I . V- t 0 .1 ► •( r • ? r ' ( ■( ■ i ■ r j \ ' ( i I r 1 \ ♦ 'j 1 I 1 ■; 1 ' ') I ( 'i I \\ i I i N \ 9 -- •* f \ DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. NEGENDE DEEL. I I j _ »_-* DE ALGEMEEN E EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE, met de BESCHRYVING VAN t DES KONINGS KABINET. DOOR DE Heeren DE BUFFON EN DAUBENTON. By J, H. SCHNEIDER. M DCC LXXVII. Met Privilegie van de Heeren Siaaten van Holland en Wejivrksland. ‘iO :i — -- INHOUD VAN DIT DEEL. Dknn van de oude IFereld • « Pag. 2. Dieren van de nieuwe Wereld • • 17. Dieren die aan de heide Werelden gemeen zyn . • ' 2^. De Leeuw • • , 41. De Tygers • n 70. De Tyger • « . 72. De Panthera i de Onca en de Luipaard , CO • De Jaguar • • • 1 14. De Cougar • » • • 123* De Lynx . , . 132. De Caracal f • • 150. De Hyaena • • 158* De Civetkat en de Zibet • • • 178. De Genetkat . . f • • 204. Door den Hr. de Buffon. y ''.naald Door den Hr. C, van Engelen. 68 . 8o. P.7i Befchryving van dm Lzmw , . p * * 54 "* Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk be- trekking heeft tot de Natuurlyke Hijlork van den Leeuw Èefchryvi/ig van den Tyger Befchryving van de Panthera * • • . Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk be- trekking heeft tot de Natuurlyke Hiflorie van den Tyger, van den Panthera, van den On- ca en van den Luipaard . , , Befchryving van de Jaguar . . . Befchryving van den Cougar . . . Befchryving van den Lynx Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk be- trekking heeft tot de Natuurlyke Hiflorie van den Jaguar , van den Cougar en van den Befchryving van den Caracal . . . ^ Befchryving van den Hyaena ... < Befchryving van den Zibet . . ,oq Befchryving van de Civet , , ^ Befchryving van de Genetkat . . . ^ Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk be- trekking heeft tot de Natuurlyke Hiflorie van den Caracal, van den Hyaena, van den Zi- bet , van de Civet en van de Genetkat, 215. Coor den Hn Daubenton. BRIEF Van de Heeren Gedeputeerden en den Syndicus der Theologifche Faculteit te Parys, aan den Heer de Buffon. M Y N Heer, JV'^j zyn , door een der onzen , van umntmegen ondemcht , dat -wanneer üfFE. verjtaan heeft dat de Natuurlyke Hiftorie, -waar van U den Schryver zyt. een ler -merken -mas welke op bevel der Jheologifche Faculteit^ uitgekoozen zy«, om on erzögt en gecritifeerd te ah een JVerk geen Grondbeginzelen en Stel’^ Itngen bevat, -welke met die van onzen Godsdienjl niet overeenjlemmen, UIVE. aan hem ^ intentie gehad hebt om 'er zich van te ver-wyderen, en dat ^ om de Faculteit genoegen te geeven over alle de plaatzen -welke zy benfpelyk in dit Werk mogt vinden. Wy zyn buiten Jlaat, myn Heer, om een genoegzaame lof aan een zoo Chrijle^ y voorneem en te geeven, en om UWE. in Jlaat te Jlellen zulks ter uitvoer te bren- gen, zoo zenden wy U hier nevens de Stellingen welke uit uw Werk getrokken zyn, ë^'^o^lens der Kerk gefcbeenen hebben, t't'y nebben de eere met ecne w/maaiett re- xyrt Myn Heer InJiet Huis der Faculteit Uwe zeer onderdaanige en zeer gehoorzaame Dienaars , den 15 ymuary 1751. De Gedeputcerdeiis en den Syndicus der Tlieologifclie Faculteit te Parys. STELLINGEN Gemkkm uit een Werk ten tytel voerende: Natüurlyke Historie , en welke berijpelyk gefcheenen hebben aan de Heeren üedeputeerdens van de Theolo-ifche racultett te Parys. T> ' zyn dan de Wateren in den grooten omtrek der Zeën verzameld, die de 1 IpmX Aarde hebben voorrgebragc ... het zyn de Wateren des wdmina der Zee na en na vermelen; die de hoogte der Bergen de Valeijen vullen. . . . en dit alles Waterpas maaken,- wedergeven aan de Zee, die ’er zig allengs meeller ValpiiV u in derzelver plaats nieuwe vafte Landen, met Bergen en Valeyen doorfneeden, geheel gelyk aan die, welke wy bewoonen. 1 Deel bladz. 63. mi; waarfchynlykheid verbeelden, dat een Ko- ZnL li? oppervlakte van de Zon vallende, dat Gedarnte verplaatft en daar Sin wu ^ - T ^ zal hebben , waar aan zy eele beweeging "góng, en door dcnzelfden fchok, hebbe mede- Sben Planeeten eertyds tot het lighaam der Zon belioord zouden aan alinn ^osg^maakt zouden zyn door eene voortftuweude Icragc allen gemeen, welke zy nog heden behouden? 1 DeelUadz. 67. ren, topn T r» ® befchouwen , wat heeft kunnen gebeii- Ded ^ en inzonderheid de Aarde, deeze bevveeging van vooriltu- • ■ byge- *”v”h^ ^°" j“v!?™!“J” “" (laat van volkooraen vloeibaarheid llijl^rï Klve in eehen algeroeenen en voWrelaen zin genoonieJ,\ niet dan eeneatok* kmg, tj^to alta mt kragt van eene onderllllling beltat. I iJar/fcfa g ' VI. Daar zyn verfcheiden fjorten van Waarheden en men aZ‘„' ïf wiskonftige Waarheden den eerden rang ’te geeven ; dit nva^e^r flqïts Waarheden van bepaalingj die bepaalingen ileniien op eenvondi-n, . ... om dat deze barheden niet dan welvoegdykheden en lykheden ten yoorwerpe en uiteinde hebben, ibidem. waaricnyn- IX. De Wiskonftige blykbaarheid en de Natuurkundige zekerheid zvn dan twee eenige oogpunten, van welken wy de Waarheid Lfcho^^n ° dra zy zig van de eene of andere verwyderd, is zv eiVentlvk waarfclwnlykheid. ibidem. ^ gentlyk met meer dan X. Het onzer Ziele is voor ons wiskonftig beweezen of liever wv zyn fle^s eén, dat beftaan en wy, II Deel bladz. 216. * ff 1 van ons lighaam en van alle uitwendiee Voorwernen twyffelagtig voor elk, die zonder vooroordeel redeneerr- a heid in lengte, breedte en diepte, welke wv on«! Unfi ’ 'v^ft die uitgeftrekt- ^ EeTrSg'vaï 0^^^^ beftaan van alles wat in ons is. Het beftaan van op7p zLi jc ^ 1 en dat van ons lighaam twyffelagtig, 20 dT men vïf niet dan eene wyze van beftaan Sn onze Z eénf! n zon kunnen zyn . ... II Deel bladz dood (zal zy onze zid) weder op eene verfchillende wyze het ailmfen' zon/^^ gewaarwordingen veroorzaakt , de rtoffe in gen lifihaam* \ ivpiir haar wel even weinig kunnen beiiaan als ons ei- gen hghaam t vvelk dan met meer iets voor ons zal zyn. ibidem. Jyden onderworpen.' II dZiISIT verbaftering, aan geen /ii\r WOORD VAN DEN HEER DE BUFFON, Aan de Heeren Gedeputeerden en den Syndicus van de Theologifche Faculteit te Parys. T'^vne Hf.eren, Ik heb den Brief ontvangen ^ waar mede UlVEs. my vereerd hebt benevens de StelHn- |reekende van het een heeft gezegd, het geen van het ander gezegd moeft worden. Om de verwarring voor te komen, welke, ontftaat uit deze bcnaamingen, ver- Keerdelyk op de meelle dieren der nieuwe wereld toegepaft, gelyk, by voor- beeld, op die, welke men t’onregt tygers heeft genaamd; om die verwarring, zeg ik, voor te komen, heb ik geoordeeld , dat her zekerft middel ware ee- ne vergelykende optelling der viervoetige dieren te maaken waar in ik onder- fcheide ; voor eerft , de zulken die tot de oude wereld natuurlyk behooren , en daar aan eigen zyn, dat is, in Europa, Afrika en Afia, en die men by de ontdekkingen van Amenka, daar in niet gevonden heeft: vervolgens, de zul- en , die oorfpronkelyk tot de nieuwe wereld behooren , en die in de oude ^et bekend waren ; eindelyk moeten die geenen , die eveneens in de beide erelden gevonden worden, zonder door menfehen naar eene van béiden o- vergebragt te zyn, befchouwd worden als tot de eene en andere te behooren; ^ heb, om deze onderfcheidingen der dieren met zekerheid vaft te ftellen, yioetcn verzamelen en te famen voegen, wat in de Reisbefchi-y vingen „ Diel. ^ DE N ATUURL YKE historie. Sn verfpreid de die- derlyk ook van de Hiftorie der Dkreiif en byzon- dieren Van de oude wereld. ’t a?geS'de ndS7ubSlzinSeU^ '? men in zelve dan i„ deze optdUnf .ït Sef <>'- hunner grootte aan te wyzen. ^ ’ ^en ten naaftenby naar de orde De olyfonten behooren tot de •oude wereld en ivorri^« • .q • gevonden ; de grootfte zvn in Afh de ? Ir m d^ meuwe niet Iteetfte landen herkomftig, en fchoon zv in de de leeven, kun„«n ay daaregtcr Sf vSrïïcct ’ ^ ^ewelten kunnen boorteland niet voort, wanneer zv bnnn« zelfs io Uuu gc- fchen is de Ibort vry talryk, fchwn gehee?tSV^1?IT ’ ^"dertus- oude wereld bepaald; en niet flegts wordt dezelve klimaaren der den, maar men vindt Aaar zelfs geert dier dar m» Amerika met gevon- g, ten opzigte der grutte, of^?n^pz%le"Xr~d a„S"‘’= vergelyken kan , Men kan het zelfde van den rhinnrpmc s^'^^ante. der talry'k is dan die van den olyfanr Sen vTndt”bf.m^^^^“".i^® veelmin- nen van Afrika, en in de boffS v n dan in de ^oefty- geen dier dat daar naar gelykt. ^^'^delyk Afia, en daar is in Amerika ^ooK-rivieren van India en Afri- noceros,.en wordt in Amerika en zelfs^in <:airyk dan die van den rhi- wereld, niet gevondem ’ ^ gemaatigde geweften der oude De kameel en de dromedaris, welker fnorrpn grenzende , verfchillende zyn , en welken men zo jrpmPAn^-^ Tr , cn in alle de ooftelyke deden der oude wereld ’j Arabic, „ dién even onbekend als de olyfant het riviprmor^^^’ waren in de Weft-In- heeft den naam van kameel zeer verkpprripi ^ thinoceros. Men en aan den pacos van Peru dip ^^êeeven aan den lama, (a^ van die des kameels, dat men geoordeeld bplo- ^ foort zyn te mogen geven; zodat de eenen hen kampp/^ j vanfchaapen . van Peru geheeten hebben, fchoon de pSioi mpr^nS j P Os. met ons Ich^sp mets da.n de wol dieren VAN DE OUDE WERELD. $ c kameel nergens in gelykt dan in de lengte van ’ de Spanjaarden (c) hebben vroegtyds waare kameelen naar Peru ge- V ° ’ zy hadden hen eerit op de Kanarifche eilanden afgezet, van waar zy af haalden , om hen naar Amerika te voeren ; maar de lugt der on ”1®*' ^^ze dieren te zyn, want, fchoen zy zv zvn nS pf gebrekkig geweeft ; ukmaaken. hebben altoos maar een klein getal blyven nnmprfifl®^ kemelpardel , een zeer groot , zeer zwaar, dier , en dat zeer npr zyne zonderlinge gedaante als door de hoogte zy- merifa lengte van zyn hals, en die zyner voorde pooten, is in A- heed ?n onthoudt zig in Afrika, en vooral in Ethiopië , en g in de geraaatigde khmaaten der oude wereld nooit verder dan tot de keerkringen verfpreid. artiltel van den leeuw doen zien , dat dit dier niet in A- fonrt t- en dat de puma van Peru een dier van eene verfchillende oude werHd insgelyks zien , dat de tyger en de panther niet dan in de ÏÏn n.7n ^ worden , en dat de dieren van Zuid-Amerika , waar Ïp ^ gegeeven heeft, van verlchillende foorten zyn. De waa- re tyger, de eenige die dezen naam moet behouden, is een ^verfchriklvk mer, en milTchien meer te dugten dan de leeuw zelf; zyne woeftheid ov4- trett alles en men kan zyne Iterkte uit zyne geftalte beoordeelen: hy is ge- meenlyk vier of vyf voet hoog , en van tien tot dertien , ja tot veertien , voe- frprd^”do\ onder te begrypen ; zyn vel is niet gety- den rondagtige vlekken bezaaid; hy heeft alleenlyk op ft/eepen, die zig dwars over het gelieele lig- schede lengte van den ftaart, ringen over den van alle alleen zyn genoeg om hem te onderfchei- mmvTi ^ andere roofdieren van de nieuwe wereld, waarin de grootfte Hp haazewinden kunnen evenaaren : de luipaard en evpnwii Afrika of van Afia gdyken in grootte niet naar den tyger, en PLiNinq ^ grooter dan de roofdieren derZuiddyke dcclen van Amerika, de panthers tp^f dezen niet in tw^dfel kan trekken , dewyl Semeen waren, dat men dezelve al- ftdde; PlLu’s, leg ik” fSVdf voor aller oogen bloot- « met zwarte vlakken, gelyk aan oogen (e); hy voegt ’ei- by,^dat het ee- i6oo^. Joseph Acosta, traduite par Robert Renavd, Paris 26 ö. enT ‘ ^ L'HiJloire des /«rar. Paris 1744. Tom, II pag. 2 unia;»a, Graci £«p Latini Camelo-pardalin norninam. Belloh: ■P<>nant iTeo'Z^^^ ■^‘^rias Pardos , qui mares funt, ap. nee adbuf dur« in ma Syriaque, quidam ab iis Pantberas candorejolo disz , nee ailbuc differentiam tnvem. Ptimus Hift. Nat. Lib. VU. cap. XVII. A 3 4 DE natuurlyke historie, :: in ™ ivyfje ptots heeft, hier emcget,, waaraan men raam ™" ^““''a daar- naar den pamher dan naar den t wr SaL zv van om ons duidelyk te doen betrarlen’ Xt Ler h.ml, mT? 6““® foort der panthers is. ’ bepaaldelyk van de. en^Sere BraziHën,- niet zonder eenige reden Pardus of Rro?'r°"'r^R wordt. Ray hadt dit dier Portugeezen hebben het once of on^ genaamd (ƒ); de zelfden naam by verbaftering Ln den ivnv ’ omdat zy al vroeger den- panther ran deindiën, denkleinen der eenigen grond, tvger eeS^ ” t Franfchen hebben het, zon- het verfchilt ook van den panther in dVerSte^desIS^ en in de hguur van de vlakken, in de kl?ur?ifrl^ i plaatiing deszelfs jeugd kroes is, en noo t zo Snd vvnS ^ dat in verfchilt^’er ook van in inboTen zedei T t ' Li or," heti enz; die verfchillen beletten eeter niet’ j ^ deren laatzig met temmen. naar den panther dan naar eenig ander dier viïdo^^d' ' Het uveede is dat, ’t welk w| trekking van zyn Brazakanfchenkaam^cugS-k^^^Twelklnke^"®•^^^ eougouacou-ara , en welk dier onze Fmilrh^r. «r^^ ^ uitlpreekt ceheeten hebben ; het verfchilt in alles van d verkeerdelyk rooden tyger fcWlt veel van de’n panthef, aiïhëbbInVhe" S ven SreXrejK^ëftah^ heeft gegee- ‘ Uitwendige kenmerken , van verRWlt • men^ bVoft^H r i naamd, omdat zyn hair over Iietgeheele lighaam zw^it ^'^arten tyger ge- ken, die afgelcheidcn en allerwegen gezacid zvh eelvk zwarter vlak- - Eehalven deze drie foorten, en raSfehien nog’efne vitrdrkiek-l"^“""* waaraan men den naam van tygers ’ieefr : Y blemer is, een dier , dat men daarmede vergelvken ^ v ’ Amerika nog iioemd te zyn ; dit is de kat-luipa^d dit diVr u ” a voorkomt beter be- panther, en het is inderdaad gemaklvkor wat van den . uaaming aan te duiden , dan by zvn mexiko^^^r faamgertelde be- ö , u oy zyn mexikaanfchen naam tlacoofdocl het J) Ttgre de laSnTüi^^ Ray Smpf. Qu^ drup. pag. jcg,. Regn. ^twnal. pag. 270. ™ 299- Le Vigre d jimenqu! Brissoh ^i) Cuguacu-vra. PrsoN HiH Nnt T«! *’ la Francs Eq.uino&. pag. /ge r “7 rougs. Barre’re Hi/}oire de IjS Jaguarets. VisoN. ïfiH. mt 2-72 lil. pag. 300. ~ 0««. ‘Il>‘cs ds Tigrs. DesWrcSs Tem Zie HaiuMcsz mji. Sroas f,?' ^ “■ de l' Académie de, Seienm, DIEREN VAN DE OUDE WERELD. ,is kleiner dan de jaguar, de jaguarete, en de couguar, maar het is tevens grootcr dan de wilde kat, daar het anders in geftalte veel naar gelykt; het heeft alleenlyk den ftaart veel korter, en de vagt doorzaeid met zwarte vlak- ken, die lang zyn op den rug, en rondagtig aan den buik: de jaguar, de jaguarete, de couguar, en da kat-luipaard zyn dan de dieren van Amerika, waaraan men verkeerd elyk den naam van tygers gegeeven heeft : wy hebben den couguar en den kat-luipaard leevende gezien, en wy zyn derhalven ze- van een foort zyn, die onder malkanderen verfeMllende is , en die nog meer verfchilt van die des tygers en des panthers. Wat den puma en den jaguar betreft , het blykt duidelyk uit de befchryvin'- gen van hun, die deze dieren gezien hebben, dat de puma geen leeuw is, en de jaguar geen tyger j dus kunnen wy onbefchroomd zeggen , dat de leeuw , de tyger , en zelfs de panther , even weinig in Amerika gevonden zyn geweeft als de olyfanc, de rhinoceros, hetrivierpaard, de giraftaen de kameél: dewyl alle die foprten een heet klimaat noodig hebben om zig voort te planten, en zig nooit in de Noordfche landen onthouden hebben , zo konden zy geene ge- meenfehap hebben met Amerika , noch- zig naar dat wereM-deel uitbreiden : deze algemeene waarheid , waarvan men zelfs geen denkbeeld fchynt gehad ,dic men niet eens vermoed Ichynt te hebben , is van al te veel belang , om dezelve met te beveftigen met alle raogelyke bewyzen, die haar buiten alle tegenfpraak en twylfeling rtellen ; laat ons dan onze vergelykende optelling van de dieren der oude wereld met die der nieuwe vervolgen. Elk weet, dat de paarden niet ftegts verwondering maar zelfs vrees ver- wekten by de Amerikaanen,toen zy dezelve voor de eerfte reize zagen; zyzyn wél gedaagd inbykans alle de klimaaten dier nieuwe wereld, cn zy zyii daar nu byna zo gemeen als in de oude (/).- Dit zelfde kan men ook zeggen van de ezels, die even onbekend waren , en die even goed voortgeteeld hebben en vermeerderd zyn in de heerile ge- wclten van Amerika ; zy hebbeiv zelfs muilezels voortgebragt j die in alle de bergagtige gedeelten van Chili-, van Peru, van nieuw Spanje , enz, nuttiger zyn om latten te draagen dan de lamas. ^^ 2 ebra (m) is insgelyks een dier., dat in de oude wereld t’huis hoort, en t. welk naar de nieuwe moogdyk nooit overgebragt, noch aldaar gezien, is; m.- Chat -pari. de Spaanfche W-eft-lndien zyn , komen van ” mlnïn terft naar ’t eiland Kuba en dat van St, Do- „ miDgo, vervolgen!, najr dar van Barlovento, ahvaar zy zo fterk vermen svuldigd zyn, dat ” ZXVl ® hebben . alwaar zy wild geworden’ en des te ” opidafer geene roofdieren op deze eilanden waren, die henkon- ” f er, hetgeheele jaar door, gras was. Hijloir, d^s Incas , Paris ” de I'ranfchen, die de Anti'Iifche eilanilen va» Paatcleii voorz’en hebben; ’’ vaft dezelve da.r nkt geliaten-, gelyk op de andere eilanden en op 'c Ameriki, de Hr. Aubert, tweede Gouverneur van Guadelwpc, heelt ds op dit eiland aangelegd en heelt daar de eerfts Paarden laaten biengen”. His- fnn V ? * DU Tertre. Paris 1667. U. pag. 289. VW llAY Synopf. Quairup. pa§. 69. Edwasds Gleatiings 0/ Nam. Nijlor.' Londetk, A 3. 6 'D E N A T U U R L Y K E H I S T O R I E, ^Jyzonder klimaat bepaald , en wordt niet veel e-evo«dpn rian »=^-/va„èe Eve„„ag«K Het rund-dier wierdt noch op de eilanden, noch op ’t vafte land van A- menka gevonden j kort na de ontdekking dier nieuwe landen bragten de Spanjaarden ftieren en koeijen uit Europa derwaards over; in i<m, die aan de oZ de wereld behoren , en die m de nieuwe niet beftaan hebben vóór dat zv derwaards zyn overgebragL ^ Daar waren in Amerilca nog minder fchaapen (s) dan runderen ; zy zyn uit Europa derwaards gebragt, en zy zyn in alle de warme en gemaatigdè lugt- itrceken van dat werelddeel gelukkig gedaagd ; maar fchoon zy daar f ej redelvk yrugtbaar zyn , vallen zy ’er doorgaans magcrer, en de hamels hebben ’er in ’r algemeen minder fappig en minder malfch vleefch dan in Europa; het kli maat van Brazil ys waarfchynlyk dat, ’t welk heit met hun geftel overeen! '^ant hetis het eenige in de nieuwe wereld, alwaar zy ten uiterften vet worden (t>); men heeft nietfleges deEuropifche maar ook de Guineefche (w) fchaapen naar Jamaïka overgebragt, die daar even goed geflaagd zyn; die tTOe loorten, d,e ons voorkomen verlchfflende iboriu te“ zy„“, beten beide, en eeniglyk, tot de oude wereld. Het is met de geiten eveneens als met de fchaapen , zy beflonden niet in Amerika, en die, welken men daar thans vindt, en diè in grooten getale voorkomen, zyn allen. oorfpronkelyk van de geiten, welken men uit Eurom derwaards heeft overgebragt; zy zyn in Brafiliën zo llcrk niet vermenigvul- digd als de fchaapen; m de eerffe tyden, toen de Spanjaards hen naar Brafil bragten, waren zy daar zo zeldzaam , dat zy voor honderd en tien dnkaaten het ftuk verkogt vyicrden (x);maar zy teelden ’cr vervolgens zo verbaazend fterk voort, dat men hen byna voor nietmetal kon krygen, en dat men het vel alleen waardeerde: zy werpen daar drie, vier, ja zelfs vyf, jon- gen 7'! Paris 1744. Tom. Ii. pag. pur Prsos & Marccrave. Y' du nouveau Monde, par J. de Laet Levde i6io liv XF chaD ic , MKRCOHA^n , lil yZcap. 10. Ray Synopj-.'pag. 75 ni/tQirene lajamatque, par Hass Sloane, Londr nm Vni 1 m» 7 q {xj Zie Hijlolre du mtmeau Monde, Lib. Kk cbapli^l ^' ^ ^ dieren van de oude wereld. 9 te en de kleine VüamlenvanÏ2?^^^ of twee voortbrengen: de groo- te land van dat werelSeel- d^WinS geiten als het vas- van de Zuidzee gebragt : zv hadden^Vr^lf hebben hen zelfs op de eilanden voorzien (z) alwaar zv ten^n’t-prfl-#>n ^ edand van Juan-Femandes mede buiters, die in ’t vervolTdezf dewylde Viy. vensniiddelen door bekwamen zo onderftand van lee- 1 - 'verdelgen, en zv lieten ren Spanjaarden de geiten opdat Wild hepen , en op hunne beurt zo fl-erV ^ ^\ode , daar honden , die in ’t en bokken in alle de gedeeltens van het Sehen ^elgden; en die honden zvn daar zn die genaakbaar waren, ver- de menfchen aantaften ^ ^ geworden, dat zy thans ahedrie'ÏÏetTan^^nTLTeS^^^ ^Wneefch varken die voomeelen, en 20 grooteMfverSïS^ “ vonden : de tajacou Ca') die eene in Amerika niet ge- dit werelddeel, ’t welk daar ^ is het dier van en wy hebben vrugtloos benroefH komt; wy hebben het leevend gehad voortteelen;daare4oven v?rS Sft f'" Europefch varken tf doen ftpii.’ Europa naar Amerika overgebnjrr ^ndeie foort is: de var- G« «4™ fnScw « fterker vermenigvuldigd ?an de fcha^eTtn gehaagd, en der-en fchaap^^leefch zegt S S ^ het ruS pa , de varkens alleen zyn daar beter en ’^et als in Euro- ook, volgens Jan de Laet (d) on St daar fterk; zy zvn g^vorden, dan lyZ 3«4°utgt^“ 2pn Seiten uit Eurona dÏÏn houden: men moet van tyd tol wen, die, te dezer oorzaak, zeer de foort te \2rnieu- zfpt-”do^^”^ vermeerdert, heeft in KaSaS^t* “i Brafilicn ziet daar noch muilezels noch ezels, fchonn kunnen vermeerderen; men teen, op verfcheidene tyden, ‘’OOr Anson An,ft 4 , \ / *^jcicu, PisoN Ind» P3E, 08 T*ni * 1748* pa? tt«> tt^ Nat. Brafil. dn P^g- 266.fuh. w N,Jio^re du Nouveau mndt, dA w --q Dee^, ^ ^ JÖ 40 . cbap. ir. jiag. 5 . B 10 DE NATUURLYKE HISTORIE, knlt ?an ^ ï overgebragt, aan welken de koude die kngt van geitel , die natuurlyke hitte , fchynt te ontneemen , die hen in deze Wmaaten zo fterk van andere dieren onderfcheidt : de paSn zvn tS naaftcnjry even fterk vermenigvuldigd in de heete en in de koude landen van t valte land van Amenka , zy fchynen alleenlyk kleiner te zyn geworden (e ) maar dat hebben zy gemeen met aUe andere dieren , die uit Europa naar Amerika zyn overgebragt, want de runderen, de geiten, de fchaapen, de varkens veeUonSin^^^^ inF^pkryk, en, ’t geen miffehien wellfp ^^l^ynen, IS, dat alle de dieren van Amerika, zelfs die, we ke aan het khmaat natuurlyk eigen zyn , in ’t algemeen veel kleiner vallen dan die der oude wereld : de Natuur fchynt in dat nieuw werelddeel eena andere nraat van grootte gevolgd te hebben; de menfeh is de eenige , tvelS dezelfde maat heeft gefonneerd : maar ik moet , ea' ik de byzonde* re itu^en bybreuge , waarop ik deze aigemeene waarneeming gronde mvn/. optelling voltooijen. ° ’ mjne Het varken is dan in de nieuwe wereld niet gevonden, het is derwaard? n vergebragt, enhctis daarnietflegts in den ftaat van huisdier vlSaviS-" digd , maar het is zelfs op verfcheiden plaatfen wild geworden ( f) en het ippfi- en vermenigvuldigt daar, even als onze wilde zwynen, in de boffehen zon- der eemg hchulp van den menfeh: men heeft nog eene andere foort van var- ken, van het Luropcilch verfcliillende , van Guinée naar Brafdiën overee- pragt (g), twelk daar vermenigvuldigd is: dit Guineefch varken , kleiner dan het Europeilch, heeft zeer lange en zeer fpitfe ooren gelyk ook een zeer lan gen ftaart die byna op den grond fleeptjhet is niet bedekt met lange bo^ek' maar met kolt hair, en het fchynt een onderfcheiden en afzonderivke foort yfV n- te maaken, want wy hebben mervernom^^^ ^ klimaat de voorttecling van alles beguï ftigt, deze twee loorten zig onder malkanderen vermengd, en of vnigtbaare afihmmehngen of flegts muilezels voortgebragt , hebben, ^ in verfcheiden , en zo takyk verfpreid zyn , wierden in Amerika, om zo te fpreeken, met gevonden, dan als Haaien ofmonfters welken men bezwaarlyk met dezelvenvergelyken, en tot het geheel van de foort betrekken koude: daar waren op St. Domingo kleine dieren, gofqués eebee t^n » §2lyk aan kleine hondjes , maar daar waren geene honden gelvk aan dip van Europa, zegt G,MtciLASso, en hy voegt ’er bv (- 6 ), dat de Europifd e honden, welken men naar Kuba en St. Domingo hadt overgebragt, wild ge- worden zynde, het getal van het vee, dat ook wild geworden was, op die eilanden zeer verminderden ; dat deze honden met troepen van tien of twaalf W Hans Sloake la Jamaique, Londr. 1707. en 1725. Europifche varkens zyn in alle de Weft-Indiën tterk vermedigvuldigd ; zv zvn ” ^lyk het wild zwyn , waam^zy ^ gefanh^ i’is i 6 ^.^pag. 44.^enz" Naturtile des ludes, par Josfrii Acosta, Pa- /?? Srajil. cum append. Makcgravii. (0; Hijtme des Jncas, Paris 1744. Tom. II, pag. 322. enz. dieren van de oude wereld. n den in ^ wolven : daar waren geene egte hoo- rnar któnehÏÏeaSLS® maar alleenlyk dieren, die 2e alco-s w rSn ffi ^ ï Ff“ « 'i"' geaartheid van den hond - indipn iï ook ten naaftenby de die zyne waarborgen ten dezen onziete''n1p^ ‘i’ag geloovcn (>è) « van St. Domingo kleine ftnmS ? bybrengt, „ waren de gofchis « hielden (/) ; ook bediende men Dames voor tydkorting 5> ren op te fpooren; zy waren andere die- „ ne groote toevlugt iii d^ferft^ .? " "" verftrekten tot ee- 55 dergingen: zy zouden allen on Spanjaarden on- 55 zyn geweeft 1 ^ gedood en het gellagt verdelgd 5, hadt aaiige^« 4 rd ; Unnr ^w”ren ’e™van plaatfen van ’t valle land 5, den het vel geheel glad, anderen fidden V frrTn. sommigen had- „ wol bedekt: de meEhadden bghaam met eene zeer zagte „ dezelfde verfSre^nheK^^^^ f yl dons; 5 , vindt, ontraoetede men ook onïr dezen eï?plf”^” „ grooter, omdat men ’er aUe WeuSn on was die verfcheidenheid vartp° ^ gofchis ooit beftaan wder Charlevoes daar aan toefchrvft wnar^^*^ byzonderheden , welke daar geen gewag van? en waarom fenTeS dS^^^ §ave, niet flegts on ’t eiland Qi* mren, die, volgens zvneoo- ’t vafte land,verfpreid waren thans nie?^ lï’aar in verfcheiden ftreeken van hebben zy aUe dTfraeirhSn„5 S • onliever, zo zy beftaan, hoe de gofchis van vader cLRLEvm?^^\tïï Det is waarfchynlyk , dat den vader Pers gevondei te hebLn dr^of hy sofqués van Sr. öLngfef S v?,f p;^“°• “ dier zyn, en het fchynt zeker ^dat dit dier ^ ^ fche dieren, de meefte overeenkoS met den Amerikaan- mige Scliryvers hebben het als een vJSSe^L^d bond heeft: zom- C«) zegt, uitdrukkelyk, dat W teVSf Laet een klein foort van honden " de Indien ontdekt wierden dan voor de iagt ïebSp ^ ^ gevonden wierdt, die men Hiftorie van den hond g^ien?Jf «i de de heete landen verliezf? m4r & dieren het vermogen van blaffen in vervaia,e„zyay„„„ok’Xelt-Sryk"^^^^^^^ (ï) Hiftoire Naturelle des Indes imr Tncr.», a fj? de Hiftorie der nieu;e^Ve?S ioT/' iï?A«r« de l'lsle Saiut.Dmingu7, parle Sr/ ^aet X. B. 5. Hoofdd. ^ & ymrie Fere CuAatEvorz. Paris 1730. Tom. L pag. as Hvi "i®" dat eiland ontdekte? C«) Hiftorie van de nieuwe WerS doo r « V. Deel van dit WerK^êntVefartL^^Ï JenSd^‘ B a 12 DE NATUURLYKE HISTORIE, honden uit Europa overgebragt zyn ten naaftenby even goed gedaagd in de hectfte en in de koudfte landen van Amerika , in Bradliën , en in Kanada , en het zyn, onder alle dieren, die, daar de Wilden {p) meeft van houden; zy fchynen evenwel van aart veranderd te zyn, zy hebben hunne Hem in de heet- Ee, de grootte hunner geftalte in de koudfte, landen verloren, en zy heb- ben bykan s overal regte ooren gekreegen ; zy zyn derhalyen verbafterd , of liever tot hunne oorfpronkelyke foort te rug gekeerd , namelyk die van den herdershond of den hond met regte ooren , die onder alle foorten die is , wel- ke minft blaft: men kan derhalven de honden befchouwen als eeniglyk tot de oude wereld behoorcnde , alwaar hunne natuur niet volkomen ontwikkeld is dan in de geraaatigde geweften , en alwaar dezelve door de zorgen van den inenfch volmaakt is en verfcheidenheden heeft voortgebragt , devvyl zy in alle onbefchaafde landen, en in alle ten uiterften heete, of ten uiterften koude, geweften , eveneens klein , lelyk , en byna itom , zyn. De hyaena (^q) , die ten naaftenby de grootte van een wolf heeft is een dier dat by de tiuden bekend is geweeft , en ’t welk wy leevend gezien hebben • het is zonderling door de opening en de klieren , welken het eveneens geplaatft heeft als die van den das , daar een vogt van eenen zeer fterken reuk uitloopt : het is ook opmerkelyk door zyn lang hair , ’t welk zig langs den hals en deti fchoft uitftrekt , door zyne gulzigheid , die hem aanzet om de lyken op te graaven , cn het ftinkcndfte vleefch in te flaan , enz : dit afzigdg dier leeft niet dan in Arabic, of in de andere zuidelyke Provintiën van Afia, het be- Haat niet in Europa , en is in de nieuwe wereld niet gevonden. De chacal (r) , die van alle de dieren , zonder zelfs den wolf uit te zonde- ren , dat is , waaiwan de foort ons voorkomt meeft naar die van den hond té zweemen , maar die daar egter door wezendlyke kenmerken van verfchilt is een zeer gemeen dier in Annenië en in Turkijen , en ’r welk ook in ver- fcheiden andere. geweften van Afia en Afrika gevonden wordt; maar het is volftrekt vreemd in de nieuwe w'ereld: het is opmerkelyk door de kleur van zyn hair , ’t welk fchitterend geel is ; het heeft ook ten naaftenby de grootte van een vos ; niettegenftaande de foort zeer talryk is , heeft dezelve zig egter niet tot in Europa, en zelfs niet in ’t Noorden van Alia, verfpreid. De genetta (j'), een dier by de Spanjaarden wél bekend, dewyl het zig in Spanje onthoudt , zou ongetvvyffeld opgemerkt geweeft zyn , zo het in Ame- rilca was gevonden; maar, omdat geen der Spaanfche Hiftoricfchryveren of Rei- zigers daar gewag van maakt, is het klaar, dat dit wederom een dier is, dat in de oude wereld alleen t’huis hoort , waarin het de Zuidelyke deeleir van (p) Hiftorie van dc nieuwe Wereld, doör J. de Laet B. XV. TJ. ij. (?) Nyxna Aristoïeles. Hiji. aniinal. Dabub Arahum. Charleton. Extreit. pag. ic, tr) Lupus aureus. . . . Jackall. Uast Synopf. Quadrup. pag. 174, — Ajiaticum Animal , AM nuncupatum. Bellon. Ohjerv. pag. 160. — Canis fiavus . ... Le Loup deré. Brisson. Rcgn. Animal. pag. 237. * Genem. Bellon. OlferO- pag. 7 welke wv helW nS S 'Sf natuurlyke zugt, gelykeiTmet reize zie.^ te vS^ onverwinlyke moeijelykheid die %r wS by de bykans nen de di.igen mede aanduta uk Te fnreekef SinT’r die verkeerde toerafllmr Ha.- 1 ’ • Ueeken, zyn de twee oorzaaken van beeft voStgebrS^^^^^^^ die zedert zo vede dwaalinSn naam van vwïd zwvn voorbeeld, gemaklyker aan een nieuw dier den naam quaX coTaSdt 4 te MexikaanfeS dier, Amerikaaiiiche vos rï)tenoeSSn °ok gemaklyker een ander tamandua-guaeu te behouden ^ den mam ïnSu geeven aan dieren, die in deze taal Pelon van Peru te lon icmalt-oquili heeteden : op dezelfde ^ot V. Deel van deze Wafnni-iT.ira tt-a • (•ü) Foyngede DEJMARCHArs Tom. lU nap van de kat. r'wo.r. par Bakre’re Paris 1740 HUtairt- J' .■U‘^y Hiftoire Natur. de la Francs E- par¥EK^^iims P«r Herjsambes pag. 637. Bijcgin de i^MIe^marchais Tom. 111. pag .%07 W HER^ANnEs Hijioire du J pag. H DE NATUURLYKE HISTORIE, SnSa? óf cam-tarf ”fZ °f varken: de cario™Sfu^S!frm ten eenemaal verfchiUend is van een heeiv ^ 1 ®P gelyke wyze, otter eeheeten en dit manipn * plaats in bykans alle de dieren van de nieuwe wereld ’ welker dère barbaanch en zo vreemd zyn voor de Europeërs , dat zy hun an- die ZY mct^ de diï^^ geeven uit gelykheden of overeenkomften ontleend, unim maar n?, ; ™" a' ™ * zomtyds gelukkin lïeMSln „TbóLkSóe,? d™ Mkelyk al te weinil oÓÓrcmSft’ha,bï„“ '’“a' van raalkanderen veiwyderd waren, irronden Mpn badden , om daar de toepaffing van naamen oo tl C eld'iltr m ^ dieren, die geearandeJe betiekking tot de haazen en konynen hebben dan dat hun vleefch even ! ? goed is om te eeten, haazen en konynen genaamd: dier zonder hoornen of takhen , ’t welk de Amerikaanen in Bralihen tapuerete , en in Gnyaiie mauipouris nomen, en ’twelV acn vervolgens anta genaamd hebben f koe óretod ïehettón gcciie andere betrekking tot de koe of den eland heeft.to dk’vS i de geftalte des lighaams een weinig te gelyken : zommigen hebben de pac of de paca met het konyn vergelccken, en anderen hebben gezegd da St ,f Iy.e was aan een rarken van twee maanden ( 2 ). Zommigen hebben den ohi' ander ak een rot belchouwd. en hebben iiek bofchrM gebeeteS ; a“de^^^ hebben hem voor een kleine vos (a) , genomen : maar het is niet noodig hier op langer ftil te ftaan, nog de vallche benaaraingen, welke de Reizigers Hiftoriefchryvers, en de Naamlyllmaakers , op de AmerikannrrhA I ? Julk^vS^^^ "Ik dezer diere'n irhe?bf4ondS diere4"v?n Afr^a^Ün Tr® de grootfte wilde wi '^"'^^"keiden andere, min aanmerkelyke, fo^^^ ^ zo kort als ons mogelyk zal zyn, melding van gaan maaken. De gazelles, waarvan veele verlchillende foorten voorkomen, en waarv.« de eene in Arabie, de andere m Ooil-Indië, en de andere eindel4 Af? aam van alga-^el {F) ex /Jphrica aanduidt , ip) DECMARCHArs, Tom. in. pag. 314. p'> HtJi()ire du nouveau Monde, par ]tA-s mLhB.r nau oMa I.4> (^) Klein ds Qucidfut) Timr cn Raddpdc* Uar*- * Jutv» (b) P2g. i6«. . dieren van de oude wereld. 15 onder di^STragS ’ en cems,KLEm Spanje , voordraagen fchvnt inso-fSc^^^-^ gazelle van nieuw oude wereld te verfchillen. *=elyks m de foort van alle de gazelles der de?XSf blge?venïïr hefv"'""’ 6™*’ ^ie rig i„ de fnceuw ben, en dat “« 8«reesd zou heb- heeft ’er hem niet gevonden- dit kimnen overgaan, maar men maat, maar ook eene byzondcre nhairin«?^t”l byzonder kli- de kruinen der hoodte Alpifche r 5 het bepaalt zig tot liever tot eene byzondcm S ^novaitig tot een land, of fteenbok, de beer, de lynx ‘los ^nf^w? m manneldier, de ibex of ''ü^bS T' in de vïSmn vind^ b^rgdieren, maakt heeft’ gelyk^ormlSeYSfnÏTujfd’d'^” in Italië tam ge- men heeft hem nooit op de Cordillére^s gezknf ” grootte van een damhert heeft naaftenby de ftreeken van China en Ooftelyk Tartariie • ^de ®^nige byzondere Vfn bet Guineefch rheetje bekend Sïïnt .nn ‘"i'^vrotain (e) onder den naain Ooft-Indiën bepaald te zyn, enz. ^ ^ geweften van Afrika en gemaatigde landen van SEpa”Spre^ en dat zig in alle de nieuw werelddeel verbaazend Vrk\oortep!lf>m^ bewoonde plaatfen van dat Zie daar dan ten naaftenby de dieren dff rhinoceros, het nvierpaard, den ghaffa nf wereld , den olyfant, den ^ kemelpardel, den kameel, den oKTSSON j4*\iw>nl Rtgne jinimal. pag. 70 (d)Hiam. Animal Mujci. Bom Flor ^ Quadrup. pag. 127. * j6S6. f V^ Bsisson. Regn. Animn? Incas, Paris 174a Tj» Id6m ibidem. P^ë- 322 , env, mofchiferum. Rav S’jmpf. i6 DE NATUURLYKE HISTORIE, ■ dromedaris, den leeuw, den tyger, denpanther; het paard, den ezel, den zebra, het runddier, den buffel, het fchaap, de geit, het varken den hond de hyaena den chacal, de genet», de dl ka’t, deXl’.ll de fteenbok, de chevrotain of het zogenaamd Guineefch rheetie het knnvn* de fret, de rotten, en de muizen; geen dezer dieren was in Amerika toen men dat nieuwe werelddeel ontdekte; het zelfde, moet men aamnerken we- gens de relmuizen, de groote hazelmuizen, de marmeldieren , de mansous tes of ichneumons, de daffen, de zabeldieren , de hermelynen de serboifts .? verfcheiden foorten van aapen , enz , waarvan bv ^ niet. een in dat werelddeel gevonden Wieidt, en die bygevolg allen aan de oude wereld eagen zyn en tot dezelve behooren gelyk wy omftandiger zullen poogen aan tetoonen, wannee^wv over elk dezer dieren in ’t byzonder fpreeken zullen. ^ D E \ dieren van de nieuwe wereld. dieren van de nieuwe wereld. II D peërs als'*onze^dkren^^^ onbekend voor de Euro- in de huizen leefde , zo als onze kleinï noemden , ’t welk “ff EnisSh woort’rto dere plaatfing ; jy worden nie? ) Cuguacuete. Cugvacu apnra. Pifox. HUI Ar. Paletuviers. Bicbe des bou t Ö7- Marccravu Brafil. (p Cmnau Brajthenfibus. PisoN. Hijlor. Nat- Pag. 151 . 833. -Gomndou. ISakrere ƒƒ(/?; - Marcoravii HiT?. Brafil. y.»g. \ UI. pas. 303. - U ,p,v B ,S„; SJ— ■ «». dieren van de nieuwe wereld. 22 varkens (o)? de ape^ kelyk-en daar ann ikdenk, dat uitde nieuwe Wereld oorfpron*- yan'^eène fSt vl laatfte.NaamlyftmaLrs kafpreeken: maar rlpu;x-i P andere foort in Afri^ die de belchryving’ van LM van daar gaan zy in onderzoekende bevindt ’ terwyl men , de zaakcn van nadwby Franrche vlederCS" kn of van Amerika ToUtotoe Afrikaanfche tatonr ™ '?>™nder “"dèraSk'vereïcte^ •'"'io- groote menigte aapcn in dSSkèlan?.„ ’v' vonden weidt; maar het kom Vod ™ 71 ’ ™ andere wereld ge- zekerheid weere, of de dieren xx 7 »iv^ nauwkeurigheid en joemd, dezei al zviri S d J "’ on Afrika aapcrifeeft „1 = tnrdr-irf^ weSe:y'vSt= ’ (c ; noichmau , die door zyn maakzel minder van den menfch dam W°pL. Natuurlyke Hiftotie het artikel van den agouti en dat vam pa.- ■kenlC^^® VmSrdÏÏerN env^^'’'^"”’’ n . y'^eHiftone op het artikel van het Indiaanfch var- iP.^erea BraJilm/tbus. Mahcgrave i?i/ï Animzl. pag. i4p. J ’ pag. 223. - Le Lapin du Bmfii. Brissoit W l“tou, Animdillo, Jyotocbtli „„ ^ Ribsow ^^hefflf VIII Deel dezer NaSykemiIo^’-^’ P"*''’ ™ A7,Ikaf,7? Seba d/j pa7o alL'ar "h' ‘^a’’ •■ ^i'eook Cr^ o„,"'*^^3nfche armadillo, en nae Auteur de tisuuren eetlt pag ■^”^‘5“^' Ourang ouTang%iiiis armaiillo geeft ». i? S. 16 . - Lbomm dei bm. filtssoi» Regï p!if" 7 ggf CaARi.Eïo/.£uf«ft.. Ca-’’ 2S DE NATUURLYKE HISTORIE, van den aap fchynt te verfchülen, wordt niet dan in Afrika, of in «uidelyk Alia , gevonden , en bcttaat niet in Amerika. De gibbon (?) , wiens voorlte beenen of armen zo lang zyn als ’t geheele lig- baain, de agterfte beenen daar mede onder begreepen, wordt ook in Ooft- Indiën , en niet in Amerika , gevonden : deze twee lborten van aapen , welke wy leevende gehad hebben , zyn van geen ftaart voorzien. De eigenlyk gezegde aap , (o) wiens hair van eene groenagtige , een weinig met geel gemengde , kleur is, wordt in Afrika , en in eenige andere plaatl'en van de oude Wereld, maar niet in de nieuwe, gevonden. Het is eveneens met de cynocephalen of de hondskoppen , waarvan men twee of drie foorten kent ^ hunne fnidt is minder kort dan die der voorgaande , maar zy zyn , even als zy , zonder ftaart , of hebben die ten minil^n zo kort, dat men denzelven nauwelyks kan zien. AUe deze aapen , die geen ftaart hebben , inzonderheid die, welker 1'nuic kort is, en welker gelaat aerhalven veel naar dat van den menfeh gelykt, zyn de waare aapen; en de vyf of zes foorten, daar wy ftraks van Ipraken, zyn alle natuurlyk en byzonder eigen aan de heete kli- maaten der oude Wereld , en worden in de nieuwe nergens gevonden,; men kan derhalven reeds zeggen , dat ’er geene egte aapen in Amerika zyn. De baviaan (za ) , ’t welk een dier is grooter dan een dog, met een kort, gedrongen lighaara , ten naaftenby zo als dat van den hyaena , is zeer ver- fchillende van de aapen , daar wy van gelproken hebben ; hy heeft een zeer korten, en altoos re geen, ftaart, en een langen fnuit, die breed aan ’t einde is, naakte billen, die bloedkleurig zyn, korte beenen, fterkc en fpitfe na- gels : dit dier , dat zeer tterk en zeer kwaadaartig is , wordt niet dan in de woeftynen der Zuidelyke deelen van de oude Wereld, en geheel niet in Ame- rika , gevonden. Alle de lborten van aapen , die geen ftaart , of die flegts een korten , ftaart hebben, komen dan alleenlyk in de oude wereld voor , en zy, die lan- ge ftaarten hebben, worden bykans alkn in Afrika gevonden; daar zyn er zelfs weinigen in Amerika , die flegts middelmaatig van geftalte zyn ; maar de dieren , welken men door den gellagtnaain van k/et'ie aapjei met een lan- gen ftaart heeft aangeduid , komen daar in grooten getale voor ; die foorten van kleine aapjes met lange ftaarten zyn de fapajous, de lagouins, de tama- rins , enz : wy zullen, in de byzondere hiftorie , welke wy van deeze dieren geeven zullen , zien dat alle die Amerikaanlche aapen verl’chillcnde zyn van de aapen van Afrika en Afia. De makis (x;, waarvan wy drie of vier foorten of verfcheidenheden kennen , en die vry wat gelyken naar de aapen met lange ftaarten , dewelke , even als gezien hebben, en dien dcHr. DufLEix van Pondiche* ry hadt medegebragt. worde in geene Naamlyft aan-^eduid (V) Simia fmplmter diSta. Rat Synopf, Quadr-up pag iaq '58- - CHARiiTON Exercit. pag. i6. - Cohu^. dieren van de nieuwe wereld. 23 wslehïs’dwr welker fnuit veel langer en puntiger is, zyn ^ s dieren, die aan de oude Wereld byzonder eieen en die in de delyk Afi^ Sen ‘^’d van Afrika of vanZui- wpinicr ii I ‘i ondcF dcu uaani van aapen heeft aanseweezen even Sc*.;™ dT?3 d= iMnocerolTen ”rs^ hS Sker^f »”'ï<='’“Ol«n. hoe muwkeuriger vereeUiSra mm maaKen, zal, hoe meer men overtuigd zal worden dnt- d^ j • j ■■ SfotgSg ’’ "heïï/hïn^? n«„f*=.fiSvSriS het Tnd;.io,-,r u° ’ bet ichaap van Guinée , dat naar Brazil irevopvd ;« • vSrït S- voeilng doot cie nabylieid cii den wede£érteen“ha^!lS° b=gnnmgd ia. Daar omtrent vrfhontKyÏÏ ne natuurlyke gefteldheid het klimaat van ’r^iv die , door hun- n<=n, of die, fchoon zy ht SSt verdraagen kun- k^ii?t\SSen%vefe^^^ ft-eek m een der «e wSde^LTmtee'TvoS/l^^^^^^ S4 DE NATUURLYKE HISTORIE, DIEREN DIE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN, hebben in de voorgaande optelling gezien, dat niet flegts de die- ^ W heetfte landen van Afrika en Afia aan Amerika ontbreeken , de meelle dier geenen, die in de gemaatigde klimaaten van fcuropa hmsyeften, daar eveneens ontbreeken; dus is het niet gelegen met de dieren , die de koude gemaklyk verdraagen : en zig in de INoordiche klimaaten voortplanten , kunnen ; men vindt van dezen verlcheide- nen in Noord- Amerika, en ichoon men daar altoos eenig duidelyk verfchil in befpeurt, kan men egter niet nalaaten hen als dezelfde te befchouwen en te denken , dat zy voormaals door de landen van ’t Noorden van de eene naar de andere wereld zyn overgegaan, door landen, die milTchien nog werkelvk onbekend , of liever oudstyds overilroorad , zyn ; en dit hcwys , uit de Natuur- lyke Hillorie getrokken, toont beter dan alle de giffingen der befpiegelendê Landbefchry ving , dat de landen der beide werelden , in ’t Noorden , of by- na, of geheel, onafgebrooken , aan malkanderen raaken, en in malkanderen doorloopen , of ten minüen dat dit in vroegere tyden zodanig heeft plaats gehad. ^ Debeeren der Elinoifen \^n Louifiane, enz, fchynen dezelfde als onzf» beeren te zyn ; de eerügemelden zyn alleenlyk kleiner en zwarter. Het hert van Kanada, fchoon kleiner dan ons hert, veifchilt ’er voor het overig'e met van dan in de meerdere hoogte der hoornen , het grooter getal van takken , cn door den ftaart , welken het langer heeft. J ijeebok, die in het Zuiden van Kanada, en in Eouiliana woidt gevonden, die ook kleiner is, en die een langer ftaart heeft dan de Europifche rheebok ; gelyk ook met den orignal , dat het zelfde dier IS als de eland , maar niet zo groot. Het Lappifch rendier, het Groenlandfch damhert, -en de karibou van Ka nada, komen my voor llegts een en ’t zelfde dier te maaken: het damhert of hert van Groenland, door Edwards (ö) befchreeven en geteekend gelvkt al te veel naar t rcmdier, dan dat men ’t als een verfchillende foort loüde kunnen befchouwen ; en wat den karibou betreft , fchoon men daar nergens eene nauwkeunge belchryving van vindt, zo hebben wy egter uit alle de aanduidingen die wy daar van hebben kunnen verzamelen , geoordeeld , dat dit hetzelfde dier ware als het rendier: de Hr. Brisson heeft gemeend daar eene verfchillen- van te moeten niaaken , en hy brengt den karibou tot het cervus Bur- g ndicusf of het Bourgondilch hert , van Jonston ; maar dat Bourgondifch hert is toeftaan , dat het dezelfde foorten met de Europifche zyn , ziet men egter dat het getal dier foorten, aan de beide Werelden gemeen , vry klein is in ver- gelyking van dat der foorten , die aan elke der beide Werelden in ’t byzonder eigen zyn : men ziet daarenboven , dat ’er , onder alle deeze dieren geene andere gevonden worden , die aan de beide Werelden gemeen zyn dan zul- ke , die zig in de landen van ’t Noorden onthouden of dezelve bezoeken en dat ’er niet een van de zulken, die in de heete of gemaatigde landen niet kun- nen voortteelen , in die beide deden van onzen Aardbol tevens gevonden wordt. Het fchynt derhalven niet langer twyfifelagtig, dat die beide deelen, dat de oude en de nieuwe Wereld, in het Noorden, aan malkanderen raaken of ge- raakt hebben, dat ’er een overgang, een doorgaand gedeelte lands, is of geweeft is , waardoor dezelve verbonden werden of nog worden , en dat de dieren , die aan beiden gemeen zyn , van de eene naar de andere zyn over- getrokken door landen , die ons onbekend zyn : daar is grond om te denken vooral na de nieuwe ontdekkingen, welke de Ruflen in ’t Noorden van Kam- fchatka gedaan hebben , dat het met Afia is , dat Amerika met de oude we- reld gemeenfehap heeft, door landen, die in deze nieuwe doorloopen, tgr- wyl het Noorden van Europa daarentegen door al te groote Zeen van dezelve Ichynt afgefcheiden te zyn , en altoos geweeft te zyn , dan dat eenig viervoe- tig dier dezelve hebbe kunnen overtrekken ; ondertuffehen zyn de dieren van 't Noorden van Amerika niet nauwkeurig dezelfde als die van ’t Noorden van Afia, het zyn eer die van ’t Noorden van Europa: het is eveneens met de dieren der gemaatigde geweften; de argali(c), het zabeldier, de vergulde mol van Siberie , het muskus-dier van Cliina , worden in de Hudfons-baay of in eenig ander gedeelte van ’t Noord- Weften van Amerika, niet gevon- den ; men vindt daarentegen in de landen van ’t Noord-Ooften van dat we- relddeel niet flegts dieren , welke aan die van ’t Noorden in Europa en in Afia gemeen zyn, maar ook die, welke aan Europa alleen fchynen te behooren, gelyk de eland, het rendier, enzj men moet egter erkennen, dat de Oofte- (c) De argali is een dier. dat in Syberie valt, en daar de Hr. Gmelin in het I. Deel van zyne Reizen eene gosde befchryvirig van geeft, en ’t welk hy het zelfde denkt te zyn als de Biudmon of mouflon der Ouden. Plujios heeft van dit dier gefprooken, en Gêshes maakt ’er gewag van in zyne Hiftorie der viervoetige dieren, pag. P 34 , 535» dieren die aan de beide werelden gemeen ZYN. 27 Afie nog zo weinig bekend zyn, dat men daar^il 5 nit f Noorden van Europa wereld ^"deïie?en"dpr f "‘leflinge zaak aangetnerkt, dat, in de nieuwe der Sen w^de vergelyking gelyking te maaken tuflchen de grootte'^v^ dfn inderdaad geene ver- van het rivierpaard van den oirofl- olyfant, van den rhinoceros^ den leeuw, S den TCer enz“ hüoren, daar aan oude wereld f huia den grooten ndereneeter d.Mi if cn tuflchen den tapir, den cabiai* grootlle dieren van de nieuwe wLSd zyï” de^eJrft Pgnar, enz, die de gken de varkenl Pa^r^en, de ezels, de koeijen, de fchaapen, de kleiner zyn geworden, en^SezSn zelve derwaards getrokken zvn dl daar met overgebragt , maar van de werelden gemeen zyn, eelyk de^vvüïvp’ »ién woord, die aan de bei- bokken, de elanden , ook aanmerkelvk veel’ kleint^^vnii i^hee- Europa, en to zonder eenige SSudering der Stee muS hoofdfloffen, en in de werking worden, der LSe SSïrS nret de„ len voor de ontzwagteliiie en mfm-i” wereld-deel ; daar zyn hinderpaa- ten; de zulken ze’S S ’ voor de formatie , der groote fprui- hunne volltomen vorm en hunne rrphp klimaat, pen in , en fluiten afs , krim’ dien ydelen grond, waarop de menfer In Udnef 3^”^ ^ngtftreek, en in alwaar hy , zigSowt de°diprS*^^f keerfchappy altoos’ voerde ’ beteugeld, de rivieren ‘■I® Onderworpen, nooit de Zeen een dier van den eerllen^tlu^ff ’ bewerkt, hebbende, zelf niet dan een wezen zonder belang S^gelïla ^ ais ef beftondt dan als of werktuig, ’t welk, met gefne vermienrbp3^ zelf beweegend beeld om haar te verbeteren als te helpen* 7I borU. Raat was liefde, en het leevendig verlangd tér Jof.niS ren, minder als moeder dan als ftiefmoedPr3“! gcilagt,te weige- van de nieuwe wereld ten naaüenbvtSL^wS^^^^^l^; wantfehoon de Wilde onze wereld, is dit niet genoeg on? hiV^ tl algemeen foftum van de inkrim 3 dei deel i de Wüde E zwak en klein in ï Natuur m dit geheele wereld- noch haü- noch baard, en geene drift voortteeling ; hy heeft Iifien dan de Europeer omdat bv ' li^lioon vaardiger ter r.uropeei, omdat hy meer^ewend is te loopen, is hy egtir veel c8 DE NATUURLYKE HISTORIE ecne noodzaaklykheid van werkinrS“ de beweeging, dan LTvaSi^r" zy„ebe;„c,Syve‘:S:^ evc'^ ™n“het - verder "ziÈ 2"r ^tnZTÜ^^’ gerd; zy hebben geene drift voor hunne gaS” en voor hunnen evenmenlch; de leevendiefte de tederfte oii ® ^ de„ nier kennende, hebb’en zy ge™e In toïde ™ van dien aart jegens alle andere voorwerpen; zy beminnen hunne ondersten kinderen flauwelyk ; de mmgfte van alle maatfchappven die voU Uov van maatfchfppy en X" l|ST'‘hef SS£7i^»£?E ES»£-K koud , en hunne heerfchappy hard ; zy befchouwen hunne vrouwen niet dan als flavinnen tot mo^elykheden en kweUingen geboren, als laftdierer wel ken zy met de zwaarte hunner jagt overlaaden , en welken v» i ' lyden of erkentenis , dringen rilverken, dfeCe ven gaan ; zy hebben maar weiniff kindpr^n /“ë'-cu met zeiden te bo- voor; aUes geeft blyken van hun^eS JSr’v ^ ''' B=™8= zy in’de voornaanrlfe SeXiten zS^eS doS\r“v"nj dts kleind, dan eenig ander dier; maar voordat "k de oorzTa^^^^^^^^ T' meen mtwerkzel aanwyze, moet ik niet ontveinzen, dat zo dJiSa?*^ viervoetige dieren m de nieuwe wereld heeft verkleind eS’ingetrliSrzVde kruipende dieren en de gekorvenen ornnppr (rpm-roVi- r l zy de Ichoon ’er in Senegal no| zSer ha?ed?ffL^ Amerika fchyuen gevonden worden is ’er eiri-pr nn ^ Zuid- Ichilniet tuffchen deze dieren als tuffchen de ’ hetzelfde ver- van Senegal heeft niet de dubbele erontte 7 ^o^öge ; de grootfte flang ne; terwyl een olyfimt miflchien tifiMf coluber van Kayen- wy gezegd hebben, het grootft viervoetig^dier vanVS eT"^’ opzigte der gekorvenen kan men zea-p-en van Zmd-Amerika is; maarten dl nlu»e waeM ; TgroX "SfkS^o™ "X ”“«“o “ j WC giuotiie ipinneKoppen, de grootfte torren, de langftc eren die aan De beide werelden gemeen ZYN 29 derfgewefteTv^^^^ inKayenne, en in an- e inlekten der oude wereld nief fleets in’ het van bykans alle vleugelen maar ook in de ’leevendM^ lighaams en der derzelver fchaduwingen de vericheid^nii«:>‘ kleuren , de vermenging van ten en de verbaazende’ verJwn^ gedaanten , het getal deffoor- ^"deandeVeXSZ dezelve. De padden, nka ; tk zal van de vogelen of vifTrii^.n ^ ook zeer groot in zigte van dezen onmogelyk i te otireïnU^ %eeken, omdat het ten ^ andere wereld behoorfn,^dewS de eene of tot de in"t‘StR’ '??'*'■ “fekten en de kSeS' geimMykkun- ^^ viervoetige dieren “S if «'“glen^fSk feta, 9^E"fer:S™> i„. Men nog tadeï g” ™ kt=r£''5!S “ “ deszelfs geheelè lenor^ ™aken een keten !!i’„ , ï^^en ““ ‘‘““t diedevalSi^'P"’ « tokken zig uit vw nzen kant aficheiit; dus komt de Onu-^ ^^pden of de beide werelden aan dan Selyk men weet, de oan na eene zeer groote uitgeilrektblid ^ keerkringen, niet in Amerikn ^ ^ uwureKKende, overwaait; men 30 DE NATUURLYKE HISTORIE, herinnere zig hier wat wy ten opzigte van de verfchillende kleur der men- fchen , en in ’t byzonder die der Negers , gezegd hebben ; het komt my voor eene uitgemaakte zaak te zyn, dat de hoogere of laagere taankleur, het meer of minder bruin , het fterker of ligter zwart, van de gefteldheid des klimaats oorfpronkelyk afhangen dat de Negers van Nigritie en die der Weflkutt van Afrika, de zwartfte van allen zyn, omdat deze landen derwyze zyu gelegen, dat de hitte daar ftandvaftig grooter is dan in eene andere plaats des aardbo- dems, dewyl de Ooftenwind, voordat hy daar aankomt, ongemeeten ftree- ken lands moet doortrekken ; terwyl integendeel de zuidelyke Indiaanen flegts taankleurig , en de Braziliaanen bruin zyn , fchoon zy onder dezelfde breedte liggen als de Negers , omdat de hitte van hun klimaat zwakker , en minder ftandvaftig, is, en de Ooftenwind daar niet aankomt, dan nadat hy zig óp de wateren bekoeld, en met vogtige dampen helaaden, heeft; de wolken die het licht en de warmte der zonne onderfcheppen , de regens , die de lug*t en de oppcrt'lakte der aarde verfriifchen , komen op gezette tyden en duureii verfcheiden maanden , op Kayenne en in de andere ftreeken van Zuid- Ameri- ka : deze oorzaak maakt dan alle de Ooftelyke Kullen van Amerika veel ce- maatigder dan Afrika en Afia; en zodra die Ooftenwind , na koel op deze kus- ten aangekomen te zyn , een meerderen trap van warmte begint te krygen door de vlakten van Amerika door te loopen , wordt hy eensklaps geftuit en wederom verkoeld , door dien keten van ontzagchelyke bergen daar het ge- heele VVeftelyk gedeelte der nieuwe wereld uit beflaac; zodat het, onder de linie, in Peru, minder heet is dan in Brazil, op Kayenne, enz, ter oorzaake der verbaazende hoogte der landen ; dus zyn dê natuurlyke inboorlingen van Peru, van Chili, enz, flegts roodbruin, en minder donker taankleurig dan da Braziliaanen : men neeme voor een oogenblik den keten der Kordiïïéres weg, of liever men verlaage die bergen tot op ’t waterpas der aanliggende vlakten, en men ziet terftond, dat de hitte in die Weftelyke landen ovcrniaa- tig groot zal moeten zyn , en dat men buiten deze belet -oorzaak zwarte men- fchen in Peru en Cliili zou gehad hebben , zodanig als men dezelve ou de Weftkuften van Afrika vindt. Dus moet de hitte in de nieuwe Wereld , door de enkele plaatfmg der lan- den , reeds veel minder zyn dan in de oude ; men zal tevens zien , dat dë vogtigheid aldaar veel grooter is: de bergen, de hoogfte van den aardbodem en die juift tegen de ftreek van den Ooftenwind ftaan , fluiten en verdikken al- le de dampen der lugt, en maaken gevolgelyk eene oneindige menigte lee- vendige bronnen , die door haare vereeniging welhaaft de grootfte rivieren van den Aardkloot formeeren; daar zyn derhalven, naar [evenredigheid van de uit- geftrektheid , meer ftroomende wateren in de nieuwe dan in de oude wereld •’ en die hoeveelheid waters wordt nog verbaazend vermeerderd door het gebrek van loozing ; dewyl de afftroomingen door geene menfehen handen geftuit en bepaald , de rivieren niet geleid en beftierd , de moeraffen niet afgetapt en droog gemaakt , worden , zo worden oneindige ftreeken lands door ftilftaande wateren bedekt, waardoor de vogtigheid der lugt nog vermeerderd en de warmte verminderd wordt; dewyl daarenboven de grond allerwegen onbe- DIEREN DIE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN. zyne geheele uitgeftrektheid met grove, dikke, en bla- verwarmd, nooit cpge- de?en (bande gewalTen, gedrongen tegen raalktn- tuu? ^ ongezonde dampen voort: de Na- He’ze vertoonde nimmer een nieuw tooyfcl opende z^Smennare^ wSadT.eTf'^^ geliefkoosd noch beteeld, oppervlakte zien vergulden mef die fvkewCT^^dirn^^ ISS" zon haare leevendigfte ftraalen op dfen koude?klo^^^ en niet dan koude menfchen en &e ^n\leS' ' onSS lt£”S’S„?5f“ nSfc„“a“df “,''•7'?“ =“ woeft heten blyvcn en de aarde vemaarloosden , de Natuur IS gebleeven, onvermogende om de weSame ‘ 7 kragteloos ^^Wann^^^’ moeraffige landen van dit nieuwe fvSd d^eJl de oude e^^l^e^e^e^^eM welke tulTchea denken, dat de laatfte inderdaad nieuwer is, ’en langS^dal^Sl^^” den Aardkloot onder de wateren der zee bedekt heeft . ovenge van d?booïïnt\rSe^^^^^^^ wereld^-ded ini^e” we£ nen te zvn ,’ vertoonen ^o^gfte oudheid van onzen Bol fclw- den nieuwelings opgeworfen en der wateren geformeerd i men vindt daar j rivieren en het flib onder de eerlle laag plant-aarde, de Ibhcluen ï^^'^ verfcheiden plaatfcn, banken en klompen kalkfteen beginnende^?e ^ f^^'^eporen der zee, reeds der hard en minder faamgepakt d!n onze hafdu gewoonlyk min- tuur zyn : zo dit vafte land wezeiidlvk zn j om vindt men daar zo weinig menfchen ? ^ wereld , waar^ Wild en verdrooid ? waarom telden die vXerpn^ -S <»*u..dig v,„ de konft on,dege?erS”te”?4:Lr’6T^^^^^^^ 3* DE NATITURLYKE HISTORIE, brengen, daar .zy reeds die gevonden “ middd vatSÏ'"" hunne denkbeelden van verre mede te deelen, en waarom hadden / • aan den anderen te fchryven? dnti ^ hadden zy zig de dieren niet onderworpen, en bedienden zv zie niet onlr“ hiet t’huis blyvende, nfet geSvTn huisdieren? hunne konilen wien ee?S volmaak maatfehappy, hunne talenten waren on- met onuvikkeld, hunne werktuigen ruw, hun- ïindt men fSn d J '’P dunner dieren werpt, te fpreeken^ ,^1^ uaamen van genoegzaam allen zo uiterft moeijelyk uit hebt“ÏÏ d4d™?e S«<>™e« Alles W) Pelon icbiatl oquitIL — De Lnma. Maypoury. of Manipourtt. ~ De Tapir in Guiane Ta^andm-guacu w Br^ziUë». Ouariri in Guiana. — De Tatnanoir Ouatinouaeu in Guiana. — De Mieren-eeter lamanoir. Uuatkaré m Guiane. A' of Hai in Brazilién. — De Luvaard De Sou/ hraziliën. a/r,«wf6«m in Nieuw Spanje, -- i'! Tatou kabaffou in Guiane. — Da Tatouet. een dier, ’c v»elk in zommige opzigten naar de g-> 2 elle ^nf r nog geen an leren naarn heeft dan gazelle^ van nieuw Suanie jiya » of Cartguetkeju ; een dier *t welk vry veel naar een orter P/*Iuirf /»n v om die reden Braziliaanfchen otter genaamd heeft. ^ ° ^QuauMacoymacl, o( quapiml in Mexiko. of Caaigora in Braziliën. - de Tajacu of ■ Tlacoozclotl, nl tlalocelotl. - de Kat pardei atbwitara of Capybara. — de Cabiai «f 1™ n,n-m„. - d= . *'“/?t die beide kleuren vermengd : het is epn h meell: vindt men »» Daarenboven is ’er een kleinp fr.o«. Ittuffelyk en zeer tam dier . . , »» tegenwoordig zyn ’er zeer weini'>'e van'alïp d^^” ’d^’^ volftrekt ftom waren; Des/. alle deze dieren; omdat de Eurc^! 34 DE NATUURLYKE HISTORIE, „ fche honden hen verdelgd hebben (ej ; daar waren , zegt Acosta , „ op de eilanden St. Domingo en Kuba , even weinig als op de Antillifche ,, eüanden, byna geene dieren van hec nieuwe vafte land van Amerika, en „ met één dier gelyk aan die van Europa (f). Alles wat ’er op de „ Antillifche eilanden gevonden wierdt, zegt vader i>u Tertre, fchaapen, 5, geiten, paarden, koeijen, ezels, zo wel op Guadaloupe als op de ande- „ re rfanden door de Franfchen bewoond, is door hen daar op gebragt, en „ de Spanjaarden hebben ’er niet één dezer dieren overgevoerd , gelyk zy op 55 de andere eilanden gedaun hebben, te meer omdat de Antillifche eilanden- „ te dezer tyd geheel met boffchen beüaagen , geen voedzel verfchaffen kon- „ den aan het vee dat van gras leeven moet (g)” De Hr. Fabry, wien ik reeds gelegenheid gehad heb in dit Werk aan te trekken, die vyftien inaan- den lang in de landen van ’t Wellen van Amerika, boven de rivier van Miffis- fippi, hadt gezworven, heeft my verzekerd, dat hy dikwila drie en vier hon- derd mylen wegs hadt afgelegd zonder een eenig menfeh te ontmoeten • on- ze Officieren , die in Quebek aan de fchoone rivier de Ohio zyn geweeft en langs die livkr naar Louiüana zyn getrokken , komen allen hier in overeen dat men dikwils Ixmderd en twee honderd mylen in de diepte der landen kan voortgaan zonder een enkeld gezin van Wilden aan te treften : alle deze ge- tuigeniflen toonen genoeg, hoe woell de Natuur is in dat nieuwe werelddeel, zelfs in die ftreeken, waarin de gemaatigheid der lugt de aangenaamfte is‘ maar het geen zy ons nog byzonderer en nuttiger ten dezen opzigte leeren ’ is, dat zy ons wantrouwig moeten maaken wegens het laater gebiigenis van Kabinetbefchry vers , of van Naamlyftmaakers , die deze nieuwe wereld bevolken, met dieren, welke niet dan in de oude gevonden worden, en die andere die ren hunnen oorfprong doen neemen uit ftreeken, daar dezelve nooit beftaan hebben: het is by voorbeeld blykbaar en zeker, dat ’er oorfpronkelvk geen llerker viervoetig dier dan eenkonyn op ’t eiland St. Domingo gevonden werdt • het is insgelyks zeker, dat, fchoon sy daar gevonden waren, de Europifch& honden , wild en kwaadaartig geworden gelyk de wolven , hen verdelgd zou- den hebben; onderruffehen heeft men den naam van tyger-kat, of getygerde kat , van St. Domingo (A) , gegeeven aan de marac of maracaia van Braliliën die niet dan op ’t vafte land van Amerika gevonden wordt: men heeft gezegd’ dat de fchildhaagdis , of de Javalche duivel , in dit zelfde wereldded werdt gevonden, en dat de Braziliaanen hem tatoë noemden (i) terwyl hy nergens dan in de Ooft-tndien voorkomt : men heeft beweerd , dat de civetkat (I) ’t (0 VHiJloire dunomeauhmide, Jean de Laet, Leyd. 1640. Liv. I. Cbap. IF. nae Charlevoix, Paris 1730. TemZ I. pag.^t (/) LHifioire JüaturiUe des Indes-, par Joseph Acosta. trad. par Resavd, Paris 1600. 144* (g) Hijioire- générale des Antilles, par Ie P. dü Tertre. Paris 1667 Tom II oa? 2S0 (i) Felis SylveJIris , Tigrinus in Hifpaniola^ Sssa Vol. I na? 7T (i) Seba, Vol. I. pag. 88. ’ ^ *' (i) Brisso», Regm Animal. pag. 05^.- DIEREN DIE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN. 35 ook in de nieu- dat de civetkatten nuttige dieren zyn ^wdken*' ^ ’^e^^enken, van Afrika , van de Levant en dZ in^Ta "1 verfcheiden plaatfen reukmiddcl, daar een erootè handel ^^'^JSdieren opvoedt, om het komen en’dat de '"<>^dt, van"^ dezelve te be- bevolkt beWVmVuiSen! «fdlfTnirdt' “d™' verkecrdclyk Ion W geplaatft, en ondermn-che“Srd?nSS^ ® “P Cej' opmerkelyke dieren van Amerika, hetZen door dÏÏ fnnri- J^Y^ards zulke onder den buik heeft , en waarin het zvne 1 het de alleruiterfte langzaamheid van zvn eanl en door ^t het , zo zy in Üoft-lndiën beftaTn ^Y*’® beweegingen , Jt de Reisbekryvers daar onmogelyk zou geweeft on ayno befcbryvingen “ wei„ig*kê„T w|eT; « ‘«Si™ alle de dieren, dfe i^de heSLTunSte^^ van ^craekeren, dat van leeven, met een in beiden tevens ïevondZ ^ de andere wereld trent natuurkundig verzekerd te zfm hïi aSlen"^ bier om- beweeren alleenlyk eenezedelyke zekerheid dpc gezien moeten hebben: wv dit duidelyk en blykbaar is weeenfalte de tL» 'Ib'bben, dew,d Reis[>efchryvers wél oneemerkr pn KbC-i §roote dieren, die allen door Hp ia wegens 'de nieefte Sren “r 1 ™ “PlS^Vat VT.geene vafte uitlpraak 'knnnpn ^ begts weinigen overblyven , waaromtrpnr cemge blykbaarc uitzonderingen pltï "lnS?n " ’ alichoon hier omtrent kan verbeelden) zouden zy nooi?Zeer d Zn niy bezwaarlyk en zy zouden dus de algemeene wet wplkp blem getal dieren betreffen, en die my toefchynt, het eenigft riZfnopr Z ^ aanftonds heb vaftgefteld, kennis naar rigten moeten, niet omVeiTP Z ’^Y ons in de dier- komt, dat wy dezelve zo veel door het bier op uit- als door de gedaante en het maakzel bpnnr natuurlyke geaartheid ^al ons veele dwaalingen doen vLmvd "’iffen, batw, ondeiMlen, dat ons oen "" ^"^bie, gelyk de hyaena, voor- P^S- ' ' **EM, ibidem, pag. 54. E a 3 ^ D E NATUÜRtYKE HISTORIE, komt dat wy het zelve onderzoeken willen, zo kunnen wy terftond zondér - ^ees van ons te vergiffen, verzekeren, dat het niet iiTlaXd g^wnd^^^^^ gevaar, om, even als zomraigen omei Na- tuuronderzoekeren, te zeggen, dat de hyaena («) en de veelvraat het zelfde aier zyn; wy loopen geen gevaar om met KoLBE (o) te zeggen, dat de ^'‘^ordelykfte deelen van de oude en nieuwe wereld be- Raap de Goede-hoop gevonden wordt, en wy zul- vos maar een diaSl ’t n? e°? heraerken , dat het dier van de Kaap de Goede-hoop t welk die zeilde Schryver onder den naam van land-varken aanduidt, enïat van mieren leeft, met verward moet worden met de miereneeters van AmS! inderdaad dit dier van de Kaap de fchildhaagedis (p) is, die niets gemeens heeft met de miereneeters , dan dat hy ook mieren eet : op^ de zelfde bedagt hack,, dat de eland (j) een dier van ’tNoorden i<; zoude ly dien naam met gegeeven hebben aan een Afrikaanfch dier and^s ^n een.gazelle is;- de phoca, die zig alleen aan deXeS d%r T Kaap de Goede-hoop niet gevonden wo? den fr). de genetta, dat een dier is van Spanje, van klein Alie, enz- en ’t den^nnd^ gevonden wordt, moet niet aangeduid woj den onderden naam van coaa, dat een Amerikaanfch dier is, gelyk- men bv Klein (,) aen kan: de yzquiepatl van Mexiko, een dier dat een vergiftig lugt verlpreidt , en t welk wy om die reden raouffette zullen heeten mnpr met voor een kleine vos of voor een das gencmien worden (t): de coari mnS AldrovanBus gedSn heeft (v), met het das-varken, waarvan men nooit, danalsvaneenEdSnffrh S ien dp??r^ ; wervoetige dieren aan te wyzen; ik zoek aüeenlyk te bewv- llaaeen nn zouden zyn, zo men eenigzins acht hadt ge- beofften ƒ verlclnl der klimaaten ; zo men de hiftorie der dieren genoec daan te bemerken, gelyk wy deze waarneeming de eerfte gj S dat de dieren der Zuidelyke deelen van ydere wereld niet^S bmde werelden tevens gevonden worden; en eindelvk, zo men zig terzelfder nd hadt onthouden van geflagtnaameii te maaken, die eene menigte foorten famentrekkencie, dezelve gelykelyk verwarren, fchoon zy niet llegtrvan dS anderen verfdiillende , maar zelfe zeer verre verwyderd , zyn.. («.) Brcrson /!egn. jinüml. pag. 234.. W J" Kou. Amft. .74.. Tm. m. p,g. 5.. tr phoca. door Je ingezerenen aan de " navolging van Kooe, gezeget wordt, Jat is, Kle.«, de Q^adrlp pal" öl" ^ordu ’ (r; SïBA f'bi. I. pag (58. ijiussoN Regn. jinim pae »«c Albkovahbüs, Quadmi. Aigit. pa^ 2(57, ^ DIEREN DIE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN. ^7 Npnilyftmaaker beftaat derhalven niet in vereelvkinsen te zyne lyit te vergrooten, maar in beredeneerde uit alle de^Autheuren dezelve te bekorten: niets valt geraaklyker, dan fpreek4Ln 2 gf hreeven hebbent de naamen en ger zal worden naar maa’tp "daar eene tafel van te maaken, die des te lan- gen moeijelyker, dan die naanwn^n'^*H^"vv^^^^^" ^ daarênte- vergelyken om dezelve tot cïTnette mïn oordeel te zyn op de geheele bewoonbaare pn te brengen; ik herhaal het, daar tra van viewoetige Sn da^ tweehonderd foor- tra van aapen*,, het ifSialvS^S?^^ I^egreepen veertig verfchillende W ven, en men heeft, om dk naamEft'^w^^P T maatig geheugen van nood^n devwl hpfVpL ’ 9^ëts een middel- betreft: waaTtoeishra^vP^^^ tweehonderd woorden Maffen, geflagten in Lïvïtïrd viervoetige dieren dan fteigeringen oSaa? te maaken, die niet anders zyn weetenfehap zelve ?e zvn • nipt zonder iets van de dagt heeft om het geheugen te cemeJt tp^ v ^"^P"*lddelen , welke men uitge-- waar van het getal inderdaad m rip der planten,- tra te weinig beftendig, en de b?zonde?Sf af “ Mein/defoor- ||g » zy'ii , om dezelve niet ffezampnivt’ «-o i-.pr u gering en te onverfchii- flagten, van te maakL dSf u beschouwen, en ’er hoopen, of gl famen te werpen? WantVelvk ^ nialkander gelyken , te ’t welk.,vollirekt nmtpinnt voortbrengzelen van den geelt , dat geeir lyk wordt, zo is het gebeurd dikwils fchade’ d^rd naamen, daar zi| dSeet ^«^bon- woordenboeken van zulk eenlm^n W ^ viervoetige dieren toe bepaalr, dat ’er meer beeft gemSJ: geweeifomhen faam te Hellen. Waa^oe w2S el ^ Zrlie'ÏÏk dé b=S% ™d ““ wmdzd VM ktofr™ en “ vcmidel en onder voor- daar men het geflagt naai . n ïm.ï Waarom phaaül men het dier voorbeeld, een geilagt van een twaWaUlfrp” ëcüagt, eii tei-wy-i men, h| dei konynen maakt, waarom Helt m 1 gella^ P|.gt men ons om f ondeX „tkS"d« v=K met ongerymd, o£, on beter te.zeogen k '‘‘^^ben (x)? h hec maaken , waar in men de vcril van belag.chelyk , klaffen te by voorbeeld in de eerde, dier klallen rlp,v sfltaande gellagten raracnv'oegt, de tweede den olyfant en den fcliildhaop en-. de- vledermuis,"in jet, in de vierde het varken en de nol de derde, den leeuw en de ^ enz, tepluatzeii? die kwalyk^ o uwoIpIj rhinoceros en de ontworpen denkbeelden kunnen geenflaoA' pag. iAo..T^a'- ■#. Mtar«, flolmia; j ^ % si DE NATUURLYKE HISTORIE, ^loudeH; ook zyn de werken, die dezelve bevatten, het een na het ander, door hunne eigen Scliryveren verdelgd ; de eene uitgave dier boeken fpreekt de andere pgelregt tegen , en het geheel beeft geen verdienfte dan voor fcho- lieren of kinderen, die zig altoos door verborgenheden laaten begogelen , voor welken de houding der leerkundige fchryfwyze , de gedaante van leerwyze, een voorkomen van wiskonfl: heeft, en die, met één woord, des te meer eerbied voor hunnen tneefter iiebben , naammte hy beter de konft verhaat om de duidelykfte en gemaklykfte dingen onder het duifterft en moeiielvktt oog- punt voor te ftcllen. De vierde uitgave van het Werk van den Hr. LiNNiBus vergelykende met de tiende, welke wy zo aanftonds hebben aangetrokken, vinden wy den nienfch (2) niet in de eerfte klafle , of in de eerfte orde , met de vleder- rauis, maar met den fchildhagedis ; de olyfant, het varken, de rhinoceros, in plaats van zig de eerfte by den fchildhagedis , de tweede by de mol de derde by de rot , te bevinden , zyn alle drie te famen («) by de fpitsmiüs gefteld ; in plaats van vyf voornaame orde’s of klaffen ambropamorpha ferae, glires^ jumenta, pecora^ daar hy alle de viervoetige dieren toegebraet hadt, maakt de Schryver in die tiende uitgave zeven (c) primates^ bruta^ /e- rae, beJHae, glires, peaora^ belluaei men kan uit deze wezendlyke, en zeer groote en algemeene , veranderingen oordeelen over alle die , welke in de ge- flagten gemaakt zyn, en hoe zeer de foorten , die evenwel de eenigfte wezend- lyke dingen zyn . daarin als by loting geplaath , overgebragt en kwalyk faam- gevoegd zyn : daar zyn thans twee foorten van raenlchen , de dag-raenfch en de nagt-menlch {d). Homo diurnus fapiem\ homo m&urnus troglodites Deze zyn (O zegt de Schryver, twee zeer onderlcheiden foorten, en men moet zig wél wagten van te denken, dat het llcgts eene verlcheidenheid m de foort IS. Voegt men , op deze wyze , geene ftbelen by ongeryradheden ? of mag men de vertellingen van oude vrouwen , of de beuzelagtige giillen en zotte verbeeldingen van eenige verdagte Reisbefcliryveren , voordraagen als £cn voornaam gedeelte van het fiimenftel der Natuur uitmaakende ? ware het daarenboven niet beter te zwygeji van dingen daar men niet van weet , dan Wezendlyke kenmerken , en algemeene onderfcheidingen , op onwaarheden en plompe dwaalingcn valt te ttellen , en te verzekeren , by voorbeeld , dat on- der alle de dieren met mammen de vrouw (ƒ') alleen een clitoris of kittelaar heeft, daar wy uit de ontleeding van meer dan honderd foorten van dieren , welke wy hebben zien doen , met zekerheid weeten , dat de clitoris aan geen wyfje ontbreekt ? blaar ik ftap van deze berifping , die evenwel veel langer (2) LiNK^t S-jfl. Natwa, Edit. IK Purifiis 1744. pag, ffi. (a) Idem ibidem, pag. 69. . (&) Idem ibidem, pag. 63. eav. (e) Idem, Syfi. Na(. Edit. X. Holmi® 1758. pae r, {d) LTNN.EUS, Edit. X. pag. 20. en 24. ’ ’ (t) Speciem Trogloditx ab bomine fapiente diJlinSiJTmam , nee noflri gekeris illam nee fansitV ms ejjs , Jtatura quamvis Jimillimam, dubium non eji; ne itaque varietatem credat ouam vei ft’ la membrana niauans abfolute negat. Usmi Syji, Mt. Edit. X. pag. 24. * ' (ƒ J IPJïM ibidem, pag. 24. 25. 39 dieren die aan de beide werelden gemeen zyn. i.i' I- weinige af, omdat het hier niyn hoofd oogmerk oe iiitmaakt ; ik heb ’er genoeg van gezegd om myne Le/evs te waarlchou- vn dwaalingen , zo wel algemeene als byzondere , die nergens in sis in de Naainlylhverken gevonden worden, omdat men, willende bevatten, genoodzaakt is alles wat men niet weet met het welige dat men weet te vereenigen. wv betmiden^^^^dft'^di®^ hebben alleidende , zullen wy Detnnden, dat de menlch de eemsifee der leevende wezens is wiens genote ’ buigzaam genoeg, is, om ’allerwe- verichilleSe"^- ^ aüerwegen voortteplaiiten , en zig naar den' ovml te kunnen voortteLi, de L^ïnfchTiniV!’!* ““ u'“'“ byzondere ftiecken keven kunnA niet dan fle ^ j Hemels , de dieren zyn in veèle opzigten andere niet dér aarde die van de eene wereld worden in de laagd ingekromnen” ’ gevonden worden , zyn verbafterd , ver- baafzVnTiïeTSm^^^^^ y niet meer’ ken- afdrukzel hunner gedaante nieVonveïïïrWrïs ™der bellendig d?„ die van den’rSf£ d^ntyd «EedefdêZ'ftJT" n“’ f veSideml; dat, om zaame de fifxn-n- olniaakte, de minft fyne, de zwaarlte , de minft werk- ten; hunne ftm verdweenen zyn of verdwynen zul- ke de raenfeh afhangen van de gedaante , wel- uc raenicn aan de oppervlakte der aarde geeft of laat? TOrtyte Steef SSïï™*’ een vierv'A,„erikaanfcheta„. Ï™.'Öbsto"S/'Ï,L'", V'T®''"''''* iEErE?Jr 'h'r’”'''' ^"“’ '"''Spaanfch «: Lst »■» - /4:«=e«u _ 42 DE NATUURLY-KE HISTORIE, wen » zo men hen den naam van leeuwen geeven mag , zyn even als het kli- maat, oneindig zagter dan die van Afrila; en ’t geen duidelyk aantoont, dat de overmaat van hunne woede van de overmaatige hitte voortkomt , is , dat, in het zelfde land, dezulken die zig op de hooge bergen, alwaar de lugt gemaatigder is , onthouden , van een verlchillenden inborll zyn van die , welke de vlakten , daar de liitte overmaatig groot is , bewoonen ; de leeuwen van het Atlas-gebergte (^), welker kruinen zomtyds met fneeuw bedekt zyn, hebben noch de lloutheid, noch de kragt, noch de woeftheid der leeuwen van Biledulgerid of van Zaara , welker vlakten met brandend zand bedekt zyn : het is vooral in deze brandende woellynen , dat men die vreeflelyke leeuwen vindt, die de fchrik der Reizigers en de geeflel der aangrenzende landen zyn; gelukkig is het, dat de foortniet zeer taltak is ;zy fchynt zelfs dagelyks te ver- minderen , want volgens de berigten zelfs van hun , die dit gedeelte van Afri- ka doorgeloopen hebben , vindt men daar tegenwoordig op verre na zo veele leeuwen niet als ’er voormaals waren; de Romeinen, zegtSnAW (c), hebben, ten diende hunner Ichouwfpelen , vyfdgmaal meer leeuwen uit Aftika getrok- ken , dan men daar tegenwoordig zou kunnen vinden : men heeft insgelyks opgemerkt, dat de leeuwen in Turkeije, in Perfie, en in Indië, thans veel ndnder gemeen zyn, dan zy oudtyds waren; en dewyldit kragtig en moedig dier alle andere dieren aantaft en verflindt, zonder zelf aan eenig ander ten roof te verftrekken, zo kan men de vermindering van getal in deszelfs foort aan geene andere reden_ dan aan de vermeerdering van ’t getal der menfehen toefchryven ; want het is zeker , dat de kragt van dezen koning der dieren niet belland is tegen de behendigheid van een Hottentot of een Neger die hem dikwüs, met vry ligte wapenen, lyf tegen lyf, durven aantallen: dewvi nu de leeuw geen andere vyanden heeft dan den menfeh , en de foort tegen- woordig tot het vyftigfte, of, zo men wil, tot het tiende, gedeelte van ’t geen zy te voren was, verminderd is, zo volgt, dat het menfehelyk geflagt, ^ wel verre van, federt den tyd der Romeinen, een aanmerkelyke vermindering geleeden te hebben, gelyk verfcheiden Lieden beweeren, daarentegen ver- meerderd , uitgebreid , en algemeener verforeid is , zelfs in geweften , gelyk Lybie , alwaar het vermogen van den menfch te dien tyde , die ten naaftenby de eeuw van Kartbago was , grooter fchynt geweeft te zyn , dan het tegen- woordig in de eeuw van Tunis en Algiers is. De kloekheid van den menfch vermecrdeit met het getal , die der dieren blyfr Iteeds dezelfde ; alle de fchadelyke foorten , gelyk als die der leeuwen , fchyn.'n verbannen en tot een klein getal bepaald te zyn, niet llegts omdat de menfch overal talryker is geworden, maar ook omdat hy bekwaamer is gewor- den, en omdat hy verfchriklyke wapenen , daar niets heiland voor is, heeft wecten uit te vinden : gelukkig , hadt hy het yzer en het vuur nimmer faamge- voegd dan om leeuwen en tygers te verdelgen*. Die meerderheid van getal en kloekheid in den menfch , die de fterkte van (i) Zie l'Jfri^ae d’Ogilbv pag. 15. en 16. en Hijloire générale des Feyages, par Mr. l’Jbbé Pkevost, lom. F. pag. 86. * ^ - (f) Foyage de Mr. Shaw, « la Haye 1743. Tom. I. pag. 315. VANDENLEEUW. 4, ficn I " * fchoon het dier''natuur 1 vk^I?«^^ deszelfs moed; deze hoedanigheid, het zelve gelukkig of ongelukkig’ü^a°^^^^^^ naar dat fterkte maakt. In de erootp gebruik , t welk het van zyne verfchillende , foorten^ van twee, zeer deren fchynen af te fcheiden Mooren, van malkan- V ®"'^^^'’oonde landen, d’ie boven ’t mterll van Mauritanië, t algemeen in alle de ZuideUrVA n- i ^ Hottentotten liggen , en in "Mch zig „ie, “ika c„ Afffata? S grooten getale gevonden en zvn • ’, leeuwen nog invry gewend hunne fterkte en wape^ienyefX^d'' !i-*: vóórtbreng^ fchTi\^l^ door de gewoonte Ontmoeten, ichnklyk; dc magt van den 1 , onverfaagden ver- hardrT^^ na een hardnekkig en jtpwaH geheele karavaane aan , dcnde^^'^ ’ ''^n te vlugten aWv^v verzwakt voelt vol- Sf di '^5 '> 1 ™ 6='“ hou- Sofe?‘(i!r“rre hebben allen moed verloren i,i ^ « ^ i ""^P^nen hebbende keren kminen gchoorzaamen, en, in phats vin dtszelfs dreigende ftem tafcn ^ig „p ha Beme ve” l»5;£i2SF^ -Ifs onrchadolyk ; '”?«"«eid i„ den eaftLTdad 'Wkoozend, is voor zy.," iyke vTOfthejd '*=de74?oorfd?f ’,“ ‘’t’ “ ™'™”- T„ °'"W de Marmol Ttim tt » A p,;. “ '• t»™»,. F 2 44 DE NATUURLYKE HISTORIE, wat gevaarlyk zyn hem al te lang hanger te laaten lyden, of hem ontydig te' willen plaagen en weerftreeven ; niet flegts verbittert hy zig door kwaade be- handelingen , maar hy houdt dezeh^e in geheugen , en fchynt de middelen te bepeinzen om ’er zig over te wreeken, gelyk hy, aan den anderen kant, ook weldaaden gedagtig en daar voor erkentelyk is : ik zoude hier eene menigte byzonderheden kunnen bybrengen waarin ik erken, dat my voorkomt, dat cemge vergrooting plaats heeft j maar die evenwel genoegzaamen grond heb- ben, om, te famengenomen , voor het minft te bewyzen, dat de toorn van oen leeuw edel , zyne dapperheid grootmoedig , zyne inborft gevoelig , is ; men heeft hem dikv,ils kleine vyanden met verontwaardiging zien befchou- wen, hunne aanvallen verachten in plaats van ftraffen, en hunne beledigende vryheden vergeeven zonder daar wraak over te neemen: men heeft hem, in den Haat zyner gevangenis, zig zien verveelen zonder zig te verbitteren , men heeft hem integendeel zagte gewoonten zien aanneemen, aan zyn meeftet zien gehoorzaamen , de hand zien liefkoozen die hem voedde; en zomtydshet leeven fchenken aan.hun , welken men ter dood veroordeeld hadt door hen aan hem ten prooy te geeven , en, even als of hy by zig zelven voelde, dat hy hen door deze daad van edelmoedigheid aan zig verbonden hadt, hen de- zelfde befcherming blyven toedraagen, geruft met hen gaan leeven, hen deel- genooten maaken van. ’t geen hy heeft voor zym beftaan , zig dat zomtyds ge- heel laaten ontneemen , en liever honger lyden dan de vrugt van zyn eertte- weldaad verliezen. Ook kan men zeggen dat de leeuw niet wreed is, dewyl hy het niet is dan uit nood; dcwyl hy niet meer verdelgt, dan ’t geen hy gebruikt, en, zodra hy verzadigd is , in vollen vreede met alle dieren leeft ; terwyl de tyger de wolf, en zo veele andere dieren van mindere foorten, gelyk de vos, dehuis- marter, de buntfing, de fret, enz, de dieren dooden uit enkel vermaak van hen te dooden , en in hunne menigvuldige flagtingen meer fchyncn te bedoe.- len om hunne woede te voldoen dan om .hunnen honger te verzadigen. Het uitwendige van den leeuw wederfpfèekt deszelfs groote inwendige hoe.- danigheden niet ; hy heeft eene gezag-voereude geftalte, een rullig uitzigt, een fleren gang, eeiie verfchriklyke Hem: zyne grootte is niet ovennaatig ge- lyk die van den olyfant, of van den rhinoceros ; ook is zyn lighaams-maakzel niet lomp, gelyk dat van het rivierpaard of van den.ftier; noch al te gedron- gen gelyk dat van den hyaena of den beer; noch ai te lang, noch door om gelykheden mismaakt gelyk dat van den kameel ; maar het is daarentegen zo •wél gevat , en zo juift geëvenredigd , dat het lighaam van den leeuw het raa- del fchynt te zyn van de fterkte met de vaardigheid gepaard; zo ftevig als wél gezenuwd, noch met vleelch noch met vet belaaden, en niets overtolligs bevattende, is hy geheel fpier en zenuw: die groote kragt der fpieren ver- toont zig uitwendig door de verbaazende fprongen en huppelingen , welken de doen, door de onbezuisde beweeging van zynen Haart, die üerk genoeg is. om een raenfeh ter aarde te liaan; door de vaardigheid waar riicde hy net vel van zyn gelaat , en byzonderlyk dat van zyn voorhoofd weet te heweegen, het welk veel tot de onderfcheidende wezenstrekken, of liever tüt uicui'ulckcu dcx woede 5 toebrengt p eii cindelyk door bet vermogen p 45 Van den leeuw. waar Ig ookVter'wyl^hv townk f ryzen, By alle deze edefe hóedanisheden 'vyzen roeren en flingeren. afzonderlyk, eigen zyn welen hoofd en door edele foorten van dieren^in de Natlnf ^ welke men niet kan i ftandvaftig, onveran- gefteldheid zyn verbafterd en vervallen • die foert a hunne nafuurlyke zelve, zy zyn alleen van dat geüagt ^.r gemeenlyk op haat ve , en zy zyn door zulke duidelvke kenmXkpl^^^^ 71^*' ^'°orten in hetzel- onmogelykin dezelve vergiffen of haar mer ppmv ^^ê^^^heiden , dat men zig Laat ons by den menfeh beginnen die het foorten verwarren kan. zynde, eenig in zyn foort^, dSwJi de geheele Ichepping khmaaten, van alle kleuren ,’zig ver^^^^^ »en, en men tevens niet kan zeggen a‘ ^^™®”,'^°‘^i‘forengen kun- van verre, door een natuurlvke f?rvl=,ndrl ^ van naby, noch blyken; in den hond is de foort en verwandfehap te S tmnvl ^ ® ontaarde takken van dezelfde f2’ «^hacal, rappen afdaalende tot de laagere foorten gd!k to2"^ hy in’ bvz",' wen bevinden m?n d der wÜ- ntby zonder eenegroote menigte zyd-takken hLft -a dezer foorten - ^k sss één voor één te befchouwen, en dat mpn ™et meer mogelyk is dezelve dat IS te zeggen een gellact van verphgt is daar eene verzamdiniï IS de vvaare oorfprong de^ lcer\vv/pn™^H^™r hen benoemen wil : dk opte’iikf" welken men indcT- brengen met den aap , den -leeuw bv de vï?'^ ' wenlch in eene leeuw een kat met maanen en met een lantrn '‘a ^ z:h;yven of te benoemen. ’ “«Itufteien, m iHaata vaat haar te bt van den leeuw is dan ppn Ho,- „j i.n. j oni-I veiwarren met die van den . zy eenig is, en men ’ daar integendeel die foorten vrm .den iCMDiten die relts nunft vaar den leeuw fcbynen Oe: 4<ï DE NATUURLYKE HISTORIE, verwyderd , evenwel zo weinig van elkanderen onderfcheiden zyn , dat zy door de Reisbefchryvers verward, en door de Naamlyftmaakers de eene voor de andere genomen, zyn ( / ). De leeuwen van de grootfte geftalte zyn omtrent agt of negen voeten lam; {g), van den muil tot aan het begin van den Haart, die zelf omtrent vier voeten lang is ; deze gropte leeuwen haaien vier of vyf voeten in de booste ; de leeuwen van de kleine geftalte hebben omtrent v\^ en een half voet in de hoogte, en' de ftaart is omtrent drie drieeuw ^ leeuwin is m alle afmeetingen omtrent een vierde kleiner dan Aristotexes Qj) onderfcheidt twee foorten van leeuwen , de eene srooter de andere kleiner: de laatften zegt hy, hebben, naar evenredigheid, korter Iighaam, gekroesder hair, en zy zyn minder moedig dan de andere; hvvoest er by , dat m t algemeen alle leeuwen van dezelfde kleur zvn dat k re 7P%. gp vaal:de eerftc dier byzonderheden komt my twyffelagcig voor ; wy kenrfen die leeuwen met met gekroesd hair , geen Reisbefchryver heeft daar nï van gemaakt; zommige berigten, die my daarenboven voorkomen ceen vol komen vertrouwen te verdienen, fpreeken alleenlyk van een tyger met se- kroesd hair, die aan de Kaap de Goede-hoop gevonden wordt f/); maar bv- kans alle getuigemffen fchynen over een te komen in de kleur van den leeuw die vaal is op den rug , en witagtig op de ribben en onder den buik • /Flia- Nus en ÜppiANus hebben evenwel gezegd , dat de leeuwen in Ethiopië zwart waren gelyk de menfchen, dat men in de Indiën geheel witte vondt en an. dere, die met verlcheidcn kleuren geteekend of geftreept waren als rood zwart, en blauw; maar dit fchynt my niet toe door eenig getuigenis ’t S men als egt mag befchouwen, beveiligd te worden; want hlicSux, ee„ \ enetiaan, fpreekt van die geftreepte leeuwen niet als dezelve gezien hebben- W doet te rcgt opmerken, dat hy daar geen gewag van maakt dan volgens /Elianus; daar fchynen integendeel zeer weinige of gee. ne verfcheidenheden m deze lbort van dieren te zyn; de Afrikaanfche en Afia- tilche leeuwen fchynen malkanderen in alles te gelyken , en zo die der bersen van die der vlakten verfchillcn, fchynt dit verfchü minder in de kleur van de vagt dan in de grootte der geftalte te beftaan. De leeuw heeft eene foort van maanen, of liever lang hair dat alle de voorlle deelen van zyn Iighaam (/) bedekt, en dat fteeds langer ’wordt , naar- C/) Zie in ^ tier tygers, waarin van die dieren gefproken wordt daal men t onregt dezen naam aan gegeeven heeft ^ «urut, aaai (g) Een zeer jonge leeuw door de H>en.'van de Akadeinie ontleed, was van het ein- de van den inuic tot aan c begin van lien i ir • ^ . bovenfl van den rug tot aan de aarde vier en een half vnpt h F l'bijloire des Animaux , Paris i67ö- pag. 6 . ^ hsog. Memoires four jervir^i (b) ARUTm-F.i.BS Hijlor. Animal. Cbap. XLly. {i) Zie Kolde, die dit dier ty»;er-woIf noemt. (k) Gesner, Hijl. Animal. Quadrup. pag. 574, ( l ) Dit lang hair is niet hard en zwaar, gelyk paardenhair maar vrv ■ranh- = i j t .. hair, gelyk dat van het overige des iighaams. ^ enhatr, m r vry z gt, en glad vlas V A N D E N L E E U W. 4 ^ oud zy worde^/ het^Amer^^ hebben, en’twelkdp ini fiierj t welk de Europeauncn leeuw genaamd ook is het veeUdeine^ ^ gcene maanen, niet als onraogelvk monkanhet te van 'f van dit gedeel- om hem van zyne maanen te berooTCn^*^^? gehad op de natuur van den leeuw, zyne geftalte in te koSn maar nmedighcid te ontneemen, en dat zig niet dan in de S uiaTSt tu&^^ ^at dit dier, aan de Natuur aUe de onthoudt, en waar- de Zuidelykc deelen vajf Afia nf geüooten te hebben, uit ken , dc\yyl deze landen aan den Zuidkan^dnr^ Amerika is overgetrok- zyn; dit is de reden, die ons doet gefcleiden leeuw IS, dat dit Amerikaanr.'b dl.- I ^ r ^ denken, dat dit geene wen der oude wereld Pn^n ^ 1 oorfprong met hebbe van de leeu bafterd zyrmalr f te 1“ «i““ <><=r „ieuwe vcrl lyk de dkren der tócuwe wereW Toeï^d wezen, gc- les was verfchiUend van ’t gfen mmi t^r’ufp v/as onbekend «T. voornaamfte voorwerpen dier nieuwe INatuuVewmvefb de an t land waren meeltal barbaarfrli vppr benoeinen ; de naamen jnoeijelyker te onthouden; merratleeïde fpreeken, en nog « » „\’ar “ zinnigheden, de verwarring onzekerheden, de ?ubbel- dtr oud^Zaf voortbrengzelen der^fSZZS4lZ?e'*''naSn T s oZZ^gt f ^oS rig dè'ii -e men aan deze voorwerpen g^egetven\?S?^^pYd-^^l^‘i benamingen , welke zyn toegepall, zo veel raogelyk op Lnc hno i ^i’haus allen verkeerdelyk' ftrekte noüdzaaklykhcid van dLe ondLlbbeMinY d^ de artikels, waarin wy tevens eene bcredl,? ^ de voorgaan- van de dieren, die oorfpronkelyk in Amerika ïb gegeeven hebben die uit de oude wereld derwaards zvn nvpr^^ hooren, en van andere ten’ S^'^tiigenis alle geloof verdient Condami- 4Y’dY dier ’t welk de SpaniaardeiYvL 'i”^druklyk niet tc wee- voepT^^ ^i^ds van Quito puma heeten den leeuw , en de inboorliii- egt er by , dat het veel kleiner is dan Z verdiene : hy i^iemer is dan de Ainkaanfche leeuw, cn dat het 4 « DE N A T U U R L Y Iv E HISTORIE^ mannetje gecne maanen heeft (m); Fresier zegt ook, dat de dieren welken meninFcru leeuwen noemt, ganfch verfchiliende zyn van de Afrikaan iche leeuwen, dat zy voor de menfchen vlugten, en alleen te dugten zyn voor de ^troepen vee; en hy voegt ’er een zeer opmerkelyk ding by, te weeten dat hun kop naar dien van een wolf en naar dien van een tyge'r gelykt en dat hy een kleiner ftaart heeft dan een van beiden («) : men vindt in oudere ver- haalen (o) dat die leeuwen van Amerika naar die van Afrika niet gelvken dat zy er noch de trotsheid noch de kleur van hebben ; dat zy noch rood noch vaal maar grauw zyn ; dat zy van geen dik raaanenhair voorzien zvn .en de gewoonte hebben van op de boomen te kleuteren ; dus verfchillen de’ ze dieren van den leeuw in gehalte, in kleur, in de gedaante van den kon in de lengte van den ftaart, in het miflen van maanenhair, en eindelvk in de natuurlyke gebruiken; kenmerken ralryk en wezendlyk genoeg om de^ dub- belzinnigheid des naams te doen ophouden, en om voor te komen, dat men den puma van Amerika in ’t vervolg niet meer verwarre met den waaren leeuw den leeuw van Afrika of van Afia. ’ Schoon dit edel dier niet dan in de hectfte landen gevonden wordt kan het egcer in de gemaatigde geweften insgelyks vry lang beftaan en leeven m miflchien zelfs zoude men het wel zo verre kunnen brengen , dat het daar voortteelde: Gesner verhaalt dat ’er leeuwen geboren zyn in de Dieren gaar- de van Florence; WiLLucnv zegt , dat eene leeuwin te Napels, in hetzdfde hok met een leeuw opgedooten, vyf jongen t’eenerdragt geworpen hadtrö'l' deze voorbeelden zyn zeldzaam , maar zo zy waar zyn , voldoen zv om té bewyzen , dat de leeuwen niet volftrekt vreemd zyn in de gemaatiffde kli maaten; daar worden egter tepnwoordig gecne in de Ziiiddyke deelen -v.n Europa gevonden, en ten tyde van Homerus waren 'er reeds eeene in P^irT ponefus, fchoon ’er toen al, en zelfs nog ten tyde van ARisTOTEUEr in Thracie, in Macedonië, en in Theffalië gevonden werden ; zy fcbvnen^der halven op alle tyden ftandvadig den voorrang aan heete landen gegeeven z’2 .zelden in gemaatigde klinmten gewend, en nooit in de ftreeken van ’t Noor- ,den onthouden, te hebben: de Natuuronderzoekers, welken wy ftraks aaneeven“’S4?S^^ ^e '’o«Sg"“ van zy,x Werk over ü?d?^’ •'^'*'^?y’^'-'viorof vyf inde tt\de ^ dragt voort- ui drie in de vierde nf t- j '■^eipt, drieof vierin de derde nvee laanle d„gt, difakLos jc “o loeuS!’» & leeuwin üep'rc: rwo ’ hem bedroogen , met te zeiro-pn J en m Jn S M^mlem '^^er ,tat z> 4 heeft tingmg erlangen : hy Zegt ook |^\^houwmg , eene volkomen over- inismaakt, of/gekcJi'r h"arafonge® bezort,.n n te zoogen, en dat bygevolg de tyd van hunnen eerften grW jy) Zie hier agter de befchryving van den leeuw (a Kolbe, Mémm, 1741. Tom. III. „ag” - w sr.k"f 51 Van den leeuw. maanden diSrt.^^ hunner moeder noodig hebben , ten minllen eenige moederlyke tederj^id za^e , zyn in deze dieren overmaatig, en de minder moedig, en bedaarder ' natuurlyk ndnder fterk', gen heeft; zy venoont ^ verfchriklyk terwyl zy jon- kent geen gevaar , zy werpt zisr onvfvfV^f ftouüieid dan de leeuw, zy welken zy ontmoet , zj brenS hei?oni menfchen of dieren , brengt dien aan haare ionce kemven ’ f vervolgens metdenbuit, vroegtydig afrigtende omfbloS te ’ ^ onder dezelven , hen gaands werpt zy in verre vleefch te verfcheuren : door- men is, en, zo zy vreeft ontc^^te moeijelyk by te ko- door verfdieideniraaleu heen en weH^r rl V worden , verbergt zy haar fpoor met haar ftaait utai^i-cw te trappen, of is, brengt zyhaareiono-en naar wanneer de ongeruftheid groot men wordt zy woedend en verdeS’i dezelve wil ontnee- Men denkt , Z de lee^L laatften fnik. met heeft als de mecfte anderl^rSdiwen” me'?! zulke goede oogen, fterke zonnelicht hem ongemaklyk fchynt te zyn dat het dag op weg is , dat hy alle zvne to'^ten de. n ^ vollen ren rondom de troepen nagts doet, en, zodra hy vim- heeft waargenomen ^at hu i toe nadert, enz: men d;u hv zvne iafrr A ^ ^ andctc dieren niet verre kan rieken hunner mkvaalenSetif Tf hen niet naar de leiding ncre reukzenuwen beeaafd yvif’* ’ honden en de wolven , die met fy- Provimidmee“ge^^^^^^ van geleider, of ctafes T " s: en dan vokfVm zvn ’ van den roof leeft, en hem miflchien nu want zwak^’en van\ene ÏmiiI SlUhe ^leszelfs ovcrgefdioten brokken ; vlieden dan dienen. gellalte zynde moet hy den leeuw meer ont- nen openlySu fnl’aL^Txfy^ ‘^te zig aan hem vertoo- om hem te ontmoeten, zo is Iw dikwUe alle dieren bang zyn te wagten ter plaatfe, daar hyLnkt dat verbergen en hen op dan op don buik neder, Tn e^n^welbeïnS doortrekken; hy legt zig tot dat daar eenig dier omtrent komt plaats, en houdt zig daar Ichuil, hetzelve werpt, dS hy^t lkS^^^ zo vecle drift op 'Fong ™g,ig is. In de ichoon hy die laaiden nier i i ^ ^ aapen zyn gewoonde voed-' , Stond zyn, want hy' klautert nier terwyl zy beneden op ' hy eet veel tevens en vult zio- hoornen gelyk de tyger of depu- tevens en vult zig voor twee of drie dagen op ; hy heeft, i-EW de Quairup. pag. gj. G s. / 5a DE natuur LYK Historie, hy die met het vleelk^doSzwekr verbryzelt, waam devvyl zyn geftel ten heet aan water, In hy d nkt zo SS ah hv 1 naar gebrek * een hond, maar in plaats dat d^ont^^ In ^ r*" Aabt gelyk te dabben, zo kromt die van den le^nw i\a opwaards kromt oni is, dat hy veel neodS Lel^ m TI oorzaak heeft omïrent vvfberSen r^ verheft; hy vleefch van leevêndfge bolerdS'lTn'dlode verkielt’ het en gaat liever len nifuwen Tolf’oS^ tv van den vorigen wederkeere • maar (rhr./«i overblyfzels voedt ,is zyn adem egter zeer fterk en zvne ins hfpf verfch vleefch Het brullen van den leeuw is zo Itlrk ^ dat ^ ftank. omftuitingen gehoord wordende, naar den dontr\t|klTj^‘'*" IS evenwel zyne gewoone ftem, want tervvvl hv S^^rul ander gefcbreeuw , ’t welk kort is en fchïpivt 4 ,^ is , heeft hy een len integendeel een verlengde Ichreeuw te!ie brul- zwaaijn toon, met eene Ibherpcre trüüng vergezeld -Tv bt.T’ ? maal daags, en mecrmaalen zo er regen dreigfm Va nt t welk hy, m toorn zynde, maakt, iï nog vlfthrikWr - n de zyden met zyn ftaart, hy Haat daar de aard^miS V ^ nen, doet het vel van zyn gelaat beweeeen * h >nip maa- wen op, toont dreigende tanden, en haalt ’een^^ to?.?^ winkbrau- de punten gewapend, dat zy alleen eenopo- ic ^ ^ h^r- en het vleefch te ontginnen L,Ide. bSp*'™ SnSef, ''ol “ «™P“. die, na de tanden, zyne wreedfte wapenen zv i • hv h T . *^^^owen , kop, in de kaakebeenen, en de vooi-nnorer. Ho • t den haams; hy ziet des nagts, gelvk de de agter-deelen des lig- hgtdyk; maar het is zonder^ grond, dat men veitShe^? lang en ontwaakt oogen flaapen zoude. ^ dat hy met open De gewoone gang van den leeuw is fipr i toos fchuinfch ; zyn loop gefchiedt niet met eeWkfh ’ ichoon al' huppelingen en fprongen , en zyne beweeffinjfp^l hevyeegingen maar met op het oogenblik niet kan tegenhoudpn plotfelyk , dat hy zig byloopt : wanneer hy zyn proov befnrin V doelwit byfcans altoos- voor- ot- vyLn voet, val? boknTha dw ‘ï'“"S ™" verfcheurt het met zyne klauwen voorfte pooten, genoeg om het op te vreeten: zo iLip hv verder met de tanden klein geen hy door de jagt bekomt, en vfrlaw ïv^ is, leeft hy van ’t den, daarhy alsdan dieren genoeg tot ïln ^ de^ 'voeftynen en wou- ° '-fc> >-ot zyn onderhoud kan niagtig worden ; C<0 Les Fbyages ds la Boullave-le Goüz . p,j, „ (e) Hot IS van den Hr je Saint-Martin^ m " lKü»jo h«r. oatotouden, dat ,, d«'lS VANDÉNLÉËUW. 5^3 geeft minder gefchikt voor de moeite der jagt geworden, be- en het ^^'^'^onde ftreeken en wordt hy gevaarlyk voor den menfch ren bvïlkander’^i^®? evenwel opgemerkt, dathy, menfchen en die- valt, ten zv zv hem flno ’ eerften niet aan- wonder J^y den geenen, die hem beledigt, ken(0: lUn wü zig eerft te wree- dieren verkieft : ook houdt hv boven dat van alle andere weêrftaan kunnerL lans hLne ^^^/"^ jonge, olyfanten , die hem niet welken hy dus ligtelV olerwSdL? f nngegroeid zyn , en hulpe toeichietc-^L^olvSr moeder in tyds ter hunner lvp nn haakig ; hunne Lgel altoos opgeheveU: ^e daar gebruik van te moeten maaken om bevindt van regel der vier vingeren van ydeven voet bh- V vp^ vatten ; de agterfte daar aan vail zit, agterwaards gevouwen - hv k die vS dc andS; l«=bl>en, d. eeke'z2.VeiS •4 i ^ 'W -V . ■■ ~ ,. .; .. . . ! t|-*,- i '.■■ «'^V » --sr : ■■■ ■-- _ _ ,j7 7,. - : 7- • i- t J i I i' } \ I I • )’.. '? fe .^-' * - i ) '55 BES CHRY VING VAN DEN LEEUW. leeif he» fticrengevegt te Parys een gi-ooten Afrikaanfchen ian^'I wiens afmeetingen in de volgende tafel bygebragt worden: hét aan^H u helder roffe kleur ; dat der ooreii was zwart fch r j aan de biunenzyde ; het hair van den hals en de tie H ’• borllel-hair maakte, was het langfte, en kon rot v^- hai'r n haaien; de kleur was bruin en donker vaal gemengd, want yder miJn wortel en aan ’t einde , en was bruin in ’t bu> lengte ; het hair van de fcliouders , van de borft , en van den IK hadt dezelfde kleuren als dat van den hals , maar het was minder lang ; van gelaat, van den rug, van de zyden des lighaams, van het kruis, van K ^'ler beenen, van dc bovenfte zyde der voorde voeten, an net bovenll en de zyden van den ftaart , kon ten hoogden niet meer dan duim in de lengte haaien : het was van eene vaalc kleur met een zweem- zel van olyf kleur gemengd: het bruin hadt de overhand over het grootde pdeelte van het gelaat , met eene uitzondering van eene witagdge vlak , die 7 voorden hoek van yder oog was, en van een kleine drccp van de- inde kleur, die onder dezen hoek wierdt gezien; de mond was geboord roet bruin zwartagtig hair, uitgezonderd het einde van den muil, alwaar de lippen wit waren: de uitwendige teeldeelcn, de binnenzyde der beenen de agterite voeten , en het ondertt van den ftaart, hadden eene zeer heldere ros- te , en zelfs witagdge , kleur ; de pluim van lange hairen aan ’t einde van den ftaart was zwart en vier duim lang; het hair, dat tuffchen de vingers was, hadt eene bruin-zwartagtjge kleur; de knevels waren wit en hadden tot viec duim lengte. Men heeft my, in het ftierengevegt , ook een Afiatifchen leeuw laaten zien,, ten naaftenby dezelfde kleuren hadt als de Afrikaanlche , daar ik zo aanftonds van meldde; maar hy was laager en korter; hy hadt den kop ronder en het jaanhair was minder lang , de voorfte beenen waren gedraaid , zodat de ge- wrigten malkanderen raakten even als by de dashonden met gedraaide beenen * d^ar zyn in het ftierengevegt , volgens ’t geen men my verzekerd heeft , dri& Aliatifche leeuwen geweeft, die alle deze karakters hadden; maar ik ben zeer geneigd te denken, dat de kromming der beenen van deze leeuwen eer een gebrek is, dat zy in de gevangenis gekreegen hebben, dan een byzonder maakzel aan alle de Afiaciiche leeuwen eigen , gdyk wy verdraaide voeten ge- ^ ouden hebben aan een hert («} , dat gcduurcnde langen tyd in eene kleine luimte was bellouten geweeft. De leeuwin heeft geene maanen ; men ziet onderfcheidenlyk bet beloof> van haar gelaat, het bovenft van het voorhoofd, de ooren geheel, gelyk ook de hoofds , den hals , de ichouderen , de armen , het voorft van enz; alle deze deden, die by den leeuw door het grof hair bedekt yn , geeven de leeuwin een zeer verfchillend voorkomen ; en inderdaad heeft de eii korter hoofd dan de leeuw, minder gezonken voorhoofd, alle Kken minder uitgedrukt , enzr de nagels zyn kleiner en daar zyn ande- (*> Zis VI Deel van dit Werk, blz, 50. oader aan. 56 DE NATUURLYKE HISTORIE, re verfchillen in de evenredigheden van het Hghaam dezer dieren : men kan £v over oordeeïen door de afmeetingen van eene leeuwin in de volgende ta- tel bygebragt met die van een leeuw te vergelyken. Deze leeuwin (P/. 11)^ hadt over het geheele hghaam geen langer hair dan ^n vier ot vyf lynen , uitgezonderd het fainnenft der ooren alwaar het drie duim lang was ; de knevels beftonden uit dikke , Hevige , en witte borftels, gelyk die van den leeuw, zy waren vier en een half duim lang. _ et hair hadt eene vaale, meer of min donkere, kleur met eenige vermen- ging van zwarte vlekken van die zelfde kleur op zommige plaatzen; het we- zen, het bovenft en agterft van hot hoofd, het buitenlf der ooren, het bo- vcnlt van d. 0 n hals , de Ichouders , de buitenzyde der voorlle pooten de rug, de zyden des lighaams., het kruis, de dijen, de buitenfte zyde der ag- terpooten, en het bovenft van den ftaart, waren van eene vaale kleur met ee- ne hgte fehaduwing van bruin, omdat eene menigte haften aan het einde bruin waren : al het overige des lighaams was van eene zeer heldere vaale en zelfs witagtige, kleur onder het onderll kaakbeen, onder den hals, op de borft op de oxels, op t agterft gedeelte der armen, op den benedenbuik, en op het binnenft gedeelte der dijen en der beenen : daar was een zwarte vlek aan weerzyde van de onderfte lip by de hoeken van den mond: het binnenft van die hp, de rand van de bovenfte lip, de omtrek der oogleden, en de plaats der wmkbrauwen, waren insgelyks zwart van kleur; men zag een groote vlak van dezelfde kleur op het agterft gedeelte van de biütenfte zyde der oogen ■ het einde van den ftaart hadt ook eene zwartagtige kleur over de leno-te van vier duimen. 0 t vtui AFMEETINGEN van den Lee E U V\' en de Leeüw I N. Lengte des geheelen lighaams, in eene regte lyn gemeetcn van het einde van den muil tot aan den aars . . . . Hoogte van het voor-ftel . . Hoogte van het agter-ftd Lengte des hoofde,, van het einde des rauils tot aan liet agterhoord . Omtrek van het einde des miiils Omtrek van den muil onder de ooaen /rpnnTr'en Omtrek van de opening van den nmi] ° . Afftand tuflehen de beide neusgaten | Alftand tuflehen het einde des niuils en den voorften hoek Vtin tl 00^ • ^ Affland tuflehen den agterflen hoek en ’t oor ’ -E o| Oen .„de™: Aflland tuflehen de vooriie hoeken der oogen vó'o-ens dé kroiiuning van het neusbeen gemeeten . Dezclf. beschryving van den leeuw. tilSTINGEN VAN DEN L s? D E Leeuwin. V. d. I- 0. ft ^ 9* I. 10. 0. 0. 4- 0. 0. 6. 6 . 0. 4* 6 . 0. 7- 0. 1. 9- 0. 2. 10. 6. ft 0’ ft D* 0. 2* 7- 0. 2. 3' 0. 0. 7* 8. I. 0. 6 . 0. 5. 8. 0. 3- 2. 0. Ö. 6. 0. 7. 9. 0. 8. 6;. I. I. 9* 0. 6. ö. 0. 2. 8. 0. 3* 8. 0. 8. 0. 0. II. 0. 0. 3- 9- 0. 3- 0. 0. I. I. 0. 0. oX -'2* EEUW En de Leeuw I N. Dezelfde afftand in een regte Jyn hoofds tuflchen de oogen en de ooren *. . Cre • • • • • ten ^ van de bafis, op de uitwendige kromming gemee- Omtrek van den hals . . , umtrek des lighaams agter de voorfte pooten gemeeten. . Leze fde oratrek op de dikfte plaats ... dezelfde omtrek voor de agterfte pooten « . , Lengte van den Homp des ftaarts IJmtrek van den ftaart aan ’t begin van den Homp ' . . gte van den voorarm, van den elleboog tot aan’tgewrigt van de hand . . . , . ^ Breedte van den voorarm aan den elleboog * . Dikte terzelfder plaatfe Omtrek van ’t gewrigt van de hand ! . ’ . Omtrek van de agterhand .... Lengte van ’t gewrigt tot aan ’t einde der nagelen . . Eengte van het been van de knie tot aan de hiel oreedte van het bovenft des beens . Dikte Breedte ter plaatfe van de hiel . . ; * ’ mtrek van den agtervoet . .... engte van de hiel af tot aan ’t einde der nagelen . . Breedte van den voorvoet . . f reedtc van den agtervoet .... Lengte der grootfte nagelen ^^eedte aan de bafis , . . . , waarvan de afnieetingen in deze tafel zyn gemeld, woog 243 w H ftrekte zig tot het fchaambeen uit en liep in de zyden eder opwaards ; in andere onderwerpen heb ik het agter de maag oragcvou- wen gevonden. ^ Oe twaalfvingerigcdarm liep tot agter de regter nier , vervolgens kromde hy ter linkeizyde voort, de nugteredarm maakte zyne , .^'''Ventclin'ren in rif* navolflrppk . in dp Timaira — j.... giggE.- in de omvvp *'-*• vuuiL, ue nugiereaarm mauKu; /^yuc Ivk rr ,sen in cie.navelftreek , in de weeke buikzyden, en in den eigen- onderbuik; en de omgcbogedarm in de navelitreek , en in de einde tot het ander; de blindedarm was in het regter aan don navelllreek gcplaatft . en llrekte zig, in de weeke buikzyde, fen uit* van linkfch tot regtlch, en van voren naaragte- Eerigf d 1 blmdendarm van eene leeuwin gevonden agterwaards °/v*^^^^tonkeldarm naderde het agtcrll gedeelte van de maag,^en maak- ■‘A. £)eel. pj 58 DE NATUURLYKE HISTORIE, ï™rds" Sn^d" 7ig1f “*• ’”Se'’Z" ’ > “ ”e„“rette'£Ster™“^ SkS-^S rd,‘’f l’ogen'iai (’cf dan i„ te oieJS^e “S uLÏ zyde van den onigcboSda™' ”de kroSid"'*^ ^nv"f ’j™' eekromd van de by dezelfde dikte “fSSerd te raakte, en dat dikker was. gedeelte (£}, dat aan den blindendarm Daar waren aan weêrskanten van den aars (/i t b/ nr\ i • de kat, den hond, enz, twee blaasies (n ^ri buiten bekleed met een £ en Tan n^iddellyns, van rr.elkagtige liof zonder reuk bevattende ; *e fto“vloeS èrffrand T® aars door eene vry wyde buis (D) uit : een dezer blaasiec Sot.eéci . i >■ f” V 1 t BESCHRYVING van den leeuw. 6i de koppeling van den leeuw met de leeuwin gefclüedt op de wyze als bv an- Uv.re viervoetige dieren. ^ ^ binnenfte teeldeelen (E/. //ƒ/) waren kleiner; het vel van bon? , voorhuid maakten eene lbort van koker, met een elle- PuSo- Pn’^ beneden cn naar agteren gelyk de roede; het hoofdje (J) was beptT^,^ met kleine klierqes doorzaaid; het bevattede een lang en puntig eene zeer hard? daar rvaren geen zaadblaasjes: de afvoerendc vaaten (CC) T voorftanders (fi C), gelyk als in de kat van S hSe’rr^ pisbuis was zeer lang, want daar was zeven duim afllands fplitzin?^ ^ tot aan de fplitlmg (G) der fponsagtige lighaaraen; by deze plitzii g , aan weerskanten van de pisbuis, was een lighaam (/7 H) dat negen lynen lengte, zes lynen breedte, en vier lynen dikte hadt; het 4dondt uit een fpier , die eene klier bevattede , waarvan het uitwerpend vat gemeenfehap hadt met de pisbuis; de blaas was byna rond: de zaadballen II waren aan onmogelyk was dezelve daar af te fcheiden; gedaante, en die van den opperbal onder deze bekleedzels : de inwendige zelflbndigheid der zaadballen was geelagtig en vamgtig ; zy hadden een as m de «rekking van hunne groote middellvn De belchryving der vv;^jes teeldeelen is gemaakt naar dezdfde leeuudn dS ten onderwerpe gediend heeft om de kleuren van ’t hair te belchryven en om de maaten der uitwendige deeleii, in de vorige tafel bygebragt , naar te neemen; de afmeetingen, die in de volgende tafel voorkomen, zyn ook naar deze leeuwin genomen, omdat zy van drie onderwerpen, welken ilc ontleed heb, de gezondfte en beft bewaarde ingewanden hadt. Het hoofdje van den kittelaar was zeer weinig zigtbaar, en men zaïr bvna geene holligheid ter plaatfe van zyiie voorhuid ; maar het lighaam en d^ bL- nen waren zeer merkbaar: de hoornen van de lyfmoeder ftrekten zie aart weerzyde in eene regte lyn, gelyk die van de kat en de teef, tot aan df nk ren uit; de plaats van de opening der lyfmoeder was uitwendig geteekend hoor een knobbeltje of zwelling, die twee duimen omtrek hadt; het voorfte gedeelte van de fchede, dat het finalfte was, hadt van binnen een groot ge- kleine plooijen , die zig van de plaats der opening van de pisbuis tot aan hen mond van de lyfnipeder uitftrekten ; de randen van deze opening waren eer dik en zeer uitipringeiide , iii de gedïiante van een wrong door vier \^er- eenigde knobbeltjes geformeerd: bet loofwerk was groot, en de zaadballen hadden eene eyronde gedaante; men zag daar op eenige kleine knobbeltjes, rchoon zy half verrot waren. ■’ * Bengm der dunne darmen van den porder af, tot aan den blindem"’ OmS den twaalfvingerigendarm óp de dikfte plaatfen ’. . . aan ae dunfte plaatfen . ^ '■i'-’", 'hi|terendarm aan de dikfte plaatfen * . •htrek aan de dunfte plaatfen .... o. II 3 n O’ 3' 3- o. 9- o. 9- o. 62 DE NATUURLYKE HISTORIE, Omtrek van den omgebogendarm aan de dikfte plaatfen Omtrek aan de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm . . , , ‘ Omtrek aan de dikfte plaats Omtrek aan de dunfte plaats Omtrek van den kronkeldarm aan de dikfte plaatfen Omtrek aan de dunfte plaatfen . . Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . ’ . Omtrek by den aars . . Lengte van den kronkeldarm en regtendarm famengciiomen * Lengte van de gcheele darmbuis, den blindendarm daar niet ónder begrcepen • • • . . Groote omtrek van de maag Kleine omtrek van de maag Lengte der kleine kromming, van den flokdarm af tót aan < dien het regter gedeelte maakt Lengte van het linker gedeelte , van den flokdarm af tót aaii den groeten blmdenzak . . . . Omtrek van den flokdarm . , ’ Omtrek van den portier . , ’ ’ Lengte vaii de lever . , . ’ ^ * Breedte . . : . * ’ Haare grootfte dikte . ^ ‘ Lengte van het galblaasje Deszelfs grootfte middelljm . . . ‘ Lengte van de milt ... ^ * Breedte van het onderft gedeelte . . ^ ' Breedte van het bovenft gedeelte . .* * ‘ Breedte in ’t midden Dikte . . . ■ Dikte van het alvleefch ... Lengte der nieren . . , ' . ’ Breedte . . . * ‘ * Dikte . . - , ' ' Lengte van het zenuwagtig middelpunt, van de holle *ader af tc de punt . . - . Breedte ... . . . ‘ * Breedte van het vleezig gedeelte tuffehen het zenuwa 2 ti<^ niidd( en het borftbeen - . . . Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt Omtrek van de bafis van ’t hart . ^ ^ . . ™ r»>==te Erèedm^“” • Lengte der voorherflenen . . * Breedte . ; . * ' * Dikte . . . ■ ■ . voeten , O. O. o. o. o. . o. o. o. o. 3 - duimen, lynen. 3 - 2 . 2 . 6 . 5- 5- 7 - 6 . 24. 0, 0. 3 - 6. 0. 0. 0. hoek ■ 0. O. 0. 1 den 0. 5 - 0. 0. 4- O'. 0. 3 - 0. I. 0 0‘ 0. I. n 0* 0. 0. I. 0. 0. 4 . 0. 0. J . 6. I. 2. 0. 0. 2. 3. 0. I. 6, 0. rt 0- 0. 0. 0. 7. 0. 0. 2. 0. 4 . 8. 0. 2 . 10. 0. I. aan 0. 3 - 0. 0. Ipunt n 0* ö. 0. 3 * 4 - . 0. 5 - 6. 0. ïi. c. • 0. 4- 6. c. 3 - 8. . . 0. 0. 9 - 0. 9 - 0. . . 0. 0 0* 0, 0. 2, 0. n . 3 - 0. 0. 2. 6. 0. X. 2. o o 0 03 O 0 03 V 3 OyVO o, *•*»•*•• • * BESCHRYVING VAN DEN LEEUW. 63 Bre^^ der agterherfleneu . . , Likte . * . ’ . * ^ ’ Aflland tuflchen den aars en den balzak Hoogte van den balzak .... ^engte van den balzak .... Breedte tuflchen den balzak en de opening van de voorhuid Atïland tuflTchen de randen van de voorhuid en het einde T ^oede ..... ^engte van bet lioofdje Omtrek . . . . * , Hengte van de roede van de Iplitfing der iponsagtige lighaamen tot aan de inplanting der voorhuid Breedte van de roede .... P^kte Hengte der zaadballen . ... Breedte . . . ’ Breedte van den opperbal Dikte . ... * Lengte der afvoerende vaaten Middellyn van het grootft gedeelte hunner uitgeftrektheid Groote oratrek van de blaas Kleine onttrek . . ■ . . Onttrek van de pisbuis . , Lengte der voorllanders . , : - , .• .• . • . ■. Afftand tuflchen den aars en de klink Lengte van de klink .... ^ngte van de fchede ... Hintrek aan de dikfte plaats ptntrek aan de dunfte plaats . ... J^ruote omtrek van de blaas j>‘eine onttrek . , . ^ Lengte van de pisbuis . ; . L*®trek .... Lengte van den hals en ’t lighaam van de lyfinoeder ptrek . . . . . engte der hoornen van de lyfinoeder .^mtrek op de dikfte plaatfen ^ WirVlbW (AI.X tl ^’^tek aan het einde van yderen hoorn . . , . ho ir tuflchen de zaadballen en het einde van Afftuui Le T f"ête van de kromme lyn die de trompet dcorluopt der zaadballen . . . , "feedte Ltkte .... Vosten , duimen , lynen, 0. I. 6 . 0. 1 . 8. 0. 0 9- 0. 2. 7 - . 0. 3 * 0. 0. 2. 2. 0. 2. 8. . 0. 2. 4. t de 0. 0. 2. 0. 0. II. 0. I. <5. 1 af 0. 3 * 3. 0. 0. 6. 0 . 0. 8. 0. I. 6 . 0. I. 2. 0. 0. 10. 0. 0. 4 - 0. 0. 2. I. 3 - 0. . 0. 0. I. 1 . I. 0. 0. II. 6 . 0. I. 0 . 0. 0. 10 . 0. I. I. 0. 0. 7 - 0. I. 9. 0. 0. 9- 0. 6. 0. 0. 4 - 0. 0. I. 4 ' I. 2. 0. 0. 9 - 0. 0. 2. 7 - 0. I. 10. 0. 3 - 0. 0. 1. 3 - 0. 7 - 0. 0. I. 0. 0. 0. 9. den 0. 0. 2. 0. 2. 6 . 0. I. 3* 0. 2. 7- 0. 0. 3* 64 DE NATUURLYKE HISTORIE, Het geraamte van den leeuw {PI. Flll) heeft veel overeerknmft ri.c van de kat; zodra men egter het ontvleesde hoofd van het een ï^zerSeren ÏSln aanftonds zeef blvkbSre verlchillen m . de imul van den leeuw is naar evenredigheid minder kort dan die van kat ; het voord: gedeelte der eigenlyke neusbeenderen is verder af dan in d? kat d^^^ maakt een minder ftompen hoek in den leeuw en afffpliinii-ói "• oogputten van den leeuw zyn minder gerond en atgebioken m eene, naar evenredigheid, veel langere uimeflrpVrUpid h ^ ^«dfgcdeelte IS gezonken en maakt eene loort van goot, die zig naar voren verlengt langs do vei cemging der twee eigenlyke neusbeenderen : de bovenzyde van den kop herft zo veele kromming met over haare lengte in den leeuw als in de kat • omdaJ het voorhoofd gezonken is, omdat het agterhoofd Sï «cl nat a«emTt* fprmgt, en omdat ’cr een zeer dikke rand is, die zi<^ van vnron nvKn ! • uitllrekt: daar zyn nog twee andere randen die zig °een aln wedeSvdi'^^”^ het agterboofd, uitfirekken; de takken van het on^dèrft kaïkbeen 7" agtetwaards gebogen, en de „itfteekzel. , die zitaan df agtrl hctligliaam van dit kaakbeen bevinden , zyn meer biiiiienwaards gekromd iviS 'atdeii dto wel diermie- if te getal" “ ““ “ De wervelbeenderen van den leeuw, de vi'nKran ni. beenderen van het bekken gelyken ook zo wel in irpt-ni diezelfde beenderen in de kat gezien' ondorrnm-i gedaante, naar van de goot minder diep i,rdeif kt tl ■ T d '« agterft gedeelte waren vS . voren gengt, en een weinig binnenwaards gekrS Sar varen vyl,^n-twintig valfche wervelbeenderen in den Haart. ’ De voorllc en bovenlle kanten van het fchouderblad maakten niet zulk eeti regelmaatigen cirkel-boog als m de kat, omdat de olaats van dp,. ^ i j • J twee kanten fcheidt in den leeuw wt vtJ4‘rbg „d " ts ^ kat, inzonderheid op het hovetó X tt dS naar evenredigheid, ook grooter on dnS’nrof ^^'h^venheden waren, zig fchuinfch van boven na^ar bene’den van tenzyde van dit been uitllrekte : ik hoh «tppv p v°ien naar agteren, opdebui- fchen de beenderen van den voorarm ^ waargenomen tus- de grootte der verhevenheden die ovon” m de iterkte der fpieren, aan dezelve vnfi ^^^toektheid en voet, de agtervoet,ende vingers beflonderiS he zelfdS^^^^ de kat; men zal het verfchil der manhp,v f ” nerzciiac getal beenderen als in tafel te vetgelyken met die der nirervatirbe“'r dt£ (t) Zie het V Deel ra« dit Werk, biz. 201. enz. Lengte I J ■ C.f.V. Ji.. A // I BESCHRYVING VAN DEN LEEUW. 65 T ivoeti A-engte van den kop van het einde des kaakbeens tot aan het agter- . . . . . I. grootfte breedte van den kop ... . o, lengte van het onderft kaakbeen van het voorfte einde tot den ag- ften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . . . o. A van het onderft kaakbeen ter plaatfe van de hondstanden. 9. Atftand tuffchcn de knokkelvvyze iiitfteekzels . . . o. •Dikte van het Voorfte gedeelte van het been des bovenlten kaak- ^ ^eens ^reedte van het kaakbeen ter plaatfe van de buitenfte fnytanden. «reedte ter plaatfe van de hondstanden Dengte van de bovenfte zyde . ... Atftand tuftchen dc oogputten en de opening der neusgaten Dengte van deze opening . ... Breedte . . . . . . Dengte der eigenlyke neusbeenderen nreedte aan de breedfte plaats . ... «reedte der oogputten ... . . . Woogte ♦ O • • • • •• Dengte der langfte fnytanden buiten ’t been . . . Dengte der hondstanden . .... Breedte aan dc bafis . . . Lengte der dikfte baktanden buiten het been Breedte . . . . . . pikte Dengte van den hals . ... Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar be- neden .... , . Dengte van de eene zyde naar de andere . . Dengte der dwarfche uitfteekzels van voren naar agteren . . . Breedte van het eerfte wervelbeen op de dwarfche uitfteekzels ge- [voeten, duimen, lynen.' O. 8 . O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. 5' 5" o O' 2. O' I. s. I. e. I. o. 0. 1. 0. 10 . 1. I. 8 . 8 . 0. n O' 8 . 7* 4- 10. 1. 2. o. 8 . 8- 6 . 11. A-T /ï' II. 9- 9' 4- 8 . meeten . . . . • . ■ o. Dengte van het gedeelte van de wervclbeenkolom die uit de rug-wer- ^ veibeenderen beftaat . . . . i. ji'iogte van het doornagtig uitfteekzel van het cerftc wervelbeen, o. Doogte van dat van het tweede, dat het langfte is . . . o. puogte van dat van het tiende, dat het korft is ... o. Dengte des lighaams van het laatfte wervelbeen dat het langft is. o. • der eerfte ribben ... . . o. j'htand tuftchen de eerfte ribben aan de breedfte plaats ... o. ^engte der tiende rib, die de langfte is . . _ . o. -engte der langfte van de valfche ribben, die de kortftc is ... o. 1 ^^^*^dte van de breedfte rib .... o. van het borftbeen . • _ . . i. sedco van het eerfte becu, dat het breedfte is in het middel voor- g ‘w gedeelte . • . . .0. jT^^dte van het eerile been, dat het fmalft is aan het buiteneinde. o. ■pgte van het doornagtig uitftcekzei van het vyfde lenden-wervel- T „ •> dat het langft is ..... o. van het dwarfch uitfteekzel van het zesde lendenwervelbeen dat het langft is . .... o. ■'■A DeeL I 5 - 4. 5* o. 2. 10. 3- o. 0. 10. 1. 6. 4- 3- 3- I- 10. 9. 7. o. o. IC. 5- 6. D 3- 0. 5. 1. 8. i 66 DE NATUURLYKE HISTORIE, ■*-*^*^b AJgAlMtAlAA «W4J VJXV4W** » V Ai I VVl V Ui L langde is . • • . . Lengte van het heiligbeen Breedte van het voorde gedeelte Breedte van Ket agterd gedeelte Lengte van het negende valfche wervelbeen van den langd is . . . . Breedte van het hovend gedeelte van het heupbeen Hoogte des beens van 't midden der knokkelwyze h( het hovend einde Lengte van de goot .... Breedte in ’t midden , Diepte van de goot Diepte van de uitranding aan het agterd einde Afdand tuirchen de twee einden der uitranding van b ten gemeeten . . ' Lengte der eyronde gaten . . ; Breedte Breedte van het bekken Hoogte .... Lengte van het fchouderblad . . Breedte aan de breedde plaats Lengte van de agterde zyde Breedte van het fchouderblad aan de fraalde plaats Hoogte van den doorn aan de verhevende plaats Middellyn van de panswyze holligheid Lengte van den fchouder Omtrek van de kleinde plaats Middellyn van ’t hoofd Breedte van het hovend gedeelte Breedte van het onderd gedeelte Lengte van de ellepyp Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het draalbeen . . . . Breedte van het hovend einde Breedte van het onderft einde • Lengte van het dijbeen Middellyn van het h den eei-ften regel des middelften vingers van den voor- voeten, duimen, lynen. o, I. , o. o. 3. 10. o. I. 2. o. 4. 2. O. I. 6 . o. 4. 9. o. 4. o. den tweeden . . ... den derden . . . . ’ . den eerften regel van den duim den tweeden regel . . . . den eerften regel van den tweeden vinger der agter- • • • • , • . . den tweeden regel . . . . den derden regel . . . ! o. o. o. o. o. 0. o. o. I. I. I. I. I. I. I. I. ir. 6 . 4. r. 6 , 9 - 4 - 4. 63'» DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VANDEN LEEUW. No. DCCCXLIV. Het vel van eene leeuwin. • No. DCCCXLV. De maag van een leeuw. Deze maag is genomen uit een leeuw , waarvan gewag is gemaakt op biz. 58 , men ziet ’er de plooijen van binnen in. No. DCCCXLVI. De tong van een leeuw. Deze tong zit aan het ftrottenhoofd vaft ; haare tepeltjes zyn zeer zigtbaar. No. DCCCXLVII. De longepyp van een leeuzv. Dezelve is aan ’t boveneinde by de kraakbeenderen van ’t ftrottenhoofd af- gsilieeden; men ziet haare iplitfmg, en de openingen der beide takken, die met de longen gemeenfehap hadden. No DCCCXLVIII. De teeldeelen van een leeuw. Alle de deelen der voortteeling , zo wel inwendige als uitwendige, zitten in dit ftuk aan malkanderen vaft. No. DCCCXLIX. Het geraamte van een leeuw. Het is het geraamte , dat ten onderwerpe voor de befchryving der beende- ren van den leeuw gediend heeft ; zyne lengte is van vier voet negen duim , van het voorfte gedeelte der kaakbeenen af tot aan ’t agterft gedeelte van ’t heiligbeen ; het hoofd heeft een voet tien en een half duim omtrek aan de dikfte plaats : het dwaarfch uitfteekzel van de regterzyde van het vyfde len- denwervelbeen heeft twee punten waarvan het een zig voorwaards en het an- der naar agteren uitftrekt ; dit laatfte is door eene famentrekking of verfty- ving der kraakbeenderen (ancbylnfis') vait aan de punt van het dwarfche uit- fteekzcl van het zesde wervelbeen. No. DCCCL. Het geraamte van eene leeuwin. Dit geraamte is op bevel van zyne Majefteit van Trianon naar ’s Konings Kabinet gebragt; men heeft ons gezegd, dat het uit de Dierengaarde van V erfailles was ; ik heb in dit geraamte geen kenmerk gezien om de kunne aan te wyzen ; de lengte is van vier voet vier en een half duim van het einde der kaakbeenen tot aan ’t agterft einde van ’t heiligbeen; het hoofd heeft een voet negen en een half duim omtrek aan de dikfte plaats. BESGHRYVING VAN HET KABINET. 69 No. DCCCLI. Het hoofd van een kemv. Dit hoofd is vleefchloos ; het heeft elf duim lengte van het einde der kaak- oeenen tot aan de knokkels van het agterhoofdsbeen ; het grootlle gedeelte van dat been en der wandbeenen is weggenomen om het binnenft van het bekkeneel te laaten zien. No. DCCCLII. Een gedeelte van het hoofd van een leeuw. Het onderft kaakbeen ontbreekt geheel ; daar is anderhalf duim lengte van het einde des bovenften kaakbeens tot aan het agterll einde van het agter- hoofdsbeen ; men heeft een ftuk van het bekkeneel afgezaagd , ’t welk men kan wegneemen om zyne dikte te zien , die op zommige plaatfen meer dan een duim is ; men ziet ’er ook de zeer dikke beenlaagen , die aan ’t agter- hoofdsbeen vaft zyn , en die zig aan weerskanten tuffchen de voorherflenen en agterherflenen uitftrekken ; en eindelyk eene dikke oneffenheid , die boven de agterherffenen was ter plaatfe , alwaar de beide beenlaagen zig vereenigen. No. DCCCLIII. Het roedebeen van een leeuw. Dit been heeft drie en een halve lyn in de lengte , en twee lynen breedte aan de baüs. v 70 DE NATUURLYKE HISTORIE, D E T Y G E R S. ewyl de naam van tyger een geflagt-naam is, welken men aan ver- kj D ? fcheiden foorten van verlchillende dieren gegeeven heeft, zo be- st, hoort ons eerÜe werk te zyn de eenen van de anderen te onderfchei- den : de luipaarden en de panthers, die men dikwils met malkande- ren verward heeft, zyn beiden door de meefte Reisbefchryvers tygers ge- naamd; de onca, die zig gemaldyk laat temmen, waarvan de Oofterlingen zig voor de jagt bedienen, is voor de panthera genomen, en, even als deze, door den naam van tyger aangeduid; de lynx of los, de proviandmees- ter van den leeuw , dien de Turken karackoulah en de Perfiaanen ftyahgush , hectcn , hebben ook den naam van panther of onca gekreegen : alle deze die- ren zyn gemeen in Afrika en in alle de Zuidelyke deden van Afia; maar de waarc tyger, de eenige die dezen naam voeren moet, 'is een zeldzaam dier weinig bekend by de Ouden en flegt belchroeven by de hedendaagfchen. Auis- TOTELES , die in de Natuurlyke Hillorie de leidsman van de eenen en de an- deren is, maakt ’er geen gewag van. Plinius (a) zegt alleenlyk dat de tyger een dier van eene verfchriklykc fnelheid is, tremenda. velocitatis animal ; en hy geeft te kennen , dat het te zyner tyd zeldzaamer was dan de panthera, naardien Augullus de eerde was , die den Romeinen een tyger aanboodt voor de inwying van het theater van Marccllus , terwyl deze Bomvopziender ten tyde van Scaurus reeds honderd en vyftig panthers (b) gezonden hadt, en vervol- gens Pompejus vierhonderd en tien, en Augultus vierhonderd «twintig voor de fchouwplaatzen van Rome hadt doen komen ; maar Plinius geeft ons gee- ne befchry ving van den tyger , en wyft ons zelfs geene van deszelfs kenmer- ken aan. üppianus (c) en Solinus, die na Plinius gefchreeven hebben, fchy- nen de eerde te zyn, die gezegd hebben, dat de tyger door lange banden of llreepen, en de panthera door ronde vlekken geteekend Was; hét is inderdaad een der kenmerken, die den waaren tyger onderfcheiden , niet flegts van den panther, maar ook van verfcheiden andere dieren, welken men naderhand tygers genaamd heeft. Strabo haalt, ten opzigte van den waaren tyger Meoasthenes aan, en hy zegt na hem, dat ’er tygers in deindiën zyn, eens zo groot als de leeuvven. de tyger is derhalven een wild dier van eene verl’chrik- lyke fnelheid , welks lighaani met lange ftreepen geteekend is , en welks groot- te die van den leeuw overtreit. Zie daar de eenige kenmerken , welken men by de Ouden , van zulk een merkwaardig dier vindt ; de hedendaagfchen , (fl) Zie Plikius Hijl. Natur. Lib. VIII. Cat,. (b) Zie Plinius Ili/i. Natur. Lib. VIII. Cap. (c) OmiaNi Lib. I. de Venatmie. Zie hier zyne woerden. Orynges dus decerari taenis eblongts Ugrtim uiflar, altos vero rotmdts ut panthera. — Tigres Sounüs bejlias inrignes macü- notae perniatas memoraoïles rsddiderwit ; fulvo nitent, boe fulvum nigrantibus Jegmentis in- i8. n- zyne woorden. er-undatum. {d) Zie Strabo Lib. XV. VANDETYÓERS. 7% gelyk Gesner. en de andere Natuuronderzoekers , die van den tyger gefprokep hebben , voegen byna niets by ’t weinige , dat ’er de Üudcn vaii hebben ge- zegd. In onze taai heeft men tyger-vellen , of getygerde vellen, genaamd alle. de vellen met kort hair, welken men met rondagtige en onderlcheiden vlakken geteekend vondt; de Reisbefchry vers , op deze verkeerde benaaming afgaan- de , hebben op hunne beurt , den naam van tygers gegeeven aan alle de roof- dieren , welker huid getygerde dat is te zeggen met afzonderlyke vlekken ge- teekend , was : de Heeren van de Akademie der Weetenfehappen hebben den ftroom ivolgd, en hebben insgelyks den naam van tygers gegeeven aan die- ren, met een geiygerd vel, die zy\)ncleed hebben, fchoon dezelve zeer ver- fchillende waren van den waaren tyger. De algemeenfte oorzaak der verwarringen en onzekerheden , die zo memg- vuldis'in de Natuurlyke Hilforie zyn ingedrongen, is, gelyk ik in de voor- gaande Artikels heb te kennen gegeeven, de noodzaaklykheid , waarin men zig bevondt van de onbekende voortbrengzels der nieuwe wereld te moeten benoemen : de dieren van Amerika , fchoon meeüendeel in, foort en natuur geheel verfchillende van die der oude wereld , hebben dezelfde naamen ge- kreegen, zodra men eenige overeenkomll of gelykenis tuffehen de eene en andere bemerkte : men hadt zig eerft in Europa vergift , met den naam van tyger toe te paffen op alle dieren van Alia en Afrika , die een getygerd vel hSden; deze dwaaling, na Amerika overgebragt, is daar verdubbeld, want in dat nieuwe werelddeel dieren vindende, welker vel met rondagtige en on- derfcheidene vlekken geteekend was, heeft men den naam van tygers gegee- ven , fchoon zy noch van de foort van den waaren tyger waren , noch zelfs behoorden tot eenige foort van de dieren met getygerd vel van Afia of Afrika , waar aan men dien naam reeds verkeerdelyk gegeeven hadt; en dewyl deze dieren met getygerd vel, welken men in Amerika vondt, in viy grooten ge- tale zvii, en men niet nagelaaten heeft aan hun allen den naam van tyger toe te paffen fchoon zy zeer verfchillende van den tyger en verfchillende van minder waren, zo is hier van het gevolg geweett, dat men, m plaats van eene enkele foort, welke dezen naam moet voeren, negen of tien fuorten telt, en dat derhalven deHiftorie dezer dieren zeer ingewikkeld en zeer moei- jelvk te befchtyven is, omdat de naamen de zaaken verward hebben, en om- dat men, gewag maakende van deze dieren, dikwils van de eene loort gezegd heeft het geen tot eene geheel andere behoort. , Wv hebben deze onderwerpen in ’t br:ede onderzogt en opgehelderd m oe Verhandelingen aan het hoofd van dit Deel geplaatft, en de byzondere Hilfo- rie dezer dieren zal aan het geen wy daar voorgedraagen hebben, nog een nader licht byzetten. J 7S DE NATUUllLYKE HISTORIE, DE TYGER * |ï^|e ieeinv is de eerfte in de kiafle der verflindende dieren, de tvffer D ipfelt daar de tweede rol; en gelyk de eerfte, zelfs in een kwaad van wezens, altoos de grootfte, en dikvvils de befte of niinft ilegte, IS, zo is de tweede doorgaands de erglle van allen ; de leeuw voegt by de hcrheid, de dapperheid en dekragt, de edelheid, de goeder- tierenheid, de grootmoedigheid; terwy] de tyger woeft is op eene laage wy- ze, en wreed zonder billykheid, dat is te zeggen, zonder noodzaaklykheid : het IS eveneens gefteld in elke orde van zaaken , waarin de rangen niet dan door de llerkte gegeeven worden; de eerfte, die alles vermag, is minder tv- ran dan de ander, die, de volftrekte magt niet hebbende om te doenentelaa- ten wat hy wil, zig deswegen wreekt door die raagt te gebruiken, welke hv zig heelt kunnen aanmaatigen; dus is de tyger meer te dugten dan de leeuw - de laatfte vergeet dikwils dathy de koning, dat is te zeggen, de fterkfte van alle dieren, is; met een bedaarden ftap voorttrekkende tatt hy nooit den menfeh aan ten zy hy daar toe getergd worde; hy verhaaft zyne fchreeden niet, hy loopt, hy jaagt, met, dan wanneer hy door den honger gedrongen wordt * de tyger daarentegen, fchoon van vleefch verzadigd, fchynt altoos naar bloed te dorften, zyne woede heeft geene andere tuflchenpoozen dan die van den tyd, welken hy noodig heeft, om zyne binderlaagen te vervaardi ^ Tigris. Raï Synof. ^adrup png ifij. Tigris miculis obUngis. Unn^, Syflem. Nuur. Edit. IV. pig. 64. M.n irerke hier od dat de wger m deze v.ex.fe uitgave de eenige van zyn gcfliSt is met de LmLr - cauda elor.gatn macuUs vtrgalis. [mif, ibidem Ed-t vr n.-r , iw-n 1 hy hier uit hergsflagt van tyger tot dit d-r kanon ’ ' ^ weder op, dat fliRt is geplattft met den leeuw! dti ? dat hy in datzelfde ge- foorien van lynxen, — Eeiis cauda elen^ata corhnri^ karpard, de kat, de- hertKat, en tivee me Fiüt X msr ,, U- -1 , corporu maculis omnibus vtrgaus. Luvn«i S\E. JVlt- LUit. A. p.ig.4r. ^8. hier is hy by den eeuw den nanl-her den fnunr do 1 . "a de kat. den iynx, terwvl men niet weet war wVÓ Paither laguar, de katpard, de herrkat, gewogen Ty‘ " “‘s van T’gris Klein de (^uadrup. pag. 78. FdUfiuva, macuiis Ingis nigris varkgata. Tigris. Brisson. Regn. Anim. pag. 2Ö8. « I i 73 VAN DEN TYGER. zelfs geaartheid overeen; de leeuw heeft eene edele houding, de hoogte zv- d/ dikke .nIrooL rS > ^ezynefchouderen bedekken, en zyn gelaat overfchaduwen , zyn tred , alles fchynt zyne fiere en grootfche onvèr- wagdheid aan te kondigen : de tyger, al te lang van lighaam, al te laag op SnS met een naakten kop, met verwUderde oogen , met eene bloed- ^ieunge tong, die hem altoos buiten den muil hangt, toont geene andere ken- merken dan die eener lauge kwaadaaitigheid en on^erzaadelJS SS ingeeving loopt uit op eene beftendige woede, eene niets kent, mets onderfcheidt, en die hem dikwils zyne ep derzelvcr moeder verfcheuren, zo deze Ln le nulp wil komen; waarom heeft hy dien dorfi naar zyn bloed niet in de aller- «rootfte maate ! waarom poogt hy denzelven niet te leflchen door het geheel «ellagt der monfters, die hy voortbrengt, in hunne geboorte te verdelgen' Gelukkig, voor het overig gedeelte der Natuur, is deze foort van dieren ma talrj'k, en fchynt aan de heetlle klimaaten der Ooll-Indiën bepaald te in; nitn vindt dezelve op Madagaskar, in Siam, in Bengale; in dezelfdr ftreeken, alwaar zig de olyfant en de rhinoceros ontWiden; men «dl S dat de tyger den laatllgemelden dikwils vergezelt en dat hy heni vSt nm zyn drekteeeten, die hem voor buikzuivering of verfriffehing dient -Iwo-S met hem de oevers der rivieren en meeren bezoeken, want gelvk het blneï eni flegts dorilig maakt, zo heeft hy dikwils water noodig, om de hitte me hem verteert, te maarigen, en daarenboven wagt hy , by de wateren de iiaiikomen, en welken de liitte van ’t klimaat noodzaakt ver- cheiden reizen daags derwaards te keeren; daar is het, dat de tyger zvii FTOoy uitkieft, of liever dat hyzyne moorden vermenigvuldigt, want dikivils hy dc dieren, welken hy gedood heeft, om anderen k S vSn «en; hy Ichynt trek te hebben tot hun bloed, hy proeft het met oplettend rl?’ “y het met fmaak, en zodra hy hun het lighaam heeft openn-e' eeten, dompelt hy daar den kop in, om het warme bloed met langzaanfe teu' «en op te zuigen , en in de lillende ingewanden de bron te openen , die al- ^vroeger uitgeput is, dan hy zynen wreeden dorft gelefcht heeft, hak groote dieren, gelyk een paard of buifel, om ‘s gebragt heelt , haalt hy daar de ingewanden op de plaats der llagting a uit^ 20 hy vreell aldaar ontrulf te zullen worden; om dezelve op zyn vcrfcheuren voert hy alles naar de boffehen fieepende dien lafl veel gemak en vaardigheid voort, dat de fnelheii van zynen loop uwelyks Ichynt vertraagd te worden door den geweldigen klomp, dien hv oord.T''''’ alleen zou genoeg zynomover zyne vreeflelyke kragt te kunnen een n. denkbeeld van te manken zo laat ons Oügenbhk op de afmeeungen, en evenredigheden des lighaaras van dit ver- ^<558. pag. 54. Le Recmil des Fm- ^eis naar^d^n^Iw P^S- Z 78 . 6f/wtr. Woüx. S choutüw, Cb't I ^olt-Jndiën, enz. * J J^. Bontii, Hijl. Nat. M. Oriënt. Atnft. 1658. pag. 53. JDtel. ' K r4 DE natüurlyke historie. fchriklyk dier ftil ftaan : zommige Reisbefchrwers hphhpn van zyne grootte, by een paard vergeleeken (cj: ande^ren bv een bulSrff' anderen hebben alleenlyk gezegd dat hy veeiyooter was dan de keiw inaar wy zyn in ftaat verfcher getmgeniflen , en die een volkomen Soof S’ dienen, by te^brengen; de Hr. de la Lande-Magon heeft om Sn , zekeren , dat hy m de Ooft-Indiën een tyger van vyftien voet gSn S de lang geweeft zvn • het is ten mmften ücn voeten KoSsKabinltheïbVn\\'Sh^^^^^^^ in des den ftaart flegts omtrent zeven voeten lang is, maar hy was zeeïlo^Sln” gen en overgebragt, en vervolgens altoos in een nauw hok opgSotf^S^ weeft, waarin het gebrek van beweeging en ruimte, de verveeling der fe- vangenis, de gedwongen houding des^haaras, en het weS^J^SffhS voedzel dat hy ontving, zyn leeven verkort, de ontzwagteling zvner kde maaten belet, en den groei zyns lighaams verhinderd, hebben de Hiftone van het hert gezien (f), dat deze dieren inna „ ‘ heeft in al te nauwe perken beflooten, 4t llegts hunnen vouèn grLf SeTSkomen” maar zelfs mismaakt worden, lendenvane krvsen en ’ kromme pooten gelyken, wy’weeten dTarLov?rdoo?d^^^^^^^^^^ ^ ke wy van allerhande loorten van dieren in de OiereniroaX» “ ^ onderhouden, gedaan hebben, dat zy nooit hunne vo1kSn^!i o^eyoed en dat hunne lighaamen en ledemaaten^ die geene .0 poot met worden als de „amurlsïe vo‘S^?ei''lTd"e’'de']“’ welker gebruik hun volftrekt ontzegd is gelvk als f ’ ^ ^ deelen, Uein en ao weinig onnrikkeld i,yS„ Sfe *de gevLaen ™ dieren, dat men moeite heeft oni dezelve te 4iden® en koppelende zyn vóórgekomen als geheel verdweenen • het vp^bhii dikwile daarenboven ook dezelfde uitwSzek knn^^^ verfchil van klimaat aUeen zou van lighaams-beweSg en de g«^^^ ^et gebrek de kofide landen vol^Lïn , af Z? het Sr l ^an in wierdt het zeer ruim gevoed : en dewyl de voortteeline- nf°H ^ ^ brenging, niet dan een natuurlyk gevolg van de volkomene vopf blykt het duidelyk, dat, dewyl de eerft^empldf voeding is, zo andere ook niet volkomen is, L WSSn l“of d'^z" ‘t^"n’/et (c) Foyagts dj Deu,on , pag. 104. enr, (d) „ De Indiaariche tygers zeZt r • „ ’er vellen van gezien, die langer en ’j verbaazend groot; ik heb „ zig zomtyds toe om de menfchw aan w vtlleiT ‘^““‘J^ieren , zy leggen „ der Indien durft geen Reiziger zig on we^ 1!” ^ 5 ’ '’P verfcheiden plaatfen „ dat dit dier , de geiblte van een kat hebbende gewapend te zyn, oin- „ geenen te befpringen, dien hy wil aanvallen ’ ^aat (laan, om den pag. 24.6, 247, uvduen, zie de ia Boullava-le-Gouz , Pa/ys i6s7- (#1 Pro.pm Alnnus /fi/ï. iVaf. LupH n,. (/) Zie in het VI Deel van dit Werk, op'het arSl’vanVt^fcrr P^S- < 55 * VANDENTYGER. ”oeg is om het vermogen van den inwendigen vorm te fluiten, en de werk- zaaiue kragten der ontwikkeling te ftremmen , naardien dezelve die der her- vOOTtbrenging geheel verdelgt. Het is derhalven niet te verwonderen, dat die tyger, waarvan het geraamte ^niiet vel in des Konings Dierengaarde bewaard worden, zyne volkomen grootte niet bereikt heeft: ondertuffchen boezemt de enkele befchouwing van aat opgevulde vel het denkbeeld in van een verfchriklyk dier, en het onder- zoek van het geraamte neemt daaromtrent allen twylFd weg (g) : men ziet op Je beenderen der pooten oneffenheden , die de banden ^er fpieren nog «erker dan die van den leeuw vertoonen ; die beenderen zyn ook even vaft, rnaar korter, en, gelyk wy gezegd hebben, de hoogte der beenen van den 7ger is niet evenredig met de groote lengte zyns lighaamsj dus moet die ver- ichriklyke fnelheid, daar Plinius van Ipreekt, en die door den naam zel- ‘'^en van tyger (è) fchynt aangeduid te worden, niet worden opgevat van de gewoone beweegingen van den flap, noch zelfs van de fnelheid der flap- pen, in een agtervolgden loop; w'anthet is blykbaar, dat de tyger, korte poo- ren hebbende, zo fnel niet kan gaan of loopen (/), als die dieren, die dezel- ve langer liebben ; maar die verfchriklyke fnelheid laat zig zeer wel verklaaren Uit de verbaazende (prongen , welken hy zonder moeite moet kxmnen doen , want, onderflellende , dat hy, in evenredigheid der grootte, dezelfde kragt en buigzaamheid heeft als de kat , daar hy in niaakzel zeer veel naar gelykt, en die in een oogenblik een fprong van verfcheiden voeten lengte doet ; zal men bemerken , dat de tyger , wiens lighaam tienmaal langer is , in een byna even kort oogenblik een fprong van verfcheiden vadems doen kan : het is dan met de fnelheid van zyn loop , maar de vaardigheid van den fprong , welke r linius heeft willen aanduiden , en die inderdaad dit dier verfchriklyk maakt, r^mdat het onmogelyk is het uitwerkzel daarvan te vermyden. . r^'ger is miifcbien het eenigfl onder alle de dieren , wiens inborft men rrmt kan buigen; noch bedwang, noch vrees, noch geweld, kunnen zyne woes- geaartheid temmen ; hy word kwaadaartig over goede zo W'el als over kwaa- ie behandelingen ; de zagtheid en goedheid , die anders alles kan uitwerken , '^ernrag niets op die yzeren-geaaitlieid; de tyd,wel verre van dezelve te leeni- , en die woefte vogten te bezadigen , verbittert alleenlyk de gal zyner ^oede , en zet de fcherpte zyner wreedheid nog fterker aan ; hy verfcheurt Eveneens de hand die hem voedt als die hem flaat ; hy brult of loeit op het (s) Zie hier ageer de befchryving van liet geraamte des tygers. Tyger is een woord van de Armenifche taal, want in dezelve wordt een pyl en een ■' geweldige rivier tyger genaamd. .. Vakro Ling. Lat. „ De PerGaanen en Meders noe. >> men een pyl tyger ’. Gesner llijr. Q^:adrup. pag. p'ji. b) „ liet geen Ptmius wegens de verfchriklyke fnelheid van dit dier meldt, zegt Bon- » TUis, is eene dwsaling, want het is integendeel langzaam in ’t loopen, en het is te de- zaaks, dat by liever de menfehen aantaft dan die dieren, die fnel loopen, gelyk » ae herten, de wilde zwynen, de buffels, de wilde runddieien, en dat hy niet aanvalt, ** j,®” “‘t zyne hinderlaagen ; hy werpt zig met geweld op hunnen kop, en velt met eenen ziet® zyner pooten de fterkffe dieren neder”. Boktios pag, 53 , 54. Het is , gelyk men niet bezwaarlyk, deze byzondeiheden met de uitdrukkingen van Ptuiios ove.t '-U te brengen. K a 76 DE NATUURLYKE HISTORIE, gezigt van elk leevend fchepzel; elk voorwerp fchvnt irpm welken hy reeds by voorraad verHindt door zyne greetige ooij-en met verfchriklyke trülingen van knarfetandenverglzdt ^ woedend op welken hy dikwils aanfchiet in weerwil der kSn èrfS "" dolheid ftuicen maar niet ftülen. “ zy«e ,, trent honderd fchreedcn in ’t vierkant, opgerest- in ’t ini van een „ dig, geheel nieuw voorkwamen; wantbèhaïven dat hy S gro?terTr ker, en grover was , en met zo fpigtig als die ° „ zien hadden, zo was zyn vel niet op dezelfde wyze^gevlekt !, van alle die vlakken, zonder orde bezaaid b-i,^n,r m plaats „ pen, in de gedaante van een cfcfcelf Sf „ beginnende, voegden zig onder den buik te’^famen, en^angs den'V"* j, voortgaande maakten zy daar -witte en zwarte rimrpn den ftaart „ teli„gacpvolgden,en len geh=elenS5dSo^«„T^"?r^^^^^^ „buitengemeens, even weinig als de oootpn bpivoi,r,r j “ ^ P „ en dikker waren dan die der gemeene nS’ fd o™ Hit ïi ‘“8“ „ en zyn vollen groei niet hadt; want de Hr "«gjongwas „ dat ’er in het Ryk gevonden wierden die dWpnt gezegd, „ «, « dathy,Vzekere„dr™^de"K“ri“&^^ « zeer naby zag , die zo groot was als een inuüezeF d-nr /Vn oAt w « in ’t land, gelyk als die, welken men uit Afrika niar Srmo n ^ ,» men toonde er ons, denzelfden dag, een te Louvo brengt, en „ Men liet deiityger, die vegten moett nier „ hem aan twee touwen valt, zodat hy’ geene vrvbeirl ? i „ iprong te doen , van den eerfleii olvfanr ^rHe i-iaI hebbende om zyn „ flagen met den fnuit op zyn rus krees • Hip r^i g^J^^^^kte , twee of drie „ tyger door overhoop geworpen wierdf * en „ de plaats liggen bleef, en om hals fcheen ^^weegingloos op „ hadt los gemaakt, poogde hy fchonn H ^ hem egter „ ne woede vry wat bekoeld ^hadt^ ond^ f den olyfantzy- «‘‘at, onder het iiitgeeven van een vervaar- (*) „ De Indiaanen houden den tyger voor vppI a i j j t r „ volgens t geen Nêarchus fchryftf dat hv ® »erker dan den olyfant. — Zy ze-'cen „ dieren in ftelheid overtreft, ja 4lfs den Xftnt®' doof 't grootfte paafd en alm „ lyk verflikt’ . Gesner Hijl. Quadrup. pJ.a^l' °P te fp^ingen, ligte* OJ Fremer d. F.! IaSo, Paris itSS.. pag. es. env. V A N D E N T Y ü E R. 77 lyk gefchreeuw , zig op deszelfs fnuit te werpen , zodra hy weder aantrok 55 om hem te flaan ernaar de olyfant,zyn Ihuit behendig intrekkende , beveilig- 55 de dien door zyne flagtandcn, welken hy terzelfder tyd vertoonde en 55 waarmede hy den tyger zo tydig aanvattede, dathyhemeengrootenfprong 55 in de lugt deedt doen; deze was daar zodanig van bedwelemd, dathy zyn 55 vyand niet meer dorft genaaken ; hy liep de palifiaden verfcheidenmaalen 55 langs, zig zomtyds opwerpende naar de perfoonen, die zig op de galeriien 5, vertoonden: men voerde vervolgens drie olyfanten tegen hem aan die 55 hem beurtelings zullte ruwe Hagen gaven , dat hy weder voor dood neder- 55 viel , en op niets meer bedagt was dan om hunne ontmoeting te vermy- 55 den , ook zouden zy hem ongetwyffeld afgemaakt hebben , zo men het ge- 55 Vegt niet hadt doen eindigen”. Het is uit dc befchryving zelve van den va- Tachard ten vollen klaar, dat die tyger, welken hy tegen olyfanten heeft zien vegten, een waare tyger is geweeft; dat hy aan de Franfchen voor- kwam een nieuw dier te zyn , omdat zy in Frankryk , in de Dierengaarden waarfchynelyk niet dan Afrilcaanfche panthers , of luipaarden , of wel Anie- nkaanfehe jaguars, gezip hadden ,r en omdat de kleine tygers, welken hy te I.OUVO zag , msgelyks niet dan panthers waren : men begrypt tevens uit dit verhaal, hoedanig de kragt en woede van dit dier moet zyn, dewyl deze fchoon nog jong, en zyn volkomen groei nog niet hebbende, fchoon in eene gevangenis opgeflooten, fchoon door banden wederhouden, fchoon één teo-en drie, nog gedugt genoeg was voor de kololTen, welken hy beftreedt, om^de belherders van ’t gevegt te verpligten hen met een borftharnas te bedekken over alle de deelen van hun lighaara, welken de Natuur niet, gelyk als de anderen, met een ondoordringbaar bekleedzel gewapend hadt. De tyger, waarvan vader Gouie (w) eene ontleedkundige befchryvimr , Qoor de vaders Jefuiten in China gemaakt , aan de Akademie der Wecren- ichappen heeft mede gedeeld , fchynt van de foort des waaren tygers te zyn 20 Wel als die , welken de Poitugeezeu koning-tyger genaamd hebben , waar- van de Ilr.PERRAULT (») in zyne Memories over de dieren gewag maakt, *eu ^«arvan hy zegt, dat de befchryving in Siam vervaardigd is. Dellon (rj) in zyne reizen uitdrukkelyk , dat Malabar dat land in de Indiën is, al- 'vaar de meefte tygei'S vallen , dat ’er van verfcheiden fborten zyn , maar dat bn) „ Men kent in Kuropa geene andere tygers, dan die, welker vel met vlakken getee- Kend is; maar in Tariarije en in China heelt men ’er ook, die de huid met zwarte banden ” geftreept hebben; en zelfs in die (arden wil men. dal dit twee onderfcheiden footien zyn, ” 'choon men ’er geen ander dan het gemelde verfchil aan befpeurt; de geftreepte tyger, ctien ” ^ Jefuiten van China ontleed hebben, en die, benevens vier anderen, door den Keizer vo gedood was , woog flegts tweehonderd vyf en zedig pond , doch hy was ook niet > 'an degrootfte: een der anderen woog vieihonderd pond; die, welke ondeeJ wierdt, uacit een derJe van de maag vol wormen , en men kon evenwel niet zeggen dat zy bedor- ’ vn ir pn wiens knevels men voor een vergift heeft opgegeeven fih ï Svaad ombrengt; maar de tyg« doet wezendlyk dood ^ u met geen ingebeeld kwaad na zyn romn ? harfchenlchiramige belmettingen en vergiften in zyn omp te zoeken; te meer dewyl de Indiaanen zyn vleefch eeten, en hetzelve noch ongezond noch flegt van fmaak, vinden; en zo het hair zyner kneve- fcï’ ^ P'i ingenoomen, doodelyk is, kan dit zeer wél hier aan toese- een o^dat het hard en ftyf zynde, hetzelfde uitwerkzel als n pakje kleine naalqes , in de maag moet voortbrengen. Foyage du Coreal, .1 wen, maar hun gebriri is akelig en doordringt de ziel met yzin?”. «s 1722 Tom. I. pag. 173. " dff Fcyagrx, par Mr. l'Abbé Prevost, Tom. I. pag. * Stam, par Gervaise, Paris 1688. pag. 36, ^ W La Cbme tllufirée, par Kircher, trad. de Dalquier, Amft. KJ70. pag. no, in. 602. !o DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRTFING VAN DEN T T G E R. en heeft, verfcheiden jaaren geleeden, in de Dierengaarde van Ver- M * ’ ^sn tyger gezien , die daar ftierf , zyn vel vvierdt opgezet , “ dezen Haat is hyin ’t vervolg in ’t Kabinet van de Natuurlyke Historie geplaatft; voor zo veel men de geftalte van dezen tyger kan beoordeelen uit het geen daarvan overig is , denk ik dat hy by de zes en een half voetlang geweeft is van het einde van den neus tot het begin van den ftaart, die twee voet en zeven of agt duimen lengte heeft; de kruin van den kop is breed en de ooren zyn kort en zeer verre van nialkanderen : de lig- liaamsgeftalte fchynt veel overeenkoraft te hebben met die van den panther * men kan eenig denkbeeld van -deze overeenkomft raaaken door de figuuf van den tyger (PI. IX') naar het opgezette vel geteekend, te vergelykcn mét de ftguuren (PI. XI en XII) der panthers, dienaar ’tleeven geteekend zyn. Het vel van den tyger, dat hier in aanmerking komt, heeft lange zwarte vlakken op een groird van eene vaalc of witagtige kleur , met een geelagtig zvveemzel op zommige plaatfen ; de neus en de zyden van den neus zyn vaal zonder eenige vlakken, deflaapen des hoofds, het voorhoofd, en de kruin des hoofds , hebben zwarte vlakken op een grond van een vaale kleur • die vlakken zyn zeer onregelmaatig , bykans alle in de gedaante van vlakken in verichillende rigtingen loopende ; die van het onderil des voorhoofds hebben weinig lengte en breedte ; daar is aan weerzyde van het middelH gedeelte des voorhoofds eene bykans cyronde vlak, en boven deze vlakken een fmalle en weinig zigtbaare ftreep, die het bovenft des voorhoofds dwars doorloopt, en waarvan de beide einden om laag en binnenwaards gekromd zyn ; uit het midden van deze band of ftreep komen twee andere , wat breeder , en veel zigtbaarer, ftreepen voort, die zig buitenwaards krommen, en zig tot de oo- ren uitftrekken ; eindelyk loopt ’er dwarfch over de kruin des hoofds eene an- dere dwarfche ftreep , die niet tot aan de ooren gaat. Het hair is maar een duim, of anderhalf duim, lang, uitgezonderd aan de zyden des hoofds onder de ooren , alwaar het tot vier en een half duim leng- te heeft: dezulken van deze lange hairen , jjg j,jg uitwendig vertoonen ter- wyl men het dier van ter zyde aanziet , zyn vaal , maar dezelve wat van mal- kanderen verwyderende , ziet men, dat zy ander hair bedekken van eene hel- dere vaale kleur , en onder dit hair vindt men weder ander, dat witagtig en ligt met geelagtig getint is ; men ziet het zelve terwyl men het dier in ’t we- zen befchouwt , en men onderlcheidt daar ftreepen in , die zig van boven naar beneden uitftrekken, en die door vlokken zwart hair geformeerd worden* het bovenft en de zyden van den bals, de fchouders, de buitenzyde van den^arni en van den voorarm, de rug, de zyden van de borft en den buik het kruis, de buitenzyde van de dij, het been, en eindelyk de vier voeten’ zyn yan eene vaale kleur, en de nieefte dezer vetlliiillende deden hebben zwarte ftree- c BESCHRYVING VAN DEN TYGER. 8i '■ftreepen : die ftreepen zyn weinig fterk op den hals , en loopen fchuinfch van voren naar agteren en van binnen naar buiten ; die van den fchoft , van den rug , en van ’t kruis zyn meer zigtbaar., en loopen dwarfch ; zy zyn in groo- teren getale dan op de zyden des lighaams ; die der agterfte beenen zyn fmaller, minder fterk voor ’t oog, en allen ten naaftenby dwarfch, maar zom- uiige kruiflen zig , of maaken maazen van een zeer onregelmaatige figuur : het eind van den ftaait is zwart, en het overig gedeelte van denzelven is omringd Van verfcheiden ringen van dezelfde zwarte Ideur op een grond van een zeer heldere, en zelfs witagrige vaale, kleur : het vaal wordt donkerer aan het begin Van den ftaart , en de ftreepen hebben daar verfchillende rigtingen in plaats Van geregelde ringen te formeeren ; de bovenfte lip is witagtig en met kleine zwarte vlakjes bezaaid: daar is een witagtige ring, die tevens een zweemzelvan geelagtige kleur heeft , rondom de oogen, en van boven bemerkt men een groote vlak van dezelfde kleur met zwarte teekenen : het onderft van de wan- gen, het onderft kaakbeen, de keel, de onderfte zyde van den hals, de bin- nenzyde der voorfte beenen , de borft en de buik , zyn van eene witagtige kleur roet een ligt zweemzel van geelagtig : daar zyn op ’t onderft der wan- gen , op ’t onderft kaakbeen , en op de keel , zwarte en onregelmaatige ftree- pen; op de zyden en op het ondei'll van den lials zyn fchuinfche ftreepen , die op eenigen afftand van de ooren beginnen , en die zig vereenigen by het voorfte gedeelte van de borft : daar zyn ook eenige dwarfche ftreepen op de agterfte en voorfte zyden van het voorfte been: het agterft gedeelte van dc borft en het voorfte gedeelte van den buik hebben verfcheiden korte , breede , en dwarfche ftreepen: het hair, dat aan de zyden en aan het einde der vin- geren is , heeft eene witagtige kleur met een ligt zweemzel van geelagtig. De kop van het geraamte des tygers (P/. Z) gelykt veel naar dien van deu leeuw ; hy is egter minder groot : hy heeft korter en minder dikken muil , do openingen der neusgaten en der oogbollen zyn minder groot , het voorhoofd is minder ingezonken , de kringswyze uitfteekzels van het voorhoofdsbeen en der jukbeenderen zyn kleiner, de jukbeenige boogen meer bohond van buiten cn het agterhoofd fpringt meer agterwaards, fchoon de rand, die zig up de kruin uitftrekt, minder verheven is. De tyger heeft dertig tanden , gelyk aan die van den leeuw en van de kat. De onderfte tak van het bykomend uicfteekzel van het zesde wervelbeen ■''erfchilt niet van dat des leéuws, dan voor zo verre het agterft gedeelte wat hreeder is; de dooniagtige uitfteekzels der vierde, vyfde, en zesde, wervel- ,heenderen van den hals zyn veel korter dan die van den leeuw. De rug-wevvelbeenderen , de ribben , het borftbeen , gelyken naar die zelf- beenderen in den leeuw gezien ; de bykomende uitfteekzels der lendenwer- 'Velbeenderen hebben minder -lengte dan die van den leeuw, en zyn niet bin- l’^uwaards gekromd ; de beenderen van het bekken gelyken naar die van den leeuw : daar zyn zeventien vallche wervelbeenderen in den ftaart van ’t ge- *'aamte, dat ten onderwerpe voor deze befchryving dient, maar hun getal is ^iet volkomen , daar ontbreeken eenige aan ’t einde. Det fchouderblad is byna vierkant ; de doom maakt eene hoeklyn van dat AY. Dèd. L 8a DE NATUURLYKE HISTORIE, vierkant; de beenderen van den arm, van den voorarm van het been, en van de voeten verfchillen niet zigtbaar van die van dan voor zo verre zy naar evenredigheid korter zvn en rr ben, die de plaatfen aanwyzen, alwaar de fpiere/ vk fpieren by den tyger nog Iterker zyn dan brii^reuw op het ondertt gedeelte van het fchouderbeen m ’t midden ’ e B^dedte van het fcbeenbeen ook in 'Sden ’ terhoofd . kaakbeenderen tot aan het De grootfte breedte van deii kop Lengte van het onderft kaakbeen van zyn voorfie einde "tot aan agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden ’ ^^'^SSen bovenft kaakbeen ter plaatfe van de buitenfte fn' Breedte ter plaatfe van de' hondstanden Afftand tulTchen de oogputten en de opening der neuseaten Lengte van deze opening . ® newsgacen . Breedte . . ' ' ‘ ‘ Lengte der cigenlyke neusbeenderen ’ . ' * . Breedte aan de breedfte plaats . ' * * Breedte der oogbollen Hoogte . . • .' * • Lengte der langfte fnytanden buiten het been Lengte der hondstanden . * Breedte aan de bafis . , * ' • Lengre der dikfte baktanden buiten het be'»n Breedte , , ‘ ^ Dikte . . ' • * • Lengte van den hals * ’ ' * Breedte vao het gttt des eerten w^elteen» VM boveó m,'r b, Lengte van de eene zyde naar de andere * . Lengte der dwarfche uitfteekzel van voren naar agteren ^ gemeewn wervelbeen, op de dwarfche uitfteekels Lengte des lighaams van het tweede* wervelbe'en Hoogte van het doornagtig uitfteekzel Breedte . . ‘ • "S?dS SS ?a» ™ het ttJeede ntg^ervel- uïi” d?t SSribb™ h« laagft is. Afftand tuffehen de eerfte ribben aan de fareedfte’olaats"^ Lengte der elfde ribbe, die de langfte is ^ ' ' Lengte van het laatft valfche wervelbeen, dat'hnt ’ Breedte van de breedfte rib . kortfte is , . Breedte van de fnialfte . * • . . Lengte van het borftbeen ’ ; ’ voeten 9 duimen, lynea- ag- I. o. 9* o. den 9- 2. b O. 8. O. ■ «o» 2. O. y- o. I. 7- o. 3* 5* o,. 2. 7- o. 2, o. o. I. 8. o. 3- lO. o. o. ir. o. 2. 2. Os Oi I. 9* O, 8. o. 2; 5i’ o. I. o. o. a 8t. o. I. 2. 0. o. 7" o. 11. o. e- o. I. r. o.. 3- • o* 2. 3- 0. 5* 4- o. 2. 3- o. I. 2. 0. 3- 6. o. 3- 2. I o. X. 5- 0. 3- 6. o. 3- 7- o. lO. 6. . o. 8. 6. o. o. ir. o. 0. 3- r» 7. V. 83 BESCHRYVING VAN DEN TYGER. > voeten, O. Lengte van het cerfte beentje dat het langft is hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het vyfde lendenwervel- been, dat het langft is ■Lengte van het dwarïch uitfteekzel van het zesde wervelbeen. » langft is . • • Lengte des lighaams van het zesde lendenwervelbeen , dat j langfteis ... . , Lengte van het heiligbeen . . . „ preedte van het voorfte gedeelte . . • . o* Lengte van het negende vallthe wervelbeen van den ftaart, dat het ^ langft is ... . . I Breedte van het bovenft gedeelte van het heupbeen tioogte van het been, van het midden van de panswyze hollij tot aan het bovenfte einde .... ^ddellyn van deze holligheid . . . ’ ^ngte van de goot • . . . . Breedte in ’t midden • , . . . Liepte van de goot ..... Utepte van de uitranding van het agterft einde •Lengte der eyronde gaten ... . , Breedte .... Breedte van het bekken Hoogte . Lengte van het fchouderblad . ... Breedte aan de breedfte plaats Breedte van het fchouderblad aan de fmalfte plaats Hoogte van den doorn aan de verhevenfte plaats phddellyn van de panswyze holligheid Lengte van het fchouderbeen Hintrek aan de kleinfte plaats ... * ^iddellyn van ’t hoofd . . , . ’ Breedte van het onderfte deel .... Lengte van de ellepyp ..... Hoogte van de elleboogsknokkel . . . . Lengte van het ftraalbeen . . . . < ^rigte van het dijbeen . . . j^tddellyn van deszelfs hoofd "Bddellyn van ’t midden des beens preedte van het onderfte einde , . , . Lengte der kniefchyven . . . . ' Breedte pikte . • . * engte van bet fclieenbeen .... reedte van deszelfs hoofd . • , . ' mtrck van ’t midden des beens . ... j ^'eedte van het onderfte einde ... _^i.gte van het kuitbeen fi®trek aan de dunlte plaats • . . . oogte van de voorhand • • . . van het hielbeen . . . . bgte van het derde been van de agterhand, dat het langft is L 2 duimen, lynea. 3 - 5 . o. I. 10 . : het o. ;t 2. 3 - 0. I. II. o. 4- 2. o. 3 . 8 . het o. . 2 . 0 . o. 2 . 7. ;id o- 6 . 6 . o. I. 6 . 0. 4- 4- o. 3 - 2 . o. 2. 3- 0. I. 3- o. 2. 6 . o. I. 6 . o. 3- 0 . o. 3 8 . 0. 9 - 9 - o. 5’ 5- . o. I. II. o. I. 7- o. I. 3- ■ I. 0. 0. o. 3- 7 - o. 2. 0. o. 3- I. I. 0. 5- o. I. 9- o. 10. 0. I. I. 6 . o. 1 . 4- o. I. 0. o. 2. 6 . 0. I. 10. o. I. 3- o. 0. 9- o. II. 3« o. 2 . 5* o. 3- 4- o. I. II. 0 . 10. 4- o. I. 0. o. I. 0. o. 3- 7- • • c* 4- 0. \ *4 r>E N'ATUURLYKE HISTOR IE. Lengte van het eerfte been van de agterhand dat het kortfl- ic Lengte van het tweede been van den agteivoet dat het •* ' Lengte van het eerfte been van den agtervS dat W M ' den eerto rege, va„ Lengte van den tweeden regel ' ’ • ' • . Lengte van den derden regel pngte van den eerften regel van den ‘duim ‘ lengte van den tweeden regel ® vfte™ '"'«ta vingi, van de agtafie Lengte van den tweeden regei Lengte van den derden regel Lengte der grootfte nagelen * ' * - ■ Breedte aan de bafis voeten , dnirntn , I. 4 . 3 * o. o. o. o. o. o. 0. 01. o. o. o o. o. s. I. I. I. I. I. I. I. I. o. lyaeiiv 6 . 7 - II. 0. 6 : I*. 1. 4 « II, 5 . 2 . 8. 3- DE PANTMERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. 85 DE PANTHERA, DE ONCA ËN DE LUIPAARD. |:^|k zal , om my te beter te doen verftaan, om het averechts gebruik «I S woorden te vermyden, om de dubbelzinnigheden voor te ko- ” “ uanXdÏL'Sn d« W ^ weeren , maar aanitonds aanmerken dat en H ui' 1 • ^ den tygcr , waarvan wy onder het voorig artikel de Hiftorie Afn en gegeeven hebben , in de oude wereld, dat is tc zeggen in Siè Sidir andere foorten van dieren van dit geflagt, en alle verfchillende, gevonden- worden; die drie foorten ren de onca , en de luipaard , die door de Natuuronderzoeke- teï Z voor den anderen genomen, maar zelfs ook mecdefoor- iklZTA" gevonden, verward zyn: een?tvfferi°°d?”’ “euwe wereld, zonder onderfcheidLn teSnSonrdL^i^” panthers, dan eens luipaarden , genaamd heeft, voor s nwoordig daar, om met dan van die der oude wereld te fpreeken nm d^> dingen met te yerwaxTen, en de voorwerpen, die Sr beSnïtoXh^ ben , nauwkeuriger voor te draagen. octreuKing toe heb- De eerftefoort van dit geflagt, en die veel in de oude wereld gevonden eenvoudig panthera zullen noemen^ Lii u Grieken bekend was onder den naam van par- tnt dl Panthera, vervolgens L nardus dit d^ hedendaagfche Latynen onder dien van leopardus : het iighaam van zyn vollen groey gekreegen heeft, is v>-f of zes vSuanl gemeeten van het uiterft van den fnuit tot aan het begin wn dL lSrtdfe J^eer dan twee voeten lang is; zyn vel is in den grond van ’t hair van ’ ^ ^cer of minder donker vaale kleur op den rug en^aan de zyden van naam, en van eene witagtige kleur onder den buik; het is met zwarte v&' grootenngen, of in de gedaante van roozen, geteekend: die rin- middiL^ lighaams wél van malkander afgefcheiden , in \ den nieeften hebben een of meer vlakken in’tniid- Zom.!?” dezelfde kleur als de omtrek van den ring; die zelfde ringen , waarvan Sommigen eyrond, en andere rond zyn, hebben dikwils drie duim m ddellvns ■ pSr detrfw^^ van Oppianus fa), waar aan de Ou- fuu S^geeven hebben; maar WeLn de hedendaag^he j^^ejbdchryvers hebben geheeten, van het verbafterd woS Ivnx S onca laaten behouden; (zie de X^If d voorkomt, dewyl het inderdaad eenige ovêi nkomft met den lynx heeft: het is. veel kleiner dan de pamliSa: zyS C*> Ophanus de Vemx'me, Ub. III. ' LS 86 DE NATÜURLYKE HISTORIE, Hegts drie en een half voet lang van lighaam, hetwelk ten naaftenby de groot- te van den lynx is; het dier heeft ook langer hair dan de panther , veel fanaer ftaart, als die drie voeten lang, en zomtyds nog langer, is, Ichoon het haam van den onca in t geheel ten Tmnften een derde kleiner is dan dat van panther, wiens ftaart met meer dan twee, of ten hoogften twee en e^n hï^if voet lang IS ; de grond van t hair van den onca is van eene witagtig erv^l kleur op den nig, en aan de zyden des lighaams, en van een nog winefgm onder den buik , terwyl de rug en de zyden van den panther altoos meer^f mm donker vaa van kleur zyn: de vlakken hebben ten naaftenby dezelfde daante en dezelfde grootte, m de eene en andere. ^ De derde foort, daar de Ouden ook geen gewag ‘van maaken, is een dier van Senegal, van Gumée, en andere Zuidelyke landen, welken de Ouden met ontdekt hadden ; wy zullen het luipaai-d noemen (zie PI. het welk de naam is, dien men verkeerdelyk aan den grooten panther heeft gee-cven cn welken wy gebruiken zullen, gelyk verfcheiden Reisbefchryvers gedaan hebben, om het dier van benegal, dat liicr het onderwerp is , aan te duiden- het is war grooter dan de onca , maar niet zo groot als de panthera als bende weinig meer dan vier voet lengte: de ftaart is twee, of twee en pph half voet lang; de grond van ’t hair is, op den rug en aan de zyden meer S minder donker vaal, het onderft van den buik is witagtig, de vlakken zvn als ringen of roozen , maar deze ringen zyn veel kleiner dan die van de panthera of de onca, en de meefte zyn als faaragcfteld uit vier of vyf kleine v&e vlak- jes ; daar zyn ook zulke volle vlakken regelmatig gefchikt Deze drie dieren zyn, gelyk men ziet, zeer verfchiUende van malknndprpn en zyn elk van eene byzondere loort: de Kooplieden, die irboSSe’ len , noemen de veUen van de eerlle foort panther-vellen ; dus hebben wvdtn mam niet veranderd omdat hy in gebruik was; zy noemen die van de twS foort Afnkaanfche tygervelkn', die naam is dubbelzinnig, en wv hebben dien van onca aangenomen; eindelyk geeven zy oneigenlyk den naam van tvger- vellen aan die van het dier, ’t welk wy hier luipaard noemen ÜPPiANUS (Ji) kende onze twee eerfte foorten , dat is te zeggen de mnther en de onca; hy is de eerfte geweeft, die gezegd heeft, dat ’er twee ibnrnm van panthers w;Men, de eene grooter cn zwaarer de andere kleiner en eprer gelyk in de geftalte des lighaams, en in de verfcheidenheid en fchikkine dS vlakken; maar verfchillende in de lengte van den ftaart, dien de klSn veel langer hebben dan de groote ; de Ai'abieren Iiebben den grooten panther met den naam vzn cd Nemer betekent, en, by weglaating van het voo^rzetzel c/, door iVewfi/- augedrukt , terwyl zy den kleinen door al Pbet. oï al Fhéd by weglaating van bet voorzctzel, Pha of Fhcd., genaamd hebben: die hat- ftenaam, fchoon wat verbafterd , kat zig nog in dien van Faaüh de tegenwoordip naam m Barbarijen is, befpeuren. „ De Faadli, z’ert 1)7 „ Shaw rO,gciyktnaar den luipaard, (hy wü zeggen den puntheia^Voor zó (b) Oppiaküs de Femtione, lib. III. (f) Vo^age StiAW , la Ilaye 1743. Tom. II. pag, 25. jn ’t Engclfch wordt de a ah ai en dus vry wat in den klank van « uirgefprooken , en Dr. Shaw Faadh fchryiende paJer aan twee fe uit, als Faidb het welk nog digter by Fhed komt. DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. ïï verre hy eveneens als hy_ gevlakt is; maar hy vérfchilt ’er in andere opzig- ten van , hy heeft een minder donker en ruwer vel , en is zo woeil niet”. , y kunnen van elders , uit een plaats van Albert , door Gesner (d) ver- Cïf’ ’ de Pbet (e) of Fbed, der Arabieren in ’t Italiaanfch , in eenige andere taaien van Europa , leunza , of lorna , genaamd wordt ; kan derhalven , deze aanduidingen vergelykende , niet twj^lFelen , of de panther van Oppianus , de Phetoï de Fhed der Arabieren , de Faadh an Barbar ije, de onze of de onca der Europeaanen^ zyn een en het zelfde het is insgelyks zeer waarfchynlyk , dat het de pardel of de pardus der uden , en de panthera van Plinius is , naardien hy zegt , dat de grond ( ƒ ) 1 . L ^y^^ vagt wit is, daar die van den grooten panther, gelyk wy gezegd «ebben , eene meer of minder donker vaale kleur heeft ; daarenboven is het 2eer waarlchynlyk , dat de kleine panther enkelyk pard of pardus genaamd is , dat men vervolgens den grooten panthera leopard , of leopardus , heeft ge- «eeten, omdat men zig verbeeld heeft, dat hy een metifch, of vermengd foorc van dier, was, door de koppeling van den leeuw met den pardel grooter gewor- ; maar dewyl dit vooroordeel geenfins gegrond is , zo hebben wy den ou Sn en oorfpronkelyken naara van panther gekozen boven den iaamgeftelden n nieuweren naam van leopard , of luipaard , welken wy hebben toegepalf 6p een nieuw dier , dat nog niet dan dubbelzinnige naamen hadt. Dus vérfchilt de onca van de panthera voor zo verre dezelve kleiner is. Voor zo verre hy ook een veel langer ftaart heeft, en deze van eene grauwe witagtige kleur is; en de luipaard vérfchilt van den panther en de onca, fchooner vagt heeft van een helder en glanzig iBp^a ’ meerder of minder donker , met kleiner vlakken , waarvan de ee ten met kleine verzamelingen of groupen gefchikt zyn, als of elk dief ''^Kken uit vier vereenigde vlakken was te faamgefteld. ^f-iNius (^ ) en verfcheiden anderen na hem hebben gefchreeven, dat het ytje, onder de panthers, een witter vagt hebbe dan het mannetje ; dat zou aar kunnen zyn van de onca, maar wy hebben dat verfchil niet waargeno^ de panthers der Dierengaarde van Verfailles, die leevende geteekend hal^’ (zie Pi. Xf een mannetjes-, en PI. Xll een wyf jes-panther ;) zo er der- verfchil inde kleur van de vagttuflchen de mannetjes-en de wyf- Vi'?^^^her is, moet dit verfchil niet zeer ftandvallig of duidelyk zyn; men ^ «at, wel is waar, meer of min fterke fchadiiwingen in verfcheiden vellen kef dieren , welken wy met malkanderen vergeleeken hebben , maar wy deii- j. o dat dit meer van het verfchil van jaaren of lugtftreek dan van dat der *'=xen afhangt. den welken de Heeren van de Akademie der Weetenfchappen onder naam van tygers befchreeven en ontleed hebben, (/&} en het dier by Ge8- pag' 825- (A *« ejt Leopardut minor. AtBERtus. U PiiNiüs Hijt.mt. Uh.VJlL cap.ij; ^enoiret pour/ervir i VBiJioirtdes Animaux, Part. UI. pag. 3. 88 D L N A T U U R L Y K E n 1 ö i U R I E, "««« befchreeven m zvn vnn zelfde foort als onze luipaard ; men kan daar niet aan n»xrf&io j bguur en de befchryving, welke wy daar van geeven, Selvkt’nïï £ CAjQsen die van den Hr. Perrault: hy zegt, wel is wl ar^^ hS 5 ^ door de IPen van de Akademie der WeetenlcLnnen nndpr hI’ dieren prs befctaecvcn, „iet de o„ca van dëttóee" “ T ™ '"‘l- -nfeffcëTe'; s?ir;„sjs/4v 7„ ““ « daar het dezelve in geflaagen heeft in weeVur van SS- " voorwerp. ” ;r.s ''““‘‘v - « f «C • ist c7dfT„vëënXré ” I^Sbaams bleek oker , op de benedenfte afchgrauw, metzwaïte vlakken al- „ lerwegen digt doorzaaid; de üaait is iets donkerer dan he? iv haam, en met grootcre vlakken geteekend • de nnren w^nge lig zonder zwartheid, van buiten zvfartagtig zonder bleekSid'^^ 24 ^““^”i^^®‘^ donkere vlak in ’t midden alleenlyk uitgezonderd nét- r. ’ .déne geele cn „ hoofdsgelyk ook het gantfche li|haanu is geheel mêfServJlf gedeelte des kengeteekend, behalven op dat gedeelte Vt tuSen dnn ® „ daar niet .„eer dan twee HeiKfe 7ezi“f wo de„ 5, de andere in de uiterfte en onderfte deelen kleiner zvn dan ƒ ^ ” Szm d"" Pi" op den liam zSr en „ dere was faawgefmol^en- daar is geene orde in deze^-lakken, SawTn fn „ de bovenlip, alwaar vyf ry en zyn: in de eerfte en bovenfte zvn tvvee onHPc” feheidene, in de tweede zes faamgevoegde , derwvyp Hnt 99 99 99 99 99 ■99 99 I , "'j'j iu ue e(;nte en bovenlte 7vti fnruö „ ^en «ken i VeL' merrye^iSH^^^^^ ,, in CO Gesner Hip. Qiiadr. pag. gz;. (k) Wy zullen hier aanmerken , da'f .lp 1,:»^= i . vir A l’Hiftoire des ..dniiiiaux, een drukfout in deideDeel der Mémoires paur fef zaaklyker is ce verbeteren, naarmaate dezelve mep/m ^et des te nood- lyk overal ours, (ofbeerj in plaats van onca herhaald wordt; men heeft name- décritpar Cajüs blz. 8. i'ours, que Gajus a defn>™hii ‘'o® 5 - ^eg- 28. L'ours 18. delcriptum tres-exa&e , qu’il a donnée d'un oull Hpc "’i Leopard. blz. j)laatfen het woord onca voor dar van ours mont «pH die aanmerking komt, door Gajus onder den uaam ’• het dier, 't welk hier m Quadrup, pag. 825. ® uncia befchreeven is, by Gssjsfiit DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. 89 « in de derde ry zyn agt vereenigd,maar worden met de vierde, daar zy op- 5) houdt, vermengd De neus is zwartagtig, met eene lyn over de 55 lengte, en alleenlyk over de bovenfte oppervlakte, zagtelyk getrokken; de 5 » oogen zyn zeegroen .... Het dier leeft van vleefch, het wyfje, fchoon 55 kleiner, is wreeder dan het mannetje: men heeft ons één van de beide iè- 55 xen ter zee uit Mauritania overgebragt, zy zyn uit Lybie oorfpronkelyk. Zo 55 zy eenigen bepaalden bronstyd hebben , valt dezelve hier in de maand van 55 juny , want in die maand dekt het mannetje het wyfje .... Deze dieren 55 zyn zo woeft, dat, wanneer de bew^aarder hen in ’teerftvande eene plaats 5, naar de andere wilde voeren , hy genoodzaakt was hen eerft met een ftok 55 op den kop,gelyk men verhaalt, half dood te liaan Dat men fchryft, 55 dat zy langer zyn dan een hond , komt my niet waarfchynlyk voor , want 55 daar zyn by ons veele bulhonden , die den onca in grootte evcnaaren ; hy „ is evenwel grooter en langer dan een hardershond, fchoon laagcr op de 5, pooten dan de bulhond (Jy. Men moet in deze- befchryving aanraerken , dat Gajus , zender de lengte deslighaaras van het dier, dat hy befchryft, nauwkeurig op te gceven, uit- druklyk zegt , dat het grooter is dan een hardershond en zo groot als een dog, fchoon langer op de pooten; ik zie derhalvcn niet, waarom de Hr. Perrault zegt , dat de onca van Gajus kleiner was dan de tygers door dé Heeren van de Akademie der Weetenfehappen ontleed; die tygers waren flegts vier voeten lang van het uiterft van den fnuit tot aan het begin van den ftaart gemeeten ; de luipaard, welken wy hier befchryven, en dat zekerlyk hetzelfde dier is als de tygers van den Hr. Perrault , heeft insgelyks maar vier voeten lengte , of daar omtrent , en zo men een bulhond , inzonderheid eenen van het groote ras, meet, zal men vinden, dat hy die maat dikwils overtreft ; dus verlchilden de tygers door de Heeren de Akademie der Weetenfehappen befchreeven, in de grootte niet genoeg van de uncia \'an CO Uncia fera eft Jatvijftma , canis villatici magnitudine. fade ^ aure leonina, corpore, eau- peae £ƒ unguefelis; aJ'peSu truci: dente tam robujlo acuto, ut vel ligna divülati 'migue ttapuUn , ut eodem contra nitetites in adverjum retineat; colore per Jumma corpcris pallejcentis ochrae, ima cineris , afperfo undique macula nigra ^frequenti, cauda reliquo corpore aliquanto obj'cu- rsori (f grnndim macula; auris intus pallet Jine nigro, foris nigricat Jinepallore, Ji umm flavam ^ obfcuram maculam e medio eximas .... Reliquum caput tetum eji maculojum fteqtcentijftma ma- 'oUa nigra, ut c? reliquum corpus, niji ea parte quae inter najum ö* oculum ejl, qua nuUae junt , uirinque duae, (j' eae pmvae: quemadmodum & ceterae omnes in extremis ^ imis pattibtis, re- t’quisfunt minores : manilae in Jummis quidem entrum partibus [j‘ in cauda nigriom Junt Jtngu- ‘nrw, per latera tiero compofitae , ouaji Jingulae maculae ex qvatucr jkrent, ordo mtllus ejt in ma- iiift in lalno Jvperiori , ubi ordines quinquejunt. In primo éf fuperiori duae dijcrrtae: in jectni- aojex conjundae , ut linea ejj'e videaniur. lli duo ordines liberi Junt, nee inter Je comujfti In Ur- ‘0 ordine oblo conjunSae Junt , Jrd cum quarto, ubi finit, commijcentur Ndus nigrej’dt , cjy ^ 'lil in I ' • • • • anmalia tam ferocia Juut , ut cttjlos cum primo vellet de loco movers , ccgebatur fujle in caput aSo (ut ajunt'> femimortua redders .... Quod fcrihunt ^ caJie longius, id mihi nonyidettlr . nam Junt apud nos multi canes villatici, qui hngituiiine ae- Jd/n ' tarnen fj* major ejl longior, ut viilatico lumilior- Cajus apud GriAJiStax ^tutdrup. pag. S25, ë26. IX. Deel. M po DE NATUURL yke historie. JUS dat S” a|lSauw,dat is'Uagtlg^^i f Kverktateii , inzoiideriieid“zo hrachrKc"eev™ kan derhalvsn niSei^'Se overeenkom men jancia vanCjus, en begryp met waarom zommigen onzer NamuronderzoekérS. d “Sa 4n In Mr. 1 'EREara.T voor Anierikaanlche dieren genomen en draelve met d,“.,T, guar van Ameiika verward hebben. &^^»oinen en oezejvt njet den ja- houden, ons dan verzekerd, dat de tygers van Perrault de onra noge^rSeSr^'^d»^^ ''eilig meeèe^ wy S dier is; zy vetlclnUcn inderdaad in '^otte raanr”zv^^l Jkf *,^oden Imtzelfde alle andere kenmerken , en men moM zie eelvk wv malkancteren m gezegd hebben , niet verwonderen dat^en^Hipr 5n' p \^’-'^‘-'heidcnmaalen f ’ i’“ ‘“•'«‘'“'■rendll.enwy durven zeVS he Som agügll onderzoek, na de nauwkeurige en onmiddelvke vpmPlvVin,;^^ Ihervcllen, die by de Bontkoopers gevonden ther, is het ons onmogelyk aeweell langer i-p i ^ ^ ^ onzen pan- Jyk gezien, da, h« gfenl SiSïlSfïe^ïE’ ■>■ ™ , 5 *.‘,iS.tari,ïS r ”ï3 ïkfc-i'E Lsf 'velke wy ons verpligt vinden te nnaken is dat van de drie dieren -waarvan wv bier de n.aaKen, is, Jiicn van panther, onca, en Inipaard niet édn kan i naa- dier, ’t wc-lic de NatuurondmSr\^^^^^^ pardus hebben aangeduid ; de par<^M van T pardus of leo- ■Brisson, die hetzelfde dier fchvnen te 7 vn leopardus vp drukkingen voorgedraagen. ParduK />// ^ onder de yolgciide uit* perioribus orhkulatis, kiferioripijs ^)irtr niacuhs Ju- pardus, JeUs e. al!,; iongis, varie^ata Regn /Jnim t)usp ot oibiculutis, in vernre den buik, oï" verlengde in de ê^dwinfJ^' vlakken aan lighaams behoort nt h tot den mX paard, die hier in aannirSnfkoS den lui- Utlier is der Oude,rvan fel, ynt evenwel, du, he, vun den UUJ, van oe.1 pantneu , pardalis, pardus , leopardus van DE PANTHERA , DE ONCA EN DE LUIPAARD. pr pardus, panthera , van Prosper Alpinus ; van den panthera kn Pliniüs; van den panriier, met één woord, die in Afri- en w Ooft-Indiën gevonden wordt (ra), dat die Schryvers gefprooken, welken zy onder de bygebragte benaamingen aangeduid, hebben ; ik herhaal «nu, geen der drie dieren, welken wy liier befchryven, fchoon alle drie •ïpH verfclnllende foort , hebben dat karakter van lange vlekken , in de ^eaaante van roeden, op de onderlle deden; en terzelfder tyd kunnen wv, «igevolge der onderzoekingen, welke wy hieromtrent gedaan hebben, verze- foorten, en eene vierde, daar wy in ’t vervolg van fpree- nn’/"" dat kenmerk van lange buik heeft, de eenige van dit gdlagt zyn, die in Aüa en A- iiKa gevonden worden ; zodat wy met kunnen nalaaten van dat kenmerk , ’t weiK de grondflag der aanduidende uitdrukkingen, van die Naamlyftmaakeren js, als twyffelagtig te befchouwen; juift het tegendeel van dit kenmerk heeft in deze dne dieren, en miffehien in allen van hetzelfde geflagt, plaats; want «et llegts vindt men by die van Afrika en Afia, maar zelfs by die van Ame- en roedsgewyze, of voortfleepende , vlakken hebben, de bovenfte deelen des lighaams,.op de fchoft, op den hals, up den rug , en nooit op de onderfte deeJen. * Nog zullen wy aanmerken, dat het dier, waarvan men in het derde Deel Van de Mémoires pour fervir è l’HiJioire des Animaux de befchryving heeft ëegeeven onder den naara van panther («), een verfchillend dier is van den Panther, den onca, en den luipaard, die hier de onderwerpen onzer be- ïctiouwing zyn. tl, aanmerken, dat men, de Ouden leezende, den pan-^ in moet verwarren met de panthera; de panthera is het dier, dat hier 1 aanmerking komt: de panther van denScholiaft van Homerus, en der andere tnryveren , is eene foort van vreesagdge wolf, dien wy gelooven de chacal 1 Hiftorie van dat dier geevende , breeder toonen zul- • ''ocr het overige is het woord pardalis de oude Griekfche naam van de panthera , die zonder onderfcheid aan het mannetje en wyfje gegeeven wierdt her 4 pai'-^ns is minder oud ; Lucanus en Plinius zyn de eerrten , die Tot hebben ; dat van leopardus is nog nieuwer , dewyl Julius Capx brnTf eerlle , of ten minden onder de eerden , geweeft is , die het ge- , uikt heeft; en war den naam zelven van panthera betreft, dat is een woord veJK de Latynen van ’t Griekfch afgeleid, maar dat de Grieken zelve nooit ö^wuikt, hebben. duider niflen , waarmede de Naamlyftmaakers niet ophouden de Na- verdonkeren, zo veel m ons was, opgeklaard; na de nauwkeurige fi- hpjfj dieren, daar wy hier over handelen, om alle dubbelzinnig- malkander^ gegeeven, te hebben, zo laat ons thans- «g^-an tot het geen elk hunner m t bvzonder betreft, e panthera, welken wy leevende gezien hebben, heeft een woeft voor. ('o Anim. png. 273. ^ ^itmoires pour Jervir i l’üijloire des Animaux, Part. III. pag. ^ M 2 92 de n a t u u r l y k e historie, komen, een onruaig oog, een wreed uitzigt , zyne beweegineen zm nlntfe- lyk, en zynfchreeuw plykaandievan een toornigen bulhlnd^: hySeft zelfs een fterker en ruwer llern dan een getergde hond; hy heeft eeL rawe en zeer roode tong, fterke en puntige tanden, fcherpe en harde nagels een Ichoone vagt van een meerder of minder donkere vaale kleur, doorzaaid me? IS kirt Lir T te r ngen aan ht Ln - a *^oven, en zwarte en wit- In mafk?ef 1 S^f^kend: voorts is de panthera van geftalte en maaüzel als een zwaare buUiond, maar minder hoog op zyn pooten ™ Reubefchryveren ftemmen overef,, LTde dei Oudm Kn opzigte vnn de groote en kleine panthein, dat ü K zeS S raze paiiüieia en onze onca; het Ichynt dat ’er thans nog, gclyk als ten tyde t' &T„ febS SV^reTli’dSe^l re Provmtien van Afia: dat ’er onca’s zyn zo klein, dat een man tl p?ard hen agtei op het zelve kan leggen , en dat zy zagtaardig zyn om zig mer de hand te laaten leiden en ftreelen (O : de pantiLa Ichynt Lr een fiSe? el oniuJ^ ' ni rhee:d;;;rt’la;rm if Toor: pe tanden; maar zo hv bv -a denzelven terAond met zyne fcher- verlegen en befchaamd’ ^ ^ de gazelle hem ontfnapc, blyft hy zonder dat liy zig verJe iiede”' kunnen vangen door middel van een wrong, geaootenren aan treJit hy langs den weg der jagt-beeften die mpn nii- hnn lo ^ ''a%emaakt ; op deze wyze digt als mogeiyk is naar hem toeiaa“^t *en h“m iznn i 1 welken men zo gelvaar wordt! neemt hyTy.e Sden band van den kop naar het opgeftooten dier- de onra hof oogen weg, en zet hem met vliegt met grooce fprongen naar her^Viizp f^n f’^‘’^®*‘kende, geeft een fchreeuw, neder; byaidien hf hef en velt het ftraks ter aarde en blyft hy ftaan ; men gaat hem ^vederhfalen L^ ^^'^o vergaat hem doorgaands de lult i Jk heb die foort van jaet in iksic llreelt hem ora hem te vertroollen. ze foorten van dieren , die met flimmiRheiypn^pn.^^'”*^ gezien • • • • • Daar zyn onder de- en kreupelboirchen voortlleepende, totLt ‘v zig op den bmk langs dc heggen met een grooten fprong opwcrpen. >eya^e*ds r»'®' ^ 5 ' ^'6 da|> pag. 32. 33. Zie ook de Reize rondom ^^r/e &c. Amlt lyrr. r«;«. II. II. pag. vu. en 212. welke Schryver egter ver^hlr!i^'^ Gi^AizuLt Carreri, Pjns .yip. Tom. leenen. ^ ° Wchetden dingen van Chaudin fehynt te ont* ,, Toen ik fe Alexandrye kwam zag ik twee nardels Iw AivTn™,,,^ n dt-zelve waren zo tam en mak dat zv almnc f 'i-‘ Antonius O.cepius; .... ■SU tam en mak, aat zy altoos op betijes lliepen /y wierden met 93 DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LOUWAARD. zaamer inborft, hy wordt meer bedwongen dan tam gemaakt, en legt ter- 'vyl men hen? tot de jagt afrigt, zyne vvoefte geaartheid nooit geheellyk af (P): men heeft veele zorg noodig om hem af te rigten , en nog meer behoed- zaamheid om hem te beftieien, en te oeffenen; men voert hem op eene kar, in een kooi geflooten , waarvan men hem de deur opent , wanneer het wild zig^ Vertoont hy fpringt fnellyk naar het beeft , bereikt het gemeenlyk met drie of vier fprongen , werpt het neder, en verworgt het, maar zo hy zyn fiag mift wordt hy woedend en werpt zig zomtyds op zyn meefter, die dat gevaar gemeenlyk voorkomt met eenige ftukken vleefch of leevende dieren, gelyk >. vleefch gevo3i; wy zyn dikwlls met hen op de gr.zeüen-jagt geweeft , en hebben ons groo- •< teiyks verwonderd over her fraay gevegt tuflcheii deze dieren , byzon Jeriyk over de behen- >i digheld , waarmede de gazelle zig met haare harde hoornen tegen den pardel wiflte ver vee- u ren, fchoon zy eindelyk , ten uiterrten vermoeid, bezwyken en fterven moeit .... Na* )■ derhand hebben wy te Cüro een vrouw gezien, die vyf jongen van eene panthera van een ». Arabier gekogt hadt , en als katten opvoedde Zy waren allen voonreiFeiyk; •, Ichoon, hebbende eene wicagtige kleur met kleine ronde vlakken over hetgeheele lighaam »> verfpreid Wy hebben weinig verfchil tuflehen een pardel en panther kunnen be» <1 merken, de panther is grooter, en over het geheele lighaam en het hoofd veel forfcher”. pRosrER Alpinus Bijl. Egypt, Part. I. Lugdun. Batav. 1735. pag. 238. ,, Ik heb van zeker ooggeruigo aan ’t Franfche hof gehoord, dat 'er luipaarden van twee*. „ derhands foorc onderhouden worden, die alleen in grootte vcrfchillen, dat de grootite eea 4, kalf in lyvigheiJ evenaaren, maar laager op de pooten en langer zyn, terivyl de kleinere „ foort nader by de grootte van den hond komen en dat 'er van die laacflen , om den Koning „ te verraaaken, zomtyds door een jager te piard een voor de jagt gebruikt wordt; hy voert I, het dier op een kuffen van ftroo of hair agter zig , en houdt het met een ketting vaft , zodra >, zig dan een h.aas vertoont wordt het losgelaaten , en met eenige weinige fterke fprongen » vindt deze zig agterhaald en geworgd”. Gesner Hiji. Qmdr. pag. 831. Emanuel, Koning van Portugal, zondt aan Leo den Xden een panther op de jagt afgerigt. Hijl. dss Conquetes des Portugais, par Is P. Lafiteau Paris 1733. X. pag. 525. Die pan- thfcr was een onca, want da genoemde Schryver zegt ook, dat men zig in Perfie van den on- ca of panther bedient om de gazslles te jaagen ; dat men deze dieren uit Arabie laat komen , en dat zy zo tam zyn, dat men hen agter zig op 't paard kan medevoeren. Cp"' „ Wy hebben tygers gezien, die uit Ethyopie naar Egypte gevoerd waren, fchoon de- 1) zelve zig op geenerhande wyzc laatcn temmen, noch ooit hunne woede natuur verlaaten; zy zyn in geftaltc zeer gelyk aan de leeuwinnen en van eene witagtige kleur, met ronde » geelagtige vlakken bezaaid, maar zy zyn grooter dan de leeuwinnen”. Prosper Alpi.vus liijl. Egypt. pag. 237. » Wanneer men eenige gazelles ontdekt heeft, tragt men dezelve aan den luipaard le doen » bemerken, welken men op een kiein karretje .a.ineen keten vafthoudt; dat iiftige dier fnelc »' dezelve niet aanffonds na,, zo als men zig ligcelyk verbeelden zoude, maar het maakt wen- ” dingen en draaiien , het verbergt zig , het kromt zig om hen naby te komen en te verras • •> fen ; en dewyl liy in ftaat is om vyf of zes fprongen of vlugren , om zo te fpreeken, met ee- » ne ongelooflyke vaardigheii te doen, zo werpt hy zig, zodra hy oordeelt zyn prooy onder >> zyn bereik te hebben , op denzelven , verworgt de gazelle , en verzad.gt zig met het bioed , >' het hart, en de lever; en zo hy zyn flag mid, het welk vry dikwils gebeurt, blyi't hy dok » ftil daan, ook zoude het vrugtloos zyn , dat hy hen met loopen poogde te agterhaalen, de* wyi de gazelles beter en langer loopen kunnen dan hy; de luecder of bellierder komt ver. » ^'olgens zagtjes by hem; hy lireelt en liefkood hem , en werpt hem eenige dukken vleefch •> toe; Lt'rvvyl hy hem dus bezig houdt, werpt hyhem de bnl of wrong, die hem ilecogenbe. y '^ckt, over ’c hoofd, ketent hem, en brengt hem weder als te voren op het karretje”. de Bernier da?is U Mogol Amd. 1710. Tom. II. pag. 243 - env. Hst fchynt van de Sïoote panthera te zyn, dat de Hr. Bernier hier fpreekt, omdat het niet noodig is met de °®ca 20 vetle voorzorgen te gebruiken, als bier op het einde van dit berigc vi'orden aange- 94 NATUUR ^ X IV ü H 1 S iv -i ~™ hy hem een toe- m z?ö7anr;ifdfK ™ verfprdd in Arabic , en m alle de Zuidelyke deden van Afie Barbarije , van Egypte (y); zy |,eeft zig JfetoMn Chi™ ™®hien haar himn pao noemt (r_). t^hina uitgeftrekt , alwaar men dient om te jaagen°™is™om^f ^de^ho^^rf*^^ Wimaaten van Afia van de onca be- 2 yn, om zo KVeekLrse™fandê?e zeldzaam zyn «l daar en nog verUezen zy daar in iSnen tvd limL derwaards brengt , daarenboven kunnen noch de panth^a natuurlyke geaartheidi honden verdraagen^y fthvS^^^^^^^^ onca noch de luipaard, de Ie andere dieren aan te taften ■ in k u? voorkeur boven al- andcre v^anden dan den wolffmaar jagthonden geene diers, luipaarden, en onca’s, dk aUen fterkei ^^^rs, leeuwen, pan- zoude het niet mogelyk zyn honden te behouden * voot^L?^ onca zulk een fynen reuk niet als de hond hv vniJyt-7? I ^ a de ue langs hun Ipoor; even onmogelvk zou n beeften niet fnuffelen- agtervolgden loop te onderhaaien - L iaactnkr dn dezelve in een 20 te Ipreeken, niet dan het wild Springen, eï op^?ef ’ ?" zyne fprongen zyn zo vaardig en iterk , dzt hv eeJ Imfr nP ^^eipen; Icheiden voeten breedte of hoogte ligtelyk ovemk?-^^^i P de booiiien, om de dieren in hunnen dooito-t S^^ïll^^ by op Ltóe7i'd?p?ntoerd^^^^ “ ® “'“t ^,Tsr„, fcl^ving^an^ i„ Egypte”. Mascuer Be. ,, de gazellen en damherten tejaagen, zo\ragten% dit n''^ hebben om „ tara pmaakte luipaarden, welken zy op die oeffemn7 ‘ /‘^f'^“!len door middel van hendigop hunnen prooy en wanneerW dien werpen zig be . hot,d»z,5d..t vr» (£) „ De luipaarden zyn doodvyanden van ,1,» hzv„ t i- • • „ als zy kunnen inagtig worden^’, royale * r . ra verflinden ’er zo veelen van- W De luipaard van Guinée is gemeeK*A=“ J,ö9S. pag. 99. woed, en metgefchikt oiu getemd te worde^ eenflagtershond; hy is wild dieren, zelfs op de raenfehen, het geen de «P =‘"e foorten van met doen, 'e° door een geweldigen ^an deze kuft 7an Guiné" cn tets van de groote wilde kat,- zyn velTS/iW '’eeft iets van den Sv grKsagtigen grond, met verfcheiden fchaduwiSen rt^cJe vlakken , die’ op één een rniddelniaatig zwsaren kop, korten fnuit, vvydê mm-r ^wart zyn; hy ^heefc vrouwen van t land. halsbanden van maaken; zyn tons ii’ gewapend met tanden, daar ds b cwctgiijt,, ^yn mtzigt is wreed; by^ 95 DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. ergens getemd heeft gelyk den oiica, dat de Negers van Senegal of van Guinée, alwaar hy zeer gerac e i is , ooit van hem bediend hebben om te jaagen: geraeenlyk is hy grootcr dan kleiner dan de panthera; hy heeft een korter ftaart dan de onca, *Won dezelve twee of derdehalf voet lang is. JJie luipaard van Senegal of van Guinée, waaraan wy byzonderlvk den “am van luipaard gegeeven hebben, is waarfch^Tilyk het dier, ’t weïk men c congo etigoi noemt (w ) ; het is miflehien ook de antamba van Madagaskar wy haaien die naamen aan, omdat het, voor de kennis der dier.n, van naamen, welken ly’in de «iwen , daar zy zig onthouden , gemeenlyk voeren. ^ foort van den luipaard fchynt aan meer verlcheidenhcdcn onderhevig te -yn dan die van den pantliera en de onca ; wy hebben eene groote menigte |}iipaards-vellen gezien , die altoos van malkanderen verfchillen , het zy in de chaduwingen van den grond des hairs , ’t zy in die der vlakken , waarmede e ringen of roozen getekend, en in de eene meer dan in de andere uitge- ^jaid zyn ; maar deze ringen zyn altoos veel kleiner dan die van de panthera r de onca: in alle de vellen van den luipaard is yder ring ten naaflenby van «ezelide grootte, van dezelfde figuur, en het is meeft door de zwaarte der Kleur dat zy verfchillen, als zynde iij zommige vellen Itcrker, in anderen veel «aauwer, geteekend: de kleur van den grond des hairs verfchilt in die vagten ^let, dan voor zo verre zommige ligter andere donkerer vaal zyn; maar gelyk alle ten naaftenby dezelfde grootte hebben, zo wel ten opzigte van hetlig- opzigte van den ftaart, zo is het zeer waarfchynlj^ , dat zy alle «t dezelfde foott van dieren behooren, en i^iet van verlchillende foorten van fleren zyn. De panthera, dc onca, en de luipaard, onthouden zig niet dan in Afrika, Pcnrl u — w, fcheips, en fnydende luuuwen eewa* "y uu't dezelve toe gelyk wy de vingers van de hand, en laat zelden eyn prooy los, lm ” "y t.m vat beeft, en welken hy met de nagels zo wel als met detanden vericheurt; fchoon den Sulzig is en veel vreet, is hy egter altoos mager: hy teelt fterk voort, maar hy heeft 'yger tot vyand, die fierker en vaardiger zynde een menigte van zyne foort verdelgt,- de dentyger, den luipaard, den leeuw, in diepe graften met riet en eenige aarde 7 waarop zy eemge doode dieren voor lokaas nederleggeu. Voyaae de Dssmaschais J.- P:'g- 202. van Senegal is woedender dan de leeuw; zyne hoogte en lengte is byna gelyk .. do, ï''’" windhond; hy taft onverfchill'g de menfehen en de beeilen aan: de Negers .. doo u >>vm met hunne zagayen en pykn, om zyn vel te bekomen: hoe doorboord hy zy tteeken, hy blyft zig bgier tot zyn lajitften fnik verweeren, en doodt altoos te- J9. ''’uya^Ze de Franc. Drake, desY/S "" qui ontjervz ti iaaluijfement de la Compag^ Amft. 1702. Torn. IF. pag. 326. ^ bonden 1 van Madag.askar is een dier van de grootte als een hond : bet beeft een ^'hdt H. P’ volgens het berigt der Negus, gelykt het wel naar een luipaard; het ver- eil n vee; het wordt niet dan in de woefte en eenzaamtie flreeken van xnu gevonden. Vo^age de Mctdsgajcar, /«ar Flaccoürï, Paris x6<5r. Tom. /. pag. 154. $6 DE NATUURLYKE HISTORIE, eti in de heetfte ftreeken van Afia; zy hebben zig nooit in de Noordfche lan- den, noch zelfs in de gemaatigde gewetten, verfpreid. Aristoteles fpreekt van den panther als van een dier van Afrika en Afia, en hy zegt uitdriiklyk? dat ’er in Europa geene gevonden worden : dus hebben deze dieren die offl zo te fpreeken, tot de verzengde lugtftreek van de Oude wereld bep’aald zvn, door de landen van het Noorden naar de Nieuwe niet kunnen ove^an en men zal ftraks zien uit de befchry ving, welke wy van de dieren van dit ge- flagt, die in Amerika t’huis hooren , geeven zuUen, dat het verfchillende foor- ten zyn ^ welke nien niet die vsn Afrika en Afia niet hadt moeten verwarren ? gelyk de meefte Scliry\m, die een Naamlyft gemaakt hebben, in dat gebrek vervallen zyn. Deze dieren in ’t algemeen onthouden zig liefft in digte bolTchen, en be- zoeken dikwils de oevers der rivieren, en de omtrekken der eenzaame woonin- gen, alwaar zy het tamme vee, en de wilde dieren, die daar water komen zoeken , poogen te overvallen ; zy werpen zig zelden op de menfehen zelfs Idioon zy getergt mogten zyn; zy klauteren gemaklyk op de hoornen, alwaar zy dó wilde katten, en de andere dieren, die hun niet ontfnappen kunnen \-uIgen : fchoon zy niet dan van den roof leeven , en doorgaands zeer mager zyn , willen egter de Reisbefchryvers, dat hun vleefch niet kwaad te eeten is ; de Indiaanen en de Negers vinden hot goed, maar het is waar, dat zy dat van den hond nog beter vinden, enmalkanderen daarop, als een voortrelfelyk ont- haal, vergallen: wat hunne vagten belangt, die zyn allen kollbaar en maaken zeer goede pelterijen; de fchoonlle en duurfte is die van den luipaard- een enkeld dezer vellen koft, zo het vaal leevendig en fchitterend is en de vlakken wél zwart en ,wél gefcheiden zyn , agt of tien Louifen. ï '2^7t2-TJC. T.A male. f Jie Seye-, daC . \ LA PA^iTTHERE EEMELLE J L,' OKCE. BESCHRYVING VAN DE PANTHERA. 97 BESCHRTVING VAN DE PANTHERA. hoofd van de panthera (PI. X/) is breed en plat op de kruin: ^ o de bovenfte zyde van den bek is minder lang dan de onderfte, ^ omdat de neus wat uitfpringt , het welk het einde van de onderfte lip 9 men de kin zou kunnen noemen , meer voor uitfteekende Vertoont dan de bovenlte lip en de neus ; de bovenfte lip is gelyk die van des Itat , van den hond , enz , zeer kort onder den neus , en uitgehold door eene Voor zonder hair , waar van het indrukzel zig tot op den neus tuflehen de neus- gaten uitftrekt: de oogen zyn zeer verre van malkander af; het voorhoofd is bolrond en de ooren z^m kort en aan het einde gerond ; de hals is dik en l^ort : dit dier gelykt veel naar de kat in de gedaante des lighaams , der bee- lden , en van den ftaart , fchoon alle deze deelen dikker en meer gevuld Zyn , inzonderheid de voorfte beenen en voeten , die naar evenredigheid veel dikker zyn dan de voorfte beenen en voeten van de kat; maar het voornaamfte Verfchil , dat in de uitwendige gedaante dezer dieren plaats heeft , is in den kop : de panther heeft veel dikker bek , meer blykbaare kin , minder uitfprin- genden neus , het neusbeen minder verheven , de oogen verder van malkan- deren af en kleiner , den kop breeder , de ooren op een grooter afftand van hialkanderen geplaatft, veel korter, en veel rónder aan het einde; onder alle deze verfcheidenheden komt de treftendfte van de gedaante van den neus en de kin, en van de dikte van den bek, die aan het aangezigt van den panther dat voorkomen van zagtheid en fynheid beneemen, ’t welk dat van de kat heeft. Het neusbeen was van eene vaale , weinig affehynende , en , om zo te ijiree* hen, doove, kleur op een wyfjes panther (/’Z. X/2 die ten ondervverpe voor deze befchryving gediend heeft ; de bogt der lippen, der neusgaten, en der Oogleden hadt eene zw'arte of zwartagtige kleur ; het agterll gedeelte van het hovenft ooglid was met zwarte ooghairtjes geboord ; daar was boven en onder het oog een ftreep van witagtig vaal , die zig van den eenen der hoeken van het- oog tot den anderen uitllrekte; de bogt van de uitwendige zyde der oo- ten was zwart en het middelft hadt eene vaale kleur; het voorft van de boven- hp , het bovenft der wangen , de flaapen des hoofds , het voorhoofd , en het hovenft van den kop in ’t geheel , het bovenft en de zyden van den hals , de ^bg, de lendenen, het kruis, de zyden des lighaams, de fchouder, de bui-- tenzyde van den arm , van den voorarm , van de dij en van het been hadden ^ene vaale kleur fnet zwarte vlakken ; de vaale kleur was ten naaftenby de- ^•elfde op alle deze deden, maar de zwarte vlakken verfdiilden veel \Tin mal- kanderen in figuur ; die van de lip , van ’t voorhoofd , en van de zyden van ben hals , waren meeftal zeer klein en rond , en op de bovenlip , ter plaatlè de knevels , op drie of vier evenwydige reijen op den rand van die lip ge« IX, Deel. N J S8 DE NATUURLYKE HISTORIE ^ 9 hals , de Rhonders en de armen, waren grootef en van eene onreaelmLtS gedaante jdie van het kruis, van den voorarm, van de dij, en van^hS Sn waren zeer groot , zy hadden tot twee duimen oratrek; de vlakken vaL de? rug, van de lendenen, en van de zyden des lighaams liacklen de Saaïte van onregelmaatigenngen op een kleinen affland van malkandwen sSS daar was in t midden van de meeften dezer ringen een klein^zwarSvi^k • de dS'S'plh-!*”” “S=" '1™- andeSSta. of ,’vel duim, middellyn, en naderde meer of min aan een cirkel of aan ppn kant; zommige beftonden uit verfcheiden afzonderlyke figuuren en vertoon- d 1 op zekere wy^ze de omtrekken van eene roos ; men zag op ’t midden van den rug, van de lendenen, en van het kruis, zeer onregelmaatigT vlakkS^ die op zekere wyze een zwarte en overlangfche Ih-eep formeer^n wdke’ ftieep beftondt uit afzonderlyke figuuren, waarvan zommigen tot vvf duim' lengte hadden ; het onderft der wangen , het onderft kaakbeen de hïls h^ onderll: van den hals, de borft, de buik, en de bümenzyde der vier beenen hadden eene witagtige kleur met zwarte vlakken, de meefte zeS «oot voor- naainlyk op de keel, op den buik, op den voorarm, en op het worfte van den ichouder en het been; het grootfte gedeelte van den üaart v?? het b?? vaii onderen eene witagtige, kleur met n- vermengd ; het einde van den llaait was met zwaïte en witagtige ringen omvangen, die op eene lenïte va? zeven of agt dumi in t verband geplaatll waren, het bovenft der vieï^wetS hadt eene gemengde kleur van vaale en witagtige tinten mï;, vlakken; de lengte van ’t hair op den rug ge hairen waren tot een duim toe lang; dat van den buik te, en daar waren ’er verfcheiden onder, diergeriynen hntr algemeen is ’t hair van dit dier glad en zeer lellomen • ^ Haart is kegelagtig. hy liep uit in ^en p?S, heS k^^^^ men verdekt dan de ftomp i de knevels waren gedeeltelyk zwart ^en eedeelte lyk wit; derzelver langfte borftelhairen waren van zeven en eeii lu/ddm De panthera heeft, gelyk de kat, vyf vingers aan de voorde voeten en flegts vier aan de agterrte ; de nagels verfchilden niet van die vanTe k?t’da? in de dikte, die evenredig was aan die der voeten; zy waren wit L vouw? ga^dcK vSi£' «weclf nS'tw bcfcteyf.is langen tyi tadc Dieren- in de lengte des lighaams, dat my voorgekomen is^wat^^ir Sri » in eenigc vcrfchddcnlidcn iZ de kfeï^rZLTÏe^Své BESCHRYVING VAN DE PANTHERA.' 9^ "bafis van de buitenzyde der ooren heeft minder zwart ; de zwarte vlakken Van de bovenlip zyn fterker en zigtbaarer op een grond van eene vaale kleur; «aar is een zwarte ftreep als een halsband geplaatft op de onderfte zyde van «en hals onder eene andere ftreep , die evenwydig met dezelve loopt , maar die ïiiet dan gedeeltelyk geformeerd is ; het onderft kaakbeen , de keel , de borft , de buik, het onderft van de zyden des lighaams, en de binnenzyde der bee- ^en , Zyn van eene witagtige kleur met een zweerazel van geclagtig ; daar zyn §eene langwerpige vlakken op het midden van den rug , van de lendenen , en Van het kruis , maar flegts kleine ringen zonder vlakken in ’t middelpunt ; de andere ringen van den rug en die der zyden des lighaams hebben ook geene vlakken in ’t midden: het einde van den ftaart heeft flegts kleine zwarte vlak- ken in plaats van ringen; de buik en de buitenzyde van ’t been zyn met groo- zwarte vlakken geteekend: daar zyn eenige dwarfche ftreepen van deze lileur op de binnenzyde van den voorarm. De andere mannetjes panthera uit de Dierengaarde van Verfailles is van ee- ne nog vaaler kleur dan de vorige, maar hy gelykt denzelven in de figuur zy- ner vlakken meer dan hy naar de wyfjcs panthera gelykt : hy heelt het einde Van den ftaart wit. De maaten der uitwendige lighaams-deelen van de wyfjes panthera , die het voornaam onderwerp dezer befchiyving uitmaakt, zyn in de volgende tafel bygebragt. Lengte des geheelen lighaams in een regte lyn gemeeten van het einde van den bek tot aan den aars . . , Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan ’t ag- terhoofd . . . • . . Om trek van het einde van den bek . . v . Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening des monos .... Afftand tufTchen de beide neusgaten . » . Afftand tufTchen het einde van den bek en den voorften hoek van .'toog ..... giftand tufTchen den agterften hoek en ’t oor J-engte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . . Opening van het oog ... ^fftand tufTchen de voorfte hoeken der oogen , over de kromming ^ Van het neusbeen gemeeten . . , . Oezelfde aftbnd in cen regte lyn • • ; . Omtrek van het hoofd tufTchen de oogen en de ooren ^engte der ooren ... ... "ïeedte aan de bafis op de bnitenfte kromming gemeeten . . . giftand tufTchen de beide ooren omlaag gemeeten . . . ^engte van den hals • . . . Omtrek van den hals • • . ► . J^^mtrek des lighaams agter de voorfte pooten gemeeten . . . . Oezeifje omtrek op de dikftc plaats dezelfde omtrek voor de agterfte pooten gemeeten N 2 voeten, duimen, lynen. 3. 7. 6. o. 0. 1. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. o. o. o. 0. 1. 2 . 2 . 2 . 9 - II. 1. 9 - o. 3 - 3 - o. o. 2 . O, 9 - 3 - 4 - 5 - ' 5 * 5 - 5 - 8 . 10, 3 * 6 . o. 6 . 6 . 8 . 10. 7- 11. 7 * 6 . o. 2. 4. 10. 8 . 9 - o. V \ loo DE NATUURLYKE HISTORIE, Lengte van den ftonip des ffaarts . ^ ^ Oratrek van den ftaart aan ’t begin van den ftomp . . * ^ Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan ’t gewrigt van de hand • • • . Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte op dezelfde jjlaats ... Omtrek van ’t gewrigt van de hand Omtrek van de agterhand . " Lengte van ’t gewrigt van de hand tot aan ’t einde der nadelen ’ Lengte van het been van de knie tot aan de hiel ^ Breedte van het bovenft des beens ► ' * * Dikte Breedte ter plaatfe van de hiel . ' Omtrek van den agtervoét . . Lengte van de hiel af tot aan ’t einde der nagelen . ’ . Breedte van den voorden voet . Breedte van den agterften voet Lengte der grootfte nagelen Breedte aan de bafis ... Toeten, I. Oi O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. a o. o. o. o. duimen. lynen.' 8 . 4 ^ 7- 4 * lo. 4 - 5* o. 3 . 7' £ 3- 3 . 6. 6. 10 . 9- 4 - 6 . s. 0 . 3' o. 5- 9- 6. 3 - 8 . 3 . II, I. 3 . O. 3 . Deze panthera woog honderd en één pond: het net hadt zo veel nitgeltrektheid als dat van een kat, die ik terzelfder tyd ontleed heb: het was even dun en doorfchynend op de plaatfen die niet met vet beladen waren * het voegde zig tuflchen de darmen in; klom agter de bhas weder on en overdekte nog weder eenig gedeelte der darmen door zig voorwaard- D* 0. 3 - 3 - 0. I, 9, 0. 5 - 2. 0. 4. 0. 0. 4. 0. 0. 5 - 9 - • 3 - 0. 0. 16. 6. 0. ,2. 10. 0. I. 7 - 0. 104 DE NATUURLYKE HISTORIE, V0( Lengte van dê kleine kromming vaiidenflokdarm af tot aan den hoek dien het regter gedeelte maakt • " . i < * Lengte van den flokdarm af tot aan den grooten blindenzak . . Oratrekvan den flokdarm . • • ■ Omtrek van den porfier .... Lengte van de lever . . . • ' Breedte . • Haare grootfte dikte . . . . - Lengte van het galblaasje • Deszelfs grootfte middellyn .... Lengte van de milt _ . -• • _ • _ Breedte van het onderft einde . . . • i Breedte van het bovenft einde ^ . . ♦ Dikte in ’t midden . . • - • Dikte van het alvlcefch . .... Lengte der nieren . • • • * Breedte . . • • • Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt .. . ' Breedte van het vleezig gedeelte tuflehen het zenuwagtig middel- punt en het borftbeen . .• • Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt , Omtrek van de bafis van ’t hart ' . , ’ ,1 j Hoogte van de punt af tot aan ’t begin van de longflagader . . . Hoogte van de punt af tot aan den Tongezak . . Middellyn van de grootc flagader van buiten tot buiten gemeeten. Lengte van de tong . • . • ' , . , Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan t einde Breedte wan de tong . • ' l rj ' Lengte van de randen des ingangs van het ftrottenhoofd . . Breedte van dezelfde randen • Afftand tuffehen derzelver onderfte einde .... Lengte der voorherflenen . • * • Breedte . . . • • Dikte • , n- ■ Lengte der agterherfleuen ,. ... Breedte . , . • • Dikte • . Afftand tuflehen pen aars en de klink Lengte van de kijnk . . . . • • Lengte van de fchede . . . . • Omtrek aan de dikfte plaats ..... Omtrek aan de dunfte plaats Groote omtrek van de blaas . . Kleine omtrek _ . • . . • Lengte van de pisbuis .... Omtrek . * , u 'i . , Lengte van het lighaam en den hals der lyfmoeder Onjtrek . . • . • voeten, •> O. o. o. o. o. ■ o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. duinen, iyncB» O. Q. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 7 - 2. 4 - 3 - 9 - 9 - I. 4 - 1. II. 2. o. o. 0. 3 - 2. 1. 3 - 7 - 1. 2. 9 ' 4 * 2. O. 7 - n 2. o. o. 0. 3 - 2. ï. 1. 2. I. 1. 0. 4 - 2. 1. 10. 6 . 2. 1. 2. 3 a 4. o. 7 - o. 6 . 2. 0. 2. 6 . t 4 - 4 - 5 - 5 - 4. I t. I 6 . 2. 9 - I 7 - 1. 6 . i4r. o. 8 . 2. 9 ; 5' 1. ' 2. 5 * 2. I 6 . 6 , o. Lengte BESCHRYVING VAN DE PANTHERA. 105 lengte der hoornen van de lyfmoeder ... J^ntrek aan de dikfte plaatfen Omtrek aan.’t einde van yderen hoorn Aflland in een regte lyn tuflchen de zaadballen en het einde van yderen hoorn ..... Lengte van de kromme lyn die de trompet doorloopt Lengte der zaadballen .... «reedte - • • • • • • • • , voeten, duinitn, lyne# O. 3. 3. O. I. 7. o. 'X . Q. o. o. 3. . o. 12 . 3 . O. o. II. o» o* o. o. $. De ontvleesde kop van de panthera heeft een korter bek dan die van den tyger is ; de neusbeenderen komen meer voorwaards , de rand van ’t agter- hoofd is minder uitfpringende , die van de kruin is verhevener, het uitfteek- 2el van de bogt der takken van het onderft kaakbeen is veel korter , en men kan het verder verfchil in de evenredigheden der deelen zien in de volgende tafel door dezelve te vergelyken met die der raaaten van de beenderen des ty- gers. De panthera heeft dertig tanden gelyk aan die van de kat, den leeuw, den tyger, enz. De beenderen van den arm , den voorarm , en het been zyn veel korter dan die van den tyger, en zy hebben meeftal dikker knobbels j de beenderen van den arm en dat van de dije zyn ook veel krommer. hoofd ..... pe grootfte breedte van den kop Lengte van het onderft kaakbeen van zyn voorfte einde af tot den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . Breedte ter plaatfe der hondstanden Afftand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van deze opening . • • • ■Breedte . . .... Lengte der eigenlyke neusbeenderen Breedte aan de breedfte plaats Breedte der oogputten . . • poogte • .... pengte der langfte fnytanden buiten het been Lengte der hondstanden .... Lreedte aan de bafis • . , * , ^engte der dikfte baktanden buiten het been Breedte ..... Likte ..... Lengte der twee voornaame ftukken van het tongbeen . Lengte der tweede beenderen . . . Lcngfe der derde . .... IX Dtel. % voeten , duimen, lynea.' ;ter- 0, 9 - 0. 0. 6. 9 - aan 0. 6 . 2. • 0. I. 7 « • • 0. I. 0. 2. 6 . 1 • . 0. I. s* 0. I. 5 - 0. I. 0. 2. 0. 0. 0. I. 0. I. 7 * * 0. 0. 0. I. 7 * 0. 0. O* • 0. 0. 7 h 0. I. 0. 0. 0. 6-^. • 0. I. 4 * 0. 0. 7 - 9. 0. 0.- O io6 DE NATUURLYKE HISTORIE, Lengte van het been in ’t midden Lengte der takken van de vork . . . Lengte van het fchouderbeen . ; . Omtrek aan de kleinfte plaats , . . Middellyn van deszelfs hoofd Breedte van het onderft gedeelte Lengte van de ellepyp . . . Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het ftraalbeen . . ; Lengte van het dijebeen , Middellyn van deszelfs hoofd . » . Middellyn van ’t middelft des beens Breedte van het onderfte einde ; . ï Lengte van het fcheenbeen . . Breedte van deszelfs hoofd . ^ Omtrek van ’t midden des beens • . . Breedte van het onderfte einde Lengte van het kuitbeen ; . Onttrek aan de dunfte plaats » . , voeten. duimen, lyneo» • O. I. 0. O. I. o. » o. 8. 8. • o. a. 10. • o. I. 5* ■n ♦ p. a. 3- o. 9- o. • o. I. 5- o. 7- 3* • o. 9- o. « 0. I. o. o. o. lOh • • o. . 0. I. 8. H- I. • o. I. 8^ • o. 2. 2. « • o. I. 4* • o. 7- b. o. o. 7- EESCHRYVING VAN HET KABINET. lo? EESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, hetwelk betrekking heeft tot de natuurlyke historie Van den tyger, van denpanthera, van den ONCA, EN van den LUIPAARD. No. DCCCLIV. Een vel van een opgezetten tyger. De befchryving der kleuren van den tyger is naar dit vel gemaakt. No. DCCCLV. Het geraamte van een tyger. Dit geraamte heeft ten ondervverpe voor de befchryving en de afmeetingeU van de beenderen des tygers gediend j het is van Trianon naar des Konings Kabinet gebragt met het geraamte van de leeuwin onder No. _ DCCCL ge- meld ; deszelfs lengte is van vyf voet en tvvee duimen van het einde der kaak- bcenen tot aan het agterft einde van het heiligbeen : de kop heeft een voet elt duim omtrek, op de diklie plaats gemeeten. No. DCCCLVI. Het vel van een panthera. Het is het vel van de panthera die ontleed is om ’er de befchryving van dit dier naar te maaken ; de beenderen van den kop en der vier voeten zitten aan dit vel vaft. No. DCCCLVII. Het tongbeen van een panthera. Dit been beftaat uit negen ftukken , gelyk dat van de kat ; maar liierin ver- schilt het inzonderheid van hetzelve, dat de beenderen van de ^9!-, ’ evenredigheid van de eertte , de tweede , en de derde , beenderen dikker zyu dan die van de kat. No. DCCCLVllI. De beenderen van den arm, van den voorarm, van de dij, en van het been van een panthera. Deze beenderen komen van de pantliera, die voor onze befchryving van dit dier ontleed is. No. DCCCLIX. Het vel van een luipaard. Dit vel heeft omtrent vier voeten lengte van het einde van den bek tot aan ^tet begin van den Haart, die twee en een half voet lang is; de ooren hebben ^'lar een dimn negen lynen lengte, en twee en een vierde duim breedte aan O 2 xo8 DE NATUURLYKE HISTORIE, de bafis; daar zyn over de geheele inteeftrektheid van .. in van verfchillende grootte en verfchillende figuuren 7 eer diOT geplaatft ; de vlakken van boven en ter zyden van den hpV malkanderen vaS den hak, die van den fchoft, van % SJudeJen bovenft der zyden des lighaanis, der lendenen, van het kruis” 'ïfn ventt van den ftaart, en van de buitenzyde der tenen eïï.’e? rgSndê flrSp? t Xt'lyF“''b;i ‘‘S ^'^4° onde! de eerlleX k^rfebovén L kaakbeen , die vl’de^naSen te feafdfc dtSS ”Se?K?,ï b nnenzsaie van de beenen zyn cp een ^ite™ f4“e’n"|?„S‘’d“van de fchouderen en van de zyden des lighaams , en eenile van ie welke hn" twee, drie, of vier tevens gefchikt^ dewelke deelen van een omtik ^nfJpn onregelmaatigen ring fchynen te niaaken-, waarvan het ^ * , kleur heeft, donkerer dan die welke tuffehen deze ringen en ® te vlakken is; de gtootlle ringen hebben anderhalf duim midtevvVl'te overige van net vel is bezaaid met vlakken , die eeene omtrek te» i zyn Banen byna rond op den bek, op den kon® on dTwn fte beenen, op,het ondertt van die’de? agtetftf,’ S op ^ vi5f vofS'n-'^v zyn langwerpig en overlangfch geplaatft op het grootll gedeekfvir w ho^ venftdesttaarts, vandeszelfs oorlprong af; de vlakken van 7 buik, van het benedentte des ftaarts , en zelfs van het bovenO-f. scanden aan het einde, zyn de grootfte; daar zJirèroSe gpplaatft onder -den hals, en op debmnenzyde van den vonÏÏfm dwarfch het midden der lendenen vlakken vreeii^Stó ^erpig> geplaatft op twee rijen, dk van twaalf- en w^t Jang- ten van den bek met zwart cebonrri • weerskam- bu„„ebalis,enay„„™iS„t duan lengte, uitgezonderd onder de borft en onder den huik af onzent een en meer,, dmmen lang is ; de borftelhairen der knevels zyn dé Sne zwS de andere wit, en hebben tot drie en een half duim leLte : dfnaS ilv- ken naar die van den tyger en van den mm-hpn • r,„ •’ nagels gely en een halve lyn lengte., en andeibalf lyS breedte’ Jn L bS.^” No. DCCCLX. Eefi apgezme luipaard. Deze luipaard heeft omtrent vier vnptPn i; . • j tot aan het begin van den ftaart die daarr-nh^^^ vel is door ouderdom voor een gkedteha^^^^^^ zyn dat het de huid is geweeft van een reden van te denken, gc befchryving vindt i„ de Memories doord",; h”.SSt gêgeS^^^ W M»,V» fitifloï, Ut, paj. 3 ö* /«iVo J BESCHRYVING VAN HEt KABINET'. onder den naara van tygers; het was ia het Kabinet gefteld met een lyft-of nommerbrief je , dat den naam van tyger aanwees.' No. DCCCLXI.' Het geraamte van een luipaard, Dit geraamte (P/. XlHI ) was ook in ’t Kabinet onder den naam van dat cens tygers geplaatft; het komt my voor van een dier van dezelfde foort, en ^n naallenby van dezelfde grootte , te zyn als de luipaard , onder het vorig f^ommer bygebragt;en daar is reden van te- denken , dat het ook het geraamte ^ van een der dieren waarvan de Hr. Pêrraui.t de befchryving heeft gegeven onder den naam van tygers: de lengte van dif geraamte is van drie voet agt on een half duim , van het einde der kaakbeenen tot aan ’t agterfte einde der neupbeenen; de kop heeft een voet’en drie duim in den omtrek op de dikfte plaats geraeeten; deze kop gelykt meer naar dien van den panthéra dan naar dien van den tyger ; hy is egter naar evenredigheid minder breed dan die vati ^n panthéra , en', ter plaatfe van het voorhoofd , meer verheven ; de neus- beenderen van den luipaard 'zyn wat bolronder ovbt' hurme lengte, terwyl die Van den tyger wat holrond zyn: de verhevenheid van de kruin des hoofds is 'vat minder verheven in den luipaard 'dan by den panthéra, maar het uitfteek- Zel van de bogt der takken van het onderft kaakbeen is grooter. De luipaard heeft dertig tanden gelyk de panthéra, de tyger, de leeuwj en de kat. 3» De onderfte tak van het bykomend uitfteekzel van bet zesde nek- wervel- been is dieper uitgerand dan in den leeuw , en het agterft gedeelte van dien onderften tak is breeder. De doornagtige uitfteekzels der. tien eerfte nig-wervelbeenderen'Zyn agter- ^aards gebogen: het elfde wervelbeen heeft 'geen doornagtig uitfteekzel, en die der twaalfde , dettiende v en -laatfte wervelbeenderen zyn voorwaards ge- bogen: de ribben, hetborftbeen, de lendenwervelbeenderen en de beende-' *on van ’t bekken gelyken naar die van den leeuw en de kat. De valfche wervelbeenderen van den ftaart zyn ten getale van drie-en- l'vintig. De voorfte’ zyde*van het fchouderblad is over deezelfs lengte meer bolrond dan in den leeuw , voomaamlyk aan het onderll gedeelte. • ' Al het overige van het geraamte van deu luipaard verlchilt niet van dat des loeuws , dan in evenredigheden betrekkelyk tot het verfchil van grootheid , dat l^dffchen deze twee dieren plaats heeft, gelyk men zien kan uk de maaten in- de volgende tafel bygebragt. 2 voeten j duimen, lynena ■^ojigte van den kop van het einde des bovenften kaakbeens tot aan 2, t agterhoofd . . - . . o. 8. 6. grootfte breedte van den kop . ... o. 5. 6. ®^gte van het onderfte kaakbeen, van. het voo^e einde af tot aan ^gterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel .... o. 5. 7. rer plaatfe vande houdstandea . ... q. i, 3. O 3 sie de natuurlyke historie. veeten , o. o. . o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden Breedte ter plaatfe van de hondstanden .. Sandtuirchen de oogbollen en de opemng der neusgaten . . . Lengte van deze opemng .... Knïtf der eigenlyk gezegde neusbeenderen Bre&tc aan de breedfte plaats .... Breedte der oogputten Hoogte . • ’ , ‘ Lengte der grootfte fnytanden buiten het been Lengte der hondstanden . . . • . Breedte aan de bafis .... Len<^te der dikfte baktanden buiten het been Breedte • • . . . • Dikte • • • Lengte van den hals • . . * • Breedte van het gat des eerden wervelbeens van boven naar be- neden ^ • .* j ■' Lengte van den eenen kant naar den anderen . . Breedte van het eerde wervelbeen op de dwarfche uitdeekzels ge- mecten • , ■ • • • • • Lengte der dwarfche uitdeekzels van voren naar agteren . . . Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig uitdeekzel . , . . Breedte * • • • • • Lengte van het doomagtig uitdeekzel van het derde rugwervelbeen dat het langde is 1 pnerte van het lighaam des laatden wervelbeens dat het langd is. LenSte der eerde ribben .... Afdand tulTchen de eerde ribben aan de breedde plaats .... Lengte van de elfde ribbe, die de langde is Lengte van de laatde der yalfche ribben . ... Breedte van de breedde rib ... . . Lengte van het bordbeen ’ , A • Lengte van het eerde beentje dat het langd is . . Lengte van het lighaam des zesden Icndenwervelbeens , dat het langd is * * * * * • o« Hoogte der doornagtige uitdeekzels der laatde wervelbeenderen, die dc Itiniiftc zyn • • ^ • o. Lengte van het bykomend uitdeekzel van het zesde wervelbeen, dat het langd is Lengte van het heiligbeen . . . ... Breedte van het voorde gedeelte ... . . Lengte van het negende valfche wervelbeen van den daart, dat het Ijiiiffft is • • • • Brèedte van het voorde gedeelte van het heupbeen Hoogte van het been van het midden der knokkelwyze holligheid . Midaellyn van deze holligheid . . . lengte van de goot . ... Breedte in ’t midden . • .... o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. (luimen. O. 2 . I. I. 1. 2 . 0. 1. I. . O. I. o. o. o. o. 7 . o. 0. 3 - 1. 1. 0. 2 . 2 . 1. 2 . 2 . k 0. 1. 2 . I. I. 1. 3 * 2 . I. I. 4 - 1. 3 -- 2 . lyne#. io. 3 ' !■ I. 7 - 10. 7 - 54 - 3 ' 6 . II. 5i- 4 ‘ 8 . 11. 8 . 7 - 9' 9' 5 * 9 - 4 ' 0. 1. 4 ' 9 * 8 . 2 . 5 ' II. Ö. II^ I. 3 - beschryving van het kabinet. IIZ Ivocten, duimen, lyieu» Diepte . • . * ^ ° ‘ Diepte van de uitranding van het agtent einde . * Lengte der eyronde gaten • • * * ‘ Breedte . • • • * * * Breedte van het bekken . . • • Hoogte . • • • ' • Lengte van het fchouderblad » . • Breedte aan de breedfte plaats . . . • Breedte aan de fmalfte plaats • * Hoogte van den doorn aan de verhevenfte plaats Middellyn van de pansvvyze holligheid . . • ♦ Lengte van het fchouderbeen • • • ' • Omtrek aan de kleinfte plaats • ... Middellyn van ’t hoofd . • * Breedte van het onderft gedeelte • * i . Lengte van het halsbe;en * Lengte van den elleboogsknokkel • Lengte van het ftraalbeen Lengte van het dijbeen Middellyn van deszelfs hoofd . . - • - • Omtrek van ’t midden des_ teens • • ^ - Breedte van het onderft einde Lengte der kniefchyven Breedte • • " - ' . pikte • u * * » . . Lengte van het Icheenbeen Breedte van deszelfs hootd • • Omtrek in ’t midden des beens , * BreSte van het onderft einde van het fcheenbeen . • Lengte van het kuitbeen . • * * ^ Omtrek aan de dunfte plaats • . * ™ * Hoogte van de voorhand • * * j U„|S ™ KSèrtebeentie vin d= agt-etad, da, h« kor, ft is. ife'lc he, korft is. ™ de“ SS ïsd van”%eSn.idddften- vinger van den , voorftcn voet • • * ^ iengtc van den tweeden regel ^eiiffte van den derden regel j * j * Len|,e«n den eerften regel van den duim ’ .' l^Sgr'e ™ ïen'Sto regel d« wceden vingers van de agterfte , Voeten • • , * Lengte van den tweeden regel- Lenete van den derden • * * ' ’ , j ^ No DCCCLXII. geraamte van een luipaard, Dit geraamte in ’t Kabinet met het vorige i het is ten. naaftenby van o. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o- o. o. o. o. o. c. o. o. r. I. I. 1. а, 2 . б . 3 - I. I. I. 8 . Os o. o. o. o. o. o. o. I. I. 9 - 1. 7 - lO. 0. 2 , 1. I. e. 0. 9 - 1. 2 . 1. 8 . o. o. 2 . 0. 2, 3 - 3 - 1. I. o. o. o. I'. n o. 8 . 3 - II. 2 . 2 . II. 7 . II. 3 - I. 0. 8 . 5 * 1, 1. 2 . I; I. II. ó. 10. 6 ^. o. 11. 4 - 6 . 9 - I II. 9 - o. 6 .. 6 . 2 , II. 8 . II, 4 - o, II, JfiA DE N A T U U'R L Y K-E HISTORIE, dezelfde lengte , en het gelykt daar byna geheel naar in het getal en de gC' daante der beenderen en tanden : daar is geen verfchil in de maaten van den kop van die twee geraamten, maar de beenen van dit, daar wy hier vap Ipreeken, zyn korter; het armbeen heeft agt en een half duim lengte de el- lepyp negen duim , het dijbeen negen duim en negen lynen, en hetfcheeH' been agt duim en elf lynen , de ftaart is niet volkomen. No. DCCCLXUI. geraamte van een luipaard. Het dier daar men dit geraamte van bewaard heeft , was jong , want de aanwaflen zyn daarin wel onderfcheiden van het lighaam der beenderen , en derzelver maaten zyn niet zo groot als die der geraamten onder de twee vori- ge Nommers bygebragt; maar voor het overige gelykt het daar volkomen naar, want het grootll verfchil, dat ik er in opgemerkt heb , is dat de verhevenheid van de kruin des hoofds veel kleiner is, en dat men langs die verhevenheid aan weerskanten een indrukzel ziet, dat in die twee andere geraamten niet is: daar zyn vier-en-twintig valfcbe wervelbeenderen in. den ftaart, die volkomen fchynt te zyn , en die twee voet vier duim lang is ; de lengte van het ge- raamte is drie voet en een duim van het einde der kaakbecnen tot aan het ag* terft einde van het heiligbeen; de kop heeft zeven duim en negen lynen leng- te, vyf duim breedte, en een voet een duim en negen lynen omtrek op de dikfte plaats ; het armbeen heeft zeven en een half duim lengte ; de ellepyp agt duim en vier lynen; het dijbeen agt duim tien lynen, en het fcheenbeen .zeven duim elf lynen ; de groptfte nagels zyn een duim en negen lynen lang : dit geraamte is vanTrianon overgebragt met dat van de leeuwin No. DCCCh. en dat van den tyger No. DCCCLV. No. DCCCLXIV. Het vel van een onca. Dit -vel is omtrent vier voet lang van het einde van den bek tot aan ’t -be- gin van den ftaart , die drie voeten lengte heeft ; het hair van den rug efl van den ftaart is anderhalf duim lang, en dat van den buik derdehalf duim: dit hair is bygevolg veel langer dan dat- van den panthera en den luipaard; het heeft eene witagtig-grauwe kleur met een ligte vertooning van geelagtig op den kop , op den hals , op den rug , de zyden des lighaams , het kruis , de fchouders,de buitenzyde der beenen, het bovenft en de zyden van den ftaart; de kleur van het onderft kaakbeen , van de keel, van de borft, van den buik , enz. en van het onderft van den ftaart lieeft een duidelyker zweemzel van witagtig,; alle de deelen van dk dier hebben zwarte vlakken , voor het grootft gedeelte van verfcluilende grootten en verfchillende figuuren; die vafl den kop en der agterfte voeten zyn byna rond en klein , uitgezonderd één* groote , die agter yder oor gevonden wordt; de vl-akken van den hals zyP wat grooter dan die van het hoofd , en maaken door haare fchiklcing kleine ringen op het bovenft van den hals , en grootere aan de zyden en het onder- Ite : daar z^m op den rug , op het bovenft der zyden van het lighaam , en op de dijen nog grootere ringen , want hunne lengte gaat tot drie duimen ; maat .dis van den rug en de lendenen hebben eene zeer onregelmaatige figuur, ^ESCHRYVING VAN HET KABINET. iiï z\n zeer verlengd, en maaken overlangfche golvende ftreepen, dre op 1'cheidene plaatfen afgebroken zyn : daar is zelfs eene de band d£ zig langs de lendenen uitttrekt en byna tot ftaart loopt: het onderft van de zyden des lighaanis, de borlt, de buiK, enz, hebben groote zwarte of bruine vlakken: daar zyn boven op den itaart, by deszelfs begin, eenige golvende ftreepen, de een aan-’t einde van de an- dere op het midden geplaatft, en daar zyn ringen aan weerzyde van die ftree- pen • al het overige van den ftaart heeft groote bruine zwartagtige vlakken met eenig grauw hair vermengd, en zeer digtby malkanderen geplaatft, uit- gezonderd op het onderft van den ftaart, alwaar by deszelfs begin, de vlak- ken verder van malkander afftaan, en alwaar geene vlakken by het einde ge- vonden worden. i IX, Deel V i 114 DE NATUURLYKE HISTORIE, D E J A G U A R 1***1 17.“ ”7' “8''“"’^’ i« de ge- * ^ S 2 elfs in de rafmi 1 ♦ ^aai zyn vagt mede bezaaid is , en Jnj, Jg geaartheid; hy is minder fier en minder woeft fchoone vaale klP. rTi V van eene: Icnoone vaale kleur gelyk die des luipaards, en niet grauw gelvk die van de ouca , hy heeft een korter ftaart dan de een en ander dezer dieren : hy heeft •langer hair dan de panthera en korter dan de onca ; hetzelve, is gekroesd ter- wyl hy nog jong , en wordt glad zodra hy volwaffen , is-: wy hebben dit dier met leev^nde gezien, maar de Hr. Pages, des Konings Geneesmeeller aan de I^ap van t eiland St. Domingo , heeft ons een in zyn geheel en in een geelbg vogt wd bewa.ard toegezonden , en dewyl dit onderwerp hi een vol- maakt goeden ftaat was , zo hebben wy onze teekening en belch^y " 1 . 1 ^ lïSr het zelve gemaakt; het dier was zeer jong gevangen en in huis mwvn^d tot dem^iderdo^ toii LI het' doorc om tt zenden, het hadt dcrhalven de volkomen uitgeftrektheid zyner natuurlyke af- meetmgennognietgekreegen, maar het ..is, uit de enkele befchouwinfvan^ dit tweejaang dier met minder blykbaar, .dat het nauwelyks de geftaltl van een gemeenen buihond, of een dog van het middelras heeft, TOeei het «ann d. teuur alle f„„„e„ van v.ervol4e‘KcïynrvS^^ veS^dde^ hefzei^^^^ afzending van dit dier: vS dat het ^ kat-tyger geeft, meldt in dcnzelven te- hetzelvrian > SnoïbrS Spaanfeh Schip, -dat netzelve van t groote land, alwaar het zeer gemeen is, hadt raedegeLagt; hy voegt hr by , dat het zo dik niet \vas toeh het gedood wierdt -als^ het Ie- - worden was m den geeft van de taftia,.of de zogenaamde rum, waarin hit vry wat gezwollen was; verder meldt hy, dat het beeft op dezelfde wyle vm w.' ””” den luipaard, met welken men het dikwils verwar.l^hp«fr?*Jil. we wereld noemden dit dier Janou-are, of ianoinr- eerfte befchryvers der nieu- ften jaguara in plaats van janouara gefchreeven hp’hhpn Pisow_ en Marcgravb, diedeeer- laubijui occloti. volgens Hiir.vandss7 pag aqr noemden het Tlat- omdat het inderdaad in zommige opzisten naar hebben het onca geheeten,, %guar«. Pisow mji. Nat. pag. ioa? ^ eelykt. Eeró Ke,S P*»' 2igr« (k la Quians. Foyage Je Drsmarchais, Tm. ul' pig.' 2 Ï15 VAN DEN JAGUAR. ' 3 ronk, at, en hetzelfde gefchreeuw maakte, als een kat die niet wel tam is; ^^t het mauwde , en liever vifch at dan vleefch. PisoN en Marccrave zeg- gen insgelyks , dat de jaguars van Brazii veel van vifch houden : voor het Overige heeft de naam van kat-tyger, welken de Hr. Pages aan ’t zelve goeft, ons niet belet van het voor den jaguar te herkennen , omdat die Brazuiaanfche naam onder de Franfchen op de Koloniën niet in gebruik is, en omdat deze de kat pardels en de tygers onver fchülig kat-tygers noemen. „ De kat-tyger, 55 zegt Dampier (ö), die in de baay van Campeche zeer gemeen is, heeft 5, korte pooten , en een gedrongen lighaam , gelyk een wagthond , maar in 5, den kop, in het hair, en in de wyze van op zyn prooy te loeren gelykt hy 5 , naar een tyger”. , _ ■De jaguar is een roofdier gelyk de tyger , en ondcrtufichen heeft mra flegts een brandende fakkel noodig om hem op de vlugt te diyven , en zelfs verliefl hy , zodra hy wél verzadigd is , in zo verre al zyn moed en alle zy- ne leevendigheid , dat een enkele hond genoeg is om hem te verjaagen; hy •heeft in ’t geheel de logheid en werkeloosheid van het klimaat , hy is niet vaardig, lugtig, gezwind, dan wanneer de honger hem dringt (f)', de Wil- den , uit der aart blohartig , zyn altoos bang in hem te ontmoeten ; zy bewee- ren, dat hy een byzonderen Ihiaak in hun vleefch heeft, dat hy, wanneer hy hsn met de Europeaanen flaapende vindt liggen , dezen fpaart en zig by voorkeur alleen op hen werpt (jü") i men vertelt hetzelfde van den luipaard (d'). men zegt, dat hy de zwarte menlchen boven de blanken verkiell, dat hy hen door den reuk fchynt te kennen, en hen des nagts zo wel als des ^daags onderfcheidt en aanpakt. Ca) Damfier, Tom. UI. pag. 306 . . . Ü>) Daar zvn tveers in Brazii, die door de woede van den honger aangezet, zig liioe; >1 dig’toonen, maar die verzadigd zynde zo lafhartig worden, dat zy zig terftond op de .. vlugt begeeven uit vreeze voor de honden. Defcript. des Indes Occidmt. par Hekrera, ” ,fLhar^fs“een‘’e groote menigte tygers in Brazii , die door den honger zeer vaardig en .. zeeVEeduEt worden,^ m^^^^ die verzadigd zynde, het geen te veru;onderen is, zo log en >. bloode zyn, dat de minfte hardershoud hen op de vlugt dry.t . Uipire des Jndes, par ^?oLV^zy^Ss\^o^ welks omliggende ftreeken biggen •» zyn waarfchyniyk tygers van de kleine foort, dewyl een menfth alle .. lans of ander blank geweer, ligtelyk overmeeftert, en de pooten, den een na den and^ .. reS afhMkt terwyl het dier zig fchikt om hem aan te vallen”. Voyage de Dom ]van en Dom Ahtonio de ülloa. uitgetr. in de BMotbeque raifonnée, Tom XLIV. pag. 413 - (cl Ik heb zomtyds hooten vertellen, dat deze tygers op de Indiaanen gebeeten wa- ren’,’ en dat zy de ^Spanjaarden niet, of weinig, aamafteden; dat zy zomtyds ^n India^ »■ midda» tuffehen de Spanjaarden liggende te üaapen , opnamen en wegvoerden . Hijtone ^dtUTBllc des ItldsS é. PdT ACOSTA Psfls l600t « i_i t ( 4 ) De Provintie van Bamba, in ’t Koniugryk Kongo, heeft tygers, die nooit de blanke ■«> lieden aantallen, maar die zig dik wils op de zwarten werpen, in zo verre, dat zy zom- .. tydstwee menfehen vindende, die by malkander liggen teflaapen, verwoed op den zwar- ten losgaan, zondvr den blanken aan te roeren” Drake Foyage meur du monde. Paris I64I. pag. 105. Jr » rus DE N A T U U R L Y K E HISTORIE^. De Schryvers, die de I-liftorie der nieuwe Wereld befchreeven hebben , hebben bykans allen melding van dit dier gemaakt , de eene onder den naanr van tygcr of luipaard, de andere onder de eigen naamen, welken hy in Era- zl in Mcxiko, enz, voerde: de eerften, die ’er eene omftandige belchry- ving van gegeeven hebben, zynPisoN en M arcgrave ; zy hebben httjagoua- ra genaamd" in plaats van janouara , zo als het in de Brazüiaanfche taal gèhee^ ten wierdt (e)'. zy hebben nog een ander dier van ’t zelfde gellagt, en mis- fchien van dezelfde lbort, onder de bcnaaming van jagnareta aangeduid; wy hebben het in onze optelling , op ’t voorbeeld der gemelde Schry veren , van den jaguar ondcrfcheiden , omdat ’er eenige waarfehynlykheid is , dat het die- ren van verfchillende lbort kunnen zyn ; dewyl wy egter maar één dezer dic" ren gezien hebben , zo ktinnen wy niet wél belUlfen , of zy inderdaad twee onderfchcidene foorten uitmaaken , dan of het alleenlyk eene verfcheidenheid zy in dezelfde foorten? PisoN en Marcgrave zeggen, dat de jagaureta vaa den jaguar hier in vcrfchilt, dat hy korter, glanziger, en verfchillcnd ge- kleurd hair heeft, als zynde zwart, met nog zwarter vlakken doorzaaidt’ maar voor het overige gely kt hy zo ftevk naar den jaguar in de gelklce des iighaams, in geaartheid, en in wyzcn van doen, dat hy miffehien niet dam eene verfcheidenheid in dezelfde foort zy; en wel des te meer, omdat men in het getuigenis zelf van Pison heeft moeten opmerken , dat,-by den jaguar, de kleur van den grond des hairs en die der vlakken, waarmede hy geteekend is, in de verfchillende individu’s van deze zelfde foort vcrfchihen;- hy zegt , dat zommige met zwarte vlakken , en andere met rofle of geele vlakken , ge- teekend zyn; en wat het volftrekt verlcliil van kleur, dat is te zeggen van het wit tot het grauw , of van het vaal tot het zwart , betreft , men vindt dtit in verfcheiden andere dieren; daar zyn zwarte wolven, zwarte voflen, zwarte • eekhoorns , enz: en zo deze veranderingen of verfcheidenheden der Natuur zeldzaamer zyn in de wilde dan in de tamme of huilTelyke, dieren, is dit hier uit te verklaaren , omdat het getal der kanfen of oorzaaken , die de- ze verfcheidenheden kunnen vóórtbrengen , zo groot niet is by de eerften , welker leevenswyze cenpaarigcr , welker voedzel minder verfchillend , en wel- ker vryheid grooter is dun by dc laatfteii , en welker natuur dus ftaudvaftiger,. dat is te zeggen minder onderhevig moet zyn aan veranderingen, en inzon- derheid aan die veranderingen, welke men, wanneer zy niet dan op de. kleur, van ’t hak' vallen , als toevallig moet befchouwen. (•) ,, Daar is in Braziliêa een roofdier, ’t welk de Wilden janou-ara noemen, dat byna ,, zo hoog,, op zyn pooten is ais een windhond; bet heeft groote hairen rondom de kin, „ (hier moet men de knevels onder verdaan) eene fchoone en gevlakte vagt, gelyk die ,. van de onca, daar hy iji al het overige ook zeer wel naar gdykt'’ Vayage par Tean de i,E«Y, Paris 1678 pa?- K'i. „ De jaaouar is een foort van onca, van grootte als een Engelfche dog, hebbende eene ,, zeer ryke en geheel gefpikkelde vage”. MiJ/ions des Copucins par Ie Fere d’Abeeville, Paris 1614. pag- 2 S '• „ Oe janouara van IJrazi! leeft niet dan van den roof; hy is van geftalte als een windhond « en beeft eene gevlakte huid”. Foyage ds CotEAL, T»m. I. pag. 173. A N DEN JAGUAR. ”7 De jaguar wordt in Brazüiën, in Paraguay ^ lireSen van Amerika, gevonden; hy der gemeen in Brazil, dat zyn geboorteland fchynt te zy« » maak was; men heeft zyn kop op prys getteld, ^eeft ^ ibort verdelgd, en hy is verre van de kutten af , m de diepte des lands, ge- weeken rD: de iaguareta is altoos zeldzaamer geweeft , of yerwydett zig al- thans nog meer van de bewoonde plaatfen («5; en de weinige Reisbefchry- vers, die ’er gewag van gemaakt hebben; fchynen ’er niet dan volgens M arc- grave cn IhsoN van te Ipreeken. (ƒ) Hifloire du Paraguay, par U Pm Chari-EVOix. Tm. I. pag. en 171. en Tam IV. pag. 95* (f) Vo^^ge'df‘ 7 a Trance Equinox, par Binet, Paris 1664. paf- 343> «« Desmarchais, vf;n/ndngu.r in de Unden van den Maragnon’V de la Miffion d.e ^ V TsIp du Marasnon^ pa^ Ie Pere dAbbevili-b> Paris (614- P^S* 2.51* ;; dien fan een tyger". Voyage de Woodes Rooers, trad. de VAngku, AmlL, Vmge^de^^'km^z^ Rouen \yiS. Tm. IV. pag. 69. tpi) Voyage de DfiiMARcaAis , Tm. III, pag. 300. ii8 DE NATUURLYKE HISTORIE, beschrtving van den jaguar. jaguar {Pl.XFlW) is my voorgekomen niet te verfchillen van den ^ D panthera {Pl. XI en XII') in de evenredigheden des lighaams , dan voor zo verre hy korter pooten hadt ; maar geen panthera hebben- de , toen ik den jaguar befchreef , heb ik dezen met een kat verge- leeken, en ik heb bemerkt, dat hy langer kop, korter en meer geronde oo- ren , minder ronde oogen,het neusbeen en den neus platter en breeder, en den bek dikker hadt. Deze jaguar was met zwarte vlakken van verfchillende grootte en van ver- fchillende figuuren over het geheele lighaani geteekend, uitgezonderd aan den hals en de zyden des hoofds , alwaar ibeepen waren die vlakken en die ftree- pen waren op een grond van eene gemengde witagtige , geelagtige , of rosag- tige kleur : het voorfte gedeelte van yder lip was bezaaid met kleine ronde en zwarte vlakjes van eene lyn of anderhalf lyn middellyns , op een rosagtigen grond ; de neus en het neusbeen hadden rosagtige en zwarte tinten ; de oog- leden waren geboord met een zwarte llreep,. die meer breedte Iiadt aan den voorften hoek van ’t oog dan aan den agterrten ^ daar was by de zwarte ftreep van yder ooglid een witagtige llreep , die insgelyks breeder was by den voor- ften dan by den agterllen hoek van ’t oog : men zag op het voorhoofd en op den kruin des hoofds zwarte vlakken van verfchillende figuuren op een rosag- tigen grond : die van ’t midden waren klein en rond , die van de zyden waren langwerpig en op twee draaden van voren naar agteren gerigt : de agterfte deden van de bovenlip, en de ruimte die tuflehen het oog en het oor is, had- den eene rosagtige kleur zonder vlakken ; daar waren aan de zyden des hoofds zwarte vlakken van eene onregelinaatige figuur , die zig fchuinfch van de oo- gen tot aan de hoeken van het onderft kaakbeen uitftrekten , en een dwarfdie ftreep , die op twee der langfte fchuinfche ftreepen ujtliep , en met dezelve eene figuur maakte naar een H. gelykende 5 het onderft kaakbeen , en de on- derile zyde van den hals waren witagtig , en daar was een kleine zwarte en eyrondc vlak aan weerskanten van dit kaakbeen ; een dwarlche ftreep en van dezelfde kleur op de keel , en een andere gelyke ftreep op het agterft geded- te van den hals , die zig van weerzyde uitftrekte op het voorft van den fchou- der alwaar hy zig in twee takken fplitfte : men zag op den bovenkant en aan de zyden van den hals zeven zeer verlengde vlekken van eene onregelinaatige figuur, op een rosagtigen grond, die zig van ’r een einde van den hals tot het ander uitftrekten, en de kleur van den grond in ’t midden van hun agterft gedeelte vertoonden : het binnenft van het oor was witagtig het buitenft hadt eene zwarte kleur , die zig aan weerzyde van den hals in de gedaante van een bloemlluk uitftrekte ; die zwarte kleur wierdt afgebroken door eene witagtige .vlak op het buitenft gedeelte der agterzyde van het oor; bet lighaam en dP 119 BESCHRYVING VAN DEN JAGÜAR. beenen hadden zwarte vlakken op een grond , die rosagtig was op den fchoft ^ op den rug, en op het kruis; geeiagtig op de fchouders, de zyden des lig- haams, en de dijen; witagtig op de borft, den buik, en de vier beenen: de vlakken op deze vcrfchillendie deden hadden verfchillende figuuren ; die der ■ lendenen maakten vyf overlangfche vooren; de vlakken in ’t midden, die zig langs de wervelbeenskolom bevonden , waren vol en zo digt by malkanderen geplaattl , dat zy een byna doorloopenden band formeerden ; daar waren ook volle vlakken op ’t bovcnft van den rug ; die der zyden van het lighaam for- meerden ftreepen die in kringen of eyronden gefchikt waren of onregdmaati- ge figuuren hadden; de grootfte waren op de zyden van de borft, en hadden > tot een duim negen lynen lengte ; de vlakken van ’t onderft van de borft , van den buik , van ’t benedenft der dijen en der vier beenen waren van mid- delbaare grootte en van eene ten naaftenby ronde of eyronde figuur ; daar Waren maar kleine vlakjes op de voeten ; de plant der voeten en de onderfte ^yde van den agtervoet , waren van eene zwartagtige kleur : de vlakken van de bpvenzyde of buitenkant van den ftaart waren groot ; onregelmaatig van fi- guur , en onregelmaatig geplaatft op een rosagtigen grond ; die niet dan kleine finalle en dwarfche ftreepen formeerde : de vlakken van de onder-of binnen- zyde van den üaart waren veel kleiner , en geplaatft op een geelagrigen en wit- agtigen grond , die meerdere ruimte dan de vlakken beiloeg : het hair van dit dier hadt maar vier of vyf lynen lengte , de knevels waren wit en tot drie en een half duim lang: de knobbeltjes van de plant der voeten, de vingers, en de nagels geleeken naar die der katten, in de kleur, in ’t getal, in de figuur, en in de plaatfing, voaten, duimen, lynen.' Lengte van t geheele lighaam , in een regte lyn gemeeten van het einde van den bek tot aan den aars . . . . 2. 5. 4. ■ Hoogte van het voordel . • . . • i. 4. o. Hoogte van het agterftcl ... . . i. 4. 9, Lengte van het hoofd van het einde van den bek tot aan ’t agter- hoofd . . . • . Oi 5. 6, Oaurek van het einde van den bek • . . o* T'- 3* Omtrek van den bek , onder de oogen gemeeten . . . o. o. Omtrek van dc opening des monds . . . . . o. 5. 8. Afrtand tiiflchen de beide neusgaten . . . , o. o. 7. Afftand tuflehen het einde van den bek en den voorften hoek va» ’t oog . . • • • . . o. !• 7 * Afftand tufichen den agterften hoek en ’t oor . . . o. 5 . 4- Lengte van het oog, van den eenen hoek tot den anderen , . .0. o. ir. Opening van ’t oog . - . . , o. o. 7. Aflland tuflehen de voorfte hoeken der oogen volgens de kromming Van ’t neusbeen gemeeten . . . . . 'o, i. 9*' OeZclfde afftand in een regte lyn . . . . o. 1. i. pmtrek van het hoofd tuflehen de oogea en de ooren gemeeten. i. i. 8. Lengte der ooren ..... o. 2. 3. «reedte van derzelver bafis op de uitwendige kromming gemeeten. o. 3. 2. Afflaiid tuflehen de twee ooren om laag gemeeten . .■ o, 3. o.> ■ 12.0 DE N A T U U R L Y K E H I S T O R^'E, Lengte van den bals ; • . . . . Onurek van den hals . • . . i Oiiitrek des lighaams agter de voorjle pooten gemeeten . Dezelfde omtrek op de dikfte plaats , . > . Dezelfde oratrek voor de agterftc pooten Lengte van den ftomp des llaarts Ointrek van den ilaart aan ’t begin van den ftomp. • Lengte van den voorarm \'an den elleboog af tot aan ’t gewrigt^ de hand . . _ ” ^ ° Breedte van den voorarm by den elleboog * . Dikte aan dezelfde plaats .... Omtrek van ’t gewrigt van de hand Omtrek van de agtephand I^engte van het gewrigt af tot aan ’t einde der nagelen Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel Breedte van hqt bovenft des beens . . . . Dikte . . . ..... Breedte ter plaatfe van de hiel .... Omtrek van den agtervoet ..... Lengte van de hiel af tot aan ’t einde der nagelen • . Breedte van den voorften voet .... Breedte van den agterften voet Lengte der grootfte nagelen . . ... Breedte aan derzelver bafis WUU 9 uy w ci.e> \jiio XC 4 U» ^ iiCL VClDlyT lu 03.C VOgt vcrfcheiden deelen van het lighaani dezes diers veranderd, inzonderheid het alvleefch, de lever, de milt, de herilenen, en de deelen der voortteeling het net ftrekte zig tot het fchaambeen uit, het Iclieen een eigenlyk net met mazen te vertoonen. weten , duimen , lynen. c 3f II. o. II. n 0* . I. 4- 3- I. 7- 0. I. 0 0* 3- I. n. 0. . 0. van ;4- 3- 0. • 6 . 3' 0 . r* 9- 0. I. 8 . 0. 4 . 3- 0. 4- 5- 0. 3- ö. 0. 7* 5- 0. 4- 0. 0. I. 6 . 0. I. 9* 0. 4- 0. 0 . 6 . 6. 0 I. 9- 0. I. 5- 0. 0. •7- 0. 0. i|- lond en twaalf on- De twaalfvingerigedarm ftrekte zig veel verder clan.de regter nier uit; hy vouwde zig weder naar binnen en verlengde zig naar voren om zig aan den nugterendarm te voegen : deze darm maakte zyne omwentelingen in het ag- terft gedeelte van de navelftreek en in den eigenlyk gezegden onderbuik , en ftrekte zig van agteren naar voren langs de linkerzyde uit : de omgebogen- darm maakte eenige kleine omwentelingen in de bovenbuikftreek , en groote , die zig overlangs van het een tot het ander einde van den buik uitftrek- ■ten; de blindedarni was geplaatft in het regter gedeelte van de bovenbuik- ftreek en voorwaards gerigt : de kronlceldarra hadt weinig lengte, wanthybe- floeg met den regtendarm niet dan de plaats, die zig in een regte lyn bevindt van den blindendarra af tot aan den aars. De maag was groot, fchoon de blinde zak diep was; de flokdarm was ge- .plaatft op een langen attrand van den hoek, dien het regter gedeelte formeert» .()ok haat het gedeelte van de maag, dat agter dezen hoek was tot aan depot' tier , weinig lengte en dikte ; de groote kromming was vry gering en de klei' ne byna niets. D.e 121 BESCHRYVING VAN DEN JAGUAR. De twaalfvitigerige en de nugteredarni hadden b^Tia eene gelyke dikte j de timgebogendarm was dikker ; dewyl de blindedarm door een toeval gedeelte* lyk verdelgd was , heB ik deszelfs waare gedaante niet kunnen herkennen hy was zeer kort en van dezelfde dikte als het begin van den kronkeldarm , wiens einde wat minder iniddellyns hadt: de regtedarm was niet dikker, zelts met by den aars. De lever ftrekte zig byiia zo veel ter linker-als ter regterzyde uit^ zy isray voorgekomen flegts uit vier kwabben te beftaan ; die van ’t midden was door twee klooven in drie deelen gefplitft; het galblaasje bevondt zig by het een en de draagband liep door het ander; het regter gedeelte was het grootfte, de twee andere waren ten naaftenby gelyk onder raalkanderen : daar was maar eene kwab aan de linkerzyde, en nog was dezelve niet geheel van de middel- fte kwab afgefcheiden ; zy was zeer verlengd en liep uit in twee takken door eene diepe iWanding geformeerd: de twee andere kwabben waren aan de reg- terzyde; die, welke de middelfte kwab raakte, was minder groot dan de Un- ker; de andere regter kwab was zo verlengd dat ik dezelve met heb kunnen herkennen in deze lever, die door de rum hoornagtig en mismaakt geworden Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif hadt weinig uitgeftrektheid^; de regterlong bettondr uit vier kw-abben ; de kleinfte die by de bafis van ’t hart was, is my, in vergelyking der drie andere, dikker voorgekomen, dan dezelve is in de meefte dieren, die deze vierde kwabbe hebben: daar vvaren drie kwabben in de linker-long, of ten minften, de voorfte kwab was byna geheel in twee deelen gefcheiden door eene zeer diepe kloove; het hart was byna rond ; daar kwamen maar twee takken uit den boog van de groote flag- ader. , _ De tong was dun en aan ’t einde gerond ; daar waren op het voorlte ge- deelte heats' weinig blykbaare tepeltjes en eenige roode en witte korrels ;mpr de tepels van het voorfte middel-gedeelte waren lang, fmal, ftyf, puntig, en asiterwaards overliggcnde ^ die van het agterft middel gedeelte waien nog fmaller, puntiger, en fchuins van voren naar agteren en van buiten naar bin- nen gerigt: die van het agterft gedeelte waren lang, pyramieds - gewyze , Week, en agterwaards. gerigt: daar waren ook op ’t agterft gedeelte vyf kelk- klieren aan w'ecrzvde , onregelraaatig gcplaatft , maar op eene ivyze , at zy twee fdiuiufche lynen maakten, waarvan de agterfte einden nader by malkan- der kwamen dan de voorfte. ... , , i .... De ftrotklap was in ’t midden zyner boorden uitgerand : daar waren op net verhemelte zeven dwars - vooren , waarvan de randen weinig verheven vva- ïen; de grond was bezaaid met kleine ftyve tepeltjes, die agterwaards gerigt waren ; de randen maakten eene bolrondte naar voren ; daar was tuffehen de twee middelfte ihytanden en den voorften rand van de eerfte voor een knob- beltje , bezet met tepeltjes , gelyk aan die der vooren. IX. Deel. Q DE NATUURDYKE HISTORIE. l,€ngte der dunne darmen van den portier af tot aan den blinden- darm . . • • * • Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen . . Omtrek op de durrfte plaatfen . • . , Omtrek van den migterendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen .... Omtrek van den omgebogendarm Op de dikfte plaatfen .... Omtrek op de dunfte plaatfen . . ... Lengte van den blindendarm ... Omtrek . . .... Om trek van den kronkeldarm op de dikfte plaatftn Omtrek op de dunfte plaatfen . . . . Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek van den regtendarm by den aars Lengte van den kronkel-en regtendarm te famen genomen . . Lengte van de geheele darmbuis, den blindendarm daar niet mede onder begreepen . «... Grootc omtrek van de maag .... Kleine omtrek . . . ; Lengte der kleine kromming van den flokdarm af tot aan den hoek, dien het regter gedeelte maakt . . . . Lengte van den flokdarm af tot aan den grond van den groeten biindenzak . . . Omtrek van den flokdarm .... Omtrek van den portier Lengte van de milt Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt Breedte ■ • • • . Breedte van het vleezfg gedeelte tuflehen het zenuwagtig middel- punt en het borftbeen .... Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt ..... Omtrek van de ^afis van ’t hart . ^ ” Hoogte van de punt af tot aan ’t begin van de longflagader . . . Hoogte van de punt af tot aan den longezak Middeliyn van de groote flagadervau buiten tot buiten gemeeten. Lengte van de tong • • Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan het einde ..... Breedte van de tong • . , . Afftand tuflehen den aars en de klink . , Lengte van de klink • • . . voeten, duiaten, ïynen. 6 . o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 7 * 1. I. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 7 - I. I. I. I. < 2 . 1. I- 2. a. 2. 3. а. II. б. 7 - o. I. a. I. 5 - I. 1. 2i 2. 5 - I. I. 0. 3 » 1. I. o. o. 9 * 3 * 9 . 6 . 0. 6 . 8 . 4 . 4' 3 - 3 .- t. 6 . 6 . 6 . 1, II. o. 4» 6 . i' 7 - II. 3 * II. 7 - 5i-» 3 - 8 . t VAN DEN C O U G A 11 . 133 DE COUGAR *. SÈaatsjg e cougat is even lang , maar minder gevuld van ligliaam , als de ja- ^ D guar ; hy, is fpigtiger, dunner, en hooger op zyn pooten; hy heeft ^ een kleiner kop , langer ftaart ; kort en bykans eenkleurig hair , vaa eene leevend^ rofle,met eenige zwartagtige tinten gemengde , klem-, dit laatfte heeft inzonderheid plaats op den rug ; hy is noch met lange ban- den geteekend gelyk de tj^ger , noch met ronde en volle vlakken gelyk de luipaard, noch met ringen of roozen gelyk de onca en de panthera; hy heeft de kin witagtig, gelyk ook den gorgel, en alle de onderfte deelen zyns hg- haamst fchoon zwakker, is hy niet minder woeft, en milTchien wreeder , dan de jaguar ; hy fchynt zyne prooy nog verwoeder aan te vallen (ji ) , hy verflindt ^e met huid en hair ; zodra hy dezelve gegreepen heeft , zet hy ’er den muil in , zuigt haar uit , vreet haar vervolgens op zo veel hy kan , en verlaat haar niet voordat hy ten vollen zat is. Dit dier is vry gemeen in Guiana; voorniaals heeft men het zwemmende, en in getale , op ’t eiland Kayenne {b) zien aankomen , om de troepen vee aan te tallen en te vernielen ; dit was in den beginne een geeffel voor de Kolonie, maar allengs lieeft men hem verdreeven en verdelgd, of verre van de woon- plaatfen doen wyken ; men vindt hem in Braziliën , in Paraguay , in ’t land der Amazoonen , en het is zeer waarfchynlyk , dat het dier , ’t welk ons in zommige Reisbefchry vingen , onder den naam van Ocorome(c)inhetland der Moxen in Peru, wordt opgegeeven, hetzelfde is als de cougar, zo wel als dat van ’t land der Iroquoïlen (d),’t welk men als een tyger beichouwd heeft, * De Cougar; wy hebben dien naam aan het dier gegeeven door eene faraentrekkiiig vaa zyn Braziliaanfchen naam cuguacu ara, ’t geen men uitfpreekt als cougouacouare ; men noemt hem in Goiatie rooden tyger. Cuguacu dra. Pisön Hifi. Nat. pag. 105. Cuguacu arann. Marccravii Hifi. Brafil. pag. 245. Cuguacu arana Brafilienjibus. Rav Synepfi. Quadrup. pag. i6g. Tigris fulvus. Barrere Hifi. de la France aequmoH. pag. 16S. _ _ Fetis ex flavo rufcjienr, ment o infimo ventre atbicantibus .... Tigris fulva Ie Tigre rou- ge. Urisson liegn. jinimal. pag. 272. Tiore, en Ametique, doiu la peau ejl brune fans être moucbetée. Voyage de Mr. de la Con- öamine jurlo riviere des Amazones, Paris 1745, pag. 161. (a) Cugua ru arana; roode, oMiever brain-roode-tyger, die de gulzigfte en vraatigfte van allen is. Baerere Hifi de la France EquinoÜial pag. 166. (b) Voyage de Df.smarchais pag- >• De Kolonie van Cayenne hadt geen zwaarer gees- » Pel te ondergaan, dan dien der tygers”. Voyage de Woodes Rosers, Amfterd. 1710, Tom. Hl. pag. 28. (c) „ De ocorome , van het land der Moxen in Peru , heeft de grootte van een grooten » hond, zyn hair is ros, zyn fnuit puntig, zyne tanden zeer dun en lang”. Lettres Edif. X. ^ccueU. Paris 1715. Zie ook het II Vol. des Voyagesde Coreal. Paris 1722. pag. 352. {d) „ Men vindt, in ’t land der Iroquoïfen, tygers van eene ligtgrauwe kleur, die niet ga: Q a 124 DE NATUURLYKE HISTORIE, fchoon het niet gevlakt zy gelyk de panthera , noch met lange banden getee* kend gelyk de tyger. De cougar moet , door de meerdere ligtheid van zyn lighaam en de groo- tere lengte zyner pooten , beter loopen , en gemaklyker op de boomen klaute- ren dan de jaguar •, zy zyn beiden even log en bloode zodra zy verzadigd zyn ; zy tallen de menlchen byna nooit aan , ten zy zy hen flaapende vindenj zo men den nagt in de boflchen wil doorbrengen, of zig daar in ophouden, is het genoeg vuur te maaken om hen te beletten van te naderen (ö) : zy ver- maaken zig in ’t lommer in de groote wouden j zy verbergen zig in eene fterkte of zelfs op een digtgetakten boom , waaruit zy zig werpen op de die- ren die voorbytrekkeu ; fchoon zy niet dan van den roof leeven en hunnen dorft meer met bloed dan water leflchen , wil men egter dat hun vleefch zeer goed is om te eeten. Pison zegt uitdruklyk dat het zo goed is als kalfsvleefch ( ƒ) , anderen vergelyken het by fchaapenvleefch (g) ; ik kan my bezwaarlyk overreeden , dat het inderdaad een aangenaam vleeich zy , en ik ben meer ge- neigd om het getuigenis van Desmarchais aan te neemen , die zegt dat het beft ’t welk men aan deze dieren vindt, in ’t vel beftaat, daar men fcha- brakken voor paarden van maakt, en dat men weinig fmaak vindt in hun vleefch , dat doorgaands mager en van een oiiaangenaamen geur is„ vlakt zyn; 27 hebben een zeer langen (taart en maaken jagt op ’t ftekelvarken ; de Iro* ,, quoïfen dooden hen nieermaalen op de boomen dan op den grond .... Zommigen heb- ,, ben roodagtig hair ; allen hebben zy het zeer fyn, en hunne vagten verfchafFen goede pel- „ tery”. H^oire de la nouvelle France , par Ie Pere Charlevoix, Paris 1744. Tb?», ƒ. pag. 272. («) ,, De indiaanen aan de oevers van de Orenoque in Guiane maaken des nagts vuur , om du „ tygers af te fchrikken, die alsdan niet durven naderen, zo lang het vuur brandt . . . Men ,, heeft niets van deze tygers te vreezen, al waren zy in grooteu getale, zo lang het vuur ,, duuit". Hlfloir. Nat. de l' Orenoque , par k Ikre Josepii Jumilla, traduit de l'Efpagn. Avign. 1758 Tom. ÏI. pag. 3. (ƒ ) „ En men denke niet, dat het de Wilden alleen zyn, die het vleefch van deze roof- „ dieren eeten, want alle die dieren, die rosagtige en geelagtige vlakken hebben , worden van „ alle Europëers voor zo goed als kaltvleefch gehouden”. Pison Hijl. Nat. pag. 103. (g) „ De tygers van ’t land der Iroquoïlën zyn goed naar 't oordeel zelf der Franfchen, >, die derzelver vleefch zo waardig houden als het fchaapenvleefch”. Hijtoire de la neuveUe France, par k Pere Ch/irlevoix, Paris 1744. Tom. I. pag. 272. (iO Fo'jage de Desmarchajs, Paris 1730. Tmn. LH. pag. 299 en 300. LE COUGUAR MKrlfeioMMl ilmtll 1' USB BESCHRYVING VAN DEN COUGAR. t25 B ESC'HRTFJNG VAN DEN COUGAR. coucar (PI. XlX) heeft het lighaara lang en fpigtig, den ftaart """ fleepende en rolrond, de beenen lang en dik, en den kop zeer klem . 1 1ifrlaoOr>nC Ar> r\r\fo.r\ fra.Ixrt’AI^ IIQQ'T' ^ I» in vergelyking van het oveïige des hghaams, de ooren gelyKen naar die van de kat, maar zy zyn korter: deze befchryving is gemaakt naar een wyfies cougar, die de kruin van den kop meer geplat en het voor- hoofd meer verheven , den bek langer , dikker , broeder , hadt dan de kat ; het neusbeen was wat geboogd en het einde van den neus gerond; de neus' was eS meeru^ die van de kat, want hy kwam meer voor- Xds da^de bovenfte lip, terwyl hy by de kat agtenvaards fchynt mgetrok- drknobbeltjes van de planten der voeten, de vingers en de nagels, vShilden niet van die zelfde deden in de kat gezien, dan voor zo verre de ^De zvderfvan het hoofd en van hetagterhoofd, hetbovenft van den hals, ile fchouders, de rug, de lendenen, het kruis, de ftaart, met uitzondering van het einde, de zyden des lighaams en de buitenfte zyde der vier beenen, hadden eene vaale kleur, die meer of minder donker en op eenige dcelenmet ywartastige tinten vermengd was, omdat de punt van t hair daar zwart was; Se frhaduwmg van zwart of zwartagtig vertoonde zig met dan op den hals en hMs £n S.™ lendenen tot een den itart; de donketlle vaale kleur vv« on de dii ter nlaatfe van de bil; het einde van den ftaart was zwartagtig; de neus de bogt der oogen, en het bovenft van ’t hoofd waren van cene vaale, vuile en met grauw en zwartagtig gemengde kleur : het grauw was zeer zigt- baar boven en onder de oogen; de binnenzyde van t oor hadt eene witte Weur met een ligt zweerozel van vaal; de buitenzyde,. was van eene zwartag- kkur met tinten van vaal en grauw ; daar was zwart hair , of zwarte oog- h^rtH, op den rand van het bovenft ooghd, de oop waren met zwaït ge- boord: de plaats der knevels hadt ook eene zwarte kleur ; het ovenge van de bovenlip was wit met eenige zweemzels van vaal ; de onderfte hp en de keel ^ vermenging; het onderl van mis was van eene vaale blceke, met witagtig vermengde., kleur: het y ooi 11e gedeeh® van de borft,en de binnenzyde van den arm, hadden cene witte kleur met as- eramv en vaal, die zig vertoonde wanneer men het hair verwyderdc., omdat hetzelve eene afchgrauwe kleur hadt by den wortel,, wit aan de punt, en vaal wer ’t midden vaii deszelfs lengte was ; het vaal en het alchgr.iuw waien zo zicykKmr nk het wit op de binnenzyde van den voorarm ön van net been; net SS acdeclte van de borft en den buik hadden wat wit in \ midden ; zy Siven voor het overige van dezelfde kleur als de zyden des ligimms; dB binnenzyde van de dij was wit met eenige hgte zweemze:s van aicngrauw em tosagtig, omdat yder hair deze tinten by den wortel hadt, terwyl hetzelve- 0 - 3 - 19.6 DE NATUURLYKE HISTORIE, over het overig gedeelte zjmer lengte wit was: de langfte haken waren in de liezen, en deze hadden tot twee en een half duim lengte; die van den rug van de lendenen, van de zyden, waren omtrent een duim lang: de borftel- hairen der knevels waren gedeeltelyk zwartagtig en ten grooten deele wit- de langfte konden maar twee en een half duim haaien. ’ LengM des geheelen lighaams, in een regte lyn gemeeten van het'"°*'"'’ einde van den bek af tot aan den aars ... die de trompet doorloopt # /X. Deel. R voeten , duimen , lynsB.' 0. I. 6 . 0 . 2 . 0. 0 . 7- 0 , Ou 7* 6. 0. I. 0 . 0 . 2. 8 . 0. I. 2. 0. 9- 0. 0 . 2. 6. 0. 0. S- 0. 0. 4- 0. 0. 3. 0. 2. 0. I. 8. 0. 0. 11 . 1 0. 2. 3* 0 . unt 2. 4- 0. 2. 5- 0. 3- 0. 7- . 0. 3- 4 . 0. 2. 7 - 1 0. 0. 9. 4* 8 * . 0. I. 9 - 0. I. 9 - 0. 2. 6 . 0. 2. 4* 0. I. 3- 0. I. 5’ Q. I. 8. 0. I. 0. 0. 0. 0. 0. 5* • 0. 3- 9 - 0. 2. 0. 0 . 0. 0. 9 - 6 . 0. 6 . 6 . 0. 3- 6 . 0. 0. 9. 0. 2. 0. 0. 0. 9 * 0. 6 . 0. 0. 0. 7 - 0. u. 6 . 0. 0. 4- 0. 2. 0. 130 DE NATUURLYKE HISTORIE, yoeteii, duimen, lypeo. ' Orf V o, ■ ■ ]B» O. o. 4- 'o. p. 3. Lengte der zaadballen • ; . • ' ' Breedte' " . - . ' pikte ' • • " . . De kop van het geraamte (P/. XX) van den cougar verfchüt niet van neu.beend.ren af r„. aan tS ^ De tanden gelyken naar die van de kat, den leeuw, den tyger den uan- thera, enz, ten opzigte van het getal, de figuur en de plaaS ^ ^ f De onderfte tak van het fchuinfch uitfteekzel van het z&de nek-wervelbeen heefteen grootere uitranding dan in het geraamte van den luioaarH De goot , lüt de fchaarabeenderen en de heupbeenderen beftaande is min* der diep dan m den luipaard, omdat de heupbeenderen Hnnr ^ ; ging een ttomper hoek maaken. . i’^^^’^eren door hunne yereepl' De ftaart bete uit drie-en-twintfg valfche wervelbeenderen Het ftraalbeen is breeder en het fcheenbeen is net zo u ^ , • fcf ™ voor tel' tafel de voornaame verfchillen zyn, die in hunne afmeerino-An volgende treklyk met die der beenderen van den luipaard. mogen zyn bC' '"“llteXofd kMkbcem tot aan™'” ’ De grootfte breedte van den kóp ' * * Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorde einde* tot- oor, ^ den agterften rand van het knokkelwyze uitdeekzd ™ ^ * Breedte ter plaatfevan de hondstanden Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe’der fiiytanden Breedte ter plaatfe van de hondstanden . ^ At'ftand tuflchen de ooghollen en de opening*der neusp-itpó Lengte van deze opening . , ° sgaten Breedte • . , ’ * • Lengte der eigenlyke neusbeenderen ' Breedte aan de breedfte plaats , ° * * Breedte der oogputten • . • • Hoogte . . ' •• Lengte der iangfte fnytanden buiten liet been * . * Lengte der hondstanden . “ Breedte aan de bafis Lengte der grootfte baktanden buiten het been * Breedte . ■ • ^ . . Dikte . , ^ • • o. Lengte van de goot van ’t bekken* * ‘ ♦ o. duimen, lynea» O. o.. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 6 . 4. 4 - I. 9^ I. I. 1. I. a. 0. 1. I. o. o. o. o. o. o. 3 - le. 7 - cx 9 - 10. 4^ а. 1. 0. I: б . 3 h 11. 5a* JO. 4-t 1. ■\ y*c Seyc. C T. S. /c . BESCHRYVING VAN DEN COUGAR, ijï Breedte in ’t midden ; : Diepte Diepte der uitranding van het agterfte einde Lengte van het Ichouderbeen Lengte van de ellepyp .... Lengte van het ftraalbeen . . ; Lengte van het dijbeen Lengte van het fcheenbeen Lengte van het kuitbeen voeten, magni arena Jpekatum diximus : Lib. VIII. cati. 22. . „ .. Lyncas vulgo frequenter, ^ fpbingas , fufco pilo, mammis tn petiore gemims, jhebtepta- •» fienerof, muitaque alia tnonjira Jïtnili» > Lib, VIlUcap, 21, I3Ó DE N A T U U R L Y K E HJ S T O R I E, fchillend dier van den luchs van Duitfchland, dat is tó zeggen van onzen lynx of hertenwolf; die Indiaanfche of Afrikaanfche lynx, welken hy zegt veel grooter en beter gevlakt te zyn dan onze hertenwolf, zoude wel niet dan eene fooit van pandier kunnen zyn : wat ’er ook van die laatfte giffing wezen mo- ge , het fchynt dajt de lynx hertenwolf, die Iner het onderwerp is , niet in de Zuidelyke geweften , maar alleen in de Noordelyke landen der oude en nieu- ive Wereld, gevonden wordt. Olaus zegt (w), dat hy gemeen is in de bos- fchenvan ’t Noorden van Europa; Olearius («) verzekert het zelfde van Moskovie Ipreekende ; Rosiisus Lentiuius , zegt dat de lynxen gemeen zyn in Kourland, in Litthauwen., en dat die van Kaffubien , (eene Provintie van Fora- meren) kleiner en minder gevlekt zyn dan die van Polen en Litthauwen (o) ; eindelyk voegt Paulus Jovius by alle deze getuigeniffen nog dit, dat de fehoonfte vellen van den hertenwolf uit Siberie komen (/>), en dat men ’er een grooten handel in doet te üilivaga, ^ene ftad zeshonderd mylen van Moskou afliggende. Dit dier, dat, gelyk men ziet, zig bever m de koude dan in de warme kli- maaten onthoudt, behoort onder die, welke door de landen van ’t Noorden uit de oude naar de nieuwe wereld hebben kunnen dóórtrekken ; dus vindt men het ook in Noord- Amerika : d^ Reisbefchryvers (^q) hebben het zo dui- delyk voorgedraagen , .dat men zig daar niet in vergillen kan; en daarenbo- ven weet men , dat het vel van dit dier „een voorwerp van koophandel van Amerika op Europa uitipakt : die hertwqlven van Kanada zyn aUeenlyk , ge- lyk ik gezegd heb, kleiner en witter dan de Europeaanfche , en het is dat verfchil van grootte , het welk hen hertkatten heeft doen noemen , en ’t welk de Naamlyftmaakers (r) heeft .overgehaald om hen als dieren van verfchillen- de (m) Hifl. de Gentibue feptentfkn. a& Olao Magno, Antw. 1558. Lik. XFIII, pag. 139. (n) Rélatkn d’Adam Olearius, Tom. I. pag. lai. fo) ./iuüuarium Hifi. Nat, Poloniae. Gabriei.e Rzaczïnski , Gcdani 1742. (p) ALDROVANDUfi, de Qtiadrup. digh. pag. 9Ö. (t) Men vindt nog by de Gafpefiers drie foorten van wolven-- de hertenwolf heeft een zilverkleurig hair; hy heeft twee hoorntjes op den kop; (hy wil zeggen op de ooren j die ” van geheel zwart hair zyn: zyn vleefch is vry goed, fchoon het wat al te fterken wild- ” finaak heeft: dit dier is yiTelyker in het aanzien, dan het wreed is; deflèlfs huid is zeer ” goed om ’er pelterijen van te maaken”. Nouvelle Relation de la Gafpefie, par Ie Pere Chre> ’xiEN LeclerQ. Pafis 1691. pag. 488 In ’t land der Hurons zyn de hertenwolven menigvuldiger dan de gemeens wolven, die daar vry zeldzaam zyn". Foyage de Saguar Theodat. Paris iö3z. pag. 307. ” , In Amenka worden wel verflindende heeften gevonden, gelyk de luipaarden en herten- wolven , ma.w nergens leeuwen”. Singularieés de la Trance AntarÜique , par Thevet. Paris jSjg. pag- io 3 « (r) De Hr. Likjnaïws, die te Upfal woont, en die dit dier moet kennen, dewyl het in Zwee- den en in de aangrenzende landen gevonden wordt, hadt eerft den hertwolf van de hertkat onderfcheiden ; hy noemde den eerlijn fetis canda truncata , corpore rufejeente maculato, Syfi- Nat. Edit. IF. pag. 64. en Edit. Fl. pag. 4. Hy noemde den tweeden Telis cauda truncata cor‘ pore alho maculato. Syfi. Nat. 1 . c. Hy noemt den eerften zelfs in ’t Zweedfeh (Varglo, en den tweeden KattU. Fauna Suec. pag. 2. Maar in zyne laatfte uitgave onderfcheidt hy deze dieren niet meer, en hy maakt alleeulyk gewag van eene enkele foort. die hy door de volgende uit- 137 de lynx of herten wolf. de foort te befchouwen (f); zonder dit gefcliil ftellig te wfflen befliffen, zal ik alleenlyk zeggen , dat het ons voorgekomen is , dat het kathert van Kanada en het wolf hert van Moskovie van dezelfde foort zyn: voor eerft, omdat het verfchil van grootte niet zeer aanmerkelyk, en, betrekkelyk tot malkander, omtrent hetzelfde, is als dat, ’t welk tuifchende dieren, die aan de beide We- relddeelen gemeen zyn, gevonden wordt 5 dewyl de wolven , devoffen, enz, kleiner vallen in Amerika dan in Europa, zo. moet het met den lynx of den hertenwolf eveneens zyn : ten anderen omdat deze dieren in ’t Noorden van Europa zelve in grootte verfchillen, en omdat de Schryvers(/) van twee foorten , de eene de kleine , de andere de grootere , gewaagen : eindelyk om- dat deze dieren , zig in dezelfde klimaaten onthoudende , en van dezelfde ge- aartheid, van hetzelfde maakzel , zjmde , niet dan in de grootte des lighaams, en in eenige fchaduwingen van kleur, van malkanderen verfchillen , welke karakters my niet voldoende toelchynen , om hen te ondericheiden , en te zeg- gen dat zy van twee verfchillende foorten zyn. , , . De lynx , waarvan de Ouden gezegd hebben , dat hy zulk een doordrin- gend gezigt hadt, dat liy door ondoorlchynende lighaamen heen konde zien; wiens pis de verwonderlyke eigenfchap bezat , dat zy een vaft lighaam , een edel gefteente, lapis lynmrius geheeten, konde worden, is een fabelagtig dier gelyk als alle de eigenfchappen , die men het toefchryftj de harfen- fchimmiee lynx heeft geene andere overcenkomft met den waaren lynx dan die van den naam; men moet zig derhalven wagten voor de fout, daar de meefte Natuuronderzoekers in gevallen zyn, van namelyk aan dezen laatften , die een werkelyk beftaand wezen is, de eigenfchappen van dat ingebeeld dier toe te fchryven, aan welks beüaan Plinius zelf geen geloof fchyiit te gee- ven dewyl hy ’er niet dan als van een buitengemeen dier van fpreekt en hem’aan ’t hoofd ftelt der fphinxen, der pegafuffen, der eenhoornen, en der andere wonderen of monfters, die Ethiopië voortbragt. Onze lynx ziet niet door muuren ot planken heen ; het is ondertuflchen waar, dat hy fchitterende oogen, een zagten opflag, een aangenaam en vro- lyk voorkonïen , heeft; zyne pis maakt geene edele gefteenten, maar hy be- dekt dezelve alleenlyk met aarde, gelyk de katten, daar hy veel naar gelykt, ^n daar hy de manieren , en zelfs de zinlykheid , van heeit : hy heeft mets van den wolf dan eene foort van gehuil, ’t welk, zig van verre hoo^ ren de jagers heeft moeten bedriegen, en hen doen denken, dat zy een Wolhioorden: dit alleen heeft genoeg kunnen zyn om hem den naam van wolf te doen geeven, daar de jagers, om hem van den waaren wolf te onder- drukkinc aanduidt. Felis cauda abhreviata , ,apice atra aurkulis apice barbatis. tn waarvan hy eene korte en goede befchiyving geefc: het hlykt derhalven . dat dieSchryver, die eerft den her- tenwolf van de^hertkat onderfcheidde , van begrip veranderd, en tot onze gedagten overge- gaan is. te weeten dat zy beiden ilegts één en het zelfde dier zyn. , ^ • (.r) Felisalba, maculis nigrk variegata, cauda brevi .... Catus cervartus. i,e cbat cervter. haissoN, Regn, Anim- pag 274 en 275. /.N . I... si? tinrvae. t haissoN, Regn, Anim. pag 274 en 275. r . m r- . • (t) Lyncesambae, magnae ^parvae, ctrpom figura Jtmiles funt , {ƒ Jtmthter utrtsque fuaviter fulgent, facies utrisque alacris perlucet, parvum utrisque caput, ^e. OmAHOs. JX. Deel. s eeu' IS8 DE NATUURLYKE HISTORIE, fcheiden , den naam van hert bygevoegd , en waarvan zy dus hertwolf , of her- temvoif, gemaakt zullen hebben, omdat by de herten aantaft, of omdat zyn vel met vlakken geteekend is, ten naaftenby gelyk dat der jonge herten ter- wyl zy in dc verandering van hair zyn j. de lynx is zo groot niet als de wolf (ü) en laager opzyn pooten, hy heeft geraeenlyk de grootte van een vos; hy verfchüt van de panthera de onca in de volgende kenmerken : hv heeft langer h^, minder ^leeveniige en kwalyk eindigeude vlakken; zyn ooren zyn grooter , en aan t einde met een penfeel of kwaftje van zwarte hairties voorzien; de Haart is veel korter en aan ’t einde zwart, de oratrek der oogen wit, en het voorkomen des gelaats aangenaamer en minder woelt de vagt van t mannetje is beter geteekend dan die van ’t wyfje; hy loopt niet eenpaarig door gelyk de wolf, hy gaat en fpringt gelyk de kat; hy leeft van den roof, en vervolgt zyn wild tot op de toppen der hoornen ; de wilde katten , de marters , de hermelynen , de eekhoornen , kunnen hem niet ontfnappen ; hy overvalt ook de vogels; hy wagt de herten, derheën, de haazen, in hun- nen doortogt op, befpringt hen, vat hen by de keel, zuigt hun, nadat hv ’er zng nieefter van gemaakt heeft, het bloed uit, en opent hun vervolgens den' kop, oni de herffenen op te vreeten, waar na hy hen dikwils laat Uggen, om een ander op te zoeken , en dit heeft aanleiding gegeeven , om te zeggen dat onder alle dieren de lynx de kortfte memorie heeft: zyn hair verandert- van Kleur naar de klimaaten en het faifoen ; de winter - vagten zyn fchooner beter, en gevulder, dan die van den zomer, zyn vleefch, even als dat van alle roofdieren , is zeer liegt om te eeten (w). „ In Duitfchland alwaar men de lynxen het menigvuldigft vindt, is, in de „ gebergtens van t Saltsburgifche , en in die van Tyrol , daar men hen bv „ benden van tien , vyftien, enz, te zaam ziet loopen, en in g^S^enfchan „ jaagen, als de honger hen naagt, op allerhande foorten van lild en bv? (v) l^ces noftrae lupisminous Jmt tergt maeulojae, Stvmwiu». tw) J^ACZynsKï, AuU. Jütft, FqI, pag. 314. i BESCHRYVING VAN EEN LYNX. ï39 SS®! ® beschrtving van een L T N X. m. XXI) heeft den naara van hertenwolf gekreegen , meer f r» 1 door overeenkomft van gebriüken of zeden , dan uit hooide van ï ^ 1 haare figuur of kleur, want zy gelykt naar de kat in de gedaante haars lighaaras, en haare kleuren hebben niets gemeens met die van het heit dan de tinten van vaal , die in veele andere dieren gevonden worden : de lynx heeft den neus en het neusbeen minder verheven dan de kat en den asterften hoek der oogen verder naar het oor verwyderd , welk oor Snde" S m aan het einde rnWet gerond ia dan dat van de lat; daar «a on de num der ooren van de lynx, die ten ondereerpe voor deze beMny- vmg gediend heeft, en die een wyfje was, een kwaftje zwarte hairtjes m de ge- daante van een penceel , waarvan de langfte anderhalf duim haaien kondv.n , de beenen en de voeten van dit dier waren dik-, de ftaart hadt weinig lengte, en fcheen gedeeltelyk afgeknot te zyn , fchoon hy in zyn geheel was. Het hair hadt verfcliiUende tinten van vaal , wit , en zwart j de neus , het voorhoofd, het bovenll en de zyden des hoofds, de rug, de fchouders, dc bSenzvde der voorfte beenen tot aan ’t einde der vingeren, de zyden van de S en het lighaara, de lendenen, het kruis, de agterfte zyde van den ver- KLn ftaart f de buitenzyde van de dij en v-an het been, de voorvoet, de anervoet en het bovenft der agterfte voeten hadden elk een vaale, rosagrige en byna uitgedoofde kleur, veniiengd met wit, niet grauw, met bruin en met zwart, omdat de meefte haken wit, grauw, bruin, ol_ zwart, waren aan de punt; het wit en het grauw waren met gelyke fchaduwmpn vennengd met Lt vaal, maar het bruin en het zwart maakten kleine vladen, en byna ftree- pén langs den rug en dc lendenen: de fterkfte bruine vlakken wami opd«i fchouder en op de dije, en de zwarte op de lippen, voornaamlek ter plaatie %Sn dfkneve]?, op den voorarm en op bet voorfte van het been: het ondcrll kïïkbeen , de keel , het onderft van den hals , de bmnenzyde der vo^fte bee- nen de borft de buik, de binnenzyde van de dij en het been , enfte voorlle zyde van den ftaart hadden eene witte kleur met een hgt en eenige zwarte vlakken vermengd , inzonderheid op de bim.e y j „ „ voorann- de rand der oogleden was zwart, en daar was op elk oopo een witte band met een zweemzel van vaal gemengd; het hair van der fchelp van het oor was wit; de rand hadt eene zeer bleeke v'aató ^ , de buitenzyde van de fchelp was zwartagtig op de bafis , ^^art by de ran^ en de punt en wit in ’t midden; het einde van den ftaart hadt eene zwarte kleur over de lengte van drie duimen: het hair van dit dier was zagt en op zyn hoogft anderhalf duim lang; de voorfte voetep hadden vyf ^ de agterfte flegts vier : alle de voeten Waren geheel met hair gedekt behalven de knobbeltjes , welker getal en gedaante dezelfde waren als in de kat. S a ï4o DE natuurlyke historie. Lengte des geheelen lighaams in een regte Ivn e-emppf^r, . u einde van den bek tot aan den aars . ® Hoogte van het voorftel . . * ^ ’ * • Hoogte van het agterftel . • Ungte^van den Eop «n h« einde wn i„ bek „„ •, egter- Onjtrek van het einde van den bek Omtrek van den bek onder de oogen gemeêten Amand .nilcta beminde SS”bek en ien voon-denhoek v Aflland tufTchen den agterften hoek en ’t oor feTanH'o'Sf ™" ■« “teei • ' • Dezelfde afftand in een regfe lyn • • . Omtrek van ’t hoofd tulTchen de oogen en de oören ‘ Lengte der ooren . ^ ourcn Breedte van de bafis op de’buitenftê kromminn. n.» ’ AMandlnrchendeooraomTafleSer^ ' ' Lengte van den hals . . . Omtrek van den hals . * " • • Omtrek des lighaams agter de voorfte pooten genomen' Dezelfde omtrek op de dikfte plaats genomen . . Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten ' Lengte van den (lomp des &arts ’• Omtrek van den Oaart aan ’t begin van de'n (lomp ' Lnn|„ ™ don ,ooram van den elieboog af ,of aan •, ge^'gfVan Omtrek van ’t gewrigt van de hand ’ ‘ ’ Omtrek van de agterhand . ’ ’ * lengte van ’t gewrigt van de hand af tot' aan ’t a ’ \ Lengte van het been van de knie af tot aan deJ S ^ Breedte van het bovenft des bcens . Dikte . . . • • . Breedte ter plaatfe van de hiel * Omtrek van den agtervoet * ’ • • Len^e van de hiel af tot aan ’t einde der nagelen ' Breedte van den voorften voet “*'ë«en , , Breedte van den agterften voet * * * • Lengte der grootfte nagelen . ‘ * , * Breedte aan de bafis . ‘ • » "« Ss'S'asssïï srjsr voeten , duimen , lynerl. 2. 5. 6. I. 3- 6. I. 4- 8. O. 5. 3- O. 5- 8: o. 7- 0.^ o. 4- 8. o. ’t a O-L -*2 • o. I. lO. o. 2. 7* o. O. II. 0. z a- 7- o. I. 6. o. I. I. o. 11. 4* o. 3* o. 0. 3- 4- o. 2. 6. o. o. t. 6. 3- I. o. I. s. 0. I. 2. o. o. 6. 6. o. 1 2. 6. ■ o. 7- 0. o. I. 3- o. I. o. o. 4- o. o. 3- 8. o. 4- 8. o. 8. 6. 0. 3- lo. o. I. 3- o. I. 10. o. 3- 6. 0. 7- o. e. I. lO. o. I. 7- o. o. 9* o. o. ih ftrekte zig tot aan de aieren, het was zeer dun en maakte maazen, die zeer beladen waren met vet. De tw'aalfvingeriged'irm ftrekte zig voorwaards uit tot aan de lever, by de- welke hy zig opwaards vouwde, hy \’erlengde zig tot aan ’t einde van dc regterzyde , en kromde zig weder naar binnen , voordat hy zig vercenigde met den nugterendarm , die groote omwentelingen in de navelftrekeninde zy- den maakte : de blindedarm was geplaatft in dc bovenbuikltreek , en liep dwarfch van de linker-naar de regterzyde ; de omwentelingen van den omge- bogendarm waren in de onderbuikftreeken en in de darrabeenfireeken ; de kronkeldarm was zeer kort , en maakte met den regtendarra een boog , die zig uitftrekte van de bovenbuikftreek tot aan ’t bekken loopende in de lin- kerzyde. Schoon de maag niet zeer in '’t lang liep, was ’er egtereen groote aflland tus- fchen den flokdarm en den hoek van ’t regter gedeelte, ook was ’er maar wei- nig ruimte tuflehen dezen hoek en den portier , en de groote blindezak hadt •weinig diepte; het gedeelte van den flokdarm, dat op de maag uitliep , was zeer dik ; de vliezen van dit ingewand waren zeer dun , daar was maar weinig fluweelig op de binnenwanden ; de dunne darmen hadden vcrfchillcnde dik- ten; de blindedarm was kort en geleek naar dien van de kat, hy was egter niet gekromd, en hadt minder dikte dan het eerfte gedeelte van den kronkel- darm. • De lever flrekte zig maar weinig ter linkerzyde uit ; zy beftondt uit vyf kwabben , twee ter linkerzyde van den draagband en drie ter regterzyde ; de agterlïe kwab van de linkerzyde en de voortte van de regterzyde waren de grootfte ; de voorfte linker kwab hadt byna zo veel oratrek als de twee agter* fte regter kwabben ; dit ingewand hadt van buiten eene zwartagtige kleur , en het was van binnen van eene bruine kleur met grauw gemengd ; het woog ze- ven oneen en zes groflen. Het galblaasje was groot en byna rolrond ; deszelfs voetje maakte drie vou- wen gelyk die van het galblaasje van de huiskat ; het bevattede een vogt van de zwaarte van een half gros , en "van eene oranjeagtige kleur , roodagrig ter- wyl het dikte hadt en groenagtig terwyl het verdund was. De milt was van voren naar agteren gerigt’, en aan haar agterft einde om hoog gekromd; haare twee binnenzyden waren weinig ondericheiden ; de twee einden hadden meer breedte dan het midden ; dit ingewand was van bui- ten van eene roode kleur, en van binnen bruin roodagtig; het woog drie en een half gros. Het alvlcefch ftrekte zig aan de linkerzyde tot aan de milt uit; ter regcerzy- de kromde het zig naar agteren langs den twaalfvingerigendarm , en vervolgens naar binnen met dit ingewand; en eindelyk verlengde het zig voorwaards, zodat deze lange tak een byna volkomen ring maakte , omdat zyn einde uit- liep tot dat gedeelte van het alvleefch, dat zig onder de wervelbeenskolom bevondt; het linker gedeelte was breeder dan het regter. De regter nier ftak de helft haarer lengte meer vooruit dan de linker ; zy hadden beide eene zeer regehnaatige gedaante , en zeer owreenkomende met S 3 de natuurlyke historie. 142 het denkbeeld, ’t welk men gemeenlyk van een nier of van een boon maakt: zv lagen niet zeer diep , daar waren geen tepeltjes , en het bekken was ver- deelcl in twee verblyven of gedeeltens, door eene verlenging van de zelfftan- .dighcid der nier, die zig byna tot aan de opening van den pisleider uitürekte. Het zcnuwagtig middelpunt van het middelrif was weinig uitgeftrekt en zeer dun • bet vleezig gedeelte hadt ook maar weinige dikte. De regter long hadt vier kwabben, en de linker twee, alle geplaatft zo als zy in de raeefte dieren zyn ; de kleine kwab van de regterzyde hadt eene zonderlinge gedaante , haar agterft gedeelte was verlengd en puntig ; het voor- ,fte was gerond , en hadt eene uitranding aan de regterzyde : het hart was wat verlengd ; daar kwamen twee takken uit den boog van de groote flagader. De tong {A B , PL XXII , fig . i) hadt eene gelyke breedte over haare ge- heele lengte ; het einde (^B) was gerond en zeer dun ; daar waren op het ein- de (C) in de lengte van vyf lynen , en op de randen (O /)) tot in ’t midden (E) van de lengte der tong, tepeltjes, maar dezelve waren zo klein, dat men hen nauwelyks bemerken kpnde; het midden QF~) van het voorfte gedeelte was bedekt met groote zeer harde tepels , die puntig en agterwaards gerigt w'aren : dezelve door het vergrootglas befchouwende , zo als zy (in de a.fig.) vertoond zyn, bemerkt men hunne regelmaatige ruits-gewyze fcliikking; elk dezer groote tepeltjes uitgetrokken zynde hadt eene bafis (^) geformeerd door een dun rond, en hohrond,kraakbeentje., dat een klein marametje of eene foort van borft-tepeltje bedekte ; het middellle gedeelte van de tong hadt even har- de maar niet zo groote tepeltjes als die van ’t midden QF, fig. i) van het voor- fte gedeelte die van ’t midden van ’t middelft gedeelte waren zeer klein ,en agterwaards neerliggende; die der zydelyke deelen QG Gj) waren wat grooter fchuinfch gerigt van buiten naar binnen en van voren naar agtej-en ; het ag- terft gedeelte (H) hadt ook tepeltjes, maar zy waren dik, week, agter- waards gerigt, en verre van malkanderen geplaatft; daarenboven waren ’er op het agterft gedeelte kelkklieren; eene (/) aan wederzyde op den rand van de tong en agt ot negen op ’t midden in twee reijen (K K') elk van vier of vyf klieren gefchikt; deze reijen waren fchuinfch van voren naaragteren, en van buiten naar binnen gerigt. Ik heb op de tong van de lynx, daar wy hier van fpreeken, geene tepel- tjes gezien , die voorwaards gerigt waren , waarvan gewag gemaakt wordt in de Ontleedkundige befebryving van den hertenwolf , door den Hr. Perrault (a) gegeeven; daar is evenwel geene reden om te twyftelen of de hertenwolf het zelfde dier zy als onze lynx, dit blykt genoeg uit alles wat van het ove- rige der befchryAÜng gemeld wordt. De ftïotklap (/-) was groot en liep uit in een ftompe punt , die dik was aan zyne randen : men ziet in dezelfde fig. i , de randen (i¥ M) van den ingang van het ftrottenhoofd ; het bovenft gedeelte (A) van de longepyp, waarvan de ringen (O O O) voor een gedeelte (P p p^ vliezig zyn; de' twee eerfte ftukken (^^Q) van het tongbeen, de tweede {R R) en de twee derde (5 S)- (a) Mémoires pour Jeroir h l' Hifltire Naturelk lies Animaux , Prem. Part, pag. up. :PLXxir. J I 143 B E S C H R Y V I N G V A N EEN LYNX. Het verliemelte was doorfnceden met zeven of agt brcede vooren , \yciui 2 diep en bolrond van voren ; zy waren onregelmaatig en bezaaid met kleine verhevenheden in de gedaante van tepeltjes; de agterherffeuen waren, even als in de meefte dieren, agter de herffenen geplaatll; de herflenen woogen twee oneen een gros en agt en-veertig grein, -en de agterherneneii vier gros. Het onderlle einde van den ingang van de klink maakte een punt; de lacte- laar vertoonde zigniet uitwendig dan onder de gedaante van een zeer klein knob- beltje • de opéning van de pisbuis was op een half duim afftands van de boor- den van de Mink; het gedeelte der fchede, dat tuffehen beiden was hadtveel meer dikte dan het overige der fchede ; de pisgang was zeer lang , en de blaas hadt de gedaante van een ey , en zeer dunné vliezen; het lighaam van de lyf- moeder was lang, het hadt maar weinig raiddeUyns, even als de hoornen , die in eene recte lyn gerigt waren: de trompetten hadden naar evenredigheid, meer middens; de zaadballen gekeken in hunne gedaante naar meren; zy waren van buiten van eene grauwe kleur en van binnen roodagtig , uitgezon- derd eene korft van twee derde van eene lyn dikte , die eene grauwe kleur hadt gelyk de buitenfte oppervlakte. Lengte der dunne darmen van den portier af tot aan den blinden' Omtrek van den tvvaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen . . Omtrek op de dunfte plaatfen . , Oratrek van den nugterendarra op de dikfte plaatlen « - Omtrek op de dunfte plaatfen n * , .r ‘ Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatlen . . Omtrelt op de dunfte plaatfen . * • • • Lengte van den blindendarm . . • • Omtrek op de dikfte plaats •••• Omtrek op de dunfte plaats - ’ , Omtrek van den kronkeldarm op de dikftq plaatlen Omtrek op de dunfte plaatfen . • • Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek van den regtendarm by den aars . Lengte van den kronkel-en regtendarm te famengenomen_ . . Lengte van de geheele darmbuis den blindendarm daar niet meo onder begreepen Groote omtrek van de maag Kleine omtrek •. 1 i i Lengte der kleine kromming van den flokdarra af tot aan den hoek, dien het regter gedeelte maakt - . . Lengte van den llokdarm af tot aan den grond van den grooten blindenzak • ... Omtrek van den flokdarm- , . . Omtrek van den portier • , Lengte van de lever ^ • Breedte' • • • . • . Haare grootfte dikte . • . • • Lengte van het galblaasje •- . » • voeten, duimen, lynea.- 7- 2. o. t o. 2- 3- o. I. 3- I o. 2. 0. 0. I. 0. > 0. I. 7- o. 1.‘ 2. o. 0. i'o. o. I. 6.- o. o. lO. »* o. 2. 6. o. 2. 3- 0. 2. 3- o. 3- o. • ' £ I. 3- o; 8. 0. I. ö. c. I. 1. o. O. o. I. 7- o. n 0- o. 0. 1. 6. o. 4. 6. 0. 5- 2. o. I. 6i o. Ib 9* 144 DE NATUURLYKE HISTORIE, Dcszelfs grootfte iniddellyn .... ■Lengte van de milt . .... ■Lengte der beide einden ... . _ Breedte in ’t midden , • , . Dikte . •••.!* Dikte van het alvleefch Lengte der nieren Breedte ... * * Dikte . . . . * . * . Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan u • • • • • Breedte . . . . . _ Breedte van het vleezig gedeelte tulTchen het zenuwagtig middel punt en het borftbeen . . . • . Breedte van weerskanten van het zenuwagtig middelpunt . . . Omtrek van de baüs van ’t hart . . . . Hoogte van de punt af tot aan ,den oorfprong van de longflagader Hoogte van de punt af tot aan den longezak .... Middellyn van degroote flagader van buiten tot buiten gemeeten. Lengte van de tong . . . . . . Lengte van deszelfs onderft gedeelte van het toompje af tot het P einde . . . , . . Breedte van de tong . . ... Lengte der herflenen . . . . . Breedte ..... Dikte . ; . ; Letigte der agterherflenen .... Breedte . . . _ ^ . Dikte . . . . Afftand tuflchen den aars en de klink Lengte van de klink . . ... Lengte van de fchede ..... Omtrek aan de dikfte plaats . .... Omtrek aan de dunfte plaats . . . Groote omtrek van de blaas ..... Kleine omtrek . . . . . Lengte der pisbuis ..... Omtrek . . . .... Lengte van het lighaam en den hals van de lyfnioedcr . ; Omtrek • . .... Lengte der hoornen van de lyfmoeder . . . . Om trek op de dikfte. plaatfen .... Qmtrek aan het einde van yderen hoorn Afftand in een regte lyn tuflehen de zaadballen en het einde van den hoorn . . . . . Lengte der kromme Ijm, die de trompet doorloopt Lengte der zaadballen . . ... Breedte . . . . * , Dikte , . . . voeten , O. O. O. O. O. O. o. o. o. duimea, iynen. O. 6. o. o. o. o. o. . o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o.- o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. p. o. o. 4 - o. o. o. 0. 1. I. 0. 1. I. 1. 2 . 5 - 2 . I. 0. 4 - •I. 1. 2 . 2 . I. I. 1. o. o. o. 2 . ■I. o. 8 . 7 . 2 . 0. 1. o. 2 . e. o. 0. 1. o. o. Q. II. II. 7 - 3' si- lo. 2 . 9 h o. 5 * 8 . 8 . 4 - 5 ’ 9 * 3i- 0. 6 . 3- 1. 3- 2 . O. 5 * lO. 6. 3- l: 4 - 6 . o. lo. 4i' 4 * II. 4 * 2 . I. O. 6 . 3 - De J^Seyc.^^i . 145 BESCHRYVING VAN EEN LYNX. De kop van het geraamte {PI. XXIII) van de lynx is, naar evenredig- heid , zo lang en zo breed als die van de kat ; maar de bek is langer dan die van dit dier ; daar is geen rand op de kruin , maar het agterhoofd ipringt ag- terwaards. De lynx heeft llegts drie baktanden aan weerzyde van het bovenft kaak- been; zy beantwoorden aan de drie laatfte tanden van de kat, van den leeuw, van den.tyger, enz, die ’er vier hebben; de eerfte ontbreekt in den lynx;, voor het overige gelyken de tanden dezer drie dieren malkanderen volmaakt ten opzigte van de gedaante en plaatfing ; de Ijmx heeft ’er maar agt-en-twin- tig, te weeten zes fnytanden, twee hondstanden, en zes baktanden in yder kaakbeen. Alle de wervelbeenderen, de ribben, en de beenderen van ’tborftbeen van den lynx gelyken naar die van de kat in de gedaante en in ’t getal ; het hei- ligbeen bettaat uit drie valfchc wervelbeenderen en de ftaart heeft ’er der- tien. . , , , De beenderen van ’t bekken verfchillen met van die van de kat dan voor zo verre hier een klein uitfteekzel is, op den rand van het bekken, beneden de panswyze holligheid , en dat de eyronde gaten een regelmaatiger eyrond maa- ken biet fchouderblad en de beenderen der vier pooten en der ■voeten eyn my niet vóórgekomen van die van de kat te verfchillen dan in de grootte. Voeten, diiimtn, lynen. Lengte van den kop van het einde der kaakbeer.en tot aan ’t ag- terhoofd • • • ^ . o. 4. De gronclle breedte van ’t hoofd . . _ . . o. 3. Lengte van het onderll kaakbeen van deszelfs voorfte einde tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitlleekzel Lengte van het onderft kaakbeen ter p*aatfe der fnytanden . Afftand tuifchen de knokkelwyze uitlleekzels . , Dikte van het voorfte gedeelte van het been der bovenfte kaak. Breedte van dit kaakbeen ter plaatfe der buitcnfte fnytanden ^ Breedte ter plaatle van de hondstanden Lengte van den bovenkant . _ • Afiland tuftchen de opghollen en de opcning der neusgaten . Lengte van deze opening • . • • • • Breedte • • , Lengte der eigenlyke neusbeenderen . ... Breedte aan de breedfte plaats . • . Breedte der oogbollen . • • Lengte der langfte fnytanden buiten t been ... Lengte der hondstanden . - . . Breedte aan de bafis • • * Lengte der dikfte baktanden buiten het been • * breedte . • * • ^ Dikte . • , . * . * , Lengte der twee vooroaame deelen van het tongbeen . IX, Deel. ' T o. 'O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 3- 0. 1. ©. G. 1 . 2 . O. O. 0. 1. 0. 1. O. a o. o. o. o. o. II. 5- 4 - 8 . 8 . 3 - O, 10. 4 * 4 ' 4 - 2. 3t* 9- 4 - U6 DE NATUURLYEE HISTORIE, Lengte der tweede beenderen . . . . q ’ Lengte der derde beenderen , . . . q‘ Lengte van het middenbeen . , , . . o! Lengte der takken van de vork . . . , ’ q Lengte van den hals . , . * . * o' Breedte van het gat vanheteerfte wervelbeen'van boven na ar beneden ó Lengte van den eenen naar den anderen kant .. . . o ' Breedte van het eerfte wervelbeen , op de dwarfche uitfteekzels ge- meeten . . . . , ^ ^ ^ o Lengte van het gedeelte der wervclbeens-kolonj , die uit rug-wervel- beenderen beïïaat . , . . . . o Hoogte van -het doornagtig uitfteekzel van het eerfte wervelbeen, ó. llowgte van dat van het tweede, dat het langde is . . o. Hoogte van dat van het elfde , dat het kortfte is . . - o. Lengte van het lighaam des laatften wervelbeens, dat het langfl: is. o«. /.engte der eerde ribben . . . . . , Afdand der eerde ribben aan de breedd'e plaats Lengte van de tiende rib, die de langde is Lengte van de laatde der valfche ribben, die de kortde is . . Breedte van de breedde rib . , Lengte van het bordbeen Breedte van het eerde been, dat het breedde is, in ’t midden. Breedte van het eerde been, dat het fmald is, aart het voorde einde Hoogte van het doornagtig uitdeekzel van het vyfde lêndenwer- velbeen, dat het langd is . . . Lengte van het dwarfche uitfteekzel des zesden wervelbeens, dat het langil is . . . . , ^ Lengte van’t lighaam des zesden Icndeiiwervelbeens , dat het langft Lengte van het heiligbeen ’ Breedte van het voorde gedeelte Breedte van het agterde gedeelte . .. * . * . Lengte van .het agtde valfche wervelbeen van den daart, dat het langd IS Breedte van het hovend gedeelte van het heupbeen Ii(X)gte van het been , van het midden der panswyze hoUigheid tot aan het hovende einde , , . Lengte van de goot' . . ^ ‘ ^ Breedte in ’t midden' Diepte van de goot , Diepte van de uitranding van het agterd gede'elte luengte der eyronde gaten . ^ • • Breedte . . . ' . ' Breedte van het bekken,. Hoogte . • I.engte van ’t fchoudérblad .’ “ * Breedte aan de breedde plaats Lengte van de agterde zyde . ‘ Breedte van het fchoudérblad aan de fmalde plaats * Hoogte va:i den doom aan de verhevende plaats o. o. o. o. o, o. o. o. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o, o. o. o. o. duimen, lyneir. O* 5- 4- 5- 7- 6 . 6 . 7h 1. 9- li 2. 2 . 9- 4* 2 . 4- 4- 3- 3« oh i. o. o. o. 4- 0. a 2 . 7- li- 1. o. o. 2 . 2 . 4- 3- o. 7- 4" o. 0. 1. 1 . I, 1. o. o. 0. 2 . 1. I. O. 0. 1. 0. 1. 1 . 4. 2 . O. 3. o. 6 h 2, 3- 7* 5* 10. 7- 11. 2 . 9* II. 2 ’. 8 . o. 3- 9* 7- 10 » X BESCHRYVING VAN EEN LYNX. I I4r Middellyn van de panswyze holligheid Lengte van het fcnoüdemeen Ointrek aan de kleinfte plaats Middellyn van deszelfs hoofd Breedte van het bovenfte gedeelte Breedte van het onderft gedeelte Lengte >van de ellcpyp - Hoogte van de elleboogslcnokkel Lengte van het ftraalbeen ^ Breedte van her bovenfte einde Breedte van liet onderfte einde • Lengte van het dijbeen • • Middellyn van deszelfs hoofd • Middellyn van het midden des beens Breedte van het onderfte einde Lengte der kniefchyven Breedte Dikte . • Lengte van het fcheenbeen Breedte van deszelfs hoofd Omtrek van ’t midden des beens Breedte van het onderft einde Lengte van het kuitbeen Omtrek aan de dunfte plaats • Hoogte van de voorhand Lengte van het hielbeen . Lengte van den eerften regel van den mid ften voets Lengte van den tweeden Lengte van den derden . ♦. Lengte van den eerften regel van den duim Lengte van den tweeden regel • ■r O - rt «-Tir/SAH ften voet Lengte van den tweeden regel Lengte van den derden voeten. duimen, lynen.' O. o. 7* 0. 5- 8. . O. I. 4- o. 0. lo. o. 0. Ut- . o. I. 3- o. 0. 7* o. o. lO. . o. 5- 4- o. o. 7- . o. o. II. o. 6. II. o. o. o. o. a . I. oh o. o. II. 0. o. 5* o.- 0. 3i:.i . 0. 7- 0. o. I. 3. . o. I. 6. o. o. lo. o. 6. 7* o. o. 3> o. o. 6. o. I. men. o. o. é. is. 0 . 2. I. : is. o. O. 6. ingft o. 3- o. voor- o. I. ' 3. o. o. lO. o. o. 8. . 0. o. 5h 0. o. 9- igter- , o« I. 3* o. 0. 11. 0. 0. 7. r 148 D-E N A T ü ÏJ R L Y K E HISTORIE; B E S’ c- H R Y V^ I N G; VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN. DEN JAGUAR, DENr COUGAR», EN DEN, LYNX O F H E a, T E N W Q L F,. No. DCCCLXV. E^ea jonge jaguar. Dit is de jaguar,, die ten ondervverpe voor de befchryvirig van dit' dier ge- diend heeft; hy IS opgezet, de .beenderen van het hoofd en van de vier voe- ten zitten aan het vel valb. No. DCCCLXVI. Het vel van een ceugar. Dit vd is van het onderwerp , ’t wdk ontleed is voor de befchryving van oen cougar. ' - j o No. DCCCLXVII.. Ee maag van een cougar: No. DCCCLXVUI. De tong van een cougar, zyn van hetzelfde dier als het vel onder No.. DGCCLXVI bygebragt; men ziet op de tong haare tepeltjes, en op de maag plooijen van haare binnenfte wanden.- ^ No. DCCCLXIX. Het geraamte van een cougar. Dit is het geraamte , ’t welk ten onderwerpe voor de befchryving en de af- raeetingen van den cougar gecUend heeft: deszelfs lengte is van dne voet drie duim van het einde der kaakbeenen tot het agterfte einde van het heiligbeen ; de kop heeft een voet en negen-lynen omtrek op de dikfte plaats gemeeten.. No. DCCCLXX. Het tongbeen van een cougar, dit negen ftukken gelyk dat van den panthera, maar het verlchilt hier in voornaanilyk van het zelve , dat de tweede , naar evenredig- plaf zyn derde , langer zyn en dat de eerfte op de zyden ge- No. DCCCLXXI. Het vel van een- lynx. wa?rnaa?de dezelfde als die van den lynx, waarnaar.de belchryving van dit dier gemaakt is. 149 BESCHRYVING VAN HET KABiNET; No. DCCCLXXII. Het geraamte van etn lynx. Het is dat, ’t welk ten onderwerpe voor de befchryving en de afmeetin- • gen d« beenderen van den lynx gediend heeft, zyne lengfe B.van twre v« . pn twee duim van ’t einde der kaakbeenen tot aan t a^terft einde van het heüigbeeni de’ kop heeft negen duim vier lynen omtrek op de dikfte plaat» geraeeten.. . No. DCCCLXXnt Het tong^ten van een fynx. •nit been beftaat uit negen ftukken; het heeft meer gelykheid naar het tongbeen van den cougar , dan naar dat van de panthera; de tweede beentje» ayn, naar evenredigheid, evenwel korter in den lynx» ♦ T s I5a DE N A T U U R L Y K E H I S T O R I E, D E C A R A C A L *. choon de caracal , in de grootte en het maakzel des lighaams , en in -ft g ^ het voorkomen van den kop, naar den lynx gelykt; fchoon hy., afe.deze, het zonderling, en, om zo te fpreeken., heteenig. Kenmerk heeft, van met een lang penleel van ziwart hair aan de pimt zyner ooren voorzien te zyn, hebben wy egter uit het onderfcheid, dat tullchen deze twee dieren gevonden wordt, vermoed, dat zy van twee verfchil- ;iende foorten zyn ; de caracal is niet gefpikkeld , gelyk de lynx , hy heeft een ruwer en korter hair , een veel langer en eenpaarig geklenrden , ïlaart , den fiiuit meer verlengd , veel minder zagt voorkomen , en veel woefter geaart^ heid : de lynx onthoudt zig alleenlyk in de koude of gemaatigde landen , de caracal wordt niet dan in de heetfte geweften gevonden ; het is uit hoofde van dit yerfchil van geaartheid en klimaat , niet minder dan uit aanmerking van de ftraks gemelde onderfcheidingen , dat wv deze twee dieren geoordeeld heb- ben twee verfchillende foorten uit te maaken ; gelyk wy hier in ook beveiligd zyn door derzelver vergelyking, want wy hebben hen beiden leevende ge- zien , en het is ten hunnen opzigte , zo wel als ten opzigte van alle de die- ren , welke wy tot dus verre gegeeven hebben , eveneens waar , dat zy naar .de natuur geteekend en befchreeven zyn. Dit dier is gemeen in Carbarije , in Arable, en in alle de landen waar zie de leeuw, de panthera, en de onca onthouden; het leeft even als deze van den roof, maar kleiner en zivakker zynde heeft het meer moeite om zie zvn bellaan te verfcliaften: hy heeft, om zo te fpreeken, niet dan ’t geen anderen hem laaten , en dikwils is hy genoodzaakt zig met het geen zy niet kunnen of Willen eeten , te vergenoegen ; hy fchuvvt den panthera , omdat deze zyne wreedheden zelft dan oeffent , wanneer hy ten vollen verzadigd is; maar hy volgt den leeuw, die, zodra hy verzadigd is, aan geen dier leet toebrengt: de caracal doet zyn voordeel met den -afval van zyn tafel, en hy vergezelt hem, ten dien einde, al yry naby, omdat hy, vaardig op de boomen klau- terende , niet vreeft voor den toorn des leeuws , die hem derwaards niet kan volgen, gelyk de panthera doet; het is om alle deze redenen., dat men van f in*de'^ru 5 kfcte'tVal Ë" gegeeven, en welken wy van zyn naam m de 1 urk^i^ taai mak, of Karacoulak , overgenomen , hebben , in ’t Arabifch heet Perfiaanfeh 6 ^yab.gutb. bet welk in alle die drie taaien wil zeggen, Siyab-gutb. Chakleton Exerekat. Oxori. 1677. uae ei 22 22 tefabbitfc*mnif^on^^^ Gülistan, feu Rosario, fexcentii drei- De proviandbezorger des leéuws , volgens verfcheiden Reisbefchryvers. .Pe leidsoian van den leeuw , volgens andere. ^ VAN DEN GARAG A L. den cmcal gezegd heeft, dat hy de geleider (a) of de proviandniecfter vatt den leeuw was; dat deze, wiens reuk niet fyn is, zig van hem bediende, om de andere dieren van verre op te fpooren, en dezelve geveld hebbende deij buit met hem te deelen (/j). De caracal heeft de grootte van een vos, maar hy is veel woefter, en veel fterkerf men heeft hem een vry grooten hond, die, voor zyn leeven vegtende , zig met alle zyne kragten verdedigde , zien aanvallen , en in wei» nige oogenblikken verfcheriren en om hals brengen ; hy wordt ' zeer bezwaar- lyk getemd ; wanneer hy egter jong gevangen , en vervolgens zorgvuldig opgevoed , is , kan men hem atrigten tot de jagt , die hy natuurlyk be- mint , en daar hy zeer wel in flaagt , mits men de voorzigtigheid hebbe van hem nooit los te laaten dan tegen dieren , welken hy overmag ; anders wordt hy afgefchrikt, en weigert te dienen zodra ’er gevaar is ; men ge- bruikt hem in de Indiën tot het vangen van haazen , konynen , en zelfs groote vogelen , welken hy met eene zonderlinge behendigheid weet te over- vallen. \ fa) „ De karaconlacs zyn dieren wat Rrooter dan katten, en van het zelfde maakzel; zy- „ hebben zwarte ooren van bykans een half voet lengte, en ’t is daar van datzy hunnen naam, „ die zwart-oor uitdrukt, ontleenen; 27 dienen den leeuwen voor chiaoux , zo als de lieden „ van ’t land zeggen, want zy gaan eenige treden voor hen uit en zyn als hunne geleiders om >, hen te brengen naar de plaatfen, daar zy fpyze kunnen vinden, in vergoeding waarvoor zy „ hun aandeel daarvan-Jtrygen ; wanneer dit dier den leeuw lokt, fchynt het de ftem te zyn » van iemand die een ander roept , fcboon het geluid egter wat helderer is”. Foyage de The- ▼ENOT, Paris 1664. Tm. II. pag. 114, 115. (6) ,, Ik zag in een yzeren kooy een dier, ’t welk de Arabieren den geleider van den leeuw ,, noemen; hy gelykt veel naar de kat, waarom ook zommigenhem Syrifche kat noemen , era » ik heb een ander van dien naam te Florence gezien; hy is zeer woeft, zo iemand het ^ >, vleefch, dat hem aangeboden is, poogt te rug te neemen, wordt hy woedende, en, zomen » hem niet bevredigt, werpt hy zig op dien perfoon: hy heeft kleine vlokjes hair' aan de I, punt zyner ooren, en hy wordt de geleider van den leeuw geheeten, omdat men wil dat ), de leeuw zo zwak van reuk is, dat hy zig met den caracal. die zeer fyn riekt, verbindt, „ en denzelven volgende zyn prooy bekomt, waarvan hy dan een gedeelte aan zyn geleider „ geeft". Fóyage A’Orient du Pete Philippe, Carme decbaujfé, Lyon 1569. Liv. II. pag. 76, 77. „ De gat el challah der Arabieren, dien de Perfiaanen liyah-guth, en de Turken karrah ku- ï, lak, dat is te zeggen, zwartekat, of kat met zwarte ooren, zo als zyn naam in die drie >, Ualen uitdtukt, noemen, heeft de grootte van een groote kat : het lighaam is bruin naar „ den roode trekkende, de buik van eene ligter kleur, en zomtyds gefpikkfild , de fnuitzwart, » en de ooren van een donker grauw, waarvan de einden voorzien zyn met een klein bosje », zwart en ftyf hair, gelyk dat van den lynx; de figuur van dit dier door CmaLETON gegee- ven, is zeer verfchillende van de fiyah-guth van Barbatye, die een ronder kop met zwarte » lippen heeft, maar voor het overige geheellyk naar een kat gelykt". Foyage at Shaw, d ia ilaye 1743. Tm. I. pag. 32<3, 32 t- merke hier aan dat de liguur door Cuarlkïün gegee- Ven, hier in gebrekkig is, dat het hair daariir niet wordt uitgedrukt, en dat de kop, om zo fe fpreeken, kaal is, het welk hem van zyne rondte ontneemt; maar het is niet minder waar, dat de fiyah-guth van Chaeleton, en die van liarbarye, waar van de Hr. Shaw hier fpree^ beiden dieren van dezelfde foort zys als onze caracal. 152 DE NATUURLYKi: HISTORIE, BESCHRTyiNC VAN DEN -CARACAL. caracal, (PI. is ten naaftenby van dezelfde grootte als de ^ Y) ^ lynx ; hy gelykt denzelven veel in de ligiiaamsgertalte , en hy heeft, ^ ^ % gelyk de lynx , een bosje of kwaftje zwarte hairtjes in de gedaante van een penfeel, op de punt der ooren : ik heb de byzonderheden der befchry ving van den caracal niet kunnen volgen, omdat ik ilegts een de- zer dieren gezien heb; dat in de Dierengaarde van Verfailles was; en nog heb ik het zelve daar niet gezien dan door de traliën van een donker hok: dit dier is zo fchuw, dat het zig altoos zoekt te verbergen, £n tevens zo woelt dat men het niet mag naderen of aanraaken: ondertuffclien is het my vóórgekomen iti de Üghaamsgeftalte veel overeenkoraft met -de kat te hebben, fchoon zyn bek langer en zyn ftaart korter is. Het einde van den bek is wit ; het bovenft en de zyden van den bek , het voorhoofd , en de kruin des hoofds hebben eene vaale kleur met een tint van bruin; de oogen zyn met wit geboord; daar is by de hoeken van den mond een vlak van dezelfde kleur, en boven liet oog aan weerzyde van het voor- hoofd, een kleine finnlle witagtige .ftreep, -van voren naar agteren loopende; de randen der ooren zyn wit ; de buitenlte zyde is zwart , de binnenfte zyde is van eene witagtige kleur in ’t midden, en van eene vaale rosagtige kleur by de randen ; het bovenft van den hals en de rug zyn van e.en vaale kleur met , een.zweemzel van bruin: deze Idcur maakt een ftreep, die op den fchoft dwarfch doorfneeden wordt door eene andere ftreep van dezelfde kleur ; de zyden van den hals en -van het lighaam , de uitwendige zyde der beenen , en de voeten hebben eene ifabelle kleur , uitgezonderd het bovenft van de bui- tenzyde van den voorarm en van de dije , die rosagtig is ; het onderft kaak- been is wit; het onderft van den hals, de buik, en de binnenzydenjder bee- nen zyn witagtig met een zweemzel van bleek vaal ; de borft heeft een vuile vaale kleur met bruine zwartagtige vlakken , .en de ftaart is van eene rosagtige vaale kleur. VERVOLG DER BESCHRTVING VAN DEN CARACAL. Dewyl de voorgaande befchryvingy wegens de gemelde redenen , niet dan zeer onvolmaakt konde zyn , zo heb ik my den volgenden winter , nadat ik des zomers die befchiywing gemaakt hadt, met vermaak bediend van de gele- genlieid, welke my het fterven van dezen caracal, in des Ronings Dieren- gaarde te Verfailles , verfchaftede , om een vollediger berigt te geeven : ik heb het dier ontleed en in orde befchreeven ; Ik heb het door eene alleruiter- •fte vermagering mismaakt, en gedeeltelyk omhaird , gevonden: hethair, dat nog overig was, hadt niet nauwkeurig dezelfde kleuren, die zig vertoond hadden, toen het zig in een duifter hok in de Dierengaarde onthielit. C. 2T 'R’iiz^c^.Jc. tl xxiv: ^Scvt,, ./fL - . T^E CAR-ACAE. fiESCHRYVlNG VAN DEN CARACAL. 153 Den caracal vergelykende met de kat, gelyk ik me , , leeken had, heb ik bevonden, dat de caracal langer kop, . been, verhevener voorhoofd, en puntiger ooren, heeft da ’ omtrek kleuren van ’thair betreft, dat van het einde van alleenlvk wit- der oogen, van de hoeken des monds en des yoorhoofds, jas ,auee agtig met een zweemzel van geelagtig; de bruine kleur hajj. hit bovenft van den hals en den rug vyas met vaal gemeng^d, omda yaer een vaale kleur over het grootft gedeelte zyner lengte hadt en bruin aan uc pmit wLi daar wierden veele gryze hairen over het geheele lighaara gevon- den; de bruine zwartagtige vlekken van de boi-ft waren flegts uiwerkzels van de vuiligheid die op het hair vaft zat; de vaale kleur van de zyden des iig- haams, van naby gezien zynde, wiertlt bevonden vermengd te zyn m« een tint van ifabelle kleur, die zig in een fterk hcht met vertoonde . het naii oes Saams was dufe en drie lynen lang, de penleelen of kwaif]cs dfl ooren twee duimen, en het bottelhair der knevels “j'f bykans al dit hair was wit: daar waren vyt vingers aan de voorfte, en llegts vier aan de agterfte , voeten. ■Lengte 3es geheelen lighaaras , van het einde van den bek tot aan Lenpe"™ den kop, vsn het einde va^ den bék tot aa’n ’t agrér- Ointrek van het einde van den bek . . Ointrek van den bek onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den mond Afiland tuflTchen de beide neusgaten . ' « Afftand tulTchen het einde van den bek en den voorften hoek van ’t oog • • , Afiland tuffehen den agterften hoek en t oor • • Lengte van ’t oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van ’t oog Afftand tulTchen de voorfte hoeken der oogen Omtrek van den kop tuüthen de oogen en de ooren kSm wm°d°e bafis op de uitwendige kromming gemeeten . • Afiland tuffehen de beide ooren om Taag gemeeten Lengte van den hals Omtrek van den hals • • Srek des lighaams agter de voorfte pooten gemeeten . . . . Dezelfde oratrék op de dikftc plaats .... Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten Lengte van den ftomp des ftaarts . Omtrek van den ftaartaan ’t begin des ftomps . . • • Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan tgewrigt van de hand • . ’j '* Omtrek van ’t gewrigt van dc hand IX. Deel. (voeten , duimen , lynen. a. 6. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1, o. o. o. o. o. 5 * 5 - 7 - 4 - o. T. 2. O. 0. 1. 10. n O* 3 - 2. 3 » 7 - 11. 3 - II. 10. 2. 6 . 3 - 3 - 3 * 9 - 4 - 4. 8 . 6 . II. . 7 - 5 * 1 ’ 5 - o. o. o. 6 . o. 6 . 6 . 4 - 9 - 2. V t5+ de natuurlyke historie. Lengte van t gewrigt af tot het einde der nagelen Lcngre van het been van de knie af tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan ’t einde der-^nagelén Jireedte van den voorften voet , ° Breedte van den agterften voet- Lengte der grootfte nagelen Breedte aan de bafis . ’ • voeten, duimen, lyneii* o. 4. • 4. o. o. o. o. o. o. ?f 7. I. I. o. o. 8 . s. 7 - 5 ^ II. 3. oovzaake zj-nei uiterfte'm^eriield • twaalf poöd elf oneen ter het fehaambeen „it, enlSn^fedeï zig^voo^rvS^ '-y navelftreek, in de zvden' en maakte zyne omwentelingen in de wentelingen van den omgebogendïm waren^m^dp^^^iw ora- grooten deele in de regter darmbeenftreek* ftreeken , en ten ingewand voorwaai'ds in de regterzyde uit ’ aSr h ? bündendarm, die van voren f het zig vereenigde met den isnxt SLweeligtkSef^^^^^ m“s wa™”® ™'f“*Vefch vat, de waren zeer dik. maag en de ingewanden De lever hadt zes kwabben; de-twee erootftp wm-o 1 n. > den, en de andere ter linkerzvde* die v£ ’? ^ ^ in’tmid- ien door twee fplytingen: de Saaeband SnJ was verdeeld indriedee- galblaasje was in de r^r fplS ^Ply«ng, en het de onderfte was grooter dan^de t4e anderen - dM? kwabben ter regterzyde, aleeke roodagtige, en' van binnen eene bruin buiten eene oneen zes gros; het galblaasje was eroot lano-u^'^^®'^®^ ’ kleur; zy woog tien De milt was veel breeder aaiTL? i'olrond. hadt van buiten en van binnen eene vrv leevenHio^^” bovenft einde ;- zy drie en een half gros. ^ ® ^^^dige roodagtige kleur; zywoog De regter nier ftak wat- j het bekken was vry groot, maarden Knker; zy lagen niet diep; peltjes ; de. nierklieren waren eronr ^”1 onderfcheidene te- kleur. » langwerpig, en van eene geelagtige Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif woe • ■ • waren in de regter long vier kwabben mtgeftrekt, daar m de meefte .andere viervoetige dieLn- de ™^^f ^^^^^hikt waren gelyk als voer ge oieten, de vierde hadt meer omtrek dan de. *55 BESCHRYVING VAN DEN CARACAL. tweede, en ten naaftenby zo veel-als de eerfte: de linker long beftondt flegts ‘üit tw.ee kwabben j het hart hadt een dikken, rondagtigen, en wat linker- .waards gedraaiden, punt, daar kwamen flegts twee takken uit den boog van fle groote flagader. De tong van den caracal geleek in alles naar die van den lynx, uitgezonderd de kelkklieren , die flegts ten getale van vier waren , drie aan de regter en ee- Jie aan de linkerzyde; de drie van de regterzyde waren geichikt op een ry, 'die fcbuinlch van voren naar agteren, en van buiten naar binnen, liep; de 'klier van de linkerzyde was fchuinfch tegen over de agterfte klier van de reg- terzyde geplaatft: de ftrotklap was meer verlengd en puntiger dan die van den lynx; het verhemelte was doorfneeden met zes of zeven voorcn , die ten naas- tenby gelyk waren aan die van het verhemelte van den lynx. De agterherflenen waren geplaatft gelyk die van den lynx ; zy woqgen twee gros en vyftig grein , en de voorherlfenen een once vier gros en twaalf grein. Daar waren agt tepels , vier aan weerszyde , twee op de borft , en twee op den buik ; de twee eerfte van den buik waren op ’t midden van den onder- buik , de twee andere waren by de kraakbeenderen der valfche ribben ; de twee eerfte van de borft waren weinig verwyderd van dezelfde kraakbeende- ren, de laatfte tepels waren by de liezen geplaatft. Het hoofdje van de roede was klein en van eene kegelagtige gedaante ge- lyk dat van de kat; maar men zag ’er geene tepeltjes op, alleenlyk bemerkte men met het vergrootglas eenige oneffenheden; daar waren geene zaadblaas- Jes; de zaadballen waren zeerlclein en rond; hunne binnenfte zelfftandigheid was van eene geelagtige kleur; de blaas hadt eene eyronde gedaante. Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den biinclen- darm . _ . . 'Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen . . . Omtrek op de dunfte plaatfen .... Omtrek van den nugterendann op de dikfte plaatfen . , Omtrek op de dunfte plaatfen .... Omtrek van den omgebogendarra op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen . , . . Lengte van den blindendarm . .. . Oratrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats .... Omtrek van den kronkeldarm op de diJtfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen .. ... Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm , Omtrek van den regtendarni by den aars Lengte van den kronkeldarm en den regtendarm te famengenomen Lengte van de geheele darmbuis , den blindendarm daar niet mede onder begreepen • . Groote omtrek van de maag .... Kleine omtrek ...... Lengte van de lever • . . . . 'breedte • • . . . V a voeten. duimen, lynen. 5- 9- o. . o. 3. 6. p. 2. o. b. 2. o. Q. I. 9- O. 3' o. @. 2. 3- O. I. 5- 0. 2. 6. o. I. o. o. 3- 7- o. 3- o. o. 3- 7- o. 3- 8. . I. 8. 0. 7. 5 ’ 0. I. 6. o. o. 11. 6. o. 6. 3* 0. 6 . 4- 156 DE NATUURLYKE HISTORTE Haare grootfte (likte Lengte van het galblaasje . , ; Deszelfs grootfte middellyn Lengte van de milt . . * ’ * Breedte van het ondereinde . ‘ * ' Breedte van het boveneinde , " . ’ * Dikte in ’t midden . ’ ‘ * * Lengte der nieren . Breedte , Dikte ^^plnt zenmvagtig middelpunt van de holle ader tot aan Breedte . ' , ’ • . Omtrek van de bafis van ’t hart ‘ . Hoogte van de punt af tot aan ’t begin van de lonsflagader Hoogte van de punt af tot aan den longezak ^ ^ Mitóellyn v^ de groote flagader vanVten to‘t buiten gemest Lengte van de tong . ’ ’ * ’ Lengte van de herflenen . Breedte . . • ... Bikte .. . ‘ * . * ' Lengte der agterherflenen Breedte . . ' * Bikte . ^ ‘ ' * Lengte van het hoofdje Omtrek . ' ; - Lengte van de roede, van' de fplitfmg dér fóonsa£rriD-P*i;„i. aAot aan de inplanting van de voorhuid ^ ge hghaamen Omtrek . . ' ' ■ Lengte der zaadballen , ' * • Breedte . ' * • Dikte I.engte der afvoerende buizen Middellyn in t grootfte gedeelte van derzclver uiteeftrektbpid Cxroote omtrek van de blaas uirgeitreKtheid Kleine oratrek Lengte van de pisbuis , . ’ ^ ‘ Lengte van de voorftanders . ^ ' • . Breedte • • . • . 0 R te; voeten 9 duimi o. O. O. 2. O O. O. 4- 0. I. o. o. o. 0. 0. I. o. I. o. de o. o. I. o. I. o. 4- . O. 2. o. I. o. 0. o. o.' 2. o. I. a . I. o. I. o. ï. e. o. o. o. o.- k o. 1 ®. I. o. 0. o. 0. ©. o. o. 0. o. 8. . o. o. 0. 9- o. 7- 0, 4- o. e. o. o. 10. 6 . 11. II. I. 8 .' nj_ -^2* II. 4- II. o. 4*' 9* 2 .; 6 . 5- 9- 4*' lo. o. o. 5. 6. 4- lo. 5- 4i% 3- o... 6 . 9- 5h 2i. .e,?trv.eeTh'olS de.e.J kop eg- kat; daarentegen heeft de fnuit niet Lghaam dan die van de de caracal heeft bolronder voorhoofd d-n dp^t^f ten opzigte haarer breedte: he.ven aan ’t voorlte gedeelte; de eieenivkp het zelve meer wst- vooruit aan ’t einde van den bek, enhvl^^ neusbeenderen fpnngen minder ten, naar evenredigheid , meer lengte danhJ'd^J^^^^V^ opening der neusga- deeke cn op den lluin wn ’t Su fterL7pï ’ op’tvoorfte ge f xuum V4I1 uvoia Itejkei en. meer ujtfprmgende beenagtiga BESeHRY.VING VAN DEN CARACAL. HZ verhevenheden: voor het overige is ’er weinig verfchil tufichen deze twee dieren ten opzigte van het getal, de figuur, en de plaatfing der beenderen van den kop. De caracal heeft maar dertig tanden gelyk de kat , de cougar, de panther, en de leeuw; en die tanden gelyken in alle opzigten naar de tanden van de kat. AUe andere beenderen, van ’t geraamte van de kat gelykèn ook naar dé beenderen die daar aan beantwoorden in ’t geraamte van den caracal; die ge-' lykheid houdt zelfs ftand in ’t g^tal der valfche wervelbeenderen van den ftaart (a). Qt) Zie de bcfchryving van *t geraamte van de kat in 't V DccI van dit Werfc^ V 3 158 DE N A T U U R L Y K E H I S T O R I E, DE HYAENA -'-y ■ V ^#^^*RIST0TELES (ö) heeft ons twee berigten wegens den hyaena nagelaa- A .genoeg zouden zyn om dit dier te herkennen , en T ‘ioen onderfcheiden ; des niettegenftaande nebben de Reisbefchryvers en de Natuuronderzoekers hetzelve met vier andere dieren verward , welker foorten alle vier onder malkanderen en allen van den hyaena, verfchillende zyn; die dieren zyn de jakhals, de veel- vraat, de civet, en de baviaan, die alle vier vleefchvreetende en wilde die- ren zyn , gelyk de hyaena , en die elk eenige kleine gdykenilFen en overeen- komften met dezelve hebben , die gelegenheid tot misvatting en dwaaling ge- geeven hebben. De jakhals wordt omtrent in ’t welfde land gevonden , hy ge- lykt, even als de hyaena,. in geilalte vry wat naar den wolf; hy leeft even als deze, van lyken, en wroet de graven op om ’er de lighaamen der afge- ftorvenen uit te haaien; overeenkomft genoeg, om het eene dier voor het an- der te doen neemen. De veelvraat heeft dezelfde gulzigheid., denzelfden trek naar bedorven vleefch, dezelfde neiging om de lyken op te graaven, en fchüon hy van een zeer yerfchillend klimaat, en van een zeer verfchiÜend inaakzel, is van dat der hyaena, is deze enkele overeenkomft van inborft ge- noeg geweeft , om de Schryvers aanleiding te geeven van deze dieren te ver- warren. De civet wordt ook in ’t zelfde land als de hyaena gevonden hv heeft, even als deze, lang hair op den rug, en eene byLnde^e opening S fpleet; zonderlinge karakters , die met dan aan eenige dieren behooren en die IJellon hebben doen gelooven , dat de civet de hyaena der Ouden vvas ■ en wat den baviaan betreft, die nog minder ,dan de drie andere naar den hpena gelykt, dewyl hy de handen en voeten even als die van den menfeh of den aap heeft; men heeft hem met den hyaena niet verward dan wegens de gclykheid van den naam: de hyaena wordt, volgens berigt van Dr Shaiv- in Barbarije duhbah genaamd, en de baviaan heet volgens Marmol en Leo Africanus , dabuh ; en dewyl de baviaan zig in 't zelfde klimaat onthoudt , gelyk hy ook de aarde opkrabt, en ten naaftenby de grootte van den hy- aeua heeft, zo hebben deze overeenkomften de Reisbefchryvers, en ver- in Perfië Kaftaar of Cajlar, Hyaena. AnisTOTELfs Hijl. Aninial. lib. VI eap 52 Taxus ponmus Jeu byama veterum. Kaempfer Amoenii. pog. iu. gezonderd dat van den ftaart, die geene wél geteekende ringen maar fleets eeni/pMnti.n vin bram op een grauwen grond hadt, deWelke eer baaren dan ringen formeerden ia) Aristoxsles, Hijl. AM lib. VI. cap. ^z. Vlïbrvfiï Ja^T VAN DEN H Y A E N A. 159 volgens de Natuuronderzoekers, die de Reisbefchryvers hebben nrrgefchree- ven, in dwaaling doen vallen ; die geenen zelve, die deze twee dieren nauw- keurig hebben onderfcheiden , hebben den hyaena egter den naamvan dabuh, t welk die van den baviaan is , laaten behouden : de hyaena is dan niet de dabuh der Arabieren, noch de jefef oï fefef der Afrikaanen, gelyk onze Na. turalirten (bj zeggen ^ en even iveinig moet men hem verwarren met den deeb van Barbarije : maar om die verwarring van naamen voor altoos voor te ko- men, zullen \vy het hoofdzaaklyke der onderzoekingen , welke wy over deze dieren gemaakt hebben, in weinige woorden voordraagen. Aristoteles geeft twee naamen aan den hyaena j doorgaands noemt hv hem byatna^ en zomtyds glanus\ men behoeft, om verzekerd te zyn dat die twee naamen het zelfde dier by dezen Schryver uitdrukken , de plaatfen . daar dezelve voorkomen , alleenlyk met malkanderen te vergelyken (c) : dus fpreekt hy ’er van : „ De hyaena heeft omtrent de kleur van den wolf 'maar „ is ruiger en over ’tgeheele lyf met maanen bezet; maar ’t geen men van dit „ dier vertelt , dat het tevens mannelyke en vrouwelyke teeldeelen hebbe, is ,, yerdigt j het mannelyk teellid is eveneens als in de wolven en honden , cn „ ’t geen het vrouwelyke fchynt is onder den ftaart geplaatlt , het is in figuur „ gelyk aan een vrouwelyk. teellid maar het loopt niet door, en daar onder is „ de doorgang voor de uitwerpzelen ; ja zelfs de wyfjes hyaena heeft, behal- „ ven haar wezendlyk teellid, ook nog zulk een fpleet, die niet door o-aat „ onder den ftaart, even als het mannetje, en ter zelfder plaatfe, boven^den „ doorgang der uitwerpzelen , en daar onder is het waare teellid : het wyfje- „ heeft ook eene vulva gelyk de andere wyfjes-dieren van deze foort: maar „ zelden wordt ’er een wyfjes hyaena gevangen, zeker jager heeft verhaald, 5, dat hy onder elf van deze dieren maar een wyfje gevangen hadt”. Dus Ipreekt de gedagte Schryver in een der plaatfen hier onder aangewee- zen; in de andere drukt hy zig in dézer voegen uit. „Het dier, ’t welk zom- ,, migen glanus , anderen hyaena noemen , is zo groot als een wolf, het heeft „ maanhair als een paard , maar borftelagtiger en langer , en over den geheelen „ rug opftaande; het belaagt de menfehen, en vangt ook de honden doorbet „ braaken der menfehen natebootfen : hetvroetdegravenop,endewylhecgree- „ tig is naar rarafchenvleefch, haait het de lykendaaruitom die in te-zwelgen” (&) CuAHLETON Exercit. pag. 14. Brbson Regn. Animal. pag. 234 (c) „ Ipaena colon lupi^pe eft fed birfutior, juba per totum 'corpus pruedita ejl: quod „ autmde eafertur, gomtak Jmul ^ ,nar,s ^ foeminae eandm babere /coKmntitiwn ejl , fed r, y babstur ; quod vero foemineum ejja videtur Jub cauda „ pofitxm e!l , figura fmüo genmh foomlnao, fed fme ullo meatu; jub boemeatus exaernentorum „ ejh; qum etiam f 00, r.uia hyaena, praetor Juum, Mud etiam Jimili, ut mas babet fub cauda ftne „ uha meatu. a quo excrornmorurn msatm ejl atqxse Jxib eo geiMak verum contiLur : vulvam „ etiam hyaena foemma , ut caeterae bujufeemodt foeminae anmantes babet; fed raro hyama foemi- » na capitur, jam mter undeem numero unam tanum cepifje venaicr mulic auidam'' I b VI u ” byaenam appellant, corpore ,mi minore qxmn lupus „ eji, juba qua equus, fedjeta dunore longweque ^ per totum dor/um erebla: molitur baec inR- dias bomtm , canes etiam vomitionem bominis imitando, capit ^ fepulcbra effodit humaim avid» • sy carnis-, ac eruit. AaisxoTSUS HtJlor^^ Ammad, I4b,\VIlL eap, 5. natuurlyke historie. De oude Latynen hebben den naara van hvaena u dien van glanus niet aangenomen ; men vindt allepTiivt° ^ hebben fche Latynfche Schryvers het woord van Jl^ of de hedendaag- ^‘Vj(e),oni den hyaena aan te duiden* vokensR aIo den hyaena kah of zah geheeten de Arabieren v/oord zeel>, ’t welk dn hunne S’de afkomlbg Ichynen van het draagt de hyaena den naani van Juèhtifj wolf 13. In Barbarije fcln7ving van dit dier, welke Dr ShawA zien kan üit de korte be- „ van Tunis en Algie -s zegt deRyken „ negts ter zyde, wil zien, verpligt b^het ïebeel^ uIA. zig, of gelyk de varkens de dairpn ^ J ^ P vn ^ hghaam om te draaijen., felsCTn pa&om vvStfrü^ ?e Tf S E=f sëSsS# „ da«i„ dLva,l™,“lT?;i„Vdrr Sf-deÏT^i^ ‘’f * Z toir beklei, ’t wdk, q;de d^r va?kenr„"„'ï^^ >"« lang grauw „ byna een fpan lang, is met zwarte punten • h-t heefr hooger, en „ aan dien van den wolf, inet een zt^n^blk Vrild e°,"e''y'' „ oogen naby den fnnit, die zmrt eTtewee^aar^^^^^^^ „ puntige ooren, zyn ft’aart iszeer lang nSlt^dik” * bez« Df tlge ringen tot verfraaijing onderfcheiden • de nnnken -» ’ • zvvartag- „ eene ringswyze verandering van kleur afseyer ^ He^ rondte met „ de vooie t'de voeten zy„*i„ vieVmy,?;“ 5 èeW :; “:ieX“rnge 7 yk 1 “£^^^^^^ ^ AhfeS „ den rug naar de’n buik f geteekenT^ „ vetwonderlyke llerkte om ,e wroeten', 'e.; «rkiei If^n hota%etbS 55 genj (d) Gesner, H/li, Quadrup, pi^. 55 ^ (/) JULIUS Capitolinus. Idem, ibii. Cf ) Joyag.de Shaw. %n J. pSg. 32a ifj tUb£B Nieremserg, Hifi Natur. Antveruiae r/ce. o (O Kaempfrr, ■dmoenitat. pag. 4H, ^12, ^ iö 35 - P 3 g< 181. H Y A E N A. VAN DEN l6i ” «rn, I jeeft hy zonder fpys, en zoekt zyn beftaan door den roof... ” ^ vcrflindend dier, tegen de inenfchelyke lyken woeden- t^ptt ’ o^zelve des nagts driftig uit de graven op”. Volgens Pietro <70 ^ Valle wordt de hyaena by de Perfiaanen cafiar geheeten; en de- ze zyn de eenige naamen, welken men op de hyaena moet toepaflèn, dewyl dezelve duidelyk herkennen kan ; het komt ons egter zeer waarichynlyk, fchoon ramder zeker, voor, dat de lyacon en de aocuta der Indiaanen en van Ethiopië, waarvan de Ouden fpreekra, gee- ïrocÏÏTei^h\lfaaiierS^ Porpotwus {k) zegt uitdrifklyk, dat^ de m ? 1 inderdaad alles, wat iwnLn ^ de lyacon en de crocuta gefchreeven hebben, pall op de nyaena , waarvan z.y ook meer fabelen dan egte byzonderheden verteld heb- ben : maar wy zullen hier mede onze giffingcn over dit onderwerp bepaalen om ons van ons tegenwoordig voorwerp niet te zeer te verwyderen, en omdat fabelagtige dieren betreft, en de overeenkomften , dSn| K bSSm afzonderlyke Verhan- De panther der Grieken , de lupus canarius van Gaza , de lutus artmnius der hedendaiigfche Latynen en Arabieren, fchynen ons het.zelMe diertezvn* en dat dier is de cbacal oï jakhals, ’t welk de Turken volgens Poelux cical, volgens Spon (rw)en Wheler thacal noemen; de hedendaaglche Grie- ken hceten \\eizachalia («), de Perfiaanen (o) oï fcbocbalCp) deMoo- ren van Barbanje deeb oï jackal : wy zullen het zelve den naam van cha- cal, jakhals, die door verfcheiden Reisbefchryvers is aangenomen, blyven Spk in vergenoegen met hier aan te merken, dat het niet ilcgtsin grootte, m raaakzel, in kleur van hair, van de hvaena verfchilt; ■maar ook m natuurly’ke gebruilten , als voegende zig gemeenlyk by troepen fömpi, teiAvyl de hyaena een eenzaam dier is: de nieuwe Naamijllniaakers hebben den jakhals , in navolging van Kaemcfer , lupus aureus genaamd omdat zyn hair van eene geelbruine, leevendige, en fchitterende kleur is * De jakhals is, gclyk men ziet, een zeer verfchiUend dier van de hyaena; nip” a zeker dier leerende , ’t welk de Perfiaanen in hunne taal caftar ” maar het hadt, denk ik, zyn volkomen groei nog >, met. het hadt de grootte, de gedaante, en kleur van een cyger, (hv meent een nancheril en zyn kop en fnuic waren gerekt als die van een varken; min zeiJ d^t hv zf” Lt men^ .. fchenvleefch voedde en de graven opkrabde om de lyken te vreeten f het S my d“edt ;■ dt” "dkt „o1ir«il^Td* '‘“"““«ra; "<• mS" ..iS (*1 „ PoRPHYRius zegt in zyn Werk over de onthoiKüm. ,T,r, u j i l j j. de Indiaanen crocuta genaamd wordt”. Gijllius aiud v;’ hyaena door O) GR.NER, Hijlor. Quadrup. pag 675 Gesnerum , ff, Pr. Q,,aarup. pag.sjs. S s: ^ ““““ «• -4 , 4 . 3 . (0) royage de CHARnijf en Perfe, Amft. lyu. Xom. II. pae. 20. (P.) Kaempfer. udmoenitates exotkae, pag. 41,, (2) *Shjvw, la Ilaye 1743. Tom. I. pag. 313. JX. JJcel. ^ i6s DE NATUURLYKE HISTORIE, dit zelfde kan men zeggen van den veelvraat , dat een dier vnr. v j • naar de koudfte gewellen, gelyk Lapland, Rusland, Siberië bekend zelfs in de gemaatigde landen , en dat zi<^ bvffevnlo- n’nm? ^ heeft in Arabie, even weinig als in de aii^dere heere ? onthouden na gevonden wordt; ook verfcbilt het ’er in allen heeft ten naaftenby de geflalte van een zeer eroorpn veelvraat ten, zyn buik komt byna aan den eron? van vyf vingeren voorzien; hy heeft geene nnane?*n^n voeten zyn zwart over het gehecle lighaara ^ ^air is niets gemeen met den hyaena, dan dat hy zeerSXTs” ? heeft d^/o- ’t No A'^wamf drongen . de prfte Scnryver, die van dit dier gewag heeft gemaakt is Ot (r) hy heeft het ter oorzaake zyner groote guÊigbeid, gub of vlei™ ge- heeten; men heeft het vervolgens in de Sciavnnirri-w> ^ \ veelvraat ge- genaamd; onze franfche RdsLfdi™fr/) heb ben het door glouio» aangeduid ; daar zvn dic„n .0 wd a.s m die fan <>en tone van fpreeken zullen; maai- wy kunnen by voorraad vSrên Tat dfe vcrlcheidenlieden , wel verre van hen mder bu a^.-^ t, 'cizcKeren, aat die daarentegen nog meer van derzelver foorte verLderen^^^”^ brengen, hen. De civet heeft met den hyaena niets eemeen dni c i i den ftaart, en het dikke grove maanhair laiio-s dpn bnic verfcbilt ’er van in raaakzel en in grootte det Hirim * ' de ruggegraat ; zy ner; zy heeft ruige en korte ooien, daar de hyaraa de^pf ^ helft klei- zy heeft daarenboven korter pooten, vyf vingers en lang heeft; byaena lange pooien en flegls vier v^ers Sf^e u'oet de aarde met op om de lyken uit te haaien b^r u i “ ’ maklyk hen van malkanderen te onderfcheiden. Wad den joioder Latynen is, betreft, hy is voor den hvaena ntt - op ’ eene dubbelzinnigheid van naamen, daar eene nhats bv door Marmol (tv) nagefchreeven aanleidino - ^hp imJ Africanus (v^ ben. „ De dabuh, zeggen die beide Schrwprf n Ségeeven te heb- „ geflalte van den wolf, hy wroet de l^egranverf mpnO-P^'^i'’'? lighaams- „ rnnplaaifen op>. De |dyL Jiptèntrionalis praecipuum fuJc!^Tnmm^* 7en^% infatiabilia, gulo m partibus Sueciae ViELFKAss. a 6? linguaGermanica luet a gulofitaXe, appellatur. Hifi. de sent (e^Jt Th h ”»» nifi fiaitio Gülo, vidi‘ Hifioire de la Lapmie /ar SefSf^hf ' 558 - pag. 13S. Nat. Puim. pag. 311, pag. 314. llzACzywsKi, Hua. Hiji- Dabub Jrabtca appellatime Africanis feiefA?-^ a r’fert ; pedes ^ emra bominis fmiles reliquo heliLTj^’^' -^™“^^fi“ign^tudine ^ forma lupum jipulcbris cvellit ec devorat. Leon. Afeicani de bumana cerpora ,?^g- 75 Ó- , de/mptio, Lugd. Batav. icsa. Tom.Ji’ {, w ) L'Afniu! de Marmoi., Paris 16Ö7. Tam. I . pag. 57, VAN DEN HYAENA. i<53 laatfte den hyaena uitdrukt, en die greetigheid naar lyken, die de dabuh en dubbah gemeen hebben, heeft hen voor ’t zeHde dier doen neemen; fchoon in dezelfde, ftraks aangehaalde, plaatfen uitdrukkelyk gezegd wordt, dat de dabub handen en voeten heeft gelyk de menfch , het welk op den baviaan paft en niet kan overeenkomen met den hyaena. Men zoude, het oog werpende op de figuur van den lupus maritim van Bellon(*), doorGESNER overgenomen dit dier insgelyks voor den hy- aena kunnen neeraen ; want die figuur door Bellon gegeeven , gelykt veel naar die van onze hyaena ; maar zyne befchryving ftrookt niet met de onze dewyl hy zegt, dat het een tweeflagtig dier is, dat van vifch leeft, en dat nu en dan op de kuften der Britfche zee gezien is , en Bellon daarenboven geen gewag maakt van de zonderlinge kenmerken die de hyaena van andere dieren onderlcheidt. Het kan zyn dat Bellon, vooringenomen dat de civet de hyae- na der Ouden was, de figuur van den waaren hyaena heeft gegeeven onder den naam van een ander dier, ’t welk hy lupus marinus heeft genoemd, en dat zekerlyk de hyaena niet is; want, ik herhaal het, de kenmerken van den hyaena zyn zo duidelyk en zelfs zo zonderling , dat het zeer gemaklyk is zig daaromtrent voor misvattingen te wagten : het is miflchien het eeniglï van alle viervoetige dieren, het welk, gelyk ik gezegd heb, maar vier vingers aan de voorfte zo wel als agterfte voeten heeft; het heeft even als de das, eene opening onder den ftaart , die niet tot binnen in ’t lighaam doorloopt ; het heeft lange , regte , en kaale ooren , een vierkanten en korter kop dan die van den wolf is , en langer pooten , byzonderlyk de agterfte ; de oogen zyn ge- plaatft gelyk als die van den hond , het hair des lighaams en het maan-of bor- ftel-hair is van een donker grauwe kleur met wat vaal en zwart vermengd , en met dwarlche en zwartagtige golven : hy heeft de grootte van den wolf en fchynt het lighaam alleenlyk korter en gedrongener te hebben. Dit wild en eenzaam dier onthoudt zig in de holen der bergen , in de kloo- ven der rotfen , of in onderaardfche verblyfplaatlen die het zig zelven maakt ; het is van eene woefte geaartheid , en , fchoon zeer jong gevangen , laat het zig niet temmen. „ Zeker ryk Gaber of vuur-dienaar , zegt Kaempfer , van „ de voorftad Gabriftaan, onderhieldt te Miipahan, uit liefhebbery een man- „ netjes-hyaena in de holen van een naby gelegen berg gevangen, ter wylhy nog ,, zuigende was; ik heb het dier gaan zien, en heb het zelve in dien Hand „ geteekend, zo als ik het in een open kuil, van twee vademen diepte, waar „ in het geflooten bewaard wierdt, liggende ga;vonden heb; de bezitter, in „ allen opzigte , aan ons verlangen willende voldoen , liet het beell ook te ,, voorfchyn brengen ; om het welk veilig uit te voeren hy eerft een touw liet ,, nederzaUken , het welk met een Itrik om den Ihuit vattede, waarop deflaa» ,, ven , in den kuil nederdaalende , de lippen , van weerskanten uitgetrokken „ meteen touwtje van hair gevlogten, wel ter deeg vaft bonden: totn dit „ alles wél bczirgi was wierdt hy uitgeleid, en het touw, waarmede de (x) Bellon, de /Jqmtil. pag. 35. (y) CiüSNEE, /lifior. Quadruji, pag. 674. X a iÓ 4 DE' N A T U U R L Y K E HISTORIE, „ fnuit beteugeld was , wat bot gevierd , zodat hy ^vat ruimer omloopen kon- „ de ; meer dan eens aangevat , en worllelendé neêrgeworpen , wierdt hy op ,, allerhande wyzen getergd , waarop hy , vrugtloos poogende zyne wraak te „ voldoen , van tyd tot tyd een geloey of gebulk , zeer gelyk aan dat van een „ kalf , liet hooren de Gabers verhaalden , dat hy , dus gekneveld , zig on- 5, langs tegen twee leeuwen hadt verzet, welken hy, met een helder gezigt „ aanlchouwende , op de vlugtzou gedreeven -hebben”. (2) Hy leeft van den roof , gelyk de wolf , maar hy is fterker en fchynt ftouter ; hy tatt .zom- tyds de menfehen aan , hy werpt zig op het vee (a) , volgt de troepen van naby, en breekt dikwils des nagts de deuren der ftallen, en de affehuttingen der fchaapskooijen op , en men wil dat hy des nagts beter ziet dan des daags : zo men alle de Natuuronderzoekeren raag gelooven,zo gelyktzyn gefchreeuw naar her fnikken van een menfeh , die fterke poogingen doet om te braaken , of liever naar ’t bulken van ’t kalf, gelyk ICaëmpfer , een oog-en oor-getui- ge , in de ftraks aangehaalde plaats meldt. De hyaena verdedigt zig tegen den leeuw, vreeft de panthera niet, taft den onca aan, die hem niet kan wederllaan; wanneer de roof hem ontbreekt, ^•aaft hy de aarde met de voeten op, en haalt ’er delyken van dieren en men- Ichen, die men daar te lande eveneens in ’t open veld begraaft, uit: men vindt hem bykans in alle heete landen van Afrika en van Afia , en het fchynt dat bet dier, ’t welk men op Madagaskar fara/e (i>) noemt, en dat in ge- daante veel naar den wolf gelykt, maar dat grooter, fterker, en wreeder is,^ wel de hyaena zou kunnen zyn. Daar zyn- weinige dieren, waarvan men zo veelè ongerymde hiftories ver- telt , als van dit beeft : de Ouden hebben deftig gefchreeven , dat de hyaena beurtelings mannëtie en wyfje was , dat zy , terwyl zy droeg, zoogde , en haare jongen opbragt, ditgeheele jaar wyfje bleef, maar dat zy het volgende jaar het werk van mannetje hervattede, en haaren gezel het lot van wyfje deedt ondergaan; men ziet wel dat die vertelling geen anderen grond heeft dan de (k) ,, HyicnaM maTem Ispabani curiojitatis cauja aleiat dives quidam GaJjT',fea ignicola', Jubuf^ yj bii Gabrifiaan- captam duin uheva Jugevet ^ in latibulis vicini montis: ad eam jpcEiandam pro^ >1 bejiiatn eojttu depinxi,^ quo iti fovea Jubdiali duarun orgyjarumprofunditatis, {^cui inclu» ,, Ja J'ervahatur) cubantem inveni; defidetio no/lro pojfejfor omni ex parte faisfaüurus eam educi >, quoque curavit in aream; quod ut tuto fieret, demijjo fune rojlrum prius illaqueabaf, mtx dejeen- „ dentes/ervi protraQa utnnqite tabra funiculo ex pitü contarto Jirenue colligabant ; boe fado educi- „ tur, iaxatoque fune, qui rojtrumfr^nabat, befiia latius difcurrere permitiitur ■, non femel appre‘ ,, benja more atbjaico tn terram projicitur , ac vatiis lacej/itur vexationibus, quibus illa irrito no~ „ cendinifu obluaata , mugitum edidit vitulino fimiltimum; narrabant eabri Rcfraenatam „ nuper fe oppojutjje auobus leontbut, quot.ajpeaante eculo ferenijimo in fugam verterit’’. Kaemt- VËR Amoenit. pag. 412, 413. j as maisoKyvoitmanimal, v.ommé byaeue, ,, extremem^nv barat (7 carnajjier^ ^ ' „ vent w men , Jndes hebban Schry ver da aangehaalde plaats fchynt nagefchreeve* ” W ^ y «« animal, v.mmé byaene, M • Hijioire de l’AbyJfmie, par LüooLf pag. 4I ^ haar worden op Madagaskar dieren gevonden, welken de inwooners faralTes noe- )n, van den aart der wolven miar nog vraatiger”. Mémoires pour fervir d l’Hifloire des- Onentales 1702. pag. 168. Zie o9k l’Htftoire de I Orenoque p/r Josefh Jümilla, Avig- VAN DEN HYAENA. i6$ opaiing, in de gedaante van fpleet, die het mannetje, even als het wyf- je , heeft , buiten de teeldeelen , als welke by den hyaena , in de beide fexen gelyk aan die van alle andere dieren zyn : men heeft gezegd , dat zy de m^chen-ftem wift na te bootfen, den naam der herders te onthouden , hen te roepen, hen te bekooren, hen te [doen ftilftaan, en hen onbeweeglyk te maaken ; dat zy terzelfder tyd de herderinnen deedt loopen , haar haarer troep deedt vergeeten , haar gek van liefde maakte , enz : dat alles kan zon» der de hyaena gebeuren; en ik eindige om het verwyt niet te krygen, ’t welk ik niet kan nalaaten aanPLiNius te doen, dat hy vermaak fchynt gehad te heb» ben om alle deze fabelen faam te flanfen en te vertellen. s66 DE NATUURLYKE HISTORIE, beschrtfing van den HXAENA, e hyaena (J>1, XXV') heeft ten naaftenby de grootte van den wolf» heeft eenige overeenkomft met dat dier in de uitwendige gedaan- P » fchoon hy van eene geheel verfchil- lende foort is ; dé kop Ichynt in den eei'ften opflag van dien des wolfs met te verfchillen dan voor zo verre de ooren grooter zyn ; maar den zelven wat byzonderer waarneeraende, ziet men, dat hy meer breedte heeft, dat de neus veel minder vooruitfpringt en dat de bek minder lengte heeft ^ de ooren zyn puntig aan ’t einde , dun en byna geheel van hair ontbloot , zo wel uit- wendig als inwendig; de neus fpringt niet meer vooruit dan de bovenlip, dus maakt het gedeelte van den neus, dat boven de openingder neusgaten is, ten naaftenby een regten hoek met het neusbeen en de voorde zyde van den bek , in plaats van een fcherpen hoek te maaken gelyk als in den wolf en in de raeefte honden , inzonderheid in de wagthonden ; de oogen van den hyae- na zyn even als die van den hond geplaatil , de opening der oogleden is niet fchuinfch gelyk in den wolf (ö) : de hyaena heeft maar vier vingers aan yde- ren voet zonder eenig fpoor van een vyfden , daar is een groot knobbeltje op het buitenft gedeelte van de hinnenzydc van de voorhand, daar dit knobbel- tje in den hond op het midden dier zyde geplaatft is ; voor het overige gely- ken de knobbeltjes van de plant der voeten, en de nagels, die zwartagtig zyn , naar die der wagthonden. De hyaena , die ten ondervverpe voor deze befchry ving gediend heeft , was van eene grauwe en geelagdge kleur met zwarte of zwartagtige banden of vlakken; hy hadt langs den hals en den rug, van den kop af tot aan den ftaart, bor- Itelhairen, waarvan de langfte op het agterft gedeelte van den rug waren, en negen duimen lengte hadden ; zy waren van eene grauwe kleur met eene ligte fchaduwing van geelagtig over het grootft gedeelte hunner lengte en zwart aan ’t einde , zodat dit hair eene gemengde klem' van grauw en zwart fcheen te hebben ; de neus en het einde van den bek waren bruin ; het bot’enft en de 3yden van den kop hadden een vaale kleur ; de mond en de oogleden wa- ren met zwart geboord ; daar waren eenige vlakken van deze kleur boven en onder den agterften hoek van ’t oog; de keel was zwMrtagtig, de zyden van den hals hadden zwarte of zwartagtige vlaldcen by den kop , en dwarlche ftreepen van dezelfde kleur by den fchouder ; dit gedeelte , de zyden van de borft en van het lighaam , de buikzydc , en het buiten gedeelte van de dij hndden ook zwarte ftreepen, die zig van boven tot beneden uitftrekten op een gi'ond van eene grauwe kleur , met een ligte tint van geelagtig : de ftaart hadt eenige tinten van bruin op een grauwen grond : de borll , de buik , dp oxels , de liezen , en de binnenzyde der vier beenen , hadden eenige brui- ne of zwartagtige vlakken op een geelagdgen grond; de buitenzyde van deh Zie het VII Deel van dit W''erk, blz. 32. BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. arm en van den voorarm was bezaaid met verfcheiden zwarte vlakken digt by malkanderen geplaatft; de buitenfte zyde van het been hadt ook vlakken van dezelfde kleur , waarvan de meefte de gedaante van dwarfche en onregelmaa- tige banden hadden; de voeten hadden eene donkerer vaale kleur dan die van de kruin des hoofds, en deze kleur was met zwartagtig vermengd; het hair der knevels was gedeeltelyk grauw en gedeeltelyk bruin ; het hadt tot een half voet lengte. De volgende tafel is zo volkomen niet als zy geweeft zoude zyn indien wy het dier in zyn geheel hadden gehad; het was van het vel ontbloot geweeft, uitgezonderd den kop en de voeten, die bygevolg de eenige uitwendige dee- len zyn geweeft waar op men afmcetingen heeft kunnen doen. voeten, duimen, lyneu.'- y — q -- ^ fj einde van den bek tot aan den aars * Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan hoofd . • • • • Gnitrek van het einde van den bek . • Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den mond Afftand tulTchen de beide neusgaten . * Afftand tuflehen het einde van den bek en den voorften hoe Afftand tuffehen den agterften hoek cn het oor . lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . Opening van her oog . . • , ' , Afftand tuffehen de voorfte hoeken der oogen volgens de ki van ’t neusbeen . • • • • Dezelfde afftand in een regte lyn Omtrek van den kop, tuffehen de oogen en de ooren gemeci Lengte der ooren . • • . • Breedte van de ballsTop de uitwendige krommig gemeeten Afftand tuffehen de beide ooren om laag gemeetra Lenn-te van ’t gewrigt der hand tot aan ’t einde der nagelen Lengte van de hiel af tot aan ’t einde der nagelen Breedte van den voorften voet ...• Breedte van den agterften voet Lengte der langfte nagelen, . • • • Breedte aan de baüs . . . . midden van den onderbuik ; de maag was aan de linkerzyde geplaatft en de lever lag evenveel naar de linker als aan de regterzyde; de milt was fchuinfch Van de linker naar de regterzyde, agter de maag onder de dunne darmen ge- 3" 9- jter- o. 9- 4» o. 7- o. o. II. 8. ; o. 8. '“o» . o. o. an o. 3- 8. o. 3* II. . o. I. o. 0. o. 6» ming o. 2. 7* o. I. . . . X. 6. 9- o. 5* 7- . o. 5- o. 0. 3- I. . o. 7- o. . o. 7- lo. o. I, lO. o. I. 5- o. c. 11. o. c- 3- verder dan tot het plaatft. , , De twaalfvingerigedarm ftrekte zig uit tot aan ’t einde van de regter nier; hy vouwde zig weder binnenwaards , verlengde zig een weinig naar voren , en kromde zig nogmaals naar binnen voor dat hy zig aan den nugterendarra Voegde : de omwentelingen van den nugterendarm cn die van den omgebo- i68 DE NATUURLYKE H I S T^O^R I E, gendarm ftrekten zig van alle kanten in den onderbuik uit , komende geduu- rig weder inde naveUlreek,eindelyk voegde de oragebogendarm zig in de reg- terzyde aan den blindendarm: de blindedarm was tot aan de regter onderbuikzyde van agteren naar voren gerigt : de kronkeldarm ftrekte zig in dezelfde buik- zyde voorwaards uit , maakte een boog agter de maag , verlengde z^g agter- waards in de linker onderbuikzyde , alwaar liy zig weder naar binnen vouwde voor zig met den regtendarm te vereenigen. De maag (/*/. i) was . dik en kort; de groote blindezak hadt insgelyks. weinig diepte; de kleine kromming (fi) was ook zeer kort, cn het ftuk van het regter -gedeelte (C), dat zig uitftrekt van 'den hoek (O) ’t w’^elk dit gedeelte formeert rot aan den portier (fi), hadt zo weinig lengte en dikte , dat het byna niets fcheen : de portier was insgelyks zeer ünal , en de twaalfvingerigedarm hadt weinig middellyns; het gedeelte, dat aan den por- tier raakte, was het kleinfte : de nugteredarm was wat dikker dan de twaalf- vingerige ; en de omgebogendarm (Jl , was ook dikker dan de nugte- re : de blürdedarm QB C) kromde zig weder naar de zyde van den oragebo- gendarm (D) ;hy wierdt al dikker en dikker vanzyn oorfprong(5)op de leng- te van meer dan zeven duimen , liet overige liep uit in een ftompe punt (C) : de kronkeldarm {E F G) wierdt insgelyks dikker tot aan. den regtendarm, die integendeel in dikte verminderde naarmaate hy den aars naderde : de kronkel- darm maakte een regten hoek op zes duimen afftands van den blindendarm , ter plaatfe alwaar hy inde regter onderbuikzyde gekromd was: deze darmen had- den geene peesagtige banden; hunne vliezen waren zeer dun en half doorfchy- nende;die van de dunne darmen en de maag hadden dezelfde hoedanigheden. De lever hadt maar drie kwabben ; de grootüe was door twee diepe kloo- ven in drien verdeeld ; twee dezer deden bevonden zig aan de linker en het derde aan de regterzyde ; dus w^as een dezer klooven tegen over het midden van het middelrif ; de draagband liep door deze kloof, en het galblaasje was daar insgelyks geplaatll; het linker gedeelte van die groote kwab was het groot- fte en het middelrte het kleinile: de twee andere kwabben waren ter regter- zyde ; die welke aan de nier raakt hadt merkelyk minder grootte dan de an- dere : de groote kwab hadt een klein aanhangzel aan haaren wortel : dit inge- wand was van buiten van eene bleekroode kleur en nog bleeker van binnen in zyne vaaten ; het woog een pond twaalf oneen zes gros. Het galblaasje (/?g. 3 ) hadt de ged^iante van eene peer; daar , was by het voetje QA) eene vernauwing , die een klein blaasje (B) aan het grootte (C) vafthoudende , fcheen te maaken. De milt was zeer lang en ten naaftenby van dezelfde breedte over -haai'e ge- heele uitgeftrektheid; zy hadt drie zyden; haare kleur was van een minder bleekrood dan de lever , zy was egter , even als de lever minder rood van bin- nen dan van buiten , zy woog vier oneen twee gros. Het alvleefch hadt twee takken., .die zig, de een ter regter, de andere ter linkerzyde uitllrekten , de laatfte was de kortfte. De nieren waren zeer naar agteren geplaatlV ; de regter nier kwam in haare geheele lengte meer vooruit dan de linker ; zy waren breed en hadden weinig diep- XXVII. I BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. i6t> diepte : de takfchietingen der bloedvaaten vertoonden zig wel op de bmtenfte oppervlakte dezer nieren; hunne inwendige zelfftandigheden waren zeer on- derfcheiden ; daar waren geene afzonderlyke tepels in t bekken , dat byna geheellyk in twee verblyven gefcheiden was. ^ Het middelrif was zeer dik; nauwelyks hadt het zenuwagüg middelpunt ee- nige doorfchynendheid; men zag daarin zeer groote peesagtige vezels in ver- fchillende rigringen door malkanderen gevlogten, die het licht met doorlieten dan tuffchen de maazen , die zy formeerden. , , , . , n j Daar waren vier kwabben in dc regter long gelyk als in de meefte viervoe- tige dieren ; de tweede was zeer klein en kleiner dan de vierde , die zig by de bafis van k hart geplaatft bevondt ; de linker long hadt hegts twee kwab- ben , waarvan de voorfte door eene diepe fplyting in twee byna gelyke dee- len gefcheiden was; het weefzel dezer longen was zeer fyn en zeer zwak; het liart was dik en kort; de boog van de groote flagader Ipreidde twee tak- ken • De tong was over haaregeheeleuitgeflrektheid breed en weinig dik aan de ; het voorfte en het middelfte gedeelte was bezet met fteekels van verfchillen- de grootten en verfchillendefiguuren ; die van ’t midden van het voorfte gedeelte hadden tot twee lynen breedte aan de bafis, en zy waren minder breed aan t einde ’t welk afgeknot fcheen te zyn ; die groote fteekels bevonden zig in ’t middelpunt ; de grootte van de andere was des te minder naannaate zy ver- der af w^en van het middelpunt: de fteekels van het middelft gedeelte, van de zvden van het voorfte gedeelte, en van het einde van de tong, waren zeer klein in vergelyking van die van ’t midden van het voorfte gedeelte; zy wa- ren dik aan de bafis, en zeer dun tot aan t einde dat puntig was; het midden van het agterlt middelgedeelte van de tong was van Iteekels ontbloot • daar waxen vier kelkklieren op eene lyn van voren holrond gefchaard ; het agterlc gedeelte van de tong was bezaaid met weeke tepeltjes , die aan de bafis vleefch- agtig, aan het einde fteekende en beenagtig, waren ; het waren zo yeele klei- ne fteekels aan verlengde tepels vaftzittende : ik heb geene witte kheragtigc De randen van den ingang van t llrottenhoofd vraten kort en dik ; de ftrot- klap hadt minder dikte aan haar einde dan op de zyden, en het einde was wat uitbrand: het verhemelte was doorfneeden met zeven ot agt breede vooren, welker randen veel breedte en weinig hcxigte hadden: zy waren bolrond van voren ; daar waren in de vooren en op de randen kleine fteekels , gelykende naar die van het roedenhoofdje, daar in ’t vervolg dezer befchryving melding van gemaakt zal worden. . . , , , , De herflenen liadden weinig bogtighcden ; de agterherflenen gekeken naar die der meefte andere dieren in de gedaante en plaatfmg ; zy woogen vier gros , en de herffenen twee oneen vyf gros. . Het hoofdje (/^, i’/. ') van de roede(fl),was dik, kort, en eindigde in een weeka^igen rand , ok een foort van mond (.^ C) niaakt, gelykende eenigzins naar dien van ' BESCHRYVING VAN DEN HYAENA de 2 figuur van de XXFIIl PI. te zien); die zyde evenwel, welke ik zeg de bovenfte te zyn, is zulks niet dan ten opzigte van de ontzwagteling vaa dit ftuk , zo als het in de figuuren vertoond wordt ; want inderdaad is diezelf-.. de zyde van de klier de onderfte in den natuurlyken ftaat, (die in fig. i ver- toond is) ; de voetjes (G H, Pl. XXIX fig. i ) van de klieren in de gedaante van dntiventroflen , voegen zig in de zyden ^1 K') van de beurs ; de twee groote agterfte klieren (Z- M) worden ook van haare bovenfte zyden gezien , en men onderlcheidt in deze figuur aan weerzyde van den aars N een zeer groot getal openingen (O O) van onüaftbuizen dier twee dikke klieren: men heeft (_Pi. XXIX fig. 2 ) vertoond den aars den regtendarra (5) en de binnen- fte wanden (CDE) van den zak; de ingang van de holte, die tuffchen het voetje dezer twee dikke voorfte klieren (^i^) gevonden wordt, is door een fti- let ( G G) aangeweezen ; men ziet ook in deze figuur een klein gedeelte der twee dikke agterfte klieren (H H). De klieren als druiventroffcn hadden elk van binnen eene groote holte , ten naaftenby v»i dezelfde gedaante als de klier , en geformeerd door een zeer dun vlies , waarin men de openingen der ontlaftende buizen van yder korrel van de tros zien konde ; deze buizen hadden drie of vier lynen lengte ; zy maakten takken in de korrel, zig naar elk der bosjes of vlokjes, waar uit de korrels faaragefteld waren , verdeelende , en deze vlokjes beftonden uit zeer klei- ne kliertjes; de holligheid der groote klieren bevattede eene zelfftandigheid van dikte als pomade, en van kleur als citroen; zy hadt een onaangenaamen reuk van gezouten boter, maar die reuk was niet heel fterk; de ftof fmolt voor ’t vuur, fprong en ontvlamde; toen zy gebrand was gaf zy een veel fterker en een weinig muskeerenden reuk; de ftof, die zig in de beurs be- vondt , hadt dezelfde lyvigheid , maar zy was van een grauwe kleur , en hadt een kwaaden reuk van verrotte kaas; zy fmolt voor ’t vuur, fprong veel, en gaf een zeer onaangenaame lugt. Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blinden- darm • • • . . . Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen Ümtrek op de dunfte plaatfen ' • yr ' 1 Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatlen Omtrek op de dunfte plaatfen • • . Omcrek van den oragebogcndarm op de diKlte plaatlen Omtrek op de dunfte plaatfen .... Lengte van den blindendarm • • . Oratrek op de dikfte plaats ... Omtrek op de dunfte plaats . . Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatlen Onitrek op de dunfte plaatfen Oratrek van den regtendarm hydcn kronkeldarm Onitrek van den regtendarm by den aars . Y a voeten, duimen, lynen. 23- 0. 0. 0. i. 5 * 0. I. 9- 0. 2 . 6 . 0. 2 . a 0. 3- 0. 0. 2. 3- 0. 0. 0. 6 . 0. 0. I. 0. 0 . 6 . 3- 0. 4* 0. 0. 6 . 3- 0. 5 * a 1 * 1 ^' DE NATUURLYKE HISTORIE, -s voeten Lengte van den kronkel-en regtendarm te lamengenomen ... 3. Lengte van de darmbuis in ’t geheel, den blmdendarm niet mede gerekend • • • . . 26. Groote omtrek van de maag . . . , 2. Kleine omtrek • . ^ ^ Lengte der kleine kromming van den llokdarm af tot aan den hoek, dien het regter gedeelte maakt . o. Lengte van den flokdarm af tot aan den grond van den grooten blin- denzak . . . . . . Omtrek van den flokdarm . ..... Omtrek van den portier . . Lengte van de lever ..... Breedte . . • • • Haafe grootfte dikte . • • • Lengte van het galblaasje . .. ... Deszelfs grootfbe middel lyn .... Lengte van de milt . • • • . Breedte van het onderft einde . . Breedte van het bovenft einde . . . . Dikte in ’t midden . . ♦ . . . Dikte van het alvleefch .... Lengte der nieren . ..... Breedte ..... Dikte . . . . i ' Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt . . . ... o. Breedte . • • , * . • Breedte van het vleezig gedeelte tuflehen het zenuwagtig middelpunt en het borftbeen . . ... Breedte aan ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt .... Omtrek van de bafis van ’t hart .... Hoogte van de punt af tot aan den oorfprong van de longflagader. Hoogte van de punt af tot aan den longezak . . Middellyn van de groote llagader van buiten tot buiten gemeeten. Lengte van de tong - . . • • Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan t einde. o. Breedte van de tong ..... Lengte der herlTenen - . ... Breedte - • duimen, lynea. O. o. o. o. o. Q. O. o. o. 0. 1. o. o. o. o. o. o. Oi o. o. o. o. o. o. o. o. o. o- Dikte • , n. ' Lengte der agterherifenen . ..... o. Breedte • ° . .. . o. Dikte .... . . Q. Afiland tuiTchen de randen van de voorhuid en het einde van het hoofd je . . . . o. Lengte van het hoofdje . . , ., o. Omtrek . . •■ . . . 0. Lengte van de roede van de fplitfing der fponsagtige lighaamen af tot aaii de inplanting van de voorhuid ... .o. Omurek . . • .. o- o. o. 8 . а. б . I. 8 . II. 1. 3 - 1. 2. 2. 1. o. 0. 2. 2. 1. 2. 4i 2. 4. 10. 4* 3 * 0. 7 - 2. 2. 2. 2. 1. 0. 1. 0. 1. Q. 2 . 6 . I.. o. e. o. 3 - 8 . o. 9 - o. o. o,. 10. 9 * o. o. 3 - 5 h 3 - 9 * o. 3 - 2. o. I’ 6 . 2 . il. 6 . 2. 6 . 3 - oh II. 6 . II. 3 - 10. o. o. 5 - % BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. 173 Lengte der zaadballen Breedte Dikte Breedte van den opperbal Dikte Lengte der afvoerende vaaten Middellyn Groote omtrek van de blaas Kleine omtrek _ . Lengte van de pisbuis , Omtrek van de pisbuis Lengte van de voorftanders Breedte Dikte voeten, duimen, lyncn. O. I. O. O. O. 9. O, O. 5^ o» o* o. o. I. o. 10. o. o. o. o|, o. 9 " o. 5. 9. o. o. 4. o. . o. 10. o. 1 . li o, ‘ I. 4* o. . o. 2* De kop van ’t geraamte (P/. XX^^van den hyaena heeft meer overeenkomft met dien van den luipaard dan met dien van den wolf , voor zo verre de bek kort is , en de jukbeenige boogen zeer bolrond zyn van buiten ; maar de bek gelykt naar dien van den wolf in de plaatfing der neusbeenderen, die voorwaards gerigt zyn, in plaats van naar beneden te hellen, gelyk die in den luipaard; de opening der neusgaten en de oogbollen zyn kleiner dan in den luipaard , en ten naaftenby van dezelfde grootte als in den wolf; maar het hoofd van den hyaena verfchilt van dat van den wolf, van den luipaard , en van bykans alle dieren , in de grootte en in den rand van de kruin des hoofds en des agter- hoofds, die zeer verheven is; want hy heeft tot vyftien Ijmen hoogte. • De hyaena heeft vier-en-dertig tanden, te weeten tien baktanden’ in‘ het bb- venft kaakbeen, en agt in het onderft, en in yder kaakbeen zes Ihytanden, en twee hondstanden, dus agt tanden minder dan de wolf, en flegts vier meer dan de luipaard ; ook hebben de tanden van den hyaena meer overeen-, komft met die van den luipaard dan met die van den wolf in de figuur en -de plaatfing der baktanden , byzonderlyk van denlaatftenin het bovenll, kaakbeen , die buiten de lyn of de ry geplaatll is aan de binnenzyde van op een na de laatfte: .deze baktand is ook, even als in den luipaard , veel' breeder, en by gevolg grooter, dan in den wolf. De dwarfche uitlleekzels van het eerfte nekwervelbeen hebben ten naaften- by dezelfde gedaante als die van den wolf ; maar zy zyn naar evenredigheid grooter: het doornagtig iritlleekzel van het tweede weiwelbccn gelykt meer naar dat van den wolf dan naar dat van den luipaard, fchoon het naar even- redigheid hoogcr en fnialler is ; de vyf laatfte wervelbeenderen hebben meer overeenkomft met die van den luipaard dan met die van den wolf ; het 01 dér- fte gedeelte egcer van het Ichuinfch uitfteekzel van het zesde wervelbeen heeft llegts eene zeer li^e iiitranding. De hyaena heeft zeftien rug-werv^elbeenderen en zeftien ribben, negen waa- re en zeven valfche ; de doornagtige uitfteekzels der twaalf eerfte werx elbeen- dcreiv vraien agterwaards hellende ; die van het dertiende wervelbeen was lict Y 3 DE NATUURLYKE HISTORIE, 1174 kortfte- dit uitfteekzel en dat van het vierde wervelbeen waren regt; de doornaetige uitfteekzels der twee andere wervelbeenderen hadden flegts wei- nig fch^inlchte van voren; fchoon ’er zeftien ribben aan weerzyde in dit ge- raamte zyn , beftaat het borftbeen egter flegts uit agt beenderen gelyk dat va» den luipaard en den hond, die maar dertien ribben hebben; maar van die der- tien zyn ’er ook negen waare gelyk in den hyaena ; de geledingen der waarc ribben zyn op dezelfde plaatfen gefteld in deze drie dieren , uitgezonderd die van de eerfte rib aan weerzyde , die zig geledigt met het voorfte gedeelte va» het eerfte beentje van het borftbeen in den hyaena , en in den wolf , terwyl deze geleding in den luipaard in het voorfte middelgedeelte van dit beentje i§ ; de beenderen van het borftbeen van den hyaena verfchiUen upg van die va» den wolf en den luipaard voor zo verre zy naar evenredigheid korter zy» ; maar het eerft dier beenderen heeft meer overeenkoraft met dat van den wolf , dan met dat van den luipaard, voor zo verre het zig naar voren niet uitftrekt, voorby de geleding van de eerfte ribbe. Daar zyn maar vier lenden-wervelb.eenderen ; zy hebben meer betrekking tot die van den wolf dan tot die van den luipaard: het heiligbeen beftaat uit 'drie valtche wervelbeendecen, en de ttaart uit agt, maar hy is niet volko- men ; het is blykbaar , dat ’er verfcheiden der katfte wervelbeenderen aa» ontbreeken. , , Het heupbeen van den wolf is , naar evenredigheid , korter en breeder aan zyn voorfte einde , dan dat van den luipaard ; maar het heupbeen van den iiyaena heeft , naar evenredigheid , minder lengte en meer breedte aan zyn voorfte einde, dan dat van den wolt; het ondcrfte gedeelte van dit einde is zeer uitgeftrekt en van buiten zeer uitgezet; de eyronde gaten verfehil- len van die van den hond en den wolf, en voonïaamlyk van die van den lui- paard , voor zo verre zy zo veele breedte als lengte hebben : de goot , gefor- meerd door de vereenigingider Ichaam-en heupbeenderen] van wederzyde, is naar evenredigheid korter dan in den luipaard, en zelfs dan in den wolf. 5 Het fchouderblad van den hyaena heeft meer gelykheid naar dat van den wolf dan naar dat van den tyger, fchoon zyne bafis zig minder verre agter den .oorlprong van den doorn uitftrekt, en de voorfte zyde een hoek formeert in ’t midden haarer lengte , in plaats van enkel bolrond te zyn gelyk in den hond. , , j j- j De beenderen van den arm , van den voorarm , van de dij , en van den poot , verfchillen op geene merkelyke wyz^ van die des wolfs , dan voor zo verre zy , naar evenredigheid , langer zyn. Daar zyn drie beenderen in de eerfte ry van de voorhand , en vier in de tweede: het eerfte beentje van de eerfte ry is ’t grootfte van allen; het vindt zig onder het ttraalbeen geplaatft , gelyk het fchuitbeen en het maanbeen in den menfch : het tweede beentje van den hyaena is onder de ellepyp , en het dei-de buiten de ry , gelyk het wiggebeen en het erwtsgewyze been in den menfch ; bet derde beentje van den hyaena is zeer verlengd : het eerfte beentje van de tweede ry bevindt zig onder het eerfte van de eerfte ry , en boven een klein BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. 175 beentje geplaatft agter het bovenft einde van het eerfte beentje van de agter- hand ; het tweede beentje van dè tweede ry van de voorhand is boven het eerile beentje van de agterhand , het derde beentje van de voorhand boven het tweede van de agterhand, en het vierde van de voorhand, gedeeltelyk bo- ven het derde, en gedeeltelyk boven het vierde en laattte beentje van de ag- terhand. De voorvoet beftaat uit zeven beenderen; te weeten het hielbeen, hetkoot- been, het fchuitbeen het teerlingsvofmigbcen , en drie wiggebeenen: het eerft der wiggebeenen is het langft van de drie en vindt zig boven een been?-- tje geplaatft agter het boveneinde van het eerft der beenderen van den agter- voet, die flegts ten getale van vier zyn, gelyk die van de agterhand. Lengte van den kopi van het einde van het bovenft kaakbeen tot aan ’t agterhoofd ..... De grootfte breedte van den kop Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte einde tot’ aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Breedte ter plaatfe der hondstanden . . . . Breedte van het bovenftdtaakbeen ter plaatfe der fnytanden . . . . Breedte ter plaatfe van de hondstanden . ... Afftand tuflchen de oogbollen en de opening der neusgaten .... Lengte dezer opening . Breedte . . . . . . Lengte der eigenlykc neusbeenderen . . Breedte aan de breedfte plaats Breedte der ooahollen . . , . , Hoogte Lengte der langfte fnytanden buiten ’t been Lengte der hondstanden ’ Breedte aan de bafis . . • . . Lengte der ^grootfte baktanden buiten ’t been Breedte ... . . Dikte ... . . Breedte van het gat des eerften wcrvelbeeiis van boven naar be- neden Lengte van de eene zyde naar de andere • • . . . Breedte van het eerfte- wervelbeen , op de dwarfche uitfteckzels ge raceten . . . ... , Lengte der dwarfche uitfteekzels van voren naar agteren . . . Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doomagtig uitfteekzel Breedte • _ . , Lengte van het doomagtig uitfteekzel van het tweede rifg-wcrvel- been, dat het langft is . , . Lengte van het .lighaam der laatfte wervelbeenderen , die de lang- fte zyn Lengte’ der eerfte ribben ' . . Afftand der eerfte ribben aan de breedfte plaats - . . Lengte der negende, die de langfte is roeten O. O. O. O.-i o. o. Q. O. e. o. Oi o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. ' o. o. o. o. o. o. Or duimen , 8 . 5 * I. I. I. I. I. 0. 1. 0. 1. I. 0. 1. c. 0. 1. Or o; Ci 4. I. I. c. ■ I. o, o, J. 9, lynen.’ O. 6 .- 2. 1. 9. 10, 4.:- 10. 11. • 4. 2. 3-' 7 -- I. 6 . 6^. ■ 0. 7. • i.O« '' lO. * 6 .- 10.- 8 . 9. 1. - 9.:- 2. n. < 5 , o *• 176 DE NATUUR LYKE HISTORIE, ... voeten , Lengte van de laatfte der yalfche ribben . 7 . o. Breedte van de breedfte rib • • - . o. Lengte van het borftbeen Lengte van het laatfte beenqe dat het langfl: is . . . o. Lengte van het lighaara van het laatfte lenden-wervelbeen, dat het langfte is ; . „ : , Hoogte der doornagtige uitfteekzels van de laatfte wervelbeenderen, die dc hoogfte zyn . ... Lengte van het heiligbeen . ; . . Breedte van het voorfte gedeelte Lengte van het valfche wervelbeen van den ftaart Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen Lengte van het been van het midden der panswyze holligheid . . . Middellyn van die holligheid .... Lengte van de goot ..... Breedte in ’t midden ..... Diepte * . 5 * Diepte van de uitranding van het agterft einde Lengte der eyronde gaten . . . . . Breedte • .... Breedte van het bekken . • ... Hoogte . • • Lengte van het fchouderblad , . • • • Breedte aan de breedfte plaats ... Breedte aan de fmalfte plaats .... Hoogte van den doorn aan de verhevenfle plaats . . Groote middellyn van de fchouderblads holligheid Lengte van ’t ichouderbeen . . . . . Omtrek aan de; kleinfte plaats . • . . Omtrek van het hoofd • • • Breedte van het ondeffte gedeelte .... Lengte van de ellepyp .... Lengte van de elleboogsknokkel Lengte van het ftraalbeen • • • • Lengte van het dijbeen . • ... Middellyn van deszelfs hoofd Omtrek van ’t midden des beens Breedte van het onderfte einde ... ♦ • Lengte der kniefchyven . . . . Breedte * * * * Lengte van het fcheenbeen . . Breedte van het hoofd . Omtrek van ’t midden des beens Breedte van het onderfte einde . . . . Lengte' van het- kuitbeen ... Omtrek van de dunfte. plaats . . . . Hoogte van de voorhand • • . . Lengte van het hielbeen • > . • . Lengte van het vierde been van de agterband, dat Iret kortftc is. duimen, lyne«.' 3 . 8 . 0. 7- 1. 6 . 6 . 6 . o. II. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. c. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. 3. o. 3. 3- 0. 1. I. I. 0. 1. I. 3. 3. 5* 3. I. 0. 1. 6 . 3. I. I. 8 . I. 1 - 7* 0. 3. 1. o. o. 0. 6 . 1. I. I. 6 . o. 0. 1. 3. 7i- 7- 4- 7h II. 4* II. 6 . 10. 11. 9i- 4- 3- 4- 5- 10. 10, 4- 11. 7’ lO. I. 3. 8 . 3i. 6 . 5’ 3- lo. o. 4- lO. 7- t 5- lO. 0. 1. 4* t 6 . Lengte .beschryving van den hyaena. Lengte van het tweede been , dat het langfte is . , • Lengte van het vierde been van den agtervoet, dat het kortfte is. o. Lengte van het tweede been dat het langfte is • • « Lengte van den eerften regel van den tweeden vinger van den voor- ften voet . . . • .o. Lengte van den tweeden regel . • » « o. Lengte van den derden regel . % • * , ' „ Lengte van de» eerften regel van den tweeden vinger des agterften voets . • • * * o. Lengte van den tweeden regel . ^ , o. I^gte van den derden • ", • » o. ^ 7 % 3- I. a. r. a. ir. I. o. 9 . 7 . o. 9« o. 10- 1 m. Deel Z j?8 DE NATUURLYKE HISTORIE, • DE CIVETKAT * EN DE ZIBET njeefte Natuuronderzoekers hebben gemeend, dat ’er maar eene É D $ 1'oort van dieren was, die het reukwerk, dat \vy civet noemen, ver- ^ * fchafteden ; wy hebben twee dezer dieren gezien, die, weliswaar, in wezendlyke overeenkomften vanmaakzel, zowel in-als uitwen- . dig , mar malkanderen geleeken , maar die egter in zo veele andere kenm^- ken van malkanderen verfchilden , dat men dezelve zeer tvel als twee verfchil- lende foor ten kan aanmerken : tvy hebben het eerft. dezer dieren den naara-. van civetkat laaten behouden, en aan het tweede, om te onderfcheiden, dien van zibst gegeeven ; de civetkat , waarvan wy de figuur in de XXXW Plaat gegeevcn hebben , is ons voorgekomen dezelfde te zyn als de civet , die door de Heeren van de Akademie der Weetenfehappen, en in de Mémoires pour jtrvir a PHiftoire des Animaux ^ belchreeven is: wy gelooven ook, dat het dezelfde is als die van Gajus by Gesner pag. 837 ; en dezelfde nogmaals als die, waarvan Fabius Column a de figuuren, zo wel van ’t mannetje als ’t • Dï ChetiaS-, in ’t Fwnfch la Civette. Animal Zibetb; Cajüs apud Gesnerum, pag. 837. Civette, Mémoirts pour Jervir i l’Hiftoire des Animaux , I. Firt. pag. 157; •• De Ziietj in ’tFranfch/e Zibet; in ’t Arabifch Zebed, oïZebet. Animal du Mufe, Mémoires de l‘ Académie reyale des Sciences, Ann. 1731. pag. 443. jüfeta. De Naamlyftmaakers , welken wy zullen aanhaaien, hebben deze twee dieren niet' onderfcheiden , en men weet niet op welken van de beiden men hunne omfebryviugen moC' te toepallen, omdat zy geane dan zulke karakters aanduiden, die aan beiden gemeen zyn. Felis Zibetbi. Gesner Hifl. Qmdr. pag. 83Ö. Men merke op-, dat de figuur, welke Gesher. hier geeft, nietmetal deugt, fchoon zy naar het dier zelf, te Milaan, geteekend is; die van Cijus, pag. 837. is goed, en zyne befchry ving is ook zeer goed. Animal Zibetbi. Aldhovanbus de Quadrup. Digit. pag. 340. Meles unguibus uniformibus. Linnasus Syjl. Nat. Edit. IV. pag.. 63. — Méles ungaibus uni' formibus, cinerea. Syjl. Nat. Edit. VI. pag. ö. — Zibetba. Viverra cauda annnlata , dtrfo cine- reo nigroque undatim ftriato. Sy/i. Nat. Ed. X. pag. 44. Men merke hier op. i. Dat de civetkat Bit het gellagt der daflên, waarin zy in de 4de en 6de uitgave was, is overgegaan tot dat van de viverra of fret; dat zy eerft met den das alleen was, in* de 4de uitg. vervolgens met den das en den ichneumon in de 6de, en dat zy zig eindelyk in de rode niet meer by den das, maar by den ichneumon, denmephitis, den geftreepten buntfing, en de genetkat, bevindt. Merk op 2. D.it de Schryver de aangenoinene betekenis van ’t woord viverra , of fret , heeft veran- derd, waarvan hy een geflagtnaara voor vyf dieren. maakt, onder. welken men ten minften zou. verwagten de waaie viverra, dat is te zeggen de fret, te vinden, die daar egter niet by is, en dien men in ’t geflagt der wezeltjes moet gaan zoeken, pag. 46. Merk op 3. dat de das, die alleen van zyn geflagt was met de civet in de 4de uitg. en met den ichneumon en de civet inde 6.ie, naderhand in de 10de by den beer, den witten Groenlandfchen beer, den kleinen wolf van de Hudfons baay , en den raton of racoon van Amerika , geplaatft is ; ik breng die ^ ftrydigheden der Naamlyftcn alleetilyk by, om tc doen voelen,. hoe willekeurig en onvaft die gewaande geflagten zyn, zelfs in ’t hootd van hun, die dezelve uitvinden. Meles fajciis ^ maculis albis, nigris, Q* rufefcentibus , variegata , , . . Civetta, la Civet' p. iiwsïOH Regn. Animal. pag. 276, VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. 179 'vvyfje, gegeeven heeft in ’t Werk van Jan Faber, agter dat van Hernam* DES (a). De tweede foort, die wy de zibet noemen, is ons vóórgekomen het zelfde dier te zyn, als dat , \ welk door den Hr. de la Pevronnib in de Me- mories van de Akademie der Weetenfchappen van ’t jaar 17 31 « onder den naam van musknsdier, animal du mujc, befchreeven is 5 beiden verfchillen zy in dezelfde kenmerken van de civetkat , aan beiden ontbreekt het borilel- baiï of liever het lang hair op den ruggegraat, beide hebben zy wel getee- icende ringen op den ffaart , daar de civet borllel-hair en geene zigtbaare rin- gen heeft : men moet evenwel erkennen , dat onze zibet en het musknsdier van den bh*. De la Peyronnie malkanderen niet volmaakt genoeg gely- ken, om geene twyffeling over te laaten of zy van dezelfde foort zyn? De ringen aan den lïaart van den zibet zyn breeder dan die van het muskusdier;; Iry heeft geen dubbelden halsband , hy heeft korter Haart naar evenredigheid van zyn lighaam j maar die verfchillen fdiynen ons van weinig aanbelang , en zouden wel enkelyk toevallige verfcheidenheden kunnen zyn , waaraan’ de civetten meer onderhevig moeten zyn dan andere wilde dieren , dewyl men hen in verfcheiden plaatlèn van de Levant en de Indiën , als huisdieren op- voedt en ondei'houdt : het geen wy zeker kunnen zeggen , is , dat onze zibet veel meer naar het muskusdier van den Hr. de la Peyronnie dan naar de civetkat gelykt, en dat men hen by gevolg als dieren van dezelfde foort kan befchouwen , dewyl het zelfs niet volftrekt beweezen is , dat de civetkat en de zibet geene verfcheidenheden van eene en dezelfde foort zyn ; want wy weeten niet of deze dieren niet met malkanderen zouden kunnen vermengen , en vooitteeien \ en wanneer wy zeggen , dat zy ons toefchynen van veifchil- lende foorten te zyn , is dit niet een volllrekt oordeel , maar alleen een zeer fterk vermoeden , dewyl het op het üandvaftig verfchil hunner kenmerken lleunt , en het dit ftandvailig verfcliil is , waar door de wezendlyke foorten van de enkele verfcheidenheden doorgaands onderfcheiden worden. Het dier, ’t welk wy hier civetkat noemen , Wordt op Madagaskar (JS^ fala^ noue , in Kongo nzime of nzfuji (c) in Ethiopië kankan (^d~) in Guinée kaflor (e) geheeten; het is de civetkat van Guinée, want wy zyn verzekerd , dat die , welke wy gehad hebben , leevende van Guinée naar St. Domingo gezon- den was aan een onzer Korrefpoiidemen , die dezelve eenigen tyd onderhouden hebbende liet dooden , om de verzending gemaklyker te maaken. De zibet is waarfchynlyk de civetkat van Afia , van de Ooft-Indiën , en van Arabic, alwaar men dit dier zfbet pi zibet noemt, een Arabifche naam, die ook deszelfs fterk-riekende ftoffe uitdrukt , en welken wy hebben aangenomen om het dier zelf te betekenen; het verfchilt hierin van de civetkat, dat het (o) Hernandes, Hift. Mexic. Romae 1628. pgg. 580, 581. (fr) Voyage de Flaccoürt, Paris i66ï. pag. 150. en 154. (c) Merocla, cité par i'Abbi Prkvost, Hifloire générale des Voyage, Tom. IV. prg. 585* ld) Idem, Tom. III. pag. 295 1 ^96. kankan. (e) Idem, Tam, IV. pag. 23ö* 2"»?». V, pag. 86. env. i8o DE NATUURLYKE HISTORIE, een langer en dunner lighaam, en platter fnuit heeft, en die wat hol- rond is aan ’t bovenft gedeelte , terwyl de fnuit van de civet dikker , minder lang , en wat bolrond , is : hy heeft ook verhevener en breeder ooren , een langer Haart, en die beter met vlakken en ringen is geteekend, veel korter en zagter hair, geene maanen, dat is te zeggen, langer hair dan liet ander, op den hals en langs de ruggraat ; geen zwart onder de oogen noch op de wangen ; byzoiidere en zeer duidelyke kenmerken in de civetkatten. Sommi- ge Reisbefchry vers hadden reeds vermoed , dat ’er twee foorten van civetkat- ten waren ( ƒ ) , maar niemand hadt dezelve duidelyk genoeg opgenomen om haar te belchry ven : wy hebben haar beiden gezien , en na haar zorgvuldig vergeleeken te hebben, hebben wy geoordeeld, dat zy van foort, en mis- fchien zelfs van klimaat, verfchilden. Men heeft deze dieren den naam van muskuskatten , of civetkatten , gegee- ven , ondertuflchen hebben zy met de kat niets gemeens dan de vaardigheid des lighaams; zy gelyken meer naar den vos, inzonderheid inden kop; hunne huid is met ftrcepen en vlakken geteekend , het welk hen ook door zulken , die hen allecnlyk van verre zagen, voor kleine panthers heeft doen aanzien, daar zy egter in allen opzigte van verfchillen : daar is een dier , ’t welk men genet- kat noemt , dat evenseens gevlakt is , wiens kop omtrent dezelfde gedaante heeft, en dat, even als de civetkat, een zak draagt , waarin een fterk-riekend vogt wordt afgelcheiden ; maar de genetkat is kldner dan onze civetkatten ,, zy heeft veel korter pooten , en veel dunner lighaam ; haare reuk-llof is zeer zwak en van korten duur , tenvyl die der civetkatten zeer fterk , en die van de zibet geweldig en nog leevendiger is dan die der civetten ( g) : deze rieken- de vogten worden gevonden in de opening, welke deze twee dieren by de teeldeelen hebben ; het is een dik vogt , van eene gelyke dikte als poraade , en waarvan de reuk , Ichoon zeer fterk , aangenaam is , op ’t oogenblik zelfs als zy uit het lighaam van het dier uitgaat : men moet deze ftof der civet- katten niet verwarren met de muskus, dat een bloedagtig vogt is, ’t welk men bekomt uit een dier geheel van de civet en de zibet verfchillende ; dat dier, ’t welk de muskus geeft, is eene foort van rhee zonder geweide, of van bok zonder hoornen , die niets gemeens heeft met de civetten , dan dat hy even als deze een geweldig reukmiddel levert. Deze twee foorten vmn civetten waren dan nog. nooit wél van malkande- ren onclerfcheiden geweeft; beiden zyn zy zomtyds verward met de rieken- de wezels , met de genetkat , en de muskusrhee ; men heeft ze ook voor de hyaena genomen : dus zegt Aldbovandüs ( /:> ) , dat de riekende wezel , (ƒ) Aldrovasdüs , de Quadrup. Digit. pag. 341; alle de zorg, die men fsdert langen tyd gedraagen heeft om ver- „ fchillende vreemde dieren in de Dicrengaarde te verzamelen, zyn het egter de twee eenige ,, van deze fooU yie daar verfcheenen zyn, en de eenigfte onder de muskeerende dieren, die ,, men gezien heeft , die zulk eenen fterken reuk hebben uitgegeeven”. Mémoire deMr. de la Peyroknie tnjere dans ceux de I jdcademte des Sciences , Ann, 1731. pag. 444* Hier wordt van 't muskusdier gefprooken , ’t welk wy geloven hetzelfde te zyn- als onze zibet. (i) Aldkovakdus, de Quadrup, Digit. pag, 342. VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET.. i8i welken men in Virginie caefam genaamd, S doot l-tas Sloane oyeigenonra, die m "ï® ^iftone ™ dat’er civetten in Virginie zyn: Beixon , die een § j . Ouden was rif» rivrpt- hppfr ppffeeven. heeft beweerd, dat het de hyaena oer yiiucu was ïvnp dSS s des te verfchoonlyker omdat zy niet zonder eenigcn grond ’ stnnreedraasen , van de civet ontleend zyn ; de liefde-dranken , dfe men uk zeke?e^deelen van de hyaena bekwam, de kragt dezer dranken wrliefdheid te verwekken, duiden de prikkelende eigenfchap, die men ^et dat aan de pomade der civetkat, waarvan men zig nog heden m t Oos>- ten tot dat zelfde oogmerk bedient, eigen is, genoegzaam aan.^ Het geen men wegens de onzM wendTfrieïfto’ z?g vertoont dan d'rie openingen geheel gelyk aan die van ’t wvffe wSitar hy in zyne uiterlyke deelen zo fterk gelykt, dat het nietmo. nelvit is de fexe anders dan door de ontleding te bcpaalen . de openmg , bin- S»elke de vloeUlof, of Uevet het dikke arreg™ l™ SraS den wordt, is tulTchen de twee anderen, en op dezelfde regte lyn, die zig, van ’t heiligbeen tot de fcharaelheid uitltrekt. , ^ , j. ^ Eene andere dwaaüng die veel meer veld gewonnen h^ft dan die vanBEC- ton is die van Gregorius i>e Bolivar, wegens de klimaaten alwaar het dvetdier zig onthoudt; na gezegd te hebben dat het aan de üoit-lndien en SrAmka gemeen is , verzekert hy ftellig, dat het ook en zelfs in zeer Snoten Ltale in alle de deelen van Zuid- Amerika gevonden wordt: die ver- iSf d^ons door Faeer is overgezet, is door Aldrovandüs nagc^ fetoeTven en vervolgens door allen, die over de civet gelchrceven hebben aangenomen: het is egter zeker dat de civetten de dieren der heetfte hlimaa- SJ vSnT oude wereld zyn, die niet door- ’t Noorden naar de nieuwe hebben. SJenoveSn, en dat ’er inderdaad nooit andere civetten in Amenka ge- kunnen over^ , Philippynfche eilanden en van de kuilen van Atn* weeft zy”’ o-pwordciT dewyl die verzekering van Bolivar llel- ka J zo ben ik onder de verpligting om ^"rlpïe mSét? te g^even wegens de valsheid van een opgegeeven iactnm; byzondere redenen te Farer hier woordelyk bybrengen, om den leezer ik zal dan die ik over dezelve zal raaaken, boir- St l!ï -fig ^üt C^>: „ Dit dier, (de zibet nanielyk) (p Bellon , Oi^ro. 'nafcitur in multis Ind’ae orientalis atque^occidentalis nZZdi ProLda, Bengala. imat-a . Ja^oa mojor ö’ '«iiior, ma. pai ttba . I j' lUfpania wo fmt Provinciai de Gnatimnla, Campege , Vr*"’ de Fèra Cruce. Fierida £ƒ magna ilh inJulafanUi Dominici. auc Ilijptniola, rX^%onJlino, Guadalupa , 6? aliae .. In regno Pèraa>w animat boe magna «’ ’ r Paraemy, Tucuman, Chiragnanas, SanSa Cruce , de la Siërra, Ju'igas,^ ylides, 2i- 3 I i8a DE N A T U U R L Y K E HISTORIE, „ wordt in veele fti'eeken van Ooft-en Weft-Indiën geboren; gelyk als in de „ Ooft-Indiën, in Bengale, Ceylon, Sumatta, groot en klein Java, Mali. „ pur, en verfcheiden andere geweiten .... In nieuw Spanje zyn de Pro- „ vintiën van Guatimale, Campege, Nicaragua, Vera-Crux, Florida, en „ dat groot cüand St. Domingo, of Hifpaniola, Kuba, Montalino, Guade- loupe , en andere .... In ’t ryk van Peru wordt dit dier in groote me- „ nigte gevonden in Paraguay, Tucuman, Chiraguanas, Santa-Crux,. de „ la Siërra, Jungas, Andes, Chiachipoias, ^Quizos , Timana , het nieuwe 5 , Ryk, en in alle de Pvovintiën, die aan de groote rivier den Maragnon „ grenzen , dewelke in een byna oneindig getal op twee duizend raylen langs „ denzelven liggen : daar worden nog meer dergelyke dieren in Braziliën ge- ,, vonden , alwaar de handel of wiffeling van de zibet gedreeven wordt”. Ik zal de volgende drie aanmerkingen op deze plaats raaaken. Voor eèrft was de figuur, welke Faber. van dit dier gegeeven heeft, hem d,OQr Recciu zonder befchryving gelaaten, gelyk men uit de eigen woorden van Faber, in zyne voorreden voor het Werk over de dieren van Nieuw Spanje, ’t welk hier in aanmerking komt, duidelyk ^ziet G). „ De leezer „ weete , dat die verklaaringen , welke wy over de dieren gegeeven hebben , enkelyk door ons gefchreeven zyn , en wel by gilling , tot welke foorten ,, van onze dieren de teekeningen behoorden , dewyl in het handfchrift zelven „ behalven den blootcn naara, en eene nauwkeurige afbeelding, niets ter wereld meer van de hiftorie der dieren gevonden wordt”. Maar nu de fi- g\uir van het dier, dat hier in aanmerking komt, heeft ten opfchrift animal zibetbfcum Americanum, zy gelykt geheel niet naar de civet noch naar de zi- bet, en vertoont veel eer een das. Ten anderen ; Faber geeft de figuuren en de befchryving van twee civet- ten , den eenen het wyf je , den anderen het mannetje , die naar onze zibet gelyken , maar die civetten zyn niet het zelfde dier als die van de eerfte fir guur , en de twee volgende vertoonen geene Amerikaanfche dieren , maar ci- vetten van de oude wereld , welken Fabius Columna , medelid van Faber op de Akademie Lyncei , te Napels hadt doen teekenen, en waarvan hy hem .de befchryving en de figuuren gezonden badt. Faber is verpligt zelf te er- kennen , dat die figuuren niet gelyken. „ Hoe veel deze afbeelding van de , Mexikaanfche verfcliilt, toont de Plaat zelve: ik ontken niet, dat het ver- ’ fchil van land en klimaat in dezen veel vermag (»;)”. ” Ten derden: na Greeoriüs de Bolivar over de klimaaten, alwaar de ci- alealiae exerdtatur. Nffvaa Hifpaniae animal”. Nardi Antonii Recchi imagines ö* nmina, JoANMis Fabri L-jncei expefitione, pag. 539. _ (i) ,, JVó» itaque fis nejdus , bos in animolia , quos modo commentarios edtmus , mera nojira coH' » fifiptos ejje induftria ac conjeüura ad quasmm animantium noftromm Jpecies illa reduci pojjint, „ cum in ^utograpbo praeter nudum nomen cr exaSam piQuram de bijioria ne gru quidem rept- „ riatur, pag. 46-5. (m) „ Quantum baec icon ab illa Mexicana dtfferat, ipfa pagina ojiendit; ego Climatis Ö* ^ regioms' (iifferentiam plurimum pojfe non nego , pag, 5^1, I VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. 183 vet zig onthoudt, aangehaald te hebben, befluit FaW*. met zig te verwon- deren over het fterk geheugen van Boi^ivar. „ Ik verwonder my inderdaad „ over de uiterfte naarftigheid van onzen Gregojuus in het onderzoek van „ de Hiftorie der dieren , en over zyne ftandvaftige geheugenis van die , wel- „ ken hy ooit gezien heeft : ik zweer u , leezer , dat hy dat alles , ’t welk „ ik tot dus verre uit zyn mond en fchriften heb bygebragt , en nog ineer- „ dere en zonderlinger dingen , die ik naderhand melden zal , uit zyn gcheu- „ gen heeft befchreeven, en als in een kort beftek, (terwyl hy in zyne ge- „ fprekken meer byzonderheden , en die oraftandiger, voordraagt,) heeft „ faaragetrokken” («). Deze drie aanmerkingen zouden reeds genoeg zyn om het gewaand animal' zihethicum Americamm, zo wel als de verzekeringen van Faber uit Bolivab. ontleend, verdagt te maaken ; maar ’t geen de dwaaling ten vollen bewyft, is,, dat men in een klein werkje van Fernandes over de dieren van Amerika , op> het einde van het deel , ’t welk de Natuurlyke Hiftorie van Mexiko , van Hernan- DES,vanREccHi, envanFABER, bevat, dat men aldaar, zegikinhetXXXlV Hoofdft. pag. n een plaats vindt, die Bolivar volftrekt tegenfpreekt , en' waarin Fkrnanjdes (o) verzekert^ dat de civetkat geen natuurlyk dier van Amerika is, maar darmen ten zynen tyde hadt begonnen om ’er eenige uit de Philippynfche eilanden (j») naar nieuw Spanje overtebrengen : dit ftellig. getuigenis van Fernandes met dat van alle de Reisbefchryveren , die zeg- gen , dat de civetkatten ihderdaad zeer gemeen zyn op de Philippynfche ei- landen, in de Ooft-Indiën, in Afrika, en van welken niemand zegt de zei» ve in Amerika gezien te hebben, veteenigende , kaïi men niet langer twyffe- len wegens het geen wy in onze optelling van de dieren der beide werelden hier omtrent hebben voorgedraagen , en het zal , niettegenftaande alle de Na- tuuronderzoekers het tegendeel geichreeven hebben, zeker blyven, dat de civetkat geen natuurlyk dier van Amerika is, maar een dier, dat, aan de heete landen der oude wereld bepaald, daar alleen t’ huis hoort, en dat nira- («1 „ Miror profeQo Gregorii nofiri fummam in animalium perquijhione induftriam , tnacis' „ fmmeorum, quae vidit unquam, memoriam ; juro tibi , mi LeStor, baec ovmia, qms haQenut „ ipjius ab ore ^fcriptis bauft, pojlbae didurus Jun plura rarmaqus , illius ipjurn ope libri- „ vqemoriter defcripfij]e, £ƒ per compendium quadam modo,(cum inter colloquia protradiora üf „ ^ura afferat) tmlum contraxijfe , pag. 540. Ifi') De Mluro a qw Gallia vocata corraditur , Cap. XXXIV. „ iVfli» me latei vulgare ejje boefelis vocari genus Hijpanit qitamquam advenam non indigenam , „ verum qui ex vifulis Philippicis coepit jam in banc novam HiJ'paniam adferrï'. Hifi. anim. min Nov. Hifp. Lib. I. a Fr ancis:o Fernandes , p.ig. ii. ip) » tïc civetkat wordt ook op de Philippynfche eilanden in de gebergten gevangen; haar i> vel gelykt vry wel naar dat van den tyger; zy is niet minder wild dan dezelve, maar veel ,, kleiner; men vangt dit dier, men bindt het, en na het zelve de civet, die in een beursje „ dat zy onder den itaart draagt, beilooteii is, afgenomen te hebben, laat men haar in vry* „ heid om haar op een anderen tyd weder te vangen”. Relation de divers Vcyages, par The* VENOT, Paris I6y6. Relation des Isks Pbilippines , pag. 10. „ Men vindt eene menigte civetkatten in de gebergten der Philippynfche eilanden”, Ilijioirf ginéralt des Vcyages, Tm. X. pag. 397. 184 DE NATUURLYKE HISTORIE, uier in de nieuwe wereld heeft beftaan voor dat het door menfchen derWaards •weidt overgebraut ; zo ih zelf tegen deze foorten van misvattingen , die niet d-an al te gemeen zyn, niet op myn hoede waregeweeft, zouden wy onze ci- vetkat voor een Amerikaanfch dier hebben opgegeeven , omdat wy het van St, Domingo gekreegen hadden; maar de Memorie en den brief van den Hr. Pages, die ons dit dier hadt toegezonden, naleezende vond ik. daar in dat het uit Guinée gekomen was. „ De civetlcat, fctayft hy, is uit Guinée aan- „ gebragt; zy leefde meeft van vrugten van dat land , maar zy at ook zeer ,, gaarne vleefch : geduurende al den tyd , dat zy lecvende was , verfpieidde ,, zy, zelfs op een zeer grooten aflland, eene onverdraagelyke muskus-lugt; „ toen zy dood was had ik veele moeite om dien reuk in de kamer te kunnen „ nitftaan: ik heb eene fpleet, juift op den balzak, by dit dier gevonden, ,, dewelke eene gemeene openin g was van twee zakken, die het , aan yder kant ., der zaadballen één, hadf, die zakken waren vol van een grauw, dik, en „ kleevend vogt , met vry lang hair gemengd , van dezelfde kleur als dat , t „ welk ik in die zakken gevonden heb; die zakken mogten omtrent anderhalf „ duim diep zyn; hunne wydte of raiddellyn is veel grooter aan de opening „ dan onder op den grond” (^). Ik ftaa op alle deze byzonderheden vaft als op zo veele bewyzen voor de algemeene waarheid., wegens het doorgaand verlchil, ’t welk tuffchen alle de dieren der Zuidelyke deefen van de oude en nieuwe wereld plaats heeft. De civetkat en de zibet zyn dan beide dieren van de oude wereld , zy heb- ben met malkanderen geene dan uitwendige verfchillendheden , die wy ■vroe- ger opgegeeven hebben ; die , welke in hunne inwendige deelen , en in ’t maakzel der bevvaarplaatfen , die hunne reukftofte bevatten, gevonden wor- den, zyn zo wel aangeweezen, en de bewaarplaatfen zelve met zo veele nauwkeurigheid befchreeven door de Heeren Morand (r ) en de la Peyron- ME , dat ik niet anders zoude kunnen doen dan te herhaalen het geen zy ge- zegd hebben : en ten opzigte van ’t geen ons overblyft wegens deze twee dieren voor te draagen ; dewyl het dingen zyn , die zy beiden gemeen heb- ben , of ftukken , die het bezwaarlyk zou vallen op het een dezer dieren meer .dan op het ander toe te paffen , zo hebben wy geoordeeld het geheel in een zelfde artikel te moeten famenvoegen. De civetten , dat is te zeggen de civetkat en de zibet , want ik zal nu voor- taan dit woord in ’t meervoud gebruiken , om hen beiden tevens aan te dui- den, de civetten, zeg ik, fchoon oorfpronkelyk uit de heetfte klimaaten van Afrika en Afia , kunnen egter in de gemaatigde , en zelfs in de koude , landen keven , mits men hen zorgvuldig voor de ruwheden , van de lugt bewaare , ,en heu fappige en uitgezogte fpyzen geeve; men onderhoudt ’er vry veele in (q) Extrafl: uit de Memorie van den Hr. Pages ’s Konings Geneesmeefter te St. Dominga » gedateerd van de Kaap den 6 Sept. I 7 S 9 - (rd M-mQim i(s l'Aoaiémie ro^/als des Sciences , Ann. 1728. cn i7Ji» VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. i8 Holland, alwaar men handel doet in hun parfum', de civet te Amfterdam ver- vaardigd wordt door onze Kooplieden gekozen boven die van de Lwant of de Indiën, die gemeenlyk minder zuiver is: die, welke men uit uumée be- komt, zou de befte van allen zyn (j), zo de Negers, zo wel als deinüiaanen en de Levamynen (0 dezelve niet vervalfchten met daar plant-lappen, ge yK als ladanum oflabdanum , ftorax , en andere balfemagtige en riekende middelen onder te vermengen. , . , • Om deze reukftoffe te verzamelen zetten zy het dier in eene nauwe kooy , waarin het zig niet kan omkeercn ; zy openen de kooy aan ’t eind , trekken het dier by den ftaart naar buiten , dwingen het om in die plaatfing te blyven door middel van een ftok , dien zy dwars door de fpijlen van de kooy fteeken, en waarmede zy de agterfte pootcn vaft bezetten ; dan brengen zy een klein lepeltie in den zak, die de reukftof bevat , zy fchraapen zorgvuldig alle de binnenfte wanden van dien zak af, en doen de ftolle, welke zy daar uithaaien in een fles, die zy zorgvuldig toeftoppen ; deze bewerking wordt twee of drie maal ’s weeks herhaald: de hoeveelheid der reukftoffe hangt veel af van de CA Men ziet eene menigte civetten in Malabar, liet is een klem dier, van maakzel ten naaftenbyals een kat, met uitzondering dat zyn fnuit puntiger is, dat hy minder gevaarlyka ” klauwenof nagels heeft, en een verfchillcnd geluid maakt; de par/um of reukftofFe , die het ” «reeft wordt als eene foort van vet voongsbragc in eene opening , die het dier onder den ” ftaart’ heeft • men haait ’er dezelve van tyd co: tyil uit, en zy is overvloediger naarmaate ” het ze've beter gevoed wordt; men doet ’er een grooten handel in te Kalicut, maar- zo ” men deze ftof zelf niet inzamelt , krygt men die byna nooit onvervalfcht”. Foya^e de ’dzllon pag n. „ De befte foort van civet, komt uit Guinée, en die is zeer zuiver". Jdamses^ugo. gjj vlekt celyk de kattyger; hy is zeer woeft; men haalt ’er alle twee dagra de civet uit, die ” niet d?n eene zekere fnotterigheid of dik zweet is, ’t welk hy in eene holte onder den ftaart ”, heeCf’. Foyage de le Maire, Paris 1695- pag- «oo. en loi. Het is van de civet van Gui- nee daar de Reisbefebryver hier van fpreekt. . , ■ „ Tk zaa t° Caïro , in ’t huis van een Venetiaan, verfcheiden dieren, die tenuiterftenmoe- ’Airr w-.ren'’ van de grootte bykans als een rtaande hond , maar grover, en byna van eene UIL WültlJ* o ... . Uv.». zan Kja«\r <1 a np»r> fn i-£> fterke houten kooijen, - . . „ . - . 1 . . " Zy openen de kooy van agteren om ’er de agterfte beenen uit te haaien , zo veel ” iirvoór’debk’erking noodig is, zonder dat het zig kan wenden om hem tekwetfen die ” hpr vafthoudf en de civet verzameld hebbende, laaten zy het weder naar binnen tn de ” kooy, houdende h^t altoos wel beflooten". Pietao della Vaile, Rouen 1745. Tom. I. De civetten welken men in Arabie zebides noemt, zyn natumlyk wild en onthouden zig ïn de «rebergten van Ethiopië; men brengr ’er veelen naar Europa, want men vangt hen ” ioUH "en inen voed: hen in fterke houten kooijen, waarin men hen melk, meel, brood ” Jyji ’en zomtyds vleefch te eeten geeft, enz’’. L'Jfrique de Marmol Tom. I. pag. 57. Zie öok de reizen van Th EVE rroT. De civetten van ’t eiland Java geeven wel zo veel muskus als die van Guinée, maar de* 'zelve is zo wit of zo goed niet”. Suüe de la Relation d’Adam OiIearius Tom. II. pag. 350. ” De InboorlinetH verbafteren dat fmeerzel derwyze, dat ik zou durven verzekeren , dat 'gr ” geene egte civet tot ons gsbiagt wordt”. Prosfer Alfxmus Hiji. Mgypt. Lugdun. Batar. 1735 > P-'ig- 239- IX. Deel. Aa i36 DE NATUURLVKE HISTORIE, hoedanigheid van ’t voedzel en de graagte van het dier; het geeft des te meer naarmaate het beter en lekkerer gevoed wordt; rauw en gehakt vleefch eye- ren, ryft, kleine diertjes, vogelen, jong gevogelte, en vooral vifch, zyn de geregten , die men het moet voorzetten , en met malkanderen verwiflelen en veranderen , om tevens zyne eetlult op te wekken en zyne gezondheid te be- waaren: hy heeft weimg water noodig, en fchoon hy zelden drinkt, looft hy dikwils zyne pis, en nien kan het mannetje van het wyfje aan de manier van piffen niet onderfcheiden. Het parfum dezer dieren is zo fterk, dat het zig aan alle de deden van hun lighaam mededeelt ; het hair is ’er van door trokken , en het vel zodanig van doordrongen , dat de reuk (o) nog langen tyd na hunnen dood ftand houdt , en dat men dien by hun leeven niet verdraagen kan , inzonderheid zo men in dezelfde plaats met hen beflooten is : wanneer men hen verliit door hen te ter- gen, wordt de reuk nog geweldiger, en zo men hen plaagt tot dat zy zwee- ten, kan men het zweet, dat insgelyks zeer riekende is, verzamelen, en men gebruikt dat om de waare parfum te vervalfchen , of ten minften de hoe- veelheid te vermeerderen. De civetten zyn natuurlyk wild en zelfs wat woeft ; zy laaten zig evenwel gemaklyk temmen, ten minften in zo verre, dat men hen naderen en zonder groot gevaar behandelen kan; zy hebben fterke en fnydende tanden, maar hunne nagels zyn zwak en ftomp ; zy zyn lugtig en vaardig in hunne bewee- gingen, fchoon hun lighaam vry dikis; zy fpringen als de katten, maar zy - kunnen ook loopen gelyk de honden ; zy leeven van den roof, overvallen en vervolgen de kleine dieren cn vogelen; zy zoeken, even als de voffen in de Dierengaarden in te fluipen , om het gevogelte weg te voeren , hunne oogen flikkeren des nagts , en het is te denken , dat zy in den donker kunnen zien • zo de dieren hen ontbreeken eeten zy wortels en vrugten ; zy drinken weinig en onthouden zig niet in vogtige landen ;zy verkiezen integendeel heete zandt gronden en dorre gebergten. Zy teelen in hun klimaat vry fterk voort, maar fchoon zy in gemaatigde landen kunnen leeven , en daar , even als in hun geboorteland , hunne reuk* ftoffe maaken , teelen zy daar niet. (?)) „ De bewaarplaats, die het riekend vogt van de civet bevat, is beneden den anus en 5, boven eene andere opening zo gelyk in de beide fexen, dat, zonder de ontleeding alle „ civetten wyfjes zouden fchynen .... Gelyk men heeft opgemerkt, dat deze dieren on- „ gemak hebben van dat vogt, wanneer de vaaten, die het bevatten, al te vol zvn, zo ,, neeu men ook l^pieren aan hen gevonden, die zy gebruiken, om deze vaaten te druk- „ ken, en er het \ogt te doen mtgaan: fchoon het zelve in grootere hoeveelheid in deze „ >>f'V3arplaatfen IS, en daar beter volmaakt wordt, is 'er reden van te denken, dat het „ z g ook over de geheele huid als zweet verfpreidt; inderdaad het hair der twee civetten ,, rook ilerk, en^ inzonderheid was dat van het mannetje zo doortrokken, dat de hand, na- ” hehiS’ over geftre^en hadt, nog lang eenen aangnaamen reuk daar van „ behieldt . ds lAcadmie des Saenees depuis jon établUf. Paris 1733. Tom. I. pag. VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET, 187 Zy hebben eene fterker ftem , en min ruwe tong , dan de kat , hunne fchreeuw gelykt vry wel naar die van een toornigen hond. Men noemt het olyagtig en riekend vogt, ’t welk men van deze dieren be- komt in ’t Franfch dvette , men noemt het zibet of algaüia in t Arabilch , in de’indien, en in de Levant, alwaar men ’er meer gebruik van maakt ton in Europa: men bezigt het byna niet meer in onze Geneeskonft, de partu- meurs en konfituriers maaken ’er nog eenig gebruik van in hunne vermengin- gen; de reuk van de civet, fchoon geweldig, is zagter dan die van de mus- kus:’ beide zyn zy uit de mode geraakt, federt dat men den amber gekend, of liever federt dat men de manier geleerd heeft om denzelven te bereiden ; en de amber zelve , die nog onlangs het reukraiddel by uitftek , de uitgezogtfte en edelfte odeur was, heeft veel van zyne achting verloren, en valt niet meer in den fmaak van onze kiefche lieden. Aa a I' i88 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE,’ JBESCHRTf^ING VAN DEN Z 1 B E T, zibet (P/. XXXI) heeft den kop, den hals, het lighaam en den -p^ ^ ftaart verlengd , maar de pooten zyn kort , de bek heeft veel over- ^ eenkomll: met dien van den vos , fchoon deze dikker is ; de oogen zyn van middelbaare grootte, en fchuinfch geplaatft gelyk die van den wolf, den vos, enz; de ooren zyn regt gelyk die van de kat, maar naar evenredigheid korter en meer gerond aan ’t einde ; hy heeft vyf vingers aan yderen voet ; de ftaart-beenderen zyn dik ; dezelve is met een kort en gevuld hair bedekt ; die van den zibet , die ten onderwerpe voor deze befehryving gediend heeft , was naar beneden en naar voren gekromd , miflehien was deze kromming toevallig, en kwam dezelve üegts van eene famengroeijing in de laatfte wervelbeenderen. Het hair w'as kort en gevuld , het verborg eene foort van donshair van eene. • afchgrauwe kleur, dat nog korter was; het hadt verfchillende tinten van wit, van grauw , van bruin , en van zwart , die groote vlekken op den hals en op^ den haart maakten, en andere kleiner op het lighaam cn op de beenen: het einde van den bek was van eene witagtige kleur ; het neusbeen , het voor- hoofd, endezyden van den neus en van het hoofd, hadden eene grauwe kleur, die met bruin en geelagtig gemengd was,. wanneer men haar van na- by op zag ; het onderft kaakbeen en het onderft van de buitenzyde van het oor waren bruin; het bovenft en de rand hadden eene aichgrauwe kleur; de kruin van ’t hoofd en. ’t bovenft van den hals waren van eene gemengde vuil witte, bruine, en zwarte kleur; daar was een zwartagtige ftreep, die ziguit- ftrekte van het midden van den hals , langs den mg en het kruis tot aan het midden van den ftaart ; twee andere zwartagtige ftreepen , een aan weerzyde , begonden op eenigen afftand van de ooren , en ftrekten zig langs den hals en voor op. den fchouder uit ; twee andere ftreepen van dezelfde kleur , een aan weerzyde , waren laager geplaatft , begonden by de bafis van ’t oor, ftrek- ten zig byna tot aan de fchouders uit, en vereenigden zig op de onderfte zy- de van den hals; daar was op die zelfde zyde van den hals een groote vlak van dezelfde kleur,- die zig uitftrekte van de tweede ftreep van eene zyde, tot aan die van de andere zyde , en daar waren op de. keel aan weerzyde twee kleine vlakjes van dezelfde kleur ; alle deze ftreepen en vlakken van de zyden en van het onderft van den hals waren op een witten grond ; men zag op de lendenen, ter zyde van de zwartagtige ftreep, die zig van den hals tot aan den ftaart uitftrekt, twee andere ftreepen van dezelfde kleur, maar zy waren op verfcheiden plaatfen afgebrooken: de fchouder, de buitenzyde van den arm , de zyden van de borft en van ’t lighaam , de weeke buikzyden , de bui- tenfte zyde van de dij en van ’t been hadden eene zwartagtige kleur ; en eene meer of min witagtige grauwe kleur; deze twee kleuren maakten beurteling- fche ftreepen loodregt gerigt op de zyden van het lighaam en van de borft eu PLXXXI- \ BE SCHRYVING VAN DEN ZIBET. 189 OP de weeke buikzyden , en horizontaal op den fchonder , op de bniten- zvde van den arm, van de dij en van het been: daar waren op den ttaart ze- lln ringen van een bruine kleur, en zeven andere witte ^eurtelrngs ge^aatft; d^bruine ringen waren veel breeder op de bovenfte zyde van den ftaart dan oD de onderlle, en de witte ringen waren daarentegen veel breeder op de ?)Sderfte dan op de bovenfte zyde; het einde van den ftaart was wit; de bortt de oxels , de binnenzyde van den arm , het benedenft van den buik , de. liezen en de buitenfte zyde van de dij, waren witagrig en daar waren eenige bruine, vlekken op .de borft: de voorarm , de binnenzyde van het been, en de vier voeten waren bruin. Lengte des geheelen lighaains, in een regte lyn gemeeten van het einde van den bek tot aan den aars . . • • Hoogte van het voorftel . « • • Hoogte van het agterftel . • ; , , * Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan t agter hoofd . * j u 1' ■ ’ . ‘ Omtrek van het einde van den bek . . • • Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening des monds Aflland tuflehen de twee neusgaten . . • Afftand tuflehen het einde van den bek en den voorften hoek van Affland tuflehen den agterften hoek en ’t oor . Lengte van ’t oog van den eeneii hoek tot den anderen Opening van ’t oog • • ’ t * j i * Aflland tuflehen dé voorfte hoeken der oogen , volgens de krommng van ’t neusbeen gemeeten ..••• Dezelfde afftand in een regte lyn • • • Oratrek van den kop tulfchen de oogen en de ooren T eno-te dor ooren • ‘ ’ • ' Bree'’dtc van de bafis, op de uitwendige kromming gemeeten . . Afftand tuflehen de twee ooren om laag genomen Lengte van -den hals Omtrek van den hals Srek des lighaams agter de voorfte pooten genomen . . Dezelfde omtrek op de dikfte plaats Dezelfde omti'ek voor de agterfte pooten Lengte van den ftomp des llaarts ’ Omtrek van den ftaart ter plaatle van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog al tot aan t gewngt van de hand • ' . 1 ‘ u u ’ ‘ * Breedte van den voorarm by den elleboog . . . « Dikte op dezelfde plaats . . Omtrek van ’t gewngt van de agterhand . . • • Omtrek van de agterhand , * • v pin Ip’tler naoplpn Lengte van het gewngt van de hand tot aan .t einde der nagelen. Letwte van het been van de knie tot aan de hiel Breedte van het boveuft des beens * a vöèten, duimen, lynen. 2 . I. I. O. O. o. o. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. li 1. I. I. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 5- 0. 0. 9. I. 3* 5- 7- 4- 5* 6. 7- 4- 6. 0. 6. 2. 5-' 2. 0. 0. 7- 0. 4- I. 7- I. 3* 9- 6. 1. 9, 2. 9- 2. I. 4- 7* ro. 0. I. o.. 3- 6. I. 0. 0 0. 4- 9. 4- 3“ 2, 0. 0. II. 0, . 9- 2. 10. r» 0* 5- 0. 8. n • 0' I. ipo DE N A T U U R L Y K E HISTORIE, Dikte . ... Breedte ter plaatfe van de hiel Ointrek van den agtervoet , . * Eci5gte van de hiel af tot aan t einde der nagelen Breedte van den voorften voet . . Breedte van den agterften voet Lengte der grootfte nagelen Breedte aan de bafis . aan ’t fchaainbeen uit en geleek in zyti maakzel naai, ncc uctvues van oen oc- ter (fl) ; de lever was byna geheel in de regterzyde en de maag in de linker-r zyde. voeten , duimen. lynen. O. 1. I. • O, I. 4- . o. 2. 9- . « o. 4- 8. . o. I. 3. . o. I. 3. • . o. p. 4- f 0. o. I. netvlies ftrekte zig tot De twaalfvingerigedarm ftrekte zig in de regterzyde tot voorby de nier uit, plooyde zig naar binnen, en verlengde zig naar voren; de omwentelingen van den nugterendarm waren in de navelftreek , in de regterzyde , en in de regter darmbeenttreek ; die van den omgebogendartn bevonden zig in de linr kérzyde van de onderbuikftreek , en de regter darmbeenttreek, aan de reg^ terzyde, in de navelttreek, op den nugterendarm, en in de linkerzydc by de nier; eindelyk liep de omgebogendarm in den blindendarm uit in de reg- terzyde ; alwaar de blindedarm naar voren gerigt en wat buitenwaards ge-, krorad was ; deze darm en de kronkeldarm hadden maar zeer weinig lengte , wantin eene regte lyn gerigt zynde met den regtendarra, de een aan ’t eind van den anderen , ftrekten ^y zig niet verder uit dan van de regter nier tot aan den aars. De groote blindezak van de maag was weinig diep , fchoon de maag in ’t lang liep ; ook was ’er een groote afttand tulTchen den flokdarra en den reg- ter hoek , dien het regter gedeelte van de maag maakt : de twaalfvingerige- darm was de diktte der dunne darmen, en de omgebogedarm \a, PI. XXXII, fig. I ) was de mintt dikke van de drie ; de blindedarm (5 C) hadt zo weinig dikte als lengte ; hy hadt een elleboog in ’t midden (D) zyner lengte , en zyn einde (C) hadt eene kcgelagtige gedaante: de kronkeldarm C -5) was minder dik by den blindendarm dan by den regten , omdat de regtedarm wat grooter middellyn hadt dan dc blinde. Daar was aan weerzyde van den regtendarm (/f , Pl. XXXIII) by den aars een eyrond blaasje (23 B) dat vier lynen lengte, drie lyuen breedte, en twee lynen dikte, hadt; de vliezen, Jdie deze blaasjes formeerden, waren hard en dik, het binnenft hadt eene witte kleur, en bevattede eene dikke witagti- ge ttof, die een reuk van galfterig vet hadt; deze ftof kon uitvloeijen op de randen van den aars door een ontlaftbuis, die daar op uitliep. De lever beftondt uit vier kwcibben; de groottte bevondt zig agterhetmidr den van het middelrif ; zy was door twee fplytingen in drie deelen verdeeld ; het galblaasje was in de eene en de draagband in de andere fplydng geplaatft j (a) Zie het VII Deel i van dit Werk, blz. I TL XXXII. IDb' . /I el . / '4 r B E S C I I R Y V I N G V A N DEN Z I B E T. -191 dJc band was zeer dun en byna geheel doorfchynende ; maar hy was nietdoor- boord in de gedaante van een net gelyk die van den otter, rdioon het net- vlies van den zibet zodanig was even als het netvlies van deii otter : het lin- ker gedeelte van de groote kwab van de lever van den zibet was grooter dan de twee andere, en die van ’t midden was de kleinüe; daar was maar een kwab aan de linkerkant ; dezelve formeerde eene foort van bykwabbetje door ee- ne verlenging by den wortel van de lever geplaatll: ; daar waren twee kwab- . ben aan de regterzyde, die welke aan de middelde kwab raakte was kleiner dan dezelve , maar grooter dan de linker kwab ; de andere regter kwab om- vattede met zyn agterfte gedeelte het voorde einde van de nier ; zy was veel kleiner dan de drie andere kwabben , en liep met de groote regter kwab fa- men om een bykwabbetje by den wortel van de lever te maaken , gelyk aan het kwabbetje door de linker kwab geformeerd : dit ingewand hadt eene donkere roode kleur zo wel van buiten als van binnen , het woog zeven oneen en vyf gros. Het galblaasje was groot , het hadt , over het grootft gedeelte zyner uitge- ftrektheid, eene rolronde gedaante, maar het einde, dat aan ’t voetje vaft zat, was kegelagtig en naar de zyde van de lever gekromd ; het voetje was regt zonder eenige bogtigheid te maaken. ° De mih was zeer lang ; zy hadt maar twee zyden ; het onderft gedeelte hadt de grootfte breedte, en het middel bovengedeelte was het fraalftej dit inge- wand hadt van buiten dezelfde kleur als de lever, de binnenile zclfltandig- heid was zwartagtig : zy woog vier gros en agttien greinen. Het alvleefch 'was kort, dik, breed, en hevig, het ftrekte zig flegts tot de milt uit. De linker nier fprong een vierde haarer lengte meer vooruit dan de regter ; zy waren van eene regelmaatige gedaante j men onderfcheidde haare verfchil- lende zelfilandigheden ; het bekken was groot , en daar waren geene tepels op de wanden. De nier-klieren waren zeer zigtbaar en geplaatft tegen de binnenzyde van hetvoorfte gedeelte van ydere nier^zy hadden eene geelagtige kleur en de ge- daante van een olyf; haare lengte was van negen lynen op een middellyn van drie lynen. Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was weinig uirgeflrekt; de reg- ter long beftondt uit vier kwabben, gelyk als in de meelle viervoetige dieren j drie dezer kwabben waren op een ry gefchikt , en de vierde , die cte kleinfte van alle was , bevondt zig by de balis van t hart : daar aren maar twee- kwabben in de linker long; de voorftc was door eene dien-' uiti-anding in twee deelen geleheiden , waarvan het agterft kleiner was dan het voorftc Het hart was geplaatft in ’t midden van de borft met de punt agterwaards gei'igt; daar kwamen twee takken uit den boog van de groote ilaga'der. De tong was dun en aan k einde gerond , over ’t grootft gedeelte haarer' lengte met kleine platte tepeltjes bezet, die puntig, ftyf, en agterwaards ge- rigt waren : daar waren maar twee kelkkliercn op het agterfte gedeelte , dat ook roet buigzaame tepeltjes , fmaller en langer dan de andere , bezet was : de geheelo I ipa. DE NATUURLYKE HISTORIE, oppervlakte van de tong was met kleine ronde korreltjes bezaaid : de ftrotldap «rac i’.nni-iff • daar waren negen of tien dwarfche vooren op het verhemelte , SreCIc’n «in zeeï m4g=totig, ’t 7.y in hunne betrekkelyke dikte, 't hwffónen^en^e agterherflenen waren even als in de meefte andere vier- voetise dieren geplaatft , en verlchilden daar uitwendig niet van dan in de rig* tin'T der bogtigheden van de herCTenen , die in \ lang liepen j de herflenen woogen zeven en een half gros , en de agterherflenen twee gros en agttien greinen. _ jan. Dit dier hadt zes mammen, drie aan weerzyde; twee op de borlt en een op den buik; de laatfte mammen van de borfl: waren geplaatft op de kraak- beenderen der valfche ribben, en bevonden zig op omtrent- vier duimen af- ftands van de eerfte mammen van de borft en van die van den buik. _ De klink B , PI. XXXII, fig. a) was groot en liep met het onderft ein- de (B, fig. len A, fig, 3 -) uit een punt (zte B , fig. o. en A, pg. 3 , al- waar het onderft einde van de klink grooter vertoond wordt dan het natuurlyk is- even als in de teeven: het hoofdje van den kittelaar (S, pg. 3) hadt wei- nig lengte , maar het was dik pn knobbelagtig , het hadt eene lyn dikte twee lynen breedte , en het fprong een lyn in de lengte uit ; de blaas (C , PI. XXXI in hadt eene eyronde gedaante ; de pisgang (D) was kort ; daar wa- ren verfcheiden knobbeltjes by de opening vandelyfmoeder(A), de hoornen (FF) waren lang en in eene regte lyn gerigt; de zaadballen (G- plat, cyrond, grauw, en doorzaaid met bruine flippen; het loofwerk (Hil) hing daar llegts met een zyner zyden aan , èn het was zeer uitgeftiekt. Daar was tulTchen de Idink (A, PI. XXXII, pg. a) en den aars (L) een derde opening F) zo groot als de aars , en ten naaftenby op een geh’ken afftand de eene en den anderen geplaatft; het was de mond van een buis, die drie lynen middellyn en zeven lynen lengte hadt, en die zig tuflehen de fchede en den regtendarm uitftrekte; de buis geopend, en over haare lengte in twee gelyke deelen gelcheiden zynde (zie pg- 4 vei toonde op den grond (C^ den ingang van twee beurzen of zakken (D E ) ; na het vel, t welk elk dezer zakken (J l, PI' XXXIII) uitwendig bedekte, en de fpieren, die onder het vel waren , te hebben weggenomen , zag ik de buitenwanden der zakken bedekt met knobbeltjes , die aan malkanderen vaft waren ; maar het was ceniaklvk dezelve voor een groot gedeelte, van een te fc heiden (gelyk vertoond worden in de ;; Pguur van de XXXII PI.)-, elk dier knobbeltjes was een blaasje of klein zakje , (A B,pg . alwaar men hetzelve geopend en door liet vergrootglas vergroot ziet) het w'clk een olyagtig vogt bevattede ; dit vogt hadt een reuk van civet; de binnenwanden dezer blaasjes waren uit- gehold door kleine holtens (CC),en daar waren klieragtige korrels : de groot* ile blaasjes openden zig in eene groote holligheid , die zig in ’t midden van de geheele klier bevondt , door eene kleine opening (B) ; maar de kleine zakken (ü E) hadden ook gemeenfehap met de groote door eene kleine opening (E)'. het riekend vogt komt door deze openingen in de groote holligheid , alwaar het verdikt. BESCHRYVING VAN DENZIBET. m voeten, duimen, lynea. Lengte der dunne darmen van den portier af tot aan den blinden- darm . . . .... Gmtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen .... Gnitrek op de dunfte plaatTen ... . . Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatlen . ... Omtrek van den omgebogendann op de dikfte plaatfen . , Omtrek op de dunfte plaarien .... Lengte van den hiindendarm .... Ointrek op de dikfte plaats .... Omtrek op de dunfte plaats ... . . . Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . . Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den rcgtendarm by den kronkeldarm * . . . Omtrek van den regtendarm by den aars .... Lengte van den kronkel-en regtendarm te famengenomen . . . Lengte van de geheele darmbuis, den blindendarm daar niet mede onder begreepen . . Groote omtrek van de maag . . . • • Kleine omtrek . . . . . Lengte der kleine kromming van den flokdarm af tot aan den hoek, dien het regter gedeelte maakt . ... Lengte van den llokdarm af tot aan den grooten blindenzak . . Omtrek van den flokdarm . . . . _ Omtrek van den portier . . • . Lengte van de lever . ‘ • . ... Breedte . . ... Ilaare grootfte dikte . .... Lcngte\an het galblaasje . • ... Deszelfs groote middel lyn ..... Lengte van de milt Breedte van het onderfte einde . ... Breedte van het bovenftc einde ..... Dikte in ’t midden . .... Dikte van het alvleefch • • • Lengte der nieren Breedte . • • • Dikte . . • % I 1, ' Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt ..... Breedte . . V , , ' Breedte van het vleezig gedeelte tullchen het zenuwagtig middel- punt en het borftbeen . . . . . Breedte aan weerzode van het zenuwagtig middelpunt Omtrek van de balis van ’t hart Hoogte van de punt af tot aan ’t begin van de longflagader . . Hoogte van de punt af tot aan den longezak .... Midddlyn van de groote flagader van buiten tot buiten gemeeten. Lengte van de tong • • • . - ’ . ‘ • j Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan t einde. Breedte van de tong .... JX. Deel. Bb II. 0. o. o. 2. 3- o. 3. o. o. I. 9- 0. I. . o. o. I. 9- o. I. o. o. o. 10. o. I. 6. o. 0. 7- o. 3- o. o. 2. 6 . o. 3- o. o. 4- o. o. 8. 0. II. 8. o. I. 2. o. o. 9- 3- o. 2. 9* o. o. ir. o. I. 3- o. I. 6. o. 5* 7. 0. 5- 7. o. I. o. o. o. 8. o. o. lO. o. 6. .4. o. I. I. o. o. lO. o. o. 3- o. o. 3- 0. 2 o. 0. I. 3. 0. 0. 7- o. I. 4- o. 1. 8. o. I. 8. o. 2. 8. o. 5- o. o. 2. 5- o. I. IX. o. O. 4i' o. 3- 2. o. I. 2. o» o. s. 4^4 ÓË N.AtÜ'UkLYKE HISTORIE, Lengte der herflenén .... . , Efeedte . . ^ . Dikte . , Lengte der agtcrherflfenen . • . . Breedte • • ï ; . Dikte • , Aflland tuflTchen den aars en de klink Lengte van de klink . , . j * * Lengte van de fchede . . ; . ; * Omtrek aan de dikfte plaats ., * Omtrek aan de dunfte plaats . ' Groote ointrek van de blaas . . . Kleine omtrek . ^ . Lengte van de pisbuis .. Oratrek . - . ; " Lengte van het lighaam en dën hials van^de lyfraoëdér Omtrek . ... , , Lengte der hoornen van de lyfmoeder Omtrek 6p de dikfte 'plaatfen . . , Omtrek aan ’t einde van yderen hoorn Afftand, in een regte lyh , tulTchen de zaadballen , 'èn hét einde den hoorn . . . . , Leiigte van de kromme lyn » die de trompet doorloopt Lengte der zasidballen . . . , Breedte • • . . . Dikte . . . Het geraamte van den zibet heeft veel overeenkomft met dat van den vos* dc ontvleefchde kop van den eefften is egter naar evenredi^eid kleiner de bek IS veel korter, het voorhoofd en het bekkeneel zyn fraaller, maar de ran- den van de kruin des hoofds en van het agteihoofd zyn meer uitfoiingende , en de uitfteekzels van de bogt der takken van het onderft kaakbeen zyn veel langer. De zibet heeft zes fnytanden en twee hondstanden in yder kaakbeen, vyf bcilctïindcn 32-n wccrzydc vsn het onderft kk''tt.been en- ss.n dc rcgtcrzyde v^u het bovenft, en zes aan de linkerzyde van dat kaakbeen; alhoewel ’er geen vóetftap van tandkas was voor de eerfte kies aan de regterzyde van het bo- venft kaakbeen ter plaatfe beantwoordende aan die, alwaar de tanU is, die zig meer mar de ünker dan naar. de regterzyde bevindt ; zo is ’er toch grond van te denken , bat de baktanden aan weerzyde van het bovenft kaakbeen gebrek van maakzel is , dat ’er een ontbreekt in dezen, die ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft; de zibet heeft (tón ac,t;en dertig tanden ; de vos heeft ’er vier meer , die de eeifte en de laatfte aan weerzyde van het onderft kaakbeen fchynen te zyn ; voor het • overige verfehillen de tanden dezer twee dieren weinig in hunne betrekkely- ke plaatling en figuur , uitgezonderd de hondstanden , die veel langer zyn ih Het doornagtig uitfteekzel van het tWeede liekwervelbeen van den zibet is voeten-. duimen, hrnea. Ö. I. lO. O. I. 6. 0. O. 10. 0. O. II. ö. I. a. 0. O. 7- o. I. 2. e. o. 5h o. 2. 7- 0. I. 9* o. I. 3- o. II. o. b. 8. 9* o. I. 6. o. 0. 8. o. ' I. 9- a o. lO. ó. 4- 4. o. o. 7- o. 0. Jh van b. o. li o. o. 9* o. o. 7h o. o. 4,- o. o. 195 beschryving van den zibet. verhevener dan dat van den vos en zeer bolrond van het een tot het ander einde; de doornagtige uitfteekzels der laatfte wervelbeenderen, en de onder- fte tak van het dwarfche uittteekzel van het zesde wervelbeen zyn naar even- redigheid grooter. . i De zibet heeft , gelyk de vos , dertien rugwervelbeenderen , dertien ribben aan weerskanten, negen ware en vier valfche, agt beentjes in ’t borftbeen, zeven lendenwervelbeenderen , en drie valfche wervelbeenderen in ’t heilig- been, maar daar zyn ’er twee-en-twintig in denftaart; de buitenzyde van het bovenft gedeelte van het heupbeen is minder holrond dan in den vos en de eyronde gaten zyn langer. De voorfte zyde van ’t fchouderblad van den zibet, is zeer bo^ond over haare lengte • de doorn loopt van voren uit in drie uitfteekzels , waarvan het voorfte én buitenfte gerond zyn; het agterft is dun en puntig: de beendereti van den arm, van den voorarm, van de dij, en van het been zyn veel min- der lang dan by den vos, gelyk men zien kan uit de raaaten in de volgende tafel bygebragt, zo men dezelve vergelykt met die der beenderen van den vos {b')x de beenderen van de voorhand, yan de agterhand, van den voorvoet, van den agtervoet, en der vingeren gelyken byna geheel naar die van de kat, uif^ezonderd de verfcliillendlieden , die in de maaten plaats hebben. voeten , Le;igte van den Itep van ’t einde des bovenften kaakbeens tot aan ’t agterhoofd ...••• o- De erootfte breedte van den kop - „ * • j ‘ ’ j °* Lengte v^n het onderft kaakbeen van zyn voorfte einde tot aan den agterftep rand van het knokkelwyze uitfteekzel ... o. Breedte ter plaatfe van de hondstanden _ / j ’ Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der inytanden . . p. Breedte ter plaatfe van de hondstanden _ • ‘ ‘ Afftand tuflclien de oogbollen cn de openuig der neusgaten o. Lengte van deze opening 1 engte der eigenlyke neusbeenderen _ • ♦ • Breedte aan de breedfte plaats . . • • Hoogte dpr oogbollen ■ • Lengte der langfte hondstanden • • Leng'te^dcr grootfte\akm^ . ’ Breedte • TV * 1 # • • * Lengte der twee voornaame ftukken van het tongbeen . Lengte der tweejle beenderen .... Leiigte der derde enderen .... Lengte van het middelbecn .... BSe'^Sn^ èerften wervelbeens van boven naar be- neden . • • * duimen, lynen.’ o. O. o. o. b. o. o. o. Q. O. Ó. P. O. O. ó. o. 5. 2 . 2 . ld. 3 ‘ 7 . c. P,. 8 . 0. 11, I. 4 * 0. 9 - 0. 5 i'‘ I. 6 . p. 3 ' a lOi. 0. 7 h oi 2 |. 0. 0. ^ 1 " 0. p. 8 . 0. ö. 0. 3 - 0. 4 - ö. 5 - 0 . 5 - 196 DE NATUORLYKE HIST Lengte van den eenen kant naar den anderen Breedte van het eerfte wervelbeen, op de^dwarfche uitfteeJi meeten • ♦ • Lengte der dvvarfche lutlteekzels van voren naar agteren . Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig uitfteekze'l Breedte , , * . . • Lengte van het doornagtig Urtfteekzel van het derde rugwer dat het langft is . . . . ° . Lengte van het lighaam des laatftcn wervelbeens, dat het li Lengte der eerfte ribben . . . , Aflland tuflehen dc eerfte ribben aan de breedfte plaats ^ Lengte van de negende, die de langfte is Lengte van de laatfte der valfche ribben . . Breedte van de breedfte rib . , , Lengte van het borftbeen Lengte van het eerft der beenderen, dat het langft is . . o. Lengte van het lighaam des zesden wervelbeens, dat het langft is» o. Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het zesde wervelbeen, dat het hoogft is ... . . , Lengte van het bykomend uitfteekzel van het zesde wervelbet dat het langft is . . ... I.engte van het heiligbeen .... Breedte van het voorfte gedeeite . ... Lengte der langfte valfche wervelbeenderen van den ftaart , Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen Hoogte van hel been, van het midden der panswyzc holligheid Middellyn van die holligheid . ... Lengte van de goot . • i . . . Breedte in ’t midden . . . . Diepte . . . . . . . Lengte der eyronde gaten . . * Breedte . . . . • . . Breedte van het bekken . . » . Hoogte . • . . . i Lengte van het fchouderblad • . , . Breedte aan de breedfte plaats .... Breedte aan de fmalfte plaats . . . * . ' Hoogte van den doorn aan de verfaevenfte plaats Lengte van het fchouderbeen . . . ‘ ^ * Omtrek aan de Rleinfte plaats ... Middellyn van deszelfs hoofd . . ‘ * Breedte van het onderfte einde . ^ ' Lengte van de ellepyp Lengte van de elleboogsknokkel . ' Lengte van het ftraalbeen . Lengte van het dijebeen Middellyn van het hoofd . [ Omtrek van ’t midden des beens . , ‘ ^ Breedte van het onderfte einde . * Lengte der kniefchyven . , I 0 R I E 9 voeten, duimen, lyne». 0. 0. 5 i. !ge- 0. 2. o, . 0. 0. IC^. . 0. I. I. 0. 0. 6 . 0. >een. I. 4 - 0. r. r. i is. 0. 0. 7 h 0. I. 5 - . 0. I. 2. 0. 4 - 6 . c. 3 * 0. 0.- 0. 4 - 0; 6 . 2. 0. I. 2.. is. 0. 0 . 11. 1 , dat 0. 0. 8. 0. 0. 9 - 0. I. 7 - 0. I. 4 - • 0. 0. loir. 0. I. 0, . . 0. 2, 3. 0. 0, ê. 0. I. 6. 0, I. 9 - 0. 0. to. 0. I, 1 0. 0 . 0, I. 5 - 0. I. 9 - 0. 3 - R 0. I. 9’ 0. 0. 0. 0. 8. 0. 3 * II. e. I. I. 0. 0. 8. 0. 0. M 0 0. 4 - 0. 0. 0. 0. 3 - 6. 0. 4 - 7. 0. 0. 51 - 0. I. 0. 0. 10. 0. 0. B E S C H R Y V I N G V A N D E N Z I B E T. 197 Lengte van het fcheenbeen .... Breedte van deszelfs hoofd .... Omtrek van ’t midden des beens • • . • Breedte van het onderfte einde Lengte van het kuitbeen . • • Omtrek op de dunfte plaats . • • Hoogte van de voorhand .... . . Lengte van het hiel been .... . . Lengte van het eerfte beentje van de agterhand , dat het korft is. Lengte van het derde beentje dat het langft is . . Lengte van het eerfte van den agtervoet dat het kortft is . . . Lengte van het derde beentje dat het langft is . • . Lengte van den eerften regel van den raiddelften vinger der voor- fte voeten . . . . • • • Lengte van den tweeden regel Lengte van den derden regel . • .... Lengte van den eerften regel van den duim .... Lengte van den tweeden . . . • . * ; Lengte van den eerften regel van den raiddelften vinger der agter- fte voeten ■ Lengte van den tweeden regel Lengte van den derden Lengte van den eerften regel des duiras . . • • • Lengte van den tweeden * • • . . • • • vöeten, duimen. 0, 4- 6. o. o. lOi. 0. I. I. 0. 0. 7- o. 4- 2. o. o. 4- 0. o. 5* 0. I. li* o. o. o. I. o. o. lO. o. 1. lO. o. o. 7h o. 0. 4i- o. 0. 4- o. o. 4-, o. 0. n D-' o. o. 7h o. o. 4i* 3i» o. o. 4- o. Q. 3-, Bb.3 i ipS DE NATUURLYKE HISTORIE, beschrtving van de civet, ligteara van de civet (^Pl. XKXIF) is minder verlengd dan dat ^ 1^ zibet;zy heeft een dikker bek, en het neusbeen buitenwaards gebomd , terwyl die boog by de zibet binnenwaards is j de oo- ^ A- korter en Imaller; voor liet overige hebben de- Zt,.t\vee dieren veel overeenkomü met malkanderen in de gedaante van den neus , van t hoofd , van den hals en van de beenen : de ilaart van de civet was minder lang dan die van de zibet , daar was ook eenig verfchil in de voe- ten ; want de duim der agterfte voeten was drie lynen nader by den tweeden vinger, en daar waren twee kleine knobbeltjes op het midden der onderlte zyde van den agtervoet, en het knobbeltje , dat agter de agterhand zat, was grooter dan in de zibet , en maakte een tweede kleiner aan zyn binnenzyde ; de nagels waren dikker en hadden een zwarte kleur. liet hair van de civet , die ten onderwerpe voor deze befchryvkig gediend h^tt , was langer , harder en ruiger dan dat van de zibet ; daar was insge- lyks , zo als in dit dier , een foort van dousliair dat zeer zagt en van eene bruine afchgrau we kleur was: het hair hadt verfchillende gemengelde kleuren van wit, witagtig, grauw, geelagtig, bruin en zwart; deze kleuren waren met llreepen en vlakken gefchikt ; de plaats der knevels aan weerzyde van den neus hadt eene witagtige grauwe kleur ; het neusbeen , .de rondte om de oo- gen , ae wangen , het gedeelte der bovenlip , dat boven de knevels kwam , het onderlt kaakbeen in ’t geheel, het voorfte gedeelte van de borft, de oxels de voorarm , het onderft gedeelte van het been , de vier voeten en het ein- de van vlen ftaart, waren van eene bruine kleur met zwartagtig vermengd; daar was ook grauw op de borft : bet voorhoofd , de kruin de zyden en het agterfte des hootds en de buik waren .van eene grauwe kleur met zwartagtig gemengd en van een hgt zweemzel van geelagtig zonder ftreepsn of vlekken : de ooren hadden bruin zwartagtig op hun onderfte gedeelte , en grauw geelagtig op hun bovenft gedeelte: die zelfde gemengde kleur van geelagtig, van grauw, en zelfs van wit- agtig, vvas op denhals en op al het overige des lighaams met zwarte ftree- pen en vlakken : daar was op ydere zyde van den hals een ftreep , die op ee- mgen atfland van de bafis van ’t oor begon, die zig in een regte lyn langs den hals intftrektc , en die voor den fchouder nederdaalde ; op de onderzyde van den hals was een groote vlek van voren uitloopende in vier takken, waar- van twee aan weerskanten van den hals weer opliepen ; op den rug was een bloede iheep, die zig van den hals tot in ’t midden van den ftaart uitftrekte, op de zjden van den rug, en op de fchouderen waren kleine vlekken, op de lendenen twee of drie evenwydige ftreepen, met een breeden band in het midden; zy waren op zommige plaatfen afgebroken, zodat zy uit lange ver- cemgde vlekken geformeerd fcheenen te zyn ; op de zyden van de borft op de \vedvC buikzyden, op het kruis j op de buitenzyde van de dij, en op' het -P/.JLYA7V ,3pl**': ' feSïgï- I.A CiVETTE % . , 4 >■ f ; # i f (■ ï' < 7 - ■ 199 BESCHRYVING VAN I>EN' CIVET. been waren srooter vlekken dan die der fchoiideren en der zyden en van den rus; eindelyk was op de oflderzyde van den ftaart een ftreep vyf of zes zmrte vlekken in de gedaante van halve ringen , beurtelings tuflchen andere halve ringen van eenc grauwgeelagtige kleur geplaatft. . ^ Hethair van de cfvet was dikker, ileviger, en langer dan dat van de zi- bet inzonderheid onder den buik en op den rug , alwaar het eene foort van borftelhair maakte, dat zig langs het lighaam van den hals tot op t midden van den ftaart uitftrekte , en dat uit hairen bcftondt, die vier of vyf duim- laneer waren; die van den buik hadden tot derdehalf duim lengte, die van de fchouders en de dij waren flegts omtrent een duim lang , en die van den bek en der vier voeten waren zeer kort. fcengte van geheele lighaam , in een regte lyn gcmeeten van het einde van den bek tot aan den aars . . • • Hoogte van het voorftel . . . • • Hoogte van het agterftel • • • • Lengte van den kop van bet einde van den bek toe aan t agter- Hoofti • • * ♦ • • Omtrek van het einde van den bek, op het einde van het on derft kaakbeen gemeeten . Omtrek van den bek , onder de oogen gemeeten Oratrek van de opening. des monds . . . . AfïHnd tuflchen de beide neusgaten . . . . . Afftand tuflchen het einde van den bek en den voorften hoek van t oog • • ■ « • • Afftand tulTchen den agterften hoek en ’t oor . . . Lengte van ’t oog van den eenen hoek tot den anderen . , Onening van ’t oog • • • ■ * Afftand 'tuflchen de voorde hoeken ^der oogen volgens de krom- ming van ’t neusbeen gemeeten . . • DezelHe afftand in een regte lyn , • Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren T enote der ooren • • • . • Btee’dte aan de bafis, naar de buitenfte kromming gemeeten .... Afftand tuflTchen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals OmtrS van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten . . .. Dezelfde omtrek op de diklte plaats Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten I emrte van den ftomp des Itaarts . . . . Omtrek van den ftaart aan ’c begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan ’t gewtigt van dc li*incl * • • • • • Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte aan dezelfde plaats • Omtrek van ’t gevvrigt van de hand . « • • • Omtrek van de agterhand Lengte van ’r gewrigt af tot aan t einde der nagelen •> voeten, duimen, lynen. a. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. ■O. . 1 . 1 . I. 1. o. o. o. o. o. o. ©. a. II. 10. 5 * 8 . 4 - 0. 3. 2 . d. c. 1. - 1/ 10. 1. 2. 2 . 4 - 0. 4 - 1. 4 - 4 - 2. 1. 3 - ' 2 . 3 - 8 . o.- 6 . 6 . ( 5 ; o. 4 - 5h 5 - ' 3 - 7- 4 - 8r 4« t 2. 5- 8. 8.- 9 - S” 4 * 6 . 0. 1. o,. 9* o.. SCO DE NATUURLYKE HISTORIE, Lengte van bet been van de knie af tot aan de hiel Breedte van het bovenft des beens Dikte . , V. , Breedte ter plaatfe van de hiel Ointrek van den agtervoet . Lengte van de hiel af tot aan het einde der nagelen Breedte van den voorften voet Breedte van den..agterllen voet Lengte der grootde nagelen . . Breedte aan de bafis vseten, duimen, lynen, O. 5. 6. o- 3- 3- o. I. 3. o. I. 7. o. <2. 9. o. 4. 7. o. I. 2. O, I. O. O. o. 5. o. o. I-^. Het netvlies ftrekte zig tot het fchaambeen uit en maakte een net waarvan de umazen het licht doorlieten gelyk het netvlies van den otter en de zibet. Schoon de ingewanden hoornagtig en gefloten waren door den heeten geell: , waarin dit dier langen tyd bewaard was , want het was in tafia van St. Do- mingo gezonden , Icheenen zy egter in hunne plaatfing en gedaante naar die van de zibet te gelyken. De twaalfvingerigedarm llrckte zig tot voorby de hier uit; de omwentelin- gen van den nugterendarm waren in de navelllreek en in de onderbuikftreek ; die van den omgebogendarm in de linkerzyde en in de regterzyde , vervol- gens liep hy van de legter naar de linkerzyde voor dat hy zig vereenigde met den blindendarm, die in de regterzyde was: de kronkeldarm was zo kort, dat hy een gedeelte van den regtendarm fcheen te maaken. De groote blindezak van de maag was nog minder diep dan in de zibet , en de hoek , dien het regter gedeelte maakte , was ftomper ; voor het overige geleeken de maagen dezer twee dieren naar raalkanderen : de darmen hadden ook ten naaftenby dezelfde gedaante , uitgezonderd dat de blindedarm van de zibet korter , dikker , en over zyne geheele uitgeftrektheid byna rolrond, was; het einde was niet kegelagtig , maar het maakte een korte ftoinpe punt, die naar den omgebogendarm gekromd was gelyk in de zibet. De lever, het galblaasje, de milt, de long, het hart, enz, van de civet-, geleeken naar die zelfde deelen in de zibet gezien zo wel in plaatfing als in gedaante. Maar de tong verfchilde van die van de zibet voor zo verre op het voorfte gedeelte een langwerpige voor was , en de tepeltjes zeer klein en byna on- merkbaar waren : het verhemelte was doorfneden met agt of negen vooren , waarvan de breedte en de randen minder onregelmaatig waren dan in de zi- bec ; zy maakten een punt agterwaards en twee bolrondtes voorvvaiirds , ge- rigt : de bogtigheden van de herlTenen liepen overlangs gelyk in den zibet. _ Daar waren maar vier tepels of mammen, tw,ee aan weerzyde van den buik, een by de kraakbeenderen der valfche ribben , en de andere op diie duimen afilands naar agteren. De civet hadt , even als de zibet , tnflehen den aars en de klink de ope- ning van een buis, op welker grond de ingang der twee beurzen PI. 1 5 van haare onderfle zyde en fig, a van haare bovenfte zyde ge- zien;) 201 BESCHRYVING VAN DE CIVET. zien ;) deze twee beurzen bevatteden elk eetie klier , ter affcheiding van het reuk-vogt van de civet gefchikt ; maar die reuk-zelfftandigheid en de klieren waren door den Herken geeft van ’t bewaar- vogt veranderd en mismaakt ; het is my egter vóórgekomen dat de klieren veel naar die van de zibet geleeken ; deze werktuigen zyn door verfchciden Auteuren befchreeven {a). Lengte der dunne darmen van den portier af tot aan den blinden- darm ..... Omtrek van den twaalfvingerigendara op de dikftc plaatfen . . Üratrek op de dunfte plaatfen ..... Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen . • • Oratrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen .... Lengte van den blindendarm , . . . Omtrek op de dikfte plaats .... Omtrek op de dunfte plaats , _ . . . . < ümtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen ... Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . . ; Omtrek van den regtendarm by den aars . . ; Lengte van den kronkel-en regtendarm te fiamgenomen . . Lengte van de geheele damhuis , den blindendarm niet mede daar onder begreepen ... . . Groote omtrek van de maag .... Kleine omtrek \ ■ . * , ^ ^ * i' t Len'Ttc van de kleine kromming van denflokdarm af tot aan tien no dfen het regter gedeelte maakt Lengte van den flokdarm af tot aan den grond,, van den grooten blir denzak ' Omtrek van den flokdarm ... . . Omtrek van den portier ... . . Lengte van de milt ... . . Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader tot aan d punt . • • • » r Krccdtc • • • • Breedte van het vleezig gedeelte tufichen het zenuwagtig middclpi en het borftbeen . •. • Breedte van wecrzydc van het zenuwagtig middelpunt Onitrek van de baüs van ’t haft • • Hoogte van de punt af tot aan ’t begin van de longflagader . . Iloo«e van de punt af tot aan den longezak Middellyn van de groote flagadcr van buiten tot buiten gemceten. Lengte van de tong . . . . • * Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan he einde • • . . . • voeten, iluhntii, lynen. 7- 4- 0. 0. 2. 7- 0. I. ip. 0. 2. 6. 0. 2. 0 . 0. 2. 6. c. I. 7- 0. 0 . 8, 0. 2. 6. 0. P. 9- 0. 2. 7* 0. 2. 0 . p. 2. 3- 0 . 0 II. 0. 8. 6. 8. 0. 6. I. I. p. 0. 8. ip. ek, 0. 2. 3- i- 0. p. 6. 0. I. 6. 0. I. 6. 0. e 5- 3- p. I. ip. p. 3' 2. nt p. I. 6. p. 2. r> 0» 0 . 4- 4- . p. 2. 3- p. I. 7- p. p. 0 J, D 2 • p. t 3- 0 . p. 1. 2» (a) Zie Mémoires poiir Jervir h V Hijloire ]}^aturelle‘ des ^nimaux, Prem. Fartie. Mémoire de l' Academie royale des Sciences , Année 1728. Daar zyn ook belchry vingen en figuuren van de civet in de Anatomie de Blafius, pag. en 388* JX. Deei. c c DE NATUUR LYKE Breedte van de tong • , i .• i* Afftand tuflchen den aars en de kunK Lengte van de klink . • . . Lengte van de fchede • • Omtrek aan de dikfte plaats Groote omtrek van de blaas Kleine onttrek . • Lengte van de pisbuis . . . . Omtrek .... Lengte van het lighaam en den hals van de lyfmoeder Omtrek .... Lengte der hoornen van de lyfmoeder 'Omtrek op de dikfte plaatfen . » » I S T 0 R I E 5 roeten, duimen. lynen, • 0. 0. 9 - .. 0. I. 7. • 0. 0. 7. • 0. I. ö. • 0. I, 9 - • 0. 7 - 0. •- 0. 6 . 0. • 0. I. r» 0* • 0. 0. 5. • «• 0. I. 8, • 0. 0. 9 - • • 0. 5. 0. • » 0. 0. r* 0 * Het geraamte (/’A XXXK fig. 3) van de civet heeft veel overeenkomft met dat van de zibet; het hoofd van de civet heeft egter verhevener voorhoofd, de jukbeenige boogen zyn minder bolrond ' van buiten en van boven , ook is het hoofd minder breed ; de rand van de kruin is minder verheven, De civet heeft twee tanden meer dan de zibet; deze fchynen de eerfte der baktanden van het onder-kaakbeen te zyn,zy zyn ten getale van zes, ter- wyl ’er maar vyf in den zibet zyn ; voor het overige verfchillen deze twee dieren weinig van malkanderen in de plaatfing en figuur der tanden , uitge- zonderd dat die van de civet naar evenredigheid dikker zyn. De dwarfche uitfteekzels van het eerfte nek-wervelbeen zyn aan ’t agterft einde fmaller in de civet dan in de zibet ; het doornagtig uiriteekzel ftrekt zig naar agteren uit, en het bovenft gedeelte is minder bolrond; het onderft ge* deelte van het bykomend uitfteekzel van het zesde wervelbeen is uitgerand y en de buitenzyde van het voorfte gedeelte van het heupbeen is bolrond. De ftaart beftaat uit vyf-en-twintig valfche wervelbeenderen : het einde van den doorn van ’t fchouderblad heeft maar twee 'uitfteekzels , een van voren en een om laag. De andere beenderen van dit geraamte verfcliilden byna niet van die, wel- ke daar aan beantwoorden in het geraamte van de zibet, uitgezonderd de verfchillen van evenredigheid , waarover men kan oordeelen uit eene vergely- king van de volgende lyft met die der beenderen van de zibet.. Lcngte van- den kop van het einde van het bovenkaakbeen tot aan ’t agterhoofd • • . . De grootfte breedte van den kop . , . Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs einde tot aan den ag- terften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Breedte ter plaatfe van de hondstanden Breedte. van het bovenft; kaakbeen ter plaatfe van de fnytandcn . Breedte ter plaatfe v.an de hondstanden _ . . . Afil and tuflchen de oogbollen en de opening der neusgaten Lengte van deze opening ..... voeten duimen, lynen. an 0. 5 - I. 0. 3 . 6 . ag- • 0. 3 ' 7. 0. 0. 8 . . 0. 0. 8 . • G. 0. 11. • 0. I. 4 - 0 ,. 0. 10. .JU tUl. K I •t * ■ / ■ ••V,' s 't> •« • r'^ ■ü I beschryving van Breedte • • • * Lengte der eigenlyke neusbeenderen Breedte aan de breedfte plaats . • Hoogte der oogbollen , • . , , * Lengte der langde fnytanden buiten t been Lengte der langde hondstanden • • Breedte aan de oafis . Lengte der grootde baktanden buiten t been Breedte . • • ■ Dikte • • • • Lengte der voornaame ftukken van het tongbeen Lengte der tweede beenderen . • Lengte der derde beenderen Lengte van het middelbeen • Lengte der takken van de vork . Lengte van ’t fchouderbeen Lengte van de ellepyp . • Lengte van het draalneen • Lengte van het diiebeen Lengte van het fcheenbeen • • Lengte van het kuitbeen • • DE CIVET* aö3 voeten 1 dnimén. Ifnen. . O. Oa 7« . i O* I. O. Oa 3f- 0. Oa lO. • • • O* O. ai* 0. Oa 7i* . . o. Oa 3* . . o. Oa 4* . o. Oa 5f* • • Oa Oa li* • • • Oa Oa 8a a O. 6. O. O. 5* : ? o. Oa 6, a . O- Oa 7* O* 4- Oa Oa 4* Oa Oa 3- 5* . . Oa 4* Oa a . «• 4- 3* » « O* 4- 9. Cc a de natuurlyke historie. DE GENET KAT * genetkat is een kleiner dier dan de civetten ; zy heeft een lang lig- D haam, korte beenen, piintigen Ihuit, fchraalen kop, zagt en dou- hair van eene gryze en glanzige afchkleur niet zwarte, ronde, vlakken geteekend, die aan de zyden des lighaams van nialkanderen afgefcheiden zyn, maar die ?ig aan dien kant van den rug zo naby vereeni- gen, dat zy zwarte doorloopende ftreepen fchynen te maaken, die zig langs het geheele lighaam uitftrekken ; zy heeft ook op den hals en langs den rug- graat een fooit van-maaneuhair, ’t welk dikka’ en langer is dan het overige, CU een zwarten en doorloopenden llreep maakt van den kop tot aandenftaart, die zo lang als het lighaam , en over zyne geheele lengte met zeven of agt ringen, beurtelings zwart en wit, geteekend is; de zwarte vlakken van den hals hebben de gedaante van Itreepen , en meni ziet beneden yder oog eene witte zeer blykbaare vlak. De genetkat heeft onder den flaart, en terzelfder plaats als de civetten, ee- ne opening of zak, waarin een foort van reukilof wordt afgekleinft, maar die Hauw is en haaren geur niet lang behoudt. Zy is wat grooter dan de huis-marter , die haar in de gedaante des lighaams , zo wel als als in inborft en manieren , veel gelykt; de genetkat fchynt zig even- wel gcraaklyker te laaten temmen : Bellon zegt , dat hy ’er in de huizen te Conllantinopel gezien hadt, die zo tam waren als katten, en welken men al- lerwegen vryelyk liet loopen , zonder dat zy eenig kwaad decdcn of iets be- dorven. Men heeft deze dieren katten van Conftantinopel , katten van Spanje , ge- netkattcn , genaamd zonder dat zy egter met de katten iets gemeens hebben , dan de konft van muizen te befpieden en te vangen : het is miffchien omdat men hen niet veel dan in de Levaint en in Spanje vindt, dat men hen dezen bynaam van ’t land gegeeven heeft; want de naani zelf van genet komt niet uit de oude taaien , en is waarfchynlyk niet dan een naam nieuwelings geno- men van ecnige plaats daar veel genifta of brem, by de Franfchen genette ge- * De Genetkat hiet in ’t Spaanfch Genetta; in ’t Franfch la GtntttCi in ’tHoogduitfch Ge- fnth-katz , in ’t ZweedTch Desmans-kot. Genette. Üellon Obferu. fol. 73. Genetta. Gesner Hijl. Quadrup. pag. 549. Genetta vel Ginetta. Haï Syno^. (^adrup, pag. 20r. Mijlela caudd annulis nigris albidisque cinctd. Genetta. Linwaius Syfl. Nat. Edit. VI. pag. 5. Genetta Vivcna caudd annulatd , nrpere fulvo nigricante maculato. Syft. I^at. Ed.X. pag. 45 - M.?i merke op dat de genetkat uit het geflagt der wezelen tot dat der fretten is overga- gair, en dat het eveneens is met de meefte andere dieren, welker geflagt deze Sebryver in 'ydee uitgave verandert, zonder daar eenige reden van te geeven. Mitftela caudd ex annulis altematim albidis nigris variegatd .... Genetta. La Genette. Brjsson Rign. jdiiim. pag. 252. VAN DE GENETKAT. 405 heeteti, gevonden wierdt, en deze, weet men, is zeer gemeen in Spanje alwaar men ook paarden van een zeker ras genets noemt. ’ De Natuuronderzoekers willen, dat de genetkat zig niet dan in vogtige plaatfen en langs de rivieren onthoudt, en dat men haar noch op de geberg- ten, noch in de dorre drooge landen vindt; de foort is niet tali*yk, ten rain- ften is zy niet zeer verfpreid ; daar zyn ’er geene in Frankryk noch in cenige andere Provintie van Europa, met uitzondering van Spanje enTurkye: dit dier heeft derhalven een warmer klimaat noodig om te beftaan en voort te tee- len; hetfchynt egter in de heetfte landen van Afrika en der Indiën niet ge- vonden te worden; want de foflane, die men de genetkat van Madao-asker noemt, is een verfchillende foort, daar wy elders van fpreeken zullen. Het vel dezer dieren verfchaft een ligt en bevallig bont; de moffen van deze vellen waren voor eenige jaaren in de mode, en wierden zeer duur ver- kogt; maar zodra men op de gedagten is gevallen om dezelve na te raaaken, door de grauwe konynen vellen met zwarte vlakken te fchilderen, is de prys dne vierde gevallen, en de mode is verloopen. Cc 3 de natuurlyke historie, beschrtfing fan de genetkat. genetkat (PI. XXXVI') heeft ten naaftenby dezelfde dikte, de- zelfde lengte, en dezelfde gedaante als de huis-marter , zy heeft eg- ^ ^ ^ ter fmaller kop, fpitfer bek, grooter, dunner, en naakter ooren, minder dikke pooten, en langer ftaart; hethair is veel korter, voor- naamlyk op den ftaart, lit welk het Kghaam van de genetkat minder gevuld vertoont dan dat van de huis-marter , en den ftaart dunner maakt fchoon de Homp inderdaad dikker is. Dit dier is gevlekt met zwart op een grond van gemengd grauw en ros : het heeft twee foorten van hair het een korter en zagter dan het ander ; het langfte hadt niet veel meer dan een half duim lengte op het lighaara en byna een duim op den ftaart van de genetkat, die ten onderwerpe voor deze be- fchryving gediend heeft ; deze twee foorten van hair waren van eene afch- grauwe kleur op het grootfte gedeelte hunner lengte , en zy waren aan het einde zwart grauw of ros i het neusbeen , het voorhoofd , de kruin des hoofds waren rosagtig, met eenige tinten van zwart en grauw; het agterft gedeelte van den omtrek der oogen was rosagtig ; het voorfte gedeelte en de oogleden waren zwart ; daar was een witte vlek onder den voorften hoek van ’t oog , en een zwartagtige vlek voor de witte, die ’er niet dan door een klein ros ftreepje van afgefcheiden w'as ; de zwarte vlek ftrekte zig van het neusbeen af tot aan de lip uit : het voorfte gedeelte van de bovenlip , de onderfte lip en het onderkaakbeen , de keel en de binnenzyde van den hals , waren van eene grauw -alchgrauwe kleur ; vier zwarte ftreepen ftrekten zig op de bovenzyde van den hals uit van het agterhoofd af tot voorby de fchoft en de fchouders ; eene andere ftreep van dezelfde kleur begon in ’t midden van den rug en ver- lengde zig tot aan ’t kruis ; de zyden van den hals , van den rug , van de borft en van ’t lighaam , de buitenfte zyde van den arm en van den voorarm , tot aan den voet , de weeke buikzyden , het kruis en de buitenzyde van de dij en van het been waren bezaaid met zwarte vlakken van verfchillende groot- te ; de grootfte hadden tot een duim middellyns : alle deze vlekken en deze ftvcepen waren op een grond van grauw en ros gemengd; de vlekken hadden meer uitgeftrektheid en waren digter by malkanderen geplaatft op de bovenfte zyde van het dier dan op de onderfte ; zo dat het zwart de overhand hadt op het bovenft gedeelte ; daar vertoonden zig flegts kleine bruine vlakjes op de borft en op den buik , die byna geheel van eene grauw rosagtige Ideur wa- ren : de oxels en de liezen , de binnenzyde der vier beenen , en de voeten hadden eene zwartagtig grauwe kleur : daar was zwartagtig bruin boven de hiel en langs de plant der agterfte voeten; de ftaart was omvangen met vyf- tien ringen beurtelings zwart en witagtig met eenige ligte tinten van ros ; de zwarte ringen hadden meer breedte naar het einde van den ftaart. LA GEMTTE •T’ /' \ BESCHRYVING .VAN DE GENETKAT. 207 voeten , duimen , lynnu Lengte des geheelen lighaanis in een regte fyn gemeeten van het einde van den bek tot aan den aars .... Hoogte van het voorftel - . . , . Hoogte van het agterftel . * 1! * * Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan ’t agter- hoofd . . • . . Omtrek van het einde van den befc » • • . Omtrek van de opening des monds . . • ^ Afftand tulTchen de beide neusgaten . ... Afiland tuflehen het einde van den bek en den voorfïen höek van ’t oog . . .... Afftand tuflchen den agterften hoek en ’t oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . Qpening van ’t oog . Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen volgens de kromming van het neusbeen gemeeten . . » . . Dezelfde afftand in een regte lyn gemeeten .... Omtrek van den kop^ tuflTchen de- oogen en ooren gemeeten . . . Lengte der ooren • • . . . . r Omtrek van de bafie op de uitwendige kromming gemeeten . . . Afftand tuflTchen de beide ooren om Taag gemeeten Lengte van den hals . .... Omtrek van den hals . . ... Omtrek van ’t lighaam agter de voorfte pooten gemeeten . . . Omtrek op de dikfte plaats genomen . .. . . Omtrek voor de agterfte pooten genomen Lengte van den ftomp des ftaarts . . Omtrek van den ftaart aan ’t begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan ’t gevvrigt van de hand . . . » . . Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte van den voorarm ter zelfder plaats . • Omtrek van ’t gewrigt van de hand , . ... Omtrek van den agtervoet . , ■ . Lengte van het gevvrigt van de hand af tot aan ’t einde der. nagelen. Len^e van het been van de knie af tot aan de hiel Breedte van het bovenft des beens ... Dikte • Breedte ter plaatle van de hiel Omtrek van den agteivoet • . . . Lengte van de hiel af tot aan ’t einde der nagelen . . I Breedte van den voorften voet .... Breedte van den agterften voet . . . . . Lengte der grootfte nagelen Breedte aan de balts . ...... Deze genetkat woog twee pond veertien oneen en twee gros ; de maag was: in ’t midden van den onderbuik , en ttrekte zig van de eene naar de anda'e- zyde fchuinfch van de linker naar de regter en van voren naar agteren uit r. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. D’ 2 . 3. 0. 1. I. o. o. o. 0. 6 . 1. 1. r. 2 . 4 - 6 . 9- 7. 1. 3- 2. o. 0. 1. T. I. o .■)• I. O. 0. 1. 2 . O. o. o. o. Oi o. o. T. 6 . 2. o.- 4 - 3 - 10.- 7 - o. 2. 9 “ k 6. 9 - o. o. o. 0. 6 . 10.. 7 - 7 - 5 - 5 - 6. 3* 9. £ 10. 7 - 8 . 3i- 1. O 2o8 DE NATUUllLYKE HISTORIE, het netvlies verlengde zig zo verre als de darmen ; men zag nog verder een gedeelte der hoornen van de lyfmoeder en van de blaas. De dunne darmen maakten groote omwentelingen , die zig in de verfchei- dene ilreeken van den onderbuik uitftrekten : de blindedarm {PI. XXXFII, fiir. I.) was boven in de navelftreek geplaatll en voorwaards gerigt; ver- volgens verlengde zig de darmbuis in eene regte lyn tot aan den aars. De groote blindezak van de maag was weinig diep; de darmen geleeken veel naar die van de kat ; de dunne darmen hadden alle ten naailenby dezelf- de dikte ; hunne vliezen waren fterk en dik : de blindedarm ( PI. XXXi''lI A, fig. i) hadt weinig lengte ; hy was puntig , nauwelyks koude men den kronkeldarm onderkennen in de darmbuis, omdat zy maar weinig lengte hadt van den blindendarm af tot aan den aars. De lever llrekte zig wat ter regterzyde uit ; zy beftondt uit vyf kwabben ; de grootfte bevondt zig gedeeltelyk aan de linker maar ten grootllcn deele aan de regterzyde geplaatl^ zy was door twee fplytingen in drie Hukken ver- deeld ; de draagband liep door de eene en het galblaasje was geplaatll in de andere dier fplytingen : de grootfte kwab na de eerfte was aan de linkerzyde , de drie andere aan de regter ; de kleinfte van allen was aan den wortel van de lever vaft : dit ingewand woog een once zes gros ; het was rosagtig van buiten en zwaïtagtig van binnen. De milt was geplaatll langs de groote kromming van de maag ; zy woog een gros en vier greinen ; zy hadt de gewoone gedaante van dit ingewand en eene zwartagtige kleur. Het alvleefch maakte eeji zeer breeden band , cn llrekte zig uit op de maag van het begin van den twaalfvingerigendarra tot aan het onderfte einde van de milt: zyis my voorgekomen verlengingen te hebben ten naailenby gelyk die van het wezeltje , maar ik heb dezelve niet onderfcheidenlyk kunnen zien, omdat de kleur van dit ingewand veranderd was , dewyl het dier al zo lang . dood was geweeft. De regter nier fprpng wat meer voor uit dan de linker , zy lagen beide zeer weinig diep : ik heb niets van binnen kunnen onderfcheiden , omdat het bederf derzelver zelfftandigheid zeer week hadt gemaakt. Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was zeer weinig uitgeftrekt, nauwelyks konde men deszelfs agterfte takken bemerken ; het vleezig gedeelte was dik. De longen beftonden trit zes kwabben; daar waren ’er vier aan de regter cn twee aan de linkerzyde; van de vier aan de regterzyde waren ’er drie op een ry, en de vierde vondt zig digt by de bafis van ’t hart geplaatll; de derde fcheen de grootfte van alle en de vierde was de kleinfte ; de voorlle kwab van de regterzyde was door eene diepe uitranding in twee byna gclyke deelen ge- fcheiden. Het hart was in ’t midden van de borft geplaatll , fchuinfch van voren naar agteren en van de regter naar de linkerzyde ; het hadt een ftompe punt en was byna rond. Het [ \ s '•t i ( f [ ( r r 1 Xs. ‘I; 'M. xxxvm. t I i Sr 4 ^ i'. s-f; >: >■ ' ’ ■=' ■ ■SkQ^fi='< " i TL XXXIX i. ,£ayée.. del. C.TTJi'- BESCHRYVING VAN DE GENETKAT. 209; Het einde van de tong was gerond en zeer dun ; het voorfte gedeelte hadt kleine tepeltjes agterwaards gerigt; zeer puntig en zig fterk vercoonende: dit zelfde gedeelte van de tong was in ’t midden doorfneeden door eene over- langfche voor , die zig niet verlengde op het agterit gedeelte , waarvan de te- pels zo klein waren , dat men moeite hadt dezeh'e te bemerken ; maar daar waren twee zigtbaare kelkklieren , eene aan weerzyde, op twee lynen afllands van malkanderen, en verder eene derde kleinere, en in ’t midden van de tong geplaatft; derwyze, dat zy met de twee andere een driehoek formeer- de; de ftrotklap was puntig. Het yerhemelte was dooruieeden door tien of twaalf vooren , die zeer onre- gelmaatig waren zo wel in haare rigting als in haare lengte ; zy waren alle meer of min bolrond van voren ; de herflenen woogen een en een half gros , en de agterherlTenen zes-en-twintig grein. Daar waren maar vier mammen twee aan weerzyde van den buik. Deze genetkat was een wyfje;daar was tufichende iX\rC&{^,PLXXXniI') en den aars (B) eene opening (C D ) , die gemeeulchap hadt met eene diepe holte van agt lynen op zoramige plaatfen ; de grond van deze ^lolligheid was doorboord met twee openingen i^); toen ik daar llilets in bragt fG //), drongen zy beide door tot in het binnenü van een klier {AA, Pt. XXXIX) die tien lynen lengte en vyf dikte hadt ; nadat ik deze klieren geopend had (A B C D, PI. XXXV 11 . fig. 2.) vond ik in ’t binnenft eene holte {Ë F) waarin de ftUets (G H, PI. XXXV ll. fig. a. en PI. XXXVJII) ingegaan wa- ren ; daar waren in deze holte hairtjes ot vezels in de gedaante van hairtjes , van eene roffe kleur (ö) ; zommige waren valt aan de wanden der holligheid (C D, PI. XXXVI l. fig. 2.) , de andere waren vermengd met eene vettige ftof, die eene lyvigheid hadt van pomade, eene geelagtige kleur, en een reuk naar dien van muskus zweemende , maar minder llerk ; deze ftof vattede vuur aan de vlam van een kaars , en gebrand zynde hadt zy een zeer onaan- genaame liigt ; ik heb in de zelfftandigheid van elk dezer klieren eene menig- te kleine holligheden gevonden , ten naaftenby als in een ipons of in puim- fteen; deze holligheden waren vol van eene geelagtige en riekende olie, die door de buizen viel in de bewaarplaats van ’t midden der klier, alwaar de olie verdikte : dezelve met het vergrootglas befchoüwende heb ik daar die zyde- agtige vezels niet in gevonden , waarvan de Hr. Moranjj in de civet gewaagt : , het is rny voorgekomen , dat de kleine holligheden dezer klieren , -die zo ■ vee- le blaasjes waren , met malkanderen gemeenlchap hadden, maar deze werk- tuigen waren al te veel befchadigd door de bederving , om nauwkeurig bc- fchreeven te kunnen worden. De fchede {IK, PI. XXXVII, fig. 2) geopend zynde, vertoonden zig de kittelaar (/), de opening (A) van den pisgang, en die (/sT) van de lyfmoedcr (M, PI. XXXVI l. fig. 2. cn B, PI. XXXIX') zeer onderfcheiden : de hoor- (a) Zy ayn my voorgekomen te gelyken naar die» welke door den Hr. Morand zyn waargenomen, Mémoires de l'.iicademie royale des Sciences, Ann. 1728. pag. 407. en door den Hr. DE LA Petrowhie, Ann. 1731. pag. 449. IX. Deel. Dd CIO DE NATUDRLYKE HISTORTE, nen (iV O, Ph XXXVll.fig. a. KL, PI. XXXFIU. enC D, PI. XXXIX') van de lyfmoeder waren in eene regte lyn ; toen de hoorn van de regter- zyde geopend was, bevonden zig de binnenwanden CN, PI. XXXKIl XXXFII, en fig, 2. MM, PI. AJLAKy//, en L p-i fi. aaaIK) waren van eene eyrondagtige gedaante: ik heb in hnn binnenlte niet dan kleine knobbeltjes gezien ; de troinoetten iPi. XXXFll R R, fig. 2, N N, PI. XXXFIll en F F, PI. XXXIX) waren zeer dik; de blaas (/>/. XXXFIl S, fig. a. O, PI. XXXFIII en G, 1 1 . XXAIA) iiadt de hguur van een ey, waarvan het dik einde naar den kant Dsgang was {PI. XXXVII T, fig. 2. R, PI. XXXVIII en H, PI. 2L2LXI/L )% Boven de klieren van de reukftof waren twee beurzen (Pl.XXXVII V, üs. 2. QSh> ^ R^‘^XXIX). en aan weerskanten vanfden reg’ tendann {PI. XXXVII. X, fig. 2. R, PI.XXXVIll. enK, PI.XXXIX.Y, el dezer beurzen hadt omtrent een half duim middellyns , en hadt gemeenfehap den rand van den aars {B, PI. XXXVIII) door eene opening door hl lukt iS o aangeweezen,. ■£- o Lengte der dunne darmen van den portier af tot aan den blinden darm • • . . Omtrek van den nvaalfvingerigendarm’ op de dikfte plaatfen* . Omtrek op de dunfte plaatfen . , Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen ‘ . Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatifen Omtrek op de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm . . , Omtrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats . . Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen . . . . Omtrek van den regtendarm by dén kronkeldarm Omtrek van den- regtendarm by den aars Lengte van den kronkel-en regtendarm te famengenomen . . .Lengte van de gcheele darmbuis, den blindendarm niet mede be- greepeii . .. . ... Groote omtrek van de maag Kleine omtrek . , * Lengte van de kleine kromming van den flokdarm af tot aan hoek , dien het regter gedeelte maakt , . Lengte van den ftokdarm af tot aan den grooten blindenzak Omtrek van den ffitkdarm . . . Omtrek van den porder . . . * Lengte van dc lever . . . . Breedte Haare grootfte. dikte. . . . ’ Lengte van het galblaasje voeten , duimen ,.,lynen. 1 - 3- II. 0 .^ . . 0. I. 9- 0 . I. 3- 0 I. 6. 0 » I. 2- . 0, 1. 0. 1 . 0. 0 . 0 . 8 . 0 . 1 . 0. 0 . 0. 6 . 0 . 2. 3- 0. I. 9- * 0. 1 . 9- ... a. I. 9- . 9.. 5- 6 . 4 - 4 - 6 . G 10. 6 . 0. 7- 6 . den 0 . I. 0 O' • 0. CU. 8. Q. I- 2. 0. r. n 0* 0. 3- O. 0. 3- I* 0. 0. S* 0 . I. 2. beschryving van de genetkat. 2Il Deszelfs grootfte middellyn : . . . Lengte van de milt . • . . . . Breedte van het onderfte einde Dikte in ’t midden . . ; , Breedte van het bovenlie einde . ♦ . . Haarc grootfte dikte . . . . , Dikte van ’t alvleefch . . . . . Lengte der nieren ..... Breedte . . . ... Dikte • • . . . . Lengte van het zenuvvagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt . . ... Breedte « . . - • . . Bieedte van het vleezig gedeelte tuflchen het zenuwagüg middelpi en het borftbeen . . . ... Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt . Omtrek van de bafis van ’t hart .... Hoogte van de punt af tot aan ’t begin van de longflagader . . Hoogte van de punt af tot aan den longczak Middellyn van de groote flagader van buiten tot buiten gemeeten. Lengte van de tong ... • . Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan ’t einc Breedte van de tong ..... Breedte van de vooren van ’t verhemelte . . Hoogte van de randen ... ... Lengte van de randen van den ingang van ’t ftrottenhoofd . Lengte der herifenen - ... Breedte . . . . . . Dikte • • * Lengte der agterherflenen .... Breedte . . . . . ï Dikte • . .... Afftand tuflchen den aars en de klink . . . . Lengte van de klink ..... Lengte van de fchede . « . . . Omtrek aan de dikfte plaats . - . . Omtrek aan de dunfte plaats Groote omtrek van de blaas Kleine omtrek . .... Lengte van de pisbuis ..... Omtrek . • . , ‘ Lengte van het lighaam en den hals van de lyfmoeder Omtrek - ■ . ... Lengte der hoornen van de lyfmoeder . ... Omtrek op de dikftc plaatfen . . ; . Omtrek aan ’t einde van yderen hoorn Afftand in ,een regte lyn tuflchen de zaadballen en het einde van d hoorn • , ‘ • . • . Lengte van de kromme lyn, die de trompet doorloopt Lengte der zaadballen ..... Dd 3 voeten, duimen, lynen 0. 0. 4- o; rt D’ 6. o. 0. 8. o. o. 5- o. o. 4- o. o. 2, o. o. li- o. I. 4- o. o. lO. o. o. 5- o. o. 6. o. It o. 8. o. r. r» 0* o. I. 5* o. 3- .3- o. I. 3- o. I. 0. o. o. 2. ©. I. lO. >. o. o. ir. o. o. 4* o. o. I. o. o. t o. o. O 0. I. 3- o. 0. I04-. o. o. 7 ~. o. o. 6 . o. o. 6 . 0. o. 4* o. o. 7- 0. o. 3 - 0. I. 7- o. o. 9- o. o. 6. o. 6 . lO. o. 5- 8. 0. r. 6. o. o. 4-~2 • o. o. lo. o. o. 8. o. I. 8. o. o. o. n 0. n_L -2* o. o. 0. j. O. 0. o. si"* \ DE NATUURLYKE HISTORIE, tI2 Breedte k k wetens daimsn, lynen. . 0 . 0 . 3. Dikte • • • - • ' 0. 0. Ij. De kop van ’t geraamte (P/. XI) van de genetkat was zeer verlengd ; hy gelykt veel naar dien van den vos , Ichoon de bek minder lang , het voorhoofd verhevener , de kruin bolronder is , en de breedte des hoofds , ter plaatfe der . jukbeenige boogen genomen, naar evenredigheid zyner lengte, minder is van het einde van den bek genomen tot aan het einde van de kam door ’t ag- terhoofdsbeen geformeerd. De tanden zyn ten getale van veertig; twintig in yder kaakbeen; te weeten zes fnytanden,en van weerskanten een hondstanden zes baktanden ; dus heeft de genetkat in het bovenft kaakbeen twee tanden meer dan de huis-marter ; de laatlle van ydere zyde is wat grooter dan de eerfte , en kleiner dan de vier an- dere; voor het overige gelyken de tanden van de genetkat byna geheel naar, en beantwoorden aan , die van den huis-marter. Het doornagtig uitfteekzel van het tweede nekwervelbeen was veel meer voorwaards dan agterwaards verlengd; deszelfs bovenfte gedeelte maakte ee- ne regte lyn , evenwydig met de lengte van den hals van het dier, lütgezon- derd op het voorfte einde dat gerond was : de onderfte tak der dwarfche uit- ftcekzels van het zesde wervelbeen hadt byna geene uitranding ; de doornagti- ge uittteekzels der vyf laatfte wervelbeenderen waren lang , byzonderlyk^ die van het zevende. Daar zyn dertien rugwervelbeenderen ; de doornagtige uitfteekzels der ne- gen eerfte waren agterwaards hellende, dat van het tienae was regt, en de tiudere helden voorwaards ; van dertien ribben zyn negen waare en vier val- fche; het borftbeen beftaat uit agt beenderen; de eerfte ribben geledigen ‘ zig aan weerzyde van het middelgedeelte van het eerfte been ; de geleding der tweede ribben is tuffehen het eerfte en tweede , die der derde ribben tuffchen het tweede en derde , en dus vervolgens tot de agtfte en negende ribben , die zig tuffehen de zevende en agtfte beenderen van ’t borftbeen geledigen. De lenden-wervelbeenderen zyn ten getale van zeven ; de dwarfche uit- fteekzels der eerfte zyn zeer klein, maar die der andere zyn des te langer naar- maate het wervelbeen , waarvan zy afhangen, nader by het heiligbeen is; alle • deze uitfteekzels, met uitzondering van die van het eerfte wervelbeen, zyn voorwaards hellende. Het heiligbeen beftondt uit drie valfche wervelbeenderen en de ftaart uit ïigt en-twintig; de beenderen van ’t bekken zyn my niet voorgekomen van die dc kïit tc vcrlcliillên 5 d«in duur in 5 dut dc §oot veel korter ^ cn ds svron"' de gaten langer waren-. De fchouderbeendeien , de Vier beenOn, en de voeten geleeken byna ge- heellyk naar die van de kat , uitgezonderd de verfchillende maaten , waarvan men uit de volgende lyft zal kunnen oordcelen; en den vinger, die ’er meer ïs in de agtef.le voeten van de genetkat dan in die van de kat. TL. XL. BESCHRYVING VAN DE GENETKAT. Lengte van den kop , van het einde Van het bovenft kaakbeen tot aan ’t agterhoofd . . . ... De grootfte breedte van den kop .... Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte einde af lot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel ... Breedte ter plaatfe van de hondstanden . . ... Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . . Breedte ter plaatfe van de hondstanden , . . . Afftand tuftchen de oogbollen en de opening der neusgaten . . . Lengte van deze opening . . . . Breedte ... ... Lengte der eigenlyke neusbeenderen .... Breedte aan de breedfte plaats ' Hoogte der oogbollen ..... Lengte der langfte fnytanden buiten ’t been . . i Lengte der langfte hondstanden ..... Breedte aan de bafis . . Lengte der grootfte baktanden buiten ’t been Breedte ..... Dikte . . . ... Breedte van het gat des cerften wervelbeens van boven naar bene- den . . ... Lengte van den eenen kant naar den anderen Breedte van het eerfte wervelbeen op de dwarfche uitfteekzels ge- meeten ... .... Lengte van de dwarfche uitfteekzels van voren naar agteren .... Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig uitfteekzel .... Breedte ..... Lengte van het doomagtig uitfteekzel van het tweede rug-wervel- been , dat het langft is ... . . Lengte van het lighaam des laatften wervelbeens dat het langft is. Lengte der eerfte ribben . . . . . Afil;and tuftchen de eerfte ribben op de breedfte plaats Lengte van de negende, die de langfte is . . . . Lengte van de laatfte der valfche ribben .... Breedte van de breedfte rib . . ... Lengte van het borftbeen . . . . . Lengte van het eerfte beentje dat het langft is . . . Lengte van het lighaam des zesden lenden wervelbeens , dat het langft is • . • • • * • Hoogte, van het doornagtig uitfteekzel van het zesde wervelbeen dat het hoogft is . . Lengte van het bykoraend uitfteekzel des zesden wervelbeens, dat het langft is . .... Lengte van het heiligbeen . . . . Breedte van het voorfte gedeelte Lengte van^iet langfte valfche wervelbeen van den fta.art . ■ . ., Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen . ^ . Hoogte van het been van het midden der panswyze holligheid . . Dd 3 213 voeten, duimen, iynen. 0. 3- I. 0. I. 7- 0. 2 . I. 0. 0. CO 0. 0 . 3- 0. 0. 6. 0. 0. 8. 0. 0. 5* 0 . 0. 0. 0. 8. 0 . 0. 2 . 0. 0. ?• 0 . 0. 0. c. 4- 0. 0. Jh 0. 0. ac. 0. 0. 3- 0. 0. 2 . 0. 0. Si' 0. 0. 4- 0. I. I. 0. 0 . 6. 0. 0. 6i. 0 . 0. ai* 0. 0. 9i* 0. 0. 7- 0. 0. 5 . 0. 0. 7- 0. 0. 7 - 0. 2 . 0. r. 6. Q- 0. li* 0. 3' 4- 0. ft 0. 9* 0. 0. 6 , 0. 0. 0 0 ^ • 0. 0. 5- 0. 0. II. 0. 0. 9 . 0. 0. 7-* ,c. 0. ' 5- 0. 1 . 3 . üi4 D'E NATUUR.L'yKE HISTORIE, Middellyn van deze holligheid . » . . Lengte van de goot . . . . . Breedte in ’t midden - • Diepte . - • . Lengte der eyronde gaten . , Breedte . . . . ^ ^ Breedte van ’t bekken . . . * ^ Hoogte . . . . , ’ / Lengte van ’t fchouderblad . . Breedte aan de breedfte plaats i Breedte aan de fmalfte plaats Hoogte van den doorn op de .verhevenfte plaats Lengte van het fchouderoeen .... Omtrek aan de kleinfte plaats Omtrek van deszelfs hooÖ Breedte van het onderft gedeelte . . ’ . Lengte van de ellepyp . .... Lengte van de elleboogknokkel .. . Lengte van het ftraalbeen . . . . Lengte van het dijbeen . , ^ ’ . Middellyn van deszelfe hoofd . Omtrek van ’t midden des beens ■ . , * , • *. Breedte van het onderfte einde ^ . Lengte der kniefchyven . . „ . Lengte van het fcheenbeen . . Breedte van deszelfs hoofd . . .. , Omtrek van ’t midden des beens . . . . Breedte van het onderfte einde van het fcheenbeen Lengte van het kuitbeen .... Omtrek op de dunde plaats . , . . . Hoogte van de voorhand ,. . ... Lengte van het hielbeen .... Lengte van het eerde been der agterhand dat het kortd is . . . Lengte van het derde been, datTiet langd is .... Lengte van het eerde been van den agtervoet , dat het kortd is . . . Lengte van het derde been, dat het langde is .... Lengte van den eerden regel van den middelden vinger van den voor den voet . . . ... Lengte van den tweeden regel .... Lengte van den derden .... Lengte van den eerden regel van den duim .... Lengte van den ttceeden . .... Lengte van den eerden regel van den middelden vinger des agter- den voets . . . , . Lengte van den tweeden regel . • . . , * . Lengte \ an den derden . . . ’ Lengte van den eerden van den duim . . . ' . ' . Lengte van den .tweeden ..... voeten ; o. duimen, lynen. o« S*?* o. o. 0. o. t- o. o. 8. o. o. 6h 0. o. 5i- o. o. 9h 0. 0. II. o. I. lO. o. I. 1. o. o. 3'è'* o. o. 3- 0. 2. 4- o. o. 7- o. o. 3>- o. o. 6. o. 2. 5- ©. o. 3- 0. Ir II. o. 2. 8. 0. 0. 2f. o. o. 8- o. o. 6. 0. o. Si- 0. 2. lo. o. o. 6. o. o. 8. o. -O. A o. 2. 7- o. 0. 3- c 0. 2. o. 0. 8. o. o. rtS. D ? • o. o. 7i- 0. o. 8. o. I. 1. o. o. 0. o. 3- o. o. 2. o. o. 2i. 0. o. 2. o. o. 4i- o. c. n. o. o. o. o. 3- o. 0. fy BESCHRYVING VAN HET KaBINET. 215 BESCHRYVING. VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUÜRLYKE HISTORIE VAN DEN CARACAL, DE HYAENA, DE ZIBET, DE CrVET, EN DE G E N E T K A T, NOi MCCXVIII. Het geraamte van een coracah Het is het geraamte , ’t welk ten onderwerpe voor de befchryving en de af- meetingen der beenderen van den caracal gediend heeft *. de agterfte hoek van de linkerzyde van de goot, door de vereeniging der fchaam en heupbeenen geformeerd , is wat naar beneden Irellende , en die mismaaktheid fchynt door " eene breuk van het heupbeen veroorzaakt te zyn : daar is een groot been- uitwas, dat het bovenmiddclfte gedeelte van de regter dije omvangt ; men ziet ook tekenen van een beenbederving op de regterzyde van het bovenll kaak-.^ been, voor het ooghol, en aan ’t einde van ’t onderft kaakbeen ter plaatfe der twee fnytanden van ’t midden en van de tweede der regterzyde , die in dit geraamte ontbreeken ; de beenuitwalTen en de beenbedervingen hebben dikwils plaats by de dieren , welken men opfluit ; de berooving van de vrye lugt en het gebrek van beweeging veroorzaaken hun nog verfcheiden andere, ziektens, en daar zyn veeleiv dezer dieren die daar van fterven. No. MCCXIX. Het tongbeen van een caracal. No. MCCXX. Het roedebeen van een caracal.. Deze beide beentjes gelykennaar die van de kat: het roedebeentje van dén caracal is drie en een half lyn lang. No. DCCCLXXIV. Het vel van een hyaena. Dit vel is opgezet; het gedeelte, ’t welk den kop van de hyaena bedekte, is gefchikt op den ontvleefchden kop van een wolf, wiens kaakbeenen van malkanderen verwyderd zyn, zodat men de tanden ziet van den wolf, die zeer verfchillen van die van de • hyaena r de kleuren van ’t hair van dit vel zyn dezelfde als die van ’t hair van de hyaena, die ten onderwerpe voor de befchryving van dit dier gediend heeft. No. DCCCLXXV. De tong van een hyaena. Men ziet op deze tong, die in wyngeeft is, de tepeltjes van verfchillen.ie dikte en verlch^nde gedaanten, die op blz. 169 van dit Deel befchreeven zyn. si6 DE NATUURLYKE HISTORIE, ”No, DCCCLXXVI. De teeldeelen van eene hyaena. De zonderlinge gedaante va» het hoofdje , de zaadblaasjes , de voorftan- ders, en de klieren, daar de ontlaftbuis op uitloopt in den pisgang by de fplit- fing der Iponsagtige lighaaraen, zyn zeer zigtbaar in dit ftuk, datin wyngeell bewaard wordt, No. DCCCLXXVIT. De beurs, die tujfchen den aars en den fiaart van de hyaena is. Dit ftuk is in wyngeeft ; men ziet daar op alle de klieren die de beurs om- ringen , en men onderfcheidt ’er de korrels en de troffen , die zy formeeren. No. DCCCLXXVIII. Het geraamte van een hyaena. Het is ’t geraamte, dat ten onderwerpe voor de befchryving en de afraee- tingen van dit dier gediend heeft: de lengte is van twee voet zeven duim drie lynen van het einde der kaakbeenen tot aan ’t agterft einde van het heilig- been ; de kop heeft een voet drie duim en drie lynen omtrek , aan de dikfte plaats geineeten: het zeftiende rugwervelbeen van dit geraamte heeft flegts een dwarfch uitfteekzel aan de linkerzyde in plaats van de valfche rib , die aan dé regterzyde is. No. DCCCLXXIX. Ander geraamte van een hyaena. Dit geraamte is grooter dan dat onder bet vorige Numero gemeld ; maar het verlcliilt ’er niet van , dan voor zo verre het zeftiende rugwervelbeen een valfch wervelbeen heeft aan de linker gelyk aan de regterzyde; ik heb het zelfde maakzel gevonden in een andere hyaena, die ik onderzogt heb ; die, waar- van wy hier fpreeken , heeft twee voet elf duim lengte van het einde der kaakbeenen tot aan ’t agterlV einde wan ’t hailiglieen i de kop heeft nCgCn duim lengte, vyf duim en tien lynen breedte, en een voet drie duim en agt lynen omtrek; het armbeen heeft zeven duim zeven lynen lengte, de ellepyp negen duim twee lynen , het dijbeen agt duim , en het been van den poot zeven duim. No. DCCCLXXX. ReuJeftof van de zibet. Deze zelfftandigheid is draadig ; zy verfpreidt een zeer doordringenden en zeer milden reuk van muskus. No. DCCCLXXXI. Het geraamte van een zibet. Het is dat geraamte, waar naar de befchry\'ing der beenderen van de zibet gemaakt is , en waar naar de maaten genomen zyn ; het heeft twee voet een duim en vier lynen lengte van het einde der kaakbeenen tot aan het agterlt einde van het heiligbeen ; de omtrek van den kop aan de dikfte plaats was van zeven duim en agt lynen. No. DCCCLXXXII. Het tongbeen van eene zibet. Dit been beftaat uit negen ftukken : de eerfte beenderen zyn de langfte , en de derde hebben veel minder lengte dan de tweede, die ten naattenbyzolang zyn als de eerfte. No. DCCCLXXXIU. Het geraamte van eene civet. Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving der afmee- tingen van de voornaame beenderen van de civet ; deszelfs lengte is van twee voet BESCHRYVING VAN HET KABINET. ci? voet tien lynen van het einde der kaakbeenen tot aan ’t agterfte einde van het heiligbeen; de kop heeft zeven duim eene lyn omtrek op de dikfte plaats. No. DCCCLXXIÜV. Het tongbeen van eene civet. Hit been beftaat uit negen ftukkengelyk dat van de zibet , maar het verfchik voornaaralyk in dit opzigt van hetzelve , dat het middelft beentje langer is. No. DCCCLXXXV. De beurfen van eene genetkat. De zelfftandigheid dezer beurfen is droog zonder bederving bewaard ; zy is vetagtig en olieagtig; zy verfpreidt eene vallche lugt van muskus, die fterk en onaangenaam is. No. DCCCLXXXVI. Het geraamte van eene genetkat. Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving en de af- meetingen der beenderen van de genetkat ; zyne lengte is van een voet twee duim vyf lynen van het einde der kaakbeenen tot aan het agtertt einde van het lieiligbeen j de kop heeft vier duim vyf lynen omtrek, aan de dikfte plaats ge- jneeten. Einde van het negende Deel, IX. Deel, E'e 2i8 BERIGT AAN DEN BINDER. In dit negende Deel zyn XL Planten^ die op moeten ingezet noorden. Plaat I en II. ; . Uien IV. . . ; ' . . V, VI e» VIL ... • VIII. • . ■ iX • .X * xi, XII, XIII XIV. ‘ ’ . XV XVI. . XVII . XVIII. . XIX. . . * * .XX. . XXI. . XXII. . . ' ' * . XXIII. . . ■ ■ . XXIV. . . ’ * ■ . XXV. ’ . XXVI en XXVII. . XXVIII XXIX. . . . XXX. . . * ' . XXXI. . . . XXXII en XXXUI. . * . . XXXIV. . . . XXXV. . XXXVI. . XXXVII en XXXVIII. . XXXIX. .XL. de volgende wyze pagina 54. * 58 . . 60. • 64. 80. 81. . 96. • 100. 109. 118 . 124. 130. 138. 142. 145. 152 . . 166. 168. Ï70. 173. 188. 190. 198. 2C2. 206. 208. 209 . 212 . ■ 'i }., I' I =4 w- - I 1 ' i r I [t r ; A'v^ .f r.' &?-,?■ l-'.'Vi • .• ; •■;* '• *•*■•■ƒ■■ , ■- s.* '•■;■ ‘-ï"* --rVr • SS&ÜS#^y / r s # . * / i ' ■ ji 1 •V ^ ï^ï;- I I I ■ ' i'; 1 I * A r- f % N 5 ) ^ t . I ^ -' - v:'- • ( \ 1 J 1 I I I I / \ ' e j ^ I I o J I ï / fi'w. . r4 ^ . ,K ( i 4 *