• f s Itflm Carttr ênrtmt. u BESCHRYVING VAN YSLAND, GROENLAND E N D E STRAAT DAVJ^S Tot nut der wetenfchappen en dSn koophandel. Door den HEER JOHA.N ANDERSOM Doftor der beide Rechten, en in leven eerfïe Burgermeeffer der vrye keizerlyke Ryksftad Hamburg. Verrekt met Platen en een nieuwe nadumfourige Landkaart der ontdek* kingen, waar van in dit werk gejproken word* Benevens een voorbericht , bevattende de levensbyzondcrheden. van den geleerden fchryveiv Uit ht boogduitfcb Vertaalt. DOOR Ja D. J& TE AMSTERDAM, BjHEVEN vu E S V E L D T r in de Beurs-Steeg, 1750» Boekverkoper — i ;; VOORREDE VANDEN S C H R Y V E R. 10 veel malen ikbymyzelven in ernflige overweging ge- nomen heb , hoedanig de grote Schepper des Hemels en der Aarde den rykdom zyner mogendheid , wysheid en goedertierenheid zo min in de rauwfte noordelyke landen , als in de zagter , zoeler en warmer geweiten niet onbetuigt gelaten heeft ; hoedanig de wonderen der natuur aldaar even zo overvloedig, als elders voorkomen , en den op- merkzamen befchouwer zelfs op ene byzondere wyze, mitsdien ook des te meer vermaken en des te krachtiger tot "het| loven en pryzen des Allerhoogden aanfporen ; ja hoedanig eindelyk de men- fchen aldaar op een even zo merkwaarde , offchoon in zich ru- wer en als het ware bevrozener wyze , in de tot hun onderhoud en beftaan onontbeerlyke gereedfchappen en hantering als de bequa- mer «-degen en beter opgevoede volkeren , naar hunne omftandighe- den ,öhunne menfchelykheid betonen : heeft het my niet weinig ter harte gegaan, daarby teffens te moeten opmerken, hoe zulks al- les zo wel van de inwoonders, uit hoofde hunner grove ongefchikt. heid als van de buitenlanders, uit hoofde hunner onverantwoorde* lyke onachtzaamheid en verfoeyelyke geringachting , tot hier toe niet naar behoren overwogen en derhalven niets bondigs van deze opmerkingwaardige geweïten de befchaafde waereld door den druk bekent gemaakt is. Dit heeft my ook des te nadrukkelyker aan- gedreven , daarnaar , zo vele myne omflandigheden toelieten , des te vlytiger te' vragen , te voriTchen , en 't gunt ik deswegens vernam , zon- der uitftel , oiïThet der vergetelheid te ontrukken , op papier te brengen. Voor weinige jaren genoot ik, door hulp van een goeden vriend, 't <*eluk en genoegen , by gelegenheid van de nieuwe volkplantin- gen , ten dien tydê door de Denen niet verre van de Straat Davis opgerecht , van die geweïten uit verfcheiden , welke aldaar een tyd lang geweeft zyn, iets meer en beter, dan men 'er tot noch toe van wift , te vernemen en vroed te worden , 't geen ik dan ook voornemens ben, by deze beichry ving te voegen. Ten zelven tyde en zedertlieb ik my inzonderheid beyvert, van het grote en in veelerly opzichten merkwaardig eiland Ysland , in plaats van de verminkte, gebrekkige, verouderde en met talloze grove ver- dichtzelen verdorven berichten , waar mede men zich tot nu toe * 2 heeft VOORREDE van den SCHRYVER. heeft moeten vergenoegen, iets nieuwer, gewigtiger, volkomener en grondiger in 't daglicht te flellen. Hiertoe is my de hoofd -han- del, welke van en met dit eiland gedreven word, naar wenfchvan dienft geweeft, nadien jaarlyks verfcheide fchippers, gelyk ook en:;ge onderkooplieden van daar met Flackvifch, Traan en derge- lyke lynrècht naar de aan de Elve gelegen koninglyk deenfche ves- ting Gluckstadt komen , waarvan zich de een en andere , ver- mits zy de medegebragte waren aan zekere kooplieden onzer ham- burgfche beurs verkopen , gemeenlyk, om de bedongen gelden te ontfangen , in perfoon te Hamburg laten vinden. Uit dezen heb ik de opmerkzaamfien by my ontboden en nu door veel vragen , dan door het vertonen van verfcheide Nuturalïa uit myne geringe voor- raad, hen genoopt, datzy, 't geen hun van den Natuurlyken en Politik en Toestand van dat eiland , inzonderheid van deszelfs Zuidelyke en Oostelyke Kusten ( van welke ei- gentlyk de waren komen , waarmede met de hamburgfche kooplie- den handel gedreven word ) mitsgaders van de aldaar plaats hebben- de H a n t e r i n g en Handel uit eige ondervinding bekent was, my naauwkeurig en omftandig verhaalden, 't Gunt ik nu dusj van hun te weten ben gekomen , en 't geen my ook daarenboven van Ysland zeker bekent was, heb ik in den beginnen flechts tot myn eigen genoegen kortelyk aangetekent; naderhand echter tot opwekking myner kinderen (óp dat zy namelyk de vele grotere wel- daden en gemakken, waarmede de milde Schenker alles goeds ons en ons vaderland boven hun naar ziel en lighaam begiftigt heeft , des te levender mogten erkennen en in de genieting derzelver tot des te dieper eerbied en dankbaarheid aangefpoort worden) in enige orde gebragt en met bygevoegde aanmerkingen , uit de natuurkunde en andere wetenfchappen ontleent, trachten op te helderen en nut- ter te maken. Thans , nu enige vrienden , beminnaars van de na- tuurkunde en hunnen Schepper, welke iets van myn zamenilel ge- zien hebben , my verzekerden , dat 't zelve, wanneer het in druk was, waarfchynlyk noch vele andere gelykgezinden tot een niet onaangenaam naricht en opwekking ter navolging en Verbetering naar hunne betere gelegenheid, tefFens ook tot verdere verheerlyking van den groten Schepper , zoude konnen dienen ; heb ik, dewyl wy daarenboven, een ieder naar zyne mate, verplicht zyn, den roem des Allerhoogflen en de verbetering onzes naaften zoveel moge- lyk te bevorderen , my met weinig moeite laten overreden , deze tegenwoordige befchryving een iegelyk, die dezelve begeert te le- zen, in handen te. leveren, in de ontwyffelbare verwachting, dat men in myn daarby geuit welmenent inzicht genoegen nemen en de ingeflopen feilen der menfchelyke onvolmaaktheid, gelyk ook myne omftandigheden ten goeden houden zal, VOOR- VOORBERICHT, Vervattende het leven van den heer Burgermeefier A N D E R S O N. jErhooptelyk zal het den lezer aangenaam zyn, dit j» werk met enige korte en ware narichten , rakende het leven van den beroemden fchryver, verzelt te zien. Buitenlanders zullen daardoor zyne verdienden ten nutte van den Staat en de geleerdheid nader leren ken- nen ; en zo vele wakkere mannen , als in zyn geluk- kig vaderland getuigen en verwonderaars zyner roemwaardige voor- beeldigheid geweed zyn , zullen thans een klein ontwerp der om- ftandigheden zynes levens en verdienden alhier met des te meer ge- noegen ontfangen, als men , met uitduiting van alle pluimilrykery, niets dan waarheden , offchoon geenzints alles meld, wat tot roem van wylen den heer burgermeefter Anderfon flrekken kan. De heer Johann Anderfon werd den 14. Maart 1674 uit een aan- zienlyk gedacht geboren. Zyn vader was de heer Ammon Ander- fon, een beroemd en voornaam koopman dezer flad ; zyne moeder Geza, geboren Stablen, een vrouw, welke haar gedacht in onge- veinsde vroomheid en zedelyke voorbeeldigheid geenzints verzaak- te. Myn voornemen is geenzints, zynen roem uit het gedachtre- gider zyner voorouders tè ontlenen , en zyn leven door hunne lof- felyke bedryven een luider by te zetten, die hem overtollig waren. Alleen zal Ik zyne grootvaders en grootmoeders noemen. Zyn grootvader van vaders zyde was Andreas Ammonfon , koopman en oud- ite raadsheer te Gottenburg, uit wiens doopnaam , gelyk in Zweden en andere noordfche landen het bekend gebruik is , des zoons ge- flachtnaam, en. uit den gedachtnaam van den vader des zoons voor- naam gemaakt was. Zyne grootmoeder van die zyde was Geertruid, geboren Oluffs. Zyn grootvader van moeders zyde hetede Johann Stabl en was oberalter dezer flad. Zyne grootmoeder van moe- ders zyde was Magdalena Lepetit , uit Frankfort aan den Main. Met de geboorte nam de zorge der ouders voor hunnen zoon een aanvang. Zy beyverden zich , zyne onnozelheid voor alle verleiding in zekerheid te dellen, en zyn teder vernuft met alle wetenfchap- pen , waartoe het bequaam was , te bekleden. Boven al trachteden zy, den zegen des Allerhoogden op hem te erlangen , en moed hy zich derhalven aan een vroege Godsvrucht, als de enige bron van * o alle ^ m- VOORBERICHT alle heil en een eeuwig welzyn , gewennen. In zyne tedere Jaren be- ipeurde men in hem een goedaardigheid, vlug vefftand en bequaam- heid, welke voor het toekomende iets groters beloofde. Mitsdien gaf men hem by tyds aan het onderwys van wakkere leermeefters over ; doch zo, dat zvne ouders hunne zorge , ter zyner opvoeding gelyk gemeenlyk 't gebruik is, niet lieten varen , maar door hunne zorgvuldige oplettenheid den leerling en leermeefters des te opmerkzamer en naarftiger maakten. Reeds in die jaren , in welke by velen 't begrip zich naauwlyks ontdekt, ontwikkelden zich zyne' talenten, en had hy de latynfche, griekfche en hebreeuwfche talen bereids in dien tyd geleert, wanneer anderen naauwlyks tot het leren derzelve treden ; ook is bekent , dat hy zich de beide eerftgenoem- de fpraken zo zeer eigen gemaakt had , als of hy in dezelve opgevoed was. Met deze hulpmiddelen fchiktehy zich tot de Godgeleercheid- doch zo, dat hy alvorens op de kennis van alle de delen der wvs- geerte en wiskunde toelag. De toenmaals beroemde Godgeleer- den, Dr. Abraham Hinckelmann , en de fenior Joban Winckler waren benevens andere geleerde mannen , aan wier afzonderlyk onderwys men hem toevertrouwde , zyne leermeefters. 't Befluit , om de kerk te dienen , werd ondertuiTchen op rypelyk overwogen gronden en met onbedagt verandert, gelyk gemeenlyk plaats heeft by dezul- ken, die van de Godgeleertheidtot de Rechtsgeleerdheid overgaan- en gefchiede zulks op aanraden zelfs van den Dr. Hinckelmann Die voorgenomen verandering wekte zvn gelukkige vlyt noch meer op en hy lag een nieuwe grond tot de grote wetenfchap, welke hv werkelyk bereikt heeft. J In 't jaar 1694 den 24. april begaf zich de heer Afiderfoninhetntte jaar zynes ouderdoms naar Leipzig , onder het opzicht van zvn Pe- dagoog, den heer Sebafiian Gottfried Starcke , geboortig van Bócken- dorf in Saxen, zedert leraar der oofterfche talen te Greifswalde die wylen Dr. Hinckelmann, gedurende zyn verblyf in Hamburg* m 't uitgeven van zyn Alcoran de behulpzame hand" geboden heeft' en wiens onderwys in de fraye wetenfchappen de heer Ander Ion naby de 4 jaren ontfangen had. Van Leipzig deed hy een reize die- per in Saxen en bezichtigde de werken der kunft en der natuur zo wel mdevorftelyke kaftelen als bergwerken. Zyne gefchreven aan- merkingen , welke hy over de faxifche zeldzaamrieden gemaakt heeft en die acht banden groot zyn, bewyzen zonneklaar, dat hv geen enkele verwonderaar derzelver geweeft zy, en toen reeds een ge- noegzame naauwe kennis in de hiftorien en oudheden bezeten heb- be. Zyne terugreize nam hy over Halle, weinige dagen voor de in- weying der hoge fchole aldaar ; doch zyn geftrenge Pedagoog liet zich VOORBERICHT zich niet bewegen , den dag dier voorgenomen plechtigheid af te wachten. Ondertuflchen bezichtigde hy alomme by de konftenaars de toebereidzelen. Na te Berlin het merkwaardigfte befchouwt te hebben , keerde hy den 15. juny weder naar Hamburg. In den Jare 1695 den eerften may begaf hy_ zich , op aan- raden en goedvinden zyner vernufte ouders en vrienden, naar Hal- Ie. Alhier was de wakkere ftudent onvermoeid , befludeerde met yver het burgerlyk recht, en maakte grote vorderingen in de Staats -gefchichten", 't recht der natuuren de verdere wetenfchap- pen , die een waren Rechtsgeleerden uitmaken en onontbeerlyk zyn : ook leerde hy de franfche , engelfche en italiaanfche talen ; doch bleef ondertulTchen geen vreemdeling in zyne moederfprake , gelyk de meefle Staatkundigen en Rechtsgeleerden ten dien tyde waren. Hy lag zich zo zeer op dezelve en hare oudheid toe , als of hier in zyne voornaamfle wetenfchappen belïaan zoude. Zyn vlyt , fchran- dèrheid en zedige levenswyze bragten hem by zyne* leermeefters in hoogachting en liefde. In january 1697 behaagde het de Voorzienigheid, den heer Ander- Jon door de dood zynes Vaders in rouwe te Hellen. Des ver- liet hy in alleryl het lïallfch Atheen en quam den 18. der gemelde maand naar Hamburg terug. De tederheid, waarmede hy zyn va- der bemind , de fmertelyke droefheid , met welke dat verlies zyn hart bevangen , en de zware koude , die hy op de reize uitgedaan had, verzwakten zyne krachten zo zeer, dat hy in een gevaarlyke krankheid verviel : doch naauwlyks had hy dezelve gelukkig doorge- flaan , ofnam met zyne krachten ook zyn vlyt weder toe. Den 10. april verliet hy andermaal zyne magen en begaf zich naar Holland op reis. Alhier bezag hy de voornaamfle plaarien en lieden, en maakte zich by de beroemfte geleerden en kunflenaars bekent. Te Delft onderhield* hyeen vertrouwden omgang met den heer Leeuwenhoek, dienyverigen navorffcher der natuur, en de wonderen , welke deze opmerkzame man hem in de natuur aantoonde en die voor de ogen eerft zichtbaar werden , wanneer hy de kunlt te baat nam , verwekten in den heer Anderfon den edelen yver , om voortaan zyne ledige uren tot het onderzoeken der natuur ter verheerlyking dés Scheppers te belleden. Te Leydqn geraakte hy in gene mindere kennis met den beroemden Kunfle'n aar, den heer Muffe henbr oek , diedefraye lucht- pompen en vergrootglazen gemaakt heeft. Van hier begaf hy zich ten tyde der vredehandeling van Ryswyk naar den Hage , alwaar het aanwezen van zyn vriend , onzen (door hem beleefden en noch vele verdere jaren zo waardigen) Burgermeefler , den heer Stampel9 JuflititB cuftos rigidi fervator honefii : In commune bonus bei- . VOORBERICHT beide de aangenaamfte gelegenheid gaf, den grond te leggen tot de doorzicht en ervarenheid, die zich in de volgende tyden by gewig- tige ftaats - aangelegenheden by hen zo zeer ten nutte van 't va- derland kenbaar gemaakt hebben. Ik kan alhier niet voorby gaan», twe zonderlinge blyken der Goddelyke befcherming ten opzichte van den heer Anderf on by te brengen. Den 14. may had hy de eer, by zyn Excell.,. den heer Envoyé van Scbrottenberg in den Ha- getefpyzen. Naden maaltyd reed hy met den zoon van dien heer naar Scheveningen , en bezag aldaar de zand-duinen , welke door de na- tuur zo wel geplaatft zyn, dat, zonder dezelve, het neder gedeelte van Holland door de zee'overftroomt zoude worden. Aan zee Honden indien tyd , uit hoofde der franfche kapers, enige flukken kanon ge- plant ; gelyk zich ook werkelyk een onder hollandfche vlag vertoon- de, die binnen 't bereik van een kanonfchoot genadert zynde , ter- wyl zy van de duinen nedergekomen waren en langs het iïrand wan- delden , de duinkerkfche vlag ophyfte en twe fchoten op hen deed, zo dat de kogels digt voorby hun morden ; waarop zy achter de na- by gelegen kerk vloden , en God voor zyne genadige bewaring dank- ten. Weinige dagen na dit voorval ondervond hy andermaal een doorflaande blyk der Goddelyke befchutting ; want als hy,de wyze van kalkbranden naauwkeurig willende befchouwen , zich in een oven had begeven, die onder reeds aan 't branden was, zonk de turf onder zyne voeten in ; zulks hy byna in den vollen gloed geftort en elendig omgekomen was. Ik ga andere voorvallen , by welke hy gelegenheid gehad heeft, zynen Almagtigen behouder te loven, met ltilzwygen voorby, als onder anderen , dat hy in juny uit een zware krankheid verrees. In july bereide hy zich tot zyne promotie, en bequam den 8. Augufti 1697 te Leyden de hoogïte waardigheid in de Rechten, na alvorens de jumménto Zënonfano gedïsputeert te heb- ben. Met deze waardigheid quam hy den 28. augufti in zyn vader- land terug , en fchikte zich ten dienfte van den Staat met eigenfchap < pen , die denzelven nuttig en heilzaam waren, Naauwlyks had hy zyne huishoudelyke zaken in orde gebragt , of begon de rechten der zulken , die in de burgerlyke zamenleving dooi- de ongerechtigheid, de argliftigheid en wrevelzucht aangetaft wor- den , te befchutten en te verdedigen ; was een pradtifyn zonder eigen- baat, en toonde dat het hem meer om de rechtvaardigheid der zaak, dan om door fchielyke middelen en ftreken ryk te worden , te doen ware. Dus verwierf hy niet alleen de liefde zyner Cliënten , maar ook de achting van die ter uitwyzing zyner rechtsklachten zaten. De vaderen der ftad waren ook welhaaft* bedacht, zich van de fchran- derheid van dezen man to.t een nader en algemener nut te bedie- nen.. VOORBERICHT. nen. Hy zelf had toen befloten , gene waardigheden of ampten te bejagen , maar zyne aanftaande jaren aan de wetenfchappen in een fchrandere en vlytige ftilte toe te heiligen, ten welken einde 'hy het uitzicht en de hope had, 't gering getal van geleerde Domheren in Duitfchland met zyn perfoon te vermeerderen. Echter werd hy in den jare 1702 den 18. oèlober tot fecretaris verkoren, in plaats vanden toenmaligen licent. den heer Reïnrïch Sillem, die de plaats van den overleden heer protonotaris Alben Sclmlte lic. vervult had. Hy beklede dat ampt met veel roem , en zyne grote kundig- heid in de belangen van den Staat maakte* hem by de uitvoering der gewigtigfte beiluiten noodzakelyk. De hoog wyze raad zag de verdienden van dezen wakkeren man meer en meer in , en hy werd den 19. november 1708 tot ene waardigheid verheven, wel- ke niet dan aan mannen toevertrouwt word , die de buitenlandfche zo wel als de binnenlandfche belangen van den Staat volkomen Kennen, en aan hoven van koningen het welzyn hunner medeburgeren bewerken konnen. Tot algemeen genoegen der ftad werd hy fyn- dicus, in plaats van den heer Wolder Scbeele, J. U. D. , welke acht jaren onvervult gebleven was. Zyn arbeid in deze waardigheid nam dagelyks toe-, en naar mate dezelve toenam , werd zyn yver tot 't gemeen welzyn des te groter. Mogelyk had men nooit meer zorg- vuldigheid, nooit een reiner oordeel en fcherpzinnigheid befpeurt > als de heer Ander/on by de toenmalige netelige omftandigheden van 't gemene beft blyken liet. Het voegt alhier geenfïnts, het gordyn van een toneel van gebeurteniffên op te fchuiven , welke een eeu- wige vergetelheid waardig zyn. De heer Anderfon beoogde alleen het gemene beft , bragt het aanzien van den raad met de verligting der Wgery overeen , en had gelegenheid , door heilzame raadfla- gen de ruft der ftad te helpen bevorderen, en de wetten, die door twe- dragt en onruft gekrenkt waren, in hunne kracht te herftellen. Zyne aan- zienelyke en zwaarwigtige waardigheid van fyndicus beklede hy met een onvermoeide zorge , en zonder eige nut zyner familie vyftien jaren lang. De burgery zal noch na dezen het nut moeten roemen, 't geen uit de bemoeyeniiTen van dezen haren vader gedurende die jaren voortgevloeit is. In de waardigheid van fyndicus werd de heer Anderfon verfcheide malen in gewigtige aangelegenheden naar vreemde hoven gezonden: als in 't jaar 171 1 den 6. augüfti uit naam der ftad, aan wylen den koning Fredrik den IV. \an Denmarken naar de grenzen ; 'begaf zich den "11. dito naar Lenzen , en floot al- daar met de brandenburgfche , hanoverfche en wolffenbuttelfche mr- nifters een traclaat ten voordeele van den koophandel en de fcheep- ^'aart. In 't jaar 17 13 vertrok hy den 11. fcbruary naar Utrecht, en - * * qnam VOORBERICHT. quam aldaar den 24flen aan. Zyn edele aart verworf hein wclhaaft het vertrouwen van de keizerlyke, engelfche , franfche , fpaanfche , portugefche en andere hoge gevolmagtigde minifiers , en hy bewerk- te niet alleen het nut van zyne vaderlyke ftad, zo dat zy ook in het vredens traclaat befloten werd, maar zorgde ook teffens voor den vryen handel der gezamentlyke loffelyke Hanfeefieden. Dus had de Had Hamburg door het fchrander en vernuftig gedrag van rharen fyn- dicus een zonderlinge ere. Na dat de vrede den n. april tuiTchen Engeland en Vrankryk getekent was , deed hy ene reize naar Am- flerdam , den Hage , Leyden en andere plaatfen ,. zo om zyne ver- richtingen, als tot voldoening zyner weetgierigheid in 't bezichti- gen der bibliotheken , cabinetten van natuurlyke zeldzaamheden , apotheken, en andere buitenlandfche zeldzaamheden. Te Rotter- dam ging hy den 17. july fcheep, en quam in een gevarelyken ftorm den 9. augufti te Antwerpen aan, bezichtigde vervolgens 't merkwaar- digfte , zo van die ftad als de omliggende , en keerde voorts weder naar Utrecht, van waar hy den 17. feptember zyne terug reize ein^ delyk aannam , en niet voor den 4. juny 1.714 te Hamburg terug quam, als hebbende zich zo wel aan het hanoverfche als hrunswyk- fche hof enigen tyd moeten ophouden. Ik kan niet voorby als een verwonderenswaardig bewys van de vlyt en opmerkzaamheid van de- zen man aan te halen , da"t zyn geleerd dagregifter van die reize , waarin hy door een fchrandere voorbedachtzaamheid niets het geringde van zyné- Staatsverrichtingen fpreekt , meer dan 200 bladen groot°is ; hebbende daarin van dag tot dag enkel enige natuurkundige, geogra- phifche, mechanifche , oeconomifche en anclere merkwaardigheden , welke hy by de geleerden en konfcenaars gezien had en vroed gewor- den was , aangetekent. Bereids den 7. july 17 14 moefl: hy weder naar het congres van Baden vertrekken, en was aldaar in zyne verrichtingen ten voordele van zyn vaderland niet min gelukkig, dan te Utrecht. De uren, wel- ke hem zyne bezigheden overig lieten , beftede hy aan 't onderzoe- ken der natuur en de oudheden, en om zyne kennis hierin noch verder te brengen, doorreisde hy Zwitzerland , en bezichtigde de wonderen der Alpen. Van deze reize vinde ik 30 bladen vol geleer- de aanmerkingen door hem gefchreven. In het midden van oclober quam hy weder te Hamburg terug. Hoe gewigtig ook tot hier toe de gezantfchappen van den heer Anderfan gewceiï waren , trad hy echter den 6. april van 't jaar 17 15 in het aanzienelykfte en gewigtigfle naar het hof van den koning Lodewyk den XIV. in gezel fchap den heer Daniel Stockfletb , toen raadsheer, en zedert burgermeefter.. De dood van dien monarch brak ^» VOORBERICHT. brak zyne verrichtingen af; echter hadhy, na vele bemoeyingen,em- delyk den 27. feptember 17 16 't genoegen, het voor Hamburg zo voo'rdelig traclaat van koophandel met Vrankryk te fluiten. Gedu- rende zyn verblyf aan dat hof genoot hy het geluk , door de prin- fen van den bloede en de vreemde minifiers met een zonderlinge achting vereert te worden ; ook gaven hem de Hertog Regent en Ma- dame byzondere blyken hunner gunfle en toegenegenheid. Ligt kan men begrypen, dat hy in dat koningryk,'t geen de zetel der weten- fchappen 'en kunften "is , zyne neiging tot dezelve voldaan zal heb- ben. Het bezichtigen der bibliotheken en verkering met de voor- naamste geleerden en kunftenaars was in zyn ledige uren zyn tydver- dryf. Hy verkeerde vlytig met de geleerde benediclynen Montfau- con en la Rue , de heren Fontenelle , Boiuin , Geoffroy , Jujjieu , Ma- raldi, Cajfmi, U^injlow, Reaumur , Baudelot , Mahudel en andere beruchte medeleden van de academie. De manufacturen , fabrie- ken, gefteentens , bergftoffen, en wat voorts de kunfi en de natuur zienswaardig in dat ryk voortgebragt hebben, konden zyne weetgie- righeid niet ontgaan. Ik zoude in ftaat zyn , de waefeld uit zyne handfchriften , welke van deze reize over de 100 bladen beflaan, uit de natuurlere , de tuigwerkkunde , de geographie en andere we- tenfchappen narichten mede te delen, welke zy even zo begerig als de reisbefchryving van een Mijfon, een Toürnefort ,en een Ksijler ont- fangen zoude. In dit tydperk des levens van dezen roemwaardi- gen man moet ik ook noch aanroeren , dat George de eerjie , glor. ged. , welke noch als keurvorfl hem in Hanover leerde kennen , zy- ne fchranderheid in de Staatszaken hoog fchattede , en zyne tegen- woordigheid zeer dikwerf by de geheimfte beraadflagingen niet alleen verlangde, maar hem ook opentlyk verfcheide malen geroemt heeft. Deze gunflige toegenegenheid ondervond hy noch , toen deze mo- narch vertrok, om bezit van den grootbrittannifchen troon te nemen: want wanneer de verrichtingen van den heer Ander/on door de dood van Lodevjyk den XIV. aan 't franfche hof afgebroken v/aren , liet zyne groot^brittannifche majefleit hem door den geheimen raad van B'emftorff, welke dien vorft naar Engeland verzelde , ontbieden , om insgelyks derwaards te komen, en aan de raadflagen en beiluiten van zyne majefteit deel te nemen. Hoe voordelig deze hoge koninglyke gunfle zo wel voor den heer Ander/on als teftens voor zyn vaderland was , zag hy zich echter uit hoofde van byzondere omflandigheden verplicht , zich daar van te verfchonen. De hertog Augujb Wilhelm van Brunswyk fchattede en beminde hem niet minder, en bragten zyne trerTelyke eigenfchappen te weeg , dat die grootmoedige heer hem tot zynen geheimen raad benoemde ; doch onze fyndicus floeg * * 2 deze ,— ■ ... VOORBERICHT. deze ere cn-gunfte beleef delyk af. Hy beminde zyn vaderland , en wilde zich enkel ten nutte van 't zelve, en ter bevordering van zyn welzyn laten gebruiken. Ook beloonde hem zyn vaderland. Dên 5. february van 't jaar 1723 verkreeg hy.de hoogde waardig- heid der ftad ; werd burgermeefter tot algemene vreugde van de burgery, die hem m zyne veeljarige regering niet als een heer, maar als een vader geëerthad, enindenjare 1732 de oudfle in waardigheid, en , na de ordening der ftad , GeneraliJJimus... Het zoude bezwaarlyk vallen , de zo vele fraye eigenfchappen van dezen man in hunne volle grootte te befchryven. Des te meerwenfch- ten wy , zyn uitftekend caracler in de bondigfte, bewoordingen al- hier te konnen ontwerpen , en zal het ons tot dat einde geoorlooft zyn, enige weinige regelen uit Hor atius te ontlenen en ons thans eigen te, maken , om een burgermeefter onzer ftad af te malen, dien wy in vele opzichten met de beroemde romynfche konden vergely- ken, en in wien de waarheid die eigenfchappen erkent, welke de vleyery van Kor atius aan Lollius, toeichryft : want buiten kyf wasr. qen Anderf on Rerumque prudens &fecimdi$: Temporibus, dubiisque redtus Vindex avarce fraudis , fcf abftinens. ' Ducentis ad Je cuniïta pecunia, Consulque non umus anni. Hoe veelvuldig ook de bezigheden waren , die met zyne waardigheid gepaart gingen, konden zy echter zyne heerfchende neiging niet be- dwingen, maar deed deze hem alles te boven ftygen. Naauwlyks had hy de ruft der huisgezinnen in zekerheid geftelt, naauwlyks het alge- meen nut des vaderlands bezorgt, of hyylde naar zyne talryke biblio- theek, alwaar hy alles vond, wat zyne gelukkige vlyt begeerde, en daar hy alleen verquikking naar een afmattenden arbeid zogt. De oorfprong der duitlche fprake, de wetten en oudheden der Dukfchers, en de natuurkunde waren alhier hoofdzakelyk zyn aangenaamft tyd- verdryf. Zyne kenniffe in de duitfche oudheden word door de be- roemfte en grootfte mannen in die wetenfchap zeer dikwerf geroemt* Leibnilz roemt hem uit dien hoofde menigwerf in zyne brieven aan onzen Qnfterfrelyken Fabricius^ en verlangt zeer zyne hulpe ter op- heldering van de oude duitfche wetten. Eckard bekent , dat onze burgermeefter hem in 't vervaardigen van zyn eïl>mefoflffdj)? g£$tft L'bu# ƒ of oorfprongelyk woordenboek der duitfche fprake, inzonderheid de- behulpzame hand geboden heeft. Hoe hoog de grote kenner der oude. duitfche fprake Bïeterich vm Staden zyne fcherpzinnigheid en oordeel in dit ftuk waardeerde , meld ons de vlytige heer reclor von Seelen.. Nie- VOORBERICHT. -^Niemand weigerde hy zyne vernuftige hulpe ; ook waren zyne ge- leerdheid en vermogens zyne bereidwilligheid gelyk. Wat enen aan- zienelyken byftand hy den here Sirenius , fchryver van het Didtiona- rium Anglo - Suethico - Latinum , toenmaals predikant te Londen, en thans biiichop, geboden nebbe, roemt en betuigt deze zelf in de voorrede van zyn werk. Behalven de hulpe, die hy aan andere geleerden leende , arbeide hy ook voor zich zelven , en bewyzen de door hem nagelaten hand- fchriften ten overvloede. Onder dezen is het reeds ter drukpers ge- reed liggend GloJJarium Teutonicum êf Alkmannicum het voornaamfte, tamelyk groot , en met de nyvrigfte zorge uitgewerkt. De daarin bewezen kenniffe van de noordfche fpraken , waaraan het Schitter en Wachter, onbenadeelt hunne verdienden, gemangelt- heeft , flrekt ten getuige zyner waardy. Het vervat hoofdzakelyk uitleggingen van de voornaamfte woorden, die by de fchryvers der middel-eeuw voorkomen. Behalven dit vind men onder zyne handfchriften ook een groot boek de Obfervationihus Juris Germanici , ad diiStum Elementorum Juris Germanici van wylen den heer Heineccius, waarin niet alleen de oude duitfche rechten uit de etymologie of oorfprong, de oudhe- den, en de daar toebehorende oirkonden beflifl, maarookdeftellin- gen van dezen onflerffelyken rechtsgeleerden verder uitgebreid, en .hier en daar verbetert worden. Velen zullen met my wenfehen , dat de wakkere zoon van den geleerden Ander/on , dien hy na zyne wyze grondftellingen opgevoed, en die in zyne reizen door Vrankryk'de roemwaarde gedachtenis van zyn vader alomme aangetroffen en ten .voorbeeld genad heeft, tyd-en gelegenheid erlange moge, om de ge- leerde waereld niet alleen deze ,. maar ook de volgende werken uit zyne handfchriften te leveren : als inzonderheid zyne geleerde aan- merkingen over het Jus feudale., het Jus publicum en het Jus Jlatuta- rium Hamburgen/e. Zyn oogmerk hierin ftrekt, om de wetten en rech- ten hoofdzakelyk uit hunnen oorfprong op te helderen , waar door xlezelve by de uitlegging en't gebruik geen gering licht byge zet word. De menigvuldige bezigheden der waardigheid van onzen burgermees- ter hebben hem alleen verhindert, die aanmerkingen in druk te geven. Uit dezelve oorzaken is- het GloJJarium Linguce veteris Saxonicce, 't geen wylen de geleerde gereformeerde predikant te Bremen D. Ger- hard Mêyer- (dien men van den beroemden breemfchen lutherfchen godgeleerden en fuperintendent van denzelven naam wel onderfcheï- den moet) op aanraden van Leibnitz op zich nam, blyven liggen. De onvermoede dood van den fchryver flaakte de volvoering van dit werk; echter ontvlood het het.noodtlot , 't geen gemenelyk zoda- nige fchriften ondergaan , namelyk , of in handen van onnozelen of * * 3 weet*- VOORBERICHT weetnietemof in die der nydige manufcripten -jagers te vallen, welke dezelve tot afbreuk der wetenfchappen in ftof en vergetelheid begra- ven Onze heer Anderfm werd 't zelve magtig, en doorbladede het on- leesbaar en uit enige banden beftaande manufcript met zo grote zorg- vuldigheid, als de fchryver zelf het ontworpen, en hy moeite gehad had, het van zyne erven te kopen. Hier en daar verrykte hv het met zyne geleerde aanmerkingen, en het zoude zekerlyk de waereld reeds voor ogen liggen, zo de menigvuldige bezigheden der ftad onzen Durgermeefter vergunnen wilden , 't zelve in meerder orde te bren- gen, en voQr een beffipre affchryving en druk te zorgen. Dit zo even gemeld Lrlojjarium Linguce veteris Saxonicce moet met het hier boven aangeroerde Glojjarlum Teutonicum & . Allemannicum niet vermengt noch voor een werk gehouden worden, als welk laatfte onzen Ander- Jon alleen toebehoort. Ik ben verplicht, deze algemene erinnerine te doen vermits ik uit enige fchriften, welke my onder 't oog eekomen zyn, befpeurt hadde, dat deze werken onder een vermenlt of ook voor een en 't zelve gehouden Worden. In den aanvang van dit verhaal heb ik van de vaardigheid van den hcer^Anderfon inde oofterfche talen gewag gemaakt, waarvan ?k niet nalaten kan een byzpnder bewys by te brengen. Toen zich de czaai- Peter de eerfle m Holland bevond , en de heren Staten Generaal be- volen hadden, dien monarch, aan te wyzen al wat men in hunne pro- vinciën merkwaardig aantreft, gaf de heer Ander/on zich voor een Griek uit, wiens taie hy vlug fprak, ten einde in 't gevolg van den keizer alles onverhmdert te konnen befchouwen. ZySe neigino voJJ die talen bleek ook in zyn gantfche leven , nadien hy by Synen ar. beid des zondags na 't by wonen van den opentlyken godsdienft zich altoos met de grondtalen der H. Schrift bezig hield, en allerlv fpraak kundige en natuurkundige aanmerkingen over dezelve aantekende, wel- ke noch voor handen en niet minder den druk waardig zyn.Eindelvk behoort tot de fchriften van dezen geleerden man deöte|enwoordIe Befcbryving van TJIand, Groenland en de Straat Davis. N§pensden in- houd en het oogmerk derzelve, wyze ik den lezer naar de befcheide voorrede van den fchryver, voegende 'er enkel bv , dat me dS met enkel zyne grote geleerdheid, maar ook zyne rechtgezinS aantreffen zal, nadien hy allenthalven zyne betrachtingen ofe?deaan bidlyke wegen der voorzienigheid in de-onderhoudingbder wïÖêS der menfchen uitgefirekt heeft. Dus verre gaan zyne fchriften Ik zwyge van de veelvuldige geleerde briefwiiïeling , welke hy met de beroemfte mannen m en buiten Duitfchland onderhield Y >en ieder fchattede zich gelukkig, in kennis te zyn met een man wiens omgang ten uiterfte voordelig was, en gaiufche geleerde genTd'- fchap- VOORBERICHT /chappen zogten zyne vriendfchap. De keizerlyke Academici Natum- Curiojörum verkoos hem in den jare 173 1 buiten zyn aanzoek of weten tot haar medelid. Dewyl de ervarende kenners der natuur vrienden van onzen burgermcefter waren, viel het hem te ligtcr zyn uitgelezen, cabinet van natuurlyke zeldzaamheden volkomener te maken. Hy ontzag gene kollen , uit de drie ryken der natuur te verkrygen , al wat tot tïeraad en volkomenheid van 't zelve diende ; doch was geen- zints onder 't getal van hun , die meer op de veelheid dan het nut zien* en zonder verkiezing of orde alles zamen rapen, In de aanlegging volgde hy de natuur: gelyk dezelve haren rechten loop houd enha^ re werken van tyd tot tyd tot rypheid brengt, vind men dezelve ook in dat cabinet voor ogen geftelt. De hombergfche flenen, waarvan hy meer als 1000 gedurende zyn verblyf te Parys magtig geworden is j flrekken 'er in tot een groot fieraad. Deze zyn gezamentlyk co- pyen van de Gemmce, welke in de koningl. cabinetten gevonden wor- den, en over welke hy teffens geleerde aanmerkingen gefchreven heeft, die door anderen noen niet in acht genomen zyn-.. Ik men e van zyne verkiezing en fchikkingen genoeg te roemen , wanneer ik flechts zeg- ge , dat de onlangs overleden heer von Heucher dezelve tot monlters- genomen heeft , toen hy het koningl. poolïche en keurvorftel. faxï- fche cabinet van natuurlyke zeldzaamheden te Dresden oprechten wilde. Dewyl de roem van 't cabinet van dezen heer Ander/on zich alomme uitgebreid had, reisde niet ligt een vreemdeling, die dusdanige zaken wilt te waarderen , door Hamburg , zonder zynen zeldzamen voorraad gezien te hebben. Onze burgermeeiter was door zyne aan- geboren minzaamheid nooit iemands verlangen hinderlyk, en zy, welke by hem geweelt waren, willen niet5ofzy de verltandige verkiezing van den bezitter van zo uitgelezen wonderen der natuur meer dan de heufchheid en bereidvaardigheid , met welke hy hun alles toonde en befchreef, roemen zouden. In hunne verhalen getuigden zy altoos zo wel het een als ander. Gelyk de voorrechten van onzen burgermeeiter in de opentlyke- bezigheden van zyn ampt en in de geleerdheid groot en pryswaardig waren, toonde zich ook zyn voorrang in zyne huishoudelyke omftan- digheden. Hy nam in den 'jare 1700 den 17. may tot zyne'echtgenote Margaretba , " de deugdryke dochter van den heer Peter Weftermann, toenmaals decan by 't hoog-ftift alhier , welke hem echter te onty- dig en te vroeg met ene by hem verwekte dochter door de dood ont- rukt werd. Het huwelyk , waar in hy vervolgens den 4. december 1702 trad met de oudfte beminde dochtervan den verdienuryken heer Peter von Lengerken , voormaals burgermeeiter dezer Itad, was zo wei duurzamer als vruchtbaarder , en vermeerderden zyn huisgezin met elf VOORBERICHT. elf teken uit dezen gelukkigen en vergenoegden echt. Van hunne volmaakte opvoeding en ware vaderlykê voorzorge voor dezelve, ftrekt de enigde zoon van den geleerden heer doctor tot het dier- baarde setuigenis, en leveren daarvan ook de gelukkige echten van vier zvner aanminnige en deugdryke dochters volkome blyken. Die de aanzienelyke heren fchoonzonen van onzen burgenneefter , den zo beroemden als ervaren heer koopman Nicol. Prejent, den hoog ge- leerden heer licentiaat Conr. Dieter. Volckmann, den zo zeer wakke- ren, beminden en hoog geieerden heer licent. en amts-verwalter te Bereedorf Joh Ottt , en den insgelyks ervaren heer koopman Wich- mann Lafirop kent, zal deze waarheid gaarne beveiligen. De beide noch ongehuuwde juffers , dochters van onzen burgermeefier , zyn nietmin vruchten van een vernuftige en zedelyke opvoeding. Rv al 't <*een alhier, zonder de waarheid door vlyery te verheften, eezeet is, "zal ik ten befluite des levens van dezen beroemden man een kort ontwerp van zyn charafter voegen. Zyne geleerdheid blinkt in zyne fchriften uit, en de plaatfen van ere die hy bekleed heeft, zvn beloningen van zyne verdienden geweeft. Zyn gantfche leven was een aaneenfchakeling van deugd en godsvrucht, die met gevoe- lens «spaart gingen , welke de waardigheden niet inboezemen kon- nen Hy hield het voor iets wanvoegelyks , flechts een ogenblik, t seen nuttelyk befteed konde worden, onnut te verfpillen Bet was verre beneden hem, zich een lafhartige ruft en het walglyk verge- noegen, 't geen dezelve verzelt, te weeg te brengen, en daar door het lévendis vergenoegen van den arbeid, en de edele te vredenheid te verliezen , welke de zulken , die waarlyk groot zyn , leert voor an- deren te leven, te arbeiden en te derven. Gene toevallen waren in ftaat de dille ruft zvner ziel te ftoren, dewyl hy met een chndelyke opmerkzaamheid dezelve fteeds afwachte. In zyn gedrag vermengde zich niets vergramts, verftoorts , gemelyks noch verdnetigs, ja zelfs "de zulken , welke zyne rechtsfpraken aanhoren moeften, bevonden , dat alleen de gerechtigheid en geenfmts de rechter 'er deel m had. Zvn omgang was zyne zinfpreuk, Droit fans artifia [, , dat is, oprecht zonder ftreken, temvollen overeenkomftig. Zyne befcheidenheid, min- zaamheid, heufchheid, mildadigheid en oneigenbatige zorgvuldigheid voor'twelzyn zyner vaderlykê ftad zal by dezelve ineen onfterftelyk geheugen blyveh. Zyn einde was zyn roemwaardig leven geiyk , en gelyk hy zelf in de geringfte dingen groot was, was hy met minder in dezen groten en gewigtigen overgang naar de eeuwigheid.. Hy beval zyne ziele met een vrolyk en geruft geweten zynen Schepperen Hei- land den 3. may 1743 in het 70de jaar zyn's roemryken levens. Hamburg den eerfien Oftober 1746. L . BESCHRYVING VAN YSLAND. ■ _ Pag. 3 BESCHR Y V ING VAN YSLAND. '«55 Et eiland Ysland , 't geen tamelyk hoog in Yflands de Noord- Zee legt, en den koninglyken deen- legging fchen fcepter onderdanig is , zoude, volgens en srooE8 het gemeen gevoelen , ontrent zeventig deen- £e° fche mylen lang, en een en veertig breed zyn. §, II. Het is een van de grootfte noordelyke Is vol breuk - (lukken der waereld , die weleer, enkliPPe«ï' veelligt ten tyde de Almagtige het aardryk- om de aanwaflèn- de zonden van het menfchelyk gedacht verdorf , door een bo- vennatuurlyk vermogen ontfiaan zyn ; aangezien het daar van noch vele en blykbare bewyzen uitlevert , nadien het niet al- leen van ene zeer vreemde geftalte is, en de geleden fcheuring en onheelbare breuk genoegzaam aanwyfl , maar ook aan alle zy- \ den omgeven door een grote menigte afgefcheurde kleine blin- de, of zich even boven water vertonende Klippen, die der* halven in de noordfche tale Scheren heten , met vele Hol- men; dat is, kleine uitflekende groene, doch onbewoonde eilandjes, en noch groter bewoonde eigentlyk zogenaam- de eilanden; behalven ook van binnen of over zyn gantfch oppervlak vervult met hoge , ruwe , afgebroken en ffcyle ber- gen , of veeleer fteenrotzen , die gedeeltelyk door nimmer fmeltend fneeuw en ys vele vademen hoog bedekt zyn ( a)B A 2 Wes- Qz) Die hoge rotfen, of veeleer hunne hoogfte toppen ei fpirfen, wel» ke jaar uit jaar in met fneeuw en ys bedekt zyn, noemen de Yflanders , ge* ! 1 g 1 / BESCHRYVING Weshalven het ook in he& midden voor menfchen t'enemaal onbewoonbaar bevonden word , en niemand zich 'er in waagt ,. ten zy, 't geen nochtans zeer zelden en alleen in een wanhopig geval gefchied, een openbaar groot misdadige, of ander boos- wicht , zich voor de verdiende gerechtelyke ftraf aldaar een korten tyd verfchuilt, en inde hoien der bergen- een elendig en kommerlyk leven leid. 7 d % III. Hier by koomt noch , dat het eiland zo vol is. van reba!n?rrotsbrokken en fteenhopen , die van jaar tot jaar gedeelteiyk de We- murw gebrand, gedeelteiyk los geweekt, en mitsdien neder- gen* ftortende, vervolgens door de drift van het bergwater en de gefmolte Vneeuw en den regen , zich alomme zodanig ver- breiden, dat de wegen geheel onbruikbaar zyn ; invoegen men nergens met wagens en karren kan ryden , maar op.de meefte plaatfen alleen te voet moet gaan , en op de bede niet dan be- zwaarlyk te paart voortkomen kan j weshalven. men ook, om J niet lyk uit de geographifche kaarten blykt, Joekel of Joekul (conf. Gudm. Andrea Lexic. tfland^) van het oude noordfche woord Joekul ot Joekle, t geen Qjuxta Ver el. in Indice Scytb. Scand.) bevrozen water, doch inzonderheid Nives Mas perpetuas in Norweg ia & hiandia montibus mm* quant liquefcentes (in Specuï. feil. Regio) beduit, en tot op dezen tyd door onze faxifche en hartzifche berglieden , offchoon zy zelven het mee verflaan, niet ten onrechte gebruikt word, als zy het Vitriool w ater, 't geen in enige verwulfzels, of natuurlyke grotten der kopergroeven uic »#de flenen gefypert, en 'z zy in afhangende groene en blaauwe yskegels, of in diergelyke op den grond- ftaande pyramiden zamengeitremt , of als- zaraengevrozen is-, inzonderheid Jeckel of Jeckelgüt noemen, in. onderfcheidlng van ander Vitriool, 't geen zy in hunne bergtaal IIosen- g ut heten, 't Welk den zulken niet vreemt kan voorkomen, die weten, dat de bergwerken in de noordfche landen veel vroeger dan in Duitfland begonnen zyn. vid. Locceiu Antiquitt. SueoGoth..cap. 17» En het is be- wyfelyk,dat de daar toe vereifchte kennis van dezen allereerft naar Duits- land gekomen, doch by ons verder geoefTênt en door den tyd zodanig ver- betert is, dat de Noordlanders sedert weder by ons ter fchole moeten gaan; weshalven de Zwedende duitfche bergwerktaal thans in de meelift dingen overgenomen hebben, ten getuige van 't welke ik my gedrage tot de intreereden,door P. O. Wollenius onder de voorzitting van A, Grönwald in den jare 1725 te Upfal gedaan , geintituleert: Argentifodina ut & ut* hh Salana delineatio» ëaan dezelve, a's zy n^er voorvallen, ook gemenelyk ter. met geweldige en zeer fchadelyke vuurbraken verzelt. Al- lereerft zal ik van de Aardbranden fpreken. Men heeft flegts de bovende laag der aarde te ontbloten , of een vierde- deel van een elle diep te graven , om terdond een grote menigte zo wel klompswyze Zwavel, als veel Salpeter te vinden, waar door niet alleen de vruchtbaarheid van den grond in 't algemeen grotelyks vermindert word, maar ook niet zelden door inwendige fchokking en ftoting der yzerachtige zwavel- kyen aandekingen ontdaan , die in helle vlammen uitharden , onder of langs de aarde voortlopen , en nu eens groter , dan eens kleiner landftreken zodanig uitbranden en verderven, dat dezelve t'enemaal verderven en voor eeuwig onvruchtbaar wor- den; waaruit eigentlyk te begrypen is , 't geen Deut XXIX. v. 23. gezegt word : Dat de Here de gantsche Aarde der verbrande deden met zwavel en zout ver- brand HEEFT, DAT ZY NIET BES AAIT KAN WORDEN, EN GENE SPRUITE ZAL VOORTBRENGEN. Noch VOOr weinige jaren ; namelyk , in den jare 1729, ontdond onver- moed een diergelyke aard-brand in het noorder gedeelte van het eiland , en wel in het diftrict Huuswick , waar door het dorp Myconfu zodanig vernielt werd , dat het vruchtbaar land, ker- ken en huizen , beneffens fchapen , paarden en rundvee te ge- lyk tot affche verbrande , en de vlam zo gezwind voortliep, dat de menfchen naauwelyks door de fnelde vlucht hun leven redden konden. Ook Honden te gelyk zes nabyleggende ker- fpels in het grootd gevaar , door dien brand geheel ver- delgt te worden ; doch door de genadige bediering van God , die te midden van zynen toorn des ontfermens gedachtig is, bleef VAttYSLAND. f bleef het by drie, en werd het vuur, 't geen door geen men- fchen raad of hulpe te leflchen was , door een zeer dikken ne- vel en zwaren regen gelukkig gebluft (£). i VIL (O Zodanig een aardbrand ontftond uit zich zelven in den jare 17,3a op- het zogenaamd Jan- May en eiland, 't geen, gelyk ons eiland, ook een der noordfche waereld brokken , en het zeive t'enemaal gelyk is , hoewel gantfeh onbewoond en onbewoonbaar; zynde gelegen ontrent Spitsbergen en Groenland, en volgens de giffing der fchippers 6 duitiche mylen lang, doch metmerkelykbreet, {trekkende zich uit het zuid weden naar het noord- ooiten,en zynde alomrae met kleine en grote naakte klippen of rotzen be- dekt. Aan zyn noordelyk einde verheft zich de Berenberg, dus genoemt naar de menigte Beren, die weleer aldaar gevonden werden , tot zodanig ene hoogte dat hy, ais de lucht met wolken bezet is, met zyn kruin bo- ven de 'er omdryvende beneden wolken reikt , en by helder weer, vol" gens de verzekering der fchippers, 32 mylen ver gezien kan worden. Hy is, gelymde overige, geheel kaal , zonder kruid , lover of gras , boven altoos met fneeuw of ys bedekt, en alleen aan den voet bewaflen met Le- pelblad , Zuring en diergelyke, de voorby varende Groenlandsvaarders zo nodige artzenyen, door de goddelyke wyze en goedenierne weldadigheid voonfpruitende uit de meft van de onbefchryffelyke menigte hier nes- telende ftrandvogelen , die azende op de vele Meerkrabben en Garnaten, welke zich op de gronden onthouden, door hunne meft een dunne mos- en aardkorft te weeg brengen. Drie mylen zuidwaards van dien berg lag den 17. may van den jare 1732 door tegenwind een naar Groenland va- rend fchipper, genaamt facob Jacobfz Laab , met zyn fchip, als wan- neer onvermoed onder uit den berg op verfcheide plaatfen grote vlammen mtbarlteden , die als een hevige blixem heen en weder fchoten, verfchrik- kelyke Hagen als een zware donder volgden, en eindelyk een zware en dikke damp gezien werd ?. waarover de fchipper in de grootfte angft en bekommering geraakte , vermits hy met zyn fchip van daar wyken , noch weten konde, wat gevolgen die oncbranding zoude hebben; doch de brand duurde flegts een etmaal , gelyk de fchippers fpreken, dat is, 24 uren , zonder dat de berg zich boven opende , veelmin ftènen of iets diergelyks uitwierp ;echter bleef de dikke en zwarte rookdamp tot den 21. van dezel- ve maand aanhouden, wanneer de wind veranderde, en de gemelde fchip- per van daar zeilde ; doch hem beving een nieuwe fchrik, vermits 15 mylen naar zyn vermoeden, van het eiland een zo grote menigte nagevlogé aflche op zyn fchip viel , dat de zylen daar van zwart geverwt fehenen V ca het fcheepsdek zeer dik van 't zelve bedekt was ; duchtende hy inden beginne, dat onder die affche veelligt glimmende kolen of andere vuurvat- tende bergftoffen vermengt mogten zyn, die zyn geteert fchip zouden kon- nen in brand fteken; doch nadien hy dezelve , hier en daar bevoelende, koud bevond, en ook door het bybouden Yan een brandende kaars be- fpeur- gen in. BESCHRYVING Mitsdïea g. VIL Daar en boven zyn de Bergen wegens de te vo« zyn 'er ren gezegde en noch meer andere inwendige eigen fchappen(V) ter ontbranding noch meer en dkwils zo bequaam als gereed, braken- Ja zy zyn het zelven, die gemeenlyk het begin der aardbran- de Ber- den veroorzaken. Mitsdien ziet men zelden op Yiland an- dere, dan uitgebrande bergen, aan en om welke men bequaam de werkingen en overgebleven tekenen van een vorigen brand befpeuren kan. Alomme is geen gewoon zand, als op andere plaatfen , maar flegts oude aiTche en verbrande fteenftof te vinden: en noch hedendaags omftaan niet zelden in 't gebergte vervarelyke Vüürüitberstingen, 't zy de oude voor- malige vuurbraken, na met den tyd inwendig een nieuwe voor- raad van brandftoffen verzamelt re hebben , onvermoedelyk weder in beweging geraken en zich beginnen te ontlaften (d)9 of 't zy ook nieuwe bergen > die te voren noch niet gebrand heb- fpeurde, dat niets vlamvattende onder die afTche vermengt was , fchepte hy nieuwen moed, en deed de afTche met water van zyn fchip fpoelen, waar mede zyn volk zich , nadien genadig nieuwe en meerder afTche viel, 5 goede uren moefl bezig houden» Ik heb iets van die afTche bekomen , die licht graauw en zacht, doch, door het vergrootglas befchouwt , met vele tedere zandkorltjes of veeleer doorzichtige brokjes vermorfTelde (le- nen vermengt is. Twe weken 'er na quam een ander fchipper , genaamt Alicke Payens, landsgenoot van den vorigen , die iets van dat ongehoort geval verdaan had , aan het eiland ; moed en nieuwsgierigheid genoeg hebbende, om ontrent den brand aan land te flappen, en alles naauwkeurig te befchouwen, zonder nochtans te konnen ontdekken, dat de berg zelf ergens geborften, noch 'er iets uitgevlogen of uitgeworpen was; hebbende alleen den gantfehen grond 2 mylen wegs zo hoog met afTche bedekt ge- vonden, dat hy 'er ter helfte van zyne benen door moefl: gaan, en vervol- gens vermoeit weder naar zyn fchip keren. O) Hier van maakt Olaus M. Hifi. Gent. Septentr. reeds gewag, als hy Lib. II. Cap. 2* zegt : In Islandia montium fitum & natuvam ejfe fingula* rem , feil. in eorum vertice nivem quqfi- perpetuum & in bafi ignem julphu- reum continuativè fine [ui confumtione exardefcentem. (/) 't Geen zich te voren dus toegedragen moet hebben , gelvk men uit den aangehaalden Olaus ter gemelde plaatfe befpeurt, alwaar hy ichryft: in multis löcis torrida voragines cum cinete apparent , montium combujlo- rum , & vallium , qua iterum t/icitis incrementh fulphurei* fuccrescentibui quajt circulari tempor urn [patio difponuntur ad combuftionem. VAitYSLAND: 9 hebben , met een hevigen flag vaneen berflen , en door hunne uitwerping alles doen fchrikken en beven ; waar by koomt, dat niet flegts de haaflig fmeltende grote ys- en fneeuwbedekzelen met een verfchrikkelyk geweld flroomswyze nederftorten, en alles, wac naby en omlegt, overftromen, maar ook te gelyk de navlie- tende gefmolten mineralen en brandftoffen , 't geen zy aan vee , menfchen , huizen enz. onderweg ontmoeten , inzwel- gen en medeflepen , en mitsdien de beide fchadelykfle elemen- ten, vuur en water , met vereent geweld het land voor eeuwig in den grond verderven, en niet dan diep uitgefpoelde groeven of fleuven nalaten. Men zwyge van de verwoefling, die de uitvliegende en wyd en zyd gedreven puim- en] andere flenen, benevens de noch verder fluivende grouwelyke menigte aflche vele mylen wegs aanrechten. Op die wyze geraakte in den jare 172 1 over de Portlands-baay een berg, die te voren niet gebrand had, eensklaps in een hevigen brand, als wanneer niet alleen vele vlammen en flenen uitgefloten en rondom gewor- pen , en te gelyk ook de te voren gezegde vrezelyke werkin- gen en zeer fchadelyke vernieling van een grote flreek lands veroorzaakt werden , maar ook daarenboven dit zeldzaam ge- val gebeurde, dat, toen de berfling gefchiede, door het ge- weld der uitbrekende en uitgezette lucht een groot gedeelte van den berg, 't geen te zwaar was, om opgeligc te worden , op zyde en niet flegts een gantfche myl wegs langs het eiland tot aan het flrand, maar zelfs noch een myl verr' in zee voorc- gefchoven ,_ en aldaar neder gezet wierd , alwaar het , onaan- gezien de diepte, in den beginne wel 60 vademen boven het water uitflak, en aldaar merendeels noch flaat (e). Toenmaals werd de afTche door den wind niet alleen over het gantfche ei« land, maar noch enige mylen verder in zee op een zeker fchip , en dus meer dan 30 mylen gedreven. Gedurende drie (e) Van diergeïyke verwonderenswaardige voortrukkingen der bergen en rotzen word een voorbeeld gevonden in Kircheius ondèraardfcbe wae~ reld, IV. Boek 2. hoofdft. C. 10. §. 2. en de Mi f eelt. Phy/ïc. Med* Ma- them, van den heer D. Bucbner d. 1728. Jan. p. 3 18 feqq* B ESCHRYVING Van den berg He- Van een driemaal 's jaars ontbran- dend Meir. drie dagen was de lucht zodanig met afïche en damp vervult, dat men de zon niet zien konde. Al de gedroogde vifch, die zich toen op het eiland bevond , werd daar van geheel zwart en onbruikbaar Ja in de twe naaftvolgende jaren werden door die afTche, of veeleer door de 'er mede vermengde fcherpachii* ge rotsbrokjes of zand , gelyk boven by den brand op Jan Mayen eiland aangemerkt is , zo verre het land en de weiden 'er van getroffen waren , de paarden en het hoornvee de bek- ken doorkorven en verdorven, en nadien het vuur ook het lage land, aan den voet van den berg leggende, aanflak, liep de brand alengs onder de aarde 18 mylen wegs voort, en duur- de jaar en dag , aleer dezelve ophield. g. VIII. OndemnTchen houd de Berg Hecla, weleer wegens zyne zeer geweldige en vele eeuwen achter een geduur- de vuurbraking zo zeer berucht, zich zedert enige jaren geheel Uil. Nochtans zyn de inwoonders niet zonder reden beducht, dat hy zich , om zo te fpreken , flegts herhaalt , om vroeg of laat tot hunne fchaden weder des te grimmiger te woeden. Ik had gemeent,van zyne toenmalige geftalte en omftandigheden iets nader uit te vorfTchen ; doch men heeft my verzekert , t'enemaal onmogelyk te wezen, op denzelven, men tzwyge tot aan deszelfs opening of keel, te klimmen, door de gedeeitelyk uitgeworpen en gedeeitelyk nedergeftorte ontelbare rotsbrok- ken en de uitgefpoelde groeven en fleuven , ten tyde zyner Honing of uitguffirig veroorzaakt , die te gevaarlyker zyn , vermits dezelve met loos fneeuw of bros ys zyn gevuk. §. IX. Ongevaar een halve myl van den Hecla legt een zoet, fleeds warm, en in den winter noch warmer meir, 't geen, volgens het bericht der inwoonderen, de zeer zeldzame eigenfehap zoude hebben , van jaarlyks op drie onderfcheiden tyden van zelven te ontlteken , geftadig 14 dagen lang met helle vlammen te branden, en na hare leffching noch enige dagen flerk te dampen of te roken. Myn koopman , die al- leen om dat wonder verfchynzel met eigen ogen te befchou- wen , eens naar dat meir gereid was , heeft , nadien hy enige dagen te laat qnam , wel gene vlammen , doch echter gelyk als V A n Y S L A N D. ïjf als ene zware rook aangetroffen. Het fmert my niet weinig,, dat ik , behalven het geen ik van dien man verftaan h b, niets, van dat brandend meir en zyne verhaalde omftandigheden heb konnen ervaren, nadien dezelve zo zeldzaam en aanmerkelyk zyn, dat het te wenfchen ware, dat een natuurkundige, met de vereifchte bequaamheden begaaft , het bezichtigde, en zo wel de geftekenis van het omleggend oord, benevens de onder- aardfche bergftoffen of mineralen , als het meir en zynen bron, benevens den eigentlyken tyd en de geftekenis van het weer, • wanneer de ontfteking gefchied, met naauwkeurige opmerking onderzogt; want ik my verzekert houde, dat daar door een menigte dingen ontdekt zouden worden , die de gevallen, be- treffende de mineraal en warme bronnen, de zo dikwerf op enige plaatfen tot helle vlammen wordende dampen , en dier- gelyken, een nieuw iicht zouden konnen byzetten Inmiddels , nadien het my gedane verhaal alle waarfchyne- Deszelfi Jykheid en myn verhaler alle merktekenen van een oprecht man natuur- heeft, zal ik, zo verre de my bekent geworden omftandighe- ]Xke den aan de hand willen geven , myne geringe , doch natuur- ken"*' Jcundige gedachten , over de oorzaken der aangehaalde zeld- zaamheden, anderen ter proeve en verbetering openleggen. Het gebeurt elders , gelyk by naauwkeurig onderzoek van de ver- meende en beruchte Fontaïne bruiante naby Grsnohle'm 't Dau* pbiné (ƒ) , en de ontiloke bron in Lancashire in Groot-Brittannien (g) gebleken is , dat niet het water, maar de zwavel-dampen , die uit den omleggenden grond ongemerkt opfteigen, zich zei- ven aanfteken, of door een licht laten aanfteken , en in helle vlammen branden. Nu is uit de gegronde natuurleer van den voonreffelyken natuurkundigen heer Wolff (b) bekent , dat de (ƒ) 't Geen gene fontein , maar een klein (luk lands is, alwaar men ene lichte vlam, die van brandende brandewyn niet ongelyk, uit de dode rot- zen van vergane fchalie of ley ziet flikkeren , en in de lucht vergaan. Hif^ toire de l' Ac ach des Scienc, è Paris d. 1699, p. 24 fq. (g) Philofoph. Tramacl. No. 26. p. 482 f. (£) Inzonderheid het II. deel zyner Proefnemingen , §♦ 142» B 2 BESCHRYVING de opftygende zwaveldampen , zo lange zy gering en dun zyn, ongemerkt uitwaaffemen ; dat is , door hunne ligtheid in de lucht alengs hoger flygen en zich verdelen ; doch wan- neer zy zamen gepakt en dicht genoeg geworden zyn, van zel- ven ontfteken, en helle vlammen uitwerpen: mitsdien befluit ik, dat by het yslandfche meir alles aankomt op zwavelertz- achtige en diergelyke dampen , die uit de gronden en oevers door het water opdringen, welke, zo lang zy flegts in gering getal en fpaarzaam voortkomen , zonder dat men zulks be- fpeurt, gelyk als verdwynen; doch zo dra zy van tyd tot tyd een genoegzame menigte verzamelt en uit de omleggende aardholen weder zulk een toevoeging bekomen hebben , dat zy dicht genoeg geworden zyn , zich ontfteken, en in lichte vlam- men geraken, waar toe ongetwyffelt ene over het meir han- gende vochte nevelige lucht veel toebrengt : aangemerkt niet alleen de natuurkennis ons leert, dat ene vochte dikke lucht de dampen te gelyk verdikt en de verdere opftyging belet, maar ook de ervarenheid wegens de bovengenoemde franfche bron toontjweshalven deszelfsgrond in den winter en by ene voch- te lucht fterker brand, dan in den zomer , waartegen het dik- werf in den heetïlen tyd (die, gelyk bekent is, ene tegen itrydige werking heeft, te gelyk de dampen verdunt en vaneen dryftj,, van zelf ophoud te branden (f). Gelyk dan ook voorts zeer natuurlyk is , dat als de voorraad der zwavelachtige en andere dampen , die uit den grond toevloeyen , verteert word , en het gevolgelyk de vlammen aan voetzel ontbreekt , dezelve noodwendig verflaauwen moeten ; niet anders , dan gelyk de vuurbrakende bergen maar alleen woeden , als genoegzame brandvoorraad in hunne ingewanden gevonden word, doch, zo dra CO Dergelyken öok aan de geftadige aardvlamming van den berg Pietra %Iala op het Apennynfche gebergte befpeurt werd in de Memoires de V A- cnd. des Sciences de Paris d. 1706. p. 337. waar mede overeenftemmen de- proefnemingen van verfcheide Phofphori, die by heldere lacht en klare zonnenfehyn geheel niet , of immers zeer langzaam , maarin het tegen- deel by koele, benevelde en dfkwiis regenachtige lucht zeer liaaftig ont- fteken e ia hel Ie vlammen uitbreken. Ii . f a n YSLANB. *3 dra dezelve verteert zyn , ophouden en ruften , en niet weder beginnen, dan als hun een nieuwe voorraad uit de naburige aarde toege vloeit is. Doch dat het yflandfche meir na de getefchte vlammen noch enige dagen rookt , zoude ik vermoe- den te ontdaan, vermits dan noch iets van dikke aardwafch on- der in den grond overig mag wezen , 't geen noch een wyl nabrand,en, dewyl anders gene opening is, zynen dikken damp door het water opgeeft. Eindelyk is ten aanzien van dat won- der meir het zwaarft te begrypen, hoe de toevloed der brand-' floffen alle jaren, en wel tot drie malen, in zodanig ene menig- te en juifte mate gifchied,dat zulks 14 dagen duurt, en dus ge- matigt kan zyn. Doch het is daarom niet t'enemaal in twyffel te trekken, nadien de natuur in de aarde vele verborgen wer- kingen verricht, welkers eigentlyke oorzaken en omffcandighe- den geen natuurkenner kan befliffchen. Waarom zouden die omftandigheden , offchoon zwaar te ontvouwe , niet zo wel mogelyk konnen zyn , als 't geen de om zyne natuurkunde verdienftige en geloofwaardige heer Scheuchzer in de natuur Gefch. van Zwitzerland Part. IL p. 342. van het bad vanWeis- zenburg verhaak? dat het driemaal des daags zyne warmte ver- andert , en 's morgens tuffchen 7 en 9 , 's middags ten 12, en 's avonds weder tufTchen 4 en 7 uren warmer als anders is ? g. X, üit al het bygebragte, en nadien overal een zo grote 'Er zyn voorraad van zwavel, bergharft, yzerertzen en yzerachtige v^e hete zwavelkyen, de eigentlyke zoogfters van het warme water, voor- handen zyn, die vermoedelyk (leeds zonder ophouden te zamen vlieten en in beweging geraken , is het niet te verwonderen, dat zo vele warme Vyvers en Bronnen op verfcheide plaetzen van ons eiland gevonden worden. Een zeker fchip- per, die in de Jokuls-Fiord (Baay) lag, heeft boven op de Jokul, een grote rots , die fterk dampte, en wier aardry k zo warm was, dat men 'er naauwlyks de hand op houden kon, een tamelyke vy ver met byna kokend water gevonden ; doch geen vlammen by dag noch nacht gezien. In het gebied van Huus- whk,met verre van de plaats, alwaar de bovengenoemde brand' haar begin nam, word een hete bron gevonden x die alle quar- B 3 tier Bron- nen. H BESCHRYVING f! . tier uurs driemaal opborrelt , en in den beginnen een weinig 2 welhaaft noch hoger, en eindelyk geheel opftygt, zodanig weder driemaal daalt, en dat fpel beftendig nacht en dag by •verwiffeling herhaalt. De meeden dezer Bronnen zyn zo brand- heet, dat men rundvlees 'er in gaar koken kan, 't geen zon- der enige toefrei of vaatwerk op ene korte, hoewel de eetluft met fterk opwekkende wyzeinhet water zelf, door hetvleefch flegts aan een touw te binden , kan gefchieden (£), of op ene omllandiger, echter fmakelyker manier (/), wanneer men het m een ketel met koud water legt en in den waaïTem hangt, op dat dezelve 'er tegen fpelen en het koken te weeg brengen kan. De heer Me . . . verhaalde , dat niet verre van zyne baay zeven warme bronnen naby elkander gelegen waren, wel- ke met groot geweld opborrelden , waarby een man woonde , die jaar uk jaar in zyne fpyze op gene andere wyze zo- dededan in een bron, die boven een enige opening had, waarin hy vleefch, in een linnen doek genaait, en ook grut- ten en diergelyken, in 'er inhangende ketels gaar kookte. Goed tot ^ Bronnen zelfs maakten by hunne overloping of over- Baden. vloejing ene matige beek of kleine vloed , in welkers klaar en Jaauw water (offchoon 't in den beginnen het hoofd, onge- twyffelt door zyne medevoerende zwavelachtige nitwaaffem in- gen, enigzints bedwelmt maakte ) het in 't algemeen aange- naam en gezond te baden was. Op het zelve onthielden zich iteeds zekere zwarte vogelen met lange fnebben , de fnippen niet ongelyk, die 'er gemeenlyk op zwommen, en vermoede- ]yk hun voedzel van de 'er in zynde wormen, {lakken en dier- gelyken zogten ; doch of 'er vifch in was , witt men my niet te zeggen , waar aan ik echter te minder twyffel , nadien ik weleer in de laauwe waterkommen , waarin de warme baden te Bom zet by Aken hunne uklozing hebben , meer als een zoort viffchen , byzonder Karpers, opgemerkt heb, die daarenboven, ge. OO 't Geen Zorgdrager gedaan heeft : Opkom ft derOnènlandfche Viffcherj 7« Hoofdft, (0 Gelyk D, Biorn Philof. TransaCt. No. III. p. 238 bericht. • vanYSLAND. *S 'gelyk my een voornaam man aldaar berichtede, zelfs wegens de vruchtbare' Jaauwheid des waters groteren fmakelyker zyn, dan die verre van daar in koud water gevangen worden. In 't algemeen heeft de ervarenheid o verlang de deenfche En ge- kooplieden geleert, dat gelyk die warme, alzo ook de ove-*°.nfte rige bronwateren van dit eiland, nadien zy alle, offchoon de dnnken* een meer dan de andere mineraalachtig is', zeer gezond en heilzaam te drinken zyn (/«). §. XI. Het Gebergte beftaat uit Z a n d- en ander ruüw Geflelte- -Gesteente. Na alle vermoeden zyn in het zelve Marmer-"is val1 lagen te vinden, nadien diergelyken niet alleen in Zweden 5" £e" en Noorwegen gevonden worden, maar men ook by wylen waar ia op het ftrand van dit eiland kleine flenen van marmeraart vermoe- aantreft, die bezwaarlyk van de rotzen op enig afgelegen vaft f{yk ' land afgefcheurt, en door de zee tot aan Yiland gefpoelt kon-js. " nen zyn ; gelyk dan ook in de verzameling van Eeckhof te Lubek, die thans in handen van den konirJievenden heer Bur- germeefler Munter is , een rood en een groen Marmer ge- vonden word, 't geen uit Yiland gebragt zoude zyn. Maar, wie heeft het afgebroken ? In hti land is 't den fchamele huibheden ten gebruike niet nodig, en vreemden begeren het niet, nadien zy het van andere plaatzen beter ; dat is , har- der en glanziger , en daarenboven nader by en tot geringer prys konnen bekomen, vermits bekent is, dat zodanige ge- fteemens in de koude waereldsdelen tot de vereifehte handigheid niet geraken, en gevolgelyk zich zo wel niet laten oolyilen,dan 't Cm) My koomt hier te binnen 't geen Bmbequim Legat.Turcic. Epift. I, p. 17* meld, en een naamvkeurig onderzoek verdiend, namelyk: illud quo • que, dunt Bitd.e eram , videre juvit , jontem , qui e ft extra portam , qua iter e ft ConftaritinopoHp, in fummo mire fervent em: in cujus tarnen f undo 'vatantes defpicias pi/ces 9.quos inde nifi co&os eximi pofe non putes. Ik ver- * beeldc my, dat veeliïgt het water onder op den grond koud is, doch een van op zyde uit de aarde toevloeyende warme ftroom 'er over heen loopt, en vermits dezelve, als ligter, genoegzaam door het koude water gedragen word, zo gezwind rolt, dat zy van hare warmte het water op den grond ^met veel mededeelt, en mitsdien de viffchea onder zeer bequaam 'er ia leven konnen. ■1 • De Kris- tallen zyn liegt. Behal- ven dat *«T* !f«- XW Is- landïca genoemt word. 1 ! Deszelfs eigently- ke hoe- danig- heid. BESCHRYVING 't geen in warme landen afgehouwen word, 't geen te gelyk z4 wel van de geringe als edele fteenzoorten te verdaan is. En ik kan met verfcheide proeven bewyzen, dat de ver (leningen zelfs in Afia tot veel groter hardigheid , dan in Europa, ge« raken • §. XII. De Kristallen, waar van men by wylen toevallig in de natuurlyke rotsholen het een of ander (luk gevonden heeft, vallen alhier ook zeer week en broos, weshalven daaruit niets gemaakt kan worden. . OndertufTchen is van ene byzondere eigenfehap het zoorü , 't geen hier en daar doch voornamelyk aan een berg by Roer- fioerde gevonden word, en onder den naam van Cryftallus Ijlan- dica bekent is, nadien het de letters, en alles, wat men 'er door ziet, twevoudig of dubbel vertoont,* welke eigenfehap uit de gronden der natuur- en wiskunde niet ligt ten genoegen te ontvouwen is; weshalven verfcheide der geleerdfte lieden zich het hoofd 'er over gebroken hebben («), Doch het is geen Kriftal , maar een Lapis Specularis van de hardde zoort, of een Selenites rhomboidalis ; dat is, volgens de taal der bergmannen,ene S p a a t a r t, die ook Glinzerspaat of Spiegelspaat , naar het onderfcheid der plaatzen, ge- naamt word, gelyk ik dan zelf, als my onlangs ter myner be- geerte enige Spaatarten van Clausthal op den Harz gezonden werden , het geluk gehad heb , daar onder een zoort , dat mede verdubbelde , doch niet zo helder als de yfland- fche is , te ontdekken , waar naar voor my niemand gezogt had. 5. XIII. (»)Dus heeftErasmus Bartholinm in den jare 1670 teCoppenhage daar van ene verhandeling uitgegeven, en Huigen* in zyn diepzinnig werk van het licht, in den jare 1690 te Leyden gedrukt, zeer wydlopig 'er over ge- handelt. Vermits ook in de pylvormige Tak , of veeleer Lapis Speculam , 't geen de fynfte Plyfterfteen is , en de berg Mor.tmartre by Paris uit- levert, door den groten La Hire ene gelyke werking is waargenomen , Leeft hy zyne aanmerkingen en gedachten insgelyks de geleerde waereld medegedeek in de Memoires de r Academie des Sciences de Paris d, /in. '5710.^ 341 feqq. van YSLAND. i? g. XIII. De vuurbrakende bergen werpen , als zy woeden, -Puim; twe zoorten van Puimsteen uit; namelyk, een gra 4uw'Efteen' en een zwarte, die echter beide onzuiver zyn. J. XIV. Dat in het gebergte Metalen konnen wezen , Ook ver- vermoede ik niet zonder grond, nadien men my niet alleen be- moede- richt heeft , dat men by wylen yzerachtige Marcafite, ge- J-jJ^ e" Jyk ook toevallig Zwavelkyen, aantreft, en dikwerf Ad e- laars ten en vind , die in 't gemeen yzerachtig zyn (o), maar ook daarenboven in D. Worms Mufeum p. 123 leeft, dat hem loutere YZERBROKKENuit Yfland voor zy ne verzameling van naturalia gezonden zyn. Doch wat het , behalven yzer- fteen , voor eigentlyke metalen geeft , is niet te zeggen ; nade- maal men, zo veel ik te weten heb konnen komen , noch ner- gens gegraven , of de aarde ter nafpeuring ontbloot heeft, 't geen naar alle vermoeden ook nimmer ondernomen zal wor- den, zo wel wegens de onbewerkbare, ruwe en gevaarlyke gebergtens, als wegens het aldaar ontbrekend en tot den berg- bouw niet te ontbere brand- en werkhout. § XV. Aan Bergharsten en Aard pekken, Bitumha, Berg* ontbreekt het geenzints/t geen uit velerly blyken af te nemen harft. is, als by voorbeeld uit de Turf; want offchoon deze niet veel gevonden word , en in het zuiderdeel zeer liegt is , door haar veel zwavel fchielyk verbrand, en grouwelyk Hinkt, heeft men echter hier en daar, als in Havenfioerd , ene goede, zwarte, zware en vatte Turf, waar van zich de inwoonderen tot hun eni- gen brand bedienen. Iemand heeft my van een Zeeturf ver- haalt ; doch waar van hy , des ondervraagt zynde , niets ver- der wift te zeggen. g. XVI. De aanwezenheid van het aardpek word noch meer ZWlm bewezen door het zwart Amber, Gagathes , waar van men Amber. by wylen (tukken vind, die, aangeftoken zynde, als een licht bran- (0) Jacobauiin Muf. Reg. Cap. I. Sefi. 7. ». 62. brengt uit de Schedis Gudmundi Islandi by , dat van dezelve 60 zoorten, en daar onder enige van zeer byzondere eigenfehappen gevonden zouden worden ; dorii waar van men met recht nader bewys kan vergen. v il f I ESCHRYHNG branden , en door de Yflanders tot bygelovige dingen gebruikt worden , vermoedelyk van hunne Catholyke voorouderen by overlevering onder zich behouden, vermits die (leen ten dezen tyde noch onder de Catholyken tot het zelve einde in gebruik is (p).Dat Amber is naar het uitterlyk aanzien, en gedeeltelyk ook volgens den leemachtigen aart zeer gelyk , doch in hardigheid en overige geaartheidzeerongelyk, aan een zekeren pekzwarten en glanzigen (leen, dien de Denen zwart Agaat noemen,en, nadien bywylen daar van tamelyk grote Hukken gevonden wor- den , ter verkoping medenemen. Dezelve is ongemeen hart , zulks het, gelyk een Agaat , vuur flaat , doch ongetwyffelt ei- gentlyk een zuiver , glad , zeer leemachtig en door een fterk aard vuur zamengefmolte ertzfchuim, of verglazing ; want als men op dunne plaatfen flaat, fpringt het gelyk glas, en de afvallende fcherven hebben ene glazige gedaante , waar tegen niet ftryden kan , dat het vuur in heeft, nadien zelfs de in een groot vuur zamengefmolte vafte ertzfchuimen enige vonken ge- ven ; en ik bezit uit Lisbon zodanig een fchuim , 't geen zo hart is, dat het zich als een fpïegel laat polyfren, en, tegen flaal geflagen , veel flerker vuur dan het yflandfche geeft, In Coppenhagen heeft men voor den laatfb overleden koning uit een groot fluk van dien fleen een fchaal met een dekfel ver- vaardigt, waar aan de kunftenaar, zegt men, tot in het vierde jaar gearbeid zoude hebben ; want het , aangemerkt zyne broos- heid, ene byzondere bequaamheid en behoedzaamheid vordert. Een goed vriend heeft een fluk 'er van aan een ïignetfnyder ge- geven , om 'er een cachet in te graveren , doch 't geen niet gelukken wilde ;veelligt door de onbequaamheid van den mees- ter; vermits immers de zwarte agaat coralen , die de vrouws- perfonen in den rouw om den hals en 'm de oren dragen, gelyk ook hechten van meffen enz. daar van in menigte gemaakt wor- den. Dien fleen befchou wende , is my in gedachten geko- men , dat hy welligt de eigentlyke Lapis Obfidiamis der ouden zoude konnen zyn; want deszelfs omfchryving dit Yflandfch ertz- 0) CaJIus de Mineralibm teh UL Cap. 2* SeÜ. 16. van YSLAND. i9 ertzfchuim in alle delen zo gelyk is , als het een ey het ander. Piimus(Hifior. Nat. Ub.XX.tVL Cap, 26. f. Seft. 67) zegt: in genere vitri & Obfidiam {feil pocula) mmerantur ai fimiütüdi- nem lapidis , quem in Mthiopia invenit Obfidius , nigerrimi coloris, aliquando &? tranjlucidi , crajjiore vifuatque in [pculis parietum pro imagine umbras reddente &i. en noch duidelyker ( Ifidoms Lfb. XFL Origg. c. 15) eji niger int er dam & virens, aliquando £5* tranjlucidu! crajjiore vtju §c. & Cap. 4. Obfidius lapis niger efi , tranjlucidus & vitri habms fimilutudineni. Ponitar in fpeculis pa* tietum propt er imaginum umbras reddendas. Dus is onze yflaiid- fche pekzwart en glanzig; doch wanneer het in bladen van een gefpouwen word , is het half doorzichtig, doch dover en duifterer, dan glas, hoewel het zelve zeer gelyk; ja ene we- zentlyke verglazing. Ook kan het in dikachtige bladen tot het bekleden der wanden gebruikt worden , vermits het enigzints fpiegelen , en durftere fchaduwfiguren vertonen zoude. Wel is waar , dat het zich zo wel niet laat klieven en fnyden , dan het oude, waar van Plinius zegt , dat beeldwerk en cachetten ge- maakt wierden , doch het kan een harder zoort,dan de yfland- fche , of de Romeinen beter fteenfnyders , dan de Denen } ge- weeft zyn. §. XVII. Onder de bovenfte laag der aarde word, gelyk bo- Zwavel ven gezegt is , alomme , inzonderheid in moerasflge dalen en poelen by hopen, ja menigmaal klompen ter grote vaneenvuift gewasse Zwavel (Sulphur nat hum) gevonden, en flaat aan de rotzen zo fterk en dik uit , dat men dezelve alle twe of drie jaren door een fchraapyzer afkrabben en verzamelen kan. Deze natuurlyke Zwavel heeft men in vroeger tyden naarflig verza- melt en uitgevoert. Ook was noch voor weinig jaren eenzeker perfoon , door den koning bevoorrecht, te Huswickhawen, alwaar dezelve noch meer , dan op andere plaatfen van het ei- land , te vinden is , die aldaar op de zwavelbergen zo veel te zamen bragt, dat hy op eenmaal twe tot drie hondert gevulde tonnen naar Coppenhagen konde zenden , alwaar dezelve op de gewone wyze gezoden en gezuivert wierd ; doch thans is , gelyk te voren meermalen,het Zwavel zamelen weder, geftaakt, 1^ 2 ver Word coor de Viffchen ge- fclnniwr, Gelyk ook de SLalk* BESCHRYVING vermits het de boeren niet gaarne zien, en bezwaarlyk tot het verzamelen te bewegen zyn; aangemerkt het de viffchery, waar van zy de meefte nering hebben , nadelig is. Want de bevinding leert ('t geen my zeer aanmerkenswaardig üoefchynt) dat niet alleen, wanneer aan het ftrand Zwavelertz gewaffchen en van flof gereinigt word , de viffchen verlopen , maar ook, zo dra een fchip, waarin enige Zwavel geladen is, op de rede legt, 'er voor vlieden. Ja een viïTchersboot , waar aan maar iets van dezelve buiten aangefmeert is, verjaagt de vifch, alwaar hy koomt; weshalven de viffchers, die elkander wangunftig zyn, bywylen aan den een of anderen boot een weinig Zwavel fineren, of in ene verborge fpleet verfteken, wel wetende dat met zodanig een boot niet veel gevangen zal worden, by 't welk ik tot meerder opheldering dezer aanmer- king noch moet voegen, dat de inwoonders van de faroifche eilanden het fchadelyk zoort walviflehen, 't geen hunne boten dikwerf omwerpt, en door hun TroldHual genaamt word, op deze wyze verjagen , dat zy in de voorfteven hunner boten een gat boren , daarin Bevergeil (Cafiorewn) fteken , en het gat voorts met een prop toeflaan. Anderen voeren een (luk hout met zich, waaraan zodanig Bevergeil gehegt is, en werpen het op den vifch, zo dra hy hun nadert, als wanneer hy in 't zelve ogenblik als een fteen naar den grond zinkt, 't geen ook de menfehen , die Bevergeil aan 't lyf hebben , zoude bejegenen , waarvan te lezen is Bartholin. Cent. IL Hiftor. Anatomicar, 17 en Luc '. Jücobfosn Debes Farroap. 168 ; welke fchryver uit het be- richt dier lieden 'er noch byvoegt, dat zy, by gebrek van Bevergeil, fpanen van Geneverhout medevoeren, en 't zelve de viffchen toewerpen , 't geen dezelve werking ,• namelyk , dat de vifch wegzinkt, doed. Ik heb ook voor zeker gehoort, dat een fchip met Kalk geladen , of van buiten 'er mede be- fmeert,insgelyks ongemeen van de viiTchen gefchuuwt word. Hier uit blykt, met wat een fcherpe reuk en fyne finaak ook het ge- flacht der viffchen door den alwyzen Schepper tot het vinden van dienftige en vermyding van ondienftige dingen begaaft moet zyn. Doch vanYSLAND. 2ï Doch de grond dezer afkeer by de viflchen, zo veel de Zwa- vel, het Bevergeil en hec Geneverhout betreft , is veel ligter te begrypen , dan wat de Kalk aangaat ; want van de Zwavel is bekent, dat zy zo fterk uitwafemt, dat als een kleine verfch- gebroken klomp van dezelve flegts 24. uren in een befloten ka- mer gelegen heeft, men hare Hinkende uitdamping genoegzaam en niet zonder aandoening ondervind ; waaruit van zelven volgt, dat het de flank van de Zwavel is. Zo ook heeft het Bevergeil en Geneverhout, gelyk men weet, een flerke en on- aangename reuk, die de viflchen verdryft; doch de Kalk heeft geen zo merkelyke en fterk riekende uitdamping , en mitsdien zoude ik denken , dat offchoon de zinnelyke aandoeningen der dieren veel fcherper dan die der menfchen zyn , het nochtans niet zo zeer aan de reuk van de ingeladen Kalk moet toege- fchreven worden, dan wel aan den fcherpen fmaak van het wa- ter, door de by het inladen Hortende, of aan het fchip ge- fineerde Kalk veroorzaakt, dat de viflchen te rug wyken. g. XVIII. Keukenzout vind men niet overal , ik mene, Gebrek zoutgroeven noch fteenzout, ^JJ J. XIX. Op het gantfche eiland worden ook gene Bomen Ook aan gevonden, behalven in deszelfs noorderlyk deel. Gelyk een Bomen» voornaam koopman uit Coppenhagen my verhaalt heeft, dat hy tuflchen Huuswkk en Olfioerd, ontrent 6 mylen van elkander gelegen , een Berkenbofch van drie vierde myl gevonden heeft, welks Bomen niet hoog, en derzelver (lammen flegts een arm dik waren; en een ander zegt, dat by Thlng Q ere- Klo fier noch een zeer kleine boflchadie, merendeels uit Berken beftaande, overig is, doch dat deze zo liegt en laag zyn, dat men, op een klein landpaard. zittende , aan hunne kruin kan raken. Slegts langs de weiden heeft men enige weinige lage Wilgebomen, en hier en daar kleine struiken en kreupel-bosjes van Braam- beziën, Geneverbomen en dïergelyken , die door de inwoon- ders fpaarzaam gehakt , en alleen gebruikt worden, om voor de weinige fmeden , die op het eiland wonen , kolen te bran- den. In vroeger tyden moeten alhier geen boflchadien ontbro- ken hebben , nadien niet alleen de oude berichten zulks getuï- C 3 gen, 22 BESCHRYVING Doch goede Weiden il! I gen , maar ook hier en daar noch overblyfzels van oude wor- telen te zien zyn ; daarenboven vind men , een weinig diep in de aarde gravende , veel vergaan hout, 't gQQn zeer blaauw en hart is. J. XX. Offchoonde vruchtbare aardkorft of lage ongemeen dun is , vind men , inzonderheid aan de noordzyde , aan de enGra*. beemden en wateren goede Vee- weid en,- alwaar het Gras wei ene halve elle hoog wad, en met zeer vette en welriekende kruiden vermengt is , waar door het vee vet en fmakelyk word. 't Geen het vee en de fchapen niet afeten , word tot winter- voeder gewonnen, en wel op ene zeer kommerlyke wyze, na- dien de grond overal ongemeen hobbelig en fleenachcig is ; zulks men gene grasfeiffen , maar alleen kleine kromme fikke- Jen gebruiken kan, waar mede het gras ilegtsin een geringe me- nigte uit de fpleten en groeven tuflchen de rotsbrokken en fteenhopen voorzichtig afgefneden moet worden ; weshalven, en vermits hun werktuig daarenboven van een zeer flegtmaak- zel is , in een dag niet veel gevordert word. §. XXf. Ook mangelt het niet aan gezonde Kruiden, by voorbeeld, Lepelblad, (Cochlearia,) en noch minder aan Zuring (Jcetofa) die de wyze en alzints werkzame goddelyke Kruiden, voorzienigheid naar vereifch van die luchtftreek en hare ge- wone ziekten , aldaar in byzondere grote, deugd en kracht doec groeven. My is van hunne wenfchelyke uitwerking \ onder vele anderen, de volgende zeer aanmerkelyke proeve verhaalt. Een fchip in den jare 1700 van Iranquebar terug komende, 't geen , 't zy uit onbedrevenheid der Ituurlieden , of gierigheid van den kapitein, die de koften der ververfching wilde fparen, de kaap de Goede hoop voorby gezeik was , en, nadien van de manfchap niet boven 5 of 6 meer in flaat waren, om den fcheeps- arbeid te verrichten , genoodzaakt werd, Yfland aan te doen, viel gelukkig in Holmshaven , alwaar de kapitein het fchip op het , ' ftrand wilde doen lopen, toen ter rechter tyd een yflandsvaar- der, aldaar in lading leggende , die aan zyne vlaggen zag, dat het een Deen was, het met een gedeelte van zyn volk te hulp quam, het anker deed vallen en het fchip beveiligde. Vervol- gens Celyk ook eni ge ge- zonde v a N Y S L A N D. 23 gens bragt men het zieke volk aan land, 't geen,offchoon het, behalven enig Lepelblad , niet als Zuring in warme Melk en een weinig Schapenvleefch nuttigde, nochtans velen binnen acht sn de anderen binnen veertien dagen zo fris en gezond werden, dat zy huppelden en fprongen ■> en in minder dan vier weken na hun komft weder fcheep gaan , zelven hun anker lichten, en die lange en bezwaarlyke reïze voorts vrolyk voleinden kon- den. Ook weet al ons volk , 't geen ooit naar Groenland ge- weeft is, de kracht dier kruiden niet genoeg te roemen; want dezelve groeyen in gelyke, zo niet meerder, deugd, op Jan Mayen eiland , Spitsbergen enz. ; en nadien onze matrozen , als zy op de hoogte van die eilanden komen , zich gemeenlyk zodanig van het fcorbut aangetaft vinden , dat alle hunne tan- den in den mond los worden , en zy bezwaarlyk in ftaat zyp , hunne dienden te verrichten , zoeken zy, zo dra mogelyk is, Jand , om die kruiden te bekomen , waar door zy zich terftond herfteilen, en genoegzaam een nieuw leven en nieuwe krach- ten verkrygen, Men heeft my van noch een ander kruid ver- haalt , 't geen alleen op zekere plaatfen waft , zonder [het te konnen benoemen of befchry ven , doch dat het , in melk gekookt, natuurlyk als gerften grutten fmaakt, en Jacobceus in Muf Reg. P. J. Seft. 6. n. 6 & 7. gedenkt noch twe voor- treffelyke en heilzame kruiden , als Herbce Amum Ifandice , Fa- glar - gras , of Akur - Lodar - gras en Muf ei catharetici - JJlandia , Fialla - gras, of Fioeru -gras. ■§. XXII. Aardvsüchten willen 'er doorgaans niet wel In Ui groeyen, gedeelteïyk wegens den onvruchtbaren grond, en ge- aelfge- deeltelyk wegens de te ftrenge koude en doordringende noor- ne Aard. de winden; weshalven men het te meermalen, doch te ver- vruch- geefs , met rapen , wortelen en diergelyken bezogt heeft. ten- §. XXIÏI. Noch minder kan men het Veld bebouwen En geen en Koorn zayen ; want offchoon men de flenen met veelKoorn' moeiten uitlezen, en den grond door beploegen en metten goed maken wilde , zoude nochtans de zomer of de warme tyd zo lang niet duren, dat iets ryp konde worden, en mitsdien we- ten de gemene en arme lieden van geen brood. & f. XXIV. BESi-CHR ï N G : Van de 5- XXIV. Van Zeegewassen konde men my flegts een Zee- en Alga manna , Zeenestel , met name noemen !\ geen zo wSgr Wd Verfch'als ^ 6*** ™ h0°y gedroogc, het vef^oor- geworpen word en, hoewel vet, nochtans te gelvk onfmake- lyk vleefch geeft Doch in kommerlyke tyden word dit kruid een weinig gerooft, door de menfchen ten fpyze gebruikt De meermaals aangehaalde Jacobms cl l «. 5. befchryft het ónder den naam van Alga Saccharifera Iflandice , en geeft 'er een af beelding van. Het zoude gezwellen verwekken , en, als men er veel van eet, fterk openende zyn. Het is te beklagen, dat de kruidkenners , inzonderheid onze Duitfchers wegens de ongelegenheid der zee , en mitsdien by gebreke van bequa- me gelegenheid zich tot noch toe niet ernftig op de verzame- Jing onderfcheiding en befchryving der zeegewalTen toegelegt hebben, of toeleggen konnen ; want nadien ik my des wegens enigzmts gelegen heblaten zyn, en dezelve, zo veel tnymo- gelyk was, verzamelt , heb ik opgemerkt, dat zy by een Godzoekend liefhebber der natuur ene nieuwe verwondering en veel genoegen konnen verwekken; namelyk, wanneer men hunne onbefchryffelyke, en voor ó.Qn onkundigen ongelofelv- ke menigte, verfcheidenheid , afbeelding, ver we , groey zon- der wortelen enz. in acht neemt, en daarby overweegt dat mets, dan goed en nut , uit de hand van den wyzen ScheDoer gekomen is; ik wil zeggen, dat ook deze geheel onnut fchy- nende gewaflen met alleen zo vele en veelerly levende fcnen- ielen ten voedzel , maar ook merendeels den menfchen zelfs zo wei tot fpyfe , voornamelyk in tyden van gebrek , als tot krachtige artzenyen, wanneer zy dezelve , alleen uit begeerte naar vreemde en koftbare dingen, niet verachteden, velvo * dig zouden konnen dienen voor alle anderen ; heeft de naar» Inge M. Martin in zyne lezenswaardige Defcrmion of the Wefiern Iflands of Sconland, daar van zeerbyzoSe me t waarde aanmerkingen verzamelt , en dezelve p 148 fqq. , den «n dat E >efcha"in6 , m 't licht gegeven", om g beto- gen, dat de inwoonders , die in grote eenvoudigheid op die afgelegen eilanden leven, zich het weinige, dat hui! gegeven is, ten VAN Y een nutte weten te maken. Van harde of Coraalachtige Zee- gewassen wift myn berichterte zeggen, dat enigen van dezelven op de gronden gevonden wierden ; doch konde hen niet noe- men of befchryven , nadien hy , volgens zyne eigen belyde- nis , 'er nooit naar gezien had. Ten minden zal aldaar een zoort van Port cermni Imperati p. 630 gevonden worden, 't geen men op de rotzachtige zeebanken van de niet verre van daar leggende hitlandfche eilanden overvloedig vind, en in myne verzameling Madrepora ereftior punttata & ramofa, cornua cervina cemnlans heet. g. XXV. Wilde Dieren, zo edele of eetbare , als on- Gene edele of roofdieren, ziet men hier niet, vermoedelyk, vermits J»^ dit eiland van alle kanten zeer verre van het vafte land afgele- gen is. Beren komen zomtyds in het voorjaar , als de wind 'er naar is , uit Groenland met de losgaande ysvelden aan de noordkuft aandryven ; doch men is gewoon, ontrent dien tyd 'er tegens te waken , en , zodra men flegts één befpeurt , met opontboden manfehap 'er op los te gaan, en niet te rus- ten, voor men dezelve gevelt heeft; vermits die gevaarlyke dieren welhaaft in de onbeklimbare gebergtens vermeerderen, en zo wel onder de verftrooide en onbefchut wonende boeren, als de in het wild lopende fchapen enz. veel fchade veroorza- ken zouden. §. XXVI. Op die wyze moeten de Vossen van elders al-Behaiveo daar ingeflopen zyn , die zich overal by hopen op het eiland Voflen. bevinden. Dezen zyn hier nooit rood, maar weinigen van de- zelven zwart, en de overigen doorgaans in den zomer blaauw- graau , en in den winter wit. Hunne vellen vallen in den winter, als zy het meefte en vaftfte hair hebben, het beft; weshalven de Yflanders dezelve dan naarflig vangen , en wel, uit aangebore affchuuwvan fchietgeweer , met uitgezette net- ten of vangyzers , die gelyk een kleermakersfchaar geyormt', en met een dood lam ten lokaas voorzien zyn.t Buiten dien tyd leggen de inwoonders , nadien de Voflèn de fchapen zeer fcha- delykzyn, kraanogen (nuces vomica) in honig geweekt, die zv, anders niets zoets te eten bekomende, zeer begerig inzwelgen. *' D §. XXVIL I » De Scha pen. BESCHRYVING Geftelte- §. XXVtt. De Paarden vallen hier, gelyk in alle noor- nerPaUar'relyke geweflen^ klein, kort en gedrongen, 't geen ongetwyf- den. feIt voornamelyk toe te fchryven is aan de zamen trekkende of perfende eigenfehap der koude, die den wasdom belet (q). Echter zyn zy fterk en levendig, en te gelyk boosaartig en byt- achtig. Men moet zich verwonderen, wat zy konnen uitflaan; dpch zy^worden wel degelyk door de ongemakken verhard, na- dien zy jaar uit jaar in m het open veld onder den bloten He- ïnel blyven, en V winters onder de fneeuw zowel , als 's zo- mers , hun voeder zei ven moeten zoeken , waar toe zy alleen de weldaad van de natuur genieten, dat zy met byzondere fiy- ve, lange en dikke hairen ,' allermeeft tegen den wimertyd, bedekt zyn. . J. XXVIII. De Schapen , die mede zeer klein zyn , heb. ben met de paarden het zelve geluk en gemak , want zy, zo min als deze , 's winters noch 's zomers in een Hal komen , maar zich op het veld onder de overhangende rotzen, in de natuurlyke bergholen , en voorts zo zy bed konnen, behelpen moeten, en zelven zorgen, waar hun verblyf en voedzel te vinden (r). Zy houden zich fteeds by de paarden , en volgen de- O) Het zelve befpeurt men aldaar ook in de andere landdieren. In het tegendeel geraken die dieren in de zoeler landen, wegens de all^s ukdyen- de warmte, tot groter wasdom, gelyk men aan de kamelen, lewen , neus- hoornen {rhinoceros) en inzonderheid de vrezelyke etefanten opmerkt; doch waar van het lynrecht ftrydige in de vifichen gevonden word, wier groot- fle zoort, inzonderheid de walvhTchen, alleen in 't noorden voortkomen. (f) van het deenfche eiland Ferroe , 't geen niet verre van Yfland gele- gen is, uit 17 of i 8 grote en kleine eilanden beftaat, en in de lengte i« en in de brete 10 deenfche of noordfche mylen beflaat, is bekent dat «Waar, vermits het gebergte niet hoog, maar laag, en met weinig fneeuw bedekt is, zeer goede weide zyn, en 'er derhalven meer Schapen dan op Yfland geteelt worden; doch die ook zonder enige hoede door" de wil- derniflen zwerven. Van dezelve word verhaalt, dat zy in den winter on- der de een weinig overhangende klippen en rotzen , inzonderheid aan de zuidzyde, hun toevlucht nemen, en niet alleen aldaar, zo dicht het hun mogelyk is, zamenkruipen, maar daarenboven dikwerf in zulke voegen vv>rwil!elen,dac de binnenüe meeren meer de buitenlie, en deze, als zy we. dei: ?anYSLAND. M dezelve in den winter geftadig , op dat zy , als het zo fterk ge- vrozen heeft , dat zy met hunne kleine pootjes niet door kon- nen komen, wanneer de paarden ergens ene opening getre- den, of iets voor zich omver gehaalt hebben, een weinig van de ontblote mos mogten bekomen ; ook eten zy uit groten hon« ger, gelyk men dikwerf opgemerkt heeft, zelfs het hair van de paardenftaarten. Als het met een fierken wind fneeuwt, lopen zy fteeds uit het gebergte met den wind af naar het flrand , en dikwerf uit domheid in de zee , waar door een groot getal van hun omkoomc. Bywylen, als veel fneeuw valt» befneeuwen zy geheel en al , als wanneer zy in grote kud» den zamen lopen , de koppen onder zich byeen (leken , en het op de ruggen laten fneeuwen; doch bevriezen 'er zoda- nig onder , dat zy zich niet meer redden konnen. Als dan eten zy uit razenden honger elkanders wol , en behelpen zich zolange, tot zy uitgegraven worden, 't geen de boeren mee verzuimen haaftig te doen , zo dra zy vernemen , waar zoda- nig een kudde ftaat , befpeurende zulks wel haalt uit den damp, die te midden dier kudde door de fneeuw , waardoor hy zich> vermits zyne warmte , een kleine opening als een fchoorfleen maakt , in de hoogte ftygt. Voorts zyn zy ook met grover en wreder wolle gedekt, 't geen eigentlyk van de flrenge luchtflreek en het flegte voeder hervoort koomt, vermits be- kent is, dat hoe milder de luchtflreek , en hoe beterde wei- de is , hoe fyner en zachter de wolle der Schapen en het hair der geiten valt (j)j doch welke hun echter naar de wy- D 2 ze der doorkout zyn, de binnenfte worden; ja als de grond zo hard bevrozen isL^dat zy met hunne poten de helde of mos niet meer opkrabben konnen, van honger de een des anders wolle eten, en zich mitsdien zeer kommer- lyk generen, Vide Laurizen IVolff Norrigia illuflrata J>. 196. De bewoon- ders van die eilanden konnen ook zaad winnen, doch niets dan gerft bou- wen , waar van zy (zegt nien) voor een ton zaaykoorn ao tot 30 tonnen granen inzamelen. (5) Om dit te beveiligen , zal ik hier flegts aanhalen ^ 'i geen Busbequius êe begat.Turcic Ep.I. p. m. 57» van de koftbare geiten in klein Afien aan- merkt, die met fchone, fysie en, lange haken gedekt zyn : Gramine , zege hy, BESCHRYVING ze voorzienigheid van den goeden Schepper , die een ieder zyner fchepzelen naar hunne omftandigheden hun nooddruft verzorgt, dus ook tegen de aldaar aanhoudende ftrenge en door- dringende koude tot een te vafter dekzel verftrekt. Nooit wor- den zy gefchoren , vermits zy jaarlyks nieuwe wol verkrygen (die midden in den zomer ontrent St. Jan , als hun een gering dekzel genoeg is , uitvalt) en de oude wol over het gantfche- lyf los word; mitsdien is men gewoon, vermits de wol dikwils zeer verwart en ineen gewaffen is , hun dezelve te gelyk als een overkleed van de vacht te ftryken; wordende zy tot dat einde gejaagr. en opgevangen. Alsdan begeeft een harder zich met de afgerichte honden op een heuvel, en geeft met zyn hoorn een te- ken , waarop de honden zich verdelen , en de Schapen van al- le kanten uit de klippen en wilderniflèn in een zekere omtui- ning of ftaketzel dry ven/t geen vooraan wyd uitgezet is; doch, op dat zy niet zouden konnen ontvluchten , naar achter allengs, enger word. Die hier Niet min is opmerkelyk , dat de yilandfche Schapen 'm 't al- ?°hhrnen &emeen > zowel de Oyen (j) als de Rammen, niet alleen grote en gekliefde Hoornen, maar ook gemeenlyk meer als 4, ja zelfs tot 8 («}, en onder dezelve menigmaal enen recht voor den kop uitftekenden Hoorn hebben ; waar tegen het » door zyne hoornen anderzints in 't algemeen zogenaamd hoorn- ' vee, dezelve aldaar geheel ontbreekt, 't geen gelegenheid geeft te- hy, pafcuntur per eos campos exili &' flcco, quod ad lana tenuitatem muh turn conferre certum~eft. Nam conftat,alio trarfiatis non manere eandem* fed una cum pabulo mutari , totasque ita degenerare capra^ut vix agnos^ cantur. . . , n, (O Dit-ïs in de noordfche woede landen zo ongemeen mee 5 gelyk Otaus. Magnus Hifi. Lib. 17. cap, L getuigt. Ha bef , zegt hy , tota feptentrio- nalis regio magnorum arieium ut & ovium multUudines, in quibus & fee- mina; cornua gerutt arcuata, *t Zelve merkt Martin ook aan in de Scha- pen op de ruwe weftelyke eilanden van Schotland, in zyne bereids aan- gehaalde befchryving p. iQv (V) Diergelyke word ook van de Rammen op het eiland Gottland doon 0laus Magnus ter aangetogener plaatfe verhaalt*, van YSLAND. 29 te giflen, dat alle de Schapen zonder onderfcheid met Hoornen gewapent zyn, om datzy, als gaande dolen, dezelve tegen de vele en grote roofvogels niet ontberen konnen , waar tegen het rundvee, nadien het van alzulke roofvogels niets te vre- zen , en van wilde verfcheurende dieren geen gevaar heeft , gevolgelyk gene Hoornen ter ver wering gebruikt, en daar me- de, als onnodig, niet belaft is. Doch wat de eigentlyke en natuurlyke oorzaak dezer zeldzaamheid zyn mag, is niet zeer ligt te befeffen (w). t) 3 Op (w) 't Is bekent , dat de hairen , wofle , klaauwen en hoornen , die alle in 't gemeen van ene natuur zyn,by de viervoetige dieren (gelyk de vederen der vogelen en de fchubben der vilTcben) uit overvloedige fappen hunnen oorfprong hebben; en,offchoon zy als uitwerpfelen aange- zien worden, echter buisachtige ligharaen zyn , die op de wyze der plan- ten uit vele holle pypjes beftaan , en tot zekere lengte, brete enz. even- redig waiïen (confi Memoires pour fervir a Vhiftoire Nat. des Animaux , p. 129 feq.) Voorts is bekent, dat die fappen , naar de eigenfchap van het voedfel, de vertering der fpyfen , en de overige Hghaams gefteltenis der dieren gericht en gefchikt zynde, zo veel onderfcheiden hairen en hoornen by de een en andere voortbrengen. Dus ontltaan uit koele waterachtige fap- pen, weke en lange hairen . of hoornen : uit hete en krachtige , korte ge- dronge en harde. De mannen hebben gemeenlyk kort, gekrult en fterk, doch de vrouwen week, lang en (legt hair. Stieren, wiens bloed en zaadfappen in volle kracht zyn, hebben korte, dikke en vafte,doch de offen , door het fnyden verzwakt, dunne, weke en lange hoornen; {conferri huc meretur Plot* Nat. Hifi* of Staffort sh ir e ch. 7. §♦ 58 fqf) Dus wad een hanenfpoor, een kapoen voor in den kop gezet, tot een ongelooflyk langen en krom- men hoorn. Voorts leert de ervarenheid , dat het vee, in fchrale, magere geeft -weiden gaande, korte, doch in voehte vette beemden grazende, grote wyde hoornen hebben» By dit alles is de luchtftreek ook niet uit te fluiten. In koude en weinig uitdampende landen, vind men het vee, we- gens de veelheid der fappen, met grote, doch in warme landen , alwaar door de fterke uitdamping de fappen ontbreken, met kleiner of geheel geen hoornen voorzien; waarmede overeenltemt, 't geen in de Fo'iage duChev* Marehais en Guinee & Cayenne , door de P. Labat befchreven, Tom. III. eb. 8. aangemerkt word; namelyk , dat het vee, uit Europa overgebragt, aldaar kleiner en dunner hoornen , dan in Europa, en de rhebokken zo min hoornen als de geiten zelven hebben. Wanneer nu het bereids aange- haalde overwogen word, koomt my niet onwaarfchynlyk voor , dat het 'rundvee uit het gering en flegt voedzel , 't geen het in YOand geniet, zo vele en overvloedige fappen niet bekoomt , dat daar uit hoornen voortge- bragf En op enige plaatfen beter ge hoed worden. Doch door de Havens worden ver- volge. Hoe een ieder zyn recht Schaap weder be- koomt. C H R Op enige plaatfen beftaat alle have in Schapen, weshalve» de boeren 'er aldaar meer acht op geven. Dezen jagen alleen de Hamels in 't gebergte ; doch houden de Oyen zo veel by huis , als doenlyk is. Om de Lammeren te beter te konnen hoeden, hebben zy de gewoonte, de Rammen, die fteeds met de Schapen herom lopen , door een onder den buik gebonden fluk linnen het ontydig befpringen te beletten , en dat linnen alleen tegen den tyd af te laten , dat de te werpen Lammeren gras genoeg in 't veld konnen vinden, 't geen eerft tegen Pinx- ter gefjhieden kan De geworpen Lammeren worden aanftonds getekent , waarom dan ook een ieder de zynen, vermits zy alle door malkander moeten lopen , met een eigen en byzonder teken merkt. Die tedere diertjens zyn veel gevaar onderhevig van de gro- te pekzwarte Ravens, die in de wilderniffen ongemeen fterk toenemen, nadien dezen dikwerf, zonder dat het verhoed kan worden, op dat zwakke vee vallen, het allereerfl de ogen uitpikken , op dat het te minder zoude konnen ontkomen, en het vervolgens t'enemaal verflinden ; offchoon de boeren, zo dra zy zulks befpeuren , niet verzuimen , toe te fchieten , en de Ravens verjagen ; doch het Lam , vermits het , zyn voeder niet konnende zoeken, elendig omkomen moet, Aagten , en het het zachte vel afdropen, 't geen de peltery geeft, die in Denmarken en Holftein onder den naam van Schmaaskin of Schmaasken ( x) verkogt en zeer veel door lieden van een middelbaar vermogen gedragen word. Tegen den flagttyd, als zy gezint zyn, de Hameien te van- gen en te Aagten voor de fchepen , diQ in de vleefchhaven in la- bragt konnen worden en groeven, en dat in het tegendeel de Schapen, die naar hunnen aart voedzel genoeg hebben, vermits het voeder krachteloos en de luchtftreek vochtig is, lange en weke hoornen voortbrengen. Of ik hier op het rechte fpoor ben, mogen zy beflifferi en deswegens een beter oordeel vellen, welken beroep het is, de natuur, en wel byzonder het ryk der dieren , te beftuderen. O) Dat is, Pellicnla, kleine velletjes, a Dmiïct Smaa, l/I. Smaï, Sue/i. Sma, Sax. Schmstfch, exilis * parvus. & Ifi & Angh Skin, Dan* Skind. peliïs, cutis. vanYSLAND. S* lading leggen, worden dezelve op de te voren gemelde wy- ze mee honden te zamen gedreven , in tegenwoordigheid van alle de rechters , op dat gekyf en twift verhoed , en nie • mand bevoordeelt mogte worden > en ook een ieder vergunt,, de zynen, volgens zyn merkteken, naar zich te nemen, In de magen der gefkgte Schapen vind men niet zeiden een Wat in ronde Kogel, ter grote van een kaatsbal, die inwendig methu!|ne wol, mos en diergelyken gevult, en uitwendig door een Jicht- g^f0e"den graauw flymerig taay of hard vlies of huid omgeven is; waarvan word» ik ene uit Noorwegen onder den naam van Topluis Omnus Nor- wagkus in myne verzameling bezitte, Die kogel ontftaat on- getwyffelt uit de wol en andere onverteerbare dingen , die de Schapen zomwylen uit groten honger inzwelgen , en word eensdeels door de gefladige fchokking der maag , die , gelyk bekent is , door hare kruiswyze over den andere leggende vliesjes onophoudelyk heen en weder bewogen word , zamen gerolt , geperft , gewentelc , en in een kogelachtige geftalte gebragt , en anderdeels , als 'er geftadig meer hairen bykomen, door de maagflym allengs verbonden, vergroot en eindelyk met de hartachtige huid omgeven (y). J. XXIX Geiten konnen alhier niet gehouden worden, Geilen vermits hun het zo zeer geliefde loof van ftruikea en jonge zXnhier bomen t'enemaal ontbreekt. mec' §. XXX Ossen en Koeyen vallen niet groter dan het kleinfl DeOflea geeftvee in Duitfland; hebben , gelyk bereids gezegt is, ge -yen^zyu ne Hoornen, en genieten alleen het voorrecht, door de huis klein, en lieden in den winter mede onder 't dak genomen en met het hebben zogeen Hoornen, O) Diergelyke uit hairen zonder vlies zaamgebakke kogels worden in matelyke grote ook hier te lande in de magen der geflagte Ofïèn en Koe- yen gevonden , welke vermoedelyk hunnen oerfprong nemen , dat die die- ren , als zy aan de leme wanden der boerenhuizen leggen, de leem, die toe hechting of vaftigheid met hairen vermengt is, lekken, kaauwen en inzwel- gen ; gelyk ook , dat zy , als het hun ergens jeukt, met hunne fcherpe ton- gen die plaats fchuren, en daarmede de jeukt verdryven , als wanneer aan de flymerige tongen enige lofle hairen blyven kleven, die kaauwende inge- dikt, en vervolgeus op de gezegde wyz« zamenklevende tot een kogel worden. ^- •v (il I Rij 32 BESCHRYVING zo kommerlyk gewonnen hooy , of, by mangel van het zelve v met het gedroogd zeegewas Zeeneftel fpaarzaam gevoed te worden. De Koe- §• XXXI. De Melk is de voornaamfte artzeny der Yflan- melk ders, en word daarom ook» zodra zy van de koe koomt, door word totgene anderen, dan alleen kranken , genoten. Anders bedienen eebrTiL ZY zich in '* gemeen van huy of wey {Serum iaSfy) tot hun 'befte drank; weshalven zy 'er zeer zuinig mede omgaan, en gewoon zyn , dezelve , als zy goor , zuur en drabbig word, door water te verdunnen , te verlengen , en een weinig de onfmake- lykheid te benemen. Hoe de 5- XXXII. Zy maken veel Boter; doch, zo veel my be- Boter be wuft is , geen Kaas. De Boter kaarnen de meeden voor en na handelt z0 hairig , als zy uit ongereinigde melk in een zamengenaaide word' fchapen vacht gemolken is, en leggen dezelve dus op; weshal- ven een vreemdeling die Boter niet ligtelyk door de keel zou- de konnen krygen. Ja , vermits zy 'er geen zout in konnen doen, word zy welhaaft zo groen, zwart, kantig, flerk en onfmakelyk , dat men dezelve naauwlyks met herfmelten enz. den deenfche matrozen eetbaar maken kan. Hoe het L XXXIII. Hunne manier, om het Rundvee te slagten, heeft ook iets byzonders. Zy kollen het niet voor den kop, menende, dat daar door het bloed in 't vleefch ftremt, en mitsdien niet lopen kan ; maar Heken het een dun penmes diep in den nek, waar door het ter aarde valt; als dan trekken zy de poten gezwind met flrikken zamen , en openen de keel , op dat al het bloed zoude uitvlieten. Het ingewand word door de Yflanders allereerft, zonder veel te reinigen , genuttigt , en het dier zelf afgehakt. De Hukken worden niet met zout ge- wreven, maar flegts twemaal door zeewater gehaalt, en dan in de lucht , op dat zy winddroog zouden worden , en vervolgens in hunne hutten over hunne haardfteden gehangen , om dezel- ve te roken , en te meer te doen drogen. Dus behandelen zy hun geflagt half verrot en half Hinkend vleefch , tot zy het voorts opeten. Die het beter willen maken , en 'er de midde- len toe hebben, kopen een weinig zout, fnyden, als het ge- flagt Vee word geflagt. VAN Y S L A N D. 33 {last dier noch onafgehakt hangt, op drie of vier plaatfen een diepe fnede in het vleefch , en doen in iedere opening een kleine hand vol zout, zich verbeeldende , dat het dus zelf , zo veel nodig is, door het gantfche beeft trekt, en het vleefch, wanneer 'er vervolgens wind en rook by koomt , zeer wel be- waard word. Op de beide gezegde wyzen handelen de ingeze- tenen ook met het fchapenvleefch , als zy het voor hun huisge- zin Aagten. „ . • , Hebben k XXXIV. Zwynen konnen alhier niet opgebragt wor-geen den, nadien, zomin op het veld als in de huizen, genoegzaam Zwynen, voeder voor dezelve te bekomenis. Honden en Katten Honden heeft men 'er. . en Kat" $ XXXV. Duiven en ander tam pluim gediert kon-ten. nen 'er, wegens de langdurige ftrenge koude, gebrek aan voe- Tam der, en de menigte roofvogels van allerly zoort, met gehou ^.^ den worden. Enige weinige meer bemiddelde, en derhalven hiernieu kiefche, hebben geftadig een paar Hoenderen in huis, die zy met kleingefneden hooy, onder een weinig roggemeel met wa- ter vermengt , kommerlyk opvoeden. K XXXVI. Het edel Landgevogelt beftaat , zo veel Wat Gev ik heb konnen ervaren, in Wachtelen, grote Snippen, als on- ™^ zeHoutfnippen,en deBerg-hoenen, Rypen (s) genaamt. De beiu zenzvn de Snortper op de lappifche Alpen, die zich (a) fteeds op hét land houden , meer lopen dan vliegen , en mitsdien mee bezwaarlyk te vangen zyn. Zy hebben , om de ftrenge koude te konnen wederftaan, geheel ruige met vederen bewaffen po- ten, waarom zy of haar's gelyken by de geleerde voge befchry- veren (b) Lagopedes , doch in Dtiitfland en Zwitzerland ook Sneeuwhoenderen genaamt worden. : « XXXVII. Van Roofvogels is 'er ene onbefchryffely^0^0 ke menigte en verfcheidenheid, als grote Arenden, Gie-* ren, Havikken, Valken, Uilen, Ravens en an- ' E dere Cs) Rtupa. Perdix montana. Cudm. Andr. Lexic. Ifland* (aj Vid* Scbefer. Lapponia cap. 19. circa finem. (£) Vid. Gefa. de Avibus Lik. lil. p; 576* " i. 14 BESCHRYVING dere meer, die aldaar gedeeltelyk namen en gedeeltelyk geeft namen hebben. Arenden* 5 XXX VIII. De Arenden zyn 'er van verfchillende zoor- ten, die, gelyk op andere fchaars bewoonde noordelyke eilan- den (c) de inwoonders aan hun jong vee zeer grote fchade toe- brengen. Enigen derzelve zyn zeer frerk en ftout. In 't alge- meen doen zy den menfchen niet ligt leet; doch als zy van een aangedreven Jyk menfchen vleefch gefmaakt hebben , zyn zy 'er wel eens zo begerig naar geworden , dat zy onderbonden", kinderen van vier of vyf jaren weg te nemen, én door de lucht naar hunne neften te liepen. Havik- §• XXXiX. Havikken heeft men 'er meer, dan een zoort, ken* Van de kleinften heb ik eens een levend bekomen, die iets klei- ner als een duif, bont, geelbruinachtig op den rug , met een zwartachtige zoom om alle de vederen, en wit onder den buik was. Zie fig. i. Dezelve zat by de duiven en at met haar, doch wift zich door zyn gezicht, en vermits hy , als zy onderdaan dorften , hem tena te komen , nu en dan eens toepikte, zo ont- zaggelyk te maken , dat geen van haar , hoe hongerig zy zyn mogten, de vermetelheid hadden, met hem in den ïchotel te pikken , voor hy geheel gefpyfl had. Valken, J. XL. Niet minder worden hier , inzonderheid aan de noordzyde, meer als een zoort Valken van verfcheide gro- te en verwe gevonden. Deze houd men tot de jagt de dapper- fte en bequaamfte van geheel Europa ; weshalven de koning van Denmarken jaarlyks een zyner valkeniers met een paar be- dienden naar Yfland zend, om zo wel voor zyne jagt , als ten fchenkadie aan vreemde vorften, alle goede Valken, die hy be- komen kan, te vangen , en naar Coppenhagen te brengen; waar voor de koning , namelyk , voor een graauwe Valk 5 , voor een (O Wattace in zyne Befcription of the Ijlei of Orkney , pag. 47. ge~~>, waagt 'er van, en voegt 'er by , dat men te dier plaatfe een wet heeft,, volgens welke hy, die e^n Arend dood, door ieder huis van het kers- pel , waar in de roofvogel geveld is, met een hoen befchonken moet wor- den» over^Èladx . j^ . ie— — — — — ■ 1i ■", vanYSLAND. 35 een graauwe en witte 10, en voor een fpier witte (d) 15 da- lers betaalt. De Valken worden gevangen met afgerichte vogels, die op Hoe de- het veld in koyen zitten, van een ongelofelyken af (land de Val- zelve ge- ken ontdekken , en daar van door fchreeuwen een teken ge- vanseï! ven aan hunne meeltere, welke in een bedekt bofchhuttje zit- worde^ ten loeren , en een roer- of lokduif doen fladderen , op welke de Valk, zo dra hy haar gewaar word, fchielyk uit de lucht nederdaalt; doch, als hy ter aarde koomt, door een over hem zamenflaand net levend gevangen word. Als het fchip , waar mede de gevangen Valken overgebragt Hoe zy zullen worden , zeilvaardig is , worden enige ofTen en fchapen naar voor dezelve geflagt , en hun vleefch op het fchip aan maften, £aoppeiï" wand en ftaken opgehangen. Ook neemt men noch enig Ie- wefden vend vee mede, om onderweg, als een klein eiland aan tegebragt doen is, van tyd tot tyd geflagt te worden. Doch wanneer J!" 1 te het mogelyk mogt wezen, ergens in te lopen, zeilt men niet^S voorby , maar voorziet zich aldaar van verfch vee , 't geen uit dele. weliger weide koomt, op dat de Valken van diergelyk vleefch beter als van het ander mogten dyen. Ter voeding word maar alleen het mager vleefch , waar van men het vet zorg- vuldig affcheid , genomen, in dunne repen gefneden , en mee oly en eyeren vermengt. Ook worden zy alle morgen op zeke- re wyze gekamt of gereinigt , en voorts in alles zeer v/el en naarftig opgepaft. In het fchip worden zy gekapt, niet op den bodem, maar byzondere vaftftaande ramen van tedere houte latten gezet, die E 2 met (/) De witte zyn de zeldzaamfte>en veelligt ook de dapperfte 5 waar van een zo wel fraye als een naaukeurig onderzoek wel waardige plaats by Olaus M. Lib. 19. Hift. Sept. c. 23. ftaat : SUBALBIDUS, zegt hy, unguibus & roftroAUDACIUSadvolandoferit.non itafalcones NIGRI,quiTARDIORES funt,quia corpora nigra feu fafca porofa funt* defacili evaporantia fpiritus, quifütit vehkula virtuth , tuncque lajjantur é? debilitantur , quamvis fint agilia per naturam* E contra autem albafrigida confertas habent carnes, & quia funt multi bumidi, multorum punt fpirituum & propter camiuw emferthnem non ait$ evaporfntia, fif ideo diu durant in labore,. M ff K * r il i i tf BESCHRYVING met kleine aardzoden belegt, en boven op met grof doek be- kleed zvn, op dat zy zacht en koel zouden zitten, vermits an- derzints, als de poten heet worden, in dezelve ene podagnfche ziekte ontftaat. Over het ruim, tuffcheh de ramen en latten, ' worden in de fchuinte digt by een netten gefpannen, op dat de Valken, als het fchip door de zee fterk ilingert en fchokt, allerwegen een vatten voet konnen zetten, of wel vallende, zacht nederkomen en geen ongemak lydem Deze omftandig- heden heb ik van iemand, die eens ais onderkoopman op een fchip, waarin koninglyke Valken waren, naar Coppenhagen Uilen, °V|r XLI Uilen heeft men 'er ook van onderfcheiden zoor- ten als* Katuilen, Hoornuilen, Steenuilen enz. Over veertig jaren bequam ik ene zeer witte , die een geel kringetje in de ogen had , en ik toen , zo goed ik konde, aftekende, en thans, in koper gemeden , alhier vertone. Deze had vermoedelyk op de hoogte van Yfland zyn ruft willen zoe- ken op een uit Groenland herwaards kerend fchip , doch was op het zelve gevangen. Als men hem in een kamer op de ta- fel zettede, en een levende duif 'er by infloot, fprong hy aan- ftonds op dezelve, rukte met den bek enige vederen uit , en at eerft van achter door den rug het hart op voorts het o- yerige ingewand, en eindelyk het vleefch, doch van het laat- fte niets, dan na dat hy bevorens de vederen merendeels uit- geplukt had. . . Ravens, \. XLII. Van de Ravens is bereids te voren enig ge- was gemaakt , en daar uit hunne fchadelykheid genoegzaam af te nemen. Men befpeurt op verfcheide kleine onbewoon- de eilanden, aan Yfland leggende, dat op ieder dier eilanden maar een paar oude Ravens gevonden word , welke het voor zich alleen behouden , en zodanig verdedigen, dat het alle de anderen, van elders naderende, afbyt en terug J^P^jj fVf Vicï Wolf. Norrtsia Wuftrata p. 225, Ik heb te minder zwarigheid geS^t dit tê^erh.lenö, nadien ïet/dier|elyks j^^SIJl^ meermaals aangehaalde Defcription oj the fTeftcm ishndt of Schot tlandsm van YSLAND. 37 §. XLIII. Strand- en Watervogels zyn 'er in zo'ene Water- grote menigte en verfc heiden beid, dat gene der inwoondersvogels, zelve hen alle kent, veel minder met namen benoemen kan. Men ziet op afgelegen plaatfen, of onbewoonde eilandjes, klip- pen, die t'enemaal wit van vogeldrek fchynen: ook bedekken zy genoegzaam met vele zwarmen of hopen de zee tot op 12 of 18 mylen van het eiland ; zulks men aan hun allereerft be- ipeurt, dat men zo naby gekomen is. Het geringft gedeelte dier vogelen overwintert op het eiland , want de meeden , ge- lyk zy in 't voorjaar komen , ook tegen den winter, ongetwyf- felt naar warmer plaaifen , vertrekken. Men vermoed niet ten onrechte , dat die vogels zo een bequaam eiland zoeken en beminnen, gedeeltelyk om het overvloedig voedzel, 't geen een ieder van hun zoort aan allerly vifTchen , krabben of gar- naten, gewormte en diergelyken , uit de milde hand van den algemenen voorzorger, in de zee naar hun fmaak en nooddruft onophoudelyk vind , als gedeeltelyk wegens de vele onbekiim- bare klippen , waarin zy met veel zekerheid voor menfchen en voffen neftelen en broeyen konnen. Van die vogelen leg- gen enigen geftadig op het water , en weten door duikelen hun voedzelte verkrygen; anderen blyven met hunne uitgefprei- de vleugelen op de lucht zweven , en loeren uit de hoogte , of r niet de een of andere vifch het oppervlak der zee naderen, en zich buiten het water begeven zal , die zy dan , zo dra zulks gefchied, door hun ongemeen- fcherp gezicht aanftonds in 't oog krygen , als wanneer zy gelyk een pyl nederfchieten , en niet ligt de vifch nuffen. Van verfcheide dier watervogels heeft men ene befchryving en afbeelding in Marlens reize naar Spits- bergen en Groenland. Zy , die ik des wegens ge vraagt heb, had- E 3 den drie kleine eilandjes, 'p. 47. P- 6o» enP* 66 bericht word ; nameiyk, dat op ieder van dezelve flegts een paar Ravens zich onthouden , die alle na- derende roofvogels met groot geweld, gevecht en gefchreeuw terug jagen, en zyn eigen jongen , zodra zy genoeg vliegen konnen , met hevig byten uitdryft. Ja hy getuigt ook het zelve van twe paar Arenden op twe oo- derfcheide eilanden pag. 26 en 299* ' • I '■ il Zee Meeu- wen» Eetbare Strand- vogels. Ganzen» 3g BESCHRYVING den 'er geen byzondere acht op geflagen, en konden my mitsdieil niet veel bericht geven. Alleen verhaalde men , dat een grote Zeemeeuw een ze- kere welfmakende vifch , Runmagen genaamt , en een Kar- per nietongelyk, uit de zee haalt en te lande brengt , 'er niet anders dan de lever van eet, en de overige vifch voorts leggen laat ; dat ook het boeren volk zich dezelve wel ten nutte weet te maken, en de kinderen geleert heeft, zo dra zy gewaarwor- den, dat de Meeuwen met zodanig een vifch te lande komen, toe te lopen, hen van dezelve af te jagen, en den vifch hunne ouderen te brengen. J.XLIV. Onder de eetbare en ten delen welfmakende Strand- vogels zyn de voornaamfte, de Zwanen, Ganzen, Enden, Duikelaars enz. welke onfeilbaar in 't voorjaar komen. .§. XLV. Onder de Ganzen is een zoort, jets groter dan eeti grote End, alhier Marge es genaamt, 't geen zo menigvul- dig is, dat men by duizend op een plaats vind. Een ander zoort, Hels ing er geheten, valt aan de ooftzyde van het eiland neder, en is by zyn komft , ongetwyffelt door de afge- legde lange reize over zee, zo mat, dat men alsdan wel dui- zend te gelyk doodflaan kan. Enden. §. XL VI. Onder de zoor ten Enden zyn velen, als de Stak- enden en anderen, goed en eetbaar, doch de meeden , als de Kriek-enden enz.wegens hunnen traanachtigen fmaak zeer onaan- genaam en walgelyk ; doch waar aan de Yilanders zich niet fto- ren, maar alles, wat zy op de klippen beklouteren , of uit de zandheuvelen graven kónnen , in de poe werpen , en op hunne wyze gekookt, zonder enige afkeer , als zy hongeren , naar hunne grage magen zenden. Onder de nutfte is de E yd er- end {IJl. Aedurfugl, Narv. Aedder, Anas plumis mollijfi- mis Worm,) Deze is zo groot, als een gemene gans , en word door Worm. in Mufeo p. 302. befchreven. Onder zyne bord heeft zy de zachte en koftbare pluimvederen Eiderdons, by dcDuitfchers Edderdunen genaamt. Doch het befte Is het zogenaamd Levend Dons, 't geen niet alleen de meefte uitdyings kracht heeft , maar ook het duurzaamfl is. Dus ▼ anYSLAND. 3j? Das noemt men zodanige vederen , welke die vogel zich in den broeityd uitplukt, om daar mede zyn neft, uit kleine bies- jes zaamgevlochten, tot gemak en warmte van zyne eyeren en jongen te vullen; weshalven de Yflanders, die naby de fcheren en eilandtjes wonen, alwaar de Enden zich voornamelyk ont- houden , de netten , als de jonge Enden uitgevlogen zyn, naar- ilig zoeken , dat Dons of die pluimvederen voorzichtig wegnemen, en,, dewyl zy vol mos en ftroo zyn, op horden drogen en rei- nigen. In het tegendeel zyn van geen deugd , die op andere tyden , en inzonderheid een doden vogel uitgeplukt worden ; vermits zy vet zyn, en welhaaft vervuilen. Doch van het ver» zameld Eiderdons blyft zeer weinig in het land. Het mcefte word, vermits het redelyk duur uitgevoert kan worden, aan de deenfche kooplieden verkogt, die het medenemen en met goed voordeel niet alleen in Denmarken , maar noch meer bui- ten 's lands verkopen. Hier van kan Luca Debcs Ferm re/era* ta, p. 127 nagelezen worden. Men heeft my van dien Eyder- vogel noch deze byzondere eigenfchap verhaak, dat hy niet al- leen gemenelyk vele en langwerpige donkergroene eyeren legt, maar ook , als men een ftokje van een half el lang midden in het neft (leekt, ('t geen enigen doen, vermits de eyeren van een ongemeen aangenamen fmaak zyn) hy buiten gewoonte legt, en niet ophoud, dan tot dat het boveneinde van het ftokje met eyeren bedekt is , op dat hy 'er boven op zoude konnen zitten, waar door de vogel zich zodanig verzwakt , dat hy 'er van fterft J XLVII. Enige der Duikelaars zyn ook eetbaar; dochDuike. velen niet. laars. §. XL VIII. De Lommen (Liomen , Colymbi fpecies) is een Lom» fchone vogel , ter grote van een gans , met een zwarten fmal- men. len bek en kleine vleugels, weshalven, en vermits hy geftadig vetter, dikker en zwaarder word, hy zo bezwaarlyk vliegen, als wegens zyne te ver achterwaards ftaande poten gaan kan. De Yflanders geven voor, dat niemand ooit zyn neft gevonden heeft, en hy zyne eyeren onder zyne vleugelen uitbroeit;doch zulks koomt hervoorc , vermits hy niet aan de zee , maar , tot ze- ■ 4o BESCHRYVING ■ • ■ . zekerheid en gemak , op afgelegen plaatfen , en wel op of naby zoet water zyn neft legt, ten einde hy, op de eyeren zittende, zoude konnen drinken, of anders , zuJks vereifcht wordende, te gemakkelyker en fpoediger 'er uit en in zoude konnen ko- men. Dit heeft my iemand betuigt , die twemaal het geluk en de gelegenheid gehad had, zulks met eigen ogen te befchou- wen (f). Geyer- §• XLIX. De Geyervogel (Geirfugl) (g) Merganfer vogel, Jldrov. word zeer zelden gezien , en maar alleen op de beneden aan de weftzyde leggende klippen, naar hem de Geirfugl Skeer genaamt. De bygelovige Yflanders menen , dat als die vogel zich vertoont , zulks altoos een zonderlinge en grote gebeurte- nis voorfpelt, en men heeft my verzekert, dat in het jaar van het overlyden van den koning Fredrik IV. , als wanneer men te voren in vele jaren gene befpeurt had, verfcheiden van dezelve gezien zyn. Van de §• L. Het is aanmerkenswaardig, met wat ene voorzichtïg- Neften heid de Watervogels hunne Nesten op de fteilftè rot- zen en voordeligfte plaatfen op veelerly wyzen weten te leggen en zodanig te verfleken, dat men dezelve of geheel niet vin- den , of niet dan met de grootfte moeite , ongemak en lyf- en levensgevaar beklouteren kan (h). Waarby voorts de kundig- heid dier Vogelen noch meer te verwonderen is , met welke zy , offchoon zy gemenelyk haar voedzel zeer verre moeten zoeken, niet alleen de plaats hunner netten wedervinden, maar ook een ieder het zyne onder zo vele honderden , ja dikwils dui- (ƒ) Van dien vogel hebben Worm. Muf. p. 304 en Wiïïugb.Omitholog. p. 2^9 iets aangetekend. De gemelde vogel is in grote,geluid en geaart- heid gelyk aan enen anderen , door de Yflanders Huübryre, en door die van Ferroe Imbrim genaamt. Mergus Maximus Ferrenjis Wormii in Mul. p. 303. In de Orcadifche eilanden Embergoofe, Sibbald. Scot.illuftr.prodr. p. 11. lib. 3. c. 6. van welke zeer fraye berichten te vinden zyn in Luca Jacobfoen De bes Ferroa , p. 128. O) Vid. Worm. p. 300. WUlugb.p. *$$. (hS Waar van by voorbeeld zeer fraay te lezen is , t geen D. Stetnkuhl deswegens van de Noormannen verhaalt in zyne Topograpbia Norwegia p. 117, fef. der Wa- tervo- gels. vanYSLAND. 4i duizenden , die malkander in 's menfchen oog t'enemaal gelyk fchynen, zonder mifTen konnen onderkennen (?). § LI. De E y e r e n zyn (gelyk gemeenlyk ook die der Van hun- wilde zoetwater voge]s) groengeel verwig met zwarte of bruine ne EYe- vlekken, 't geen tot enig nadenken gelegenheid geeft , en ook reü# van dikker fchalen , dan de eyeren der landvogelen , ongetwy- felt wegens de ruuwheid der luchtftreek en nabyheid der zee, op dat , wanneer de broeyende wyfjes, door de afgelegenheid van hun voedzel , 't geen dikwerf gebeuren kan , een wyltyds afwezend moeten zyn, aleer zy weder naar hunne netten kon- nen keren , de inwendige warmte inmiddels niet zo ligt zoude verminderen , de uitwendige koude lucht 'er' in dringen, en het kuiken omkomen (k) De meeften dier eyeren zyn welfmakende, en van een zo goed gebruik , dat daar door het gemis der eye- ren van het tamme pluimgediert volkomen en overvloedig ver- goed word ; 't geen de Denen , welke de eyeren tot allerly ge- bruik noch meer als de Yflanders gewoon zyn , by hun ver- blyf aldaar byzonder te ftade koomt. §. Lil Thans ga ik over tot het hoofd- en voornaamft ge- yaa de deelte dezer befchryving ; namelyk , de ryke en byzondere grote zegen, dien dit eiland van den goeden God aan de onuitputtely- menigte ke menigte van zo vele en menigerly grote en kleine welfma- ^^s" kende en nutte Zeevisschen geniet, nadien dezelve zich alhier noch in hunne volmaakfte deugd en onverzwakte kracht bevinden ; want het een door de ervarenheid bekende onwe- derfprekelyke waarheid is, dat hoe verder naar het Noorden F de (/) Waar van Zorgdrager zeldzame en lezenswaardige aanmerkingen aan- getekend heeft in zynzGroenlandfchevijffchery II. deel, 14. hoofdftuk Blad** 153 en volgende. (£) De graaf Marfili merkt noch daarenboven van de eyeren der water- vogels aan, dat in dezelve veel meer wit, dan in die der landvogels is; vermits het jonge broet wegens de vochtigheid en koude , die uit het naa- fte water op 't zelve valt, langer tyd,dandat derlaatftgenoemden.tot hunne rypheid nodig heeft, en derhalven het wit, waar uit de jongen, zo lange zy in 't ey zyn, gelyk bekent is, alleen hun voedzel trekken j te meer ge» bruiken* Danub. Pantion, £f Myfic. Part. F.p* 124. m • 42 BESCHRYVIN.G de Vifch gevangen word , hoe beter , vetter en duurzamer de- zelve is ; gelyk ook, "dat de Vifch zich te midden van den win- ter of in de ftrengfte koude in zyn beften en volmaakflen ftand bevind. Weshalven ook de Bergers en Drontheimers den Vifch niet dicht aan de kullen vangen, maar denzelven van de verfle Noormannen , of Noorwegers , die hem zo hoog in 't Noor- den vangen , als zy met hunne vaartuigen immer komen kon- nen , jaarlyks kopen ; welke Noormannen onmiddelvk naar Kersmis in zeefteken,endeVifchvangft beginnen (/) gelyk on- ze Yflanders ontrent Vrouwendach daar mede een aanvang ma- ken. De onmeetbare diepten onder de Noordpool zyn de rech- te geboorteplaatfen der ZeevhTchen , alwaar zy teffens hunne voedzaamfte fpyze en beften wasdom hebben ; waar tegen zy, hoe verder daar van verwydert,by hunne uittogt meer en meer in ondiepe wateren komen , op de gronden en banken zo veel voedzel niet vinden, en ook, door de geftadige en verre reize afgemat , krachteloos en mager worden. Doch hier by ontdekken zich vele zonderlinge blyken der wyze en goede fchikkingen van den groten Schepper en Onderhouder aller din- gen ; want gelyk in de grondeloze diepten , die daarenboven door vreeflelyke nimmer fmeltende ysvelden befloten zyn , de menfchen hen ongefloort en ongevangen zouden moeten laten, moet hun hunne overmatige vermeerdering zelve noodzaken, de diepten te verlaten , en den menfchen op ondiepe bevifch- bare gronden te gemoet te komen ; gelyk ook , vermits aldaar zo overvloedig voedzel niet te vinden is, de honger hen dwingt, aan den angel te byten, op dat de volkeren, aan de Noord-zee wonende, niet alleen rykelyk hun onderhoud verkrygen, maar nadien hun andere door de vreemdelingen begeerde koopman- fchappen grotelyks ontbreken, ook voorraads genoeg zouden er- langen, tot den benodigden en te gelyk voordeJigen handel mee liet overige Europa. Den (/) Vide ♦ H3« ttanYSLAND. 43 Den bewoonderen van het eiland Yïland , 't geen de uit het Noorden afkomende fenolen in den weg legt , komen de Viilchen~in gewenfehte deugd van alle kanten toevloeyen, en dringen in hunne fióïden of bayen met alle winden. Van de- zelve zal ik flegts de voornaamfte, nutfte en te kennen no- digfte zoorten aanhalen ; doch de namen , eigenfehappen en het nut der anderen overlaten aan die meerder gelegenheid, tyd en kundigheid heeft, des vroed te worden, en de geleerde waereld in omftandige befchryvingen mede te delen. §. LUI. Ik make met de kleinfte zoorten den aanvang, by Hunne namen, den Haring, Kabeljauw, Lenge, Wyting, ^hd- Dorsch,Schelvisch,Zeebot, Heilbot en ScHOL„ten# §.LIV. DeHARiNG, (*)ofde gekroonde ViscH,gelyk Haring. hem onze lieden (de Hoogduitfchen) noemen , heeft met volle recht wegens zyn onuitfprekelyk nut, 't geen zich op de een en andere wyze over het grootft gedeelte van de bewoonde waereld uitftrekt , den voorrang. Dezelve is alomme zo be- kent, dat men hem niet behoeft te befchryven (m), maar flegts te noemen, om een ieder te doen begrypen, wat Vifch gemeend word. Doch hoe vele zoorten 'er van dien Vifch. mogen wezen , is op verrena zo bekent niet , vermits de- zelve noch niet genoegzaam onderzogt , veelmin duidelyk be- fchreven is. Wat Yfland betreft , wete ik wel , dat alle des- zelfs bayen zodanig met den beften en vetfien Haring vervult zyn, dat, zo het gering getal en onvermogen der inwoonders het niet belettede , dezelve daarmede welhaaft en bequaam de voordeligfte handel zouden konnen dryven. Doch de onder- F 2 fcheide (*) De heer Anderfon noemt te dezer plaatfe den Haring Heiring , om dat, zegt hy, niet flegts de uitfpraak , maar ook de eigenfehap van dien Vifch zulks alzints vordert, vermits hy nimmer alleen, maar altoos heirs- wyze . door alle zeen trekt, weshalven hem ongetwyffelt ook die duitfche naam gegeven word; doch welk gevoelen van den geleerden fchryver wy aan andere overlaten, goed- of af te keuren. O) Die ondertuffchen ene befchryving begeert, kan dezelve by Schoe- nevelde Ichtbylogie p. 37. Willougb, IchthyoL p* 219* e& °y anderen vin- den. 1 44 BESCH R Y VING 1 . fc heide zoorten heb ik, vermits niemand zich 'er op toelegt, onmogelyk vroed konnen worden; alleen wift men my te zeg- gen , dat bywylen een zoort voortkoomt , 't geen drie vierde delen van een ellelang, en de dikte van drie vingeren breed is. VeeJligt is dit het zoort, door de vilTchers Haring koning genaamt, en 't geen voor den heir voer der en leider der grote zvvarm gehouden word («). Deszelfs ^yat zoor(:en inzonderheid bekend zyn , en waarmede meer feheiden °f m^der handel gedreven word , blykt uit het hier onder aan- zoorten. gehaalde (o). Wat zyn f_ De virfchers wenden gemeenlyk voor , dat de Haring al- Voedzel ]een van de flymerigheid des waters leeft ;'doch zulks word IS* duidelyk wederlegt , nadien de Haring niet flegts tan- den in den bek heeft, die tot het waterflikken t'enemaal on- nodig zouden zyn , maar veeleer een gewis blyk uitleveren, dat zy hun dienen tot het vafthouden der viflchen en dier- gelyken , die zy tot hun voedzel vatten en inflikken moe- ten ; behalven dat de nafpeurende bywylen ook andere din- gen in hunne magen vinden. Dus heeft Neukranz (in zyn Opuf- (¥) Van deze geeft Martin in zyne meermaals aangehaalde befchryving of the Weftern Iflands of Schottland p. 143. bet volgende bericht: Vis- Ichers en anderen, zegt hy, hebben my verhaak, dat 'er een Haring is, Welke alle, die zich in een zeeboezem onthouden, voerden werwaards hy zich wend, fteeds door de gantfche zwarmgevolgt word. Deze voer- der heteden de vilTchers de koning der Haringen , en als zy hem by ge- val vongen , wierpen zy hem zorgvuldig weder in zee, vermits zy het voor een klein crimen lafa majeflath {petti treafori) hielden , een vifch van zodanig enen naam te doden. (0) Tot deze behoren de Sardynen der Noord-zee (CbaIcide$,BeIlonh sfe Aquatih p. 170.) die door de Engelfchen Pilcbards (Ray Synopfïs Piscium, p. 104.) en door de Franfchen Celerim genaamt worden, wel# ke de Sardines , (of, gelyk men in Venetië zegt) Sardelle der Midde- landfche Zee zeer naby komen : gelyk ook de Engelfche Sprott of Spratt, welke eigentlyk het jonge broet van Haringen of Sardynen (Ray c. I. p. 105.) en gerookt ene zeer aangename fpyze is. Niet minder de Stromlinge van de bothnifche zeeboezem. Van de zogenaamde Stuiuhaiuwg, Stapfh&rikg en Pëlzers, zie Scbonev. d, Lp. 39 fa* r vanYSLAND. 45 Opifculum de Har eng o p. 28 ) in één maag dikwerf meer dan 60 kleine byna halfverteerde krabben en garnaten getelt, en Leeuwenhoek . naar luid van zyn 97. brief , een tyde de vis- fchen Kuit fchieten, vele eyertjes in de darmen der Haringen gevonden. 't fs geenzints onnut , na te fpeuren*, van waar doch de on- begrypelyke grote heiren en zwarmen Haringen oorfpronge- lyk zyn, die jaarlyks gevangen worden, en wat loop zy hou- den. Zoveel weet een ieder , dat zy uit het Noorden afko- men , en vervolgens , in verfcheide armen verdeelt , hunnen loop door de Noord zee nemen. Doch dit is flegts een ge- brekkejyk begrip. Tot noch toe heeft men hun niet verder dan de fchedandfche 3 of , gelyk wy zeggen , de hitlandfche eilanden te gemoet gegaan, alwaar de Hollanders zich jaar- lyks ontrent St. Jan by Fayrhill en Boekenes met hunne bui- zen laten vinden , om de omftreeks dien tyd dik aandrin- gende zwarm , welke uit het Noorden af koomt , door mid- del hunner uitgeworpen netten, die zy de zwarm in den loop door twe buizen dwars te gemoet voeren ( waar door een on- gelooflyke menigte op eenmaal gevangen kan worden) te vangen, te kaken, intezouten, en daar mede, behalven hun vaderland , eok een groot gedeelte van Europa te verzorgen Q>). Doch ik F 3 heb- (p) Ik acht tiet fiïet ongêreïmt, te dezer gelegenheid kortelyk een ei- gentlyk bericht van de hollandfche Haringvanft te geven. De buizen s by Hitland zamen gekomen., nemen hunnen cours noord noordweft , en werpen St. jans nacht, den 25. Juny , na 12 uren het eerfte net by Fairhill uit. De viflchery gefchied alleen 's nachts , op dat men een ge- deelte van de aankomende Haringzwarm aan zyn blikkeren (voornamelyfc veroorzaakt door zyne ogen en de fterk glanzige fchubbeu, waar mede hy bedekt is) te beter Zoude konnen befpeuren, en hem het net recht dwars voor fpatinen; ten anderen, op dat ook de Vïfch,die door het vuur, dat is, het licht der lantaarnen op de fchepen (van welk voordeel men zich mede op de dalmatifche kuften tot de Sardynen vangft met nut bedient , Spons reize door Italië bladz. 51 .) aangelokt word, en derwaards ylt, de netten te minder mogte zien. Die netten , welke zeer lang zyn , moeten op ene zekere maat, door de overheid bepaalt , met enge mazen gebreid worden, op dat de Vïfch daarin met zyne kaken zoude bly ven hangen , ën ■ 1i i k 'i 46 BESCHRtVING hebbe my de moeite gegeven, denzel ven noch veel verder na te fpeuren , en hem ook niet alleen om Yiland , maar ook noch hoger en onder de Noordpool gevonden. Myne onderzoeking grond en voorts van goede hennip vervaardigt wezen» Thans worden zy me- rendeels van grove perfiaanfche zyde gebreid, vermits diergelyke netten drie jaren konnen duren: ook werden zy alle, zodra zy bereid zyn, met den rook van eikenhoutfpanen bruin geverwt , om dezelve des te on- kennelyker te maken, gelyk ik eens te Amfterdam opgemerkt heb. Voor den 25. Juny, vermits de Vifch te voren noch niet volkomen goed is, en, zonder garftig te worden , niet verre te vervoeren zoude zyn, mag men geen net uitwerpen, waar toe de fchipper, Stuurman en matrozen zich, volgens den inhoud der byzondere placaten, voor hunnen afvaard uit Hol- land moeten verbinden, en by hunne terug komft met eden verklaren, dat zulks noch door hun , noch hunnes wetens door anderen gefchied is, waar van men een ieder fchip, 't geen met den eerften Haring elders verzon- den word, een byzonder getuigenis mede geeft , om ter plaatfe hunner beftemming te vertonen, op dat niemand bedrogen mochce worden , of die voordelige handel in verval geraken. En dit punt is zo gewichtig dat zulks by het verdrag in den jare 1609 tuflchen de grote Viflchery in Holland en de ftad Hamburg gefloten , niet alleen van de kant der eerïtge- noemde, maar ook van de zyde der ftad, voor zo veel hare af te zenden buizen betreft, wel uitdrukkelyk bedongen is. Van St. Jan tot Kruisverheffing word onder Schotland by Bockenefs en Sereniat , en van Kruisverheffing toe Ste. Catharine by Yarmouth gevifcht, en heeft men by placaten verlof, daar mede » zo men zulks goedvind ' tot den laatften December voort te varen. Gedurende de eerfte drie weken, namelyk van den 25. Juny tot den 15. July,word al de gevangen Haring onverdeelt in zoorten onder elkander in tonnen gepakt, en door welbezeilde vaartuigen , den buizen nagezonden en Jagers genaamt, overgenomen , en zo fpoedig mogelyk naar Hol- land gebragt ; weshalven men dezelve Jagers-Haring noemt. Na dien tyd word de Vifch, zo dra hy binnen fcheeps boord en gekaakt is zorgvuldig in drie zoorten onderfcheiden, die men Maatjes- Volle' en Schoot Haring heet, en een ieder van dezelve afzonderlyk o-e- zouten , en in byzondere tonnen gepakt. In de Maatjes-Haring word noch zo min melk als kuit gevonden, en is wel vet, doch niet duurzaam Volle- Ha ring word het zoort genaamt , 't geen vol melk of kuit en in zyn volkomen ftand is. Schoot- Haring (gefchoten Haring) Ylen- Haring Qcontraüe pro Tdele, dat ft, ledige) gelyk ook Hol- Haring (hollen Haring) is die geleegt is, of kuit en melk gefchoten. ten minfte dezelve zo los heeft, dat hy op het fchieten ftaat (welke toe- j\met een bvzonder woord K ui tziek en Melk ziek benaamt word} weder flegter is, en zo lang niet dourt,als de Volle-Haring. Met van YSLAND. 47 grond zich zo wel op enige my medegedeelde berichten , als de volgende grond (telling. Ter plaatfe, alwaar de grote en kleiner'vifchzoorten , welkers gemeende en geliefde voedzel de Haring is, zich in ene byzondere menigte en vettigheid be- vinden , aldaar moeten noodwendig de Haringen zich in een grote overvloed onthouden. Nu zyn my, en wel van de groot- He zoorten, de Zeehonden of Hayvisichen,de Bruin visschen of Zee varkens, en van de Walvifchzoorten,behalven de Vin- visch (die derhalven by de Noormannen Shdhual of S i l d- qual; dat is, Haring walvis ch, heet) de zogenaamde Noordkapers inzonderheid bekend, in wier magen fteeds. een groot getal ingezwolge Haringen gevonden worden. Ik zal flegts inzonderheid den laatften gedenken, en van denzel- w,°rrd" ven teffens een merkwaarde omftandigheid bybrengen. Hy ont- houd zichvoornamelyk op den uitterften noordelyken hoek van Noorwegen, de Noordkaap genaamt , waar van de Groen- landers hem zynen naam gegeven hebben , ongetwyffelt we- gens ée beide laatftgenoemde zoorten komen de buizen , zo dra een ieder zyn lading heeft, of niet meer te vangen is, voor en na t'huis , alwaaf alle de drie zoorten , aleer men dezelve verder verzend , geopent , op nieuw gezouten en zodanig aangevult worden , dat men uit 14 zeeton- nen 12 nieuwe tonnen» die een laft heten, maakt. Van de holland- fchen Haringvangd fpreekt HappeU Relation. Curiof, Tom, II. p. 53 feq. en SKaryo^er flatlfman. Wltyafr p. 597. De voornaamfte en befte Ha- ring, die thans in Hamburg gebruikt en van daar door het Ryk verzonden word , is de hollandfche , welke uit die Provincie ontboden , doch in Hamburg, aleer dezelve verdergaat, door daar toe bedelde en beëdigde waarderers, wrakkers en pakkers weder geopent» op de hollandfche wy* ze gezouten, herpakt, gewrakt , en naar zyne eigenfchap en deugd vol- gens eed en plicht met zekere cirkels en tekenen , door de overheid daar toe verordent, gemerkt word. Doch de byzondere deugd en (makel yk- heid vanden hollandfchen Haring, waarin hy alle de Haringen, door de ove- rige natiën gevangen en toebereid, overtreft, fpruit eigentlyk daar uit, dat de Hollanders den Vifch terftond levend voor het mes, en zo even zy ge- vangen word , kaken (dat is , de kiewen , Branchiat uitfnyden) zorgvul- dig toebereiden, ende des nachts gevangen noch voorden volgenden naehJ in eiken .houte tonnen met tuflehen beide geftrooit grof fpaanfch of por- tugeefch zoutgefchikt leggen, of pakken, waartegen de overige naties m deze en gene (hikken zuimachtig zyn. 48 BESCHRYVING gens de geweldige Haringtogt, die aldaar voorby en by Noor- wegen afvlied. Niec minder huisveft hy ook , om zo te fpre- ken, in grote menigte rondom Yfland. En dat zulks ook om gene andere redenen , dan de hier zo menigvuldig te vinden Haring gefchied , blykt zonnenklaar, nadien hy, gelyk ik met zekerheid onderricht ben , wanneer hem hongert , niet alleen de Haringen , die in de bayen en inhammen der zee verftrooit zwemmen , zamen dryft , en voor zich henen naar het llrand jaagt, maar ook, na hy , zo veel nodig of mogelyk was, byeen gebragt heeft , door middel van een kleine wending van zyn groot lighaam een merkelyke draaikolk in het water verwekt , en daar door die ongelukkige diertjens zodanig te za- men en tot zich brengt, dat hy dezelve als dan door ene fter- ke inademing by gantfche tonnen vol met een tamelyk ge- weld in zyne open kaken, en zelfs kleine vhTchers boten, als zy in de draaikolk vervallen , met het voortvlietend zog in- haalt of zuigt, en in zyne wyde maag verzwelgt (#)- Doch dat deze (#) Dit Walvifchzoort , of een ander, 't geen zich insgelyks met den Haring voed, noemden de Yflanders weleer S yldrecke (Gudm. Andr. Lexic. Ifland!) dat is Haringmeefter , en (by re rel. Lex. Sc. Scande) is het Sildraeki balen en de wyze op welke het zich denzelven ten nutte maakt. In het Noorden breekt de hoofdzwarm reeds vroeg in De het voorjaar uit, waar van de ene Vleugel zich weft- hoofd" waards wend , en met de maand maart wegens de vervolging ™eT™ der vele grote Viffchen van rondomme , en van de flrandvo- Inen °en gels van boven, zich in zo dikke en dichte fcholen naar het beugel,, eiland Yüand begeeft, dat men niet alleen aan de zwartheid t!ie zich en het wemelen van het water , nadien zy door angft tot aan wdLÏT het oppervlak van het zelve dringen , en dikwerf fchynen , 'er wend. uit te willen fpringen, hunne komft van verre befpeurt; maar ook, als men dezelve te gemoet vaart, en met een hoos , waar mede de zeilen uit de zee begoten en nat gemaakt wor- den, of diergelyk een holachtig werktuig 'er inflaat, onfeilbaar op eenmaal ene tamelyke menigte van dezelve gefchept en G3 op- plèrisque piscibus emdens ratie efl , ut tutos foetus edant , quia non fint M~ qui devorent partus fiucïusque minus fatviant. (w) Conf, Neukrantz de Har inga pt 17.. rfi w: 54 BESCHRYVING opgehaalt kan worden. Of die vleugel, welke zich naar Ylland wend, te voren een gedeelte naarde terreneuffche banken zend, en waar de reft van het aan de weftkuft van Yfland nederftor- tend heir bly ven mag, is alleen het alziende oog van den Al- magtigen bekend, Öndertuflchen is het zeker , dat aan alle de zyden van het eiland de zeeboezems , bochten , bayen of fiorden daar van vervult zyn , en teffens, behalven de natrek- kende koftelyke andere eet- en nutbare kleine en groter Vis « fchen, inzonderheid de Noordkapers (die wegens hunne gro- te zich niet vertrouwen verder in de Noord - zee te volgen ) derwaards gevoert , en genoopt worden , dat oort voor hunne rechte woonplaats te verkiezen 3 waar van Zorgdrager na te le- zen is. Dean- De t wed e grote en beft bekende ooftelyke Vleu- dere zich gel (waar van ook echter in het voorbyftreven een gedeelte ooften ^ naar de ooft* en zuidkuften van Yfland nederdaalt ) (lort , door wenden- ^e nem volgende BruinvifTchen , Kabeljauwen enz. voortgedre- de vleu-ven, fteeds verder benedenwaards in de Noord- zee ; doch zo- ge1* danig, dat daar van een Afgezondert gedeelte, namelyk het oostelyke5 zyn flreek naar de Noordkaap (x) en verder naar de gantfche noorweegfche kuften (y) benedenwaards neemt , hoe- (*} Zorgdrager meld in zyne te meermalen aangehaalde Bloeyende op» komlt der aloude en ■ hedendaagfche groenlandfche viiïchery II. deel 7. H00fdft.bladz.p7. dat ontrent Sc, Jan de bayen by de Noordkaap van jonge viflchen, inzonderheid Haringen, wemelen en krielen, en hy zelf by Loppe en Curoy verfcheidemalen met opmerking gezien heeft, dat het water zich daar van op zommige plaatfen byna als levend vertoonde. Ja dat hy daar van vele troupen by malkander boven water heeft zien fcholen , niet alleen by honderden , maar duizenden teffens in een fchool en 'er met de floep door geroeit , met lenzen 'er in gefchoten,en dus enige gevan- gen heeft, zulks zomtyds twe te gelyk aan de lens bleven hangen. (;y) Te dezer tyd is de nering en vangft by Noorwegen geenzints zo groot, als in vorige tyden, toen de hoofdftreek derwaards ging, en jaar- lyks enige duizend fchepen uit Denmarken, Duitfchland, Vriefland, Hol- land, ja zelfs uit Schotland, Engeland en Vrankryk naar de havens van Noorwegen quamen, om den gezouten Haring van daar af tejsalen , en zich en hunne naburen van denzelveu te voorzien; dodr^wellfe overvloed ontrent den jare 1560 hes fterkfr vermindert zoude zyn, gelyk inde aan- anYSLAND. 55 Twede GEDEEL- TE. hoewel een gedeelte zynen loop langs dezelve geftadig ver- volgt, tot het door de Sond in de Ooft -zee vervalt, terwyl het andere, zodra het de noordfpirs van Jutland ontmoet, zich TE aldaar in tweën fplicft, en met enen arm aan de ooftzyde van Twede Jutland afloopt (s) , doch door de Belt zich met die in de Ooft- DEELs * zee (a) welhaaft weder vereent» terwyl de twede arm aaneD£^™ê de arm. gehaalde Topogr* Nerw. Cap. 5. p. 29 fq. bericht word; ook heeft tot dien tyd het Hanse-Stadtsche Comptoir te Bergen zich by dien handel zeer wel bevonden , doch de vermindering merkeiyk onder- vonden. Thans komen van daar wegens de Rothfchaars noch duren- de Berger vaar der s -Broederschap jaarlyks noch wel enige honderd laden gezouten Haring naar Hamburg, Bvemen en Lubeck,doch dewyl dezelve op verre na zo vet en goed niet is, ais de Vifch,die daar tegen over by Hitland en Schotland gevonden, ook geenzints zo zorg- vuldig als door de Hollanders gefchikt , gevlyt en gezouten» en daaren- boven in vurenhoute tonnen (die den Vifch een onaangenamenbyfmaak ge- ven) gepakt word, is het vertier, en gevolgelyk ook de wind: niet zeer groot. In de verenigde Provinciën is bereids in den jare 1620 by pla- caat verboden, enigen Haring binnen de klippen van Hitland, Yriand en Noorwegen te vangen en te zouten , veelmin van die lieden te kopen 9 by confiscatie van zodanigen Haring, en een geldboete van 300 Caroli guldens. O) By Ahlburg word inzonderheid jaarlyks veel Haring gevangen en gezouten, in tonnen naar de kuiten der Ooflzee en Hamburg ter ver- koop gebragt; doch vinden geen vertier, vermits een ieder , die de veel beter-hollandfchen betalen kan, denzelven liever neemt. (V)Met deHaringvangft en handel aan de Kusten der Oostzee is het kortelyk dus gelegen : Toen de Haringftreek noch fterker naar Noor- wegen quam,isvan denzelven ook op de Kusten van Schonen zo- darii&ene menigte gezouten en verzonden , dat men een goed gedeelte van Europa- daarmede verzorgde. Want toenmaals was, gelyk OlamMag* nus Hift. Nat. Sèyttntr. Lib.XX. c. 28-. verhaalt, de zwarm zo dik, ut non folum retia pifcantium lacerarentur,fed etiam in agmine Ulo bipennis vel lancea miïiiarh in medio pi fciuni immifla fit gelyk ook eigen beëdigde pakkers en wrak- kers toegeüaan; doch zulks wil tot noch toe niet gelukken, gedeeitelyk vermits de Schotten denzelven te vroeg, en aleer het noch tyd is, vangen, en gedeeitelyk en inzonderheid , nadien zy (legts met kleine boten in zee lopen, te naby het land yiflchen , en den Haring niet voor het mes doen fterven, veelmin terftond,zo dra dezelve voor en na gevangen word, binnen fcheepsboord inzouten > maar in de boten werpen , als dezel- ve vol zyn, naar land varen, en dan eerft den Vifch op het ïtrand ka- ken en zouten, als wanneer , vermits gemeenlyk meer dan 24 uren verlo- pen, de gevangen Vifch inmiddels reeds merendeels door zyne weekheid, aan het verderven geraakt , en mitsdien in fin aak en duurzaamheid reeds iets verloren heeft; doch het fchynt, dat zy van jaar tot jaar meerder vlyt willen aanwenden. 0) DeVlamingers hebben zich niet alleen voor vele jaren zeer fterk op de Haringvangfi: gelegt,maar ook de befte wyze , om dezelve te handha- ven en te zouten, uitgevonden ; doch door den Godt mïshageuden langdu- ligen religieoorlog, en de daar door veroorzaakte grote verandering in den koophandel geheel krachteloos , en zelf uit zee geraakt zynde , zyn de Hollanders > gelyk in meer andere ftukken * alzo ook in die viffchery en handel in hunne plaats gekomen, hoewel echter de hollandfche Haring on- der de kooplieden in Neder -Saxen tot op dezen dag wegens de wyze der ïoerufling Vlaamsche Hasj mg of Flamifcker Haring gen aam-t word» vanYSLAND. 59 hem najagende andere Viflchen zich beft mogelyk ten nutte ma- ken) en eindelyk, na dat de reeds gezegde verdelingen van de twede grote afzondering in het Canaal weder vereent zyn , hunne ovengen door de viflehers niet gevangen, en door de roofvifTchen met verflonden reft , die gewis noch verbazend groot is, in de Weft-zee (lort, en zich aldaar, naar het ge- meen zeggen, verheft, of veeleer, en om beter te fpreken , op de kuften met verder, of zeer weinig (ƒ) befpeurt word , maar volgens alle vermoeden , fchichtig voor de warme lan- den , naar zyn geliefd Noorden , en oorfprongelyk vaderland terug keerd. O onuitfprekelyke rykdom der Goddelyke müdadigheid en zorge,die alleen in dezen enigen onaanzienlyken kleinen Vifch door zyn woord enen zo heerlyken zegen gelegt heeft, dat hy niet flegts zo vele millioenen vrefelyke , grote en kleine Viflchen verzadigt en voed , maar daarenboven ook noch vele honderd duizend menfchen gedeeltelyk tot ene aangename fpyze ver- flrekt, en gedeeltelyk door zyn vangft, toebereiding, verko- ping en verzending overvloedig onderhoud en winft verfchaft, en echter niet verdelgt kan worden (g). H 2 J. LV. (ƒ) Mailletm zy ne Defcription de /'Egypte Lettre TX.tag. 2<. merkt als iets zonderlings aan, gelyk het ook is, dat in de maanden december ■january en februaiy zich in Egypten by Groot Cairo Haringen vertoon' den en heten vangen," doch nergens anders, noch by Rofette noch Damia. te •, ook met in de Middelandfche zee. (r) Om deze grote onerkende weldaat van Godt in een noch heller daglicht te ftellen , zal ik by overzetting hierby voegen , 't geen daar van in de nieuwe en koftbare Atlas maretimm & commercialis, in den jare 1728111 de engelfche taJe te London gedrukt, wydlopig gezegc •word, en in het -volgende beftaat: Ongevaar in het begin van juny, en volgens i verfcheide aankondigingen, zowel in de lucht als het water , uit welke de mwoonders van het eiland Schettland (of Hittlandj het ver- menen te konnen befpeuren , koomt aldaar uit het Noorden een onuit- Jprekelyke en ongelooflyk grote zwarm of heir Haringen aandringen. De plaats van waar zy komen, en genoegzaam huisveften, leggen, zetten en zich vermeerderen, is onbekent* doch dat hun getal oneindig groot is , zal welhaaft uit -bet volgende ten genoegen blyken , offchoon het echter aegts een zwarm uit den ftam en een overvloed is, die van een noch gro- ter ■ r : 6o BESCHRYVING Kabel- §. LV. Het naaft na den Haring verkies ik billyk de Ka- jau\V. BEL- ter tètur blyvende menigte, by gebrek van ruimte, genoegzaam uitgefloten, en tot het elders zoeken van zyn voedzel en verblyf jaarlyks afgezonden word; ook is het onbekent, of enige van dezelve tot het uitbroeden van nieuwe recruten voor het volgende iaar naar hun vaderland keren, ten min* fte komen dezelve uit hun vaderland, waar zulks ook wezen mag, zo over- vloedig, en vol vruchtbaar kuit, dat men zeggen kan , dat een Vifch tien duizend anderen medebrengt. Hun kuit, fchieten zy in Zee by Engeland» want gelyk zy vol dervvaards komen, zyn zy lange te voren, aleer zy we- der van daar fcheiden , geheel ledig. Hun getal behoort in waarheid on- der te'Infinita natura , dat is , overtreft alle getallen , en wanneer men volgens enige wyze van rekenen daar van fpreken wil, kan men met an- ders zeggen , dan dat hun getal groter dan dat der Herren aan den Hemel ïs Zy breken uit ter plaatfendaarde zee genoegzaam ophaarbreetftis, en de uitbreiding van hun heir kan naar allen febyn zo veel ruimte beflaan , als gantfeh Groot Brittannien , Yrland mede ingefloten , bevat. Ongetwyf- fe.lt moeten zy zeer enge zamen dringen, vermits zy zuidwaarts komen, en zich genootzaakt vinden, tuffchen de kullen van Groenland en de Noord- kaap door te boren, welke (treek voor hun llegts een enge ftraat ïs , of- -fchoon dezelve op de vlakte van den aardkloot ene wyre van 200 mylen (leagues) uitmaakt. Wanneer zy zich verder benedenwaards begeven,, en hunne talloze fcholen door de in den weg leggende groot -brittannifche eilanden (die zy vermoedeiyk aan de gronden en ondiepten der Noord- zee, welke ongetwyftelt niet veel anders dan de oppervlakte geftelt zyn, gewaar wordenj ene fcheiding ondergaan , moeten zy zich noodwendig in twe gelyke of ongelyke delen verdelen. Het een dier delen wend zien weftlyk of zuidweftlyk, laat Schettland en de orcadifche eilanden ter lin- ker zyde, en begeeft zich naar Yrland, alwaar het zich, weder fplift; zulks dat een tak zich aan de brittannifche eilanden houdende , zuidelyk ne- derwaards door het kanaal van St. George of het yriandfche kanaal 'ftreek houd, en tuffchen Engeland en Yrland nederwaards in de Savern- zee valt, alwaar het weder by zyne te voren verlaten vrienden koomt ; terwyl het twede gedeelte, l y gebrek van ruimte, zich weftlyk en zuid* weftlyk zwenkt , door de yriandfche- en Weft-zee nederwaards fchiet , fleeds langs de kullen blyvende, het zuidftrand van Yrland omtrekt, en, door ene kleine wending naar het zuidooft,zyn gezelfchap, 't geen, ge- lyk gezegt is , door het yrlandfch kanaal nederwaards afgezakt is , we- derom ontmoet. De twede arm der eerfte grote in het Noorden voorgevallen verdeling, welke zich een weinig tegen het ooft- en zuidooft wend, valt nederwaards in de duitfche of Noord zee, en ftreeft in een geftadige houding de groot- brittanoifc.be kullen, Schettland en voorts de kaap van Bucanefs en_ de kuilen, van Aberdeen voorby, vult onder weg met zyne ontelbare menigte alle zeeboezems , bayen , rivieren enz. niet anders, dan of hy van de hand des v a n Y S L A N D. 61 beljauw, als den Vifch, die hoofdzakelyk en alleen de be- H 3 woon- des Al lerh oogden geleid en beflierd wièfd, om den nooddruftigen ten fby- ze, en den koopman ten voordeligen handel te moeten vertrekken. Ver- volgens wend hy zich iets zuidelyks, (treeft voorby Dumbar, en word, na enen omzvvaay om den hogen oever van St. Tabbs en !3erwick genomen , en de diepten gekozen te hebben, eertfweder by Scarborough gezien, en in een dikken hoop niet eerder, dan opde yarmoutfche banken by Engeland vernemen, van waar hy naar t\en mond der Theems, en voorts door het hét- tannifche kanaal zynen weg neemt, doch verder niet meer gezien word. Om nu weder tot de Haringvangft te komen, zo heten de HollaiV- ders dezelve allereerft by Schettland (dat is Hittlaud) met ongevaar iooo of 1500 buizen welkoom (waar van de byzondere omftandigbeden nader , en zoveel ik door naarftig navragen heb kannen ervaren, hier vo- ren bladz. 45. en volgende bereids bygebragt zyn. Zodra de Haring by Schotland aangekomen is , en door zyne uitbrei- ding over alle zanden en banken , zi,ch alle havens , bayen en boezems aanbied, verzuimen de Schotten niet, denzelven in grote menigte te van- gen , te bereiden , in te zouten en naar enerly marktpiaatfen met de Hol- landers te verzenden, waarin zy, vermits de Hollanders denzelven eerlï te huis moeten brengen en herpakken, dezen dikwerf voorkomen , en ook met hun tor een evengelyken prys verkopen* Na dat de Schotten aan da noordzyde van de Tay in zulker voegen met hunne vangft gereed. zyn, ver- fchynen de vifïcher: boten uit r>nmbar enz, onder dezelve , en doen mede daaruit menig een ryken trek, die zy naarEdinburg en andere grote fteden te land brengen, en daarmede dat koningryk ten delen verfch bedienen ; doch 'er ten delen Red Herring, dat is gerookten Haring, op de yarmouth- -fche wyze , van maken. Wanneer dan eindelyk de Haring , gelyk hier boven gezegt is, by Yarmouth weder te voorfchyn koomt, en zich , om zyn voedzel te zoeken, over de zandbanken verfpreid , word hy in ene verwonderenswaardtge menigte, zowel door de Engelfchen als Hollanders en Fra^fchen gevift, onder welke die van Yarmouth alleen jaariyks on* trent 50000 tonnen vangen, en 'tot Red-Herring toebereiden, die in hun- ne ftad en de naaflaangrenzen.de graaffchappen verbruikt word. Van bier ontwyken gedurende de viflcbery grote zwarmen,die naarden mond der Theems trekken , en aldaar door de viftchersfmakken uit London, Foulk- ftone, Dover, Sandwich enz. zowel voor de ft ad London , en andere aan dezelve rivier leggende fieden, als voor de kuilen van Kent en Su.fTex ge- vangen worden, terwyl de Hollanders ten twedenmaal hunne buizen vitreden, en beneffens de Fr anschen, 13 r aban ders, Vlissingers en anderen de uitterfte yarmouthfche banken beviflehen. Eindelyk ver* 1 Rit de Haring in de enge zee, al vaar de Franschen van de ene en de West Esvgelschen van de andere zyde hem weder te gemoet komen, waarna hy fchiet , en verder niet gezien noch geacht word* Mm ■M Cl BESCHRYVING II I ■ ■ !B ■-■■■ I woonders van het eiland Yfland voed. Dezelve is zo be- kent 9 Aan de andere zyde van Groot- brittannien gaat bet dien armen vifch "een hair beter» De kooplieden van Glasgow, Aire, Gailoway enz. geIyk*ook die van Londonderry, B elfaft, Carrickfergus, Dublin enz. gaan aldaar op hem los , en die van Lewes en de weftlyke eilanden laten hem geen ruft tot hy dat kanaal, als genoegzaam door de fpitsroede lopende, nederwaards doorvliedende , de Savern -zee bereikt , alwaar hy op nieuw door de en- gelfche kooplieden van Devonshire aangetaft , en van Minhead tot Barn» ftapel , Beddiford enz. weftwaards tot aan de fteden der noordkuft van Cornwal vervolgt word, die van hem, behalven 't geen binnen 's lands verteert word, vele 1000 tonnen vol inzouten, en naar Spanje en de Mid- delandfche zeeverzenden, 't geen hem ook van de kooplieden in Pem- brock enz. en op de gantfche kuft van South -wales wedervaart, waarop hy, alsdan zettende, niet verder vervolgt word, maar zich in de diepte tot zyn gezel fchap begeeft , en niet weder te voorfchyn koomt. Waar hy voorts blyft, en of hy weder naar het Noorden keert, dan in de gron- deloze diepte der Weft-zee den groten ZeevifTchen ten deel word, of wat hem voorts bejegenen mag, is t'enemaal onbekent. Doch by zo verre ie- mand mochte vermoeden, dat te dezer tyd de Haring zo goed ais weg^e- vangen of uitgedelgt zoude konnen zyn , is het tegendeel terftond uit de overgrote menigten zwarmen, die in de Savern -zee aan de weftlyke en zuidlyke kuften van Engeland en Yrland by hunnen aftogt noch gezien •worden, zo kenbaar, dat men veeleer vermenen zoude, dat het veelvul- dig geleden verlies geenzints te befpeuren is ; ondertuflchen zyn enige van gevoelen , dat het getal , 't geen alle de vifl'chers van Europa van hun onderweg gevangen hebben, tegen hunne- eerfte uit het Noorden af- komend heir zoveel als één tegen een millioen te rekenen zy ,• waarbv daarenboven zeer gelooflyk is, dat de verfchrikkelyk vele en grote roof- viflchen, als Vinviflchen, BruinvifTchen , Zeehonden en diergelyke van hun noch een veel groter menigte, dan alle de reedsgenoemde Viflchers verilinden. Op de kuften van Noord -America word de Haring mede gevonden doch geenzints by zo grote hopen, als in Europa; ook word hy verder zuidlvk niet dan aan de vloed van Carolina gezien. Of deze een gedeelte van de aanvangelyke zeer grote zwarm zy, die by de eerfte aankomft op de groealandfche kuften , in plaats van met het overig gezelfchap zuidoo- ftelyk te gaan , veelligt naar de noordweftlyke kuften van America af- geweken is, dan of hy de reft van gene zy, die, gelyk gezegt is, het ka- naal van Engeland doorwandelt heeft , is niet te zeggen. Nochtans is bekend, dat de Haring, ten minften in een merkelyk getal , in gene zuid- lyke ryken, als Spanje, Portugal of de zuidlyke delen van Vrankryk, zo- min als op de kuften aan den Oceaan, in de Middelandfche zee, noch ook op de afncaanfclie kutten gezien worden, juift als of het dien vifch verbo- den v a n Y S L A N D. ^ kent, dat ik hem niet behoef te befchryven , en zyn vleefch zo den ware, zich derwaards te begeven , op dat die landen daar van uit Eih geland voorzien zouden worden ; weshalven dan ook de kooplieden van DevonshireenCornwaldenzelven opeue byzondere wyze door pat ken enPERSSFNtoeberydeo, en naar Spanje, Venetië, Livorno en andere oor- den van i Italië n grote menigte verzenden , gelyk in de aangetoge Atlas Mant. p. 104 te lezen is. & b Tot klaarder bevatting van het thans bygebragte kan ik niet onaanee- roert laten, hoedanig de Engelfchen den zogenaamden Red Herring, dat is roden Haring , naar de bruine verwe , die hy door den rook be- koomt, gelyk den ingezouteii , w itten Haring; naar zyne natuurlyke zilver verwe, die hy behoud, benoemen, en denzelven op de vozende wyze te Yarmouth vervaardigen ; namelyk , dat men hem (zo dra een boot vol gevangen is) te lande brengt, en, na dat de kiewenen het in- gewand uitgefneden zyn, met fpaanfch zout wel gezouten, in tonnen werpt, en enige malen doorroert; dat men hem, nadathy iöof tenhoo-- ften 24 uren er 111 geftaan heeft, weder uitneemt , met water affpoek, en 111 enige daar toe gemaakte grote hutten op ftokken over lange Jrtta» hangt; dat men daar onder een vuur van zeer kort gefpleten hout maakt, en het alle vier uren op nieuw aaniteekt , op dat hy dus , vermits alles dient en de mgang gefloten is , geheel doorroken zoude, en dat men en- delyk de te verzendene zes weken daarin laat hangen , en als dan in ton- nen pakt {*td. Latius milughby Hifi. Bifc p. 220.) Nadien ook in den aangetogen Atlas Maritiwm alleg. loc. een omfhm- dig en tot myn oogmerk niet. ondienflig bericht van dbe voordel ige groo"- brmanmfche viffchery der Sardynen, of, zo zy die V.ffchen zelve n noemen , Pticbards , gevonden word , zal ik my de moeite nier S verdrieten , het merkwaardige uk te trekken , en vertaalt hier tè e" volgen. Die VuTctacn vertonen zich voornamelyk op de kullen der be de weftlyke trraaffchappen Devon en Cornwal , en brengen dezelve meer voordeel toe, dan enige andere zeevifch. Hunne eigentlyke tyd duurt van het begm van auguftu» tot allerheiligen , of den eerften novembe Me geeft voor , dat zy een klein vifchje, Britt genaamt, vervolgen ! en S door mue monden der rivieren en havens geraken. Zy komen met den IZt ',f " Zwemmen z het volgende befpeurt heb. De viflchers van het zo even J3ï« gemelde eiland zetten de haaklynen tot de Schelviffchen voor kracht! den tyd van zes uren in zee uit, vermits men zich des wegens paar het ty, dat is eb en vloed, fchikt, waarin, gelyk bekent is, van zes tot zes uren een verandering gefchied. Als nu onmiddelyk na het nederzinken van het aas, een Kabeljauw' een Schelvifch, die te voren 'er aan gevangen is, inflikt, be- vind men, by het ophalen, den Schelvifch reeds verteert, en de haak, die te voren in hem Hak, nu in de Kabeljauw' vaft ; zulks men deze daar aan ophalen kan ; doch wanneer de Ka- beljauw,eerft kort voor het ophalen van de haaklyn, een daar aan hangenden Schelvifch inflikt,laat hy zich wel in den be- ginnen mede ophalen , vermits hy zyn roof niet gaarne ver- laat, maar befpeurende , buiten het water getrokken te wor- den den ingezwolgen vifch gewillig glippen, en valt dus af en ontkoomt. Nochtans is zyne flerke verdouwing noch duide- Jyker te befpeuren, wanneer hy grote Kreeften ingeflokt heeft hoewel men zo beftipt niet weten kan, of hy tot de vertering wegens den harden huid van dezen,een langer tyd, dan tot die van den Schelvifch nodig heeft ; ondertuffchen bleek uit het be- richt, my door de oudfle en bedrevenfle viïTchers opHilgeland gedaan, dat de fchalen in de magen eerft aangetaft , en zo rood geverwt waren , als wanneer de Kreeften in water ge- zoden zyn , waarna zy tot een dikke pap uitdyeji, en eindelyk geheel en al verteert worden (i). 1 De (0 Even gelyk de Zeefchilpaddén in en met de fchalen door de Kro codilleo verteert worden, volgens de aanmerking van P. FeuiUsi in 7v ae Qoutinuat. du Journal des Qbfervat* Pbyfiques, p. %?$ ' 66 BESCHRYVING Hoe de- De Yflande?.s vangen dien vifch met haken, waaraan zy een zelve ge- ftak van een uitgebroken moffel, of deverfch uitgefnede rode vangen ^euwen ^er te voren gevangen Kabeljauwen hechten ; doch Würd* zy byten noch beter op een ftuk warm raauw vleefch , of het hart van een even te voren gefchoten vogel, als een meeuw en diergeiyken , waar mede een viffcher veeleer 20 viffchen , dan een ander neffens hem met het gewone aas één enigen vangen kan ; weshalven ook zoortgelyke konftgre- pen, wegens het te groot voordeel, op den rechten vifchtyd door een koningtyke verordening verboden zyn. Als de bo- vengenoemde vïfchtogt eeril aankomt , is de menigte der viffchen zo groot, dat zy zich met de rugvinnen boven het water vertonen, en alsdan byten zy zelfs opeen blote yzere haak, waar aan geen aas gehecht is. Wanneer De rechte vifchtyd begint van Lichtmiffe , of den 2. Fe* de vifch- kruary, en duurt tot SS. Philippus en Jacobus, of den 1. May, ïyd is* als wanneer de warmte beginnende , de vifch niet meer op. den duur toebereid kan worden. De ma- Men befpeurt, dat al de vifch zyn flreek tegen den flroom nier van neemt. Het viffchen gefchied in zee , of in diepe bayen by viffchen. ^g ; doch in de ondieptens, die niet boven de tien vademen water hebben , of wanneer de fterke branding der zee tus- fchen de fcheren het uitlopen belet, by nacht. De befte en fmakelykfte vifch word in de open zee op 40 en 50 vademen , alwaar hy overvloedig voedzel heeft , gevangen. Waar te- gen die onder het land en in de vifchbayen gevangen word % geenzints zo vet,' goet en eel is. Van den • Van den gevangen vifch weten de Yflanders tweë'erly zoorten zeiven Stokvis ch (£>te vervaardigen , die zo goet, fmakeJyk en wór.d . eel valt , als nergens anders». tweerly » ° j^Q zoon vifch ge (£) Ik gebruik hier het woord Stok vïs ch in fenfu generico, vermits maakt, men in Qpperduitichland alle gedroogde vifch met deze van de oudfte drogenswyze herkomende naam gewoon is te benoemen. Het is name- lyk by de noordfche volkeren een zeer oud gebruik , hunne vifch , die hunne voornaamfte en meefte fpyze is-, ter beter bewaring? tegen den tyd* das v k N Y S L A N D. eerfte zoort , die van Flacken, dat 'l I 2 67 Be eerfte zoort , die van Fiacken, dat is Klie Flack* Ven (/) of Opsplyten, Flackvïsch geheten word , is vifch» de dat zy niet viflchen konnen , hart te drogen ; weshalven dan , vermits de vifch -zo hart als een Stok gedroogt is, of naar de fterke zamentrekking, aangemerkt men hem rond droogt, de gedaante van een stok bekoomt, de Duitzers gelegenheid genomen hebben, hem in hunne ta!e gemeenlyk Stokvi sch te heten» Ongetwyfrelt heeft men den eerften en meeften Stokvifch uit Noorwegen bekomen, van waar noch huiden ten dage de meefte gebragt word. Aldaar maken hem de Noormannen inzon- derheid van Kabeljauw enDorfch. Hoe zy denzelven vangen, toebereiden en drogen, kan uit de aangehaalde Topograph. Norweg. p. 113 feqq. om« Handig blyken. Den vervaardigden vifch , brengen zy in grote vaartui- gen naar Drontheim en Bergen ter markt , van waar hy voorts verder verzonden word. De zoorten, welke men thans aldaar toebereid , zyn x. de R oths char, Deenfeh Rotskaring, 't geen van kot, radix, en skara, findc,den naam draagt, aangemerkthy geheel tot aan den ftaart geklieft word, vermits de vifch, na dan de kop afgefneden en het inge- wand 'er uit gehaalt is , in den rug opgefneden , de ruggraat uitgeno- men, en dus ook in den buik tot den ftaart geklieft word, dat 'er twe hangen uit worden (Olaus M c. L Lib. XXL Cap» 2 zegt: Ventres in bicubitales ligulas inftar funium abfcijfas?) Het befte zoort van deze heet Brtrtftfd)/ vermits het veel ëler dun de overige is, en word in het by- zonder van de onder het land gevangen Dor sch vervaardigt. Echter lopen 'er ook zointyds op die wyze gedroogde Lengen onder, welke noch de allereelfte zyn. Deze Sftrtfifcb word meeft naar de catholyke landen verzonden, en in de ryke kloofters gegeten. 2. DeRuNDFiscii of RoNDVisCn.Deze word niet geklieft, maar hem alleen de buik opge. fneden, het ingewand 'er uitgehaald , en vervolgens aan een dun touwtje by den ftaart opgehangen, als waaneer hy zamenkrult, rondachtig droogt, enderhalven in den handel Rundfisch of Rondvisch genaamt word. Van deze zoort gaan de befte naar Holland, en de flechtfte naar Bremen. De Rundfisch of Rondvisch kan alleen in het voorjaar toebe- reid worden, als de lucht fterk doordringd , en in ftaat is , de gantfche vifch te drogen; doch by warmer jaargety is men verplicht, den vifch, op dat de wind 'er beter zoude doordringen en hem konnen drogen , te klie- ven, dat is Rots c heer te maken. Conf. Topograpb. Notweg. cit. loc, Jons Laurizen Woljf. Norrig. illujlrat, p. 62 fchryft : om WaavCtt 2abtt te têrreö nmt> / raen (Bornnicrffefcri fïetfe hc / oc faa Staüeê ten &otêU* XlUQi dat is. In de lente laten zy hem rond drogen ; doch de zomervifch klieven zy, en mitsdien wordhy Rotfchar genaamt, (0 §tefa efi difcindo , !g(af , Tomus , dijfertum , veluti cum pi/cis in to- fH9ï i RH S9H 68 ESCHRYVING Hoe zelve toebe- reid word». de eelfle, lekkerfte, fmakelykfte en koilbaarfle. de- Hy werd op de volgende wyze toebereid : Zo dra de vïs« fchers met een goede vangfl aan land komen , werpen zy * den vifch op het ftrand. Hunne vrouwen, die welhaaft by de hand xyn fnyden denzelven den kop af, openen den buik, ha- len het ingewand 'er uit , en ffacfen hem terftond ; dat is , fcheuren of klieven hem van den buik af tot beneden toe open, en halen 'er de ruggraad van den nek tot op drie le- den (vertebra) onder den navel uit. Als de vrouwen zulks verricht hebben , liepen zy zowel de afgefneden koppen, om ten fpyze te zoden en de afgekloven graden daar na tot brand te gebruiken , als byzonder de lever, om tot het ma- ken van traan aan een zyde te leggen , op hunne ruggen naar huis ; waar tegen de mannen , inmiddels uitgemft en zich naar mate van hun vermogen met brandewyn gelaaft hebbende, den geflackten vifch in lage of dunne kleine hopen neffens en op malkander werpen, doch alles zonder zout, en denzelven dus drie of vier weken, naar dat de wind hun gun- itig is, of fyn, doordringend en beftendig waait, laten lig- gen, en een weinig uitgeften. Voorts maken zy vierkante- banken van ftrandftenen , waarop zy den vifch , om te dro- gen , Huk voor (luk wiflelswyze neffens elkander uitfpryden,' en vooral de huidzyde naar boven gekeert , op dat de regen de binnen zyde niet treffen en vlekken verwekken zoude. Als het weer droog is, en de noordenwind flerk waait, kan de vifch in drie dagen droog genoeg worden. Wanneer de vifch nu droog is, ftapelên zy denzelven in hopen, huizen hoog, op elkander , en laten hem dus ongedekt voor regen en weer flaan, mos ohlongos fecatus efl. Gudnu Andr. in I flanel. Lexic. %xt\\t &er# SMttttt. u S)ctiigf), bladz. 27^ fchryft : &c fcfbc af fatet anöc*/ ent) t>fc> e.tó «jtcterp / fom neffen ganbife beflar ubi ^orfef 2tmct od) S&UftvnHt/ aff èuiifc 16 fafï hujtn faUe / tnen ffftffc cd) torre ; dat is :. Zy (de Noord- tanders) leven van niet anders» dan van hunne viffchery, die geheel van Dorfchen ■., Lengen en Heilbotten beftaats waarvan zy gene inzouten.,., maar. klieven en droge/u van Y S LA ND. 69 fïaan , tot zy hem op zyn tyd aan de deenfche kooplieden verhandelen, die denzelven by de aflevering op gelyke wy- 2e opflapelen , en tot St. Jan liggen laten , als wanneer de- zelve ingefcjieept word. De twede zoort, die de Yflanders van de Kabeljauw maken, 2. De word ^engfjfcb of Hangvisch van hangen of ophan- Ha%r- gen genaamt. ' vifch. Deze word in den beginnen op gelyke wyze, als de Flack- Hoe de- vifch , behandelt ; behalven , dat men hem niet in den buik ze be- maar inden rug opklieft; en na dat de ruggraat 'er even zo handdc verre als van den Flack vifch uitgehaalt, en een opening ter lengte word' van een vierde gedeelte van een el boven aan de borft tot het ophangen gefneden is, word hy ook, gelyk de reeds ge- noemde, ter uitgefting op de aarde gelegt. Terwyl zulks ge- fchied, rechten zy van kleine rotsbrokken vier wanden op r doch zonder enig verband, en geheel doorluchtig, op dat de wind 'er te beter door fpelen kan. Dezen bedekken zy voor den regen alleen met flegte dunne planken en groene zoden , en als de vifch uitgegefl is , nemen zy denzelven van den grond op , trekken hem door de ingefnede opening over hou- te latten of ftangen, en hangen hem dus, de ene lat nefTens de andere, om te drogen, op. Vervolgens nemen zy den wind- drogen vifch weder van de latten af, en leggen hem, als hier- boven gezegt is-, in grote hopen of ftapels. : Ondenuflchen is een merkelyk onderfcheid tuflchen dm Onfe vifch, die op een ftrand, alwaar men ftenen genoeg en een fclleid in' ander, alwaar men maar alleen zand heeft, op het blote zand %[ dro" gedroogt word ; want de eerftgenoemde word vader, witter en duurzamer ; waar tegen de andere , vermits hy alleen op de uitgefneden ruggraden in plaats van op ftenen ge- legt word, fmet, en mitsdien geenzints zo duurzaam als de eerftgemelde is. Wel is waar, dat een ieder , die flegts alleen de omfiandig- Van heden en werking van een zoel , laauw en vochtig klimaat waar he£ kend, moeite zal hebben te begrypen , hoe het mogelyk zy A0*™?' dat een zo grote, vette, geheel zonder zout dus flegt beban- We I 3 del- vifch ",- zonder delde ? zout be- waart word» verrot BESCHRYVÏN. G en onder den bloten Hemel opgeftapelde vifch niec maar zo duurzaam word, dat hy ook 'er na in andere waerelds oorden lang bewaart kan worden ; doch wanneer tnea in rype overweging neemt, hoe doordringend alhier de kou- de, byzonder ten tyde van de toebereiding van dezen vifch, is, hoe zuiver de lucht (m) en hoe opdrogend de fchrale fcherpe noordewind (waar door de vochtigheden, als de inwendige o orz aak van de befchimmelingen verrotting,geheel verdreven worden) alhier is, en, ten minde ten tyde van de toeberei- ding van den vifch , gene grote vliegen gevonden , en ook de weinige die komen mogten , door de flerke vifchreuk afge- weert worden (gevolglyk ook de wormen en maden , als de uitwendige oorzaak der verderving ontbreken) is de raogelykheidder bewaring van dezen dus gedroogden vifch zeer wel te begrypen , en de weldaad, die deze lieden in hunne on- dragelyke en alleen quaad fchynende ligging en weer befcher- men moet , met verwondering op te merken. Andere Op het eiland Weftmanoe maakt men den Kabeljauw ook op inanier ^ noorweegfche wyze (zie de aantekening bladz. 66) tot Rothschaer- Namelyk de vifch word beide in den rug en buik geheel tot dicht aan den [taart gefpleten of geklieft, zulks daar uit twe alleen aan den Haart zamenhechtende hangen of zyden worden ; vervolgens op de te voren gezegde wyze op den grond ter uitgefting gelegt,en voorts, om te drogen, in de gemelde fteenhutten , doch zonder dak, bloot over de lat- ten'geilagen , en dus opgehangen , waar mede dezelve wel haaft vervaardigt is. Doch die Rothfchaer word binnen 's lands ge- ge-i lm) Van de zuivere en drogende lucht der Yflanders fchryft Olam M.4* l. IJb. i. c. 2» Aêr-femper frigidus eft & ferenus-ïantaque e ft aëris tem- peries \ ut pifces nullo fale conditi , fed fok a'êre ficeati toto decennia lt putrefaëtione durent. En dit gaat zo verre, dat de Noordlanders ook, door de lucht en den wind, zelfs vleefch zo droog konnen maken , dat het duurt; gelyk dan in de Topogr. Norw. at. p. 1$. gezegt word, dat mm de wilde ganzen, doch wel inzonderheid twe zoorten vogelen, de ene Lever, U\ë zeer vet is, de andere Skrab genaamt, in den wind droogt, en in plaats • tan brood gebruikt» Add* Jons Lanritzen fVolff 'Norrigia iltoftrata, p. i p8* o ra van Kabel- jauw Stok- vifch te maken. van Y S L A N D; 71 geten., en zeer zelden verzonden, vermits deze lieden met de buitenlandfche Rotfchaerhandelaars geen koophandel gewoon zyn te dry ven, maar veeleer alles, wat hun ontbreekt, van de Noorvvegers , met welken zy in oude kenniüe, onderling vertrouwen en verbintenis leven, laten komen. -Vu$ bereiden ook de hollandfche lorrendrayers op hunne Ook fchepen van den Kabeljauw, die zy by dit eiland vangen, Lab- word 'e*" berd aan (n) op de volgende wyze ; namelyk , zy fnyden t^ab,b2r" den vifch alleen den kop af, en den buik open, en halen 't in- toebe- v gewand 'er uit, waarna zy hem met veel grof zout beftroyen reid* en in tonnen leggen. En hier mede zal ik afbreken , vermits uit het reeds gezeg- de het oneindig nut (0) der Kabeljauwen genoeg blykt ; behal- ven , dat zulks , uit het geen voorts van de overige van hun geflacht te volgen flaat , noch verder openbaar zal worden. J. LVI. Dus is de Lenge {Jfellus longus , Engl. Ling.Lz\\%t> Wilhugb. Hifi. Pifc. p. 175. Dein. ilmge) een zoort van Kabel- jauw ; doch fmaller en langer , dan de te voren eigentlyk zo» («) Aberdaine, Habberdeen, i. doch ik mene,dat hem dien naam gegeven is van de kenbare fchub- ben , waar mede hy zich van alle anderen van zyn geflacht onderfcheid , nadien de Hollanders en ook onze nederduitfche zeelieden en viffchers de vifchfchubben Schelpen, en het fchrappen van den vifch , den vifch Schelpen of Schelferen {desquamare pf'scem') noemen, Cwf, Kï- iïatu Etymologie, Teulon* Ltngua* ?4 BESCHRYVING ïauur, is langachtig van Ivf, heeft fcherpe tanden en zeer lek- ker vleefch; doch wil zo weinig, als de Scheivilcn, tot goeden Flaek- en Hangvifch dienen , en onder de echte koopwaren niet gerekent worden, behalven daar men denzelven met genoeg bekomen kan (r). fr) Ik ben van gevoelen, dat deze Wyting de eigemlyk zogenaam- de1^^- zal zyn , offchoon men de *ƒ*&* , die op deterreneuffche banken gevangen word, in Paris gemeenlyk ook la Mor ut -noemt , en SS/ zelfs onder een vermengt; want de #fór* of Merluche Mer- Tucuqtilfimaris Lucius) AngL Cod of White- jhb > Holl. W^fWrf is mee een Kabeljauw zoort; hoewel ik tot noch toe de rechte eigent- vke kenmerken , waar door zy van onze Kabeljauw onderfcheiden word, niet heb konnen vroed worden; vermits de natuurkundigen op die plaat- fen niet komen, en bet zeer moeyelyk valt, van viflchers iets beftipts, eenftemmigs en zekers te ervaren. Ondertufiehen kan ik niet nalaten, in het voorby gaan aan te tekenen , dat deze vraatzuchtige vifch het by- zonder voordeel ('t geen veelligt menig een weüuftige vraat wel wen- fchen zoude te genieten) van de natuur verkregen heeft dat hy , vol- gens zyne onvoorzichtige zwelgzucht, een (luk hout , of iets anders on- verdouwelyks, ingeflokt hebbende, zyn maag uitfpuuwt, voor zyn bek omkeert en ledigt , en voorts, als hy dezelve in het zeewater heeft uitge. fpoelt, weder inhalen en ter behoorlyke plaatfe brengen kan; gelyk zulks Dimy uit eigen bevinding betuigt in zyne Defcrtpt. des Cotes delAmeru que fcptentrionale Vol. IL p. r8r, waar in hy de gantfche v.flchery en toebereiding der viflchen by Terreneut tot zelfs de allergenngfte onhan- digheden befchryft, en teffens aantoont, dal -de Molm verte of, Manche, en lïMoluëfeche, of Merluche , van een en denzelven vifch toebereid, en flWts naar het onderfcheid der bereiding dus onderfcheidentlyk benaamt word. Echter zy geweten, dat de Moluë verte, die zodra de vifch fiegts rec'nt gefneden , terftoncl fcheep gebragt, en bloot zonder enig vaatwerk, op den bodem in het ruim gefchikt op elkander gelegt en op de plaats ge- zouten word, in der daad niet anders is, dan een gezome Kabeljauw, by ons onder den naam van Labberdaan bekent; en de ~, Molue jeche , die kleiner dan de eerftgenóemde is, en aan het ftrand eerit ingezouren, ver- volgens in de zee afgefpoelt , voorts op horden ter afleuking gelegt, hierna aan het ftrand op fteenbanken, om te drogen, uitgefpreit , verder tot het volkomen uitdrogen ophopen geftapelt.eneindelykinhet fcheeps- ruira op elkander geladen , en alzo naar Vrankryk gebragt word , onZe Klipvisch t'enemaal -gelyk is. .■ ■_,. Hoe de vangft en toebereiding van dien vifch door de Engellchen ge» fchied, heeft Herman Moll op zyne nieuwe fraye kaart van noord- Ame- rica in enige figuren afgebeeld In welt- Engeland is eigemlyk de reriery tot vanYSLAND. 75 5- LIX. .DeDoRscH (Deenfch 'Corefc/ by den Pruiflbhen Dorfch. poimicbein / Jfellus varm ƒ ftriatus) is de kfeinfte Ka- beljauw zoort^ en met de tederfte fchubben bekleed , die men met de hand, ja, als hy gezoden is, zelfs tuffchen de tanden niet voelen kan. Zyne verwe is eraau en enigzints goud ver • wig, met vele bruine öf zwarte vlekken en ftrepenVerfiert. Zyn vleefch is zeer lekker ; inzonderheid van de zodanigen , die in.de Ooft -zee, en wel ontrent Lubeck,, gevangen worden, welke in den zomer lichter van verwe, doch in den winter don- kergraau zyn. De deenfche onderkoopheden op Yfland zyn gewoon, dat zoort ook bywylen te doen drogen, tot Flack- vifch toe te bereiden , en alsdan Cietlinciö te noemen. Dezelve word zeer eel en lekker , en flegts'tot gefchenken voor grote en voorname lieden in Coppenhagen gebruikt, en mitsdien zelden elders anders verzonden. g. LX, De Kool (Eng. Colefish, Willoughb. Ichthyol 'Kool. p. 168. slfellus niger, Carbonarius) naar zyne bruine verwe dus genaamt, is ook een Kabeljauw zoort, flegts een weinig klei- ner, dan dezelve, en hem voorts zeer gelyk; doch zo ma- ger en flècht van fmaak, dat de Yflanders'hem. niet gebrui- ken konnen; weshalven zy hem, vermits het hun aan beter zoort geenzints ontbreekt, nooit eten. Hy word by de Noord- kaap in menigte gevonden (Zorgdrager Groenl. Vijjch. bladz. 97.) vermits hy inzonderheid naar Noorwegen fchiet. Aldaar heet hy @ey / (Bxaafey / Btt^ en ook 0)fe / en word m overvloed gevangen ; namelyk, als hy door de Walviffchen vervolgt en zodanig beangft word , dat hy dikwerf op het droog land loopt. Echter eten hem alleen de arme lieden, en hangen zyne ongemeen grote lever op, om 'er traan van te K 2 ko- tot die vifchvangft. De fchepen , welke men tot het vangen van dien vifch, en , om hem naar Engeland over te halen, afzend, worden Ncwfoundland-Sbips, of in der matrozen taal Newfoundland- Men, gelyk ook Banken genaamt; doch die derwaards gaan, om den bereiden Vifch te kopen, en lynrecht naar Spanje, Italië enz. ter wederverkoop' te brengen, Sack-men geheten Vid. Atlas Man f. '& Commerc. A, 7" BESCHRYVING enSchol Heilbot, fcfi. Ten beften der behoeftigen is ook in Bergen de pry ffelyke verordening gemaakt , dat onze (hamburgfche) hanfeftadfche kooplieden hem hunne bedietiden niet geven mogen op dat hy de fchamele lieden, die- thans de grootfte voor een Lubfeh fchel- ling bekomen konnen , niet te duur worde. De hilgelandfche viffchers vangen en brengen hem ook bywylen naar Hamburg, doch vinden weinig aftrek. ^ »'! ;. Bonen §. LXI. Van andere vhTchen offchoon hier doorgaans ■gróter en vetter , dan elders anders gelyk de Botten en Schollen, die alhier zo vet zyn , dat zy, georoogt, welhatut roodachtig op de graad en garftig worden , en mitsaien in de handeling ; -en tot verzenden niet dienen, maar alleen door de Yiiand-r? verfch worden gegeten, en andere dier.gelyken , zal ik de vele bvzondere door my verzamelde berichten, ter ver- myding-van een verdrietige wydlopigheid , tot ene andere ge- legenheid befparen. ' _ % LXII Alleen zal ik kortelyk den Heilbot gedenken, die daar hy by ons in onze "Noord-Zee flegts- tot 120 of 1 00 ponden aanwaft, by Yüand zo groot is, dat hy tot 400 ponden weegt. Die Heilbot Deenfch ^eüeM/ Noorw. ^dJcjtyfrér of Oplette : / lWch Flaxtan of Fiet- tan bv de weft Engelanders Holibut , in noord Engeland Turbot of Turbut, Hippoglojfus Ronde L tf > -Gefit, is de allergroot, fle Bouoort en van een vreeffelyke gedaante, heeft onder en boven een dubbele ry, enigzints kromme en bmnenwaards ge- bogen, zeer fcherpe tanden, een grote flyve tong , en boven dezelve recht voor de flonk in het verhemelt twe ronde, uit vele fpitsachtige tandjes beftaande , en derhalven zeer rouwe plaatfen, en op zyne. kieuwen fpitze fcherptens , met anevou- wiee kieuwendekzels of oren. Men gift doorgaans, dat, ver- mits hy zo breed en plat -is , doch teffens gene evenredige dikte of ronte, noch genoegzame gezwindheid, als andere gro- te langronde viffchen, heeft, om zich fchielyk te wenden, en andere viffchen na te ylen enz. hem deze ongemene voorraad van fpitzen, haken en tanden gegeven is, ten einde zyn rooi, daar hy by koomt, te minder te miffchen, en, t geen hy gevat . v a n Y S L A N D. ?7 heeft, te beter vaft te houden en te vermeefleren , vermits hy niet alleen Haringen, maar ookSchelvifïchen, Dorfchen en an- dere grote viflchen opfnapt en inflokt. Voorts is die Bot, zowel in uitwendige lighaamsgeilalte en flosvinnen , als inwendig met het ingewand, andere Botten t'enemaal gelyk ; ook heeft hy, offchoon zo groot zynde , gelyk deze, geen luchtblaas ; weshalven hy zich ook zo weinig als dezelve zonderling in de hoogte begeven , of fterk en verre zwemmen kan, maar zich, gelyk de overigen van zyn gedacht , meeft op den grond onthoud. Om welke redenen aan hem het vel zeer kenne- Jyk en zichtbaar is , waar mede alle viflchen van denzelveu aart, boven anderen, voorzien zyn, op dat zy, wanneer zy zich, als Hechte zwemmers-, by een ontüanen ftorm tot een vailheid in het zand graven, gelyk zy gewoon zyn te doen, dat vel voor de ogen kennen trekken , en dezelve daar door voor het fchuren en fnyden. van het fcherpe zand bewaren (s). Zy heb- ben een weifmakend , doch, wegens de grote en, overmatige vetheid , zeer zwaar te verdouwen vleefch- Van dien vifch word in de noordfche landen en Neder-S'axe Daar van- alleen de bekende IK af en 2&$«i (0 gemaakt; doch die. j-R^n vermits zy een gezonde en aan zeevifchvet gewende maag ver- Rekel Il 3, eifchtj gemaakt.. . (0 Conf* Leemvenh. Mifiv. d. 22. Juny 1704» (Ó Stó / 9taf j Yfl. Saflir / zyn de flosvinnen , die diep uit den rug mee het vet uitgefneden, een weinig ingezonten en voorts winddroog gemaakt worden. Sfefet / of WctlWQ / Yfl. VttMiQV / zyn langach- tige ftriemen van den huid en het vet , die boven van den naart langs den rug afgelheden,. mede ingezonten en in den wind gedroogt worden. De befte^Raf en Rekel koomt uit het uitterfte Noorwegen van Andena's, Tromfen en uit Finmarken. De 'Noormannen vangen den' Heilbot als de Kabeljauw vangfl: voorby is , en begeven zich tot dat einde met grote boten in zee. 's Nachts, wanneer het .alsdan licht is, liggen zy op de vangit, doch niet langer, dan tot St. Jans dag, vermits de vifch daarna, dewyl de lucht zeer warm word , wegens zyne grote vetheid niet wel gedroogt en bewaart kan worden. Ramus SflotiQtê ÏQtêh bladz. 2^2. De Franfchen weten ook hunne Flaitans, die zy op de terreneuffche ban- "Men vangen, de flosvinnen, gelyk Raf, uit te fnyden. Yid. Denys De* /tript. cit. Tom. IL p, 260, __^ *mm 7g BESCHRYVING eifcht , en de -waereld thans kieflcher geworden is , weinig meer gemaakt , en noch minder buiten 's lands verzonden word. Makre- §• LXflI. Voor ditmaal zal de M akr eel (Scomber Rondel. len. ' Betion.) die in geftaite den Haring niet ongelyk, doch groter en tot il voet lang is, het 'befluit maken. Verfch gezoden of gebraden fmaakt hy hun, die vifchvet lieven, zeer wel, doch - anderen enigzints walgelyk. De Yi] anders geven zich zynent- halven gene moeite, Hy gehoort tot het reizend vifchzoort, of 't geen een grote reize voleindende , zich mitsdien vele ry- - ken én volkeren aanbied. Men heeft my willen verzekeren , dat hy den winter in 't Noorden doorbrengt, en zich tegen de lente voorby Yfland , Hitland , Schotland en Yrland naar de fpaanfche Zee begeeft ; dat een gedeelte voorby Portugal en Spanje in de middelandfche Zee valt , en het ander gedeelte zich in april onder Vrankryk , in ma'y in het Kanaal onder Engeland, in juny by Holland en Vriefland, en in july op de jutfche kuften vertoont , alwaar het zich om de Noordfpits zwenkende, een zwarm naar de Ooif-Zee zend; doch de red voorby Noorwegen naar het Noorden terug keert. Aangemerkt die vifch voor den koopman van geen dienft is, en gevolglyk niet zeer gezocht word , heb ik in dit ftuk tot gene volkomen zekerheid konnen geraken, maar my met het getuigenis van twe op Hilgeland wonende ervaren en opmerkzame vifTchers moeten vergenoegen. Wal. §. LXIV. Onder de grote vifchzoorten ftaan de Walvis- vifch/ schen («) boven aan. Onder dezelve waagt zich de grote groenlandfche (die door de Yflanders- Qkttba^r , door de Noormannen ©litbaiffer / dat is Vlakrugge , Glatgerugde, vermits zyne effen van alle vinnen of flosvinnen ontblote rug, Baïenavulgaris edentula, dor/o non finnato Raj. ;ook wel Sandhual genaamt word ) wegens zyne ongemene grote , niet ligt tot aan («) Van welke eigentlyk- in myne befchryving van Groenland gehan- delc word. van YSLAND. 79 aan het eiland Yfland , maar houd zich , uit affchuuw voor de ondiepe gronden , in de grondeloze dieptens- by Spitsbergen en onder de Noordpool terug. Daar tegen huisvefl: , als reeds gezegt is , te menigvuldiger en beftendiger in dit oort de Noordkaper, -die den groenlandfchen in lighaamsgeftalte, en ook wegens de baarden in den bek zeer gelyk , hoewel veel kleiner en fmalier ia. Dezen Wal vifch weten de Yflanders zich voortreffelyk ten nutte te maken , nadien hy hun , aangemerkt zy hem,by gebrek van bequame vaartuigen en gereedfcïiappen, in de volle zee niet aandoen konnen , ene bequame gelegen- heid , om hem meefter te worden f zelf aan de hand geeft. Want aangemerkt hy, gelyk bereids gezegt is, de Haringen Hoe zy in de bayen of zeeboezems volgt, en, om dezelve te meerhem van' ter vulling zyner hongerige maag op te fnappen, tegen dengen* wal dryfr, gebeurt het bywylen, dat hy, uit een te grote begeerte en drift, op zo ondiepe plaatfen (iu) en banken vervalt, v/aar van hy niet weder terug keren kan (x) , of brengt ten inin- ften door zyne jagt te weeg, dat de Yilanders hem zelf jagen, en op de banken dryven en verfchalken. Het laatfle gefcbied op de volgende merkwaarde wyze. Zo dra zy befpeuren , dat zodanig een Wal vifch de Haringen vervolgt, werpen zy zich fpoedig, met harpoenen, fpielTen en meffen voorzien, in hunne boten , en roeyen hem van achter zo digt , als immer mogelyk is , op het lyf. Hierop, als de wind naar het ftrand waayt, Horten zy een menigte allerjy, totdat einde medegeno- men, bloed uit hunne boten in zee, laten het door den wind naar den vluchtenden vifch dry ven, en roeyen ook langzaam na , als wanneer de vifch , zich vervolgt ziende , en zeewaards willende keren , doch het bloed gewaar wordende , 't geen hy fchuuwt {y), zich veelliever, dan 'er door te zwemmen, we- der # O) Die door de Yflanders met een eigen naam Hual-vag (juxtaFerd. tn Lexic. Scyih. Sc. ex Yfl. Rekab) genaamt worden. O) Gelyk dit ook Olaus M. Hiji, Gent, Septentr* Lib. XXI c iz aanmerkt. ' (?) Of die fterke afkeer hervcort koomt , dat hy dat bloed aanmerkt als ■ l?r g0 BESCHRYVING der wend, en naar het land ylt, doch ten laatflen noodwen- dig 'tzy op het zand, oftiuTchen de fcheren' ftrand. Wan- neer de wind van het land waayt , roeyen de viflchers den Walvifch na, werpen, als hy omkeren wil, onophoudelyk uk hunne boten (lenen naar hem in het water , en maken teffens een groot gefchreeuw, geklop en geraas , waar mede zy den vifch zo fchuuw maken , dat hy fteeds vooruit ftrandwaards vlied, en ten laatften, by gebrek van water, moet blyven leg- gGZo dra de vifch zo verre gelopen heeft, dat hy op de ene of andere wyze vaft geraakt , en niet weder terug keren kan , omringen de viflchers hem met hunne boten, geven hem (leek als het bloed van een wyfje, vermits de wyfjes maandelyks een zo gro- te menigte verliezen, dat de zee daar van geverwt word, op welken tyd zv ook een zeer ftinkend water uitblazen. {Kde P. Feuillè Journal des Öbfervations Phjfiq. &c. fait es en Ameriq. Tom. Lp. 393* dan dat hy dat vergoten bloed aanziet voor dat van een zyns gelyken , die bereids ge- dood is , en , volgens de onverwinnelyke aangebore vreze van alle le- vende fchepzelen voor hunne vernieling, en drift tot hun levens behoud, den weg, van waar het gedreven koomt, angftig vermeid, en er voor vlied, om niet in een gelyk verderf te vervallen , laat ik aan zyne plaats , of- fchoon ik het laattte vertrouwe * want PJinius reeds het bloed Zenuwen der viffchen aangemerkt heeft , als hy fchryft '. Psfces maxime ptjctum fansuinem fugiuni. Hifi. Nat. Ub. X, fe&. 90 , en ( t geen ik den naarftigen navorfchers der natuur, die niets in de natuur hun nadenken onwaardig achten,ter overweging hierby voege) de opmerkzame D. Martin in zyne veel- vuldig aangetoge befchrvving der wettlyke eilanden by Schotland p. 143, als een gemene door ga'iufch Schotland bekende ervarenheid bybrengt : That, if a Ouarel happen on the Coafl , where Herring is caught, and that Blood be drawn viokfiÜy-, than the Herring go away jrom the Goaft , wi- thout retutning during that Seafon. Tets, tbey fay , has been obferved m all pa(l ages, as welt as at prefent. Dat is ; dat als een gevecht aan het zeeftrand, alwaar men Haring vangt, voorvalt, en bloed vergoten word, de Haring zich als dan van de kutten weg begeeft, en dat jaar met we- der terug keert,- dit, zegt men, zoude zo wei in vroeger als deze tyden opgemerkt zyn. , , , . , (2) Ik verneme, dat van deze beide, uit achtgevende opmerking van de natuur der viffchen fpruitende, kunftgrepen zich ook de viffchers op het eiland Feroe met voordeel bedienen, als welke met de Yttanders een gelyk gebrek en mangel aan werktuigen hebben. van YSLAND. Sr Heek op fteek, tot hy doodbloed en derft ; vervolgens fnyden zy al het Spek, zo veel hun mogelyk is, van den vifch , en ook , vermits zy gene fpysverachters zyn , een tamelyke menigte van het vlees ch, 't geen zy beide met zich naar huis nemen (a) De Baarden (£), nadien zy zeer klein zyn , en derhal- ven door de Denen niet zeer begeert worden ; ook door de Ys- Janders , wegens hunne flechte werktuigen , niet wel uit den vifch gehaalt konnen worden, laat men zitten, en met den romp, het aas of kreng (c) , gelyk onze Groenlandsvaarders zeggen, in zee dry ven. L Het Van des* zelfs Baarden» (a) Het koornt merendeels op de gewoonte aan, dat men het vleefch der "Walviflchen niet voor eetbaar houd. Onze Groenlandsvaarders, die niet ongewoon zyn, een (luk van een fterken en enigzints traanachtigen zee- vifch te nuttigen , betuigen , dat een ftuk van een jongen Walvifch , zo lang hy verfch is, zich zeer wel laat eten. Het vleefch der viuviflchen, die bywylen in het vervolgen der haringen op de hoogde noorweegfche tuften ftranden, of anderzints bezet worden, word by ponden verkogt, en van het gemeen boerenvolk gaarne gegeten, die zeggen, dat het als rund- vleefch zoude fmaken. Lucas Jacobfon Debes zegt in zyne Faerei's, of deen- ; lucendovocanuquia Sta* Te ar lacrymatf ^**f™m^i?%£$i Suec. Ti Are , ƒ te ff- held, de B u tt er ,. nameiyk J/f u AV Ru-Os en B-u- Koe, van he famwoord reden te kennen geven, Duttro-h en <**-£ **.»? ««*«- 5«ïïgSS£So3UÏÏ uk het ooien zyn oor- es DsAR u. L*cow* arborhfr refwa* vanYSLAND. g£ 'in cïe handeling bruine Traan word genaamt. Hier by zy ook geweten , dat het allerbeft zoort van Van eea Traan, onvermengt gelaten wordende, dat gene is, 't welk ander uit de lever van Kabeljauwen, Hayen en andere vifTchen zoortTan lekt; weshalve^ de Yflanders alzulke lever in tonnen verzat * melen , en daarin ongevaar zes weken laten leggen en fmel- ten, waarna zy het dus van zelf uitgedropen Traan affehep- pen en ongekookt onder het te voren' gemeld klare Traan, tot deszelfs verbetering, mengen; vervolgens het overblyfzel 'uit- koken, by het bruin Wal vifch traan gieten , en zodanig hec een met het ander aan de deenfche kooplieden verhande- len (e). §, LXV. De B-ruinvisch of het Zeevarken (ƒ) is Bruin- een in de Noord-Zee bekende vifch, uit het Wal vifch o-eflacht vifch* van 5 tot 8 voeten lang. Het is niet nodig, denzelven te be- fchryven, vermits men thans daar van zeer beftipte ontleed- kundige befchryvingen heeft (g), waar op ik my alleen mag beroepen. Of van dien vifch meer dan een zoort gevonden 'word , heeft men my niet WQten te zeggen , doch koomt my zeer gelooflyk voor, vermits men in noord -America tw-e L 2 van (e) De Noordlanders maken het oofe veel van de 'lever der Dorfchen en Kabeljauwen, die zy tot hun Stokvifch klieven, vermits zy dezelve in de lucht leggen, en de vettigheid 'er uit laren druppen. En de Franfchen die t geen zy van anderen zien, zeer gezwind weten na te apen , verzuimen niet, op Terreneuf diergelyken uit de lever hunner Moluë te trekken Dio» nyf. c. I Tom. Il.pag. 104. Dus heeft ook Moll op zyne reeds gemelde grote kaart van noord -America zodanig een pers, als de Engelfche aldaar tot dat einde gebruiken, doen afbeelden en vertonen. (ƒ) Yfl. SUINHUAL Of SUINHUAlLÜB, ook WlTlNGER NoorW, Marsuun of Niser , Deenfch Brunskop (wegers zyn dikachtige ronde kop (gelyk ook Springhual of Springer (wegens zyn ge- Woon fpringen by een nakenden ftorm uit de zee) Galt. Mars vin Angh PORPFSSE Of PoUPÜS. to,SEA-PORK,PHOCAENA RotldeL T ü R- sio Belton. Delp minus Septentrionalium Schonev ^S-\ri% E^meT^ ^t. Curiof. Dec. I an. 3. p. 22. Uwtborp Abngdm &c fok II. p. 830 feq. £? nupetrime Supplem. I. Amak Wra* iijlnu* /irt. Al* u BESCHRYVING van dezelve heeft (h). Zyn vleefch is alzints eetbaar; want de Schotten op de Wefteilanden (?) eten hem doorgaans , en zeggen dat het zowel een gezonde als zeer voedzame fpy- ze is en de Franfchen maken op Terreneuf van zyn vleefch worften (t) ; doch hy word meeft om zyn fpek , offchoon hy het zelve niet veel heeft, gevangen , vermits door het grooü verval der groenlandfche vifchvangfl: het Traan thans zeer fchaarfch en mitsdien duur is- Ondertuflehen is hy-, we- gens zyne ongemene gezwindheid m het zwemmen en fprin- Sen , zeer bezwaarlyk te bekomen , by zo verre hy niet by toeval door zyn onverzadelyke begeerte naar haring , daar toe zelf gelegenheid geeft (/) , waar door de goede Yflanders m Naroerykhet ene en wel hetgrootfle geheel wit, zo groot als. een koe*, wiens fpyze allerly vifch is, doch de liefïle makrelen, haringen en firdy- nen ; gevende één lor twe quartelen Traan. Het twede heet Pourfille en word in alle zeen gevonden, zwemt fleeds. fchaarswyze,en is goed te eten* Dionyf- d. I. Tom. IL p. 258. (/ Martin d» l p 269. hl DiomU ter reeds genoemde plaatffe.. ^„-.«i (f) Waar' van Arend Berendfen Berg in zyn zelden voorkomend Boek .. ©atmemarrifefce utlb 9ffort»egffe £err(fd)fnf genaamt, bladz. 298 de volgen» de aardige aanmerking maakt : &at fcarter CC VIBtotttlUn / fanfom f» 16^ at mm S)naH I fom fMrfWgW oc \w effeer ©flb / bcm foriöbe \M mtém oc fnerré 2*«öte/ &nor QSonberna tem «Uftoc watt/ oc fatte eartt wum fm faa at be ba (Slib- i fïerr mengb / faa wifom famme unge ©«* 6«a(e fnube fage ?aa lanbee oc fange/ faa fom t bemeste aar/ ba be 33eb s $M óeiflé fptTben bergen p.aa ben ttb cc ffeb / (ïaa bamie ©pruiflbuaf tóifa 17 cfltr 18 jaaebe t latlb enz. Dat is :, Het gebeurt by wylen , als a 1 6/25 , dat wanneer de jonge Waly.iffc.hen den haring vervolgen en jagen, hy voor hun heen in de bayen en zeeboezems loopt, 't geen de-boeren welhaaft gewaar worden, die.deuzelven netten fpannen , waar door zy mee «Heen de haring in erote menigte, maar ook t effens enige jonge Sprin- gers oTIIrümsvisschen te land konnen jagen en vangen, gelyk in het gemelde jaar ongevaar twe mylen aan gene zy.de van Bergen op .één- maal en op één plaats 17 of 18 van zodanige liruinviffchen te lande gedre- . yen wierden. Waarby uit Chr.ift. Eyrer van Haimendorfi reisbefchryvmg door het beloofde land b'.adz 149 by te voegen is..; Dz kleine jongens ftaan aan den oever met hunne werpnetten , en als de Delnnen aan den oeveï; ▼ A- k Y S L N Ö. $$ ook geen byzonder voordeel bejagen zouden, zo het met dien vifch niet daar benevens dus zeer byzonder en aanmerkens- waardig gelegen was , dat hy , hun ten beften , jaarlyks in de maand juny, door het waflln van een vliesje voor de ogen, blind wierd, op welken tyd zy , vlytig willende zyn, van den- zelven dikwils tot drie honderd, door jagen en dryven op het flrand, 't geen zy als dan niet zien en derhalven ook niet vermeiden , in hun geweld konnen bekomen. j. LXVI. Van de Hayvisschen of Zeehonden ('Ca- Zeehon- nes marini Galeis) vangen de Yïlanders alleen het grootfte zoort den* (jn) om hun fpek en lever. Hun Spek heeft de byzondere eïgenfchap, dat het lange goed bl.yft, en zich , gelyk het var- kensfpek, hart laat drogen ; we.shalven het door de Yflanders L 3T als ©ever komen, en de viflcken voor denzel'ven naar het land vlieden , wer- penvzy het net en vangen tamelyk veel. Zulks is zeer aangenaam te zien % want de Delfinen helpen hun genoegzaam vifïcbeii ,en ondertuflchen vangt de Delfin ook en fpyft zich, nadien geen vifch in zee is , die meer door de kleine viffchen gevreeft word, dan de Delfin, waarom hy ook Cacciato» re di-Mare (zeejager) word genaamt. Zy komen zeer dicht aan het land* (jn) Gan.is cargharias L a-m. ia-, Tibur onus ,, Ifl. Hmckal (ab Hacka avide & iftibus more canino vorare , Gudm AtJr. Lexic') Dan. Haafisk, /'/. H'awkAL Ga/l. Requiem, Angl- The white Sm ark. Martin Defciipt. af the ÏVeft Ijl. o] Scottland p. 385 meld, darde ViiTchers de grootfte Hayviflchen Seths, en de kleiner Sil.lucks noe- men. Mar tem geeft van.de grote ene befchryving in zyn Spinbergfcbe reis* befchryving cup. 3. nt. 6. en zegt, dat hy 2 tot 3 vademen lang zoude worden. Doch de befte en te gelyk ontleedkundige befchryving heeft menden P.Fettillée journ. d'Obf phyf. vol. I. p, n\ feq. & in continuat. p. 109 te danken. Even denzelven vifch, of veeleer een iets kleiner, noe- men de Noordlanders Ha a kar ing of iIaakikhing. Pi de Aut. To- pograp. Norw. p, iif & Jon. Ranii ^orrijieê vöefffoeffe. p 25-2. Vermits hy des nachts het beft ftaat en het meeft byt , werd hy ook van kers- mis , als de langde nachten zyn , met een haak aan een keten van twe ellen lang, op dat hy de lyn niet zoude afbyten, gevangen. Hy heefs een zeer grote lever, uit welke alleen tot 12 ponden Traan gemaakt word. Van zyne eyeren, die hy in zyn eyervlies vele heeft, weten de 1 Noordlanders goede pankoeken te bakken ,, die zy Haakage noemeo» Muf, BLeg* P. I. $e$. Ul\ n..6*. M BES 'CHR'Y VING Zwaart- vifch. 'H als fpek gedroogt , gebruikt en tot Stokvifch gegeten worde Gemeenlyk kookt rcen 'er traan van. De lever is zo onge- meen groot, dat men met een van dezelve een quarteel (dat Is een vat van 64 hamburgfche flubgen) vullen kan (n). Ook jkan men uit hei dunne Vleesch van den onderbuik dun- ne riemen fnyden, die, als zy gedruogt zyn , en een jaar of iets langer gehangen hebben, tot alle de vettigheid 'er uitge- lekt is , zich zodanig laten toebereiden , dat zy gelyk offen verhemeke fmaken, 't geen my een aanzienlyk koopman uit 'Coppenhagen, die voor 2ezen te meermalen in Yfland geweefl is , verzekert heeft. 5. LXVII. Dikwils laat zich alhier ook een Z waart- of veeleer Zaagvisch zien, die een takachtig en een dubble kam gelykend zwaard voor -den kop en boven den bek (laan heeft ^(o). Ook heeft de heer M. . . K. . . . , welke vele jaren op Wejtmann defcript; cit. Tonn II. J>* 26$ fit* n n Y S L A N D. 87 etan ook de Robben voor hun vrezen, en dikwils op het land naar de menfchen fpringen , om hun te ontgaan, waar van ter gemelde plaatfe ook de reden gemeld zal worden. J. LXVIIf. Voorts voege ik ter verder onderzoek 'hierby Zeebul- (p) 't geen ik van de Zeebullen, Zeestieren en Zee ler> en koe yen uit den mond van twe geen oog- maar oorgetui-Koeyea* gen gehoort heb ; namelyk , dat dezelve met den kop een Os, doch met het lyf en de poten een Rob of Zeehond ge- lyk zyn, en dikwils met hun bulken te weeg brengen , dat de landkoeyen tochtig en als dol dat geluid volgen. J. LXIX. Van de Robben of Zeehonden zal ik in Robben, de befchryving van de flraat Davis verder fpreken. 5. LXX. Van de Zoet water- visschen heb ik niets byzonders aan te merken. By Holm, in de Ellera, by Kleppee , gelyk ook in andere Zalmen diepe bayen , waarin beken of kleine rivieren van het ge. bergte vallen, worden Zalmen gevonden, die tegen de: grootfte watervallen opzwemmen , en zich dikwerf ongeloof, lyk hoog tegen dezelve.- verheffen.. Dezen zet- men zoge* naamde Zalmkiften, die uit dicht neffens elkander geflagen flaketzelen beftaan , dwars in den; weg, waar door zy wel: naar boven flygen , maar niet weder te rug keren konnen ;: Als de Zalm op zyn vetft en beft is, zet men een fchakel, of gemeen zoort van netren, in de rivier, en dryft. hem ■ 'er- in. Vermits hy niet terug keren kan , fpringt hy , de. een- hier, de andere daar, op zyde uit en op den oever, alwaar hy van de 'er neffens gaande, boeren gevat , en van denzel- ven bywylen 20:0 fluks gevangen worden. §., LXXL Slangen worden op het gantfche eiland niet Slangen befpeurt ;. hoewel gewis niet uit ene byzondere eigenfchap zïn hi€r van het land , maar vermits- dezelve wegens hare verre af- met' gele- (p) Men kan van dit Strand quag fStrandvee) gelyk het déenfche ifeerenvolk het noemt, nalezen, 't geen Jacob. in Muf, Regt Dan* i\ IJ. &Ö..3. »♦ 4^. uit de M* Med, Philof* Hcmnienf, aanhaalt... *: ■ Ook weinig Onge- dierte en Mui Een. || BESCHRYVING gelegenheid van alle valt land aldaar niet wel komen , en, door de alhier heerfchende ongemeen ftrenge koude , die , gelyk bekent is , tegen de natuur van die dieren ftryd , aldaar niet duren konnen. j. LXXil. Aan dezelve hevige en langdurige koude, benef- fens het gebrek aan bomen en boflchen , is mede toe te fchry* ven, dat men van geen, of ten minften zeer weinig, On ge- diekt of Insecten weet. Alleen wift men my van H ui s- s pinnen te zeggen, die zeer gemakkelyk in de huizen der inwoonders voortkomen, en ook van HoRssELENen Pa ar- den vliegen (Oeftra, Afili) welke in de neusgaten en aan den binnenrand van het Foramen ani der dieren hunne eyeren leggen, en dezelven door de warmte der dieren laten uit- broeden (q). Als het geregent heeft, komen een zo grote menigte dauwwormen ( lumbrici terreftres) te voorfchyn , om de verfch gevalle vochtigheid ter hunner verquikking te zuigen , dat de inwoonders wanen , dat dezelve geregent zyn. §, LXXIIL Muizen worden hier ook niet veel gevonden, vermits zy, wegens de doordringende koude en gebrek aan voedzel;in de dunne en met zwavel vervulde aardlagen , waar onder de rotzen zyn, niet leven konnen. Het kerkhof van het oude kloofter Widoe heeft de eigenfchap, dat, als men Muizen op het zelve nederzet, dezelve terflond dood bSyven , volgens het verhaal van iemand , die zulks te meermalen be- proeft , en betuigt heeft , het dus een waarheid bevonden te hebben. Doch het is zeker , dat hier van geenzints de heilig- heid dier plaatfe, door de voormalige catholyke wying, of eni- ge lang verrotte overblyfzels der aldaar mogelyk begraven heiligen, maar flegts een aldaar, meer dan elders , fterke en dik- {q) Gelyk deze tot noch toe onbekend gebleven wyze van uitbroejing *an diergelyke Vliegen uitgevonden , en met alle veranderingen en o- t- fcwasttelingen omfbndig befchryft Fallisnieri E/per. e Öbferv. intor. aH Origin. de var. Infedt. p. 96. feq< en Racolt. (H var. Tratt, p, 1. fiq. eg Ragien, int. aW Èflrè de Bmi &c. PW vanYSLAND. 8*9 clkke opftyging der zwaveldamp , de enige en ware oorzaak zy (0> 'l geen te meer te vermoeden is, vermits byna over het gehele eiland onder de bovenlaag der aarde de zwavel zich zeer zichtbaarlyk uitgebreid heeft , waar van ongetwyffelt dit kerkhof een groter voorraad, dan andere plaatfen,ten deel is geworden,* 't geen door een natuurkundigen, 't zy door een Jicht, by zoverre het niet te gevaarlyk was , of door de reuk en het graven ontrent die plaats nagevorfcht zoude konnen worden. Myn verhaler had, gedeeltelyk uit eigen beweging, en gedeeltelyk ter begeerte van verfcheide goede vrienden , enige pakjens van die aarde naar Coppenhage mede geno- men, doch bevonden, dat dezelve aldaar de 'er overgehou- den Muizen geen het minde letzel toebragt , ten klaren bewy- ze, dat alles aan de gezegde zwaveldampen, die hy niet had konnen mede nemen, toe te fchryven is. §. LXXIV. Aan de noordzyde van het eiland kan men van Wanneer half juny tot den laatften july het lighaam der Zon, niet de Zon alleen boven den Horizont , maar oogfchynelyk haar onder- ditejiand Tand meer als een mans hoogte boven het oppervlak der zee onc{er te verheven zien. Te middernacht fchynt zy iets groter , en zo gaan be- roodachtig , als by ons , wanneer zy ondergaat ; doch geeft fchynt, zo veel licht x_ dat men alles ten vollen , gelyk by dag, zien ^g,^*11" kan ,* daartegen is haar lighaam in january t 'enemaal onzicht- niet, baar , behalven dat men boven aan de tegenoverftaande ho* ge bergen een klein fchynzel ontwaar word , en heeft men alsdan , ongetwyffelt door de we'derornkaatzing , een fcheme- M ring, (r) Hier in verfterkt my het bekende , en dit t'enemaal gelyk zynde verfchynzel der Grotta di Cane by Pozzuolo , waar in een flerk uit den grond opftygende zwaveldamp, ter hoogte van een voet boven de aarde, aan een op den grond gedrukten hond, of ander levend dier, een gelyke werking doet. Ray Obferv. made in a journ. tro' Italy &c. p. «275. Des- gelyks heeft ook in een kelder, niet verre van de Brodelbron te Schwal- bach. D. Pechlin. Lib. III. Obferv, Phyf Meaic. 44. en de Graaf Marfili by Altfohl in Hongarye uit een aardbuil of fpleet aangemerkt , en deze laatfte terftond met een experiment zodanig een door kiinft nagemaakte ianip van dat verfchynzel opgeheldert. Danub. Tom. /. p. 574 feq. 90 BESCHRYVÏNG ring, of dag, van anderhalf uur of zeven quartiers. Waarby aan te merken is , dat alhier zo wel de toe- als afneming van het licht zeer fpoedig , en ten minde de helft gezwinder al* in ons land gefchied. Van het §. LXXV. In de lange nachten genieten deze lieden ene Noorder byzondere weldaad van God , door het nu meer bekend wor- licht, ^enc} } en dikwerver, als voormaals , ook ons , ja andere noch7 verder van den Noordpool gelegen landen, tot een ieders ver- wondering vertonend Noorderlicht, nadien zich het zelve , zodra de dagen beginnen te korten, vertoont, en , na mate deze afnemen, in geduurzaamheid en fchynzel kennelyk toeneemt 5 ja gedurende den gantfchen winter geftadig licht ; doch met het langen der dagen allereerft weder vermindert. Zodra de lucht van fneeuw of regen zuiver, onbeneveld en niet onfluimig, of met een woord , als de Hemel zeer helder is , word men na zonnen ondergang en fchemeravond terftond dat licht gewaar, 't geen byna den gantfchen nacht r-en wei zo helder flikkert en fpeelt , dat het de volle maan in haar bes» ,. te fchynzel niet alleen evennaart, maar haar menigwerf over- treft. Het ontftaat aldaar altoos in het noorden of noordwes- ten , flaat naar het zuiden over, en vervult niet zelden de gant» fche lucht. Het weer mag den vorigen dag geweeft zyn , zo- het wil, nochtans vertoont zich het Noorderlicht, zo de lucht 's nachts helder en bedaart is. Zyne gewone ver- we is witgeelachtig. Of men Nadien dat licht zo dikwerf verfehynt, is gemakkelyk op daaruit te maken, dat men daaruit niet te wel en zeker het daarop tóver-1 volgend weer kan voorfpellen ; ten minften zouden, aleer men wachten daar toe met enigen grond konde kómen, noch vele en meer weer dan een jaar zorgvuldig gemaakte aanmerkingen , beneffens oordelen waarnemingen van den toeftand der lucht door den Barometer enz. vereifcht worden, die de aan dat oort. wonenden niet in ftaat zyn te maken; ondertuffchen is aldaar het gemeen zeg- gen en vermoeden , dat als dat licht bleek en geelachtig fchynt , het droogte en vorft , en in het tegendeel als het roodachtig is , regen en wind aanduid. Ten minden zoude het van YSLAND. 9i het zeker wezen , dat als dat licht zich ongemeen fterk en fchietende vertoont, daarop gemeenlyk, 't zy flerke wind of ftrenge vorft, volgt (ƒ). Het is my zeer aanmerkelyk voorgekomen , dat de oudfte Het Yflanders, gelyk my geloofwaardig bericht is, zich over defchyRC thans zo menigvuldige verfchyning van dat licht verwonde- than.s ren, en zeggen, dat men het in vroeger tyden aldaar zo cfik-^difer werf niet gezien heeft; 't geen my alzints gegrond toefchynt, als vooi vermits het ook voorheen in andere oorden van Europa nooit dezen» zo veelmalen , als nu in later tyden, gezien is, offchoon men nochtans in het midden en tegen het einde van de vorige eeuw reeds genoodfchappen der wetenfchappen zo wel in En- geland als in Vrankryk , en daar onder naarflige ftarrekun- digen gehad heeft, die 's nachts de hemelloop vlytig nafpeu- ren , en echter diergelyke aanmerkelyke luchtverfchynzels zel- den waargenomen hebben. Veelligt brengen deze door my nagefpoorde en alhier bygebragte omflandigheden , met de o- verigen, die bereids in druk zyn, vergeleken, iets tot nader ontdekking van dat licht toe (t). Zo veel ziet men , dunkt my , klaar en overtuigend , dat vm het zelve niet anders kan ontdaan, dan door gezwinde ont- waar 'het ftekingen van vele zwaveldampen, die, vermits zy zo verre 0Iuftaat* zichtbaar zyn, zich hoog in de lucht moeten bevinden. Dat ook daartoe in het Noorden voorraad genoeg en overvloedig gevonden word, blykt genoegzaam, uit 't geen ik te voren van M2 het (O -é Is aanraerkenswaardig ; als in de Pbflofopb. Transaiïions N. 39a verhaalt word, dat dit Noorderlicht in het noorder deei van Engeland ge- mener is, dan elders, en aldaar Streamers, Merrj Dancers^oï Petty Dan- cers genaamt word, dat men daaruit ook vermeend het weer te konnen voorfpellen, en dat, wanneer dat licht groenachtig is , zulks ftonnachtig wéér, en geel zynde , helder weer en droogte zoude aankondigen. (O 't Is te hopen , dat wy door den tyd van het gezelfchap te Peters- burg, gelvk de raeette en befte aanmerkingen, ook de naafltreffende oorzaken der wording van dat vuurfpel aan den Hemel te verwachten hebben , ver- mits de heerMeyer in het eerfte deel zyner Commentariën p, 3 f en vol- genden daar toe bereids een roemwaajdig begin gemaakt heeft. 04 BESCHRYVING het eiland Yfland en van Jan-Mayen eiland bygebragt heb. wa ™ -wateren van de giftingen, die in het binnenfte dezer lan - den plaats hebben, getuigen, is ook te gelyk kennelyk dat van en uit dezelve de zwaveldampen m onuitputbare menig- t «Sadig naar de hoogte gezonden worden. Doch gelyk in de warme? en heter luchtftreken diergelyke. zwaveldampen offchoon naby de aarde, of, als zy een wem.g hoger geko- men zyn, zich ontfteken, en in weerhchten, bhxem en ftra- rXe alzo gefchied het van zelven „ dat zy on- der d^Crdpoo!, wegens de grote op het aardryk leggen- de koude, meerder ruft en gemak genieten, om omhoog te fty- «en, of óok deswegens langer tyd te gebruiken, aleer zo ve- te ontdoken dampen weder te zamen gedreven worden dat l£en w rkeiyke onrfteking gefchieden kan , tote.nde yk hoog in den Dampkring hun een genoegzame menigte van aherly soort ontmoet, dit door een vochtige, koude zodanig zamen- gepJrfl en verdikt word, dat zy.in brand geraakt, en, gelyk ten luchtvuur, helle ftralen van zich geet. Hetdon- i LXXVI. Gelyk het dan ook op dien grond, naar myn S " in veLoeaen, hervoort koomt , dat men aldaar gedurende den zo- deE win-mer nooit of immers zeer zelden, en daartegen in den win- te.r "ms f«.,tf meerder en heviger dokder heeft. SSTS* t£ Gelyk ook, dat meiten zelven tyde , als het fheeuwt, zee* vete en- menigvuldige, dwaallichten en Ignes lambentes Set waTtoe op f en eiland, alwaar men zo veel met zee, vffTcheTen traan omgaat, de ftof gewis niet ontbreken kan. Die v ammetjes zyn gtwoon,aan alle ftaven en ftokken , yzere fovkers de maften , raan en het wand der fchepen de hoe- dPen en mutzen , en waar zy zich voorts aan J^httnkon.. Se" te blyven hangen. En de eenvouwige en blode Yuan- de» tlelyk ook elders het domme volk) zyn , offchoon zj nk branden konnen, noch ooit voor hunne ogen brandeny er angftig voor; ja fluiten, zodra zy dezelve gewaar worden, haa, ffif en befchroomt de deuren hunner woningen , op dat dit fchynvuur niet naar hun haardvuur, ('t geen zy vermenen fterker dan in den zo- mer. Vele Dwaal- lichten. van YS LAND. 93 dat gefchieden kan) mochte trekken, zich met het zelve vere- nen , en alles in vlamme gezet worden. §. LXXVII. In het laatft van den zomer laten zich dikwils Byzon- Ringen en Byzonnen aan den Hemel zien, die, gelyk men aldaar nen* aanmerkt , fteeds van zeer ongeftuimig weer gevolgt worden , waar over men zich niet verwonderen moet , vermits alhier de gantfche gefteltenis der bovenlucht daar toe vatbaar en be- quaam is ; 't zy dat tot hare verfchyning gladde ysvormige ysdeeltjes in de wolken , gelyk enigen ; of cylindrifche ha- gel , gelyk Huigens , Wolf en andere willen , vereifcht wor- den. §. LXXVIII. Eigentlyk hebben de Yflanders alleen twe Alhier Jaargetyden, zomer en winter, die beftendig duren, jj][°fg en met elkander verwiffelen, zonder dat men de elders befpeu-tw? jaar- rende zoele tuffchentyden , lente en herfft, ontwaar word. Ech- getydeiu ter heeft men meer winter,dan zomer, en in den zomer fneeuwt en hagelt het bywylen. In den zomer kan het nu en dan zo heet zyn, dat men genoodzaakt is, alle klederen af te leggen, als wanneer in den nacht daarop een zo llrenge en doordrin- gende koude volgt, dat men zich niet genoeg dekken kan , en, als men ontwaakt, alles rondom met fneeuw bedekt ziet. In den winter valt veel Sneeuw ; doch met een ooftelyken wind fneeuwt het zo flerk , dat het land en de huizen met elkander gelyk gemaakt worden. Ene ongemene Koude doet zich, gelyk men my bericht ^®fte heeft , niet dan in de maand april gevoelen ; denkelyk, ver- ko°°de is mits de zon ten dien tyde het langft van dit eiland verwydert in April, ge weeft is, en ook wel wegens den tefFens aanhoudenden noor- den wind , die als dan meerder en gevoelbaarder ysdeeltjens (m) van de verder onder den Noordpool gelegen ysbergen by- brengt. §. LXXIX. Dat het op dit eiland altoos flerk en wel onge- Van hei ftadig en veranderlyk waayt, zal niemand verwonderen , die weer. M 3 zyne O») Cenf. Suppkm* IL Annal, fPiratiflav. p. 71 94 B ES OU RYVING overweegt. Dikwils bulderen dezel« Van de Eb en Vloed. Geftelt- water» zyne ligging een weinig ve zeer hevig , en perfTen en dryven de golven ongelooiiyk hoog. Met de noord wette winden heeft men 'er (ten min- iten aan de zuidkuft) fchoon? daar tegen met de zuidweften liegt weer , en met de zuidzuid-ooften den meeden ftorm. §. LXXX. Eb en Vloed (w) hebben zy , gelyk anderea in en aan de Noord -Zee lager gelegene ,twemaal in 24 u- ren, en met de alomme gewone veranderingen, naar de ver- wifleling der maan : hierby zouden dezelve zo geregelt en zwaar zyn, dat, offchoon de winden hevig wayen, nochtans gene merkelyke verandering of verhaafting befpeurt word. De Vloed koomt uit het ooften, en de Eb uit het wetten. De gemene vloed klimt tot 12 voeten hoog. 5. LXXXL Het Zeewater is, zo ik verneme, by Yfland hSd'van veel zouter , dan wel lager in de Noord- Zee, waar van de het zee- oorzaak zoude konnen wezen , dat niet alleen door de ftren- ge vorft de zee zeer tterk uitdampt (x); maar ook een groot gedeelte van het onzoute water van het oppervlak zich in wyde ysvelden verzamelt en bevrieft,behalven, dat noch een gedeelte van het zelve, vermits zyne ligtheid, door de gefta- dige hevige en droge winden verftuift en verwaayt ; weshal- ven het overige water, door de by al ie deze fteeds terug blyvende zware zoutdeeltjens, noodwendig te zouter bevonden moet wor- den. Gelyk als onder de hete luchtftreek het zeewater veel zouter (y) als in zoeler oorden is, vermits de zon, door hare overgrote en tonrecht nedervallende nette, ene gelykvormige, ja (w) By de YHanders, fïob % ft'rtta (dat is vloed en firand) de Noor- wegers flob 00 fiare/ en de Denen flob Og ebbe genaamc. (*) Zie fVoljs werking der natuur §. 2^0» ttU\mM&è \3tt(l\é) l* deel, CV) Ik volge hier in de zeer wanrfchynlyke aanmerkingen der Engelfchen. Zie Lowtborp. Abridgm. ml. IL p. 297, en den heer de Bruin in zyne reize ©ver Mofcovië bladz. 401. offchoon de P. Feuillee het tegendeel door zy- ne waterfchaal bevonden wil hebben, volgens zyn Journal des Obferv.fait* tn dmeriq.p* 177 & iqo» vanYSLAND, 9$> ja noch fterker werking op de onzoute lichte deeltjens van het zeewater, door beftendiger en geftadiger uitdamping, oef- fent. De gezegde byzondere zoutheid heeft echter mede haar zonderling nut; want zy, benevens de beftendige bewegingen fpeling der zee, welke door de (leeds blazende ftrenge win- den, en zware Ebben en Vloeden bewogen word, de oorzaak is, dat het ys aan de zuid- en wedkuft zo dik niet word, en zo lang niet duurt, als elders, en hoger naar het noorden; waar door de elendige inwoonders , wier gantfche levensbeftaan al- lermeeft van de vifchvangft komen moet , het voordeel genie- ten , te vroeger , en bereids in january daar toe te konnen ge- raken , en mitsdien tegen de onbequame warmer maanden met de bereiding en het drogen van den gevangen vifch gereed g. LXXXII. Het eiland is voor de inboorlingen , die van Van de kindsbeen aan het weer aldaar gewend zyn , zeer gezond;1^- ook zyn deze van goede levenskrachten, en kon- vaTy nen alles wederflaan , vermits zy, van de geboorte af, flegtland, Vu en zober zyn opgebragt,en tot een harden, ruwen, rufteloze,de li§- ja zuren arbeid verplicht worden (z). Zy worden ook (ge-jf?1?5^ lyk gemenelyk de zulken, die in een eenvouwige onbezorgt- der in heid by enerly flegte fpyze en geftadige fterke lighaams oeffe- woo-n-" ning hun leven doorbrengen) niet alleen Stokoud, zulks me*dm- nig een ioo jaren bereikt, maar genieten noch daarenboven een friflchen werkzamen ouderdom , en weten weinig of niets van de zwak en krank heden , die de gryze jaren van andere menfchen gtmeenlyk aankleven. Doorgaans zyn zy w e l g e- maakt , en hebben fchone , witte en gezonde Tanden ; t geen m hunne luchtftreek en by de flegte fpyze , die zy ge- nie • CO My valt hierby in, wat Csefar van de Sueviers de Bello GalLLik HL Cap. i. zegt : Neque niultum irumcnto , maximam partem latte at- que pecore vivunt , multumque funt in venationiius. Ou* res & cibi "ge- nere & quoüdiana exercitatione & libertate vit* (quTd a pueris nttllo of- ficto aut difciplina affuefaEli , nihil omnino contra voluntatem faciant) & vtres aht & immani ccrportm magniiudine efficit. ,' ! e BES CHRY VING nieten ten hoogten te verwonderen , doch een gewis teken van ëèn gezonde lighaams geftalte is, en ongetwyffelt aan de luTvere lucht, waarin zy leven, hunne goede vetdonwing, è. door de eèftadige fterke lighaamsbewegmg bevordert word, en dat zy geen zo|t of iets "gezouten eten , toegeschreven moet worden De V kou wen zwichten in hartheid en fterkte voor de mannen niet, baren ligt, baden zich, zodra zy ge- ^nigVnme§n SS(Sgeen ik aan de/eeds genoemde heerlyke ïetans Sen koftbaar mineraalwater, dat zy dagelyks onwetend °?derbe' drinken de fteeds luchtreinigende winden, de zuivere , dro- SS en langdurige koude, hunne aangebore hartheid, en de ge- ÏSXgJfc Tolde vtrdouwing toefchryve. Derhalven weet men e h°s: of van gene Geneesmeefteren. Wanneer iemand ziek word is Heel- van e="= , , ■ ede mej c z0 als dezelve van de Koe -«ffe w SC diemênhemtekaanwengee^ en een^vkelyke flok brandewyn , om de maag te herftellen. Heel- meefters heeft men 'er, ten minftezowyt de perfonen die ikge- ftrokenheb sneeft zyn.en zo veel men my bericht heeft, thans Slniet De gewone hartheid brengt te weeg dat men fen ongemak niet veel acht, en de wonden helen ook hier zeer tovanzelven, ongetwyffelt wegens de koude en zuivere lucht, dfe de vochten Jet z"o zeer in beweging brengen noch he koude vuur zodanig bevorderen, dan de damp>ge en zoele lucht „ " r^xfteTFZ^0^ niet langer danacht, ^S»! "anneer zy enigzï* ; zwak ^ .veertien W»^e" dagen de moeders borft gegeven Naderhand egt men de- $T' K^ ^°P de aarde> e" Z" '6r ee" J£ m£t melk /as n Biörn merkt in zyn antwoord aan het koninglyk engelfch ge- makkelyk te begrypen is, als men de ongure fpyzen ea onreine wyze der Yflauders in aanmerking neemt. ■■■ vanYSLAND. 97 melk by, waarin een, met garen omwonden, hol pypje, of dik- ke vederfchacht, gedoken, en een weinig brood, als men het heeft, toe verfterking van het kind, gelegt word. Als het kind ontwaakt, of een teken van honger geeft . keert men het naar den fchotel , en geeft het het pypje in den mond , op dat het daaruit naar zyn nooddruft zuige,* manr wanneer zy het ten doop , of anderzints over land hier of daar brengen , geven zv het een lapje, met huy doortrokken, in den mond , op dat het zyn voedzel verkryge. Na verloop van drie, vierde deel jaars moet het kind de fpyzen , die de ouders genieten , mede eten. Van bakeren , wiegen en oppafTen weet men geheel niets. Met de veertien dagen fteekt men het kind reeds in de klederen, laat het op den grond leggen , en zich wentelen en keren, tot het zich zei ven oprecht en begint te gaan. Dus zorgeloos , flegt, kommerlyk, ruuw en ongemakkelyk worden die arme kinderen van de eerde dagen hunnes (leeds moeyelyken le- vens gehouden , gewent en als gehart. Niettemin ziet men onder de Yllanders doorgaans rechte iyven en onverwrongen ledematen ; weshalven het zeer zeldzaam is, een gebrekkelyk menfeh onder hun te vinden , waar uit klaar blykt, hoe voor- zichtig en liefdadig de natuur werkt , als zy flegts vertrouwt en vryheid gelaten word. §. LXXXV. Te voren heb ilc ter loops gezegt, dat hunne Van de Spyzen flegt , en hun vaatwerk onrein is , waarby ik nu*?eberei~ voegen moet, dat de toebereiding noch erger, walchelyker en {,„,*„ naauwlyks rcenfchelyks zy. Het volgende zal ten overtuigend Spyzen. bewys verftrekken. Hunne dagelykfche fpyze is by de mees- ten het vleefch/t geen aan de afgefneden Kabeljauw- Dorfch- en andere vifchkoppen blyft zitten. Dit, of ook nu en dan een paar (lukken van den vifch zei ven, werpen zy,als zy daar van eten willen , in een ketel , doen 'er een weinig zeewater by, en flingeren het, als het naauwlyks een wyl gezoden is, zonder zout , men zweige enige andere kruideryen, gretig bin- nen. Schapen- en ander vleefch zetten zy, die het hebben , in een weinig zoet water op het vuur , eten het ook zonder zout (b) N en C*J Hierin de Lappen gelyk, die ook alles zonder zout eten. Schefer. Lap* 9g BES CHRY VING en noch niet half gezoden. Daarenboven nuttigen zy niets , 't zy vifch of vleefch, verfch gevangen of onlangs gedood , maar werpen alles te voren een tydlang weg , tot het enigzinta begint te rotten; want het anderzints de gevoelloze opperhuit hunner tongen niet aandoet, maar hun onfmakelyk voorkoopt. Zelfs vermeerdert hun vuur de affchouwelykheid hunner ipy- zen Weinigen van hun hebben enige turf, en noch weimger hebben hout, als 't geen zy alleen van de bomen bekomen, die hun nu en dan uit het Noorden, en vermoedelyk uit Ru land , * alwaar dezelve door flormen en watervloeden nedergeveltwor. den toedryven. Gemeenlyk gebruiken zy alleen vifchgraden, en ook wel beenderen , met een weinig dikken droefem van traan (c) begoten , om te heller te branden. Hun lekkerlte ge- recht is een fchaapskop, waar van zy alleen de wol afgezengt en denzelven dus onder de aflche van hun heslyk vuur te bra- den gedoken hebben, die zy dan, gaar zynde , met huid en al wat 'er aan is, tot op de beenderen afkluiven. Zy zyn, ge- lYk de uitterfte Noordlanders in't algemeen (d) zeer grote liefhebbers van Boter en Vet, zelf* het traanachtig Hay- IpelCj LaPPoniacap. 18. Martinier e in it ener. per Septentr. cap. 17. % » Dat is «aanhef; want onze lieden noemen de hef FAEX,S)ri#/ Holl. Droessem van Wyn, Oly enz. . de Zwitzers fcruf*/ Wynhef Truosina , amurca olei, Glojf. Fhrentw. IL MSt BibHotb. noflr. pub. AS. Dros>«, Drosne, faex. Die woord tot af van een oud Dultfeh wortelwoord , waar van noch het fpoor ia Ulphtl. Ferfion. Go~ thic. gevonden word. By denzelveti js 't D^üsjan ex a o deorfum prtcipitera Luc. /. 52. en Draus Mattb. VIL 27- of D au s Luc. IL Z\d]a\Sis%nme^e\yk , dat alle de noordelykfche volkeren zo gaarne vet eten. Van de Laplmders en Groenlanders is zulks enig- zïnts bekent Pechlin IIL Obf. Pèyf. Med, 38. Van de Wilden in noord- America bericht insgelyks Denys Hifi. Nat.de l'Amertq. Sepu cap. 23. p. 362, en de Tefuic Laffitau in zyn Traft. Moeurs des fauvaqes Ameriq. comparés aux mmurs des premiers temps Tom. II. />. 91 verhaalt van de Iroquoisen en anderen: Zy drinken de oly van Beren, Zeehonden of Hayviiïchen, Alen en dergelyken, zonder zich te Horen, hoe kantig die oly of traan geworden mag zyn. Ja de talk is voor faun een recht Ra. gout. — wm W van YSLAND. 9? ipek, en de lever- en walvifchtraan niet uitgefloten. J. LXXXVI. Nadien zy zei ven geen akkerbouw hebben , en Gebrek de meeften onder hun, door onvermogen , het meel niet ko- aa« pen konnen, 't geen door de deenfche kooplieden aangevóert Bl00^ word, hebben zy geen Brood; maar bedienen zich, in plaats van het zelve, van onverkoopbaren drogen Stokvïfch (f), doch ongezoden en flegts een weinig gebeukt. Allerliefft eten zy een fluk van dien vifch met boter ( als zy die hebben ) of, by gebrek van dezelve, 'met Hayvifchfpek, of ook met traan of talk befmeert. Een ander zoort word ook wel uit een tufTchen het gras zelve in het wilde wafTend zoort koorn gemaakt; doch is zeer flecht en voor vreemdelingen niet te eten. J. LXXXVil. Hun Drank is het water, 't geenzy, ge- Van hua lyk boven gezegt is , zeer gezond en aangenaam hebben , in- Drank, zonderheid word het water geroemt , dat door de kracht der zonne van de ys- en fneeuwbergen fmelt en afvlied (ƒ). Buiten N2 dit (O ft Geen ook het Brood der Laplanders is. Scbef. Hijl. Lappen, pag. w. 194, gelyk mede de noordlykfte Noorweger Jons Laurifen TVoljf Nor~ rig uiuftr. pag. 198. S)affvc ktc $3rob af fit) / men for £5rfo èntge U fcorbfM cc t$i- $tef / fm be tfote ubi SBtnten,' oc bet Mbcv be cfftct bes tytè gflllbrotë ©ferpfllg : dat is, zy hebben niet altoos Brood, maar gebrui- ken daar toe gedroogt vleefch, of gedroogde vifch, die zy in den wind drogen , en naar hunne landswyze Skerping heten. Insgelyks meld ook Mare. Paul. Venet. van de arabifche provincie Aden pag. 163. fiunt etiam ab incolis panes biscocti ex piscibus, idque in hunc modum; Con~ tidufit pifces minutim atque continuüm in modum farina : & poftea commis- cent & fubagitant qvafi paflum panis, atque ad folem deficcari faciunt , & vivunt ipfi & jumenta ipforum de Mis panibus fiêlitiis per totum annum. Z& fchryft ook Gemelli Careri in zyne Voïage autour du monde Tom. IL pag, 319. van de bewoonders der eilanden Lundi en Augon in de perfifchezee« boezems; qu'ils n'ont de meilleur aliment , que des fardines. Ils les font fe» eher au foleil 6? 'el/es leur tiennent lieu de pain pendant foute l'année. (f) Ik kan zulks des te eerder geloven , vermits ik in Zwitzerland in 't Grindelwald door eige bevinding geleert heb, dat by zware afgematheid en hevige dorft, niets verquikkelyker is, dan het drabbig of dik water, 't geen van den gefmolten fneeuw der daargelegen ys- of fneeuwbergen koomt afzakken. Waarvan de Hr. D. Scheuchzer in zyne Nat, Gefch. van Zwitzerland Part. [II. N. 29, met groot oordeel veel goeds meld. I00 BESCHRYVING dit drinken zy Huy of Melk. Bier bekoomt de gemene man niet ; ook konnen het de bemiddelden , by gebrek van kelders, niet lang voor den ftrengen vorft bewaren. Enige o-egoede lieden handelen van de deenfche kooplieden voor hun mond bywylen een weinig F rans c hen wyn, doch Horten denzelven in onrein , ja dikwerf zodanig vaatwerk , waarin zy huy en zelfs traan gehad , en 't zelve te voren niet gereinigt hebben ; weshalven die wyn zich welhaaft omwerpt , en trou- bel, dik en ftinkend word. Doorgaans is hun lieffte drank Brandewyn, waarin zich jong en oud, mannen en vrou- wen , zeer fchandelyk misgaan. By hunnen zwaren en gevaar- lyken arbeid te water, ofte land, is dit hun trooft, aaniporing en oogmerk, dat zy iets vangen en vervaardigen mogen, waar tegen zy,by de naafte komft der deenfche fchepen, den. bemin- den Brandewyn ruilen konnen , en wanneer zy hunnen wenfch erlangen, houden zy niet eerder op, dan tot al de verkregen voorraad verteert is , en eerder hervatten zy ook hun beroep en arbeid niet. Van hun- §. LXXXVIII. Met den reeds gezegden toefland der fpy- ne KIe- ze en drank koomt alzints de Kleding en Woning o* ding. vereen. De een beftaat in groof linnen, by ons Pakein- nen genaamt, in een flegc wolle zelfgemaakt laken , 't geen XOadmel (g) heet, en in ongelooyt leder, dat door het beftry- ken met vifchlever (leeds gemoedig gehouden word. Van hunne dracht en kleding heb ik flegts zo veel ervaren , dat de mannen en vrouwen linnen hembden, of veeleer onderkouf- fen en broeken uit een Huk dragen , die den mannen tot over, doch de vrouwen alleen tot aan den navel reiken. Daar boven hebben zy broeken , geiyk ook wambuffen van TOc&mel of fchaapsvellen. De vrouwen dragen witte klederen van die 3Ö0aÖïltel/ °P de wyze van de jegenwbor gehecht. De meeflen dragen rode wolle koufTen. De fchoe- nen der mans- en vrouwsperfonen zyn lappen van ongelooyt leder , flegts om den voet geflagen , en met riemen van fchaapsdarmen vaftgefnoert , waar op het ongemakkelyk ge- noeg te gaan is. §. LXXXIX. De Woonhuis je s zyn klein , en van eenvanhmi- zeer eenvouwige bouwkunft .Men doet dezelve, tot meerder ne wo- heehtheid en warmte, enigzints in de aarde zinken. De vierninSen' wanden worden uit den grond met (lenen of rotsbrokken opge- trokken, en met tufTchen geworpen aarde verbonden. De hoog- te derzelve is gemeenlyk van 3*. ellen , de lengte van 12 tot 14 ellen, en de brete zo gering, dat wanneer een lang man in het midden iïaat , en de armen uitflrekt , hy met de toppen zyner vingeren gemeenlyk de beide zywanden bereiken kan. Boven op word een zeer laag dak van dunne houte fparren ge- zet, en daar over drie latten geflagen, waaraan men fplinters of gefpleten hout hecht en vaftmaakt , - alles van boven met groene zoden gedekt , die in het voorjaar bewafTen , en door de kleine wortelen zich zo vaft aan malkander verbinden , dat de warmte van binnen 'er zo min uit, als de regen en fneeuw van buiten 'er indringen kan. Vooraan laat men een lage ope- ning tot den ingang , die met een flegte houte deur geflo- ten word , en in het dak zes of zeven gaten, tot het verkry- gen van* licht , waarin kleine hoepels , met pergament ftrak overtogen , in plaats van venfters , gezet worden. Hier toe nemen zy eigentlyk de tunica allantoidea van OiTen of Koeyen, by han fynne {b) genaamt 9 die , zodra dezelve uit het dier N 3 ge. (//) Conf. BarthaU Aiï* Med. Hafa. FoL f. Obf. 4?, Het woord $$\\M f i0£ BESCHRYVING genomen zyn , allereerft op een bert , zo fterk doenlyk is , lefpannen, vaft gekleefc, en dus gedroogt , vervolgens door vocht weder afgeweekt, en eindelyk,zo ftrak mogelyk, over zodanige hoepels gefpannen en vaftgehegt worden, waar me- de dezelve tot gebruik gereed zyn. Des nachts of by ge- vreeft onweer, worden die venfters met kleine blinden over- dekt De bemiddelden hebben glasvenftertjens , doch flegts twe in het gantfche huis, en in ieder van dezelve met meer als zes kleine ruiten. Aan de ene zydenwand word in de leng- te een hut van planken tot zodanig een hoogte van den grond vafteemaakt, dat het rundvee in den winter daar onder gebor- gen kan worden. Zodanig zyn ook de Bedsteden voor de huisgenoten , zo vele 'er zyn , waarop dezelve flegts ^een wei- nis hooynederfchudden,en zich onder een deken van XOapmcl \ bvwvlen met fchaapsvellen gevoedert, moedernaakt en in zul- ker voegen neffens elkander 'er op nederleggen , dat ter plaat- fe de een zyn hoofd legt, de ander neftens hem zyne voeten fleekt; ftaande flegts alleen een klein plankje, of een ftuk van - een enkel deel recht op, ter affcheiding, tuflchen hen, die niet bveen behoren. Hoe fraay die woningen gemeubileert moe- ten zyn, laat zich genoegzaam zelf giffen; als ook hoe grou- welyk het 'er in flinken moet. Hnnna fi. XC. 't Geen ik tot noch toe van het flegt voedzel en Ge de zo zuren, als verdrietige, flegts enig en alleen de krachten raoedsge*des lighaams oeffenende levenswyze der Yflanders bygebragt fieltenii. hob J zodanig geftelt, dat dezelve by die beeitachtige men- fchen gewis gene zonderlinge edelaar tigheid uitwerken kan , mits— is etaentlyfc Deenfcb, en heet in 't Yfiandfch Hmna , voorheen Hmna IvidGudm. Andr. Lcxic.-) damt af, gelyk ook het Latynfche Hymen , en der Grieken fam van het oude Mimen of Htmmen bedekken , af. Van hier koomt bv de noordfche volkeren het woord Hmnef, der Duitfchen Smet/ dat is, de Hemel alles bedekkende, als mede by de Brunswyk- |he Do ren , 't' woord 9#m*1 e" W den Holfteiners ***«*/*'"£ kort Aeramt of J&cmM*/ een kleed, 't geen het l.ghaam naafl by bedekt, 'e geen men nog verder zoude tonnen uitleggen. mr yanYSLAND. 103 mitsdien zyn zy van nature blohartig, en deugen tot geen foldaten ; ja men kan hen niet^ bewegen , een geladen ge- weer af te fchieten. De koning, hun heer, heeft het te meermalen met hun zowel op de vloot , als by de landtrou- pen, bezogt ; doch hen allen , vermits zy nergens toe te ge- bruiken waren, met het affcheid: nergens toe bequaaM, naar huis gejaagt. Waarby noch koomt, dat offchoon men vermenen mocht, dat zy het alomme veel aangenamer , be- quamer en beter, als in hun vaderland, moeiten vinden, zy nochtans zo zeer als enig volk, met de zucht tot hun eigen Vaderland behebt zyn; gelyk men voorbeelden heeft , dat uit zodanig een vaderlands liefde by velen niet al- leen ziektens, maar zelfs de dood veroorzaakt is (i) en wel niet flegts by de zulken , die tot den moeyelyken foldaten dienft gedwongen , maar ook by de zodanigen , die door de deenfche kooplieden medegenomen en tot het leren van den koophandel gefchikt waren. Dus fterk is de drift der ge- woonheid, en de zoetigheden ener onbedwonge vryheid. Te beklagen is het nochtans, dat dezelve in dat land, gelyk ik te voren verhaalt heb , al te verre gaande is , 't geen dan ook te weeg brengt, dat de Yflanders van herten luy en ei- genzinnig zyn. Zy arbeiden niet , dan uit noodzakelykheid , en zyn met hunne landswyze zo ingenomen, dat, wanneer men hun ook betere zoorten, korter handgrepen, en bequamer werk- tuigen tot den arbeid aanbied , zy dezelve verwerpen , en hal- ftarrig by de oude verblyven. §. XCI. Daarom laten zy ook geen den minften yver tot Zy heb- kunften en wetenfchappen blyken. Nochtans moet men niet be" §«ea denken, dat zy van nature dom en onbequaam zyn. Veeleer t" ïerenL is (/) Iets diergelyks verhaalt van de niet beter levende Lappen Schef- fer. cap. 3. en van zyne Zwitzers Scheucbzer Natuurt. Gefch. van Zwitzerland No. 15 en i<5. alwaar hy teffens hierover uit de gronden der natuur- en artzenykunde, zo veel zyae landslieden betreft, zeer fraye ge- dachten opgeeft. ■: 104 BES C H R Y V I N G is bekent, dat "enigen uit hun geleerde mannen zyn geworden , en anderen , die buiten 's lands geweeft zyn , geleert hebben \ vaardig te fchryven en te rekenen, in goud te arbeiden, tabaks- dozen te maken enz. Alleen ontbreekt hun de luft en wil. Zy willen fleeds verblyven by 't geen zy hunne ouderen en voor- ouderen hebben zien maken , en waar toe hun de uitterfte nood dwingt ; doch tonen daar toe niet onvernuftig of onbequaam te zyn. Zo verre het tot hunnen nooddruft vereifcht word , is een ieder mansperfoon een fchrynwerker, timmerman, feheeps- bouwer , fmit enz. en een ieder vrouwsperfoon een kleermaak- fler , een naayfter. Daartoe houden en brengen de ouders hunne kinderen van der jeugc- aan op. Het fpruit ook,myns erachtens, uit enige bequaamheid, als men uit flegte doffen en met onbequame werktuigen alles , wat men nodig heeft , naar behoef vervaardigen kan. Van tyd- of uurrekening weten zy niets , maar richten zich naar de eb en vloed (k) , of naar de zon, wanneer zy. dezelve konnen zien. Hunne g, XCIL De gewone en gemene Hantering dezer lieden be* ring. ftaat in de vangft en toebereiding van den Stokvifch , of, voor zo verre het land daar toe gelegenheid geeft , in de veehoede- ry. Betreffende de Visch vangst en hare toeberei- ding , daar van is hec merkwaardigfte hier boven bereids aangetekend. Hunne Visch boten maken zy van wagen- fchoE (/) , dat is , zeer dun gekliefde eiken planken , zo ligt , dat (£) Ongetwyffelt hebben ook andere noordfche volkeren zich in hunne tydrekening daarna gericht; en het koomt vermoedelyk daaruit voort , dac de Neder-Saxen eb en vloed de Tide , de tyd, en de engelfchen Tide noemen. (/) Deze zeer dunne planken worden van eyken bomen gemaakt. En word alhierhet flegifte zoon gemeent, 't geen tot het hekleden der wanden, als men dezelve met tapyten behangen wil, en anderzints gebruikt word! Echter vind men een noch beter zoort, 't geen eigentlyk van de befte wor- telen geklieft, en vermits het (gelyk het wortelhout of Sftafcr) gemeenlyk fraye gevlamde aderen heeft , door de fchrynwerkers tot overdek- ken of bekleden van het houtwerk, gebruikt word. Van de gevlamde aderen koomt ook by de Hollanders en Nederduitfchen die benamin? Het Wagen schot heet eigentlyk 2&Jfenf voornamelyk als hy de eerftemaal by hun koomt , hen wegens de traanftank en verdere vuiligheid naby zich dulden kan, maar, wanneer hy hun fpreken wil , zulks" in de ope lucht en bo- ven den wind ftaande doen moet. Strekkende weder ten be- wyze der gewoonte, dat die menfchen alzints en geftadig in zodanig een flank en beeftachtige ontygheid leven en verke- ren konnen , waarin tederer opgevoede gewifTelyk krank zou- den worden en omkomen. Van hun- §• XCV. Mannen, Vrouwen en Kinderen, als zy niet met nen ver-den Stokvifch onledig zyn , arbeiden in de wolle , en bryen deren ar-hembdrokken , handfchoenen , kouflen enz. In het land heeft men gene Weveryen, dan die, waar door het voorheen gemelde XOat>mel gemaakt word. Hoe zy Het Vollen gefchied flegts in warme pis , en wel zo Vollen, armhartig als onkundig. Het laken treden zy opgerolt den gantfchen dag met de voeten, en de kouflen en handfchoenen kneden zy een geruimen tyd met de handen. Het moet een fterk en geoeffend kaerl zyn , die in één dag een hembdrok of drie paar kouflen bereiden kan. De vrouwen , vermits zy geen zeep hebben, wa ss chen met afiche en pis. Dus ook weten zy door.de pis uit een koperen ketel koperrood te trekken , en daarmede te verwen. 5. XCVI. van YSLAND. 107 §. XCVI. Wie zoude denken, dat die menfchen zo liftig en Van bedrieglyk konden zyn, dat men- zich in den koophandel voorhunncri hun hoeden moet? En nochtans leert het de. bevinding. Handel. Om een volkomen begrip van hunnen Koophandel te geven, moet ik zeggen, dat het gantfche eiland veertien zo- genaamde Visch havens en acht Vlèeschhavens heeft. Genen leggen in het noorder- en oofler , en dezen in het zui- der- en wefterdeel van het zelve. Beiden worden van tyd tot tyd door den koning alleen aan kooplieden binnen Coppenha- gen verpacht, die hunne onderkooplieden derwaards zenden, en ook wel bywylen de een en de anderen aldaar laten over- winteren. Dezen zyn het, die met de inboorlingen allen han- del dry ven, en nadien de vifchhavens, alwaar goed voordeel te behalen is, zeer ligt hunne pachters vinden; doch de vleefch- havens, alwaar gene byzondere winfh gedaan kan worden , onbezogt zouden blyven, heeft de koning, als een gemene landsvader, op dat .een ieder gelegenheid zoude konnen vin- den iets te verdienen , of zyn nooddruft in te ruilen , de wyze en heilzame verordening gemaakt , dat een koopman , die tot het pachten genegen is, by twe vifchhavens altoos een vleefch- haven in zyn pacht moet aanvaarden , waar door dezelve alle, behalven één* die men ook beft mogelyk poogt te verpachten, aan den man geraken. De naafl: aan de vleefchhavens gelegenen brengen den afgezondenen der pachters te zyner tyd hunne Schapen te koop, en wel een goed Schaap voor 40 vis- fchen , een flegter naar evenredigheid. Enigen brengen ook Ossen, doch niet veel , en word een Os , als hy goed is, op 10 tot 15 Schapen gerekent ; een flegter geld flegts 8. Dat vee laten de onderkooplieden door Yflanders Aagten , die daar voor den kop en het ingewand ten loon verkrygen. De ilagttyd is jaarlyks tegens het einde van augufti en het begin van feptember , vermits als dan het gras , door de naderende koude , geel en krachteloos begint te worden , en het vee mitsdien afneemt, Het vleefch word op de deenfche wyze afgehakt, gezouten, in tonnen gekuipt, en naar Coppenhagen of elders verzonden. De boeren der vifchhavens verhandelen O 2 hun. V . MP ïo8 BESCHRYVING hunnen gedroogdenVisch, als Flack- en Hangvifch aan de onderkooplieden op gelyke wyze. Men neemt gemeenlyk gene andere, dan van Kabeljauwen gemaakt, in de handeling- aan ; maar wanneer dezelve niet genoeg gevangen zyn , moet men ook, die van Lengen en andere viffchen bereid zyn, in beta- ling aannemen. Hoe da §. XCVII. Alle betalingen gefchieden aan de Yflan» betaling ^ers ^Q0Ï je Denen ; 't zy met medegebragte waren , of in fchied. baren §elde ' welk laatfi:e nochtans weinig in gebruik is. Op het eiland is geen ander geld gangbaar , dan deenfche kro- nen , en in plaats van klein geld bedient men zich van Stok- vifch. Men Dus worden ook alle contracten, kopen en handelingen in koopcen Vis se hen gefloten, en boek en rekeningen in vifTchen ge- byD Vis' houden (m) namelyk een fpecie-daler geld altoos 48 viffchen ;, fchen. " en enkele kroon is door den koning op 15, en een dubbele op 30 viffchen geftelt. Een vifch rekent men op de zwaarte van 2 ponden, en 2 ponden vifch maken altoos een fchelling lubfch uit. 10 Ponden noemt men een ^ó^rtmg. Een lyspont doet alhier 16 gemene ponden. Een arbeidsman bekoomt 10 vis- fchen of 10 fz. lubfch ten dagloon enz.. f. XCV1ÏL IH (w) By die gelegenheid heb ik mede verftaan, dat men op de naaftby leggende faroifche eilanden (alwaar de koning van Denmarken op de hoofd- en algemene marktplaats, Torshaven, een fehout en landrecbter houd, en» vermits 'er geen pachter is , de handel aldaar zelf dryft ,. of dat eiland jaarlyks met het noodwendigfte van Coppenhagen doet verzorgen) op ge- lyke wyze handelt, en alles naar ©fins/ dat is, fchaapsvellen , koope en rekent; namelyk een ©ffn tot 4 fz. Dansk. of 2 fz. lubfch offchoon de- zelve in der daat nooit uitgegeven of ontfangen worden. Dat gebruik koomt hervoort , vermits het zelve eiland enig en alleen van zyne fchapen be- ftaatt en dezelve aldaar in zo groot ene menigte zyn, dat menig een boer wel 2000 -fluks- bezit. Behalven het fchapenvleefch , 't geen ingezouten verzonden word, levert dat kleine eiland ook een menigte nacbthembdrok- ken en mutzen , ganzevederen en eiderdoas , gelyk ouk wolle kouflen > enige rothfchaer, talk en traan. De inwoonders dragen geen fchoenen» maar wolle kouflen met zo. dikke zolen , dat zy daarop een geruimen tydL kounen gaan». yan YSLAND. IOp J. XCVIII. De waren die Yfland geefc, en van daar afge-Uitsaan- fcheepc worden , zyn : ' de wa\ * J reiu Flakvifch.. Hangvifch. Enige gedroogde Lengen en Schel vifTchen. Gezouten Schapenvleefch. Enig gezouten OfTenvleefch. Klaar en bruin Traan van WalvifTchen en allerly Vifchlever. Enige Boter en Talk. Vele gebreide grove komTen, handfchoenen* hembd- rokken , mutzen en diergelyken. Blaauwe VoiTen. Schmaaskin, of jonge Lamsvellen» Schapenvellen. Eiderdons. Ruwe Zwavel. De yflandfche waren konnen in alle de havens van het ko- ningryk Denmarken en onderhorige landen tolvry ingebragc worden. 5. XCIX. De in te brengen waren, die Yfland gebruikt , infco* Zryn: mende yzer# waren. Hout. Koorn-brandewym, Meel. Wyn. Zout. Grof linnen. Een weinig Zydenftof. En wat voorts de een of ander bemiddelde eet zyn; huishouden begeren mag. Die waren worden maar alleen door de Denen , met uitflui-Diemae ting van alle vreemdelingen, ingebragt, en aan den Yflandersa,leen, O» md00rd8 , w ■ 1 .: 110 BESCHRYVING Denen in ruiling voor hunne landwaren overgelaten s vermits dezelve inge- niets met baren gelde beulen , 't geen zy ook zeer zelden wofd < hebben' De°ie- ^>ocn °P dat ^e Yflanders, die hunne nooddruft van nie- vensmid mand , dan die pachters, hebben konnen , niet overfchat en ^elen naar willekeur gedrukt mochten worden , heeft de koning van Denmarken de genadige voorzorge voor hun , dat hy den kooplieden van tyd tot tyd een zekere tax voorfchryft, vol- gens welke zy hun alle de invoerende levensmiddelen en wa- ren moeten verkopen, en dezelve op de boete van 1500 da- lers geenzints te buiten gaan mogen. §. C. Ik heb aangemerkt, dat alle Gewichten en Ma- ten alhier doorgaans op den hamburgschen voet ge- (lelt zyn , 't geen een kenbaar blyk uitlevert, dat de Ham- hebben lumne zekere taxe. De Ge- wichten en Maten zyn op den burg- fchen voet ge fteit, ham- burgers in vroeger tyden inzonderheid op Yfland moeten ge- varen , en den handel aldaar eerft recht gevefügt hebben , ge- lyk dan ook voormaals een eigen Broederschap der Yslandsvaarders (die Kopmanni obfervantes Reifas in Iflandiam in de oude documenten genaamt word ) in de ftad Hamburg gevonden werd , waar van tot noch toe eni- ge overblyfzels voor handen zyn. Thans willen de Denen ge- ne vreemde natiën, zo min als de Hamburgers, vergunnen, aldaar te handelen ; doch jaarlyks laten zich aldaar een tame- lyk getal hollandfche fchepen vinden , (die de Denen als lor- rendrayers behandelen ) welke het boerenvolk fteelswyze den. beminden Brandewyn en andere nodige waren toevoeren, en daar tegen weder goeden Stokvifch en Traan inruilen (n). Die loze lieden weten, vermits de amptman gene gewapende fche- pen by der hand heeft, en der kooplieden fchepen geen tyd hebben , op dezelve te paflchen , alle naar hun wil door te iluipen. Op dat zy ook hunne fluikeryen des te beter bedek- ken , en noch meerder voordeel, dan zy by de Yflanders vin- den, («) Zy dryven ook jaarlyks dergelyken verboden handel op het eiland Feroe. vanYSLAND. ii r ling. den , behalen mogen , leggen zy j in fchyn , een tamelyke wy- te van het eiland in zee, en vangen Kabeljauw, van welke zy op de te voren gezegde wyze op hunne fchepen Labberdaan maken, en daar mede naar Holland , en by wylen ook naar Hamburg zeilen. 5- CL In Yfland word enig en alleen de oeffening van de De ReJf- Eüangelisch Luthersche Religie gedoogt , en ge- gie is ne van een andere belydenis aldaar gedult; behalven dat enige Lu' , weinigen, die uit cacholyke voorouders afftammen, de een entherfch* andere bygelovige gebruiken behouden, welke zy in het ge- heim oeffenen. §. CII. Het eiland word in twe Bisdommen verdeelt , Kerke- waar van de ene biflchop zyn zetel te Halar, en de ander telyke Skalhoh houd (0). By ieder van dezelve is een latynfche fchool, verde" en een drukkery, in welke nu en dan een geeftelyk boek in de landtale gedrukt word. Een biflchop heeft jaarlyks 1200 da- lers , die hem in koopwaren aangewezen worden , en hy uit de Bisschops-tol ontfangt , waar toe een ieder boer jaarlyks 10 viflchen levert. Andere predikanten bekomen ten hoogften maar 100 dalers; ja onder dezen zyn 'er, die flegts 4 dalers ter bezolding genieten ; doch de geeflelyken hebben ook een aandeel aan de Vischtienden, hoewel veelzin ts onder- fcheiden. Op enige plaatfen bekomen zy f , op anderen heb- ben-zy in een ieder boot, die om te viflchen uitloopt, twe lo- ten, dat is zo veel , als anderzints twe der viffchers tot hun aandeel van de vangft onifangen. De zulken , die zo weinig inkomften hebben, dat zy daar van niet bellaan konnen, moe- ten op dezelve wyze, als de andere boeren, hun brood zoeken, mede ter vifchvangfl: gaan , en hun aandeel Stokvifch bereiden, om dezelve te k'onnen verhandelen, waarin hun te minder hart- 0) Hier kan men verder nazien de Difert. de Iflandiafeêï. L tb. 2. door den Yttzuder.Tbcdd. Thor loc onder de voorzitting van Mgid. Strauch. in den ]are 1666 te Wittenberg gehouden, waaruit nochtans , vermits dezel- ve flegts uit andere boeken, en wel zonder genoegzame behoedzaamheid Bitgefchreven is, weinig trooft gehaak kan worden, Van liunne Kerken. n'2 BESCHRTVING hartheid wedervaart., vermits zy zich doch in andere dingen het boerenvolk gelyk (lellen. §. CIII. By den zo kenbaren armoedigen toeftand der in» woonders konnen ook de Kerkgebouwen niet korthaar zyn. Zy zyn op gene andere wyzen, dan de gemene huizen .der boeren, gebouwt ; namelyk, gedeeltelyk in de aarde ge- zonken , van op een geftapelde rotsbrokken -, met aarde en kalk verbonden , en met graszoden bedekt. Zelden zyn zy groter , dan de gemene bezoekkamers in onze landen , en zo Jaag, dat een man, overeind flaande , byna met zyne vingers aan het dak reiken kan; doch daar tegen is ook aan te merken, dat zy, wegens de fleeds vele en hevige over het eiland mor- rende winden niet hoog gebouwt konnen worden. De Denen hebben het eens beproeft , en een hoog gebouw boven de aar- de, op een effen vlakte, naar de deenfche wyze, van met- zelwerk opgetrokken , doch den volgenden winter is het door de ftormwinden weder nedergevelt , en men genoodzaakt ge- worden, naar lands gebruik op nieuw een kerk, gedeeltelyk in de aarde gezonken en zeer laag , te bouwen. Het bin- nenfte koomt met het buitenile volkomen overeen, en toont weinig of niet, 't geen naar een kerk gelykt. Hy, die het naad 'er by woont , en gemeenlyk enige opzicht over het gebouw heeft, zet, "ter beloning van zyne moeiten , zyn kis- ten en krameryen , gelyk men zegt, 'er in, op welke gedu- rende den Godsdiend de gemeente 9 zich in plaats van doe- len, nederzet. Echter konde dit ligt genoeg zyn, wanneer men , gelyk van de eenvouwige flegte gerteltheid der eerde chridenen , hier ook zeggen konde: Hout e Kerken, Goude Predikers! en het hoofdoogmerk der Kerken- huizen; namelyk, het onderwys en den wasdom in het Ge- loof, en een Godzaligen wandel , daarin geoeffent en geleert wierd; doch het is te beklagen, dat het hier met geen din- gen llegter , dan met het chridendorn gedelt is. Geftelt- § CIV. De Geest el ykheid deugt, in het algemeen beid der gefproken , niets. De meeden hebben niets geleert , komen zelden verder, dan de biflchoppelyke fcholen, en lezen naauw- lyks Predi- kanten» 't ^Ti vanYSLAND. Jr3 ]yks het latyn. Daarenboven is dezelve ten hoogden ongebon- den, en aan den Brandewyn fchaamteloos en zonder mate ver- flaa{c, rtNi,et fe,(jen ko°mt de predikant zo befchonken op den predikftoel, dat hy terflond 'er weder af klimt, en de kofter uit een poftil de gemeente iets voorlezen moet. Menigmaal gera- ken de leraar en toehoorders ( want zodanige voorbeelden niet ' dan alzulke gevolgen hebben konnen) voor de predikatie met malkander in zulk een toeftand , dat men den Godsdiend voor die reize moet uitftellen. J. CV. De Jeugd word weinig, en flegts voor een kor- De oP. ten tyd, ter fchole gezonden , veeleer doorgaans door de oude- voedins ren zodra dezelve flegts een weinig de handen roeren kambv rer * zich behouden, en tot allerly huis- en anderen arbeid gebruikt'- JeUS doch daar by teffens door het woed en heilloos voorbeeld van dezen tot een godloze navolging verlokt, en in den grond ver. dorven. Wel is waar, dat zy wegens de vele gevaarlykheden, die zy deeds op de zee onderworpen zyn, reeds in het acht- lte of negende jaar ten avondmaal gaan; doch met wat onder- wys en voorbereiding is ligt te giffen. 5' CYLj De Santfche ho°P weet dus weinig van God en Gebre- zyn gebod. De meeden zyn bygelovig, en zweren zo ligt , ken der dat menig een -geen .zwarigheid maakt, voor een paar mark 0ude- tegens zyn naaften bloedverwant een vaifchen eed te doen ren* Zyn kyfachtig en boosaartig , wraakgierig, doorliepen en loos, onmatig, gei en ontuchtig, bedrieglvk en diefachtig. Ja wat ondeugden kan men niet vermoeden' van lieden die tomeloos, zonder uitwendige opzicht, in de grootde ongebon- denheid, in het wild en op de zee, onder gedadige gelegen- heden om ongemerkt, en mitsdien ftrafTeloos , hunne begeer- te te voldoen , leven , en daarenboven aan de vruchtbaarde moeder van alle gebreken, de dronkenfchap zo derk gedadi^ en doorgaans verflaaft zyn? Ik zwyge , wat bywylen , om itaatkundige redenen, door de vingeren gezien, of alhier gedoogt moet worden , 't geen my niet betaamt te beoordelen. Ik zal alleen ene gebeurtenis bybrengen : voor weinig jaren, als het eiland door een befmettelyke ziekte , of aandekende dodelyke * hui- , '••' ' Huwe Syks plechtig leden. v r N builen, byna uitgeftorven was, gebeurde het, dat men, tot te fpoediger wederbevolking v'an het zelve , vermits weinige uit andere landen des konings een begeerte betuigden , der- waarts over te gaan, de jonge dochters vergunde , haar va- derland met zes onechte kinderen , onbenadeelt hare maagde-^ lyke ere, te vermeerderen. Doch nadien die goedwillige fchep- zelen zich te gerieflyk en te ongebonden betoonden , zag de overheid zich welhaaft verplicht , haren fchandelyken yver te beteugelen, en daar toe, zo ik het mag geloven, een ftraf 9 de misdaat gelykformig, doch die ik niet noemen durf, te ge- bruiken. . §. CVII. Hunne Huwelyken voltrekken zy , volgens hunne gemoedsneigingen en toeftand , .met weinig plechtighe- ' den. De bruid en bruidegom worden door de beiderzyds naa- fle vrienden naar de kerk gebragt, en aldaar door den priefter getrouwt. Vervolgens treden deze drie naar het boven einde der kerk , en zetten zich tegen den wand , langs welken de vrienden zich ter beide zyden Hellen. De bruid laat zich een beker met Brandewyn geven , (want gene byeenkomften , veel minder een zo plechtige , door hen , zonder dat boven alles gefchat hertsverheugend vocht, gehouden worden) en brengt denzelven hare naafte nabuur toe, die zy teffens, door een haaftige leging van den beker, een aanfporend voorbeeld geeft. De bruidegom doet ook insgelyks aan zyne zyde , en dus gaat de beker zo lang" rond, als men denzelven in de hand, en zich zelven op de been houden kan. Zy zyn §. CV-III. Nadien zy , als de vifchtyd voorby is , menige liefheb- }ecjjge uren en vele lange nachten hebben , doch niet gaar- an ne meer , als onvermydelyk vereift word , arbeiden , leggen zy zich op het Spel, inzonderheid het Schaakspel, waar- in zy , gelyk hunne deswegens beroemde voorvaderen , gro- te meefters zyn,* en op een zeker Kaartspel, welks ei- gentlyke hoedanigheid ik , door onervarenheid in dergelyke dingen, niet wel begrypen kan. Yanhun- S' c^' Het Danssen, waar van zy grote liefhebbers •ae'wyzezyn, gefchied op ene ouwerwetfche eenvouwige wyze. Man- nen. het Schaak fpel. i ^ vanYSLAND. i[^ nen en vrouwen daan tegens malkanderen en huppelen en val- v^ len , zonder van plaats te veranderen , by verwifleling van het Danfircn. ene been op het ander , 't zy naar de gezangen der ouden (die in aangename weder herinnering van vroeger tyden de jeugd thans met genoegen daar in behulpzaam zyn) of naar het geluid van een fmal fpeeltuig , met vele fnaren , welke met de ene hand gedrukt , en met de andere geroert worden, g, CX. Van 't geen eigentlyk de waereldlyke Regering be- Lagu, jus. Lag bre- ca°, tramgreffbr legis, Lahdrice (Weibreuk) kghviolatio. Lah-mam legis pêrim &c apud Somner.vocab. /ing. Sax. welk alles van het ftatn- woord geqen/ Ponere* imponere voortvloeit, en is g«flc / 4ltfiage/ zet- ting de verordening en het recht, 't geen de overheid den onderdanen bolest om 'er zich in hun doen en laten naar te richten. (q) 'ijl &^\a möfcr. Toparcba, van ©péfa/ Provincia, Officium. Gudm: Anlri Uxic. \ geen van (gpéla/ curare , bezorgen , beftieren afflamu Ol'au fag. . ' - £. 58. ap. Va el in Indic. _ (r\ 't Geen van den noorwcegfchen koning Magm Lagabxter (dat is weVerbeteraar) gegeven, in de oude yflandfche tale gefc ^yen noch door den Layfaga (rechtfpreker) Jma in den jare 1280 of 1281 naar Yfland gebragt en Ingevoert (van welke het noch Jons-bok, Codex Jon* ge- faamf wordden ook eindelyk te Skalholt gedrukt is. Voor t welke mede aldaar noch oude wetten in gebruik geweeft zouden zyn , .die ene f/^tos (omtrent den jare 926) gegeven had Vide ^"^^//^ mfnto Froda i. e. Polybijlons Schedas cap.Ili. thque Buff^mNot. By deze gelegenheid is aan te merken, dat de jegenwoord.ge yflandfche .a- t oP veile na zo zuiver niet meer, dan de oude , maar met vele noor- weegfcheèn deenfche woorden, eindegingen enz, vermengt is. Voorts weet men dat de oude noordfche tale (9}erfcl0 male / of Sttorami fcongu ) men noeme dezelve met O. Sperlmg. mVomment. de ***"J^^«* heren Denen ten gevallen , de ouddeenfche of W^nhut en andere zweedfche uitgevers en uitleggers der verfcheide ouae Ga*L / de oud- «nVhifehe (Gautamaat) en oudzweedfche, zich het allerlangit op dit af- feiegei ei land en in Feroe in hare oude zuiverheid, zonder vermenging W* ieuweemaakte of vreemde woordenen fpreekwyzen, behouden heeft. ?4XTl^w K*«E« «*• -7- A 137-Zynde het te beklagen, dat ;flna7 tydcn , en inzonderheid zedert de te voren verhaalde grote fterfte door de h voering van vele vreemdelingen, een dodelyke iïootbe- Tcmen .heeft % ook noch dagelyks door de geftadige verkering met de £ 'te "verheid, meer en meer verdrongen en verbant vanYSLAND. tiT ven, het zogenaamd Clyxiftna-lkatten of jus Ecclefiaftkum en étornÖommm / of Richterboek, 't geen. door Fredrik IL beveftigt is , beneffens enige nieuwer koninglyke Refcripta'. Wyle de koning Fredrik IV. zoude zekere ervaren perfonen opgedragen hebben, een nieuw wetboek te ontwerpen, en al- les op den noorweegfchen voet (waarop zyn majefteit het, we- gens de overeenkomt, geftelt wilde hebben) te vervaardigen; doch waar mede het noeh niet tot ftand gekomen is» Inmid- dels doen de richters volgens de reeds gemelde rechten 'm zulker voegen recht , dat zy zich , zo veel de erfvolgingen en vafte goederen, inzonderheid de ftamgoederen, betreffen, naar het il OW bud> / in geeftelyke zaken merendeels naar het Cf^rifïna- Tk&tten/ en voorts ook in óeformalia en mis- daden .naar het Codex Chriftianus-, en Qfcora söommm/ doch- anders naar de van tyd tot tyd gevolgde koninglyke Refcrip» ten, Edicten en Landsgebruiken richten , 't geen niet zonder P 3 ver» word. Wie de oorfprongen en" afleidingen-, gelyk ook de eigentlyke be- duidingen en de verwonderenswaardige zamenhang der tegenwoordige noordfche talen wat dieper ingezien heeft, weet, wat byzonder licht de weinige overblyfzels geven ,- die men noch van de oude yflandfche of noordfche heeft. Zy is niet alleen de fleutel tot de runifche, gotbifche- (by zo verre deze niet in zich zelven yflandfche zyn) maar ook tot de noorweegfche, deenfche en zweedfche, en toont vele verloren woorden aair, en de verwandfchap niet dezelve in de neder- en opperduitfche, hollandfche , engelfaxifche en engelfche talen , ja toont ook meer, dair men menen zoude , de verwandfchap van alle de gezegde tongvallen mee de oofterfche talen ; want zy is de 2lfamartf / of de tale^ welke de .Afaa on- der Otbinus enz, uit Afië met zich naar het Noorden gebragt hebben. Waar van omrtandiger en zeer veel gefproken word in de £>. O. Sperling. com- mentar.pag. 38 uit het Cod. Reg. Dan. Edda Iflandice. Add. Peringskiold»- Not. ad Vit. Theodoric. Reg. Gothor. pag. 353 feq. Daarom was het te- meer te wenfehen , dat men een volkomen en volledig woordenboek van de oude yflandfche tale had, of ten minde, dat het met de hand gefchre- ven yflandfche woordenboek volledig was , of weder herftelt konde wor- den , 't geen in de koninglyke Bibliotheek te Coppenhagen gevonden word,-. en uit verfcheide boekdelen in Folio beftaat;doch waar aan , zo ik weleer van wylen den baron van Sparwenfeldt verdaan heb, een paar woorden ontbreken, als wanneer men gewis in ftaat zoude zyn, in dit ft uk zeer ve- le tot noch toe ongelooflyke dingen de geleerde waereld voor ogen te leg- gen. T 1 1 8 BESCHRYVING Van de Dood- ftraffen , en wie de Execu- tie ver- richt. Befluit rl verwarring gefchieden kan (s). Echter zullen, volgens alle vermoeden , hier te lande onder de ingezetenen weinig ge- wichtige proceïTen ontftaan. Voor dezen heeft men de een of andere tufïchen de biiïchoppen en konings-bailluwen ge- had, die by hoger beroep onmiddelbaar aan den koning ge- bragt zyn. Dergelyke hoger beroepen vallen nochtans zeer zel- den voor , en zyn koftbaar. g. CXIII. De Executie n, beide in halsftraffelyke en bur- gerlyke zaken, verrichten de onderrichters zelven, HetONT» halzen gefchied met een byl Het H a n g e n aan een groten yzeren koevoet^ of zogenaamden yzeren boom, die in de fpleec van. een klip geOagen , en de ftraffchuldige daar aan opge- hangen word, welke gemeenlyk een goede wyl fpartelt, al- eer hy den geeft geeft. De vrouwen , die de dood verdient hebben , worden alle in een zak verdronken. g. CXIV. Ten befluite zal ik een verhaal hier byvoegen van een Yflander van 14 of 15 jaren, dien de heer M...r eens van daar gebragt had , om te tonen , hoe die menfchen zich gedragen , wanneer zy genoegzaam in een nieuwe waereld ge- ftelt worden. Die jongeling , als het fchip naby het niet ver- re van den mond der Elbe gelegen eiland Hiïgeland,'t geen het eerde land was, 't geen. hy, na zyn afvaart van Yfland, in 't oog verkreeg , voo'rby zeilde , had de kerken en huizen aldaar voor zo vele klippen en rotzen aangezien, en zich niet willen laten overreden , dat dezelve door menfchen handen gemaakt waren. Als hy in Glukftad aanquam , had hy niet geweten , wat van de huizen en de vele venfters te maken. Naar Hamburg gebragt , en dpor de ftraten geleid worden- de, ftond hy verbaaft en verdomt, wende het hoofd fteeds van de ene naar de andere zyde , en befchouwde de grote ge- 0) Het valt niet moeyelyk te giffen, dat het niet anders zyn kan dan de heer Juftitieraad Hoier in zyne Idcea I£ti Dan/ca p. i. §. 7. fchryfc: Qua? omnia efficiunt, ut jurifprudentia Ifiandica , maxime autem procefluT 'fit longe perplexior apud Mos, quant in omnibus reliquh Dankt aut Norvagici regni provinciis. vanYSLAND. 219 gebouwen ftarogende. Zyn heer , in zyn gedrag vermaak fcheppende, nam hem mede in de Opera, om te zien, hoe hy zich in dezelve _ gedragen , en wat hy 'er van oordelen zoude. By het muziek had hy allerly grimapen gemaakt. Als men het gordyn optrok, zat hy als verwezen , zonder de ogen van het toneel af te wenden , of een lit te bewegen , veel min een woord te fpreken. Wanneer, naar gelegenheid van het fpel , een groten draak op het toneel quam , uit wiens open kaken enige vermomde duivels hervoort fpron- gen , die- een Ballet begonnen te damTen , kroop hy ylings als een blixem onder de bank , en konde , onaangezien alle vertogen en redenen, niet bewogen worden , weder voor den dag te komen , maar bleef aldaar fleeds zitten : het was lou- ter duivels werk , menfchen handen konden dergelyken on* mogelyk hervoort brengen ; hy had vlefchelyke duivels ge- zien , en wilde met dezelve niets te doen hebben. Waarom men hem op die plaats gebragt had? Men zoude doch, om 's Hemels wille ,. weder naar buiten gaan , aleer de duivel nader quam, en dergelyken. Naauwlyks was hem zedert te beduiden, dat de afteurs menfchen, en de vertoningen dus door menfchen handen gemaakt waren , doch hy nooit te o- verreden , dat die vermomden geen ware duivels waren ge- weeft:. Voorts was hy welhaaft kundiger geworden , had in- korten tyd zeer wel leren fchry ven en rekenen , en zich in des koopmans dienft vernuftig getoont ; weshalven zyn heer zich, alle moeite gaf, om hem voort te zetten, en ergens in Hol- ftein of Denmarken te vefligen ; doch alles te vergeefs , wes« halven die heer ten langen laatflen, om de aanhoudende zuchc en begeerte van dien jongeling naar zyn vaderland, buiten het welke men hem nooit recht vrolyk had gezien , genood- zaakt werd , hem , op dat hy in geen krankheid vervallen mogt, weder naar huis te zenden, alwaar hy noch leeft , zich in alle onreinheid gezond bevind, en zyne zaken zeer wel be- fliert. Dit is alles, wat ik van Yfl'and heb konnen zamenbrengen. Het zal my lief zyn , en ik wenfche , dat een ander , die meer' f 120 BESCHRYVING van YSLAND. meer kundigheid , gelegenheid en ledigen tyd heeft, zich de moeite zal geven , het den groten Schepper ter ere , en den opmerkenden ter onderricht en vergenoeging, te vermeerderen, en te verbeteren, B E- BESCHRYVING VAN GROENLAN E N D E STRAAT DAVIS. *;■ .--w 123 INLEIDING. jEt is thans waereldkundig, hoe wylen de Ko- ning Fredrik IV. van Denmarken , vol- gens deszelfs veelvuldig betoonden y ver voor de uitbreiding van het Euangelium , ook by deGROENLANDERS IN DE STRAAT D A V I S, met dat oogmerk twe volkplantingen met verordende pre- dikanten op bequame plaatfen gedicht heeft. Zo dra my hiervan, gedeeltelyk uit de gemene, gedeeltelyk uit byzondere berichten, iets ter oren quam,beb ik my benaarftigt, zo wel van de omftandigheden van zoda- nige volkplantingen, als inzonderheid van de geflelte- nis dier landen en hunne inwoonders , waar van men tot noch toe weinig kennifTe had, eigentlyke, omftan- dige en genoegzame berichten, zo veel enigzints doen- lyk was, te erlangen. Inzonderheid heb ik fchippers by my doen komen, die voor het genoodfchap in Ber- gen , en zedert voor den laatft overleden Koning Ciiristiaan VI. derwaarts gevaren, en langer dan een jaar daar te lande, en onderde Wilden doorgebragt hebben. Na ik van dezelve zeer naauwkeurige, goede en tot meer dan een gebruik nodige berichten ontfan- gen, en door vragen verkregen had, en daar by be- fpeurt , dat door de zodanigen , die nader zyn, en gro- ter bequaamheid hebben, iets volledigs te verzamelen, nooit, buiten het noch onvolmaakt werkje , 't geen in deDeenfche tale, onder den titel: Set &amk ®xènknU m)e ^ettufltatiün / in den jare 1729 te Coppenhage in octavo in 't licht gekomen is , iets de waereld is me- Q 2 , de- ' I IH INLEIDING. degedeelt , heb ik befloten i byzonder niynen Duit- fchers ten gevalle \ 't geen ik deWegéns waarachtig ervaren had, met enige aanmerkingen, op ene ver- hooptelyk niet onaangename noch onnutte wyze , ia de volgende bladen door den druk gemeen te maken* Doch dewyl de aangelegde volkplantingen niet flegts het hoofdwerk zyn, maar men ook, 't geen men van het land en deszelfs inwoonders weet , hun te danken heeft, moet ik billyk van dezelve allereerft handelen. ;.'■.' BE- Pag. 125 BESCHRYVINGvan GROENLAND E N D E STRAAT DAVIS. §•1. En yverig predikant in Drontheim, genaamt Hans Eerde Eg ede , welke een byzondere drift by zich ge de<:,nfch voelde , om de arme blinde Groenlanders tot de kenniffe van den waren God en zynen Heiland te in brengen , verliet in Noorwegen zyn ftandplaats , Groen- die, offchoon wel flegts middelmatig, echter verre boven !and (of een kommerlyke en elendige zending naar Groenland te fchat- s"raaet ten was , en begaf zich in den jare 1718 naar Bergen , enDavis). voorts in den jare 17 19 naar Coppen hagen , alwaar by zich de uitterfte moeite gaf, om zyn voornemen en voorflagen , die hy te voren bereids enige malen door derwaards gezon- den memorien bekene gemaakt , doch 'er geen voldoenend ant- woord ©p bekomen had , thans beter voort te zetten , en tot een wenfehelyken ftand te brengen; maar trof alzints zo ve- le en niet qualyk gegronde bedenkelykheden en zwarigheden aan, dat hy in die vreemde onderneming niet naar wehfcb flagen konde. Wel is waar, dat enigen in Bergen zich lie- ten bewegen, zo wel uit ehriftelyke goedwilligheid , om de bekering van zo vele elendige Heidenen te onderfteunen , als door de vlyende hope , enig voordeel by die lieden te behalen, vermits de Walvifch zedert enige jaren van Spitsbergen fterk verlopen was, en in de Straat Davis in tamelyke menigte ge- vonden werd , onder malkander een genoodfehap aan te gaan, om een volkplanting op een bequaam eiland onder koninglyk c&rooi, wanneer het zelve te verwerven was , op te rechten, doch in Coppenhagen betoonde zich byna niemand genegen, daar aan deel te nemen , waar toe de aanhoudende lange oor- log ook een onverwinnelyke hinderpaal was. Ondertuiïchen deden de bergfche kooplieden voor zich zelven de een en Q. 3 an* * [f-r- isö BESCHRYVING van GROENLAND, andere pogingen , die door de verbeelde hoop niet vermin- derden. Eindelyk was hy zo gelukkig , dat de koning in den jare 1721 , zyne allerhoogfle toeftemming verleende , en zo wel hem , predikant , als het koopmans genoodfchap in Bergen het vereifchte cclrooy uitvaardigde en gaf. Tot meerder bevordering van dat werk werd een lotery uitge- fchreven , waarin de pryzen gedeeltelyk in baren gelde , en gedeeltelyk in aótienj dat is, in een of meerder aandelen in het Straat Davis genoodfchap en de redery op de nieuwe Wal- vifchvangfl beftonden; doch zoude door de flegte beftiering der bewindslieden , en vermits de zaamgebragte penningen welhaaft alle verfmolten , dat werk daar door zeer weinig bevordert zyn; weshalven op 's konings bevel , alle Heden, zo wel als den geeftelyken en waereldlyken bedienden in de koningryken Denmarken en Noorwegen , een ordentelyke fchatting werd opgelegt, die dan ook, gelyk ligt te denken is , een toereikende fomme gelds opbragt , waar mede in de zaak een goede aanvang gemaakt, en allerly vereifchte nood- wendigheden, tot oprechting en onderhoud van een nieuwe Co- lonie, verzorgt konden worden» In het gemelde jaar 1721 ver- trokken de eerde fchepen naar Groenland, om een bequame plaats ter nederzetting te zoeken , in te nemen , met de Wil- den ook kennifTe te maken , en zo veel mogelyk een handel te beginnen, met welke fchepen de blyde geeftelyke zich zo fpoe- dig op de reize begaf, dat hy ook zyne hoogzwangere vrouw, die even zo veel yver en kift, als hy , tot die reize betuigde, zo veel tyd niet liet, dat zy alvorens aan land verlofte. Wat weg §. II. De reize werd genomen van Bergen, achter Yfland om, zy «a- naar de ooftkufl: van het oude Groenland ,• namelyk , naar den n,en' T zogenaamden Statenhoek , gelegen op de hoogte van 60 gra- eeri? aaiden , alwaar zy 7 of 8 mylen breed ys vonden ; weshalven landen, zy noch 3© of40 mylen weftwaarts zeilden, voorts fteeds noord- waarts ftevenden, en eindelyk aan de rechter hand den wal, of het land , op 64 graden zochten , alwaar zy op 64 graden 7 minuten een eiland vonden, op het welke zy zich, vermits het tot hun oogmerk beqnaam fcheen, den 3. july 1721 ne- derzetteden3 en het,zo goed mogely k, inrichteden. Dit eiland legt in en de STRAAT DAVIS. 127 inden mond der BAALs-RiviER,en heet by de Groenlanders Kangremijune, doch de Denen hebben het, na hun fchip, de Hoop genaamt, en vol goede hoop, (Botfyaab / (Bub^óp/ dat is, Goede hoop geheten. Zyne grote ftrekt zich niet veel verder , dan een grote myl in den omtrek, uit , en het legt flegts twe mylen van het vafte land. J. III. De reden , waarom men het ter woning Yerkoos, was, Waarom dat de koude aldaar in den winter redelyk draaglykis, en mits-zy dat dien zo wel des zomers als des winters een goed getal Wilden en^or^an» inwoonders, die in hunne taal Kal alen heten, zich aldaar deren geftadig onthouden , by welke men waarfchynlyke verwach- verko- ting hebben konde , zo wel in de religie als handel een goed zen# begin te maken. g. IV. Doch toen men befpeurde, dat de Walvifch zich al* De twe- claar niet in de gehoopte menigte bevond, maar veel hoger de voik- noordwaarts te zoeken was , zettede een twede volkplanting , P,anting met een predikant, genaamt Albert Top, van Sogen , uit^1" Noorland , of het noorder gedeelte van Noorwegen, geboortig, dere die in de lente van den jare 1723 te Coppenhagen als groen- plaats., landfche zendeling tot priefter geordent was, zich noch 45 my- Jen hoger opwaarts in de Straat Davis op een eiland neder , 't geen zo wel by de Groenlanders als Denen Nrpissene gene» ten , en in de zogenaamde wyde baay op ongevaar 67 graden gelegen is. Dat eiland legt ontrent 30 mylen van het groot eiland Disco, en dus zeer naby de Visch-plaats, en de Walvisch eilanden, op de nieuwe paskaart van Latj- rens Feykes Haan aangewezen , alwaar de rechte Wal- vifch in de maanden february en maart in grote menigte gevon- den, en ook door de Groenlanders gevangen word , van waar hy voorts weftlyk zynen loop benedenwaarts naar de americaan- fche kuflen neemt. g. V. Onaangezien die voordelige legging ; wilde het echter Beiden! met die volkplanting zo weinig, als met de eerde, naar wenfch zyn in gelukken. Wel is waar , dat men , zo veel het werk der beke- hun ring betreft, met de Groenlanders tamelyk wel en zonder mer- noSST kelyke zwarigheden ilaagde,behalven die, de landstale veroor- handel zaakte, niet alleen, vermits die in zich zelve moeyelyk te vat- en doei. teawitniet Ht BESCHRYVING van GROENLAND, gelukkig ten is , maar ook , nadien die elendige menfchen religie noch geweeft. godsdienft kennen , ja zelfs geen woorden hebben , om God en geeftelyke dingen, of 't geen naar religie zweemt, uit te drukken , aangemerkt dezelve geheel niets van een God of Schepper weten, en met gantfch gene vooroordelen ener re- ligie, van hunne ouderen geleert , behebt zyn, ook gene af- manende priefters hebben , en mitsdien , door de aangebore nieuwsgierigheid van alle menfchen, met begeerte horen, en zonder moeite" aannemen , 't geen hun goed en verftandig voorgeftelt word. Wat een uitwendig deugdzaam leven be- treft , had men veeleer van hun te leren., dan zy te leren waren , en hun alleen deszelfs waren grond , omtrek en oog- merk volgens aanleiding van de heilige fchrift aan te tonen ; doch de verwachte voordelen in den handel, waren, gelyk men zich voorgeftelt had , niet te vinden. Oorza- §• VI. 'Er zyn eigentlyk maar twe bronnen , waar uit dezel- ken daarve te dezer plaatfe te fcheppen is. De ene is de Walvifch- van, i. yangft, of de daar van te verkrygen traan en baarden; de an- der den handel met de ingebore Groenlanders , of zogenaamde Wilden te land ,* doch de vangfl: van den Walvifch , die alhier zeer groot is, heeft de compagnie niet alleen, ja hare fchepen zyn de minde, nadien voor meer dan anderhalf honderd jaren en ge^agc nienfchenvleefch eten zou- 'er'men-den, welkers hutten met Narwal of eenhoorn - hoornen , in fchen in- plaats van ftylen, opgezet en gehegt waren. Want die arme wonen, menfchen begeven zich by wylen , uit honger gedwongen , eri om hunnen koft te vinden, in hunne grote vrouwenboten , zo- danig, dat zy (leeds onder het land blyven,wel 100 noordfche, dat is , over de 150 duitfche mylen van hunne woningen naar het noorden , en dus veel hoger dan de Denen met hunne vaar- tuigen komen konnen. Zy verhalen ook , dat enigen van hun noch hoger en verder, dan hunne grote vaartuigen komen kon- en de STRAAT DAVIS. 155 •konnen, geweeft zyn; zulks zy het tegenoverliggend land van America zo naby waren , dat , wanneer ten dien tyde aldaar mentenen geftaan hadden , zy hun bequaamlyk zouden hebben konnen toeroepen ; doch niet by dezelve komen , vermits een flroom van water tuffchen de beide oevers doorvlietede , die zo hoog viel en zo fterk ruifte, dat men denzelven enige mylen wegs horen konde. g. XIII. Om nu nader tot de landsbefchryving te komen. Befcbry- In de Straat Davis zyn de kuiten vol fcheren , en ook klei- Jj^Jjf ne en groter eilandjens, die alle uit rotzen beftaan, en zeeraande hobbelig zyn. In het vatte land gaan grote en diepe zee- Straat boezems en bayen , die gedeeltelyk monden der rivieren, en Davis, gedeeltel>k goede reden en havens ukleveren. Het vafte land is ook aiomine vol rotzen , waar van de hoogde fteeds met fneeuw en ys bedekt, en de dalen daar mede ook alle vervult zyn. g, XIV'. De Luchtstreek is,zo verre dedeenfche volkplan- De tingen gekomen zyn , noch redelyk dragelyk , doch het Weer ™q*u zeer onbeftendig. In den Zomer fchynt de zon helder en warm, weshalven het op het vafte land , alwaar geen nevel valt , aan- genaam en beftendig licht is ; doch rondom en op de eilanden hangt een geftadige vochtige en koude nevel , waar door men de zon weinig geniet ; maar in de maand augufti is geen nevel, en alsdan ook op de eilanden helder en fraay weer. Op die ei- landen en in de zee befpeurt men ook in een kleine tuffchen- wyte grote veranderingen in het weer. Het regent niet dik- wils , noch veel. Zelden dondert het, en zeer bedompt ; ja zelfs in het gebergt is het geluid geenzints zo fterk , als in an- dere oorden, 't geen vermoedelyk aan de dikke lucht, de jagt- ineeuw en het brokkelig ys toegefchreven moet worden. He- vigen ftorm heeft men hier zelden , en wanneer zulks voorvalt, duurt dezelve niet lang. Het kan op de zee ftormen , zonder dat men op het land veel 'er van gewaar word. De zwaarfte ftormen hebben zy uit het zuiden. De gewone Winter is alhier voor de Denen en Noorwegers redelyk dragelyk ge- weeft, waar toe dient, dat zy een klaren doorftaanden vorft heb- ben. jp 136 BESCHRYVING van GROENLAND, ben. Den ftrengften vorft bekomen zy met een noordooftelyken wind , die gedeeltelyk van het land, 't geen met meeuw en ysbergen vervult is , en gedeeltelyk van de wyd zich uit- trekkende ysvelden , die voor de ooftkuft liggen , overko- men en de afgebroken ysdeekjens in groter, ja dikwils zulk een menigte, dat zy gelyk een dikken regen of nevel in den zomer aan te zien zyn, toevoeren, en daar door de ftrenge en fnydende koude veroorzaken (d). Het ftille wéér brengt te weeg , dat het hier vroeg toe- vrieft; en het ys , dat achter de fcheren in de kleine bayea of boezems ligt , duurt gemeenlyk tot in het laatft van may, vermits de golven der zee daar by niet komen en het breken konnen , maar het aldaar liggen blyft , tot de zon het door haar kracht bros maakt, breekt en frnelt. J. xv. (/ƒ) Dit koomt den in warmer landen wonenden zo ongelooflyk voor, dac zelfs geleerden 'er aan willen twyffelen. Tot meerder opheldering vaa het zelve zal ik hier aanhalen , 't geen de heer proofl. Jèm Cbrijiiaan ■Spidberg te Chriftiaanftad in Noorwegen daar van gedenkt {Vid. Suppl. II. Actor. H'rati/lau. Art. 4./). 71.) Niemand zal lochenen , zegt hy, dat de lucht tegen het noorden des winters met ontelbare fneeuw- en ysdeeltjens vervult is, welke dikwils zo groot en gavoelig zyn, dat zy by een fterken wind iemand als fcherpe roeden In het gezicht (laan; ja men kan dezelve niet alleen voelen, maar ook zien, als het zeer koud is, en de zon hel- der fchynt, wanneer men duidelyk de menigte der ys deekjens, als zo vele duizende giinfterende flerretjens, befchouwen kan> 't geen ook de e- nige oorzaak is , waarom de noordewinden kouder en doordringener dan anderen zyn, vermits zy de met sneeuw bedekte hoogde bergen tegen het noorden eerfl: overftygen moeten; weshalven zy zich daar mede be- zwangeren, en zo aangevult, diepartkuta f. lamella nivea & glaeia- les met zich brengen, welke zodanig een gevoelige koude by ons ver- wekken. Zorgdrager Grtenl. vifchery IL deel 1 1. hoofdfl. bladz 72»fchryft van Spitsbergen : de ryp valt 'er gelyk kleine puntige sneeuwdeel- tjens in zee, waar door ze zomtyds als van (tof bedekt word. Deze kleine fpitze fneeuwdeeltjens vallen kruislings op elkander, en door de koude lucht voortgezet, vermeerderen ze zich zodanig in en door de lucht, dat ze in menigte neervallen » en de zee als met een vlies of dun ys be- dekken. Deze door koude bevrozen neveldeeltjens kan men, by helderen zonnefchyn en vriezend weer, glinfteren zien; want anders vallenze, als de dauw onzichtbaar neer enz» Hier van heeft ook zeer dienflige aanmer- kingen J. Perry in zyn Et at pre f ent de la Grande Rujpe, p. 68-72. ■i ën de STRAAT DA VIS. 137 §. XV. Van juny tot in augufti is het iighaam der zon ^yheb- geltadig boven den Horizont. Des middernachts vertoont zy ben zon- zich , wegens haren lagen ftand en de opftygende aarddam- nefchyn, pen , waar door zy fchynt , enigzints roodachtiger , dan by ^° ™%™ ons, ais zy des avonds ondergaat; doch fchynt nochtans raer> zeer hel, en by klaar weer is het zo licht, als op den mid- dag. g. XVI. Doch hoe aangenaam zulks in den zomer wezen Als in mag, zoude het in het tegendeel den inwoonderen aldaar on-denWin- draaglyk zyn , wanneer zy in den winter ook zo lange inter* een dikke duiflernis zouden zitten ; weshalven de wysheid en menfchenliefde des alomtegenwoordigen Gods, die geen plekje op den aardbodem , hoe klein en verre afgelegen het ook wezen mag , buiten zyne toeverzicht laat , daar voor meer dan op ene wyze gezorgt heeft. Ik heb van verfcheiden gehoort, dat men niet alleen den 21. december , zynde den kortften dag, de zon | van<-een uur aan den Hemel gezien, maar ook door behulp van de wederomkaatzing harer flralen in de dikke dampen van den dampkring , die de morgen en avondfchemeringen veroorzaakt , de dag enige uren lang ge- weert is. Men zoude, volgens de gemene leerftellingen van de Geographie en Aftronomie , denken , dat het Iighaam der zon, zelfs ontrent dezen tyd, op deze Pools hoogte boven den Hori- zont niet hervoort konde komen ; doch een ervaren fchipper heeft my omftandig bericht , en daar beneffens ernftig verze- kert , dat hy op 66 graden 30 minuten een kleinen berg ge- zogt, en na deszelfs hoogte boven het oppervlak der zee naar- ftig gepylt , ook de miswyzing van het Compas (welke in dat oort zo wel op het land , als op de zee , zeer merkelyk is) gade geflagen te hebben , op denzelven de hoogte der zon vol- gens de kunft genomen had ; als wanneer hy na aftrek zy- ner hoogte , en de wederomkaatzing bevond , dat de zon wer- kelyk boven het oppervlak der zee, en dus boven den Horizont verheven geweefl: was. §. XVII. De Nachten genieten ook niet alleen het maan- £elyk licht, en het wederfchynzel van het door de aanhoudende fta>Maao S ke : licht. 138 BESCHRYVING van GROENLAND, ke en heldere vorfl verharde witte en genoegzaam flonkeren- Noorder- de fneeuw en hetys, maar ook by de nieuwe maan, en zo lang dezelve niet fchynt , beflendig het aangenaam , en de volle maan zelfs overtreffend Noorderlicht, of fchynzel , waar van in de befchryving van Yfland omftandig gefpro- ken is» Wat zy 5. XVIII. En nadien deze menfchen zich gedurende den in hunne winter, vermits buiten voor hun weinig of niets te doen valt, ïui5T merendeels in hunne duiftere woningen blyven onthouden , to*£ doch geen talk tot licht , noch fpanen tot fakkelen hebben , eu vuur.Zyn,in plaats van dezelven, hunne Wal- en andere viltenen van zo veel te meer fpek voorzien ; zulks zy daar van overvloedige voorraad van traan tot hunne lampen , noodwendig licht tot al» Ie hunne bezigheden, en teffens genoegzaam vuur tot het ver- warmen hunner woningen en het toebereiden hunner fpyzen erlangen konnen. . Byzon- J. XIX. Het in andere landen zo zelden gezien wordend nen wor-]uchtverfchynzel der By zonnen, laat zich hier jaarlyks meer m" alk als eens zien; doch tot geen geringe bekommering van de op wils ge- de zee zynde, vermits de ervarenheid, volgens eenttemmig zien. verhaal der fchippers, geleert heeft, dat daar op altoos hevige florm volgt. Eb en 5. XX. Men heeft hier ordentelyk Eb en Vloed, die Vloed zich ook naar de verandering van de maan richt , hoewel men heeft >er zo vaft> ais wei elders, niet oprekenen kan. De vloed trekt 'SeïoJk.van het 0G)ften naar het weften* By ftorm kan dezelve tot 7 'of 8 vademen flygen. Hoe de §. XXI. De Grond beftaat in de dalen en vlaktens uit Grond enjge Moer of Turfaarde, waarop hier en daar , ver- f « wl&mits dezelve door de vogelmefl zeer vet is , lang gras en ver- wl of fcheide goede kruiden waflen. Men heeft beproeft , enige «iet. aardgewaffen te planten. Kruid of Kool gelukte tamelyk wel, ook de Rapen ; maar Wortelen zyn , zo dra zy boven den grond quamen, vergaan. Van de Thym is aangemerkt, dat zy zeer klein en kort bleef, en , als de nachtvorfl 'er op viel, fmaak en reuk verloor. Granen te zayen , is wegens de te kor- en de STRAAT DAVIS, *39 en, korte zomers en aanhoudende koude , onmogelyk. Bomen ziet men niet , behalven op het vafte land aan verfcheide bayen enige ftruiken van Berken, Elzen en Wilgen , waarom de volkplanting het grootil gebrek aan brandhout lyd. De fchryver van de aangehaalde Groenlandfcbe Perlufiratie zegt, dat Co mvlen zuidwaards van de volkplanting de Hoop aan een baay een bosje (laat, waar van de bomen twe vademen hoog en een arm dik zyn. Voorts vind men hier en daar enige Geneverftruiken ( *£enebertrare ) , een zoort zwarte Aalbeziën (T^rdêebdr), noch een ander zoort kleiner Aalbeziën f §. XXIL Wat het gebergt betreft, het zelve is tot nochAm™( toe niet onderzogt. Men vind vele Amiantbergen, waar berg._ van de ader redelyk breet, en het vlas lang, gemoedig , en zeer wit is. Het is te verwonderen , dat die bergftof zich in de grootfte menigte en van het befte zoort in de noordlyk- fte landen laat vinden (e). Doch wy kennen hare ei- S * gen- Ce) Van de Syberis che heeft men de volgende keurige berichten in de £ambur0if($etl $eftllllg«t van het jaar 1729» No. 58 gevonden, waarin tef- fens gemeld word, hoe het vlas tot fpinnen toebereid word* „ In het , iaar 1720 is een boer in het diftrift van den commiffaris NikitaDemu ■ how , behorende tot het fyberifche landfchap Werchotursky , t geen ,, den naam van de ftad Merchotura draagt, die ontrent 600 werften van \ de ftad Tobolsky noordweftwaarts gelegen is , naaft aan de rivier iu- ra , welke zich van daar in de Tobol ontlaft , op den zogenaamden ', Schelkowa Gora of Zydenberg, naaft aan de rivier Tagil, welke inde Tura valt , waar aan de werktagilskifche yzerfabriek gelegen is ; by \] toeval, als hy uit vogelfchieten ging, op een ftuk van dergelyke ite- ,\ nen geraakt, en had het zelve, nadien het hem byzonder vreemt voor- !, quam, terftond den gemelden Nikita Demibow getoont. Deze deed daar „ mede verfcheide proefnemingen, en bevond, dat het een eigentlyk/fc- „ bellus, en wel van het befte zoort was, waaruit men tamelyk fyn ly- !, waat en fraay papier konde vervaardigen. De inwoonders des lands , noemden den fteen ftuamfcfet* of den zyde ^en , veelligt vermits „ zy de vezeltjensvan den fteen voor een zoort van zyde hielden, waar T, van ook de berg den naam verkregen heeft, welke zich tot aan den r" U ; ' f! MHHH 140 BESCHRYVÏNG van GROENLAND, genfchap te dezer tyd niet genoeg , om de eigentlyke oor- zaak , waarom ? te konnen vinden. Wat ons daar van bekent is, ,, oever der rivier uitftrekt, en 5 werften lang, doch flegts 30 vademen „ breed is. Aan de andere zyde van den berg zoude een fteile rots zyn* ,, die honderd en meer vademen hoog is. De Asbefius word bloot in den '„ berg gevonden, tuflchen een donkergroenen fteen in zekere aderen, die „ nu eens minder dan eens meer dan een duim in de dikte hebben, en. „ van den wortel tot aan de fpits in ene rey doorgaan. Tot het her- „ voort brengen van den fteen worden holen in den berg gegraven, e* „ met buskruid gevult , 't geen by de aanfteking den berg van een doet „ fpringen. Als zulks gefchied is , doet de Asbefius zich met geringe Il moeite , door middel van een hamer , van de overige ftenen afzonde- ,■> ren. De gedachte groenachtige fteen, tuflchen welke de Asbejlus ge- „ vonden word, is in zich zelveu van een ongemene vaft- en hardheid, „ en heeft ook byzondere aderen , die hem in verwe ongelyk zyn. De „ Asbefius uu, wanneer men hem vervolgens bearbeiden en 'er lywaat „ uit vervaardigen wil, is men aldaar gewoon, in kleine ftukken te (laan, ,, en wel in de dwarfte en niet naar den draad zyner vezelen , die in de „ lengte gaan. Zodanige ftukken worden als dan met den hamer zo lang „ geflagen, en met de handen gewreven, tot zy tot een wolle worden, „ 't geen vervolgens gehekelt , gefponnen , en tot lywaat bewerkt word» „ Doch vermits de hier befchrevene manier en wyze,ora den AsbeJIus-ttee\i „ in draden te (pinnen, en lywaat 'er van te vervaardigen , enigzints van ., de anders bekende behandeling afgaat, achten wy het nodig, 't zelve me- ' de aan te tekenen. Men laat den fteen een tyd lang in warm water we» , ken, bearbeid hem vervolgens met de handen, en plukt hem uiteen, tot ', 'er een zachte aarde uitvalt, die als kalk uitziet, en het oragefchudde wa- „ ter t'enemaal wit als melk maakt. Die aarde is het middel , 't geen de „ vezeltjens van den fteen byeen houd* weshalven men zulks noch eens, „ gelyk te voren, doet, en al het water afgiet,tot het zyne natuurlyke „ verwe behoud , en ten blyk dient , dat geen meer vreemde kalk- of „ aardachtige deeltjens met de vezeltjens van den fteen vermengt zyn. „ Vervolgens neemt men al de ftoffe uit het wasvat, en zuivert dezelve „ wel , vermits vele dier vreemde deeltjens gewoon zyn , zich aan den „ bodem te hechten. De gereinigde vezeltjens breid men alsdan op een ,, korf of zeef uit , op dat het water te fpoediger aflope , en de ftoffe te eerder droge. Vervolgens neemt men twe brede kammen met enge l\ tanden, gelyk die, waar van zich de hoedemakers en lakenwevers be- ,' dienen, om de wolle te kammen. Daarmede kamt men de vezeltjens ,', zacht uit een , en behoud dezelve tuflchen de beide over malkander ge- „ legde kammen, dat flegts de uitterfte einden daar van buiten uit fteken. ,\ Die kammen , welke als dan op een tafel of een bank vaft gemaakt „ worden, moeten derhalYen op die wyze toe een fpinrok dienen , en om „ die en de STRAAT DAVIS. 141 is, is, dat het een fmakeloze (Teenachtige floffe zy, die zich in oly laat weken , en zo buigzaam maken , dat zy in dra- den gefponnen kan worden. De heer Egede verhaalt in zy- ne befchryving van oud Groenland bladz. 40. uit eigen bevin- ding , dat dit fteenvlas , zo lang het zyne olyachtige voch- tigheid heeft , als een licht brand , en in zyne hoeveelheid niet vermindert, gelyk hy zelf beproeft fchynt te hebben (ƒ). s 3 §• xxiii: „ die vezeltjens in een draad te fpinnen , gebruikt men een kleine en dun* „ ne klos, die zich ligt laat drayen , en boven met een haak voorzien is» ,, Aan den haak hecht men een fyn gefponnen draad van gemeen vlas , „ waar mede men de vezeltjens van den Asbeflus door het omdrayen v*n „ de klos poogt te verenen. Doch men houd daarby een kom oly ge- ,, reed, om daar mede de vingeren, in plaats van fpeekfel, by het gemeen if fpinnen, te befmerem Daar door worden de vingeren in goeden ftaat ge- 4> honden , vermits de Asbeflus- draden anderzints den huid grieven en quetfen ; ook ftrekt zulks , om de draden in zich zelven gemoediger " en weker te maken. Dus dan volgen de draden elkander, en laten zich „ met zo tamelyke fpoed winden, dat men 'er voorts een zoort van ly- ,, waat van weven kan. Doch dewyl de ingefponnen vlasdraden dtar ,, mede noch vermengt blyven , brand men dezelve in het vuur uit, op „ dat het lywaat rein en geheel zy. Van een Amiantgroeve in de Hooglanden van Schotland heeft men ene befchryving in de Pbilofopbical-Transaftions N. 333. Art* 6feq. waar in onder anderen merkwaardig is , 't geen van de onderfcheide verwe van den fteen verhaalt word ; namelyk dat de blaauwachti- ge veel grover; doch de witte en rode van een fyner aart is Van een hongaarsche groeve, vide Marfil* Danub* Tom. HL pag. 65. (f) Ik heb my verwonden, als ik zag, dat de boeren in het pyrenefche gebergt , veeleer dan de geleerden, welken zich deswegens veel moeite gegeven hebben, het geheim om dat fteenvlas te fpinnen? offchoon op een grover wyze, weder uitgevonden hebben. Zy maken daar van geld* beursjens, kouflenbanden enz. Ik kan daar van een beurs in myn cabi- net tonen. Hoe de Tartaren het zelve fpinbaar maken , is in de voor- gaande note aangewezen, die een veel fyner draad, en mitsdien ook fy- ner linnen, als gene, daar uit weten te bereiden , waar van ik een kleine proeve, my van den heer de Bruin (door zyne fchone reisbefchryving genoeg bekent) gefchonken,bezitte. Onderde geleerden heeft het nieuwft en beft .daar van gehandelt, en de manier, om het te fpinnen, ontdekt de heer Mahudel in zyne geleerde Memoire du Lin incombuflible onder de Memoires de Litterature Iit4s, des regifires de f academie des infcriptions £? belles let- tres Tom* IV, p. 634 /èf. Het enig bekent overblyfzel van der ouden on- ver- ■H . 142 BESCHRYVING van GROENLAND, Van 't G XXIII. Noch meer gebergte beftaat uit een zogenaam- gemene de %eedüeeni dat is , weekfteen , gelyk de heer Egede fchryfc, Geberg' e^n on volkome Marmer, van verfcheide verwen, als groen en ^ " rood , ook geheel wit , met zwarte vlekken , welk laatftgenoem- de zoort dieper, dan het eerde, zoude leggen. Hier uit ma- ken de Wilden, vermits het niet zeer hart is, hunne lampen, kookpotten en dergelvken. Ook word een zogenaamd geiteen- te menigvuldig in Noorwegen gevonden, en de brokken, wel- ke ik 'er van bekomen heb , zyn graauw en glanzig , enig- zints talkachtig, en komen het (Btangebirge/ 't geen de noor- weegfche berglieden (Btomgl immer noemen, en onzer berg- lieden <&xei$$tftem is, zeer naby ; behalven dat het zo valt niet is, en meer talkachtige fchilfers heeft. Waarin 5- XXIV. Uit dat gefteente, 't geen het laatftgenoemde e- waar- dele Otongebirge zo naby koomt, en een ander, dat ik met fchynlyk gezien ' maar verftaan heb , dat het , wanneer men er op ilaat, met1alen terftondals een klok klinkt, zoude ik giffen, dat hier goede lln zyn erts ten minfle koper en zilver moet zyn. In welk vermoeden ik noch meer geftyft worde, als ik verneme, dat men een ge- bergt op enige plaatfen groen en blaauw uitgeflagen gevonden heeft De Heer Egede gewaagt ook van een gevonden brok, die als loot-erts uitzag. Yzerfteen of yzeraarde vind men ook doorgaans in het land; doch waar vind men dezelve op den aardbodem niet ? weshalven het geen wonder is , dat , vol- gens het bericht van Egede, aan den zeeboezem Junnulhar- bik, een zoort bruinrode Verwe , en Roodaarde met witte vlekken, elders een gele verwe met rode A D E- verbrandbaar lywaatis, 't geen, waarvan Don Montfaucon in zyn voor- treffelyk Diarium Italicum p. 450 gedenkt: in vtnea quadamp7°*) f; iefta e ft urna grandior tnarmorea , in qua tela ex mmantho confeQa L/t Itqt sems, quodasbefton Graci vocitant , tela vero paltnis Romanis c longitudf me. 7 latitudine pari ratione atque hodiema tela noftra contexitur.fi/is can- naten* tela more , denfioribus , fed u/u detrita eftque ipfa tra&abt . lior, ta&uque lenior ipfo fericopanno &c. Dat en hoe in vericheide oorden papier 'er van gemaakt word, doch fcfit ene een weinig fyuer,dan het ander, is een bekende zaak» r^TSr en de STRAAT DAVIS. aderen, het Cinaber gelyk, doormengt, en noch op ene an- dere plaats een fchone bruinrode verwe gevonden word. Men zegt ook, dat een bergkundige door den koning derwaards gezonden zoude zyn , om aldaar enige ontdekkingen te doen , van welke veelligt met den tyd iets vernomen zoude konnen worden. Doch men vinde , wat men wil , het gebrek aan hout zal alle ondernemingen ondoenlyk maken, De meergemelde Egede verhaalt ook van ene proeve van Steenkolen , die zy , welke tot het bezichtigen van de Disco -bocht afgezon- den waren , daar te lande gevonden en terug gebragt zou- den hebben. Wanneer zulks verder nagefpoort wierd, zoude het ongetwyffelt met den tyd tot merkelyk voordeel der volk- planting, ten minfte tot vervulling van het ontbrekend hout konnen dienen. §. XXV. Het zoet water word als zeer goed en gezond ooeo geroemt, 't geen gedeeltelyk uit de gefmolte fneeuw van dewaï ' bergen afftroomt , en gedeeltelyk uit dezelve ontfpnngt , en dikwerf , als het zo magtig is , fchromelyke en landverder- vende overftromingen veroorzaakt. Ontrent de plaats, alwaar de Straat van Forbifler gemeenlyk geftelt word, vind men een warme bron mineraalwater , 't geen , volgens het bericht der Groenlanders, in den winter zo heet zoude zyn, dat, als men grote (lukken ys 'er inwerpt , dezelve aanftonds fmelten , en het rondom den rand des winters en zomers groen is. Dat water zoude een wrangen fmaak en een fterken reuk heb- {. XXVI. Op het vafle land bevinden zich Hazen , die Wat Die- zeer klein- en in den zomer graauw , doch in den winter ge- ™ mea heel wit fcyn. Gelyk ook een klein zoort wilde Hart en, land vermits de beftendige koude die dieren belet, alhier tot hun- vind. ne rechte grote te geraken. De laatfte heten by de Noordlan- Wilde, ders Hkeen$t>yvj doch zyn de Reen of Reëndieren der Laplan- ders geheel niet a maar veeleer onze Harten gelyk ; inzonder- heid wat hunne klaauwen betreft. Het is het zelve zoort , 't geen op Spitsbergen gezien word , ook graauw van verwe, of- fchoon men nu en dan enigen vind , die geelachtig zyn. De kro- wmm mmmm m ' l j44 BESCHRYVING van GROENLAND, kronen zyn t'enemaal met een dikken ruwen huid overtogen, en hebben aan ieder zyde 3 of 4 takken , die platachtig zyn, en de Reè'ndieren nader , dan de Harten , komen. Zy zyn grover van lighaam, dan onze Harten, en vermits zy vreïe- lyke koude moeten wederftaan , van enigzints ruige hairen. Hunne bronstyd is alhier ook in o&ober, als zy het vetfr, zyn, en mitsdien op dien tyd door de Groenlanders het meeffc ge- jaagt worden. Zedert verminderen zy welhaaft, en trekken on- getwyffelt naar zachter oorden , van waar zy des zomers weder terug komen. Onze Groenlandsvarers merken aan, dat de Har- ten op Spitsbergen in de maand augufti het vetft 'zyn , en een van hun heeft my verhaalt , dat hy eens in die maand een fchoot , die 60 ponden talk tuilchen vel en vleefch had; doch daarna nemen zy , by de lange nachten en hevige vorft , fteeds meer en meer af, tot in juny, als het jonge kruid we- der hervoort koomt, en zyn op het laatft zo doodmager en dun , als of al het vleefch weggefmolten was , doch 't geen in korten tyd op nieuw genoegzaam weder zo geweldig aanwaft , dat het dier reeds in augufti tot de te voren gemelde vet- heid toeneemt. Het kruid, 't geen het eigentlyk eet, heeft een rond blad, dat niet groter dan een halve drieling , doch zeer dik, en van een redelyk bitteren fmaak is, Maar ik moet hierby niet verzuimen, de Goddelyke alwyze voorzienigheid aan te merken, die zich daarin openbaart, dat, tegen den aart van andere landen niet alleen deze Harten , en de overige vier- voetige dieren , als VolTen en Beren , maar ook de Vogelen i en de Walvifchzoorten , in dit koude waereldsdeel boven over het vleefch , of tuffchen het zelve en het vel , zeer vet zyn , en die dieren een zeer mager bruin vleefch hebben , doorgaans met meer bloed vervult, dan de dieren en vogelen in de warme landen ; waaruit niet moeyelyk te oordelen is , dat het veelvul- dig bloed in die fchepzelen, tot het wederflaan der hevige kou- de , een onbefchryffelyke hette te weeg brengt , en het vet , 't geen het vleefch van boven omvat , zowel de uitdamping der inwendige warmte, als het indringen der koude van buiten gro- telyks beletten en verhinderen moet. Voorts hebben onze lie- den «£Nr MBHI en de STRAAT DAVIS, 145 den ook by de Harten noch deze byzondere eigenfchap van die oort aangemerkt , dat offchoon het gedurende den tyd , dat zy aldaar zyn , geftadig , gelyk men weet , dag is , zy nochtans beftipt des nachts ten 1 1 uren aftrekken , of zich ter ruft verfteken , en ten 2 uren 's morgens weder te voor- fchyn komen en zich vertonen. En gelyk zy dan ten dien tyde zeer weinig ruften, maar fteeds, als men hen ontdekt, etend gevonden worden, om in twe maanden zo veel in vet- heid, gelyk gezegt is, toe te nemen , hebben zy veel voed- zel nodig. De Vossen zyn blaaugraauw , wit en zwart , ook zwartbruin, en grover en ruiger van lighaam, dan in warmer landen. Zy weten dezelve met zekere uitgezette vallen te vangen. Op het vafte land laten zich bywylen witte Beren zien; doch die welhaaft door de Groenlanders Verdelgt wor- den. Zy zyn de onze niet , maar wel de fpitsbergfche met de langachtige wolfskoppen gelyk , waar van Martens in zyne reisbefchryving van Spitsbergen IV. deel 4, hoof elft. n. 3 ene be- fchryving en afbeelding geeft. De Beren zyn alhier, uiter- lyk aan te zien, den wolven gelyk. Ik heb den opgezetten balg van een fpitsbergfehen wolf gehad, wiens kop klein en fpits, het lyf langachtig met dikke, wrede, lange afchgraauwe hairen,de ftaart kort , de poten zonder gewrichten, en de klaau- wen lang en ftyf waren. g. XXVII. Van tamme dieren hebben zy gene, dan H on- Tamme den , doch die alleen tam zyn , wanneer men dezelve jong daar toe gewend , en zy by huis gehouden konnen worden, an- derzints zyn zy wild en zeer bytachtig. Op de na hun genaam- de Honden-eilanden (waar van een ieder ontrent een myl groot, en met gras bewaïTen is) onthouden zich meer dan 4000 van die dieren , welke de Groenlanders gewoon zyn des winters met wier of zeegras, tang , moffelen en dergelyken , ook met robbenfpek , doch zeer fpaarzaam (vermits zy het zel- ven tot hun onderhoud noodwendig gebruiken) te voederen ; want die arme menfchen.eten die honden winddroog , en ook verfch , vermits zy hun vleefch zowel des zomers als des win- ters onder de fneeuw en het ys bewaren. Zy jagen en fchieten T de- I II II 14.5 BESCHRYVING van GROENLAND, dezelve gelyk ander wild. Die zoort van honden is fpits van kop en neus, en heeft hoge Tpitfe oren. Zy konnen niet blaf- fen, maar alleen knorren en huilen, daar by zyn zy blode, en geenzints tot de jagt becpaansi. Katten hebben de Groen- landers geheel niet, en vrezen voor dezelve , v/anneer zy die by de Denen zien , gelyk zy mede een byzondere affchouw en vreze voor de Zwynen betuigen , v/anneer zy dezelve by hunne gaften vinden. Ook hebben zy gene Katten nodig, ver- mits zy Ratten noch Muizen hebben, be hal ven een korten en dikken Aardrat, die zeer weinig gevonden word. Slangen en dergelyk --giftig gewormte kan hier te lande niet duren , waar van de oorzaak in de befchryving van Yiland gezegt is. Lan(j. §. XXVIII. Van Land vogelen hebben zy gene eetbare, vogelen, dan de RYP£N,waar van in' de zo even aangehaalde befchry- ving melding is gedaan. Dezelve zyn wit , met zwarte vlekken op de vleugelen en ruige poten , neftelen zeer hoog aan de klippen, en leven van het zelve rond gebladert kruid, waar mede de Harten en Reè'a zich op de te voren gezegde wy- ze generen. Een opmerkend commandeur van onze Groen- landsvarers had enige malen, als hy hunne neften zag, be- fpeurt , dat zy in ^dezelve van de medegenomen fpyze een gedeelte afzonderden en bewaarden , om gedurende den win- ter, als zy alhier verbly ven , en niets voor hun te bekomen is , daar aan de nodige' nooddruft te vinden. Voorts ziet men ook Exters, Mus se hen , en een witten vogel, die een weinig groter dan een Diftelvink is , in de maand maart in grote menigte gevonden word , en zeer fraay zingt , gelyk ook Arenden en lichtgraauwe Valken. Water- §'• XXIX. Van Strand en Watervogels is daar te- vogèl's, gen ene verbazende menigte. Hier worden alle de zoorten en boe gevonden , die Marlens in zyne meermaals aangehaalde Spits- ^ bersfche reisbefchryving IV. deel 2 hoofdft. n. 3, befchryft, voor de en "noch vele anderen. Ik heb bereids het een en ander, die roofvo- vogelen betreffende, in de befchry ving van Yiland bygebragt. gels en Doch na(jien ik van enige fchippers, die lange op Groenland roofdfe- gevaren hebben , noch verfcheide byzonderheden en aanmer- kin- ^V en de STRAAT DAVIS. H7 ten hoeden. kingen, door hun aldaar gemaakt , zo wegens de zorgvuldig- ren we- heid van enigen dier vogelen, om hurine nellen met de moge- tc lykfte zekerheid aan te leggen , hunne jongen te water te bren- gen enz. te weten ben gekomen , zal ik dezelve ten genoegen der natuurbeminnaren hier by voegen. Het is namelyk hier alles vol roofvogels en roofdieren , Beren , VoiTen en dergely- ken. De laatftgenoemden zyn hier ook zo liftig, als in de war- mer geweften ; doch vermits zy in deze met fheeuw en ys be- dekte landen 5 wat tot vulling hunner hongerige magen ver» eifchtword, noch minder dan elders vinden, belagen zy de weerloze vogelen des te nyveriger; weshalven dezen ook aan hunne zyde te meer op hunne hoede zyn , en zo veel mogelyk allerly behoedmiddelen te werk (tellen. De Lumben, die op eenmaal niet meer dan twe jongen voortbrengen, neftelen aan den top der hoogde rotzen,waar aan ergens vaneen (leenflegts zo veel uitfteekt", dat zy 'er met moeite opzitten konnen; zulks hun de VofTen aldaar niet beklimmen, noch de roofvogels niet dan zwevende en zeer moeyelyk bykomen , en zy zich , aan de rotzen vasthoudende , tegen dezen te beter met byten en kraauwen verweren konnen. Zo dra de jongen tot enigen was- dom geraken, worden zy door de ouden te water gebragt, al- waar zy door het duikelen volkomen zekerheid en hun voedzel vinden, en wel zodanig, dat een der ouden onder vliegt, op dat, zo een jong onmagtig wierd, het zeer zacht op den rug van den ouden mogt vallen , en niet op de (lenen of harde aarde nederftorten , en dus verpletteren , of gewis den (leeds loerenden VofTen ten deel worden; terwyl de andere oude, by zo verre zich ergens een roofvogel vertoont , ter zyner afwering tot aan het water (leeds boven het jong blyft zweven. Wanneer onvoorzichtig een jong uit het nefl , of anders by toeval op den grond valt, dragen het de ouden zodanig ene liefde toe , dat zy het niet verlaten , maar beft mogelyk ver- dedigen, en zich gemeenlyk door de Voffen laten verilinden , of van de menfchen , wanneer dezen toefchieten , doot (laan. Zo dra die vogels maar eens met de jongen de zee bereikt heb- ben , keren zy nooit weder naar land, maar een ieder der ou- 5 T 2 den i48 BESCHRYVING van GROENLAND, den neemt een jong by zich, leert het door zyn voorbeeld dui- kelen en zyn voedzel" zoeken , zwemt ook zodanig (leeds meer en meer met het zelve van het land en op het water voort , tot hy daar mede in zachter en min duifterer geweften, dan dit, en die hy vermoedelyk in America vind, geraakt, vanwaar zy gezamentlyk. tegen den zomer weder naar Groenland terug komen. De ouden , die hunne jongen door een toeval ver- loren hebben , of door ouderdom tot telen onbequaam zyn, komen niet op het land, maar houden zich geftadig in hopen van (5© tot 100 (lerk op de zee; doch begeven zich ook in augufti alle weg. Wanneer men een jong neemt, en het hun in de zee toewerpt , ylen zy 'er na toe , en willen , als om fhyd , alle het jong hebben ; zulks zy onderling geweldig byten en kampen, wie het behouden zal Maar zo de reen* te moeder 'er by koomt , en zich het jong toeeigent , laten de anderen af en het welhaaft varen. Andere vogelen zetten zich, een ieder na zyne gewoonte , enigzints lager aan de fteile rot. zen , en zoeken in de fleuven of kloven , door het nederftorten van'enige (lukken veroorzaakt , gelyk ook op alle plaatfen, al- waar flegts een hoekje van een (leen uitfteekt , een plaatsje, om te broeyen. De kleine Rottjens , of Rattjens (gelyk zy door de Hollanders en Hamburgers genaamt worden, ver- mits zy zo zwart van verwe en klein zyn , dat zy jonge Rat- ten gelyken, en ooLals dezelve piepen) zoeken mede beneden aan de nedergeftorte rotzen , onder de brokken , en zo naby het zeeftrand als doenlyk is , enge en diepe gaten tot neften, fluipen , zo dra hunne jongen enigzints vliegen konnen , met dezelve tuffchen en onder die nedergeflorten rotsbrokken en Hukken (op dat geen vyand hun bykomen mogt); naar het water , en zwemmen met dezelve (leeds verder voort. De Duiven, die de wilde Duiven in lyfsgeftalte en vlugt t'ene- maal gelyk zyn, neflelen ook, gelyk de anderen, in de klo- ven der fteenrotzen; doch zoeken, zo veel mogelyk, de zul- ken uit in de zee hebben genoeg zyn§ die met water omgeven zyn , of uitftekende hoeken op dat hunne jongen , wanneer zy (lerk teffens met hun uit de nellen s zonder dat een dier aver^Bladx,.j.4) Men kan een aftekening der vingewrichten van een Bruinvifch zien by Major in Mifcell. curiof. Medico'Pbyf. Lib. If. p. 25. en van een an- deren vifch van dat geflacht by Sachs Monocerolog* p. 7$feqt weshalven dezelve ook in de Kunft- en Naturalien-Cabinetten voor de gewrichten der handen van Meenner.fchen plegen gewezen en uitgegeven te worden. (0 Van het oude duitfche woord Qüine/ A. Sax. "gimw/ Aagl. $in / Dan. gitiver/ Suec. <§m\ / Lat. Pin na, een Flosveder. W en de STRAAT DAVIS, i# ren popen- of fiojjfe&ertt heten ; doch hierin heefc de wyze Schepper voor hun zeer wel gezorgt, vermits gemene flos- vederen voor hun veel te zwak geweeft zouden zyn , om hunne ftyve Jighamen te wenden, of in het nederzinken den laft van het nadringend zware lighaam te wederftaan , en de florting te verhoeden ; gelyk dan dit gezamentlyk vifchgeflacht daarenboven noch een breden , horizontaal op het water leg- genden , dikken Staart heeft 9. die ongetwyffelt ook in- zonderheid geordentis, om de vinnen te hulp te komen, en te verhoeden , dat die vifch , welke wegens zyne plompen en zwaren kop of voorfte gedeelte , tegens het overige lyf te re- kenen , een grote overwicht heeft , wanneer hy naar den grond wil , niet te haaftig over en nederwaarts op de rotzen florte,maar langzaam zinken en zynen val matigen zoude konnen. g, XXXVII. Eindelyk heeft het Walvifchgeflacht boven an- dere viflchen noch dit byzonder, dat zyn dierlyk vleefch rond- om tamelyk hoog met een zeer taay , zenuwachtig en pori- achtig of fponcieus fpek ('t geen de engelfche viïTchers Blubber noemen) bedekt en omgeven is. Tot wat einde dit alles van den alwyzen en almagtigen Schepper verordent zy , blykt ten dele, uit 't geen deswegens te voren van de Harten is aange- merkt. Op dat men ook hierby de verdere Goddelyke oogmer- ken tot deszelfs lof erkennen moge , zal ik den duitfchen lezer alhier noch de fraye gedachten mededelen , die de fcherpzinni- ge , geleerde en vrome Ray van het nut van dat byzonder fpek- dekzel in de Phüofoph. Trans act. (£) heeft doen laflchen. Hy oordeelt, eerftelyk, dat het het koude water een zekere wy tte van het bloed, 't geen werkelyk en voelbaar warm is, afhoud; dat het ten twede de uitwaaiTeming der warme dampen uit het bloed belet , en gevolglyk de natuurlyke hette van den vifch behoud, en ten derde, dat het ook het plompe lighaam van den vifch, 't geen in zich zelf te zwaar mogte zyn, om zich te bewegen en te zwemmen , ter verlichting en tot een te- V 3 gen- (-O Vid. Lowthorp Epitom. Vol. II. p. 839. Waarin inzon- derheid de Wal- vis van andere viflchen onder- fcheiden is» ]' 158 BESCHRYVING van GROENLAND, genwicht verflrekt. Waar by ik ene byzonderheid voegen zal die ik van onze Groenlandsvarers verdaan , en noch by nie- mand, myns wetens, aangemerkt gelezen heb, offchoon ik het volle naricnt daar van tegenwoordig noch niet geven kan. De Walvifch heeft een groot wyd gedarmt 9 't geen onze lieden den hoofddakm noemen, en dus befchryven, dat hy van de keel nederwaarts gaat, offchoon zy teffens zyne lengte en legging (vermits zy den vifch zeer zelden openen, noch zich aan zyn ingewand gelegen laten leggen) niet weten te bepa- len. Hy is zo wyd , dat een volwafTen man 'er in kruipen kan, en te gelyk ramelyk dik. Als men een (luk 'er van uitgetrok- ken had ? had men daarin geen fpyze noch drek , geiyk in de rechte darmen, maar flegts een weinig flym of qu>i gevonden, dergelyken men ook alleen in de maag vind. Wanneer de vifch een wyl dood geweeil is, verheft hy zich uit het water, en om dit te verhoeden , fteken zy een Lens, of yzere Lans , by de vinnen in den vifch, en pogen een gat in den gemelden hoofddarm te maken, met het gevolg, dat wanneer zy dezelve treffen en openen , 'er niet weinig lucht uitgaat , en te weeg brengt , dat de vifch weder dieper in het water zinkt, 't geen my doet denken , dat die Darm een groot luchtbehoud is , welke de levende vifch , na 'er veel of weinig in is, ligter of zwarer, en gevolglyk tot opheffen en zwemmen bequaam maakt, en mitsdien van een gelyken dienft , als de luchtblaas in an- dere viffchen. My is te binnen gefchoten , dat ik in de Dor- fchen een aan den rug vaftzittende luchtblaas gevonden heb, die van boven van de keel nederwaarts tot voorby den aars liep ,en hun tot een gelyk behulp verftrekte. Wat ik voorts van dezen vifch noch merkwaardig ervaren mogt , zal ik niet verzuimen , by het verhaal der byzondere zoorten aan te mer- ken Derzel- _ §• XXXVIII. 'Er zyn , gelyk gezegt is, veelerly zoorten Wal- ver ver- viffchen. De verdeling der eerfle zoort konde zyn in die vehrdeHngBL^ASGATEN' en die Neusgaten hebben. Onder de zo- in vee- danige, die door Elaasgaten of Pypen ademen, hebben eni- leriy gen twe, als de eigentlyke Walvifch, de Vinvifch enz. en an- deren ()L_ en de STRAAT DAVIS. '59 deren flegts één gat , als de Cachelot, Die Neusgaten heb- zoorten ben komen zelden voor. Onze fchippers hebhen dezelve nooit jva"van in Groenland noch in de Straat Davis gezien , en ik zoude het genaak fchier voor verdicht gehouden hebben , zo niet , behalven worden» ï'aber (/),de door zynen Prodromus hiftoria Naturalis Scotïce wel- bekende en geloofwaardige D Rob. Sibbald in zyn zeer zelden voorkomende Balcenologia nova van twe onderfcheiden zoorten , die op de fchotiche kuften geftrand waren , melding gedaan had(w). Voorts verdeelt men dezelve natuurlykft en kenbaaril in de zulken, die een vlakken, en in de zodanigen , die een uitgewassen rug hebben. Een vlakken rug heeft de ei- gentlyke Walvifch en de Noordkaper. Een uitgewaffen rug hebben en wel (1) met ene vin de Vinvifch , de Jopiter , of (2) met een of meer BuGHELs,de Zwaartvifch onzer Groen- landsvarers , de americaanfche pfiocFpfcb enz. Voorts hebben de WalviiTchen Baarden, gelyk de Groenlandfche , Noord- kaper, Vinvifch enz. of Tanden. De laatften hebben , 't zy flegts (1) enen Tand, als de zogenaamde Eenhoorns of (2) ve- le en onder dezelve , 't zy maar alleen of meed in de o n- derkaak, als de Cachelot en de Witvifch, of in beide de kaken, als de Potskop, de Dolphyn, de Bruinvifch enz. §. XXXIX. Onder de genen , die Baarden en een vlakken of Als i.de gladden rug hebben, is de voornaamfle, en waarom alle uitre- by uit- dingen gefchieden :DerechteGroenlandsche Wal- ^naam " visch, Balcena vulgaris edentula , dor/o non pinnato. Ray Balcena l\q major laminas corneas in fuperiore maxilla habens , fifiida donata , Groen- bipennis, Sibbald. lil. Öiettbaftr/ Dan. Blid)teba^/ Vlakrug, ^njfche gelyk ook ©anÖ-l?ttai. Het is een plompe en dikke vifch , vifc{u wiens kop het derde gedeelte uitmaakt , gelyk men deszelfs af- beelding by Martens in zyne fpitsbergfche reisbefchryving, die de f/) Die niet te min ex dvTe-^U van enen met twe vinnen fchry ven wil. Vid. milugb. Hifi. Pifcium , Lib. II. cap. 4. (m) Als 1. Balcena tripennis , nares habens cum roflro acuto £? plicis in ventte, en 2. Balana tripennis, maxillam inferiorem rotundam & fis» periore muit o latiorem habens. - — _— .— 1HJ—U1 ■I i(5o BESCHRYVING van GROENLAND, de befte is , vind. Hy word 60 of 70 voeten lang. De vin- nen aan de zyden zyn 5 tot 8 voeten lang, en de Haart, die horizontaal ligt, doch aan de beide zyden iets in de hoogte ge- kromt is, zulks hy een ^^ verbeeld, 3 of 4 vademen breed , waar -mede hy , zich op de zyde geworpen hebbende, gewel- dig (laan kan. De huid is glad en zwart , doch in enigen met wit en geel, inzonderheid op de vinnen en den ftaart , fierlyk gemarmelt : de buik wit. Met den ftaart roey t de vifch zich voort, en wel zo gezwind, dat het, als men de vrefelyke gro- te en zwaarte van den vifch overweegt , ten hoogften te ver- wonderen is. De vinnen gebruikt hy alleen , om zich te wen- den; doch het wyfje bedient 'er zich ook noch van, als zy vlucht, om hare jongen met dezelve voort te flepen, door de vinnen achter de uitftekende vleugelen , of einde van den ftaart der jongen te flaan. Onmiddelyk onder den huid , die flegts zo dik als papier of dun pergament, en het zwoort , 't geen een vin» ger dik is, ligt het fpek onmiddelyk boven over het vleefch 9 tot 12 duimen dik, zynde fchoon geel van verwe, zo de vifch gezond is; doch het vleefch in zich zelven mager en hoog rood. .Aan de bovenkaak zitten aan de beide zyden de baarden, die ta- melyk fcheef benedenwaarts in de onderlip, als in een fchede fluiten , en de tong van beide zyden genoegzaam omvatten, ge- lyk zy dan ook op hunne fcherpe kanten met hairen of vezelen voorzien zyn , op dat zy aan de ene zyde de lippen en tong voor het kerven en quetfen bewaren , en tefFens aan de andere zyde het ongediert, 't geen de vifch influrpt en tuifchen de bla- den der baarden tot zyn voedzel vermaalt , als in een net op- vange en houde , tot de vifch het inzwelgt. De baarden zitten als orgelpypen in de kaken, de allerkleinfte en kleiner voor en achter, de grootfte in het midden, welke laatfte 6,8 en meer voeten lang zyn. De tong zit meed vaft, en eigentlyk is het alleen een groot ftuk fpek, waar mede men enige tonnen vul- len kan. Het oog is niet groter , dan een oifeoog , en het gedroogd cryftallyne vocht als een grote erwete. Zy zitten in het achterhoofd , alwaar het zelve het breedft is , van waar zo wel de kop voor, als het lyf achterwaarts, fteeds fmaller word, op ^f. en de STRAAT D A V I S. ï6i op dat zy enigzints voor en achter zich konnen zien , en den vifch zo veel te nutter zyn ; doch eigentlyk zitten dezelve zo- danig, dat zy voornamelyk daar mede over zich heen , en wac boven hun is, zien konnen, als waar toe zy dezelve het meeffc gebruiken ; want vermits zy zich ter hunner zekerheid gaarne onder het ys ophouden , doch zonder lucht te fcheppen 'er niet zeer lange onder duren konnen , loeren zy boven zich, waar het licht doorvalt, en het ys mitsdien het dunft is , en dringen te- gen het zelve (en wanneer het ontrent een elie dik is) met hun kop zodanig, dat het aldaar berften en hun de nodige friflche lucht ter inademing doorlaten moet, vermits zy anderzints toC dat einde alle van onder het ys zouden moeten her voort komen, en zich (leeds aan het uitterfte gevaar bloot ftellen. Ter be- fchutting van de ogen heeft de dierlyke Walvifch, tegen den aart van alle andere viffchen , oogleden en winkbrawen, gelyk de landdieren. Hier by , en vermits hy zo zeer , beide van de zwaartviiTchen en de menfehen , vervolgt en gedcod word, en zyn geflacht niet üerk vermeerdert , heeft de wyze voorzorge van den goeden Schepper hem ook met een ongemeen fcherp en wyd gehoor, ter zyner redding, voorzien. Wel is waar, dat men aan den kop uitterlyk geen het geringd fpoor van oren of oorlappen ontdekt, die hem ook in het zwemmen hinder- Jyk zouden zyn , en allerly moeyelyke toevallen onderhevig maken; doch zodra de opperhuid van den kop weggenomen word, vind men recht achter de ogen en een weinig lager een zwarte vlek , en op die plaats een tedere pyp, waar door on- getwyffelt het geluid tot aan het trommelvlies dringt ; want door dezelve boren of floten de matrozen met een bootshaak ongevaar twe ellen diep op de Cocblea, camtas cochkata buc- cinata, antrum buccinofutn, gelyk de ontleedkundigen fpreken, 'ü geen een byzonder ter gehoor dienend been , en door hun Walvischoor genaamt is (n), welke zy, wanneer de vifch X reeds Oz) Dezen heten gemeenlyk in de Apotheken Lapidcs Tiburonh of La- pidef Manati , en worden daar voor, byzonder in de laadlteden, gantfeh — ■ P. i u BESCHRYVING van GROENLAND, reeds een wyl dood ge weeft is, en een weinig rot (want 'm een verfch gedoden zit het te vaft) met die haken, om aan de apothekers of drogiften te verkopen , uitfeheuren , doch daar door enigzints quetzen. Iets meer of eigentlyker is my tot dezen tyd van de ledematen en inwendige gefleltheid van den kop van dezen vifch niets bekent geworden, vermits noch nie- mand, die de ontleedkunde verftond, of zich daar aan Ge oef- fenen luft had, 'er toe geraakt is. Dit is ook de oorzaak, dat men weinig van de inwendige delen van zyn lighaam en het ingewand te zeggen weet ; behalven het gene ik hier voren §. XXXVII. van den zogenaamden hoofddarm bygebragL heb. Wanneer zy een doden vifch , die door de rotting reeds o* pen geberften is, vinden, zien zy wel iets van zyn geaarmt, 't geen , na het verhaal van onze lieden , uit negen onder- fcheiden huiden, die men den een naden anderen aftrekken kan, en waar tuiTchen ieder reis enige vetheid gevonden word, beftaan zoude; doch waarop zy geen acht geven. Zyne Eos- crementa nemen enigen bywylen 'er uit, vermits dezelve als een enigzints vochte zinnober poeder uitzien , ook een rode en op Jy waat enigen tyd durende verwe geven , en niet zeer onaan- genaam rieken zouden. De uitwendige teelleden zyn by de mannetjens een roede van 6 voeten lang, welke lengte, we- gens hunnen dikken buik, wel nodig is. Dezelve bevat on- der 7 of 8 duimen in haar Diameter, doch boven naauwlyks een duim , zo fpits loopt dezelve toe. Zy trekt zich geheel in het vaft verkeerd verkocht. Conf. Worm, Muf. p. 58. Daar men aan de ene kant be- hoorde te overdenken, dat die beide dieren zeer merkelyk van elkander , onderfcheiden zyn, nadien de Tiburo een rechte vifch, nameiyk de Zee- wolf, of grote Hay , maar de Manati (Lamantin) een viervoetig water en landdier, of groot zoort Robben is , waar van Labat ene befchryving geeft in zyne Vcïag. aux ifle$ Frcmg. de PAmcriq. P. IL pag. 59 feq. en de- ze benen geen de minfte overeenkomfl: met andere zogenaamde vifch (lenen hebben: anderdeels maar alleen de Groenlandsvarers, van wien men dezel- ve koopr, behoeft te vragen , van waar zy dezelve bekomen hebben. Doch alzo is ook in het ftuk der medicynen noch veel onzekerheid, verwerring en duifterheid. ■ en de STRAAT DAVIS. 163 vafi: lighaam , en ligt daarin als in een fchede bewaart , gelyk dan ook de opening van dezelve met muskelen, als een fluitfpier, vaft gefloten is, op dat -zy-niet aan den grond der zee in het zwemmen gequetft worde. Het teellit der wyfjens is dat der viervoetige dieren gelyk , doch ook zeer vaft gefloten. Be- nefrens het zelve zit aan ieder zyde een borfl: of pram , die gewoonlyk plat zyn, doch door de moeder, wanneer zy haar jong te zuigen geven wil, van 6 tot 8 duimen in delengte, en van 10 tot 12 duimen in de rondte , tot gemak van het jong, uitgedrongen konnen worden (0). De vermenging ge- fchied, volgens ^eeriftemmig bericht onzer Groenlandsvarers, zodanig , dat zy beide op hunne brede en plat liggende ftaar- ten als ftaan , met opgerechte lighamen tegen malkander^ flo- ten, en zich boven door middel hunner vinnen aan een fluiten. Echter bericht P. Dudley in de aangehaalde Tranfactions de vol- gende andere (doch vermoedelyk alleen aan zekere zoorten ge- wone) wyze: het wyfje, zegt hy, werpt zich op den rug, en buigt haar Haart terug; het mannetje ruil: op denzelven, en word van haar met hare vinnen als omarmt en vadgehouden. Zy vermengen zich, volgens zyne aanmerking, flegts alle twe ja- ren. Een bezwangerde zoude 9 of 10 maanden dragen , en is dan het vetft, voornamelyk ontrent den rytyd. De vrucht zou- de, flegts 17 duimen lang zynde , reeds volkomen geheeld en wit , doch wanneer zy voldragen is , doorgaans 20^ voeten lang en zwart zyn. Gewoonlyk brengen zy maar een jong, zelden twe , voort. Wanneer de moeder haar jong flillen wil , werpt zy zich op zyde in het oppervlak des waters , en laat het zui- gen. De melk is als koemelk. Zy draagt zeer grote zorg voor haar jong , 't geen zy , vervolgt wordende , door middel harer vinnen op de bovengezegde wyze tegen zich gedrukt yoort- fleept, en ook, offchoon gewond zynde, niet verlaat; ja, als zy zich naar den grond begeeft , onaangezien het gevaar , en alhoewel zy een half uur onder het water kan blyven, nochtans X 2 om O) Vide Pbilofoph. Tranfafi. jV. 387» Art. 2, 164- BESCHRYVING van GROENLAND, om het jong, 't geen zo lang zonder verffchen adem niet duren kan, veel gezwinder weder naar boven koomt. Gelyk zulks door den boven bygebragten Dndley aangetekend is (p). De Walviflchen bly ven een ieder by hun zoort, en vermengen zich met geen ander. Voorts houden zy zich fïeeds in grote hopen byeen, en verrichten zodanig alle hunne grote reizen. Het ge- worm t, waar van de Walvifch alleen leeft , behalven wat hy van zeer kleine viflchen in het zog mede inilurpt (q) fchynt geenzints genoegzaam ter verzadiging van een zo groot dier, en nochtans word het 'er zo vet van , dat het in vetheid zyn gelyken niet heeft. Ik heb alle bedenkelyke moeite aange- wend, om enigen dier wormen in liqueur te bekomen , op dat ik dezelve naauwkeuriger zoude konnen befchouwen en be- fchryven , doch wegens de ongelooflyke nalatigheid der zul- ken ? die op de vangft uitgaan , tot heden daar toe geenzints konnen geraken. II. De §> XL. De Noordkaper, die door onze en de holland- Noord' kaper. 11. fche (p) Zy zuigen een jaar lang , en worden als dan door de engelfchen Short- beads, dat is Rortkoppen genaamt. Zyn zeer vet, zulks zy 50 vaten traan geven; doch de moeder zeer mager. Twejarigen heten Stunts, dat is Domlingen, vermits zy na de fpening dom zyn, en dan ge- ven zy flegts van 24 tot 28 vaten. Vervolgens heten zy (Bdjuffifd) / Schedelvisch , wanneer hunne ouderdom niet meer bekent is, maar alleen uit de lengte hunner Baarden gegift moet worden. Transact. cit. (ji) Vid* Mariens Spitsb. reize 12 hooldji. n, 2. Zorgdrager Groenlandfcbe vijfebery n. dee! 6". hoofdft* bladz. 87 en volgende , waar by ik voegen zal,'t geen Cbrifliaan Bullen in zyn gehouden journaal van het voorge- vallene op de reize naar de Noord -zee, Groenland en wyders in den jare 1667, te Bremen in het volgende jaar in quarto gedrukt (cit,abH&' 'j, 258. (/) Rumpf verhaalt in 't voorby gaan, dat een Walvifch in Groenland zonder tanden door de matrozen Gibbartas genaamt word, doch geeft 'er geen de geringde befchryving van Amboinfche Rariteit kamer p. 280. In de Pbiiofophicai Transaê. N. I. p. 12. word van een zekeren by de Ber- mudas gevangen jongen Walvifch (Cubs') gefproken , die achter zeer fcherp, gelyk de nok van een huis, doch de kop zeer plomp, en vol grote bui- len aan de beide zyden , de rug zwart en den buik wit was. Waar by zyne wonderbare gezwindheid en fterkte , beneffens het grouwelyk ge- fchreeuw , 't geen hy, tot hunne verwondering maakte , gedacht word, met by voeging, dat men één van over de 100 voeten lang gevangen had, en dat dezelve het zoort zeer naby quam , 't geen Jubarm heet , zonder tanden, en langer dan de groenlandfche Walviffchen.doch niet zo dik, en dat hy maar weinig en flegt fpek als gebonde vleefchnat had. (») Zo veel is zeker, dat de Jubartes een zoort Vinviffchen is, even zo lang als en noch wel langer dan de groenlandfche vifch , doch fmaller. Rondelet de Pifcibus Lib* XFI.cap. 12. den Vinvifch onder den naam van 13al;ena vera befchryvende, zegt: Eam Santones beltuarum pifcato- res vocant Gibbar a gibbero dorfo. i. e, in tumovem elato , in quo éft pin- wa. Hcec balienis vulgo diftis minor non efi , fed minus fpi]/at minusque obefat longiore & acutiore roflro &c. vorat apbyarum turmas. Uit deze Gibbar is ongetwyffelt Jubartes door buiteulandfche Walvifchviflcheren gefmeet* en de STRAAT D A V I S. 167 piter is , zo als ik uit den eigen mond van den commandeur of fchipper, die in den jare 1723 één gevangen had, en enige andere berichten verftaan heb , niet zo dik van kop ais de rechte Walvifch , maar van een veel fmaller of fpitfer en lan- ger kop en bek, en ook achter fcherper en fpitfer van lyf ; heeft twe blaasgaten , en fluit by het uitblazen , gelyk een menfch, met den bek, doch veel fterker; 't geen de eigent- lyke Walvifch niet doet. Zyne lengte gelykt, ja overtreft by- wylen, die van den eigentlyken Walvifch, offchoon die, wel- ke deze fchipper gevangen had , maar 50 tot 60 voeten lang was. Zyn huid legt hem genoegzaam los op het lyf met vele vouwen en kreuken. Hy is zwartblaauw van ver we. Op den rug heeft hy een (lompe niet veel gekromde en 2 voeten ver- heven vin, weshalven hy tot het geilacht der Vinviffchen be- hoort; doch heeft daar achter noch een bughel , die veel lager en enigzints langachtig is. Als de in óen jare 1723 gevangene gewond was , had hy ongemeen hevig en gelyk een geïlagt wordend varken gefchreeuwt. Dezelve had geen tanden, maar Baarden gehad, die flegts kort van il ook 2 voeten , en onder zeer breed , zulks zy een driehoek fchenen , wit en broos wa- ren ; gelyk hy ook maar 14 quartelen en daarby dun water- achtig fpek gaf» -'t geen by het uitbranden verrookte en niet tot Traan werd. Hy mag heten : BaJcena major corpore ftric- tiore edentula , dor/o pinnato. Voorts was dezelve zeer kwaad- aartig, en daar de gemene Walviflchen voor hunne vervolgers vluchten, was hy de floep nageylt , en had ook drie mannen uit dezelve, en zo deerlyk geilagen , dat zy hun leven verloren (w). Die vifch was doenmaals een paar, waar van de een den anderen niet verlaten wilde, maar, na dat de een gedood was, de ander zich 'er overgelegt en verfchrikkelyk gewoed had. Ten befluite is aan te merken, dat aan dezen vifch, inzon- der- (V) My dunkt, dat deze befchryving, met die, bladz. i<56"in de noot (>) uit de Philofophical. TramaEl* getrokken, zo naauw overeen koomt, dat beiden, zo niet eneriy vifch, ten minlten enerly zoort ten voorwerp hebben. 1,68 BESCHRYVING van GROENLAND, derheid onder den gorgel, op den nek en rug, ja zelfs op de vinnen, een menigte grote en kleine Zee-Ekels (Balani ) (3;) of Pokken diep in den huid en het fpek zaten , ert waarin zich wormen onthielden , die een geelachtigen huid of dekzel over zich hadden. Het gefchied meer, dat derge- lyk Moffel* of fchelppokken zich, volgens het bericht onzer Groenlandsvarers, opdegantfch oude viltenen zetten (-y), gelyk men dan ook de Concha Anatiferce , Bernaclèn shels ge- naamt , gemeenlyk aan lang in het water gelegen hout , en doorgaans de infeóïen in menigte niet anders °ais aan oude dor- rende bomen vind. J. XLIIL («x) Balanus, glans marina, Ekele.n, Puisten,, Rumpf. vulgo Pokken, Pïdjcülus ceïi, Boccon. Rechercb.p. 287 & 293, Balanus, B a l m n m cuidamOceaniSeptentrionalis adh^Ev rens, Lifteri Hifi. Concb.Lib. Hl. Seiï. 3, In myne inrichting der Hoor- nen en Schelpen befchryf ik dezelve dat zy zyn : Teil de non tortiles certo isco affixa , fabr'otundse , vertice valuato,quibus animalculum multis cirrhis injiruStum inhabitat. Rob. Sibbaidi in Philofoph. Transacl. N. 308. Art. I. befchryft zeer omltandig afzulk een Balanus met de daarin wonende die- ren, die met meer andere op een aan de fchotfche kullen gevangen Wal- vifeh gevonden waren , en geeft 'er een afbeelding van. 'Er word ook een zoort van Balani , of pokken , op de Moffelen 'gevonden , waar in een diertje woond, met die op de Walviflchen van enerly gedacht , ua- melyk een zoort van een Polypus of veelpoot , volgens de figuur , die Leeuwenh. Ep. 83. p. 716 feq. afgebeeld en befchreven heeft. Het is een vermaak te zien , hoe die diertjens na het wegtrekken van de deurtjens hunner huisjens., hunne vele met ringetjens voorzien en met ontelbare vezekjens PTUi, (die ongetwyfFelt hunne Bronchia zyn , en tot afzonde- ring der lucht van het water dienen) bezette hal&jens , als zy ademen , WifTelswyze nu lang uitflaan , dan weder opkrullen ( als de kapelletjens en uilcjens hunne tongen) en binnen hunne huisjens trekken. Deze ge- lykfchynende diertjens en Polypi huisveften ook in de zogenaamde con- fba anatiferce. Sibb. Scot. iïïufr. pro/drom. Part. II. Lib. 3. cap. 12. Berre Icon. Plant. p. 133. Philofoph. Transaü. IV, i\y.pag. 925. die zich ook op de Walviflchen zetten. Phil. Transact. N. L pag. 13. (y) Ces coquillages marquentyfelon les Indiens , la vieiüejfe de ces animaux (Baleines') parce que leurs peaux setant endurcies par Ie nombre des amiées Aeviennent , dij ent- ils , prefqu^infenfibles, de maniere , que de petits poiffbns enfermés dans leurs coquïlles trouvant de quoy fe nourrir aux queues des^ Baleines, ils s'y attacbent aifement. P. Feuillée jöurnal des Obfervat. Phyfiqu, Vêh L pag. Z97* *m en de STRAAT DAVIS. 169 §. XLIII. De Paal of Staakvisch, the Bunch-or Hump-v* De lack-Whak op de kuiten van Nieuw -Engeland, kan heten : Paal of Balcsm -major edentula pro plnna paxillum in dor/o gerens. Dèf- vifck zelve heeft een Bunch of Buk, in de geitake van een paal of ftaak, die achterwaarts ftaat, ter plaatfe de Vinvifch zyn vin draagt. _ Deze is een voet hoog, en zo dik als een mans hoofd. De zy vinnen zyn tot 18 voeten lang , zeer wit van ver we , en ftaan ter halver lyf. Het fpek koomt dat der Walviflchen zeer naby, en de Baarden zyn ook niet veel waardig, offchoon een weinig beter als die der laatftgenoemden (z). J. XLIV. De Knobbelvïsch , the Srag-Whak op deVï. De kuilen van Nieuw -Engeland genaamt {a) , is in plaats van ?n.°!>". de vin op de hoogte van zyn rug met een half dozyn knob- belen of bulten bezeE, Ik zoude hem noemen : Balcena major edentula dor/o verfus caudam nodofo. In geftake en veelheid van het fpek koomt hy den rechten Walvifch het naait by. Zyn Baarden zyn v/it, die niet willen fplyten. §. XLV. En hier mede kome ik tot de Walvïschsoo$-Vïl De ten , die Tanden hebben , waaronder een Tand heeft g^arf)* de JTfar^lPrti/ **««&*, in 't gemeen Monoccros, de E e n h o o r n, *wtf/ Eenhoornvisch (b) by de Groen landerstCotPad3 genaamt. gf de Dat dit een Walvifchfoort zy , is genoeg af te nemen , ver- hoorn mits hy vinnen en een (taart gelyk een Walvifch heeft , met blaasgaten in den nek, ter ademhaling, en met fpek over Y r het (s) Pbilof. TransaÜ. N. 387. Art. 2. p. 258. GO Philof. Transacï. ai in de maand february in een imakfchip naar Hamburg gebragt werd, die met een ho- gen vloed op de Elbe geraakt, doch by een fchïelyke eb ge- flrand , en , na hevig getobt en zich vermoeit te hebben , ein- delyk afgemaakt was. De vifch was van geftalte meer dik dan langachtig, met een Hompen kop, een reiskoffer niet ongelyk ; had aan de linker zyde een uitftekenden Hoorn, twe kleine vinnen of floflèn, en een breden horizontaal op het water liggenden Haart, De huid was fneeuwit, met ontelbare zwarte vlekken, en als men door hare gantfche dikte, die niet geringe was, fneed, door en door gemarmelt, de onderbuik geheel wit en alomme glanzig, ook in het bevoelen zo zacht als fluweel. De gantfche lengte van den rand van den fnuit of kop tot aan het einde van den Haart io§. paryfche voeten en 11 voeten 8 duimen hamburger maat. De Hoorn, of veelliever de Tand, (lont 5 voeten 4 duimen paryfche maat uit den kop. Een ieder vin had flegts 9 duimen in de lengte en geen twe vlakke handen in de brete ; doch de brete van den plat Jiggen- den Haart bedroeg 3 voeten s| duimen. De o-yer -BLzdz . j^z, , jBladz. i'?'4- • ^éfoeeldiny van, eenjorv^ Ksnuoorn in den j are jó~8^ in de moeder jyevonder, zrynde naazovh/ks ~ groter dan de neven?* taande af&eeldinjj, en, yoljens Act ïericht der hierin ervaren Schippers , noen niet- ter Aelfèe voldraaen, . W.a2.De. Kof inet~z Sïbornen of landen . ifr? z ^e& loven gedeelte a/s lleme Jonden , iy de opertiny van den Kop allereerst ontdekt. Z7\l ƒ?/>/&■ '-^^■f- dhe Staart van den Vis cm. ZV?j.J)e rechter Vijv van &< 'on de Aar-sj'envajr niet de ^jfrote zo "j.De alleen ver-AolenTAitD injedaante en stvtfè de ^ote t'enenuia/ oven, 7W ó\De Hnler Vav van onder . ZWy. JTet Tèez-ztdt - ■ \%i en de STRAAT. DAVIS. Ï73T De Tand, die lings gedraait was,quamaande linkerzyde uit de bovekaak recht boven de opper lip. De rechter zyde was dicht toe en met de gaijtfche huid geheel overtogen, en bevoe- lende geen de geringde holte in 't been van den kop te be- ipeuren. De bek zat zeer diep benedenwaarts , en de onderlip was fmal en kort, ja de gehele bek zeer klein, vermits de infne- de niet veel meer dan een hand breed was, zonder enige Tan- den, alleen de rand van den bek een weinig hart en ruig , de tong ongevaar een hand breed. Boven op den kop was een blaasgat , 't geen als met vleefch gevoedert en met een klap- vlies , dat geopent en gefloten konde worden , voorzien was ,. door welk gat de vifch het ingeilurpt water by de uitademing weder uitfpuiten konde. De ogen zaten diep nederwaarts en fiegts een weinig hoger, dan de bek , hunne opening was zeer klein , en met een zoort van oogleden voorzien. Het was een mannetje, doch de roede quam niet buiten de opening van het Jighaam. Dit is alles, wat ik daar van uitterlyk konde waarnemen, vermits de vifch in een fmakfehip vafr, geperft lag , en zeer bezwaarlyk te befchouwen was;weshalven het ook moeite kos- te , de hier bygevoegde afbeelding te bekomen , offchoon ik daar toe meer dan een fchilder gebruikt heb. Ik. had hem zeer gaarne geopent, om zyn ingewand naauwkeurig te bezien en te befchryven ; gelyk dan ook tot zyne ontleding bereids fchik- kingen gemaakt werden ; doch een verfchil tuflehen den ampt- man en den landheer, en ook tuflehen den laatftgenoemden en de viflehers over den eigendom van den vifch ontdaan , ver- oorzaakte, dat hy onvermoed van hier weg en weder naar de plaats gebragt moeit worden, alwaar hy gevangen was. On- dertuflehen word ook ene befchryving en bericht van denzel- ven vifch in de ^allifcfee 2in$eigen van den jare 1736 No. XIX, gevonden. Voorts fchynt het , als of meer dan een foort van Eenhoor- Van dQa ïien in de zee zouden zyn. Eens zyn dergelyke gladde of onge- zelve- Y 3 draai- 174 BESCHRYVING van GROENLAND, zyn draaide Hoornen of Tanden naar Hamburg gebragt (ij , die |^er' myns erachtens van een enigen vifch waren. Men dachte'wel, foort!eD dat net Hoornen of Tanden van ongebore Eenhoornen wal ren ; doch ik weet van geen dier in de gantfche natuur dat met Hoornen ter waereld koomt. Een opmerkend comman- deur, die een zwangere heeft zien openen, 't geen een zeld- zaam geval is , heeft my ook verzekert , dat die vrucht zon- der Hoornen was ; ja het fchynt my ook zelfs onmogelyk; want naar allen vermoeden zoude gedurende de dracht of in de geboorte de baarmoeder door dergelyk een pen gequetfl: moe- ten worden, Aan de te voren verhaalde vrucht , in den jare 1684 uitgefneden, werd dergelyken ook geheel niet befpeurt, en ik heb een gedraaiden Eenhoorntand , die niet zeer lang is, waaruit men ziet, dat van de eerfle jeugd af aan de Tan - den aan de bekende Eenhoornen reeds gedraait hervoort ko- men (&). ÊPf,ybiT Eindelyk merke ik noch aan > dat de Groenlandsvarers de dat de ' Eenhoornen voor een blyk van hun navolgende Walviflchen rechte houden, en, dezelve ziende, zich tot de jagt gereed maken; vermits de bevinding geleert heeft, dat waar zich Eenhoor- nen laten zien, ten zelven tyde of niet verre van daar ook altoos WalvhTchen gevonden worden $ 't geen vermoedelyk van daar koomt, dat zy van foortgelyk aas leven , en zich mitsdien ook op enerly banken onthouden ; want offchoon hun- ne Bekken zeer verfchillende zyn , nadien de Eenhoorn geen Baarden als de Walviflchen heeft, is desze!fs Bek nochtans zo gefteld, dat hy wegens gebrek aan Tanden geen vifch noch iets hards vatten, veelmin kaauwen kan, maar het Walvifchaas fchynt eigentlyk zyn gewoon voeder te zyn. En nadien zyn bek (/') Vide Sachs Monocerohg. p. p5 feq. (Jt) Ik mag hier niet aanhalen den zeer byzonderen Eenhoornvifch,waar van in Rochefort Hifi. Nat. &> morale des I/les Antilles cap. 18 gedacht word; want zo die gantfche Hiftorie niet verdicht is, gelyk fchynt, is het geen eigentlyke Eenhoorn; maar een gantfch andere aart van viïTchen , namelyk met flosvederen, fchubben enz. zweeft, dergelyken anders ner. gens vooikoomt, Walvis- fchen zullen volgen. mÊÊam endeSTRAATDAVIS. 175 bek zo klein is , gebruikt hy de hairige baarden niet, welke de Walvifch om zyn vervarelyke keel nodig heeft, J. XLVI. Nu volgen zy, die onder den bek vol Tan- VUT. De den; doch boven geen of zeer weinige Bakt anden f^^ hebben, als de Cachelotten (/) Holl. Cazilot, gelyk ook dePoTviscH, Potwalvisch, by enige Noord- kapers (in) genaamt, Cetc dentatus, Clus. Van welke eni- ge dikke en boven platronde, enige smaller krom- me en sikkelachtige Tanden hebben. Onder de dik- tandige hebben enige kleiner, andere groter Tanden. Dat Walvisgeflacht is te merkwaarder , vermits het , behal- ven de beide koftbare heelmiddelen , de Sperma, ceti (Wal* rath, Holl. Walschot, gelyk ook witte Amber, Zeeschuim en Vischmist , Franfch Bknc de Balei' ne) en de Ambergries, Amber by zich heeft. In de Straat Davis en by Spitsbergen bevind zich alleen het foort met de kleine dikachtige en ftompe Tanden , die een dikken kop, twe lange zyvinnen, een kleine hoogte, gelyk een vin, achter aan den rug en een zeer breden ftaart van 12 of ook wel 15 voeten hebben. Balcena macrocephala tripennis , qua in mandibula inferiore dentes habet minus inflexos &inplanum definen* tes. Sibbald. Doch worden by gantfche hopen en fchaarswyze gevonden. Een oud ervaren commandeur heeft my verhaalt , dat hy eens in Groenland zulk een zwarm zag aankomen , voor wel- (7) Deze benaming Roomt van de Biscayers,als de eerfte en befte Wal- vifchvangers , voort. In de Ephemerid. Nat. Curiof. Cent. I. Ann. i. Ob» ferv. 136.P. 303» ftaat: qui in Bajonna , Èyaris', & in infula S. J oh ann f s de Luca Cachalut, (m) Vermits zy by de Noordkaap zo menigvuldig zyn \ dat men by- wylea honderden ziet zwemmen. Aldaar had men ook allereerft enigen gevangen. Zie na/peur ing van den Leviathan en Jobs boek door Theod. de Haaze, vertaalt en vermeerdert door Wernerm K'öhne I en IL toeg. alwaar bladz. 240 gezegt word: Dat voor enige jaren zodanig een vifch te Sluis dood was komen aandryven, dien men Noord-kaper noemde, uit wiens; hoofd zeker Dotter hadde gehaalt tweérly Sperma; het eerfte fyn » en hes ander wat grover. 17* BESCHRYVING van GROENLAND, welke één groter , meer dan ioo voeten lang , als een ko- ning zwom, die , als hy zyn fchip gewaar werd, door een fterk ,_ al de andere overtreffend en als klokken door elkan- der klinkend geblaas, waar van het fchip fchudde en beefde den hoop een teken gaf, waar op zy alle vluchten en wegzon- ken. Noch meermalen en in groter hopen worden zy by de Noordkaap en onder Finmarken gevonden ; doch die , ver- mits hunne wildheid , en nadien zy flegts een of twe plaat- fen boven de vinnen hebben -t waarin men een harpoen wer- pen kan, en ook, aangemerkt hun zenuwachtig fpek , maar weinig Traan geven, niet veel gevangen worden. Dat vifch- foort is zo dik , plomp en zwaar niet , dan de rechte Wal- yifch, maar fmaller, ligter en mitsdien gez winder , kan ook langer onder water verblyven, doch is tefFens iïyver en vas- ter van benen , weshalven het niet zo veel en fterk Haan kan, als de WalvifTchen. 'Er zyn twe foorten, die volgens het be- richt yan onze lieden, welke die beide gezien hebben, elkander in lighaams gettalte en Tanden geheel gelyk , maar alleen daar m onderfcheiden zyn , dat het een iets groenachtig van verwe is, en een hard dekzel van benen over zyn harflenpan draagt, waar tegen het ander boven graauw , aan de buik wit van verwe is , en alleen een taay huiddekfel , een vinger dik over zyn harifenpan gefpannen heeft. Een der hamburgfche com- mandeurs, die in den jare 1727 een Cachelot van het laatfte foort ving, verhaalde, dat dezelve alleen voor een blaasgat had, waardoor hy het water recht vooruit blies. Op den fnuit hadhy veel en meer dan een el dik, doch recht op den dikken kop onderf de huid flegts maar drie vingeren dik fpek, waarop dat taay dekfel der harlfenen ter dikte van een vinger volgde, Het brein zelf had in 28 kameren of vakjens gezeten, die hy de een na de andere had geopent en geledigt. Het Sperma Ceti was zo klaar als brandewyn geweeft , en had, na het uit- geicnept was , naar fneeuwvlokken geleken. Het fpek van den gantfchen vifch was -kortachtig van Sperma, en in het zelve hadden veel holen met zodanig Sperma vervult geweeft. tiet aanmerkelykft, 't geen hy 'er by voegde, was, dat de vifch ach- ïn de STRAAT DA VIS. t?7 achter op den rug tegen den ftaart drie boggels had , waar van de eerfle \\ voet, de twede f en de derde en ach ter (Ie | voet hoog waren. Wanneer zy te gronde wilden gaan , wierpen zy zich alle eerft op de rechter zyde, en fchoten dus op zyde naar de diepte. Ik ben in den beginnen van gedachten geweeft, dat zy , die een zacht dekfel hadden , iets jonger wa- ren , en het dekfel met de jaren verharde , en benen werden ; doch de commandeur, die den zo even gemelden vifch gevan- gen had , heeft my verzekert , dat dezelve zyne volkomen grootte en een lengte van 26 tot 27 ellen had ,waar tegen de terzelver tyd door een hollandfch viffcher neffens hem gevan- gene groenachtige met een knobbelig dekfel flegts 40 voeten lang was. Ook had hy van den zynen 36 quartelen fpek beko- men , waar by hy noch aanmerkte , dat de Cachelot , als de bek gefloten is , een dikke tong heefc , doch welke , als hy denzelven opent, zodanig ingetrokken word, dat zy zich ge- heel verheft. Ik heb een voor- en achtertand van hem uit dien Cachelot bekomen. Een hollandfch fchipper had voor korte jaren het geluk , by de Noordkaap een vifch van dat foort te vangen , uit wiens verhaal , door de in de voorgaande note aan- gehaalde Köhne medegedeelt , ik dienftig oordele , het een en ander tot nutte vervulling van de hiftorie der Cachelotten hier by te voegen. De kop , zegt hy , maakte de helft van den vifch uit, en had ene byzondere geftalte , byna als de kolf van een fnaphaan , of het omgekeerd voorfte gedeelte van een fchoen- leeft. Voor op den neus had hy alleen een blaasgat; achter op den rug een boggel , een vin gelykende (n) ; veelligt had die fchipper den platten langachtigen bult niet opgemerkt. Inden bovenkaak had hy alleen aan de ene zyde 3 of 4 kiezen of baktanden , en voorts flegts holen of kaffen , waarin de Tan- den van de onder-kaak paften ; doch de onder-kaak zat rond* om vol Tanden, waar van degrootftenvoor aan, en de kleinften Z ach- (») Ene verdere befchryving van dezen vifch, en ook na alle vermoe- den cieszeifs befte afbeelding, vind msn by den in de naafl voorgaande aan- merking aangehaaldeu Köhne. 178 BESCHRYVING van GROENLAND, achterwaarts (tonden , en , uitgebroken , de gedaante van een dikke komcomber hadden (o), Vermits aan dezen vifch het in- wendige van den kop het merkwaard igffce , en voor dezen noch van niemand zo naarftig, dan van dien commandeur, op- gemerkt is, die den vorengenoemden predikant zyne aanmer. kingen medegedeelt heeft, zal ik een uittrekfel 'er van hier by voegen. Na dat de huid weggenomen was , werd het fpek ongevaar ter dikte van een handbreed gevonden, en daar ondereen dik, taay, hard dekfel van vafte zenuwen \ dat in plaats van een harflenpan dienden : hierna volgde een twede af- zondering uitdergelyke zenuwen een handbreed dik , welke vafi den muit tot in den nek over den gantfchen kop uitgefpannen was, waar door het eerfte gedeelte van den boven kop van deszelfs twede gedeelte geicheiden werd. Die eerde kamer werd de klapmuts genaamt, en" befluit de koftelyke ware, na- melyk het zeer teder brein, 't geen ik niet ten onrechte Cere- bellum noemen zal , en waaruit het befte Sperma Ceti vervaar- digt word. In die kamer beftaan de kaffen of vaten uit een ftoffe, die een dik floers gelykt.en uit dezelve had de fchipper 7 quartelen van her. koflelyk bfeinoli zeer heller en wit ge- fchept; 't geen op water gegoten als kaas runde en zamenliep, en, 'er van afgefchept, weder zo vloeybaar als te voren werd. Op die kamer volgt de andere , welke'op het bövenfte gedeel- te van den bek ruft, en, naar de grote van den vifch, 4 tot 71 voe- ten hoog is. In dezelve word weder fpermatifch brein ('t geen ik Cerebrum noeme ) in kleine vaten of cellen uit een ftoffe, de eyerfchalen niet ongelyk, en niet anders dan de Honig in de raten gevonden, En uit deze kamer kan men niet alleen het brein, zo veel 'er in is, nemen , maar zodra men dezelve ledig gemaakt heeft, verzamelt zich het Sperma uit het gant- fche lighaam door een grote ader langzaam weder in dezelve ; invoegen men het 'er uit fcheppen kan, welk alles wel eens 11 quartelen bedragen heeft. Al de breinkaflèn van de bei- . 4e (O Köhne d» 1. §, 1© & 11,; en de STRAAT DA VIS. 179 de kameren zyn wel met dunne vliesjens omfloten',* doch door derzelver tedere gaatjens of pon loopt van het brein een ge- ftadige invloed in de ogen , oren en andere delen. Ja een grote ader of buis (trekt zich onder den ruggraat van den kop tot aan den Haart uit, welke aan den kop de wytte van een mans lende , en achter by den (taart flegts van een vinger uitmaakt. Deze moet aan den gevangen Cachelot by het af- fnyden van het fpek en anderzints zorgvuldig in acht geno- men worden ; want by zo verre men in denzelven de geringfte opening maakt , zoude al het Sperma uitvlieten. Die ader is de bron van de grote kracht , die in dat foort van viiTchen gevonden word, nadien uit dezelve vele honderden kleine va- tjens of buisjens hunnen oorfprong nemen, die het harffenfap door den gantfchen vifch leid , en zyn vleefch , fpek , ook zelf het traan , 't geen 'er uit gekookt word , fpennatifch maakt (p). De Tong is na de grootte van den vifch zeer klein, maar daar tegen de keel of Honk des te groter, en wel zo wyd, dat 'er een gantfche os bequaamlyk door kan ; gelyk dan ook in een maag allerly grote riften en graden , wel 7 of meer voe- ten lang van half verteerde fchepzelen gevonden zyn. Onze lie- den hebben van enen weleer 40 grote quartelen fpek geme- den. Het vleefch , 't geen zeer hart is , beftaat uit grove dra- den , en is met veel dikke en ftyve zenuwen doorvlochten ; gelyk dan ook deze vifch zeer weinig plaatfen heeft, waardoor een harpoen dringen kan. Ik moet hierby noch aanmerken, vermits de natuurkundigen het tegendeel willen beweren, dat de wyfjens zo wel als de mannetjens fpermajtifch brein in den kop hebben (q) 't geen ook alzints met de natuur o vereen (temt , na- dien zy beide immers brein moeten hebben , en by geen fchep- zel het onder fcheid van het gedacht tefFens een onderfcheid in den aart van het brein maakt. Z 2 Doch (p) Een- zeker verftandig en geloofwaardig fchipper heeft my betuigt, by cfo ontdekking vaoi.den vifch bier en daar in het vleefch membraneufe fak- jens, met Sperma geviüe»z£l£ gezien en befpeun te liebbep* (?) K'óbne ib* §. 17* I !>;':■; 'i; 180 BESCHRYVING van GROENLAND, Doch een foort met groter en breder Tanden zyn die op de kuften van Nieuw-Engeland gevangen worden. Men heet dezelve aldaar Sperma CeilWhale (r) en by de Bernuidas Trum- po (s). Hunne Tanden zyn (gelyk op de laatftaangehaalde plaats gezegt word) als de Tanden van een kamrad in een molen ; 't geen gewis een recht wel getroffen uitdrukking is, of gelyk den arm , daar hy aan de hand zit (f). Dudley (u) zegt, dat zy graauw van ver we zyn, een boggel op den rug, en een ry elpenbene Tanden van 5 of 6 duimen in den bek hebben. Hy fpreekt vaneen van 49 voeten , wiens kop 12 tonnen Sperma Ceti gegeven had. De Traan uit hun fpek is klarer en zoeter, dan dat der WalvifTchen; zy zyn veel tenge- rer dan deze, en wanneer zy gequetft zyn , werpen zy zich op de ruggen en verweren zich met den bek. Die viffchen geven niet alleen het Sperma Ceti , maar ook het Amber , 't geen een nieuwe en zeer fchone ontdekking is , welke der ouden beuze- lary en twift, die men tot noch toe van deszelfs oorfprong Ie* zen mag , t'enemaal overhoop werpt. Ik zal uit de Philofophic. Transacl. No. 387 p. 267 het nodigde hier by voegen : „ Het „ Ambergries word maar alleen in de Sperma- Cetl-Whales ; „ dat is , Cachelotten gevonden , en beflaat uit ballen of ko- „ gelachtige lighamen van onderfcheide grootte van 3 tot 12 „ duimen in haar diameter, die il tot 20 ponden zwaar val- „ len, en in een wyden eyvormigen zak of blaas, welke 3 tot 4 „ voeten lang , en twe of 3 voeten diep en wyd is , los ligt. n De gemelde blaas heeft de gedaante van een ofTeblaas, noch- „ tans aan het einde fpitfer, of gelyk een lange blaasbalk, die ,, de groffmeden gebruiken. Aan dezelve zitten twe buizen , 3, waar van de een fteeds fpitfer in en door de gantfche lengte 3, der roede gaat ; maar de andere hare opening in het ander » ein- (r) Pèilof. Transaft. N. 387. p. 259. Cs) Philof. Transaft. N. 7. ƒ>♦ 132* (j) Hi habent diverfos dentes , qui ejus crajfitiei funt , cujus carpus manus bumana, gelyk zulks in enen brief uic de Bennudes gefchreven iu Efbe» werid»Nat. Curiof. eit. loo p. 306 uitgedrukt word* O) PbihJ, Tramaft, N. 387. pag* fit* en de STRAAT DAVIS. i 8 i einde van den zak heefc, en van de nieren herkoomt. Die zak ligt recht over de tefticulen , die meer dan een voet lang zyn>en de lengte benedenwaarts tot aan den wortel der roe- de on ge vaar .4 of 5 voeten onder den navel en 3 of 4 over den aars liggen. Dezelve is geheel vervult met een donker oranje verwige vochtigheid, die niet wel zo dik als een oly is , en dezelve reuk heefc , ja noch fterker riekt , dan de amberkogelen , welke 'er los in dry ven en zwemmen. Het inwendige van den zak is met dezelve verwe, welke die voch- tigheid heeft, fterk en donker , gelyk ook het canaal der roede , geverwt. Die kogelen fchynen , zo lang de vifch levend is, zeer hard te zyn, dus dat dikwerf by het ope- nen van den zak brede holle fcherveri of fchalen , die van gelyke (lof en vafbigheid en van de kogelen afgefchilferc zyn, gevonden worden; de kogelen zelven zyn als uit ver - fcheide bèdekzelen of fchorfTen , de fchalen of huiden der uyen niet ongelyk, die de een de andere omvat, te zamen gezet. Nooit heeft men boven 4 kogelen in een zak gevon- den , en als men eens een van 20 pond vond , die de groot- fte was, welke ooit voorquam , waren geen andere meer in den zak. Dit Ambergries zoude maar alleen in oude volwas- fen vüTchen, en, zo men in 't algemeen meend, niet dan in de mannetjens gevonden worden '\ Hier mede is het be» Hecht , dat het Amber in dit Walvifchfoort zynen oor fp rong neemt ; doch wat het zy en waaruit het ontflaat , is noch zo zeker niet. Een geleerd man is van gevoelen , dat de meerge- melde zak de urinblaas en de amberkogelen een verdikking uit de vette en Hinkende deeltjens der daarin befloten vochtig- heid zoude wezen,- vermits dezelve (bladz. 162), als zyeerfl uitge- nomen worden, vochtig en van een ongemeen flerke en geen on- aangename reuk zyn ; waarby ik ene kleinigheid, die weleer tot alleriy vragen en verkeerde antwoorden gelegenheid gegeven hebben, niet onaangeroert zal laten. In de Amberflukken wor- den dikwils kleine zwarte fpitfche fnavels gevonden, die glasach- tig en voor fcherven van gebroken moffelen of flakwormtjes aan- gezien zyn. Voor dezen heeft men dezelve voor fnavels van Z 3^ Wei- i«2 BE3CHRYVING van GROENLAND, kleine vogelen gehouden , en daar uit zeldzame befluiten we- gens den oorfprong van het Amber gemaakt; doch thans heeft de meergenoemde Dudley , lid van het koninglyk groot -brit- tannifche genootfchap, getoont, dat die fnavelen van zekere kleine viffchen zyn, Squid genaamt, welke dat Walvifchfoort in menigte, als zyn meefïe voedzel, h-Hokt. Ksempfer heeft ook van (&•) twe WalvifTchen melding ge- daan, die Amber in hunne ingewanden hadden, en op de kus- ten van Japan gevangen zouden zyn , waar van de ene Ftan- firo en de andere Mokos heteden ; doch hy befchryft dezelve niet, en wat hy anders daar van bybrengt , fchynt zeer ver- dacht. In den jare 1720 , den laaiden dag van dat jaar, gebeurde het, dat by een hevigen florm en zeer hoog water, een Cache- lot van dat ibort op de Elbe geraakte , en , vermits hem door de 'er op volgende eb het water te veel ontliep , op de gron- den zitten bleef; als wanneer , nadien hy door het geweld der op hem flotende baren gedood werd , het boerenvolk hem naar Wifchhaven , een dorp iets meer dan een myl van Stade gele- gen, fleepten, en van zyn fpek , zo veel men konde magtig worden , beroofden. Vermits geen natuurkundige zich ten dien tyde de moeite gaf, dien vifch te befchouwen en te ont- ledigen, heeft de natuurkunde het voordeel van die zeldzame gebeurtenis niet genoten , die zy had konnen genieten; onder, tuflchen , op dat ook het weinige , 't geen ik gedeeltelyk uit het verhaal van die den vifch gezien hebben , gedeeltelyk uit nader befchouwing van de weinige ftukken , die van denzel» ven naar Hamburg gekomen zyn , heb konnen opmerken, niet verloren ga, zal ik het zelve hier aantekenen, in hope, dat het den natuurbeminnaren niet onaangenaam zal zyn. Zyne lengte was 60 tot 70, en zyne hoogte 30 tot 40 voeten, doch zy- ne geftake , gelyk de afbeelding van een van zyn foort by #«- (jf) .Hiftory of Japan- B, IL chap* 8 en /fpeni* V, f, 46 ea.Tol- gende. en de STRAAT D A V I S. 183 Jon/Ion Lib. V. de pifcibus Tab. XLIL voordele , hoewel men zich 'er in vergift heeft. De kop was na gelegenheid van den vifch ongemeen groot , en deszelfs bovendeel, tegen het on- derdeel gerekend, zonder evenredigheid, hoewel alleen na het ükterlyk aanzien , maar gewis niet na het wyze oogmerk van den Schepper ; want daarom heeft de kop van die vifch zo groot moeten zyn , op dat hy de ruime kas in zich zoude konnen befluiten", waarin hy de niet alleen tot zyn nooddruft, maar voornamelyk ook ter genezing van de menfehen (inzon- derheid in de ruwe noordelyke geweften , alwaar de borftziek- tens menigvuldig zyn) zo noodzakelyke als nutte fchat van zyn brein in genoegzame menigte met zich dragen en bewaren moet; gelyk dan ook, als de gezegde boeren den kop onver- ftandig geklooft hadden , dat brein als een dikke vochtigheid 'er uitgelopen was, uit welke een apothekar alhier, die 'er iets Van bekomen had, volgens de regelen der kunft gemakkelyk het befte Sperma Ceti maakte! De onder-kaak had aan de beide zyden 25 landen , die byna een fpan wyd de een van de an- der , en een weinig fcheef voorwaarts ingezakt zaten. Het uit den kaak gezaagde ftuk, 't geen ik kogt, bevattede, zonder de huid en het Jpek, een goeden voet in 't vierkant. Het tand- vleefch was, gelyk het verhemelte,fneeuwwit en van een zeer taay zamenweeffel als een paardenhoef, van boven met een gerimpelde en ingekerfde fchors bedekt , die zo vaft was, dat men dezelve voor rotsachtig zoude hebben aangezien, waar van ik noch een (tukje in Liqueur tonen kan. Als ik rrryn ftuk, om 'er de Tanden te gemakkelyker uit te halen , in water op het vuur had doen zetten -t had het 12 uren geftadig gekookt , aleer men het met een mes iets konde verwrikken , en het vleefch- achtige van het been los maken. Doch ten laatften werd het als gekookt offenverhemelt , doch zonder quade reuk of fmaak, zulks men het met een weinig zout zonder afkeer konde eten. De beide Tanden , welke ik 'er van bezitte , zyn de ene Cf duimen lang , 8 duimen in de ronte dik , de andere 6% duimen lang, en in de dikte als de vorige , doch platter. Boven heb- ben zy een tamelyk brede vlakte j doch die niet te meten is :• (twe W 184. BESCHRYVING van GROENLAND, (lwc jaren 'er na heb ik een veel groter Tand bekomen, die 7 duimen lang en 81 duimen dik en platachtig is , maar de- zelve moet van een andere en veel groter Cachelot , als waar van ik n-u fpreek , gekomen zyn). Of achter in den boven- kaak enige Tanden geweeft zyn (gelyk uic het bovenaange- haalde gelooflyk is , doch door de fchippers gelochend word) daarnaar had men by dezen vifch niet gezien, offchoon het van zelf in de ogen viel y dat de bovenkaak overal even zo veel groeven had, als zich in den onderkaak Tanden bevonden; na- dien dezelve , als de bek gefloten was , een ieder zich als in een fchede voegden. De ogen waren zeer klein , en het ge- droogt cryflallyne vocht was niet groter,dan dat der rechte Wal* viilchen , of als de kogel van een gemene vogelfnaphaan. Die vifch had over zyn lyf ten minden \l handen breed fpek onder de huid boven over het vleefch gehad , waarna het boeren- volk alleen had getracht, en als zy het afgefneden hadden, om het tot Traan, 't geen toen zeer duur was, uit te branden, hier en daar verkogt;doch men had hem niet geopent, veelminnaar zyn maag of ingewand gezien , maar vleefch en benen laten dryven; ook heb ik het genoegen gehad, dat de gehele (taart, aan den rug afgehouwen, naar Hamburg gebragt,en voor geld getoont wierd ; waar door ik gelegenheid bequam , over den- zelven de een en andere aanmerkingen te maken. Dezelve was enigermaten driekantig , en zyn uitterfte rand in het mid- den als een halve maan , doch zeer weinig ingedrukt. Aldaar, namelyk aan het breedfte einde , was hy , van de ene fpits tot de andere gerekend , acht goede hamburgfche voeten breet, en op het midden gerekent 5 voeten en 8 duimen lang. Aan het einde, alwaar de Haart aan den rug gezeten had, was hy in zyne ovale ronte 16 voeten 4 duimen dik. De huid was zwart, doch enigzints muisvaal , en met het zwoort gerekent op ver- re na zo dik niet , dan die der gemene WalvifTchen , van buiten zacht gelyk fluweel in het bevoelen , en inwendig aan de vleefchzyde zeer gekerft. Het vleefch was verfch, fchoon root, doorgaans taayachtig of grofdradig , met vele zenuwen doorwaffen; voorts zeer flerk en vaft,'t §een te meer nodig is, -ver- =— G **» xn de STRAAT DAVIS, 185 vermits in den gantfchen ftaart gene benen zyn , maar flegts het uitterft einde van den ruggraat van 1* el, uit enige vier- kante allengs kleiner wordende zachte wervelbenen begaan- de , zich in den ftaart uitftrekt , waar door alle beweging van denzelven naar vereifch verricht word. My dunkt , dat de vaftheid van het vleefch aan dezen Cachelot daaruit was af te nemen, dat het zelve, onaangezien het weer toenmaals voch- tig en zacht was , nochtans enige weken zonder verrotting duurde, en ook geen walchelyken ftank van zich gaf,offchoon het , om 'er noch enige Traan uit te trekken , met het fpek gekookt was. De daaruit gekookte Traan brande in de lamp , zonder flinkenden damp, met een zo helle en reine vlam, als een witte wafchkaars. Dat de fchone breinoli zich door den gant- fchen vifch verfpreiden , en denzelven door en door fperma- tifch maken moet, heb ik overtuigend konnen beüuiten, ver- mits men my uit de uitterfte ftukken van zyn ftaart , waar mede ik het deed beproeven, goed zuiver Sperma Ceti> offchoon in geen grote menigte, her voort bragt. Uit de overgebleven kanen (y) had men voortreflyk lym gekookt (z). §. XLVII. Het twede, doch veel zeldzamer, dan hetjX.TWe- eerft, voorkomend foort der Cachelotten, is dat, welk de foort smaller is , en rechte boven fpitfe Tanden heeft. Balcena^ Ca- macrocepbala in inferiore tantum maxilla dentata , dentibus acutis , ^elot" humanis non prorjus abfimilibus , pinnam in dor/o babens. Vermits zodanig een Cachelot , of Cazilot door de Bremers ongevaar op de hoogte van 771 graden gevangen, en door den Heer de Ha- ze (a) wel befehreven is , zal ik my van deszelfs naricht bedie- Aa nen. 0) Dat is bet zenuwachtige , 't geen na de uitkoking van het vet te rug blyft. Cretnium efl, quod remanet in patella aridum de carnibus poft finguedinem UquefaQam. Joh. de Jenua in Catholica. (z) Men kan tegen 't geen van dezen Walvifch gezegt is, naflaaij , 't geen Zorgdrager Opkomft der Groenlandfe Fifcbety, op het einde van bladz. £84 van den Potvifch of Cachelot meld. (a^ó^ C4 chejl, o t , dz& de^t is, &?v ^_& ytheé&ns Icvrva , jz vtH>ée viiTchen genaamt worden. Hunne grootte is 2 of 3 mans leng- te ; doch zy hebben flechts een of 2 quartelen fpek in , en dat daarenboven noch zo week , dat den ingefchoten harpoen 'er dikwerf weder uitflipt. Hierom geeft men zich zelden de moeite , jagt op hen te maken (d) : doch men ziet hen zeer gaarne, vermits men hen, wanneer zy zich in menigte ver- tonen , voor een teken van een traaft aanftaande goede Wal- vifchvangfl: houd. Uit het been van den kop, 't geen ik mag- tig geworden ben, heb ik opgemerkt, 't geen door niemand aangehaalt is, dat zy onder in den muil aan iedere zyde agt kleine, een weinig gebogen , boven ronde en platachtige Tan- den hebben , die gelyk als op den rug liggende in de kaak fte- ken. Ik heb met vlyt nagevorfcht , doch kan gene kenteke- nen vinden , dat zy in de bovenkaak ergens enige Tanden of achter aan enige baktanden hebben , gelyk ook gene der groenlandfche fchippers, welke ik 'er na gevraagt hebbe, zich herinneren konnen , dergelyken in de bovenkaak opgemerkt te hebben. Het fmert my, dat myne harfTenpan, gedurende den tyd , dat ik op reis geweeft ben , zeer befchadigt gewor- den is ; zulks ik daar van gene volkome aftekening heb konnen laten maken , noch dezelve alhier mededelen. De ;§. L. Nu zyn noch overig die Walvifchfoorten, welke bo- ven en onder in den muil Tanden hebben. De 2$uts£opf/ by de Hollanders Puts kop of Potvïsch, by de Engel- fchenGRAMPUs, Flounders-head, Raj. en by de Schot- ten Northcaper (gelyk Sibbald aanmerkt) genaamt, Or- ca Bellon. & Rondelet, Poreus marinus major, Gemer. ; by my: Balcena minor utraque maxilla dentata,pinnam in dor f o geren s. De- ze heeft een zwarte en donker bruine gladde huid en is wit onder den buik. Zyne lengte ftrekt zich uit tot 20 voe- ten, 00 Zie Martgns Spitsberg. Reife, Part. IV. c. 6. n. ƒ. en de STRAAT DAVIS, 191 ten , en geefc 15 , zomtyds ook meer quartelen fpek. Zyn kop is van voren bot, dat is ftomp', gelyk als zich een om- gekeerde boot van voren, of als een pot vertoont, waar van hy by de Neder-Saxen en Hollanders den naam draagt; doch hy heeft een muil of fnuit , die een weinig uitfteekt, van voren en achteren even dik, en waar door hy van het Zeevar- ken of den Tonyn onderfcheiden is, wiens fnuit van achte- ren dik is, doch naar voren fpitfer toeloopt. Zyn lighaam is flechts kort. Hy heeft, zo men my verzekert, vier Tanden aan iedere zyde, en enige baktanden; doch boven flechts klei* ne Tanden; voorts een blaasgat in den nek, op den rug een grote vin gelyk het Zeevarken , en twe voorite vinnen, als die van den Walvifch, dien hy ook in opzicht tot den Haart gelyk is (e). 5' LI- De Bruinvisch, het Zeevarken of de To-xnr. Da nyn, gelyk Martens wil, by de Yflanders &uinhual of XPt-Eruin- tmg, by de Denen mnmUp / om zyn plompen kop , envifch' Bprmg^uai/ dat is Springer , by de Franfchen Marfouin of Soffleur; by de Engelfchen Porpus of Porpejfe ; by de Schotten Seapork; by Rondelet en Gefner. Phocana ; by Bellon. en Sca- hg. Phocana of Turfto; by Schoneveld Delphinus Septentrionalis, en by my: Balcena minor , utraque maxilla dentata, pinnamfaU catam in dor/o habens. De verwe van dezen vifch is zwart op den huid, wit aan den buik, en zyne lengte van ? tot 8 voe- ten. Volgens TVillughby heeft hy het blaasgat op den kop, en koomt hierin, gelyk ook in 't opfperren van den muil, naaft aan den Putskop , behalven dat de fnuit meer naar een varkensmuil gelykt. De muil zit boven en onder vol fcherpe kleine Tan- den' JDeJ:ugvin» die midden op den rug ftaat, is naar de kant van den (taart, als een halve maan uitgeholt. De buikvinnen zyn gelyk die van den Wal vifch, zo ook de flaart, behalven dat hy denzelven in de gedaante van een fikkei heeft (ƒ ). 't Gem 0?) Zie Martens Spitsberg. Reife, Pam IV. c. 6. n. 4. Cf) Zie Martens d. I. cap. 6. n. 3. Willughby Hift. Pifc, Lib. II. cap. f : Dol phyn, ('.'■' ft '% 192 BESCHRYVING van GROENLAND, Geen voorts in dezen vifch aanmerkelyk is, vind men in de Befchryving van Yfland bladz. 83 en volgende. XIV De 5 LIL De Dolphyn, of, gelyk hem onze fchippers in de Noord-zee noemen , T&immeier / en de Hollanders Tuime- laar, van tuimelen of fpringen (g), 't geen hy inzonderheid doed , wanneer onfluimig weer aanftaande is. Delpbinus an~ tiquorum, de Dolphyn der ouden, by de Noorwegers XtyW geheten,' kan ook genaamt worden: Balana minor utraque max- illa dentata, dcrfo pinnato, Delphinus vulgè diSta. Deze vifch is het Zeevarken zeer gelyk , behalven dat de fnuit van den Dol- phyn meer vooruit fteekt en fnavelachtiger is. Hy is van vo- ren dik , van achter fmal , heeft twe blaasgaten , doch boven het voorhoofd een opening in de gedaante van een halve maan, waar in de beide dralen zamenlopen , en door ene pyp in een zwaren ftraal opgedreven worden. De vin op den rug is hoog na mate zyner grootte, de ftaart ligt horizontaal, als die van den Walvifch (b). De noordelykfte Noorwegers maken een foort van Caviar van zyne eyeren. In de weftzee is de Dol- phyn alomme fmaller, en den fleur (behalven dat de fnuit van dezen te fpits is) zeer gelyk. ÏL LUI. De Z w aard visch der Groenlandsvarers , die noch door niemand, zo veel ik weet, befchreven is. Ik ver- ftoute my, hem te noemen: Balana minor utraque maxilla den- tata , pinnam gladio curvo fimilem in dor/o habens. Deze vifch heefteen ftompen kop, gelyk de Putskop ofPotvifch, en den muil vol kleine doch fcherpe Tanden; blaaft water, en heeft een horizontaal liggenden ftaart, gelyk de Walvifch. Aan het ein- 3. in de Memoires du Chevalier d'Jrvieux Tom. III. pag. 400. word ge- meld, dat de jongen van 6 of 7. ponden zwaar, goed om te «" .JoA die tot voller grootte gekomen zynde (wanneer zy gemeenlyk 8 tot 10 ponden wegen) groof, taay en van een Hechten fmaak zyn. . (g) Tuimelaar, fic diBa a mirabili agilitate feu mobihtate,qua fe tn ma. ri sfuper&iem frequentfflme vibrat, Kilian. Etymohgta Teut on. m Voeg 'er by fVillughby Hifi. PJfi. Lib II. cap. 2, Noch beter ech- ter is de afbeelding en ontleedkundige Befchryving van den Heer Dr. Kalmus in Supplem. I, Aêior. Fratiftav* art. 11. XV. De Zwaard- vifch. Bü en de STRAAT DAVIS. 103 einde van zyn rug zit het zogenaamde Zwaardof de Sabel, waar van hy zyn naam draagt (i). Het is il tot 2 ellen hoog , een half el tot 3 vierdedeel onder aan den rug breed , doch boven veel fmaller, naar de kant van den Haart tamelyk terug gebo- gen, dik en krom ; zulks het veeleer een gekromden enigzints fpits gehouwen paal gelykt, daarenboven noch met de huiden het zwoort overtogen, gevolglyk ten enemaal onbequaam , om 't zy den Wal- 't zy enigen anderen vifch daar mede een fleek of fnede toe te brengen» Echter kan hy -hem met den muil genoeg befchadigen; te weten dus: enigen van hun (want zy gemeenlyk by kleine fcholen zwemmen) rand den Wal vifch aan , beangftigen hem , en fcheuren hem gantfche (lukken uit het lighaam , waar door hy zodanig afgemat en verhit word , dat hy den muil enigzints opfpert , en de tong , zo veel hy kan, uitfteekt. Naar deze fchieten zy in een ogenblik, ver- mits het hun daarom het meeft te doen is, en zy anderzints weinig of niets van den Wal vifch eten, of, uit hoofde van de dikke huid, iets van zyn vleefch affcheuren konnen. Doch fchieten , zodra hun doenlyk is , hem in den muil en rukken de tong geheel uit, van waar het koomt , dat onze lieden nu en dan een doden Walvifch vinden , die van zyn tong berooft en daar aan geflorven is. Onze Groenlandsvarers zien die Zwaard- vifTchen menigwerf by Spitsbergen , ook in de Straat Davis, alwaar zy 10 tot 12 voeten lang worden. Zomtyds zyn ook wel kleinen of jongen zelfs by Hilgeland gezien. Men kan hen, om hunne grote gezwindheid,onmogelyk vangen, ten ware men een jongen met een fnaphaan treffen konde. Een ervaren fchip- per , dien ik vroeg , tot wat nut hy meende dat den vifch die paal (trekken konde , oordeelde niet onwaarfchynelyk, dat hem dezelve m't zwemmen tot fluiten of ophouden en diergelykete ftade koomt. Ik twyffele geenzints , of de op de kutten van Nieuw-Enge- land zich onthoudende , en door de Walvifchvangers aldaar zo B b , ge- CO Voeg 'er by, Befchryving van Yfland, bladz. 86. ; Tan i viervoe- tige Zee Dieren. i. Van den Wal nis. 194: BES C H Tv Y V I N G van G R O E N L A ND, genaamde Killaers (k) dat is Walvis ch- dode rs, zyn de* zelve zo even door my befchreven Zwaardviffchen , doch daaromftreeks van een groter flag , namelyk van 20 tot 30 voeten lang. Want van hun word gemeld, dat zy in beide de kaken Tanden hebben, die in elkander fluiten, en hun een vin van 4 tot 5 voeten hoog tegen 't midden van den rug zit: Zy zwemmen altoos by fcholen van een dozyn met el- kander, en vallen den jongen WalvhTchen als de Bulhonien een te vervolgen Stier aan. Enigen hechten zich aan zyn flaart , om hem het Haan met denzelven te beletten, terwyl anderen zyn kop aandoen, en hem daar aan byten en Daan, tot het arme dier, dus verhit, de tong een weinig uit- ïteekt , waarop als dan enigen zyne lippen , en , zo moge- lyk , zyne tong trachten te grypen. Wanneer zy hem em- delyk gedood hebben, vreten zy voornamelyk van zyn tong en kop ; doch verlaten hem , fzodra hy begint te ftinken. De- ze Killaers, of Doders, zyn van een zo onverwinnelyke fterk- te , dat wanneer enige floepen met elkander een doden vifch voortliepen, een enige dier Doders, welke 'er zyne Tanden in zet, vermogende is, den Walvifch in 't ogenblik weg en; met zich naar den grond te rukken. Zomtyds heeft men de- ze viiTchen gevangen en goede traan van hun gemaakt. 2 §. LI V. Eindely k zal ik van noch twe viervoetigeZee- Dieren fpreken, namelyk van den Walrus en den Zeehond, of Rob. De Walrus (/) Rosmarus, is den Zeehond in geitalte des lig» OO Zie Pbiïof. Transaft. N. 387. p. 26 $1 (/) Dat is Zeeros , of Zeepaard, gelyk hem de Engelfaxen 5?0ri Q&f>a( (ab $}Mê / equus ,. Sax. £orë five £>rê / Allem. jporö & 2BM/ Wall cete) geheten hebben. De Ruflchen noemen hem 9)lot(ê j de Engelfchen Seakow, de Franfchen Vache marine , en die op de Noord- americaanfche kuften, alwaar hy in menigte gevonden word , Fache ma- rine of ook wel Béte a la grande Dent. ZieDionyf. Defcription descotesde tAmerique Septentrim. Vol. ILpag, 256.. De Hollanders, welke naar Groen- land varen , heten hem Walrus of Walrqsj doch anderen, die in de ïnde STRAAT DAVIS. m lighaams zeer gelyk; doch groter, dikker en zwaarder (m). Zy hebben vier ponen of (zo onze zeelieden dezelve teronderfchei- ding noemen) Vlaaxen (rc) welke niet zo zeer diepen om te gaan, als wel tot zwemmen, gelyk dan ook de vingeren of tonen alomme met een huid bedekt en tuflchen aan gevult , doch van voren met klaauwen gewapent zyn. De huid is een duim dik ; de hairen zyn kort, wreed , bruin en bruin- geel ; de kop dik , plomp en van voren plat. Aan het voor- hoofd heeft hy twe blaasgaten. De mui) is met dikke ftyve borttels als een baard voorzien. Hy heeft drie Tanden on- der en vier boven. Behalven dezen Heken ook uit de bo- venkaak noch twe lange een weinig gekromde fchone Tan- den, welke de bede EÏephants Tanden in hard- en witheid Bb 2 over- de Indien gereift en hier of daar dergelyken gezien hebbeo, noemen de- zelve Zeeleeuwen; doch ten onrechte: want de Zeeleeuwen veel kleiner oogtanden hebben , en veeleer een zoort van grote Zeerobben of Zee- honden zyn, welke met den kop en de gele verwe van het lighasmden Leeuwen gelyken. I'alentyn Befcbryving van de Kaap bladz. 125 (in zyn groot werk van Ooft Indien) Kolbe in zyne Befchryving van dat voor- gebergte 1. deel bladz. 242, en de Anonymus of naamloze , door Hazaus in zyne Dif. Philolog. VII, §. i2> aangehaalt. De Manati of ' Lamantin* gelyk de Franfchen fpreken , in de Welt- Indien, heeft veel overeenkorafl met den Walrus-, en is met hem van enerley gefiacht. O) Beft heeft van deze Zeedieren gefchreven Martens in zyne Spits- bergf. Reife Part. IV. cap. 4. n» 5., alwaar hy een tamelyk goede af- beelding van dezelve geeft. De oude Noorwegers en Yflanders. hebben niet alleen uit zyne lange Tanden heften van meffen , geveften van de» geus enz. gemaakt , maar ook uit de dikke en taye huid riemen toe fcheepszeilengefneden'; gelyk de oude Ohtberus zulks in zyn Periplus door Bajjaus uitgegeven § 5. en aldaar in de aantekening verhaalt. Dezelve Ohtberus zegt ook §. 6. dat de fchauiog, die de Finnen ten zynen tyde hunnen Koning gaven, beftond OU faera fefium ou tbem f&ip rapum tbe Uot§ of feimles bpDe QttmU auö Of ftokê. Dat is : in dierenvellen , vogelvederen , walvifchbaarden en fcheepszeilen, die uit Hual- (waaronder hy den Walrus verftaat) en Zee- honden-buiden gewerkt en bereid werden. O) Vleugelen, van het Saxis woord g(afa / waar van het DiminutU vum Vlerken by de Hollanders gebruikelyk is* en vleugelen van vo? gelen beteken?. ïptf BESCBRYVXNG van GROENLAND, overtreffen, Zy zyn niet recht rond , maar platachtig , ook niet gantfch glad , maar een weinig ruuw. De rechter Tand is altoos een weinig langer en groter dan de linker. Dewyl de- ze Dieren niet beftendig in het water duren konnen , maar dikwerf te land moeten komen, doch inzonderheid fteile klip- pen en afgebroken ysvelden zoeken, waarop zy met hunne kor- te en zydtwaards zittende poten onmogelyk klimmen , noch hunne zware en logge lighamen na zich flepen konnen ; heefc hun de alwyze en goede Schepper deze lange Tanden gege- ven , om dezelve in den grond of het ys te flaan , en zich dus op en over het gladde ys te trekken. Vermits daarenboven hunne fpyze een zoort van Moffelen zyn , welke wel een half el en dieper in dtn modder fleken, dienen hun ook die iiitfte- kende Tanden als tot fnavels , om den modder aan een kant te floten en de Moffelen 'er uit te halen. Eindelyk konnen zy zich met dezelve geweldig verweren en vervarelyk rondom zich houwen. Na hunne grootte is ook , gelyk niet zwaar valt af te meten , de grootte en lengte hunner Tanden gevormt, Myn zal. vader was eens een paar magtig geworden , welke ieder 2 paryfche voeten en een duim in de lengte, en aan het dik- fle einde 8 duimen in de rondte hadden ;hoedanige ik zedert dien tyd nergens meer gezien hebbe. Ik bezit noch een van dezel* ve; doch heb den anderen onlangs , om zyne zeldzaamheid , aan een voornaam heer voor het keizerlyk kunfl Cabinet ver- eert. Zeldzaam is het te vinden, die recht grote, en noch zeld- zamer , die twe volkome en gezonde Tanden hebben. Voor vele jaren heb ik een gantfchen tamelyk groten kop van eenpa- ryfchen voet en iof duimen, niet alleen met 2 gezonde Tan- den , maar ook met het vleefch en de huid , in pekel gezouten, bekomen. Dewyl hy dus niet lange goed te houden was , deed ïk hem afkoken , en heb de benen van dien kop noch in myne geringe verzameling hangen. Hiervan een afbeelding. Wat aan hem eetbaar is , heeft Martens aangemerkt. Een com- mandeur heeft my eens gezegt, dat hy met zyn volk van de Bieren gegeten had, enzy alle daar van bedwelmt in 't hoofd ge- Ht i en de STRAAT DAVIS. 197 geworden waren , 't geen echter niet lange daar na met zwa- re hoofd pyn verdwenen was. §. LV. "De Zeehond, Pboca , gemeenlyk Robbe, ook «, Vaw wel'SalI)imfc/ by de Denen ©album) ;jby de Noorwegers ^n Z ee- 2\aabe; by de Engelfchen &?a/ ofSealhund; by de Franfehen /^ah de mer ; in Noord America Loup marin , en by de Groen- Janders pujct genaam t , word tamelyk wel by Mariens (0) befchreven en afgebeelt , is daarenboven een zeer bekend Dier. In het jaar 1724 bekwam ik een kleinen opgezetten Zee- hond, die in de Straat Davis gevangen was. Zyn kop was klein, maar natuurlyk gelyk die van een Hond , welken men de oren glad afgefneden heeft. Hy had enige baardhairen , gelyk een knevel , die glad , ftyf en op een gantfch zonder- linge wyze gedraayt zyn. De bovenlip fioeg een weinig o- ver de onderlip. De hals was dun en weinig langaohtig; doch het eigentlyk lighaam kort, van voren dik met een brede borft, achterwaards veel fm aller en geheel fpits uitlopende. Zyne vier poten waren kort, en in gedaante als ganze poten ; had- den gene Benen, maar Hechts gelyk een dikke lap van ruig- hairig leder. Aan de voorfte poten waren 5 lange zwarte klaauwen , welke met de fpitzen uit den voorflen rand van 't vel een weinig vooruit Haken. De poten zelven waren zon- der benen , en zo kort , dat wanneer hy op het land lag , hy uit hoofde der rondheid van zyn buik dezelve Hechts even roe- ren en een weinig naar voren Haan konde, gelyk hy zich dan ook kommerlyk, offchoon gezwind genoeg, voortfleepte: want zy eigentlyk tot roeyen en zwemmen in 't water gefchapen zyn. De achterHe poten Honden achter uit, en wel de bre- de einden perpendiculair als de ftaarten der vilfchen. Zyne hairen waren kort en Hyf Over den rug had hy bruine firepen en vlekken ; voorts was hy graauw wit en onder aan den buik geel, De Haart was niet langer, dan de Homp van een Ree. Ik heb' dit Dier een weinig naauwkeurig gemeten , Bb 3 ten; (0) Spitsbergf. Reife c. 1. »♦ 4* Wi 198 BESCHRYVING van GROENLAND, ten einde het by gelegenheid tegens anderen van elders in zee te vergelyken. Het gamfche Dier was van de fpits van zyn fnuit tot aan de boven fpits der vleugel aan de achter de poot 2 paryfche voeten 4 duimen lang; de kop enkel 3$ duimen lang, •en boven over dwars 2§ duimen breed ; de hals 2§ duimen ; de dikte of hoogte, voor by de voorde poten gemeten. 8è duimen, en de breedte aldaar over den rug 9 duimen ; de bord een weinig hoger 9 duimen; achter , daar de achterfte poten zaten, was de dikte in haar diameter 3§ duimen ; de ftaart 3! dui- men; de voorde poot aan den voorden hoek 3I duimen, aan den achter den ij duim , in de breedte boven iT| duim ,' en onder 2§ duim; de achterfte poot lang 4? duimen, boven een weinig breder dan een duim; doch onder è| duimen (p). Zy groeyen in de Straat Davis tot zodanig een grootte, dat zy twe mans lengte bereiken, en hebben wel vier vingeren dik breed fpek boven op het vleefch liggen , waar van zeer goede traan koomt. K- LVI. Thans, nu deze tot een zo hogen prys gedegen en (i &- — • " * m**wui Aj^ wv^ «-^** v^wjli ^^ liegen piyo ^cLLc^cii en derzeive de Walvifchvangft gemeenlyk zo flecht is , worden enige kleï- rden ne fchepen naar Groenland en de Straat Davis op de Robben- PP! VnniTfl- Iliro-PrP/^r! rli£» moii D^r,T,T-.-KT„T.^T.™„, ^ 1 wo enige vangft uitgereed , die men Robbenslagers noemt , dewyl Sïgemft d°°r dezen de Zeehonden inzonderheid opgezogt , en op het en Rol>ys» wanneer zy liggen te flapen, overvallen worden, daar zy benfla- dezelve, door hun voor den neus te Haan, alwaar zy zeer te- gers ge- der zyn , doden, of met kleine flevige lenfen of pieken afma- naamt. ken< Zyn den 5- LVII. Den wilden inwoonderen in de Straat Davis zyn inwoon- de Zeehonden de allernutde dieren , want zy hun niet alleen daarw"1*11161 hun vieefch tot voedfel ^)> e« met hun bloed tot artzeny, allerly maaf gebruik zJeï\. (PÏ Een naauwlieurige en fraye ontleding van dit Dier, door de Ko- dieuftig. mngl. Eranfche Omleedkundigen te Parys gemaakt , vind men in de Me- moires pour fervir d l'biftoire des Animaux p. P3 en volgende : waar by men voegen kan het 10. Artikel in het I. Supplement der breflaufeh» ver- zameling. (?) Van de Zeehonden in Noord Groenland voorbeelden bybrengc , welke hv zelf eezien en de geoeffende bedriegeryen ontdekt heeft. 00 Dezen noemen zy dngvoak, en kan men deswegens by den hees Egede breder onderricht vinden. en de STRAAT DAVIS. 203 bleven zyn. Doch de Taal in haar zelve heeft geen de minfle overeenkomft met de noordfche , oud - gothifche of yfland- fche, fin- of laplandfche Talen; ja niettegenstaande het noor- delykffc gedeelte van America zo naby hun ligt, vind ik echter geenzints, dat zy met het geen la Hontan en anderen van de ïpraken der wilde volkeren in en ontrent Canada enz. aanteke- nen , enige de geringüe verwandfchap heeft. Offchoon ons ook Strahlenberg in zyn noord- en ooftelyk deel van Europa en Afia een Tabula polyglotta der Talen van twe en dertig Tar- taarfche Volkeren gegeven heeft» vinde ik niettemin onder die alle mede gene de minde gelykheid,ik wil niet zeggen afflam- ming in de groenlandfche Dialed; of taaluitfpraak. Ondertus- fchen heeft my een kundige in die Taal verzekert , dat hare grootfte aangenaamheid in de klank, en veel aartigs en nadruk- kelyks in hare zegswyzen en uitdrukkingen gelegen zy. Zy fchynt ook gantfch zo ruuvv niet , als men by een zo ruuw en eenvouwig volk , gelyk de Wilden zyn , verwachten zoude ; maar veeleer voorheen door lieden , welke meer opmerking en ledigen tyd, dan zy, gehad hebben , met vlyt opgeftelt te zyn , inzonderheid wanneer men den aart , buigingen enz, hunner Verba, ofwerkwoorden , overweegt, gelyk ook wat gebruik zy van de Pronomina fuffixa^oï aan gehechte voornaamwoorden , weten te maken, dat zy een Dualis, of twevoud, hebben en diergely ken (#). Cc 2 Vol- (x) Ik zal ter proeve en verwondering van de liefhebbers der Talen een Wittrekfel uit de groenlandfche Colleclanea , of verzamelingen , door den vromen en vlytigen prediker Egede in den jare 1725 gemaakt , en ïny door de goede hulpe van een voornaam vriend in fchrift ter hand geko- men , met een duitfche overzetting derzelve by deze Befchryving voe- gen. Die verzamelingen beftaan uit een klein Woordenboekske , 't geen in het Aanhangzel onder den letter A. gevonden word , en tegen de vo- cabula, of namen , die Thom* Borrichius weleer in de Act. Med. Hafn, Vol II. p. 11 feq, heeft laten zetten , nagezien konnen worden ; en de Appendix formularum enz., of het Aanhangzel der wyzen van (preken. Wyders in de FormulaCot?j'ugandi,ofhetVDori'chnft der buiging van de werk- woorden te vinden onder letter B. ; voorts in enige gronden van de chris- telyke Godsdienft, by wyze van vragen en antwoorden voorgelteit , waar- Bit ik de tien Geboden, tiet Gebed des Here, en noch een ander Gebed ge- Van hun ne Kle- ding. 204 BESCHRYVING van GROENLAND, Volgens het bericht van den fchryver der Perluftratie in het ï. hoofddeel word merendeels enerley Taal door het gantfche land gefproken. Zo hebben ook de vrouwsperfouen een by- zondere nitfpraak voor zich , nadien hare woorden gemeenlyk op een N uitgaan. . §. LXII. Betreffende de Kleding der Groenlanders, de- zelve word van Reen- en Robbenvellen , welke zy door veel kloppen met tienen, en met pis , traan en dergelyken eni- germate bereiden , ook wel uit vogelhuiden gemaakt , en mee draden genaait, welke zy uit de darmen van Robben en an- dere viiïchen , na dat zy dezelve opgeblazen en opgefpleten hebben, weten te fnyden. Over de borft, naaft aan het lighaam, dragen zy een vel van Eiderenten , de zagte pluimzyde bin- nenwaards. i.Der De Mannen hebben een engen rok van Reen of Rob- Mannen, benvellen met armen en een kap , gelyk een monnikskap , welke rok hun tot aan de knien reikt , en zo wel van achte- ren als voren een nederhangende flip heeft. Des zomers dra- gen zy het ruige buiten en des winters binnenwaards : ook dra- gen zy enge broeken tot om hunne lendenen y insgelyks kou£ getrokken heb, onder letter C; in enige aanfpraken, waarvan ik de voor- naamfte en tot meer dan een gebruik nutte §. 9 en 10. in het Aanhangzeï onder letter D. mededeel. Eindel'yk heeft hy uic het eerfte boek van Mo- fes de beide eerfte HooFdftukken en enige Euangelien, zo goed hy kon- de, in de groenlandfche fprake overgezet , van welk boek ik het eerfte hoofdftuk onder letter E., en uit de Euangelien de Boodfehap van den Engel aan Maria, Luc. I. v. z6 en volgende onder letter F. geplaatft heb.Waarby ik noch moet aanmerken, dat ook de prapofitienes twconjunc- tiones% of voorzetfels en voegwoorden in deze Taal, uit Af- en Suffixa of aangehechte deeltjens beftaan, by voorbeeld: Sumit, van waar? Sumat , werw aards ? Jefumit , van Jefus ,• Jefumut , naar Jefus. Killac TSunalo , Hemel en Aarde; Guditog, en God. Dewyl de groenlandfche Taal gene woorden hebbende, om de voornaamfte woorden, tot den Godsdienft en de geeftelyke dingen behorende,, uit te drukken, had de goede man dezel* ve uit de noorfciie moedertaal moeten ontlenen , als: Gud , God; Enge- 4ija, Engel'; Synd, Zonde, Heilig forfuash (van jjelltg) heilig; Felfigninzh van SScifyne zegenen enz. en de STRAAT DAVIS. 20? fen of laarfen met het ruwe binnenwaards. Enigen bedienen zich ook van gevolde yflandfche kouffen , welke zy van de De- nen enz. handelen. Hembden noch ietwes anders van linnen hebben zy niet, dewyl by hun noch Hennip noch Vlas wallen kan, en hunne armoede hen buiten Haat (lelt, enig lywaad van de Denen te kopen. Doch wanneer iemand een hembd vereert word, trekt hy 't zelve over zyne gewone kleding aan, en pronkt daar mede, als met een zonderling fieraad. Wanneer zy naar zee, en inzonderheid ter Walvifchvangft gaan , trek- ken zy over hunne klederen een gantfch hembd of overtrek- fel, uit wambes, broek, kouffen en fchoenen in een ftuk be- iïaande , 't geen van gladde Robbenvellen zonder enig hair ge- maakt en met darmen zo dicht aan een genaait, ook alomme zo vaft toegefnoert is , dat geen water 'er doordringen , noch het zwaar maken kan. Daartegen hebben zy boven aan de bord een kleine met een pen gefloten opening , waar door zy 't zelve , door inblazing , met zo veel wind konnen aan- vullen, dat zy niet zinken , ja ter halver knie in 't water over einde gaan konnen , ook zich door matiging der lucht , na 't hun goed dunkt, op deilj grond laten nederdalen, en weder naar boven ryzen: zulks een geloofwaardig fchipper my verzekert heeft , dat hy het niet alleen zelf verfcheide malen met ei- gen ogen had befchouwt , en hen het een of ander in zee van den grond doen ophalen , maar ook een matroos gehad , die, na zich een weinig geoeffent te hebben , insgelyks op het water gaan en voortwandelen konde. De Kleding der Vrouwen is niet zeer verfchillende ir. Der van die der Mannen ; behalven dat hare rokken enigzints wy- V ron- der en hoger op de fchouderen zyn , om hare kinderen, die zy WÊiU altoos , waar zy gaan of ftaan , op den rug met zich voeren , daarin des te bekwamer te konnen dragen. In den zomer heb- ben zy korte broeken ; zulks hare benen en knien merendeels bloot zyn ; doch des winters lange , die tot over de knien rei- ken (y). De vrouwen binden hare hairen in een bos zoda- Cc 3 nig (V) Om daar van een beter begrip te hebben, kan men nazien de afbeet- , wy din» N r" • 206 BESCHRYVING van GROENLAND, nig op, dat zy eerfl 'er onder een band leggen , alsdan het haïr 'er over flaan , en het noch eenmaal binden , zulks het rond , dik en flyf moet opflaan, In dezen bos vlecnten zy tot fieraad alleney giascoralen , welke zy ook in de oren , om den hals en de armen, ja ook zomwylen op de fchoenen hangen. Enige vrouwen, welke zich mogelyk by de mannen bekoorlyk willen maken , nayen zich zelven met een draad , die zy alvorens wel door het roet harer lampen getrokken hebben , tufichen de o- gen, op de wangen, aan de kin en ook aan de oren, in me- ning, [dat het fraaifte fieraad is, met allerly kleine naden tus- fchen vel en vleefch te gaan , waar van de zwarte kentekenen, wanneer de wond geheelt is , beftendig overig blyven , en even alzo uitzien, als my een perfoon toonde, die zich dergely- ken op den arm had doen nayen , gelyk de bekende beeltenis, fen, welke enigen, die het H, Graf bezien , zich op den arm laten tekenen (2). Men heeft my , als iets zekers, gezegt, dat dat verfierfel die fchepzelen , wanneer zy anderzints niet hellelyk zyn, aartïg genoeg (laat. Is het niet een grote ere voor het mannelyk gefiacht, dat de vrouwelyke kunne gewil- lig zo veel uitfl-aat, om zich by de mannen aanminnig te ma- ken? Offchoon de groenlandfche vrouwen enige acht op ver- fiering fchynen te geven , zyn zy echter even zo morsfig, als de mannen , want de enen zo wel als de anderen zeer onrein leven , en zich zeer zelden, of wel zomtvds in hun eigen water waffchen. 5. Lxrir. dingen der mannen en vrouwen, als de befte, die Tacoba;us en Lauren- fteïeïT ' ^ *'*' ^^ "' *** *' "* 8n Tab' *• hQhb™ doen Cz) De ruffifcbe gezant Ysbrand Ides meld in zyne reize naar China bladz. 37 van de Tartaren. Nifovïer Tungufi genaamt, welke tav onderwee aantrof: zy zyn ook liefhebbers van fchoonheit, en 0111 die te vermeerde- ren, verderen ze hunne aangezigten, het voorhooft , de wangen en kin- nen over al net op de volgende wyze. Zy doornayen de huid met al- lerhande beelteniflen ; den draad fmeren zy met een zwart vet , en na dat de draad enige dagen in de genaaide wonde is geweeft, trekken zy dien we- derom daaruit; alsdan blyft het genaaide teken flaan , en men ziet 'er wei- nige, die zulks niet hebben. de STRAAT DA VIS J. LXIH. Zy hebben tweërley zoort van Woningen, als Van hun- ene voor den winter, en de andere voor den zomer. Hunne"? w°- WiNTERHüizENzynde grootften , welke zy tegen den win- nin§en- ter, of wanneer zy lange op ene plaats menen te blyven, op- rechten : en dit is eigentlyk het werk der 'vrouwen. Zy bou- wen dezelve vierhoekig van (lenen en afgevallen rotsbrok- ken , welke zy met tuflchen ingeworpen mos of turfaarde we- ten vaft te maken , en zo dicht te verbinden , dat geen wind 'er indringen kan. Zy laten dezelve niet ligt hoger dan twe ellen uit of boven den grond opryzen , maar het overige tot meerder vaftigheid en befchutting tegen wind en koude in den grond zinken. Boven op de muren leggen zy enige lat- ten, en bedekken dezelve, in plaats van een dak , met aarde zoden of graslagen ; ook zetten zy 'er enige venfters in , die zy uit opgefpannen en in de lengte met pezen dicht aan een genaaide Robben- of andere vifchdarmen vervaardigen, waar door het licht valt, en de woning lichter, dan men vermoe- den zoude , maakt. De ingang word onder de aarde als de loop van een Mol gegraven; echter, op dat de wind en kou- de niet in het huis mogten vallen, niet recht uit, maar krom en lang. De buiten opening is altoos naar de zee gekeert, op dat zy, 'er uit komende, dezelve, als de voornaamfte bron van hun levensbeftaan en nooddruft , terflond in het gezicht mog- ten krygen , en zien , of zich ergens iets opdoet , om aan werk te geraken. Voor den ingang hangt, in plaats van een deur, een vel, en wanneer men door die duiftere gang op de knien of zeer gebukt gekropen heeft, koomt men in het midden van het huis uit. In zodanig een huis, 't geen niet veel meer dan 20 voeten in het vierkant heeft, wonen, vermits zy niet kyf- achtig zyn , en geen ^dienftboden houden , of gene meubelen bezitten, die de ruimte te eng maken, dikwerf 7 of 8 huisge- zinnen , inzonderheid bejaarde en gehuuwde kinderen , bloed- vrienden en zwagers byeen ; gelyk dan ook alles , wat gevifcht ©f gejiagt word, hun alle gemeen behoort , en in goed ver- trouwen verteert word. Aan ieder zyde van het huis hebben 2y een flaapftede van hout of planken , op ftenen, een halve el V Hï \l m to8 BESCHRYVING van GROENLAND, el boven de aarde verheven , die, in plaats van bedden, met rui- ge Reevellen belegt zyn , waarop ieder huisgezin zyn eigen flaapplaats heeft, welke van de anderen door een 'er tuflchen gefpannen vel van 2 ellen hoog afgefcheiden is. Die van een huisgezin zyn, flapen zodanig zamen.datmanen vrouw byeen, de zonen aan de zyde van den vader, en de dochters aan de zyde van de moeder liggen. Voor de flaapftede heeft een ieder huis- gezin zyn eigen keuken flaan , welke in mets anders dan een lange lamp, uit de te voren befchreven Weekfteen gehouwen, beftaat; want in dezelve is een diepe fleuf gemaakt , waarin men , door middel van een met fpek en traan wel doorkneed vafl ineen geperft pit van gedroogt mos , met traan bego- ten, een zachte, niet flikkerende of fpringende, en weinig damp verwekkende vlam onderhoud. Over dezelven hangt een ketel, aan de latten vafl: gemaakt, waarin alles gekookt word ; weshalven die lamp zowel tot het koken der fpyzen, als het verlichten en verwarmen der huizen dient ; ook hebben enigen daarenboven de wanden, zo ik my niet vergiffe, met ruige pelteryen, waar van de hairzyde binnenwaarts gekeert is bekleed; waarom het in die hutten zo warm is, dat men van de geftrengheid van den winter dus weinig ongemak ge- voeld, dat de bewoonderen, mannen en vrouwen, zo lange zy in dezelve zyn, fteeds met het bovenlyf naakt zitten. Ondertus- fchen hebben die woningen voor vreemdelingen een onlydelyk gebrek, ik mene de affchouwelyke flank van het daarin byeen eelegt half verrot vleefch, de viflchen en traan, welke flank zo hevig is, dat men meent te bezwyken ; men zwyge dat al- les vol luizen is. Vreemden , die by hun komen , offchoon zv van hunne natie zyn, vermits zy elkander 10 mylen in het rond bezoeken , laten zy niet by zich flapen , maar wyzen dezelve ene byzofMere plaats met een plank daar toe aan. By hunne huizen maken zy kleine kuilen, die zy met ftenen op- zetten , en daarin de in den zomer gedroogde Lodden en het Zeehonden vleefch tot winter voorraad opleggen, t Geen zy in de herfft en winter vangen, leggen zy op den bloten grond onder de neeuw , en bewaren het dus voor het verderr. Ais *r* en de STRAAT DAVIS. 209 zy niet meer ter zee konnen gaan , flepen zy hunne vrou- wenboten aan hunne huizen , leggen dezelve omgekeert op vier palen , en bedekken daar onder hunne pelteryen, en an- dere waren van waarde. De Winterhuizen betrekken zy in o&ober , en verlaten dezelve weder in het begin van may, 't zy voor een tyd, wanneer zy in de nabuurfchap bly- ven , of wel geheel en al 9 als zy van plaats veranderen , en een beter gewefl zoeken, alwaar meerder te vangen of te ja- gen is, als wanneer de verlaten woningen die genen ten deel wor- den, welken na hun by toeval aldaar komen. Hunne Zo mer- woningen zyn ligte tenten van gladde Robben vellen, t we vellen over elkander gehangen , geheel rond , boven in de fpits niet groter, dan een gemene hut. Dezelve worden met hou- te ftaken opgezet , en heeft een ieder huisgezin zyne eigen , waarin het zich behelpt. De vermogenden onder hun behan- gen of voederen hunne tenten van binnen met ruige Ree- of andere vellen. Die tenten zouden in der daat flerlyk gemaakt zyn en veel reiner, dan hunne huizen gehouden worden, zulks dezelve zich zeer wel laten bewonen. Een ieder huisvader heeft ook in zyn tent een lamp, en een ketel, tot het koken der fpyzen.'er over hangen. Als zy met hunne grote of vrou- wenboten in zee gaan , voeren zy hunne tenten mede. g. LXIV. Gelyk deze Groenlanders in hunne eenvouwigheid van hun- zonder veel omflag en volgens de natuur leven , weten zyneVedo- ook by hunne Verlovingen en Huwelyken van gene wydlo- vinSen* pigheden , plechtigheden of ceremoniën. Een mansperfoon eifcht flechts , dat een meisje naar 's lands gebruik zich op den haar opliggenden huisarbeid, inzonderheid het nayen en kleermaken , verfta , en deze vraagt enkel , of een vryer een bekwame , vlytige en gelukkige vhTcher of jager zy. De- wyl ook gene vryfter een bruitfchat aanbrengt, en geen vryer iets te vermaken heeft, begrypt men ligt , dat zich aan beide zyden gene zonderlinge zwarigheden opdoen , noch veel ont- halend nodig zy. Doch by deze gelegenheid openbaart zich een blyk van de aangeboren fchaamte, en (indien ik dus fpre- ken kan) natuurlyken welftand van de vrouwelyke kunne. Vol- Dd gens Ho BESCHRYVING van GROENLAND, gens het 12. hoofddeel der Groenlandfche Perludratie van den te meermalen aangehaalden fchryver (die in dit (luk beter be- richt geeft, dan ik ergens elders heb konnen bekomen) word de gantfche zaak op de volgende wyze begonnen , behan- delt en volbragt. Wanneer een jong gezel willens is, in den echt te treden, en noch ouders in leven heeft, openbaart hy hun zyn voornemen 5en geeft hun te kennen, op welke perfoon hy verliefc is , offchoon hy het meisje daar van noch geen woord gefproken heefc. Indien het met den zin der ouderen is» en het meisje hun wel aandaat, beloven zy hem, dat zy haar zullen laten halen, waarop zy twe of drie oude vrouwen'afzen- den, welke zich naar de ouders van de vryder, of indien de- zelve niet meer in leven zyn, naar hare bloedverwanten bege- ven. By dezen gekomen zynde , fpreken zy niet terdond van de vryagie , maar beginnen een ander gefprek , roemen echter, daar het pas geeft, den vryer, hoe bequaam hy zy, en wat geluk hy in de vangd hebbe. Eindelyk komen zy tot de zaak , en verzoeken van de ouderen het meisje, zonder'haa'r zelfs het geringde deswegens te zeggen. Indien de vryder te- genwoordig is, gaat zy terdond heen, en gedraagt zich, als of zy niets van diergelyke reden weten wil, Terltond daar op ftaan de ouders het verzoek toe , geven het ja- woord , roepen het meisje weder binnen en geven haar de zaak te kennen. De- ze rukt daarop haar hairbos los , trekt denzelven in de ogen, begint te wenen , zegt noch ja noch neen op de zaak , maar gedraagt zich veeleer of zy niet wil. Doch zulks helpt haar niets, nadien de oude vrouwen haar onder den arm nemen en met zich wegvoeren. Wanneer zy in 't huis koomt, daar zich haar toekomende man ophoud , zit zy deeds by haar zelve en weent , en word haar in den beginnen niets van haren brui- degom gefproken , maar de bloedverwanten vertrooflen haar en zeggen, dat zy noch vergenoegt en vrolyk zal worden, zo- dra zy maar een weinig beter kennis met haren bruidegom ge- maakt heeft. Na dat zy dus een wyl by haar zelve gezeten en geweent heeft, fpreekt haar ten laatfte de bruidegom aan, en verzoekt haar , naad zyn zyde te w'üIgïi komen lïggQn ; 't geen én de STRAAT DA VIS. sit zy dan , na ernftig aanzoek , veelligt uit de aan beweging gerakende neiging der natuur, eindelyk doet. Anderen daar- tegen, welke zich op generley wyzen willen laten overreden te blyven, lopen weder naar huis by hare ouders, die haar niet terug zenden , maar wachten, tot een bode van den bruidegom koomt, om haar weder af te halen. Doch indien zy dus twe of driemaal van haren man wegloopt, laat hy, om eens vooral een einde van de wederfpannigheid te maken , ten laatflen een zak vervaardigen , waarin de weggelopen of al te blode bruid door de afgezonden oude vrouwen gedoken , de zak boven zodanig, dat niet dan haar hairen 'er uithangen, toe- gefnoert , en zy op die wyze weder naar^ 't huis van haren bruidegom gefleept word : waarna zy dan eindelyk willens on- willens by hem blyft. J. LXV. Het is ook zonderling, dat dit volk zonder een van hun- wet desaangaande te hebben, uit natuurlyke eerbaarheid of ou-ue Hu- de gewoonte, waar van zy zelven zo min den oorfprong a]s^nei1]^ezn» grond weten, zich van hunne magen tot in den derden enr|fch|ny vierden graad onthouden, en dezelve niet trouwen. In 't ge-den Echt meen heeft een ieder flechts ene Vrouw, 't geen by hetgedra- louter gebrek aan wetten, waarin deze menfchen leven , des§en* te meer te verwonderen is , dewyl gemeenlyk de neiging der verdorve menfchelyke natuur tot de begeerte des vleefches , en gevolglyk tot de veelwyvery meer dan tot enige andere zonden aanprikkelt, ook hedendaags bezwaarlyk een ander Heidenfch volk gevonden word , by 't welk dezelve niet in zwang ga. Echter vind men nu en dan een onder hun, die twe vrouwen heeft , niet zo zeer uit geilheid ; want zo men hem vraagt, waarom hy daar toe gekomen is, antwoord hy zon- der bewimpeling, en gelyk het by hem ligt, dat de ene bequa- mer dan de andere is, en hy ze beiden onderhouden kan. Hun- nen echt komen zy heilig na, en heeft men nooit gehoort, dat een man het met ene andere dan zyne eige vrouw gehouden hebbe. Echter is de Echt geenzints zo onverbreekiyk , dat niet fomwylen een man van zyne vrouw, wanneer zy niet naar zyn zin is (gelyk gewis welligt door hunne wyze van vryen gebeu- Dd 2 ren 212 B ESCHRYVING van GROENLAND, ren kan) scheiden en een andere zoude nemen. Zo zy kinderen by den anderen hebben, ziet de man veel door de vingeren , en blyft by haar tot haar dood. Ondertuffchen zoude men zich niet verbeelden , hoe zeer deze anderzints eenvouwige menfchen hun mannelyk voorrecht over hunne vrouwen weten te tonen. De man zet zich het eer ft aan 't eten , en laat zich door zyne vrouw bedienen , welke niet durft toetaften, voor dat hy verzadigt en opgeftaan zy.Zomwylen, wanneer zich madame niet wel gedraagt, zwayen-ook ftok- Hagen,* doch zyn zy daarna terflond weder zogoede vrienden als te voren. Wanneer een der echte lieden flerft , hertrouwt de overgebleven weduwenaar of weduwe, naar 't hem of haar goeddunkt. Van de §• LX VI. Het is ligt op te maken, dat dit foort van vrouw- opvoe- voik hartvochtig, zo wel in als na het baren zyn moet ; ook n'e"g K"£" bevind men dit alzo; want men haar noch voor noch na van- dereu. Barenswee hoort klagen. Doch de natuurlyke moederlyke ge- negenheid jegens hare kinderen heeft by haar in den hoog- flen trap plaats , nadien zy dezelven ene ongemeen grote lief- de toedragen , en hen met de uitterfte zorgvuldigheid oppas- fen. Zo lange zy klein zyn, dragen zy dezelve alomme, waar zy gaan of zitten , op den rug (die den kinderen in plaats van een wieg dient) en ftillen hen met hare borften, tot zy 3 > 4 of meer jaren oud zyn. Van hunne Opvoeding ma- ken zy , gelyk ligt te begrypen is, weinig werks (a): want men hen nooit hunne kinderen hoort beftrafFen ; maar zy hen hun- nen eigen wille laten involgen. Niettemin befpeurt men in hun , wanneer zy groot worden , gene zonderlinge neiging tot ene onbehoorlyk grote ligtvaardigheid ; en offchoon zy gene zonderlinge gehoorzaamheid, in zo verre de uiterlyke beleefd- heid betreft , jegens hunne ouders betuigen , vermits zy niet be- ter geleert noch opgevoed zyn , tonen zy echter ook gene we- der fpannigheid noch moedwil in de uitvoering van het een of an- 00 Zie ©amfC ®rfll(. tipc Perluftration, p. 47» en de S.TRAAT DAVIS. 213 ander, dat zy hun bevolen hebben. De jonge knechtjens en meisjens blyven by hunne ouders, tot zy in den echten (laat getreden zyn. Daarna zorgen zy voor zich zelven ; doch de ouders en kinderen verlaten elkander nooit , maar blyven fteeds in één huis by eikanderen. §. LXVIL De Groenlanders konnen zich naar alles fchikken, van hun- ongelooflyk honger lyden , wanneer de nood zulks vereifcht ; 11 e Spy- doch ook vervaarlyk vreten , wanneer zy voorraad hebben. Jen en Zy houden genen bepaalden tyd tot hunne maaltyden , en e- verboe- ten , als hun de honger of eetluft bekruipt, doch hun befte bereidze- maal houden zy des avonds. Velen flaan ook des nachts op ,len. als zy ontwakende eetluft befpeuren , en gaan eten. Zy komen nooit in enes anderen huis, indien zy 'er iets te doen hebben of ie- mand fpreken willen, zonder terftond aan 't eten te vallen. On- dertuflchen zyn hunne Spyzen en de toebereiding derzelven gantfch niet aantrekkelyk. Vleefch en vifch is alles,wat zy konnen hebben , dewyl hun land niet anders voortbrengt ; namelyk Vleefch van Reè'n , Harten , Zeehonden , en allerley land- en watervogels en viflchen, die hun uit het zoete water of uit de zee voorkomen , ook WalvifTchen , doch inzonderheid hunne kleine iLofc&m / die byna als onze Grondelingen zyn. Het vleefch eten zy nu eens raauw , namelyk wanneer het half ver- rot of op de klippen in de zon (b) gedroogt is , dan eens ge- kookt ; want zy zeer harde en taye fpyzen , ja zelfs in tyd van nood , riemen van het leder hunner klederen en oude fchoenen, een weinig in water gekookt , kaauwen en verdouwen konnen; weshalven zy de een zo wel als ander flompe afgebeten tan- den , gelyk de boerenhonden hebben. Verfchen vifch eten zy altoos gekookt ; drogen echter ook veel , als Elften en dergely- ken, inzonderheid de itoböen (welke in de maanden may en juny in menigte gevangen worden) in de zon tot hunne wintervoor- raat. Gedroogden vifch eten zy ongekookt en in plaats van brood. Hunne fpyzen koken zy in enkel water, zonder zout ('t geen Dd 3 zy (£) Zie Befchryviog van Yfland, in de Noot (jm) blad;:. 70, 214 BESCHRYVING van GROENLAND, zy niet hebben) flechts des zomers in het veld met een wei- nig vet, fmeer of traan, en des winters in hunne huizen met Robbenfpek. Het koken gefchied in een uit weekfteen gehou* wen, ook. wel in een rood of geel-koperen ketel, wanneer zy zodanig een by handel verkrygen konnen , over een grote fte- nen lamp, waarvan hier boven melding gedaan is. Hun vuur maken zy doormiddel van twe (tukken hout, waarvan het een als een wigge in het ander gedoken , en met een riem zo fnel gedraait word , dat door de hevige beweging het ene fluk houts in brand geraakt. Zodra de fpys naar hunne wyze gekookt of halfgaar is, gieten zy allereerft het nat af en drinken het zelve ; fchudden vervolgens het gekookte in fchotelen , die nooit gewaffchen worden, of zo zy dezelven niet hebben , op de blote aarde , welke zy met hunne voeten betreden , en zwelgen het dus in. Hunne grootfte lekkernyen Hellen zy in 't bloed der Robben of Zeehonden , welke daarvan meer dan andere dieren voorzien zyn. Wanneer zy die dieren vangen, zyn zy bezorgt , 't zelve niet alleen door de fchielyke toe- ftopping der wonden in te houden , maar ook naderhand beft mogelyk 'er uit te krygen. Zy geven daarvan niets aan hun- ne vrouwen , maar behouden het enkel voor zich , 't zy om het te drinken, wanneer zy daarvan een goeden voorraad hebben , of een weinig 'er van over hunne fpyzen te gieten, (om dezelve een haut gout a la Groenland! enne te geven) indien de voorraat gering is. Van hun §• LXVIII. Hunne Drank is klaar Water, gelyk het de Drank, lieve God gefchapen heeft. Lange heeft het geduurt, aleer zy van de fpyzen der Denen iets wilden eten ,* doch nader- hand hebben zy , welke enige omgang met hun gehad heb- ben , dezelve leren eten. Zommige heeft men ook overreed, Brandewyn te drinken , waarvan zy veel verdragen konnen , aleer zy dronken worden , ongetwyffelt (c) uit hoofde van de menigte vets . waarmede hunne magen bezet zyn, waar door de CO Gelyk de Schryver der Groenlandfche Perluftratie p» 29 aan* merkt. en de STRAAT DAVIS. 215 Van fiim ncHandc- cermg» de geeften van den Brandewyn zodanig gedempt wordenydat zy niet konnen opftygen. Tabak roken heeft men hun niet konnen leren , vermits hun zulks te bitter en te fcharp op de tong voorkoomt. J. LXIX. Thans zal het insgelyks tyd zyn , enig bericht te geven , hoe zy hun levensbeftaan en nooddruftig onderhoud er- langen. Dit gefchied door Visschen en Jagen, waarin de handtering err bemoeinis der mannen enig en alleen be- ftaat, en hun de vrouwen ook, zo veel zy konnen, behulpzaam zyn. Hun Visschen gefchied nu en dan wel eens in flro- men en beken; doch weinig en zelden: het meeden echter in zee, voornamelyk op Wal- en ook andere vifTchen , die hun de zee levert. Het Jagen doen zy in zee, op Robben of Zee- honden en Watervogels ; te land op Reen , Hazen, wilde Hon- den en Patryzen. In beide gelegenheden betonen zy zich niet alleen onvermoeit, vaardig en behendig , maar hebben ook by hunne armoede en gebrek aan behoorlyke werktuigen , zo wel uitgedachte en toebereide gereedfchappen, en in 't gebruiken derzelven zo fchrandere en genoegzame manieren en voordelige behendigheden, dat men zich by een'naauwkeurige befchou- wing daarover niet genoeg verwonderen kan. g. LXX. Ik zal met hun Vifchtuig of Vischgeriedschap Van hun- een begin maken. Weleer gebruikten zy Angels van been ; «eVifch.- doch hebben dezelve thans van yzer , welke zy van de Denen K"eecl~ of Hollanders magtig geworden zyn. De Netten , welke zy Pen!P* op de vloeden gebruiken , zyn van lange fmalle uit Walvifch- baarden dun gefneden repen of riemen gemaakt, waarmede zy vaardig weten om te gaan , en voortreftelyk te vangen ; wes- halven ook de Denen betuigen moeten, dat daarmede beter, dan met hunne hennippe garen, te viflchen is. Zy hebben ook uit Reënpezen gevlochte Schepnetten met enge mazen, waar- mede zy de Lodden fcheppen (d). Hunne Harponen of Har- poenen {*), met welke zy de Robben en Wal viflchen fchieten, heb- 00 Zie GroenL Perlufiratie p. 33. {e) Is de naam der Werpfpies of Pyl, welke op den Walvifch gefcha- 2ió BESCHRYVING van GROENLAND, hebben getakte fpitfen van been ; doch die dezelve beter voorzien willen of kunnen , zetten noch een yzere fpits voor de bene. En nadien deze fchamele menfchen geen ander hout hebben , om 'er hunne gereedfchappen van te maken , dan 't geen hun van de amerieaanfche kutten by geval toedryft , of door de Denen of Hollanders overgelaten word , en ook noch een groot gebrek aan yzer lyden , zyn zy zo behendig en voor- zichtig, dat zy midden aan de harpoenftok een opgeblazen Rob- benblaas (Avata door hun genaamt) hechten, op dat, zo de- zelve niet wel treffen of uitfcheuren mogt , zy niet verlo- ren gaan, maar dryvend op het water gevonden, gevifcht, en weder gebruikt zoude konnen worden. Daarenboven zyn die fpitfen dus geftelt , dat zy, naar vereifch der omftandig- heden,in allerly ftokken gedoken, met riemen van leder en ba- lein vaftgehecht, en mitsdien genoegzaam verveelvuldigt kon- nen worden. De Harpoenen , die zy op de Walvifch fchie- ten zyn tamelyk groot, en de {lokken tot te betere indringing zwaar, ook in de rondte noch met een tap van been voor- zien , om den duim 'er achter te leggen , en het werpen des te nadrukkelyker te volvoeren. Hier by hebben zy ook lan- ger en zwaarder ftokken met grote fpitfen 'er aan , die zy, gely.k onze lieden de lenzen , tot fteken gebruiken. Behalven dezen hebben zy noch een groot foort van werppylen, om gro- te Robben en WalvhTchen te fchieten , aan welkers ftokken bo- ven twe bladen , van Walrustand gemaakt , in plaats van ve- deren gehecht zyn , om een te zekerer , gewiiTer en nadruk* kelyker fchoot te doen. Noch gebruiken zy , om de Water- vogelen, die zeer loos zyn, te fchieten, een foort van pylen, die ten word. De Franfchen zeggen harpon , ^en de Engelfchen harping' iron. Waarfchynlyk koomt dar woord van 't Griekfch upTv, waarmede een hakig geweer , 't geen de ouden reeds by de vangft hunner zoge- naamde Walviffchen gebruikten , by Qppian. «ZieurU, Lib. V. v. 152., te kennen gegeven word. 't Geen , om noch verder te gaan , van het Hebreeuwfeh 330 een werpfpies (Fid, omnino Bochart. Hierozoic. P, II. L. 5. eap. 15/ètfö affiammen kan. over -Bladz. wf > Cm, fröerfands Vuur***, met de daar *n» lerend* WzxiaKAAS en,Ixx- Werhuza . -Mladx-W eeTvGroenlandsch^-W-ERTSPiES weteen* teite marü erv len&< met eerv Blaas , cl 4 Voeten^. ^Bladx . -xzf. &ge7cdy%&lyrcrt&ryarveens StenePyi. irv eerv Wahisc/v^e-voTiderv- 3)ejcely& irv /3>rofil'- * ! en de STRAAT DAVIS, 217 tïïe niet flegts voor aan de fpits met een fcherp been, maar ook te midden in het vierkant met noch vier ingekerfde fpitfe ha- ken van benen voorzien zyn, op dat, wanneer de vogel, by het zien aankomen van den pyl, gezwind dalen of ryzen, of op de een of andere zyde een weinig ontwyken , en dus de voorfte fpits nuffen mogt, echter een der middelde, op alle gevallen gerichte , en met weerhaken voorziene fpits , zoude treffen; weshalven hun het werpen zelden mislukt, aangemerkt zy van kindsbeen af door gefladige oeffening wel hebben leren treffen. Op dat daarenboven de fchoot des te rechter ga , en •te dieper indringe , hebben zy aan deze en andere werppylen een zeker driehoekig werktuig uitgedacht, 't geen onder breed en boven fpits, in het midden langs de lengte meteen kleine •fleuf , waarin het boven eind van den pylftok gelegt word , en boven aan met een kleinen nagel van been voorzien is, .die boven op het eind van den pyl of de werpfpies vaftfteekr, en, als de fchutter met de hand aan een zwik , in dat werk- tuig gemaakt, trekt, een zo veel te krachtiger nadruk geeft. §. LXXI. Twederley Vaartuigen hebben zy, om ter vifch- Van de vangft te gaan en- te varen, werwaards zy beft hun beflaan virr- J3"^ den; een klein, 't geen alleen voor de mans-, en eenvan"zy groot, 't geen voor vrouws- en mansperfonen dient. Het zich ter kleine is een fangachtige fmalle floep gelyk, en flechts voorvHch- een perfoon gemaakt. De bodem beftaat uit enige lange hou bed?e^ te ribben, met dergelyke dwarsribben , door fmalle riemen neo. van balein verbonden en zaamgehecht : waar over vellen van Robben of Zeehonden , met draden van pezen dicht benaait , getrokken zyn (ƒ ). * E e Die (ƒ) Deze is een der oudfte en eenvoucfigfte wyze van fcheepsbo'tiw „ welke men ook alomme by de volkeren der 3 oude bekende waeïeldde- len aantreft, gelyk na te Haan is by Scheper de Milit. Naval. Vet er* cap. 3. p. "6 feq. waarby men ook de fchryvere voegen kan, die Hafeus Difert. de Leviathan Jobi cap. 4. §. 12 feq. aanhaalt , welke die wyze ook in de H. Schrift in den hebreeuwfchen grondtext ontdekt hebben» iets nieuws deswegens vind men in cit, Muf. Reg. Dan. P. II, SeQ. JU mum. Su N» •V '"' 218 BESCHRYVING van GROENLAND, Die Boten zyn zo ligt , dat een man den zynen , werwaards hy wil, met zich dragen kan. Behalven deze kieine hebben zy ook, gelyk gezegt is, grote Boten , die zy ter onder- fcheiding Vrouwenboten heten, dewyl :de vrouwen in dezelven meeftentvds roeyen, of vermits zy gedeeltelyk 'er me- de hunne reizen doen, wanneer zy zich met vrouw en kinde- ren , zak en pak in dezelve begeven , en een bequamer woon- plaats zoeken , of ook ter Waivifchvangft gaan , waartoe zy hunne vrouwen medenemen, om zo wel de fpyze te bereiden , en hun andere handreiking te doen , als wel om hunne gehele hembden of windhoudende overtrekfels , wanneer hier of daar een gat in dezelve geraakte, terftond te herftellen. Deze Bo- ten zyn eigentlyk open pramen, voor en achter fpitsachtig, on- diep en met een hogen rand of boort. Zy worden , gelyk de kleine, van dikke houte ribben gemaakt , insgelyks met balein verbonden, en met leder overtrokken. Ook heimeren of be- pekken zy dezelve met oud Robbenfpek , inzonderheid de fleu- ven of naden, die zy vlytig en geftadig toefmeren ; zulks zy eindelyk gantfch vaft en dicht worden, Voor aan tuiTchen de voortleven hebben zy een kleinen maft met een zeil , 't geen uit gefpouwen en gedroogde darmen van Walvifïchen ftriems- wyze met draden van Reënpezen of darmen te zamen genaait, lang, doch Hechts 3 of 4 ellen breed is, zonder touwen, om te braflen, of dergelyken ; weshalven zy daar mede niet recht onder den wind zeilen konnen, vermits de Boten frnal zynen ligt omflaan. Ondertuflchen konnen zy met dezelve gezwind fpoeden , en voert zodanig een Boot 20 en meer menfchen met hunne bagafie en tenten , ook wanneer de vangft goed ge wee ft is, noch daarenboven een menigte Walvifchfpek en Baarden. Des niettemin zyn zy op hun zelven zo ligt , dat zy. door enige mannen over het land of ys gedragen konnen worden. Wanneer zy ter vangft willen uitgaan, maken zy al hun gereedfchap gereed, en trekken hunne daar toe byzondere ge- maakte klederen aan. Indien het op de Robben en Vogel- ' vangft," gaat, Heken zy de kleine harpoenen of fpitfen aan de 'er by' behorende Hukken vaft, en binden aan dezelve mee een. ■ : — <• *5H en de STRAAT D AVIS, 219 een lange lyn van leder een toebereide en opgeblaze Rob. benhuid, waar van de kop, poten en ftaart afgefheden, en al- le hairen glad afgefchrapt, vervolgens alle openingen met darm. draden zo dicht toegenaait en bezorgt zyn , dat zy wind hou. den kan. Alleen is ineen ingehechten uitgeholt been een kleine opening, met een bene pen geflopt, waar door men den wind inblazen en uitlaten kan. Met deze opgeblaze huid hebben zy het voordeel , dat wanneer een harpoen , waaraan zy vaft zit, in een Rob geworpen word, dees daar door niet naar den grond duiken kan , maar terwyl hy fpartelt en tobt , den ja^er tyd en gelegenheid geven moet , hem nader by te komen en^de refl te geven (§■). Ee 2 Op (g") Dit is mede gene nieuwe of ongewone uitvinding ; maar hebben reeds voor oude tyden de viflehers in de Weftzee aan de lynen, waai' aan de haken of angels , welke zy tot de Walvifchvangft gebruikten vaft waren , dergelyke wyde met den mond opgeblazen ledere zakken gehad, welke zy tot het zelve einde achter na wierpen, wanneer "de vifch naar den grond wilde gaan. Oppian. uhuvr. Lib. F. v 177 feq> "Oi £e ót èpptty irpósctpvparcis tvpéas utncès &:p Dat is: zy, de viiTchers nameiyk, echter werpen de aan een lyn gebou» den wyden en met den menfehelyken adem opgevulden lederen zak den in het water zinkenden vifch terftond achter na. Waarna in de volgende verfe-n op een aangename wyze befchreven word, hoe de getroffen vifch met den zak of blaas, welke hem geftadig noodzaakt voor den dag te komen, fpartelt en woelt: ook geeft S. Ba- filim, die zelf by zodanig een vangft geweeft is', daarvan Homil. X, in Hcxaëmeron een veel omflandiger befchryving. Doch ik kan alhier niet onaangeroert laten , dat de Cete , waarvan beide die fchryvers fpreken , geen eigentlyke Walvifch , maar een Haay of Zeehond, en zogenaamde Canis Carcharias zy, gelyk zulks eensdeels uit zyn aangehaalden voerer of metgezel, ^ós-aMs igdvc, vide Oppian. v. 67 feq. (waarvan ook daar- enboven Tachard in zyne Reisbefchryving van Stam Lib. I. p. 31. en van de oorzake, waarom hy zich by den groten vifch houd, gewag maakt) anderdeels en voornamelyk uit óen haak met het aas, waaraan geen Walvifch byt, v. i;< feq. , en uit de befchryving zyner drie r.yeu Tanden (t^s-o*#«) v. 3^5 fii* ten overvloede blyku w — — . ne 220 BESCHRYVïNG van GROENLAND, Op den Boot of het klein fchuitje word voor de zitplaats vare den viflcher een klein hout met benen gehecht werktuig, gelyk de afbeelding toont, vaftgemaakt, waarom de lyn van de har- poen ordentelyk gewonden , en vervolgens achter de zitplaats de gemelde aan het ander einde van de lyn gebonden Robben- huid, opgeblazen of met wind aangevult , gelegt word. De viflcher 'trekt over zyne gewone klederen , of een gedeelte derzelve, een wambes met de armen en het keursje van gladde Robbenvellen, 't geen hy rondom zich vafl maakt , teneinde al het water , 't -geen hem tegens het lighaam {laat, terftond weder a^lope. Daarenboven heeft hy ook wel zodanig een broek aan. Voor het hoofd ligt, om de ogen tegen de zon te bedekken, een houte voorhoofdblad of voorhoofd- scherm, 't geen van geftalte als een halve boog en aan de hoeken met benen fierlyk genoeg vaft gemaakt is (h) tot zodanig een wytte , dat het genoegzaam om het gantfche voorhoofd tot achter de oren fluit. Alsdan zet hy zich in zyn klein fchuitje plat op zyn aars, met de benen recht voorwaarts {tekende, en flopt de opening van zyn zitplaats rondom mei: zyne klederen en Robbenvellen zo dicht en vafttoe,ais immer mogeïyk is. Nevens hem aan beide zyden legt hy zyne werp. pvlen, en maakt dezelve vaft. In de hand neemt hy flechts een riem van vurenhout, welke aan beide einden een Wad of fpaan heeft, die hoog en breed is, op de einden, ter meerder lievigheid en duurzaamheid, met een rand van benen beveiligt. Met denzelven weet hy zich niet alleen zeer fnel voort te roe- yen en in evenwigt te houden , maar ook , wanneer hy om- geworpen word, zich weder over einde te helpen. Het is ©neelooflyk , als men het niet gezien heett , hoe fnel die vaartuigen door het water fchieten. Ik heb eens iemand ge- had, die daarin varen konde, en was niet in (laat, meteen '' an- m Waarfcïiynelyk hebben- de oude Gothen ook zodanig een gelagen, t geen in de Hifloria Gothriei & Rolfi cap. 26, p. itfl. Enmtfmng, {Suea word het echter door enige van die blazen , om hunne ligtheid en tegenfland, opgehouden en verhindert, naar den grond te zin- ken. Wanneer het hun gelukt, zodanig een Walviffch als het ware te arrefteren , naderen zy hem met lenzen , en zien hem zo vele fleken toe te brengen , dat hy , door 't verlie- zen van te veel bloed, derven moet. Alsdan werpen zy-zich in hunne met wind naar behoren opgeblazen wambefen of gantfche overtrekzels in zee, en zwemmen naar den vifch ; blyven ook dus dobberend, dewyl zy niet zinken konnen, by en rondom denzelven, tot zy het fpek afgefneden hebben, 't geen zy terflond in hunne grote Boten werpen. Daarenbo- ven weten zy , onaangezien hunne flechte werktuigen , de Baarden, of ten minften het grootfïe gedeelte derzelve, uit den muil te halen, tot fchaamte onzer fpekfnyders en matrozen , welke zo velerly grote en koftbare werktuigen daar toe no- dig hebben. Van bun- g. LXX1II. Tot de Lan d-Jagt gebruiken zy,naar de eer- n e Jagt- fte) oudlle en algemene wyze van alle volkeren der waereld, fchap. Bogen en Pylen {i). De Bogen zyn lang, uit americaanfch pen. " VU- (/) Ik moet alhier van een zeer zeldzaam Huk gewag maken, 't geen ik in myn Cabinet bezit. In 't jaar 1696 ving een onzer Groenlandsvarers een Walvifch , in wiens fpek men een ftene punt van een pyl vond, zyn- de aan alle de hoeken zeer fcherp geflepen, en de fteen zeer hard. De* zelve fchynt een Lapis Nephriticin ^itw minften een groenachtige Jafpis te zyn. De geftalte koomt overeen met de yzere punten, die de Wilden der Straat Davis voor aan hunne werppylen hechten. Of zy zodanige itene fpitfen gebruikt hebben , aleer zy yzere hadden , of zich met bene be- hielpen, heb ik niet konnen ontdekken. Ten minden moet de myne van noch verder afgelegen of americaanfche onbekende Wilden, by welke noch gene Hollanders of anderen, die hun yzer konden aanbrengen , gekomen zyn, in den Walvifch gefchoten , en de fchaft of Hok, waarin zy gefto- ken heeft, verloren of afgebroken wezen. **■ Wl en de STRAAT DAVIS. 223 vurenhout gemaakt, gelyk ook de Pylen , welke gedeeltelyk voor de Patryzen zonder fpitfen , ten delen voor de Harten en Reen met benen fpitfen of punten voorzien zyn. De ve< deren zyn van Ravenvederen. Met dat geweer begeven zy zich te veld , en zoeken zo lange , tot zy een dier aantref- fen. Indien zy een of meer Harten beipeuren , omringen zy dezelven met volk (aangemerkt zich de vrouwen en kinde- ren by gantfche hopen mede ter jagt begeven) zulks zy ner- gens wegkonnen, behalven in het water, of anderzints naar een plaats , alwaar zy met hunne Bogen en Pylen oppaffen en gereed ftaan , om te fchieten. Men zegt ook , dat zy goede boogfchutters zyn. J, LXXiV. Buiten dit vifïchen en jagen weet men by deze 'Er zyn Wilden van gene andere handteringen , ja zelfs niets van geen Handwerken. Want ieder mansperfoon maakt zyn nodig ^'^7. \ vifch- of jagtgereedfchap zelf, en dit is ook 'het enigfte, waar- den \T mede zy zich eigentlyk en alleen op het land bezig houden. Het het land* overige , als nayen , kleermaken , en huizen bouwen en op- rechten, is het Werk der vrouwen. Beide zyn in hunnen ar- beid zo bequaam en vernuftig, dat, wanneer men derzelver aartigheid , bruikbaarheid en nuttigheid befchouwt , men be- kennen moet, dat zy andere zich meer inbeeldende volkeren daar mede befchamen. J. LXXV. Buiten dit behoeft men volgens hunne opvoe- Mangel ding en levens wyze gene Kunsten noch WETENscHAP-awKun» pen by hun te zoeken. Zy konnen niet verder dan tot 2i^Jn ea tellen, en weten van 't geen voor hunnen tyd gefchied is j^pT in 't geheel niets , noch te zeggen , hoe oud zy zyn , ver- pen. mits zy gene andere tydrekening, dan naar de maan kennen ; en ook in dit ft uk Hechts zo veel weten , als tot hun hand- tering nodig is: gelyk zy dan naar de maanrékening -elkan- der beduiden , wanneer de 'Walvifch of wanneer de Cache- lot koomt; ook wanneer deze of gene vifch zich op de kus- ten laat vinden en vangen. Dus hebben zy zelfs dit de De- nen in den beginne vroed gemaakt , en nooit in hunne op- gave gefeilt. Daarenboven zyn by hun enige weinige ken- bare ' . 1 ^24 BESCHRYVING vak GROENLAND, bare Sterren, waarnaar zy zich waarfchynlyk op hunne rei- zen by nacht richten , en te recht weten te komen (*) , by- zondere namen gegeven , gelyk Egede in zyne Befchryving van Oud- Groenland getuigt. De Wagen (dit zal ongetwyffelc de grote Beer, Urfa major zyn), zegt hys noemen zy Tugta, dat is, een Rendier; de Noordstar (Noordpool, Urfa mi- nor) Kaumorfok , dat is , een die van de Robbenvangft terug koomt, vermits het fchynt, als of hy uit de zee ftygt en voor den dag koomt. Het Zeven gesternte, Killukturfet , vermits deze Sterren zo naby elkander ftaan, dat het fchynt, als of zy aan elkander gebonden waren. Die fchryver voegt 'er O") Gelyk naar deze zelve Sterren, aleer liet Compas uitgevonden was, de ouden voorheen inzonderheid hunne cours (lelden. Homerus zingt Qé/» E. van zynen Ulyjes. _ o vmiïctXm iB-óvert ttypwim ïi'ftevo? 9 è&é el V7rvo$ tvrt fifatyxpctrw \wiifl» , nAjjfi^t t' itrop&VTi xcii o^e iïuwrti Bowtw, A'pK76V S'jjv x.at ctpotguv IkUMtiv KU^üCTiV H*V avt£ rpityerdi x«< t' DfUjvx iïóKióit Xf'vq &' tóf-t.f-iopov WtMerpui ^nectDo7o Trtt yxp ètjf&tv civaiye Kct^wJ/a oioi 3eoi&v , Hon*7ropevop.évat «V ■afiTep#%etpof 's%ovTa, * — ipfe temonem gubemabat artificiofe 'Sedens , neque ei fomnus palpebris incidebat,\ Pleiadesque coMemplanti & taide occïdentem Bootem Urfamque quam & currum cognomento vocant, Oiia ibidem vertitur atque Oriotmn obfervat, Sola vero expers eft aquarum Oceani. Etenim ipfam juffer at Calypfb diva dearum Ponto navigare , ad (inijïram manum habentem. En Firgilius Georgic. I. v. 137. Navita turn ftellis immer os & nomina fecit , P/eiadas Hyadas claramque Lyeaonis Ar&m. Zo ook jEneid, HL v. 516 de Palinuro: Sidera cuncla notat tacito labentia ccelo ; JrBurum, pluviasque Hyadas, geminofque Triomi^ Armatumque auro circumfpicit Qriona* "*■ en de STRAAT DA VIS. 22; "ter noch by, dat zich de Groenlanders van het Weerlicht en het Noorderlicht ('t geen altoos by helder weer ai- omme in de lucht gezien word) inbeelden , dat het zielen der afgeftorvenen zyn, welke gins en herwaards lopen, en met el- kander den bal kaatfen. J. LXXVI. Dat de Groenlanders noch minder enigen Han- Gelyk del of Koopman'fchap onder elkander dry ven , fpreekt van 00,i h*« zelven. Een ieder huisgezin , of de huisgezinnen , welke u00F] zich by elkander houden , verfchaffen zich zo veel mogelyk onder hun nooddruft, en zyn gelukkig genoeg, wanneer zy dezelve elkander, rykelyk magtig worden. Dus heeft een ieder wat een ander heeft , en niemand bezit iets overvloedigs , veel min iets by- zonders, 't geen hy den anderen zoude konnen byzetten. Wat daarboven tot gemak en nut dienen kan en verlangt wor- den, moeten zy ten allen tyde van vreemden verwachten, die toevallig by hun komen. J, LXXViL Doch de Handel met vreemden heeft Geringe ook weinig te beduiden, 't Geen de Wilden aan hunne zy-Hande.1 de opbrengen en leveren konnen , beftaat in Walvifchfpek™0^11** en Baarden , Eenhoornhoornen , Reen- VolTen- en Robben- ders, vellen. Hiervan echter konnen zy , naar hunne omftandig- heden , geen groten overvloed hebben, 't Gqqü zy van de buitenlanders begeren , beftaat in enig grof wolle goed en linnen , yflandfche gevolde kouflen en wanten , kopere of blikke ketels , meffen , fcharen , naaynaaldens , als mede ta- fels , kaffen , houte tafelborden , mouten (/) , delen , planken , fpaanfche balken, enig yzer en dergelyken. Gelyk deze ech- ter eensdeels gene dingen van zonderlinge waarde zyn , ander- deels ook de weinige en behoeftige inwoonders daarvan ter- Hond hunne nooddruft erlangen , is ligt te giffen , dat met en by deze lieden geen grote Handel te dryven is. Waarby daar- enboven noch koomt, dat zelfs geen ene buitenlandfche natie tot noch toe in (laat geweeft is , met uitOuiting der overigen Ff dQR £/) Groenig Perluflratie cap. iflf — 226* BESCHRYVING van GROENLAND, den geringen handel met de inboorlingen voor zich zelve te behouden,veelmin de markt noch verder bedervende fluiphande- laars en lorrendrayers af te keren. Derhal- J. LXXVIII. Door deze omfbndigheden heeft noch kent ven ken-men a]hier geen Geld: want men het nergens toe hefteden gebrul* } of af te doen hebben , gefchied by het trommen en zingen. Wanneer zy een togt of vangfr. zullen ondernemen, word zulks op die wyze afgefproken. Als iemand gaarne iets wil verruilen of vertuhTchen , veild dé trommelflager dat ding, en zegt daarby, dat dit of dat 'er voor begeert word ; als dan iemand onder den hoop ctmftamment. Echter heeft men ook het nut der muziek by geeflelyke oef- feningen, waarin 's menfchen gemoed noch groter traagheid , dan in hec lighaamlyke, befpeuren laat, getracht te erlangen, en 't zelve daarom by den Godsdienft te baat genomen: gelyk het dan ook inzonderheid by de Joden, die naar hunnen aart noodwendig iets uitwendigs en fïerk aan- doenende vereifchten, op een uitnemende wyze ingeftelt is ; 't geen de foeidenfche volkeren ; gelyk men weet , vlytig nagevolgt hebben. Ook zal een ieder by zich zelven bevinden , hoe fterk een geeftelyk lied aan- doed, wanneer het met een aangename melodie gepaart gaat ,. en door medeftemming van de ene of andere bequame mufikale Inftrumenten ("doch zonder een fchouwburgfche buitenfporigheid , welke de ydele drifcen gaande maakt, en ten hoogden flechts het welluftig oor vergenoegt) noch verder in 't gemoed gedrukt word enz» -ifiTTTH *» en de STRAAT DA VIS. 229 ,hoop de ruiling aanftaat, geeft hy zyn toeflemming door een flag .op den aars van den trommelflager , waarmede de rui- ling richtig en vaffc is {n). Wanneer de een den ander misdaan heeft , befpaart de beledigde zyn wraak tot de Trom. By de .cerfte gelegenheid, als een gezelfchap, om zich vrolyk te* ma- ken, by een koomt, neemt hy de Trom, treed in den kring, en klaagt trommende , huppelende en zingende de omftandighe- ■den van zyn wedervaren , en maakt zyn wederparty deerlyk uit. Deze verantwoord zich op gelyke wyze, en zingt den an- deren de waarheid toe , waar over het volk lacht, en dus is de twift geëindigt, waar na de partyen weder als goede vrien- den naar huis gaan. Gewis een lof- en navolgenswaardige ma- nier, om, alwaar geen recht noch richter gevonden word, de twiften te beflechten, waaruit men ziet , dat in de natuurftaat .niet alles door het zwaart beflecht moet worden, maar dat naar ..den aart der menfchen noch door andere fchrandere of laak- bare middelen de zaken te befliflen zyn. Ook hebben de De- inen , na zy de landtale enigzints kundig geworden waren , dikwerf moeten horen , dat hun een trommelflager , als zy ge- komen waren, om den Groenlanderen het hunne te ontfutfe- len, hunne vrouwen te verleiden, en dergelyken meer , de waarheid zingende fchamper onder den neus wreef. Daarentegen heeft men ook dikwils befpeurt , hoe aangenaam hun hunne Trom moet zyn; want als een Deen dezelve neemt, 'er een wei- nig op fpeelt en daarby zingt, ftrekt hun zulks tot zodanig een vreugde en welgevallen , dat zy niet weten , wat liefde hem daar "voor weder te bewyzem Ook heeft het vrouwvolk noch een kring of rondehdans , waarin zy elkander by den hand houden, zingen, en nu eens voor dan achter ziehen ineen kring rondom huppelen. Wanneer vreemdelingen aankomen , cie hun aangenaam zyn, beginnen de vrouwen aan het flrand onder malkanderen luftig te zingen, en dezelven daar mede te Ff 3 ver- i (») Z\s Groenland» Per luiïr at ie p. 50, ais mede Egede befchry ving va» Qud- Groenland» Het Ie ven der Groen» landers in den waren natuur- rtaau 230 BESCHRYVING van GROENLAND, verwelkomen. Het jonge manvolk heeft noch veelerly fpelen en oeffeningen , als het balflaan des winters by het maan- licht en anderen , die men jny niet recht wift te befchryven; waar by zy wonderbare proeven hunner behendigheid , be- quaamheid, vlugheid en ftoutmoedigheid geven , als waarop voornamelyk by hunne fpelen hun toeleg gericht is , die daar door fchrander, onberifpelyk , ja nut worden. §. LXXX. /\leer ik deze befchryving fluite, moet ik noch iets van het gedrag en de zeden der Groenlanders, van hunnen Politieken toestand en van hunnen Gods- dienst aanmerken , nadien zo vele uitzonderingen, waarna de menfchelyke handelingen in het gemeen gewoonlyk afge- meten worden, by die Wilden voorkomen, dat zy een gantfch byzonder en zelf ontdaan volk fchynen te zyn , dergelyken noch in geen deel der bekende waereld ontdekt fchynt te we- zen. Van hunne geboorte af, leven zy in de allergrootfte vry- heid, In hunne kindfche jaren ondervinden zy niets van enige tucht of beitraffing der ouders ; wanneer zy volwaflen zyn niets van de banden van enige wetten, doch allerminft van een over - heids bedwang. Een ieder leeft zo hy wil , zorgt voor zyn on- derhoud, zo hy het verftaat, en de gelykheid is zo groot, dat de een den ander niets tegen te werpen , min te bevelen heeft. Ik maak geen zwarigheid te zeggen , dat die lieden in den eigentlyken itaat der natuur en der vryheid leven ; doch zodanig enen , die denzelven geheel niet gelyk fchynt ; want velen , die van het recht der natuur fchry ven , zulks in hun- ne Syjtemata gemeenlyk afkeuren , en op de affchouwelykfte wyze afmalen (0). g. LXXXI. (0) Cicer. de Invent. Lib. I. tap. 2. Fuit quondam tempus , quumin agris bomines pafjim befiiarum modo vagabantur, & fibi victu ferino vitam propa- gabant , nee ratione animi quicquam, fed pïeraque viribus corporh admini" ftrabant. Nondum divinx retigionis, non bumani officii ratio colebatur', ne- mo legitimas viderat nuptias , non certos quisquam infpexerat liberos , non jus , aquabile quid utilitatis haberet , acceperat. Ita propter errorem atque infeitiam exca atque temeraria dominatrix animi cupiditas ad fe explendam vi» en de STRAAT DAVIS. 231 J. LXXXÏ. De Groenlanders zyn eenvouwig , doch niet Van hun- dom, ongeleert, doch aan hunne gemoedsneigingen niet ver- "e ze* flaaft , aan gene gezelfchappen verbonden , doch gezellig , en* vreed en behulpzaam (p). Uitwendige plichtsplegingen en welgemaniertheid vind men by hun niet veel. De een betuigt tegen den ander geen terbied, en het koomt hun wonderlyk te voren, als' zy by de Denen zien, dat de een den ander ho- ger dan zich zelven acht , en dat de een beveelt , de ander gehoorzaamt. Wanneer zy elkander bezoeken , groet de aan* komende den huis waard niet, en deze heet den ander niet wel- koom,maar wyft hem alleen de plaats, waar hy zich nederzet- ten kan. Als de vreemde weder weg gaat , gefchied het ook, zonder dat wederzyds een woord gewiffeit word ; en dus is de gantfche verkering, die zy met malkander hebben, in allen de- len en by alle gelegenheden gefteld ; waaruit men ziet , dat vriendfchap zonder complimenten en zonder reverentien beftaan kan. Zy zyn zeer onrein en fmullig, bemorflchen hun- ne viribus corporis abutebatur, &c. 't Geen ik een Heiden ren goede kan hon- den. Hobbes de Cive cap. X, §. i. is vnn een gelyke verbeelding; extra ei- vitatem fruclus ab induftrié nemini certus: in civitate omnibus. Dëntque ex- tra civitatem in psrium affefiuum, bellum, metus, paupertas , fieditas , fo- /itudo, barbaries, ignoraniia , feritas: in civitate imperium rationis, pax, fecuritas &c. welke woorden de voortreffelyke PüffendorrF enigzints on- voorzichtig de zynen gemaakt , en in zyn Compendium de officio hominis & civis Lib. II. cap. i. §. 9. geftelt heeft, 't Geen echter grondig weder- legt word door den fchranderen en oordeelkundigen rechtsgeleerden Titius Obferv. 461 feq. , wiens tegenwerpingen en ftrydige Hellingen door 't ge- drag onzer Wilden ten vollen beveiligt en opgeheltïert worden. Het is in- derdaad onnodig, zeldzame voortellingen te baat te nemen, nadien men buiten dat grond genoeg heeft, het voorrecht van een betere opvoeding, burgerlyken ftaat en vooral ehriftelyken Godsdieniï aan tepryzen;zo maar de beter onderwezenen naar de regelen der ware wysgeerte, echte fiaatkunde en goddelyke openbaring leefden. (p)Zy zyn gelyk Demonak byLucianus van rechtfehapen eerlyke lieden Zegt: KO'svTts exuTtaii ê'ioc tcv Xoyov , k tvv 'dxovlss hu r*v vópot. Zy doeil van zelven, volgens de neiging des vernufts,'t gunt anderen onwillens door dwang der wetten doen. Seneca fpreekt niet onaardig van zulke lieden 9 zeggende: non erant itii fapiehtei vïri , etiamfi faciebant facienda fapienti- bust 232 BESCHRY'VING van GROENLAND-, ne klederen , handen en aanzicht met vïfchfpek , traan en an- dere vetheden, en wallenen zich zelden; ook waflehen zy hun vaatwerk en fchotelen nooit , als de honden dezelve afgelekt hebben, Zy fchromen niet, in de tegenwoordigheid van an- deren een wind te laten vliegen , of voor hunne ogen hun gevoeff te doen, Anderzints zyn zy in hunnen omgang vriendelyk en vroh/k, en hebben gaarne ,- dat men met hun fcherft (q) ; want van nature zyn zy tot droefgeeftigheid ge- neigt laten , alleen zynde , het hoofd hangen, en zuchten dik- wils 'zonder dat zy, naar de oorzaak gevraagd wordende, daar van eigentlyke en byzondere redenen konnen geven. Zy hebben een gevoel van hun elendig , onruflig 5 arbeidzaam , moevelyk en gevaarlyk leven, en zien geen beterfchap te ge-: moet. Ta hoe kan het anders zyn , nadien zy geen grond toe trooft uit de wysgeerte, veelmin uit den Godsdienft kennen, Vele fei. § LXXXIL Voorts leven zy onder elkander m de grootite ten zyn verdraa^zaamheid en enigheid, weten van geen haat, nyd „ bekent* vyandfehap , vervolging, gekyf en ilryd , en noch minder van liaan of geweldadigheid , flraatrovery , moord of doodQag, ook nooit van oorlog met de naburen , waarom hun ichietge* weer niet daar toe, maar alleen ter jagt (r) bequaam is. Van hoeren of hoerery hoort men niets; zelfs houdende ongehuuw- den zich kuifch, en verlokt of verleid niemand een ander tofc ontucht. De Denen hebben weleer het een of ander jong meiye op de proef geftelt, maar altoos te vergeefs. Hunne weinige natuuriyke naging tot .vleefchelyke luften blykt daar door klaar genoeg, dat zy , gelyk hier voren aangemerkt is , zelden twe vrouwen nemen, 't geen hun echter geheel vry- Itaat De echte lieden blyven zo naauw aan elkander verbon- den ,' dat men van echtbreuk geen voorbeeld heeft. Den ei- gendom kennen zy, en de eenjaat den ander, wat hy heeft ot r4)Z\eGroenlandf.Perluflratie?.5l. , Qr) Arma ceffant; incruentaque bumano fangmne manm m feras vertnnt. genet. Épiftol. 9C* odium omn&* SL2£ en de STRAAT DAVIS. *33 vangt; doch diefflal en roof is iets onbekents. Alles ligt en Haat open: men heeft gene deuren noch floten, kiften noch kaften, en men hoort ook niet, dat de een den anderen er- gens in bedriegen of bedotten zoude. g. LXXXIII. Ondertuflchen hebben deze lieden gene Wet- Zy heb- ten, om hen te leren, wat zy doen of laten moeten ; veel min,ben «och die hen daar toe verbinden, maar zy zyn hun zelven een Wet , ^Ve^e" en hebben derhaiven noch bedienen zich van gene Overheid , verheid." als die ter handhaving van de wetten, ter befchutting der goede enftrafling der quaden verordent is (s). §. LXXXIV. Mynes erachtens is het niet onopgemerkt over Namur- het hoofd te zien , maar alzints ten uitterfte aanmerkenswaar- en Staat- dig, dat deze lieden, welke .noch opvoeding , noch fenolen , ^eudndige noch zedenkundige boeken, noch leraars, ja niet dan een zelfs- waar n* gevormt en onbefchaaft begrip hebben , uit een inwendige na- door zy tuurlyke neiging , welke zich reeds vroeger dan het begrip buiten by hun bevind en van 't zelve weinig nut trekt, zo veel boos, Vei,Hcht onnuts en fchadelyks achterlaten, en daartegen zo veel goeds, worden , nuts en heilzaams in 't werk ftellen. Dit is buiten twyffel noch onder el- Gg eenkanderen & vreed- zaam te (5) Dus heeft Joh. Jïarclajus niet ten onrechte geoordeelt, als hy Ar- leven. gen. Lib. I, cap. 15. zegt : (i contineri fua fponte int ra fin es juftitia poffet genus bumanum , tune in pari omnium pietate non fupervacanea modo , fed injufta ejfent imperia, qua cives jam fponte aquifihnos ad inutikm fervitutem. adigerent. Ook geloof ik» dat wanneer Boecler de Groenlanders gekent hadde, hy ad Grotium Lib» I. c. 3. p. 200. zo algemeen en befliflend niet zoude geichreven hebben: ordo imperandi & parendi omni natura rationali sta defiinatus e ft, ut focietas £? muit ipücatio fine eo cogitari nequeat. Maar konnen verdorven menfehen door hunne geaartheid en omftandigheden zo yerre komen, dat zy zonder overheid beftaan konnen, zo zouden de nieu- we leraars van 't recht der natuur en volkeren niet zeer dwalen , wan-! neer zy ftelden, dat de volmaakte menfehen in den ftaat der onfchuld gene burgerlyke wetten noch overheid van noden hadden. Doch helaas J de Groenlanders alleen leven in zodanige gelukkige eenvouwigheid , armoede en omflandigheden , dat zy zonder de beheerfching ener overheid onder. elkander te recht konnen komen. De overige bewoners der bekende wae- reld zyn daartegen zo geaart , dat men God niet genoeg danken kan , dat hy den overheid-ftand ingeftelt, en denzelven met het medegedeelt gezag en recht ter ftrafoeffening voorzien heeft enz. 234 BESCHRYVXNG van GROENLAND, een klein overblyffel van het ingefchapen Goddelyk even- beeld. Doch wanneer men zulks, als het ware, met het licht van een opgehelderd vernuft befchouwt, bevind men, dat het by deze Wilden niet recht geoeffent of aangewend, maar veel- eer noch verduiftert word ; nadien zy niet tot de rechte tedere banden of plichten komen , maar flechts by de allergrooffte ge- houdenheden of zodanige plichten bly ven , zonder welke de uitwendige ruft niet behouden kan worden , noch de omgang met zynes gelyken of de menfchelyke zamenleving beftaan. Daarenboven zyn hunne omftandigheden zodanig geftelt , dat zy hun tot de gezegde deugden, of veelliever tot onthouding van de daar tegen overftaande ondeugden, niet alleen gelegen- heid geven; maar hen zelfs daartoe aandryven en dwingen. De onkunde van het quaad, en het mangel aan middelen ter aanprikkeling, zo ook van mode en quade voorbeelden, maakt, dat in deze eenvouwigheid blyven. De ruwe luchtftreek, de wei- nige voorraad van het nodige , en de moevelyke wyze van 't- zelve te bekomen, houd hen in te vredenheid en gelykheid. Dewyl niemand meer weet noch heeft dan de ander, heeft hy ook gene reden , zich boven den anderen te verheffen , en deze gene beweegoorzaken, hem enige meerderheid in te : willigen. Vermits een alleen niets uitrechten kan, moet hy trachten , de anderen ten vrienden te behouden , hun byftanï bieden, om byftand van hun te genieten. Des moeten zy ook, c geen zy gevangen hebben , dewyl de een zo goed als de ander is , en de een zo veel moeite als de ander aangewent heeft, gelyk delen. Een ieder moet den anderen het zyne la- ten, anderzints nam deze hem op zyn beurt het zyne af. Ge- kyf , twift en vyandfchap moeten zy vermeiden , want dezelve geen ander einde hebben , dan dat zy elkander zouden aantas- ten. Het land is zo elendig en ontoegangelyk, hun getal zo gering, hunne gantfche geftekheid zo ongefcnikt daar toe, of, om beter te zeggen, zy hebben gantfchelyk niets, 't geen naar enige krygstoerufhng gelyken zoude, dat zy op anderen onmo- gelyk verwmmngen konnen maken, en by hun Haat het alzints* zo Hecht, dat niemand de lult bekruipen kan _, hen te overhe- ren. en de STRAAT D AVIS. H$ Sf!efl(, Hunne arbeidzame levens wy ze verdryft hun de welluft, ja hun ontbreekt alle fterke drank , die by andere volkeren meed tot aanprikkeJing derzelve dient enz. En op die wyze fpruit hunne fchynbare deugdryke wandel niet zo zeer uit een inwendige aanfporing, als wel uit de uitwendige omftandighe- den , waarin zy zich bevinden. J. LXXXV. Ook openbaart zich inderdaad onder deze zo Hunne eenvouwig levende lieden hier en daar het zaad des quaads, \W%Aq geen in de herten aller ftervelïngen gewortelt is. Want zy ach- *™£' ten de Denen minder, dan zich zelven (*) ; beelden zich in , zich'"* Gg 2 datgens vreemde- 00 My is een ware en zo in dit als andere opzichten merkensWaar- jin.&e" en dige gebeurtenis verhaalt. Men had een groenlandfchen jongeling mede uuelaa" naar Coppenhagen genomen , en op de beft vriendelykfte wyze behan- s* dek, op dat hy zyne landslieden een goed gevoelen van de deenfche na- tie inboezemen mogt. Toen die jongeling in de nieuwe volkplanting we- der quam, en men goedvond , dat hy met een Wildin trouwen zoude, ten einde zich daar door by zyne landsgenoten des te aangenamer te maken , zag hy naar een welgefchapen en verftandig meisje om , en liet de ouders om haar verzoeken; doch ving flip: ook toen hy haar zelf aan» fprak, gaf zy hem , wel is waar , zo veel te kennen , dat zyn perfoon en de uit Denmarken medegebragte fraye dingen haar wel aanllonden ; doch betuigde hem teffens ronduit, dut zy niets van hem aan- noch hem nooit ten man nemen wilde. Men konde lange de oorzaak van een zo on- vermoede weigering niet ontdekken. Eindelyk bragt men het door veel moeite zo verre , dat zy met haren broeder naar de deenfche volkplan- ting quam, en na dat men , al wat mogelyk was, aangewend had , om haar gemoed te verwinnen-, en achter de oorzaak van haar beftendig neen te komen , betuigde zy ten laatften aan een Deen, die hare taal fpreken konde, dat zy tot den haar opgedragen party niet berluiten konde, enkel en alleen, vermits zy in overweging nam, dat. de bruidegom , die zich by haar aangegeven had , welligt binnen korten frerven konde, en dat, zo hy voor haar overleed , zy van honger en kommer zoude moeten om- komen, vermits de Denen haar alsdan niet zouden achten, en de Groen- landen haar noch minder weder by hun nemen, dewyl zy den Denen, gelyk hun zelven bekent was, gene genegenheid, maar wel ene grote ge- ringachting toedroegen. Gelyk zy zich dan ook niet eer tot het huwe- lyk liet bepraten, dan tot men haren broeder door allerly goede woor- den en beloften overhaalt had, haar te overreden, onder de vafte verzeke Ting, dat hy, zo zy weduwe mogt worden 9 haar niet verftoten, maar voor het onderhoud van haar en hare kinderen beftendig zorgen zoude. 23<5 BESCHRYVING van GROENLAND, dat de andere volkeren van hun afkomftig zyn , en wanneer zy jegens hun een goede mine maken , gefchied zulks enkel uit vreze , vermits zy hen voor moediger en fterker , dan zich zelven , houden. Inzonderheid word over de onverwinnelyke haliïerrigheid en eigenzinnigheid der Groenlanders , voorna- melyk harer vrouwen, zeer geklaagt. Ook zegt men, dat zy gene zwarigheid maken , den Denen , wanneer zy het hei* melyk doen konnen, iets te ontnemen. Indien hun van de> zen een weldaad gefchied , laten zy gene erkentenis noch dankbaarheid blyken. Daarenboven heeft men my verhaalt, dat toen twe jaren voor het aanleggen der volkplanting een fchip ter ontdekking derwaards gezonden werd , en een der deenfche matrozen zich te verre onder hun waagde, enigen van hun hem terftond nedergeworpen , verfcheide gaten in het lyf gefneden , en het bloed met grote begeerte 'er uit- gezogen hadden: waarvan men echter zedert niets vernomen heeft. Maar wanneer men nu hieruit den toeftand van een menfch, die geheel aan zich zelven gelaten is, rypelyk over- weegt, en daarby aanmerkt, hoe Hecht hy op den weg van 't goede en der deugd vordert, moeten de zo genaamde befchaaf- dere volkeren met de allereerbiedigfte dankbetuiging de grote weldaad erkennen , die de ware beminnaar der menfchen hun bewyft , daar hy niet alleen het overblyffel van het hun ingefchapen goddelyk evenbeeld door zo vele leraren op hoge en lage fenolen , als het ware , opklaart en opheldert; maar ook, door zyne aanfporing tot het zedelyke , het gantfche begrip der natuurlyke wet, ook wat aan deze noch tot volkomenheid ontbreekt, door zyn geopenbaart woord, en door zo vele 't zelve verklarende predikatien hun duidelyk, volftandig, over- tuigend en opwekkend voor ogen legt: ja (op dat ik het tot G©- des lof 'er noch byvoege) daarenboven , dewyl de menfch niet alleen tot dit leven gefchapen , maar noch een oneindig beter toeftard voor hem bewaart is, en al het aangehaalde hem tot de erlanging en genieting van denzelven niet bren- gen kan, hem een Middelaar voorflelt en aanwyft, die hem de noch verder hier toe nodige lere geopenbaart , de ware krach- en de STRAAT DAVIS. 237 krachtige hulpmiddelen ontdekt, en eindelyk door zyn eigen dood 's menfchen gebrek vervult en te wege gebragt heeft , dat zy zo wel hier in het tydelyke geruft , vergenoegt en ge- lukkig, als hier namaals in het tydeloze zalig en eeuwig leven konnen. g. LXXXVI. Zo heerlyk en trooftelyk als deze kennis voorzyweteil ons is, zo droevig en verfchrikkelyk is het daarentegen , dat van ge- deze, anderzints zo goedaartige fchepfelen, zonder God in de"en waereld, dat is, zonder enige wetenfchap en kennis van hun-di°^ nen enigen Schepper en Weldoener leven, in zo verre , dat noch ' zy zelfs in hunne taal geen woord hebben , waarmede dithebben allerhoogft wezen te konnen benoemen ; maar zy, welke doorns he£ de Denen enig beter onderricht bekomen hebben , verplicht begrip geweeft zyn, het woord Gud van hun te ontlenen, en in hun- van een ne taal over te nemen. Het is ten hoogden te verwonde- Godheid* ren , en niet te begrypen , gelyk men voortyds aangemerkt heeft (u), ook de ervarenis der latere tyden, en de geftadig gedane ontdekking van zo vele voorheen onbekende landen zulks bewaarheid, dat geen volk, hoe afgelegen, hoe eenvou- wig, hoe ruuw en wild het ook zyn mag, gevonden word, by 't welk men niet enige wetenfchap van God heeft aangetroffen, offchoon het noch zo verduiftert , verdorven , dwalend , ja tot afgodery verkeerd is ; hoe het desniettegenftaande mogelyk zy, dat eigentlyk de Groenlanders zo gantfchelyk alle kennis van God ontberen. Ik heb my zelven langen tyd daar van niet konnen overreden ; doch het eindelyk moeten geloven 9 vermits alle , die ik heb gefproken , my zulks verzekeren , ook de fchryver der Groenlandfche Perluftratie, die de Befchryving van oud Groenland van den wakkeren en vromen predikant Egede tot zyn grond legt, in zyn laatfte hoofddeel insgelyks betuigt, dat het in waarheid alzo zy. Echter is het zeker ge- Gg 3 noeg, («) Cic. Tnfcuh Qua ft. Lib. I. cap, 3. Quod nulla gens tam f era , nemo emnium tam fit immanis , cujus mentem non imbuerit Deorum opinio. Multi de Dikprava fentiunt; id enim vitiofo more effici folet^omnes tarnen ejfe vim ae naturatn divinam arbitrantur. < wr g38 BESCHRYVING van GROENLAND/ noeg, dat hunne voorouders weleer enige kenniffe van Gol en den Godsdienft gehad hebben. Doch hoe zy dezelve dus gantfchelyk hebben konnen verliezen., is des te onbegrypely- ker , vermits immers de ouders , ten minften de moedeïs , gewoon zyn, 't gunt zy van dergelyke dingen begrypen, hun- ne kinderen altoos in te prenten. Ook zoude men niet heb- ben konnen vermoeden , dat zy niet ten minden allengs we- der, gelykby andere zeer wilde volkeren plaats gehad heeft («), de ogen hemelwaards zouden geflagen , en de weldaden, die zy by voorbeeld van de zon zo voelbaar genieten, erkent, en daar- om aan dezelve enige eerbied bewezen hebben. Doch dus we- ten deze lieden niets het allergeringfte van enige Godheid , af- goden-beelden, of betuiging, die naar enigen Godsdienft ge- lykt. Ieder dag van de week, maand, of het jaar, is hun zo onheilig als de ander. Zy mogen opftaan of liggen gaan, zich aan het eten zetten , of hun maaltyd gedaan hebben , noch- tans befpeurt men niet , dat zy enige de rninfte aandachtige gebaarden maken , veelmin enig gebed doen. Offchoon een geboren word , trouwt of derft, kan men echter by hun geen het rninfte bewys ontwaar worden , dat naar Godsdienft zweemt. Zy verbeelden zich , dat alles , zo als het is , van eertyds -geweeft, en van zelven ontftaan zy. Werpt men hun tegen, 5at het onmogelyk zy, dat die heerlyke gefchapenheden, als . 1. a- ***» en de STRAAT DA VIS. 239 gêne van hunne fchuitjens van zelven ontftaan, antwoorden zy wel, dat zy zulks niet begrypen konnen , doch hem ech- ter niet kennen, noch weten, wie hy zy. Enigen voegen 'er uit een dwaze inbeelding van hunne natie by , dat het dan een Kallak, dat is een van hun volk geweeft moet zyn, die den hemel en de aarde gemaakt heeft. g- LXXXVII. Inmiddels komen echter by hun enige , on- Het te- getwyffelt van hunne oudfte voorvaderen af dammende , ge-Send.eel bruiken voor, die den fchyn van een By geloof hebben ,'{j f^uel als de hier voren gemelde quade en dwaze verbinding derÜe^by-" befchadigde ledematen , het aanhangen van enige halsbanden gelovig of andere dingen , als Hukken van oud hout , vogelklaau-?hynea* wen , fnavels van Raven , om voor krankheden be-brUfkee'n waart te worden, of gelukkig, te zyn (y) en dergelyken. nietopte Doch men-befpeurt niet , dat zy daarby enig uitzicht of hopemaken* op een bovennatuurlyke of duivelfche kracht hebben ; maar zy doen zulks enkel hierom , dewyl zy het anderen dus zien doen en gehoort hebben , dat het goed of dienflig zy. Echter moe- ten zy aan Toveraars of To ver y geloven ; want wan- neer in den jare 1.734 een Groenlander zyne dochter en oud- ften zoon, dien hy ongemeen beminde , door de toen woeden- de en aanftekende ziekte verloor, iloeg hy een vrouw, die voor een toveres gehouden werd , op de plaats dood , uit een dwa- ze verbeelding %. dat zy met haretovery zyn kind van kant ge- holpen had , in welke verbeelding het hem had gefïerkt , na- dien de jonge op; zyn ukterfte liggende voorgaf % dat de ge- daante van dat wyf altoos voor hem flond, over hem tover- de, en, zo hy zeide, hem doodde. De heer Egede meld in zyne befchryving, door verder onderzoek ontdekt te hebben, dat de Groenlanders menen, dat zo dra de menfch fterft, de ziel, die zy Targneck noemen , uit hem ten hemel vaart , doch het lighaam in de aarde blyft en verrot. Dit ook is de oor- zaak, waarom zy by den afgeftor venen, wanneer zy hem be^ gr*- O) Zie Groenl. Perlufkat, p. 571 = » 240 BESCHRYVING van GROENLAND, graven , het vifch en jagtgereedfchap leggen , 't geen hy in zyn leven gebruikt heeft , vermits zy zich verbeelden , dat die fierven , elders , alwaar een menigte Reè'n te jagen en Rob- ben enz. te vangen zyn , weder leven ; doch waar , en hoe lan- ge, weten zy niet, veel min, dat het lighaam ook eenmaal weder op zal flaan. Derhalven ware het wel te wenfchen , dat deze elendige menfchen in de gronden van den waren Gods- dienft onderwezen wierden ; te meer , dewyl zy , wat men hun " van God en zyne befchutting en zegen , van een toekomftig beter leven enz. zegt, met luft aanhoren, gewillig aannemen, en 'er zich mede trooften. Ook is daar mede reeds een roem- waardig begin gemaakt. Wat daar toe gelegenheid gegeven hebbe, en hoe het daarmede afgelopen zy, heb ik reeds in 't begin dezer Befchryving J. I. bladz. 125 en volgende gemelt. Nu echter de volkplantingen voor 't grootfte gedeelte vernietigt en enige predikers van daar vertrokken zyn, de nieuwbekeer- den en noch niet recht beveiligden ook welhaafl: naar lands gebruik verftrooit zullen geraken, is het te duchten, dat de ge- ringe wetenfchap van God, den Heiland der waereld, en van den Godsdienft, welke hun aangebragt is , in weinige jaren weder in vergetenheid vervallen , en deze ongelukkige hoop in de duiflernis en elende , waarin dezelve ligt , helaas noch lange blyven zal (z). Van het 5- LXXXVIII. Nu blyft overig, dat ik van het begra- begravenVEN en betreuren hunner Doden gewag maak. Zo- en be- dra iemand onder hun geflorven is , nemen hem de naaften treuren yan Zyn gef]acnt } en beftellen hem met veel rouwgeklag en Doden1, geween ter aarde. Het lyk leggen zy in een graf van zoden aar* (2) Ik moet hier by noch melden, dat een handfchrift van den vromen predikant Egede, onder den titel: £$e0pnMfm ©r&tlatl&itfe Catbewmener , hoc e[i, Elementa Chris- iiana religionis pro catechumenh lingua 'Jroenlandicz cum verfïone Danica Ao. 1724. a Dn/johanne Egede Mifionario Danico in Groenlandia fcripta , in 8vo, in de Catalogus der Daneskioldfche Bibliotheek gevonden, en daar uit voor de koninglyke Bibliotheek gekocht is. TfT, en de STRAAT DA VIS. 241 aarde en ftenen, in zyn volle kleding, plat op de aarde, brei- den een paar vellen over 'c zelve , en bedekken het voorts met zoden aarde en vele (lenen. Nevens den afgeftorven leg- gen zy het hem behoort hebbende vifch en jagtgereedfchap , als zyn fchuitje, boog en pylen, werppylen enz. ,• want de ove- rig blyvende zich, wat den afgeftorven toebehoort, in genen dele aanmatigen. Ook houden zy den doden voor zo onrein , datgene, dan zyne naailbeLtaanden , hem durven aanraken , gelyk zy hem dan ook alleen op den rug naar 't graf moeten dragen. Zy betreuren hunne doden zeer. De bloed en zwa- gerverwandten komen in den beginnen driemalen des daags , naderhand echter zo menigwerf niet, maar dikwils en zelfs een gantfch jaar door te zamen , zetten zich neder , leggen hec hoofd in de handen , de ellebogen op de kniën , betreuren dus en bewenen den doden. Ingeval de afgeftorven gene bloedverwandten noch vrienden heeft, laat men hem onaange- roert op de plaats liggen {a)9 daar hy verfcheiden is, De oor- zake daar van is de zo even aangehaalde onreinheid, die bui- ten de allernaafte verwandten, zo zy menen, alle de overigen befmet. g. LXXXIX. Ten befluite zal ik myne giffin gen wegens de Van afkomft van dit zo zonderling volk ter verdere overweging ™£ £* alhier byvoegen. Ik oordeel, dat de voorvaders van dit volk oor_ uit het noorden van Afien van de famojeedfche of fyberi- fprong fche Tartaren afftammen , en , naar de wyze der vruchtbare beefc- noordfche volkeren, verjaagt en verplicht geween: zyn, een nieuwe woonplaats en verblyf met verdryving der oude be- zitters te zoeken. Gelyk zy dan veelligt door Nova Zembla (Z?) hunnen weg genomen zullen hebben , en in het oofter ge- deelte van Groenland, (dewyl de dalen alstoen, zowel aldaar ais , Hh. in (a) Zie Groenland^ Perluftratie p. 48. (£) Dit heeft des te eer konnen gefchiedeii , dew.yl , gelyk thans zeker ontdekt is , Nova Zembla door een landengte aan de ooftzy.de by den mond der Oby aan Syberië valt gehecht is. Zie Strallenbergs uoordelyk su ooftlyk gedeelte van Europa enz. in de Inleiding, pag* 17. _=__ s,p BESCHRYVÏNG van GROENLAND, in het weder gedeelte met zo veel fneeuw en ys, als heden- daags, niet gevult , noch de zeeboezems , die zy overfteken moeden, met zo veel ys, als thans, bezet zyn ge weeft) ge- drongen zynde, de aldaar gevonden Chriftenen vermoort, zich in hunne plaatfe nedergezet , een gedeelte der hunnen naar 't wefterdeel van Groenland gezonden, en dezen de aldaar wo- nende Chriftenen niet beter behandelt zullen hebben. De ge- fchichtfchryvers noemen deze nieuwe gaden de wilde Qtërei- itttCJen / en zeggen , dat de Chriftenen door hun verdelgt zyn ; doch melden niets van hunne afkomft. De Wilden in de Straat Davis zeggen onder elkander , dat hunne voorouders , toen zy daar te lande quamen , de inboorlingen dood floegen ; doch van hunne afïlamming weten zy noch minder bericht te geven , als van welke zy door de ysbergen en yszee meer en meer afge- zonden zyn , waar door zy hunnen ouden Godsdienft en alles vergeten hebben. OndertufTchen grond zich myn vermoeden op de vele overeenkomften , welke ik tuffchen de wilde Groen- landen en de gemelde fyberifche of famojeedfche Tartaren , zo in lighaams geftalte, als dragt en levens wyze vinde (c). De ni- fovifche Tangufi hebben riemen met een blad aan ieder einde , doornayen ook hunne aangezichten met figuren (d), gelyk de Groenlanders. De heer baron van Palmberg , die als ko- ninglyk zweedfche gouverneur van Finland geftorven is , heeft my verhaalt , dat wanneer in het begin van den laat- ften oorlog de Ruflcfren in Lyfland vielen , en ook zyn kerk- dorp plunderden, zy dergelyke Tartaren by zich gehad had- den , die zynen predikant;, een jong en wel gezet man , zo» dra zy hem in het oog kregen , tegen de aarde hadden ge- worpen , op verfcheide plaatfen van zyn lighaam wonden ge- fneden , en als Tygerdieren daaruit het bloed gezogen : 't geen anderen ten dien tyde mede wedervaren was. Zodanig een (e) Zie de Bruins Reizen over Mofcon enz» cap. n. en Ysferand Jdei Reize cap. 19. p. 116. (V) Ysbrand Ides cap. 1. .p. 37 en volgende. SS en de STRAAT DA VIS. 243 een onmenfchelyk gedrag jegens een deenfchen matroos, heb ik hier boven van de wilde Groenlanders verhaalt : ook zou- de men by naauwer onderzoek meer andere dergelyke over- eenkom ften en kentekenen konnen vinden. Doch dit late ik aan anderen overig , die. daartoe meer ledigen tyd hebben , m yle naar het E- I. N D- E. Hh 2 AAN- v-M ■— 24+ AANHANGZEL Letter A. DICTIONARIOLUM» O F Deenfch, Hollandfch en Groenlandfch WOORDENBOEKSKE, NB. De Accenten of geluidtekenen , welke boven de Groen- landfche woorden , en inzonderheid boven de mede-klin- kers p-emeenlyk gefteit worden , heeft men alhier by man- gel van zodanig fchrift fkchts hier en daar aangewezen. Prcjten / een Priefter, Pellefte. '..--/ een Engel , Engelip. ®fcf Ueïe / . de Duivel, 1 'ongarsne. Zelfstandige Naamwoorden, IL Hoofdft: van de Waerela\ Nomina Substantiva of I. Hoofdft. van God. &&/ God, Gud O^nti .facet/ God de Vader, Gud <£>ut$ jJMjn/ Gods Zoon, Gudib Nianga. . . -. ■ - - S d"e Verïoffer, SarmckfaW èuti tien Mifl SCflnti / God de Heilige Geeft, Gtodtf Anarfab. dat is°Gods Adem, hebbende zy geen ander woord , om 't we- zen van een Geeft uit te druk- ken. . . ^ftancme / de Schepper , Senarfoe. gfcmïdm/ de Schepping, Sefiacb, ï^nitXi/ de Heer, Nallegarsnacb. ^iimntl/ de Hemel, Killach. ^Üortien/ de Aarde, 2V«#ia. joelen/ de Zon, Sackanach. j§nzlffiiïl I Zonnefchyn , Sacba- nacpoé. JMen sacr neöe / de Zon gaat onder, 'Sackamcb terripöch. ^oeïen gaer on / de Zon gaat op, Sackanacb nuiocb. «U&aane/ de Maan, Kaumeb. 4*ticnie/ het Gefternte, Ulloiach. "K£pf5 of ^atï/ het Licht of de Dag, Kavocb. Wm/de Dag, L7Mfltób, ook Dïfofc. jBorcltit/ Duifter, Taac/L i[Batt7 de Nacht, Unnuacb. III. Hoofdft. ï= III. Hoofdfi. van 't Vuur %lbi het Vuur, Ignach. müt/ Vonken, Ignitfet. gflfoffcem een Vuurfteen , Ignec- tant. '€anipe/ een Lamp, Kollecb, ïïSgen / de Rook , Igga , ook lUWücW^J uitgedoofde Ko- len, Auma. %i\it/ Affche, Ackfa. W. Hoofdft. van de Lucht. , - - - / de Lucht , Silla. jffiS&J Wolken, Nuja. . r. - - -/"een heldere Lucht, Al- lacknaclx ^amjJ of ^Taage / een Nevel , Pyocb. Öcgit / de Regen , 'Skiellucb. "étt ttmttl het regent, Skiellupocb. - - - -/ Hagel, Netakornet. M>ïltt I Sneeuw, Aput, ook Kanich. %m& f raft/ fterke Vorft, Irfi. WtVStotl Droppelen, Gute. . - - -/ Droogte , Sarmeck , ook Sicko. parijen/ Donder, Kallacb. ©infr/ de Wind, Annoe. V. Hoofdfi. van bet Water. $attÖ/ het Water, Imach %tèll een Beek, Kovcitjiaeh. Cïfii/ een Rivier, Koek, ©afti/ de Zee, Imacb tarajotb. Jttfotl/ de Stroom, Sarbacb. %ï\%t I een Baar , Malicb , ook Ingulich. A A N H A N G Z E L. 245 jftoeö/ de Vloed, Uglipoch, Jiète/ de Eb, Dinipoch. &ug Slaltsteg / een Zeeboezem , Kangertluck. V&tf een Eiland, Kickertach. Jnmb / een Zee- engte , Straat , Timnua. £X%]ïZtl Scheren, Jekarloch. ' VI. Hoofdft. van de Aarde. ^orö of Muib/ de Aarde, lp- fouch. ï<tUZ/ het Gebergte, Kackars- nacb. ^oge/ een Hoogte of Heuvel , Kackat. ,•■"«, ^iet-^areft/ vlak Land, Nacb- feitfincb. . €ng of dftefc / een Weide , igatf . ^anb/ Zand, SïA/ ^Ufc&CÏ / een Schelp , Moffel, Uitheb. . ïtroig J&fC/ 5 Kiblekujavh VIL Hoofdft. van Bomen en enige Aardvruchten. flflMn of JïfOfb / Hout of Bo- fchadie, Opicb. ïïOtÖ / een Wortel , Socleit. ^ïatse of Ipfit / Bladen of Loof, pilloch. Hh3 55f* __ A AN H A N G Z Ë U. ^ngt jètt ffifc&É of J&tOCÏj. / af- gehouwen Hout , Kefuk.... ïtónjc/ Hars, Kutfoik. èttZÜat ttfaj Jeneverbeziën,^i;a/= lakajarfèt. fOptttlg / - - - 9 Paunakar fit. ï$ïaa <$&£ / de Vrucht van de Myrtenboom , Kiutarngèt. Mmtïjt %at/ een zoort van zwar- te Kruis- of Doornbezien, Pog- #$Kt2 55flt/ een zoort even als Doornbezien , Kingurnèt. Mvüït^ï' een zoort van Braam- beziën , Okfornch. 4&ttauu/ Angèlica- wortel, Quaun. VUL Hoof 'dfi. van .Dieren... €tW>'im/ een Dier, NerfuU $itzï&\xc/ een Rendier, Tucktu. %iotz( een Beer, Nennocb. . lÉefW-een Vos, Kakaka. %aare/ een Haas, Ukallicb.. milptn / een Eekhoorntje, TuacJx €,tï.#UHÖ/ een Hond, KimmecL LX. Hoofdjl. van. Vogelen. ^tlijeïï/ een Vogel , Tingmiacb,. ook Piarewjkacb.. JDiilflCï / een Vleugel , Sulluit. OEö/een Ey, Ménnich. iHiige / een Jong , Piaracb. W$fit'/ Sneeuwhoen (Lagopus) een witte Vogel ter grootte van een Duif, Akeirfit. ÜÉafimy een Rave , Tulluacb., ital/ een Arend, Necbtoarlicb. 3fa$cIj-£/ een Valk, Kickfóiarfuacb. #aa^/ een Gans, Nerlecb. %xézni eenKend, Kachktong, MM%tl een Meeuw, Navmt? %nm\m oï %umU / - - -, 4p«. (jCrffle/ , Sarbacb. €eöec irügeï/ een Eider-Énd, Me- velecb. .. <&tm/ '9 Koperkcb. %$#pz/ een Vlo, Pülectacb>_. %Uü§/ een Luis, Komach. M&U/ een Mug, Ipperget. X Hoofdjl. van Vijfeben. $i$&tf een Vifch, Negpia., ook. Aulijauket. SMfBdf / een Walvifch, Arbacb. ïf uaïfïfcïï State/ Walvifch Baar- den , Sokacb , Cacbelotte : Kiotelic* . Eajï/ - -'— , Ekalac... @têc|t/ Dorfch of Kabeljauw, O- vflei, ook Saólicb. . %\\ti\Z/ een Knorhaan, Kanaifocb. ^pïpnöter / een Schol , Okóetach. mmïz of Moeite / Heilbot , iVé- taenacb. . Kaafie/ een Rob* Zeehond, Pm/a. ïjüfefipê / een zoort van Zalm j. Sullupauket... Kogetófö/ - - -> Nepifet. ^êteenftöït/ een Lamprei , Vifch die zich by de Klippen en Rot- zen onthoud ., Kiutilieh. XL Hoof dfi. van. dm Menfcb. €t «JlBeofÜe/ een Menfcb, Jrosff. €t ïiücr Sten / een klein Kind , Meckliümgut , ook Nall.uvi.an-. guach. WLxig &zt\m/ een jong Perfoon, Innurfutveifiacb. (Bmimizl Mm&l een oud Man. Utockacb. Pge 25am/een Meisje, Siviacb- Jack,. _ - A A N H ANGZ EL. $!fle / een Maagd , Niviacbfeijia. «tónfoe/ een Vrouw, Agm, ook Kóm, $aniniEÏ^tunaE/een oude Vrouw, Agna koechfeifia. XII. Heofdfl. van \r Menfchen Ligbaam, Wzutmtf een Lighaam, Time. ©Ofbety het Hoofd , Niackoa. - -7 de Hals, Kongefid, mtfyitll! een Schouder, Tuvich. J>tntfte/ de Keel, Iggera. «SarfJE/ de Nek, Tunnufoa. %mftj de Borit , Boezem , Eek- farrod. 2&rift I eên Borft, Menga. %tè\t/ Wwttt/ Tepels, Müloa. Mm I de Rug , Kulkg. %ml de Buik, Natf-att. Maf Ml/ de Navel , Kallitzia. »öïjeïï/ -■-•-, Usna. %tm i een Arm , Tallich. Wïïmei deElbogen? IckufiL ^$DE/ de Zyde , Tullimaot. ï^anö/ de Hand, Akfeit. Ifogre ©an& / de rechter hand, ' Fallicpid. 30enftte ^anö / de linker hand , Saumia. ^pïaö ^aants / de Talm van de Hand, Itumd. Eofbe/ 't Hol van de Hand, Kap- Juru ■-_- -/ een Vinger, Tickara , ook ^•«rldï/ een Nagel, Kuckich, jSCêeÖ / een Lid , Naukufika* Ï^Offte / een Hoofd, 'Sibbia. '*ï§ierne'/ de HariTenen, KarachsL ;-3§ofüet ïfaar / het fioofd-hair , ■Nutkietcka, ny gêmi een Oor , Siuta. finjïrïjt/ het Aangezicht, ITmög. mnbtf het Voorhoofd , &;o Allaxicb. (Contie /een Ton , Neppatbit, ^>tm\ of S&etlCÏJ / een Stoel of Bank, IJiatacb. ïiailöe / een Kan, Emungefocb. - - - / een Glas , Kaumerjbit. Jfor/ een Schaar , Keijutich. ëm Jfëaairi/ een Naaide, Meckul. MmWZ 3Saatiï / een Spel , Kuc- kelich. Mw Kttt0/ een Vingerhoed, Tec- keriack. Mütttïl een Rok, Annoacb. ^ïtin&ïfiiürtel/ een ledere Rok, Kappiteicb. %\\%tt/ een Broek, Karlicb. iinapjpeiV Knopen, Nautiek 3|üEfeiV Koufien, Alekenich. ■ ïfanöpte/ Handfchoenen , -4da- tlïfbe/ een Kap, Nejjacb. 'raai3 / een Draad , Acktucnaracb- ^htxzj Schoenen, Ifiamacb.. ^toff izi ( Laarfen , Kamich. XIV. Hoofdji. van een Huis en deszelfs Delen. ^oeïig Patj / een bebouwbare Plaats, Inné. ï|ttt$/ een Huis, Igloé. (ftcït/ een Tent, Tappacb. l^Ot/ de Deur, Mattua. Mogtü/ een SLeutel, Mattuacbt faut. OBiW/ de Vloer, Nettacb. ©inoue/ een Venfter, Iggelacb. föfft/ de Zolder, iTa/tó/?. ^per/ de Sparren, Pupelich.. ^ere / een Byl , Aglimaut. 3fêaf te / een Boor, Keiblorach, ook Ketulu. ^ag/ een Zaag, Plecbtut. 3301*0/ een Boord, Rand, Seitiliacb, ODefiie/ een Oven, Kirjarbiacb. XV. Hoofdji. van Smitsgereedfcbap. Jmieü/ een Smit, Sabbipob. %lo\z%&lU/ een Blaasbalk, &zö- bicbsdb. - - -/ een Hamer, Kautacb. ^pft;or / een Staaf Yzer, Kikïacb. 3ffiï/ een Vyl, Ajomicb. %tml Yzer, Sawwró. XFi. XVI. Hoofdft. van Reizen en Varen. Wt#/ een Weg, Ackujinak. . - - - / een Reize , Kammoocb. J£taf / een Stok, Ajaupia. 23aaÖ/ een Boot, Sloep, Umiacb. Cn ïiöen 12$aa&/ een kleine Boot, Kajab. _ / een grote vrouwen Boot, Kunikaijah. ^§&tö/ een Schip, Ummiacbfuacb. !§et0l/ een Zeil, Dingerlaut. M^ttt/ de Maften, Nappar aut. Itarei: / Riemen , Pauticb , ook ^tpc/ het Roer, Stuur, Akkota. (Cafu/ - - -t Akhmacb. Wtt/ een Spriet, Senneruta. 5fïorg/ de Vlag, Arbolifa. XVII. Hoofdft. van Scbryfgereed- Jcbap. 55og/ een Boek, Eruftoerocb, ook Macbperfecb, Aglecket, Schrift. pm/ een Pen, Suluch. ^ungemaat/Taal, Spraak, Okafé. XVIIL Hoofdft. van Verwandten. ^ïecÖt^ftaWVerwandfchap, Illoe. 5fatïCC/ een Vader, Attdta, An- gutta. .manefoeiV een Moeder , Agnab , ook Okoocb. #rud}tfommeïts <&utaöe / - - - , Nartufocb. g&n/ een Zoon , Ifega, ook ErnerL A A N H A N G Z E L. 249 botter/ een Dochter, Pannia. - - -/ een Schoon-vader , Seckia. tfaöet Roebel* / een Oom van Vaders zyde , Akd. 3$?0tiet/ een Broeder, de oudfle , Angejuod. %mbct/ een Broeder, de jongde, Nuka. Mojttt/ eenZufter, Noyd. j>o|3ftinti/ een Zufters Kind, Ka- langei. 35nm/ een Kind , Kittongei. jforlten/ Voorouders, Angejo- kait. BCtubeöarn/ Kindskinderen , Nal- luvianguacb. ifette/ een Heer, Nallegacb. geiler/ een Dienaar, Kibgd. XIX. Hoofdft. van verfcbeide Koopwaren. ÜiDÏtman^aö / Koopmanfchap 9 Neokitichfacb. ^jpeiïï/ een Spiegel, Taractocb. ftllttl Paarlen, Sappdne. tfte/ Kiften, Itlabicb. ïUaatöeftünjj / de kling van een Degen , Pennamicb. ïfnifu/ een Mes , Ingelicb , ook Sanicb. .^ïtaaï/ een Schaal, Poyetacb. teïtafbietn/ - - - -, Uglemicb. if ttpuetoije / Poppengoed , Pin- femicb. Ct-J^cnpeftiïïctic / een Men- fchen Beeld, Innueracb. €t JilMet 25i(lci3C / een gefchil- derd Beeld, Aftiliacb. li N o- * — -= - 250 AANHANGZ EL Nomina Adjectiva of Byvoegelyke Naamwoorden. €n antier/ een ander, AipL Stille og Cngïjtar/alle en een ie- gelyk, Tomarmic. SCïtfontlEget/ almagtig, Kdit. ^EEfcéftna/ beter, Sernekau. %\inh/ blind, Tackpeifocb. 25ïtïtiferbig/ bloedgierig, Iktotocb. 2J5eür6fbct/ bedroeft , Alliufatacb. ^mtl/ f$Lmê/ dom , -Okaijbcb. tÈtöflj/ dol ," Tujfiliiceactocb. CÏEIttug/ elendig, Piard. $itXlb$i / vyandig , Kigagnakau. Jremmet / vroom , Kabluniacb. ^tttx/ vet, Poellekdu. JfaaE / weinig , Ikkekau. •JFtlïÖ/ vol/ Ullikartoeb. Jiircfitfamliö/ vreesachtig, Afar- frtó/odj. iffEïftantng/ verflandig, Sillakae- tocb. (gammel/ oud, Innekoakau. OBïaÜ/ vrolyk, Tappactocb. •^biö/ wit, Kakodtut. ^§0pe / hoog , Teckekau.. ïfaït/ lam, Sebbutfacb. t'aarb/ hart, Magnars, tiiiU/ heslyk, Pinneitforfuacb, ©tmgrig/ hongerig, Kalikcm. ©aïfbbcïen/ half, Jfó. fborftoc/ hoe groot, Kannocb. ook Angitifocb üaftig / gezwind , haaïhg , i«e- viókau. __ Übaf3/«jcfüen/ oneffen, Mawee- Übaf3/ $tep/ fcharp, Ippkpoch $Uor&an/ - - -, Kannccktocb. i^bormaiigc/ hoe veel, Kapjevic» üefW fttjïct / eenvoudig, Hecht, Mennipdby ook Memiipoch. JJöeltg/ een iegelyk, Ipjaliocb. -tiïaE/ klaar, Kaamerjocb. i|Viorfomïjri(t/ , &*?»£ lirum/ öopet/'krom, gebogen.. Navingarfoch. Narrig/ gierig, wrekkig , £rZ£~ toagoach. ïËütt; kort, Neakau. fóatlfttg/ konftig, Angekocb. fóloeg/ fchrander , 'Sillakaiïkocb. ffiaö/ luy, f^. Haiipfom/ langzaam , luevekau* %m%/ lang, T&ckekau. %m% ÖCt f ra / verre van daar ,. Ungefekau. üiöen/ klein, Mickerfungmch. - 3SCEÖ/ ligt,. Okicbpoc. TCoyitagtJiJ / leugenachtig, S&gfo- torjuacb? ^l%ugEE/ mager, Sellokau. ^iBett I middelmatig , Kaftilekaui: Jfötïiï/ mild, Samivocb. Mm/ nieuw, Neuteifiach. mSt/ iïCÜ / naby, Sannianê. ikogïe / enige , jfe. a^fbenttïï/ boven op, Povanè. <èfbet0tii0 / overvloedig , Aar- len. ^om et magEnttï/ - - -9Bla6tuu. iSaaöt/ - - -, Okangifoch. Hunö gaffoe tneïti/ --,-•? -Erta** . gilacb, mul ryk, Plffceckicbforfuacb. ï5oö/ rood, Aupalldtacb. ^aa mange/ menigerley, ifluw*-- £gft/ zout, Tarcocö. AANHANGZEL 25 r ^neftrc/ trang/ gedrongen, eng, Tettopa. J>iiaïaet/ . - -, Nya, Kangifocb. JèfcZttïl/ fterk, Nekoakau. ^ïiörifl/ glibberig, KoaJJekau. ,^00/ zoet, Tirugafnukak.au, ïlïjuafs/ ftomp, Ipkekan. ^aa ftac / zo groot, jTatma a??gf- J&arp / ïf Üafs/ fcharp, Jppecbkau. .jêftföïl/ ichoon , Pingakau. ^aaöail / zodanig , Emaitoch. ^ïïaïcïjegttg/ fchalkachtig, door- liepen , Akpalingnacb, unajjuacb. ^ret3an!ïifctj/ ftrydig, Kajfekau. (fCfa/ dor, Pennakau. ^Tung / .^Üai: / zwaar, Okimaakau. <{€üm/ lat/ ledig, Nungatocb. $Tnna/ fmaaï/ dun, fmal , Saa- kauè. @Toi;ftig/ .dor (lig , Immer ekau. ïX&ÏUE/ onbefchaamt, Iktongüacb. tUng/ jong, Innujutocb. kittig / wys , SillakaÏÏocb. Huittig/ dwaas, Sillakangülacb. $reo/ fartornct/ boos, toornig, Ningaetocb. a^aati/ - - -,-Ku0ikau. ■ Adv erbia of B Y W O O R D E NV 9|a/ ja, ^p, ook f/to. jfeep/ neen, Nagge. 3fa faa/ ja voorwaar, Songottg. Pronomina of Voornaamwoorden. %tUl ik? Uanga, Du/ gy, Ibbli. tanö/ hy, I7»a, £/£/;«, Tauna. {/ wy, Uagat. 9/ gylieden, ïM ®e/ zy, Ocko, Tauko. Det/ het, Mac/co. 4^oget/ iemand, ifc Getallen, 1 Attaufe. 2 Marluc. 3 Pingafut. 4 SiJJimat. 5 Tellimat. 6 Arbonec. 7 ^r/ec/j , of Arbonec marluc. ■ 8. Arbonec , pingafut, 9 Kollinilloet. 10 Kollit. 11 Arkanget. 12 Arkanget marluc. 13 Arkanget pingafut, 14 Arkanget Jiffimat. .15 Arkanget tellimat. 16 Arbafanget. 17 v4r&. marluc. 18 ^rè. pingafut. 19 ^r&. fijfimat. 20 >4rk tellimat. ,- Verba' of Werkwoorden. SCafiner/ openen, Matuerpoc, NB, in de derde perfoon. Wanöer / gevoelen , Anakfatopocb. §£cïjtei7 achten, menen, Nallecpocb. Ii 2 SüMp SU&ïptttC (waarfchynelyk) gehoor- zamen , Inertipoch. %z\htl/ - - - , Nerriocb. %tïbi$/ Innokoellopocb. %fbïb*ltt/ afbranden, Opa. ^föqiber/ afbroeyen, Nappud. 9Cffftïet/ aftrekken, Piglaytopd. iSfljUggcr/ afhakken, Kippud. 5Cfferat3er/ afkrabben, Killiaiïo- poch. %feiiüïtl/ affchillen, Auvicapoch. 5Cntenöer/ aanfteken, Ekickackpd. SCrÖeuber/ arbeiden, 5e«oi. SCttraaet/ begeren, Piomooch. B. ^a'bet/ beven, Seiucpoc. %&zt/ dragen, Tynracpocb. S&rnge fcdce / bevreeft worden , Eifikanga. 2£«i:ub/ uitdragen, Annicpa. 55ancöer/ aan de deur kloppen , Kaupacb. SSeÖecïjer/ bedekken, Mattuab. ^ebec/ fiefaïïér / gebieden , be- velen, Inneppd. JSzüZt I bidden , Incbjiapoe. 55ÊbrofbEC Eli /iemand bedroeven, Aliufapd. 25eftamma7 bekomen, Pya. %zltzt en / iemand beledigen , Iglugtiga. ^erommer / beroemen , Ofouro- pocb. SMeet/ bezien, Irfigd. «Èejiftfcnnet/befchermen, Sarmd. SSe^ïÖer/ befchuldigen, Paffiri, ^ejoger/befoeken, Tickerapocb. 25efjjptter/befpuwen, Kiffapocb. »taïer/ betalen, Ackillerppcb. 23fiber / bieden , aanbieden , Kaecka. AANHANGZEL. 55ict efter/ ergens naar wagten, Utdekya. ^inhzt/ binden, Killarcbfopocb* %la]Zt/ blazen, Salluapoch. 25ïi1bct giöc/ vervrolyken , Imaii* gecpocb. ^lifüec fceb/ vet worden, Puello- pocb. 23ïtfheE toatm / warm worden , Kijfalapocb. SfMifüerftaaïb/ koud worden, Kia- glagpocb, 23ltfbei: ureeb / boos worden, Nin- gapocb. ^lotrer / bloeden, Meitfapocb. %\UV§i beb / zich fchamen , Zfetó- poch. %0^Ztl buigen, Niuktipocb. 55ortgaat / voortgaan, Aulapocb. 55raaber/ branden, Opa. % 35ttige/ gebruiken, Attopd. 25rpbet af/ afbreken , JMgjjuA SSrpbec neb/ nedervellen, ?#?&» ^pttet*/ byten, Tauforpd. C. Ctrcfêter / met een kring afteke- nen, Kapiropd. D. W#$$l het word dag, Kaulapocb. banjer/ danfen, Keticbpocb. Witt/ gedyen , nut zyn , Mellu- pocb. l&bït/ doden, Tokolecbpocb. drager aanben/ adem halen, Ana- fatoebkimackpd. drager fra/ wegdragen , Aulapocb. drager $&oe af/ fchoenen afdra- gen , afflyten, Kamillapocb. mfötï/ treffen, Tockopa. vuty AANHANGZEL. 253 3E>ridjrr/ drukken, Imacpocb. TOfber ïjen / voortdryven, Ajac- tapocb. trimmer/ dromen, Sinitopoch. tüftpüer / droppelen , vloeyen , GuJJillapocb. E. Cfptetfftgt?/ navolgen, Malicpa. Cper/ toeëigenen, of eigen toe- behoren. Pi®. Cpfcr/ beminnen, Neglipocb. CïjSte tgen / weder beminnen , Ackingacpd, Cnörr/ eindigen, Navopocb. Cr ftange / bevreeft zyn , Ëifika. Cr gïaö / vrolyk zyn , Tappacpocb. Cr gob for / het is daar toe goed, Aktungila. Cr §££&/ het is heet, Onakau. Cr pifa/ het is wit, Kakoepoch. Crfjüffcen/ - - -, Pallacpocb. Cr f rfjr ttt ftetie / niet op zyn plaats zyn, Maningild. Cr taftflfé / krachteloos zyn , Nukakangilacb. Cr ftarpi/ gezond zyn , Tokon- gilachpocb. Cr fwd}/ ziek zyn , Nepacbfima- rocb. Cr |ftiöen / vuil zyn , Apperchpoé. Cr Iftfnnenöe/ doorfchynendzyn, Kiblaripocb. Cr jtOÏt / trotfch zyn , Makita- vocb. Cr tilöage/ achter zyn, Unicpocb. Cr tiïjreöe / op zyn plaats zyn , Manepocb. Crtid}/ dik zyn, Jpfokau. Cr tam / dom zyn , Nungupocb. Crbi1|/ wyszyn, Sillakqpocb. Cr lïöe/ uit zyn, Sillamepocb. Cr ling / jong zyn , Innurfutocb. F. tfaaer/ ontfangen, Pya. jfaaer maö/ fpys bekomen, Ma- matopocb. jfaarmcö giocïjmo/ - - -, Mittd- pocb. .f arer biïü/ dwalen , Tamapocb. ifafter/ beveiligen, Ivertippd. jfaïöer/ vallen, Or/ood>. jfaïöer neö/ nedervallen,iVtf\itz gïan$ / glans van zich ge- ■ ven , "Kibïaripocb. mMt ïiub fta fï0 / geluid van zich geven, Syanapocb. OMftenafbll/ een naam geven, Aitfapocb. iht entte paa/een einde maken. Navoch mk pafe / fcharp maken, Epkh japd. <$ik fit Mjofti/zyn gevoeg doen, • Amiolapoch. $iefpeL7 gespen, toegespen. E- kicbfapocb. danser/ glïnfteren , Kibïaripocb. platter/ polyiten, glat maken, Manicfarpa. 4&l8toi$/ verheugt worden, Sac~ mapoch. töfemmer/ vergeten, Puipoch. 6nafliet/ knabbelen, knagen, ■Mangipocb. ^niöer/ wryven, Aggiapocb. ^l'4'jer/ wenen, Kiavocb. Critici*/ grynzen, lagchen , Sic- ■ kongapoch. M ^atittt/ kyven, twiften , Nallac- pocb. ï|afbet i epe/ in eigendom hebben, Pekarpo.c'h. ^afliec ïpft ttiï/ luft tot iets heb- ben, Ècklinakaund. ü^aïteiV houden, Sibbipocb. ïfertörifbee / heen dryven , Ajao topocb. l|engECOp/ ophangen, Inniocb. penter ttïï / herhalen , Avia. ^iti^tt/ helpen, Killod. ï|oïbei: Op / ophouden , Sorapoch gapper / huppelen , Naingilapocb. ^OZtt/ horen-, Tujjachpd: ï§0efter/ hoeden, KneJJopoch. ï^ltgiiei: af / af hou wen, Kippud. ïfungret/ hongeren, Kalekaupoch ^UCfcWtZ/ uitkiezen, Imangecb* H^H AANHANGZEL, *5$ ^gtimtagei:/ terug nemen, Uter- tipd. %jiüfL2ZZ I dood flaan , Tockopd, %lMtti])ZZ I influiten , IJfertipd. Jpjföet/ inwikkelen, Imupocb. K, 3tób$ÖCÖ/ - - -j Erkeiafupocb. ïkaiöeV/ roepen, Toeklecpd. ïtaïocr inti / binnen roepen, IJfer- kod. ïUanti/ konnen, Ajungilacb. ï&anti idje/ niet konnen, Ajapocb. iöaftetfioct / wegwerpen, Egigppd.. lemmet/ kammen, Illajupoch. ^knbti/ kennen, IZi/èni. Mio&tZl kopen, NïvernaBopocb. ïtïaaer/ klagen, Kunkbpocb. üfoïofta / kloven , fpouwen , Kop- pua> ïtïpfber/ kleven, Maijuapocb.. ifónpttcrAftrikken, Kellerfopd. ^pnec/ koken, Kolacpaluicbpocb, ütomraer/ komen, Agacpocb.^ dommer for ïiufet / voor 't licht komen, IVtod?. feoramer igien / wederkomen 5 Tickipoch. Hommer tiïfcage/ terug komen , Utechpocb. fóifttSCt / krabben , Killiaiïopocb. üÜüffer / kullen , Kunicbpoch : dat is, KDttfjtet/ rieken. NB. Die by de Groenlanders lcuiïèn fteken de Neufen byeen. t. HCaanet'/ lenen, Attopd. ICaöer af/ aflaten , ophouden, Sa- vapocb. %ü\x fee / laat zien , Attagog. HEafcer fom / het fchynt, Mittapocb. KagZZl genezen , helen, Kaitfa» %ttll lagchen, Iglapoch. KaïZZj leren, Ajakorfopd. legger fyttj wegleggen, Elija. Eegget lieti / nederleggen' ,. Ir- maebpoch. ;€engij efter/ naai* iets verlangen, Neniopocb. r£id}ZZ I - - - , AlluÏÏapocb.. KOijpr/ liggen,. Innapongd.. KCiuf ber / liegen, Seilokau. %èttt/ lopen, Akpapoch. KEófreu-am tttmg/ rondom lopen, Kavipocb. HEoiter öort / weglopen, Xmawcft, üE6fter/ beloven, toezeggen, Xi- vickpd. HT&fet Op / oplofTen ,. Killerutapd. ^Utfyzt tiïï / toefluiten , Matua. Xtïrfjer Op/ openen, Mattuacpd. %y&ZZ tiïï/ toehoren, NallacpocK M- ^attgïet/ mangelen, ontberen, Pekdngila. Mttntl/ menen, Ifumavocb. MhMïiZt/ , Micbliopoch. ÜX&fëgaget / mishagen , Narroafa jkiftet/ miffen, Tamapocb. MbUt mhfyzn/ ophouden, Pok lapocb. Mfotfmtt/ donker maken, Taa- f * 25<* AANHANGZEL. ilfèumïer/ mommelen, Katamaa- pocb. N. «ï&aaer/ naderen, Innungild. M^lltl/ noemen, Aitjelpoch. 3&etrïtafter/nederwerpen, Neckac- tipd. JE&nfer/ niezen, Tarripocb. O. #ünet/ openen, Mattuerpd. O^ftreefïüttei:/ overtrekken, UJiacb- pd. ^füerWnbet en/ iemand overwin- nen, Aëtungild. <$nfntber/ opvullen, Uglikarpoch. O^pïtafrer af mafucn / ltofferen , opfieren, Narriacpoch. <®0ffttï/ opligten, opheffen, KanatJapocb. ^ptöfer/ oplofTen, Kiïlamkfapocb. <^nïudjer/ opfluiten, Macuacbpd. <0ntenber/ opfteken, aanfteken, Ekicbpd. ^nbogner/ openen, Eüercbpocb. ^jpbarfjee/ opwekken, Tupacbpa. (pnüarer/ op waden, Aglioclx ^aaMbet* / toeroepen, Tanchfacb- " pa , Toclecpd. $aa$fozt/ toegieten, Koyd. jatter/ - - -, Mellupocb. Peuei'/ op de fluit fpelen, Kar- lupocb. pffer/ piflèn, Koyoch. Peper/ , Pifferau. jp:iffer/ pryzen, loven, Ofouga. 32rHber/ optoyen nerebfapd. opfieren, Pi- <&itamïe£/ talmen , Ekittapocb. ^amtpcïjer/ gewetens ruft onder» vinden, Angecbpocb. J&ZZt/ zien, Teckod. ^etgïer/ zeilen, Ticbjiapocb. ketter neb / nederzetten, Innipod. ,0>iUZl/ zeggen, Okalupocb. ^iüber / koken, lieden, Kalla> Dolucbpocb. ^htnger/ zingen, Imnachpocb. ^ftabee/ befchadigen, Petleka. ^ïtimer/ fchynen, Kiblaripoch. ^ftmber/ floten, Egichpocb, Au- leriocb. J§Mu\zil verbergen, Iffarctoppd. ^Üraöet af/ affchaven, Killiactopd. g$iXttï}i$l verfchrikt worden, Tup~ pakau. «êftnf* «gMOjfcK / fchry ven , Aglecbpocb. <§>ïaer/ flaan, Tiglupd. *S? ^ïaer fciïï/ misflaan , Tamapoch, <§Iaer tcïjieïï/dood flaan, Tokoppd. £)lüi$/ geflagen worden, Papoch. ^iurtjer tiO / ontflaan , uitlaten , Kamichpoch. ^inager/ fmaken, Oktopoch. ^imïzz / goeden fier maken , fmullen, Kungajupoch. £>\mt\}ZZ / ïhakken , praten, Öka- luppocb. knapper/ ftieïer/ Helen, Tigli- poch. Jpnzzt/ fnyen, Kanichpoch, ^öfbEC/ flapen, Sinipaapocb. tên^tZ eftei*/ nazoeken, Ujarcpocb. ^ojgcr/ zorgen, Alliufdpocb. J^pilfer/ fpyzlgen, Manetopocb. ^porgcr/ vragen , Apercbfopocb. ^pptter/ fpuwen, KiJJachpocb, Springer Op / opfpringen , Me- fikfd. Wringer neti / nederfpringen , Piglacb. springer ober / overfpringen , Akimocbpd, '^taar,/ flaan, Kïkakpocb, ;§taat ODett/ open flaan, Mager- fimavocb. <ëtaar op / opflaan , Nekacpocb, ^taar jfüïe/'ftil flaan, Unigiocb. «fitaminet / flamelen, Iptorecpocb. ^tttifitt I zich uitrekken , Teit- Jecpd. ^tïCtjet/ fleken, Kappud. ^titltl I flillen, Tiglipocb, j$tültt ttï freeiï/te vrede flellen, Imangecbpocb. J^turer/ floren, ontruflen, A cko~ pocb. J&$ZZ/ nayen, Mecbfopocb. AANHANGZEL ^ytlitcr neb/ nedcrzinken,iRwa, T toffe %m/ om iets denken , Ekarfapocb. gaster fra en / van elkander ne- men , Ackfapd. ffi&Bgj? ofber Ijaanb / de overhand nemen, Angileckd. @Taïer/ fpreken, Okallopoch. W-ZÏÏZt/ tellen, Kiffipocb. (Cier/ zwygen, Nepangipoch. ^Tcer/ waiTchen, Erutïopocb. ^Tortme? / donderen , Kallecpoch. GEorrer/ drogen , dorren , Pen- nerkfapa. <&4t drifter llïtrjj tïï / durven , Sappinailangd. @Tor iiïje / niet durven, Sapperpocb. &zttti$/ getreden worden, KaJJï- kau. &ÏQZZ I geloven , betrouwen, Op- pecpocb. V. ^aab itare / nat zyn, Ranfecpocfa IDaager/ waken, Erkommavocb. ©ogner Op / ontwaken, Elecbpocb. WhïJZt Op/ opwekken, Eterfapd. fözxxmiil gewagt worden, Mama- poch. ©armer/ warmen, Keierf apoch. ïlbfrftter / uithollen , Aperfopocb. ïlbgaar/ uitgaan , Annioch. ilbïaber/ uitladen, Annipd. ©eeö til? af/ niets 'er van weten, Nellolarreitfiocb. Wül enoeïidj ïjafbe/ eindelyk wil- len hebben , Piomoocb. ©iïï icïje / niet willen, Piomangild* i^ilfer/weizen, leiden, Ajckar/bpd. K k fea* 1 ..^^ 258 AANHANGZEL ^oröet aften / avond worden , UnnulecpocL Sorbet gammel / oud worden , Uttokarfuangopocb. WülUtt ftkte / groot worden , Agilecpocb* WütUtt lef uen&$ / levend worden, UmapocL ©oreer ïjeen / heet worden , Kir» faleckpoch. ©oröee öofij / drabbig worden , TuJJikctfungopQch* ©Otber tïïpeg / bekwaam worden,. Kaitfapocb. 3f>0ter/ wafien, groeyen , Aglakau.. ÉHmiger eftet en / naar iemand vurig verlangen, Ir eb [upa. Y. Jgndjer (miflehien) jong worden, verjongen, Umafarpocb» APPENDIX Formularum loqtiendi njïtatijjlmarum of Aanhangzel der gebruikelykfte wyzen van fpreken* %ït ïibet / wagt een weinig , vótkie. ^ror et :i}.anü 5 waar is hy? nau? èifö mïg tiet |)io / geef my dat hier, kaifia* Wtt Jjar tot öêt/ daar hebt gy het, aicb. Öeg 6at itïjt feitet tiet'/ ik heb Het niet gekregen, pingilanga. Ct Öet tÜ ïebt maar ïeg 5 is dat geoorlooft ? mag ik wel ? $am£ ? Wtt er ï ftüc^er/ dat is in Hukken, aliktonicb. I^bat et iet 5 wat is dat? funa? '3Jeg beo tcèe pao öet er/ ik weet niet, wat het is yfwamiu ïtom P3/ koom hier, #0$%?. $$aatÜOtt/ ga voort, aulareit. J^et big net/ zet u neder, fmft'f. 'jkaat Op / fta op , neknetit. 3MÏ irfje bare meö / ik wil niet mede , arparamangilac i^bem Ijórertiet tiï? wien hoort dit toe? Kiapid? mfaiwtbZlï hoe heet het? Kina ibbli? Ifbao ijeeoet |anö5 hoe heet hy? #$? ^jeg beo ïdje pao fiano ïreecer/ ik weet niet hoe hy heet , kimme. ©bao bü'ï int lafer öer fot? wat wilt gy daar voor hebben? fumik- J g|iialr AANHANGZEL 259 ï;)uab gaf tot tof far* wat geeft gy daar voor? fiomackia? i|Ucill ijar start tot 5 wie heeft dat gedaan ? kidfenoa? %(\\X mig fee tot forft/ laat het my cerft zien , kamelorloa. $ifb mig bet/ geef my dat, tynieft of tynieitb. Maat teg ïjafae tot 5 mag ik het hebben? />ig/a«Y. ^fot bigïjtb/ koom herwaards , kaijomit. jfïot big Ünrt / pak u voort, fackiomit. ï|enb bet fyitl/ houd hier , aguicb.. jforteïïuoget/ vertel wat, okalattuareit. jètt ïjet/ zie hier, arak 3Eab tot tt«re / laat het zien , tamaile. J>aaïcb$ urugcr ui/of er üoe inaneer/zulk een gebruik hebben wy, of het is onze manier, taima pïjjeragut. <0aat af ïittfct/ ga uit het licht, tarutareit. Ce tol ïilje öange f ar ïjani? zyt gy niet bang voor hem ? eicbfirigüiucb? i|UaÖ pa! tot tt»l waar toe zal dat dienen ? fuchfacb? Sf morgen/ dezen morgen, akkago. 5f bag/ dezen dag, voitfacb. €n anton bag/ een anderen dag, kaupet. ^eg gaar/ ik ga, epeifacb. Ü0 Öet / zeg het , o&iraY.. ^ceöïjamöetam/ bid hem 'erom, innerfuco., J&aar öet ïiüfuer gaö beier/ als het goed weer word , kajfapet. &Zt \y$az\zbft ïjand Ut ftgaö / zie hoe hy zich gedraagt ,tagijm*^«d^ het ukwalyk bekomen, norrio^oigmmo.^ta^aw. "3ViT.aKii(flactHH/ ik zaluflaan., tiglijjougit. Iet Srjn : faSora fttóïf / het was van de groten' Ï «Tim fofh» fat tlfa/ & Kege u voor, feigUkltpogit. Ifrf e B&O? ^ eerfte lang, de eerfte maal, ./^«rtamc. ■^1 öenSlT/ detwedemaal, hngurlamic «rtSKW 0111/ hy bad u ^¥» ÉtS* IC0 fit.ÖC ncD? mag ik nederzitcen ? trette / want zy zyn moede , kaffbkangamoc. ïlforftanötg / onverftandig, nellonekau. ICaÖ mig giore öet for.fr/ laat ik dat eerfl doen, fenelorlogo* 3|anö er aït ïrommen Öiö/ hy is reeds hier gekomen, mavè pyock.. pfrtaït mig öet/ betaal het my, ackillikit. ;Caö öet icje faïöe neö/ laat het niet nedervallen, nekatfounugo.. Cll tnflï/ een dief, tiglikajuttunguacb. ïtanö tm i ïtam for fïïöe/ wy komen te laat, kiugoebpogut. 3|bat ïfar ölt tëiOttt* wat hebt gy gekogt? funicpijjïvitll ^bem er \ty§ 0$ *> wie is by ons ? kikunésra ? ^föetöent/ daarmede, matuminga. §£aa öenö jteö / op de plaats , tarfanè. ïfanö'bUl ÖU $MI il^re öer/ hy wil , dat gy daar zult zyn, terfan* kodtit. 9Jeg troer öig/ ik gelove u, opperrakdgil 3feg biïïenOtS Öafer ÖCt/ ik wil het nog hebben, piomalloappougq. i^anö er bere Clïö et beft/ -, nes faconic forejavocb. Sten. fatter öet beÜ7 ik vat dat wel , nellonginnapécka. Kk3 Hait 262 AANHANGZEL, tai fee/ bu $fipnöet iii0/ laat zien,gy overhaaft u , attauta tuoviór* lotit. mtt mttt Ofte bcm/ gy zyt Heer 'er over , . ootoiaï «a/fe^tf*. Jet er icpe at ïecacget/ daarom is niet te lagchen, tipfineinPilaft. f etü1?/9 ïc^ ^öageïigt/ dat behaagt my niet, pioMneinëlack €n ftenpnr mange faïcö ftor/ een plaats daar vele lieden wonen - innuibochfuit * Letter B. * o r M u l a Voorschrift der buiging van Conjugandi Verbum het Werkwoord Negligpunga, of Neglissaraunga; Modus Ind i c a t i v u s of de Aantonende Wyze. Pmjens of de Tegenwoordige Tyd. Enkeïv. Mee^v, Tweev. Meerix. Tweev. Meerv, Tweev. { Ik bemin, Negligpunga, Gy bemint, Neglipotit, Hy bemint, Negligpbcb, Wy (vele) beminnen, Negli^ Wy (beide) beminnen, Negligpoguk, Gy (vele) bemindt , Negligpoafe, Gy f beide) bemindt, Neglipoutïk, Zy (vele) beminnen, Negligput , Zy (beide) beminnen, Neglipuk, of Negliffaraunga. NegUfJaravit. NegÜJJarau. NegïtJJardgut. Negliffaraguk. Negli'ffaraufe. Neglïjjarautik, Neglijjardut. NegUfldruk. Zo ook het ontkennend Werkwoord Neglingildnga , ik bemin niet. Y Ik bemin niet , Neglingildnga, ËnkelvouwU Gy bemint niet, Neglingilatit. I Hy bemint niet, Neglingilak. Meervouwt Wy (vele) beminnen niet, Neglingilagut. Tweevouwt Wy (beide) beminnen niet , Neglingilaguk Meervouwt Gy (vele) bemindt niet, Neglingilaje. Tweevouwt Gy (beide) bemindt niet , Neglingüatik. Meervouwt Zy (vele) beminnen niet, Neglingilet. Tweevouwt Zy (beide) beminnen niet, Neglingikk. De ■ :*» A A N H A N G Z E L 263 De Pronomina, dat is, Voornaamwoorden, of de particul® fuffixa, dat is , aangehechte deeltjens, veroorzaken weder een nieuwe veran- dering in de buigingen ; by voorbeeld : Negligpagit, ik bemin u. Negligparma , gy bemint my. Voorts dient men aan te merken , dat offchoon de Werkwoor- den zonder Voornaamwoorden gebogen worden, als uit het boven- gaande blykt, men echter by wylen zekere perionen, 't zy in het Enkel , Twee- of Meervouwt uitdrukken mag, met deze volgende 'er byge voegde Voornaamwoorden, als: Uanga, ik; Iblit, gy; Omo>. Uno, Tauno, hy, zy, dat of het; Uagut, wy;. Uaguk, wy beide; lllibfe-, gyl.; Mibtik, gyl. beide yQkkci, zy (in 't mannel.) "en Tau~ ko , zy (in 't vrouwel. ge/lacht) by voorbeeld : Negligpaufe ,ik bemin ulieden» Uagut neglipaufe , wy beminnen ulieden. Negligpanga, hy bemint my. Ockonegligpdnga,. zy beminnen my. Doch zulks veritaat zich ook aldus van zich zelven uit de rede of zamenhang der zake , zonder behulp van enige Particul® of deel- tjes , als : Gud negligpdtigut , God bemint ons. Innuit negligpatigut, Menfchen beminnen ons.. Modus flectendi of deWyze van buiging. Ik bemin u, Ne, Ik bemin hem, Ik bemin ulieden, Negligpaufe ,. Ik bemin ui. beide, Negligpautik , Ik bemin hem, Negligpdcka, Ik bemin hen beide, Negligpaecka* agit , of Negligpaukitof Neglijffardgit ëgjigpwa, . Negliffardga. Gy bemint my, Nigligparma , Gy bemint hem, JSfegligpèt, Gy bemint ons, Neglipautigut , Gy bemint ons beide, Neglipautiguk,: Gy bemint haar, Neglipatü, Gy bemint haar beide, Negligpatiky Hy bemint my, Negligpdnga, Hy bemint u, Neglïgpdtit, Neglijjaraufe* Negliffarautik.- Neglijjaracka+ Nëglijjaraika- of NegliJJaragmal NegUJJarèt. Neglijjarautigut. Neglijjaraatiguk. Neglijfaratit, t. w. tauko.- Negltjjaratik^t. w. tauko. of Neglijjardnga. NegliJJ'ardtit. Hf v6z AANHANGZEL Hy bemint hem, Negligpd, of NegliJJiard. Hy bemint ons, Negligpdtigut , Neglijjardtigut. Hy bemint ons beide, Negligpdtiguk , NegliJJardtiguk. Hy bemint ulieden, Negligpafe, Neglijjaraje. Hy bemint ui. beide, Negligpatik, Neglijjaratik. Hy bemint hen , Negligpéi , Neglijjaréi. Hy bemint het beide, Negligpék, lüeglijjarek. Wy beminnen u , Negligpauiigït , Wy beminnen hem, Negligpardput , Wy beminnen ulieden, Neglipaufe, Wy beminnen ui. beide, Kegligpawtik, Wy beminnen haar , Negligparput , Wy beminnen haar beide, Negligparpuk, of NegliJJar anti git. Neglijjardput. NegliJJar au/e . NegliJJar autik. Neglijfaraput, t.w. taMfo, NegliJJar apukj.. w. taw&o. Gyl. bemindt my, Negligpaufiga , of NegliJJar aufinga. Gyl. bemindt hem, Negligpaufinna , NegliJJar aujinna. Gyl. bemindt ons , Negligpaufigut , NegliJJar aufigut. Gyl. bemindt ons beide, Negligpaujiguk , NegliJJar aufiguk. Gyl. bemindt hen, Negligpauji, NegliJJarauJï, t, w. ocko, Zy beminnen my, Taw&o of Oc&o Negligpanga of NegliJJar anga. Zy beminnen u," ----- - NegUgpatit, NegliJJardtit. Zy beminnen hem, - - - - Negligpaet, NegliJJar aet. Zy beminnen ons , - - - - Negligpatigut , Neglijjardtigut, Zy beminnen ons beide, - - Negligpatiguk, NegliJJar dtiguk. Zy beminnen ulieden, - - Negligpafe, Neglijjaraje. Zy beminnen ui. beide, - - Negligpatik, Neglijjaratik. Zy beminnen hen, - - - - Negligpaeit, NegliJJareit. Zy beminnen hen beide, - - Pfiegligpeick , NegliJJar eick. Dus ook het ontkennend Werkwoord: Neglingilagit , Neglingilara , Neglingilaufe , Neglingilatik , 'óc£a, Neglingilecka enz. gildcka Neglin- Prceteritum of de Verleden Tyd. Ik heb bemint, of ik beminde, Neglitunga. Gy hebt bemint, of gy beminde, Negligtotit. Hy heeft bemint , of hy beminde , Negligtuacpoc of Negeligtok. Wy hebben bemint, of wy beminden , Negligtogut. Wy AANHANGZEL. 265 Wy beide hebben bemint, ofwy beide beminden, Negligtoguk. £Y ' 1Cbi bumumtu' ofgyl-bemindet, Negligtofe. ö * S Gyl beide hebt bemint, of gyl. beide bemindet, Negligtotik. Zy hebben bemint , of zy beminden , Negligtuacput , of Negligtut. YNe%uk mmt' ofzybeide^miSden, NegligtuZpL, of De Particutefuffixa of aangehechte deeltjes, zyn alhier wel dezel- ve als m den tegenwoordigen tyd; doch worden aldus gebogen: lic heb u bemint, Negligtuacpagit , of Negligkui kit. Ik heb hem bemint, Negligtuacpara , of NegligHm. Ik heb uheden bemint, Negligtuacpaufe , of NegUgkiufe. ebKïenSnu' Mghgtuacpackk, of Negligkiuka. Ik heb hen beide bemint, Negllgtmcpicka , of Negtigkicka. Gy hebt my bemint, Negligtiï&epagma, of Negligkdgma. Gy hebt hem bemint, Negïigtuarepet , of Negligket. Gy hebt ons bemint Negligtuarepwtigut , of Negligkiutigut. rl IX* ?m i6lde bei^nt' MgV&MrepautigukAfNegfigkiutiguk. Gy hebt hen bemint, NegligtuiïpStit , of A^egligHtit. * * * Gy hebt hen beide bemint, Negligtuacpatik , of ' NegligkitiL Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft mv bemint 3 , Negligtwrepanga, of Negligkanga. u bemint, Negligtuacpdtit , of Negligkatü. 6 °nS k-1^' Wegligtuacpatigut , of Aegligkatigut. nlTpdPn K^emin^^"te^^' of Negligkatiguh ulieden bemint, Neghgtuarepdfe , of Negligkafe hen bemint, Neghgtuarepei,- of WegligkeL hen beide bemint, Negligtuarepik ,%? NegligkiL Wy hebben Wy hebben Wy hebben Wy hebben Wy hebben Wy hebben kipuk. , Negligtuacpautigit , of Negligkiutigü. „Il.&.^P0?"*' °? Negligkiput. u bemint, Né^ uïi eden ,bemLt,:^S^^ SfJ§S^ hen bemint, Taato Negligtuacpaput , of *&&#*«* hen beide bemint, ïa«*0 Negligtuacpapuk , o# I|/£. Gyl. hebt my bemint, NegUgtuacpaufinga, of NegUgkiufing- Cy 266 AAN'HANGZEL. Gyl. hebt hem bemint , Negligtuacpaufium , of NegUgkiufiuna. Gyl. hebt ons bemint , Negligtuacpaujigut , of Negligkiufigut. Gyl. hebt ons beide bemint, Negligtuacpaujïguk , of Negligkiujiguk, Gyl. hebt hen bemint, 'Negligtuacpaufi ocko, ofNegligkiufi ocko. Gyl. hebt hen beide bemint, Neglituacpauji ocko, of Neglikufi ocko. . Zy hebben my bemint , tauko Negligtuacpanga , of Negligkanga. Zy hebben u bemint , tauko Negligtuacpatit , of 'Negligkdtit. Zy hebben hem bemint, tauko Kegligtuacpaet , of Negligkaet. Zy hebben ons bemint, taM&o Negligtuacpatigut , of Megligkatigut. Zy hebben ons beide bemint , taz/£o Negligtuacpatiguk , of Negligka- tiguh Zy hebben ulieden bemint , taufto Negligtuacpdfe , of Negligkdfe. Zy hebben ui. beide bemint , to&o Negligtwcpatik, of Negligkatik. Zy hebben hen bemint, tauko Negligtuacpeit , ofNegligkeit. NB. Ik heb in de Tyden enige buitenregeligheden waargenomen ; doch kan eigentlyk deswegens noch niets zekers zeggen, vermits my de rechte grond mangelt. Het ontkennend Werkwoord word ook , gelyk boven , dus ge- bogen : Neglingitfunga, Neglingitfolit , Neglingitfoch enz. Alfo ook in de aangehechte Deeltjes, namelyk: 'Neglingituacpdgit of Neglingikiukit , Neglingltuacpara of Neglingickiga enz. Futurum of de toekomende Tyd. Ik zal beminnen , 'Negliffbunga. Gy zult beminnen , JSegliJfodtit. Hy zal beminnen , Neglijfoócb. Wy zullen beminnen , Negliffogut. Wy beide zullen beminnen , Ne- glijfoguk; Gyl. zult beminnen, NegHJJïife. Gyl. beide zult beminnen , Neglif- futik. Zy zullen beminnen , Neglijfaput. Zy beide willen beminnen , Ne- gUffapuk. Ik wil beminnen, Negligomapounga. Gy wilt beminnen , Negligomapotit. Hy wilt beminnen, ISegligomapoch Wy willen beminnen, Negligoma- pogut. Wy beide willen beminnen , Ne- gligomapoguk. Gyl. wilt beminnen, Negligomapofe. Gyl. beide wilt beminnen, Nrf- gomapotik. Zy willen beminnen,NegZzgoTO0pwï. Zy beide willen beminnen, Nègli- gomapuk, Op =*■ AANHANGZEL. 2ó> Op gelyke wyze word het ontkennend Werkwoord gebogen, als: NegliJJingildnga, ik zal niet beminnen. Negligomangilanga , ik wil niet beminnen, enz. De aangehechte Deeltjes zyn alhier dezelve als in den Tegenwoor- digen tyd, namelyk : NegHJfo'dgit, ik zal u beminnen. Neglïjjara, ik zal hem beminnen, enz. Imperativus Modus of de Gebiedende Wyze Prafens of de tegenwoordige Tyd, Bemin gy, Negligniareit 9 of Negligit, Bemin hy, Neglüe. Beminnen wy? Neglieta. Bemint gyl. Negligiarite , of Negligitfe. Bemint gyl. beide , Negligüik. Beminnen zy , Negligit. Beminnen zy beide, Neglüik. Met de aangehechte Deeltjes. Bemin gy my , Neglinga. Bemin gy hein , Negligiik. Bemin gy ons, Negligtigut. Bemin gy ons beide, Negligtiguk. Bemin gy hen , Negligk.it. Bemin gy hen beide , Negligkik. Bemin hy my , Negliglinga. Bemin hy u ,. NegUglifit. Bemin hy ons , Negliglijigut. Bemin hy ons beide , NegUglifiguk, Bemin hy ulieden, Negliglife. Bemin hy ui. beide, Negliglitit. Bemin hy hen , Negliglifigik. Bemint gyl. my, Neglijjinga. Bemint gyl. hem, NegliJJluk. Bemint gyl. ons, NegliJJigut. Bemint gyl. ons beide , NegliJJïguL Bemint gyl. hen, ~NegliJfigk.it. Bemint gyl. hen beide , . NegliJJïkik. Ontkennende, Neglignanga, Neglignago. Neglïgnata. Neglignaguh Neglignagit. Neglingnanga, Neglignatit. ■ Neglingnatigut. Neglingnatiguk. Neglingno/e. Neglingnagit. Neglingnatigik. Neglingnanga. Neglingnafiuk. Neglingnatigut. Neglingnatiguk. Neglhignajigit. Neglingnafigik. LI 2 Be. «V—Wh,» 268 Beminnen Beminnen Beminnen Beminnen Beminnen Beminnen Beminnen Beminnen AANHANGZEL. zy my , Ocko negliglmga. zy u , Ocko neglijït. zy ons 5 Ocko negligtijigut. zy ons beide, Ocko negligtijiguk. zy ulieden , Ocko negliglije. zy ui. beide , Ocko negliglitik. zy hen , Ocko negliglijïgit. beide., Ocko negliglifigik. Neglingmnga. Neglmgnatit. Neglingnatigut. Neglingmtiguk. Neglingnafe. Neglingnatik. Neglingnatigit. NeglingnatigiL zy hen Modus Interrogativus of de Vragende Wyze Pmfens of de tegenwoordige Tyd. Bemin ik? Negligpunga? Bemint gy? Negligpit? Bemint hy? Negligpa? Beminnen wy? Negligpogut? Beminnen wy beide? Negligpoguk? Bemindt gylieden? Negligpijèf Bemindt gyl. beide ? Negligpitik ? Beminnen zy? Negligpait? Beminnen zy beide? Negligpaik? Bemint gy my ? Negligpinga ? Bemint hy my? Negligpanga? Bemindt gylieden my V Negligpifmga? Bemindt gy]. belde my? hiegligpitinga ? Beminnen zy my ? ~Negliganga 'ocko ? Beminnen zy beide my? Negligpainga? Bemin ik u ? Negligpagit ? Bemint hy u ? Negligpatit ? Beminnen wy u ? Negligpantigit ? Beminnen wy beide u ? Negligpantikit ? Beminnen zy u ? Ocko negligpatit ? Beminnen zy beide u? JSegligpatik? Bemin ik hem? Negligpara? Bemint gy hem ? ISegligpiguk? Bemint hy hem ? Negligpau ? Beminnen wy hem ? Negligparput ? Ontkennende. "Neglingilinga?; Neglingüanga?; ~NeglingildJmga ? Neglingilatinga? Negliiigilanga ocko ? Neglingilainga ? Be- L. 269 Ontkennende. Neglingiligut ? Neglingilatigut ? Neglingüifigut ? Neglingilatigut ocko? AANHANGZE Beminnen wy beide hem? Negligparpuk? Beminde gyl. hem? Negiigpijiuk? Bemindt gyl. beide hem? Negligpkko? Beminnen zy hem? Neglegparjuk? Beminnen zy beide hem ? Negligpecko ? Bemint gy ons ? Negligpeiitigut P Bemint hy ons ? Negligpatigut ? Bemindt gyl. ons? JSegligpiJïgut? Beminnen zy ons ? Negligpatigut ocko ? De Verleden Tyd en de Toekomende Tyd komen met de Aanto- nende W yze over een. Modus Conjunctivus of de Zamenvoegend e Wyze Pmfens of de tegenwoordige Tyd. _ .. , . __ , , Ontkennende. Dat ik beminne, Negltgkangama. Negliginnama Dat gy bemint , Negligkanguit. Negliginmuit. Dat hy bemmne, Negligkangame. Wgligtmame. ■ Dat wy beminnen, Negligkangeuta. enz. Dat gyl. bemindt , Negligkangeiife. Dat zy beminnen , Negligkangamu, of Negligkangameta. Met de aangehechte Voornaamwoorden word de zamen voegende wyze dus gebogen: Dat ik u beminne, Negligkangatukit , of ISegligkangiL Dat ik hem beminne, Negligkangoicke. Dat ik ui. beminne, Negligkangoicke. Dat ik hen beminne, Negligkangeiïfe. Dat ik hen beide beminne, Negligkangek.it. Dat gy my bemint, Negligkagma. Dat gy hem bemint, Negligkauko. Dat gy ons bemint, NegUgkangeutigêt, of NegUgkautigut. ~y ons beide bemmt, Negligkangeutiguk, of Negligkautiguk. Dat w Dat gy hen bemint, 'Negligkaukit. Dat gy hen beide bemint, Negligkaukit LI Dat ■IJ 270 Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy AANHANGZEL my beminne , Negligkdminga. u beminne, NegligfomgatU , of 'Negligmatlt. hem beminne, Negligkoiïmuk. ons beminne, 'Negligkangijigut , of Negligkangatigut. ons beide beminne, Negligkamifiguk, of Negligmatiguk. ulieden beminne, Nègligkafnife. ui. beide beminne, ÉegligkamitiL hen beminne, Negligkamigit, of Neglïgkangamigit. hen beide beminne, Negligkamigik. Dat wy u beminnen , Ne0ligkautigk.it , of Negligkangeuligkit. Dat wy hem beminnen, Negligkangeutico , of N eglïgkautigo. Dat wy ulieden beminnen, Negligkangenfe, of Negligkauj 'e. Dat wy ui. beide beminnen, Tsegligkqngeutik. Dat wy hen beminnen, NegJigkautigit\9 of Negligkangeutigit. Dat wy hen beide beminnen, Negligkautigik. Dat gyl. my bemindt, Negligkangtujinga , of NegUgkautinga. Dat gyl. hen bemindt, 'Negligkangeujiuk9 of Negligkaufiuk. Dat gyl. ons bemindt, Negligkangeüjigut , of ^.egligkanfigut. Dat gyl. ons beide bemindt, Negligkangeujiguk , of Negligkaiifiguk. Dat gyl. "hen bemindt, Negligkangeujïgit , of ï^egligkaufigit. Dat gyl. hen beide bemindt, N ' egligkangeufigik , of Negligkaujigik. Dat zy my beminnen , taw£o Negligkamminga. Dat zy u beminnen, tauko Negligkangatit, of Neglig matit. Dat zy hem beminnen, 'to^o Negligkamiuk', of Negligkangdmiuk. Dat zy ons beminnen , £Gudib ackaOckaluföd tais aranget , mittanmT^c^ Gud ningechnnoocb fèkennoatil. Ullu arbone marlungópetajènofaurnec , Gudimut ofóuriaurniareit. 4* Angoiokaet nalkkti neglikittog, tave uttokarc juangyJfoQtit nuname* Mm 2 5. In- m A A N H A N G Z E L. 6} Jnnuch tockutfaunago , ningitlanaunago. 6. Nullia kifliet attaufe pijjoet neglijjoettog. 7* ' Atle -pierde tiglifaunogo, 8* Allemiit feïglofaunec. 9* Atlepienic esligdnic piomefournogo. io, Atleb Nullia kibgei oxelo attemiclo piomefournogo piJJauna*o. Tuppicbfd Gud tamejja: Vanga kiffima Gud , nallegdrfuet Gud nallegarsnattog exigmkau in~ nucbmut tomarmio uamnut inerfticfaunifut kingagnaraicka , tongarjümutlo sgijjodeka : inniut inertis fonattut neglipacka killac mutlo pijjodeka. NB. In het overzetten der Gehoden heeft men de Groenlandfche woorden niet volkomen konnen volgen ; doch moet men zich tot noch toe vergenoegenvdat enigermate de mening uitgedrukt word» Het Gebed des. Here.. Deenfch. ^uö£ <êon£ (Caïe of Sfltën; f aöer ter/ fom er i ^immeïen/ bic «fèafim btinut ningacfatut ningis ingilacka. Tongarfumiffar- nuctigut, ajorctor Jbmicb pijfauneta. Killac atlemifto tornar mie pijit arir gfifor fuotit ofournak autitlo ipfaliame. Amen. NB. Het Vader Ons kan niet wel woord voor woord overgezet worden. Een Gebed ^ Waarin de Groenlanders hunne Onwetenheid en Ohverftand-i God den Here voordragen. Deenfch. .1 cêaaïe&ö g&aï i hebt tiiï ub ter om tfji aïting pE ïjannem tiïï» Mm ïjine Angekut ïao farn / troe k§t jjanö öe figer/ forbi be out intet/ men ere ïógnere, ^aarbeno 7öe tm fiommer/ öa pfaïï i intet aröeibe giore / tfy o^iib öoït op benö bag/ %$ö AANHANGZEL fcag/ eer ïjanfe gaf tre gfiafit imimeï 03 ^oroem §J gftafl ïicefaa lil ïofbe €>tiö oenü gamjïie fcag* ü païï tacïje ïjannem at ïjano ïjar giort eoer borftahtiigk SCÏÏermcft £MÏ i tat£e ïjannem / at ïjang ^on er ïtïcfben Mznf&t eg fcoö for eoer/paa net i 1% £ïmïïe ïiom* me tiï ^tefbeïen. ^erfoc eïéïi <8u£$ £m tgïcm 31 £öaïï frngte oentr/ for^ftrecijeïige 45ua/ 09 fortorne Sam ïcïje, 3Ben foröi i kïje gtore faaïea$/ na ftanü i trtje ijdïer ïtumme tiïï ^imineïen / men c^iefbe^ ïen gïïaïï tage etter / tïji aïïene öe fnm frngte <©ufci ng eï$te <$uö| J^nSefum Cljtift pfaïï taune txïï ^immeïen. Hollandfch. s. *■■ "Wy Kablunacbers (dat is, Groenlanüers) waren in den beginnen - onvernuftig, gelyk wy ook van God niets het geringfte wiflen. Doch God zond zyne "priefters tot ons , welke ons onderwezen van God den Schepper des Hemels. Daarop geloofden wy alle te zamen in God, en gaven vlytjg acht op 't onderwys der'priefters , en thans beminnen wy'God, en willen hem Ook altyd beminnen. Gy ziet, dat wy 's morgens en 's avonds God loven , ook dat als wy gaan e= ten, of als wy gegeten hebben wy öod loven en danken voor de fpyze en ons beftaan. Den zevenden dag houden wy heilig en ar- beiden niet , maar loven God den gantfehen dag. Wy eren ook God. Indien wy zulks niet deden , konden wy niet in den Hemel komen. Wik gy nu ook alzo in den Hemel komen, alwaar gy nooit fterven zult, zo is het niet genoeg zulks te geloven. Gy'moet ook God den Schepper des Hemels loven 's morgens en 's avonds gelyk wy. Gy moet God altyd danken, dat hy u beftaan geeft. En wanneer hy uw beftaan van u neemt, zo zult gy God daarvoor danken, dien het alles töekoomt. Maar laat uwe Angekut (dat is Waarzeggers) varen, gelooft niet wat zy zeggen, want zy deugen niet, maar zyh leugenaars. Wanneer de zevende dag koomt , zult gy genen arbeid doen , dewyl God op dien dag rufte , toen hy He- mel en Aarde gefchapen had. Gy zult, gelyk wy , God den gant- fehen dag loven. Gy zult hem danken, dat hy u verftandig gemaakt heeft. Allermeeft zult gy hem danken , dat zyn Zoon Menfch ge^ worden, en voor u geftorven is , op dat gy niet naar den Duivel zoudt varen. Daarom bemint Gods Zoon weder. Gy zult den ver* fchrikkelyken God vrezen en hem niet vertoornen. Maar warineer gy zulks niet doedt , kondt gy te minder in den Hemel tomen, maar AANHANGZEL. 23r maar de Duivel zal u halen; nademaal zV alleen, die God vrezen, en Gods Zoon Jefus Chriftus beminnen, in den Hemel zullen komen, Groenlandfch. §• 9. Uagut Kablunet fmrlamic fotlo illipfe, Gud küloa fenarfoc nèlloacpM Gudib pelejtit uaptmut pimmetd , külac fenarfomic uaptinut okdrmeV tave tamaura Gudimut oppecpout pelleftib okaluStd nelidcpaput fullno» GudneglipouL, negliffbacpUt ipf allome. Teckufarafe uagut ullakut unu- kullo Gudimut ojougangut mamma torrugta tamaikataguttog ; nekich- jamc tyruffarangaügut. Ullu arbone marluugopetafeiiijTaringilacput, Gud JLiJJtet , ullac tomait ojourardgut. Gudimutlo inerêtooragut. Tamelmkuta killacnmt ajyfioalloacpout, kdlacmut tocko fockangifome piomoufe , opper- mnkifima nomangilach , Gudimut külac Senarfoc ofouroifufe , ullakut zinnuk ullo Jorlouagut. Ipfalioc Gudimut kyanaifuje , nekicbfdnic tyn- mmmafe. Nehchjanic pekangifa nangeufo Gudimut tuchfieiiïife ,temdfe piangagit Angekutte Jeiglotórjuit dllakit , okaluBd oppertiaunece aiort- neta Jeiglometog. Ullu arbone marlangópeta feijjaunece , Gud foramai külac nunalo innermagit , forlo uagut ulloc tameit Gudimut ofourroifufe kyanachjiuch Jiüalniuc Jenemmafe nekichfanic tynnimmafe. Akiut Gu- dimut Kyannaijuje Manga immngumet ülipferiutlo toekomst. "Tornar- Jucmiitpeckongikulluje, Gudib Manga tave akfut neglifiuch. Gudimut zmma exignakau exigiffoarfe ningiffdnaunogo , taimd piffirangineufe , Külacmut ajyjjufe Tongarfumutle pijjitfe. Kijfiet Gudimut exüut m- pigtutlo. Gudib Manga Jefus Chrifi killiacmut pijfaput. Deenfch. §• io. pg fnm i bfitre fiet ïntet af <0ttb og Mi&mn at fige/ tra nt fcefget i anbet \om itïjc tuier. 3 ttoet naa bet fa Mbzhz Aneoach- fach eg menet at fcret et noget nnfieïmt on at be fmn fn&aanr ftar fm « »teb og m fMgutöw /men ffif»/ ita $lflL w[r at Wra* *uer inm* « Ötów fiï paï et gamïe fbctje trfer/ üeen/ pugïeffioet og anbet faabant ïimmerie meer? i feer m bat et hutx intet/ og ïtaim irfje öemrebc, m^en fnbaant &ite ge 1 fbrbi 1 imbe intet af 6ub, ^anöet bent aïïene fom niot eoet M* Sreeö naat 1 ere fmgc/ og at ï ïjafbe nfaing/ bat ïtmnmet altfatn ^ n men 282 AANHANGZEL men fra 6uö* % troer odjfaa ïjmé Angekut og ïognere / enöog f betï bee& at öuer intet* ï|bor fore ïjerer öa idje an öagen/ og naar öet er ïnft/ faa Kant bifee öet? Mm for öt öe ïnfber öe ïjerer öe aïïene i twrtïjet na. öe flgcr öe : bt ïjafber b«tct ï i^immeïen og taït ineö Tongarfuch.. Mm öe ïnfber ufursnammet tgi bt beeö nocy / par öe tójjnere 36 & fig aö* 4>ee ! öetfö frore *$nö t £)nn- meïen Uiïï nu irije / at i £Bali |erer / ïjanö biifber eiïer£ meget breeö naa eöer. ^anö bïïf icne ïjeïïer at i paü troe tte Angekut og %nere* Mm naat i fattfê nodng/ eïïer ere fbage/ öa ^ftaïï t aïïene öeöe tiït 43uö; tïji ïjanö er megtig/ og^naïï gifbe eöetnaring og ïjeïöreeö, ^crfom 1 ttoer og e$uer ïjam og uaanaïöer ïjam* 3£er* fom i itfie gior öet öe £naïï ïjanö it$t gifbe eöer ïifbé orïjoïö/ og naar 1 ere ttitil £naïï ïjanö ennafre leöer ül$ ^iefbeïën uöj ïjeïbe* öe* 3£aö fee at i engang uüfbet nïege og nafler faaöan uöueng tina fraa eöer ore troer aïïene paa <&\tix. ^erfom t ieïje ïaöer af at trerc / öe païï bi paa ffitr finmgen fïan eöer üjieïï / og euööe eöer uöaf joröcn; tïji éuh ïjet nefaüet os at fïae faaöane Angekut og ïognere irfjieïï* ©bor tiïï $taü faaöane gaine meneer/ fom ictje troer naa <6uö öer§ ^uabere / men troer ^ïefbeïen / fom $ïaïï w m öem i ^eïbeö&, Hollandfcfc En gelyk gyniet het geringfte van God en den Schepper weet te zeggen, kielt gy u het andere uit, dat niet deugt. Gy fielt uwver- trouweo op het zogenaamde Angoachfacb , en meent , dat het iets koflelyks zy, en dat hy , die het heeft , gezond zal worden, en hem geen beflaan ontbreken zal , maar hy verkrygen al wat hy wil ; dus weet gy wel , dat zulks niet deugt : want waar toe dienen dat oude flukje hout , die benen , vogelklauwen en diergelyken vodderyen meer? Gy ziet wel, dat het niets nut en niet genezen kan, echter gebruikt gy het , dewyl gy van God niets weet, Hy is die geen al- leen, die u gezond kan maken, als gy krank zyt : en dat gy beflaan hebt , dat koomt alles van God. Ook gelooft gy zo zeer uwe An- gekut (Waarzeggers) en leugenaars, offchoon gy weet, dat zy niet deugen. Waarom toveren zy niet by dag en als het. licht is, op dat wy het. zien konden ? Maar dewyl zy liegen , toveren zy in 't donker, en zeggen alsdan: wy zyn in den Hemel geweefl? en heb- bes met Tongarfuch (den Duivel) gefproken. Maar zy liegen onbe- fchaamt * AANHANGZEL. 283 fchaamt; want wy weten genoeg, waarop zich die leugenaars ver- laten. Zie ! de grote God in den Hemel wil nu niet , dat gy to- veren zoudt ; maar zal zeer vertoornt op u worden. Hy wil nog minder dat gy de Angekut en leugenaars geloven zoudt. MaaV wanneer gy uw levensbeftaan behouden wik of zwak zyt, zo zult ■gy enkel God alleen aanbidden , want hy kan en zal u uw bcftaan en gezondheid geven. Vertrouwt daarom op hem , bemint hem en Toept hem aan. Indien gy dit niet doed , zal hy u uw levens on- derhoud niet geven , en wanneer gy eens flerft , u by den Duivel in de hel werpen. Toont dat gy eenmaal verilandig geworden zyt, en werpt zulk onnut tuig van u weg ; maar betrouwt alleen op God Want in geval gy niet aflaat van toveren , zo zullen wy u ten laatften dood Haan , en u uitroeyen van de Aarde, dewyl God ons bevolen heeft , zodanige Angekut en leugenaars te doden. Waar wil het met zulke dwaze menichen heen, die hun vertrouwen niet op God hunnen Schepper Hellen , maar op den Duivel, die hen pv. nigen zal in de Helle. J Groenten dfch. §. 10. Killac fundrfomic Nelloeufo , tave atlenit ajorttut pijjaraure. An- cboacbmut opperrarafe , IJumaardfe ajungilao tameitunic Dekartut haitfis- faput nekichjamc pekait faput. Sillackdrrufe , nelhffingi kalloaepife an- goacb ajutorjovocb , kefcicb uttokarfuach lingmijjit ijegei , kuckei, tamai- tumc atlemigto fucbfet ajormete , kaitjonec ajoaraut. Taimaie piffaraufe, Mlac, Jenarfoe nello cujino. Tauna ajungilac kaitfoardngeufe nekich fa- üarangeufe. Gudimit kijfiet pijfaraut. Angekuslo feigto tor/uit opper r ara- Je nellmgüak lodcpife ajuput fauogme kdvome tuogijjaringilet tdve teckm ajungilacput feiglometa taafaranget tongijfaraut , tave okaluaraut , Ton- garjumut okaluppaput, killacmut pyout , nellongilacput feiglotmjuit AH- tal Gud nallegarfuacb pouna exignatorfuacb manna tongackungildje nin- gacksnnodfe. Angekulmutlo oppeckungildfe feiglokangeia , ajofèommeta\ nohcbjamc pekangifaraugeufe , nepacbfimarangeufe Gudimut kifftet tucb- fmfufe.. Tauna ajungilac nekïcbfanic tynnyjjoafe nepacbfimarangeufe kat- fijjoafe operrufe negkdtigo* Tamainikufe nekicbfdnic tynniffingüaie toc^ koife Tongar/umut egijfóafe. Attautel Sillackamiareitfe ajorctut egiekit Gudimut kiffiane opperreutfe. Tongiamuc forangikufe kefa tockys fodrfe Nundmit nungijjocife Gud innemmetigut Angekut Tongarfutk tockokul luit. Sucbfdcka mnuit tamaitut fiUackdngifut , Gudfinarfomic oppingi- fut Tongarfumutlö kiffiane opperraraut , tauna ignameoyjjéafe Nn 2 ' Let. __ BS 284 AANHANGZEL. . Letter E. GENESIS Capittel I. v. 1. Siwilamic Gud fenod Killac Nunalo. v. 2. Nunatog erovarcbt pinneitfoarfuach tadtorfovocb imac kolldne. Têttè, Gudib Anarfab ringovoch imac kolane. v. 3. Guditog ókarpoc : Kamareit tdve kaumapoc, v. 4. Gud tekod kdvocb ajungifórfuvoch Guditog kdvocb tadmit auvixapL v- 5- Guditog kdvoch aitferpd ullocb taachlo aitferpd Unnuacb tdve unnupco laulupoclo ullocb Siurlecb. v. 6. Gud ókarpoc dmma: immdne teffilarle (dat is uittrekken) ermit auvï- killuo» ' v. 7. Tdve Gud fenoa tejjiliach immdne , auvigdpoclo imac, tejjiliach attdney immdmit tejjiliach koldne , tave tameipoc. v. 8. Guditog aitferpd teffiliach , Killac > tdve unnupbc kau lapoclo , z/Z/od?- aipa. v. 9. Gwi ókarpoc dmma. Ermit killac attdne attaufimut ekittarlit (dat is , op enen hoop verzamelt worden) pennantoc nuiackulluo tdve tdmeijjoc. v. 10. Guditog pennaftoch aitferpd Nunay kaufochfocb aitferpd imac. Guditog teckod ajungifórfuvoch. v. 11. Gud ókarpoc dmma iguit opiitlo Nunamit aglirlït , tdve tameicpoc (dat zaat geven kan en vruchten dragen na zynen aart enz. moet over- geflagen worden , dewyl ik tot nog toe gene woorden weet , hoe zulks uit te drukken.) v. 12. Nuna mittog iguit opiitlo uvigicb agliaiïoput, Guditog teckod ajungi* forfuvocb, *• 13* AANHANGZEL, 285 v. 13. Unnupa kaulapoclo ulloch pingajuvd. v. 14. Gud ókarpoc dmma : Killacme kiblarlit , ulloch unnuamit aurocblo okiocbmit auvixilluit (word dus vertaalt : 'er werd licht aan den He- mel , om een onderfcheid te maken tuiTchen dag en nacht, zomer en winter ; anderzints kan ik zulks niet uitdrukken.) v. 15. Kiblakulluit killacme , Nuna muttog kaumakulluit , tdve tdmeipoc. v. 16. Gud fenod kiblurfuü marluc , kihlarfocb angeforfuach kiblakulluo ulfo- me , kiblarfoc mickekd. Kiblakulluo unmiacbmè ullucrefitló. v. 17. Guditog killiacme ererclepei Nunamut kaumakulluit. v. 18. Kiblakalluit ullukut unukatlo , auvixüluit tog kavocb ta'dmit Guditog teckod ajungiforfuvocb. v. 19, Tave unnucpocb kaulapoclo ulloc Jijfemd. v. 20. Gud ókarpoc dmma : immdne umarfut amerleforfuangurlit 3 Tingmiffilh Nunab Kolldne 9 Killac attdne. v. 21. Gud fenod arbacfuit umarfutlo amarlekaut immdne tingmirjitlo , Gud teckod ejungiforfuvocb. v. 22. Guditog velfignieiy okarpigeitog , amatleforfuangaritfe immdne ting- mirjitlo amarleforfuangaritfe Nunamé. v. 23. Tave unnupoc Kaulapoclo , ulloch tellimdb. v. 24. Gud ókarpoc dmma : Nerfutit amarlekaut', Nwiameêlït umarfut atlemi- clo tdve tdmeipoc. v. 25. Guditog fenod nerfutit nunamé Umarfutlo uvigich numame (dat is : allerhande levende dieren op aarde) Guditog teckod ajungiforfu- vocb. v. 16. Gud ókarpoc dmma : Seniagtatd imucbmic Vagut arfignic 3 nattigak ulluo aulifauketmut immdne , Tingmirjitmutlo nerfutitmutlo umarfut- mutlo tomarmis nunamé.. Nn 3 v, 27» 285 AANHANG ZEL 27. Guditogfemd innucb, Gud ajjingamic , Augut atUufe agmh dttdulè f mei. J v. 28. Guditog velfigniei okalybbieitog , amarleforfuangaritfe Nuname auiifaü- ketmut, immdne Tingmirfitmutlo. Killac attane, nejjutit mutlo tomarmic nuname nalligaritjïicb. v. 29. Gud ókarpoc amma: Aitta iguit opiitlo namadtut tyn'arfe^ mdmdcfarfe (dat is : alle kruiden en gewaffen waar van men eten kan. Het ove- rige kan ik noch niet uitdrukken.) v. 30. Nejjutit tomarmic nuname tingmirfitlo killac attdne atlemiclo umarfut nuname iguit mamangifut (dat is : gras 't geen van de menfchen niet gegeten kan worden) tyniacka tave tdmeipoc. v. 31. Guditog tomarmic fenijjei teckoei, aitta 9 tomafe ajungiforfuaput tér vs unnupoc kaulopoclo ulloch arborec. Letter F. De Boodfchap van den Engel aan Maria. Luc. I. v. 26 en volgende. Kaumet arboneugamet 9 Gud Engelip Gabriel ornickod, Galilcea Na- zaretnut niviachfeifiamut Jofeph David illoanït uviacbfarrolid. Niviacb- feijjab acka Maria. Engelip Mariamut ifarpoe okarbiatog. Aitta Gud nallegarfuacb paumna illigneépoc Agnanit afimgijjyjfootit. (Dat is : gy zult heerlyk worden boven andere Vrouwen) Teckoamiucb tup- pakau okaujïa exiga immenut ifumavocb: Okalufta tauna konnoepd. Td< vé Engelip okarhia immenna: tuppakinecb Gud akfut neglikangatit (dat is : God bemind u zeer) Aitta , nariongyjjoólit niangamic ernijjoó- zit, aitfijjoaet Jefus , tauna angitlijjooch Gudib niangatog aitjijovocb. Gud nallegarfuangijjokod Jacob , kittongeinut igifdliome. Tauna natie- garjuamic ifua Kaifiugulacb. Tave Maria Engelip okarbia : Kannoc pijjonuga uvia kanginnamd Ackyd okarbiatog Gudib Anarfab tarreijfod- tit. Tave tauma eruit ajungifocb (uw heerlyke Zoon) Gudib Nimiga aitfijfooch. Aitta Elifabettog illoèt agnakoechfeifia , nartuvoglocb Ano- mie tackama kaumet arbonengopoé nartuvocb nartungifocb unaraet. Gud tomarmic aiorjingimet. Tdve Maria ókarpoc : Gud kibgaragma okagoit Umaikille Engelip tave kimacpa. BLAD- BLADWYZER ,*r«» Der voornaamfte K E N. A. Aardbevingen in Yfland. Bladz. 5 Aardbranden in Yfland. 8 Aardvruchten ontbreken in Ys- land. 23 ■ wat foorten in Groen- land wallen. 138 Amber (zwart) in Yfland,. 17 * waar te vinden. 180 Amiantbergen (Groenlandfche en Syberifchej 139 Arenden zyn menigvuldig in Ys- land. 33. 34. B, 7>alanw. 168 Wi Beren komen fomtyds in het voorjaar aan Yfland met het Ys aandryven. 25 Bergen (vele vuurbrakende) in Yfland. 8 Bergharii in Yfland. 17 Berghoenen zyn in Yfland. 33 Bergfchgenootfchap , waarom we- der opgeheven. 131 Betalingen, hoe door de Denen aan de Yflanders gefchieden. 108 Bevergeil word door de vifTchen gefchuuwt,. 20 Bloed word dooi de viflchen ge^ fchuvrwt*. . 79 Bomen weinig in Yfland. 21 Boter, hoe door de Yflanders toe- bereid word. 32 Branding , die het water boven het oppervlak der Zee doet fty- gen. 133 Bronnen (warme) in Yfland. 13 — . — ^ i" in Groenland. Brood ontbreekt in Yfland. 23 1 in plaats van 't zelve bruiken de Yflanders S tok vi Bminvifch in Yfland». — in Groenland. Bygelovigheid der Yflanders het zien van de Geyervo Byzonnen in Yfland. ■"■ in Groenland,. 143 99 Irt 83 1.91 op gel- 40 93 138 C. *achelot of Cazelot, f volgende. D. 175 en Tienen (de) hebben den handel ■*-* alleen op Yfland. 109 Dieren in Yfland, 25 en volgende. bi 1 Groenland. 143 ■" (wilde) worden in Yfland niet gevonden. 25 Doden worden door de Groen- ig BLADWYZER. landers voor onrein gehouden. 241 Dolphyn. 192 Donder in Yfland des winters fter- ker dan des zomers. 92 Dons (levend) koftbaar. 38 Doodftraffen in Yfland en door wie uitgevoert. 119 Dorfch. 75 Drank der Yflanders. 99 *-■ ■ — • Groenlandei's. 214 Duikelaars in Yfland. 38. 39 Dwaallichten menigvuldig "in den ' winter in Yfland. 92 "pb en Vloed in Yfland. 94 X-< ■ — Groenland. 138 Eenhoorn , verfcheide berichten van dien vifch. 169 Enden s verfcheide foorten inYs- land. 38 Eyder dons. 38 Eyderend. 38 ■ byzondere eigenfchap van dien vogel. 39 Eyeren der zoetwatervoeels in Yfland. 41 lackvifch. 67. T< G. \jFjdgatbes. 17 Ganzen in Yfland, 38 Gebergte in Yfland , waar uit het beftaat. 15 - "■ Groenland. 142 Gebreken der Yflanders. 113 Geeftelykheid in Yfland .hoe se- ttelt. fI2 Geiten zyn in Yfland niet. 31 Gemoeds geflalte der Yflanders. 102 Geneverhout word door de Vis- fchen gefchuuwt. 20 Gefleentens worden in warmer landen harder. 15 Geyervogel word zelden in Ys- land gezien. 4 gene in Groenland. 233 Rekel, waarvan dezelve gemaakt WOrd. yy Religie, die in Yfland gedoogt word. j ° r hare toefland in Yfland. Robben. JQy Roofvogels,onbefchryffelyke me- nigte in Yfland. «~ Rothfchaar. ~g S. - . Calpeter veel in Yfland. 0 ^ Schapen,hunnen kommerlvken toefland in Yfland. 2<5 Schel vifch. -^ Slangen waarom gene in Yfland zyn. 27 Slippen zyn in Yfland. 33 Spe- ■HOT ■ ■ r BLADWYZER. Spelen en vermaken der Yflan- ders. 114 » ■ ■» ■■■ ■ ■■ ■—» Groen- landers. 227 Sperma Ceti9 waar te vinden. 178 Spyzen der Yflanders, en hoe zy dezelve toebereiden. 97 Groenlanders, en der- 213 Staakvifch. 169 Sterren, enigen den Groenlande- ren bekent. 224 Stokvifch. 66 Straat Davis inboorlingen hunne geitalte en lighaams gefteltenis. 200 •— kunft, om krankheden te genezen. 201 ■ taal. 202 » kleding. 204 - woningen. 207 » verlovingen. 200 " huwelyken. 211 opvoeding hunner kin- 212 ' fpyzen en derzelver toe- bereiding. 213 ■■ drank. 214 ■■'■"■ ■ handtering. 215 •■ vifchgereedfehappen. 215 — vaartuigen tot de vifch- ■vangft. 217 » Walvisvangft 221 ... ji«. Jagtgereedfchappen.222 deren. rraan , taalkundige aanmerking over dat woord (in de noot} 82 MM foor ten van hetzelve. 82. — dient in plaats van talk 138 Trommen der Groenlanders. 228 Tonyn. 191 Tuimelaar. 190 U. Tilen zyn menigvuldig V land. — hunne foorten. V. in Ys- 23 3* \Talken zyn menigvuldig in Ys- land. 33. 34 — ■■ - — ; hoe gevangen, vervoerd en gevoed worden. 35 *~8eect\i>m in Groenland. 142 Veeflagting der Yflanders. 32 Verpachting en verhuring der Ha- vens in Yiland. 115 Vinvifch. 165 Viflchen in Groenland. 155 Vifchtyd in Yiland , wanneer be- gint. 66 Vogelen in Yfiand. 33 — __ ~~ Groenland. 146 VolTen in Yiland. 25 Vuurbrakende bergen in Yfiand. 3 Vyvers (warme} in Yiland. 13 W. TI7achtelen zyn in Yfiand, 33 y. * Wagenfchot beduiding van dat woord. 104 in de noot. Walrus. - 194 Walvifch. 78 .„—— „» waarm van andere vis- fchen te onderfcheiden. 157 ► onderfcheiden foorten en andere narichten van dien vifch. 158 Walvifchbaarden. 8 1 — ■ ■ ■ ■ . fpek. 82 ~ Oo 2 Wal- amMM BLADWYZE R. Walvifchtraam 82 Walvifchdoder... 194 Walvifchvangft , hoe de Groen- landers dezelve verrichten. 221 «*————— waarom de Hol- landers daarin beter flagen dan de Denen, 129 Waren , die in Yfland uit en in- gevoert worden. 109 Watervogels in Yfland». 37 «■— ■ weten hunne neften wonder voorzichtig te plaatfen. 40 Weekfleen in Groenland. 142 Wetten in Yfland, 116 — — gene in Groenland. 233; Winden, gefteltenis op Yfland. 93 Witvifch. 189 Woningenf. der Y^anders. 10 1 » Groenlanders. 207 Wyting... 73. "Y's,. hoe lang het in Groenland -■- duurt. 136 Ysdeeltjens vervullende luchtge-. lyk een nevel, in de noot 136 Yfland is vol klippen. 3 ■ ■ .... zonder gebaande wegen. 4 ■ niet volkryk. 5 ■ aardbevingen onderhevig. — vol zwavel en falpeter. 6 . zeer gezond voor de in- boorlingen. 9$ — heeft goede weiden en gras. 22 - — ■ gezonde kruiden. 22 Yflanders hunne gemoeds geftel- tenis. 102 ■ . ■ lighaams geftel- tenis. 95 *■ 1 '! "' ':..ui ; ■» handtering. 104 Yflanders hunne zucht tot hun ei- gen vaderland. 103. ■ Veehoedery. 105 ■ arbeid. 106 1 ' koophandel. 107 ■ hoe hunne kinderen op- voeden. 96. 113 **j ■ — > — - Vifchboten maken. 104 — — houden hunne rekenin- gen in vilTchen. 108 Yflands ligging en grote. 3 Zaagvifch of Zwaartvifch. 85 Zeebullen. 87 Zeegewaflen in Yfland. 24 Zeehonden. 85. 197 ■I 1 llrekken den inwoonde- ren van de Straat Davis tot 198' BZ groot nut. Zeekoeyen. Zeeneftel. Zeedieren. 87. Zeevarkem. 83 Zeewater zouter by Yfland , dam lager in de Noor t- zee en waar- om. 94 Zon, wanneer zy in Yfland niet ondergaat. 89 - fchynt zowel in den zomer als in den winter in Groenland. Zout word in Yfland niet overal gevonden. 21 Zwaartvifch of Zaagvifch. 8ó ' der Groenlanders. 192 Zwavel veel in Yfland. 6. 19 ■ word door de viffchen gefchuuwt. 2Q Zwynen ontbreken in Yfland. 33, E I N I S.. :. J (■tel P . HSHBI 1 üfe ■■■ *r*