FOR THE PEOPLE FOR EDVCATION FOR SCIENCE LIBRARY OF THE AMERICAN MUSEUM OF NATURAL HISTORY ^«1 àr A.M.N. H. Tijdschrift der 5q.^a:oGC4 Nederlandsche Ornithologische Vereeniging UNDER REDACTIE VAN: Dr. L. F. DE BEAUFORT, A. A. VAN PELT LECHNER Dr. E. D. VAN OORT Jaargang II — 1913 BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOORHEEN E. J. BRILL LEIDEN — 1913 'Vt- &S3 Sa - ^^^ BOKKDRUKKERIJ VOOrllOeil K. J. BIÎILL — LKIDEX. INHOUD VAN JAARGANG II 1913 Aflevering 1 — Maart BIdz llet verblijf vau enkele trekvogels in Xeclerland in 1912 door Dr. H. Ekama. 1. Varia oologica et nidologica door A. A. van Pelt Lechnek 8. Resultaten van het ringondei'zoek van het Rijks Miiseiun te Leiden door Dr. E. D. VAN OoRT , 11. Eeu en ander over zwanen on ganzen op Gooilust tc 's Graveland door F. E. Blaauw. (Met een afbeelding) 23. Ornithologische waarneniingen in Nederland door Dr. E. D. van Oort . . 28. M. H. A. L. Meiîckei.bach f door A. A. van Pei.t Lechnei! 33. Reglement voor de leesportefeuille van do Ned. Orn. Vereeniging .... 34. Aflevering 2 — Juni KIcurafwijking (llclerochrosis) door Dr. A. E. H. Swaen 35. Een paartje(?) van Ciconia nigra (L.) in Gelderland in 1830 door A. A. VAN Pelt Lechner 45. Een bijdragft tot de Avifauna van Limburg. Ornithologische waarnemingen in Steil en omstreken (1908—1912) door P. C. Riotte— Steil. (Met een kaart;. 46. Ornithologische mengelingen door Dr. A. E. H. Swaen 72. Aankomst der Gierzvvaluwen in 1913 door Dr. E. D. van Oort 75. Ornithologische waarnemingen in Nederland medegedeeld door Dr. E. D. VAN Oort 76. Aflevering 3 — September Een bijdrage tot de Avifauna van Linibuig. Ornithologische waarnemingen in Steil en omstreken (1908— J 91 2) door P. C. Riotte — Steil. (Vervoig en slot) * 81. Die Strophe des Wiesenpiepers [Anthus pratensis (L.)] auf Texel von Hans Stadler und Cornel Schmitt (Lohr am Main) 109. Varia oologica et nidologica door A. A. van Pelt Lechner 116. Resultaten van het ringonderzoek van het Rijks Museum te Leiden door Dr. E. D. VAN Oort 121. Verslag der ledenvergadering, gehouden te Oisterwijk op 21 Juni 1913. . 129. Statuten van het Platenfonds 134. lY Aflevering 4 — December Bldz. J)c Zwartc Spcclit, Pirns (Dryocopiis) martius L. door W. II. DE Bkmjfort. 135. Wi\arnemingcn van Eendachtigeii te Hoek van Holland door G. J. van Oohdt. 143. Uesultateii van hot I'ingondei-zoeU van h(!t Hijks Museum tc Leiden door Dr. E. D. VAN OoRT '149. Le Butor (Botaurus stellaris (L.)) par A. Bhudet. Avec 2 planches . . . 152. De waterspreeuw broedcnd in Nederland door Dr. E. D. van Oort . . . 154. lets over Haven door C. H. Thikbout 156. Verslag van de v^'etenschappelijkc vergadering, gehouden te Amsterdam op 9 November 1913 157. Lijst van deelnemers aan het Platenfonds 160. Nécrologie 1913 160. Opgave van eenige ornithologische werken, vei'scheuen tusschen 1 Juli 1912—1 Juli 1913 door A. A. van Pelt Lechneu 161. Boekbespreking ^67. Register van weteuschappelijke namen -, • ■ ^^^' .A^I^IDElj^ Tijdschrift der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging Jaargang II. MAART 1913. Afleyering 1. Het verblijf van enkele trekvogels in Nederland in 1912 DOOR Dr. H. EKAMA. Bij het verzamelen der gegevens omtrent de komst en het ver- trek van enkele trekvogels in Nederland in het afgeloopen jaar, waren de hieronder genoemde personen mij behulpzaam, waarvoor ik hun bij deze mijn vriendelijken dank betuig, niet twijfelend of ik mag in 1913 wederom op hun gewaardeerden steun rekenen. C. J. J. Blussé, P. Lels, H. van Eeten, C. L. de Vos totNederveen-Cappel, R. Beende, G. H. Bartels, H. J. Geers, J. G. V. de Witt Hamer, Mr. W. M. Kolff, W. de Joncheere, A. Bijlo, L. J. van Rhijn, D. J. M. Beende, Mr. G. Kolff, Aerdenhout bij Haarlem. Alblasserdam. Ameide. Amsterdam. Apeldoorn. Blerick. Borculo. Breda. Deil (Geld.). Dordrecht. Dreischor. Ede. Gameren. Geldermalsen. F. Kakobeeke, A. J. Blaauw, J. Korteweg Az., J. Briedé, Jhr. V. H. de Villeneuve, J. Hoekstra, D. de Jong Gz., A. L. van Haaften, J. C. Rijsdijk, Jhr. K. de Muralt, J. C. Boom, G. J. B. ter Kuile, I. C. Stalenhoef, A. M. Mijnlieff, Bijleveld, R. M. Mees, J. Schoenmaker, H. W. Schölten, F. Lieftinck, R. J. Geldof, A. A. Hofman, C. A. L. P. Kakeheeke, Mej. A. C. de Vos tot Nederveen- Cappel, K. A. Kivit van Haeften, H. W. Mees, C. W. C. du Boeuff; Mr. G. J. van Everdingen, C. van Dorssen Gz., G. van Lennep, W. E. van Lennep, A. J. Monné, G. J. van Cordt, J. G. van Rhijn, A. J. Erkendiep, G. Luijendijk, Mr. H. Kuipers, D. W. van Dam van Hekendorp, J. Tanis Jzn., Goes. 's Graveland. 's Gravenhage. Haarlem. Hillegersberg. Hollum (Ameland). Hoogkarspel. Krimpen a'd Lek. Leerdam. Leiden. Meppel. Mijnsheerenland. Montfoort. Nieuwerkerk a/d IJsel. Oegstgeest. Oosterboer. Gudenbosch. De Punt (Dr.). Rotterdam. Sliedrecht. Smilde. Sommelsdijk. Tiel. Utrecht. Venlo. Voorburg, Westmaas. Winschoten. Zalt-Bommel. Zegwaard. I. De koekoek {Ciiculus canorus). Voor het eerst werd de koekoek gehoord te: Leerdam 11 April. Zegwaart 1 Mei » geregeld na 3 Mei. Blerick 2 » Dreisrhor 15 April. Gameren 2 » Sliedrecht 15 » Loenen a/d Vecht 2 » Breukelen 19 » Utrecht 2 » Goes 20 » Zorgvliet b/d Haag 3 » Borculo 21 » Nieuwerkerk a/d IJsel 4 » Krimpen a/d Lek 22 » Holliim 6 » Oegstgeest 24 » Rotterdam 6 » Apeldoorn 25 » Lienden bij Tiel G » Ameide 27 » Hoogkarspel 7 » Dordrecht 28 » Voorburg 10 .) De Bilt 1 Mei. Uit het maandelijksche overzicht der weergesteldheid in Neder- land, uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch Meteo- rologisch Instituut, blijkt, dat van af 15 April de temperatuur belangrijk steeg, van 20 tot 22 bijzonder hoog was en op 28 April weer nommai werd. In dit tijdperk van 15 tot 27 April, waarin vêle der boven opgegeven data vallen, was de bewolking meestal zeer gering. In het begin van Mei overtrof de temperatuur de nor- male een weinig. Evenals in 1911 begon dus de koekoek te roepen, toen een tijdperk van warm weder intrad. Het laatst werd de koekoek gehoord te Ameide op 11, te Nieuwer- kerk op 13 en te Voorburg op 20 Juli; te Hollum werd hij op 3 Augustus het laatst gezien. Zooals uit onderstaande data, die aile in het bovenvermelde tijd- perk vallen, blijkt, viel het eerste zingen van den nachtegaal in 1912 wederom met het eerste roepen van den koekoek samen. Oegstgeest Frederiksoord Voorbursr 19 April. Oudenbosch 25 Apeldoorn 25 25 April. 28 » II. De boerenzwaluw (Hirundo rustica). Omtrent den datum van aankomst van dozen trekvogel werden de volgende berichten ontvangen: Ötrijon ;'.() Maart. Loenen ajd Vechl 11 April 's Graveland 1 April. i » » vele 21 » G am ore n 3 » Sommelsdijk 13 » K rai i lige n 4 » Hoogkarspel 13 » ]3orculo 5 » Goes 15 » Uotterdam 5 » lieerdam 16 » » vcle 8 » Tiel 16 » Deil 6 » Dreischor 17 » Dordrecht 7 » Venlo 18 » Nieuwerkerk a/d JJsel 7 « Krimpen a/d Lck 20 » Westmaas 7 » Sliedrech t 21 » » vele 15 » De Bilt 22 » Blerick 9 » Apeldoorn 24 » » vele 28 » IloUum 28 » Ameide 10 » Voorburg 28 » Oegstgeest 10 » Wederom zijn in dit overzicht de plaatsen cursief gedrukt, waar de waarnemer waarschijnlijk wel de boerenzwaluw heeft waarge- nomen, maar dit niet in het bericht vermeld is. De opgegeven data zijn vrij regelmatig over de maand April ver- spreid; vele vallen in het tijdperk van prachtig weder, maar tevens blijkt dat er reeds vele boerenzwaluwen aankwamen in het begin van April, toen de gemiddelde temperatuur nog weinig van de nor- male afweek. Trouwens van 4 tot 8 April, die data dus, die in bovenstaande lijst meermalen voorkomen, overtrof zij de normale. (9° C.) Voor de data van vertrek der boerenzwaluw zijn opgegeven: Voorburg 10 September. Dordrech t 3 October Sommelsdijk 16 » Leerdam 3 » » laatste 23 October. Hoogkarspel 5 » Ede 26 September. Âmeide 8 » Dreischor 1 October. HoUum 16 » Nieuwerkerk a/d IJsel 2 » Omti-ent het boerenzwaluwpaar, dat in de gang van zijn woning hun nest gebouwd had, heeft de Heer du Boeuff te Sommelsdijk mij het volgende meegedeeld: Istc nestbouw. 2tie nestbouw. Begin van den bouw 25 April. 25 Juni. Eerste ei 7 Mei. 1 Juli. Begin van het broeden 11 » 5 » Eerste zwaluw uitgekomen 26 » 19 » Alle zwaluwen uitgevlogen 17 Juni. 7 Augustus. Op 16 Augustus werd aan den derden nestbouw begonnen, doch op 19 Augustus verdween de vrouwelijke zwaluw. Do huiszwaluw (DelicUon urbica) kwam dit jaar aan te: Blerick Borculo Tiei 13 April. Oudenbosch 21 April 15 » Rotterdam 2 Mei. 16 » Nieuwerkerk a/d IJsel 6 » Zij vertrok uit Nieuwerkerk op (5, uit Borculo op 8 en uit Krab- bendijke op 27 October. III. De bonté kraai (Corvus comix). De bonté kraaien werden gezien in 1912: Voor liet laatst te: Voor het eerst te: Leerdain 12 Maart. Doi'd recht 28 Sept. Aerdenhout bij Haarlem 15 » Itotterdaiu 30 » id. nog een enkele 17 April. Ginkelsche hei biJ Ede 2 Octobei Krimpen a/d Lek 27 Maart. Nieuwerkerk a/d IJsel 4 » Leeuwarden 27 » Puttershoek 4 » Breda 28 » Dreischor 5 » 's Gravenbage 30 » Loenen a/d Vecht 6 » Hollum 31 » Smilde 6 » Borculo 2 April. Borculo 8 » Voorijiirg 2 » Hollum 10 » Tiel 3 » Tiel 10 » Dordrecht 4 » Ameide 11 » Lexmond 4 » Aerdenhout bij Haarlem 14 » Scbeveningen 5 » Me})pel 15 » Westmaas 5 » Voorburg 18 » Loenen a/d Yecht 6 » Zwijndrecht 20 » Ameide 7 » Leerdam 27 » Texel 10 » Krimpen a/d Lek 28 )■) Nieuwerkerk a/d IJsel 12 » Amsterdam 30 » Rotterdam 14 » Deil 15 » Woerden 15 » Heineoord 16 » Schiedam 16 » Hoek van Holland 17 » Blerick 19 » Hoogkarspel 22 » Op enkele achte rblij vers na waren de bonté kraaien vertrokken, toen in April het tijdperk van warm weder begon, maar in tegen- stelling van andere jaren, waarin hun vertrek met de aankomst dur booronzwaluw samonviol, word dozo nu op volo plaatsen al aangotroffon. Do data voor do torugkomst zijn vrij gclijkmatig over October vorspreid. In de oersto helft van deze maand was de tem- peratimr ongoveor 3 à 4° beneden de normale (10° C.) en de be- wolking goring, maar daarontogen was zij in de tweede helft on- geveer normaal en de bewolking vrij zwaar. De windverdeeling was vrij normaal; de wind was overwegend Z.lijk en ZW.lijk. Hier valt dus goen samenhang tusschon hot weder en de bovonstaande data van aankomst te bospeuren. IV. De ooievaar (Ciconia ciconia). De volgende berichten zijn omtrent de aankomst van den ooievaar ontvangen : IIillegersl)crg(afen toc na) 3 Februari. Leerdam 2) 19 Maart Rotterdam ') 4 » Montlbort 2) 19 )) Westmaas -) 6 Maart. Nieuwerkcrk a/d I.Isel 19 » Heerjansdam 7 » » ); » '^) 16 Mei. Heeswijk^) gem. 1. iri- Sliedrecht2) 19 Maart sch oten 8 » Zegwaart ^) 20 » Dordrecht 9 » Huize »Raveustein" bij Krabbendijke 10 » Geld(!rmalscn -) 21 » Ameide, l^te 13 » 's Gravenhage 21 » » '2.^^ 9 April. Voor bu rg 4 April. Ter Aar (Z.-H.) 14 Maart. Schiedam •) 6 » Hoogkarspel 15 » Nieuwersluis 2) 7 » Mijnsheerenland -) 15 » Borculo2), Iste 12 » Bleiswijk IG » » 2J^ 2àB 20 » »Huis te Kiaderdijk" bij Huize »Weltevreden -) Alblasserdam 2), Istc 18 » bij Zalt-Bommel 17 » id. id. 2de 15 A})ril. Nijkcrk 22 r> Zoetermeer 18 Maart. De Bilt 23 » Gameren 19 » Wederom is dit jaar geen sprake van eenig verband tusschen de komst van don ooievaar en de weergesteldheid. De meeste data Valien in Maart, in welke maand de temperatuur wel is waar voortdurend vrij hoog, — gemiddeld ruim 2° boven de normale (5° G.) was, — maar de bewolking was daarentegen betrekkelijk zeer zwaar en het aantal dagen met een neerslag van 1 m. M. of meer bedroeg 18 tegen 11 normaal. 1) Deze vlogen Z.waarts. 2) Op het uude uest. De ooievaar vertrok uit: Ameide 14 Augustus. Hoogkavspel 25 Augustus Zegwaart 16 » Alblasserdam 28 » Leei'dani 24 » Nieuwerkerk a/d IJsel 31 » Voorburg 24 » In tegenstelling met 1911 kenmerkte zieh deze Augustus-maand door läge temperatuur en buitengewoon veel neerslag, maar dit zal wel niet de reden tot ver trek voor den ooievaar geweest zijn. 10 Februari. Nieuwerkerk a/d IJsel 18 P'ebruari 14 » Blerick 24 » 14 » Hollum 25 » 16 » Hoogkarspel 25 » 16 » Oegstgeest 28 » 17 » Rotterdam 29 » 18 » Abcoude 11 Maart. V. De kievit (Vanellus vanellus). Voor de aankomst van de kievit zijn de volgende data opgegeven : Wartena Borculo Sloterdijk Gameren Oosterboer Tiel Ameide Deze data loopen betrekkelijk weinig uiteen; zij vallen behalve de eerste en de laatste in de tweede helft van Februari. Van 2 tot 5 Februari was te De Bilt de temperatuur 11° beneden de normale (3° C), om daarna sterk te stijgen, zoodat zij het overige van de maand gemiddeld 4° boven de normale was. Uit Hollum vertrok de kievit op 12 December, overigens werd hij op de meeste plaatsen nog eind-December aangetroffen. De berichten, in de verschillende jaren omtrent het gaan en komen van de kievit ontvangen, geven den indruk, dat deze vogel slechts voor de koude wijkt, om zoo spoedig deze voorbij is weer terug te keeren. VI. Diversen. De gierzwaluw {Apus apus) werd het eerst gezien te Terbregge op 22, te Nieuwerkerk a/d IJsel en te Tiel op 26, te Rotterdam op 27 en te Apeldoorn op 28 April ; voor het laatst te Tiel op 17 Augustus, te Rotterdam op 5 en te Nieuwerkerk op 6 September. De tjif-tjaf {Plujlloscopus collyhüa) werd gehoord bij Tiel en in het Ulvenhoutsche bosch bij Breda op 10 en bij Utrecht op 14 Maart, en op 16 Maart in het Park te Rotterdam gezien. De fitis {PUylloscopus trocliilus) word op 3 April aan den Hoek van Holland gehoord. De kwikstaart [Motacilla alba) werd op 6 Maart te Nieuwerkerk en op 8 Maart to Hoogkarspel waargenomen. Do gele kwikstaart {Motacilla flava) werd bij Rotterdam liet eerst op 18 April en het laatst op 29 October gezien. De kleine karekiet {Acrocephalus strepera) werd op 27 April bij Rotterdam gehoord. Het roodstaartje {Plioenicurus jjhoenicurus) werd op 28 April te Apeldoorn waargenomen. De tortelduif {Tiirtur turtuy) is pas op 6 Mei nabij Tiel en op 9 Mei fe Rotterdam aangekomen. De reigers {Ardea cinerea) kwamen op 7 Februari op hun nesten in de Diergaarde te Rotterdam terug. Utrecht, Januari 1913. Varia oologica et nidologica DOOR A. A. VAN PELT LECHNER. m. I n V 1 0 e d van b a s t a a r d e e r i n g op v o r m , k 1 e u r en teekening der eischaal. In een verhandeling, getiteld: „Über Veränderung der Form, Farbe und Zeichnung von Kanarieneiern durch Bastardierung/' be- spreekt Dr. Armin von Tsghermak de resultaten eener eerste reeks proefnemingen, door hem in het Physiologisch Instituut der Vee- artsenijkundige Hoogeschool te Weenen verriebt; zij laten zieh als Voigt kort samenvatten. Karakteristiek der bastaardeieren, vergeleken met ras-zuivero der ouders, bij : 1. Tamme Kanarie $ X Sijsje cT. Mindere grootte en plompere vorm; door zwartbruine stippen, streepjes en aderlijntjes toenadering tot het Sijsjes-ei. 9 2. Tamme Kanarie 9 X Kneu cT. lets mindere grootte en plompere vorm; in de lichtbruine vlek- .king en vooral in de zwartbruine teekening (als sub 1 bedoeld) een opvallende toenadering tot het Kneu-ei. 3. Tamme Kanarie 9 X Wilde (Europeesche) Kanarie cT. Door eenige toename der lengte-as, tegenover die van het ei der Wilde Kanarie, en beduidende verkorting der breedte-as, is de vorm langweipiger dan bij het ei der Tamme Kanarie; de zwartbruine teekening (als sub 1 bedoeld) correspondeert duidelijk met die van den wilden vorm. 4. Tamme Kanarie 9 X Distelvink cf, Plomper van vorm, en min of meer optreden der teekening (als sub 1 bedoeldj van het Distel vi nken-ei. 5. Tamme Kanarie 9 X Goudvink cf. Toename in grootte; zéér duidelijk optreden van de zwartbruine teekening (als sub 1 bedoeldj van het Goud vinken-ei. Verandering in de grondkleur der eischaal word in geen der sub 1 — 5 bedoelde bastaardeeringen waargenomen. Het cf — zoo zegt VON TscHERMAK 0. ui. aau het einde zijner bespreking der uitkom- sten — verraadt zieh door de specifieke, zwartbruine teekening (sub 1 nader omschreven) op het bastaard-ei, en komt do autour dan ook op grond van een en ander tot het besluit aan te nemen, dat in de bovenbedoelde gevallen de bastaardeering invloed heeft uitgeoefend op de pigmentvorming en de teekening der eischaal in dier voege, dat het cf in min of meerdere mate de teekening (in casu meer in het bijzonder de bovenbedoelde zwartbruine • teeke- ning) van het ras-zuivere ei der wilde soort, waartoe het behoort, op het bastaard-ei doet overgaan. In verband met bovenstaand wil ik er hier aan herinneren, dat het eerst door W. von Nathusius en drie door dezen ondervraagde hoenderfokkers een waarneming is gedaan (1867), later door Kutter en Seidlitz bevestigd, aangaande den invloed op de schaalkleur bij de eieren van Gewoon huishoen X Cochinchina-haan, waarbij na enkele dagen min of meer geelachtige eieren wer- den gelegd. Omgekeerd nu heeft Dr. P. Holdefleisz in den laatsten tijd proeven genomen met Plymouth Rock-hoen X Italiaansche haan; 10 na deze kruising variëordon do oioren van bruin tot wit, in de volgende vorhoudingcn. Van 22 Maart 1907—14 Augustus 1907 worden gelegd 62 eieren, waarvan 3 z u i v e r wit, 0(5 f 1 ;i u w - b r u in tai 23 typisch bruin waren ; van 26 Januari 1908 — 1 Mei 190(S, 10 eieren, waarvan 7 l)i-üin, 2 flau w- bruin en 1 wit; van 9 Juli 1908 — 29 September 1908, 20 eieron, waarvan 19 biu i n en 1 flauw-bruin, Ondor de gezamenlijke eieren van twee legperioden der 1^ bas- taardgeneratie (1 haan en 2 hennen), 160 in aantal, waren 120 bru in a cht ige en bruine en 40 witte, terwijl ondor 17 eieren van de 2e bastaardgeneratie (1 haan en 1 hon) 1 l)ruin, 10 bruin- a c h t i g e en 6 witte eieren waren. De geillustreei'de verhaadeling van Dr. vox Tsciieiimak is te viiideii in: Archiv für die ges. Physiologie, ßd. 148 (1912), pp. 367 — 395. (Aanwezig 0. a. in de Bibliotheken ouzer Rijks-Universiteiten en Kijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen). De experimenten, door Dr. P. Holueflkisz vorricht, vindt men onder den titel »Versuche über Xenienbildung und Vererbungsgesetze bei der Kreuzung von Hühnern", vermeid in: Berichte a. d. physiol. Laboi-at. u. d. Versuchsanstalt d. landw. Instituts d. Univ. Halle, Heft 20 (1911), pp. 93—112. (Aanwezig in de Bibliotheek der U. H. L. T. en B. School te Wageningen). Turdiis musiciis L. — Zanglijster. Eon nest, in Juli 1912 onder Arnhem gevonden, komt mij door zijn Samenstelling voor als tot het door den Heer J. L. F. de Meyere ZOO kernachtig als „revolutiebouw" aangeduide type te behooren. (Zie het artikel van den Heer de M. over „Abnormale nesten van de Zanglijster", in: Jaarboekje der Ned. Orn. Ver., N°. 8, pp. 38— 41). Twee der eieren van het 4-tal, dat het nest bevatte, zijn niet uitgekomen ; deze behooren tot de zeldzame varieteit, die, in hoofd- zaak aan het breedere gedeelte, met groote, roestkleurige, polygonale vlekken geteekend is') (of de beide andere, wèl uitgekomen eieren, eveneens geteekend w^aren, is onbekend); de grondkleur is de normale, helder blauwachtig groene; afmetingen van een der voorwerpen : 29 X 20,5 mm. ; het andere is door be- schadiging niet voor j niste meting vatbaar. Nest en eieren bevin- den zieh in de collectie van Jhr. H. A. Graswtnckel te Arnhem. 1) Zie: Dr. K Rkv, Die Eier der Vögel Mitteleuropas, p. 123: pl. 5G, fig. 13 en 14. 11 Resultaten van het ringonderzoek van het Rijks Museum te Leiden DOOE Dr. E. D. VAN OORT. IV. ') De medewerking, die het ringonderzoek in 1912 van de zijde van het pubhek ondervonden heeft, heeft die van 1911 in belangrijke mate overtroffen. De aanvragen om toezending van ringen zijn veelvuldiger geweest en het aantal der verzonden ringen is aan- zienlijk hooger. Alle mede werkers, die het dikwerf moeielijke, en soms ook met kosten gepaard gaande ringen, geheel belangeloos voor de goede zaak verrichtten, betuig ik hierbij mijn welgemeen- den dank. Het meerendeel der aanvragers is de verplichting, die door de aanvrage der ringen op zieh genomen wordt, op de meest serieuze wijze nagekomen en heeft door spoedige terugzending der ingevulde ringiijsten getoond, de belangrijkheid van het onderzoek volkomen te begrijpen. Met van alle aanvragers kan dit, helaas, ge- zegd worden. Bij olk wetenschappelijk onderzoek, waarmede het groote publiek zieh gevraagd of ongevraagd bemoeit, ondervindt men teleurstellingen, die uit oppervlakkigheid en onkunde — erger nog bedrogzin — der lieden voortspruiten ; in geen geringe mate is dit het geval bij een onderzoek als het onderhavige, waarbij juist algemeene medewerking noodzakelijk is. Doet men reeds de onaan- gename ervaring op — dikwijls te laat om de toezending niet te doen plaats hebben — dat sommige aanvragers van ringen sleehts toezending verzoeken uit nieuwsgierigheid of verkeerde belangstel- ling, zonder in de gelegenheid te zijn de vogels, waarvoor de ringen aangevraagd worden, te ringen, nog onaangenamer is het te ervaren dat soms geringde vogels in banden komen van personen, die zieh niet de kleine moeite getroosten de vangst met het opsehrift en nummer van den ring per briefkaart aan het Rijks Museum te melden, laat staan den vogel met ring toe te zenden. Ik herhaal hier nog eens, dat elke mededeeling aan 's Rijks Museum van het 1) Zie voor de eerste mededeeling: Jaarboekje Ned. Orn. Ver. n". 8, 1911, p.'12, en voor de tweede en derde mededeeling: Ardea, 1912, pp. 31 en 41. 12 waarnemen van een geringden vogel van groot belang is, on tovens dat de berichtgevers do door hen gemaakte onkosten voor de toe- zending van hot bericht of voor die van don vogel on don ring, zoo gowenscht, steeds vergoed krijgen. Om den schijn te vermijden, dat hot ringonderzoek hot doodon van vogels in do hand zou v^erkon, komt het mij wenschelijk voor geen lijst te geven van do soorten en van het aantal dor verschil- lende vogels, die geringd worden. Na verloop van eenige jaren, wanneer hot ondorzoek beëindigd zal zijn, zal een volledige opgave van de geringde vogels gegeven w^orden. Thans is dit, daar het toeval ons geringde vogels in banden moot brengen, overbodig en niet gewenscht. Ook voor dit jaar roep ik vs^eder do mode working in van alien, die het ringonderzoek tot heden gesteund hebben. Do hieronder vermelde gevallen van waarneming werden mij sedort mijn vorige opgave toegezondon. Lepelaar (Platalea leucorodio). Nummer 291, geringd to Callantsoog (N.-H.) 1 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong ; 12 September 1912 ge- schoten op Corvo, een van do westelijke Azoren. Berichtgever de Heer James Mackay, Nederlandsch Vice-Consul op Flores, Azoren. — 299, geringd te Callantsoog (N.-H.) 1 Juni 1912 door don Heer A. Kos, als nestjong; begin Augustus 1912 dood gevonden in eon moeras te Reculvor bij Herne Bay, Kent, Z. 0. Engeland. Berichtgever do Heer H. W. Hall, Herne Bay. — 304, geringd to Callantsoog (N.-H.) 1 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 11 September 1912 ge- schoton bij Cabourg, Calvados, N.AV. Frankrijk. Bo- richtgevor Dr. A. Mar, Cabourg. — 311, geringd to Callantsoog (N.-H.) 1 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; begin October 1912 ge- schoten op het eiland Monte Farinha in de Ria de Aveiro, mond van de Vouga, Portugal. Berichtgever do Heer C. Mortensen to Viborg in Denemarken, aan wien hot bericht uit „0 Seculo" modegedeeld word. Het Museum ontving geen nader bericht omirent dit voorworp. 13 Nummer 320, geringd te Callantsoog (N.-H.) 1 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 12 Augustus 1912 ge- schoten bij Ambleteuse, Pas-de-Calais, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer G. Flé, Ambleteuse. — 330, geringd te Callantsoog (N.-H.) 1 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 26 Juli 1912 geschoten te Guerlettes bij Calais, N.W. Frankrijk. Berichtgever ' de rédacteur van „Le petit Calaisien" door toezending van het nummer van 28 Juli, waarin het geval ver- meld was. — 331, geringd te Callantsoog (N.-H.) 1 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 11 September 1912 gescho- ten te St.-Valéry sur Somme, N.W. Frankrijk. Bericht- gever de Heer Delbé Charles, St.-Yaléry sur Somme. Wanneor men in aanmerking neemt, dat er in 1912 in het geheel 50 stuks jonge lepelaars geringd werden, alle te Callantsoog door den Heer A. Kos, is het aantal der teruggevondenen, 14°/^, zeer hoog te noemen. Uit de verkregen resultaten is thans reeds met vrij groote zekerheid te besluiten, dat onze lepelaars längs de west- kust van Europa naar hunne winterkwartieren in Afrika trekken. Voortgezet onderzoek leert ons welhcht in welke gedeelten van Afrika zij den winter doorbrengen. Wilde eend (Anas boscJtas). — 443, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 13 Augustus 1911 door den Heer A. Man in 'tVeld; 17 Juh 1912 geschoten te Kerkwerve bij Ellemeet. Berichtgever de Heer W. J. ten Haaf, Noordgouwe. — 4001, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 13 Augustus 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 14 Augustus 1912 geschoten te Middelharnis (Z.-H.). Berichtgever de Heer J. A. C. van der Velde, Middelharnis. — 4022, geringd te Ellemeet op Schouwen fZ.) 15 September 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 12 Augustus 1912 geschoten te Haamstede op Schouwen (Z.). Be- richtgever de Heer R. Meyer, Haamstede. — 4046, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 10 September 1911 door den Heer A. Man in 'tVeld; 5 October 1912 geschoten bij Poortvliet op Tholen (Z.). Bericht- gever de Heer H. Speyer, Tholen. 14 Nummer ]0()0(i, goringd to Ell(3meet op Schouwen (Z.j begin April 1912 door den Heer A. Man in 'tVeld; 4 Februari 1918 gevangen in een eendenkooi te Sassenheim (Z.-H.). Berichtgover de Heer G. H, Sijthoff, Leiden. — 10007, geringe! te Ellemeet op Schouwen (Z.j begin April 1912 door den Eovy A. Man in 'tVeld; 3 October 1912 geschoten te Kristdala, Kalmar, Smaland, Z. Zweden. Berichtgever de Heer D. Rosen, Kristdala. — 10029, geringd te Ellemeet op Schouwen fZ.) begin April 1912 door den Heer A. Man in 'tVeld; 22 JuU 1912 geschoten te Eckernförde in Holstein, Duitsch- land. Berichtgever de Hofmaarschalk van Z. K. H. Prins Heinrich van Pi'uisen. — 10050, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.j begin April 1912 door den Heer A. Man in 'tVeld; 6 Decem- ber 1912 geschoten in de Bisserup Fjord, Denemar- ken. Berichtgever de Heer A. H. Larsen, Karrebak. De nos. 10006, 10007, 10029 en 10050 zijn zoog. Oostersche eenden, kleine werkelijke trekeenden, die veiieden wintei- tijdens de koude période van Februari in mageren toestand gevangen werden en na eenigen tijd vastgehouden te zijn, begin April geringd losgelaten werden. In het geheel werden een oO-tal van deze eenden geringd. De enkele vangsten toonen aan, dat deze trekeenden van niet zoo heel ver verwijderde streken afkomstig zijn. Voor onze ringproe- ven zijn alleen deze trekeenden van belang. Het ringen van de in ons land broedende wilde eenden is van weinig of geen belang, verder, daar de verkregen uitkomsten bewezen hebben, dat onze wilde eenden zieh weinig of niet verplaatsen en na langer of korter tijd niet ver van de plaats van ringen bemachtigd worden. Een en ander is het gevolg van de vele eendenkooien in ons land. Slechts zelden schijnt een geringe zuidwaartsche verplaatsing voor te komen, hetgeen 3 in Noord-Frankrijk geschoten, op Schouwen geringde eenden doen zien. Wintertaling (Xettion crecca). — 12706, geringd te Schiermonnikoog 4 October 1912 door den Heer D. Woltman; 30 Januari 1913 geschoten te Carentan, Manche, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer Th. Salmon, Carentan. 15 Scholekster fHaematopus ostralegus). Nummer 811, geringd op Texel 10 Juni 1912 door den Heer J. Daalder, als nestjong ; in het laatst van October 1912 geschoten bij Aveiro, Portugal. Berichtgever de Heer W. C. Tait, Oporto, door mededeeling van een bericht, voorkomende in „0 Seculo" van 31 Octo- ber 1912. Kluit (Recurvirostra avosetta). — 5638, geringd op Texel 28 Juni 1912 door den Hear J. PtEUVEßs Jr., als nestjong; 15 November 1912 geschoten te Villa Franca bi] Lissabon, Portugal. Berichtgever de Heer H. Ellekson, Lissabon. Tureluur (Totanus totanus). — 12267, geringd op Texel 22 Juni 1912 door den Heer J. Reuvers Jr., als nestjong; ongeveer 20 Septem- ber 1912 geschoten op het eiland Morraceira bij den mond van de Mondego, Portugal. Berichtgevers Dr. H. Mastbaum, die ons het bericht uit „Diario de Noticias" toezond, en Dr. B. Ayres, Coimbra, Zilvermeeuw (Larus argentatusj. — 538, geringd te Callantsoog (N.-H.) 6 Augustus 1911 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; 28 April 1912 geschoten te Gravelines, N. Frankrijk. Berichtgever de Heer M. de Pougheville, Lens. — 7139, geringd te Callantsoog (N.-H.) 25 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 3 October 1912 dood gevonden te IJmuiden. Berichtgever de Heer J. VAN BiLDERBEEK, IJmuiden. — 7154, geringd te Callantsoog (N.-H.) 25 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 23 October 1912 geschoten bij den Helder. Berichtgever de Heer H. C. Delsman, den Helder. — 7155, geringd te Callantsoog (N.-H.) 25 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; begin November 1912 geschoten te Malo-les-Bains, dep. Nord, N. Frankrijk. Berichtgever de Heer Charles Goütier, Malo-les-Bains. 16 Nnmmor 71 ßO, geringd te Callantsoog (N.-H.) 25 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 18 November 1912 ge- schoten te Sangatte, Pas-de-Calais, N. Frankrijk. Be- richtgoofster Mevrouw de St. Juste, Sangatte. 71()1, goringd te ('alkmtsoog (N.-H.) 25 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; begin November 1912 geschoten te Cayeux-sur-M(^)-, Somme, N. Frankrijk. Berichtgever do Heer E. Bouquet, Cayeux-sur-Mer. — 7171, gei-ingd to Callantsoog (N.-H.) 25 Juni \S)]2 door den Hoer A. Kos, als nestjong; 18 Augustus 1912 ge- schoten op Helgoland. Berichtgevers de Heei-en Dr. H. Weigold en E. Fähland, Helgoland. — 10441, geringd te Callantsoog (N.-H.) 23 Juni 1912 door Dr. J. J. Blanskma, als nestjong; in het laatst van Januari 1913 geschoten te Oostduinkerke, België. Berichtgever de Heer H. Sarrazijn, Oostduinkerke. Onze jonge zilvermeeuwen verspreiden zieh, zoo zij ons land ver- laten, hoofdzakelijk in zuidelijke lichting längs de kusten van de Noordzee en van het Kanaal, zooals een voorwerp geschoten in Zuid-Engeland en eenige in Noord-Frankrijk en België geschotenen aantoonen. Interessant is het geval van het jonge voorwerp, dat vrij kort na het ringen op Helgoland geschoten word. Kokmeeuw (Larits ridibundiis). — 788, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 25 Juni 1911 door den Heer A. Man in 't Yeld, als nestjong; 4 Januari 1913 geschoten te Pombalinho, Portugal. Berichtgever de Heer W. C. Tait, Oporto, door mededeeling van een bericht in „0 Seculo". — 2226, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 2 Juli 1911 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong; 9 December 1912 geschoten te St. Juliâo bij Lissa- bon, Portugal. Berichtgevers de Heeren A. Bivar de SousA, Lissabon, en W. C. Tait, Oporto. — 2229, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 2 Juli 1911 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong ; be- gin December 1912 geschoten te Portimâo, Z. Por- tugal. Volgens een uit Lissabon ontvangen, niet onderteekend bericht. 17 Nummer 10946, geringd te Callantsoog (N.-H.) 19 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; geschoten in het laatst van December 1912 te Aldea galega bij Lissabon, Portugal. Berichtgever de Heer W. C. Tait, Oporto, door mededeeling van het bericht uit „0 Seculo" van 27 December 1912. — 11002, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; in het laatst van September 1912 geschoten te Dodewaard (G.). Berichtgever de Heer H. Sipman, Nijmegen. — 11045, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong ; 30 Augustus 1912 geschoten te Trouville-sur-Mer, Calvados, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer Hurel Gaston, Trouville-sur-Mer. — 11016, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 14 Augustus 1912 geschoten te Oyes, Pas-de-Calais, N.W. Frank- rijk. Berichtgever de rédacteur van „Le petit Ca- laisien", in welk blad het feit gepubliceerd werd. — 11031, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 15 JuU 1912 geschoten te St. Valéry-sur-Somme, N.W. Frankrijk. Berichtgever Dr. A. Cligny, Boulogne-sur-Mer. — 11140, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 1 Augustus 1912 geschoten te Paimpol, N. Frankrijk. Bericht- gever de Heer P. Philippe, Paimpol. — 11145, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 15 Juh 1912 geschoten te St. Valéry-sur-Somme, N.W. Frankrijk. Berichtgever Dr. A. Cligny, Boulogne-sur-Mer. — 11177, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong ; 23 Augustus 1912 geschoten te Riva Bella, Calvados, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer H. Mustieres, Riva Bella. — 12916, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 8 Augustus 1912 geschoten te Pouhguen, Loire inférieure, W. 2 18 Frankrijk. Borichtgover de Heer L. Marchand, Nantes. Nuiiiincr 12995, geriiigcl te Kerkwerve op Schon wen (Z.j 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong ; begin Doc(unbor 1912 geschoten te Lagos, Z. Portugal. Berichtgever de Heer W. C. Tait, Oporto, door mededeeling van liet bericht in „0 Seculo". — 12997, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Ookt, als nestjong; 23 Juli 1912 geschoten te Fiquefleur-Equain ville, mond van de Seine, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer A. PoMMEREST, Pout l'Evêque. — 13027, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 7 Juli 1912 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong ; 13 November 1912 geschoten in de baai van de Canche bij Etaple, Pas-de-Calais, N. Frankrijk. Be- richtgever de Heer C. Médeville, Hesdin. — 13029, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 7 .Juh 1912 door den Heer A. Man in 't Veld ; 25 Augustus 1912 geschoten te Oostduinkerke, België. Bericht- gever de Heer I. Florizoone, Oostduinkerke. — 13031, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.j 7 Juh 1912 door den Heer A. Man in 't Veld ; 11 Augustus 1912 geschoten te Bray-Dunes bij Duinkerken N. Frankrijk. Berichtgever de Heer A. Polie, Bray-Dunes. — 13184, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.j 7 Juh 1912 door den Heer A. Man in 't Veld ; begin December 1912 geschoten te Barreiro, t. z. van Lissabon, Portugal. Berichtgevers de Heeren Th. E. Qüistorp, Lissabon, en A. Bivar de Sousa, Lissabon, door mede- deehng van het bericht voorkomende in „0 Seculo" van 5 December 1912. — 13196, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 7 Juh 1912 door den Heer A. Man in 't Veld ; begin December 1912 geschoten in de Ria de Aveiro, mond van de Vouga, Portugal. Berichtgever Dr. B. Ayres, Coimbra. Uit de hierbovon en vroeger gepubliceerde vangsten van geringde kokniceuwon is de verspreiding in zuidelijke richting over West- Europa van onze breed vogcls geleidelijk na te gaan. Uit Afrika 19 werden mij nog geen vangsten bericht. Opmerkelijk is het, dat onder de hier overwinterende kokmeeuwen nog geen in ons land geringd voorwerp is waargenomen. Het is nog niet bewezen, dat de vele, hier 's winters verblijvende voorwerpen, ook hier broeden. Zeker is het, dat een groot aantal zuidelijk trekt. Groote stern (Sterna cantiaca). Nummer 4724, geringd te Kerkwerve op Schouwen fZ.) IT Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 23 Juli 1912 geschoten te Redon, dép. Ille et Vilaine, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer H. Leroy, Redon. — 4756, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 9 November 1912 geschoten bij Cacuaco, Quifangondo, Angola, Z.W. Afrika. Berichtgever de rédacteur van het blad „Independente", verschijnende te Loanda, door toezending van het nummer van 18 November 1912, waarin het geval vermeld is. Later berichtten mij ook de Heeren A. Bivar de Sousa, Lissabon, en W. C. Tait, Oporto, deze vangst. — 4765, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 15 September 1912 geschoten op Texel. — 4773, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong ; 7 Augustus 1912 geschoten te Etel, Morbihan, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer Corrard, Etel. — 5177, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; tusschen 20 en 27 October 1912 geschoten te Mossamedes, Angola, Z.W. Afrika. Berichtgever de Gouverneur van Mossamedes. Uit het schieten van een voorwerp op Texel blijkt, dat deze soort na den broedtijd zieh ook in noordelijke richting längs de kust verplaatst. De beide vangsten uit Angola zijn zeer interessant en doen zien hoe ver zuidelijk onze broedvogels in den winter trekken. Vischdiefje (Sterna fluviatüis). — 1289, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 9 Juni 1912 20 (Irxtr (Ion Hwv D. Barker, als nestjong; geschoten te Saint-Waast bij Cherbourg, N.W. Frankrijk. Berichtgever do Hoer L. Cokbière, Cherbourg. Nummor 11546, geringd op Texel 8 Juni 1912 door Dr. J, J. Blanksma, als nestjong ; 22 Augustus 1912 geschoten te Duinker- ken, N. Frankrijk. Berichtgever de Heer P. Robinef, Bethune. — 11638, geringd te Hoek van Holland 26 Juni 1912 door den Heer G. J. van Ookdt, als nestjong ; 22 Augustus 1912 geschoten te Duinkerken, N. Frankrijk. Berichtgever de Heer P. Robinef, Bethune. — 11677, geringd te Hoek van Holland 26 Juni 1912 door den Heer G. J. van Oordt, als nestjong; begin October 1912 gevangen bij Tossens aan de Jade-boezem, Olden- burg, Duitschland. Berichtgever de Heer A. Ammer- mann, Oldenburg. — 12132, geringd te Hoek van Holland 7 Juli 1912 door Jhr. W. C. VAN Heurn, als nestjong; 9 'September 1912 gevangen bij Afferden (L.). Berichtgever de Heer J. Clevers, Afferden. — 12150, geringd te Hoek van Holland 7 Juli 1912 door Jhr. W. C. VAN Heurn, als nestjong; 21 Augustus 1912 gevangen te Goudriaan (Z. H.). Berichtgever de Heer G. den Hartogh, Apeldoorn. — 13346, geringd te Hoek van Holland 19 Juli 1912 door den Heer G. J. van Oordt, als nestjong ; 4 September 1912 gevangen te Willemstad (N. B.). Berichtgever de Heer J. Klop, Willemstad. — 13366, geringd te Hoek van Holland 19 Juli 1912 door den Heer G. J. van Oordt, als nestjong; 19 Augustus 1912 dood gevonden in de duinen bij Scheveningen. Berichtgever de chef van een politie-posthuis in Scheveningen. — 13396, geringd te Hoek van Holland 19 Juh 1912 door den Heer G. J. van Oordt, als nestjong ; 1 September 1912 dood gevonden te Hoek van Holland. Bericht- gever de Heer W. J. M. Heyneken, Hoek van Holland. — 13488, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) in de tweede helft van Juli 1912, als nestjong; in de laatste 21 week van Augustus 1912 dood govondon te Kjelst, West- Jutland, Denemarken. Berichtgevers de Heeren Paul Schröder, Esbjerg, en H. Heilbuth, Kopen- hagen, door mededeeling van het bericht uit een Deensche courant. Nummer 13705, geringd te Hoek van Holland 25 Juli 1912 door den Heer G. J. van Oordt, als nestjong; 30 Augustus 1912 le vend gevangen aan boord van een stoomboot bij den Hoek van Holland, en den volgenden dag w^eer vrijgelaten. Berichtgever de Heer J. Schol, Rotterdam. De vangsten in Oldenburg en Denemarken doen zien, dat het vischdiefje vöör het naar het zuiden trekt, soms vrij ver ten noor- den van de plaats van uitbroeden, afdwaalt. Berichten omirent het waarnemen van geringde voorwerpen dezer soort komen uit het buitenland slechts weinig in ; het zuidelijkste punt, vanwaar ik tot heden een mededeeling ontving, is Noord-Frankrijk. Deze soort is tot in Zuid-Afrika v^aargenomen. Velduil (Asio accipitrina). — 7128, geringd op Texel 7 Juni 1912 door den Heer R. VAN Eecke, als nestjong; 28 Juh 1912 gevangen te Beemster (N.-H.). Berichtgever de Heer K. Beets, Beemster. De vogel word mij levend toegezonden, en daar hij, door een verwonding aan een der vleugels, niet geschikt tot vrijlaten was, schonk ik hem aan de Rotterdamsche Diergaarde. Zanglijster (Turdus musicus). — 1212, geringd te 's-Graveland (N.-H.) 10 Mei 1912 door den Heer A. J. Blaauw, als nestjong; 26 September 1912 gevangen te Duffel, België. Berichtgever de Heer G. VAN DER Linden-Sels, Duffel. — 2329, geringd te Vogelenzang (N.-H.j 7 Mei 1912 door Mr. H. A. Lorentz, als nestjong; 23 Februari 1913 geschoten te Wirquin bij Lumbres, Pas-de-Calais, N. Frankrijk. Berichtgever de Heer D. Autiquet, Wirquin. 22 Spreeuw (Sturmis vulgaris). Nuinnicr -'îfioS, goringd to Roosondaal (N.-B.j in don zomer van 1918 door don Hoer S. van Hasselt, als nostjong ; 18 Januari 1913 tijdens snoouwweder aldaar stervende gevonden. Berichtgever do Hoer H. L. van Hal, Roosendaal. — 6764, goringd to Hengelo (0.) 23 Mei 1912 door den Heer G. H. Leurink, als nostjong; 20 October 1912 ge- vangen to Etrotat, Seine inf., N.W. Frankrijk. Be- richtgever de Heer E. Barrey, Etrotat. Keep (Fringilla montifringilla). — 9723, goringd to Boxtel (N.-B.) 30 October 1912 door Jhr. E. VAN Ri.JCKEVORSEL VAN Kessel ; 8 Januari 1913 gevangen te Groesbeek (G.). Berichtgever de Heer J. P. M. SoER, Groesbeek. Kneu (Cannahina cannahina). — 8856, geringd op Toxel 24 Juni 1912 door don Hoer J. Reuvers Jr., als nostjong; 22 October 1912 ge- vangen te Lophom bij Brugge, België. Berichtgever de Heer E. Tant, Leuven. Niettegenstaande van verschillende kleine vogelsoorten, zwaluwen, lijsters, spreeuwen e. a., oen niet onbelangrijk aantal geringd zijn, zijn de ingekomen berichten omtrent hot terugvinden van doze, zooals uit de boven medegedoelde gevallen blijkt, uiterst gering. Wel werden mij nog eon paar mededeelingen gedaan van hetwaar- nemen van geringd e voorwerpen körten tijd na hot loslaten, on- geveer op dezelfde plaats waar hot ringen plaats had ; deze gevallen hob ik, als zijnde van weinig of geen waarde, niet gepubliceerd. Ooievaars, reigors en bonte kraaien, waarop ik in eon vorig bericht spociaal do aandacht vestigde, en die ook in klein aantal geringd zijn, hebben nog geen enkel resultaat opgeleverd. Leid 0 n , Fobruari 1913. 23 Een en ander over zwanen en ganzen op Gooilust te 's-Graveland DOOR F. E. BLAAUW. Met een afbeelding. Steecls heb ik een groot aantal watervogels gehouden en vele soorten heb ik gefokt. Eenige soorten fokken geheel regelmatig en zijn als het ware huisdieren geworden, andere echter zijn altijd onzeker, zoodat zij het eene jaar fokken en het andere niet; dik- werf ook fokt één paar eener soort naar wensch, terwijl een ander niet wil voorttelen. Tot de onzeker fokkende soorten behoort de trompetzwaan (Gygnus buccinator) uit centraal Noord-Amerika. Het zal ongeveer 14 jaar geleden zijn, dat een Engeische han- delaar mij drie zwanen van deze soort aanbood met het bericht er bij, dat hij ze van den Zoologischen tuin te London teruggekregen had, omdat men daar meende dat het bastaarden waren. Volgens hem waren het echter zonder twijfel jonge trompetzwanen. Ik liet de zwanen op zieht komen, en daai- bastaarden van Gygnus olor en Gygmis buccmator mij toevallig bekend waren en de gezonden vogels niet daarop geleken, zoo accepteerde ik het drietal, dat ook ik voor jonge trompetzwanen hield. Zij waren grijs en wit gevlekt, met lichte pooten en rose en zwart gevlekte bekken ; toen ik ze een jaar had, waren zij wit met z warte bekken en zw arte pooten, zooals trompetzwanen behooren te zijn. Na een jaar of drie waren twee dier zwanen gepaard en maakten een groot nest aan den waterkant. Zes eieren werden gelegd en zes jongen kwamen uit. Deze jongen hadden hetzelfde körte, vast- aanliggende dons, dat ook donsjongen van Gygnus riuisiciis en Gygnus beiüickii dragen ; zij waren opvallend klein voor jongen van zulke groote vogels. De nekjes werden dadelijk stijl omhoog gehouden, zooals de oude vogels dat doen. Eerst groeiden zij maar langzaam en drie van de zes stierven, maar daarna ging het snel en in 't najaar waren het groote grijze 24 zwanen mot lichte pootcn on roso l)okken met zwart gevlekt, en eon jaar later waren zij gelijk aan de ouden. De kleine jongen zitten niet op don rug der oude vogels, maar de moeder gaat 's nachts op 't nest zitten en de jongen kruipon dan ondor haar. Eon rooks jaren hierna broedden do oude zwanon elk jaar, maar er stierven altijd voel jongon. Ik bedacht toon om de eieren, tegen dat zij moosten uitkomen, aan eon broedsche kalkoenhen te geven. De jongen kwamen uit en konden nu goed govoed en verzorgd wor- den on . . . alien blovon leven. Dit was dus oen groot succos, maar voor (lit paar zwanen had ik liot to laat l)odacht, want na dien tijd hebben zij geen eioron moor gelegd. Ik hob nu eon jong wijfje van 't oudo paar gopaard met een ingovoerden man, en ik hob hoop dat die eindelijk ook eons met broeden zullt'n beginnen. Een regelmatigo fokker is, zooals iedereen weet, do zwarto zwaan uit Australie, en niet minder regelmatig fokt do zwartnek-zwaan uit zuidelijk ZQid-Amerika. De jongen van beide soorten worden door de oude vogels op den rug gedragen onder de vleugels. Bij beide soorten hebben do donsjongen lang, pluizig", los dons, dat geheel verschilt van 't korte fluweeldons dor vroeger besproken zwanen. De zwartnek-zwaan is veel teerder dan de zwarto zwaan, evenals bijna alles wat uit Zuid-Amerika stamt, maar met zorg is deze soort toch zeer goed te fokken. Ik hob tot twaalf jongen in twee broedsels in één zomer van één paar gefokt. Wat do ganssoorten betreft van 't genus Ä7iser, zoo heb ik mij nooit or op toegelegd om die to fokken, alleen van den fraaien Anser minutus had ik eens drie eieren, die onbevrucht waren. Van do door haar zwakkeren bek van de eigenlijke ganzen lets afwijkende Indische gans (Anser indiens) krijg ik af en toe jongen, echter steeds in zeer goring aantal. Gewoonlijk komt maar één, hoogstens twee der eieren uit. De jongen zijn echter zéér gemak- kelijk groot te krijgen en groeien zeer snel. Ik bezit drie ingevoerde vogels van deze soort, die als kuikens in Mongolie gevangen werden en met do Przewalsky-paarden mede- kwamen. Deze vogels (ooi'spronkelijk waren er vier, totdat er één wegvloog en vernield werd) zijn buitengewoon mak en volgen mij zoodra ik don tuin, waar zij huizen, betreed. Als ik ze een paar dagen voêr dan worden zij zoo vertrouwelijk, dat ik ze op mijn knie kan nemen. (Zie afbeelding.) Van do prachtige keizerganzen (Anser cmiagiciis) uit de omgeving der Behringstraat heb ik nog geen jongen gefokt, maar ik kreeg de 25 dieren voor anderhalf jaar als zeer jonge vog-cls, zoodat de tijd daartoe eerst nu aanbreekt. Van de sneeuwganzen, die ik ten onrechte van de eigenlijke ganzen acht afgescheiden te zijn, fok ik regelmatig jongen, zoowel van Clten linperhoreus met den blauwen vorm cocrnlescens, als van den sierlijken, kleinen Chen rossi. De donsjongen van den blauwen vorm (coerulescensj zijn dadelijk te onderscheiden van die van den Witten vorm. Zij zijn geheel olijfgroen zwart met witte keel, terwijl die van Clien liyperboreus geel en grijszwart zijn. Het eerste veder- kleed van den blauwen vorm is roetachtig zwart met witte keel, terwijl de jongen van den witten vorm i»rachtig wit met zilvergrij/cn glans en donkere schachtstrepen zijn. De donsjongen van Clieii rossi zijn prächtig gi met g(^len of 2(s zilvcrwittcn kop, on in 't ecrste vcdorkleod zijn /ij ongeveer als jongo witto snoouwgan/en. Chen rossi broedt slochts 21 clagen, ter- wijl (le andere soorfcen minstens 28 dagen ])roeden. Do kleine Bernida julxita nit Australie is eon zeer onzekero fokkor. Het eene jaar legt hot wijfje tot negen eieren, dan misschien weor eon paar jaar niet, om dan weer opnieuw to beginnen. Do jongen groeien merkwaardig snol. Ik weet geen andere gans of eend die zieh zöö snel ontwikkelt. Van de prächtige, grooto zwartvleugolgans nit do Cordilleras van Chile (Chloèphaga melanoptera) hob ik helaas alléén mannen ! AVie bezorgt mij wijfjes? Ik kon zo niet krijgen toen ik in Chile was. Chloëphaga inagellanlca van do Falkland-eilanden, Cid. dispar van Vuiuiand, CJtl. poUocephala en Chi. ruhidiceps zijn uitstekendo fok- kors; elk jaar kan men op jongen rekenen en ze ook groot krijgen, als men maar oorst weet hoe ze to bohandelen. Do kleinere, fraaie grijskop- on roodkopganzen toch, zijn in het eerste jaar nog al teer. Van CJdoëpliaga anüirdica heb ik maar eons één jongen man be- zeten, die ik zelf van de Chonos- Archipel tehiiis bracht. Dezo soort is zeer teer en het bezit daarvan zal wol altijd tot do vromo wen- schen blijven behooren, hetgeen wol daaraan ligt, dat het echte zeevogels zijn, die van zeewier en zeediertjos lovon, wolko men ze in do gevangenschap moeilijk kan verschaffen. Do sandwich-gans (Nesochen sandvicensis) die tegonwoordig zoo uiterst zoldzaam is, is wol niet zoo moeilijk te fokkon, maar do wijfjes zijn zeer teer in den tijd van 't eierleggen, zoodat ik ze dan dikwijls verlies. De jongen groeien gemakkolijk op. Den eersten winter meet men de jongen tegen vorst beschermen, later is dit niet noodig. Vooral de wijfjes van doze soort worden, wanneer er geen man bij is, buitengewoon mak. Eon paar ingevoerde vogels van Hawaï zouden mij zeer welkom zijn ter bloedverversching. Chenalopex ßibata, de Orinoco-gans, die zoo aardig kan pronken mot uitgosproido vleugols, is ook al geen vertrouwbaro fokvogel, en slechts af en toe, als het voorjaar warm is, legt hot wijfje eieren. Ik lud) broedsols van 8 jongen gehad. Togen vorst kunnen zij in 't goheol niet, ook do oude vogels niet, zoodat men ze 's winters moot binnonhalon. Do hoondergans van Australie (Cereopsis novae hollandiae) is eon liarde, storke vogel, die gorogold eieren legt, echter alleen daârdoor moeilijk to fokkon is, omdat i\(' eieren in December of .Januari gologd worden. Mot zorg is dit b(>/\vaar echter to ovorwinnon on ik fok ze elk jaar. 27 Eon ZL'cr moeilijk tc fokken gans is de ekstorgans uit Austmlic' (Anseranas melanoleuca) ; ik geloof dat het nog niemand gelukt is er jongen van te kweeken. Naar ik verneem broeden deze vogels in Australie in kolonies in 't riet; zoowel de gezelliglieid van hun soort, als het subtropische rietmoeras vinden zij in Europa in gevangenschap niet. Voor een paar jaaj- had ik een paar dat los- vloog, hetgeen een zeer fraai gezicht opleverde. Hoog over de boo- men vlogen zij van het eene water naar het andere en zij waren van plan te nestelen in een platte mand, die op een paal in 't water stond. Toen gebeurde echter iets, dat alles bedierf. Het wijfje stierf bij het leggen van haar eerste ei, en kort daarop trok het alleen gelaten mannetje weg, om nooit weer terug te keeren. Deze vogels gelijken in de vlucht veel op een ooievaar en het is haast moeilijk te gelooven dat het werkelijk ganzen zijn. Zij ruien bovendien zooals de hoendervogels of Ibissen, zöödanig, dat zij altijd vliegen kunnen. Onder het vliegen verspreiden zij een eigenaardige muskuslucht. Zij hebben bijna geen zwemvliezen en loopen gaarne door ondiep water, maar zwemmen zelden. 's Nachts zetten zij zieh altijd, en ook gaarne overdag, op struiken of boomen. Ik geloof dat zij verwant zijn met de waad- of steltvogels, al gelijkt hun bek op een ganzenbek ; ik zou ze in het systeem een plaats aanwijzen in de buurt van de Ibissen en lepelaars. Jammer, dat ik geen jongen van deze soort kan krijgen; dit zou zoo interessant zijn! Eons had ik een mannelijk exemplaar in een volière met een wijfje der zwartgezicht- ibis uit Patagonie. Deze vogels hadden de gewoonte naast elkaar op een tak te zitten en zieh over en weer met de snavels te liefkozen. Hieronder volgt een lijst der soorten van zwanen en ganzen, welker leven in gevangenschap ik uit eigen ondervinding ken: Cygnus musicus, C. beioickii, C. buccinator, 'G. americanus, C. atra- tus en G. nigricollis. Goscoroba Candida. Änser cinereus, A. arven- sis, A. segetum, A. brachyrhynchus, A. minutus, A. albifrons, A. ca- nagicus en A. iiidicus. Ghen liyperboreus, Ch. coendescens en GJl rossi. Bernicla bre?ita, B. glaucogaster, B. leiicopsis, B. ruficoU/s, B. minima, B. Jubata en B. melanoptera. Ghloëphaga magellanica, GJd. dispar, GUI. poliocepluda. Cid. rubidiceps en Ghl. antarctica. Ghena- lopex jnbatxi. Nesochen sandvicensis. Cereopsis novae liollandiae. An- seranas inekinoleuca. Plectropterus niger. Gooilust, Januari 1913. 2S Ornithologische waarnemingen in Nederland MEDEGEDEELl) DOOR Dr. E. D. van OORT. In do afgeloopen wintermaanden, die zieh over het geheel door een zoor milde temperatuur kenmerkten, vielen enkele interessante waaiiiemingen te boekstaven. De beide vorstperiodes, van omstreeks half Janutiri en van de tweede helft van Fel)ruari. leverden weinig of geen bijzondere gasten op. De meer belangrijke vangsten, zoowel met het oog op zeldzaam- heid der soort, als wel met het oog op het jaargetijde, laat ik hier volgen. Branta bernida (L.) — Rotgans. Den 4den Februari 1913 werd een afwijkend gekleurd, vrouwelijk voorworp op de Zuiderzee bij den Holder geschoten en aan het Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden toegezonden. De groote slagpennen van den linkervleugel zijn geheel wit; van den rechte rvleugel zijn de beide eerste slagpennen geheel wit en de derde wit aan het uiteinde. Op de borst bevindt zieh een drie- hoekige, zuiver witte vlek. Aan het voorhoofd, midden op den kop, aan de kin en hier en daar aan de zijden van den kop en hals zijn, behalve de normale witte vlekken, witte vederen tusschen de donkere te zien. De bovensnavel heeft aan de rugzijde en de onder- snavel in het midden der beide kaakhelften een witte vlek. De onderzijde is zeer lieht grijs, en het donkere voorste gedeelte van de borst is eveneens hchter van kleur dan gewoonlijk. Abnormale teekening en kleur komen bij deze soort, en bij wilde ganssoorten in het algemeen, uiterst zelden voor. Met be trekking tot den witbuikigen vorm van do rotgans wil ik hier de volgende opmerkingen aanknoopen. In vorige mededee- lingen heb ik dezen vorm vermeid onder den naam van Bi'aiita bernida glaucogaster (Brchm), en de voorwerpen opgenoemd, die in de verzameling van het Rijkö Museum aanwezig zijn. Alphéraky 29 onderscheidt in zijn work over de ganzen van Europa en Azië ') drie vormen van de rotgans, ni. de gewone rotgans, Branta ber- nicla (L.), broedende in het arktische gedeelte van Europa en van Azië tot den mond van de Lena; de witbuikige rotgans, Branta bernicla glaucogaster (Brelim), broedend van Parry-eiland in Noord- Amerika tot Groenland, maar in den broedtijd eveneens waarge- nomen onder broedende voorwerpen van den gewonen vorm, en ten slotte de zwartbuikige rotgans, Branta bernicla yiigricans (Lawrence), broedende in arktisch Azië oostelijk van de Lena tot in het westelijk gedeelte van arktisch Noord- Amerika. Het feit dat in het broedgebied van den gewonen vorm ook voorwerpen van den witbuikigen werden waargenomen was voor eenige ornitholo- gen, 0. a. Salvadori '-), aanleiding, deze beide vormen niet te scheiden, doch slechts één vorm aan te nemen, welke in 2 kleur- phasen zou optreden. „Ik zou de twee vormen gescheiden gehenden hebben", zegt laatstgenoemde schrijver, „ware het niet, dat een voorwerp van Nova Zembla tot den lichtbuikigen vorm behoorde, en dat deze vogel bovendien het wit aan de zijden van den nek aan de voorzijde vereenigd had, een eigenschap, die eveneens voorkomt bij in Engeland geschoten voorwerpen van den donkeren vorm." Het al of niet vereenigd zijn aan de voorzijde der witto zijvlekken van den hals is bij onderzoek van meer materiaal ge- bleken geen kenmerk te zijn, waardoor men de beide vormen zou kunnen scheiden. Het eenige verschil bestaat in de kleur der onder- zijde, die bij den gewonen vorm donkergrijs, bij den witbuikigen van zeer lichtgrijs tot wit is. Echter komen tusschen de beide uitersten allerlei overgangen voor. Uit ons land heb ik voorwerpen ontvangen, die volkoraen overeenstemmen met Noord-Amerikaansche witbuikige voorwerpen, echter heb ik ook meer dan één voorwerp ontvangen, waarvan de onderzijde geheel lichtgrijs is. Legt men deze voorwerpen naast witbuikige voorwerpen, dan toonen zij erg donker, legt men ze daarentegen naast voorwerpen van den ge- wonen, donkeren vorm, dan schijnen zij echter zeer licht van kleur. In een série van 34 huiden, die ik langzamerhand uit Nederland bijeengebracht heb, aangevuld door 11 opgezette voorwerpen, reeds in het Rijks Museum aanwezig, benevens 6 voorwerpen uit de collectie van Wigkevoort Crommelin en nog 2 Noord-Amerikaansche 1) s. Alphéiîaky, The Geese of Europe and Asia, London, 1905. 2j Catalogue of the birds in the riiitish JMuseum, vol. XXVII, IS'Jo. 80 voorwcrpoii, in hot gohocl dus ecu aantal van 58 stuks, is du geleidclijke ovorgang van den donkeron in den lichten vorm fraai te zien. Door beschouwing van dit matcriaal is men geneigd geen waarde meer to hechten aan het bostaan van twee verschillende vormen. Echter is dit matcriaal niet geschikt de vraag van het al of niet bestaan van 2 vormen op te lossen, daar de vogels in den loop van eenige jaren verzameld zijn in hun winterverblijf, en het dus voorwerpen kunnen zijn, die uit verschillende broedgebieden herwaarts gekomen zijn. Meer waarde ter oplossing van bovenbedoelde vraag heeft hot materiaal, dat door de expeditie van Professor A. Koenig uit Bonn op Spitsbergen werd bijeengebracht, en dat op meesterlijke wijze door Dr. 0. le Roi beschreven werd '). Voor deflnitieve oplossing der vraag is ook dit materiaal alleen niet toereikend; slechts een uitgebreide série, verzameld op de broedplaatsen van den Ameri- kaanschen witbuikigen vorm, en een dergelijke, verzameld op de meer oostelijk gelegen broedplaatsen van den gewonen vorm (Taimyr- schiereiland, etc.), kunnen de gewenschte uitkomst geven. Het materiaal door de bovengenoemde expeditie op Spitsbergen ver- zameld, bestaat uit 72 voorwerpen, die met het oog op de kleur der onderzijde een doorloopende reeks vormen, waarvan de beide Liiteinden de volgende uitersten te zien geven. Bij de donkerste exemplaren strekt de bruingrijze kleur zieh over de borst tot ongeveer het midden van de bulk uit en zet zieh. nog wigvormig in het geheel witte gedeelte van het achterlijf voort. Bij de lichtste exemplaren is slechts het voorste gedeelte van de borst Iniiingrijs, terwijl het achterste gedeelte van de borst wit is met onduidelijke grijze dwarsbanden. Deze beide uitersten zijn door allerlei tusschen- vormen met elkaar verbonden. Het meest komt echter een kleur voor, die juist tusschen de beide uitersten in ligt. Le Roi brengt al deze verschillende kleurphases tot denzelfden vorm, Branta hernida (L.), en houdt het er voor, dat bij de rotgans, evenals bij Fiilmarus (jlacicdis en vêle andere Noordsche vogelsoorten, zieh het geval voordoet, dat op dezelfde plaats de meest verschillende kleurphasen naast elkaar voorkomen. Het feit dat het meerendeel der voorwerpen van Spitsbergen het midden houdt tusschen den donkeren en den hebten vorm, zou m. i. •1) A. KoKNKi, Avifiniiia S])itzbergcnsis, Spezieller Teil bearteitet van O. i.e Roi, Bonn, iüll. 31 een bewijs kunnen '/ijii, dat Spitsbergen een overgangsgebiod is, terwijl het broedgebied van den donkeren vorm meér oostelijk en dat van den lichtbuikigen vorm meer westelijk ligt. Het komt mij zeer onwaarschijnlijk voor, dat de rotgans over haar geheele broed- gebied steeds in geliike verhouding in een donkere en een lichte phase zou optreden, en het zou wel zeer toevalhg zijn dat juist uit het westelijk deel van haar broedgebied tot heden alleen licht- buikige voorwerpen en uit het oostelijk deel bijna uitsluitend voor- werpen met donkergrijze onderzijde verkregen werden. In Oost-Azië on westelijk Noord-Amerika komt een vorm van de rotgans, Branta hernicla nüjricans (Lawrence), voor, welks onderzijde nog donkerder, bijna zwart, is. Of tusschen dozen vorm en de typische Branta bemicla (L.j steeds een scherpe scheiding te maken is, is mij niet bekend. Zeer waarschijnlijk zijn de in West-Europa en in ons land waar- genomen lichtbuikige voorwerpon sleehts h\} nitzondcring Noord- amerikaansche of Groenlandsche vogels, en meestentijds afkomstig uit het overgangsgebied, waartoe dan Spitsbergen voornamelijk behoort. Omtrent den juisten naam van den witbuikigen vorm heeft Dr. LE Roi in genoemde verhandeling een belangrijke opmei'king gemaakt. De naam glaucogaster kan niet gebruikt worden, daar C. L. Brehm dezen naam het eerst gebruikt heeft in het tijdschrift „Isis" van 1830, zonder een beschrijving van den vogel te geven. In 1831 heeft Brehm in zijn „Handbuch der Naturgeschichte der Vögel Deutschlands" den naam glaucogaster gegeven aan een vogel met zeer donkere onderzijde, en een andere met lichtgrijze borst en Witten buik ,,collaris" genoemd. Indien de witbuikige vorm dus afgescheiden dient te worden, moet hij den naam dragen van Branta bernida collaris (Brehm). Circus cyaneiis (L.) — Blauwe kuikendief. De Heer F. K. Baron van Dedem deelde mij mede, dat hij van deze soort een wijfje ontving, dat 80 November 1912 te Windesheim (0.) op een stap gevangen werd, en een jong mannetje, dat 27 December op dezelfde plaats geschoten werd. Krop en maag van dezen laatsten vogel bevatten overblijfselen van een boomleeuwerik. Winterwaarnemingen zijn bij deze soort reeds meer gedaa.n ; het Museum te Leiden bezit o. a. 3 voorwerpen van November, 2 van December, 1 van Janua,i-i t^n 2 van Februari. Deze Üircus-^oovi 32 wcvd van lie liicr to lande broedondo kuikcndieven het talrijkst in (Icii winter uàngctroffen ; C. acrwjinosus is slechts zeer enkel in don winter geobserveerd ; C. piiiiargus, zoo ver ik weet, nog niet. Cercliiici-^ //iiiiKnc/tlif.s (L.i — Torenvalk. Ecn jong cT, dat 2(5 Fobruari 11. to Leiden g(^vang(ui werd, lieeft aan drie t(^enen, de beide middelteenen en (]en binnenteen van den recliter poot, witte in plants van zwarte nagels. CI/ 1 ira (I ri It t; doniiitiras fulims Gmelin — Aziatische goudplevier. Ik ontving voor inijn coUectie een 9? '^^^t 1 December 1912 te Buitenpost (F.J gevangen werd. — J. G. Sillem. Lams iii/iiiitiis Pallas — Dwergmeeuw. Onlangs l)en ik in het bezit gekomen van een 9, ken of tijdschriften beschadigd worden of geheel of gedeeltelijk verloren raken, zijn zij verplicht de lierstelling der schade te l)etalen of de kosten van aanschaffing van nieuwe exemplaren dei' verloren ge- raakte bocken of tijdschriften te dragen. Art. 3. De deelnemers zijn gehouden de portefeuille op den Maandag der tweede week, volgende op die waarin zij de portefeuille hebben ontvangen, op hunne kosten aan den persoon t(^ zenden, Wiens naam op de lijst aan de binnenzijde van elke portefeuille geplakt, op den hunnen volgt. Art. 4. In ledere portefeuille ligt een lijst, waarop de bocken, tijdschriften etc., die de portefeuille behoort te bevatten, zijn aan- gegeven. Wanneer een deelnemer bij ontvangst der portefeuille be- vindt, dat de inhoud niet met deze lijst overcenkomt, of wanneer een bock of tijdschrift beschadigd is, geeft hij hiervan onmidddlijk kennis aan den secretaiis, zoowel als aan zijn voorganger o]) de lijst der deelnemers. Art. 5. Bij herhaalde nalatigheid in het opvolgcn der hierboven genoemde voorschriften — indien althans geen force majeure aan- wezig is — kan het Bestuur den nalatige voor den tiid van één jaar van de deelname aan de portefeuille uitsluiten. Art. (). Wanneer een deelnemer (door ziekte, uitste(hgheid t^tc.) (]e portefeuille niet kan ontvangen, geeft hij hiervan aan zijn voor- ganger kennis, die de portefeuille dan aan den ecrstvolgenden persoon op (h\ lijst doorzendt. Art. 7. Zij, die de leesportefeuille met mcer wenschen te ont- vangen, mocten daarvan voör 1 April van het loopende jaar aan den secre taris kennis geven. A.IR;3DE.A Tijdschrift der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging Jaargaug II. JUNI 1913. Afleyeriniç 2. Kleurafwijking (HeterocJirosis) DOOR Dr. A. E. H. SWAEN. Onder heterochrosis verstaat men in de Vogelkunde eene reeks verschijnselen waarbij de kleur van de gewone afwijkt. Gewoonlijk is heterochrosis een pathologisch verschijnsel: zoo wordt b.v. albi- nisme veroorzaakt door de ziekelijke afwezigheid van zwarte kleur- stof. Niet zelden is het albinisme het gevolg van eene kwetsing der pulpa. Bij volslagen albino's zijn de pupil en iris rood, doordien de bloedvaten door deze anders sterk gekleurde deelen heenschijnen. Witte kraaien en raven zijn de sterkste en treffendste voorbeelden van albinisme. Is de pulpa gekwetst, dan herstelt zieh de kleur gewoonlijk na de volgende of latere rui. Om het verschijnsel der verkleuring geheel duidelijk te maken meet ik een enkel woord zeggen over de kleur der vogels. De kleuren worden veroorzaakt: le. door kleurstof; 2e. door structuur; 3«. door vereeniging van deze beide. 1. De chemische of absorptie-kleuren zijn het gevolg van kleur- stof of in den vorm eener oplossing in de gekleurde deelen, of in den vorm van lichaampjes in en tusschen de cellen der gekleurde 3«» 36 deelon. Dezo kleuren zijn standvastig en wisselèn niot naar hefc licht. Hiertoe behooren altoos zwart, rood en bruin, me estai oranje en geel, z eld en groen en nooit blauw. Ik zal de ver- schillende kleurstoffen niet opnoemen, maar mij bopalen tot: Zoomelanine, de zwarte kleurstof, versproid in amorphe lichaampjes. Zoonerythrine, het rood o.a. om de oogen der korhoenders, en dat der ibissen. Bij deze laatste hangen de tinten af van de grootere of kleinere hoeveelheid vet in de veeren. Tu racine vermeld ik, ofschoon het slechts bij de Afrikaansche Musophagidae (Turaciis) voorkomt, om de eigenaardigheid dat, wan- neer de vogels zieh baden, de kleurstof zieh loslaat en 't water verft. Spoedig echter herstelt zieh de kleur. Bruin is geen primitieve kleur, maar rood plus zwart. Wit is nooit een kleurstof. 2. Objectieve structuurkleur is het gevolg van kleurstof plus een bijzondero structuur van de daarboven gelegen kleurlooze deelen. Hiertoe behooren altijd blauw en violet. Een veer met zulke kleuren vertoont, tegen het licht gehenden, slechts de kleur van het pigment. Men kan dit beproeven met de donkerblauwe veeren van een papegaai, die dan grijs of geelachtig zijn. Ook bij beschadiging is dit het geval. De laag boven de kleurstof is overlangs gevoord en vertoont kleine veelhoekige lichaampjes. 3. Subjectieve structuurkleuren (prismatische en metaalkleuren) wisselen met den hoek van het hcht in de volgorde van de kleuren van den regenboog. De oorzaak hiervan is te zoeken in de struc- tuur der veeren boven de kleurstof. Voor bijzonderheden verwijs ik naar Newton, Dictionary of Birds ; Areigoni degli Oddi, Manuale di Ornitologia italiana; A. H. Evans, Birds. Uit het voorgaande zal blijken dat afwezigheid van kleurstof moot leiden tot albinisme. Evenzeer kan zieh het geval voordoen dat er te veel van een kleurstof aanwezig is. Dit te weinig of te veel leidt, behalve tot albinisme, tot de volgende afwijkingen. Melanisme, veroorzaakt door te veel zwarte kleurstof. Het is vooral waargenomen bij den goudvink, leeuwerik en snip. Donkere snippen zijn zelfs als een afzonderlijke soort beschreven {Scolopax sabinii) ! Xantochroisme, een gelere tint van rood of oranje dan ge- woonlijk. E r y t h r i s m e, een sterkere roode kleuring, vooral een kunstmatige. 37 Acianisme, een gelé verkleuring van groene veeren. Dit gaat dikwijls gepaard met albinisme, o. a. bij de pimpel- en koolmees, die dan geheel wit zijn, behalve de romp, die fraai kanariegeel is. IsabeUisme, een naam die zichzelf verklaart. Isabelkleurige varieteiten komen, zooals uit de navolgende lijsten blijkt, veel voor. IsabeUisme kan gedeeltelijk of volkomen zijn. Leucochroisme. In lateren tijd heeft men de uitdrukking albinisme wel beperkt tot gevallen waarin de witheid van enkele of verscheidene veeren het gevolg is van een kwetsing der pulpa, en het eigenlijke albinisme, in den zin dien wij eraan hechten, leucochroisme genoemd. Allochroisme. Dezen naam geeft men wel eens aan een kleuring die zieh kenmerkt door witte vlekken of strepen, zooals bv. bij Merula torquata. Bij sommige vogels komt het, vooral bij jonge exemplaren, vrij veelvuldig voor, dat de vleugels, de staart of beide van witte strepen voorzien zijn, die met het ruien verdwijnen. Dit is door Arrigoni degli Oddi onder anderen waargenomen bij de meerls en door hem onder den naam urozonatura en uro- p t e r 0 z 0 n a t u r a beschreven (Manuale di Ornitologia italiana, p. 91). Geraiochroisme. Dit is de witte verkleuring als gevolg des ouderdoms. Thans ga ik over tot de bespreking der mij bekende gevallen van heterochrosis bij in Nederland waargenomen vogels. Veel is hierover niet geschreven. In het Journal für Ornithologie van 1890 geeft de bekende Paul Leverkühn onder den titel „Ueber Farben- varietäten bei Vögeln" een overzicht van de gevallen van kleuraf- wijking door hem gevonden in de musea van Artis, van de Rotter- damsche Diergaarde, en van Leiden, en in de particuhere verzamelingen van den Heer van Wickevoort Crommelin te Haarlem en den Heer CoENRAADT to Zwolle, op eou reis door Nederland in 1888. H. Koller, destijds préparateur van Artis, vermeldt kleurafwijkingen in zijn artikel „Kaamlijst van in den vrij en natuurstaat waargenomen vogels" in het Feestnummer van 1 Mei 1888, uitgegeven door het Genootschap Natura Artis Magistra. Een zeer belangrijke bron voor onze kennis der kleurafwijkingen zijn de jaarlijksche waarnemingen verzameld door de Heeren Albarda, Snouckaert van Schauburg en VAN OoRT. Ik ga dan over tot de mededeeling der verschillende gevallen van heterochrosis in ons land, die ik heb kunnen vinden. Dat de lijst voUedig is, zou ik allerminst willen beweren; in particuhere ver- 38 zamelingon zal zieh ongetwijfeld nog monig exemplaar bcvindon. Aan den andoren kant is do mogelijklioid niot buitengesloton dat één exemplaar tweemaal genoemd is, daar enkele modedeelingen van Leverkühn ook bij Albarda voorkomen. I. Uit Leverkühn's modedeelingen : Circus ruf us. çj' juv. god. 1860, Z. H. Hiruudo rustica. Zes oxemplaren, waaronder één volkomen wit mot roodo iris. 1842, 1863, 1871, N. ') Guculus canorus. Eén geheol wit (iris?), goon herkomst. Do andere godoeltolijk, cf 1886, Z. H. Pica caudata. Eon goheel wit, donkore iris, levond in Artis 1888. Nogon witte vroeger in Artis gehad. Sturmis vulgaris. 1 lichtwijnrood, roodo iris cT? N. — 1 volkomen wit, roodo iris $, N. — 1 volkomen wit, roodo iris, N. — 1 lichtisabelkleurig, roodo iris, N. — 1 volkomen wit,, roodo iris cf juv., Z. H. — 1 zilverwit, roode iris, N. — 8 min of moor wit, alio N. H. en Z. H. behalve 1 ex. uit N. B. on 1 uit Geld.; hieronder 3 cf, 2 Q. Corvus monedula. 1 god. alb. cT ad., 1884:, N. H., — 1 links gelieel wit, rechts slechts hier en daar. 1870, 9? N. H. — 1 god. alb., 9, 1879, Z. H. — 1 ged. alb. 9, 1855, N. H. — 1 geh. alb., 9? 1885. N. In gevangenschap geweest! — 1 geh. alb. 9, N. Corvus fnigilegus. 1 geh. alb. Iris? N. ? Corvus corone. 1 ged. alb. Gr. — 1 geh. alb. Iris? N. — 1 ged. all). 1868, Z. H. Garrulus glandarius. 1 ged. alb. 9' 2. H. Turdus merula. 18 ex., alle ged. alb. 1861, 1866, 1868, 1876, 1876, 1886, 1886, 1887, 1887. 1 juv. geslacht? — 2 9 ad. — 3 cT juv. — 3 cT. — 1 cT ad. — 1 9 - 1 9 juv. Turdus torquatus. ged. alb. cf ad. N. ? Turdus pilaris, isabellisme. N. Turdus musicus. 1 ged. alb., 9- 1864, Z. H. — 1 isab. cT- 1883, Fr. Turdus iliacus. 1 isab., N. — 1 vale var., N. — 1 isab., 9- 1887, Fr. Ruticilla plioenicurus. 1 ged. alb., 1878, N. H. — 1 mel. hormaphro- diet? N.? 1) Met N. bedoelt liEVEnKüHN dat de vogel uit Nedeiiand afkomstig is, doch dat de plaats van lierkonist niet nader is aangeduid. 39 Saxicola oenantJie. 1 vale variteit. cT» j^^v., 1882, N. H. Pratincola ruhetra. 1 ged. alb., cT- 1884, Z.H. MotaciUa sulpliurea 1 ged. alb. N. Alauda arvensis. 1 ged. alb., Q. N. H. — 1 ged. alb., 9. 1863, Z. H — 1 geh. alb. met geelachtige tint, iris rood, cf. 1877, N. H. — 1 ged. alb., d". 1884, Z.H. Passer domesticus. 1 ged. alb. N. — 1 isab. N. — 1 ged. alb., Ç. 1841, N. — 1 volk. alb., iris?, Ç. 1842, Z.H. — 1 ged. alb., $. 1848, Z. H. — 1 half alb., half mel., cT- N. — 1 ged. alb., 9. 1841, N. en 1 ged. alb., 1863 N. (species niet aangegeven). — 1 ged. alb., cT- 1872, N. H. — 1 volk. alb., iris rood, cT- Z. H. Passer montanus. 1 ? geh. alb. Levend aanwezig in Artis in 1888, herkomst ? — 1 matte varieteit, 9. N. H. Fringilla coelebs. 2 ged. alb., cf cf • N. — 1 xantochroisme, cT- 1874, N.H. — 1 ged. alb., cT- 1874, N. H. — 1 ged. alb. 1864, N. H. — 1 hchte varieteit, 9. 1846—47, N. H. Fringilla montifringilla. 1 varieteit, 9- 1881, Z. H. Columha palumbus. 1 varieteit, cf. 1882, Z.H. Perdix cinerea. 2 lichte var., 9 9. 1885, Dalen (Dr.). — 6 ged. alb. N. — 3 bijna geh. alb. 1830, 1860, K — 1 var. N. — 1 donker isab., cT- N. — 1 ged. alb., cf N. — 1 lichte var., 9. 1877, Gr. — 1 ged. alb., 9. 1874, N. H. Phasianus colchicus. 2 ged. alb., 1887, 9. N. H. — 1 geh. wit, juv. 1882; iris? geslacht? Fulica atra. 1 lichte var., 9- 1871, N. H. Vanelhis cristatus. 3 ged. alb. 9, N. — 1 wit jong, gezien bij Haarlem, 1878. — 2 witte jongen, 9. bij Haarlem, 1879. Scolopax rusticola. 1 ged. alb. 1865, N. H. Gallmago scolopacina. 1 lichte var., cf. 1880, N. H. — 1 lichte var., N. — 3 isab., N. — 1 lichte var. met veel wit op vleugels, cf- N. H. — 1 zeer lichte var., 9. 1862, Z.H. Gallinago gallimda. 1 licht isab., 9- N- Limosa melamira. 1 isab., cT- N. — 2 witte gezien door Koller, N. H. Cygnus musicus. 1 9 i^et meer zwart op snavel. 1887, N. H. Anas ferina. 1 donkerder bruin op bulk, cf- 1855, N. ? Anas boscJuis. 1 ged. alb., cf- 1875, N. H. Anas penelope. 1 var. en melanistisch, cf- 1887, Fr. — 4 var. cf ad., cf juv., 9 ad., 9 juv. 1888, N. H. — 1 var. 1861, K? Alias acuta. 1 var., cf juv. 1861, 0. 40 Anas crecca. 1 var., Q. N. — 1 var. en god. alb., Q. 1876, N. H. — 1 donkere var., cf juv. 1857, N.H. Colymbus cristatus. 1 lichte var., cf- 1864, N. H. IL Uit de jaarverslagen van de Heeren Albarda, Snouckaert VAN SchauburCt en van Oort: 1886. Passer montayms. 1 ged. alb. Geld. 1887/8. Corvus corone. 1 ged. alb. Gr. Turdus üiacus. 1 ged. isab., 9- Fr. — 1 lichte var. ? 9- Fr. Turdus menda (valt samen met ex. van Leverkühn). RuticiUa plioenicurus. Volk, alb., roode iris. Gr. Tetrao tetrix. Kleur van „Friesche pel", 9- Fr. Perdix cinerea. 4 volk. alb. Iris? Geld. Phasianiis colchicus. 1 isab., 9- 2. H. Cygnus musicus. (Oud cf, valt samen met ex. van Leverkühn). Bernicla brenta. 1 lichte var., oud cf. Geld. 1888/90. Corvus frugilegiis. 1 geh. alb., cT- Iris? Gr. Sturnus vidgaris. 1 ged. alb. N. H. Turdus menda. 3 geh. v^itte, 3 leikleurige jongen. Iris? N.B. Ardhus pratensis. 1 isab., cf. Z.H. Scolopax rusticola^ 1 donkere varieteit. Fr. GaUinago gallinaria. 1 lichte var. Fr. 1890/1. Sturnus vidgaris. 1 ged. alb., jong 9, iris lichtbruin. U. Tetrao tetrix. 1 grijs met zwart. 9- Fr. Totayius calidris. 1 lichte var., cf, 9- 2- H- 1891/2. Turdus iliacus. 1 isab. Gr. Turdus torquatus. 2 ged. alb., cf- Fr. 1892/3. Bideo vidgaris. Grootendeels alb. U. Tetrao tetrix. 1 lichte var., ged. alb., 9- Crr. Fringilla ynontifringilla. 1 grootendeels alb. L. Hirundo rustica. 1 volk. alb. Iris? cf- Z.H. Corvus frugilegiis. 1 ged. alb. Fr. Garrulus glandarius. 2 ged. alb. 0., N. B. Ampelis garridus^ 1 ged. alb. N. B. Perdix cinerea. 3 ged. alb. Iris? gesl. ? Geld. 1893/4. Corvus frugüegus. 1 volk. alb. jong. Iris? N.B. Pica rustica. 1 lichte var. Z. Alauda arvensis. 1 mol. cf, N. B. — 1 mol. en alb. 9. N.B. 41 1894/5. Corvîis comix. 1 lichte var. Fr. Tiirclus musicus. 1 lichte var. Fr. (In Artis). Anas crecca. 1 lichte var., 9; havannakieurig, iris licht- bruin, N. B. Älca torda. 1 lichte var., iris grijsachtig, 9- N. H. 1895/6. Äcanthis cannabina. 1 ged. alb. Geld. Tetrao tetrix. 1 grijze var. 9- Fr. 1896/7. Tetrao tetrix. 1 grijze var. 9- Fr. Zie Albard a's opmerking ! 1897/8. Turclus pilaris. 1 lichte var. Fr. Atiser anser. 1 lichte var. 9- Fr. 1898/9. Coro7ie corone. 1 isab. 9- Geld. Fringilla montifringilla. 1 lichte var. Z. H. Älaiida arvensis. 1 mel. var. Z. H. Ghelidon urbica. 1 alb.? geh.? iris? Gr. Larus argeyitatus. 1 volk. alb. 9- Iris? Gr. 1899/1900. Sturnus vulgaris. 1 ged. alb. N. H. — 1 lichte var., 9. Z. H. Alauda arvensis. 1 mel. var., cf.? N.B.? Merula merida. 1 ged. alb., jong cf. U. Ärdea cinerea. 1 ged. alb., iris geel. 9- '? jong. Z. H. Nettion crecca. 1 lichte var., 9- N. H. 1900/1. Cannabina cannabina. 1 grootendeels alb. Geld. Motacilla alba. 1 grootendeels alb., cf. N. H. Turclus musicus. 1 alb., geheel?, 9? broedde ! N. H. Hirundo rustica. 1 alb. Iris? Z.H. Columba palumbus. 1 grootendeels alb., 9- Fr. Tadorna tadorna. 1 lichte var. N. H. 1901/2. Sturnus vulgaris. 1 isab. Geld. — 1 grootendeels alb., c^. KH. Fringilla coelebs. 1 lichte var., ged. alb. Fr. — 1 lichte var. Geld. — 1 groene var. U. Perdix perdix. 1 volk. alb. Iris? Geld. 1902/3. Fringilla coelebs. 1 volk. alb., cj". Iris? Geld. Merida torquata. 1 ged. alb. Gr. — 1 ged. alb., jong cf • N. H. — 2 ged. alb. 9 9. N. H. Baidias luscinia. 1 ged. ? alb. N. H. Vanellus vanellus. 1 bijna volkomen. Iris? U. Gallinago gcdlinago. 1 ged. alb. 0. 1903/4. Colaeus monedula. 1 ged. alb., cf • N. B. Corone corone. 1 lichte var., 9- Fr. Cannabina cannabina. 1 isab., cf. Geld. 42 Cannabiua linaria rufescens. 1 xantochroismo, cT- Z.H.? Alaiida arvensis. 1 lichte var. Gold. Parus major. 1 ged. allj.? Perdix ijercUx. 2 volk., 2 ged. alb. Iris? Geld. Charadrius pluvialis. 1 lichte var., 9- Fr. 1903/4. Gallinago gallinago. 1 lichte var., cT- Fr. Rliyacophilus glareola. 1 ged. alb. cf. N.B. 1904/5. Golaeus nionedida. 1 chocoladekleurig. Geld. Corone corone. 1 ged. alb., 9 juv. Geld. Fringilla coelebs. 1 alb. geheel? Z. H. Passer domestlcus. 1 geh. alb., roode iris. N. H. „Nog enkele gedeeltelijk". Alaiida arvensis. 1 isab., cf. N. H. Motacilla alba. 1 geh. alb. ? N. H. Chelidon urbica. 1 geh. alb.? 0. Haematopus ostralegus. 2 ged. alb. 9? cf • G^r. 1905/6. Golaeus monedula. 2 ged. alb. Fr. Corone corone. 1 lichte var. Fr. Merula torquata. 1 ged. alb., 9 j^v. N. H. Hirundo rustica. 1 lichte var., 9 juv. 0. Gallinago gallinago. 1 var., 9- ^- H- Limonites minuta. 1 ged. alb., 9- ^^- H. 1906/7. Corone corone. 2 ged. alb. Fr. St'urnus vulgaris. 1 volk., alb., cf- Ii'is? Z.H. Alauda arvensis. 1 volk. alb. Iris? N. H. Perdix perdix. 2 var., ged. alb., cf cT, juv. Geld. Anser segetuni. 1 ged. alb. N. 1907/8. Passer domestica. 1 isab., 9- N. H. Lullida arborea. 1 ged. alb., 9- N- H. Turdus torqucdus. 1 ged. alb., cf • N. H. Columba palumbiis. 1 lichte var. U. Phasianus colchicus. 1 bijna volk. alb., iris niet rood, 9- N.B. Perdix perdix. 3 var. Geld. Charadrius apricarius. 1 ged. all). Fr. 1908/9. Sturnus vidgaris. 1 volk. alb. Iris? Z.H. Passer domestica. 1 volk. alb. Iris? 0. — 1 ged. alb., cf . N. H. Vanellus vanellus. 1 ged. alb. Dr. 1909/10. Pica pica. 1 volk. alb. Iris? U. Fringilla coelebs. 1 grootendeels wit. U. Perdix perdix perdix. 1 lichte var., 9- Geld. 43 1910/11. 1911/12. 1913. Vanellus vanellns. 1 alb. — mel, 9- 2- H. Turd'HS merula. 1 gecl. alb., oud cT- N. H. Gannabiyia linaria. 1 ged. erythrisme, cf. N. Corviis comix. 1 ged. alb. Z. H. Cerchneis tinnunculus. 1 met drie witte nagels, jong cf. Z. H. zonder jaar. Accentor moclularis. 1 alb. Iris? 0. Resumeerende verkrijgen wij de volgende verdeeling, waarbij in aanmerking dient genomen to worden dat van een eenigszins gere- gelde waarneming eorst sprake is van 188(3 af. In de voorgaande vermelding zijn do namen gebezigd waaronder de vogels in de ge- noemde opgaven zijn aangeliaald; in de volgende opsoraming heb ik mij bediend van de namen gebezigd in Baron Snouckaert's Avifauna Neerlandica. Corvus comix comix 2. Corvus cor one cor one 10. Corvus frugilegus frmjilegus 4. ' Coloeus monedula spermologus 10. Pica pica pica 12. Garndus glandarius glandarius 3. Sturnus vidgaris vulgaris 22. Acantliis cannahina cannabina 3. Acantliis linaria cabaret 2. Fringilla coelebs coelebs 12. Fringilla montifringilla 3. Passer domestica domestica 14. Passer montana montana 3. Lidlula arborea arborea 1. Alauda arvensis arvensis 10. Anthus pratensis 1. Motacilla boarida boanda 1. Motacilla alba alba 2. Parus major major 1. Bombijcilla garndus garndus 1. Turdus merida merula 21. Turdus torquata torquata 9. Turdus musicus musicus 4. Turdus pilaris 2. Turdus iUacus iliacus 6. Aëdon luscinia luscinia 1. PJweniciums ylioenicurus pJioeni- curus 3. Saxicola oenantUe oeiuinthe 1. Prcdincola rubetra rubetra 1. Accentor modidaris modidaris 1. Hirundo rustica rustica 10. Chelidon urbica urbica 2. Cuculus canorus canorus 2. Circus aeruginosus aeruginosus 1. Buteo buteo buteo 1. Cerchneis timiunculus tinnun- culus 1. Columba pcdumbus palumbus 4. Phasiafius colchicus colchicus 3. Perdix perdix perdix 34. Tetrao tetrix tetrix 5. Ardea cinerea 1. Fidica atra atra 1. Haematopus ostralegus ostra- legus 2. Vanellus vanellus 9. Charadrius apricarius 2. 44 Scolopax rusticola 2. Branta hernida bernicla 1. Gallinago gallinugo gallinago 11. Gygyius cygnus 2. Gallinago gallinula 1. Tadorna tadorna 1. Tringa miyiuta minuta 1. Anas boschas boschas 1. Totanus glareola 1. Anas crecca crecca 5. Totanus totanus totanus 1. Mareca ijenelope peyielope 6. Limosa limosa limosa 3. Dafda acuta 1. Larus argentatus argentatus 1. Aytliia ferina ferina 1. ^îzser awser 1. J.to ^ord^a 1. Anser fabalis fabalis 1. Podiceps cristatus 1. Bij h et bestudoeren dezer lijst make men niet te spoedig zijne gevolgtrekkingon omtrent het meer of minder veelvuldig voorkomen van kleurafwijkingen bij bepaalde soorten, \^ooreerst zullen vogels, waarop gejaagd wordt, veel vaker in banden van den mensch vallen dan andere ; vervolgens zullen zieh vogels, die de nabijheid van den mensch opzoekèn, of eenigermate zijn bij stand in den levensstrijd ontvangen, eerder in toestand van afwijking bevinden (b.v. door ongewoon voedsel) dan zij, die in volkomen wilden toestand leven; dan zullen onder de opgenoemde gevallen zieh ongetwijfeld enkele bevinden, die het gevolg van letsel of verwonding zijn; en einde- lijk komt 't mij niet onmogelijk voor dat de leeftijd een niet onbe- duidende rol speelt. — Om voor het vervolg de opgaven omtrent kleurafwijking bruikbaarder te maken voor de wetenschap, zou ik alien, die mededeelingen op dit gebied doen, willen verzoeken zoo mogelijk daarbij de volgende vragen te beantwoorden : 1. Kleurverdeeling? 2. Kleur der iris? 3. Kleur der pooten? 4. Kleur van snavel en nagels? 5. Geslacht? 6. Leeftijd? 7. Sporen van vroegere verwonding of ziekte? 8. Plaats en tijd vanvondstofwaarneming? 9. Draagt de vogel sporen van in gevangenschap ge- lé e f d te h e b b e n ? 10. Z ij n e r u i t e r 1 ij k e o m s t a n d i g h e d e n die op den vogel kunnen h ebben ingewerkt (b.v. schaar sehte van voedsel)? Wanneer deze vragen beantwoord worden, zal het na vorloop van jaren mogelijk zijn gevolgtrekkingen te maken betreffende de veelvuldigheid en verspreiding van kleurafwijking onder de vogels in het algemeen en onder zekere soorten in het bijzonder. De eenige gevolgtrekkingen die wij, naar ik moen, nit bovenstaande statistiek kunnen maken zijn de volgende: 45 Het blijkt dat onder roofvogels heterochrosis weinig, onder patrijzen daarentegen veel, onder korhoenders vrij veel voorkomt. De kraai- vogels zijn vrij sterk onderhevig aan albinisme. Bij de spreeuwen is albinisme en in 't algemeen heterochrosis in vergelijking met andere soorten veelvuldig. De huismusch vertoont nog al eens dik- wijls gedeeltelijk albinisme. De akkerleeuwerik heeft, evenals de watersnip, neiging tot melanisme. De lijstersoorten vertoonen dik- wijls gedeeltelijk albinisme. Nadrukkelijk wensch ik tenslotte te zeggen dat de hoofdstrek- king van dit artikel is, om te geraken tot een nauwkeuriger waar- neming van de gevallen van kleurafwijking, opdat uit de gemelde gevallen betrouwbare gevolgtrekkingen voor de wetenschap kunnen gemaakt worden. Groningen. Een paartje(?) van Ciconia nigra (L) in Gelderland in 1830. In de „Algemeene Konst- en Letter-Bode", voor het jaar 1830 (I Deel, pag. 366) vind ik onder de rubriek „Natuurkundige Bijzon- derheden" het volgende vermeld: „Voor eenigen tijd werd aan het Publiek berigt: dat zieh de „Zîvarte Verscheidenlieid van den Ooijevaar noordelijk in ons „ Vaderland had vertoond ; thans is ook in Gelderland een tweetal „van deze vogels waargenomen, 't welk zieh, den 20 Mei 11., een „geheelen dag, in den Wildenborch, Kwartier Zutphen, ophield. „Men had hier den zwarten Ooijevaar, voor zes jaren '), nog eens „gezien, doch slechts overtrekkend. (Medegedeeld door den Heer „A. C. W. Staring van den Wildenborch)." A. A. VAN Pelt Leghner. 1) In 1824 dus, in welk jaar twee of drie voorwerpcn bij Groningen geschoten werden. (Zie Snouckaert's »Avifauna Neerlandica", pag. 85, N». 200 en van Oort's »Avifauna of the Netherlands", pag. 138, N". 26). — v. P. L. 46 Een bijdrage tot de Avifauna van Limburg. 0 r n i t 11 0 1 0 g i s c 11 0 w a a r n o in i ii g c n in IS t u i 1 un om s trek on (1908—1912) DOOR P. C. RIOTTE — S toil. Met een kaart. Het doel der volgende ornithologische modedeelingen is, een kleine bijdrage te leveren, tot vermeerdering onzer kennis der rijke vogelfauna van de provincie Limburg. Ze zijn liet resultaat van waarnemingen, die ik gedurende vier jaren met veel volharding en zorg elke week op kleinere en grootere wandelingen gedaan heb over het geheele gebied van Steil en omstreken, aan dozen en genen kant der Maas. Dit gebied omvat Steil, Tegolen, do geheele land- en boschstreek van Holtmühle, Geloo en Belfeld tot bij Reuver, voorts van Kessel längs de oevers der Maas tot aan den zoogenaamden Boschakker, vervolgens meer landwaarts in over het kasteel de Raaij, Baaiio, Duivonhof, Koesdonk en Berckt tot Holtblerick. Het levert zoowel door de gesteldheid van zijn bodem als door zijn plantengroei de grootste verscheidenheid en afwisseling op. In de eerste plaats vinden wo hier de Maas met haar hier en daar weolderig begroeide oevers en hellingen, dan de heerlijke broede strook weidegrond met de daaraan grenzende velden, die, vaak door boschjes, boomgroepen en heggen van elkaar gescheiden, veelal doorsneden worden door beekjes, welke tusschen dicht be- groeide oevers in de Maas uitloopen; vervolgens de uitgestrekte veenmeren achter Holtmühle en Geloo en achter Huis Berckt; vorder de in haar soort eenige moerasstrook tusschen Baaiio en Duivonhof en ton slotte nog het groote park en de plantsoenen en tuinon van Steil en Baarlo en de Berckt. In hot oosten on westen wordt dit gebied omzoomd door een dicht en breed dennonbosch, waartusschen zieh in rijko afwisseling grootore en kleinere heide- velden uitstrekken. Hierin ligt dan ook de oorzaak, dat men in dit botrokkolijk klein gebied naar evenrodigheid zooveel verschillonde vogelsoorten aantreft. In 't goheel tolde ik ongevoer 130 species uit alle orden. SieilenOmstreken. ,,;e^ _Schaa.l van nioooo Verhlaring der teekens. — ' Qrenzen. % ;■:■: • Dennenhosschen. .■.;v- . andere hosschen. ^5 = /Vcerassen. ^ . IVater „^ -■ Orooie weceri. — = Spoor tye^en. 48 Voor vorroweg de meeste vogels berusten deze mededeelingen op persoonlijke waarnemingen ; voor enkolo nochtans moest ik mij tevreden stellen met de berichten van anderen. Het spreekt van zelf dat ik slechts die berichten opteekende, die van vertrouwbare ooggetuigen kwamen. Voor de systematische volgorde der vogels heb ik mij bediend van het boek van Baron Snouckaert van Schauburg: Avifauna neerlandica, Leeuwarden, Meijer en Schaafsma, 1908. ORDO: PASSERES. F a m. Corvid ae. Corvus comix L. — Bonté kraai. Wintergast. Midden October — einde Maart. De bonté kraai is slechts een wintergast en verschijnt reeds in het midden van October. Volgens mij ne waarnemingen ziet men er in 'teerst slechts enkele op de velden en pas op het einde van den herfst komen ze hier talrijker voor. Men ziet den vogel enkel in gezelschap van kraaien, en zooals deze, uitsluitend op weilanden en velden. Hij blijft hier tot einde Maart. Het grootste gedeelte schijnt echter reeds vroeger naar het noorden te vertrekken, want op het einde van Maart ziet men er nog maar enkele, en nu en dan zit er een geheel eenzaam op het veld of längs de oevers der Maas. Op mooie lentedagen hoort men ze vaak luid en aanhoudend krassen, hetgeen ik in den herfst en in den winter nooit heb waargenomen. Hun kleur vertoont geen onregelmatigheid, ofschoon ik er hier en daar een zag, die wat lichter gekleurd was en wiens tinten een scherper contrast vormden. Corvus cor one L. — Kraai. Broed vogel. Het geheele jaar hier. Is hier geen zeldzame vogel. In den winter komt hij er vaker voor en wel altijd in het gezelschap van cornix, frugüegus, mone- clula en Sturnus vulgaris op weilanden en velden. In het heele gebied wordt hij broedend aangetroffen en laat zieh niet gemakkelijk uit zijn terrein verjagen. Zoodra de Maas buiten haar oevers treedt, ziet men corone ijverig aan 'tvisschen en zijn de grenssteenen tusschen de weiden dikwijls mot overblijfsels van visch bedekt. 49 Corvus fnigilegus L. — Roek. Wintergast. Einde October — einde Maart. In dit gebied heeft men nog geen enkele broedkolonie kunnen waarnemen, ofschoon toch verschillende plaatsen als uitstokende broedplaatsen konden gebruikt wordea. Hij is hier slechts winter- gast en scliijnt omtrent denzelfden tijd aan te komen als cornix^ om ons ook met dezen weer te verlaten. In den winter ziet men frugilegus steeds in grooter of in kleiner getal in gezelschap der eerstgenoemde vogels. Coloeus monedula spermologus (V.) — Kauw. Broedvogel. Het geheele jaar hier. Als broedvogel vindt men hem niet zeer talrijk in dit gobied; maar hij broedt toch geregeld nu eens hier dan weer daar. In den loop der jaren van 1890 — 1900 broedde hij jarenlang iederen zomer in den toren van de dorpskerk van Steil, totdat hij de aanhoudende vijandelijkheden en het gedurig uithalen van zijn nest moede werd en de ongastvrije plaats verliet. Het duurde een heele poos voor- dat de vogel in Steil weer aan 't broeden ging. In den zomer van 1910 broedde een paar kauwen in den zuidelijken toren der kerk van het missiehuis, waarvan alle j engen goed uitkwamen. In de twee volgende jaren werd de poging hernieuwd. Maar de kauwen vonden de torenraampjes gesloten en na vergeefsche pogingen te hebben aangewend, om hun reeds begonnen nest in den balk van het raam te voltooien, vertrokken ze. In dit jaar mislukten hun pogingen voornamelijk, omdat er oneenigheid uitbrak met een ander paar, dat op dezelfde plaats zijn nest wilde bouwen. Na heel wat geschreeuw en vechtpartijen vertrokken ton slotte beide paren. Later mislukte een nieuwe poging aan den zuidkant van den noor- delijken toren, waarvan men het raampje opzettelijk had openge- laten. — Een geliefkoosde broedplaats is het kasteel van Erp, alwaar ze ieder jaar hun nest in een der schoorsteenen bouwen. In 1911 zag ik reeds den Ißden Februari, dat vier kauwen met groot lawaai om een der schoorsteenen aan het vechten waren, 's Winters treft men ze veel talrijker op weiden en velden aan, in het gezelschap van kraaien en spreeuwen. Herhaaldelijk zag ik er kauwen met een zeer mooien grijzen halsring. 50 Pica pica (L.) — Ekster. Broodvogel. Het gohcele jaar hier. Deze vogel komt hier zeer veel voor. Ja haast te veel, vooral in (le streek tusschen Tegelen, Holtmiihle, Geloo, Belfeld. Herhaal- dehjk zag ik daar troepen bijeen, soms 8, 10, ja wel twaalf vogels; eens telde ik er zelfs 17 op een boom. In Baarlo komen ze even- eens zeer tahijk voor, vooral van af het kasteel van Erp längs de oevers van de beek tot aan Maaszicht, waar de hoogo Canada-po- pulieren hun een uitstekende gelegenheid aanbieden om hun nest te bouwen, terwijl het kreupelhout längs de beek door vele zang- vogels bewoond wordt. Op den rijksweg van Venloo naar Roermond kan men hun nesten op vele plaatson zien. Volgens gedane waar- nemingen houden ze zieh ten strengste afgezonderd van de kraaien en kauwen, en slechts heel toevallig vindt men er soms een in hun gezelschap. Ook heb ik nooit spreeuwen in hun nabijheid ont- moet. De vogels zijn ook hier uiterst voorzichtig en vluchten reeds van verre. Nucifraga cariocatactes macrorhynchos Brehm — Dunsnavelige notenkraker. Zwerfvogel. Zeer zeldzaam. Zelden en enkel maar op zijn doortocht. Zelf heb ik den vogel nog nooit hier gezien, niettegenstaande ik er alle moeite voor ge- daan heb, toen hij in den herfst en winter van 1911/12 weer tal- rijk in Limburg voorkwam. Volstrekt geloofwaardige ooggetuigen hebben mij echter verzekerd, dat ze den vogel meer dan eens in deze streek gezien hebben, zooals in 1900, 1907 en 1911/12. Garrulus glandarius (L). — Vlaamsche gaai. Breed vogel. Het geheele jaar hier. « Deze vogel komt zeer veel hier voor in de eikonboschjes en brocdt zoowat in de geheele streek in rüstige en beschütte plaatsen, al- waar ik het nest herhaaldelijk op een hoogte van 8 tot 4 M. ge- vonden heb. In den herfst vertoont hij zieh vaker en laat dan ook meer zijn krassende stem hooren. In dat jaargetijde waagt hij zieh zelfs tot in den tuin van het missiehuis. 51 F a m. Sturnidae. Stitnius vulgaris L. — Spreeuw. Broedvogel. Het geheelo jaar hier. Hij is de eenige vertegenwoordiger der spreeiiwenfamilie en komt hier algemeen voor. Het meeste vindt men de spreeuwen op de daken van hot missiehuis. Daai kan men zo het heele jaar door zien. 's Winters zwerven zij wehswaar door de gansche streek, nu eens in grootere, dan weer in kleinere troepen rond en dikwijls tusschen de kraaien en de kauwen op de weiden en velden. Maar ook des winters verloopt er haast geen week zonder dat men ze op de daken van het huis of op de kerktorens hooren of zien kan. Dit was vooral het geval in den winter van 1908 en 1909, nog meer echter in 1910. Gedurende den kouden winter 1911/12 waren zij geheel uit onze streek verdwenen, keerden echter weer terug, toen het wat zachter werd. F a m. 0 r i 0 1 i d a e. Oriohis oriolus (L.) — Wielewaal. Broedvogel. Voorjaar — herfst. De wielewaal komt hier veelvuldig voor. Broedplaatsen heb ik kunnen waarnemen te Steil, in de tuinen van het missiehuis, van het St. Jozefsklooster, aan de Aalbeek bij Holtmühle en op onder- scheidene plaatsen in de bosschen achter Holtmühle, eveneens in Geloo, op de Berckt, in 't park van het kasteel van Erp, de Ptaaij, bij Ooijen en op andere plaatsen. Hij verschijnt hier meestal in het begin der Meimaand. Yoor Steil constateerde ik de volgende aankomstdata, in 1909: 9 Mei; in 1910: 15 Mei; in 1911: 5 Mei; in 1912: 6 Mei. Nadat het broeden en opvoeden der jonge vogels is afgeloopen, kan men de jongen en ouden tot in September gadeslaan. Ze maken zieh licht bemerkbaar door hun knorrend geluid en hun eigenaardig gejoedel. F am. Fringillidae. Coccothrcmstes coccotliraustes (L.) — Appelvink. Zelden. Alleen op den doortocht. Ik heb den vogel zelf nog nooit hier waargenomen; mijn mede- 52 deolingen hieromtrent berusten op de volstrekt goloofwaardige ge- tuigonis van den rentmeestcr van hot kasteel Holtmühle, die den vogel reeds herhaaldelijk op zijn doortocht beweert waargenomen te hebben. CJdoris cJdoris (L.) — Groenling. Broedvogol. Voorjaar — herfst. In deze streek een zeer algemeene, en hier en daar zelfs lastige vogel. Hij verschijnt reeds in 't midden van Maart en blijft hier tot in 't begin van October. Somtijds ziet men er een of meerdere in 't gezelschap van andere vinken tot in den winter hier rond- zwerven. Zoo zag ik b.v. den 2den Jan. 1910 bij zacht weer een klein troepje groenlingen in den top van een Canada-populier bij Maaszicht. Do twijfel, dien ik aanvankelijk koesterde, verdween geheel en al, toon ik hun ■ karaktoristiek fluiten en lokken ver- nam. Eenige dagen later zag ik or weor eonige in gezelschap van andere vinken in do nabijheid van het St. Jozefsklooster. Het was den 15dcn Januari, een heerlijken, warmen winterdag. Acantliis cardueUs (L.) — Distel vink. Broedvogol. (?) Do distelvink is in ieder geval niet sterk vertegenwoordigd. In Steil heb ik hem nog nooit broedond aangetroffen, in do streek echter tusschen Tegolen — Holtmühle wil men hem broedendo waar- genomen hebben. Niottogenstaando al mijn oplettendheid is het mij nooit gelukt, hem buiton en in do eigenlijko voortplantings- periode waar to nemen; ook hob ik hem nog nooit hier hooren zingen. In den herfst zwerven zij in grooten getale in onze streek rond en kan men ze dikwijls op do velden en de lossingsplaatsen aantreffen. Soms blijven ze tot lang in den winter hier. Zoo hob ik den lOden Jan. 1912 vole distelvinken gezien, die vooral in de tuinen voedsel zochten. Ook in het voorjaar omstreoks het midden van Maart trekken ze talrijk in grootore en kleinere troepon do streek door, zonder zieh lang orgens op to houden. In den herfst worden er vole met lijmstokjos govangon. AcardMs spinus (L.) — Sijsje. Wintei'gast. (?) Slechts op don doortocht. Men ziet den vogel slechts in het late najaar op zijn doortocht; 53 toch kan het gebeuren flat men hem ook wel eens in den winter waarneemt. Ik zag hem oenmaal in 't voorjaar van 1909 in de nabijheid der brouwerij Maasziclit en wat later in hetzelfde voorjaar nabij het kasteel Holtmùhle. Acanthis canndbina (L.) — Kneu. Broedvogel. Voorjaar — herfst. Mijn eerste veronderstelling, dat de kneu hier slechts zelden voorkwam, bleek tengevolge van mijn waarnemingen der laatste drio jaren volstrekt foutief te zijn. De vogel komt zelfs vaak hier voor. Menig jaar ziet men ze gedurende het geheele jaar de streek doorkruisen. Bepaalde broedplaatsen vindt men in het gebied achter Koesdonk bij Baarlo en in de streek van Holtmühle tot Geloo en Reuver, vorder aan genen kant der Maas in de streek bij Boschakker en tusschen Ooijen en Baarlo. In Steil zelf broedt hij niet. Op iedere grootere wandeling ojitmoet men hem bijna geregeld. Na het eerste broedsel ziet men veel jonge vogels rond- zwerven, vooral geven zij aan weiden de voorkeur. Op het eind van Juni en in 't begin van Juh ziet men de vogels dikwijls hevig met elkaar vechten, waarbij ze dan onder het vliegen soms luid en hartstochtelijk zingen. Men kan ze soms nog laat in den herfst hooren zingen, o. a. hoorde ik ze in 1911 nog op den eersten November. Acanthis linaria (L.) — Barmsijsje. Slechts op den doortocht. Deze vogel ziet men het meest in den herfst op zijn doortocht. De eersten, die ik waarnam, lieten zieh met het grootste gemak vangen. Het was den 29sten November 1911. Onder lieflijk, melodisch gekweel lieten de vogels zieh neer op eenige onkruidplanton in de nabijheid van ons huis. Drie lijmstokken werden aanstonds gezet. De diertjes droegen alle winterpakjes en waren goed doorvoed. Ik gaf hun spoedig weer de vrijheid en zonder grooten spoed of ge jaagdheid vlogen ze de Maas over. PyrrJmla europaea (V.) — Gewone goudvink. Broedvogel. Het geheele jaar hier. Deze vogels zijn hier niet zeldzaam, doch ook niet talrijk. Men treft ze in het geheele gebied aan, het meest in het boschrijke 54 gebied achter Holtmühlo en Geloo en aan genen kant der Maas in de boscbjes achter de Berckt. 's Winters ziet men ze meestal in het gezelschap van hun gelijken of ook tusschen andere vinken. Reeds in het begin van Maart, sonis al in Februari kan men ze hooren lokken. Bijzonder tahljk v^aren ze in 't voorjaar van 1911; toen hoorde men ze van alle kanten fluiten. Hun gezang hoort men veel zeldzamer. Den lOden Maart 1910 zag ik er een in de moerasstreek nabij Duivenhof. Opmerkzaam gemaakt door zijn luid en helder gefluit sloop ik voorzichtig zoo dichtbij als maar moge- lijk vv^as. Hij floot maar door, nu en dan liet hij eenige mooie en diepere, langgerekte tonen hooren, die af en toe overgingen in een hoogst lieflijk gezang. Dit alles ging heel stil, haast geheimzinnig, in zijn werk. Loxia curvirostra L. — Kruisbek. Zeer zelden. Ik zelf heb den vogel hier nog nooit waargenomen. Toch lieeft men hem reeds meerdere malen in de dennenbosschen achter Holtmühle gezien en ook al geschoten. In den winter van 1908/09 werd hier een bevroren exemplaar afgegeven, dat men in hetbosch bij Holtmühle gevonden had. Fringilla caelebs L. — Vink, Broedvogel. Het geheele jaar hier. Na de huismusch is de boekvink wel de meest algemeene vogel onzer streek. Hij is overal sterk vertegenwoordigd, het meeste in de tuinen en längs den rijksweg. 'sZomers is geen nest zoo ge- makkelijk en zoo veelvuldig te vinden als dat van den boekvink. In de tuinen van het missiehuis bouwt hij het dikwijls zonder de minste vrees aan den dag te leggen en het is een onbetaalbaar genot zulk een vinkenpaar den heelen zomer door op zijn gemak en ongestoord te kunnen gadeslaan. Ook des winters zijn de vinken zeer talrijk en de trouwste en ijverigste bezoekers van de voeder- plaats. Overdag kan men ze dikwijls bezig zien de zaden van het onkruid te verdelgen. Ze beginnen reeds vroeg met hun kort en toch vol gezang. In 1909 hoorde ik ze voor het eerst den 19iß Stimme ist oft dünn. Das Timbre ähnelt häufig mehr oder weniger dem der Goldammer- strophe, der dieses Staccato auch im Rhythmus bisweilen auffallend nah kommt '). Man muss auch sagen, dass sich dieses eintönige Staccato aus- gezeichnet einfügt in die ganz ähnlichen Staccatotouren des grossen Wassergeflügels, mit dem der Wiesenpieper wenigstens auf Texel den Standort teilt : der Austernflscher, der Avosetten und besonders der Rotschenkel — die Strophen mancher Rotschenkel gleichen Pieper- gesängen wirklich ganz verblüffend. Auch der phonetische Eindruck ist verschieden, und die Vokale sind dabei ziemlich unabhängig von der Tonhöhe; b^ klingt freilich zep zep zep , aber als zip vernimmt man Cg sogut wie ag. Die Noten ohne Vorschläge klingen wie It It It — , die mit solchen ... V V V ... h . h . h . zip zip zip , dl dl dl , swi swi swi — , -wi -wi -wi ; D O O Noten mit Vor- und Nachschlägen lauten swis swis swis — Das Einleitungsstaccato geht, wie beschrieben, in einen Roller über, und zwar unter plötzlichem raschem Anstieg und mit fast regelmässiger Änderung des Klangs am häufigsten in einen ungemein hohen. Nie ist der Anstieg ununterbrochen bis zur Rollerhöhe — er enthält stets einen Sprung bis zur c^. Zuweilen jedoch sinkt die Schlussstrecke des Staccatos ab, nicht gleichmässig, sondern 1) In Lohr konnten wir später die Probe auf das Exempel machen. In der unmittelbaren Umgebung der Stadt brüten Wiesenpieper nicht, sie sind hier nur Wintergäste. Aber eines Tags horchten wir auf — „Oh, da singt ja ein Wiesenpieper", war unser erster Gedanke. Leider erwies sich der Sänger als eine Goldammer. 114 in Stufen, z. B. von O5 über dg auf c., (s. den Notensatz 2), und die Strophe hüpft, nur die Klangfarbe ändernd, zu unserem Staunen von 0.5 unmittelbar auf d^! Aber auch das umgekehrte ist zu hören: das Staccato erreicht wirbelnd mit einem letzten Sprung c^, und nun ertönt der tiefe Roller in cj Manches Staccato zieht auch am Ende ununterbrochen abwärts und geht über in den zweiten tiefen Roller ohne ein musikalisches Akrobatenstücklein. Das veränderte Timbre der beschleunigten Übergangsstrecke klingt bald merkwürdig klar metallisch und die Töne behalten in ihr die Oberhand — bald weichen die Töne reinen Geräuschen ( j \ am häufigsten einem typischen Schnarren, dem einer noch festzustellen- den Feldheuschrecken-(*S!'eno6o^/ir?(s-)art. Der hohe Roller steigt , mit d^ beginnend , hinauf bis zu unhörbarer Höhe. Wir haben selbst an der Richtigkeit dieser Be- obachtung anfangs gezweifelt. Das Unhörbarwerdon könnte ja, sagten wir uns, darauf beruhen, dass die Tonstäi'ke so abnimmt, dass diese hohen Töne namentlich in einiger Entfernung nicht mehr wahr- genommen werden. Dieser Einwand ist jedoch hinfällig. Der Roller behält annähernd dieselbe Tonstärke bei, soweit ihm das Ohr folgen kann. Unsre höchste Orgelpfeife war d^. Es war deutlich zu ver- folgen, wie der Ton über d^ hinaus weiter und weiter stieg, und wie er langsam unhörbar wurde, obwol der Vogel, vielleicht 20 m über uns flatternd, mit weit geöffnetem Schnabel weiter sang. Da uns die Orgelpfeifen im Stich Hessen, können wir die Höhe nur schätzen, bis zur der wir hörten — es war wohl bis g^ oder a^. Nun wird der Ton in solcher Höhe für unser Ohr immer leiser; g^ ist vielfach über der Grenze des Hörens vieler Menschen draussen. An- genommen, der Vogel erreichte Cj, so kam er auf fast 17000 Schwin- gungen in der Sekunde. Wenn mit cis^ (= etwa 18000 Stössen) über- haupt die Grenze der Wahrnehmbarkeit aus nächster Nähe beginnt, so erscheint für die Entfernung von etwa 20 m, in der unsre Pieper sangen, das Hören von g^ oder a^ als schon reichlich viel. — Über das Ansteigen dieses Teils der Strophe zu unhörbarer Höhe kann demnach kaum ein Zweifel bestehn. Diese hohen Roller ziehn jedoch nicht immer so hoch aufwärts. Dazu wären sie auch oft zu kurz ; denn sie werden keineswegs stets die Zeit einer ganzen oder längern Note ausgehalten, sondern häufig nur eine halbe oder eine Viertelnote lang. Oft bleibt der Roller stehn auf d^. Nicht selten ist er vom Anfang an ein Ge- I j, dessen Klang und Länge von Strophe zu Strophe 115 verschieden sein kann. Vielemale war es das erwälmto Hcu- schrockonschnarren. — Die Tonstärke ist stets pp. Die beiden tiefen Roller klingen auch in den verschiedenen Strophen gleich — merkwürdig dunkel und sonderbar (speziflsch),wozu die Kontrastwirkung das ihre beitragen mag, weil doch die Roller unmittelbar den ungemein hohen Tönen folgen. Wenn sie in der- selben Strophe gebracht werden, ist auch ihre Tonhöhe die näm- liche. Der zweite Roller ist jedoch stets kürzer als der erste. Von Strophe zu Strophe wechseln Tonhöhe und Länge dieser Roller — meist g^, f^ und c^, aber auch (selten) c,, bald haben sie die Werte von halben, bald von Viertelnoten. — Auch diese tiefen Roller werden von den Texeler Feldlerchen gern und getreulich kopiert. Das zwischen den tiefen Rollern erklingende kurze S tac cat o- mo ti V iiii ist nach Tonstärke, Tempo, Timbre und phonetischem Ein- druck merkwürdig konstant, soviele Strophen man auch untersuchen mag. Immer besteht es aus 4 bis 5 ziemlich gestreckten Lauten von gleicher Tonhöhe und ist mit einem oft wiederkehrenden Motiv des Baumpiepers in allem nahezu identisch. Im Gegensatz dazu unter- liegt die Tonhöhe beträchtlichen Schwankungen; gewöhnlich g4 und gis4, kann sie heruntergehen bis auf 64, aber auch hinauf bis e.,. Es ist interessant zu beobachten, wie voll im Ton und schön dieses e., klingt. Das fällt besonders auf, wenn in der nämlichen Strophe das tonarme zip zip zip des Einleitungsstaccatos ebenfalls auf e., liegt. Die Wiederaufnahme des Eingangsstaccatos gegen Ende der Strophe ist keineswegs etwa ein Versuch des Vogels, die Strophe von vorn zu beginnen, denn immer ist diese Phrase kurz, und sogleich gefolgt von dem zweiten tiefen Roller. Den Schluss der ganz grossen Strophen endlich bildet recht regel- mässig ein einziger kurzer, höher gelegener Ton, der im Wert einer Achtelnote gleichkommt. Erstaunlich ist die Ausdauer singender Wiesenpieper. Es ist bei- nahe etwas ganz Grewöhnliches, .dass ein Wiesenpieper eine Stunde lang Strophe auf Strophe vorträgt und 10 und 12 grosse Strophen hinter einander singt, dann freilich eine Weile nur kurze Staccatos allein folgen lassend. Regen und heftiger Wind beirren ihn nicht im geringsten. In den völlig ungeschützten Dünen der „Muy", der berühmtesten Texelschen Vogelreservation, stieg am 6 Juni 1913 ein Wiesenpieper mitten im schwersten Regensturm immer wieder auf und sang dort mit den grossen Brachvögeln um die Wette. Varia oologica et nidologica DOOR A. A. VAN PELT LECHNER. IV. Dr. A. SziELAöKO. — Diu Bedeutung dur Ei schale li- st ruk tu r der Vögel für die Systematik. In het „Journal für Ornitliologie" (Januari- en April-aflevering 1918) publiceert Dr. A. Szielasko de rosultaten van zijn meer dan SOjarigen, oölogischen arbeid, dit> het samenstellen van analytische tabellen voor het determineei-en van Vogeleieren ten doel had. AI is het den auteur nog nietgelukt — zooals hij zelf mededeelt — zulke tabellen het licht te doen zien, o. a. wegens den te grooten omvang van de te Vorwerken stof, zoo heeft hij toch reeds nu dat- gene willen openbaar maken, waarvan hem de bekendheid in wijderen kling gewenscht voorkwam. Bij zijn onderzoekingen heeft Dr. Sz. in hoofdzaak zijn aandacht gewijd aan die anatomische kenmerken der cischalenstructuur, welke het meest constant waren: mikroskopische (binnenste) en makros- kopische (buitenste) schaalstructuur ; poriön ; glans; „Substanzfarbe", waarmede schrijver bedoelt wat ik de kleur der fundamenteele schaal- laag noem ; grootte en gewicht; vorm. In het eerste hoofdstuk. de mikroskopische schaalstruc- tuur behandelend, refereert Dr. Sz. in het kort de oudere litte ra- tuur 0]) het onderwerpelijk gebied, o. a. van Leydig. K. C. von Baer, Landois, W. von Nathusius en R. Blasius. Waar laatstgenoemde tot een geheel negatief resultaat kwam ter zake de systematische waarde der eischaal-structuur, behoordo er zéér zeker moed en volharding toe om, zooals Dr. Sz. heeft gedaan, dergelijke onderzoekingen op nieuw en „au fond" ter hand te nemen. Zijn contrôle-arbeid over het werk van Blasius aangaande de mikroskopische structuur der eischaal bracht hem tot een gelijk, negatief resultaat. 117 Het tweede hoofdstuk, dat aan de makroskopische schaal- structuur (de zoogonaamde korrel) gewijd is, vangt aan met een wèlverdiende hulde aan de nagedachtenis van Ludwig Thienemann, den eersten ornitho-oöloog, die de makroskopische eischaalstructuur, aan de hand van een omvangrijk materiaal onder de loupe, met onvolprezen gednld bestudeerd heeft. Bij dit onderzoek ook heeft Sz. zieh dezelfde drie vragen gesteld, waarop R. Blasius indertijd längs mikroskopischen weg het antwoord zocht, namelijk : 1. Geeft de makroskopische structuur over de geheele eischaal gelijke of ovoreenkomstige verhoudingen te zion? Hierop luidt het antwoord slechts bevestigend voor die plekken, welke op gelijken afstand van de eipolen liggen; naar de polen toe blijft de type der structuur wel dezelfde, maar de koiTel zelf wordt geleidelijk gre- ver, tot ze aan de polen het ruwst is. 2. Is de makroskopische structuur l}ij een en dezelfde soort constant ? SziELASKo's antwoord hierop is — in overeenstemming met Thie- nemann's oordeel — bevestigend. 3. Doen zieh bij vergelijking van nauw verwante soorten con-' stante verschilpunten in de makroskopische structuur voor? Be korrel is — zoo luidt het antwoord — bij een en dezelfde soort volstrekt constant; een bepaalde structuur is echter niet uit- sluitend aan één soort eigen, zoodat men bij determinatio vaak ook op andere kenmerken acht dient te slaan; zelfs dan nog zuUen er in de oölogie „Schmerzenskinder" genoeg overblijven; men denke b.v. aan de onderscheiding van eenige soorten der Picidae en Cor- vidae, zooals Sz. terecht opmerkt — (ik zou hier vooral ook willen noemen Paridae en Anatidael). Omtrent de poriën (hoofdstuk III) is Sz. van oordeel, dat bij vergelijking van nauw verwante soorten hun aantal, grootte, vorm en diepte in vele gevallen tot onderscheiding der soorten dienst kunnen doen. Aangaande den gl an s (hoofdstuk IV) is schrijver tot dezelfde conclusie gekomen als bij de poriën is vermeld. Als maatstaf ter aanduiding van de glanssterkte stelde Sz. de volgende, vierdeelige schaal op : 118 Glansst(M-ktc' N". 1 -.. Calopezus elegcms. „ „ 2 -- Bryocopus martins. „ „ 3 — F'ldica atra. „ ,, 4 = Fratercula arctica. Hoofdstuk V, (lut over de „Subs tan z fa i- bo" (zio hiorl)oven) handcK, bicdl, £;v('n nieuwo goziclitspiuifcn; cnkdo opvattingoii daar- omtronfc \nn Dr. .Sz. wünsch ik later te dezer plaatse nador to besprekon. Stelt men do vraag of g-]-ootte en gewicht (hoofdstuk VIj, niettogonstaa.nde hun vai'iabiliteit binnen een on dezelfde soort, tot onderschoiding bij vergelijking van nauw verwant(^ of op elkander gelijkende eieren van verschillende soorten kunnen bijdragen, dan antwoordt Sz. dat ook hem gebleken is, dat in veel go vallon hot gewicht bij gelijke grootte den doorslag kan geven. Ondoelmatig acht Sz. het om grootte en gewicht van elkander gescheiden aan te dulden, aangezien men daardoor b.v. geen dui- delijk 0 verzieht over de gewichts-variatie bij een bepaalde ei-grootte binnen een en dezelfde soort verkrijgt. Voorts wijst hij op het belang der aanduiding van den omvang van elk ei, gemeten over de lengtedoorsnede. Dat aanduiding alléén der gemiddelde grootte en gewichte ijfers waardeloos is — zooals Dr. Sz. moent — zie ik niet in. Waarom zou opgave van minimaal- en maximaalcijfers wèl van belang, en daarentegen die van het gemiddelde cijfer waardeloos zijn, terwijl Sz. zelf zegt (pag. 91j zéér good to weten dat die max. en min. cijfers volstrekt geen grenswaarden vormen? Bij do bespreking van den eivorm (hoofdstuk VII), welk onder- werp reeds uitvoerig door Dr. Sz. in diens dissertatie 'j word ])e- handeld, zegt de auteur dat naar zijne meening met do tot nu toe algemeen gebruikelijke, beschrijvende wijze van vormaanduiding dient gebroken te worden. Zooals hij in bedoeld geschrift zegt aangetoond to hebben, hangt de curve van elk ei van drie constanten af, die door de lengte- en grootste breedte-doorsnede kunnen uitgedrukt worden; dientenge- volge kan men den vorm van elk ei precies door do lengte-doorsnede, de grootste breedte-doorsnede en die beide stukken van de lengte- 1) Untersuchungen iil)er die Gestalt und die Bildung der Vogeleier. Inaug.- Diss. — Künigsberjj: i. Pi. 10Ü4. 119 doorsnecle uitdrukken, waarin de laatste door de grootste breedte- doorsnede wordt gedeeld, waartoe niets anders noodig is als aan- duiding van de verhouding tusschen de lengte- en breedte-doorsnede eenerzijds en van de verhouding tussclien de beide stukken van de lengte-doorsnede anderzijds. Is derhalve : de lengte-doorsnede = L ; „ breedte- ,, = B ; het naar de spitse pool gelegen gedeelte van de lengte-doorsnede = a ; het naar de stompe pool gelegen gedeelte van de lengte-doorsnede = b ; dan wordt de vorm van elk ei uitgedrukt door de beide verhou- dingen a: b en L: B. Heeft men dus b.v. een ei van Corvus frugi- legiis, waarbij L = 38,4; B = 27,7 ; a = 21,8; b -= 16,6, dan is a : b — 1,313 en L : B = 1,386. Ten slotte gaat de auteur (in hoofdstuk VIII) over tot de b e- schrijving van de eischaalstructuur der Europeesche broedvogels, na in een korte inleiding gezegd te hebben het systeem van Fürbringer, dat op anatomisch-palaeontologische feiten berust, te hebben gevolgd, wijl ook zijn (Szielasko's) arbeid even- eens de anatomie der eischaal behandelt en zoodoende een proef- steen voor de ondeugdelijkheid van zulke Systemen moet zijn, die op eenzijdige kenmerken zijn opgebouwd. Als resultaat nu zijner onderzoekingen over de eischaalstructuur heeft Dr. Sz. 36 typen opgesteld, die op een viertal platen zijn af- gebeeld, en elk afzonderlijk (aan het slot van hoofdstuk II) worden beschreven. Ik laat hier, als proeve dier beschrijving, in originali die van type 5 (voorbeeld Lams argentatus) volgen : „Die Erhabenheiten hängen untereinander zusammen und bilden ausgedehnte, gerade, gekrümmte, wurmförmige, am Rande gezackte, zerrissene und verzweigte, meist gleichbreite Figuren. Alleinstehende abgetrennte Erhebungen kommen in grösserer Anzahl vor. Die Er- habenheiten werden von schmalen, furchenartigen, überall gleich breiten Vertiefungen unterbrochen, welche letztere unter sich viel- fach zusammenhängen, weit ausgedehnt und verzweigt sind. Es gibt aber auch kurze, strichförmige, allein stehende Täler. Die Er- habenheiten erreichen die doppelte Breite der Täler. Die Schalen- oberfläche ist übersäet mit kleinsten, dicht gedrängt stehenden Granulationen, gestichelt sind die Erhabenheiten nicht". 120 De bolangstollondo lozor zal mot mij don schrijver dankbaar zijn, dat hij do uitorst mooilijke taak volbracht heoft elk der 36 typen öök „in boeld" te brengen! A an de hand van die typen geoft auteur de beschrijving van 421 oisclialon, als voorboeld waarvan ik hier ten slotte wederom in originali die laat volgen van: 393. Larus argoitatns Brunn. (14 Eier untersucht.) Korn konstant nach Typus 5. Die Schale fühlt sich rauh und gTobk()rnig an, die Erhabenheiten treten scharf hervor. Die Erhabenheiten verlaufen nach allen Richtungen, sie sind bis ca. 0,4 ') und die Täler bis ca. 0,2 breit. Oft Knötchen am stumpfen Pol und Längsrillen in der Mitte. Poren variabel, schwer sichtbar, fein, rund und länglich, flach, bis ca. 0,06 gross, 5 — 12 Stück '-). Glanz konstant, Nr. 3—4 auf Grundfarbe und Zeichnung. Substanzfarbe konstant, graugelb, sonst wie bei Sterna cantiaca. Grösse und Gewicht variabel. U 3) = 188,0 L = 43,5 -[- 30,5 = 74,0 B = 45,0 G*) = 5,87 U = 185,4 L = 39,0 + 29,8 = 68,8 B = 49,2 G = 6,41 Gestalt sehr variabel, a : b = 1,42 L : B = 1,64 a:b = l,31 L:B = 1,39 Door bovenstaande regelen hoop ik een indruk van den omvang- rijken, voor de beteekenis der oölogie als hulpwetenschap der orni- thologie, ongetwijfeld waardevollen arbeid van Dr. Szielasko gegeven te hebben. Juli 1913. 1) Alle afmetingen zija in millimeters, terwijl het gewicht in grammen is aangegeven. 2) In een gezichtsveld van 7 mm. doorsnede bij 7-malige vergrooting. 3) U = omvang, over de beide eipolen gemeten. 4) G = gewicht. 121 Resultaten van het ringonderzoek van het Rijks Museum te Leiden. DOOR Dr. E. D. VAN OORT. V. In aansluiting aan mijne mededeeling op p. 11 van dezen jaargang laat ik hier eenige waarnemingen van geringde vogels volgen, welke mij inmiddels weder toegezonden werden. Met nadruk verzoek ik mede werkers nogmaals mij de ingevulde ringlijsten steeds zoo spoedig mogelijk te willen doen toekomen; af en toe komt het nog voor, dat ik bij ontvangst van een bericht van het waarnemen van een geringden vogel, waarin mij mededeeling gevraagd wordt van plaats en datum van het ringen, zelf de verlangde opgaven nog niet ont- vangen heb, niettegenstaande het ringen soms reeds langen tijd geleden geschied is. Ooievaar (Ciconia ciconia). Nmiimer 10675, geringd te Zevenaar (G.) 20 Augustus 1912 door den Heer C. Dasse Hesselink te Arnhem, alsnestjong; in April 1913 het gedeeltelijk vergane cadaver ge- vonden in de goot van een huis te Arnhem. Be- richtgever de Heer H. L. Backer van Ommeren, Arnhem. De resultaten, die ons ringonderzoek tot heden met betrekking tot ooievaars gekregen heeft, beteekenen niets. Bovengenoemd geval is het eenige dat mij ter kennis kwam, en wanneer ik het hier vermeld, is dit alleen om de aandacht van hen, die in de gelegen- heid zijn jonge ooievaars te ringen, op de belangrijkheid van deze soort voor ons onderzoek te vestigen. Lepelaar (Platalea leucorodia). — 334, geringd te Callantsoog (K-H.) 1 Juni 1912 door den Heer A. Kos, als nestjong; 15 Augustus 1912 ge- schoten bij de Cocksdorp op Texel. Berichtgever de Heer R. van Eecke, Leiden. 122 Dit geval werd eorst in Maart 1.1. bekond gomaakt, zoodat ik het niet in mijn vorig overzicht kon opnumo^n. Van de 50 lupelaars, die in 1912 geringd werden, zijn tot heden 8 stuks teruggevonden. Wilde eend (Anas boschas). Nummer 417, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 13 Augustus 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 10 Juli 1913 geschoten te Messel bij Darmstadt in Hessen. Berichtgever de Heer G. Hickler, Darmstadt. — 433, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 28 Juli 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 18 Juli 1913 geschoten te Kerkwerve op Schouwen (Z.j. Bericht- gever de Heer F. van der Bout, Zonnemaire. — 4016, geringd te Ellemeet op Schouwexi (Z.) 15 September 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 12 Juh 1913 geschoten te Duivendijke op Schouwen (Z.). Bericht- gever de Heer H. J. van Adrichem Boogaert, Brou- wershaven. — 4096, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) in December 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 28 Maart 1913 dood gevonden in de duinen onder de gemeente Callantsoog (N.-H.). Berichtgever de Heer A. Kos, Callantsoog. — 10001, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) begin April 1912 door den Heer A. Man in 't Veld ; in de eerste dagen van Mei 1913 dood gevonden bij Märtensboda, Lovänger, aan de Botnische golf, Zweden. Bericht- gever de Heer A. Johanson, Märtensboda. — 10046, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) begin April 1912 door den Heer A. Man in 't Veld; 15 Juli 1913 geschoten te Zonnemaire op Schouwen (Z.). Berichtgever de Heer F. van der Bout, Zonnemaire. — 10048, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.), begin April 1912 door den Heer A. Man in 't Veld; 29 Juli 1913 geschoten bij Steenwijk (0.). Berichtgever de Heer C. Kamp, Steenwijk. — 10505, geringd op Texel (N.-H.) 27 Juni 1912 door den Heer J. Reuvers Jr., als jonge vogel; in November 1912 op Texel geschoten. Berichtgever de Heer Th. Reu- vers, de Cocksdorp, Texel. 123 De n°' 10001, 10046 en 10048 zijn gevangen tijdens de koude in Februari 1912; volgens den Heer Man in 't Yeld waren het kleine, zoog. Oosfcersche, trekeenden. Interessant is het dat twee voor- werpen blijkbaar in ons land gebroed hebben. De Heer C. Kamp deelde mij betreffende n°. 10048 nog mede, dat de eend, toen zij geschoten werd, zeer zwaar was. Zilvermeeuw (Larus argentatus). Nummer 10427, geringd te Callantsoog (N.-H.), 25 Juli 1912 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; in December 1912 bij den Helder geschoten. Kokmeeuw (Larus ridibundus). — 11104, gering te Kerkwerve op Schouwen fZ.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Ooet, als nestjong; 13 April 1913 geschoten in het Blocklunder veld bij Bremen. Berichtgever de Heer A. Lilss, Bremen. — 13073, gering te Ellemeet op Schouwen (Z.) 7 Juli 1912 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong ; in de tweede helft van Maart 1913 geschoten te Mo- gador, Marokko, N. Afrika. Berichtgever de Vice- Consul der Nedeiianden te Mogador, die het bericht zond aan den Minister van Buitenlandsche Zaken, door Wiens bemiddeling het nieuws ons bereikte. Het geval is eveneens vermeld geworden in de „Réveil du Maroc" van 24 Maart 1913, echter met foutieve opgave van het nummer van den ring. Door tusschenkomst van Prof. J. Thienemann, wien het uitknipsel uit bovengenoemd blad toegezonden werd door de redactie van de „Deutsche Marokko Zeitung" ontving ik later eveneens dit bericht. — 17209, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 28 Juni 1913 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong; 5 Augustus 1913 geschoten bij Ouistreham aan den mond van de Orne, Calvados, N. W. Frankrijk. Be- richtgever Prof. Brasil, Caen. Zoowel het geval van n". 11104, waar een in Nederland uitge- broede meeuw in het daaropvolgende jaar in Noord-Duitschland wordt geobserveerd, als dat van 13073, waar een hier uitgebroede 124 vo£îol in Noord-Afrika ziju wintervorblijf blijkfc to heljbcn, zijn zeer interessant. Uit Afrika iiad ik tot dusvorro nog geun buriclit(ni van goringdo kokmeeuwen ontvangen. Groote stern (Sterna canUaca). Nummer 155(3, gcringd te Kcrkwervo op Schouwen (Z.) 25 Juni 1911 door don Heer A. Man in 't Veld, als nost- jong; 10 Juli 1918 geschoten in de baai van de Somme, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer G. LE DucHAT d'Aubigny, Wimoroux. 6446^ goringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 29 Juni 1918 door den Heer A. Man in 't Yeld; 23 Augustus 1913 geschoten op de rivier de Arguenon bij le Guildo in Bretagne, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer Léon Bonnaffé, le Guildo. — 6852, geringd te Kerkwerve op Schouwen fZ.) 29 Juni 1918 door den Heer A. Man in 't A^'eld, als nest- jong; 27 Juli 1918 geschoten in de baai van de Somme, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer G. le Duchat d'Aubigny, Wimereux. — 6858, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 29 Juni 1918 door den Heer A. Man in 't Yeld, als nest- jong; 17 Juli 1918 geschoten bij Texel op de zand- bank Onrust. — 6878, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 29 Juni 1913 door den Heer A. Man in 't Veld, als nest- jong; 17 JuU 1913 geschoten bij Texel op de zand- bank Onrust. De beide laatstgenoemde exemplaron, die door visschers toege- zonden werden, toonen wederom aan, dat jongen van de groote Stern na het vlug worden, zieh ook in noordelijke richting längs onze kust bewegen. Vischdiefje (Sterna fuviatüis). — 1838, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 25 Juni 1911 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong; 12 Augustus 1918 geschoten in de baai van de Somme, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer G. le Duciiat d'Aubigny, Wimereux. 125 Nummer 12194, geringd in de diiinen van Voorne (Z.-H.) 8 Juli 1913 door den Heer Th. Baron Collot d'Escury, als nest- jong; 16 Augustus 1913 geschoten in de baai van de Somme bij le Hourdel, N. W. Frankrijk. Be- richtgever de Heer Jean Haury, le Hourdel. — 12245, geringd te Kerkwerve op Schon wen (Z.) 17 Juni 1912 door Dr. E. D. van Oort, als nestjong; 12 Juli 1913 geschoten in de baai van de Somme, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer G. le Duchat d'Aubigny, Wimereux. — 16009, geringd te Oosterend op Texel (N.-H.) 21 Juni 1913 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; 17 Juli 1913 geschoten op de zandbank Onrust bij Texel. — 16029, geringd in den polder Waal en Burg op Texel (N.-H.) 22 Juni 1913 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; in de tweede week van Juli 1913 dood gevonden aan den zeedijk te Oudeschild op Texel. Berichtgever de Heer Ph. de Jonge, Oudeschild, Texel. — 16038, geringd in den polder Waal en Burg op Texel (N.-H.) 22 Juni 1913 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; 22 Juli 1913 gevangen to Anna Paulowna (N.-H.). Berichtgever D. Romar, Anna Paulowna. — 16053, geringd in den polder AVaal en Burg op Texel (N.-H.) 22 Juni 1913 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; 6 Juli 1913 geschoten op de zandbank Onrust bij Texel. — 16061, geringd in den polder Waal en Burg op Texel (N.-H.) 22 Juni 1913 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; 6 Juh 1913 geschoten op de zandbank Onrust bij Texel. Velduil {Äsio accipitrina). — 7126, geringd op Texel (N.-H.) 7 Juni 1912 door den Heer R. VAN Eecke, als nestjong; 12 April 1913 dood gevonden bij Nieuwkoop (Z.-H.). Berichtgever de Heer P. de Graaf, Nieuwkoop. Boerenzwaluw (Hinindo rustica). — 7869, geringd te Adorp (Gr.) 1 Juni 1912 door den Heer F. J. BissoHOP, als oude vogel; 28 Mei 1913 ge- 12ß vangcn to Adorp en weder losgelaten. Berichtgover do H(?or J. Ci.KVERiNG, Adorp. Nnininor 9005, geringd to Sluis (Z.) 11 Soptembor 1012 door den Heer J, C. Stern, als oude vogel; in do tweedo liolft van April 1918 to Sluis in ckmzolfdon stal torug- gokoerd on weder aldaar broedond. Berichtgover de Heer J. C. Stern, Sluis. Zwarte lijster (Turdus mernla). — 3638, geringd to Roosendaal (N.-B.) 7 November 1912 door den Heer S. van Hasselt, als volwassen wijfje ; 13 Januari 1913 tijdons sneeuwwedor aldaar ster- vende gevonden. Berichtgover de Heer H. L. van Hal, Roosondaal. Ik vermeid dit goval, dat natuurlijk zeer weinig waarde heeft, hier alleen ter roctiflcatie van do opgave op p. 22 van dozen jaar- gang, waar ik door verkeerdo inlichtingon vermoldde, dat een spreeuw met n°. 3638 geringd was. Zanglijster (Tardus niusicus). — 3506, gcuingd to Lutkemeorpolder, Sloten (N.-H.) 22 Mel 1912 door den Heer F. W. Ackerman, als nestjong; 11 Juni 1913 goschoten to Ovorveen bij Haarlem. Berichtgover de Heer F. Hin, Haarlem. Gekraagd roodstaartje ( Ph.oenicurus phoenicnrus). — 7564, geringd to Ede (G.) 14 Juni 1912 door den Heer J. L. F. DE Meyere, als broedend wijfjo; in Mei 1913 weder broedend waargonomen te Ede in den- zelfdon tuin; 28 Mei gevangen en weder losgelaten. Borichtgever de Heer J. L. F. de Meyere, Ede. Koolmees (Parus major). — 1411, geringd te Ede (G.) 9 November 1911 door den Heer J. L. F. de Meyere, als oude vogel; terugge- vangen 1, 3 en 4 December 1911, vervolgens 30 en 31 Januari, 2 Mei en 3 Augustus 1912 en weder 2 Januari en 8 Mei 1913; zoowel in 1912 als in 1913 op dezelfde plaats broedend. Borichtgever de Heer J. L. F. DE Meyere, Ede. 127 De door den Heer de Meyere gedane waarnemingen zijn zeer interessant. Deze vogel vertoefde dus winter en zomor in hetzelfde gebied en broedde twee jaren achtereen op dezelfde plaats. Pimpelmees {Parus coeruleus). Nummer 7324, geringd te Arnhem 5 Maart 1912 door den Heer C. Dasse Hesselink, als oude vogel; 23 Maart 1913 doodgevlogen tegen een venster te Arnhem. Be- richtgever de Heer van Harpen Kuypek, Arnhem. Glanskoppige zwartkopmees {Parus communis longirostris). — U15, geringd te Ede (G.) 10 November 1911 door den Heer J. L. F. de Meyere; 13 Maart 1913 dood ge- vonden te Ede. Berichtgever de Heer J. L. F. de Meyere, Ede. Op welke vreemdsoortige wijze geringde vogels soms weder in banden komen, geeft deze zwartkopmees te zien. De Heer de Meyere berichtte mij dienaangaande : „13 Maart had ik, als gewoonlijk, een paar eksters, die ik sinds van den zomer in gevangen Staat houd, de vrijheid gegeven om zieh wat te vertreden. Later op den dag komt een dezer eksters van het erf van de buren met iets in den snavel. Het bleek een armzalig, grootendeels afgekloven restje van een vogel te zijn, dat de ekster, na er nog wat eetbaars afgescheurd te hebben, volgens ekstermanier ging begraven onder een dun laagje aarde. Daar ik eenige dagen te voren een gestorven kruisbek had weggeworpen, meende ik dat de ekster zieh aan het cadaver van dezen vogel te goed gedaan had. Om de zaak te onderzoeken groet ik het vogellijkje op; zéér verrast evenwel was ik te constateeren, dat ik een geringd vogelrestje te zien kreeg. Uit mijn aanteekeningen blijkt, dat de bewuste vogel, een gianskop, op 10 November 1911 door mij was geringd. Na dien tijd had ik hem nooit weer terug- gevangen. Het was louter toeval, dat ik hem nu nog in banden kreeg en in Staat ben, u den geringden poot te zenden. U hebt het aan miju ekster te danken!" — 7590, geringd te Ede (G.) 16 November 1912 door den Heer J. L. F. de Meyere; 4 December 1912, 29 Maart en 8 Mei 1913 teruggevangen en in Mei 1913 aldaar broedend geconstateerd. Berichtgever de Heer J. L. F. DE Meyere, Ede. 128 Spreeuw (Sturnus vulgaris). Nummer 13585, goringd te Stolwijkcrsluis bij Gouda (Z.-H.) 19 Mei 1918 door den Hoor G. J. Schilt, als nestjong ; 23 Juni 1913 geschoten in een kersenboomgaard bij Dussen (N.-B.) Bericlitgevor do Heor R. C. van Honsewijk, Dussen. Kneu (Caiinabiua cannahhia). — 8418, geringd op Texel (N.-H.) 18 Juni 1912 door den Heer J. Reuvers Jr., als nestjong; 15 Maart 1913 met een wond aan do borst dood gevonden op Toxel. Berichtgevers de Heeren A. Bürdet, Overveen, J. Drijver en J. Reuvers Jr., Texel. — 9102, geringd op Toxel 17 Juli 1912 door den Heer J. Reuvers Jr., als nestjong; in Maart 1913 gevangen bij Harderwijk (G.). Berichtgever de Heer Rédacteur van de Harderwijker Courant. — 9407, geringd op Texel 17 Augustus 1912 door den Heer J. Reuvers Jr., als nestjong; begin April 1913 ge- vangen to Yierhouten bij Nunspoet (G.). Bericht- gever do Heer J. Vlagsma, Viorhouten. — 9414, goringd op Texel 14 Augustus 1912 door den Heer J. Reuvers Jr., als nestjong; in Maart 1913 ge- vangen bij Hamborn-Marxloh aan do Nederlandsche grens, Duitschland. Borichtgovor de Heer J. Weber, Hamborn-Marxloh. Leiden, 30 Augustus 1913. 129 Verslag der iedenvergadering , gehouden te Oisterwijk op 21 Juni 1913. Afwezig met kennisgeving : van het Bestuur de H.H. Prof. Dr. J, RiTZEMA Bos en Dr. C. Kerbert, en van de leden de H.H. A. M. DE Kat, L. Baron van Heeckeren tot Walien, W. Warnsinck, W. H. DE Beaufort en S. H. Jakma Szn. Van het Bestuur zijn tegenwoordig de H.H. Dr. J. Büttikoper, A. A. VAN Pelt Lechner, P. J. van Houten, Dr. E. D. van Oort, Jag. P. Thysse en Dr. L. F. de Beaufort en voorts de volgende leden: de H.H. D. Rijnders, P. W. van Houten, P. van de Burg, Prof. Dr. A. E. H. Swaen, Mr. P. G. van Tienhoven, F. K. Baron van Dedem, C. van Rossum en als introduces de H.H. Feitsma. Nadat de voorzitter de vergadering met een woord van welkom geopend heeft, worden de notulen van de vorige vergadering ge- lezen en goedgekeurd. De secretaris brengt vervolgens het volgende jaarverslag uit: „In den loop van het vereenigingsjaar 1912 — 1913 werden twee ledenvergaderingen gehouden, te weten de jaarvergadering op 8 Juni te Rotterdam en een wetenschappelijke vergadering op 17 November te Utrecht, die beide vrij goed bezocht waren. De Iste jaargang van het tijdschrift „Ardea", uit 4 afleveringen bestaande, zag in het afgeloopen jaar het licht. De belangstelling, die het ook in het buitenland wekte en welke tot uiting kwam door verscheidene aanbiedingen van buitenlandsche tijdschriften om in ruilverkeer te treden, bewijst genoegzaam de levensvatbaarheid van ons orgaan, dat ongetwijfeld ook het vereenigingsleven ten goede is gekomen. De uitbreiding die onze bibliotheek door bovengenoemde ruilingen onderging, maakte het mogelijk een leesportefeuille onder de be- langstellende leden te doen circuleeren, waarvoor zieh aanstonds 14 deelnemers aanmeldden. Van de gelegenheid een onzer lichtschepen gedurende den vogel- trek te bezoeken, werd nog slechts door één onzer leden, Jhr. W. C. VAN Heurn, gebruik gemaakt, die van 28 Sept. —5 Oct. op het lichtschip „Maas" vertoefde. Een verslag van zijne waarnemingen werd in „Ardea" opgenomen. De weersgesteldheid was gedurende 9 130 zijn verblijf niet gunstig voor den trek, zoodat de resultaten niet vele waren. Laat ons hopon, dat dezo ecrsto proof vordere waar- nomers niet zal afschrikken. Do vereeniging telt thans 5 begunstigors on 179 ledon of 38 ledon meer dan aan het oinde van hot vorige veroonigingsjaar. Deze be- langrijke grooi van het ledonaantal is voor eon groot deel het ge- volg van de uitgave van het tijdschrift, waardoor onze vereeniging meer bekend is geworden. Maar ook de toenemende belangstelling in do ornithologie in ons land speelt hierbij ongetwijfeld een rol. Möge onze Vereeniging voortgaan zieh op deze wijze uit te breiden! Nadat dit verslag door de vergadering is goedgekeurd, onderzoekt een commissie, bestaande uit de H.H. Prof. Dr. A. E. H. Swaen, C. VAN RossuM en F. K. Baron van Dedem de volgende door den l")oniiingmeestor ingezonden rekening en verantwoording. Geldelijke Verantwoording 1912 — 1913. OnTVANCtSTEN In kas van vorig jaar op 1 Mei 1912. Contributiën. 5 begunstigors / 3 leden „ 2 ;) » 172 „ „ Verkoop Jaarbookjes etc. 6 Jaarb 4 „ 2 dceltjes Vorslagen en Medodeel. . Rente van beleg do gelden. vlgs. nota v/d Twontsche Bankver. . ^^ n V }} n V • » » n » » » • » ?> ?5 ?? » » • » f 191.61 5.— f 25.— 0.— ., 30.— 5.— „ 10.- 2.50 „ 430.- 1.— „ 2.- . 3.- 0 1.49 1.51 2.47 2.62 .09 497. 9.- Transporteere . . /" 697.61 131 Per transport . . f 697.61 1 coupon ] Juli '12, Oostenr. Zilverai. „ 1.99 1 „ 1 Jan. '13, „ „ „ 2.— „ 3.99 „ 12.08 Restitutio Jlir. W. C. v. Heurn. Verblijf kosten a/b Lichtschip „Maas" „ 5. — f 714.69 UlTGxVVEN Tijdschritt. Firma E. J. Brill, drukkosteu „Ardea" I All. 1 f 122.07 » J) ?3 ?) ;? 2 » 94.60' „ „ r, „ „ 3/4 „ 180.44 „ II „ 1 „ 117.16'^' f 514.28 ß ij d r a g e aan de Vereeniging tot behoud van Natuurmonumenten „ 10. — Verblijfkosten a/b Lichtschip „Maas". Jhr. W. C. V. Heurn „ 3.15 Onkosten Secretariaat „ 13.34^ id. Bibliotheek „ 2.65 id. Bestuur „ 17. — id. Penningmeester „ 37.75 Kassaldo op nieuwe rekening „ 116.51''' f 714.69 Nadat bij monde van Prof. Swaen de commissie verklaart alles in orde bevonden te hebben, wordt den penningmeester door de vergadering décharge verleend. Bij de nu volgende bestuursverkiezing wordt Prof. Dr. J. Bitzema Bos bij acclamatie als bestuurslid herkozen. Punt 5 der agenda, luidende: „Voorstel tot de stichting van een Platenfonds voor „Ardea", ook in verband met de plannen omtrent de uitgave van een Nederlandsche Avifauna", wordt door den secre- taris toegelicht. Medegedeeld wordt dat Dr. E. D. van Oort zieh bereid heeft verklaard den tekst voor een standaardwerk over de Nederlandsche vogels te leveren, terwijl het Bestuur ook reeds een teekenaar op het oog heeft, die veel belooft maar nog meer oefening 132 ill tu't tcckcnon van vogols moet vcjrkiijgcn. Een Liitstckondü wog um liom dozo gulegedlioid to verschaftbn zou hot stichton van oon Platenfonds voor het tijdschrift zijn, uit vrijwilhge bijdragon van lodon bestaando en ton doel hebbondo „Ardoa" nu en dan mot platen op te luisteren. De Heer van Houten vraagt of dit fonds ook dienen zal om den teekenaar financiëel te steunen. De secretaris antwoordt, dat de mogohjkhoid zieh zou kunnen voordoen, dat reiskosten van den teekenaar, b.v. om oon to teekenen vogel in „Artis" of elders te zien, uit het fonds zouden kunnen vergoed worden. De Heer Thysse vraagt, of het Bostuur zieh alleen tot werk van één teekenaar be- palon wil. De voorzitter antwoordt dat het Bestuur zieh op dit punt niot binden wil. Do Heer van Oort zet uiteen, hoe het Bestuur zieh de uit te geven Nederlandsche Avifauna voorstelt. Van elke species zou, voor zoover mogelijk op één plaat, cT, 9 ©n Jong moeten worden afge- beeld, terwijl de tekst nauwkeurige beschrijving en voorkomen zou moeten bevatten. Spreker is er tegen om de platen door moor dan één teekenaar to doen vervaardigen. De Heer van Rossum vraagt of de Vereeniging ook financieel bij de uitgave dor fauna zal be- trokken zijn. Do voorzitter antwoordt ontkennend, de Veroening zal slechts als peet optreden, maar zal zelf niet financieel steunen. Op een vraag van den Heer Thysse, of voor het Platenfonds gerekend wordt op giften in eons of op jaarlijksche bijdragon, antwoordt do voorzitter dat beide wijzen van geld bi] te dragon mogelijk moeten zijn. Do Heer van Tienhoven vraagt, of het niet wenscholijk zou zijn de contributie met een klein bedrag, bv. f 0,50, te vorhoogen, daar de leden immers meer voor hun geld zullen krijgen, wanneer „Ardoa" platen zal bevatten. Do Heeren van Pelt Lechner en Thysse verklaren zieh tegen contributie-verhooging. De secretaris merkt op, dat do platen in „Ardoa" uitsluitend uit het Platenfonds zullen betaald worden on do Vereeniging hier dan ook financieel buiten zal staan. Do Heer van Oort heeft bezwaar tegen contri- butie-verhooging op grond hiervan, dat dan ook platen moeten geleverd worden, terwijl in geval van eon Platenfonds alleen platen bohoeven gegeven to worden, wanneer het fonds stork genoeg is. Do Heer van Tienhoven zogt, dat dan later misschien contributie- verhooging zal kunnen plaats hobbon. Do voorzitter moont dat do wonscholijkhoid daarvan in do tookomst zal kunnen besprokon wor- den, Nadat eon vraag van den Pleer van de Burg, of de teekenaar 133 het niet te druk zal krijgon, wanneer hij en voor „Ardea" en voor de Avifauna zal moeten teekenen, door het Bestunr ontkennend is beantwoord, stelt de Heer Thysse voor om tiet voorstel, zooals het in punt 5 van de agenda is gedaan, in stemming te brengen en het Bestuur te machtigen, Statuten voor een dergelijk fonds te maken, de leden door circulaires tot bijdrage op te wekken en het fonds na zijn ontstaan te beheeren. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Daar niemand bij de rondvraag het woord verlangt, wordt overgegaan tot de wetenschappelijke mededeelingen. De Heer Thysse geeft een overzicht van de vogels, dien dag door hem aan de Oisterwijksche vennen waargenomen, en deelt vorder mede dat de Heer Sydney Long den nachtegaal op Texel heeft ge- hoord. Ook merkt hij op, dat sommige vogelsoorten dit j aar bij zonder talrijk zijn, zooals gekraagd roodstaartje, wielewaal en zwartkop- tuinfluiter. Ook te Amsterdam is de wielewaal waargenomen, zooals de Heer Swaen in het Yondelpark, en de Heer Büttikofer in Artis constateeren kon. Prof. Swaen laat een aantal brochures van de National Committee of Audubon Societies rondgaan, waarin Amerikaansche vogelsoorten beschreven en afgebeeld worden. De Heer van Pelt Lechnee biedt 3 werkjes over Amerikaansche vogels voor de bibliotheek aan, en deelt mede, dat bij de door A. Chappelliee '), aan het „Laboratoire d'évolution de la Faculté des Sciences" te Parijs, met Anas domestica cf x Cairina moschata Q gedane kruisingsproeven, de eischalen der hybride 9 9? zoowel in schaaltextuur, als in kleur duidelijk sprekend van die der ras-zuivere ouders bleken af te wijken; terwijl toch de schaalkleur van ras- zuivere moschata-eievQn grijsachtig wit is, zijn daarentegen de eischalen der hybriden bruinachtig gekleurd. Opnieuw blijkt hieruit dat bastaardeering invloed kan uitoefenen op de eischaal. Spreker laat ras-zuivere en hybride eischaal-frag- menten, hem door den Heer Chappelliee welwillend toegezonden, ter bezichtiging rondgaan. Hierop wordt de vergadering gesloten. Den volgenden dag word onder begunstiging van fraai weder een excursie naar de vennen gemaakt, waarbij o. a. zwartkoptuinfluiter, 1) Rapp. de la IV. Confer, intern, de Génétique, Paris 191-1, pp. 503—506. 134 zwart roodstaartjü, kauw, ransuil, groonvink, schildvink, winter- koninkjo, bocrenzwaluw, hiüszwaluw, tjiftjaf, zanglijster, merel, tuiiifluitor, goolgors, gekraagd roodstaartje, pimpol, matkop, fitis, grasmusch, kraai, ekster, rietgors, meerkoet, woudduif, waterhoentje, kookoek, kleine karekiet, kneu, boomlceuwerik, boompieper, groote bonto Specht, groono specht, rietzanger, kuifmees, staartmees, wiele- waal, goudhaantje, nachtegaal, witto kwikstaart, zwarte stern, visch- dieQe en bkiuwborstjo werden waargenomen, terwijl de Heer Thijsse den vorigen dag op liet Tonven nog aalscholvers en blauwe reigers had gezien. Statuten van het Platenfonds. Art. 1. De Nederlandsche Ornithologische Vereeniging bezit een Platenfonds ten doel hebbende gelden beschikbaar te stellen voor de uitgave van platen in haar tijdschrift „Ardea". Art. 2. Het Bestuur der in art. 1 genoemde vereeniging beheert het Platenfonds. Art. 3. Het Platenfonds wordt samengesteld uit vrijwillige bij- dragen van leden der N. 0. V. en andere belangstellenden, hetzij in eens, hetzij jaarlijks te schenken. Art. 4. De aldus samengebrachte gelden, zoowel als de uit het fonds te kweeken rente kunnen voor het doel, in art. 1 omschreven, gebruikt worden. Door het Bestuur vastgesteld in de bestuursvergadering van 3 September 1913. Tijdschrift (1er Nederlandsche Ornithologische Vereeniging Jaargaug II. DECEMBER 1913. Afleveriiig 4. De Zwarte Specht Picus (Brijocopusj martiiis L. DOOR W. H. DE BEAUFORT. Onder de vogels, welke in ons land tot de zeldzaamheden behoo- ren is er misschien geen te noemen, die, met name in de laatste jaren, onze aandacht zoo waard is als de zwarte specht, en zulks om de eenvoudige reden dat deze vogel sinds een jaar of tien zijn gebied schijnt uit te breiden en — bedriegen de voorteekenen niet — dan zal de zwarte specht spoedig tot onze nederlandsche broed- vogels gaan behooren. Niet dat het nu — ornithologisch gesproken — van zoo groot be- lang iS; of een vogelsoort al dan niet binnen onze landsgrenzen broedend is aangetroffen, de staatkundige grenzen doen hier eigenlijk weinig ter zake; maar toch verbeugt zieh een vogelsoort terstond in meerdere belangstelhng wanneer zi] haar broedgebied binnen onze landpalen gelieft uit te breiden. fSlechts valt hierbij ten zeerste te betreuren, dat men over het algemeen nog steeds geneigd is zeldzame verschijningen in de vogel wereld terstond met het geweer te vervolgen en neer te schieten ; wat het te meer is, wanneer zulk eene tendens tot inburgering valt waar te nemen, en wanneer wij 0« 136 — zooals bij den /warten speclit nu wel het geval mag zijn — hot stadium van zeldzaamheid gepassecrd zijn, waarin men bemach tiging in het belang der wetenschap biUijken moet. De zwarte specht is daarl)ij evn vogel welke uiterst gemakkolijk te herkennen is en het aantal belangstollenden in de vogelworeld hier te lande neemt ge- lukkig zoozeer too, — ook dat der vogelkenners — dat wij het m. i. voor hot vervolg best mot waarnemingen afkunnen en ik geloof ook wol dat iedor, die zieh op belangelooze wijze voor de vogels interossoort, hot na het lezen dezer regelen er met mij over eens zal zijn dat wij den zwarton specht moeton sparen en met rust laten, indien wij werkolijk in hot belang onzer avifauna handelen willen. Do zwarto. spocht is oen „Ijoschvogol", die op hot diluvium tliuis behoort, maar tei'wijl wij hem bij oudoro ornithologon (Naumann, Breiim 0. a.) beschroven vinden als oen schuwo vogel, een typi- sche bewoner van eindelooze, eenzame wouden on geborgten, die de menschen vliedt en de cultuur schuwt, schijnt dezo merkwaar- dige vogel zieh in den laatsten tijd bedacht te hebben en dringt hi] van uit zijn schuilhoeken meer en meer door in de bewoonde strokon. Het sterkste voorbeold hiervan is wel wat Dr. Erich Hesse ver- telt in de „Ornithologische Monatsberichte" (van November 1913 blz, 175); deze nam een zwarten specht waar (Augustus 1913) in oen bosch bij de Teufelsee bij Berlijn, die hij kalm in zijn doen en laten kon bespieden, terwijl hot bosch bozocht was door talrijke groepen van dagjesmenschon uit Berlijn. Wel dient opgemerkt dat de vogel door Hesse waargenomen in woorwil van het lato seizoen „balderdo" en „trommoldo", iots wat wij anders van de spechten slechts in den paartijd (Maart) gowend zijn on waarbij de vogel, zooals de meoston, veel minder schuw is dan in andere tijdon van het jaar; maar toch is doze vertrouwe- lijkheid méér dan wat men van een bewoner van eenzame wouden on geborgten vorwachton kan. Indien wij nu eons nagaan wat or omtront don zwarten specht, met name in do laatste 10 — 15 jaren in geheel Noordwest-Midden- Europa is waargenomen, dan zien wij dat Hesse's waarnoming zieh aansluit bij tal van observaties die juist door hunne veelvuldigheid en eensluidendhoid mij zoo belangrijk tooschijnen, dat ik geloof good to doon, do aandacht der lezers van „Ardea" eens op dezen merk- waardigtMi vogol tc V(^stigon. om dnarnaast eone roca])itulatio to geven 137 van (le waarnemingen in ons land gedaan, voor zoover die ter mijner kennis ') kwamen. In „le Gerfaut" (van Januari 1913 en volgende nummers) geefb Ferdinand Visart de Bocarmé eene uitvoerige verhandeling over P. martius^ welke ook speciaal ten doel heeft de toename der soort vast te stellen. Uitvoerige correspondenties hierover met buitenlandsche ornitho- logen gevoerd bewijzen hem dat in de laatste 10 — 15 jaren de zwarte specht is toegenomen in de navolgende landstreken: Hongarije, Midden-Duitschland, Saksen, Brandenburg, Brunswijk, Hannover, Hessen, Westfalen, AVurtemburg, de Eifel enz. Ook Holland wordt door hem genoemd, luidens inlichtingen hem verstrekt door Baron Snouckaert. Wat Belgie zelf betreft, zoo vertelt ons Visart de Bocarmé, dat Selys-Longchamps mededeelt, dat in 1842 in de buurt van Herto- genwald, naar men zegt, P. martius is waargenomen, maar in zijn „Faune belge" van 1873 noemt Selys hem niet. Fallon zegt 1875 in zijn „Oiseaux de Belgique" dat de zwarte specht niet als bel- gische vogel is vastgesteld. Dr. A, Dubois noemt den vogel niet in zijn „Faune illustrée des vertébrés de la Belgique" (1887 — 1894), maar bericht later eene vangst van 23 Nov. 1882 bij Herbeumont in „Bulletin de la Société Zoologique de France" van 1896. De Con- treras noemt hem „accidentel" in zijn „Oiseaux observés en Bel- gique" (1905). Van 1882 — 1907 weet Visart de Bocarmé 10 waarnemingen te noemen; na 1908 worden deze steeds talrijker, dank zij ook eene enquête door den schrijver ingesteld bij alle houtvesters in het koninkrijk. Voor Belgie is de zwarte specht dan ook reeds broed- vogel geworden. De duitsche ornitholoog Heyder schrijft de toename van P. mcn^- tius toe : aan de afname van havik en marter, twee groote vijanden van den specht; aan de meerdere aandacht welke aan de vogel- bescherming geschonken wordt, en aan de toename der grove den- neiibosschen, zijn gehefkoosd verblijf. Dat de afname van havik en marter van zoo groot gewicht zou zijn, wil er bij mij niet goed in. Oogenschijnlijk zou de afname dezer roofdieren, die sterk door den mensch vervolgd worden, een l) Voor meoi'rloro waarnemingen lioud ik mij steeds aanbcvolen. 188 totMiaiiic van (1r Oostvoorne. Ik zag toen op grootcn afstand een eend, gelieel donker gi^klonrd en met grooten kop. Ik kon daar- nKHle onmogolijk uitmaken welke soort het was. Toen ik op 80 Augustus 1912 dezelfde wandeling maakte, zag ik op dezelfdc; plaats drio vogels, die geheel op het eerste cxemplaar geleken, maar ik kon nu dichter naderen en door den kijker aan de karakteristieke ko]) met 't rechte voorhoofd zien, dat het eidereenden waren. Hier- aan viel niet meer te twijfelen toen ik vorder af nog twintig oxem- plaren waarnam, waarbij ook bontgekleurde exemplaren. Ze waren zeker in de rui, want een exemplaar dat zieh in 't water oprichtte en met zijn vleugels sloeg, zooals ik ze ook had zien doen in de Rotterdamsche Diergaarde, miste verscheidene slagpennen. Van de Zaagbekken zag ik alleen: de Groote Zaagbek, Mergiis merganser merganser L. Een exem- plaar, een mooi mannetje, vloog op 28 December 1911 over den kop van het Zuiderhoofd. Zwanen moeten ook te Hoek van Holland voorgekomen zijn, maar ik heb nog niet 't geluk gehad ze er waar te nemen. Volledigheidshalve vermeld ik hier ook nog van de ganzen de volgende soorten: de G e wo ne wilde Gans, Änser miser (L.j. Deze komt van de soorten (want er komen meerdere soorten te Hoek van Holland voor, wier namen echter door de groote schuwheid uiterst moeielijk te bepalen zijn) zeker wel het talrijkste voor, vooral in 't voorjaar in Maart en April. In laatstgenoemden maand zag ik niet zelden troepen van meer dan tweehonderd stuks. Ging ik ze boven den wind tegemoet, dan had ik altijd een mooi gezicht op die groote vogels, die op niet al te grooten afstand längs me heen vlogen. De Rietgans, Anser fahalis fahalis (Lath.). Hiervan zag ik alleen met zekerheid een vleugellam exemplaar in den winter van 1910/1911. De Rotgans, Branta bernicla hernicla (L.), die zooveel op onze wadden voorkomt, schijnt veel minder te Hoek van Holland voor- tokomen. Hoewel ik dikwijls naar hen heb uitgekeken, zagikslechts op 27 December 1911 twee exemplaren dicht längs onze boot op zee naar het zuiden vliegen. Middelburg. November 1913. 149 Resultaten van het ringonderzoek van het Rijks Museum te Leiden. DOOK Dr. E. D. VAN OORT. VI. Sedert het afdrukken van de laatstverschenen lijst van terug- gevonden ringvogels werden mij de hier volgende vangsten, waar- onder een paar vpor ons onderzoek belangrijke, medegedeeld. Ik herhaal hier nog eens mijn meermalen tot de medewerkers ge rieht verzoek, mij de opgaven omtrent het gebruik der ontvangen ringen steeds zonder uitstel toe te zenden. Wilde eend (Anas hoschas). Nmnmer 370, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 28 JuH 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 7 September 1913 ge van gen in een eendenkooi te Renesse op Schouwen. Bericlitgever de Heer A. Man in 't Veld, Ellemeet. — 384, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 28 Juh 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 27 September 1913 geschoten te Oosterland op Duiveland (Z.). Berichtgever Mr. R. Baron Snouckaert van Schau- burCt, Doorn, 4004, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 13 Augustus 1911 door den Heer A. Man in 't Veld; 18 October 1913 geschoten op de Oosterschelde bij Zierikzee. Berichtgever de Heer F. van Buggenhoudt, uitgever- directeur van „Chasse et Pêche", Brüssel. — 10025, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) begin April 1912 door den Heer A. Man in 't Veld; 2 Augus- tus 1913 geschoten te Alavieska, Osterbotten, Fin- land. Berichtgever Prof. J. A. Palmen, Helsingfors. Het laatstgenoemde voorwerp behoorde tot een aantal werkelijke trekeenden (zoog. Oostersche), die in Februari 1912 gevangen en begin April geringd wed(u- losgelaten werden. 150 Smient (Marera pendopr). Niiuiincr ISllS, goringd te Ulrum (Gr.j 2() Juni lUlo door den Heer H. D. LouwEs; 28 vVugustus 1913 geschoten bij Kollinn (Fr.). Berichtgever de Heei' IT. Stegemans, Knllnm. Doze smient werd in don winter 1912 — '18 met oen aantal andere voorwerpen dozer soort in dc cendonkooi te Ulrum gevangcn. Na geringd to zijn, worden zij met afgeknipte slagpennen weder in do kooi losgelaton en zijn zij in den loop van don zomer woer tot vliegon in staat geworden. Kieviet {Vdiiellns vanellus). — 15:}42, geringd te Egmond-Binnen (N.H.) 15 Juni 1913 door Dr. J. J. Blanksma, als nestjong; 13 November 1913 geschoten in de baai van de Authie, Pas-de- Calais, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer G. ViLLETTE, Berck-Plage. Kluit (Recurvirostra avosetta). — 5(515. geringd op Texel 20 Juni 1913 door den Heer J. Reuvers Jr., als nestjong; 8 October 1913 dood gevonden onder den telegraafdraad längs den zee- kant van Texel. Berichtgever de Heer J. Reu- vers Jr., Texel. Kokmeeuw (Lams ridibundus). — 13828, geringd to Kerkwerve op Schouwen (Z.) 29 Juni 1913 door den Heer A. Man in 't Veld, als nest- jong; 4 October 1913 geschoten in de baai van Bourgneuf, dep. Loire inf., Frankrijk. Berichtgever de Heer E. Maxence, Parijs. — 17233, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 28 Juni 1913 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong; 8 September 1913 geschoten in de baai van de Somme, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer G. le Ducmat d'Anbigny, Wimereux. 17274, geringd te Ellemeet op Schouwen (Z.) 28 Juni 1918 door don Heer A. Man in 't Veld, als nestjong; 3] Augustus 1913 geschoten op de rivier d(^ Cnnche, 151 Pas-de-Calais, N.W. Frankrijk. Berichtgever de Heer U. Verdier, Le Touquet-Paris-Plage. Groote stern {Sterna cantiaca). Nummer 1524, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 18 Juni 1911 door den Heer A. Man in 't Veld, als nest- jong; 4 September 1913 geschoten te Coutainville, Manche, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer Hervé Vigot, Coutainville. — 6443, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 29 Juni 1913 door den Heer A. Man in 't Veld, als nestjong; 28 Augustus 1913 geschoten in zee bij Ouistreham, Calvados, N.W. Frankrijk. Berichtgever Prof. Bra- sil, Caen. -— 6479, geringd te Kerkwerve op Schouwen (Z.) 29 Juni 1913 door den Heer A. Man in 't Veld, als nest- jong; 26 October 1913 geschoten te Oporto, Portu- gal. Berichtgever de Heer J. A. Erhard, Oporto. Vischdiefje (Sterna fluviatüis). — 16212, geringd te Hoek van Holland 28 JuU 1913 door den Heer G. J. van Oordt, als nestjong; 25 Augus- tus 1913 geschoten in de baai van de Somme bij Cayeux-sur-Mer, N. W. Frankrijk. Berichtgever de Heer V. Mairesse, Cayeux-sur-Mer. Boerenzwaluw {Hirundo rustica). — 14653, geringd te Bentelo, ambt Beiden (0.), 15 Juni 1913 door den Heer G. H. Leurink, als nestjong; 1 October 1913 dood gevonden te Tanger, Marokko, N. Afrika. Berichtgever de Heer Toulat, Tanger. Zanglijster [Tiirdus musicus). — 15026, geringd te Vogelenzang (N. H.) 17 Juni 1913 door Mevrouw D. van Stolk — Lorentz, als nestjong ; 14 October 1913 geschoten te Aubigné, dep. Ille et Vilaine, N.W. Frankriik. Berichtgever de Heer LE Goaster, Aubigné. 10 152 Koolmees {Parus major). Nummer 8808, goringd te Assen (Dr.) 25 Mei 1918 door den Heer H. Westra, als nestjong; 14 October 1918 gevangen te Assen. Berichtgever de Heer H. Salvingh, Assen. Spreeuw (Stiiriius müqaris). — 15212, geringd te Nieuwolda (Gr.) 28 Mei 1913 door den Heer D. Dijkstra .Jr., als nestjong; 10 October 1918 gevangen te Heyst, West- Viaanderen, Belgie. Berichtgever de Heer L. Dubois, Heyst. Leiden, 15 November 1918. Le Butor (Botaurus stellaris (D). PAR A. BÜRDET. Avec 2 planches. De tous les oiseaux de marécages, il en est peu dont les allures et les habitudes soient aussi mystérieuses et aussi peu connues que celles du butor. Comme c'est un animal qui se tient générale- ment caché pendant le jour dans les roseaux les plus épais, bien peu d'observateurs ont eu l'occasion de le voir; et si, parmi les ornithologistes et les amis de la nature en général, la plupart con- naissent, pour l'avoir souvent entendu, le beuglement sonore et prolongé du butor, il en est comparativement très peu qui aient vu l'oiseau de près en liberté. Pour ce qui me concerne, je ne l'avais encore vu jusqu'ici que 8 ou 4 fois, au moment où, surpris, il s'envolait brusquement du plus épais des roseanx d'un lac; son vol était alors bas et lourd, rappelant vaguement celui d'une chou- ette. Rien d'étonnant que le butor ait été, jusqu' à ce printemps, épargné par l'objectif des photographes d'oiseaux de tous pays; et cependant, depuis bien des années, ceux-ci se mettaient en cam- pagne dès le mois de mars, à la recherche d'un nid qui leui" pro- ARDEA II, 1913. Pl. I. 1 ^- - Photo A. Buiaet. Botaurus steUaris (L.). ARDEA II, 1013. Pi.. II. ' W\*V^t%Cr"'^ \ m^^!w^,m.M:j;mÊt 1 «i. 4':» I ^^^^n i --" •-T^ifr'^-^- v/ <^y^ \ ^ > / Photo A. Bürdet. Botaurits stellaris (L.). 153 curerait l'occasion d'observer l'oiseau de près et de fixer sur la plaque sensible l'image de ce bizarre animal dans ses attitudes si variées. Mais le nid est toujours si bien caché dans les joncs et les roseaux, qu'il a fallu être servi par le plus heureux des hasards pour en découvrir 3 en cet an de grâce 1913. C'est sur l'un de ces nids que Mr. Steenhuizen réussit à photographier le butor dans les derniers jours d'avril. Les 2 autres nids, dont j'eus l'avantage de suivre l'histoire, furent découverts les 14 et 16 avril 1913 par un ouvrier qui fauchait des roseaux; ils étaient situés à 200 mètres l'un de l'autre. Informé de cette heureuse trouvaille, je visitai et photographiai les nids le 17 avril et je fis les premiers préparatifs pour construire une hutte de roseaux dans le voisinage. Le nid fut laissé dans le plus complet repos jusqu'au 1er niai. A ce moment-là, jugeant l'incubation des oeufs assez avancée pour oser espérer la réussite de mes plans, je revins au nid avec 2 aides pour achever rapidement mon abri de roseaux. Je plaçai mon appareil à environ 1 m. 20 du nid ; ma hutte en était distante de 8 mètres. Pour mieux guetter l'arrivée du butor à son nid, j'écartai un peu les roseaux à l'aide de 2 longues ficelles tendues de manière à ouvrir un petit sentier de 40 à 50 cm, de large, allant de mon observatoire jusqu'au nid. Tous ces préparatifs ne prirent guère qu'une demi-heure. Une fois bien installé dans ma hutte, je renvoyai mes 2 aides; ils s'en allèrent suivis très probablement par les yeux attentifs du couple de butors cachés à quelque distance; je suis bien sûr qu'aucun de nos gestes ne leur avait échappé. Voyant, ou croyant la place libre, la femelle ne tarde pas à se faufiler à travers les roseaux pour se rapprocher de son nid; en effet, il n'y avait pas 10 minutes que j'observais, lorsque je vis, à quelque 20 ou 30 mètres de ma hutte, une tête munie d'un long bec, émergeant d'un épais buisson près d'un fossé ; elle reste immobile quelques instants, puis disparait de nouveau ; seul le mouvement de quelques herbes m'indique la direction suivie par l'animal. Cinq minutes plus tard, les roseaux en arrière du nid s'entr'ouvrent, et vous pouvez juger quelle fut ma joie en apercevant la masse trappue du butor qui s'approchait silencieusement du nid ; sa tête est comme enfoncée dans ses épaules ; il allonge gravement ses longues pattes pliées en deux, comme pour raccourcir sa taille. Le voilà sur le bord du nid: d'un coup d'oeil il en inspecte le contenu: les oeufs sont au com- plet. Alors, il jette un regard sur mon appareil tout enveloppé de feuilles et d'herbes du marécage; n'y voyant rien de suspect, il se 154 coucho traiKiuilliMiK'iit sur ses oeufs, et pendant plus d'une demi- honro, il garde la ])lus complète immol)ilité ; le déclanchement de mon obturateur ne l'effraie même pas. Mais il faudra sortir de ma cachette i)0ur changer la plaque, et il faut à tout prix éviter de révéler au butor le mystère de ma hutte; pour cela, une issue ménagée dans la partie postérieure de mon abri me permet de m'éloigner à pas do loup dans une direction diamétralement opposée au nid et d'y revenir 5 minutes plus tard par un autre chemin. Ce manège réussit, et j'an'ive près du butor qui ne s'envole que lorsque je ne suis plus qu'à environ 2 mètres de lui. Une nouvelle plaque remplace celle qui a été prise et je rentre dans ma cachette. Au bout de 10 à 15 minutes le butor est de retour, arrivant comme la première fois. En 3 heures, je réussis à prendre 4 photographies dans différentes attitudes. Pendant tout ce temps, je ne vis que la femelle; j'entendis bien le beuglement du mâle plusieurs fois à une faible distance; la femelle n'eut pas l'air d'y prendre garde. Ce jour là, j'assistai à l'éclosion du premier oeuf; deux jours plus tard, soit le 3 Mai, je trouvai 3 petits dans le nid; leur corps est recouvert d'un duvet brun marron très fin; ils ont bien meilleure mine que les jeunes hérons; pendant que je les photographie, ma présence ne semble pas trop les effrayer. J'attendis plus d'une heure dans la hutte le retour de la mère, mais en vain; elle s'obstine à ne pas revenir. J'abandonne la partie pour ne pas exposer inutilement les petits à la fine pluie qui se met à tomber. Lorsque je revins quelques jours plus tard,, tous les petits avaient quitté le nid. De waterspreeuw broedend in Nederland DOOR Dr. E. D. van OORT. Een aantal ornithologische mededeelingen, mij sedert mijn laatste opgave toegezonden, hoop ik in de eerste aflevering van den derden jaargang te pul)liceeren. Hier wil ik alleen wijzen op een hoogst belan , Turtur 8, 101. turtur (Turtur) 8, 101. u. Upupa 78. urbica (Chelidon) 41, 42, 43, 92. urbica (Delichon) 5. V. Vanellus 7, 39, 41, 42, 43, 73, 105, 150. vanellus(Vanellus)7, 41, 42, 7.3, 105, 150. viridis (Gecinus) 94. viscivorus (Turdus) 78, 85. vulgaris (Buteo) 40. vulgaris (Sturnus) 22, 38, 40, 41, 42 43, 48, 51, 128, 152. ' ' ' ' Tijdschrift der Nederlandsche Ornitliologische Vereeniging UNDER REDA.CTIE VAN: Dr. L. F. DE BEAUFORT, A. A. YAN PELT LECHNER EN Dr. E. D. VAN OORT Jaargang II, aflevering 1 BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOOKHEEN E, J. BRILL LEIDEN — Maart 19 J 3 INHOUD. Bldz. Het verblijf van enkele trekvogels in Nederland in 1912 door Dr. H. Ekama 1. Yaria oologica et nidologica door A. A. van Pklt Lr.cuNKri 8. Resultaten van liet ringondorzoek van het Rijks Museum te Leiden door Dr. E. D. VAN OoRT H. Een en ander over zwancn en ganzen op Gooilust te 's Graveland door F. E. Blaauw. (Met een afbeelding) 23. Ornithologische waarnemingen in Nederland door Di-. E. D. van Oort . . 28. M. II. A. L. Merckklbach -{- door A. A. van Pelt Lechner 33. Reglement voor do leesportefouille van de Ned. Orn. Yereeniging ... 34. De auteurs ontvangen 25 overdrukken van hunne opstellen gratis, indien zij het verlangen daartoe te kennen geven bij de toezonding van het manuscript. Stukken voor het tijdschrift l^estemd zende men aan Dr. E. D. A^AX OORT te Leiden. (N.B. In de laatste maand van ieder kicarfacd verschont een aflevering ; b^dragen worden gaarne tot omstreeks het midden der vooraf- gaande maand tegemoet gezien.) .A. R; IDE .Au Tijdsclirift der Nederlandsche Ornithologische Vereenigini ONDER REDACTIE VAN: Dr. L. F. DE BEAUFORT, A. A. VAN PELT LECHNER Dr. E. D. VAN OORT Jaargang 11, aflevering 2 BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOORHEEN E. J. BRILL LEIDEN — Juni 1913 INHOUD. nidî. Kleurafwijking (Heterochrosis) door Dr. A. E. H. Swaen 3^. Een paartje(?) van Ciconia nigra (L.) in Gelderland in 1830 door A. A. VAN Pelt Leciiner 45. Een bijdrage tot dc Avifauna van Limburg. Ornithologische waarnemingen in Steil en omstreken (1908—1912) door P. C. Riotte — Steil. (Met een kaart). 46. Ornithologische niengelingen door Dr. A. E. H. Swaen 72. Aankomst der Gierzwaluwen in 1913 door -Dr. E. D. van Ooht 75. Ornithologische waarnemingen in Nederland mcdcgedecld door Dr. E. D. VAN OoRT 76. De auteurs ontvangen 25 overdrukken van hunne opstellen gratis, indien zij het verlangen daartoe te kennen geven bij de toezending van het manuscript. Stukken voor het tijdschrift bestemd zende men aan Dr. E. D. VAN OORT te Leicleyi. (N.B. In de laatste maand van ieder kioartaal ver schient een aflevering ; hi^dragen loorden gaarne tot omstreeks het midden der vooraf- gaande maand tegemoet gezien.) Mededeelingen van het Bestuur. Van de vroeger versehenen Verslagen en Mededeelingen en van de Jaarboekjes zijn, voorzoover zij nog voorhanden zijn, exemplaren tegen f 2. — per stuk voor leden, en tegen f 3. — per stuk voor niet-leden bij den Secretaris verkrijgbaar; volledige jaargangen van „Ardea" zijn aan hetzelfde adres te bekomen tegen f 2.50 per stuk voor leden, en tegen f 3.50 per stuk voor niet-leden. In den boekhandel is „Ardea" verkrijgbaar tegen den prijs van f 3.50 per jaargang. Leesportefeuille. Leden, die tegen betaling van /"l.OO wenschen deel te nemen aan de leesportefeuille, samengesteld uit tijdschriften die de Vereeniging in ruil ontvangt, kunnen zieh opgeven bij den Secretaris. De Vereeniging ontvangt in ruil voor haar tijdschrift: r\ Ornithologische Monatsberichte. 2^. Journal of the South African Ornithologists' Union. 3". Ornithologische Monatsschrift. 4". Aquila. 5*^. Berichte des Vereins Schlesischer Ornithologen. 6". Verhandlungen der Ornithologischen Gesellschaft in Bayern. 1^. Annals of the Transvaal Museum, Mededeelingen van het Transvaal Museum. 8°. Jaarboekje van de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Vogels. 9". Jaarbericht van de Club van Nederlandsche Vogelkundigen. 10*^. Ri vista Italiana di Ornitologia. 11 '\ Ornithologisches Jahrbuch. 12'\ The Auk. 13*^. British Birds. 14^. Dansk Ornithologisk Forenings Tidsskrift. Ib^. Zeitschrift für Oologie und Ornithologie. 16'^. Le Gerfaut. (Deze ruimte is beschikbaar voor de leden tot het plaatsen van aankondigingen tegen 50 cent per '/s P^g- ^n pei* keer. Maximum aantal woorden 50.) A MONOGRAPH OF THE CRÂNES BV F. E. BLAAUW. Illustrated by 22 coloured plates, the greater number drawn under the immediate superintendence of the late D^ G. F. WESTERMAK, BY HEINRICH LEÜTEMANN and J. G. KEULEMANS. gr. in-fol. In linnen band f 75. — UiTGAVE E. J. BRILL — Leiden. Nederlandsche Ornithologische Vereeniging. Het doel der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging is de beoefening der Ornithologie in haar meest uitgebreiden zin, en de navorsching der Avifauna van Nederland en zijne Kolonien in het bijzonder. Het lidmaatschap' der Vereeniging bedraagt /'2.50 per jaar de leden ontvangen het tijdschrift „Ardea" gratis. Jaarlijks wordt ten minste één ledenvergadering gehouden, bi] voorkeur in Juni. Om lid te worden wende men zieh tot den Secretaris, Dr. L. F. DE BEAUFORT te Eerheek. Mededeelingen van het Bestuur. Van de vroeger versehenen Verslagen en Mededeelingen en van de Jaarboekjes ziin, voorzoover zij nog voorhanden zijn, exemplaren tegen f 2. — per stuk voor leden, en tegen f 3. — per stuk voor niet-leden bij den Secretaris verkrijgbaar; volledige jaargangen van „Ardea" zijn aan hetzelfde adres te bekomen tegen f 2.50 per stuk voor leden, en tegen f 3.50 per stuk voor niet-leden. In den boekhandel is „Ardea" verkrijgbaar tegeii den prijs van f 3.50 per jaargang. Leesportefeuille. Aangezien de deelname voldoende is — er hebben zieh elf leden opgegeven — zal de aangekondigde leesportefeuille tot stand komen. Binnenkort kunnen de deelnemers de eerste portefeuilles ver- wachten. Het door den Voorzitter en Seeretaris opgestelde règlement is in deze aflevering van Ardea afgedrukt. Be Secretaris, L. F. DE Beaufort, De Vereeniging ontvangt in ruil voor haar tijdsehrift: 1". Ornithologische Monatsberiehte, 2^. Journal of the South Afriean Ornithologists' Union. 3^^. Ornithologische Monatssehrift. 4'\ Aquila. 5'\ Beriehte des Vereins Schlesiseher Ornithologen. , 6". Verhandlungen der Ornithologisehen Gesellsehaft in Bayern. 7*^. Annals of the Transvaal Museum, Mededeelingen van het Transvaal Museum, 8". Jaarboekje van de Nederlandsehe Vereeniging tot Bescherming van Vogels. 9". Jaarbericht van de Club van Nederlandsche Vogelkundigen. 10*^. Fiivista Italiana di Ornitologia. IF'. Ornithologisches Jahrbueh. 12". The Auk. 13". British Birds. 14". Dansk Ornithologisk Forenings Tidsskrift. 15°. Zeitschrift für Oologie und Ornithologie. (Deze ruimte is beschikhaar voor de leden tot het plaatsen van aankondigingen tegen 50 cent per '/s V^S- ^'^ P^'' keer. Maximum aantal woorden 50.) Eierverzameling, Wcgens stcrfgcval ter overname ecn wetoiiiîiC'hnppcIUk aaugclegde oiorverzanieling van 46Ä soorten, waai'bij Noderland complect, sn vorder uit alle werelddeelen, met ecn aantal doubletten, alles in uit- stekenden staat, in f'raai kastjc met 3 laden en glazen deksel, met be- s(;lirijvende Cat a log us, geb. in ledcr, en de volgeude boeken: T. W. I. Baedekkr, „Uie Kier der Europ. Vögel", mot tal van gekleurde platen, in 2 zwarc banden, 42 X 32. A. Neiiuko-RN, „Katalog der Eiersamml." 2e Aufl. 1910, geb. R. KEAUTeN, „Birds, Nests and Eggs collecting." Dr. E. Willibald, „Nester und Eier d. Vögel", 1886. Olivier Davie, „Nests and Eggs of N. Amer. Birds". Lattin, „The Standard Catalogue of N. A. Bird Eggs". „The Oölogist", 24 nu m mers. Te bezichtigen en te bevragen bij Brummen. J. HENDRIK VAN BALEN. Nederlandsche Ornithologische Vereeniging. Het doel der Nedeiiandsclie Ornithologische Yereeniging is de beoefening der Ornithologie in haar meest iiitgebreiden zin, en de navorsching der Avifauna van Nederland en zijne Kolonien in het bijzonder. Het lidmaatschap der Yereeniging bedraagt /'2.50 per jaar; de leden ontvangen het tijdschrift „Ardea" gratis. ^ Jaarlijks wordt ten minste één ledenvergadering gehouden, bii voorkeur in Juni. Om lid te worden wende men zieh tot den Secretaris, Dl-. L. F. DE BEAUFORT te Eerbeek. Tijdschrift der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging ONDER REDACTIE VAN: Dr. L. F. DE BEAUFORT, A. A. TAN PELT LECHNER Dr, E. D. VAN OORT Jaargang II, aflevering 4 BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOORHEEN E. J. PÎRTT.T. LEIDEN — December 1913 INHOUD. Bldz. De Zwane Specht, Picics (Dryocopiis) martius L. door W. H. de Bkaufort. 135. Waarnemingen van Eendachtigen te Hoek van Holland door G. J. van Oohdt. 143. Resultaten van het ringonderzoek van het Rijks Museum tc Leiden door Dr. E. D. VAN OoRT 149. Le Butor (Botaurus stellaris (L.)) par A. Biiîdkt. Avec 2 planches . . . 152. De waterspreeuw broedend in Nederland door Dr. E. D. van Oort . . . 154. lets over Raven door C. H. TntEnoiT 156. Verslag van de wetenschappelijke vergadering, gehouden te Amsterdam op 9 November 1913 157. Lijst van deelnemers aan het Platenfonds 160. Nécrologie 1913 160. Opgave van eenige oniithologische werken, versehenen tusschen 1 -Juli 1912—1 Juli 1913 door A. A. van Pklt Lechnkr 161. 13oekbes])reking 167. Titel, inhoud en register van Jaargang IL De auteurs ontvangen 25 overdrukken van hunne opstellen gratis, indien zij het verlangen »daartoe te kennen geven bij de toezending van het manuscript. Stukken voor het tijdschrift hestemd zende men aan Dr. E. D. VAN OORT te Leiden. (N.B. In de laatste maand van ieder kicartacd verschallt een aflevering ; hi^dragen icorden gaarne tot omstreeks het midden der vooraf- gaande maand tegemoet gezien.) Tijdschrift der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging ONDER REDACTIE VAN; Dr. L. F. DE BEAUFORT, A. A. VAN PELT LECHNER Dr. E. D. VAN OORT Jaargaug II, aflevering 3 BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOORHEEN E. J. JBRILL LEIDEN — September 1913 INHOUD. Bldz. Een bijdrage tot do Avifauna van Limburg. Ornithologische waarneniingen in Steil en omstreken (1908— 1912) door P. C. Riotte — Steil. (Vervolg en slot) 81. Die Strophe des Wiesenpiepers [Anthus pratensis (L.)] auf Texel von Hans Stadler und Cornel Schmitt (Lohr am Main) 409. Varia oologica et nidologica door A. A. van Pelt Lechner 116. Resultaten van het ringonderzoek van het Rijks Museum te Leiden door Dr. E. D. VAN OoRT 121. Verslag der ledcnvergadering, gehouden te Oisterwijk op 21 Juni'1913. . 129. Statuten van het Platenfonds 134. De auteurs ontvangen 25 overdrukken van hunne opstellen gratis, indien zij het verlangen daartoe te kennen geven bij de toezending van het manuscript. Stukken voor het tijdschrift bestemd zende men aan Dr. E. D. VAN OORT te Leiden. (N.B. In cle laatste maancl mm iecler ktvartaal verschynt een aflevering ; bijclragen worden gaarne tot omstreeks liel midden der vooraf- gaande maand tegemoet gezien.) Mededeelingen van het Bestuur. Van de vroeger versehenen Verslagen en Mededeelingen en van de Jaarboekjes zLin, voorzoover zij nog voorhanden zijn, exemplaren tegen f 2. — per stuk voor leden, en tegen f 3. — per stuk voor niet-leden bij den Secretaris verkrijgbaar; volledige jaargangen van „Ardea" zijn aan hetzelfde adres te bekomen tegen f 2.50 per stuk voor leden, en tegen f 3.50 per stuk voor niet-leden. In den boekhandel is „Ardea" verkrijgbaar tegen den prijs van f 3.50 per jaargang. Leesportefeuilte. Leden, die tegen betaling van fl.OO wenschen deel te nemen aan de leesportefeuille, samengesteld uit tijdschriften die de Vereeniging in ruil ontvangt, kunnen zieh opgeven bij den Secretaris. ' De Vereeniging ontvangt in ruil voor haar tijdschrift: r\ Ornithologische Monatsberichte. 2^'. Journal of the South African Ornithologists' Union. 3^. Ornithologische Monatsschrift. 4". Aquila. 5°. Berichte des Vereins Schlesischer Ornithologen. 6". Verhandlungen der Ornithologischen Gesellschaft in Bayern. 7°. Annals of the Transvaal Museum, Mededeelingen van het Transvaal Museum. 8°. Jaarboekje van de Nederlandsehe Vereeniging tot Bescherming van Vogels. 9'\ Jaarbericht van de Club van Nederlandsche Vogelkundigen. 10°. Rivista Italiana di Ornitologia. 11*^. Ornithologisches Jahrbuch. 13'\ British Birds. 14°. Dansk Ornithologisk Forenings Tidsskrift. 15°. Zeitschrift für Oologie und Ornithologie. 16". Le Gerfaut. (Deze I'uimte is beschikbaar voor de ledeu tot het plaatsen van aankondigingen tegen 50 cent per '/s P^g- 6" V^^' '^eer. Maximum aantal wooi-den 50.) Aangeboden (Ic tot dusvene versehenen afleve- ririgen van ^)Oologia Neeriandica" ( VAN Pklt Lkciinkk), waarvoor be- t;i;ild /■ 42.50, voor /"^O.— De kooper is verplicht de nog te vei'schijnen alleveringen te betalen (± /"SO.—), zoodat het gehoele werk hem wlechts /"SO.— kost, terwijl liet thans op flu. — geprijsd is. Adres: P. BOODT, As.sen. g|i^ Het bestuur der N. 0. V. vestigt hierbij de aandacht op de circulaire van het Platen- fond s, welke met deze afl eve- ring is verzonden. Nederlandsche Ornithologische Vereeniging. Het doel der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging is de beoefening der Ornithologie in haar meest uitgebreiden zin, en de navorsching der Avifauna van Nederland en zijne Kolonien in het bijzonder. Het lidmaatschap der Vereeniging bedraagt Y2.50 per jaar; de leden ontvangen het tijdschrift „Ardea" gratis. Jaarlijks wordt ten minste één ledenvergadering gehouden, bij voorkeur in Juni. Om lid te -worden wende men zieh tot den Secretaris, Dl-. L. F. DE EEAUFORT te Eerbeek. Nederlandsche Ornithologische Vereenigini PLATENFONDS. In uitvocring van con busluit tot stichting van eon Platenfonds, ten dool hebbende gelden beschikbaar te stellen voor do uitgave van platen in het tijdschrift „Ardea", genomen op do Algemeene Vergadering dor Nederlandsche Ornithologische Vereeniging te Oisterwijk op 21 Juni 1918, noodigt het Bestuur der N. 0. V. leden en vrienden der Vereeniging nit, het bedrag, dat zij voor samen- stelling van het platenfonds willen afzonderen, op nevensgaand inschrijvingsbiljet te vermelden en dit aan den Penningmeester, Dr. C. Kerbert te Amsterdam, too to zenden. Dr. J. BüTTiKOFER, Voorzitter. Dr. L. F. DE Beaufort, Secretaris. De ondergeteekende wonende verklaart ton l^ehoeve van het Platenfonds der Nederlandsche Orni- thologische Vereeniging ter beschikking te stellen eon bedrag van: tt, f in eens, b, f als jaarlijksche bijdrage. Naam : Woonplaats : Datum : C C C C C < C I Mededeelingen van het Bestuur. Van de vroeger versehenen Verslagen en Mededeelingen en van de Jaarboekjes ziin, voorzoover zij nog voorhanden zijn, exemplaren tegen f 2. — per stuk voor. leden, en tegen f 3. — per stuk voor niet-leden bij den Secretaris verkrijgbaar ; volledige jaargangen van „Ardea" zijn aan hetzelfde adres te bekomen tegen f 2.50 per stuk voor leden, en tegen f 3.50 per stuk voor niet-leden. In den boekhandel is „Ardea" verkrijgbaar tegen den prijs van f 3.50 per jaargang. Leesportefeuilie. Leden, die tegen betaling van /"l.OO wenschen deel te nemen aan de leesportefeuilie, samengesteld uit tijdschriften die de Vereeniging in ruil ontvangt, kunnen zieh opgeven bij den Seeretaris. De Vereeniging ontvangt in ruil voor haar tijdschrift: 1*^. Ornithologisehe Monatsberiehte. 2^. Journal of the South Afriean Ornithologists' Union. 3^^. Ornithologisehe Monatsschrift. 4*^. Aquila. 5*^. Beriehte des Vereins Schlesischer Ornithologen. 6". Verhandlungen der Ornithologischen Gesellschaft in Bayern. 7°. Annals of the Transvaal Museum, Mededeelingen van het Transvaal Museum. 8". Jaarboekje van de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Vogels. 9*^. Jaarberieht van de Club van Nedeiiandsehe Vogelkundigen. 10°. Rivista Italiana di Ornitologia. 11°. Ornithologisches Jahrbuch. 12^^. The Amk. 13'^. British Birds. 14°. Dansk Ornithologisk Forenings Tidsskrift. 15°. Zeitscinift für Oologie und Ornithologie. 16°. Le Gerfaut. 17°. Revue Française d'Ornithologie. 18''. Der ornithologisehe Beobachter (L'ornithologiste). (Deze ruimte is beschikbaar voor de leden tot bet plaatscn van aaiikondigingen tegen 50 cent per '/s P^g- ^^ P^^' keer. Maximum aantal woorden 50.) Nederlandsche Ornithologische Vereeniging. Het doel der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging is de oeoefening der Ornithologie in haar meest uitgebreiden zin, en de navorsching der Avifauna van Nederland en zijne Kolonien in het bijzonder. Het lidmaatschap der Vereeniging bedraagt f2.bO per jaar; de leden ontvangen het tijdschrift „Ardea" gratis. Jaarlijks wordt ten minste één ledenvergadering gehouden, bi] voorkeur in Juni. Om lid te worden wende men zieh tot den Secretaris, Dr. L. F. DE BEAUFORT te Eerbeek.