugterendarm op de. dikfte plaatfen Onttrek op de dunfte plaatfen • • * Omtrek van den omgeboogendarm op de di'kfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm . • • Omtrek op de dikfte plaats • • • Omtrek op de dunfte . ■ • • Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . Omtrek van denzelven op de dunfte plaatfen Omtrek van den regteitdarm by den kronkeldarm Omtrek van den regteitdarm by den aars Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te famengenomen . . .. Lengte van de geheele darmbuis- zonder den blindendarm .. . Groote omtrek van de maag . Kleine onttrek • ■ • • • • Lenme van derzelver kleine kromte, van den llokdarm af tot aan den hoek welken het regter deel maakt . o.- Leivne van het linker gedeelte van den flokdarm tot op den bodem van den grooten blindenzak • .... Omtrek van den flokdarm • • • Omtrek van den portier .... Lengte van deJcver • Z 3 voeten, duimen, lynetu 10. O. 2 . O. O. O. O. O. O. O. O. G. O. O. O. O. c. D* o. o. o. o. o. ö. o. o. o. o. o. 0. 1 . 2 . X. I. 10.- 0. 9. t t 4 - o. o. 9 - 7 - 4 - 2. o. o. o. 0. 1. 7r 9 - o. o. 4. 8 .. 9. 6, 4 »- ( 182 DE NATUURLYKE HISTORIE, Breedte - Derzelver grootfte dikte • Lengte van de milt • • • • Breedte in het midden • .... Dikte • _ , • Dikte van het alvleeich • • . . . Lengte der nieren .... Breedte • * • Dikte • * * * * • Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader tot aan de punt ..... , Breedte • • ... Breedte van het vleefchig gedeelte tuflchen het zenuwagtig middel- punt en het borftbeen ..... Breedte van elke zyde des zenuvvagtigen middelpunts Omtrek van den bodem van het hart . . . Hoogte van de punt tot aan het begin van de longenflagader . . . Hoogte van de punt tot aan het longenzakje .... Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten gemeeten. Lengte van de tong * • • Breedte van derzelver voorfte gedeelte van het toompje tot aan het eind • • . ... Breedte van de tong . ... Lengte van de herflenen .... Breedte . • .... Dikte • Lengte van de agterherflenen . ... Breedte • ... Dikte . • , • . , . • Afftand tuflchen den aars en de openmg der voorhuid Afftand tuflchen de randen der voorhuid en het eind der roede . . . Lengte van het roedehoofdje . • Omtrek • • . Lengte van de roede van de Iplyting der fponsagtige hghaamen tot aan de inplanting der voorhuid .... Omtrek Lengte der zaadballen .... Breedte • • • • • Dikte Breedte van den bovenbal . . . . Dikte ■ • » • Lengte der afvoerende vaten .... Middellyn van het grootfte gedeelte van derzelver uitgeftrektheid. Middellyn van dezelven digtby de blaas Groote örntrek van de blaas . ... Kleine omtrek _ .... Lengte van de pisbuis ..... Omtrek • . • • * Lengte der zaadblaasjes . . Breedte • • Dikte • , * ’ Lengte der voorttanderön . . . ... voeten, duimen, lynen. 3b 4 * 3- 3- n. o. o. o. o. ©. o. o. o. o. I. 0. 1. o. o. o. o. o. o. k o. o. 5. 0. o. 4. 0. o. 2 . o. 0. 5- o. ï. o. o. o. 5t* o. o. 4- o. o. I* 0. o. IO. o. o. 5' o. o. 2 ** o. 0. 8. 0. 0. 7b 0. o. 3+* o. 0. 4* 5b 0. o. 0. o. 3* 0. o. 8. o. o. 3* o. o. 3- o. o. 4> o. o. ?• 0. o. 4- 0. o. 9* o. 0. 5* 0. 0. 4- o. 0. i. o. o. i O • o. I. IX. o. o. b o. o. 1 2 * o. I. I. 0. o. 9- o. o. 9b 0. o. Ö m o. o. IO, 0. o. 4- o. o. 2. o. o. 4- BESCHRYVING VAN DE ROT. r 8 3 het eind voeten, O. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. c. o. o. o. o. o. duimen, O. o. o. o. o. o. 0. 1. O; o. o. o. 0. 1. o. o. o. o. o. o. lynen. 3 b 1. 8 . io. 9 « 1 2 * 9 - 7 - H- ii* 3 - 3 * 3 - 2 . V 2 . Breedte . ... Dikte . . • Afftand tuflchen den aars en de klink Lengte van de klink • Lengte van de fcheede • Omtrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats ... Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • Lengte van de pisbuis • • • Omtrek . . , • Lengte van het lighaam; en van den hals der lylmoeder Omtrek . * ,• , • Lengte van de hoornen der lyfmoeder Omtrek op de dikfte plaatfen • Omtrek aan het eind van iederen hoorn • • Afftand in eene regte lyn gemeeten. tulfchen den zaadbal en van iederen hoorn • ... Lengte der zaadballen > Breedte • • ... * Dikte . .**•'••• Het geraamte van de rot, (VI. XXXVI , fig. 2) heeft veel overeenkomften met dat van den eekhoorn, ondertuffchen heeft dat van den eerftgenoemden den kop langer, den fmoel fpitfer, en het voorhoofdsbeen veel fmaller; dit been heeft geen uïtfteekzel dat tot den oogput behoort, ook is de oogput van asteren geheel niet geilooten. Daar zit eene beenige graat op elke zyde van hit voorhoofdsbeen en van de opperhoofdsbeenderen, en verfcheiden op het asterhoofdsbeen; het jukbeen heeft voor eiken oogput een groot gat dat ge- meenfehap heeft met den oogput, en ook 111 den neus uitloopt. De rot verfchüt weinig van den eekhoorn door het maakzel of de betrekke- Ivke plaatfing der neus-en kaak-beenderen , of door het getal, de gedaante en d Y e kleur der fnytanden , maar daar zitten flegts drie baktanden aan elke zyde van elk der kaakbeenderen-, de kant, met welken de tanden wan het eene kaakbeen die van het ander raaken , is plat, in plaats van holrond te z>n ge- Iyk by den eekhoorn ; de rot heelt in het geheel flegts zeilien tanden. De wervelbeenderen uit den nek van de rot verfchillcn daarin flegts van die van den eekhoorn , dat de zydelingfche uitfteekzels des eerften wervel- beens, en het doornagtig uitfteekzel van het tweede,, zig naar agteren uit- ftrekken , en dat de ©nderfte tak van het zydelingfch uitfteekzel des zesden wervelbeens zig flegts naar agteren uitftrekt, terwyi hy zig in den eeklioorn naar voren en naar agteren uitftrekt. _ _ ... De rot heeft dertien wervelbeenderen, in den rug, en dertien ribben aan el- ke zyde zeven ware en zes valfche. Het borftbeen belbaat uit zes beenderen , die tennaaftenby dezelfde gedaante hebben, als by den eekhoorn; de beide eerfte ribben van de rot , eene aan elke zyde , eindigen tennaaftenby aan bet midden van het eerfte been des borftbeens, de tweede ribben geleeden zig tulfchen het eerfte en het tweede been ; de derde ribben tuflehen het tweede ï84 DE NATUURLYKE HISTORIE, en het derde been , en zo vervolgens tot aan de vyfde ribben toe , die zig tuffchen het- vierde en vytde beentje geleeden; de zesde ribben eindigen aan het agterite eind van het vyfde beentje, en de zevende ribben geleeden zig tulïcben het vyfde en het zevende of laatfte beentje van het borftbeen. De wervelbeenderen der lendenen zyn ten getale van zes, zy gclyken naar die van den eekhoorn ; het eerde van dezen was het eenigfte wervelbeen , dat geene bykomende uitfteekzels hadt. Het heiligbeen beftaat uit drie valfche wervelbeenderen , waar van de beide laatfte even breed zyn als 'het eerftc; het getal der valfche wervelbeenderen van den ilaart is in verfchUlende onderwerpen onderfcheiden , ik heb ’er vier- en-dertig, vyf-en dertig en zes-en-deitig in gevonden. Het bekken verfchilde voornamelyk van dat van den eekhoorn daar in , dat deszelfs onderfte gedeelte en de eyronde gaten naar evenredigheid naauwer waren. Het ichouderblad is byna driekant , hetzelve heeft maar éénen doorn gelyk by de meeite andere dieren ; deze doorn zit aan het lighaam van het been ilegts over omtrent de helft van haare lengte vaft, vervolgens maakt zy een zeer dun en zeer fmal lang uitileekzel , dat aan zyn eind breeder wordt en den fchouderblads top maakt; het ravenbekfeh uitileekzel is ook wel gevormd, en dit dier heeft ileutelbeenderen , welke naar die van den eekhoorn gelyken. Daar zit eene graat op den voorften kant van het middelde hovende ge- deelte des armbeens van de rot, en eene andere op de buitende zyde des onderden einds van dat been , gelyk op dat van den eekhoorn , maar de eerde is dun en hoog. Het dijebeen heeft ook eene kleine graat onder den grooten draaijer , maai- de kleine is niet plat gelyk by den eekhoorn. Het fcheenbeen is bolrond naar voren over zyne lengte , zodat de middelde en hovende gedeelten van het kuitbeen daar zeer ver van af daan , maar de beide einden raaken hetzelve , en het onderd gedeelte zit daar vad aan. De voorhand, de voorvoet, en de gcheele voeten gelyken naar die van - den eekhoorn door het getal , de plaatüng en zelfs door de gedaante der been- deren , waar uit zy zyn iamengedcld. "Lengte van den kop van het eind der. neusbeenderen tot aan het agter- hooid ■ • «... De grootde breedte van den kop .... Lengte van het onderfte kaakbeen tot aan den agterften rand van het knok- kelswyze uitfteekzel .... Breedte van het onderfte kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden . • . Breedte ter plaatfe van de kromte der takken .... Afftand tutl'chen de knokkelsvvyze uitfteekzels . Breedte van het boveuft kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden Afftand tuftchen de oogputten en de opening der neusgaten .Lengte van die opening . . . . Breedte • • • . . * • Lengte der eigenlyke neusbeenderen . Breedte op de breedfte plaats . ... Lengte der langfte fnytanden buiten het been duimen, lynen. I., 3 . o. 6. 0. ir. o. H- 0. 5* o. 7- o. o. H- 6\. o. ü4r. a T * A ï- o. ^2' o. n- o. 4t>. Lengte BESCHRYVING VAN DE ROT. 185 Lengte der grootfte baktanden buiten het been . Breedte . ...» Dikte . . • • • • Lengte der bafis van het tongbeen Lengte van de hoornen . . ... Lengte van den hals . • Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar beneden Lengte van de eene zyde naar de andere . . . Breedte van het eerde wervelbeen . Hoogte van het doomagtig uitfteekzel des tweeden wervelbeens Lengte der vyf laatfte wervelbeenderen Lengte van dat gedeelte der ruggraat, dat uit de wervelbeenderen vai rug beftaat , • • • • Lengte van het doomagtig uitfteekzel des tweeden wervelbeens’, dat het langfte is • • • • ' • Hoogte van dat van het dertiende , dat het kortfte is Lengte van het lighaani des laatftcn wervelbeens, dat het langfte is Lengte der eerfte ribben . . • • Afftand tulleken de eerfte ribben op de wydfte plaats Lengte van de ngtfte rib, die de langfte is Lengte van de laatfte der valfehe ribben Breedte van de breedfte rib . . . Lengte van het borftbeen . . . Lengte van het laatfte been , dat het langfte is . . ■ - Lengte van het vyfde been, dat het kortfte is _ Breedte van het eerfte been, dat het breedfte is Lengte van het langfte doomagtig uitfteekzel der lendenen-wervelbeenderen, hetwelk dat van het laatfte is . . Lengte van het langft bykomend uitfteekzel , hetwelk dat van het laatfte wervelbeen is ♦ • • • • Len°te van het ligbaarn des vyfden wervelbeens dat het langfte is . . . Lengtg van het heiligbeen ..... Breedte van deszelfs voorfte gedeelte .... Breedte van het agtcifte gedeelte • Lengte van het agtfte valfehe wervelbeen van den Haart, dat het langfte is. Lengte der eyronde gaten . ... Bx-eèdte . • •• Breedte van het bekken . . . . . Hoogte ■ • ■ • •• Lengte van het fchouderblad ... . Breedte ter breedfte plaats . . . . Breedte ter ftnalfte plaats . . . . Iloogte van den doorn op de verhevenfte plaats Lengte der fleutclbeenderen . \ Lengte van het ichouderbeen • • • • » Omtrek op de dynfte plaats ..... Middellyn van deszelfs hoofd . . • Breedte "van, het onderft gedeelte . . . Lengte van de ellepyp • ... Lengte van den elleboogsknokkel . .... Lengte van het ftraalbeen * ... Lengte van het dijebeen • • • VU. Deel. Aa duimen, lynen. 0 . 1 . 0 . n- 0 . 1 . 0 . ai- .0. 2 i- 0 . 7b . 0 . i b 0 . 2. 0 . 5* 0 . IJ- 0. 5i* n 1 . 0 . af. 0 . £. 0 . r» 0 . 3- 0 . 0 * 05- 1 . . 2. O. 0. 1. o. o. o. 6^. ï. 7- 6 . nj- ~ 9. 1 O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 6-k. o. 11L .V 8 . 5b 5- 4* 5- n — * 5. 9- xo. 5’ I jr. o. o. 0. 1. o. 0. 1. 3- 2. 1. 2. IO. 3 * i8 6 DE NATUURLYKE HISTORIE, Middellyn van deszelfs hoofd . . . . Omtrek van het midden des beens . , Breedte van het onderfte eind • . . • Lengte der kniefchyven . . , • . Breedte ■ • • • • . Lengte van het icheenbeen ... Breedte van deszelfs hoofd • ... Omtrek van het midden des beens Breedte van het onderfte eind . .. Lengte van het kuitbeen l • . Breedte van het bovenfte eind ... . Hoogte van de voorhand Lengte van het hielbeen .... Hoogte van het eerftc wigge-en fchip-becntje te famengenomen . . . Lengte van het eerfte beentje der nahand, dat het kortfte is Lengte van het derde, dat het langfte is . , Lengte van liet eerfte beentje van den agtervoet, dat het kortfte is - . , Lengte van het vierde, dat het langfte is Lengte des eerften regels van den middelften vinger der voorfte voeten Lengte van den tweeden regel ..... Lengte van den derden ... ... Lengte des eerften regels van den vierden vinger der agterfte voeten . . Lengte van den tweeden regel .... Lengte van den derden • • Lengte van den eerften regel van den duim . Lengte van den tweeden regel . • ► • . duimen, lyn an». O. I-3-. O. 4. o. o. 2. O. ï£. 0. 1. 1 * 5. o. o. 0. 1. o. o. o. o. o. 2 I' 4 * 2. 4 - if 1. 3 f' if. Si- O. 2-i. O. O. o. nl O** 6 . 2 . O. O. I. o. o. o. o. o. 2 f» r. 1 . K v BESCHRYVING VAN HET KABINET. 187 BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, hetwelk betrekking heeft tot de natuurlyke historie VAN DEN EEKPIOORN en VAN DE ROT. No. DCCXX1V. Een jonge eekhoorn. Deze eekhoorn is flegts vier duimen en een halven lang van het eind van den bek tot aan het begin van den Haart ; hy wordt in moutwyn bewaard. No. DCCXXV. Een eekhoorn. Deze eekhoorn is geheel volwaflchen en wordt gelyk de voorgaande iü moutwyn bewaard. No. DCCXXVI. Een opgezette eekhoorn . Deze eekhoorn is vaal van kleur gelyk de meefte dezer dieren, deszelfs lighaam Haat byna loodlynig op den grond en in die houding, welke het dier aanneemt- om met zyne voorfte pooten iets aan zyn bek te brengen. No. DCCXXVII. Andere opgezette eekhoorn . Het hair, dat by. de meefte eekhoorns vaal is,wasby dezen zwartagtig afch- graauw met eenige tinten grys en vaal , omdat elk hair grys en vaal is aan zyn eind ; de ooren de ttaart en de voeten zyn zwart: de bunenzyde van den voorarm , en de voorzyde van den agtervoet zyn byua geheel vaal ; deze eek- hoorn is agt duimen en een halven lang , van het eind van den bek tot aan het begin van den Haart; hy komt uit Dauphiné, en is door den Hr. de Buchelai, Generaal-Pagter van den Koning , aan het Kabinet gelcnonken. No. DCCXXVIU. Het geraamte van een eekhoorn. Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving en de af- meetingen der beenderen van den eekhoorn •, deszelfs lengte is van zeven dui- men en een halven van het eind der eigenlyke neusbeenderen tot aan het ag- terfte eind des heiligbeens, de kop heeft drie duimen vyf lynen omtreks op de dikfte plaats gemeeten. No. DCCXXIX. Het tongbeen van een eekhoorn. Hetzelve is uit negen Hukken famengefteld ; de derde zyn zeer kort, en het middelde is fterk geboogen; de takken waren niet zeer lang, en zy fcheenen my toe gedeeltelyk kraakbeenig te zyn. No. DCCXXX. Beentje uil de roede van een eekhoorn. Dit beentje is vier lynen lang ; het eind dat aan de roede vaft zat heeft ec Aa z i88 DE NATUURLYKE HISTORIE ne lyn middellyns, hetzelve eindigt met eene holle zyde ; het andere eind heeft de gedaante van een ronden lepel , gelyk men in de befchryving van den eekhoorn gezegd heeft. No. DCCXXXI. Twee rotten. De een is ongeopend en wordt in moutwyn bewaard , maar de ander is op- gezet. No. DCCXXXII. Het geraamte van een rot. Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving en de af- meetingen der beenderen van de rot , hetzelve is vier duimen vier lynen lang van het eind der eigenlyke neusbeenderen tot aan het agterfte eind van het heiligbeen , de omtrek van den kop, op de dikfte plaats gemeeten,is van twee duimen vier lynen. No. DCCXXXI1I. Het tongbeen van een rot. Hetzelve beftaat flegts uit drie beenderen ; het eene is in het midden ge- plaatft; men kan het de bafis noemen, gelyk by den menfch; de beide- ande- ren zitten aan het middelft been vaft met deszelfs beide einden , en fchynen met de hoornen van het tongbeen van den menfch overééntekomen , dit is de reden waarom ik hun ook dien naam geeve. No. DCCXXXIV. De beentjes uit de roeden van tzvce rotten. Deze beentjes zyn rolrond over het grootfte gedeelte hunner lengte ; het eind dat aan de roede vaft zat is breed en plat; een van deze beentjes is van een rot van middelbaare grootte , het is omtrent twee lynen lang en heeft een vierde deel'lyns middellyns, het eind dat aan de roede vaft zat is twee derde deelen van een lyn breed. Het andere beentje is genomen uit de roede van een rot, die tot zeven duimen agt lynen lang was, van het eind van den bek tot aan den aars ; dit beentje is drie lynen lang , en fchynt uit twee ftukken famengefteld , die tenraaftenby op het midden van zyne lengte ftmengevoegd. zyn. DE MUIS * p tnais, veel kleiner dan de rot, is ook talryker, geraeener, en |l D || allerwegen meer verfpreid ; zy heeft dezelfde neigingen , hetzelfde geflel , dezelfde zeden, en verfchilt ’erbyna niet van , dan door de zwak- y heid , en de gewoonten die daar uit voortfpruken en mede verbon- den zyn: vreesagtig uitter aart, gemeenzaam uit nood, wordt zy in alle haa- re beweegingen door angft of behoefte bcllierd ; zy komt niet uit haar ggt te voorfchyn dan om haar beftaan te zoeken, zy verwydert zig daar niet verre af, en fnapt op den eerden onraad, dienzy verneemt, weder daarin; zygaat niet, gelyk de rot, van -huizen tot huizen, ter kaap, ten zydatze door den nood daar toe gedwongen worde ; buiten dat blyft zy in ’t huis daar zy is , en doet ’er minder fchade dan de rot ; zy is ook zagter van zeden , en laat zig gemak- lyker tot een zeker punt temmen, maar zonder zig aan iemand te verbinden:. Hoe zou zy ook inderdaad hen beminnen , die baar gelladig lagen leggen '? zwakker zynde heeft zy meer vyanden , waar aan zy niet kan ontfnappen , en welker geweld zy niet kan ontduiken , dan door haare kleinheid zelve : de uilen, alle'de nagtvogels, de katten, de huis-marters , de wezels, de rotten zelve, voeren den oorlog tegen haar; men lokt, men bedriegt, haar ligtelyk door eenig lokaas, men mekt haar in vallen , men verdelgt haar by duizenden , met één woord zy bellaat nier dan door haare oneindige vrugtbaarheid. Ik heb ’er gezien , die haare jongen wierpen , terwyl zy in de vallen opge- flooten zaten; zy teelen in alle jaargetyden , en yerfcheidenmaalen in ’t jaar; de gewoone dragten zyn van vyf of zes jongen ; in minder dan veertien da- gen krygen zy genoegzaame kragten en groei om zig. te verlpreiden, en hun beliaan te gaan zoeken. Dus is de leeftyd dezer dieren zeer kort , nade- maal hunne groei zo vaardig is ; en dit vermeerdert nog het denkbeeld , ’t . welk men van hunne verbaazende vrugtbaarheid hebben moet. Aristoteles (a) zegt, dat hy van ééne druagende muis , iu een vat, gefchikt om graan. te bewaarea, binnen korten tyd honderd twintig muizen , alle uit dezelfde moe- der gelprooten , bekomen hadt. Deze diertjes zyn niet leeiyk, zy hebben een leevendig en zelfs fchrander, De Muis heet in ’t Grickfcb in ’t Lntyn Mus, Mujculus , . Mus minor, Sorex ;; in ’t Itaiiaanfch Topo, Sorice, Seririo di ca'ja-, in ’t Spaanfch Rat; in ’t Franfch Souris ; in ’t Hoogjuitfch Mms; in ’t Engehch MmJs; in 't Z.weedfch Mus-, in ’t Poolfch MylJ. Mus. Ge^ner , Hifinr. Otiadrup. p.ig. 714. Mus clomejïicus communis vel minor . Gesner». Icon. Animal. Qiiudrup. pag 114. Mus domejiieus vulgaris Jeu minor. R.n . Synopf. Animal. Quadrup. pag. 2 1 8. Mus cauda nuiiufcula, corpore cuurio fufco , ahdomine Jubilb'efcente. Lisnasus. Mus minor . mujculus vutgans domijticus , caudd tereti longd. Klein de Ouadrup. pag. S7-- Mus caudd- longijfund , objeure dnereus , vsntre Jubatbefcente Jorèx. Bkisson. RvgQi Animal. pag. 169. Aeistotjo.es, lUflor. Animal. Lib. VI. cap. 37.. Aa 3. ' ipo DE NATUURLYKE HISTORIE, uitzigt; die grilling, die foort van yzing, welke men voor hun heeft , fpruit alleen uit de onverwagte overvallen en verraffingen, waarmede zy ons zom- tyds beloopen of hefpringen , en uit het ongemak , ’t welk zy ons veroorzaa- ken. Alle de muizen zyn witagtig onder den buik , en daar zyn ’er die over het geheele lighaam wit zyn ; daar zyn ’er ook die meer of minder bruin , en meer of minder zwart, zyn. De foort is algemeen door Europa, Afia, en Afrika, verfpreid; maar men wil, dat ’er geene in Amerika waren, en dat die, welken ’er thans in grooten getale voor handen zyn , oorfpronkelyk uit onze oude wereld zyn voortgeko-, men en derwaards overgebragt : dit is zeker , dat dit diertje den menfch fchynt te volgen , en de onbewoonde landen te ontwyken door den natuurly- ken trek, welken het heeft naar brood, kaas, fpek, oly, boter, en andere voedzels, welken de menfch voor zig zelven bereidt. 'v . r*. - / — Jttcy ^ . del . Ctt.jfr l 4» > B E S C H R Y V I N G VAN DE MUIS'. 19 * B ESC HRTVING VAN DB MUIS. e muis (PI. XXXIX, fis,. 1) verfchilt weinig van de _ rot in de ui- * n | terlyke gedaante des lighaams , fchoon zy veel kleiner zy; haar % u % ftaart is ook ruiger en haar hair korter en zagter. . De kleuren van het hair van de muis zyn byna geheel verfchil- lende van die van de rot; de bovenkant van den bek, van den kop en van den hals , de rug , het kruis en het bovenft gedeelte van de zyden des lig- haams zyn van eene gemengde kleur uit geelagtig en zwartagtig afchgraauw beftaande, omdat de haken zwartagtig afchgraauw van kleur zyn over het grootft gedeelte van hunne lengte van den wortel af, daar zit geel boven het afch- graamv en het eind der langftc hairen is zwartagtig ; de zyden en het onderfte van den kop, de vier pootjes, de onderkant van de zyden des lighaams, de borft en de buik hebben eene geelagtige Deur met eenige tinten afchgraauw, ' maar het geelagtige is het fterkfte op alle die deden , en voornamelyk in den; omtrek van den aars en van de teeldeelcn ; daar zit op de ooren , op de voe- ten en op den ftaart een zo kort en zo fyn hair , dat men moeite heeft hetzelve- tc zien De muizen, fchoon even oud, hebben niet allen dezelfde tinten afch- graauw en geel; het afchgraauw is fterker by de muizen die de fchuuren be- toenen dan by die , welke de huizen bewoonen ; dit verfchil komt ongetwy- feld van het voedzel en van de gefteldheid der lugt. duimen, lynen.. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den bek tot aan den aars • , • • : ■ Lenste van den kop van het eind van den bek tot aan het ngterhooid . . Omtrek van het eind van den bek op het eind der bovenfte lip gemeeten. Omtrek van de opening van den bek van de eene fplyting der lippen tot aan de andere . • Afftand tuflchen de beide neusgaten : . • Afftand tuflchen het eind van den bek en den voorften hoek van bet oog. Afftand tuflchen den agterften hoek en bet oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog ....... Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte van het neus- been gemeeten Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren gemeeten . . . Lengte der ooren • Breedte van derzelver hans over de buitenfte kromte gemeeten Afftand tuflchen de beide ooren omlaag gemeeten Lengte van den hals • ..... ömtrek van den hals - • Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten gemeeten ©natrek op de diklte plaats 3 . 6. ó. iif. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. o. o. o. 0. 1. I. 3. 5- X. 5i- 4i* xl. o JL O 2 •* 3- 6 . 4i- 4- 4- 4t* n 3 * 8 19 ^ DE NATUURLYKE HISTORIE, Omtrek voor dc agterpooten . . . ; Lengte van den ftomp van den ftaart . . , Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp . . ’ . Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand. Breedte van den voorarm by den elleboog . Omtrek van de geleeding der hand . . „ Omtrek van de agterhand Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen . * ■ Lengte van den agterpoot van de knie tot aan de hiel Omtrek van het bovenfte gedeelte van dat been . , Breedte ter plaatfe van de hiel . . . , Omtrek van den agtervoet . . , - ' Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorden voet ..... Breedte van den agterrton voet ..... Lengte der langde nagelen . ... Breedte aan de’hafis ..... duimen, lyner>. i. 8. 3- 3- o. 5 . o. o. o* 4 v. • o. 3f. o. 3. O* 3- o. 7b O. 6 b O. XI. O. 4. o. 8. O. I b O. 3 b O. I . ■ O. J. De muis , die ten onderwerpe gediend heeft voor de befchryving der wee- ' ke inwendige deden , was drie duimen twee lynen lang , van het eind van den bek tot aan den aars , en woog vier grollen en een half. De lever ftrekte zig evenveel ter linker-als ter regterzyde uit ; de maag lag geheel in de linkerzyde, de blindedarm lag ook in de linkerzyde, en naar agteren gerigt ; de twaalfvingcrigedarm ftrekte zig voorby de regter nier uit, en boog zig naar binnen en naar voren ; de nugteredarm maakte zvne omwen- telingen in de regterzyde en in de navelftreek , in de darmftreek ' en in den eigenlyken onderbuik en in de linkerzyde , alwaar de blindedarm lag , gelyk \vy reeds gezegd hebben. De omwentelingen van den kronkeldarm lagen in dezelfde zyde j deze darm ging vervolgens in de regterzyde , en boog zig naar de linkerzyde, agter de maag om, voor dat hy zig aan den regtendarm voegde. De maag(/f, fig. i , PL XL ,) alwaar een gedeelte (B~) van denflokdarm en van den twaalfvingerigendarm (C) aan valt zit, was langwerpig en hadt llegts een zeer kleine bogt; het regter gedeelte verfchilde weinig van het linker in gedaante, iulu zag degts dut cicszclfs vliezen zeer dik waren , en van binnen zat een wollige rok, wiens rand door eene witte lyn geteekend was- de vlie- zen van het overige dci maag waren zeer dun en doorichynende \ die der dar- men waren even dun en even doorichynende , voornamelyk die der dunne darmen ; deze hadden tcnnaallenby dezelfde dikte , behalven de omgeboogen- darm , die de dunite was. De blindedarm (_ A , fig. 2 , aan welken een ge- deelte (/dl van den omgeboogendarm vaft zat) hadt tennaaftenby dezelfde kromte als die van de rot , maar hy was langer en puntiger aan zyn eind : de kronkeldarm hadt dezelfde gedaante als die van de rot, en verfchilde niet van denzelven dan daarin, dat hy aan zyn eind (C) even dik was als de blin- dedarm ter lengte van yyf lynen , vervolgens verminderde zyne middellyn , en deze darm hadt lchuinichloopcnde vezels (D) gelyk die van de rot, ter lengte van een halven duim. TV. 193 BESCHRYVING VAN DE MUIS. De lever (fig. 3) geleek naar die van de rot door het getal en de gedaan- te der kwabben , maar zy hadt eene donkerer bruine kleur zo wel van buiten als van binnen ; zy woog agttien greinen , en daar was geen galblaasje aan de- zelve te vinden. Ik heb eenige lintwormen in de lever van verfcheiden muizen gevonden , zy waren in een kiftje (/?, fig. 3) bevat, dat gedeeltelyk in de zelfftandig- heid der lever gevat was j als men dit kiftje van de lever losmaakte en opende, konde men daar den worm uithaaien die op een gerold was ; die , welke losge- rold is , en by fig. 4 vertoond wordt , zat aan het regter deel van de voorfte kwab vaft, juift ter plaatfe alwaar het galblaasje van die dieren zit, die ’er een hebben ; deze worm was vier duimen en een halven lang. Een andere lintworm ( fig. 5 en 6) zat aan de agterile kwab der linkerzyde van een ande- re muis valt , zodat deszei fs kiftje naait de regter nier geplaatll zat. Ik heb op eenen dag van het laatft der maand juny twaalf andere muizen geopend, twee van dezen hadden elk eenen lintworm in verfchillende kwabben van de lever; ik heb verfcheiden van deze wormen opeengerold in de lever -gal -buis bdlooten gevonden, (zie B, fig. 3). De milt van de muis verfehilde niet van die van de rot dan daarin , dat zy van buiten zo wel als van binnen van eene minder heldere roode kleur was. Het alvleefch ftrekte zig van den twaalfvingerigendarm tot aan de milt uit ; hetzelve was zeer breed, en zyn linker eind was tot twee lynen dik. Het middelrif geleek naar dat van de rot, zo wel door zyn zenuwagtig middelpunt als door zyn vleefchig gedeelte. De regter nier ftont een derde gedeelte van haare lengte meer naar voren dan de linker ; de beide nieren , en de opper-of boven-nieren verfchilden niet van diezelfde deelen in de rot befchouwd , dan daarin dat de verfcheiden zelfftandighcden van de nier niet even ondevfcheiden waren van malkanderen. Het middelrif, de longen en het hart van de muis waren eveneens als by de rot. gemaakt. De tong, het verhemelte en het ftrottenhoofd zyn my met voorgekomen er- gens anders in te verfchillen van diezelfde deelen by de rot befchouwd , dan daarin, dat de randen der vooren van het middelfte des verhemeken flegts ee- nen hoek maakten die agterwaards ftont , en dat het llrotklapje niet puntig was in bet midden van zyne randen. De groote en kleine herffenen van de muis verfchilden niet van diezelfde deelen by de rot befchouwd , dan daarin dat de kwabben van de agterhers- lenen naar evenredigheid minder groot waren; de groote herffenen van de muis woogen vyf greinen en de kleine twee en een half grein. De muis was ook gelyk aan de rot door haaren balzak en door de plaat- fmg der knobbeltjes van den opperbal en van de zaadballen; de voorhuid kwam ter lengte van twee lynen buitenwaards uit , en het roedehoofdje bevat- tede een zeer dun beentje; de roede was van onderen en van boven plat , en daar zat aan derzelver beide zyden eene klier van drie lynen lengte , van twee breedte en van eene halve lyn dikte ; de buis waar door de ftof , die in deze klieren wordt afgefcheiden , naar buiten gevoerd wordt, eindigde aan de» VIL Deel . Bb DE NATUURLYKE HISTORIE, 194 rand der voorhuid gelykby de rot; de zaadballen waren langwerpig en geel- agtig van kleur van buiten en van binnen , en de zaadblaasjes zo wel als de ■voorttanders verfchilden niet dan in grootte van die van de rot. De muis, die ten onderwerpe voor de befchryving der teeldeelen van het wyfj'e gediend heeft, was twee duimen tien lynen lang van het eind van den bek tot aan den aars ; deze muis woog drie groflen en twee-en-veertig greinen. • Het maakzel en de ftrekking van de pisbuis , de plaatüng van den kittelaar en van de klieren , die naait de pisbuis zitten, waren eveneens als by hetwyf- •je van de rot ; de pisbuis puilde ter lengte van eene lyn buitenwaards uit , en derzelver opening zat op anderhalve lyn afftand van de klink. Dit wyfje hadt de hoornen van de lyfmoederlang,ende trompetten opééngewönden tus- fchen het eind der hoornen en de eijerneften , die wit en knobbelagtig waren. Onder agt draagende muizen, welken ik in de maanden february, april, may, juny, en november ontleed heb, was ’er eene die vier, vier die vyf, twee die zes , en eene die agt jongen droeg. Het eerfte van deze wyfjes droeg twee vragten in eiken hoorn van de lyf moeder , het tweede twee in den regter en- drie in den linker , het derde drie in den regter en twee in den lin- ker , het vierde vier in den linker en een in den regter , en het vyfde twee vrugten in eiken hoorn en een in het lighaam der lyfmoeder , het zesde vier in den regter en twee in den linker , het zevende een in den regter en vyf in den linker , eu eindelyk het agtfte hadt vyf vrugten in den regter en drie in den linker hoorn. ' De grootfte (fig. 7 en 3 , PI. XL) van deze vrugten waren agt lynen en een halve huig van de kruin van den kop tot aan het begin van den Haart ; de oogen, de ooren, en voornamelyk de vier voeten en de Haart waren reeds wel gemaakt. De navelHreng (.4, fig. 7 ) was vyf lynen lang; de moederkoek (5, fig. 7 en A, fig. 3) was rond, en hadt drie lynen en eene halve middel- lyn , en eene lyn 'dikte ; dezelve was van eene zwartagtig roode kleur met ee- liige tinten' afchgraauw op zynen buitenkant (X , fig. 3 ); de binnenkant ( B , tig. 7 ) was ook roodagtig van kleur met eenen kring afchgraauw , die het be- gin van het lamsvlies aanwees. Lengte van de dunne darmen van den portier tot aan den biinden- darm ..... Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikHe plaatfen . Omtrek op de dimfte plaatfen Omtrek van den nugterendarm op de dikHe plaatfen Omtrek op de dimfte plaatfen . . . Omtrek van den omgeboogendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm Omtrek op de dikHe plaats . . Omtrek op de dimfte plaats Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dtinfte plaatfen . Omtrek van den regtendarm Leiwte van den kronkeldarm en regtendarm te famengenomen voeten, duimen, lynen. I. 4- 0. . . 0. 0. 6 . 0. 0. 5- . 0. 0. 8. 0. 0. 6. i 0. o. 6. . 0. 0. 4- 0. 0. 9- 0. 0. 9* . 0. 0. 4- . 0. 0. 9* 0. 0. 4- . 0. 0. 5- • • 0. 3- 0. BESCHRYVING VAN DE MUIS, 195 Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm Groote omtrek van de maag . • Kleine omtrek . • „ • • • , Lengte V2n de kleine kromte, van den tlokdarm tot aan den hoek, welleen het regter gedeelte maakt • • • • van den grooten blindenzak .... Omtrek van den flokdarm ; ... Omtrek van den portier Lengte van de lever .... Breedte - . .. * « Derzelver grootfte dikte . • Lengte van de milt • - . • ... Breedte in het midden. . .... Dikte . . . • • . Dikte van het alvleefch ... • Lengte der nieren . , Breedte . • • • Dikte . . . • • Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader tot a punt ... . . . . , Breedte • • • • • Breedte van het vleefchig gedeelte tullchen het zenuwagtig middel- punt en het borftbeen ... Breedte van elke zyde van het zenuwagtig middelpunt Omtrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt tot aan het begin van de longenflagader . . . Hoogte van de punt tot aan het longenzakje Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten gemoeten. Lengte van de tong • • • ; L et igte van derzelver voorde deel van het toompje tot aan het eind. Breedte van de tong .... Lengte van de groote heidenen ■ • Breedte . ..... Dikte • ■ • • , • Lengte van de agterherfienen Breedte . .... Dikte • . . . < ., Afftand tuflehen den aars en de opening der voorhuid . Afdand tuflehen de randen der voorhuid en het eind der roede. Lengte van het roedehoofdje Omtrek Lenpte der roede, van de van éénfplyting der fponsagtige lighaamen tot aan de inplanting der voorhuid . . . Omtrek • • • • Lengte der zaadballen . . . Ereedte Dikte . . .... Lengte der afvoerende vaten . ... Groote omtrek van de blaas . * . . Kleine othtrek • • • Lengte van de pisbuis • • • Bb 2 voeten. duimen, lynen. I. 7 - 0. O. 3 . 0. O. *. 4 - 0 . 0 . t. O. 0. 4 - O. 0. 3 - O. 0 . 4 - O. 0. 11. O. 0. 10. • O. 0. ii-' 0. 0. 6 . 0. 0. 2. 0. 0. r. O. 0 . 1 2* O. 0 . 4 - O. 0. O. 0 . 3. Ie 0. 0. *b 0. 0. i b o. c. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. Q. o. i|. O. ijr- O. o. o* 3 t* O. ' o. o. 6. O. 2-jr. O. if. . o. 4. o. 5.. O. Hf. 3 * o. o. o o o. O. ó m 2. 6 . * 4 - o, 2 O. 3 T' o. aL* o. 3 i- O. 2. o. if. o. 6 ±. o. 6. o. 4-5-. o. 4. 196 DE NATUURLYKE HISTORIE, het eind voeten, duimen, Iynen. O. 0. ajf. 0. O* 4 * 0. 0. i-g-. 0. i- O. °- . O. 0. 1... O. 0. i. e. 0 . Ijr. 0. O. o’. O. 4. 0. O. 5. 0. O. 3. 0. 0 . 6 . 0. Si- 0. 5 i- 0. 0. i{. 0. 7i- 0. a. i*_ 0. d 0. i; 0. 0. i. 0. 0: 1. 0. 0. 0. 0. ft, Omtrek • . • • • Lengte der zaadblaasjes • * Breedte . . • Dikte . * * Lengte der voorftanderen .... Breedte • * Dikte • • . . i- V. Afftnnd tuflchen den aars en de- klink Lengte van de klink • * Lengte van de fcheede • • Omtrek van dezelve op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats Groote omtrek van de- blaas Kleine omtrek . • • • Lengte van de pisbuis ■ • • • Lengte van het lighaam en van den hals der lyfmoeder Lengte van de hoornen der lyimoeder Omtrek op de dikfte plaatfen • • ' * Omtrek aan het eind van iederen hoorn . . Afftand in eene regte lyn geraeeten tuflchen de zaadballen en van iederen' hoorn I, engte van de zaadballen , ... Breedte • * ♦ * * Dikte • . De kop van het geraamte van de muis (P/. XXXIX , fig. 2. ) is my niet voorgekomen van dien van het geraamte van de rot te verlchülen , behalven daarin dat het voorhoofdsbeen minder plat is, en dat deze verhevenheden en die der wangbeenderen en van het agterhoofdsbeen , naar evenredigheid minder vooruitfteekende zyn. Daar zitten in elk kaakbeen twee lange fny- tanden , welker voorfte zyde geelagtig van kleur is, en dne baktanden aan elke zyde, zodat de muis in het geheel zeftien tanden heeft; zy gelyken naar die van de rot zo wel door hunne gedaante als door hun getal. Het overige van het geraamte van de .uuis heeft geene mindere overeen- komften met dat van de rot, want beiden hebben hetzelfde getal wervel- beenderen inden nek, den rug en de lendenen, ribben, en Hukken in het borftbeen ; ik heb evenwel in één geraamte van eene muis gevonden , dat het gedeelte , hetwelk met het vyfde Huk van het borftbeen uit het geraamte van dc rot en van twee andere geraamten van muizen , welke ik met dit verge- leek , overeenkwam , in tweeën gefcheiden fcheen , tuflchen welke beide helf- ten de zesde ribben hunne geleeding hadden. ’ Ik heb vyf- en -twintig valfche wervelbeenderen aan den ftaart van een muis geteld, maar dit getal is niet beftendig gelyk, want ik heb ’er by twee anderen tot dertig geteld. ' . , De beenderen uit de pooten, van de voorhand, de voort' oet, 3a üe ge- heel e voeten geleeken naar die van de rot , niet alleen in getal maar ook door de olaatling en de gedaante , zo wel als de andere beenderen des geraamtens yy,n de muis j men kan over het verfchil der grootte obideelen naar de af- 197 ' B E. S C H R Y V I N G V A N' D E MUIS. metingen der grootfte beenderen, die in de volgende tafel worden opgegee- ven. Lengte van den kop van he. eind der neusbeenderen tot aan het agterhoofd UnlTv^ tóStofc kaakbeen af tot' aan dei agterften tand_ van \-~ BrS^SSolSkaakbeen'ter plaatfe van deWanden . Breeu kaakheen ter plaatfe van de fnytanden duimen, iynen. '■ O. IO. Rreedte van het oóderlte kaakbeen ter piaauc , Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe van de %^ den Affland tuflchert dé oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die öpening • ' * ^ ‘ ^enfft^der efgenl'yke neusbeenderen^ . - • * Letwte der langde fnytanden buiten het been * Lenste der bafis van het tongbeen ■ Lengte van deszelfs hoornen B’ ^ ta“des eerftcn wervelbeen* « boven naar beneden. *2“ ™dat^iTr a ™wa n «St <* * wervelbeenderen van den rugbeftaat • • I enste der ecrfte ribben • • • Afttand tuflchen de eerfte ribben op de wydfte plaats Lengte van de agtfte, die de langde is • . Lenste van de laatfte der valfche ribben Lengte van het borftbeen . • • Ë|e % KSSKS4S^ * “-f* h « Leng-^van bet heiligbeen • • Breedte van het voorite gedeelte * Si e rto\ït^icKervdbee„ Van den tart, dat het lang- fte is ■ • ‘ ‘ . * Lengte der eyronde gaten Breedte • Breedte van het - bekken • *• SstóVan het fchouderblad . * Breedte op de breedfte plaats T enote der fleutelbeenderen • Lengte van het fehouderbeen ■ • J Lengte van de ellepvp • • • ' . . LSitevanhetftraalbeen . . •_ Lengte van het dijebeen Lengte der knieichyven ■ Lengte van het fcheenbeen , * , , Lengte van het kuitbeen • • * Hoogte van de voorhand • ' ° Bb 3 o. 5 * o. 0. !}• o. 3 - 0. I. o. !• o. 3 - o. 3 . o. n- o. I. o. 3 »* o. I. o. I. o. • co c. I. o. 2 . o. 5 r o. 3. 0. 8 . , o. 2. o. 1. 5 ’ o. I. o. o. ni 04* o. H- o. zk- o. o. 2 . 0. I. o. o. 5 - o. 8 . 0. ® 4 * o. 3 - o. 5 * c. 6. o. 4 j. o. 65-. o. 1. o. 7 r o. 7 1 ©. *• \ 198 DE NATUURLYKE HISTORIE, duimen, lynen. Lengte van het hielbeen • • • • o. a. Hoogte van het eerde wigge-en fchip-beentje te famengenomen • . • o. 1. Lengte van het eerde beentje der agterhand, dat het kortde is . .0. 4. Lengte van het derde beentje dat het langde is r . °- 1 t- Lengte van het eerde beentje van den agtervoet, dat het kortde is • • o. 2. Lengte van het vierde beentje, dat het langde is . • • °* 3 * Lengte des eerden regels van den middelden vinger der voorde voeten, o. 1. Lengte van den tweeden regel ..... o. j. Lengte van den derden • • .• , • „ * • °- Lengte des eerden regels van den vierden vinger der agterde voeten. o. 1*. Lengte van den tweeden regel , . .. . • ♦ o. 1. Lengte van den derden . . : : * °-i* Lengte Yan den eerden regel van den duim .. . • . o. 1. Lengte van den tweeden regel . . • • • o. f. !■ VAN P E VELD M U I S 199 D E V E L D M U I S. ***** e veldmuis is kleiner dan de rot en grooter dan de muis; zy houdt t | haar verblyf nooit in de huizen ; en wordt niet dan op de velden H L) * en in de boffchen gevonden ; zy is opmerkelyk door haare oogen , ***** we iken zy groot en vooruitfteekcnde heeft, en zy verfchilt ook van de rot en de muis door de kleur van haar hair, ’t welk zy witagtig onder den buik, en bruin ros op den rug , heeft. . Zv is zeer algemeen en m zeer grooten getale verfpreid , inzonderheid in de hooge landen. Zy fchynt langen tyd noodig te hebben eer zy volgroeid is dewyl zy merkelyk in grootte verfchilt ; de groote zyn vier duim en twee of drie lvnenlang, van het einde van den neus tot aan ’t begin van den Haart; de kleine die volwafien fchynen , gelyk de andere , zyn een geheclen duim kor- ter En «relyk men ’er van alle middel-of tuffchen-grootte vindt , zo is er met aan te twyfelen , of de groote en de kleine zyn alle van dezelfde foort : het is zeer waarichynlyk , dat het by mangel van deze byzonderheid opge- merkt te hebben is toegekomen , dat zoramige Natuurbefchouwers daar twee foorten van gemaakt hebben ; de eenej, die zy de groote veldrot («) , en de andere, die zy de veldmuis (b), geheeten hebben; Ray, die de eerde in deze dwaaling is gevallen , met dezelve onder twee benaammgen aar. te dui- den fchvnt toe te Haan, dat hem niet meer dan ééne foort bekend is (0 ; en fchoon de korte befchryviiigen , welke hy van de ééne en andere looit geelt , fchvnen te verfchillen , moet men daar egter geenlins uit beüuiten , dat zy beide beftaan; voor cerft omdat hy ’er zelf niet meer dan eene foort onder kende- vervolgens omdat wy ’er niet meer dan ééne foort onder kennen, en dat wv welke onderzoekingen wy daaromtrent gedaan hebben , met meer dan die ééne foort hebben kunnen vinden; wyders, omdat Gesner en^de an- dere oude Natuurbefchouwers niet dan van ééne looit ipréeken, onder den naamvan mus agrefih major , welke zy zeggen zeer gemeen te zyn; gelyk Ray van de andere , die hy 'onder den naam van mm domejticus medius aan- duidt, insgelvks zege , dat zy zeer gemeen is. Dus mag men het onmogelyk achten , dat noch de een , noch de ander , dezer Schry veren dezelven. niet beide gezien zouden hebben, daar zy, volgens hunne eigen bekentenis, beide zo gemeen zyn. Verder omdat ’er in deze enkclde en zelfde foort groo- ter en kleiner gevonden worden , het welk eenc natuurlyke oorzaak aanwyft , waardoor” men tot deze dwaaling gekomen is en van de groötften en kleinften ( a \ Mut a*rttlis major, maermrus Gfaneri. Ray 'Synopf lm Ouadntp. pa?. 219. Mus cawld longijfind fu'cus , ad latera rufus. . . . Mus campejlris major. Bkissüh. Regn. m MuTdowJïicüs'mtdius. Ray Synopf. Anim. Quadr. pag. 218. Mus cau.il longd , jupra fufco jhvtjctns , infra, ex albo dntrafcens. Brisson. Rtgn.An.mal. (0 P dÏ blVjpecie mibi non undttuaqus fatisfa&um. Ray Synopf. Quadrup. pag. 219. 200 DE NATUURLYKE HISTORIE, , afzonderlyke foorten gemaakt heeft. Eindelyk omdat de befchryvingen dier twee gewaande foorten , geenfms naauwkeurig of volkomen zynde , geen grond kunnen geeven om volgens die wilde, niets bepaalende, kenmerken, en de ver- fcheidenheden die zy aanwyzen, twee foorten vaft te Hellen. De Ouden maaken inderdaad van twee foorten gewag; de eene onder de benaaming van mm agrejlis major., en de andere onder die van mus agrejlis minor betrekkende; die twee lootten, zo men wil, zyn zeer gemeen, en wy kennen die zo wel als de Ouden; de .eerlle is onze veldmuis; maar de tweede is niet de mus domejlicus medius van Ray. Het is een ander dier on- der den naam van veldmuis met den korten Haart, of kleine veldrot bekend • en gelyk dit dier zeer verfchillende is van de rot en de veldmuis, zo neemeu wy den geflagt-naam van kleine veldrot, of dien van veldmuis met den kor- ten Haart, niet aan, omdat het noch rot, noch veldmuis is, en wy zullen het een byzonderen naam geeven (d). Het is eveneens gelegen met een nieuwe foort, dje zig zedert eenige jaaren verfpreid heeft, en rondom Verfailles, en in eenige nabuurige Provintiën van Parys , Herk vermenigvuldigd is , en welke men boich-rotten, wilde rotten, _ groote veldrotten, genaamd heeft, die zeer gulzig, zeer kwaadaartig , zeer fchadelyk zyn, en veel grooter vallen dan de onze ; wy zullen haar ook een afzonderlyken naam geeven , omdat zy van alle de andere verfchilt, en omdat men, om verwarring te vermyden , aan ydere foort een naam moet geeven. Gelyk de veldmuis , en de veldmuis met den korten Haart, welke wy campagnoï zullen noemen, beide zeer gemeen zyn in de landerijen en in de boifchen,zo hebben de Landlieden hen aangeduid by het verfchil , ’t welk hen rned’t in ’t oog liep. De Boeren in Bourgonie noe- men de veldmuis de rot met den groeten [laan , en de campagnoï la ratte ccuct- te , of de bedtyk-rot. In andere Provintiën noemt men de veldmuis de fpring- haanrot , rat fauterclle , omdat zy altoos met fprongen voortgaat ; elders noemt men haar aardmuis wanneer zy klein, en veldmuis wanneer zy groot, is; dus herinnere men zig, dat de aardmuis, de lpringhaanrot , de rot met den grooten Haart , de groote veldrot , de middel - huis ■ rot , niet dan ver- fchillende benaamingen zyn van het dier , ’t welk wy veldmuis noemen. Zy houdt haar verblyf , gelyk ik reeds gezegd heb., 'in hooge drooge gron- den; men vindt haar in groote menigte in de boflehen en in de aangrenzende landerijen. Zy gaat zig verbergen in gaten, welken zy geheel gemaakt vindt, of welken zy zig zelve toeilelt onder kreupelboich of Hammen van boomeiu Zy verzamelt daar eene yerbaazende menigte eikels, hazcl en beukennooten; men vindt zomtyds een lchepel van dit alles in een enkel gat; en deze voor- raad is niet evenreedig naar de belioefte van het dier, maar wordt enkel ge- fchikt naar c c ruimte van de plaats. Die gaten zyn gemeenlyk meer dan een voet onder den grond, en dikwils in twee vertrekken verdeeld; het een, waar de veldmuis haar verblyl houdt met haare jongen , het ander alwaar zy haar Yoorraadfchuur aanlegt. Ik heb dikwils het nadeel ondervonden , ’t welk deze die- (d) Ik noem haar Campasnol, naar haaren naam in ’t luliaanfeh Campagnali, V A N D E VELDMUIS. 201 dieren aan de plantfoenen en kweekhoven doen. Zy haaien de nieuwsgelegde eikels weg; zy volgen de voor, door den ploeg gemaakt, graaven yderen ei- kel , na malkanderen op , en laaten "er niet êéne overblyven. Dit gebeurt voor- al in de jaaren waar in de eikel niet zeer overvloedig valt ; gelyk zy ’er als- dan niet genoeg uit de boffchen kunnen haaien zo komen zy dezelve in de be- zaaide landen zoeken, niet om dezelve op de plaats, daar zy die vinden, op te eeten, maar om die na haar hol te fleepen, alwaar zy ze opftapelen, en dikwils laaten verdroogen en verrotten. Zy alleen doen meer fchaade aan een kweekhof van hout , dan alle de vogels en alle de andere dieren te famen. Ik heb geen ander middel gevonden om dit groot nadeel te ontgaan , dan met ftrikken te zetten , van tien tot tien voeten , over de geheele uitgeftrektheid van het (luk lands ; men heeft flegts een gebraaden noot voor lokaas noodig , en men legt die onder een platten fteen , door een dun takje onclerfteund ; zy komen oni de noot te eeten , die zy boven den eikel verkiezen ; gelyk dezelve aan het rvsjevaft is, zo valt de Heen, zodra zy daar aanmaken , hun op ’t lyf en verplet hen. Ik heb van dit zelfde middel gebruik gemaakt tegen de campagnols , die ook de eikels verdelgen , en , dewyl men my alles , wat in de hinderlaagen gevonden wierdt , zorgvuldig bragt , zo heb ik de eerfte rei- zen met verbaazing gezien, dat men, dag voor dag, een honderd, zo veld- muizen als campagnols, opving, en dat op een ituk lands van omtrent veertig akkers ; ik heb ’er meer dan twee duizend in drie wecken tyds gehad , name- lyk van den 15 november tot den 8 december, en vervolgens in minderen getale, tot dat de zwaare vorft inviel, geduurende welke zy zig in haar hol 1 'chuil houden en voeden. Zedert dat ik , voor meer dan twintig jaar , deze proef genomen heb , ben ik nooit in gebreke gebleeven , om my telkens , wan- neer ik hout zaaide, van hetzelfde middel te bedienen, het is my nooit ge- milt op die wyze een groot getal veldmuizen te vangen. Het is vooral in den herfil, dat men haar in zo grooten getale vindt, daar zyn ’er veel minder in de lente , want zy verdelgen malkanderen , zodra haai- de lee.vensmiddelen in den winter een weinig beginnen te ontbreeken ; de groo- te eeten de kleine; zy eeten ook de campagnols, en zelfs de lyfters, de mer- len, en andere vogels, die zy in de netten of ftrikken gevangen vinden. Zy beginnen met de harfenen, en eindigen met het overige van ’t lyf. Ik heb twaalf dezer dieren, leevende, ineen zelfde vat, by malkander gezet. Men bragt hun des morgens ten agt uuren eeten ; op zekeren dag , dat men hen een kwartier uurs verzuimde , was ’er eene , die de anderen tot voedzel moeft verftrekken ; des anderen daags aten zy eene andere , en eindélyk , na ver- loop van cenige dagen , bleef ’er niet meer dan ééne over , alle de andere wa- ren gedood, en gedeeltelyk opgevreeten, en die, welke de laatfte overbleef, was zelve verminkt aan de pooten en den ftaart. De rot teelt fterk voort , de veldmuis nog meer ; zy werpt meer dan eens in ’t jaar , en de dragten zyn dikwils van negen en tien , daar die van de rot flegts van vyf en zes zyn. Een myner Boeren ving ’er op zekeren dag twee- en-twintig in een enkel hol ; daar waren twee wyfjes en twintig jongen. Deze - foort van" dieren is algemeen verfpreid door geheel Europa , men vindt dezel- VII. Deel. • Cc 202 de natuurlyke historie. ve in Zweeden, en ’t is die, welke Linnteus CO noemt, mus caucid longd , corpore nigro , flavefcente abdomine albo ; zy is zeer gemeen in Frankryk, Ita- lië, en Zwitferland ; Gesner heeft haar mus agrejlis mapr geheeten (ƒ); zy is ook in Duitfchland , en in Engeland, alwaar men haar fdd-maus, field-mau- fe, noemt: zy heeft tot vyanden de wolven , de volfen , de marters , de roof- vogels, en zig zelven. (e) Zie Linn-tei Faun. Suecic. Stokholm 174-6- pag. 11. (ƒ J Gesneb Hifi. Quadrup. pag. 733. Jam. Jnimal. Quairup. pag. n- 0. 0. 0. 0. o.- 0. 0. 0. 0. 0. 0. c. c. 0. 0. 0. 0 . 0 . 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. de 0. 0 . 0. 0 . iel- o.- 0 . 0. 0. 0. c. 0. 0. 0. 0. n. 0. c. 0. 0 . 3 . 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. c. l 7 - 5 - 7 - 5 - 4. 9 - 6 . 9 - o .V 3 - 4 - o. < 5 . 7 - 7 * 5. 2. 3- 11. o* - 8 . 1. 4 - H' 2. Oi’ n ï 04 * I. 2 i . 8 . 4 - 24- 4 3 * H- 4 » -v *4. 2,o8 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten , duimen, lynen. roede. lighaa- Breedte . . • Dikte . • • • • * Afïtand tuffehen den aars en de open mg der voorhuid Afftand tuffehen de randen der voorhuid en het eind der Lengte van het roedehoofdje ... Omtrek • • Lengte van de roede, van de vaneenfplyting der fponsagtige men tot aan de inplanting der voorhuid Omtrek • ' Lengte der zaadballen - * Breedte • Dikte .'•••• Lengte der afvoerende vaten Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • .... Lengte van de pisbuis .... Omtrek • Lengte van de zaadblaasjes Breedte . ... Dikte • Lengte der voorftanderen Breedte . .... Dikte Afftand tuffehen den aars en de klink Lengte van de klink . • Lengte van de fcheede Omtrek van dezelve op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • Lengte van de pisbuis . • ; c , * Lengte van het lighaam en van den hals der lyfmoeder Omtrek • • , . • Lengte van de hoornen der lyfmoeder Omtrek op de dikfte plaatfen Affland in'U-ne ^teTyn 'gemeeten" tuffehen de zaadballen eind van eiken hoorn . * Lengte der zaadballen Breedte • * * * Dikte • Schoon ’er zeer duidelyke verfchillen tuffehen de evenredigheden van den kop van de muis en die van de veldmuis plaats hadden i, fchynen ondertuffehen de koppen van deze dieren , wanneer zy van hunne fpieren en bekleedzelen ont- bloot zyn, en men flegts derzelver beenderen ziet, enkel daarin van den an- deren te verfchillen , dat de oogputten grooter zyn by de veldmuis (PI. XLI , ■fïv «Oen dat het voorhoofdsbeen een zelfde vlak met de eigenlyke neusbeen- deren maakt, terwyl het een weinig verhevener is by de muis. De veldmuis heeft zeftien tanden, vyf wervelbeenderen m den nek, der- tic 11 en het o. o. 4- o. o. 2. o. o. 7- o. o. I V 0. o. 2. o. o. 3- o. 0. 4- o. G. 3- o. o. 6. o. 0. 3ir- o. o. o. I. i. 0. 0. 7- 0. o. 5b o. o. o 0* 0. o. 3- o. o. K •- o. o. r> 3* o. o. H o. o. 2. o. o. o. 0. i 2* o. o. I. o. o. 1 2 • o. o. 4- o. o. 7- o. o. 6. O. o. 7b o. c. 6. o. o. 6. o. o. 3* o. 0. o. I. o. o. o. 2. o. o. I. o. 0. I. 0. o. J ï- 0. o. 3 V o. 0. I T* BESCHRYVING VAN DE VELDMUIS. 209 tien wervelbeenderen in den rug en zes in de lendenen , dertien ribben , zes fhikken aan het berftbeen , drie valfche wervelbeenderen in het heiligbeen ; gelyk de rot en de muis; het getal der valfche. wervelbeenderen van denftaait is verfchillend , ik heb ’er by onderfcheiden individu’s dertig , een- en twec-en- dertig aan gevonden. De fchouderbladen , de fleutelbeenderen , de opperarms- of fchouder-been- deren en de beenderen van den voorarm , van de voorhand , van de dije , van den agrerpoot van den voorvoet en van de voeten, en in het algemeen alle de beenderen van het geraamte van de veldmuis zyn ten zelfden getale en hebben dezelfde plaatfmg als die Van de rot en van de muis , zy kwamen my voor nergens in van malkanderen te verichillen , dan daarin dat die van de veldmuis een weinig groater waren , gelyk men uit de voornaamfte af- meetingen zien kan , die in dc volgende tafel worden bygebragt. (Urmen, lynen . Lengte van den kop van liet eind der neusbeenderen tot aan het agterhoofd. o. uf . De grootfte breedte van den kop Lengte, van het onderd kaakbeen tot aan den ngterften rand van het knok- kelwyüe uitfteekzel ... Breedte van het onderdo kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden . . . Breedte van het hovende kaakbeen ter plaats van de fnytanden Afftand tuflehen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die opening . . . Breedte . . . . Lengte der eigenlykc neusbeenderen .... Lengte der langde fnytanden buiten het been Lengte der bafis van het tongbeen . .... Lengte van deszelfs hoornen Lengte van den hais ..... Breedte van het gat des eerden wervelbeens van boven naar beneden. , . ] .engte van de eehe zyde naar de andere ... Lengte van dat gedeelte der ruggraat , dat uit de wervelbeenderen van den rug beftaat ... • • Lengte der eerde ribben . ... Afftand tufïchen de eerde ribben op de wydde plaats Lengte van de agtde rib , die de langde is Lengte van de laatde der valfche ribben . . .. Lengte van het bordbeen . .... Lengte van het laatde (tuk, dat het langde is Lengte van het vyftle duk, dat het kortde is Breedte van het eerde duk dat het breedde is . Lengte des lighaams van het vyfde wervelbeen der lendenen, dat het lang- de is . .... . . Lengte van het heiligbeen . . . . Breedte van het voorde gedeelte .... Breedte van het agterfte gedeelte ... Lengte van het agtde valfche wervelbeen van den daart, dat het langde is. Lengte der eyronde gaten . . ... Breedte . . Breedte van het bekken ..... Hoogte o. o. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 6 . 5b 4- 1. • a 3 * 4 b o _L — O • n- X. si- 1. i b 0. II. 0 . H- 0 . 2 . 0. 6 . 0. Bi- 0 . of. 0. 4- 0. t 0 . I. 0. 1 b 0. 4- 0. aï* 0. 2 . 0. If. 0. af- 0. 1. 0 . 2 i- 0. 5- HL Deel. Dd aio DE NATUURLYKE HISTORIE, Lengte van het fchouderblad . • Breedte ter breedftc plaats - • Lengte der fleutelbeenderen . .... Lengte van het fchouderbeen . .... Lengte van de ellepyp .... • Lengte van het ftraalbeen . . Lengte van het dijebeen * Lengte der kniefchyven . . ... Lengte van het fcheenbeen . .... Lengte van het kuitbeen ... Hoogte van de voorhand * * Lengte van het hielbeen • • Hoogte van het eerfte wjgge-en fchipbeen te famengenomen Lengte van het eerfte beentje der agterhand, dat het kortfte is * . Lengte van het derde beentje, dat het langfte is . . Lengte van het eerfte beentje van den ’agtervoet , dat het kortfte is .... o. 2. Lengte van het vierde beentje, dat het langfte is . . o. 4 |. Lengte van den eerften regel des mjddelften vingers van de voorfte voeten, o. 1. Lengte van den tweeden regel ... . o. |, Lengte van den derden , • . • . • , * n • °* s* Lengte van den eerften regel des vierden vingers van de agterfte voeten, o. 1. Lengte van den tweeden regel . . . . o. 1. Lengte van den derden . • • • • °* !• Lengte van den eerften regel van den duim . ■ . °‘ 1' Lengte van den tweeden regel . • °* f* duimen, lynen, O. 8j. O. O. O. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. 2 |- t i. 71 - 1. 10. 9 *- 2 |. 2 . I. 1 2 * BESCHRY VING VAN HET KABINET. uit BESC HRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, hetwelk betrekking heeft tot de natuürlyke historie VAN DE MUIS EN VAN DE VELDMUIS. No. DCCXXXV. Een opgezette muis. Deze muis heeft de gewoone grootte en kleur der muizen. No. DCCXXNVI. Een andere opgezette muis. Derzelver kleur is zeer helder wit, zy is flegts twee duimen drie lynen lang van het eind van den hek tot aan het begin van den {taart. No. DCCXXXVJI. Andere opgezette muis. Deze is ook geheel wit gelyk die van het voorgaand nommer , maar zy is drie duimen drie lynen lang van het eind van den bek tot aan het begin van den Haart. Deze muis is door M. Magnelxn Mr Prutoaaker m l Parys die dezelve geduurende agttien maanden leevend gehouden hadt, aan het Ka binet vereerd. No. DCCXXXVIII. Het geraamte van een muis. De lengte van dit geraamte is van twee duimen agt lynen en eene halve, van het eind der neusbeenderen tot aan het agterfte eind des heiligbeens; de kop is negen lynen lang, en heeft eenen duim drie lynen omtreks ter dikfte plaats. No. DCCXXXIX. Het tongbeen van een mms. Hetzelve beftaat flegts uk eene bafis en uit twee hoornen, en deze drie Rukken hebben tennaaftenby dezelfde gedaante als die van het tongbeen van de rot. No. DCCXL. Beentje uil de roede van een muis. Dit beetitje heeft dezelfde gedaante als dat uit de _ roede van de rot; des- zelfs grootte is by verfchillende onderwerpen verfcheiden , de langfte zyn om- trent twee lynen lang. No. DCCXLI. Een veldmuis. Deze veld-muis is van eene middelbaare grootte , cu behoort tot het ras van die veldmuizen , die op het land zig onthouden ; zy wordt in moutwyn be- waard. Dd 2 o I aia ” DE NATUURLYKE HISTORIE, No. DCCXLII. Andere veldmuis. Deze is een van de grootfte ; ook is zy in de boflchen gevangen geworden ; zy wordt, gelyk de voorgaande, in moutwyn bewaard. No. DCCXLII1. Het geraamte van een veldmuis. Dit geraamte is van een veldmuis van middelbaare grootte, die in het veld gevangen was. No. DCCXLIV. Ander geraamte van een veldmuis. Dit geraamte is van een groote veldmuis , die in de boflchen gevangen was. No. DCXLV. Het tongbeen van een veldmuis. Hetzelve bellaat flegts uit eene bafis en uit twee hoornen , gelyk het tong- been van de rot en van de muis. No. DCCLVI. Beentje uit de roede van een veldmuis. Dit beentje gelykt naar die van de rot en van de muis ; hetzelve is flegts cene lyn lang. V A N DE WATERROT. sr-3 DE WATERROT *. waterrot is een klein dier van de grootte van een rot, maar t 4 ** I Ztedoox geaartheid en gewoonten veel meer naar den otter dan |D| naar de rot gelykt. Het verhoudt zig, even als de otter, met dan ***«$ in zoet water, en men vindt het gemeenlyk op de Jj 1 ' • ,w Wtm der meiren „ en het leeft, even als deze byna alleen van vifch De grondels de alften , de kuit der karpers , fnocken , en bavbec.cn , z\ n haai vewoon voedzcH zy eet ook kikvorfthen, water-mfekten , en zomtyds wortti e “planSn. Het heeft geene vliezen tuflchen de vingers der voorde voeten gelvk de otter ; dit is eene dwaahng van Wiluugby , die Ray en verghelden andere Natuuronderzoekers hebben nagefchreeven. De waterrot 1 vincera der voeten van malkander atgelcheiden , en evenwel «y gemakt «toljy * hen in de handen, en ^“taSS^Sto toit,°U;r van hair, en ved Hete v,n ftnnrt diVde rot- zy ontwykt , even als de otter, die groote rivieren of die te veel bezo-t worden. De honden vervolgen haar met eene &° , d “n woede. Men vinSc haar har de oevers van £ „“yl en op droog als de otter, die ei zoi 5 «. yUy naar en van eene bleeker geelc ja zelfs witagtige kleur op het onderfte gedeelte van het lighaam , van het eind des onderhen kaakbeens tot aan het eind van den ftaart; zodat de bovenkant van het dier met bruin en geelagtig , en de onder-, kant met bleek geel, vuil wit, en afchgraauw vermengd is; want men ziet deze kleur omdat deze hairen korter zyn dan die van het overige des lig- haams; zy zyn ilegts twee of drie lynen lang, en de lengte van de langften is van eenen duim. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den bek tot aan den aars • • • - • Lengte van den kop van het eind van den bek tot aan het agterhoofd. Omtrek van den bek, op bet eind der onderfte lip gemeeten Omtrek van de opening van den bek, van de eene fplyting der lippen tot aan de andere • Afftand tuftchcn de beide neusgaten • • • • Afftand tufleben het eind van den bek en den voorften hoek van het oog. Afftand tuifchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog • . • • Afftand tuftchcn de voorfte hoeken der oogen in eene regte lyn gemeeten. Omtrek van don kop tuifchen de oogen en de ooren gemeeten , Lengte der ooren . ..... Breedte van derzelver bafis, over de buitenfte kromte gemeeten . . . Afftand tuifchen de beide ooren, om laag gemeeten Lengte van den hals . . . • Omtrek van den hals . . • • * Omtrek van het lighaam agter de voorpooten Omtrek op de dikfte plaats gemeeten . ... Omtrek voor de agterpooten gemeeten ... Leime van den ftomp van den ftaart duimen, lynen. 7- O. i. 7* 0 . X. 0 . 0 . 0 n- o. 9- o. 9- 0 . o o. 2. o. 6 £. n 0‘ 4- o. Si- . o. lO. 0 . 9» o. 7- n 0* 0 . 4* 2. 5* 0 . 4- I. 4- 6 . Ié Le Rat d'Eatt. \ < ■ - V / 0. 1. o. o. 0. Q. 1. I. o. 0. 1. o. o. o. o. I 8 . I: 6 . io. n± 02 ' I. BESCIIRYVTNG VAN DE WATERROT.- sr$ duimen, lynen, Omti-ek van den ftaart aan het begin 'van den ftomp . • : , °* T eno'te van den voorarm, van den elleboog tot aan de geleeding der Land. Omtrek van den voorarm by den elleboog Omtrek van de geleeding der hand £^ k ^d?^di!gder hand tot aan het eind der nagelen . . I enlte van den agterpoot, van de knie tot aan de hiel . • • Omtrek vïn het bovenfte gedeelte van den agterpoot Breedte ter plaatfe van de hiel - ‘ Omtrek van den agtervoet • . Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorden voet Breedte van den agterften voet ... • • Lengte der langde nagelen Breedte aan de baiis. De waterrot, wier afmeetingen in deze tafel worden opgegeeven, woog vefoiwen en zeven groffen By de opening van den onderbuik vertoonde zig. geen netvlies , Z omdat het zeer kort was en onder de maag verborgen zat die vhr ïot in de navelftreek uitrtrekte. De twaalfvingengcdarm lag naait de maag, en men zag geenen anderen dan den blindendarm m liet geheel overig gedeel- te van den onderbuik , van de maag af tot aan de blaas toe. ,jc lever, was veel meewinde regter-dan in de linkerzyde geplaatft, en de maag een weinig' meer ^^SfS^^m^retoezigmde regterzyde uit, alwaar by eenige kronkelingen maakte; by boog zig in de regter buikzyde om en Riekte zig mar voren uit, om zig met den nugterendarm te vereemgen, die zyne omwen- S™ op den blindendarm maakte in bet voorde gedeelte der navelftreek in de ïeaterzvde. De omwentelingen van den omgeboogendarm lagen ook OP den b£&n, in de regter b&zycle «> in de mve&reek; de bindc- darm ftrekte zig van de linker-naar de regterzyde uit m de buikzyden en ci SSeedo onderbuik; by andere onderwerpen heb ik denzelven in de- navei'treek zien liggen, alwaar hy eenige kronkelingen maakte. De kronkel- ÏSkte verfetaita. kronkelingen in bet .pofte getóte buik, die byna als krullynen hepen, vervolgens liep ny m de naweiftmek o ei de dunne darmen heen, van de linker naar de regterzyde, vervolgens boog hy viff naar voren en over de maag been naar binnen , eindclyk ftrekte hy zi to in L2 mid den van den onderbuik naar agteren tot aan den rechtendarm toe uit. De vliezen van de maag en van de darmen waren alle zo dun dat men de ftnffen welke zy bevatteden , en die hun eene afchgraauwe kleur mededeel- XT j’ r dezelve» heen zag. De gedaante van de maag was zeer onregelmaa- ti' de Soote blindezak C A, PI. HUI') was zeer diep, en bet regter geüeel- te fWcheen door eene vernaauwing (C), die deszeifs omtrek tot op aiider- halven duim verminderde, van het ovenge gedeelte der maag afgefcheiden te ■/vn • tuflehen deze vernaauwing en den portier C D) zat er op de voor. re zy- d^n Smifeene groote bolrondheid \e) , die eene derde maag feheen te zyn; doch dit ingewand openende , vond ik dat deze fchyn door de ongeleid A 216 DE NATiïURLYKÈ HISTORIE, van de dikte der vliezen veroorzaakt vierde. Het geheele linker gedeelte en het fuik (F) van het regter deel dat tuffehen de vernaauwing van dit dee' en den ilokdarm (G) inzat, hadden flegts zeer dunne en doorichynende vliezen gelyk het zenuwagtig middelpunt van het middelrif ; deze vliezen waren ter plaatfe der vernaauwing van het regter gedeelte en van elke zyde der bol- rondheid van haare voorlle zyde door eenen met franje bezetten rand geëin- digd ; al het overige van het regter deel hadt veel dikker vliezen en eenen zeer duidelyken wolligen rok. Men heeft op PI. XZ.F, fig. i , de maag van buiten vertoond , met een gedeelte van den flokdarm (G) en van den twaalfvingerigendarm (F); men ziet by die figuur den grooten blinden zak (C),de vernaauwing (O) , die aan het regter deel digt by den flokdarm zit, en de bolronde verhevenheid (£) van dat zelfde deel. Men ziet by fig. 2. de maag in dezelfde plaatfing ver- toond, als met welke zy by fig. 1 is afgebeeld, maar over haare geheele leng- te geopend om haare inwendige wanden te verwonen ; men onderfcheidt ge- makkelyk de bovenfle opening (A) van de maag, aan welke de flokdarm (B) uitloopt; verder ziet men de plaats (C) van den portier, een gedeelte (Ü) van den twaalfvingcrigendarm , de doorichynende vliezen (£) van het linker gedeelte , die door een franjen-rand (F G) geëindigd worden , en de binnenfte wanden van het regter gedeelte (Hl') der maag. De dunne darmen (H I K L M, PI. XLW) waren even dik over hunne geheele lengte; de blindedarm ( NOP O ) was , zeer lang en in dedwarfch- te gegroefd , hy was temiaaftenby even dik over zyne geheele lengte , behal- ven aan zyn eind, dat dunner was. De kronkeldarm was aan zyn begin (/\) even dik als de blindedarm , maar deze dikte verminderde hand over hand ter lengte van omtrent twee duimen, vervolgens bleef deze darm eene gelyke dikte behouden ter lengte (S F) van negen duimen , en daar liepen over dit gedeelte van den kronkeldarm fchuinfche vezels , op den afftand van omtrent eene halve lyn van elkanderen geplaatft ; daar vertoonde zig niet eene dezer fchuinfche vezels op het overig gedeelte van den kronkeldarm , die tennaalien- by even dik was als de regtedann (X). De lever beftont uit zes kwabben ; die kwab , welke op bet midden des mid- delrifs lag was door eene diepe infnyding in twee byna gelyke deden verdeeld, door welke infnyding de fchraagband doorgong ; het galblaasje zat op den bo- dem van die infnyding valt ; aan de linkerzyde zat eene kwab , die de grootfte van allen was en die het linker gedeelte der middelile kwab bedekte ; de der- de kwab zat ter regterzyde geplaatft agter het bovenft gedeelte der regter helft van de midd elite kwab ; deze derde kwab was veel kleiner dan gezegde helft , en een weinig grooter dan de vierde , die agter de derde geplaatft zat en die het voorde gedeelte der regter nier omvatte ; de vyfde en de zesde kwabben waren de kléinfte van allen, zy zaten aan de linkerzyde van den wortel der lever vaft, de eene ftrekte zig onder, en de andere over, het mid- den der maag uit; deze. beide kwabben waren veel kleiner dan by de rot. De lever hadt eene roodagtig bruine kleur , die van buiten donkerer is dan van binnen ; dit ingewand woog twee grollen en tien greinen ; liet galblaasje was eyrond. De V fti/n . VIS, SI. XLV. Tom. . VII ?/.J£LVI. 7jutwr . BESCHRYVING VAN DE WATERROT. 2x7 De milt hadt drie vlakke zyden; zy was langwerpig en breeder aan haar onderfte dan aan haar bovenfle gedeelte; zy was roodagtig van kleur, fchoon een weinig lichter dan de lever, en zy woog twaalf greinen. liet alvleefch maakte drie lange en dunne takken , de eene ftrekte zig langs den twaalfvingerigendarm , de tweede boven het regter gedeelte der maag, en de derde over het linker deel onder de milt uit ; daar zat tuffchen de twee- de en derde een vierde tak , die op den bovenkant der maag geplaatft was , en die zig in drie kleinere takken verdeelde. Het indrukzel der nieren was niet zeer diep -en binnen in dezelven zat flegts eene duidelyke tepel; het zenuwagtig middelpunt des middelrifs was zeergroot en zeer doorfchynend ; het vleefchig gedeelte hadt zelfs zo weinig dikte , dat men de longen door hetzelve heen kon zien. Het hart was langwerpig en in het midden der bord geplaatft , met de punt een weinig ter linkerzydc gekeerd. De regter long hadt vier , en de linker twee kwabben gelyk by de meefte viervoetige dieren , maar de kwabben der long van de waterrot hadden byna geene uitranding. De tong fcheen my toe fmaller in het midden en verhevener aan zyn agter- fte deel te zyn dan die van de rot ; de randen van het ftrottenboofdje waren als eene zaag getand ; daar zaten op het verhemelte agt groeven die tennaas- tenby op eenen gelyken alftand van elkandercn zaten als die van de rot, maar de groeven die tuffchen de baktanden zaten waren minder bolrond naar voren. De groote en de kleine herffenen fcheenen my niet toe van diezelfde deelen by de rot te vcrl'chillen , dan daarin dat het voorfte gedeelte der voorherffe- nen fmaller was ; deze woogen vier-en-twintig en de kleine herffenen agt greinen. De waterrot heeft geenen duidelyken balzak; zomtyds voelt men de beide zaadballen aan elke zyde van de ruimte die tuffchen den aars en de opening der voorhuid overblyft ; op andere tyden voelt men ’er flegts dén uitwendig , doch by de meeften dezer dieren blyven de zaadballen , ten minften tot eenen zekeren ouderdom toe, in den onderbuik verborgen zitten. liet roedehoofdje (z/, fig. 3 en 4, PI. XIV) is dik en rolrond; de pis- buis zit in het midden van eene holligheid die aan het eind van het roede- hoofdje is; daar zit aan elke zyde van het roedehoofdje binnen de voorhuid eene klier ( 7 J B , fig. 3) die lang en dun is, en welker opening op den rand der voorhuid zit. De pisblaas (C, fig. 3 en 41 hadt de gedaante van eene peer, en de zaadballen (/) E) die van eene olyf ; het knobbeltje (FG) van den op- perbal was klein , deszelfs vaten die opééngewonden waren , vertoonden zig zeer duidelyk. De afvoerende vaten (!i l') waren niet zeer lang, maar zy wa- ren dik. De zaadblaasjcs (AT L) maakten flegts eenen verlengden zak, teunaas- tenby gelyk een haanenkam uitgefneeden , en in de gedaante van eenen glaa- zen kolfban liet eind omgeboogen; zodra men in dezelven prikte kwam daar eene witagtige hof uit te voorfchyn , die nog al eenige ftevigte hadt. De voor- ftanders waren groot en aan den wortel der zaadblaasjes geplaatft; zy had- den eene zeer onregelmaatige gedaante , en waren elk als uit drie lobben (M N ü 1 J Q A) famengefleld ; derzelver zelfftandigheid was redelyk week en zy VU. Deel. E e DE NATUUR LYKE HISTORIE, siB hadden flegts een vry los weefzel. Het eind van den regtendarm ( 5 ) was door eene zeer duidelyke klier (Z') omringd , die een melkagtig vogt doorzypelt in den regtendarm by den aars {]/'). Het wyfje , dat ten onderwerpe voor de befchryving der teeldeelen gediend heeft , was" zeven duimen eene lyn lang van het eind van den bek tot aan den aars ; deze waterrot woog zes oneen drie grollen. De tepels zyn byna onzigtbaar by het mannetje , en zelfs by het wyfje wan- neer hetzelve niet bevrugt is ; ik heb ’er agt by een draagend wyfje gevon- den, vier aan elke zyde, twee op de borft , en twee op den buik. Het wyfje van de waterrot geleek naar dat van de rot, van de muis en van de veldmuis door de plaatfing en het maakzel van de pisbuis en van de beide klieren die naaft dezelve zitten. De pisbuis van het wyfje Hak als een pypje ter lengte van omtrent twee lynen uit , gelyk de voorhuid van het mannetje ; de openin g der pisbuis van het wyfje zat op drie lynen afllands van de klink geplaatft. Men heeft op PI. XLP 1 de fcheede (//) geopend vertoond , bene- vens een lluk (2T) van den regtendarm, den aars (C), de pisblaas (D), wel- ker bodem is doorgefneeden geworden, en in welke ik een llilet QE F) heb ingebragt, dat door het eind (G) der pisbuis, dat als een pypje uitfteekt, uitkamt. Het hoofdje van den kittelaar was zeer klein , de vliezen der fcheede waren niet zeer dik en maakten op hunnen binnenlten wand eenige rimpels , die in de lengte liepen; de pisblaas was groot en byna rond; de hoorns (r/ i) der lyf- moeder waren zeer lang; de zaadballen (/f L) waren plat, lang, en knobbe- lig; de trompet zat opgerold in die ledige plaats, welke tulfchen het eind van den hoorn der lyfmoeder en den zaadbal overblyft; daar zaten vier vrugten (M N O P ) in den regter hoorn van die lyfmoeder, en twee (O, K) m den linker. Men heeft by fig. 2. een onvoldragen vrugtje met zyne bekleedzelen vertoond, en by fig. 3 eenen moederkoek afgcbeeld. Ik heb den veertienden april een wyfje van een waterrot geopend, dat gereed was ©ni te werpen , daar zaten drie vrugtjes in den regter hoorn der lyfmoeder en vyfin den linker. Zy waren niet allen van dezelfde grootte, de grootfte (J , fig. 4) waren eenen duim vier lynen lang van de kruin van den kop tot aan bet begin van den {taart, en de klienfte llegts eenen duim; de lengte van den ftaart was van zeven lynen. De moederkoek ( 5 ) hadt zeven of agt lynen middellyns , en omtrent twee lynen dikte in het midden; de ran- den waren dun, deszelfs buitenlte zyde (/i) hadt eene grysagtige kleur, en de randen waren geekgtig; de binnenkant ( A . fig. 5) hadt eene roodagtige kleur; de lengte van de navelftreng (C, fig. 4, en P, fig. 5) bedroeg eenen duim en drie lynen. By een ander wyfje heb ik flegts twee vrugtjes in den regter , en vyf in den linker hoorn der lyfmoeder gevonden. Den derden der maand auguftus heb ik nog eene bevrugte waterrot geo- pend, die flegts twee vrugtjes in den regter, en twee in den linker hoorn •droeg. BESCHRVVING VAN DE WATERROT. 2x9 voeten, duimen, lynetr Lenste der dunne darmen van den portier tot aan den blindendarm.. Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikte plaatfen . . Om trek op de dunde plaatfen Omtrek van den nugterendarm op de dikte plaatfen Onttrek op de dunde plaatfen • • . • Onttrek van den omgcboogendarm op de dikfte plaatfen Onttrek op de dunfte plaatfen • . . Lengte van den blindendarm . Om Trek op de dikfte plaats . • . Omtrek op de dunfte plaats .... Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . » Omtrek op de dunfte plaatfen • • Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek van den regtendarm by den aars Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te ftimengenomen . Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm Groote omtrek van de maag . • • . • Kleine omtrek . • , • , , • . t , Lengte van de kleine krómte, van den flokdarm af tot aan den hoek welken bet regter deel maakt • • • • Lengte van het linker gedeelte, van den flokdarm af tot op den bo- dem Van den grooten blinden zak • Omtrek van den flokdarm . * • • Omtrek van den portier • Le ngte van de lever . • • • . * Breedte « Derzelver grootftc dikte • Lengte van het galblaasje • * Deszelfs grootfte middellyn . ... Lengte van de milt . Breedte van het onderfte eind * • Breedte van het bovenfte eind Breedte in het midden • * ... Dikte ••••'•• Dikte van Imt alvleefch . • • ■ Lengte der nieren • • • * Breedte . . • ... Dikte . • * • „ * * Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader tot aan de punt • .. • .* • • Breedte « * • • • • • Breedte van het vleefchig gedeelte tuflehen het zenuwagtig middel- punt en bet borftbeen • * .... Breedte van elke zyde van het zenuwagtig middelpunt Omtrek van den bodem van het hart _ • • • Hoogte van de punt af tot aan bet begin van de longenflagader . , Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten gemeeten. Lengte van de tong • • • . • , _ \ , Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje tot aan het eind . Breedte van de tong • • Lengte van de herfleneu • • _ * • 6 Ee 2 I. 9 . 0. 0. 0. 11. 0. 0. 8. 0. X. 0. 0. 0. 6. 0. I. 0. 0. 0 . 6. 0 . 7' 0. 0. 2. 0. 0. I. 0. c. I. 6. 0. 0 . 5* G. 0. 9* 0 . 0. 10. I. 6. 0. 3* 3* 0. 0. 4- 9* 0. 2. 5* 0. 0. 7. 0. 1 . 0. 0. 0. 0 D* 0. 0. 3. 0. i. 8. 0. X. 8. 0. 0. 4- 0. 0. 4- 0. 0. 2. 0. 1. X. 0 . . 0. 4- 0. 0. n 0. 0. 4* 0. 0. H- 0. 0. 1 2 * 0. 0. 8. 0. 0. 5’ 0. 0. 3- 0. 0. 6. c. 0. 4* 0. 0. 3. 0. 0. 6. 0. 1 . 3- 0. 0. 7- Q. 0. 5* 0. 0. 1. 0. 1. 0. . 0. 0. 5- 0. 0. 2. 0. 0. *-7 220 DE NATUURL’YKE HISTORTE, Breedte » . • • • • Dikte . - . • ... Lengte van de kleine herftenen .. . . Breedte . ..... Dikte . • . . ... Afftand tullchen de' randen der voorhuid en het eind der roede . . Lengte van het roedehoofdje .... Omtrek . . Lengte der roede van de fplyting-der fponsagtige lighaamen tot aan de inplanting der voorhuid ... . Otntrek . ■ . . .- Lengte der zaadballen . . .. . Breedte . ..... Dikte . . . • * Breedte van den opperbal ..... Dikte . . • ... Lengte der afvoerende vaten .... Middellyn van het grootfte gedeelte van derzelver uitgeftrektheid. Middellyn digt by de blaas . . . Groote -omtrek van de blaas . . Kleine omtrek Lengte van de pisbuis Omtrek . . ^ Lengte der zaadblaasjes .... Breedte . •* • . • . Dikte . . . ... Lengte van de voorftanderen- Breedte Dikte « • • _ • • • .- Afftand tuflchen den aars en de*klink Lengte van de klink . • Lengte van de fcheede Omtrek . • • • Oroote omtrek van de pisblaas • • • • Kleine omtrek • Lengte van de pisbuis ..... Omtrek • • Lengte van het lighaam en van den hals der lyfmoeder Omtrek . • • • • . . Lengte van de hoornen der lyfmoeder - . . ... Omtrek Afftand in eene lyn gemeeten tuffchen den zaadbal en het eind van den hoorn Lengte van de -zaadballen Breedte . ...... . Dikte • • • . • voeten, duimen, lyneiv . O. o. o. o. 0. 0. 3 t- 0. . 0. 5 - 0 . 0 . 2 f. 0 . 0 . 3 . 0. 0. 4 - 0.. 0. 7 - 0. . 0. 6 . 0. 0. 6 . 0 . 0. 6 . 0 . 0 . 4 t* 0. 0. 3b 0 . 0. 1. 0 . 0. i !• 0 . I. O. 0. 0. 1 2 * 0 . 0 . i- 0. I. 6. 0. I. X. 0. 0 . 4- 0. 0 . 6 . 0. I. 2. 0. 0. n 0. 0. .2. 0. 0 . 7. 0. 0. 4 - 0. 0 .. if- 0. c. 14 . 0. 0. 1 2 * ' 0 . I. 0. 0. I. 3 - 0. 2 . 9 - 0 . 2 ". 6. 0. 0. 5 ‘ 0 . 0 . 5 - 0. 0 . 6. 0 . 0. 3 - 0. 1 . 7 - 0 .. 0. l i ’ c. 0 . 2. 0. 0. 24. 0. 0. I-«=r. 0. 0. 9 3 *. De kop van het geraamte (y%. 2 PI. XLI1I') van de waterrot heeft veel overeenkomt! met die van de rot , ondertuflehen is hy breeder ; de bek is kor- ter en dikker de eigenlyke neusbeenderen zyn niet zo lang en minder uitftee- keudekde tak, die door- de vereeniging van het-jukbeens-uitfteekzel des flaap- \ beschryving van de waterrot. 2.21 , c mot lipt- nii-ftppkzel des wangbeens , dat tot den oogput behoort , ge- b£ ?kt wordt E breeder en ftaat krommer naar buiten toe dan by de rot, het- inaakt woidt, is bieeaer nn „ n ni- xreeft ■ daarenboven is het voor- bakt wordt, ïsi^ den ougput gecft . daarenboven is het voor- geen meer uitgeftiektl^^ ^ dke zy dc naar het afiïerft gedeelte der oogput- hootdsbeen zeei fmal , «rede site van den kop eene dwarfche State ^'ka^ecnaf tot aa n ha D ? veel grooter dan by de rot, met alleen omdatdebeen- yoorhoofdsbeen toe 6 waterrot, maar ook omdat de tanden, die zeer deren dikker z ^ 1 , 1 kl ‘ cen / eren ver V an elkanderen afhouden, fchoon de mond langzyn, de i. n okkelwvze uitfteekzels des onderden kaakbeens zyn ook, ge fr e i?e ^^i^ïS^teirot, langer en fterkcr dan by de rot gelyk alle de t e tanden, vier fnytanden en twaalf baktanden , drie De waterrot heeft zeil en ^tanden, ^ gdyken door hunne ge - aan elke zyde van dek- l miien buitenkant naar die van den eekhoorn, daante en door de kleur y ,i, tnni kn hebben diepe eooties die in de l«as en van by de ^ baktanden gen Te Se en de langde ;’zy raaken malkanderen zo naauwkeurig aan, dat zyn de dikt te en üe rang , ) die. hen van 66 n fcheidt; maar als men de voeg met gewd. ‘ mcn ’ daC dc W ortel van den voorden tand men de tandkasjes wegbreek , . . acterften fchuinfch naar agteren uit- zi.g fchuintch naar voren . < tu (|cheu deze beide wortels en dien van « zelfstandigheid der ta- jes gevuld worden. d fcheenen my niet toe. van die van de rot ,e vattin S*S«Td« het doontagtig uitfteehzel des tweeden wetvel- te vei mn ^ ïontrpv is en' meer naar agteren uitfteekt. bC rl mSot heeft daden wervelbeenderen in den rog en zes in dc iende- Z %?teiUgS en de ftaaTC l uit , dr 1 ie ' llvtneub wervelbeen des heiligbeens is byna zo breed als het naar evenredigheid minder lang dan by. den eekhoorn en de rot. i ViPÏ'/filVC Ib-CIL lilic vjuuv*vv. 4/jvnw-i* - «iww ----o en by de ïot :, e . WC!ldi deszelfs c iad fc naar buiten omgcboogen. 1Q Tv tbhouderb aden , de üeutelbeenderen, en de groote beenderen oervoor- fte en aS“»ot=f verfchUdo. niet -van diezelfde beenderen , by de rntbe. re 3 222 \ DE NATUURLYKE HISTORIE, fchouwd , dan in de volgende kleinigheden : de doorn van het fchouderblad was hooger op het midden, en die van den onderkant des armbeens was lcher- per; het fcheenbeen hadt vooraan dcszclfs bovenlle gedeelte eene lange dun- ne en fcherpe graat , die buitenwaards uitftont , en twee anderen , die korter en minder verheven waren op den agterkant van hetzelfde deel ; en emdelyk het kuitbeen zat met zyn onderfte gedeelte, omtrent ter helfte van zyne ge- heels lengte , aan het fcheenbeen vaft. De beenderen van den arm en van den voorarm , van de dije en van den agterpoot onder de knie , waren naar even- redigheid korter dan die van Je rot. Het onderft gedeelte van het kuitbeen was met het fcheenbeen volftrekt vercenigd en aan één gegroeid. De voorband van de waterrot belhiat uit negen beenderen , gelyk die van den eekhoorn , van de rot , enz ; maar de plaatfmg van deze beenderen by de waterrot verlchilt daarin dat liet beentje, hetwelk met het derde uit den twee- den regel der voorhand van den eekhoorn en van de rot overeenkomt , en het- welk aan het tweede beentje der agterhand raakt, nietin den tweeden regel der voorhand van de waterrot geplaatft is, om dat het niet aan het tweede beentje der agterhand raakt, en dat het met een gedeelte bovenliet tweede beentje zit, en met nog grooter gedeelte boven het derde beentje uit den tweeden regel der voorhand ; dus heeft de waterrot fieg'ts vier beentjes in den tweeden re- gel der voorhand ; het eerfte zit tuflehen de einden van het eerfte en van het tweede beentje der agterhand , het derde beentje der voorhand boven het der- de beentje der agterhand , en het vierde beentje der voorhand boven het vier- de en liet vyfde beentje der agterhand. Het eerfte beentje der agterhand en de twee regels van den duim zyn zeer kort, gelyk by de rot; de nagel van den duim is evenwel veel langer naar evenredigheid van de nagels der vingeren, die ook grooter zyn dan die van de rot. De voorvoet gelykt naar dien van den eekhoorn, van de rot, enz. • duimen, lynen. Lengte van den kop van het eind der neusbeenderen tot aan het agterhoofd. i. 5- De grootfte breedte van den kop . . • • °’ Ic r Lengte van liet onderft kaakbeen tot aan den agterften rand van het knok- kelswyze uitfteekzel . .... . o. io|. Breedte van het onderfte kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden . • o. a-g-. Breedte ter plaatfe van dé kromte der takken . . • o- 5b Afftand tufte hen de knokkels wy/e uitfteekzels . .o. 6|. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden n Afftand tuflehen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die opening .... Breedte • * • . . Lengte der eigenlyke neusbeenderen . , Breedte ter breedfte plaats . . . . Lengte der langfte fnytanden buiten het been Lengte der grobtfte baktanden buiten het been Breedte Dikte • * • • • • Lengte der bafis van het tongbeen o. 4L. o. ij. c. IJ. o. 4i. o. I. o. 6. o. i. O. 2. beschryving van de waterrot. £23 Lengte der hoornen . Lengte van den hals • • % • , : Breedte van het gat des eerften. wervelbeens van boven naar beneden. Lengte van de eene zyde tot de andere • Breedte van het eerde wervelbeen . . Hoogte van het doornagtig uitfteekzel des tweeden Wervelbeens . . I »n o. o. 5 f' o. 2 * o. 1 2 • o. ai. o. I i- o. ii. 0. 2. 0. D E / VAN DEN CA M P A G N O L. 225 DE CAMPAGNOL *. c campagnol is nog gemeener, nog meer allerwegen vetfpreid , dan * 3 | n & de veldmuis. De laatlle wordt niet veel anders dan 111 hooge landen 5I _£ gevonden ; men vindt de campagnol in tegendeel overal, m de bos- & hen in de velden ? in de weiden, en zelfs in de tuinen : hy is op- merkelyk door de grootte vanzyn kop, en ook door zynen grooten en f om- pen ftaart, die weinig meer dan een duim lang is; hy maakt zig hoicn - . den grond, alwaar hy koorn, hazehiooten, en eikels, verzamelt; hy lchynt het koorn egter boven al ander voedzel te verkiezen. In dc maand ]u y, wan- neer de graanen ryp zyn, komen de campagnols van al.c kanten afzakken, en doen dikwils groote fchaden, met de halmen af te byten om de aaren te be- komen en op te ecten; zy fchynen de maaijers te volgen, zy doen hun voor- deel met alle de korrels , die uitvallen , en de aaren die leggen Wyvui. Na- dat zy alles hebben nageleezen , begeeven zy zig naar de me uwsoe zaa ade hm- _ den, en vernielen by voorraad den oogft van het volgend yaai. In den heiLi en in den winter wyken de meefte naar de boüchen, alwa.u zy iciuen- aze Hooten , en eikels , vinden. Op zommige jaaren komen zy m zulk eene ontza^- gelyke menigte te voorfchyn , dat zy alles verdelgen zouden zo zy lang itaicl hielden; maar zy vernielen malkandercn, en eetendcecn den anderen m fchraale tyden: voorliet overige ftrekken zy den veldmuizen tot voedad, , en den vollen , den wilde katten , den marters , en wezels , tot een gewoon w ^ldbiaacl. De campagnol gclykt in de inwendige deden meer naar de wateuot dan naar eenig ander dier , gelyk men zien lcan 111 het geen de 1 1 . _ ' \ , . Ca) daar ‘van zegt; maar in het uitwendige verfchilt hy daar van m yerichei- den wezendlyke karakters: voor eerit in grootte; hy is, van het einde van den neus tot aan het begin van den ftaart, een weinig meer dan drie duimen lang, terwyl de waterrot zeven duimen lengte heeft: ten anderen in de maa- ten van den kop en het lighaam ; de campagnol is , naar evenredigheid van de lengte zyns üghaams , dikker dan de waterrot, en heeft ook een evenredig * Campagnol; kortfiaartigs veldmuis, kleine veUru t, in ’t Italiaanfch Campagnol:. —■ Dit fchynt het diertje te zyn, dat in zommige jaaren in de Nederlanden, en byzonderlyk de Provintie van Holland, in eene omelbaare menigte te voorfchyn komt, doorgaands fchielyk , en dikwils eensklaps, weder verdwynt, en gemeenlyk vyf, zes, of meer, jaaren weg blyfe. Het legert zig meeft in de Dyken, die het uitholt; men vindt er van ver fcheidene kleuren.- de meefte zvn vaal; daar zyn ’er ook die ros, bruin, en zwart, zyn. Mus agreftis minor. Gesheb Hifi- Quadrup. pag. 733- Icon. Hnimal. Qrtadrup. pag. nó. Mus agreftis capite grandi. Bracbiuros. Hav SynopJ. Animal. Quadr. pag. iiö. Mus caudi brevi; corpore ifgro-fufco , abdomine cinerajcente. Linn.ïus. £ » **. b /*<-» ?■»"“ <* gnes , par Mr. üadbenton. (a) Zie hier agter de befekryving van den campagnol, !/Il. Dal. Ft 2£Ó DE N ATUURLYKE HISTORIE, zwaater kop: ten derden in de lengte van den ftaart, die in den campagnol niet meer dan ten hoogften een derde van de lengte van het gehecle dier maakt en die in de waterrot byna twee derden van die zelfde lengte maakt : eindelyk in de geaartheid en zeden ; de campagnols voeden zig niet met vjfch en werpen zig niet in ’t water ; zy leeven van eikels in de boflehen , van koorn in de velden , en van knoopagtige wortels , gelyk die van de honds- tand of het gemeene hondsgras, in de landerijen. Hunne holen gelyken naar die der veldmuizen, en zyn dikwils in twee loges verdeeld, maar zy zyn zo ruim niet , en minder diep onder den grond ; die diertjes woonen daar zom- tvds verfcheidenen by malkander. Wanneer de wyf jes op ’t punt zyn van te werpen , brengen zy daar groente heen , om een bed voor haare jongen te maa- ier,; zy werpen in de lente en in den zomer; de gewoone dragten zyn van vyf 'of zes , en zomtyds van zeven of agt. \ i . * PI . XJA II iPm .. VU. A, -vV'fot'g Le Campagnol m ii lil BESCHRYVING VAN DEN CAMPAGNOL. 227 B ES C HR TVJNG VAN DEN CAMPAGNOL. campagnol (PI. XLVII') gelykt naar de waterrot door het maak- H r> § zd des lighaams en door de kleur en de hoedanigheid van zyn hair , % u * hy verfchilt van dezelve flegts in grootte, want hy is niet groo- ter dan een muis; maar het is gemakkelyk hem van dat dier te on- derfcheiden door dezelfde kentekenen, die de voornaarafte verfchillen tuflchen de waterrot en de rot.uitmaaken. De campagnol heeft meer regtopftaand hair op den kop , de ooren en den ftaart korter dan de muis en de veldmuis , en den kop kleiner dan dat dier , en grootcr dan de muis. Men heeft in de maand mai van den jaare 1758 in het park van V erlailles een cam- pagnol gevangen (a ) , die van de anderen daarin verfchilde , dat hy eene zwart- agtige afchgraauwe kleur hadt , en dat hy den ftaart langer lcheen te hebben ; want deze was eenen duim negen lynen lang, daar de lengte des diers, van het eind van den bek tot aan den aars , flegts van drie duimen zeven lynen was. Een campagnol van cene gewoone kleur , in denzelfden tyd en in hetzelfde park gevangen , hadt den ftaart flegts tien lynen lang , fchoon het lyf drie duimen elf lynen lang was ; een andere campagnol , die flegts drie duimen agt lynen lang was, hadt eenen ftaart van eenen duim drie lynen lengte. Het grootfte diertje van deze looit , dat ik gezien heb , was vier duimen drie lynen lang van lighaam , en zyn ftaart hadt flegts eenen duim lengte. Het verfchilde ook van de anderen door zyne kleur , want de bovenkant van het lighaam was geelag- tig met eene lichte tint grys , en de onderkant was met grys en afchgraauw vermengd , terwyl by anderen , welken ik in zeer grooten getale bezien heb , het bovenfte des lighaams met bruin en gedagtig gemengd was , en het on- derfte met bleek geel, vuil wit, en afchgraauw. Ik geloof dat deze verfchil- len in de kleuren van het hair , in de grootte van het lighaam en van den ftaart , egter niet beletten dat deze dieren tot dezelfde 1'oort behooren. (’uiraeivlynen. Lengte van het gehecle lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den beTt tot aan den aars . . . 3. 2. Lengte van den kop van het eind van den bek tot aan het agterhoofd ... ó. 10. Omtrek van het eind van den bek op de onderfte lip gemeeten . . x. * 3. Omtrek van de opening van den bek van de eene fplyting der lippen tot de andere •••••. o. 6 . .Aftiind tuflchen de beide neusgaten . . . o. x. Afftand tuflchen het eind van den bek en den voorften hoek van ’t oog. o. 5. Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor ... o. 4. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . o. 2. Opening van het oog . . . . ; . o. i£. (a) Zie de bovenfte figuur van PI. XLVII, van dit Deel. Ff 2 2ü3 BE NATUUR LYKE HISTORIE', Afftand tuflchen de voorde hoeken der oogen in eene regte lyn gemoeten Omtrek van den kop tuflchen de oogen en cle ooren gemeeten Lengte der boren . ...... Breedte van de bafis, over de bultende kromte gemeeten Afftand tuflchen de beide ooren omlaag gemeeten Lengte van den hals ... ... Omtrek van den hals ..... Omtrek van het lighaam agterde voorpootèn gemeeten , . Omtrek ter dikde plaats gemeeten . . ... Omtrek voor de agterpooten gemeeten Lengte van den ftomp van den flaart . Omtrek van den daart by het begin van den flonip Lengte van den voorarm ‘van den elleboog tot de geleeding der hand Omtrek van den voorarm by den elleboog Omtrek van de geleeding dér hand . ... Omtrek van de ngterband . . . Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen Lengte van den agterpoot van de knie tot aan de hiel Omtrek van het bovend gedeelte van den agterpoot Breedte ter.plaatfe van de hiel. .. .. Omtrek van den agtervoet . . Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen . Breedte van den voorden voet . ... Breedte van den agterden voet Lengte der langde nagelen . . . Breedte aan de bafis. ... . . . duimen. 0. 1. O. o. o. o. I.. 2 . 2 . I. O. O. o. Q. O. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. lynen- 3 - 9 * 24-. 5» 6 . 3» 3 - 1. 5 - o. 0. 5. 5 * 5‘ 4 * Si- 5- 8 . 5- r. 2 f- 7 - 2. 14-. 1. De campagnol,. wiens afmeedngen in deze lyft zyn opgegeeven, woog vyf. grolfen eu twintig greinen. Deszelfs ingewanden met die van eene waterrot vergelykende , heb ik deze beide dieren volmaakt gelyk aan majkanderen ge- - vonden, zo wel door dc plaatfmg als door de gedaante en het maakzel der in- wendige deelen. Deze overeenkomft vertoonde zig voornamelyk door de ge- daante van de maag, door de plaatfmg en de grootte van den blindendarm, door de krullynigc omwentelingen van den kronkeldarm, hetwelk kentekenen zyn der waterrot en den campagnol byzonderlyk eigen. De lever en de milt waren eveneens van kleur als de lever en de milt van . de waterrot; de lever woog. twintig, en de milt drie greinen; de voorherffe- nen wcoge.n vyf, en de agterherfl'enen drie greinen. Den zesden april opende ik hef wyfje van een campagnol ,. dat drie vrugten. in eiken hoorn der lyfmoeder droeg ; zy maakten elk een rond knobbeltje van drie lynen middcllyns; na eene van deze vrugten uit de lyfmoeder genomen te hebben, zag ik dat de moederkoek twee lynen middellyns hadt; dezelve was bolrond, en op den buitenkant grys van kleur, maar van binnen roodagtig, de voornaame deelen der vrugt vertoonden zig reeds zeer onderfcheidenlyk. Een ander wyfje droeg vyf vrugten , drie in den regter en twee in den lin- ker hoorn ; een derde wyfje droeg drie vrugtjes in den linker en een in den regter hoorn, en een vierde wylje droeg ’er drie in den regter, en een in den linker hoorn. • ./ ZÜm . VIT 1 / . XJjVTII . - ( BESCHRYVING VAN DEN CAMPAGNOL. 22$> Den zeventienden may opende ik nog een wyf je van een campagnol dat een vrugtie in denregter hoorn der lyfmoeder droeg, en vier m den lmkei , zy wa- lenigt of negen lynen lang van het eind van den kop tot aan het begin van den haart, wiens lengte van drie lynen was ; de moederkoek hadt drie lynen middellvns , en de navelftrcng was vyf lynen lang. . _ T)„ rampagnols hebben flegts vyftien valfchc wervelbeenderen in den haart; voor het overige is my het geraamte (PI. XLVILl') van dit dier niet- voorge- komen ergens anders in van dat van de warerrot te verlehillen , dan in zo ver- re alle de beenderen kleiner zyn. Ff o DE NATUURLYKE HISTORIE, 230 BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DE WATERROT en VAN DEN CAMPAGNOL. No. DCCXLVII. Een waterrot. Dit dier wordt in moutwyn bewaard. No. DCCXLVIU. Het geraamte van een waterrot. Dit geraamte is vyf duimen zeven lynen lang van het eind der neusbeen- deren tot aan het agterfte gedeelte des heiligbeens j de omtrek van den kop is van twee duimen negen lynen op de dikfle plaats. No. DCCXLIX. Het tongbeen van een waterrot. Hetzelve beftaat llegts uit eene bafis en uit twee hoornen , gelyk het tong- been van de rot, van de muis en van de veldmuis. No. DCCL. liet beentje uit de roede van een waterrot. Dit beentje isbreeder, voornamelyk aan de bafis, dan het beentje uit de roede van de rot , van de muis en van de veldmuis , voor het overige heeft het dezelfde gedaante j het is twee lynen lang. No. DCCLI. Een carr.pagnol. Dezelve heeft de gewoone kleur en grootte der dieren van deze foort. No. DCCL1I. Andere campagnol. Deszelfs kleur is zwartagtig afchgraauw ; het is die , van welken wy in de befchryving van dit dier melding gemaakt hebben. Deze campagnol is door den Hr. leRoy, Opziener van de parken van Verfailles, aan het Kabinet ver- eerd. No. DCC LUI. Andere campagnol. Dezelve is tennaaftenby eveneens van kleur als de voorgaande , hy is in een tuin te Montbard in Bourgonje gevangen. No. DCCLiV. Andere campagnol. Deze campagnol is die , van welken in de befchryving van dit dier melding gemaakt is , omdat hy grys in plaats van bruin boven op het lyf heeft. Dit diertje en de drie andere , onder de voorgaande nommers bygebragt , worden in moutwyn bewaard. BESCHRYVING VAN HET KABINET. 231 No. DCCLV. Het geraamte van een campagnol. Dit geraamte is twee duimen en negen lynen lang van het eind der neus- beenderen tot aan het agterft gedeelte des heiligbcens , de omtrek van den kop is van eenen duim agt lynen op de diktle plaats. No. DCCLVI. Het tongbeen van een campagnol. Dit verfchilt niet van dat van de waterrot dan daarin dat het kleiner is. No. DCCLVII. Beentje uit de roede van een campagnol. Dit beentje gelykt zo veel naar dat uit de roede van de waterrot als ’er evereenkomiten tuflchen de tongbeenen van deze beide dieren gevonden wor- den } het beentje uit de roede van den campagnol is ilegts eene lyn lang. Einde van het zevende Deel . In Plaat SERIGT AAN DEN BINDER. dit zevende Deel zyn XLIX Plaaten, die op de volgende zvyze moeten ingezet worden. i. ; II en III. * itr. IV. V en VI. . VIL VIII en IX. X. XI en XII. • • XIII, XIV, XV en XVI XVII. XV HL XIX. XX en XXL XXII. XXIlï. -• • XXIV. XXV ö« XXVI. XXVII en XXVIII. XXIX. XXX. xxxi. . • XXXII. XXXIII en XXXIV. , XXXV XXXVI. . XXXVII. . . • . XXXVIII. , XXXIX en XL , XLL . XLII . XLllI en XLIV. . XLV en XLVI . XLVII . XLVIII. pagina 30. ' • 3 Ö» 7 o. 76. 78. m. 92. 95. 104 . 106 . 108. 118 . 126. 128. 133. 136. 141. 145. . 150. 158. 162. 165. 174. 176. 180. 191. 202. 204. 214. 216. 226. 228. I I i o