j

0

(■

f

O

I

■4 ‘-

Ëritish. Association for

t'ie Advancex-nent of Bcienco*

IT np ub lis 0 d f r Ö 0 f.

Section D.— SouÆ Africa, 1905.

Index TiTo. j 40

? r ? r r r t

? 5 ;

t' ^ a' I ^ ^

D 5

PRINTED BY

SPOTTISWOODB AND CO. LTD., NEW-STREBT SQUAKE
LOEDON

-tir/-,. An-soeiation for t'ic AAvance.ncnt of Scie

Section D,

ArpuAlip/ccl

■Soutn Africa, 1905.

"’aoof

Index No.

40

Index Generum et Spederum Animalium, —Report of a Gommittee,
consistmg of Dr. Henry Woodward {Chairmanf Dr. F. A.
Bather {Secretarii),^ Dr. P. L. Sclater, Kev. T. R. R. Stebbing,
Dr. W. F. Hoyle, and the Hon. Walter Rothschild.

Satisfactory progress has been made by Mr. Davies Sherborn in the
recording of literature from 1801 onwards. Among other works now
indexed up to 1850 may be mentioned the ‘Annals and Magazine of
Hatural History/ the ‘ Academia Cæsarea/ and the ‘ Neues Jahrbuch für
Mineralogie/ Varions tracts dealing with the collation of difficnlt books
have been issued, and a reprint of the descriptions of new species of birds
drawn up by Pallas for ‘ Vroeg's Catalogue/ 1764, has been published by
the Smithsonian Institution, under Mr. Sherborn^s care, from the unique
copy in the Linnean Society’s Library. The search for rare books still
continues, and any such acquisitions are made available for public use
by transference to one or other of the accessible libraries. Special thanks
are due to the Italian Government, the Universi ty of Padua, and Pro¬
fessor Dante Pantanelli, for enabling the Oommittee to examine the
‘ Tavola alfabetica delle conchiglie adriatiche ^ of Stefano Andrea Renier
(180f). Help of this nature, as well as valuable criticism, is continually
* forthcoming from home and abroad, and the general interest taken in the
published volume (1758-1800) is highly gratifying to Mr. Sherborn and
satisfactory to this Committee, which, in this connection, desires to thank
especially Mr. L. B. Prout and Mr. C. W. Richmond.

The Committee desires to be reappointed, with the addition of Lord
Walsingham, and trusts that the grant will be restored to the previous
amount—namely, lOOZ.

PRINTED B Y

SPOTTISWOODE AND CO. LTD., NEW-STREET SQUARE

LONDON

f-/':

V V 1 • ^•

<c ■:

FREDERIE MULLER &

(ANT. W. M. MENSING).

Doelenstraat 10, AlISTEEDAM.

i-p'

■' 7 i

i=T

é

v*v

£ Yy. (X ('eAi^u^thuCd ^

y/, OCJ^'C^CHA Cl£

/

f

■/

4-'

«i

beredeneerde

Q.‘S

c'a"t a l o g u s,

.jr

Tan eene, by uitjïekfraaye en weergaakoze

Terzamelinz-i^oo van inljndsche
als- UITHEEMSCHE

y O G E L E N,

' VIERVOETIGE en GEKORVENE

dieren

Zynde alle op het konftigfte in derzeïver ïsa-
tuudykfle Standen, Aart en Houding, Op-
gevuld, Opgezet, en, op eene byzondcre
wyze , voor alle bederf beveiligc.

Alles f mei oneindige moeiten en kojleny in zesf veele jeta-
ren verzameld, en eigenhandig in order gebracht t

DOOR

R O

E G.

* t <•

En welke geheele Verzameling den Liefhebberen
tot den 22 fte September dezes jaars, ten billykc
pryze,in eens uit de hand te koop werd aange¬
boden. Zullende anderszins (de onderhand-
. fche verkoping niet gefchiedende) de^

^ Verzameling op den 6de ^ ‘

' w'orden geveild in s’Gravel ’

Ten Huize van Mr. KOSTER, o
Heenejïraat op de kleine Groi

PIET

DOOR

E R VAN ^ ^ ,

' r

Boekverkoper op de Plaats in s’Gravcnhagc, ï7b4^
By men de Catalogus te bekmeu is.

I

V

I

/

/

-ff

a^VOORREEDEN.

kennnis der Vogelen,(als een gedeelte der
M TA Natuurkiindc , we!ke ons zoo veele Schoon-
heeden, Vermaak en Voordeelen , ais aan-
genaame fpyzen, verfchaft ) is al lang het
geliefde Voorwerp der betrachtingen van verfcheide
Geleerden van Europa geweefl:. Alle de naamen en
verfchillende oogmerken dezer Geleerden aan te haa¬
ien, zoude ons bellek te wyd uitbreiden: Dan het
noemen alleen, van eenen Bellonius , Gejnerus , Ai'
dr ovandus , Pf^illQUghby ^ Linnæus ^ Klein ^ Fr iefch ,
Albin , Edwards , Brijfon en zoo veele anderen $
kunnen als genoegzame blyken en getuigen yerflrek-
ken, hoe groot een wclbehaagen en verlufhiging van
hunnen geeft, de betrachtingen van dit gedeelte der
Natuur aan hun gegeeven heeft.

De Reeden of het waare oogmerk , waar door de
Beminnaaren der Natuur-Hiftorie, aangefpoort wor¬
den om Verzamelingen , zoo als deze, of wel van
andere Natuurlyke voorwerpen te maaken, kan niet
wel anders dan tweeleedig aangemerkt worden. De
eerfte Reeden, welke den voorrang boven de nuttig¬
heid der andere verdiend , beftaat voornamentlyk
hier in : Dat men door het Verzamelen der Voor¬
werpen , waar in de oneindige en onbegrypelyke
wysheid vanden Alwyzen Schepper zoo heerlyk door-
ftraalt, het gemak en genoegen heeft , om dezelve,
wanneer mep wil , naauwkeurig te befchouwen , en
door deze befchouwing , derzelver weezendlyke ken¬
merken kan bepaalen. Hier door is het dat wy dan ook
eindelyk eens eene ware en regte kennis verkrygen kun¬
nen, van alle die verwonderbaarc weezens, welke het
volmaakt Opperweezen, zeekerlyk en onbetwiftbaar,
zoo wel tot onze betrachting ter zyner eer, als tot ons
nuttig gebruik,gefchaapen heeft. Dit zoo niet zynde,
pronkt de Paauw, en zoo veel andere op k luifterrykft
vcrüerde Vogelen immers te vergeefs met haaren fchit-

% terendep

V

IV VOOR REE DER

terenden vederglans: Rn waar toe is toch anderszins5
zulk cene oneindige verfcheidenheid van fierlyke en
wondcrbaare maakzelen van veele duizenden Infcdlen §
of Beenderlooze Diertjes ; dictais in het verborgene ,
met eene oneindige verfchillendheid van verwonder-
lyke kleuren en teekening verherd zyn ? De tweede
Keeden, en die, het is waar, wel de meefte Lief¬
hebberen der Natuur, tot het' verzamelen aanfpoort,
beftaat ook alleen in het- genoegen, ’c geen zy vin¬
den , in de bloote befchouwinge , het welk zeeker-
lyk eene voltallige opvolging (voor zoo verre die
inogelyk is ) van eene wel voor het verderf bewaarde ,
en fierlyk gefchikte Verzameling van Namurlyke
Weezens , verfchaffen kan. . Het wezendlykfle nut
dat dezen uit hunnen arbeid haaien, is hun genoegen.
En waarom is dit onfchuldige genoegen, dikv/ils by
zoo veele Waanwyzen, zoo zeer befpot, meerder te
mispryzen , dan de neigingen door welken anderen
aangezet worden , tot het maaken van verzamelingen
van Schilderyen; van Natuur- of Werktuigkundige
InUrumenten en dergelyke andere zaaken , welke
laatftedikwils by veelen , als derzelver gebruik geheel
onkundig, even gelyk den Kinderen het Poppenfpei
alleen ten Speeltuig dienen. By het weezendlyke
genoegen , ’t geen deze laatfle Verzamelaaren in de
belchoLiwing van de Werken der Natuur fmaaken,
ea waar van de menfchclyke kunflen allen hunnen
roem en luiiter ontleenen, kan men ook noch ndeze
nuttigheid voegen : Dat zy oiigetwyiKJd zeer veel
toebrengen om de kennis der Natuurlyke weezens te
vermeerderen, vermits men dagelyks ziet, dat elke
verzameling het zyne daar toe bybrengt, en de on-
mogelykheid bekend is, dat al het onbekende en noch
dagelyks ontdekt wordende, door een of weinige kan
bezeeten of verzameld worden. Hoe fierlyker nu de
voorwerpen van zoodanige Verzamelingen zyn ge-
fchikt en ingericht, hoe bevalliger en me.er roet de
Natuur oyereenkomftig zy behandelt zyn hoe aan-

VOORREEDEN. y

Ïókkender zy zig vertoonen : wat kan ’er by de
Schoonheden der Natuur vergeleeken worden? By de.
ouden hebben een Praxiteles , by delaateren een Rub-
benSi van Dyk en andere, eenen onfterfelyken roem
behaald , en waar door ? om dat zy de Natuur in
hunne werken zoo veel mogelyk gevolgd hebben ; Het
is dan immers niet te verwonderen dat ’er menfchen
zyn, die de Natuurlyke en dus voimaakfte Kunfl
verre booven de naaft by komende Hellen ?

Hier dan maar eeven en als met den vinger heb¬
bende willen aanwyzen , het zwakke der verftande-
loozen, welken de verfchillende neigingen der Men-
fchelyke hartstochten ,aan hunne eigen geeft en fmaak
ontbreekende denkbeelden, wel zouden willen kluifte-
ren, ftaat ons noch alleen hier het een en andere by
te voegen, het welk verftrekken kan tot wegneeming
van alle duifterhecden, en ten blyke dat wy den af-
weezenden Liefhebberen (gelykanderszins inNaamlys-
ten van Natuur als deze maar ai te veel gebeurd) geens¬
zins hebben tragten te misleiden.

Dat geene dan , ’t welk wy hier noch ter neder
ftellen moeten, beftaat hier in.

Dat alle de Voorwerpen van deeze geheele Verza¬
meling, zoo verwonderlyk en verrukkend fchoon be¬
handeld en gefchikt zyn,als voor heen noch nimmer
door eenig ^Liefhebber gedaan , of gezien is. Alle
de vruchten van dezen veel jaarigen arbeid, moeije-
lykheeden en koften, zyn zelfs door eene Teekenkun •
dige hand behandeld en gefchikt. Dc Natuur , dc
bloote Natuur alleen ,'is zonder eenige andere daii
eigene verfierfelen gevolgd ; elk Dier of Diertje ver¬
wekt in den befchouwer die aandoeninge , welke de
ziel altoos van! w^aarheeden en de naby komft der Na¬
tuur gevoeld. Meeft al is ieder Vogel op een fier-
lyk en natuurlyk met Mofch bewafÏchen Takje,' in
de een of andere houding, die k beft met deszelfs na¬
tuur over een komt, gefteld ; en is het dat fomwyl ,
gelyk zulks in deze Naaraiyft gemakkelyk te ontdek-

f

'n V O O R R E E D E N.

ken is, twee, drie, of meer Vogelen by een gepïaatfl
zyn, zal de befchouwing der zelve, heel ras doen
zien de betrekking, welkede verfchillende ftanden dier
byeengevoegde Vogelen tot elkander hebben, en wei-
ke fraaye vertoohiog zy hier door aan het oog ver-
fchalfen. De Vogels van verfchillende Geflachten ,
welken hier door, fomtyds by een gevoegd zyn; zal
men gemakkelyk door het daar by gehelde NB., en
Num. van ’t Geflacht waar toe die behooren, ont¬
dekken kunnen.

Het is zeeker,dat de Liefhebberen hier eenige be-
naamingen, aan Vogelen, gegeeven , vinden zullen,
welken hun onbekend zyn; doch den Kenneren is het
te gelyk bewuh, hoe zeer die in verfcheide Landen,
niet alleen, maar zelfs in naby den anderen geleegene
plaatzen verfchillep. Wy hebben daarom ook de voor-
zorge gebruikt, dikwils de verfchillende naamen daar
by te voegen.

Tot meerder wegneeming van alle misverftand ,
hebben wy, mceft al ( daar geene misvattingen kon-
de hand grypen ) de benaamingen der Hollandfche
vertaaiing van Lînnætis , Sa^nenjïelfel dev latuur ^ te
Amfterdam in groot Oélavo door F. Houttuyn ge¬
drukt wordende, byde Vogels die hier in dezeGatalogus
voorkoomen , gevoegd , of behouden ; dus kunnen
dezelve , voor die meerder licht begeeren , in dat
werk gemakkelyk gevonden worden.

Wy hebben by elke Vogel geene aanhaaling van Au-
teuren bygebragt, om aan te wyzen waar die of af-
gebeeld5 of befchreeven zynde,kan worden nagezien.
Die dit begeeren, kunnen zulks vinden by de foorten,
die by den HeerLiNNÆïis bekend haan, en welk foorc
zy gemakkelyk, door het hier bygevoegde Num. der
foorc van LiNNÆUsen zyoeLatynfche benaaming . ont*
dekken zuilen.

By de Uitlandfche, zoo Ooh* als WehÏndifche Vo¬
gelen, hebben wy,.wegens de fraaiheid van het Wérk
en de kleuren waar mede de Vogelen in het zelve

ver--

VOORREEDEN. yh

verfiert zyn, dikwils aanwyzingè gedaan tot de keu¬
rige befchryving van den Heer Edwaïids , zynde 7
deelen in Quarto te Londen gedrukt. Daar \vy in
dezeNaamlyil achter deHollandfche en Latynfche be¬
naming der Vogelen zeggen, Lin. Sp, I. of der ge-
lyk Num. meenen wy de laatfte Latynfche Editie
van des Heeren Linnæus Syflema Natura te Stok-
holm 1758. in groot Oélavo gedrukt; of de voor¬
noemde Holïandfche vcrtaaling daar van ; welker
Num. met de voorn. Latynfche uitgave overeenkom-
flig zyn. Die foorten waar agter geen getal, maar
alleen een o, gevoegt is, zyn dus getekenc, om dat
deze foorten in het Syftema van Linnæus ontbreken,
en het is hierom dat wy derzel ver kenteekens cn gedaan-*
ten achter deze Naamlyfi:, voor den Beminnaars dezer
Studie wat omflandiger befchreeven hebben.

Dereeden, waarom wy omtrent de Rangfchikkingen
en de verdere verdeelingen der Geflachcen van den
beroemden Zweedfchen Natuurkenner eenigszins zyn
afgeweeken, is alleen, dat men het gevoeglyicer heeft
kunnen oordeelen, de Boom-, Land- en Water-Voge-
len, van den anderen te fcheiden, en in die orde, zoo
als wy dezelve hier gebracht hebben , telaaten volgen.

Ten opzicht der Vogelen hebben wy alleen hier
noch by te voegen, dat deze volgende foorten als
N». ii4.N*^Lri5.N^.f45. N^. 147. N'^’.i75.

N^. 320.door eenig misverftand onder verkeerde Ge-
Bachten gebracht zyn ; doch de naam van het Ge-
f!acht,waar onder zy eigentlyk behooren, die daar by
gevoegt is, gelykmede deze aanwyzing , zal genoeg
zyn deze mistafting te verhelpen.

De viervoetige Dieren , zyn in getal gering, dan
de zeldzaamheid der twee Aap-foorcen, die zich hier
by bevinden, vereifcht eene oplettende befchouwing.

^ De verzameling der Gekorve of Beenderlooze Dier¬
tjes, daar achter volgende, is uitmuntende, voorna-
mendyk omtrend de Europifche, of die, welken in ons
L^nc! vallen, Elk Beellje js om ’t fierlykft en onbe-

fcha»

tni V O O R R E E D E N.

fchadigt. Van elk foort zjn maar een of twee Dier»
tjes, en dus geene b}' een raaping van al wat voor¬
komt, maar eene verzameling waar in oordeel, en het
oogmerk derzelve, doorflraaid. Het getal dezer ver-
wonderbaare Schepzelen, zonder de Uitheemfche daar
by te tellen , loopt op 19Ó9. En de verfchillende
foorten daar van, maaken een getal van 1285.Dier-
jes uit. Onder dezelve zyn verfcheide, die by de Lief¬
hebbers noch niet bekend zyn, en zeer veele andere ,
welke onbegrypelyk zeldzaam gevonden worden. De
Rangfchikking waar in deze geplaatft zyn , is wil¬
lekeurig, doch, in eene natuurlyke order, en, voor
zoo verre zulks mogelyk was, zyn de benamingen der
* Geflachten van den Heer Linnæus hier behouden en
bygevoegd.

Ten befluite dezer vooraffpraake, hebben wy noch
dit te zeggen. Dat deze geheele verzameling, zoo
van Vogelen, Infedten als Viervoetige Dieren aan
den Beminnaaren der Natuurkunde ( tot veertien,da¬
gen voor den bepaalden tyd der ftukswyze verkoo-
pingjdle op den 6. der maand October vaftgefteld is)
alles by den anderen te koop word aangebooden ; De
Liefhebberen hier toe genegen zynde , kunnen zig
des wegens ten Huize van den Heer Vroeg, op deVy-
verberg in s’Gravenhage, vervoegen.

By aldien, onverhoopt, deze onderhandfche te koop
aanbieding, geen voortgang hebben mogt, zullen de
Vogelen , Viervoetige Dieren en Uitlandiche Infec*
ten ftukswyze , doch de verzameling der Inlandfche
Infedten alle by een , met het Kabinet daar toe be-
hoorende, geveild en verkogt worden.

Indien deze verzameling , in haar geheel uit de
hand mogt worden ve^ogt, zal men zorge draagen
dat zulks in de Haagfoie en Haarlemfche Couranten
bekend gemaakt worde.

CATA»

CATALOGUE

RAISONNE’,

D'une CoUeâion fupérîeur ement bette

’ OI s E A U

Tant .exotiques qu’ E URO P E' E N S

D E

Q.U

ADRUPEDES

ET . '

CT

H

Empaillés, & arrangés avec beaucoup d’art en fitiia-
dons & attitudes extrêmement naturelles, & ga¬
rantis de la corruption d’une façon particulière.

Le tout rajjemhté ^ arrangé, pendant une longue fuite
sf années, avec beaucoup de peines âf à grand fraix$

PAR

A. VROEG.

Colledion qu’on offre aux Amateurs entière & à
un prix raifonnable, jufqu’au 22 Septembre de
cette année; après l’Echéance duquel ter¬
me, elle fera vendue aux plus offrands,
le 6 Odobre 1764, à la Haye ,

bans ta Maîfon de Mr. CO STER, au coin du Veem-
flraat fur le petit Marché aux Herbes,

PAR

PIERRE VAN OS,

Libraire demeurant fur la Place à la Haye» 17^4^

Ou Pon dijîrîbue ce Catalogue,

i

PREFACE

SSCI»* A partie de THiftoire Naturelle, qui traite
^ r ^ des Oifeaux , clafle d’Animaux qui nous
lil Iv O fournit tant d’objets remarquables par leurs
beauté 5 ou par les agrémens qu’ils nous
procurent, a été depuis longtemps le fujet
des recherches de nombre de Sçavans. Ce feroit
trop étendre les limites d’une Préface , que de
vouloir fapporter les noms de tous ces Naturaliftes ^
& les différents buts qu’ils fe font propofés. Les
noms à'm B g lion ^ Gefner, Atdrovandi^ H^iliougb-
by , Linnaus , Klein , Frifch , Albin , Edwards
& Briffon^ parmi tant d’autres, fuffifent pour nous
convaincre de l’attention que cette Claffe d’Animaux
merite ^ & de Famufement que FOrnichoIogie eff ca¬
pable de donner.

Le but* que les Curieux d’Hiiloire Naturelle fe
propofentj en faifant des Colleétions , conithe ce]-»
le donc nous donnont le Catalogue, ou dans une
autre partie , confifte en deux points. Le pre^
mier ôi le plus important eft ^ de fe procurer ^
en raffemblant ces objets, qui nous offrent tant de
marques de la fageffe infinie de leur Créateur, la
commodité & la fatisfaélion de les pouvoir confidé*
rer à loifir avec toute l’attention requife & tout
les avantages neceffaires , pour fixer leurs caraélè-*
res diflinftifs & s’en former un fifiême. Par là
nous parvenons à la vraye connoiffance de cette foule
admirable d’Etres, que l’Auteur de la Nature fans doute
a créé tant pour être contemplés & admirés, que
pour leurs utilités refpeélives. Quiconque ne con-
viendroit pas de ceci, devroit foutenir , que le Paon
par exemple & d’autres oifeaux ornés de la maniéré
du monde la plus riche, font parés en vain de ces
beaux plumages, A quoi ferviroit cette infinité de
figures d’Infeàes j les plus fingulières Ik des plus

n

AJ

XII PREFACE.

élégantes qu’on puiiïe imaginer ? Cette richefTe de
deneins & de couleurs que nous admirons dans ces
petits Animaux, qui fans une recherche appliquée fe
foLiftrairoient à nos yeux.

Le fécond bût, qu’on envifage le plus communé¬
ment en formant un Cabinet d’Hiftoire Naturelle ,
efl; le plaifir du fpeélacle , qu’une Colleétion nom-
breufe , bien arrangée & bien confervée nous donne.
Les gens que cette feule raifon engage, n’ont donc
que leur plaifir en vue. Mais pourquoi blameroit-
on cet amufement aufïï innocent, quoique meprifé
de tant de petits efprits, plus, que le tic que d’au¬
tres ont, de former des Cabinets de Peintures, ou bien
d’InÛrumens de Phyfique & de Mécanique^, plu-
fieurs de ces derniers étants même parfaitement
ignorants de l’iifage de ces chofes qu’ils mlTem-
blent , & dont ils ne fe fervent que coufme les
enfants de poupées. Les faifeurs de Cabinets qui
ne travaillent que pour -leur piaifir , outre la fa-
îisfaélion qu’ils ont de s’amufer des produêlions de
la nature , qui donnent le fujet & le luilre à nos
arts contribuent eflentiellement à enrichir THifloi-
re Naturelle de nouvelles connoilfances. L’on voit
tous Jes jours de nouveaux objets , dans differents
Cabinets ; un petit nombre de Curieux ne pour-
roic jamais raifembler tant de produêlions qu’on
parvient à découvrir journellement, par le nombre
des gens qui s’employent à déterrer des Curiofités.
D’ailleurs, quel Speftacle eft comparable à celui des
beautés de la Nature , furtouf fi Ifes Cabinets , qui
les contiennent, font bien arrangés-, fi les objets mê¬
mes y font confervés & difpofés le plus naturelle¬
ment & le plus à leur avantage, qu’il efb poffible?
Des Praxiteles chés les anciens, & des Rubens , des
van Dyks & autres parmis les modernes, fe font
immortalifé; & par quel moyen? en imitant la bel¬
le nature. Comment donc s’étonne-t-op, qu’il y ait

PREFACE. xîïî

des gens, qui fe plaifent à préférer la nature même
aux productions des Arts, qui la copient.

Ayant ainfî indiqué le foible de ces gens dépour-
vûs d’efprit, qui fe plaifent à fronder les différents
goûts des hommes pour des objens ^ dont leur âmes
n’a pas pû fentir les attraits, & vers lesquels l’ha-
zard na pas dirigé leur inclination ; 11 nous relie à
parler du Cabinet, qui fait le fujec de ce Catalogue,
afin d’éclaircir & d’inftruire les Amateurs abfents &
étrangers fur différens points effentiels. Voici de
quoi nous croyons les devoir prévenir.

Tous les individûs, qui compofent ce Cabinet,
qu’on offre au Public, font fi merveilleufement &
fupérieurement bien confervé , arrangé & menagé ,
que tout le monde avouè’ra n’en avoir jamais vû les
pareils, & conviendra que l’Auteur a furpaffé tout
ce qui s’efi: fait dans ce genre. Ces fruits des tra¬
vaux de nombre d’années, ont l’avantage d’être le
produit de mains exercées en Peinture. On n’y voit
partout que la fimple Nature , fans décorations ar¬
tificielles ; mais chaque Animal doit caufer cette ad¬
miration & mériter ces jufles éloges à i’Artifte, qu’on
ne fçauroit refufer à la vérité avec laquelle, par fon
génie pittoresque, il a fçu imiter la nature. Pres¬
que tous les OifeauXTont placés fur des branches,
couvertes de mouffe, dans des attitudes , qui leurs
conviennent. Le Catalogue apprendra au Leéleur ,
qu’en plufieurs endroits on en a placé plufieurs en-
femble ; la vue de ces groupes feule fuffit, pour fai¬
re entendre l’expreffion, qu’on a voulu rendre ou
Je defiein qu’on a eu en vue , en quoi l’on a réuf-
fi au delà de ce qu’on, pourroit imaginer. Les Oi-
feaux de differents genres, qu’on a placés enfemble
pour cet effet, pourront être rapportés à leurs gen¬
res relatifs, par le moyens des Nombres & NB. qu’on
a eu foin d’y ajouter,

, Les Amateurs trouveront peut-être dans ce Ca-

' ^ * 3 talogue

XIV P R E F A C Ei ,

talogue quelques noms d’Oifeaux , qui leurs ferôM
inconnusi Mais tour ConnoilTeur n’ignore pas, que
non feulement en différents Pays, mais même dans
des endroits très voifias Fun de l’autre , l’on donne
des dénominations très différentes , à un même A-
nknal. C’elf ce qui nous a fait rapporter , en beau¬
coup d’endroits, plufieurs npms, que nous avons
crû appartenir à un même Oifeau.

Pour obvier à toute méprife, nous avons encore
retenu ou cité les noms de Linnaeus , félon le tra-
veftifîement Hollandois de fon Syflême de Natu-^
re , qui a commence à paroîcre chez Houttuyn à
Amflerdam , en plufieurs volumes in Oêlavo , par*^
tout ou il nous a point femblé douteux , que ces
noms ne convinffent auX efpéces que nous voulions
indiquer ; En forte que ceux qui demandent à s’in-
ftruire , pourront facilement fe fatisfaire en ayant
recoiir au dit Livre.

On n’a pas partout cité les Auteurs qui ont don*^
né des figures des efpéces indiquées. Ceux qui
défirent cet éclaircifTement , n’auront qu’à confuL
ter les Synonymes de l’Edition originelle de l’Ou-^
vrage de Monfieur Linnaeus , ce qui leur fera fa^
cile par les noms Latins & les numeros du dit Ou-*
vrage , qu’ils trouveront ajoutés à la plûspar| des
efpéces,

Cependant, dans ces efpéces d’Oifeaux qui ' font
originaires des grandes & des petites Indes , nous
avons cité f Ornithologie àe Monfieur Edwards,
(ouvrage publié en fept volumes à Londres.f à eau-
fe de fa beauté, & parce qu’on y trouve ces ob¬
jets en couleurs naturelles.

Partout ou Ton trouvera les mots de : Lin. Sp. î. ou
avec autres numéros, après les noms fpecifiques, c’eft
la dixiéme Edition du Syftême de Nature de Lin¬
naeus , (Stockholm 1758, grand Oéfavo) que nous
indiquons, avec laquelles les numeros de i ouvrage

Hoh

PREFACE. xy

Hoîlandois de Houtmyn conviennent exaêlement.
Mais les èfpèces, ou l’on trouvera Lin. Sp. avec
un Zero (o. ) au lieu de numéro, ne Te trouvent pas
dans le dit Syftême j Ce qui nous a engagé à en
dopner des defcriptions détaillées à la fin du Ca¬
talogue , qui pourront fervir à ceux qui fe font un
étude metfiodique de THifioire Naturelle.

Ce n’efi: qu’en fort peu d’égards que nous nous
fommes écarté du Syfiême de ce célébré Auteur,
en arangeant les ordres & les genres des Oifeaux ; La
raifon , qui nous a décidé -à faire,ces changements,
eft , qu’il nous a femblé convenable de feparer les
Oifeaux qui perchent fur les Arbres, d’avec les pro¬
prement terrefires ", les aquatiques, & de faire
fuccéder les uns aux autres dans l’ordre qu’on trouvera
obfervé dans la fuite.

Quant aux Oifeaux, nous avons encore a remar¬
quer ici, que par meprife les Efpéces, N^. 56L
N^. 114. N^. 115. N^. 145. N^->. 147. np,

3 ^, 3 ^* trouvent pas rangées fous leurs

propres Genres ; ^ mais comme le nom generique y
eft adjouté, on s’appercevra afiez facilement de cet¬
te faute, pour la redreffer.

^Pour des Animaux Quadrupedes , la Colleélion
n en contient que fort peu ^ mais la rarete des deux
efpèces de Singes , rapportées dans le Catalogue
demande quelque attention.

La Colleélion d’Infeétes, dont on trouve la l.ilje
à la fin du Catalogue, efl: trés confidérable, furtout
pour les Infeéles de l’Europe , & particulièrement
de notre pays.^ On n’a placé dans çe Cabinet qu’un
ou deux individus de chaque efpece , en forte que
ce n’efi pas un tas d’infeéles ramaffés fans diflinc-
îion , mais une ^Colleélion judicieufe & utile. Le
nombre d’individus, qui la compofenc, efl, fans
compter les exotiques, de igôg. parmi lesquels l’on
trouve Î285 différentes efpéces d variétés, donc

XVI PREFACE,

plufieures font ou inconnues ou prodigieufement ra¬
res. L’arrangement en efi: arbitraire, mais natu¬
rel , & ]’on a ajouté partout les noms génériques
de Moniteur Lînnaeus.

Pour conclure nôtre Préface, il ne nous fefle qu’à
informer le Public, que l’on offre toute cette Col-
leélioo d’Oiieaux, Quadrupedes ëc Infeéles en ven¬
te aux curieux , ôl que ceux qui. voudront en
faire l’achat en entier , n’auront qn’à s’addreffer à
Monjieur Viioeg, demeurant fur îe V'ivier à ,ia
Haye y jusqu’à quir ze jours avant le 6 du mois d’Oc-
tobre de cette année.

Si contre toute efpérance il ne fe trouveroit pas
d’occafion pour vendre le Cabinec fous main, il fe¬
ra vendu publiquement, aux plus offrans ^ en de¬
tail , le 6 d’Oftobre & jours fuivans, à l’exception
pourtant des Infeéles Européens qui ne fe vendront
qu’enfemble, avec le Cabinec qui les contient.

Mais s’il s’offre un Acheteur pour le tout, on
aura foin d’en avertir le Public par la voye des Ga¬
zettes de la Haye & de Haarlem.

' /V

I

M A A M-

N A A M L Y s T

D E R

VOGELEN,

MeejlmdeeU , gefchikt naar het fietfet van
den Heer LINM AE, U S.

BENDE IL

VOGELEN.

ACCIPITRES.
Ordo I.

ROOFVOGELEN.
Rang L

FALCONES.^
VALKEN. J

Genus XLL

1 IJAAZEN of zoogenaamden ZWARTEN AREND.
JTjL (Melamstus,) Limbus Syjlema Naturæ t Spec.
1 . Onthoud zig hier te lande. Zit op een gefne-
den blok*

2 VALK, EEND-DOODER. {Subbiiteo') Lin. Spec. 13*
Deze is hier zeldzaam en verfpreid zig door ge¬
heel Europa , alwaar hy T raeeft by de Riet Bof-
fchen woont.

3 GABEL HAVIK , KONINGLYKE KUIKEN-DIEF.
(MïYwj) Lin. Spec. 10. Word hier zeer raar geacht.
Dezelve zit, als zyn roof dekkende ? op een ge¬
draaide kruk.

4 HOENDER HAVIK. {Buïeo) Lin. Spec. i4. PIcefC
een Veldhoen als een roof onder zig , vak hier
te lande,

5 SPERWER, VINKEVALK. (Nifus') Lin. Spec. 26,
Zic op een kruk , word hier gevonden.

6 MILJET jBOÓMVALKJB. {Pahimbanus Maf.) Lin.Spec.

■ A ^ 5 *

2 Naamtyfl der Vogelen,

25. Deze is het Mannetje, en heeft een Boom Leen-
rik ten roof.

7 Idenif H Wyfje^ {Femina) is iets grooter dochflaau-
wer van kleur, woonen hier te lande.

8 BLAAUW VALKJE. {Falco epicyanus) Lin. o. Heeft
^ een witte en kaneel kleur gefchulpte borft. Zit als

op roof loerende; woont hier.
p STEENSMETSER. Q Tinnunculis Femina) hin. Spcc. 15*
Het Wyfje, (Femina) word ook de roode Sperwer met de
blaauwe flaart genaamd. Heeft een Hayerkneu ten
prooy, woont hier.

STRYGES.^
UILEN. J

Genus XLII.

10 RANTZ-UlL , OOR-UIL. (Otus Femina) Lin. Spec. 4.
Het Wyfje, de oorachtige veeren niet hebbendege-
lyk ’t Mannetje, woont hier.

11 KERK , KRANS , of LYK-UIL. (Funerea Maf.) Lin. Sp. 7.
Mannetje. Mogeiyk is dit de 2de variëteit van Brif-
fon welke in de HolU vertaling van Linrueus voor¬
komt ?

12 Idem ’t FVyfje. (Femina) Onthouden zig hier.

13 STEEN-UIL, HEÜPJE , of 't KLEINE KAT‘ÜILTJE.
(Püfferina) Lin. Sp. IL woont hier.

LANII.

CLAAUWIEREN.

Génus XLIIL

14

&

ï5

ló

&

17

18

fNEGEDOODER, HAAG AAKSTER of WAGTER.

(Excubitor Maf ) Lin. Spec. 2. Mannetje, de Borft is
J flaauwblaauwgefchulpt,heeft een Winterkoninkje
ten roof onder zig. NÈ.Tot fieraat is hier een PIM¬
PELMEES. (Parus Cœruleus) Lin. Gen. 100.Sp. 4.
^op het zelfde Takje bygevoegd.

-Idem ’r Wyfje, ( Femina ) de Borft is wit en onge-
fchulpt. Heeft een Zee-Putter of Sneeuw-Vagel
ten roof onder zig. NB. Op dezelfde Tak is hier,
leven als by de voorgaande, een SYSFREITER
I (Tringïlla Flammea) Lin. Gen. 98. Sp. 20. byge-
kvoegt, dezelve vallen hier te lande.
KLAAÜWIERTJE._ (Ruficeps) Lin. o. Het hoofd Is
licht kaneel kleurig, ft lyf donker graauw van on^
dere wit, woont hier, doch is zeldzaam.

1

ip BRUI-

îp

20

21

&

22

Naamtyjî der P^ogelen» 3

BRUINE KLAAUWÎER* {Collurio) Lin; Sp. 3. Hec
boven lyf is donker kaneel kleurig en zwartachtig
gefchulpt, van onderen is de kleur wat lichter.
Volgens de Holl.vert. van Linncsusy is dit eenWyf-
je ( Femina ) en word deeze ook HANKWERK, of
VINKENBYTER genaamt. Men vind dezelve hier
te lande zeer zeldzaam.

rZYDENSCHWANT^Z , PESTVOGEL ook BEEMER
of BOHEMER genaamd. (^Garrulus) Lin. Sp. 10.
Deze fraye Vogel word hier, doch zeldzaam, in
de Lyfterilrikken gevangen.

Idein ’t JVyfje. (Femina) Is flaauwer van kleur, en
mift ook de roode Lak vlakjes , waar mede de
Mannetjes op de vleugels zoo fraay verfiert zyn.
NB. Beide deze zitten op een fierlyke Tak, en
tot meerderen fchilderachtiger vertooningis hier
een inlands YSVOGELTJE (^Ifpida) Lin. Gen. 5^.
^Sp. ï. bygevoegd.

PICA E.
Ordo II.

AAKSTER S.
Rang II.

PSITTACUS. Yn\r

PAPEGAAYEN.j

2,3 GROOTE RAAF. (Araraima) Lin. Sp. 2. Volgens
dezén gewichtigen Natuurkenner is dit het Wyfjc
(Femina) en Zuid*America haar'geboorte plaats.By
ons is dezelve bekend onder de benaaming van ds
BLAAUWE WESTINDISCHE RAAF. De Borft is
zeer fchoon hoog geel. Zie dezelve by Edwards
Tab. 159.

24 ROODBEK CACATOE, of GROEN PARKIET RAAPJE.
(Rufiroflris) Lin. Sp. 13. uit America, Zie Edwars
Tab. 175.

25 HARDNEKKIGE CACATOE of GEEL-WAN G PAR¬
KIET. Het Mannetje (Pertinax Maf,)) Lin. Sp. lo.
woont in America. Zie Edwards Tab. 234.

2Ö IdemH FFyfje, (Femina) dezelve is wat vuilder van

27 ANGOLASCHE CACATOE. (SoIftitiaÏis) Lin. Sp. 7.
Deze vald in Guine.

28 PERKIETJE. (Caudacutus) Lin. Sp. o. Het is geheel
groen en onthoud zig in Surinamen. Edwards Tab.

A a ^ S 35 '

SI

&

K

4 N’aamîyft van Fogeien,

235 verbeeld een dergeîyk, doch met een ronde
Staart, en deze loopt puntig uit.

29 KAKATOE kleine. (Criflatus) Lin. Sp, 16. Deze
komt van de Philipynfche Eylanden , heeft een
fwavel geele kuif en is zeer zeldzaam. Zie Edwards
Tab. 317. doch is kleinder.

go HAVlkSKOP of BRÜINKOP. (Jccipitrinus) Lin. Sp,
32. Deze wonderlyke fchoone Vogel v/oont in Ooft-
indien, doch word zeer zeldzaam gevonden. Zie
de verbeelding by Edwards Tab. 165.

WITKOP of de PAPEGAAY VAN MARTINIQUE.
( Leucocephaïus) Lin. Sp. 2Ó. Is zeer zeldzaam,zit
in een ring op een gedraaide voet ilaande. Zie
Edwards Tab. lóó.

ROOTSTAART PAPEGAAY. (Erithacus) Lin. Sp,
20. In het algemeen is dezelve onder de benaa-
ming van de GRAAUWE PAPEGAAY by ons be¬
kend, en valt gemeen in onze Weftindifche Co-?
lonie. Deze zit by de voorgaande boven op
.den ring.

33 DUBBELDE AMAZOON. CVarietas Æftivi Major. Fe?nü
?2a)Lin.Sp. 27. Het voorhoofd is geel,de fchouders'
bloed root met roode vlakken op de vleugels, wel-
* ker flag pennen blaauw zyn, verder is het iyf groen,
word in America cevonden.

fENKELDE AMAZOON of ZOMER PAPEGAAY.

■ (ÆJUvtis Maf,) Lin. Sp. 27, Dezelve is. groen,
de kaaken of wangen zyn geel, T voorhoofd is
blaauw cn geel, welk geel voorhoofd dit Mannetje
van het WyQe onderfcheid. Deze Vogels leeven
& zeer lang vermits deze, volgens opgave, over de
hondert jaaren in eene familüe geweeR is. Valt
in America.

' ENKELDE AMAZOON, het EFyfje. (ÆJïivus Femh ,
wa) Lin. Sp. 27. Beide deze Vogels zitten op en
^in een ring.

MOSCH PARKIET .Mannetje, (Pullarius Maf)Un,
Sp.35. Het hooft, de wangen en de keel isfehopn
root,T geen dezelve van de Wyfjes onderfcheid,
De ftaaft heeft een roode en zwart^ kring. Valt
in America.

Mem H Wyfje, ( Femina ) Deze fraye Vogeltjes zit¬
ten mede 5 en als waaren leevend, op en in
leen ring^.

34

35

3Ó

«&

37

Naamlyjl van Vogelen»

CORVI.

RAAVEN.

1 Genus XLVIIL

J

38 LANGSTAART AAKSTER. iPica)hm. Sp.io. Ont¬
houd zig hier.

39 NOOTEKRAAKER. {CaryocataBes') Lin. Sp. 9. Oos-
tenryk is deszelfs geboorte plaats. In ’t Jaar 1753,
waaren dezelve hier zeer gemeen, ontrent de Lys-
tertyd , cn als doen is deze hier ook gevangen,
daar na zyn dezelven hier niet meer vernoomen.

PARADISAEA.

PARADYSVOGELEN.

ï- Genus LI.

j

40 BRUINE PARADYSVOGEL. (Jpoda) Lin. Sp. 1. De¬
ze Vogel welke deszelfs vleugels, pooten en Haart
veeren geheel heeft, en in deszelfs natuurelyken
Hand is opgezet, is van een uitmuntende fraayheid
en zonder weerga. Zyn geboorte plaats is Terna-
ten in OoHindien. Zie Edwards Tab. iio.

41 KLEINDER PARADYSVOGEL. (Specimen minus
dæ') Lin. Sp. utf. Deze heeft insgelyks pooten,
doch geen flag-pennen in de vleugels , de bek en
pooten zyn veel kleinder dan by de vorige.

42 PARADYSVOGEL. (Apoda) Lin. Sp. utf. Aan deze
Vogel ontbreeken de pooten en vleugels, en is in
dien Haat zoo als zy meert overgebracht worden
om voor een pluim fleraat te kunnen dienen.

CUCULI. TGenus LII

43 KOEKKOEK, het Mannetje» (^Serratirojlris Maf,') LirJ.
Sp. o. De onderbek van deze foort is aanmerke-
lyk, heeft vier tanden welke zaagsgcwys naar voo-
ren overhellende gefchikt zyn. Het hoofd en de
•Borrt zyn paarsglanzig, het lyf en de rtaart van bo¬
ven is koper glanzig van kleur. Dit foort is den
Tragon van BriJJon, Derzclver woonplaats is Suri*!
namen.

44 Idem het Wyfje, ( Serratiroflris Femina ) Deze heeft
dc i:aagsgcwyze punten aan deszelfs bek niet.

A 3 JYNX

6 Naaynl/yJ} dev P^ogeten»

TYNX.

DRAAYHALS.j*^““®

45 DRAAYHALS, het Mannetje. (^Torquilîa Maf.j Lin,
Sp, I, Dic is een der fraayfte Vogels die men zien
kan. Men vind dezelve in de meefte deelen van
Europa, doch hier te lande zeer zeldzaam.

46 Idem het Wyfje. (^Torquilla Femina).

PICT Y

SPECHTEN.j

49

50

iSi

51

47 GROENE SPECHT, Mannetje. Ç Viridis Maf.) Lin.
Sp. 7. Een kennelyk onderfcheid der Mannetjes
en Wyfjes deze foort Spechten is, dat de eerfte
een roode ftreep in de zwarte, en de andere alleen
een zwarte jhreep ter zydcn aan de wangen
hebben.

48 Idem het Wyfje. ( Viridis Femina ) Zy onthouden zidi
door geheel Europa.

fGROOTE ZWART BONTE SPECHT , Mannetje.
(^Variegatus Major Maf.) Lin. Sp. 10. Deze heeft
een fchoon roode ftreep over het achter hoofd',
’t geen, volgens de Hollandfche vertaaling van
het fyftema van de Heer Linnæus , ’t kçnteeken
der Wyfjes zyn zoude.

Idem het Wyfje. ( Variegatus Major Femina') By deze
vind men de roode ftreep niet, en is my voor het
Wyfje gezonden , ’t geen waarfchynelyker is,
doordien de Wyfjes Vogelen meeft fiaauwer kleu¬
ren hebben. Men vind dezelven door geheel Eu¬
ropa. NB. Tot meerder fieraat is hier een fraay
Inlands YSVOGELTJE (Ifpida') Lin. Gen. 5Ó. Sp,
I. by geplaatft. Deze heeft iets byzónders, na-
menclyk dat de onderbek langer is dan de bo-
venfte.

52 KLEINDER BONTE SPECHT. (Medius) Lin.Sp. ii.
Heeft een root hoofd en is root aan den aars , is
zeldzamer dan de vorige j woont mede in Eu-,
ropa.

SITTA,

7

Naamtyjl der Pogeïen.

SIT T A

BLAAÜW SPECHTEN.

53 BLAAÜW SPECHT of KLADDER SPECHT. (Euro-
pea) Lin. Sp. i. Dit aardige Vogeltje valt hier,
doch zeer zeldzaam.

ALCEDINES. t ttt

YS VOGELEN.

54 KLEINE YSVOGEL. (Aenea) Lin, Sp. o. Dit fraaye
Vogeltje is extra raar, en uitSurinamen,

55 KLEINE GEKUIFDE YSVOGEL. (Crijiata) Un. Sp.
o. Deze foort verfchilt weinig in kleur met onsin-
landlch, doch de fierlyke achter over hangende
kuif, en ontrend de helft kleindei; zynde, inaakt
een kennelyk onderfcheid* Deszelfs woonplaats is
Cabo de goede Hoop, hy is noch raarder dan de
vorige.

MEROPES.

.BYEN EETERS.j"^®""*

5Ó BYEN-EETER. (Apiajïer^ Lin. Sp. i. Dit fraaye en
raare Vogeltje is mede van Cabo de goede Hoop,
en is een foort van dat welke by Edwards Tab. 183.
verheelt word.

5Ó* LANGSTAARTIGE BYEN-EETER. (Cafer) Lin. Sp.
4. Deze zeldzame Vogel gelykt Ilerk naar de
BOOMKRÜIPERS,endaarhy zekerlyk onder behoord.
De ftaart is meer dan elf duim lang. De kleur is
meerçndeels graauw, op de fluit groen, onder by
deflaartgeeljde borft gemtdïgeld rofchachtig. Des¬
zelfs geboorte plaats is de Kaap. {Ad Certbias ref$^
renda avis).

UPüPAE. ^

H o P V o G E L E N. j

57 HOPVOGEL. (Epops") Lin. Sp. i. Dit foort valt se-
meen in Duitfchland, en in verfchside deeien van
Europa. Zie Edwards Tab. 345.

CER-

Naamtyfl der Vogelen,

CERTHIAE. T p .

BOOMKRUIPERS./^®""®

57^ BOOMKRUIPER. (Certhia torque rubra) Lin. Sp. 0«
Van booven is dit fchoone Diertje groen goudglan-
zig, het keeltje verguld blaauwgrocn met een car-
mynrood randje omgeeven. De borfl is afchgraauw >
de ftaart zwart, de vlerken vaal zwart , ’t ont¬
houd zig aan de Kaap.

' BLAAUW BOOMKRUIPERTJE. ( Cœrulea ) Lin. Sp.
3. Dit fierlyke Vogeltje woont in Surinamen.By
Edwards Tab. 21. is het zeer wel afgebeeld.
GROEN BOOMKRUIPERTJE. (Firefcens) Un. Sp.
o. Deszelfs woonplaats is mede in Surinamen; ’t
zelve zit by het bovenftaande op eene Tak.

5S

&

59

60

62

TR0ÔHIL1.
BLOEMZUIGERS.

’Y

Genus LX.
j

61 <

63

BLOEMZUIGERTJE, RONKERTJE of KOLIBRIT.
( Ouainumbi ) Lin. Sp. o. De kleur is groenagtig
en als vergult. De veertjes van onderen het lyf,
en de ftaart, zyn met witte randjes omzet, de
vleugels zyn vaal blaauwachtig. Cabo de goede
Hoop is deszelfs woonplaats.
BLOEMZUIGERTJE.(Tommeo) Lin. Sp. n.Het lyf
is boven op groen goud glanzig en van onderen
wit. De vlerken vaal bruin, de ftaart is rofch met
een zwarten band orazet met witte toppen , de
twee middel-veeren zyn groen goud glanzig.
NB.Tot meerder fieraat en aangenaamheid van het
gezigt is hier een MOSJE of zoogenaamd KO¬
NINGS VOGELTJE (Fring/ 7 /^ Erythrina Maf.) Lin.
Gen. 98. Spec. o. zynde een Mannetje bygeplaatft 5
deszelfs woonplaats is de Kaap. Deze vyfboven-
ftaandeVogeltjes zitten elk, in haar natuurlyke ge»
ftalte opeen knoeftigeTak;hier by is noch eenfter^
lyk Colubri Neftje, meteen klein Eitje daar in
leggende, geplaatft, ’t geen een fchilderachtige
verbeelding maakt. Zie Edwards Tab. 355. hg. i»
rGOUDKLÈüRIG BLOEMZUIGERTJE. Mannetje.
( Ourijjia Maf) Lin, Sp. 7. Is verder blaauwagdg
zwart met een gegabelde ftaart, uk Ooftindien.

64 Idem

Naamlyfl der Vogelen. 9

Ó4 ^ Um het Wyfje. QQurijJlce Femina) De borft is wie,
en de ftaart, gelyk. Deze twee zyri op een fier-
lyk Takje by een geplaatft.

BLOEMZUIGERTJE , ROOOSTAARTJE. Mannetje
(Mofquitus Mas) Lin. Sp. S.Dit fraaye Diertje is bruin
verwig, het hoofd, dat gekuifd is, is rood paars gian-*
zig, de keel heeft eenrooden gouden wecrfchyn, de
ftaart is bruinrood mee zwarte toppunten; het zei-
ven is uit Surinamen.

66 Idem het JVyfje. (Mofquitus Femina)) Is groen goud¬
kleurig, op den rog met een flaauwen rooden weer-
ichyn, de vlerken en ftaart zyn vaal zwart,

68 CBLOEMzblGERT JE. Mannetje. ( Mof quitus Mas} Lin.
Sp. 8. Dit Vogeltje, welks geboorte plaats Cura¬
çao is, verfchilt in kleuren weer eenigzints met
die van Surinamen.

69 Idem het JVyfje. ()Mofquiti Femina} Het zit met
het vorige op een fierlyk Takje, en tegens een

\ Neftje,waar in deze volgende jonge en zeer klei¬
ne beeftjes zitten.

JONG KOLIBRIETJE of BLOEMZUIGERTJE. (Mo/-
quiti Pullus} Zittende in het voornoemde Neftje,
en is veel kleindcr dan V volgende.

JONG KOLIBRIETJE. iüt-fup.) Dit zit uit het
Neftje gekroopen.

72 r BLOEMZUIGERTJE. Wyfje als vooren. fMofquù
tus Femina ut-fup. ) vertoont zig vliegende.

1 Idem ^t Mannetje, ( Ut-fup. Mas) vertoont zig zit-
^ tende.

Een Jong in Zyn Neftje. (Mofquiti Pullus) Deze drié
.zyn op een fierlyk Takje.

f Idem BLOEMZUIGERTJE. Mannetje (Utf.Mofq.Mas}
\ Idem V ïVyfje. {ütf. Mofq. Femina) Beide deze
1 zyn mede in een natuuriyke houding en van
[ Curaçao.

77 Zie N. 50^.

PASSERES.

Ordo VI.

70

71

73

74

75
7Ó

MUSSCHEN.
Rang VI.

COLUMBAE. YGiT

DUIVEN. ^Genas XCII.

78 KROON DUIF. Mannetje. {Criflata Mas') Lin. Sp. o.

B Deze

/

ïo Naamtyft der Vogelen.

Deze wonderïyke fchoone Vogel is door den Holio
vertaalder van Linnæus onder de Faifanten ge¬
bracht, doch hy fchynt ons meerder met de ken¬
merken der Duiven overeen te komen , waarom
wy dezelve hier brengen. Doorgaans word deze,
hoewel ten onregt, Kroon Vogel genaamd, dan
die benaming reets lang aan een geheel ander ge¬
nacht van Vogelen gegeeven zyndc, hebben wy
liever die van KROON DUIF aangenomen. Deheer-
fchende kleur is fchoon blaauw; op de fchoften en
op het lyf,kaftanje bruin ;de vleugels, het achter
lyf en de ftaart, zyn rofchagtig ftaal kleur, de toppen
der ftaart zyn blaauw; op de vleugels zyn twee
witte vlakken. Het onderfcheid tufTchen de ver-
fchiilende Sexe is genoegzaam niet kenbaar, dan
alleen ,dat byhet Wyfje.de vleugels aan de onder
witachtig zyn. Het Mannetje maakt zig ’t
ineeft kennelyk door een foort van korrend onaf-
gebrooken geluid. Zy leeven gepaard, en maaken
hun nefl van dunne takjes. Derzelver woonplaats
is Banda. Zie Edwards Tab. 338.

79 BOSCH DUIF. ^Palumbus) Lin. Sp. ii. Vertoond
zig als te willen weg vliegen. Onthoud zig hier iq
de BofTchen en door geheel Europa.

80 TORTEL DUIF. ( Turtur) Lin. Sp. 20. Tot onder-
fcheiding van eene andere is deze de Wilde geby-
naarnd; dezelve word hier cn in vcrfcheide Wae-
reidsdeelen gevonden.

ALAUDAE.

LEEURIKKEN.

]. Genus XCIII.

Si veld LEEURIK. {Æauda arvenfis') Lin. Sp. i. De¬
ze is byna wit ; valt door geheel Europa.

§2 LEEURIK. {Alauda atbis pajjlm pennis') Lin. Sp. i,
Variet, Decze heeft witte flreepen by dc oogen,
witte flag*pennen en twee witte veeren in ’t mid¬
den van de ftaart; is hier gevangen.

83 KUIF LEEURIK. ( Crifiata ) Lin, Sp. ó. Deze is by¬
na geheel zwart; vair door geheel Europa.

84 BOOM LEEURIK, of PIEPER. (TnV/u/ir) Lin.Sp.5.
valt door geheel Europa.

85 HALF-VELD-LEEÜRIKjE , TUIMELIER , of GRAS
LEEURIK. {Pratenfis') Lm, Sp, 2, Deze heeft lan¬
ge

Naamtyfi der Pogeten, ir

ge witte flreepen boven de oogen, en is omtrend
een derde kleiner dan de andere; valt door geheel
Europa.

Só NB.By de BOOM LEEURIK zic een TAPUiT (
f^e) Lin. Gen. 99. Sp. 17.

88

89

90

STURNIS.

S P K E E ü W E N. j” XCIV.

<•

87 ^SPREEUW. Mannetje. {Sturnus vulgaris Mas) Lin.
Sp. I, Deze is zeer zeldzaam als geheel en a) met
witte vecren doorraengt zynde; valt in Europa.
NB, Op deze zelfde Tak zit een PAAPJE, {Frin¬
gilla Linaria) Lin. Gen. 98. Sp. 23, Dit Diertje
^ zit als zig klouwende; valt hier gemeen.

NB. Onder aan de Tak van ’t voorgaande hangt
een PIMPEL MEESJE. {Parus cceruleusj Lin. Gen.
100. Sp. 4. valt hier.

NB. Voor aan op dezelfde Tak zit het KLEINE
PYLSTAART MEESJE. (Parus caudatus) Lin. Gen,
100. Sp. 7. valt hier. Alle deze zitten wonder-
^lyk wel en fierlyk in haar natuurlyke houding.
91 nSPREEUW. Mannetje. ( Sturnus vulgaris cauda aP
ba Mas) Lin. Sp. i. Het zeldzaame van deeze is,
dat dezelve een witte Haart heeft ; is hier ge¬
vangen.

92

NB. By dceze zit, als door de SPREEUW weg-
gejaagt wordende, een PIMPEL MEESJE. (Parus
jœruîeusj Lin. Gen. 100. Sp. 4.

TüRDT.

LYSTERS.l^^"®

P3 WEIN-DROSTEL, KOPER WIEKJE. Mannetje. (^Itiacus
Masj Lin. Sp,3. Deze zit by de voorige SPREEUW.
Europa.

94 MEREL. Mannetje. (Merula. Mas) Lin. Sp. 12. Deze
is zeldzaam als met eenige witte vecren vermengd
zynde. Europa.

95 RING-LYSTER. Mannetje. ( Torquatus Mas) Lin. Sp. 13.
Europa.

gó SCHULP-LYSTER. Mannetje. (Vifcivorus Mas) Lin^
Sp. I. Deze, die fterk gefchulpc is, rs de grooefte
foort der Europifchc Lyfters,

B2 97 NB,

IZ

Naamlyjl der Vogelen,

97 NB. By deze voorig zit een GROENLING (Loxia
Chloris^ Lin. Gen. 9Ó. Sp. 20. Europa.

98 KRAMSVOGEL of VELD-JAKKER. Mannetje, {Pila¬
ris Mas) Lin. Sp. 2. Europa.

99 PAARS VÜURKLEURIGE LYSTER. H Wyfje. (Pu¬
niceus Femina') Lin^ Sp. o. Deze Vogel is fchoon
paars ;de Eae-pennen en flaart zyn donker graauw
met witsgtige randen ; de buik is afchgraauw.
Woont in Zuyd America. ^Zie het Mannetje by
Edwards Tab. 341. die noemt hem de Pompadour.

ICO KARRA of KIRREKIEK. (Mmor.) Lin. Sp. o. Ont¬
houd zig in ’t Riet zoo wel hier als in verfcheide
deelen van Europa. De Meur is rofchagtig olyf-
kleurig, en van onderen geelagtig afchgraauw. Bo¬
ven de oogen heeft hy een geelagtig afchgraauwe
Üreep. De grootte is als die van eet) Spreeuw. •
ÎOI r WILLE WAAL of GOUD AMSEL. Mannetje. ( 0 -
riolus Mas) Linnaus brengt hem by zyn 49fte
geflacht 3 foort onder de SCHARLAAREN QCora-
cias) doch ons bedunkens vleid hy zig 15 eftby de
LYSTERS. Europa.

102 Idem U Wyfje. ( Órioïus Femina) Deeze zit op eene
/fak by het Mannetje.

.103 M£R?L. h Wyfje van N. 94. (Merula Femina) Is
vaal zwart, van vooren rofchagtig , de bek is
zwart.

LOXÎ AE.

KERNBYTERS.J

YGems XCVL

Î04 KRUISBEK of KRUISVOGEL. Mannetje, ( Curviro-
Jïra Mas) Lin. Sp. i. Deze is Ichoon rood en hier
in een Lyflerilrik gevangen. Europa. Edwards
Tab. 303. de bovenfte.

Ï05 Idem het Wyfje, (Curviroflra Femina) Deze in het
voorjaar van een Duitfcher gekogt zynde, was
doen roodagtig, doch in T najaar veranderde de¬
zelve en wierd groenagtig, en bleef wel tweejaa-
ren zoo als zy nu is dus fchyot de menigvuldige
verandering te vervallen welke men dezelve toe-
fchryfc. Edwards Tab. 303. de onderfte.

106 APPELVINK, DlKBEK.(Co^ro/ibmMy?^r)Lin.Spec.2.

Zie Edwards Tab. 188. Europa.

Ï07 DüB«

N^aamtyji der Vogelen. 13

Î07 fDUBBELDE GOUD of BLOEDVINK. Mannetje.

I {Pyrrhula Mas) Lin. Sp. 4. Europa doch ge-
I meen in Duitfchland,deze is hier m een Lyiler-
1 llrik gevangen.

Î08 1 Idem het PFyfje, { Pyrrhuïa Femina ) Zit by het bo-
Lvenilaande Mannetje.

109 ENKELDE GOUD of BLOEDVINK. (Pyrr-

huicB minon varietas, mas) Deze fchynt maar eene
variëteit en in groote te verfchiilen,isbyna de helft
kleinder.

110 KARDINAAL of VIRGINISCUE NACHTEGAAL.
(^Cardinalis) Lin. Sp. 5. Woond in Virginie , en
is heel veel verfchillende met eene zyns gelyken
die aan de Kaap gevonden word.

111 RYST VOGEL. (Oryzivora Mas)) Lin. Sp. it.
Onthoud zig op Java, en, zoo fommige zeggen, ook
aan de Kaap. Zie Edwards Tab. 41.

112 Idem’t Wyfje. {Oryzivora Femina) Is wat flaauwer
van kleur.

113 KERNBYTER. (Loxia erythromelana) Lin. Sp. o.
Het voorhoofden debuikzyn zwart, de vleugels
en ftaart graauw, verder,fterk oranje kleurig. Ont¬
houd zig aan de Kaap ; is zeer raar.

114 PURPER VOGEL. Mannetje. (Lanius purpureus Mas ))
Lin. Sp. o. Word in de Colonie van Surinamen
gevonden. Is vaal zwart, ter zyden het hoofd
cn deborft, rood. Edwards Tab. 2Ó7. Behoord ,ze-
kerlyk onder de KLAWIEREN, (Ad Lanios referen¬
da avis, bic oafu collocata).

115 Idem V IVyfje. (Lanius purpureus Femina) Het rood
zoo fterk niet hebbende.

EMBERIZAE.

GEELGORSEN.

1 Genus XCVII.
J

lló SNEEUW-VOGEL, ZEEI?\JTTER. Mannetje. (ISiiva-
lis Mas) Lin. Sp.i. Wat meer wit dan de Wyfjes
hebbende. Onthouden zig in Noorwegen en ko¬
men , doch zeldzaam, hier.

117 Idem H IVyfje. {Nivalis Femina).

Î18 WITTER-SNEEUW-VOGEL.CM/w/iJ varietas alhi-
cantior) Dezelve is veel witter dan de voorige en
komt zeer naby die van Edwards Tab. 12Ó.
ïio HAVERKNEÜ, GEELVINK. Mannetje. ( Citrinella

B 2 Mot)

4

14 Naamlyfl van Pogeien.

Mas^ Lin. Sp. 4. Is zeer Ilerk van kleur. Valt
hier en in Zweden.

120GEELGORS, GERSTVOGEL. {Calandm affinis}
Lin. Sp. 2. Is zeer vreemd van kleur en mogelyk
wel een Baftaard. Hier te land gevangen.

Ï2I SWIEBELofDUBBELDE GRAAÜWE HAVERKNEU.
{Emberiza Caïandra major.) Lin. S. 2. Is hier ge¬
vangen en extra raar.

122 NB. By de bovenilaande is geplaatft, als tegens
het Takje opkruipende, een BOOMKRUIPERTJE.
{Certhia femiUaris) Lin. Gen. 59. Sp. i. Europa.

223 fRIETVINK. Mannetje. {Scbœniclus Mas) Linnæus
brengt deze by zyn volgende pSfte geüacht2óftc
foort by de VINKEN ÇFrmgiiia), doch ons bedun¬
kens fchikt dezelve zig beter hier. Des Zomers
hebben dezelve zwarte kopjes met een witte ring.
Europa. (^Ad Emberizas nobis pertinere vifa).

224 Idem h 'Wyfje^ Scbœniclus Femina} Is iets flaauwer
van kleur, zit by het vorige.

225 NB.By de twee bovenilaande is nog eenWvjfres
WIELEWAAL. ( Oriolus Femina} Lin. Gen. 40,
Sp. 3. geplaacft.

FRINGILLAE.!

VINKEN.

> Genus XCVIIL

I2Ó VINK. Mannetje^ (Cælebs Mas^ varietas albicans} Lio.
Sp. 2. Deze is byna geheel wit,en dus zeer zeld¬
zaam. Europa.

127 VINK. (Cœkbsy varietas albomaculata} Lin. Sp. 2.
Deze is geheel bont gevlakt : zeldzaam. Eu¬
ropa. ,

128 SYSJE. Mannetje, {Spinus Mas} Lin. Sp. 19. Eu¬
ropa.

129 fVINK. Wyfje, (Cælebs Femina} Lin. Sp. 2. Zeer
I bont met witte veeren: zeldzaam. Europa.

130 <; NB. Hier by zit de NAGTEGAAL, V Mannetje,
I (Motacilla Lufeinia Mas) Lin. Gen. 99. Sp. i,
LEuropa. Zie T Wyfje N. 155.

131 TKEEP, BERG-VINk.(M0?ït//rmgi7/flikLï2)Lin. Sp. 3.
J Europa.

132 I Idem U fFyfje. (Montifringilla Femina) Deze zit¬
teen zeer fraay by een gevoegd,

133 PÜT«

m

136

Naamîyjî van Vhgeïen, 15

rpUTTER DISTELVINK. Mannetje. (Carâueîis Mas)

I Lin. Sp. 9. Earopa.

< NB. Hier by zie een BREM of WINTERKONINKJE
{Motacilla Troglod’^tes)^,!^. Gen* 99. Sp. 29. Eu-
j^ropa.

135 fPUTTER, DISTELVINK. H Wyfje. {Carduelis Fe-
I mina ) Lin. Sp. 9. Valt alleen wat kleinder dan
J ’c Mannetje.

NB. Hier is bygevoegt de GRAAUWE MEES,
KORSJE KAAS. ({Parus palufiris) Lin. Gen. 100.
Sp. 6 . Europa.

137 KNEUTJE. Mannetje. {FlaviroftrisMas) Lin. Sp. 2ï.
Europa.

138 Idem ^t Wyfje. {Ftaviroflris Femina).

139 rKANARIE VOGEL. {Canaria) Lin. Sp. 18.

140 *5 Idem ’t Wyfje. {Canaria Femina) Zit by de vo-
Lrige.

141 Idem een Mannetje. ({Canaria Mas).

142 BÈRG KANARIE. ( Fringilla Canaries fubfimilis) Lin,
Sp. 9. Deze is groen , achter op de Ruit geel, en
hier in het Duin gevangen,

143 Wonderlyk fraay VINKJE, R FAISANT JE geby-
naamd. ({Undulata) Lin. Sp. o. Heeft roode veer¬
tjes om de oogen/t Lyf als met golfjes geteekend
en een lang Haartje. Zie Edwards Tab. 179. het on-
derfte en 354. fig. 2. onthoud zig aan de Kaap.

144 WEEUWTJE- (Macréura) Lin. Sp. o. By Johnftcn
Tab. 35. Word het zelve SPERLING genaamd,
’t Heeft de grootte van een Canarie, boven op
de ftaart leggen vier veeren ter lengte van 10 duim.
Onthoud zig in Odftindien.

145 MANGO VOGELTJE, {Parus cyanochlorus) Lin. Sp.
o, Is blaauw glanzig zwart, heeft een geel voor¬
hooft en borft, valt in Snrinamen. [ Dit Vogeltje
behoorden zekerlyk onder deMEEZEN].

14Ó INDIAANSCHE GROENLING of GEELVINK.

netje. {Butyracea Mas) Lin. Sp. 17, Deze onthoud
zig op Madera. Zie Edwards Tab. 84.

Î47 GEKLEURDE VINK. Mannetje. {Emheriza Ciris Mas)
Lin. Sp. 3. Dit fraaye Vogeltje , ’t geen van
Vera Cruz , levendig is overgebragt, was ailer-
lieflykR en aangenaam van zang, en ’c is uit dien
hoofde dat de Spanjaarden het zelven , even gelyk
wy den Goudvink, zeer beminnen, wordende dik-

wils

i6 Naamtyjî der Vogelen,

■wils door hun met 4 a 5 Ducaten betaald. Edwards
Tab. 273. Het zelve behoord onder de Geeïgorfen^

148 KANARIE. (^Canaria ferruginea Mas')Lin,

Sp. o. Is mede zeer aangenaam van zang. Het bo¬
ven lyf is bruin rood, de borft en buik graauw,
’t hoofd en de flag-pennen zwart, de hals heeft
een witte kring. Onthoud zig op de Kaap.

149 ROODKOP VINK. (Gyrok) Lin.Sp. 12. Het lyf
is groen , de borft blaauw, het hooft bruin rood.
Valt in Surinamen. Edwards Tab. 23.

150 GRAS MOSCH, BERG MOSCH , Mannetjef Mon¬
tana Mas) Lin. Sp. 28* Valt hier te land. Zie Ed¬
wards Tab. 269,

151 NB. By deze bovenftaande is nog gevoegt het
LANGSTAART MEESJE, Mannetje. (Parus cau¬
datus Mas) Lin. Gen. 100, Sp. 7. Valt hier.

152 Item een St. MAARTENS VOGELTjE, Mannetje,
(Motacilla Regulus Mar) Lin. Gen. 99. Sp. 30.- Valt
mede hier,

153 HUIS MÓSCH, Mannetje. (^Domejlica Mas) Lin.
Sp. 27. Europa.

154 Idem *t Wyfjey (Domeflica Femina).

MOTACILLAE. irrrv

KWIKSTAARTEN.J

155 f NAGTEGAAL, TVyfje, (Lufcinia Femina) Lin. Sp.

I. Het Mannetje is by de Vinken onder N. 130.
geplaatft.

156 HET BONTE MEYVOGELTJE, Mannetje, ( Hy-
j poleuca Mas) Lin.Sp,o. Dus genaamt om dat men
1 het zelve maar weinige dagen in die maand
4 ziet. Is byna zwart, alleen, het voorhooft,de

keel en borft is wit , gelyk mede de groote
vlakken op de vleugels. Dat van Edwards Tab.
30. fig. I. zweemt ^er veel na. Valt hier, doch
zeldzaam.

157 Idem het JVyfje. (Hypoleuca Femina) Dit wat
V_vaaider van kleur dan ’t Mannetje,

158 NB. By deze drie vorige zit, tegen het Takje op¬
kruipende, een BOOMKRUIPERTJE, ’r Mannetje,
(Certhia Familiaris Mas) Lin. Gen, 59- Sp. i. Is
wat grooter en fterker van kleur dan ’t Wyf-
jc« ËuropSa

1,59 BLAAÜ-

159

1-

<

ióo

161

•_

r

1

162

<

1

der Ponden, 17

■BLAAÜWE TÂPÜIT, WiTSTAAÏlT., Mc;?ï«ê-
tje. (Oenanthes Mas) Lin, Sp. 17. is wat groocer
dan ’c WyQe, heeft de vleugels zware, dè keel
en borft zyn geel. Europa.

Idem ’t Wyfje 7 (Oenanthes Femina^ Hier zyn de
vleugels bruin ,zy maaken haar neh: in oude Ko-
nyns'^hoolen* Zit by het vorige op een Takje.
GRAAUWETAPülT. Mannetje- ( Oenanthes varie¬
tas , Mas) Lin.Sp. 17. Heeft een ligt geele bofil*
Idem het id^yfje. (Pracedentis Femina) I-s wat klein-
I der en ligter van kleur. Vallen hier te lande.
t62 BLAAÜWE KWIKSTAART. Mannetje, (Motacil¬
la alba Mas.) Lin. Sp. 12. Europa.

1(54 geele KWIKSTAART. Mannetje, (Motacilla fla*
va Mas) Lin. Sp. 13. Europa,
lö'ï Idem H fV'yfje. (Motacilla flaV(S Femina),
t66 fAKKERMANNETJE, R9OTSTAARTJE. Man¬
netje, (Phœnicurus Mas^ Lin. Sp. 21. Dat van Ed¬
wards Tab. 29. heeft’er veel overëenkoïuft me¬
de. Europa.

ïó7 ^ IdemU Wyfje, (Phoenicuri Femina).

1Ö8 HOFZANGER , BASTERD NAGTEGAAL.
(Striata) Lin. Spec. o. Is vaal bruin, de borik
geftreept, de buik wicagtig. Zit by de twee vo¬
rige. Valt hier.

I bLAAUWE BOERE NAGTEGAAL. (Pte^ra)
I Lin. Sp. o. Valt hier.

1 NB. By deze zit een SYSJE. H Wyfje. (FringiU
\,la Spinus Femina) Lin. Gen. 98. Sp. 19. Europa*
V LIEGE VANGER. Mannetje. (Ad bypoleucatn ac-
cedens y forte junior avis f Mas) Lin. Sp. o. Is donker
graauw met een witte ftreep over de vlerken,de
deken buitenfte ftaart-veeren zyn met een witte
rand aan de buiten zyde , de keel en buik zyn
witagtig, de borft is vaal geel, dezelve Worden
zeer zeldzaam gevonden* [Of zouw deze niet wel
een jong van de BONTE MEYVOGEL zyn, hier
voor by N. 15Ö. befchreven.?]

172 PIEPER. ( furdo minori fmillima fed dimidio mi¬
nor avis) Lin. Sp. o. Is boven veel ligter van
kleur. Deszelfs kleinheid brengt dezelve hier, an¬
ders is deze in allen deelen overeenkomftig met
de KIRRE KIEK* N. ICO. Valt hier,doch zeer raar.

C Î73 hel

169

170

171

u

r

ïB Naamlyjî der Vogelen,

173 ^HEI VINKJE. Mannetje. (Rubetra Mas) Lïn. Sp*
18. Deze is geel, en boven op zwart gefchulpt,
de ftaart is aan de ftuit half wit , 't verdere
zwartagtigj onder de bek,en boven oogen,zyiï
twee witte ftreepen, daar tulFchen twee zwarte

^ knevels ; op de fchoften is een witte ftreep» In
de Holl. vertaling van Linnceus word dit PAAPJE
genaamd, en Edwards Tab.30.aangehaald,maar
dit is geen Paapje. Het valt in Gelderland doch,
zeer zeldzaam.

174 Idem H TVyfje. (^Femina procedentis) Is minder in
, kleur. Zy zitten beide op een Takje.

175 UITLANDSE PIEPER. (Parus aureus) Lin. Sp. o.
By de afbeelding in Edwards Tab.2Ó3.word deze,
Golden Tit Moufe genaamd. Valt in Surinamen.
[Dit is ook zekerlyk een MEES. ]

176 ^'GEELBORSTJE. (Hippolais^ Lin. Sp. 7. Dit Vo¬

geltje is my uit Italie gebragt.

177 KLEINE BASTERD NAGTEGAAL. Mannetje, ( Cön-
< tillans Mas) Lin. Sp. o. Üit Italie.

17S Mem ’t IVyfje. (Femina procedentis) Zy zyn zeer
raar. Deze drie zyn by elkander op een Takje
Lgevoegt.

179 BIES of RIET-NAGTEGAAL. (^Varistas belgica pro¬
cedentium) Lin. Sp. o. Valt hier te land,doch zeer
raar, is maar een verfcheidenheid der twee vo-
rise.

180 flVïEY VOGELTJE of ZINGEND VAAL GEEL
j PAAPJE. Mannetje, (Salicaria Mas) Lin. Sp. 8.
j Valt hier.

181 <~Idem IVyfje.CSaticario, Femina) Zit by het vorige.

182 f ROOTBORSTJE. Mannetje. ( Rubecula Mas) Lin.
j Sp. 28. Europa.

183 T Idem V ïd^yfje. (^Femina procedentis) Zitten by el-
tkander op een fierlyk Takje.

184 rSt. MAARTENS VOGELTJE, GOUDHAANTJE.
(Regulus) Lin. Sp. 3c. Dit is het kleinite Vo¬
geltje van ons land. Edwards Tab. 254.

185

Idem ’t IVyfje. (Reguli Femina) Zyn by elkander
op een Takje en ons uit Engeland tbegekomen.

PA RL

19 >

Naamtyjl der Fogeten,

PARI. Irpnnc r
MEEZEN.j^

ï8ö GEMEENE MEES. Mannetje. Parus major Mas')i^in,
Sp. 2. By de Mannetjes is de zwarte ftreep fter-
ker en gaat door tot aan de ftuit. By gebrek van
voedfel verllinden zy zig onderling. Europa.

187 RIET MEES.Mönne?j>,ofbyonsdeEENZAAMEMOS
genaamd. Linnceus brengt hem by zyn vorigeppfte
gedacht , onder de KWIKSTAARTEN , de 19de
foort ,daar hy QAtricapilla) en by deszelfs Vertaal-
der, ZWART KAPJE genaamd word. Europa &c.

188 Idem H Wyfje. ( Femina pracedentis'),

i 8 p NB.‘ By N. i 8 ó. hier boven,is nog een Vogel op
zelfde Takje gevoegt, die wy HEYKNAPPER
noemen, en met regt door Linnceus onder ’t vori-

' ge ppftc gedacht der KWIKSTAARTEN, {Mota-
cillce) Sp. 18, onder de benaming van Rubetra ge¬
bracht is.

ipo BAARTMAïiNETjE. Mannetje. (Biarmicus Mas ) Lin.
Sp. 8 . Albin noemt hem de Mees van Jutland. Zie
dezelfde by Edwards Tab. 55. Valt hier te land in
het Riet,

ïpi Idem’t Wyfje. {Femina procèdent is') De Vertaalder
van Linnæus brengt het onder de 33fte foort van de
KWIKSTAARTEN, die hy Hangneftje noemt, Ins-
gelyks Edwards Tab. 55.

192 ZWARTE MEES. (Erythrocepbalus) Lin. Sp. 10. De
kop en dyën zyn goudkleurig , de laatftgenoemde
hebben een fchoon root randje. Valt in Zuid Ame¬
rica. Zie Edwards Tab. 21.

Ip3 ZWARTE MEES. {Aureola) Lin Sp. ir. Met een
oranje hoofd , hals, borft en dyën. Valt in Ame¬
rika. Zie Edwards Tab. 83. fig. 2.

HIRUNDINES. 'Ir.nncPT
ZWALUWEN.

IP4 HUIS ZWALUW. ({Ruflica) Lin. Sp. i. Europa.

195 SLYKZWALUW,BOERE ZWALUW ofWITGATJE.
( Urbica) Lin. Sp. 3. Europa.

ipó GIER ZWALUW. QApus) Lin. Spec. 5. Europa.

Ï97 DAGSLAAP, ’t fFyfje. {Caprimulgus Fmina) Lin,

C a Ge-

îo Naamtyjî der Pegeien,

Gennsio2. Sp. I. DqHqct L mi(eus en anderenheb^
ben van die foort Vogelen een byzonder Gedacht
gemaakt, gelyk deze dan de iftevan zyn 102de Ge-^
liachc is, en door hem (Europaeus') genaamd wordt
de Mannetjes zyn de buitenfte fcaartpennen de
langil:e,en met rande witte vlakken aan het einde
geceekend* Zie Edwards. Tab»

GALLINAE, HOENDER'ENt.

Orbo V. Hang V.

PAVONE-S. T wirrT

P A A U W E N. j LXXXVri,

198 PAAUW, Mannetje. (Criftatus Mas) Lin. Sp. i.
Deze is wonderlyk fchoon van veeren, met een
ftaart van vier voeten , zit in een rullende ge-
llal.te op een fraaye kruk. Hunne afkomft is van
Ceylon , van waar zy door geheel Europa ge¬
bracht zyn.

Ï99 BONTE PAAÜW. ( Crijlaïa albi varietas) Lin. Sp, i.
1 $ niet minder dan de vorige, de Haart vier een
een half voeten lang. Zit in een fraaye houding <
even ais de vorige op een kruk,

IVIE L E A G RIS. n p t yy y vttt
KALKOENEN, ƒ Genus LXXXVIII.

^00 BOSCH KALKOEN. Mannetje. (Crijlata Mas^. Lin,
Sp. 2. Deze wonderlyke fchoone en zeldzame Vo¬
gel onthoud zig in Brafil. Tuffehen het Manne»
tie en Wyfje is geen pndcrfcheid. Zie Edwards
Tab. 13.

P A A U W IE S E N. )

aoï PAAUWIES. Mannetje. (^Crax nigra Mas) Lin, Sp,

I. Deze ^ is zwart , heeft onder aan de Huit een
weinig wit; de bek, die zeer lang is , is geknob-
belt, het hooft llerk geknifr. Deze is de klein-
fte en zeldzaamfle. Valt in Zuid America. [De
WyQes van de gewoonç zwarte Paauwks, heb»

^«0

X^aamtyfl der Poogden. 2ï

ben de borft met witte dwarsftreepen. Het Man*
neje heeft boven de bek, een grooce ronde geeió
knobbel.]

PHASIANI. 1

^ Genus XC.

FAISANTEN.J

202 KRIEL HOEN. ( Gallina) Lin. Sp. i. Dit Henne¬
tje is mogelyk een der kleinft bekende, ’c zelve is
geheel wit. Europa.,

203 WILDE FAISANT. Mannetje. {Colchicus Mas) Lin.
Sp. 3, Deze is onze gemeene foort die wy door¬
gaans de bruine noemen.

204 r BON TE FAISANTE HAAN. {Phafiamis albovarius
' Mas) Deze zit op een Tak in een ruftende

geftalte, en is maar, in veeren verfchillend van
de vorigen.

2q 5 NB.By de bovenftaande Faifant,is nog tot meer-»
der fieraat bygevoegt, een PAAPJE, Mannetje
( Fringilla rubetra Mas) by Linnœus onder zyn pSfte
Geflacht der VINKEN behoorende, hoewel de
Vertaalder van dezen Natuurkundigen Heer,
dit Diertje ( zekerlyk door misvatting) onder
zyn 18de foort der KWIKSTAARTEN gebragt
heeft.

toó Idem Wyfje. ( Præcedentis Femina) De roode
vlak , welke deze Vogeltjes voor op ’c hoofd
hebben, onderfcheid dë^zelve genoegzaam van
de KNEUTJES, in welker nabuurfchap zy an¬
ders behooren. Het Mannetjes Paapje heeft de
borft rood.

2P7 WITTE FAISANT, HAAN. {Pbafianus albus Mas)
Lin. Sp. ^3.

208 WITTE CHINEESCHE FAISANT. Mqnnetje. (Nyc^
themerus Mas) Lin. Sp. 5. Deze Vogel is zoo fraay
in de veeren als men zien kan, en op een Tak
zittende. Zie Edwards Tab- óó.

209 Idem PVyfje. {Preecedentis Femina) Is in een zoe¬
kende gedaante opgezet. Edvzards Tab. óó.

210 ROODÈ CHINEESCHE FAISANT. Mannetje. (^PiBus
Mas) Lin. Sp. 4. Deze is mede zoo fraay ais men
zien kan. Zie Edwards Tab. ó§.

%U ÇPiâi Femina) Edwards Tab. ó8.

‘ Ca POU'’

22

Maamîyjî der Pogekn,

2Ï2 POULEPEINTADE of PAARL HOEN. Mametfe.
( Mehagris galata .Mas) Lin. Sp. 2. De Mannetjes
zyn niet van de Wyfje? te onderfcheiden. Hunne
oorfpronk is uit Africa.

213 BONTE POULEPEINTADE. (Albo variegata varis*
tas) Lin. urL Is in een loopende geftalce , mec de
vlerken wat uicgefpreid.

214 WITTE POULEPEINTADE. {Varietas alba) Lin.
Sp. ucf. Deze zyn zeldzamer, is alleen als een
Klok-Hen verbeeld.

215 Het KIEKEN eener POULEPEINTADE.
leagridis) In een zoekende geftalte.

21Ó Idem in een kopende gefialte {Pullus Meleogridis),

217 ’c KIEKEN van de ZWARTE HEN met de WITTE
KUIF. ( Pullus Gallinaceus).

218 Idem h KIEKEN vandegemeene BOERE HEN.(Pw/-
lus Gallinaceus) Verbeeld zig, lopende.

219 Idem T KIEKEN van een KRIEL HEN. ( Pullus Gak
lincB'nance.

220 Idem een diergelyk KIEKEN van omtrent tien da»
gen oud. {Puïlus Gallinaceus junior).

221 BLAAÜWE POULEPEINTADE. ( wrtoi

cœrulefcens) Lin. Sp. utf. De anders gemeene ron¬
de paarlvlakjes zyn hier zeer flaauw. Deze is zeer
zeldzaam, en op een Pedeftal zittende.

222 KLEINE SOORT VAN POULEPEINTADE. {Melea^
gris mitrata) Lin. Sp. o. Deze valt veel kleinder
dan de gewoone , is veel donkerder met witte
paaris; ter zyden van de kop zyn dun afhangen¬
de vleefige, van onder roode punten ; de kop, met
de zogenaamde hoorn, is fchoon rood. Dit foort
wil hier te land niet aarden en fterven gewoonlyk
aan het water. Zy onthouden zig op Madagafcar,

223 GEKUIFDE POÖLEPEINTAADE. {Meteagrïs crifla^
ta)) Lin. Sp. o. Het lyf is donker ftaalkleur met
hernelsblaauwe paaris; de kop is met een fraaye
ilaalkleurige kuif, in plaats eener hoorn , ver-
fiert; heeft geen lellen of afhangfels aan de kop;
heeft omtrent de halve groote der gewone foort
en is zeer zeldzaam. Komt uit Ooâindien.

TETRAO-

23

Naamîyjl der Fogelen»

TETRAONES.

VELDHOENDEREN

\ Genus XCI.

224 GEMEENE GRAAUWE PATRYS. Mannetje. ( Perdix
Mas ) Lin. Sp. 9. Het Wy^e heeft geen kailanje

V bruine vlakken ter zyden van de borft. Vallen in
verfcheide deelen van Europa.

225 ROODE ITALIAANSCHE VATRYS. Mannetje. QRufus
Mas^ Lin. Sp. 8.

22Ó Idem U W'jfje. (Praecedentis Femina) Heeft geen
knobbels aan de pooten, als het Mannetje.

227 BARBARYSCHE PATRYS. PFyfje. ( Ruft varietas mau-
ritanica Femina) Lin. Sp. 8. Het verfchil is even
als de voorgaande. Zie Edwards Tab. 70.

228 ZWITSERSCHE PATRYS. (^Ruji varietas HeU

vetica Femina) Lin.Sp. 8. De knobbels aan de poo¬
ten , wyzen, als by ’t vorige, ’t verfchil der Sexe.

229 AROEPISCHE,GEKUIFDE PATRYS. Mannetje. (Te¬
trao criflata Mas) Lin. Sp. o. Deze is zeer klein en
heeft een fraaye kuif van achter over hellende
witagtige veeren. Het Wyfjc heeft geen kuif, en
gelyfo dus veel aan onze gemeene kwartel, Vol¬
gens fommiger zeggen komt deze uit de Berbice,
( Briffon Sp. 21.).

230 Een dito KUIF PATRYS. (eadem)»

231.KWARTEL. Mannetje» (Coturnix Mas) Lin. Sp. 13.
Het Mannetje heeft zwart onder de bek. Onthou¬
den zig in verfcheide Waereldsdeelen.

232 Idem IVyfJe. (Pracedentis Femma) Hier by zyn de
volgende jongen zeer aardig opgezet.

233 EEN KWARTEL KIEKEN. Ç Coturnicis puRusj Loo-
pende.

234 Een dito. ( Ejufdem pullus) Als zoekende verbeeld.

235 Een dito,Ejufdem pullus) h\s leggende verbeeld. De¬
zelve zyn maar twee dagen oud, en by de voor¬
gaande ouden gepiaatft.

23Ó KORHAAN, BERKHAAN. (^Tetrix Mas) Lin. Sp.
2. De zylings zig ombuigende ftaartveeren , ge¬
ven deze Vogel een fraay aanzien,

237 Idem H JVyfje. (Tetrix Femina) Onthouden zig op
afgezonderde en moeralïïge plaatfen, voornament-
lyk in Drenthe.

a’n.

H

Naamiyjî van Pogeten.

ANSERES.
Okdo IIL

GANZEN.
Rang III.

ANATES.
EENDEN, j

î» Genus LXL

238 BERG EEND. Mannetje. (^Tadorna Mas") Lin.
Sp. 3. In een leggende geftalre. .De Manne¬
tjes zyn, en hebben de roode knobbel boven de
bek, grooter dan de Wyfjes.

239 ZWARTE ZEE EEND. (Nigra) Lin. Sp.ó.TeSche-
veningen aan T ftrand gevangen.

240 STORM EEND. (^Fufea) Lin, Sp. 5. Schynt toch
eenigzins met deze aangehaalde van Linnesus te ver-
fchillen. Is mede van Scheveningen, daar zy met
ftormweder op het land komen.

241 Idem ïVyfje» (^Preecedentis Femina) Heeft de witte
vlakken achter de opgen niet, gelyk het Man¬
netje.

242 MAKKOUSER of TURKSCHE EEm. Mannetje. (Mo-
fchata Mas) Lin. Sp. 13. Deze is fierlyk bont met
groene koperkleurige vlakken.

243 Idem bet KIEKEN. ( Pullus Mo fchata").

244 ZEE EEND. Mannetje. (Dorfata Mas") Lin. Sp. o. •
Beken poten zyn lootkleurig , de kop, hals en
borft zwart,’t hoofd groen koper glanzig, het lyf is
boven zwart, en wit grys, de fluit, ftaart en fiag-
pennen zyn zwart, de buik wit.. Valt, doch zeer
zeldzaam , in de Noord Zee-

245 KOL EEND. (Albifrons) Lin. Sp. O. Bek en poten
zyn lootkleurig, het hoofd is purper, heeft voor
een witte halve maan, de borft is rofchagtig, het
lyf rofchagtig en wit grys, de fluit, ftaart en flag-
pennen vaal zwart, de buik is wit. Deze is hier
in het Weftland gevangen en by niemand bekend.
[Zou deze ook niet het Wyfje der vorige ken¬
nen zyn.^]

24Ö SLOBBE of LEPEL EEND. Mannetje. (ClypeataMas')
Lin. Sp* ló. Europa.

247 TOPPER of ZWARTE KUIFDUÏKER. Mannetje.CFu-
ligula Mas) Lin.Sp.39. Valt,gdyk de vorige,aan
> de Zeekuften van Europa.

248 KROM-

Naamtyft der Vogelen, 25

248 KROMBEK EEND, Mannetje. Q Adunca Masj Lm»
Sp. 35. Is zeldzaam van veeren. Valt aan ver-
fcheide Europifche Rivieren. Waarfchynelyk. is diC
de wilde foort waar uit de tammen ondtaan is.

249 GEMEENÈ EEND. JVyfje. (An»s Bofchas Femma)
Lin. Sp. 34. Ongemeen vanveeren, is anders ge¬
meen in onze waaters.

250 KRAK of ROEPER. (jStrepera) Lin. Sp. 18. Valt in
deDordfche Waard, doch niet gemeen.

251 VALEKER , ROSSCHE EEND of DUIKER, Manne¬
tje, {Ferina Mas') Lin. Sp, 27. is niet gemeen.
Valt mede in de Dordfehe Waard.

252 Idem Wyfje. {Ferince Femina) Legt zig als te plui¬
zen.

233 KIEKEN van een KWAKERS EEND. QClanguIce
Pullus ).

254 ZOOMER of SCHYF-TAALING. Mannetje, (jQjur que-
àula Mas) Lin. Sp. 28. Vallen in de Europifche Ri¬
vieren.

255 WINTER TALING. Mannetje, (Circia Mas) Lm,Sp.
32. Legt zig zeer natuuriyk te pluizen. Valt hier
gemeen.

256 KOL of STEEN GANS. (Anfer) Lin. Sp. 7, Zie
Edwards Tab. 135. Doch deze is veel fierlyker ge-
teekend. Valt hier.

257 GROENLANDSCHE BRAND GANS. Mannetje. ( An¬
fer Bernicla f. Brenta Mas) Lin. Sp. ii. Deze ver-
fchilc merkelyk met de Brandgans der vertaling
van Linneeus zyn Syftema.

238 TARTARYSCHE GANS. Mannetje, (Anfer Tataricus
ferrugineus Mas) Lin. Sp. o. Heeft dc grooce van
een Rotgans. De bek. en poten zyn zwart, hoofd
en hals blaauw, ’t lichaam kaneel kleur ,de fchof-
ten wit met koper groene fchilden , de Raarc en
llag-pennen zyn zwart. ïs niet gemeen.

259 TÜRKSCH BERG EEND. Mannetje, (Penelope crijla-
ta Mas) Lin. Sp. 24. Het fchync my toe de Pene¬
lope of Smient van Linneeus te zyn, doch by ons
is dezelve onder de benaming van Turkfeh Berg
Waartje bekend.

260 rBELDUIKER of BRIL EEND. Mannetje. {Clangu-
I la Mas) Lin. Sp. 20. De Vertaalden van Linnaus

4 noemd hem Kwaker Eend. Europa.

D 26 Î Idem

26 Naamtyfl der Vogelen,

261 I làem ^tJVyfje. {Præcedentis Femina) Deze legt by
I de vorige. Het zwart der Mannetjes is in de
LWyfjes muisvaal.

262 GANZE BEKJE of BRUINETJE. (Glaucion) Lin. Sp*
23. Valt in ÉuKopaj doch zeer raar.

MERGL T vTf

ZAAGBEKKEN-i^

263 ENKELDE ZAAGER. Mannetje. Ç Merganfer Mas)
Lin. Sp. 2. Zie Edwards Tab. 95. Valt hier, doch
zeldzaam. y

2Ó4 DUBBELDE GROENE ZAAGER. Mannetje (Merganfer
major Fias) Lin. Sp. 2, Heeft een fraay groen goud-
glanzig hoofd. Valt hier, doch niet gemeen. Zou
deze niet maar eene enkele verfcheidentheid in
kleur zyn? (^Varietas præcedentis y longe major colorù
busqué valde abludens , nec tamen credo dijîinâa.)

265 Idem U IVyfje. (Præcedentis Femina) De kop is bruin
rood , het lyf van boven blaauw met witte fchil-
den of vlakken , de buik en borft is ligt geel zeem-
kleurig. Deze fchynt my de 3de van de Holl. Lin.
te zyn.

266 WEEÜW7JE. (AlbeUus) Lin. Sp, 4. Valt hier.

PELECANI.

KROPGANZEN.

1 Genus LX VI.

J

267 SCHOLLEVAAR. Mannetje. ( Carbo Mas) Lin.Sp,3.
Deze Watervogel, welke zoo wel hier, als in an¬
dere landen verfcheide benaamingen draagt ,word
hier ookdikwils de WATER RAVE genaamc. Fïet
fchynt my dezelve Vogel te zyn, welke de Chi¬
nezen op de Vifchvangft africhten. Hy word hier
op onze Meiren dikwils gevangen.

268 Idem V Wyfje. (Præcedentis Femina) Valt wat klein¬
der, vaalder van veeren, en heeft het wit aan dc
kop zoo veel niet.

269 JAN VAN GEND. (Bajfanus) Lin.Sp.4. Deze Vo¬
gel , welke vry zeldzaam is, word aan onze Zee¬
branden gevonden.

\ • •

LARL

IJ

Naamty[ï der Vogeïen.

LARI. 1

Genus LXIX.

270 ZEE-NONNETJE‘ of BRUINKOP. ( AtricïUa ) Lin,
Sp. 5. Deze word voorde zeldzaamfte derMeeu»

. wen gehouden en op onze ftranden gevonden.

STERNAE.

STERN MEEUWEN.j^^^”“^^^^‘

271 ICKXSTAR of ZEE-ZWALUW. (^Alhifrons') Lin. Sp.
o. Dit is de allerkleinftc van dit GeÜacht, ’t welk
zeer na met dat der Meeuwen overeenkomt. Hy
onthoud zig hier in ’t over Maasfche Land.

ALCAE.

PAPEGAAY DUIKEREN.J • *

272 ZEE PAPEGAAY. (Tordö) Lin. Sp. i. Valt in de
Noord Zee. Zie Edwards Tab. 358.

273 ZEE-AAKSTER of ZEE-GOUDVINK. (^//O Lin. Sp.
ó. Deze, welke mede in de Noord Zee valt,is zeer
raar. Zie Edwards Tab. 91. doch deze heeft de
bord wit. Het is opmerkelyk, dat de bek van de¬
ze Vogel met die van alle de verdere foorten van
Watervogelen verfchilt, en heel naby met dic
van een PATRYS over een komt.

274 GROENLANDSCHE DUIF. (Gry/Ze) Lin.Sp. 5. Zie
Edwards Tab. 50, Verfchilt doch in koleur van
veeren. Valt in de Noord Zee.

275 LOM of ZEE KOET. Mannetje. ( Lomvia Mas ) Lin.
Sp. 4. Zie Edwards Tab. 359. hg., i. Noord Zee.

27Ö Idem PVyfje, ( Præcedentis Femina j De keçl is wit
met twee gryze cirkels naar agteren over den hals
zwart afloopende.

COLYMBI.

DUIKEREN.

> Genus LXVIII.

j

277 STAR DUIKER. (ArBico affinis) Lin. Sp. i. Deze
fs te Schevehingen op T ftrand gevangen, is extra
raar, en in de Holl. vertaling van Linn^ens 40,
fig. I. afgebecld.

D â

278 EN-

e 8 N'aamtyjî van P^ogeien.

278 ENKELDE STARDÜÏKER. Minor varietas praa-
dentis) Lin.Sp. i. DeViffchers van het Eiland Goe-’
reë geeven hem den naam van DOOVE JAAP of
SCfjOL EETKR. Is maar ve.rfchillende in groote^

27P YSDülKER of FATS. {Fufcus') Lin, Sp.'o. De¬
ze worden in alle binne Wateren in Holland en
elders gevonden.

280 KLEIN DUIKERTJE. (Rufisom) Un. Sp. o. Is
zeer zeldzaam in onze Meiren.

281 Idem IVyfje, ( Pracedmns Femina) Is nog^ klein¬
der en lig te r van kolen r,

ï2§2 KLEINE AAHSVOET, PRONKVOGEL, FOET
of FUUT, GREBE, ’r JVyfje. {Auritus Femina)
Lin. Sp. Deze Vogels leeveren het witte zilver-
. glanzige fraaye vederbont, T geen tot zeef hoo^
gen prys , uit Zwitferlacd , daar zy gemeender
dan elders zyn, word overgezonden.Zy vallen hier
• in onze Meiren en groote binne V/ateren, doch zeld¬
zaam van zulken fraayen bond, als deze die het
Zwitferfche evenaard.

283 DUBBELDE PRONKVOGEL. Mannetje, (CriJIatus
Mas) Lin. Sp. 2. Vallen hier als vooren, en in dè
uitgevende plaffen.

284 Noch groot er PRONKVOGEL. Mannetje. ( Criffatus
major Mas) Lin. Sp. utf. Deze is uit Zwitferland,
en veel grooter dan die hier vallen [hoewel ik
eene eciue Zwitferfche gezien heb , die niet groo¬
ter dan onze gewoone was.] Zie de HollUvert,
van Limbus Tab. 40. fig. 2.

285 Idem H IVyfj'e. ({Criflatus Femina) Is altoos minder
gekuifd of gekraagt cn iets kleinder. Zie Edwards
Tab. 3Ó0, hg, 2.

FULICAE.

WATEP^HOENDEREN.

ehusLXXXIL

gSó MEER KOET. (Fulica atra) Lin. Sp. i. Valt byna
door geheel Europa in de binnen wateren.

RALLI.

;> Genus LXXXÜE

RALLEN.J

287 KWARTEL KONING. {Crex) Lin. Sp. i. Valt
hier en byna door geheel Europa,

288 SÇHEIEK

Naamîyjî der Vogelen. 29

288 SCHRIEK of WATER RALL. ( CaroHnus) Lin.
Sp. 5. Die by Edwards Tab. 144. komt wel
over een met deze» doch valt wat kleinder. Valt
hier te lande.

289 KLEINE WATER RALL. (Aquaticus) Lm. Sp. 2.
Valt hier, doch’ zeer zeldzaam. Zie Edwards
Tab. 278-

GRALLAE. STELTLOOPERS.

Ordo IV. Rang IV.

PHOENICOPTERUS.

FLAMINGOOS.

J

Genus LXXIL

290 FLAMINGO. {Ruber) Lin. Sp. i. Deze heeft de
hoogte van zes voeten , is uit de Weftindien. Zie ,
de afbeelding in de Holl. vert, van Limœus Tab.
42. hg. I.

RECUR VIROSTRA
KLUITEN.

• h Genus LXXX.

tgi KLUIT. (Avofetta') Lin. Sp. i. Valt op de buiten
Gorfen en Slikken in Zeeland. Zie de afbeelding
In de Holl. vert» van Linmeus Tab. 45. fig. i.

PL A TELE A. Genus LXXIII
LEPELAAREN.J LXAiil.

292 LEPELAAR. (Leucorodia') Lin, Sp. i. Valt hier by
den hoek van Holland. Deze is de gewoone zon*
der kuif. In de talryke Natuurverzameling van
zyne Doorluchtigfte Hoogheid den HeerePrinfe van Oran¬
je y is eene met de kuif, dit kenmerk zal waarfchy-
nelyk, even gelyk by dc Reigers, het onderfcheid
der kunne bepaalen,]

ARDEAE.

REIGEREN.

"V Genus LXXVL

293 NUMIDISCHE JUFFER. {Virgo Numidica) Lin.
Sp.2. Deze Vogel is zoo fraay als men ’er een zien
kan. Zy onthouden zig in Barbaryen, Zie Ed-**
wards Tab, 134.

D 3 294 WÎT-

30 Naamtyjl der Vogelen»

294 WITTE REIG.ER. Ç Ardea alba) Lin. Sp. 17. Deze
'Vogel, welke hier genoegzaam onbekend is, is in
de Provintie \’an Over-Yiiei gevangen, In de ver¬
zameling van zyne Doorluchtigfie Hoogheid y is een
dergelyke , welke by Rotterdam op de Rivier de
Maas gefchooten is.

295 BRÜIN-ROODE REIGER. (Ardea peâore ferrugineo)
Lin. ad Sp. ii. Hy word hier , doch niet gemeen,
aan onze Rivieren gevonden, en is bekend onder
de benaming van Roode Reiger, hoewel de kleur
meer bruinachtig rofch dan rood is. ZieHoll.Lin.
Tab. 43, fig. 2.

29Ö WOUD AAPJE of KLEIN REIGERTJE. ( Blongies ')
Lin. ad Sp. 15. De Holl. vert, brengt dit, als een
by foorc onder de 15de der Reigercn van Linneeus,
en geeft’er eene, doch gebrekkige, afbeelding van
in zyn 43 Tab. fig. .4. Zy onthouden zig by de
uitgeveende plaflen-in Holland, hoewel zeer zeld¬
zaam. Briiïbn. Sp. 4Ó.

297 KWAK REIGER. (Stellaris) Lin.Sp. ló. Valt in on¬
ze Veenen. Zie voorn. vert. Tab. 43. fig. i.

SCOLOPACE

SNEPPEN.

Genus LXXVII.

298 ROODE WULP. Rubra) Lin. Sp. i. Valt op Cu-
raçao, cn in geheel Weilindien. [Doorgaans word
deze Vogel, welke een waare lbort van de Ibis
der Egiptenaren is. Flamingo genaamd, daar die
toch tot een geheel verfchiilendgefiacht behoord.]

299 GEMEENE of HOENDER WULP. (Arquata) Lin. Sp.
5 Vallen hier. ■

300 KLEINE of REGEN V/ULP. QPhœopus) Lin. Sp. 6.
Deze is maar half zoo groot als de vorige, en zeer
zeldzaam. Is hier op 't Eyland Blankenburg ge¬
vangen.

301 DUILTJE. fTeftacea) Lin. Sp, o. Is [een zeer klein
en zeldzaam Wulpjc, de groote van een halve
Poeifnep hebbende. De hals en borft is rood en
witagtig bont ; het lyf is rood, wit, bruin en zwart.
Valt op voorn. Eyland.

302 GRUTTO of MAARL. ( E/mo/a) Lin. Sp. 10. Vallen
hier gemeen by het Riet op de Riviéren.

303 HOUT SNEP. {Rufticola) Lin. Sp. 7. Inlandfche.

304 POEL

Naamlyfl van Vogelen. 31

304 POEL SNEP. (Gallinago) Lin. Sp. ii. ïnlacdfche

305 KLEINE POEL SNEP. ( Gal Imaginis varietas minor ^
Lin.Sp* o. Deze word door de Vertaalder va.nLin-
nceus, als een byfoort van de vorige opgegeevcn.
Valt hier, doch zeldzamer.

306 GROOTE GRYSWIT - GESPIKKELDE POELSNEP.
Mannetje, ÇErythropus Masj Lin. Sp. o. De bee-
nen van deze foorc zyn oranje kleurig. Dezelve
valt hier, doch zeer zelden.

307 Idem JVyfje. ( Erythropus Femino') Is veel ligter
van kleur, en de borft bynawit. Beide deze heb¬
ben een witte ftreep boven de oogen.

308 GRYZE WATER SNEP. Mannetje. ( Totanus Mas')
Lin. Sp. 4. De beenen van deze zyn geel.- Vallen
hier , doch zeer raar.

3C9 Idem ^t IVyfje. (Totani Femina ) Is van boven wat lig¬
ter van kleur,van onder verfchilt zy meer,zynde
de keel en borft byna wit.

TRYNGAE. \

STRAND OF MOERAS-LOPERS.J

Gen.LXXVIII.

310 WITGATJE. (Ghreoïa) Lin. Sp. ii. Vallen hier,
doch raar.

3ïi LOOPERTJE. (Raïloides) Lm, Sp.o, Heeft de groo-
tc van een halve Poel Snep. De bek en pooten
zwart, het lyf van boven grys bruin, van onderc
wit. Vallen hier op onze ftranden.

312 KLEIN LOOPERTJE, HA AIR SHEPJE. (Hypoteucos)
Lin. Sp. 9. Dit kleinfte Slyk'Vogeltje is niet veel
grooter dan een Kneu. Valt hier op de Slyken.

313 KEMPHAAN. (Pwgnax)Lin. Sp. I. Deze heeft zwar¬
te en witte veeren, en de kraag-veeren geheel
wit; word voor de zeldzaamfte gehouden. Vallen
hier en elders.

314 KEMPHAAN. Mannetje, ÇPugnax Mas) Lin. utfup.
Is geelbont , tot een weergade van de vorige die¬
nende.

315 IdemU Wyfje, (^Pugnax Femina) Is zonder kraag
om den hals.

§ió KIEVIT. (jVaneUus) Lin. Sp. 2. De bek en pooten
zyn zwartagtig.

317 STRAND-Lb0PERTJE.(/ntsrpm)Lin.Sp.4. Fleefc
dc gedaante van een KIEVIT, doch ge<;n af¬
hangende

32 Naami/yjî der Vogelen.

hangende hoofd veeren, is half zoo groot, de bek
zware, de pooten oranje kleurig. Valt op de
Zeeuwfche Itranden.

CHARADRILl

PLEVIEREN, j

^ GenusLXXIX.

318 KLEIN PLEVIERTJE ook KIEVIETJE en PIEPERT
genaamd. V Mannetje. QHiaticula Mas} Lin. Sp. 2.
Valt in de Brabandfche quartieren, is hier zeer
raar.

319 Idem ’t J'Vyfje. (^Hiaticula Femina) Is zwartbruin¬
achtig.

320 ZAND PLEVIERT]E. (TringaLeucopheea} Lin.Sp. o.
Is wat grooteer dan een Lecurik. Het lyf is bo¬
ven afchgraauw, het voorfte lid van de vlerken
en de flagpennen zyn zwartagtig, de bek en poo¬
ten zyn zwart. Valt aan de Noordfehe Zeekuften,
[By nader nazien bevinden wy dat deeze eigent-
lyk eenStrandloperis].

321 GOUD PLEVIER. (Pluvialis) Lin. Sp. 8 ,

322 SCHOL AAKSTER, ZEE SNEP of OESTER VANGER.
(OJïralegus) Lin. Sp. i. De Heer Linnesus begrypt
deze in zyn 8iile Gedacht, ’t v/elk hy Hcematopus
noemt , doch ons bedunkens kan hy hier zyn
plaats by de Plevieren inneemen. Valt op onze
ftranden.

VIERVOETIGE DIEREN.

323 ZEE KONYN. (Lepus cauda nulla) Lin. Ordo V.
Genus XXlV.Sp.4.Anderen noemen hetzelve Rot-
konyn , indiaanfeh Varkentje, &c. Het zelve valt
in de Weftindien.

Eerftgeboore HAASJE, (Lepus timidus) Lin. Ordo
V. Gen. XXÎV. Sp. 5 - Valt hier gemeen.

325 MARTER. (Mujlela martes) Lin. Ordo III. Genus
XIV. Sp. 5. Heeft een Vogeltje ten roof onder zig.

32Ó BOSCH DUIVEL. (Belzebut) Lin. Sp. o. Is geheel
zwarten lang van haar, het aangezigt is naakt,
op de achtervoeten ftaande heeft hy de lengte van.
gi voet, de ftaart is 2-| voet, en daar mede kan
hy zig aan de takken der boomen en andere li¬
chamen zeer vait houden en omüingeren. Valt in

Ooft-

co

Naamtyft der Vogelen, • 33

OoSindien , is zeer raar. Brijjon heeft deze m
zyn ifte ClaiTe i3Ïle Order 29de Gedacht en epfte
foort, onder de benaming van Belzebut,

327 LEEÜ W-AAPJE. ( Simia œâipus) Un . Ordo F. Genus 2.
Sp. 13. Dit is een der kleinile onder de zooge¬
naamde MEERKATTEN. Het hoofd is met wit-
aetig lans hair even als een Leeuw verfiert, de
ftaart is 13 duim lang. Valt op Vera Crux in
Nieuw Spanje, en is zeer zeldzaam. Zie het zel¬
ve by de Holi. Vert, van Linmiis Tom. i.Tab. ö,
fis. 3. Edwards Tab. 195.

28 EEN STRUISVOGEL EY, zeer konftig met Beeld¬
werk en verdere ficraden uitwendig befnedes.

329 Een dito waar op een Biftorie in wéndig gefneden is.

330 Een dito natuurlyk glad, onbewerkt.

KASTEN.

331 Een Kaft, om de Vogelen in te pïaatren,met twee
glaaze deuren, alles van Eykenhout, zeer pro¬
per gemaakt met Engeifche kopere charnieren en
binnen en buiten knippen. De planken zyn fier-
lyk uitgefneeden met uicgeftooke lyften of kraaien
die verguld zyo. Deze Kaft is hoog 7 voet en 10
duim. Breed 7 voet. Diep 15 duim.

332 Een dito Kaft tot een weergade op de zelfde ma¬
nier.

333 Een dito Kaft , hoog 7 voet. Breed 5 voet. Diep
13 en een halve duim.

334 Een Kabinetje met 36 Laaden, en eeven zoo veel
daar in paffende Bakken , tot het infteeken der
Infeâen of Gekorvem Diertjes. Het zelve is hoog
4 voet en 9 duim. Breed 3 voet. Diep een en een
halve voet. De voetmaat waar van wy fpreeken
is de Rynlandfche»

.K

GEKORVE

G E K O' R V E

o F

BEENDERLOOZE

DIE R E N.

L A D E I.

TWEE VLEÜGELÎGE VLIEGEN. De mond is voor¬
zien met een zniger, waar mede zy het voedzel
tot zig haaien ;deeze fteeken niet maar byten.

I. WOLFVLIEGEN, ( 4 /?/i)

Deeze doen veele fchade
aan de Vrugt-hoornen en
zyn verfiinders van kleine
Infeöen. . . . . idfoorten. 25 fluks.

II. LANGPOOTEN, (TipuU)
waar onder de Muggen be-

f repen zyn. . . . 5--9

)AAZEN, (Tabani) dccze
byten zeer flerk, en bemin¬
nen het bloed van men-

fchen en beeflen. . . 9—--—13

IV. SNUIT VLIEGEN,( 4 /?/i)
met de eene meer de ande¬
ren minder vooruitfteeken-

de fcherpe punt. . . 5--—■ S

V. LANGGÂTTEN , ( Mufca
tomcntoja fetariæ)/ welker lyf
ianeer is dan dc vlerken. . 13-———-21
VI. SEKREET VLI.EGEN,( 3 fï^/-
cæ pilofcB jeiariœ') of Brom¬
mers. .... 10*-'—ló

VII. PLATTE HARP X.YVTGE
GATTEN, ( MufCi-e tarnen! o-
fiü plumata & cïavicornes ) be¬
minnen dc planten tot hun
voedfel. . . ' . .17

vni

35

Gekorve of B eenderloozs Deeren.

VIÏL VüILNIS-VUEGEN,(Mw/-
cæ piïofs) deeze zoeken haar
voedfel op alle verrottin-
gen, waar op zy haar Eyc-
ren leggen, daar de Maden
uit voort komen. . . 13 foorten. 18 fluks.

IX. RUIGE VLIEGEN, (Mu/-
cce hirfutijjlrtke ) zynde het lyf

geheel en al met hair bezet. 7--~ii-~—»

X. TWEE JAARIGE LIND-
WÜRM^VLIEGEN, {Ten-

. thredines cïavicorms ) met vier
vleugelen en geknopte fpric-
ten de bek is voorzien met
twee nypers. . . 7*"—^

XI. LANGWERPIGE VIER
VLEUGELEN, {Temhndu
nesfilicornej) met lange fyne

fprieten. ♦ . . 13^-- —^9 --

Ï15 170

LADE I L

WESPEN, de mond is voorzien meteen fchaar, die
zy over malkanderen haan, van agteren aan het
uiteinde hebben zy een angel, waar mede zy
Ileeken, zy zyn Infeden-Roovers.

1 . BASTAART WESPEN,
ces) zyn weekhuidig en lang
van gat. . . . ai foortén. 32 fluks.

II. STAART WESPEN,(/citem-
mones Siricesque) zyn voorzien
met een langen uitwendigen

angcL welke in een fchede ruft. 14 —— 20 -«

III. STEEKEL WESPEN ,(

Chryfidesqui) zyn voorzien met
een vurigen angel die in ’t
lighaam ruft; zy zyn hard
huidig, , . . <55 .— —p2——

100 144

\

E %

%

LA-

g 6 G e kor ve of Beenderkoze Dieren,

lade III.

EYEN , het gactfche lighaam is met hair bezet ge-
lyk cok rie poten, zy zyn allen met een verborgen an-
. gel voorzien, waar mede zy geweldig Heken.

I. HONiNG- EYEN, {Apes) de
kop is byna zoo dik ais het
hghaam., en is kort. . . 24föorten. qi fluks.

ÎI. HOMMELS, { ApesBombinaïri^ ,
cQ.s) de kop is hsif zoo dik als .
het iighaam en langwerpig , de
tong is meer dan eens zoo lang
als de kop, en gefpleten. . 41

65 83

LADE IV.

WATER NÎMPHEN, dus genaamd, om dat zy oor-
fpronkelyk uit het water opkomen.

I. ROxMBOUTEN, (iJbeÏh alis
patentibus majores') de kop is
voorzien mergroote oogen,
het lyf is roird, zy hebben
vier gaaze vleugelen. . 5 foorten. 8 fluks,
IL-KOORNBOUTEN,(LM^ '
aïis patentibus minores ) zy zyn
half zoo gróót als de voor¬
gaande, men vindze in de
Koornlanden , de bek is
voorzien met een nyper. . 6 -——— S
HL JUFFERTJES, (Libel/æ alis
ereêiis) de kop Is'plat en
breed, het Î3T goudglanzïg
en zeer dun; de vlerken zyn
verfiert mer een veel kleu-
ngen weericliyn. , . 9

13

37

Gekorve of Beenderlooze Dieren.
LADE V.

IV. sparren , {LiheltfSdepref^)
zf zyn 2 duim lang, het lyf
is placagng en breed, ver-
fiert met ecnige kleuren. . 5 foorten. 5 Ruks.
NIMPHEN, ( Larvce pr<sce-
dentium) van Sparren. , 4— - 6

V. GAASJES Gf GOUT
OOGJES, {Hemerobii legiti¬
mi') het hoofd is voorzien
met fprieten, hec lyfishaif

I zoo iaog als de vlerken. . 5——■—-lo

VI. WATER MOTTEN, ( Pbry-

ganea ) zy hebben lange
voor nitlleekcnde fpricten ,
zy dekken , zittende, haar
onder vlerken met de bo-
venfte. * . . 9---—-17

VII. WANDELENDE BLA¬
DEN , (Grylli mantes) de
boven vlerken hebben de
gedaante van een blad, de
voorlte beenen zyn van drie
leden behalven de klaaa-
wcn , en zyn veel dikker dan
de andere beenen. . . 2-————

VUL SPRINRHAANEN, ( Grylli
locufia) de agterile beenen

. zyn meer dan eens zoo lang
als de andere, en zyn ook
veel diieker, kunnende daar
mede geweldig fpringen. De
boven vlerken zyn wei de
helft fmalder dan de onder-
Re, de bek is voorzien met
twee fchaaren, waar mede
zy geweldig byten kunnen. 14 -—

IX. KRÉSSELS. ( acrida)
de kop is dikker dan het lyf,
zy zyn kort gedrongen , de
fpriogpootenzy a korter en

E 3

naar

3 3 Gekurve of Beenderlooze Dieren,

naar evenredigheid dik als de
voorgaande. . . .4 foorten» 7 ftuks.

X. WATER.SCHIETERS,(r/>M-

l<s aquaticce') zy zyn zeer
fmal, langwerpig met fyne
pootjes, men noemtze ook
Scherminkeïs. . . . 2--3-»

XI, WATER-KREEFJES, ( Nepœ)
zy zyn plat, en hebben vier
vleugels, de voorlte pooten

zyn dc dikfte, . . 3-- 4--

LADE VI.

XII. WATER VLIEGEN, (iVotc-

neâa') met vier vleugelen. 6-—ii » -

74 113

WATER-TORREN. zy zyn hard fchaalig, en voor*
zien van vlerken , de agterpooten zyn platagtig
en met fnaafels , zonder klaaawtjes, waar
mede zy roeijen.

I. GLADDE BOOGTOR fDytifci

clavicornes) zvn zwart. . , 6 foor ten. 9 fluks.

II. PLATTE GLADDE , ( Dytifci
fiïicornes) zwart met geele

flreepen* . . . . 7-—^-—‘—10-—

ÏII. GERIBDE,r Feminee aïiquot præ-
r?denïmm)halver weeg de boven
fchaalen,^ Dit zyn de Wyfjcs. 3 —^—— —*

16 24

TEKKEN of PLANT-LUIZEN, zyn week fchaalig, voor¬
zien met twee vlerken , breed van fchoften
en klein van kop*

L TEKKEN, ( Cimices) zy verfchil-
len alle in maakfel en kleur, en
geev.en een vleze reuk van zich
als men zc aanraakt, * ^ M foorten, 34^nks.

KEE-

Gekof've en Beendertooze Dieren,

REEVERS, Boom tn Plant minnaars. Dc kop is voor¬
zien met twee fprieten, die van voorcn gebla-
^ dertzyn;van deMaonetjes zyn die het grooc-
fte. De fcbaalen zyn zoo teer, dat net
haar weinig moeite verfchafc, om zig ge-
zwint tot vliegen te begeeven.

I. MOLENAARS, ( Scarahai ar-
borei ) haar lyf is langer dan
de boven fchaalen. . , lo foortcn.zoftuks.

ÎÎ. GOÜT GLANZIGE KEÉ-
VERS t(Scarab(ei aurati') van

verfcheide kleuren. . . 15^-—24--

ÏIL MOLLEN GRAVERS,

vefpilïones') zwarte en root
bonte , de voorfte pooten
zyn in het ecrRe lit aan

weder zyden getand. ♦

6-

- II

IV. BASTAARD MOLLEN GRA¬
VERS. (AttelabiX

V. VARKENS, iCurcuUones) zy
zyn hoog rond van rug, de
koD is voorzien met een

5 -

—10

lange fnuit.

45 -

-—71

LADE VII.

VI. SCHILDPADJES , ( Siïph^e de-
prejjce &' CaJJîdæ^ zyn voor¬
zien met ongebladerde fprie-
ten, die zy nevens de kop
•en pooten onder haare uic-
fleekende fchaalen verber¬
gen. .... 20——33- --

VII. HAANTJES , (Chryfomelæ )
zyn kort en dik., meed alle
goudglanzig, zy hebben fy-

ne fprieten. . . . 35^-- —62 --

Vlli. KNIPTORREN,(E/^ï/«w)zy

zyn langwerpig. • . 15--27,--

IX. MEELTORREN, QTemhriones
molitores) dceze zyn ook

lang-

40 Gekorve en Beendertooze Dieren.

langwerpig, doch knippen*

niet. ... 3 ——— 6

154 264

HOUT-TORREN, de kop is verfiert met twee lange
hoorns of geleeddefprieten, de bek is voorzien mecV
twee nypers, zy zyn langwerpig en houden zig
op in gefcheurt Timmerhout of Boomen.

I. BOKKEN, ( Cerambyces ) de kop
is een drie hoek,waar op,aan
de , twee bovcnfte uiteindens
de hoorns geplaatft zyn, daar
de oogen onder volgen. . lyfoorten. 23ilGks.

IL GEMS EN ,(Lgpmr<e) de hoorns

ftaan tufichen onder de oogen. 36- öq..—

III. BASTAART GEMSEN , ( Can¬
tharides) zyn weekfchaalig, de
hoorns of fpneten zyn korter
en teerder. . . . .22 --—-40——«

7d 132

LADE V I I 1 .

LAND of AARD-TORREN, de bek is voorzien met
twee fchaaren; haare Tchaalen zyn zeer hard en
onbuigzaam; zy kruipen over den grond en
fchuilen in ruigtens, fommige kruipen
in den grond.

I. STAPHYLINOS, (Meîœdes^

Staphylini) zyn langwerpig
cn hebben halve dekfchaa-
len, waar onder de vlerken

verborgen zyn. . . 14 foor ten. 21 fluks,

II. ZANT-LOOPERS, {Cicindelæ)
de kop is grooter en dikker
dan de middel fchaal, met
groote uitpuilende oogen;
zy houden zig op in de fpoo-

ren der ryweegen van de

' Dui«

Gekorve of Bemdefkozs ^Dieren.

Duinen, en zyn gezwinder •
in ’tloopendan invliegen. Jo ——iS
in. SCHAAL BYTERS A CarabO
zyn klein van kop lang
van lyf, en. dik , zy krui¬
pen meeft en vliegen zel¬
den. . . . » 4'2— —

LADE IX.

IV. KELDER-TORRÉN , ( Tene¬
briones) de dekfchaalcn zyn
niet gefcheiden, en zyn van
, onderen met een zoom om
het lyf heen geflaagen , zy
hebben geen vlerken. . 4foórten. 5 fluks.

- V. VLIEGENDE HARTEN, {Lu¬
cani) dc kop is voorzien met
twee knypers, in de gedaan¬
te van getakte hoorns^ dc
Wyfjcs hebben die zeer
klein, haare fprieten zyn van
twee ieeden en van vooren
gebladert. . . * <5-—7

VI. RUN-TORREN , { Scarabai
cornuti) fommige hebben
voor op dc kop een krom¬
me hoorn, de middelfte hals-
fchaal is gebuide , zy zyn
min of meer langwerpig. *

VIL DOMME KRAGTEN,C 5 t;üra-
bceipiluïarii) dc voorfte poo¬
len zyn in het middelfte lid
fterk getande , waar mede
zy in de aarde vrocten, dc
agterfte fchaalen zyn ge-
ribdt, of glad, van onderen
zyn zy goutglanzig. .

VIII. GEHOORNDE DOMME
KRAGTEN , ( Scarabséi co-
priées) de Wyfjes zyn zeer
weinig geknobbelt, de ag^-
terfte fchaalen - zyn ge¬
ribde» » , ■» « j- 13 '

E i X..

4^ Cekorve of Beenderlooze Dieren,

IX. PLATSCHAALIGE DOMME
KRAGTEN, {Hiflens') zy
zyn kort ea breèd van ge¬
daante. ' . . . 13——-.=«».22

117 186

LADE X.

VLINDERS, de vlerken zyn zeer dun en fyn gevee»
derc , des avonds na zonnen ondergang is haar
grootfte vingt , zy zyn zeer klein van kop,
met fcherpe uitioopcndc fprieten.

Î. MOTJES , ( Pbaïance Tmœ )
deze houden zig by dag
fchuil en vliegen niet dan
by gelegenheid dat zy ge-
ftoort worden. . , ló foorten. 25 Ruks.

il. BLA.DER ROLLERS, {Pha-
l(sn<s Tor trices ) waar van de
Rups zig in bladeren fpint,
die zy rot elkanderen rolt.

UL ELEMENTJES,(Pbü/cen^py- ii- ï6 ——

ralides) zyn glanzig met een

weerfchyn. . . . 11—^«-. ly-

IV. MANTELTJES , ( Phalænce

pfeudonoâuæ) zy fluiten haa-
re vlerken om het lighaam

, toe. . ... II- -

V. BASTAART BEEREN,

n(S fetariis affines) zy vallen
niet zoo ruighairig als de
rechte Beeren. . . 7—ia —

VÎ. BASTAART ONRUSTEN,

{S-phynges adfcita) zyn. fmai-
dcr van lighaam. . . 5 ——— p

VU. KRAMMEN, (PbaÏcence geo¬
metra ) waar van de Rups
voor en agter pooten heeft,
en by het voortkruipen de,
gedaante van een kram for¬
meert. OQ^

Gekorve of Beenderkoze Dieren. 43

LADE X L

VIÎI. KRAMMEN , ( Phat<enee geo^

metrce) vervolg. ♦ . 7ófoorten, ïopftuks*

LADE X Î L

IX, KRAMMEN , (Pbalana geo*

metr<s ) vervolg. . . 57 ——— 79 — —

208 303

LADE XIII.

UILEN, zy zyn zeer ruig van pluimen en dik van llg«
haam ,derzeiver vlugc isby nagr. HaarRupfen zyn
allen , min of meer, gehairt en maaken een fpia-
fel als zy zig tot de verandering fchikken.

I. MOT UILEN, «or-

ïu<ü rudicæ ) welken zig
fchuil houden in alle ge-
reeten of gefcheurt hout, 57 foorten. 71 fluks.
II. MOSCH UILTJES , {naÏ0-
710 ruflic0 variegatiores^ deze
onthouden zig in alle ruig-
tens van groente. . 15—-19

LADE XIV.

ÏIL HOUT of BANT UILEN,

( Phalcence rujiicæ majores) de
onderfte vlerken zyn, min,
of meer, met een zwarten
bant. De booven vlerken
zyn houtkleurig. . ,10

IV. BEEVERS , (^Phatmæ noc-
ïuce crifla transverfa thoracis^
welker vlerken in een ge¬
durige beweeging zyn, men
ziet ze zelden ru&n. . 9

V. HOORNDRAGERS, {Pbal^-
rus noâii<e crifla thoracis acu-
tijflma) zy zyn min of meer

F 2

voor

-44 Gekorve of Bemderkoze Dieren,

voor op den kop gekuift,
die dc gedaante van een

uiefteekende pont formeert. 8-—— iz --

VL GEVEERDE JUFFERS ,

(^Phalænce noBuæ b-revicornes )
zj hebben lange cn fmaï*
ie vleugels , met veertjes;

2yn' kort van lighaam en
van fprietjes. . . <5 foorten. 7 fliiki.

ViL SCHILT UILTJES, (Pba-
tana bombyces fuboceUatœ )

San 'de einden van derzeï-
ver vleugels, vertoonen zig
min of meer^ als fchilden. ï2 —^

LADE X V,

Vllf. 2 ;Y-SPINDERS, CP^alana
bombyces minores') derzelver
lighaam is kort, en dik ,
zyn klein van vleugels. . ó—— g —»
ÎX. KANEEL-UILEN,

n<f bombyces majores) De naam
isvan derzeiver kleur ,sont*
leendjbeftaandeuitligter en

donkerder verwen. . lo «——•— 13--

X. PLAKKERS, ( Phayn<e bom¬
byces atbida ) onthouden zig
tegens de Rammen der
boomen in een Icvenloaze
gedaante , zy maak en een
foort van dons, waar in zy
haar eyeren leggen. . 13- -—22' --

L A D eT X V L

XÎ. TYGER - UILEN , ( Pha-
tænce ccjji '& vinula) zyn dik
van kop, het lighaam is wit
en zwart gebandeerd, de
vlerken zyfi geplekt of ge¬
vlamd. . ... —-

Xil. RUIGE BEEEEN , ( Pha-
yn(S' fêtaria) de kop is

^ecr

Cekorve of Eeendertooze Dieren, 45

zeer wollig en ruig > de Rups
heeft het ganfche lighaam

met lang hair bezet. . 9-.i 2 ~<—

%llh PAAU-OOG-UIL, (Pbaïa^
na bombyces alis patentibus ocel~
latis ) ieder vlerk is verfierd
met een oog , gelyk de
Paauwen in derzelver ftaart

hebben. . . • 4 "’-- 5 '—

XIV- WEESKINDEREN,

na noâua fafciata macroptera)
ook Band-üil genaamd, zy
zyn allen met zwart geban-
dcerd, zoo onder als bovtn. 6 -— 9- -

169 329

LADE X V I L

KAPELLEN, deze vliegen by dsg; derzelver lig¬
haam is zeer fmal, de fprieten zyn aan het ein¬
de geknobbelt; als ze ruften flaan zy de vler¬
ken om hoog tot elkander. De Rups fpïntzig
niet in, maar hegtzig vaft aan het een of an¬
der, als hy zigfehike tot de verandering

ï. BLAAUWE ARGUSJES ,

( Papiliones plebeji , Argi cœ^
rulei ) aldus genoemd , om
dat ze vol "kleine oogjes
zyn. . . . 13 foortcïi .31 ftuks.

IL GOUDLAKENSCHE dito,

( Papiliones argi aurati ). • 10 ■ . . . 16 --

lil. DIKKOPJES , ( Papiliones

plebeji macrocephali ) zyn
voorzien met een groot
hooft. . . . 10 —* 18 ——

LADE X V 1 1 L

JV. WITJES , {Papiliones danai
candicU') aldus genaamd, om
dat derzelver hooft - kleur

F 3 wlfi

I

46 Gekornje of Beenderlooze Dieren»,
wit is, met eenigc weinige

zwarte mouches. . . ii --« .tg

V, PIETERCELI BEESTJES,

( Papihones danai candidi ,

Viridi fubtus-mhuîojî)àt vier*
ken vertoonen zïg , min of
meer , als of ’er gekapte
Pieterceli op verftrooit ligt. 7 —ïi - —

VI. ROOM-KAPEL, ( Papiliones

danai candidi JuhphaÏerati') zy »

zyn min of meer hoog geei ,

met een enkelde of dubbei-

de zwarte band, . . 6 -— -— lo —

LADE XIX,

VII. ATLAS-KAPELLEN, ( Pa-
piUones nympbaïcs gemmati ,
fubïus marmorojï ) zy zyn
ecnigzïns gefigureerd als
een Landkaart op derzelver

vierkcn.9 foorten. ló fluks,

Vill. GRAS*KAPELLEN,_(Pö;?ï 7 /o-
nes nymphales gemmati , ignobi-
ïiores) bruine en geelc,met ge¬
figureerde oogen op de vler¬
ken. . . • . lö -— 3i —

LADE XX,

ÎX. PERLEMOER-KAPELLEN,

( Papiliones nymphales phale¬
rati, maculis argenteis) haar
iniddeîfte vlerken zyn van
onderen geplekt met perle-
moeragtige plaatjes, min of
, meer. . . . .14

X, BONTS MANTELS, (Pa¬
piliones nymphales phalerati ,
ignobiliores ) zy zyn geel,
van onderen witagtig ge¬
vlakt, met zwart omzet. . lo
>a. AURELIA AS , (Papiliones

47

Gehr^e of B eender looze Dieren,
nympbaîes phalerati , pulchrio¬
res^ de onderfte vlerken zyn
rondagtig,de bovenfte zyn
gehoekt met een bol uic-
gefneeden; hier toe behoo-
ren de CHANGANTS .

DISTEL VINKJES, NOM¬
MER KAPELLEN. &c. . 7 -- ii -

LADE XXI.

Xïl. GEKAMPAANDE AÜRE-
LI AAS , ( 'Papiliones nympba-
ïes phalerati , alis angulatis ) de¬
zen zyn de onder en boven
vlerken met holtens uitge-
fneedcn , het welk de eene
min de andere meer heeft , en.
waar onder de KONINGS
MANTELS, PAAU-GO¬
GEN, CITROEN KAPEL¬
LEN , SCHOENLAPPERS ,

AGAATJES, behoren. 21 —- 38 «—-

LADE XXII.

XIII. GROOTE en KLEINE PA¬
GES , (Papiliones equites , atque
plebeji caudati ) zyn alie meer
en min Eeepdragers, alzoo
zy voorzien zyn aan de on-
derRe vlerk met afhangen¬
de; flippen. . . .15 — — 25 -—

148 257

LADE X X I I 1 .

î. ONRUSTEN , X Sphynges)
welke haar voedfel al vlie¬
gende gebruiken, met een
tong die zy in elkander rol¬
len, men vangt ze zelden
ruftende. . . .18 foorten, softuks.

LA-

4 l Ge kof ve of B eender hoze Dieren.

LADE XXIV.

Sequuntür in fuis loculis fixa Infeda varia Papiliones j
Phalænæ, Coleoprera varia, Grylli, Vefpæ, Ara¬
nei, cet. ,Iüdicæ & Americanæ Originis, opti¬
me pleraque fervata & nitidiffima.

Hier volgen eenige Doofen met Ooflindilche en
Wcftindifche KAPELLEN, VLINDERS, UILEN,
TORREN, SPRINKH A ANEN, WESPEN &c.
lïieefl; aile wel geconditioneert en waar onder
zeer zeldzaarae.

Ii

I Een Doos waar in een extra
groote Weftïndifche SPIN,met
een KOLUBRIET onder zyn
pooten, en nog . . .9 andere Infekten,

-— niet een zwarte PA¬
GE, gout groen en wit gcban-
deert, en nog . . .9 Iluks anderen.

4

L A D E X X V.

3 Een Doos met de aldergroot-
fte Kaapfche TAPYT UIL, met
glazen fchilden in de vlerken,
en nog . . . . 14 andere Infeden. ^

^ - met een Surinaam-

fcheTAPYT UIL, extra groot en 6 anderen.

--met een Sorinaam-

fche TAPYT UIL , dito ver¬
keert en , . . .10 andercDf

LADE X X V 1 .

I

6 Een Doos met een extra groo¬
te SPRINKHAAN en SCOR-
PIOEN, dito zeer klein Kaapfch
en nog . • . .3 andereo-

y - - — met een Surinaam-

fche TAPYT UIL, en nog 6 anderen,
g -met verfcheidc KA¬

PELLEN, eenTAPYT UIL ,KNI P*

TOR? zeergroot. ♦ . 7

L A"*

Gekorve of Beenderkoze Dieren. 49

LADE XXVI 1 .

9 Een Doos met Surinaamfche
KAPELLEN, waar onder de al-
krgrootlte UILENKOP, . . 6 fluks.

10 -- met KAPELLEN ,

waar in de groote UILENKOP
verkeert, zeer gaaf. . . 7 fluks»

H -met KAPELLEN ,

TORREN en andere Infeden ,
waar in de kleine UILENKOP,

AIGRET-TOR, &c. . . 12 fluks.

ract KAPELLEN ,

TORREN en een zeldzaarac
groote SPIN, de voorfle pooten
genagelt , de raare blaauwe
fmalie ATLAS. &c. . . 9 fluks.

LADE XXVIII.

13 Een Doos met KAPELLEN , een
SPRINKHAAN , SCORPIOEN,
cn een fraaye zwarte BOK met
roode bande. . * * 5 fluks.

--— met KAPELLEN ,

VLINDERS, BOKKEN, &c. . 8 fluks.

-——— met TORREN, een
KAPEL de blaauwe ATLAS, en
een SPIN. . . .7 fluks.

lö »-«meteen zwarte blau¬

we wecrfchyn KAPEL, en an¬
dere Kaapfclic SPRINKHAA-

NEN, een TOR, &c. . . 7 fluks.

LADE XXIX.

17 Een Doos met KAPELLEN ,

VLINDERS , TORREN , waar

onder een zeer mooye PAGE. p fluks.

18 —-- met KAPELLEN, cn

een fraaye Kaapfche TOR. . 7 fluks.

jg ; - met KAPELLEN ,

LANTAARNDRAAGER en an¬
deren. . . . .9 fluks.

20 —— met KAPELLEN, en
een Chineefche LANTAARN-
DRAAGER. . . .10 fluks.

E Y N D E.

ï

adumbratiuncülæ

Avium variarum præcedenti Elencho
infertarum, led quæ in Syftemate
Naturæ llluftr. Linnæi
nondum extant.

N, 8 I^ALCO (epieyanus,) cera pedibufque flai-is,
corpore fupraplumbeo, fubtus albo ferrugineo-

^ que fquamato, cauda aequali fafciis oblcuris.
Magnitudo Tinnunculi»

N* i8 LANIUS (ruficeps, ) fupra fufcus, vertice rufo,
fronte fafciaque oculari nigris , fubtus macula
alarum, redriceque utrinque extima tota albis.
Magnitudo Collurionis, cujus fecundum Bnjfo*
nium mas eft,

28 PSITTACUS (^caudacutuÈ totus viridis, fub¬
tus ilavefcens, remigibus introrfum fufcis, cau*
da brevi cuneata acuta. Magnitudo Païïeris;
reflrum pedesque flavcfcdnt,

N* 43 CUCULUS (/erra?irq/?m, ) roftro ferrato. Tro-
gon Briifon» Spec. 1-^3. Edwards fimilem roftro
avem in noviflimoVolumine pinxit. Briflbnii pri¬
ma fpecies femina , tertia varietas fecundae
fuæ videtur efle.

N. 54 ALCEDO i^anea) atroviridis , fubtus ferru¬
ginea, fascia transverfa jugulari viridi-atra, albo
variegata , abdomine albo. ' Magn. vix Spinum
æquat. Remiges omnes interiori margine albj«,
fecundariæ exteriori albo paffim interruptæ.

N, 55 ALCEDO (criftata.) Colores fere noftratis, qua
longe minor; pcnnæ verticis dlougatæ, trans-
verfim fusco variæ.

N. 59 CERTHIA (^l/irefcens) brachiura viridis , fubtus
flavefcens, lineolis coeruleis longitudinalibus*
7 .Forte junior avis tertise fpeciei Linnæi.

N. 59^*^ CERTHIA {collaris) fufca, viridi inaurata,
fubtus cinerea, fafcia pedorali transverfa rubra.
Ad fpeciem Bnifonii 20, pertinere videtur.

A N. Û0

2 ADUMBRATIUNCULÆ.

N. 00 TROCHiLÜS (guainumbi) curviroftris. viridis
fericeus, remigibus atris , redricibus laterali¬
bus apice alb.;dis.

N, 62 FRINGILLA Çerythrina') variabilis, fupra,fuf-
cO'Cinerea, pundis alarum miliaribus albis fpar*
fis, fubcus rubro-variegata. Hæc innumeris co«
Iorum varietatibus ludit. RoRrurn conilanter
rubrum 6 c punéla miliaria alba, utut fæpe per¬
pauca, in alis femper adfunt. Ad Amandavam
Linnæi forte referenda. "

N* 7^ columba {criflata) cœrulefcens , capitis
crifta maxima comprefla dilFufa cirrhofa. Magn.
fupra Phafianum. Roftrum columbinum. Corpus
plumbeo cœrulefcens.antrorfum dilutius. Fafcia
nigra a roftro duda, oculos includens. Irides
fulvæ. Dorfum medium hemerique tiodura
transverfa punicea, antice abrupte terminata,
poftice obfolefcentc. Tedrices fecundariæalbæ,
extremitate puniceonigræ. Cauda plumbeo-
fufca, apicibus redricum dilutioribus. Phafia^
nus crijîatus Briffonii Spec. 6.

N. p9 TURDUS ^puniceus ') corpore purpureo , alis cau¬
daque difcoloribus. Femina forte haec eR, alarum
pennis fufeis, uti& cauda. In fimillima alia ave,
quæ mas videtur, alarum remiges primarias albas
extimas apice nigricantes, tedtricefque fecundi
ordinis elongatas , carinatafquc obfervavimus.
Briirdnlo utraque avis Cotingis annumeratur,
quorum 5.& Ó. fpeciem efficit. Quem hic marem
innuimus .Edwardi Tab. 341. exhibet.

N, 100 TURDUS X.mmor) flavefeente fulcus, fubtus
fordide albus, cauda rotundata. Minor turdis
noRratibus reliquis, canorus , in arundinetis
habitans. RoRrum nigricat , mandibula verfus
bafm flava. Gula alba. Cetera fubtus albos’,
lutefeente fordidus. Supra cinereo fufeus, ver¬
fus caudam lutefeens. Remiges fufcæ, pedef»
que. Nomen Belgicum a clamore fortitur.

N. 113 LOXIA (tricolor) rubra, facie abdomineque
arris, alis gryfeis. Fringilla major. Præter fa¬
ciem , 6 c abdomen a jugulo ad anum, atra,
coccinea. Aiæ vero gryfeofufcefcentes. Rof-
trum nigrum. Pedes gryfei.

N. 114 & 115, LANIUS (^Carbo) ater, capite rubente,

maxii»

ADUMBRATIUNCÜLÆ, 3

rnaxilîa inferiore bafi auda. Hab. in America
meridionali. Roftrum & habitus fer Lanii ;
max. fuperior ad apicem vix emarginata, in¬
ferior bafi* tumefcens & fere ufque ad oculos
cornea, convexiufcula. Corpus totum brunneo
atrum,velut holofericeum. Caput vero & col¬
lum jugulumque, fupra atrum, purpurafcunt
feu cupreorubent. Cauda longiufcula rotun¬
data atra. Remiges fufeidiores. In Femina
dorfum quoque rubro perfufum. Magn. infra
Collurionem. Edwards tab. 2Ó7.

N. Ï42 FRINGILLA (CUrinella) flava, fupra cineraf-
cens, artubus nigricantibus. Caput, cervix ci¬
nerea; dorfum & frons cinereo-flavcfcunt. Sub¬
tus, urrhopygiumque flavilfimus. Remiges tec-
tricesque nigræ ; remiges limbo exteriori,
fecundariæque* tedrices apice flavæ. Cauda
bifurca ; redrices fiavæ , exteriori limbo
flavefcentes, interiori albidæ. Rara avis.

N. 143 FRINGILLA (undulata) cauda cuneiformi,
fafeia oculari roftroque rubris, corpore un¬
dulato fupra fufeo, iubcus cinereo rubefeente.
Edwards 179.

N. 144 FRINGILLA (macroura} fupra nigra, macula
humerali fubtufque alba, redricibus quatuor
intermediis iongifiimis, lateralibus interius o-
blique albis. Magnitudo Spini.

N. 145 PARUS (^lyanochlorus) fupra cœruîeo ater,
fubtus frontemque flavus, remigibus redrici-
bufque tribqs lateralibus , interiori latere,
partim albis. Hic-calu collocatus , ad Paros
brachyuros pertinet, Manacos Bdfionio didos,

N. 150 MOTACILLA Çbypokuca) fufea fubtus alba,
remigibus intimis / rcdricibufque tribus late¬
ralibus exterius albis. Maun. fere Lufeiniæ. Su-
pra nigro fufea femina , mas nigrior. Frons
prima, fubtufque tota alba. Remiges 2, tedri-
cefque intimæ maximam partem albæ. Redri-
ces utrinque 3. exterius longitudiiialiter ver-
fus bafm albæ.

H* 1Ö8 MOTACILLA (ftriam) fiipra cinerea, fnb- ‘
tns alba, capite colloque fufeo ftriatis, pennis
fufeis. Magn. Phoenicuri, Roflrura nigricata
Cauda æquaiis , cinerafccns. Remiges interio-

à % res

4 ADUM^BRATIÜNCULÆ. ''

res limbo exteriori pallido, omnes cauda
griores. Caput antice , coiiumque fubtus prâe-
ter gulam , & pedoris pars lineolis longitu*
dinalibus* Cantu excellit.

N. ïöp MOTACILLA (phimbea) dorfo fufco tefta^
ceoque vario , capite colloque canis , cauda
cinerea. Magn. fere Phoenicuri. Caput, collum
totum & pcclus medium cano-plumbea ,abdo¬
men albidum; latera, dorfumque teffaceorufa,
plumis medio fufcis; remiges quoque exteriori
margine rufefcentes. Urrhopygiura caudaque
cinereofufca. Roftrum bafi fiavefcens.

N. 175 PARUS proprie eft, a num. 145. eo diverfus ,
quod gula collique pars fubtus quoque atra,
rem*iges interius limbo tantum verfus bafm
albæ, & ipfe mole inferior fit.

N, 177 MOTACILLA (^cantillans) fupra plombeoci-
nerea, lubtus teltacea, pennis fufcis, redrice
utrinque extima exterius alba. Magnitudo Hi-
polaidis. Oculi circulo cindi rufo in utroque
fexu. Supra obfcure plumbeo cinerea ; fubtus
rufa, abdomine albo. Linea maxillaris utrin¬
que alba obfoleta mari, Alæ fufcæ, limbis pen¬
narum gryfefccntibus. Cauda rotundata alis
nigrior, redrice utrinque extima exterius al¬
ba. Pedes flavi. Roftrum bafi flavum. Femina
multo ohfcurior fordidiorque coloribus.

N. 179 Eft Varietas Cantillantis, fupra cinerea, in ca¬
pite plumbeo cana; fubtus alba, in pedorefor-
dida & velut ruffulo tinda- Alis tamen,roftro,
pedibus, cauda fimillima Italicis,
î^. 222 MELEAGRIS (mitrata,) galea rubra, appen¬
diculis ridus oris fibulatis. Similis Gaîeatæ feu
vulgaris, qua paulo minor. Capitis , cum colli ini¬
tio fubpilofo nudi, vertex totus & cera, in qua
nares jrubra^ Verticis tuber conoideum compref-
fum reclinariim. Appendiculæad oris angulos li¬
neares, apice rubræ. Plica gulæ longitudina¬
lis. Corpus nigricans; colli ima pars lineolis
transverfis, reliquæ plumæ guttis miliaribus>
in remigibus caudaque feriatis, albis, variega¬
ta. Roftrum corneoflavefcens, pedefque.

223 MELEAGRIS {criflata,) capite nudo, crifta

yerticis reflexa atra^^ Magn, Meleagridis mi-.

ADUMBRATIUNCULÆ. 5

tratæ. Caput colliquc prior pars cute-atra nuda,
Gula fubpüofa. Vertex topho plumarum reflex¬
arum atro ornatus. Appendiculæ circa os
îiullæ. Cera fiavefcens. Ima colli pars plumis
atris veftita. Corporis plumae ubique pundfis ,
quam in vulgari fpecie, minutioribus, cœruleo
albis, fparfæ. Remiges primarias fufconigræ, fc-
cundariæ pundis,uti corpus ^ verum feriatis, in
exteriori vexillo in continuas lineas coalitis;
extima fecundariarum margine exteriori alba,
rectrices caudæ rotundatae breves atræ. Pe-
des nigri.

N.244 ANAS (^dorfata') alba, prora, alis caudaqiie
nigris , dorfo undulato. Magn. Bofchadis,
Marina. Caput, collumque culn trunci initio
atra; caput virore fulgidum. Alæ-nigræ, ma¬
cula alba. Dorfum album , lineolis undulatis
transverfis. Urrhopygium & fubcaudales atra;
redrices fufconigræ. Irides fiavæ. Roflrum pe-
defque nigricant.

N« 245 ANAS (alMfrom,) forte præcedentis femina,
Irides fiavæ. Caput ferrngineo-atrum’, levi cu¬
preo nitore, colium verfus truncum fenfim ob-
îbletiusferrugineo-furcum.Dorfum,fubcaudaIes,
latcraque fufca, albo-undulata. Urrhopygium
caudaque fufca, alæ. nigriores, macula alba;
Synciput circa bafin roftri album, quo maxime a
præcedenti diftinguitur. Rariofima hæc eft, cum
prior fæpius in vivariis & fera vifatur.

N* 24^ ANAS (adunca) Linn. fp. 35. Fera haec eft.
Tota atra, fubrus, pennasque fufcida, capi¬
te, collo^ urhopygio viridi nitentibus. Re¬
miges 5 extimæ albæ. Rernigum fecundaria¬
rum exteriores, apice, exterius albomargina-
tæ, longitudinaliterque nigriores & fubcha-
îybeæ. Macula ovalis gulæ alba. Irides
fuivæ. Redrices intermediæ apice recurvæ.
Ab hac rariffima fpecie, in fluminibus paffim
habitante, varietas quæ aduncorof-

tro eft , originem traxiiTe videtur.

N. 358 ANAS (ferruginea') ferruginea, remigibus caii-
daque atris, tedricibus fecundariis albis. Magn,
fereAnferis. Roftrum anatino minus & angui'^
pedes? nigrum. Corpus totumfcrrugi-
A 3 neum

6 ADUMBRATÎUNCULÆ.

neum in pedore & mb caoda diiudns. Capîit
quibusdam, cum collo, cano cinereum plerum¬
que concolorum. Remiges atræ; fecundariarom
pleræque exterius viridi lericeæ , intimæ ferru-
gineæ. Tedrices fçcundariæ albae , maculam
magnam efficiant. Urhopygiura fupra atrum,
lateribus fufeum grifeoque nndulacum , ute£
femora. Cauda fubæquaiis aera.

N. 271 STERNA Qolbifrons) alba, cauda farclpata,
vertice nigro, triangulo frontali albo; rernigi-
bus extimis nigris. Turdum mole æquat. Alba,
in dorlo cana. Vertex & cervix atra, fed
triangulum album, apice roftro infiilens, in
ftonte. Remiges 2 extimæ fufconigræ , inte¬
riori margine albæ; reliquse exterius, loco ni¬
gri, canæ. Tedricurn extimæ binæ fufcæ.
Cauda hirundinacca, alba. Roftrum pedefque
flavefcunt ; apex roftri & ungues nigricant»

N. 281 COLYMBUS (^ruficollis fulcus, collo fubtus
rufo. Magn. infra Aleam Allen. Totus fuscus,
fubtus albicante nebulqfus. Collum totum fubtus
iate ferrugineo-rofum in Mare ; in femina ob-
foletius, eique gula albo foscoque nebulofa, &c
truncus fubtus medio, albo argenteus. Roflrum
nigrum, bafi fubtus oblique fiavum.

N. 279 COLYMBUS (fufeus), fufeus, fubtus albo*
argenteus,iridibus fulvis,Magn, Aîcæ Alie. Su¬
pra ferrugineo fufeus. Remiges fecundariæ
interius albæ. Subtus gula, mediamque trunci
alba, reliqua fufeo fordida. Roftrum flavef-
cens, fupra fufeum.

N« 301 SCOLOPAX (teP^acea) roftro fubarcuato,cor¬
pore fufeo gryfeo vario, fubtus teftaceoalbo,
urrhopygio albo. Magn. Canuti. Plumæ fupra
fufcæ, in dorfo medio nigræ apice utrinque gry¬
feo, in quibusdam, prope nigredinem, teftaceo
accedente. Subtus plumæ, usque ad alvum al¬
bam, teftaceæ, extremo albæ ; bafis caudæ
alba, pundis fagittatis nigris. Remiges fufcæ,
fecundariæ, tedricesque apice albicantes. Rec¬
trices obfolete fuscæ marginibus , albicantes»
Roftrum fubarcuaturn laeve, pedesque alba.

N, 306 SCOLOPAX (erythropus) pcdïbm rubris, cor¬
pore fupra fufeo, fubtus albo, alis catidaque-

variega-

ADUMBRATIUNCÜLÆ. . 7

variegatis. Magn. Pluvialis. Roflruin læve, ex-
' îremo clementer arcuatum, r.igrum. Mas f^upra
fufcus , femina magis cano-plumbea ; fafçia
ucrinque a roftro fapra oeulos alba. Mas fub-
tus albus, cinereo nebuîofus & verfus poftica
fafciato undulatus; femina alba, collo iubftria-
to. Remiges & teftrices primariæ nigricant;
reliquæ , tectricefque harum margine utro¬
que fafciolis abbreviatis albis. Cauda fubæqua-
lis urrhopygiumque fafciolis albis transverfis.
Pedes rubri, unguibus nigris.

N. 311 TRYNGA (^raUoides') fuprafufca, fubtus alba,
remigibus fecundariis aliquot albis. Magn. Hia-
ticulæ. Supra fufcocinerea, capite cervicequc
obfoletioribus & fubftriatis. Subtus alba, led
collum propre pedtus cinerafcens. Remiges
nigricantes, primariarum interiores fecundari-
æque margine albae, harumque binse fere totae.
Cauda fubacuta , redtricibus mediis nigrican¬
tibus, lateralibus cinereis, .fenfim albicantio-
ribus. Roilrum apice craifiufculum, pedes¬
que nigra.

N. 320 TRYNGA (alba') alba, fupra canefeens, re¬
migibus nigricantibus, interius albis. Trynga
proprie eit, non Charadrius. Supra collique la¬
teribus incana, rhachibiis nigricantibus. Magn.
Caniiti. Remiges nigricant, interne albæ"^&
primariarum aliquot interiores exterius quo¬
que ; tedirices fecundariæ apice albæ. Hu¬
meri fufei. Cauda inæqualis, redfricibus 2. me¬
diis longioribus, oi^nibus fufeo canefeentibus.

FINIS.

j

V

i 'J f

J

\'

i'-
■f '■

/

r

\

>

O

I

#

/

* '

\ ,

' •* \

\ • . ‘

'\; • Î

, !

« \

\

1

7

ÿfl

■%

■ ^ ■
-i

4i

.0

i

V

0

\

- •'

I

\’r;

.i '

â

%

h-

. 1 .^

n.

d

I

I

f

V;

/

I

"1

y

9

e

'i

\

\

\

»

I

Y

JÈ

yf'-

«

•(

15“

\

O

\

\

\

s

J

s. ,

J

9

1

i

■m

\ fi» '

I

H'

/-

1

O

4

«

\ ■

r.:_ . ' .■'

\-

I

*r

♦

O

o

\

Ut

\

\

\

\

,1

QL Beredeneerde

677.2 catalogus van eene

.V98

1764 1764

SCNHRB

SMITHSONIAN INSTITUTION LIBRARIES

3 9088 01570 9785

o

9

-^'^-

0

•J

fë

M

I

’Â

"i

i

■? i
■•'f •'

ƒ V

ë.

:^..

>ï '■■:

i

i

^ ’ *

I '7n