te IE tl EE nes. p REE OTT padde EET B me: Digitized by the Internet Archive in 2010 with funding from University of Illinois Urbana-Champaign http://www.archive.org/details/beschouwingderwo01sepp 0) di A Te Sc Q jk es) En 1 Jm J.C.SEPP exeudit. RTV IKE G IE: E STAATEN VAN HOLLAND ENDE WESTVRIESLAND, doen te weeten: alfoo Ons te kennen is gegeven by CHRISTIAAN SEPP EN ZooN te Âmfterdam, Auteurs en Uitgevers van feker Werk, tot Ticel voerende: De Wonderen Gods in de minft geachtte Schepzelen. of Nederlandf/che Jnfelten , in bunne aanmerkelyke Huishouding , wonderbaare Gedaante- Wifje- ling en andere wetenswaardige Byfonderbeeden , volgens eigene Ondervinding befchreeven , naar ’t Leeven naauwkeurig getekend, in 't Koper gebragt en gecoloreerd door Cbrifbiaan Sepp. Dat zy zedert eene reeks van Jaaren met veel Moeite en groote Kotten dit hun Werk verfameld, ten naauw- keurig{ten eigenhandig uitgevoerd en daarvan reeds Zeventien Stukjes uit- gegeven hadden, en niet buyten Reeden bedugt zynde, dat hetzelve Werk door eenige baatfuchtige Menfchen geheel of ten deele mogte nagemaakt en uitgegeeven worden tot groote fchaade en prejudicie der Suppliantens zoo keerden zich defelven ootmoediglyk tot Ons en verfogten onderda- nigft, dat het Ons gelieven mogte, den Supplianten te verleenen Oâroy en Privilegie voor den T'yd van Vyftien eerít achtereen volgende Jaaren op het gemelde Werk , en zo wel voor zoo verre het reeds ftukswyfe uitgegeeven was, als vervolgens nog ftond uitgegeeven te worden , om het felve in foodaanigen Formaat , het zy met gecouleurde of ongecou- leurde Plaaten , en in alzulke Taalen als de Supplianten zouden goed- vinden , alleen en met Uitfluiting van alle anderen te mogen drukken, doen drukken, verkoopen en uitgeeven, en dat het Ons mogte gelieven te verbieden aan allen en een iegelyken, het voornoemde Werk het zy gee heel of ten deele, in wat Taale en Formaat en onder wat Pretext of Voorwendzel van vermeerdering, verbeetering, verandering van Naam of Titel, of hetfelve elders anders nagedrukt zynde, hier in te voeren en te verkoopen, alles op foodanige Boeten en Poenen, als wy zouden gelieven te ftatueeren. ZOO IS ’T, dat wy de faake ende het voorfz. Verfoek overgemerkt hebbende ende genegen wefende, ter beede van de Supplianten uit Onfe regte Wetenfchap , Souveraine Magt ende Authoriteyt defelve Supplian- ten geconfenteert , geaccordeert en geoétroyeert hebben , Confenteeren , Accordeeren en Octroyeeren hen by deefen, dat zy geduurende den Tyd van Vyftien eerft agtereen volgende Jaaren, het voorfchreve Werk in dier voegen, als fulks by de Supplianten is verfogt en hier vooren uitgedrukt ftaat, binnen den voorfz. Onfen Lande alleen zullen mogen drukken , doen drukken , uitgeeven ende verkoopen , verbiedende daaromme allen ende een iegelyken, het felve Werk in ’t geheel of ten deele te drukken , naar te drukken , te doen naar drukken , te verhandelen , of te verkoopen, ofte elders naar gedrukt binnen denfelven Onfen Lande te brengen, uittegeeven, ofte te verhandelen en verkoopen, op verbeurte van alle de naargedruk- te, ingebragte, verhandelde, ofte verkogte Exemplaaren, ende een Boete van drie Duyfend Guldens daar en boven te verbeuren , te appliceeren een derde part voor den Officier, die de Callange doen zal, een derde att voor den Armen der plaatfe , daar het Cafus voorvallen zal , ende Beet refteerende derde part voor de Supplianten , ende dit telkens , foo mee. nigmaal als defelven zullen worden agterhaald. Alles in dien Verftande, dat wy de Supplianten met defen Onfen Oétroye alleen willende gratifi- eeeren tot Verhoedinge van haare fchade , door het nadrukken van het voorfz. Werk; daar door in geenigen deele verftaan den innehouden van dien te authorifeeren, ofte advouteren ende veel min hetfelve onder En ÏTO= Protettie ende Befcherminge cenig meerder Credit, Aanfien , ofte Repu- tatie te geeven ; nemaar de Supplianten, in Cas daarinne iets onbehoor- Ivks zoude influceren , alle hettelve tor haaren lafte zullen gehouden we- fen te verantwoorden , tot dien einde wel expreffelyk begeerende , dat by aldien zy defen Onfen Oftroye voor herfelve Werk zullen willen ftel- len , daarvan geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maken , nemaar gehouden wefen, hetfelve Oëtroy in ’c geheel en fonder eenige omiffie daar voor te drukken, ofte doen drukken; en dat zy gehouden zullen zyn , een Exemplaar van het voorfz. Werk op groot Papier , gebonden en wel geconditioneert te brengen in de Bibliotheeeg van Onfe Univerfiteit te Leiden, binnen den T'yd van fes Weeken , na dat zy Supplianten hetfelve Werk zullen hebben beginnen uittegeeven, op een boete van fes hondert Guldens na Expiratie der voorfz. fes Wee- ken ; by de Supplianten te verbêuren ten behoeve van de Nederduitfche Armen van de plaats, alwaar de Supplianten woonen, en voorts op Peene, van met ’er daad verfteeken te zyn van ’t Effeêt van defen Oâroye;, dât ook de Suppliânten fchoon by het ingaan van dit Otroy een Exemplaar gelevert hebbende aan de voorfz. Onfe Bibliotheecq , by zoo verre zy geduurende den Tyd van dit Oftroy hetfelve Werk zouden willen her- drukken met eenige Obfervatien, Nóten, Vermeerderingen, Veranderin- gen, Corretien, of anders hoe gedaamt, of ook in een ander Formaät, gehouden zullen zyn, wederom een ander Exemplaar van hetfelve Werk, geconditioneert als vooren, te brengen in de voorfz, Bibliotheecq;, binnen denfelven Tyd en op een boete en pcenaliteyt als voorfz. Ende ten einde de Supplianten dezen Onfen Confente ende Otroye moogen geniëten als naar behooren, laften wy allen ende eenen iegelyken, dien het aangaan mag „ dat zy de Supplianten van den inhouden van dezen doen, laaten ende gedoogen ruftelyk vredelyk genieten ende gebruiken , ceffeerende alle belet ter contrarie. Gegeeven in den Hege onder Onfen grooten Ze=- gele hier aan doen hangen, op den oo Juny in *t Jaar Onfes Heeren en Zaligmakers duizend zeven honderd vyf en zellig. P. STEYN NE Ì Ter Ordonnantie van de Staaten Aan de Supplianten zyn nevens dit Oétroy ter hand gefteld by Extraêt autbenthicq haar Ed. Gr. Mog. Re- folutien van den 28 Juny 1715. en 30 April 1728. ten Einde om zig A. v. D. MIEDEN. daarna te reguleeren, 5 VAN DEN be rad hon Mt. DGB Me R d ) B ki Dovy veele mynar zeer geëerde Begunffigers, Liefhebbers en Bezitters, san dit Werk gynde , geklaagt hebben , dat de nu reeds. uitgegevene, Verhandelingen, welker aantal thans tot Zeven-en- Veertig geftegen is, zo, kos en ongenaaid, althans ongebonden moesten blyven leggen, dewyi ‘er nog, geen behoorlyke en algemeene Tytel of Tytelplaat voor deze Verhandelingen, sas, welk gebrek, een: Werk van dezen aart zeer zoude ontfieren „— wan, meer men het evenwel om bekwamer te kunnan behandelen, wilde laten inz binden, om dan aan het verlangen deezer Heeren: Woorflaiders van mynt Infeêten Uitgaven, genoegen te geeverm, en zelfs ook inziende, dat de klachtaz over het gemis van: bovengenoemde zaaken ‚gantfch niet zonder grond swaren, zo geeve ik dan hier mede eenen algemeenen Tytel en Tytelplaat voor het Werk, waardoor dus de Bezitters van het zelve, în flaat gefteld worden, om nu dit reeds uitgegevene aantal van Verhandelingen: , te kunnen laten inbin- den, of ten minsten. te kunnen later innaaijer, naar derzelver goedvin- den, doch dewyl ik met dit Werk nog voortvare , en hetzelve denke te vervolgen , zo lang my God de daartoe nodige vereischtens geliefd te fchen- ken , en ik thans: ook. werkelyk. meer dan eene Verhandeling onderhanden hebbe, reeds voor een gedeelte ter uitgave gereed, zo zy het aan de keuze van elk Lief hebber in ‘t byzonder overgelaten „ of Hy de reeds in 't licht zynde Zeven -en- Veertig Verhandelingen, wil by elkander laten binden, dan of Hy nog geduld. geliefd te gebruiken, tot "er nog drie Verhandelin- gen bykomen , als wanneer het een gefthikter getal , om als een Eerstr Deer te kuanen laten inbinden, zoude uitmaken. _Werkqos daarentegen iemand, om van de reeds uit zynde Zeven-en- Veertig Verhandelingen, Veertig af tenee- men, en dezelven tot een Eerste DEEL te fehikken, daarentegen de overige Zeeven voor een Twrepe Deer aftezonderen, alwaar dan de nog in't ver= volg uitkomende Verhandelingen moeften by behoren , zo zoude Hy dit ook kunnen doen, enn daartoe gefchiktst afneemen, de Zeeven laatfte Verhandelin- gen vanhet Vierde Stuk, want dewyl dit Stuk „ thans uit Een-en-Twintig Verhandelingen beftaat , zo bleeven ‘er na het afneemen van Zeeven, nog overig Veertien: Verhandelingen ‚ waardoor dit Vierde Stuk, “eene meerdere gelijke heid in-aantal van Verhandelingen, met de overige Vyf Stukken zoude be- komen „ blyvende echter nog altoos het flerkfte in getal , doch-deze fchikking hansd'af, van de keuze van elken Bezitter in”t byzonder ; intuf]chen geve sk hier den Inhoud over Veertig Verhandelingen, zullende ik by de uitgave der Vyftigfte, wederom deezen zelf den Inhoud gevers, doch met Tien Ver- handelingen vermeerderd zynde, om dus de eerften zo wel als de laatften in ffaat te flellen, het Brrste Drer van dit Werk, in Veertig, ef Vyftie Verhandelingen, te kunnen laten inbinden. A A N MYNEN VRIEND DEN HEERE JAN CHRISTIAAN - SEPP, BY DE UITGAAVE VAN ZYN UITMUNTEND. INSECTENWER K Hi die zyn’ geest verfläaft aan waereldfche ydelheden „ Voor wezenlyk vermaak den fchyn van vreugd bemint, In plaats van ’t rechte pad het dwaalfpoor blyft befreeden „. Leeft fchandlyk als een. dwaas en” wandelt ziende blind. Veel wyzer is de. mensch die in het vluchtig leven „ Op ’t lieflyk pad der deugd , hoe moeiëlyk en fteil, Tracht met geleerdheids kroost naar waaren roem te ftreeven ; Die duurzaam ’t hart voldoet en blydfchap fchenkt en heil. Hy, die de. wyslieid zoekt, dingt naar de beste {chatten ; Ze is voor eene eedle ziel veel meer dán ’t leven waard; Wie haar niet“kent kan nooit de hemelvreugd, bevatten „ Die zy haar’ gunsteling op ’t duidlykst openbaart. ’t Leergierig oog befchouwt Gods grootfche wonderftukken , Terwyl befpiegeling geen’ teugel kent noch toom: Dus liet de wyste Vorst niet minder zich verrukken Door d’ Yzop aan-den wand dam door den Cederboom, Natuur toont overal haar luisterryk vermogen, Dit blykt in ’t kleinfte Infe&t daar ’t langs het aardryk zweeft, + En C 2 En de Adelaar die fier zich opheft naer den hoogen, Als hy met trotfche vlugt de zon in ’t aanzicht ftreeft. De groote Leeuwenhoek heeft met wysgeerige oogen , Geen eerst onzichtbaar was in ftof en vocht ontdekt: Een gantfche waereld wierd voor ons aan ’t niet onttoogen Daar *t flyk, voorheen verächt, thans billyk de aandacht trekt. Het merk der Godheid is op ieder flip te vinden } Als ’t oog voor ’t redelicht zich niet moedwillig fluit, Noch zich door valfchen waan en hoogmoed laat verblinden. Dan waar, waar ftraalt de magt des Scheppers ’t meest in uit? Is ’t in de grootfte of in de kleinfte der gewrochten ? Is ’t in het bloedloos diertje of in den Elephant? Of in het faamenftel van Afrikaas gedrogten ? Zy allen zyn te faam de wondren van Gods hand. Zy leeven allen naar hun vast bepaalde wetten , En ieder heeft al ’t geen tot zvn beftaan behoort: ’t Infet poogt even fier zyn’ vyand perk te zetten Als de allerfterkfte Leeuw door gramfchap aangefpoord. 't Verächtfte Dier fpreid voor den mensch alöm zyn’ luister. Hy, die ’t Cappellenheir oplettend gadeflaat, Zo wel by ’t fchittrend licht als by het fcheemrend duister, Befeft Gods grootheid die ’t verftand te boven gaat. ’t Verrukt den mensch als hy in bloemhof en in weiên Het heir der Vlindertjes ziet vliegen door elkaêr, Door ’t zonnelicht beftraald, de vlugge wiekjes fpreièn Daar 'c zich bedachtzaam hoed op ’t nadren van gevaar, De END: De mensch, hoe fchoon gevormd als ’t pronkftuk aller dieren; Verliest zyn hovaardy in die befpiegeling. Hunne afkomst, wording , al de kleuren die hen fieren , Zyn de onderwerpen van zyn zielsverwondering. Hy kweekt in zyn gemoede verhevene gedachten : Hy heft een’ lofzang aan met aller fchepflen fchaar , “ En roept verbaazend uit: wat zyn uw wondre krachten Verrukkend en geducht, Ô Opperzegenaar ! Ook ftrekt zyn dankbaarheid zich uit voor nyvre vrinden ; Die hem de Infeêten, naar hunne eigenfchap en aart En vormverwisfeling, in Boek by Boek doen vinden Door fikfche teekenkunst en leerzaam fchrift verklaard. Wat kan ons Merian en Goedart niet ontvouwen, En fchrandre Rúfel door zyn’ letterfchat en prent! Maar ’'t Kunstpenfeel van «Sepp doet ons vry meer befchouwen Van ’t heir der Vlindten in Europa thans bekend. Het maalt naauwkeuriger al de onderfcheiden vormen Die ’t kunstglas openbaart in ei, in pluim, in (nuit, In fpriet en voelders; het vertoont ons Tor en Wormen; En ’e fchetst by tak en loof ’t Infeétenvoedend kruid, Eys die ’t verbaazend heir van andre waerelddeelen | Vergaderd wenscht te zien in één beknopt beftek , Treede om op nieuw den geest, op nieuw het oog te ftreelen, Met een aandachtig hart in ’t ftille kunstvertrek. Daar zal ’s Mans minzaamheid op ’t duidelykst vertoonen ;, Hoe in het woeste Land waar Leeuw en Tyger leeft E 2 Ook {4 DX 9 Ook honderd-duizenden van fchoone Vlindren woonen,. Wier fchittering en pracht den fchoonften luister geeft. Zyn heusheid zal niet flechts die hem bezoekt verpligten; Maar ook ons Vaderland, daar ’t zyne vlyt befchouwt;, Nu hy ons waerelddeel vermaaken wiken ftichten „ Nu zyn uitmuntend Werk der Drukpers is betrouwd, Een Werk daar ieder mensch met achting van zal fpreekens, Waarin de Teekenkunst haar groot vermogen toont; Een Werk dat nieuwen lust tot onderzoek zal kweeken, Wanneer ’t alöm met lof naar. waarde word bekroond. Mogt ik naar mynen. wensch gewyde lauwren. plukken ! Waar’ Piadus. niet te fteil voor wankelende fchreên … ’k Zou onverwelkbaar loof op uwen fchedel drukken ;- Dan voegde ik zucht voor u. en voor de kunst byééne Verngeg u met den wil in. {tede van ’t vermogen. Slaat ge op dien goeden wil uwe oogen neêr in gunst: Dan word dees Zang, de vrucht van myn vermetel poogen», U toegewyd „ tot lof der vriendfchap en der- kunst FP VAN RENSSEL A ARà BESCHOUWING | DER. WONDEREN GODS, MINSTGEACHTE SCHEPZELEN. "NEDERLANDSCHE INSECTEN. NAAR HUNNE AANMERKELYKE HUISHOUDING, VERWON- DERLTKE GEDAANTEWISSELING EN ANDERE: WETENSWAARDIGE BYZONDERHEDEN, VOLGENS EIGEN ONDERVINDING BESCHREEVEN, NAAR ”E LEVEN NAAUWKEURIG GETEKENT, INE KOPER GEBRACHT EN GEKLEURD, DO OR JAN CHRISTIAAN SEPP, EERSTE DEEL | D rts 5 sf ES de De & NN B FE AMSTERDAM Be KOPSE Pr el en ZN we R DE K sE Kens Er N KE RR en | FS kn 5 A 5 PE v VYETIG VERHANDELINGEN, WAAR UIT DIT Reem | B IM Ee Bk RH Ak AN NEDERDUITSCHE NAAMEN, LATYNSCHE NAAMEN, volgens dit Werk. volgens LINNzUs. 1 Nommer Vlinder „ JSrtuk.p. rt , . Atalanta. 2 Kleine durelia — ä KR eet Veer, 3 Oranje Kleurig Zand-Oogje —= … 21 . . Pilofella, 4 Koe Vinkje — ë E 25 « « Yperantus, 5 Bruine Zand Oopje —= : 29 … … Jurtina & Janira, 6 Bonte Zand Oogje — s 33 … « Aecgerik 7 Paauw Oog — e = En a 8 Groote Aurelia — 4E … „ Polychloros, 9 Kleine geflreepte Wiije — IdeSt.p. zr . . Napi. 10 Groote Witje — ° « E 9 … … Braflice. ri Page de la Reine — p 13 . . Machaon, ra Kleine Witje — : . 17 . « Raps. 13 Gehakkelde Pylflaart — IlleeSt.p. zr . . Populi. 14 Paauw-Oog Pylflaart —— : IL „ „ Ocellata, rsen 16 Ligufter Pylflaart — . I5 … . Liguftri, 17 Denne Pylflaart — p p 23 . . Pynaftri. 18 Linde Pylftaart — e PET OP} 19 Kroon Vogeltje. —- _ IVéeSt.p. zr . . Camelina, 19 Kleine Wapendrager — _ si « Cartula, 2o0Gruote Beer — . . 9 . « Caja. a1 Goud- INHOUD VAN HET EERSTE DEEL! 21 Goudlakens Vlinder, _„ IVde St. p. 13 22Snuit — . « 23 Groote Hermelyn — 24 Kleine Hermelyn — ° 25Roode Weeskind —= pe 26 Riet Vink — : 27 Orion — ° 28en 29 Nacht Paauw-Oog —— zo Kameeltie — E 31 Krakeling — à 32 Wapendrager —= 8 33 Gamma — ° Wie St. p. 33 Goud — p za Vlier — 5 VI 35 Herkulesje — 36 Porcelein — 37 Anomalus — 38 Wortelhout —— 39 Hagedoorn —— 8 4oTpe Tak — * de St p. as Roesje — FVée St, p. 42 Roomylak — 3 = 43 Eike Borflel- Rups —— 44 Blaauwe Weeskind — B 46 47 Agaat — e 48 St. Fans — . 49 Schaapje — . 5o Brande Netcl. Kapje — 17 2r 29 32 37 4: e e Palpina. ‚ Vinula. ‚ Furcula. . Nupta. . Potatoria. ‚ Ludifica. ‚ Pavonia. . ZICZAG. ‚ Coeruleocephala, . Bucephala, … Gamma. ‚ Chryfitis, ‚ Sambucarla. „ Amataria. . Pyniaria, ‚ Prunata. „ Crataegata, ‚ Alniana. . Libatrix. „ Villica. ‚ Coryli. . Fraxini . Meticulofa, „ Filipendulze. ‚ Leporina. . Triplacia. __ BESCHOUWING DER WONDEREN GODS IN DE MINSTGEACHTTE SCHEPZELEN. NEDERLANDSCHE INSECTEN, In hunne aanmerkelyke Huishouding, wonder- baare Gedaantewifleling en andere wetens- waardige Byzonderheeden , Volgens eigen Ondervinding befcbreeven, naar *t Leven naauwkeuri ig geteekend, in °t Koper gebragt en gecoloreerd door CHRISTIAAN SEPP AERSTE DEELS EERSTE STURA behelzende de Verhandelingen over de DAG-VLINDERS van de EERSTE BENDE. Te AMSTERDAM, Gedrukt voor den AUTEUR. MDCCLXII, Pharo: p gbl: enn "fand wiebe an erdolhef: 8 N En Gan a En veplaroho wl RS weskelkad aekk kee shui 5 AS it dere nen ER rik xr prs Esso’ ate | en oh bij, stenen tag Vv OFO R BEER IG T D ES eet PE Beb Ao 3. R veele Faaren berwaarts myne leedige Uuren aan het Onderzoeken der In- feéten befteed en zederd altoos het grooifte Vermaak gefthept hebbende, niet al- leen int Aanfokken dezer verwonderlyke Diertjes, maar ook in ’t Aftekenen derzel- ven naar ’t Leven, en wel inzonderheid zulker Rupfen, welken men zelden ontmoet ; [want dezer Wyze, dagt ik, kan men hare kortdurende Geftalte, als het ware, in Wezen doen blyven , wanneer ze onder die Gedaante niet meer voorhanden, maar reeds in Vlinders herfchept zyn, welken men als zodanigen in Natura bewaren kan, vermits ze dan geen verdere Verandering, of Gedaantewif]tling ondergaan.) Ter- wyl ik ook niet verzuimde, in het Oeffenen dezer Liefhebbery van al bet merkwaar- digfle Aantekening te houden; zo nam ikeindelyk, na verfcheide Zwarigheeden te bo- ven gekomen zynde, het Befluit, om onze NEDERLANDSCHE INSECTEN, volgens eigen Ondervinding vertoogsgewyze te befchryven, naar ’t Leven in hunne Couleuren naauwkeurig aftebeelden en van Tyd tot Tyd zodanig in't Licht te geven. Inmiddels diene ik hier het een en ander aangaande deze myne Onderne: ming vooraf te melden. Myne Lezers gelieven dan te weeten, dat ik zes Ver- handelingen, de tegenwoordige daaronder gerekend , van nu af aan achter malkan- der zal uitgeven, waarvan ieder , met eenen Titel voorzien, het Begin zal zyn van een Stuk, ’t geen uit verfcheide Verhandelingen zal beflaan, welker Getal ik thans nog niet bepaalen kan; deze zes Stukken zullen een Boekdeel uitmaken, dat alleen de Befchryvingen en Afbeeldingen onzer Nederlandfche Vlinderen en bunner Rupfen en Poppen bebelsd; doch na het Uitgeven der opgemelde zes cerfle Verhandelingen, vinde ik het raadzaam , tot meerder Verluftiging der Lief hebberen, dat ik onze In- feêten, te weeten: zo wel Torren, Sprinkhanen, Wespen , Vliegen enz. als Vlinders, onder malkander af bhandele , zonder voor dien T'yd hunne Rang fchikking ade te flaan, onder deze Voorwaarde nogthans, dat ik altoos in ieder Befchryving melden, en boven ieder Plaat graveeren zal het Geflacht, Rang, Bende, enz. waar- onder het Infet behoord, dat dan het Onderwerp dier Verhandeling is, en de Lief- bebbers zullen gelieven, alle die enkelde Verhandelingen zo lange in een Porte feuille te bewaren, tot dat ik degeenen, waaruit het cerfle Deel beftaan zal, allen in’t Licht gegeven hebbe, als wanneer ik bet bekend maken en tegelyk den generaalen Titel en het Regifter tot dit Deel bezorgen zal, om in Orde gefchikt en gebonden te konnen worden, volgens een van my te verwagten nicuw Sytema Infeêtorum , 'twelk ik onder Handen hebbe en-by Gelegenheid mede ten Vuoorfchyn zal doen komen. Doch de Ver- handelingen over de andere InfeBten, welken intufJchen reeds mogten uitgegeven zyn, zullen de Liefhebbers dan nog verder dienen te bewaren voor een volgend Deel, waarvan ik ter zyner Tyd meer Gewag zal maken. Thans geve ik deze eerfte Verhandeling uit, met Oogmerk om vervolgens , indien God my Leven en Gezondheid verleend, en het myne andere Bezigheden maar eenig- zins toelaten , alle Maanden cene in’t Licht te geven. Ondertuf]ihen hangd zo wel de Vertraging, als Vordering , dezer Onderneeming grotelyks mede af van het Sober- der, dan gunftiger Lot, dat haar onder de Lief hebberen zal te beurt vallen, want 2 hoe yv d OR B ERI GT. hoe meer derzelver Goedkeuring en Genegenheid myne Verwachting mogten beantwoor- den, hoe ik daardoor fterker zal aangemoedied worden, om Poortgang te maken, en toffens in Staat zal zyn, om ongelyk moer Tyd daaraan te konnen befteeden. A Zoude de tegenwoordige Verhandeling , naar den Smaak van zommizen myner Lezee ren, te lang uitgevallen zyn, zo diend tot derzelver Bevrediging , en teffens tot myne Verfchoning, dat ik, om de volgende Verhandelingen over zoortgelyke Infeten dies te beknopter te konnen beperken, genoodzaakt ben geweeft, deze ecrfle zo veel te volle diger uittevoeren, want de Inften , met het hiernaaft befchrevene onder cenerley Gez flacht en Bende behorende, komen ook genvegzaam in allen Deele [eenige Eigenfchap- pen uitgezonderd ,] met hetzelve overeen, gevolgelyk zal ik derzelver Befchryvingen konnen verkorten; en in ’t algemeen denke ik myne volgende Verhandelingen aan geen zeker Beflek te bepaalen, maar te fchikken naar den Eisch van bet Onderwerp; dus het wel gebeuren kan, dat de Befchryving , die ik telkens by ieder Plaat voege, dan eens minder, dan wederom meer Letterdruk beflaat , waarby ikaltoos Zorg zal dragen, dat ik aan den eenen Kant de overtollige Wydlopigheid vermydende ‚ aan den anderen Kant de nodige Uitvoerigheid dier Befshryvingen , door al te kortte zyn, niet benadeele, Nog moet ik hier iets byvoegen tot Voorkoming van verkeerde Denkbeelden, welken men zich van myn voorgihomen Werk mogt maken. _Mogelykzoude de een of ander moyner Lezeren, die het fraaie Hoogduitsch Infeten Werk van den Heere Röfel kend; zich konnen verbeelden, dat ik my van betzelve bediende, dewyl 'er in den eerften Opflag eenige Gelykheid tufJchen dit Werk en het myne fohynd te zyn; om nu een z0s danig ongegrond Vooroordeel weg te nemen, zegge ik woor cerfl: dat die fchynbaare Overeenkomf? alleen omtrent de Schikking en’t Formaat plaats heeft, en nog maar in Schyn beftaat , want in der Daad is ’er, dien aangaande, ook Onderfcheid tuf}chen beiden , zelfs verfchild ook myn Syfteem van dat des evengemelden Auteurs zo wel, als van alle anderen, gelyk in Vervolg van T'yd blyken zal, wanneer ik hetzelve int Licht geve, Doch dit flaa ik zeer gaarne toe, dat in de Manier van Uitgeving van myn Werk en dat van den Heere Röfel grote Overeenkomft is, maar doed dit ook wel iets tot de Zaak zelfs ? Voorzeker niets ! Aangaande nu bet wezentlyke vande Zaak, te weeten: de Afbeeldingen en Befchryvingen der Infeiten, beruige ik met een Woord van Waarbeid, dat ik my in't allerminfte niet daarby van ’t opgemelde, noch van eenig ander Infoten Werk bediene , noch ooit bedienen zal, gelyk dit ook ieder oordeels kundig Liefhebber zelfs, zonder myne Verzekering , zal ontdekken, door het eene ten genover het andere te flellen en beiden met malkander te vergelyken _Myne Lezers konnen zich derhalven ten vollen verzekerd houden, dat ik hun nooit andere Af beeldin= gen der Infeten, dan die ik zelfs naar ’t Leven tekene, en daarvan nooit andere, dan door eigen Ondervinding opgemaakte Befthryvingen zal mede deelen; en zo het al mogt gebeuren, dat ik uit andere Schryveren iets in myne Verhandelingen overnam, zalikhet ter goeder Trouwe melden, en nimmer eenig andermans WWerkvoor-bet myne verkopen. Eindelyk wenfche ik niets vuriger , dan dat deze tyre Onderneeming. flrekken moge ter Eere Gods en ter Opwekking van mynen Evennaaften, om nevens my een onzandig Vermaak te foheppen in het Onderzoeken en Befchouwen der minftgeachtte bezielde Iz. zens 5 op dat wy daardoor niet minder, dan door de Befpiegeling over de verhevener Werken der zichtbaren Schepping, in de Kennis der Goddelyken Wondermagt en Pys- beid meer en meer vorderen. en dus den groten Schepper ook în het geringstfchynende Schepzel verbeërlyken mogen. N E- NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Beeken elio elek he Bek EERSTE STUK. SSSSSSSSSSSSSS ESSE SSS SE EE: EERSTE VERHANDELING OVER DE DAG-VLINDERS van de EersTr BENDe, De NOMMER-VLINDER. Tab. LL. SLle Vlinders, of zogenaamde Kapellen en Uitjes, hoe verfchillende ze ook zyn, zo inGrootte, Couleur, Gedaanteen Tekening, ) als in Benaaming en Eigenfchappen, zyn in’t algemeen in twee HEMEL B Gellachten verdeeld, te weten: in *t Geflacht der Dag-Vlinderen , ent Geflacht der Nacht-Vlinderen, wolgens de twee natuurlyke en algemeene Byzonderheeden dezer Diertjes, hierin beftaande: dat het eene Geflacht den Dag, en het andere de Nacht bemind, of liever, dat de Dag-7lin- ders alleen maar over Dag , en de Nacht-Vlinders alleen maar ’s Nachts in Beweeging zyn, om Voedzel te zoeken en hun Geflacht voort te plan- ten. Verder verdeeld men zo wel het Geflacht der Dag- als het Geflacht der Nacht-Vlinderen in zekere Benden , uit Hoofde van byzondere Ei- genfchappen , het zy der Vlinderen zelfs, of der Rupfén en Pop- pen, waaruit ze voortkomen; ieder Bende beftaat wederom uit ver- fcheide Zoorten. Over de Nacht- Vlinders en hunne eigentyke Ver- deehng zal ik hier niet in ’ byzondere handelen , alzo ik het breed- voerig te doen gedenke, wanneer dezelven het Onderwerp myner Penne ‘zullen zyn. Maar wat-de Dag-Vlinders betreft , men verdeeld ze gevoe- gelykft in twee Benden, hebbende ieder Bende hare verfchillende Zoor- ten, welker Getal Niemand met Zekerheid kan opgeeven. Thans bepaale ik my alleen aan de Dag -Vlinders, vermits ons tegenwoordig Voorwerp, “namelyk de Nommer - Vlinder , een Dag-Vlinder , en wel van de Eerfte Ben- de, is. Doch eer ik beginne, dit Infeêt te befchryven, zal ik hier voeraf Jaaten gaan: A J. De 2 DAG-VLINDERS IN ï I. De Kenteekenen der Dag-Vlinderen en hunner Rupfen en Poppen in ’t al. gemeen, of van beide derzelver Benden. vervolgens in ’t byzondere: IL. De Kenteckenen der Rupfen, Poppen en Vlinderen van de eerfte Bende der Dag-Vlinderen. 1) leder Rups, waaruit een Dag-Vlinder voortkomt, beftaat uit 12 Rin- gen, den Hals en Staart mede daaronder, maar het Hoofd daarbuiten gereekend;ook zyn deze Rupfen nooit van minder, nog vanmeer, dan 16 Pooten voorzien. Het eerfte hebben ze met allen, doch het laatfte alleen met de meefte Nacht- Vlinder Rupfen gemeen. 2) Alle Ropfen der Dag-Vlinderen gaan nooit in de Aarde, maar houden zich altoos boven dezelve op, derhalven veranderen ze ook nooit on- der, maar altoos boven de Aarde in Poppen. Dit doen ook veele, doch niet alle Rupfen der Nacht-Vlinderen. 2) De Rupfen der Dag- Vlinderen fpinnen zich niet in, wanneer ze ver- anderen zullen, derhalven vind men ook haare Poppen in de opene Lucht geheel vry en met geen Webbe of Spinzel bedekt. 4) Doch altoos is het Achterend dezer Poppen door middel van eenige Draaden ergens aan vaft gehecht. 5) Alle Dag- Vlinders zyn van zulke Horens, of Sprieten, voorzien, welken aan’ uiterfte End een Knobbeltje hebben, of ook wel als Knots= jes van Gedaante zyn. 6) Ze zetten altoos, als ze ruften, of ftil zitten, de Vlerken overend, of houden ze, gelyk men het noemen kan, geflooten. 7) De Dag- Vlinders paaren nooit anders, dan in de Vryheid, in tegen- deel opgeflooten, fchoon anderzins ruim en luchtig genoeg geplaatst zynde, weigeren ze het volftrekt; ja indien een Dag-Vlinder-Wyfje reeds inde Vryheid gepaard, maar nog geene Eieren gelegd heeft, en daarna gevangen word, zal het zich geenszins van zyne Eieren ont- laften, maar dezelven liever by zich houden en fterven. 8) Eindelyk is ook de Zucht naar 't Licht de kennelykfte Eigenfchap al- ler Dag-Vlinderen ,alswaarvan zy hunnen Naam dragen. Ze zyn al- leen maar over Dag in Beweeging en ’s Nachts in Ruíte, zodanig „dat men ze alsdan ook met de Vingeren kan vangen, en dat ze aangeraakt wordende niet weg vliegen, maar als met een diepen Slaap bevangen zyn. Zybeminnen het Licht zo zeer, dat ze zelfs over Dag zich wei- nig laaten zien, als de Zon niet fchynd; doch deze met haar verkwik- kend Licht het Aardryk begroetende, geven die Vogeltjes daarover als ’t waare hunne Bleidfchap door hunne tierige Vlugt te kennen, vertoonende teffens aan den Menfch hunne Schoonheeden , als zon= nenklaare Bewyfen der Almagt en Wysheid des Scheppers. Hierop toepaflelyk word by zekeren Poëet een Dag « Vlinder dus zingende in» gevoerd : Ni VANDEEERSTE BENDE. 7u. L 84 Nil mibi cum tenebris, fi nox, fi nubila, claudor , Soli me pando, Sol mibi folus amor. Hetwelk ik dus verduitfche: Ik hebbe niets te doen met Duifterniffen, Maar fluite my voor Wolk en Nacht; De Zon, myn eenig Lief, kan ik niet miflen, Voor haar ontfluit’ ik myne Pracht. ‚ Alle deze algemeene Kenteekenen vind men aan de rechte Dag-Vlin- dersen derzelver Rupfen en Poppen. Degeenen nu , welken niet alle deze Kenteekenen, maar wel eenige daarvan hebben , noeme ik Middel Infeêten, dat is te zeggen: zodanige, die de Dag- met de Nacht - Vlinders mengelen, waarvan ik breedvoeriger ter zyner plaatfe zal handelen. É II De Kenteekenen , der Rupfen, Poppen en Vlinderen van de Eerfte-Bende der Dag-Vlinderen, zyn, behalven alle de voorgemelde Kenteekenen der Dag- Vlinderen in ’t algemeen, nog de volgende in ’t byzondere: 1) Omtrent de Eieren, waaruit deze Infeéten voortkomen, kan ik my tot nog toe niet beroemen, dezelven van alle Zoorten der Vlinderen, die onder deze Bende behooren, gezien te hebben , maar degeenen , die ik kenne, zyn allen langwerpig rond, overendftaande, graen van Cou- leur, ongemeen glanzig en geribt; doch dit laatfte kan men , wegens derzelver Kleinheid, niet met het bloote Oog , maar wel door een ma- tig Vergrootglas zien, 2) Alle Rupfen van deze Bende zyn Doorn-Rupfen, datis: zulke Rupfen, welke van Doornen, of liever van zodanige Uitfteekzels voorzien zyn, ‚ die naar Doornen gelyken, hebbende ieder Doorn op de Punt en ter Zyden fyne Haartjes; daarenboven zyn deze Rupfen overal, doch on- der ’t Lyf wat minder, met korte en ftyve Haartjes bezet. 8) Doorgaans hebben ze Hoofden van Gedaante gelyk men een Hert ver- beeld, welken mede geheel ruig , of van korte ftyve Haartjes , als Puntjes, voorzien zyn. 4) Ten Tyde harer Verandering begeven ze zich aan het een of ander Uitfteekzel, daar ze vry en onbelemmert konnen hangen; onder het- zelve maken ze haar Achterend, door Middel van eenig Spinzel, vaft, laaten alsdan alle de Pooten los, en dus met het Hoofd naar beneden hangende veranderen ze in Poppen. 5) Alle Poppen van deze Bende hebben aan ’t Hoofdenend twee Punten, welken aan zommigen zeer fpits, maar aan anderen ftomp zyn, behal. ven deze hebben ze nog andere Punten ter wederzyde en langs den Rug. 6) Op den Nek hebben ze doorgaans de Gedaante van een Gryns met een gebocchelde Neus. \ 7) Ze zyn meeft allen met goude vl. met zilvere Vlakken, Knopjes S 2 en af DAG-VLINDERS en Puntjes vergierd, ja zommigen zyn geheel als vergald , om welke Reeden ze in ’t Latyn Aurelie of ook Chryfalides genoemd worden. 8) Alle Vlinders van deze Bende hebben maar vier volmaakte Pooten, en in plaats der twee voorfte Pooten zyn ze van twee Stompjes voor- zien, die geene Klaauwtjes of Haakjes hebben, en derhalven in’tlopen en klouteren van geenen Dienft zyn, maar ze gebruiken dezelven , om den Angel, of Zuiger, daarmeedete veegen, en vrye Raan voor hem in de Bloemen te maaken, waaruit ze hun Voedzel haalen. 9) Deze Vlinders, wanneer ze geboren zyn, of liever , wanneer ze hun Poppe-Vlies verbrekende ter Wereld komen, laaten een bloedrood Vogt vallen. f Ik gaa nu over tot de Befchryving van ons tegenwoordig Infeét, den Nommer-Vlinder, een der fraaifte Dag-Vlinderen, die wy hier hebben. HES Deze Vlinder neemt, gelyk doorgaans alle anderen, zyn Begin uit een Ei. Het gebeurd zeer zelden, dat men deze Eieren vind, want behalven dat ze maar zeer klein en groen , en dus byna van dezelfde Couleur zyn, als de Brande Netel Bladen, daar ze de Moeder op legd , zo vind men ze ook maar enkeld, en derhalven kan men dezelven ligt over *t Hoofd zien. Schoon ik ook al voorlang de Nommer- Vlinders en derzelver Rup- fen in Overvloed had gevonden , konde ik echter de Eieren daarvan niet magtig worden; evenwel is het my eindelyk gelukt, dat ik den 6. July 1755. een zodanig Eitje hebbe gekregen , en wel op het Moment, dat het Vlinder-Wyfje hetzelve leide, dit zowel, als nog eenige anderen van de- zelven, welken ik naderhand vond, doch die waarfchynlyk eerder, dan het evengemelde, gelegd waren, zyn ook by my uitgekomen , en ik hebbe ’er de Vlinders van gekreegen, zo dat ik nu den geheelen Levens- loop, of de verfcheidene Veranderingen en Levensftaaren van dit Infeêt, uiteige Ondervinding mynen Lezeren kan mede deelen. kh O Ik hebbe zodanig een Ei in zyne natuurlyke Grootte en Couleur op Tab. 1. Tab. L by Fig. 1. afgebeeld , maar de Glans, dien het heeft, kan niet Fig. 1. nagebootft worden, het glinfterd als een Brokje Kriftal en door een Ver- Fig. 2, grootglas befchouwd vertoond het zich als Fig. 2. men kan alsdan duides lyk zien, dat het 8 Ribben, of verheeve Streepen heeft , dit, gevoegd by den ongemeenen Glans, maakt een’ vreemdere en teffens fraaiere Ge- daante uit, dan die der Eieren van grote Vogels. Zo wonderbaar doed zich de Wysheid en Almagt Gods voor , ook in het Geringe en Kleine; evenwel gaan wy deze Dingen met Verachting voorby, wy zyn gewoon ; ons Oog maar te veftigen op hetgeen voorts een groote Vertoning maakt, maar wy doen dwaazelyk en onze Achteéloosheid is onverfchoonlyk. Hecft dan God wel zonder Reeden zulke Volmaakt- en Schoonheeden in het Kleine gewrogt? Geenszins! Wat Reeden zoude Hy ’er dan anders voor gehad hebben, dan dat wy Zyne Grootheid ook in de Kleinheeden dus er- vaNDE EERSTE BENDE. 7ub 1. 3 erkennende dies te opmerkzaamer de Wonderen van Zyn eeuwig Alver: mogen mogten befchouwen en Hem in Zyne Werken verheerlyken. Is dit het Oogmerk des Scheppers, zo is-het onze Pligt, dat wy daaraan vol: doen, te meer, om dat wy ’er zelfs Belang by hebben, nademaal waar- Iyk God nooit iets anders van ons-eifcht, dan ’tgeen tot ons eigen Beft verftrekt; Want zoude’er wel geen Zegen voor ons opgefloten zyn in de Overweging der Werken Gods? Zoude ons Vertrouwen op onzen God niet merkelyk moeten verfterkt en ontvonkt worden , wanneer‘wy zien , dat ook het geringfte Schepzel waardig geacht word, een Voorwerp der Goddelyken Voorzorge, Goedheid en Wysheid te zyn? Konnen wy daar- uit niet dit overtuigend Gevolg trekken : dat de Goedertierenheid en Voorzorge Gods over ons oneindig krachtdadiger moet zyn, nadien wy .… oneindig meer Aandeel, dan de reedenloofe Creatuuren , aan zyne Ontfer- ming hebben? Moet dan eindelyk ook deze Overtuiging ons niet ten hoogften verplichten, den eeuwig menschlievenden God: met de levendig- fte Dankbaarheid en Wederliefde te verheerlyken, dat is te zeggen: on= berispelyk en welbehaagelyk voor zyn Aangezicht te wandelen ? En wat hebben wy alsdan anders van zodanigen Wandel te wachten, dan tydelyk en eeuwig Voordeel, volgens de Beloften der eeuwigen Waarheid? Be- lang genoeg, en overwaardig genoeg, om ‘er na te trachten! Volgd nus zo groot een Zeegen, laat ik het gering maken, volgd maar eenig zede- Iyk Nut uit het aandachtig Overwegen en Onderzoeken der Wonderen Gods, thans niets te gedenken van het onfchuldig Vermaak, dat onmid- delyk daarmeede gepaart gaat, nog van de- daaruit voortkomende meers dere Kennis in de Natuurkunde , nog van meer andere Nuttigheeden ; zo is het immers te beklagen, dat men door Achteloosheid in dezen zyn eigen Beft verwaarloosd en dus het Oogmerk Gods verydeld. Ja wat meer is, dat men alzulke Wonderen der eindelozen Wysheid- en Almagt, die- njet minder, zo niet meer, in de geringfteen kleinfte, dan in de grootfte Voorwerpen der Natuur uitmunten, niet alleen zonder Opmerkzaamheid , maar wel veeltyds met Verachting voorby gaande zelfs den groten Schep- per in het Schepzel beleedigd. Waarlyk een Blyk van flechte Eerbiedig-- heid tegen God, een Gedrag, den Stervelingen zo onbetamelyk, als on-- mogelyk om te verantwoorden! Ik laat het ter verdere Overdenking aan: een ieder over , en keere nu, na-een weinig uitgeweid te hebben, weder tot onze tweede Figuur, daar wy boven op het vergroote Eieen ronde: Fig, a: fwarte Vlak zien, die veroorzaakt word door het Hoofd der Rups, dat aldaar geplaatft isen fwart zynde door den Dop’ heen fchrynd ;- hier opend de Rups ook het Ei, wanneer hare Tyd gekomen is, om doortebreeken en geboren te worden. Dit gefchied, volgens myne Ondervinding, op. den agtften Dag, na dat het Ei gelegd is geworden. Het jonge Rupsje: geboren zynde bevind zich dan op een Brande. Netelblad , zyne eigent- lyke en eenigfte Koft, en is alzo voorts van Voedzel en Verblyfplaats voorzien , als waarvoor zyne Moeder En ’t plaatzen van ’tEi gezorgd HE 3 e5. Fig. 3. 6 DAG-VLINDERS het is ook van het Oogenblik zyner Geboorte af in ftaat, zyn Voedzel zelfs te konnen nuttigen, welk Vermogen de goedertierene Schepper aan het Dier gegeven heeft, doordien de Moeder niet in ftaat is, dit haar Jonkje te konnen voeden , gelyk anders de Vogels doen, ja ze is zelfs zomtyds reeds geftorven, eer het ter Wereld komt; zy moeid zich derhal- ven ook in geenen deele meer met hare Eieren, na dat zy ze gelegd heeft, maar in ’t plaatfen van dezelven wel voorzichtig en moederlyk gehandeld hebbende, als het eenigfte dat zy ten hunnen befte konde doen , laat zy. de verdere Zorge voor haar Krooft aan de Voorzienigheid over. 0 Be De jonggeboren Rups gaat ten eerften aan *t Eeten en bezorgd zich tef= fens eene Woning , de Schepper heeft haar het Vermogen gegeven, om fyne Draaden te fpinnen, door dit Middel trekt ze een Blaadje in de rond= te en losjes zamen, laatende het gemeenlyk voor en achter open; ik heb ereen by Fig. g. afgebeeld, Hetzelve verftrekt haar dan een Huisje, dat hoe langer , hoe luchtiger word , vermits de Rups zich teffens daarvan verzadigende het vol Gaten maakt, zo lange tot dat ze 'er niet meer in kan huisveften, alsdan begeeft ze zich op een ander Blad en leefd daar- meede, gelyk mer het vorige, derhalven als men deze Rupfen begeerd te vinden, moet men ze in de zamen getrokkene Brande- Netelbladen zoe= ken, men zal in een Blad ook niet meer dan eene vinden. ie _ Deze Eigenfchap, van zich in de Bladen te verbergen , hebben niet alle Dooren- Rupfen , en het fehynd my toe, dat onze Nommer - Vlinder- Rupfen zulks doen alleen uit eene ingefchapene Zucht tot de Eenzaam- heid, en niet om eenig Gevaar te ontwyken , want ze zyn aan geen’ meer- dere Ongemakken blootgefteld, dan andere Dooren- Rupfen, die vry en onbedekt op de Bladen wandelen; ze fchynen ook uitterlyk al zo fterk van Natuure te zyn, als deze, om Koude en Hitte te konnen verdragen’, voorts weet men uit de Ondervinding, dat ze rykelyk zo veel als andere Dooren - Rupfen met het Zaad van kleine Vliegjes worden bezet en daardoor vernield, vermits hare Woningen zo vaft en dicht niet ge- timmerd zyn, dat zulke ongenoodde Gaften niet daarin zouden konnen komen, en haar een Bezoek geven van een dodelyk Gevolg; Zodanige Verfchuiling dan onzen Rupfen tot geene Veiligheid tegen hare Befprin- gers verftrekkende , moet ‘er een’ andere Reede zyn, waarom zy zich verbergen, en deze, gifle ik, is alleen hare natuurlyke Neiging tot de Eenzaamheid. Ik hebbe voorheen reeds gemeld, dat men de Eieren der Nommer.-Vlinderen enkeld vind, derhalven behoren deze Rupfen ook on- der de Eenzaamen, want het is den Liefhebberen bekend, dat men alle Rupfen , voortkomende uit Eieren , die enkeld gevonden worden , Een-, zaame noemd ; gelyk de anderen , welker Eieren men by Schooltjes, of Hoopjes vind, Gezellige genoemd worden; deze blyven ook meeftal, zo lange ze Rupfen zyn, by malkanderen , maar de eerftgemelden zyn al akk jj toos vaNDE EERSTE BENDE. Juh. I. 7 toos verftrooit en leiden een eenzaam Leven. Dit doen dan ook de Nom- mer: Vlinder-Rupfen van den Beginne af ‚ tot dat ze ophouden als Rup- fen te leven, zelfs geven ze ‘er ook nog Blyken van ter Tyd, dat ze zich gereed maken , om in Poppen te veranderen, gelyk wy in ’t Vervolg zullen zien, thans moeten wy ze in haren Rupfen-Staat nog wat nader befchouwen. Nd Omtrent den Groei dezer zo wel, als aller anderen Rupfen en der meefte Infeêten , ishet aanmerkelyk en iets byzonders , dat zy daarin van alle andere Dieren onderfcheiden zyn ; want alle Deelen van andere Dies ren groeijen door ’t Voedzel, dat ze nuttigen, in tegendeel worden alleen maar de inwendige Deelen der Rupfen gevoed en daardoor uitgezet, of. vergroot, maar de uitwendige, als het Hoofd en het Vel, groeijen niet, derhalven, naar mate de Rups van binnen groeid, word haar buitenfte Omflag te klein en moet eindelyk geheel wyken ; dit gefchied dan ook, en wel meer dan eenmaal geduurende hare Leeftyd, hetwelk men Zervel- len noemd, en dat op de volgende Wyze toe gaat: Eenigen Tyd voor de Vervelling houd de Rups op met eeten en blyft een of twee Dagen ftil zits ten, met zommigen duurd het ook wel langer; middelerwyl zonderd zich van binnen het nieuwe Vel van het oude af. Agter het Hoofd, of inden Nek fweld de Rups op , vermits aldaar het oude Vel door het nieuwe Hoofd fterker gefpannen en uitgezet word, aan de gladden, of zodanige Rupfen , die geene Doornen hebben , nog geheel ruig zyn, fchynd het nieuwe Hoofd ‘er duidelyk door. Het oude Hoofd fcheid zich hoe langer. hoe meer af; eindelyk fplyt het oude Vel in den Nek open en alsdan komt het nieuwe Hoofd ten Voorfchyn , benevens de voorfte Ringen en Pooten der Rups, die vervolgens door herhaalde Pogingen het oude Vel geheel ha agteren afltrookt en in een nieuw Kleed verfchynd, hetwelk , wat on- ze tegenwoordige Rups betreft, van ’t oude in Couleur en Aanzien niet verfchild , alleen maar is het Hoofd nu ongelyk groter, ook zyn de Door- nen en Haartjes veel langer dan de vorigen , welke uitwendige Deelen ook dezelfde Grootte houden, zo lange , tot dat de volgende Vervelling. gefchied , fchoon de Rups zelfs intusfchen groeid of groter word. Merk- waardig is het, dat de nieuwe Doornen en Haartjes in de ouden, als in: Kokertjes, of Scheeden befloten zyn en onder’tVervellen daaruit gehaald’ worden, dus blykt het, dat deze Deeltjes hol zyn, hetgeen dan inzon- derheid ten Opzichte der ongemeen fyne Haartjes , die men: naauwelyks- met het Oog bereiken kan , wonderbaar en onbegrypelyk is. Wie er= kend in dezen niet de Hand van eenen almagtigen Schepper ? Wat Mensch is in ftaat, zulke onbefchryfiyk tedere Buisjes na te bootzen 2 Immers alle menfchelyke Konft, Schranderheid en Vermogen moet voor: diergelyke Konftwerken des Allerhoogften fwigten en befchaamt ftaan! . 6 Onze Rups verveld zynde en daarna nogeen Wyle geruft hebbende gaat: _we- Fig. 4. sen Ó, s DAG-VLINDERS wederom aan *t Eeten en laat zich de Brande-Netelbladen wel maaken Alle Rupfen zyn niet doorgaans aan even veel Vervellingen onderworpen, doch allen, die van eenerley Zoort zyn, en in een zelfde Saizoen uitko- men , ondergaan-ook een gelyk Getal der Vervellingen, maar dit is mede niet alle Jaaren hetzelfde. De Nommer- Vlinder- Rupfen vervellen ge- meenlyk vier maal, en dewyl baar Rupfen-Staat niet lange duurd, ver- mits ze fchielyk groeijen, zo volgen de Vervellingen ook kort op malkan- der, nochtans met een evenredige Tuffchenpoozing ; ik hebbe ze aan twee dezer Rupfen, die den r2 July 1755. uit de Eieren kwamen, in de volgendeOrde waargenomen: Ben 14 dito gefchiedde hare eerfte Ver- velling ; den 17. dito de tweede; den er. dito de derde; en den 26. dite de vierde, toen aaten en groeiden ze nog tot den 5. Auguft. als wanneer ze hare volkomene Grootte en geheelen Rupfen Ouderdom bereikt heb- bende geen Voedzel meer nuttigden , maar zich gereed maakten , om overtegaan in een’ tweeden Staat, t'eenemaal verfchillende van den vorigen, ik zegge: om als Schepzels te verfchynen, die geenszins na Rup- fen gelyken, met een Woord: om in Chry/alides, of zogenaamde Poppen te veranderen, welke Gedaantewiffeling den 7. Aug. gefchiedde. Hieruit blyke, dat deeerfte Levens- Staat van ons tegenwoordig Infeét, te weeten: de Staat van Rups, maar ruim 3 Weeken duurd. Wyders hebbe ik aangemerkt, dat de bovengemelde regelmatige Orde van Vervelling en Groeying ook de algemeenfte by deze Soort van Rupfen is, behoudens dat het Saifoen geene Verandering daarin maake, nog dat men niet verzuime in ’% Fokken dezer Diertjes hen altoos van genoegzaam en wel van versch Voedzel te voorzien en ze ruim en luchtig te plaatfen. e 7. Ik hebbe onze Rupfen in hare volkomene Grootte , natuurlyke Cou- sleur en Gedaante. by Fig. 4. 5. en 6. naauwkeurig afgebeeld , dus zoude ik daarmeede konnen volftaan , zonder eenige verdere Befchryving ‘er van te geven, nochtans oordelende, dat dezelve niet geheel overvloe- dig zoude konnen zyn, maar wel tot meerder Opheldering dienen, zal ik ze zo beknopt, als doenlyk, hier laten volgen: De Nommer - Vlinder- Rupfen hebben doorgaans fwarte en geheel en al met korte ftyve Haart- jes bezette Hoofden, van Gedaante omtrent gelyk men gemeenlyk een Hert verbeeld; haare Lichaamen beftaan elk uit ro Ringen, of Leden, *t geen ze met alle andere Rupfen gemeen hebben; en zyn voorzien van z6 Pooten, namelyk: van 3 Paar fpitze, of Voor-Pooten, 4 Paar dikke, of Middel Pooten, anders ook Buik-Pooten genaamd, en 1 Paar Achter- Pooten, welken men de Nafchuivers noemd; de eerften, of de 6 fpitfe Pooten, {taan onder de drievoorfte Ringen; de acht dikke, of Buik-Poo- ten, zynaan.den zesden, zevenden, achtften en negenden Ring valt; en de twee achterften onderfchragen den Staart, of laatíten Ring. leder fpic- fe Poot is op zich zelven een Haakje , maar elk van de overige Pooten heeft van onderen verfcheide fyne Haakjes, waardoor ze in {taat zyn, zich nine ee plien Joya bilindte! a. Lig ZO. P/, DT Colepyp ad ver dal. afleidt vANDE EERS TE BENDE. Tab. L 9 zich aan alles vaft te konnen hechten. De Rups kan de Ringen verwy- deren en zamentrekken, door welk Vermogen ze hare Pooten verzet, en zich van de eene Plaats na de andere begeeft, want de Pooten, en wel voornaamelyk de Buik-Pooten en Nafchuivers geene Gewrichten heb- bende , om zich voor- of achterwaards te buigen, maar wel zydwaardste- gen malkander te duwen, ook zich in te trekken en uitteftrekken, zou- den tot de Beweeging , of tot den Gang des Diers t'eenemaal onbekwaam zyn, ten ware ze niet, terwyl ze zich intrekken , teffens ook door de Rin- gen, daar ze aan vaft zyn , opgeligt , en voor, of achterwaards gezet wierden. In den ruftenden Stand trekt de Rups hare Ringen digt aan malkander en vertoond zich, gelyk by Fig. 6. tamelyk dik. Verder hebben Fig. 6 deze zo wel, als alle andere Rupfen, de gewoone 18 Luchtgaten, name- lyk 9 ter wederzyde; ze zyn geplaatft aan den eerften, vierden, vyfden, zesden, zevenden , achtften, negenden , tienden en elfden Ring, maar de tweede , derde en laatfte zyn altoos zonder Luchtgaten ; ze vertoonen zich hier als fwarte Stippels, hebbende rondom een witten Kring , wan- neer de Rups donker van Couleur is, maar deze licht zynde , gelyk die by Fig. 6. kan men de witte Kringetjes niet onderfcheiden. Wonderbaar en zeer aanmerkenswaardig is het, dat deze Luchtgaten, of liever Stip- peltjes, want met het bloote Oog kan men ’er geene de minfte Opening in zien, gefchikt zyn tot de Ademhaling der Rups, die, gelyk ook ge- noegzaam alle andere infeêten , hierin t'eenemaal verfchild van de meefte, en mogelyk van alle andere levendige Schepzelen, want in plaats dat deze den Adem door de Keel halen, zo trekt de Rups door de gemelde Gaatjes de Luchtin zich, ’t geen in den eerften Opflag zeer zeldzaam en byna ongelooflyk fchynt te zyn, vermits men zich van zodanige wonderlyke en ongewoone Ademhaling geen Denkbeeld kan maken ; de Waarheid dier Zaak kan echter niet meer in Twyffel getrokken worden , nademaal de- zelve door zulke Proefnemingen onderzogt en beweezen is, welken niet alleen befliffende zyn, maar ook altyd en door ieder een konnen gedaan worden ; Doch ik zal my thans by deze Stoffe niet langer ophouden, alzo ik van Voornemen ben, in Vervolg van Tyd de Luchtgaten zo wel, als andere fubtile in- en uitwendige Deelen der Infeêten door goede Ver- grootglafen zelfs te onderzoekenen naar ’t Leven aftetekenen, vervolgens by Gelegenheid , met diergelyke Waarnemingen en Afbeeldingen myne Verhandelingen en Plaaten te verryken. De zogenaamde Doornen onzer Rups zyn middelmatig lang en 65 in Getal, ook kringsgewyze op de Ringen naar derzelver Beloop in de volgende Orde geplaatft: De eerfte Ring heeft 'er geene, op den tweeden ftaan 4, op den derden ’t zelfde Getal, en ieder van de volgende zeven Ringen heeft ’er: zeven, op den elfden zyn 'er 6, waarvan de twee middelften korter dan de anderen en wat meer achteruit geplaat{t zyn, de laatfte Ring, of de Staart, draagd 'er twee. Ider Doorn heeft rondom van beneden na boven toe eenige enkelde onge- meen fyne en{fchuin overend{taande ruk Daarenbovenzyn deze, ge b To KE DAG AVILINDER:S Iyk-alle Doorn- Rupfen, overal, doch van onderen ongelyk minder, dan boven op het Lyf, met korte ftyve Haartjes, of liever Puntjes, als bee zaaid, ftaande ieder op een Knopje aan de bovenfte Zyde der Rups, welke Knopjes niet verward en’ zonder Orde, maar wel kringsgewyze- naar ’t Beloop der Ringen geplaatft zyn, en degeenen , die zich aan de Boorden der Ringen bevinden, munten meer uit, dan de overigen, het- welk men beft kan zien, wanneer de Rups zich uitftrekkende hare. Rin- gen verwyderd, Wat de Couleur onzer Nommer- Vlinder Rupfen betreft dezelve is zeer verfchillende. De meeften, die ik gevonden hebbe, zyn of fwart, of van zulke Couleur geweeft , gelyk ze zich by fig. gen 5 vertonen; zeldzamer zyn die by ig. 6. men vind zeook wel, die groen- achtig , of ook aschgraauw, anderen min of meer rosachtig, en zommi- gen wederom anders van Couleur zyn. Dit maakt nochtans geen Onder- fcheid inde Vlinderen, die ’er uit voortkomen, zynde dezelven doorgaans van eenerley ‘Couleur en Tekening, behalven dat zommigen in het rode Perk op de boven - Vlerken noch een klein wit Vlakje hebben, waarmede verre de meeften niet vergierd zyn. De grote Verfcheidenheid in de ‘Couleur onzer meergemelde Rupfen zoude dikwils Oorzaak zyn, dat , als men dezelven vind, men niet zoude konnen weeten, van wat zoort ze waren, maar vermits ze doorgaans een zeker algemeen Kenteeken heb- ben, hoe zeer ze ook anderzins in Couleur verfchillen , zo kaa het nooit miflen , of men zal ze daardoor vanalle andere Rupfen konnen onderfchei- den5 Dit Kenteeken is een uit 6 Rhomboidibus, of langwerpige Ruiten be- dtaande bleekgeele Streep ter wederzyde van de Rups, nemende zyn Be- gin uit het Midden des vierden Rings en eindigende wederom in het Mid- den van den tienden Ring. Ik meene nu, het zaakelykfte omtrent deze- Raupfen verhandeld te hebben; wat voor ’*t overige hare Lengte, Dikte, Gedaante, Tekening, enz. aangaat, men kan dit alles, zonder verdere Befchryving, in de Afbeelding vinden. 2 É 28: Wy hebben dan onstegenwoordig Infeêtin zyne Rupfen-Gedaante, dat ds, in zynen eerften Levens- Staat, of liever in den Staat van Verachting, genoeg befchouwd. Het Schepzel is tot een verhevener Leven , en om verheerlykt te worden, gefchapen; maar ziet, het kan daartoe niet gera- ken, dan door Lyden, ja zelfs door een Sterven te ondergaan ‚ waarby Alechts een Bewys van Leven overblyft, dat zeer verborgen is. Doch hèt word eerlang wederom opgewekt, en verfchynt dan wel dubbeld leven- dig, en rykelyk vergierd met Pracht en Heerlykheid,. Onze Rups nu wars Zynde-der grove Spyze, die tot hier toe ‘haar Voedzel geweeft is, koud ten eenemaale op met iets te nuttigen, en maakt zich gereed, om in eene Poppe te veranderen, ik zegge: om:overtegaan in den Jydenden Staat „ waarin ze, als hulpeloos en zonder Tegenftand te konnen bieden, of teontvlieden „aan hare Vernielders, te weeten : de Spinnep, Oorwormen en Wespen ;aan de Woede der Windenen Regenvlagen, aanondraaglyke slat d Hit vANDEEERSTE BENDE. Tab. L ar Hitte en nypende Koude en andere onvermydelyke Ongemakken blootge- fteld is; en fchoon ook veele daardoor bederven en fterven, de Voorzie- nigheid nochtans bewaard altoos eenige tot Voortplanting van ’t Ge- {lacht , op dat het nooit te niet moge gaan. De Rups zoekt tot hare aan- ftaande Verandering een bekwame Plaats, deze is meeftal zo gefchikt , dat ze daaronder, als onder eene Zoldering kan hangen; een recht uit- dtaand Blad, een Steeltje, een overfteekende Plank „ of iets diergelyks verftrekt haar eene zulke Gelegenheid , ze maakt ’er Gebruik van, en laten het anders de Omftandigheeden der Plaatfe toe, zo geeft ze nog voor ’ laatft haare Neiging tot de Eenzaamheid te kennen; ze hecht ten dien einde de daaromtrent hangende Bladen door Middelvan eenige Draa- den losjes en luchtig aan malkander en maakt ’er, als het ware, een Ka- mertje van, roim genoeg , om ’er in te konnen hangen en de Gedaante- wifleling ondergaan. Hier ter Plaatfe dan blyft ze eenen, of een paar Dagen genoegzaam {til zitten , zynde den meeften Tyd in de Lengte uit- geflrekt, met de onderfte Zyde bovenwaards , en met den Rug , of bo: venfte Zyde onderwaards gekeerd, ondertuflchen maakt ze haar Achter- end door Middel van eenig Spinzel vaft, en vermits de Beginzelen der Poppe in de Rups reeds voorhanden zyn , en naar het Hoofdenend mer- kelyk in Dikte en Swaarte toenemen , zo word de Rups naar dien Kant ook fwaarder , ‘gevolglyk hoe langer hoe meer naar beneden getrokken; de Pooten konnen niet langer Tegenftand bieden ; dus ziet men , dateer{t het voorfte Paar los laat, daarna het tweede Paar, vervolgens het derde Paar ‚ en zo verder, tot dat ze allenlos zyn; hetgeen echter zeer langzaam toegaat en waarover wel eén halve, of heele Dag verloopt. Daar hangt dan het atme Schepzel met het Hoofd om laag, en met den Staart om hoog , want deze is door ’t Spinzel vaft gehecht, en wel zodanig, dat de Rups en vervolgens de Poppe „ die ‘er uit voortkomt , geenszins kan af- wallen „ hoe zeer ze ook door Weder en Wind geflingerd worden „ waar- vver men zich zo veel te meer verwonderen moet, nademaal dit Spinzel zo teder en gering is , dat men het naauwelyks zien kán, De Vertoning van eene dus hangende en op ’t Verafideren zynde Rups hebbe ik by Fig. Fig. 7, » z- afgebeeld. Zelden hangen deze Rupfen in dien Staat recht op en ne- der ; of loodrecht „ maar wel genoegzaam altoos eenigzins gekromd én binnewaards gebogen. Na dat de Rups eenen. Dag , of langer , aldus - gehangen heeft, begint ze na voren tee fterk te fwellen , hetgeen ik in Fig. 7. by a hebbe aangeweezen; hier in den Nek, is eigentlyk de Plaats g, daar het Vel van eenberft, enhet Hoofd der Poppe heteerft ten Voor- fchyn komt. Alvorens deze merkwaardige Verandering gefchied „ maakt de Rups verfcheide Stuipachtige Beweegingen , waaruit. men kan afnex men, dat ze vol Pyn moet zyn. Het Tydftip eindelykt gekomen zynde, dat de Gedaäntewifleling der Rups.beginnen zal; en dat het Vel nu in den Nek open berft; terwyl ook teffens het Hoofd in: tweeën fplyt, zo ‘heeft men in der Daad hier eén a Per Speêtakel ‚ wanneer. men dz 2 ziet, Fig. 8. Fig. 9. rz DAG-VLINDERS ziet, hoe wonderbaarlyk de Poppe ten Voorfchyn komt of geboren word, en hoe in tegendeel de Gedaante der Rups ten eenemaale verdwynd, Vermits nu dit alles onverwagt en fchielyk gefchied, gebeurd het zelden, dat men een Ooggetuige dezer Gebeurtenifle kan zyn , of men diend op het Tydftip der Verandering, als het naby is, naarftig te paffen, door geftadig de Rups in t Oog te houden, gelyk ik ook gedaan en derhal+ ven gezien hebbe , hoe het van den Beginne tot het Einde toe in zyn Werk gaat, te weeten aldus-: Zo dra het Velder Rups vaneen breekt ; komt onmiddelyk het Hoofdenend der Poppe ten Voorfchyn, helder groen van Couleur, glibberig en vochtig, om dies te beter uit het Rupfen- Vel te konnen glyen, hetwelk ze door herhaalde Pogingen naar achteren afltrookt, en er zich binnen-de Tyd van drie Minuten geheel uitwerkt; omtrent ter Helfte daarmede gekomen zynde vertoond zich deze Meta- morpbofis gelyk Fig. 8. Het afgeftrookt Vel valt naar beneden, of blyft in ’t Spinzeltje by den Staart der Poppe hangen, en is zo fterk in malk- ander gedrongen, dat het eer na een Brokje Vuilnis, dan naar een Rup- fen-Vel gelykt. De verfche Poppe heeft thans haar eigentlyke Geftalte nog niet, het voorfte Deel, of Hoofdenend, nog rondachtig zynde, zakt langzamer hand en word eenigzins fmalder , ook zetten zich de twee voorfte Knobbels, of Stompe Punten, wat meer uit, en het duurd in ’t geheel wel een half Uur, eer de Poppe hare volkomene Gedaante heeft; ze is alsnu nog groenachtig, veranderd echter eerlang van Couleur en vertoond zich dan, gelyk wy ze by Zig. g. zien. ’T zoude overtol- lig zyn, deze Poppe nader te befchryven , vermits ik dezelve naauw- keurig, ten aanzien der Gedaante zo wel;, als Couleur, hebbe afgebeeld; alleen maar diend omtrent dezelve het volgende nog aangemerkt te wor= den: De Zyde, mer b betekend, en na voren toe de Gedaante van een Gryns met eene gebocchelde Neus hebbende, is eigentlyk de bovenfte Zydeof Rug der Poppe en des in haar befloten leggenden Vlinders; zynde aan den anderen Kant, by c‚ de onderfte, of Buik- Zyde, aan welke de Zuiger of Tong, Pooten en Sprieten van den toekomenden. Vlinder langs de Borft uitgeftrekt en dicht aangefloten leggen, de Zuiger in ’t midden, ter wederzyde van denzelven de Pooten , en langs dezen de Sprieten. By d is het Bekleedzel van de linker Vlerken, zynde het andere van derech- ter Vlerken hier van *t Gezicht afgekeerd, onder deze Bekleedzelen leg- gen de Vlerken des Vlinders, en alle deszelfs Deelen zyn op de volmaakt- fte Wyze en onbegryplyk konftig in de Poppe befloten. Ziet daar, een wonderbaarlyk Schepzel ! nog kort geleden was het een kruipende Worm, of Rups, nu gelykt ’t ’er in ’t geheel niet meer na, en het is nochtans een en hetzelfde Dier. Zoude er ook wel Leven in zulk eene Poppe [de natuurlyke meene ik,] zyn? Naar den uiterlyken Schyn niet , maar men rake ze eens zachtjes aan, ze zal zomtyds zo onbedenklyk rad trillen ,dat men ‘er naauwlyks het Oog op houden kan ,en dit isher eenigfte Middel, waardoor ze hare Befpringers tracht van zich af te houden, maar het VANDEEERSTE BENDE Tu.L 53 het wil niet altyd helpen, ze zyn te ftout, en worden’ zo: ligt niet afge fchrikt, om hunne Prooy te laten varen. en Ok %: Is nu ons. Infeêt in ’t Somer. Saifoeneene Poppe geworden, zo hangt dezelve in dien Staat gemeenlyk omtrent drie Weeken, maar in *t Najaar deze Verandering, gefchied-zynde, blyft de Poppe den geheelen Winter over hangen. Dein haar wonende Vlinder komt binnen die Tyd , en wel in ’teerfte Geval fchielyk, en in. *t laatfte, langzaam tot zyne Ryp- heid, welke ook zomtyds wel door de meer of minder warme Gefteldheid der Lucht eenigzins verhaaft, of vertraagd word. Een onfeilbaar Ken- teeken van de nabyzynde Geboorte des Vlinders is: dat de Couleuren zy- ner Vlerken door hunne Bekleedzelen een paar Dagen van te vooren be= ginnen door te fchynen en zich hoe langer, hoe duidelyker vertoonen, als mede, dat de Ringen der Poppe , waarin het Achterlyf van den Vlin= der beflooten is, zich merkelyk verwyderen, ten Bewyze, dat nu allede Deelen des rypzynden Vlinders fterk uitgezet worden en het Poppe-Vlies hem niet langer kan herbergen , weshalven ook hetzelve eindelyk berften moet. Dit Tydftip dan der derde en laatfte en tevens voortreffelykfte Verandering van ons Infeét gekomen zynde, fplyt de Poppe boven op ’t Hoofd vaneen, als mede ter plaatze„ daar de Sprieten des Vlinders langs de Borft uitgeftrekt leggen. De Vlinder zich voorwaards beweegende duwd het gefcheurde Poppe - Vlies. van malkander en dus zynen Kerker verbrekende baand hy zich den Wegter Vryheid in een nieuw, in een verheerlykt Leven. Zyne eerfte en fterkfte Poging is, om nevens het Hoofd en de Sprieten ook zyne Pooten naar buiten te brengen, want deze vry zynde en zich buiten aan ’t Poppe Vlies vaft gehecht hebbende dienen. hem tot Steunzel, om verder den geheelen Reft ’er uit te halen. 10 De Vlinder is nu gebooren en geheel en al van zyn Poppe Vlies bes vryd, hy verlaat het echter nog: niet ten-eenemaale, maar houd het vaft en blyft 'er nog een Wyle, metde bovenfte Zyde onderwaards gekeerd, aan hangen; deze Manier van Hangen, het zy aan ’v Poppe: Vlies, of aan iets anders, is voor den verfchen Vlinder zo noodzakelyk, dat ander- zins, by Gebrek van zodanige Gelegenheid, zyne Vlerken nimmer hun- ne behoorlyke Gedaante konnen krygen, en hy gevolglyk voor altóos een Kreupel moet blyven 5, want als de Vlinder ter Wereld komt, zyn de Vlerken nog wanftallig en geenszins- in. Orde, maar hangen by hem ne=- der alseen paar wyde Broeken, gerimpeld en flap ; doch ze zyn dan ook nog vochtig en lenig, hetwelk tot hunne Herftelling volftrekt nodig is, gemerkt dezelven, terwyl ze dus vochtig zyn', ’t geen echter niet lange duurd , merkelyk zakken en zich fterk uitzetten , (of wil ik het groeie jen noemen ?) ook vlak worden en alzo hunne volmaakt fchoone Gedaante verkrygen; men moet derhalven den Vlinder , in deze Omftandigheid zynde,. vooral niet {tooren „ wenn worden zyne Vlerken droeg. ei 3 yis, Fig.1o. Fig.in. 14 Jr  DAG:VLINDERS ftvf, eer ze in Orde gebragt zyn, en konnen gevolglyk nooit herfteld worden. Is in tegendeel alles naar den Eisch toegegaan, en de Vlinder zelfs uit de Natuure niet gebrekkelyk, zo geraakt hy wel haaft tot Volko- menheid en in Staat om de Lucht te konnen doorklieven, doch zo lange hy hier nog vertoefd , houd hy zyne Vlerken geflooten , dat is: hy heeft Ze overend gezet; of, gelyk men het noemd, opgeklapt, hetgeen hy altoos doed, wanneer hy {til zit, of in Rufte is , vertoonende zich dan, gelyk wy-hem by fig. 1o. zien; ik hebbe aan deeze Af beelding, om ze met het Origineel, te weeten: met de Natuure, te doen overeen- komen, veel Vlyt en Moeite befteed, gevolglyk ook aan *t nabootzen der uitmuntende Schoonheeden , waarmeede zyne Vlerken van onderen, (of wil ik het liever noemen: van buiten?) vergierd zyn, ik behoeve derhal: ven niet, hunne ongemeene Tekening en fraaijeCouleuren, noch ook de Gedaante des Vlinders en zyner Deelen, te befchryven, fchietende bui- ten dat in dergelyken Geval het Vermogen der Penne verre te kort by de Werking van ’t Penfeel; alleen maar moet ik hier Gewag maken van zekere fwarte Trekken, of Vlakken, die zich aan de onder- Vlerken, omtrent in ’t Midden, vertoonen , en eene ruwe Gedaante van ’t Nom: mer 78 hebben, zwemende zomtyds ook wel naar 98, op den rechter- Vlerk is dit Nommer volgens de gewone Orde geplaatft, (ziet de boven- gemelde Figuur) maar op den linker Vlerk ftaar het anders om, gelyk het dus ook met alle andere Trekken, Vlakken en Tekening van eener- lei, of over malkander ftaande Vlerken , gelegen is. Uit hoofde dan van deze Nommer- Gedaante word onze Vlinder by den Liefhebberen de Nommer - Vlinder genoemd. | Heeft ons nu deze wonderfraaye Vogel in den ruftenden Stand de rys ke Cieraaden aan de onderfte, of. buitenfte Zyde zyner Vlerken laten zien; ftraks zal hy, dezelven uitbreidende, ons ook hunne Pracht aan de boven Zyde vertonen. ‘Het eerfte vriendelyk Gelaat der Zonne brerigd hem in Beweeging, hy kwyt zich van ’t Vermogen zyner Vlerken en vers laat nu ten eenemaale de Plaatfe zyner Geboorte ; hy ftygd, de Lucht doorklievende, vrolyk in de Hoogte, om, als het ware, Hulde te bies den aan de aanminnige Koningin van den Dag, en ziet, hy vertoond zich dan, gelykik hem by Fig. rr. met alle mogelyke Naauwkeurig= heid hebbe afgebeeld. Hierby diend aangemerkt te worden, dat op de grote donkere Partyen der Vlerkén van den wezendlyken Vlinder een aarigenaame Weerfchyn fpeelt, meer of minder fterk , naar maate het Licht daarop werkt; welken Glans echter, noch ook anderzins de Le« Vendigheid der Coulenren, geen Sterveling kan nabootzen; zo fchiet al- toos de menfchelyke Konft verre te kort by 't Vermogen der Natuure, of liever, des almagtigen Scheppers. DEF _ Laat ons tháns nog het een en ander, aangaande de Levenswyze van Onzen Vlinder gade {laan. Wel te recht heet hy een -Dag:Vlinder , ge el > ä ly vAN DE EERSTE BENDE Zu. zj lyk alle anderen van zyn Geflacht, want nooit anders, dan over Dag ; vind men hem in Beweeging, en zelfs nog maar alleen by helder Weer en Zonnefchyn. Hy brengt zyn verheven en verheerlykt Leven in Vro- lykheid door ; wy houden hetzelve wel, in Vergelyking by ’t menfchelyk Leven, of by dat van veele andere Dieren, voor zeer kort, gemerkt ‘het naauwelyks drie of vier Weken. duurd; maar vermits daardoor alle de Eindens bereikt worden, waartoe het gefchikt was, is het in dien Opr? zichte van al zo langen Duur, als dat der eerft gemelden. „Wy hebben gezien, dat ons Infeêt in zyn’ eerften Levens- Staat als een verachtelyke Worm , of Rups, flechts «grove Spyze, te weeten „ brandenetel “Bladen nuttigde ; maar het Schepzel nu herboren en een nieuwe Creatuur gewore den zynde is ook zyn tegenwoordig Voedzel zo veel te edeler ; de fyníte en heerlykfte Vogten der Bloemen alleen verftrekken den. Vlinder. voor Spyze. De Mond, dien hy. als Rups hadde „ zoude hem nu van geen’ den minften Dienft zyn, hy heeft derhalven, in plaats van. dien, een’ ander ren Mondontfangen, gefchikt naar zyne tegenwoordige Spyze ; hy is nas melyk voorzien van eenen Zuiger, dien hy uitftrekken en intreke ken kan, en waarmeede hy uit de Bloemen, en wel inzonderheid uit die der Diftels, de-edelfte, Zappen haald „en zieh daarmede verzadigd. De Vlinder in Ruft zynde, en dus zynen Zuiger niet gebruikende ‚ krult hem altoos op in de Gedaante van:eeve- Spiraal-Veder, Het verder Bedryf des Vlinders.beftaar ‘daarin ‚ dat hy in dezen derden en laarften Levens-Staat zyn Geflacht voortplant „ hy-zoekt ten dien Einde zyne Weerga op, en dezelve gevonden hebbende paren ze, gemeenlykal vliegende , met malke ander. In de uiterlyke Gedaante, in de Tekening en Couleuren is ’er genoegzaam geen Onderfcheid .tuffehen de Mannetjes en Wyfjes van des ze Vlinderen , weshalven het niet gemakkelyk valt, hen te onderfcheiden „ doch de Wyfjes gemeenlyk kloeker en voornaamelyk wat dikker van Ach- terlyf zynde, dan de Mannetjes, is dit het eenigfte Kenmerk van de Kun- ne dezer Vlinderen. Verder is het aanmerkelyk, dat de Nommer- Vlin- ders, gelyk ook alle de anderen van dezelfde Bende, geenszins anders, dan in de Vryheid, paaren, en zich. gantfchelyk’ daarvan onthouden, wanneer ze opgeflooten, fchoon anderzins ruim en luchtig genoeg gehuis- veft zyn. Laat ons dan zien , hoe-onze Nommer- Vlinder, een Wyfje zynde, in de Vryhêid te werk gaat: Kort na dat het is bevrucht ge- worden, maakt het zich niet alleen gerdEd, om de Eieren te leggen, maar draagd ook eenê recht moederlyke Zorg, óm dezelven veilig en teffens zo te plaatfen, dat de daaruit voortkomende Rupsjes, zo dra ze geboren zyn, hun Voedzel en Verblyfplaats vinden , waarvan ik in den Beginpe reeds eenig Gewag hebbe gemaakt; en vermits hen geen ande- re Spyze aangeweezen is, dan Brandenerels , zo mift het ook nimmer, dat de Moeder op geen ander, dan dit Kruit, haare Eitjes plaatft ; ze vliegd van ’t eene dier Struikjes op ’t andere, leggende telkens maar een Eitje op eén Blad „en wel indiervoegen, dat ze den Stuit onder ee uis 16 DAG-VLINDERS van pe EERSTE BENDE: ub. 1, buigende het Eitje daaruit duwd, en hetzelve aan de onderfte Zyde van * Blad vaft hecht door middel van een lymachtig Vocht, hetwelk onmid- delyk met het Ei, of kort vooraf, naar buiten komt en ten eerften hard word , zo dat het Ei, dus aangelymd zynde, geenszins kan los raken noch afvallen , hoe zeer ook het Struikje of Blad gefchud en bewogen word; Daarenboven is het Ei ook voor Regen, Dauw en Stof, en voor de ‘brandende Zonne- Straalen ‘bewaard, vermits het aan de-onderfte Zy- de van ’t Blad gehecht is. eZ. De Vlinder dan zich eindelyk zin alle zyne Eieren Óntlaft «en ze wel bezorgd hebbende fterft korten Tyd daarna, doch herleeft wel haaft in zyn Krooft, namelyk de jonge Rupsjes, welken uit de Eieren voor den Dag komende eerlang in dezelfde Vlinders, als hunne Ouders waren , her- fchept worden. Tweemaal, ten minften , in ’t Jaar heeft men, gelyk doorgaans verfche Dag- Vlinders, alzoo ook verfche Nommer - Vlinders, want degeenen, welken uit de Poppen, die den Winter over gehangen hebben, in ’t Voorjaar komen, leggen tegen en in den Somer hunne Eieren, ‘waaruit ook in ’* zelfde Saifoen de Rupfen komen en in Vlinders veranderen, welken wederom tegen ’t Einde van den Zomer Eieren leg- gen, en de daaruit voortkomende Rupfen veranderen in *t Najaar in Pop- pen, die den volgenden Winter over in dien Staat blyven hangen. Ver- mits nu niet alle Vlinder -Wyfjes te gelyk, maar het eene voor, het an- dere na, de Eieren leggen, zo volgd van zelfs , dat ook de Rupfen op verfchillende Tyden gekipt worden en in Poppen en Vlinders veranderen, en dat men derhalven den geheelen Zomer door zo wel diergelyken Rup- fen, als Poppen en Vlinders te gelyk vind. SENS de NEDERLANDSCHE INSECTE N BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. geteerde iedee eeens iedeen. EERSTE STUK, SSSSSSSSISSSSSSSSSSSSSSSSESS: TWEEDE VERHANDELING OVER DE DAG-VLINDERS van de ErrsTr BENDE. De VLINDER de Krerme AURELIA, Tab. IL G pn BElyk het Spreekwoord : omne rarum charum:, alles wat raar is houd’ @ men in Waarde, uit de Ondervinding geboren is; zo word ook \ door dezelve het Tegendeel niet minder bewaarheid , want het WRS is overbekend, dat men hetgeen weinig acht, wat zonder veel Moeite en by Menigte kan verkreegen worden. Int zelfde Geval is onze tegenwoordige Vlinder; deze, fchoon in der Daad zeer fraai zyn- de, komt byna in geene Aanmerking, en wel alleen daarom , wyl men: hem jaarlyks in Overvloed vind; doch, naar myn Oordeel, verdiend hy. wel dubbeld, wegens zyne fraaye Tekening en Couleuren, eene Plaats in: de Verzamelingen zo wel, als Befchryvingen der Infeêten. & Deze Vlinder, uit eene Doren-Rups voortkomende en derhalven met den Nommer-Vlinder, dien ik in de vorige, of eerfte Verhandeling van die Stuk befchreef, onder eenerlei Geflacht en Bende behorende, heeft met- denzelven ook genoegzaam in alle de overige Eigenfchappen veel. Over- eenkomft, gevolgelyk zal ik deze Verhandeling merkelyk konnen ver- korten. Het zaaklykfte, waarin deze twee Infeéten van elkander ver- fchillen „ beftaat, buiten en DE, het Onderfcheid in de nee en our 13 DAG-VLINDERS. Couleuren, woornamelyk daarin, dat hetgeen ik thans befchryve, in den Rupfen-Staat gezellig is, en in tegendeel het eerft befchreevene, nog Rups zynde, een eenzaam Leven leid. Men vind derhalven de Eieren van de kleine Aurelia’s niet enkeld, maar wel by geheele Schooltjes aan de Bran- denetel Bladen, en aldaar niet regelmaatig, noch in Orde, maar flechts by Hoopjes gelegd. By Fig. 1. op Tab. IL. hebbe ik zulk een Hoopje , “en de Eitjes in hunne natuurlyke Grootte afgebeeld; ze glanfen fterk en zyn groen van Couleur. Befchouwd men een dier Eitjes door een veel Fig. 2. vergrootend Microfcoop, dan vertoond het zich als by Fig. 2. en men kan duidelyk zien, dat het acht verhevene witachtige Streepen, of Rib- betjes heeft, welken uit het zwarte Vlakje, daar het Hoofd van ’t Rupsje geplaatft is en doorfchynd, hun Begin neemende eerft een weinig recht uit, en vervolgens nederwaards loopen. 9. 3 De Rupsjes uit de Eieren komende zyn zeer klein, groenachtig graauw van Couleur, na voren toe donkerder met koolfwarte Hoofdjes; doch niet tegenftaande hunne Kleinheid kan men reeds met een fcherp Gezicht, of door een Vergrootglas zien, dat het Doren-Rupsjes zyn. Ze blyven ge- durig by malkander en maken, als ware het, een Gemeenebeft uit, waar inelk mede werkt ten algemeenen Nutte, dus vervaardigen ze gelyker- hand een Webbe, of Spinzel, waarmede ze den Brandenetel Struik, daar ze hun Verblyf op hebben, van boven geheel overdekken, welk Spin- zel hun eene Brug verftrekt , waarover ze heen en weder van ’t eene Blad naar ‘tandere wandelen. Doch deze Manier van de Bladen te befpinnen is hun maar alleen in de Jeugd eigen; naderhand, als ze ouder en grooter geworden zyn en eenige Maalen verveld hebben, verrichten ze dezen Ar- beid niet meer, hun gezelfchappelyk Leven onderhouden ze nochtans ge- durende hunn’ geheelen Rupfen-Sraat, echter met dit Onderfcheid, dat ze naar maate van hunnen Groei «ook verder uit malkander gaan, en hun Verblyf op meer, dan eenen Brandenetel Struik nemen, vermits deszelfs Bladen alleen niet toereikende zyn, om hen allen te voeden, ge- merkt een zodanig Gezelfchap van Rupfen niet alleen zeer talryk is, maar ze allen ook zo graage Gaften zyn, dat ze de Netels, die ze aandoen , kaal afëeten. Geen andere Zoort van Voedzel is deze Rupfen toege- deeld, en ze moeten, by Gebrek van t zelve, allen fterven, fchoon ze ‘nog zo wel van andere Groente voorzien worden. Ze hebben verder met eenige andere Doren- Rupfen deze zonderlinge Eigenfchap gemeen, dat ze de Vingeren en Handen desgenen, die ze grypt, met een groen Vogt bekwylen, ’t welk echter, zo veel ik hebbe konnen bemerken, aan de Huid geen Nadeel toebrengd. ‘Tub. U. Fig. I 54 van de EERSTE BENDE. 745. IL LE) 5 4 De eerfte Levens- of de Rupfen-Staat dezer Infeêten duurd gemeenlyk maar drie Weeken, binnen welke ze vier Maal vervellen, en hunne be- hoorlyke Grootte erlangen; volwaflen vertonen ze zich als by Fig. 3. en4» Fig. 3. zynde zommigen wel nog fwartachtiger, en anderen geelachtiger dan de- €14 ze, echter meeftal van die Couleuren, gelyk ik ze hier hebbe afgebeeld. Doch niet tegen{taande deze Rupfen dus veel in Couleur verfchillen, is 'er nochtans geen merkelyk Onderfcheid in de Tekening en Couleuren der Vlinderen, die ’er uit voortkomen. 5 5 De Tyd naderende, dat onze Rupfen haar’ eerften Levens-ftaat met een’ tweeden moeten verwisfelen, of in Popjes veranderen, verftrooijen ze zich ten eenemaale en begeven zich elk naar eene bekwaame Plaats , om ’er zich te konnen aanhangen en deze eerfte Gedaantewiffeling onder- gaan, dewelke dan in allen deele op dezelfde Wyze gefchied, gelyk ik ‘het in de vorige Verhandeling over den Nommer- Vlinder. $. 8. breedvoes rig hebbe befchreeven. Doch de Popjes, welke nu te voorfchyn komen, gelyken niet volmaakt naar die der Nommer-Vlinderen, ze hebben wel de- zelfde Gedaante, [behalven dat ze aan ’t Hoofden end van twee fpitze, en in tegendeel de Popjes der Nommer-Vlinderen van twee ftompe Punten voorzien zyn ‚| maar ze zyn naar Evenredigheid eenigzins langer en fmal- ler en voornaamlyk geheel anders van Couleur; ’t is waar, ze verfchillen ook in dezen Opzichte merkelyk zelfs onder malkander, want zommige hebben geene de minfte goude Vlakken, gelyk dat by Fig. 5. ’t welk men Fig. 5. hier van vooren of van onderen tegen het Lyf aan ziet ; anderen zyn geheelen dlverguld en vertonen zich als een Brokje masfief Goud, de meeften ech= ter hebben nevens verfcheide goude Vlakken en Puntjes tuffchen beiden nog andere Couleuren, zodanig een Popje is by Fig. 6. afgebeeld, zo als Fig. 6. het zich voordoed van ter zyde, doch meer van achteren, of met den Rug naar ’'t Gezicht toegekeerd. 56 Omtrent veertien Dagen [te weeten in ’t Zomer Saifoen „] gehangen hebbende veranderen deze Popjes van Couleur, de goud-Glans verdwynd en de Vlerken des onder *t Poppe- Vlies verborgenen Vlinders beginnen hoe langer , hoe meer door te fchynèn, eindelyk komt, na Verloop van een paar Dagen, de fraaije Aurclia te voorfchyn. Dezen Naam hebben de Liefhebbers aan dien Vlinder gegeven uit hoofde van den ryken Goud- glans, waarmede zyn Popje vercierd is; hy word de kleine Aurelia ge- noemd, ter Onderfcheiding van ij anderen Vlinder, de groote Aurelia ka) zo DAGVLINDERS van de EERSTE BENDE. Tab, II; Fig. 7. Fig. 8. genaamd, die ook uit dezelfde Bende is, en veel Overeenkomft met den: eerftgemelden, doch op verre na zulke levendige Couleuren niet heeft maar merkelyk grooter is, welken ik vervolgens mede denke te befchry- ven. De Geboorte van onzen Vlinder, of liever de Wyze, op welke dit Infeêt zyne laatfte en tevens voortreffelykfte Gedaantewifleling ondergaat. verfchild in geenen Deele van die des Nommer-Plinders, in de vorige Ver- handeling $. 9. befchreeven, weshalven ik de Byzonderheden dezer Her- fchepping met Sulzwygen voorby gaa. Onze kleine Aurelia in Ruft zynde, of hare Vlerken overend zettende, gelyk ik ze by ig. 7. hebbe afgebeeld, toond ons de onderfte Zyden der Vlerken, welken aan dien Kant, ten. Opzichte der Couleuren, weinig Bevalligheid hebben ; maar ongelyk. prachtiger zyn derzelver bovenfte Zyden, die men, wanneer het Vogelt- je vliegd, of zyne Vlerken uitbreid, als by Fig. 8. niet zonder Verwon- dering en Vermaak kan befchouwen. Se 7e De Vlinder zich een tydlang verluftigd hebbende met te vliegen en zich: met de edelfte Zappen der Bloemen, voornamelyk die der Diftels, te woeden, terwyl hy intuflchen ook zyne Weergaa gevonden en zyn Ge- flacht voortgeplant heeft, eindigd eerlang zyn Leven. Men vind deze Vlinders zo wel, als de Rupfen, daar ze uit voortkomen, den geheelen. Zomer door in Menigte, en om die Reden zyn ze zekerlyk ander alle de Zoorten der Dag-Vlinderen van de Eerfte Bende de gemeenften, maar: geenszins uit hoofde van hunne Cieraaden, als- waarin ze voor zommi» gen , die zeldzaamer. gevonden en gevolgelyk ook raarder gehouden wor- den, niet behoeven te wyken. Ze zyn genoegzaam de allereerften die- men in’t Voorjaar ziet vliegen, weshalven men ze te recht Precones ves vis, de Heerauten der Lente zoude konnen noemen ; welke Vroeg-Vliegerss dan van de Winter- Teeld zynde als Popjes overwinterd hebben, Fee ne js el ee 8 ae Bad Erde, p B armed 64 ( ad ad knie heler ke DAGVLINDER S vande EERSTE BENDE. CA ad vér. BER SCHE 7 21 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. eeeh enemies eerie eee eee ie ie iede EERSTE SPUI SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSES DERDE VERHANDELING OVER DE DAG-VLINDERS van de Errs Ter BENDe. De Vlinder het ORANJEKLEURIG ZAND-OOGJE, Tub. IIL a DT Ae nder de Inlandfche Dag-Vlinderen is de tegenwoordige een Si NY dergeenen, die men zelden en nog wel alleen maar in zekere ì Landsdouwen ontmoet. Deszelfs geheele Verandering van het Ei af aan heeft ook, voor zo veel my bekend is, nog Niemand: befenreeven en afgebeeld; en in der Daad, men kan agter de Huishou- ding der Dag- Vlinderen zo gemakkelyk niet, als die der Nacht. Vlinde- ren, komen, niettegenftaande deze zich minder, dan geene, voor ons Gezicht vertoonen; de Oorzaak hiervan is, dat men meer Gelegenheid heeft, om de Eieren der Nacht- Vlinderen magtig te worden, deels door ze op te zoeken, als wanneer men dezelven wel dikwils, maar zeer zel- den, ja byna nooit, een Dag- Vlinder Ei ontmoet, uitgezonderd die van de Witjes; deels door de Nacht- Vlinders te laten paaren, gelyk het dan: veeltyds gelukt, dat men op die Manier derzelver Eieren kan bekomen; daar in tegendeel de Dag- Vlinders, opgeflooten zynde , zulks te doen: volftrekt weigeren, fchoon ze in de Vryheid reeds gepaard hebben, zekere: Zoorten echter willen in die Omftandigheid zich nog wel.van de Eieren ontlaften , mits ze van te vooren reeds zyn bevrucht geworden, doch de- zen zyn eigentlyk Middel-Infeêten tuflchen de Dag-Vlinders van de Eerfte-en Tweede Bende, waarvan ik ftraks breeder Berigt zal geven „en zodanig eene Middel-Zoort der Dag: Vlinderen is ook de tegenwoordige. War de Benaming van dit Infeét betreft, dezelve is afgeleid van de zwarte Vlakken of Oogen op de Vlerken des Vlinders, en van de witte Stipjes in dezelven ‚ welken zich als Zandkorrels vertoonen ; maar ver- mits 23 DAG-VLINDERS. mits”er nog andere Dag- Vlinders met diergelyke Zand - Oogjes vercierd en onder dezen Naam bekend zyn, doch welker Couleur op de Boven- zo wel als Onder- Vlerken genoegzaam geheel en al donker bruin is, daar in tegendeel onze tegenwoordige Vlinder veel van de Oranje Cou- leur heeft; zo hebbe ik denzelven, tot Onderfcheiding van anderen, het Oranjekleurig Zand-Oogje genoemd. {12 Gelyk ’er altoos herëenigende Middelwezens tuffchen de Gellachten, Rangen, Benden, enz. in ieder byzonder Syfteem der Natuur gevon- den worden; zo ontbreekt het ook niet aan Adiddel- Infcêten tullchen de Eerfte en Tweede Bende der Dag- Vlinderen. Het tegenwoordige is in der Daad zulk een Middel-Infel?, dat niet ten vollen tot de Eer- fte, noch tot de Tweede Bende kan gerekend worden , vermits het met beiden iets gemeen heeft en ze dus, als het ware, herëenigd. °T is bekend , dat de Dag- Vlinder- Rupfen van de KEerfte Bende ge- doornd zyn „ en dat in tegendeel die van de ‘Tweede Bende geene Door- nen hebben. De Rups, daar onze Vlinder uit voortkomt, heeft flechts aan ’t laatfte Lid twee achteruitftaande Punten, maar voor de Reft is ze geenszins gedoornd en zorteerd derhalven volmaakt onder de Rupfen van de Tweede Bende, nochtans veranderd ze op dezelfde W yze in een Popje, gelyk de Doorn-Rupfen , en de daaruit komende Vlinder heeft ook maar vier volmaakte Pooten, zo als alle de Vlinders van de Eerfte Bende. Gemerkt nu ons Infeét alleen maar in zyn’ eerften , of Rupfen- Staat, inet die van de Tweede Bende, daarentegen in den T weeden en derden Leevens-Staat, dat is: als Popje en Vlinder, met die van de Eerfte Bende Overeenkomft heeft; zo zal ik het ook , om die Rede, tot de laatftgenoemde Bende rekenen. Van diergelyke Middel- Zoorten der Dag-Vlinderen, en wel van dezelfde Hoedanigheid, zyn ’er my nog ver- fcheidene bekend , welker Rupfen allen de opgemelde twee Puntjes, als een onfeilbaar Kenmerk , aan ’t achterfte Lid hebben , en deze zal ik derhalven telkens tot de Eerfte Bende rekenen. Maar men heeft in te= gendeel ook andere Middel. Zoorten der Dag-Vlinderen , welken als Rupfen met die van de Eerfte Bende, doch als Popjes en Vlinders met die van de Tweede Bende Overeenkomft hebben , die ik dan vervolgens ook onder de laatftgemelde zal plaatfen en ze nader befchryven, wanneer ze het eigentyk Onderwerp eener Verhandeling zullen zyn. \ Ik hebbe de Oranjekleurige Zand- Oogjes 't meeft omtrent en in de Bos- fchen buiten Naarden ontmoet, zynde ook het Vlinder- Wyfje, dat de Eitjes had gelegd, welken ik nu zal befchryven, aldaar gevangen, en wel eigentlyk binnen den Omtrek der Hofftede Kraailoo. Verfchei- dene van de evengemelde Eitjes werden my in July 1762. door een’ voor- van de EERSTE BENDE. 7ab. IL 23 woornaamen Kenner en Liefhebber der Infeêten. prefent gedaan, waar Tab. voor ik denzelven myne Verplichting betuige, Op Zub. JI by Fig. 1. ZU. hebbe ik zulk een Eitje in zyne natuurlyke Grootte, en by Fig. 2, ver. #8 Le groot afgebeeld. Deze Eitjes glanfen en zyn eerft bleek geel van Cou- Lig. 2- leur, doch worden na Verloop van eenige Dagen bruinachtig geel en krygen rondom op zyde, kort voor ’t Uitkomen der Rupsjes, een bruine Streep of Band; ze ftaan overend, met de onderfte of breede Zyde vaft gehecht en hebben gemeenlyk 18 Ribbetjes, zyn rondom zeer flaauw ge- bandeerd, boven op plat en als met een Panecltje bedekt. 9 4. Den rr Auguft en volgende Dagen kwamen de Rapsjes uit de Eieren, bruinachtig geel van Couleur, en overal met fyne korte Hairtjes bezet, hebbende aan ’ laat{te Lid twee achteruit{taande Puntjes. Ze aaten de ledige Doppen der Lieren voor 't meerder Gedeelte op. Dit gedaan zynde was nu de Vraag : wat ze verder voor Voedzel moeften hebben; want de Eitjes waren aan geen Gewas gelegd, gemerkt het Vlinder- Wyfie zich eerft, na dat het gevangen en opgefloten was, daarvan ontlaft en dus geene Gelegenheid had gehad, om ze op deze en geene Bladen te plaatfen; doch vermoedende, dat eigentlyk het Gras hun Voedzel moeft zyn, gaf ik hun hetzelve ten eerften, bevond ook met veel Genoegen, dat dit hunne rechte Koft was, ze groeiden echter zeer langzaam ,’t geen my deed giffen, dat ze als Rupfen den Winter over zouden blyven, gelyk ook gefchiedde. Ondertuflchen ftierven ’er veelen, en van ruim twintig bleven maar acht in ’t Leven, welken tweemaal voor den Winter vervelden en vervolgens de ftrenge Koude doorftonden tot in ’t Voorjaar, als wanneer ik ze wederom op een versch Zoodje jong en fleurig Gras plaatfte, ze begonnen toen wakker te eeten en te groeijen, vervelden ook nog een paar Maal, echter kwam ’er.nu andermaal de Sterfte onder „ waardoor ik nog zes verloor, en dus in ’t geheel maar twee overhield, de eene was bleek groen, en de andere bruinachtig. Den 23 en 24 Juny 1763. waren ze volwaffen, en zodanig hebbe ik ze by Fig. 3 en 4. afge- Fig. beeld. De Gedaante en ongemeen langzaame Gang dezer Rupfen is 3» + volmaakt dezelfde als die der kleine Witjes-Rupfen, uitgezonderd, dat deze de meergemelde twee Puntjes niet hebben en in Tekening en Cou- leur ook eenigzins daarvan verfchillen. $. 5. Den 25 Juny ging de groene Rups aan een Grasje hangen, om in een Popje te veranderen , zich op dezelfde Wyze, als de Dag- Vlinder- Rupfen van de Eerfte Bende, met het Achterend door Middel van een fyn Spinzeltje beveftigende en voor de Reft vry hangende met het Hoofd om laag. Ze begon toen merkelyk korter, maar teffens cok dikker te worden, en op den derden Dag werd ze een Popje, ’t welk in den Be- Dz ginne Fig. s. 24 DAG-VLINDERS van de EERSTE BENDE. 7ab. IL ginne geheel en al helder groen en doorfchynende was, maar twee of drie Dagen daarna een witachtig groene ondoorfchynende Couleur, als mede eenige zwarte Vlakjes kreeg en zich toen als by fig. 5. vertoonde. De tweede of bruinachtige Rups zich vervolgens ook aan een Grasje gehan- gen hebbende was den 3 July een Popje, in allen deele even eens als het vorige. Na Verloop van drie Weeken werden ze merkelyk donkerder van Couleur, en een Paar Dagen voor ’t Uitkomen der Vlinderen begon- nen derzelver Vlerken fterk door het Poppe- Vlies te fchynen ‚zo dat men hunne Tekening en Couleur reeds onderfcheidentlyk- kon zien, 5. 6. Den 21 July kwam uit het eerfte Popje , of uit dat van de groene Rups, de Vlinder te voorfchyn , zynde dezelve een Mannetje, hetwelk „zich by Fig. 6. vliegende vertoond. Op den zevenden Dag daarna, te weeten: den 28. van die Maand, werd ook het tweede Popje door den Vlinder, die ’er in woonde, geöpend en verlaaten; by Geluk was deze een Wyfje, en beide maakten dus een net en zindelyk Paar uit. Het evengemeld Vlinder - Wyfje ziet men by lig. 7. in den ruftenden Stand, dat is: met overendf{taande Vlerken, en hetzelve vliegende by Zig. 8. In de Eerfte Verhandeling van dit Stuk hebbe ik gemeld, dat tuflchen de Mannetjes en Woyfjes der Dag-Vlinderen van de Eerfte Bende geen Onderfcheid in Couleur en Tekening is; maar het Tegendeel vind plaats onder die van de Tweede Bende; met de Oranjekleurige Zand Oogjes is het dus ook gelegen, want de Boven- Vlerken van ’t Mannetje zyn anders getekend, dan die van.” Wyfje, des men daardoor het een van ’t andere gemakkelyk kan onderfcheiden; ze hebben derhalven ook in dezen Opzichte Overeenkomft met de Dag- Vlinderen van de Tweede Bende, fchoon ze anderzins die van de Eerlte. Bende, als reeds gemeld, * meeft evenaaren, ’t welk mede een Bewys verftrekt van ’t geene ik {. 2. beweerde, te weeten: dat onze tegenwoordige Vlinders ware Middel-Infelen tuflchen de Dag- Vlinders van de Kerfte en Tweede Bende zyn. Laatftelyk diend nog aangemerkt te worden, dat men deze Zoort maar eens in * Jaar heeft, ’t geen by den ongemeen lang- zaamen Groei der Rups toekomt. 3 EE 4 men | oe ne rete ERE il Vuatne â 4 4 | j) | 4 d 3 ODP aÒ ver, AT aes ease BE: NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Brik Bieke BCE ei EEA Bee ie Ha ii a Be ii B tee ienie Hiei ie EERSTE STUK. SSSSSSSSSSSISSSESISSSISSSENESEN VIERDE VERHANDELING. OVER DE DAG-V LINDERS van de ErrsTrE BENDE. De Vlinder het KOE-VINKJE. Tab. IV. en © eePat wonderlyken Naam, zullen zommige zeggen , heeft dit Ine feét, en waarom word het dus genoemd? ik kan’er geen ander Antwoord op geven, dan dat deze Benaming onder de Liefheb- SAL bers reeds lange in Gebruike geweeft is, maar om wat Reden, weet ik niet; ’t kan zyn, dat dezelve door Iemand ingevoerd en in de Wandeling gebragt is, die deze Vlinders, toen hy ze voor de eer{te Maal zag, miflchien op een Weiland onder ’t Gezelfchap der Koe-Beeften ont- moet en ze daarom Koz-Vinkjes genoemd heeft; doch men ziet ze ongelyk meer in de Boflchen en op de Heide, dan op de Weilanden vliegen. In de vorige, of derde Verhandeling van dit Eerfte Stuk heb ik mynen geëerden Lezeren de Hiftorie van eenen Dag- Vlinder medegedeeld , die een Middel-Infeêt tuffchen de Dag-Vlinders van de eerfte en tweede Ben- de is, van dezelfde Natuur is ook het tegenwoordig Infeét. In de gemelde Verhandeling befchreef ik breedvoerig de Hoedanigheid en Eigen- fchappen dier Middel-Infeêten, weshalven het overtollig zoude zyn; zulks hier te herhalen; alleen maar zal ik van ons Infeêt dit vooraf melden: at het in den eerften Levens Staat, of als Rups, met de Rupfen der Dag- Vlinderen van de tweede Bende zeer veel Overeenkomft heeft; in den tweeden Staat , of als Popje, gelykt het niet na die van de eerfte, noch ma die van de tweede Bende, maar heeft veel eer de Gedaante van een Nacht- Vlinder- Popje; doch in den laatften Staat is het volmaakt een Dag: Vlinder van de eerfte Bende, weshalven ik denzelven ook daaronder geplaat{t hebbe. E 5. 2 zó DAG-VLIJND ERS Ke 42e Vermits dit In’e&t als Rups overwinterd , eene Omftandigheid , die voor de Infeten, welken in dien Staat dit Lot onderhevig zyn, zeer gevaar- Iskis, want de meeften gaan alsdan verloren en maar weinige blyven ’er van in’t Leven, weshalven derzelver geheele Huishouding zelden kan waargenomen worden; zo mislukt het gevolglyk ook den meeften Tyd, in dien Opzichte, met de Koe-Vinkjes Rupfen, ten ware men een groot Getal derzelven by elkander had, maar daar is niet anders aantekomen, dan door Middel van de Eieren, want het gebeurd genoegzaam nooit, dat men een enkelde Rups, veel minder dezelven in Meenigte vind. Maar hoe krygt men de Eieren? niet anders, dan wanneer men by Geluk een bevrucht Wyfje vangt, 't geen zich, fchoon opgeflooten zynde, gewillig van de Eieren ontlaft, welken men nimmer op eene andere Manier kan magtig worden, want deze Vlinder - Wyfjes laten hunne Eieren, ’t geen aanmerkelyk is, maar vallen, zonder ze vaft te hechten, of aantelymen, ’ welk anders genoegzaam alle Vlinder-Wyfjes doen; deze Eieren dan in de Vryheid maar los in ’t Zand, of op de Aarde, en dat nog wel tuflchen het Gras gelegd zynde, is geen Menfch in ftaat, om ze ooit te vinden. In den Zomer van’t Jaar 1762 vingen wy een bevrucht Koe- Vinkjes- Wsfje, hetzelve leide in de Doos, daar het in opgeflooten was, eene Meenigte Lieren, waaruit vervolgens ook de Rupsjes kwaamen, dezen dan geftadig van verfch Gras, want dit is hun Voedzel, wel voorzien zynde, groeiden wakker en vervelden twee Maal voor den Winter, maar ze ftierven nochtans alle, en geen een kwam er van te recht. Den vol- genden Zomer gebeurde het wederom, dat wy twee zulke bevruchtte Wyfjes vingen ; deze leiden over de honderd en vyftig Eitjes, uit welken na Verloop van 14 Dagen de Rupsjes kwamen, wie zoude niet gemeend hebben, dat daarvan een goed Getal tot Perfeétie moeft gekomen zyn, en ziet, het waren flechts drie, die 'er van over bleven, en waaruit wy de Vlinders bekomen hebben, alle de overigen ftierven gedeeltelyk voor, gedeeltelyk in den Winter en in ’t Voorjaar. 5 3 Op Tab. IV. by Fig. 1. ziet men een Koe.Vinkjes Ei in zyne natuurlyke Grootte afgebeeld ; met het bloote Oog befchouwd, heeft het genoegzaam » geene Couleur en fchynd geheel effen, of ongefigureerd te zyn; maar als het onder een fterk vergrotend Microfcoop gebragt word, vertoond het ‚zich van Couleur en Hoedanigheid, gelyk by fig. 2. ik hebbe voorheen gemeld, dat het Vlinder-Wvyfje deze Eitjes maar los nederleid, of laat vallen, wanneer dan dezelven dus in eene Doos gelegd zyn, en gevolglyk door de minfte Beweeging als Pareltjes heen en weder rollen , is het te verwonderen, dat zulks nochtans aan ’t Uitkomen der Rupsjes geen hinder doed, gelyk wy ondervonden hebben. Deze Schepzeltjes ter Wereld ko- mende zyn zeer klein, van Couleur geelachtig witen overal met korte en fyne, doch zeer ftyve Hairtjes bezet, hebbende aan ’ laatfte Lid twee ichteruit(taande Punten, vervolgens worden ze graauwachtig en krygen d k over vande EERSTE BENDE. Tas. IW. 27 over den Rug een bruine Streep, die , naar maate de Rups groeid en ou- der word, voorwaards verdwynd, echter voor de Reft zich op ieder Lid, doch als afgebroken, maar na achteren toe nog in zyn geheel vertoond. Deze Streep is het voornaamfte Kenmerk der Koe-Vinkjes-Rupfen , waar- door men ze van andere Rupfen der Middel- Infeêten tuflchen de Dag- Vlinders der Eerfle en Tweede Bende kan onderfcheiden, welken ander= zins alle zeer veele Gelykheid met elkander hebben. Het Hoofd van onze Rups is na boven toe, op de Wyze der Dag- Vlinder-Rupfen van de Eerfte Bende, fterk gekloofd, gelyk men het noemd, en van voren platachtig. Allen zyn ze eveneens van Couleur en Tekening. Haar Gang is buiten gemeen langzaam en traag , zo als die der meefte Dag Vlinder-Rupfen van de Tweede Bende, welken ze ook in Gedaante zeer wel evenaaren. Wy hebben deze Rupfen met gemeen Gras gevoed en groot gebragt; ze ver- velden twee Maal voor den Winter, maar gedurende denzelven aaten ze zeer weinig, of genoegzaam niets,en groeiden derhalven ook in’t geheel piet, maar fcheenen half dood te zyn; doch de Lente-Lucht deed ze we- derom als levendig worden, ze begonnen toen wakker te eeten en te groeyen en vervelden nog een paar Maal ín *t Voorjaar, houdende tel- kens, by ieder Vervelling, dezelfde Couleur en Tekening. Niettegenftaande nu een groot Getal derzelven den Winter had doorgeftaan en ons deed hopen, dat ze verder voorfpoedig zouden zyn en tot haar’ laat{ten Staat geraken, zo ftierven ze nochtans alle tot op drie na, gelyk ik reeds hebbe gemeld ; deze hielden Stand, twee daarvan hadden haare volle Grootte in’t Begin van Juny „doch de derde ruim 8 Da- gen later bereikt, en dewyl ze alle drie volmaakt even eens waren, hebbe ik maar eene dier volwaflene Koe- Vinkjes- Rupfen by Lig. 3. afgebeeld. 5. 4 Toen dezelven in Popjes zouden veranderen, hielden ze op met eeten en bleven eenige Dagen tuflchen ’t Gras ftil leggen, waarby twee Orn- ftandigheeden aanmerkelyk waren, voor eerft: dat ze zich noch op de Manier der Dag - Vlinder- Rupfen vaft maakten, noch op die der Nacht- Vlinder. Rupfen infponnen , maar geheel los en onbeveftigd leggende (gelyk de Eitjes, daar ze uit voortgekomen waren) in Popjes veranderden. Ten tweeden: dat de Popjes zelfs eerder na die der Nacht ,-dan na die der Dag: Vlinderen geleeken, of liever, dat hunne Gedaante eenig Zweemfel van beiden te gelyk had, zo als uit Fig. 4. blykt, zynde hier een derzelven in zyne natuurlyke Hoedanigheid, Couleur en Grootte afgebeeld. Den Ir. Juny veranderde de eerfte Rups in een Popje; den 13. dito de twee- de, en den 23 dito de derde. In ’t Begin waren ze groenachtig, maar werden kort daarna bleeker en eenigzins kleurig, gelyk zich hier het eene by de evengemelde Figuur vertoond, blyvende dus ruim r4 Dagen leg- gen; vervolgens begonnen ze van Couleur te veranderen en werden hoe. langer hoe bruiner , en ten laatften geheel donker bruin, tot dat ze einde- lyk, na drie Weeken de Popjes Gedaante gehad te hebben, de Vlinders, die in hun verborgen geweelt van te voorfchyn deden komen. 2 glt à Fig. 3. Fig. 4. 28 __DAG-VLINDERS van de EERSTE BENDE, Tab. I7. $ 5 Uit het Popje, dat het ecr{t veranderd was, kwam ook de eerfte Vlinder den 3. July voor den Dag; de tweede verfcheen een paar Dagen daarna, en de derde na Verloop van gof io Dagen; twee daarvan waren Wyfjes en de eene een Mannetje. Ten aanzien van de Couleur hebben deze Vlin- ders, in den eerften Opflag, weinig Bevalligheid, hun grootfte Cieraal beftaat in de zwarte mer een lichte geelachtige Rand omzoomde en in ’t Midden met een zuiver wit Stip voorziene ronde Vlakken , of Oogen , aan de onderfte Zyde der Vlerken; zommige derzelven fchynen wel aan de bovenfte Zyde flaauwelyk door, maar fteeken niet af, doch hebben de - Vlerken aan dien Kant deze Byzonderheid, dat, wanneer ze nog geheel gaaf zyn, en de Vlinder weinig of niet gevlogen heeft, (want door ’t lange vliegen verminderen doorgaans de Couleuren der Vlinderen) op haare donkere Couleur een aangenaame Weerfchyn fpeeld , dien men ook, doch veel flaauwer , aan de onderfte Zyde der Vlerken gewaar word; door de- zen Schyn, of Glans, word het veroorzaakt, dat telkens, na de veran- derde Situatie van ’t Oog des Aanfchouwers en na de verfchillende Wer- king van *t Licht, de Couleur zich ook eenigzins anders vertoond, en even _ daarom kan ze gevolglyk niet volmaakt nageboot{t worden; ja wanneer de Zon, de Ontdekfter van de Schoonheeden der Natuur, direét op de Vlerken fchynd,ziet men op dezelven een onnavolgbaar Mengzel van de fraailte en verwonderlykfte Couleuren, welken, zo draa haar dit Licht onttrokken word, verdwynen , en alsdan herfteld zich wederom de vorige donkere Couleur , die ook niet altoos en by allen eveneens is, want de eene valt wel wat donkerder, en een ander wat lichter van Couleur, welke Ver-= fcheidenheid op de onderfte zo wel,als bovenfte Zyde der Vlerken plaatsheeft. In den ruftenden Stand zetten deze Vlinders hunne Vlerken, zo als alle Fig. 5. Dag:-Vlinders doen, overend, gelyk zich hier twee by Fig. s.en 8. vertoo= nen. Het Onderfcheid tuffchen de Mannetjes en Wyfjes is op 't Oog zo ge- ring, dat men ze byna van elkander niet kan onderkennen, alleen maar bes merkt men, dat de Wyfjes doorgaans wat dikker van Achterlyf, dan de Man- netjes, zyn, en dat dezen gemeenlyk kleiner vallen ‚dan de eerftgemelden. Fig, 6: By Fig. 6. heb ik een vliegend Mannetje afgebeeld, wel is waar, dat dic, ten Opzichte van de ronde Vlakjes, die door de Vlerken fchynen , eenigzins Fig. z. van ’t vliegend Wyfje by Fig. 7. verfchild, maar men kan ‘er niet aïtoos Staatop maken, vermics het flechts eene Variatie is. De meergemelde Vlakjes, of Oogen, zyn ook nier doorgaans aan den eenen Vlinder zo groot en zo veel in Getalle, als aan een anderen, doch meeftal hebben ze de Grootte, gelyk ze zich by Fig. 5. vertoonen; maar ik bewaare een Koe-Vinkje , welks Vlak= ken in Vergelyking by degeenen ‚zo als men ze genoegzaam doorgaans vind, Fig. 8. uitermaaten groot zyn, weshalven ik hetzelve hier by Fig. 8. afgebeeld heb: be, tot nog toe is my geen diergelyk te Gezicht gekomen , nochtans kan het zeer wel zyn, dat ‘er zulke in andere Cabinetten gevonden worden. Ik hebbe hier niets anders meer te melden, dan dat de Koe-Vinkjes maar eens sin *t Jaar, volgens onze Ondervinding, voortteelen. ded g Pek DURA AN OR + Boie Hei. Pci ien er in ten aan DAG-VLINDERS vande EERSTE BENDE. CG Sp ad ver. ded. Afrit, BCH) G 29 „NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Seehekeeehee eieeieeeee eeeeeeeeeeeeeeieeiee EB RS T-E) STUK: SSSSSSISISSSSESSSSSSSSIESISIESSEE VYFDE VERHANDELING OVER DE DAG-VLINDERS van de Eers Te BENDE. De Vlinder het BRUINE ZAND-OOGJE. Tab. PV. Me Se N de Derde Verhandeling van de Dag- Vlinderen der Eerfte mn Bende, of in de Befchryving van ’t zogenaamd Oranjekleurig Zand-Oogje, hebbe ik breedvoerig Gewag gemaakt van de & Middel- Infellen tusfchen de Dag- Vlinders der Eerfteen Twee= de Bende, en teffens aangetoond, dat dezelven wederom tweevoudig kon- nen aangemerkt en deels tot de Eerfte, deels tot de Tweede Bende gere- kend worden. Wyders bragt ik de Reden by, waarom ik het Oranje- kleurig Zand- Oogje tot de Middel- Infeéten rekende , welken onder de ‚ Dag- Vlinders van de Eerfte Bende forteeren; ik hebbe toen ook gemeld, dat ‘er nog een andere Soort van zogenaamde Zand- Oogjes ware, die on- gelyk meer van de bruine Couleur ,dan het opgemelde, had, en deze is ei- gentlyk de tegenwoordige Vlinder, dien ik derhalven het Bruine Zand-Oogje noeme, ter Onderfcheiding van het Oranjekleurige , waarmede het anders- zins in Natuur en Eigenfchap volmaakt overeenkomt, en gevolglyk een Middel - Infeêt is tuflchen de Dag - Vlinders der Eerfte en Tweede Bende, doch in een’ bepaalderen Zin tot de Eerfte Bende kan gerekend worden te behooren. 6. 2. De Eieren van onzen Vlinder zyn wy op dezelfde Manier magtig ge= worden, gelyk men ze gemeenlyk van de meergemelde Middel - Infeéten der Dag- Vlinderen kan bekomen, te weeten: dat men gevallig eenen in de Vryheid gepaard hebbenden hen = Vlinder vangt, die vervolgens op- ge zo D AG: NV LTN DEeRS geflooten zynde zich van de Eieren ontlast; wy kreegen zodoende in de Maand July van ’t voorleede Jaar 1766 omtrent honderd en vyftig zulker Eieren. Wie zoude toen niet eene Meenigte van Vlinderen daaruit ver- wacht hebben, te meer , alzo uit alle die Eieren de Rupsjes voor den Dag kwamen , en evenwel beftond op ’t laatst de geheele Overwinst flechts uit twee Vlinderen, welken echter, vermits het, by Geluk, een Paar, of een Mannetje met een Wyfje, was, de geheele Hiftorie van dit Infeêt vol- maakten „ en hierom was het ons eigentlyk maar , en niet zo zeer om de Veelheid van deze Vlinderen , te doen; want men ontmoet dezelven ge- noegzaam alle Jaaren ’s Somers, en wel voornaamlyk in de Maanden Juny en July, by Menigte op zulke Weilanden, daar veel Klaver groeid , uit welker Bloemen zy hun Voedzel haalen, dus men in die Tyd van ’* Jaar, by warm Weêr en Zonnefchyn genoeg van deze Vlinderen kan vangen. Hunne Eieren echter vind men nooit, zy weeten ze in de Vryheid zoda- nig te plaatfen, dat ze nimmer konnen ontdekt worden. Van Gedaante zyn dezelven byna rond, doch een weinig hooger, dan breed, geelachtig Tub. P, wit van Couleur en van Grootte als by Lig rop Tab. . Aan het bloote Fig. 1. Oog vertoonen ze zich glanfend, effen en als eenkleurig, maar door Mid- del van een fterk vergrootend Microfcoop ontdekt men, dat ze eenigzins gevlakt, flaauw geribt en zodanig gefigureerd zyn, gelyk het de Afbeelding Fig. 2. by Fig. 2. te kennen geeft. 5. 3 In ’t Begin van Auguft kwamen de Rupsjes uit de opgemelde Eieren te voorfchyn , zeer kleine Schepzeltjes, overal met fyne korte Hairtjes bezet en aan ’t Achterend van twee recht uitftaande tamelyk groote Punten voor= zien, zynde dit een vast Kenmerk der Rupfén van de Middel-Infeéten tus- fchen de Dag- Vlinders der Berlteen Tweede Bende. Schoon wy nu niet wisten, wat voor Voedzel dezelven moeften hebben, oordeelden wy echter door eene Gevolgtrekking , dat het moest Gras zyn, vermits wy altoos de _ Rupfen, die dáaronder forteeren, met deze Groente gevoed en groot ge- bragt hadden. Wy verzagen derhalven onze jonge Rupsjes ten eerften van een mooi Zoodje fleurig Gras, en ze daarop geplaatst hebbende werden wy gewaar , dat dit hunne rechte Kost was; doch zo ongemeen loom en lang- zaam hun Gang en Manier van eeten was, zo langzaam groeiden ze-ook, * welk ons deed gisfen , dat ze niet in ’*t zelfde Saifoen tot de Verandering komen, maar wel als Rupfen zouden moeten overwinteren, dit gefchiedde ook zo, ze waren toen nog klein en maar eerst een paar Maal verveld, en eer de Winter kwam , voor ’t grootfte Gedeelte , niet tegenftaande alle gedaane Moeite en Oppasfing, reeds geftorven , dus’er maar twintig over- fchoten , waarvan gedurende den Winter ook nog eenige ftierven; veertien of vyftien haalden het ’er echter door en bereikten het Voorjaar. dezen kweek- ten door het versch en jong Gras ‚daar we ze op plaatsden , en door de Len- te-Lucht oogfchynlyk op, en groeiden nu ongelyk voorfpoediger, dan in xt Najaar, ze geraakten ook, na twee of drie Maal nog verveld te hebben, tot vande EERSTE BENDE. Tu 7: 31 tot hare volkomene Grootte ; zodanig eene volwasfene Rups is hier by. Fig.3. afgebeeld. Wy twyffelden niet, of deze alle zouden ook in Popjes Fig. 3e veranderen, doch de-Rekening was mis, byna de Helft van dit Overfchot ging ten laat{ten ook nog door Sterfte verlooren en ’er bleven maar acht over. S. 4: Deze geraakten tot de Verandering en werden Popjes. In ’t laatst van Mey en Begin van Juny hingen ze zich ieder aan een Gras, doch niet alle te gelyk, maar de eene voor, de andere na; elke maakte, volgens de Ma- nier der Dag- Vlinder- Rupfen, het Achterend door Middel van een fyn Spinzeltje vast „ trok de naast daarby {taande Grasjes met ongemeen dunne Draadjes eenigzins by elkander , vermoedelyk om die Reden, dat het Gras- je, daar ze aan hing, eenig Steunzel daardoor konde erlangen ; vervolgens de Pooten los laatende hing:ze met het Hoofd om laag, welke Situatie de Dag - Vlinder - Rupfen van de Eerfte Bende doorgaans aanneemen , wanneer ze op ’t Veranderen zyn, doch daar deze gemeenlyk binnen de Tyd van twee of drie Dagen tot de Verandering komen, zo hingen in tegendeel on- ze Rupfen wel 6 Dagen, eer ze Popjes werden. De Rups eindelyk voor % laatst haar Vel afltrookende en naar ’t Achterend, of naar boven fchui- vende, daar het ook fterk ineengedrongen bleef zitten, kwam het Popje . voor den Dag, helder groen van Couleur en geheel als doorfchynende „ doch werd eerlang wat doffer en vervolgens merkelyk geelder, het kreeg ook eenige Vlakjes en Streepenen vertoonde zich van Gedaante, Tekening, Couleur en Grootte als-by Fig. 4. Na verloop van ruim vier weeken ver- Fis. & anderden deze Popjes merkelyk van Couleur en werden hoe langer, hoe donkerder en ten laat{ten genoegzaam geheel bruin, of bruinachtig zwart „ ’t welk een onfeilbaar Kenteeken was van de naby zynde Geboorte der Vlinderen , maar nochtans ftierven ’er zes derzelven ìn de Geboorte en kwa- men niet te voorfchyn; deze Popjes, diezich vertoonden , als of ze door de Vlinders onmiddelyk zouden geöpend en verlaaten worden , bleeven in __die Hoedanigheid lange over de Tyd hangen, -dus wy met Zekerheid ver- moeden konden, dat de Vlinders in dezelven moeften geftorven zyn, het welk ook by de Uitkomst waar bevonden werd , want toen men ze opende, waren ze van binnen verrot; de Oorzeak hiervan fcheen ons toe te zyn, dat ze mogelyk aan te veel Vogtigheid bloot gefteld geweeft waren, ver« mits wy ze ’s Nachts zo wel, als over Dag vry en onbedeke in de opene Lacht geplaatst hadden, wy werden in deze Meening nog meer befterke door het beter Geluk omtrent de twee overige Popjes, alzo dezelven , na dat we ze in eene Doos en binnen ’s Huis bewaarden, gezond bleven. Uit deze twee Popjes beftond nu nog de geheele Rest eener zo aanzienlyken Menigte van Rupfen, ze leverden ons de Vlinders, daar. wy na verlang- den, namelyk een Mannetje en een Wyfje. | F 2 $ 5 ze DAG-VLINDERS vande EERSTE BENDE. Tu.7. 5. 5. Den 21. July kwam het Wyfje uit zyn Popje te voorfchyn , en eenige Fig. 5. Dagen daarna ook het Mannetje, dit heb ik op onze Plaat by Zig. 5. in Fig. 6. den ruftenden Stand afgebeeld , en het eerftgemelde als vliegende by ig. 6. Tusfchen de Mannetjes en Wyfjes van deze Vlinderen is een merkelyk Onderfcheid in de Couleur op de bovenfte Zyde der Boven-Vlerken , waar- door men ze gemakkelyk kan onderkennen ; de Mannetjes hebben aldaar zeer weinig, of niets van de Oranje- maar wel eene egaale bruinachtige Couleur , daar integendeel de Wyfjes aan die Zyde met tamelyk groote oranje kleurige Plekken vercierd zyn , doch de bruinachtige is ook by de- zen de heerfchende Couleur. Voor het overige diend nog aangemerkt te worden, dat men deze Vlinders niet doorgaans even fterk of levendig van Couleur ontmoet, zommige zyn wel nog fterker , anderen ook flaauwer ge- teekend, dan ze zich hier in de Afbeelding vertoonen, en voornaamelyk verfchillen ze veel van elkander in meer, of minder, van de Oranje-Cou- leur te hebben. we: an, DAG-VLINDERS van de EERSTE BENDE. GC: 40 2Ò a alt en SCH S 33 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD, eikel iedee iii KERS EE S TUM SS SISSSSS ISSSTE SSS SISSI SS ZESDE VERHANDELING OVER DE B GEVEERNDER SS van de EERSTE BENDE. De Vlinder het BONTE ZAND-OOGJE, dn Tab. VL Jr ermits ik dezen Vlinder in onze Landftreek nooit had zien vlie- ij @ gen of anderszins ontmoet, niettegenftaande ik nevens my- \ A nen Zoon de Infeêten Liefhebbery nu reeds twintig Jaaren AANL/AS geoeffend hebbe, en wy, om dergelyke Voorwerpen van Vermaak en Verwondering optezoeken , wel dikwils naar buiten geweeft zyn; zo heeft dit Infe€t altoos als uitlandfch by my te boek geftaan, tot in ’t Jaar 1768, wanneer ik van het Tegendeel overtuigd werd. On- dertuffchen mag men dien Vlinder billyk onder de. raare inlandfche Dag- Vlinders rekenen, om dat hy, als even gemeld, zeer zelden te voor- fchyn komt en ook in geen der Werken, die over de Nederlandfehe Infeêten gefchreeven en uitgegeeven zyn, gevonden word; het is my derhalven zo veel te liever, dat ik thans wederom de Afbeelding en Be- fchryving van een nog weinig bekend Voorwerp mynen geëerden Le- zeren kan mededeelen. De zonderlinge Geneegenheid en Vriendfchap van zekeren voornaa- men Liefhebber, dien ik hier opentlyk myne Verplichting betuige , heeft my in ftaat gefteld, dat ik de geheele Hiftorie of Huishouding van dic Infe&t ben machtig geworden, Eh Wel Ed; had buiten A op \ raal 34 D A -G-VsLCN DE R.S Craailoo in de Maand July van ’t voorgemelde Jaar twee van deeze Vlin- deren gevangen en in eene Doos bewaard, waarin ze omtrent so Eitjes gelegt hadden; dezen zo wel, als de Vlinders, werden my door dien edelmoedigen Heer prefent gedaan. Uit de Hoedanigheid der Vlinderen gìsde ik ten eerften, dat het eene Soort was van Middel-Infeêten tus- fchen de Dag-Vlinders van de Eerfte en Tweede Bende, en toen ik ver- volgens aan de gekipte Rupsjes de twee boven den Staart achteruitftaan- de Puntjes, als het vafte Kenmerk dezer Infeéten, waarnam, werd my- ne Gifing ten vollen beveftigd. Van zodanige Middel-Infeéten heb ile reeds drie Soorten in ’t Licht gegeeven, te weeten: het Oranjekleurig Zand-Oogje; het Koe-Vinkje; en het Bruine Zand-Oogje, in welker Be- fchryving, en wel voornamelyk in die van 't eerftgemelde, een uitvoe- rig Bericht van de Hoedanigheid en Kenmerken dier Infeêten, als mede de Beweegreden, waarom ik ze tot de Eerfte Bende der Dag-Vlinderen betrekke, gevonden word; weshalven ik thans daarvan geen verder Ge- wag behoeve te maaken. Onze Vlinder, myns wetens, nog geenen Naam hebbende diende evenwel daarvan voorzien te worden; vermits nu op deszelfs Boven- en Onder-Vlerken, gelyk op die der gemelde Zand-Oogjes, zich ook zul- ke zwarte Vlakjes, of Oogjes, en in derzelver Midden de witte Stipjes bevinden, die men by Zandkorreltjes vergelykt; zo dacht het my, ge- voeglykit-te zyn, dat ik hem mede een Zand-Oogje, en wel tor On- derfcheiding van de anderen, het Bonte Zand-Oogje noemde. A2: De Eieren van dezen Vlinder zyn naar Evenredigheid vry groot, ’t welk insgelyks een Bewys verftrekt van de Raarheid deszelven; want het is zeer natuurlyk, dat, wanneer een Vlinder niet groot zynde noch= tans kloeke en derhalven ook maar weinig Eieren legd, de Vermenigval- diging van zulk eene Soort gevolglyk zo talryk niet zyn kan, als van an- Tab. deren, die wel vyf of zes maal zo veel Eitjes leggen. By Fig. 1. op Tub. VI. VI. ziet men een van de gemelde 5o Eitjes in de natuurlyke Grootte; Fig. 1.de Couleur is genoegzaam wit, of geelachtig wit, zeer glanzig en wa- Fig. a.terachtig of doorfchynende. By Fig. 2. heb ik hetzelve fterk vergroot. en zodanig afgebeeld, gelyk het zich onder *t Microfcoop vertoonde, zynde geheel en al met irreguliere Ruitjes bedekt, die allen verhevene Randjes hebben. Den geen Auguft van ’t gemelde Jaar kwam uit een dier Eitjes het eerfte Rupsje te voorfchyn; vervolgens werden ook de overigen gekipt. Daags voor ’t Uitkomen derzelven kreeg ieder Eitje. boven op een rond zwart Vlakje, wordende veroorzaakt door. het Hoofd der Rups, dat binnen het Ei aldaar geplaatst en zwart zynde ’er door fcheen. De Rupsjes ter Wereld gekomen hadden zwartbruine Hoofd- jes, doch waren voor de Reft geheel wit en overal met enkelde onge- meen fyne witte Hairtjes bezet, komende elk uit een bruin Stipje voort, welke Stipjes kringswyze naar ’t Beloop der Ringen geplaat{t waren. his er van de EERSTE BENDE. Ti. PL 35 der Rupsje had twee rechtuitftaande Puntjes boven den Staart, dus was ik verzekerd, dat ze tot de gemelde Middel-Infeêten behoorden, en der- halven, volgens myne Ondervinding, geen arider. Voedzel, dan Gras „ moeften hebben, waarvan ze ook ten eerften voorzien en op een verfch Zoodje geplaatft werden. Na dat ze een weinig daarvan gegeeten had- den, begon hunne witte Couieur van langzaamerhand te verdwynen en in groen te veranderen, welke Couleur hun ook bybleef zo lange ze als Rupfen leefden, en naar maate ze in Ouderdom toenamen, werden hun- ne witte en donkergroene Streepen duidelyker en fterker. Den 1 rden Auguft vervelden deze Rupsjes voor de eerfte Maal, waardoor ze hun- ne zwarte Hoofdjes kwyt raakten en ‘er groene voor in de plaats kree- gen. Den rg*er dito gefchiede de tweede Vervelling. Den 27'ter dito de derde. Den ater Sept. de vierde. Den rsder dito de vyfde en laatfte. Ze aaten het afgeftrookt Vel telkens na ieder Vervelling op. ‚ Deze geheele Teeld van so Rupfen was nu door Sterfte gefmolten tot op 15 na, welken ftand hielden en tegen ’t Einde van September volwaffen en als toen van Couleur, Tekening en Grootte waren, gelyk degeene, die ik by Fig. 3. hebbe afgebeeld. In deze Hoedanigheid brag- rig. 3. ten ze nog eenige Dagen door, doch in ’t laatft van die Maand gaven ze Tekenen van hare naby zynde Verandering; ze verwyderden zich van haar Voedzel, en elke zogt voor zich een bekwaame Plaats op ‚ om al- daar de Gedaantewifleling te ondergaan. $. 3. In ’t Begin van O&ober begonnen ze allen, de eene voor, de ande- ‚rte na, zich hier en daar aantehangen, hechtende, volgens de Manier der Dag-Vlinder-Rupfen van de Eerfte Bende, het Achterend door Mid- del van een fyn Spinzeltje ergens aan vaft, en daarna alle de Pooten los- latende hingen ze met het voorfte End om laag, echter zodanig van voren omgekromd, dat het Hoofd wederom opwaards gebogen was tot byna ter Hoogte van den Staart, dus ze, in die Situatie, als het ware, naar opgehangene Beulingetjes geleeken. Hare groene Couleur werd hoe langer, hoe vledzer, en de Streepen begonnen te vervlaauwen. Den gien Oktober waren er twee in Popjes veranderd, ’t welk ook vervol- gens met de overigen gebeurde, De Gedaante en Tekening van allen was volmaakt dezelfde , maar in Couleur verfchilden ze merkelyk; de meeften echter vertoonden zich als by Fig. 4. en 5. zommige waren ge- Fig. 4. heel donkergroen, en anderen hadden eene Couleur uit groen en bruin en 5. gemengd. Ze bleven in dien Staat den geheelen Winter en tot in ’ Voorjaar 1769 hangen. In April begonnen zommige te verkleuren , wer- den hoe langer, hoe donkerder, en eindelyk vertoonden zich duidelyk de Vlakken der Vlerken onder het Poppevlies, dat toen zeer doorfchy- nende was; des ik met Zekerheid uit deze Popjes ook gezonde Vlinders kon verwachten. Tegen ’t Midden van April kwamen Acht Vlinders gelukkig te voorfchyn, allen gaaf 5 onbefchadigd ; dus bleven ’er no 2 e- Fig. 6. Fig. 7. 26 DAG-VLINDERS van de EERSTE BENDE, Tub, VL Zeven Popjes hangen, welker Vlinders ik ook te gemoed zag, wetmits het nog vroeg genoeg in 't Voorjaar was; maar tot Juny toe daarop vergeefsch gewacht hebbende onderzogt ik deze Popjes, en ze tegen ’t Licht houdende bevond ik, dat ze geheel doorfchynende en dus ten ee- nemaale ledig waren, gelyk de zogenaamde Wind-Eieren der Hoende- ren, Wat nu hiervan de Oorzaak mogt zyn, zal zo ligt niet met Zeker- heid konnen betoogd worden. Dit is wel zeker, dat, toen het Tydítip hunner Rypwording verftreeken was, de Warmte van ’ Saifoen dezel- ven heeft uitgedroogd; maar waarom die Rypwording niet op haar’ Tyd gefchied is, datis een tweede Vraag , die ik aan anderen ter Beantwoor- ding zal overlaaten. $. 4 De Vlinders openden en verlieten hun Poppe-Vlies op dezelfde Ma- nier als de Dag-Vlinders van de Eerfte Bende, en zich zodanig geplaatft hebbende, dat de Vlerken konden zakken of zich uitzetten en ftyf wor den, verkreegen ze in korten Tyd hunne behoorlyke Gedaante en ver- toonden zich in den ruftenden Stand, gelyk hier een by Fig. 6. naauw- keurig is afgebeeld; in deze Situatie kan men de Tekening en Couleuren der Vlerken op hunne onderfte Zyde befchouwen, daarentegen zich der- zelver bovenfte Zyden aan den vliegenden Vlinder by Fig. 7. vertoonen, Deze Vlinders fchynen in den eerften Opflag allen even eens van Cou- leur en Tekening te zyn, doch behalven dat de Grond-Couleur van den eenen wel wat donkerder valt, dan van den anderen, is ’er ook eenig Gnderfcheid in de Gedaante hunner Vlakjes. Men kan de Mannetjes van de Wyfjes genoegzaam niet onderfcheiden, want vermits het Ach- terlyf der laatftgemelden met zeer weinig Eieren opgevuld is, verfchild het byna niet in Dikte van dat der Mannetjes, en dit is evenwel hier het eenigfte Kenmerk tuffchen beiden, want voor het overige zyn ze van Sprieten en anderszins in allen deele volmaakt even eens. Of deze Vlinder-Soort maar een, dan twee Maal in ’t Jaar voortteeld, kan ik niet met Zekerheid melden, doch het eerfte komt my waarfchynlyker , dan het laatfte, voor. ini aah BE pe EE Ze NA: ze _ 3 Le : 5 wad rdnr . BCD B zz NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. BEI IA CHEER IE IE GBE Bi Bie Ti EH eee tie rie ale ae ie ie ie Ge Be Eee Re ST Bee SD OEI NNS SSI SISISISKISISIESISSIES ESES SK ZEVENDE VERHANDELING OVER DE DAG-VLINDER S van. de BersTE BeNDr. De VLINDER het PAAUW- GOG. Tab. VII gert: PEn behoeft zekerlyk niet te vraagen, waarom deze Vlinder R het Paauw- Oog genoemd word, vermits men voorts wel in den eerften opflag ziet, dat de vier bonte Vlakken op de bo- Neerk venfte Zyde van deszelfs Vlerken daartoe Aanleiding gegee- ebben, als gelykende vry wel naar de zogenaamde Oogen in de Staart - Vederen der Paauwen; en dewyl ’er onder de Nacht- Vlinderen van ons Gewest ook eene Soort is, die dergelyke Paauw - Oogen, doch van geheel andere Gedaante en Couleuren, op de Vlerken heeft, zo word de tegenwoordige, ter Onderfcheiding, de Paauw-Oog Dag - Vlinder genoemd. $. 2. Lange heb ik ’er na getracht, om dit zeer fraaye, doch hier te Lan- de niet zeer taare, In{eêt in Afbeelding en Befchryving, van het Ei af aan, tot in den Vlinder- Staat, den Lief hebberen mede te deelen; aan niets ontbrak het my ten dien opzichte, als alleen daaraan, dat ik de Eijeren van hetzelve nog niet kende, naar welken ik over de twintig jaaren vergeefsch had gezogt. Eindelyk echter werden my deeze zo Yang gewenschte Eieren in den Zomer des jaars 1771 bezorgd door de Goedheid van den Wel Edelen Heere van Bekeftein Raket; en dus was ik in ftaac, de geheele Hiftorie van het tegenwoordige Infeét te voltooijen. Zyn Wel Ed: denwelken ik myne Dankerkentenis opentlyk betuige, had op deszelfs Buitenplaats in Noord - Holland door den Tuinier cagelyks in ’t gemelde Saifoen naar deze Eieren op de Brandenetels laaten zoeken, die ook eenige Nesten vond, en Kn my moest zenden, doch het wa- ren Ta'. VII, Fie. 1. Fig. 2. Fig. 3. 58 DAG-VLINDERS ren Eieren van de kleine Aurelia, welken de grootfte Overeenkomst hebe ben met de Paauwoog Eieren; evenwel niet naalaatig in verder te zoe- _ken vond hy nog vyf andere en wel de rechte Nesten, die nevens meer dan Duizend Paauwoog- Rupfen aan my werden bezorgd ; het was my eigentlyk en alleen maar om de Eieren te doen, want Paauwoog- Rupfen en Vlinders had ik reeds lange van te vooren in overvloed ge- had. Ik verheugde my zeer in ’t eerst over den Ontfangst dezer Eier-Nes- ten, maar by naauwkeuriger Onderzoek, ontdekte ik tot myn Leedwee- zen, dat de Eieren reeds ledig waren, en dus myne Blydfchap te voor-” baarig fcheen geweest te zyn, maar neen! ten gelukke vond ik in eene Nest nog 5 à 6 volle Eieren, waarvan my het Microfcoop over- tuigde, en de Hoope weder deed opvatten, van ’er misfchien de Rups- jes ve zien uitkomen, gelyk het ook inderdaad gebeurde. OE De Eieren der Paauwoogen, gelyk die der Aureclia’s, vind men by Hoopjes aan de onderfte Zyde der Brandenetel-Bladen ,‚ en nooit op eenig ander Gewas, des ook de Rupfen, die ’er uit voortkomen, in ’t geheel geen andere, dan deze Kost, nuttigen. In den eerften Opflag kan men beiderley Eieren niet van elkander onderfcheiden, als men ze naa- mentlyk buiten het Nest en met het bloote Oog ziet, doch aan de Hoe-, danigheid der Nesten kan men ze kennen, want de Eier- Nesten van de Aurelia’s zyn vry en ongedekt, in tegendeel die van de Paauwoogen met een Spinzel overtogen, dat volmaakt naar een dicht en witachug Spinneweb gelykt. By fig. 1. op Tab. VII heb ik zodanig een Nest van Paauw-Oog Eieren, als nog geheel gaaf, of door de Rupsjes nog niet geopend zynde; en by Fig. 2. een enkeld Eitje in zyne natuurlyke Grootte afgebeeld. Hoe hetzelve zich onder een fterk vergrootend Mi- crofcoop vertoond, ziet men hier by Fig. 3. Deze Eieren zyn van Cou- leur helder groen, hebben 8 van boven nederwaards lopende fterker ver- hevene of fcherpere Ribbetjes, dan die aan de Aurelia’s Eieren, ook zyn ze dwars over gebandeerd met zeer veele ongemeen fyne en flaguwe Ribbetjes, naauwelyks zichtbaar, zelfs onder ’t Microfcoop. 94 In 't laatst van Mey en Begin van Juny, kwamen uit de gemelde over« geblevene volle Paauwoog- Eieren de Rupsjes ten voorfchyn. Aangaande haaren Groei en Vervellmgen, kan ik door Ondervinding het volgende melden: Zo dra deze Rupfen uit de Eieren kruipen, zyn ze na voren toe groenachtig, en na achteren bruinachtig geel, hebben kool zwar- te Hoofdjes, en in plaats van Doorntjes , nog maar kleine Knobbelt- jes, kort daarnaa worden ze overal bruin. Na de Eerfte Vervelling zyn ze donker bruin, en de Knobbeltjes meer zichtbaar. Nade Tweede Vervelling is de Couleur wat donkerder en de Knobbeltjes zyn merke- Iyk hooger , evenwel nog zonder Doorntjes. Na de Derde Vervelling zyn ze geheel en al kool zwart en de Knobbeltjes in volmaakte en naar Even- Ke van de EERSTE BENDE. Tab. VII. 59 redigheid zeer lange zwarte Doorntjes veranderd, dog de witte Stipjes vertoonen zich nog niet. Na de Vierde Vervelling verfchynen ze we- derom in dezelfde zwarte Couleur, zynde thans met zeer veele kleine en hagel witte Stipjes, gelyk ook de Doornen met aller fynfte, doch nu zichtbaare Hairtjes rondom bezet. By ieder Vervelling, zo draa ze het Vel afgeftrookt hebben, zyn de Hoofdjes geel en de Doorntjes wit, doch dit duurd niet lang, en beïden worden ten eerften kool zwart. Deze Rupfen groeijen fchielyk, ook naar Evenredigheid meer in Lengte, dan Dikte, en naar maate eene aanftaande Vervelling naderd, begint de zwarte Couleur naar het donker bruine te trekken, tot dat de Vervelling over is, als wanneer ze wederom ongemeen zwart zyn. De geheele Groey duurd omtrent 4 Weeken, en by warm en voordeelig Weder, niet wel zo lange. Volwasfen zynde hebben ze de Grootte en vertoonen zich, gelyk men hier eene by Fig. 4. ziet afgebeeld, Voor het overige Fig. 4. is de Huishouding der Paauwoog-Rupfen- genoegzaam in allen deele de- zelfde, als die der kleine Aurelia’s, welke ik in de Tweede Verhande- ling over de Dag- Vlinders van de Eerfte Bende befchreeven, ook aldaar en in de Befchryving des Nommer-Vlinders, of in de Eerfte Verhand. der gemelde Vlinderen, uitvoerig verhaald hebbe, hoe zich dezelven er- gens aanhangen, als ze in Popjes zullen veranderen, op dezelfde Manier doen dit ook de Paauwoog-Rupfen. & 5. Dezen nu Popjes geworden zynde, vertoonen zich allen eveneens van Gedaante, maar niet van Couleur, de meeften echter zo, als de twee, die hier by Fig. 5. aan het Blad hangende zyn afgebeeld. Na dat ze dan rig. s, omtrent 3 Weeken gehangen hebben, komen de ongemeen fraaye Vlin- ders daaruit voor den Dag, welker Vlerken op de bovenfte Zyde met verwonderlyk fchoone Couleuren pronken, gelyk zich hier zodanig een vliegende Vlinder by Fig. 6. vertoond. Doch als ze ruften , en dus, rig. 6. volgens de Manier der Dag-Vlinderen van deze Bende, de Vlerken over- end zetten, zo als de Afbeelding van een ruftenden Paauwoog-Vlinder by Fig. 7. aanwy{t, ziet men aan de onderfte Zyde der Vlerken net het Fig.7. Tegendeel van het bevallige en fehoone, als zynde aldaar geheel en al zwart, of donker zwart bruin, en met nog zwartere Vlakken en Vlam- metjes geteekend. Het Onderfcheid tusfchen de Mannetjes en Wyfjes beftaat alleen in de Hoedanigheid van ’t Achterlyf, dat aan de Wyfjes merkelyk dikker is, dan aan de Mannetjes. : 5. 6. Ik hebbe in den Beginne gemeld „ dat my meer dan Duizend van deze Paauwoog-Rupfen waren toegezonden , doch dezelven niet nodig hebben- de had ik ‘er my wel van kunnen ontdoen, Vermaaks halven echter fok- te ik ze op, tot dat ze in Vlinders veranderd waren, welken ik voor ’t grootfte Gedeelte de Vryheid fchonk. Ondertusfchen gaf die Fokkery Aanleiding tot het volgende ad ae Experiment: Ik had deze ont- 2 zache- Ao DAG-WLINDERS van de EERSTE BENDE. Jab. VII zachelyke Menigte van Kostgangeren in eene groote, rondom en van boven met Gaas bekleed zynde, en van vooren eene glafe Deur hebben- de Vlugt gedaan, en dezelve op mynen Zolder geplaatst. Dagelyks ver- zorgde ik ze van eene ruime Quantiteit Brandenetels, die telkens ’s Avonds verteerd was. Eindelyk genoeg gegeeten hebbende en volwas- fen zynde, terwyl ook intusfchen een goed Getal door Sterfte gefneuveld was, hingen zich de meeften van de overgeblevenen-boven aan het Gaas op, om in Popjes te veranderen. Eenige Honderd derzelven dus dicht by elkander hangende maakten in der daad eene aardige Vertooning. Toen vervolgens de Vlinders ’er uitkwamen, had ik de geheele Vlugt “er van vol, die over Dag wakker daarin rond zwierden, zynde in tegen- deel ’s Nachts in diepe Ruft. Ik wift wel, dat myn Zolder zomtyds-een Bezoek van Muifen kreeg, doch niets minder denkende, dan dat deze ook op Infeéten zouden beluft zyn, was ik geenszins bezorgd voor eenen Aanval derzelven op de meergemelde Vlugt. Maar eens ’s Ochtends ’er by komende zag ik met veel Verwondering en niet minder Verdriet, dat ze verfcheidene groote Gaaten in ’tGaas gemaakt, en-eene deerlyke Verwoefting onder de Vlinderen aangerecht hebbende veelen derzelven opgegeeten hadden, en wel tot op de Vlerken na, die zekerlyk te fchraal en niet van haar’ Smaak moeten geweeft zyn. Door dit Experiment was ik dus ten vollen overtuigd, dat de Muifen ook levendige Vlinders lus- ten; de Schade, die ik hier by had, beftond alleen daarin , dat ze de Vlugt, of eigentlyk het Gaas aan dezelve bedorven hadden , voor hee overige was aan den Roof niet geleegen. Dit Toneel befchouwende verwonderde ik my, dat ze van de nog hangende Popjes geen een be- fchadigd hadden , doch ik begreep wel haaft , waar het by toekwam 3 voor eerft, de Popjes met eene Korft of Vlies overtogen zynde waasfe- men zekerlyk weinig, of in ’t geheel niet uit, en geven dus geen zoda- nigen Reuk van.zich, die de Muifen zou kunnen aanlokken, maar het Tegendeel kan men veronderftellen plaats te hebben by de Vlinderen; ten tweeden, en dat wel inzonderheid en eigentlyk de Popjes ter Veilig- heid verftrekt, zo beginnen deze, aangeraakt wordende, te flingeren en te beven, waardoor natuurlyker wyze de Muifen in ’t Befnuffelen derzel- ven zyn afgefchrikt geworden, daarentegen de Dag- Vlinders ’s Nachts zo diep in Ruft zyn, dat ze fchier geene de minfte Beweeging maaken, als men ze met de Vingeren grypt, en zich als gevoelloos laaten opnee- men en nederleggen; en dus hebben zich de Muifen juift in dic Geval bediend van dezen vaften Slaap der Vlinderen; of is dit eigentlyk geen Slaap? en wat dan? Kol eeh brl TP aken Ed N Ed dé if Karen Ae Pi ks REN PPONE NTA OH od } 3 Ee 8 $ | b OD tn + rde a NE de neee de be jen or zn etl eg nn EE 4 DAG VLINDERS vande EERSTE BENDE. opp ad vir. del et feugostt, O7 a CD - &r NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Er ede ie Gede eee eee dee ei B BocRr SE DEE ST WES veoessensensessssrsssSsn ACHTSTE VERHANDELING, OVER DE DA Gee DN D'ESR-S, van de ErrsTrTe BeNDr. De VLINDER de GROOTE AURELIA. Tab. VIIL EE ì zeggen, dat ‘er Vlinders zyn, welken in dezen hunnen _ftaat, in kleur en teekening zeer veel met elkander overeen- komen, doch ín groote daarentegen , veel van elkander verfchillen , en welken ook uit Rupfen voortkomen, die in dien ftaat, weinig overeenkomst in kleur en teekening met elkander hebben, dus zyn ‘er om maar eenigen te noemen: groote en kleine Witjes Vlinders , de Rupfen van dezen, verfchillen zeer aanmerkelyk van elkander, daaren- tegen komen de Vlinders, zeer naby den eenen met den anderen in teekening en kleur overeen, alleenlyk vind ’er een aanmerkelyk onder- fcheid in derzelver groote plaats, gelyk men uit de Afbeeldingen , welken ik van deze Vlinders en derzelver Rupfen reeds gegeeven heb- be, naar genoegen zien kan. Onder de Nacht- Vlinders, heeft men Ï “one dae DA CE LAIMNIDIERKE onder anderen, de groote en kleine Paauw Oog Vlinder, welken ieder een op zich zelfs beftaande Geflacht uitmaken, doch welker Vlinders , zeer veele overeenkomst ins kleur en teekening met elkander hebben , maar derzelver groote is zeer veel van elkander onderfcheiden. Ons tegenwoordig Voorwerp, behoord mede onder dezulken , van welken men zeggen kan, dat ‘er twee foorten zyn, namentlyk groote, en kleine , de laatstgenoemde of kleine Aurelia Vlinder, ìs reeds hier voor in de tweede Verhandeling van het eerste Stuk befchreeven en afgebeeld, doch de groote durelia , zal het Onderwerp dezer tegenwoordige Verz handeling uitmaken. \ É. AE. Wat den Naams oorfpronge betrefd, dezen behoefd men zekerlyk niet verre te zoeken, wanneer men geleezen heeft de Verhandeling over de kleine Aurelia Vlinder, en heeft daar in gezien de afleiding van het woord Aurelia , dan kan men gemaklyk begrypen , dat deze door de fterke overeenkomst welke ’er in teekening en ook voor een grot gedeelte in kleur plaats vind, door deszelfs meerdere grootheid, met recht de groote Aurelia Vlinder genoemd word. Linneus heeft dezen Vlinder den Naam van Polychloros gegeeven , daar Hy integendeel de kleine Aurelia , naar het Voedzel der Rupfen, ’t welk Brandenetels zyn, Urticg genoemd heeft, 5 3 Reeds zederd veele Jaaren, is my dit Infeét zo wel in zynen Rupfen als Vlinder ftaat bekend geweest, maar nog nimmer was het my gelukt de Eiëren 'er van machtig te worden, doch den laatst gepasfeerden Zo- mer, hebbe ik ‘er meer dan Honderd van gezien, welken ik verkreeg zo als in ’t vervolg dezer Befchryving nader blyken zal. Den r3** Juny te Muiden zynde, vond ik op eene Bank onder eenen Ipen- Boom, eene volwasfene Rups van deze foort, doch deze wilde geene Ipe-Blaaden meer vreeten, maar bevestigde zich reeds des anderen Daags op de wyze der Dag: Vlinder Rupfen van de eerste Bende, door het ach- tereinde of den ftaart, met eenig fpinfel vast te maken, en voor ’t ove- tige het geheele Lichaam naar beneden te doen hangen, in welke gee oen, daante kleur en teekening dezelve afgebeeld hebbe op Tab. VIII, by Fis B L rg. 4. deze Afbeelding toond, dat dit Infect in zynen tweeden {taat „ te- van de EERSTE BENDE To. VIEL © 3 weweeten als Rups, onder de gedoornden behoord, ’t welk het voor- paamfte kenmerk van de Dag- Vlinder Rupfen der eerste Bende is. By Fig. 3. hebbe eene dergelyke volwasfene Rups kruipende geteekend, rig. q, men ziet terftond in den eersten opflag , dat 'er een merkelyk onder- fcheid in de groote is, tusfchen deze twee Afbeeldingen, dit komt hier van daan, dat de eerstgenoemde Afteekening naar eene zodanige ver- vaardigd hebbe , uit welke een Wyfjes Vlinder kwam, en die door- ‚ gaands by alle Vlinders grooter dan de Mannetjes zyn, de andere Aftce- kening Fig. 3. daarentegen, een Mannetjes Vlinder Rups zynde, is Fig. 3. gelyk reeds gezegd hebbe kleinder. Het gewoone \oedzel dezer Die- ren, zyn de Ipe-Blaaden, ten minsten hebbe ik dezelven nog nimmer op eenig ander Gewasch gevonden, ook telkens maar enkeld, niet by Schoolen, dus het my niet zeer waarfchynlyk voorkomt, dat deze Rup- fen een gezellig leeven voeren , evenwel kan ik het tegendeel ook niet bewyzen, dewyl ik dezelven nog nooit geheel jong gehad hebbe; dat men Hun ook op Karsfe- Boomen vind, en dat Zy zich met de Blaaden van dezelven geneeren, gelyk de Heer Rofl fchryft, wil ik miet tegenfpreeken, echter hebbe ik ze ’er nimmer op gevonden, S 4 Myne laatst gevangene Rups, zich Daags na dat ik Haar nog kruipen- de gevonden had, ter verandering gezet hebbende, veranderde in eene Pop den 16!e" derzelve Maand, des Nademiddags, dus den 3 'er Dag na dat Zy zich hier toe fchikte, deze Pop hebbe afgebeeld by Lig. 6. Fig. 6, daarentegen de Pop waar in de Rups Fig. 3. veranderd was, ziet men by Zig. 5. of dit een doorgaande kenmerk is, dat namentlyk de Man- Fig. s. netjes Poppen lichter van kleur dan die der Wyfjes zyn, durve ik niet voor vast bepalen, doch dit is waar, dat de Poppen welken ik van Tyd" tot. Tyd gehad hebbe, eeveneens waren als Fig, s. en uit welken ook alle Mannetjes Vlinders gekomen zyn, daarentegen de laatst gevangene Rups, veranderde in eene Pop gelyk fig. 6. en uit deze alleen hebbe na verloop van 22 Dagen een Wyfjes Vlinder bekomen, namentlyk den gten uly. } i $ 5 ‚ Fig. 7. en Fig. 8. vertoonen beide den fchoonen grooten en geen van rig. 7. de gemeenften in ons Lard zich ophoudenden Vlinder, Fig. 8 toond des-*7 8 12 zelfs Fig. 7. Fig. 1. €71 2, 44 _ _DAG- VLINDERS van de EERSTE BENDE 7u5. VIII. zelfs onderfte zyde, met een klein gedeelte van de bovenkant des linker Vleugels, en tegelyk ook den rustenden ftand, daar integendeel Fig. 7. de bovenfte en meest met kleuren pronkende zyde des vliegenden Vlin- ders doed zien, of feioon dit Infcét, in zynen laatften {taat, een Dag- Vlinder is, en wel een van de grootfte foort, beflaande de lengte der Vlerken in derzelver vlugt, eene uitgeftrektheid van ruim 3 Duimen, zo ziet men echter denzelven maar weinig vliegen, dus naar °t my voor- komt een bewys, dat Hy niet zeer menigvuldig in ons Land zich bevind, 5 6. Om nu ware het mogelyk, Eiëren van dezen fraayen Vlinder te bekoo- men, naar dewelken reeds lang te vooren myn begeeren en trachten ge- weest was, doch welker naarfpooring telkens vruchteloos afliep, vielen myne Gedachten hier op, om dezen laatst uitgekomenen Vlinder, ’ welk een Wyfje was, te openen, en dus de Eiëren welken ’er menig- vuldig in waren uittenemen, derzelver groote, gedaante en kleur, ge- waar te worden, ’t welk ik dan ook dus bewerkftelligd hebbe , en waar- door ik bygevolg in {taat ben geworden, Haare groote, zo wel Natuur- lyk, als door ’t Microscoop gezien, te vertoonen, wat derzelver kleur en gedaante betrefd, deze was zo gelyk ik dezelve afgebeeld hebbe by Fig. £. en Fig. 2. zynde de eerste natuurlyk en de tweede vergroot, maar of de kleur dezer Eiëren, wel niet eenige verandering ondergaad ; wanneer dezelven door een bevrucht Wyfje gelegd worden, zoude my niet vreemd voorkomen, eeven zo is het ook met de waare Gedaante, hier durve ik in ’t Geval van deze uit het geopende Lichaam der Moeder gehaalde Eiëren, niet volmaakt op aan, want, zoude het wel niet mo- gelyk kunnen wezen, dat van zommige Vlinder Eiëren, de in de lengte “van het Ei, van boven naar beneden toe lopende Ribben of Ribbetjes, konden geformeerd worden, door de inwendige Gedaante van den Leg der Moeder Vlinder, by het doorpasfeeren van het Ei? Zo ja, dan was het zeer wel mogelyk, dat ook deze Eiëren, door de Moeder gelegd zynde, met Ribbetjes konden voorzien wezen, welken nu daarentegen niet gelegd zynde, ook door geene vergrooting aan dezelven te befpeu- ren waren, doch geene betere Voorwerpen hebbende, geeve ik de Af- beeldingen zo als dezelven door my gezien zyn, na dat ik deze Eiëren, van de Hun omvangende Vogtigheid gezuiverd had, Eis 4 N OPI eg 4 ni (3 s 0 hi hl Pi N 4 â E ' « « hd ain en ( iÀ \ ia  be Poe TN p pl) LOA bip ged spelen ff sheds B WD . . k' ERS 5 BN : LEON UD iu te is 8 Ô = hete J sl, Gor ze E Daf ng me fs d en ten EE ae en bi 3 DAG-VLINDERS van de EERSTE BENDE. Tab VII. adt BESCHOUWING DER WONDEREN GODS IN DE MINSTGEACHTTE SCHEPZELEN. oF NEDERLANDSCHE INSECTEN, In hunne aanmerkelyke Huishouding, wonder- baare Gedaantewifleling en andere wetens- waardige Byzonderheeden, Volgens eigen Ondervinding befchreeven, naar °t Leven naauwkeurig geteekend, in ®t Koper gebragt en gecoloreerd door CHRISTIAAN SEPP. EERSTE DEELS TWEEDE STUK, behelzende de V erhandelingen over de DAG-VLINDERS van de T WEEDE BENDE, Te AMSTERDAM, Gedrukt voor den AUTEUR. MDCCLXIL EE Dui wro oi ga de BEHO NA Ae He fi VER KNE TH td kj ERG Rd 6 / Je Te 2 haag ij, it: valt Ben aich Wte dpneds coad ME erat asid a ee meiose sela eha: u ids’ batig 0 A E pe kJ agra Ne rege wendde OP ' < rtaek 3 bt A wiel at i, bet Ww HEN "u RD, i\ % \ ú ’ 18 A L% atko naal kaldnd An dk DA dt ask zj lk re wan knsn sik hatin e A ik RE 8-2 ASH ú Jard sad MA is ki 3 naaste NE: & Ee x hd hs je hrs Á NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. selektie detentie iiet Beieiekeielek TWEEDE STUK. SSSSSSSSSSSSSSSSSSSS SSS SS EERSTE VERHANDELING OVER DE DAG-VLINDERS van de TWEEDE BENDE. De KLEINE GESTREEPTE WITJES-VLINDER. Tab. IL ‘Hans my voorgenomen hebbende, voor de eerfte Maal eenen Dag- Vlinder van de Tweede Bende te befchryven , voegd het Sf hier beft, eenig Bericht vooraf te laten gaan van de Kente- bedie kenen dezer Infeêten. In de eerfte Verhandeling over de Dag- inders van de Zerfte Bende noemde ik de algemeene Kentekenen op, wel- ken alle Dag- Vlinders en hunne Rupfen en Poppen, van de Eerfte zo wel, als Tweede Bende, onder malkander gemeen hebben , derhalven is het onnodig, dezelven hier te herhalen; doch, gelyk ik mede toende byzondere Kenmerken der Rupfen, Poppen en Vlinderen van de Eerfte Bende befchreef, zo zal ik ook hier byzonderlyk melden: De Kenteekenen der Rupfen, Poppen en Wlinderen van de Tweede Bende der Dag- Vlinderen. 1) De Eieren , waaruit deze Infeéten hun Begin nemen , hebben niet eenerley Gedaante, zommigen zyn langwerpig en aan ’t bovenfte Eind puntig, anderen rond; en onder dezen vind men bolronde en platron- de, gladde en rulle. In Couleur hellen ze genoegzaam allen naar * wit- te en geelachtige over. 2) De Rupfen van deze Bende hebben nooit Doornen, maar veelal zeer fyne korte Haairtjes. 3) Hare Hoofden zyn rond. 4) Het voornáamfte Kenmerk dezer Bende is, de Manier, op welke zich derzelver Rupfen gereed maken „om in Poppen te veranderen , en waar- in ze van alle overige zo Dag- als lr * Vlinder- Rupfen, ten ind 4 ma T PTI AAD C VIELNDE AS 1 re tn male verfchillen ; want behalven dat ze ter Plaatfe, daar ze de Veran- dering zullen ondergaan, het Achterend door Middel van een fyn Spin- zeltje vaft hechten, ’t welk ook die vande Eeríte Bende doen, fpan- - nen ze daarenboven-nog, dwars-over het Midden van ’t Lyfeenen Draad, dien ze ter wederzyde naaft het Lyf valt maken, welke dwars Draad „ of Band, een onfeilbaar Kenteken is, waardoor men deze Rupfen, in den Staat van Verandering, van alle anderen kan onderfcheiden. 5) De Poppen van deze Bende zyn niet allen van eenerley Gedaante, _zommigen hebben Punten, of Uitfteekzels, en gelyken dus nog eenig- zins naar die van de Eerfte Bende, hoewel de Punten der eerften , an ders, dan die.der laatftgemelden geplaatft zyn. Anderen zyn zonder Punten, en hebben derhalven meer Overeenkomft met de Poppen der- Nacht - Vlinderen. “iv 6) Doch het zekerfte Kenmerk der Poppen van deze Tweede Bende is de- „opgemelde dwers Draad, of Band, waardoor ze van alie andere Dag- “en Nacht- Vlinder -Poppen konnen onderfcheiden worden. L 7) De Dag- Vlinders van de Tweede Bende hebben zes volmaakte Poo- ten, en zyn dus kennelyk genoeg, om ze van de Dag- Vlinderen dert Eeríte Bende te konnen onderfcheiden. 8) Hunne Onder- Vlerken zyn-naar Evenredigheid kleiner, dan die der Dag - Vlinderen van de Eerfte Bende, welken daarmede hun Lyf in: den ruftenden Stand altoos bedekken, ’t geen de eerftgemelden niet, dan zeer zelden , doen. \ Dit zy genoeg van de Kentekenen der Rupfén „ Poppen en Vlinderen van de Tweede Bende der Dag-Vlinderen. Men vind wel eenige weini- ge Vlinders, die mede onder deze Bende behoren „ en echter, het zy als. Rups, of als Poppe, of ook zelfs in den Vlinder-Staat, niet alle de boven- Beek Kentekenen hebben, maar in deze en geene Eigenfchap met de- Vacht-Vlinderen overeenkomen, en dus, als het ware, beide Geflachten mengelen , of liever hereenigen „ weshalven ik zodanige Vlinders Menge- daars „ of Middel. Infelten noeme , doch hierover zal ik breedvoeriger han- delen, wanneer een diergelyk Infeét aan de Beurt komt, om befchreven: te worden. NS Laat ons nu overgaan tot de Befchouwing van ons tegenwoordig Voor: werp, den kleinen geftreepten Witjes-Vlinder. Maar is het ook wel der- Moeite waard, dat men zich met zulk Beuzelwerk ophoud? Paft het wel, dat een Mensch werk maakt van het Onderzoeken der Ongediertens ® Fy, weg met deze Uitwerpzelen der Natuure! Zoude men zyne ledige- Uuren tot diergelyke Vodderyen liever befteeden , dan aan andere Ver- makelykheeden van: een’ algemeenen. Smaak? Men zegt wel, dat het Ongedierte mede onder ‘de Werken: des Scheppers behoord, maar wat behoefd men het eener naauwkeurigen Onderzoeking en Befchouwing té verwaardigen? Ditis, helaas! de flegte Taal van zommigen, zo niet APE É vam waNDE TWEEDE BENDE. 7u. T 8 wan veelen, wanneer ze uitgenodigd worden ter Befchouwing der Wer- ken Gods, en wel inzonderheid dergenen, die, naar hun verkeerd Be- grip, verachtelyk zyn. Beklagelyk Wangebruik der Reden! geen Won. der, dat de grote Yveraar voor Gods Eere, de volgeeftige Bracks, * een zakelyk „ fchoon kort, Gedicht dezen Lieden voorgelegt heeft, om, ware het mogelyk, hen tot Inkeer te brengen, hetzelve komt in onze Ne= derlandfche Taale op dezen Zin uit : % & u Foannes fchryft aldus: } zo lemand zegt: Jk hebb’ den Heere lief , en mind den Broeder nict , Die heet te recht En is voorwaar Een Leugenaar. Want wie den Broeder haatt, dien hy toch ziet, En tot een Voorwerp heeft van zyne Zinnen, Hoe kan by God, dien hy nier ziet, beminnen ? % % In’t Wereld- Boek flaat ook: zo lemand zegt: Jk eere God, en eerd Hem in de Werken nict, Die heet te recht En is voorwaar Een Leugenaar. Want wie de Werken Gods, die by toch ziet, Onwaardig acht, om naarftig te betrachten , Hoe kan hy God, dien hy niet ziet, hoogachten ? Waarlyk! de Kleinachting, die men voor het Schepzel heeft, is een klaar Bewys van de Kleinachting voor den Schepper zelfs; want wie eens Meefters Werk veracht, dat in allen Deele volmaakt en onverbeterlyk konftig gewrogt is, die veracht den Meefter zelfs. Men brenge hier te gen niet in: dat ’er een Onderfcheid diende gemaakt te worden onder de Schepzelen, en dat men zich met de minftgeachten niet moeft bemoeijen. In der Daad, dit zoude beuzelachtig en zeer onbetamelyk geredeneerd zyn. Niets in de geheele Natuure is gering; ik zegge: niets heeft de gro= te Schepper gemaakt, dat onzer Opmerking en Verwondering onwaardig zoude zyn. Is’er weleen geringer Voorwerp dan een Zandkorrel ? en: nochtans is ook dit een Wonderwerk des Allerhoogften , gemerkt geen: Sterveling, hoe fchrander en magtig immer „ hetzelve uit niets kan doen: voortkomen. Hoe veel te meer moeten wy van Verwondering verbaaft ftaan, wanneer wy een veracht Infeét opmerkzaam befchouwen. Een nadenkend Gemoed ontdekt ruim zo veel Konft, Wysheid en Magt in den. Bouw der allerkleinfte Vlieg, als in dien des grootíten Olifants; want het zou- * In zyn Jrdifch Vergnäügen in Gott, p. 534. der vierde Hamb: Editie, j 5. Zendbr. C. 4. v‚, 20. p P pi DAG-VLINDERS zoude eerder mogelyk zyn, of het fchynd ten minften begrypelyker, dat ‚een Mensch eenen Olifant met alle zyne in- en uitwendige Deelen, doch zonder Leven , uit de eene en andere Stoffe konde nabootfen, dan dezer Wyze een Diertje, als het eerftgemelde, voortbrengen en het voorzien van Oogen, Mond, Herte, Longe, Maag en de overige in-en uitwen- dige Deelen, en wel allen in de volmaaktíte Evenredigheid. Doch wat fpreeke ik van een allerkleinft Vliegje, of ander diergelyk Infeét, datmen evenwel nog met het bloote Oog beryken kan, dezen zyn zelfs Olifanten in Vergelyking by andere oneindig kleinere Diertjes. ’T is bekend, dat de fcherpziende Leeuwenhoek door zyne voortreffelyke Microscoopen Diert- jes ontdekt heeft, waarvan elk honderd Millioenen maal kleiner is, dan een Zandkorrel, gelyk hy zulks op goede Gronden beweerde; * doch laat ik zeer toegevende zyn, en eens ftellen , dat zodanig Diertje duizend maal groter ware, dan hy het verklaard te zyn, zo is het nochtans hon- derd duizendmaal kleiner dan een Zandkorrel ; eene verbazende Klein- heid! eene Kleinheid, waarvan men zich geen Denkbeeld meer maken kan. Maar verre, zeer verre zy het, dat men daarom zo een geringfchy- nend Schepzel der Opmerking onwaardig achten zoude; veel eer moet het ons nu daartoe dienen, dat wy te rug zien op zynen almagtigen Maa- ker. Is het niet waar: men verwonderd zich ten hoog{ten over den Bouw der Vorftelyke Huilen en Hoven; men heeft de grootite Achting voor derzelver Bouwmeefteren, en verheft billyk hunne Konft en Schrander- heid; en evenwel de gezonde Rede overtuigd ons, dat alle de heerlykfte Paleifen in de geheele Wereld, ja alle Konft- en Wonderwerken, door Menfchen gewrogt, in geene Vergelyking komen by den Bouw van zo een enkeld Diertje; want uit dezen ftraald eene Wysheid en Almagt, waar voor alle menfchelyke Wysheid en Vermogen als Schaduwe verdwynd. Laat de fchranderfte Geeften en grootfte Konftenaaren, die op de gehee- le Aarde te vinden zyn, zamenfpannen , en hunne Pogingen vereenigen, zo zullen ze nochtans niet in Staat zyn, om flechts een der Deelen van zulk een Diertje, veel minder hetzelve in zyn geheel, en wel in die aller- uiterfte Volmaaktheid , welke ‘er wezendlyk , volgens de Reden, in voor- handen is , hervoort te brengen; en fchoon dit mogelyk ware, *t geen echter nooit gefchieden kan, uit wat Stoffe zouden zy het toch bereiden en door welk Beginzel doen levendig worden? Gemerkt nu de allerkon- fligfte en verwonderlykíte Werken der Menfchen Voortbrengzels van ’*t menfchelyk Verftand zyn, en gevolgelyk de Mogelykheid, hoe zy kon- nen ten Voorfchyn komen , niet buiten 't Bereik van tmenfchelyk Begrip is, daar integendeel de Mogelykheid van den Bouw eener zodanigen klei. nen Creatuure het menfchelyk Verftand volftrekt te boven gaat; zo vloeid daaruit deze voldongene Waarheid voort: dat alle de Werken der Men- fchen zo veel Verwondering en Opmerking niet verdienen, als zo een enkeld geringfchynend Schepzeltje. Is het dan niet zeer wel betame- hk, * In den Brief aan den Hr. Rob, Hooke te London, van den 12. Nov, 1680. vaN DE T WEEDE BENDE. 7u 1. 5 lyk, dat men zynen ledigen Tyd, of ten minften een Gedeelte daarvan, tot diergelyke Overdenkingen befteede? Ja men veftige vry zyne Aan- dacht op deze en zoortgelyke Wonderen der hoogften Wysheid! Men overwege eens, dat zulk een levendig Stofje, wat zegge ik, dat zulk een levendig en veele duizendmaal kleiner Iets, dan een Stofje, in de al- leruiterfte Volmaaktheid voorzien is, niet alleen van alle uitwendige Deelen met hunne Leden, Gewrigten, Peefen, enz. en daardoor in Staat gefteld , van zich onbefchryfiyk gefwinder , dan veele der grootfte Dieren, te kon- nen beweegen; maar ook van alles , wat tot het inwendig Geftel behoord en tot den Omloop der Vochten vereischt word, zonder welken geen le= vendig Schepzel beftaan kan ;en nademaal het geheele Diertje , gelyk voor- heen gemeld, honderdduizendmaal kleiner, dan een Zandkorrel is, men denke, hoe veele Millioenen maal kleiner dan de Deeltjes zyn moeten, waaruit het beftaat. Aanmerken wy teffens by ’t overwegen dezer ver- bazende, dezer onuitfpreekelyke Kleinhedens, dat ook voor ’t Beftaan zulker genoegzaam onzichtbare Schepzelen gezorgd is , zo moeten onze Gedachten van Verwondering {til taan. Wat dunkt u, waarde Lezer! zyn dit niet Konftwerken eener onbepaalden Almagt; Voortbrengzels ee- ner ondoorgrondelyken Wysheid ; Voorwerpen eener oneindigen Goeder- tierenheid? Vinden wy niet in deze Kleinheden een allerovertuigendft Bewys der eindeloofen Grootheid desgenen, die ze uit niets heeft doen voortkomen? En om kort te gaan, beveftigen ze ons niet in deze Waar- heid: dat’er een God is? Nu vraage ik: of de Befpiegelingen over zul- keen zoortgelyke geringfchynende Schepzelen beuzelachtig en onnut zyn; dan of ze ons hoger opleiden en in de Kennis van onzen aanbiddelyken Schepper doen vorderen? Niemand met gezonde Reden begaafd, denke ik, zal het eerfte beaamen en het laatfte tegenfpreeken. De minftgeach- te Schepzelen dan, waaronder men de Jn/eêen als bovenaan plaatít, zo nutte en onzer Befchouwing dubbeld waardige Voorwerpen zynde , zo laat ons, in Navolging dergenen , die God en zyne Werken hoogachten , wakker voortvaaren met ons te oeffenen in de Infeétenkunde. Van my- nen Kantzal ik, onder de Zegening Gods, daartoe, ‘t geene in myn Ver- mogen is, zeer gaarne bydragen ‚geenszins twyffelende, of ik zal daarme- de allen edelaartigen Deelnemeren in deze zo luft- als leerryke Studie Dienft doen. Zie hier dan de Hiftorie , of den Levensloop van eenen Vlinder , die onder de Witjes zorteerende een Dag - Vlinder van de Twees de Bende is. zg ak Van de eigentlyk zogenaamde Bs, Vlinderen , of Boter-Kappellen, zyn my vier Zoorten bekend, te weeten: het groote Witje; het kleine Witje ; het groote geftreepte Witje , “t welk ik hier te Lande nog niet gezien hebbe, maar de Heer Räfel heeft het befchreven en afgebeeld* ; en het kleine ge- flreep- * In’tEerfte Deel zyner elikdriin orn pag. 15. der Zweyten Sammlung. 3 5 DAG-VLINDERS frreepte Witje, dat deze Auteur in zyn Werk niet heeft. Dit laat{tgemel- de Infeêt zal voor tegenwoordig het Onderwerp myner Penne zyn. Deze Vlinder is mede van de eerften „die zich in ’t Voorjaar laten zien, doch niet van de gemeenften, vermits men hem op verre na zo veelvul- dig niet vind, als de grote en kleine Witjes. Hy behoord onder de een- zaamen, dewyl hy zyne Eieren enkeld legd, en in den Staat van Rups een eenzaam Leven leid. Gedurende al dien Tyd , dat ik de Infeéten liefhebbery geoeffend hebbe, is het maar eens gebeurd, datik een Ei van dit Infe€t ben magug geworden; myn Zoon vond hetzelve , omtrent het Einde van Mey, aan de Duinen buiten Haarlem op een Blad van ’tKruid; dat ik in de bygevoegde Plaat afgebeeld hebbe, en welk Gewas by Dodos nëus onder de wilde - Koolen gerekend, of wel eigentlyk voor eene Middel- foort tuflchen Raapen en Koolen gehouden word. Ik geloove zeer wel, dat dit Infe&t zyne Eieren nog op andere Gewaffen gplaatft. HetEitje voors Tab. 1. noemd was aan de onderfte Zyde van ’t Blad gelegd , en vertoonde zich Fig. 1. in zyne natuurlyke Grootte, als Fig. 1. De Gedaante van ’ zelve is langwerpig en na boven toe puntig, met de onderfte, of breede Zyde is het aan ’t Blad gelymd, en dus met de Punt’'er altoos van afgekeerd , ge- Fig. 2, lyk doorgaans alle Witjes Eieren. By Fig. 2. hebbe ik dit Ei afgebeeld , zo als het zich door een enkeld Microfcoop van twee Linien Brandpunts vertoond; het heeft 12 Ribben, waarvan ’er 6 tot na boven toe uitlopen, en de overigen 6 tu{lchen beiden een weinig lager eindigen; dwers over is het in de Rondte van boven tot beneden toe met zeer veele en een weinig verheve Streepjes gebandeerd, daarby overal glanzig en witach- tig geel van Couleur, makende dus, door *t Microfcoop gezien , eene fraaye Vertoning. dine Een paar Dagen dit Ei rde bemerkte ik, dat zyn Glans allengs verdween en het een doffe Couleur kreeg , waarop, na Verloop van omtrent een Etmaal , het Rupsje te Voorfchyn kwam , en ten eer= ften den Dop van zyn Ei ter Helfte toe opät. Het Diertje was toen wite achtig geel van Couleur, en, door-’t Microfcoop gezien, overal glanzig en als doorfchynende, met enkelde zeer fyne Haairtjes bezet. Zo draa het Rupsje op *t Blad begon te grazen werd het een weinig groener; ee- nen Dag, of twee , oud geworden zynde graasde het niet meer, maar at aan de Kanten van ’t Blad, of maakte ’er ook wel Gaatjes in. Vier Da- gen na zyne Geboorte vervelde het voor de eerfte maal, en at kort daar-, na, gelyk ook na ieder der volgende Vervellingen, het afgeftrookt Vel fchoon op. Toen vertoonde het zich onder ’t Mierofcoop nog even glan- zig, als van te vooren, inzonderheid was het Hoofd zo doorfchynende als Glas, en dit zowel, als de geheele Rups , met enkelde fwarte ftyve Haairt- jes bezet, ftaande een Gedeelte op witte Knobbeltjes, en de overigen op fwarte Stippen. Voorts was ze met zeer veele {warte Stippen kringsge- wys, na’ Beloop der Ringen, als bezaaid, doch dezen en de wineknen belt- vanDE TWEEDE BENDE. 7ub. IL 7 belijes zo ongemeen fyn zynde , dat men ze alleen door ’t Mierofcoop onderfcheidemtlyk kan zien, finelten, als ware het, in de groene grond Couleur der Rups weg, waardoor dezelve zich aan ’t bloote Oog bleekgroen vertoond, en aldoor bleeker word, naar maate ze in. Groei en Ouderdom toeneemt. Onze Rups vervolgens nog drie Maal verveld zynde, met eene Tuffchenpofing telkens van 4 Dagen, bleef na de laat: fte Vervelling nog 6 Dagen aan *t Eeten en Groeyen , en toen haar’ vollen Wasdom bereikt hebbende en in ’t geheel 22 Dagen oud geworden zynde vertoonde ze zich in hare natuurlyke Gedaante , Grootte en Cou- leur, gelyk ik ze by Fig. 3. hebbe afgebeeld. . Hierby moet ik nog aan. Fig. 3, merken , dat tuffchen deze-Zoort van Rupfen en die der ordinaire kleine Witjes , in den eerften Opflag zo groot eene Overeenkomft is, dat mert ze befwaarlyk van malkander kan onderfcheiden, ten zy men twee Kens merken gade flaa, die geenszins ten eerften in 't Oog vallen, te-wees ten: Over den Rug der kleine Witjes Rups loopt een zeer flaauwe bleek« geele Streep, dien onze Rups niet heeft; wyders hebben de Luchtgaats jes dezer Rups rondom zich geele Kringetjes, welken aan die. der eerft- gemelde ontbreeken , maar in derzelver Plaats is 'er by ieder Luchtgaatje een kort geel Streepje. Voor ’t overige zyn deze twee Zoorten van Rupfen malkander in allen Deele volmaakt gelyk. bk: 79 Ei r4s Onze Rups den Ouderdom van 22 Dagen, als reeds gemeld , bereikt hebbende verwyderde zich ten,eenemaale van haar gewoon Verblyf en Voedzel, zoekende een’ bekwaame Plaats tot hare aanftaande Verande- ring, en deze gevonden hebbende bleef ze ’er een halven Dag ftil zit- ten; vervolgens fpen ze zich nog dienzelfden Dag valt, op de gewone Manier der Dag - Vlinder- Rupfen- van de ‘Tweede Bende, te weetèn : haar Achterend door Middel van een fyn Spinzeltje vaft hechtende en dwars over ’t Lyf eenen Draad fpannende, die, fchoon ongemeen ‘fyn en dunner dan een Haair zynde, nochtans uit verfcheide Draaden bet ftaat. Dus zag ze in fille Lydzaamheid hare Gedaantewifleling en Lee vensverandering te gemoet; en midlerwyle wat meer in malkander get krompen, of eenigzins korter en dikker geworden zynde veranderde ze den volgenden Dag in eene Poppe, van Gedaante, Couleur , Tekening en Grootte, gelyk ze zich in de 4de Ziguur vertoond. Tuffchen deze Fig. 4, Poppe en die van ’t kleine Witje is insgelyks-byna geen Onderfcheid , al- leen maar valt de eerfte watgeelachtiger en minder gefpikkeld, dan de laatftgemelde. Na Verloop van 8 Dagen veranderde onze Poppe van Couleur en werd merkelyk geelder, ten-laatften begonnen de Vlerken des in haar wonenden Vlinders duidelyk door het Poppevlies heen te fchynen.… $. 5. Eindelyk , na dat ons Infe&t 1o Dagen in den Staat van Poppe had doorgebragt, verfcheen het in zyne laatfte, of verheerlykte Gedaante, Zyn- Fig. 5. Fig. 6. 8 DAG-VLINDERS vanpe TWEEDE BENDE. Tub. £. zynde nu een aangenaame Vlinder, die, fchoon geene flikkerende Cou- leuren hebbende, het Oog bekoord door zyne zindelyke Witheid , ge« paard met zedig Geel , waarby zyne fwarte Cieraaden fterk affteeken. De 5de Figuur vertoond ons denzelven in den ruftenden Stand, of met overendftaande Vlerken , aan wier onderfte Zyde de groenachtig graau- we Streepen zyn , die tot de Benaaming des Vlinders Gelegenheid gege- ven hebben. Inde 6de Figuur zien wy hem vliegende en teffens de bo- ven Zydezyner Vlerken; zynde dit een Wyfje, kennelyk door de fwar- te Vlakken op de evengemelde Zyde der boven - Vlerken, welk Cieraad de Mannetjes niet hebben. Voor 't overige melde ik hier alleen nog : dat men deze Vlinders tweemaal in ’t Jaar heeft, te weeten: Winter- en Zomer- Teeld. Die van de eerfte vliegen vroeg in ’t Voorjaar, welken vervolgens hunne Eieren leggen, waaruit tegen en in den Zomer de Rup- fen komen, die in Poppen , en daarna in Vlinders veranderen , dezen zyn van de Zomer -'leeld. Nadat dezelven eenigen Tyd gevlogen en gepaard hebben, leggen ze insgelyks hunne Eieren, waaruit tegen en in ’* Najaar de Rupfen komen, en in ’t zelfde Zaifoen ook nog Poppen worden, maar dan den Winter over in dien Staat blyven , en eerft in ’t volgende Voorjaar als Vlinders verfchynen , welken derhalven van de Winter- Teeld zyn. Kk Om geenszins myn Werk onnodiger Wyze te rekken, zal ik voortaan my niet altoos aan een Infe alleen in ieder Verhandeling bepaalen ‚ maar dikwils, naar bet de Welvoegzaamheid der Voorwerpen toelaat, twee, of meer Zoorten van Infiêten op eene Plaat afbeelden en teffens befchryven; niet twrffelende, of ik zal dusdoende den Lief hebberen zo veel te meer Genoegen geven, en hun- ne verdere Genegenheid voor mynen Arbeid aanmoedigen. DAG VLINDERS vande TWEEDE BENDE, EEDE: 9 NEDERLANDSCHE INSECTEN 'BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Bieke iii aeieeleiteiieiee teekeeieeedeeeidhekoteliedeieidiiek TWEEDE STUER NNS ENEISISISISIS SISSI SESSIES TWEEDE VERHANDELING OVER DE DAG-VLINDE RS. Van de TweEeDpe BENDE. De GROOTE WITJES-VLINDER. Tab. AL ga. POPAOESO onverfchillig oeffend de Gewoonte haar Vermogen in ’t Ver- VEN Á 5 dooven onzer zinnelyke Aandoeningen ten Opzichte dier Voor- H/ fes: werpen, waarover zy de Heerfchappy voerd, dat zy hen al- Ee P len, zonder Onderfcheid, van de Achting beroofd, die hun hatuuriyk toekomt. Onze tegenwoordige Vlinder is mede-zulk een ver- ongelykt Voorwerp, en kon by fpreeken, wie weet wat bittere Klagten hy uitboezemen zoude over het Noodlot, dat hem de Gewoonte berok- kend heeft; want onder alle Vlinderen komt hy ‘t min(t in Aanmerking, en waarom? alleen daarom, dat men hem zo meenigvuldig ziet vliegen, en gevolglyk, door de Gewoonte verleid, geene Achting voor denzelven heeft, niet tegenftaande hy geenszins onbevallig is, gemerkt de zwarte Vlakken op de witte Grond-Couleur zyner Vlerken eene aangenaame Ver- fchillendheid in-onz Oog veroorzaaken, en aan dit Vogeltje veel Cieraad byzetten; ja indien ons deze Vlinder zo zelden onder ’t Oog kwam , als de Oleander- of een andere raare Vlinder, men zoude hem zekerlyk in groete Waarde houden; doch nu kykt men ’er niet meer na, want men is hem gewend , men behandeld hem derhalven als eenen Verfchoveling, te.meer ‚om dat hy in zyn’ eerften Levens- Staat, of als Rups, een zeer laftige Kofltganger in de Kool- Tuinen is, welken zomtyds door dit In- felt deerlyk gehavend worden; behalven alle Soorten van Kool, eet de- ze Rups ook de Bladen van de zogenaamde wilde Raap- en Moftaard- Zaat- Planten, en men vind ze ook wel, doch zelden, op de Ooftin- difche:Kersfe. Nu wel aan dan , hoe ftreng ook de Gewoonte onzen Vinder behandeld, wy zullen haar Geweld aandoen, en hem uit hare Verdrukking trachten te redden, door hem hier in de Rey der overige Vlinderen behoorlyk «te plaatfen en ee Hiftorie ter neder te ftellen. 4. 2. zo DAG-VLINDERS ‚2 °T zoude zekerlyk overtollig A. den Oorfpronk des Naams van de- zen Vlinder te onderzoeken, ja dit was al zo ongerymd, als deze Vraag te opperen: waarom word de Moriaan een Zwarte genoemd? Doch dit moet ik melden: men heeft aan onzen Vlinder den Naam van Groote- Witje gegeeven, om hem te onderfcheiden van een anderen Witjes Vlin= der, die genoegzaam even eens van Couleur, Gedaante en Teekening, en insgelyks, zo als de tegenwoordige, een Dag-Vlinder van de Twee- de Bende, echter merkelyk kleiner is, en derhalven het kleine Witje ge- noemd word, doch dit forteerd onder de Eenzaamen, vermits het zyne Eitjes enkeld legd ; daar in tegendeel het Groote- Witje onder de Gezelligen _ behoord, want men vind de Eieren van hetzelve in Meenigte by elkander. NES Vermits deze Soort van Vlinderen twee Maal in ’t Jaar voortteeld, en de Wyfjes niet allen te gelyk hunne Eieren leggen, zo ontmoet men de- zelven gedurende den geheelen Zomer, en wel die van de eerfte Teeld reeds in ’t laatft van Mey. en Begin van Juny; dezen vind men meenig- vuldig en ze zyn van de Zomer-Teeld, dewyl de Rupfen, daar uit voort- komende, nog in t zelfde Saifoen in Popjes en Vlinders veranderen ; doch de Eieren van de tweede Teeld word men eerft in Auguftus, en maar zelden gewaar, welken dan van de Winter - Teeld zyn ‚om dat de Rupfen, die ’er uit voortkomen, wel voor den Winter nog in Popjes, doch niet in Vlin- ders veranderen, maar in den Staat van Pop overwinteren , en eerft in * Voorjaar als Vlinders te voorfchyn komen; dezen leggen dan wederom de Eieren van de Zomer- Teeld, waaruit vervolgens de Winter-Teeld “ontftaat; dit gaat zo voort naar eene geregelde en door den alwyzen Schepper bepaalde Orde. Een dergelyk Schooltje van Groote - Witjes- Eieren, en dezen in hunne natuurlyke Grootte en Couleur hebbe ik hier … Tab IJ, tan een Blaadje van het Top-@nd eener Moftaard-zaad Plant by Fig. 1. op Fig. 1. Tab. Il. afgebeeld. Ze zyn goudgeel en glanzig, naar boven toe puntig en met de onderfte, of breede Zyde aan ’t Blad, en wel altoos aan de ver- keerde Zyde van hetzelve gelymd , dus ftaanze allen overend , echter met de Puntjes onderwaards gekeerd. Doch om de eigentlyke Gedaante van zulk een Eitje te obferveeren , diend men het door een goed Micro- Fig. 2. fcoop te befchouwen, alsdan vertoond het zich, gelyk by Fig. 2. hebben- de 12 verhevene Ribben, welken aan ’t bovenfte Lind , of in de Punt, die echter ftomp is, en boven op in ’t Midden een rond Plaatje heeft, te za- men komen; behalven deze in de Lengte lopende Ribben is het ook ronds- om, van boven tot naar beneeden toe, over dwers met zeer veele fyne Ribbetjes gebandeerd, en maakt dus eene aangenaame Vertooning. Kn Niet lange voor ’t Uitkomen age Rupsjes veranderen de Eieren ten eenemaale van Couleur, worden graauw en aan de Puntjes don- kerder, ja eindelyk zwart, dit laatfte word veroorzaakt door de zwarte Hoofdjes der Rupfen , die aldaar geplaatft zynde door den Dop heen fchy- nen. Wanneer het Tydftip gekomen is, dat het Rupsje ftaat gekipt te worden, knaagd het op Zyde boven by de Punt den Dop van Ee oor, Van de TWEEDE BENDE. 7a5. IL rt door, en daar een Gaatje gemaakt hebbende zo groot, dat het Hoofd 'er” door kan, volgd gemakkelyk de geheele Reft, want het Hoofd is dan aan deze, gelyk aan alle andere jonggeborene Rupfen, dikker dan het Lyf, ‘tgeen ik reeds meer Maalen gemeld hebbe, doch wanneer het Rupsje: eenen Dag, of twee, zyne gewoone Keft genuttigd beeft, veranderd die Proportie, en het Lyf word dikker, dan het Hoofd. Deze Rupsjes ter Wereld komende vertoonen zich aan ’t bloote Oog geelachtig van Couleur, met zwarte Hoofdjes, maar wanneer men ze-door ’ Micro- fcoop ziet, word men gewaar, dat ze overal glanzig zyn, en dat ieder Ring door eene Plooí als in tweeën verdeeld en met 6 zwarte Knobbeltjes vercierd is, waarvan ’er 4 aan de voorfte, en 2 aan de achterfte Plooi- zyn; doch de voorfte Ring by ’t Hoofd heeft ’er meer} op ieder Knob- beltje ftaat een redelyk lang, maar zeer fyn Hairtje. Het Getal dezer: zwarte Knobbeltjes; of Stipjes, vermeerderd, naar maate de Rups groeid, zo dat op ’t laatft ieder Ring wel over de tächtig Stipjes, doch van on- gelyke Grootte, heeft. Het zwarte Hoofd veranderd insgelyks-van Cou- leur onder ’t Vervellen , en word naar de laatfte Vervelling blaauwachtig , - houdende flechts vooraan een zwart Driehoekje, in welks Midden een geel Vlakje is, zynde voor de Reft overal met zeer veele ongemeen fyne zwarte Stipjes als bezaaid en met even zo veele korte Hairtjes bezet. Het: eerfte , wat deze Rupsjes na hare Geboorte verrichten , beftaat daarin, dat ze de leedige Doppen hunner Eieren opëeten; dit gedaan zynde val- len ze het Blad aan, en naar een weinig daarvan gegeeten te hebben ver- liezen ze de geele Couleur en worden eerft na vooren toe, vervolgens overal, groenachtig ‚ behalven dat boven op den Rug, alsmede ter we- derzyde van * Lyf een geele Streep overblyft, welke Streepen zich van ’t Hoofd tot naar den Staart toe uitftrekken ; de zwarte Stripjes komen ook hoe langer, hoe meer,te voorfchyn, zeer ongelyk van Grootte, echter naareene: regelmatige Orde geplaatft. Deze Rupfen zyn zeer gulzig in’teeten, en groei= jen gevolglyk ook dermaaten fchielyk , dat ze in minder , dan drie Weeken, - haat’ vollen Wasdom bereiken , dus de Vervellingen ook telkens, met eene Tufichenpoozing van weinig Dagen, kort op elkander volgen. Volwaffen Fig. 3e zynde vertoonen ze zich als by Fig. 3.doch ze vallen niet doorgaans even fterk van Couleur, zommigen zyn wel wat donkerder, anderen wat bleeker. s Se ’T is gemeenlyk in ’ laatft van Juny, of Begin van July „dat deze Rup- fen, indien ze van de Zomer-Teeld zyn, in Popjes veranderen, doch die van de Winter-Teeld ondergaan dezelve Verandering eerft in ’t Najaar ‚en blyven dan geduurende den geheelen Winter in dien Staat. Van de zonder- linge Manier , op welke zich deze „en de meefte Rupfen der Dag-Vlinderen vande Tweede Bende, tot de Verandering gereed maken, hebbe ik in de Verhandeling over den kleinen geftreepten Witjes-Vlinder reeds Gewag gemaakt; dit aanmerkelyk Bedryf dezer Diertjes , waardoor ze zich voor ’ Gevaar van te vallen beveiligen, heeft ook wylen de Heer Rö/el uitvoerig befchreeven in zyn vermaard Infeêten-Werk*, ’t welk onze Landsgenoo= ten * Aug. Job. Räfels Natuurlyke Hiftorie “ Infetten, I, Deel. pag. 64. ep 65. 2 Fig. 4. Fig. s. Fig. 6. Fig. 7. s2 DAG-VLIND. van de TWEEDE'BENDE.'7ab. IL, ten thans in hunne Moeder-Taal konnen leezen, nademaal de Heeren Boek- handelaars Bohn en de Wit „te Haarlem en Amfterdam, hetzelve in ’t Hol- landfch laaten vertaalen , en. voor een Gedeelte reeds uitgegeeven hebben, waardoor ze den Liefhebberen der Natuurkunde zekerlyk geen geringen Dienft doen, te meer, naardien de waardige Opvolger des evengemelden grooten en onvermoeiden Natuuronderzoekers, de Heer Kleemann name- Ìyk, daartoe de Hand bied, en door zaakelyke Byvoegzelen het Werk merkelyk verrykt en wezentlyk verbeeterd. Ik kome weder tot onze op ’c Veranderen zynde Rupfen, welken, na dat ze dus voor eerft den Staart door Middel van een fyn Spinzel vaft gehecht, en vervolgens met eenen Band, of fterken Draad, over den Rug te fpinnen zich in Veiligheid ge- bragt hebben, veel van hare Lengte verliezen , doch daarenteegen dikker worden, eneindelyk ‚na Verloop van eenen Dag ‚of twee, het Rupfen-Vel afltrookende in de Hoedanigheid van Pop verfchynen. By Fig. 4. vertoond zich zulkeen Popje in zyne eigentlyke Gedaante, Couleur en Grootte. De Popjes van de Zomer-Teeld beherbergen hunne Vlinders omtrent 14 Da- gen, en veranderen van Couleur een Paar Dagen voor ’t Uitkomen der Vlinderen zodanig, dat tenlaatften derzelver Vlerken met hunne Vlakken duidelyk door ’t Vlies heen fchynen, ook beginnen de Ringen van zulk een Popje zich merkelyk uittezetten , en alsdan is de Geboorte des Vlinders zeer naby. Eindelyk fplyt het Popje aan ’t Hoofdenend van een, en de Vlinder werkt ’er zich uit. . 6, „ Dezelve is zo dra niet gebooren, of hy plaatít zich zodanig, dat zyne flappe en zamengerolde Vlerken nederwaards konnen hangen en zich uitzet- ten, en wanneer ze dan hunne behoorlyke Gedaante en Styfte verkreegen hebben, zet hy ze overend, (gelyk alle Dag-Vlinders altcos in den ruften- den Standde Vlerken aldus draagen) en vertoond zich danals by Fig. s. Men ziet hier de onderfte Zyde der Vlerken, zynde aan dien Kant alle Groote- Witjes-Vlinders volmaakt even eens geteekend,en gevolglyk kan men daar geen het minfte Gnderfcheid tuffchen de Mannetjes en Wyfjes gewaar wor- den; doch op de bovenfte Zyde der Vlerken.valt het Kenmerk der Kunne zo veel te fterker in ’t Oog: men vind namelyk altoos de Groote - Witjes- Vlinders op tweederlei-Manier geteekend, te weeten: zulken, die- op de bo- venfte Zyde der boven-Vlerken, behalven de zwarte Hoeken , nog-4 zwarte Vlakken hebben; en zulken, die zonder deze Vlakken zyn; doch welken van beiden de Mannetjes, en welken de Wyfjes waren, is my langen Tyd onbekend geweeft, want in de Sprieten verfchillen ze geenszins, en van Achterlyf zyn ze ook genoegzaam eveneens; maar voor 4 Jaaren eens eene Mecnigte dezer Vlinderen by elkander hebbende, had ik Geleegenheid , om naauwkeurig Onderzoek daaromtrent te doen, en toen‘ben ik ten vollen overtuigd geworden , dat die -met de Vlakken de Wyfjes, en die zonder de Vlakken de Mannetjes zyn. By Fig. 6. hebbe-ik een vliegend Wyfje af- gebeeld; en een dergelyk Mannetje vertoond. zich by Fig. 7. Dit laatfte, om dat het de gemelde 4 zwarte Vlakken niet heeft, fchynd minder ver- cierd te zyn, dan het eer{te, ten zy menin de egaale Witheid meer Be- haagen vond, als wanneer het Mannctje evenwel den Voorrang in dien Opzichte zoude behouden, ’* welk ook met de algemeene Ondervinding beter ftrookt, want volgens deze zyn onder de Infeéten geroegzaam door- gaans de Mannetjes van meer Cieraad voorzien, dan de Wyfjes. HESS A DAG-VLINDERS van de pp ad zer. Del. ce fâufsct TWEEDE BENDE. CM De 5 Kk: 13 NEDERLANDSCHE INSECTEN, _ BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. RR ROR RRA RORE MR HORROR RR REL H AOR ROHR AOTP ORORIRORORC RET HO FW EED ES SDE RE SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSeS SS DERDE VERHANDELING; OVER DE DAG-VLINDERS, vande TWEEDE BENDE. De PAGE de la REINE-VLINDER. Tab. ILL Weak MW s eene bekende Zaak, dat datgeene, ’t welk zich voor y onze Oogen fchoon en fraai voordoed ‚onze Verwonde- ring niet alleen , maar zelfs onze Achting tot zich trekt, wanneer hier nu nog bykomt, dat de Zaak, welke on- ze Oplettendheid heeft gaande gemaakt, raar en niet 6 gemeen is, verdiend dezelve als t ware nog zo veel te meer de Verwondering en aandachtige Befchouwing , inteegendeel 2l pronkt een Voorwerp met veele fchoonheeden , wy weeten maar zo dra niet dat hetzelve menigvuldig te bekoomen is, of het verliest zeer veel van die Achting, welke wy anders aan het zelve zouden bewyzen, dewyl nu het Voorwerp, 't welk ik in deze Verhandeling zal befchryven, niet alleen als Rups, maar ook als Vlinder, fraay en niet gemeen is, zo heeft zulks zekerlyk al voorlang, de achting der Liefhebberen hier te Lande tot zich getrokken, en men heeft dit Voorwerp of dezen Vlinder, ook als ’t ware eenen fchoonen Naam willen geeven, om denzelven aan el- kander te kunnen beduiden. Men heeft Hem dan genoemd Page de la Reine. $. 2. Bevoorens ik myne Waarn2emingen over dit Voorwerp ter neder ftelle, zal ik vooraf berichten de Aanteekeningen aan my gezonden door eenen Eerwaarden Heere Predikant, wien ik my verplicht achte myne dankbaarheid hier voor opentlyk te betuigen, ik zoude insgelyks by de- zen niet in gebreeke gebleeven zyn den Naam van zyn Eerwaarde alhier te melden, ware het dat ik hiertoe uicdrakkelyk verlof ontfangen hadde, maar dit zo niet zynde, moet ik zulks met ftilzwygen voorby gaan , Eerwaarde heeft my dan gemeld Aen Brief het volgende. ' : \3 14 DAG-VLINDERS 2 2 AB: „ Een Page de la Reine Vlinder op den rr Aug. gevangen en naar gewoonte met eene Spelde vast gemaakt zynde, had in de volgende Nacht 9 Eiëren gelegd, en bragtden 12 en zrg“en Aug. nog 25 voort, die alle zeer licht Zwavelgeel waren: op den 13*en dito befpeurde men in de meesten reeds eenige verandering ten opzichte van derzelver kleur, naardien zy inwendig bruinachtig wierden. De Schaal zeer doorfchynend zynde, kon men door behulp van ’t Vergrootglas op den ‚ i5ten werkelyk de Rupsjes ontdekken, en op den 17, 18 en rgder kwamen 26 Rupsjes te voorfchyn; de 8 overige Eiëren, daar niets van kwam, bleven helder Zwavelgeel, de Kapel, die deze Eiëren voortbragt, vastgeftooken. zynde was zulks de oorzaak, dat zy haare Eiëren kort by een op Hoopjes leggen moest ; doch in ’t volgend jaar van bovengemelde Rupfen wederom Wyfjes getrokken hebbende , hecft my de Ondervinding geleerd, dat zy hare Eiëren zo veel mo- gelyk is verfpreiden , flechts op ieder plaats een vast maaken en dan wederom zig na eene andere begeeven , zynde dit naar myne Gedach- ten de oorzaak, dat men dezelven zo zelden vinden kan. s De jonge Rupsjes waren geheel zwart als Fluweel, uitgenomen de twee middelfte Ringen , die Sneeuw wit waren; en dooreen Vergroot glas kon men op de zwarte Ringen aan ieder zyde van het Lyf , twee boven elkander ftaande Reyen van roode Vlakjes zeer duidelyk ont- dekken, dog op de twee witte Ringen zag men twee dergelyke zwarte Vlakjes boveneen. Op den 3o Aug. waren deze witte Rin- gen nog zichtbaar, het wit begon allengskens te verdwynen daaren- tegen het zwart door te breeken, zo dat na de tweede Vervelling niets meer van het wit zichtbaar was. „, In Gedaante kwamen ze alle met malkanderen over een, maar in hanne Tekening of kleuren zag men groot verfchil. De grond was in allen zwart, uitgezonderd twee, die geelachtig, of Papegaaygroen waren. Op eenigen van de zwarten zag men Zwavelgeele, en op an- deren Oranjegeele Vlakjes; in zommigen was de bovenfte Rye zwa- vel- en de onderfte Rye Oranjegeel, doch de twee geelgroene Rup- fen pronkten met zwarte Vlakjes; de Luchtftippen, die als eene derde Rye kunnen aangemerkt worden, waren op allen zeer cierlyk en hel der rood. Naar maate de Rupfen grooter wierden, des te grooter wierden ook de Vlakken, zo dat zy zich in diervoegen ver- toonden voor het Oog, als of zy geheel en al met Reyen van zwarte Zwavelgeele, Oranje en roode Vlakken waren overdekt. De- Scheiding tusfchen de Ringen was eerst ligt of tleekblaauw, gelyk ook de Pooten. Na de tweede Vervelling wierd de Scheiding geelachtig groen ende Pooten wierden wit, hebbende dezen aan het einde zwarte Vlakken, en tusfchen de Pooten was eene dergelyke Vlak aan den Buik, zo dat zy in eene groote Doos (waar voor eene Ruit van wit Glas ftond) door het Venkel- en Wortelkruid, ’t geen als een kleine Boom in nat Zand recht opftond, kruipende, de heerlykfte Schilde- rey voor het Oog vertoonden, die men wenfchen kon. „Op: Van de TWEEDE BENDE. 7ub. HIT. r5 > 3 Op den 25 en 26 Aug. gefchiedde de eerfte, en op den r. 2 en 3, „ Sept. de tweede Vervelling, en waren eenigeflechts z Duym, andere „r: D, en zommige zelfs 1: D. lang. „ Van de 26 Rupsjes , ftorven op de eerfte Dag twee, doch de ove- „ rigen 24 bleven fris en gezond en wierden ruim twee Duimen lang. „ Opden ro Sept. begonnen eenige zich tot de Verandering te fchik- ; ken, door zich op eene Plaats te zetten, en van het eeten te onthou- „‚ den. Op den rrter dito had reeds eene zich met eenen Draad om „‚ het Lyf vast gemaakt, naeene groote menigte vloeibaare Stoffe ge= toost te hebben, de anderen volgden van tyd tot tyd de eerfte na, en „op den rsd" Sept. hadden zy zich alle vast gemaakt. Die zich her „ eerst tot de Verandering had gefchikt , was op den 13 Sept. ’s Avonds „ in eene Pop veranderd, na ruim 2: Etmaal gehangen te hebben, en » byna op dezelfde wyze ging het met de overigen. Deze Poppen ble. „„ ven den geheelen Winter ín dien Staat, en in April des daaraan vol. ‚ genden jaars, kwamen daarvan 22 zeer fraaie Kapellen voort, van ‚… welken wel eenige Eiëren gelegd, maar geene jongen voortgefprooten » zyn. Tot dus verre zyn Eerwaarde, De natuurlyke groote en kleur 5. pt Eitje, aan my goedgunstiglyk ge- zonden door bovengem. Eerw. Heere , hebbe ik afgebeeld by Fig. 1. Tab, UL dach dewyl het geene goede en bevruchte, maar flegts wind Eiëren waren, en dezelven nog daar en boven toen ik ze ontfing , reedsten deele invielen om te verdroogen , zo kan ík met geene volle zeekerheid bepaalen of dezelven gefigureert zyn of niet, wel is waar, ik zag deze Eiëren onder myn Micros- coop voor ongefigureerde en maar alleen voor bolrond met eene oneffene Schil hebbende aan, doch gelyk gezegd , dezelven ten deele reeds aan ’t droo- gen zynde, oordeeldeik het niet raadzaam te wezen. eene Microscopifche ver- grootte Afteekening ’er van te maken. Het Rupsje waar naar de Afbeëids Fig. 2, gemaakt is, was maar 2 a 3 dagen te vooren uit het Ei gekoomen en fcheen eene volkoomene Doo- ren Rups te zullen worden, vervelde den 5den Dag naar ’t uitkoomen uit het Ei voor de eerste maal, eetende het afgeftroopte Vel fchoon-op, en be- hield nog dezelfde kleur als te vooren, doch eenige Dagen daarna, open- baarden zich de Oranje Stipjes, welken zo veel als de Kuobbeltjes waren waarop de Doorentjes ftonden, ’t welk duidelyker te zien is by Fig. 9. al- waar ik een dergelyk Doorentje op zyn Oranje Grondftuk zittende vergroot hebbe afgebeeld, den Ólen Dag naar de eerste Vervelling, gefchiedde zulks voor de tweede maal, blyvende nog in kleur als te vooren, houdende de Pa- relkleurige Vlak in ’t midden als mede de Doorens, den 18 ten Dag naar ’t koomen uit het Ei, dus den 7den naar de tweede Vervelling verwisfelde bet voor de derdemaal van Huid en behield nog de Doorens en Parelkleu- rige Vlak, hoewel dezelve toen wat donkerder was, tusfchen deze derde en de volgende vierde Vervelling, hebbe ik de Rups rustende afgeteekend by Fig. 3. wat de plaatzing en het getal der Doorentjes, welken deze Rups tot Tan Tab. 11 AR Fig. @ dus verre in wasdom gevorderd zynde en waaraan men de gemelde Doorens dui-Fi8: 3 delyk zien kan betreft, deze is als volgd: de Eerste Ring heeft ’er geene, de Tweede heeft 4. de Derde ook 4. de Vierde 2. de Vyfde 2. dan volgen de twee Ringen daar de ligte Vlak is,en waaraan de twee voorste Buikpooten vast zyn » elk van dere twee Ringen heeft 2 fyne Doorentjes, de Achtfte Ring heeft 2. de- Negende 2. de Tiende 2, de Elfdeen Twaalfde of laatfte Ringen ieder ook 2.-dus he € 2: in: Fig. Fig. Fig. Fig. Feg. Fig. 16 DAG-VLINDER S, in ’t geheel 26 Doorentjes , welken behalven hun Grondftuk, zwart en glanzig zyn, na de vierde Verveling, welke 8 Dagen naar de derde gefchiede , was de kleur der Rups geheel anders dan te vooren ; zynde niet alleen de Doorens, maar ook de ligte Vlak op tmidgen van ’t Lyf, en vervolgens de overige zwarte kleur der Rups, veranderd in fchoon groen , met zwarte Banden en Oranje Vlakken , 4. gelyk de Afbeelding by Fig. 4. Zyndete gelyk ook naar eene volwasfene Rups gemaakt, duidelyker doed zien, echter zyn alle Rupfen niet eeven fehoon van kleur, maar den eenen wel nog wat fraijer dan den anderen , het Voedzel dezer Rupzen beftaad volgens-myne ondervinding in niets anders dan in het Kruid der geele Wortelen , hoewel andere Liefhebbers dezelven ook gevonden hebbenop Venkel, Dille en Petercelie. Dat dit Infeêt in den Staat van Rups onder de Eenfaa- men behoord,volgd van zelfs,wyl de Vlinders Haare Eiëren in de Vryheid zynde, zeer enkeld leggen, gelyk zulks ook reeds in bovenftaanden Brief, gezegd is. Ik moest hier ook nog gewag maken van eene byzondercEigenfchap nog tot de Rups behoorende, bevoorens ik overgaa tot het Befchryven der verandering in eene 8. Pop » het by Fig. 8. afgebeelde, iseen zeker inwendig Deel, zynde zachten week van zelfsftandigheid, dit Deel, is de Rups vermogend wanneer dezelve aange. raakt of als ’t ware in Schrik gebracht word , naar buiten uittefchieten en ook we- derom volkomen naar binnen intetrekken , ter plaatze boven den Driekhoek van 4 het Hoofd, in den Eersten Ring, alwaar in de Afbeelding Fig. 4. drie Oranje Knopjes {taan , het uitfchieten van dit Deel, diend waarfchynlyk der Rups, als tot eenige verweering, wanneer dezelve van % een of ander Infeêt aangevallen word, mogelyk geefd het ook eenen voor andere Infeêten onaangenaamen Reuk van zich, en diend daar door ter afwending van Vyanden, want om- mede te kunnen befchadigen, is het niet vermogend, De Rups veranderen zullende, gaat vooraf aan * kruipen , om als °t ware zich een bekwame Plaats uittezoeken , en deze gevonden hebbende , maakt zy zich van achteren vast door middel van eenig Spinzel, vervolgens maakt zy als nog tot meerder bevestiging dienende, zjch zelfs ook eenen Draad of Band over * Lyf heenen , omtrent tusfchen den 4-ten en 5denRing van vooren , deze Draad is echtêr zo ftyfof ftrak nictover’t Lichaam der Rups gefpannen „als wel by anderen van deze zelfte Bende, 2a 3 Dagen dus vast gemaakt en nog als Rups gezeeten ofveel meer gehangen hebbende , (wyl de meesten van dit Soort welken ik gehad hebbe, zich zodanig vast maakten dat zy in den Draad om het Lyf, als in eene Hang- Mat hingen) veranderde dezelve in eene Pop , van gedaante en kleur als Fig. s. hoe- 5. wel hieromtrent in verfchillende Poppen ook wel eenig onderfcheid in kleur waargenomen word, zynde den eenen wel wat bleeker dan den anderen, of meerder groenachtig dan blaauwachtig van kleur. 7d Het uitkomen der ongemeen fchoone en fraaije Vlinders, waar van eenen vlie- 6. genden afgebeeld hebbe bv Fig. 6 en eenen rustenden by Fig. 7. welke laatfte Fig. teflens de onderzyde der Vlerken doed zien, gefchied tweemaal in ’t Jaar, te L- weeren in de Maanden April of Maysal naar dat het Voorjaar in Warmte mild o£ ongunttig is „ diegeenen welken in deze Maanden uitkomen , paaren alsdan, en hest Wyfje legd haare Eiëren »de Rupfen daaruit voortkomende veranderen nog dien eigen Zoomer in Poppen en in ’ laatst van July komen de Vlinders te voor- fchyn, welken dan in dat Jaar de tweede ook te gelyk de laatfte Vlinders van dit Soort zyn, dezen dan gepaard en Eiëren gelegd hebbende , veranderen nog wel de daaruit voortgekomene Rupfen in Popjes, * welk by my nooit vroe- ger dan in O@tober geweest is (hoewel ’er echter ook by my differente Rupfen ge- ftorven zyn van deze tweede Îeeld ; zonder in Poppen te veranderen , wyl naar alle waarfchynlykheid de koude hen overviel) maar deze Poppen . blyven alsdan den geheelen Winter over tot in *t aanftaande Voorjaar, wanneer zich met de naderende aangename Warmte, de daarin befloten zynde fchone Vlinders entzwachtelen. e VOM \ de AIS 48 F \ CR A } br sie / spread | ein edt og nen RE Va DAG-VLINDERS van de TWEEDE BENDE. RDE: 17 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD, B eekelder iede eek RW EEDE ST WK SSSSSSSSSSSsSsSsssSSSSSSS SS EK VIERDE VERHANDELING. OVER DE GW ek ND ER St van de T weEeEDE BENDE. DRKLEINE WIETES-VLINDE RR, Tab. IV, ed Wrrlen de Eerfte Verhandeling van dit tweede Stuk , over de Dag- PE Ke Vlinders van de tweede Bende, gezegd hebbende, dat zich vier ye) % foorten van Witjes Vlinders hier te Lande ophielden, geneer- den en voortteelden, waaronder dan ook de kleine Witjes Vlinder eene plaats bekleed, zo zal dan deze Verhandeling dienen, om de Afbeelding van dic in zyn foort cierlyke, fchoon met geene fterke voor t Oog des Aanfchouwers pronkende kleuren opgefmukt zynde Diërtje, nader te doen kennen, en of fchoon wel is waar, het Infeét in deszelfs laatften ftaat, of als Vlinder, vry algemeen bekend is, zo is echter deszelfs Ei en Rups zo veel te minder bekend , wyl dezelven zich niet in die me- nigte zien laten en gevonden worden, dan wel die van de groote Witjes- Vlinder. Den Nederduitfchen Naams oorfpronk, behoefd men zeker- Iyk niet verre te zoeken, dezelve is ontleend van de grond kleur des Vlinders, en dewyl deze foort kleinder is, dan de reeds in de tweede D Ver- Fig. 2. 18 DAG-VLINDE RS Verhandeling van het tweede Stuk befchreevene , ’t welk de groote Witjes-Vlinder was, zo draagd deze dus by den Licfhebberen der Ento- mologie alhier, den Naam van kleine Witjes-Vlinder, en by den Ridder Linneus heeft dezelve den Naam van Rapg. Gs Reeds in *t laatst van de Maand April of begin van May (wanneer nas mentlyk eene koesterende Voorjaars warmte het Aardryk en deszelfs lee- vende Schepzels verkwikt heeft) komen de Vlinders van dit foort , welken als Poppen geduurende den Winter over geweest zyn, te voorfchyn, en het is van deze als Poppen overwinterd hebbende Vlinders, dat men de eerfte Eiëren ontdekt, deze Eiëren legd de Moeder Vlinder in ’t ge- heel niet by fchoolen, of veelen by elkander , zo als wel de groote Witjes-Vlinder doed, maar zeer enkeld , hier en daar aan de onderzyde van de Bladeren een, van hier is het ook, dat men de Rupfen maar en- keld en eenzaam dwaalende aantrefd. De Natuurlyke groote en kleur van deze Eitjes, ziet men by Fig. 1. op Tab. IV. doch in deze groote, zoude men derzelver waare gedaante niet zien kunnen, en Hunne ver- “wonderlyke in de langte loopende Ribben en ongemeen fyne dwars- gaande tusfchen Bandjes, wierd men niet gewaar, ten zy eene door behulp van ’t Microfcoop vergroote Gedaante, dezelve niet deed te voorfchyn koomen, want door dit verwonderlyke Konst- Werktuig, word om zo te fpreeken aan ’t Licht gebracht, ’t geen anders in eene geftadige Onweetendheid verhoolen bleef. Om dan het Ei van ons te- genwoordig Infeét, in deszelfs waare Gedaante en fraayheid te zien, zo hebbe ik hetzelve onder eene tamelyk fterke vergrooting afgebeeld by Fig. 2.-men ziet terftond in den eerften opflag reeds, dat hetzelve een Dag-Vlinder Ei is, en wel aan deszelfs langwerpige Gedaante, want on: der alle my bekende Nacht- Vlinder Eiëren, zyn 'er geene van deze Gedaante, en welken met derzelver breedfte Bafis of Grondvlakte op het Blad of Bladeren vastgelymd zyn, wel is waar, men vind langwerpi- ge Infeêten Eitjes, van Gedaante en kleur bynaar als die van ons te- genwoordig Voorwerp, en welken in ’t geheel van geene Dag- Vlinders zyn, maar daarenteegen van Maajen die in Vliegen veranderen, of van Wantzen waaruit derzelver jongen te voorfchyn koomen, of ook wel van eenig ander Geflacht van Infeêten, doch dan zyn dezelven, ’c geen van de TWEEDE BENDE Tab. IV. LE) geen te verwonderen is, niet in de langte en ook met geene dwarsloo- pende Ribben voorzien, maar daarepteegen of geheel glad, of een wei- nig onëffen, inteegendeel langwerpig en met Ribbetjes voorzien zynde ook niet op het Blad leggende, maar overeindftaande, dan is het my geblee- ken dat dezelven altoos van Vlinders en wel juist van Dag-Vlinders waren. & 3 Alle Koolachtige Gewasfen in ’t gemeen, zyn het geliefde Voedzel de- zer Rupfen, welken na omtrent drie Weeken in Hunne Eiëren beflooten geweest te zyn, uit dezelven te voorfchyn koomen, behalven de foor- ten van Kool , is mede ook eene aangenaame kost voor deze Dieren, de Oost-Indifche Kors, Naflurtium indicum of Acriviola, ’t welk ik op deze Plaat afgebeeld hebbe, ’t is op de Bladeren van dit Gewas, en wel aan derzelver Onderzyden , alwaar de Wyfjes der kleine Witjes- Vlinders, zeer gereed Hunne Eiëren leggen ; wanneer men eene dergelyke Plant van deze gezegde Oost-Indifche Kors, by zich buiten voor ’t Venfter Glas ftaan heeft, dan kan men zien, hoe mild de Moeder Vlinder is, in ’t plaatzen van Haar Kroost, op dit als ’t ware door Haar uitgezocht Gewas, mits dat het juist in dien Tyd van het Jaar is, wanneer deze Vlinders zich zien laaten. S 4 De jonge Rupsjes uit Hunne Eiëren komende , zyn reeds terftont met Haare zestien Pootjes voorzien, en hebben over ’t geheele Lyf eene egaale groene kleur, want men kan (althans zonder behulp van een vere vergrootend Glas) de geele ftreep welke over het midden van den Rug, en ter wederzyde van het Lyf loopt, niet zien maar ouder wordende en nadat zy viermaal van Huid veranderd zyn, kan men deze genoemde ftreepen volmaaktelyk zien, deze Hunne vervellingen gefchieden door- gaands met eene tusfchenpoozing van vier of vyf Daagen ; in de eerfte Tyd van Hun leeven dus nog geheel jong zynde , vreeten zommigen Haar afgeftroopte Vel geheel of ten deele op, doch de meesten doen het niet, maar laten het zitten ter plaatze daar zy hetzelve voor ’t nieù- we verwisfeld hebben. Na het verloopen van drie Weeken of 22 a 23 Daagen, zyn deze foort van Rupfen geheel volwasfen en vertoonen zich D2 gelyk zo DAG-VLINDERS van de TWEEDE BENDE 7ub. IV, gelyk Fig. 3 en 4. aanwyst, men ziet alsdan de geele ftreep over den Fig. 3. tn 4. Rug en de andere als 't ware afgebrokene flreep ter zyden van het Lyf boven de Pooten en waarin de Luchtgaatjes geplaats zyn, zeer duidelyk, * deze ftreepen zyn het ook, welken het onderfchydende kenmerk uitma- ken, tusfchen deze foort van Rupfen, en die van de geftreepte Witjes Vlinder, hier voor Tub. IL. afgebeeld en befchreeven. | A56 Zo dra deze Rupfen volwasfen zyn,’t welk gelyk reeds boven gezegd hebbe, met den 21 of 23ften Dag is, zetten zy Hun achterfte of om zo te fpreeken Staart gedeelte vast, door middel van eenig Spinzel, makende daarenboven nog over het midden van Hun Lyf eenen fterken insgelyks gefponnenen Draad, ieder Rups zich zelfs aldus vastgemaakt hebbende, veranderd doorgaands den tweeden Dag na het vastmaken in Fis. s,tene Pop, welker gedaante en kleur is als Fig. 5 5 6. Niet langer dan tusfchen de ro en 14 Daagen duurd het, wanneer ’t namentlyk in den Soomer is en eene meerdere of mindere warmte de rypwording des Vlinders bevorderd, dat dezelve in zyne Pop beflooten blyft , deze Vlinders dus van de Soomer-Teeld zynde, vliegen in ’t laatst van July of begin van Auguftus ; uit de Eiëren welken deze leg- gen, komen ook nog de Rupfen voort, worden volwasfen, en verande ren tot Poppen in’t zelfde Jaar, doch de Vlinders koomen eerst in het daaraan volgende te voorfchyn, dus heeft men tweemaal in ’t Jaar Vlinders, waarvan de eene foort in ’t zelfde Jaar als Eiëren geweest zyn en Vlinders worden , daarentegen de andere foort eerst het volgende Jaar Vlinder word; Fig 7. is de Afbeelding van een Mannetjes en Fis. 6 en 8, die van Wyfjes-Vlinders , waarvan de eerstgemelde te weeten Fig. 6. de ftilzittende gedaante en dus ook te gelyk de Onderzyde der Vlerken aanwyst , de witte kleur van de bovenzyde der Vlerken is eigentlyk niet volmaakt wit, wanneer men dezelve teegen wit Papier vergelykt, maar trekt eenigzints naar ’t groen, en wel die van de Wyfjes nog meerder, als van de Mannetjes. PAID or order dar mer veg bie Rn Ee PE 3 ue peat - eren Ed HE) Re, DAG “VLINDERS van de TWEEDE BENDE. \ $ BESCHOUWING DER WONDEREN GODS NEDERLANDSCHE IENSEC EEN, In hunne aanmerkelyke Huishouding „ wonder- baare Gedaantewifleling en andere wetens- waardige Byzonderheeden „ Volgens eigen Ondervinding befchreeven , naar °t Leven naauwkeurig geteekend, ** in ®t Koper gebragt en gecolorcerd dt, door v CHRISTIAAN SEPP: ; & 4 PF BERSTE DEELS DERDE STUK, behelzende de Verhandelingen over de NACHT-VLINDERS van ’t Eerfte Gezin der EERSTE BENDE. £ Te AMSTERDAM, Gedrukt voor den AUTEUR. MDCCLXM. EEEN mp an AMER JE wida, heb bmi: Attend: bin ej eik | Tad hl; afie ni | . à4 \ he 4 deo wolignas el ad vanden b on 7 et . Cw s z% eh #/ ie ds bt De si va! EL! il, i Re „2 Pi En hans Es = ‘ ode he KJ k $ p Ie KEN eb Nd kriet 40 us Diest G* av peen 7 A # rd Ee, bis Ane 0 | Mij Pa Ki | ä ) kit ohddiedale J 3 | ee RN KA ke he die BD ara Ä # ai Pee re MOA NA RARA RH MOE ab mutes ii ban Né WR: SK Ki ed DD Mh aid REK 8 ont ae dag HEE A Mn01 45 it dt NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. HETE ee Bie Hoke ienke Setleienoieeidieiek | DERDE STUK. SSSSSSSISSSISSSSS SSS SIS SSS: EERSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van *t Eerfte Gezin der EErsTeE BENDE, De GEHAKKELDE PYLSTAART-VLINDER, ‘ Tab. 1. PBEt deeze Verhandeling de Befchryving der Nacht Vlinderen be- sf (R ginnende diende ik hier van derzelver Verdeling Bericht te ge- RL AVAN ven ; doch vermits ik daarover breedvoerig handele in myn Griark Sy/lema Infetorum, hetwelk ik hoope eerlang het Licht te doen ien , wachtende alleen maar naar bekwaame Tyds Omftandigheid en angen doed om eerft nog eenige Waarneemingen dien aangaande te i nnen doen; zo zal ik voor tegenwoordig flechts als in ’t voorbygaan melden: dat ik het geheele Geflacht der Nacht- Vlinderen in algemeen verdeele in twee Benden, en-ieder Bende wederom intwee Gezinnen. Een vollediger Bericht zal ik in tegendeel hier vooraf laten gaan van I. De Kenteekenen der Nacht -Vlinderen en hunner Rupfen en Poppen in’t al- gemeen , of van derzelver geheel Geflacht. En vermits de Vlinder, die thans het eigentlyk Onderwerp myner Penne is, tot het Eerfte Gezin van de Eerfte Bende der Nacht-Vlin- deren behoord, zal ik in ’t byzondere opnoemen: II. De Kenteekenen der Rupfen, Poppen en Vlinderen van de Eerfte Bende der Nacht- Vlinderen. ‚ vervolgens ook: ‚ MI. De Kenteekenen der Rupfen , Poppen en Vlinderen van't Eerfte Geain … derzelver Bende, dt (A) 1) Ak 2 NACHT-VLINDERS ek 4 z) Alle Rupfen, waaruit Nacht- Vlinders voortkomen , hebben twaalf Ringen, gelyk doorgaans de Dag- Vlinder - Rupfen. 2) Nooit hebben ze meer dan 16, en nooit minder dan ro Pooten. 3) Zommigen zyn glad, zommigen haairig ; onder dezen zyn ’er die fy- ne en korte, anderen, die zeer lange Haairen hebben, en geheel ruig: zyn, wederom anderen pronken met Bosjes van Haairen in de Ge- daante van Borftels, en worden derhalven Borftel-Rup/en genoemd. 4) Veelen der Nacht- Vlinder - Rupfen veranderen in de Aarde, veelen in tegendeel buiten dezelve in Poppen. 5) De Poppen der Nacht- Vlinderen zyn van meeft alle de Dag-Vlinder Poppen daarin onderfcheiden, dat ze aan ’t Hoofdenend geen Punt hebben, maar rond zyn. 6) Geen eene Nacht - Vlinder -Poppe is my bekend, die eenig Vergul- zel heeft , waarmede in tegendeel verfcheide Dag- Vlinder- Poppen pronken, doch veele der eerftgemelden zyn zeer glad en glanzig. 7) De Nacht-Vlinderslaten, als ze ter Wereld komen, geen bloedrood Vogt vallen; het eerfte Nat, dat ze van zich geven, is veel lyviger, dan dat der Dag- Vlinderen „ en van Couleur witachtig , of liever vleeschkleurig. 8) De Voelhorens (Voelders) of Sprieten der Nacht- Vlinderen zyn door- gaans na voren toe fpits , hetwelk een onfeilbaar Kenteeken is, waar= door men ze van de Dag- Vlinderen kan onderkennen; zommige de zer Sprieten zyn zeer dun en effen, anderen in tegendeel dik en aa de onderfte Zyde ruig, de eerften noemd men gemeenlyk borftelige: en de laatften vederagtige, of gekamde Sprieten. Ô 9) De Nacht- Vlinders zyn altoos ook kenbaar aan ’t dragen hunner Vlerken in den ruftenden Stand, als wanneer ze dezelven niet overend zetten, gelyk anders de Dag-Vlinders doen. Zommige Zoorten der Nacht-Vlinderen bedekken hun Lyf met de Vlerken als ze ru{ten; an= deren niet. Degeenen, die hun Lyf bedekken , leggen de Vlerken , daksgewys aan en over ’t Lyf, of ook vlak op hetzelve en eenigzins: over malkander gefchoven, gelyk de Vlinders uit de 16 pootige onge= hoorende Rupfen, en de Span- Rupfen met 12 Pooten. En zulken die hun Lyf niet bedekken, dragen de Vlerken of vlak , of een wei- nig fcheppende ; de laatften fchuiven de Onder-Vlerken genoegzaam geheel onder. de Boven-Vlerken [te weeten de Vlinders uit de 16 poo- tige gehoorende Rupfen,] maar de eerften laten een goed Gedeelte van de Onder-Vlerken vry en onbedekt, namelyk de Vlinders uit de ro pootige Span- Rupfen. zo) In ’t Paaren zyn de Nacht- Vlinders onverfchillig, ik wil zeggen :- ‘tishun, wat die Zaak betreft, om ‘teven, of ze opgefloten, danin de Vryheid zyn, en de naauwfte Kerker wederhoud hen niet van ’ Paaren, noch ook niet van ’t Leggen hunner Eieren. vicies zi) De van *t Eerfle Gezin der EERSTE BENDE. Tab. L 8 zi) De natuurlyke Neiging dezer Vogeltjes tot de Nacht en Duifterniffe Is eindelyk mede het voornaamfte Onderfcheid tuffchen hen en de Dag. Vlinderen, en eene Eigenfchap, waardoor ze te recht den Naam van Nacht - Vlinders hebben verkregen. Ze fchuwen altoos het Licht, en houden zich over Dag fchuil, dien geheelen Tyd doorbrengende, zo hetfchynd, met Slaapen, ten zy ze daarin door ’t een of ander Geval geftoord werden ; maar ze ontwaken uit hunn’ diepen Slaap, zo draa de „Zonne is ondergegaan, en de Schemering het Aardryk bedekt ; ze ko- men hoe langer hoe meer in Beweeging naar maate de Donkerheid zich verheft; eindelyk gaan ze ter Vlugten verluftigen zich in de Duifter- _ nifle der Nacht, met hun Voedzel te zoeken en hun Geflacht voort- teplanten ; maar de aanbrekende Dageraad ftaakt hunne Vermaaken en brengd hen weder in Rufte. ‚__ Dit zy genoeg wan de Kenteekenen der Nacht-Vlinderen in ’t alge- __ meen, laat ons nu ook in ’t byzondere zien: De Kenteekenen der Rupfen , Poppen en Vlinderen van de Eerfte Bende der Nacht-Vlinderen. 1) Alle hieronder behorende Rupfen hebben 16 Pooten. 2) Tuffchen derzelver Poppen en die der Rupfen van de Tweede Bende is geen merkelyk Onderfcheid , behalven dat de eerften naar Evenre- digheid dikker en korter zyn. 3) De Vlinders van deze Bende zyn mede zo rank van Lyf niet, als die van de Tweede Bende, of ook a de Dag- Vlinders. IL De Kenteekenen der Rupfen, Poppen en Vlinderen van ’t Eerfte Gezin der opgemelde Eerfte Bende. z) De Rupfen van dit Gezin hebben op den Staart een beenachtig Horent- je, en worden derhalven Horen- Rupfen genoemd. 2) Allen zyn ze zonder Haairen ‚en men vind onder dezelven de grootften van alle andere Rupfen. 3) De meefte Horen Rupfen veranderen in- , doch eenigen ook buiten de Aarde in Poppen. 4) De Poppen dezer Rupfen verfchillen in Gedaante niet zonderling van die der Rupfen van ’t tweede Gezin, doch voor het meerder ge- deelte overtreffen ze dezelven in Grootte, ook hebben ze aan ’t Ein- de van den Staart boven op een Puntje. 5) De Vlinders van dit Gezin worden Pyl-Staarten genoemd , om die Reden, naar ’t my toefchynd , dat de ruftende Stand hunner Vlerken Overeenkomtft in Gedaante heeft met het achter End, of den Staart, van eenen Pyl, gelyk dezelve afgebeeld word. 6) Hunne Sprieten zyn niet zo dun en effen, als de borftelige , maar ook niet zo dik en van onderen zo haairig, als de vederachtige of ge- ‚ kamde Sprieten van andere Nacht-Vlinderen. pn b À 2) 7) Zy Fig. 1 Fig. 2. à ì NACHT-VLINDERS 7) De meeften dezer Vlinderen bedekken hun Lyf niet; en dezen dra- gen, in den ruftenden Stand , hunne Vlerken of vlak , of ook een weinig fcheppende, en fchuiven de Onder- Vlerken genoegzaam ge- heel onder de Boven- Vlerken; eenigen in tegendeel, welken mede onder dit Gezin behoren, leggen hunne Vlerken, als ze ruften, aan ’t Lyf. 8) Alc zyn ze , myns wetens, eenzaame, dat is: ze leggen hunne Eieren enkeld, en leiden vervolgens in den Staat van Rups een een- zaam Leven, of zyn hier en daar verftrooit. Van de overige Byzonderheden, welken by ieder Zoort op zich zel- ven in Aanmerking komen, zal ik in derzelver Befchryving Gewag ma- ken. Thans zullen wy overgaan tot de Befchouwing van ons voorheen gemeld Infeét, den zogenaamden Gebakkelden Pylftaart- Vlinder, welken Naam de Liefhebbers hem gegeven hebben, ter Oorzake , dat hy onder alle de Pylftaarten de meeft getande Vlerken heeft. EA Het gewoone Voedzel der Rups, waaruit deze Vlinder voortkomt, zyn Willige en Populier Bladen , en derhalven vind men ook de Eieren van dien Pylftaart meeftal op die Boomen. Altoos zyn ze aan de onder- fte Zyde der Bladen en wel enkeld gelegd, of liever gelymd , zelden ont: moet men meer dan één op een Blad, echter is het my eens gebeurd, dat ik 22 derzelven op drie willige Blader, naaft malkander, verftrooit vond, ‘t geen iets zeldzaams, doch waarfchynlyk alleen daarby toegekos men is, dat het bevruchte Vlinder-Wyfje kreupel van Vlerken moet ge- weeft zyn, en dus niet hebbende konnen vliegen heeft het gevolglyk ook zyne Eieren niet op verfcheide Boomen en Bladen konnen verdeelen, maar zich daarvan, zo goed als doenlyk, moeten ontlaften. Men vind deze Eieren in de Maanden Juny, July-en Auguft, en na ruim 14 Da* gen, of 3 Weeken gelegd geweeft te zyn komen 'er de jonge Rupfen uit. De natuurlyke Grootte, Gedaante en Couleur van zodanig een Ei hebbe ik by Fig. 1. afgebeeld. Genoegzaam allen zyn ze op de boventfte Zyde een weinig ingedrukt, anderzins glad en glanfig. Wanneer het Rupsje, dat in ’t Ei beflooten is, zyne Rypheid byna verkreegen heeft en eerlang ftaat uittekomen, veranderd het Ei van Couleur en word blees ker, of waterachtiger, vervolgens wederom zo helder als Glas, met een gouden en zilverachtigen Glans, gelyk een echte Párel; eindelyk word het zo doorfchynende, dat men met een matig Microfcoop kanzien, hoe het Rupsje ’er in beflooten legt, zodanige Vertoning door een diergelyk Microfcoop, en dus vergrotender wyze , hebbe ik by Zig. 2. afgebeeld, Het fwarte en-naar een Driehoekje gelykend Vlakje, voor ’t Hoofd van ’t Rupsje, is zyn Mond, ik hebbe duidelyk gezien, dat het Diertje den. zelven bewoog, entoen werkelyk doende was, met het Eitje door te kna: gen, gelyk het dan ook na Verloop van eenige Uuren daar ter plaatfe den Dop van ’t Ei opende en’er uitkwam. Het evengemeld Drichoekje 4 van ’t Eérfte Gezin der EERSTE BENDE. Tub. IL &ê ef de Mond der Rups, kan met het bloote Oog, doch deszelfs Bewee= ging niet anders, dan door ’t Vergrootglas, gezien worden. De fwarte Kring in de gemelde Figuur betekend den Omtrek van ’t Ei, ik hebbe denzelven een weinig van ’t Rupsje afgezonderd, om het Diertje te dui- delyker te konnen onderfeheiden , maar eigentlyk is ’er geen de minfte Spatie tuflchen hetzelve en den Dop van ’*t Ei, het Rupsje legt dicht aan denzelven gedrongen en in malkander gerold, met het Horentje on: derwaards gekeerd , hetwelk , harder zynde en minder doorfchynende, dan het Rupsje zelfs, dies te kennelyker is. A. De jonge Rups ter Wereld komende is overal witachtig of bleekgeel van Couleur, en van Gedaante en Grootte, gelyk ze zich by Fig. 3. ver- toond. Vergelykt men nu het Diertje van die Grootte by het Ei, zo is het onbegrypelyk, hoe het ’er in heeft konnen beflooten zyn, men kan daaruit opmaaken , dat hetzelve in ’t Ei ongemeen in malkander gedron- gen moet leggen en zelfs in de Geboorte merkelyk groeijen. Het Hoofd van ’t Rupsje als nog rond zynde, is ten aanzien van den Reft zeer groot, en het Horentje insgelyks zeer lang , doch na Verloop van Tyd verminderen ze beiden in Evenredigheid; ook veranderd de witachtige Couleur der Rups wel haaft in fchoonder Groen, en de witte doch nader- hand geele Stippels, waarmede de geheele Rups vervolgens als bezaaid is, benevens de zeven fchuine Streepen ter wederzyde van tLyf, komen allengs te Voorfchyn. Het eerfte, wat de Rups na haare Geboorte nut- tigd, is de ledige Dop van haar Ei, dien ze geheel, of voor het meer- der Gedeelte, opeet; vervolgens wandeld zeeen Wyle her en derwaards op het Blad sen befchouwd , als het ware, met Verwondering de Bevalligheid van het groene Tapyt, dat onder hare Voeten gefpreid is, eindelyk verkieft ze op ketzelve een zekere Ruftplaats, daar ze zo lange til blyft zitten, tot dat ze , door Honger aangenoopt, dezelve verlaat en zich naar den Kant of Boord van ’t Blad begeefd en aldaar begint te eeten; doeh vermits haar Lichaam nog maar zeer klein van Beftek is, zo is hetook maar een gering Brokje, dat ze voor deze Keer uit den Rand van ’t Blad eet; zich verzadigd hebbende, keerd ze wederom naar de vo- rige Ruftplaats, en word ze andermaal van Honger overvallen, gaat ze niet na een andere, maar wel na de eerfte Eetplaats toe en doed den klei- nen daar begonnen Ínham nu-merklyk grooter worden. Deze Manier van te ruften en ter Maaltyd te gaan telkens herhalende maakt ze gemeenlyk allengs een lange en bogtige Sleuf in t Blad, ’t geen ook de Paauwoog- Pylftaart-Rups-doed, welke met onze tegenwoordige Rups grote Over- eenkomft heeft, en in eene-der volgende Verhandelingen zal befchreeven en afgebeeld worden. Men vind derhalven opde Boomen, daar zich diergelyken Rupfen onthouden, veele Bladen met zodanige Sleuven van allerhande Gedaantens, ik hebbe ’er een by Fig. 4. afgebeeld. Wan- meer echter de gemelde Rupfen A À maalen verveld en dus. Hed Fig. 3. Fig. 4- dj NACHT-VLINDERS kelyk grooter geworden zyn, onderhouden ze deze Gewoonte niet meer, en bepalen zich verder aan geene byzondere Manier in 'teeten der Bladen, MBE ' Onze jonge Rups vyf, of zes Dagen oud geworden zynde komt de Tyd, dat ze voor de eerfte Maal vervellen moet, ze maakt zich gereed, om deze gevaarlyke en nochtans noodzakelyke Vernieuwing te onder- gaan, ten dien Einde zet ze zich op den een of anderen Plek van ’t Blad neder en houd ten eenemaal op met eeten; eenen Dag, of langer, dusge= noegzaam zonder de minfte Beweeging doorgebragt hebbende zwelt ze achter ’t Hoofd hoe langer hoe meer op, hetwelk veroorzaakt word door t nieuwe Hoofd, dat, nu ongelyk grooter, dan ’t oude Hoofd, daar ter plaatfe voor den Dag moet komen, en ook reeds door ’t Vel henen fchynd, terwyl het oude Hoofd zich allengs van den Romp, gelyk ook van binnen het geheele oude Vel van het nieuwe zich afzonderd, welke Scheiding zekerlyk niet zonder Pyn gefchied, ’t geen men daaruit afnee- men kan, dat de Rups in dien Staat verfcheide Stuipachtige Beweegin- gen maakt; men kan derhalven- met Reden de Vervelling der Infeêten als eene Ziekte aanmerken, die- voor deze Diertjes niet altoos zonder Gevaar is, gemerkt meenig een het Leven er by infchiet. Alles eindelyk in Or- de zynde tot de Verveling, fplyt het oude Vel onzer Rups in den Nek, of voorften Ring, open, en het oude Hoofd, als een ledige Dop , valt af, waarop onmiddelyk het nieuwe Hoofd te Voorfchyn komt, ftraks volgen de voorfte Ringen met hunne Pooten, en de Rups verder door herhaalde Pogingen het oude Vel naar achteren afftrookende , werkt ’er zich eindelyk geheel uit. Het nieuwe Gewaad , waarin ze thans verfchynd , is genoegzaam van dezelfde groene Couleur, als het oude, maar de fchui- ne witte of geele Streepen en Stippen zyn nu ongelyk kennelyker; het Hoofd, voorheen rond geweeft zynde, heeft thans eene driekantige Ge- daante en verfchild merkelyk in Grootte by ’t vorige, insgelyks is ook het Horentje nu ongelyk langer en dikker, dan van te voren , welke beide Deelen na ’t Vervellen niet grooter worden, maar van daar tot de vol- gende Vervelling dezelfde Grootte houden, en alleen by ieder Vervelling eene nieuwe Vergrooting krygen , doch de Rups zelfs groeid intuffchen en neemt door ’t nuttigen van Voedzel merkelyk in Grootte aan. Onze Rups dan het Gevaar der Vervelling doorgeftaan hebbende zit nog een Wyle, als het ware; -te-hygen , waaruit men. afnemen kan, dat ze zich onder ’t Vervellen fterk vermoeid heeft, doch uit deze Ongefteldheid nu wederom bekomen. zynde gebruikt ze, alvorens ze hare gewoone Koft nuttigd, iets Lekkers tot meerder Verfterking, en. dit is haar afgeftrookt Vel, dat ze fchoon opeet, “tgeen zeook na ieder Vervelling doed. Meer andere, doch niet alle Zoorten van gladde Rupfen , eeten insgelyks haar Vel op, maar alle ruige, of haairige, en Doren-Rupfen, doen het niet. Wat de eigentlyke Oorzaak zyn mag, waarom deze Diertjes hun Vel op- eeten, zal ik zeer gaarne aan anderen. ter Beredeneering overlaaten, on- der- van ”* Eerfte Gezin der: EERSTE BENDE, 7u. I 7 dertuffchen fchynd het my toe „dat mogelyk in’ afgeftrookt. Vel meer Voedzel, dan in de Bladen „is „ en dat derhalven het Nuttigen van ’t zel- ve aan de Rups, die onder ’t Vervellen zeer vermoeid en machteloos werd, eenige byzondere Verfterking toebrengt.--Het is geen vaft Ge- volg , dat deze Rupfen in ’t eene Jaar zo veel maal vervellen, als in ’t an- dere, doch minder dan drie, en meer dan vier maal vervellen ze niet, volgens myne Ondervinding. In't Jaar 1754: hebbe ik voor ’ eer{t deze Zoort van Rupfen gehad, en toen vervelden ze maar drie maal, dochin ’t volgende Jaar vier maal; Naderhand hebbe ik waargenomen, dat van twee dezer Rupfen, welken op een en denzelfden Dag en in een zelfde Uur uit de Eieren kwamen „de eene maar 3 , en de andere 4 maal:ver- velde, waarna ze beiden in de Aarde gingen, om van Levens- Staat te veranderen, doch de laatfte „ of4.-maal, vervelde, bleef 11 Dagen langer boven de Aarde ‚dan deeerfte, en was nochtans niet zo groot geworden, als deze. Over ’t algemeen genomen bereiken de Rupfen-van deze Zoort den Ouderdom van omtrent 4 Weeken, In de: 5de Figuur zien wy onze Fig. s. Pylftaart Rups volwaffen en als-kruipende in- hare volle Lengte; ik hebbe dezelve met alle vereischte Naauwkeurigheid en Vlyt afgebeeld, weshal- ven het overtollig zoude-zyn, van hare Gedaante, Tekening , ‘Couleur enz. eenig Gewag verder te maken, alleen maar diene ik hier temelden , dat deze eene der grootften is, die ik ooit gehad hebbe, men vind ze wel, welken, fchoon volwaflen, ongelyk kleiner vallen, gevolglyk is ook on- der de daaruit voortkomende Vlinderen ten aanzien van hunne Grootte een merkelyk Onderfcheid. Zommige dezer Rupfenzyn met donker roode Vlakken vergierd , zodanig eene hebbe ik by #ig. 6. afgebeeld , gelyk ze rig, 6. zich kort na de laatfte. Vervelling, en dus noch niet volwaflen, vertoonde, Diergelyke Bontigheid maakt echter geene Verandering in de Tekening des Vlinders, die ’er uit voortkomt, want allen:zyn ze even eens getee- kend, doch zeer verfchillende in Couleur. Es vir. De Tyd voorhanden zynde, dat ons Infeét zyne eerfte Gedaante Wis- feling moet ondergaan , zegd het zyn Voedzel vaarwel „ begeefd zich van de Bladen naar beneeden op-de Aarde; verlieft zyne fchoone groene Couleur:en word overal van buiten vogtig; of, als het ware, met een koud Zweet bedekt, dat magelyk uit de Benaauwdheid ontftaat, waar- mede het Dier thans fchynd bevangen te zyn; vervolgens vroed het ta- melyk diep in de Aarde , en maakt aldaar een onderaardsch Hol, zo vaft en effen van Wanden, Vloer en Verwulfzel, dat het zeer wel naar eenen Grafkelder gelykt, doch de Aarde moet hiertoe ook be- kwaam, dat is: niet te droog, noch te vochtig zyn; in de Vryheid vind het Dier de Aarde genoegzaam altoos van die Gefteldheid, maar opge- flooten zynde moet men het daarvan voorzien en wel-in zodanige Hoe- veelheid, dat het ’er eenige Duimen diep in kan kruipen, ten dien einde bediend men zich beft van een tamelyk groot Zuiker. Glas, ter Helfte toe Fig. 7. 8 NACHT-VLINDERS toe met varfche Tuin- Aarde gevuld, en van boven met Gaas, of Floers bedekt, zynde deze Glafen tot de Infeêten-Fokkery allerbekwaamft , vermits er de Aarde zo wel, als de Groente, langer versch in blyft, dan in de Vlugten en Doozen, waarby nog dit Voordeel komt, dat men dus ongelyk beter de Levenswyze der Infeéten, zonder dezelven te ftooren, kan waarnemen. De Rups dan zich eene Grafftede in de Aarde gemaakt hebbende legt 8 Dagen lang daarin als zieltogende, wordende midlerwyl hoe langer hoe korter en fterk in malkander gedrongen , waardoor de Ringen fwellen en zich balronder vertonen; eindelyk iegt ze op denacht- ften of negenden Dag hare eerfte Geftalte af en verfchynd als een ont- zield Lichaam in doods Gewaad, of , om kort te gaan, ze word eene zogenaamde Poppe, welke in den Beginne groen is, maar eerlang fwart- bruin word en zich in allen Deele vertoond als in de 7de Figuur. De Poppe blyft in dien Staat tot in ’t Voorjaar leggen, zynde den Winter over als dood, naar den uiterlyken Schyn, vermits men gedurende dien Tyd genoegzaam geene Beweeging in haar befpeuren kan ; maar gelyk de geheele Natuur in de Lente herleeft, zo word alsdan ook het Leven in onze Poppe wederom zichtbaar; ze kromt en buigd zich niet alleen als ze aangeraakt word, maar keerd zich ook van zelfs gemeenlyk een maal Daags om, ’t geen een goed Teken is en te kennen geeft, dat ’er een ge- zonde Vlinder in woond , daar men in tegendeel, als de Poppe ftyf en on- beweeglyk blyft, verzekerd zyn kan, dat de in haar verborgene Vlinder geftorven is , of ook dat 'er, in Plaats van dezen, eerlang eene Wesp voor den Dag zal komen, in’ laatfte Geval is de Rups met een Ei van zodanig een Infeét bezet geweeft, de Worm, uit dit Ei voortgekomen , na dat de Rups reeds in eene Poppe veranderd was, heeft derzelver In- gewanden, of den Vlinder, opgegeeten en vernield „en vervolgens zelfsin een Wespe- Nymph, of Poppe» binnen de Pylftaart-Poppe veranderd zynde, komt 'er eene Wesp te Voorfchyn. Genoegzaam alle Zoorten der Rupfen zyn het Gevaar, van met het Zaad van Wespen en Vliegen belegd te worden, onderhevig ,en dus, wanneer ze in de Vryheid zyn, aan opgemelde Vernieling blootgefteld ; in tegendeel valt dit van zelfs weg, als men ze uit de Eijeren opbrengt en Zorge draagd, dat’er geene Wesp, noch Vlieg by kan komen. Ondertuflchen is het zeer aanmerkelyk, dat dezen hun doodelyk Zaad geenszins onverfchillig plaatfen, maar daarin te werk gaan naar de Regelen eener Wet, die de Schepper hun voorge- fchreeven heeft en volgens welke ieder Zoort dier Vernielders alleen aan deeze en geene Zoort der Rupfen bepaald is. Doch om niet te verre buiten de Grenzen van myn Beftek te gaan , diene ik van deze Stoffe voor tegenwoordig aftefcheiden en dezelve breedvoeriger te verhandelen by een andere Gelegenheid , die zich in de volgende Verhandelin- en dan eens zal aanbieden, wy keeren derhalven weder tot ons nfeét. , 5. 5 wan *% Eerfle Gezin der EERSTE BENDE. Tub. ZL. 3. eG Een paar Dagen, of benne eenen Dag voor de Geboorte des Vlinders, worden de Ringen der Poppe merkelyk uitgerekt, en eindelyk fplyt dezelve open in-den Nek en ter Plaatfe, daar de Sprieten: en Poo- ten des Vlindersleggen, ftraks wend hy alle Pogfngen aan ‚om het Hoofd benevens de Sprieten, den. Zuigangel en de Pooten en vervolgens den geheelen Reft ‘er uit te halen. De Vlinder dus van zyne Banden ontle- digd fpoed zich ten eerften naar een Voorwerp toe, daar hy aan op kan Klimmen, en zich zodanig plaatfen, dat de Vlerken, die als noch zeer klein en wanftallig zyn, nederwaards konnen hangen, welken zich ook vervolgens fterk uitzetten, of toeziens groeijen en wel haaft hunne vol- maakte Gedaante en Grootte verkrygen; dan breid de Vlinder dezelven _ uit en vertoond zich ruftende, gelyk ik hem by #ig. 8. hebbe afgebeeld, Fig. &. In dien Stand heeft hy deze Byzonderheid, dat hy de Onder - Vlerken ter Helfte toe onder de Boven- Vlerken vooruitfchuift, ’t welk geen Vlinder van alle andere my bekende Zoorten doed; wel is waar, dat de Paauwoog Pylftaart-Vlinder, de zogenaamde Rietvink, de Vlinder uit de Duingras Rups en meer anderen „ de Onder- Vlerken ook wel eenig- zins na voren toe uitfchuiven , doch dit is maar zeer weinig en verfchild merkelyk van de Manier, op welke onze gehakkelde Pylítaart- Vlinder zyne Onder- Vlerken draagd, Hier moet ik ook nog aanmerken, dat hy zyne Sprieten, of Voel- Horens , dicht aan ’t Lyflegd, en onder de Vlerken verbergd, wanneer hy volkomen in Rufte is, maar dat ik ze hier zichtbaar, of zodanig vertoond hebbe, gelyk hy ze, in Beweeging zynde, draagd, is om die Reden gefchied, wyl de Sprieten dezer Diert- jes, zo als van meer andere Infeéten, veelal het voornaamfte Kenmerk der Kunne zyn. De Afbeelding des Vlinders, by de reedsgemelde 8de Figuur, is van een ruftend Mannetje, en die by Fig. 9. van een vliegend Fig. 5. Wyfje. Beiden zyn genoegzaam onderfcheiden en kenbaar door de Sprie- ten, de Voorpooten en het Achterlyf. De Mannetjes hebben dikkere en eenigzins vederagtige Sprieten , in tegendeel zyn die der Wyfjes mer- kelyk dunner en niet vederagtig ; de Voorpooten der Mannetjes zyn veel dikker en fterker, dan die der Wyfjes, doch dezen hebbe ik hier niet geheel konnen verbeelden, vermits de Vlinders in *t Vliegen hunne Poo- ten aan, of onder ’t Lyf leggen; eindelyk is het Achterlyf der Mannet- jes ook ongelyk dunner, dan dat der Wyfjes , en heeft na achteren toe , of aan den Staart ter wederzyde haarige Uitfteekzels, waarvan het Achterlyf der Wyfjes, dat flechts puntig uitloopt, niet voorzien is. De gehakkelde Pylftaart- Vlinders zyn genoegzaam allen van eene en dezelf- de Tekening, maar geenszins van eenerley Couleur, gelyk ik reeds heb- be gemeld; in myne Verzameling hebbe ik meer dan achterley in Cou- leur verfchillende Zoorten, en ik gelove zeer wel, dat ’er nog meer zyn. Uit de mynen hebbe ik de twee fraaiften in Couleur tot de Afbeelding gekozen en op de bygevoegde Plaat nagebootft. Eer ik deze An (B) ing fo WAGEVLINDERS van’t Eerfte Gezin der EERSTE BENDE. Tab. L ling eindige, zal ik den Lief hebberen, welken ‘er werk van maken, om de meergemelde Vlinders uit de Rupfen optebrengen, dien geeden Raad geven; dat ze de Poppen den Winter over in de Aarde gelieven. te laten leggen tot in de Maanden van Maart, of April, want eerder daaruit ge- nomen zynde lopen ze Gevaar van te fterven; wel is waar , dat zomtyds eene Poppe, wanneer ze maar eenige Weken in de Aarde gelegen heeft en dus nog voor den Winter ’er uitgenomen word, evenwel goed blyft, en dat daaruit een gezonde Vlinder te Voorfchyn komt, doch dit is maar by Geluk; zekerder gaat het, dat men ze in hunne onderaardfche Ver- blyfplaatfen , die ze zich zelfs toebereid hebben, tot in t Voorjaar ons geftoerd-laat leggen, en ze ‘er dan uitneemd. er per dtp Pla wetn enden an We , hs wi Er NACHTVLINDERS var tHerfte Gezin dr: EERSTE BENDE. k Tab RDG 8 “Ir NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Belden eee eee keke heeele eee DERDE STUK, | SSSSSSSSSLSESSSSSSSSSSSSSSS: TWEEDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van t Eerfte Gezin der ErErsTrE BENDE. De PAAUWOOG PYLSTAART-VLINDER. Tab. IL Es 7 AA Ouden de Infeften alleen daarom gefchapen zyn, dat zommige, - Of EJP doch weinige Zoorten (zo verre men tot nog toe weet) aan het {{ Menfchdom in’: byzonder Dien{t moeten doen, gelyk de Zyde- RIKI worm, de Bye, de Conchenille, de Gal Wefp, de Spaanfche-Vlieg, enz. Wyders dat anderen tot Spyze voor het Gevogelte moeten verftrek- ken, gelyk de Rupfen, Vliegen, Torren, Vlinders, enz. Dat eindelyk ook veelen een Middel ter Kaftyding in de Hand Gods moeten zyn, om een zondig Land met Wolken van Sprinkhanen te bedekken ‚en door Heirlegers van Rupfen , Kalander- en Paal-Wormen, enz. te verwoeften? Zouden alleen tot deze Eindens, hebbe ik dikwils gedacht, de Infeéten voortgebragt zyn, of zoude wel een zeer groot Gedeelte dier merkwaardige Schepze- len ons nog tot een ander algemeen Nut verftrekken? Derzelver Gedaane tewisfeling fcheen my toe te zonderling te zyn, dan dat ze niet met een byzonder Goddelyk Oogmerk zoude verzelt gaan. Waarom is ’t met het Leven dezer Dieren niet eveneens gelegen, gelyk met dat van alle de anderen? waarom worden ze driewerf als herfchapen? en moeten eer{t in eene verachtelyke Wormsgedaante verfchynen, zich met aardfche Spyze voeden en eene Verfinading der Menfchen zyn; vervolgens in een’ twee= den Staat over- en als ten Grave gaan, eene geheel andere en wel zulke Gedaante aannemende, die een dood Lichaam evenaard; maar eindelyk ter beftemder Uure wederom uit hun Graf verryzen en in eene heerlyke Geftalte te voorfchyn komen, die verre van verachtelyk te zyn thans het Oog van elk bekoord , eene Geftalte, die geene Overeenkomft meer met het eerfte aard{che Beeld heeft, in welken laatften Staat het Schepzel nu het Lucht-Geweft meeftal bewoond en weinig om de Aarde fchynd te geven; het verzadigd zich niet meer met grove Spyze, maar met den Daauw des ‘Hemels en met de edelfte Sappen der Bloemen; om kort te gaan ; het leid ‘een Paradyfifch Leven. Kan ’er wel een natuurlyker Voorbeeld, dan dit, gevonden worden van den Staat der Vroomen op Aarde ; van hunnen Uit- gang uit denzelven door den tydelyken Dood; en, ’t geen allermeeft aan- merkelyk is, van de zalige Hope hunner toekomenden Verryzenisfe ter (C) ti | On- 12 NACHT-VLINDERS, Onfterffelykheid in ’t volle Genot van eindelooze hemelfche Vreugde. Geen Geloofs- Artikel word door het Ongeloof en de ontaarde Rede zo he- vig beflreeden,als dat van onze Verryzenisfe ten Leven. Dit is altoos een Steen des Aanftoots geweeft, en blyft het nog helaas! en wel niet alleen voor Ongelovige , maar ook voor degeenen, die in ’t Geloof wankelen en zwak zyn. ’T is onmogelyk, dus luufterd hun die Rede in ’t Oor, ’% is eene onmogelyke Zaak, dat de Dooden zouden opftaan en een ander Le- ven deelachtig worden, na datze eens en voor altoos uit het natuurlyk Leven weg gerukt zyn. Maar waarom is’t dan niet onmogelyk, dat een redenloos Schepzel eerft een verachtelyke Worm geweeft zynde en daarna een zekere Zoort van Sterven te hebben ondergaan, ten laatften door den Wil desgeenen, die het gemaakt heeft, wederom als opgewekt en in een nieuw Leven, in een Leven van Vreugde en Blydfchap herfteld word ? Waarom zoude dan niet ook die zelfde almagtige en eeuwige Kracht haar edelfte Werk, het redelyk Schepzel, den Menfch meene ik, na hem vooraf het Verderffelyke te hebben daen afleggen, wederom met Onver- derffelykheid konnen en willen overkleeden en in een volmaakter, ja in den allervolmaaktften Staat van Gelukzaligheid herftellen, ten einde God „alsdan eerft recht aan hem het Oogmerk der Schepping mogt bereiken , dat is: om zich aan den Menfch op de volkomenfte Wyze en onbepaalde: Iyk te konnen openbaaren, ter eeuwiger Verheerlyking zyner Majefteit. Want hoegering, hoeonvolmaakt is toch onze Kennis van Gode, hoe ge- brekkelyk verheerlyken wy Hem gedurende ons Verblyf in dezen aard- fchen Tabernakel! Zoude dan met deszelfs Verbreking alles uit zyn ? zou- de God daarom verftandige Wezens gefchapen hebben, dat Hy van hun flechts voor een korten Tyd, ja nog maar zeer flaauwelyk en onvolmaakt wilde erkend zyn, en dat zy de Wonderen zyner Magt hier maar als in t voorbygaan zouden zien ,doch van het volle Aanfchouwenderzelven voor eeuwig verftoken blyven? Kan de gezonde Rede dit wel eene Goddelyke Voleinding zyner edelfte Schepzelen noemen? Kan zy het met de Vol- maaktheden Gods overeenbrengen, dat Hy dus den Menfch, het Mee- fterftuk zyner Handen, om zo te fpreeken, als onafgedaan en niet ter Volmaaktheid gebragt, wederom voor eeuwig zoude vernietigen 2? Waar- Iyk Neen! Een braaf Meefter laat het befte zyner Konftftukken niet on- voltooid leggen, en zo dit al onder de Stervelingen plaats had, verre zy het echter, zulks van Gode, den allervolmaaktften Werkmeefter „te den- ken. De Loochening dan van de Opftanding der Dooden tot een der- den, of laatften Staat is derhalven niet eens beftaanbaar met de gezon- de Rede; nochtans vervallen veele, *t is beklaaglyk! tot dit gevaarlyk Uiterfte, deels moetwillig, deels door Aanvechting, doch allermeeft door * Misbruik der Rede, dat is: door aan derzelver laatdunkende Uitfpraak het Oor te leenen omtrent zodanige Goddelyke Waarheeden, die buiten het Bereik van haar bepaald Begrip zyn, in plaats van haar te doen bukken onder de Gehoorzaamheid des Geloofs. Doch vermits het Geloven zonder zien genoegzaam de zwaarfte Les voor den Menfch is; zo fchynd het my toe, dat even daarom de goedertierene God, zich naar het Zwak der Menfchen voegende, ook in de Natuur zulke Verfchynzels ten Toon fteld, 5 wel- van % Eerfte Gezin der EERSTE BENDE. Tab. IL 13 welken, als zichtbaare Voor- of Zinnebeelden van onze toekomende Ver- ryzenisfe ten Leven, ons tot Geloof en Hope zouden konnen aanmoedigen. Onder dezelven is, myns Bedunkens, geenszins het gering{te, zo niet het merkwaardigfte, de voorheen gemelde Gedaantewisfeling der Infe@ten, Zo _dan door het aandachtig overwegen van dit wonderbaar- en onbegrypelyk _Verfchynzel in de Natuur onszwak Geloof verfterkt kan worden ; waarlyk dan mag men dit Gevolg wel te recht een algemeen Nut noemen, daar ik in den Beginne van fprak, dat de Schepper ten onzen Befte , met het voortbrengen der Infeêten, waarfchynlyk bedoeld heeft, en waarby alle andere Nuttigheeden dezer Diertjes niet zouden konnen halen. Zegt niet: % is ongerymd , dat men zulke geringe Schepzels tot een Argument in een allergewigtigft Geloofs- Artikel wilde nemen. Een levendig en wel zeer fraai Schepzel, gelyk de meefte Infeêten zyn, is immers, denke ik, niet geringer te achten, dan een ‘Farwen-graan, en nochtans bediende zich onze Zaligmaker zelfs van het laatfte tot eene Gelykenisfe in ’t Verhande- len der voorheen gemelde dierbaare Waarheid; *ja het is niet onwaar- fchynlyk, dat Hy misfchien daarby ook het Voorbeeld der Infe&ten zoude aangehaald hebben, indien de Menfchen toenmaals van derzelver Gedaan- tewisfeling genoegzaame Kennis gehad hadden, En in der Daad, het zyn niet altoos groot{che en prachtige Voorwerpen, die ons konnen ftichten „ maar in de minft fchynende legt veeltyds voor een nadenkend Gemoed de _meefte Zegen. Het Infeét, dat voor tegenwoordig het Onderwerp dezer Verhandelingzya zal, kan ons mede tor zulk cen leerzaam Zinnebeeld en tot Staving myner Gezegdens verftrekken ; het leeft , het fterft en {taat ín Heerlykheid weder op. Doch eer ik hetzelve verder befchryve ,moetik hiernog eenig Gewag maken van myne voorafgaande en tegens Verwachting wat lang gewordene Uitwei- ding. Zommige myner geëerde Lezeren hebben hun Genoegen over de Bee fpiegelingen „die ik ineenige myner vorige Verhandelingen heb laten invloe- yen, te kennen gegeven,en zouden gaarne zien , dat ik telkens op dezelfde Manier myne Vertoogen mogt uitvoeren, waartoe zich echter de Gelegen- heid niet altoos even gun{lig aanbied; anderen in tegendeel wilden liever, dat ik, kortheids halven, enkel en alleen: de Hiftorie der Infc&ten mogt. voordragen, zonder daarby in ’t Zedekundige uitteweiden. Ziet daar, het algemeen Lot der Schryveren! Om nu beiden te behagen, deele ik thans de opgemelde Uitweiding dengenen, die ‘er Smaak in vinden, zeer gewillig mede, doch ik hebbe ze van de Verhandeling over ’t Infe€t afgezonderd , ten einde het eene zonder het andere gevoeglyk zoude konnen gelezen wor- den. Indien dan de meergemelde Uitweiding zommigen Lezeren mogt vere veelen, ze konnen dezelve naar hun Believen overflaan en van den volgen den Paragraaph de tegenwoordige Verhandeling beginnen te leezen. Men heeft verfcheide Dag- en Nacht-Vlinders „ welken met Vlakken vere cierd zyn, die vry wel naar de Vlakken of zogenaamde Oogen in de Sraart- Vederen der Paauwen gelyken , zodanige Vlinders worden by den Liefhebberen Paauwoogen genoemd. Onze tegenwoordige Vlinder heeft ook op de boven- fte Zyde der Onder-Vlerken diergelyke Vlakken of Oogen; en vermits hy onder de Pylftaarten behoord, zo lraagd hy doorgaans den Naam van Pauwoog- Pyiftaart-Vlinder, De geheele erosie van dit Infeêt komt genoegzaam 2} ia * Johann. 12. vs. 24. De hoogverlichte Leeraar der Heidenen herhaald deze Gek te- nisfe in zyn’ eerften Zendbrief aan de Corinthiers in 't 15de Cap, vs. 35. 36. 37. ° 14 NACHT-VLIND, van 'Eerfte Gezin der EERSTE BENDE. 7u). ZZ, in allen deele overeen met die van den gebakkelden Pylftaart, in de naaftvoor- gaande, of eerfte Verhandeling van dit Stuk befchreven; want in ’ geene de Geboorte van beide die Infeéten betreft; in hunnen Levensloop geduren- de den Rupfen-Staat; in de Tyd, Gelegenheid en Manier van'Verandering tot Popjes; en eindelyk in de Omftandigheden, wanneer ze als Vlinders te voorfchyn komen, is geen het minfte Onderfcheid, gevolgelyk zoude het overtollig zyn, een zelfde Zaak dubbeld te verhalen, in tegendeel kan ik nu de Hiftorie van-ons tegenwoordig Infeét maar kort maken. ï Ge Á Hetzelve beheord eigentlyk op de Willige Boomen te huis, fchoon men het wel voor een enkelde Keer op andere Boomen gezien heeft. Men vind dan de Eieren van dit Infeét in de Maanden Juny, July en Auguft op de ge- melde Willige-Boomen , en wel enkeld aan de onderfte Zyde der Bladen; zel- den ontmoet men 2 of meer dier Eitjes by malkander. Ze zyn een weinig langwerpiger dan die van den gehakkelden Pylftaart- Vlinder, doch voor ’c overige mede geheel glad en glanzig, en van Gedaante, Grootte en Coulcur Tab.II.als dat by Lig. 1. op Tab. ML, ik hebbe het niet in ’t groot afgebeeld, om dat Fig. 1, zich geene Byzonderheden voordoen, als men het door een Microfcoop be-= fchouwd. In ’t Jaar 1761 den 12 July deed ik een Mannetje met een Wyfje van deze Vlinderen in een grote Doos, ze paarden ten eerften en het Wyfje leide nog dien Dag eenige kitjes; de volgende Dagen ontlaftede het zich van de overigen; uitde eer{t gelegden kwamen den 24 dier. Maand de jonge Rups- jes te voorfchyn. Behalven deze hebbe ik reeds voorheen en naderhand meer dergelyken van het Ei af aan groot gebragten bevonden , dat de Huishouding en Gedaantewisfeling van allen eveneens was , uitgezonderd , dat zommige drie, „ en zommige vier Maal vervelden. Het eerfte van deze Zoort der Infeêten, dat ik dus opgevoed en waarvan ik de Waarnemingen aangetekend hebbe, zal ten Voorwerp dienen, -om verder in onze Hiftorie voorttegaan. a dl5 Den 1o Auguft 1754 vond ik het Eitje. Na Verloop van twee Dagen kwam Fig. 2. ’er het Rupsje uit, en vertoonde zich als by Fig. o, zynde hetzelve kenbaar en onderfcheiden van de jonge gehakkelde Pylftaart- Rupsjes door het rode Horentje. Den 2o dito vervelde de Rups voor de eerfte Maal en had toen de Fig. 8. Couleur, Tekening en Grootte, gelykikze inde 3de Figuur hebbe afgebeeld. Vervolgens vervelde ze nog twee Maal met eene Tusfchenpoofing van ‘oen \ 1r Dagen. Den 21 September, volwasfen zynde, vertoonde ze zich in den Fig. 4. ruftenden Stand als by Fig. 4. Den volgenden Dag begaf ze zich in de Aarde, makende aldaar, als ware het, eene Grafftede, ‘waarin ze, na 8 Dagen als zieltogende gelegen te hebben, in een Popje veranderde, zynde hetzelve van Fig. s5.‘Gedaante, Grootte, en Couleuralsby Fig. 5. en gelykende zeer wel naareene Egyptifche Mumie; van toen af aan bleef het den geheelen. Winter door als een dood Lichaam, naar den uiterlyken Schyn, in de Aarde leggen tot den 8 Juny des volgenden jaars, wanneer de fraaye Vlinder uit de Aarde verrees, nadat hy zyne Banden, te weeten: het Poppe-Vlies verbroken en zich daarvan Fig, 6. ontledigd had. In de 6de Figuur hebbe ikeen’ ruftenden Wyfjes= en by Fig. 7. Fig. 7. een’ vliegenden Mapnetjes- Vlinder afgebeeld, zynde de eene Van den ande- ‘ren onderfcheiden voornaamlyk door de Sprieten en het Achterlyf , over welke Kenmerken der Kunne ik in de voorgaande Verhandelingen reeds meer ge= handeld hebbe. Laatftelyk moet ik nog aanmerken, dat de Paauwoog Pyl- dtaart-Vlinders zeer dikwils met kreupele en gebrekkelyke Vlerken te voor- fchyn komen, die ook nimmer herfteld worden , aan welk Gebrek geen an- dere Zoort van Vlinderen zo meenigwerf onderhevig is. ARAS) CEES sl dn dei “a De rte TE andre . oC NACHTVLINDERS oe 4 Eerfte Gezin der EERSTE BENDE. edere I5 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. eee ai Be eee eee ie eeen ede DERDE. Se hes ER Ko ssessssssssessssssssssss DERDE VERHANDELING OVER DE ACER TD WL ND Ee KS van *t Eerfte Gezin der EersTE BENDE. De LIGUSTER-PYLSTAART-VLINDER. Tab. 1IL Sr De WS U iten Tegenfpraak is onder de inlandíclre gekorvene Dieren het il SIP tegenwoordige een der grootften , en wel niet alleen in zyne $ dk JE derde en laatfte Gedaante , of als Vlinder, maar ook in den Weetje eerften en tweeden Levens-Staat, dat is: als Rups en Pop. De geheele Verandering van dit In(eêt heeft derhalven niet gevoeglyk op eene enkelde Plaat konnen afgebeeld worden; dus ik genoodzaakt ben ge- weeft , om ze op twee Plaaten te brengen; op de eerfte vertoond zich het Infe&t in zyne eerfte, te weeten, in de Rupfen-Gedaante , welke Plaat ik thans mynen geëerden Lezeren mededeele, met Verzekering, dat de twee- de, waarop hetzelve in zyne tweede en derde Gedaantewifleling afgebeeld is, dire€t in ’t naaftvolgende Stukje nevens den Reft der Befchryving, ze dra als immer mogelyk , te voorfchyn zal komen. Dit Infe@t, ’t welk onder de Pylítaarten behoord , is men gewoon den Ligufter-Pylftaart te noemen , omdat zich hetzelve, als Rups, allermeeft op den Ligufter ontheud , welk Heefter-Gewas hier te Lande veelal tot Heiningen gebruikten by zommigen Wervelhout, ook Hardwervel genoemd word ; men ontmoet deze Rups ook wel, doch maar zelden, op de Syringe- en Laurier- Boomen , als mede op de Hie 5 men kan ze met derzelver Bladeren voe DES 16 NAC HH Bukk N DER 5 voeden en groot brengen ; het eerftgemelde Gewas echter , namelyk de Ligufter, is haare rechte en lieffte Koft , en daar ze eigentlyk op te huië hoord, weshalven ik ze’er ook op afgebeeld hebbe. Ge 2. De Eieren van den Ligufter-Pylftaart vind men aan de Bladeren der op- gemelde Gewaffen niet by Schooltjes , of Hoopjes, maar doorgaans enkeld; ze hebben volmaakt de Gedaante van de Eieren der Paauwoog-Pylftaarten, en, ’t welk aanmerkelyk is, ze zyn ook geenszins grooter, niettegenftaan- de de Ligufter-Pyl{taarten ongelyk grooter zyn, dan de Paauwoog-Pyltaar- ten. Doorgaans zyn de Eieren der Pylftaarten , ten min{ten dergeenen, die ik tot nog toe kenne, glad en effen, of ongefigureerd, en wel niet al- leen voor ’t bloote Oog, maar ook door ’t Microscoop befchouwd; wes- halven ik ook het Ei van onzen tegenwoordigen Vlinder niet vergroot, maar wel in zyne natuurlyke Grootte en Gedaante by Fig. r, op Tab, Il. afgebeeld hebbe. De Rypwording der Vrucht in zulk een Ei duurd ruim twee Weeken, zo lange leggen deze Eieren, eer de Rupsjes ’er uitkomen, ‘t welk my gebleeken is by de volgende Ondervinding. Den 19 Jany 1762 deed ik een Mannetje met een Wyfje van deze Vlinderen in eene groote en luchtige Doos, om ze te laten paaren, doch ze fcheenen daartoe in ’ geheel niet geneegen te zyn, elk bleef op zyne Plaats genoegzaam altoos flil zitten ; dit duurde zo den eerften, tweeden , derden en vierden Dag, weshalver ik reeds den Moed verloren gaf, van in dit Experiment te zul-- len flagen ; het Wyfje had wel in die Tuffchentyd vier Eitjes gelegd, maar vermits ze onbevrucht waren , werdroogden ze eerlang; ik liet echter deze Vlinders den vyfden Dig ook nog by elkander blyven, toen gebeurde het, dat ze tegens den Avond fterk begonnen te vliegen, en ’s morgens daaraanvolgende vond ik ze ín ’t Paaren , *t welk dien geheelen Voormid- dag duurde, en mogelyk nog langer zoude geduurd hebben, waren ze niet by Toeval geftoofd geworden. Omtrent drie Uuren na 't Paaren begon het Wyfje de Eieren te leggen; ik liet het dus zes of zeven Dagen begaan, binnen welke Tyd hetzelve meer dan 250 Eieren leide, een Getal, waaraan ik over genoeg had ; en nademaal het Diertje hoe langer hoe machteloofer werd, myne Nieuwsgierigheid my ook aanporde, om te onderzoeken, hoe veel Eieren hetzelve nog wel by zich had , befloot ik het te openen, na het vooraf op de zachtfte en kortfte Manier gedood te hebben, vermits ik het pynigen dier arme Diertjes zo veel als immer mogelyk trachte te ver- myden, deels uit Mededogendheid, deels om dat zulks , naar myn Gevoe- den, geenszins geoorlofd is; ik Mmeed dan dezen Vlinder het Hoofd fchielyk af, in Meening dat hy onmiddelyk en ten eenemaale dood zoude zyn, maar ik vond my daarin bedrogen, het Dier zonder Hoofd was nog zo levendig als te vooren; toen fneed ik haaftelyk het Borflftuk van ’t Lyf af, maar ook hiermede was het nog niet gedaan, aan ’t Lyf befpeurde ik wel geene Tekens van Leven meer, maar daarentegen zworf, deels lopende, deels vliegender wyze, het Borftftuk , daar de Vlerken aan vaft zyn, nog over de Tafel heen, zonder Hoofd en Lyf, tot myne grootfte Verwondering , en van % Eerfte Gezin der Ernsre BenDe. Juh. IIL 17 „en het zoude zekerlyk nog langer geleefd hebben , had ik hetzelve niet nog Eens in de Lengte doorgekloofd , waarna de Beweeging ophield; waar- fchynlyk was door deze laatíte Sneede het Hart getroffen , dat zich in ’ Borftftuk bevind. In het Hoofd waren den volgenden Dag , na dat het reeds langer dan een Etmaal was afgefneden geweeft , Tekens van Leven, ‘vermits zich toen de Sprieten nog bewogen , doch tegens den Avond fcheen ‘het geheel dood te zyn. Dit alles gebeurde nu met eenen Vlinder, die te vooren reeds zeer machteloos was , hoe levendig zouden dan wel de ver- minkte Deelen geweeft zyn, wanneer de Vlinder zyne volle Krachten nog ‘had gehad ? Men kan daaruit afneemen , dat de Motus animales, of dier- Iyke Beweegingen in die kleine Dieren veel fterker, ten minften langduriger zyn , dan in de grootfte Dieren, en zelfs in den Menfch. Ik opende ver- volgens het Lyf van dezen Vlinder, en vond in hetzelve nog een groot Getal, en naar Giffing wel by de zoo Eieren, allen groen , zommigen ook reeds. volwaffen , doch van de overigen waren de meeften nog zo klein als Gierft ; van de volwaflene nam ik een Douzyn uit het Lyf , en zuiverde ze in fchoon Water van de Slymerigheid, daar ze mede omgeven waren, en deed ze in eene Doos , om te zien, of ’er ook Rupsjes uit zou- den komen, maar ze verdroogden het eene na het andere. Doch uit de Eieren, die het Wyfje had gelegt, kwamen de Rupsjes den 9 July , en volgende Dagen, te voorfchyn; deze Eieren werden vooraf geelachtig en doorfchynende ‚ en van binnen vertoonde zich een groene Vlak, die ech- ter kort voor *t Uitkomen der Rupsjes verdween , toen waren de Eieren zo glanz'g als Pareltjes, en men kon met een Vergrootglas de Rupsjes ’er duidelyk mn zien leggen ; hunne Situatie in ’t Eiis niet doorgaans even- eens, zommige leggen zo, dat het Horentje naar boven, anderen, dat het ‘onderwaards gekeerd is; wederom by anderen legt het op zyde. By lig. 2. hebbe ik een Paar dier Situaties in ’t groot afgebeeld. RE De Rupsjes ter Wereld komende zyn van dezelfde Grootte, als eer{t- geboorene Paauwoog-Pylftaart-Rupsjes , geheel witachtig , met een lang Horentje op den Staart, 't welk ten minften twee derdens van de Lengte der geheele Rups heeft ; dit Horentje is in den Beginne wit, en niet zo lang, doch word ftraks na de Geboorte merkelyk uitgerekt-en van Couleur Fig. 2. donkerder, vervolgens zwart ; by Fig. 3. vertoond zich zulk een Rupsje. Fig. 3. Zommige derzelven aaten, zo dra ze gekipt waren , de ledige Doppen hun- ner Eieren voor een Gedeelte op, doch anderen , en wel de meeften nut- tigden ’er niets vän. Aanmerkelyk is het, dat deze Rupsjes ook Draaden maakten en ’er zich aanhingen , ’t welk ik nog aan geene andere Soort van Pylftaart-Rupfen waargenomen hebbe, maar wat ouder en grooter gewor- den zynde fponnen ze geene Draaden meer. Wy verzorgden onze Rupsjes ten eerften van Ligufter en Syringe Bladeren , doch ze fcheenen tot de laat- flen minder Trek te hebben, dan tot de eerften „ daar wy ze dan ook sede grootbragten; zo dra ze een weinig gegeeten hadden werden ze k (D 2) gtoen- Fig 4. Fig. s. ” 18 NACHT-VLIND. van * Eerfte Gezin der Eerste Benpe, Tab. LIE groenachtig, en wel hoe langer hoe groener. Na dus 5 of 6 Dagen oud geworden zynde, vervelden ze den r4den en rsden July voor de eerfte. Maal; na deze Vervelling, gelyk ook na de volgenden en tot het laatfte. toe, bleef het Hoofd dier Rupfen ovaalrond , daar in tegendeel dat van de gehakkelde en Paauwoog-Pylítaart-Rupfen voorts na de eerfte Vervel- ling byna driekantig en bovenop puntig word , en die Gedaante door alle Vervellingen behoud. Den zoften en 21ften dito vervelden ze voor de tweede Maal; den 26ften en 27ften voor de derde Maal. Na deze Ver- velling kwam de zwarte Kring om het Hoofd, en de paarsfe Couleur aan de fchuinfche witte Streepen , die voorheen geheel wit waren, te voor- fchyn. Zodanig eene driemaal vervelde Rups hebbe ik in hare natuurlyke Grootte, Gedaante, Teekening en Couleur by Fig. 4. afgebeeld , en wel in den Sphinsfchen Stand , dien deze Soort van Rupfen, in Rut zynde, gemeenlyk aanneemt ; weshalven de Ligufter-Pyl{taart-Rups by de meefte Liefhebbers de Sphinx genoemd word , hoewel ook zommige Schryvers aan alle Pylítaarten doorgaans dien Naam gegeeven hebben, met Byvoe- ging der Benaming van ’t Gewas, daar ze op gevonden worden, of van een’ andere byzondere Eigenfchap ; dus heet, by Voorbeeld , de ge- hakkelde , of Populier-Py)ftaart , Sphinx populi ; de Paauwoog - Pylftaart, Sphinx ocellata; de Ligufter Pylftaart, Sphinx liguftri; de Winde Pylftaarc, Sphinx convolvuli ; de Wolfsmelk Pylftaart , anders de bonte Oliphant , Spbins efule ; de-Jasmyn- of Doodshoofd-Pyltaart, Sphinx Atropos , enz. om dat de ruftende Stand van alle Pylftaart-Rupfen vry wel , doch die van de Ligufter Pylftaart-Rups inzonderheid en allermeeft naar de Sphinxfche Gedaante gelykt. Den 2den en den Auguft vervelden onze Rupfen voor de vierde en laat{te Maal , en bleeven vervolgens nog aan ’t eeten en groei- jen tot den rgden en ryden dito, toen waren ze volwaflen, en, in Bewee- ging zynde , of kruipende , vertoonden ze zich van Gedaante, Grootte, Couleur en Teekening, gelyk men hier eene by Fig 5. naauwkeurig afge- beeld ziet. 3 9 4. Omtrent dien Tyd begaven ze zich in de Aarde, om hare eerfte Ge- daantewiffeling te ondergaan, of in Popjes te veranderen. Doch eer ik ‘_biervan verder Gewag make , moet ik vooraf verhaalen, dat ik aan eene dezer Rupfen een’ merkwaardigen Errorem nature, of Misflag der Natuur waargenomen hebbe , die, zo niet nimmer, ten minften zeer zelden on- der dergelyke Diertjes gebeurd. Deze Rups was maar eerft twee Maal verveld , gevolglyk nog jong en klein, en had dus op verre na nog niet de vereifchte Hoedanigheid tot t veranderen in eene Pop, des niettegenftaande begon ze zeer onruftig te worden „ klouterde van ’% Boompje af , ging aan ’t loopen , of kroop gedurig in ’t rond, gelyk deze Rupfen altoos , eer ze in de Aarde gaan, om in Popjes te veran- deren , dergelyke beweeging maken, en, als ware het, eene bekwaame Plaats daartoe zoeken; deze Rups deed mede zo, en kroop eindelyk in de Aarde ; doch vermits ik onmogelyk kon geloven , dat her Td rechte Ke. nf veer rn NACHT-VLIND. van *t Eerfte Gezin der Eansre BanDe. Tab. IV. 19 rechte ei Sr zyn, om van Gedaante te verwiflelen, als ftrydig tegen den gewooffen Loop der Natuur in dit Geval, zo ftoorde ik ze meer dan eens in dat Voornemen en plaatsde ze telkens weder op het Boompje, maar het was vergeeffch, ze vluchtede ten eerften van daar weder weg, en be- gaf zich in de Aarde; ik liet ze dan eindelyk begaan en was zeer nieuwsgie- rig om te zien, wat 'er van worden zoude. Eenige Dagen dan gewacht hebbende zocht ik ze in de Aarde op, en ziet ze was in der Daad een Popje geworden, doch wel een vierde Part kleiner, dan eene ordinaire Li- gufter-Pop; ik had wel gewenfcht, dat uit dit Popje ook een Vlinder te voorfchyn gekomen was, maar het gebeurde niet, want hetzelve buiten dat reeds eenigzins kreupel zynde verdroogde eerlang geheel en al. Van deze ongeregelde kome ik wederom tot de geregelde eerfte Gedaantewifleling van ons Infeét, of tot de Verandering der Rups ineene Pop. Ik hebbe voorheen gemeld, dat deze Rupfen omtrent het Midden van Auguftus haar’ vollen Wasdom bereikt hadden ; het was dan ook om die Streek , dat de ee- ne na de andere zich gereed maakte tot het ondergaan dezer Verandering ; ze lufteden geen Voedzel meer , klommen van ’t Boompje af, waren gefta- dig doende met kruipen en, gelyk het fcheen , met zoeken naar eene be: kwaame Plaats; om zich aldaar, als ware het, eene Grafftede te bereiden, ten einde in dezelve het aard{che Beeld, de Worms-Gedaante ,afteleggen , en over eenigen Tyd wederom als verwonderlyk fraaie Schepzels te verry- fen en zodanig zich, ter Verheerlyking des Scheppers, aan den Menfch te vertoonen. Midlerwyle dat de Rupfen dus aan ’t kruipen en zoeken wa- ren, verlooren ze allengs hare fchoone Couleur, werden vuil en morfig en over ’t geheele Lichaam vogtig, en fcheenen als met een Ang{t-Zweet be- vangen te zyn, zommige bragten in die Omftandigheid wel een’ geheelen Dag, ja wel twee Dagen, door, met anderen integendeel duurde het zo lange niet; ten laatften kropen ze in de Aarde, daar elke voor zich in ’% byzonder een Hol maakte en in hetzelve tot eene Pop veranderde, op de- zelfde Manier en in allen Deele even eens gelyk de Gehakkelde- en Pauw- oog-Pylítaart-Rupfen, welker Verandering ik in de eerfte en tweede Ver- handeling van ’t derde Stuk breedvoerig befchreven hebbe. Et De Gedaante, Grootte en Couleur van eene Ligufter-Pylftaart-Pop zien wy op de tegenwoordige LV. Plaat by Fig. IL, Dezelve is van eene aan- p}, 17, merkelyke Grootte; vermits dit Infet in den vorigen, of Rupfenftaat zo Fig. ». wel, als naderhand in den Staat van Vlinder, een der grootften hier te Lande is. Deze Poppen bleven van toen af in de Aarde den geheelen Win- ter over en tot in Juny daaraanvolgende leggen, zo lange duurd ordinair en „volgens den gewoonen Loop der Natuur haar onderaardfch Verblyf in de opgemelde Holen ; nochtans gebeurd het wel, echter maar zelden, dat eene of meer van deze Poppen, en wel van dezelfde Teeld, nog een ge- heel Jaar langer leggen blyven , gevolglyk na genoeg twee Jaaren in dien Staat doorbrengen, en dat alsdan is de Vlinders daaruit te voorfchyn ko- mene Fig. 2. le N ACH T-ViL EN-DE R 6 men. Uit de meeften van onze Ligufter-Poppen kwamen in't Begin van Jany 1763 de Vlinders voor den Dag, doeh zommigen blegen overleg- „gen, en vermits wy uit derzelver Beweeging konden afneemen, dat ze le- vendig waren, zo zagen wy de Vlinders uit deze Poppen eerft in * vol- gende Jaar te gemoed, want ons was niet onbekend, dat zulks met deze en nog eenige andere Soorten van Poppen wel meer gebeurde; het gefchiedde ook zo, hoewel ’er maar uit eene van alle de overgeblevene Poppen de Vlinder in ’t Jaar 1764 te voorfchyn kwam, die dus byna twee Jaaren in de Pop verborgen was geweeft; de Reft bleef wederom en nu voor altoos leggen , gemerkt de Vlinders in dezelven geftorven en ten deele uitge- droogd, ten deele verrot waren. $. 6. Zo dra zyn deze Vlinders niet gebooren of ze klauteren ten eerften in de Hoogte, om zich zodanig te plaatfen, dat de Vlerken konnen nederwaards hangen en zich uitzetten, welken alsdan zeer vlak en efen worden; doch hiertoe geene Gelegenheid hebbende blyven ze voor altoos wanftallig en kreupel, waarvan ik reeds in voorgaande Verhandelingen Gewag gemaakt hebbe. In den ruftenden Stand vertoond zich de Ligufter-Pylftaart- Vlin- der als by Fig. 2. zynde dit een Mannetje, welks Kenmerk genoegzaam al- leen maar in de eenigzins dikkere en kloekere Sprieten beftaat, waardoor de Mannetjes van de Wyfjes konnen onderfcheiden worden, anderzins zyn ze van Gedaante en Tekening elkander volkomen gelyk. Omtrent den ruftenden Stand dezer Vlinderen is het aanmerkelyk „dat ze de Vlerken dakse wyze aan ’t Lyf leggen en dus hetzelve voor 't meerder Deel bedekken , ze verfchillen daarin van meeft alle andere Pylítaart-Vlinderen, welken, in Ruft zynde, de Vlerken gants anders dragen en hun Lyf geenzins daar- mede bedekken, gelyk uit de reeds gegevene Afbeeldingen vanden Gehak- kelden- en Pauwoog Pylftaart Vlinder blykc. Ik hebbe den ruftenden Vlin- der hier met uitgeitrekte Sprieten vertoond, om te konnen zien, dat de- zen dikker zyn, dan die van t Wyfje, het gebeurd ook wel, dat de Vlinder in deze Situatie de Sprieten uitfteekt, doch dan is hy ontwaakten gereed , om aan *t loopen te gaan, of zich van ’t Vermogen zyner Vler- ken te bedienen en weg te vliegen, anders als hy recht in Rufte is, of flaapt, zo verbergd hy de Sprieten onder de Vlerken en legd ze zo dicht aan ’t Lyf, dat men ’er genoegzaam niets van zien kan. Den geheelen Dag brengen deze, gelyk andere Nacht- Vlinders, met flaapen door, ten ware ze daarin geftoord worden , maar zo dra begint de Dag niet te daleg en de Schemering te genaken, of ze komen in Beweeging, die voor eerft flechts in eene Siddering beftaat, welke vervolgens hoe langer hoe fterker word, naar mate de Schemering en Donkerheid toeneemd, en eindelyk vliegen ze weg. ‘t Is zekerlyk om die Reden, dat deze en alle andere Pylftaart- Vlinders by zommige Schryveren Schemérings- linders genoemd worden, hoewel ik niet zien kan, waarom men hun deze Benaaming in ’t byzondere zoude geven, want alle andere Nachr- Vlinders beginnen ins- ge: „ van t Eerfte Gezin der Eerste Benpe. Tul. IV. ar sgelyks met het vallen van den Avond dezelfde Beweeging te maken, ge- tyk de Pylftaart-Vlinders , en dezen zyn zo wel, als de eerftgemelden, de geheele Nacht doende met vliegen en zoeken van Voedzel, als mede met het Voortplanten van hun Geflacht „gevolglyk is tuffchen de Pylftaartenen andere Nacht - Vlinderen in dezen Opzichte geen Onderfcheid, en derhal- ven komt hun ook dien aangaande maar eenerlei Benaamingtoe, duszoude men ze allen wel Schemering - Vlinders in plaats van Nacht - Vlinders konnen noemen, doch het laatfte heeft zekerlyk meer Eigenfchap. De Vlugt van de Ligufter- Pylftaart- Vlinderen is, gelyk die der andere Pylftaarten, on- gemeen {nel en egaal, gevolglyk konnen ze in korten Tydeen’ verren weg afleggen , en overtreffen daarin de Dag Vlinders. By Zig, 3. hebbe ik een vliegend Wyfje afgebeeld en wel naar een Origineel van de allergrootfte Soort dezer Vlinderen, ’t welk zich in de Verzamelingen der Heeren Joan Caspar en George Philips bevind, zynde de geenen, welken wy in onze Col- kétie bewaaren , een weinig kleiner , doch zeer levendig: en fterk van ‘Couleur. Dn By deze Gelegenheid merke ik ook nog aan, dat de opgezette Infeéten over ’t algemeen, doch de Vlinders inzonderheid, door het droogen iets van hunne wezendiyke Grootte verliefen , gevolg!yk een weinig kleiner worden , dan ze, levendig zynde , waren; aan kleine en middelmatige Vlinderen kan men deze Vermindering genoegzaam niet merken, doch aan zulken, gelyk de tegenwoordige, wanneer ze als vliegende opgezet zyn, verfchild het in de Lengte, dwars over gemeeten, wel een kwart Duim; vermits echter alle Deelen naar Evenredigheid indroogen, zo verlieft het Diertje daardoor niets van zyne waare Gedaante, en aan de Tekening en Couleuren doed het ook in *t geheel geen Nadeel. Maar daar is een we- zenilyk en zeer groot Kwaad, 't welk de opgezette, of zogenaamde drooge Infeêten onderhevig zyn , waarvan ik hier nog eenig Gewag zal maken „te weeten : dat ze ongemerkt bekropen worden door de Milben of Kaas - My- ten, als mede nog door een andere vry grotere Soort van kleine Wormp- jes, welken van langzaamerhand zulk een Infeêt , dat 'er mede befmet is, geheel bederven, door hetzelve niet alleen van binnen ledig teeeten , maar ook weeltyds de Couleuren van de Vlerken als aftegrafen. Meenig fraai Infeét word door deze kleine Diertjes vernield, eene Omftandigheid, die by de Infeêten Liefhebbery allerverdrietigft en daarenboven van dien Aart is, dat men ze niet wiskonftig kan te boven komen; men bediend zich wel van allerhande Middelen , die een fterke Lucht hebben, ten einde daardoor deze vernielende Stofjes, om zo te fpreeken, van de Infeêten af te houden; dus gebruikt men Terpentyn Olie , ook Nagel- Olie, daar men de Dekzels der Doofen, of de Zyden der Laadjes in de Cabinetten „ van binnen , mede beftrykt ; insgelyks ook Kampher, waarvan men Brok- jes in Linnen naaid, en zulk een Zakje in de Doos met eene Speld vaft hecht, of den Kampher ook bloot in de Hokjes doed , die men zeer ge- voeglyk in de Hoeken der vierkante Laden kan aanbrengen, by welke (E 2) Me- Fig. Ze 22 NACHT:VLIND. van ’ Eerfte Gezin der Eerste Benpe, Tub. I/. Methode wy ons ook tot nog toe beft bevinden. De Heer Do@tor Schäf- fer in Regensburg pry{t zekere Compofitie aan, en heeft 'er het volgende Recept van medegedeeld. * Eflent. Afle foctide Spirit. Thercbinth. aa, 2 unc. Ol Tabac. Tartar. foetid. aa. gutt. X. Alle deze en foortgelyke Middelen doen zekerlyk ook veel Dienft,maar ze zyn niet toerykende genoeg, om dit vernielend Ongedierte daardoor ten eene maale te verdryven; men doed derhalven beft, dat men by *t Gebruik dier fterk ruikende Dingen te gelyk ook dikwils de opgezette Infcéten naauwkeurig onderzoekt, en bevindende, dat het een of ander befmet is, hetzelve ten eerften van de overigen afzonderd, ten einde dezelven niet mede geinfeteerd worden. * In het prachtig Infeêten- Werk , genaamd: Elementa Entomologica, of Einleitung ên die Infeêten Kenntnis. Royaal 40. Regensburg 1766. met 135 gecouleurde Plaaten. Welk Werk gecontinueerd word en thans reeds met 2 Deelen vermeerderd is. onder den Tí- tel: Icones Infeêtorum circa Ratisbonam indigenorum &c. of Nartürlich ausgemablte Abbil- dungen und Befcbreibung Regensburgifcher Infelten &c. met roo gecouleurde Plaaten. Roy. 40. sbid.eodem. Dit Werk gelyk ook alle de andere Werken van diea zeer geleerden en be- roemden Auteur zyn by mynen Zoon F. C. Sepp Boekverkoper te Amfterdam te behoe men, en wel voor dezelfde Pryfen, daar ze in Duitfchland voor verkogt worden, LIBRARY OF THE e i E _ UNIVERSITY OF ILLINOIS é wg heei Feoede - ns NACHT-VLINDERS > #Berfte Gezin de EERSTE BENDE. GrSenp ad ver del. ed frutbostt IE Zu End BC HD DG 23 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Eee deekie ei eee ede DERDE STUK. SSSSSSSSSSSSSSSSS SSS SSSR VYFDE VERHANDELING OVER DE Ne As Or ERE We Be eN Te Be Ri 4 vant Eerfte Gezin der EERSTE BENDE. De DENNE PYLSTAART-VLINDER. Tab. ZV. Konften en Wetenfchappen; terwyl ze zich met het een en ander Onderwerp bezig houden , even daardoor onverwachts geheel an- dere en nieuwe Ontdekkingen maaken , daar ze te vooren niet eens om dachten, en ‘er veel minder na zogten. Even eens is het ook met de Infeêten Liefhebbery geleegen ;-dikwils zoekt men een reeds bekend Infeét op de Gewasfen , waarop het te huis hoord ‚en ziet! men vind in plaats van dat, of ook te gelyk met hetzelve eene geheel andere en zomtyds veel aangenaamere Soort; eene Omftandigheid, waardoor deze Liefhebbery zo veel te aanlokkelyker word, ’T zelfde Geval heb ik met het tegenwoordige Infeét gehad. In den Herfft van ’t Jaar 1763. was ik nevens mynen Zoon buiten Naarden op de groote Hofftede Kraailo, en aldaar de Rupfen van den Anomalus-Vlinder ‘op de Denne of Sparre-Boomen zoekende ontdekten wy op deze Boomen voor de eerfte maal de Rups van den Denne Pyiftaart-V lin- der; ik kan niet wel met Woorden uitdrukken, hoe zeer wy daarover ver- blyd waren, te meer, alzo wy meenden, dat zich dit Infeét hier te Lande in ’t geheel niet, maar wel in Duitschland, onthield, gelyk ons dit bekend was. Wy vonden dan een klein Rupsje op een Denne Naald, en ziende, dat het een Hoorntje op den Staart hed, konden wy niet anders vermoeden , dan dat het de Rups van den Denne Pylftaarc- Vlinder was, gelyk ook na- derhand bleek; de Kleinheid van dit Rupsje gaf te kennen, dat het eerft, weinig Uuren geleeden, uit ’t Ei moeft gekomen zyn. Door deze nieuwe ‘Ontdekking ongemeen aangemoedigd voeren wy yverig voort in ’t Nafpoo- ren van dit Infeét en vonden ook eenige Eieren van hetzelve, doch die wa- ren, tot onz Leedwezen, allen met vreemd Zaad bezet, en gevolglyk be- dorven; eene andere nieuwe Ontdekking, en tevens zeldzaam Verfchynzel, waarover wy ons niet weinig verwonderden, want dat de Rupfen veeltyds met de Eieren van Wespen en Vliegen belegd en daardoor vernield worden, was eene bekende Zaak, maar dat ook de Eieren van zommige Vlinderen dit Noodlot onderhevig zouden zyn, kwam ons zeer paradox, ja onbegry= pelyk voorsik zal hierover vervolgens DES handelen ‚en nu eerft de Hifto- ' rie %. re TETE gebeurd niet zelden, dar de Beoeffenaars der Natuurkunde, der C 34 NACHT-VLINDERS rie van onz InfeCt vervorderen, Naer een wyle zoekens vonden wy nog: twee van deeze Rupfen, de eene vry grooter, dan de eerfte, en wel twee: Maal reeds verveld; de andere byna volwasfen. Deze drie Rupfen wel zorg- vuldig met de Denne Naalden gevoed en groot gebragt hebbende, zagen wy. tot onz groot Vermaak, dat twee daarvan tegen het Einde van September in de Aarde kropen en in Popjes veranderden, doch de derde ftierf nog, jong zynde. De twee Popjes bleven den Winter over in de Aarde leggen en den 6 July daaraan volgende kwam uit het eene een fraaie en gaave Vlinder te voorfchyn, maar het andere leverde eenen zogenaamden Spek vreeter uit (zynde een zekere Soort van Wespen) met welker Zaad deze Rups befmer was geweelt. hr On an, Genoegzaam de geheele Huishouding van dit Infe€t, en wel van het Ei af aan, tot in zyn laactten of Vlinder-Staat, was ons nu. bekend, behalven dat wy ’er nog geene onbefimette Eieren van gezien hadden ;doch in ’t Jaar 1767 den 12 July vonden wy twee gaave Eitjes, waaruit ook den 21 dito de Rups- jes kwamen, die wy zo verre groot bragten, dat ze zelfs byna volwasten ‘waren, echter alstoen ftierven. Maar in ’t volgende Jaar den 2 July werd ons door een groot en voornaam Liefhebber nog betere Geleegenheid gegeeven om de Huishouding van dit Infeét te konnen obferveeren, waarvoor ik den- zelven myne Dankerkentenis opentlyk betuige Die Wel Edele Heer vereerde: my 6o van deze Eitjes „ nevens den Wyfjes-Vlinder, die ze gelegd had; uit allen kwamen den 8tten July de Rupsjes te voorfchyn. De natuurlyke Grootte Tab.V.en Couleur van ’c Ei zien wy hier op Fab}. by Fig. r. Vyf of zes Dagen Fig. r.voor het uickomen van het Rupsje begint het Ei eenigzins te verkleuren env word aan den Kant daar zich het Hoofd der Rups bevind „donkerbruin, ver- volgens wederom van langzamerhand helder en ten laatften zo doorfchynende: als Glas, dat men ook het Rupsje ten duidelykften ‘er in kan zien leggen, '£ Fig. 2, welk ik hier by Fig. 2. gelyk het zich onder een goed Vergrootglas vertoond „ hebbe afgebeeld. Niet minder duidelyk ziet men dan ook de Beweeging van- het zwarte Vlakje onder aan ’t Hoofd, zynde het de Mond der Rups; hee Diertje is alsdan doende met een Gaatje in den Dop van ’t Ei te maaken, en wanneer dit groot genoeg is, dat het Hoofd ’er door kan, zo kruipt het: Rupsje naar buiten. Hetzelve nu geboren zynde is geel van Couleur met eem donker bruin Hoofd en een wit voorover gebogen Horentje op den Staart doch dit word kort daarna kool: zwart, zynde hetzeive boven aan de Punt gefpleeten , of liever het heeft aldaar twee fyne Puntjes, welken men ook mee het bloote Oog, mits fcherp van Gezicht zynde, zien kan. Zulk een eerftge- Fig, g.boren Denne Pylftaart-Rupsje vertoond zich by Fig. 3, De mecften dezer Rupsjes, toen ze gekipt waren, lieten den ledigen Eierdop leggen, zonder jets ’er van te nuttigen „ zommigen echter aaten denzelven met veel Graagte op, zelfs weren 'er eenigen. by, die hun Genoegen nog niet hadden aan hun eigenen Eierdop, maar verteerden ook dien van anderen. Na ’ verorberen: van dit Ontbyt zyn vervolgens de Depne Naalden hun eigentlyk Voedzel, daar ze zich, nog jong zynde,op dezelfde Manier van verzadigen, gelyk de Rups- van den Anomalus-Vlinder, dat ze namelyk maar aan de Kanten der Naalden eeten , doch naderhand, als ze ouder en grooter geworden zyn , eeten ze dee zelven dwarsover af, beginnende van boven aan de Punt en gean dus naar beneeden , latende veeltyds onderaan. nog een Brokje van de Naald ffaan. De- Groei dezer Rupfen duurd ruim vier Weeken „binnen welke ze vier Maal ver- vellen en-wel gemeenlyk om den 6den en zden Dag. By iederVervelling eeten ze: het afgeftrookt Vel geheel op. Na de eerfte Vervelling vertoond zich deRups- Fig. 4 groen geftreept, geïyk by Fig. 4.-Na de tweede en derde Vervelling worden de: Streepen hoe langer hoe diftinéter en het Horentje blyft nog aan de Punt ge- Fig. 5. vorkt, ’t welk hier by Fig. s, in ’t groot afgebeeld is. Doch na de vierde of laatfte: _ ®an ’ Eerlte Gezin der EERSTE BENDE. Tub.” 25 faatfte Vervelling komen eerft de rosachtige Streep op den Rug en de fmalle zwarte Kringen te voorfchyn; het Horentje „ dat by de Geboorie der Rups voorwaards gekromd was en naderhand meeftal recht overend {tond, is nu achterwaards gebogen en niet meer gevorkt, maar eindigd in eene fpitze Punt. Volwasfen vertoond zich de Rups als by Fig.6. Hier diend aange- Fig. 6. merkt te worden , dat niet alle Denne Pylftaart-Rupfen doorgaans dus getee- kend zyn, aan zommigen lopen de Streepen ter wederzyde van ’ Lyf recht door „ die hier als afgebroken en in Perkjes verdeeld zich vertoonen, doch voor de Reft is ’er geen: Onderfcheid in de Tekening. Dit Infeét, zynen Leeftyd als Aj vaiatdied hebbende en nu de eerfte Ge- daantewiffeling zullende aanneemen ‚of een Popje worden, kruipt in de Aarde en ondergaat aldaar deze Verandering op dezelfde Manier, gelyk ik zulks voorheen reeds in de Befchryving van andere Pylftaarten, gemeld hebbe. Als Popje vertoond het zich van Gedaante, Grootte en Couleur geiyke by Fig. 7. hebbende deze aanmerkelyke Hoedanigheid, dat de Koker des Zuigers Fig. 7 van den Vlinder „die inhet Popje woond, eenigzins van ’t Lichaam afgezon- derd en flechts met het dikke End ’er aan vaft gekleefd is, zynde gevolglyk tu(ïchen beiden een kleine Opening, men vind dit ook aan de Popjes der Li- gufter-en Winde- Pylftaart-Vlinderen , doch aan anderen niet. De Denne Pyl- {taart Popjes blyven den geheelen Winter in de Aarde leggen ‚en de Vlinders komen daaruit eerft diep in den Somer daaraanvelgende te voorfchyn. Deze eweede Gedaantewisfeling gefchied-ook in allen deele evengelyk als die van andere Vlinderen, dusik hier daarvan geen Gewag verder behoeve te maaken. ir Onze Denne Pylítaart-Vlinder nu het Poppe-Vlies verlaaten en zyne Vler- ‘ken hunne behboorlyke Styvigheid verkreegen hebbende vertoond hy zich in den ruftenden Stand als by Fig. 8. zynde diteen Wyfje „’t welk genoegzaam Fig. 8 alleen maar door het dikker Achterlyf onderfcheiden is van het Mannetje, dat hier ale vliegende gezien word by Fig.g. De Sprieten van beiden verfchil- Fig. 9.- Yen zeer weinig van elkander, doch die van ’t Mannetje zyn iets dikker en wat meer gekamd. Aangaande de Tekening dezer Vlinderen „dezelve fchyne wel in den eerften Opflag eveneens te zyn „maar als men ze naauwkeurig be- fehouwd, vind men hier en daar eenig Onderfcheid; de Grond-Couleur ders zelven is insgelyks niet by allen volmaakt dezelfde, eene Eigenfchap, die deze Soort met verre de meefte andere Soorten der Vlinderen gemeen heeft ee Wat nu.nog onze nieuwe Ontdekking betreft emtrent de Befimetting der Eieren van zommige Vlinderen door vreemd Zaad, daar ik in den beginne Gewag van maakte „ zo hebbe ik nooit iets dergelyks by eenig Infeften-Be- fchryver gevonden , gevolglyk moet hun dit Verfchynzel geheel onbekend geweeft zyn „daar ze anders van de Befmetting der Rupfen „door vreemd: Zaad , uitvoerig Bericht geven. Toen wy nog niets het minfte van de Bee fimetting der Infeéten-Eieren wiften, en evenwel eenige Eieren van de Denne Pylftaart-Vlinderen vonden, welken zwartachtig of yzerkleurig waren , bragt ons dit ten eerften in het Vermoeden, dat deze Lieren iets zonderlings moeft- overgekomen zyn , wel wetende dat nooit de Pylftaart-Eieren, zo wel ledig , als nog vol zynde zodanige Couleur hebben, des wy dezelven wel naauw- Keurig bekeeken, en ziet , wy ontdekten in-elk Eitje een- ongemeen klein Gaatje, daar onmogelyk een Rupsje kon uitgekropen zyn, maar wat dan? "engetwyffeld niets anders ‚dan een „of meer , allerkleinfte Wespjes. Schoon dit nu maar eene Gisfing was, werden wy echter nog dienzelfden Dag van de Waarheid dier Zaak overtuigd; want kort daarna vonden wv een dezer: Eieren, daar wezendlyk de Rups uitgekomen en het dus een ledige Dop: was, zo. helder en wit als Glas, zynde het Gaatje of Opening in hetzelve CE 2) evene 6 NACHT-VLIND. van ’t Ferfte Gezin der EERSTE BENDE; 7u. 7, evenredig wyd na de Grootte van’t Rupsje, dat daardoor de wyk genomen had, dit ftaafde niet weinig onze Gisfing, doch hetgeen de Zaak ten eene= maale beflilte, beftond hierin : wy ontdekten namelyk aan eene Denne Naald 7 kleine Eitjes van den Vlinder, wiens Rups de Spring-Rups genoemd word, ze zyn van Grootte als de Koppen der kleinfte Spelden, of zoge naamde Muggepootjes ; deze Eitjes waren insgelyks yzerkleurig,en ze naauw- keurig befchouwende werden wy in elk een allerfyn{t Gaatje gewaar, daar geen Rupsje kon uitgekropen zyn, ftraks daarna vonden wy nog een School- tje van Is dier Eitjes aan een Eeke Blad, mede in dezelfde Hoedanigheid, doch ten gelukke waren ’er eenigen by, die het Gaarje nog niet hadden, dezen bewaarden wy, te Huis gekomen zynde, in een Glaasje, van boven wel ter deege toegebonden, en ziet, na twee Dagen kwamen werkelyk de Wespjes ’er uit, ongemeen klein, geel kleurig met ronde glanzige Vlerkjes. De Zaak was afgedaan , en de Waarheid, dat ook de Eieren der Infeêten met het Zaad of met de Eieren van andere Infeêten belegd en daardoor vernield worden, was door de Ondervinding beudod, Men overweege nu, hoe klein een Ei is, dat de Grootte van een aller- kleinften Speldekop heeft ; hoe uitermaaten klein het Gaatje in hetzelve, waardoor de Wespjes naar buiten gaan, ja zo klein, dat het naauwelyks door het fcherpfte Gezicht kan bereikt worden; hoe ongemeen klein de Wespjes zelfs; en, hetgeen alle Verbeelding te boven gaat, hoe onuitfpree- kelyk klein de Eitjes dier Wespjes en de Gaatjes, die zy mer den Legftok in de Schil van ’t Eitje weeten te maaken, waardoor ze hunne Eitjes ’er in fchuiven. Men overweege eens, dat in alle deze onbedenkelyke Kleinhe- den nochtans eene alleruiterfte Volmaaktheid heerscht. Maar wat baat het ons , mogt een laage Geeft vraagen , dat wy dit weeten en overdenken, zouden wy dan wel eenig Nut ’er uit konnen trekken? ik antwoorde: ja ze- kerlyk ! Want vooreerft, wanneer wy zodanige verwonderenswaardige By- zonderheden aandachtig overweegen, zo zal natuurlyk deze Vraag in ons opkomen: Wie toch heeft dit alles tot zo volmaakt eene Beftaanlykheid ge- bragt en beftierd het zo wyslyk? het Antwoord kan geen ander zyn, dan dit: waarlyk een almachtige God! en zoude ons dit niet konnen opbeuren en onderfteunen in wankelmoedigheid van t Geloof ? voornamelyk wanneer de ontaarde Reede zeid: daar is geen God. Ten tweeden vloeid ’er deze Waarheid uit voort: dat de Wonderen Gods niet minder onuitfpreekelyk groot zyn in de allerkleinfte Kleinheden, dan in de allergrootfte Voorwer- pen der Natuur, dus het wel te recht mag heeten : EMINET IN MINIMIG Maximus iLLE Deus, de groote GOD is groot cok in bet Kleine, Voorzeker, deze Waarheid ftrekt ook ons tot Vertroofting, want wy konnen ’er dit Ge- volg uittrekken : Is onze groote Oorfpronk groot ook in het kleinfte Stip der Natuur, zo zal Hy ongelyk eer zich groot en goedertieren betoonen in zyn genadig Beftier over ons, wanneer wy ons ootmoedig en met gelovig ver- trouwen aan hetzelve overgeven. Ten derden konnen wy uit alle het voor- gemelde niet alleen de onuit{preekelyke Volmaaktheid der Magt en Wys- heid Gods handtaftelyk zien, en Hem daarin verheerlyken; maar wy kon- nen, wy moeten ons ook ten hoogften daarover verblyden, dat wy eenen God hebben, die zich allervolmaaktft betoond in alle en zelfs de geringft- fchynende Werken der Natuur , hoe veel te meer dan allervolmaaktft in ’ Ryk der Genade, door ten verften zyne vrye en onbepaalde Liefde uicte- trekken , dat is: zich te ontfermen over aile de Werken zyner Handen, en wel voornamelyk over alle zyne met Reden begaafte Schepzelen ; vermits zy allen het van noden hebben. Ge En ' « EN \ Uk! \ * « ik hd | 4 ê / NACHT-VLINDERS zz zEerft e Gezin der EERSTE BENDE, rn te Pen Gp ad bwa 4 ECD 2 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. aen eee eed eeieeeiedek eee DER DE HT Uk | SSSSSSSSSSISSSSSSSSISSSSSSS EE ZESDE VERHANDELING: OVER DE NACHT-VLINDERS, van't EERSTE GEZIN der EErsTe BENDE. De LINDE PYLSTAART-VLINDER, Tab. VL get. jat de groene kleur eene der zeldzaamfte onder de Vlinders \ is, en dat men ongelyk veel meer andere kleuren op de ÏR Vlerken dezer zo verwonderlyke Diertjes aantreft, dan de groene, is by allen Liefhebberen, welken ’er zich op toeleg- gen deze Infeêten in derzelver laatíte of volmaakten {taat te verzame- len, zeer wel bekend, van hier is het ook en van de fchaarsheid der Vlinders, welken met deze onze Oogen ftreelende en verfterkende kleur pronken, dat wy dezulken welken groen zyn, fchoon noemen, het tegenwoordig Voorwerp, kan dus in zynen {taat als Rups zo wel als in dien van Vlinder fraay genoemd worden, hg My zyn geene andere Boomen of Gewasfen bekend, van welker Bladeren dit ons akar Infeêt in zynen Rupfen ftaat zich ge- G neerd, 8 Or AN AA NCA We Mel WENN WD AE IR IS neerd, en waarop ook door de Moeder-Vlinder de Eieren gelegd wor- den, dan de Linde Boomen, ’t is ook om geene andere reden dan dee- ze, dat ons Infet de Linde Pylftaart- Vlinder hier te Lande ge- noemd word, van hier is het ook, dat de Heer L:nnavs in zyn Syflema Nature, den Naam van Tilie aan dezen Vlinder geeft, zynde dezelve by Hem met recht geplaatst onder de Sphinxes N, 3. $ 3 De Eiëren van dezen Vlinder, vind men nooit anders als enkeld, of eenzaam aan de onderzyde der Linde Bladeren gelegd, en wel in de Maanden May of Juny, naar mate de Voorjaars warmte de Vlinders, of vroeger, of later, uit haare Poppen heeft doen te voorfchyn komen, - by Zig. 1. op Tab. Vl. hebbe een Ei in zyne natuurlyke grootte afgebeeld, „dewyl aan deze Eiëren door het Microscoop gezien, geene byzonder- heeden zich voordoen, zo hebbe ik hetzelve om die reeden onder geene vergrootte Gedaante vertoond, S 4 De jonge Rupsjes van deze foort , komen even als alle andere Pyk ftaart Rupfen, weinig daagen na dat de Moeder- Vlinder, de Eiëren gelegd heeft uit dezelven, en zyn terftond met hunne zeftien Pooten en het Hoorentje op den Staart voorzien, welk Hoorentje zeer groot is, naar mate van het jonge Diertje, even gelyk de jonge Rupsjes van den Gehakkelden Pylftaart - Vlinder Sphinx Populi en den Paauw - Oog Pyl ftaart- Vlinder Sphinx Ocellata by LinNeuvs genoemd, en hier voor, in dit zelfde Gezin en Bende breeder, befchreeven en afgebeeld. De Vervellingen, welken meestal viermaal van deze foort Rupfen gefchie- den ondergaan hebbende, bereiken zy derzelver vollen wasdom en grootte , doorgaands in het laatst van de Maand Augustus, of begin van September, dus na verloop van omtrent tien weeken , na dat zy als Rupfen uit de Eiëren gekomen waren, deze tyd dan genaderd zynde , verwyderen zy zich van-hun Voedzel en beginnen zeer fterk te loopen; kruipende in de Vryheid zynde, als met drift van de Takken en Stam- men der Linde Boomen af, naar beneeden toe, om zich in de Aarde « een bekwaam Verblyf voor hunnen aanftaanden Poppe ftaat gereed’ te reaken; wanneer de volwasfene Rupfen in deze om{tandigheid zich be: f vinden, van't EERSTE GEZIN der EERSTE BENDE Tab. VI. 29 vinden, dat zy van hunne voorheen geliefde fpyze als ’t ware vlieden, dan is het dat men dezelven het meest te zien kan krygen, want door dien de Linde Boomen meestal vry ‘hoog van Stam zyn, zo kan men aan de Takken en Bladeren van dezelven, alwaar zich eigentlyk de Rupfen ophouden, niet veel zoeken, waardoor het das ook weinig ge- beurd dat men deze Infeêten op de meergenoemde Boomen vind. De Rupfen geheel volwasfen zynde, is derzelver groote glyk by Fig. 2. Fig. 2. te zien is, doch dit onderfcheid is 'er, tusfchen eene volwasfene Rups welke nog niet van haar Voedzel weg loopt, en eene dergelyke welke zich reeds tot de verandering begint te fchikken, dat de eerstgenoem- de geheel groen is, zo wel over den Rug, als ook onder het Lyf, daar- enteegen de laatstgemelde, onder het Lyf en Pooten vleeschkleurig word, zynde de Rug ook iets donkerder groen, dan van eene andere welke zich de Linde Bladeren nog wel fmaaken laat; myne Afbeelding hebbe vervaardigd, naar een Voorwerp, ’t welk zich reeds van zyn Voedzel begon aftezonderen. AE Het is doorgaands in de Maand September gelvk ik reeds gezegd hebbe, dat zich deze Rupfen tot de verandering in Poppen begeeven, zy vroeten ten dien einde in de Aarde, ter diepte van eenige Duimen, en vervaardigen zich aldaar een Hol, wyd genoeg dat de Pop geduu- rende dezen haren ftaat , zich daarin kan keeren en wenden van de eene zyde naar de andere, doch het Hoofd en de Staart: der Pop blyft altoos naar dat einde van het Hol gekeerd, alwaar hetzelve by de veran- dering kwam te leggen, in een dusdanig door de Rups vervaardigd Verblyf, verwacht dezelve Hare verandering af, welke a!toos na eenige Daagen nog in hetzelve als Rups geweest te zyn, en meer en meer de Gedaante eener Pop aangenoomen te’ hebben voorvald, fplytende als- dan het Rupfen Vel van een, wäáardoor de Pop te voorfchyn komt : in dezen ftaat nu zynde, heeft ons tegenwoordig Voorwerp de-Ge- daante, groote en kleur, gelyk by Zig. 3, de Afbeelding doed zien. Fig. 3. A's Poppen leggen deze Dieren den geheelen volgenden Winter over, en het is niet voor de Maand May en wel doorgaands nog in het laatst van dezelve, dat de Vlinders ’er uit voortkoomen, zelfs is het my gee (G2) beurd, zo NACHT-VLIND. van t EERSTE GEZ, der EERSTE BENDET. VZ. beurd , dat eerst den 4 Juny een Vlinder van deze foort, uit zyn Winterverblyf en Poppen ftaat te voorfchyn kwam. jk Het Infeét nu in deszelfs laatften ftaat en verfraaide Gedaante, zich latende zien, kan met recht onder de fchoone Vlinders van ons Land Fie. gereekend worden , de Afbeelding Fig. 4, is vervaardigd naar een en 5. Wyfjes-Vlinder, daarenteegen die by Piz. 5, naar een Mannetje ge: teekend is, Het onderfcheid der Kunne , kan men aan de meerdere dikte en gepluimdheid der Sprieten van het Mannetje, vergeleeken by die van het Wyfje zien, zynde de Sprieten van het Wyfje mer- kelyk dunder dan die van het Mannetje, ook kan men nog aan de dikte van het Lyf het Wyfje van het Mannetje onderkennen, zynde het eerstgenoemde dikker en ook over het geheel iets grooter, dan het Mannetje. Dat men deze Vlinders maar eenmaal in het Jaar heeft , behoeve ik niet te zeggen , men kan het uit de Befchryving gemakkelyk zelfs opmaaken. rn sem pn BESCHOUWING DER WONDEREN GODS IN DE MINSTGEACHTTE SCHEPZELEN. NEDERLANDSCHE INSECTEN, In hunne aanmerkelyke Huishouding, wonder- baare Gedaantewifleling en andere wetens= waardige Byzonderheeden , Volgens eigen Ondervinding befchreeven, naar °t Leven naauwkeurig geteekend, in °t Koper gebragt en gecoloreerd door CHRISTIAAN SEPP, EERSTE DEELS VIERDE STUK, behbelzende de Verhandelingen over de NACHT-VLINDERS van ’* Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Te AMSTERDAM, Gedrukt voor den AUTEUR. MDCCLXIL AN vt toten ado dd | armed | zj ne h, r 4 Ee Ke u Pl Á id „An bijen biet: lorie: el \ ' / JÉ Ue E dd Aj. bi, AVEN rd dk nd salt Hank 15 ig rd ik 6 hdd EN ij ) RER den REE vat ears ad wh ke ie | ij | re ; „ aj k ú Mak oe Ii Kvik he mls AN yv pes wl die vl Eis k 45 À Ì ú hs Ae Ape ve ADE eb, aes ei ddy é Nt aid ike > ly EEE degeen ME 5e Jk at 5 DS 1 IRE Eb Vn Maat saran Ne: 1 Ke DE (. HARE Kd KAn Ak kh ik ven vie iin Zajk Ji KO MOR An HAN EN ne BRIAN MR REEN Klete f Rodan “ NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. ehehe nieeenke Beesie Bie iele Beene eek ieeied eieakeieeiekekenkike | VIERDE STUK. soessssssesssnssssssss sn EERSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van °t Tweede Gezin der EERSTE BENDE, De Vlinder het KROON-VOGELTJE, Tub. 1. MMBEt Infelt, dat thans het Voorwerp onzer Befchouwing zyn zal, e, zorteerd onder het Tweede Gezin van de Eerfte Bende der > Nacht-Vlinderen. Uit de vorige Verhandelingen zullen my- ne Lezers, denke ik, reeds begreepen hebben, dat ik de Vlin- ders in ’t algemeen onder zes Afdeelingen brenge; de talrykfte van gllen is bet Gezin, daar ik nu van fpreeke, en vermits ik hier voor de eerfte Maal een daaronder behorend Infeét befchryve, zo zal ik by deze Gele- genheid vooraf Berigt geven van De Kenteekenen der Rupfen, Poppen en Vlinderen van ’s Tweede Gezin der -Eerfte Bende der Nacht-Vlinderen. ri) Alle hieronder zorteerende Rupfen hebben 16 Pooten. 2) Zommigen zyn glad, en zommigen haairig, onder de laatíten vind men zulken, die korte en fyne enkelde Haairtjes hebben ; anderen, die geheel ruig en met lange Haairen bedekt zyn ; wederom anderen heb- ben Haairbosjes, in de Gedaante van Borftels, en worden om die Re- den, by den Liefhebberen, Borftel- Rupfen genoemd. 3) Veele dezer Rupfen veranderen in de Aarde, en veelen buiten de- _ zelve in Poppen; onder de laatftgemelden zyn ‘er, die zich omtrent op de Manier der zogenaamde Zyde- Wormen, of ook tuffchen de Bla- den infpinnen ; anderen gaanin ’t Hout, en maken zich Neften van de KAA a Spaan- Tab. Ï Fig. 1. Er SE ENACHT-VICINDER:S - Spaandertjes, die ze'er af knagen, welken zommige met een lymach- tig Vogt vermengen , zommigen integendeel , zonder eenig Vogt 'er by te doen, bezigen; wederom anderen gaan in dezen nog anders te » ‘werk, dach te wydloopig en onnodig, om hier te melden , vermits ik daarvan breedvoeriger Berigt zal geven in de Befchryving van ieder Zoort dezer Rupfen op zich zelven. 4) De Poppen van dit Gezin gelyken die van ’t eerfte Gezin genoegzaam „in allen Deele, eenigen uitgezonderd. Zommige hebben aan ’t Ach- terend een, of ook wel meer fpitze Puntjes; anderen niet. 5 5) De Vlinders van dit Tweede Gezin der Eerfle Bende bedekken i den ruftenden Stand hun Lyf met de Vlerken, terwyl ze dezelven of daksgewys ’er aan, of vlak daarop leggen. 6) Zommige hebben vederachtige , of zogenaamde gekamde; en ande- ren borftelige Sprieten. 7) Vande Eieren dezer Vlinderen kan men geene byzondere Kenmerken: Sehagnen » vermits ze, zo in Gedaante, als Couleur, zeer onderfchei- en zyn. My is zeer wel bekend, dat men Rupfen en Vlinders vind, die zeker- lyk onder dit Gezin behoren, en nochtans van de overigen , ten Opzich- te der evengemelde Kenteekenen, verfchillen , doch: dezen-merke ik aan, gelyk ik meer gemeld hebbe, als Middel Infc&en, welken het Eerfte mee het Tweede Gezin dezer Bende , of-ook deze Eerfte met de Tweede Bende der Nacht- Vlinderen, als ware het, mengelen , waarover ik in de Befchryving zodaniger Infeéten uitvoeriger denke te- handelen, Nr de … Nu overgaande tot de Hiftorie wan. onzen Vlinder zegge ik vooraf: dat ik hem het Kroon-Vogeltje noerne ‚ter Ooorzake van het haairig Gedecl- te ‚of Tooifel, waarmede hy boven op ’t Hoofd vergierd is; doch zo Iemand een gepafteren Naam aan dezen Vlinder wift te geven „ben ik het zeer wel te vreeden, want dit doed ter Zaake niets. Ik zoude tot nog toe-de ge- heele Huishouding van dit Infeét niet hebben konnen befchryven , waren my niet de Eieren daarvan goedgunftig mede gedeeld door myne geacht- fte Vrienden, grote Kenneren tevens en Liefhebberen der Infeéten, te weeten: de Heeren Gebroederen }. C. en G. Philips, woonachtig. in de- ze Stad’, en door wier Voorbeeld aangemoedigd ik het eerft , dach reeds veele Jaaren geleeden, aan de Infeêten -Liefhebbery gekomen ben, ik betuige derhalven hun Eds. myne Dankbaarheid. De evengemelde Eieren, afgebeeld in hunne natuurlyke Grootte ‘op Tab. I by Fig. 1. vind men in de Maanden Juny en July aan de Willige en Elfe Bladen, en wel aan derzelver onderfte Zyde ; zelden leggen ’er op een Blad meer dan 5 by elkander. Hunne Couleur is zeer wit, en door het Microfcoop.zo wel , als met het bloote Oog befchouwd , verto- men ze zich geheel. glad „ weshalven ik dezelven ook in *t groot niet afge- beeld; van 's Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab.h % beeld hebbe, Kort voor dat de Rups uit het Ei komt, veranderd het- zelve van Couleur en word, inzonderheid boven op in't Midden, blaauw: achtig, dewyl het koolfwarte Hoofd van ’t Rupsje, daar geplaat{t zynde, door den Dop heen fchynd. Ziet de 2de Figuur. Fis. 2. € Ten Tyde dat het Rupsje ftaat uit te komen , maakt het een drie- kantig Gaatje in tEi, en kruipt door deze Opening naar buiten, het klei- ne Schepzel vertoond zich dan als in de 3de figuur. Het nuttigd na zyne Fig. 3. Geboorte niets van den ledigen Dop, gelyk anders veele Rupfen doen, maar begint ten eerften op de onderfte Zyde van ’t Blad te grafen en on- derhoud deze Manier van eeten zo lange, totdat het voorde eerfte Maal verveld is, als wanneer het niet meer graasd, maar wel aan de Kanten der Bladen eet. Vier maal, volgens myne Ondervinding, verveld het, met eene Tuffchenpoozing telkens van 6 Dagen. Na de eerfte Vervel- ling is de Rups van Gêdaante, gelyk by Fig. 4. Voor de tweede Maal Fig. 4. verveld zynde, vertoond ze zich als in de 5de Figuur. Thans kan men rig, s. reeds op den Staart der Rups haar grootfte Cieraad, namelyk de twee roode Puntjes, duidelyk zien, men noemd ze derhalven de Tweepuntjes- Rups; ook heeft ze nu voor ’t Hoofd twee koolfwarte Vlakken gekree- gen. Nadederde Vervelling (fig. 6.] houd ze deze twee Vlakken nog, Fig. 6. maar ze zyn veel kleiner geworden en gelyken natuurlyk naar een Paar Oogen , ’t geen ze echter niet zyn, want de Rupfen hebben hare Oogen altoos onder aan ’t Hoofd ter wederzyde van den Mond, men kan de- zelven, wegens hunne Kleinheid, niet, dan door Vergrootglafen, zien, _ doch hiervan breeder by een andere Gelegenheid. In de 7de Figuur heb- Fig. 7. be ik onze Rups afgebeeld , zo als ze zich na de vierde en laatfte Ver- velling vertoond; en wanneer dezelve dan nog 8, of ro Dagen wakker gegeeten en dus haar’ vollen Was- en Ouderdom bereikt heeft, is ze in der Daad eene der fraayfte Rupfen, en van Gedaante, Tekening, Groot- te en Couleur, gelyk by Zig. 8. doch meeit aanmerkelyk is haar zeldzaa- Fig. 8. me en vreemde Stand als ze ru{t, [ziet de twee laat{tgemelde Figuuren.] By den Heer Röfel vind men mede de Afbeelding dezer Rups, * maar hoe veel dezelve van de Natuure verfchild, laat ik de Kenners der Infec- ten oordeelen; ook is het een Misflag, dat die Auteur onze Rups eene gladde Rups noemd en ze dus verbeeld, want ze fchynd , in den eerften Opflag , wel glad, maar heeft nochtäns ongemeen fyne en enkelde Haairtjes; doch ik houde het voor gewis, dat die onvermoeide Beoeffe- naar der Infeêtenkunde de meergemelde Rups gekreegen heeft, toen ze reeds op ’t Veranderen, of ten minften ’er naby, geweeft is, als wanneer ze, gelyk de meefte Rupfen, merkelyk in Fleur verminderd en edi mely aen “Eerfte Deel zyner In/een- Beluftigung, pag. 165. der vierten Sammlung, Tab, a 2 Fig. 9. Fig.1o. Fis.ir. 4 ‘ot NACHT-VLINDERS melyk hare fraaye Couleur en Tekening verliezende zeer onaanzienlyk word. 3. Zo dra men deze Ongefteldheid aan haar bemerkt, kan men verzekerd zyn „ dat derzelver eerfte Gedaantewifleling naby is, ’t geen te meer blykt uit de Afkeerigheid , die ze nu voor haar Voedzel heeft, men diend ze dan te voorzien van Aarde en dorre Bladen, want ten Tyde harer Verandering verbergd ze zich gemeenlyk , of even onder het Oppervlak der Aarde, of fpint zich ’er buiten tuffchen hetzelve en de dorre Bladen in. Op den derden, of vierden Dag daarna veranderd ze in eene Poppe, die ik by Fig. 9. hebbe afgebeeld, dezelve heeft aan ’t Achterend een fpits Puntje, gelyk meer andere, doch op verre na niet alle Nacht-Vlin- der-Poppen. In dien Staat blyft ze vervolgens den geheelen Winter over tot laat in ’t Voorjaar leggen, zonder eenig fchynbaar Voedzel te ont: fangen. Wie zoude toch denken, dat dit een levendig Schepzel ware! Het heeft geenen Mond, om Spyze te nuttigen, noch andere uiterlyke Teekenen van een bezield Wezen ; wie fpyzigd, wie onderhoud dan het- zelve? Doet het niet eene onzichtbaare Magt op eene verborgene en onbegrypelyke Wyze? eene Magt, die by den magtigften Sterveling nict te vinden is, eene alles te bovengaande, met een Woord: eene Godde- Iyke Magt * Dus moeten zelfs ook de geringfte Voorwerpen der Natuure ten Bewyze ftrekken, dat ‘er een God is.. 4e In ’ laatft van Mey , of Begin ne Jany , komt gemeenlyk onze Vlin= der uit de Poppe te Voorfchyn, en vertoond zich in den ruftenden Stand, als by Zig. ro. In de rrde Figuure zien wy hem vliegende, zynde de eer- fte een Mannetje, en de laatfte een Wyfje, dit heeft een weinig dun- nere Sprieten, en in tegendeel een dikker Achterlyf , dan het Man- netje, door welke Kenteekenen men veelal de Kunne der Nacht- Vlinderen kan onderfcheiden. Ik hebbe hier niets meer aantemer- ken , dan dat deze Vlinders niet allen even fterk van Couleur zyn, maar dien aangaande merkelyk van elkander verfchillen; als mede dat men dezelven maar eens in ’t Jaar, doch op verfchillende Tyden, heeft, en. dat ze geenszins onder de gemeenften konnen gerekend worden. De van % Tweede Gezin-der EERSTE BENDE. ub. L 5 SSS SESSIE ISS S | ie De Vlinder Pe De KLEINE WAPENDRAGER hen uit de Matjes- Rups. Tab. L on Ekere zeer wel bekende Vlinder, waarvan men de Rups Jaarlyks in Z Overvloed vind, word by den Liefhebberen de Wapendrager ge- noemd. Met beiden heeft het Infeét, dat ik thans befchryven zal, als Vlinder, en als Rups, veel Overeenkomft ten Opzichte der Teekening, hoewel ze in Grootte en Couleur merkelyk verfchillen; om deze Reden is het, dat ik den tegenwoordigen Vlinder den Kleinen Wapendrager noeme, fchoon ik wel bekennen wil, dat, myns Bedunkens, de eene zo min, als de andere, iets heeft, *t geen naar een Wapengelykt, ten zy men daarby eene fterke Verbeelding te baate neeme; doch nademaal deze. Naam-on- der de Liefhebbers reeds in Gebruik geraaktis, zal ik’t’er ook by laten, en my daarvan voor onzen Vlinder, om opgemelde Reden, bedienen. 5 2 De Eieren van dezen kleinen Wapendrager vind men in ’t Voorjaar, en wel zomtyds zeer vroeg, als mede diep inden Zomer. Ik hebbe ze tot nog toe op geen ander Gewas, dan Wilige Bladen, ontmoet. Ze wa- ren, volgens myne Ondervinding, altoos aan derzelver onderfte Zyde by _ geheele Schooltjes gelegd en: hadden in ’t eerft eene effene aschgraauwe Couleur, doch na Verloop van eenige Dagen werden ze witachtig en kregen elk drie bruine of fwarte Streepjes, te weeten : een ter wederzyde en een boven over ’t Midden, vertonende zich toen, gelyk ik ze op Tub. L by Tus. z Fig. 12. hebbe afgebeeld ; in deze Hoedanigheid nog 12 of 14: Dagen ge- Fig.12, bleven zynde veranderden ze wederom van Couleur en werden geheel en al donker bruin, of byna fwart, dus men de fwarte Streepjes niet meer kon onderfcheiden; naderhand kreegen de Eitjes weder eene graauwe of blaauwachtige Couleur , doch boven op in ’t Midden van ieder Ei bleef een bruine Vlak, die donkerder werd, naar maate de Tyd van * Uitko- men der Rupsjes naderde; na deze vierde Verwifleling van Couleur duur- de het nog wel 8 Dagen, eer de Rupsjes gekipt werden. a3 5 3- 6 OS NACHT-.VLINDERS Fig.13. Fig.14, Fig.1s. Fig.16, S 3 Dezen, zo dra ze uit de Eijeren gekomen waren, vertoonden zich in hunne natuurlyke Grootte gelyk by Fig. 13. Ze zyn by my vier maal Verveld, binnen de Tyd van 25 Dagen, en na de vierde , of laatfte , Vervelling nog tien Dagen gegeeten hebbende waren ze volwaflen en van Gedaante, Tekening, Couleur en Grootte als die by Fig. 14. De Teke- ning op den Rug dezer Rupfen gelykt eenigzins naar eene Mat, weshal- ven ze by veele Liefhebberen de Matjes- Rupfen genoemd worden. Ze zyn uit de Natuure zeer geneegen tot het Spinnen , makende , inzonder- heid nog jong zynde , aan en tuflchen de Bladen overal Webben , of Spinzels, daar ze over- en onderheen en tuflchen door wandelen, ze fpin- nen zich ook in, als ze vervellen moeten. Men kan ze geenszins onder de eenzaamen rekenen „ want de Eijeren vind men, als reeds gemeld, by Schooltjes, en de Rupfen zelfs onderhouden een gezellig Leven, zo lan- ge het de Leeftogt en andere Omftandigheeden toelaaten, doch gaan op *t laatft meer en meer uit malkander. Degeenen, die ik uit de Eijeren opgebragt hebbe, bleven in den Rupfen -Staat vyf Weeken. 5 4 De Tyd gekomen zynde, dat onze Rupfen hare eerfte Gedaantewis- feling moeften ondergaan , verkoos elke daartoe een bekwaame Plaats, zommige fponnen zich tuffchen en in de Bladenin, dezelven in de Rondre zamen trekkende; anderen lieten zich elders ter neer en veftigden aldaar haar Spinzel, dit is van die Hoedanigheid, dat het rondom de Rups om- ringd, en fchoon het redelyk wollig en uitgebreid is, kan het nochtans in Digtheid by dat der Zyde- en meer andere Rupfen op verre na niet ha- len, des men ook de Rups, en naderhand de Poppe ’er binnen in kan zien leggen, gelyk ik by Zig. 15. hebbe aangeweezen. De Poppe uit het Spinzel genomen vertoond zich in hare natuurlyke Couleur , Gedaante en Grootte als in de 16de Figuur. Ze heeft van achteren geen Puntje, maar loopt rondachtig toe. Indien deze eerfte Gedaantewiffeling van ons Infeêt nog in ’t Voorjaar, of vroeg in den Zomer gefchied, zo komt de Vlinder nog in ’ zelfde Saifoen te voorfchyn, en deze zyne Ega gevon- den hebbende komen daarvan in den Na- Zomer de Eieren en vervol. gens de Rupfen ‘er uit voort, dus men dezelven in ’t Na- Jaar volwaflen kan vinden, welken omtrent dien Tyd ook in Poppen veranderen , die den Winter over blyven leggen, men heeft derhalven Zomer- en Winter- Teeld van dit Infeét, ik hebbe ze beiden gehad. b 6 … De tweede Gedaantewifleling van ons Infeét, te weeten: dat het in - _ Zy- "> van + Tweede Gezin der EERSFE BENDE: Tab. L- 7 ‚zyne derde en laatfte Geftalte, of als Vlinder verfchynd, gefchied dan of in ’t Voorjaar, of diep in den Zomer. Dein de Poppe befloten geweeft zynde Vlinder treed ter Vryheid in ‚pa alvorens zyn Poppe- Vlies verbro- ken en het Spinzel geopend hebbende aan dien Kant, daar het Hoofd der Poppe legd, want bier heeft de Rups het Spinzel zo toegefteld, dat ‘er de Vlinder doorheen kan booren, zonder zich te befchadigen , 't geen hem aan een anderen Kant te doen volftrekt onmogelyk zoude zyn. In der Daad een klaar Bewys van een zonderling Bezef, het Diertje inge- lant! Maar door wien? Mogelyk door *t Geval. Etlieve, wat is toch et blind Geval? in een algemeenen Zin genomen zekerlyk niets anders; dan een onregelmatige, en niet altoos van een en het zelfde Gevolg zyn= de Zamenloop der Dingen; maar dit komt hier geenszins te pas; in de Zaake, daar ik van fpreeke, vind men altoos de geregeldfte Orde; al heeft men nog zo veel der opgemelde Rupfen, ze gaan allen op een zelf de Manier in dezen te werk , en bygevolg gefchied het niet toevallig: Hoore ik zeggen: het legd zo in.de Natuure dezer Dieren; goed! dat weet ik zeer wel, maar de Vraag is: hoe komt het in de Natuur? Al weder by Toeval? Deze Uitvlugt hebbe ik zo even wederlegd door te betoogen, dat geene regelmatige Verfchynzelen „ en wel altoos dezelf- den, by Geval konnen voortkomen, want het.{tryd.tegens de gezonde Reden, tegens de Ondervinding en tegens den Naam van ’t Geval, deze zelfs geeft te kennen, dat iets op een’ onverwachte en mogelyk nimmer wederom op dezelfde Manier gefchied , of ten minften , dat het geen’ vaften Regel houdende dan zus, dan zo gebeurd, *t welk nooit in regel- matige Doeningen en Verfchynzelerr plaats heeft, noch hebben kan. Hoe komt dan ’t geen , daar de. Vfaag van is, in de, Natuur? Heeft zy hee miflcnien zich zelfs gegeven? Dit zoude net zo goed geredeneerd zyn, als of ik wilde zeggen: deze en geene Toren heeft zich zelven gebouwd. Om kort te gaan: het is volftrekt onmogelyk, dat flechts aan de natuur- Iyke, vesl minder aan de verlichte Reden, een ander Antwoord op onze Vraag voldoen kan, dan hetgeen, waarin men eene eerfte Oorzaak bo- ven Natuur en Creatuur beleid, en deze is God, geloofd in der Eeuwig- heid! God alleen is het ‚door wiens- almagtigen Wille de Natuur ter Beftaanlykheid gekomen en van de verwonderlykfte Vermogens voorzien is; God is het, die ook ons Dierje een toereikend Rezef en de juifte Manier van Doen ter zyner Behoudeniffe heeft ingeplant ; ja in al het Ge- fchapene vinden wy de Voetftappen Gods, en alle bezielde en onbezielde Wezens verkondigen zyne Eere! Laat ons wéder tot onzen Vlinder keeren. En de 17de Figuur zien Fig.1y. wy hem ruftende, doch met uitgeftrekte Sprieten, die hy anderzins, vol- komen in Rufte zynde, digt aant Lyf legd. By fig. 18. vertoond hy Fig.18. zich vliegende, deze is een Mannetje, altoos kenpelyk aan de haairige Viufteekzels ter wederzyden van den Staart 3, deszelfs Sprieten zyn Do wel- 8 NACHT-VLIND. van ’i Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. L wel éen weinig dikker, dan die van't Wyfje, doch het Onderfcheid is zeer gering. be Men heeft nog een tweede Zoort van dezen kleinen Wapendrager , die de Heer Röfel befchreven en afgebeeld heeft. * Tuflchen deze twee Zoorten der Vlinderen is zo groot eene Overeenkomft, dat men ze byna niet kan onderfcheiden; alleen maar vind men in de twee grote donke- re Vlakken op de Boven- Vlerken des Vlinders, dien ik befchreven hebbe, en denwelken de evengemelde Auteur niet heeft, minder van de Oranje Couleur, dan in de Vlakken des Vlinders van de tweede Zoort. De Rupfen van beide die Zoorten hebben ook zeer veel Gelykheid, doch konnen nog eerder, dan de Vlinders, by naauwkeuriger Befchouwing , onderkend worden. In eene der volgende Verhandelingen denke ik EE opgemelde tweede Zoort ook te befchryven en aftebeelden, sr ® In % Derde Deel zyner Jnfebten- Beluftigung, pag. 256. Tab. XLIIL B ne È ERE tk à eb eg = BS nd Ee î 5 Er 2 ij on: Ld) Nt kt ebtaanids E Se an E k pe 5, id „be alen, ae RE ë. nek mrs Vachtad kleden Med dad „ Peel an / TN ie, Ns / 5 REA en AC Ì 7 / Letfecit. SBN 9 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD, oieteteieteieteledeteteteieiekeien deteieteieeiekeniekeieeieietein iede ieieieeeie VIERDE STUK, SsSSSSSSSSSSSS SS SSS SSS EE TWEEDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van ’t Tweede Gezin der EErs Tr BENDE De VLINDER uit de Groore BEER-RUPS. Tab. IL Ee & &O onaanzienlyk dit Infeét in zyn’ eerften Levensftaat, of als ed Rups zich voordoed, en derhalven onder alle andere Rupfen S/ EN mede eene dergeenen is, die ’t meeft gefchuuwd worden, Ssorgl voornaamlyk van Menfchen, welken buiten dat eenen Afkeer vermits men ’er genoegzaam alle Jaaren de Rupfen van vind, doch in ’t eene Jaar minder, of meer, dan in ’t andere. Ze worden doorgaans by onze Liefhebberen zo wel, als by die in andere Landen, Beeren, of Beer- Rupfen genoemd, om datze buiten gemeen veele en lange Hairen hebben en daarby van Couleur bruin zyn; vermits ’er ook nog andere Zoorten ge= vonden worden, welken als Rups en Vlinder in veele Stukken met deze overeenkomen , doch kleiner vallen, zo worden degeenen, die ik thans befchryve, tot Onderfcheiding van anderen, de groote Becren genoemd. & 2 En de Maanden July en Auguft vind men de Eieren van dit Infe&t en wel, *t geen aanmerkelyk is, allermeeft op de Willige-Boomen , daar men nochtans, myns weetens, de Rupfen nooit, ten minfte nooit van eenige b Groot- Tub. II. Fig. Lan 10 NACHT-VLINDERS. Grootte, noch volwasfen, op deze Boomen, maar dusdanig altoos in de Laagte op allerhande Gewasfen en Kruiden ontmoet; waarfchynlyk is het volgende ‘er de Oorzaak van: Deze Infeêten den Winter over als Rupfen moetende blyven, en de Willige Bladen te vroeg verwelkende, zouden deze Diertjes op de Willige Boomen niet lang bun Beftaan konnen via- den, te meer, om datze zeer gulzig in ’t eeten zyn, en vermits ze daar- enboven niet eenerlei Groente alleen , maar genoegzaam alle andere Zoorten luften; zo is ’t derhalven voor hen veel voordeeliger , zich in de Laagte op te houden, daar ze vry langer, dan op de Boomen, hunne Koft konnen vinden ; ten dien Einde begeven zich deze Rupfen vroeg- tyds, of nog zeer jong zynde, van de Boomen naar beneeden, en wel langs den kortften Weg, te weeten: ze laten ’er zich maar afvallen, want deze, gelyk meer andere langhairige Rupfen, laten zich niet aan Draa- den af, als ze in de Laagte willen zyn, maar valien onbefchroomd ne- der, mits zich te gelyk in een ronden Kring buigende, waardoor de lan- ge Hairen als overend komen te ftaan, welken dan door hunne Veer- kragt, evenredig aan de Zwaarte van ’t Diertje, hetzelve voor Ongemak in ° vallen bewaaren. Dat echter de Eieren van dit Infeét nu en dan ook wel op laage Ge- wasfen gevonden worden, daaraan zoude ik niet twyffelen, gelyk ik dan van een’ myner Vrienden vernomen hebbe, dat dezelve eens een Schoolt- je dier Eieren had ontmoet, ’t welk rondom den Knop van eene Ange- lier gelegd was. By Fig. 1. op Tab. IL. hebbe ik diergelyke Eitjes in hun- “ne natuurlyke Grootte afgebeeld. Ze zyn wit van Couleur, geheel glad ‘en glanzig, als Pareltjes, en aan de onderfte Zyde der Bladen gelymd, leggende ’er altoos by geheele Schooltjes en regelsgewys dicht aan malkan= ‘der geflooten; vermits nu dezelven niet gefigureerd zyn, noch eenige an- dere Byzonderheden hebben, die men alleen door *t Microfcoop zoude konnen ontdekken; zo hebbe ik ze ook niet in ’t groot afgebeeld. Een paar Dagen voor ’*t uitkomen der Rupsjes worden de Eieren potlootkleurig, a: , De Rupsjes ter Wereld komende brengen reeds hun ruigen Pels mede, fchoon ze dan nog zeer klein zyn. Ze bedienen zich ook van eerft af aan in ’t loopen van alle hunne, dat is van 16 Pooten, ’t geen verfcheide an- dere Zoorten der Rupfen van dit Gezinen Bende niet doen, welken, als ze gekipt, of nog zeer jong zyn, gemeenlyk maar 12 Pooten gebruiken, ja ook niet meer fchynen te hebben, doch na de eerfte en tweede Ver- velling vertoond zich het volle Getal der 16 Pooten. Aan onze jonge Beert- jes zynze in tegendeel te zien zo dra ze uit de Eieren komen. In % loopen zyn deze Diertjes ook zeer gaauw, maar aangeraakt wordende rollen ze zich fchielyk in malkanderen blyven dus een tyd lang onbeweeglykleggen, ze houden deze Manier van doen tot ’t laatft toe. Ik kenne geene Zoort van Rupfen , die zo onverfchillig is in de Koft, als deze, want ze eeten ge- noegzaam alle Groentens, doch Jiefft Brandenetels en Klisfen „ daar men - ze want Tweede Gezin der EERSTE BENDE. 745. IL zi ze ook ’t meeft op vind, men kan ze derhaïven vry gemakkelyk groot bren- ‚gen, doch wel te verftaan dezulken, die in *t Voorjaar gevonden wor- den, als welken den Winter reeds doorgebragt hebben en in Grootte en Ouderdom tamelyk gevorderd zyn; in tegendeel gelukt het daarmede zo wel niet, als men ze uit de Eieren wil opbrengen, want den Winter over fterven gemeenlyk de meeften, zo niet allen, ten ware de Eieren wat vroeg in den Zomer gevonden, gevolgelyk de Rupfen reeds lange voor den Winter uitgekomen en vry wel gegroeid waren. Het gebeurd ook, hoewel zeer zelden, dat ’er eene uit den geheelen Hoop buiten gemeen voorfpoedig in ’t groeyen en vervellen zynde nog voor den Winter ha- re volkomene Grootte bereikt, zich infpint, in een Popje veranderd en als Vlinder verfchynd, terwyl de overigen , nog zeer klein zynde, overwinteren moetenen dikwils allen, eer het Voorjaar komt, fterven. Mer ’t Vervellen dezer Rupfen gaat het ook zeer ongelyk, zomtyds ver- vellen ze drie, vieren meer Maal voor den Winter en zyn dan gemeen- … lyk van Grootte, gelyk ik ze by Zig. 2. hebbe afgebeeld; vervolgens in Fig. 2. * Voorjaar nog eenige Maalen verveld en wakker gegeeten hebbende vertonen ze zich volwasfen als by Fig. 3. doch ze worden niet allen even Fig 3- groot; ik hebbe hier tot de Afbeelding eene der groot{ten gekozen. 5. 4 De eerfte Gedaantewiffeling ondergaan deze Rupfen gemeenlyk in Mey ven Juny, ze bereiden ten dien Einde een Spinzel of Neft, dat ze, opge- floten zynde, liefft in de Hoeken veftigen; maar in de Vryheid fpinnen ze zich veelal tusfchen de Bladen in, een dergelyk Spinzel hebbe ik be- waard en hier by Zig. 4. vertoond. Zommigen maken een dubbeld Spin- zel, zynde dan het eerfte of buitenfte zeer ruim en van een groot Beftek, maar het tweede, of binnenfte, daar de Rups en vervolgens de Pop ci- gentlyk haar Verblyf in heeft, is ongelyk kleiner; anderen in tegendeel behelpen zich met een enkeld Spinzel. Veeltyds zyn deze Neften of Spin- zels zo dun en luchtig, dat men de Rups en Pop ’er in kan zien leggen; zomtyds ook geheel dicht en ondoorfchynende. Terwylde Rups doende is met haar Neft te vervaardigen verlieft ze genoegzaam alle Hairen en mengt dezelven mede in ’t Spinzel. Hetzelve eindelyk zyn vollen Befla hebbende, blyft de Rups ‘er binnen an {til leggen en word allengs kor- ter en dikker , waarover wel 8 en meer Dagen verlopen; ten laatften fcheurd het Vel der Rups in den Nek, en het Popje, dat tot hier toe daar onder verborgen geweelt was, werkt 'er zich geheel uit. By Fig. 5. heb- be ik hetzelve buiten ’*t Spinzel in zyne natuurlyke Couleur en Gedaante „afgebeeld, het heeft aan den achterften of laatften Ring een breede Punt, die in verfcheide fyne en fpitze Puntjes eindigd, en hieraan blyft genoeg- zaam altoos het afgeftrookt Rupfen-Vel hangen, Ik hebbe voorheen ge- meld, dat de Rupfen, volwasfen zynde, in Grootte veel verfchillen, ’t welk gevolgelyk ook plaats heeft ten opzichte der Popjes. b 2 6. 5. Fig. 4 Fig. 5. a2 NACHT-VLIND.van'; Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. 2, $. 5. Na Verloop van drie en veelal van vier Weeken, dat is: in de Maan- den Juny en July, ook nog wel in Auguft gefchied de tweede Gedaante- wisfeling van ons Infeét. Een’ of een paar Dagen vooraf worden de Rin- gen van ’t Popje merkelyk uitgerekt en eindelyk fplyt het by de Sprieten en in den Nek van een; de Vlinder komt hierop te Voorfchyn, en zich van het Poppe-Vlies ondaftende breekt hy tegelyk aan * Hoofden End door het Spinzel heen, zonder zyne fraaie Couleuren te befchadigen, geen in der Daad aanmerkelyk is. Hy maakt ten eerften alle mogelyke Spoed, om zich zodanig te plaatzen, dat zyne Vlerken nederwaards kon- nen hangen, welke dan, om zo te fpreeken, toeziens groeyen en binnen weinig Minuten haare behoorlyke Grootte en Styfheid erlangen; de Vlin- der legd ze vervolgens daksgewys aan *t Lyf,en vertoond zich in den rus- Fig. 6. tenden Stand als by Fig. 6. hebbende dan altoos de Sprieten dicht aan ’ Fig. 4e Lyf gelegd en onder de Vlerken verborgen; doch vermits de Kunne de- zer Vlinderen voornaamlyk uit de Hoedanigheid der Sprieten kan ontdekt worden; zo hebbe ik dezen ruftenden Vlinder, zynde een Mannetje, met de Sprieten vooruit afgebeeld, om het Onderfcheid tusfchen dezelven en die van *t Wyfje te beeter te konnen zien, de eerften zyn altoos dikker en, gelyk men het noemd, gekamd; de laatitgemelden in tegendeel dunner en niet gekamd, ook is het Achterlyf van ’t Wyfje merkelyk dikker dan dat van 't Mannetje. By fig. 7. vertoond zicheen vliegend Wyfje, ’t welk een der grootften is, die my ooit te gezicht gekomen zyn; ik bewaare ’er een van die juifte Grootte in myne Verzameling, waarna ik de Afbeel. ding gemaakt hebbe, maar verre de meeften vallen ongelyk kleiner. Om- trent de bruine Vlakken op de boven-Vlerken dezer Vlinderen is het zeer aanmerkelyk, dat dezelven, fchoon ze in den eerften Opflag by allen van eenerlei Figuur en Beloop fchynen te zyn, nochtans, nader befchouwd wordende, altoos van malkander verfchillen, ten minfte ik hebbe nooit twee dier Vlinderen gezien, welker bruine Vlakken van Gedaante vol- komen eveneens waren. In de Couleur en wel voornaamlyk in die der onder-Vlerken is mede een groot Onderfcheid ,zynde dezelve fomtyds nog hoger rood, dan ik ze hier vertoond hebbe, maar ook veeltyds, ongelyk bleeker en genoegzaam oranje kleurig, ja geelachtig. Eenigen hebben rondom de zwarte Vlakken op de onder-Vlerken een geelen Kring, geen zeer cierlyk ftaat, maar zelden gevonden word. Uit het voorverhaalde blykt, dat dit Infeét als Vlinder maar eens int Jaar verfchynd , ten ware ’er een by een enkeld Geval, gelyk voorheen gemeld, in den Rupfen-Staat buiten gemeen voorfpoedig zynde nog voor den Winter in een Popje veranderde en zich dan als Vlinder ten tweeden Maale in ’ zelfde Jaar vertoonde, *t geen echter zeer zelden gebeurd. Sy RES Ni > ne ht bids 7 _ hd D d De” $ ” 5 8 ” EE EEA penn Di - jn 3 meth re al si E Se b : 3 e % N din Aar vanf pna, + me we ee mer tet lt d » ke * Ki « r = pe n d N tis ra 3 j \ + E 3 Le be jk ï é ! - De 4 en 7 le 4 - e vat ia es, 5 > - À © is jn - À 3 % ì = < N pe md Sn an 5 : " mer en . ” mrd keer _ t p en 1 ges Ene ike) ei nk de hd s ikk d, Pd, * ik! = Ln, 5 ak > Re El ber, + : bd „$ hr; 1 ve Âri C m Òed, et feufostt: 7 Zer ad ver C Ee DE nne 13 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. sieke eee Beede eee Be eee iede elek VIERDE STUK. SSS SSSESSSSSES SEE DERDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van ’t Tweede Gezin der ErErs TE BENDE, De GOUDLAKENS-VLINDER. Tab. IL WE 89 Ben heeft aan dit cierlyk Infeét den Naam van Goudlakens-Vlinder Gs gegeven, om Reden , dat het met de zogenaamde Goudlakens- Hoenders in den eerften Opflag eenige Overeenkomft in Cou- leur en Gevlaktheid fchynd te hebben. Mogelyk zullen veele Liethebbers dezen Vlinder nog niet kennen, ten minften niet naar zyne Afkomfte; ik twyffele niet, of het zal hun derhalven aangenaam zyn; dat ik deszelfs Hiftorie tot Onderwerp der tegenwoordige Verhandeling verkozen hebbe. Op de volgende Manier ben ik achter de geheele Huishouding van dit Infeét gekomen: In ’tlaatft van Juny 1760 nevens mynen Zoon eens buiten de Stad be- zig zynde met het Opzoeken van Infeêten, ontdekte hy in den Stronk of Stam van eenen Khfle-Struik eenige ronde Gaten , welken ons deden gis- fen , dat ze door zekere Infeéten gemaakt, en dezen mogelyk zelfs'er bin= nen in moeften verborgen zyn, hy fneed dien Stronk af, maar hoe onge=- lukkig en nochtans gelukkig was deze Sneede ! want ze ging teffens mid- den door eene Ryps heen , dit fpeet ons zekerlyk niet weinig, de Blyd- fchap echter over deze nieuwe Ontdekking deed ons wel ras dit Verlies vergeeten en zo veel te yveriger naar meer van diergelyke Kluifenaars (of wil ik ze Merg-Eeters noemen?) zoeken, gelyk wy dan ook dien Dag nog 5 van deze Rupfen binnen in de Klifle-Stronken vonden, ze waren alle volwaflen; wy droegen Zorg, dat we ze in hare Woningen niet ftoor- den en bragten ze dus behouden te Huis, doch van deze 5 was’er maar C eene, 24 NACHT-VLINDERS. eene, die ons het Vermaak aandeed, dat ze in een Popje veranderde en nog dien Zomer als Vlinder te voorfchyn kwam, de overige vier ftierven. Dus verre hadden wy nu wel dit Infeét ontdekt, maar om hetzelve nog na- der en van het Ei af aan te leeren kennen, was’er dat Jaar geene Kans meer , des wy daarmede tot het volgende Jaar moeten wagten. PE De Juny Maand gekomen zynde, deeden wy wederom eenige van de- ze Rupfen op, welken merendeels nog niet volwaflen waren , wy ver- zuimden niet, haar altoos verfche Kliffe-Stronken te geven, en hadden ook het Genoegen van ze in Popjes en vervolgens in Vlinders veranderd te zien; daarenboven gebeurde het, dat in de Maand September een Man- netjes-en een Wyfjes- Vlinder op eenen Dag te gelyk te voorfchyn kwa- men , welken wy by elkander in eene Doos deeden om te paaren, dat dit ook gefchied was, bleek by de Uirkomft. Het Wyfje leidde den 2o van die Maand zer Eitjes, vervolgens nog 30, ze waren hier en daar by Hoopjes geplaatft en met een glanzig Vogt of Lym vaft gehecht, vertonende zich in hunne natuurlyke Grootte en Couleur als by a. Fig. 1. op Tab IL, Aan het bloote Oog deden ze zich glad en glanzig voor ; maar door het Microfcoop befchouwd waren ze een weinig rul. Na verloop van 8 Dagen veranderden ze van Couleur en werden wat donkerder , gelyk by 4, zonder teffens rimpelig te wor- ‚den of te verdroogen, een Bewys, dat het geene Wind-Eitjes, maar dat ze integendeel bevrucht waren ; zodanig bleven ze van toen af aan den geheelen Winter over leggen. $ 3 Den 13 April 1762 kwamen de Rupsjes uit de Eieren; Daags te vooren werden de Eitjes potlootkleurig en ten laatften zo doorfchynende als Glas „ des ik met een Microfcoop van 2 Linien Brandpunts de Rupsjes duidelyk ’er in kon zien leggen. By c hebbe ik een Eitje in die Hoedanigheid en dus vergroot afgebeeld. De Rupsjes gekipt zynde waren zeer vlug en tie- rigen van Grootte gelyk by d. Ze fpanden toen noch, dat is: ze ge- bruikten in ’t gaan maar twaalf Pooten, men kon echter met een goed Vergrootglas ontdekken , dat ze reeds 16 Pooten hadden. Van Couleur fcheenen ze in den eerften Opflag bruin te zyn, maar wanneer ik ze met een gewapend Oog befchouwde waren ze geelachtig met bruine Kringen, zwarte Hoofdjes en diergelyke Schildjes achter *t Hoofd , of op den eer- ften Ring. Ze aaten de te Doppen hunner Eieren niet op; ik gaf hen ten eerften Kliffe-Bladen, want Kliffe-Stronken waren ‘er toen nog niet, doch-ze lieten de Bladen onaangeroerd leggen, in tegendeel maakten ze Gaatjes in derzelver Steelen en baanden zich dus den Weg naar binnen, daar ze hun Voedzel vonden , waarmede zy zich ook zo lange behielpen , tot dat men hun kon Stronken geven. Vermits nu deze Rupfen, volgens hare Lievenswyze, zich genoegzaam altoos binnen de gemelde Stronken verfcholen hielden, was het niet wel doen van't Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. HI 15 doenlyk, om aantemerken, hoe dikwils dezelven vervelden, alleen maar hebbe ik met Zekerheid konnen waarneemen , dat de eerfte Vervelling ge- fchiedde, toen ze acht Dagen oud waren; na deze Vervelling gingen ze op 14 Pooten , en fpanden dus nog maar een weinig, ja het duurde niet lang, of ze bedienden zich in *t gaan van 16, dat 1: van alle hare Poo- ten. Volwaffen zynde hadden ze de Gedaante, Grootte, Couleur en Te- kening, gelyk by Fig. 2. Hier diend aangemerkt te worden, dat deze Fig. 2. Rupfen wel zomtyds eenigzins, doch alleen maar in Couleur verfchillen, men vind ze, die veel donkerder, voornaamlyk na voren toe; anderen, die nog bleeker, dan de afgebeelde, zyn. d JE Hun Voedzel, gelyk uit het voorverhaalde blykt, is alleen het Merg, ef binnenfte en zacht{te Gedeelte der Klifle- Stronken , en om daarby te komen maakt de Rups met den Mond van buiten in den Stronk een rond Gat, als by Fig. 3. werpende gedurig het Kaauwzel weg, zo lange, tot Fig. 5. ze aan het Merg komt, en gelyk hetzelve in ’t Midden van den Stronk recht op en neder gaat, zo vervorderd de Rups ook langs deze Leiding haren Gang in denzelven en maakt, al voorwaards gaande, 'er dus een Kanaal in, genoegzaam maar van dezelfde Wydte, gelyk de Rups dik is, des zy ’er zich nietin omkeeren, maar wel alleen voorwaards kruipen, of zich achter uit beweegen kan, dit hebbe ik by Zig. 4. afgebeeld. Naar Fig. 4. mate nude Rups door geftadig’t Merg weg te eeten , dat haar ommiddelvk voor den Mond ftaat, dit Kanaal na vooren toe verlengt, vuld ze het van achteren op met hare Vuiligheid of Afgang, en wanneer ze dus den Stronk tot boven toe ledig gegeeten heeft, of andere Omftandigheden het verei- fchen , dat ze een anderen diend aan te doen, verlaat ze den vorigen op dezelfde Manier, gelyk zy 'er was ingegaan, ze maakt namelyk wederom een ander rond Gat, doch nu van binnen naar buiten, en vertrekt door hetzelve naar elders. 4. 5. De overige Veranderingen ondergaat de Rups mede binnen in den Klis- fe-Stronk, want als ze een Popje zal worden, kruipt ze niet in de Aarde, elyk anders veele Rupfen van deze Bende doen, maar blyft in hare ge- efde Kluis, ze heeft daarby de Voorzichtigheid , dat ze de Plaats, daar de Verandering gefchieden zal, een weinig ruimer maakt of wat meer uit- hold, want als Rups kon ze zich uitrekken en het dus met een naauw Ka- naal (tellen , maar dit gaat niet aan, wanneer ze een Popje word en ge- worden is, zynde hetzelve daarenboven ook wat dikker dan de Rups. fn der Daad een verwonderenswaardig Bezef in zo een gering fchynend en verachulyk Diertje, ’t geen het waarlyk niet uit zich zelfs heeft, en dat ons derhalven billyk op een hogere, ik zegge: op de hoogfte Wysheiden - Magt met Eerbied en Aanbidding moeft doen te rug zien. By Fig. 5. heb- Fig. 5. be ik zulk een Popje in den Klifle-Stronk, en een zelfde ’er buiten in zyne natuurlyke Gedaante en Couleur by fig. 6. afgebeeld ; de meeften zyn van Fi 6. SP deze Fis. 7. Fig. 8. 16 NACHT-VLIND. van’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. III. deze Grootte , zelden vind men ze groter , maar zomtyds wel kleiner. Ze blyven als Popjes gemeenlyk 3, of 4 Weekenleggen, en worden hoe langer hoe donkerder van Couleur. Eindelyk, als ‘er eene geheel ryp ge- worden is en de Vlinder ’er uit zal komen, beginnen deszelfs Vlerken een of een paar Dagen te voren door het Poppe-Vlies heen te fchynen, en de Ringen van ’t Popje worden merkelyk uitgezet. „6: De Geboorte des Vlinders en op dezelfde Manier, gelyk ik ze reedsin de vorige Verhandelingen meer dan eens hebbe befchreeven. Vol- gens myne Ondervinding komen deze Goudlakens-Vlinders in de Maand Au- guftus, zomtyds ookwel, doch zelden, in September te voorfchyn. By Fig. 7. vertoond zich een ruftend Wyfje, doch met uitgeftrekte Sprieten , welken anders deze Vlinders, wanneer ze in diepe Ruft zyn, dicht aan ’t Lyf leggen; en by Fig. 8. zien wy een vliegend Mannetje. Genoegzaam geen Onderfcheid is 'er tuflchen de Sprieten van beiden, des men door dezelven, die anderzins by veelen het voornaamfte Kenmerk der Kunne zyn , in dit Geval het Mannetje van het Wyfje niet kan onderfcheiden, doch de Staart van ’t eerfte loopt gemeenlyk na achtéren wat breeder uit, dan die van ’tlaatfte , ook heeft het Mannetje altoos een tengerder Ach- terlyf dan ’t Wyfje. Voor t overige is’er een merkelyk Onderfcheid tus- fchen deze Vlinders ten opzichte van de Levendigheid hunner Couleuren, zynde zommigen zeer fterk , anderen in tegendeel maar bleek gekleurd; de Tekeningechter van allen is altoos dezelfde, als mende geringfte Klei- nigheden niet gadeflaat. Niet minder verfchillen deze Vlinders ook in Grootte , ik hebbe tot de Afbeelding de allergrootfte gekozen. Laatftelyk moet ik hier nog eenige Aanmerkingen byvoegen: 1) Het is geen vaft Gevolg, dat men aan den Kliffe Stronk, die door eene van de opgemelde Rupfen bewoond word , altoos eenige Gaten ontdekt, want de Rups kan ’er geheel jong , en gevolglyk door een byna onzichtbaar Gaatje ingegaan zyn. 2) In eenen Stronk onthouden zich zomtyds meer dan eene Rups, doch niet naaft, maar wel boven elkander. 3) Tot Be-’ houdenis der Popjes , wanneer men ze in de afgefneede Klifle-Stronken wil laten blyven , tot ’er de Vlinders uitkomen , diend men zodanige Stronken aan ’t eene End van een te fplyten en ‘er een Wiggetje tuflchen te fteeken , anderzins word door het indrogen van den Stronk het Kanaal of Geutje, daar het Popje in legd , vernaauwd en gevolglyk het laatftge- melde dood gedrukt. Men kan ze ook uit de Stronken neemen en op Kattoen, of een andere zagte Stoffe leggen, ’t geen ik mede goed bevon- den hebbe. ne ee en ed ae eg mtr vn, ’ sk [ 3 es iN, Te - ‚… a nn ze _ _ NACHT-VLINDERS »: G-Sipz ad vir del, el Seudasit an {Tweede Gezin der EERSTE BENDE. SC B De 5 17 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. BEE Bee BON BOEI BCE EE RR ii Be de ee ei ie ineke ke VIERDE STUK. SSISSSESSSSSESSSSESSSSSSESSSES VIERDE VERHANDELING ltd OVER DE NA CHT-VLINDERS van °t Tweede Gezin der ErrsTr BENDE. De SNUIT-VLINDER. Tab. IV. Bet. [Schoon deze Vlinder in ons Gewest, ten minften in de Omlan- @ den van Amfterdam, niet uitnemend zeldzaam is; echter vin- En gj de ik denzelven by geenen Auteur befchreeven noch afge- Pirrgde beeld, gevolglyk verdiend hy te recht onder de minstbeken= den gereekend te worden, en even daarom verftrekt het my tot een by- zonder Vermaak, dat ik met deszelfs Befchryvingen Afbeelding thans myne geachtte Lezers kan onderhouden; ja ik wenfchte wel, dart ik tel- kens vreemde, of onbekende Infeêten tot Voorwerpen myner Verhande- lingen kon uitkippen, doch het fpreekt van zelfs, dat dit niet altoos ge- fchieden kan , deels om dat men dergelyke Zoorten alleen maar by Ge- val, en geenszins willekeurig, kan magtig worden, deels ook, om dat tot de Befchryving der Nederlandfche Infeéten de gemeene en bekende zo wel, als ongemeene en zeldzaame , behooren. Men weet, dat ieder Vlinder voor ’t Hoofd tusfchen de Sprieten een vooruitftaand hairig Deel heeft, ’t geen in de Lengte van cen gefchei- den is en dus uit twee Klepjes of Pluimen beftaat, welken van onderen als tot een Koker of Scheede verftrekken voor den Zuiger des Vlinders. Dit hairig Deel dan, by zommige Auteuren de Baard des Vlinders ge- naamd, mogt, myns Bedunkens, wel de Snuit heeten, alzo het ’er vry wel naar gelykt; vermits nu onze tegenwoordige Vlinder zodanig eenen Snuit heeft, die, naar Evenredigheid van ’*t Diertje, uitnemend groot is; zo hebbe ik hem, om die Reden, den Naam van Snuit-Vlinder gegeven. Aan ’t Slot dezer Verhandeling zal ik dien Snuit, wegens zyne aanmerke- lyke Grootte en Gedaante, breedvoeriger befchryven, maar thans vooraf eerst de Hiftorie van ’t Infeét zelfs kin Liefhebberen mededeelen. o ze Tab. 17, Fig. 1. 38 NACHT-VLINDERS Se Hetzelve behoord eigentlyk op de Willige- Boomen te huis, aan wel- ker Bladeren men zo wel de Eieren van onzen Vlinder, als ook denzelven in zyn’ Rupfen-Staat ontmoet; beiden hebbe ik nooit op eenig ander Ger was gevonden, echter weet ik, dat zeker Vriend en Lief hebber dit In- felt ook eens op den zogenaamden Duin-Palm ontdekt heeft. De eerst- gemelden, te weeten: de Bieren zyn altoos aan de onderfte Zyde van ’t Blad, en wel enkeld gelegd, namelyk op een Blad ook maar een Ei, en derhalven behoord dit Infeét onder de Eenzaamen. In de Maanden July en Augauft vind men de Eieren en Rupfen. Op Tub. IV. by Fig. 1. ver- toond zich zulk een Eitje in zyne natuurlyke Grootte, hebbende boven op in ’t midden een zeer flaauw Stipje, maar voor de Rest is het in ’ ge- heel wit en glad, zonder eenige de minfte Tekening, weshalven ik ook hetzelve niet in ’t groot afgebeeld hebbe. Het Rupsje, tot hier toe in ’ Ei befloten geweest, doch nu ter Geboorte ryp geworden zynde, maakt op Zyde in hetzelve een Gaatje, meestal van eene driekantige Gedaante en kruipt door deze Opening naar buiten, maar het eet den ledigen Dop van ’t Eitje niet op, gelyk anders veele Rupfen doen, zo dra ze gekipt zyn, welken zekerlyk meer Smaak en Voedzel in de Schil hunner Eieren vinden , dan het Sauit- Vlinder - Rupsje in die van het zyne. \. 3- Dit Rupsie, ter Wereld gekomen, is grysachtig van Couleur en heeft ten eerften het volle Gebruik van alle zyne Pootjes, te weeten: van zes- tien , weshalven men voorts zien kan, tot wat Gezin en Bende het be- hoord 3 verder neemt men aan hetzelve deze zonderlinge Eigenfchap waar, dat het, in Rust zynde, zomtyds het Hoofd met het voorfte Ge- deelte van zyn Lichaam onbefchryflyk rad heen en weder flingerd, doch welke zeldzaame Beweeging na de eerfte Vervelling en vervolgens niet meer befpeurd word. Vier Maal gemeenlyk verveld deze Rups, en wel meestal met eene ‘f'usfchenpoozing van zeven Dagen, houdende telkens genoegzaam dezelfde Couleur en Tekening; ze eet na ieder Vervelling haar afgeftrookt Vel fchoon op. By Fig. 2. is dezelve als voor de laat- fte Maal op ’t Vervellen zittende afgebeeld ; anderhalf, of een Paar Da- gen in dien Staat doorgebragt hebbende is het oude Hoofd reeds fterk af- gefcheiden en het nieuwe begint achter hetzelve merkelyk doortefchy= nen, ’t welk ik by a hebbe aangeweezen. Omtrent vier Weeken oud gee worden en dus volwasfen zynde vertoond zich de Rupsels by Fig. 3. In’t eeten der Bladeren houd ze deze byzondere Manier, dat ze het Blad ter Wederzyden van ’t Middel- Rif fchoon opêst, maar van ’t Rif zelfs in % geheel niets nuttigd. 5. 4 Ons Infeét uit zyn’ eerften Levens-'of Rupfen-Staat in den tweeden zullende overgaan, dat is: een Popje worden, verfmaad nu ten eenemaale de Bladeren , die voorheen zyn geliefdst Voedzel waren, het klimd den Boom Kad van't Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tal A 20 Boom af, begeefd zich op de Aarde en kruipt in dezelve, makende aldaar een Hol van eene langwerpig ronde, of liever eiformige Gedaante, en vry korter, dan de Rups lang is, vermits deze, naby de Verandering zynde, zeer veel van hare Lengte verliest en in tegendeel dikker word, weshalven ze ook het Hol evenredig in Wydte na hare Dikte formd , en, om kort te gaan, hetzelve fatzoeneerd na de Gedaante van ’t Popje ‚daar ze eerlang in moet veranderen , op dat zo doende deze Gedaantewisfeling in allen Decle onbelemmerd mogt konnen gefchieden. Voorts is haarde Zorg voor eigen Behoudenisfe nog in een ander Opzicht bevolen; ze fchynd pamelyk, om zo te fpreeken, ‘er van verwittigd te zyn, dat de Wanden van ’t Hol op zich zelven geen Vaftigheid zouden hebben, maar wel haast _< omver vallen, en haar in den Staat van Onmagt verpletteren , ’t en ware ze dezen haren Graf- Kelder overal van binnen met een lymachtig Vocht beftreek en de Aarddeelijes dus aan elkander hechtede, ’t geen ze dan ook wel zorgvuldig vooraf in t Werk fteld. Ziet daar, een zonderling, een verwonderenswaardig Jnflin?, dat gewisfelyk van een hogere Wys- heid, Macht en Goedertierenheid getuigd en waarover men niet zo los, als wel veeltyds gefchied, diende heen te ftappen, maar allezins den Aandacht ’er by te doen verwylen! Het duurd gemeenlyk zeven, of acht Dagen, dat de Rups op't Veranderen legd, en na Verloop derzelven als- dan een Popje word ,’t welk zich van Gedaante en Couleur vertoond , ge- Iyk hetzelve hier in zyn Hol leggende, en dit als op Zyde opengefneeden zynde, by Fig. 4. afgebeeld is. Van de Tyd dezer Verandering af aan, Fig &. datis: van ’t Einde des Zomers, of Begin des Herfsts, en den geheelen Winter over tot in ’t Voorjaar volhard het Infe&t in dien Staat, namelyk het blyft wel 7 of 8 Maanden lang een Popje. N $. 5. _’T is gemeenlyk reeds diep in April, of ook wel in t begin van May, dat onze Vlinder uit het Popje en te gelyk uit zyn onderaardfch Hol te voorfclryn komt, en wel op dezelfde Manier, gelyk anderen , die onder, of in de Aarde de Gedaantewisfeling ondergaan, en welker Geboorte ik reeds meermaalen in myne vorige Verhandelingen hebbe befchreeven. Deze nieuwe Gast nu, op”t Schouwtoneel der Natuur verfcheenen , maakt in den eerften Opflag „’t is waar, geene zeer aanlokkelyke Vertoning , ver= mits het hem aan flikkerende Couleuren ontbreekt, maar hy is nochtans, naauwkeurig betracht wordende, in der Daad bekoorlyk en fraay van Ge- “_daante zo wel, als Tekening. Het Onderfcheid der Kunne by deze Zoort van Vlinderen valt ten eerften in ’t Oog, want het Achterlyf, of Staart, van ’t Mannetje loopt in twee hairige zydwaards gebogene Punten uit, en gelykt vry wel naar eenen Vis-Staart, daar in tegendeel het Lyf van ’ Wyfje maar in eene breede of ftompe Punt eindigd ; insgelyks zyn ook de- Sprieten van ’teerstgemelde ongelyk breeder gekamd, dan die van't laat- fte. By Fig. 5. hebbe ik een ru{tend Mannetje afgebeeld ; aanmerkelyk is Fig. 5. het, dat het Wyfje zyn Lyfonder de Vlerken geheel kan verbergen, maar het Mannetje het zyne op verre na niet. B Fig. 6, vertoond zich een vliegend Fig. 6. f Wyfje, zo NACHT-VLIND. van’é 2de Gezin der EERSTE BENDE. Tab I7. Wyfje,’t welk een der grootften is, die ik van deze Zoort ooit gezien heb- be, ik beware echter in myne Verzameling een, van dezelfde Grootte, ’t geen derhalven hier ten Voorwerp der evengemelde Afbeelding gediend heeft. Over ’t algemeen vallen deze Vlinders wat kleiner, ze zvn ook niet doorgaans alle even fterk van Couleur en Tekening. Men heeft dezelven maar eens in ’t Jaar; ten minften volgens myne Ondervinding. 5-6. Om nu den zogenaamden Snuit van onzen Vlinder wat nader te befchou- Fig. 7, wen, hebbe ik denzelven by Fig. 7. ruim driemaal grooter „dan hy wezentlyk is, afgebeeld ‚en wel eigentlyk eenen Wyfjes Snuit ; men meene echter niet, dat die van ’t Mannetje kleiner zy, hy is in tegendeel rykelyk zo groot, maar om dat ik de Sprieten tegelyk ’er by wilde vertoonen , en dewyl die van het Mannetje ongemeen veel breeder van Kammen zyn, dan de Wyf- jes Sprieten, waardoor gevolgelyk de Snuit minder zoude uitmunten; zo hebbe ik om die Reden eenen Wvfjes Snuit tot de Afbeelding verkozen. Men ziet denzelven hier gedeeltelyk van vooren, doch meer op zyde en dus beide de Sprieten in de Verkorting, welken zich derhalven in hunne evenredige Lengte bier niet konnen vertoonen. Deze zogenaamde Snuit nu beftaat eigentlyk uit twee met de vlakke Zyde tegen elkander fluitende Pluimen, ze eindigen na boven toe ieder in drie Punten en zyn aan dien kant fmaller, dan benedenwaards. Onderaan tusfchen dezelven is de Plaats, daar de Vlinder den Zuiger uitftrekt en intrekt; by h vertoond hy zich als buiten den Snuit, maar ingehaald zynde word hy door denzelven geheel bedekt. De Snuit diend dan, myns bedunkens, zo wel aan den tegen- woordigen Vlinder, als aan alle anderen, eigentlyk tot Bedekking en Be- waring des Zuigers, en kan als deszelfs Koker aangemerkt worden; maar waarom de Snuit van onzen Vlinder zo aanmerkelyk groot, ja veel groo- ter is, dan hy tot Bedekking des Zuigers behoefde te zyn, daarvan zal men wel zo ligt geen andere, dan deze Rede konnen vinden: dat hy na- melyk te gelyk tot Cieraad van *t Diertje moet verftrekken. Voor’tove- rige ben ik met degeenen, welken den Snuit der Vlinderen voor * Zin- tuig van den Reuk houden, niet van eenerley Gevoelen, doch ik zal myne Meening omtrent dit Zintuig der Infeêten, by een andere Gele- genheid, nader te kennen geven. BRRERER EEN; 02 Arti: 4 iet ld PLAS PE LDR) El ot RRA AE od TOENAM Blij bte opteren cie an é hs ih wadda keke phi cad khen’ Ì Pi tt $ 12 De ene dend me ” sah nt Ent ien en en een + ip wad ke ie dn Bh dn Ô r El « pete vele tn Ae +O Se EA RE SN r IJ SY 9 SND NES gen v Tv en \ \ J Yv Tel zE de ERSTE BE . „a ct DCH De B 2 NEDERLANDSCHE INSECTEN \ BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. zede eikel defi eee elek VIERDE STUK, SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS SSS SE VYFDE VERHANDELING OVER DE NACH T-=VEEN DE RS van °t Tweede Gezin der EErsTE BENDE. De Vlinder uit de Groote TWEESTAART -RUPS, anders: De Groote HERMELYN-VLINDER. Tub. V. RER WpEer dan twee Zoorten van zogenaamde Twee-Staart-Rupfen fchy- > nen hier te Lande niet tezyn ‚ten minften, ik hebbe tot nog toe geene andere , dan de bekende Groote- en de ongemeen raare Kleine-Twee-Staart- Rups konnen vinden. De geheele Huishou- ding van beiden, en wel van het Ei af aan, is my bekend. Voor tegen- woordig bepaale ik my alleen aan de Hiftorie van het eerft gemelde Infeét, namelyk: de groote Twee-Staart-Rups en den Vlinder, die ’er uit voort- komt; doch die van de kleine Twee-Staart denke ik, by welzyn, eerlang ook in ’t Licht te geven. Indien het een vaft Gevolg was,dat uit Rupfen, van eene wonderlyke e Ge- 22 NACHT-VLINDERS Gedaante, ook altoos zodanige Vlinders te voorfchyn kwamen, welken van anderen ten eenemaale in Gedaante verfchilden, zo zoude men uitde tegenwoordige Rups eenen Vlinder van eene zeer zeldzaame Geftalte kon- nen verwachten, maar by de Uitkomft Lly«t het Tegendeel ; onze Rups is in der Daad van een verwonderlyk Voorkomen, doch de Vlinder, daar ze in veranderd , heeft, ten Opzichte der Gedaante, niets byzonders voor anderen zyns gelyken, maar ten Aanzien van Tekening is hy zeer fraay. Van de twee lange Punten aan ’*t achterfte Lid dezer Rups heeft ze den Naam van Twee-Staart-Rups verkreegen en de Vlinder word by zommige Liefhebberen de Hermelyn genoemd, om die Reeden, dat hy opden Nek en ter wederzyden van denzelven in den wit-of grysachtigen Grond eeni- ge zwarte Vlakjes heeft, waardoor dit Gedeelte, (gemeenlyk het Kapje des Vlinders genaamd) ’t geen buiten dat ruighairig 1s, eenigzins naar ’t Bont der Hermelynen zweemd, Ks Dit Infeét woond als Rups eigentlyk op de Willige Boomen en voed zich met derzelver Bladeren, doch hebbe ik het ook wel voor een enkel- de Keer op den zogenaamden Duin-Palm ontmoet, die in Aart en Eigen- fchap, naar het my toefchynt, veel Overeenkomft me de Willige heeft, Volgens den Heer Röfcl * zoude zich de Groote Twee: Staart- Rups ook op de Linde Boomen, hoewel maar zeer zelden onthouden, * geen ik tot nog toe niet ondervonden hebbe. De Eieren van onzen. Vlinder vind men in de Maand Juny; ze zyn altoos enkeld en, ’t geen aanmerkelyk is, doorgaans op de bovenfte Zyde der Bladeren gelegd , daar anderzins de meefte Vlinders hunne Eieren aan de onderte Zyde plaatfen; vervol- gens ontmoet men de groote Tweeftaart-Rupfen ook nooit anders, dan op de bovenfte Zyde der Bladeren. De opgemelde Eieren zyn niet allen van eenerlei Couleur, zommigen vallen rosachtig , anderen vleefchkleu- rig, doch de meeften zyn licht-bruin , en zodanig hebbe ik’er een by Fig. 1. op Tab. V. in zyne natuurlyke Grootte afgebeeld ; gemerkt nu zulk een Ei nog al tamelyk groot, ja byna zo groot als een Pylftaarts Ri is; ver- wonderd het my, dat de Heer Bonnet $ hetzelve bv een Neet heeft ver= geleeken. Deze Eieren door ’t Microfcoop befchouwd vertonen zich geheel effen en ongefigureerd, weshalven ik 'er ook geen in ’t Groot af- gebeeld hebbe; ze zyn van onderen plat, maar boven op bolrond. Na dat dezelven 12 of 14 Dagen gelegd geweelt zyn, worden de Rups jes gekipt. * Imfellen Belufligung Tom. 1. Zweyte Cl;der Nachbt-Viögel, pag. 121. $ Mlém, de Muthém. && de Pbyfigue, Tom. AL. pag. 276. e ‚ vant Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. 23 9. 3 Het Rupsje uit het Ei zullende komen maakt in hetzelve een rond Gaatje, en kruipt daardoor naar buiten, nutigd echter verder niets meer van den ledigen Dop. Gekipt zynde is het geheel zwart en de twee Staartjes zyn alsdan nog zeer {lap en gekronkeld, maar worden binnen weinig Minuten ftyf en recht, en overtreffen nu in Lengte het geheele Diertje, doch deze Proportie veranderd naar mate hetzelve door ’t nut- tigen van Voedzel dagelyks groeit , terwyl de Staarten en ’t Hoofd onge- voed blyven, welke Deelen alleen maar by ieder Vervelling eene.nieuwe Vergrooting bekomen. By ig. 2. vertoond zich zulk een eerftgeboren rig. z. Rupsje , hebbende op *t Hoofd twee knobbelige en vleeflige 'Trosjes, welken in de eerfte en tweede Vervelling dezelfde Gedaante houden, doch merkelyk grooter worden, maar na de derde Vervelling verande- ren ze in twee driekante Punten , en onder de vierde Vervelling ver- dwynen ze in ’t geheel, maar dan is de Kraag om *t Hoofd ongelyk bree- der en heeft vooraan twee zwarte Vlakken gekreegen, die zich als een Paar Oogen vertonen, *t geen ze echter niet zyn. De Rups trekt veelal het Hoofd inwaards, gelyk ik ze dus by Fig. 6. en 7. afgebeeld hebbe. In de Gedaante van Rups leeft dit Infeét gemeenlyk vier Weeken en ondergaat binnen die Tyd de gemelde vier Vervellingen , eetende tel- kens haar afgeftrookt Vel fchoon op. Na de eerfte Verveliing heeft ze de Grootte als by Zig. 3. Na de tweede is ze van Gedaante als by Fig. 4. Fig, 3. Na de derde als by fig. 5. Eindelyk na de vierde en laatfte Vervelling 4. s. vertoond ze zich als in de 6de, Figuur, en by Fig. 7. geheel volwaflen. Fig. 6. Na de laatíte Vervelling is haare Grond Couleur op den Rug of groen, of bruin met lichte onregelmatige Streepjes ; zommigen hebben ook ter wederzyden aan ’t Lyf eenen , of een Paar roode , ook wel bruine Vlak- ken, doch men vind ze dus maar zelden, Het evengemeld Onderfcheid in Couleur op den Rug dezer Rupfen heeft den Heer van Reaumur * doen giffen , dat het miflchien een Ken- merk van tweederlei verfchillende Zoorten ware, ’t geen het echter in der Daad niet is; maar deze groote Natuurkundige heeft, zo het fchynd;, te weinige van diergelyke Rupfen gehad , daarenboven zyn hem degee- nen, die op den Rug bruin waren , zonder tot de Verandering te ko- men, geftorven, weshalven het hem aan genoegzaame Gelegenheid ont- en om van het eigentlyke dier Zaak door Ondervinding overtuigd te worden. * Mémoires pour fervir à V'Hiftoire des In/eftes Tom: II, Part. IL, Mém: 6. e 2 9. 4 Fig. 7e Fig. 4. 24 NACHT-.VLINDERS S. 4 Verfcheidene zonderlinge en merkwaardige Eigenfchappen heeft de groote Tweeftaart- Rups: Voor eert is ze maar van veertien Pooten voorzien, ontbreekende haar de twee achterfte, of zogenaamde Nafchui- vers, dezen zyn anderzins voor alle Rupfen altoos van den meeften Dienft, en door dit Gebrek word het derhalven veroorzaakt, dat de Gang van deze onze Rups wat langzaam en als befchroomd is,en dat ze, voornamelyk ouder en zwaarder geworden zynde, hortender Wyze en als met Rukken voortkruipt, ze is ook niet in ftaat om zich onderwaarts, of met den Rug om laag aan eenig Blad vaft te houden, gelyk andere Rupfen veeltyds en meeft altoos doen, gevolglyk ontmoet men de Twee- ftaart-Rups niet anders, dan op de bovenfte Zyde der Bladeren en Tak- ken, en het is aanmerkelyk , hoe de Voorzienigheid voor de Behoude- nifle van dit geringfchynende Schepzel gezorgd en den onvaften Stand van deszelfs Pooten op eene andere Wyze vergoed heeft, door aan de Rups het Bezef en Vermogen gegeven te hebben , van telkens op ieder Plek , daar ze zich te ru{ten zet, vooraf een Webbe te maken, waarin ze de Pooten vat hecht, en zich dus voor ’t vallen beveiligd; dit Web- be, of Spinzel, is dermaten fyn, dat het niet, dan door een Vergroot- glas kan gezien worden. Verder komen de twee Staarten dezer Rups in Aanmerking , dezen dienen eigentlyk voor twee Kokers, zynde binnen ieder een hoog roode vleeffige Draad verborgen , welken de Rups uitfchieten en inhalen kan, zy doed het ook alsdan voornamelyk, wanneer ze aangeraakt of getergd word , en zet zich daarby in een dreigend en verweerend Poftuur, doch naar mate ze ouder word,fchiet ze deze Deeltjes, die ik Pyltjes noe- men zal, minder uit, zo dar ze het veelal op ’ laatft in ’t geheel niet meer doed, fchoon men ze nog zo zeer tergd ; by ’t Uitfchieten dezer Pyltjes komen ze recht{taand uit de Kokers of Scheeden , maar het Inha- len gefchied kronkelender wyze ‚en dus hebbe ik het by Fig. 4. afgebeeld; ze zyn in geenen Deele fchadelyk ‚noch veroorzaken een’ onaangenaamen Reuk, gelyk men dit by zommige andere Rupfen waarneemd , welken ook zekere Deelen uitfchieten en daarby eene zeer vieffche Lucht van zich geven; de meergemelde Pyltjes onzer Rups dienen waarfchynlyk alleen daartoe , om andere Infeêten te verfchrikken en ze dus van zich aftehouden ; een zekere Zoort van Wespen is nochtans zo behendig en loos, datze de Tweeftaart- Rupfen evenwel weet te bekruipen en met haar Zaad te beleggen; dit Zaad of deze Wespe- Eieren zyn langwerpig rond, glinfterend zwart en ieder met een Draadje in de Rups door ’ Vel heenen, en wel altoos tuflehen de Ringen vaft gehecht, zodanig, dar, als de Rups zich zamen trekt en gevolglyk de Ringen over elkander fchuift van’; Tweede Gezin der EERSTE BENDE. 7ab.. 25 fehuift, men deze Eieren niet kan gewaar worden , maar als ze zich uit- rekt, komen zete voorfchyn. Wanneer nu de Rups met dit Zaad bezet is, gaat ze zekerlyk verlooren , ‘ten ware men ze daarvan bevryd, ’t geen gefchieden kan door met een Koren Tangetje ieder Eitje aan ftuk- ken te knypen, welke Proef ik meer dan eens genomen en de Rups daar- door behouden , ook vervolgens een gezonden volmaakten Vlinder er uit bekomen hebbe; maar als de meergemelde Eieren niet vernield wor- den, zo veranderd de Rups wel in een Popje , doch ze neemt dit dode= lyk Zaad met zich, waaruit alsdan de Wespe- Wormpjes komen, die het Popje van binnen geheel ledig eeten en dus het Infeét ten eenemale te niet doen gaan, zy zelfs veranderen daarna in Popjes, of zogenaam- de Tonnetjes, waaruit vervolgens wederom deze liftige Wespen te voor- fchyn komen. By'’t Vernielen dier Wespe-Eieren diend aangemerkt te worden, dat men ze niet moet aftrekken, vermits ze in de Rups te vaft gehecht zyn, die men daardoor te veel pynigd , het behoefd ook niet, maar genoeg is het , als ieder Eitje flechts plat gekneepen en dus het Diertje in hetzelve gedood word. Eindelyk heeft de Tweeftaart- Rups ook deze zonderlinge Eigenfchap, dat ze zomwylen eenen Straal van helder en klaar Vogt uitfpuuwd, doch niet uitden Mond, maar dicht onder denzelven, ter plaatfe in Fig. 6. Fig. 6, met a aangewezen, is eene dwarfle Spleet, waardoor ze hetzelve uit- a fpuit; ik hebbe niet konnen bemerken, dat dit Vogt van fchadelyke Uics werking op het menfchelyk Lichaam zy, ten min{ten van buiten niet, ’t geen ik uit het volgende Geval opmaake: > In't Jaar 1755den 2 Auguft ging ik met mynen Zoon aan den hogen Dyk buiten de Haarlemmer - Poort wandelen, om T'weeftaart-Rupfen op de Willige Boomen aldaar optezoeken, wy vonden ook verfcheidene, en wel allen genoegzaam volwaflen, eene derzelven zat in haar zonderling Poftuur op een Blad te ruften , gelyk ik ze by de evengemelde zesde Fi- guur hebbe afgebeeld , want dit is altoos de ruftende Stand dezer Rup- fen; ze was juift met het Hoofd naar ons toegekeerd, en terwyl wy fton- den en haar een Wyltje aankeeken , doch zonder ze in ’t minfte aante- raaken, fpoot ze onverwachts eenen Straal van het opgemelde Vogt uit, en wel regelrecht mynen Zoon in ’t eere Oog , fchoon hy wel ruim ee- nen Voert ver van de Rups afftond, dit veroorzaakte hem zeer heftige Pyn, en maakte ons niet weinig verlegen , vermits ‘wy voor kwaade Gevolgen beducht waren, wy zuiverden het Oog met den Neusdoek zo goed wy konden, en het duurde niet boven een half Uur, of de Pyn was geheel verdweenen , het is ook , Gode zy Dank ! verder van geene de min{te kwaade Uitwerking geweeft. De Heer Bonnet heeft omtrent dit Vogt verfcheidene Proefaemingen ge- daan en bevonden, dat het van een zuuren Aart en Eigenfchap zy; zelfs heeft hy ’t gewaagd, en daarvan iets in eene Wonde gedaan, die hy zich in Ee 3 26 NA CHT-V LINDERS in den Vinger maakte, waardoor hy eene byna ondraaglyke Pyn gevoel. de, het Bloed ftolde en kreeg een hoogere Couleur, gelyk het doed van Azyn. Hy liet ook eenige Droppels van dit Vogtop zyn Tong vallen, ’ geen dezelfde Uitwerking deed, als de fterkfte Azyn ; ik zwyge van meer andere Proeven , die deeze naarftige Natuuronderzoeker met dit Vogt in ’t Werk gefteld, en daardoor de fterke Zuurheid van hetzelve ontdekt, tegelyk ook het Deel , daar het door uitgefpooten word , zeer naauwkeurig onderzogt en ontleed heeft. Men vind van dit alles een breedvoerig Bericht in de voorheen aangehaalde Mémoires de Mathém: & de Pbhyfiques en onze Landsgenooten kunnen het in hunne Moeder: taal lezen , in ’t Vyfde Deel der Uitgezogte Verhandelingen. Bladz. 226. enz. * & 5 De Verandering dezer Rupfen in Popjes gefchied veelal in ’t laatst van Auguít of Begin van September; men moet ze alsdan van eenige Stukken verouderd Willige- Hout voorzien, want ze kruipen niet in de Aarde, noch fpinnen zich tusfchen de Bladeren in, maar maaken hare Neften in’t Hout. Eer de Rups zich aan dit Werk begeefd, houd ze ten eenemaale op met eeten, kruipt een tydlang herom en zoekt, als ware het , eene bekwaame Plaats tot de aanftaande Verandering, in- tusfchen verliest ze hoe langer hoe meer hare fchoone groene Couleur en krygt vuile zwartachtige Vlakken, het gebeurd ook wel, dat de ee- ne, of andere dier Rupfen rood word, doch dit is een Teeken van On- gezondheid, en dezelve kan niet tot de Verandering komen, maar blyft in een kwynenden Staat en fterft, Anderzins als de Rups gezond is, verkiest ze eindelyk aan het opgemelde Willige Hout eene Plek, om haar Neft aldaar te bouwen, ’t geen met zo veel Beleid, Overleg en Konft gefchied, dat men zich daarover ten hoogften moet verwonderen; het geheele Werk verricht ze met den Mond. Eerft maakt de Rups in ’t Hout eene Holte van omtrent 1 Duim lang , doch naauwlyks ter Diepte van £ Duim; de Spaandertjes, die ze ‘er uitknaagd, en haareigen Kwyl zyn de eenigfte Bouw - Materialiën tot deze nieuwe Woning, vervolgens mengd ze dezelven onder elkander, en door geftadig Draaden over zich heen en weder en ter zyde te fpinnen werkt ze de Spaandertjes mede ’er im, en bedekt zich van langzaamer hand als met een Verwulf, maar ter- wyl ze dus doende is, fchynd het gedurig, dat de Draaden door de veel- vuldige Beweeging der Rups, en door dat ze telkens aan dezelve als vaft kleeven, zullen fcheuren , en dat de Rups, zo lange ze aan den Grond- flag van dit Gebouw werkt, hetzelve niet zoude konnen voltooyen; doch * Uitgegeven te Amfterdam by F. Houttuyne vans Tweede Gezin der EERSTE BENDE, 7ub.. 87 doch hy de Uitkomft blykt het Tegendeel, het Verwulf word hoe langer hoe dichter en vafter, zodanig, dat men op ’t laat{t de Rups in *t geheel niet meer kan zien. Het Neft, by Fig. 8. afgebeeld, nu van buiten zyn’ vollen Beflag Fig. 8. hebbende, en van het Hout zelfs byna niet meer te onderfcheiden zynde, bewerkt ze het van binnen op eene zeer konftige Manier, dat het zo glad - word , als of t met Satyn bekleed was. Dit is daarom noodzaakelyk , wyl anderzins het Popje, dat in den Beginne zeer week en teder is, door de Oneffenheeden van ’t Neft verfcheidene Indrukzels, en gevolglyk de Vlinder, die 'er in woond, geene geringe Wangeftalte zoude bekomen. Verder is ’t ook aanmerkelyk, dat, niettegenftaande dit Neft overal zeer hard is, zodanig, dat men het naauwelyks met een Pennemes doorfíny- den kan, de Rups hetzelve echter aan dien Kant, daar zich haar Hoofd bevind, zeer dun en zagt maakt, dewyl het Infeét, als Vlinder , te dier Plaatfe zynen Uitgang moet nemen, en anders door de harde Korft van ’t Neft onmogelyk zoude konnen henen dringen. Wederom een Be- wys van een ike Ingevinge , die het Diertje noch uit zyn ei- gen Vermogen, noch by Geval , noch door andere Schepzels , maar B alleen van eenen almagtigen en alwyzen Schepper verkreegen eeft ! Ô Onder het vervaardigen van deze Behuifing ontledigd zich de Rups van een groot Gedeelte harer Zelfftandigheid , die ze daartoe verbezigd, en word ongemeen veel kleiner. ‘Eindelyk alles wel bezorgd zynde blyft ze fil leggen en verwacht hare aanftaande Gedaantewifleling, deze dan eerlang gefchiedende word de Rupseen Popje, 't welk zich van Gedaante , en in den Beginne bleekgeel, maar, na eenige Dagen gelegen te hebben, van Couleur vertoond als by Fig. 9. In dien Staat volhard het Infeét den Fig. 9 geheelen Winter over tot in de Maand Juny daaraanvolgende; ja het gebeurd wel eens, echter maar zelden , dat zulk een Popje twee Winters en een’ geheelen Zomer over blyftleggen , en ’er dan eerft in den derden Zomer de Vlinder uit voortkomt. 5. 6. In ‘t Midden, of'ook wel in *t laatft van Juny, komen de groote Her- melyn- Vlinders te voorfchyn , en wel altoos ’s achtermiddags , volgens myne Ondervinding; De Vlinder geeft by zyne Geboorte door eene on- zichtbaare Opening van voren en ter plaatfe, daar de Rups de voorheen gemelde Spleet had, eenig Vogt van zich, waardoor hy het Neft op dien zachten Plek, waarvan ik reeds Gewag hebbe gemaakt , opend, en door deze Opening gaat hy naar buiten, By Fig. zo. vertoond zich een ruftend Fig.1e, Mannetje, en wel met uitgeftrekte Sprieten , welken het anderzins in den ruftenden Stand dicht aan ’t Lyf en onder de Vlerken legd , zo dat men 28 NACHT-VLIND. van’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tub. 7, men ze genoegzaam. niet zien kan, maar die ik hier daarom als zichtbaar afgebeeld hebbe , wyl ze van de Wyfjes- Sprieten ongemeen veel in Breedte verfchillen en een onfeilbaar Kermerk verftrekken , waardoor Fig.1r. men de Kunne dezer Vlinderen kan onderfcheiden. By fig. 11. ziet men een vliegend Wyfje. Veeltyds vallen de Wyfjes wat fterker van Teke- ning, dan de Mannetjes, alhoewel ze in dien Opzichte ook niet allen even eens zyn. Laatftelyk diend nog aangemerkt te worden, dat men deze Vlinders , gelyk uit het voorverhaalde blykt, maar eens in ’t Jaar heeft. et hd } En U, 5 P, „ ikt, HAR HEET M _ r. é fj eit ETA N ï ps ( $ N a \ … fa AN ER) De bt an REL ae DE TA EN ber ts ph Rae KN Jaen el vh, EADS) ANS BN ï Auf A de KRS A4 E, nnee en vn vr RNR pende ol ep 4 rt ' y : $ e REE en on é À _ Fit NACHTVLINDERS vez #'Breede Gezin der: EERSTE BENDE, _ ili GS ad wer. Òel. el CA emt amen Aes a BRD B / 5) NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Seike eieren cie VIERDE STUK. SSSSSSSSSSESSSSSSSSSSSSS SST ZESDE VERHANDELING OVER DE A GP ETM BEN: De: Bei S van ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. De Vlinder uit de Kleine TWEE-STAART-RUPS, anders : De Kleine HERMELYN VLINDER. „Fab PE AE © olgens Belofte in de naaftvoorgaande of vyfde Verhandeling van dit Stuk, levere ik thans mynen geachtten Lezeren de ( Hiftorie en Afbeelding van de kleine Twee-Staart- Rups en JANB S den Vlinder, die'er uit voortkomt. Dit Infeét, ’twelk in der daad een der raarften van ons Geweft, of ten minften in de Omlanden van Amfterdam, en,‚myns wetens, door Niemand befchreeven, noch af- gebeeld is, heeft met het vorige, te weeten: met de groote T wee-Staart- Rups en den grooten Hermelyn- Vlinder, in Eigenfchap en Huishouding, zo veele Overeenkomft, dat ik in de opgemelde Verhandeling fchier alles reeds gemeld lrebbe, wat'er van te zeggen was; doch het volgende diend er nog bygevoegd te worden: 5. 2 De Eieren van den kleinen Hermelyn- Vlinder vind men in de Maand July aan de Willige Boomen met fmalle ‚als mede aan die met ruige Bla- deren, doch niet op de bovenfte, gelyk die van den grooten Hermelyn, maar altoos aan de onderfte Zyde der Bladeren, en wel nooit anders, dan enkeld. Ze zyn rond en kool-fwart, van onderen plat, en met deze Zyde aan ’t Blad gelymd, maar boven op bolrond ,doch geheel effen, of onge- figureerd, weshalven ik'er geen in ’t Groot , maar wel in de natuurlyke £ Grootte Tab. ZI. Fien: 85 NACHT-VLINDERS Groote een op Tab. VL by Fig. 1. afgebeeld hebbe. Naar Evenredigheid van den Vlinder zyn deze Eieren dermaaten groot, dat waarfchynlyk zulk een Wyfje niet meer dan 5o,of 6o derzelven by zich dragen kan, een gering Getal, in Vergelyking by dat van andere Vlinderen, welken eenige honderd Eieren leggen ; en even dit is wel buiten twyffel de Ooorzaak, waarom de kleine Hermelyn-Vlinders zeer raar zyn, en zelden gevon- den worden. ’T gebeurd wel, dat men verfcheidene Jaaren achter een na dit Infeêt en de Eieren van hetzelve vergeefsch zoekt, alsmede, dat, fchoon men een of meer dier Eitjes vind, de Rupsjes 'er echter niet uit- komen, welke Eieren dan zekerlyk onbevrucht zyn; doch in den Zomer van ’t Jaar 1755 vond ik verfcheidene van deze Rupsjes en twee zulke fwarte Eitjes op twee Bladeren; ik kende alstoen deze Eitjes nog niet, want ik hadze van te vooren nooit gezien, maar eenige Dagen dezelven bewaard hebbende werden de Rupsjes gekipt, en ziet, het waren, tot myne groote Blydfchap, kleine Twee-ftaartjes. Ik deed ze in een Glas en droeg Zerg „ dat ze geen Gebrek aan verfch Voedzel hadden, noch- tans werd ik op eenen Morgen gewaar, dat het eene Rupsje het andere had aangetaft en beide de Staartjes van hetzelve opgegeeten, ’t welk my niet weinig fpeet , en een kwaad Gevolg voorfpelde ; het verminkt Schep- zeltje fcheen wel op ’t oog geen’ Aandoening van zyn Verlies te hebben, vermits her vry-tierig en eenige Dagen in ’t Leven bleef, echter ftierf het nog voor de eerlte Vervelling. En De kleine Tweeftaart- Rups komt op dezelfde Wyze ter Wereld ge- Iyk de groote Tweeftaart, makende ook een rond Gaatje in tEi, waar- door ze naar buiten gaat; ze is alsdan insgelyks fwart, doch niet geheel en al, maar heeft op den Rug en aan ieder Staartje twee witte Vlakjes. ‚ By Fig. 2. vertoond zich zuik een jonggeboren Rupsje. Het Diertje ge. kipt en defzelfs Staartjes ftyf geworden zynde houd het dezelven meecft altoos in Beweeging en buigd ze zomtyds tot over ’t Hoofd heenen, gelyk „by Fig. 3. vermakende zich, zo het fchynd, dikwils met het uitfchieten en inhalen der roode Pyltjes, van welke zonderlinge Deelen ik in de voorgaande Verhandeling 4. 4. breedvoerig gefprooken hebbe. Zo tie- rig dit Rupsje in zyne eeríte Jeugdis, zo teder is het van Leven; niet zelden fterven deze Schepzelijes geheel onverwachts en zonder dat men er de Oorzaak van nagaan kan, twelk;k meer dan eens, en nog in ’ Voorjaar laat{tleeden ondervonden hebbe, want den 17 Mey van dit Jaar 1764 vond ik drie Eitjes, op drie byzondere Bladeren, zynde dit een onge- meen zeldzaam Geval , vermits hetgeheel buiten de Tyd was, gemerkt men anderzins dezelven niet eerder, dan in July vind, gelyk ik voorheen ge- meld hebbe, ik hield ze derhalven ook voor onbevruchtte Eieren alzoo ik het naauwelyks kon geloven , dat'er reeds zo vroeg in ’t Jaar kleine Hermelyn-Vlinders van beiderley Geflacht zouden gevlogen en elkander gevonden hebben ; ’t kan zyn, dacht ik, dater zulk een enkeld Wyfje geweeft is, twelk, geen Mannetje hebbende konnen ontmeeten, zich maar nis an daarna ftierf ook het derde. van't Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. VL 31 maar vroeg van de Eieren ontledigd heeft, gelyk ’t wel meer gebeurd, en waaruit gevolglyk niets te voorfchyn komt, echter bewaarde ik deze Eieren, om te zien, water van zoude worden, en by de Uitkomft bleek het, dat ze wel bevrucht waren, want na datik ze 15 Dagen had gehad, kwamen’er, tot myne groote Verwondering, de Rupsjes uit, en wel alle drie te gelyk op eenen Dag, het eerfte 's Morgens , het tweede omtrent den Mrddag, en het derde tegens den Avond; ze waren alle drie zeer tierig, en ik plaatsde ieder ten aliereerften in een byzonder Glas op een verfchWillige Boompje, doch myne Blydfchap daarover duurde niet lang, wart den volgenden Ochtend waren’er twee van dood, en eenige Dagen 8. 4: In den Staat van Rups leeft dit Infeét ruim vier Weeken en ‘verveld binnen die Tyd vier Maal, ge'yk de groote Tweeftaart-Rups , maar of het, zo als deze, ook die Eigenfchap heeft , van een helder Vocht zomtyds uit te fpuiten, heb ik tot nog toe niet waargenomen , ik twyffe- le er echter niet aan, en zoude het mogelyk ook ondervonden hebben, indien ik’'er eene Rups aan had willen wagen, met dezelve vooraan wat fterk te drukken, ’t geen ik niet wel konde doen , omdat deze Zoort hier te raar is. Met de Vervelling onzer Rups gaat het even eens toe als met die van de groote Tweeftaart- Rups, dat ze namelyk telkens het afgeftrookt Vel fchoon opëet, na de tweede Vervelling de twee vlees- fige Trosjes op ‘tHoofd verliesd, en in derzelver Plaats twee driekante Puntjes bekomt, welken ook na de derde Vervelling verdwynen; vervol- gens krygt ze boven op den Rug verfcheidene fraaye bonte Couleuren, en vertoond zich dan volwaffen zynde, als by Piz, 4. Haar zonderlinge ruftende Stand is dezelfde gelyk die van de Groote Twee-Staart, weshal- ven ik ze hier zodanig niet afgebeeld hebbe. ES De Tyd gekomen zynde, dat onze Rups in een Popje moet verande- ren, verlieft ze allengs hare Couleuren, en zoekt eene bekwaame Plaats aan ’t Willige Hout, om aldaar haar Neft, of Spinzel te veftigen, ’t welk ze in allen Deele op dezelfde Manier, gelyk de groote Tweeftaart-Rups, vervaardigt. Zomtyds is hetzelve zodanig bewerkt, en met de Opper- vlakte van *t Houteven gelyk gemaakt , dat men het daarvan in ’tgeheel niet kan onderfcheiden, doch veelal beeft het eene geringe Bultigheid, gelyk het zich ‘hier by Zig. 5 vertoond ; inwendig vind men het mede van dezelfde Hoedanigheid te zyn „als dat van de groote Twee-ftaart, te weeten: ongemeen digten glad. Het Popje zelfs is van Gedaante en Couleur als by Zig. 6. hebbende hetzelve aan den laatften Ring twee korteen breede of ftompe Punten , welken als een Overblyfzel van de twee Staarten der Rups aantemerken zyn. Het blyft den geheelen Winter overtot in den Zomer daaraanvolgende leggen, en gemeenlyk komt’er de Vlinder niet uit voor in ’t laatft van Juny. E39 {6 Fig. 4 Fig. s. Fig. 6. 32 NACHT-VLIND. van’ Tweede Gezinder EERSTE BENDE. Tab. V1. $. 6, In de derde en laatfte Gedaante verfchynd ons Infeêt „of liever de klei- ne Hermelyn Vlinder komt ter Wereld op dezelfde Manier, gelyk de groote Hermelyn, te weeten: na vooraf het Vlies van ’t Popje hebbende doen fplyten maakt hy in ’t Spinzel aan dien Kant, daar *tHoofden End van *t Popje legt, een kleine ronde Opening, en gaat door dezelve naar buitenzteffens klouterd hy onmiddelyk ook een weinig in de Hoogte , om in zodanig eene Situatie te komen, dat de Vlerken konnen hangen en zakken, of zich uitzetten en gevolglyk hare behoorlyke Styvigheid en Grootte erlangen , ’twelk dan ook binnen omtrent een half Uur gefchied. De Vlinder , als met een diepen Slaap bevangen, blyft op die Plaats flil zitten, tot dat het Avond word, alsdan ontwaakt hy en komt in eene zidderende Beweeging, eindelyk maakt hy Gebruik van zyne Vlerken, en gaat ter Vlugt, deels om Vermaak en Voedzel te zoeken, deels ook om meede Tot Luifter van den Nacht te ftrekken , Die niet altoos van Pracht ontbloot , Noch lufteloos, ons mag bedekken; Neen ! d'onbepaalde Magt befloot: Dat duizende dier ligt gewiekte Bontigbeeden Met Schaonbeid moeften ook den fombren Nacht bekleeden, En teffens ons doen zien met nederigst Ontzag Naar God den Stichter zelfs en Heer van Nacht en Dag. By Fig. 7, ziet men een Mannetje in dien Stand, wanneer het ruft, of et 7- loopt, doch in’ eerfte Geval verbergd het de Sprieten onder de Vler- Fig. 8. ken en legt ze zo dicht aan ’t Lyf, dat men ze niet zien kan, maar ik hebbe ze hier zodanig afgebeeld , gelyk ze de Vlinder, in Beweeging zyn- de, draagd, om dus het merkelyk Onderfcheid tuffchen dezelven en die van ’t Wyfje te konnen zien , en waarby men het eene van ’t andere duidelyk kan onderkennen. By Fig. 8. vertoond zich een vliegend Wyf- je. De Cierlykheid dezer Vlinderen blykt genoegzaam uit de Afbeel- ding, weshalven het overtollig zoude zyn, ’er verder eenig Gewag van te maken, alleen maar diend nog aangemerkt te worden , dat zomtyds de eene Vlinder wel wat fterker van Couleur valt, dan een ander, ’t welk onder deze zo wel, als onder alle andere Vlinderen plaats heeft. TE Be rara Dn at Ê we vaer OF ILLINOIS ( oe, Ek ke ei » Ne Krk wv AE TM 2 id taj rarr dr LAA 4 lie OÙ erarr eerd Co Ze ee) $ “ OQ, DCH DH 33 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Serik eee eieren VIERDE STUK. SSSSSSSSSSSSSSSSS SESSIES SIS SE ZEVENDE VERHANDELING OVER DE AG RE TEeWEEN DER S van °t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. De Vlinder het ROODE WEESKIND. Tab. VL. fe ze yf'Zoorten van Vlinderen zyn ’er bekend, aan welken de Liéf- P hebbers den Naam van Weeskinderen gegeeven hebben, te wee- JS K ten: (r) het Roode- (2) het Carmofyne- (3) het Bruine- of AMS Zwarte. (4) het Geele- en eindelyk (5) het Blaauwe- en meeftgeachte en grootfte Weeskind. Een van dezen, en wel het eer{tge- melde, of Roode Weeskind, zal het Onderwerp der tegenwoordige Ver- handeling zyn. Vermits de Couleuren der Onder-Vlerken van dezen Vlinder alleen uit Rood en Zwart beftaan; zo heeft hy zyne Benaming verkreegen van de Overeenkomtft dier Couleuren met die der Kleederen van de Burger-Wees- kinderen der Stad Amfterdam, welken half rood en half zwart zyn. En doordien de-overige vier Zoorten van Vlinderen met het Roode Wees- kind in Tekening, fchoon niet in Couleur ,-zeer na overeenkomen; zo worden ze insgelyks Weeskinderen genoemd. Dat echter deze Bena- ming van ons tegenwoordig Infeét maar inlandsch, ik wil zeggen, hier te Lande alleen maar gebruikelyk is, blykt uit de evengemelde Afleiding, want de Weezen in andere Landen juift niet in dezelfde Uniforme gekleed zynde, als onze Burger- Weeskinderen, zoude aldaar de Naam van Wees- kind geenszins op deze Vlinders toepaffelyk zyn. Gis De Willige-Boom ‚een der vruchtbaarfte aan Infeêten onder alle andere Boomen, verfchaft ook voor dit Infeét Voedzel en Woning, ik geloove piet, dat hetzelve, als Rups, ooit eenige andere Groente nuttigd. Lange heb ik ‘er na getracht, om de Eieren van’t Roode-Weeskind machtig te s ? wor- Tab. VIE Fis r. dig. 2. ad NACHT-.VLAENDERS worden „en achter de geheele Huishouding van hetzelve te komen, ’t weile. my eindelyk ook gelukt is, na vooraf veele vergeeffehe Moeite daarom- trent gedaan te hebben. In de Maand Juny van ’t Jaar 1762. vond myn Zoon 8 Rupfen van deze Zoort, welken reeds vry verre in Wasdom ge- vorderd waren, een of twee ftierven, maar de overigen bereikten hare. volle Grootte en veranderden tot Popjes nog in dezelfde Maand, het eene ging ook verlooren, doch vyf bleeven goed en leverden even zo veele volmaakte Vlinders „in de Maand July,uic. Deze alle waagden wy ’er aan, om ‚ware het mogelyk, de Eieren daarvan machtig te worden , door ze te laten paaren en vermits de Mannetjes en Wyfjes genoegzaam in ’t geheel niet van elkander konnen onderfcheiden worden , dewyl ze eenerley Sprie- ten en geenszins eenig byzonder Kenmerk hebben, het Lyf ook van bei- den even puntig na achteren toe eindigd ; zo waren wy genoodzaakt, om ze allen in eene groote en ruime Vlugt by elkander te plaatfen, giffende; dat daaronder ten minften wel een Wyfje zoude zyn, alzo de eene van de vyven grooter was, dan de overigen, en dien wy derhalven voor een Wyfíje hielden, ’t geen het ook in der daad was, gelyk by de Uitkomft bleek. Den 22 July deeden wy ze in de Vlugt, en onderhielden ze met Zuiker-Water, of iiever, met Water, waarin Zuiker opgeloft is, tot den 9. en 10. Auguft , en dus byna 3 Weeken in ’t Leven. ’s Nachts vlogen ze wakker in ’t rond, maar men kon in ’t geheel niet gewaar worden, dat ze paarden, of gepaard hadden, weshalven wy vaft ftelden, dat alle de gedaane Moeite vergeefsch was geweelt, en het fpeet ons-zeer, dat deze vyf fraaije Vlinders verloren gingen, want ze hadden zich deerlyk be- fehadigd en de Vlerken t'eenemaal aan Stukken gevlogen. Wy doorzoche- ten alle Dagen de Vlugt in Hoope, van ‘er eenige Eieren in te mogen ontmoeten, maar vonden 'er geene ; doch den 9. Aug. wederom daarmede bezig zynde ontdekten wy 19 enkeld gelegde Eitjes, en het Wyfje was- dood ;ik opende hetzelve en haalde 'er meer dan 180 Eieren uit, waarvan. ten minften de Helfte hunne volkomene Grootte hadden, dezen zuiverde ìk van de Slymerigheid met fehcon Water en deed ze byzonderlyk in eene Doos, om te zien, cf ‘er ook Rupsjes mogten uitkomen, maar ze ver- droogden alle, gelyk mede uit de 19 gelegde Eitjes geen een Rupsje te voorfchyn kwam ; dus bleek het, dat alle die Eieren onbevrucht waren, en gevolglyk de Vlinders niet gepaard hadden, Het Experiment was derhal- ven voor dit Maal vergeefsch gedaan, alleen had het daartoe gediend, dat ik nu de Eieren van dit lnfcét kende, en dezelven, zo wel in hunne na- tuurlyke Grootte by Liz. 1. op Tab. WIL als ook door ’t Mierofcoop ver- groot, by Fig. 2. kon afbeelden. Ze zyn zeer fraay gefigureerd en hunne Couleur gelykt volmaakt na die der Schorsfen van de Boomen, indien dan deze Eieren tusfchen derzelver Reeten gelegd worden, daar ik geenszins aan twyffele, zo is genoegzaam Niemand in Staat, om ze ooit in de Vry« « heid te vinden. Doch dit ter Zyde gefteld , was nu de Vraag: of men uit de Eieren van ’t Roode-Weeskind, indien ze bevrucht zyn, de Rupsjes nog in ’t zelfde Saifoen, dan eerft in 't Voorjaar kon verwachten, en of gevolglyk de Bieren den Winter over bleeven leggen? om dit te ontdek- ken, ke wan ’f Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Jab. VIL 35 ken, moeft men noodzaakelyk bevruchtte Eieren hebben, waartoe zich eok in ’t Jaar daaraanvolgende eene gewenschte Gelegenheid opdeed. Ze= ker voornaam Liefhebber, myn hooggeachtte Vriend, kogt van Iemand een’ levendigen Rooden-Weeskind-Vlinder „en deze was by Geluk niet al- leen een Wyfje, maar ook, gelyk naderhand bleek, in de Vryheid reeds - bevrucht geworden, her leide verfcheidene Eieren, deze bleven den Win- ter over leggen, en men was gedurende die T'yd nog in ’t onzekere, of de Eieren bevrucht waren, dan niet , maar in ’t Voorjaar kwamen daaruit de Rupsjes te voorfchyn. Dit was dan eigentlyk het Stuk,’t welk my tot hier toe aan de Hiftorie van dit Infeét nog had ontbroken, ik wift nu met Ze- kerheid, dat de Eieren van ’t Roode-Weeskind overwinteren, en dat de Rupsjes in’t Voorjaar gekipt worden. Eenige van deze Eieren werden: ons door opgemelden Heer ter Hand gefteld, waarvoor denzelven hier myne Dankbaarheid betuige. 5 se Ze In ’ laat{t vanMey kwamen dan de Rupsjes voor den- Dag, en vertoon= den zich toen van Grootte en Couleur gelyk by Fig. 3. zynde naar Even- Fig. 35- redigheid der Eitjes ongemeen lang, daarby zeer tenger en van Aanzien eveneens als Span- Rupsjes, of zogenaamde Takjes, gelyk ze ook in der daad met 12 Pootjes fpanden, fchoon men wel zien kon, dat ze 16 Pooten zonden krygen. In Ruft zynde zetteden ze zich in allerhânde Bogten , heb- bende zich zomtyds-geheel achter over gebogen ; ze waren anderzins zeer tierig en van een fnellen Gang. Nog jong zynde hielden ze geen zekere Ruft-Tyd, maar waren dikwils over Dag zo wel, als by Nacht, in Bewee- ging ; doch naar maate ze ouder werden , bleven ze over Dag meer in Rufte, - en gingen maar ’s Nachts aan ’t loopen, klouteren en eeten der Willige= Bladeren. Ze. vervelden 4 Maal, en wel binnen de Tyd van omtrent 3: Weeken, zo dat deze Rupfen een fchielyken Wasdom hebben. By ieder Vervelling aten ze het afgeftrookt Vel fchoon op. Het volle Gebruik der 16 Peoten kregen ze eerft recht na de derde Vervelling , als mede alle de Tekeningen en Gevlaktheid, die ze hebben , wanneer ze volwaflen zyn; maar na de eerfte en tweede Vervelling waren ze genoegzaam overal van een egaale licht- bruine Couleur. Tusfchen de derde en vierde, en wel voornamelyk na de vierde, of laatfte Vervelling zaten ze den geheelen Dag op eene Plaats onbeweeglyk {til en in de Lengte uitgeftrekt, ook zo plat daar aan gekleefd, dat het fcheen, als of ze ‘er opgeplakt waren. In deze Situatie vind men ze ook altoos in de Vryheid, want vermits men ze dan niet ’s Nachts, maar wel by Dag zoekt, zo ontmoet men ze niet an= ders, dan ruftende, en wel altoos aan de Stammen der Boomen ;ze neemen daar hare Ruftplaats gemeenlyk tuffchen de Reeten van de Schors, en dee wyl ze dan onbeweeglyk ftil zitten, daarenboven ook hare Couleur van die der Schors genoegzaam niet verfchild; zo kan men deze Rupfen zeer licht over ’t Hoofd zien, weshalven men dezelven met de grootfte Oplettend: heid moet opzoeken. Tegen het Einde van Juny zyn de meeften reeds vol- waflen. Zodanig eene Roode-Weeskind-Rups hebbe ik by Fig. 4. afgebeeld, Fig. 4 en wel eene der fterk{t gereekenden, want ze zyn wel allen eveneens, maar niet even fterk van Tekening, 82 $. 4 Fig. 5. Fig. 6, Fig. 7. 36 NACHT-VLIND. van’: Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tub. VIT, S. 4- Wanneer ze in Popjes zullen veranderen houden ze niet eenerley Manier van zich ín te fpinnen. Brengcherde Gelegenheid zo mede, dat ze eene Plaats konnen vinden ,daar ze zacht en los Hout ontmoeten, gelyk in de holle Wil- lige Boomen, zo knagen zy ’er eenige Spaandertjes af, en hechten ze door Draaden aan elkander, makende dus een los Spinzel in de Gedaante van een Zakje; doch zulk eene Gelegenheid niet hebbende fchikken ze zich naar de Omltandigheid der Plaatfe en behelpen zich wel met een Spinzel ‚dat uit en- kelde Draadjes beftaat; of ze hechten eenige afgevallene Bladeren, die ze op den Grond. vinden, aan elkander en plakken 'er zomtyds ook wel wat Aarde mede aan vaft; dus bereiden ze zich eene Verblyfplaats tot hare Verande- ring, welke gemeenlyk gefchied, na dat ze 5, of 6 Dagen in hare Spinzels hebben gelegen, en midlerwyl merklyk korter, doch teffens ook dikker ge- worden zyn. Eindelyk fplyt het Rupfen-Vel vanëen, en het Popje werkt ’er zich uit, zynde alsdan rosachtig ‚doch word eerlang van Couleur als by Figs. daar ik hetzelve ook in zyne eigentlyke Gedaante hebbe afgebeeld, het is. overal met zulk een dun blaauwachtig Schimmel bedekt, als dae der blaauwe Pruimen, ’c welk ook ten eerften door de Vingers afgeveegd word, als men het aangrypt. In den Staat van Popje blyft ons Infel gemeenlyk ruim vier Weeken, en men kan kort voor ’t Uictkomen der Vlinderen geene Verande- ring aan de Popies befpeuren , behalven alleen, dat zich dan hunne Ringen wat meer. uitgetten. 9. 5 Tegen het Einde van July, of in't Begin van Auguft komen de Roode- Weeskinder-Vlinders uit hunne Popjes te voorfchyn , zeer ongelyk in Grootte zo wel, als in Levendigheid der Couleuren; zommige zyn maar flaauw , an= deren in tegendeel zeer fterk geteekend,men vind ook zomtyds in de Teke- ning zelfs, wanneer men die van verfcheidene Vlinderen by elkander verge- Iyke, eenig, hoewel gering, Onderfcheid, fchoon men dit in den eerften Op- flag niet gewaar word. In den ruftenden Stand leggen ze de Vlerken niet daks- gewys aan ’t Lyf, gelyk anders de meefte Vlinders van dit Gezin en Bende doen, maar ze dragen dezelven genoegzaam geheel vlak , of flechts een klein weinig fchuin. Ín dien Stand zien wy by fig. 6. een Mannetje,’t welk hier met uitgeftrekte Spriecen afgebeeld is,om dezelven mer de Wyfjes Sprietente konnen vergelyken „en om te doen zien, dat ze van elkander niet verfchillens ze leggen anders, in Ruft zynde, de Sprieten dicht aan 't Lyf en verbergen ’er het grootfte Gedeelte van onder de Vlerken. By Fig.7. vertoond zich een vliegend Wyfje, welks Achterlyf even zo puntig toeloopt, als dat der Man- netjes, en vermits de Sprieten van beiden ook eveneens zyn , zo is er geen wezendlyk, noch zeker Kenmerk, waardoor men de Kunne dezer Vlinderen zoude konnen onderfcheiden, gelyk ik voorheen reeds hebbe gemeld; men moet zich derhalven in dezen flechts met Gisfingen behelpen , en de groote- ren voor Wyfjes , de kleineren in tegendeel voor Mannetjes houden „’t welk nochtans ook niet altoos vaft gaar, vermits niet alle Wyfjes even groot, poch alle Mannetjes even klein zyn. Ik hebbe hier tot de Afbeelding de grootften en fterkft geteekenden verkozen; zoude echter Iemand denken , dat ik het vliegend Wyfje alte groot had vertoond, zo diend hierop: dat men deze Vlinders wel zeer zelden zo groot vind, maar dat ik evenwel eenen in myne Verzameling bewaare, die net dezelfde Grootte heeft en eigentlyk degeene is, waarna ik de Afbeelding gemaakt hebbe. Gi x _ wer pe MS : EEMS Hip mn er p pd rig bre Eve pa pin ida càd4 shae bibs ah KE frs tr 8e 5 % E- 3 hd e- ks NACHT -VLINDERS vee # Tweede Gezin der: EERSTE BENDE. re Ô Ib, VZ DK | 37 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. dede eee rieel VIERDE STE UK SSSSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSSE ACHTSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van °t Tweede Gezin der EEersTE BENDE. De Vlinder de RIET-.VINK. Tab. VIII, beke oe fchraale Koft het Riet ook zy, nochtans is het niet geheel €, { ontbloot van gekorvene Dieren ; onder dezen komt voornamelyk ons tegenwoordig Infeêt in Aanmerking, en vermits hetzelve, als Rups,dit Voedzel met veel Graagte nuttigd ; zo word het in zyn’ laatften Levensftaat ‚of als Vlinder „de Riet-Vink genoemd. Men vind deze Rups ook wel, echter maar zelden, op fchraal rietachtig Gras , en ze kan met hetzelve gevoed en groot gebragt worden , doch op ’t Riet hoord ze eigentlyk te huis, vermits men ze meenigvuldiger op deze Groente, dan op ’t gemelde Gras ontmoet. En dewyl de Vlinder zyne Eieren aan ’t Riet, ook zomtyds aan ’t Gras, by Schooltjes legd ; zo forteerd dit Incét onder de gezelligen, fchoon men de Rupfen naderhand niet by Hoopen , maar hier en daar, hoewel niet zeer verre van elkander verftrooid vind. In onze Provincie, daar vry veel Riet groeid, is dit InfeCt niet zeer raar, doch in hoogere en droogere Landen, welken weinig van dit Gewas voortbrengen, word het zeldzaamer gevonden, en gevolglyk meer geacht. De Rups in dergelyke Landftrecken zich alleen maar met ’t opgemelde Gras moetende behelpen tierd ’er niet zo wel en dus vermeenigvuldigd zich dit Infet daar zo fterk niet, als hier te Lande, kan h $. 2 VI. Fig. 1. fe Teb os’ 28 N A CH T-A EN DE RK GS Sp. Ì De Eieren van hetzelve zyn byna zo groot als Pylítaart- Eieren , ze hebben geene zulke Byzonderheeden , die men alleen door ’t Microfcoop: zoude konnen gewaar worden , weshalven ik ze niet in *t Groot, maar wel zodanig hier by Fig. 1. op Tab. VIII, afgebeeld hebbe, gelyk ze zich aan’ bloote Oog vertoonen; rondom aan den Kant hebben zeeen groenachtigen Zoom en op de bovenfte Zyde een’ onregelmatigen vierkanten Omtrek, in welks Midden een Vlakje is ; nog ziet men aan *t eene End van ’t Eitje een koolzwart Stipje, zyade aldaar binnen in ’t Ei het Hoofd van ’t Rupsje geplaau{t, daar het ook de Opening maakt , waardoor het, gekipt wor- dende, naar buiten gaat. Op het Moment, dat het Vlinder - Wyfje de Eieren legd, zyn ze geheel groen, maar na Verloop van eenige Minuten komen de evengemelde ‘Frekken en Stipjes te voorfchyn , en de Grond- Couleur der Eitjes word dan groenachtig wit, gelyk ze zich hier by a. ver- toonen; doch eenen Dag, of langer, voor dat de Rupsjes gekipt worden, veranderd die Couleur en word eenigzins rosachtug, gelyk by 5. is aange- weezen. Aangaande de T'yd, hoe lange deze Eitjes leggen, eer de Rupsjes- ‘er uitkomen, kan men niets met Zekerheid melden, vermits zich dit naar de Gefteldheid van ’t Saifoen reguleerd , ik hebbe 'er gehad , die maar twaalf Dagen, en in een ander Jaar, die ruim vier en twintig Dagen gele- gen hadden, toen de Rupsjes gekipt werden. Zu'keen Rupsje ter Wereld ‚ komende vertoond zich dan als-by Lig. 2, zynde aan 't Hoofden- End naar Evenredigheid zeer dik, en overal met fyne Hairtjes bezet. Het eet, ftraks naar zyne Geboorte, den ledigen Dop van ’t Ei voor een Gedeelte op, en nuttigd vervolgens zyne gewoone Spyfe, nemelyk de Bladen van ’& Riet. De Groei gaat wat langzaam voort, vermits het overwinteren moet „ en dus zeer lange als Rups leefd; gemeenlyk verveld het een paar Maal voor den Winter, en wanneer het Riet in ’t Najaar begint te verwelken, houd de Rups op met eeten , zynde alsdan van Teekening , Couleur en g. Groote als by Fig. 3. in welke Hoedanigheid het Diertje vervolgens den geheelen Winter doorbrengd, zonder iets te nuttigen en genoegzaam als in Statu femimortuo, of als half dood , ten minften zo het fchynd ; gelyk ook veele van deze Rupfen, gedurende dien ‘Fyd, fterven en het Voorjaar niet bereiken ; coch de geenen’, die dezen harden Poft gelukkig doorgeftaan hebben en de verkwikkelyke Lente- Lucht wederom inä demen , gevolgiyk ook Gaften zyn mogen aan de algemeene Tafel , die de goedertieren: Vader dan voor alle zyne Schepzelen, als op nieuws „door de Natuur doed dekken en van Spyze voorzien, ik wil zeggen; die zich van het jonge Riet en Gras verza- den mogen, beginnen alsdan te herleven en merkelyker , dan van te voren, te groeijen. Maar eene andere Gevaar hangd haar nu nog boven *t Hoofd, en welken daardoor getroffen worden , gaan vaft en zeker verlooren. Deze Rupfen namelyk zyn in het naare Geval, dat ze doodelyk bemind worden door Wespen en Vliegen , welken hun Zaad ’er opleggen , waaruit vervolgens de Wespe- en Vliege-Wormpjes komen „die de Rups van binnen ledig eeten: en haar dus eenen langzaamen en allerpynlyk{ten Dood aandoen, welk eene Vriend. ed van ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE, 7uó. PIII. 39 Vriendfchap en Liefde ! Men kan het eene dus befimette Rups van buiten niet aanzien , ze draagd langen T'yd deze Vernielders in haaren Boefem , ze eet, drinkt, wandeld en flaapt, als andere gezonde Rupfen, doch op ’* laatft begint ze te kwynen en onder veelvuldige ttuipachtige Beweegingen langzaam te lterven. De evengemelde Wespe- en Vliege-Wormpjes zich: dan van de Ingewanden der Rups genoeg gevoed en hunne behoorlyke Grootte erlangd hebbende veranderen vervolgens in zogenaamde Tonnetjes , of liever Popjes, waaruit over eenigen T'yd wederom dezelfde Wespjes en Vliegen te voorfchyn komen , gelyk hunne Moeders waren „en die het verder niet beter , dan deze, maken „ gevolglyk dezelfde dodelykeV riendfchap met onze Rupfen onderhou- den. Doch laat ons nu eene gezonde Rups befchouwen , wanneer dezelve volwaflen is , vertoond ze zich a's by Fig: 4. Hierby diend aangemerkt te Fig. 4 worden, dat ik die op onze Plaat met zulk eene Grond- Couleur afgebeeld hebbe, gelyk men ze aan de meeften waarneemt, doch men vind. ’er ook veelen, wier Grond- Couleur geelachtig is. In Grootte, fchoon volwaflen zynde, verfchillen ze insgelyks merkelyk van elkander , weshalven ook naderhand de Vlinders, die ’er uit voortkomen, zeer ongelyk van Grootte zyn; dus gebeurd het niet zelden, dat men Wyfjes- Vlinders van deze Soort ziet, die niet grooter dan Mannetjes zyn. 5 & In de Maanden Juny en July vind men onze Rupfen volwaflen, en het js ook omtrent die T'yd, dat ze zich infpinnen, om in Popjes te veraude- ren. Ze maken haare Spinzels aan het Riet, zynde dezelven gemeenlyk van Gedaante en Couleur, gelyk zich hier een by Fig. 5. vertoond, Fig. sn De Manier, op welke de Rups het Spinzel uit haare eigene Zelf- ftandigheid vervaardigd, is in der Daad verwonderlyk en kan niet wel be- fchreeven worden; wil men daarvan een recht Begrip hebben, zo diend men zelfs een Aanfchouwer te zyn, geduurende dat het Diertje aan dien konftigen Bouw werkt; en ’t is zeker, dat lemand , zich daartoe verlee- digende, zyne Tyd, die hy ’er aan befteed, geenszins zal beklagen, want men word niet minder verluftigd , dan met Verwondering aangedaan , wan- neer men het Schepzeltje met zo veel Beleid en Overleg en volgens een baarblykelyk Inftinét ziet werken , insgelyks hoe wonderlyk hetzelve zyn Oogmerk in dien Bouw altoos bereikt, zonder te miflen, en, ’t geen aan- merkelyk is, dat het alles met den Mond alleen moet verrichten; zoude men niet moeten bekennen , dat het Dier in dezen de menfchelyke Be- kwaamheden oveftrof ? want wat voor Werk zouden wy toch wel, zonder Handen en Werktuigen , met den Mond alleen voor den Dag brengen? Dus men hier ook wel te recht, in Navolging van een der grootte Poëeten dezer Eeuw, het volgend Probleem mogt opperen : Men maak eens , kon bet mogelyk zyn, Den grootften Konftenaar zo klein Als eene Rups ; h2 Men 49 NACHT-VLIND.van't Twede Gezin der EERSTE BENDE. Tab: VII Men laat’ hem in ’t Bezit van zyn Verftand, Doch geev’, in Plaats van + Werktuig en de Hand, Hem maar alleen den Mond; En zie alsdan, Of hy zulk Konftwerk maken kan 2 De Rups in ’t bouwen van haar Neft of Spinzel, zo verre gevorderd zynde, dat het van buiten zyn’ vollen Beflag verkreegen heeft en zo dicht geworden is, dat men haar in ’t zelve niet meer zien kan, houd echter nog aan met werken van binnen, en bezorgd alles zo wel, dat ze zich eindelyk geruf(t kan nederleggen en haare Gedaantewifleling afwach- ten , zonder bevreesd te zyn voor uitwendige Aanvallen van Regen, Wind en Zonnefchyn, als welken geen vat op hetzelve konnen hebben, ten minften niet naar binnen indringen, zo valt en dicht is zulk een Spin- zel toegefteld. De Gedaantewifleling vervolgens gefchied en de Rups ia Fig. 6, een Popje veranderd zynde vertoond zich hetzelve als by Fig. 6. ’T is aanmerkelyk , dat het met ’t Hoofdenend altoos naar boven gekeerd legd , vermits het Spinzel aan dien Kant veel dunner en teerder bewerkt is, dan voor de Reft, om dat de Vlinder, geboren zynde , aldaar moet doorbreeken en naar buiten gaan. 54 Dit gefchied gemeenlyk in de Maand Auguft, ook wel vroeger, of laas Fig. 7. ter, na dat de Gefteldheid van ’t Saifoen zulks mede brengd. By Fig. 7. hebbe ik een ruftend Wyfje afgebeeld, De Vlinder heeft in dien Stand deze Byzonderheid, dat zyne Ondervlerken voor een groot Gedeelte aan de Zyde der Bovenvlerken vooruitfteeken. Een vliegend Mannetje ver- Fig. 8. toond zich by fig. 8. De Mannetjes zyn altoos van ongemeen breede Sprieten voorzien en daardoor, als mede door de Gedaante van ’t Ach- terlyf, zeer kenbaar van de Wyfjes onderfcheiden. Laatftelyk diend nog aangemerkt te worden, dat deze Vlinders in Couleur veel werfchillen ; men vind Mannetjes, die zo fterk van Couleur en Teekening zyn, als het- geen hier afgebeeld is, maar men heeft ‘er ook zeer bleeke en minder kleurige, dan het hier vertoonde Wyfje. Dezelfde Verfchillendheid vind ook Plaats onder de Wyfjes, doch dezen zyn nooit zo fterk van Couleur en Teekening, als de eerfigemelde Mannetjes. Eys e JA. ERR, bes eramar, Svenska, @: CL ad ver. Del, 6 feufnsit | BCD) & a NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD, BEI RE BB iekeeesieei ekeeeieeieieieieheiete ieiieieieiekeieiede VIE: RDE » SPN river oer SSSSSSSSSSSESSSSISSSISISSSKSESS NEGENDE VERHANDELING OVER DE NAC H T-VL IN DE RS Want Tweede Gezin der Errs TE BENDE. - “De Vlinder de ORION. Tab. IX. kT GOPIEn vind in Duitfchland „en mifTohien ook elders, eenen Vlinder ; \n die in den eerften Opflag met onzen tegenwoordigen Vlinder \ veele Overeenkomft heeft; wanneer men echter beiden naauw- keurig befchouwd, werfchillen ze nog al merklyk van elkan- der, deels in Grootte, deels in Hoedanigheid der zwarte Vlakken en gevolglyk in Tekening. Wylen de fchrandere en onvermoide Natuur-On= derzoeker de Heer Aug. Job. Rüfel heeft den eerftgemelden in ’t derde Deel zyner Zn/een Beluftigung pag. 238. befchreeven en op Zub. XXXIX. Fig. 4.afgebeeld, doch zyn Ed: had toen maar alleen den Vlinder, dus was hem de geheele Huishouding van dat Infeêt nog niet bekend. In Duitfchland noemd men dien Vlinder de Diana , zekerlyk volgens eene willekeurige Verkiezing , zonder eenige de minfte Aanleiding daartoe te vinden in de Hoedanigheid des Vlinders , gelyk de groote Linneus aan eene Menigte der Infeêten zulke willekeurige Naamen gegeeven heeft, want het is genoegzaam ondoenlyk, dat men voor ieder In{eét eenen Naam zoude kon« nen bedenken, die eenige Betrekking op de Eigenfchappen of Hoedanig- heeden van hetzelve had; daar legt ook eigentlyk niets aan geleegen, alzo de Benaamingen alleen maar dienen, om het eene Iníeét van het ande- re te onderfcheiden. Vermits ik nu aan onzen tegenwoordigen Vlinder, die, myns weetens, tot nog toe door Niemand befchreeven noch afgebeeld is, eenen Naam diene te geeven, en evenwel denzelven uit de ;Hoedanig- heid des Vlinders niet wel kan afleiden, zo zal ik, in Navolging van den | groo- 4e N ACH Tae VednlaN DE RS gtooten Linneus, naar Willekeur in dezen te werk gaan, en noeme der halven onzen Vlinder: den Orion, zynde dit de Naam van eene Perfonaadje „ die, volgens de beuzelachtige Vertellingen der oude Poëten, een bekwaam. Jager en getrouwe Medgezel van de Diana geweeft , en na zyn Overlyden in de Ry der Sterren verplaatftd is, weshalven dan de meergemeldé twee Vlinder-Soorten; wegens hunne onderlinge Overeenkomft, met deeze Naas men mogen beftempeld zyn, nochtans houd ieder Lief hebber de Vryheid, van dezelven na zyn Goedvinden te veranderen. S. 2. Onz tegenwoordig Infeét ontmoet men in den Rupfen-Staat op de Beuke- en Eeke Boomen, volgens myne Ondervinding, maar of het ook nog op andere Gewaffen zich onthoud, kan ik thans niet met Zekerheid melden. Het gebeurde in ’c Jaar 1764 den 1 July, dat myn Zoon op de geflechte Hoff(teede Kommerruft buicen Naarden, als toen nog voor een groot Gedeel- te in wezen zynde, aan eenen Beuke Boem een Blad ontdekte,’ welk aan de onderfte Zyde mert een Schooltje van 33 Eieren belegd was, welken geelachtig wie, fterk geribe en glanfend, en van Gedaante rond waren ;- Tul.IX. zyndê op de tegenwoordige Plaat IX, by Fig. r. in hunne natuurlyke Fig. mr Grootte afgebeeld. Onder een fterk vergrootend Microfcoop vertoonden Fig. 2. zezich als by Fig. 2. Deze Eieren waren ons toen nog onbekend, of lie- ver, wy wiften niet, wat Soort van Rupfen ’er uit voort zoude komen 5 doch onze Nieuwsgierigheid in dezen behoefde niet lange gerekt te worden; want den eden en gden July kon men reeds zien, dat de Rupsjes van bin- ‚pen in de Eieten aan derzelver Schil-begonnen te kaaawen en Opening te maken „ om ’er uit te konnen gaen. 5. 3 Den sden dito kwamen ze te voorfchyn; ze waren geheel wit en met , witte Hairtjes bezet, hebbende van eerft af aan het Gebruik van 16 Poote= Fig. 3. jes. By Fig. 3. hebbe ik op een Beuke Blad eenige derzelven in hunne na-- tuurlyke Grootte afgebeeld, Zo dra ze gekipt waren aaten ze de leedige Eier-Doppen op; vervolgens plaatftden wy deze jonge Koftgangers op een Takje van verfche Beuke-Bladen , welken zeaan de onderfte Zyde begonnen: af te grafen, waardoor de witte Couleur der Rupsjes van langzaamer hand verdween en in groen veranderde, doch niet geheel en al, want op ieder Lid bleef een wic Ringetje , ’t welk uit ronde Knopjes of Heuveltjes beftond.: Wannneer de Rupsjes aan t eeten zouden gaan, vergaderden ze zich by elkander op eene Plek en graasden het vleefchachtige van de Bladen fchoon: af, verzadigd zynde gingen ze weder uit elkander. Deze Manier onder- hielden ze zo lange, dat ze drie Maal verveld en dus zo oud geworden waren , dar ze door dit zagte Voedzelalleen niet konden beftaan. Deng July zyn ze voor de eerfte Maal verveld, en waren toen wederom wit en ge- ringd, ze aaten kort daarna het afgeftrookt Vel op, gelyk ze in ’t Vervolg by ieder Vervelling deeden. Na dit Ontbyt gingen ze aan ’t grafen en wer- den groen, doeh de Ringetjes bleven wit of eenigzins geelachtig. Den r dito vervelden ze voorde tweede Maal,en na een weinig gegeeten te hebben waren ze eveneens „als na de eerfte Vervelling; eenige Dagen daarna werden zommige def“ witte Knopjes, waaruit de Ringetjes beftonden , oranjekleu- rig. Den 18 dito gefchiedde de derde Vervelling, waarna ze zich vertoon- Fig. 4. den alsby Fig. 4. Van toen af aan graasden ze niet meer, maar a pe aten “ éán’ Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. IX. a Gaten in de Bladen; de kringswys geplaatftde Knopjes werden hoog oranje- kleurig. Den 23 July vervelden ze voor de vierde Maal, en den 29 dito voor de vyfde en laatfte Maal, en verfchilden, na Verloop van een Paar Dagen , ten eenemaale en zodanig in Tekening en Couleur ván die ze te voren en in den Beginne hadden, dat ze nu geheel andere Rupfen fcheenen te zyn, gelyk uit de Afbeelding der volwaflene Rups by Fig. 5. blykt, Fig. sa $. 4. „Vermits wy deze Soort van Rupfen nog nooit hadden gehad err gevolglyk niet wiften, op wat Manier ze haare eeríte Gedaantewilfeling, of Verande- ring in Popjes zouden ondergaan, of ze zich namelyk tuflchen de Bladen zouden infpinpen, dan of ze in de Aarde, of ook in ’t Hout zouden gaan, om aldaar in Popjes te veranderen; zo gaven wy haar Gelegenheid tot alle deze drie gemelde Manieren van Verandering, en den 8 Aug: en volgende Dagen werden wy gewaar, dat ze in 'c Hout, te weeten in verouderd en: eenigzins vergaan Hout, als hiertoe bekwaamft zynde, en van welke Soort wy ook altoos in dit Geval de Rupfen voorzien, begonnen Gaten te maken en zich daar in te fpinoen. Doch eer dit gefchiedde , Kwam ’er de Sterfte onder, waardoor wy ten minften de Helft der Rupfen verloren. De overigen fponnen zich in, en ‘deden ons hopen, dat wy de Vlinders ’er uit zouden bekomen, doch onze Hope werd verydeld, wy zagen de Vlin- ders van Tyd tot Tyd te gemoed, maar daar kwam niets te voorfchyn, des wy eindelyk door Nieuwsgierigheid aangezet verfcheidene Spinzels open= den en-bevonden, dat binnen dezelven eenige Rupfen als Rups geftorven , anderen wel Popjes-geworden , doch als zodanigen verdroogd waren ; naauw” elyks fchoten ‘er een Paar Popjes over, die nog fcheenen gezond te zyn, welken wy ook in-hunne Spinzels-zorgvuldig bewaarden , ze bleven echter een geheel Jaar en gevolglyk lange over de Tyd leggen, dus onze Hope op de Vlinders verdween, tot dat eindelyk na Verloop van twee Jaaren on- verwachts een Vlinder te voorfchyn kwam, doch eenigzins gebrekkelyk. Dit was dan de geheele Overwinft van deze Teeld. Midlerwyl had ik een Pope je afgetekend, ’t welk zich van-Gedaante en Couleur vertoond alsby Zig. o, Fig. 61 4 Ss. Na deeze nrislukte Qüeekery was ik buiten ftaat gefteld, var onz Infet in zyne laatfte Gedaantt ‚of als Vlinder, aftebeelden. Doch een voornaam Eief hebber, had het Jaar te vooren twee Rupfen van deze Soort op de Ee- ke gevonden, welken ook geregeld en naar wenfch in Popjes veranderden; het was by Geluk een Paar, of Mannetje en Wyfje. Zyn Wel Edel. had de Goedheid, van my dezelven ter Afbeelding te leenen ; dienvolgens ver- toonen ze zich beiden hier op onze Plaat, de eene als-ruftende by Fig, 7. Fig. 7: zynde dit het Mannetje, en de andere, of het Wyfje, als vliegende by ‘Fig. 8. Het Onderfcheid tuffchen beiden beftaat alleen daarin „ dat het Fig. & Achterlyf van ’t Mannetje veel tengerder is, dan dat van’: Wyfje. De Sprieten van beiden zyn genoegzaam even eens, gelyk uit de Afbeelding blykt. De Tekening dezer Vlinderen is doorgaans dezelfde, maar in Le- vendigheid der groene Couleur verfchillen ze merklyk van elkander, de- zelve is by zommigen zeer fterk, en by anderen veel bleeker, Wy hebben: naderhand dit Infeét niet meer verpomen, en ik gisfe, dat hetzelve door het nedervellen der zwaare Beuke Boomen op de reeds gemelde Hofftede, voor het meerder Deel , zo niet ten eenemaale, daaromftreeks uitgeroeid is; gelyk het wel meer gebeurd, dat mer de een en andere Soort van Infec- 12 ten: «4 NACHT-VLIND. van't Tweede Gezin der EERST. BEND. Tab, IX. ten eenige Jaaren achter een in * geheel niet gewaar word, echter na Vere loop van Tyd dezelve wederom ontmoet. Dus zag men, by Voorbeeld, in’t Jaar 1751, de weergaloofe zogenaamde Diftelvink-Vlinders omtrent Amfterdam in overvloed en men kon derzelver Rupfen by Meenigte beko- men; naderhand verliepen ’'er wel 5 of 6 Jaaren, dat men ze niet meer ver- nam, tot ik eindelyk buiten Haarlem 4 Rupfen vond, maar zederd dien Tyd, en dusín langer dan tien Jaaren, hebbe ik, noch andere Liefhebbers van myne Kennisfen, dic Infeét, ten minften in deze Landsdouwe niet, vernomen. De Oorzaak is zeer natuurlyk en gemakkelyk na te gaan. In’ gemelde Jaar 1751,en voorheen, was de Wal van onze Stad Amfterdam, en wel inzonderheid by zogenaamde Blaauw Hoofd, insgelyks de hooge Dyk buiten de Muider- Poort zeer fterk met brande Netelen en Diftelen bezet, die ’er ongemeen weeldrig groeyende veele Infeêten aan zich lokten, en deze meenden miffchien hier in hunne Elifeifche-Veldengekomente zyn; het was ook daar ter Plaatfe, dat men de Rupfen der gemelde Diftelvinken zo menigvuldig op de Diftelen vond. Maar ziet! deze Nemora InjeEtorum , of Luft-Bosfchadien der Infeêten , vervielen nog in ’t zelfde, of in ’ volgende Jaar, onder het indiscrete Gezag der wreede Seisfe , die , onverfchillig omtrent de Schoonheden zo wel, als de onbevallige Voorwerpen , hier ee- ne yffelyke Verwoelting aanrechtede en alles met den Grond gelyk maakte, Honderden van fraaye Infeéten werden daardoor vernield , eenige wei- nige zyn echter dien fatalen Ondergang ontkomen, gelyk men wel denken kan. „, Vaart wel! hebben deze by hun Vertrek uitgeroepen, Vaart wel, », gy Verachters van waare en wezendlyke Cieraaden der Natuur; ver- „, maakt U maar met uwe levenloofe geele en witte Aarde; wy zullen ge- »» ruftere Verblyfplaatfen zoeken en ’er onze Coloniën in Veiligheid plan- >, ten, mogelyk zal men ons daar niet onverfchillig behandelen, maar on- >, ze Schoonheden bewonderen en onzen grooten Schepper daarover ver- „, heerlyken. Weet echter, gy Verftoorders onzer bekoorlyke Zitplaat- 5» fen, dat wy niet zonder Smert en Leedweefen de Omlanden eener Stad 2, moeten verlaaten, waarin zich, buiten U, ook veele rechtfchapene Bee > fchouwers der Wonderen Gods bevinden , en die gevolglyk alle Achting », voor ons hebben, fchoon ze ons doorgaans met een doodelyken Prikkel », verwelkommen, ’t welk wy hun echter niet kwalyk neemen, vermits s, ZV ons op geene andere Wyze in wezen konnen doen blyven en tot den „, Dienft hunner Cabinetten bevorderen. Van deze onze Beguftigers moe- >, ten wy nog, maar konnen niet, dan met betraande Oogen, Affcheid „, neemen. Ach gy brave Hoogfchatters onzer Schoonheden! gy zyt be- » droefd over onz Vertrek, en wy beweenen het Gemis uwer Vriend- », fchap; intusfchen zyn wy elendigen onfchuldig aan dezen Ramp, en gy »> zult onz Gedrag rechtvaardigen „dat wy, om niet ten eenemaale vernield > temogen worden, van U vlieden; wy roepen U nog met afgebrokene „, Woorden toe: vaart wel,en laat nimmer de Geheugenisfe onzer Vriend- „, fchap uitgewifcht worden! In ’ zelfde Geval bevind zich ook onze tegenwoordige Vlinder- Soort, en mogelyk is derzelver Affcheid even teerharcig geweeft, doch wy hebben haar laatfte Vaar wel, wegens de Afgelegenheid der Plaatfe, niet kon- nen hooren. Of nu de Nazaaten dezer Vluchtelingen het ysfelyk Nood- lot derzelven eindelyK zullen vergeeten en zich wederom in onz Gewett egeeven, dat zal de Tyd moeten leeren. ae FEEL IX SAALE LOE dy - TCM De B 45 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. eee Bee Bei eae iet ie ekeeieienieieteie eteieie iendeienie ieniielekeieleieiekeiee Vlnr BDB NS A EK sssssssssssssssssssssssssEs TIENDE VERHANDELING OVER DE NACH T-VLINDERS, van ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE, De NACHT-PAAUW-.O0OG. Tab. X. XI. RE te Bett nder onze Nederlandfche Infeéten is buiten tegenfpraak NW het tegenwoordig Voorwerp mede een der fraayften, / piet alleen in zynen laatften ftaat als Vlinder, maar ook \ in deszelfs eerften ftaat te weeten als Rups. Wat den 2 Naams oorfprong betreft, deze is gemaklyk aftelyden, RS teweeten uit de vier Vlakken der Vlerken, alsom welke - reeden de twee reeds befchreevenen, namentlyk de Paauw - Oog - Pyl. Vlinder en Dag Paauw-Oog-Vlinder, ook deze Naamen by den Lief- hebberen verkregen hebben , om nu eevenwel deezen Vlinder niet te verwarren wegens den Naam met de gemelde twee andere foorten , welken ook den Naam van Paauw-Oog dragen, zo noemt men dezen ter betere onderfcheiding Nacht Paauw-Oog, terwyl de anderen, ge- lyk reeds gezegd is, af re en Dag Paauw - Oog Te EN * 4é NACHT-VLINDERS S. 2 Door de vriendelykheid van eenen zekeren Liefhebber, wiens gene- gendheid my altoos van waarde is, ben ik het eerft machtig geworden de Eiëren van deze foort; zyn Edele namentlyk had de goedheid my een paar Vlinders, Mannetje en Wyfje zynde , te verëeren ; dezen zettede ik by elkander om te paaren, ’t welk zy ook deeden; en ziet het was tuffchen den 8 en 9 May, dat het Wyfje 94 Eiëren gelegd hadde en vervolgens nog meer, uit welke eerft gelegde Eiëren den 27 der gemelde Maand de jonge Rupsjes kwamen, komende uit de later gelegde Eiëren ook de Rupsjes eenige dagen naderhand te voorfchyn, Tab.X.op Tab. X. by fig. 1. hebbe ik twee Hoopjes Eiëren afgebeeld, het Fig. 1. eene blaauwachtig en het andere naar ’t bruine trekkende, welke laat- Fig. 2, Fig. 3. fte koleur zy verkrygen niet lang voor het uitkoomen der Rupsjes; wanneer men deeze Eiëren vergelykt met de afbeelding die ’er de Heer Rüfel van gegeeven heeft in zyn 1“ Deel, in de tweede Clasfe der Nacht- Vlinders Tab. V. fig. r5. zal men een merkelyk onderfcheid gewaar worden; en ’t komt my voor, dat men dien Heer of verkeerde Eiëren heeft ter hand gefteld, of dat zyn Ed. door vergisfing, Eiëren van eenen anderen Vlinder zynde, heeft afgeteekend, in meening dat dezelven van dezen Vlinder waaren. {. 3. By fig. 2. ziet men een paar jonge eerft uit het Ei gekoomene Rupsjes, zynde haare koleur tot aan de eerfte vervelling zwart, doch zo dra deeze eerfte vervelling gefchied was, waren de Hoofdjes geel , maar werden kort daarna zwart, gelyk ook de Rupsjes zelfs nog na deeze vervelling zwart bleeven, behalven dat de knopjes nu een geele koleur hadden en zich veel zichtbaarder vertoonden, ’t welk men ook reeds kort voor de vervelling waarnam, zodat ’er na de eerfte vervel- ing, geen merkelyk onderfcheid in koleur en hoedanigheid aan deeze Rupsjes te vinden was ; echter hebbe ik by Fig. 3. een Rupsje, de eerftemaal verveld zynde afgeteekend; deeze eerfte vervelling gefchiede den r2 Juny. Men kan deeze foort Rupfen niet in allen deele onder de Gezelligen, ook niet volkoomen onder de Eenzaamen reekenen, de- wyl het Wyfje haare Eiëren niet enkeld, maar hy Schoolen van twin- tig of dertig ftuks by elkander legd, dus hierin gelyk zynde aan de gezellige foorten; de Rupsjes daarentegen houden zich niet by elkan- der, maar verfpreiden zich ten eerften op het Boom- of Heefter Ge- wasch, waarop zy als Eiëren gelegd waren, dus hierin overëenkomen- de met de Eenfaamen; den 22 Juny vervelden zy ten tweedenmaale, doch voor deeze tweede vervelling , waren de Ringetjes meest geel geworden en de knopjes daar op zwart, doch na de vervelling ‘waren ze geheel geel, en in de tusfchenfpaatsjes fmalle zwarte ftreepen , de knop- EN ee cot er ait dd @z rbi. ÒerÂAs D Van’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tul.X. XL 47 knopjes zwart met gryze hairen, en de Hoofdjes,te vooren zwart ge- weeft zynde, waren nu gefigureerd geworden. By Fig. 4, ziet men Fig. 4. een dergelyk Rupsje, tweemaal verveld zynde, afgebeeld; den 27 der- zelver Maand, das maar 5 dagen naar de tweede vervelling , gefchies de zulks voor de derdemaal; de knopjes waren nu op zommigen wit, op anderen geel, en nog op anderen vleefchkoleurig of rosachtig ; zom- migen hadden nu zwarte Banden over de Ringen, en op deeze Ban- den zaten bovengenoemde Knopjes. De 5t° Fig. hebbe ik geteekend Fig. s. naar eene- Rups, welke reeds driemaal verveld was. In ’t begin van July vervelden ze voor de vierde en laatítemaal , vertoonende zich daarna als by Fig. 6 en 7. welke laatfte Fig. tegelyk ook eene geheel vol- Fig.6.7. wasfene Rups verbeeld; na deeze vierde vervelling waren de lucht- gaatjes Oranjekoleurig of byna rood, de grondkoleur fchoon groen over het geheele Dier, het Hoofd en Pooten daar onder begreepens, behalven de voorfte 6 fpitze Pooten of Klaauwen, welken bruin wa ren, de meeften hadden zwarte Banden over de Ringen; de Knopjes daarentegen waren op zommigen geel , anderen rood , nog anderen paarfch. Wat het voedzel dezer Rupfen betreft, zo beftaat hetzelve myns weetens uit geene andere Gewasfchen dan uit Heide, als waarop ik niet alleen twee Schoolen Eiëren gevonden hebbe , maar zelfs ook op eenen dag 26 Rupfen van onderfcheide groote en ouderdom, ins- gelyks zyn voor hun de Eeke en Willige Bladen, ook een alleraange- naamft voedzel, op het eerftgemelde vind men de Rupfen ook wel, en ik twyffele byna niet, of de Vlinders zullen hunne Eiëren op de Eeke Boomen ook wel leggen , doch op het laatfte hebbe ik ze nim- mer gevonden, hoewel gelyk gezegd, de Bladen voor hun een aller fmaakelyk{t voedzel zyn, en welken hun ook zeer wel bekoomen. 5. 4. De infpinning dezer Rupfen gefchiede van de geenen, welken het vroegst volwasfen waren, in ’t midden der Maand July, verkiezende daartoe onderfcheidene geleegendheeden uit, zommigen deeden hetzelve in eenen Hoek van de Vlugt, in welken ik hun hadde groot gefokt, anderen integendeel begaaven zich tusfchen de Takjes der Heide, wel- ker Blaadjes , zy. afgevreeten hadden, zynde een dergelyk Spinzel af- geteekend op Tab. XI. by Fig. 8. Verwonderlyk heeft de Almach-Tab.IX tige het vermoogen van dit Dier gemaakt, in het vervaardigen van des- Fig. 8° zelfs Spinzel of Winter verblyf , want dit is door de Rups aan het boven- einde zodanig toegefteld , dat hetzelve door den uit zyne Pop komen- den Vlinder, van binnen naar buiten kan opengeftooten worden , en de Vlinder ‘er uit zynde, fluit het zich door zyne veerkragt van zelfs wederom toe en wel zodanig, dat men byna niet zien kan dat de Vlinder ‘er uinjs, zynde dit door den Heer Rüfel, zeer omftandig k 2 be= 48 NACHT-VLINDERS. befchreeven (*). Eene zich dus ingefponnene Rups, veranderd in hetzelve 5 of 6 dagen naar de vervaardiging van het Spinzel in eene ‘donker bruine Pop, afgebeeld by Fig. 9. de Maanden July en Augus- tus zyn het in welken deeze Rupfen in Poppen veranderen, in wel- ken derden ftaat, dit InfeCt alsdan den geheelen volgenden Winter overleggen blyft, zonder het allerminfte voedfel te nuttigen, en niet voor in de daar aanvolgende Maanden April of May, al naar dat het Voorjaar min of meerder gunftig in warmte is, komen de Vlinders of vroeger of laater uit hunne befwachteling te voorfchyn. Eens is het my gebeurd, doch dit wykt van de algemeene orde af , dat eene Pop van deeze zelfde foort, niet alleen den eerften Winter over leg- gen bleef , maar ook nog den geheelen volgende Zomer en Winter , komende eerft het tweede Voorjaar naar deszelfs verandering de Vlin- der uit, hebbende dus ruim 86 Weeken in den ftaat van Pop doorge- bragt, daar anders de duuring der Poppen maar 36 weeken of daar omtrent is. 5. 5. Figo. By Fig. zo. ziet men eenen Mannetjes Vlinder afgebeeld, en Fig.1r1.Fig. 1 vertoond een Wyfje, de eerftgemelden zyn van deeze foort ongemeen veel fterker en fpreekender van koleur, daarentegen merke- Iyk veel klynder dan de Wyfjes, dit vind wel is.waar, by meeft alle Vlinder foorten plaats, evenwel is het onderfcheid van groote en van koleur by deeze foort meer als gemeen verfchillende. Dat deeze Vlin- ders beïden , zo wel Mannetje als Wyfje, onder de fraaiften van ons Land meede behooren , zal zekerlyk wel ieder Liefhebber geredelyk toeftaan. (*) Röfel Infeêten Beluftigung, 1ter Theil, Nacht. Vögel, 2e Clasíe. No, IV. pag. 30. ME Pe Ë Av Erk Tl AA 4, TA í | bi, , Jar N k pe TUN i4 hel srad ï ld ET dd MEA Ld $ ars aa (lm RUL LVC dee engin rg HERERREREENE SPEC NT NE | En: ee melde ie { Eel ws! EMAT Dn E « LE f KA dn EN à zee sortie hp jn Aesha 1 thee sad aat rlr Ng re enten en HE andre 1 \ v MAS B NACHTVLINDERS oe %'Eveede Gezinder EERSTE BENDE. | En TÔ. X7. CX 5 4 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Bentan deine beide eee VIERDE STE U 1 ssosssssssrsssrsÏssse ser TWAALEDE VERHANDELING. OVER DE. NACH T-V LINDERS, wan ’t Tweede Gezin der EEers Tr BENDE, De KAMEELTJES-VLINDER. Tab. II $. rn hed „nder de Rupfen welken in het !uiterlyk voorkomen eene vreemde Gedaante hebben, verdiend zeekerlyk het tee- 7 hp genwoordig Voorwerp mede wel inzonderheid eene JPN plaats, het is ook om die reedenen dat men aan dit In- ESD felt of deze Rups, den Naam van Kameeltje, Dromeda- SERA risje of Draakje gegeeven heeft ‚ om deszelfs aanmerke- Iyke twee Bulten die deze Rups op den Rug heeft, en welken al vry veel overeenkomst hebben in gedaante, met die der groote Viervoetige Dieren welken onder den zo eeven genoemden Naam van- Dromedaris of Kameel algemeen bekend zyn. hee | {2 50 N ACH TV LAND EMS €. 2, De Fiëren van dit Infeët waarvan een afgebeeld is by Fig: 1. hebbe ik: altoos enkeld nimmer by Schoolen of meer dan een by elkander gevon- den, weshalven deze Rupfen ook onder de Eenzaamen behooren geteld: te worden, onder het Microscoop gezien, hebbe aan deze Eiëren geene zonderlinge Teekening of gefigureerdheid ontdekt, weshalven het ook overtollig zoude geweest zyn, eene vergroote Afbeelding ’er van ge- maakt te hebben. Of de Moeder Vlinders haare Eiëren ook nog op an- dere Planten leggen dan alleen op de Bladen der Willige Boomen, kan ik piet met zeekerheid bepaalen , dit is waar, dat ik dezelven nooyt op an- dere Bladen gevonden hebbe dan de zo eevengemeldde Willigen en wel al- toos aan derzelver Onderzyde, doch eens vond ik twee byna volwasfene Rupfen op eenen Elfe Boom, met welker Bladen ik ze ook nog eenigen Tyd gevoed hebbe, doch tot de volkoomene Gedaantewisfeling zyn de- zen niet gevorderd, dewyl dezelven ftierven voor dat zy de Verandering bereikten, of dezen nu reeds door de Moeder Vlinder als Eiëren op. deze foort van Bladen gelegd waaren , dan of Zy als Rupfen van Willige Boomen af gekroopen, en zich op de Elfen begeeven hadden, zulks is. my onbewust. Fig: 1. 5 3 Het was den 20 May, dat ik op twee verfchillende Willige Bladen op: iedereen Eitje vond, hoewel eene nette Tyds bepaaling kier in geeneirdee- le altoos plaats vind , wyl dit merkelyk verfchillen kan het eene Jaar by het andere, door dien eene vroege of laatere Voorjaars warmte, hier: ongemeen veel toe bydraagd , en de uitkooming der Vlinders van ’t voorgaande Jaar, welken deze Eiëren leggen moeten, zo wel als de uit— kooming der Rupsjes uit de door Hun gelegde Eiëren, veel vervroegen of vertraagen kan; uit bovengemeldde gevondene twee Eiëren, welken blaauwachtig doch meest wit waaren, kwaamen den 24 derzelver maand: de jonge Rupsjes te voorfchyn, makende by het uitkoomen, in Hunne Riër Schaaltjes een Driekant Gaatje, alwaar zy doorkroopen, blyvende voor ’t overige de Eiër Dop ongefchonden, het teegendeel vind daarene teegen wel by de meesten plaats, als eetende Hunne Eiër Schaalen door- gaands fchoon op» of zo er al iets overblyft, is zulks maar zeer gering. Daags voor het uitkoomen der Rupsjes kreegen de Eitjes boven op in ’t midden een donkeren Vlak, verliezende voor ’t overige Haare witte kleur, wordende dezeiven graauwachtig, Het Rupsje uit een derzelven uitgekoomen zynde, had behalven het Hoofd ’t welk zwart was , voor de rest ecne graauwe kleur, het maakte ook ten eersten gebruik van zyne 16. Pootjes, ’'t welk anders veelen van dit Tweede Gezin der Eerste Bende niet doen, als welken doorgaands loopende zich vertoonen Span- Fig: 2. Rupfin te zyn, of fchoon zulks inderdaad zo nietis, by Fig: 2. hebbe van ’s Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tab. XIL. st ik afgebeeld een eerst uit het Ei gekoomen Rupsje, en Fig: 3 vertoond F2. 3, hetzelve een wynig grooter , zynde reeds eenmaal verveld , naar deze Verveling, maakte het Rupsje nog gebruik van alle zyne zestien Poot- jes, doch voôr de tweede maal verveld zynde, maakte het genoegzaam tot aan deszelfs Verandering in eene Pop toe, geen gebruik meer van het achterste paar Pooten, wordende dezelven ook inplaats van by meest alle andere Rupfen de grootsten van allen te zyn, by deze foort merke- lyk klynder als het daar aan volgende paar ftompe Buik- Pooten, zynde dezen in ’t vervolg by dit Infeêt de grootsten van allen, aanmerkelyk is took, dat men deze Rupfen Hun Achtereinde meest altoos zal overein= de zien houden, eeven als of ‘er in *t geheel geene Pooten tot eenig ge- bruik bekwaam zich aan bevonden, #ig: 4. vertoond deze Rups twee Fig. 4 maal verveld zynde, aan dewelke men reeds duidelyk kan zien: de twee Knobbeltjes of Bulten op den Rug, doch die ook reeds aan Fig: g,Fig. 3 zichtbaar waaren, en waar naar deze Rups den Naam die men aan dezel- ve gegeeven heeft draagd, deze Vervelling voor de tweedemaal, ge- fehied doorgaands omtrent in ’t midden van Juny. Eene byzondere ki- genfchap vind ook nog by deze Rupfen jong zynde plaats, teweeten : wanneer een dergelyk jong Rupsje, zich aangeraakt voeld, of eene Be- weeging merkt aantekoomen, begind hetzelve terflond met zyn Kop en gedeelte van ’t Voorlyf, ongemeen fterk te fehudden en zich te bewee- gen, zodanig dat men 'er byna om zo te fpreeken geen Oog op houden. kan, waarfchynlyk om daar door als ’t ware den vermeenden aannaderen- en Vyand eenen Schrik aantejaagen en te doen vlugten. Eenige Da- gen naar deze tweede Vervelling verloopen zynde, en de Rups intus- fehen in groote toegenoomen hebbende, waardoor het Vel alsdan wede- rom te klyn geworden is , moet Zy voor de derdemaal van Huid veran- deren ’t welk dan ook gefchied als te vooren, tewecten: de Rups ver- kiest eene Plaats op een Blad, of Takje, deze gevonden: hebbende „ maakt Zy aldaar een geheel fyn Spinzel , dicht op die Plaats van het Takje, of Blad, welke Zy verkoozen heeft, in dit vervaardigde Spin- zel, zet Zy de teedere Haakjes van Haare Pooten ter deeg vast, op dat by de afftrooping van het oude Vel, hetzelve door middel der vastheg- ting van de Klaauwtjes in het gemaakte Spinzel, zulks blyve zitten, en de Rups uit het oude Vel konne uitkruipen, ’t welk niet zoude gefchie- den kunnen, ten ware de oude Huid niet vastgehouden wierde „ eenige Dagen aldus geheel ftil gezeeten hebbende, fplyt het meergenoemde oude Vel booven op den Rug naar vooren toe van cen‚en de Rups. kruipt er vervolgens langzaam uit, zynde alsdan voorzien. van eene in alle deszelfs Deelen geheele nieuwe Huid, welke by zommige Soorten in: de een of andere Vervelling, zeer veel verfchild in kleur en Teekening; van de oude Huid, doch in dit Soort van Rupzen, en by deze derde Vervelling nier onderfchyden is van de voorgaande, gelyk zulks blykt pj. uitde st Fig: van deze Tab: XII. de meeste gladde Rupfen, gezond Tab. zynde „ laaten zich Haare afgeftroopte rip Huid, teneersten na de Ver- X/1/. . 2 vel, x 52 NACHT- VLIN DERS van 4 Tweede Gezin der EERSTE eaz. velling, tot Spyze dienen, eetende zy dezelve doorgaands fchoon op, de ruig Hairigen daarenteegen, doen zulks in ’t geheel niet, maar laten het oude Vel zitten zo als Zy hetzelve verlaaten hebben. 5 4 Fis. 7. _De 6'* en 7°° fig : vertoonen de Rupfen niet alleen naar de vierde Feg. 6. Vervelling, maar ook tegelyk volwasfen, zynde Fig: 7. naar ceue blee- ke, en Fig: 6. naar eene donkerder kleurige Rups, met een bruingeel Achterlyf vercierd, geteekend, doch de meeste Rupfen van deze Soort welken ik gevonden hebbe, waaren van de bleeke kleur. $ 5. De Rupfen volwasfen geworden zynde, *t welk doorgaands in ’t laatst van July of begin van Augustus is, zomtyds ook nog wel laater, wan- neer men namentlyk geen voordeeligen Zomer van Warmte gehad heeft, begind de Rups zich tusfchen verlepte of verdorde Bladen intefpinnen, en in dit door Haar vervaardigde Spinzel, in eene Pop te veranderen, in welken Staat van Popje , Zy alsdan den geheelen Winter over tot in’t volgende Voorjaar leggeu-blyft, de kleur en Gedaante van eene Fig. 8. dusdanige Pop en Spinzel, giet men by Fig: 8. daarenteegen vertoo- Fig. 9.nen de gee kig : een rustenden» tietageflotene Vlerken zittenden Vlin- Fig.1o.der, en Fig: ro. eenen in vliegende Gedaante, tusfchen de Mannerjes en Wyfjes van deze Soort Vlinders, is anders geen kennelyk onderfcheid der Kunne, als alleen, dat de Wyfjes dikker Lyf en een wynig dundere Sprieten hebben dan de Mannetjes. | mal njet Gp at LC LEL SC cexae AX AN NACHTEVLINDERS o17 # Tweede Gezifòe BERSTEBENDE oC De HB 53 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. deedeetee ede kiek , WIAKR BE ST U & ssssssessssssssssÏÏSÏSTsE DERTIENDE VERHANDELING. - OvER DE NACH T-VLÍNDERS, van ’t Tweede Gezin der EersTE BeNDe. De K RA KEL IN G. Tab. XIII, Stok. Joeijelyk is het zomtyds , om aan een Voorwerp ’t. welk 3 onder de Lief hebberen nog met geenen algemeen aan» fi „ genoomen Naam bekend is, eene op deszelfs uiterlyke Gedaante of Huishoudelyke Eigenfchappen toepasfelyke benaaming te geeven, om daar door vervolgens het pESS Dier van anderen te kunnen onderfcheiden , eeven zo ls het my nu gegaan, in ’t benoemen van den Vlinder, ig het m oor- 54 NACH T-VLINDERS Voorwerp van deze Verhandeling zal zyn, byzondere Eigenfchap. pen , welken gevoeglyke aanleiding tot eenen Naam konden geeven, hebbe zo mìn aan de Rups, a's aan den daaruit gewordenen Vlin- der waargenoomen , wanneer eene Rups of Vlinder, zich maar be- paaldelyk houd by een eenig Gewas of Kruid, om zulks tot zyn Voedzel te gebruiken , dan geeft dit al veelmaals eene Oorzaak , om het Diertje daar na te noemen , maar wyl het teegenwoordige Infe&t als Rups , zich tot zyn Voedzel van allerley Boom-Bladen bediend, en men dezelven ’er op vind en mede groot kan fokken, zo kon hieruit niet wel een Naam afgeleid worden , doch wyl de geelachtige Vlakken op de booven Vlerken des Vlinders, door de daar tusfchen zittende donkerder kleur, eene vertooning maaken, niet ongelyk aan twee by elkander zittende Krakelingen , zo noeme ik dan den tee- genwoordigen Vlinder de Krakeling , weet echter iemand eenen bee. teren Naam ‘er voor, zo is het my om ‘t eeven , want de Naam diend toch nergens anders toe , als maar alleen om elkander te kun- nen beduiden. $-m2: Reeds verfcheide Jaaren geleeden, ben ik de Eiëren van dit InfeCt mag- tig geworden , op de volgende wyze : in 't midden, of wel eigentlyk den 13 en ryden Oëtober ‚ kwamen ‘er by my van deze Soort uit de Poppen , een Mannetjes en een Woyfjes Vlinder , waarvan ik de Rupfen den voorgaanden Zomer gehad hadde, deze paarden noch dien- zelfden Avond van den ryden met malkander , en ’s Nachts daaraan volgende had het Wyfje in het Verbly£ waar in ik hetzelve zette, omtrent zo Eiëren gelegd, allen by kleine Hoopjes van 3 4 5 en meerderen by elkander, welken zich in kleur en Gedaante in haare Natuurlyke grootte vertoonden: als by Zig: 1. op Tab. XIII. verbeeld is.‚-en door het Microscoop gezien ondereene taamelyke Vergrooting als Fig: 2. wanneer men duidelyk kon zien, dat ieder Ei, met eene-- merkelyke hoeveelheid Stof van des Vlinders Achterlyf , bedekt was, en ’t welk belette dat men de eigentiyke geribdheid van *t Eitje „ niet goed en duidelyk kon zien, doch dit Stof, met een Pengeel afgeveegd zynde „ vertoonden zich. zeer klaar en onderfcheidende als verheeven flaande Ribben , gelyk zulks aan Zig: 3. duidelyker te ‘rien is, het gemelde Wyfje, over Dag ftil zittende, leide daaren- tegen de volgende Nacht nog over de 5o Eiëren , en ftierf den gotten van dezelfde Maand, naar in ’t geheel maar 7 Dagen geleefd en in alles gelegd te hebben r52 Eiëren, welken allen den Winter over tot in ’t volgende Voorjaar , zonder uittekomen zitten bleeven, 5.2 Van 's Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tub. XIII 55 S 3. De Eiëren gelyk gezegd den geheelen Winter overgebleven zyn- de, kwamen ’er in *t volgende Voorjaar, en wel de eerfte Rupsjes den 12 April uit te voorfchyn, zynde geheel donkergraauw met zwarte Hoofdjes, en hadden terftond het gebruik van alle hunne 16 Pootjes , eenige Dagen voor ’t uitkomen der Rupsjes , veranderden, de Eiëren merkelyk van kleur , want te vooren bruinachtig zynde „ zo wierden zy nu daarentegen fchoon blaauw, de volgende Dagen naar den raden April, kwamen ook de overige Rupsjes uit Hunne Eiëren te voorfchyn „ en lieten Maare verlaate Eiër- Doppen verders onaangeroerd zitten , hebbende maar alleen eene kleine opening in dezelven gemaakt , waar door Zy uitgekroopen waren, 4 S. 4 ‚Naar verloop van omtrent 14 Dagen , vervelden de jonge Rups- jes voor de eerstemaal , en wederom 8 a 9 Dagen daar na, ge- fchiedde zulks van veelen voor de tweedemaal, zynde toen reeds vry kennelyk geworden, om te kunnen onderfcheiden dat het deeze Soort van Rupfen ware, gelyk te zien is by Fig: 4. vervolgens ver- Fig: 4 velden Zy nog tot twee keeren , dus in ’t geheel (viermaal, maar met merkelyk veel onderfcheid van tusfchen Dagen de eene Rups voor de andere, want in ’t midden van May waren de meesten reeds door alle Vervellingen gepasfeerd , terwyl eenigen nog naauwelyks tweemaal verveld hadden, alhoewel dat ze gelyktydig uit de Eiëren: waren gekomen, tegen ’t laatst van May, zag men de voorfpoedigften _ reeds volwasfen „en vertoonden zichals by Fig: 5. en 6. Zynde niet allen p;,. evengelyk van kleur, maar den eenen wel wat donkerder en fterker, Er als den anderen, Het Voedzel ’t welk deze Soort van- Rupfen ge „bruiken en waarop men dezelven vind, zyn byna alle Vrugt- Boó- men, als Appel- Peere-. Pruimen: Perfiken- Kersfe: en Mispel -Boo- men, met welker Bladen men Hun zeer goed kan voeden , maar ook inzonderheid hebbe ik dezelven veelvuldig op Haagdoorn gevon- den , en met de Bladen van dit Gewas, Hun tot de volkoomene Verandering toe , meer dan eens groot gefokt, 9. S De Rupfen. volwasfen geworden zynde, begeeven Zy zich ter: ver=- andering , en zoeken als ’t ware eerst een bekwaame plaats ter wer- vaardiging van Haar Spinzel uit, welke plaats Zy veel al vinden en verkiezen , aan eene naby,ftaande Schutting , Houtte- Schuur, of: iets dergelyks , niet alleen ‘hier aan , maar zelfs ook hier van ‚ be- m2 rei: il a Fis: 8. Fig: 9. Fig:1o. ig: 7e 56 NACHT- VLINDERS van 't Tweede Gezin der EERSTE enz, reiden de Rupfen Haare Wooning of Spinzel, Zy knaagen namenuyk van datgeene, waar aan Zy zich gezet hebben, fyne Brokjes en Spaantjes af, en vermengen dezelven onder Haar eigen Spinzel , waar door alsdan meestal deze gemaakte Wooning , dezelfde kleur bekomt welke het Voorwerp heeft , waar aan Zy het bevestigen, en waarvan Zy het ook ten deele gemaakt hebben, een dusdanig Spinzel, ziet men afgebeeld by Fig: 7. in hetzelve veranderen nu de Rupfen , naar nog eenige weinige Dagen ‘er in gelegen te hebben, in eene dergelyks Pop zo als Fig: 8. verbeeld, de eigentlyke Grondkleur der Pop is rosachtig bruin, maar altoos wanneer men eene Pop van deze foort uit het Spinzel neemd, legd 'er als ’t ware een blaauwe Schimmel of Daauw over, welke dus (niet afgeveegd zynde) de Grondkleur als bedekt houd. $ 6. Van ’t laatst van May of begin van Juny af, tot in ’t laatst van September en begin van Oétober, leggen de Vlinders in deze Pop- pen befloten , eer dezelven te voorfchyn komen, maar in dezen Tyd van ’t Jaar; treft men-Hun over Dag ftil zittende in de Tuinen, aan ’t een of ander Voorwefp rustende aan , hoewel dit toch daarom niet veelmaals gebeurd, dewyl Zy zich den meesten Tyd zo verfchui- len, dat ze- niet gereedelyk om zo te fpreeken in ’t Oog vallen, eenen dus rustenden Vlinder , dewelke ook teffens een Mannetje ver- beeld , ziet men by Fig: g. eenen vliegenden daarentegen by Fig: ra, welke ook te gelyk een Wyfje vertoond, HORARY OF THE UNIVERSITY OF ILL NOts Seteedaoce GI Z ke, DC Sk De 5 8% -_ NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. aeeiekeian Beieeeieeeetiieieieiele Beke eieieeeeleiee VIERDE STUK. sesssssssssssssssssssssss VEERTIENDE VERHANDELING. OVER DE NACH T-VLINDERS, van °t Tweede Gezin der EERSTE BENDE De WAPEN DRAGER. Tab. XIV. Le à pees in eene voorgaande Verhandeling van dit Werk, teweeten in de Eerfte Verhandeling ‘van het Vierde „ Stuk, op pag: 5, is de Afbeelding en Befchryving ge= 7 geeven, van eenen Vlinder , aldaar genoemd de Kleine AS Wapendrager uit de Matjes Rups, ter onderfcheiding gelyk S aldaar gezegd is van eenen anderen Vlinder, „by de Lief- hebberen bekend onder den Naam rijs Wapendrager , het is deze laatft Ee Tab. XIV. Fig: 1- 58 NACH E-VLINDERS genoemde Vlinder, welken ik voorneemens ben, met deszelfs gehees Je Huishouding voor zo verre my dezelve bekend is, in de tegen woordige Verhandeling te befchryven en in deszelfs van elkander zeer werfchilleade Gedaantens, teweeten als Ei, Rups, Pop en Vlinder aftebeelden. Sz In ’t midden van den Zomer , vind men de Eiëren wan dit Infeét by geheele Schoolen gelegd en wel uit 5o en zomtyds veel: meerder Stuks beftaande, op de Bladen der Willige -en Linde- Boomen, dezel-- ven zyn blaauwachtig Wit, met een zwart Stipje in derzelver midden gelyk te zien isby Fig. 1. op Tab: XIV. Door een Microscoop gezien, is ’er niet anders als eene meerdere ongelykheid aan te befpeuren dan met het blote Oog, zo menigmaal ik dezelven gevonden hebbe , kwamen de Rupsjes wynig Daagen 'er na uit, em ‘tis my by ondervinding ge= bleeken , dat zy ook wezentlyk niet lang als Eiëren leggen blyven want eens een Vlinder. Wyfje hebbende, leyde hetzelve op den-r4,July een groot Getal Eiëren in de Doos daar het in gevangen was en den 95 derzelver Maand, kwaamen de jonge Rupsjes reeds’er uit te voorfchyn , hebbende dus als Eiëren maar Elf Daagen geleegen, de leedige Eiërdoppen wierden door de uit dezelven voortgekomene- Rupfen niet opgegeeten, aanmerklyk is het, dat daar de Eiëren, niet alleen wan deze, maar-ook van veele andere Soorten van: Vlinders aan de onder Zyden der Bladen gelegd worden , ‘t welk naar ’t my toe- fchynd niet zonder reedenen gefchied, en vraagd men welken zyn dan- deze reedemen? zo antwoorde ik, dat het my voorkomd, hierom tesge= beuren, op dat niet de Eiëren op de boven Zyden der Bladen leg» gende, door den daarop vallenden Reegen of Daauw , mogten , lose- geweekt worden en dus van,de Bladen afvallen, waar door dezelven alsdan verlooren' en te niet zouden gaan, dat echter de jonge Rupsfen: van zeer veele Soorten, welker Eiëren aan de onder Zyde van een B'ad- gezeeten hebbende, echter op.de boven: Zyde van hetzelfde Blad graas- fen en als in de Wyde gaan, dit heeft mogelyk ook zyne reedenen en zouden het wel niet dezen kunnen zyn? men weet, dat van veele- Gewasfchen, zo’ Boomen , Heeftérs als Planten of Kruiden, de onder Zyden der Bladen, ruiger en wolachtiger, dan derzelver boven Zyden: zyn, zoude het nu niet wel kunnen weezen , dat deze ruige onder Zyden, om dieswille. van de jonge Rupsjes niet tot Voedzel gebruikt: wierden, om. dat mogelyk. Hunne teedere Klaauwtjes der Pooten, in dezelven te-veel verwarren en aanhangen. mogten, om welke reedenen, Zy dus liever de boven. Zyden der Bladen verkiezen , als kunnende op dezelven door Haare mindere ruigte, beeter voortkomen , doch dit is maar eene Gisfing, en ik geeve het myne om een beeter, dit ge- zegde graazen, gefchiede by deze Soort op eene zeer aardige manier, t. van ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. ub, XIV. 59 % welk ik onder anderen aan een School Eiëren, aan de onder Zyde van eea breed Willigen Blad gelegd, dezer wyze hebbe waargenoomen : het Getal der jonge. Rupsfen uit dic School , was ruim 6o wanneer dezen nu in rust waren, zaten Zy zonder eenige Orde, op de boven Zyde van het Blad, als op en over elkander op een Hoopje ter neder, maar wanneer Zy aan ’t eeten zouden gaan, bleef 'er geen een ten agteren , maar zy fchaarden zich Boogsgewys allen naast malkander , met de Staartjes om hoog getild en graasden dus recht voor zich heenen, het Oppervlak des Blads in de rondte af, latende het tusfchen Vlies van het Blad, onbefchadigd, welke aardige Vertooning hier by Fig. 2. naar ’t leeven afgebeeld hebbe, wanneer Zy dan verzadigd wa- Fig. 2. ren, trokken Zy zich allen weder terug in t midden van ’t Blad, zyn- de als ’t ware Hunne Rustplaats, daar Zy dan weder over en naast malkander zonder Orde op eenen Hoop lagen , doch deze Hunne aar- dige Eigenfchap, duurde maar zo lang, tot dat Zy voor de Eerlte maal verveld waren, ’t welk Acht Dagen naar het komen uit derzelver Eiëren gefchiedde, als wanneer Zy niet langer op de vlakke Zyden der Bladen graasden, maar wel aan derzelver Kanten begonnen te vreeten, zo als anderszints de matig van groote en volwasfene Rupfen doen. Elf Dagen naar de Eerfte Vervelling, gefchiedde dit voor de Tweede maal en derzelver geheel volwasfene Staat, is doorgaands in ’t midden of tee= ge ’t Einde van de Maand September, in welke Gedaante Zy zich alsdan volwasfen zynde vertoonen, kan men aan de gde fig. zien, als Fig. 3. welke naar eene volwasfene Rups van dit Soort geteekend is-, eche ter diene ik dit nog te zeggen, dat niet alle deze Rupfen juist eene en dezelfde kleur hebben, zynde de eene wel iets donkerder Geelen meerder Zwart, als den anderen, | 6 3 In de reeds gezegde Maand September is het, dat men deze Rupfen volwasfen onder de Boomen op welken: Zy Haar Voedzel genuttigd hebben, veelmaal ziet loopen , zynde het my. dikmaals gebeurd, dat ik: dezelven op eene Plaats achter myn Huis „ alwaar een Linde- Boom- ftond, onder denzelven op den Grond vond kruipen en ook aan den: Stam zelver, als naar beneden zag gaan , om tot Hare aanftaande Ver: andering , eene bekwaame Plaars te zoeken, in de Aarde te kun- nen kruipen, zich aldaar als ’t& were eenen Graf- Kelder toetebereiden en’er den voorbandenen zynden Winter, als Pop-in doortebrengen, wat: deze Pop betreft, derzelver groote gedaante en kleur, ziet men by Fig. &. Wynig beweeging is aan deze Poppen, wanneer men dezelven Fig. 4 uit de Aarde heeft genomen waarteneemen, leggende dezelven meest den geheelen Tyd: over als Pop , onbeweeglyk ftil „ ten minften die- geenen welken ik gehad hebbe, daar integerideel veele andere Poppen, aangeraakt wordende, zich beweegen en dus Haare leevendigheid aan- toonen. 8 n2 5 4 6o NACHT-VLIND. van’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE, T. XI/. 8. 4. Het is niet voor byna in het midden van den Zomer, dat de fraaije Vlinder in het Poppe Vlies beflooten, uit hetzelve te voorfchyn komd, pronkende aan elken Hoek der boven Vlerken, met een inwendig nog als gefchaduwden geelen Vlak, van boven als met een bruinen boogs= gewyzen Rand gezoomd zynde, het is van deze Vlakken, welken met wat inbeelding ’er bygevoegd, eenige gelykheid naar Wapen- Schilden hebben, dat men den Vlinder onder de Liefhebbers , den Naam van Wapendrager gegeeven heeft, het onderfcheid der Kunne van deze Vlinderen, is te zien aan de meerdere dikte van het Lyf en mindere dikte der Sprieten , zynde met de gemelde hoedanigheeden de Wyfjens voorzien, hebbende de Mannetjes daarenteegen dunder Fig. 5.Lyf en dikkere Sprieten, Fig. 5. naar eenen Mannetjes Vlinder gee Fig. 6.teekend zynde , vertoond dus dikkere Sprieten te hebben , als Fiz. 6. ’t welk naar een Wyfjens Vlinder geteekend is. LIBRARY OE THE UNIVERSITY OF ILLINOIS pe ol d ) OLE OO CAERE G Geer OAN DES id 2, ENE Bed Ct rin a NACHT-VLINDERSoz t Tweede Gezin der EERSTE BE BESCHOUWING DER WONDEREN GODS IN DE MINSTGEACHTTE SCHEPZELEN. NEDERLANDSCHE ENSECTEN, In hunne aanmerkelyke Huishouding , wonder- baare Gedaantewifleling en andere wetens- waardige Byzonderheeden, Volgens eigen Ondervinding befchreeven, naar ’t Leven naauwkeurig geteekend, in *t Koper gebragt en gecoloreerd door CHRISTIAAN SEPP. EERSTE DEELS-.PTFDE STUK, bebelzende de Verhandelingen over de NACHT-VLINDERS van t Eerfte Gezin der T WEEDE BENDE. Te AMSTERDAM, Gedrukt voor den AUTEUR. MDCCLXIL Ek Maid: 14 Ê 4 | ik obal goth oolhfndidehnai a shigiaw shit at zarihhi vens iech TAO LUN f caf aadtsab ben di ome, RE KEEN ä } BE zeike dak d shin BR Oeh nm de de BR eeens de viering, she Ee ij | pee ï — f Ks 0 ite / BAE, ro ve BERG atas 4d warn à en kBe, Kon KA Be va wid rende S dadaatd ts ERR AARAN AAA ENT dn ne k NEET Mk | & $ 141 sp f kil ha ksb 48 pd” 405 id 4 ta dÂlele OAEEKAAEES ASG Prat abd ke NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. eek ie eee eee ee eeen VYFDE STUK. EERSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van °t Eerfte Gezin der T weEepeE BENDE. De GAMMA-VLINDER, Tab. I. SE Tweede Bende der Nacht-Vlinderen beftaat, volgens myn Syfleem, uit zodanigen, welker Rupfen minder Middel- ‘of Buik-Pooten, en gevolgelyk een langere Spatie tu{lchen deze DS en de Voor-Pooten hebben , dan de overige zo Nacht- als Dag- Vlinder-Rupfen, en derhalven ook in ’t Gaan merkelyk van deze ver- fchillen; want ze konnen zich niet kruipende, gelyk anders doorgaans de Rupfen doen, maar wel fpannender wyze van de eene Plaats naar de an- dere begeven, genoegzaam op dezelfde Manier, als wanneer men met de Hand iets willende meeten, den Duim en Ping uit elkander zet, of fpand, en voortgaande dezelven telkens zamen haald en wederom uit- fpand ; dus zetten deze Rupfen ook in *t Gaan eerft de Voorpoorten vaft en halen dan de Achterpooten met het achter End van ’t Lyf ’er na toe, dezen en de Voorpooten dus digt byeen geplaatft zynde, moet het Ge- deelte van ’tLyf, dat tuffchen beiden is, noodzakelyk boogsgewysin de hoogte gaan, welke Stand van ’t Diertje zeer wel naar de Gedaante van een Krammetje gelykt, en vermits het telkens by ieder Schreede of Tred zich in deze Bogt moet ftellen, zo fchynd het, by maniere van fpreeken, als of het doende is met de Plaats te meeten , daar het op wandeld. Om welke Reden deze Rupfen, by den Liefhebberen, Span-Rupfen, of Span- Meeters, ook Landmeeters en Krammetjes- Rupfen genoemd worden. Ik werdeele deze Tweede, gelyk de eerfte Bende der Nacht-Vlinderen, in twee Gezinnen, en melde hier vooraf: IL. De Kenteekenen der Rupfen, Poppenen Vlinderen van de Tweede Bende der Nacht - Vlinderen in ’t algemeen. a2 En & NACHT-VLINDERS En vermits het Infe€t, dat ik ftraks befchryven zal, onder ’t Eerfte Gezin dezer Bende behoord, zo merken wy thans ook in ’ by- zonder aan: IL. De Kenteekenen der Rupfen, Poppen en Vlinderen van ’t Eerfle Gezin dezer Tweede bende. E 1) Alle onder de Tweede Bende der Nacht- Vlinderen behorende Rup- fen hebben maar r2 en ro Pooten, de 6 voorfte of fpitfe- Pooten ‘er onder gerekend, en zyn derhalven Span Rupfen. 2) Eenige derzelven zyn geheel glad, anderen hebben zeer fyne, korte en enkelde Haairtjes. fi 3) Zommigen, als ze in Poppen veranderen zullen, gaan in de Aarde, en: zommigen fpinnen zich tuflchen de Bladen in. 4) de Poppen dezer Bende verfchillen van die der Eerfte Bende der Nacht- Vlinderen zeer weinig, ze vallen, over *t algemeen genomen, wat tengerder na achteren toe ‚en zommigen: zyn ook van een lichtere Cou-_ leur, dan die van de Eerfte Bende. 5) Eenige Vlinders van deze Tweede Bende bedekken in den ruftenden Stand met de Vlerken hun Lyf, anderen in Tegendeel niet. 6) Allen vliegen ze alleen maar-’s Nachts en houden zich over Dag fchuil. Ze paaren ook en leggen hunne Eieren, opgefloten zynde, gelyk die van de Eerfte Bende. 7) Hunne Eieren zyn zeer verfchillende van Couleur, Gedaante en Groot- te, weshalven men ‘er gene byzondere Kenmerken van opnoemen kan. HI _ Het Eerfte Gezin van de Tweede Bende der Nacht-Vlinderen is, on- der de zes Afdeelingen der Vlinderen in ‘t algemeen, het kleinfte, we- gens het gering Getal der Infeêten, die daaronder behoren. 1) De Rupfen van dit Gezin hebben twaalf Pooten en komen dus nader, dan de tienpootige Span-Rupfen, aan de Nacht- Vlinder-Rupfen van de Eerfte Bende, weshalven ik ze ook onder de Span-Rupfen vooraan plaatfe. 2) Ze hebben enkelde, zeer fyne en korte Haairtjes. 3) In ’t gaan fpannen ze zo fterk niet, dat is: ze maken op verre na niet zo-een hogen Rug, dan de tienpootige Span-Rupfen, ’ geen daarby toekomt , dat ze een Paar Middel-Pooten meer hebben. 4) Ten Tyde harer eer{te Gedaantewifleling , of als ze in Poppen zullen veranderen, gaan ze niet in de Aarde, maar fpinnen zich tuflchen de Bladen in. 5) Deze Poppen, zyn allen, ten minften degeenen, die ik ’er van kenne, geheel fwart, en hebben ter Plaatfe, daar de Vleugel-Schee- den zamen komen , een overfteekend ftomp Puntje, en aan ’t Acnter= end een diergelyken, dat zeer fpits is. 6) De Vlinders van dit Gezin leggen in den ruftenden Stand, gelyk de- … meefte van + Eerfte Gezin der TWEEDE BENDE. Taö. L 5 meefte Nacht- Vlinders van *t tweede Gezinder Eer{te Bende, de Vlerken _daksgewysaan ’t Lyf,en bedekken hetzelve geneogzaam geheel , weshal- ven ze ook, myns bedunkens, in Rang het naaft op dezelven volgen, 7) Ze hebben zeer dunne, of borttelige Sprieten, en- op den Nek een overdwersftaand Kapje. 8) Hunne Eieren zyn wit en geribt. Het ontbreekt niet aan Middel- Infetlen tuffchende Eerfte en Tweede Bende der Nacht-Vlinderen, waardoor deze twee Benden, als ware her, gemengeld, of hereenigd worden. Men zoude daaronder dezulken kon- nen rekenen, welker Rupfen 14 Pooten, en dus twee minder dan die van de Eeríte Bende; en twee, of vier, meer, dan die van de Tweede Bende hebben. Zodanigen zyn: de groote- en kleine Twec-Staart-, als me- de de Len-Staart- Rupfen; maar vermits dezen van het volle Getal der Middel- of Buik- Pooten voorzien zyn en haar alleen de twee achterfte Pooten ontbreeken , waardoor echter geene Verandering in den kruipen- den Gang, dien ze met de Rupfen van de Perfte Bende gemeen hebben, veroorzaakt word, en gevolgelyk dezen in ’t gaan niet fpannen; [want het niet- of al-fpannen komt by ’t volle, of niet volle Getal der Buik- Pooten toe], zo konnen ze, myns- bedunkens, niet wel als zodanige Mid- del- Infeêten aangemerkt, maar gevoegelyker onder die van de Eerfte Bende der Nacht- Vlinderen geplaatft worden. In tegendeel kenne ik twee Zoorten van Vlinderen, welker Rupfen maar 6 Buik- of Middel- Pooten hebben, en derhalven in ’t gaan nog een weinig fpannen. Dezen konnen voor ware Middel-Infeêten tuflchen de 16 pootige, of niet fpan- nende; en de 12 en ro pootige, of al fpannende Rupfen, dat is: tu{lchen de Rupfen van de Eerfte en Tweede Bende der Nacht-Vlinderen gehou- den worden. De opgemelde twee Zoorten zal ik by een andere Gelegen- heid befchryven en afbeelden. Hert kan wel zyn, dat 'er nog meer In- fetten van dezelfde Eigenfchappen gevonden worden, doch derzelver Ontdekking niet dan toevallig gefchiedende, moet men zich zo lange met. de reeds bekende vergenoegen. 5 MA _ Het Infe&t, dar voor tegenwoordig ten Voorwerp onzer Befchouwing dienen zal, noeme ik den Gamma-Vlinder, om Reden, dat de lichte, of zilverachtige en fterk aflteekende Trek, omtrent in ’t Midden van des- zelfs boven-Vlerken redelyk wel naar den griekfehen y, of Gamma, [en ook wel naar een curzyf y‚] fweemd, gelyk hy dan ook in de Fauna Jue- cica van Linneus de grickfche y genoemd word, en den Liefhebberen: zeer wel bekend is by den Naam van: Griekfche Letter - Kappel ;. zommi- ‘gen noemen hem ook wel: den Piftooltjes- Vlinder, omdat de opgemelde lichte Trek eenigzins de Gedaante van eene Piftool heeft, B __Ons Inf&t in zyn’ Rupfen-Staat meer dan eenerley Zoort. van Groente nuttigende , vind men de Eieren-van hetzelve ook op verfcheidene: ì ad a 3 Plant: Fig. 3. Fig 4 ó NACHT-VLINDERS Plant: Gewaffen en Kruiden, als onder anderen op Salade, Kool, Kaas- kruid, Diftels, KlifJen, Baftard- Scheerling, Hondsdraf, enz. Ze zyn al- toos enkeld en wel aan de onderftyde Zyde der Bladen gelegd; ze glanfen en hunne Couleur is wit , maar geenszins groen, zo als de . Heer Röfelmeld. By Fig. 1. op Tab. ZL. hebbe ik zulk een Eitje in zyne . natuurlyke Grootte op een Top-endje van Baftard-Scheerling ; en by Fig. » 2. zodanig afgebeeld, gelyk het zich, dooreen fterk vergrotend Micro- fcoop gezien, voordoed en in der Daad eene fraaye Vertoning maakt, vermits het zeer cierlyk en regelmatig geribr is, ’t geen men met het bloote Oog niet zien kan. Sk Omtrent eenen Dag voor ’t uitkomen der Rups word het Eitje dof en afchgraauw. Het Schepzeltje geboren zynde is witachtig van Couleur met fwarte Stippen. Hert eet ten eerften den ledigen Dop van ’t Eitje ge- heel, of ten deele op; vervolgens iets van de Groente genuttigd hebben- de, daar het op uitgekomen is, word het groenachtig. Men kan, zo dra het ter Wereld komt, zien, dat het eene Span-Rups van 12 Pooten is. Ze kan geene Koftveracht{ter genoemd worden, want fchoon ze op een der voorgemelde Gewaflen uitgekomen is, en hetzelve in den Be- ginne gegeeten heeft, doch naderhand met een andere Zoort van deze Groentens gevoed word, eet ze dezelve niet alleen zeer graag , maar bevind ’er zich ook wel by, en raakt, na intuflchen eenige maalen ver- veld te hebben, binnen de Tyd van omtrent 3 Weeken, zomtyds ook wel vroeger, tot hare volkomene Grootte, en vertoond zich dan gelyk ik ze by Fig. 3. hebbe afgebeeld. Ten Opzichte der Couleur is onder deze Rupfen geene geringe Verfcheidenheid , ze zyn wel allen even eens geftreept en met Stippen, als mede met zeer fyne enkelde en korte Haairtjes bezet, doch de Streepen zyn zomtyds bleek-, zomtyds don- ker-groen, en zelfs bruinachtig, of ook wel afchgraauw. . de De Tyd gekomen zynde, dat onze Rups uit haar’ eerften Levens- Staat in den tweeden moet overgaan, of een Popje worden, zoekt ze daartoe eene Plaats op, en maakt aldaar een Spinzel rondom zich heen, en wel zo luchtig en doorfchynende, dat men ze daarin als Rups, en naderhand als Popje duidelyk kan zien leggen. Weinige Dagen na dat ze zich ingefponnen heeft veranderd ze in eene Pop, die in den Begin- ne groen is maar kort daarna geheel fwart word, en zich, als by Fig. 4. vertoond. Ze heeft deze Byzonderheid, dat de Bekleedzelen der Vler- ken, des in haar wonenden Vlinders langs het End van den Zuiger in een overftekend Puntje eindigen, ’t geen men ook aan eenige anderen, doch niet zeer veele Zoorten van Poppen waarneemt. $ 5 ’ Na verlcop van 14 Dagen, indien het Saifoen gunftig is, anders na 3 Weeken , gefchied de tweede Gedaantewifleling van ons Infeêt, te 8 wee. van + Eerfte Gezin der TWEEDE BENDE. Tab. ZL 7 weeten : het Popje folye van een ter Plaatfe , daar de Sprieten des Vlinders langs het Lyf uitgeftrekt leggen, als mede in den Nek, en het fraaye Vogeltje komt te Voorfchyn , welks boven-Vlerken in der Daad verwonderlyk net geteekend, en nevens een ongemeenen Glans, dien geen Sterveling kan nabootzen, met verfcheidene Couleuren ver: eierd zyn. Deze Vlinder behoorde derhalven alleszins onder de fchoon- ften gerekend te worden, maar is nochtans niet zeer in Achting, ver- mits men hem veelvuldig vind. In de 5de Figuure hebbe ik een ruftend Fig. 5. Wyfje, en in de Gde Figuur een vliegend Mannetje afgebeeld, welk Fig. 5. laatfte altoos ten Kenmerk ter Wederzyde van den Staart een haairig Uitlteekzel heeft „en alleen daardoor van ’t Wyfje kan onderfcheiden worden, want de dunne, of borftelige Sprieten van beiden zyn ge- noegzaam eveneens. Deze Vlinders, wanneer ze in den Staat van Poppe overwinterd hebben, laten zich. al vroeg in 't Voorjaar zien , en leggen om die Streek hunne Lieren, waaruit in den Zomer de Rupfen komen, die vervolgens in Poppen en Vlinders veranderen, waarvan men wederom de Eieren in den Nazomer vind, en de daaruit ko- mende Rupfeu veranderen nog voor den Winter in Poppen, welken dan als zodanigen overwinteren. Een andere, of tweede Zoort van Gamma-Viinderen is my bekend , doch tulchen deze en de voor- heen befchrevene is geen het minfte Onderfcheid , alleen maar vallen die van de tweede Zoort ongelyk kleiner, en het eenigfte, dat men omtrent dezelven aan te merken heeft, is, dat ze niet als Poppen, maar wel als Rupfen den Winter over’ blyven. SSSSSSS SSS SSSSSSESE: SESSIES ES De GOUD-FLINDER, anders genaamd: Het KOPER-KAPPELLETJE. Tab. 1, Sn D' Boven Vlerken van dezen Vlinder rykelyk met Goud-Glans ver- ‚cierd zynde, draagd hy te recht den’ Naam van Goud- Vlinder ; en vermits deze Glans veel Overeenkomft heeft met den Glans van blank ge- fchuurd geel. Pip: zo word hy ook, om die Reden, by zommige Lief: hebberen „het Koper Kappelletje genoemd. et $ De Eieren van dit In(eét zyn merkelyk groter, dan die van den Gar- ma-Vlinder, en worden op meer, dan eenerlei Zoort van Gewaffen ge vonden; ik hebbe ze ontmoet op: Diftel-, Klifle-, Brandenetel- en Elfe- Bladen ; altoos zyn ze aan derzelver onderfte Zyde en nooit anders, dan enkeld, gelegd; en vermits ook de daaruit voortkomende Rupfen een eenzaam Leven leiden; zo behoord dit Infeét onder de eenzaamen. De zde Figuur vertoond een der opgemelde Eieren ìn zyne natuurlyke Groot- Fis. 7. te 8 NACHT-VLIND. van st Eerfte Gezin der TWEEDE BENDE. Tab. IL. te; het is glanfigen zeer wit, als mede cierlyk geribt, doch anders,dan de Eieren van den Gamma-Vlinder, men kan deze laat{tgemelde Eigenfchap Fis. g. met het bloote Oog niet zien, weshalven ik het Ei by Lig. 8. vergroot *_ hebbe afgebeeld. $. 3 Het Rupsje gekipt zynde gelykt in allen deele naar een jonggeboren Rups van den meergemelden Gamma-Vlinder, des men geen Onderfcheid tuflchen deze twee Zoorten van Rupfen, zo lange ze nog jong zyn, kan waarnemen, maar na dat ze een paar Maal verveld hebben, openbaard het zich, en men kan kort na de tweede Vervelling door een Vergroot- Glas zien, dat onze Rups, in Plaats van Streepen, andere Trekken en Figuren krygt, welken, naar maate het Diertje groeid, hoe langer, hoe _ kennelyker worden. Vier Maal verveld gemeenlyk de Goud-Vlinder- Rups, en wel binnen de Tyd van drie Weeken, te weeten in *t Zomer Saifoen; en na de laat{te Vervelling nog 5, of 6 Dagen, ook wel langer, wakker Jig. Q, gegeeten hebbende vertoond ze zich volwaflen als by kig. g. EA Het Infeét dus omtrent vier Weeken eene Rups geweeft zynde, ver- wiffelt nu voor de eerfte Maal van Gedaante en word een Popje, na vooraf zich op dezelfde Manier, als de Rups van den voorbefchrevenen Gamma- Vlinder ingefponnen, en binnen het Spinzel nog eenen Dag of langer als Rups gelegen te hebben. Deze Pop gelykt in alles vol- maakt naar die van den evengemelden Vlinder , doch valt doorgaans Fiz.1o. kleiner, ik hebbe ze, als buiten haar Spinzel, by fig. ro. afgebeeld, 5e Deze tweede Levensftaat van ons Ínfeét duurd in den Zomer gemeen- lyk maar ro, af 12 Dagen, binnen welke Tyd de onder het Poppevlies verborgene Vlinder ter Rypheid en eindelyk te Voorfchyn komt. In den Figi. ruftenden Stand vertoont hy zich als by lig. rr. zynde dit een Mannetje ; zo En by fig. 12. hebbe ik een vliegend Wyfje afgebeeld. Het Onder- fcheid tuflchen beiden beftaat alleen in de haairige Uitfteekzels aan den Staart van ’t Mannetje. Ik hebbe voorheen gemeld, dat de Eijeren van dezen Goud Vlinder groter zyn, dan die van den Gamma Vlinder, gemerkt pu de eerftgemelde Vlinder kleiner is, dan de laatftgemelde, gelyk uit de Afbeelding blykt; zo volgd natuurlyk, dat de Goud - Vlinder- Wyfjes niet zo veele Eijeren by zich konnen dragen, en dat derhalven deze Zoort van Vlinderen minder voortteeld en dus ook ongelyk raarder is, dan de Gamma- Vlinders, t geen door de Ondervinding bewaarheid word. „Fig.12. Voor het overige diend nog aangemêrkt te worden, dat dit kleine, doch fraaije Infeét den Winter over als Rups blyft, wanneer dezelve uit een Ei gekomen is, dat de Moeder- Vlinder in den Na- Zomer gelegd heeft; anderzins, als men zulk een Eitje in den Voorzomer vind, zo ver- anderdde daaruit voortkomende Rups niet alleen nog in den Zomer in een Popje, maar ook de Vlinder komt daaruit int zelfde Zaifoen te voorfchyn, ze Jeg WAA 4 2) Ze) ) Á G 5 /4 Ko Ss DE COENEN od „6 ze ig _ NACHT VLINDERS zw #Eerfte Gezinde- TWEEDE BENDE rm ig. za, € 75 Arg, zo, Z U Ceepp ad vr del et fecit- GL BESCHOUWING DER WONDEREN GODS IN DE MINSTGEACHTTE SCHEPZELEN. NEDERLANDSCHE ENSECTEBEN, In hunne aanmerkelyke Huishouding , wonder- baare Gedaantewifleling en andere wetens- waardige Byzonderheeden, Wolgens eigen Ondervinding befchreeven, naar ’t Leven naauwkeurig geteekend;, in °t Koper gebragt en gecoloreerd door CHRISTIAAN SEPP. EERSTE DEELS- ZESDE STUK, behelzende de Verhandelingen over de NACHT-VLINDERS van’t Tweede Gezin der T WEEDE BENDE. Te AMSTERDAM, Gedrukt voor den AUTEUR MDCCLXII. NEDERLANDSCHE INSECTEN __ BESCHREEVEN EN AFGEBEELD, Betere eee eee deekie ZESDE. STUK, SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSE ‘ EERSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-V LINDERS van ’t Tweede Gezin der T weEEDE BENDE De VLIER-VLINDER. Tab. L NO Olgens myne Verdeeling maken de Vlinders, voortkomende is uit Span-Rupfen , welken maar tien Pooten hebben, het T wees N de Gezin van de Tweede Bende der Nacht-Vlinderen uit. En MAAS vermits ik thans voor de eerfte Maal de Hittorie vaneen zoda- nig Infeêt te verhandelen denke; zo voegt het beft, hier voor af te melden: De Kenteekenen der Rupfen, Poppen en Vlinderen van ’t Tweede Gezin der Tweede Bende der Nacht - Vlinderen. zi) Alle hieronder behorende Rupfen zyn tienpvotige Span-Rupfen; ze heb- …_bende6 fpitze, of Voor-Pooten, met alle andere Rupfen gemeen, maar de overige 4 Pooten aan ’t achterfte Gedeelte van ’t Lyf zyn zonderling peplaatft, te weeten: de twee Pooten, welken men de Middel- of Buike Pooten zoude moeten noemen, {taan naby de twee achterfte Pooten, die den Staart onderfchragen, dus de Spatie tusfchen de Voor- en Buike Pooten zeer lang is,en daardoor komt het, dat deze Rupfen in ’t gaan veel fterker moeten fpannen, of het Lyf in eene ongelyk grotere Bogt _ zetten, dan de twaalfpootige Span Rupfen, welken het Eerfte Gezin de- zer Bende uitmaken. 2) De meefte Zoorten der tienpootige Span-Rupfen zyn, naar Evenredigheid van haare Lengte, zeer dun en tenger, en ftaan, alsze ruften , of (til zit= ten, recht uit, gelyk een dorre Tak, of Steel, hebbende ook veelal dezelfde Couleur als de Takken der Boomen, daar men ze op vind ‚des men zulk eene Rups in den eerften Opflag dikwerf voor een dor Takje aan- en over ’t Hoofd ziet, weshalven ook deze Zoorten by zommige Liefhebberen flechts Takken genoemd worden, met Byvoeging van den Naam der Groente, die haar Voedzelis; zodanigen zyn, by Voorbeeld; de Vlicr-Tak, Besfe Tak, Elfe-Tak, Ypc-Tak, Esfc-Tak, enz. G 2) 3) Vee: 4 NACHT-VLINDERS 3) Veelen en wel de meeften deezer Rupfen hebben in ’t geheel geene, weinigen echter maar enkelde fyne en korte Haairtjes. 4) Zommigen, als ze in Popjes zullen veranderen, gaan in de Aarde, anderen fpinnen zich tuflchen de Bladen in. 5) De Popjes van dit Gezin vallen, over *t algemeen, na achteren toe puntiger ‚dan die van de Eerlte Bende der Nacht-Vlinderen ; verfcheide hebben ook aan den achter{ten , of laat{ten Ring een fpits Puntje. 6) De Vlinders van dit Tweede Gezin der Tweede Bende dragen in den ruftenden Stand de Vlerken vlak, en bedekken daarmeede hun Lyf niet. 7) Zommige hebben vederachtige, of gekamde, en zommigen borftelige Sprieten. 8) Hunne Eieren hebben doorgaans, voor zo verre ze my bekend zyn „ eene ovaale, of eironde Gedaante , maar anderzins zyn.ze zeer verfchil- Jende in Couleur eu Grootte. Ik kenne eenen Vlinder, die uit eene Span-Rups voortkomt, welke 12 Pooten heeft, doch in ’t Gaan maar ro gebruikt. Dit Infeét, vermits men het niet ten vollen onder de.12 pootige, noch ook niet alleszins onder de 1o pootige Span-Rupfen kan rekenen, is, myns bedunkens,een waar Mid- del. Infe} tusíchen het Eerfte en Tweede Gezin van de Tweede Bende der Nacht-Vlinderen, dat is: tuffchen de Vlinders, voortkomende uit 12 en. ro pootige Span: Rupfen. Nog een ander Vlinder, by.den Heer Rü/el bee fchreeven en afgebeeld *, zoude ook voor een diergelyk Middel - Infe&t konnen gehouden worden, want volgens die Afbeelding, bedekt hy in den ru{tenden Stand met de Vlerken zyn Lyf, eene Eigenfchap, die hy met de Vlinderen van ’t Eerfte Gezin der Tweede Bende gemeen heeft, maar welke oneigen is dengeenen, die van ’: Tweede Gezin derzelver Bende zyn, en hy komt nochtans voort uit eene ro pootige, datis: uit eene Span Rups van ’t Tweede Gezin der Tweede Bende. Meer Zoorten zulker Middel-Infcêten tusfchen het Eerfte en Tweede Gezin dezer Bende kenne ik tot nog toe niet, echter gelove ik zeer wel, dat ’er zodanigen gevon- den worden en mogelyk reeds den een, ofanderen Liefhebber bekendzyn. I. De Vlier-Vlinder, onstegenwoordig Onderwerp, heeft buiten T wyffel zy- nen Naam daardoor verkregen, om dat de Rups, daar hy uit voortkomt, allermeeft op de. Vlier-Boomen gevonden word, en welker Bladen haar lief- fte Voedzel zyn; wel is waar, men ontmoet ze nuen dan ook welopan- _ dere Boomen , want ik zelfs hebbe ze wel eens op Linde, Willige en Peere- Boomen gevonden, doch men.rekend gemeenlykeen Infeêt op die Groem- te eigentlyk te huis te horen, daar het zich ’- meeft op onthoud. Na de Eieren van den Vlier-Vlinder hebbe ik altoos vergeefsch gezogt, maarde Rupfen genoegzaam alle Jaren gevonden. Int Jaar 1757 , omtrent het Midden van Auguftus kreeg ik ’er twee, die ongemeen klein en nog niet voor de eerfte Maal verveld waren, gevolglyk kon ik ze zo goed als eerft uit ae han Theile feiner Infeten Delufligung und-zwar in der funften Sammlung pag. van * Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. Zap. I. s ait de Eieren gekomen aanmerken; beide geraakten ze vry voorfpoedig tot hare Volkomenheid ‚en verfcheenen in ’t volgende Voorjaar als twee fraaye Vlinders; vermitsik nu van alles naauwkeurige Aantekening had ge= houden, zo was my de geheele Huishouding van dit Infeêt bekend, alleen maar ontbrak ‘er nog dit aan, dat ik de Eieren van hetzelve niet kende, Doch dezen Zomer is tmy daaromtrent naar Wenfch gelukt: Men bragt my den to July laatftleden eenen Wyfjes-Vlinder van deze Zoort , die aan een Linde-Blad zittende op den Grond onder eenen Linde-Boom gevon- den en waarfchynlyk met het Blad tegelyk van den Boom afgewaaid, of afgevallen was, ik zoude dezen Vlinder, ais aan de Vlerken reeds befcha- digd zynde, byna weder hebben laten vliegen „maar om dat heteen Wyfje was, en denkende dat het misfchien reeds mogt gepaard hebben en veel: ligt nog Eieren leggen „ deed ik het in eene Doos. Se 2. Met veel Blydfchap zag ik den volgenden Dag , dat dit Vlinder- Wyfje ’s Nachts 21 Eitjes gelegd had, [over Dag zat het ftil en leide niet] de tweede Nacht 85, en verder nog 37, dus in alles 143 Eitjes, toen hield het op met leggen enftierf. *t Kan zyn, dat het zich in de Vryheid reeds van een Gedeelte der Eieren ontlaft had, of dat ook deze Zoort geen gro- ter Getal legd, ’t welk my waarfchynelyker voorkomt, uit Hoofde van de Evenredigheid tusfchen het tamelyk dunne Achterlyf dezer Wyfjes Vlin- deren en hunne redelyk kloeke Eieren. Ze waren niet enkeld, nochook niet op eenen Hoop, maar wel by kleine Schooltjes gelegd. Of de Vlin- der, in de Vryheid zynde, dezelven aan de Takken, dan aan de Bladen der Boomen lymd, is my onbekend , doch het laat{te zoude ik eerder gis- fen, dan het eerfte, dewyl ze niet den Winter over, maar fleehts 11 of 12 Dagen leggen blyven. Op Tub: I. by Fig. r. 2. 3. hebbe ik zein hunne Tus. ZL, natuurlyke Grootte afgebeeld. Toen ze gelegd waren , was hunne Couleur bleek geel en glanzig, gelyk by Fig. r. deze Couleur maar ruim 24 Uuren Fig. 1. gehad hebbende werden ze van langzamerhand Oranjekleurig, gelyk by Fig. 2. waar over ik-my zeer verblydde, want ik was tot nog toe in’ton- Fig. = zekere geweeft, of het Wyfje ook wel gepaard had, maar ziende , dat de 5 Ritjes van Couleur veranderden, twyffelde ik er niet meer aan, gemerkt de Verkleuring der Eieren van de Infeêten meeft altoos een Kenteeken van derzelver Bevruchting is, mits dat ze teffens niet rimpelig worden of verdrogen. Na dat deze Eitjes negen Dagen, en dus de langfte Tyd, Oran- jekleurig geweelt waren, duurde het nog twee Dagen eer de Rupsjes uit- kwamen, ze veranderden binnen die Tyd nog eens van Couleur en wer- den lootkleurig, of een weinig paarsachtig, gelyk by Fig, 3. ten laatften zo Fig. 3, ‘helder en doorfchynende:, dat men de Rupsjes, welken buiten. dat bruin van Couleur zyn, ’er duidelyk in kon zien leggen; hunne Situatie was niet eveneens, doch allen lagen ze in de rondte en gekrenkeld, omtrent opde Manier, als de Slangen in de Infeêten- Glafen. Wat de Gedaante dezer Eitjes betreft, dezelve is in der Daad verwonderlyk fraai, wanneer men ze door een fterk vergrotend Microfcoop befchouwd. By Fig. 4. hebbe ik Fig 4 ren (a 3) Fig. 5. B NACHT-VLINDERS, ‘er een afgebeeld, zo als het zich onder eene Lens van twee Liniën Brandpunts vertoond; ze zyn langwerpig rond, in t Midden een weinig dikker, dan boven en onder, gelyk een Lonnetje, elk heeft 12 Ribbetrjes, welken zo fterk verheven zyn, dat men ze ook met het bloote Oog kan zien, allen ftaan ze overend en zyn boven op zeer fraai gefigureerd, het welk en de overige Byzonderheden hunner Gedaante niet zo wel konnen befchreeven, als veeleer in de Afbeelding ten vollen gezien worden, van welker Naauwkeurigheid myne Lezers zich konnen verzekerd houden. 6. 3. Onder de opgemelde 143 Eitjes waren ’er drie, welken niet van Couleur veranderden , deze werden eerlang rimpelig en verdroogden, gevolglyk waren ze niet bevrucht; maar uit alle de overigen kwamen de Rupsjcs , doch niet tegelyk op eenen Dag, dewyl de Eitjes niet te gelyk gelegd wa- ren; uit de eerft gelegden kwamen ook het eer{t de Rupsjes, te weeten: op den z2 July laatftleeden, «en vervolgens alle de overigen. By Fig. 5. vertoonen zich drie ruftende en een gaande in de Gedaante en Grootte , die ze hadden, toen ze gekipt werden. Wanneer ze ruften, zitten ze of recht uitgeltrekt, en wel meeftal in een’ fchuinzen Stand, of hangen aan een Draadje, dat, fchoon ongemeen fyn en voor’t bloote Oog genoegzaam onzichtbaar zynde , nochtans zo fterk 1s, dat het niet alleen door de Zwaarte van de Rups nooit breekt, maar ik hebbe ook met Verwondering zomtyds gezien, dat het Diertje ‘er eveneens aan opklom, als of die Draad een Steeltje of Takje was; [anderzins is de gewoone Manier dezer Rupfen , dat ze, een Wyle gehangen hebbende en zich wederom in de Hoogte wil- lende begeven , den Draad met de voorfte Pooten inpalmen.) ja wat meer is, ik hebbe gezien , dat eene Vlier-Rups, aan den Draad hangende, ver- velde, en hoewel dit niet zonder fterke Beweeging kan gefchieden, brak dezelve nochtans niet. lemand , kennis van Zaaken hebbende omtrent het Vervellen der Infeêten , zoude misfchien denken: hoe kan het mogelykzyn, dat eene Rups aan haren Draad hangende zoude konnen vervellen, want het is bekend, datze den Draad uit den Mondlaat gaan „en dat onder ’t Vervel- len het Vlies van ’t oude Hoofd zich van het nieuwe afzonderende ten laatften afvalt, gevolgelyk zoude dan ook de Draad moeten breekenen het Diertje in Levensgevaar zyn. Doch hierop dient te weeten: dat deze Rups niet met het Hoofd, maar wel met de achterfte Pooten aan den Draad hing , en toen was het mogelyk, dat de Vervelling, die by 't Hoofd begint, en na achteren toe voortgaat, kon gefchieden, verveld zynde wift de Kups zich wederom in den gewoonen Stand te begeven door zich te fwenken en het Hoofd naar boven te brengen , makende toen den Draad aan den Mond vaft „en hing dus op dezelfde Manier, gelyk anders deze en alle andere Rups fen hangen, die zich aan Draaden afìaaten. ihr *T is verder eene byzondere Eigenfchap en genoegzaam een Kenmerk der Vlier-Rupfen, [vermits men het, myns weetens, aan geene andere Rupfen waarneemt), dat ze veeltyds in den ruitenden Stand het Hoofd met van't Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. 7ab. ZL 7 „met de drie voorfte Ringen zydwaards buigende rechtuit ftaan, en duseene Vertoning maken, niet ongelyk aan de Gedaante van een Kolf, zodanigen Stand van eene jonge, of maar twee Maal vervelde Vlier-Rups zien wy by Fig. 6. Deze ftaat fchuins overend, *t geen die Diertjes zeer zelden doen lig. 6. en in deze Situatie hechten ze zich ook niet door eenen Draad ergens aan valt, om dat dezelve dan van geenen Dienft kan zyn, want de Draad diend deze en zoortgelyke Rupfen alleen tot Steunzel, of liever hy draagd het grootfte Gedeelte van haar Lichaam, wanneer ze onderwaards gekeerd aan eenig Voorwerp ruften, dewyl dan flechts het Achterend door de achter-Pooten vaft gehouden word, en al de Reft aan dien Draad hangd. Genoegzaam doorgaans is haar ru{tende Stand onderwaards gekeerd, en dan hebben ze ook altoos den meergemelden Draad, als haar Behoedmiddel _ voor ’t afzakken, gemaakt; dusdanig hebbe ik by Zig. 7. eene volwasfene Fig. 7. Vlier-Rups, en een diergelyke by Fig. 8. in dien: Stand afgebeeld , welken ze Fig. 8. heeft, wanneer ze van de eene Plaats na de andere gaat, en telkens by ie- der Tred zich in de Gedaante van een Krammetje vertoond. De jonge Vlier-Rupsjes- hebben, als reeds gemeld, voor eene Gewoonte, dat ze veeltyds na het nuttigen van Voedzel, of als ze willen roften, zich aan eenen Draad aflaaten, en op eenigen Afftand ’er aan blyven hangen, zo lange, tot. ze de Honger wederom gaande maakt; doch naar maate ze grooter en ouder worden verminderd deze wonderlyke Manier van Ruften, en op ’tlaatft, of volwasfen zynde, doen ze het in ’t geheel niet meer , in tegendeel zitten ze dan den geheelen Dag ftil, en als een dorre Tak of Steel recht uitgeftrekt, maar met het vallen van den Avond komen ze in Beweeging en ’s Nachts zyn ze doende met fchaffen en klouteren. ME Zo lange de Bladen, die haare Kn zyn, nog eenig Voedzel hebben „ nuttigen ze dezelven, ’t geen gemeenlyk tot in ’tlaat{t van September en zomtyds ook wel wat langer duurd, maar deze Groente dan verwelkende houden de Rupfen op met eeten, en blyven nochtans van die ‘Tyd af aan tot in ’t Voorjaar, wanneer de Bladen wederom beginnen uittekomen, en dus den geheelen Winter over zonder eenig Voedzelte nuttigen , int Leven. Is deze Omftandigheid niet ten hoogften verwonderlyk ? waarlyk, ze ftrekt mede tot een klaar Bewys van ’t Aanweezen eener alwyzen almagtigen en ons Begrip: oneindig: verre te bovengaanden, of met een Woord ; eener Goddelyken Beftiering! die aan deze Diertjes eene zodanige Na- tuur gegeven heeft, dat ze zonder Voedzel konnen beftaan te dier Tyd, wanneer het niet in Wezen is, en dat wel zeer lange, daar men ze in te- gendeel, het Voedzel voorhanden zynde, zonder hetzelve geene 4 of 5 Dagen in Leven zoude konnen houden. Ós Volgens myne Ondervinding vervellen de Vlier-Rupfen zes Maal „en eeten telkens het afgeftrookt Vel fchoon op; ik hebbe de Vervellingen der twee Rupfen, daar ik in den Beginne van fprak, in de volgende Orde waargenomen: den 15 Auguftus 1757. vervelden ze voor de neden ito. Fig. 9. F 7 IO Fig.r. Fig.12. 8 NACHT-VLIND. van't Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. Tab. L. dito voor de tweede ; den 31 dito voor de derde; den 16 September voor de vierde; en den 9 Oktober voor de vyfde maal. Reeds voor deze vyfde Ver- velling hadden ze opgehouden met eeten. Den 8 April van *t volgende Jaar vervelden ze voor de zesde en laattte maal; zeer aaninerkelyk was het, dat deze Vervelling gefchiedde eer en alvorens de Rupfen wederom, na eene Vaften van langer dan zes Maanden verduurd te hebben, het minfte Voed- zel genuttigd hadden ; men zoude hieruit konnen befluiten : dat, nademnaal het Vervellen een Bewys is van den Groei der Rups, deze Schepzels ook door de Lucht, en wel voornamelyk de Lente-Lucht moeten gevoed wor- den. Den 12 April begonnen de opgemelde twee Rupfen wederom hare gewoone Koft te nuttigen en groeiden toen, om zo te fpreeken, oogfchyn- lyk, dit duurdetot den 5 Mey, als wanneer ze volwasfen zynde, gelykik zeby Fig 7. en8. hebbe afgebeeld, zich begonnen in te fpinnen, en wel op eene zonderlinge Manier, makende ieder voor zich van allerhande Stuk- ken en Brokken der Bladen, zo dorre, als verfche, die ze by malkander wiften te halen en zamen te fpinnen, een hangend Zakje, dat met eenige weinige Draden aan eenen Tak vaft gehecht zynde geheel vry hing. De eene Rups vier, en de andere vyf Dagen in haar Spinzel-of Neft overend- {taande doorgebragt hebbende veranderden ze beiden in Popjes. Zodanig een Spinzel, of Zakje, met het Popje ‘erin, hebbe ik by fig.o en het Popje by= zonder, of buiten zyn Spinzel, by Zig. ro. afgebeeld. Na 22 Dagen kwa- men uit deze Popjes de twee Vlinders te voorfchyn, zynde gevallig de een een Mannetje en de andere een Wyfje. Het eerfte zien wy in den ruften- den Stand by Fig. 11. en het laatfte vertoond zich vliegende in de 12de Figuu- re. Het Onderfcheid der Kunne van dit Infeêt beftaat alleen in de Dikte van ’t Achterlyf,zynde dat van ’t Mannetje tengender en een weinig pun- tiger, dan ’t Lyf van’t Wyfje; de Sprieten van beiden zyn eveneens; ze verbergen dezelven onder de Vlerken, als ze ruften „en leggen ze dicht aan ’t Ly£. A. Laatftelyk diene ik nog aan te merken: dat de Vlier - Rupfen glad en zonder Haairen, doch daarby rimpelig en knobbelig, als mede merkelyk onderfcheiden zyn in ‘Couleur, maar niet in Teekening; van onderen hebben ze genoegzaam geene, ten minften geene aanmerkelyke Tekening, ziet de 7de Figuurgmaar van boven zyn ze zonderling gefigureerd, gelyk uit de 8de Figuur blykt. Zommigen vallen zeer bleek, anderen ongemeen donker, en wederom anderen minder , of meer kleurig ; eveneene is het ook met de Popjes gelegen, en zoals de Rupfen zyn, van dezelfde Couleur zyn ook de Popjes, daar ze in veranderen. Onder de Vlinderen zelfs is mede geen gering Onderfcheid van Couleur, men vind zommigen, zo bleek geel, dat ze byna wit fchynen te zyn; anderen in tegendeel zeer hoog geel; ik hebbe tot de Afbeelding zodanige gekozen, die het Mid- den tuifchen de meeft- en minftgekleurden houden. ze eli e VE RN A At CEA k \ 4 % An A vers etl and akal bintnee-e vlekje « kkk (el js Teho di Hi DE EN Ì + A ti Kel ® Ze Ì dein ed CER TAK IE Lot m kt ' 4 4 j k knik et Hiv tb HA: A Kd v Ni U ij shlrndpgandeen et Bonadona, alek ha ereen ral ir N Ì N At k fig E k 1 k * i el h \ on ’ ì Ë ‘ de } Ì î vant BEIM Ek ) 4 A: N: slib, \ 5 le, UE OA 4 4 PAR (5 PREV) 775 Aanval * Ard t EAN EKE h í aha 1 7 MEET bi MENNE Ot í ru f Nn hol ij \ (LRL: EEL é $ e GC De CE RTS Ne oC EA enten emt GA ad var. del. &, feubps. Dl De 5 L) NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. weekeinde deieiedededelekeke ZESDE STUK. ssessssssssssseSSÏÏSSÏSSST TWEEDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van * Tweede Gezin der TweEEDeE BENDE. De VLINDER het HERCULESJE. Fab, IL 6 rn 9 En kan het tegenwoordig Infeét allezins mede onder de raarffen: 8 van ons Geweft rekenen , vermits het hier maar zelden gevon- den word, en ook, zo veel my bekend, nog niet door iemand befchreven is; de Afbeelding en Befchryving van hetzelve zal derhalven, denke ik, mynen geëerden Lezeren zo veel te aangenaamer zyn. Maar waarom zo een zonderlinge Naam aan dit Infeét gegeven? mogt iemand vragen, ftraks zal ik ’er de Rede van bybrengen, maar nog. eerft vooraf zeggen: dat, fchoon het geven van Naamen aan deze en geene Vlinders inderdaad niet veel of ’t Lyf heeft, en flechts daartoe diend „ om ze van elkander te konnen onderfcheiden, men nochtans met de Zaak zomtyds verlegen is, te meer alzo diergelyke Benamingen even- wel van de eene en andere Eigenfchap: van ’t Infeét dienen afgeleid te worden en dus niet alte ongerymd voor te komen. De opgemelde Vlinder dan, mynsweetens, nog geenen Naam hebbende, eù daarenbo- ven van geen byzonder Kenmerk voorzien zynde, dat ’er eenige Aanleie ding toe konde geven, viel het zo gemakkelyk niet, om voor denzelven: een’ bekwaamen Naam te vinden. Noem hem den Hercules, zeide zeker Vriend en Liefhebber, zyne Reflexie nemende opde knodzige Gedaan- te der Rups, als eenige Overeenkomft hebbende met de Knods van Her-- eules, gelyk men die gemeenlyk afbeeld; ik nam Genoegen in dezen: Raad, oordelende echter , dat het Diminutivum van dien naam beter voor: onzen Vlinder zoude paflen, vermits dezelve van geene aanmerkelyke: Grootte is, en om die Rede is't, dar ik hem bet Aerculesje noeme. N b). s 10 NACHT-VLINDERS. 5 2 os Ik hebbe dit Infeêt in den Rupfen-Staat voor de eerfte Maal op Elfe ontdekt, en derhalven hetzelve ook op dit Gewas in de bygevoegde Plaat afgebeeld. Den 6 Sept. 1761. vond ik op twee differente Elfe Strui- ken twee dier Rupsjes, die nog tamelyk klein waren , maar wakker groei- den en in de Maand O@tober hunne volkomene Grootte bereikt hadden ; ze fponnen zich tuflchen de Bladen in, om in Popjes te veranderen, de eene den 3. en de andere den 26. Oétober. Uit de eerfte kwam den 17 April van’t volgende Jaar de Vlinder te voorfchyn , maar de tweede was als Rups in ’t Spinzel geftorven. Naderhand hebbe ik bevonden, dat deze Zoort van Rupfen ook nog andere Groente nuttigd, want in ’t Jaar 1762 den 3o April vond myn.Zoon buiten Haarlem omtrent den Brouwers- Kolk aan den Stam van een’ Willige Boom op twee verfcheide Plaatfen twee roode ons onbekende Eitjes, hy fneed ze beide, of liever beide de Brokjes Schors, daar ze op vaft gelymd waren, 'er af; wy wiften toen nog niet, dat het Eieren van het opgemeld Infeét waren, maar dit bleek eerft Tab.II. naderhand by de Uitkomft. Op Jab. IL. by Fig. 1. hebbe ik een Brokje Fig. 1. Schors, met een dier Eitjes ’er op in zyne natuurlyke Grootte en Couleur , Fig. 2. en by Fig. 2. zodanig afgebeeld, gelyk het zich door een fterk vergrotend Microfcoop vertoonde. Deze Eieren zyn geheeld glad en glanzig, heb- bende op de bovenfte Zyde in ’t Midden een Kuiltje, als een Kommetje. Ze werden twee Dagen, voor dat 'er de Rupsjes uitkwamen , geheel donker bruinrood, of genoegzaam zwart, en ten laatften potloodkleurig. 9. 3 Op den derden Dag, zynde de 14 Mey, kwam uit het eene Ei het Rupsje te voorfchyn, bruin van Couleur met witte Bandjes, en van Groot: Fig. 3. te als by Zig. 3, hebbende maar ro Pooten, en vermits uit alle Omftandig- heeden bleek, dat het ook niet meer zoude krygen , zo was het gevolgelyk eene tienpootige Span-Rups en derhalven eene Nachtvlinder Rups van ’t Tweede Gezin der Tweede Bende. ‘Toen het Rupsje uit het Ei zoude komen, maakte het aan de eene Zyde in den Dop een klein rond Gaatje, en vergrotede hetzelve met den Mond zo lange, tot ’er ’t Hoofd door kon, de Opening eindelyk groot genoeg zynde, kroop het Diertje daar door naar buiten. Den volgenden Dag kwam ook uit het tweede Ei het Rupsje op dezelfde Wyze te voorfchyn. Ze werden ten eerften van ver- fche Willige Bladen voorzien, om datde Eitjes aan den Stam van ‘eenen Willige Boom gevonden waren, maar in plaats van iets daar van te nutti- gen, liepen ze gedurig heen en weêr; dit deed ons eenigzins daaraan twyffelen, of het ook wel een Willige Boom ware geweelt, daar wy de Eitjes aan gevonden hadden, te meer alzo wy ons te binnen bragten, dat ter gemelder Plaatfe zo wel Efle- als Willige -Boomen ftaan; wy gaven hun derhalven Effe- Bladen, daar ze ook ten eerften van aaten en ophiel- den met lopen; zich verder by deze Koft zeer wel bevonden en tot hunge volko- van ’t Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. 7ab.lL rx volkomene Grootte geraakten. Dat wy ons evenwel in de gemelde Boo- men niet vergift hadden, werden wy vervolgens gewaar , want eeni- gen Tyd daarna wederom aan den Kolk buiten Haarlem wandelende von- den wy niet alleen denzelfden Boom, maar ook aan deszelfs Stam de twee Plaatfen weder, daar we de twee Brokjes Schors afgefneeden hadden, op welken de Eitjes aangelymd geweelt waren, en deze Boom was geen an- der, dan een Willige Boom; ik gelove derhalven, dat onze Rupsjes, wan- neer wy ons niet aan hun lopen geftoord en hun geene andere, dan Willi- ge-Bladen, gegeven hadden, dezelven eindelyk wel zouden genuttigd heb- ben, en dat het mogelyk eene byzondere Eigenfchap dezer Rupfen is, dat ze, uit de Bieren gekomen zynde, eerft eenigen Tyd mer lopen door- brengen, eer ze aan ‘teeten gaan, ’t geen my om die Reden te waar- fchynlyker voorkomt, dewyl deze Schepzeltjes , ter Wereld komende , zich aan den Stam van den Boom bevinden, van waar ze tot aan deszelfs Bladen eene Reis moeten doen, die naar Evenredigheid van hun Lichaam inderdaad zeer lang is, en waarover miflchien wel een, of een paar Da- gen verlopen. Behalven de Elfe, daar ik het Jaar van te voren twee dier Rupsjes op gevonden had; de Willige, waaraan de meergemelde twee Eitjes gelegd waren; en de Efle- Bladen, waarmede de Rupsjes, uit deze Eieren gekomen, groot gebragt werden, zyn hun Voedzel ook de Eeke- Bladen, ’t geen ik nu nog onlangs in ’t Naarder- Bofch ontdekt hebbe. $. 4 Beide onze Rupsjes ondergingen hunne eerfte Vervelling den 21 Mey, het eene ’s Morgens, en het andere tegens den Avond. Den 25 dito ver- velde de eerfte, en den volgenden Ochtend de tweede voor de tweede Maal. Den 3. Juny gefchiedde de derde en laatfte Vervelling van ’t eer- fte, en die van ’t tweede in de Nacht daaraan volgende. Voor deze laat- fte Vervelling zaten ze, in Ruft zynde, altoos gekromd, gelyk het Jonkje by fig. 3. doch nu recht uitgeftrekt, en zodanig hebbe ik by Fig. 4. eene Fig. 4 van onze Rupfen, toen ze volwaflèn waren, afgebeeld ; men ziet dezelve hier van onderen en een weinig op zyde, welken Stand ik tot de Afbeel- ding verkozen hebbe, om de twee bruinroode Vlakken onder ’ Lyf te konnen vertonen , dewyl dezen een der voornaamfte Kenmerken zyn, waardoor zich onze Rupfen van andere knodsachtige Rupfen, of zoge- naamde Takken, onderfcheiden, doch deze Vlakken zyn niet altoos en aan allen even fterk, gelyk ook de Rupfen zelfs merkelyk in Couleur ver- fchillen. : Et Se Den r5 Juny fpon zich de eerfte Rups, en den volgenden Dag de twee- de tuffchen de Bladen in, om in Popjes te veranderen; ze maakten hare Behuizing zo dicht, dat men de eigentlyke ‘T'yd der Verandering niet kon waarnemen, By Zig. 5. hebbe ik een dier Popjes in zyne natuurlyke Ge- Fig. s. daante, Grootte en Couleur afgebeeld, hierby diend aangemerkt te wor- (b) 2 den, _12 NACHT-VLIND. van’; Tweede Gezinder TWEEDE BENDE. Tab. IL. Fig. 6. Bir t7e Fig. 8. den, dat deze Popjes glad en glanzig zyn. Vermits nu dezelven van de ‘Zomer-Teeld waren, zo duurde het maar ruim 14. Dagen, eer de Vlin- ders ’er uitkwamen, daar integendeel de Popjes van de Winter- Teeld den geheelen Winter over blyven leggen, en in ’t Voorjaar eerft de Vlin- ders uitleveren, gelyk ik zulks bevonden hebbe met de geenen, daar ik {. 2. Gewag van maakte. 6 . 6 Den r. July kwam uit het eerfte, en den 3. dito uit het tweede Popje de Vlinder te voorfchyn, zynde beide Wyfjes. Aanmerkelyk is het, dat de Vlinders van deze Zoort, wanneer ze ruften, altoos de Vlerken , even- eens als de Dag-Vlinders, overend zetten, ’t welk anderzins die van ’t Nacht-Geflacht niet doen, By Fig. 6. hebbe ik een ruftend Wyfje, en by Lig. 7. een vliegend Mannetje afgebeeld; maar een vliegend Wyfje vertoond zich by Zig. 8. Het Mannetje kreeg ik uit de Rups, die ik in den Herfft van ’t Jaar te voren op de Elfe had gevonden. In Couleur verfchillen deze Vlinders merkelyk vanelkander; als mede in Grootte, gelyk uit de Afbeelding blykt, zynde het Mannetje groter dan het Wyf- je, eene Eigenfchap, diezeer zelden onder de Infeêten plaats heeft, want doorgaans [eenige weinige Zoorten uitgezonderd] zyn de Wyfjes groter dan de Mannetjes: Zoude ook miflchien het opgemeld Mannetje juift van een groote, en zouden de afgebeelde Wyfjes daarentegen van een. kleine Zoort zyn? ik kan het met Zekerheid niet melden, vermits ik tot nog toe maar dit eene Mannetje in myne Verzameling hebbe. Aangaan- de de Kenmerken der Kunne van ons tegenwoordig Infeét, valt het zeer gemakkelyk „ het Mannetje van *t Wyfje te onderfchéiden, hebbende het eerfte veel dikkere „ of zogenaamde gekamde Sprieten, daar in tegendeel die van’tlaatfte maar dun en ongekamd zyn; insgelyks ishet Achterlyf van ’t Mannetje merkelyk dunner, dan dat van *t Wyfje. Deze Vlin- ders dus in’t Midden van. den Zomer te voorfchyn komende planten ten eerften hun Geflacht voort, waarvan men dan in ’t Najaar volwaflene Rupfen vind, welken nog voor den Winter in Popjes veranderen, en: waaruit vervolgens, als reeds gemeld, in ’t Voorjaar de Vlinders komen;; bieruit blykt, dat men deze Zoort van Vlinderen tweemaal in ’t Jaar: heeft, ed a ien 8 ij 18 bied Ai E lea Á DS AS : Bve. E'-/t oC 208 475 Croon @ AOL DES zt NACHT-VLINDERS ‘Jeuren en Vlakken vry wel naar gefchilderd Porcelein zweemen. Het ge. woone en, zo ik meene, eenig{te Voedzel van dit Infeét zyn de Ype-Bla= den, ’t welk ons by Ondervinding gebleeken is. Inden Zomer van‘tJaar 17ó64en wel den 27 en 28 Juny wasik met mynen Zoon buiten Naarden , daar wy in ’ Bosch, en eigentlyk op de Plaats Kommer-Rust, een groot Getal van deze Vlinderen verzamelden, ze zaten op de Bladen van Ype- Beuke en andere Boomen, ‘wy deeden ze in Doofen , en wel Mannetjes en Wyfjes by elkander. Te Huis gekomen zynde en de Doofen geopend hebbende vonden wy in dezelven-.een Menigte Eieren, die de Wyfjes- Vlinders midlerwyl gelegd hadden, waaruit ook na Verloop van 10 Da- ‚gen de Rupsjes te voorfchyn kwamen. Alstoen wiften wy nog niet met Zekerheid, wat voor Bladen hun eigentlyk Voedzel waren, wy gaven hun ‚derhalven die-van Ype- Beuke-en Platanus- Boomen, om dat wy ’er de Vlinders op gevonden hadden , maar ze wilden, of liever, ze konden'er niets van nuttigen, en moeften dus allen fterven. Om echter het Ver- volg der Hiftorie van dit Infeét magtig te worden, oordeelden wy het dienftig-te zyn, na Verloop van omtrent vier Weeken, wederom eene Reife naar de voorgemelde Plaats te doen, in Verwachting van ’er als- ‚dan bereids de Rupfen te ontmoeten. Wy deeden die Reife den 25 July en vonden ook, tot onz groot Genoegen, op dezelfde Plaats omrrent het zogenaamde Slangen-Bergje, * en nergens anders, zo wel jonge Por= celein= Rupfen., als ook nog Eieren, doch alien op geene andere, dan Ype- Boomen, gevolglyk was het zeker, dat de Bladen dezer Boomen het eigentlyk Voedzel van dit Infeét moeften zyn; wy ontdekten ook wel ras de-Oorzaak, waarom de Rupsjes, die by ons-uit de Eieren geko= men waren, van de Ype-Bladen, welken wy hun gaven, niet hadden willen eeten , dezen waren namelyk veel dikker en harder, dan die, waarop wy ze nu vonden. Wy verzamelden wederom over de 3o Rupsjes en ruim zo veel Eieren, uit dezen kwamen ook na Verloop van eenige Dagen, de Rupsjes te voorfchyn, en vermits wy ze toen met de Bladen van dezelfde Ype - Boomen voededen, daar ze op gevonden waren, waar van wy verfcheide Takken mede naar Huis bragten, en ze zo lange als doenlyk versch hielden, met ze in t Water te zetten en in eenen Kelder te bewaren, ging de Zaak goed; de Rupsjes aaten deze Kost greetig en groeiden wakker, en na dat ze wat ouder geworden waren, maakten ze ook geen Onderfcheid meer in de Soorten der Ype-Dladen , dus wy ze verder met dezulken, die we by der Hand hadden, konden voeden en groot brengen. Doch eer ik voortgaa met derzelver Levensloop te befchry- ven, zal ik eerft een weinig weder te rug en tot hun Begin keeren, na- melyk tot het Ei. EE Dit heeft eene langwerpig ronde Gedaante en geelachtig witte Couleur, zyn- * Men heeft hetzelve en het omleggende Terrein nevens de zwaare Ype- en Beuke- Boomen, die aldaar ftonden, naderhand geflecht, van ’t Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. Zal. IL is zynde ook aan de bovenfte Zyde een weinig ingedrukt. Het Vlinder- -Wyfje legd deze Eitjes nietenkeld, doch ook niet by Hoopen, maar ge- meenlyk een klein Getal by elkander , ze vertoonen zich aan ’tbloote Oog, Tab sin hunne natuurlyke Grootte, gelyk by Zig. 1. op Tab. Ill. en fchynen yr. dan geheel effen te zyn, ook niets te hebben, dat aanmerkenswaardig Fig. 1 konde genoemd worden; maar brengd men zulk een Eitje onder een veel _ svergrootend Microfcoop, dan openbaard zich «eerft het fraaije-en ver- __wonderlyke, dat de alwyze Schepper in zulk een klein Beftek gebragt en téffens daardoor te kennen gegeeven heeft, dat de fchranderfte Vernuf- ten en konftigfte Handen der Stervelingen moeten ftil ftaan voor zulk “éen gering Stipje, voor zulk een iets, dat de weinigfte Menfchen waar- dig achten om het te aanfchouwen. Het is overal met zeskante Ruitjes ‘bedekt , hebbende ieder Ruitje rondom een verheven Randje, en dus vertoond zich het Ei als by Fig. 2. Vermits nu zulk een Eitje naauwelyks Fig. 2, zo groot is, als drie kleine Zandkorteltjes, en evenwel ten minften dui- zend dier Ruitjes heeft, zo kan men ligt nagaan, hoe ongemeen klein jeder Ruitje, en nog oneindig fubtiler de ‘verheevene Randjes moeten zyn; geen ander, dan een almagtige Vinger kan zulke volmaakte Konft- ftukken in dergelyke Kleinheedens te voorfchyn brengen! 5 4. De Rupsjes ter Wereld komende zyn genoegzaam wit met zwarte ‘Hoofdjes, doch door het Microfcoop ontdekt men op dezelven zeer vee le zwarte Stipjes, welken naar ’t Beloop der Ringen kringswyze geplaatst zyn; ze hebben zo Pootjes, krygen ’er ook niet meer, en Zyn dus vol- maakte Span-Rupfen, of zogenaamde Krammetjes, ’t welk ook haar ‘Gang te kennen geeft. By Figuur 3. hebbe ik verfcheidene zulker jonge Fig. 3. Rupsjes afgebeeld , deels kruipende en ruftende, deels aan Draaden han- gende. Het Vermogen om Draaden te fpinnen is deze Rupfen zo rykelyk ingefchapen, dat-onder alle my bekende fpinnende Rupien geene Soort hetzelve zo menigvuldig doed, als deze; ze fponnen de Glafen, daar we ze in opvoededen, zo val Draaden, dat men ’er kwalyk by kon komen, wanneer men ze wilde verfchoonen, of van versch Voedzel voorzien , want volgens onze Gewoonte zetten wy de Boompjes, of Struikjes, daar we de Rupfen mede voeden, in kleine Vlesjes met Water gevuld „en plaat- fen dezelven-dan in zogenaamde Zuiker-Glafen, die we van boven met Gaas of Vloers toebinden, op welke Wyze men de Groentens ’t langst kan versch doen blyven en dus niet nodig heeft, de Rupfen dagelyks versch Voedzel te geeven. In ‘teeten der Bladen hielden ze deze zon- derlinge Manier, dat ze dezelven niet geheel, of voor een Gedeelte, opäaten , maar vol Gaten maakten, zo als ’er hier een afgebeeld is. Ha- re Leeftydt, in den Staat van Rups, duurde ruim vier Weeken, binnen welke ze vier Maal , naar myne Gisfing , vervelden, ’t geen ik niet naauwkeurig genoeg hebbe konnen waarneemen , vermits 'er te veel, en wiel van verfchillenden Ouderdom , by Ee waren, waardoor men in’t (e2 ob- Fig, 4e Fig. 5. Fig. 7. Fig. 8. 16 NACHT-VLIND. van ’s Tweede Gezin der Tweepe Benpe. Tab. III obferveeren der Vervellingen ligt kan misfen ; men doed in dat Geval wel, (indien het ’er op aankomt ,) dat men eenige weinige even oud zyn- de Rupsjes van den Hoop neemt en afzonderlyk plaatst, als wanneer men het eigentlyk Getal hunner Vervellingen best kan gewaar worden. In ’t Begin van Sep-ember waren onze Rupfen genoegzaam volwaflen , doch op. verre na niet allen even {terk van Couleur ; wathare Tekening betreft ‚men vind in dezelve dit merklyk Onderfcheid, dat, fchoon het Beloop der Stree- pen aan allen even eens is, nochtans de Streepen zelfs in dien Opzichte van elkander verfchillen , dat ze aan zommige Rupfen min, of meer afgebro- ken, en in tegendeel aan anderen geheel uitgehaald, doch altoos gekarteld. zyn. By Fig. 4. hebbe ik eene volwasfene Rups van de eerftgemelden afge= beeld, en wel in de Krammetjes Gedaante, die ze in haren Gang telkens by ieder Schreede aanneemt; en van de laat{tgenoemden vertoond zich by Fig. 5.eeneandere, die insgelyks volwasfen en doende is met ecten. 55. Omtrent den 6 en den September begaven zich de oudfíten dezer Rupfen in de Aarde, om in Popjeste veranderen, ze gingen geenszinsdiep, maar bleven digtonder de Oppervlakte leggen , ja zommigen veranderden zelfs boven op de Aarde in Popjes. Een van dezelven ziet men in zyne Gedaante, . Grootte-en Couleur by Fig. 6.afgebeeld; het istamelyk klein, naar Even- reedigheid van den Vlinder, die ’er uit voortkomt, en op zommige Plaat- fen is het mêt een’ blaauwachtigen Schimmel bedekt. Deze Popjes blyven in dien Staat den geheelen Winter over leggen. 5. 6. Tegen ’t Einde van Mey daaraan volgende, en in ’t voorst van Juny kwamen uitde meergemelde Popjes de Porcelein- Vlinders te voorfchyn. De- zen verfchillen merkelyk van elkander, niet in de Couleuren zelfs ‚ maar in derzelver Sterkte; en fchoon in deneerften Opflag de Tekening opalleneven eensfchynd te zyn, zo vind men nochtans, als men ze nader befchouwd, genoegzaam altoos eenig Onderfcheid in dezelve, ja het gebeurd zelden, dat de Vlerken van een en denzelfden Vlinder wederzyds volmaakt even eens gevlakt zyn, hoewel het Onderfcheid dan geringis. De ruftende en vliegende Stand dezer Vlinderen verfchillen niec veel van elkander; in den eerftgemelden worden de Onder- Vlerken flechts een weinig meer door de Boven- Vlerken bedekt , dan wanneer dit aangenaame Vogeltjen vliegd. By Lig. 7. vertoond zich een ruftend Mannetje ; indien Stand vind men ze altoos op de Bladen der Boomen, en wel vlak aan dezelven als geplakt ;, gebeurd het, dat ze by Geval ’er af en op den Grond raken, zo íchynd het, dat ze niet wel weder op konnen vliegen, en laten zich dan zeer ge- makkelyk vangen. By Fig. 8. hebbe ik een vliegend Wyfje afgebeeld , welk alleen te onderkennen is aan ’t dikker Achter-Lyf, maar in de Sprie- ten van beiderlei Sexe isgenoegzaam geen Oaderfcheid, Deeze Soort van Vlinderen teeld maar eens in ’t Jaar voort. EEE OE AER DE en NACHT-VLINDERS va £ Tweede Gezin de: TWEEDE BENDE. 6 cr zò erin delen CDK 17 NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD, ahead eelde eID Ban SSSSSSSSSS SS SSS SSSSISSSS sE VIERDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van ’t Tweede Gezin der T wereeEDpeE BENDE. De VLINDER ANOMALUS. Tab. IV, \5 Ee KR Erwonderlyk is het, dat ook de Bladeren , of zogenaamde Naal- : P den der Denne Boomen, niettegenftaande dezelven, in Verge- Wail lyking met andere Bladeren, van eene harde Zelfftandigheid (ANS fchynen te zyn, nochtans tot Voedzel voor verfcheidene Infec- ten verftrekken; eén van dezen is het tegenwoordige, *t welk, als Rups, niets anders, dan de opgemelde Naalden nuttigd. Mogelyk zal dit Infe&t den meeften Lief hebberen tot nog toe onbekend en gevolglyk de Befchry- ving en Afbeelding van ’t zelve zo veel te aangenaamer zyn, te meer, al- zo het, myns weetens , by geen anderen Auteur gevonden word, E13 In ’t Jaar 1762 hebbe ik dit Infeêt by zekeren voornaamen Liefhebber „ mynen hooggeachtten Vriend, voor de eerfte Maal gezien , en door des- zelfs Geneegenheid leeren kennen, waarvoor denzelven myne Verplichting opentlyk betuige. Vervolgens fpaarde ik geene Moeite , om achter de geheele Huishouding van 't zelve te komen, ’t welk my ook eindelyk ge- lukt is. De opgemelde Heer deed my oak 6o Eieren van den tegen- woor- 18 N ACH FT Nel NDE RIS woordigen Vlinder prefent ; den 16 Juny 1762 kwamen ’er de Rupsjes uit, zo dat ik rykelyk daarvan voorzien was, en niet twyffelde, of ik zou- de met dezelven myn Oogmerk wel bereiken, mits Zorg dragende, dat het hun nooit aan verfch Voedzel ontbrak , en het fcheen ook in den Begin- ne , dat alles naar Wenfch zoude gaan, want de Rupsjes groeiden wakker en veele vervelden gelukkig tot tweemaal toe, maar kort daarna kwam er de Sterfte zodanig onder, dat ik ze allen verloor en ’er geen een van over hield, dus was ik voor dat Maal in myne Hoope, omtrent het Ver- krygen der geheele Hiftorie van dit Infeét, te leur gefteld, ondertuflchen had ik evenwel zo veel daarby gewonnen , dat ik nu de Eieren en de Rup- fen kende, te gelyk ook de T'yd en Plaats wift, wanneer en waar men ze kon vinden, *t geen dan tot in ’t volgende Jaar moeft uitgefteld worden. De Eieren niet meer van noode hebbende, was het my toen alleen maar om de Rupfen te doen, dezen moeften dan , volgens myne Ondervinding, in de Maand September niet alleen voorhanden, maar ook reeds in Was- dom merkelyk gevorderd zyn; dus begaf ik my in Gezelfchap van mynen Zoon omtrent het Begin van September 1763 naar de Hoflteede der Hee- ren van Rensfclaar buiten Naarden , Crailoo genaamd, in welker ruimen Omtrek een aanzienlyk Denne- Bofch is , daar men ons Infeêt het eerft had ontdekt, wy verzamelden in dit Bofch zo veele van deze Rupfen, als wy vinden konden en bragten ruim twintig te Huis; met dezen gelukte het beeter, dan met die van ’t Jaar te vooren, de meeften raakten door alle Vervellingen heen en tot haar vollen Ouderdom , kroopen vervolgens in de Aarde, om in Popjes te veranderen, en bleeven ’er dus den geheelen Winter over in leggen tot in ’t Voorjaar, doch alstoen dezelven uit de Aarde opdelvende, vonden wy maar 1o Popjes, waarvan het eene kreu- pel was, uit de overige negen kwamen in t B:gin van Mey de Vlinders, zo Mannetjes, als Wyfjes, behouden en volmaakt te voorfchyn; ik had daaraan ook overgenoeg en nu myn Oogmerk omtrent de Kennis van de geheele Huishouding van dit Infeét naar Wenfch bereikt, en zal dezelve ftraks mynen geëerden Lezeren mededeelen, doch vooraf eerft Gewag ma- ken van de Benaaming, die ik aan ons tegenwoordig Infeét gegeeven heb- be: Hetzelve onbekend zynde had gevolglyk nog geenen Naam ; myne RefleCtie viel dan op de groote Ongelykheid, die tuffchen de Mannetjes en Wyfjes van deze Vlinderen is , aangezien dezelven zo wel in Tekening als Couleur geheel en al van elkander verfchillen en in dezen Opzichte van de algemeene Regel der-Natuur, als ware het, afwyken; dus fcheen het my toe, dat dit Infcét niet ongevoeglyk als een Anomalon kon aangemerkt en gevolglyk de Vlinder zelfs Anomalus genoemd worden; doch zo lemand in dezen Naam geen Genoegen zoude neemen, die gelieve hem naar zyne Zinlykheid te veranderen, f- 3. Uit het geen ik in den Beginne gezegd hebbe blykt, dat men de Eieren van onzen Vlinder in de Maand Juny vind; ze zyn altoos aan de Denne- Naal- van t Tweede Gezin der Twreepe BeNDe Juh. IV. bo) Naalden gehecht en wel gemeenlyk ten Getalle van 6, 7, of 8 naaft elk- ander op eene Naald, gelyk men ze dus in hunne natuuriyke Grootte af- gebeeld ziet by Fig. r. op Tab. 1/, Van Couleur zyn ze eenigzìns groen- Tab. achtig, van Gedaante ovaalrond, boven op plat en in ’t Midden met een 17. flaauw Kuiltje. Eenige Dagen voor dat de Rupsjes ’er uitkomen worden FZ: I- de Eitjes zo doorfchynende als Glas, dus men door een Microfcoop de Rupsjes ‘er duidelyk in kan zien leggen. Zodanig een vergroot Ei, en de Situatie van het Rupsje in hetzelve vertoond zich hier by Fig. 2. Het Hoofd Fig. 2. en de Staart van *t Diertje, beiden geelachtig zynde, konnen van den Reft, die groenachtig is, klaar onderkend worden en leggen over elkander , doch het Hoofd boven op. Wanneer het Rupsje ftaat gekipt te worden, maakt het aan de Zyde van ’t Ei een Gaatje, en kruipt door hetzelve naar buiten, latende verder het ledige Ei onäangeroerd leggen, zonder iets van den Dop te nuttigen, daar in tegendeel veelerhande Soorten van Rupfen bare lee- dige Eieren geheel, of voor een Gedeelte, ten eerften opëcten, 9. 4 Onz Rupsje komt met ro Pootjes ter Wereld , krygt ook naderhand onder ’* Vervellen niet meer , derhalven is het eene zogenaamde Span- of Krammetjes Rups, gelyk dit ook haar Gang genoegzaam te kennen geeft, zonder dat men de Pootjes behoefd te tellen. Onder alle die Soor- ten van Rupfen, welken zeer bezwaarlyk te vinden zyn, mag men deze mede boven aan plaatfen, want jong zynde konnen ze byna onmogelyk van de Denne- Naalden onderfcheiden worden, ja alsdan ook niet, wanneer ze reeds een paar Maal verveld zyn, vermits ze niet alleen in Couleur en Ge- ftreeptheid met de gemelde Naalden de groot{te Overeenkom(t hebben, maar ze zitten ook, in Ruft zynde, dicht aan dezelven als gekleefd en recht uitgeftrekt , gelyk zich hier zulk een Rupsje by Fig. 3. vertoond, geen Fig. 5. Wonder is het derhalven, dat men ze licht over 't Hoefd ziet, en niet, dan met een naarftig en geftaadig Oog kan ontdekken; doch wanneer ze zich beweegen of gaan, gelyk het Rupsje by fig. 4 zyn ze gemakkelyk te Fig. 4. vinden. Ze eeten de Naalden kartelender wyze langs de Kanten op, ik hebbe zommige derzelven hier aangeweezen, als onder anderen eene by Fig. 3. De Groei dezer Rupfen gaat langzaam voort en duurd gemeenlyk ruim drie Maanden, ze vervellen derhalven ook niet dikwils , maar wel met lange Tuflchenpoofingen. Volwaflen vertoonen ze zich als by Fig. 5 Fie. s, en 6. Ze zyn van onderen niet minder, dan van boven , doch op eene en 6, andere Manier, geftreept, gelyk uit de Afbeelding der Rups by Fig. 6, blykt, die men hier voor een groot Gedeelte van onderen ziet. 5. 5. In de Maand Oêtober begeeven zich onze Rupfen in de Aarde, en wel niet diep , maar flechts onder de Oppervlakte derzelven, om in Popjes te weranderen, ze maken daar, elk ie byzonder, een teer en luchtig Spin- 2) zel, Fig. 7. Fig. 8. Fig. 9. Fig.1o. eo NACHT-VLIND. van ’t Tweede Gezin der Twerpe Benpe, Jab. IV, zel, ’t welk ten eerften aan ftukken raakt, als men het uit de Aarde neemta By Zig. 7. ziet men een van deze Popjes in zyne natuurlyke Gedaante, Grootte en Couleur afgebeeld. Ze blyven in de Aarde den geheelen Win- ter over en tot in ’t Voorjaar leggen. Men kan ze in de Maand April veilig uit de Aarde neemen, zonder te duchten , dat her eenigzins nadeelig zoude zyn aan ’t Uitkomen der Vlinderen, doch men diend ze wederom op een zachten Grond te leggen en Zorg te dragen, dat ze niet heen en weder rollen, teffens dezelven ook zo te plaatfen , dat de uitgekomene Vlinders bekwaame Gelegenheid hebben, om ten eerften in de Hoogte te konnen klouteren en de Vlerken nederwaards te laaten hangen en zich uit= zetten. 9. 6. De vroegtydigften van deze. Vlinderen komen in * Begin van Mey te voorfchyn. By fig. 8. vertoond zich een vliegend Mannetje, en een der- gelyk, doch ruftende, by Zig. 9. Ze zetten in dezen Stand de Vlerken overend , gelyk de Dag Vlinders doorgaans en ook eenige Soorten der Nacht-Vlinderen van ’t tegenwoordige Gezin , in Ruft zynde, doen, in welke Situatie men dan de Tekening en Couleur der Vlerken van onderen ziet, zynde aan die Zyde genoegzaam geen Onderfcheid tu{lchen de Man- netjes en Wyfjes van onze Vlinderen, doch hetzelve is zo veel te grooter ten Aanzien van de bovenfte Zyde der Vlerken, daar ze ten eenemaale van elkander verfchillen, en wel zodanig , dat ik tot nog toe geene Soort kenne, welker Verfcheidenheid tuffchen Mannetje en Wyfje in dezen Op- zichte zo groot is , als die der tegenwoordige. Ik hebbe hiervan reeds in den Beginne Gewag gemaakt, en uit de Afbeelding blykt de Waarheid van t gezegde nog nader; want het eerftgemelde vliegend Mannetje verfchild ganfchelyk in Tekening en Couleur van ’t vliegend Wyfje by Zig. ro. Men gelieve echter hierby ook aan te merken, dat niet alle Mannetjes, gelyk ook niet alle Wyfjes doorgaans volmaakt eveneens van Couleur en Tekening zyn. De Mannetjes verfchillen zomtyds wel eenigzins in Te- kening, doch weinig of niet in Couleur; daarentegen zyn de Wyfjes nog al merkelyk in Couleur en minder in Tekening van elkander onderfchei« den. Ik hebde hier verder niets van Belang meer te melden, dan dat deze Soort van Vlinderen maar eens in ’t Jaar voortteeld , en dat de Mannet- jes in de Maanden Juny en July by Meenigte door de Denne Boffchen heen en weder zwerven, in tegendeel gebeurd het zeer zelden, dat men een Wyfje te zien krygt, vermits zich dezelven meeft altoos in de Booe men fchuil houden. ORL CAERE EEE - raik - A 7 od ) / / € abos Ge Jl tate. H NACHT-VLINDERS or #'Tweede Gezinde TWEEDE BENDE, G € Jpp ed vs. er Le NE Ot RE DK: zr NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. beeidende kee eee eee eee ZESDE STUK. SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSE VYFDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van °t Tweede Gezin der T weEeeEDeE BENDE. De WORTELHOUT-.VLINDER. Tab. V. Oi En SE Vlinder, wiens Hiftorie ik thans befchryve, word by zommi- ge Lief hebberen de Wortelhout - Vlinder genoemd, om Reden, dat deszelfs Boven- Vlerken met donkere en lichte Vlakken en Vlammen vercierd zynde, eenigzins naar kwaftig Wortelhout gelyken. De Heer Jacob L'Almiraal * noemd dit Infeét den Jukdragenden Meeter, welke Benaming eigentlyk van de Gedaante der Rups afgeleid is, want derzelver tweede Ring, of Lid, merklyk breeder zynde, dan de paaft voorgaande, maakt eene Vertoning, niet ongelyk aan eene Kraag, of Juk, en de Rups zelfs is eene Span-Rups of zogenaamde Landmeeter. Doch vermits ik my voorgenomen hebbe, zo veel doenlyk, de Infeêten liefft naar de eene en andere Eigenfchap te noemen, die ze in hunn’ laat- ften Levensftaat, dat is: als Vlinders, ten Kenmerk hebben; zo zal ik my ook van den eerftgemelden Naam voor ons tegenwoordig Infeét bedienen. $. 2. Hetzelve hoord eigentlyk op de Aalbezie- Boomen te huis, en word als Rups op geen ander Gewas, myns wetens, gevonden, derhalven ont- moet men ook de Eieren van dit Infeét alleen op deeze Boomen, doch ze zyn nooit aan derzelver Bladeren, maar altoos aan de Takken en Stam- men, en wel enkeld gelegd, want vermits ze overwinteren moeten ; zou- * In de naauwkeurige Waarnemingen der gekorvene Diertjes, Drie en Veertigfte Ver= andezing, Ph XXIIL Ce) € 22 NA CAH BVE AND sE ARS zouden ze, aan de Bladeren gelegd zynde, met dezelven afvallen, en ge= volglyk te niet gaan. Zo goedertieren heeft de Meefter der Natuur ook voor de Behoudenifle dier minftgeachtte Schepzelen gezorgd. Men kan de- ze Eitjes zeer bezwaarlyk, ja byna onmooglyk ontdekken, dewyl ze niet alleen zeer klein maar ook genoegzaam van dezelfde Couleur en Gedaante zyn als de Knobbeltjes en Vlakjes, die zich in Menigte aan de Schorflen van zommige dezer Boomtjes bevinden en in den eerften Opflag volmaakt near zu'ke Eitjes gelyken, dus men dezelven lichtelyk over ’t hoofd ziet. Tab. v. By Fig. 1. op Tab. V. hebbe ik een Eitje van onz Infeét in de natuurlyke Fig. 1. Grootte, en by Fig. z. zodanig afgebeeld, gelyk het zich onder een fterk fig. 2, vergrootend Microfcoop vertoond; hetzelve glansd niet, is ook niet gefi- gureerd, maar effen en eenigzins rul. Aan den Kant, daar het Ei buisach=- tg en als geringd is, opend de Rups hetzelve, als ze ter Wereld komt. 5 3 In de Maand Juny van *t Jaar 1756 vonden wy verfcheidene dezer Rup« fen van verfchillende Grootte en Ouderdom, welken ook in ’ zelfde Saifoen- in Popjes en Vlinders veranderden. Den 14 July gebeurde het, dat juift een Mannetje en Wyfje te gelyk uit de Popjes kwamen; men deed ze bei- den in eene ruime Doos, om ze te laten paaren; over Dag waren ze ftil, volgens de Natuur dezer Diertjes, dewy! het Nacht- Vlinders zyn, maar de geheele Nacht bragten ze integendeel door met vliegen , en ver-- mits de Doos met Floers bedekt was, zo had men Gelegenheid, om dik- wils op hunne Beweegingen te letten, echter kon men niet merken, dat ze paarden, maar dat het evenwel gefchied was, bleek naderhand by de Uit- komft, hoewel ik ’er toen nog aan twyffelde. Drie Ecmalen dit Paar by. elkander geweeft zynde nam ik het Mannetje ’eraf. Den vierden Dag be- gon het Wyfje zyne Eitjes hier en daar verftrooid te leggen, doch dit was. nog geen vaft-Bewys, dat het gepaard had, gemerkt veele Nacht- Vlin- der- Wyfjes dit ook doen, zonder vooraf gepaard te hebben, welker Eit- jes echter, vermits ze onbevrucht zyn, eerlang verdrogen. Om nu het gemelde Wyfje niet van Honger te laten fterven, maar zo lange, als mo- gelyk „in’t Leven te houden, ten einde het zich van de Eieren te beter konde ontlaften, voededen wy het dagelyks, een of meer Malen, met een weini Zuiker in Water opgeloft, houdende telkens daarvan een Penfeel vol het Diertje voor den Mond, ’t welk den Zuiger ’er greetig inftak en het geheel ledig zoog. Op deze Manier hielden wy hetzelve tor den ro Auguít, en dus byna 4 Weeken in ’t Leven; mìdlerwyl had het meer dan roo Eieren gelegd, dezen bleven den geheelen Winter over leggen en vermits ze niet rimpelig werden of verdroogden, zo twyffelde ik ’er niet aan, dat ze be= vrucht waren en dat de Rupsjes in t Voorjaar daaruit voor den Dag zou- den komen, gelyk ook gefchiedde, 5. 4. van 't Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. 7u. 7 3 $. 4. Den 11 April 1757 kwamen de eerfte Rupsjes uit de Eitjes, die ’t-eerft gelegd waren, te voorfchyn „en vervolgens ook allede overigen, in der daad: zeer kleine, doch vlugge en, naar Evenredigheid der Eieren „ zeer groote Schepzeltjes. Ze liepen op ro Pootjes, waaruit men voorts kon afnemen, dat het geene andere, dan ro pootige Span- Rupfen waren, want alhoewel ook eenige Soorten van 16 pootige Rupfen in ’t eer{t, als ze ter Wereld komen, maar 1o Pooten fchynen te hebben, en de overigen eerft nader: hand onder ’t Vervellen zich-openbaaren, zo zyn ze echter van den Begin- ne af aan niet zo tenger en naar Proportie zo lang, als de tegenwoordige „ of andere foortgelyke Span- Rupfen. Onze Rupsjes gekipt zynde gingen ten eerften aan ’teeten der Aalbezie- Bladeren en nuttigden dezelven met veel Graagte, waarvan ze ook wakker groeiden en ‚ naar myne Giling, tufchen beiden vier Maal vervelden, doch ik kan het niet met Zekerheid melden „ want ik.had de Onvoorzigtigheid gehad, wan ze allen by elkander in eene- Vlucht te plaatfen, vermits ze nu op ongelyke Tyden gekipt waren, zo- vervelden ze ook ongelyk in Tyd, de eene voor, de andere na, en dit: veroorzaakte voorts eene Verwarring in de Obfervatie omtrent de Vervel- lingen 5. raadzaamer is het derhalven, dat men, om dergelyke Waarnemin- gen te doen, eene, of een Paar Rupfen van den Hoop afzonderd en ze in een Glas âpart geplaatft opvoed, men zal alsdan zyn Oogmerk daarom- trent zeer gemakkelyk konnen bereiken en zich niet ligt vergiffen, De eer-- fte Levens- of de Rupfen- Staat dezer Infeêten duurde ruim zeven Weeken „ want in ’t Begin van Juny hielden ze op met eeten, te weeten de geenen die ’teerft uit de Eieren gekomen waren. In Ruft zynde zitten deze Rup- fen gemeenlyk. recht uitgeftrekt, als een Stok, zodanig eene volwaflene Rups hebbe ik by fig. 3. en eene dergelyke kruipende, of in Beweeging Fig. 3: zynde, by Fig. 4. afgebeeld, beiden in dezelfde verfchillende Couleur, die Fig. 4e ze over ’t algemeen hebben, zynde anderzins van Tekening en Gedaante even eens. | 4 5. De Tyd haarer eerfte Gedaantewifleling, of de Vérandering in Popjes,. op handen zynde, begonnen ze merklyk intekrimpen en werden korter: en dikker; vervolgens fponnen ze zich cuflchen de Bladeren en Steeltjes van ’ Besfe-Boomtje in, daar ze op geplaat{t waren, makende zeer luchtige Spinzels van enkelde Draaden, des men niet alleen de Rupfen ’er duidelyk- in kon zien leggen, maar ook haare Verandering waarnémen. Na dus ee- nen Dag of twee ftil en genoegzaam onbeweegelyk-in de Spinzels gelegen te hebben ftrookten ze voor de laatfte Maal het Vel af en verfchenen in eene geheel andere Gedaante, het waren nu zogenaamde Popjes. Dezen zyn in ’t Begin helder en als doorfchynende, groenachtig geel van Cou- leur, doch werden eerlang harder en donkerder , vertonende zich, gelyk. - ik’er een by Fig. 5. hebbe afgebeeld. Ze lagen tot in de Maand July, ter Fig: se (ez) Ryp- 24 NACHT-VLIND, van't Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. Tab. 7. Rypwording der Vlinderen, die ‘er in woonden. Een paar Dagen voor ’t Uitkomen derzelven begonnen hunne Vlerken van onder het Poppe: Vlies door te fchynen en_de Ringen der Popjes zich merkelyk uit te zetten; zyn- de dit een Blyk van de Gezondheid der Vlinderen en van de Nabyheid hunner Geboorte. 5.6. In de Maand July kwamen de Vlinders te voorfchyn, allen zeer fraay, en, in den eerften Opfllag, even eens getekend, doch naauwkeurig dezel- Fig. 6. Fig. 7. ven befchouwende vind men eenig, hoewel gering Onderfcheid in de Te- kening, ’t welk ik ook op onze Plaat hebbe aangewezen. By fig. 6. ziet men een ruftenden Mannetjes- Vlinder. Eene byzondere Eigenfchap de- zer Vlinderen is het, dat ze, in Ruft zynde, den Staart, of liever ’t Achterlyf vooröver krommen en als overend zetten, insgelyks ook de Sprie- ten niet, gelyk anders de meefte Nacht-Vlinder-Soorten doen, onder de Vlerken verbergen, maar dezelven achteröver buigende vlak boven op de Vlerken leggen. Een vliegend Wyfje hebbe ik hier by Fig. 7. afgebeeld. Het zichtbaar Onderfcheid in de Kunne dezer Vlinderen beftaat daarin: dat de Staart, of het achterfte Gedeelte van *t Lyf der Mannetjes als ge- plaimd zich vertoond; daar integendeel dat der Wyfjes flechts puntig uit- loopt, dezen hebben ook een dikker Achterlyf, dan de Mannetjes, doch de Sprieten van beiden zyn genoegzaam eveneens, of het Onderfcheid is zo gering, dat men het fchier niet merken kan. Voor * overige valt 'er niets meer te melden van dit Infeêt, dan dat hetzelve maar eens in t Jaar voortteeld , gelyk uit het voorverhaalde blykt. Cn De PEER LEGE ste BER ee je El mA tk kje CE DE NEDERLANDSCHE INSECTEN BESCHREEVEN EN AFGEBEELD: en ZES DE ST U RE sssssessessessssssnssssd ZESDE VERHANDELING OVER’ DE NA CHT-V LINDERS Want Tweede Gezin der T wEeeEDE BENDE, De HAGEDOORN-VLINDER, Tab. VL $.r- choon men het tegenwoordig InfeCt hier omftreeks niiet zeer zeldzaam ontmoet, kan het nochtans te recht onder de raaren- lar | E der ‘er na ziende werd ik met Blydfchap gewaar , dat het Wyfje eene Mee- (£) nigte- 26 NACHT.VLINDERS nigte Eijeren op de Hagedoorn had gelegd, waaruit ik meene met Reden. te konnen befluiten , dat dit Infeêt eigentlyk op deze Groente te huis hoord, ten minften liefft daarop voortteeld, als de Gelegenheid zulks toelaat; uit dien hoofde en om dat my, behalven eenige kleine Motjes, geen ander Vlinder van eenig Belang op dit Gewas tot nog toe bekend is, noeme ik dan ook onzen tegenwoordigen Vlinder , die myns weetens nog geenen Naam heeft, den Hagedoorn- Vlinder. Het gemelde Wyfje had zich in die eene Nacht niet van alle zrne Eitjes entdaan, maar blecf nog eenige Da- gen aan t leggen en leverde in *t geheel byna 4oo Eijeren uit; ze waren niet enkeld , bebalven eenige weinige, ook niet by Hoopjes, maar wel hier en daar by Regeltjes gelegd, zeer ongelyk in Getal van Eijeren. De Gedaante derzelven was langwerpig rond, hunne Couleur geheel wit en waterachtig , echter zeer glanfig, ze waren van Groote gelyk ze hier by Tab. Fig, 1.op fab. VI. afgebeeld zyn. Voor het bloote Oog, ja zelfs door een VI, Vergrootglas van een Duim Brandpunt befchouwd, fcheenen ze geheel glad Fig. Len niet gefigureerd te zyn maar onder het Microfcoop vertoonden ze zich zeer fraay, de geheele Oppervlakte van ’t Ei was met zeer fyne meeft ir- reguliere Ruitjes bedekt, hebbende elk nog een verheven Randje, dus de- ze Eitjes vry wel na die van den Porcelein- Vlinder gelyken, behalven dat ze een weinig kleinder zyn. Omtrent den 8 Jany begonnen de Eijeren, die ’t eerft gelegd waren, te verkleuren en geelachtig te worden ,kregenook hier en daar roode Vlakjes, doch werden niet rimpelig, des ik op goeden Grond kon hoopen, dat ze bevrucht waren. Een dus verkleurd Er hebbe Fig. 2.ik by Fig. 2. vergroot afgebeeld, gelyk het zich toen onder een fterk ver- grootend Microfcoop vertoonde; de Verkleuring begon hoe langer hoe meer toetenemen, de Eitjes werden vleefchkleurig, daarna rood , vervol- gens paars, eindelyk potlootkleurig en op 't allerlaatft kreegen zeeen groen en blaauwachtigen Goud-Glans, toen was de Geboorte der Rupsjes zeer naby, {2 Den volgenden Dag , te weeten den rs Juny kwamen dezelven uit de vrocgft gelegde kijeren te voorfchyn , zynde ongemeen kleine”1o pootige Span-Rupsjes, van Couleur bruin op den Rug, doch op zyde en van onderen wit, hebbende geele tamelyk dikke Hoofdjes. Ze waren van eerft af aan zeer geneegen tot Spinnen en maakten raar Evenredigheid hunner Lichaamen reeds (terke Draaden, hadden ook voor eene Gewoon- te, veel al aan Draadjes te hangen, in plaats van te ruften. - Den zr of 22 Juny vervelden ze voor de eerfte Maal; den 23 en 29 dito voor de tweede Maal, toen hadden ze niet meer allen eenerlei Couleur en Teke- ning, maar wel een zelfde Gedaante, eenige weinige waren geheel groen en derzelver twee Knobbeltjes op den Rug roodachtig, vertoonende zich Fig. 3.als by Fig. 3. doch deze groene Couleur verdween na de volgende Ver- vellingen , en werd leverkleurig, hoedanig de Grond-Couleur doorgaans van allen was, zynde echter de eene donkerder, de andere bleeker. Den 4 en 5 July vervelden ze voor de derde en den g en ro dito voor de vierde en laatfte Maal. Nog acht Dagen zich wakker gevoed hebbende en merkelyk grooter geworden zynde waren ze volwaflen en vertoonden zich in den Fig. geruftenden Stand gelyk by Fig. 4. Zonderling en zeer aardig doed zich on- der ’t Microfcoop het Hoofd van zalk eene Raps voor ; heizelve van voo- TER Van” Tweede Gezin der TWEEDE BENDE, 7u. PL 57 ren plat zynde is aldaar zodanig getekend, dat het vry wel naar de Tro- nie van een! flapenden Leeuw gelyke; ik hebbe deze Vertooning naauw- keurig by Fig. 5. afgebeeld; doch men moet niet meenen, dat hetgeen Lig. s. zich hier als een Paar geflootene Oogen, aìs eene dikke platte Neus en als een Mond vertoond, iets wezendlyks zy , geenszins , het beftaat alleen maar uit Vlakken en Trekken, want de Oogen der Rups bevinden zich ter wederzyde van ’t Hoofd beneedenwaards, ten Getalle van Zes op ieder zyde, of 12 in ’t geheel, waarvan in de Afbeelding maar 6 zichtbaar en met a. a. a. a. a. a. beteekend zyn, de overigen 6 ftaan meer achterwaards a. a. A en konnen dus hier niet gezien worden, ik zal daar over ftraks nog breed-a. a. a. voeriger handelen. Eene Neus hebben de Rupfen in * geheel niet, maar wel ter wederzyden van den Mond een puntig Deel welke twee Punten men gemeenlyk de Preet- Punten noemd, doch ik houde ze voor het Zin- tuig des Reuks, waarvan ik de Reeden by een andere Gelegenheid zal me- dedeelen, beide die Punten zyn. hier door de Lettertjes b. b. aangeweezen. jh Wat zich eindelyk ook in deze Tronie als een Mond vertoond, is deei- © gentlyke Mond der Rups niet, dezelve bevind zich geheel van onderen aan het Hoofd by c. ze beftaac uic twee harde Blokjes, welken het Diert- Ce je in ’t openen en fluiten niet op-en nederwaards, maar wel zylings be- _ weegd, in welken opzichte de Mond der-Rupfen van dien der overige Die- ren ten eenemaale verfchild, Omtrent den 20 July kon men dn ‚ dat de oudften van deze Rupfen. wel haaft haare eerfte Gedaantewiffeling zouden ondergaan en in Popjes veranderen, doordien ze korter en dikker werden en geen Voedzel meer nuttigden ; ze kropen niet in de Aarde ‚maar fponnen zich tuffchen de Bla- den in, of plaatsden, zonder zich aan de Bladen te bepaalen, hier en daar haar Spinzel, ’t welk wel niet hard , echter fterk en vaft en van Couleur rosachtig was, waarin ze, na eenige Dagen nog als Rups geleegen te heb- ben, tot Popjes veranderden; zodanig een is hier volgens zyne Gedaante, Couleur en Grootte, by Fig. 6. afgebeeld. Het was telkens in 't Najaar, Fie, 6; wanneer ik voorheen deze Soort van Rupfen vond, welken alsdan in Pop- Bà jes veranderd zynde ook zodanig overwinterden en de Vlinders kwamen daaruit in de volgende Lente te voorfchyn, dus verwachtede ik ook uit de tegenwoordige Popjes de Vlinders eerft in t Voorjaar, niet daarop reflec- teerende, dat het nu nog zeer vroeg en in 't Midden van den Somer was. k AR Derhalven ftond ik verwonderd, toen ik in ’t Begin van Auguft gewaar werd, dat ’er reeds Vlinders uitgekomen waren, te meer, alzo ik van de- zelfde Teeld ook nog onvolwaffene Rupfen had, waaruit men teffens den ongelyken Groei en Voorfpoed dezer Diertjes kan afncmen. ig. 7. ver- Fig. 4; toond een ruftenden Mannetjes Vlinder, die alleen by het dunner Achter- Iyf kennelyk en daardoor onderfcheiden is van het Wyfie, * welk hier vliegende gezien word by Fig. 8. De Sprieten zyn van beiden genoegzaam Fig. 8 eveneens en konnen derhalven by deze Soort van Vlinderen tot geen Ken- merk der Sexe verftrekken. Over ’t algemeen genomen vallen de Wyfjes wat grooter en fterker van Couleur, dan de Mannetjes, doch de eerften zo wel, als laatften zyn ook nict allen doorgaans even fterk, of flaauw, gecouleurd. De evengemelde uitgekomene Vlinders juift Mannetje en Wyf- je zynde gingen mede ten eerften aan ’t paaren , het Wyfje leide een groot Getal Eitjes, waaruit ook de Rupsjes te voorfchyn kwamen, welken voor den Winter in Popjes veranderd zyn en in die Hoedanigheid overwinteren, dit was dan de tweede Teeld, waaruit blyke, dat deze Soort van Vlinde- ren twee Maal in ’t Jaar voortteeld. ik \ Toen ik de voorheen gemelde Tronie in fchyn, onder ’t Microfcoop be- fchouwde, werd ik gewaar ‚dat men de Oogen dezer Kupfen zeer exa kon (fz) ziens Fig. 9. d. 238 NACHT-VLIND. van’t Tweede Gezin der T WEEDE BENDE. Tub.71, zien, des nam ik my voor, dezelven afzonderlyk door dit Inftrumene naauwkeurig te obferveeren; om dit te doen „ was ik gepoodzaakt , het Hoofd van eene Rups aftefnyden „ vermits het Diertje gedurende zulk ee- ne Obfervatie niet in Ruft blyftr; dit afgefneeden Hoofd nu (dat nog eeni- ge Uuren leefde) op een puntig Inftrumentje geftoken en onder ’t Micro- fcoop gebragt hebbende zag ik met veel Genoegen en zeer duidelyk de Oo- gen zodanig geplaatsd, gelyk ik ze hier, als op de eene zyde, by Fig. g. ongemeen vergroot afgebeeld hebbe „ ze vertoonden zich volmaakt als fterk verhevene giafe Bolletjes; ter wederzyde van ’t Hoofd ftaun vyf derzelven vertikaal en-een by d. horizontaal, allen onbeweegbaar en zon- der Oogleden, welke twee laatfte Hoedanigheden der Oogen men aan alle Infeften gewaar word. Hier zoude men konnen vraagen: Waarom heeft toch de alwyze Schepper deze Diertjes van zo veel Oogen voorzien, daar de Menfch en ontelbaare andere Soorten van Dieren aan twee Oogen genoeg hebben ?doch dit Waarom behoord mede onder de Vraagen ever duizend an- dere Verborgenbeden der Natuur, welken geen Sterveling met volkomene Zekerheid kan beantwoorden, mag ik echter myne Giffing over dit Onder- werp uiten, zo begrype ik het aldus: De Menfch en genoegzaam alle an- dere tweeoogige Dieren konnen piet alleen het Hoofd op zich zelven bee= weegen en daardoor de Oogen te gelyk als van plaats doen veranderen, maar ook de Oogappels zelfs op-en neder- en zydwaards keeren en wenden , daar integendeel bet Hoofd der Rups aan ’t Lichaam zodanig vaft is, dat het niet dan met hetzelve te gelyk kan. bewoogen worden, ’t welk voor eerft eene Vertraging in t zien veroorzaakt; wyders ffaan haare Oogen zelfs ook onbe- weegbaar (til „waardoor ten tweeden het Gezicht ongemeen veel zoude ver= minderd worden, indien ze maar twee zulke Oogen had; derhalven fchynd het my toe „ dar daarom de Schepper aan deze Diertjes meer Oogen gegee= ven heeft, ten einde door het meerder Geral en gepafte Situatie derzelven het Gebrek in ’t zien, dat uit hunne mindere Beweegbaarheid voortkomt, wederom te vergoeden. Ja, mogt lemand zeggen, dat is wel „maar waarom heeft de Schepper het Gezicht dezer Diertjes niet zodanig gefchikt, dat ze het ook, gelyk andere Dieren „ met maar twee Oogen konden ftellen ? deze Vraag verdiend geen Antwoord, vermits ze even zo-ongerymd is, als dat Jemand wilde vraagen > waarom heeft de Schepper niet aan de Rupfen de Gedaante van een Paard, of ander Dier, gegeeven ? Ondertuffchen begeere jk niet, dat men myne Giffing over dit Onderwerp voor eene onfeilbaare Waarheid aanneeme „zeer wel wetende « dat zulke en ontelbaare andere na-= tuur!yke Verfchynzels flechts giffender en niet befliffender wyze konnen be- redeneerd worden. Kan nu ons Verftand niet eens de natuurlyke Onderwere pen met volkomene Zekerheid doorgronden , welken evenwel ons omringen en onder ’t Bereik onzer Zinnen komen, hoe ongerymd is het dan ;ja in der daad zeer beklaaglyk, dart wy nochtans vermetel, of liever dwaas genoeg zyn, van in de verborgenfte bovennátuurlyke Geheimen te willen indringen „ om derzelver grondeloofe Diepte met ons eindig en bepaald Vernuft te peie len, en,‚’t welk het ergfte is, dat teder dan zyne Begrippen, hoe feilbaar immer, voor het eigentlyke en waare poogd te doen doorgaan. Voorzeker dit is de ongelukkige Bronader van de Verdeeldheid der Chriftenen. Mogt ons doch daarentegen de Ootmoedigheid alleszins bezielen ; mogten wy omtrent alzulke diepe Verborgenheden onze Bepaalingen liever opfchorten en met de Hand op den Mond ons voor den HEERE in ’ Stof vernederende vrywillig belyden, dat onze Kennis ‚zelfs in ’t Natuurlyke, hoe veel te meer dan in het Geeftelye , maar gebrekkelyk zy. O welk eene zoete Kalmte zoude daaruit in de Chriftenheid ontftaan „en hoe gewiflelyk zoude dan de onzaa- lige Twiftluft moeten zwigten. Doch dit behoord mede onder de Pia Dee AÁdleria, welken, door der Menfchen eigene Schuld, helaas! wel nimmer zullen vervuld worden. pien we ergste den EN bd 1 en « NAD 5 Ce A, - Bv E / Ze Eg Greve nd ze F4 Ei Ld « 4 . 1 + 3 r, ‘ El jd Ô _ & dte eh driger DD OD LLS | r Ean rengl _ er j É Kd À vald pdaed ê DK 29 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. afke eee eee iedee eee ienke eee ZESDE STUK, SSSSSISS SSS SISISSISSISSSSSSS SEE ZEVENDE VERHANDELING, OVER DE NA CH T-VLINDERS, wan “% Tweede Gezin der TweEEDE BENDE. De YPE-TAK-VLINDER, Tab. VIT, EE Île Klee welken maar met ro Pooten voorzien zyn „ hg te weeten met 6 aan de drie voorfte en 4 aan de twee ‚ achterfte Leeden, dus de vyf zich daar tusfchen bevin- hk dende Leeden of. Ringen geheel zonder Pooten aje me dragen den algemeenen Naam van Span Rupfen en „et 29S recht, dewyl hun gang of kruipen als (by ma ier van Zen maes gechal ‚ Onder deze Span- Rupfen nu, heeft ie NNC ‘ men Tab, WIL Fig: 1 Fig: 5 30 NACHT-VEINDERS men wederom verfchydene , welken veele overeenkomft hebben met dorre Takken of Takjes van Boomen, anderen daarenteegen van die zelfde Geftacht van Rupfen , hebben hier geene overeenkomft mede, dezen blyven dus dan maar alleen den Naam van Span-Rupfen behou- den , daar de eerftgenoemden inteegendeel zeer veel door de Liefheb- beren met den Naam van Takken benoemd worden en wel meest al naar het Gewasch daar zy op aazen ook in Naam naar onderfchyden worden, het is ingevolge hiervan , dat de Rups en Vlinder welken het Voor- werp van deze Verhandeling zyn, en die men in derzelver Rupfen ftaat het aldermeest op de Ype - Boomen vind, ook door de Liefhebbe-. ren als Rups genoemd word Ype-Tak en das de daaruit woortkoomende Vlinder Ype-Tak-Vlinder. 5. 2. Door de goedheid van zeekeren Liefhebber (denwelken ik door dezen myne opentlyke dankbetuiging verplicht ben te doen) werden my gegeeven eenige Eitjes van dezen Vlinder, gelegd. aan een. Boom- Takje en wel in de Maand Auguftus , zynde bruin van kleur, dus miet dan met moeite teonderfcheiden, van het Takje waaraan dezelven gelegd waren, Hunne Nataurlyke groote, wyze van legging en klear, kan men zien op Tab. VII. by Fig: 1. aan derzelver voorfte Eindens waren dezelven platachtig ‚met een als verheeven en een wye nig gekarteld wit Randje, boven op daarenteegen niet volkomen plat maar als met een flaauw kuiltje ingedrukt, doch byde deze hebbelyk- heeden lieten zich met een ongewapend Oog niet wel onderfchyden, maar. ‘miet ‘eene tamelyke vergrooting vertoonden zy zich gelyk by Fig: 2. en wel inzonderheid toen de Rupsjes naby het uitkomen wa. ren, doordien de Schil of de Eiërdopjes als toen meer of min glanzig en doorfchynende wierden, kon men de Rupsjes min of meer doch niet zeer duidelyk , in dezelven zien leggen. en Naar dat deze Eiëren den geheelen Winter overgeleegen hadden „ tot in het daar aaa volgende Voorjaar, kwamen de Rupsjes uitdezel- ven te voorfchyn en wel het Eertte den 8ften May, op de daar aan vol. gende Daagen , kwamen ook de overigen uit Hunne Eië-doppen , eetende dezelven niet op, zo als anders zeer veele Soorten vän Rupfen doen, welken bykans geen blyk meer van Hunne geweezene Eiëren over- laaten, naar myne jonge Rupfen de Bladeren van Ype-Boomen gegeeven te hebben en welken Zy ook met graagte gebruikten , wierden dezelven van Dag tot Dag grooter , vervellende de voorfpoedigfte van dezel- ven reeds den 2den Juny voor de Derde maal, en 6 Daagen er naa das den 8ften reeds voor de Vierde,’t welkjook teffens de laacfte taal ed was, wan» Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. Tub, VII. 32 was, naar deze laatfte verwisfeling van Huid, groeyden dezelven noch fterk , wordende teegen ’t laatst van de gemelde Maand Juny , vol- wasfen , gelyk by Fig: 3. eene dergelyke volwasfene Rups afgebeeld Fig: 3 îs, den Draad welken men ziet van het bovenfte Blad afgaande . tot maar den Kop der Raps , diend gelyk reeds in eene voorgaande Ver« handeling gezegd is, tot onderfteuning van het Lichaam des Diers, de= wyl anders de geheele zwaarte van dit Infe@t, als teveel op deszelfs vier achter Pooten alleen zoude aankoomen, $. 4. Volwasfen geworden zynde, fponnen zich myne Rupfen tusfchen de Bladeren welken in Hun Verblyf waaren in , *t welk eene Eigen- fchap van zeer veele Rupfen van dit Gezin is, teweeten dat zy zich tusfchen verdorde Bladeren infpinnen, om aldaar Hunne Gedaante ver- wisfeling te ondergaan , daar anders in ’t algemeen onder de Nacht- Vlinder-Rupfen een zeer groot Gedeelte wan dezelven zich in de Aarde begeeft en in deze Plaatze de bevoorftaande Verandering afwacht en on- dergaad, deze Rupfen maar eenige wynige Daagen ingefponnen ge- weest zynde, veranderden in Hun lachtg Verblyf in 't begin der Maand July in Poppen, welken by my op de minfte aanraaking , zich zeer leevendig en gevoelig toonden, door met zeer veel vaardigheid in Han Spinzel zich te beweegen, te buigen en in ’t ronde te draaijen , welke beweeging naar alle waarfchynlykheid het Dier doed, ter afweering van befchaadigende Infeêten, wier Getal al vry meenigvuldig is en voor welker aanval, Poppen welken maar een los en luchtig Verblyf gefponnen hebben, veel meer blootgefteld zyn dan de zulken, wier Eigenfchap het is, zich als ‘t waare eene vafte Woonfteede te bereiden, om ’er dien Tyd over in door te brengen, zo lange Zy in den weer- lozen Staat van Pop zich bevinden, derkalven zyn ook zulke Rupfen welken in de Aarde gaan en daarin Poppen worden, nog meerder be- veiligd voor den aanval van Vyanden, fchoon Hunne eigentlyke _Woonfteede van de meeften nog zo veel teegenftand niet kan bieden „ als wel van zommigen buiten de Aarde veranderende , by voorbeeld van de Groote en Klyne Tweeftaart Rupfen hier voor reeds befchree- ven (*). Echter dewyl dezelven doch onder het Oppervlak der Aarde zyn, zo zegge ik leggen dezelven niet zo veel voor allen aanval bloot, dan myn teegenwoordig Infeêt, in zyn los en voor andere Diertjens zeer genaakbaar Spinzel, welks Pop in zyne Natuurlyke grootte en kleur _ afgebeeld. is by Fig: 4. Fig: 4 5. 5. C*) Nacht-Vlinders Tweede Gezin der Eerfte Bende Pag. 21 en 29. (g 2) 33 NACHT-VLIND. van't Tweede Gezin der TWEEDE BENDE T. VII, 9. 5. Zeer ongelyk in Tyd gaad het toe met de wording of met de rypwor- ding der Vlinders, want daar zeer veelen } Jaar en meer, ja enkelden doch dit gebeurd maar zelden 2 Jaaren nodig hebben, eer het Weezen of de vochtige Zelfsftandigheid in het Poppe- Vlies beflooten, tot de volmaaktheid van Vlinder geworden is, zo kort inteegendeel was dit by myne tegenwoordige Poppen, want dezen in *t begin van July veran- derd zynde , was het niet langer dan 18 a'2o Daagen, dat zy in dezen ftaat van Pop geleegen te hebben, als Vlinders uit dezelven te voorfchyn kwaamen en wel Drie tegelyk op:eenen Dag, namentlyk den 22 July, tusfchen het Mannetje en Wyfje van dit Soort, is eenig onderfcheid waarteneemen, behalven het Kenmerk der Sprieten, als welken by het Mannetje een wynìg ruiger en minder glad zyn dan by *t Wyfje, doch welk niet zeer aanmerklyk is, zo zyn ’er in de Teekeningen of Vlakken der Vlerken ook eenige onderfcheidingen te zien, welken zich echter door de Afbeelding beeter en duidelyker laaten ontdekken, „ dan door eene breedvoerige Omfchryving, zynde Fig: 5. geteekend naar „een Wyfje en Fig: 6. naar een Mannetjes Vlinder , het is my nooit gebleeken, dat deze Vlinders en derzelver Rupíen meer dan eenmaal in het Jaar zyn. LIBRARY ETE op RSITY OF ILLINOIS erpen inf de oe ener mna ud, DE 4e  CAA Come A zr ear dá a NACHTVLINDERS vz x Tweede Gezin dez- TWEEDE BENDE. ED [ ér NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. lenten eieiedeideke nein VIERDE STUK. sesssssssssssrssrssssÏn VEERTIENDE VERHANDELING. OVER DE NACH T-VLINDERS, van ’t Tweede Gezin der EersTE BENDE Het R O E S JE Fab. XV, ep Nt Vlinder, ter onderfcheiding van anderen draagd , is denzelven. hier te Lande, door veele Infeêten Lief heb- bers gegeeven , uit oorzaak van de fchoone hooge Oranje kleur op deszelfs boven Vlerken, want dewyl het Roest iris ok van Yzer eene byna dergelyke kleur heeft, zo is ’t hier van daan dat men dezen Vlinder den naam van Smitje , Roest-Vlin= der of Roesje, gegeeven heeft. o Ce. és NACHT-VLINDERS 9. 2. In de maanden May en Juny, al naar dat het Saifoen warm of koud en dus tot het voor den Dag komen der Vlinders behulpzaam ìs geweest, vind men de Eiëren van dit Infet en wel enkeld, niet by Schoolen gelegd, op de Bladen der Willige- Boomen, dezelven zyn van kleur wit geelachtig , gelykende zeer veel naar die der Ka- meeltjes Rupfen , hier voor op pag. so befchreeven en afgebeeld, be- halven dat dezelve geen zwart Stipje in ’t midden hebben, zo als wel de Eiëren der Kameeltjes Rupfen. De Afbeelding van een Ei van deze Soort teweeten van den Roesjes Vlinder, in deszelfs Natuurlyke Re groote is te zien op Tab: XV. Lig. 1. Fig: 1. 5. 3. De Rupsjes uit de Eiëren komende , zyn terftond ongemeen vaar- dig in ’t loopen, gebruikende in ’t gaan niet meer dan maar 12 Poo- ten eeven gelyk de Span-Rupfen van dat Gezin doen , welken twee paar middel of Buik-Pooten ontbreeken en dus niet meerder ats twaalf Pooten in 't geheel hebben, doch aan deze Soort-Rupfen kan men , offchoon dezelven nog zeer jong zyn, ‘echter reeds zien dat zy Zestien Pootjes hebben, waarvan Zy maar gelyk gezegd 12 ge- bruiken, waar door het dan ook komt, dat zy in ’t loopen eeven als andere wezentlyke Span-Rupfen doen , dien hoogen Rug of Bogt in ’t midden van ’t Lyf maken. Uit de Eiëren gekomen zynde, aa- ten Zy derzelver leege Doppen niet op, maar leten dezelven ge- heel onaangeroerd zitten, de jonge Rupsjes welken by my uit de Eiëren gekoomen zyn, waaren witachtig, of zeer bleek Groen van kleur en daarby over 't. geheele Lyf als glanzig, welke kleur en glanzigheid , dezelven behielden ook zelfs toen Zy reeds Tweemaal verveld waaren , doch de volgende Derde en Vierde vervelling ge- fchied zynde , waren dezelven gelyk ik Eene daarvan in derzelver volwasfene Gedaante hebbe afgeteekend by Zig. 2, zynde over ’t ge- heel fchoon groen , echter met dit verfchil , dat de Buik bleeker groen, als de Rug is , wordende deze byde kleuren van elkander onderfcheïden door eenen fmallen lichten en als met fyn zwart gezoomden Streep, ter wederzyde onder dezen Streep, heeft de Rups Haare’ Neegen zeer fyne Luchtgaatjes, welken aan deze Soort daarom nog beeter te on- derkennen zyn als wel aan veele anderen, doordien dezelven hoog Geel of liever Oranje kleurig zyn. 54 van ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tut, XV. 63 $. 4 De Rupfen volwasfen geworden zynde , begeeven zich niet ín de Aarde om in dezelve van gedaante te veranderen, maar fpinnen zich tusfchen de Bladen een Verblyf, in ’t welk zy alsdan tot Pop- jes veranderen, een dergelyk Spinzel en in Pop veranderde Rups; hebbe afgebeeld by fig. 3. een paar Dagen in Hun Verblyf geweest Fig. 3. zynde, kreegen de zich by my dus ingefponnen hebbende Rupfen, voor aan het Lyf , naar den Kop toe , zwarte Vlakken, ’t welk alstoen een Teeken was dat de verandering naby ware. Zo dra myne Rupfen zich in Poppen veranderd hadden, waren deze Pop- pen igeheel groen, hebbende over den Rug een Streep welke iets groender als het overige van 't Lyf was, eeven donkerder en on- gemeen fchoon groen, waren ook de Vleugel-Scheeden der Pop, daarenteegen op den Kop vertoonde zich een donker bruine Vlak, doch deze fraai en verfchillendheid van kleur, duurde, geene Drie Uuren of «de Poppen waren ten eenenmaale Koolzwart. 9. 5. Niet lang, teweeten niet boven de Drie of Vier Weeken , als Popjes geleegen hebbende, kwaamen by my de zeer fraaije Vlin- ders uit dezelven te voorfchyn, afgebeeld by Fig. 4. en s. zynde de Ei eerste het Mannetje en de tweede het Wyfje, doch in het eene Jaar 65 gefchiede dit uitkoomen der Vlinders merkelyk laater in den Tyd, dan in het andere Jaar, want ik hebbe Popjes gehad, uit welken reeds in de maand Augustus de Vlinders kwaamen , daar- enteegen in een ander Jaar , gebeurde dit niet voor in ’t laatst van de Maand September, zynde dus een verfchil van bynaar twee of ten minsten van anderhalve Maand , dit grote onderfcheid, heeft men denke ik aan niets anders toe te fchryven, als aan de voordeelig- heid van het Weeder , want by fchoon Weeder, heeft men niet zeer veel Reegen en juist deze is niet heel gunstig voor de In- feEten , maar wel nadeelig, zo wel voor de Vlinders, als ook voor de Rupfen , hier komt nog by , wanneer men eene vroege Voor- jaars warmte heeft, worden zeskerlyk veele Vlinders uit derzelver Poppen , of ook uit Hunne Winter-Schuilplaatzen uitgelokt, om te voorfchyn te koomen, kunnende alsdan paaren en zich van Haare Eiëren ontdoen , hoe vroeger nu de jonge Rupfen uit derzelver Eiëren koomen , hoe vroeger ook dezelven tot den volwasfenen Staat, buiten merkelyke teegenheeden geraaken kunnen. Op welke wyze eigentlyk de algemeene overwintering of overblyving van dit Infeét oz2 uic 64 NACHT-VLIND. van’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. T. X7. uit het eene in het andere Jaar gefchied, kan ik met volle zeekerheid niet wel bepaalen , want nimmer zyn de zelven by my als Poppen of als Eiëren den Winter over geweest, 't komd my ook om verfchil- lende reedenen niet waarfchynlyk voor, dat zy als Eiëren of als Pop- pen zouden overwinteren en nog minder als Rupfen , maar *t fchynd my toe, dat zy in geenen anderen Staat, dan in dien van Vlinder: den Winter overbrengen , in deze gedachten ben ik te meer verfterkt geworden , om dat ik meer dan eens, midden in den Winter een leevenden Vlinder van dit Soort, in Scheuren en Keeten gevonden. hebbe, if Ik a ‚K 4d A { Fi Ì le ì j LAA HELDERE Á ë 4 Ik vndeferdmie hidden ts oa eed engs denn as hide} brjn itame: : ENEN / EED HEER ULg j 7 & - AI; 4 Le DE Zi Zon , Le Ld «tha, Ps ad NACHT-VLINDERS »zz # Tweede Gezin 2eEER STE BENDE é Jab. XV} 5 oC B De 65 „NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Heseltine iedee heeii iedee VIERDE STUK, ssssssssssssssssnssrssTssn ZESTIENDE VERHANDELING. OVER DE NACH T-VLINDERS, wan ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. De RO O M-V LAK Tab. XV. Ss RY e beroemde LiNNzus noemd in deszelfs Systema Nature st Edit. XII. pag. 820. n. 41. dezen Vlinder Phalena Vir- LICA, inteegendeel by de Nederlandfche Liefhebbers , Ne draagd dezelve meestal den Naam van Room-Vlak, : uit hoofde dat de geelachtig witte Vlakken op de bo: MELDE ven Vleugels van den Vlinder , teegen de zwarte grond mg van dezelven affteekt, als waren zy met Room befpat dewelke daar door dus op dien zwarten grond Vlakken veroorzaakt hadde, 5 Pp , Ze Tub. 8 XVI. Figer. 6% NACHT-VLINDERS $. 2. Door de vriendelykheid van den Wel Edelen Heere dy. van Renss felaar Wez. wien ik myne dankbaarheid by dezen opentlyk betuige , ben ik het eerste machtig geworden de Eiëren van dezen fraaijen Vlin- der, en wel op de volgende wyze. Zyn Wel dele te Nymeegen zynde had de goedheid, myden 22 Juny 1778 in eenen Brief per Post van daar te zenden 2o Eiëren , beneevens de doode Moeder- Vlinder welke dezelve gelegd had ’er by, dus ik terftond zag van welke Soort van Vlinders deze Eiëren gelegd waren , zy hadden eene geelachtige kleur en waren daarenboven zeer fterk glandzend , doch door het Micros- coop gezien, niet gefigureerd, maar wel eeven als Segryn in ’t wild ekorreld , om welke reedenen ik van hetzelve ook geene vergroote Afbeelding gemaakt hebbe, daarenteegen vertoonde zich een zoodanig Ei in zyne natuurlyke grootte als by fig. z. 5: 45. Na dat ik van deze Eieren zes Dagen bezitter was geweest, kwamen ’er de jonge Rupsjes uit te voorfchyn, vreetende Hunne Eiërdoppen bynaar geheel op, fchoon ik verheugd was een nieuw Soort van Rupfen te bezitten, welken tot de geheele verandering te brengen my niet minder als aangenaam konde zyn, zo werd dus myne Zorg in dezen des te grooter dat dit zoude mislukken, dewyl my ten eenenmaale onbekend was , welk Soort van Bladen Hun Voedzel zoude weezen , want dewyl de Vlinder op den Grondin *t Gras gevan- gen zynde;, in een Doosje gedaan, in hetzelve zich van verfcheidene Biëren ontlast hadde, zo was nu de Vraage welk Voedzel gebruiken Zy? om dit te ontdekken , leidde ik Hun verfcheidene Kruid- en Boom- Bladen voor ‚en ziet uit degeenen welken ik Hun hadde voor- gelegd , koozen Zy de Willige Bladen , waar mede ik dezelven ook tot den Winter toe gevoed hebbe. Aan deze jonge en teedere Rups- jes konde men reeds zien , dat het Beer of ruige Rupfen zouden worden ; Haare kleur was vaal groenachtig met lange Hairen , den 3 July dus Vyf Dagen naar het uitkomen uit de Eiëren , zetteden Zy zich voor de Eerstemaal op het vervellen, en waren naar verloop van Twee Dagen, dus den 5 dito, eenmaal van Huid verwisfeld , Haare kleur was toen groender als te vooren en hadden op ieder Ring of Lid, Tien bruine Knopjes, op welken Hunne fyne en lange Hairtjes geplaatst waren, den gen derzelver Maand, vervelden Zy voor de Tweedemaal, hebbende naar deze Vervelling niet over het geheele Lyf , maar alleen over en langs den Rug, Twee Ryën zwarte Knopjes ; Hunne Hairen waren telkens naar ieder Vervelling ook ee- venredig grooter en fteeviger , naar mate het Lichaam der Rups grooter en fterker wierd. Den z4**" July zetieden Zy zich voor hd ‚ wan ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tus. XVI. 67 de Derdemaal op het vervellen en waren den 17den Driemaal verveld, den 26 en aften van deze Maand, wervelden Zy voor de Vierdemaal, en waren naar deze Verwisfeling van Huid, donker bruin van Hairen , zelfs zo, dat het zeer naby het zwarte kwam, tusfchen deze donkere Hairen , was een geelachtige Streep over den Rug langs te zien b myne Rupfen begonnen nu ook reeds eene tamelyke groote te ver- krygen en hadden deze Eigenfchap aan zich , dat Zy aangeraakt wor- dende geheel in elkander rolden en zomtyds dus zamengerold zynde, een geheele poos Tyd in deze Gedaante ftil leggen bleeven , maar wanneer Zy dan , begonnen zich uit elkander tebegeeven en tz loopen, gefchiede zulks met zeer veel haast en ongemeen fchielyk , in vergely. king van andere Rupíe-Soorten, doch den meesten Tyd over hiel den zy zich ftil en fchuil, onder en tusfchen de Bladen der Willigen, ook fcheenen Zy, niet heel kiesch te zyn in ’t uitzoeken van versch Voedzel , want op den Bodem van de Vles waar in ik Hun groot fokte, eenige verdorde Bladen gelegd hebbende , om teffens tot Schuil- plaatzen te kunnen dienen , vraten zy zomtyds deze verdorde en hard gewordene Bladen , eeven zo wel en greetig als de werfchen, welken ik Hen telkens nog onafgeplukt aan de Takjes zynde gaf. Den 9 en ro Aug. vervelden Zy voor de Vyfdemaal, veertien Dagen 'er na, namentlyk den ag'ten zetteden Zy zich voor de Zesdemaal om van Huid te verwis= felen en waren ook den 29 van dezelfde Maand, meest allen reeds ’er door , dit dacht ik zoude nu wel de laatfte maal zyn , maar ziet ik bedroog my, want in ’t midden van de Maand September , zetteden Zy zich voor de Zeevende keer ter Vervelling , en raakten ook allen za4 Dagengezeeten hebbende verveld , ‘er was nu tusfchen iedere verwisfe- ling van Huid ‚een tusfchentyd geweest van4, 8, 1o, 14 en Tweemaal rg a go Dagen , namentlyk tusfchen de Eerste en Tweede Vervelling 4 Dagen, tusfchen de Tweede en Derde 8 Dagen, tusfchen de Derde en Vierde ro Dagen, tusfchen de Vierdeen Vyfde r4 Dagen, tusfchende Vyfde en Zesde rg en tusfchen de Zesde en Zeevende ook 19 a eo Dagen, naar deze Zee- vende Vervelling , bleeven Zy den geheelen Winter over ‚meest (til zittende in * leeven en fchoon ik Hun den 2o November nog redelyk goede en frisfche Willige Bladen gaf, wilden Zy echter niet vreeten , terzelver Tyd gaf ik Hun ook droog Zand, om te zien of Zy zich ook mogelyk zo als wel meer overwinterende Rupfen doen, van hetzelve zouden bedienen om ’er als.in weg te kruipen, den Winter over door te brengen en zich dus eenigermaate voor de aanftaande Koude ’er in te befchermen , maar neen, zy gebruikten deze Voorzorge niet, intee- gendeel in ’t begin van February des volgenden Jaars 1779 , begonnen Zy wederom iets te vreeten , van eenig jong Gras ’t welk ik Hun „gegeeven had, ’t geen van dit gevolg was, dat Zy zich den 25 en 26 Maart voor de Achtfte maal op ’t vervellen zetteden en door deze Achtfte Vervelling allen gelakkig door geraakten , doch voor ditmaal , ’t welk ook de laatfte keer was , zaten zommigen wel 6 a 7 Dagen eer Zy het oude Vel hadden afgeftroopt , naar deze laatfte Vervelling P 2 be= 63 NACHT-VLIND. van Tweede Gezin der EERSTE BENDE. 7. X/1. begon de Sterfte onder myne Rupfen vreesfelyk te woeden, want van de zo Eitjes welken ik ontfangen had, hebbe ik 19 Rupfen door alle Acht Vervellingen door gekreegen, maar nu verloor ik achter elkan- der binnen weinig Dagen 14 van Hun, de overige Vyf bleeven in ’t leeven en raakten volwasfen , van welke volwasfenen ik by Fig. 2. en Fig2,3-Fig. 3. Twee Rupfen hebbe afgebeeld. $. 4. Van myne overgebleevene 5 Rupfen „begontien zich den 9 May Twee derzelven intefpinnen , de andere Drie ftierven ook nog, dus ik van alle Neegentien , maar Twee in ’t geheel behouden hebbe; De Eene van myne ingefponnene Rupfen , veranderde den 16 en de Andere den 18 derzelver Maand, ieder in Eene Pop. Het Spinzel was zeer ruim en doorfchynende, dus ik den Tyd der verandering zeer duidelyk konde waarneemen. By de Afbeelding van het Spinzel Fig. 4. moet ik nog dit aanmerken , dat hetzelve door de Rupfen veel ruimer en Eg, Srooter gefpònnen was , dan hetzelve hier is afgebeeld door gebrek ‘6-5 van plaats. By Fig. 5. is de Pop als uit het Spinzel uitgenoomen zynde vertoond. 85 Na dat de Eerst veranderde Rups 20 Dagen in den Sraatvan Pop had doorgebracht , kwam uit dezelve den 5 Juny de fraaije Vlinder te voorfchyn, zynde een Wyfje, afgebeeld by Fig. 7. ik hebbe. Fig. 7-daarom deszelfs Onderzyde afgeteekend , om het fchoone welk aan dezen Vlinder ook van onderen te zien is, beeter te doen kennen. Drie Dagen ‘er na, kwam ook de Vlinder uit de Tweede Pop , dewelke tot geen gering genoegen van my, juist een Man- netje was, gelyk by Zig. 6. te zien is, waardoor ik dus de Huishou- Fig. 6.ding van dit fraaije Infet, in zyn geheel was magtig geworden. NB. Op den Halven Tytel der voorgaande Verhandeling flaat VEERTIENDE, dis moet zyn VYFTIENDE, „ FE pe dat Mn of in hik PER 4 COA be FE Jh Lt …{ ps 6 Jk a OEE LL - FC eefreaAea. C 2 De / NACHT-VLINDERS vur Tweede Gezin dez EERSTE BENDE Jab. XVI BHD D oa Ke edp « NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. mieke iiiieeiekeieieiekeieiek kei leideeiieie VIERDE STUK. sssssssrssssssssssssrsss ZEEVENTIENDE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDERS, van ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE De EIKE BORSTEL-RUPS, N Tab, XVII ES Ee Eike Boomen , of liever derzelver Bladen, zyn de j geliefde Voedzel van veele Infeêten » waaronder ook sd niet weinige Rupfen zich bevinden, doch dewyt! N] onder de verfchillende Soorten van Rupfen, my geene 1) D°*R bekend zyn , welken onder de Borsteligen behooren , Be} dan maar alleen het teegenwoordig Infeét, ’t welk zich rn zi in den Staat van Rups op de Eike Bladen onthoud en En Beke zeer wel fmaaken laat , dewyl men daarenteegen op andere Boom en Plant. Gewasfen wel Rupfen vind als met Schuiërs of Kwast- jes van Hairen bezet, dus onder de Borsteligen behoorende , intee- gen- xy 8 zelven zeer aardig, met heele en halve doorlopende Ribben , echter „ waren Zy hierin elkander niet allen gelyk, maar 'er vond wel eenig On- 3 Tub. > 4e 4d. NACH T-Y LeljN D ER gendeel myns weetens niet op de Eike, zo is *t om deeze Reedenen , dat ik myn tegenwoordig Diertje by uitzondering genoemd hebbe de Eike Borstels Rups. Ë $. 2 Het was den or en 22 July reeds eenige Jaaren geleden , dat ik de Eiëren van dezen Vlinder, op de Eike Bladen buiten Naarden na In- feften zoekende vond, byna op een en dezelfde T'yd ontdekte ik Twaalf van deze Eitjes, op eeven zo veele onderfcheidene Bladen, dus waren dezelven geheel niet by Schoolen maar wel zeer enkeld gelegd , voor het ongewapende Oog vertoonden Zy zich gelykikby Fig ren 2. op deze Plaat hebbe afgebeeld , maar door het Microscoop gezien, waren de- derfcheid tusfchen het Eene en Andere Eitje plaats, gelyk zulks ook aan de Twee vergroot zynde Afbeeldingen Zig. 3. en 4. te zien is, het onderfcheid van kleur ontftaat uit de meer of minder nabyheid van het uitkomen der jonge Rupsjes , met myne gevondene Eiëren was het dusdanig: dezelven waren in ’t eerste byna wit , gelyk Fig. r en 3. naar verloop van eenige Dagen kreegen Zy als een gebroken bruinen Streep rondom, welke bruine Streep , zich meer en meer uitbreidende het geheele Eitje bruin deed worden , daarop werd het Knopje boven in ’t midden van het Ei zynde zwarter , en vervolgens het geheele Eitje, gelyk by Fig. 2.en 4. uit de Afbeelding blykt , naar dus: ge- heel eenkleurig donker of zwartachtig geworden zynde, kwamen de jonge Rupsjes te voorfchyn. $. 3. Drie Dagen na dat ik de Eitjes gevonden had, kwamen de Rupfen ‘er reeds uit, dus waren dezelven zekerlyk reeds verfcheidene Dagen vooraf door de Moeder=Vlinder gelegd geweest. De Rupsjes wa- ren donkerbruin van kleur met een zwart Kopje en ruig Hairig, heb- bende 16 Pootjes, men konde toen aan dezelven nog in ’t geheel niet zien, dat het Borstel- Rupfen worden zouden. Na verloop van 5 of 6 Dagen op de Eike Bladen gegraasd hebbende, wyl dezelven zo ’t fcheen nog te dik waren om door Hun op derzelver Kanten of met Gaatjes doorvreeten te worden , vervelden Zy voor de Eers- temaal. Den 4 en 5 Augustus verwisfelden myne Rupfen voor de Tweedemaal Hunne Huid, ook naar deze Tweede Vervelling , fchoon Zy reeds merkelyk in grote hadden toegenomen, kon men echter nog niets zien van de Borstels , welken zy naderhand kreegen , maar men zoude dezelven veel meër voor geheele ruige Rupfen als by voor- beeld de Beer of Room-lak Rupfen zyn , gehouden bebben, tot naar de Vierde Vervelling, dewelke gefchiede den 19 Augustus , na dat Zy vooraf 8 den van + Tweede Gezin der EERSTE BENDE, Tub, XVIL “vt ro en rt derzelver Maand reeds de Derdemaal van Huid veranderd waren , na deze genoemde Vierde Vervelling openbaarden zich eerst recht duidelyk de Kwastjes, zo dat men toen zien kon, dat het geene kleine Beer, of Tyger, of andere dergelyk Soort van Rup- fen, maar wezentlyke Borltel Rupfen waren. Den zo Augústus vervelden Zy voor de Vyfdemaal, dus Elf Dagen na dat zulks voor de Vierdemaal gefchied was, naar deze Vyfde en laat{te Verveling , groeiden Zy nog tot aan den ro September , als wanneer de Eerste van _ 3 Hun zich infpon , dus ik hier uit zag, dat Zy nu volwasfen waren, Eene dergelyke volwasfene Rups hebbe afgebeeld by Fig. 5. aan Fig. s. dewelke men nu duidelyk ziet, dat derzelver Hairen niet als in ’t wild, over het geheele Lyf , maar by Bosjes geplaatst zitten. “ $. 4. + Den ro September gelyk ik reeds gezegd hebbe, fpon de Eerste zich in en wel tusfchen de Eike Bladen waarop Zy als Rupfen ge- weest hadden, de volgende Dagen gefchiede zulks ook door de ove- rigen , naar Vyf Dagen nog als Rups onveranderd ’er in geweest te zyn, wierd de Eerst ingefponnene een Popje , van Gedaante groote en kleur, als by Zig. 6. te zien is. De kleur van dezelven was in Fig. 6, Natura, ruim zo zwart en zeer fterk glanzende, doch ’t welk zich in de Afbeelding niet zo goed laat vertoonen , als zulks wel in ’t leeven zelfs te zien is. Deze Popjes bleeven by my van ’t midden der Maand Septemberaf , tot de daaraan volgende Maand April toe ‚dus den geheelen Winter over leggen en in ‘tleeven. Weinig zal men hes zien , dat Rupfen, welken als Poppen overwinteren moeten, zich tusfchen de Bladen van het Een of Ander Gewas infpinnen, zekerlyk om deze Reedenen „ dewyl de Bladen in deà Winter afvallende , op den Grond, der Verderving blootgefteld zyn , waardoor dus ook zeer ligt, het daar in befloten zynde onweerbare Popje of Pop, insgelyks ver. ki rotten of op eenige andere wyze omkomen kan , dus zoude ik lie- ver van Gedachten wezen , dat myne Rupsjes welken zich tusfchen de Bladen infponnen , zulks gedaan hebben niet volgens Han inftint of ingefchapene Natuur-Wet, maar wel door Gebrek van betere Geleegendheid en dat Zy anders in de Vryheid zynde, liever Scheuren of Reeten in de Boomen of andere vast blyvende Schuilplaatzen vere kiezen en gebruiken , om in dezelven als Poppen te overwinteren , dan Bladen. qz Ss: 72 NACHT-VLIND. van’t Tweede Gez, der EERSTE BENDET.XVIL $. 5. Het was den 24 April, des Jaars na dat ik dit tegenwoordig Infe&t als Rups gehad hadde , dat de Eerste Vlinder uit zyne Pop te voor- fchyn kwam , hebbende dus van den rs September des voorgaanden Fig. z.Jaars af, tot nu toe als Pop geleegen, juist 221 Dagen. By lig. 7. hebbe ik Een Wyfje afgebeeld, welks Grond kleur over *t algemeen bleeker of flaauwer is, dan die van het Mannetje, zynde over de Vlerken de dwars lopende Band, ook veel fterker van kleur in den Fig. 8.laatstgemelden als aan het Wyfje, Fig. 8. vertoond Een Mannetje in deszelfs vliegende Gedaante , waaruit men ziet dat de Onder Vler- ken byna van eene gelyke kleur zyn , alleen maar naar ’t Lyf toe blee- ker , dan naar derzelver uiteindens. - Uit den Tyd welken dit Infeêt als Rups verkeerd , namentlyk 53 Dagen en naderhand als ingefponnen Rups en Pop , nog leggen blytt 226 Dagen, ziet men duidelyk, dat deze Vlinders maar eenmaal in ’ Jaar zyn kunnen, mre ed ete he ven an er gm 1 MY, _ Tad ë Û ope dedt aline pand. ni; fic Anr af Lt ek NACHT VLINDERS zon Tweede Gezin Ae=EERSTE BENDE Jab. XVI BCD B | 7 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. EE zj ei Te Bi ie ERE it Bede iedee ele Wekt Din STEN SSSSSSSSSSSSISSSSSSSSIS ESSE ACH TIENDE, NEGENTIENDE en TWIN- TIGSTE VERHANDELING. OVER DE NACHT-VLINDERS, van °t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Het BLAAUWE WEESKIND, Tab. XVIII, XIX, XX. lk Spe Reedenen, waarom de Vlinder im eene voorgaan- N SE de Verhandeling, te weeten Tab. VIL. van dit zelf- ER ok voor, waarom dit tegenwoordig Infeét den Naam van Blaauwe Weeskind draagd, in Duitschland weet men van r deezen 74 NA CH TE ViGE MIJN DE {RHS deezen Naam niet af, integendeel geeft men deeze Viinder aldaar op veele Plaatzen den Naam van Blaue Ordens Band, dewyl het aldaar minder in gebruik ìs, de Kinderen in de Weeshuizen opgevoed wordende , met eene Roode, Blaauwe, Geele of andere Unifum te. kleeden dan hier, integendeel de Linten aan welken de Orden Teekens gedraagen worden , doorgaands van eene Bleauwe, Roode, Geele, of andere kleur zyn, en de Blaauwe of Paarsachtige Tee- kening in de onder Vlerken der tegenwoordige Vlinders, zeer veel naar een Lint of Band gelykt, zo dunkt my is de eerfte gedechte Naam van Blau Ordens Band , gantsch niet oneigen , echter zal ik by den Naam van Blaauwe Weeskind blyven , om dat dit fraaije Infcét, by dezen Naam, ten minften hier te Lande, zeer wel bekend is. 6 2. Reeds zedert al dien Tyd, *t welk verfcheidene Jaaren zyn, im de welken ik aan de Infeêten. Lifhebbery ‚ of Entomologifche ftudie geweest ben, is altoos myn zoeken naar het tegenwoordig voorwerp: of deszelfs.-Eiëren, te vergeefs geweeft, maar eindelyk.is het my ge- lukt, door de goedheid van den Wel Edelen Geftr. Heere, Mr. Cor- nelis van Lennep, Schepen en Raad der Stad Amfterdam, de Hauis-- houding van dit fraaije en raare Infeét magtig te worden, ’t is dus niet meer als billyk, dat ik myne dankbaarheid en erkentenis hiervoor openulyk betuige, 53 “T was in de Maand Oftober des voorledenen Jaars 1781, dat ik van gemelden Heere ten Gefchevke kreeg 30 a 40 Eiëren, welken gelegd waaren door een of meerder Blaauwe Weeskind Wyfjes, + want van deze fchoone Vlinders , had zyn Wel Edel Geftrenge op: deszelfs Hoffteede , *t Huis te Marnepad, geleegen buiten Haarlem, 13 ftuks gfvangen in het midden en einde der Maand September , om nu hier van waare het mogelyk, bevruchte Eiëren te bekoomen, en dus de verlere Huishouding te kunnen waarneemen, zo plaatfte deeze waare Liefhebber en Onderzoeker der Natuurlyke Hiftorie, alle deeze Vlinders by elkander in eene groote Vlugt, en ziet het Gevolg was, dat van ’s Tweede Gezin der EERSTE BENDE, Tub. XVIII XIX,XX. Z5 dat in genoemde Vlugt, gevonden wierden den 23 September 18 Eiëren : den 24 nog 20, den 25 nog 17, den 26 hog 12, en *t welk dus voort= duurde tot aan den 7 Oétober, als wanneer alle de by elkander ge- „weest zynde Vlinders geftorven waaren, van dezen bevond men toen in't geheel gelegd te zyn r43 Eiëren, allen enkeld, dus een bewys dat dezelven niet by Schoolen gelegd worden, of deeze Vlinders zich, ‚nog in de vryheid zynde, reeds ontlast hadden van veele Eiëren, is niet wel te bepaalen, maar echter wel te denken, dewyl het anders een al te klyn getal Eiëren zoude geweest zyn, voor meer dan een Wyfjes Vlinder, en dat ‘er ten minften twee, zo niet meerder Wyf jes bygeweest hebben , kan ik met volle zekerheid bepaalen , dewyl- my door bovengenoemden Heere, twee Wyfjes Vlinders ter Hand ge- fteld zyn, uit welker Lyven, na dat dezelven door my opengefneeden waaren, ik nog zeer veele Eiëren uitgenomen hebbe, doch die allen verdroogd zyn, daar integendeel de door de Vlinder of Vlinders zelfs gelegde Eiëren, den geheelen Winter door leggen bleven, zonder inte droogen „ welk indroogen, daarentegen onbevrugte Eiëren , wanneer de- zelven eenigen tyd leggen blyven,doorgaands doen ‚dit verlterkte my der= halven in myne Hope „dat namentlyk dezelven ‚door gepaard geweest zyn= de Vlinders, zouden gelegd weezen, ’t geen dan ook de uitkomst beant woord heeft, waarheid te zyn, want den geheelen Winter en Voorjaar door, tot in heet midden der Maand May, van * Jaar 1782, bleven deze Eiëren onveranderlyk van gedaante en kleur, gelyk ik een derzel- ven op Tab. XVIII. by Fig. 1. hebbe afgebeeld in deszelfs Natuurlyke Tab. î é . XVI. grootte „ daarentegen by Fig. 2. zo als het zelve zich door het Mi- Fig. eroscoop vertoond. Den 2o en 21 May, begon ik aan zommigen eenige 1, a. verandering te befpeuren, zy wierden namentlyk lichter van kleur, de geelachtig witte Band, welken alle deze Eiëren rondom zich, doch afgebroken nict regelmatig doorlopende hadden, werd flaauwer en over % geheel, veranderde het bruine en blaauwachtige in vaal wit,’t welk hoe nader by het uitkoomen hoe fterker wierd, echter behielden dezel- ven hier en daar eenige onregelmaatige donkerhedens of donkere Vlak- ken, nog in ’t onzekere zynde of deze verandering van kleur eene voordeelige of nadeelige verandering was, werd ik op het alleraange- naamfte verrast, door eenen Brief van meergenoemden Heere, waar F3 in 76 NE AVE SAT ON HE EENIDLE RIE in my bericht gedaan wierd, dat het eerfte Rupsje uit een van de in’ voorgaande Jaar gelegde Eitjes, by zyn Wel Edele uitgekomen was. Zeer aardig en fraai, vertoonen zich deze Eiëren, wanneer dezelven met een gewapend oog befchouwd worden, derzelver op en neder- waards loopende Ribben en dwarsfe verheevene verdeelingen, doen een zodanig Ei byna gelyken naar een Zee- Appel of Netwerk, alwaar de geelachtige Band, rondom hetzelve loopende eene niest ongevallige Vertooning in maakt, S. 4 Op het ontvangen van gemelden Brief, floeg ik de Eiëren welken ik van dit foort hadde, nog zo veel te meerder gaade, en bragt een zodanig van kleur veranderd en wit geworden Eitje onder het Micros- coop, en ziet tot myn groote Genoegen en Blydfchap, ontdekte ik eene leevende Beweeging in het zelve, niet van het Rupsje zelfs, want dit konde ik piet zo onderfcheidentlyk in dit Ei zien leggen, als het wel in zommige andere foorten van Eiëren te zien is, maar de beweeging welke ik in dit Ei zag, was, als van een daar in be= woogen wordend Vogt, dewyl het zelve eenige zich heen en weder beweegende Lucht-Blaasjes, deed te voorfchyn koomen, toen ik deze Beweeging in dit Eitje waarnam, was het des Voormiddags van den 23 May 1782, en in de Nacht daaraanvolgende, kwam het Rupsje ’er uit te voorfchyn, zeer vlug en vaardig in ’t loopen, fpannende vol- maakt met 12 Pootjes, even als die der Roode- Weeskind Vlinders, hier voor Tub. Vil pag. 33. omftandiger befchreeven, doch dit myn te- genwoordig Rupsje, was grooter als de zo even genoemden en meer: der groenachtig van kleur, met een licht brain Hoofdje en eenige donkere Vlakken over het voorfte gedeelte van den Rug, ook over het geheele Lyf, met korte en ftyve Hairtjes bezet, echter weinig in getal, doch welken niet te zien waaren als door een vergroottend Glas, Fig. 3-by Fig. $. hebbe ik twee Rupsjes afgebeeld, zo als zich dezelven ver- toonen, kort na dat dezelven uit Hunne Eiërdoppen zyn te voorfchyn gekomen. In de omftandigheid geraakende van te zullen vallen, maakte myn jonge Diertje terftond eenen Draad, waaraan het zelve als dan hangende was, en eene wyle tyds ‘er na, aan deezen uit zyn Lichaam want Tweede ‘Gezin der EERSTE BENDE, Tub, XVIII, RIX, KX. 77 Lichaam voortgebrachten Draad zich wederom naar boven enterde, Den” geheelen Voormiddag, bragt het zelve door met loopen heen en weder op en over de Willige Esfche en Abeele Takjes en Blaaden, welken ik aan het zelve gegeeven had, de Esfchen liet myn Rupsje onaangeroerd, daarentegen aan den Bloefem der Willige Takjes begon het jonge Diertje iets te vreeten, echter maar van zeer korten duur, integen- deel de Bladen der Abeele Boomen; fcheenen voor het zelve een fmakelyk Voedzel te zyn, want na dezen om zo te fpreeken geproeft te hebben, begon het aan de Onderzyde van een dergelyk Blad, het vleesfige des Blads van het tusfchen Vlies af te vreeten, of zo als men het noemd te graazen, en na dit eene wyle tyds gedaan te hebben, zette het Rupsje zich in Rufte en zat vervolgends aan dezelfde Onder- kant van het Blad, ’ welk nog daarenbooven in de Schaduwe van andere Blaaden en dus als in ’t donkere was geheel ftil, met deszelfs Zes achter Pootjes aan zyn Voedzel het Abeele Blad waftgeklemd , hangende het overige voorfte gedeelte van het Lichaam, onderwaards na beneeden toe gekeerd, eeven in dezelfde houding , gelyk men hetzelve van wezentlyke of waare Span-Rupfen zict doen en dus ook zo, gelyk in de reeds genoemde voorgaande Verhandeling van het Roode Weeskind aangemerkt is. Het Ei of liever de Dop van het Ei, alwaar het Rupsje zyn verblyf in gehouden had, was geheel onbe« fchadigd gebleeven, behalven alleen de Plaats, waar uit het Diertje gekroopen was om in de ruimte te koomen, hebbende voor *t overige de gedaante der Ribbetjes volmaakt behouden maar niet de kleur, “ want hetzelve was door ’t gemis van deszelfs Inwoonder , geheel en al doorfchynende geworden , zelfs zo ongemeen doorfchynende en dun, dat men het op wit Papier leggende, bynaa niet zien nog van. het Papier onderfcheiden kon, Het jonge Rupsje eens om zo te fpreeken als ter deeg begonnen “ hebbende te vrecten van de Abeele Blaaden, zat vervolgends den ge- - heelen Dag- over zeer ftil, in de reeds verhaalde ftelling of Gedaante, vreetende tus{chen byden niet veel, maar tegens der Avond begon het dit meerder te doen , zelfs den Dag na deszelfs koomen uit het Ei, begon hetzelve reeds aan de kanten van het Blad Hoekjes uittevreeten. Zouden ook hebbe ik gedacht de Reedenen, waarom het jonge s Rupsje, BT NACRE TULA N RE RS “Rupsje, voorts na het koomen uit deszelfs Ei, zo fterk begon te loopen, ten minften den geheelen Voormiddag dit deed, dezen zyn? De Eiëren, worden met veel waarfchynlykheid , door de Moeder- Vlinders gelegd teegen de Stammen der Boomen, of aan derzelver Takken, Schattingen of andere vaftftaande Zaaken , want aan de Blaaden , zullen zy dezelven zeekerlyk niet leggen , dewyl het Sat foen, in ’t welk zy zich van haare Eiëren ontlaften moeten, teegen: den Winter gaad, en in dit Jaargetyde, de Blaaden reeds afvallende, zo zouden dus de daaraangelegde Eitjes , der Bedervinge overgegeeven worden, ’c welk niet aan het Oogmerk voldoen konde om namentlyk het Geflacht in weezen te houden en zich dus voortteplanten; Vlin- ders daarenteegen, welken teegen den Voor-zoomer zich van Haare Eiëren ontdoen, kunnen dezelven wel teegen de Blaaden, als het eigent- lyke Voedzel der jonge Diertjes aanleggen, dewyl de Rupsjes 'er ten eerften uitkomen en dus terftond hun Voedzel gereed vinden, intee- gendeel dezen dan gelyk ik giffe, teegen de Stammen der Boomen: of iets anders aangelegd zynde, om aldaar den geheelen Winter door, voor Bedervinge bewaard te blyven, zyn dus als van zelfs op eenigen Afftand van de Blaaden geplaatft „ derhalven zo is het noodzaakelyk, dat de jonge Rupsjes haar Voedzel als eerft noch zoeken moeten „ 't welk zy dan door ’t loopen en beklimmen der Stammen, ook aan de Aoveele Blaaden vinden, doch ik geeve myne Gedachten om beetere, 8 5. Des Nachts tusfchen- den 26 en 27 kwam wederom een Rupsje uit: deszelfs Ei te voorfchyn en de daaraan volgende Nacht kwaamen ’er nog Zeeven tegelyk uit, myn Eerft te voorfchyn gekoomene Diertje, had intusfchen reeds merkelyk in groote aangewonnen, en, ’t fcheen my toe, dat deszelfs Eerfte Vervelling niet meer verre af konde zyn. Alle Rupsjes geen een uitgezonderd, befchadigden Haare Eiër- Doppen niet als maar alleen ter Plaatze daar het Rupsje moeft uitkruipen, maa« kende aldaar een Gaatje; daarenteegen heeft men zeer veele andere Soorten vanRupfen, welken Hunne leedige Eiër-Doppen opvreeten en van. dezel= vans Tweede Gezin der EERSTE BENDE, Tab. XVII, XIX,XX. 79 dezelven genoegzaam nicts onbefchadigd over laaten, Tusfchen den 28 en 29 kwaamen ‘er wederom Vyftien Rupsjes-uit Hunne Eiëren en des Nachts daaraanvolgende mamentlyk tuflchen den 29 en 30 nog Tien ’t welk de laatften waren, ik had wel is waar nog Drie Eiëren maar dezen verdroogden nu, na dat dezelven den geheelen Winter door, oningevallen gebleeven waaren. 56. Den r en 2 Juny zaten de eerft uitgekomenen reeds op: t ver- vellen en waaren den 3 en 4 derzelver Maand voor de Eerftemaal verveld, na welke Verwisfeling van Huid zy zich vertoonden , ge- Iyk by Fig. 4. een afgebeeld hebbe; Zy fpanden nog eeven zo Tb. gelyk volmaakte Span- Rupfen met 12 Pooten doen, doch hunne 7” TIL, Vier overige Buik-Pooten welken hun tot Zestien-Paatige Rupfeù vid maakten , waaren na deze Eerfte Verwisfeling van Huid merkelyk zichtbaarder en grooter geworden , echter gebruikten zy dezelven nog niet tot het loopen. De kleur der geheele Rups was geelachtig Groen met Twaalf zeer fyne zwarte Stipjes op ieder Ring van ’t Lyf , Hairtjes waren ‘er zonder behulp. van een tamelyk vergroottend Glas, niet aan te zien, en dan nog waaren dezelven zeer fyn en enkeld als hier en daar verfpreid. De Eerft vervelden zetteden zich den ro en rriden Juny voor de Tweede maal om van Huid te verwiffelen en geraakten ook den z2de en 1gden ‘er door , na deeze Tweede Verveling , waaren dezelven vol met zwarte Stipjes, gelyk Zig s. op deze Tub, Tab. doed zien; door een vergroottend Glas befchouwd wordende, zekr men ook nog veele fyne zwarte Streepjes op dezelven, maar wel ken met het bloote Oog niet wel zichtbaar waaren. Na deze Tweede Vervelling fpanden zy ook nog met Hunne 12 Pooten , zonder de overige 4 Pootjes in ’t leopen ‘er by te gebruiken, insgelyks naa- men-Zy na deze Vervelling ook nog die gewoonte aan, dat als Zy met vreeten ophielden ,. Zy zich alsdan plat en dicht aan de Stee- „Jen der Blaaden of de Takjes zelfs vaft zetteden, waar door alsdan deze Rupfen weinig in ’t oog vielen, dewyl Hunne kleur met die 82. der 0 N A NE MET U AV NL AL UN ID 1E MR IE. der Takjes en Steelen der Blaaden, zeer veele overeenkomst had. Den 16, 17 en 19den dezer Maand, zetteden zich myne Rupfen voor de Derdemaal op ’t vervellen ‚ waarvan de Eerften reeds den 18den ’er door geraakten, terwyl de anderen zulks nog moeften afwachten , Fig. <.Fig. 6, vertoond eene dusdanig Driemaal vervelde Rups. By elken - nieuwe Huid verkryging vraaten de meeften het afgeftroopte oude Vel geheel en al op behalven den Kop, ook na deze derde Verhui- ding, fpanden Zy allen nog zonder eenig onderfcheid eeven gelyk volmaakte 12 Pootige Span-Rupfen doen, gebruikende tot het loo- pen, de overige 4 in ’t geheel nog niet , maar wel wanneer Zy teegen de Takken recht in de lengte uirgeftrekt in Rufte zaaten, ’ welk meest den geheelen Dag door gefchiedde, dewyl Zy teegens den Avond en Nacht zich het meefte ia beweeging begaaven en ook meeftal des Nachts alleen Hun Voedzel gebruikten; by' het (til zitten, dan gebruikten Zy ook haare nog overige 4 Pooten en dus alle 16 ‚om zich als ’t ware, wel ter deeg vaft te houden, zomtyds gebeurde het ook wel eens by Dag, dat de Eene of andere aan ’t loopen ging, of ook wel begon te vreeten, doch dan was het meeftentyds ver: oorzaakt door eene ftooring in derzelver Rufte, ’t zy dat ik de Glaa- zen waar in ik myne Rupfen had eenigzints beweegde, of dat ik Hen op eene andere wyze verhindering in derzelver {til zittende houding toebracht , buiten deze toevallige verhinderingen , bleeven Zy in flilte aan de Takken zitten. Den arften dus Vyf Daagen na de Derde Vervelling, zetteden zich de voorfpoedigften reeds om voor de Vierdemaal Han te klein gewordene Vel afteleggen, zeer ongelyk ging het met den Wasdom dezer Rupfen, want ter zelfder Tyd dat de voordeeligften op de Vierde Vervelling zaaten, hadde ik ‘er ook nog welken maar eerft Tweemaal verhuid hadden, dus ruim Neegen Daagen ten achteren waaren, daar ’er echter tuflchen de eerft en laatst uit de Eiëren gekoomenen, maar een verfchil van Vyf of Zes Daagen plaats vond. Den egften waaren de voorfpoedigften voor de Vierdemal van Huid werwisfeld en hadden toen de gedaante grootte Tap, En kleur gelyk Zig. 7. op Tab. XIX, doed zien, zynde nu merkelyk XIX. bruinder van kleur geworden als voor deze Vervelling, ook nu „Shi nog fpanden Zy , echter fcheen het als of het Derde paar midde) of Buik van’: Tweede Gezin der EERSTE BENDE. 7ub, XVIII, XIX +AX, Sr Buik-Pooten te westen van achter af gereekend, nu meerder als voorheen door Hun tot het loopen gebruikt wierd. Den 26 en 27ften Juny zaten de oudften op derzelver Vyfde verwifleling van Huid, welken ’er ook na verloop van twee Daagen door geraakten en zich na deze Hunne Vyfde Vervelling vertoonden, gelyk de Af beelding by Fig. 8. naar eene dusdanige Rups vervaardig , doed zien. Na deze Fig. Vyfde Vervelling , vraaten zy niet zo bepaaldelyk als wel voorheen ; derzelver afgeftroopte Vel op, maar lieten hetzelve zommigen ten deele, anderen zelfs geheel onaangeroerd zitten, by verre de meeften , zo niet by allen mogt ik wel zeggen nam ik waar, dat zy telkens hoe naader by eene aanftaande Verhuiding zynde, hoe bleeker van kleur dezelven wierden, integendeel telkens was iedere Rups kort na de Vervelling merkelyk donkerder van grond verf als voor de Verhuiding geworden, doch deeze donkerer kleur wierd doorgaands in twee of drie Daagen weder allengs bleeker en eeven zo gelyk dezelve voor de Vervelling was. In het Begin van den leevensloop myner Rupfen, dacht ik, dat zy eeven als die der Roode Weeskind Vlinders , in eene voorgaande Verhandeling befchreeven, niet meerder als Vier- maal zouden verwiflelen van Huid, maar dit was geheel mis geree- kend, want den 3 July, waaren de voorfpoedigften of oudften, reeds Zesmaal verveld, zynde Hun Kop na deze Vervelling, ruim eens zo groot als die der Roode Weeskind Rupfen , een dusdanige Kop, hebbe ik om deszelfs aardige Gedaante en Teekening, in zyne Natuurlyke groote afgebeeld by Fig. ro. en op dat men deszelfs byzondere gefi. Fig. gureerdheid des te beeter zoude kunnen zien, hebbe ik denzelven ÎC: 14+ by fig. rr. door een Vergroot-Glas befchouwd zynde vertoond , al- waar 4.4.4.4.4.4. de Oog- Bolletjes aanwyzen , welken men op de Voorzyde van den Kop ziet, want de aan wederzyden van denzelven zittende twee a drie Oogen of Oog-Bolletjes, kunnen niet anders ge- zien worden, of men moet den Kop van ter zyden door het Micros- coop waarneemen. Het loopen als Span-Rupfen veranderde nu ook na deze Zesde Vervelling dewelke ook de laatfte van alle myne Rup- fen was, het {pannen had ten meeftendeele gedaan, gebruikende nu alle 16 Pooten, echter behielden Zy nog dit Span-Rups of zo als men het onder de Liefhebbers noemd, dit Kramachtige aan zich, dat Zy t Haar 82 N° ACAM Te WIET ND BAR B Fig. 9. Fig.12. Haar Achterlyf met deszelfs ro Pooten als gelykelyk in ’t loopen opheften , daar integendeel andere 16 Pootige Rupfen, hierin meerder eene Wormsgewyze beweeging en voortgang houden, dewyl dezelven Haar Lyf golvende, Lid voor Lid opheffen dusdoende derzelver weg vere vorderen. Twaalf of Veertien Daagen na de Zesde Verwifleling van Huid, waaren myne voorfpoedigtte Ropfen volwaflen, eene dus in Haare grootfte volmaaktheid zynde Rups, hebbe ik afgebeeld in des- zelfs Natuurlyke groote en kleur by #ig. g. allen waaren zy niet ee- ven donker van: Grond-Verf , de meeften zelfs waaren bleeker dan die geene was, naar dewelke ik myne Afbeelding vervaardig hebbe, doch dewy! de lichte Vlakken op het Eerfte en Vierde Lid van den Kop afgereekend, op deze zichtbaarder waaren als op de bleekeren van kleur, zo verkoos ik tot myn Voorwerp om ’er na te teekenen eene donkere Rups, ook was deze waar naar ik de Afbeelding vervaardig hebbe,myne grootfte Rups, zynde lang 3; Duim , doch de Wel Edele Heer Mr. C. van Lennep heeft van deze zelfde Soort eene gehad, wel- ker grootfte lengte 3: Duim Rhynlandífche maat was. Aanmerkelyk is het, dat deeze Rus veel traager en langzaamer van groei geweest is dan alle de overigen, zynde derzelver Verandering in Pop op den 23 Auguft gefchied en de Vlinder eerft den 4 O@ober uit dezelve te voorfchyn gekoomen, dus 42 Daagen als Pop geleegen. De Vlinder was niettegenftaande de meerdere groote van de Rups, naar eeven- redigheid niet ongemeen grooter als de andere Vlinders, 97 Den 16 July was het, dat by my de Eer{te Rups zich infpon om in eene Pop te veranderen, gebraikende tot derzelver Spinzel eenige verdroogde of verlepte Blaaden en ander Afval, ’t welk op den Bodem van het Verblyf lag , waarin ik Vier derzelven geplaatft had, een dusdanig, uit verdorde Abeele Blaaden en der Rupfen eigene Uit- werpzels vervaardig Pop Verblyf of Spinzel, hebbe afgebeeld by Fig, 12. Het infpinnen deeden myne Rupfen op zeer verfchillende wyzen , zommigen maakten Haar Spinzel op den Bodem van de Vlugt waar in dezelven waaren , anderen Sponnen zich in de Takken tusfchen de Blaa- / van't Tweede Gezin der EERSTE BENDE, Tub. XVIII, XIX, XX. 83 Blaaden in, en nog van anderen wederom welken ik in groote Zaiker Glaazen had, vervaardigden Twee het Spinzel teegen de Zy- Wanden van ’c Glas aan , van deezen kon ik derhalven Haare verwiffeling van Staat of Pop wording zeer duidelyk waarneemen, dus bevond ik dat byde deze Rupfen, van derzelver infpinning af, tot het veranderen in Pop toe, ieder nodig hadden Zes Daagen. Eene uit deszelfs Spinzel genoo- - mene Pop , hebbe ik afgebeeld by Lig. 13, allen zonder onderfcheid zyn Fig.13. dezelven Een Dag of daaromtrent na de Verandering, met eenen Blaauwachtigen Daauw of Schimmel overdekt, zynde de eigentlyke Grond kleur der Pop wanneer de blaauwe Schimmel ’er afgeveegt is rosachtig Bruin, gelyk Zig. 14, op Tab. XX, na ’t Natuurlyke Voor- werp geteekend zynde, duidelyker vertoond. 5.8. Den 23 Augufl, kwam de Eerlte Vlinder by my uit deszelfs. Pop te woorfchyn en Daags daaraan volgende een, Tweede, wanneer nu deeze eerft uitgekomene Vlinder, ook juift die geene geweeft is, welke het eerfte in eene Pop veranderd was, doch ’t geene ik niet met zeekerheid bepaalen kan, dan heeft dezelve om Vlinder te worden nodig gehad juift 3r Daagen, dit weet ik zeeker dat eene Rups welke by den Heere van Lennep in eene Pop veranderd was den 19 July, den 22 der volgende Maand Auguft, Vlinder wierd, * welk dus eenen-tusfchen Tyd maakt van 34 Daagen. Dat by my de Tyd van het uitkomen, Pop worden, en in Vlinder veränderen van myne oudfte en eerft uitgekomene Infcéten van dit Soort, een of twee Daagen laater is geweelt dan by den Heer van Lennep, is waarfchynlyk hieraan toe te fchryven , dat de Eiëren welken ik had, gedaurende den voorgaanden Winter, op kouder Plaats bewaard zyn geweeft. Gem. Heer daags na het uitkomen van zyn eerfte Rupsje, by zekeren Heer, aan wien hy ook eenige Eieren gegeven, en die - dezelve in een Vertrek , alwaar van Tyd tot Tyd geftookt wierdt, weggelegt ‘hadt, zonder naar dezelven te zien komende , vondt alle de Eitjes ledig , en de Rupsjes », by gebrek aan Voedzel, geftorven. Dit ftrekke tot waarfchouwing aan de Lief hebbers, ten einde zy, door t 2 de BN ACET VLAN D ER de Eiëren van Infeêten op eene al te warme Plaats te bewaaren geen ge- vaar loopen dat dezelven uitkomen, eer het noodige Voedzel voor de daaruit voortkomende Rupfen te bekomen is. Weinig doch echter iets is het aan de Poppen vooraf te zien, wanneer de Vlinders zullen uit- koomen, door het verwyderen van derzelver Ringen of Leeden. Na den 23 Auguft kwaamen de Vlinders uit myne Poppen den eenen voor, dén anderen na, te voorfchyn, tot aan den g September, als wanneer de laatfte Vlinder uit de nog leggende Pop des Nachts uit- gekoomen was, gelyk ook alle de Vlinders van de 25 Poppen welken ik Fig.16. gehad hebbe , by my des Nachts zyn uitgekoomen. By Fig. 16. hebbe ik dezen fraaijen en raaren Vlinder in eene vliegende gedaante afgebeeld Fig.is.zynde cit een Wyfje, daarenteegen by Fig. rs. is een Mannetje in zyne ftil zittende houding vertoond, het onderfcheid der Kunne is aan dit Soort van Vlinders niet zo als wel doorgaands aan andere Nacht Vlinders ‘aan derzelver Sprieten of Voelders te zien, maar wel aan het Lyf, zynde dat der Wyfjes dikker en na achteren fpitzer uitloo- pende als dat der Mannetjens ’t welk dunder en aan het Einde ge= plaimd is, \ \ js” mans ï h | £ d- ï E a herodene et dien, Cn 0 L acre Á ran tn ik) & Li ai pie vig ben LLINOIS E=) B 5 e=} hs En Pe nn rn TE er as 5 PES ld en R NACHT-VLINDERS wer * Tweede G N Dd ee | ora iP Dn el we Kinde ht fre As, ded gep Aere rtnagenenesighedegen veerg vrien ‚ el NJ pe ‚ 74 BEE 4 ‘Coe ala EES ERS NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. Beitel eikels ENTER DES ol DR sessesssesessssssssssssÏÏÏT EEN en TWINTIGSTE VERHANDELING. OVER DE NACHT-VLINDERS, wan °t Tweede Gezin der EEersTrE BENDE. De AGAAT VLINDER Tab. XXI. ET \ Feest aan alle Dieren , welken nog geenen algemeen beken- \ den, of algemeen aangenoomenen Naam hebben , geeft men eenen zodanigen, dewelke eenige betrekking op de gedaante van het Dier, of op deszelfs Eigenfchappen, of Voedzel heeft, dus noemd men by voorbeeld, de Rups hier voor op Tab. II, van dit zelfde Gezin en Bende afgebeeld en befchreeven, de Beer- rups, wegens deszelfs overeenkomst in ruig Hairigheid, met het grootte Viervoetige Dier, ’t welk algemeen bekend is onder den Naam van Beer; De Vlicr- Vlinder , Hagedoorn- Vlinder , Riet-Vink en veel meer anderen, zo wel onder de grootfte D'eren als ook onder de Infeéten , draagen hunnen Naam naar het Voedzel alwaar Zy-op aazen of van beftaan, anderen wederom hebben hunnen Naam ontfangen raar derzelver meeft bekende Eigen- fchappen, zo draagd onder meer andere Voorwerpen het bekende vier- voetige Dier de Luiaard, zynen Naam van deszelfs ongemeene traagheid u ' in ae Tab. XXL, Fig. 1. 86 NA CH Te VAN DERE in ’t loopen of in ’t beklimmen der Boomen , van daar is het ook , dag de grootte en doör zyne zo zeer bekende Schriften beroemde Ridder C. van Linneus, in deszelfs Syftema Nature Editio X. pag. 845. N. 132. den Naam van Meticulofa of vreesachtige geeft „aan de Rups welke ik voor heb- be in deze Verhandeling nader te befchryven, doch dewylde Vlinder , on- der de liefhebbers meerder bekend is dan de Rups, en dezelve eenige Teekening op de boven Vleugels heeft, welken niet oneigen naar zome mige Vlakken in de Agaat-Steenen gelyken, zo waage ik het, om dee zen Vlinder den naam van Zgaat- Vlinder te geeven, te meer, dewyl zo Heel ik weet, deze Vlinder nog met geenen anderen algemeenen Naam bekend is, want dien, welken de zo eevengenoemde Ridder Linneus , aan denzelven gegeeven heeft, is myn's weetens ook nog in geen algemeen gebruik. $- 2e Reeds verfcheidene Jaaren geleeden , vond ik den 3o April op Scheer- lingkruid, of eene foort van dolle Kervel, een Eitje, zynde witachtig ge- ribd en glanzig, met licht bruine Vlakken, waarvan een boven op rond om het Middenpunt van ’t Ei was en de andere eeven gelyk een bruine Band om het geheele Eitje heen liep, by Fig. r. op Tab. XX[. hebbe ik hetzelve in zyne natuurlyke grootte op een Blaadje Scheerling afge. beeld, en by Fig. 2. vertoond zich hetzelve door het Microscoop gezien zynde, wanneer men de Ribbetjes, en bovengenoemde bruine Banden zeer duidelyk zien kan, twee Daagen voor het uitkoomen der Rups wierd het Eitje aschgraauw wan kleur; dewyl ik naderhand deze Eiëren en Rupfen ook op veel meer andere Gewasfchen als Scheerling, gevonden hebbe, namentlyk ook op Stokroozen , Zuuring en Klisfen zo hebbe ik op deze Plaat een Straikje jonge Klisfe- Blaaden afgebeeld. $. 3e Uit het bovengemelde Eitje den goften April gevonden zynde, kwam den 2den der daaraan volgende Maand May het Rupsje , fpannende met twaalf Pooten, hetzelve was zeer lang dun en gaauw, naar mate van des- zelfs Ouderdom en witachtig van kleur met zwarte ftipjes, na het ver- loopen van eenige Daagen kon men reeds zien dat hetzelve eene zestien Poo- van ’t Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Tub. XXL 87 Pootige Rups zoude worden, want nog voor de eerfte Vervelling, zi men reeds de acht Middel- of Buik- Pooten onderfcheidentlyk , hoe wel de jonge Rups nog maar vier van dezelven gebruikte. Zeeven Daagea na dat het Rupsje uit het Ei gekoomen was, dus den 16de May, vervel. de hetzelve voor de eer{te maal en fpande nog gelyk als te vooren, niete tegenftaande men nu de acht Buik-Pooten volmaakt zien kor, dit fpan- ‚nen der Rups duurde echter nu nict lang meer, want nog eenige Daagen „voor de tweede Vervelling, gebruikte het Rupsje reeds alle zestien Poo- ten. Den 2sften derzelver maand, dus neegen Daagen na de eerfte Vers velling, verwiffelde myne Rups voor de tweede maal van Huid en den ede Juny voor de derde maal, zynde ‘er alzo eene tuffchen ruimte van _ acht Daagen tuffchen de tweede en derde Vervelling, by ieder verwiffe- Pp ling van den Huid, vrat de Rups het afgeftroopte Vel fchoon op; Deze — derde Vervelling was ook tegelyk de laat{te, waarna de Rups tot de Vol- waflenheid geraakte zonder meerder nodig te hebben van Huid of Vel, te veranderen, in welken volwaffenen ftaat zy zich vertoonde zo als ik dezelve by Fig. 4. hebbe afgebeeld , zynde bruin van kleur , met elf donker- Fig. 4 der en fchuins loopende geboogene ftreepen ter wederzydz van den Rug, zynde het eigentlyke en kennelykfte Charaêter, van dit foort van Rup- fen ‚ waar door men dezelven terftond by den eerften opflag, kan onder- fcheiden van andere Rupfe foorten, welken met deze in grond kleur zeer veele overeenkomst hebben, De Buik is van onderen en ter zyden lich- ter van kleur als de Rug, gelyk ook de vier paar Buik- Pooten, alsmede het laatfte paar of Staart- Pooten van dezelfde kleur zyn. Dewyl ik zo als reeds boven gezegd is, meerder Eiëren en Rupfen van dit eigen foort gevonden en groot gebracht hebbe, zo waren ’er onder dezen ook, welker grond kleur,-in plaats van bruin, zeer fchoon groen was , doch waarvan de elf fchuin loopende ftreepen maar zeer flaauw en naauwelyks te zien waaren, de Afbeelding van eene dergelyke groene volwaffene doch zich in elkander krimpende Rups ziet men by Fig. 3 Fig. 3. De ondervinding heeft my ook nog geleerd, dat de Rupfen welken uit Eiëren koomen, die door de Vlinders in den Somer gelegd zyn, als Rup- fen overwinteren en ook des Winters vreeten wanneer Zy eenig Hun dienend Voedzel bekoomen kunnen , zommigen in dat Saifoen haaren vollen Wasdom bereikt hebbendz, gaan, of in de Aarde, of maken zich een oppervlakkig Spinzel in dezelve, om daar in tot Poppen te verande- u3 ; ten , Fig Fig 83 NACHT-VL. van’t Tweede Gezin ger EERSTE BENDE, Tab. XXI, ren, doch blyven in dit Spinzel doorgaands nog zeer langen tyd in de. gedaante van Rupfen leggen , veranderende intuflchen derzelver kleur in groen, offchoon dezelve van te vooren bruin geweelt was, Kr $- 4 De booven befchreevene Rups, waarvan ik het Ei den 30 Aprilges * vonden had, vervaardigde zich boven de Aarde, van verdroogde en vere welkte Blaaden een Spinzel, en veranderde in hetzelve den 9 Jupy tot eene Pop, zynde roodachtig bruin van Kleur, echter is hier in tulfchen deze Poppen wel eenig onderfcheid te zien, dat namentlyk de eene fchoonder of meerder rood is als de andere, beide, te weeten Pop ea . 5. Spinzel, hebbe afgebeeld by Fig. 5. $. 5. Den rr July, das ra verloop van 32 Daagen na de Pop wording, kwam de fraaije Vlinder er uit te voorfchyn , afgebeeld in deszelfs vlie- ‚7-gende gedaante by Fig. 7. in de ruftende of loopende daarentegen by Fig. 6.Fig. 6. de eerlte Afbeelding is vervaardigd naar die van een Mannetjes Vlinder, de tweede daarentegen naar een Wyfje, het onderfcheid der Kunne , ’t welk men in zeer veele foorten van Vlinders zien kan aan de onderfcheidene dikte der Sprieten, of aan de meer of minder ge- pluimdheid van dezelven, is inteegendeel aan ’t tegenwoordig foort van Vlinders , aan dit Kenmerk niet te onderfcheiden , maar moet gezien: worden, aân de meerdere of mindere dikte van ’t Lyf, en aan de ge. pluimdheid van ’t uiteinde deszelven, Het welke by *t Wyfje maar fpits zonder geplaimd te zyn eindigd, daarentegen over ’t geheel dikker als dat van ’t Mannetje is, Tweemaal in ’e Jaar heeft men deze Vlinders, te weeten in ’t laat{t van April of begin der Maand May, zynde van Rup- fen welken den Winter over geweest hebben en eerft in ’ Voorjaar in . Poppen veranderd zyn , deze Vlinders alsdan Eiëren gelegd hebbende, veranderen de daaruit voortgekoomene Rupfen in Poppen, en de Vlinders koomen ook nog in *t zelfde Jaar in de Maanden July of Auguft te voors fchyn, iets vroeger of laater al naar dat het Weder gunftig is, deze Vlinders alsdan hunne Eiëren leggende, koomen wel de Rupfen kort daar na uit dezelven, maar blyven zo als booven gezegd is in den Staat van Raps den Winter over. CRS ) DTE 2D AA 5 d Pe Lerma HE TEI Á d NACHT-VLINDERS vez Tweede Gezir der EER STE BENDE. - Ee ri Tab. AET GC HDD 89 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. ee VIERDE STUK, SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSE TWEE-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING. OVER DE NACHT-VLINDER GS, wan t TweepeE GeziN der EErsTE BENDE. De Sr, JANS-VLINDER. Tab. XXIL Ne BADet tegenwoordig Voorwerp, afgebeeld op Tub. XXII, ’ B welk de beroemde Ridder C, Linneus noemd Sphinx Filipen- 1 \ed dula, word door de Franfche Liefhebbers daarentegen ges PS heeten. Sphinx bellie, doch hier draagd dit Infe& by de meefte Liefhebbers den naam van Sint- Jans Beesje of Sint Fans Vlinder, uit hoofde dat dit Dier in deszelfs eerften Staat als Rups , met het zoge- naamde St. Jans Kruid (Hypericum) zich geneerd en het is ook maar alleen dit Kruid, waarop men zo veel my bewust is, deze Rupfen vind, wel is waar , voor eenige Jaaren, jonge Rupsjes van deze Soort hebbende, welken by my uit Hunne Eiëren gekomen waren, gaf ik aan dezelven by ge- v brek ee Tab Dn: Fig. 1 €n 2. go ONACHT-VLENDER brek van St Jans- Kuid, allerhande andere Kruiden en laag by den Grond groeyende Gewasfen „ om te zien of ‘er niet iets by zoude zyn, % welk deze Jonge Rupfen tot Voedzel verkiezen zouden, ’t geen dan ook in zo verre gelukte, dat zy aan de Blaadjes van Klaver niet alleen begonnen te vreeten, maar dit ook vervolgden tot derzelver vollen wasdom toe, laatende al het overige om zo te fpreeken onaan- geroerd leggen, echter vind men de Rupfen in de vryheid bi nimmer op den Klaver. 5. 2. Den 15 July reeds eenige Jaaren geleeden, ving ik aan de Duinen buyten Haarlem, Vier Vlinders van deze Soort, zynde twee Mannetjes en twee Wyfjes dus twee paar, dewyl nu dezelven juist in verëenigieg waren, hadik hoop , bevruchte Eiëren van Hun te verkrygen, ten dien einde zettede ik t Huis gekomen zynde, de Wyfjes elk afzonderlykin eene Doos, ’t welk van dat gevolg was, dat ieder van dezelven den 16 en 17 July ‚dus een en twee Dagen na de paaring, een grooten Hoop Eitjes ge- legd hadde, welken zonder eenige Orde op elkander als gepakt waren, gelyk : zulks naar ’t Natuurlyke Voorwerp afgebeeld hebbe op Tub. XXL. Fig. 1. zynde een enkeld Eitje door het Microscoop vergroot gezien, af= gebeeld by Fig. 2. alle deze door de Wyfjes Vlinders gelegde Eiëren, vielen op het platte van dezelven met eene holligheid inwaards, Ren men dit aande vergrootte Af beelding duidelyk zien kan, dit invallen der Eitjes, ’ welk eene indrooging fcheen te zyn, deed my vreezen dat ’er geene Rupfen uit zouden voortkomen, doch na dat dezelven ro a r2 Dagen . gelegen hadden, veranderde de kleur derzelven, wordende van fchoon. geel zo als zy geweest waren, paarsachtig, ook verhief zich wederom de als ingevallene holligheid en werd gelyk met het overige van het Ei, , S. 3- Voor dat de jonge Rupsjes nog derzelver Eiër- Doppen verlieten, bekwam ieder Eitje aan den eenen kant een donkere Vlak, ’ welk men door een matig vergroot Glas gezien zynde , duidelyk kon ge- waar worden dat zulks doer de Koppen der Jonge Rupfen veroor. zaakt vant TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDE. or zaakt werd, niet lang na dat men deze doorfchyning van de Hoof- den der Rupfen gezien had, kwamen dezelven uit Hunne Eiëren te woorfchyn, hebbende dus in ’t geheel maar 13 Dagen in dezelven be- floten geleegen; De jonge Rupsjes waren over * geheel geel van kleur , met eetl en gladde Hoofden, doch Hun Lichaam was overal met alle vervellingen heen. Zo dra deze Died uit Hunne Eiëren koe men , vreeten zy de Doppen derzelven zj. op, eene eigenfchap welke niet by alle Rupfen plaats vind, Aan andere Eiëren van dit Soort, welken ik naderhand meer dan eens gekreegen hebbe, door Vlinders welken dezelven by my gelegd hadden, is ‘t my gebleeken, dat de Rupfen zomtyds maar 8, 9 of ro Dagen inplaats van 13 nodig hebben, om uit derzelver Eiërdoppen te kunnen komen. Zesof zeeven Dagen na dat de Rupfen uit de Eiëren waren, vervelden dezelven voor de eerfte maal, blyvende van kleur geel, doch in ’t welk men reeds eenige zwarte Tekening gewaar konde worden; Zes Dagen na deze eerste verwisfeling van Huid, gefchiede zulks voor de tweede keer en wederom na verloop van 7 Dagen vervelden zy voor de derde reize, ook toen was Hunne kleur nog dezelfde als te vooren, echter met dit Onderfcheid, dat de zwarte vlakken hoe langer hoe 2100 ter en duidelyker wierden. Vyftien Dagen verliepen ’er na de derde vervelling, toen zy dit voor de vierde maal deeden, na welke: vierde verwisfeling van Huid zy Hunnen vollen wasdom en grootte verkreegen, twee dus volwasfene Rupfen, hebbe afgebeeld by Fig. 3. en Fig. 4. Fig. 3 en Je A Offchoon dit Soort van Rupfen, zich aan ’t St Jans - Kruid alleen op. houd , zo hebbe ik echter nog nooit eenig Spinzel aan hetzelve gevonden, verkiezende de Rupfen daarentegen wanneer Zy zich ter verandering begeeven zullen, doorgaans hiertoe uit, eenige overeind ftaande zaaken en wel inzonderheid van het rtetige Gras, ’t welk men veelvuldig aan Duinkant vind, aan deze Halmtjes vervaardigd ieder Rups zich een zo- danig Spinzel, gelyk afgebeeld is by Fig. 5. zynde altoos de Boven- Fig. s, helft van hetzelve, merkelyk geelder als de Onderhelft; In een dus gemaakt Verblyf, veranderd de Rups na verloop van 5 a 6 Dagen in v 2 eene 92 NACHT-VLIND. van TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDE, eene Pop, zynde donker bruin van kleur met geele Ringen en afgebeeld Fig. G.by Fig. 6» $. 5. Eene dus in Pop veranderde Rups, blyft in dezen Staat niet lang, want na verloop van drie weeken als Pop geleegen te hebben, of 4 weeken na het infpinnen der Rups, komt de fraaye Vlinder uit dezelve „ ten voorfchyn, ’t welk op deze wyze gefchied: De Vlinder tot deszelfs rypheid in de Pop gekomen zynde, fchuifd zich zelfs met zyn omvattend Pop bekleedzel , door het Spinzel heen , wanneer dezelve als dan ter helfte daar uit is fplyt de Pop open, gelyk afgebeeld hebbe by Zig. 7, en de Vlinder komt ’er uit. Deze eigenfchap, om namentlyk als Pop uit het Spinzel te komen, terwyl de Vlinder nog in dezelve befloten is, vind maar by zeer weinigen Plaats, integendeel, fplyt by de allermeeste Vlinders, de Pop nog in het Spinzel befloten zynde van een, en de Vlinder maakt alsdan het Spinzel open. 8 6. De Afbeelding van dit zeer fraaye Infet in deszelfs laatsten Staat als Vlinder, ziet men by Fig. 8. en Zig. 9. zynde de eerstgenoemde naar een Wyfje en de laatste naar een Mannetje geteekend, het onder- fcheid der Kanne, kan men het meest zien aan de meerdere of mindere dikte van het Lyf, want de Sprieten of Voelders zyn in beiden eeven zwaar, integendeel zyn de Lyven der Wyfjes dikker over derzelver ge= heele lengte, dan die der Mannetjes, welken meestal by de inplantingen der Vlerken of tegen de Borst aan, dunder zyn, insgelyks is ook de groene kleur by de Wyfjes Vlinders , meerder geelachtig dan by de Man- netjes. _ Pd dd fs 2 ï 1 : wierd EIKES Di Er ie BALEN OS la el Ge ee NACHT-VLINDERS »ez Tw eede Gezin derEERSTE BENDE. SC De eG 93 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. BARRETT eee ej ekke VLER DE STUK. DRIE-ENTWINTIGSTE VERHANDELING, OVER: DE NACHT-WLEN DER S;, vant Tweepe GEZIN der EersTE BENDE. Het SCH:AAPJE, Tab. XXIIL & xr. NE p: het eerfte voorkomen, heeft dit Infeê in zynen Rupfen {taat ; AD Ì eene vreemd fchynende Gedaante, door derzelver ongemeene ® ruigte en voor eene Rups buitengewoone lang Hairigheid,. * want hierdoor is men niet in ftaat wanneer zy (til zit, het Voor van het _ Achtereindeteonderfcheiden, of te weeten welk de Kop , of Staart is,’t is zekerlyk ook hierom, dat de Infeêten- Liefhebbers in Duitschland, deze Rups noemen Pudel Raupe in naarvolging van de zeer ruige lang Hairige x: Hon- - a NAC H Te NalijN DE RS Honden, welken men gewoon is in Duitschland, met den Naam van Pudel Hunden van anderen te onderfcheiden; Hier te Lande draagd dit Infet by de meeste Lief hebbers den Naam van Schaapje, of Katje, welken eerften Naam ik derhalven ook niet goed achte te veranderen De Heer Lin- Naus heeft in zyn Sytema Nature Edit. XII ‚pag. 138. ‚No. rog. dit Infet genoemd Lrrorina. In het Werk van de Geer vind men in deszelfs Mee moire VI. pag. 210. Tab. 12. Lig. Io a 17. deze Rups ook befchreeven en afgebeeld, doch voor zo verre my bekend is by geenen anderen Autheur, want de Rups by Rö/el in deszelfs Infeten belustigung in ’t Vierde Deel Tab. IV.Fig. 5. geteekend en naderhand door deszelfs Op- volger Kleeman , in zyne Beyträge zur natur oder Inftiten Gefchichte op Tab. XVI, Fig. r. 2. en 5. afgebeelde Rups en Vlinder, is zekerlyk eene geheel andere Soort , dewyl anders de afbeelding aldaar , geheel niet aan het Natuurlyk Voorwerp zoude beantwoorden. Nt peet Omtrent in de helft der Maand Augustus, vond ik op een Elfe Blad en wel op deszelfs bovenfte zyde, Drie van elkander afgezonderde Eitjes, düs een bewys, dat de Moeder- Vlinder dezelven enkeld en niet by Schoolen legt, een van deze Eitjes hebbe ik in zyne Natuurlyke grootte Tub, afgebeeld by Zig. 1. op Tab. XXII. en door het Microscoop gezien Bend zynde by Fig. 2. Uit deeze Eitjes kwamen na verloop van non Ban een à twee Dagen de jonge Rupsjes voort , zynde ruig Hairig. Dat dezelven zo fpoedig by my uit Hunne Eiëren kwamen , was zekerlyk uit deze oorzaak, dat dezelven naar alle waarfchynlykheid reeds ver: fcheidene Dagen te vooren gelegd waren geweest, om welke reedenen ik ook want TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDE, gs ook niet ftellig verzekeren durf, of de kleur welke deze Eiëren hadden, wel juist dezelve is, die zy hebben moeten wanneer dezelven nog niet lang gelegd zyn geweest, want dat verre de meeste Vlinder Eiëren een a twee Dagen voor het uitkomen der Rupfen, van kleur, veranderen en doorgaands donkerder worden, is genoeg bekend by elken Infecten Lief- hebber. $. 3 De jonge Rupfen, lieten zich de Elfe en Willige Bladen welken ik Han gaf zeer wel fmaaken,met welke laat{ten ik myne meeste Rupfen gevoed hebbe en waardoor zy wakker groeiden , dus dezelven na eenige malen verveld te zyn, ruim half September volwasfen waren „eene dusda- pige Hare volle grootte bereikt hebbende Rups,ziet men afgeteekend by Fig. 3. De Hairen dezer Dieren geeven aan dezelven eene zonderlinge Fis. 3 Gedaante en lopen als ’t ware vanhet Staart-einde naar den Kop en hiervan daan als naar den Staart toe, waardoor men „als mede door derzelver menigte, het eigentlyke Lichaam der Rups bynaár niet zien kan, doch kort voor dat dezelven eïch ter verandering in Poppen zullen begeeven, verliezen zy bynaar alle Hunne Hairen , dus men alsdan het Lichaam zeer wel kan onderkennen maar worden teffens zeer onaanzienlyk , ontlasten zich ook nog vooraf van meerdere vuiligheid als wel anders gewoonlyk is, welke afgang nu niet Zwart zo als te vooren , maar roodachtig zich vertoond. 5 4 Deze Rupfen zich ter verandering zullende begeeven , verkiezen hier- toe uit, het eene of andere Stuk Hout, en maken in hetzelve ter zyde x 2 een 96 NACHT-VLIND. van't TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDE.. Fig. s.een bynaar waterpas lopend Gat, gelyk hier aangeweezen is by Fig. 5. ten einde van dit horizontaal lopende Gat, maakt de Rups rechthoekig: naar beneeden in het Hout eene Holligheid, alwaar, Zy alsdan in eene Pop. veranderd, makende van te vooren ter plaatze alwaar het Hol rechthoe- kig naar beneeden gaat, het zelve toe met Haar Spinzel, in ° welk: zy: afgeknaagde brokjes Hout vermengd, waardoor men volftrekt niet zien kan dat ’er ten einde van het opene Gat of Ingang om zo te fpree- ken, nogeene tweede Ruimte overig is. „ 5 5 Fig. 4. De Pop als. buiten het- Hol genomen- en afgebeeld zynde by Fig. 4x blyft in dezen Staat in Haar Verblyf, het welk zy zich nog ‘Rups: zynde bereid heeft „ tot in den daaraanvolgenden Somex leggen, komende: niet voor.in.de Maanden Juny. en July. de. Vlinder-uit dezelve. te- voorfchyn. 56 Fig. 6. ByFiz. Gen 7-ziet mende Af beeldig van het vliegende Dier, waarin de - ei boven befchreevene zo ongemeen ruig Hairige Rups veranderd, zynde by; Fig. 7. een Wyfje-en by. Fig. 6. een Mannetjes Vlinder afgeteekchd,. Onderfcheid in de Sprieten en Voelders waarby. men de Mannetjes van » de. Wyfjes.zoude kunnen onderkennen is ‘er niet, zynde. het kenmerk der Sexe, alleen te zien"aande meerdere dikte. van het Lyf van het Wzfje, by dat van het Mannetje vergeleeken zynde. es $ . N A f. - Fi / el) : BE non vd! dT OE RO pd tn Re Ward Er el ln pee en but steh ge ennn ieden MCH EE Tnt GC ft ze | E , y ? p/ vj EE , A Y Ks OM £ Alf { d _d- u el En EEE vo ere en rs ret) ri j EN NTRA Welke, MA . Ï 4e Eed ê lis ee ae ene a vn Tanne Apate ih ari EN elven et Sa, nt se ' NEET De BveE rade el opte del k Sar: Cr aÌg HEEE HO Zh CA €05 oC A De Of 97 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREEVEN:EN AFGEBEELD. menrisneennnnnsen inns vennnsmekannnannnnes: AA 0 ra hi Da 2 ej Gi AD S SSSSSISSSSIS SSS SSS SS SSS : VIER-EN-T WINTIGSTE VERHANDELING. OVER DE: NMEANCHEET: == Voile NDE RS39 van 4. TweEDeE- GEZIN der EersTE. BENDE.-- Het. BRANDE NETEL. KAPJE.: Tab. XXIV, $e5 zede We der de menigvuldige Infeêten welkên zich zowel op, alsmet £ Á Fle) R de Brande Netel Bladen geneeren, behoord ook onze tegen- - er ‚J) woordige ‘Vlinder in deszelfs Eerste, Staat als-Rups , want - 7 nimmer hebbe ik dezelve op eenig ander Gewasch gevonden - dan alleen op de reeds genoemde Bladen „’t is ook om deze reedenen en : uit hoofde: dat de Vlinder op deszelfs Nek: eene aanmerkelyk ver- heevene Hairige-ruigte of Kapje heeft, dat ik denzelven het. Brande Netel Kapje noeme; De vermaarde Ridder C‚ Linnmus in zyn Syflema : nature Edit. ‚12. pag. 854. No. 175. noemd dezen Vlinder Trirracia. » YY; ke 3 Sesia. 2 ONO C HRe NälckijN ED EUR 8 Sri: De Eiëren van deze Vlinders, waar van een in zyne natuurlyke grootte ‘afgebeeld is by fig. 1. en door het Microscoop gezien by fig. 2.op Tab. XXIV. Tu, hebbe ik nergends anders dan op de Brande Netel Bladen gevonden ‚aan der- AXIVs zelver onderfte zyden en wel altoos enkeld gelegd zynde, niet by Schoo- ee lens in het midden der Maand May, hoewel men dezelven ook nog eens op eenen anderen Tyd van het Jaar heeft, te weeten in de Maanden July of Augustus, al naar maate de Zoomer-warmte voor , of nadeelig aan de Infeéten geweest is, Het Ei in deszelfs natuurlyke grootte, al vry kloek zynde, voor eenen maar middelmatig grooten Vlinder gelyk deze is, doet my dit vermoeden , dat een Wyfje van dit Soort, niet veele Eiëren by zich kan hebben, en derhalven-de -voortteeling ook niet zeer » mepigvuldig zyn kan, integendeel heeft men veele andere Soorten van ‘Rupfen , welker Moeder- Vlinders een groot getal kleine Eiëren leggen ’t welk ten gevolge heeft, dat men de daaruit voortkomende Rupfen, veel menigvuldiger vind, dan het tegenwoordige Infeêt, Ss 3 ‘Uit een'Ei van-deze “Soort , gevonden den "10de May, zo äls reeds ‚gezegd hebbe aan de ondefzyde van een Brande Netel Bad, kwam den z2stte.daaraan volgende ‘het jonge ‘Rupsje voort , zynde door- fchynende en witachtig of bleek groen van kleur, fpannende met twaalf Pooten, echter kon men den volgenden Dag reeds zien, dat het zestien Pooten zoude verkrygen, dus niet onder de Span of Kram, maar onder de zestienpootige -Rupfen behoorde. Den ledigen Dop van het Ei, vrat het jonge Rupsje ter helfte toe op ‚eene eigenfchap welke zeer veele Soorten van Rupfen aan zich hebben, dat zy-namentlyk de Doppen der Eiëren uit welken zy gekoomen zyn, of geheel of ten deele opvreeten. ‘Vyf Dagen na het uitkoomen uit het-Ei , vervelde het-Rupsje voor de ‘Eerstemaal en behield noch deszelfs eerste kleur, eehter kon men ’er nu eenige zwarte Stippen en korte fyne Hairtjes aan gewaar worden. Den 4de Juny, dus wederom vyf Dagen na deszelfs eerfte vervelling, ver- wisfelde de Rups voor de Tweedemaal van Huid en vrat het afgeftroopte Vel geheel op, na deze tweede vervelling ‚ vertoonden zich faauwe ‚Stree- van’: TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDE. 99 “Streepen aan de Rups, namentlyk twee ter wederzyden van het Lyf wen een over den Rug, alle vyf langs het {Lichaam lopende van den Kop snaar den Staart toe, de zwarte Stippen welken reeds na de eerste Ver- velling zich geopehbaard hadden, bleeven der Rups nu ook nog by. Den $te Juny, dus maar vier Dagen na de tweede maal van Huid ver- „wisfeld te zyn, gefchiedde het voor de Derde keer, na deze Vervelling kon men reeds duidelyk alle de Teekening en fraaiheid zien, welke zy tot haare volwasfenheid toe behield „ ook ditmaal vrat de Rups haar verlatene Vel ten eenenmaale op. Tothier toe had dezelve Gaten in de Bladen gevreeten, maar na de derde Vervelling, vrat zy aan de Kanten der Brande Netcl Bladen geheele Stukken uit dezelven. Vyf Dagen na de „derde Verveling, 'twelk was den 13 Juny, gefchiedde het voor de vierde ven laatfte keer, terftond na de afftrooping van Haar oude Vel, fcheen «zich het Dier als ’t ware te belikken, de korte en fyne Hairtjes welken “na de Eerste Vervelling zich deeden zien, waren verdweenen, dus men. „de Rups niet anders dan eene gladde Rups noemen kon. Eenige Dagen ‚na deze laatfte of Vierde Huidverwisfeling was het Dier volwasfen , in “welken volwasfenen Staat ik dezelve afgeteekend hebbe by Fig. 3. In deze Fig. 3. vals Rups volkoomenegedaante, bleef dezelve nietlang, want reeds den 19 Jany, dus maar zes Dagen na de laafte Vervelling, fpon zy zich in, tus- fchen de oude en verwelkte Bladen, welken op den Bodem van Haar Verblyf “wraren. {Aan andere Rupfen van dit zelfde Soort, welken ik naderhand ben “machtig,geworden „hebbe ik waargenomen „dat als de Tyd der verandering madérd , “dezelven eerst bleekgroen worden , welke bleekgroene kleur. “wederom in eene rosachtige veranderd, 5. 4 ê In het ‘onkonstige Spinzel, ’t welk de Rups zich tusfchen de verdorde Bladen of het geene ’t welk ’er anders om zo te fpreeken voor de Hand was, vervaardigd had, veranderde dezelve na weinige Dagen in eene dusdanige Pop, gelyk' afgebeeld is by Fig. 5. men vind onder deze Pop- Fig. s, pen welken merkelyk donkerder van kleur zyn’, doch voor ’t overige is ’'er geen wezentlyk onderfcheid onder dezelven. y2 5. 5 Fig. 6 en 1co NACHT-VLIND. van ’: TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDEz & Se Het was den. 6de July, dus 17-Dagen na dat myne Boven-befchreevene Rups zich had ingefponnen, dat de Vlinder afgebeeld by. Fig. 6. en 7.-uit 7, dezelve ten voorfchyn kwam. Het onderfcheid der Kunne, isniët zo als wel by veele anderen , aan de Sprieten of Voelders te zien, maar alleen aan de. mindere of meerdere gepluimdheid van den. Staart des Vlinders, zynde het Mannetje veel fterker gepluimd en minder dik van Lyf, dan het Wyfje. Sr 6 : Na dat de boven befchreevene Rups, geheel ter volkomene verande- ting in Vlinder gekomen was, hebbe ik naderhand nog veelmaalen de zelfde Eiëren en Rupfen gehad, welker verandering in Vlinders, zich ook eeven zo heeft toegedraagen , doch onder de verfcheidene Rupfen wel- ken ik gehad hebbe, waren ’er ook eenigen volkomen van Teekening en grootte als Fig. 4. men zie: terftond in den eersten opflag, dat ‘er een aanmerkelyk onderfcheid in de kleur, gedaante der Vlakken als anders- zints plaats vind, nochtans hebben zich ook deze Rupfen, eeven zo inge- fponnen.en zyn in dezelfde gedaantens en kleur van Poppen veranderd als Fig. s-.Fig. 5. echter waren de Vlinders uit dezelven komende, iets kleinder dan Fig. 6 En 7. „Fig, 6. en 7. cok eenigzints van kleur verfchiliende, insgelyks was het Hairige Kapje, naar het welke ik dezen Vlinder genoemd hebbe’, niet zo »_groot en voorwaards overhellend, als de reeds genoemden, welk een en Fig.s en 7. ander onderfcheid, duidelyker te zien is in de Afbeelding Fig. 8. dan door eene Befchryving gezegd kan worden. Of dit nu inderdaad eene „andere Soort van Rups en Vlinder is, dan Zig. 3. en 7. kan ik met geene zekerheid bepaalen, dat het maar alleen de Mannetjes of Wyfjês zouden zyn van de andere Soort, blykt my ook zo niet te weezen, dewyl ik onder myne Vlinders, Mannetjes en Wyfjes in beiden vinde. 7 e 96, ve i FV ed les s tart bed { nd” | AT AP ] hi vaa een vree ve, H _ hk PT! def "7 ne, ee hk  heh ahem EN UNIVERSITY OF ILL vos „4 4 5 = 4 3 ye Cz Cy EFC er obd EZ EAEI I ZA £ / ei DEE aE sort MC re EC ear NACHT-VLINDERS mz 2 Tweede Gezin der EERSTE BENDE. Jab. XXIV. k Je lie k - B ' k pel Y £ 5 ï En. k | s, R ï ' a ï \ hdd É 1 re \ is E " 7 ee = id E | ke E f ï _ f = ‘ e De # 8 / P Es Le! & en pi A gr Pl el en b