5d zá ' e vA PN NYS te: p} el “% Nen, ie pi, ik & 4 St _ _ #1 d . 1 ik | r 4 _ « 1 ke A zn ak Behr Á E ad a ï nn e j. í he \ K ed n ” RT} Î Ü wy AT fi, Ï An K ke ‘ ii he bie WKE Ned Ì COT jf í ' Î cb ij ji A f ne $ f LJ i LJ it A DA " b) ij f hik ; Û HARVARD UNIVERSITY … LIBRARY OF THE DEPARTMENT OF MOLLUSKS î IN THE Museum of Comparative Zoology _ Gift of: Richard 'W. Foster ' PRE Fori RR 1 WENGEN EUA 4, seed ek ve MANET AALTEN vOs ds Brite A6 rata ei ’ AEN 4 Nl eh MHL AL ord rn Ge PPA KM ORR S WERD USSBICGEN GC DER COGEN EN VAN DEN GEEST, or E ROR ZE A MEE BANG VAN ALLERLEY BEKENDE HOORENS ‚« SCHULPEN, DIE IN HAAR EIGEN KLEUREN AFGEBEELD ZYN: RIARMDNBE DEEL EEE THANS NAGEZIEN, VERBETERD, VERVOLGD, EN MET EEN GEHEEL NIEUWE NEDERDUITSCHE BESCHRYVING UITGEGEVEN. LOOR Lotto Loto Hot 4 BAM SKRERD eam BDE VEN VAN FE EE OO U T.T.U:Y'N. MPDCOLERIE / Bike: Ô A Ht dt | El bk ú 1 HA H Hed 15 Mtd ai AU hk, Bes CAK a, nad RALORN ES “ he í 4 fi \ ) fi n _ yi i HE 3 Ï | AE Ln RBE BOOT BA AGENT EE ARIA } ri Ì Ì O5 SE Gj KOE VMRP OE HAK oe 0 ) 4 EM Alf Kh Beihai j' ‚ ii pi Pt N ies tgn BAR Beans VHN HHR ANN srmitvtrehgndhisnsenen age lon ende g oeli rd mrd pd a eter oe Oep Pl pn darna t hd rik B EES BEP Tg arr { î eed nt ds raand TANT AAI PLS, aan vld 1 VERE RA HAAI END LRT MER DA BO EON NN Wie Hr td En met: aha HE! var ee wir Î Butirt] bedr (kp 0 E BEN be (p . 1e, Er ad BEN k er He mna aeg fe nj Dv nn nd ke el ended el VERZAMELING VAN ALLERLEY BEKENDE _HOORENS en SCHULPEN IN HAAR EIGEN KLEUREN. _SSISSISSISISSISISISISISISISISI SISI 8 SISISISISIEIS: Kol ade RDE DAE Ju Errste Praar. WSS an die Hoorens, welke men Kasketten noemt , maaken fommigen Roode 4) Vv een byzonder Geflagt, waar toe dan de Bezoars betrokken worden Geknob- W Linneus plaatft ze beiden in het Geflagt der Kinkhoorens. vv y belde WSS hebben van dezelven reeds verfcheide Voorbeelden in dit Werk hin Tee voorgefteld gezien. Op de Tweede Plaat van het Derde Deel is een zeer 7, fraaije Gebreide Kasket afgebeeld, en op de Tiende Plaat een Geknobbelde geelagtig bunt gemarmerd. De roode Kasket, die op de Negende Plaat van % Tweede Deel voorkomt, is zodanig vertoond , dat men de Vuurig glanzende Mond Opening in ’t gezigt heeft, welke eigen is aan de Roode Geknobbelde Kasketten, waar van alhier eene vertoond wordt, die van buiten zeer fierlyk is gemarmerd. De Grond is Roozekleur , met groote bruine Vlammen en blaauw- agtige Vlakken gefchakeerd: doch de Rand of Zoom en het Mondftuk , dat zig als een opgewipt Staartje vertoont, is rood, zo wel als * grootfte deel van de Knobbels , die den maam aan deeze Hoorn geeven. Het Vleefch van het »_ Dier trekt ook naar ’t Roode, en geeft een Sap, dat eene daurzaame Purper- kleur verfchaft. Zy vallen in Ooftindie. TwerDpeE PLAAT. Dezonderlinge benaaming van Venus-Labaar heeft de Doublet Fig. 1, om dat Venus- zy platagtig rond is en dus zeer wel gelykt naar een ronden Halsdoek, die de Labaar, Vrouwluy hier te Lande plagten tedraagen. Van deeze Schulpen komen er voor, die in ’ geheel zeer fierlyk Citroengeel zyn: anderen hebben eenen Roo- py, 7, gekleurigen zoom, gelyk deeze, en zyndusnog veel fraajer. Zy hebben, bo- * vendien, een fchoonen Glans, als Porfelein, die ’er door ’t poly{ten aan gege- ven wordt, en zyn eenigermaate doorfchynende , van binnen witagtig uitgenomen aan den Rand, die aldaar veel fterker Roozekleurig is. 't Is bekend, dat zy door afflyping gemaakt worden van de St. Domingo Schulpen, hoedanig eene op de volgende Plaat is afgebeeld. Men vindt ‘er van een Handbreed groot. Onder de Tellinen of Dunfchaalen behoort die van Fig. 2, op deeze Plaat, vannaf en mag, wegens de Kleur „den naam wel voeren van Geele Dunfitaal, Zy fchynt zo, 2. bs te 2 VERZAMELING van te behooren tot de BacafTan- Doubletten, doch dezelven hebben doorgaans eenig blaauw of Violet. De Grondkleur van deezeis doorfchynend wit, met geele Streepen en Banden. Banker _ Niettegenftaande de Ham-Doubletten een geheel ander Geflagt uitmaakers, Ham. Voert doch dit Doubletje, waar van de eene helft in Fig. 3. van binnen en metje. in Fig. 5. van buiten vertoond wordt, wegens de Geftalte den naam van Ban- Fig.3» 5-ket-Hammetje. Het is aan t eene End zeer fmal, aan ’t andere breed en rond, gelykende dus vry welnaar een Hammetje. Ookhadt Rumrurus deeze Dou- bletten reeds aldus getyteld. Zy vallen zeer dun van Schaal, en behooren dus teregt onder de Dunfchaalen of Tellinen, die men ook wel den naam geeft van Scheeffchaalen. Van binnen zyn zy hoog Roozekleurig, meteenige witagtige Straalen; van buiten zyn zy rooder, en niet alleen geel gerand, maarook met geele Streepen doorweven. Het Scharnier is geel, Men vindt 'er ook van dit flag, die geheelrood of geelagtig , en die vuil wit zyn, en eenigen hebben een Haakswyze kromme Punt. Roode De Doubletfchulp van Fig. 4, behoort tot de Zonneftraalen , waar van in’ Za, Eerfte Deel reeds eene Afbeelding is gegeven; doch zy verfchilt van de ge- Be. ‘‚. woone rood en geel Geftraalde aanmerkelyk, zo wel als van de blaauwe en Roozekleurige, en kan ook geenszins tot de Ceylonfche Zonneftraalen, waar van in ’t laatft van dit Vierde Deel eene vertoond zal worden, behooren. De Geftalte doet zien, dat het insgelyks een Telline of Dunfchaal is, meeft naar die van Fig. 2. gelykende. De Kleur is meeftendeels paarfchagtig rood, met geelagtig witte Straalen, eneen breeden witten Band, die langs het midden van de Schulp loopt. Waarfchynlyk zal de afkom{t ook uit Ooftindie zyn, DERDE PLAAT. Admiraal. Fen der voortreffelykfte ftukken is de Toot, die men in ’t midden van dee- Tas. _ ze Plaat afgebeeld ziet. Dezelve voert deswegen, al van ouds, den naam. de “** van Admiraal, en het is een echte Ooftindifche, zeer fchoon en hoog van 5: Le Kleur. De regt Kegelagtige of Tolswyze figuur van den Top, die in andere Tooten platagtiger 1s of een fpits Puntje in ’t midden heeft, onderfcheidt de Admiraalen. Dit heeft evenwel ook plaats in andere Tooten, gelyk in de Kaas- Tooten en die men Mennifte Tooten noemt, maar her Kenmerk der Admie raalen beftaat bovendien in de Kleur der Oppervlakte, die geelagtig bruin is, met wat bruiner fmalle Streepen, de Toot omringende en doorzaaid met een menigte van witte Vlakjes. Voortsheeft deeze Toot, doorgaans, drie geel- agtig witte Banden, de eene aan de Pant, de andere om den Top loopende, en de derde in ’t midden. Wanneer door deezen middelften Band een bruin. Snoertje loopt, dat met witte Vlakjes afgebroken is, gelyk in Fig. 2. op de Agtíte Plaat van ’t Eerfte Deel, dan noemt men ze Opper-Admiraalen. De tegenwoordige heeft dit laatfte niet, en voert daarom flegts den naam van Ad- miraal, niettegenftaande zy door haare geele Kleur uitmunt, en door haare witte Banden zeer verfierd wordt, gelyk zy in de witte Band ook geele Ruit- jesheeft. In ’t vervolg zullen wy Weftindifche en andere Admiraalen vertoonen. Van dergelyke Doubletten , als die in fig. a is afgebeeld , worden door af HOORENSENSCHULPEN, 3 af{lyping de Venus-Labaaren, ftraks gemeld, geformeerd, en daarom noemt st. Do- men ze Witte Venus- Labaar; doch de gewoone naam is St. Domingo- Schulp ,mingo- als uit de Weftindiën afkomftig zynde. Dergelyken vallen evenwel ook in Schulp. Ooftindie;’t welk uit Rumrnius blykt, dieze tot de gladde Chame betrekt, “6 * niettegenftaande zy gerimpeld of eenigermaate gekorreld zyn. De Ribbetjes, naamlyk, die van ’t Scharnier naar den Omtrek loopen, en zig Straalswyze uitfprei- den, worden van nog fyner Kringetjes kruiflings doorsneeden, en dit doet de Schulp zig als met een Roofterwerk bedekt vertoonen. De Kleur is geelagtig wit, en fomtydsaanden Rand Roozekleurig, gelykde Venus - Labaaren, voorgemeld, De Schulp van Fig. 3. fchyntte behooren tot de Kam- Doubletten, en, om Roode dat zy roodagtig of Roozekleurig is, zullen wy haar de Roode Kam - Doublet noe- Kam- men. Zy is Straalswyze bezet met verheven Ribben, die overdwars van dik- Poublet , ke Rimpels worden gekruift , welke zig byna als Plooijen, of als aangroeijin-"’8 3 gen van de Schaal, vertoonen. Men vindt ’er vandit flag ook die Aschgraauw zyn. De Schaalis niet zeer dik. Dergelyke aanzoomingen hebben mede in de gewoone Pectunculi of Kokhaanen plaats. Tot de Dunfchaalen behoort zekerlyk de Doublet van Fig. 4. welke onge- Bieeke gemeen dun doch niet Scheeffchaalig is, en dus eigentlyk niet geplaatft kan Dun- worden onder de Tellinen. Haar Kleur is aan ’c Scharnier Purper, dochfchaal verder bleek geelagtig wit. Wy geeven ’er den naam van Bleeke Dunfchaal aan. £3- 4 De Doublet van #ig. 5. voert, wegens haare Tekening, den naam van Spaan- Spaanfche fche Mar. ’t Is bekend, dat die dikwils bruine Ruiten hebben op eenen geel- Mat. agtiggladden Grond, en dit vindt men alhier. Voor *t overige isdeeze Schulp „Fig: 5- evenwydig met den Rand, fterk geribd, en van ’t Scharnier loopen breede ftraalen naar den Omtrektoe, die de gezegde Vlakken maaken. Zy is dikfchaalig en heeft een aanmerkelyke holte, gelykende in Geftalte veel naar de Chinee- fche Speel- Doubletten. Men vindt ook nog andere zogenaamde Spaanfche Matten, die in Figuur overeenkomen met de Strik - Doubletten. VriERDE PLAAT. Tot de Kasketten behooren ook zodanige Hoorens , als die van Fig. tr. Gepfoof- op deeze Plaat, welke daar van de Geftalte heeft, doch niet of weinig ge- de Kas- knobbeld is, maar eenigermaate overlangs geribd of geplooid, en deswegen jn” noemen wy ze de Geplooide Kasket. De Franfchen geeven ’er , wegens derv, + fierlyke Tekening en Kleur, den naam van Zilver. Laken aan De Mond is Fig. 1. wit en wederzyds getand, en bovendien met eene dikke omgekrulde Lip voorzien , welke eenige vierkante zwartagtig bruine Vlakken heeft, De Schaal is dik in fterk, zynde overlangs vol fyne Ribbetjes en overdwars eenigermaate geplooid. Op eenen blaauwagtig witten Grond is zy zeer fierlyk bruin en geel gemarmerd. Men vindt eene byfoort, die geheel rood is of donker bruin, en waar in men byna geen Vlammen waarneemt. Dit flag van Kasketten heeft den Mond veel wyderdande anderen , en dus de Lip veel verder uitgebreid. Op de Twee-en-Twinftigfte Plaat van het Eerfte Deel zagen wy een Dot- zeer fraay gerakt, Dolphyntje afgebeeld, dat rood van Kleur was. De Afbeel phyntje, A 2 ding s- 2» ni SVERZAMELING vaN ding Fig. 9.,op de tegenwoordige Plaat, ftelt een ongetakt Dolphyntje voor, hoedanigen men , in ’t Franfch , Lampe de Pagode noemt. Op de Zevende Plaat zullen wy ’er veel grooter befchouwen. Spoort- _ De Hoorentjesvan Fig. 3, 4. voeren den naam van Spoortje , in * Franfch ies. Eperon. Men kan de reden van die benaaming ligtelyk bevroeden ; dewyl Fig.314ede Geftalte naar het Radje van een Spoor gelykt. Sommigen brengen ze tot de Zonnehoorens t’ huis, of verwarren de een met de andere. Men worde ’er aanmerkelyke verfcheidenheden in gewaar. Getand ’t Gene wy zo even gezegd hebben is ook eenigermaate toepaflelyk op Tolletje. her Hoorentje van Zig. 5, dat wy een Getand Tolletje noemen : t welk dic Zig. 5e Jekk a byzonders heeft, dat daar de Tandjes gewoonlyk aan den bovenften Rand der Gieren zitten, dezelven hier den onderften bekleeden. VxyrpE PLAAT. Links Dat 'er onder de Hoorens fommigen voorkomen, die men Linkfe noemt, Topflakje.is bekend, en de reden van die benaaming hebben wy in *t Eerfte Deel, Ek bladz. 24, ten opzigt van Fig. 5. Plaat ró, reeds verklaard. Meeft ech- Fis, 1, ter ontmoet men zulksonderde Rivier - Hoorens, en wel onder de Topflakken, 8 waar van een zeer fraaije aldaar vertoond is. Dit kleine Topflakje, dat ook links is, heeft de Schaal dun, en is overlangs met bruin gegolfd, wordende de Golven hier en daar van witte Streepjes doorfheeden. Bafterd. Uit Wefttindie worden ons zekere Hoorens toegebragt, die in Geftalte Lampje. en Grootte veel naar de Karkallen, een foort van Land-Slakhoorens , in Dig 2,3 Daitfchland bekend, gelyken , en geelagtig bruin vankleur zyn. Men noemt dezel- - ven, in vergelyking met de echte Ooftindifche Lampjes , van dergelyke figuur, Bafterd- Lampjes. De Oppervlakte is een weinig ruuw op ’t gevoel en de Mond blaauwagtig wit. Die, welke men aan de Kuft van Chili Bulgados, en op de Kanarifche Eilanden Burgaos tytelt, fchynen naar deeze te gelyken, of zullen mooglyk de zelfden zyn. Zodanig een is in #ig. 2. op deeze Plaat, van boven, en in Fig. 3. van onderen vertoond, Rood- Het Hoorentje van Fig. 4. komt in Geftalte vry wel met de Rudolphaffen Mond. of Meraalhoorens overeen; doch val weinig grooter dan deeze Afbeelding. Dig. 4 Het is, door LinNnmus, mede tot de Kinkhoorens t’ huis gebragt. Vol- gens Rumemius zou men het tot de Pimpeltjes moeten betrekken. De Schaal is graauw met wite Vlakken. Het heeft geen Knobbels op de Ribben , maar langs dezelven loopen zwarte Bandjes , die Orangekleurig afgebro- ken zyn. Wegens de Kleur van de Opening geeven wy hetzelve den naam van Roodmond. À ale De Geftalte en wyde Mond-Opening zou het Hoorentje van Fig. 5. ooren. È Fig. 5. Veeleer tot de Parperhoorens doen betrekken, maar de Oppervlakte geeft 'er-den naam van Roofter- Mooren aan, en het wordt ‘ook t° huis gebragt tot de Kinkhoorens , in ’t Franfch Buccin Grille. Dergelyke vallen 'er aan de Kus- ten van Europa en van Afrika, ja zelfs aan de Kaap der goede Hope. ZES- PIV. ike bag aeg gp KK we boeie Wide PIME aen P wi út ij Wi U: \ hie ‘ { { « in \ r ies D Hi SM, word | NE: Museo Vivi Summre Verera ls Dr Malika De o sj Gaft de An aft. Câpitu had Hjprrit: Soltholarumgue Lbiderm Infpectoris. Ì SCHller ad nat: pinair. q Val Bifchoff feulps. KOELER BAARDE AARDAS 7d ODB EEE LI RAA BRD OND AED atd VERZAMELING van Spoort-. de Punten aan den Omtrek, naby en rondom den Top met kleine Knobbeltjes: in of Korreltjes bezet, en dus, als ’t ware, gegranuleerd is met kleine Paareltjes. vir, **#,De Kleur van ’t zelve is roodagtig en de Opening heeft een Zilverglans, doch Fig. 1. de gedagte Paareltjes ftaan in een zwarte Kring „’t welke dezelven nog meer doet uitmunten. Gepaarle- Onder de Hoorens, die men Dolphynen of Dolphyntjes noemt , is eene aan- es merkelyke verfchillendheid, waar van wy reeds op bladz. 34., in t Eerfte- Biga z.Deel, gefproken hebben. Die, welke aldaar is afgebeeld, noemt men, en '“'zy is het waarlyk, eene Getakte, en in vergelyking met dezelve voeren die van Fig. 2, 3.) op deeze Zevende Plaat, den naam van Ongetakte Dolphynen. De eene is nog aanmerkelyk van de andere verfchillende, Die van lig. 2. heeft in ’t geheel geen Takken; die van Zig. 3. heeft eenige naar Takken gelykende- Punten. In beiden is de ruuwe Huid afgefleepen, waar door het Paarlemoer zig met {eenigen weerfchyn van paarfch en groen vertoont. Men vindt ’er van dit flag, die byna zo fterk paarfch zyn, als de Getakte Dolphyn, op Plaat XXII, van ’t Eerfte Deel , voorgemeld, De Mond-opening is Natuurlyk Paarlemoer. Plate De Hooren van Fig. 4 en 5., is door haare platheid aanmarkelyk verfchil Eijerdoi- lende van de Eijerdoijers, en inzonderheid ook van de Getepelde ‚op de naaft- Peys, voorgaande Plaat; des wy ze noemen Plate Eijerdoijer. Zy valt wat grooter 8°4»5-dan de gewoone Eijerdoijers gemeenlyk zyn, en de Kleur is meeftal bleek. graauwagtig geel van boven, van onderen wit of witagtig, gelyk in Fig. 4. hebbende een indrukking aan de zyde van den Mond. In Fig. 5. vertoont zig, de gedraaide Top, en daar zyn ook de aanzoomingen van de Schaal zigtbaar. AecrtstTe Praar. Geribde _ Op ’t midden van deeze Plaat komt de Afbeelding voor van eene Dolphyn „ Dolpbyn. gelyk ’er op de voorgaande zyn voorgefteld , doch deeze heeft nog zynen vijg, ve» Natuurlyken Rok, en de Kleur is roodagtig bruin, Hier ziet men, hoe dar Fie, dezelve niet alleenfterk Geribd is; weshalven wy deeze Geribde Dolpbyn noemen, 1 maar ook geknobbeld, en dat zy dus maar in meer of min van de anderen ver- fchilt. Deeze zyn het, daar men in * Fraofch den naam van Lampe de Pagode, aan geeft. Zy komen, zo wel als de Getakte, uit Ooftindië, De Opening is volmaakt rond en daarom telt men ze onder de Maanhoorens. j Gerim- Op de Twintigfte Plaat van het Derde Deel zagen wy een Geknobbelde;. pelde hier is eene Gerimpelde Tulband afgebeeld, die tevens groen is van Kleur, en Tulband, eenigermaate afgefleepen’, zo dat zig ook het Paarlemoer van de Schaal ver- ende toont. Over alle de Gieren loopen Rimpelagtige Ribbetjes heen, die zig als. Straalen naar den Omtrek uitfpreiden, Deeze Hoorens behooren tot het zelfde, Geflagt. Haane- De Haasse Doubletten , „waar van wy in ’t vervolg fpreeken zullen, be« kem- __ftaan uit twee helften of op ‘elkander fluitende Schulpen, waar van de onderfte RR veel minder getand is,en vlakker dan de bovenfte, Zodanig eene Haanckam» 8,3 Schulp worde hier, in Zig. 3., vertoond. ie, - OE: HOORENS en SCHULPEN. bd Tot de Getepelde, die men ook Geflrekte Eijerdoijers noemt, welke op de Geftrek: Zesde Plaat vertoond zyn, behoort ook deeze van fig. 4., werfchillende vante Eiier- dezelven meeft in grootte, en ‚doordien zy wat donkerer is van Kleur, aan den Hed Top helder geel. Men vindc ook Witte van deezen aart, die dan den naam voeren van Eijerfchaalen; welken wy in ’t vervolg zullen vertoonen. Van de binnenzyde worde, in Fig. 5., de helft vertoond van zulk eene Dou-’t Ge- blet, als men gewoon is t Gevlerkte Vogeltje te noemen. Men betrektze tot vlerkte het Geflagt der Moflelen, en geeft er ook wel den naam van Vogel -Doublet Hg aan; gelyk wy in ’t vervolg, by het-vertoonen van de beide helften , nader ° zullen aanwyzen. Van binnen is de Oppervlakte, gelyk men hier ziet, uit den blaauwen witagtig. De reden der benaaming blykt uit de Geftalte. Men vindt br in de Middellandfche Zee, doch dergelyke komen ook uit Ooft- indië, NEGENDE PLAAT. De Figuuren 1 en 2, op deeze Plaat, vertoonen een Geftraalde Potelle, Van Geftraat- haaren Top, naamelyk , komen ronde en zeer dikke Ribben af, die zig tot in debPatelle, den Omtrek uitfpreiden , en dezelve als getand maaken. Naby den Rand rx. are wordt men, dwars over de Ribben heen, een Ring gewaar, die aan den Rand zig.1, z evenwydig is en donkerer dan de Oppervlakte, welke een geelagtig bruine Kleur heeft, Aan den Top is deeze Patelle als gebronft, De binnenzyde, in lig. 2. overtreft in fchoonheid de andere, doordien zy zig als gepaarlemoerd vertoont , met verfcheiden witagtige Kingen, die uitgehold zyn. De Schaal is, naarde grootte, zeer dun en ligt. De vier overigen van deeze Plaat behooren tot de Porfeleinhoorens. Fig. 3. Mooren noemen wy Mooren-Buikje , om eene ligt begrypelyke reden; hoewel anderen ,Puikje. volgens Rumrurus, de zodanigen Kleine Slangekoppen tytelen. Zy gelyken, Lis 5 is waar, eenigermaate naar de groote Hoorens van dien naam, hebbende ook de bovenzyde eenigzins fcherp gerugd, en zyn zeer dik van Schaal. Binnen een donker bruinen breeden dikken Rand, die aan de Enden blaauwagtig is, ver- toonen zig een menigte van witte Stipjes op eenen helder bruinen Grond. Onder de kleine foorten van Porfeleinhoorens zyn eenigen die den naam van Kauris. Kauris voeren, om dat zy op fommige plaatfen van Afrika, of ook in Ooftin.?s- 4 die, voor Geld gaan. Deeze, van fig. 4, verfchilt echter van de zogenaam- de Guineefche Munt, welke op de Vierentwintigfte Plaat van dit Deel is af- gebeeld; doordien zy den Omtrek niet knobbelig heeft. Het binnenfte, rond verhevene gedeelte is eenigzins blaauwagtig: weshalven fommigen haar Blaau- we Kauris noemen, doch die naam heeft meer betrekking tot de gene, welke op de Zeftiende Plaat zal voorkomen. Wegens de Kleur, die als tuffchen wit, geel en bleek rood fpeelt , voert die imbelte van Fig. 5. den naam van J/abelle. Zy is dun van Schaal, met het Lyf rondag-Fig. 5. tig lang en fmal, aan de kinden ftompe Punten hebbende van Oranje kleur. „Het volgende Hoorentje, van ig. 6, is minder langwerpig en breeder van kakker. Lyf, met de Rug meer verheven of fcherper toeloopende, Het gelykt wellâk. ERA B 2 eenig. 8.6: 8 VERZAMELING van eenigzins naar die, welken men Mazelen noemt, doch deeze zyn van een an- dere Geftalte. De twee zwartagtig bruine Vlakken, aan het eene End,diezig als Oogen vertoonen, en de Spikkels op de Rug, hebben Rumrnrtus aan dergelyken den naam van Kakkerlak doen geeven. Alle deeze Porfeleinhoo- rentjes vallen in Ooftindië. TriEeNDE PLAAT. Winkel- Onder de raarfte Doubletten mag met reden geteld worden de gene die men haak- Winkelhaak noemt. Deeze benaaming heeft haare afkomft van de Geftalte, Doublet. welke dezelve naar een Winkelhaak doet gelyken. In fommigen is die gelyke- xs nis vry groot; dewyl zy den Arm byna zo lang hebben als het Lighaam maar Fig.1,2.in anderen, gelyk in die van deeze Afbeeldingen, Fig. ren 2, is de Arm zeer kort, en, indien 'er geen andere Kenmerken waren, zou men dit Stuk naauw- Iyks voor een Winkelhaak aanzien. Her Scharnier, naamelyk, is byzonder , wegens eene menigte van Tandjes, naaft malkander, in ieder helft zynde, en in Fig.'r. zigtbaar. Hier vertoont zig ook de ondiepe blaauw Paarlemoeragti- ge holte, waar in de Vifch zyn verblyf heeft, ftrekkende zig tot aan het zwar - te van de Punt uit, daar de Schulpen vlak op elkander fluiten. De buitenzyde, die nog ruuw en zeer oneffen is, vertoont zig in lig. 2, met een bruinagtig toffe Kleur. Door het affchraapen van de Bladertjes kan men ze gelyk maa- ken, en dan wordt zy„of zwart of paarfchkleurig; ja, alles daar afgehaald zynde , Paarlemoer. Dit zullen wy in ’t vervolg, in eene andere Winkelhaak, befchouwen. Geukte De zogenaamde Haanekam- Doubletten behooren, om dat zy een Tande- Haane- loos Scharnier hebben , volgens LiNnNaus onder de Moflelen ; daar zy een ‚echter weinig naar gelyken. Anderen, evenwel, brengenze, met en bene- Fig.3,4, vens de Winkelhaak-Doubletten, tot het Geflacht der Oefteren t'huis Haar Er algemeene Kenmerk is, dat zy zekere Ribben hebben, welken den Rand zo- danig getand maaken, dat die eenigermaate zweemt naar de Kam van een Haan. Bovendien hebben eenigen nog veele Takswyze Punten en worden deswegen Gerakte Haanekammen geheten. Van dien aart zyn de Stukken, in Fig. 3» 4, 5. op deeze Plaat, voorgefteld. De twee eerften beelden de bo- venfte helft af, van zodanig een Haanekam-Doublet , en de laatfte Figuur de onderfte helft , zeer veel overeenkomft hebbende met die Haanekam- Schulp, van de Agtíte Plaat, hier voor. In fig. 3, ziet men de gedagte helft, met zyne Takken , van boven: in Fig, 4. van ter zyde , waar door zig tevens de holte openbaart. In de onderfte helft, Fig 5, zyn alleenlyk de Plooijen zigtbaar , welke de Tanden maaken, die, zig met de Tanden van de boveníte helft famenvoegende, de Haanekam formeeren. De Kleur is bruinagtig vaal rood van buiten, als zy wel fchoon gemaakt zyn, en van binnen geelagtig, fomtyds aan de Randen zwart. Van de Franfchen wordt deeze Doubler Oreille de Cochon, dat is Varkens- Oor, getyteld. Men vindt ‘er dikwils aan malkander gegroeid, hoedanigen wy in ’t vervolg zullen ver- toonen. De afkomt is uit Ooft- en Wettindie, E Le MALE AEN / Ee Museo haben IC Heller ad nat: pinzit IA. IJonenger frudps- KL hk LD ERE AAE old Ld HO Pr - { Á B TV. Ren / D. ÉroMlinseo oS, A a Dahe En ano. AC. Heller ad nat. prut 5 Ne TA. Soninger fouls. BEV. 2 / Á fs EN Sha deho en 10. J.C. Heller ad n at. pinxit. VEELS. Va LBifchoff. Eet 4 5 hal) MAENE EAS OER 1 He) OOM cit A aM REL BRA den A Np RA in et E SERA Te brl vh Î ik beer hid AEN ESSEN . 1e » Not sk. ok Betalen ches eo md . ee Museo 005 00 de oSomurmeriano. TC. Feller ad nat pinxit. Val Bifchopp. flueljps rt el bode ARMEN Ede ve } ì KE ie)! Í : (ORP TEN ABE PEN ùs vj he eN CAREN SLAEN ek io) A ’ vaks AIEE TE CEE EGDEESEAE ARC 4 ea ® r e dike ” hd Ld el 1 Ey \ ij M PIV. bd Re OO AS 8 Er OM mrd Schadeloocktano. TC Heller ad nat: puilt: eFadr. Hoffer feudjes. . md me a, md - eme meden Nerd _ 5 hete Hin Hy | “ ti Í LE u Kal ii En H N ve HAA AA it LER 14 HOORENS ENSCHOULPEN. 9 Errpre Praat. Op de Tweede Plaat van het Eerfte Deel zyn Papieren Nautila{fen vertoond. Breed Das noemt men, wegens de dunte van de Schaal, Hoorens, die in geftalre Betieide overeenkomen met de gewoone of Dikfchaalige NautilufTen. Onder dezelve zyn Tas. fommigen fmal gekield, die men deswegen Smal Gekielde noemt, waar vanl:"* een fchoon Exemplaar het midden van die Plaat verfiert: fommigen breed ge- BN kield, die men dus ook wel Breedruggen noemt. Van deeze Breed Gekielde is in Fig. 2, een klein Exemplaartje op die Plaat medegedeeld. Hier ziet men een grooter van deezen aart, op welks Schaal de Ribben zig duidelyk openbaaren, die krom naar den Omtrek loopen, alwaar deeze Nautiluffen, zo wel als de Smal Gekielde, haakswyze Puntjes hebben, die niet tegen elkander over ftaan. Zodanigen, die zeer wyd gaapen , en dus niet alleen een foort van Ooren heb- ben, maar in welken de Top een zeer blykbaare kromte inwaards maakt, wor- den, deswegen, in ’t Franfch wel le Perroquet geheten. Van het Dier, dat de Papieren Nautiluffen bewoont, is in t Eerfte Deel, bladz. 3, gefproken. De Penhoorentjes van Fig. 2 en 3, behooren tot de genen, die men Baflerd- Monni- Biffchops-Myters of Monniken noemt. Van dergelyken hebben wy reeds op de En Derde en Vierde Plaat, in ’t Tweede Deel, de voorbeelden gezien. Deeze ©’ vallen van veelerley Kleur en gedaante. Die van Fig. 2 is in ’t ronde als met een Snoer omtoogen en aartig bruin gevlamd, hebbende ook een breeden brui- nen Band en een witten Mond. Die van Fig. 3 heeft de Grondkleur uit rood en wit gemengeld. De Oppervlakte is in de langte en overdwars zodanig uit- gegroefd, dat zy zig even als een fyn Roofterwerk vertoond. Voorts heeft zy __Ruitswyze bruine Vlakjes, op gelyke afftanden geplaatft, die haar nog meer verlieren, Die van Fig. 4, ook tot de Penhoorens behoorende, munt niet zo zeer door Staaten- haare fyne Ribbetjes uit, welke haar in de langte doorloopen, als wegens de Vlag Pen. hemelfchblaauwe en roode Banden , weshalve men haar Staaten Vlag-Pen © * noemt. De laatften beftaan uit flippen, als kleine Korreltjes, gelyk Kettingen van Kraaltjes, op dubbele ryën,en hierom geeft men’er ook wel den naam van Paternofter aan. UI, Deer: C Het - ro VERZAMELING van ra, Het Hoorentje van Fig. 5, hoe zeer, in grootte en geftalte „naar de Bafterd- Pennetje, Wenteltrapjes gelykende, verfchilt doch van dezelven te veel, om daar mede Fig. 5. vermengd te worden: des wy het maar een Bruin geribd Pennetje noemen. Uit de Afbeelding kan men genoegzaam van de Geftalte oordeelen. TwaarrpE Praat. if As De Hooren, die het midden van deeze Plaat beflaat, is een fraay ftuk. Mem Ein "ser HOemt haar een Wyzer, om dat zy aan haaren Lip of Vleugel een uitfteekende- Figi. Pant heeft, welke naar een wyzende Vinger gelykt. De Geftalte maakt haar van de Kemphaantjes, welke iets dergelyks hebben, ongemeen verfchillende:- 't welk blyken zal, wanneer men de Afbeelding Plaat 15. Fig. r, 2, in % Tweede Deel naziet. Beiden behooren zy tot de genen, die Rumrurus Pu- giles, dat is Schermers of Kampvegters, tytelt. Deeze Wyzer heeft de Schaal geel met bruin gevlakt en met wit doormengd. De buitenfte Gier is geribd „ en heeft aan den bovenften Rand dikke Punten; zynde de Lip zeer dun en aan. de Tip als Geutswyze uitgehold. Van binnen is de Opening geelagtig. Men. vindt ’er, die twee Vleugels boven elkander hebben: men vindt ’er die bruin gelipt zyn en Vleefchkleurig. Somtyds ontbreekt de gedagte Vinger, en dan. worden zy ook nog wel Wyzers of Wyzertjes genoemd. Bonte Onder de Ooftindifche Manteltjes komen ’er voor, die in geftalte en teke en ning zeer aartig zyn. Dat van Fig. 2. heeft een hoogroode Kleur en is fyn ge- Vis. 2,3.ribd, doch maar met één Oor of Oorlap aan ’t Scharnier voorzien. Men be- bekt het niettemin tot de Bonte Manteltjes , zo wel als. dat van Fig. 3, het welks, twee gelyke Ooren heeft , zeer breed en dik geftraald is en weezentlyk bont, door groote roode en zwarte Vlakken op een witten Grond, Dit is aanmerke- lyk, doordien de Straalen van binnen zig dubbeld vertoonen. Beide deeze- Manteltjes zyn niet zeer Buikig ; doch het laatfte inzonderheid is ongemeen plat. Specula- Onder het Speculatie=sGoed zyn Hoorentjes, die, naauwkeurig befchouwd: tie-Hoo- zynde, zig ongemeen fraay voordoen. Dat van Fig. 4. zou men een Gebandeerd Ee s.Kasketje kunnen noemen, dewyl het eenigermaate de geftalte van een Kasket of Stormhoed heeft , zynde tuffchen het bruine met bleekere Banden, die gee- pere tn ri Eed HOORENS en SCHULPEN. 13 geele Knobbeltjes voeren, zeer fraay getekend, Dat van Zig. 5. behoort tot de Voluutjes , om dat het eenige Plooijen aan de Spil heeft, hier niet zigtbaar. De Oppervlakte is in fyne Ribberjes verdeeld, roodagtig met geele Vlammen. Zy komen beiden ook uit Ooftindie. DeERTIENDE PraaAT. Schoon de Porfeleinhoorens in Geftalte veel overeenkomft hébben, verfchil. Gebutte len zy doch in veelerley opzigten. Men heeft 'er die egaal langwer ig rond HY8E_ zyn, en dus veel naar een Ey gelyken,gelyk de Witte: men heeft ’er die ron- Tas. der zyn, gelyk de Getygerde Kliphoorens ook wel de Tyger of Tygerhooren Ma genaamd, waar van de Afbeelding op de Zes-en-twintigfte Plaat, in *t Berfte 'S ** Deel, gegeven is, Onder deeze Getygerde, nu, is wederom en aanmerke- lyk verfchil Men vindt ’er die wit en die bruin getygerd zyn, ook wel Ty- gervellen genaamd, tot welke laatften die van de Afbeelding Fig. 1, op de te- genwoordige Plaat, behoort: doch dezelve is van de anderen nog aanmerkelyk onderfcheiden door de bultigheid van haare Rug. Ik noemze derhalve Gebul- te Tygerhooren. Haare Gróndkleur is groenagtig bruin, met donkere ronde Vlakken, die zig als Druppels vertoonen. Zy heeft de Schaal zeer dik en zwaar. Indien men een byzonder Gefllagt van de Spillen maakte, zo zou de Hooren, Babylone die in Fig, 2 voorkomt, buiten twyfel tot dezelven, en niet tot de Pennen te fe Too: betrekken zyn. Ik weet ook niet dat iemand ze ER. toe betrekt, dan die des. 2. Spillen onder de Pennen (Strombi) rekenen. Gemeenlyk brengt men haar, thans, met de Spillen, tot het Geflagt der Kinkhoorens (Buccina) thuis. Zy verfchilt van alle anderen door zekere Keep of Infnyding aan den Mond, die in deeze Figuur zeer fraay aangeweezen is, en tot een byzonder Kenmerk ftrekt van de Babylonfe Toorens , welken naam men aan deeze Hooren geeft ‚ om dat haare Spits zeer lang is en als uit verfcheiden Tranfen, boven elkander, beftaat; niet we- gens de vierkante zwarte Vlakken, die als Venftertjes zig vertoonen zouden, gelyk fommigen willen. Wie heeft ons gezegd, dat ’er aan den cigentlyken Tooren van Babel Venfteren zyn geweeft? Hier zyn de Vlakken bruin: men vindtze in fommigen ook rood geelagtig, en eenigen van deeze Hoorens zyn byna geheel zwart. C 2 Som- 12 VERZAMELING van je Seren Sommige willen deeze Toot Grauwe Monnik geheeten hebben, doch, die by Grauwe RUMPHIUS dus genoemd worden, zyn van een andere Geftalte. De witte Kor- Toot. _ reltjes als Paarlen, aan ’t dunfte end, verfieren haar aanmerkelyk. Zy heeft 8: 3 twee graauwe Banden, en is daar tuffehen vuil geel, aan den Top eeniger- maate gekarteld. Gepolyft Op de Vyfde Plaat van dit Vierde Deel is een Bafterd-Lampje, van boven Ee en van onderen, in zyne Natuurlyke Huid en Kleur vertoond; doch door t af- ï haalen en polyften krygen dezelven een zo ongemeen fchoonen luifter , als men in Fig. 4, op deeze Plaat, getragt heeft af te fchetzen. De Kleur, naamelyk, wordt dus purper of violet, met een fterken Glans. Koraal. Het Koraal-Manteltje, in Fig. 5 vertoond, is van de Koraal-Doubletten aan- Mantel: merkelyk verfchillende, doordien het de Ooren ongelyk heeft, even als veele Fig. 5. _Mantel-Schulpen. Het i is niet minder fierlyk, hebbende breede Ribben, die met fyne Streepjes in de langte uitgegroefd zyn, en met verheven Knobbeltjes voorzien. Door het roode fpeelt een geele Kleur, het welk deeze Doubletjes zeer doet uitmunten. VEERTIENDE PLAAT. Gedoorn- Van de Paardevoets-Doubletten is op de Twee-en- hiniielte Plaat, in het zg Eerfte Deel, de Afbeelding gegeven, en fchoon in die Figuuren juift de re- Tas- _ den dier Behaal niet blykt, kan menze doch uit de befchryving wel begry- XIV. Mpen, en zy zal op de Negende Plaat van het Zesde Deel nader voorkomen. hen Nagenoeg de zelfde Vertooning openbaart zig ook aan het Scharnier van de hier, in Fig. 1,afgebeelde Doublet, die fterk getakt is en gedoornd, wordende deswegen Gedoornde Paardevoet getyteld, en byna geheel wit van Kleur. In ’t vervolg van dit Werk zullen wy dezelve, op een bruinen Grond, zeer duide- Iyk voorftellen, en doen blyken, waar in zy uitwendig van de Lazarusklappen verfchilt. Tuffchen de Ribben is de Schaal als geftipt met kleine Holletjes en dus Sagrynagtig, van binnen wit, effen en glad. Ronde’ In't Eerfte Deel, Plaat 24, is een Baflerd- Ark vertoond, en aldaar gefpro- Pien ken van de reden der benaaming. De fraaije Doublet van Fig. 2, kan ook Fi Fis. 2. daar HOORENS en SCHULPEN. 13 daar toe betrokken worden, hoewel zy veel korter, dikker en ronder is, en veel trekt naar de Hart-Doubletten. Maare groote kromme Punten, ter we- derzyde van de Scharnier, doen ze naar de Zotskappen zweemen. Men geeft ‘er, in ’t Franfch, den naam aan van le Ceur d' Homme en volute, of een Men- fchen Hart met Krullen. DARGENvILLE noemt haar la Corbeille of de Korf, zo wegens de gekartelde Ribbetjes, als wegens de Ooren, die zy heeft. De Schaal is Vleefchkleurig wit. Wat eigentlyk de Aardbey-Doubletten zyn, en de reden van die benaaming, Aardbey- is op de Negen- en-twintigfte Plaat van het Tweede Deel gebleeken. Behalve, ik deeze zyn’er anderen, die men ook dardbey-Doubletten noemt , hoewel zy eeni- Pie. 3 EE germaate in Geftalte verfehilled; gelyk die van Fig. 3, op deeze Plaat, welke ronder is, en dit byzonders heeft, dat haare Schaal een weinig gaapt; even » als dit ook plaats heeft in die van Fig. 5, welke bleeker en kleinder is. Zy behooren beiden tot het Geflagt der Hart-Doubletten. Daar de zo even gemelden geribd zyn, is die van Fig. 4 geheel effen en Abrikoos- plat, wordende, wegens haare half doorfchynende geele Kleur, niet oneigen , ponbe Abrikoos-Doublet genoemd. In zeker opzigt gelyken deeze wel naar de St. Do- Ni mingo Schulpen, waar van de Venus-Labaaren, door af{lyping, gemaakt wor den; maar de ruuwe Schulpen van deezen aart befchouwende, dan ontdekt men ligt, dat het anderen zyn. Ook verfchilt de Kleur in de gepolyften aan- merkelyk, en het Scharnier, dat ééntandig is, betrektze tot een ander Geflagt. Van binnen zyn zy met een witten Korft begroeid, en zekere uitftekjes, by ’c Scharnier, maaken haar niet volkomen rond, Men vindrze by de gewoone Au- theuren niet afgebeeld of befchreeven, VxYFTIENDE PrAAT. In't Eerfte Deel, Plaat IV, zyn twee gemeene Moffelen vertoond, die door afhaaling van de Schors , en door ’t polyften, fchoon Violetkleurig geworden waren. Deeze Vyftiende Plaat ftelt ons vyfderley uitheemfche Moflelen, van verfchillende en zeer fchoone Kleuren, voor, wier Geftalte ook wel duidelyk van de Europifchen onderfcheiden is. Guinee- fcheMose Die van Fig. 1, 2, zyn Guineefche Mofèlen, dat is, zy komen van de Kuft pien C 3 van yy, » Fig. 1, 2e za VERZAMELING van van Guinee in Afrika. Ruuw zynde wordt men niets gewaar van den fchoonen in ’t blaauw, purper en bruin fpeelende Glans, dien zy door ’t polyften beko- men. De een valt wel wat donkerer dan de andere en verfchilt ook naar de valling van het Licht. Haare platheid en breedte onderfcheidtze genoegzaam van de onzen , die ook aan de regter zyde uitgehold en deeze in tegendeel wat - bulktig zyn; ’t welk blykt, wanneer men de Schulpen nevens elkander legt. Papoess Moffel. Fig. 3. Nagele laanfche Moffel. Fig. 4 Algeryne fe. Fig. 5. De Moffel-Doublet van Fig. 3, heeft eene regt tegenftrydige Geftalte. Dee- ze valt hooger en fmaller dan de Europifchen, en heeft aan de buitenzyde een uitpuilende kant , welke platagtig is. Ruuw zynde is deeze Moffel ook met een graauwe Korft overtoogen, doch wordt mede zeer glanzig door ’t polyften, en is dan, up een Paarlemoeragtigen Grond, fierlyk brainrood geftraald. Men noemtze Papoes- Mof]el, als van het Land der Papoes-Indiaanen afkomftig zynde, Fig. 4 vertoont een Magellaanfche Moffel, hoedanigen , van veelerley foort, in de Zuidelyke deelen van Amerika voorkomen. Wy zullen ’er in ’t vervolg zien, die geribd , en ook effen, fchoon blaauw zyn; naamelyk op de gofte Plaat van dit en op de 2sfte van ’t volgende Deel. Deeze, van Lig, 4, hebben wederom een aanmerkelyk verfchil met de gemelden. Zy vallen niet alleen grooter en langer, maar ook dikker van Schaal en bultiger, zo dat zy aan ’c fmalite End byna rond zyn. Legt men de Schulpen nevens elkander, dan wy- ken de Punten ver van elkander af. De Kleur praalt met allerley weerfchyn, van rood, geel, groen, blaauw, paarfch en violet, gelyk men in de Afbeelding ge- tragt heeft uit te drukken. In fchoonheid evenwel overtreffen, die men Algerynfche noemt, alle de voor- gaande. Deeze, naamelyk, hebben het allerheerlykfte groen, dat men be- fchouwen kan, hetwelke onder de Conchyliën zo zeldzaam is: waar tuflchen hier en daar, met Banden en Streepen, eene Goudkleur legt. Deeze beide Kleu- ren verfchieten niet door t Licht, maar houden ftand, en maaken dus de fraai- heid van deeze Moffelen onverbeeldelyk. De Schulpen zyn taamelyk breed en plat, en loopen aan de binnenzyde byna volkomen regt. De inwendige Op- pervlakte is Paarlemoeragtig, met Geel aan * breedfte end. Zes: TE TE SN Zn / à Ln Museo Ee dela bl ano. ue mcd Aithia fel: heler ad nat. puxit. ndr Hor: / t : € \ Ü Kd Á ‚ 8 N KÁ k ve “ - vi Ì * ME k | BAAREN U AKAI HRTER SDSL of BEDEL 27 re ANALE DL > Ae ' ek Kir rn Í PIV. 0 1 Vads Cr Miesèo oM NE IC. Feller ad nat. pinzit. Val „Bilthoff fludps e B REDA RU BeOS Sf b 4 bral) ER vi Î CORBA onl Alle Eelde ETEN, U OREL ie Uv 5 } \ } È Â Pi v : U Ne fo Nu mre Mie í Pek AN, KMR TEELEN RA Po DH U eli ad JC ri 2, Dj . oo / 5 CaeMuseo Cheel4l. BIH omm er, T UD. eV ol UI, 7ILED. AL Erf: L 8 4 J.C. Heller ad nat: piet. 9 Val. Bifshofr feulps. ï ‘ OENE TD oa, OENE A, 5 î ú ê 3 TN v 6 Ô : vand Ì ki 8 f ì Ie vat dn Me k vink EEEN REEN ET PDA PIV. B VEheli Fo) a AT) > 5 Er Museo OSompnertano. LC. Siller ad nat: pint. Paul. Küffrer: Jeu {psilz 4 AN ( 1 Pires TER AURA EEDE BAAL Itao iden PA 7 & E k p! Î Kot ld His At Ak Mr AA NU raar tec LAER 1d saatel Ge khADAD CILAINLO. Me Nn / feulps- er off e Led M TCtt lerad nat. più 0 Jie, » 7. C k LEM AED HON n eten Arns wp ENE PMA HOORENS en SCHULPEN. 15 ZESTIENDE PLAAT, De Woethoorens worden van fommigen met de Gebrade Peeren verward, voer. doch deeze Afbeelding met die, welke in het Tweede Deel, PI. 7. fig. 2, 3, in voorkomen, vergelykende, zal men ’er een aanmerkelyk en zeer kenbaar on- xvr, «ee derfcheid in gewaar worden. Beiden, niettemin, worden zy van veelen tot Fig. te de Kinkhoorens t’huis gebragt; maar de Gebrade Peeren zyn van eene rond- agtige geftalte, en de Voethoorens, in tegendeel, volmaakt driehoekig. De Mond, die als het vlakke van den Voet nederlegt, maakt een der zyden uit, van welker kanten de twee andere zyden afkomen, die zig boven vereenigen, en aldaar een verhevene Rug formeeren. De geheele Schaal is famengefteld uit zeer verhevene dwarfe Ribben, tuffchen welken zig verfcheide Rimpels vertoonen. Deeze Ribben zyn, in de langte van de Hooren, bezet met ryën van Knobbeltjes, waar van de grootften zig bevinden op den Rand van de eer- fte winding, loopende de middelfte derzelven, op de Rug, in een ftompe Punt uit. De volgende winding heeft een opftaande zoom, als een Kam met drie Punten, midden op de Rug. De geheele Hooren is van eene bruinroode Kleur, doch de Knobbels daar de Ribben, op de zyd- Vleugels, en in de ge- dagte Kam, uitloopen, zyn wit. De langwerpige Mond-Opening is ook wit. Zy heeft een breeden zoom, en loopt uit in een Geutswyzen Bek, die de Staart genoemd wordt van de Hooren. De Schaal is zeer dik en grof. Men vindt van deeze Voethoorens die veel naar ’t bruine: men vindt ‘er die naar ’t geele trekken. Ook zyn ’er die minder van de Gebraden Peeren verfchillen dan de tegenwoordigen. Zelden komen zy veel grooter dan deeze voor. Onder de kleine Porfeleintjes vindt men ’er, die by uitftek fraay zyn. Zo- pirrebed. danig één is dar van Fig. 2, op deeze Plaat, hetwelke van de Franfchen Cloporte, ie. dat is Piflebed, genoemd wordt. Het is fierlyk glanzig bruin van Kleur , met” © verheven witte flippen, als Zandkorreltjes, en heeft den Mond roodagtig. Het kleine Hoorentje van Fig. 3. behoort tot de Voluuten, en men kan het , Bedelzar- volgens fommigen, Bedelaartje heeten. Het heeft de Schaal dik en met bruine tje. Banden gedekt op eenen Sneeuw - witten Grond, Fi. IL. B, D Aan 16 VERZAMELING vaN Blaauw- Aan deeze Kauris kan men den naam van Blaauwrug geeven, mids wel aan- aan merkende, dat die Kleur haar niet Natuurlyk is. Wy hebben, in Fig. 4, op 1Ze he . . . 1 de Negende Plaat van dit Deel, deeze Kauris gezien, zo als zy overkomt, doch, dewyl zy dikwils wel wat blaauwagtig valt, weet men ‘er, door konft , een zo onnatuurlyk paarfch blaauwe Rug aan te geeven, laatende den Rand witagtig blyven. De geele Ring, die om de Rug loopt, is hier, gelyk nren ziet, donker blaauw. Blaauw In de volgende Afbeelding komt een Gegranuleerd Tootje voor, waar aan Bk men, op de zelfde manier, een blaauwe Kleur verfchaft heeft. Alleenlyk heeft veerd Rand, met zyne Puntjes of Tandjes, die dit Tootje kroonen, zyne Kleur behouden. ZEVENTIENDE PLAAT. Geele Op de Vyftiende Plaat van het Eerfte Deel zagen wy de Afbeelding van de- Harte. gewoone Harte- Toot en de reden der benaaming. De zwartagtige zyn thans, Td gemeen , doch men heeft ook Geele Harte- Toten, die eene zeldzaamheid uit. XVIL*** maaken, en, van aanmerkelyke grootte zynde , zeer ge-eftimeerd worden, Zig. 1. Zodanig eene is de Toot van Fig, z, op ’t midden van deeze Plaat, die het geel met eenen bruinen glans of eenigermaate Oranjekleurig heeft. Van de gewoone bruine Harte- Tooten weet men door Konft ook Geelen te fabricee- ren; doch dit bedrog is aan het verfchil van Kleur gemakkelyk te ontdekken, Geel Op bladz. 43. van het Eerfte Deel fpraken wy omftandig van de Wormbuis. Aen jes of Wormpypen, by gelegenheid van eene witte Wormbuis, die aldaar Fig. 2 “vertoond werdt. Vervolgens zagen wy, op de Dertiende Plaat van het Twee- de Deel, een bruin Wormbuisje , dat men een Hoornflangetje noemt. Hier komt een geel Wormbuisje voor, van dien zelfden aart, doch op eene ver- fchillende manier gedraaid. Of dit, nu, toe te fchryven zy aan den aart van “het Dier, dat deeze Schaalagtige Buizen vormt, dan aan de gelegenheid, of aan beiden, is inderdaad niet gemakkelyk te befliffen. ’t Is waar, dat deeze ‘Wormpypen van eenerley foort van Dieren fchynen bewoond te worden, doch even. L HOORENSENSCHULPEN. 17 even ’c zelfde heeft ín veele Hoorens plaats, wier verfchillende geftalte men doch niet toevallig zal oordeelen. En, wanneer deeze Dieren , door Ouder- dom, zo dik en groot moeften worden, als de genen, door welken de zoge- naamde Offe- Darmen gefabriceerd worden , dan zouden zy in de voorige Pypjes niet kunnen blyven, maar geheel nieuwe moeten maaken. Ik geloof, derhalve, dat Wormbuisjes, die eene geheel verfchillende geftalte hebben, gelyk deeze, met een aartig Kegelswys puntje aan ’t end, wel van een ders _gelyk, doch niet van « zelfde Dier geformeerd worden, als de Hoenderdar- men en anderen, die flegts gekrinkeld, of als de Zandpypen, die byna regt Zyn, enz. In Fig. 3 en 4 ziet men de Afbeelding der Schaal van een Zee- Dier , het zee. Pisa welke de Zee-Piflebed , of Oscabrion genoemd wordt. Het behoort tot het febed. Geflagt der Chitons van LiNnseus. Daar zyn ’er ook, die het Walvifch Luisje Pig. 3o 4e noemen, doch deze benaaming is zeer oneigen. Anderen geeven ’er, wegens de Schuitswyze geftalte, den naam van Zee- Bootje aan; doch dit heeft we. derom, dewyl het verhevene de Rug uitmaakt, weinig eigenfchap. Deeze Rug vertoont zig in Fig, 3, en de holte, welke het Dier bevat heeft, in Fig. 4. De geheele Schaal is uit agt ftukken famengefteld, die, als breede Hoepels ge= boogen , met hunne Enden zeer konftig fluiten in een dikken Zoom, welke den Rand uitmaakt. Voor ’t overige fchuiven zy flegts over elkander heen, en dit maakt dat de Schaal zig gemakkelyk in de langte omkrommen kan. Op _ die manier is ook dezelve van boven buigzaam. De zelfftandigheid gelykt naar Schildpad: de Kleur is van buiten graauw, doch van binnen fchoon blaauwag- tig groen. Het Dier, dat ’er in huisveft, heeft de gedaante van een Slak, en fchynt, even als de Schildpadden, aan de Schaal gehecht te zyn. Men vindt deeze Zee- Piffebedden in Weftindie en aan de Franfche Kuft. Somtyds ko» men zy, in langte en breedte, wel eens zo groot als de hier afgebeelde voor. Tot het Geflagt der Zee-Ooren, waar van verfcheidene in dit Werk afge- Oorfteffa beeld zyn, behooren ook de Oorflelpjes, die men insgelyks Melknapjes noemt}: Deeze hebben de Draaijen aan den Top vry wat zigtbaarer, en de holligheid ik dieper dan de Zee- Ooren, met welken zy anders in geftalte taamelyk overeen. komen, doch zy hebben geene Gaten aan den Rand. Men kanze als een mid. delflag tuffchen de Nerieten en Zee Ooren aanmerken. Gemeenlyk vallen zy | witagtig, doch ook fomtyds geelagtig vaal van buiten, gelyk deeze, die ech- i Dz ter 52 Geftipe peld Boontje. Fig. 6. Ryftkor- rels, Fig. 7e r8 AVWERDZAMELENG var ter van de gewoone Oorftelpjes, welke wy in ’t vervolg vertoonen zullen, wat fchynt te verfchillen. Dit Hoorntje, onder het Speculatie- Goed voorkomende, is niet onaartig; Het heeft de Oppervlakte overlangs geribd, en overdwars met ryen van kleine zwarte of bruine Stipjes bezet. De Kleur is blaauwagtig geel. Het behoort tot de Voluuten, volgens de fchikking van LiNNzus, om dat het aan den Spil vier Plooijen heeft, en voert by hem den naam van Voluta Faba, dat is Boontje of Geftippeld Boontje. Tot de kleine Porfelein- Hoorens behoort ook het Hoorentje van Fig. 7, ’t welke men Ryflkorrels noemt, om dat het op de Oppervlakte geheel. bezet is met uitpuilende Korreltjes, die geelagtig zyn op eenen witten Grond. Het _ Hoorentje van Fig. 2, op de voorgaande Plaat, dat bruin is met witte pukkel- Paarle- moer- Schulp. TAB. XVIII. Fig. Ie tjes; wordt ook wel tot de Ryftkorrels betrokken: maar de eigentlyke, als deeze, hebben langs de Rug een diepe Groef, en de Mond is niet alleen met Tandjes, gelyk in de anderen, maar ook overdwars geribd; welke Ribben, daar de Korreltjes op ftaan, in de Rug verdwynen. Ook loopt de Sleuf der Mond - opening aan beide Enden zeer wyd uit, en vertoont zig als een gaapene de Bek, gelyk de Afbeelding zeer duidelyk, voorftelt. AGCTTIENDE PrAAT. Op de Vyfentwintigfte Plaat van het Tweede Deel zyn echte Paarlfchul, pen, zo Ooft- als Weft-Indifche, vertoond: op deeze komt, in dir. xt, een Paarlemoer-Schulp. voor. De BitatenL zyde van dezelve is ruuw, en beftaat uit over elkander leggende Schubswyze Plaatjes , vuil graauw van kleurs even als dit in de Paarl-Oefters plaats heeft, doch die hebben het Paarler moer veel dunner, terwyl men het in deeze zo dik aantreft, dat ’er Pen- netjes, Vorkjes en andere Snuifteryen van gemaakt kunnen worden. Ook vallen deeze Schulpen wel een voet over 't kruis. In zodanigen, die RumePutus Ambonfe Tafelborden noemt, vindt men, zo by aanmerkt, gee. HOORENS enSCHULPEN. rg geene Paarlen; doch in eenige kleinere komen, aan de Molukkifche Eilan- den, Paarlen voor. De teeling der Paarlen hangt meer af van de geftelt- heid der Lugt en van de Legplaats, dan van den aart der Schulpen. Alle die van Paarlemoer zyn, gelyk deeze, kunnen Paarlen voortbrengen; gelyk menze dus vindt in Poolfe Zadels, Moffelen en Ham-Doubletten: doch in die Schulpen, welke den naam voeren van de Moeder te zyn der Paarlen, komen zy zelden voor; niettegenftaande de ftoffe tot derzelver voortbren- ging niet ontbreekt. De Schaal van deeze is van binnen uit zig zelf fchoon glanzig en kan van buiten ook heerlyk gepaarlemoerd worden. Tot ver- fcheide Werkftukken zyn zy dus bekwaam. Men begrypt ligt, dat hier flegts de eene helft vertoond wordt, tegen welke de andere als een Dou- blet aanfluit, zynde daar mede famengevoegd aan de Scharnierzyde, welke zig als regt afgefneeden vertoont. Dit heeft deeze Doublet met de Paarl- fchulpen gemeen, en om de zonderlinge fcheeve gedaante, daar door ver- oorzaakt, noemt men ze in ’t Franfch wel Oreilie de Chien, dat is Honds- Oor. DARGENVILLE zegt, dat men 'er, wegens de gefprenkelde vertooning der graauwe Oppervlakte, den naam aan geeft van la Pintade, als in dit opzigt de kleur der Hoenderen van dien naam nabootzende. Zy komen uit Ooft-Indie. De Zransparant of Engelfche Zadel, welke hier in Fig. 2 afgebeeld voor- Transpse komt, fchiet in fraaiheid veel te kort by die van Plaat XXIV. in ’t Tweede rant. Deel, alwaar dezelve met eene fchoonen glans van Kleuren praalt. Deeze, rl waar in zig de aanmerkelyke verfchillenheid van de voorgaande, ten opzigt van ’ Scharnier en van den omtrek, vertoont, is dof en vlakkig van kleur. Men heeft ze alleen hier in Afbeelding gebragt, wegens zekere Zeegewaflen, Ko- raalmofJen of Korallynen genaamd, waar mede zy aan haare inwendige Opper- vlakte begroeid is,en waar uit blykt, dat deeze Schulp reeds eenigen tyd zon- der Oefter, en dus dood, aan ’t Strand moet gelegen hebben, als wanneer de Schaalen der Schulpdieren dikwils begroeijen met dergelyke ruigte. NEGENTIENDE PLAAT: Ì 5 5 Blaauwe: Zekere Hoorens, van grootte ongevaar als die op 't midden van deeze Plaat Walk vertoond wordt, aan de Hollandfche Stranden, doch inzonderheid in Zeeland „a: tia D 3 3 vá “Fig a f zo SS OOVERZAMELING van vallende , noemt men Wulken. Deeze benaaming zal van den Engelfchen naam Whelke afkomftig zyn. Het zyn volmaakte Kinkhoorens, gelyk men uit de gedagte Afbeelding, Fig, r, kan zien, hebbende, behalve de dwarfe Rib- ben of Rimpels, verfcheide zoomen aan den Mond , door de geduurige aangroei- jing veroorzaakt; doch de Kleur is altoos meer of min rosagtig geel of bleker, Donker blaauw, gelyk deeze, komen zy niet Natuurlyk voor, maar verande= ren dus, door in de Slyk of Modder te fterven, als wanner het bederf van ’ doode Dier en de verrotting haar die Kleur byzet; zodanig zelfs, dat die blaau. we Kleur zig ook van binnen vertoont. Het Dier, daar in zittende, is, wane neer het leeft of frifch geftorven zynde;, zuiver wit, en wordt dan van fom- migen als eene Lekkerny, in 't midden van de Zomer, veel in Zeeland gegeten. Een grooter foort van Walken, die meer naar de Tritons of Trompethoorns gelyke, wordt in de Noordzee gevifcht en is inzonderheid aan de Engelfche Kuft gemeen. Eijerftok. De vier andere Afbeeldingen zyn gefchikt om de Eijerneften van fommige ken van Schulpdieren te vertoonen. Lig. 2, is de Eijerftok van een foort van Hooren, Dep aan de Kaft van Virginie vallende, die tot de Vygen behoort, volgens den Fig.2-s.Heer Eruis. Dezelve maakt een Streng , welke geheel beftaat uit platte Zaadhuisjes of Doosjes, die aan een Snoer fchynen gehecht te zyn. Men heeft in ieder van deeze Doosjes een menigte van jonge Hoorentjes gevonden van eene zelfde Figuur, en dewyl een Streng, waar van flegts hier een klein ge- deelte vertoond wordt, doorgaans wel dertig zodanige Doosjes of Huisjes be= wat, zo blykt, dat deeze Dieren zig fterk vermenigvuldigen. Het fchynt dat deeze Eijerftok dus in zyn geheel uitgeworpen worde door de Moer- Slak, en ieder Huisje heeft op zyde een Opening, door welke de jonge Hoorentjes, als zy bekwaam zyn, daar uit kunnen kruipen, wordende dus geboren en op- gevoed zonder behulp van de Moer. Men vind deeze Eijerftokken dikwils van een Voet en langer. Aangaande de drie overige Afbeeldingen valt weinig byzonders op te mer- ken. Het fchynt dat Fig. 3 een droog en verfchrompeld Eijerneft zy, van de gedagte Waulkhooren, in ’t midden van deeze Plaat vertoond, en Fig. 5 een gedeelte van dergelyk Eijerneft, in een beter ftaat. Hier vertoonen zig dui- delyk de Blaasjes, uit welken zodanig een Eijerneft in zyn geheel beftaat. Men windt dezelven aan de Hollandfche Stranden, dikwils wel van grootte als ee o HOORENS EN SCHULPEN, er of twee Vuilten. Men heeft uitgerekend, dat in zodanig een Eijerneft meer dan vierduizend Blaasjes waren, ieder op ’t minfte dertig Jonge Wulkjes be- vattende, en dus zouden 'er meer dan honderdduizend Jongen uit kunnen voort= komen. De Kleur is, wanneer deeze Kijerneften frifch zyn, Oranje-geel, doch een weinig in de Lugt leggende worden zy langs hoe bleeker. Zou dat van Fig. 4 ‚ook het Eijerneft kunnen zyn van de gedagte Groote Wulk ? Het zyn fyne gee krulde Lappen, die geplooid op elkander leggen als Lubben, zynde om laag al- len aan elkander verbonden. Wederzyds vindt men ze famengefteld uit kleine holligheden, die niet doorgaan, en derhalve gelyken zy naar fyn Speldewerk of Kant. Dus wordt het door den Heer Murrer befchreeven. Het zogenaam- de Kant-Koraal maakt eene dergelyke Vertooning. Wy kunnen dienaangaande niets vaft ftelien, noch verzekeren, of het tot de zogenaamde Korft-Gewaflen „ die van een hard Geweefzel zyn, niet veeleer dan tot de Eijerftokken of Eijer> neften van Schulpdieren behoore. TwWINTIGSTE PLAAT, ‚ Wat de reden zy, dat men aan fommige Spillen den naam van Stompe Spillen Stompe: geeft, is bladz. 64, in het Tweede Deel, verklaard, De Hooren, in het mid- Band- den deezer Plaat vertoond, voert den naam van Stompe Band-Spil, om dat de- Se zelve, boven en behalve de geftalte der Stompe Spillen, nog op een zeer aar-XX. **®_ tige manier gebandeerd is met dubbelde Streepen. De Schaal istaamelyk zwaar: PS te zy heeft op den rand der Draaijen verhevene Knobbels, die van binnen hol zyn, en aangemerkt moeten worden als een vervolg der bultigheden van deeze Hoorn, die overlangs loopen. Zy is vry hoog getoorend en heeft ook eene taa-- melyk lange Staart. Aan den Mond vertoonen zig dikwils veele aanzoomingen en van binnen is de Oppervlakte digt bezet met roode Streepjes, die evenwy- dig aan elkander langs de Gieren loopen. Van buiten heeft zy een roodagtig geele Kleur, die door ’t afflyten fomtyds wit wordt of bleek, en waar op de ge= dagte bruine gepaarde Streepen eene fraaye Vertooning maaken. Men noemtze deswegen, in ’t Franfch, le Tapis of la Robe de Perfe , om dat zy de Kleuren van een Perfiaanfch Kleed nabootft. De Ooftindifche hadt Rumpmius de Bafterd- | Purperflak genoemd, om dat dezelve van binnen een Bloedrood Vleefch heeft, he. 22 VERZAMELING van het welke niet gemeen is onder de Hooren-Slakken. Ieder Streepje loopt aan de Mond Opening {pits uit, en dit maakt, dat dezelve met fcherpe dubbelde Tandjes gewapend is. Het Dier, dat goed is om te eeten, en hard van Vleefch, heeft op den Kop een langwerpig Schildje als een Nagel, maakende een Soort van Blatta Byfantina uit, welke van de Indiaanen tot Reukwerken gebruikt wordt. sed De Hooren, die in Fig. 2 en 3 op twee byzondere manieren is voorgefteld, telrap. behoort onder de aanmerkelyke zeldzaamheden. Het is een echte Ambon/che Pig.2,3. Wenteltrap. Men onderfcheidt dezelve van de Scheveninger Wenteltrapjes , door zeer duidelyke Kenmerken. Vooreerft is zy veel dikker of breeder naar de langte: ten anderen heeft zy in ’t midden van de grootfte Gier eene ronde Opening, welke naar den Top doorloopt: ten derden leggen de Gieren niet volkomen op elkander. Een Stuk, van niet meer grootte dan dit, zou, in- dien het zo hoogrood van Kleur was, veel Gelds waardig zyn. Men vindt ze doorgaans bleeker en dikwils byna wit, of flegts bleek geelagtig rood. Daar komen van deeze voor, die tot twee Duim en daar over lang zyn, welke dan, compleet zynde , zeer duur betaald worden: want de meeften hebben een Gaatje of zyn aan de Punt eenigermaate befchadigd. Scheve- _ Schoon van de Scheveninger Wenteltrapjes reeds in het Eerfte Deel, op de En, Elfde Plaat, een Afbeelding was gegeven, komen zy hier, om het verfchil trapjes. met de voorgaande aan te toonen, nog eens , en wel in verfchillende ge- Fig.4»5sdaante voor. Fig. 4. is ‘er een met verfcheide Stippen bezet op de fmalle 6. Ribbetjes en van agt of negen Windingen, gelyk ook Fig. 5, die aldaar wat geelagtig is, en Fig 6. ziet geheel uit den bruinen. Dergelyke en nog meer verfchillendheden komen voor onder deeze Hoorentjes, die men by ’t Pond voor weinig Gelds kan koopen, en dus zeer weinig eftimeert. Zelden ko- men zy veel grooter dah deeze voor. In *t vervolg zullen wy Aantoonen, hoe zy door de ftompheid van den Top gemakkelyk van de Ooftindifche Bafterd- Wentelirapjes te onderfcheiden zyn. EEN- BEN, KAN : Ee En ombre Kk Vommertano. - A Lin RN Irna ll JC. Heller ad nat. pineit AG Tyraff fel BENIMART BESOEA SEOEL 4 AP odootd Ol bert, HA OMA ORRE BRAMA BANEN LEEOLEN LE AEN AAE A0 A 0 oh Dn la afs ' Let ‚8 E ne gan | Ì EN Blk ij b „pp 4 RA lie | 9 3 0 Ik NEK Ge  Kpicts IJ ‚4 b4 dek 4 ‚NL 3 k Ik ' Ur r1 ne ski â _ 4 SER iv Lj / PIV. 2 BON Er es Sommertano. TC Heller ad nat. pini. LI. Prof feulps. bn lj E, ï Ok Bi A DA E. IV. SC. Hellerad nat. pineit —— L E En OMD Ali err 0. LEET 1 leeg q Ja LBijch off feu WS. 0 Did 3 Pe TE) p Er oMuwzeo oM As ano. RAN d LTU 7 f, Cler a nat piet AA. Toninger flips. AA rl te eee . = ve me 5 Gle je Te De 7 he 8 oa , se Be Ee > = > je en Ee Eg Dg Ee bte RIC „eller ad nat. pini, Kat AE is Ae a een HOORENS EN SCHULPEN, a1 EEN-EN-TWINTIGSTE PLAAT. Op de tweede Plaat van het Tweede Deel zagen wy eenige Zee- Tulpen zee. aan malkander gegroeid , van eene Paarfchagtige of Appelbloeffem - Kleur. Tuip. Men vindt deeze Pokken van veelerley Kleur en Geftalte. Somtyds zyn zy Ïöe- wit of bleek en enkeld, gelyk deeze, die den Mond ook wat ingetrokken ref heeft, het welk dikwils in deeze Schaalen voorkomt en de fcheidingen van pii) derzelver ftukken vergroeijen dikwils zodanig, dat men ‘er weinig van vers neemt. Het Dier , daar in woonende, is zeer verfchillende van de genen, die in de Wormbuizen of Zandkokers huisveften. Men vindt deeze Zee- Tulpen, in de Indiën, aan Hout, Paalen, Schepen , Wortels van Boomen enz. vaftgegroeid. In ’t algemeen behooren zy tot de Zee-Pokken of Puis- ten,en zyn door LinNaus onder de Lepaden geplaatft. Die zelfde Autheur geeft aan een Geflagt van Hoorens den naam van Gladde Voluuten, wier voornaamfte Kenmerk is, dat zy den Spil met Plooijen ‚heb- Voluu- ben. In dit Geflagt komen, behalve de Dadels en Rollen , ook eenigen, 5: „ __die men anders niet wel heeft weeten te plaatzen. Sommigen hebbenze tot En de Tooten, anderen tot de Rollen , anderen tot de Porfeleinhoorens t'huis à gebragt, daar doch de Geftalte haar van die allen onderfcheidt. Guar- Tarert betrektze tot de zelfde Afdeeling met de Peeragtige Hoorens , en voegtze in een zelfde Geflagt by de Vespertieljes en Mufiekhoorens. Naar deeze gelyken zy in Geftalte meeft ,-doch verfchillen daar van, doordien zy geen uitfteekende Punten hebben, zynde over ’t geheel effen. Daarom hee- ten deeze van Fig. 2, 3, in ’t byzonder, Gladdertjes of Gladde Voluuten. Men zou ’er, als een foortelyk Kenmerk, kunnen byvoegen, dat zy aan de Ope- ning een dikken Zoom en aan de Spil vier Plooijen hebben. Ook maakt de eene kant van de Opening een uitfteekende Lip. De Kleur is in veelen zeer fraay. Die van Fig. 2. is op eenen Geelagtigen Grond overlangs met roode Stree- pen verfierd; die van Fig. 3. heeft bruine Banden overdwars, op eenen Roodagtigen Grond, en is aan den Top geel. Men vindtze ook Appelbloes- fem van Kleur en met zeer aartige Tekeningen. Onder het Speculatie-Goed komen aartige Hoorentjes voor, waar van fom- Gekar- migen naar grooter flag van Hoorens veel, anderen weinig gelyken. Dat teld Slak- van Fig. 4, heeft de Geftalte van een Slakhoorentje of Tulbandje: het Paarle- hoorent moer van ’t zelve fchynt door ’t roode heen : de Randen der Gieren zyn Fig. Ee in de Geelagtige Top, gekarteld met witte Puntjes, UB. E | Het ad VERZAMELING van Geribd Het Hoorentje van Fig. 5, behoort tot de Nerieten of Halve Maantjes , Nerietje, waar van reeds eenigen in dit Werk vertoond zyn. Het is van buiten, o ig.S. eenen witagtigen Grond, verfierd met groene Vlammen,en heeft den Mond van binnen Paarlemoerglanzig. Geban- Die van Fig. 6. is een Gebandeerd Kinkhoorentje. Het heeft den roodagti- deerd: gen Grond met witte Banden, die bruin gevlakt zyn, doorweven en dit maakt ed het geen onaartig Voorwerp. De Schaal is taamelyk dik en fterk, van bui Fig. 6. ten glad, aan de Opening een weinig getand en aldaar vuil geel. Geplekt De Hooren van Fig. 7, behoort wegens het Staartje, dat aan dezelve eene Spilletie. Spilrondagtige Geftalte geeft, tot de Spillen, en,‚om dat zy niet zeer groot Hig.7. is, noemen wy ze Geplekt Spilletje. De Oppervlakte is witagtig , met geel- agtig bruine Vlakken en Vlammen, die eenigermaate ftraalswyze naar den Top loopen, en deeze Hooren verfieren. TWEE-EN-TWINTIGSTE PLAAT: Perfpee- Dit Werk is door KNnorr aangevangen met de befchryving en afbeelding tief Nau-van een der fchoonfte Stukken, welken de Natuur onder de Conchyliën uitle- tilus Ge- vert; ik meen de NautilufJen. Die, welke aldaar op de Eerfte Plaat, van bui- Jean ten en van binnen, vertoond wordt, fchetft één der heerlykfte Werkftukken , T'aB welke men zig kan verbeelden. Inderdaad, van vooren zou niemand in ge- XXIL***dagten krygen, dat ’er in dit flag van Hoorens nog iets te bedenken ware, fig 1s2-om derzelver fraaiheid, wanneer zy volmaakt frifch en voorzigtig fchoon ge- maakt zyn, te vermeerderen. Dit weet echter, aan den eenen kant, de Konft te doen, door de buitenfte Oppervlakte eenen Paarlemoerglans te gee- ven, of Zilver-wit te maaken, gelyk de binnenfte van Natuure is, en hier van ftrekt de Afbeelding, die byna deeze geheele Plaat vervult, tot een voorbeeld Ten anderen heeft de Schepper hier nog eene byzonderheid wil. len byvoegen, welke deeze Hoorens tot byzondere Rariteiten maakt: te weeten, daar de Gieren aan den Top gewoonlyk van binnen beflooten en niet zigtbaar zyn, vertoonen zy zig, in fommigen, uitwendig, maakende aan het middel- punt eene indrukking wederzyds, met een doorloopend Gaatj-, en deswegen noemt men ze Perfpetiief-NautilufJen Zy zyn, als gezegd is, nog zeer zeld- zaam ‚en zodanig een Stuk als dit zou veel waardig gefchat worden. Men kan- ze evenwel voor geen Ammons-Hoorens houden, om dat de Geftalte voor ’e overige met die der Nautiluffen overeenkomt, en te veel verfchilt van die der Ammons-Hoornen, wier Kamertjes zelfs uitwendig zigtbaar zyn, en met el- kan- HOORENSseNn SCHULPEN, 23 kander ge-articuleerd. Evenwel ontken ik niet, dat men dit Stuk gevoeglyk als eene middel-foort, of als een overgang van de Nautiluffen tot de Ammons- Hoorens, kan aanmerken. Om eenig denkbeeld te geeven, hoe de Mond-opening zig in deeze ver- toond, heeft men de Coquilje, in fig. 2, nog eens in ’t klein daar nevens voor- gefteld, zodanig, dat men vlak in de Opening ziet. Dezelve is minder uitge- breid dan in de gewoone Nautiluffen ; het welk aan deeze een platter gedaan- te, meer naar die van eene Noordhollandíche Kaas gelykende , geeft. De kanten van de Mond-Opening zyn taamelyk dik , en de indrukking, welke het Perfpeftief maakt, vertoont zig duidelyk ter wederzyden. Alleenlyk den weer- fchyn van ’t Paarlemoer, heeft men in deeze verkleinde Afbeelding niet gebragt. DRIE-EN-TWINTIGSTE PLAAT, De Geftalte van de Hooren, die op ’t midden van deeze Plaat voorkomt , toont duidelyk, dat zy tot de Kasketten, Bezoars of Bakken behoort. Tot de eerfte kan zy niet wel t'huis gebragt worden, om dat zy geen uitfteekend fpits Topje heeft: noch ook niet tot de anderen, niettegenftaande de Zoom of Rand aan de Mond-opening veel naar die der Bezoarhoorens gelykt. Het aller- naafte is, derhalve, dat menze tot de Bakken t'huis brenge, en dus zal zy ‘behooren tot het Geflagte der Voluuten van LiNNaus, waar in zelfs de Te- pelbakken, om dat zy een geplooide Spil hebben, behooren, Wy geeven 'er; derhalve, den naam aan van Gezoomde Bak. De Oppervlakte is bleek Appel- bloeffemkleur, overdwars met veele fyne Streepjes gebandeerd. Gezoom. de Bak, TAB. XXIII tv Fig. L Die Hoorens, welke men Tollen noemt, komen in Geftalte vry naby aan de Gepaarle- zogenaamde Pieramieden en Bagyne-Drollen, waar van de Afbeelding op Plaat moerd zen 6 in het Tweede Deel, en in het Eerfte Deel Plaat 12, Fig. 1, duidelyk Tolletje. is voorgefteld. Men heeft van deeze ook een kleiner Soort, die gegranuleerd iss zie Fig. 4, 5 op Plaat 2, in het Tweede Deel. Van deezen aart komen nog kleiner Hoorentjes voor,die glad zyn, welke men in ’t algemeen Tolletjes noemt, van eene geele of blaauwagtige Kleur, en deeze laaten zig, zo wel als de groote Bagyne-Drollen, van buiten heerlyk paarlemoeren ; waar van Zig. 2, op deeze Plaat, een voorbeeld geeft. De Gieren hebben den Rand, zo wel boven als onder, een weinig uitgefneeden of gehakkeld, E 2 De Fig. 2. “24 VERZAMELING van Purper: De Afbeelding Fig. 3, moet van een Purperhoorentje zyn. De eerfteen groot- hoorent- {te Winding heeft zeer diepe Plooijen, en de anderen zyn met Puntjes gewa- Ee pend, maakende een vry hoogen Top. De Schaal is Marmerhard, en witag- ‘53 tig, uitgenomen de overblyfzels van het geele Huidje, dat zig tuffchen de Rim- pels voordoet. Diftel- De twee laatfte Afbeeldingen zyn van zeer bekende fraaye Hoorentjes, die hoorent. men Diftelboorentjes tytelt, om dat zy met fcherpe Puntjes bezet zyn, welke jn Ae het geheele Hoorentje Stekelig maaken. De Heer LinNaus betrektze ook 6-42) weezentlyk tot de Murices of Stekelhoorens, noemende het, een Stekelhooren zonder Staart, die de Schaal getoorend, overlangs geribd en overdwars getralied heeft, met eene geftreepte Mond-opening. De Geftalte is hier uit blykbaar. Sommigen zyn flaauwer gedoorend en bruiner van Kleur, gelyk die van Zig. 4; anderen fcherper gedoornd en witagtig met geele Banden, al Fig. 5, het wel« ke dezelven aanmerkelyk doet verfchillen. VIER-EN-TWINTIGSTE PLAAT. Franfche _ Onder de Hoorens komen zeer fraaye Stukken voor, die van fommigen tot Belhoo- de Kinkhoorens worden t'huis gebragt, naar welken de Geftalte veel gelykt. ig LiNNmus betrektze tot de Blaashoorens, en de gewoone naam, van Franfche vete Belboorn, geeft daar toe veel aanleiding. Men kan niet ontkennen, dat haare Fie. 1. Geftalte zeer Blaasagtig is. De Kleur der Oppervlakte is wit, met breede bruine ftreepswyze Vlammen of gevlamde Streepen. Opwaards wordt de Grond allengs Roozekleuriger, tot aan den ftompen Top. De inwendige Op- pervlakte, van den Rand der Mond-opening inwaards , is wit of eenigszins roodagtig, en de gedagte bruine Vlammen blinken door de Schaal heen. De Spil, of de andere zyde van den dunnen Rand, die de Opening bepaalt, is Bloedkleurig rood. In zo verre heeft men de Hooren van Fig t.byna Natuur. Iyk gelaten , doch voor ’t overige is het Voorwerp , dat men hier in Af. beelding gebragt heeft , door Konft grootelyks verfierd, met Kleuren , die niet Natuurlyk zyn. Des men dit Stuk als eene fraaiheid van Natuur en Konft kan aanmerken. Van de Kaapfe Ezels, die ook naby aan deeze Hoo- ten komen , zullen wy in ’t vervolg de Afbeelding mededeelen. Zy heeft haar afkomft uit Weft-indie. Het HOORENS en SCHULPEN. 225 Het Doubletje van Zig. 2. fchynt tot de Kous-Doubletten te behooren. Het pikke munt door zyne dikte uit, en heeft de Randen van de Klink zeer wyd van Kous- elkander , bruinagtig gekleurd. Mooglyk zal het de Doublet zyn , welke Poublet. LiNnNmeus Venus Petulca noemt. Van buiten is de Kleur geelagtig. fig. 2. Onder die Doubletten, welke men wegens de Rimpels Oude Wyven tytelt , Geplooid moet dit Doubletje t'huis gebragt worden. Het is doorgaans witagtig; doch Oud. men vindt ’er ook die bruin en blaauwagtig gevlakt zyn, gelyk men zien kan \Yfi®- in de twee bovenfte Afbeeldingen op Plaat 28, in t Tweede Deel, die ook haike Geplooide Oude Wyfs Doubletten vertoonen. Onder deeze Conchyliën ko- men veele en zeer groote Verfcheidenheden voor, gelyk wy in ’ vervolg nader zullen zien. Van die Porfeleinhoorentjes, welke in de Indiën voor Geld gangbaar zyn, is Guinee- reeds hier voor, op bladz 7, gewag gemaakt. Men noemtze gemeenlyk {che Kauris, en deeze Soort, hier afgebeeld, voert den naam van Guineefche Munt. De Haar verfchil met die van Plaat 9, welke men blaauwe Kauris tytelt, is zon-" © 5 der befchryving blykbaar. Deeze heeft eene geelagtig witte Kleur. Tot de allerkleinfte Soort van Porfeleinhoorentjes, welke wegens de Figuur Starretjes. der Stippelen den naam van Starretjes voeren , fchynt dat van Zig. 5, op £ig-5-* deeze Plaat, te behooren. Het zal eene verfcheidenheid zyn van die, welke BoNANNr aanmerkt voor Geld te gaan op de Philippynfche Eilanden. De Kleur is bruinagtig rood, met eenen geelen Glans,en de Stippen op de Rug vertoonen zig als Starretjes. VyrF=EN-TWINTIGSTE PLAAT. De Doublet van Fig. 1, op deeze Plaat, verfchilt van die, welke op de Ceylon- Een-en-twintigfte Plaat in ’t Tweede Deel afgebeeld is, niet dan in grootte fche Zon. en in de verandering van Kleuren. Die men aldaar vindt hadt roode Stree neftraal. pen op een geelen en deeze heeft geele Streepen op eenen roodagtigen XKV,tee Grond. Deeze en nog meer Verfcheidenheden komen onder de Ceylonfche rig, 1. Zonneftraalen voor. Niettegenftaande die Rivier-Schulpen , waar in men Paarlen vindt, groo. Paart- E 3 telyks Moffel, ig 3. Kaaps Ezeltje. Fig. 3e Blaauw Porfe= leintje. Fig. 4 Gefnoerd 6 VERZAMELING van telyks van de gewoone Zee- Moilelen verfchillen, geeft men 'er doch dien naam aan, en noemtze PaarlmofJelen. Zy zyn van eene geheel andere Geftal- te, hebbende het Scharnier niet aan ’t end maar op zyde , en , fchoon zy aan de Enden niet gaapen, worden zy evenwel tot het Geflagt der Gaaperen of Gaap-Doubletten betrokken. Haare Kleur is van binnen blaauwagtig wit; van buiten zwart of bruinagtig, en onder dit bekleedzel is de Schaal Paarle- moeragtig. Tot deeze Soort moet men die Rivierfchulpen van de Elfter in Saxen t'huis brengen, waar in men zeer groote Paarlen vindt, die in waardy weinig verfchillen van de Orientaalfchen. Zodanige fchoone Paarlen komen ook fomtyds in Sweeden voor, alwaar aanzienlyke Viffcheryen zyn geweeft van zodanige Moffelen. De Paarlmoffel, door Lister afgebeeld, hadt de dikte van een Oefterfchulp , en was omtrent een half Voet lang en ruim half zo breed. Deeze leveren de zogenaamde Schotfche Paarlen uit. Men ziet hier, in Fig. 2, de Geftalte van een zodanige Schulp , die twee onrype Paarlen, digt aan den Rand, bevatte. Men kan deeze Schulpen, in Saxen, niet ligt ein ‚ om dat ’'er zo naauwe toezigt gehouden wordt op derzelver Vis- chery. Het Porfeleintje van Zig. 3, is onder den naam van Kaaps Ezeltje zeer bekend. Het heeft drie bruine Banden op eenen blaauwagtig of zuiver wit- ten Grond. Men kan deeze Hoorntjes voor weinig Gelds in menigte beko- men, om dat zy ons rykelyk uit Indie worden toegevoerd. Het blaauwe Porfeleintje van Fig. 4, is daar van, in Geftalte, als veel hooger Rug hebbende, en tevens in Kleur, verfchillende. Op eenen blaauw- agtigen Grond heeft het eenige geele en zwarte Vlakjes, hier en daar ver- fpreid, Het laatfte Hoorentje, van deeze Plaat, kunnen wy niet beter dan een Tulband- Gefnoerd Tulbandje of Tolletje noemen. Het beftaat als uit een gedraaide je. Big. 5. Wrong van roode en witte ftof, welke zig opwaards tot aan den Top ver- _ heft en van een gefcheiden wordt door een foort van Snoer , ’t welk tus: fchen de Gieren legt. Deeze drie laat{te Hoorentjes kan men tot het Spe- culatie- Goed betrekken. ZEs- De dek od E.: Of Ly Mau wrr la Huell Wide Geke dur Ed aL Bode DE sE IC. Heller ad natpinatt. Val Bihor fe. de rn AAR AL Le A bd Lif EFD | KR te roet, Kaf fl Lit Ì ' d A k p IJ LS Í 4 í s NS att " 28 Ne Ì \ L , El iS BN DAE. Û A j ne = Á { id! Een { i ii $ Ì f er ( Li Ed Ï pS Ì ï id 7) l ie ä à rit} Ì Í | Ki N ï IE! ef Vel { Lj Î | { LE! 1 â j Li Nn lode } VEL In LE a EEG | kk IE } ih | . k « NAK ern i iS HK hi In. KRK i ff Ti d iks! 1 hr | nt RNA Li Di Ef p } ef f d NERGENS erdee EMK LIN, $ ' HALt p Î il LI Bi Li kt ï ‚ { Ü t Y . y „ Md KKT tr ARD IED dln AED IC. Kellorad nat. pii. Andr. Hoffer. fours n { if Hf TA arr: RUN rat CSPANENTE ATTILA EN t NI tr he AERDEN Chia) hi / AET ik Á Kil TT LE RN iN, k en d° | P. IV. EE RRT le of Sn, AIO. T.C. Sfeller ad nat. pieit Val. Bifshorf fe. Ë KEINE EN , ln 2 Museo Ie en a ILO. IC Heller ad nat. poi. Vat. Bij: ho ft NEREDE A VIEGTN LT Ed Ä ie „BEV. KEV OR A IC. Feller ad nat: pina. IlToninger HOORENS eN SCHULPEN. 27 ZES-EN-TWINTIGSTE PLAAT. De Toot, op ’t midden van deeze Plaat, in Fig. r. afgebeeld, verfchilt panerd. aanmerkelyk van de Tyger en Letter-Tooten, in ’t Eerfte Deel op Plaat 16 Guince- en 17 voorkomende. Zy komt nader aan de Guineefche Toot op de Eerfte fche Plaat van het Derde Deel, om dat zy eenigermaate gebandeerd is, en men Ei noemtze deswegen Bafterd.Guineefche Toot. Op eenen witten Grond is zy ver- xxvr.* fierd met geelagtige Vlakken, die doorgaans Dobbelfteenagtig of vierkant Fig. 1. zyn, hoewel ‘er ook langwerpige, ronde en andere figuuren onder loopen. De Punt is {lomp en de Top een weinig verheven, Zy vallen veel grooter dan de gene, die hier is afgebeeld , hebbende eene dikke Schaal. Het Hoorentje van Fig. 2, tot het Speculatie-goed behoorende, kan ge- Geele voeglyk tot die, welken Rumrurus Pimpeltjesnoemt, t'huis gebragt worden. Moerbey. Men noemt de zodanigen, in vergelyking met de Moerbeijen, Plaat 25 in “’6"* Eerfte Deel vertoond, Geele Moerbeijen; om dat de Oppervlakte geheel bezet is met geele Knobbeltjes. In Fig. 3 en 4 is van de zyde en van onderen een der fraaifte Tol-Slak- prins hoorentjes voorgefteld, ’ welk den naam voert van Prins Robberts Knoop , Robberu om dat het zig als de Knoop van een Kamizool, met Paarlen bezet , vertoont Knoop. Men noemtze ook wel Roode Meir Hoorentjes, om dat zy haaren afkomft heb- Hia dad ben uit de Roode Zee, tuffchen Egypte en Arabie, en, dewyl Pharao daar in verdronken is met zyn Volk, „geeft men’er wel den naam van Pharaoos Knoopen aan. De Geftaite ís als die van een Tol, en daarom wordenze tot de Tol- Hoorns, Toupies, betrokken. In de fraaiften is de Grond fchoon Bloedrood, Ringswyze bezet met witte Korreltjes, die zeer naar Pareltjes gelyken, ftaan. de in zwarte Snoertjes. In anderen zyn deeze Pareltjes naauwlyks zigtbaar. De Mond-opening hebben fommigen een weinig geelagtig, doch de meeften wit. Op de laatfte Plaat van het Eerfte Deel komt ’er ook een voor. Men kan dit een Geftreept Kinkhoorentje noemen, en het heeft, wegens Geftreept zyne witte Streepen , op een rooden Grond, eenige betrekking tot de Kaapfe Kinkhoo- Ezels. Men zou het ook tot de Spilletjes kunnen t'huis brengen. he Rumrurus maakt van zekere Hoorentjes gewag, die men in ’t Maleitfch Kofrer- Koffer Hoorentjes noemt, om dat de Indiaanen dezelven tot verfiering van ze- Hor Î 4 Je. U. B. F ke mois. Jamboes. Fig. 7. 28 VERZAMELING van kere Koffertjes van Stroo gebruiken. Hierom geeft hy 'er den Latynfchen naam van Arcularia aan. Tot dezelven kan dit Hoorentje t'huis gebragt wor- den, ’t welk een getopt Slakhoorentje is, met verheven Ribben, die een wei« nig gekarteld zyn, en de Gieren van elkander afgefcheiden; bruinagtig geel van Kleur. Die zelfde Autheur geeft den naam van Pamboezen aan zeker flag van Porfelein-Hoorentjes of Kauriffen, die geheel Melkwit vallen, hebbende aan ieder end als een ronde Paarl, met een Roozerood Vlakje daar nevens. Zy verfchillen aanmerkelyk van de zogenaamde Hoogruggetjes, Plaat 14, in het Eerfte Deel afgebeeld, niettegenftaande zy ook een verhevenheid op de Rug ‚ hebben. Van dit flag komen ’er voor die uit den bruinen zien, gelyk dat Gezoom- de Bak. TAB: XXVI. ad Fig. IL Karet- of Schild- pad- Mooren. Fig. 2. van Fig. 7, opdeeze Plaat, gekleurd is, zynde nog ruim zo zeldzaam als de Witte Jamboezen. De drie laatft ‘befchreevene Hoorentjes, van Zig. 5,6, 7, komen altemaal uit Ooftindie. ZEVEN-EN-TWINTIGSTE PLAAT. Na het gene hier voor, in de verklaaring der Drie-en twintigfte Plaat, van het Stuk in Zig. r. alhier voorkomende, gezegd is, za! men weinig kunnen: twyfelen, of de benaaming van Gezoomde Bak is aan hetzelve zeer eigen, Hier, immers, blykt uit de Mond-opening, dat het tot de Bakken, en uit de drie Plooijen aan derzelver begin, dat het tot de Volauten van Linneus bes hoort, waartoe de Tepelbakken betrokken zyn. De Kleur is bleekrood, met Banden en Streepen overdwars ‚ doch de omgeflagen Lip vertoont zig wit. Een geheel andere dan die op de Dertiende Plaat van het Eerfte Deels. welke men Slangekoppen noemt , is de Karet-of Schildpad-Hooren van Fig. 2 op deeze. De geftalte, niet alleen, werfchilt grootelyks, maar nog meer de Kleur, welke deeze ongemeen verfraait. Haar Rok is met geelagtlge en don- kerbruine Vlakken dermaate gefchakeerd, dat menze niet beter dan by het fraaifte Schildpad vergelyken kan. Voor ’t overige is in de Schaal van deeze- Hooren een aanmerkelyke byzonderheid, welke niet waargenomen wordt in de Schaalen der andere Porfeleinhoorens; naamelyk dat de bruine Vlakken een groote menigte van kleine witte Stipjes, die als Paarlen glinfteren , op zig verfpreid hebben, welken 'er door ’t wryven niet afgaan, als zynde diep in - de Schaal ingedrukt. Deeze Hooren, voor ‘t overige, is veel he an HOORENS en SCHULPEN. 29 dan andere Porfelein-Hoorens, en heeft de onderzyde geelagtig, niet zwart, gelyk de Slangekoppen; ook niet plat maar rond en de Mond-opening geheel anders gefatzoeneerd. Zy valt vry groot en komt uit Ooftindie. Dat het Land zo wel als de Zee Schulpdieren uitlevert, welke door de fraaiheid van haare Schaal uitmunten, vertoont ons Fig. 3, welke zo fierlyk gefchakeerd is, dat p'Arcenvirre haar Ja Livrée, dat is de Livrey-Slak noemt. Hy merkt aan, dat menze in Vrankryk op Heijen en op de Bergen aantreft. LrsTER vondtzein Engeland meelt op vogtige Velden. Lrin- Naus geeft 'er den naam van Heefter- of Boom-Slak aan. Van de Kleur kan men uit onze Afbeelding oordeel vellen. AGT-“EN-TWINTIGSTE PLAAT. In de verklaaring der voorgaande Plaaten van dit Werk, hebben wy-dui- Neptu- delyk aangetoond, dat 'er een groot verfchil plaats heeft onder de zogenaam nus- de Wormbuizen. Die, welke deeze Afbeelding, Fig. 1, vertoont, hoewel Schaft. ook tot de Wormbuizen behoorende, verfchilt niet alleen van dezelven in ’t SXT algemeen, maar ook van de Ofle-Darmen in ’t byzonder, als ook van de ++ Venus Schaften, door haare met Gaatjes als een Gieter doorboorde Kroon; Fig. 1. weshalve haar de Franfchen / Arrofvir tytelen. Zy is bovendien byna rest, en van zodanig eene Geftalte, dat wy'er, in ’t algemeen, den naam aan gee- ven van Neptunus Schaft. Zy wordt van de Franfchen ook wel le Pingeau de Mer, dat is Zee-Penfeel getyreld, om dat de Worm, die ’er in huisveit „ een menigte van Draaden door de gedagte Gaatjes uitgeeft. Van welk gebruik die Tekening van Knobbeltjes en Plooijen, onder den Krans, naar een met een Doek bewonden Aangezigt gelykende , zy, is nog door niemand verklaard. Dezelve echter ontmoet men in alle Neptunus-Schaften. Zy vallen zelden langer, doch wel dikker en veel grooter van Krans of Kroon dan deeze, die ook een van de regtften is. Men zietze wel zeer krom. Dewyl Rum- Pius ’er niet van fpreekt, is’t onbekend,waar zy zig onthouden; vermoee delyk zullen zy met het dunfte End in ’t Zand fteeken, en de gedagte Vezels in ’t Water laaten zweeven. De Kleur is doorgaans geelagtig wit, doch men vindt ’er ook die roodagtig of Vleefchkleurig zyn. In de Verklaaring der Zesde Plaat van het Eerfte Deel hebben wy om- Geaderde ftandig gefproken van de zogenaamde Paufckroon, een Hoorn, die fierlyk Paufe Bloedrood geftippeld isop een witten Grond. Zy wordt dus genoemd, we- °° gens de Kroonswyze Punten op den Rand der Gieren, welken deeze ook ©” F 2 heeft, 30 VERZAMELING var heeft, doch zy valt zo groot niet, en isop eenen hcogrooden Grond fierlyk geel geaderd, niet alleen, maar ook fyn gepointilleerd. Monnik. “ Die van Fig. 3, wegens de Geftalte eenigszins tot de Biffchops-Myters Fig. 3. behoorende, wordt wegens de Kleur de Monnik geheten. Zy is bruin gevlakt en geftippeld op eenen witagtigen Grond. Van eenigen wordt zy ook wel de Kardinaal genoemd, doch daar is nog eenig verfchil tuflchen beiden, ten opzigt van de Kleur. Geele Zodanige Hoorens, van eene maatige grootte, die den Mond en de Ge- Topflak. alte van een Slakhooren hebben, doch veel hooger en pieramidaalswyze Îig4 getopt zyn, noemt men Zopflakken. Men ziet uitde Geftalte van de tegen- woordige, Fig. 4, zeer duidelyk, dat zy niettemin veel van de Tollen ver- fchillen. Bovendien.wyft de Mond-opening zulks ook aan. Van fommigen worden zy, ten onregte, onder de Kinkhoorens betrokken. Linneus heeft ze tot de Helices thuis gebragt, en noemt deeze Helix perverfa, miflchien om dat de linkfen meeft geagt zyn. De fchoone Citroenkleur, met bruine Banden, en de gezoomde Mend-opening , maakt deeze aanzienlyk. Linkfe Van gelyke Kleur en fraaiheid is die van Fig. 5, wordende meer geagt, Topflak. als een Linkfe Topflak zynde. De Opening, naamelyk, die, wanneer men Fig. 5. de voorgaande omkeert naar de regterhand ziet, is hier naar de flinkerhand, Wy hebben, op bladz, 24. van *t Eerfte Deel, een fchoone roode Linkfe Top= flak befchryvende, dit onderfcheid nader verklaard. Hier ziet men duidelyk den omgeflagen Rand. Ook is de dunte van de Schaal blykbaar, doordien het Geel binnen doorfchynt, op den witten Grond. Het zyn Rivier-Slakhoo» rens. In’ vervolg zullen wy ‘er nog twee van andere Kleuren vertoonen. NEGEN-EN-TWINTIGSTE PLAAT: Sedert eenige Jaaren zyn onder de Liefhebbers bekend geworden eenige Soorten van Conchyliën, die te vooren geheel onbekend waren. De Fran- fchen, naamelyk, zig meefter maakende en eene Volkplanting opregtende op zekere Eilanden, beooften de Straat van Magellaan, aan ’t Zuid-end van Zuid- Amerika, hebben daar zeldzaame en nog onbekende Hoorens en Schulpen ge- vonden, die door hun federt in Europa gebragt, en aan de Liefhebbers ver- kogt zyn. Men geeft 'er, om die reden, den bynaam van Magellaanfche aan, en van Ee worden de voornaamíte op deeze en de volgende Plaat vertoond, Die, HOORENS eN SCHULPEN., gr ‚ „Die van Fig. r en 2, op deeze Plaat, wordt thans gemeenlyk Magellaanfche mager Tophooren genoemd , hoewel de Franfchen haar Buccin de Magellan gedoopt heb. laanfche ben: want die benaaming was zeer onbepaald. In de eerfte opflag fchynt zy Teophoo- tot de Kinkhoorens (Buccina) te behooren, maar zy heeft den Spil met drie Plooijen, en behoort daarom tot het Geflagt der Voluuten, moetende in hets Xxx. zelve op ’t laat{t geplaatft worden agter de Tepelbakken (*. Linneus heeft Fig. 1.2 deeze, zo min als de andere Magellaanfche, gezien of gekend, toen hy zyn laatfte Uitgaaf van het Samenftel der Natuur befchreef. Zy gelyken, wat den grootften gier betreft, taamelyk naar de Tepelbakken, doch verfchillen aanmerkelyk door den Top, die veel hooger ry{t, hoewel hy ook aartig met een wit Knopje getepeld is. Daar fchynt, in deeze Hoorens, door den groey een aanmerkelyke verandering plaats te hebben: die van middelmaatige groot- te zyn, gelyk de hier afgebeelde, vallen buikiger , overlangs fterk geftreept en als gerimpeld, en korter van Fop; dan de grootere, waar van men 'er thans heeft van meer dan een half Voet lang, die naar evenredigheid zo dik niet zyn, veel hooger met een zeer regelmaatigen draay getopt, en vry glad van Oppervlakte. De zodanigen hebben zes duidelyk onderfcheiden Windin- gen of Gieren, Van onderen zyn zy rond uitgefneeden, gelyk de Afbeel- ding in Fig. 2. vertoont. De Kleur is bruinagtig geel, in fommigen, inzon- derheid die klein zyn, met zekere Gekrinkelde of Slangswyze bruine Streepen doorweven. Dit geeft aan de Kleintjes van deeze Soort veel aartigheid , ger lyk wy in ’t vervolg zullen zien. Fig. 3. vertoont een zeer fraaije Magellaanfche Patelle, die men tot on- Geribde: derfcheiding de Geribde noemen kan. De Konft brengt zeer veel tot verfiering Magel- van deeze Conchyliën toe. Uit de Natuur zyn zy bruin geribd, met meer of en minder verandering, naar dat de bruine Rok ’er meer of min is afgehaald , r;n. Ei waar door zy ook geheel witagtig worden. Midderlerwyl haar tegen den Dag * houdende, ziet men van binnen de Ribben doorblinken, en aan den Top van de Patelle vertoont zig een groote Bronskleurige Vlak. Door zekere manier van afwryven en Polyíten, kan men dit Brons aan den Top van buiten heer- lyk doen uitkomen; terwyl nog de Schaal, voor ’t overige, bruin of wit ge- ribd blyft. Maar, als de Ribben daar afgefleepen worden, dan kan men de geheele Schaal een Glans geeven die onverbeeldelyk fchoon is, en niet te vin- den in eenig andere Conchylie, tot heden ons bekend. Zy vertoont het heer- Iykfte Brons, dat men aanfchouwen kan, met regelmaatige ryën van Vlakken en Streepen, terwyl de Top, niet minder luifterryk glinfterende, met een Krans van Zilver praalt, Dit alles blinkt, als men de Schaal van binnen, al- waar (*) Zie de Vatnurlyke Hifforie volgens het Samenftel van Linnzus, XVI, Stuk, Amfierd.. h77I. bladz, 183. 3 32 VERZAMELING van waar zy geheel verzilverd is, tegen den Dag houdt, overheerlyk door. Zulk een Glans heeft ook de hier voorkomende Geribde aan den Top, niettegen- ftaande men haar , voor ’t overige ‚ongepoly{t gelaten heeft. Dewyl de Schaal in de ruuwe van deezen aart gekorreld is, kan menze gevoeglyk tot de Pa- tella Granatina van Linnaeus thuis brengen (*). Geftraal- _ Die van Zig. 4. kan met reden de Geftraalde genoemd worden, offchoon zy de Ma- bovendien nog een byzonder Kenmerk heeft van open of doorboord te zyn aan gell.Pa- den Top: want dus komen ook Patellen in de Middellandfche Zee en elders Fig.y. aan de Kuften van Europa voor, die veelal zo duidelyk en fraay niet geftraald zyn. Hier loopen de Straalen van den Top allengs zeer breed uit, en beftaan ieder als uit een bondel Straalen. Deeze Patelle is weinig geribd, en heeft de Grondkleur groenagtig wit: de Straalen zyn fomtyds zwart, fomtyds paarfch en in fommige Exemplaaren, gelyk in het hier afgebeelde , loopen ”’er witagtige Ringen door heen, die zekere oneffenheid van de Schaal, en mis- fchien wel de Jaargroeijingen, aanduiden. Deeze is taamelyk verheven en breed , anderen vallen laager en fimaller; zo dat wy 'er hebben, die drie Daim lang, anderhalf Duim breed en maar een half Duim hoog zyn. De Opening van boven is ovaal, en in fommige wel een Kwartier Duims lang. Van bin- nen is de Schaal dof wit, als die van Eijeren. Men kanze gevoeglyk tot de Patella Nimbofa van Linneus betrekken (). DERTIGSTE PLAAT. Gerande _Zekere Hoorens voeren den naam van RudolphufJen en worden ook Metaat- Rudol-_ hoorens geheten, waar van de Afbeelding in Fig. 5., op de Tweede Plaat van plus. xt Derde Deel, gegeven is. De Wydmonden verfchillen daar grootelyks van, XXX, ter gelyk wy in ’t Zesde Deel zien zullen. De naam van Getande Rudolphus wordt Fig,1. aan de Hooren van de tegenwoordige Afbeelding, Fig. 1, op deeze Dertig- fte Plaat, met algemeene toeftemming gegeven, hoewel de Geftalte van de Metaalhoorens aanmerkelyk verfchilt. Zy heeft de Gieren veel ronder en dezelven zyn als met Koordjes nevens elkander, overtoogen, die, dewyl zy als uit Korreltjes beftaan, de Oppervlakte zeer ruuw maaken. In fommií- gen is dezelve bleeker, in anderen bruiner, van binnen blaaawagtig wit. Ook valt deeze Hooren dikwils grooter dan deeze Afbeelding, en heeft den Top (5) Zie de Nat. Hift. als vooren, bladz. 530, (4) Dezelfde, bladz, 547. HOORENS £r SCHULPEN. 33 Top doorgaans wit. Zy is aanmerkelyk wegens, een grooten, fpitfen Tand, die aan het onderfte der Opening nevens het Geutje uitfteekt. Men vindtze by geen Autheur afgebeeld of befchreeven: want zy zyn ook van de gezegde Eilanden afkomftig (*). De Franfchen hebben aande Hooren van Fig. 2 „dennaam van Buccin feuilleté Gramaar gegeven, dien men, derhalve, in’t Nederduitfch gevolgd of met Gebladerde Buc- Appel. cyn vertolkt heeft: doch dezelve is zeer oneigen. Deeze Hooren, naamelyk , PS: * behoort, wegens de ronde Mond-Opening, tot de Purper- en geensziûs tot de Kinkhoorens, Wy noemenze Gebladerde, om dat de Oppervlakte, dwars over de Gieren, bezet is met opftaande Blaadjes. Naar dat zy deeze Blaadjes breeder of fmaller hebben, en tevens grooter of kleiner zyn, worden zy meer of minder ge-eftimeerd. Men heeft 'er nu onlangs, wegens de rondte, en wegens de vierkante Hokjes, in welken de Oppervlakte door zekere Dwars- Ribbetjes is verdeeld, den naam van Granaat- Appel aan gegeven. Ik wil niet ontkennen, dat zy daar eenigermaate naar gelykt, en zal derhalve die be- naaming aanflaan. De Kleur is van buiten groenagtig Afchgraauw , ziende fomtyds wat uit den geelen; van binnen hebben zy den Mond paarfchagtig- Zy vallen veel grooter ({). Dat ’er een menigte Verfcheidenheden van Moffelen zyn , is ons op de Vyf- geribde tiende Plaat van dit Deel gebleeken. Onder dezelven komt ook een Soort van Moffel, Magellaanfche Moflelen voor, die zeer groot valt, en ongemeen fierlyk ge- fis 3 kleurd. Veelen krygen deeze fierlyke Kleur door het afllypen der Ribben, welken dit Exemplaar nog Natuurlyk heeft, zynde niettemin zeer fraay, don- kerblaauw, uit den Violetten gekleurd. De Ribben worden in ’t zelve van zee kere Banden doorfneeden, die met den Rand evenwydig loopen, zynde waar- fchynlyk de aangroeijingen of aanzoomingen van de Schaal. Zy is naar % Scharnier toe wit of Paarlemoeragtig uit den geelen. In breedte en platheid overtreft zy de anderen zeer veel. Zie hier, wat in de befchryving van den Reistogt der Franfchen, naar de Malouines of Magellaanfche Eilanden, gee zegd wordt (S). » Vier Soorten van Moffelen komen hier overvloedig voor; de gemeene, » naamelyk, de Magellaanfche, en twee andere Soorten , die van beiden in „ Geftalte verfchillen. Onder de Magellaanfche of Koninginnen der Mof)elen, ‚ heb ik ’er gezien, wier Schaal vyf of zes Duimen lang was en drie Duimen „» breed. De genen, die men afrukt van de met Ebbe droog loopende Klip- pen, zyn gemeenlyk gevuld met Paarlen , waar onder taamelyk fchoone 2 VOO» (*) Vat. Hiff. als vooren bl. org. (}) Dezelfde bladz. 2g1: CS) Pournal Hiftorigue de Mr. Perner. Berln 1769. O&tavo, Tom, IL, bl, 558 Pappe- gaais- Bek. Fig. 4e 34 VERZAMELING van HOORENS zen SCHULPEN, s, voorkomen. Die men aan de Schulp vaftzittende of in het Lighaam van >, de Moflel zelf verfpreid aantreft, hebben eene Violetblaauwe Kleur, naar ’t zwarte trekkende; zy zyn dikwils ongelyk en als Zaad van lange Raapen. ‚, De Paarlen, uit de groote Soort van Magellaanfche Moffelen, zyn wit, maar » zelden van bekwaame grootte en zuiver van Kleur. Ten anderen breeken zy ligt, als menze van de Schaal afneemt. Die men in ’t Lighaam vindt, s, Zyn eigentlyk niets dan Zaad. Zeer waarfchynlyk is ’t, dat deeze Paarlen de uitwerking van een Ziekte van het Dier zyn; alzo men’er zeldzaam vindt in Môffelen, die altoos in ’t Zeewater blyven. Het gebrek van Water, terwyl de Zon haare Straalen vinnig op deeze Moffelen f-hiet, brengt ’er zonder twyfel eene ongefteldheid en eene flaauwte in te weeg, welke een » Verftopping veroirzaakt, waar uit ;deeze Paarlen ontftaan.” Wy hebben die Magellaanfche Moffelen ook van dergelyke Grootte, maar, of dezelven van deeze Geribde in Soort verfchillende zyn, dan of zy door 't afllypen der Ribben daar van gemaakt worden, kan ik niet verzekeren. Die Autheur merkt aan, dat ’er van deeze Magellaanfche groote en kleine zyn, Paarlemoerwit van Schaal, met paarfchagtige Banden, die de rondte volgen van de Schulp. De Huid, zegt hy, die deeze buitenfte Oppervlakte dekt, 9 is vuilbruin, maar, dezelve weggenomen zynde, openbaart zig een fchoon „, Hemelfchblaauw , ge-aderd met paarfchagtige Banden, die den loop der „ Streepen volgen, verdwynende in de Punt, welke heerlyk Paarlemoer is, en van waar Zy zig als Straalen uitfpreiden.” ’t Is zeker dat men on- eindige Verfcheidenheden, gelyk bladz. 14 gezegd is, in de Kleur van dee- ze fchoone Moflelen waarneemt, Een ander zonderling Doubletje, aldaar ook gevonden, en in ’ Franfch la Poule genaamd, wordt thans Pappegaais-Bek geheten. De eene helft, naa- melyk, is by ’t Scharnier omgekromd, en maakt als een Bek, die doorboord is met een ronde Opening. De andere helft, daar wy hier, in Zig. 4, vlak tegen aanzien, is plat, en fluit în de eerftgenoemde helft. De Schaal is zeer dun en ligt, bleekgeel van Kleur. LinNzus heeft deeze Soort Ano. mia Terebratula genoemd , en niemand twyfelt thans, of zy is het Origineel der zo bekende Terebratulieten, onder de Verlteende Zaaken. Geftreept Het Kapje van Fig. 5. geeft een blyk, hoe de gedagte Magellaanfche Pa- Kapje. Fig. 5. tellen, als gezegd is, niet alleen aan den Top, maar ook op de zyden ge: bronft kunnen worden. De bruine Streepen, overblyfzels der Ribben, zyn hier aartig met witte gefchakeerd. Van de binnenzyde tegen den Dag ge- zien, is de Vertooning wonderlyk fraay. PIV. | af ÍOAAg 1. £ MAT ke wiet alde PE Ce Fn BAAI 4 4 ' boef Vd UA NANS Oet a Or pl) RAA PD / (0 : / Corr celd grau dear CEASO puun Vrrrtueradur en „_Mureo ze en 40) en IC Heller ad nat: pii Val Bifshoff fe. PIV. 4 KEM ELT 2 Mines ae er 0 ITC. Keller ad nat, pinzit. e tadr. Hoffer Seele. BIV. Jd + de On LEDE M IG bfieloda IL. NEK VAE Cui ttt wijn Med. Doer. G PZ, Trautner, feet bps. eed rt VERA DEL hi RS hed di (An CTR Ti ri AEK k 6 EAT ET À LEAR ER VNO UTM A PETUN OENE ATA ID VORRET AN) vate Heen el PIV. 5 6 GE Geile ú Ór eNureo dâ en SIS 2 (oer ijn eMed. Doet. Ed Omafrelodam : Andr Heffar, frudps. dai Dane Me DAA AD ii hek ke tral ef f PIV. % Er 0E C INN ODA TUC led: cina doctoris f W/ ) Pp, , WA RL ral En Ô { 7 teloc'arm ° & / . brdns Hofper feu pe tz. 4 dk htd d GE RE <3 eee h ; vi Ee ee, AN a) Ì He KS A ) NE dn a ap Weiter ES | Ee ( 7 Get AT & is A3 A 6 Ie e , / e 3 È RD AN Ke 4 dn Seer E: “ TE 6 if 4 Dh, ae Bet eN ‚» if 5 ND Slk b/ de in Ar PW: p 5 » ni