* M————————BÁ— ^». i3 ar VET Bh RR pi n d : Facsimile-Edition. Ed. W. Junk No. 9. P. H. G. MOEHRING GESLACHTEN DER VOGELEN [AVIUM GENERA] AMSTERDAM 1758. EISEMPT NER SER Theodor Oswald Weigel LEIPZIG. 1906. W. Junk, Verlag u. Antiquariat für Zoologie, Berlin W. 15. Facsimile-Edition No. III: Lembeye, Aves de la Isla de Cuba. Habana 1850. 139 paginae in Octavo et 20 tabulae colo- ratae. 1902. Preis M. 50.—. Baird Cassin and Lawrence, The Birds of North America. 1:850. 4. 1062 p. w. atlas of 100 colour. plates. Cloth. Price M. 80.—. Buller, History of the Birds of New Zealand. :873. Fol 412 p. w. 36 colour. plates. Cloth. Price M. 100.—. Fürbringer, Untersuchungen zur Morphologie und Systematik der Vögel. 2 Thle. 1:888. Fol 1:800 p. m. 30 Tfln. Cartonn. (M. 140.—.) Preis M. 90.—. Jahresberichte der Ornithologischen Beobachtungs-Stationen im König- reich Sachsen. Jahrg. I—X: 1886—-96. 8. u. 4. m. Karten. (M. 70.—.) Preis M. 50.—. Journal für Ornithologie. Jahrg. 1—47, m. Register. 1853 —99. M. viel. z. Thl. color. Tfln. (M. 813.—.) Preis M. 350.—. A. B. Meyer, Abbildungen von Vogel-Skeletten. » Bde. 1879—97. Fol 192 p. m. 242 photogr. Tfln. (brosch. M. 480.) Prachtvolles Hbfrzbd.-Exempl Preis M. 300.—. —— Unser Auer-, Rackel- und Birkwild. 1887. 4. 107 p. m. Atlas v. 17 color. Tfln. in gr.-Folio. (M. 220.—.) Ne; Fvemp! ; Preis M. 120.—. Russ, Die fremdländischen Stubenvögel. 4 Bde. 1879—99. M 37 color. Tfln. (M. 116.—.) Preis M. 75.—. Salvin and Godman, Aves Centrali-Americanae. Vol. I— III (all pub'd till today). 1879— 1905. 4. w. 77 colour. plates. Price M. 350.—. Continuation regularly supplied. Seebohm, Siberia in Europe and in Asia. » vols. 1880—82. 8. Cloth. Price M. 70.—. Studer and Jasper, The Birds of North America. 1378. 4. w. 119 colour. plates. Calf, gilt edges. (so Doll.) Price M. 120.—. a en A RD ST 4 GESLACHTEN vo 6 E L E IN Dr. PAULUS HENRICUS GERARDUS MOEHRING, Raad en Lyf.4rts zyner Doerluchtige Hoogheid den Prinfe van Anhalt-Serhfl,; Provinciacl Nasuurkundige der Hooge Heer Iykbeid en Stad van Fevern; Medelid van de Keizerlyke ‚Akademie der Naiuur-onderzoekeren. Uit het Laiyn vertaald en mer Aantekeningen vermeerderdy DOOR (C OBRNELIUS NOZENMUANS En naar die Vertaaling uitgegeeven en met eene Voorre- den, Asntekeningen en Naamlyft der voornaamíte Schryveren die over de Vogelen gefchreeven bebben vermeerderd, door GRNOUT- rosMsR WE AUMUS T OE LODMUMS By PIETER MEIJER, op den Dam M JDCIOLVIilLl " / Ik gecf dii Slukje zoo al; "b is im "t Licht: dab "er een iege- bye vecbt op bebbe, 4 zy vriend of vyand, medeburger of vreemdeling ; det die anaur wil bei berifpe; dai niemand te- gen» zynen xin bet leeze, dat niemant vrindfchapsbalve bet E pryze. FACCIOLAT;. ee. " BE M : ARENA NE DOORLUCHTIGSTE H OOGHEID DEN HEERE PRINSE ND ESSE NE PRINSE VAN ORANGE EN NASSAU, CRAAVE VAN CATZENELNBOGEN , VIANDEN , DIETZ, SPIEGELBERG, BUEREN, LEERDAM EN CUI- LENBURG : MARQUIS VAN VEERE EN VLIS- SINGEN ; HEER' EN BARON VAN BREDA, BYL STEYN, DE STAD GRAVE EN 'T LAND VAN CUYK, LIESVELD, DIEST, GRIMBERGEN, HERSTAL, CRANENDONK, WARNETON , AR- LAY, NOSEROY , St. VITH, DAASBURG, PO- LANEN, WILLEMSTAD, NIERVAARD , YSSEL- STEYN, BREEDEVOORD, STEENBERGEN, St. MARTENSDYK, GEERTRUYDENBERG, TURN- HOUT, ZEEVENBERGEN, DE HOGE EN LA- GE ZWALUWEN, NAALDWYK ; ONAFHAN- KELYKEN HEERE DER VRYE EN SOUVERAI- OP ID RA. CQ HR NE ERFHEER LYKHEID AMELAND; ERFBURG- GRAAVE VAN ANTWERPEN EN BESANCON; ERFMARSCH ALK VAN HOLLAND ; ERFSTAD- HOUDER, CAPITAIN GENERAAL EN ADMD RAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN ; MITSGADERS RIDDER VAN DE KOUSEBAND, W'oRDEN DEEZE BLADEN, MET VERSCHULDIGDE EER BIEDIGHEIN, OPGEDRAAGEN DOOR ZINER DooanrucnhriGsTE HioocukIDs LEER OoTMOEDIGEN DIRNAAR, ARNO UT VOSMAER I .70S M 4 ER S WOO RE t ED ErN pu tegenfpraak geeft het kennen van de dingen groot genoegen aan den redelyken mens, en even zeker geeft hem, om ze te beter te leeren kennen , een welgere- geld Samenftel der dingen groot gemak. Alle zaaken , wel- ken ‚zoo door derzelver verfchillende als overeenkoomen- de eigenfchappen en groote meenigte, anderszins geene geringe verwarringen aan 't geheugen veroorzaaken , worden hier door bepaald, geregeld en gefchikt: Het geheugen voelt zich ontiaft van 't noodelooze, en het ge- leerde verítand, iets noodig hebbende, taít ter vafter plaatfe als zander miffen toe. Dat de SAMENSTFLSELEN In ditopzicht, van zeer groo- ie nuttigheid zyn, betoonen zoo vecle vroege als laatere fchryveren, welken zich daar op voornaamelyk hebben toegelegd. Een PriNius en ÁnrsTOrELEs Zouden ten be- wyze hier genoeg zyn; maar laaten wy 'er van de laate- ren, eenen BoERHaavE en Linnzus by voegen, welker onfterfelyke naamen my verbieden tot bewys meer an- deren te noemen. Indien nu in eenige oefening een Samen/tel nut doet ; het is voornaamelyk in zulke ítoffen als waar van deze bladen handelen. Van aile de Geleerden welken aan 't ontwerpen van een welgefchikt Samenftel voor de Natuurlyke Hiftorie gearbeid hebben , heeft "er nimmer een met meerder vrucht daar aan de hand geflaagen , dan de reedsgenoemde Heer Linnzus. Deeze als met een LyNczus oog al 't gefchaa- pene doorziende, (in 't eene verder dan in het andere in- dringende) heeft echter ‚in het algemeen gerekend , aan ons eenen weg geweezen, welken wy gemaklyker en veiliger Aro an N OIOCOCR TREE DIEN. dan die door anderen was ingeflaagen of voorgefchree- ven kunnen volgen. Beginnen wy , ter ftaaving' onzer gezegden , flegts met alom genoegzaam aangenoomen Geflachtkundig Sa- menftel der Planten: Ten minft genoomen , Leezer, tien- duizend verícheide foorten van Planten moogt gy, naar zyne Leerwyze, kennen door 't leeren van 24, ander Ícheide kenmerken der Benden, en 1083 Geflachter. Zie daar genoegzaam 9 deelen uitgewonnen. Welk een dien- ftig bulpmiddel voor het geheugen! en welk eene gemak- kelvke leidraad, in het bewandelen der bochtige omme- wegen langs welken de onuitputbaare Natuur ons fchynt te willen ieiden! Maar ditis 't al niet 't geen wy tereere diens grooten Mans te zeggen hadden. Geenszins voldaan met een der- de Deel der Natuur- Ryken te doorzien , doordrong zyn oog de verdere fchatkameren derzelve. Met vrucht hield Hy zig op in’t Ryk der Dieren, 't welk op zich zelf verdeeld is in zooveele Senden, als daar zyn de Vier- woetige, Pliegends , Zwewnmende , Kruipende, en uit alle deezen de Halfflacktige Dieren, en die welken wy Plant- gelykende , | Zeöphyta,] noemen. Deezen allen, hoe ont- fachlyk, hoe talryk, hoe groot, verfchrikkelyk of by na onzigtbaar , moeiten allen ‚als in een tweede Paradys ,zyn oog en oordeei als voorby gaan , om op zyn groote Monfter-rol geplaatft te worden. Hier denkt men, en met reden , zoude zyne wectluft zig bepaald gevonden hebben: maar neen. Het oppervlakkige Aard-ryk door- zocht, en Lucht en Water doorzien hebbende, door- wroet hy dat ook tot in 't binnenfte zyner ingewan- den: Hy proeft Jarde, Sieen, en Half en Heel Meiaal, met alles ’t geen Gods Wysheid in dien diepen fchoot, om 's Menfchen viyt ie mecrder op te wekken, als ver- borgen heeft. Zie hier dan, Leezer, het werk van éénen Man; langs wiens voetfpoor, wy inde vertaalde bladen , u een gezicht geeven van het Vogelen Heir ‚zoo aanlokkelyk in de volgende J/oor- re- OTTO RN CEDE N. reden door den geleerden Moznrınc befchreeven , en zoo naauwkeurig afgedeeld door dien wyzen volger, en in dat deel verbeeteraar van den grooten en wakkeren LiNNAUs , dat het ons bekooren kon, om het, nader in orde gebracht, aan onze Landsgenooten over te geeven. Maar moogelyk zullen 'er veele Leezers van deze bla- den zich verwonderen, waarotn wy de Geflachten der Vo. gelen van den Heere Moznu1NG, voor die van Linszus, tot de vertaaling voor onze Landsgenooten gekoozen hebben. Dan, hier op zal ik maar kort antwoorden, dat dit geene verwondering waardig is, wanneer men over- weegt dat de Heer Mornrıng de voetflappen van den grooten Linwzus volgende , gewis door zyne oordeelkun- dige aanmerkingen Verbeteringen moelt ontdekken , tot welken de Natuur zelve altoos geduurzaame ftoffe op zal leveren. De ondervinding leert de waarheid van dit gezegde dagelyks aan elk Natuur-onderzoeker. leder voetítap die gedaan word tot het in orde brengen van een Samenftelfe, ontmoet zyne zwaarigheden. De Natuur, haare werken, als de fchakels eener keeten, aan elkander gehecht heb. bende, heeft zoodanige naauwe verwantfchappen ge- geeven , zelfs aan de allerverfchillendfte weezens, dat de oordeelkundigfte tot in igater dagen dikwils in twyfel blyven zal omtrent Plant en Dier , en of hy het een dan 't andere voor zich hebbe. | Hoor wat de doorgeleerde Zutzer (2) hier overzegt » .Ook zyn de Geflachten zelfs en , dai meer is, de Ryken oneindig met elkanderen verbonden , 200 dat uit deeze ontel. baare enkele Geflachren tok maar een éénig overeenflemmend GEHEEL komt. Wanneer men weinige enkele Geftalten uit de Natuur kent, kan men miet raamen wat &y beduiden , en wqar toe zy dienen. 'erbeeld u eene Vheg, eene Slang , een Vogel, een Muis, een Elephant. Welk een geweldige afjtand is 'er onder deeze Joorten ? maar doorloop de gantjche d- (a) Schoonlieid der Natuur, Amft. 1751. 4 Ww vO cO R RoOEZDTEIN, Natuur door alle Geflalten , vam den, Menfch tot den Worim , zoo zult Gy met verbaaftbeid zien, dat zoo wehde Slang en d; Vlieg, al» de Elephant, Leden eener woortraffelyke kerten zyn, die onvolmaakt zoude zyn , als 'er de geringjte deezer fihakels aan ontbrak. Zodanige gant/ch verjebillende dingen die men tot voorbeelden van groote tegenftellingen aanhaalt , zyn inéén Gebeel vereenigd! Zy maken cen keeten uit , waar aan de cene fcbakel na den anderen door onmerkelyke verande- ringen afneemt of verkleins. Een paar voorbeelden zullen u de zaaken duidelyker maken. Het Dier, weik bet naafte op den Menjch volgt , is de groote Aapof Baviaan , (Oerang oe- ang.) Wilnu eens van den Menfch af zonderen al «vat. de Opveeding en Zeden aan zynen nasuurlyken toeftand verbee- terd hebben, zoo zul gy groote moeite bebben in de Aapen van de Menfcben te onder/cheiden , of fchoon "er een «veezend- dyk onder/cbeid is. Deeze iwee Geflachten zyn dienvolgens eer naduto aan elkanderen verknocht , de ver/cheide foorten der Aapen zyn bet even zoo , tot dat de onderfte van allen wederom 200 naaut mei een andere Jeori oan dieren te [aamen bangt , dat men de grenzen bezwaarlyr bepaalen kan. De allerlaat- ften van alle Dieren zyn upentlyk aan bet Ryk der Planten gebecbi ; want men beeft vecle bonderd jaaren lang zekere Dieren voor Planten gehouden. Wanneer men de betracb- ting der [cbepzelen van de Menfchen begint, en daalt langs de ladder der [chepzelen nederwaards , zoo bevind men zich reetsin het Ryk der Planten , als ınen noch Menfchen meent voor zicb te bebben. — Zulke naauwe grenzen heeft de Natuur sulJchen haare [chepzelen gefteld. Even zoo is het ook met het Kyk der Plasten gelegen: Alle foorten zyn naauw aan elkan- deren verknocbi , en eindelyk is dit mei de fleenen 200 nasuw verécnigt , dat men byna niet zeggen kan , waar dis ophoudt , en waar dat begint. Deeze wonderbaare afwifleling van foor- ten verüorzaaks den genen , die ze wel inziet , een onbejchryf- lyk vergenoegen ; want daar in beftaat cene Overdenftemming van hoger graad, dan die welke in de blovte verbeelding uan enkele Gefialten te zien is. — Oin kort te gaan, zoodanige Yetrachtingen geven ons booge begrippen van de Natuur, de Gee[é NEON ORSE DEIN Geefl word over dtezc volmaaktbeid in den hoogften graad von verwondering gefleid. Een vergenvegen, waar by nauw- lyks éénig ander ve vergelyken is. Alhoewel nu uit dit gezegde de moeijelykheid , ja zelfs onmooglykheid kan worden afgeleid, om op wiskundige gronden eenig Samenfteltfe! of Geflachtverdeeling in de Ryken der Natuur zoo juift en volmaakt, door aanwy- zinge van den netten overgangk van 't eene tot het ande- re, te bepaalen, dat 'er geene twyfelingen overblyven of uizonderingen meer te maaken zyn, daar is echter niets noodzaaklyker dan dedingen zoo verrezy op taamlyk vafte gronden reeds bekend zyn, buiten verwarring te ftelien, en in zulke orde te fchikken, dat het eene voor het ande- re niet genoomen of aangezien worde, enieder oplettend befchouwer met het meefte gemak te recht kan raaken. De nabyheid aan het voimaakte , voldoet hier in genoegzaam aan de eindens en oogmerken waar van wy in het begin dezer Voorreden gefprooken hebben, naamentyk, de ontlafting van het Geheugen en de voorkooming der verwar- ringen welken anders onmiddely& door zoo veele duizende van Lichaamen zouden moeten veroorzaakt worden. Bedenkt eens, pas aankoomende Liefhebberen deezer oefeninge , tot welken ik eigenlyk deeze vooraflpraake Íchikke ; bedenkt eens, zegge ik, het voordeel 't welk de Natuuriyke verdeehingen der dingen, in Benden , Ran- gen, Geflachten en Soorten, u op leveren. Hoe onein- dig veele Lichaamen zyn 'er niet in de Natuur welken ons noch onbekend, en, dienvolgens, met geenen Naam beftempeld zyn? De overeenkomften die wy daar in vin- den met andere Lichaamen die wy kennen, en welken reets onder een Geflacht gebracht zyn, wyzen ons eenen gemakkelyken weg om te leeren, waar zy t'huis behoo- ren, en welk het natuurlyk kenmerk zy, waar door zy onderfcheiden zyn van alle andere dingen. De Vogeien noemen wy Vliegende Dieren, de verderen , die het Land bewoonen , onderfcheiden wy in Viervoetigen en Kruipen- de, gelyk wy de Vitlchen Zwemmende noemen. Hier au by VL.OZOZREREEZDDERN. by komen nog, de Halfflachtige en Plantgelykende Die- ren; de eeríten dus genaamd om dat dezelven het Land en Water beiden bewoonen , doch ieder van deezen, be- geeven zich weder of tot de Viervoetigen of tot de Krui- pende Dieren. Het Dieren-R yk, in zyn geheel genoomen , verdeelt zich dan in Benden, Rangen, Coen en Soorten ; en ieder dec! van t Dieren- Ryk, als Vogelen, Vilfchen, euz. verdeelt zig even alzoo ; zulks, by voorbeeld, het Ryk der Vogelen dezeltde verdeeling opzich zelf heeft , als het geheele Ryk der Dieren. ledere Bende heeft wederoni zyne onderfcheiden Rangen en Geflachten , enieder Geflachtzyne byzondere Soorten. Elke Bende, Rang, Geflacht en Soort, heeft haar ken- nelyk Charatler en eene onderfcheidene. Hootdbenaaming, Ouden, z00 wel als eenige laatere Schryveren ‚beviytigden zich zeer omtrent dit laatíte , naamentlyk om deeze Hoofd- benaaming uit de Chara&ters af te leiden , wenfchelyk ware het dat dit by allen wierd in 't oog gehouden. Indien men verder acht geeft op het gemak 't geen dusdanige Geflachtkundige Saamenftelfelen toehrengen , zoo in de Beoefening als in de Verzaamelingen der din- gen, hoe groot word het bevonden ? Wanneer wy ons eens aan deezen, en aan het befchouwen der Charafters van de Lighaamen gewoon gemaakt hebben, terítond zien wy ons den weg omzete kennen nader aangeweezen, en alle de anders onvermydelyke verwarrimgen weggenoomen. Alhoewel'er in de Natuur, zoo als reeds gezegd is, verminderende trappen van overgangk , van het eene Lichaam tot het andere gevonden worden, zoo als 'er mede te vinden zyn in alles wat'er op het: Aardryk plaats heeft, in Ziektens, Gebreken, Deugden enOndeugden; (dik- wilszien wy het eene met het andere zoo naauw vereenigden verknocht ‚dat wy naauwlyks, gelyk in de Natuurlyke Wee- zens, weeten , waar dit of dat t huis behoore :) 't moet ech- rer gefcheiden zyn: zonder bepaaling zoude alles in een Ba- jerd van verwarring veranderen , want hoe za! , buiten dezel- ve, BE OROERFRARTELDI EIN. ve, de Geneesheer des Lyders kwaalen of een Rechter des misdaadigers ftraffe bepaalen kunnen? In dit alles waarlyk verheevene deelen der Studien opgeflooten , 'en een bedaard gemoed in dceze geheimeniflen der Natuur indringende, vind onuitputbre wonderen, alleen genoeg in ftaat om de Grootheid van den Schepper aantewyzen en de luft naar deze ftudie op te wekken. Ontfang dan Leezer deeze Bladen , deezen eerfteling der Geflachtftellingen in onze Landtaale het licht aanfchou- wende, en welken wy met onze Aanmerkingen , bene- vens eene Lyft der voornaamlte Schryvers, over de Vo. geien handelende , vermeerderd hebben, Kunnen dezelven eenigen ingangk vinden, het zal ons opwekken om dit Samenflelfe! der Natuur door anderen te vermeerderen. In deeze alleen het hut voormyne Landsgenoten betrach- tende, houden wy ons met den Schryver aan het ze n van Facciolati , en wenfchen den Leezer alle welvaart. BE H E R-T'C-H- T VAN DEN WUERTAALIE:KR en Werkje van dien aart als bet volgende in "t Neder- duits te vertaalen fcbeen my, eer ik t begen, niet onge- maklyk: onder "t everzetien ze? nogtans heb ik eene moeite daarin gevonden , groster dan de meelten in den eerften op- flag wel zouden gelooven. De juifie Naamen te vinden in onze taale, om 'er die geflachten (en geene anderen) mede suittedrukken , weiken de zeer geleerde MorgHRING aangeie- kend beeft, koflte ıny sen langkduurig en dikwils verdrietig mazoeken ; "weis laft, zo dit anders vergoeding beeten mag , gedeeltelyk by my vergoed gerekend is, door de herhauide be» vindingen , dat de Vogelkunde zeer Verward, ryuw en ges brekkelyk , ook by de vaornanınlle Scbryveren , behandeld en. te boek gremet is. Poor 't overige boh ik den gererden Lee- zer niets anders ie berichten dan dat de Aantekgningen , wel» ken bier en daar , ouder eenige geflachten, tuffchen haakjes flaan , door my ter meerder opbelderinge by bet Werk gevoegd zyn, en over die genomene urybeid verwacht ik 200 van des Heeren Morurıng’s als van der Loezerea. Befcbeidenbeid ee- ng gun[lige beoordecling. VOOR- BS DO O-R R EDEN VAN DEN Ox HE Y V.E- Kk "'k ii niet gelooven dat iemant ooit van zoo verkeer- W den zin geweeft is die lochende , dat het eenzeer voornaame plicht van het geflacht der menfen is, GOD's groote Goedheid en Wysheid in 't fcheppen van het Gevogelte met monde en gefchrifte te roemen. De- zelfde goede wil jegens het menfdom, welke GOD be- wcog om uit niets alle de geflachten der beeften, ook de viffen en bloedelooze ie , hervoorttebrengen , zettede Tlem ongetwyfeld aan, om ook Vogelen te fchep- pen. Hy zelf bevefligde met zyn Goddelyk getuigenis, dat alles goed was wat Hy gefchapen had, hechtende zynen zegen daar aan ‚dat elke foort ter eeuwiger gedach- teniffe zoude waffen en vermenigvuldigen. Laaten wy derhalven naar de maate van onze vermoogens zyne won- derbaarlyke Werken vermelden, en 's wysften Scheppers hoogíte Cocdertierenheid jegens ons onderdaaniglyk eer- bieden. Hiob. XXXVI. {mıners zoo dikwils wy met aandacht befchouwen de voornaamíte eigenfchappen van 't gevogelte, het won- derlyk nıaakfel hunner Leden en derzelver vericheidener- ye toerichüng om te vliegen (a), te loopen (5). te ftoan (c) , meermaalen op één poot (A) ; daarenboven om, zoo ın de lugt, als in het water (e) te zwemmen; de gants byzondere manier (f) op welke zy ademhaalen; . de kracht van hunne kroppen en maagen (g) , om m € (u) BonELL. de motu anim. I, c. 22. toto, & prop. 215. (») Id. I. prop. 163. (c) 1d. I. pr. 144. 145. 146. 149. 150. (4) Id. L pr. 147. 151. (ey 1d. L pr. 217. (f) Ta. 2. pr. 95. (g) id. 2. px. 190. i91, 194. OO REDEN de allerhardffe dingen te verteeren ; wyders de overkon- ftige toeftelling hunner, ook inzonderheid hangende (a), of nit een taay en eetbaar (5) lym famengeplakte, neften; wat? zoo dikmaals wy in de eenvoudige gedaante hunner eijeren op de onuitfpreeklyke verfcheidenheid van kolen- ren, ftippen en vlekken, en op ontelbaare (c) andere by- zonderheden oplettend en naarftiglyk acht neemen, zoo menigmaalen vinden wy ons aangedreeven om de Heer- ]ykheid der Goddelyke Majefteit in oprechten gemoede te verkondigen en te pryzen. Wuarlyk vraag *t aan bet ge- vogelte des bemels, en dat zal ’t ute kennen geeven !. Job. XII. 7. Pet de Schryveren der Natuurlyke Hiftorie munten hierom wel condethieid boven anderen die godvruchtige Mannen uit, (gélyk DERHAM, in zyne Gedleerende Na tuurkunde, en met naame Zorntus, in zyne Godleerende Vogelkunde) dewelken. met het geeven van cen bloot verhaal der Leden niet te vreden, uit alle de gedeeltens der vogelen en al ’t geen eigenlyk hetrekking daar toe heeft , des Scheppers Macht, en (roedheid jezens ons zeer treflyk hebben aangeweezen. Te recht voegen wy bydeezenzoo even gemelden nog den heer B. Broc«rs, een echt beoefenaar en verkondiger vaa. GODS groote werken ; als die in zyne gedichten het ire el (a) Zoo als van 't Wielewazltje, en van fominige andere vo- gelen in Indie. Zie Sxsa T5ef. 1. t. 68. f. 1. tot 5. WiLL. Orn. Lo c. (b) Gelyk de neíten der Chineiche Zwaluwe. Rav. Syn. & Bowr. Ind De Rof waar wit die neften beftaan beichryft Runen. Herb. «mb. tom, 6. (c) Als by voorbeefd, het Trekken van 't zevogelte; en hoe fommigen zig geduurende den winter verfchuilen, terwyl ande- ren het geheele jaar overblyven. Vergelyk PrucHE. Speet. de la Nat. Tom. I. P. 2. Entr. M. p. 323 — 329. Kui Prodr. Ar. fe& 3. ND OITO RUBRO EDEN, fel (a), de neften (5), en 't gezang (c) der vogelen ; ook den nachtegaal (4) , pappegaay (7) , paauw ( f), zwaan(£ ) en meer andere dingen van 't gevogelte zoo fierlyk heeft gefchilderd, dat men naauwiyks zeggen kan, of hy 't meeft in de uitlegginge van deeze dingen, dan in dank- baare erkenteniff2 van GODS weldaaden hebbe uitge- munt. Och of ik ook door mynen geringen arbeid, met wel- ken ik eene rangíchikking der vogelen , met de natuur overeenkomftig, en de befchryvingen van zoo veelen als ik heb magtig kunnen worden, onderneeme, iets toe- brengen mogte tot het zelfde einde! Immers, in deeze dagen is by veelen niets gemeener dan te vraapen, ,, tot , welk nut zoo groote moeite genoomen, zoo vecle be- »» fpiegelingen gedaan van dingen die ons toch dagelyks Voorkoomen, en zoo veele koften gemaakt om ze te .. doorgronden”? Dan , laaten deezen hunne heblykheid van verderflyke luiheid volgen , hunnen leevenstyd in brafferyen flyten, en zig verflaaven aan de welluften die hen verleiden; Ze zyn geen ander antwoord waar- dig dan dat zy door hunne ydele beuzelingen, geldzugt , luiheid en dergelyke troetelingen der bedurvene natuur te laaten vaaren, hunnen koftelyken tyd leeren beginnen aan de overdenking te befteeden van zoo veele fraaije nultigheden als 'er nit de fcheppinge zoo der andere die- ren, als wel byzonderlyk der Vogelen, ten dienfte van het meufelyk geflachte voortvloeijen. Wie (a) In zyn wer Irdifcb Vergnugen in Gott, Part. IV: p. 53. feq (à) P. 284. feqq. (c) Part. V, p. rro. & Part. VII. p. 286. (d) Part. T. p. 65. 68. edit. 1732. & part. VIII. p. I3. 16. [8. (e) Part. VIII. p. 249. (f) Part, IV. p. 161. (g) Pact. VIL p. 393. NCUOCOCR IR. Er D- EUN Wie tcch ontbeerde gaarne de fpyzen , welken ons. uit zooveele foorten van kracht en heilzaam voedfe! geeven- de vogelen van het Hoenderen- , Duiven- , Eenden- ‚en Lyfter-geflacht , verfchaft worden? Hoehaakt men in t algemeen na Fafanten , Korhoenderen , Patryzen , Water- en Houtfneppen: ware 'er maar van deezen allen zooveei te bekoomen als de ryke lieden verlangen? Wat zal ik zeggen van zoo groote menigte anderen, inzonderheid In- diaanfe, vogelen , welken daar te lande tot fpyze gebruikt worden? Hoeveeie foorten van vogelen zyn 'er daaren- boven onder die wy dagelyks gemeenzaam zien, welken niet dan in weinige plaatfen en van weinige menfen ge- geeten worden? Als by voorbeeid de Muffchen, Leeu- rikken, Wulpen, Kieviken, Kemphaanen, Plevieren en verfcheidene andere Watervogelen welken gants niet on- aangenaam van fmaak zyn. Her is genoeg bekend, dat de Groenlands-vaarders dagelyks zeer veele foorten van Zee-gevogeltens eeten, naar 't verhaal van MARTENS in zyne Reize na Spitsbergen. Dan, niet alleen de Vogelen zeif, maar ook hunne Eijeren , verfchaffen ons een zeer aanmerkiyk voedfel; als daar zyn de Eijeren van alle tamme vogelen, van de Kieviten, Meerlen, Wulpen en anderen in den Lentetyd, ook van Zee-vogelen, in groote menigte op de ftranden en banken, in 't duin, op de eilanden en zeeklippen te vinden, en voor die der tamme huisvogelen geenszins wykende: Die der Struize en andere uitlandfe gevogelten zyn een gemeenzaam voedfel ın deLanden daar zy vallen, naar 't getuigenis der reizigers. 'K zal meer zeggen; de Vogelen zelf dienen ons om 'er anderen mede te vangen en tot fpyze aan de menfen te bezorgen. 't Zyn Buizerts, Duiven, Warvogelen, met welken de vogelaar de Valken en andereScherpvogelen weet te vangen. Met behulp wederom van Valken, Havikken en kleine Uilen vangen de jaagers Patryzen, Leeurikken en diergelyk gevogelte meer. Zoo gedyén zy door un ad - MODERN R ED E N haalde liften tot nut van "t mensdom. En ’k moet hier niet voorby gaan, dat zelfs de Arenden, de Duitferbyge- naamd ,. aan de inwoonderen van ’t land daar zy voort- teclen eene azngenaame enzeer fmaaklyke fpyze bezor- gen: Gelyk hier toe voor alle anderen het bericht dierit van den Abt pe Prtucnuz, die in zyn Scbeuwtoneel der Natuur. 1. D. 2de St. verhand. Il. p. 319. [der Franfe Uitgaave] op een bevalligen trant verhaalt , dat op Prank- ryks no gebergte en ftyle klippen [de Pyreneefe} in 't Landfchap Cominges, de Arenden, om hunne jongen te voeden, uit de nabygeleegen velden en bolfen Haa- zen, jonge Bokken, Lammeren en meer andere foorten van viervoeüge dieren, ook veelerhande gevogelte, als Kapoenen, ipHcuiy tamme en wilde Eenden, Fazanten , Patryzen, Waterfneppen, enz. rooven en na hun nelten fleepen, om welk aas der jongen, by der ouden afwee- zigheid, weg te neemen, de Vee- en Schaapherderen met de grootfte moeite die fteilten beklouteren, leggende in de plaats van hupnen buit de gedarmtens en andere on- nutte Ingewanden van beeften: Dat, wyders, dit zoo ge- zwind niet in zyn werk kangaan ‚of de jongen hebben reeds aan 't een of ander ftuk van het gezegde wild ge- beeten ; doch dat dit gebrek wel ryklyk door den aange- naamen fmaak van dit vlees vergoed word als gaande 't zelve alle wildbraad te boven. Deeze fchryver voegt 'er by, dat de herderen de jonge Arenden, als zy omtrent viug zyn, aan ketenen vaftieggen om hen 't wegvliegen te beletten; en dat de ouden dus met het voeren van de jon en voortvaaren , tot dat, dit lang marren hen vervce- ende terwy! zy hunne jongen volwaflen zien, eerft het mannetje op eene andere rots eene nieuwe neftelplaats vitzoekt, en ’t wyfje eindelyk derwaarts volgt. Hy zegt in 't einde, dat deeze manier van ter jacht te gaan in die Landftreek zoo wel flaagt, dat vier paaren Arenden ge- noeg zyn om een rond jaar lang aan een Edelman met zyn gantfe huisgezin dit flag ven fpyze te verfchaffen. Zeldzaame jacht voorwaar! Zie hier eene met 's Ho A chran- vVOORREDEN. fchranderheld vereenigde, doch gants byzondere, Voor- zienigheid des Allerhoogften, door welke Hy aan deeze moedige vogelen eene, hoewel moeijelyke en zeer hooge, plaats wyfl, uit welke de menfen voedfel, ja lekkernyen, haalen kunnen | 'k Zwyge hier van het ee vermaak der Vorften, 't welk zy uit de jacht met. Valken op Reigers en op die foort van Arenden welken eenen gefchaarden ftaart heb- ben, gemeenlyk fcheppen; van welke jachtmanier ge- heele boekdeelen zyn befchreeven. Liever wii ik fpreekeu van 't groote nut 't welk de Pennen der Vogelen ons verfchaften. Laaten onze Voor- vaderen en de hedendaagfe Volkeren van Indie hun grif- je behouden , waar mede zy op bladeren en fchorfen van boomen met geene kleine moeite hun geíchrift prenten: Door veel gelukkiger vindinge bedienen wy ons van Gan- zen-pennen om te fchryven; zettende met meer gemak en in veel korter tyd daar mede onze gedachten op 't papier dan met eenig ander gereedfchap kan gefchieden. 't Zyn de flagpennen der Ganzen niet alleen , maar ook anderen ‚niet al te ftyven , van verfcheidene vogelen, als by voorbeeld van de Arenden, dewelken tot het zelfde groote einde dienen kunnen; gelyk ook tot her haalen van dunne ftreepen en 't Ichryven van fyne lettertjes ge- voegelyk de Raveuspennen gebezigd worden: Deeze laaften inzonderheid worden met reden hoog geacht om haar gebruik voor 't fnaartuig dat men K/awefmmbaal noemt, als doende zy door haare veerkracht deszelts fnaaren fterker en helderder khnken. De pennen der Struizen dienen den Europeanen, die der Paradysvogelen den Indiaanfen Vorften en Koningen , tot opfchik. Door 't dagelyks gebruik weet elk een daarenboven, hoe groot het nut zy 't weik de Vederen en 't Dons der Ganzen aanbrengen. En waarom zouden tot dat einde andere veerkrachtige en ligte vederen van ander gevogel- te niet even goed zyn? Immers, gelyk het zeker is dat de vederen van den Eider ecnd, [ Anas S. Cutberti,] om haa- Ne OO RT ED. EIN haare groote ligtheid en uitzettingskragt by alle menfen hoog gefchat worden, en naar 't verhaal van Korsr de Meeuwenvederen aan de Kaap de Goede Hoop nog meer getrokken worden dan die der Ganzen, zoo is 'er ook geen twyfel aan , of de vederen van andere vogelen, van naderby beproefd en. van de leevende beeften by een gezameld, zouden tot het zelfde gebruik bekwaam zyn. Veele andere aan elk genoeg bekende nuttigheden van 't gevogelte gaa ik met fülzwygen voorby. In 't kort wil ik hier nog die groote geneugtens mel- den, welken wy uit veele eigenfchappen der Vogelen trekken. ’t Geen naamentlyk door des Scheppers aller- wysíte befliering’ aan niet één viervoetig dier vergunt wierd , te weeten met de fpraake den mens te kunnen na- voigen, dat weet men den Pappegaaijen, Aakfteren en Spreeuwen door konft te leeren. Doch inzonderheid is ’t door de aangenaamheid van gezang , dat het gevogelte de andere geflachten der dieren bevalliglyk te boven gaat- Wat is verruklyker dan de onuitfpreeklyke ftembuiging van den Nachtegaal? Wat lieflyker dan "t. gezang der Vinken? dan 't piepend gefiuit der Spreeuwen? dan 't prarelend gezucht der Lyfteren? Het heir van Indiaanfe Zangvogelen zal ik niet aanhaalen. Kan iets 't gehoor meer ftreelen dan in de lente dagen, in boilen en tuinen de verwonderlyke verfcheidenheid van Vogelenzang te hooren, waardoor 't dreefgeeltige gemoed weer opge- beurd en vervrolykt mag worden ? Dan, laat de dwaas niet beweeren , dat in ditalles geen geneugte ligt: Zal hy de neus ook ophaalen van fchitte- rende bekoorlykheden , welke ons oog in veelerlye gevo- gelten ontdekt? Immers overal onumoet gy de voeiltap- pen eener Goddelyke Wysheid en allerwege word uwe ziel tot dankbaaren eerbied aangefpoord, wanneer gy u- we aandacht veftist ’t zy op de groote lighbaam:sgeftelte van den Struis , Kafuaris, Kropvogel , Flamingo en Ameri- kaanfen Gier, Cuntur 5 't zy op de &oleuren (ook in fommt gen onzer Inlandfe Vogelen) van den blaauwen Aakfter, **-9 Ner- V COS OR R-.E-. D E.N verfcheidene Spechten ‚den Ysvogel, Berg-eend , Fazant , of, onder de Indiaanfen (a), van den hier te land zoo genoemden Raven, den Pappegaay, en zeer veele ande- ren, welken in die heete gewelten talryk zyn; '1 zy op de Bekken van den Grootbek, Pappegaaiduiker, Kruis- vink, Kluit (2), Lepelaar en Zwemmergans («) ; 't zy op den boorn van den Rhinocerosvogel; 't zy op de fier- lyke wederkuiven waar mede de kruinen van fommigen preiken; 't zy op de wonderlyke lange Halzen van den Zwaan , van den Anbinga der Brazilianen (7), den So», den Flammingo en anderen; 't zy op den drauibaaren Hals van 't Draaihalsje; 't ay op de Doornen van den Gamben- zer Gans en Braziliaanfen Anbima 5. 't zy op de Trotsheid der Sigzreen van den Paauw , den Paradysvogel en ande- ren; 't zy op het maakíel der Tongen van de Spechten en Draaihalzen; 't zy op de gefchapenheid der Posten in de Pappegaaijen, den Koekkock, de Spechten, Draai- halzen , Ysvogels en Touraco van EDWARDS; 't zy op de pouzige , enals danfende , treeden van den Kroonvogel. ’k Vertrouwe dat de Leezer 't my ten beften houden zal dat ik hier dit alles, 't welk gemeen en aan veelen be- beud is, zoo wydloopig voorgelteld heb. Grooter dan ‚nen denkt [gy zoud het naauwlyks in. deeze onze gefice. pen' eeuw zeggen n het getal zeifs van geletterde men- fen, die" van al zulk werk de winkbraauwen ophaalen ; en dit heeft my genoopt om met nederige redenen hune laagkruipende bedenkingen om ver te werpen. . By de Geflachten alleen der Vogelen, welken ik hier in 't licht geef, denke ik het niet te laaten blyven. Be- haagt het GODE, zoo zal 'er een omtrent reeds afpe. fchreeven werkje van de verfcheide benaamingen aller Vo- (a) Zie Bosmann Fey. de Guinte, Ep. 15. (b) Recurviroftra. (c) Phalacrocorax. (d). Maucsrav. p. 218, WO Out RE D-EÍGN. Vogelen, oordeelkundig gezift en gefcheiden , op volgen ; en eindelyk zal ik 'er by uitgeeven de Befchryvingen van elke foorte van Vogelen , welken ik met alle moeite mag- tig heb kunnen worden zoo als ik die in eene recks van agttien jaaren uit de vogelen zelf heb opgemaakt , over- gezien, en van tyd tot tyd verfchikt, met de afbeeldingen der zeidzaamften,, inzonderheid van de Zee-gevogeltens. Bezwaarlyk, Leezef, zoud gy kunnen gelooveh hoe dik- wils zelfs de voor beftgekeurde Schryveren over dit ftuk door een's anderen oogen gekeeken, naar hoeveele ge- fchilderde beeldteniflen van Vogelen zy hunne befchry- vingen opgemaakt, hoe menigmaalen zy andere Auteuren met dezelfde weorden, onder fchyn echter van wat nieuws te verkoopen, uitgeichreeven, en hoe dikwils zy de vertellingen van onervaaren jaagers eygeiooviglyk voor waaragtige ftukken hunnen Leezeren in de vuift geftopt hebben. Nergers beter dan aan het Water- en Zee-ge- vogelte kunt gy dit gewaar worden. Ik, die aan de Zee woone, en my noch de koften, noch zoo veele jaaren ar- beids ontzien heb, wilde in deezen mede iets ondernee- men: Och dat het tot nut myner naaften; ach.dat het tot des Opperweezens Eere mogt gedyén! "ro ON- ONDERRECHTING VAN DE BEE UECSE KEN 13 (5 DER KONSTWOORDEN Pennen noemt men allen de Riemen der Vleugelen en de Beftierpennen van den Staart : met de eerften roeijen, met de laaften richten de Vogelen hunne vlugt. V'ederen zyn alle de overige pluimen waar mede het Lig. haam der Vogelen bekleed is. Pluimpjes zyn dat zagt en fyn Dons het welk ia fommi- ge gellachten van Vogelen onder de buitenfte ve- eren zit, en hun lighaam tegens de ongemakken van de Lugt en ’t Water befchermt. Vogel van dit jazr noemr. men zulk eenen, die zyne vede- ren nog niet gewiffeld heeft. Volwafjen Vogel is zulk een, die alle jaaren dezelfde koleur van Vederen (opnatuurlyke afwykingen daarottrent uitgezon- derd) naa het rujjen wederkrygt. Kieken is zulk een vogel, die nog zyn eeríte Poddeveeren draagt, en - welks Penuen en Vederen tot de behoorlyke lengte nog met zyn uitgegroeid. Het Wafch noemt men dat Eeltagtig, naakt bekleedfel , "t welk het grondftuk (ba/is) van den bek van eeni- ge Roofvogelen, en van eenige weinige anderen, omringt. Kwabben zyn die zagte, vellige, dikwils nederhangende Lellen, die aan 't geflachte der Hoenderen, den Kalkoen, Kafuaris, enz. eigen zyn. Het Agteroverbellend gedeelte vekent men van den kop af, langs den hals en over den rug, tot aan den aars toe. ‚Het Fooroverbellend gedeelie word gerekend van de ONDECHTING Der KONSTWOORDEN de keel af langs den ftrot, over de borft-en den buik tot den ftuit. Van ouds hebben Geswervs, CLu- sius, en anderen, in hunne befth ingen deeze twee benaamingen anders om geeks gelyk RAY (a) zeer wel gewaarfchuuwd heeft. De Aars is de plaats tuffen den rugen denftaart. Anderen hebben hem onder den ftuit begreepen gehad. De Keel neemen wy voor het begin der Vederen in het vooroverhellend gedeelte, zoo ver zy binnen de kaa- kebeenen vervat zyn. De Strot is het Vooroverhellend gedeclte van den hals, gerekend van de keel af tot het begin van ’t borft- been. De Borft noemt men dat geheele gedeelte, "t welk het borítbeen beflaat. De Buit, volgende aan de Borft is dat zagte deel waarin geen beenen zyn. De Stuit (Uropygium) is in ’t vooroverhellend gedeelte .varı den Vogel, rondom den aars. De Riemen zyn de onderíte rey van groote pennen aan de vleugelen. Riemen van den eerften rang neemen haar begin van de buitenfle flagpennen af, en langkzaamerhand korter wordende honden zy op, daar de volgende pennen even lang wotden. Riemen von den middelften rang zyn die in 't midden der vlerken ffaan en op 't bloot oeg even lang zyn. De Riemen von den derden rang, of digt by den rug, zyn der bosje pennen , het welk in de Watervogelen wederom langer dan de middelfte tiemen, doch im ’t geftacht der Moffen langkzaamerhand korter word. Baftaard-Vlerken zyn die lange ftyve Vederen van fommi- ge Vogelen (als by vootb. van de Eenden, Meen- wen , enz.) dewelken onder de okzels liggen. Debe- naa- (a) In Ptefetione ad Willoughheji Ornitbologiam. »* 4 ONDERRECHTING ver KONSTWOORDEN. naatnng: van Buitenfle Baflaard Vlerk , welke Wil. loughby gebruikt, kunnen wy miflen. | De Beflierpennen zyn die grootere pennen weiken den ftaart uitmasken. De Bovindye is dat gedeelte van den Vogel, het welk in de menfen insgelyks de Dye genaamd word. De Onderdye is aan de bovenfte verknocht en heeft op zig zelve veele fpieren; zynde dezelve in de bendn. van Vogelen, die Zlies- en Vel-pooten ( Hymenopodes & Dermatopodes) genoemd worden, met zeer vecle vederen bedekt; doch in veelen van de bende der Waterbeminnende , (Hiydrophile) en in eenigen die men Kortgevlerkte ( Bracbyptere) Vogelen noemt, is deeze Onderdye aan het benedeneinde kaal. De Scheen word genoemd dat dorre , van fpieren ontbloo- te en. peesagtige deel , dat 'er is tuffen de onderdye en de vingeren. Dit gedeelte heeft in de meefte Vo- gelen, (eenige weinige Arenden, Nachtuilen , Veld: hoenderen, enz., uitgezonderd) geene vederen; of het. is. in de /liespooten met. een dun vlies, in de Velpooten enz., met een dikke huid als van Leder .. „overkleed.. : De Knie noemen wy het gewricht tuffen de onderdye en de fcheen. Daar gy in de Gellachten der Vogelen het fterretje achtet eenigen naam vinden zuit , wilde ik te kennen geeven , datik zelf die Vogelen in hun geheel, of | zy nog leefden, of kort nadat zy geltorven waren, onderzocht heb. Het kruisje dat gy zult aantreffen wil zeggen , dat de huideu dier Vogelen gebrekkig waren, zoo dat ik 'er niet ien eenemaal vaíten ftaat op maaken kon. Van de Ge- flachten voor welken in 't geheel geen teken ftaat, wil ik den Leezer verwittigd hebben, dat zy uit de getuigenis- fen der Schryveren zyn opgemaakt; en gevolglyk , om 'er zeker van tezyn, nog eens noodzaaklyk met de Lee- vendige Vogelen zelf vergeleeken moeten worden. - OMTRENT DE MAAT EN HET GE. WICHT DER, VOGELEN MOET WORDEN AANGEMERKT: 1. Dat een Rhynlandfe voet, in twaalf duimen, en elk van deezen wederom in agt gelyke deelen , verdeeld , de maatftok is waar mede wy de Vogelen meeten, 2. Dat men de maat van de Vogelen neemen moet als zy dood zyn, of ten eerften zoo ras zy geftorven zyn, of eenige dagen daarnaa, wanneer de Leden niet meer ftyf zyn: welke ftyvigheid gemeenlyk eenige uuren naa den dood begint, en een dag of twee duurt , en oorzaakis, dat eenige deelen der vogelen, inzonderheid de hals, rimpe- len en krimpen. 3. Dat de maat, aan opgezette Vogelen genoomen, doorgaands iets kleiner is dan die men aan dezelfde Voge- len bevind wanneer zy verfch zyn ; krimpende veele dee- len merkelyk door de uitdrooging. 4. Dat de gcheele lengte van een Vogel gemeeten word van 't einde van den bek tor aan het einde van den ftaart. De lengte, van de kruin af tot de fchouderen, word gerekend tot het fchouderbeen toe, aan 't begin der vleugelen. 5. Dat de maat der Vingeren genoomen word zonder de nagelen daar by te rekenen. 6. Eindelyk moet men in acht neemen her gewicht der Vogelen. Elk pond houd zeftien gemeene ongen. Ik heb dat gewicht zeer veele vogelen gezet, op dat 'er niets ontbreeken zou, het welk WitLucHsv - en Rax noodzasklyk oordeelden; hoewel de ondervin- ding beveflige, dat 'er ten aanzien van 't gewicht van eenen en denzelfden vogel groot verfchil is naar maate vau 'L faizoen, VÀ KORT KAOTREIBNBERESGER a PR VIAUNZ TI; S A.M E NS I ELSIEJ De Vogelen zyn of I. Met van vooren gevederde Kniön, Pooten, die met een dug gefthubd Vlies overdekt zyn, en met het begin der Vingeren maauw aan elkanderen verknocht. VLrEsPOOTEN (Hymenopodes). r. Met een langen Bek, die verheven, en voor aan, by de Kuif, gedrukt is. AaxsrEns (Pice). 2. Met een Bek als een Kegel, die fchielyk afneemt. Mossen (Pajferes). a. Met het grondftuk van den Bek, omtrent in de form van een rol, dik, zeer fchielyk in een fcherpe punt uitloopende; gemeenlyk DiK- BEKKEN (Cra[firofira). &. Met een Bek als een Els, waar van het grond- fluk aan den bovenkant driehoekig, aan den onderkant vlakker is; gemeenlyk DuNBEKKEN ( Tenuiroftra). IL Met van vooren gevederde Knien, en Pooten, die met een gerimpelde huid, als van Leder , overkleed zyn. VELPOOTEN (Dermatopodes). 1. Met een gekromden Bek en kromme Klaauwen. Roorvogrts (Accipitres). 2. Met een Bek als een. Kegel, welks punt is om geboogen. Horwpzns (Gallime.) a. Met de vooríte Vingeren aan het begin, door middel van een klein lederagtig Vlies, zum te famen géhecht. à. Met Vingeren, die byna ten eenemaal ge- fpleeten zyn , zoo dat 'er maar het cerfte be KORT BEGRIP VAN 'r SAMENSTELSEL. beginfel van een Vlies tuffen de vooríle Vin geren valt is. II. Met van vooren naakte Knién; met Vleugelen , die bynaa om te vliegen onbekwaam zyn, met ge- fpleeten Pooten, daar zy hard mede loopen. KorT- VLERKEN (Draebyplera ). IV. Met van vooren naakte Knien; en Pooten , die met een zagt vel, dat als Leder is, overkleed zyn. Wa- TERMINNAAREN ( Hydropkile). I t2 co e Welker randen van den Bek mer tanden, als een zaag, bezet zyn. TANDBEKKEN (Odonto- rynche). . Welker Bek omtrent eyrond, zeer eng en aan de zydenzeer digt toegedruktis SmALLE - PLAT- BEKKEN (Plalyrbyncha‘). . Welker Bek wat naar een Kegel gelykende, verheven en aan de zyden gedrukt is; en die vlakke Pooten hebben. IELNGE ROLRONDSWYZE PraTrsEKKEN (Stenorbynche). a. Met den Bek eerft recht, daar naa, aan 't einde krom. b. Met den Bek als een Els, recht; aan 't ui. terít puntje een weinig geboogen. c. Met een Bek als een Els, geheel recht. Welker Bek wat naar een Kegel gelykende, aan de zyden gedrukt is, en die vlakke Pooren hebben; met de vliezen der Vingeren verdeeld. DOoMPELAAREN. Ver Met een groef of kuiltje voor de Neusgaten. SNEPPEN (Scolopaces). a. Met een Bek als een Kegel, aan de zyden gedrukt; en met halve Palnpooten. (Sc- mipalmipedes). b. Met een Bek als een Kegel, aan de zy- den KORT BEGRIP van ’r SAMENSTELSEL. den gedrukt; en met gefpleeten Pooten (Fiffipede:). «€. Met een Bek, die van beide zyden Pyra- midaal driehoekig is; en met gefplecten Pooten. d, Met een Bek als een Els, rondagtig; en met halve Palmpooten. v. Met een Bek als een Els, rondagtig ; en met gefpleeten Pooten. GE RANESCHIKKING DECR C B-ScL.A CH T E N. BENDE L VLIESPOOTEN IHTMENOPODES.) RAN.G.L AB ARSIERSREN [P 1 c x] Warvogel, Collyrie. Paradysvogel. Paradijea. Grootbek. Bucco. - Jagervogel, Rhinoserosvogel Tragopan. Duitfe Pappegaai, Aakfter. Coracias. Raven. Corvus. Indiaanfe Raven, Nootenkraaker. Caryocatadtes. Steenkraay. Pyrrboceras. Spreeuw. Sfurnus. Lyfter. Turdus. Indiaanfe Kaauw. Menedula. Koekkoek, Cucuíur, Diaaihais. Jynz. Specht. Picus. Graauwfpecht. Sita. Groenipecht van Sea. Colius, Boomkruiper. Ceribia. Grasmusch. Curraca. Rhyndace van SEBA. Ysvogel. Jspida. Byenceter. Aerops. 2 RANGSCHIKKING Hoppe. Upupa. Bloemenfpecht Troglodytes. RANG II MUD S2S,C2H EN [Passeres] &. Met bet grondftuk van den bek omtrent rolrond , zeer [chielyk in een feberpe punt uitloopende. Kruisvink. Loxias. Bloedvink.. Pyrrbalas. Groenvink. Chloris. Vink. Fringilla. Sys. Spinus. Beemer , Boheemer, Peftvogel. Ampelis. B. Met een. Elswyzen beh waarvanbet grond- fluk aan. den bovenkant driehoekig „aan dne anderkant vlakker is. V ygeneeter. Ficedula, Roodborft [ Tooracca.] Brzbacus. Leeurik. Alzuda. Kwikftaart. Motacilla. Nachtegaal. Luscinia. Bremkoningkje. Afllus, Mees. Parus. Staartmees. Oriter. ' Zwaluw. Hirundo. BEN- DER GESLACHTEN BENDE: 1. VELPBOOTEN IDERMATOPODES.] RANG I. SCUIHSERSP VO GEELÓ5E.N. [A cCrT PIT AES] Nachtuil, Katuil. Str». Nachtfchade , Geitenmelker. Cuprimulgas. Pappegaai. P/üfasas. Valk. Falco. Arend. Aquila, Gier, Pultur. RANG II H-0-—-E N DI ER. m [GaLrLıne] Met de woorfle vingeren aan bun. begin door ımiddel van een klein lederagtig vlies rulm Jamengevoegd. Paauw. Pato. Paauwies. Crax. Kalkoen. Cenchramus. Poule Peintade. Meleagt!s. Hoen. Gallus. Veldhoen. Teirao. Kwartel. Coturnix. À2 p. Met 4 RANGSCHIKKING p. Met bynaa ten eenemaal ge[plecten vinge- ren, tu[Jen welker voorfien maar allen een beginfel oan eea volies vaft is. Duif. Columba. Ringduif van Madras. Palumbus. BENJDEC-LII KORTVLERKEN [BR ACHTPTERAE] Struis. Sirutbio. Amerikaanfe Struis. Zea. Kafuaris. Cela. Dod-aars. Rapkus. Trappe. Otis. BENDE IF. WATERMINNAAREN. [HTDROPHIL .E. RANG i£. TANDBEKRKEMN. l'ODoNTORHYNCHZ.] Flamingo. Pbhenicopierus, | Lepelaar. Pelecanus. Eend. Anas. Zaagbek. Mergus. Anhinga der Braziliaanen. Prynx. RANG BER GESLTACHTEN. RANG Il SMALLE-PLATBEKKEN. [PLATYRCEYNCH x] Pappegaaiduiker. Spbenijcus, RANG III ENGE, ROLRONDSWYZE, PLAT BEKKEN. (STzWwos HY NC zx] a. Diet den bek gerfl secht, daar naa omge kromd. Kropgans. Onocrotalus. Gent, Jan van Gent. Graculus. Keerkringvogel. Lepturus. Pinguin. Chenalopex. Rotteke [van Martens. | Ardtica. Kokmeeuw. Gavia. Zeehavik. Bupbagus. Onweersvogel. Protellaria. 8. Met een elswyzen bek , die recht, doch aan de uiserfie punt een wweinig krotm is. Groenlandfe Duif, Uria. Stern. Larus. Skolver. Cataradies. v. Met een elswyzen bek, die recht is. Witte Zee-Meeuw. Ceppkus. À 3 RANG 6 RANGSCHIKKENG RANG IV. DOMPELAAREN [URINATARICES.] Fuut, Aarsvool. Colymbus. Meyrkoet. Fulica. RANG F SNEP P E N. -[SCOLO P ACES.] a. Mel em Kegelswyxen bes , ate aan de zy. den plat is ; en met baloe palmpooten. Kraanvogel. Grus. Egyptife Kraan. Ibis. Ryger Ardea Schrye, Schriek. Crex. B. Met een kegelswyzen. hek, die aan dexy- den plat is; en met ge/pleeten pooten. Balearife Kraan. Ciconia. Numidies Juffertie. Soops. v. Met sen bek, die aan beide de Zyden drie- kantig is ; en met gefpleeten pooten. Kwartelkoning. Ortygometra. . .9. Met een elswyzen, rondagtigen bek ; en met halve palmpooten. Kluit. Trochitus. ur Numenius. Poeifnep. Totanus. Met- pEm G BOS'L-ASO H- T EN. Matheon , Scholaakfter. Hemafopus. Plevier. Charadrius. Sluiper. Ziuticula. Kievit. Vanellus Kemphaan. Philomachus. Riethoen. óchberzclus. Met von elswyzen bek die rondaglig; en met gefpleeten posten. Halve Snep, Loopertje. Cinclus. Waterhen. T7zg4. Snep. Ruflicula. ACA OIUNGIEDOOASN «€ Seh, E VANNOGEENIGE ONZEKERE GESLACHTEN. Een Sperwer ; onder de Paradysvogels by Sesa. Nifus. Een Buizert; by denzelíden. Buteo. Harpoenier ; een zekere Kraay ; by denzelfden. Cornix. Een vogel die naaft aan den Vink komt; by denzelf- den. Fringille adfinis. ee ——. den Bloemenfpecht -—-; by denzelfden. Troglodyte adfinis. uie den Dui 3; by'denzell: den. Columbe adfınis. Diomedes vogel; by denzelfden. Diomedea Een vogel die naaít aan den Ryger komt; by denzelf- den.. Ardee adfinis. warns. Cuculo adfınis. * Wie 8 AAN GEL AN @eS.E#Li Wielewaal, Braziliaanfe Specht, S'acamaciri; by Wır- LUGHBY. Galbula. Zee-hazelhoen , Fregatvogel; by RocherorTt. Alagen. Zwemmergans; by Ray. Pbalacrocorax. Nachtraven; by WiLLUGHBY. Nycticorax. Palamedes vogel, Anbima; by MaRKGRAAF en WILLUCH- Bv. Palamedea. Meerel Guira Guainumbi ; by MagKGRAAF en WiLLUGH- BY. Merula. Jaguacati guacu; by IMARKGRAAF en. WILLUCHEY, J4- guacali guacu. Curucui , Guira Acangatara ; by ManKGRAAF en WILLUGH- EY. Trogon. KEN. RS CUNESOMSOCE BR OKOCE. NO9 VSAZN- CODE G-cE OR LA C H-T EN DER VOLES DIL EON. BENDE L VLIESPOOTEN. [HT MENOPODES) Het Kenmerk van deezen is, dat De Ärien van vooren gevederd, De Posten met cen dun, gefchubd, viies over- kleed, en De ingeren door middel van een vliesje, aan hun begin, met elkanderen en met de naa-voet [metatarfas] zeer neauw verknocht zyn. RANG 1. AKA EK ST ER EN. [Pic] fun Kenmerk is, dat De Bek langkwerpig, rond verheeven, en na de kuif toe plat is. ir WARVOGEL, in 't Latyn door den Heere MoEHRING gencemd Coliyrio. * Hy is by den Heer C. Linnzus, in Edit 6 Syft. Nat. Gen. 78 gezet by den Beemer , i-dmpelis.] 1 A 3 Be- ıo AAKSTEREN BENDE I RANG I Bepaaling van denzelven. 5 Beh is recht, van boven ftomp, aan de punt omgekromd, hebbende aan den rand, by de bocht, een tand die uıt- ftcekt ; de punt van 't bovenft Kaake- been 1s na beneden omgeboógen. _ De Vingeren zyn in getal, van vooren drie, van agteren een. Aanmer king. Dit geflacht is als eene middelloort tuffen de Aakfteren en Scherpvapelen: Met deeze faaften komt het overeen zoo ver den Jek be- treft; en deeze is de reden . dat tot nog toe alle Sehryveren dit geflacht der Warvogelen tot het Valkongeflacht hebben t'huis gebracht: Uit noof de echter van hel maakfel der pooten en vingeren moet het zelve door eenen baarolyklyken en na tuurlyken tang gerekend worden tot het geflacht der, Aakfteren te bchooren. [f Auaım geeft 'er een figuur van. U. T. XIII. j 2 PARADYSVOGEL, in het Latyn Paradifea. * Hy is by den Heer Linwaus. Syff. Vat. het 44fte geflacht ; sn is de Monwcesiato der Schryveren Bepaaling van denzelyen. De Bek is kegelagtig elswyze, van ter zyde plat De Neusgeten zyn omtrent rond, van agteten door het voorhoofd-dons een weinig gedekt. Hy heeft gekrulde Pederbosies welken aan weerskanien ui de zyden van de on- derbuik onder de vierken voortkoo- men. AAKSTEREN BENDE I RANG I. it De twee middelfte (a) ftuurpennen van den Staart, zyn veellanger dan de vogel zelf, en aan haar grondftuk [bafis voor een klein eindje gevederd, ver volgends voor bet grootíte gedeelte omtrent kaal, en aan de toppen we- derom gevederd. . De Pingeren zyn met den naaveet , en ,uan hun grondituk, met elkanderen naauw ver- knocht: de buitenfte is met zyn eer- fteeen halve tweede lid aan den inid- deliten vinger verknocht op de helft van deszelfs eerfte lid. (a) Crusıus telde tiem Üuurpennen , uitgesonderd die twee middelsten, welken de allerlangften zyn By gevolg heeft deeze vogel in 't geheel twaalf ftuurpennen. Aanmerktng. Myn zeer goede vrind Linnzus had ; in '& eerít, buiten twyfel dat geflacht van den Paradysvogel waar van hy melding deed uit SEBA's Thefmrusop gemaekt en ’t zelve ftrookte met de natuure niei om reden van den oorfprongk der twee middelfte ftuurpennen. Hy heeft evenwet zyne Repaating van 't geflacht deezes vogels in de sesde uitgaave van zyn Sylt. Nat. verbeterd. Maar ik ben ten hooesten verwonderd dat Sesa zelf in zyn Thefaurus den zelfden vorfprongk dier pennen van befchreeven heeft, dewyl in mynen gedroogden vogel, die de Aräflfehe van Sera's Thefaurus is [I p. 99. T. 63. f. 1 en2.] degezeg de twee allerlangfte pennen zeer baarblyklyk midden uit den flaart hervoort koomen, gelyk ik in de ftepaaling gezegd heb ‚en Crusıus voor lang reeds aantekende ; Myne bepaaling voo t overige is opgemaakt, ten deele uit den gedroogden vo gel dien ik op myn kamer. heb ten deele uit de Am- 12 AAKSTEREN. BENDE I. RANG I. ‚Imboinfe foort, by SeBa, Thef. 1. p. 63. t. 38. f. 5. afgebeeld. 3. GROOTBER, TOUCAN, in het Latyn Jue. } Hy is de Rampbaflos van Linn. Svff. Nas. het 38fte gelacht, Braziliaanfe Aakfler van Auprcvanpus. Om. L p. 398. T. 12. É—«. Tousan der Schryvesen. $ ling. De Bek is breed, zeer groot, veel langer dan het bekkeneel ; beide de kaakebeenen zyn aan *t uiteinde nederwaarts omge- boogen, en getand op de randen. De Neusgaten zyn rondagtig, agter den bek, en door de voorhooídvederen ver- borgen. De Tong is fmal langkwerpig, in de gedaante als eene pen, rondom ruuw door de boritele waar mede zy bezet is. De Pingeren zyn twee van vooren, en twee van agteren in getal (a). (a) Zoo berichten ons Turvarus, Locum : by Besser, & Lin», Syß. Nat. gef. 38. Maar Aupnovannus er de Abt ne PLucHE In zyn Sebeuwteneel der Naiuur (precken van éénen voor- en drie agter-vingers. Het welk zekerlyk ver- keerd fchynt, omdat die foort van dit geflacht, dewelke MARRGRAAF Aracars noemt, twee voot- en twee agter-vin- geren heeft. Het overige van myne Bepaaling heb ik uit cen [$ Hy is afgebeeid by j. Nrgtnos, Bras. Zee en Landreisen, bl 29; 30. met den naam van Grosibek, ook by ALsın, tom, U. pl. 25. by Pıso, v. 92. met den naam van Ararari. by Épwanps, pl. LXIV. en by WiLLucnny, Tab, XX. met den naam van Pica Brefilienfs.) AAKSTEREN. BENDE 1. RANG. I 13 een gedroogden kop van deezen vogel op myn kamer be zuftende opgemaskt : wazrom de fout by Limwumus, ter aangehaalde plaat(e, dat namentlyk deeze vogel geen neus- gaen hebben zou, verbeterd moet worden; want buiten tegeníprask zyn 'er neusgaten fchuins agter den bek. 4. JAGERVOGEL, RHINOSEROS-VOGEL, TRA- GOPAN. Hy is de Rbinsserosurgel van BowT en Ray. aling. Ri Be is krom geiyk een feiffe, het grond- ftuk van denzelven , boven aan, groeit uit in een gekromden hoorn. De7Tmg--- -. De Staat - - = = - De Fingern - - - - « Aanmerking. Tragspan is een naam by Prmsus, die kwalyk door CaantzTON, In zyn Onomafl. Tra gopanca vertaald word, [5 Wurvemv "Tab. XVIL f£, 2.2.3. J. Neunor befchryft hem onáci den naam van "agermogel, Oofl-Ind. Zee en Landreize, pag. 292 met cene afbeelding. Is de Dubbeit- ber, welken dezelfde Schryver op bl, 284 verbeeld van t zeifde gefiacht? .$. AAKSTER, DUITSE PAPPEGAAI, in 't Latyn Coracias,* De Heer Linnaus meld dit gefiacht onder den naam van Cor. rus. S48. Nat. gofte geflacht, Hier onder behoort de Gar- rulus dirgentoratenfis der Schryveren. } Be- [f Zie de afbeelding van deezen vogel by WırLuchsy, T. XX. De figuur, welke Alam van de Coraciar geeft Tom. Ir. T, 24. gelykt niets naar den Garruiws Argentoratenfis.] I4 AAKSTEREN BENDE L RANG I. Bepaaling. De Bek is recht. van ’t glondiluk an de punt toe een weinig nederda alende. De .Neusgntem zyn ftreepawyze in ’a lang, en naakt, opklimmende. Agter de Oogen is een rimpelige huid, die naakt en als wratig is. De Fngeren zyn drie van vooten , welken eenemaal gefpleeten zyn (a), en en van agteren. (a) Dit is het eenigHe geflacht in deeze e&ehoele Bende het welk gefpleetene vingeren heeft. 6. RAVEN, in 't Latyn Corous. * Linnzus, Syft. Nat. 4ofle geflacht. Bepaaling De Bek isrecht, met een punt die een weinig nederdaalt; het grundftuk van den bek is digt bezet met ftyve boritelve deren. De Neusgaten zyn met de borftelhaaıren van voorhoofd gedekt , en omtrent rond, De Fingeren zyn 6rie van vooren , aan hun grondftuk neauw vereenigd; en van agteren een. „.INDIAANSE RAVEN. NOOTENKRAAKER in Latyn Caryocatattes. $ Dofi-Indifche Raven by Bowr. Ind. 62. Bepaaling. | De Bek is een weinig krom gelyk cen feiffe, en boven op aan t grondftuk gebult De (€ De Caryocatoties welken WırLuchey afbeeid tab. XX ftrookt geheet met met' de bepaaling van Dr, Morurinc. Zie GesneRus de Avibus Ed. Tig. p. 238.] AAKSTEREN BENDE I. RANG I. 15 De Slag van 't boofd is naakt. De buitenfte Stuurpennen vallen allengskens korter. De’ ingeren zyn van vooren drie; vanagteren _ een, STEENKRAAY, in't Latyn Pyrrbecorax. t Eenige Paradysvogelen by Szaa. Tbef 1. T. 46. £. 3. & T. koi | De Bek is recht , van boven omtrent fcherp: Het grondftuk van denzelven is bezet met orftelvedert jes. De Neusgaten zyn omtrent rond. DeTog- - - - - Uit de [tuurpennen van den Sfaarf komen ’er twee gekrulden die langer zyn dan de geheele vogel. De Vingeren zyn van vooren drie; van agte ren één, SPREEUW, in 't Latyn Stumes. * By den Heer Lmmzus [in den tang der Muffchen geplaatft ] Syft. Nat. geN. 74. Bepaaling. De Bek is recht , van boven en onderen neer- gedrukt, uit den vlakke eenigzins ver- heeven, met fchuins na buiten ftaande en vlakke randen. Het onderfl Kaake- been 1$ boven aan het grondituk boogs- wyze, wordende de bogt door den kant van 't bovenfte kaakebeen ver vanpen. De Neusgaten zyn uaakt, van onderen vlak. van boven met een verheven horizon- taal vel baif overdekt, De 16 AAKSTERE N. BENDE I. RANG.I. De Tong is aan de punt geknot, in tweén ge- fpleeten en gefnazeld. De Vingeren zyn van vooren drie; van agte- ren den. io. LYSTER, in 't Latyn Turdus. * By Linnzus, Syf. Nat. het 731te geflacht. [Hier onder behoort] de Wislewael,, Galbula Auctorum. Bepaaling. De Bek is omtrent recht , aan de punt een wei- nig nederdaalende, met fchuins na be- neden loopende randen. De Neusgaten zyn langkwerpig naaft aan de voorhoofdvederen geleegen. De punt der Tong is geicheurd, of in tween gefpleeten, met ruige kanten. De Fingeren zyn van vooren dric; van agte- ren één. Aanmer king. Van den Wielewaal is de punt der tong in 't midden fcherp in tweén gefpleeten, met rui- ge kanten; en de neusgaten zyn ten eenemaal naakt; doch de andere Lyfters hebben de neus- gaten van agteren door de voorhoofdvederen gedeki, ir. INDIAANSE KAAUW, in 't Latyn Monedula. De Cuiriri Acamaku van Sesa. T?»f. IL p. 93. T. 87. f. 2. Bepaaling. De Bek is als die van 't Lyfteren geflacht. De Tung - - = -. De Aruin pronkt met ceneovereindftaande ve- derkuif. De Siaart hang: flap; de ftuurpennen zyn na binnen van trap tot trap langer. De AAKSTEREN. BENDE I. RANG. I. 17 De Scheenen - - . - . De Fangen. = o. 12. KOEKKOEK, in 't Latyn Cueulus. * By Linxus. Sy. Nat. het 43íte geflacht. Bepaaling. Y De Bek is recht, boven aan by het &rond(tuk omtrent fcherp, maar terftond daar aan ffomp; de punt een weinigje ne- derdaalende, De Neusgaten zyn omtrent rond ‚de ran- den, met het middelft bultje, uic- fteekende. De Tong is pylswyze en ongefpleeten. De gebogen Staart is langer dan het lichaam zelf, en heeft tien Stuurpennen wel- ker buitenften trapswyze — korter worden. De F'ingeren zyn twee van vooren, en twee van agteren. 13. DRAAIHALS, in 't Latyn Syns, * ‚ By Linnzus, Sy. Nat. het 42fle geflacht. Bepaaling. De Bek is recht, boven, aan het grondfluk , en aan de punt, fcherp, in ’t mıdden ftomp. Neusgaten zyn ftreepswyze , recht, en vlak. De Tong is omtrent rond en kan zeer ver na buiten worden uitgeftooken , haar aa is elsgewys, beenagtig , en onge- pleeten. De geboogen Staart is korter dan het lighaam, en heeft tien Stuurpennen die bynaa even lang zyn; de buitenften zyn een weinig korter. Bre B De 18 AAKSTEREN. BENDE I. RANG.I. De /ingeren zyn twee van vooren, en twee van agteren. I4. SPECHT, in't Latyn Picus. * By Linnzus. Syft. Nat. het 41íte geflacht. Bepaaling. De Bek is recht, veelzydig, van boven fcherp, aan de punt op zyden bytelsgewys. De Neusgaten zyn langkwerpig , door bor- ftelige hoofdvederen digt overdekt. De Tong is tondagtig en kan zeer ver na bui- ten worden uitgeftooken ; haar punt is elsgewys, beenagtig, op de zyden met boríteltjes die na agteren ftaan "cbezet: De Staart is zeer ftyf; en heeft tien ftuurpen- nen, aan de punten als afgeknabbeld. De voorfle Yingeren zyn twee in getal. (a) (a) De meefte foorten van Spechten hebben ook twee agter- vingeren. Doch de Heer Linnzus heeft een Specht ontdekt met drievingerige pooten : [Hy is de 5de onder de Spechten in 't Syfl. Nat. pag. 20, en ftaat befchreeven in de Ad. Stokholm van 't jsar 1740. p. 222.} 15. GRAAUWSPECHT, in het Latyn Sitta. * Hy word by den Heer Lmnzus, Syf. Nai. gef. 77. in den rang van de Muffcben geplaatít. Bepaaling. De Bek is recht, van boven ftomp, welks punt als afgebrooken is, op dezyden een weinigje bytelagtig. De Neusgaten zyn omtrent rond, en door de voorhoofdyederen overdekt. De Tong is vliesagtig en wat plat: haar punt is gefplitft. De AAKSTEREN. BENDE I, RANG I, 19 De Staart is ftyf. De ftuurpennen zyn twaalf, en even lang De Fingeren zyn van vooren drie, van agteren een. 1:6. GROENSPECHT, in 't Latyn Colius. Zie deezen Vogel by Sesa, in zyn Tbef, ]. t. 60. f. 5, & "Y. IE £5. t4. 1, 8, Bepaaling. De Bek is kegelagtig elsgewyze, omtrent de punt eventjes als een feiffe omgeboo- gen, en 200 lang als de kop. De Neusgaten zyn [lreepswyze , recht. De Tog - - - - De Siaart is korter dan het lighaam. De Befluurpenüen zyn omtrent even lang, de buitenflen allengskens een weinigje korter wordendse, De Pingeren zyn drie van vooren, en één van agteren. 17. BOOMKRUIPER , in bet Latyn Certbia. * By den Heer Lmnzus, Syfl. Nas. in het Safe geflacht, tot den Tsvogel t'huis gebracht. Bepaaling. De Bek is jets langer dan de kop, deszelfs beide kaakebeenen zyn als een feiífe omgeboogen : Hy is elsgewyze, van boven omtrent fcherp. De Neusgaten zyn ftreepswyze, recht, bo- ven aan na 't grondftuk toe gebult. De Tong is vliesagtig, met een fcherpe punt, DAT ADR. De Staart ıs (tyf, en heeft twaalf Stuurpennen , waar van de buiteníften by trappen korter worden. Ba De 20 AAKSTEREN. BENDE L RANG I. De ingeren zyn van vooren drie, van agte- ren één. De binnenfte en buitenfte zyn op gelyken maat met den middel- ften vinger, aan deszelfs eeríte lid, naauw verknocht. 18. GRASMUSCH, in het Latyn Curruca. Zie Sera, in zyn Thef. Tom. Y. t. 30. f. 5. t. 31. f. IO. t. 45-f43 € SI)E T. Bepaaling. De Bek is langer dan de kop , kegelagtig els- gewys; 't onderlt en bovenít kake- been zyn maatig als een feiffe omge- boogen. De Neusgaten - - - = De Ing - - - - - Eenige Stuurpennen van den Staart zyn langer dan het lighaam van den vogel. “ De Pingeren zyn drie van vooren, en één van agteren. 19. RHYNDACE. Eene foort van Paradysvogel by Sraa, Thef. Tom. I. t. 66. f. 3. Bepaaling. De Bek is kegelagtig, elsgewys omtrent de | punt eventjes als een feille omgeboo- gen. De Neusgaten langkwerpig. DeTog - - - - De ee van den Staart zyn even ng. De 'ingeren zyn drie van vooren en één van 2. : YSVOGEL, in 't Latyn Ifpida. * By Linnzus, $yfl. Nas, het 46fte geflacht. : Be- AAKSTEREN. BENDE 1. RANG. L 2I. Bepaaling. | De Bek is langer dan de kop en deszelfs zy- den zyn na 't grondítuk toe event- jes hoekig: zyn punt is op de zyden fmal, bytelsgewyze. De Neusgaten zyn klein, ftreepswyze , ont- bloot van vederen. De Tong is van boven na haar grondftuk toe met een gaatje doorboord, en is fpits van punt , en ongefpleeten. De oorvingerea zyn drie m getal: De middellte is naauw verknocht met den buitenften drie leden ver; en met- den binnenften vereenigt hy zig al- leen het eerfte lid ver. De agter- vinger is los. anmer king. Dit Kenmerk ie opgemaakt uit den ge- meenen Ysvogel der Schryveren. Laaten anderen de Uitheemfe foorten naazlen , opdat de geflachts- tekenen, op elke afzonderlyke foorte toepaffelyk , in 't zekere bepaald worden. Ik heb de Vingeren van den onzen naauwkeurig befchreeven, zulks het bynaa onnoodig is san hem langer de vinge- ren der Spechten oe te fchryven. er. BYENEETER , in het Latyh Merop:. ' CnanLETON geeft 'er In zyn Onomaflicon eene fchoone afbeet- ding van p. 87. in 4to. De Heer Lıinnzus brengt hem onder 't geflacht van den Ts- vogel. Syft, Nat. gell. 46. Bepaaling. e Bek is langer dan de kop, omtrent recht, fpits uitloopende. De Neusgaten zyn omtrent eyrond, en naakt. Zie CHARLETON’S figuur. D 3 De 22 AAKSTEREN. BENDE I. RANG T. De Zong ıs dun, diep gefneeden of gefnazeld De Vingeren zyt: van vooren drie: De middel- fte is met den buitenften naauw ver- knocht twee leden ver; en met den binneníten vereenigt hy zig het eerfte lid ver. De agterfte vinger is los. ‚danmerking. Ik heb dit Kenmerk uit CHARLETON en WinLveHEY obtleend. En byaldien dit alles waar- agtig is, Jen verfchilt de Byéneeter zeer veel van, den Tsvogel. 22, HOPPE. , in 't Latyn Upapa. * Liuwueus. Sy/t. Nat. 45íte goflacht, Bepaaling. De Bek is hoekig, eventjes als een feiffe ge. kromd , fpits van punt. De Neusgaten zyn omtrent rond, een weinig door de voorhoofdvederen gedekt. Het Verbemelte van den boven en onderbek is vaft van ftof en zeer vlak, Het beginfel der Tong die zig in de keel ver- fchuilt, is driekantig. De Pederkuifop den kruin is in twee evenwy- dige reifen verdeeld. De Vingeren zyn van vooren drie, van agie- ren een; de vooríte binnenfte vinger is los van den middeltten, 23. BLOEMENSPFCHT , tn 't Lätyn Trogladytes. * Hy is door Linwzus in den rang der Muflehen geplaatít met den naam van Zrachilus. Syfl. Nat. gef). 76. [Is dit niet het geflacht der Colibri , ge- lyk men ze by de Liefhebberen noernt ?] Bepaaling. De Bek is elsagtig draadswyze, en langer dan de kop. De AAKSTEREN. BENDE L RANG I 23 De Tong in diep ın tween gefpleeteri met els- gewyze fneeden. De Stuurpennen zyn tien in getal. De Vingeren zyn van vooren drie , van agteren een. De middelfte vinger is met den buitenften vaft aan twee knooken, en maar met één aan den binnenften. RANGIEZ MU» C H. EN [Passeres] Het Ketimerk van deezen ıs, dat De Bek kegelrond en fchielyk fpits uitloopen. de 1s. a. Muffchen , met bet grond/tuk van den bek omtrent rorrond [ fubcylindracea], dik , en zeer fchielyk in een feberpe punt uitloopende. DiKBEKKEN , [ Craffiro- ftra. 24. KRUISVINK, in het Lat. Loxies, * By Linnzus in Syfl. Nat. het 7gfte geflacht, Bepaalıng De Bek is kruifelings omgekromd, de punten elkanderen kruifende , en 't bovenft kaakebeen is beweegbaar. 25. BLOED- of GOUD- VINK, in "t Latyn Pyrrbillas. * By LiNN4us onder het geflacht yan den Loxizs geteld. $yß. Nat. gefl. 79. Bepaaling De Behis zeer dik, kort , overal rondverhee- B 4 ven, 24 MUSSCHEN: BENDE I. RANG II. ven, en ’t uiter[t puntje is eer wei- nig krom. De Neusgaten zyn rondagtig, liggende in eene iepere vlakte welke van vooren vemaanswyze is. De fpits der Tonge is fyn gefnazeld. 26. GROENVINK, in 't Latyn Chloris. * ALDROVANDUS. Hy is by den Heer Linus, Syf. Nat. gefl. 81. gebracht onder het geflacht van den Emberiza , of Gerflineuén. Bepaaling. e P i is dik, kort, overal rondverheeven, recht. Beide de Kaakebeenen vervan- gen elkanderen in den kant van 't grondftuk van den bek. De punt der Tong is ongefpleeten. 27. VINK, in het Latyn Fringüla. * Lixw. Syff. Nat, 8ofte geflacht. Bepaaling. De Bek is kegelrond, kort, fcherp. Beide de Kaakebeenen vervangen elkanderen in en kant van 't grondftuk van den De punt der Tonge is nu eens in tween ge-- fpleeten , dan eens gefnazeld. 298. SYS, in ’t Latyn Spinus, * Hy is by Linmzus. Syß. Nat. gefl. 80. onder de Pinken ge- bracht. Bepaaling. e Bek is kegelrond; deszelfs middelfte rand is binnenwaaris gedrukt. Het grondftuk van '& bovenfte Kaakebeen is uit- MUSSCHEN. BENDE 1. RANG Il. 25 uitgefneeden om de bogt welke 't on. derít kaakebeen heeft te ontfangen. Het bovenft Verbemeite is op 't midden in een beenagtig bultje uitgezet. De Tong in ongefpleeten , en haare puntis met borfteltjes gefnazeld. 29. BEEMER 1, in 't Latyn Ampelis. * Linnzus. Syff. Noi. 78íte geflacht. ing. De Beh is kegelrond, recht, met het uiterft puntje een weinig omgekromd. De Neusgaten zyn langkwerpig , door de voor- hoofdvederen digt bedekt. De fpits der Tong is in twetn gefpleeten. De byhangende punten van eenigen der Roei- pennen zyn vliesagtig. (a) (2) In onze Inlandfe foort telt men gemeenlyk vyf, fomtyds ges of zeven, zulke vlicsagtige punten der Riemen: In de Amerikaanfe foort meld Sesa "er maar vier. 8. Muflchen , met een Elsgewyzen bek, waar vat het &rondjtuk aan den boven- kant [t Bobeemfe Scharlsar by fommigen. Hy is de Garrulus Bo- bemicus ger Schryveren; en anderen, gelyk JonsTon, noc- men hem eene foort van Gaay. Met den naam van Beemer is hy hier by de Liefhebberen en Vogelaaren bekend : Ik denke, door verbafterde verkorting voor Bobemer. GesNERUS meld deezen naam reeds: de 4oib. Edit. Tigur. p. 674; en hy geeft 'er eene zeer goede afbeelding van op pag. 675. Eowarps pl. 1069. ALstN, Tom. IL. t. 26... Hy word hier in Holland zelden anders gevangen dan in harde winters.] Bs 26 MUSSCHEN. BENDE I, RANG. II. kant drieboekig , aan den onderkani vlak- ker is. DUNBEKKEN | Tenuiroffre "] 30. VYGEN-EETER, Bzcqueriso, in 't Latyn Ficedula [Deezen brengt de Heer Lınwzus,. Syft Net., in het 82íte geflacht, onder de Kwikfizarten , Motacillz.] Van ditgeflacht is de Sanguillo van PETtver, by Rav. Syn. ao. pag. 197. & figuur 21. Bepaaling. De Bek is kegelagtig-elsgewys, met de punt omgekromd.. De Kruin [teekt van agteren bultig op Hy heeft drie Stuurpennen , van welken de mid delíte de langfte is. De Vingeren zyn drie van vooren en een van agteren Br. ROODBORST, TOORACCA, in 't Latyn Eritatus (By den Heer Linwaus onder de Kwikflaarten.] | Van dit geflacht is de Zoeracca van Perrver by Rav. Syn av p. 197. & figuur 22. 23. 24. Bepaaling. De Bekis kegelagtig-elsgewys, met de punt omgekromd. De Kruin fteekt van agteren bultig op. Eenige weinige fyne Borfielhaazrijes Tteekenuit deo nek, en eenige anderen dergely- kennit het begin van 't voorhoofd. Stuurpennen , hoeveel? ze zyn bynaa evenlang. De ingeren zyn drie van vooren , en Een van agteren. dan- [De Heer MozssiNa fchynt dit en t volgend kenmerk te hebben opgemazkt uit de befchtyving’ en afbeelding, wel ken Ray van den Sanguille en Tooracca geeft. Die afbeel dingen zyn meeftal zeer (legt. MUSSCHEN. BENDE L RANG IL. 27 Aanmerking. Deeze twee laafte geflachten komen. zeer naa aan elkanderen. 1k heb ze in den rang der Mulfchen geplaatít, tot dat zy, (naa 't waarnee- men van ver(che foorten deezer vogelen met meer- dere naauwkeurigheid) eene zekerder plaats be. koomen moogen. 32. LEEURIK, in 't Latyn laude. * Linwzus. Sw], Nat. geil. 75. Bepaaling. De Bek is rol-rond elsgewys en recht. De punt der Tong is nu eens in tweéu gefplce- . ten, dan eens gefhazeld, De Nagel van den EX is langer dan de voorvingeren met hunnen nagel. (=) (a) In dit kenteken koomt met de Leeurikken overeen Wir- LUGHBY'S Keep met Leeuriks [pooren, Montifringilla Calcari- bus Alaude; + doch wit hoofde van 't maakfel van den Bek, ('t welk een onderfcheidener eigen(chap is) word die Keep te recht tot de Vinken t'huis gebracht. 33. KWIKSTAART,, in 't Latyn Motacilis. ® Liwwuus. Syft. Nat. geflacht 82. Bepaalıng De Bek is elsgewys en recht, De punt der Time isfcherp in tween gefpleeten. De Agtervinger met zynen nagel is korter dan de middellte voorvinger met zyn nagel. 34. NACHTEGAAL, in't Latyn Zufeinia. * Hier onder behoren eenige foorten van den Kwikftaart by Liuius, Syfß. Nar, geílacht 82, : Be- + [Deeze Montifrigilla Calcaribus Alaude van WirLucunY is onze Zee-Putter.] 28 MUSSCHEN. BENDE I. RANG IL. Bepaaling. Bek i$ elsgewys en recht. De punt der feng is gefnazeld. De Agtervinger met den nagel is korter dan de middeifte voorvinger met zynen nagel. 35 BREMKONINGKIJE, in 't Latyn Aftus. * Eenige foorten van den Kwik/lsart by Linnzus, als bovon. Bepaaling. De Bek is elsgewys en recht. De fpits der Tong is gefnazeld. De Zgtertinger met zyn nagel iseven lang als de middelíte voorvinger met den nagel. 36 MEES, in 't Latyn Parus. * Liınnzeus. Syff. Nai. gelacht 83. Bepaaling. De Bek is elsgewys, recht, en met de opper- vlakte na de punt toe een weinig ne- derdaalende. | De Neusgasen zyn met de voorhoofdvederen bedekt. De Rand der Neusgaten is ringrond en fteekt voor uit. De punt der Tong is geknot, en met borítel- haairtjes fnazelig. (a) De Stuurpennen van den Staart zyn bynaa c- venlang. De Agtervinger met den nagel is korter dan de middelíte voorvinger met zyn nagel. . (a) De (neede in de punt der Tong is verícheiden: In den Grooten Mees eindigt de punt in drie of vier borftelhanirt.- jes: In den Blaauwen Mees, [of Pimpel] eindigt de punt mede wel in borfteltjes; maar het eone of 't andere van deeze borftelhaairtjes word in foınmige byzondere Meezen meet MUSSCHEN. BENDE I. RANG JL 29 meer gefnazeld. De Zwarte Mees heeft één enkel borft haairtje op elken rand der geknotte tongpunt, welt rand halver weg omtrent rechtsftandig [verticali] en gaaf is, 17. STAAR TMEES , in 't Latyn Orites, * De Langflaart-Mees der Schryveren, Bepaaling. De Bek is elsgewys , omtrent recht , aan de punt gekromd. De Neusgaten zyn door de voorhoofdvederen zeer ruim gedekt. De Rand der Neus- ten is vlak, maar even voor uit- Fi De punt der 7ong is in tweén eeten, en d gefnafeid. e 1 De binnenfte Sruurpennen worden trapsgewyze veel langer. De Agtervinger met den nagel is even lang of lets korter dan de middelfte voorvia- ger met zyn nagel 38. ZW ALUW , in 't Latyn Hirundo, * Lxwwuus. Syff. Na. geflacht 84. Bepaalin e Bek is zeer klein; elsgewys, aan 't grond. ftuk neergedrukt, De Gaaping van den bek is wyder dan de kop grout is. BEN. SCHERPVOGELEN. BENDE if. RANG I B E NODE I1 VELPOOTEN [DERMATOPODES, Het kenmerk van deezen is, dat De Änien van vooren gevederd, en de Posten met een dik leder (2), 't welk rimpe- lig is, bekleed zyn. (a) Belangende die, welken de fcheenen, en fomtyds te ge- lyk ook de vingeren, met vederen ruig bewaffchen heb- ben, word men geweezen na de vogclen van ’tzelfde flach, [welken aan de fcbeenen en vingeren zoo ruig niet zyn.] RANG L SCHERPVOGELEN. [Accırıtres.] Hun kenmerk is, dat De Punt van den Bek omgekromd is; dat De /ingeren door middei van een lederagtig klein vlies, tuffen den buitenften en middelften vinger, aan hun begin, rum verknocht zyn; en dat De Kiaauwen zeer krom ftaan, omtrent als: halve ronde kringen. 39. NACHTUIL, KATUIL, in t Latyn Strix. * Liwszus. Syfl. Nat. geflacht 35. Bepaaling. De oppervlakte van den Bekis van 't grond- ftuk af tot de punt toe omgekrornd. Daar is aan het grondítuk van den bek in SCHERPVOGELEN. BENDE Il. RANG L 391 in 't geheel zulk een eeltagtig vlies niet, als men gemeenlyk het Wa/ch noemt. De Neusgaten zyn door haairige en ftwve voor- hoofdvederen gedekt. De 'ingeren zyn van vooren drie, } van ag- teren een. De buitenfte vinger kan na agteren omdraaijen. 40. NACHTSCHADE , GEITENMELKER , in 't Latyn Caprimulgus. De Jamaikafe Nachtuil vanSroawr. Hiff. jam. Tom. 1l. T. 255. De Jamaikafe Geitenmelker of kleiner Bosuil, by Rav. Syn. Av. Append. p, 180. 4. Bepaaling. De punt van den Bek is omgekromd. De Neusgaten verheffen zig als buizen , die hooger dan de oppervlakte van den bek verheeven ftaan. De Yingeren van vooren zyn drie: van agte- ren één. ‚Aanmerking. In een verfchen vogel van dit flach moet nagezien worden , of de Agtervingeren twee in getal zyn, dan of de buitenfte voorvinger na ag- teren kan draaijen? Ook, of hy onder de bende der Vel. dan der Viies-Pooten behoore? Dit laas- te fchyrit de beroemde Kueın, Híff. Av. Prodr. Pe Sr. + [In 'tlaatft voorleeden najaat, 17 56, ving men even bui- ten Haarlem aan 't duin , twee Katuilen, beiden van dezelfde foort, welkér eene vyf vingeren heeft, drie van vooren, (welker buitenfte na agteren omdraait) en twee van agteren, van welken de buitenften hooger aan de hiel ftaan dan de binnenften.] 32 SCHERPVOGELEN. BENDE U. RANG I. 81. n. 2. te ootdeelen, tellende deezen vogelon: der de Zwaluwen. t . A1. PAPPEGAAIL, in 't Latyn Pfittacus. * Linnzus. Syfl. Nat. gefl. 37. Be salz. e Bek loopt met haar oppervlakte van zyn grondituk af ten eeríten omgekromd, Een vliesagtig Vel, het Wafch genoemd , om- ringc bet grondítuk van elk. kaake- been. (a) " e 1 [Dit doet ook de Heer Lixwaus, Syff. Nat, gefl. 84. die 'er in zyne Fauna Suecíca, n. 248. eene befchryving van geeft, welke naa genoeg juift is; Ik zeg, naa genoeg ; want van't getal en den fland der Vingeren fpreekt hy niet Den Jamaikafen, welken de Heer Mozznniwc hier aanhaalt, heb ik nooit gezien; maar laaftleeden najaar, 1756., is 'er by den Wel Ed. Heer Mz. ConNELIUS AARNOUT VAN BRAKEL , echt Liefhebber onzer Vaderlandfche Vogelen, op Saxen- burg te Aulbertsberg, een gevangen , uit welken, zo 'er de vragen van Dr. Moxnrıng uit mogen worden beantwoord , gemaklyk op te maaken ia: 1. Dat de Vingeren van vooren drie, van agteren één in getal zyn. 2. Dat deeze vogel tot de bende der Yel-Poesen behoort, als zynde zyne Poo- ten, even als die van den Duif, met een gefchubde huid overkleed. 3. Dat hy de drie voorvingeren door een Tu[Jcbenvlies , ’t welk zoo ver loopt als het eerfte lid van . elken vinger, aan elkanderen famengevoegd heeft, 4. Uit welken hoofde het onmooglyk is, dat de buitenfte voor- vingeren na agteren zouden draaijen. De Zwaluwen, tot welker geflacht de Heeren Linnzus en Kıeım deezen Gei- tenmelker t'huisbrengen, hebben zelfs gecn eerftbeginfel van een Tuffcbenvlies aan de vingeren, en zyn buiten te genfpraak }Tiespooten.] SCHERPVOGELEN BENDE U. RANC I. 33 De Neusgaten zyn rond. De Vingeren zyn van vooren twee, en ook even 200 veel van-agteren. Het beginfel van een lederagtig Vlies bind het eerfte lid der voorvingeron zeer naauw te famen. (a) EDwARDS heeft ín den Kleinften Indiaanfen groenen en rooden Pappegaai dit Wofch niet gevonden , by Seriom t. 1r. Aanmerking Als wy, in dit geflacht van vogelen, op het leder der fcheenen letten, worden wy klaar- blykelyk geleerd, dat dit teken meerder geid dan de famenftelling der vingeren. Wat doch heeft de Pappegaai gemeen met de Spechten, of den Draaihals, of den Koekkoek, dar aileenlyk den ftand der vingeren ? Terwyl hy, fchoon geen Vieeseeter [Carnivora], met de bende der Scherp vogelen in zynen omgekromden bek, en teffens in het lederen bekleedfel der pooten , overeen- koome. Inderdaad wy mocten ons met geene geaartheden en andere toevalligheden ophouden , daar wy enkel uit het uiterlyk aanzien de geflach- ten in een natuurtyken rang fchikken: anderzins zou de Paapegaai even zoo naa aan den Kruisvink als aan de Spechten vermaagfchapt zyn 42. VALK, in 't Latyn Fako * By Liww mus. S£. Nat. gefl. 56. Bepaaling De opperylakte van den Bek loopt terftond van t grondíruk aj omgekrond. Het grondíünk van 't hanen/ kaakebeen is met Woajch overtgogen: aan den rand van 't zelve fteekr. in't midden een tand uit de rand van ’ onderfl kaakebeen daar tegen over ftaande; is met een diepe groef uitgefneeden. C De 34 SCHERPVOGELEN. BENDE IT RANG I De Neusgaten zyn rond: en hebben in ’t mid den een rond pyramidaal tepeltje ‚dat omtrent even hoog is als de randen det neusgaten. De Pingeren zyn van vooren drie: van agte- ren is 'er één. Een lederagtig hes voegt het grondftuk van den buiten- ften en den middelíten vinger ruim te famen. 45. AREND, in 't Latyn Aguila. * Linwwus. Syft. Nat. gell. 36. De Adelaaren, Hovtkken en Wonwen der Schryveren. Bepaaling. De oppervlakte van den Bek loopt van ir mendEik af omgekromd. Het grond van 't boven/l Kaakebeen is met Walch overtopgen, deszelfs rand is in 't midden (tomp gebocht (a). De Neusgaten zyn langkwerpig: in de plaats van een tepeltje is 'er een vliesagtig plaatje dat berizontaa] ligt, en verbor- gen is onder het bovenfte gedeelte der neusgaten. De V'ingeren zyn drie van vooren, en een van agteren. Een lederagtig Jes bind het grondítuk van den buitenften en middelften vinger ruim te famen. (a) In weinigen, gelyk daar is de Nifus of Sperwer der he dendaagfehe Schryveren, fteekt "et op 't midden van den rand van 't bovenft kaakebeen een ftompe tand uit, bynaa even eens als in 't geflacht der Valken. Hier uit blykt, dat de gedaante en het tepeltje der neusgaten het weezen- lyke kenmerk [effentiam] van beide de geflachten uitmaken GIER, in 't Latyu Fultur. By SCHERPVOGELEN. BENDE iL RANG I 35 By Linnaus. Syß. Nat. gel. 36 onder de Valken. Bepaaling. e Bek is lang uitgeftreeken, van agteren recht; daar naa aan de punt omge- kromd. De Neusgaten zyn langkwerpig. Het bovenít gedeelte van den Kv en hals is vederloos, of naakt, of met wol, of met lange haairen hier en daar flegts bezer, De Pingeren zyn van vooren drie; van agte- ren een, Een Fiss - - - . - Aanmerking. In eenige foorten van vogelen van dit geflacht vind men cen val: Wafch, '€ welk niets anders is dan het verlengde vel van 't voorhoofd. in 't welk de neusgaten gelegen zyn. RAKNG Li. HOFFEN D E R E N [Garrrm zs] Hun Kenmerk is, dat De Bek kort, kegelrond, en aan de punt krom is. a, Hoenderen, mes de voorfle zingeren, aan bun begin, door middel van een klein lederagtig vlies, ruim [amengevotgd. 45. PAAUW , in het Latyn Pavo. * By Linxaus. $yf. Nat. geflacht 65. Bepaaling. e Bok is omtrent recht, van boven na de punt toe omgeboogen. C 2 De 436 | HOENDEREN. BENDE II. RANG Il De Kruin pronkt met een pennen-bosje dat overeind ftaat. Kwabben TofLellen,] heeft hy niet. De Vingeren zyn van rooreh drie: van agte- ren een Aanmerfiny. De Haanen hebben agter op de onder fcheenen Spooren en pronkende zetten zy hunnen flaart. rend op. 40 PAAUWIES, in het Latyn Crax By LiNNZUS.Óyfi Nat. geflacht 66, Cocq-Indien. PERR. Mem. des Anim. r46 feeg. geeft 'er eene goede afbeelding van Benaaling. De Bek 1s omtrent recht, aan zyn oppervlakte na de punt toe nederdaalende De Veder-kuif op zyn Kop ftaat agterwaarts verheeven , maar derzelver punten krullen N: om na vooren toe De Vingeren zyn drie van vooren, en een van agteren. 47 KALKOEN, ıntt Latyn Cocbramus. * By LINNEUS Syft. Nat. geflacht 67. onder den naam van Meleagrıs vermeld Benaaling Van boven aan de punt is de Bek nederdaa- lende. Een vleezig uitwas zit in de gedaante van een hoorn op het Poorboofd De Kop en Bovenhals zyn met een bukig, naakt en klieragtig vel rondom bezet. Aan den Keel hangt overlang in de plaats van kwabben , een vellige lel De Vingeren zyn drie van vooren en een van BE HOENDEREN. BENDE II. RANG Il. 37 agteren: Het Tuffénvlierder Voorvin geren beflaat van weerstanten het eerfte lid. Aanmerking. De Yooskrop uan den Haan heeft een ge- krulde, kromme en. Vooruintaande pluim, en hy beeft in de plaare van ipooren agter op de fchee- nen een toornagtige wrai. Preikende zet hy dik- wils zynen flaasi rend, oiu. Hoog 48. POULE PEINTADE, in * Latyn Meleagris. By Linnzus een foort vàn Hoen. Gallus. Syft. Nat. ge. 68. Pientade by Perr. Mem. des Anım. 134 15'er eene zeer goe de figuur yan. Bepaaling Het grondfiuk van 't bovenfl Kaakebeen is met een naakt , eeltagtig vlies , waar in de neusgaten flaan , overdekt. De Wangen zyn naakt, en getepeld met bultjes Digt by de gaapıng van den bek heeft hy aan weerszyden een kwabbe die naakt, plat, hangende is, en uit het vel van t bovenít kaakebeen zyn ooirfpron neemt. De Vingsren zyn van vooren drie: van agte- ren één. Het Tufenvlies der voorvin- geren is als in 't Hoen. Aanmerking. Omdat door die van Parys by PERRAULT in de hier boven aangehaalde plaats duidelyk ge toond is, dat deeze vogelen de Meleagrides der Ouden zyn, zoo heb ik te recht aan dit geflacht zynen naam weerom gegeeven 49. HOEN, in 't Latyn Gallus. * By Lixways. Syfi. Net. gellacht 68. C 3 38 HOENDEREN. BENDE U. RANG I Bepaaling. Het Yoorbeefd draagt een naakten, velagtigen, geranden kam. De Keel heeft twee naakte, platte, nederhan» gende kwabben. De Yingeren zyn drie van vooren, en één van agteren. Het Tuffonolies der Voorvin« geren beflaat anderhaif lid van den buitenften en "t eerfte lid van den mid- delften vinger; gelyk het ook "t eerfte lid van den binnenften en van den middelften vinger beflaat. Aanmerking. De volwaffen Haanen hebben hoornag. dge zeer harde en kegelronde fpooren agter op de onderfcheenen. 50. VELDHOEN, in't Latyn Tetrae. * ByLunnzus. Syf. Nat. geflacht 70. [En word onder dit geflachi belrekken] het Fazanten gellacht. Linn. 69. Bepaaling. De oppervlakte van 't bovenfW Kaakebeen is ftomp ; na de punt toe eventjes als een feiffen gekromd, De .Neusgaten zyn ftreepswys, liggende boven over dezelven een ból (a) en zagt vhes. Rondom de Oogteden ítaat een menigte van naakte tepels. De /'ingeren zyn van vooren drie, en van ag- teren een. Het Yfies beflaat het eeríte lid van weerskanten even ver. (a) Daar is eene foort waar in de neusgaten ten eenemaal met vederen gedekt zyn. Aanmerking, Do FazantHasn heeft op de fcheen een HOENDEREN. BENDE Ii. RANG 1. 39 een fpoor. De overige Veldhoenderen hebben 'er geen. Is dit teken genoegzaam om er een onderfcheiden geflacht uit op te maaken? De gemeene Fazant heeft zoo wel als de overige Veldhoenderen die menigte van tepelen rond- om de oogleden, iaa zy zyn by hem verder uitgebreid. Die foort van Fazant welken de heer LiNN;iUS befchreeven en afgebeeld heeft in Amoenitat. y Deff. XI. p. 282. had, zegt hy, rondom de aogen een kaale vleesverwige plek Met, of zonder tepels? Laat zy al eens kaal, velagtig zyn : blyft 'er dan nog evenwei niet tuffen dien en den gemeenen Fazant een grooi verwantíchap ? 5t. KWARTEL, WACHTEL, in ' Latyn Caturnix. * By LiwNEvs onder de Veldhoendeten. Sy#. Nat. gefl. 70 Bepaaling. De Bek is boven aan op zyn grondftuk tus- fen de Voorhoofdvederen fcherp, en het overige van zyne oppervlakte is ftomp. De Neusgaten zyn (treepsgewys , en over de- zelven ligt van boven een ból en zagt vlies. De Oogleden zyn gevederd , zonder tepelen De ingeren zyn drie van vooren, en één van agteren: Het Tufenvlies der voorften raakt tuflen de twee eerfte leden van den buitenften en 't eerfte lid van den binnenften en van den middelften vinger. B. Hoenderen , amet bynaa ten eenemaal ge- fpleeten vingeren , tuffen welker voor[ler, maar allen een begin/el van een. vlies caft is. C 4 ven 4 HOENDEREN. BENDE il. RANG. II 52 DUIF in lict. Latyn Columba. * By den Heer Linweus word, Syft Nat gefi T2. de Duit gebracht onder de bende der Mufíchen, en een der Kenmerken is volgends zvne opgaaf dat de bek,aan zyn grundíluk zemelig of febuferig ıs Roftrum bafi fur fucacaum j Benaaling. De Bek is recht van boven, na de punt toe nederdaalende De Neusgaten zyn Itreepsgewys en zagt, met een zagt en opgezet vlies half bedekt. De Pingereà zyn drie van vooren: van agte- ren is er een. De /ingeren zyn door geen vites famen verknocht, maar ten eenemaal los vau elkanderen. Aanmerking. Noch in allen Ringduif noch in on- zen Tortelduif, (zoo veele wilden als ik van deeze beiden befcnouwd neb) is het grondfluk van den bck ftbelferig. RINGDUIF VAN MADRAS, in'tLatyn Pelumbus. Een foort van Madtas Duif. Periver by Rav. Synon Av App, p. 196. & Äguur 14. Bepaaling. De pli is kegelrond mec een kramme punt. De Sfuurpennen van den ftaart zyn drie in ge- tal; en de middelfte is de langfte: tus- fen deeze middelle en de buitenfte twee pennen fteekt aan weerszyde een borftelhaalt ult. De Fingeren zyn drie van vooren, en een van agteren. "t /fes- - - - - Zanmerktng. Vermids Psriver zynen vogel een Duif genaand heefi — zoo heb ik ook dit geflacht in HOENDEREN. BENDEN. RANGII — 4l in den fang der Hoenderen geplaatft. De huid der pooten, ín den vogel zelf onderzocht zyn de zal de twyieling die 'er ovet zyu mag weg neemen: inzonderheid als 'er onderzocht word. of er het beglafel van een vlies tuffen de vinge- ren zy dan niet. Voor 't overige is 't maakfel van den ftaatilib deezen vogel zeer ongemeen. } [t De Heer Moebring hecft dus dit geflacht ,^t welk zyn Ed., by orider(cheiding van den Duif, Palumbus noemt, uit de afbeelding en befehryvinge van den heere Ray obgemkakt. De gemeene Palwubus by Wırı.t., XXXV befchreeven P 135. heeft twaalf Stuurpennen.] Co BEN 42 KORTVLERKEN. BENDE fin BENDE III KORTVLERKEN [BRACHTPTERE) Hon kenmerk is, dat hunne Vlerken of om te vliegen ten eenemaal onbe- kwaam , of in evenredigheid tot het dikke lighaam klein zyn. Onder het loopen flaan zy ze op, en leggen zy dus meer wegs af met loopen dan met vliegen. De Änien, en een gedeelte van de Onder-aei- jen boven de knién zyu naakt. De Pooten zyn met een dikke lederhuid over eed De Vingeren zyn ten eenemaal gefpleeten. 54. STRUIS, in 't Latyn Strubio. 1 De Heer Linnzus brengt dit geflacht onder de Hoenderen. Sy. Nat. gefl. 62. Ziet Sesa’s Tbefaurus. 1. t. sı. f. 6. L Autrucbe Pzrr Mem. des Anim. 164. die 'er eene zeer goe- de afbeelding van geeft. Bepaaling. De Bek is neárgedrukt-omtrent plat , recht, en aan zyn uiteinde omtrent rond. De Neusgaten zyn langkwerpig, en recht. De Fierken zyn klein, om te vliegen onbe- kwaam. De Siaart is omtrent kloots-rond. De Fingeren zyn van vooren twee , zonder agteríten: de buitenvinger heeft geen nagel (a). (2) Die van Parys alleen hebben dit ter gedechtenis opgere- kend, KORTVLERKEN. BENDE Hl. 43 kend: Alle de overige Schryveren hebben van twes naga- len gefprooken. 55. AMERIKAANSE STRUIS, in 't Latyn Rea. Ray. Syn. 7fa, 36. [Nbanduguacu, Ema der Portugeezen. Manxonav. Bra», L. v, eEfLI Bepaaling. De Kop en Hals zyn als die van den Struis. De Flerken klein, ter vlucht onbekwaam. Bynaa geen Staari. De Fingeren zyn van vooren drie, en allen ge- nageld; in plaats van een agteríten vinger is 'er een ftuk eek dat omtrent klootsrond is. 1 $6. KASUARIS , in *t Lat. Cris. | Cufuarius. by LiNwevs. gefl. 63. Emeu. by Crusws. Exa. L, v. c. 3. Cajuel, by Perr. Mem. des Anim. 184. met een zeer gocde beíchryving en figuur. Bepaaling. De Bek is kegelrond , recht ;zyn punt een wa- nig nederdaalende. De Neusgaien zyn omtrent rond, en niet verre van de punt van den bek geleegen. De Tong is rondom getand. De Kop is bynaa kaal. Op de kruin draagt hv een eelt en hoornagtigen beim. Hy heeft twee naakre kwabben op 't midden van den ftrot. Een (1 Deeze vogel gelykt meer naar een Kafuaris dan naar een Struis. Hy heeft, zegt Rav, aan den voet vier vingeren, drie van vooren en éénen van agteren, die dik enrond is.] 44 KORTVLERKEN BENDE I Een Ech dat naakt is zit op’t middenvan de De Roeipennen zyn vier ingetal volgends CLU- stus; vyf, volgends WıLLUGHBy en PERRAULT ; zonder zyd veertjes Geen Stuart. De voorfte Zingeren zyn in getal drie zonder agtervinger: zy zyn allen van nagelen voorzien. Aonmerkıng. Crusivs en die ven Parys plaatfen de kwabben op een en dezelfde plaats. Ik heb der- halven geloof aan deeze getrouwe waarneemeren gegeeven. Te onrecht flaan in WinLucHBvs en BowT's afbeeldingen de kwabben onmidlyk onder den bek. Qok is Bowr's afbeelding vals uit hoof- de van den daar bygevoegden agterviuger DOD AARS, in ’t Latyn Rapkus Gekovelde Zwaan van Nieremr. Hifi! Nat 231 uit CLU- stus. Rav. Syn. fo. p. 37. Dronte. Bont. L v. c. 17. geeft 'er eene be(chryving en figuur van: f [gelyk ook NıEusor. p. 282. zyner Oofi Ind. Zee en Landr.] Be- [f De Heer Rav noemt deezen vogel! Dodo, en indien hy dezelfde is welke geteeld word op 't eiland Afadagaskar en Bugarroys, z00 als HgmsERT in zyne Reisbeftbryving daar van eetle afbeelding geelt, onder denzelfien naam van Dodo (welke opgevulde huid in de Oxfotdte Anatomie- kamer plagt bewaard te worden) dan is zyn kop met ge- koveld. Ik was zeer in myn fchik, toen ik eene vry naauwkeurige befchryving en zeer wel uitgewerkte afheel. ding van deezen Dodo vond in Hvpz de Rel, Vet Perf. p. 312. en pl. VII volgerids wiens opgaaf deeze vogel zeker eene Üraebyptera is, "t zy dan dat hy de Raphus is, of niet:] ; KORTVLERKEN. BENDE mi. 45 Bepaaling. e Behis kegelagtig-langkwerpig , zyn punt is gekromd. De Kop is met een vlies, dat naar een kovel gelykt, overdekt. De Vierken zyn zcer klein De Roeinennen omtrent vyf : [dit,laat het juift getal onzeker. j De Stuurpennen zyn vyf , en tot een bol famen gerold. De ingeren zyn van vooren drie; van agte ren Een; allen met nagelen. s& TRAPPE, TRAPGANS, in 't Latyn Otis. Olarde by PERRAULT Mem des Anim, 150. met eene zeer goede figuur. By LINNZUS. Syft. Nat gefl. 64. Bepaaling De Bek is kegelrond, recht, van boven aan de punt een weinig nederdaalende De Kop en Hals zyn eenvoudig , gevederd. D KRoeipennen zyn penagtig : en, famengevou wen, zyn zy korter dan de ftaart De l/oervingeren zyn drie; zonder apterften. De Nagelen zyn boven en van onderen rond verheeven. f [t Deafbeelding by WitLUGREY. tab. XXXII. is zeer goed.] BEN- 46 WATERMINNAAREN BENDE IV. RANG BENDE IF. WATERMINNAAREN. [HTDROPHIL.E.| Hun Kenmerk is, dat zy De Knién van vooren naakt hebben. De Posten zyn met een zagt lederagtig vel bekleed. RANG L TANDBEKKEN |ODCNTOoRHYNCH&.] Hun Kenmerk is, dat De Randen van den Bek als ware het 1n tati- den uitgezaagd zyn. FLAMMINGO, in't Latyn Pboenicopterus der Schryve- ren Linnwus Sqfl. Nat. gefiacht. 47. Zie SEsA's Tbefau- rus, I t. 67. f. x. daar deeze vogelzecr wel is algebeeid. Bepaaling, De Bek istot deoogen toe naakt , eerft in 't mid. den boven op gebogcheld, dan bene: denwaarts na de punt toe neérhellen- de; zyne randen zyn feiffenswyze ge- kromd. Het onderft Kaakebeen ıs bree- der dan ’t bovenfte. De Randen van den bek zyn aan beide de zy- den getand. De Hals en Posen zyn wonderlyk lang, als gaande ieder 1n lengte den romp van 't lighaam ver te boven. De ingeren, van vooren drjie, zyn ort | un- TANDBEKKEN. BENDE IV RANG IT 47 hunne geheele lengte door eet viies dat 'et tullen zit famengevoegd (a) De agtervinger is los. (a) De Heer Krkm zegt, Prodr. Av. p. 127, uit de Engeife Verhandelingen, dat het vlies maar zit tot aan het derde Lid toe van den middelften vinger. Aanmerking. Wırtvonsv, Rav, Wormius en andere Schryveren geeven aan den gemeenen Poveni copterus der Au&euren bek-randen die maa: al. leen van boven gezaagd zyn; maar Linnzus voegt, In de hier boven aangehaalde plaats, deezen gemeenen Pboenicapterus, by dien Ame- rikaanfen welken Suna afbeeld, en die wel dege- lyk van onderen en boven bek-randen heeft. By aldien nu Worms en de anderen in hunne be. fchryvingen fout hebben; en dus ook des gemeenen Pboenicopteri bek-randen, boven en onder, getand zyn, dan moet dit geflacht op zyne plaats blyven; maar indien de eene van den anderen onderíchei- den is, zoo dat de een maar alleen den boventter bek-rand, de ander den onderften en boveniten beiden, getand heeft, dan zou men hen met recht voor vogelen moeten houden welken ver fcheiden zyn in foort, 60. LEPELAAR, PELIKAAN, in 't Latyn Pelecanus. By den Heer Liwwzus geplaatíl onder de Eenden met den naam van Platea, S3/l.. Nat. ge(lacht 48. Bepaaling. De Bek is plat neérgedrukt: aan 't einde loopt hy breed en omtrent rond uit. De Mind is op zyn rand met zagte tanden omzet. Frisch. in A#. Nat. Cur. vol. P. Het 4& TANDBEKKEN.BENDE IV. RANG I. Het Tuffenvlies der drie Yoor-vingeren beflaat twee leden FRiscH , als doven. De agtervinger is los 61. EEND, in het Latyn Anas. * By Linn@us sSyft Nat. gefl. 50. Bepaaling. De Bek is neergedrukt-verheeven | en aan zyn punt klaauwswyze krom: t de Wig die omgekromd is word voor 't groot- fte gedeelte van den bek ingeftooten D» randen van den Mond zyn van boven en onderen tandswyze gezaagd. De 1an- den on de randen van t bovenft kaa- kebeen loopen binnen fchuins. De Vingeren zyn van vooren drie, geheel door het Tuffemolies aan een verbonden. De agtervinger 15 los. 62. ZAAGBEK-EEND , in't Latyn Mergus [Merganfer] by Ray Syn. Av. p. 134. Linnzus Syft. Nat. geflacht 49. Bepaalimg. De Bek is neergedrukt-verheeven, enger toeloo- ende na de punt toe, en eindigende ın eene klaauwswyze fpits. Maar al- leen is het grondftuk van de Wig om- vat vau den bek ; en 't grootfte gedeel- te van deeze wig Ílaat vrv, en is ora- gekromd. De Onder de Kopflewooraen had Cunens niet ongevoeglyl verkiaard moeten gev een zyn. Ik noem het in ^t Neder- duis de Wig,en denke dat er de Herr MotEnmiwa de klaauwyze punt. of het krom amgeboogen voorgedeelte van "t bovenit kaakebeen door verftaat] TANDEEKKEN. BENDE IV. RANG. I. 49 De randen van den Mond zyn boven en onder tandswyze gezaagd. De tanden die op de buitehfte randen van 't bovenft kaa- kebeen zyn ftaan in eene horizontal vlakte. De Pingeren zyn van vooren drie, en geheel aan elkanderen vaft door het Tuffenvlies : de agtervinger is los. 63. ANHINGA der Praziliaanen , in 't Latyn Ptynx, By WırLucusy. Orn. 250. t. 72. Bepaaling. De Bek is rolrond-kegelagtig en recht. De randen van den Mond zyn over al met eene dubbele reije tanden ais nitge- ; raagd. De Pingeren zy) van vooren vier, zonder ag- terflen; en zitten door een Tu/fenvlies geheel aan elkanderen verknocht. ÄAanmerking. Laat deeze vogel hier zyne plaats bly- ven houden, tot dat men de tanden van den mond en den bek naauwkeuriger zal waargeno: men hebben. Ik vreeze ondertuffen, dat 'er in MasKGRAÀr's befchryving eenige fout is: immers de natuur fchynt deezen vogel te wyzen tot de Enge, Rolrondswyze Platbekken. Verg. de aant, op N. 67. D RANG 5o SMALLE-PLATBERKEN. BENDE IV. RANG II. RANG II SMALLE-PLATBEKKEN. [Praryeuvyncaz.] Hun Kenmerk is, dat zy Den Bek zeer fmal, en omtrent eyrond heb- ben ; deszelfs zyden zeer digt op el- kanderen plat toegedrukt zynde. 64. PAPPEGAAIDUIKER , in 't Latyn Spbenifeus. * De foorten van Duiker en Aatsvoet, by Lixwaus , Syff. Nat. gel. sx & 52, Bepaaling. e Bek is omtrent eyrond , zynde deszelfs zy- den zeer digt en loodrecht plat toege- drukt; de punt van denzelven is om- gekromd. Een eeltagug hard 7el zit op 't grondftuk van het bovenft kaakebeen. By de Winkbraauwen is een korte hoorn. De Dyen zyn gedekt. De Pooten Itaan buiten "t evenwicht. De Pngeren zyn van vooren drie, zonder ag- terfien, en hangen geheel aan elkan- deren vaft door middel van een Tus- Jemolies. Aanmerkiug. De gants byzondere gedaante van den Bek, het wafch van ’t voorhoofd en de hoornen, by de oogen, hebben my dit geflacht van den Pinguin doen afzonderen. Die den Magellaanfen Gans en Scheermes-fnabe] van Hojsa [4lca Ho- J£R1,] gezien hebben, moogen oordeelen of zy in natuurlyken rang by een gezet moeten worden, dan niet. Ik heb van tyd tot tyd veelen van dee- ze SMALLE PLATBEKKEN. BENDE IV. RANG II. 51 ze vogelen opgezet uit Groenland gekreegen 3 welker bekken in 't getal der groeven zeer merk- lyk verfchilden: Ik heb "er Bekreegen, die maar eene groef, anderen die 'er twee, drie, en vier, ja zelfs ook zulken, die geene zigtbaare groef in ’t geheel, hadden. RAN COPPA ENGE, ROLRONDSWYZE, PLAT BEKKEN. [STENoRH vNcua.] Hun Kenmerk is, dat zy Den Ber naar een kegel gelykende , rondver- heeven, en aan de zyden toegedrukt ; en Palmpooten hebben. a. Enge, Rolrondswyze Platbekken , mer den bek eerfi recht , daarnaa omgekromd. 65. KROPGANS, in het Latyn Onocrotalus. By WirLvcuev. Linnzus heeft dit geflacht Syf£. Nat. gefl, 50, onder den naam van Pelekaan, Pelecezus. Bepaaling. De Bek is langer dan de kop , kegelagtig- neergedrukt, recht, met de uiterfte punt omgekromd, De Keel is onder den bek voorzien met een naakte beurze, welke hy opblaazen kan. De Neusgaten zyn zeer klein, rond, by de ve- deren van den kop aan ’t grondftuk van den bek gelegen. De. Vingeren zyn van vooren vier, zonder ag- terften : zy hangen alle over hunne D 2 ge 52 ENGE ROLROND.PLATB. BENDE Iv.RANGIN. geheele lengte aan een, door middel van een T'uf/enolies. 66. GENT, [by verkorting voor] JAN van GENT , in 't Latyn Graculus. t Een foort van Pelekaan by Linnzos. Syfg. Nat. gefl. 50. Bas faanfe Gans by WILLUGHBY. Orn. 247. Bepaaling. De Bek is langer dan de kop, kegelagtig ‚met de punt omgekromd. Neusgaten hec& hy niet, ten zy miffchien cen reetje [dat "er boven op den bek in 't lang loopt] de plaats van Neusgaten bekleede. De Dyen ftaan buiten de onderbuik. De Fingeren zyn van vooren vier, zonder ag- terften: en hangen allen over hunne geheele lengte door een Tu/finulies aan elkanderen. De Nagel van den middelften vinger is op zyn binnenkant gezaagd. 67. KEERKRINGVOGEL, in 't Latyn Lepturus. Keerkringvogel by WiLLuouev. Orn. 250. t. 76. Bepaaling. De Bek is rolrond-kegelsgewys, eenigzins als een feiffe geboogen. De ftuurpennen van den Staart zyn maar twee in geal, en langer dan de geheele vogel. De Pin des zyn vier in getal, en hangen al- | en door een Tufenolies geheel te famen. ‚danmerking. Deeze vogel fchynt waardig op niew te wor- ENGE ROLROND PLATB. BENDEIV RANGIIL 53 worden onderzocht, zynde miffchien , zooveel den ftasrt betreft , onvolmaakt befchreeven. NB. Die deezen vogel zelf zien gelieven naa te gaan, of de Piynx , dat is, de Anbinga der Braziliaenen, tot dit geflacht behoore gebracht te worden, gelyk uit deszelfs naaver- wandtfchap, zo de tanden van den mond dit niet twyffel- agtig maakten, wel zoude fchynen. 68. PINGUIN, in 't Latyn Chenajopex. Magellaanfe Gans en Pinguin by CLusius, Wormtus, Rav, WirLuonsY. Orn. 242. Onder de Aarsvoeten, by Lixwzus. Syff. Nat. gell. 52. Pole e Bek gelykt naar een kegel, is rond ver- heeven , aan de zyden plat, en met eenige groeven .uitgehold ; deszelfs punt is krom. De Gtgart is zeer kort. De Dyen ftaan byna binnen de onderbuik, buiten het evenwicht , zoo dat hy recht over-eind genoodzaakt is voort te loopen. De Fingeren zyn van vooren drie , zonder ag- teríten. Zy hangen allen over hunne geheele lengte door een Tu/fenvlies aan elkanderen. 69. ROTTERE, [van MARTENS; in t Latyn Arica. * Zee-tortel, Plautus Columbarius by KıEın Prodr. Ay. p. 146 no Bepaaling. De Bek is korter dan de kop ; recht; kegelag- Sg-dun uidoopende: de punt van t bavenít kaakebeen daalt van boven gen weinig nederwaarts. D3 De sı ENGE ROLROND. PLATB.BENDEIV. RANGII. De Neusgaten zyn omtrent rond. | De Dyen zyn met vederen gedekt en Itaan in 't evenwicht. De Zingrren zyn drie van vooren, zonder ag- terften: en bangen geheel door mid- del van een Tufjenvlies aan elkanderen- 70. KOKMEEUW, in 't Latyn Gavia. Viervingerige Meeuwen, by Rav. Syn. Au. 127. Meeuw, by Linnaus. Syfl. Nat. gefl. 53. Bepaaling. De Bek is recht van zyn grondftuk af tot de neusgaten toe ; zynde deszelfs zyden loodrecht famengedrukt, hy loopt van 't einde der neusgaten krom na bene- den, en is aan de punt omgekromd. Het onderft Kaakebeen is by 't begin des keels hoekig. De Neusgaten zyn ftreepsgewys. De Dyen ftaan buiten de onderbuik. De Yingeren zyn van vooren drie , geheel door een Tulfenvlies verknocht; de agter- vinger is los. | 71. ZEE-HAVIK, in t Latyn Bupbagus. Skua van Hoyer. by Crusius. Exot. au&ar. 369. en by Wit.tucn- Br t.a: Cataraties by Rav. Syn. Av. p. 128. Bepaaling. De Bek is na agteren toe recht, en met een eeltagtig vlies tot aan de neusgaten gedekt ; hy loopt na de punt toe krom, en is op de zyden famen gedrukt. De Dy?n ftaan buiten de onderbuik. De ingeren zyn drie van vooren, hangende ge ENGE ROLROND. PLATB . BENDEIV. RANG III. 55 geheel door een Tuffenvlies aan elkan- deren: de agtervinger is vry. 72. ONWEERSVOGEL, in 't Latyn Procellaria. Hy is afgebeeld by Lixw&us. Faun. Suec. 249. tab. 2. [En in den Rang der Muffchen door hem geplaatft Syff. Nat. gell. 85.] Bepaaling. De Bek is dun, famengedrukt , recht, met de bovenfte punt krom. De Neusgoten fkaan voor uit op een rol, die met den bek evenwydig, en aan den- zelven vaít gegroeid is. De Dyen ftaan buiten de onderbuik. De Pingeren zyn van vooren drie, geheel door een T[Jenvlies aan elkanderen vaft: de agtervinger is zeer klein , en los. ß. Enge, Rolrondswyze Platbekken , met een Elswyzen bek, die recht , doch aan de uiterfle punt een weinig krom is 73- GROENLANDSE DUIF, in 't Latyn Uria. * Groenlandfe Duif by WitLuGueY. Orn. 245. tab. 78. aaling. - Bek is elsw ys, recht, de uiterfte punt daar van is omgeboogen. Her onderft Kaa- kebeen is aan ’t begin van den keel eventjes hoekig, De Neusgaien zyn ftreepsgewys. De Dyén ftaan binnen de onderbuik in het evenwicht. : De Vingeren zyn van vooren drie, geheel door een TujJénviies aan elkanderen hangen- de. Ily heeft geen agtervinger. D 4 74 56 ENGE ROLROND. PLATB.BENDRIV RANG, m 74. STERN , in 't Lat, Larur. * Bier onder behooren eenige.foorten van Meewweo en de Stern by Linnzus. Syfl. Nat. gell. 53 & 54. De kleindere Meeuwen, met geichasrde ftaarten van Wrr.. LUGHBY en Ray. Bepaaling. De Beck 15 elswys, omtrent recht, van boven na de puni toe een weinig nederdaa- lende. Fiet endezf? kaakebeen is aan 'tbegm van den &ecl eventjes hoekig. De Neusgaien zyn ltreepsgewys. De Onderdyé ftaat ten halven (a) buiten de on- derbuik in het evenwicht. De Pingeren zyn van vooren drie, aan elkan- deren geheel vaft door middel van eei: Tulfenvlies. De Agtervinger is vry. (a) De Ouderdye feat in fommige iborcen geheel buiten de onderbuik. 75. SKOLVER, in het Latyn Catara&es. * Lom van 't elland Faro by Hojer en Rav. Syn. do. p. 120. Bepaaling. De Bek is elsgewys, aan de zyden famenge- drukt, omtrent recht, Het onder, Y kebeen is aan 't begin van den keel e« ventjes hoekig, ea die hoek is ge» groefd. De Neusgaten zyn ftreepswyze, recüt, nier verre van den rand onder de voor- hoofdvederen geleegen. De Staart is zeer kort. De Dyön ftaan binnen de onderbuik , buiten het even wicht, aan den aars. De EGEROND. PLATB. BENDE IV. RANG IM. 57 De Fingeren zyn drie van. vooren, zonder w terflen, en hangen door middel van een Zuflenvlies geheel aan elkanderen. y. Enge, Rolrondswyze Platbekken , mer een Elsgewyzen bek die recht is. 76. WITTE ZEE-MEEUW , in 't Letya Cepphus. * Linwzus. Syff. Nat. gell. $1. Geftzarte Duikeren van WinLvcnuzv & RA. Bepaaling. De Bek is elswys en recht. Het onderf?. Kaake- been is aan 't begin des keels eventjes hoekig, en die hoek is eventjes ge- groefd. De Neusgaten zyn flreepswyze-langkwerpiz. De Staart is zeer kort. De Dyen ftaan binnen de onderbuik, buiten het evenwicht aan den aars, zoo dat hy bynaa recht over eind genoodzaakt is te loopen, De Poorvingeren zyn drie, geheel aan elkande. ren hangende door middel van een Tuffenvlies ; de agtervinger is los, en voorzien van een vliesagüg byhangfel. Ds RANG s& DOMPELAAREN. BENDE IV. RANG.IV. RANG IF. DOMPELAAREN. [UgniNATRICZSs.] Hon Kenmerk is, dat zy Den Bek naar een kegel gelykende, op de zy- den famengedrukt , en Palmposien hebben, waarvan de Vingervliezen verdeeld zyn. 77. FUUT, AARSVOET, in t Latyn Colymbus. * Linnzus. Syll. Nat. gefl. 51. Duikeren zonder ftaart, by Rav. Syn. dv. p. 124. Bepaaling. e Bek is elswys en recht. Het onderft Kaake- been is aan 't begin van den keel hoekig. De Neusgaten zyn ee Geen Staart. In deszelfs plaatíe hebben zy een zagt vezelig en zecr kort baairdons. De Dyen ftaan binnen de onderbuik , buiten het evenwicht aan den aars; zoo dat hy bynaa recht over eind al waggelen- de vóort moet gaan. De Yoorvingeren zyn drie, ten halven door een Tuffenvlies vereenigd , en voor de ove- rige helft aan weerszyden met een viiezig byhangfel dat onverdeeld is voorzien: de agtervinger is los. De Nagelen zyn vlak en byna van het vlies dec vingeren ingeflooten; de middelfte is vooraan als een kam getand. 78. MEYRKOET,, in 't Latyn Fulica, * By Rar. [Syn. Av. p. 116. 117.] Lin- DOMPELAAREN. BENDE IV. RANG IV. — jg Linnzus, Syft, Nat. gell. 71 Bepaalıng, De Bek ıs elsgewys, van ter zyden famenge- drukt, recht, met de punt van boven een weinig nederdaalende. Het onderft Kaakebeen 1s aan "t begin van den keel hoekig. De Neusgaten zyn ftreepswyze. Het Yoorboofd is boven aan gedekt met een zagt en naakt eelt. De Stoart is zeer kort. De Dyin ftaan halverweg buiten de onderbuik, in het evenwicht. De Yoorvingeren zyn drie, aan hun grondftuk door het beginfel van een vlies famen- gehecht, en voorts aan weerskanten met vliesagtige bybangfelen die aan de leden ingefneeden zyn, voorzien : de agtervinger is vry, en heeft zyn ei- gen vlies. RANG SNEPPEN. BENDE IV RANG Y RANG F. SNEPPEN [Scovoraces.] Hun Kenmerk is, dat Eene Groef bebben voor de Neusgaten. «, Sneppen, met een kegelswyzen bek, die aan de zyden plat is, en met halve pahnpooten. 79. KRAANVOGEL, in 't Latyn Grus. * Een foort van Ryger by LiwmwuEus. Syft. Nat. gefl. 55. Bepaaling. Bek is langer dan de vingeren en recht, De Kop is vanboven naakt, getepeld, met haai- ren hier en daar bezet. De Poen hebben vier vingeren. Het lies beflaat het eeríte lid van den middel- ften en van den buitenften vinger. De Nagelen zyn gazf. 80. EGYPTISE KRAAN, in 't Latyn Ibis, By Beton. L. IV. c. IX. Sera Thef. L t. 62. t. 3. Bepaaling. De Bek is langer dan de vingeren , als een feisfe gekromd , eu op de zyden van EA grondítuk, tot de oogen toe, aal. De Pooten hebben vier vingeren. Het Plies - - De lvagelez zyn langkwerpig, plat, gaaf, en fcherp. 81. RYGER, in ’t Latyn Ardea. * Linnzus Syfi. Net. gell. 55. Be- NEPPEN. BENDE IV. RANG V. 61 Bepaaling. De Bek is langer dan de vingeren, recht of omtrent recht, en de beide kaakebee- nen Zyn even lang. De Pooten hebben vier vingeren en zyn zeer lang. Het lie: an: het eerfte lid van den inid- deiften en van den buitenften vinger. Aanmerking. In de Ojevaaren der Schryveren zyn de wangen gepluimd : in de Rygeren zyn de zyden van 't grondftuk van den bek en de wangen, tct de oogen toe, kaal. In de Ojevaaren zyn alle de nagelen gaaf: maar de middelfte nagel van den Ryger is op zyn binnenften rand zaagswyze ge- tand. Of deeze kentekenen het een en ander ge- flacht tot een brengen, dan duidlyk onderfcheiden, laat ik aan 't oordeel van anderen. 82. SCHRYE, SCHRIER, in 't Lat. Crex. Een foort van Ryger by Sera Thef. I. t. 64. f. 2. Bepaaling. De Bet is korter dan de vingeren met den na- gel, omtrent recht, en gevederd op de zyden van deszelfs grondftuk voor de oogen. De Posten hebben vier vingeren. Het Yes - - De Nagel - - - B. Sneppen , met een kegelswyzen bck die aan de zyden plat is, en met gefplesten pooten. 83. BALEARISE KRAAN, in het Latyn Ciconia. WILLUGHBRY. tab, 48. By LiwwEus. Syfi. Nat. gefl. 65. onder de Paauwen. 62 SN E P P E N. BENDE IV. RANG. V. Bepaaling. De Bek is techt boven na de punt toe een weinig nederdaalende. Van het grond- ftuk des onderften kaakebeens hangen twee naakte Kwabben. Op de Kruin ftaat een borftelhaairige ronde Kuif over eind. Van den geheelen Strot hangt een Bosje lange vederen neder. De Poorvingeren zyn drie: één is 'er van ag- teren. Aanmerking. Onder de Waterminnaaren zyn kwabben iets vreemds: In eenige Kortvierken en Hoende- ren zyn zy gewooner. Ik zou hierom dit geflacht bynaa onder dat van den Kafuaris gebracht heb- ben, inzonderheid om dat deeze vogel, in zynen gangk door ALDROVAnDus gezegd word de vler- ken op te flaan en op die wyze zeer (nel voort te loopen: eene eigenfchap welke aan de Kort- vlerken toebehoort. Evenwel heeft de al te groo- te gelykenis van deezen vogel in zyne meefte ei- genfchappen en toerichting der deelen, met de JNumidiefe Fuffer , [6$ 84.] my bewoogen om hem hier op deeze, zoo 't fchynt, meer natuurlyke plaats, te zetten , als dewelke uit de wetten onzer rangfchikking even gevoeglyk voor hem is. Het Kempbaanen geflacht levert ons een gelyk voor. beeld, als welker tepelige huid rondom de oog- leden gewooner in de Veldhoenderen enz. word vernoomen. 84. NUMIDISE JUFFER, in 't Latyn Scops. * Demoifelle de Numidie. PerrauLr Mem. des Anim. 156. met eene zeer goede afbeelding. Numidies Juffertje. Algem. Hift. der Reizen, Tom. 3. 13. f. 3. met een oppervlakkige figuur. Ep- SNEPPEN. BENDE IV. RANG V. 63 Epwanps, Tom. 3. t. 134. Bepaaling. De Bek is omtrent even lang als de middelfte voorvinger. Van de Ooren hangt aan weerskanten na ag- teren een veder kuif. Een Pederbosje aan den ftrot hangt tot op de helft van de borft. De 'ingeren zyn ten eenemaal los: Drie zyn 'er van vooren, en van agteren is "er een. 9. Sneppen, mer een bek die aan beide de zyden driekantig is, en met gefpleeten pooten. 85. KWARTELKONING, in 't Latyn Ortygometra, * WirLuGHBY. Ormn. 122. tab. 29. Linnzus Syf. Nat. gefl. 58. BELON p. 213. 214. Bepaaling. De Bek is recht, en korter dan de vingeren. Het onderft kaukebeen is van onderen aan 't begin van den keel hoekig. De Pooten hebben vier vingeren. De Fingeren zyn geheel geipleeten. à. Sneppen, met een elswyzen rondagtigen bek, en met halve palmpooten. 86. KLUIT, in 't Latyn Trochilus. * De [na boven flaande] Krombek, .4vofetta , der Schryveren. Linnzus. Syf. Nat. gefl. $6. Bepaaling. De Bet is neérgedrukt plat, en langer dan de vin» 64 SNEPPEN. BENDE IV. RANG Y. vingeren. Beide de kaakebeenen itaan krom omgeboogen na boven. De Pooten hebben vier vingeren. Het lies zit tuffen drie leden van den buiteníten en twee van den middelften vinger: vervolgends beflaat het twee leden van den middelften en het eerfte lid van den binnenften vinger. 87. WÜULP, in't Latyn Numenlus, * Linnaus. Sy/r. Nat. gell. 59. Bepaaling. De Bek is langer dan de vingeren : beiden des- zelfs kaakebeenen zyn na beneden krom omgeboogen. De Pooten hebben vier vingeren. Het Plies beflaat het eerfte lid der voorvingeren. 88. POELSNEP, in het Latyn Totanus. * Eenige foorten van den Wulp. by LiwN&us, Syf Nat. getl. 59. Bepaaling. De Bek is langer dan de vingeren, en recht. De Pooten hebben vier vingeren. Fet Phe; zit tuffen het eerfte lid van den bu: tenften en van den middelften vinger; en vervolgends is 'er een korter vies toffen omtrent het geheele eerfte jid van den middelften en het halve lid van den binnenften vinger. 39. SCHOLAAKSTER , in 't Latyn Hzmatopus. * Ey Linszus. Sqff. Nat. geflacht $7. Bepaaling. De Bek is langer dan de. vingeren, en na SNEP-PEN: BENDE IV RANG V. 65 recht, na de punt too van ter zybe wig De Pooten hebben drie vingeren, zonder ag- terften. Het Wies zit tuffen de twee leden van denbur- tenlten en het eerfte lid van den mid- delften vinger; en vervolgends tulfen de helft van 't eerfte lid desmiddellten en des binnenlten vingers. Aanmerking. Onder dit geflacht zoude ik ook de Hti- mantopus van. Puinıus, of den Scheefpoot , begry- pen, was 'er flegts betere blyk van hettullen- vhes der vingeren 90. PLEVIER , in het Latyn. Choracrins. LiNN&uS. Sylt. Nat. gell 6r. Repaaling. e Bek is korter dan de vingeren, en recht. De Poofen hebben drie vingeren, zonder ag- terften. Het Yhes zit tu[fen het,eerlte lid van den mid- elften en van den buitenften vinger gı. SLUIPER , ZEE-LEEURIK, in 't Latyn Hiafieula Bepaaling De Zek is korter dan de vingeren met den na- el, en recht. De Posten hebben vier vingeren. Het Vlies be- flaat het ,eerfte lid tuffen den buitenlten en middelften vinger; en vervolgends korter wordende, eflaat het "t halve lid tuffen den binnenften en middel- [ten vinger. 92. KIEVIT, in't Latyn Verellus, E Br 66 SNEPPIE N. BENDE IV. RANG 7 By Lınnaus een foort van Waterhen. Syf. Nai. gell. 6o Bepaaling. De Bek is korter dan de vingeren, Het Agterboofd is met lange vederen gekuifd. De Pooten hebben vier vingeren. Daar zit een vlies tuffen 't eerlte lid van den buiten- ften en van den middelíten vinger. Aanmerking. Wy kunnen niet zeggen dat dit geflacht geen agtervinger heeft. Het geen men praat van Baflaard agtervingeren, rookt met onzen vogel niet, omdat men baarbiykelyk en altoesaan elken Kicvit in 't byzonder, van beide de kunnen, eenen nagel vind. 't is met de fpooren van eenige voge- len eene andere zaak, Die fpooren zyn er niet terftond als-zy ter wereld koomen; maar zy o- penbaaren zig eerlt als zy volwaffen worden. en in beide de kunnen vind men ze niet. Zo al het kenmerk van een Baftaardvinger met zekere merktekenen befchreven ftond, dan zou moogiyk de asgraauwe Meeuw van BELLONIUS met meer der recht onder de drievingerige vogelen te rel ler zyn , als welks agtervinger maar alleen t beginfel van een velleke is, zeer kort, en zon- det nagel, gelyk ik meenigmaalen gezien heb Laacen wy eindelyk eens onderftellen, dat her een Weezenlyk teken van een Baftaardvinger is, geen nagel te hebben ; wat zou men dan, wegens den buiteníten vinger van den Sörzis moeten ftellen? 95. REMPHAAN, in 't Latyn Pbilomacbus. * Een foort yan Waterhen by Linnzus. Syfl. Nat. gell. 6o. Bepaaling. De .Bek is ia dan de vingeren met den nagel. De Mameıjes hebben getepeld vel og de Winkbrasuwen. Dc SNEPPEN. BENDE IV RANG. V 67 De Pooten hebben vier vingeren. Her wies zit tmilen het eerfte lid van den middelften en van den buiterríten vinger: de bin nenfte vinger is los. Aanmerking. De Mannetjes hebben een tonden langen vederkraag van den nek af tot over den ftrot. 94. RIETHOEN , in 't Latyn Schoeniclus, * Bepaaling. e Bek is omtrent even lang als de vingeren met den nagel. De Pooten hebben vier vingeren. Het Vliesbe flaat het halve eerfte lid tuffen den buitenften en middelften vinger. e. Sneppen, met een elswyzen bek die rond. agtig is, en mer. gefpleeten. pooten. 95. HALVE SNEP, LOOPERTIJE, in 't Lat. Cinchus. * (Rav. Syn. Av. p. 110.] Bepaaling. De Bek is even lang als de vingeren, of eer weinigje langer, aan de punt borizon taal gewigd. Het onderft Kaakebeen is van onderen recht. De Posten hebben vier vingeren. De Zingercn zyn ten eenemaal gefpleeten. 96. WATERHEN, in 't Latyn Trynga, * Bepaaling. De Bek is korter dan de vingeren. De Posten hebben vier vingeren. De Pingeren zyn ten eenemaal gefpleeten. Es 97. 6 SNEPPEN. BENDE WV. RANG V. 97. SNEP, in 't Latyn Aufticula * By Lumzus onder de Wulpen. Syft. Not. gell. so. Bepaaling. | De Zek is langer dan de vingeren, en recht. De punt van 't doven/f Äaakebeen loopt van onderen uit in een valten kegel. Posten hebben vier vingeren. De Vingeren. zyn ten eenemaal gefpleeten. AAN- ANNE Non. SEA y VAN. N202G E EINIGE QGNAZ, E-K.E RE GESTAÄCHTEN 98. Een SPERWER , in ’t Latyn Nifus. Een foort van Paradysvogel. By Sera. Tbef. I. tab. 60. f. x. Bepaaling. De Beh iskegelagtig-elswys, van bovenftomp ; beide de Kaakebeenen zyn krom na be- neden omgeboogen. De Tong - - - - De buitenfte Stuurpennen worden by trappen langer, en ieder van dezelven is onder aan en aan den top en op beide de zy- den even breed. De Pooten - Aanmerking. Hy fchynt tot den rang der Aakíteren te behooren. 99. Een BUIZERT', in't Latyn Buteo. — Een foort van Paradysvogel. By SEBA 7 5ef. I. tab. 50. f. 2 & 3 Bepaaling. De Bek is krom gehaakt; de rand van 't bo- venft kaakebeen is gegroetd, deszelfs punt is lang en fcherp : Het onde Kaakebeen is omtrent eyrond met een ftompe punt De Tong - - - - Hy heeft twee Stuurpennen, aan de twee mid- delften van den Staart van weerszyden E 3 be- 70 O NZ E-K-E- R.E belend, die veel langer zyn dan de o- verigen, en allengskens fmaller uit- loopen. De Paten - = - - - JAanmerking. De gedaante van den bek wyft deezen vogel tot den rang der Seberpvogelen, waren flegts _ gyne pooten genoeg bekend. Dan, byaldien zyne fcheenen met eene dunne huid overkleed zyv, zoo moet dit geflacht aan dat der Jarvogelen[f. 1.1 volgen. joco. HARPOENIER, zekere Kraay , in "t Latyn Cornix. By Sera Thef. l^ tzb. 64. €. 3 & 6. J'aculator by KrgrN. Prodr. do. 127. Een foort van Aakíter. By KLriw. Ibid. 62. n. 6. Bepaaling. De Bek is langer dan de vingeren, kegelagtig, recht aan de zyden famengedrukt, en met een ftompe punt. De Neusgaten - - - >» De Teg - - - - - De Staart is korter dan het lyf: De buitenfte Siuurpennen worden trapswyze korter. Jianmerking. Hoedanig is de huid der fcheenen? Hoe- danig is het. Pliss tuffen de vingeren? Hy fchynt zeer naby te koomen aan den Granuwfpecht, ror, Zen Vogel die naaft aan den VINK komt, in het Lawn Fringile Adfimis. Zle Szsa. Tbef, I. tab. 57. f. 4. Bepaaling. De Bek is kogelagtig en deszelfs punt aan ’t bovenft Kaakebeen is omgekrord. De Neusgaitn - - - - e. Delung- -- -. De G-BSSSLOA CC H T &£ N. 7 De Vingeen - - - - - 102. Een Vogel die naaftaanden BLOEMENSPECHT komt , in 't Latyn Troglodyte Adfinis. Zie Sera. Tbef. 1. tab. 42. f. 5 & 6. tab. 62. f. 2. t. 6s, £. 2. tja f ER DL Bepaaling. Aan deezen is uit SEBA's werk niet dan een zeer twyfelagtig kenmerk toe te eige- nen. De Bek maakt hen naar de Bloe- menfpechten gelykende [$. 23 ], maar van de Tong word geen gewag ge- maakt. 105. Een Vogel die naaft aan den DUIF komt, in 't La tyn Colwnhe Adfınis. Zie Sera. Tbef 1. tab. 66. f. 2. tab. 67. f. 2. Bepaaling. De Bek is dik, kort, kegelagtig-krom- De Ton» - - - - De Scheme « - - -- De Fingeren zyn van vooren drie: van agte ren één. Het Vhes - » - = =» 104. DIOMEDESVOGEL, in ’t Latyn Diomedaa.' Een byzondete foort van Amerikaanfen Ryger. Sera. Tbef. I. p. 101. 6 65. f. 2. Bepaaling. De Bek is.langer dan de vingeren , kegelagtig, recht, aan de zyden famengedrukt, en met een flompe punt. De Änakebeenen zyn even lang. De Neusgoten zyn ftreepswyze. »« » =» - De Tong - - E 4 De 72 OZNZER FR RE De buitenlte Sturpennen worden by trappen orter. Den - - - - - De Scheenen - - - - - Te De Vingeren zyn van vooren drie: van ag- eren één. Biete: - - 42 x Aanmerhing. De gevederde Dyen, kon men maar op de afbeeldinge ftast maaken, zouden dit gellacht onder de Velpooten wyzen, dan, de figuur van den bek [preekt dit al te veci tegen. Hy zou met beter recht onder de Waterminnaaren geteld moo gen worden, waren zyne Knien maar naakt. De gepluimde wangen, en de nagelen van deezen vo- gel, welken allen gaaf zyn, brengen hem al vry naa aan de gemeene Ojevaaren , hoewel ny egter uit hoofde van de kortheid zyner [chenkelen veel van dezelven verfchille. Zy zullen gevolglyk aan de vogel-kunde dienft doen. die het ware maa kfel van deezen vogel ontdekken zullen, op dat het blyke , of het een Ryger zy , dan niet? 105. Een Vogel die naaft aan den RY GER. komt , in 't Latyn Ardeoe Ädfinis. Lie Sesa. Thef. 1. tab. 66 F. 1. PE e Bek is eventjes gekromd , aan de zyden famengedrukt , en bynaa even lang als de vingeren, | De D yn zyn aan ’t onder einde naakt. De Yingeren zyn van vooren drie: van agteren is erden. Het Vher Aonmerking. Dit word apgegeeven wegens deezen vo- gel op de goede trouwe der afbeeldinge ; terwyl SE- G ES L'ACHTEN 'z SEBA hem een Aakfter genoemd heeft Voor *t overige heb ik deeze geflachten naaftkoomende &enoemd aan die 'er met naamen by uitgedrukt flaan, zynde het waarsgtig en natuurlyk kenmerk van deeze vogelen nog onbekend, als het welk uil het bezien van de vogelen zelf eerft nog. zal moeten opgemaakt worden. 106. Enn Vogel die naaft aan den KOEKKOEK komt. Touraco by Epwaros. tab. 7. Bepaaling De Bek is kort, kegelagtig, fchielyk dun uit- loopende De punt van 't bovenft Kaa- kebeen is nederdaalende. Het midden van "t onderfte Kaokebeen ftaat voor uit met een hoek die een weinig uit- [teekt. De Neusgaten zyn langkwerpig eyrond en loodrecht. De Tong - De Stwurpennn - «s =» De Fingeren zyn twee van vooren, en twee van agteren. Aanmerking. Deeze zeer fchoone vogel [chynt in den rang der Aakíleren te moeten geplaatlt worden, in Eowarns befchryving ontbreekt de, opgaaf van de gedaante der tong, en van 't getal der [kuur- pennen; anders zou men zekerder 2yn aangaande het natuurlyk geflacht van deezen vogel. 107. WIELEWAAL , [Braziliaanfe] in 't Latyn Galbula. Pjacamaciri MaRkcRAAr by WitLUGHBY. tab. e2. Brazilisanle Specht, by Kıeın. Prodr, Av. $ 16. n. 15. E 5 Be- 74 OANKZIZK ER E Bepaaling. D Bek is langer dan de kop, recht, (amenge- drukt, en fpits. De Tong is pylsgewys, en kort. De Stuurpennen zyu agt. De Pingeren zyn van vooren twee, en twee van agteren. Aanmerking. Dit geflacht komt naby aan dat des Koekkoeks , der Spechten en GraauwSpechten. Maar hoe zyn de neusgaten? Is de bek hoekig? Zyn de Stuurpennen altoos agt, gelyk MARKGRAAF opgeeft; of tien, gelyk men waarfchynlyker mag oordeelen ? 102. ZEEHAZELHOEN , FREGATVOGEL , in ' Latyn Atagen. By RocurronT. Antill. c. 15. art. 1. Rav. Syn. Av. 153. Raboforcado by de Spanjaarden en Portugeezen. Bepaaling. De punt van 't buvenj? Kaakebeen is gekromd. De Keel heeft twee, naakte, nederhangende kwabben. | De Staart is zeer merklyk gefchaard. De Fingeren zyn van vooren drie: van agteren is 'er een. Het lies - - - - - Aanmerking. Het is verward 't geen door verfcheiden Schryveren van deezen vogel verhaald word. Daar ontbreeken 'er geenen die van hem een palm-poot gemaakt hebben. Zekerlyk zal hy onder de Wa- terminnaaren behooren , alhoewel hy kwabben heeft, [vergehyk 't geflocbt van den Balearifen Krunmuogel $. 83.] om welke zyne eigenfchap ik hem met den nog onbegeeven naam van Hazel- boen genoemd heb. 109. GFESSSEFARSE HIT: ENN 75 109. ZWEMMERGANS, in het Latyn Pbalarrocorox Vogel van Madras met een fcbeermes-(pabe', PFETIVER by Ray. Syn. Av. 194. f£, 5. Bepaaling. De Bek is zeer ongemeen, Het bovenf! Kaake been is vecl korter dan he: onderfte. en fluit daar in even als een fcheermes. in zyn hegt; Het onderfle eindig! met eene breede omirek. De Fingeren zyn drie van vooren en worden tot op de helft door een Tuffenvlies verknocht. De Agtervinger is vry. Aanmerking. Niets zekers kan men wegens dit geflacht beveftigen, ais ook niet in welken rang ofte plaets het moet gebracht worden. Nauwlyks ook kan men op de afbeelding vertrouwen , dewelke de kniön van deezen vogel gevederd vertoont fchoon hy een Waterminnaar fchyne Laaten an- deren in den vogel zelf den bek onderzocken, ook, of de knien niet van vooren naakt zyn, en hoeveele ieden van de vingeren het Tuffenvlies befiaa, Hy zou niet verre van 't Flammingo-ge flacht fchynen sf te zyn, hadden de randen van den mond maar tanden. 110. NACHTRAVEN , in t Latyn Nycticorax. Jbijou, of grooter Neitibo, van Markoraar by Wr.Lucnas tab, 14. de middelfl» figuur. Bepaaling. | De Bek is kort, en omgekromd. Daar is geen eeltagtig Vlies [het Wafch ge- naamd] aan 't grondftuk van den bek. De Neusgaten zyn rond, en bloot. Hy heeft op den kop een Acorn die na vooren toe 16 OUNOSZUCESIOSSESSRSCE toe omgeboogen ftaai; agter deezen hoorn draagt hy een recht opftsande Vederkuif. De /ingeren zyn drie van vooren: een Van agieren. | Aanmerking. Dit alles op "t louter goed geloof van de afbeelding : waar in ik duifterheid vermoede, inzonderheid om dat wy geene befchryving daar by hebben. ıın PALAMEDESVOGEL, in 't Latyn Palamedaa. Änbima by MankcRaar, in WILLUCHBY Orn. p. 202.tab. 47 Bepaaling. De Bek zweemt naar dien van de Hoenderen, en is na de punt toe orageboogen. Is hy iets per dan de vingeren? Op den Kop ftaat een ronde Hoorn. Voor aan op den kant van elke Vlerk fleekt een kegelagtige driekante boorn uit. De Dyen zyn half naakt. : De Zingeren zyn van vooren drie: van agte. ren is 'er één. Het hes - - - - Aanmerking. Marxcaaar heeft bericht dat deeze vogel een Waterroofvogel is. Eene naauwkeurlge be- fchryvinag van den Bek en van bet Tuffenvlies der vingeren za! de juifte plaats van zyn geflacht bepsalen, of hy onder de Sneppen met gefplec- ten vingeren of met halve palmpooten behoore. 112. MEEREL, in 't Latyn Merulc, Ouira Guainumbi van MARKGRAAF by WILLUGRBY. Orn. p. 103. tab. 24. Bepaaling. Lm De Bek is famengedrukt, een weinig als ee eis- GEERSHI KR C.H CE EIN.. 1T [eilfe pisce! zaagswyze getan- de randen. Midden aan den Strot zit een bosje van vier pennen welken langer vooruit [teeken. De twee middelften der Stuurpernen zyn de dou halverwege kaal;aan teinde gepluimd. De Vingeren zyn van vooren drie: van agteren IS 'er één. AÁzamerking. Hoeveele Stuurpennen heeft hy ? Hoe- danig is de huid der fcheenen ? Hoedanig het Tulfenvel der vingeren ? Hy fchynt niet verreaf le zyn van het geflacht der dese amus [$ 5.] 113. JAGUACATI GUACU der Braziliaanen. Mark- GRAAF by WiLLucHBY Órs.. 102. t. 24. Bepaaling. | De Bek is langer dan de vingeren of de kop, recht , en [pits. De Onderdyén zyn voor een gedeelte naakt De Voorvingeren zyn drie: van agteren is 'er één. Aanmerking. In den eerften opflag gelykt hy wel naar eenen Graauwfpecht. Maar Manxcnaar zegt dat de onderdy£n boven de knie naakt zyn; welk merkteken hem onder de Waterminnaaren brengt, en byzonderlyk naaverwandfchapt maakt aan de Sneppen; bleek het maar, of de punt van 't bo- venft Kaakebeen van onderen hecht en valt ware, hoedanig de huid der fcheenen, hoedanig het vlies luffen de vingeren, en af 'er eene groef voor de neusgaten zy ? 114. „8 ONZEKERE GESLACHTEN. 114 CURUCUI, GUIRA ACANGATARA, Trogon. By MankKGRAAF. ın WILLUGHBY Orn. p. 96. tab. 22 -Bepaaling. De Bek is korter dan de kop, langkzaamer- hand omgeboosgen. De Tomg- - - - - Zyn de Stuurpennen agt in getal? De Scheenen zyn kort, voor een graot gedeelte gevederd. De mgeren 2yn twee van vooren, en twee van agteren. Vergelyk den J/ielewaal gell. 107. A.WVOSMAERS AANMERKINGEN OP EENIGEN DER VOORGEMELDE GESLACHTEN. AGD M- A KER.S XANMERKINGEN Op Geflacht 3. Aönmerking. In de verzameling van Z. D. Hoocnzın bewaare ik onder de deelen van verfcheide dier- ren, den Bek en Tong van deezen Vogel, my uit Surinamen toegezonden. Hier in bevind ik de Tong zoo lang als den geheelen Bek, zeer dun of plat, en alleen aan weerszyden , gelyk een fchryf- pen, gevederd , en fpits aan het einde toeloopende. De Bekken deezer Vogelen verfchillen ook zeer vecl in koleur, als rood, geel, zwart, enz. Zoo mede in gedaanten. Sommigen zyn zeer breed, terzyden plat, anderen loopen van boveh rond en fpits. De neusgaten zyn van boven achter den Bek verborgen. Zie hier zyn verdere kenmerken, zoo als ik dezelven bevonden heb van een, in Li- quor bewaard wordende, in de verzameling van den keurigen Liefhebber, den Heer W. vAN DER MzurzN, koopman in Amfterdam. Rondsom de Oogen is een eeltachtig vlies, naakt zonder veeren. De Bek als gewoonlyk , doch terzyden gezaagd. De F'ingtren zyn van vooren twee , de buiten- Geflacht 7. fte die de grootíte is, heeft 3, de binnenfte 2 leeden. Even zoo is het met de achtervingeren, welken ook twee zyn. Aanmerking. De Vogel welke gemeenlyk zoo genaamd word, en die aan 't Geflacht den naam fchynt te geeven, word by den naatıwkeurigen GEENERUS zeer F wel 82 AANMERKINGEN. wel afgebeeld en befchreeven. Over 2 of 3 Jaaren , was de , doorgaands zoogenaamde , Nootenkraaker 1n Holland zeer gemeen , hoewel hy hier anders zeld- zaam zy. Geflacht 8. Aanmerking. De Heer Mozurins brengt onder dit Geflacht eenige Paradysvogelen by van Sera; tn zegt verder, bet grondfiuk van den Bek is be- zet met Borflelveertjes , liever zoude ik zeggen, Borftelhaairtjes : Doch dit laatfte is maar wear van den aangehaaiden by Sena I. t. 52. f. 3. alwaar die vogel zeer flegt verbeeld is. Ik heb dien, met ge- noegzaam het grootíle geta! der vogelen, in de verkooping van des Heere Sesas verzameling. ge kogt. Deezen uit den Liquor of Moutwyn door my genoomen zynde hebbe ik bevonden een fraaije áchter over hangende kuif te hebben, die door den Liquor tegens de andere veeren van den hals was aangekleefd. Op. tab. 30. f. s. verbeeld de Heer SsgmA 'er nog zen, maar nog meer mistee- kend: deeze is in allen opzichte met den vorigen even ecns, behalven, dat deezen bet lyf en ftaart kaflanje bruin, en den voorigen wit is. Die, welken de Heer Mornrins uit t. 46. f. 3. aanhaalt, heeft gcene Haair-borfteltjes boven den bek, gelyk de twee voorigen. De lange Stuurpennen zyn niet ge- kromd, maar recht. Aan het einde.loopen de vee- ren breeder uit en maaken dus een plat rondach- tig waajertje. Zie deezen ook by VavEeNTYN Oud en Nierrw Ooflind, 3 deel p. 318. Debefchryving van deezen vogel, welken ik ook by den Heer Sesa ge- kogt heb, komt in koleur met zyne befchryving gants niet overeen. Geflacht 13. Aanmerking. De 'Tong fchynt dit Geflacht van den Heer BTEMERBINGEN 83 Heer MozneiNG tot dat der Spechten te brengen Zie Meyer Voorfiellung allerband Thieren Ec. Neu renberg 17480 on 1752. Geflacht 14. Aanmerking. My zyn, uitgezonderd de eene foort van den beroemden Linnzus, geen andere Spech- ten bekend dan die wslken van vooren en van agteren twee Vingeren hebben. Geflacht r6. Aanmerking. ^t Schynt my in veel opzigten toe, dat ik de hier aangehaalde foorten van den Heer Sesa heb, doch ik durf op de afbeelding enz. geenen flaat maaken om derzelver waare kenmerken te be- fchryven. Gellacht 18. Aanmerking. Van den hier aangehaalden by Sesa tab. 30. f, 5. hebben wy reeds in onze aanteekening by het 8íte Geflacht gefprooken. Om aan 't ont- breekende te voldoen, zie hier deszelfs be- fchryving. De Bek is wat korter dan het hoofd, aan 't grondftuk breed , boven platachtig, doch echter in 't midden overlangs zigtbaar verheeven, punug toeloopen- de, doch niet fpits : De Bek is bezet met Borftelhaairtjes. De Neusgaten eyrond, gedeeltelyk door de Voorhootdveeren gedekt. DeTog- - - - - De twee middelfte Stuurpennen zyn rum eens zoo lang als de vogel, de verdere ter H2 weeıs- 84; AANMERKINGEN weerszyden vyf, welkenaliengks korter worden. De Pingeren zyn van vooren drie, de buitenfte met het halve lid aan den middelíten, die wat langer dan detweeanderenis, verknocht. De binneníte wat korter. De achterfte een, en los. Even dezelfde kenmerken heeft die t. I. t. 52. f. 3. alleen is deezen de bek watkorter , doch bei- den zyn zy gekuifd. f Geflacht 20. Aanmerking. Dit Geflacht fchynt my ook merkelyk te verfchillen. 1: Die, welken de Heer Szsa t. I. t, 67. f. 4. verbeeld, koomen van de Kaap de goede Hoop. Zy koomen met deze befchryving der ken- merken over een, uitgenoomen, dat my de Neus- gaten langkwerpig toefchynen. In de Verzameling van zyne D. L. HooeuiD bewaare ik noch twee anderen , zoo als by den Hr. Szaa t. Lt. 55. f. 3. verbeeld zyn. Dan, de eene, íchoon anders ge- noegzaam geene verandering dan zeer weinige in de koleur der vederen gevonden word, heeft niet meer dan twee Voorvingeren, zeer naa, of tot aan het laafte lit, aan elkanderen verknocht; en eenen Achtervinger, los. Deezen , hoewel by den voorn. Auteur voor Weftindifchen befchreeven, zyn my voor Ooftindifchen bekend. Nog bewaare ik in dezelfde verzameling een van Efequebo. De grootte en gedaante is als van de voorigen. De koleur blaauw en roodkooperig. De $ Zie hier van eene goede afbeelding by Eowarnst. 3. t. 113. 4 Zie EDWARDS t. 3, t. IT. AANMERKINGEN 5 De Bek is veel grooter dan het hoofd, fpits, boven en onder zeer fcherp toeloopen- de, ter weerszyden met Borftelhaairt- jes bezet. De Neusgaten langkachtig rond. De Ton - - - - » De Poorvingeren twee, tot aan het laafte lid vaft. De Achtervingeren twee, los, en de buitenfte veel langer dan de bin- nenfte. De Staart zeer kort, gelyk de gemeene foorten. De foorten welken by Epwanps t. I. tab. 8 9. en IO. en tom. 5. t. 115. verbeeld worden, fchynen my, niet tegenftaande hunnen langeren ftaart, mede foorten van Ysvogelen te zyn. De Bek is veel langer dan het hoofd, fpits, dik aan deszelfs grondftuk , van boven fcherp toeloopende , onder iets ronder. De Neusgaten lang rond. De Tog - - - - - De Yoorvingeren drie , de buitenfte zeer ver aai; den middelften verknogt ; de middeiíte vinger langer dan de anderen ; de bin- neníte iets korter dan de buiteníte ; Achter heeft hy 'ereen. De Stuurpennen verícheiden , allen even lang, drie breed , onder ftomp. Die by Sera t. x. t. 46. f. 3. fchynt mede hier toe te behooren. De Bek is grooter dan het hoofd, dik aan des- zelfs grondftuk , recht doch puntig vit- loopende , boven fcherp ; onder ronder. F3 De gg AANMERKINGEN. De Neusgeten byna rond, buiten de voor- hoofdveeren uitkoomende. De Tonv - =. " E De Vorruingeren drie, ds buitenfte byna tot aan 't begin van 't laafte lid verknocht aan den middelften die war langer is. De binnenfte, tot byna aan 't tweede lid verknocht, is korter dan beide de an- deren. De achteríte sen, cn los. Geflacht 23. Aanmerking. Den Troglodv;en der Schryveren worden ook veeltyds deeze benamingen toegevoegd, Colubri, Fluning Vogeltjes; in de Wettindién worden zy Aonkertjes genaamd, en dienen, om haar wonderbaaren glans, den Negeren voor Bellen in de ooren. $ Jk bewaare 'er een, f welke van de grootíte foort is, en alhoewel in alle andere deelen over- eenkoomende met deeze befchryving, zoo verfchilt by echter door twee lange Stuurpennen. Geflacht 26. Aanmerking. Den Groenvink heeten wy meet Groninger of Greuninger. Geflacut 29. Aanmerking. Bermer. Deeze Vogel fchynt my dezelf de, welken de Duitfchers den naan van Sei denfchwantz geeven. Hy word ook iomwylen we! in $ Zie Eowarps. T. v. t. 21. 26. 32. 33. 34. 35. 36.37 38 « T Eowaros Tem. I. t. 32. de onderfte. AANMERKINGEN 9 ın Holland in de Lyfterboogen gevangen, Indien het deeze is, zoo zou de aangehaalde van my nen Geleerden Vrind,den Ew. Hr. C. NOozZEMAN, van EpwArds t. 109. hier niet wel toe voegen, ten ware by als een' andre foort aan te merken zy. "T Geflacht 38. Aanmerking. Omtrent de Gaaping van den Bek der Zwaaluwen moet men zcggen dat dezelve merkelyk verfchilt. Het kleine Zwsalwwtje van 't Zantvoor- der ftrand, by voorbeeld, heeft een zeer klein bekje, en gewis geene zoo groote paaping. Zoo mede het kleine Zwaaluwfje 't welk de cetbaare neftjes in Zee tegens de klippen maakt. Zie 'tzel- ve afgebeeld by E. G. Ruweurus in zyn Amboinjch Kruid-Boek Tom. 6. tab. 75. De Bek zelf verfchilt: de Boere Schuur- zwaaluw heeft een tamelyken grooten Bek dicht aan 't hoofd, breed, plat- achug. De punt even omgeboogen. De Zee-zwaalutoen hebben, gelyk de Gei- venmelker, een klein bekje met een groote gaaping. De Neusgasen eyrond, buiten de voorhoofd veeren. De Yoorvingeren zyn drie, wyd gefpleeten; de middelfte vinger is wat langer. De Achterfte vinger is los. Ge- Lie hem by Gesnerus Ed. Tig. M. D. T.V. pag. 27. of Surich Ed. M. D. LVIIL p. 14. Keim Prod. Av. f. XXX N. 34. Fa 8 AANMERKINGEN Geflacht 4% dJanmerking. Het is zeker dat de drie Voorvingeren Bende 3. door een Tuffchenvlies aan elkanderen gehecht zyn, en de Dyén laag met veeren bedekt. Vervolgends heeft hy de eigenfchap, gelyk de Uilen, van by nacht te vliegen. Buiten deeze tekenen, welken hem tot de Velpooten en Scherpvogelen brengen, heeft hy gewis veele andere tekenen der Zwaslu- wen. $ Maar 't verwondert my, hier niet aange- tekend te vinden, dat de Nagelen der middelfte voorvingeren , na den binnenkant , zaagsgewys zyn uitgefneeden. De Neusgaten zyn groot , plat en ingezonken, tuffchen den buitenften rand en middelfte verhe- venheid van den Bek. Aanmerking. De benaaming van Kartulerken, aan deze Bende gehecht, kon in de vertaaling geene ver-- andering lyden, anders zoude men konnen zeg- gen, dat de Pinguins , tot eene andere Bende behoo- rende, de waare Kortulerken zyn. Geflacht 58. Aanmerking. 't Zyn gewis de drievingerige voorpoo- ten, welken den Zrapgans onder de Kortvlerken hier zyne plaats doen vinden. De afbeeldingen welken WiLLucHsv, Epwanps en MEYER daar van geeven, voorzlen hem van groote vlerken. t Ge- $ EDWARDS t. 2. tab. 63. F WiLLucs. t. XXXI. EpwanDs, t. 2. t. 73. 74. MEYER. t. J. t. XVIII. BzLLoN p. 236. AANMERKINGEN 9 Geflacht 59. Aanmerking. De Bek der Surinaamfche Flammingo is van boven en van onderen getand of gezaagd. De Neusgaten zyn langkwerpig en groot, ver van de Oogen, doch in een rechte lyn met dezelven, Zy zyn geplaatft terzyden de bpvenfte verheven- heid van den Bek, en ftrekken zich tot dicht by daar die krom en plat na beneden loopt, De lange Pooten hebben drie voorvingeren, welken, met cen groot vlies, 't geen tot over de belft van 't laafte lid loopt, t'faamen gehecht zyn. Achter hebben ze noch een klein vingertje, 't welk geheel op zich zelf los is, f Geflacht 65. "anmerking. Deezen noemt men ook veeltyds Zaager. Zie hem by WirLvos. t. 64. Geflacht 64. Janinerking. Men noemt hem meeft Zeepappegaay. Die, welken ik bewaar, heeft veel overeenkomft met den Pinguin van Wormıus. Zie WiLLUG. t. 65, of op dezelfde tab. de Anas Ar&ica Crusır. van welken laaften gewis de pooten in de figuur kwa- lyk geplaatft zyn. Myne Zeepappegaay heeft den platten bek boven aan by de voorboofdveeren eenigzins verheeven, en onder by den hals neerdaalend. De Aica Hoieri is vrywel by. WirLuG. t. 64. omtrent den Bek verbeeld ; doch omtrent de Pooten beter t. 65. welken, gelyk by den Zeepappegaay, meer achterwaards ftaan, Zy worden dikwils te Schevelingen omtrentMaart gefchooten.Hy behoort 2e. $ SrzA t. T. t. 67. Fs ANMERKINGEN. zekerlykbv den voorigen , hoewel zyn Bek dikker zy. De Mekken van beide deze foorten loopen var onderen aan de punt iets krom om; de on- derfte is zoo veel uitgehoid dat het kromme deel der booven Eck daar in fluit. Den hoaren by de winxbraauwen vindik niet. Kenigs jasren geleeden wierd te Rotterdam op de Vifchmarkt, in de Rob van een grooten Kabbei- jaaww, een gehecle noch onverteerde Zeepappe- gaay gevonden, Gellacht 66. Aanmerking. De "fan van Gent of Anfer Baffanus by Wn ucusx t. 63, zoo hy den eerftgenoemden daar door veríloat , is by dien Schryver zeer flegt verbeeld. indica de gezaagde nagel, aan de bin- nenfte zyóe van den middeiften vinger hem niet kennelyk maakte, zoude ik waarlyk fchier in het denkbee!d gevalien zyn, dst de Geleerde Heer MosznniNc eigeniyk den Coreus aquaticus minor door deezen Vogel verüond; 't geen my noch niet onwaarfchynelyk voorkomt, nu ik daar zoo even bevinde dat ieezc insgelyks den middelften nagel gezaagd heeft. De Pooten van den Sor van Gent ftaan. meeıi dan die van den Corvts aquaticus , | Zeeraven,] na achteren. De Viengeis des eerfigenoemden insge- lyks. Neusgaten fchynen zy geen van beiden te hebben, ten ware de linge reet , welke ter zyden van den boovenbek hcen loopt, de- zelven verborg. GxsNERUS gecft den naam van Graculus aan een geheel anderen vogel. Als iets zeldzaams hebbe ik in den Cent op- gemerkt. dai deszelfs vel rondsom zyn geheele lighaun Jos is, en alleen maar op den Rug en on- AANMERKINGEN og onder aan de Borft, door een klein dunvlies over. langs ıs vaft gehecht. De pennen der veeren van het geheele lichaam fteeken ook veel dieper door het dikke vel, dan die van andere vogelen. Geflacht 67. Aunmerking. Omtrent deezen Vogel, welke my noch onbekend is, zyn gewis veele twyfelingen. In da verzameling van Z. D. H. hebbe ik een Neft ge vonden in de gedaante van een zak, eenigzins ge- lyk aan dat der Wielewaal: het zeive is hangende gevlochten aan eene foort van zwakken biesachti- gen t&k en in het zelve Neft vind ik een Briefje , waar mede het zelve is overgezonden, daar op ftaat, Nid d'un Tropical : Indien dit het waare neft van den Tropical is, moet het gewis een kleine, en geheel andere foort van Vogel zyn dan Wr Lua. hem tab. 76. p. 250. befchryft en afbeeld. $ Zulk een Neft maakt geen Zwemvoet. Even zoodanig een Neit, gelyk wy hier befchreeven hebben 1 heb ik met het zeive byvoegfel gevonden in het kabinet van den Heer W. van DER MEULEN. Geflacht 68. Aanmerking. De Pinguin fchynt my in allen opzichte niet anders dan maar eene verfchiltende foort van den Zeepappegaay te zyn. Zie myne Aanmerk. op het 64íte Geflacbt Geflacht 75. Aanmerking. De Schryver heeft in de aanhaaling van WiLLUgaHsY zekerlyk het oog op dc Engelfche uit [$ Zie 'er eene afbeelding van by Carzssv.] 99 AANMERKINGEN uitgaaf, welke 73 plaaten, dat is, een meerder dan de Latynfche heeft. ( De Neusgaten van deezen Vogel vind ik zeer klein, puntig eyrond, ter zyden van den Bek on- der de veeren verborgen. De Dyen ftaan volgens dien welken ik van my- nen goeden vriend, den Hr. LE Francq, ontfangen heb, na achteren , buiten 't evenwicht, Geflacht 80. Aanmerking. Egyptifcbe Kraan, de Franfchen noemen deeze Vogels, waar van verícheide foorten zyn , Corlieu Rouge; en by onze Hollandfche Liefheb- beren heb ik hen doorgaands , doch zeer verkeerd, den naam van Flammingos hoorengeeven. De Heer MOoeRring fchynt denzelven niet onder 't oog ge- had te hebben om deszelfs kenmerken te befchry- ven, zy fchynen my in die der verzameling van Z. D. H. dus te zyn. De Bek is omtrent 5 Amfteldamfe duimen lang, allengs rond en dunner worden- de, van vooren flomp, na omlaag omgeboogen, terzyden kaal; het on derite kakebeen is veel langer dan het bovenfte, De Neusgaten zyn langkwerpig rond, en lig- gen, ver van de voorhoofdveeren, in eene diepe fleuve welke tot aan het einde van den Bek loopt. De Stuurpennen beftaan uit verfcheide tame- lyk korte pennen , waar van delangíten I2 in getal zyn. De Riem of Roeipennen fchynen my in haa- ren rang, 8. 12. 7. De Ed. London MDCLXXVII. LOAUNUNUER KTNGERN- 9 De Voorvingeren zyn 3. ter wederzyden even lang, de ;aiddelíte is iets langer. Het vlies beflaat het eerfte lid van de 3. vingeren. De achteríte vinger is lang, en los op zig zelven. $ In zeer veele opzichten komt deeze Vogel met on- zen inlandíchen Wulp over een , gelyk ik den zelven aldaar veel liever zoude plaatfen. Deeze befchry- ving is gemaakt , zoo als alle myne aanmer. kingen , naar den gedroogden Vogel, namentlyk dien welke van Bloedroode veeren, en zwarte Dagpunten aan de vlerken, voorzlen is. Al dit gezegde ziet op den door de Schryvers aange- haalden van SzzA t. I. t. 62, f. 3. Die van Br- LONIUS verfchilt met deezen zeer veel, en kan met meerder recht den naam van Ibis en Egyptifchen Kraan draagen. [Is de Ibis en Corlieu rouge, welke laaite niets anders dan een roode Wulp is, DEZELF- DE vogel? Volgends myn exemplaar van Berıo- NIUS, het welk afgezet is, moet de Ibis zwart zyn. De Heer Suaw, zo ik het welheb, bericht ons, dat de Ibis in Egypte ter deezer eeuwe zeer zeldzaam is. My is onderdaags in de handen ge- koomen het boek van BeLı ONIUS, genaamd Les Obfervations de plufieurs fingularitez, &c. in 8. en Anvers 1555. waar in die Schryver , op bl. 183. vero, wegens de Ibis aantekent: „ 1l efi de cor. » Pulence d'un Corlis, ou quelque peu moindre , te- » talement noir, ayant la tefle d'un Cormorant, le » bec contre la tefle plus gros que la poulce, mais » boinüu par le bout £9 vouté , &$ quelque peu ccur- » bé, (9 tow: rouge , comme aujfi les cuiffes £P los » jambes. I] eff tout ainfi baut enjambé comme un » Bu- $ Zic Carzsey. BELLON p. 205. 4. AANMEREINGEN Butor, que Pline a nommé Bos taurus & Ariftote Ardea Stellaris, & a le col ainfi long qu'une Aigrette , en forte que quand veifmes le dit Ibis noir la premiere fois, il nous jembla en habitude EP contenance à un Butor", NOZEMAN.] » ” » » 3 Geflacht 81. danmerking. Omtrent de Aanmerking van den Heer MoznniNc, aangaande de verfchillende kenteke- nen der Reigers en Ojevaaren, is myn gevoelen, dat deeze verfchillendheden geenzins een Geflacht in foorten kan vermeerderen ; indien dit zoo were , dan zou de Geitenmelker, als mede den middei(ten nagel gezaagd hebbende, tot het Geflacht der Aei- geren behooren. Wy zullen by eene andere gele- gerheid wel eens aanleiding vinden , om over de bepaaling der kenmerken, tot de Geflachtkennis der Dieren behoorende, wat omftandiger te ban delen. Geflacht 86. Aanmerking. Ik hebbe meer dan eens befpeurd, dat onze Liefhebbers, deezen Vogel, welks waare naam Kluit is, verkeerdeiyk den naam van jan van Gent, hier in 't 66tte Geflacht, geeven.$ An deren noemen hem Krombek, ook oneigenlyk , terwy! 'er verícheide foorten van Krombekken zyn. Volgends het bericht van mynen geleerden Vriend, den Eerwaarden Heere C. NozEMAN, is deeze vogel by de Zuid en Noordhollandfche Duin- lieden niet anders bekend dan met den naam van KRluit; en waren zy in 't voorleeden Jaar 1756 in de Wieringerwaard zoo gemeen, dat zyn E Ww $ Zie WiLLUGBY tab. 60. GESNERUS 1555. p. 93. AANMERKINGEN. 9 W. die byde Boeren in de Boomgaarden, tot aflchrik, vond hangen My zyn 'er reeds twee foorten, zeer in grootte ver[chillende van bekend. Geflacht 89- Aanmerknig. Verfchillend word deeze vogel ook door anderen Scboljak geraaind. Geflacht 98. Aanmerktng. Deeze vogel, welken ik in de verzameling van Z. D. L. H. bewaar, ftrookt geenszins met de kenmerken van cen Sperwer. Hy fchynt my, als van Vleugels en Pooten beroofd, uil den bek, die by 3zB4 wat misteekend is, een Paradysvooel te zyn. Doorgaands noemt men hem den Koning der Paradyyvogelen als een der grootften en Ichoonlten zynde van die foort. Geflacht 99. Aanmerking. Deezen zelfden hebbe ik in de verkooping van den Heer Sesa gekogl, en hy is niets anders dan een Porkiet. Ge[lacht 102. Aanmerking. Zekerlyk 2yn alle de hier van Szaa aan- gehaalde foorten, uitgezonderd tab. 62.f.3.('t geen waarfchynelyk cene drukiont zyn zal) Tro- glodytes. Bisemzuigers. Geflacht 103. Aanmerking, De Vogel welke hier by Sesa Thef. Tom. I. tab. 67. f. 2. word aangehaald is geenszins een Duif : lk beb denzelven uit de meergemelde verkoo- ping. Dekenmerken zyn dus: De 6 AANMERKINGEN De Berk is aan het grondíluk zeer breed , van boven rond, aan het eind zeer weinig gekromd. De Neusgaten zyn overdwars, eyrond en bui- ten de voorhoofdveeren. De Tong - - - - De Scheenen ongevederd. De Vingeren van vooren drie, zonder tuffche;- vlies, geheel los; de buitenfte en mid- delfte byna even lang; de binnenite lets korter. Achter een. » De Roeipennen ılte rang , zeer lang, en 3. De Stuurpennen 8 , even lang. De eerfte aangehaalde vogel by SEgA is my on- bekend, doch indien de afteekening van den Bek goed is, fchynt hy tot een ander Geflacht dan dat der Duiven te behooren. Gellacht 104. Aanmerking. Deezen Vogel heb ik nit de meergem. verkooping, en is de waare drie voorvingerige Specht van LiNN/Us, waar van by het 14de Ge- flacht gefproken is. De Bek is als die der ‚Spechten. De Neusgaten eyrond. De Tong- - - - De buitenfte Stuurpennenals gewoonlyk, en aan haar eind ftyfpuntig. . De Dyin, als alle Spechten. De Scheenen, als vooren. De Voorvingeren drie , de buiten- en middelfte even lang, de binnenfte wat korter, de achterite, een, en los. Geen Vlies. AANMERKINGEN. 5 De verdere aangehaalde Vogeleh zyn my onbekend, en de bygebrachte afbeeldingen der Schryveren, gelyk mede hunne befchryvinge , al tegebrekkig, en fommigen te fabelachtig , om daar op eenigen fítaat te maaken. Genoegzaam alle myne aanteekeningen, welken ik op her werk van dezen fchranderen Natuurkenner gemaakt hebbe, zyn afgeleid van de Gedroogde of in Moutwyn bewaarde Vogelen. Dit is de oorzaak waar door ik fomwyl in de eeue of andete beíchryving der kenickenen gebiekkig heb moeten zyu. G NAAM NO AOM E YS Der vocrnaamfte SCHRYVEREN, welken over de Vogelen gefchreven hebben. Aıprevanupus, (Ulyfies). Ornithologla. Francf, 1710. Fol vol. 3. Aısın, (Eleazır). Natural Hiflory of Birds, Lond, 1738. 1740. Quart. vol, 1.2-3 Bzion, (Pierre). L'Hiftoire de la Nature des Oyfeaux, Paris 1555. Fol. Les Obfervations de Plufieurs Singularitez, &c. Oct. Anvers. 1555. BrapLey, (Richard). Wysgeerige verhandeling van de werken der Natuur. Anfi. 1744. OR. CaTESsyY, (M. The Natural Hiftory of Carolina. Lond. 1754. 2 vol. Fol, met koleuren. CHARLETON, (Gualt). Onomafticum Zoicum. Lond..1688. Quart.. CrLvsir, (Caroli). Aule Ceíaree quondam Familiäris, Exoticorum Libri. Fol. 1605. Epwarps, (Georg). . Natural ififtory of Birds. Lond. 1743. 174;. 1750. 1757- Quarto. vol. 1. 2. 3. 4, met koleuren. 't Zeifde in 't Franfch. Frisch, (Johannis Leonardi.) Vorflellung der Vogel in Teutfcbland , und beijlauffig auch eini- ger fremden , mit ihren matuerlicben farben. Berolini 1734. Folio. GrzsNEm, (Conrad). Vogel Buch. Zurich 1553. idem 1582. GESNER (Conrad). Icones Avium. omnium quz in Hiftoría Avium Conr. Gesneri deícribuntur, cum nomenclaturis fingulorum Latinis , Ita- licis , DEAN TEASSN n vs T licis — Gallicis & Germanicis plerumque, per certos ordi nes digeflae 7tgur! MDLV Fol. Grew, (Nehem), . Mufaum Regalis Societatis. Zend. 1681 Fol. HzRNANDEZ, (Franciíco), Hiftoria Plantarum, Animalium & Minefalium Mexicanorum Romae. 1653. Fol. JossTon,. (Johannes). Befchryving van de Natuur der Vogelen. Amfl. 1660 Fol. Dit is een deel. van het geheele Werk over.alle de Dieren van dien Schryver. Jacosarus, (Oliger). Mufeum Regium. Hafniae. Fol. KLExN,. (Theod, Jacob). Hiftoriae Avium Prodromus.. Zubecac 1750. Quart. LocuxzRr. Mufeum Beflerianum.. 1716. Fol. MarsıLıus, (Louis Ferd.) ; Danubius Pannonico-Myíius. ;4mff. 1724. Tom. 5. Fol — Het zelfde Werk in 't Franfch, Defcription du Danube &c. ’s Hage 1744. 6 Deelen, waar van het sde over de. Vogelen vau den Donau handelt.. MEYER, (Joh, Dan.) Worftellungen allerley Thiere mit ihren Berippen. Nurenburg. 1748. 2 Deelen. Fol. met koleuren. Dit Werk word nog vervolgd. Mermoıres de L’Academie Royale des Sciences, contenant ° les Ouvrages Adoptez par cette Academie , Amfl. 1736. Quart O L1aRiUS, (Adam). Gottorfäfche Kunitkamer. Sleeswig 1674. Quart. Pısonıs, (Guilielmi) & Georg. MArccraAvI, Hiftoria Naturalis Brafiliae &c. Lugd, & Amfl.. 1648, Fol. Rajus, (Joh.) Synopfis methodica Avium. Lond. 1713, O& SesA, (Albert). Naauwkeurige Befchryving van het fchatryke Kabinet der voornaamite zeldzaamheden der Natuur, mfi 1734 1735. 2 Deelen, Se Nee EN sm Sı»A, idem Latyn & Franfch, en met koleuren. Tırıus (Joh. Dan.) Parus minimus Polonotum Remiz Pononienfium Pendulinws defcriptus Lipfiae 1755; Quarto. Vauentinı, (Mich. Bernh.) ‚Amphitheatrum Zoötomicum. Francofurti ad Manum 1720. Fol. Wormıı, (Olai). Hiftoria Rerum Rariorum, tam Naturalium, quam Artiflcia lium, tam Domefticarum, quam Exoticarum, quae Haf niae Danorum in aedibus Autboris fervantur. Lugd. Bal. 1655. Fol. WILLUGHSBEJI, (Franc.) Ornithologia. Lond. 1676. Fol. Eadem. de Engelfche uitgasf welke met ééne Plaat vermeerderd is. Lond. 1678. Fol. Zorntı, (Joh. Henr.) Epiftola de Avibus Germaniae , praefertim Sylvae Hercyníae. Pappenb. 1745. Vervolgens vind men in de Verhandelingen det Koningklyke en andere Genootfchappen, als die van Londen ; Parys, Zwee- den enz., verfcheide befchryyingen van Vogelen. Als mede in de meefte Reisbefchryvingen. LI iy? 3 ». ME " f! Er BL 20 pA d MHiaalsche Gras Musch Wuruts “AR L48 mre > Er m j De SMITI BE NER AN v X Phenom a iced tg