zak Bel wit % ie HET INSTITUUT, OF VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN. él A, Se Lt HET INSTITUUT, oF VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN, UITGEGEVEN DOOR DE VIER KLASSEN VAN HET KONINKLIJK N EDERLANDSCHE INSTITUUT VAN WETENSCHAPPEN, LETTERKUNDE EN SCHOONE KUNSTEN. OVER DEN JARE 1845. AMSTERDAM, JOHANNES MÜLLER. 1845. Een PN jad VERSLAG VIJFTIENDE OPENBARE VERGADERING DERDE KLASSE VAN HET KONINKLIJK NEDERLANDSCHE INSTITUUT VAN WETENSCHAPPEN, LETTERKUNDE EN SCHOONE KUN STEN ; gehouden den 25°" Maart, 1845. Rî child Tegenwoordig : 3. VAN HALL, Voorzitter. JT. “GEEL. C. A. DEN TEX, Secretaris. JT. BOSSCHA. M. C. VAN HALL. 8. MULLER, D. J. VAN LENNEP. N. C. KIST. A. VAN GOUDOEVER. P. VAN LIMBURG BROUWER, J. TEISSEDRE LANGE. A. C. HOLTIUS, J. H. VAN REENEN. S. KARSTEN. J. BAKE. H. J. ROIJAARDS. OC, J. VAN ASSEN, De Voorzitter opent de Vergadering met de volgende Aanspraak : ZEER AANZIENLIJKE TOEHOORDERS ! De Derde Klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut slaat gereed, in het openbaar, ten aanhoore van mannen, uit- 6 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE, stekende door maatschappelijke betrekking, geleerdheid en be- schaving, verslag te geven van hetgeen zij in een tweejarig tijd- verloop ter beantwoording van het Oogmerk harer instelling ver- rigt heeft, en mij is de eer te beurt gevallen, die zoo velen mijner Medeleden beter voegde, daarbij dezen Voorzitterstoel te bekleeden. De Klasse stelt dat voorregt „ ik stel deze eere op hoogen p prijs. Mogt het haar, mogt het mij gebeuren, dat gij, teer aanzien- lijke Toehoorders! deze plaats straks weder verlatende, het oor- deel kondet uitspreken, dat onze Koninklijke instelling, ook voor onze Afdeeling, de bescherming des Konings en het vertrouwen des Volks niet onwaardig, dat zij waarlijk ten nutte van Weten- schap en Kunst, en alzoo tot bevordering ván de mame be- langen des Vaderlands werkzaam is! De Latijnsche, Grieksche en Oostersche Taal- en Letterkunde, de oude en nieuwe Geschiedenissen der vreemde Volken, der- zelver Oudheden en Gedenkstukken en de Wijsbegeerte; ziedaar de belangrijke onderwerpen, met welke deze Afdeeling onzer Koninklijke instelling zich heeft bezig te houden! Inderdaad, indien niet de eerste vrucht van elk wetenschappelijk onderzoek in de bevestiging bestond van onze overtuiging, dat de Weten- schap oneindig, en alle menschelijke kennis binnen enge grenzen bepaald is, dan zou het hoofd duizelen bij de overdenking van de uitgebreidheid van den werkkring, binnen welken zich deze Klasse beweegt, en bij de overweging van het gewigt van het haar toevertrouwd pand : de bevordering van de oude Letterkunde, met bijzonder opzigt op alles, wat den voorspoed en de glorie van het Rijk kan bevorderen. De geheele Oudheid ligt voor ons open! Het Oos met zijne verschillende taaltakken , met zijne overoude Gedenkstukken, beurtelings dienstbaar gemaakt, tot de kennis van de oudste Ge- schiedenis des menschdoms en het juist verstand der gewijde oorkonden, — tot de zedelijke en godsdienstige beschaving der bewoners van Asië, — of tot de bevordering van handel en ver- keer met Nederland's Overzeesche bezittingen. Griekenland, met de rijke taal van romrrvs, met de gekuischte voortbrengse- „…Aanspraak van den Voorzitter. 7 ten van’ goeden smaak, zoowel in Letteren als in: Schoone Kun- stens met zijné Wijsgeeren, die. ook onze leidslieden, op-den weg des-levens ‚zijn kunnen. Latiuin, met zijnen minder bespiege- gelenden. meer praktischen geest; met zijne taal, die nog niet opgehouden. heeft de Geleerden van alle tijden en: van alle volken tot ‘burgers te. maken van één Gemeenebest, het Gemeenebest der. Letteren, met zijne begrippen. en regtsbeginselen , welke, op den Germaanschen volksstam als ingegrift, aan zijne ontwikkeling eene zoo eigenaartige rigting gegeven hebben, dat zij voor het verste nageslacht, in bloem. en lover, in tak en vrucht, zal zigtbaar blijven. „Dat Oosten is eerst in onzen tijd ook aan Staats- en. Handels- belang dienstbaar gemaakt; bij die Grieksche en Latijnsche Let- terkunde vestigt men vooral in onzen tijd meer en meer het oog op den inhoud zoowel als op den vorm. De behoefte aan ge- meenschappelijke beoefening der kostbare gedenkstukken van den voortijd „doet zich. meer en meer gevoelen — en de Leden der Klasse, de Leden van geheel het Instituut, stellen het voorregt op prijs, dat zij, met en nevens elkanderen, verschillende dee- len van. ééne-wetênschap: de geschiedenis der menschelijke be- schaving, de geschiedenis der menschheid, beoefenen, met het oog op de toekomst, en met de vraag op de lippen: wat kun- nen wij, wat kan ieder van ons doen, tot bevordering der Let- teren , tot vermeerdering van den zedelijken voorspoed. van het Rijk ? Zoo sluit zich bij onze Klasse aan de beoefening der oude Letteren die der Geschiedenis, in haren geheelen omvang, bij de oude en nieuwe volken, en met uitzondering alleen van die des Vaderlands. Wie weet niet, hoe ook deze Wetenschap , eerst in onzen tijd, eene zelfstandige plaats, te midden van schier alle vakken van menschelijke kennis, en- als hunne leidsvrouw of ge- zellinne, inneemt. De Geschiedenis is niet ééniglijk inleiding tot de oude Letterkunde, niet ééniglijk het verhaal van de bijzondere lotgevallen der Vorsten, niet ééniglijk het tafereel van afwissc- lenden oorlog en vrede; zij is dit alles en meer dan dit: zij is de voorstelling van de kindschheid en opgevolgde ontwikkeling van den mensch en van de menschheid, onder de leiding Gods, van alle tijden en bij alle volken. Zij is vreemd, aan geenerlei 8 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE, vak van menschelijke kennis; haar lichtende fakkel is-allen schier onmisbaar; maar, op hare beurt, behoeft zij de hulp van Let- teren, Wetenschap en Kunst. Is er dan wel ééne wetenschap, die, in eene verééniging als-de onze, aan de beoefening en be- vordering van onderscheiden vakken van menschelijke kennis toe= gewijd, meer op hare plaats is? Inderdaad miet zonder allen: grond noemde Koning zoprwixk, bij het Besluit tot oprigting van het Instituut, onze Klasse: de Koninklijke Bvd van Ge- schiedenis en Oudheden. „En nu de Wijsbegeerte? Door naroreon uit het Ranke ed stituut geweerd, door Koning zopewik in het Nederlandsche niet opgenomen, was het voor Koning wirem I- bewaard gebleven, deze, als eene derde Afdeeling, aan onze Klasse toe te voegen. Zij omvat dat alles wat, sedert 1832, even als bijde eerste op= rigting in'1795, bij het Fransche Instituut, aan de Akademie der Zede- en Staatkundige Wetenschappen is opgedragen; de bez spiegelende Wijsbegeerte en Zedekunde, de Wetgeving en Regts- geleerdheid, de Staatshuishoudkunde en de Statistiek 1; gewig- tige onderwerpen inderdaad, overwaardig, dat men zijne mee- ningen daaromtrent aan de begrippen van andersdenkenden toetse; dat men onderzoeke, wikke en wege, terwijl de menigte daar buiten, ook zonder onderzoek , beslist ! Niet die menigte, maar gij, MM. HH.! maar ef heoefenaars van Letteren in Nederland, zult uit het straks, namens de Klasse, uit te brengen Verslag beoordeelen, in. hoe ver: ‘hare Leden de hun opgedragen taak vervuld hebben. Gij zult be- slissen, of het Instituut, althans wat onze Klasse betreft, als eene vreemde plant te beschouwen zij, die op Nederlandschen bodem geen wortel schiet, dan wel, bij zorgvuldige en duurzame kweeking, tot een’ boom kan opgroeijen , die, den Nederlandschen Hof tot sieraad, Letteren, Geschiedenis en Wijsbegeerte weldadige schaduw en het Vaderland bloem en vruchten biedt. 1 Verg. mijne Feestrede bij het vijfentwintigjarig bestaan van het Instituut, 271 Au- gustus 1855, bl. 12 en Prof. pen tex, de Afdeeling Wijsbegeerte bij de Derde Klasse, lustituuts, 1842, bl. 105. Aanspraak van den Woorzitter. 9 Bij die beoordeeling onzer werkzaamheden zult gij op de klein heid van onzen kring, op de velerlei pligten, die op elk van ons, ook buiten het Instituut, berusten, acht geven. Boven álles zult gij opmerken, dat men uit een overzigt van den door de Klasse verrigten arbeid slechts zeer gedeeltelijk over den eigenlijken aard , de strekking en het doel onzer instelling oordeelt. Ik zou daarom wenschen U den invloed te kunnen schetsen , welke dat zamenzijn in het Instituut, dat te zamen arbeiden van mannen van verschillenden aanleg en vak van studie, op ieder van hen hebben moet; hoe het de kamergeleerdheid weert, den praktischen zin opwekt, den moed prikkelt, tot regtmatig zelf- vertrouwen verheft en tot datgene in staat stelt, wat men , zonder dat, óf miet, óf niet zóó zou hebben tot stand gebragt. Voorzeker, niet moeijelijk zou het zijn, het gezegde door be- paalde voorbeelden toe te lichten, en mannen te noemen, die ook door het Instituut geworden zijn, wat zij voor het Vader- land en Letteren zijn geweest. Reeds de herinnering van den éénigen rack, wiens, zeer onlangs bij de Klasse ontvangen, beeldtenis gij daar voor u ziet, zou daartoe voldoende zijn. Maar van rarek te spreken, voegt hun, die aan zijne zijde stonden, die zijne voetstappen drukten. Het is op mijne bede, dat onze begaafde van LENNeP, met een kort woord over rarcr, de open- bare Zitting van heden zal besluiten. En zoo mag ik het woord. geven aan den Secretaris der Klasse, tot wiens taak het behoort, verslag te geven van onze werkzaam- heden over den tijdkring sedert onze jongste Openbare hoiniriterd ring verloopen. à De Secretaris las daarop het volgend Verslag van de werk- zaamheden der Klasse, sedert hare jongste Openbare Zitting. Meermalen mogt ik u reeds onderhouden over de werkzaam- heden van den geleerden coser;, tot vergelijking der Handschrif- ten van simPLIcIUS, onder bemiddeling der Klasse en met eene geldelijke toelage der Regering, buiten ’s Lands zich bevindende. De mededeelingen, die de Klasse, in het jongste tijdsverloop, 10 OPENBARE. VERGADERING DER DERDE KLASSE. sedert hare vorige. Openbare Zitting ontving, kwamen haar uiet zeer regelmatig toe, In eene. Vergadering van September. 1848, had. de Klasse een schrijven ontvangen van den Heer cover, ge- dagteekénd, Rome 25. Julij bevorens, houdende nadere berigten omtrent. den „voortgang zijner werkzaamheden, en eene Bijlage, bijzonderheden mededeelende omtrent de belangrijke te Venetië, Rome en Napels: gevonden en-door hem vergeleken Handschrif- ten van simericmus. … De Klasse. mogt daarin met wezenlijk genoe- gen den ijver-opmerken, welken de Heer corer, ook aldus, tot voorbereiding der ontworpen uitgave van simericrus heeft aan den koe gelegd. „Sedert is: de, tijd; edere voor de reis van den Heer corer bepaald, verstreken, en de Klasse heeft zich tot haar leed- wezen genoodzaakt gezien hem te herinneren aan den bepaalden tijd der reize en de reeds daarvoor besteedde gelden, welke de vroeger gemaakte raming reeds hadden overtroffen. Eene ver- lenging intusschen van zijn verblijf in Italië, en bijzonder te Ve- netië, waar hij zijne nasporingen met bijzonder gelukkig gevolg had mogen bekroond zien, werd wenschelijk geoordeeld. Alstoen hebben een aantal voorstanders yvan Letteren en Wetenschappen (waaronder ook vele Leden der Klasse) gelden bijeen. gebragt, uit welke thans in de kosten van het verlengd. verblijf des Heeren coser in Italië wordt voorzien. — Onze verdienstelijke jeugdige Geleerde is, volgens de jongste berigten, nog altijd te Venetië, en, naar de verzekering van sommigen onzer geachte Medeleden, die met hem meer geregeld. in briefwisseling staan, blijft hij zich daar met belangrijke wetenschappelijke nasporingen bezig hou- den, waarvan ons door den Heer ceren eene proeve is geleverd, in zijne straks te vermelden voordragt. Ten gevolge van dit alles behooren de: thans door den. Heer corer volbragt wordende - werkzaamheden minder tot de kennisneming der Klasse, welke dan ook in het afgeloopen Instituutsjaar geenerlei -mededeeling of berigt van hem heeft mogen ontvangen. Met een welwillend oog blijft zij onzen jeugdigen Nederlandschen. Geleerde op Italie’s klassischen bodem gadeslaan, en met niet weinig belangstelling vernam zij nog onlangs uit een buitenlandsch Tijdschrift (Ha!/. Meis van Cobet. Bazin, Orbidate: 11 Litt. Zeit, 1845, Intellbl. N°, 5-4) met hoe vuitstekenden ‘lof vrêemde Geleerden, die hem in Italië mogten ontmoeten; van zijnen ijver,-van zijne werkzaamheden en bijzonder van zijn zeldzaam talent en „beminnelijke hoedanigheden gewagen. … Bij schrijven van Zijne Excellentie, den Minister van Binnen- landsche! Zaken; vaiù-22 April des vorigen jaars, werd aan de Klasse toegezonden een. Geschrift van zekeren Heer zazin, geti- teld. Orbidaïe ,-en- behelzende denkbeelden over eene algemeene taal, omtrent,-welke denkbeelden Zijne Excellentie het oordeel der Klasse wenschte te: vernêmen. ‘:De Klasse heeft dien ten ge- volge ópgémerkt,„ dat het denkbeeld, om dooreen algemeen Schrift, of Pasigraphie, en eene vereenvoudigde Spraakkunst, alle vreemde talen: te, kunnen. verstaan, reeds in de vorige Eeuw bij onderscheidene Geleerden is opgekomen. Of de Schrijver hier mede bekend is geweest, blijkt niet, zijn doel schijnt eeniglijk te wezen „ om de Fransche taal tot eene algemeene te doen verhef- fen, en zijn geheel boekje is daartoe ingerigt. Eigenlijk komt alles, wat hij levert, neder op een gewijzigd alphabet van in Frankrijk gebruikelijke schrijfletters. Het kwam der Klasse raad- selachtig voor, welk nut de Schrijver zich van zijn voorstel heeft kunnen voorspellen, indien niet-eens alle volken der aarde zullen willen goedvinden, zich van de Fransche taal te bedienen, hoe- wel het dan nog altijd twijfelachtig zou blijven of het gebruik der Lettres Orbidaiques grooter gemak zal opleveren, dan dat van het thans gebruikelijk Letterschrift. Onverklaarbaar bleef het ons, hoe de Heer pazin, terwijl hij dit Orbidaïsch Schrift als een algemeen wereldschrift eener algemeene taal aanbeveelt, tevens in hetzelve eene soort van Geheimschrift kan zien, daar het een het ander stellig schijnt uit te sluiten. — De laatste regel van het Boekje luidt: Le terme Orbidaïe se compose de Orbi d doa ie, datis: ik geef aan de Wereld eene algemeene taal of alphabet a ie. De Klasse heeft aan Zijne Excellentie den Minister geantwoord, dat dit geschrift van den Heer pazin door haar geenerlei onderscheiding kon worden waardig gekeurd. t Sedert overgenomen in de Letterbode, 1845, 1. 210 volg. 3 Junij 1844. 12 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. „Onder de algemeene werkzaamheden der Klasse mag ik mede tellen het wetenschappelijk onderhoud wat ook in den voorleden jare ter Vergadering in de Instituutsweek heeft “plaats gehad over het toen ter behandeling gekozen onderwerp, zijnde: Over de beste inrigting van Akademische lessen over de «Geschiedenis. Het daarbij mededeelen der geschiedkundige feiten, het wijs- geerig opsporen van de gronden en oorzaken der gebeurtenissen , het in den hoorder opwekken van historischen’ zin en van zelf- werkzaamheid, het inrigten van het onderwijs, zoodat men den hoorder zelven leert een blik te doen in de Geschiedenis, het verband, waarin het Akademisch Onderwijs in de Geschiedenis staat tot dat onderwijs op de Gymnasiën, het beschouwen der Geschiedenis, of slechts als hulpwetenschap, of als zelfstandige bron van kennis, de verandering die het Geschiedkundig On- derwijs in de laatste 50 jaren heeft ondergaan, deze, en meer andere, waren de punten tot welke de beschouwingen vooral betrekking hadden. In de bijzondere Zitting, thans weder in deze Instituutsweek te houden, mag men het Verslag van Gecommit- teerden te gemoet zien over dit onderwerp uit te brengen. Aan- vankelijk heeft zeker de Klasse reden over den’ gelukkigen uit- slag van die voorleden jaar genomene proeve van wetenschap- pelijk onderhoud in de Instituutsweek. zich te verheugen. Overgaande tot het vermelden van de bijzondere voordragten der Leden, mag ik deze mededeeling aanvangen met te gewagen van de Voorlezing, door den Heer Mr. u. c. van marL, van een gedeelte van zijn toen ter perse liggend Werk nenricK van pRE- peRopE. Het was ons geëerd Medelid voorgekomen, dat de ver- diensten van dezen Nederlandschen Edele, als medegrondlegger der Nederlandsche vrijheid, vroeger zoo algemeen, ook door zor, HOOFT, BRANDT, geprezen, door voorname mannen, waaronder BILDERDIJK , VAN KAMPEN €N GROEN VAN PRINSTERER waren miskend. Hij trachtte daarbij het eenzijdige en ongegronde dezer oordeel- velling aan te hooren. Doch het Werk van den Heer van narr is openlijk uitgegeven. Ik onthoude mij dus van breedere ver- melding. Lessen over Geschiedenis. H.v. Brederode. Dualismeenz. 13 De Heer: Kinkew droeg aan: de Klasse voor het laatste gedeelte 17 Janij 1844. van zijn nog onuitgegeven Werk: «Sur le Dualisme de la raison | humaine ‚. Àaarin- bijzonder de aandacht vestigende op de drie onderscheidene gezigtspunten, van welke hij bij deze beschou- wing was uitgegaan. De vereeniging van het stoffelijk ligchaam miet de onstoffelijke ziel in een en hetzelfde wezen stelt reeds een’ tweestrijd der Rede met zich zelve daar. Het is een Anti- nomisch Dualismus, wat aldus ontstaat. — Karr had de oplossing er van gevonden, ware hij slechts niet van zijn eigen grondbe- ginsel ‘afgeweken. De met elkander strijdende Wetten der vol- strekte oorzakelijkheid en der. doelmatigheid staan in een nood- zakelijk verband van wederkeerige werking en tegenwerking tot elkander ; en lossen zich op in eene bovenzinnelijke natuur, dit is het tweede gezigtspunt, hetwelk in een derde of laatste moet ein- digen, naardien ons kenvermogen bij de oorzakelijkheid niet stil blijft staan , maar eene totaliteit van natuurwetten vordert, welke boven. alle-oorzakelijkheid heenzweeft. De Klasse leerde aldus met veel ‘belangstelling het einde en slot kennen van dit zoo be- langrijk Werk van den verdienstelijken echt Nederlandschen Wijsgeer, dien zij nog altijd het geluk heeft in zijne geklommen jaren als een werkzaam Medelid te mogen tellen. De Heer van rennee deelde een onderzoek mede naar de gron-12 Febr. 1844. den, op welke nestopvs zijn tafereel van de gouden, zilveren, koperen, helden en ijzeren eeuwen heeft gevestigd, en om welke redenen hij aan vier dier vijf eeuwen namen van metalen heeft gegeven. | | De vermelding der gouden en zilveren eeuwen schijnt nesiopus ontleend te hebben aan overleveringen van uit Azië herkomstige Hellenen, overleveringen, die op eenen eersten overouden geluk- staat van vrome menschen wezen. Tot het stellen en vermelden der drie laatste geslachten vond de Dichter aanleiding in hetgeen op Griekschen grond was voorgevallen. Met de koperen eeuw bedoelde hij die der barbaarschheid, toen er nog geen graan werd geteeld, die der eerste en oudste bewoners van Griekenland. Het Heldentijdperk. was dat der halve Goden, de ijzeren eeuw, die, in welke de Dichter zelf leefde. HA OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. Maar waarom ontleende mestopus de namen van vier dier leèf- uijden van Metalen? De oude Scholiasten poogden al die vraag op te lossen. … Onder de nieuweren heeft cörrrine bij zijne uit- gave van ursiopus de aandacht bijzonder op die vraag gevestigd. Hij meent, naar aanleiding van eene plaats van Pinparus, de zaak daaruit te kunnen verklaren, omdat en Goden en menschen de aarde tot gemeene moeder hebben, waartoe ook de metalen be hooren. … Hestopvs zelf schijnt aan te duiden, dat hij een’ vroe- geren leeftijd van koper noemde, omdat toen nog alleen dat me- taal en nog geen staal bekend. was. « IJzeren heette de volgende eeuw , omdat men toen ijzer tot gereedschappen begon te gebrui, ken. De namen van goud en zilver schijnen met. eene hoogere voortreffelijkheid dier metalen in verband te staan.-Juvenazas sprak van eene nona detas, doelende op eene, stelling der waarzeggers van Etrurie, dat er aan den tijd van syiza reeds acht onderschei- den eeuwen of geslachten van menschen waren voorafgegaan. De Klasse had met genoegen deze voordragt, welke tot de Werken en Dagen van gestopus, vs. 100 en volg. betrekkelijk was, ontvangen. Zij versterkte haar in de verwachting, dat haar geacht Medelid „ hetwelk onlangs in de uitgave van de. Theogonie van Heslopus een sedert vele jaren. gekoesterd. voornemen «aanvan- kelijk had mogen ten uitvoer brengen, ook voort zal gaan met zijne beste zorgen aan de voorbereiding eener uitgave van des Dichters. Werken en Dagen te kost te leggen. god 10 Febr. 1845. De Heer van LENNeP herinnerde nog onlangs de Kilkass, eene _ reeds in 1816 door hem gedane voordragt over de ligte Klank= nabootsing, ten einde met dezelve in verband te brengen zooda- nige nadere opmerkingen over dat onderwerp, als welke later zich bij hem hadden opgedaan. Woordafleidingen als belagchelijk voor te stellen, gut na sle proeve daarvan door moumùre en vorrame geleverd, niet moeijelijk. Intusschen is de Etymologie der talen, als in naauw verband staande met Geschiedenis, Oudheden en vele takken der it geerte, eene gewigtige tak van taalkennis. | Bijzonder geldt dit van de nabootsingen van ben; dwab! de klanken der woorden; Onomatopoïea.. Zicht tot zaaknaboot- Heuwen bij Hesiodus. Onomatopotea. Rom. Welsprekendh. 15 sing door klank zal wel de eerste oorzaak zijn van het ont- staan der woorden, Van belang is het daarbij de primitiva-of stamwoorden op te sporen, Dikwijls ligt in eene enkele letter de . betrekking van het woord tot de zaak opgesloten. Men ‘overtuigt zich daarvan, wanneer. men «de onderscheidene letters van het alphabet nagaat, en derzelver aard bij het uitbrengen vergelijkt met de kracht en de beteekenis der woorden in welken. zij als hoofdletters voorkomen. Dit onderwerp had {zeer de aandacht der Klasse opgewekt , te meer, daar zij zelve vroeger vruchteloos eene prijsvraag over dat onderwerp had uitgeschreven. Haar geacht Medelid heeft wel op zich willen nemen zijne Verhandeling nader te herzien, ten einde daarna beslist worde, welk verder gebruik van dezelve zal te maken zijn. | dq De Heer van coupoever las het vervolg zijner Historia Elo- quentiaeapud Romanos ex ipsis Antiquitatis fontibus adumbrata, nu zich bepalende. tot de Aetas 3tia a m. ANrONIo et 1. ae a°. U: G. 654678. Ten einde het eigenaardig karakter der Welspeekendheid; van dit tijdvak en de omstandigheden, die er invloed op hadden, te doen kennen, wees ons geacht Medelid op de demagogische woe- lingen “na de Gracchen, «op de talrijke Volks en Raadsvergade- ringen, op’de veelvuldige Staatkundige Regtsgedingen, enz. Bij dat alles was de welsprekendheid een: krachtig wapen in ‘han- den aller partijen. Zorg voor zuivere Latiniteit, Scholen van Grammatici, van Rhetoren, meerdere beschaafdheid en urbaniteit, deden “de "welsprekenheid meer tot. eene” kunst worden , zoodat zij, misschien te veel, in eene” Rhetorica overging. Cicero waar- schuwde «dikwijls daartegen in ‘krachtige taal. Op eene goede voordragt en de taal der gebaren leide men zich bovenal toe. Dit was het wat de Romeinen actio noemden, «dié ‘te „dien. opzigte oòk van de beroemde Tooneelspelers partij wisten te trekken, zonder ‘evenwel. het verschil tusschen de actio van den ‘tooneellist en die van den redenaar te veronachtzamen. Een veel naauwer verband, dan ooit “vroeger, “ontstond «ook in „dien tijd tusschen Regtsgeleerdheid. en Welsprekendheid. … Voor” cickro “bleef het 2 Dec. 1844. ES Dec. 1843. 16 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE, over, den band, die Welsprekendheid met Wijsbegeerte omsluit, aan” te toonen. De Heer rrissùpre Lance verpligtte de Klasse met de Voorle- zing eener Verhandeling van wijlen HENDRIK ALBERT SCHULTENS, over de bloedwraak en de zeden der Arabieren. Dezelve was uitgesproken in het Genootschap: Concordia et Libertate, op 24 April 1778, en is tot heden toe nog niet in het licht verschenen. In dialogisch-dramatischen vorm stelt zij voor de bloed wraak der Arabieren, door zekeren amru op eenen arpourkeis, zijnen nabuur en vriend, doch den moordenaar van zijnen. broeder , geoefend, en door hem, volgens de voorschriften van den Koran verdedigd, doch misprezen door rramm, den eerwaardigen Scheick eener Caravane, welke juist daar ter plaatse aankwam, en tot welke mede twee zonen van mramm en een Engelsch rei- ziger behoorden. Teramm brengt den bloedwreker onder het oog, dat de Koran, ja, die wraak toestond, doch het aannemen van eenen zoenprijs, als veel edeler aanbeval. Dit geeft den Europeaan MELBURN aan- leiding om ten deze de voortreffelijkheid der leer van sezus te roemen, waartegen reramIM de Godsdienst van zijnen Profeet ver- dedigt, terwijl hij uit grondige kennis van momamen’s leer tegen MELBURN de stelling tracht te staven, »dat de Koran het zegel is »op de leer zoo van mozes als van curisrus, terwijl MELBURN in- tegendeel zich tot de uitspraak vervoeren laat, »dat mouameD. was »begonnen als geestdrijver, en geëindigd als bedrieger.” Deze belangrijke gesprekken worden meermalen afgebroken door de driftige zoonen. van rpramiM, die zich over de redenen van mer- BURN verbolgen toonen. Het beschermend gezag van den eer- waardigen Scheick alleen kan hen betoomen, en, onder vrijgeleide door hem verleend, vervolgt de vreemdeling met de karavane den weg naar Damascus. De lezing dezer Redevoering deed algemeen den wensch ont- staan, dat de Heer wenckesacu, in wiens bezit het Handschrift zich bevindt, tot eene openlijke uitgave derzelve moge besluiten, aan welken wensch, naar zeer onlangs ontvangen berigten , eer- lang zal worden voldaan, Bloedwraak.— Grondbez. te.Athene. — Fragm.v. Longinus. 17 ‚ Namens den Heer HOFMAN PEERLKAMP zijn ter vervulling zijner {8 Dec. 1813, Spreekbeurt ingezonden eenige:Conjecturae ad Eipist. Horatii ad Pisones, welke aanleiding gegeven hebben tot wisseling van ge- dachten” tusschen de Lieden over de meerdere of mindere waar- schijnlijkheid- van dezelve „ alsmede-over de vraag, van welke be- ginselen men bij hét beoordeelen en verbeteren van bedorven of voor bedorven gehouden plaatsen-bij de oude Schrijvers behoort uit te gaan, komende het sommige Leden onder anderen voor, dat men bij de beoordeeling der Epistola ad. Pisones vooral den meer. lossen. en „ongedwongen aard van zoodanigen dichtmatigen brief geenszins behoort uit het oog te verliezen. Onder de vele belangrijke Staatsinstellingen van Athene mag 23 Sept. 18-44. ook gerekend. worden het verband tusschen Grondbezit en Bur- gerregt aldaar, wat in de oude Geschiedenis gevestigd, eerst la- ter door de demokratische inrigtingen zeer is verzwakt of groo- tendeels opgeheven. | ; De Heer gare, zich dit onderwerp ten onderzoek gesteld heb bende, ging eerst den toestand van de onderscheidene standen der burgers te Athene na. De Klassenverdeeling van soron hul- digde het beginsel, dat aandeel aan het Staatsbestuur verbonden was aan grondbezitting, terwijl de minvermogenden niet dan ‘stemregt bezaten. Toen echter later fortuinen van anderen aard te Athene zich vestigden, kon grondbezitting de eenige maatstaf niet blijven, hoewel andere Wetten ten voordeele der grondbe- zitting in stand bleven, zoo als zulks in onderscheiden voor- beelden werd aangetoond. Rr Deze Verhandeling opgenomen zijnde in het jongste Stuk van het Instituuts-Tijdschrift, zal ik mij van eene breedvoeriger ver- melding van den inhoud onthouden. Bij eene andere gelegenheid herinnerde de Heer sake wat al 27 Jan. 1835. sedert de verschijning van de ita Ruankenn, door onderscheiden Geleerden was gegist, berekend en geoordeeld over de ontdek- king, die runwkenmus gemaakt had van een aanmerkelijk Frag- ment van Lonaius, midden in de Ars Rhetorica van Apsines. Wat echter eigenlijk van de zaak was, is steeds onbekend ge- bleven. Vooral was men blijven vragen, 1°. welke zijn de IJ) ed 9 en 23 Oct. 1844. 18 Oct. 1843. 18 Nov. 1844. 18 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. grenzen door RUENKENmus aan het Fragment aangewezen? 2°. is alles, wat aldus aan Arsines ontnomen wordt, van zonainus alleen, of zijn er andere Fragmenten mede verbonden? 3°. zoo dat van LONGINUS is, is het van denzelfden Schrijver, aan wien het Boekje zeoì ówovs werdt toegeschreven? De nalatenschap van RUENKENIUS op de boekerij der Leidsche Hoogeschool had-den Heer zake in staat gesteld den weg op te sporen om deze zaak tot meerdere klaarheid te brengen. Naar zijne meening moet arsines zelf eerst meer kritisch behandeld worden, ten einde daarna het bedoelde Fragment worde onderzocht. De vergelijking van onderscheidene Handschriften, zoo door corer, als door hemzelven, zou den weg daartoe banen. Deze voorloopige mededeeling bestemd zijnde om in het Tijdschrift te worden opgenomen, zoo zal ik mij nu van meer. breedvoerige vermelding onthouden. Aan den Heer van assen was de Klasse de mededeeling ver- schuldigd van Grammatische- en Kritische opmerkingen op het vijfde Hoofdstuk der Grondwet, dat van Justitie, Art. 160 volg. De onderscheiden onderwerpen in dat Hoofdstuk vervat werden onderzocht, op de wijze, van welke des Schrijvers reeds uitgege- ven Taal der Grondwet, aanvankelijk eene proeve openlijk heeft bekend gemaakt, uit welk Geschrift ook geredelijk de strekking der voorgedragen opmerkingen kan worden opgemaakt. Hetzelfde geëerd Medelid had aan de Klasse ingezonden, Proeve van een Vertoog over de Geregtelijke Geneeskunde bij de Romeinen. Van dit Vertoog, in XVII Hoofdstukken verdeeld, hadden de 5 eerste Hoofdstukken, die voorgelezen. werden, tot opschrift: over de vroedvrouwen en de Staatszorg ten haren op- zigte: — over den staat van zwangerschap en de behoedmid- delen van wege den Staat; — over den korteren en langeren duur der zwangerschap; — over geboorte en leefbaarheid; — over het onderscheiden getal geborenen bij eene bevalling. De _ Schrijver heeft zich ten doel gesteld om te betoogen, dat de Ro- meinsche Regtsgeleerden de Wetenschap van Psychologie, Phy- siologie en Biologie, zorgvuldig hebben toegepast op het regt. De Klasse heeft later ontvangen de uitgewerkte Hoofdstukken over misgeboorte en wanschapenheid en over den verscheiden leeftijd EE ENE Sn dn en En Ee a Grondwet. Geregt. Geneesk, te Rome, — Staatsuitgaven. 19 van den ‘anniculus af, den hónderdjarigen leeftijd, en vonderschei- den toestanden met toepassing op-het Staats- en Burgerregt. De Spreker veroorloofde zich de Voorlezing van een Weten- 15 Jan. 1844. schappelijk onderzoek over den. Staatshuishoudkundigen aard en gevolgen van de uitgaven en verteringen van den Stàat. ‚In de vorige Eeuw’ was het: bij: vele Staatshuishoudkundigen een aangenomen gevoelen, dat groote verteringen ‘veel toebrengen tot vermeerdering “van den “nationalen rijkdom.» En dit gold, naar men meende, zoo van den Staat, als van bijzondere perso- nen. Doch eene naauwkeuriger beoefening van de wetenschap der Staatshuishoudkunde heeft al het verderfelijke van zoodanig dwaalbegrip doen kennen. Alle vertering is vernietiging van rijk- dom. Niet alle vertering is” daarom ‘af te keuren, want juist daarom hebben voortbrengselen waarde, omdat zij geschikt zijn om verteerd te worden, dat is, om aan eene of andere behoefte te voldoen „ maar men houde echter steeds in het oog, dat ver- tering „waarde vernietigt, en dat deze vernietiging alleen door een hooger genot of het voldoen van eenige behoefte kan wor den opgewogen. « Verteren dus, alleen om te verteren, kan nooit worden verdedigd. Velen echter meenen, dat dit alles niet ziet op Staatsuitgaven, omdat het geld ‚ wat de Regering uitgeeft, weder in omloop gebragt wordt en de middelen van bestaan” stijft.- Maar te onregte; indien de aldus besteedde gel - den niet aan de ingezetenen in den vorm van belasting waren onttrokken geworden, zouden «deze die zelve, en ‘wel door- gaans’ veel voordeeliger voor het-algemeen, hebben ‘aangewend. Schadelijk is voorts het dwaalbegrip, alsof waardens, uit belas- tingen vergaard „ door de verteringen van den Staat aan de In- gezetenen zouden-worden teruggegeven. Neen, er heeft geene te- ruggave plaats, want, voor de sommen die de Regering uitgeeft, vordert zij van «de Ingezetenen andere voorwerpen in ruiling, welke de Regering verteert en daardoor den nationalen rijkdom vermindert. _ ‚Dit betoog werd besloten met eene verwijzing naar de ver- diensten van suuzv, als bestuurder der geldmiddelen van Frank- rijk, die door regelmaat, ordeen vereenvoudiging, door het g* 7 Der: 1844, 4 Nov. 1844, 20 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. tegengaan vooral van vroegere misbruiken Frankrijks geldmid—- delen zoo gelukkig ‘heeft weten te herstellen. Onderscheidene andere malen. nog trachtte de Spreker de Klasse over Wetenschappelijke onderwerpen te onderhouden. Zoo droeg hij een Onderzoek voor, in hoeverre het welvaren en de verlichting van anderen, en vooral van andere volken, met ons waar belang overeenkomt. Het is zoo, dat het eigenbelang, als drijfveer van menschelijke handelingen , krachtig werkzaam is. Zulks is ook niet-onbepaald te _misprijzen. Dikwijls wordt ook -die aandrift in den mensch getemperd door tegenovergestelde driften van menschlievendheid. en welwillendheid, doch veeltijds is ook geen strijd. van driften aanwezig, waar die schijnt te bestaan, en zoo is ons eigenbelang niet altijd in strijd met het belang van anderen, wanneer zulks wordt gemeend; zoo is heten voor bijzondere personen, en voor volken wenschelijk, dat anderen om hen heen eene zekere mate van beschaving en welvaren genieten. Indien de Geschiedenis van voòl- ken en die der Letteren en Wetenschappen zulks getuigen, zoo bewijst zulks niet minder de Staatshuishoudkunde. Geen volk toch kan in. nijverheid eenigen merkwaardigen trap bereiken of aanzienlijken handel drijven, indien het geene-andere Natiën om zich heen heeft, die, en zelve behoefte gevoelen naar vreemde koopwaren, en in staat zijn voor dezelve andere voortbrengselen in ruiling te geven. Het is eene valsche en verderfelijke stelling, die _ vroeger gold, dat geene Natie rijk kan worden, dan ten koste van anderen. Neen, allen kunnen door gemeenschappelijke in- spanning van krachten in welvaart toenemen. Niet genoeg zijn deze, hoezeer zoo eenvoudige, denkbeelden in de handelingen der volken doorgedrongen, hoewel onze dagen daartoe eene verblij- dende toenadering vertoonen. Een andermaal gaf hij aan de Klasse verslag van eenige Ita- liaansche Regtsgeleerde geschriften aan de Klasse toegezonden; „namens den Heer mancinr te Napels. Brieven tusschen MAMrANt en MANCINr gewisseld over de Wijs- begeerte des Regts en bijzonder over den grondslag van het straf- fen, leverden belangrijke bijdragen tot de kennis van den tegen- Welvaren v. andere Volken. — Regtswijsb. — Mozaik,enz. 21 woordigen toestand van dien tak der Regtswetenschap in Italië. Eene Verhandeling over de beste inrigtingen der Gevangenissen, had de strekking om het Pensylvanisch stelsel voor te stellen als ongeschikt voor den levendigen aard der Italianen, maar zeer ge- past voor de koelzinnige bewoners van noordelijker streken. Een Stuk van de Bibliotheca italiana di Scienze morali-ed economi- che deed een gunstig oordeel vellen over dit Tijdschrift. Vóór ruim tien jaren was door den Spreker de aandacht der30 Dec. 1844. Klasse gevestigd geworden op het beroemd Mozaïk te Pompeji gevonden in het zoogenaamd huis van coerge en doorgaans ge- houden voor een veldslag van ALgxanperR met de Persen. Hij had toen gemeend hetzelve te mogen beschouwen als een tafereel van den veldslag bij Issus. Onlangs is door den Freiburger Hoogleeraar scnreier de mee- ning verdedigd, dat op het bedoelde Mozaïk een veldslag tus- schen Romeinen en Gallen zou zijn afgebeeld, en dat hier uit- sluitend zou moeten gedacht worden aan den veldslag van mar- _ cerrus bij Clastidium in het jaar 221, vóór crrisros. Op het Mozaïk zoude dan de overwinnende Veldheer zijn mancerzus, de overwonnene nedergevelde krijgsaanvoerder de Gallische Koning VIRDOMAR , de overwinnende. strijders Romeinen, de overwonnene, Kelten of Galliërs, of juister nog Bojen of Gesaten, Gallische volksstammen: Het is niet wel doenlijk hier de gronden te doen kennen, welke scureimer voor zijn gevoelen aanvoert, noch ook die, welke tot staving van zijne vroeger ontwikkelde mee- ning de Spreker daarbij aanvoerde. Zoowel de aanwezige Leden der Klasse, als hij zelf, bleven met coerne zeggen: »Es möchte »wohl keine Frage sein, dass jene Mosaïk den arexanper als »Ueberwinder, den parts in den seinigsten ueberwunden, und » persönlich zur Flucht hingerissen, vorstellt.” Eindelijk nog onlangs deed dezelfde eene voordragt over eenige 13 Jan. 1815. Staats- en Regtskundige grondbeginselen’ van praro, zoo als die in het zesde boek der Leges voorkomen. Nog te zeldzaam zijn, naar zijn oordeel, de Staats en Regts- kundige beginselen der Ouden beschouwd in verband met onze hedendaagsche behoeften en instellingen. Voorzeker zou men zich 10 April 1844, 22 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. daarbij moeten wachten tegen het overbrengen van onze denk- wijze op de beoordeeling van de stellingen der Ouden, eene dwaling, tegen welke monresqurev zoo welsprekend waarschuwde; doch, zoo men zich daarvoor wacht, kunnen de raadgevingen, vermaningen en stellingen der Ouden dikwijls ook thans van het hoogste nut wezen. Men geve acht op rraro’s stellingen ten aan- zien van de inrigting van het regtswezen, over het- onderscheid der delicta- publica et privata, over de verantwoordelijkheid der ambtenaren, over het aandeel aan. het regtsgezag: als aan het burgerregt verbonden, over. de waarborgen door Magistraatsper- sonen te leveren. enz. Over herziening en verbetering van be- staande Wetten verklaart praro zich aldus, dat men allezins, waar verbetering noodig is, die niet moet verwaarloozen, ja zelfs, dat hij, die van de noodzakelijkheid. overtuigd is, niet moet op- houden zulks overal te verkondigen, opdat de zaak tot een einde kome, dat echter de verbetering niet moet-leiden tot eene om- verwerping van het bestaande, maar tot het werkelijk verbeteren (&ravogBoör) daarvan. Ook was bij raro de overtuiging. on- wankelbaar, dat, wie eenmaal goed zal ‘heerschen , eerst goed zal hebben moeten gehoorzamen aan de Wetten en Overheden, enz. Voor eenigen tjd ontdekte de Heer coser te. Venetië een’ vier- kanten steen met drie Grieksche opschriften, waarvan hij een naauwkeurig afschrift aan den Heer eren. overzond „die daaruit gelegenheid. ontleende tot eene voordragt inde Klasse. … Hieruit bleek „ dat die Opschriften ‘Tractaten of Verdragen uit de tweede eeuw vóór carisrus behelzen „ tusschen onderscheidene steden van Creta; het eerste tusschen Hierapytna en Lyctus, het tweede van hetzelfde Hierapytna met de Rhodiërs, tot het handhaven van vrede en voeren van oorlog, het derde een verdrag van den- zelfden Staat met de'Magnesiërs aan den Maeander in klein Asië, verdrag van vrede en oorlog en- gelijkheid. van onderlinge regten. De Heer cren lichtte deze stukken. historisch «en taalkundig toe, en toonde met korte woorden aan, dat de nw-gevondene ver- dragen, in verband met die, welke van’ denzelfden aard, en reeds door gorcku uitgegeven zijn, van gewigt zijn voor de kennis van de onderlinge politieke betrekking der Cretensische steden, en _Staatsb. v. Plato. — Grieksche Tractat. — Historieschrijven. 23 voor die van het Dorische dialect. De werkelijke uitgaaf hangt af van omstandigheden, die nader-door den Heer cre, of door den Heer coser, zullen medegedeeld worden. De Heer posscua. vestigde in-eene Voorlezing de aandacht op 26 Febr. 1844. de rigting welke de historische studiën gehad hebben in de XVI en XVIII Eeuwen. Van neuspe, dus ving ons ide Medelid zijne voordragt aan, VAN HEUSDE «had in zijne School-van Polybius de beschouwing van de Geschiedenis der Menschheid voorgedragen als de eigen- aardige Geschiedkunde voor de XIX* Eeuw, daar het deze bo- venal past het menschdom te beschouwen als één geheel, voort- gaande: in verstandelijke en zedelijke beschaving. Doch zoo is het mede van belang. na te sporen, welke de geest geweest zij van de Geschiedkunde in de XVI, XVI en XVII® Eeuwen, Van HeuspE had, als vertegenwoordiger van de Geschiedkunde der XVII Eeuw; genoemd. zossuer „en aan deze Eeuw bovenal de beoefening der Kerkgeschiedenis toegewezen; als vertegenwoor- diger der XVIII" Eeuw, vorramre, die de wijsgeerige beschou- wing der Geschiedenis op.den voorgrond had gesteld. — Doch boe kwam daarmede overeen de voordragt van de Wereldge- schiedenis ‚door rerizontus in de XV1I'® Eeuw, en die van wes- sELING in de XVIII® Eeuw te Utrecht? Deze opmerking bragt den Heer posscra tot een onderzoek naar de beginselen, welke de beoefenaars der Geschiedkunde in ‘Nederland waren gevolgd. Het was hem namelijk voorgekomen, dat de Kerkhervorming eerst eene vaste plaats aan de ‘beoefening der Geschiedkunde heeft aangewezen. Merancuron hield: historische Voorlezingen te Wit- tenberg. Op aanbeveling der Hervormers werd de eerste leer- stoel voor de Geschiedenis te Matfburg opgerigt. Het genus eth- nieum en het genus ecclesiasticum werden nu meer en meer on- derscheiden. De prophetie bij paniër. leidde tot de verdeeling der Wereldgeschiedenis in de leer-der vier Monarchijen , de Babij- lonische, Persische, Macedonische en Romeinsche. De Duitschers hielden die leer vooral vast, omdat zij, in de voortzetting van het Romeinsche Rijk in hun Roomsch-Duitsch Keizerrijk, vooral hunne eigene grootheid. meenden te zien. Lang bleef die. verdee- 20 Meì 1844, 24 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE, ling stand houden. De Fransche Regtsgeleerde sran BopiN was een der eerste om haar te verwerpen. De leer van de vier Monarchijen had in Nederland geen in- gang gevonden, de Staatkundige rigting, welke de beoefening der Geschiedenis in Italië had aangenomen, had door vierrus en an- deren in ons Vaderland invloed gekregen en van daar, dat bij ons Staatkundige historie vooral beoefend werd. Voor de hoogere kritiek der Geschiedenis intusschen bewees 5ACOBUS « PERIZONIUS groote diensten. In vele opzigten bereidde hij de beoefening der Geschiedkunde- voor, zoo als die in de XIX®® Eeuw zich nu opdoet. Perizonmus wilde de Geschiedenis beschouwd hebben: als eene zelfstandige wetenschap; hij drong «aan op hare nuttige strekking voor de onderscheidene betrekkingen des levens; hij ijverde tegen de uitsluitende beoefening der oude Geschiedenis bij het Hooger Onderwijs. Groot zijn de verdiensten van van nevspe , die zich zelfstandig tot het verheven standpunt heeft weten te verheffen, waaruit hij de Geschiedenis des Menschdoms, Geschiedenis der Menschheid en Geschiedkunde als zelfstandige wetenschap heeft beschouwd. Een vervolg dezer belangrijke beschouwingen over Historiomathie is door den Heer nossona welwillend toegezegd. Aan den Heer Mr. 5. van mar was de Klasse de mededeeling verschuldigd eener Verhandeling over het Erfregt der Vrouwen, volgens de 12 Tafelen. Algemeen is het gevoelen. aangenomen, dat de vrouwen ook volgens de 12- Tafelen tot het-Erfregt. waren toegelaten. Ons geacht Medelid voerde vele gronden aan, die hem die meening deeden betwijfelen, doch die gronden, ontleend onder anderen aan de geschiedenis en zeden eener landbouwende en oorlogvoerende Natie, bij welke schier alle belangen ten over- staan van het volk in de Volksvergadering werden behandeld, aan de beginselen omtrent-de voogdij en de begrippen van testamenti factio, den overgang bij in manum conwentio-tot eenander. geslacht en «de uitsluitende vermelding van mannelijke erfopvol- gers in de woorden suus, agnatus, enz, zijn hier voor geene breedere. vermelding vatbaar. « De plaatsing der Verhandeling in de Jaarb. voor Regtsgel. D. VIE, bl. 209 volg, doet die mede- deeling ook min noodzakelijk schijnen. mad sal _Erfr.d. Vrouw. inde II Taf. — Mumorist.in de Kunst. 25 De Heer kier stelde de algemeene opmerking in het licht, dat, 25 Maart 1844. gelijk bij enkele menschen, zoo ook bij de volken, satirieke en humoristische opwellingen en verschijnselen dikwijls het te voor- schijn treden van grootsche en edele denkbeelden en daden voor- afgaan, en grondde daarop eene voordragt over het humoristi- sche, als heerschende karaktertrek der Christelijke Kunst en der Letterkunde „in het tijdvak , hetwelk de Kerkhervorming heeft voorbereid. Ditmaal bepaalde de Spreker zich tot de Kunst en wel voor- namelijk bij de kerkelijke architectuur, zoo als die, toen vooral, met de plastische kunsten op het naauwst vereenigd. was. Nadat de Oud-Christelijke bouwkunst voor de Byzantijnsche of Romanische in de XI Eeuw had plaats gemaakt, werd deze op hare beurt in de XIII'® Eeuw door de Gothische of Germaan- sche opgevolgd. De Dom van Keulen en de Munster van Straats- burg zijn derzelver meesterstukken. De Latijnsche wereld, Italië, bleef aan die beweging vreemd , en noemde dien bouwtrant Go- thisch, dat is, barbaarsch. Aan het majestueuse en bovenzinnelijke, denzelven eigen, paart zich doorgaands eene komische, of zelfs sarkastische trek, iets grotesks of capricieus, maar dat, in ver- eeniging met de verhevene strekking van het geheel, een humo- ristisch karakter aan hetzelve bijzet. De Germaansche geest steeg naar boven, en, niet langer te vreden met den vorm, in welken de. Latijnsche wereld het Christendom ingekleed had, zag hij met een vrijen blik en vrolijken weemoed neder op het nietige en gebrekkige, boven welken hij zich reeds verheven gevoelde. De Fresco's, die op onderscheidene tafereelen het laatste oordeel voorstellen, bewijzen de vereeniging van het. verhevene of in- drukwekkende met het naïve en luimige. Vooral komt dit uit in het eigenaardige der zoogenaamde Doodendansen, bij welke de Heer kist bijzonder stilstond en welker algemeene type uit den Bazelschen Doodendans werd geschetst. Op vele plaatsen van Zwitserland, Duitschland, Frankrijk en Engeland vond men zulke voorstellingen. In Italië echter vielen zij even min in den smaak als de Gothische Architectuur zelve, een bewijs te meer, dat beiden uit dien hoogeren -zedelijken en godsdienstigen zin 26 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. der Germaansche volken zijn voortgesproten, aan welke de La- tijnsche wereld , naar mate zij minder Germaansche bestanddee- len in zich had opgenomen, geheel of grootendeels vreemd ge- bleven is. … Veel in getal zijn dan ook in Duitschland en elders de uitgaven dier Doodendansen (in Frankrijk Zmages de la Mort en danses Macabres genoemd). Zulk eene algemeene belangstel ling kwam voort uit den toen heerschenden hoogeren praktischen zin, welke in de ernst en luim dezer tafereelen zich. afspiegelt; want, bij al het koddige der teekening, laten zich doch een die- per inzigt en hooger ernst in dezelve niet miskennen. Het is niet alleen de triumf des doods die hier geteekend staat, maar meer nog is het de overwinning over den dood, “welke hier wordt gepredikt. bs Over het Humoristische in» de Eeninge hoopte de Heer xasr bij eene volgende gelegenheid te handelen. 26 Oct. en _— Aan den Heer van zimsure BROUWER had de Klasse te danken "16 Dec. 1844. 3 mededeeling van Bedenkingen over de Romeinsche Geschiede- nis van NIEBUER, vooral met betrekking tot de oorspronkelijke inrigting van den Romeinschen Staat. Na de bezwaren opgege- ven te hebben, die en niegunr en vroegere twijfelaars aanleiding gegeven hadden, om het gezag van Livius, pIONyslus, enz. te ver- werpen, toont ons Medelid aan, vooreerst, dat de twijfelaars ten onregte beweren, dat alle de oudere gedenkstukken der geschie denis, de Annales maximi en andere, bij de verwoesting der stad door de Galliërs zijn verloren gegaan, aangezien «er vân die Gedenkstukken nog bestonden „ ten tijde niet alleen van de oudste Romeinsche Geschiedschrijvers, maar zelfs van POLYBIUS, VARRO, cicero, gelijk men bij die Schrijvers dan ook de Fragmenten uit die Annalen aantreft; ten andere deed. ons Medelid opmerken, dat de oude Romeinsche Geschiedenis niet fabelachtiger is dan die van van elk ander volk; en ten derde, dat, al ware zij nog onzekerder, dan zij werkelijk is, daarom de Geschiedenis, die NreBvuHR alleen uit zijne verbeeldingskracht put, althans niet meer vertrouwen verdient. Dit wordt aangewezen ten opzigte van hetgeen nreBvumR heeft over de drie volken, uit hetwelk de oude Romeinsche Staat zou zijn zamengesteld, over de twee steden Rom. Geschied. van Niebuhr. — Staatsburgerschap. 27 ‚ Quirium en Lucerum; ten-opzigte van nienvam’s beweren, dat de- Romeinsche burgerstaat oudtijds alleen uit Patriciërs. zou bestaan hebben, dat in de comitia curiata geen Plebejers zouden zijn te- genwoordig geweest, ja, dat‘ het woord populus niet anders be- veekent dan Patriciërs, dat- de auctoritas patrum hetzelfde zou. zijn als de lez curiata, en dat de Plebejers, onder Ancus marcus eerst in den Staat opgenomen, door servius rurmIUS eerst regten als burgers zou verkregen hebben; ten opzigte van dit alles wordt aangetoond, hoe willekeurig nresvar hierbij te werk ge- gaan is in: het aannemen of verwerpen van de getuigenis der oude Schrijvers, terwijl ons Medelid doet opmerken, dat aan NIEBUHR niet eens de eer ‘der uitvinding toekomt, daar men de hoofddenkbeelden van zijn systeem reeds vindt in het-Werk van GIAMBATTISTA viCO: Principj- d'una scienza nuova, Met betrekking tot het laatstvermelde, de klassenverdeeling van SERVIUS TULLIUS, treedt. ons Medelid nog in eene meer uitvoe- rige beschouwing, vooral ten betooge, dat de-zeer veel besproken plaats van cicero (Rep. IL. 22), voor zoo verre die leesbaar is, wel verre van een. bewijs op te leveren voor nieevar's theoriën, in tegendeel het gezag van zwius ten duidelijkste bevestigt, ter- wijl daarbij niet alleen uit zivius, pionyslus, CICERO en andere, maar uit de geheele Romeinsche Geschiedenis wordt aangetoond, dat de onderstelling van NieBuuR, dat de zes oude riddercenturien alleen Patriciërs, de twaalf andere en de centurien der voetknech- ten van de eerste klasse alleen Plebejers zouden geweest zijn, volkomen is uit de lucht gegrepen en onbestaanbaar met alle ge- schiedkundige waarheid. De Heer rnonsecke las eene Verhandeling, veel het beginsel6 Mei 1844. en de uitkomst. van het begrip van het Staatsburgerschap in onze Eeuw ter onderwerp had. Staatsburgerschap , medewer- king of stemregt, krachtens het lidmaatschap van den Staat, bij de algemeene Regering, is een heerschend begrip dezer Eeuw. Maar welk is het beginsel dezer nieuwe historische magt? Waar- heen voert zij ? Uit gemeentelijke beitels ontsproten, werd de Staatkundige bevoegdheid der ingezetenen. eerst door Koningen en Grooten 28 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. sgefnuikt, tot dat later uit privaatregtelijke beginselen de Staat- N kundige bevoegdheid der Standen geboren werd. De uitkomst leidt tot het verlangen naar gemeentelijke zelfregering, rustende op gemeene regeerbevoegdheid der Leden. Die drift naar alge- meene deelneming aan het openbaar gezag ligt in den geest onzer Eeuw. ‘Zoo ook het beginsel van algemeen Stemregt. Men vordert thans het bezit, vooral om zich van zelfstandigheid te verzekeren, maar wordt zoo niet voorregt, wat een: algemeen regt had moeten blijven? Doch deze aanduiding zij hier voldoende, doordien deze Ver- handeling later is afgedrukt in den aanvang van het Zesde Deel - der Nederl. Jaarboeken van Regtsgeleerdheid en Wetgeving. 29 Jan, 1844. De Heer norrivs las eene Verhandeling over de leer van de Obligatio Naturalis in het Romeinsche Regt. Dat de heerschende begrippen van het Natuurregt invloed ge- had hebben op de opvatting van vele punten van het Romeinsche Regt, is, naar de meening van den Heer nourrus, onmiskenbaar. De usus modernus, of het zoogenaamd heutige Romische Recht, heeft in zoo verre dat Natuurregt in zich opgenomen; en dit blijkt bijzonder uit den zin, in welken men later de abligatio naturalis van het Romeinsche Regt, als een zedelijk element tot het jus gentium behoorende, heeft opgevat. Doch dit is met het Romeinsche Regt niet wel overeen te brengen; eene bloot zede- lijke verpligting is naar het Romeinsche Regt onvermogend om eene naturalis obligatio te veroorzaken. Obligatoire handelin- gen zijn het alleen, niet beloften, welker verbindende kracht, door andere omstandigheden verhinderd, de obligatio eene na- turalis doet zijn. Daartoe behoort derhalve geen nudum pactum tusschen bevoegden, gelijk met twee texten wordt aangewezen; maar wel, en in de eerste plaats, eene stipulatio van onbevoegden. Het is waar, pauLus spreekt van eene pacti obligatio, doch, hoe weinig die plaats te vertrouwen is, heeft reeds scnurring doen opmerken. Verder is in het oog te houden, dat naturalis obligatio en naturaliter debere niet hetzelfde zijn. Het debere komt wel eens. voor ez nudo pacto, maar obligatio zegt meer; het is steeds een kunstwoord. Dikwijls waar door de nieuweren Naturalis Obligatto te Rome. — Choëphoren van Aeschylus. 29 eene naturalis. obligatio is aangenomen, is het slechts een natu- raliter debere. Doorgaans heeft men aangenomen als kenteeken der naturalis obligatio, dat de condictio indebiti wegvalt, doch dit geldt geenszins algemeen, somtijds valt die niet weg en we- derom. is-somtijds- eene bloote pictatis causa daar tegen voldoende. Verder zijn de overige werkingen aan de naturalis obligatio ge- woonlijk toegekend meest, onbeduidend en onzeker, zoo als dit in. bijzonderheden werd aangetoond. ZLoowel in werking der- halve, als in omvang, oordeelde de Heer uorurws de naturalis obligatio bij de Romeinen veel geringer te wezen dan gemeenlijk aangenomen wordt en in onze gangbare Regtsboeken staat voor- gedragen. Zij is een deel van het positive. Regt en heeft in het geheel niet die expansive natuur, dat ze gedurig tot aanvulling van het stellige Regt kan dienen, zoo als zoo velen meenden. Aan den Heer karsren was de Klasse eene voordragt verschul- digd over de Choëphoren van ArscuyLus. | Deze: tragedie maakt het middenstuk uit der beroemde. trilogie, 11 Maart 1844. onder den titel van Orestia bekend, welke , indien zij ongeschon- den tot ons ware gekomen, met regt, volgens het oordeel van xk. 0. mürreR, na de Ilias en de Odyssee voor het belangrijkst. gewrocht der Grieksche poëzij zou te houden zijn. Na eene schets gege- ven te. hebben van deze tragedie, waarbij de Spreker vooral de zedelijke strekking van de handeling en het verheven karakter der personen deed uitkomen, kwam hij tot de bemerking, dat de Poëzij van Aescuyrus buiten twijfel meer algemeen gekend en hooggeschat zoude zijn, ware het niet, dat de menigte bedorvene lezingen vanden tekst, het genot der dichterlijke schoonheden zoo vaak belemmerden. — Menigwerf stuit men nu op onzamen- hangende zinnen, die van eene verplaatsing of uitlating van versen getuigen, dan op bedorvene of verminkte woorden en re- gels, die slechts ten halve door de kritiek genezen zijn; terwijl men elders verborgene wonden ontdekt, die de scherpzinnigheid der uitleggers ontgaan zijn, en daarentegen ook niet zelden verzen en uitdrukkingen ontmoet, die de Kritici verkeerdelijk hebben trachten te verbeteren, terwijl zij slechts eene juistere verklaring vorderen. Deze algemeene bemerkingen staafde de Heer K . door 30 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. proeven van kritiek en uitlegging op- onderscheidene plaatsen der genoemde tragedie, waarvan de vermelding hier ter plaatse te uitvoerig zoude zijn. 24 Febr, 1845. Terwijl wij straks de voordragt vermeldden van den Heer: van 26 Nov. 1843, LIMBURG BROUWER over het gevoelen van nresverR aangaande de oudste Romeinsche Geschiedenis, zoo gaf onlangs dit zelfde on- derwerp den Heer karsren aanleiding tot eene voordragt over den aard en de waarde der overleveringen, betreffende den oorsprong en de vroegste Geschiedenis van den Romeinschen Staat, voor- namelijk, in hoeverre deze voor oorspronkelijke verhalen of mythen en in hoeverre zij voor de Grieksche fabelen zijn te houden. Na het ongegronde te hebben betoogd der meening, als of de oudste Romeinsche overleveringen door Volkszangen bewaard en voortgeplant zouden zijn geweest, wederlegde hij evenzeer het daartegenoverstaande gevoelen, dat derzelver gezag grootendeels op aloude Oorkonden en Gedenkstukken (bijv. Annalen, Stand- beelden „ enz.) zoude berusten, daar geen dezer monumenten tot de vroegste tijden reikten, en de meeste voor onecht of ver- valscht te houden zijn, en in allen gevalle tot de Geschiedenis der daadzaken en personen weinig of niets bijdragen. Na dus betoogd te hebben, dat de oudste Romeinsche Geschiedenis nage- noeg: alleen op mondelijke overlevering steunde en alzoo grooten- deels fabelachtig is, kwam ons medelid tot de vraag: van hoeda- nigen aard deze Verhalen zijn. Na herinnerd te hebben aan den _ vroegen invloed van Grieken, Grieksche taal en gebruiken in Latium en Rome, aan de Grieksche Logographen en Mythologen, die het eerst over Rome's oorsprong en vroegste lotgevallen. had- den geschreven, leidde hij daaruit het waarschijnlijke af, dat zij reeds vroeg ook op de volksfabelen en overleveringen invloed had=- den gehad, ‘en trachtte dit eindelijk uit de verhalen zelve om- trent de afstamming van Rome, hare Stichters enz. aan te toonen. Dit leidde den Heer karsren tot het besluit, dat deze Verhalen, ofschoon met oorspronkelijke trekken doorweven, echter grooten- deels te houden zijn voor Grieksche fabelen op Latium's bodem overgeplant. De Heer roonens vervolgde zijne Voorlezing over de misdrij- Fabelen, oudste Rom. Geschied. — de Orde der Tempelieren. 31 ven aan de Orde der Tempelieren in het begin der XIV'® Eeuw ten. laste gelegd; toen meer bijzonder de aandacht vestigende op het langdurig regtsgeding, wat, eerst onder toezigt van ries den Schoone, en vervolgens onder leiding van Paus crrmens V, in Frankrijk tegen die orde is gevoerd. Vele aanklagten werden ingebragt om ries te believen. Folteringen aan de eene zijde, en belofte van” volledige vergiffenis aan de andere, moesten wel tot valsche bekentenissen van voorgewende misdaden leiden. ‘Toen cremers de geheele zaak aan: geestelijke Gommissiën van onder- zoek. had. opgedragen, poogde wel. die in. Frankrijk zich met onpartijdigheid» van haren last te kwijten, en menige’ bekentenis, tot bezwaar der Orde voor haar afgelegd, schijnt allezins geloof te verdienen; doch vrees voor ries oefende ook hier haren in- vloed uit. De. Gommissie had wel opgeroepen al wie de Orde zou willen verdedigen, maar de meesten, die hiertoe gezind. waren, werden er van afgeschrikt door de gevaren, aan welke men zich daardoor blootstelde. Midden in het regtsgeding greep ries hoogstwederregtelijk in, en alleen te Parijs deed hij 54 Tempe- liers, die hunne vroegere bekentenissen, door de gruwzaamste folteringen hun afgeperst, durfden intrekken, eenen langzamen vuurdood ondergaan. Hierdoor moesten dan wel anderen van gelijke herroeping worden teruggehouden. Buiten Frankrijk le- verde het onderzoek verschillende uitkomsten op. In Grootbrit- tannië, Spanje-en Portugal en andere Landen, liep het meer ten « gunste der Orde af. In Duitschland nam men de zaak minder ter harte. Doch op de Algemeene Kerkvergadering van Vienne moest zij hare eindbeslissing erlangen. Bijna al de verzamelde Bisschoppen weigerden te stemmen, eer de beschuldigden in per- soon voor de Vergadering verschenen, en in hunne tegenwoor- digheid verhoord waren. Intusschen spreekt crrmens, op 22 Maart 1312, in een geheim consistorie, de opheffing der Orde uit, en maakt op 3 April daaraanvolgende, in tegenwoordigheid van ris en-zijne drie zonen, deze uitspraak aan de Kerkvergadering bekend. De Grootmeester pr moray, tot levenslange gevangenis veroordeeld , verstout zich, ook na de uitspraak van crrmens, de onschuld der Orde te beweren, doch wordt ten gevolge daarvan 32 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE,- op 19 Maart 1314 met een ander Ordeshoofd. verbrand. — Na al. het beschouwde blijft de vraag: Was de gansche Orde, als zoodanig, schuldig? Wat iser te-oordeelen van de schuld of onschuld van bijzonderen harer leden? Eene latere. voordragt zal trachten deze dubbele vraag te. beantwoorden. Terwijl ik. hiermede de vermelding van de reeks van voor- dragten der Leden besluite, doet het leed dezelve niet door een Verslag van de Werkzaamheden of berigten van Gorresponden— ten der Klasse te kunnen. doen volgen, doch van hen ontving ook in dit tijdsverloop de Klasse geenerlei mededeeling. Zeer onlangs wendde zich tot de Klasse de Heer wm. mooc- KAMER alhier, aan haar onderzoek onderwerpende proeven. en berigten nopens de Schilderkunst der Ouden, bijzonder omtrent hunne, door hem, gelijk hij vertrouwt, teruggevonden schilder wijze of techniek. De Klasse heeft Gecommitteerden benoemd tot onderzoek dezer zaak en tevens de vierde Klasse uitgenoodigd. om mede door Gecommitteerden van harentwege aan dat onder- zoek deel te nemen. «Daar onze Zusterklasse aan dit voorstel wel heeft willen gehoor geven, zal nu een gemeenschappelijk Verslag der gezamenlijke Gecommitteerden in dezen mogen. worden te gemoet gezien. zitt : Doch er is mij nog een treurige pligt te vervullen over, om namelijk te gewagen van de verliezen welke de Klasse, onder , Gorrespondenten , Leden en Geassociëerden in den afgeloopen tijd- kring heeft geleden. Naauwelijks was het Instituut in 1808 opgerigt geworden , of reeds in Julij van het volgende jaar verbond de Klasse aan zich ‚den Heer HENDRIK VAN RODEN, in 's Gravenhage, als haar Gorres- pondent. Voorzeker zij had regt met,die keuze, voorzeker zij deed wel, met aan zich te verbinden den wakkeren en ‘ijverigen, beoefenaar der Latijnsche Letteren en Dichtkunst, die voor deze zijne geliefde letteroefeningen van der jeugd af reeds zoo veel liefde had betoond, eene liefde, welke hij tot zijne laatste levens- dagen getrouw is gebleven. En immers als Curator van het 's Gra- H. van Royen. — H. B. Weijers. 33 venhaagsche Gymnasium leide hij. die niet in mindere mate aan den. dag, dan hij. die vroeger als Rector van het Gijmnasium te Vlissingen had betoond. Van de:Staatsambten door hem bekleed zal ik zwijgen, van zijne innige vriendschap met vaN DER PALM zal ook de nakomelingschap gewagen, van zijne Letterkundige en Wetenschappelijke verdiensten sprak mijn vriend de Heer pax, de Rector van ‘het. Haagsch Gymnasium, toen hij in Julij j. 1., hem als toonbeeld voorstelde aan de studerende jeugd, van wien zij kon leeren, hoe men zijn leven behoort in te rigten, en hoe de letteren te beoefenen, dat men daaruit voor hart en geest ge- wenschte vruchten zal kunnen plukken, Jonger in jaren, later aan het Instituut verbonden, was de Hoogleeraar u. e, wevers, die nu bijna een jaar geleden aan de Klasse ontviel, Onder de vele voortreffelijke beoefenaren der Oostersche Talen en Letterkunde, die ons Nederland kan aan- ‘wijzen, zal steeds eene eervolle plaats aan hem ingeruimd blijven. Met zijnen aanleg: en ijver moest hij wel, onder leermeesters als VAN DER PALM Een HAMAKER, aan Leiden’s Hoogeschool groote vor- deringen maken in het geliefkoosd vak zijner studiën. Was het vreemd , dat, al spoedig na het ten einde brengen zijner Akade- mische Letteroefeningen, eene benoeming tot Hoogleeraar aan dezelfde Hoogeschool, aan welke hij zooveel verschuldigd was, zijne studiën bekroonde? De pligten, in die betrekking op hem rustende, namen nog toe in gewigt en omvang, sedert het afster- ven van HAMAKER den last van het onderwijs in de Oostersche Talen alleen op zijne schouderen deed drukken. Veel verwachtte men nog van zijnen werkzamen ijver voor de wetenschappen, op welke hij zich zoo bijzonder had toegelegd, doch eene reeds lang zijne krachten ondermijnende kwaal rukte hem, op den laatsten dag der maand Maart van het vorige jaar, uit den rei der leven- den weg, op bijna 39jarigen leeftijd. Het was de hulde van een’ erkentelijk vriend en tijdgenoot, welke al kort daarna de Hoogleeraar JUYNBOL te Groningen hem toebragt, in eene reeds op 17 April j.l. gehoudene Akademische Redevoering. — Weuens was sedert 1836 Lid der Klasse. Onderscheidene malen heeft hij haar door zijne werkzaamheden verpligt; eene belangrijke taak 3 34 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. had hij op zich genomen, het! Katalogiseren:- namelijk vari-de Oostersche Handschrifter van «den: Heer” wirrmers thans im het bezie van ‘hiet Instituut. Nadat hij in een bijzonder opstel-óvér dit-onderwerp; geplaatst inhet Instituuts-Tijdschrift, 1844, bl. 60 volg. ‚zijne meening omtrent zulk eene Katalogisering breeder had uiteengezet, was hij aan-het werk gegaan en was daarmede rêeds tot zekere hoogte gevorderd; toen-de dood hem” weguanh. Het iste. hoopen, dat de Hoogleeraar verw, hier ter stede ‚die op aanzoek der: Klasse, mer-de° voortzetting dier. gewigtige taak zich wel heeftvwillen belasten ‚haar naar wensch! zal mogt’ ten einde brengen. Voor hem” voorzeker zal zulks óok-daaroinr eene voldoening wezen, omdat’ ‘hij aldus: zal mogen”: Nonoolkee ‘wat zijn leermeester’ onafgewerkt ‘had moeten achterlaten. goe Tov voor nog “zeer weéinige “dagen! hadde’ Klasse: order hhèe Leden geene andere verliezen. te betreuren , toer nu voor zes-da- gen de ‘waardige scrmöper,” te: Utrecht; ook-haär-werd ontrukt. Wij allen zijn nog geheel onder den: indruk ‚dien deze rouwmate ook ‘ons deed ondervinden. … Een teregt ‘hooggeacht Geleerde, een edel burgeren; wat nog meer zegt, een streng waarheidliè- lievend ‘en deugdzaam” man ontviél aar ons; Vaderland. Deze stad “mogt hem, ‘ hoewel“buïtenslands geboren) mog jongeling, zijne eerstè vorming voor zijne’ verdere” Toopbaafr” zien ontvangen. Het Amsterdàmsch Gymnasium teldé ‘hetw ‘onder ‘zijne kweekelin- gen „ toen hetvaantreffen- daar ‘van zijner waardige” jeugdige mede- makkers',’ vooral dewedstrijd metveerien raro „hem”tot ket ont- wikkelen zijnef vermogens ‘kráchtig aanspoordes «Een opgevólgd verblijf: aaide) Hoogeschool “te Halle: voltooide” des opleiding ‘hier aangevangen. Em voortreffelijk ‘werd-zij voltooid. Hoe: veelouhvar- tend was toch niet de- kennis inr verschillènde vakken van geleerd heid, welke‘hem was te-beurt-gevallen !De groôte verscheidenheid der betrekkingen; welke » hij»! invhet,òpenbaar Jever bekleed heeft ‚of tot-welker vervulling: hij; was-voorbereid’, laav zich val- leen-daaruit: verklaren.’ ‘Veel ‘iser ovér sonröperste zeggeri ;voók dan, zoo wij ons al beperken tot. die-gedeelten: van: menschielijke kennis, welke meer bepaald: tot den “kring van) “dé werkzaam- heden. dezer Klasse behooren. … Hij: was’ een -Wijsgeer, zijne was enekele alsa Oi ekeurkdee ist 35 Schriften:-getuigen, hiet, die in-alles, wat hij onderzocht of onder- nani) twee! gtonidslâgen hooït:verloochende, op welke hij meende dat valle onderzoek en iedere handeling. behooren te berusten , namelijk: waarheid en „deugd. Wat wáar was, wat goed, zic: daar > wat: hij “steeds zocht ‘én: tot-bereiking en bevordering waar- van-hijralle zijne pogingen inspande. Zijne. gelukkige beoefening der-Oude Letteren was ook in: zijne twetenschappelijke wijsgeerige __piasporingeí mooit:te úriskenneri;,/ Hoe uitnêmend, de inyloed moest, wezen „van den Leeraar „die van zulke beginselen steeds uitging; op zijne jeugdige Akademische hoorders, laat zich wel vermoederij»/ doch. het bleek. ook, bovenal uit die zoo voortreffe- lijke erii-hooggeschatte- lessen. over de Zedekunde, die hij jaren lang aan! Utrechts Hoogeschóol. voor, éen groot. getal hoorders heeft mogen gevens Als Wijsgeer;-en bovenal als Christen Wijsgeer, kon--hem een; inzigt in»de' afwisseling. van. het ‘ondermaansche niet ontgaan :1» Oriri , adscendere, descendere, occidere,” ziedaar , zeide hij; bip den aanvang zijner Inwijdings-Rede te Utrecht, Jan. 1816, (en mij. dunkt ik, hoor die woorden. nog) ziedaar , wat het lot is van voorwerpen; die wij op de oppervlakte der aarde gadeslaan.» Nascuntur , crescunt , decrescunt , moriuntur,” Ook scnröper stierf. hier, zeker om zich dáárboven nog heerlijker te ontwikkelen; — Scurüper was-ook Lid der Eerste Klasse. «Ten aanzien van zijne, kennis en. ervaring in vakken van Wetenschap, tot-die Klasse behoorende, zal zeker ook van harentwege eene erkentenis van-zijne verdiensten wel niet achterwege, blijven. „Doch nog veen’, naam heb ikvonder de afgestorvenen te ver- melden ‚den naam. van een” geleerde, wiens: invloed op de: be- oefening der. Regtswetenschâp in onzen tijd onberekenbaar groot is geweest, die aan dezelve eene. nieuwe rigting heeft gegeven, het hoofd der geschiedkundige Regtsschool , de- Göttingsche Hoog- leeraar cusrAv nuco ! — Hoogst opmerkelijk was zijne vorming. In het Badensche geboren „in. 1764, ontving mvco eene opvoeding, die hem meer, met taal, denkwijze-en gevoelens vari het naburige Frankrijk bekendmaakte ,als veelal Duitsche jongelieden, toen tenminste; te beurt viel. Geschiedenis en Wijsbegeerte waren het „vooral , met welke hij zich, zoo lang hij aan de Göuingsche Hoo- bd 36 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. „geschool zich op de letteroefeningen toeleide, bezig hield. De uitgave van de Fragmenta Ulpiani had reeds de kritisch-histo- rische rigting doen kennen, welke hij aan de beoefening van het Romeinsche Regt wenschte te zien geven. De tijd, dien hij be- leefde, was daartoe rijp. De geschiedkundige lessen van Purrer, sPiTTLER en zoo vele anderen, hadden de gemoederen voorbereid. Zoo kon mveo de Regtsgeschiedenis als een deel van de Geschie- denis der Wereld en der Volken voordragen; zoo kon hij de ontwikkeling der regtsbegrippen en regtsinstellingen bij onder- scheidene volken, bijzonder echter te Rome, met onderscheiding der verschillende tijdperken, tot zelfs in vele bijzonderheden ver- volgen; zoo kon hij met de Geschiedenis des Regts wijsgeerige beschouwingen verbinden, die van den innigen’zamenhang van Regtsgeschiedenis en Regtswijsbegeerte doen blijken. Het moet gezegd worden, omdat de waarheid het eischt, verre is het er van af, dat zveo's verdiensten zich tot het geven van eene nieuwe rigting aan de beoefening van het Romeinsche Regt zouden be- paald hebben, (hoezeer reeds dit op zich zelve zeer veel was) maar, behalve zijne Leerboeken van zoogenaamde Instituten en Pandekten en van Geschiedenis des Romeinschen Regts, waren het ook die van Regtsgeleerde Encyclopedie, van het Natuurregt, of Wijsbegeerte des stelligen Regts, en van de letterkundige Ge- schiedenis der Regtsgeleerdheid , die zijn Lehrbuch eines Civilis- tischen Cursus uitmaakten. Levendig en frisch waren dikwijls zijne inzigten en beschouwingen, want nvao was alles behalven een Kamergeleerde, hij minde’ het gezellig verkeer en liet niet na het levendigst aandeel tenemen in de gebeurtenissen des ge- meenew levens. En hoe krachtig hebben niet zijn voorbeeld, en zijne School gewerkt! Hoe vele en hoe voortreffelijke man- nen (laat ik alleen mAvoorp en von sAvieNy noemen), hebben niet, door hem opgewekt, in zijnen geest voortgewerkt ende ge- schiedkundige Regtsschool helpen vestigen, die de beoefening der Regtswetenschap in deze onze eeuw als met een nieuw leven heeft bezield! Huao's naam was zoo hoog geëerd, en hij was ook steeds hoog gevoelig aan de blijken van achting en genegenheid, welke hij van zijne tijdgenooten mogt ontvangen. Ik was er met G. Hugo. — Prijsuitdeeling. 37 de mijnen getuige van, toen, de laatste maal in den zomer van 1838, ik hem te Göttingen mogt bezoeken. Het was weinige maanden na het in dat zelfde jaar door hem gevierde Doctorju- bilaeum.. Met. niet weinig welgevallen spreidde hij ons de vele wezenlijk fraaije geschenken en welmeenende, soms met goud ge- drukte, gelukwenschen ten toon, die hij bij die gelegenheid had mogen ontvangen. Wie zou daarbij niet met belangstelling de kinderlijke vreugde in het oog van den grijsaard hebben opge- merkt? Onze Klasse deed hem regt, met reeds bij hare eerste benoeming van Geassocieerden, 29 Maart 1809, hem die be- wekking op te dragen. Hij was nu van het toen benoemde acht- tal de laatst overgeblevene. Hij overleed in 80jarigen ouderdom op 15 September 1. 1. De Voorzitter, hierna het woord hernemende, zeide : Ik breng mijnen dank aan den Secretaris voor. het uitgebragt Verslag. Indien het daaruit is gebleken, dat de Klasse de aan- leiding tot wetenschappelijk onderzoek meestal aan zich zelve ontleend heeft, dan zult gij mij wel willen veroorloven, Beoefe- naars der Letteren, die mij hoort, U te herinneren, dat ook gij tot zoodanige mededeelingen geregtigd, ja, door de Wet onzer Instelling uitgenoodigd zijt. Alleen de medewerking van velen, ja, alleen de medewerking van allen, kan in een land als het onze iets goeds en groots te weeg brengen. In onze bijeenkomsten staan wij gereed ook uwe wetenschappelijke mededeelingen aan te hooren; onze uitgegeven geschriften kunnen ook door u, ten nutte der Letteren en des Vaderlands, worden verrijkt! Meer bepaaldelijk tracht de Klasse dergelijke mededeelingen uit te lokken, door het voorstellen van Prijsvragen, en zij was, gelijk U uit het Instituuts-Tijdschrift reeds bekend is, sedert hare jongste openbare Vergadering zoo gelukkig, eene vraag, over de Kleederdragt der Arabieren, beantwoord te zien, op eene wijze, welke, naar het oordeel van deskundigen, van de gron- digste kennis in de Arabische Taal, van uitgebreide belezenheid, van oordeel en scherpzinnigheid getuigende, eene leemte in de Oostersche Litteratuur aanvult, 38 OPENBARE. VERGADERING DER’ DERDE KLASSE. Het zou mij ‘de vervulling van eenen. aangenamen pligt’zijn, deswege, dit eeregoud aan den Schrijver, den Heer rein. P. A. pozy, uit te reiken! Eene reize inhet belang der Wetenschap __ ondernomen verhindert dit openlijk ‘eerbetoon’; maar de Klasse heeft gewild „ dat de bekrooning zelve bij déze gelegenheid open= lijk zou worden vermeld, of het voorbeeld van “den geleerden Schrijver, (sedert tot adjutor interpretis legati.-Warneriani aan de Hoogeschool te Leiden aangesteld),-ook’ anderen mogt” uit- lokken en opwekken tot deelneming aan den geleerden wedstrijd; waartoe de Klasse op nieuw gelegenheid geeft: «Bescheiden te- rughouding is het kenmerk’ van -den geleerde“ van: den echten stempel; doch «op eenen tijd, op ‘welke er inalle vakken van menschelijke kennis zoo veel beweging heerscht;op“eenen. tijd van onderzoek en ontwikkeling, maar ook van aanmatiging en betweterij, roept het Vaderland U, Beoefenaars” van letteren en geleerdheid op,‚-toe te zien, dat de luister van den Nederland- sche letterroem niet te gronde ge! 1 Op uitnoodiging van den Voorzitter deed vervolgens de Se- cretaris mededeeling van den uitslag der jongste Prijsuitschrijving en. van het nieuw varanen van Eija hetwelk aldus ‚luide: Ae De Derde Klasse. van het Koninklijk Nederlandsch zaaltinoni voor de Oude Letterkunde, de Geschiedenis van vreemde Vol- ken, en de Wijsbegeerte, berigt: dat op de Prijsvrägen door haar in de giare iden van den jare 1843 uitgeschreven, „geene antwoorden zijnde in= gekomen, de Klasse besloten heeft, de eerste derzelvein te-trek- ken en de beide-overigen te herhalen, aan vins nog uwe nieu- we zijn toegevoegd. Zij stelt alzoo voor de sdi vragen : 1°.) $ Eene Geschiedenis “van de betrekkingen des Nederland- »sche Provinciën met Duitschland , “zoowel “inhet Staatkundige, vals ten aanzien van Wetenschap, Letteren en Kunst in de XV »en XVIII * Eeuw tot aan de Omwenteling der Republiek in 1795.” 2.) »Een geschiedkundig overzigt van de Handelstelsels , welke oera Programma van Prijsvragensnsnna 3) » de: volkensvaksEurópg} bijzonder,de Nederlanders: :teu,aanzien „hunùér-Volkplantingdn, ien; Bezitvingen in andere. Werelddeelen „hebben gevolgd, bénevens eene beobrdselende. beschouwing van „de beginselen te dezen opzigte aangenomen 37 „38°. Hoewel „over, de. Grieksche „Literatuur, „ade te Pre gebloeid. heef, „meermalen. gehândeld,' isin Werken, van alge- meen overzigt,,z00.blijven, evenwel der berigten omwent, de Dich- ters van dat tijdvak nog aan veel-twijfeling ‘onderhevig en mist de,tbeoordeeling: van de kunstwaarde vrare eene gemnegtanne death begi: Hs (joe loeaark, odveriu) „DeKlasse yraagt'-dus: orn 1000! ilnat -ontoer ‚Een. „Hisdrigcbrdblologieah: aindena6ls over; de onikheling »tijden ;… eene. biaervelanies beeb vink van. het, raken der »voortbrengsels en. vergelijking; derzelve met die. van’ den klas- »sieken,-voortijd,, vin verband. ‘met „een, Historisch onderzoek om- »rent,de devens, en. „de. mem denk Bidet ‚vane hak Alexan- »drynsche tijdvak.” [ab Ae eri vadillos ‘Terwijl.de. ohannes din PARTHEY , KLIPPEL) „RiTsCHL en anderen over. het Museum te Alexandrië eene hooge. waarde heb- ben „wenscht men niet te min,‚-dat. het door, die Geleerden be- toogde , waar hetin de besspootding. der vraÂg, vage zal zijn,-op nieuw beproefd. worde. … | IE 4°.) » Een oordeelkundig a naar: al ida waaruit »de opgaven „gevloeid schijnen; te zijn vande wijsgeerige stelsels »vóór prAro, die, opgegeven. worden, in-het. Werk van PLurancuus, _pylePlagitis.„Philosophorum;, waaxbij. tevens onderzocht worde, »of het waarschijnlijk is, dat de-overlevering dier aloude. stellin »gen. zuiveren! onbedorven ‚tot. ons. is. gekomen; danwel, of zij, »naar. gelang ‚ze „door-deze, of gene. der „latere wijsgeerige, scholen »werden. behandeld, veranderd of „bedorven werd?” n ‚Aan den, Schrijver,-van het--voldoend en best. gekeurd ant- woord. op elk.„ dezer „vragen, „zal, worden toegewezen de. gouden Eerepenning, van shet dnstituut;,ter inwendige waarde van Drie Honderd Gulden. _Aan-den Schrijver, wiens. antwoord. hieraan het naaste komt «en zulks waardig wordt geoordeeld, zalde \ 40 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. Klasse de uitgave van zijn werk in hare Gedenkschriften aanbié- den, met bijvoeging van zijnen naam, indien hij zich verkiest te openbaren, ‘en voorts aan hem “een hotidijn genden dien- aangaande verleenen. nan! Het staat een’ ieder vrij, naar ed elden prijs te dikt. behalve de Leden van de Derde Klasse van het Instituut. » De buitenlandsche Geassocieerden ende Leknamelk der Kap zijn in deze uitsluiting niet. begrepen. | nr 23 De stukken, dienaar den prijs dingen, zullen inde Latijnsche, Nederduitsche, Fransche, Engelsche of Hoogduitsche taal, met de algemeene Italiaansche letter, moeten geschreven, en aan den vasten Secretaris van de Derde Klasse, ‘vrachtvrij, bezorgd zijn, vóór den Eersten Januarij van het jaar 1847. ” De in te zenden stukken moeten met eene andere hand, dan die van den Auteur, geschreven zijn, zonder naam; maar de naam, qualiteit en woonplaats van den Auteur zullen gesteld moe- ten zijn in een afzonderlijk verzegeld papier, tot opschrift dra- gende dezelfde spreuk, of hetzelfde kennelijk merkteeken, waâr= door de Verhandeling, waartoe het behoort, onderscheiden is. De toewijzing van den prijs zal plegtig worden aangekondigd in de Openbare Vergadering vande Derde Klasse, die gehouden _ zal worden in den loop des jaars 1847, en voorts bekend ge- maakt in de binnen- en buitenlandsche Tijdschriften, waarin deze uitschrijving geplaatst of vermeld wordt. De bekroonde Verhandeling blijft het eigendom van de Derde Klasse. Het zal den Schrijver niet vrijstaan, van dezelve op eenigerhande wijze door den druk gebruik te maken, ten zij de Klasse daartoe hare toestemming geve. De niet bekroonde Verhandelingen zullen, op begeerte der In- zenders, tevens met de gesloten naambrief jes, aan zoodanigen per- soon. of adres terug gezonden worden, als zij zullen verkiezen, mits dit, zonder eenige kosten der Klasse, binnen een jaar na de uitwij- zing begeerd, en dit adres opgegeven worde; doch zal het ver- zoek om teruggave moeten vergezeld gaan van behoorlijk bewijs van regt op het stuk, enz. Vervolg en Slot hierna.) dn taart vito BERSTE KLASSE. j Over het Essaay, op, den natten weg, van. Kwikzilver- houdende Zilver-Alliages. A. VAN BEEK. ee Toen cay-russac, in den jare 1832, door de uitgaaf van zijn Werk,-getiteld : »Znstruction sur Pessai des matières d'A rgent, »par la voie humide,” eene verbeterde handelwijze bekend maakte, om het zilvergehalte van Zilwer-Alliages, door proef- nemingen ‚op den natten weg, te bepalen, had men teregt mogen verwachten, dat zijne Methode, overal aangenomen, de tot op dien tijd algemeen gebruikelijke en door ouderdom als het ware gewettigde kupellering, waarvan het gebrekkige en onzekere overtuigend gebleken was, zoude hebben verdrongen. Dit ge- schiedde echter niet. Gehechtheid aan de oude en vooroordeel tegen de nieuwe Methode, bij gebrek eener genoegzaam alge- meen verspreide. kennis der gronden van Scheikunde, waarop dezelve rust, schijnen zich hier tegen in den weg gesteld te heb- ben. Het is, voor zoo verre mij bekend is, tot nog toe alleen in Frankrijk, bij de Munt, en aan eenige der voornaamste Kan- toren van Waarborg, in het Koningrijk van Sardinië, bij het Duitsche Miünzverein en aan onze Rijks Munt te Utrecht, dat de „ essaayproeven, langs den natten weg, voor Zilver-Alliages, een wettig gezag verkregen hebben. Toen ìk, voor eenigen tijd, in eene belangrijke betrekking 42 EERSTE KLASSE. aan ’s Rijks Munt geplaatst werd, achtte ik het van mijnen pligt, mij met deze zaken naauwkeuriger bekend te maken, en door proefnemingen, de nieuwe Methode, zoo wel wat de naauwkeu- righeid en de zekerheid der uitkomsten, als wat derzelver prakti- sche uitvoerbaarheid”betreft, naauwkeurig met de oude Methode te vergelijken , om hierdoor de vraag te kunnen beantwoorden, of en in hoe verre de essaay proef voor het Zilver, op den natten weg, naar den tegenwoordigen staat der Wetenschappen, di onze Kan- toren van Waarborg, zoo heki an pg oi Munt, behoorde in- gevoerd te worden. - Ee alde Ik ontwaarde hierbij, tot mijn groot genoegen, dat de essaay- proef, op den natten weg, door cAy-russac beschreven, van allen nutteloozen omslag bevrijd, aan, onze Rijks Munt, door den uitmuntenden Scheikundige van serren, thans Essayeur bij het Hoofdbestuur, tot de grootstmogelijke eenvoudigheid was terug- gebragt, waardoor deze Methode, die, zoo als zij door cav- Lussac is beschreven „ovfij omslagtig: schijnt, wat- spoed: «en-gemak betreft, behoudens alle zekerheid in «de inamstdehp vr taan: meer te -wenschen schijnt over. te laten. | ‚Nog “voor «de uitgaaf van het Werk van cay-Lussac had de Heer: van serreN zich reeds hier „mede bezig, gehouden >— de ivoering der: Essaay proef, langs den natten weg, bij ’s-Rijks- Munt te! Utrecht ‚geschiedde in 1839, toen» onze tegenwoordige Munt- meester , «de verdienstelijke Heer rp; a. G. POELMAN, ‚die-zich steeds beijvert, om op/dehoogte van zijn vak,te blijven, hog Inspec- teuroEssayeur-Generaal was } deze. Methode wordt sedert dien tijd “bestendig gevolgd ‚> onder het. toezigt van onzen. tegénwoor- digen” zoo: ijverigen als: wand A reerd Des! ast VROLIKG 20 « oe eden Orlos “Menigvuldige verfelijkokde proeven, met Sori hesiechdì Zilver- Alliages,- door ‘verschillende bekwame .Essayeurs, bij /kapellering, en door. ons, aan het Läboratorium-der- Munt, op den ratten weg genomen, ‘hebben mij de- volledigste:overtuiging geschonken, dat men. zich door. laatstgenoemde Methode ‚tot op-minder dan 4-dui- zendste van het Zilvergehalte kan verzekeren. en’ dat -men. daarbij van alle onzekerheid: en van de menigvuldige oorzaken ‘van dwa- Over het Essaay,sopden natten weg. 43 ling, welke-de kupelleermethode- altijd-blijven aankleven,- geheel bevrijd is: Ik'vónd daarbij ten volle bevestigd, hetgeen de ‘onder= vinding, “reeds aam anderen” geleerd had, dat” de‘ kupelproef’, zelfs in handen der bekwaamste Essayeurs, steeds onzekere ‘en zeer „uiteenloopenide resultaten oplevert, die mente vergeefs door de waren A heeft. warn in: tras vind te-brengen:; plop Na “mijvan- te oortielijkheit der nieuwe Mnstrede) voor Aaliagesi die: álleen uit “Ziler en Koper zijn zämengestéld , op deze wijze „ overtuigd te hebben „ hielden wij ons met het-onder- zoek onledig vän den invloed welke-andere Metalen, die soms in Zilver=Alliages “voorkomen, op de -naauwkeurigheid der. uitkom= sten van het Essaaij, op den natten weg, konden uitoefenen. Eene groote “redks „vergelijkende proeven, met Synthetische» Alliages, inhet: -werk gesteld, deden -onsook hier ‘bij weldra: de. meerdere voortreffelijkheid: der nieuwe Methode boven de oude kennen. Goud, Platina, Palladium, Tin noch Lood hadden geen na= deeligerí invloed. op de Essaayproevenlangs den natten weg, welke steeds naauwkeurig de hoeveelheid’-van ‘het-aanwezige Zilver in het Alliageblèven’aanwijzen, “terwijl bijkupellering, de drie eerstgenoemde Metalen, met eene zekere “hoeveelheid Koper in het zoogenaamd Zilverbroodje (dat‘dien naam geenszins verdient) overblijvende, -de bepaling van veil bijv stebds onnaauw- keurig maakten. Ne Een enkel metaal, hét Koikziljers iknes evenwel voor d paid | pgs den zepen geel reine vin schaand ten. zen der » endans van.» hen Zilvereste: en van andere Zilverhoudende zelfstandigheden, in meerdere of niindere hoe- _ veelheid „ kan-worden aangetroffen ‚heeft -de eigenschap, om on- der den invloed-van-het Zilver, waarmede het verbonden is, te gelijk miet hetzelve, door -Chlorsodium-geprecipiteerd te wor- den ‚waardoor “derhalve, wanneer „men. erniet op ‘bedacht is, het Zilvergehalte van een Kwikzilver-houdend-Zilver-Alliage steeds te hoog zal geschat worden, terwijl dit metaal, daaren- tegen, bij de kupellering verdampende, geen den minsten in- 9 Oct. 1843. 44 EERSTE KLASSE. vloed op de uitkomsten eener vuurproef kan uitoefenen, ten zij ‚ het te beproeven Zilver-Alliage van zeer hoog gehalte is. Crauper had wel reeds de mindere kleursverandering , welke eene gelijktijdige nederploffing van Chlorzilver en Chlorkwik, onder invloed van het licht, vertoont, als een kenmerk opgege- ven , ‘waardoor. men de aanwezigheid van Kwikzilver in eenig Zilver-Alliage konde ontdekken ft, doch een naauwkeurig onder= zoek dezer zaak, vooral met het bepaald oogmerk ingesteld, om te. beslissen, of zich dit middel gemakkelijk praktisch liet aan- wenden , en vooral ook, of het mogelijk ware, langs dezen weg , de hoeveelheid van het aanwezige Kwikzilver in het Alliage met eenige naauwkeurigheid te bepalen, kwam ons hoogstbelang- rijk voor. Dit onderzoek heeft tot verschillende proeven aanleiding gege- ven, waarvan de uitkomsten de nieuwe methode van cAv-Lussac, ook in dit schijnbaar moeijelijk punt, zegevierend hebben doen uitkomen. Vooreerst, werden in twee stopfleschjes, N°. 1 en 2, afge- wogen en in Salpeterzuur opgelost: in N°, 1, 945milligr. scheikundig zuiver Zilver. in » 2, 9A45wer. » » » Simgr. Kwikzilver, de proef op den natten weg, op de gebruikelijke jen genomen, gaf voor het Zilvergehalte van Ne. 2. 9503". dus te hoog 55’. de oplossing van het Kaibing inge, werd, na bijvoeging der normale Zoutsolutie, moeijelijk helder en moest veel langer geschud worden dan de oplossing van het zuiver Zil- ver in N°. 1 Dadelijk na den afloop der proeven, werd het zuiver Chloor- zilver van N°. 1 en het mengsel van Chloorzilver en Chloorkwik van N°. 2, in de fleschjes, waarin het zich gevormd had, ge- lijkelijk aan het daglicht blootgesteld, zijnde dezelve, gedurende 1 Men zie L'art de !'Essayeur, par Mm. cuauper, Paris 1855, de twee laatste bladzijden. Over het Essaay, op den natten weg. 45 de proefnemingen, zorgvuldig voor den invloed van het licht be- waard gebleven. Nu vertoonde zich het volgende opmerkelijk verschijnsel : Het zuiver Chloorzilver in N°. 1 verloor al dadelijk zijne witte kleur en verkreeg spoedig eene sterke violette tint. ‘ Het mengsel van Ghloorzilver en Chloorkwik in N°. 2, daar- entegen bleef, in denzelfden tijd, zijne helder witte kleur bijna onveranderd behouden. Na verloop van 24 uren, had het bezinksel in N°, 1 reeds eene donker-paarsche kleur aangenomen, terwijl dat in N°. 2 zich nog slechts ligtblaauw vertoonde. Het weder "was, bij deze proef, doorgaans betrokken en re- genachtig. Vijf stopfleschjes werden van 1 tot 5 genummerd en in elk 12 oct. 1843. - derzelve naauwkeurig ingewogen 945mgr. scheikundig zuiver Zil- ver. Het fleschje N°, 1 lieterr wij onveranderd, doch in de op- volgende nummers werden de opklimmende hoeveelheden van 1, Fo, Hen 1mer. Kwikzilver bijgevoegd. Ten einde deze bijvoeging van Kwik, in zulke geringe hoe- veelheden , naauwkeurig te kunnen doen, werden eerst 5mgr Kwik in Salpeterzuur opgelost, met gedisteleerd water tot 5 grammes, in eene gëeikte pipette verdund, welk vocht eene hoeveelheid uitmaakte van nagenoeg 100 druppels, zoo dat 20 druppels dezer oplossing nagenoeg 1mgr- Kwik moesten bevatten. Van deze oplossing nu werden. gevoegd : bij N°. 2, 5 druppels. mik » wb ijd Bir bon rp 0480: „00 waardoor dus de Synthetische Alliages in de vijf fleschjes, waren als volgt: Ne, 1, 945mer. Zilver. » 2, 945 » » ot £ mgr. Kwik. » 3, 945 » nok OD p » 4, 945 » worde gon p » 5, 945 » » +1 » » 46 os EERSTE) KLASSE, … 5 0 De essaayproeven, langs den -natten weg; op. de gewone wijze genomen; leverden. de- navòlgende. resultaten. op, voor. het Zil vergebalte: rijk beiNeoligorOUD A. sei vordisvaoldD series: 1 "2, 0O4DLe vriend inven sledes » 3, 945} iets deliaal.; nbs 945} wah ste à » 5, 946. Waaruit” het dus ten duidelijkste bleek, dat het Kmikzilver, te gelijk met het Zilver, door de, Chlorsodium geprecipiteerd, wer= kelijk tot valsche besluiten zoude: kunnen leiden ‚komende: dé‚te hooge bepaling: van het Zilvergehalte, bij deze reza overeen met de hoeveelheden bijgevoegde Kwik. ‘Zoodra evenwel de fleschjes, welke tot hiertoe zoò nin miöge- lijk voor den ‘invloed: van hét licht waren bewaardgebleven, onder gelijke omstandigheden, aam het daglicht, bij- eene betrok- kene lucht, werden blootgesteld, deed. de zeer- verschillende. kleu- ring der aanvankelijk witte, bezinksels, in de vijf. fleschjes, de aanwezigheid niet alleen, maar zelfs de trapsgewijze toenemende hoeveelheden » van‘ bijgevoegde. Kwik, in de fleschjes. van N°. 2 tot 4 genummerd , ten duidelijkste kennen. „Binnen“ het “tijdsverloop. van 4 uur, vertoonden. de maen vân ‚N°, 1 tot 5-zeer fraaije regelmatig -afdalende paarsche tinten, die lang bleven ‘aanhouden „ zoodat, na verloop: van na uren, het verschil in kleur ‘tusschen het “bezinksel in ‚N° 1 (zonder Kwik) en dat in N°5 (met-1mgr. Kwik) nog zeer duidelijk zigt- baar was. _ 16 Oct. 1843. Op dezelfde wijze werden gelijke hoeveelheden van 945mer, scheikundig zuiver Zilver, in“ vijf verschillende fleschjes, van 1 tot 5 genummerd, ingewogen, én “in-de: nummers 2 tot 5! bijge- voegd de opklimmende hoeveelheden van 1}, 2, 2} en 3msr. Kwik. Om hier toe te geraken, werden. 10ugre Kwik in Salpeterzuur opgelost met gedisteleerd water «tot 5 gr. verdund-in eene ge- eikte pipette gedaan, inhoudende nagenoeg 100. druppels, zoodat elk tiental druppels van dit-vocht konde gerekend. worden 1mgr- Kwik te bevatten. | Over het Essaay y ap den natten weg. _ A7 Nah deze vergoe a rear igevodgds: 020 olur | err bin „bij Ne, i$A ‚15- reke Hed Lat h tag lo » 3, 20 D. us bioteogronrer zagstl rlighive Zerez rn BOE iwierliN „utQ „IA « er boorde ope Dr BOG « (GkQ c Zijnde dus de Synthetische . Alinee, im de vijf: getschillende SEN als volgt: — _« «0 « «BR Aa Ne, d,: 945 mgr Zilver: « ERR q » @,S 45 pe pe Gd-1L mgr. Kwilälver « » B, 945 De pa ot a » ck ,„S « » «4, 945 »p HIL @ «OQ B 4 oxiber-edilob eg 945: :/ tee A ad onsv amtigsovid ob de proef, naar gewoonte, Pro er matten: 'weg, in „het werk gesteld, “gaf ‚voor het ere der senga de ais werden OHAIN OF ve NE b hars q wee kgaiezolge woor N94: „iDAE*, os pee dst » a 946% Pae 190 wb ui3.svn As ii, voumiee4gle 047 àl 8. za eijdoeolt tm dh, n19BkBir , Looosiginsrgen enw nomodlor Zijnde dus. han gehaltebepalingen widen airs en: y wagenoag om het geheele, bedrag-der- bijgevoegde Kwik’ te: hoog. „” „Poen evenwel de vijf fleschjes, ma gedurende de proefneming; zóo veel: mogelijk, voorhet licht ‘bewaard;te zijn. gebleven „ éens: ‚_klaps- gelijktijdig:-en+ onder gelijke omstandighéden, in. het vollé daglicht „wórden ‘geplaatst „bij: eene heldere: lucht „ vertoonden, reeds: ma verloop vaneên-4 uurs „de bezinksels in de, verschillende fleschijds ‘zeer. fraaijë warns ‘regelmatige rfhoiehde tinten, ‘yân donker päarsch i im Ne, 1, totcbijna wit in :NBoBoorooss ola —Nasverloop- van B arden, was! de afneming-der dn van zeer donker paarsch/ in: Be. b tot: en grijs! är ea 5 dog zeer zigehagro se Aen A sobordloersod- 10! Om te mre of de: me van. Kondiià in, Kwik 28 Dec. 1843. zilver-houdende. Zilver-Alliages „ook soms-eenige verandering , in dit verschijnsel „mogt teweeg: brengen (hetgeen. wij, te mdod- zakelijker ‘achteden ‚omdat orize Zilveren Muntspeciën, van ge ° 48 EERSTE KLASSE. halte 945%, steeds met Koper worden geällieerd), werden de na- volgende Synthetische Koper- en K-wikzilverhoudende-Zilver-Al- liages zamengesteld : N°. Ì, 945mer. Zilver + SSmgr. Koper + Amgr. Kwikzilver. » 2, 945 » » + 55 » mee Ee! » » 3, 945 » nt 55 » mene Fo» » » 4, 945 » » Je 55 » > 1» » » 5, 945 » » + 5 » pod 15 » » » 6, 945 » » + 55 » pe 2D D) » 7, 945 » » 55 » pe ok Mn _» » 8, 945 » » 55 » pe cr Boem » de bijvoeging van het Kwikzilver geschiedde, op gelijke wijze als bij de vorige proefnemingen, doch nu door 20mgr. Kwik in Sal- peterzuur opgelost, in eene gëeïkte pipette, met gedisteleerd water, tot op 20 gr. te verdunnen, te zamen nagenoeg” 400 druppels uitmakende, zoodat 20 druppels dezer oplossing 1mer- Kwik representeerden. Na dat al het Zilver en Kwikzilver, in deze verschillende Al- liages voorhanden, door de normale solutie van Chlorsodium volkomen was geprecipiteerd, werden de acht fleschjes weder ge- lijktjdig aan het licht blootgesteld, bij eene betrokkene lucht. Na verloop van 4 à } uur, was de regelmatige afneming der paarsche tinten, van N°, 8 tot N°, 1, duidelijk zigtbaar , alleen bij N°. 3 en N° 4 scheen dezelve minder duidelijk te zijn. In het algemeen merkten wij op, dat het kleursverschil tusschen de vier eerste nummers minder duidelijk was dan tusschen de wier laatste, hetgeen zich gereedelijk liet verklaren door de omstan- digheid, dat, bij de wier eerste nummers, het verschil der bij- gevoegde hoeveelheden Kwik slechts 4mgr…, bij de wier laatste nummers daarentegen, ;msr. bedroeg, doch in allen gevalle, was het onderscheid der kleursverandering, tusschen de verschillende nummers, bij $mer. verschil der hoeveelheden Kwikzilver, op de allerduidelijkste wijze waar te nemen. | Door deze proeven, is het mij op de overtuigendste wijze ge- bleken, dat men, bij het essaay , op den natten weg, van Kwik- houdende-Zilver-Alliages miet alleen, maar ook even zoo goed le) Over het Essaay, op den natten weg. 49 hid van Koper- en Kwikhoudende Zilver-.Alliages, bij behoorlijke op- lettendheid „ zelfs 4-duizendste Kowikzilver kan ontdekken en dat de aanwezigheid van. dit. metaal, ook in geringe hoeveelheden, ineen Zilder-Alliage derhalve, bij zulke proeven, den opletten- den waarnemer tot geene verkeerde besluiten, ten aanzien der bepaling van het-Zilwergehalte ‚zal kunnen leiden. De hoogsteenvoudige en tevens zeer doelmatige handelwijze, welke men aan ‘skijks Munt te Utrecht volgt, bij de essaay- proeven van het- Zilver, langs den natten weg, geeft, als van zelve, het middel. aan de hand, om zich, in dit opzigt, voor dwa- ling te behoeden. Bij elke. reeks van proeven namelijk. wordt ‘steeds eene be- paalde hoeveelheid scheikundig zuiver Zilver in,Salpeterzuur op- gelost, ten einde de normale Zoutsolutie, welke men gebruiken moet, te beproeven en naauwkeurig op het gehalte te brengen, waardoor men. dan ook tevens van alle correctie, wegens veran- derde temperatuur, ontslagen is. Wanneer men nu, onmiddellijk na den afloop der essaay proe- ven, welke steeds in zwarte blikken busjes, ter vermijding van den invloed van het licht, geplaatst worden, het fleschje met de oplos- sing van scheikundig zuiver Zilver, waarin zich, door-de bij- voeging van Chloorsodium, alleen zuiver Chloorzilver. geprecipi- teerd heeft „ onder gelijke omstandigheden met de andere fleschjes, welke de bezinksels der onderzochte Alliages bevatten, aan het daglicht blootstelt, zal men, reeds binnen den tijd van een half uur kunnen: ontdekken, of er zich in de eene of andere der onderzochte Zilver-Alliages ook eenig Kwikzilver bevonden heeft, al bedroeg de hoeveelheid van dit metaal slechts £ of 4 duizend- „ste, zal dit dadelijk, door eene mindere Kleursverandering, onder invloed van het licht, ten duidelijkste blijken. Heeft men nu, op deze wijze, sporen van Kwik in het Alliage ontdekt, zoo kan men de hoeveelheid van dit metaal vrij naauw- keurig bepalen, zonder daartoe eene verdere omslagtige schei kundige analysis in het werk. te stellen, door de zamenstelling van eenige weinige synthetische Alliages, waar bij, op de beschre- vene wijze, opklimmende hoeveelheden Kwikzilger gevoegd zijn. 4 50 EERSTE KLASSE. kad Door vergelijking der kleursverandering, welke’ de verschil lende bezinksels, onder invloed van het licht, in gelijke tijden en onder gelijke omstandigheden, ondergaan, zal-deze bepaling, met eenige oefening, vrij naauwkeurig, althans -zeker tot op 4 duizendste na, kunnen geschieden; ja, een geoefend oog zal, in de meeste gevallen, zelfs zonder zamenstelling ‘der synthetische Alliages, met genoegzame naauwkeurigheid kunnen beslissen. Hoezeer het Chioorkwikzilver, zoo als bekend is,-niet dan zeer langzaam door het licht gekleurd: wordt, terwijl -dit bij het Chloorzilver. bijna oogenblikkelijk „geschiedt, zoo’ doet echter ‘de zeer geringe hoeveelheid Chloorkwik, die wij zien, dat in staat is, eene betrekkelijk groote hoeveelheid Chloorzilver deze eigen- schap te ontnemen, alle denkbeeld vervallen, dat hier eene bloot mechanische - vermenging der Chlorureten de oorzaak van het verschijnsel zoude zijn, maar doet, mijns inziens, veeleer op eene onderlinge scheikundige werking dezer beide zelfstandighe- den denken. je Marte Wij vonden het niet onbelangrijk te onderzoeken, of. die zelfde werking ook zoude plaats hebben, wanneer de beide Chloorbezinksels, elk afzonderlijk gevormd, naderhand bij elkan- “der gevoegd werden. Tov dat einde vergeleken wij, in dit opzigt, het Chloorbezinksel, van 945msr. Zilver en 3mgr. Kwik gevormd, in eene Salpeterzure oplossing der beide vereenigde metalen, met eene vermenging van het Chloorzilver van 945msr. Zilver en het Chloorkwik van 3mer- Kwik, elk in afzonderlijke Salpeterzure op- lossingen dier metalen geprecipiteerd, en stelden: daarnaast het zuivere Chloorzilver van 945mgr. Zilver, zonder Kwik, onder ge- lijke omstandigheden, aan het daglicht bloot. Het bleek al spoedig, dat het genoemde verschijnsel werkelijk veel sterker plaats had bij de Chloorzilver= en. Chloorkwikbezinksels, die zich: in: dezelfde oplossing hadden gevormd, dan bij die, welke, in afzonderlijke oplossingen ontstaan, naderhand. bij el- kander waren gevoegd, hoe zeer het toch zelfs bij deze laatsten altijd nog zoo sterk ‘was, dat men het redelijkerwijze: door: eene bloot mechanische vermenging niet konde verklaren. Als een kenteeken van het aanwezen van Kwik in Zilver-Âl- Over het Essaay, op den natten weg. öl liages, is mede opgegeven de meerdere moeijelijkheid, die men ondervindt om de oplossingen dier Alliages in Salpeterzuur, na dezelve met Chloorsodium behandeld te hebben, door schudding, tot volkomene helderheid te brengen. Het is ons evenwel, bij herhaalde ondervinding, gebleken, dat dit kenteeken bij geringe hoeveelheden Kwik niet aanwendbaar is, en dat er vrij aanzien- lijke hoeveelheden van dit metaal in een Ziler-dlliage moeten aanwezig zijn, om dit verschijnsel duidelijk te doen uitkomen. Utrecht, 16 Oct. 1844. Sn DERDE KLASSE. menen nne Over het Fragment van LONGINUS, door RUUNKENIus bij APSINES ontdekt. iN DOOR M:.. J.. BAKE. Tot het jaar 1816 was mij omtrent het Fragment van zLonci- NUs, dat ruankenius midden in Arsies zou ontdekt hebben, niet anders bekend, dan hetgeen wvyrrenpacn daarover medegedeeld had in de Vita runnkenu. Het bleek later uit eene en andere onnaauwkeurigheid, dat wyrreneacu het wel uit den mond van RUHNKENIUS had, maar dat hij er zich verder nimmer om bekreund had; iets dat hem volstrekt niet euvel te duiden is, uit hoofde der zeer uitgestrekte philologische ondernemingen, waaraan hij zijn leven gewijd had. Intusschen was door dat verhaal de nieuwsgierigheid bij meer dan eenen gaande gemaakt; men wenschte er meer van te weten, en men wendde zich in de eerste plaats tot het Journal des Savans, omdat wyrrensAcn verteld had, dat ruankenmvs van zijne ontdekking en van zijn voornemen daarmede eene aankondiging had doen plaatsen in het Diarium Eruditorum Gallicum. Te vergeefsch! men vond niets, In den zomer van dat jaar 1816 bezocht de Heer cAisrorp Leiden, en toefde daar vier maanden lang. Hoe veel ik aan den dagelijkschen omgang met hem te danken heb, is elders door mij erkend. Toen wij op dit onderwerp kwamen, en het Jour- nal des Savans antwoord schuldig bleef, herinnerde hij zich, dat er in dien tijd ook hier te lande een periodiek geschrift, in het Fransch, verscheen. Wij gingen daarop naar het welvoor- Te EET , t Over een Fragment van Longinus. 53 ziene en-belangrijke magazijn vande HH. rucmrmans, en vonden daar eindelijk de Bibliothèque des Sciences et des Beaux Arts, diein den Haag werd gedrukt, en in den jaargang van 1765 het volgende artikel: | » IL y a quelque mois que lisant Apsinks, Rhéteur Grec, qui se trouve dans” la collection qu’Alde Manuce a donnée de plusieurs autres ouvrages de cette espèce, je fus surpris de voir le style changer tout d'un coup au milieu du livre. J'y-reconnus non seulement la marche de zonen, mais plusieurs expressions qui lui sont particulières. _Continuant ma lecture je tombai sur un assez long passage, “que je me souvins d'avoir lu dans le Scholiaste A'mermoekye, et dans le Commentaire non encore publié que JEAN SICELIOTE à fait sur ce même mermoebne.. Ce passage y est cité non sous le nom d'arsinks, mais sous celui de zonain, et tiré du livre qui a pour titre: Aoyylve vézvn Ónrogun. Voilà done un ouvrage de zonein, que nous venons de recouvrer, et que tout le monde croyait perdu. Il existe en entier à l'excep- tion du premier Chapitre de !Invention, où il parait manquer quelque chose. L'ouvrage est digne de zona, et n'est point in- férieur à son admirable traité sur le Sublime. Jignore par quel hazard ce livre a été inséré au milieu d'un ouvrage d’arsinÈs. Il y aapparence qu'ils se sont trouvés réunis dans un même volume, et que le relieur, qui devoit le placer avant ou après le livre d'ar- sinks, Ta placé au milieu. Cette erreur a passé dans les autres MSS. et dans l'édition d'Alde. Malheureusement cet ouvrage a été fort corrompu par les copistes. Il y a même par-ci par-là des lacunes indiquées par Alde; mais je me flatte que les MSS. d'Italie et de France que je fais consulter y suppléeront. J'en ai déja rempli-quelques unes, au moyen des Variantes que j'ai tirées de la. Bibliothèque-de Wolfenbutel. «Je me propose de publier cet ouvrage “au plutôt, collationné avec plusieurs MSS. , corrigé, et avec mes remarques et une traduction Latine.” (Bibliothèque des Sciences et des Beaux Arts, Tom. XXIV, p. 273 sq. Alles wat tot verklaring” van dit artikel strekt, zal ik later ge- legenheid hebben om te zeggen. Waarom de ontdekking er van 54 DERDE KLASSE. niet dadelijk, ‘hetzij door den-Heer caisrorp, hetzij door mij, bekend is gemaakt, weet ik-mij niet juist te herinneren. „Dit weet ik, dat mijn hooggeachte vriend toen geheel în zijne voor- bereidende: studiën voor eene nieuwe uitgave van surpas (die wij nu reeds sedert eenige jaren bezitten), en van het Etymologicum Magnum, (die op dit oogenblik te Oxford gedrukt wordt), ver= diept was; terwijl ik zelf al mijm-tijd moest schenken. aan het voortzetten van die- studiën, die slechts even begonnen, en in lang niet voltooid waren; en zeker werd geen van ons beiden gejaagd door dien prikkel, aan welken wij sedert jaren die over- ladende massa ‘van periodieke geschriften te danken hebben. Later eerst werd. mij de Leipziger uitgave van LONGINUS 71. d. bekend, eene uitgave die eigenlijk ondernomen en bezorgd. werd door den verdienstelijken Boekhandelaar weierr (door wien dan ook ‘het boek is opgedragen aan. past), terwijl de geleerde arbeid door ». weiske werd geleverd. Deze verhaalt in de Voorrede (geschreven in het begin van 1809), hoe veel zorg en arbeid: hem het Fragment gekost. had, dat RuaNKENWwSs meende ontdekt te heb- ben. Eerst had hij, op de aanduiding in de ita RunnKenu, het Journal des. Savans, voornamelijk van 1763 tot 1766, laten doorzoeken; doch vruchteloos. Daarna had hij zich in Januarij 1808 met een beleefden brief tot wyrrenBacu gewend, om raad en hulp, al ware het slechts met de opgave van de grenzen, binnen welke, naar ruaNkenms oordeel, het Fragment zou be- sloten zijn. Hij ontving geen antwoord. Daar hij er evenwel, zoo het schijnt, iets van wilde maken, nam hij zijn toevlugt tot de Citaten van: rumskenms. Deze, namelijk, had. Arsines eenige malen, en in zijne aanteekeningen op LONeinus, in de uitgave van roup (1777), en in de tweede uitgave van het rrmamr Lezi- cón, aangehaald onder den naam van zoneint zêyva diproguuj: en hier uit maakte weiske, bij.gissing, op, welk stuk in de Al- dijnsche uitgave der Rhetores Graeci, door runnkenws als aan LONGINus toebehoorende zou beschouwd zijn. Ondertusschen, ver- haalt hij verder, had ‘pasr (die te Parijs was) ten zijnen behoeve aan wyrreNBacu geschreven. ‚Nu kwam er antwoord, in Fe- bruarij 1808; dat hij niet met zekerheid het Journal kon opge- Over een Fragment van Longinus. 55 ven ‚maar „vermoedde „ dat het of de Bibliothèque des. Sciences, ofhet Journal des Savans was,-in het jaar 1766 of een weinig vroeger; dat-de plaats van „Apsines, door RUHNKENIUS VOOr LON» amvs gehouden, stond bij Aldus-van p: 709 zregì êAéov (WYTTEN- nacu heeft zeker niet geschreven megì êléovg, zoo als weiske liet drukken) tot p.-720.7. oöx 2p' sjuiv: — dat hij-in de papieren van RUHNKENIUS niets tot bewijs vond, en zoo goed als niets aan geteekend; dat het verspreide -blaadjes- waren „ even ‘als Sibyllina folia, waaruit niet dan met radenven na langen tijd: een zin op te maken was; waneer dat alles het zijne was, dat hij er dan nog „moeijelijk: zou kunnen uitkomen; maar dat het-aan de pu- blieke Bibliotheek toebehoorde, „en zonder verlof van Curatoren niet mogt worden uitgegeven; terwijl alles van dien aard, vooral wat “van” RUHNKENIUS „afkomstig „was, voor geleerden. bewaard. bleef, die te ueiden. zelf er-iets’van mogten willen uitgeven; maar dat hij -desniettemin, wat-in.zijn vermogen was, zou toe- brengen tot,-die uitgave van. LÓNGiNus, welke door gasr onder steund werd. Van die hulp. (dit zij-in het voorbijgaan gezegd) isvevenwel miets gekomen, ende ‘Leipziger uitgave prijkt wel met. kostbare aanteekeningen van rasr en van -BOISSONNADE, maar van WYTTENBACH is er niets in te vinden. | | „Ik heb de handelwijze van wyrrersacu weleens hooren ver- oordeelen. — Waarom, zegt men, niet op wriske's brief geant- woord? Maar. het blijkt uit de dagteekeningen, dat hij bijna gelijktijdig den brief van pasr ontving; en het antwoord aan de- zen, met wien. -wyrreNBacH persoonlijk bekend en beyriend was, kon-zoo. veel ste meer voor beiden gelden, daar beider aanvrage voor dezelfde -onderneming geschiedde. Waarom de papieren van RUUNKENIUS miet overgezonden? Ik kan thans getuigen, dat ve-daar voor. niet, geschikt waren. Eene toevallige omstandig- heid maakte er mij, korten’ tijd- nadat de Heer catsrorp mij ver- laten had, mede. bekend. « Aan den-hoogst achtingswaardigen M‚ TYDEMAN werd de last opgedragen, om van de Handschriften van sommige beroemde Geleerden, die in het bezit der Leidsche Bibliotheek waren „eene naauwkeurige lijst op te maken, en daarbij verzocht de grijze Geleerde mijne hulp. Bij die gelegen 56 DERDE KLASSE. heid zijn de schatten der Gronoviussen door mijne handen gegaan, en daarna het weinige, dat er van RUENKENIus was. Het is zeer mogelijk dat de- inzage van hetgeen tot het bewuste Fragment behoorde, bij mij het eerst de gedachte heeft doen ontstaan , om er mij eenmaal mede bezig te houden. Ik vind ten minste in mijne correspondentie, in het jaar 1820 met den Heer carsrorp gehouden, blijken van een bepaald genomen besluit, dat evenwel toen geen dadelijk: gevolg heeft gehad. | Korten tijd daarna kwam het 4°° Stuk van -de-Ziterarische Analekten van Fr. A. wOLF uit, waarin de door dien beroemden Geleerde geschreven Verhandeling voorkwam, De pav. RUENKENI celebri quodam reperto litterario. Daaruit leert men, dat kip, in The Britannic Critic van 1806 reeds over het vraagpunt ge- schreven had, en beweerde, dat de gissing van RunNKENIUS niet veel vroeger dan het jaar 1776 gesteld kon worden, in welk jaar de beroemde Dissertatie De Vita et Scriptis Lorem in het licht kwam. De argumentatie. van den anders niet ongeleerden En- gelschman is hier alles behalve logisch, zoo als ‘aan. elkén oplet- tenden Lezer zal blijken, en thans onnoodig is om aan te too- nen; ik zal volstaan met de-opmerking, dat de ontdekking door RUENKENIUS gemaakt is, toen hij de Aketores-Graeci ten behoeve van zijnen rurimvs Lupus doorlas, en dat de uitgave van dien Latijnschen Rhetor in 1768 plaats had. « Misschien zou Kipp, wanneer hij nog leefde, mij tegenwerpen, dat ruunkenius zijne ontdekking later, bij eene tweede lezing van de Ahetores, kon gemaakt hebben. Ik durf er voor instaan, dat ruankenmus de Rhetores niet meer dan ééns gelezen heeft. De twee folianten van de toen nog eenige uitgave van Arpus behelzen zeker eene groote menigte wetenswaardige zaken, die men nergens anders vindt; maar het is eene lectuur, waar men doorheen worstelt, en waarbij men dadelijk alles uitperst, wat voor ons eenige blij- vende waarde kan hebben. Later verhaalde Kipp, in de Voor- rede voor de Opuscula RuAnkeniana (London 1807), dat hij ner- gens de’ bewuste aankondiging had kunnen vinden; maar bragt nu, als zijn eigen oordeel, tot staving der. gissing, aan eene plaats uit een der Commentatoren op nenmocenes. Verder ver- Over een Fragment van Longinus. 57 haalt wour, dat ook porson, na lang zoeken, gewaunhoopt- had het Journal te ontdekken. Eindelijk voegt hij er bij, dat nors- SONNADE zeer onlangs (hij schreef dit in 1819) het stuk gevonden had; deelt het nu mede, en voegt er zijne, jegens RUUNKENIUS vooral ‘voor ‘hem zeer onbetamelijke, kwinkslagen bij, over het niet vervullen van de toen gedane belofte. ‘Maar zeer teregt merkt hij aan, dat daarmede de eigenlijke vraag nog niet be- slist is. f Die vraag is drieledig: 1°. welke zijn de grenzen door rurn- KeNmus aan het Fragment gegeven? 2°. is alles, wat aldus aan APSINES ontnomen wordt, van LONciNus alleen, of“ zijn er andere Fragmenten mede verbonden? -3°. zoo het van LoNeimus is, of het van denzelfden auteur is, aan wien het boekje zr. # wordt toegeschreven? … Over elk dezer drie punten zijn reeds verschei- dene niet altijd overeenstemmende gevoelens geuit. Weiskr, zoe als ik boven vermeld heb, had zich eerst bepaald tot eene gis- sing, steunende op de berekening der citaten van RUHNKENUWUS, voorkomende in zijne aanteekeningen op Loneius en in de tweede uitgave “vanden rimaevs. Hieruit blijkt, dat hij niet zelfde zaak onderzocht. Later eerst, uit den brief van wyrrenBacH aan pasT, vernemende dat het Fragment, volgens RvaNKENIvs,’ bijna 12 folio bladzijden bij aLpvs zou beslaan, (in welke opgave wvr- rENvaCH evenwel zelf, zoo als ik nader toonen zal, de grenzen overschreed), schijnt het dat hij er van geschrikt heeft, en zou hij liever zijn Fragment weggelaten hebben, omdat, naar het hem voorkwam, zoo al het gansche stuk niet van arsines, maar van LONGINuS mogt zijn, het ten minste niet van dien LoNcinus is, van wien wij het boekje z. d. hebben. »Welligt, (dus besluit »hij) heeft het laatste gedeelte (bij weiske, Fragm. VIIL S 14), »dat ook elders aan zoneivs wordt toegeschreven, RUHNKENIUS »bewogen, om ook omtrent het overige, dat er mede zamen- »hangt, anders te oordeelen, dan de stijl gedoogt; want naar »mijn gevoel heeft het volstrekt geene overeenkomst met het » boekje #. 4.” | Er heerscht in deze geheele beschouwing een opmerkenswaar- dig gebrek aan critiek. Wie geeft aan weiske het regt om de 58 “ DERDE KLASSE overlevering (bij wxrrensacu Jit, -RUHNKENIH), die, zoo als uit het berigt in de Bibl„-des Sciences blijkt, volkomen met RuuN- KENWus eigen „woorden „overeenkwam, voorbij te zien? Daarin wordt gezegd , dat Rurnkenmus, in apsines lezende ,-eerst getroffen werd door eene verandering van stijl, en later eerst op die zin- snede kwam, die bijde Commentatoren op nermoceNes onder den naam van LONGINuse vas aangehaald. Of was RunNKENIUS een kwakzalver, die aan zijne scherpzinnigheid wilde toegeschreven hebben, dat louter. op de overeenkomst met een Gitaat steunde? Dit zal ontkend worden door eenieder, die het edele, eenvou- dige-karakter. van „den voortreffelijken man in zijne Schriften be- studeerd ‘hebben; -men heeft er ‘twyrrensacu’s verzekering volstrekt ret toe noodige Of was RUENKENIUS zoo weinig bekend met het Grieksch, dat hij een stuk, dat wemelt van Platonische imita- tien, niet kon onderscheiden van den mageren stijl van. Apsines en van meest alle desoverige Rhetores ? Over het onderscheid tus- schen het Fragment en het boekje z. #. behoud ik mij voor ter zijner tijd te spreken. Maar weiskr had, met een. weinig zelf- kennis, zich ‘onvoorbereid moeten achten, om over die dingen mede te sprekend: goe boisd Snobraiaes demo : 4 „Worr ; ofschoon “uitmuntend in staat om de ii grondig te wtashien «miste de Aldijnsche RAetores, en was daardoor buiten de gelegenheid om er zijne scherpzinnigheid. aan te be- proeven. Hij begreep ook, en niet geheel ten onregte; dat het onderzoeken en vergelijken van Handschriften noodig kon zijn. Op welken grond hij de zaak toen aan creuzer als t ware over- droeg, is mij onbekend. Maar Heidelberg was niet, zoo als hij schijnt te denken, de eenige Bibliotheek in Duitschland, welke een exemplaar van-de Ald. Rhetores bezat; eenige zeer weinige andere worden door warz opgenoemd. De Leidsche Bibliotheek bezit twee compleeté exemplaren ,‘een- van welke det van RUHN- KENIUS iS. | Later (in het jaar 1828) heeft spencer zich over de vraag van mi uitgebreidheid van het Fragment verklaard, ten minste over het punt waar het werk van apsines zou eindigen, zoodat al het volgende van een anderen Schrijver zou zijn. Hij neemt dus Over een Fragment. van Longinus. 5e (Evvays Teyvär-ps LM) voor zekersaan „ dat het Rhetorisch.Com- pendium-van. apsines eindigt met-het, XII" Caput (bij warz) sregì Bmdóye: Aan setinaen, die, nóg jong zijnde,-zich-toen aan de beantwoording van eene moeijelijke en. veelomvattende Prijsvraag vande. Berlijnsche Academie der „Wetenschâppen ‘had. gewijd, en aan ‘wiens geleerdheid en: schranderheid met volle regt de prijs werdotoegewezen, is het te vergeven, dat hij een-volkomen onrijp systema: omtrent ‘het geschilpunt voorstond. ‚Ik -ga dus de- zen voorbij, «om. mij. meer- opzettelijk met warz in, te laten. _„De- dienst; door -warz aan de geleerde wereld bewezen, is niet ten eenen -mâle te versmaden. Voor verre, de meeste Ge- leerden waren „de. Rhetores- Gracci, om de groote zeldzaamheid vân- exemplaren ontoegankelijk. De nieuwe uitgave, door warz bezorgd, en waarvan het 1*° Deel in 1832, het 9“ in 1836 het licht zag, voorzag niet alleen-in die behoefte, maar leverde veel meer, dam aLpus aanbood. Uit: de: meest beroemde Bibliotheken van. het vasteland heeft. warz zeer’ merkwaardige rhetorische tractaten ven Scholia „aan. het licht gebragt, en al het reeds ge- drukte met de Handschriften vergeleken, terwijl hij zich meer dan eens begeeft in «de Historia Literaria. van vele dier latere; zoo weinig gekende Ahetores. Niet even zeer kan men; om dit alleen op te merken, de wijze roemen, waarop hij, zich van het- leveren vande teksten gekweten heeft. Deze dragen de zigt- baarste sporén. van overhaasting, daar er zelfs niet voor eene be- « hoorlijke en verduidelijkende interpunctie gezorgd is. Maar ook de vergelijking der HSS., die hij levert, is niet van verregaande nalatigheid vrij te pleiten, zoo men de schuld niet aan onkunde in de Palaeographie wil toeschrijven. Het is geen losse beschul diging die ik. hier waag; ik.zal, ze „ waar het behoort, met de bewijzen staven. Dezelfde overhaasting is waarschijnlijk schuldig aan de anders onverklaarbare. vermetelheid ‚waarmede hij het vraagstuk over het Fragment behandelt. Hij neemt het gevoelen van SPENGEL over, en tracht het op deze manier te bevestigen. »Im- » mers ,’zegt hij, »dat het Caput zegì zooowzonoitug niet Lot APSINES » behoort; maar van een ander werk, waarvan het begin verloren is, „afgebroken is, blijkt uit het begin: dragvpooner Óè zaì neoì noo- 60 DERDE KLASSE. »owonoitas. vl Öl ore mooownonotia dhAayóle nov Öedrhwrager. » Die plaats nu zoekt men te vergeefsch bij Arsines; daarentegen nis de dvaxepohatwors, welke in dit Caput wijdloopig behandeld »wordt, door apsines, op zijne wijze, in het Caput areoì ènthóyov » behandeld.” Ik heb het onzinnige van dit beweren vóór eenige jaren, kortelijk aangewezen. «Wat volmaakt goed ,„ en allernood- zakelijkst zamenhangt in de Aldijnsche editie, en inalle de HSS., wordt door warz op eene onverschoonbare wijze van één gerukt. Een afzonderlijk Caput zegì srooowsronoitag bestaat er niet; en dit en dergelijke opschriften behooren tot de aanteekeningen der Go- pisten in margine. Het is onbegrijpelijk dat iemand, die HSS. behandeld en gebruikt heeft, zich daardoor laat misleiden. Ver- der zal niemand, die Grieksch verstaat, het zoogenaamde begin van dat Caput (dvagvgooper) opvatten, als of het beteekende: commemorabimus, wij zullen gedenken, spreken van; dat toch zou moeten plaats hebben, indien het systema van warz door- ging. Apsies spreekt in het Caput megì ènmdóyov van de dre- uvnors,en telt de wijzen op, door welke dit kan geschieden; zoo ook, zegt hij, did agoowzonoitag, welke ware lezing aan warz niet onbekend was, en door rincku wordt erkend, ofschoon deze er geen gebruik van maakt om zijn jongen vriend wegens die on- vergeeflijke dwaling teregt te wijzen. Dat over de gvaxepakulmors zoo wel in het eerste, als in het volgende gedeelte van dat Caput gesproken wordt, kan niemand, dan hem die blind is, van het spoor brengen. Er is geen twijfel, of dit gansche gedeelte behoort « aan apsines. Voor het dàAazo'0t, dat warz misleid heeft, is eene zeer bevredigende verklaring, die ik bij gelegenheid zal opgeven. Vervolgens ontneemt warz aam APsINES, om ze aan LONGINUS te geven, de Capita sregì zv vehudv en negì ddovs. Van het eerste zegt hij, dat hetzelfde onderwerp reeds vroeger bij Arsines behandeld “was: maar vooral, dat de stijl en manier van be- handeling zeer verschillen van die van aArsmes, wegens de rijke stofféring met plaatsen uit Dichters en Redenaars, zoo als bij roneivs z. ú. Dit is mede te voorbarig geoordeeld. Al kon men beweren, dat het Caput niet van apsis was, dan volgde daaruit nog niet, dat het aan zoncanvs behoorde; en Over een Fragment van Longinus. 61 die rijke stofféring is zoo weinig uitsluitend aan Loneinus eigen, dat men ze in het algemeen erkende Fragment zelfs niet aan- treft. Uit eene aandachtige lectuur van alle de Rhetores ware eene betere gissing op te vatten geweest, die ik voor cene nadere gelegenheid. bespaar. Aan het IXte Deel van warz is eene Zpistola Critica van FINCKH “toegevoegd, aan- wien wárz de afgedrukte bladen, vóór dat het Deel werd uitgegeven, schijnt toegezonden te hebben. Fineku toont zich hier als een uitmuntend kenner van het Grieksch, en een schrander oplettend Lezer. Meer was er ook niet noodig, om in MENANDER op menigvuldige plaatsen de corruptien te ont- dekken en te verbeteren. Daarna komt hij op het Fragment van LONGINUS, aan hetwelk door warz op eigen gezag de titel is ge- geven &x rüv Aoyylve negì edploews. Ficku spaart klaarblijkelijk zijn jongen vriend; maar hij dacht er zeker bij, dat men zulke opschriften zoo maar niet boven den tekst mag plaatsen; men kan zijne gissing in eene aanteekening mededeelen; maar die verder gaat, is of vermetel, of onverstandig. Eindelijk deelt hij zijne gedachte mede. Hij laat, zeer verstandig, dat geheele zoo- genaamde Caput seg? zooowzonoitug aan Arsines, en stelt het begin van LONGINuS in het Caput sregì 8léov, dáár, waar bij arpus eene lacuna is (p. 552, 10) loopende tot aan het einde van het Cap. neoì uvijuns (p. 578, 9). Al het daarop volgende laat hij weder aam ApsiNes, en staaft dit zijn gevoelen met zeer verstandige ar- gumenten, geput uit den inhoud, en uit den stijl van dat stuk, niet verzuimende op te merken, dat er werkelijk een gedeelte van, onder Apsines naam, geciteerd wordt bij den Scholiast van HERMOGENES (VII, 689, 8). Dit heeft evenwel geene betrekking op het laatste gedeelte, maar op het zoogenaamde Caput zegì zrgo- owronoitug, dat door warz aan LONGINUs wordt toegeschreven, en waaruit eene plaats, woordelijk, als van Arsives, bij dien 4no- nymus. Schol. aangehaald wordt. Men ziet, dat rincku het op eene stilzwijgende manier warz te verstaan geeft, dat hij zijn eigen boek oplettender had beliooren na te lezen! Voor het overige schijnt het buiten het bestek van den kundigen man gelegen te heb- ben, de zaak zelve aan een naauwgezet onderzoek te onderwerpen. Pi 62 pars DERDE KLASSE. Ik heb niet kunnen ontdekken, of er, na de verschijning van het IX! Deel van warz, in buïtenlandsche Tijdschriften iets aan de oplossing van de nog door velen betwijfelde, en ten minste hoogst onbestemde conjectuur van RUHNKENIus, gedaan is. Het eerste wat mij onder de oogen kwam, was de uitgaaf van LONGINUS zt. Ö., bezorgd in het jaar 1837, te Parijs, door den Heer racer, een jong Geleerde, te Parijs-met rede zeer geacht. Deze heeft evenwel niets aan het verder onderzoek gedaan, maar hij heeft het sedert weiske met N°. VIII geteekende Fragment onveranderd naar het systema van waLz overgenomen, (aan het begin evenwel, stil- zwijgend, de ware lezing herstellende, duet agoowsronoitas,) zon- der eenige de minste argumentatie af te leiden: uit een paar notitien, die, aan warz onbekend, hem ten dienste stonden. Verrassend. is dan ook zijne aanteekening op het begin van het Caput zegì &Adov, dat volgt op het bovenvermelde zoogenoemde zeoù ngoswnonoitag. Hic (zegt hij) judice RUUNKENIO LONGINUS in- cipit. De eenige aanleiding daartoe was de opgave van wyr- TENBACH in zijn brief aan pasr, door weiskE medegedeeld. Twee bladzijden verder vermeldt hij, waar , volgens Finck, LONGINUS begint. Met eene loffelijke bescheidenheid zegt hij in zijne Voorrede, dat hij het systema. van rinckn aankleeft, maar dat het hem in het, onder de Geleerden nog niet uitgemaakte, ge- schil meer betaamde schroomvalligheid dan aanmatiging te toonen. Een jaar daarna won het onderzoek een merkelijken stap door de bemoeijing van den Heer srcurer. Deze achtenswaardige grijs- aard tot een bepaald, geheel verschillend, doel de HSS. der Commentatoren op AristoreLes te Parijs onderzoekende, en daar door ook op N°. 1874 gekomen, vond daarin, behalve de Com- mentarien van ALEXANDER op de Topica, eenige Grieksche Rheto- res, namelijk Arstves, MINUTIANUS, MENANDER, en nog een oruitge- geven stuk, zézva zoö zokerioö Aoyov. De herinnering aan de ont- dekking van Ruunkenmws wekte zijne nieuwsgierigheid op: en daar hij zag dat warz (ik moet er bijvoegen, hoe was het mogelijk !) dit H. S. niet onderzocht had, ondernam hij er de vergelijking van met den nu door warz uitgegeven tekst. Zóó ontdekt hij, dat in het Ne. 1874, het gedeelte bij warz van p. 552. 2-tot aanp. 578. 18 Over een Fragment van Longinus. 63 geheel ontbreekt, en dat het voorgaande, met het daarop vol- gende, zonder interruptie of blijk van lacuna aan één verbonden, den gestoorden zin volkomen herstelt, en de behandeling van het begonnen onderwerp (megì &Mdov) geregeld doet afloopen. Dien ° ten gevolge komt secvrer tot het besluit, dat het geheele Caput zregì ëAdov, tot p. 594, warz, aan Arsines behoort. Maar die conclusie is niet genoeg geadstrueerd door het opschrift in N°. 1874, waar de naam van Arsines voor het gansche Werk staat. In den staat, waarin het geschil door de vermetelheid van warz gebragt was, had sraurer eerst moeten - aantoonen; hoe deze gedwaald had omtrent het zoogenaamde Caput zregì zpoownoroitug (zoo als ik hier boven heb aangetoond), en dan nog, dat het Caput sregì êÂéov tot het Werk van Arsines behoorde; vermits beide stukken, in de uitgave van wArz, aan LONGINus werden toegeschreven. __Nu ‘bepaalt spevrer zich tot het. onderzoek van twee punten: eerstelijk over het lange Fragment, dat in-N°. 1874 geheel ge- mist wordt (van p. 552, 2 — 579. 18, warz): ten tweede over het Caput zepì zragovs, dat aan het eind van arsins in alle HSS, staat, «en onmiddellijk volgt op hetgeen in N°. 1874 het Caput zeod Èléov volledig maakt (p. 594. 10 — 596. 20, warz.) Hij verhaalt ons echter niets “nieuws , vermeldt slechts-de geschiede- nis der ontdekking van muunkenws, en besluit, dat het geheele stuk van zroneinus is, om deze ééne reden, dat er eene enkele passage van bij twee Commentatoren op HERMOGENES onder LON- GINus naam wordt aangevoerd, Ik meen te mogen twijfelen of het vraagstuk volledig en overtuigend op deze wijze wordt be- slecht ; en men zal mij gereedelijk toestemmen, dat het bewuste stuk zelf behoort onderzocht te worden; eerstelijk , om te weten of het goed zamenhangend is, en eindelijk of de stijl eenige aan- leiding tot beslissing levert. In de tweede plaats handelt securer over het Cap. zregì sraôovg. Behalve dit Caput, reeds bij Arpus bekend, en daar een gedeelte van Arsines uitmakende, vooraf- gaande aan het laatste deel, waarvan het opschrift is zregò zv ëoynuarwogvov noofhnuütwov, volgen er in Cod. 1874 nog twee andere, in alle andere HSS. ontbrekende Capita, namelijk zeoè ëowrzjoewg en srepì anoxoloewt. Uit dezen toestand van het HS,, ke 64 DERDE KLASSE. dat niets van het in alle andere HSS. verkeerdelijk tusschenge- voegde Fragment bevat, besluit sraurer, dat alle drie deze Ca- pita aan Arsives behooren, ook. wegens den stijl en de manier, ofschoon hij zich daarover geen oordeel wil aanmatigen. … Warz had, zonder reden bij te brengen, het. Caput zeg? zadovg aan LONGINuS toegeschreven. Ook hieromtrent is dus eigenlijk nog niets behoorlijk onderzocht. Ik had sints lang voorgenomen zelf dit onderzoek te beproe- ven. De tijd evenwel ontbrak mij gedurende vele jaren, om, behalve al het overige, mij met den ganschen Rhetorischen Cy- clus der Grieken, voor zoo verre die overgebleven is, gemeen- zaam te maken. Eene aanmaning van warz spoorde mij ten laatste aan, om het sints lang voorgenomene, en ook werkelijk aangevangene, weder op te vatten en door te zetten. Ik heb over die aanmaning in 1839 een woord gezegd in de Konst- en Letter- bode van 27 Augustus: dit te herhalen is onnoodig. Maar ik wil vooraf de hulpmiddelen doen kennen, die mij ten dienste stonden. Vooreerst staat ter mijner beschikking de nalatenschap van RUINKENIUS, thans het eigendom der Leidsche Bibliotheek. Ik meen daaruit te mogen besluiten, dat ruunkenmws, bij zijne eerste gissing of ontdekking, in 1765, nog geen bepaald systema had omtrent de bepaling der grenzen van het Fragment. Hij heeft inde eerste plaats aan CAPPERONNIER, toen Bibliothekaris van de Koninklijke Bibliotheek te Parijs, geschreven. « Dit blijkt uit het antwoord van CAPPERONNIER, onder de papieren van RUHNKENIUS voorhanden. Dit antwoord is van den 13°” Februarij 1766, en ging vergezeld. van de collatie van twee HSS. , waarom RunN- KENIUs gevraagd had, namelijk van N°. 1741 en 1874. Voor het eerst wordt Runnkenmws door zijnen vriend opmerkzaam ge maakt, hoe zijne conjectuur bevestigd wordt door den toestand van God. 1874, dat, met voorbijgaan van het geheele stuk van p. 710—720, Ald., de Verhandeling van arsines, zoo. als be- hoorde, onafgebroken levert. De brief van CAPPERONNIER is merk- waardig, ook: door de vermelding, hoe hij zelf, met ze seau en BARTHELEMY, APSINES doorlezende, zij er Loneinus niet in herkend hadden. De kennis aan het HS. 1874, schijnt toen RUHNKENIUS Over een Fragment van Longinus. 5 genoopt te hebben, om den aanvang van het Fragment naar het- zelve te bepalen met de woorden zaò sj zv zlunùv idéa (p. 710, ult; med. Ald, p.--552. 2,“warz): maar het einde van het Fragment stelde-hij vroeger; dan de. woorden, die onmiddellijk het vervolg van arsines voorafgaan in alle de overige HSS. (p‚ 720 ult. med. Ald:).4 Wij- bezitten namelijk: het afschrift van het gansche Fragment, met rumnkenmus hand geschreven, en eindi- gende metrdé- woorden :-8oa neg où Ep’ sjuiw (p. 720. 7, Ald.) waarmede ket Caput zreoì-gvsjung besloten wordt. Dit zal dus welde duidelijke aanwijzing van de gissing van RUENKENIUS zijn. ou/Naar: Florence had’ ruunkenNiws ook geschreven aan BANDINI. Uit het antwoord van dezen ‚dat bewaard is, zie ik, dat- RrunnkeNmus den 15%°° December 1765 had geschreven; waarop Banpin: den 23sten_ Januarij 1766 antwoordt. … Runnkenmvs had gevraagd eene collatie- van-dat gedeelte van Apsmes,- dat LoNGiNus bevattede. De collatie , „door BaNpinr gezonden, is van een HS. van de Lau- rentiaansche Bibliotheek; en eene naauwkeurige beschrijving van het HS. gaat: vooraf. De collatie zelve begint met p. 709. 38, Ald. datis, met het Caput reoì ëÀdov, en eindigt daar, waar ik:zoo- even “zeide dat het afschrift van RuaNKENIws eindigt. Het blijkt dus, “dat runnkenivs: reeds dadelijk, vóór dat hij kennis droeg vanden toestand. van MS. Reg. 1874, in het ruwe de grenzen van het Fragment-bepaald had. Uit het zoo even ver- melde begin” dier collatie evenwel heeft men geen regt om te be- sluiten, dat runnkemvs het begin: van LONGinus juist dáár wilde gevonden hebben;-en (terwijl zoodanig systema ook om andere onwederlegbare redenen te verwerpen zou zijn) het is meer dan waarschijnlijk „dat ruankenmws voor de gevraagde collatie een rui- mier. bestek» aan-panpinu heeft opgegeven, om zich te beter met “den toestand van het Med. Codex bekend te laten ‘maken. Be- halve den brief in de collatie van ranpim , vind ik nog een af- zonderlijk blad-van denzelfden, behelzende afschrift van zekere Excerpten ‚uit een Med, HS, waar boven staat ê zv oyylva, over welke’ik nader zal spreken. Verder is nog bewaard een afschrift. van 3 folio bladzijden uit een Cod. Gudianus, behel- zende dergelijke Excerpten „ met het opschrift: 25 ‘Awivov éirooos 5 66 DERDE KLASSE. zegì êmhóyov. Dit is uit de Wolfenbuuelsche Bibliotheek afkom- stig, werwaartsmumnken ws,’ blijkens. zijne aankondiging, ook-ge- schreven had om eene collatie, die evenwel thans nietonder zijne papieren gevonden wordt, en echter aangeteekend: is en overgebragt op het boven door mij vermeld. afschrift. van ‘het Fragment, De Excerpten, van welke ik nu spreék5. zijn “uit een Codex gemaakt, gelijk aan alle overigen (uitgezonderd. den Reg. 1874), in welke alles op naam van arsines behouden wordt. Zij lichten dus het vraagstuk zoo. goed.als niets toe. … Van oneindig meer gewigt is het afschrift van een merkwaardig Scholion, zoo ’t mij voorkomt, op nermoeenes, welks inhoud de geheele. gissing van RUHNKENIUS bevestigt, en madere aanleiding geeft tot het be- palen der grenzen. Dit stuk is afkomstig van marrúaer , die hét aan RUENKENIUS heeft medegedeeld. uit de Bibliotheek van Moskow. „Het door ruunkenmus vervaardigde afschrift vanhet Fragment (waaromtrent -WYTTENBACH in staat was, even goedals ik thans doe, naauwkeurig berigt te geven)is- in groot quarto- geschreven, half blad, zóó dat de grootste ruimte, onderwaarts „opengelaten is voor aanteekeningen. De collatien. van de twee Parijsche HSS. , van het Cod. Mediceus, en van den Gudianus, staan in-marginé, De aanteekeningen bestaan in eenige weinige, correctiën,,, waär+ onder zeer voortreffelijke; verder ‘in citaten uit „eene onmeid- lijke lectuur „ doch zonder eenige bewerking. “Het zijn-dus noch folia Sibyllae, zoo als wwrrenvacm aan vasryschreef, noch eene bearbeiding die gereed zou zijn voor de drukpers „zoo als in de Vita ruankenn verhaald wordt; het is- misschien de legger; waarin RUHNKENIvs bij gelegenheid” opteekenide, > wat ‘hij „dacht voor enkele gedeelten van zijn Fragment te pas te, zullen komen. Twee bijzonderheden verdienen evenwel hierbij: eene opzette- lijke vermelding. Vooreerst draagt niet alleen ‘het afschrift zelf, maar ook de meeste aanteekeningen de blijken,:-dat-zij in'-de eerste jaren na de ontdekking geschreven zijn; terwijl er evenwel gevonden „worden, die, als van ‚de bekende bevende: hand van RUINKENIUS geschreven, stellig tot lateren- leeftijd behooren; -zoo- dat men besluiten mag ‚dat. het eens opgevatte‘ denkbeeld ,-of- schoon niet uitgewerkt, toeh nimmer door hem “is opgegeven ge- Over een Fragment van. Lónginus. 67 worden. Ten tweede levert eerie plaats in de Dissertatie De An- tiphonte het bewijs, dat rumnkenmus zijne ontdekking zeer kort vóór de bewuste aankondiging, moet gemaakt hebben, vermits opp. 18 dier. Verhandeling (Edit. quarto) iets uit het Fragment, onder den naam van Apsines; wordt aangehaald, en die Dissertatie inhet voorjaar van- 1765 is uitgegeven. Later, zoo als bekend is; plagt RumNKENIvS het artnr steeds stilzwijgend. onder den naam. van LONGINus aan. te halen. Zoo als ruankenmwos dadelijk bij het eerste, ontstaan zijner gis- sing zich tot den “grijzen nemsrenuuis wendde, die zijne ontdek king toejuichte ‚zoo. is het mij gebleken, dat hij zijne meening bader aan vALCKrNAeR’s oordeel onderworpen heeft, waarschijnlijk na diens komst, te Leiden, als opvolger van memsrenuuis. Ik vind -namelijk een. afzonderlijk op zich zelf staand gedeelte van het Fragment ‚door munnkKenmvs in.een los catern-afgeschreven, met eenige weinige. aanteekeningen, en. daarbij een biljet van VALCKENAER, met een reeks van vragen en aanmerkingen, alle in den geest. van: afkeuring van het door rumskemws gestelde, dat-zonainvs de autheur zou zijn; terwijl het biljet aldus beslo- ten “wordt: Sequentia , amice „ adeo. mihi widentur obscura , et taediosa, ut in illis diutius haerere nequeam; cum ex obscuris videam nihil me perspicui posse extundere. Certus sum omnia religua huius artis (het grootste gedeelte had rurnkenrus hem niet toegezonden) ronemo esse multo digniora; et omnino nollem , ut tua legenti mihi aliquando eveniret, quod tibi evenire memi- nisti cúm meum legeres-de Epistola ad Eulogium schediasma ; super qua prorsus ate dissentio. Sed licebit et nobis, amicitia salva , de eadem re diversum sentire, | „Men zal moeten erkennen , dat dit verschil van gevoeten tus- schen mannen: van zoo groot. gezag de eindelijke beslissing niet gemakkelijker maakt; maar varckenaerR had in zijne overigens onmetelijke. lectuur de Rhetores Graeci niet begrepen, eene gis- sing, die mij, na veelvuldig onderzoek „ hoogst waarschijnlijk voorkomt. Dit heeft mij aangespoord om de zaak naauwgezetter en bedaarder te onderzoeken, dan tot nu toe gedaan was; en na veel arbeid en: inspanning verbeeld. ik mij bijna gereed te 5e 68 | DERDE KLASSE. zijn om de vruchten van mijn onderzoek mede te deelen. Ik heb aanstonds begrepen, dat Arsines zelf behoorlijk met de noodige critiek moest behandeld worden , vóór dat men met eenigen grond kon vaststellen, wat niet tot zijne Rhetorica: behoorde. Daarna eerst kan het onderzoek volgen omtrent ‘het Fragment, waarbij verschillende vragen te beantwoorden zullen zijn, doorgaans min- der vatbaar voor strenge demonstratie ‚dan voor eene-argumentatie die tot waarschijnlijkheid leidt. De grondslag: evenwel van ‘alles moet de tekst zijn, die tot heden toe schandelijk veronachtzaamd is. Ik heb mij in staat gesteld om daarin, voor zoo verre het op goede bescheiden aankomt, te voorzien. Vande drie Parijsche HSS. Ne. 1741 van de XI'e, N°, 1874, van de XIII*®, en 1656 - van de XV® eeuw, bezit ik de collatien , gemaakt door onzen, ook in die werkzaamheid onvergelijkelijken, cozer. Warz had alleen het eerstgenoemde onderzocht; maar- zijne ‘collatie strekt _ hem , zoo als blijken zal, niet tot aanbeveling. «Het Weener Handschrift van de Keizerlijke Bibliotheek, dat „ook door warz gebruikt was, heb ik zelf, vóór anderhalf jaar, aldaar grooten- deels gecollationneerd, met dergelijke. uitkomst; het ontbrekende heb ik uit de papieren van past, die in der tijd door de Uni- „versiteit van Oxford zijn aangekocht, en waaruit mijn vriend caisrorD het mij heeft medegedeeld. Aan de welwillendheid van dezen Geleerde dank ik verder de collatie van een Bodleiaansch HS. Daarenboven heeft de Bisschop van Londen voor mij de goedheid gehad, van te Cambridge eene collatie te doen bezorgen van «een HS. in Queen's Gollege. Van het Cod. Gudianus te Wolfenbuttel heb ík eene allernaauwkeurigste collatie , door on= zen schranderen en werkzamen “BAKHUIZEN VAN “DEN BRINK, op mijn verzoek, bezorgd. Uit Venetië verwacht ik nog; van corer, die van de Marciaansche Bibliotheek, op welke ik: beter zal kunnen vertrouwen dan op die van warz. Dit alles, gevoegd bij het wei- nige dat ruunkenmus verzameld had, zal mij tenminste instaat stellen om een beteren tekst te leveren. Of ik het moeijelijke vraagstuk ten genoegen vanalle deskundigen zal kunnen oplos- sen, is iets anders. Ik zal het beproeven, en bepaal mij voor dit oogenblik tot deze voorloopige mededeeling. ee BOEKERIJ DES INSTITUUTS. Collection des Documents inédits sur Histoire ‚de France, ete. Ofschoon in ons Vaderland sedert ettelijke jaren maatregelen zijn genomen’ en bepalingen vastgesteld, om het gebruik van plaatselijke en gewestelijke Archieven aan te moedigen en ge- makkelijk te maken, zoo moet het evenwel verre achter staan voor het naburig Frankrijk, waar reeds de wensch tot eene opentlijke uitgaaf in werkelijkheid is veranderd, zoodat uit den rijken voorraad van Handschriften, tot de oude Geschiedenis des Lands betrekkelijk, en daar te Lande, als ook elders, aanwezig, eene belangrijke Verzameling onder den titel van: Collection des Documents inédits sur Histoire de France wordt opgemaakt, van welke sedert den jare 1835 tot 1844, een getal van niet minder dan 56 kwarto boekdeelen zijn aan het licht gebragt, wier inhoud, in het bijzonder tot de Fransche geschiedenis, doch ook tot die van andere Volken betrekking heeft. De toenmalige Minister voor het Openbaar Onderwijs aldaar , de Heer cuxzor, had namelijk den Koning, bij het einde des jaars 1833, op dit aangelegen onderwerp opmerkzaam gemaakt. Hij voerde bij die gelegenheid aan, dat hetgeen tot dien tijd toe nog niet was uitgegeven, noch in hoeveelheid, noch in belang- rijkheid behoefde te wijken voor de Geschriften, die werkelijk het licht hadden gezien. Hij drong met bescheidenheid aan tot eene opentlijke uitgaaf dier stukken, doch ontveinsde zich daarbij evenwel niet, dat eene openbaarmaking, door enkele personen te ondernemen, het gewenschte doel zou doen missen, nadien 70 _ BOEKERIJ DES INSTITUUTS. het hun veelzins aan de noodzakelijke hulpmiddelen zou kunnen ontbreken, en zij mitsdien slechts een gedeelte dezer veelomvat- tende taak zouden ten uitvoer brengen. Deze overweging, met ook nog andere verschillende redenen, bestemde zijn oordeel, dat de Regering, en’ deze alleen, aan dit grootsche werk de hand kon en behoorde te slaan. ‚ Die voordragt werd van een gunstigen uitslag gevolgd. Reeds in het jaar. 1834 zag men op het budget voor den jare 1835 de aanzienlijke som van fr. 120,000 door de Kamers toegestaan tot verwezentlijking van het plan des voornoemden Ministers. In November 1834 werd door hem een breedvoerig Verslag wegens de aan te wenden middelen den Koning voorgelegd, en aan den vasten wil, om iets waarlijk goeds en nuttigs en noodzakelijks tot stand te brengen, is in 1835, en sedert dien tijd tot nu zn, on- afgebroken een luisterrijk gevolg gegeven. Bij gelegenheid, «dat de Heer pen rex in het vld hs jaar te Parijs vertoefde, maakte ons geacht Medelid zijn verblijf te dier plaatse dienstbaar, om pogingen aan te wenden tot het voor hét Koninklijk-Nederlandsche Instituut bekomen van een exemplaar der gezegde Verzameling, welke door de zorg en bemoeijingen. van den Minister voor het Openbaar Onderwijs, op ’s Rijks-last wordt uitgegeven, ten einde met die reeks van Stukken de Bi- bliotheek des Instituuts te ‘verrijken. De welwillendheid. der Fransche Regering bleek reeds dade- lijk, daar slechts weinige dagen na het gedaan aanzoek, en wel op 23 Augustus 1844, de Minister voor het Openbaar Onderwijs, bij goedgunstig Besluit, in de gedane aanvrage bewilligde en be- slaot, om aan en ten behoeve van het Instituut ten geschenke te doen toekomen een volledig exemplaar van de genoemde Verza- meling der Historische Werken, in voege voormeld in openbaren druk uitgegeven. | Een kort overzigt van den inhoud der ontvangen Bbelidelelge zal, naar onze meening, strekken om dit geschenk nog meer op waarde te doen schatten. De geheele Verzameling gaat uit kip ven den algemeenen titel van Collection de Doeuments inedits sur Histoire de France, Documents inédits sur Histoire de France. 71 publies par ordre du Roi et par les soins du Ministre-de [In- struction publique; zij is wederom in onderdeelen gesplitst : de eerste serie houdt in: Histoire politique ; ‚de tweede: Histoire des Lettres et -des Sciences; =de derde: Archeologie ; “terwijl nog een ander deel aan Mélanges historiques is toëwijd. De eerste afdeeling overtreft verre weg de-overige in uitge- breidheid. ‚De twee eerste Dèêlen van ie Negotiations relatives à ld suc- cession d' Espagne, sous 1zouis XIV, verschenen reeds in 1835, en zijn later „tot op vier deelen gebragt. Derzelver bewerking is 48 gedragen aan den Heer mraner. Het is voorzeker niet het minst belangrijke deel der aaa Verzarheling , inzonderheid ook voor ons, omdat de toenmalige Zeven Vereenigde Provinciën in deze aangelegenheid zoo naauw betrokken zijn geweest. Een groot gedeelte dezes Werks bestaat uit, Staatsstukken, die door den. Heer wiener bij eene berede- neerde en omstandige Inleiding zijn toegelicht. Het laalstelijk uitgegeven Deel loopt tot aan den jare 1679. In hetzelfde jaar 1835 kwam het eerste Deel in het licht van de. Mémoires militaires relatifs à la succession d' Espagne, sous rouis XIV, van welk Werk thans vijf Deelen, benevens een At- las, verschenen zijn. Deze arbeid sluit zich aan het voorgaande Werk en levert een-naauwkeurig en echt verhaal der Krijgskun- dige Gebeurtenissen, welke te dier zake hebben plaats gehad. „Nog werd in 1835 uitgegeven Journal des Etats Généraux de France, tenus-à Tours en 1484, sous le règne de cuanres VIII, oorspronkelijk, in het Latijn opgesteld, doch door A. pErRnIer overgebragt in de Fransche taal, ‚die tegen over den Latijnschen tekst gedrukt is. f \ Dit Dagverhaal, hetwelk men vroeger alleen uit enkele uit- treksels kende, behelst vele wetenswaardige zaken, elders welligt vruchteloos te zoeken. Het verspreidt een schatbaar licht over het ceremoniëel, de gebruiken en vormen bij die Vergaderingen, als ook over haar regtsgebied en de uitgestrektheid harer regten; het geeft eene levendige voorstelling der staatkundige denkbeelden 72 BOEKERIJ DES INSTITUUTS. toen heerschende bij eene Vergadering uit 300 Leden bestaande, welke over de gewigtigste en belangrijkste shetje van hun Land gemeenschappelijk raadpleegden. Als een vervolg op laatstgenoemd Werk i is te beschouwen: Procès-Verbaux.des séances du Conseil de Régence du Roi cnar- zes VIII, Zout 1484 — Janvier 1485, in 1836 mede door, de zorg van A. BERNIER uitgegeven. air A Hoezeer niet overal van een gelijk belang, se het hier en daar “teregtwijzingen van sommige punten, die bij Geschiedschrij- vers over kamer. VIII min naauwkenrig zijn voorgesteld. De Chronique des Ducs de Normandie, par genorr , bewerkt door r. micner, beslaat drie Deelen sedert 1836—1844-uitge- komen. Deze berijmde Kronijk bestaat uit 42310 verzen; haâr ou- derdom “wordt geschat van omstreeks de helft der X1II°° eeuw en is afgedrukt naar het exemplaar, dat in de Harleiaansche Boe- kerij te Londen berust. Aan het slot bevindt zich nog een toe- voegsel van oude Dichtwerken, van welke het laatste een verslag inhoudt van den oorlog tusschen nenpauk IÌ en zijn oudsten zoon, in 1173 en 1174, door zekeren sorpan FANrosmE. Men weet hoeveel deze soort van Geschriften reeds hebben toegebragt tot de naauwkeurige kennis, zoo wel der Geschiedenis, als der oude Taal, en de Uitgever heeft het gebruik dezer Kronijk in beide opzigten zeer gemakkelijk gemaakt, door een. uitgebreid zaakre- gister en een dergelijk glossarium. c Eene Histoire de la Croisade contre les Hrdtiguieë Albigeois, 1837, door m. c. ravmer bezorgd, is mede in rijm en. beslaat “9577 Provencaalsche verzen. Zij is geschreven door een tijdge- noot én ooggetuige, die tevens zeer goed moet onderrigt zijn geweest van de gebeurtenissen, welke hij zelf niet: had gezien. Men ‘acht het Handschrift van vóór 1336. Tegen over den oor- spronkelijken tekst is het geheel in de tegenwoordige taal en stijl verstaanbaar overgebragt. Het sluit, als voorgaande, met een glossarium en zaakregister. Van een groot plaatselijk belang is ongetwijfeld Paris, sous puiePe 1e BEL, in 1837 bearbeid door u. cemAup. Het levert Documents inédits sur U Histoire de France. 73 voch. eene naauwkeurige beschrijving dier stad, van hare wijken, straten, enz., tevens met eene opgave van de namen der Parijze- naars, die. in-1292. onderworpen, waren dan. een hoofdgeld, waarvan te gelijk het bedrag wordt vermeld. Dit belang wordt verhoogd door ‘de breede aanteekeningen eneen algemeen histo- risch en” statistisch Overzigt, die er de geleerde Uitgever aan heeft toegevoegd. Aan het slot wordt nog gevonden les rues de Paris-en vers, van een’ onbekende eneen Dictionnaire de. SEAN GARLANDE, door dien Schrijver opgesteld met het oogmerk, om de meest - gebruikelijke woorden inden dagelijkschen omgang te verklaren. Règlemens sur les Arts et Métiers de Paris, redigés au XIII Siècle, bekend onder den naam van Livre des Meétiers D'ETIENNE BOILEAU , met aanteekeningen vana. B. pEPPing. Hoezeer mede van: hoog plaatselijk belang, kunnen de vele bijzonderheden. welke dit Werk omvat, op onderscheidene wijze dienstbaar wor- den gemaakt tot verheldering van onderwerpen tot beroepen, of bedrijven en koopwaren ook bij andere volken betrekkelijk. Aan het slot vindt men de Ordonnantiën wegens handel en beroepen sedert 1270 tot 1300 te Parijs uitgevaardigd ; terwijl het geheel met een gemakkelijk register eindigt. De Relations des Ambassadeurs Venitiens sur les affaires de France, au XII Siècle; werden bewerkt door m. n. rommaseo, die er de Fransche vertaling van leverde, welke tegen over den Ttaliaanschen tekst gedrukt is, en bestaan uit twee Deelen, in 1838 uitgegeven. Zij bevatten de Reis van AND. NAVvAGERO, in 1528, het verhaal van Mm. GIUSTINIANO, in 1535, van. FRANC. GIUSTINIANO, in 1587; van Nicc. TiEPoLO, in 1538; van MARINO CAVALLI, in 1546; van a. carPerzO, in 1554; ce. micmeL, in 1561 en 1575; u. sur1ano, in 1561; Mm. A. paRBARO in 1565; van G. CORRERO, in 1569; de Reis van c. zipeomano, in 1577, vele met de gewisselde diplomatische stukken, en eindigen met Com- mentarii dell Azzioni del Regno di Francia concernenti la re= ligione e altri accidenti , cominciando dal? Anno 1556, van een’ ongenoemde. _ Drie der bovenvermelde Verhalen, die van navá- GERO, SURIANO en rIEPOLO waren reeds vroeger, doch zeer ge- 74 BOEKERIJ DES INSTITUUTS. brekkig uitgegeven , terwijl. ook - het laatste, aanteekeningen van hetgeen in Frankrijk met betrekking tot de Godsdienst. en an- dere zaken, sedert 1556 is voorgevallen, behelzende, mede in 1565, door pr ‘za Prace, doch veel breedvoeriger, in openbaren druk: bekend is gemaakt, waarom dit Italiaansche stuk dan ook meer als eene compilatie is te beschouwen. De Heer -rommasro heeft het uit dien hoofde onvertaald. gelaten, hoofdzakelijk aan- merkende, dat beide Schrijvers, waar het hunne bijzondere ge- voelens geldt, over enkele punten het niet eens zijn. Van al de gedenkstukken van het Parlement te Parijs, zijn les Olim ou Registres des Arrêts rendus par la cour du Roi sous les règnes de st. Louis, de pmaepe le Hardi, de pnnarrr le Bel; de Louis le Hutin et de vmuaerr le Long, van welke sedert 1839 tot het derde Deels eerste Stuk is uitgegeven door de. zorgen van den Graaf prvenor, de meest belangrijke. Zij loopen over het tijdvak van 12541318, en, dat zij voor de kennis van het burgerlijke Regt in Frankrijk eene nn waarde ‘bezitten , is reeds vroeger algemeen erkend. De Chronique du Religieux de St. Dei eral le règne de cranes VI, de 1380—1422, in het Fransch overgebragt door m. 1. gerracver, welke tekst tegen over den oorspronkelij- ken Latijnschen is gedrukt, komt thans voor. de eerste reize aan het licht, in weerwil dat die Kronijk lang bekend en dik- wijls door Geschiedschrijvers was geraadpleegd. Haar Schrij- ver heeft men niet kunnen ontdekken; alleen weet men dat hij een Geestelijke der Abdij van St. Denijs is geweest. Zijn arbeid is eene ‘wezentlijke Kronijk: de gebeurtenissen staan er, als bij een dagverhaal, in aangeteekend, en het is voorzeker geene ge- ringe verdienste, dat hij alles met onpartijdigheid te boek stelt, en inzonderheid ook, dat, zonder dit zijn Werk, groote. gapin- gen zouden zijn overgebleven in de jaarboeken van. het. opge- noemde tijdvak. Vijf deelen zijn daarvan aan het licht gebragt. Les archives administratives de la ville de Reims, in twee Deelen, 4 Stukken, benevens de Archives legislatives de Reims, één Stuk, kosteden den bewerker r. vanm, gelijk hij zelf ver klaart bij de uitgaaf van het eerstgenoemde Stuk, bereids acht Documents inédits sur U Histoire de France. 75 jaren onafgebroken arbeid ‚ gezondheid en bijna het gezigt. Maar de nasporingen door hem te werk gesteld, om die uitgaaf zoo volledig mogelijk te doen worden, waren inderdaad niet gering. Bewonderenswaardig is het taai geduld, waarmede de Verzame- laar eerst ieder Stuk heeft moeten opnemen en beschrijven en daarna die voorwerpen zelve uit het oorspronkelijke terug geven; hetgeen. daarvan bereids in de onderscheidene boekdeelen is ver- schenen, omvat het tijdvak van 3141330. De uitgaaf der Correspondance de HENR1 D'ESCOUBLEAU DE SOURDIS, augmentée des. Ordres, Instructions et Lettres de vous XII et du Cardinal de meuerev «a M. pe sounis concernant les operations des Flottes francaises de 1636—1642, werd aan de zorgen van, Bucène sur toebetrouwd. Vooraf gaat een niet onbelangrijk overzigt over de Fransche Marine, tijdens den ge- noemden Kardinaal, terwijl het overige der drie Deelen de briefwisseling met de daartoe behoorende en andere bewijsstuk- ken inneemt. Eene breedvoerige inleiding van re. cranmière gaat de Grinda que de BERTRAND DU GUESCLIN, door cuverieR voorop. Die Kro- nijk, welke uit 22790 verzen bestaat, loopt over de jaren 1324 tot 1380, De Uitgever heeft er belangrijke geschiedkundige op- merkingen en andere stukken bijgevoegd, gelijk ook aan het slot des tweeden Deels: c'est le libvre du bon stnan, Duc de Bre- taigne, vermoedelijk door cumLAuME DE SAINT ANDRÉ, in 4305 verzen berijmd, hetwelk echter slechts als een gedeelte: moet worden beschouwd. Behoorlijke registers. maken dit Werk en voor Taalkunde en voor Geschiedenis zeer bruikbaar. Een verslag bij de Académie Royale des Inseriptions et Belles Lettres, in den jare 1767 door pr srrqvieny medege- deeld, had reeds kenbaar gemaakt de onderzoekingen en den uitslag daarvan, welke die Geleerde op hooger last had onder nomen wegens stukken, die te Londen bewaard worden en be- trekking hebben tot de Fransche Geschiedenis. Aan deze zijne bemoeijingen heeft men te danken de Verzameling van Lettres de Rois , Reines et autres Personnages des Cours de France et d'Angleterre depuis vous XI jusqu'à nenn IV „ thans door 76 BOEKERIJ DES INSTITÜUTS. CHAMPOLLION FIGEAC uitgegeven, en waarvan het eerste, en tot nu toe. eenigste, Deel tot de jaren 1162—1300 behoort. Dat deze brieven ook voor ândere vakken van studie eene betrekkelijke waarde hebben, daarover zal “wel geen verschil van veen bestaan. | Niet minder belangrijk isde Collection des ‘Gartulilees de France, van welke de ‘twee veérste- Deelen die der Abdij de St. Père de Chartres omvatten. ‘De uitgever curnarDp, immers, heeft uit de medegedeelde Stukken van 889—1490 overvloedige aanleiding gevonden om in een uitgewerkt Voorberigt gewigtige opmerkingen mede: te deelen over de plaatselijke gesteldheid des lands, over kunsten en handwerken, instellingen, feodale regten, maten; munten, zeden en gebruiken en dergelijke. Het derde deel „ Cartulaire de TAbbaije de Saint-Bertin is eigenlijk meer eene: Kronijk dier Abdij, van het midden der VII® Eeuw tot „aan het jaar 1187. Vele, ja, de meeste en de voornaamste char- ters, daarbij opgenomen, zagen vroeger het licht, zoodat het ge- ring aantal der onuitgegevene geen bouwstof voor een belang rijken arbeid aanbieden: het Historische gedeelte is- derhalve van meerdere waarde. . Zijn de vroeger aangetoogen oden nopens den Spaanschen Successieoorlog voor de Nederlandsche Geschiedenis van hoog belang, de Papiers d'Etat du Cardinal de Granwelle, hebben daarop geen mindere aanspraak. Wie kent GRANVELLE niet, den voornaamsten Staatsdienaar, eerst van kareL V, la- ter van. zijnen zoon. mies IÌ, betrokken en werkzaam in alle groote Staatsaangelegenheden van zijnen tijd? Hem, door laatst- gemelden herwaarts afgezonden en er zijn geweldigen invloed doende ondervinden? die door oranse gezegd werd de. grootste oorzaak te zijn geweest van de Nederlandsche beroerten? —: De Verzameling bestaat uit cRANvELIE'S gehouden briefwisseling, de aanteekeningen van zijne gelastigden,en uit al de stukken, die in verband staan met. zijn bestuur in de Nederlanden en het Ko- ningrijk Napels. Reeds zien daarvan vijf Deelen het licht, en het aantal van die nog zullen volgen, is van wege de uitge- breidheid en menigte der Stukken niet wel vooraf te bepalen; Documents inédits sur U Histoire de France. 77 doch gelijk het vijfde Deel reeds bevat hetgeen betrekkelijk is tot de komst van den Spaanschen Koning in de Nederlanden en de afreize naar zijn Rijk, zoo laat het zich aanzien, dat het vol- gende zesde Deel over den tijd van cranverze’s verblijf en zijne handelingen hier te Lande een belangrijk licht zal doen opgaan. Aan de zorg van 1. panis werd toebetrouwd de’ uitgaaf der Négociations, Lettres "et ‘pièces diverses relatives au règne: de Francois II, trdes- du portefeuille de srpastien: DE 1'auBESPINE. Zij gaan’ overde jaren 1559—1562, en werden van den Uitge- ver “door” eene bijzondere toevalligheid opgespoord. Het aantal der Stukken zou “menigvuldiger geweest ‘zijn, hadden nietde verderfelijke tanden van den tijd en andere bezwarende omstan- digheden: eene hog grootere hoeveelheid vernietigd. Moeijelijk: is-het nu reeds de waardij op te geven van het Procès. des “Templiers,” waarvan het eerste Deel door mrcnerer werd’ uitgegeven en ‘het vverhoor ‘bevat door den Grooumeester en twee: honderd veen en dertig” Leden: der Orde te Parijs: onder- gaan.” “Eerst dan , wanneer de reeks der stukken daartoe: betrek- kelijk volledig en gerangschikt zal: zijn, zal ‘hev EE wezen een ‘betamelijk’ overzigt vanhet geheel te geven. ‚D Les Procès-Verbauw des Etatsgénéraua de 1593, zijn wije eengebragtven in’ 1842 in het lichtsgezonden doór A. BERNARD (de Montbrison). Die‘ Vergadering ‚ welke’ een “grooten invloed op 'sLands zaken: had, was wel “waardig dav er de Uitgever niet al. leen »véle Bibliographische= bijzonderheden „maar “ook een ge- schiedkundig overzigt aan. toevoegde van hetgeen haar voorafging. __Gewigtig- ook is het Recueil des Lettres; Missives: de nenri IV, welker uitgaaf men aan de zorgen van BERGER°DE XIvREY te dan- ken heeft. De twee daarvan uitgegeven Deelen bevatten de Brie- ven door, dien Vorst inhet“tijdvak van 1562-1589 geschreven. Sk alle: wan? paer dergelijke stukken in vele opzig- ten van waarde men „is: err wenen og het” En naet t betrek king tot gkunte AVIS ob slobod fidrssb com efs ,nlormogge Met laatstgemeld. Week sluit de bits der wert hun ‚on- der den. titel van Histoire politique het licht::zien; de tweede afdeeling, die de Geschiedenis der Letteren en der Kunsten ten 78 BOEKERIJ DES INSTIFUUTS. doel heeft, levert natuurlijk-op verre na niet zoo veel belang: rijks als het eerste gedeelte. | Les Ouprages inédits v'asfranD, in 1836, en jee mwa livre des Rois traduits en francais du XII Siècle, suivi d'un fragment de moralités sur sor, in 1841 gegeven, zijn de eenige Geschrif- ten, welke tot dit onderdeel. behooren, Het eerste, de onuitge- geven Werken van aperaRD, is door vicror cousin met eene. be- langrijke inleiding over den inhoud. der Handschriften dezes mans verrijkt, terwijl het tweede, door te roux pr zincy, bewerkt, zeer geleerde onderzoekingen naar de herkomst en den ouderdom dezer Vertaling van de vier Boeken der Koningen mededeelt. De derde Afdeeling, aan de Archéologie toegewijd, bestaat voor als nog uit slechts een enkel Werk. Het is getiteld’: Jco- nographie Chrètienne, Histoire de Dieu. „De tekst van dit-Werk is. bepaaldelijk ontleend. aan de vele duizende beelden en af beel- dingen, die door gansch Frankrijk in-de aan God gewijde Tem- pels verspreid. zijn. M. prpron, welke deze uitgaaf verzorgde, is daartoe niet overgegaan, dan-na alvorens een Godgeleerde te hebben verzocht zijn eigen arbeid zorgvuldig te overzien, ten einde alle botsingen te vermijden, die zelfs uit bewoordingen, in een Werk als dit gebezigd, zouden. kunnen voortvloeijen. Onder den titel van Melanges Historiques , heeft cramPorzaon FIGEAC nog de uitgaaf verzorgd van twee Deelen, met onder- scheidene Stukken, ‘waarvan nog. meerder Deelen „worden. toe- gezegd; die alle betrekking hebben zoo wel tot de Geschiedenis van ons Werelddeel in het algemeen, als tot die van Frankrijk in het bijzonder. De bijvoeging van oorspronkelijke Sraepastik- ken maakt dit Werk veelzins nuttig. | | Dit algemeen Overzigt doet ons zien, dat over een tijdvak van tien jaren, 18351844, gemiddeld elk jaar ongeveer zes Boek- deelen het licht hebben gezien; een getal dat verdient;te worden opgemerkt, als men daarbij bedenkt de vele moeijelijke, naspo- ringen, die allerwege hebben moeten worden aangewend, om de openbaarmaking niet alleen voor. te. bereiden, maar ook daar- aan een betamelijk gevolg te geven. Dn _ INGEKOMEN BOEK WERKEN. Van wege het. Bataviaasch lades van Wetenschappen ; Verhandelingen, 19% Deel. 8°. Van wege den Heer n. LoBaTTO, u Lessen over de hoogere enger 'sGravenh. 1845. 8e. Van wege den Heer 5. G. HASSKARL, „Catalogus plantarum in. Horto Dang Bogoriensi emee alter. Bataviae 1844. 8°. “d Van wege de Hoogleeraren en Verzor gers van ie Muséum d'Histoire Naturelle te Parijs, h Archives du Muséum. Livr. HI. dn Tome nd de Van ‘wege de Heeren eumx EN-come., De: Diergaarde ‘te Parijs. AMe-Aflev. 8°. Van wege den Heer ‘A: NUMAN ; Ks K Ohetg. Vee-Artsenijkundig Magazijn. Utr. 1844. ie, Deel. Berzowr asV Van wege-het.Ministerie- van Binnenlandsche Zaken, … Bibliothèque eng et are tek 1844. en V. Livr „12615580, daroiid 9 ; Van wege de Heeren Mr, errÂs pen Tex. en Mr. f. vaN HALL, Nederlandsche Jaarboeken voor ore mers êt ie” werving À 6° en 7e-Deel. Amst:-1843, 1844. 80 on on on an ‚_Regtsgeleerd Bijblad , 1843, 1844: 2 Deelen. 8e. Van wege den Heer Mr. Mm. c. VAN HALL, . HENDRICK, Graaf VAN BREDERODE ; MedeGrond ges! ‚der Nederl. Vrijheid, verdedigd. Wederwoord aan Mr: G.- GROEN vAN PRIN- STERER. Amst. 1845. 80, … oh Van. wege: het. Ministerie van. Minmaniendeohe: ele wenk s AJ. BASTDRAGER „ Nieuwste, Geschiedenissen. van Nederland. 1845. Vie Deel. 8e, wouter «ma too mof Van wege den Heer a. pes AMÓRIE VAN DER NS Redevoeringen. Leeuw. 18454r8ois Van wege den Heer 5. mr. mALBERTSMAS, > Proeven van Plat-Amsterdamsch, door 5. vAn LENNEP, met op- helderende Aanteekeningen. 80. 80 INGEKOMEN BOEKWERKEN. Van wege den Heer m. pe' vries, Brief aan Dr: w. 3. A« zoncksroer.-Leyd. 1845. 8°. Van wege den Heer ce. p. 5. scuoTEL, + : Iets over de navolging van 5.-c. Breda 1845. 8e. ye Van wege den Heer 5. von HAMMER PURGSTAL , Zeitwarte des Gebetes in Siebèn: seven „Arab.und. Deutsch. Wien 1844. 80. 6 Igotf DOE Ae barndtens A Van wege den Heer u. SIEGENBEEK, «05700 da us ENA Over S. VAN SLINGELANDT als Stáatshervormer; (1844), 8e, Van wege de Koninklijke Akademie te:Göttingen;, «> ooo Historia. critica” Tragicorum graecorum , an Bs vC. KAYSER . Göttingae 1845. 8e. Van wege den Heer 5. BAKE, <51 tool sb ops un Scholica hypomnemata. L. B. 184. Vol. II. ®. Van wege den Heer N. CORNELISSEN, «« vase neede Monument élevé à la mémoire de-vaN nuLTHEM, à Gand. (Gand 1844. Notice désecriptive du medaillon en or woté & Mc. WAUTERS. 90. Sidronio Hosschio, Carmen epiniciunv Gand: dike gom Van wege den Heer DEN TEX,’ nin vies WSE her Indices Lectionum tam publicarúm quam prieätäfurie guae in Aca- demia. Marburgenst 1838-1839 proponentur. Marb.-4°.. Waar- in onuitgegeven Latijnsche Brieven van wyrrenBacu voorkomen. Van wege het Ministerie van Binmenlandsche Zaken, / “Egyptische Monumenten. 6% Aflev. fol. «nonnen Van wege de Maatschappij van Toonkunst-te Leyden, « De Zangles; eene Grieksche beschilderde Drinkschaal; beer €. LEE- Mans. Leyd. 1844. Aeon vor on Fasbh'5 Van wege den Heer 5. pr WITTE, tcs EAD “adden … Medailles: inédites de Postume: Paris 1845. 8 gna Van wege dén Heer 1. 5. F. JANSSEN; - uik LATE Een RomeinscheTegel, voorzien: van: aria esra „ ge- vonden in de nabijheid“ van. Nijmegen. “s Grav-- 1844. 8. Van wege den Heer pm. Bonuccr, 2Bnhoak PV Pompei decrite Naples. 1830. 8e. vookd ada 9g0v Van wege den Heer w. u. BraaOwobSt winch, sengesonstns The Baron's war includingthe Bres 4 Kelder bin 1 Beslan Lond. 1844. 4e. VERSLAG VIJFTIENDE OPENBARE VERGADERING . DER DERDE KLASSE VAN HET KONINKLIJK NEDERLANDSCHE INSTITUUT VAN WETENSCHAPPEN, LETTERKUNDE EN SCHOONE KUNSTEN, „gehouden den: 25°*“* Maart, 1845. Vervolg en Slot.) De Voorzitter, het woord hernemende, zeide: Reeds uit het Verslag ter laatst voorgaande Openbare Vé dering uitgebragt, is deze aanzienlijke Vergadering met de uiter- _ ste „wilsbeschikking van wijle ons Medelid Mr. zacoB zeNprik uoeurFT bekend geworden, volgens welke jaarlijks eene gouden Medaille wordt uitgeloofd, voor den Schrijver van ‘het best, in zich zelf voldoend, Latijnsch Dichtstuk. Ik geef het-woord aan den Heer van LENNEP, ten einde, namens de Commissie aan welke de beoordeeling van deze aangelegenheid verbleven is, verslag te doen. Hetzelve luidde als volgt: »De Commissie heeft het Latijnsche Programma bestemd om verslag te doen. van haar oordeel over de in het vorige jaar, ten gevolge der toen gedane uitnoodiging, bij het Instituut ingeko- 6 82 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. men Latijnsche Dichtstukken hier in gereedheid en de voordragt van dat Latijnsche Programma zoude in de Zitting dezer Derde aan de oude Letterkunde gewijde Klasse niet onvoegzaam kun- nen geacht worden. Maar minder zal zij voegen wanneer later verslag zal moeten gedaan worden in eene andere voorzittende Klasse. De Commissie acht het dierhalve voor de gelijkvormig- heid beter, om ook nu in het Nederduitsch verslag te doen, zij gaat daartoe over. * Meer dan twintig Dichtstukken zijn aan haar ter beoordeeling: toegezonden. Van deze staan in hare schatting de volgende beneden, som- mige ver beneden het middelmatige. | IL. Carmen heroïcum, arz pacis (het slot Vredenburg te Wier) onder het motto: pulerum est nomen pacis. IL. Van denzelfden Schrijver, Carmen heroïcum, ten titel voe- rende, Arbor Vetus, onder het“ motto: Wenit usus ab annis. III. Carmen heroicum, Hollandia Musis Amica, onder het motto: Hactenus erubui etc. ; IV. Carmen heroïicum, Musa Borealis Batava, over den winter hier te lande, onder het motto: Sunt quoque , quae nobis, etc. V. Carmen Elegiacum, in sacrum Jesu Christi nomen, onder het motto: Omnipotens nomen eius, etc. VL. Varia heroica et alia, eene verzameling’ van kleine Dicht- stukken „ onder het motto : «er ista wita discedo , etc. | VII, Carmen: heroïcuim, onder dentitel: teniplium fölieitatis, met het motto: Eloguentia quaedam est doctrinde salutaris vete.” VII. Carmen heroïcum ‚-de spiritu saeculi (over. den og dr eeuw), motto: cum sit utarsapientiaveten 0 IX. Carmen Elegiacum, in-laudem Guten Prim, “onder út motto: nobilis ardor agit, … > ol X. Carmen Alcaicum, de morte Hannibalis, onder het motto: Operosa parvus Carmina fingo. _:-'or ds obbiel ov all XI. Carmen heroïcum, ouder den titel: Nonolag der eer: | zonder motto: XII. Van denzelfden schrijve korte hae op Galilei 5 Kepler, Torizelli.. Ì sE Kk Latijnsche Prijsverzen uit het. Legaat Hoeufft. 83 XIII. Carmen heroïcum, vin Daliam ignis reginain; ofdler het motto: ‘at nos Parnassi, etc. „Daar onder de opgenoemde Dichtstukken van geringe, ja hoe- genaamd geene waarde, niet weinige van Nederlandschen oor= sprong zijn, kan. de Commissie niet nalaten te’ bejammeren, dat de eertijds-hier te lande zoo bloeijende Latijnsche Dichtkunst thans’ in zoo diep verval is geraakt én te imeer moet zij dit be- jammeren ‚daar toch het voorbeeld van crortos, de memstussen, de BuRMANS, scrRADER en anderen getoond heeft, hoezeer eigene beoefening dier” Dichtkunst ons" dieper in den geest der oude Dichters doet indringen en tot mer heee ‚van deze _ meer geschikt maakt, „Eenigen meerderen aanleg, eh bi akad van. genoegzame oefening nog onvolmaakt, waned nd Gorris in de sor dichtstukken : jole 6 od. sour XIV. Carmen Kreta de “cholera sid ke de Chiölera die in 1837 ‘te Napels woedde), motto: nascimur in lacrymas. „XV. Carmen en vaer de ee pd onder ‘het motto: nil desperandum. GEEN 1 MGB PD 8 yibod doetsaf Lay XVL Carmen alcaicum Ode in “Grasciarm, -òndér het motto: me quoquedieunt vatem pastores. » „XVII. Carmen Rlegiacum Pax. Bop; KEE, Vd van Europa naden val van’ Napornon, vmnet ‘eene> opdragt; aan” de schim vari “Koning «witem. zee I*°, ‘met motto::! Misa baars prius” vabsikherebe kee …mnbsl Jed nar non 9D asntov, ,STaaten „Hoogere rang’ -wat Dichterlijken aanleg en vitdrakking he- treft; meende uwe Gommissie tesmoeten toekennen aan de volgende: XVIII. Carmen heroicum de wehiculis vapore motis, over de _ voertuigen door stoom ak er! het Nn, Pellaco guondam ete: TA 155 RIE 7 end _ s2KEX. Carmen dh van. gelijk anderer ai het voel onder het-motto: dut famam: sequere. : XX: Carmen Alcaïcum in Leopoldum Ries ‚ op din relag Hertog van Toskanen, onder de zinspreak: dignun laude viruni etc. XXI Vane denzelfden Dichter, Carmen: Alcaïeum in allem Anemonis: onder het motto: paullumsepultae distat inertiae-etc. 6: 84 OPENBARE VERGADERING ‘DER DERDE KLASSE: Doch hoe veel schoons ook in deze: Dichtstukken voorkome, de Commissie heeft daarin ook veel gevonden dat het schoone ontsiert ;. in- de Dichtstukken. over de Voertuigen door stoom, on- derovele goede, ja uitstekende Verzen, hier en daar plat proza; dikwijls-stroeve, of min Latijnsche uitdrukking. De machinerie is geen gemakkelijk onderwerp. Hoe het toch dichterlijk en in kiesche taal kan behandeld worden, heeft. vimarrvs. geleerd. Verdienstelijk zijn de Dichtstukken, op Italiaanschen bodem te huis behoorende, vooral; wat gang en kracht betreft, het eerste’, dat op den Groot-Hertog ‚maar vele „in beide voorkomende, oneigene, min Latijnsche ‚min lyrische uitdrukkingen toonen dat de Dichter zich nog niet genoeg geoefend heeft. » Voorts zijn ook. naar het oordeel. der Commissie de ‘laatstge- noemde Diehtstukken; ‘hoe’ verdienstelijk ook, niet gelijk te allem met het nog ten slot hier te vermelden „XXII. Carmen heroïcum, getiteld: Xiphias, ten. wart heb- beds de vangst van den Zwaardvisch op de kusten ‘van Sicilië, in verband mét het zich tevens daar vertoonend Natuurverschijnsel . van Optisch bedrog ‚ de zoogenaamde fata morgana, Want, hoe- wel ook in dit Gedicht, wat. den Versbouw betreft, op enkele plaatsen wel iets aan te merken valt, zoo. onderscheidt het zich echter boven alle de voorgaande, door Dichterlijken gang , kracht, leven , juistheid. en zuiverheid. van uitdrukking: Daar het alzoo tevens boven het middelmatige verheven is, vermeent de Gom- missie, volgens de termen van het legaat, aan den Dichter van dit Stuk, tot motto voerende: puer ista tuae sint praemia Musae, het praemium of de uitgeloofde medaille te moeten toekennen.” De volde zeit vervolgens: 5 | „Ik breng den dank, voor ditmaal niet der Klasse, maar van _ geheel het: Instituut, aan «de Commissie, voor het beredeneerd Verslag, over deze belangrijke aangelegenheid uitgebragt, en ik wensch haar; ik-wensch ons zelven geluk, met ‘dezen-uitslag. — De “beschikking van Mr. sacon tHenprikK nOEUFFT heeft alzóó reeds dit eerste jaar vruchten. gedragen, welke: onze” verwach- tingen verre overtroffen hebben.” Latijnsche Prijsverzen uit het Legaat Hoeufft. 85 De Voorzitter opende daarop ‘het hem tot dat einde ter hand gestelde naambriefje, behoorende bij het Prijsvers, aan hetwelk de uitgeloofde Eereprijs was toegekend, en werd alzoo als vervaar- diger van hetzelve bekend gemaakt, prpacus virrrour, ez Rhegio, Calabriae Urbe, in regno Neapolitano, welke bekendmaking met algemeene belangstelling werd vernomen. De Voorzitter vervolgde daarna: »En gij, geëerd Medelid, die u met de vervulling der Spreek beurt van heden wel hebt willen belasten, waardige van Lim- BURG BROUWER! neem de plaats in welke u te lang verbeidde.” De Heer van rrupure BROUWER, aan deze uitnoodiging beant- woordende, sprak daarna de volgende Redevoering uit: MIJNE HEEREN, ZEER GEËERDE TOEHOORDERS! Ruim drie jaren geleden, werd te dezer plaatse zoo wijsgeerig als welsprekend betoogd dat de’ zelfstandigheid een onmisbaar vereischte is voor eene gelukkige beoefening van wetenschappen en letteren. Een jaar later toonde een mond, welsprekender dan de mijne, in onze Classe de hooge waarde aan’ van de aankwee- king van den echt wetenschappelijken geest onder eene natie. Deze beide voortreffelijke Redevoeringen maken eigenlijk maar een geheel uit. De eerste beschouwde den beoefenaar van we- tenschappen en letteren op zich zelven, en bewees dat de ware ‘kracht, het levenmakend beginsel, niet van elders gezocht moet worden, maar in hemzelven leeft en werkt; de andere bragt den wetenschappelijken geest der natie in betrekking tot hen die daarop den. meesten invloed kunnen uitoefenen, en betoogde het belang dat ‘deze zelve en het geheele volk daarbij hebben, dat die invloed werkzaam zij, weldadig, en vruchtbaar. Mij dunkt, hier ontbreekt nog een derde oogpunt. Wij weten nu wat den beoefenaar der wetenschappen. dien naam waardig maakt; “wij weten wat er vereischt wordt om de zelfstandigheid, en al wat verder tot den wetenschappelijken geest behoort, in hem: aan te kweeken: blijft ‘er niet nog over te onderzoeken hoe hij zijne zelfstandigheid ten meesten nutte van anderen zal aan- 86 OPENBARE, VERGADERING, DER „DERDE. KLASSE, wenden , hoe hij ‘het best beantwoorden zal aan hetgeen ter aan- kweeking is in het werk. gesteld van den geestdie-hem bezielt, en vooral (daar ‚de oplossing van dit vraagstuk voornamelijk, af- hangt van, de omstandigheden in welke hij geplaatst is), vooral hoe hij daaraan. thans, in onzen tijd, in de eeuw, die wij be- leven, zal kunnen voldoen. f Het was deze vraag, die mij als van le voor. den geest kwam, toen ik de vereerende uitnoodiging ontving om in deze Openbare Vergadering van de. derde Classe van,'het Koninklijk Nederlandsch, Instituut het woord, te voeren, … Natuurlijk dacht ik het eerst aan, hen, die mij in deze taak onmiddellijk waren voorgegaan „en, ‚hoe. weinig „deze, gedachte ‘ook - geschikt ware, om mij te bemoedigen, wezen echter de onderwerpen, door hen behandeld, mij als van zelf het derde nog ontbrekende stuk aan van deze redekunstige trilogie. Maar, schoon. ik het onderwerp voor mij. zie, het is, dit ge- voel ik, voor mijne schouderen te zwaar; welligt ook zou de tijd, die mij hier vergund is (al vermogt ik het anders), mij niet toelaten het in-al, zijnen omvang en volledig te behandelen. Ik heb;mij dus bij dat gedeelte der wetenschap bepaald, dat vooral hier, dacht mij, in onze derde Classe „te huis behoort, en „waarvan ik: het minst „onkundig ben, tot destudie der Oudheid. « Ik- wenschte dan iets. bij. te dragen tot de beantwoording der vraag £ -Ju-welke verhouding staat. de beoefening der Oude. Letteren tot den geest der eeuw, die wij beleven; en hoedanig moet zij ingerigt zijn, om te voldoen aan de behoeften onzer tijdgenooten? _ _ Ik zeg met opzet iets bij te dragen, want ik vermeet mij niet aan te kondigen dat ik. zelfs dit meer beperkte onderwerp: volle- dig behandelen. zal. Ja, deze voorzigtigheid zelve geeft-mij nog lang zoo veel moed niet, als de hoop op-de-toegevendheid. mijner toehoorders. Ik. roep die in, niet uit gewoonte, maar om dat ik weet tot -wie ik (schoon alleen ter voldoening aan. mijne ver- pligting) geroepen ben het. woord te voeren: Lao De beoefening der oude letteren, de negentiende: eeuw, en beider onderlinge verhouding „ ziet daar de drie hoofdpunten, welke ons onderwerp ons van zelf ter behandeling aanwijst: Beoefening der oude Letteren in onze Keuw. 87 …_Wij-kunnên- van de studie-der- oudheid niet spreken , zonder te spreken ‘van vorige eeuwen. Hetgeen wij van die eeuwen te zeggen hebben, zal ons de waardering der onze gemakkelijker maken, en de vergelijking van beide ons in staat stellen de vraag, die wij opperden, te beantwoorden. Het verlangen naar kennis schijnt den mensch ingeschapen; niet minder de belangstelling in hem-zelven. Van alles wat hij kan leeren kennen, is niets den mensch belangrijker, dan wat den mensch. betreft; » Deze belangstelling is de moeder der ge- schiedenis. « Zij heeft-het nageslacht bekend gemaakt met de da- den, de gezindheden „ de denkbeelden der voorouders. Deze belangstelling. heeft voor ons die geringe overblijfselen bewaard; die van het bestaan van de volken der oudheid getuigen. Zij heeft Europa, na den nacht der middeneeuwen; tot het weder- Aanbrekend morgenlicht der beschaving doen ontwaken. Gij weet het, M. H. „waardoor dat licht ontstoken werd. Het was de ijver van mannen als perrarca.en poccaccio, die in de veertiende eeuw den lust opwekten en algemeen maakten, om hetgeen van de -grieksche en romeinsche schrijvers» was: overge= bleven, te ontdekken ,„ te verzamelen; en door afschriften te ver- menigvuldigen.- De. gezanten; door «de byzantijnsche. keizers ge- zonden, om hulp in het Westen te vragen, tegen de steeds aan- groeïjende magt’ der Ottomanen; deden de zucht voor de mees- verstukken «der grieksche oudheid, schoon ook- reeds ‘in Iralië ontvlamd; meer en meer toenemen, tot dat; in de volgende eeuw, de groote overwinning, door de Barbaren in het Oosten behaald, de grieksche-Muzen het Westen tot ‘hare vaste woonplaats kiezen deed. Gij weet hoe gelukkig de uitvinding der boekdrukkunst het verbreiden en bewaren van de werken der ouden bevor- derde. Het is u bekend hoe, van dat tijdstip -af‚ de beoefening der oudheidkunde de lievelingsbezigheid werd van: de uitste- kendste vernuften. … De geschiedenis wordt van nu af aan rijk aan namen van mannen, die, zelve met de edelste gaven van verstand. en hart toegerust, deze alleen, of grootendeels, besteed hebben tot het verzamelen of het verbreiden van de overblijfse- len der oudheid, tot het herstellen en leesbaar maken van den 88 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. tekst der grieksche en romeinsche schrijvers, tot het verklaren’ van den zin hunner woorden, tot het oplossen der moeijelijkhe- den „ welke de nog onvolkomen kennis der zaken het regt ver- stand der woorden in den weg legde. Al spoedig ook deed die zelfde belangstelling in alles wat de oudheid betrof de meer en meer bekend geworden overblijfselen aanwenden, om daaruit de zeden en gebruiken, den godsdienst, de denkbeelden der oude volken. te leeren kennen, en vooral om uit dezelfde bron de kennis te, putten van de lotgevallen van ge- heele natieën en bijzondere personen, en alzoo de geschiedenis toe te lichten van het vroegere, in de geheugenis van barbaarsche nakomelingen bijna uitgewischte, menschengeslacht. Maar, was het alleen. verlangen naar kennis, was het alleen (om het regte woord te gebruiken) nieuwsgierigheid, die de studie der oudheid het aanzijn gaf? Was het alleen nieuws- gierigheid, die perrarca deed schrijven: Als mijne vrienden mij, bij hun afscheid , vragen of zij huis iets voor mij doen kunnen, antwoord ik hun altijd: Niets anders dan dat gij boeken van cicero woor mij opzoekt — en: Als ik, op mijne reizen, hier of daar maar in de verte een oud klooster ontwaar, dan wend ik oogenblikkelijk om, en trek ‘er heen. Wie weet, zeg ik altijd, wat daar verborgen-is. Doch, welk eene vraag, in deze Vergadering, waar zoo. velen, beter dan ik, kunnen bevroeden welk eene zaligheid de gevoelige en fijn beschaafde PETRARCA, de smaakvolle en geestige Boccaccio genieten moesten, als zij weder ‘een van die meesterstukken leerden kennen, die, ook in de negentiende eeuw, nog het voorwerp van onze be- wondering zijn. Neen, het was niet enkel nieuwsgierigheid, die denzelfden prrrarca, toen hij een afschrift van nomerus erlangd had, schoon nog niet in staat het, zonder onderrigt van anderen, te lezen, in verrukking deed schrijven: Het gezigt alleen van dezen schat verheugt mij zoo, dat ik dien dikwijls uit mijne boekenkast neem en teeder omhels, uitroepende:- Wanneer, ó onsterfelijke dichter , zullen mijne ooren geopend zijn, om uwe goddelijke woorden zelf geheel en volkomen te vernemen. Gewis, PETRARGA en BOGGACCIO, CHRYSOLORAS EQ LASCARIS, En 200 pf PE Beoefening der oude Letteren in onze Heuw. 89 vele andere groote mannen van dat tijdvak lazen de meesterstukken der oudheid, en onderwezen ‘er anderen in, omdat zij ze voor meesterstukken hielden , en als zoodanig bewonderden , omdat zij die onsterfelijke werken als, modellen beschouwden, waarnaar zij zelve zich behoorden te vormen. Lorenzo pe’ memc1, Nicoraas V, vroeger ROBERT, later Arpuonsus V, van Napels, zouden niet zoo “ijverig de geleerden begunstigd hebben, niet met-zoo veel kosten bibliotheken gesticht, niet in Griekenland en Azië boden hebben uitgezonden, om handschriften te verzamelen, niet het vertalen van grieksche schrijvers in het latijn met schatten betaald, in- dien zij zelve niet de waarde erkend hadden van de werken, die zij reeds waren magtig geworden, en die daardoor hun ver- langen steeds aanvuurden om ‘er meerdere te bezitten. _— Zeker ook hier, zoo als in alle menschelijke zaken, werkten minder edele drijfveren mede, de kracht van het voorbeeld, de ijdelheid, de geest der eeuw (of laat ons liever zeggen, de mode) hadden haar aandeel aan het levendig houden der algemeene geestdrift, maar die geestdrift was dan toch zoo levendig, zoo algemeen, dat, wanneer wij te dien opzigte het tijdperk van de herleving der letteren met latere eeuwen, en vooral met de onze, vergelijken (wie het evenmin aan ijdelheid en modezucht ontbreekt), wij toch dat tijdperk, vooral in Italië, als de gulden eeuw der letteren niet alleen, maar ook der schoone kunsten, mogen be- schouwen, daar men vooral in de kunst zich niet enkel bij het be- wonderen der ouden bepaalde , maar ook, door tallooze en onover- trefbare kunstgewrochten, toonde dat men hen wist na te volgen. Of alle vorsten en grooten, die het voorbeeld volgden van den burger van Florence, in eene andere eeuw zich evenzeer voor de letteren zouden beijverd hebben, wie zal dit beslissen : maar zeker is het dat, de visconris, en naderhand de srorza’s van Milaan, de perza scara's van Verona, de carrara’s in Padua, de p'rsre’s in Ferrara, alle wedijverden met elkander om de beroemdste geleerden tot zich te lokken, en door de uitstekend- ste voordeelen en eerbewijzingen te boeijen. Schoon Milaan. hare ‘academie had te Pavia, Venetië de hare te Padua, Florence te Pisa, werden desniettemin in elk der genoemde hoofdsteden nog 90 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE: - leerstoelen opgerigt voor het onderwijs-in «de oude talen, even als, in later tijd „in ons vaderland „deze stad , schoon zoo nabij het hollandsch Athene, zelve nog eene inrigting van hooger onderwijs in hare muren stichtte, die ‘er tot heden-een der schoonste sieraden van uitmaakt. . Het leeraarambt werd niet beschouwd. als een middel: van be- staan voor hem die het bekleedde, ‘maar als een weldaad aan eene leergrage gemeente bewezen, die het onderwijs in de oude letteren. niet duur genoeg meende te kunnen betalen. De -aan- stellingen der openbare onderwijzers in die talen waren contrac- ten tusschen. hen, en de vorsten of de steden, die hen overgehaald hadden, zich bij hen te vestigen, contracten die zelden anders dan voor eenen bepaalden tijd. gesloten werden, daar de menigte dergenen, die onderrigt verlangden, die, welke het gaven, ge- durig in de gelegenheid stelden van standplaats te veranderen. De leerlingen waren meer bevreesd hunnen leermeester te verlie- zen, dan deze bekommerd waar hij leerlingen vinden zou. De kooplieden ‘wisten geen beter gebruik te maken van hunne schatten, dan tot het aankoopen van handschriften en ‘het ver= zamelen van boeken. Wie geld had, moest boeken koopen; wie geen geld had, kon het niet beter erlangen , dan door boeken voor anderen eerst af: te schrijven, naderhand-te drukken. Niet studeerkamers alleen, maar de vertrekken, waar men zijne vrien- den ontving, de eet- en danszalen, werden met boeken versierd, zoo als met standbeelden of schilderijen. Uit alle oorden van Italië stroomde jong en oud naar de platonische academie, door COSIMO DE’ MEpicr opgerigt, waar de welsprekende eruisrus PLETHO de wijsbegeerte van den goddelijken praro ontvouwde. Maar ‘er is meer.” De raad van eenen geleerde werd toen niet alleen ingenomen, “wanneer men: twijfelde aan de echtheid van een woord, aan de juistheid van een’ volzin; maar ook in zaken van het hoogste belang voor staat. en kerk werden zij ge- raadpleegd; “gelijk wederkeerig mannen, in hooge diplomatische betrekkingen geplaatst, niet aarzelden zich aan het onderwijs der oude talen toe te wijden. _ Manver CHRYSOLORAS;’ die, als gezant van keizer Joannes PaLrOLOGUS in Italië kwam, beklom ‘te Flo- EE EEE Ee Beoefening der. oude Letteren’ inonze-Heuw. 91 rence den. leerstoel voor de grieksche letterkunde. — Op uitnoo- . diging van. den hertog van Milaan, verliet hij Florence voor Pa- via, en- werd. daarna . weder door: denzelfden ‘hertog als gezant naar Frankrijk gezonden, gelijk ook naderhand paus soran= nes XXIII hem tot zijnen afgevaardigde benoemde op het con- cilie van Constanz. JOHANNES LASCARIS, door rORENzO DE’ mepicr naar Griekenland gezonden „ef handschriften te verzamelen, vond, in dit werk (vreemd verschijnsel indedaad), bijstand en bescherming bij den sultan. pasazern IL. De Medici werden uit Florence verdreven, maar de Muzen behoefden toen voor het gedruisch der wapenen niet te zwijgen. Gelijk de Romeinen uit de steden, die zij be- legerden, de goden door tooverformulieren tot zich lokten, zoo werd het toen door de vorsten voor de schoonste verovering ge- houden, als zij de geleerden, die het vijandelijke land bewoon- den, konden overhalen hunne zegevierende legers te volgen. Jonannes zAscaris werd de gunsteling van kare. VIII, en nog meer van zijn’ opvolger LODEWIJK XII. « Beurtelings gezant en openbaar onderwijzer in de grieksche taal, nu eens te Parijs, dan te Venetië, dan weder te Rome, de lieveling van drie paus- sen (Lo X,- cremens VIT en paurus III), geëerbiedigd door den hooghartigen venetiaanschen senaat, bemind en geacht door den ridderlijken” rans I, was: Lascaris, gedurende zijn tachtigjarig leven, het sieraad der hoven, de vraagbaak der geleerden, de roem van Europa. Lascaris was zelf an van hooge geboorte, het is waar, maar. hoevele andere geleerden, niet alleen in Italië, maar in Frankrijk, in Duitschland, in ons vaderland, genoten de stree- lendste eerbewijzingen van vorsten en grooten, en de bewon- _ dering van hunne tijdgenooten. Ook rorictanus en ricinus, ook __RUDOLPHUS AGRICOLA € REUCHLIN waren de gunstelingen van de grooten der aarde. Aarrcora's leerling, KorNrAAD CELTES, werd, even: als, perranca te Rome, op last van keizer rnepenk III, te Neuremberg plegtig als poëta Caesareus laurcatus gekroond. ‚ Onze erasmus deelde in de gunst zoowel van koning nenprik VIII, als van den’ aartshertog kaner. «Gelijk men in onze dagen den 92 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. schrijver van de Mystères de Paris eene mis wil aanbieden, zoo werd toen aan ERASMUS, door de statenvergadering , een kost- baar juweel vereerd. Door zijn standbeeld, is, wel is waar, voor als nog ten minste, DESIDERIUS ERASMUS, in uitwendige vereering, boven EUGÈNE sur verheven, maar wie weet welke schitterende eereteekenen de dankbare nakomelingschap nog eenmaal voor de- zen oprigt. Doch ook zelfs nog in nae? tijd. Hoe bewonderde SLENDRIK IV onzen mvco pe crOOT; hoe wedijverden de hoven van Europa, om hem aan zich te verbinden; welke eerbewijzingen ontving hij van cusraar apoLF's dochter. En zij zelve, de geestige, schoon ligtzinnige en onvrouwelijke, carisrina, bestond hare hof houding niet uit de grootste en beroemdste geleerden van haren tijd, GROTIUS, SALMASIUS, CONRINGIUS, BOCHART , MEIBOOM, HUÊT. „Maar wat spreken wij van crristinA! Wij kennen immers vorstinnen, die zelve de oude letteren beminden en beoefenden. Het was de schoone ureporyra, dochter van FRANCESCO SFORZA alleen niet, die de grieksche schrijvers met ijver las; de onge- lukkige sonanNa craAyY las Prato in het oorspronkelijk; rrisapern sprak het latijn even vlug als hare moedertaal, en , met haren leermeester, ‘ROGER AsHAM, bestudeerde zij cicero en LIvIus, SOPHO- CLES En DEMOSTHENES. | Wij zijn reeds op eenen geruimen afstand verwijderd van het tijdstip, waarmede wij begonnen; en men zou welligt wanen, zoo voortgaande, als van lieverlede tot de eeuw te komen, die wij beleven. — Men zou zich bedriegen. Lang, zeker, is het nog niet geleden dat de geestdrift voor de oude letterkunde eene aan- beveling was bij de grooten der aarde; maar, hoe kort ook, het is desniettemin waar dat de negentiende eeuw, in dat opzigt, door eene wijde kloove van het voorgeslacht gescheiden. is. Wij hebben gesproken over de beoefening der oudheidkunde, en over den tijd, in welken de oude letteren met: geestdrift beoefend werden, in welken de kennis der oude schrijvers als het beste middel beschouwd werd ter beschaving van verstand en hart, en niet alleen voor geleerden van beroep , maar voor vor- Beoefening der oude Letteren in onze Heuw. 93 sten en staatslieden, en voor elk mensch, die op eene beschaafde opvoeding prijs stelde. — Wij gaan nu spreken over de negen- tiende eeuw. Die naam» wekt groote denkbeelden bij ons op. En zeker; wanneer wij de hoogte beschouwen, welke thans de natuurkun- dige wetenschappen bereikt hebben, het zij dan als voltooijing van reeds vroeger gedane ontdekkingen, het zij als uitsluitend be- hoorende tot onzen tijd, dan voorwaar hebben wij- reden van trotschte zijn op deze onze negentiende eeuw. De- Ouden zijn ons. voorgegaan in wis- en sterrekunde, het _ is waar, maar wat hadden zij dat met de ontdekkingen van eenen HALLEY of merscuEL, wat dat met de naauwkeurige bereke ningen. van „eenen- STRUVE, van eenen BESSEL, van eenen ENCKE, kan vergeleken worden. Wij, die de grieksche en romeinsche letterkunde beoefenen; mogen nog het veelomvattend genie-van ARISTOTELES bewonderen, zijne beschrijvingen van dieren en plan- ten even hoog-achten , als zijne ontleding -van- den menschelijken geest, of van de bestanddeelen der burgerlijke maatschappij, wij mogen. nog. „PLINIUS „zoogenaamde Natuurlijke Historie als, een schoon gedenkstuk roemen „van. den geest des onderzoeks: voor de hedendaagsche beoefenaars dier wetenschappen isde kennis die de Ouden van de geologie en botanie, van’ de „natuurlijke historie en de vergelijkende ontleedkunde hadden, meer een voorwerp van verwondering, dan-eene bron van studie. Die nog den tijd heeft grieksch te leeren, staat dikwijls, het is waar, verbaasd. wanneer hij ziet hoe veel die menschen, met de hulp- middelen, „die, zij. bezaten, nog hebben kunnen ontdekken en waarnemen; maar’; al spoedig ook «wordt hij in--zijn vermoe- den bevestigd, dat ‘het, ter uitbreiding zijner positieve kennis, niet noodig geweest was, zich zoo. veel moeite te-geven. Hetgeen de Ouden hem. leeren: kunnen, dat alles leeren de lateren hem even goed, en- beter; en hoe veel is-'er, waaromtrent deze. hem kunnen onderrigten „waarvan gene zelfs niet het geringste denk- beeld. hadden! Het is; eene- mijn, die-reeds lang, niet alleen _… ontgonnen is, maar uitgegraven; en hetgeen ‘er aan kostbare metalen in verborgen lag, is-reeds lang gezift en-gelouterd; en 94 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. met den schat, die latere ontdekkingen ern zeen hebben, in een gesmolten en geamalgameerd. Hrerocrarrs was een genie. Zijne gna onde nog door elk wetenschappelijk ‘beoefenaar der geneeskunst voor -de “ware gehouden; hij leerde het eerst de gangen der natuur” bespieden ende kenteekenen opmerken van den vaak verborgen” vijand ; die de gezondheid en het leven bedreigt; maar , hoe oimisken=- baar ook zijne verdiensten zijn, zeker: zou een porrmAave; een STOLL, Een VAN ZWIETEN, ook zonder mrrocrarrs; dien-weg “wel gevonden Hebben; en, om dien in te’slaan, is het althans niet noodig in het oorspronkelijk te lezen wat mrpocnAres geschreven heeft, of wat op-zijn’ naam is uitgegeven,” Wat zeg ikt Zijn 'er niet een aantal onderwerpen, ten opzigte van welke een een= voudige plattelands-heelmeester thans: beter onderrigt is, dan de vader der geneeskunst het was. Wat wist urepocrares van den omloop des bloeds, van de physiologie „der longen, van de za- menstelling en eigenaardige werking: der. zenuwen en der wa-= tervaten. «Wat vinden wij, ten opzigte van de’ natuurkunde, bij de Ouden, van de eigenschappen -der lucht en “der gaz-s00r- ten, van de theorie der veeg gf van die der „vallende ligchamen. sbasl … Van de dikemsle Belde wij in we gan niet vd) en Die was voor de Ouden een gesloten boek, en, in haresvolima- king, zelfs bijna geheel eene vrucht van: onze negentiende eeuw. Wij. zouden hier niet anisroreLrsven miePOcRATES, maar FOÚRCROY en!:LAVOISIER- mEt“ DAVY;’ BERZELIUS EN 'LIEBIG- moeten ‘vergelijken: Die: (zoo als ik) in het begin dezer eeuw, de: chemie” bij’ den grooten. BRUGMANS geleerd had, en van-dien tijd af. aan “met -an- _ dere studiën” zich had bezig: gehouden, zou thans, ‘eene schei- kundige les bijwonende, meermalen in de verzoeking komen „om tev-denken ‘dat “erover gansch. andere zaken’ gehandeld werd: Ja, de zaken niet alleen, maar de taal zelfs “is veranderd. — En nu,heb ik nog geen woord. gezegd vande groote ontdek- kingen van. onze dagen, noch vam-de uitgebreide toepassing “die ‘ervan reeds bekende ontdekkingen: op; het werkelijke lever,’ op handelsverkeer , op fabrieken-en trafieken ,-gemaâkt wordt. erna ene ba nn nt re er de nn Beoefening der oude Letteren in,onze Heuw. 9% Grootsch en verheven, indedaad, vertoont zich hier het men- __schelijk vernuft, … Gezwegen van dat aantal, ‘ik zeg niet eens „wezenlijke. voordeelen, „maar slechts. gemakken en kleine genoe- gens, die wij door. de “gewoonte. bijna als de vervulling van noodwendige behoeften beschouwen, en. van welke de Ouden zelfs-.geen denkbeeld hadden; gezwegen van hetgeen wij met onze voorvaderen «gemeen hebben, maar -wat-heeft de Oudheid dat vergeleken ‚kan worden met die der negentiende eeuw. geheel eigene wijduitgestrekte. toepassing van de stoomkracht op fabrie- ken, scheepvaart, en middelen van vervoer, wat dat maar eenig- zins-de- merkwaardige uitvinding nabijkomt, die het licht weet aan banden te leggen, en 'er‚ ten nutte van wetenschap en kunst, de afdrukselen. van te bewaren, of de niet minder wonderbare, en zeker zog niet in alle hare kracht gekende, aanwending der electro-magnetische vloeistof t H | „Is het: te verwonderen dat de mensch , wien het gelukt is der nâtuuf veen dezer geheimen: af 'té zier, ja. hij zelfs die, in het wijduitgestrekte veld. der natuurkundige wetenschappen, slechts voortbouwt op de grondslagen. door anderen gelegd, zich verhe- ven gevoelt, niet alleen. boven de van zulke schoone- ontdekkingen geheel onkundige Ouden, maar. zelfs boven de grootste mannen van de nog niet-zoo lang’ verloopene eeuwen. Wat is, de zoo hoog -opgevijzelde kunst om onedele metalen: in. edele. te - her- scheppen „bijde wezenlijk, nuttige. toepassing der: electro-magne- tische ‘vloeistof, op de loodwitfabrieken, wat beteekent de spiritus rector „van. THEOPHRASTUS „BOMBASTUS. PARACELSUS bij de eenvoudige maar-alvermogende. uitwerking van het door de warmtestof ver- dunde-water! Is het te verwonderen dat, hij, die zich met zulke belangrijke: zaken. bezig--houdt „het onderzoek, naar hetgeen die zoo onkundige Ouden. gedaan, gezegd of gedacht, hebben, als een goed. tijdverdrijf beschouwt-voor-iemand, die toch anders niette doen. heeft, ‚ maar onwaardig;-den.man ‚dienaar het verkrijgen van kundigheden tracht,: dieveenig wezenlijk en blijvend nut kunnen ‘aanbrengen! > En s-daar hij de-Ouden „zoo hij ze al in . ziet, alleen; leest om de, zaken, en nimmer omde woorden, naauwelijks om de gedachten, is het dan bevreemdend dat hij „ 96 OPENBARE VERGADERING "DER DERDE KLASSE. het bejammert dat hij zijnen kostelijken tijd aan het aanleeren dier oude, nu toch lang doode en verstorvene, talen heeft moe- ten besteden, dien hij zoo veel nuttiger tot het ontdekken van iets wezenlijks zou kunnen aanwenden? Is, van dit standpunt uitgaande, de wensch zoo ongerijmd, dien ik eens eenen ijveri- gen natuuronderzoeker. hoorde uiten: Ach! dat er maar een taal ware, dan behoefde men zijn’ besten tijd niet aan het lee- ren van conjugatieën en declinatieën te besteden; en men kon oogenblikkelijk, van de kinderschool af, aan het positieve be- ginnen ! Des te minder, M. H., moet dit alles bevreemden, wanneer wij de rigting nagaan, die de ontzettende meerderheid, welke wij hoe langer hoe meer boven vorige geslachten in de wis- en natuurkundige wetenschappen verkrijgen, aan de algemeene denkwijze geeft, en den invoed dien dit heeft op de ‘waardering van de beoefening der oude letteren niet alleen, maar zelfs van menige andere niet onmiddellijk in het werkelijke leven bruik- bare wetenschap. | wr 3 Wanneer eens een tijdgenoot’ van LORENZO pe’ Mepter uit den dooden kon worden opgewekt, en in ons midden. verkeeren , wanneer de beroemde reonarpus arerinus, bij voorbeeld, die de studie der regtsgeleerdheid, voor welke hij bestemd was, eenige jaren ter zijde stelde, alleen om het geluk niette missen van crrysoLORAS het grieksch te hooren onderwijzen, wanneer Lro- NARDUS ARETINUS, zeg ik, eens weder opstond, en hij hoorde den eenen of anderen onzer regtsgeleerden (hij zou” het ook van de vermaardste kunnen hooren), met een’ glimlach, bekennen dat hij zijn grieksch zoo goed als vergeten heeft, andere zelfs dat zij ’er niet veel van vergeten. hebben, zou hij, in weêrwil van onze spoorwegen en electro-magnetische telegrafen ; wel een groote gedachte krijgen van onze negentiende eeuw ! 17» Wat zou een uvco pr eRooT, even groot in de theologie als in de regtsgeleerdheid, wel van onze instellingen van openbaar onderwijs denken, wanneer hij “vernam dat, volgens deze, de godgeleerde niet zoo veel van oudere en latere geschiedenis. be- hoeft te weten als de toekomstige pleitbezorger ! 8 Beoefening der oude Letteren in onze Eeuw. 97 En toch, kende hij ons, zoo als wij ons zelve kennen, hij zou ‘er niets wonderlijks in vinden; hij zou erkennen dat de godgeleerden “geen regt hebben zich. over deze karigheid ten op- zigte van hunne’ studieën te “beklagen, wijl zij zelve zoo door- drongen zijn van de noodzakelijkheid om al wat maar eenigzins overtollig schijnt; ‘alles waarvan. het nut niet dadelijk blijkt, af te snijden ;-dat ook zij weder op hunne beurt «dit „beginsel op de wis--en-natuurkundige wetenschappen gaan toepassen, gelijk blijkt aan het verzoek dat. de hoogeerwaarde vergadering, aan welke de-zorg voor de belangen der nederlandsche hervormde. kerk is toebetrouwd, aan het hoofd van den staat gedaan heeft, om toch de studenten in de godgeleerdheid”-te ontheffen van de verplig- ting om inde wiskunde een éxamen af te leggen. Is ‘het vreemd dat, waar de regeerders ende leermeesters voorgaan, de gere- geerden en “de leerlingen volgen? Wanneer de jongeling het ge- - drukte tarief in handen krijgt, waarin hij ziet wat het hem aan geld. en tijd kosten moet, om dezen of genen graad te erlangen, is het hem dan ten kwade te duiden dat hij niet meer. doet dan van hem gevorderd. wordt; wanneer hij ziet dat vantijd tot tjd de studie gemakkelijker wordt» gemaakt, zou het dan niet onge- rijmd zijn «dat hij zich zelven aan. werkzaamheden ging toewij- den, die de wetgever zelf voor hem onnoodig verklaart! 4 … Veel bevreemdender is het: dat wij; in ons Nedkidand; ons nog: hedentendage beroemen mogen op het bezit-van natuur- en sterrekundigen, die de grieksche Muze even min versmaden, als onze PIETER NIEUWLAND het deed; dat wij nog geneesheeren … bezitten ;-die, ‘als onze PARADYS; HIPPOCRATES en GALENUS in hunne eigene’ taal lezen ; en hunne-schriften hoogschatten ‚dat ‘wij de staatslieden kunnen aanwijzen; die, als de onvergetelijke rarcx, Ë den tijd, hun van ambtsbezigheden overgelaten; “bij voorkeur be- ij tagen aan de studie der classieken,: «to ‚ Verre zij het van ons eene-op zich zelve goede kek om ht k sm dat ‘er van gemaakt:‘wordt; of om de nadelige gevol- gen, die zij geheel onschuldig te weeg brengt, te veroordeelen: _ ‘Maar, waarvis ‘het, dat de rigting, welke wij wraken , aan de denkbeelden: voornamelijk gegeven wordt door die op zich zelve 7 98 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. hoogst nuttige onderzoekingen. en ‘ontdekkingen, waarvan wij de waarde hoogschatten en dankbaar erkennen. ’Er zijn ook, het is waar, bijkomende oorzaken, die wij niet mo- gen uit het oog verliezen. Eene.der redenen van de hooge achting, welke men, in het tijdperk van de herleving der leueren aan de geleerden, en bepaaldelijk aan de beoefenaars der oude letterkunde, bewees, was, in den beginne althans, de betrekkelijk lage stand der beschaving van het publiek,en vooral de schaarschte van man- nen van talent en bekwaamheid. De geleerden swerden niet als leen tot gezanten gebruikt, omdat men achting. had voor. hunne geleerdheid ‚ maar ook omdat zij, juist door die. geleerdheid, het best geschikt waren om zulk-een ambt te bekleeden… iasob „-Het latijn was toen de taal-der hooge standen; aan de hoven; im diplomatische. onderhandelingen, in openbare staatsstukken, werd -het: altijd gebruikt. Daarom koos-men voor zulke werk- zaamheden-mmenschen, die die taal, als hunne eigene, wisten. te hanteren, en die buitendien ; door hunne bekwaamheid in de rede- en redeneerkunst, door-hunne kennis van:de-geschiedenis, het best berekend: swaren om-den-souyerein aan een vreemd hof te vertegenwoordigen, en ‘er zijne belangen voor te-staan ;- gelijk ook blijkt aan den naam van Oratori wtecnhend die men in p Jualië aan de gezanten. gaf. otra te ……Wij hebben ook, ediebeens van, de ijdelheid en van, dai mite Beide. werkten toen krachtig ten voordeele, en: ‘werken nu even krachtig ten nadeele, van de studie der oudheid. ‘Toen het eene aanbeveling, was voor den staatsman, zoowel als voor den, be- oefenaar der natuurkundige“ ‘wetenschappen, de schriften; der Ouden te kennen en hoog te schatten, zal menigeen, ook van die 'er/zich minder -op toegelegd hadden „ die kennis hebber voorge- wend, zonder ze, althans indie mate, te bezitten. Nu-het mode is zich hoofdzakelijk bijhet ‘ruttige , bij‘hetgeen iets-aan- brengt, iets bewerkstelligt ‚te bepalen, zal de staatsman, ook al herinnert ‘hij zich met genoegen den tijd, toen hij „nog vrij van zorgen ;-en ongestoord , voldoende aan jeugdigen. lust , risurrus en ANACREON- las, ‘het maauwelijks durven erkennen dat -hij ook nu nog. wel eens, in een gestolen oogenblik , tots-het voorwerp zij= Beoefening der oude Letteren in onze Heuw. 99 ner oude liefde terugkeert. Nu het mode is steeds naar daadza- ken te vragen, zal welligt de natuuronderzoeker, de scheikun- dige, de berekenaar wan. eclipsen en cometen, in tegenwoordig- heid van anderen ten minste, den. gomerus of noramvs, die hem in den. weg mogten. komen, met een’ medelijdenden - glimlach ter zijde schuiven, en op voornamen toon te kennen geven dat hij.die op school wel las „maar dat hij thans geen tijd meer heeft, om. zich met fraaije woorden bezig te houden; en toch, als. wij dien. zelfden natuurkundige eens in zijn studeervertrek, in. zijn laboratorium; konden bespieden , wie weet of wij hem niet wel eens, te midden van zijne kroesen en retorten, omringd van zijne sextanten en teleskopen, als hem eens een sombere bui overviel, het: Eheu,fugaces, Postume, Postume, labuntur anni! of het: Nihil est ab omni purte beatum onwillekeurig. zou- den hooren. opzeggen, en hem naar zijnen Horarrus zouden zien grijpen; om ‘er dat te vinden, wat wel geen materieel nut aan- brengt, maar wat-het harte sterkt, enden geest verheft. Erisvriog iets, De’ merkwaardige verandering, die, in-het laatst ‚der vorige eeuw, de omverwerping van het oude koning- schap, «in Frankrijk, in gansch Europa heeft te weeg gebragt, heeft niet alleen op „koningen en edelen, maar op alle. standen der maatschappij, en zoo ook op de geleerden in het algemeen, en opde oudheidkundigen in het bijzonder, eenen magtigen in- vloed uitgeoefend. De omwenteling , die, onder vele betreurens- waardige, toeh ook. goede, gevolgen. gehad heeft, heeft niet alleen de scherpe kanten afgerond van het. onderscheid dat ’er bestond tusschen vorst en onderdanen , tusschen adel en burgerij ; zij heeft niet alleen in het staatsbestuur geboorteregt en titels doen wijken voor het overwigt-van kundigheden en talenten, rijkdom en in- vloed; zij heeft niet, alleen den. trots gefnuikt vaa de nakome- - lingen der oude geslachten: maar zij. heeft ook den schoolschen. hoogmoed der kamergeleerden doen verdwijnen, en hier, zoo als _… overal elders, gelijkheid. gesteld in plaats van verhovaardiging op vaak nietsbeteekenende voorregten. _ svNiet alleen „de oudheidkundige, maar elk geleerde, weet thans-te wel dat het geen toon is, zijn latijn of grieksch, zijne v had 100 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE, Pandecten of zijnen Galenus in een gemengd. gezelschap te pas te brengen. Het: patriciaat der geleerdheid heeft, wat den uiter- lijken schijn aangaat, opgehouden, zoo als dat eener hooge’af- komst. De prins van de Moskowa bestuurt te Parijs een concert, en in de salons zijn de geleerdste mannen van de onkundigste niet te onderscheiden, dan door de meerderheid van hunnen geest. Hoogleeraren bezoeken de openbare vermakelijkheden, en zetten zich aan de speeltafel tegen‘over den geringsten ple- bejer in het rijk der letteren, Is het wonder dat zij niet: meer door vorsten worden uitgenoodigd en luisterrijk ontvangen, dat ‘er geen poëtae caesarei meer openlijk met lauweren omkransd worden, dat ook de grootste mannen, geheel: onbekend, en in het incognito der gelijkheid, het land doorreizen, wp door iemand te worden opgemerkt. | bk Wij zouden onzer negentiende eeuw “echter onregt doen, ‘in- dien wij beweerden dat zij den dienst der Muzen in het geheel alle eerbewijs ontzegde; maar hare genegenheid heeft ook hierin eene andere rigting gekregen. Gelijk vroeger de dichtkunst, zoo wordt nu de zangkunst met vorstelijke gaven beloond, ‘en gelijk vroeger geleerden, door triomfbogen; de steden binnen- — reden, zoo worden thans door de menigte de wagens der dan- seressen ontspannen en juichend voortgesleept. Maar, schoon wij gaarne erkennen dat, ‘behalve de voorname, door ons vermelde, oorzaak ‚ nog andere “hebben medegewerkt , om onze eeuw zoo zeer van-de vorige te:doen verschillen „ het onderscheid is daarom niet’ minder wezenlijk. De taal en let- terkunde der volken van Europa hebben zich’ gevormd, en miet naar ‘het voorbeeld der Ouden valleeïr;“miaar vaak naar geheel nieuwe, bij hen onbekende, kunstregelen. Onze: Tweede ‘Classe zelve heeft, in hare onlangs“’uitgeschrevene prijsvraag, erkend dat de uitsluitende waarderingen beoefening der oude letteren, als rigtsnoer en voorbeeld ook van onze nederlandsche letterkunde, in den laatsten tijd wr zijn wget j At Maar, daar nu deze dingen alzoo zijn, zoo isde vraag of de beoefenaar der oude letteren zijne studie ook nóg; behalve-voor Beoefening der oude Letteren in onze Leuw. 101 de wetenschap. zelve, zoo kan inrigten, dat zij eenigermate ten minste voldoe aan de behoeften der eeuw, die wij beleven , en, zoo ja, wat hij doen: moet om dat-doel te bereiken ? Mij dunkt, ‘er is daartoe maar een. middel. Men wil in deze eeuw „geen moeite doen, zonder onmiddellijke belooning, geen werk, zonder contante betaling; men vraagt van alles waartoe het baat, men heeft steeds het zut op het oog: welaan, maken wij de studie der oudheid. nuttig voor de eeuw in welke wij leven. De wetenschap, het lijdt geen twijfel, moet in de eerste plaats om de “wetenschap heoefend worden. Tot welk: doel men de overblijfselen der vudheid ook aanwende, wat men ‘er mede be- ooge, om ze aan te wenden, moet men ze kennen, en, om ze te kennen, moet men ze verstaan, verstaan in den ruimsten zin des--woords, niet alleen den zin der woorden, maar den geest der schrijvers, den tijd, in welken zij leefden „ de omstandighe- den van allerlei aard ‚die invloed konden hebben op hun schrij- ven, en wat dies meer zij. De grondslag van dit alles is taal- kennis en critiek. Die zijn leven besteed aan het verbeteren en zuiveren van den tekst der oude. schrijveren, aan het verklaren van de woorden, die zij gebruikt hebben, en van de zaken over welke zij handelen, doet der wetenschap niet minder nut dan _de eerste herstellers der letteren, die de handschriften opzoch- ten en verzamelden. — Dit alles staat op den voorgrond. — Maar dit is zeker , dat die de Ouden niet bestudeert, dan alleen voor zich zelven, om te weten wat zij gezegd. hebben, en om dit ande- ren bekend te maken, hoe groot ook zijne verdiensten zijn mogen voor de wetenschap, voor de behoefte der negentiende eeuw nog niet veel gedaan heeft. % Ex Wat ’er meer gedaan moet worden , leeren ons de groote mannen, wier namen wij hier het eerst vermeldden. Wat ’er, tot PETRARCA'S tijd toe, van. romeinsche schrijvers in het Westen was bekend gebleven (want 'er bleven ’er toch altijd, ook in den holsten nacht der middeneeuwen , bekend en gelezen), dat werd gelezen om de woorden, om de taal. Perrarca las de Ouden ter vorming van zijnen smaak, ter veredeling van zijn hart, en niet alleen voor zich zelven, maar ook voor anderen, 102 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE. Dat deden ook goccaccio en LASCARIS en LEONARDUS ARETINUS En FRANCISCUS PHILELPHUS, en wie verder tot dat schitterend tijdperk behoorden, éh daardoor worden de sonnetten, voor LAURA ges dicht, en de vertellingjes „ door zoccaccro opgesteld, nog heden in Italië, en door geheel Europa, met geestdrift. gelezen en” van buiten geleerd, en veel hooger geacht dan de latijnsche schrif- ten dezer groote mannen. Daardoor werd prerrarca de vader van het italiaansche lierdicht, en zoccaccio het model van het italiaansche proza. « Daardoor vonden de woorden, die curysoro- RAS en LASCARIS spraken, voor de vorsten, die hen naar vreemde hoven hadden afgevaardigd, geopende ooren en harten. Daar- door waren zij niet alleen nuttig voor hunne leerlingen, maar voor de geheele eeuw, die het geluk had hen te zien geboren worden. Zij waren niet enkel geleerden, maar mannen van de wereld. Toen daarna de nieuwere talen meer beoefend en be- schaafd werden, toen elk land bijna van Europa zijne eigene letterkunde kreeg, toen ook in andere standen menschen van talent en bekwaamheid gevonden werden, begonnen de beoefe- naars der oude letteren meer uitsluitend tot hunne geleerde on- derzoekingen beperkt te worden; deze beperking, deze afzonde- ring verwijderde hen van de wereld, en de wereld van hen. Toen ontsproot de pedanterie, en de schoolvosserij; toen ont= stonden de letterkundige twisten en oorlogen, toen de classieke vervloekingen, met welke de in hunne ijdelheid en eigenliefde gekwetste letterkundige mogendheden elkander bekrijgden. Maar, schoon ook de geleerden vân beroep eene afzonderlijke caste uit- maakten, “de geleerdheid, de eerbied: en de hoogachting “ ten minste voor de oude letteren was, zoo wij zagen, niet bij hen alleen bepaald; deze oefenden op alle standen der maatschappij haren weldadigen invloed uit, op staatslieden, op krijgslieden, zelfs op vrouwen. Indien dan nu in onzen tijd, waarin die al- gemeenere invloed werkelijk is afgenomen, de geleerden zich blijven afzonderen, dan zal weldra. die weldadige uitwerking, die de‘ beoefening der oude letteren pleegt uitte oefenen, voor onze eeuw geheel verloren gaan. Nu zij, die den staat bestu- ren, diein’ hooge betrekkingen geplaatst zijn, niet meer, als Beoefening der oude Letteren in onze Keuw. 103 vroeger, in de school der Ouden-gevormd zijn (gunstige uitzon- deringen - onbegrepen), moeten zij, die in de school der Ouden gevormd zijn, hunnen invloed aanwenden ten nutte van het al- gemeen ‚tot heil van staat en kerk, en ter beschaving der ge= heele natie; De eeuw zelve vordert het. Zij verbiedt den beoe- fenaar der onde letteren pedant te zijn. Zij noodigt hem uit zieh met haar ven’ ‘hare aangelegenheden te bemoeijen. Bij elke gewigtige gelegenheid, waar het de belangen geldt van staat of kerk, moet hij zijne stem doen hooren. Als in den staat overdreven begrippen van volksheerschappij, van vrijheid en gelijkheid, den boventoon krijgen, moeten zij, die door de ondervinding van vroegere eeuwen zijn wijs geworden, aantoonen wat het is; als de meesten regeren, en hoe ook de rustigste en gehoorzaamste gemeente door de vleitaal van dema- gogen tot oproer en onwettigen tegenstand kan. gebragt worden. Als, ten gevalle van weinigen, de beste krachten eener natie worden uitgeput, en elke heilzame verandering hardnekkig tegen- gewerkt, dan moeten zij hunne waarschuwende stem verheffen ‚ en, met de geschiedrol in de hand, den afgrond aanwijzen, in welke die overheerschers zich zelve, even goed als de natie, _ vroeg of laat zullen nederstorten. Als in de kerk ligtzinnigheid en nadia de ge- moederen van het spoor brengen, moeten zij, als ARISTOPHANES, door den geessel der satyre, of als socrres, door geestige ironie, de sophisten aan de kaak zetten, en zoo de jeugdige harten be- hoeden voor het verderf. Als daarentegen onverdraagzaamheid hare stem verheft, ide begrippen en leerstellingen als de eenige ware worden voorge- dragen, alleen. omdat zij eens op zekeren tijd en plaats zijn ge- predikt en aangenomen , moeten zij die bladzijde van de geschiede nís van den menschelijken geest opslaan, op welke zijne dwalin- gen en afwijkingen geboekt staan, moeten. zij, waar de christelijke liefde niet meer gehoord wordt, tot gematigdheid en toegevend- heid aansporen door het voorbeeld der heidensche humaniteit. Als onverstand en wansmaak het tooneel betreden, als onbe- zonnen schrijvers, weggesleept door het voorbeeld , en het spoor 104 OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE, bijster door de verkeerde rigting, die eene kranke verbeeldings- kracht geeft aan eenen anders vaak gelukkigen aanleg, in ver- dichte verhalen, den slagboom wegrukken van eerbied voor den godsdienst en voor de wet, of, door schijnbaar afkeurende, maar boeijende: en verleidelijke, schilderingen van eene ontaarde zinnelijkheid, het zedelijk gevoel aanranden, ja zelfs alleen, door ongerijmde voorstellingen van onmogelijke karakters, van eene in het menschelijk hart volstrekt onbestaanbare vereeniging. van bloeddorst en edelmoedigheid, van reinheid en ontucht, de eeu- wige wetten schenden van het ware en schoone, dat dan de man, die die wetten în de school van praro en prmosrnenes heeft lee- ren eerbiedigen, en ze door de ondervinding van alle eeuwen heeft bevestigd gezien, zelf de pen grijpe, en niet wane zijne ge- leerdheid te onteeren, door metterdaad, al ware het ook in een verdicht verhaal, te toonen hoe innig zedelijke en esthetische schoonheid verwant zijn, hoe op den duur-dat alleen behaagt wat waar is, en in de menschelijke natuur gegrond, en hoe ge- biedend de kunst vordert, ook zelfs in de voorstelling dier waar- heid, de welvoegelijkheid en betamelijkheid in acht ‘te nemen. Zeker de kracht der stof is groot; maar de kracht van den geest ìs nog grooter. De mensch heeft der natuur een aantal harer geheimen afgezien; hij heeft eene menigte van die voor- werpen, die de Ouden als-goddelijke magten vereerden, aan zij- nen wil, aan zijne grillen zelfs, dienstbaar gemaakt: maar, in weêrwil van dit alles, blijft nog een veel grooter aantal van ge- heimen voor zijn oog met een’ ondoordringbaren sluijer bedekt, blijft hij zelf nog van zeer geringe beletselen geheel afhankelijk. Wat daarentegen de geest, wat het gevoel, wat de gedachte kan uitwerken, dat leert ons de geestdrift, en, helaas,-de woede van alle godsdienstoorlogen, dat leert. ons Azië en een deel van Europa en Africa, overheerd en te onder gebragt door de aanbidders van eenen valschen profeet, dat leeren ons de duizenden en duizenden die haardsteden en altaren, betrekkingen en bezittingen, ver- lieten, om een klein stukje gronds in het rotsige Palestina te gaan veroveren, dat leeren, ons de magtigste’ vorsten. van Europa, de best ingerigte legers, die het hoofd stootten op de woeste drift Beoefening der oude Letteren in onze Heuw. fi 105 en den ongetemden moed van de bijna naakte apostelen eener met het gezond verstand volstrekt onbestaanbare hersenschim. En onze, negentiende eeuw, hoe veel. waarde zij ook hechte aan het stoffelijke, en aan de zigtbaar en tastbaar nuttige uitwerkselen van de bemoeijingen der wetenschap, onze negentiende eeuw heeft ook. hare kennelijk spirituele strekking. Wij zijn veel vooruitge- gaan in staatkundige beschaving, in onderwijs ‚in verlichting (ten opzigte van. sommige onderwerpen ten minste), het is niet al- leen in de natuur- en scheikunde, dat wij vorderingen gemaakt hebben: «en. toch heeft die zoo verlichte, zoo kunstrijke, de krachten der natuur op eene zoo wonderdadige wijze aanwen- dende negentiende. eeuw _tooneelen aanschouwd, waarover de verlichte menschenvyriend. in tijden van duisternis zou. hebben ge- bloosd; en toch is die eeuw getuige van de rustelooze werk- zaamheid van duizenden, die het verstand aan banden zoeken te _ leggen en het vrije onderzoek trachten te belemmeren; en toch verneemt die eeuw het krijgsgeschrei, dat uit de digte gelede ren. van hen opgaat, die den staat onder de voogdij der kerk willen terug brengen; en toch laat die eeuw, in onheilspellende teekenen , den wensch doorschemeren om landen en volken ander- maal in bloed en tranen te dompelen, voor de handhaving van het heiligste gestort. Wat kan Europa hier redden? Wat an- ders zal men stellen tegenover de dwingelandij, die het leven der zielen aantast en dreigt te verstikken, wat anders dan den geest der vrijheid, der waarheid en der menschelijkheid? Waar- mede zal men den op nieuw kunstmatig gewekten geest der mid- deneeuwen bestrijden, dan met den geest der oudheid, door het Christendom veredeld en gezuiverd, die de menschheid koestert en verkwikt en der ontwikkeling nader brengt. Het is hoog tijd te eindigen. Doch ook zou een nader ont- wikkelen van elke bijzonderheid van dit rijke onderwerp onge- past zijn in eene vergadering, uit welker midden ik de leven- dige voorbeelden zou kunnen aanwijzen, van het ideaal dat ik trachtte te schetsen. | Ik eindig met den wensch, dat vooral deze koninklijke in- rigting het prytaneum zij, van. waar het altijd onderhouden LJ 106 _ OPENBARE VERGADERING DER DERDE KLASSE, licht der waarheid, der vrijheid en der menschelijkheid zijn’ weldadigen gloed over Nederland verspreide, en dat elk onzer, met dezelfde innige overtuiging, met welke de edele hersteller der oude letteren het deed, hem dit gebed moge mazeggen : Gij weet, ô Heer ! die alle mijne begeerten en alle mijne verzuch- tingen kent, dat ik in deze Letteren nooit anders gezocht heb, dan een goed mensch te worden. Gij weet, ò Heer! die harten en nieren proeft, dat ik nooit zoo ijdel, nooit zoo begeerig naar roem geweest ben (schoon ik niet ontken het soms wel eens geweest te zijn), of ik verlangde toch altijd nog meer goed te worden, dan geleerd! De Voorzitter hernam daarop het woord in dezer voege: Gij hebt, waardige van Lrmsvra BROUWER! een onderwerp be- handeld, even naauw verwant met uwe hoogstgewigtige Ambts- betrekking als met uwen fijnen geest van opmerking. Mij voegt de uitspraak niet over de waardij van wwe meeningen. Maar zoo lang de geest der eeuw niet het eigenaardig karakter van den Nederlandschen geest zal hebben uitgewischt, zoo lang de tijd- genoot behoefte heeft aan ware beschaving, zoo lang zullen wij blijven in ‘het vertrouwen dat de oude Letteren in Nederland niet verwaarloosd worden. Mogen zij duurzaam vrijheid, ken- nis en verlichting in Nederland. bevorderen en hare lessen ook voor de negentiende Eeuw niet verloren gaan. Ik geef het woord aan den Heer van LENNeP tot vervulling der belofte, welke ik bij het openen dezer Vergadering vermeld heb. De Heer vaN Lenner zeide: »Niet zonder reden heeft de Derde Klasse van het Koninklijk- Nederlandsch Instituut aan de eerbiedwaardige Weduwe van den onvergetelijken a. n. rarck, door het verzoek, om, even als de Academie te Brussel, met een afgietsel van. het in’ marmer vervaardigde borstbeeld. des Overledenen begunstigd te worden, een blijk willen geven van de hooge achting, die zij voor 's mans nagedachtenis voedt. Niet zonder reden heeft zij gewenscht, dat het dagelijksch aanschouwen van dit gedenkstuk mede mogt toe- brengen om ’smans verdiensten bij alle de Leden dezer Inrigting „Buste van Falck. 107 in levendig ‘aandenken te doen blijven. Wat hij, als Medelid , voor en met de Derde Klasse verrigtte, behoef ik thands niet te herhalen, daar het in hare vorige Openbare Zitting reeds op eene zoo treffende wijze is vermeld geworden. Dat hij niet nog in meerdere maté bijzonder voor haar is werkzaam geweest, hoe zoude zij zich des beklagen, bij de herdenking van hetgeen hij in onderscheidene werkkringen voor zijn Vaderland deed, en be- paaldelijk van hetgeen hij, gedurende een vijftal jaren, in welke hem het Ministerie van Openbaar Onderwijs en Nijverheid was toevertrouwd, gedaan heeft voor de onderscheidene vakken, met wier beoefening en uitbreiding de vier Klassen dezer Inrigting zich bezig houden? Ik zwijg van hetgeen hij voor onderwijs en beschaving in de Zuidelijke Nederlanden te weeg bragt. Het wordt thands ook dáár bij velen nu met dankbaarheid herdacht. Maar de vermelding daarvan behoort hier niet en zoude mij ook in zeker opzigt pijnlijk vallen. Doch ik wil hier in de eerste plaats de getuigenis aanhalen, hem bij zijn aftreden uit dat Mi- nisterie en vóór zijn vertrek als Ambassadeur naar Engeland, in 1824, door de Provinciale Commissie van Onderwijs in Noord- Holland gegeven, daarbij hem dankzeggende »voor de getrouwe »en ijverige behartiging van al de belangen van het lagere School- ‚» wezen, de naauwkeurige oplettenheid, waarmede hij gewoon was »alle de stukken der Commissie te lezen ‘en te beoordeelen, de „aanmoediging van hem in hare werkzaamheden ondervonden, »de regtvaardigheid, billijkheid en heuschheid haar bewezen, en »het hoog gewigt door den edelen man gesteld in de bevordering » van het Lager Onderwijs in zijn geliefd Vaderland, waarvan hij,” dus drukte de Commissie ten slot zich uit, »nog lang blijven moge peen der beste burgers, de liefde en roem van Nederland.” Ik moet voorts, wat het Hooger Onderwijs betreft, herinneren, dat aan hem, als Minister, de Archeologische Leerschool, het Rijks Museum van Natuurlijke Historie en Oudheden te Leyden, en de Veeartsenijschool te Utrecht, derzelver aanzijn te danken hadden. Ik mag alle nog in leven zijnde beoefenaars van We- tenschappen, Letteren en Kunsten, voor zoo ver zij ooìt* met hem, als Minister, in aanraking kwamen, tot getuigen oproeper 108 OPENBARE VERGADERING DER- DERDE KLASSE, van zijne bereidvaardigheid om zich hunner aan te trekken, om hen met raad en daad van dienst te zijn. Dan, hoeveel nuts ook rarekK in. dezen. zijnen werkkring stichtte, zal. wel iemand onzer het bejammeren, dat hij, en vroeger en later, tot andere werkzaamheden zich geroepen zag? Werd hij wel ooit tot eeni- gen „werkkring geroepen, voor welken hij niet bleëk: als bij vuit- nemendheid. geschikt te zijn? Schoon eens, tijdens. zijn voorts ambteloos leven, in zekeren zin misplaatst als Voorzitter” der Commissie van Onderzoek aangaande het nut van ijzeren spoor- wegen hier te Lande, wist hij echter-ook die ‘plaats met waar digheid en roem te bekleeden. Maar wie vergeet ooit de gewig- tige diensten, die” hij, als Nederlandsch afgezant en onderhan- delaar (in-die betrekking, zoo ooit iemand, op zijne plaats) te Pa- rijs, te Weenen, te Londen, aan Koning en Vaderland bewees? Wie den roem, dien hij daar voor zich en zijn Land bij vreem- den inoogstte; de achting en bewondering, die hij door-omgang en‘ begaafdheden dáár aan mannen, als METTERNICH , CANNING en TALLEYRAND, inboezemde? Ja! een rarreyranp zelf. (de bewij- zen zijn er van voorhanden) bragt. gaarne aan het helder oordeel en de groote bekwaamheden van rarck verdiende hulde toe. En zouden wij, Leden dezer Nederlandsche en ter handhaving mede — van den Nederlandschen roem bestemde Inrigting, niet elk ge- denkteeken van hem, die bij in- en buitenlander dezen roem zoo uitstekend handhaafde, met een blijden welkomgroet bejege- nen? Zouden wij niet elke gelegenheid te baat nemen om ieder naar vermogen eerbewijs te brengen aan ’smans gedachtenis? Ik, die (en dit gaf mij aanleiding om hier op eene anders min gewone wijze als spreker op te treden) ik, die bijna een halve eeuw mij in zijne vriendschap mogt verheugen, die in hem niet slechts den rijk begaafden man vereerde en hoogschatte, maar in FALCK ook vooral den mensch lief had, ik wil niet nalaten bij deze gelegenheid te betuigen, dat hetgeen ik in beide opzigten voor hem gevoelde, nog bij mij in hoogere mate is versterkt gewor- den, sedert het mij onlangs mogt gebeuren, zijne nagelatene eigenhandige Gedenkschriften te doorlezen. In die Gedenkschrif- ten, door hem met, ik zoude haast zeggen, kinderlijke eenvoudig- Buste van Falck. 109 heid, in den hem eigenen gemakkelijken, bevalligen stijl geschre- ven, ging hij geheel zijnen levensloop van kindsbeen af tot den jare 1837 na, legde getrouw de beginselen, die hem gedreven hadden, open, ontveinsde het niet, waar hij meende ged waald te hebben, was gereeder «om zich zelven, dan om anderen te misprijzen. Maar de man, altijd, waar het Staatsgeheimen gold, zoo ondoordringbaar, bij het behandelen van zaken steeds zoo geheel meester van zijne aandoeningen, toonde zich dáár, zoo als zijne vrienden hem, schoon de meesten nog te weinig, ken- den, bij uitnemendheid gevoelig voor de teederste gewaarwordin= gen van vriendschap, ouderliefde, huwelijksliefde, vol van warmen ijver voor het schoone en goede, en boven alles bezield met hartelijke, vurige liefde voor zijn Vaderland. Eene stellige wilsbepaling des Overledenen heeft ‘het uitgeven dezer Gedenk- schriften verboden en alleen aan weinige erkende vrienden het inzien daarvan ter plaatse, “waar zij bewaard worden, vergund. Korte vermelding hier te doen van hetgeembij dat inzien in: mij omging, meende “ik mij te “mogen veroorloven» Misschien -zal een ander verder durven” gaan en’ met kiesche ter zijde stelling van datgene,-wat tot verbod der uitgave vari hetgeheel aanleiding gaf, daaruit de bouwstoffen verzamelen: voor eene levensbeschrij- ving, uit welke over vele-gebeurtenissen van onzen tijd een meer helder licht zal mogen opgaan „ maar die tevens en vooral strekke om FALCK, nog meer: im zijne volle waarde te doen kennen. ‘Moge intusschen het weinige, hier door mij gezegd, reeds aanvankelijk iets tot die mena wegleenjng hebben gijn ET Ot es A LET anitoidsedadre ú a bs Tb De enen ii woord’ binbeshee ie. bierdp! alkianle Zoo voegde het u, ‘waardige vaN LENNEP; van FALCK:ter Gescidele- genheid te spreken !- België: hebbe zijne uitvaart koninklijke eér-be- wezen ! Nederland brengt hemreene stille, meer duurzame en zij- ner niet minder waardige-hulde toe, door zijne verdiensten open- lijk te erkennen en zich zijn voorbeeld: ter navolging voor te stellen: Ik breng den dankSder’derde Klasse van ‘het Instituut-aan deze aanzienlijke Vergadering, voor de eer harer tegenwoordig- heid en verklaar deze Vijftiende Openbare Vergadering’ gèsloten. Emmens Î E EERSTE KLASSE. Ren " verp binen Na, pardanen proenen op dà grate da ( natie 4 in ne atbrouen ‚de walsen bij hage, finan. ti BIO, GERD Door i otersett asil nevada Aber noorloe derd toor tori asttiner gt HS BEM «AREN E rr \ RO LAK. grep vadrifsmerf Jer drenken” . 8 p 5 Á ï N t .s keke iaoho:} Ì eID Í é ERR AED HT wertsdsttelva ged er SIE MODNGFEA VOND ATD SOUAITS TABA MIES A GET OHT „Het geheel ongewone, van op den. top der stengels. bij Digi- talis purpurea bloemontwikkeling aante treffen, doch wel voor= namelijk zulk eene tevinden, die «de. onderste vooruitloopt en van deze door: eene klok- of. komvormige gedaante ten: eenen= male» afwijkt,’ otrok’ ten” jare 1841 ‘mijne: aandacht zoo zeer, dat ik daardoor werd» opgewekt „om den: gang der Natuurin-ópvol- genden wasdom te bespieden. Ik voorzag mij te dien einde van zaad-dezer. plant,- bragt ‘het onmiddelijk daarna in den: grond en had / het genoegen, daaruit nog ietsalfde je een hae aante plantjes te: ziensopkomen:;; ‚ «: van uit het “hart «der vruchtbeginsels nieuw. loof opte; stu- wen ;’dat: blijken droeg van volkomene gelijkheid. met den,moe- dersteng,: zoo zelfs; -dat-uit den top” vanhdif nieuwe loof „blijkbaar zich eene overeenkomstige. monsterblöerh. deed en tenemen sels waaruit het was opgeschoten. f ) Woekering der topbloemen bij paarsch Vingerhoed. 111 De groei vandien tweeden steng kwam echter niet tot volko- mene ontwikkeling; een aanvankelijk bederf op den top des hoofdstengels. belettede zijn verderen wasdom. „… Getroffen: door ‘het-óngewoon verschijnsel, dat zaad van mon= streuse bloemen. diezelfde gesteldheid had opgeroepen in daaruit voortgeteelde planten, verzamelde ik in het jaar 1842 wederom eenige zaden „ en bragt ze onmiddelijk daarna onder de aarde. Even als in 1841, lieten zij-mijne weetgierigheid. niet onbeloond, Zij ontkiemden in groote menigte en gedroegen zich in het jaar 1843 niet minder vruchtbaar, ‚dan de moederplanten „waarop zij in het vorige jaar gevormd. geweest. waren. “Eene der top- bloemen. vooral. ‘was zoo uitstekend groot en prachtig „dat zij alle vroegere ven nevens, haar bloeijende in, heerlijkheid overtrof. „Hetgeen . il; tot/hiertoe, over mijne „waarnemingen én proeven op het voortdurend. vermogen van monstervormingdoor.„ gezegde Digitalis purpurea ter herinnering heb. bijgebragt, ‚is breeder-om- schreven. inhet Tweede Deel „van-dit- Tijdschrift: en‚-„zou- gewis niet andermaal door. mij zijn: verineld geworden, bijaldien ik niet gemeend. had „. den uitslag, eener, nieuwe- reeks van rs te moeten: mededeelen, … … ved Bij het-inzamelen van zaad had. ie. tot mu-toe miet. a op het 00g gehouden , eene. keuze tusschen zaadkapsels-van „mon- streuse. en, niet-monstreuse bloemen, maar dezelve onverschillig bijeengebragt en daarna uitgezaaid. Men was dus onzeker „aan welk’ zaad “men het voortbrengen van nieuwe monstreuse bloe- men te danken liad „ aan. dat van de oorspronkelijk monsterachi- tige topbloem ‚of aan -de-welgestelden des. dagnanrs of pee aan het zaad van «allen tegelijk? … > ‚… „Om hierover: „gene geregelde „oplossing te aa horend anal in het j jaar 1843 de zaden. afzonderlijk: opgezameld -uit-monstreuse bloemen; afzonderlijk, uit wel gevormde, en! behoorlijk «geschei+ den gehouden;„daarna. uitgezaaid in: bloempotten; voorzien van vaste. teekens,. waaraan. de zaailingen van mónstreuse en niet monstreuse bloemen te onderscheiden zijn zouden.;--De zaden ‘van beiden kwamen geregeld op. Hunne voortbrengsels: zijn op ver van elkander verwijderde tuinbedden in het voorjaar van 1844 112 | EERSTE ‘KLASSE, » wirenÂso U uitgeplant, “waarvan de meeste niet hebben seria bloem te dragen. liilasun acti hi hbe Wat ik daarbij heb waargenomen ; moge’dan nu het onderd werp uitmaken ‘dezer mededeeling; Ik bepaal mij’ het eerst tot die planten, welke uit het zaad van monsterachtige bloemen zijn voortgebragt. ‘Zij zijn achttien in ‘getal, geplant op behoorlijke afstanden, “om ruim te, kunnen uitstoelen, … Zoodra zij in vollen groei waren, vertoonden zij zulk eene kracht in: kleur: en uiter- ‚ lijk voorkomen, ‘als ik vroeger bij hrabend Vi pdr aijn mij niet herinner. ooit te hebben opgemerkt: «7 | [ „In de maand Junij begon “menaan eenigen: sink daf opk menden bloemsteng te zien; welk verschijnsel-zich van lieverlede _ tot zestien planten: uitbreidde. … Geene van allenechter-deed veen hoog opschietenden wasdom der stengels verwâáchten , aangezien het klein getal bloemknoppen , dat zich daaraan’ vertoonde. Op aller top ‘was de monstreuse vorm onmiskenbaar. k Hoe krachtig ‘hev-uitbreiden „van eene enkele seg voortging; zal kunnen. blijken, indien ik vermeld , dat-zij omringd. -werd door » tweeenveertig bloemdragende- spruiten „ nevens „den mid delsteng op haren top met knop of bloem-van-monsterachtigen vorm prijkende; ‘geen van al deze stengen- nogtans kon lang ge- noemd worden: ‘immers de middelste: bereikte slechts. eene hoogte van: 9 palm 5 duim;-de nevenstengen hadden ieder voor zich eene. „nog mindere dengte. ll veisesonlinenarss db no taeadonu td Hoewel: geene der overige planet in omvang b enlik h waer met dit prachtig gewas, gaven zij nogtans alle duidelijke blijken van volkomen welvaren, dragende somnrigen zestien, anderen meer of minder zijplanten om den moedersteng, welke alle metprachtige bloemen ‚voorzien “waren, waarvan die aan den top bestendig van” grootere uitbreiding en monstreusen vorm, Slechts bij eene enkele bepaalde zich de krachtige ontwikkeling van de topbloem, blootelijk tot eene vergrooting van omvang en vermeerdering van geslachtsdeelen:, ‘behoudens de oorspronkelijke gedaante eens vin= gerhoeds „Langs ‘den loopen strekking der stengen vond men zelden monsterachtigen ‘bloemvorm ; die zich-dan- nog ‘meesten- tijds slechts bepaalde bij zekere onregelmatigheid. - W oekering der topbloemen bij paarsch Vingerhoed. 113 Al de topbloemen_der middelstengels en sommige der zijsten- gels waren woekerende, zoo dat gewoonlijk door het midden van _het stampertje een nieuwe bloemsteng begon door te dringen. Zulk een verschijnsel was reeds" in het jaar 1842, bij enkele planten door mij waargenomen en van eene derzelven in af beel- ding voorgesteld. Bij mijne nadere onderzoekingen in 1843, ben | ik daarop terug gekomen, doch ook toen niet geslaagd. in het volkomen doen doorgtoeïjen van dezen nieuwen steng. Voor de vermoedelijke oorzaak van dit terugblijven des was- doms, toen houdende het onttrekken der voedende sappen door de lager geplaatste bloemen en zaadhuisjes, heb ik nu deze rede van beletten groei willen wegnemen, door al de knoppen en bloe- men van den middelsteng af te plukken ‘op hetzelfde oogenblik , __dat de woekerende topbloem begonnen was zich te openen. Mer- ‚kende, dat de nieuwe steng daarna met meerdere kracht door- groeide, nam ik drie dagen later daarenboven tien bloemstengen _ van de uitgestoelde zijplanten weg, en na ettelijke me nog tien andere. ‚De nieuwe stengel bleef aanhouden in wasdom, er begonnen ‚_ zich reeds knoppen tot opengaan te zetten; zijne monstreuse: top- bloem “was--ook merkbaar toegenomen in ontwikkeling, zoodat ik mij durfde vleijen met het volmaáäkt gelukken mijner proeve. Doch kort daarop scheen de lijn van stilstand eensklaps ge- trokken te worden, “waarbij ik de waarschuwende les ontving : tot hiertoe ven niet verder. De: nieuwe bloemsteng begon tee- __ kens te dragen van irr vaer en liet het hoofd TEK, ne- derhangen. | it Dit teleurstellend overschot eener, hoet dan ook iis. _ proeve evenwel niet willende missen; heb ik het vande moe- __derplant afgescheiden, en, de oorzaak van het stilstaan dezes ver gevorderden wasdoms nasporende, bevonden, dat „ even als _ vroeger, ook nu het bederf op de plaats zijns wentenss wget alleen de rede was. _ Niet geheel ontmoedigd door het mislukken dezer eerste proef, cd ben ik bij eene tweede plant, met woekerende bloemen op de- __ zelfde wijze te werk gegaan, doch heb, na gevorderden. wasdom 8 114 4 A Sec HERRSTE KLASSE, van het doorschietend. loof. tot zekere hels ete Jes ont-_ vangen: tot hiertoe en niet verder. Door deze-vergeefsche pogingen tot de orbi dige dat ik langs dien weg welligt nimmer mijn oogmerk, zou komen te bereiken, liet ik, zonder eenige verminking, de overige planten doorgroeijen. Zij gedroegen zich betrekkelijk den doorschietenden steng, gelijk zulks in vroegere jaren door mij ondervonden was, te weten: de nieuwe steng bleef terug in groei’, zoodra hij tot ‚eene geringe hoogte door het zaadhuis der -monstreuse varen was. doorgeschoten ‚en. hing weldra verwelkt. neder. « Í Doch hoe geheel verrukt gevoelde ik mij, toen-eene prachtige plant met paarsche bloemen niet alleen het zaadhuis van den top, waardoor een nieuwe steng „was heengedrongen, in vollen wasdom hield ,; maar ‘die steng tevens geregeld liet voortgroeijen ! Een aantal van dertien -bloemknoppen versierde dit nieuwe voortbrengsel ‚hetwelk, even als de moederplant, eene bloem van monstreusen’ vorm sop zijnen. top scheen te zullen dragen: Zijne lengte vermeerderde van dag tot dag; de ontwikkeling der _schutblaadjes „ “hoewel ze klein ‘waren, in vergelijking met die van de moederplant; ging in evenredigheid voort; ook de kuop- | pen namen. toe in wasdom, zoodat zelfs de monstreuse- topbloem zich inde gedaante eener klok tage jin ij op den rand ee fdskonmen! Aint le rev „Binnen „deze bloem ee ik een” biaecaid getal helmsi voorzien vaneven zoo vele dubbele helmkapjes. . Het stampertje met zijn vrüchitbeginsel en ‘buis werden insgelijks aangetroffen, met een woord, men vond hier eene herhaling van de moeder- plant “im zoo volmaakten, hoewel: verkleinden” "staat; dat men haar met volle“ regt eéne werjonging) of, zoo men gest wil, eené gelijkvorming zou mogen moemen 2, „sb (5 Zulke een: ‘volkomen te bmg trede’ van, cen vens 8 ge t sacris Arte Steakrer ar gres veer ivert Brt eerr bu PEET KEG HOU 0 > ij € 5 ja JIM EO , KEY à p 4 | > ri zie pike 47 bis NE ener VERS erv beeld omwikkeld, hetwelk men aan n verjonging der planten heeft te hechten. Het is aan diën’ beroemden Plantenpliysiloog dat ik deze benáming ontleend ‚heb, Zie die Araphydose” vader” Verjingung dep: Pflanzen ;- Berlin 08454980.9 Ot, 7 9DLOS \ DIGITALIS PUKPUREA, PROLIFERA, A Vrolik ad nat del. Lith. v. Meer BC} AT van Loo ad nat del. DIGITALIS PURPUREA, PROLIFBRA. Zith.v. Moyer COP Wen Ce enn a il se ae deren WWoekering der topbloemen bij paarsch Vingerhoed. 115 was uit den bloemzetel der moederplant is gewis een hoogstzeld- zaam verschijnsel, misschien wel eenig in zijn soort en te voren nimmer gezien. Hoe vreemd dit moge schijnen, ook daarbij is de Natuur, onuitputtelijk in den: rijkdom harer voortbrengselen, niet blijven stilstaan. Bij eene dezer planten toch was in de topbloem eene geheele omvorming der helmstijltjes en stampertjes in bloembladen , terwijl tevens door het midden van deze sterke ontwikkeling zulk. eene ophooping van knoppen te voorschijn wad, dat men bij de eerste aanschouwing zich naauwlijks een denkbeeld van hare schikking konde vormen. Bij dieper onder- zoek evenwel bleek overtuigend, dat al wat men van vruchtbegin- sels of zaadkapsel zoude verwacht hebben te vinden, ten eenen- male werd uitgesloten. Geen enkel bewijs liet zich daarvan ont- dekken. Het was, als of de Natuur op eens had willen te voor- schijn brengen, hetgeen zij in den gewonen regel eerst door het doen rijpen -der zaden. en het „daaruit voortbrengen van gewas mogelijk maakt, -… De met bloemknoppen. onndiheshe steng was en niet door het zaadhuis-heengedrongen, gelijk in vroegere voorbeelden, maar, als. bevattende. al. de voorwaarden eens vernieuwden wasdoms in zich zelven, scheen Hij het voortbrengen en rijp ame van zaad noodeloos-te maken Zulk een maeisngde wasdom nu zal welde hoogste trap van woekering in het plantenrijk mogen genoemd worden. „Gelijk mij geene vroegere Waarnemingen bekend zijn bij Digitalis pur- purea van eenen. regelmatig door ‘bloem. en zaadhuis heenge- groeiden steng; zoo herinner ik mij ook geen voorbeeld van was- dom, aan het nu behandelde gelijk 4. Het zij echter verre, hier- door-te willen te- kennen geven, ‘dat andere Natuuronderzoekers in lrunne nasporingen-zonder daarvan openlijke melding te naa- ken, niet even gelukkig zouden geweest zijn. … De Natuur toch sluit hare wegen voor niemand; “wien-het- ernst is, haar te raad- plegen. Van deze waarheid ten welle deniedrongien; heb ik gereschs its Zie Plaat 2 116 EERSTE KLASSE, ook nog licht te-ontvangen over hetgeen zou plaats hebben, -wan- neer het zaad der niet monstreuse bloemen van woekerend Vin= gerhoed in wasdom gebragt werd. - Een-eenvoudig verhaal van mijne bevindingen zij ten slotte hier bijgevoegd. De uitgeplante zaailingen waren vijftien in-getal. Zij waren, zoo als ik straks zeide, ver van de vorige verwijderd, op een tuinbed geplaatst, en groeiden geregeld voort. Op het eerste aanzien ‘merkte men al aanstonds bij dezelve een veel minder krachtig voorkomen. De kleur van het blad was niet zoo don- ker groen, het blad. zelf minder breed en dik. Van-de vijftien planten waren op den 12'°® Augustus slechts drie in bloei, ter- wijl op gelijke dagteekening van Julij reeds velen der zoo even __ behandelde met bloemen pronkten. le Doch, waarop het hier vooral aankomt, van de drie in: volle bloei staande planten waren twee, eene paarsche en eene witte, met monstreuse bloemen voorzien, op den top- des stengels. … De derde gedroeg zich bij den eersten aanblik, als gewoon paarsch Vingerhoed, zoo in vorm, alsin houding en gestalte. Op nader onderzoek evenwel vond men, dat drie der kleinere stengels op den top voorzien waren van monstreuse, klokvormige, inge scheurde bloemen: — 3 “ Gelijke overhelling tot eene terugkeer in de natuurlijke, we zal ik liever zeggen, gewone gesteldheid der Digitalis purpurea hadden wijvroeger reeds opgemerkt, na het gebruik van ge= mengd zaad, bij deze en gene planten. Het kan daarom niet vreemd’ voorkomen, dat dit verschijnsel zich ook openbaart ,-na eene zaaijing met korrels van. andere, dan monsterbloemen des woekerenden Vingerhoeds. Meerdere opmerking ven dieper naden- ken verdient het te voorschijn treden van monsterachtige ,- ja: van woekerende bloemen, gelijk gevonden werden op twee der sten- gels, “tot wier voortbrenging geen ander zaad gediend. heeft, dan hetgeen uit de welgevormde bloemen eener’ Digitalis proli fare was genomen. Komt men daardoor niet als van zelf tot de gedachten, ‘dat _ deze monstervorming geene toevalligheid. is, maar eene bepaalde en vastverordende gesteldheid in het gewas, wiens bewerktui- Woekering der topbloemen bij paarsch Wingerhoed. 117 ging eene zoodanige wijziging heeft ondergaan, dat het zaad, als de eindbestemming voor de instandhouding zijner voorgangers, daarin blijft deelen, hoezeer dan ook slechts in enkele bloemen de vorm te voorschijn treëdt, die deszelfs karakter uitmaakt. In wijdere bespiegeling van dit zonderling Natuurverschijnsel te treden, houd ik voor overbodig, daar het vermoedelijk ons niet nader brengen zoude tot de ware oorzaak van zijn ontstaan. Ik vergenoeg mij alzoo met de voordragt van hetgeen eene naauw- gezette waarneming mij heeft doen kennen, en veroorloof mij alleen deze gelegenheid nog te bezigen ter leering, dat de plan- ten van Digitalis purpurea, doorgaans beschouwd. als tweejarig, doch vroeger reeds door mij als voortdurend opgegeven, haren rang onder de vaste planten tot heden zijn blijven behouden. 14 Junij 1845. Over den Boom van BOERHAAVE. BOOR C. G. C. REÏNWARDT. hi _ In den Akademietuin te Leyden bestaat cen boom, die in de wandeling vrij algemeen, — niet met den Systematischen en ge- slachts- en soortnaam wordt aangeduid, maar den enkel indivi- duëlen naam draagt van den Boom van BOERHAAVE. Onder dezen naam is dezelve ook buitenlands bekend. Where is the tree of BOERHAAVE, is veelal de eerste vraag der Engelschen, wanneer ze den tuin binnentreden, Immers zij hebben van dien boom reeds te huis iets gelezen in de reisverhalen hunner Landgenooten. Zekere Dr. neux, heeft in zijn door hem in 1817 uitgegeven Journal of a horticultural tour, eene beschrijving, alsmede de afmetingen van den boom gegeven en daarhij eene afbeelding gevoegd. Ik zelf heb een en andermaal schriftelijke aanvragen om nader berigt aangaande dezen boom uit Engeland ontvan- gen, onder anderen van den voorleden jaar overledenen, welbe- _ kenden, vlijtigen LouvoN, aan wien ik dan ook eene nadere be- schrijving en afbeelding gezonden heb, waarvan hij in zijn fraai Werk: Arboretum britannieum heeft gewag gemaakt. Nen verhaalt, dat deze boom door sorrnaave zelve geplant en geënt, en circa 100 jaren oud is; en zie daar de reden, waarom deze boom met zoo veel algemeene belangstelling opgemerkt en aan- schouwd wordt; een schoon bewijs tevens der voortdurende on- verflaauwde hulde, die aan den grooten man nog steeds wordt toegebragt. ai Deze boom is een zoogenaamde Pluym Esch, bloeijende Esch, of Manna Esch, de Fraxinus ornus Linn, of Ornus Europaea Boom vAN BOERHAAVE, IN DEN HORTUS BOTANICUS TE LEIDEN . De boom van--Boerhaave. Me Pers. , dezelfde boomsoort, waarvan vin het. Zuiden van Europa, voorâl in Siciliën en Galabriën, de Manna wordt ingezameld. „De boom is geënt op eenen stam van den, gewonen Esch, welke laatste ook nu nog kennelijk is door, eene duidelijke af- scheiding, en doordien hij door meerdere dikte en paebehidkeld tot een kort maar breed voetstuk is uitgezet 1, „Het is aan de boomkwekers bekend, dat deze twee báemie soorten, hoewel. tot één - natuurlijk geslacht behoorende, echter in-de wijze van groei aanmerkelijk verschillen; de gewone Esch namelijk heeft eenen sterkeren. groei en zet zich spoediger en meer uit dan de andere; dit onderscheid blijft ook bestaan, wanneer de eene soort op «de andere geënt wordt. Men heeft daarvan wel eens gebruik gemaakt, om zonderlinge vormen van , boomstammen voort te brengen, door beurtelings de eene soort op-de andere te enten, zoo dat zich de gemeenschappelijke- stam als eene dunnere kolom op een breed voetstuk — of omgekeerd — of. als een bij-afwisseling in dunne en dikkere geledingen ver- deelde stam. vertoont. | | „Aangaande de geschiedenis van den boom VAN BOERHAAVE, kan En met eenige meerdere zekerheid dan neur opgeven, dat de- zelve bij den leeftijd van sorrnaave, niet vroeger dan in het jaar 1737 kan geplant zijn, aangezien in dit jaar de Akademietuin uitgezet en met een stuk grond vergroot werd, waarop tot dien tijd woningen gestaan hadden; en in het daarop volgend jaar, 1788, is vorrmaave overleden. In het jaar 1813, in Januarij, wanneer de tuin onder opzigt van den Hoogleeraar pRUGMANS an- dermaal groote verandering en uitbreiding onderging, moest ook deze boom van BoERHAAVE van zijne standplaats weggeruimd. wor- den. Doch om het toen fraaije gewas,te behouden, werd be- sloten, den boom, met behoud eener groote kluit gronds te verplanten, en naar de plaats, waar dezelve nu staat, over te brengen, hetgeen dan ook niet zonder veel moeite geschied is. De grond werd rondom den boom op genoegzamen. afstand. van den stam uitgegraven, en daarna door middel van kaapstanders A Zie de bijgevoegde Plaat: 120 EERSTE KLASSE. enz. opgeligt en vervolgens verplaatst. Het stuk gronds, waarin de wortelen van den boom onbeschädigd bleven vast zitten, „werd berekend eene zwaarte van 12000 Ned. ponden te bedra- gen. Het werk veroorzaakte eene uitgaaf van f 260. De boom was in 1817, toen neux denzelven zag en beschreef, nog gaaf en gezond, doch is daarna al meer en meer door be- derf aangedaan. Vermoedelijk zal daartoe toch wel de verplan- ting den eersten grondslag gelegd hebben, ofschoon dit bederf zich niet dan lang daarna geopenbaard heeft. Het voetstuk van den wildstam van den Esch, is nu bijna geheel vergaan, en zoo zeer vermurwd, dat de daarop staande stam door wind of schudden duidelijk bewogen wordt en waggelt, en zeker reeds ‚ voor lang zoude zijn omgevallen, was hij niet door stutten onder- steund geworden. Wij hebben dan ook eenige der takken moeten wegnemen, om aan den wind minder vat te geven. Al verder is aan eene zijde van stomp en stam, door het uitvallen van ver- gaan hout, eene ruime holte ontstaan, terwijl almede boven die opening de entstam in het midden tot eene aanmerkelijke hoogte vergaan, en tot een kooker uitgehold is. Desniettegenstaande groeit de kruin nog steeds voort, is nog altijd bladrijk-en bloeit ook nog jaarlijks. Evenwel bepaalt zich het nog levend gedeelte van stomp en ent, datgene namelijk, waarin de gezonde sappen. oprijzen, en waardoor de gemeenschap met den grond nog on- derhouden wordt, tot weinige plaatsen van het geheel, vooral aan die zijde, waar de genoemde opening is; het vormt aldaar eenen dikken bultigen rand, waarvan die opening omgeven is; doch aan de tegenoverstaande zijde van stomp en entstam , bene- denwaarts, is nagenoeg alles dood en saploos, en de schorsch los, verscheurd en gedeeltelijk afgevallen. Daarentegen is de stam van den pluim-Esch verder naar boven, en tot aan de takverspreiding, rondom, zoo veel men zien kan, gezond, groen en sapvoerende. Op den stam van den pluim-Esch, aan de andere zijde, die aan de opening tegenovergesteld is, iets onder het midden der lengte van den stam, zit een dikke bijna kogelronde bult, een uitwas of wen, nagenoeg zoo dik als de stam, d. is 0,400; die bult is almede afgestorven en bestaat nagenoeg geheel uit De boom van Boerhaave. 121 vast dood. hout, hetwelk even als de stam vrij regelmatig uit jaarlijksche houtlagen of. kringen bestaat; echter zijn sommige der. kleinere-of nader bij het middenpunt geplaatste kringen minder regelmatig. en als door ongelijke uitstorting en versprei- ding van houtstoffe gevormd. Het is aan een uit den bult ge- zaagd stuk niet genoegzaam duidelijk, op welke wijze dit uitwas ontstaan is, te meer daar het midden van dat gedeelte, waar- door de bult aan den stam is vastgehecht, vervuurd is; doch daar dit gedeelte tevens het middenpunt der. kringen is, zoo is het waarschijnlijk dat een overgebleven gedeelte van eenen afge- kapten tak aanleiding tot het ontstaan van dit uitwas zal hebben gegeven. Op sommige plaatsen, en het onderste gedeelte van den bult, heeft eene zeer onregelmatige verspreiding der hout- stoffe plaats gehad, zoo dat hier geen kringswijze groei kennelijk is, terwijl ook de houtstoffe zelve in kleur en dichtheid zeêr on- derscheiden is. Bij de beschouwing van dezen boom moest ik vooral ook ver- langen, de gesteldheid van het hout te kennen daar ter plaats, waar de geënte stam met den wildstam vereenigd is. Ik heb daarom op die plaats een stuk uit het uitwendig nog levend hout laten. uitzagen, zoodat in dit stuk een deel der plaats van vereeniging der beide houtsoorten. bevat is. Daaraan nu is de vereeniging niet alleen uitwendig kennelijk in een kringswijze geleding, maar ook inwendig aan eene scherpe donkere dwars- lijn, die tusschen beide houtsoorten geplaatst is. Ter weerszijden dezer lijn is ook het hout nog eenigzins door verschil van kleur onderscheiden; doch minder zigtbaar, omdat het hout reeds voor een groot gedeelte door bederf is aangedaan. Eene meer duidelijke voorstelling van zulk eene vereeniging en groeiwijze van „twee door enting verbondene houtsoorten, geeft een ander naar de lengte doorgezaagd stuk hout, waarin beide, door en- ten verbondene houtsoorten bevat, en de plaats der vereeniging en afscheiding ten duidelijksten zigtbaar zijn. Het is de stam van Fraxinus verrucosus, geënt op Fraxinus excelsior; hetgeen daarbij opmerking verdient, is, dat de houtlagen onafgebroken en zeer regelmatig naar de lengte van den stam voortloopen, en 3 EERSTE KLASSE: dat evenwel ieder houtsoort - hare eigene bijzondere gesteldheid en verschil van sappen, aan de kleur kennelijk, behouden heeft ; dit is vooral ook zigtbaar aan de schorsch, daar die van Fr. ver- rucosus door dikte, ruwheid en scheuren bij de and schorsch van Pr. ezcelsior ten sterksten afsteekt. * Beide deze voorbeelden schijnen mij toe voor de theorie van DU PETIT THOUARS, waarbij een nederdalende ernie venontinne | steld wordt, niet gunstig te zijn. “ Blijkt het uit deze voorbeelden reeds dat van beide de re soorten , hoewel naauw: vereenigd, en hetzelfde voedsel ontvan- gende, ieder evenwel voortgaat zijne eigene van die der andere soort verschillende sappen te bereiden, en daaruit bijzondere zelf- standigheden af te scheiden; zulks blijkt al verder daaruit dat de aldus geënte pluim-Esch in Traliën voortgaat,’ Manna af te scheiden; ja men beweert zelfs, dat de geënte boomen bij voor- keur ter inzameling dier zelfstandigheid gekozen worden. - Tot een verder bewijs van dat verschil van sappen in de beide boomsoorten, die onzen stam zamenstellen, dient misschien ook de waarneming, dat uit het vervuurde, vermolmde gedeelte van den stam, twee soorten van paddestoelen voortkomen, van welke de’ eene uitsden stam van den ornus, de andere alleen uit den stomp van den esch uitgroeit. De zich zeldzamer op den ornus vertoonende fungus, is de Polyporus sulphureus, terwijl het voet- stuk, de esch, alleen, en veelvuldiger, ja bijna gedurig, den Polyporus squamosus voortbrengt. Het verschil kan echter ook veroorzaakt zijn door dat het vergaan gedeelte van den. orzus eene meer zuivere houtstoffe is, de stomp daarentegen tot eenen meer gevorderden trap van rotting is overgegaan; daarbij van eene groote menigte van insecten doorwoeld wordt, en alzoo ook meer met dierlijke zelfstandigheden, die tot het bestaan van den zwam noodig zijn, vermengd is. De materiele zamenstelling van den daarop groeijende paddestoel bevestigt dit; deze wordt spoe- dig na dat dezelve ontstaan is, ontbonden, gaat tot rotting over, en verspreidt dan eenen eigenaardigen, sterken, hoogst onaan- genamen en zeer bedwelmenden stank. Dezelye draagt dan alle kenmerken eener dierlijke zelfstandigheid in den hoogsten of laat- De boom van Boerhaave. 123 sten trap’ van ontbinding. … Bij het chemisch - onderzoek heb ik daaruit dan ook geene éigenlijk plantaardige stoffe kunnen af- scheiden , geen zoogenaamden Zwamsuiker of Mannit, die toch een vrij algemeen bestandmiddel- der paddestoelen is; denkelijk was dezelve reeds. door de spoedig voortgaande ontbinding van deze zwamsoort verdwenen; maar wel heb ik daaruit eene eiwit- achtige stoffe, voorts Ammoniak, en, door middel van alkohol, eene, sterk, gelijk traan ruikende olie, alsmede eene vaste schil- ferachtige vetstof, gelijk aan sperma Ceti- (cetine) verkregen. Wijders- bevatte de asch dezer zwamsoort eene aanmerkelijke hoe- veelheid phosphorzure zouten. | Deze zwam is dus uit de gmail atau der ontbinding van planten en dieren tevens voortgebragt. Hetgeen mij al verder bij het onderzoek van dezen Polyporus bevreemde, was de aanmerke- lijke hoeveelheid water en andere vlugge deelen, in den verschen nog niet tot ontbinding overgeganen, en evenwel schijnbaar ge- heel droogen fungus bevat? Immers nadat ik denzelven, bij her- haalde proeven, het zij door uitpersen en-droogen, hetzij door uitdroogen alléén, bij eene matige warmte, van alle vochten be- roofd had, bleven daarvan aan vaste zelfstandigheid slechts 7 en 8; ja somtijds slechts 4 à 5 procent overig? hoe, moest ik vra- gen, en in welken staat, kan eene zoo groote hoeveelheid vocht door zoo weinig vaste stoffe gebonden, tot een ‘geheel vast lig- chaam gemaakt, en voor het oog onzigtbaar geworden zijn? Dit is derhalve een bijzonder en merkwaardig vermogen van het viltachtig zwamweefsel, van de zoogenaamde fungine, het wa- ter te binden; eene eigenschap, waarin zij, zoo ver mij bekend is, alle andere ligchamen overtreft, die een soortgelijk vermogen bezitten, zoo als lijm, gom, slijm, de zouten met opzigt tot het krijstalwater, enz. — Een en andermaal gebeurde het, dat wanneer ik den verschen zwam aan eene meerdere warmte bloot- stelde, dezelve dadelijk tot een vloeibaar vocht smolt, even zoo als gekristalliseerd Glauberzout of als vast rundervet, dat men wil uitsmelten ! Deze waarnemingen moesten natuurlijk al verder ‘tot eene andere vraag leiden, tot de vraag namelijk, wat er dan toch te houden is van het voedend vermogen, dat aan de Cham- 124 “EERSTE KLASSE. pignons , beschouwd als spijs voor den mensch, wordt toegekend. Zelfs nraconnor, die vele: soorten van Champignons scheikundig onderzocht, en dienaangaande vele belangrijke waarnemingen ge- daan heeft, is van oordeel dat daaromtrent, dat namelijk het zwamweefsel of de fungine, wanneer zij door warmte en door uitkoken met water van al te vlugge en in water oplosbare deelen, die alleen het schadelijke gedeelte der Champignons uit- maken, beroofd. is, een goed voedsel is, geen twijfel kan bestaan. Ten bewijze daarvan haalt hij aan, dat de Champignons in de zuidelijke Departementen van Frankrijk, het dagelijksch voedsel der landlieden zijn, en dat aldaar op sommige tijden. hongers- nood zoude ontstaan zijn, indien de armoedige inwoonderen geene Champignons hadden kunnen nuttigen. Niettegenstaande dit alles verdient de zaak toch, zoo mij dunkt, nog nader on- derzoek, vooral wanneer het, bij zoo veel ander nuttig en goed voedsel, op de keus aankomt, en wanneer men in aanmerking neemt, hoe gering het vaste voedende gedeelte is, in verhouding tot het volume van den Champignon en tot het water en de vlugge en schadelijke deelen. Is dit zelfde reeds meermalen van de aardappelen aangemerkt, van dezen blijft toch na de uitdroo- ging nog circa 4 van het geheel over, met hoe veel meer regt mag het dan van de Champignons gezegd worden; het voedend vermogen der vaste deelen gelijk gesteld zijnde, zoude men bij- na vijfmaal zoo veel Champignons noodig hebben en 94 à 95 meer dan van eene goede graansoort, zonder nog eens het gevaar van verwisseling van eetbare met schadelijke Champignons of eene onvolledige afscheiding der schadelijke deelen in aanmerking te nemen. | Sommige Scheikundigen , houden de Champignons alleen daar- om voor een goed vòedsel, of schrijven derzelver voedend ver- mogen alleen daar aan toe, dat ze veel stikstof bevatten; dit ge- voelen van eenzijdige Scheikundigen is zoo vreemd, ja zoo onge- rijmd, dat het naauwelijks aanhaling en wederlegging zoude ver-… dienen, was het niet nog onlangs in-eene der beste en meest verspreide Scheikundige Tijdschriften opgegeven. Vooreerst toch zitten alle schadelijke eigenschappen der vergiftige Champignons Den boom van Boerhaave. __ 125 ' in derzelver stikstof houdende, vlugge, en in ‘water of andere vochten «oplosbare bestanddeelen; van dezen moeten de Cham- pignons’ vooraf bevrijd worden , zullen ze eetbaar zijn. Wat daar- na overblijft, bevat naauwelijks nog stikstof; paren heeft bevon- den. dat de- aldus gezuiverde fungine in zamenstelling geheel overeenkomstig is met de zuivere plantenvezel of cellulose, die geen “stikstof. bevat. Wie moet al verder hier niet denken aan al de organische vergiften uit het dieren-, zoo wel als plan- tenrijk , die meest alle door eene groote hoeveelheid stikstof ge- kenmerkt worden; “men herinnere zich slechts de zarcotica, de organische « bases” of alcaloidea, de Cyanhoudende verbindin= gen, «de schadelijke uitvloeisels en voortbrengselen der rotting, de miasmata paludosa, de treurige uitwerkselen van bedorven vleeschspijzen, “worsten „ oesters, enz. voorts de Solanëen, die des te : vergiftiger zijn, naar mate ze op eenen sterker. gemesten grond- gegroeid zijn, en “daaruit de producten der rotting-on- veranderd hebben moeten opnemen. Bij de beoordeeling van goed voedsel komt het niet zoo zeer aan op het meer of min van deze of gene laatste elementaire grondstoffen, als wel op het ge- heele zamenstel der zelfstandigheid, zoo als die alleen in de hooge bewerktuigde levende ligchamen zelve, hetzij dieren, het- zij planten, door levende organen, wordt bereid en afgescheiden; ze moet dan ook versch en onveranderd zijn, en mag althans door gisting of rotting geene ontbinding ondergaan hebben, In de Champignons kan die bereiding van onderscheidene gezonde voedsels niet gebeuren. Zij zijn noch planten, noch dieren. Men rangschikt ze onder het plantenrijk; doch men is daardoor tot de dwaling vervallen te veronderstellen dat ze ook in aard en wezen met de planten overeenkomstig zijn. Men had daarom misschien beter gedaan, ze in navolging van zekeren Natuurkun- dige, het was geloof ik, von müncumausen, niet tot een der drie aangenomene rijken te betrekken, maar afzonderlijk, als een vierde rijk te beschouwen. Zij bezitten het vermogen niet, — hun eenvoudig weefsel is niet tot die hoogte en in die verschei- denheid bewerktuigd — dat zij zelve zich, gelijk de planten, hunne eigene sappen en voedsels, waaruit andere, nieuwe, en 126 EERSTE KLASSE. trapswijze al wederom andere „ onderscheidene Organen ontstaan; kunnen bereiden en afscheiden;: zulke hoogere levensverrigtingen missen ze ten eenenmale; ze bestaan uit, en worden alleen ge- voed door de voortbrengselen der ontbinding, gisting en rotting van doode planten. en dieren; zij bevatten-die zoo als-zij die ont- vangen hebben, zonder ze werkelijk-te veranderen of tot-andere voedende stoffe, ter vorming van nieuwe Organen om te zetten. Hun bestaan;mag dus ook naauwelijks, in eenen physiologischen zin, leven genóemd worden. «Hun hoogst eenvoudig weefsel is almede een produkt dier sloping en ontbinding, uit een dik, slijmachtig vocht toteen vast, viltig weefsel zamengesteld;- hun groei zelve is weinig meer dan een verdere voortgang dier ont- binding, waarmede «ze begonnen zijn; nimmer wordt door de- zelven zuurstof afgescheiden, maar “slechts opgenomen ;- hunne uit- vloeisels. zijn dan ook alleen voortbrengselen der gisting ; kool zuur-vooral wordt uit dezelven gedurig in de lucht afgezonderd. 5 beft TES STWEEDE KLASSE. De odt gesteldheid en taal dezer landen toegelicht uit de Charters; toer “DOOR | CD. 5 VAN LENNEP, grasly Bb obaintanr gep vervolge. hann een rude darsorkkhaat die iover:der: gesteldheid: wen Hollaidrierde elfde en twaalfde Eeuw licht verspreiden, mag wel in de eerste plaats gesteld worden de Giftbrief van den. jare-1083, bij welken Graaf pix de Vijfde alle de Giften door zijne voorzaten aande Abdij van. Egmond gedaan, vermeldt en bevestigt £. Hetgeen daarover „door -krurr en anderen reeds gezegd is,laat nog “wel iets te- zeggen. overig. Wij zullen de in dien Gifibrief-opgenoem- , de plaatsen, in welke de Graven landen en hoeven aan de Eg- monder Geestelijken in eigendom voor hun onderhoud en dat der Abdij „afstonden , nn, tot. een wing onzer, be= schouwing maken. „Volgens dien. Giftbrief didi! „met vibe wi wabe on pas mondanum , door meris sroke: gevolgd, meestal overeenstemt, schonk reeds pink de Eerste aan-de Abdij van Egmond hoeven ‘en grondbezitting in Pranlo, in Alcmere en in Callinge. Voor Franlo heeft het caromicon Fronla, meis? Vroente. Het 1 Zie wiers, Ch. DB. D. TI, bl. 10. Kuur, Hist. Crits ‘Gom Hon TEMP, 1, p. 119 seqg. et EHD dE B. 1, vs. 485; 128 TWEEDE KLASSE. Verdrag van het jaar 1063, tusschen wirrem, Bisschop van Ut- recht en den Abt van Epternach f, noemt de plaats Zron/o. Lo beteekent eene hoog gelegene plaats. Het, elders door urus 2 ge- noemde ronen op de geest is hetzelfde als Zroonlo, de hooge landen, aan den Heer behoorende. Want dit ís de beteekenis van Vroon. Naar den dáár bedoelden geest, de hooge landen nabij Sint Pancras; heet nog de daarbij liggende streek het Gees- temer Ambacht. Het, hier mede voorkomende, Alcomere was dus reeds in dien tijd, zoo niet als stad, immers als vlek bewoond. Dat het zijn naam ontving van nabij gelegen water, lijdt wel geen twijfel. Maar niet kunnen wij aan 1. smips?3 toegeven, dat de naam ontleend zoude zijn van alle de meeren, waarmede de plaats om- geven was. Alk is de naam van een watervogel en van daar, zoo wij meenen, de naam. Op Callinge heeft 10. A Lrvmis, waar hij de Gift vermeldt*, aangeteekend: quae modo dicitur Ogha, Huyvrcorer en Kur achten dus, niet zonder grond, ‘het thans nog bestaande Calants- oog, bij verbastering dus gezegd voor Pit ‚ in den Gifi- _brief door Callinge bedoeld te zijn., In dezen zelfden Giftbrief van pink den Vijfde komen ‘vervol gens die plaatsen voor, in welke zijn voorzaat pimk de Tweede ‚aan de Egmonder Abdij en Geestelijken, land en’ hoeve schonk : voorts Scagen, het nog thans bestaande dorp Schagen in Noord- holland; dat alzoo onder de oudste dezer Provincie mag geteld worden. De naamsoorsprong is onzeker. Sommigen achten dien ín verband te staan met het Deensche Schagen waar het punt betee- kent en Schagerrak, zoodat ook:de- beteekenis van het woord. uit het Deensch zoude kunnen worden opgehelderd. Anderen meenen, dat de s er naderhand is bijgevoegd en de naam eigentlijk ge- — weest is Kagen, dat is hoogtens in eene waterige landstreek 5. 1 Bij to. A LEYDIS, Chron. Belg. XII, 2, Mieris, Ch. B. D. I, bl. 64. 2 B. V. vs. 982. 8 Schatkamer, bl. 45. b Chron. Belg. VI. c. 15. 5 Zie swips, Schatk,, bl. 506. ie __De oude gesteldh. en taal dez. landen toegel. u. d. Charters. 129 Vervolgens vindt men in den Giftbrief gemeld Haragon, in het caronicon en _bij meis Huregan, in de lijst der Utrechtsche Kerkgoederen * Hagarum voor Haragum genoemd. Er bestaat geen dorp meer van dien naam en echter behoeft men niet te twijfelen, welke plaats bedoeld. zij. Want nog kent men de zoo- genaamde Hargerzandmennerijen in de Duinen ten Noorden van Schoorl. De naam zelf duidt woning op het zand aan. Als Giften van pink den Tweede worden na Haragum in het ‚__“CHRONICON EGMONDANUM vermeld in Rerniggen VIII mansus, iuzta claustrum duo mansus: bij meus ?: Tote Egmonde ende in Runigghen. Deze zamenvoeging bewijst, dat aurie 3 ongelijk had met aan Rij- negom bij Leiden te denken en dat dit Reregghem ook Rinnegom genoemd, in de buurt der Abdij lag, en wel volgens de Chronik van Egmond 4, tusschen Egmond en de Hoeve. Men heeft de- zen naam en plaats meermalen ten bewijze aangevoerd, dat oud- tijds een sprank-van den Rhijn voorbij Egmond naar zee liep 5. Opmerkelijk, is het dat in den Giftbrief van pink den en deze gift van zijn voorzaat niet vermeld wordt. Even zoo mist men daarin hetgeen vervolgens in het cHRONICON EGMONDANUM voorkomt inter willam Elebentem, Hemerke quae nominatur „et Sutherlem mansus WT et dimidium: in overeen- stemming waarmede MELIS Ô giften vermeldt Bi Hemskerke en te RE e met verzwijging alzoo van Mlebentem, welke naam ten tijde van MELIS reeds misschien in onbruik was geraakt en door dien van Heemskerk vervangen, doch met eenige waarschijnlijkheid kan verklaard. worden door woonplaats der edele bende. Men ver- gelijke het vroeger door ons gezegde omtrent den naam 7eister- band. Door Hemskerke bij meus vinden wij het, waarschijnlijk _ verkeerd geschrevene, Hemerke van het curosicon opgehelderd, 5 d Bij nEDA, p. 65. 2 B. 4, vs. 579. 3 Not. Gerin. Inf. II, p. 149, b V, bl. 26. 5 Swios, Schaik. bl. 275. 8 B. I, vs. 580. 130 TWEEDE KLASSE, en ons tevens het oud bestaan gemeld van een thans nog aanwe- zig dorp ten Noord-Oosten van de Beverwijk. In het meerge- meld verdrag tusschen wire, Bisschop van Utrecht, en den Abt van Epternach gesloten, komt het onder den naam van Hemisen- kireca voor. Het bekende hem, woonplaats, staat hier in dezen naam vooraan. Hetgeen meus Sutherem noemt, vindt men in de naamlijst der goederen van het Utrechtsche Bisdom onder den naam van Suthrem. Kuur echter houdt Sutherlem, zoo als duidelijk in het caronrcon staât, voor den waren naam der plaats, doch merkt te regt aan, dat de aldaar aangeduide lig- ging in de nabijheid van Heemskerk het allezins twijfelachtig maakt, of men wel met sommigen bij dit Sutherlem aan de stad Haarlem moet denken, en te meer komt dit ons twijfelachtig voor, daar in bovengenoemde naamlijst lang na de vermelding van Suthrem afzonderlijk die van Haralem voorkomt. Zoo even- wel de naam Sutherlem in het cmronicon goed gespeld is, kan dezelve wel niet de stad, maar dan toch een ander Haarlem, of oud Haarlem aangeduid hebben. Er bestond toch oudtijds eene plaats en slot van dien naam tusschen Heemskerk en de Bever- wijk f en nog heden worden uit de grondvesten van dit slot dik- wijls ten gerieve der buurt steenen en puin opgegraven: De naam Harelhem of Haarlem, door Aurine te regt verklaard woon- plaats op hoogen, droogen grond, kan aan meer dan eene plaats gegeven zijn geweest, Het nog bekende Wimmenum met het paid tusschen gelegen land tot 4rem toe, komt in elke vermelding van den ouden Gift- brief voor, Het heet 'imna in het caroNIcon, Winnen bij me- Lis ?, Wimron, meest overeenkomstig met den tegenwoordigen naam, in den Giftbrief van pink den Vijfde. Winnemerswet en Aremerswet werden, volgens plaatsen uit 50. A LEypis en an- deren, door xuumr $ aangehaald, de Noordelijke en Zuidelijke grenzen van het gegeven land genoemd. Wimmenum lag ten. Noorden van de Abdij, Arem ten Zuiden. Arrie * acht Arem 1 Smips, Schatk., bl. 126. 2 B. I, vs. 581. | 3 In Chronic., p. 29 not. 84. $ Not. Germ. inf., II, p. 206. De oude gesteldh. en taal dez. landen toegel. u, d, Charters. 131 hetzelfde te zijn als Arcum, zoo dat het een, zoo wel als het ander, eene verkorting zoude zijn van Adrichem. Doch Adrichem lag even buiten de Beverwijk en zo. A reymist stelt de ligging van. Aremerswet, de Zuidelijke grens van het gegeven land, bezuiden Baceum en dus veel benoorden de Beverwijk. Voor Arem heeft mers Aran. Moet men bij dien naam weder aan zand denken, van wege den wortel ar, kar voor hoog? Zeker is hij dan bij den hier bedoelden binnenwaartschen duinkant onzer Provincie allezins eigenaartig en gepast. Er was echter reeds toen veel van dien duinkant bebouwd. De Giftbrief ver- meldt terram omnem cultam et incultam in agris et pascuis, en Arem kan ook afgeleid zijn van aar water, dat namelijk, van hetwelk, zoo als wij later zien zullen, Baccum zijn naam ont- leende. Wimnum laat zich eenvoudig verklaren de woning van Wim of Willem. Op vele plaatsen waren in dien tijd reeds kerken. In het CHRONICON EGMONDANUM volgt ecclesiam in Helgolo, in Saxnem ecclesiam cum decimatione: bij meus ?: En de kerke van Heilichto, Tiende en kerke van Zassenem. In den Giftbrief van pmk den Vijfde komt eerst de kerk van Heilgalo voor; later, na vermelding van andere plaatsen, meer in de nabijheid van eerstgemelde plaats gelegen, die van Saxnem. De kerk van Heilo dagteekende van de eerste vestiging des Chris- tendoms hier te Lande door de prediking van wiresrorp, naar wiens wonderdadige put de plaats Heilichto, bij verkorting Heilo genaamd werd. Zassenem of Saxnem ontving zijn naam naar deszelfs eerste bewoners, hetzij dit Angelsaxen waren, zoo als er ook andere sporen van het verblijf der Angelsaxen in onze Pro- vinciën bestaan, hetzij Saxische verwonnelingen, derwaarts door KAREL den Groote overgevoerd. In het cnronicon vindt men, na de vermelding van de Gift in Saxnem, die van in Wallehem tres mansus: bij mrus: Ît Ann. Egm. C. XII, p. 10. 2 B. I, vs. 582 volg. g* 132 ° TWEEDE ‘KLASSE. en scoone rente oc in Waelhem. ne de Annares EeMoNDanT f lag Walleshem, zoo als het daar heet, bij Wimmenum, waarschijnlijk aan-eene Waal, watere si of diepte, ‘hoedanige toen im en: langs de duinen’ bij me- nigte voorhanden waren. In den Giftbrief staat deze plaats niet vermeld. Oostelijk van Wimmenum en Ahles lag het, in den Gifte brief, zoo wel als in het ‘cHRONICON voorts vermelde, Osden, door mreris teregt Oestdom verklaard. Want Oestdom- bestaat nog in de nabijheid van het daarnevens in beide stukken ver- melde Limban of Limben, bij mrris 2 Limmen , zooals het dorp nog thans heet. «Van Osden gewaagt deze Schrijver niet. De naam Limmen kan. ontleend. zijn van den aard. der gronden aldaar, die nog blijken dragen, dat oude bearieicnnetsn er tel- kens lijm, d. i. kleiachtige slib achterlieten. Voor het, daarna in het caroNIcoN vermelde, Siniithansmoët men. uit den Giftbrief en meris3 met krumr & Smithan of Smithen lezen. De plaats blijft echter onbekend, schoon uit eene later vermelde gift van sicco blijkt, dat dezelve op de Geest nevens Noorddorp moet gelegen hebben. | Meer ‘bekend is het volgende Bacchem, bij- meras verkeerdelijk geschreven. Baelhem voor Baekhem, eene fout, die wel eenige aanmerking van zuyprcorer verdiend had. Te regt worden zij, die den naam Bacchem, even als dien van Bakenes, afleidden van den Wijngod Bacchus, door 1. smips 5 en anderen gegispt. Baeckhem, of, zoo als het thans heet, Baccum, een gehucht na- bij Castricum, is woning aan de beek, even als Bakenes (te Haarlem) doortogt van de beek: want beide plaatsen ondeenden hare namen van beeken, uit het duin gevloeid, Baccum van de nog aanwezige, schoon bij de ontginning, der koninklijke Dui- nen onder Castricum en Baccum vergravene hoepbeek. 1C.'12, p. 10. 2 B. 1, vs. 585. S B. 1, vs. 586. h In cuRoN. EGM. p. 29, Not. 86. $ Schatk., bl 24. a nd re wt En Re Se "3 PDT ak PEAT Te ee 4 ze a ne De oude gesteldh. en taal dez. landen toegel. u.d. Charters. 133 Het na Baeckhem in de oude oorkonden vermelde Ordebolle _vermeet ik mij niet aan te wijzen. De naam doet aan harde kluiten dáár” ter plaatse denken; waarschijnlijk dus was Orde- bolle Zuid- of Zuid westwaarts van Limmen gelegen. | Vervolgens vinden wij in het curonicon de gift opgeteekend van eenige hoeven in het meer vermelde Arem, en de Graaf kan zeer wel, buiten de vroeger vermelde gift van het land tusschen Wimmenum en Arem, ook nog een aantal hoeven in Arem zelf aan de Egmonder Abdij geschonken hebben. Maar-bij arrzas t staat voor Arem hier Axerm en daardoor kan Assum bedoeld zijn, waarvan de naam nog” bewaard is in het Assumerhek en in Assumburg. De Giftbrief van ‘prk den Vijfde heeft noch den eenen, noch den anderen naam, en laat ons dus in het on- zekere of men in het cHroNIcoN, dan wel bij meus, eene schrijf: fout moet onderstellen. Het voorts in alle de stukken vermelde Thosa kan met eenige wwaarschijnlijkheid verklaard worden «door Does. Dat toch dit woord, van welke beteekenis dan ook, oudtijds in zwang was, bewijst niet slechts de Does bij Leiden, maar ook het dorp Op- perdoes in Noordholland. Er is echter hier, noch aan de eene, noch aan de andere plaats te denken, maar met Arrie 2 aan eene plaats, in de buurt van Castricum gelegen, voor en nevens in dorp het onder de giften van Graaf AarNouw vermeld wordt. > Ten opzigte van ‘het daarna’ volgend Obbingen of Obingen zijn wij, waät naam en plaats betreft, te zeer “in het onzekere, dan dat wij ons-eenige gissing zouden veroorloven. : — Zeer bekend daarentegen is het, voorts in alle de oorkonden eran „Heemstede, dat alzoo mede tot msn oudste dor- ai behoorde. as tú — Opmerking verdient in meer dan een opzigt wete in het “CHRONICON” volgt: en met dezelfde” woorden in den giftbrief van pink den Vijfde voorkomt, iuzta Jumen Bamestram mansum. Meus heeft 3: ker 1 B. I, vs. 586. 2 Not. Germ. inf., U, p. A72. 3 B. I, vs. 589, £ 134 TWEEDE KLASSE. En bi Bemstre gaf hi hem goet. Hij vertaalde dus lumen. niet, en misschien was in zijn tjd de rivier reeds tot een meer geworden, die het aangelegen land overdekt had. In Bamestra is weder een spoor van het oude dialekt, dat in vele woorden de « voor dee bezigde. De Beem- ster is eigenlijk die bepochtigt, van be-eemen, beëmen. Het iuzta in de boven aangehaalde woorden geeft geene duidelijke aanwij- zing. Waarschijnlijk echter lag de hoeve aan de Westzijde van den Beemster, Want het is twijfelachtig, of de Graven toen wel reeds aan de Oostzijde van,dit water bezittingen hadden. Beter zouden wij hier over kunnen oordeelen, indien wij kon- den bepalen, welke streek bedoeld wordt door de in den Gift- brief en het curoNIcoN volgende woorden inter rivulum Scu- lingleke et Hureslede mans. III una cum piscatione, Het woord rivulum zoude kunnen doen denken aan eene duinbeek: doch het bijgevoegde una cum piscatione (de wischernie, zoo als meus f het vertaalt) duidt een breeder en dieper water aan. Meus vertaalde ook: tusschen Zulinghen de vloet En Huustede. Hoe daarom kuur gedacht heeft, dat mers voor Sculingleke, zoo als in den Giftbrief en het cuRoNIconN staat, Sculingbeke, z00 als de ANNALES EGMONDANI? het woord hebben, heeft gelezen, betuigen wij niet te vatten, want wloet is nog eer de vertaling van deke, dan van beeke, en ook zelfs voor leke sterk genoeg, vooral daar de Egmondsche oorkonde het als rivulum aanduidde. Wel- ligt was in den tijd van meris ook deze rivulus reeds tot een vloed geworden. In Huuslede, zoo als mers, of Hureslede, zoo als de beide andere oorkonden hebben, duidt lede insgelijks een’ doortogt van water aan. Indien Mureslede de ware lezing is, dan zoude men kunnen geneigd zijn om tusschen. de twee eerste lettergrepen van dit woord en den eersten in Urshem 3 B. 1, vs. 592. 2 Pp, 40. De oude gesteldh. eu taal dez. landen toegel. u. d. Charters. 135 eenige verwantschap te zoeken, waaruit dan volgen zoude dat reeds in dien tijd de Graven ook op verren afstand Westelijk van den Beemster gronden in eigendom bezaten. Wij achten dit ech- ter min waarschijnlijk. Bij meris volgt, in overeenkomst met den Giftbrief en het CHRONICON : In Velzen lant en den outaer Sint Aechten dage dore, dats waer. Ook eb mogt zich op eene oude vestiging van het Ghris- tendom. aldaar beroemen en had dus reeds vroeg kerk en altaar, waarvan het gebruik en voordeel gedurende Sint Aechtensdag door den Graaf aan de Egmonder Abdij geschonken werd. In: het. verdrag tusschen den Utrechtschen Bisschop en den Abt van Epternach wordt daarom Velzen (met den naam van el- serenburch) even als Heilichlo, Vlaardingen, Kerkwerve en Pet. them, onder de moederkerken gerangschikt, In den Giftbrief van pink den Vijfde staat voor Velzen elson, zoo als vroeger Scagon , Haragon , Wimnon. Dit Velson leverde misschien den eenigen grond voor het oude sprookjen, dat de plaats haren naam zoude ontleend hebben van zekeren fellen zoen aldaar ge- troffen. Jo, A Lexpis, in zijne Kronijk van deze giften sprekende * schreef Velsom, Doch om of on is waarschijnlijk niets anders dan home voor heim, woonplaats. Het blijft dan echter onzeker, of men bij de eerste lettergreep te denken hebbe aan Veld, dan wel. den naamsoorsprong zoeken moet in wel, d. i, bronwel, hoedanige vele in die streek aanwezig zijn. De gift der kerk van Forenholte of Forholte met de tienden wordt mede in alle de oorkonden vermeld. Bij mers ? heet de plaats reeds, zoo als nu, Woerhout, d. i. Voorhout. ‚De volgende woorden in het caronicon et Vorthgam cum de- gimatione schijnen ook mij toe zoo verstaan te moeten worden, dat hier evenzeer de gift der kerk bedoeld zij, al stelt men niet met kLur, dat het woord ecclesiam is weggevallen, hetgeen trouwens ook niet, zoo als hij wil, uit den Giftbrief van pink t Lib. VII, c. 5. 2 B. I, vs. 595. 136 TWEEDE KLASSE, den Vijfde blijkt. Want in dien brief wordt Northga onder de giften van pimkK den Tweede niet vermeld. Ook meus las zeker het woord ecclesiam niet; want hij heeft alleen Die tiende van Nortike die stede. Men merke op, dat hij zich hier reeds van de latere benaming van het dorp bedient voor het oudere Northga, over hetwelk wij vroeger handelden. pf Als laatste gift van pimk den Tweede vermeldt het camonrcon: in Alcmare omne telonium; bij Meus: ’ In Alkmaer die tolne al te male. Belangrijk is deze vermelding, die ook in den Giftbrief voor- komt, wijl daaruit blijkt dat Alkmaar toen de plaats was van gemeenschap en doorvoer tusschen de Kennemers en Westfriezen , “waar de Graaf dus met voordeel een tol geplaatst had, welk voordeel hij nu aan de Egmonder Abdij afstond. Bij Alkmaar moest men het water over, dat Kennemerland van Westfriesland scheidde. Ook de zoon en opvolger van pimk den Tweede, Graaf aän- Noup, schonk giften aan de Abdij van Egmond. Als zooda- nige vermeldt de Giftbrief geschonken landen en hoeven in PFhosa, in Velson, in Saxnem, in MNorthga, over welke namen en plaatsen vroeger door ons gehandeld is: doch er komen ook an- dere namen in voor, over welke wij nu moeten spreken. Voor- eerst wordt tusschen hosa en Velson vermeld Kasterchem, in het caromicon- Kastrihem, bij meus * Castrichemy- het nog be- kende Castricum, welke plaats zeker haren naam ontleende van de ligging. Eigenlijk’ heette zij Gaastergom of Gaasterheim, dei. woning op de geest, waarvoor men toen gaast zeide. Getuige daarvan ook het nog onder den ouden naam bekende, in Fries- land gelegen, Gaasterland. Als dezelfde brief later onder’ de giften van AARNOUD$ zoon sicco terram super Gest, nominatüin Nortthorp vermeldt, wordt de geest bedoeld, naar welke Cas- 1 B. I, vs. 869, - De oude gesteldh. en taal dez. landen toegel. u.d. Charters. 137 tricum genoemd is. Deze strekt zich Oostwaarts uit tot aan Uit- geest; dat mede van die geest zijn naam heeft, Voorts volgt, na Velson, Saxnem, Northga, de vermelding van hoeven geschonken in Lopsen. Op de naamlijst der goederen van het Utrechtsche Bisdom komt voor Loppishem. iuzxta. Rhe= num, denkelijk dezelfde plaats, die dan waarschijnlijk in de buurt van Leiden was gelegen, wijl dáár oudtijds buiten de Rhijnsburgerpoort- een klooster.’ was,-Lopsen genaamd, en ook de naastvolgende, in den’ Giftbrief vermelde, plaatsen: tot Lei- den en deszelfs nabijheid. betrekking hebben. Dat-de plaats hier Lopseny elders Loppishem „genoemd ‘wordt, schijnt. het bewijs opte leveren ,-dat in de-nhamen van. plaatsen de uitgang ex z00- wel eene: verbastering var heim, als on of omovan hom zijn kan: Zoo. wordt door. Osden en- ae hier’ houën soeren gel me Oostheim aangeduid. „Er volgt in den Gifibrief duxta umer Marne mansum de MELIS Î: Imis wet BY KD d UR Dd Í vol enen ware, Ki men die Maere seide. Ongetwijfeld is het water Shadeald van. halmalk: ook de Maren kerk te Leiden haren naam heeft. … dd Onmiddellijk volgt nu. melding. van, eene gin, in, villa leyshen, (in het cnronicon Leyden); bij meus: in de poert tote Leiden. | en vreten tibet &er in ERA IAN Doy KS 3 MYR 119YO Hij verstond er dus eene stad,.döor… Onzeker, is het echter, of dit door villa bedoeld. wordt. Krurr doet opmerken, dat in de ANNALES EGMONDANL voor Leythen, staat Leytheim, hetgeen mede kan dienen tot staving van het zoo even door ons aangevoerde. Men kan dan-ook geneigd zijn: om met kur den naam te ver- klaren’ door: woonplaats aan rn Leede, ding zegt hij, oen misschien daar langs liep 2, ginsbsod.e wter bunsoikr gag su Het volgende in willa en ob plaid Rheni posita, „wil ‘“KLUIT geenszins van 2 Berg gen in Kennemerland verstaan hebben, 1 B, 1, vs: 875, 2 Ad CHRONICON p--37, mot.-21. 138 TWEEDE KLASSE. maar van den Bergschen hoek bijde oude Lee. Als hoofdreden echter, waarom men hier aan een Zuidelijker Bergen dan het Noordhollandsche denken zoude, is alleen deze aan te voeren, dat in dit gedeelte van den Giftbrief de plaatsen vermeld wor-. den, zoo als zij volgen, van het Noorden gaande naar het Zui- den: hosa, Kastrichem, Velsen, Saxnem, Vorholten, Nortgha, Lopsen, Marne, Leyden, Bergen, Flardinga. Doch de woor- den ab occidente. Rheni laten zich kwalijk passen op de «plaats door krurr aangewezen, tenzij men door Akijn verstaan “wil het water, dat later de Haarlemmermeer ontstaan deed en zeker van den Rhijn afstroomde. Als men daarentegen uit den naam Rij- nigem besluit, dat een sprank van den Rhijn oudtijds Noord- “waarts langs Egmond geloopen heeft, dan had die sprank buiten tegenspraak het Noordhollandsche Bergen ten Westen, en er is voor zoodanig besluit te meer grond, omdat de naam van Âkijn en ouden Rhijn nog bewaard is in een water, dat, van het Zui- den afkomende, zich niet ver van Uitgeest vereenigt met de Dije, welk water dan verder naar en langs Alkmaar loopt, en, nog meer Noordwaarts, oudtijds onder den naam van Richara of Reekere als grens van Kennemerland en Westfriesland. be- kend was en toen bij Petten in zee liep {. Als laatste geschenk van Aarnouw vermeldt de ab Gifibrief Eeclesiam Flardinga cum decimatione terrae inter fluotum Mat- linge et rivulum Thurlede, qui vocatur Harga ; het crnronicon even zoo, doch Mathinge voor Matlinge. Meus ? heeft eenvou- dig zonder vermelding van water eid ; den tienden mede Tusschen Mattinghe en Durlede. Ik acht Matlinge de ware spelling te zijn, als die met 1, zunms® het daar voor houde, dat Linge een gepaste naam isvoor. elk traag vlietend water, hoedanig hier langs maden,-d. i, weilan- den liep. Met dit Mattinge of Mattlinghe brengen pouza en ar- 1 Zie Kronijk van Medemblik, bl. 85. 2 B. 1, vs. 875 volg. 3 Batavia p. A12 et 485. De oude gesteldh. en taal dez, landen toegel. u.d. Charters. 139 mine t de benaming van het huis te Mathenes in verband, welk huis zeker niet ver verwijderd stond van de vliet Harga, thands nog als de oude Hark bekend, tusschen Vlaardingen en Schie- dam, vroeger ook T'hurlede of Durlede van het doorvlieten ge- noemd. | Wij willen de plaatsen in den Giftbrief vermeld tot op het eind van dezen nagaan. AaArnours zoon, Graaf pink de Derde, wordt dáár gezegd aan Sint aparserr geschonken te hebben, landen en hoeven in Radenburgare en Radenburge broke, in Suetan, in _ Waldmanne venna, in 'sGraven Fritgersa. … In: het caronicon, waar hetzelfde vermeld wordt, is venna verkeerdelijk achter- gelaten. Waldmanne venna ìs het Veen van Waldman, dus genoemd alzoo naar een’ vroegeren eigenaar, gelijk dit toen veel de gewoonte was ter aanduiding van plaatsen. Nog verkeer- der heeft mezis 2 in Waldunen. Ook zijn bij hem 3 Kadenborch en Kadenborch broec misstellingen, daar Radenburch ook voor- komt in de ANNALES EGMONDENSES* en op de lijst der goederen van de Abdij bij mieris 5, zijnde waarschijnlijk hetzelfde, als Rodenburg op de lijst der goederen van het Utrechtsch Bisdom nevens Leithen en Loppishem vermeld, gelijk hier op Raden burch volgt Suetan, later Zwieten genoemd. Al het hier ge- schonkene lag dus in Zuidholland, in de buurt van Leyden. Waarschijnlijk lag ook in die buurt het in den Giftbrief be- doelde, ’s Graven Fritgersa, bij meus Vrijtghers,d. i. vrij gras, weiland, den Grave toebehoorende, doch waarop hij toeliet vee te weiden tegen het daarvoor bepaalde weiloon ®, Voor de door pirK den Derde uit zijn wrijtgers geschonken weiden werden jaarlijks zestien oncen betaald; even zoo veel was de opbrengst van het vroeger vermelde veenland, waartegen hij, die het op- bragt, vrijheid had om aldaar te veenen. Als giften door aamnours tweeden zoon. stcco aan de Abdij geschonken, komen, behalve het vroeger door ons vermelde 1 Not. Germ. inf. U, p. 125. 2 B. I, vs. 956. 3 vs. 931 volg. “pp. 13. 5 Ch. B. D. 1, bl. 106, $ Zie KLuir in CHRON. p. %0, Not. 50. 140 u TWEEDE KLASSE: Northorpe op de Geest en het daar nevens gelegen Smzithen, nog in den Giftbrief voor Adgeringelant, Hildebrandislant ‚ Siuuir= dingelant, Lantlosamade en gelden -te ontvangen in Zkerslato en, in Banez. ‘Ook hier treft men wederom. plaatsen aan, ge- noemd naar hen, die eens eigenaars waren, dus naar ADGEER; HILDEBRAND, SIWERD, Onder welken laatsten naam sicco zelf wel voorkomt. Misschien was naar hem het land genoemd; mis- schien ‘ook. naar hem , die langen tijd « balling ‘en-landloos was; Lantlosamade, ten zij men liever aan den naam van ‘Landslot (Lancelot); later nog de voornaam. van een der preprnopzs, denke. Alle deze plaatsén. vindt men ookin ‘het cuRoncon- vermeld: Maar mezis f begrijpt ze alle onder: $ { Lant op die gheest en geeft voorts op drie pont ten jaar in Akerslote. waar de naam der plaats, even vals in het crRONICON, met den thans bestaanden’ overeenkomt. “Doch. voor’ Banes, zoo als met den Giftbrief het curonicon , heeft meris 2 Meban, van waar, is moeijelijk-te raden, want op de lijst der goederen van de Abdij bij “mreris komt geene plaatsvan dien naam voor, wel daaren- tegen Banez, hetgeen krurr onder de thans nog ‘bekende na- men. stelt. med achtte hij het eene verkorting van” Bakenes: Ik twijfel. « ì ; vesie? ride men in den Giftbrief gewag van door rroris den Eerste aam de Abdij geschonken landen en hoeven of -wonin= gen in Esemundelf’, in- Buschhusa, in Scherwich en bij Delf. Door den laatsten-naam versta mende gracht, bij-welke later de stad gesticht werd, waarin toen de Egmondsche Abdij ver- kregen regten behield % Boschhuizen lag onder Soeterwoude, digt bij Leiden.» Onmiddelijk” na deze plaats wordt op de lijst der goederen van de Abdij, bij meris, even als in den Giftbrief, 1 B. I, vs. 944. 2 B, I, vs. 945. 3 Zie KLUIT in CHRON. EGMOND.,.p: 48, Not. 56. 4 De oude gesteldh. en taal dez: landen toegel. u. d. Charters. 141 Scherwich vermeld, zoodat het schijnt niet ver van Boschhui- zen gelegen te hebben. Zsemundelf daarentegen lag in een geheel anderen hoek. Mess t heeft daarvoor verkeerdelijk Zs- pendelf, maar in de overeenkomst tusschen wirem, Bisschop van Utrecht, en den Abt van Epternach, ook in eene soortgelijke oorkonde bij muerss %, vindt men de plaats genoemd Ascmannen- delf, waarschijnlijk naar de mannen van Ascum, Aksum, of Assum, die daar gedolven hadden. Assendelft is eene latere verkorting van dien naam. „Aseum bij omzetting Aksum, schijnt ons toe woning aan de aa, d. i. het water, te beduiden. 1 B. I, vs. 1066. 2 Ch. B. D. I, bl. 402. NOG IETS OVER HENDRIK RUS E, Door Mr. J. C. DE JONGE, Lid der Tweede Klasse. Twee jaren geleden deelde ik aan de Klasse, in hare verga- dering van 30 Maart 1843, eene levensschets mede van HENDRIK RUSE, welke daarna is opgenomen in het Nommer I van het Tijdschrift: het Instituut, van dat jaar. Bij die mededeeling zeide ik dat, ofschoon ik het geluk had mogen hebben, onder- scheidene, niet onbelangrijke bijzonderheden omtrent dezen wei- nig bekenden Nederlander te ontdekken, er toch nog veel was hetwelk duister en onvolledig bleef, doch ik gaf tevens den wensch te kennen, dat nadere ontdekkingen meerder licht over RUSE's lotgevallen en verdiensten zouden verspreiden. Sedert dien tijd ben ik voortgegaan met nasporingen te doen, en ik ben er, naar ik mij vleije, in geslaagd, nog eenige we- tenswaardige bijzonderheden omtrent ruse te ontdekken, welke ik de vrijheid neem thans der Klasse aan te bieden. Hetgeen door mij omtrent ruse nader is kunnen opgespoord worden, betreft in de eerste plaats, zijne lotgevallen, en in de tweede, zijne geschriften en verdiensten als Vestingbouwkundige. 1. In mijne Levensschets van ruse zeide ik, dat zijne lotge- vallen, na hij de betrekking van Ingenieur en Kapitein over eene kompagnie stadsvoetknechten te Amsterdam eenigen tijd bekleed had, met mindere zekerheid bekend waren; dat het niet bleek, of hij uit de krijgsdienst van Amsterdam in die des Hertogs van BRUNSWIJK en vervolgens in die van Denemarken, dan wel regt- | Nog tets over Hendrik Ruse. 143 streeks uit de eerste tot de laatste overgegaan ware, en dat zijne verrigtingen en lotgevallen in dat Rijk wel uit eenige bewaard gebleven opschriften min of meer bekend waren, doch dat aan de volledige kennis daarvan nog zeer veel ontbrak. De nadere ontdekkingen helderen het een en ander op. De berigten, welke mij omtrent ruse thans ter hand kwamen, bevestigen, dat hij de vesting Harburg, die door den Ingenieur PARCHEVAL gesticht , maar waarvan de bouw gebrekkig was, verbeterd en genoegzaam op nieuw aangelegd heeft toen hij nog in dienst van Amsterdam was, en dat hij van tijd tot tijd naar Brunswijk reisde om de door hem ontworpen werken in oogenschouw te nemen, doch telkens herwaarts terugkeerde. Ook werden de vestingwerken van Luneburg en die van den daarbij liggenden Kalckberg, op last des Hertogs van Brunswijk, te dezen tijde door hem verbeterd. Bovendien getuigt ruse zelf, dat hij in die dagen insgelijks de vestingwerken van Gluckstadt naar zijne verbeterde wijs inrigtte, eene daad welke ik wel vermoedde, doch die tot dusverre door geene bewijzen kon ge- staafd. worden, en die ik meende, dat tot een later tijdvak van zijn leven behoorde. Het wel slagen van de versterking dier gewigtige stad en de roem, dien ruse door zijne Geschriften en door het aanleggen van Harburg en andere Brunswijksche vestingen verworven had, zullen vermoedelijk preperix III, Koning van Denemarken, be- wogen. hebben, hem over te halen, om tot zijne dienst over te gaan. Dit geschiedde vóór het jaar 1666, omtrent welken tijd hij de dienst van Amsterdam zal verlaten hebben en terstond in Deensche getreden zijn, zonder immer zich vast aan den Her- tog van Brunswijk te hebben verbonden, waarvoor althans geene de minste bewijzen bestaan. In Denemarken gekomen, werd hem door Koning rrepruix opgedragen de versterking van Christianpriesz, anders ook Frie- derichsört genaamd, eene vesting in het Hertogdom Sleeswijk, op de grenzen van Holstein en aan de golf of haven van Kiel _ gelegen, tot beveiliging van welke golf deze vesting thans ver- beterd werd. Hiermede hield ruse zich twee jaren bezig, waar- 144 \_ TWEEDE KLASSE. na „dezelfde Vorst. hem in „den jare 1668 gelastte, de vesting Rendsburg ganschelijk te verbouwen en naar zijne wijze van ver- sterking uit te leggen en in te “rigten. «De aanleiding tot dezen last schijnt geweest te zijn, dat deze stad, die op een eiland in de rivier de Eider ligt en te dien tijde eene der voornaamste Holsteinsche grensvestingen tot-dekking van Sleeswijk was, gedu- rende den Dertigjarigen Oorlog, eerst door de Keizerlijken daar- na door de Zweedsche troepen veroverd was. Koning FREDERIK wenschte, door het beter bevestigen der stad dit voor het ver- volg te beletten, opdat het hertogdom Sleeswijk, dat na de ver- meestering dier vesting anderzins geheel voor den vijand open lag, voor zulke rampen mogt beveiligd worden. Ruse kweet zich „met zijnen ‚gewonen ijver van deze taak. « Vier jaren lang arbeidde hij met 3000 manschappen aan de uitbreiding, veran- dering en geheel nieuwen aanleg van Rendsburg, waarbij hij; onder anderen, die vesting ‘bijkans eens zoo groot maakte als zij tot. hier toe geweest was, en onderscheidene hoogten; die voor hare verdediging schadelijk konden zijn, in haren ringmuur be- sloot. Dien ten gevolge geraakte Rendsburg in. zoodanig eene uitmuntende gesteldheid, dat zij van nu af eene der beste vestin= _ gen was, welke Denemarken op het vaste land bezat, gelijk zij nu nog de voornaamste wapenplaats van dat rijk in die oorden is. Nog vóór de voltooijing dezer vesting ontving ruse, zoo van Koning rrepenk. als van diens opvolger, crmisrraan V , treffende bewijzen van hunne tevredenheid over de door hem verrigue werkzaamheden. Hij werd achtervolgens door die Monarchen benoemd tot Vestingbouw-Directeur, Generaal-Wachtmeester en Generaal-Majoor; werd als Gezant met eene zending, aan welk Hof is onbekend, belast; werd in Mei of Junij 1671. tot Baron verheven, en op den 25*® October van hetzelfde jaar viel. hem de hooge onderscheiding te beurt, door Koning crmisrraan V be- noemd te worden tot Ridder der Dannebrogsorde, bij gelegen- heid dat die Vorst deze orde, welke in verval was geraakt, _ vernieuwde tot viering der doopsplegtigheid van zijnen. zoon, den Kroonprins. Het is miet onwaarschijnlijk, gelijk gemeenlijk bij zulk eene verheffing geschiedt, dat ruse, toen hij tot Baron be- Nog tets-over Hendrik Ruse. 145 noemd. werd, :hetvadellijke wapen-ontving, zooals, ik dit in, zijne Levensschrets beschreven heb. „Indie schets opperde ik het ver- moeden , vof -de ‚indat ‘wapen voorkomende versterkte en met de Deensche vlag versierde toren;sstaande op” rotsen, door de zee of het water. bespoeld „hem. gegeven ‚ware ter gedachtenis aan. den herbouw. vande vesting Gluckstadt;… Doch „ daar hij de vesting- werken van die, stad. reeds verbeterde, toen. hij nog niet in Deen- sche dienst getreden’ was, ‘en het; veeleer te vermoeden. is, dat hij zijn-adellijk „wäpen. bij gelegenheid zijner, verheffing tot Baron zal. gekregen. hebiben „ zoo komthet mij thans, waarschijnlijker voor „dat „dé “vermelde toreri, opgenomen ‚ís, in het.wapen van RUSE tersherinhering van.‘ de, versterking vaa-Rendsburg, waar- mede hij juist;hezig was, toen!hij tot-Baron: benoemd, werd. Dit gevoelen komt maij „bovendien > nog,daarom. aannemelijks „voor, des wijl Rendsburg -ligt op eenveiland dat, door! de Eider: bespoeld wordt ‚en „vooral „omdat mmeù vindt aangeteekend, dat die stad; __behalve-door een;kasteel „ook door. eenen ronden ,-aan de west- EEE zijde der,;stad, gelegen. “toren! beschermd. werd..Is het niet zeer waarschijnlijke, „dat het. die, tore. „is; gelka inhet id van RUSE gezien wrdt? et aranabikeride 4 Ofschoon. verwijderd, van zijn. ekestoaint en: wii vnadte Bm waren de verdiensten „van „ruse. geenszins. bij zijne; Landgenooten in, vergetelheid. geraakt; in. tegendeel, de roemen eere, die hij in. Denemarken „had verworven, „wekten het, verlangen op, om van »zijne-verkregene. kundigheden. sten nutte. van den. Staat ges bruik te maken. Dit was het geval in het begin yan het vern maarde jaar 1672, toen Nederland:vän alle. kanten, zoo wel van de land als-van.de zeezijde, vi in- de uiterste: benaauwdheid ge- bragt werd en, eenige gewesten voor ’s vijands overmagt. moesten bukken; Onder de provinciën, „die bijzonder. bedreigd. werden; behoorde Groningen , hetwelk „zoodra. de oorlog;;zou uitbreken ; eenen. -aanyal- van den Bisschop,van « Munster „had te wachten: Gelijk in geheel Nederland, waren ook hier de verdedigingmid- 5 delen gering en de MENE in zwakken toestand. De Staten _ van Groningen, begrepen uit dien, hoofde, dat het pligt was bij tijds handen aan het has te slaan om, ware het mogelijk, het gn 146 TWEEDE KLASSE. ‚gevaar af te wenden; en daartoe -den’ raad en de hulp in te roe- pen van een of meerdere ervaren krijgsoversten. «De Staten meenden dien krijgsoverste in hunnen landgenoot, de Generaal- Majoor ruse te zullen vinden, waarom zij op den 22°'*" Januarij des genoemden jaars een besluit namen , waarbij zij"goedvonden, »hem bij missive te verzoeken, dat Sijn Edele’ herr “herwaarts »gelieve te transporteeren ende dese Provincie: dienerr van der- »zelver consideratien en advijs over de meerder verseeckeringe der »geseide Provincie, deser stadt en de forten daer omtrent gele- »gen £.” Aan dit verzoek, hoe vereerend anderzins voor hem; schijnt door ruse echter niet voldaan te zijn,» Men “vindt ten minste daarvan geene melding in de Resolutiën der “Staten van Groningen, en weinige dagen nadat de. oorlog met den Bisschop had aangevangen, werden door - Gedeputeerden” van‘ Stad en Lande uit hun midden twee afgevaardigden benoemd, om zich naar Coevorden en andere bedreigde punten te begeven, ten einde maatregelen te beramen en te nemen tot-verdediging-der Provincie 2% Ruse, die zich bezig hield met het gewigtige werk tot voltooijing der vesting Rendsburg, zal zich in die oogenblik- ken niet hebben kunnen verwijderen of vanden Deenschen Koning geen verlof kunnen ‘bekomen, om zijne Landgenooten met raad en daad bij te staan en zijnen geboortegrond te helpen behouden: Zonderlinge omstandigheid, terwijl hij; een Neder- lander, daartoe zoo zeer in valle opzigten geschikt “was; moest eén vreemdeling ,- RABENHAUPT , ann volbrengen , waartoe vant eni a was! si “Deze zijn de nadere pijevridedhetes, welke bij” „omtrent en lotgevallen en verrigtingen van: ruse zijn voorgekomen, die wel niet buitengewoon en veelvuldig zijn, doch voornamelijk licht verspreiden over dat gedeelte van zijn leven, hetwelk tot dus- verre duister “was, te weten zijn verblijf enzijne werkzaam- heden in Denemarken. Ik moet hier nog iets “bijvoegen, te / p ë r Sd NIVEA OEE EN 4 } Vv de {ii tf 0, ” i Resolutie van de Heeren Staten van Stad en Lande, Lunae 29° Januari ten, mij medegedeeld door den Heer Archivaris der Provincie Groven Fara, 2 Res, Gedep. 14 Mij 1679, Brod à toifcams. dsbaad = iid Nog iets over Hendrik Ruse. 147 weten; dat hetgeen ik in mijne vroegere Levensschets zeide, dat geéne Deensche- Schrijvers melding van muse maakten, als ver- vallen moet beschouwd worden, daar het thans blijkt, dat on- derscheidene- Schrijvers van die: Natie» met lof van hem gewa- gen. «Dit is bijzonder het geval met zonANnes morrerus, Hlens- burgensis, diein zijne Cimbrid Literata'een vrij uitvoerig artikel aan de nagedachtenis van ruse toewijdt, en onder anderen nog van hem zegt, iets, hetgeen wij mede tot dusverre niet met zekerheid wisten, dat-hij, eindelijk, de Deensche dienst verliet, nar Nederland wederkeerde en aldaar op zijn landgoed Sauwert overleed 4, waar zijn lijk, gelijk in de Levensschets gezegd werd, inde kerk van een dar dir gt van. dien naam. Ee ven Bnr , zals Ike ga nu over;om de geschriften en verdiensten van ruse als’ véstingbouwkundige te ontvouwen „zoo als zij mij uit hieuwd bronnen nader-zijn bekend geworden. > « „De hevige ven larigdurige strijd onzer voorvaderen zen het magtige Spanje gaf aanleiding, dat er, ten gevolge der veel vul- dige-belegeringen ; welke gedurende dien oorlog plaats vonden, in de vestingbouwkunde en in-de/ belegering en verdediging van versterkte steden groote « vorderingen” geniaakt werden ;-ja, dat dienaangaande. een nieuw stelsel. ingevoerd ‘werd, hetwelk ‘het zoogenaamde Italiaansche verdrong en weldra den-naam van het Nederlandsche verkreeg Dat stelsel ; hetwelk door ‘de helden- daden van: Prins maverrs ‘vooral: roemt verwierf „vond: spoedig in geheel Europa navolging en: bleef, bijzonder wat de vesting- bouwkunde betreft, gedurende zestig of zeventig jaren-alonime, als het eenige“goede, “in zwang: Dan, langzamerhand leèrde _ de ondervinding, dat dit stelsel geenszins volmaakt wwas/en aan vele gebreken Beit was,” Shodakis er” hier en daar zich saal ne EEN tc oib’ mouogsob zals Pros „ot 4 Mousanes zeet op, den „20sten Febe, ‚ 1679,,zoo als rook, can, GOTL. JÖCHER, Algen: Gelehrten Lezicon, die echter in zijn artikel ruse meestal. MOLLERUS volgt. In de in mijne Levensschels vermelde opschrilén wordt aint sterfiag óp 4 Maart 1679 gesteld, welke wel de° juiste dag “zal” zijn: “Het verschil HU Waarschijnt uit den ouden en nieuwen stijl moeten verklaard worden. MTISUBEHO Zij 10 * 148 TWEEDE KLASSE. stemmen. verhieven, welke die-gebreken aanwezen en een nieuw; verbeterd stelsel voordroegen en aanprezen „ betoogende, dat-het Nederlandsche stelsel, bij de vorderingen ‘die de-krijgskunst we= derom gemaakt had, te. eenenmale onvoldoende was. '» tov-75 Onder-de genen, die” zich het vroegste tegen: het ‘Nederland- sche stelsel “van Vestingbouwkunde verzetteden;‘op de verlating van hetzelve aandrongen en nieuwe ontwerpen” vordroegen!; be- hoorde -nenprik ruse. Zijn. Werk, de Wersterchte Vesting, dat in 1654 te Amsterdam het licht zag, ‘en- waarvan ik’ in zijne Levensschets “éen omstandig verslag “mededeelde, ‘had „de ‘strek= king om ‘het: een en ander‘te‘betoogen , en door vaanwijzingeng berekeningen «en afbeeldingen: te toonen, hoe vestingen vaar zijne denkbeelden moesten gebouwd en ingerigt worden. >» «57 Ik zal niet trachten te ontvouwen, welk verschil er tusschen het Italiaansche en Nederlandsche stelsel van vestingbotwkuúûde bestond ; ‘evenmin, welke. de verdiensten „van ,dit ‘laatste “boven het eerste waren, noch ook-de verbeteringen ;: die-muse- em ande: ren trachtten in het nieuwe door ‘hen uitgedachte-stelsel te brên- genen werkelijk bragten. Dit-alles ligt, geheel buiten den kring mijner “wetenschap en-zoo ik zulks beproefde ;-zou-ik vreezen, grove:dwalingen te begaan.” Wie opgewektheid-gevoelt om dit te onderzoeken, leze het Werk van ruse zelven, of raadplege andere militaire Werken, gelijk bijv. ‘het beroemde van JOHANN GOTTFRIED HOWER, Geschichte der. Kriegskunst, waarin dit met naauwkeurigheid en helder wordt voorgedragen. Het zij genoeg te zeggen, dat ruse een der eerste ontwerpers was van een nieuw stelsel-van: vestingbouwkunde,‘ hetwelk, gelijk de ondervinding leerde, nog veel te wenscheh overliet, maar dat den. grond legde tot die verbeterde vestingbouwkunde, ‚door -welke vaúran, COEHOORN en ‘andere vermaarde krijgskundigen zich eenen onster= felijken roem verworven hebben. iriöbas, d 4616, Het is meermalen het lot dergenen, die, zonder en aan het oordeel of vooroordeel hunner tijdgenooten te storen, den gewo- nen weg of, om dus te spreken, den ouden slenter verlaten en hunnen eigen gang gaan, dat zij hevige tegenspraak vinden. en met Re de te kampen hebben. Dit ondervond ook Ld Nog iets over Hendrik Ruse. 149 muse Terwijl Vorsten en Koningen zijne verdiensten huldigden envals om strijd. zijne hulp’ tot verbetering hunner vestingen. in- riepen, werd hij door eenen Landgenoot en Krijgsmakker vinnig over zijne nieuwe begrippen omtrent de Vestingbouwkunde aan- gevallen. „Deze Landgenoot was” GERARD MELDER genaamd, die de “betrekking van Fortificatie-. en Bataillonmeester der stad Utrecht vervulde-en denkelijk een broeder was vanden Leyd- schen Hoogleeraar in de Wiskunst, camisriaan meLper, welke, aan het hoofd der Akademische jongelingschap, in het noodlottige jaar 1672, kloekmoedig aanbood, die stad te helpen verdedigen en= zoo lang: het. gevaar dreigde, met ijver zich van de op hem genomen taak kweet. Deze GERARD MELDER gaf, vier jaren nadat het Werk van-ruse, Versterckte. Vesting, het licht zag, een Geschrift uit; den titel-dragende van: Korte ende klare instruc- tie der vregulare en irregulare …Fortificatie met. haere buijijten- wercken ; te gebruijcken defensive en offensive 3 met eene korte wederlegging der sustenue van Heer HENR. Ruse „ over de hedendaegse Fortificatie en 50 lustige Questien met hare solutie, „Welk eene waarde ruse aan deze tegenspraak hechtte, blijkt “uitde Voorrede: van een tweede, door hem weinige maanden nadat van meLpeR- uitgegeven, en tot dusverre mij onbekend f Werk, gedrukt in 1658 bij denzelfden sLaav, te Amsterdam , waar vier jaren, vroeger zijne Versterckte Vesting het licht zag, één deel in folio, 32 bladzijden groot, en den titel dragende van: Aenwijsinge der Misverstanden vane. meLpeR, begaen in sijne Instructie van de Fortificatien, in welk hij de sustenuen van H‚oRUSE in \t werstercken der hedendaagsche Fortificatien poogt te. wederlegghen, door denselven u. ruse, ten dienst en. grondi- ger-kennisse der Liefhebbers deser Konst beantwoort;-met eene afbeelding of figurative kaart, voorstellende eene roijale Vesting, ingerigt naar de versterkingswijs van ruse. 1 Een B iennlast van dit Werk is in het bezit van den Heer 5. T‚ BODEL NYEN- mrs, Correspondent der Tweede Klasse, die mij na de uitgave der Levensschets Van Ruse daarmede bekend maakte en het op de verpligtendste wijs ten gebruike afstond, miet bijvoeging van eenige andere inlichtingen omtrent RUSE. 150- TWEEDE KLASSE. „In deze Voorrede doet-nuse-nader de redenen kennen; ‘waarom hij zijn, thans door merner-gegispt. Werkt, VersterchteVesting, voor: vier jaren, had uitgegeven,» Hij had- zulks, zegt-hij „ge= daan, ten ‘deele »uijt oorsaecke dat „de liefhebbers’ iets zouden » vinden in deze materie om hare geesten veranderingen te geven; »dewijl tevvelde, gedufende den: Munsterschen vrede, hier «te »lande voor: haer niet voorgevallen is; ten „deeleoock, opdat hij » hare, censuren over dat, Werck- mogt. vernemen;-omvof daar- »door hem (ruse): in ;sijne’ opiniën: te confirmedren „ of dat hij iets »beters mogt vernemen”. „Dat doel, dus gaat ‘hij-voort, had: hij gedeeltelijk bereikt; want door -genoemd=-werkje ‘had - hij; zoo wel hier te lande, als in- Duitschland, Braband én andere aan=- grenzende -Vorstendommen ‘gelegenheid gehad: met:vele-lief heb- bers over de in dat Tractaatje beschreven manier van ‘fortificerén te_discoureren „tot welk einde “hij ook modellen gemaakt had, omdat plans of. grondteekeningen “alleen slechts verwarring voort- brengen; met dat gevolg dat hij, »sonder mij dies te roemen,” gelijk hij zich uitdrukt, tot nu toe met geene onpartijdige Inge- nieurs. of andere Cavalliers, in- deze “wetenschap ervaren, dat werk. gedisputeerd had , of zij hadden moeten erkennen, hoezeer. het ook ‘eenigen in het eerst tegen de borst was, dat dit-ge= heele werk op ‘vaste en bekwame regels gegrond was. » Ben ook »deshalven,” voegt hij er bij, » van onderscheidene Potentaten en » Vorsten versocht en geroepen geworden, gelijk-noch dagelix ge- »schiet, om hare „vestingen ofte te verbeteren, ofte oock op nieuw »te leggen, naer gelegentheidt: van saecken.” Zijne manier had dan tot nog toe-de Balance bij alle verstandigen en onpartijdigen overgehaald, en op onderscheidene plaatsen werd naar deze bij hem uitgegeven manier gefortificeerd, voor zoo veel de gelegen- heden zulks toelieten. Maar, naardien hij, evenmin als andere Ingenieurs, in zijn uitgegeven tractaatje, op verre na zijn regte conceptiën niet had blootgesteld, had hij, ruse, altijd hope ge- had, dat een of ander Nederlander zijne denkbeelden en erva- ringen zou aan den dag gelegd hebben, strekkende tot verbete- ring van de vestingwerken die men nu gebruikte, wier zwak- heid zoo groot was, gelijk de dagelijksche ondervinding overal Nog ets over Hendrik Ruse. 151 leerde, waar zij aangetast „werden, en waarvan het onnoodig was voorbeelden. bij te- brengen, »dewijl schuijten en wagens daer »vol van sijn ;-want hoe naerder men onder haere wallen komt, „hoe weiniger-defentie men vindt,” Dit was echter niet ge- beurd, tot. dat hij, den 8°“" Julij 1658 van eene reis naar Duitschland tehuis gekomen, eindelijk met blijdschap vernam, dat zekere crnARDT MELDER, van Utrecht, eenige fortificatiewer- ken (hij hoopte nieuwe inventiën) had laten uitgaan, benevens eene wederlegging van zijne - beweringen over de hedendaagsche forüficatiën. Hij was ongeduldig geweest het werkje te lezen en te onderzoeken, maar had tot zijn leed wezen bevonden, »dat het 't- oude deuntje was, vergeselschapt met een deel oude din- gen, die soo gemeen waren, dat se de schooljongers genoegh wisten.” Hij had er niets in opgemerkt, of het was al voor lange jaren. gekend, en gelijk het A, B, G in de ‘scholen voor die willen leeren lezen. « De wederlegging van zijn werkje, daarin voorkomende, beteekende mede niets; zij toonde, dat MELDER het niet verstaan had, of hem tot nadere verklaring wilde uitlokken, Dit laatste kwam hem het meest waarschijnlijke voor, omdat hij zich. niet kon verbeelden, dat het uit haat of nijd was geschied, daar-hij den edelen merper nooit gezien had. Hij zou. zich. dan ook nader verklaren, en in het kort deszelfs on- gegronde wederlegging van zijne. beweringen, » waarover Sijn »Edele meer dan. vier jaren scheen gepractiseert te hebben, in »den-kleijnen. tijdt van drie.à vier dagen, die hij tegenwoordig __»vaceren. mogt. (alsoo hij wederom verreijsen moest naar sijne be- »soignes),soo kort. als ’t mogelijck was, Sijn Edele aenwijsen.” Ruse zou zulks in dit Werkje, waaraan hij den naam van dZen- wijsinge- der. Misverstanden van a. meuper gaf, doen, hetgeen geschiedde ex tempore en zoo ras als de pen loopen kon, omdat hij geen. tijd had, zich over deze genoeg van zelve sprekende materie lang op te houden, … Men ziet hieruit, dat ruse in zijne Voorrede geene de minste waarde toekent aan hetgeen door meipen ter wederlegging van zijn nieuw stelsel van vestingbouw aangevoerd was, en hem, als een man, die ten sterkste aan het bestaande, omdat het oud 152 an TWEEDE KLASSE, of was, gehecht bleef’, en alle verbeteringen, omdat (zij “iets nieuws bevatteden, versmaadde,* met: minachting behandelt: Hij: liet het echter niet bij. deze algemeene gezegden, maar in het Werk zelve volgt hij merper op den’ voer, weerlegt hetgeen” door dezer tegen zijn stelsel was bijgebragt en ontzenuwt zijne aanmerkin= gen. Ten slotte verdedigt hij zich tegen“de ‘beschuldiging door MELDER tegen hem aangevoerd, dat hij Zijne wetenschap uit Fran- sche boeken, bepaaldelijk uit «een van den Graaf pr Pacan, zou ontleend hebben, “en dat derhalve “hetgeen hij had gegeven; geenszins nieuw,’ maar van anderen. overgenomen was. Rus ontkent niet, dat het Werk van pe PAcAN in sommige’ opzigten eenige gelijkenis had met het zijne, doch verklaart tevens, dat hij er eerst een jaar, na het uitkomen van zijne Versterckte Vesting, mede bekend was geworden. RE f Zes jaren lang liet merper dit nieuwe Werk van'ruse onbe- antwoord, wanneer hij eindelijk in 1664, een nieuwen aanval waagde, met ‘uit te geven een Appendix aen de Instructie van de Fortificatien en Bataillons , meteene korte wederlegginge der sustenu van u. RusE over de ‘Hedendaegsche Portificatie A, Daarin bestrijdt merper op eene vrij vinnige wijs de beweringen van RusE, ontwikkeld in zijne Zenwijsinge. Onder anderen, zegt hij van hem in zijne Voorrede: »Dat zijn goede: vrient ruse »sonder twijfel meent, dat al de wijsheid in zijn brein alleen; »als in een kabinet opgesloten was:”” Dat men niet genoeg ver- „»heugd was, dat ons so een verstandige Solon geboren was, als »mijn goede vrient ruse,” Hij spreekt tegen, dat hij meer dan vier jaren er over: zou’ gestudeerd hebben, om het eerste Werk van RUSE te weerleggen, en wilde nu zijne vlugheid toonen; door slechts ééne maand na de uitgave van het Werk van zijnen te- genstander dit Trattaatje citissime te schrijven, alhoewel’ het niet, door verschillende omstandigheden, dan zes jaren later uitkwam. Hij verwijt bovendien ruse, dat hij weinig of niets nieuws’ heeft 1 Te Amsterdam bij sAN vAN WweEstERGE, IT D. 80. Dit werkje werd mij me- degedeeld door den Majoor der Genie 5, G. wi: merKes, Adjudant van Z.M. den Koning. Nog iets over Hendrik Ruse. 153 medegedeéld, en “dat ‘het “meeste »kopijen; “oude sustenuen en nabootsingen” waren van” Jesuïten- te Parijs en van den Graaf DE PaGAN.” Hij volgt daarop het Werk van ruse van bladzijde tot bladzijde';'en tracht aan” te toonen de verkeerde beweringen van dien “ingenieur en ‚de juistheid van zijn, dat is, van het oude Nederlaidsche stelsel van “Vestingbouwkunde, eindigende met eene”zamenspraak tusschen‘ hem en ruse, waarin door beiden over sommige punten der’ Vestingbouwkunde geredetwist wordt. Het blijkt niet, dat ruse op deze tweede tegenspraak van MELDER geantwoord heeft;-althans zijn mij tot hiertoe geene an- dere dan de beide vermelde Werken van hem voorgekomen, en door den Deenschen Schrijver motrerus en den Duitscher curis- TIAAN GOTTLIEB JöcneR worden ook ‘alleen die vwee werken ge- noemd ‚als door muse in het licht gegeven. Of hij het niet der moeite waardig ‘hebbe geacht, merner op nieuw te wederleggen, dan ‘of “zijn” vertrek maar Denemarken, dat vermoedelijk. niet lang na- de uitgave van het laatste Tractaatje van MeLper „plaats vond, zijne uitlandigheid en drukke bezigheden hem daarin ver- hinderd hebben, zijn vragen, die nu bezwaarlijk kunnen beant- woord worden. “Genoeg zij het, dat deze twist tusschen nuse en MELDER de aandacht niet slechts hunner landgenooten, maar ook van vreemden tot zich trok. Ten bewijze daarvoor kan strekken, dat van de tweeveerste Geschriften dier beide tegenstanders eene Hoogduitsche vertaling vervaardigd werd, welke “in één Boek- deel te zamen, in den jare 1670 te Osnabrugh het licht zag 4; En is het dan niet dubbel vreemd, dat een man als ruse, wiens nieuwe ontwerpen zoo veel opspraak verwekten ‚bijde nakome- lingschap genoegzaam ten eenenmale is kunnenin vergetelheid raken, en dateen” vreemdeling 2 bijzonder aanleiding gaf, om zijne verdiensten ‘en schriften thans meer algemeen bekend te doen worden? … Aleh ei ú « , 1 Onder den titel van: HENK. RUSEN und GERE. MELDER, Architectura militaris, oder gründliche Anweisung zur Verbesserung und Verstärckung des heutiges Tages ge- bräuchlichen Fortification, etc. * De Baron pe seLpx, voormalig Deensch Gezant bij dit Hof; zie mijne Le- vensschets. 154 TWEEDE KLASSE. „Ik zeide zoo even, dat de twee vermelde Boekwerken,-voor zoo verre wij” weten, de eenige waren, die-door muse in het licht werden gegeven. Hij heeft echter nog een derde geschre- yen, dat niet uitgegeven werd. Het draagt den titel van Spe- eulum fortificationis of Spiegel der Vestingbouwkunde. Daarin wees hij niet zoo zeer aan, wat er bij het aanvallen of verde- digen van vestingen behoorde in acht genomen-en. gedaan te worden, maar hetgeen hij in meer dan twintig belegeringen, gedurende welke hij met de betrekking van militairen Ingenieur bekleed. was, gedaan en opgemerkt had, opdat de deskundigen daaruit de gebreken der tegenwoordige Vestingbouwkunde als met eigene oogen zouden kunnen zien, en de daarin te brengen verbeteringen zouden kunnen waarnemen f. Welke de reden zij, waarom dit Geschrift, hetwelk ruse reeds in zijn eerste Werk, de Versterckte Vesting, had toegezegd, niet het licht heeft ge- zien, en of dit Handschrift nog in Denemarken of elders berust, dan wel verloren is gegaan, heb ik niet kunnen ontdekken. Na aldus met de strekking en den inhoud der Geschriften van ruse en den strijd daarover tusschen hem en MELDER ont- staan, bekend te zijn geworden, zal men misschien vragen, of het oordeel van ruse over zijnen tegenstander niet te streng was, en aan wiens zijde men het er voor kan houden, datde waar- heid geweest is? Zoo ik in staat ware, de Werken. van. beide Ingenieurs te verstaan en te beoordeelen, zoude ik daarop uit mij zelven een stellig antwoord kunnen geven; maar zulks ligt geheel buiten: den kring mijner wetenschap. Ik. moet mij dus in dezen op het gevoelen van anderen verlaten, doch doe dit met vertrouwen. Of zal men-aan muse den palm der overwin- ning niet toekennen, wanneer men een’ man, als sOHAN GOTT- FRIED HOUWER ?, terwijl hij meuperR met stilzwijgen voorbij gaat, in zijne beroemde Geschiedenis der Krijgskunde, hem hoort op- 1 Morrerus spreekt van dit Handschrift en geeft er den korten inhoud van op. Ook szöcnen gewaagt er van. 1 B. II, bl. 222, waar hij hem RUSENSTEIN, naar zijne heerlijkheid, noemt. Dat hij hiermede rus bedoelt, blijkt uit de daarachter gevoegde Litteratur „ waar zijne Versterckte Vesting onder de bronnen wordt opgenoemd. Nog iets over Hendrik Ruse. 155 noemen onder-de eersten, die, het Nederlandsche stelsel van Ves- tingbouw „varen lieten,-en ‚op-eene andere, eigene, verbeterde wijs aanvingen de “vestingen in te rigten? En mag ik mij-ook niet beroepen op eenen nog in leven zijnde Ingenieur, wiens be- lezenheid en uitgebreide kennis in het vak der Vestingbouwkunde algemeen erkend is? Ik ‘bedoel den-Majoor der Genie en Adju- dant-van’ Z.-M. den Koning, z. e.-w. merKEs, die reeds vóór twintigsjaren=inéén zijner vroegste Werken f met grooten: lof van RUSE ‚gewaagde, en die mij nw op nieuw verzekerde, dat hij hem aammerkte als een Vestingbouwkundige, die zijnen tijd vooruit:was, en wiens heldere en grondige denkbeelden bewon- dering verdienden, doch welke in die dagen hier te lande wei- nig ingang hadden; ja ‘hevige bestrijders vonden bij kortzigtige en aan het oude gehechte lieden, gelijk merrper en anderen, Regtmatige hulde derhalve bewees de vermaarde Deensche Dich- ter en -Geschiedschrijver, vrrus. serine, aan de verdiensten. van RUSE, toen hij-onder zijne afbeelding 2 twee opschriften in dicht- maat «stelde, waarin hij zijne uitstekende bekwaamheden, bij- zonder als Vestingbouwkundige , hoogelijk verhief, en wie onzer “£ Ik bedoel zijne Verhandeling over het belang der. Vestingen voor den Staat, in 1825 door den toenmaligen Eersten Luitenant Ingenieur merKes geschreven, doch eerst twee jaren, later te Brussel „ bij BREST VAN KEMPEN uitgegeven. In die, Ver- handeling, een jeugdigen arbeid van den Schrijver, welke mij, bij het opstellen der Levensschets van Ruse onbekend was, wordt betoogd, dat meNprik RUSE in rui- me mate tot de vordering der Ingenieur-Wetenschap medegewerkt heeft. De plaats, voorkomende op bl. 55, 2de uitgave , verdient in haar geheel gekend te worden, waarom ik dezelve, met voorkennis en goedkeuring van den Heer MERKES, als Bijlage A, hierachter opneme. 2 Tot dusverre is mij die afbeelding nimmer voorgekomen. Deze epigrammata of Lofdichten op ruse zijn te vinden in de Deliciae Poetarum Danorum, uitgegeven door Fro. RosreÂanp. T. II, p. 103. Lugd. Batav. 1695, 80. Daar dit Werkje niet in aller handen is, en de opschriften aangaande ruse wel verdienen meer be- kend te worden, laat ik ze, als Bijlage B,- hier achter volgen. Nog meen ik hierbij eene bijzonderheid te mogen voegen, dat op den 20sten April 1786 bij H. H. Mog. een verzoekschrift inkwam van HENDRIK JANSE RUSE, planter en inge- zeten der Kolonie Rio Berbice... Kan deze man tot het geslacht van ruse behoord hebben? Bestaat die familie nog in de West? Opmerkelijk is het, dat de be- doelde persoon, even als onze Ruse, den voornaam van HENDRIK draagt. 156 vente TWEEDE KLASSE. zal niet erkennen, dat een ander: Schrijver f ‘naar “waarheid. sprak, toen hij-nuse ween uitstekend, vet. en in de- naden atas door; en door ervaren man” noemde? » „Ik had deze nieuwe Bijdrage tot het Leven en de verdien= sten” van ruse reeds afgewerkt, toen“ ik van den Majoor: en Adjudant van Z. M. den Koning, 3. 6. W. MERKES, een ant= woord ontving «op mijn” vroeger gedaan verzoek, mij op zijne wijs van beschouwing’ ten aanzien der verdiensten van ruse als Vestingbouwkundige te mogen beroepen. In dit antwoord: ves- tigde de Heer merkers niet slechts mijne aandacht op de onder Bijlage A. medegedeelde plaats zijner in jeugdigen leeftijd. ver- vaardigde Verhandeling over het belang der Vestingen voor den Staat; maar hij voegde daarbij nog eene belangrijke. aanteekening omtrent ruse’'s verdiensten als Ingenieur, met de vergunning, daarvan ‘dat gebruik te maken, hetwelk ik noodig of nuttig mogt achten. ‘Met erkentelijkheid zulks doende, deel ik die aanteeke- ning “hier mede, niet twijfelende „ of de Tweede Klasse en- allen, wie de roem des Vaderlands ter harte gaat, zullen zich hier- door aan den Majoor merkes verpligt rekenen, en hem daarvoor, met mij, opregten dank betuigen. Deze Aanteekening is van den navolgenden inhoud: »Van al de Nederlandsche Ingenieurs vóór COEHOORN, is HEN= »DRIK RUSE diegene geweest, welke de gezondste begrippen van »fortificatie had 2. Met veel aandacht had hij de vordering der 1 Reyrenus, in Dissert. de Munitionibus: »Vir exellentissimus, famigeratissimus et in Architecturae militaris studio experientissimus.”” 2 »Voorzeker. was hij ook niet minder een echt Nederlander, zoo in af- komst, geboorte en denkwijze als zijn lijdgenoot,. doch jeugdigere , COEHOORN , welke laatste, ten gevolge der naderhand uitgegeven correspondentien tusschen Lovvors en den groothartigen vi-comte de crammuv, vooral sedert den thans geheel bekend geworden inhoud diens laatstens brief aan LOuvoIs, van den 40den Maart 1675, uit Oudenaerden (wegens het aldaar overkomen van COBHOORN, met: aan- bieding zijner diensten »et mille choses qui peuvent être préjudiciables „aux Hollan- dais”) bij onze warmste «en meest onpartijdige Geschiedschrijvers wel een pijnlijk gevoel of twijfel heeft achtergelaten.” ) Nog iets over Hendrik Ruse. 157 » Ingenieur-wetenschap in andere-landen. gade geslagen , en boven- »dieri--aän, den aanval-en, verdediging van verscheidene sterke »plaatsen. deel genomen ‚waarbij hij niet-minder-dan bij menig » gevecht, de schitterendste bewijzen gaf vaneen even dapperen » beleidvol ‘krijgsman ‚ “ls” een uitstekend. Ingenieur te zijn: On- »geveer 1643 maakte hij-zijne eerste aanteekeningen over ves- ptingbouws; dewelke. hij naderhand, volkomen-toegerust. metde »kennis-der Nederlandsche. Ingenieur-school, „en-na- vooral de toen pin-Erankrijk ‘en Duitschlandsgebouwd. wordende, sterke plaatsen p»met veel opmerkzaamheid tehebben gezien: en ‘vergeleken, in » het; licht-gaf, nagenoeg! gelijktijdig. met de Fortification-du vcomte PDE PAGAN „bevattende eene „opmerkelijke: algemeene overeenkomst » in algemeene;-beginselen; met, laatstgenoemden! grooten Hervornier pder.: Ingenieur-wetenschap. /Zoo:-wees»ruseishet veerst-de groote »nadeelen aan der opeenstapeling van vreemdsoortige figuren’ ván » vestingwerken , met een slecht flankement en, meestal nog met » gebrekkig profil, grondende-alle zijne aanmerkingen op heden- »daagsche ervaring en algemeen veld-winnende gezonde begrip= »pen der kunst. Dat zoodanig Werk den, overigens veelgeach- » ten, ‚Fortificatiemeëster of; Onderwijzer » merber” in -het harnas »joegy als hebbende een werk: geschreven, waarin eene algeheele » Stilstand „der: versterkingskunst en--bovendien valle «de vooroore _pdeelen en gebrekkige beginselen zijner voorgangers als „bouw= » stoffen „waren: opgenomen, — «kan wel geene verwondering :ba+ » ren; want „het was. een te plotseling. licht -voor- zijne” zwakke »oogen.; hebbende. zich» niet van de oude school-van: ocen, rr1- » TAG; “MAROLLOIS en arideren kunnen losmaken terwijl xusr -zich »een eigen. ‘weg baande en zijn onderwerp geheel. als kunst en »zonder, personaliteit behandelde. Hij ondervond met-merper » wat. COEHOORN met, zekeren „paren gebeurde, doch. de bitse: per- »psoonlijke. aantijgingen: van „Merper (door . ruse “schoolhasigi-ge- ‚ »naamd) bewezen. slechts voorde toekomst, dat :hij zoo vwelvin »het gebied der maatschappelijke en als in dat der zui- »vere wetenschap zijn mindere was.” er »Ruse ‚dan paste zijne bevestigingsmethode op eene grootere »schaal toe, gevende meer lengte aan de polygoon voor zijn-zoo- 158 seut TWEEDE KLASSE. »genaamd midden: roïjal „dan wmerpers zijne” groote flanken’staan;, »even als bij. denGraaf pe rácan,-loodregt op de defenslijnen »enzijn. flankement isin het algemeen ‘krachtiger en beter “ge= »ordend. dan bij-een-zijner voorgangers „ — daargelaten dat hij te »veel flanken bezigt,-wat trouwens ook: Het geval met ‘pr PAGAN »en verdere tijdgenooten was, hoezeer ruse wel een losrukken “van » vooroordeelen. toewenkte, maar er niet geheel en al-mede op »den voorgrond: kwam. Zijne bolwerken en ravelijnen zijn “rui: »mer en beter geordend dan vroeger; -deschadelijke en ‘allerzijds »regtstreeks of echarperend ingezien “wordende -fuusse-braije-of »lagen wal, waaraan de oude Nederlandsche Ingenieurschool’ zoo pongemeen gehechtwas, verving hij door een beter werk ‚in pden vorm eener Tenaille vóór de courtine, ten einde door-het= »zelve de poort;-‘de keel van het Ravelijn en de-bressen in de » bolwerksfacen:te-beter te bewaken. Met eenige kleine wijzigin= »genzof vereenvoudigingen bekomt het Tracé: van muse eene op- »merkelijke overeenkomst met de tweede: Bevestigingsmethode van »COEHOORN , mijns erachtens, het-beste- van: dezen Ingenieur, Dat » COEHOORN , «iv -de zamenstelling zijner Bevestigingsmethode, ‘aan- »zienlijk is toegelicht-en zelfs veel gebruik heeft gemaakt: van de »niet-door -hemi:-genoemde. env-nuúvalgemeen » bekend geworden „Geschriften “van sPECKLE, RUSE, ‘enz;y valt wel niette ‘betwijfe » len Dit laatste “is-meer waarschijnlijk ;-dan dat ruse, volgenshet »verwijt van den Fortificatieonder wijzer ‘MELDER,’ DE”PAGAN zoude »gêcopieerd hebben 4, Zijne zamenloopende denkbeeldenvtot ver- peenvoudiging -ewoverbetering der ‘fortificatie met dem: Graaf pe NPAGANvis dus voorzeker een eervol verwijt-van meLper,“alsook n° »dat- ruse zijn flanquen t'eenemael in denzelfden sin" verordon- ».pneert als Pacan”xHet is hidr “met andere woorden „hoewel »in, het ‘klein „het verwijt tegen: -de ‘ketters, mathematici; male- »ficien soortgelijken, -dat zij in “hunne uitspattingen reëdsover minnen kergrsn wr greg hate en beer red jûi els ive Tule q Arle sdoejs 225 hoidsg Ja t Gelijk ik boven vermeld heb, Dn; RUSE E Zuiks Beli ig en zegt, Er) Cnet Werk van pAcân “éerst déh wend ade’ uitgave” vän niee harden tzijn geworden. 7005 ee obnovpgs, 901 Ies Nog iets over Hendrik Ruse. 159 pgekheden durfden gewagen! — Ruse schijnt mij toe voor’ Ne- pderlands Ingenieurschool te zijn geweest wat de Graaf pe pa« pean: voor «de Fransche “was; en dit hopen “wij inhet vervolg »bij „gezondheid en «ter: gelegener “tijd, in een ontworpen Ges pschiedenis van Nederlands Ingenieurschool nader te betoogen; palthans,» dat hij in grondige kennis’ van krijgswetenschap en er- pvaring ‘geenszins beneden -pAcan stond, welke-laatste nog ge- pheele Hoofdstukken aan vrij een er gr en mashekaas oase hen, EE [or 910 BIBAGREN 05 to Meriaendie lak omtrent % verdiensten ven, zn „DRIE, RUSE, als Ve éstingbouwkundige, Befgokken, uit … de Verhandeling over het. belang der. Vestingen voor ‚den Staat, door 5. G,; W. MERKES, toen: (in 1825) wos 1®, Luitenant Ingenieur, nu, Majoor, en, dant motte soo van Z.M, den fn. …»Reeds in het elden dr XV „ rg als „wanneer hier te plande. verscheidene, verbeteringen. aan de Vestingen. moesten pwordem uitgevoerd, twistte men over het aantal,de grootte, psterkte „wijze „van „verdediging en uitbreiding der. Vestingwer- „ken. Im, menig. opzigt verdient zeker Werk, getiteld: Zer- psterckte Vi esting ‚enz. van. den, toenmaligen . Nederlandschen » Ingenieur en Capiteijn:nenprik RUsE van. Amsterdam, Anno.1654 »nog gelezen te-worden, alsmede zijn Eractaetie, _»Aenwijzing »der misverstanden, VAR GERARD, MELDER, (geschreven „den, 11°°" slijk 1656 or vane en agnaten Anbar, nde 1 Men ziet mierdft, dât de’ Heer iig QR reeds” bekend wás riet Ha wilsd Werk ‘van Ruse, Aenwijzinge enz, gomien éérst kort” geleden: it legs: hândén kwam, obs to „erosie Jaln , incl maen rilov 160 een TWEEDE KLASSE. … ptevens L'ortificatie= en Bataillonmeester te Utrecht, waarin hij »vele, zeer. gegronde teregtwijzingen deed met: nuttige: toewen= „kingen „vóor; de toekomst „‘omtrent-den toenmäaligen in-Neder- »land-gevolgd» wordende ‘vestingbouw ; bemerkingens--welké, pwanneer zij toenmaals. meer „de dandacht „der: Regering hadden »kunnen. tot zich;-trekken „en als! zoodanig, aaneen deskundig ponderzoek- waren ‘onderworpen geworden, reeds: aanleiding ‘zou pden,-hebben gegeven tot betere! bevestigings-methoden.„dan-die- »gene, welke men toen gebruikte of nabootste,.n, waardoor „naderhand zoo menigwerf ons Vaderland. ten. gevolge. het spoe- »dig bedwingen van verscheidene vestingen aan gevaren werd »blootgesteld. Aldus ziet men niet zelden, dat de ware belangen »van den Staat in het epapte oogenblik niet uit het vereischte poogpunt aanschouwd worden.” nt »Zoo zeide dan ook ruse, onder anderen, aan genoemden ELEN ae kunstelooze a 8 pdat hj” tt: Benlalige me- ernaar {rite pom de vesting? ‘zelve de keel af té shijden; dat hetlongeoorloofd »ware nieuwe vestingen te bouwen, “die slechts voor een behoud pof verdediging van 1 à 14 maand bestand waren; dat de toen- pmaals “witgevoerd wördihde “tang- “en hoóráwerketi’, “door “de » halve“ bolwerken’ en ‘large veldwaarts gekeerde lijmen die-dez pzelve vórimerj” zeer” zwäk?zijn en” onmògelijke ip Jiet frónt wel »kunnen® “verdedigd. ‘worde „ waitiëer men dezelve naar de re- pgels aanvalt; en’ ‘eens gewonen zijnde, me Gök dadelijkvde ravelijnen’ of halve: mann) v&fovert;” als wordende nu van hiet »beheerscht en’ “ontwapend “dat tiién- almede uit deze krachtes »looze , “massieve” tigchamén; de läge en ‘meerendeels oolde „hooge swallen “inziet en’ infiléert;-dat de contrescarpen den vijs wand-meestal teveel. dekking verschaffen;dât de oermialige ras »velijnen weinig nuts waren, als hebbende geene krachtige bres- pen, reversyuren en kunnende ook niet voldoende uit den kapitalen pwal ondersteund, worden; dat men contregarden en. groote ra- pyelijnen moest-bezigen, niet alleen, om meer. verdedigers te Det id A _ _»verdienstelijke mannen.” Nog iets over Hendrik Ruse. 161 pkunnen bevatten, maar ook, om wegens de grootere ruimte, ptusschen deze vooruitspringende. werken geslagene korpsen te „kunnen opnemen en beschermen; dat de buitenwerken eenen »verzekerden terugtogt en gedekte gemeenschap met de kapitale pwerken moesten aanbieden;“een gebrek aan schier alle toen- pmalige vestingwerken eigen; dat men de flanken door de bui- »tenwerken beter moest dekken en tegen het vernielen der vijan- »delijke batterijen bevrijden; dat het, niet altijd voordeelig is, de »courtinen minder „commandement te geven als den hoofdwal, pterwijl hij in zijn”tracé wel degelijk aantoont,-hoe-men hier »door bij eenen, aanval op hetvravelijn of op de bastions voor- »deelen bekomt; dat de verschansingen op dé’ meest ‘aanvalbare »bastions permanent, ingevolge de rigting der keel en niet van »schouderhoek tot aan schouderhoek, bij wijze, eener halve bol- »werks-afsnijding, moeten aangebragt worden, moetende daar- »enboven, nimmer uit de veroverde bastions-facen kunnen wor- »den beheerscht, zoo als toenmaals veelal met de slechts Pasagtag _pretrancementen van een nietig “profil plaats had, enz.” » Wanneer ruse, nu ook: niet, met,szijne,, in het, midden der »XVII'®° Eeuw voorgeslagen-denkbeelden-en verbeterd tracé, in wallen opzigte deze en menige andere gebreken ‘heeft kunnen » wegruimen, ware het, wegens de gegrondheid vän het meeren- pdeel zijner bemerkingen en zijne ‚reeds aangewende pogingen »tot herstel en vooruitgang wenschelijk, ja. pligt.geweest, op dit pstuk met meer aandacht na te denken, en ‘hem voor het reeds »aangewende dankbaarheid ‘te ‘betoonen. Doch ‘zelfs zijn naam nis even zoo zeer in vergetelheid géraakt als eene menigte andere » uitmuntende en verhevene voortbrengselen van vele onzer meest Li 1 162 TWEEDE KLASSE. BIJ L AGE Be: 7007 0455 (Vi Beringii Carmina varia) en In Imaginem, … “… vosoom HENRIGI, RUSSE + 7 Supremi vigiliarum Praefecti.® Sic Pesabert vultus nullis cataphractus in armis gr Russius, et totus, qua patet, ore suo ést; „Qui formas Castrorum omnes edoctus et artis „Et varium dextrae belligerantis opus, Scripto idem, gladioque potens sibi pignorat, orbem, es Et seclum ingenio provocat omne suo.  Redde viro Mavors, Heroum insignia, laúrus, Et famam auspicis, quai dedit ille, tuis. raa er eren rr Lsa pe 8 - - ie Ì t p\ r O4 er Ë À àl Ei kale Bingen Epos. ad Quisquis es, et pigram- térrarú, ' ‘plebemque ee 1957 1 “Munera Fortunae niobilióris amas, “oort “wenst Quem spectas, venerare virum, „cui. tota wardi Roma suas artes, Graecia tota suas, Vindice quo vires perdunt tela omnia belli Et tormenta sibi nil nisi nomen habent, Île arces ‘et castra tuo Mors saeva furori -Objicit, et geni bellipotentis opem , s"-195tn Ille rudi limo Naturam dedolat omnem, sio ‚Atque suis subigit cuncta. Elementa logis wide iis Jupiter aedificat, sed munit Russius orbem, Quodque alter condit, perficit alter opus. Quam merito Bellona tuis hunc induis armis, Qui totum jungens Martis et Artis opus Tantum Scipiadas solus supereminet omnes, Quantum Mars Musis cedit, et arma togae. 1 General Major. de nf Te A à Poor MES, df le BERIGT DER TWEEDE KLASSE betrekkelijk” de tulatuur in brieven. me Ce ‘eo De Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten heeft zich onlangs gewend tot het Rijksbestuur, ter wering, zoo mogelijk , én afschaffing van eene hier te lande heerschende gewoonte, die inzonderheid den briefstijl belemmert en daaruit alle losheid. en gemakkelijkheid verbant. Terwijl de Franschen en Engelschen in hunne brieven geene andere titels gebruiken dan die, van welke zij zich in hunne gesprekken bedienen, wordt bij ons met Edel Groot-Achtbaarheden , Hoog en Wel-Edel-Gestrengheden, Hoog-Wel-Geborenheden en vele dergelijke, in het ligchaam der brieven, de stijl overladen en verduisterd. En daar de voor- melde woorden vrouwelijk en de personen, aan welke de brie- ven gerigt worden , meestal mannelijk zijn, ziet men zich telkens in den moeijelijken tweestrijd gebragt, om òf, bij eene naauw- gezette opvolging der taalregelen, door het gebruik van vrouwe- lijke voornaamwoorden en den derden persoon van het werk- woord stuitend , zoo niet eenigzins belagchelijk te worden, òf, ondanks beter weten, tegen de taal zelve te zondigen. _— De Klasse, aan welke bepaaldelijk de bewaring en zuivering der Nederlandsche-taal bij openbaar gezag is aanbevolen , heeft geoordeeld aan hare roeping: te voldoen door het indienen van een adres aan den Minister van Binnenlandsche zaken, waarbij zij de aandacht der Regering op-dit-punt bescheidenlijk heeft ge- __vestigd, en eerbiedig in overweging gegeven, om door voorbeeld en aandrang bij anderen, eene meer eenvoudige titulatuur ir het ligchaam der brieven in te voeren; waardoor gemakkelijk- 164 TWEEDE KLASSE. “heid en duidelijkheid in den briefstijl zouden bevorderd, en te- vens een niet onbelangrijke wenk zou gegeven worden, dat ook het Rijksbewind het belang onzer schoone moedertaal allezins ter harte neemt. Zij zag zich met een uitvoerig antwoord des Mi- nisters op hare voordragt vereerd, waarin. hij betuigt de strek- king daarvan volkomen goed te keuren, en zich bereid verklaart om mede te werken ter bereiking van het voorgestelde doel; hoezeer naar zijn oordeel zoodanige afzonderlijke pogingen weinig zullen vermogen tegen eene gewoonte, die, reeds zoo lang hier te lande als het ware burgerregt verkregen hebbende, niet wel anders dan langzaam gewijzigd zal kunnen worden, naar mate men bij den voortgang van «ware beschaving het verkeerde’ van die omslagtigheid al meer en meer zal inzien; waarom hij-dan ook ten slotte de Klasse aanspoort, om ter bevordering, van, het laatste gepaste middelen aan te wenden „en ‚de aandacht van het algemeen op het ongerijmde en nn van het hedagla: mis- bruik te vestigen. | De Klasse heeft dienvolgens. ln in de eerste Ahrne leden en correspondenten dringend te- moeten uitnoodigen , om hunne beste pogingen aan te wenden, ten einde in. het ligchaam der brieven de omslagtige, belemmerende en niet zelden met het taaleigen strijdende titulaturen zoo algemeen.-mogelijk worden af- _ geschaft. Maar zij heeft het tevens van haren. pligt gerekend, om, buiten haren eigenlijken. kring en in het algemeen, een iegelijk, die de zuiverheid zijner taal op:prijs stelt, op. te, wek- ken om’ van een nutteloos @n- stuitend misbruik. tot het echt ‚Ne- derduitsch en alleen in de verbeelding onbeleefd, gebruik van ons gij, u en uw terug te keeren. lasbao Men beproeve het slechts, om in wike beinboriseeliëif z zoo al niet op eens, dan toch voor het minst allengs-al-die onnutte,en lastige omschrijving van het. persoonlijk-of bezittelijk voornaam woord na:te laten; en het zal’ van. zelve eerlang „blijken „ dat‚in onze taal „niet minder dan in de-Fransche.of „Engelsche, beleefde en beschaafde vormen met minder omslag van. yoorden., met minder overdaad voorhet minst van . wanne te gepaard, kus nen „gaan. 4 hdd neen tnt Senden en _ Fitulatuur in Brieven. 165 De Klasse vindt zich intusschen genoopt, uitdrukkelijk te ver- klaren , dat zij met de voorgestelde vereenvoudiging in den vorm van onzen zoowel officiëlen als dagelijkschen brief-stijl geenszins beoogt de weglating der titels zelve, aan een iegelijk naar stand en betrekking in de maatschappij verschuldigd. Op het adres, aan het hoofd, aan het slot, ja zelfs — waar het voegzaam gere- kend wordt en zonder eenigen hinder voor de zuiverheid der taal geschieden kan — in het ligchaam der brieven blijve de titel Uwe Majesteit, Uwe Hoogheid, Uwe Excellentie, enz. steeds naar eisch uitgedrukt. Alleen de doellooze, belemmerende en ontsierende herhaling, bovenal het overladen van een vlugtig voornaamwoord met heel den last dier titulaturen, wenscht de Klasse door het voorgedragen denkbeeld met kracht te bestrijden, in het belang van de schoonheid onzer taal en van den waarlijk beschaafden stijl. De Klasse hoopt, dat de hoogere standen zich met de geleer- den en geletterden des lands in dezen tot bevordering van het- zelfde belang volgaarne zullen verstaan, ja dat juist van daar en van de Regering het voorbeeld der verlangde vereenvoudiging moge uitgaan, waarvan de initiative niet zoo gemakkelijk van den mindere in het schrijven aan zijnen meerdere kan worden verwacht. Door eene goede keus van woorden en eene gelukkige wending van den volzin zal het «welligt ten slotte voor geen van beiden zoo zeer bezwaarlijk zijn, om zonder eenige krenking van eerbied of voegzaamheid in den vorm jegens wien het ook zij, de onsierlijke overtolligheden, waaronder onze briefstijl gedrukt gaat, allengs meer en meer te vermijden. De voorgestelde ver- eenvoudiging wordt, mag men veilig aannemen, door ieder, die over de zaak heeft nagedacht, als iets in meer dan een belang „wenschelijks beschouwd. Zij is een wezenlijke eisch voor de zui- verheid en sierlijkheid onzer taal; zij zoude het, alleen daarom reeds, zijn voor geheel onze nationaliteit. Aldus opgemaakt en vastgesteld in de zitting der Klasse van den 5?® Junij 1845. ; N ABM. DES AMORIE VAN DER HOEVEN, Lid en vaste Secretaris der Klasse. — DERDE EN VIERDE KLASSE. Techniek van de Schilderkunst der Ouden. De Heer w. u. noockamer, alhier, eenen geruimen tijd zich hebbende bezig gehouden met onderzoekingen en proefnemingen omtrent de wijze van schilderen bij de Ouden, heeft zijnen ar- beid medegedeeld aan de Derde Klasse van het Nederlandsch Instituut, ten einde een oordeel uit te lokken, of inderdaad de slotsom zijner onderzoekingen van dien aard is, gelijk hij ver- meent, dat daardoor Nederland zich zal mogen beroemen Eu- ropa over dit onderwerp te hebben voorgelicht. Hij heeft zijn werk vervat in drie deelen, met de volgende opschriften. | 1e. 1llusie, Selagraphie ‚ of Wi der rie Schilderkunst in zeven stellingen, 20. Aanmerkingen der zeven stellingen. 3°. Enkaustiek. Achtste stelling en aanmerkingen, Hij heeft daarbij gevoegd veertien modellen „ deels van a-tem- pera, deels van was-schilderwerk, door hem vervaardigd naar de wijze, waarop hij zich overtuigd heeft, dat de Ouden zijn te werk gegaan, benevens nog twee geschriften met de opschrif- ten: Beknopt Overzigt van het Antiek Schilderwerk, en Ver- klaring van de modellen en uittreksel der acht stellingen van de Antieke Schilderkunst. De Derde Klasse des Instituuts heeft begrepen, dat het on- derwerp der onderzoekingen des Heeren gooekamer mede be- hoort tot den werkkring der Vierde Klasse, en alzoo is eene Nx Techniek van de Schilderkunst der Ouden. 167 Commissie «uit Lieden der beide Klassen ontstaan, aan welke het onderzoek dezer zaak is opgedragen, zoo als die ook van de slotsom van ‘hare bevinding aan beide Klassen verslag heeft ge- daan. De Klassen hebben geoordeeld. daarvan gebruik te moe- ten maken tot het geven van eenig berigt over deze zaak, het- welk doet kennen het oordeel der Klassen, na de voorlichting, welke zij van de Commissie hadden ontvangen. De Klassen meenen, dat in de eerste plaats dient te worden opgemerkt, dat het onderzoek nopens de Schilderkunst der Ou- den behoort uit te gaan van de verklaring der plaatsen van Grieksche en Latijnsche Schrijvers, welke over dit onderwerp handelen, en dat de Heer zooekamer, met de Grieksche en La- tijnsche talen onbekend, ten aanzien van sommige punten, door eene _ min juiste. opvatting dier plaatsen in dwaling. schijnt te zijn gebragt. Eene volledige beoordeeling derhalve van het in- gezonden werk zou een onderzoek vereischen van al de plaatsen, waarin over. het bedoelde onderwerp gehandeld wordt, eene taak, welke de behandeling van het Onderwerp in deszelfs ge- heelen omvang zou medeslepen en alzoo de grenzen te buiten gaan van het onderzoek door de beide Klassen van het Instituut verlangd. Ten anderen moet worden aangemerkt, dat het wen- schelijk ware geweest, zoo de Schrijver zijne mededeelingen had doen voorafgaan door eene meer bepaalde aanwijzing van het standpunt, waarop het onderzoek van het behandelde onder- werp door zijne voorgangers gebragt is: het zou dan duidelijker in het oog vallen, hoeveel verder hij zelf het onderzoek heeft vooruitgebragt. Thans staaft hij zijne stellingen niet zelden door getuigenissen van anderen en bewijst alzoo, dat het gestelde reeds, eenigermate ten minste, vroeger waargenomen is; en de „weinige orde, waarmede de mededeelingen zijn voorgedragen, maakt het uiterst moeijelijk de oorspronkelijke denkbeelden juist „op te vatten. In acht stellingen heeft de Heer moockamer de uitkomsten zijner nasporingen vervat, waarvan de zeven eerste betrekking hebben tot de Schilderkunst der Ouden in het algemeen, de 168 U DERDE EN VIERDE KLASSE, achtste tot de enkaustiek. « De zeven eerstgemelde rans vor- men _n geheel’, ‘hierop nederkomende: » De Schilderkunst der “Ouden: stelde zich eeniglijk ten uk »de voorwerpen zoodanig te vertoonen, dat het zintuig van het »gezigt er door bedrogen werd; en het: vermogen om eene zoo- »danige illusie te weeg te brengen werd verkregen door de » Schilderkunst te behandelen” naar arithmetische en: geometrische »regelen. De Schilder had zijne vaste regelen naar een reken- kunstig bepaalde schaal elkander opvolgende; hij bragt die aan »met parallel-arceringen, kruisselings overelkander, en bij deze »arceringen volgde ‘hij weder, ten aanzien van fijnheid en meer- pdere of: mindere digtheid van aansluiting, vaste regelen, over- »eenkomstig den vorm, het wijken of vooruitkomen der voor- » werpen; en voorts nog, bij het daarstellen van den afstand van » het-eene voorwerp tot het: andere door licht e en hewins had hij »zijne wiskunstige regelen.” De Heer nooeramen heeft dit een en ander in vele bijzonder- heden ontwikkeld en zelf, naar die beginselen, eenige proeven van schilderwerk vervaardigd, welke allezins de opmerking ver- dienen. De indruk, welken het betoog des Schrijvers en de door hem geleverde proeven nalaten, is deze, dat, wanneer men de waarheid der hier medegedeelde denkbeelden aanneemt, vele anders onbegrijpelijke berigten der Ouden nopens schilderen en schilderwerk duidelijk en helder worden, en dat het verband, waarin schilder- en mozaik-werk tot elkander stonden, inder- daad schijnt te wijzen op beng door den Heer noockamer r be- toogd wordt. Nogtans van alle Schilders van alle tijden te beweren, dat zij, zonder eenige vrije vlugt van hun eigen genie of hun persoonlijk gevoel, alleen naar de vaste regelen, door de wetenschap vastge- steld, gewerkt hebben en dat zij, in den besten tijd der Griek- sche kunst, tot plastische voorstellingen van enkele ‘beelden van natuurlijke grootte zich zouden bepaald hebben, schijnt eene gevolgtrekking, welke niet zonder aanmerkelijke beperking kan worden aangenomen. _ Wanneer wij de getuigenissen der Oud- heid lezen, over de grootste compositien van rorvanorus in Techniek van de Schilderkunst der Ouden. 169 de Lesbete Delphi, waarvan er eene uit 30 mannelijke en 25 vrouwelijke figuren, benevens 9 kinderen, was zamengesteld, schilderwerken, waarbij de kunstenaar niet alleen de twee hoofd- gedichten van momerus had ten grondslag gelegd, maar ook de Gijklische Dichters vlijtig heeft bestudeerd, — wanneer Prins spreekt van taferelen, waarin ‘honderd welgelijkende beelden voorkwamen, dan wordt, bij zulke getuigenissen, het moeije- lijk, ookop die grootere zamenstellingen de denkbeelden toe te passen, door den Heer nooexamer voorgedragen. Tijden en per- sonen züllen bij de Ouden verschillende manieren van bewerking te weeg liebben gebragt, en bij de hijpothesen over de oude schilderkunst, waartoe de verstrooide berigten (welke meestal voor ons onduidelijk zijn, omdat de Schrijvers schreven over toen bekende zaken) nog altijd een wijd veld geopênd houden, moet niet uit het oog verloren worden, dat die berigten loopen over een tijdvak grooter dan hetwelk san van eyckK van onzen leeftijd verwijdert. In de achtste stelling wordt door den Schrij- ver de Enkaustiek der Ouden behandeld. Hier vooral, ware het wenschelijk geweest, dat, door eene historische inleiding om- trent vroegere onderzoekingen en eene meer geleidelijke orde in de voordragt, het eigenaardige der hier voorgestelde bewerkin- gen meer ware te voorschijn getreden. Reeds in het midden der vorige eeuw toch heeft de Fransche schilder 5. 5. pacuerrer, Directeur van de beroemde Porcelein fabrik te Sèpres, zijne aandacht gevestigd op de Enkaustiek der Ouden, en, zoo als hij zich voorstelde, dat de Ouden waren te „werk gegaan, met was, eenige proeven van Enkaustisch schil- derwerk vervaardigd. Te gelijkertijd was hetzelfde gedaan door den vermaarden Archeoloog, den Graaf pr cavrus, die in 1755 eene Mémoire sur la peinture à Vencaustique in het licht gaf. Het waren deze proefnemingen, en wel voornamelijk die van sa- CHELIER, die tot in 1805 heeft geleefd, waardoor in onze eeuw het was-schilderen op eene groote schaal in Frankrijk, gedu- rende eenigen tijd, opgang heeft gemaakt; zoo zelfs, dat monra- zer, die in het 8*® Deel van zijn Traité complet de la Pein- ture (Paris 1829) daarvan eene uitvoerige beschrijving geeft, het 170 DERDE EN VIERDE KLASSE. schilderen in olieverw beneden de Enkaustische schildering met was stelt, Ook in Duitschland is het onderwerp behandeld. Schoone proeven zijn. daarvan te Munchen vervaardigd door SCHNORR en anderen, en, onder den titel van Die Harzmalerei des Alten, heeft rriepricu KN (Leipz. 1839) uitvoerig gehan- deld over de Enkaustiek der Ouden. Deze Werken schijnen wel den Heer nooekamer niet onbekend te zijn gebleven ; althans de namen der genoemde Schrijvers haalt hij nu en dan aan, maar het bepaald gevoelen van laatstgenoemden Schrijver, waarin deze met den Scheikundige Lucanus overeenstemt, over het ei- genlijke bindmiddel, hetwelk de Ouden bij hunne enkaustische schilderingen hebben gebruikt, had bij het voorstellen van. nieu- we wijzen van bewerking wel eerst mogen ten toets gebragt worden. Doch de Heer mooekamer heeft zijne aandacht meer bepaald op eene bijzondere bewerking in Enkaustiek, waarbij het penceel niet gebruikt werd., en welke dus eigenlijk geen En- kaustisch schilderen kan genoemd worden. Bij het onderzoek namelijk over de Enkaustiek der Ouden komt voornamelijk in aanmerking de plaats van erinius, Hist. Nat. L. XXXV, GC, XI. »AEncausto pingendi duo fuisse an- tiquitus genera constat, cera, et in ebore, cèstro, id est, vi- riculo, donec classes pingi coepere; hoe tertium accessit, reso- dutis igni ceris, penicillo utendi” Hoezeer de verklaring van deze plaats eenige moeijelijkheid heeft, kan echter daaruit geens- zins worden. afgeleid, dat de Ouden eene zoodanige -Enkausti- sche bewerking gekend hebben, als waarvan de Heer HoOGKAMER onder N°, 5 en 12 proeven gegeven heeft. Hij stelt namelijk, dat de Ouden tweederlei Enkaustiek hebben gehad; men zou die maar zijne voorstelling kunnen noemen was-mozaik en was-relief. Bij de eerste manier zou de gekleurde was in vierkante plaatjes op. een houten paneel, hetwelk van achteren met kolen werd verwarmd, tot vlakke figuren geschikt en plat gestreken zijn en bij de tweede of het verheven mozaïk, de gekleurde was, hetzij in quadraat, hetzij in ronde figuren, hetzij in prisma's, door middel van het cestrum, of ijzeren stift, en een wviriculum, of dril- boor, op het houten paneel zijn opgewerkt. Techniek van de Schilderkunst der Ouden. 171 In de plaats van pramus wordt blijkbaar niet van twee werk- tuigen, maat van één gesproken, hetwelk in het Grieksch ces- trum heette en met het Latijnsche wiriculum of wericulum is ver- taald. Dat voorts in de plaats van ermmus in ebore zou betee- kenen op een ivoren paletje, is eene verkeerde opvatting: pir- gere in ebore kan dat nimmer beteekenen. De plaats van Prins woordelijk vertaald luidt aldus: »Het staat wast, dat er oud- tyds twee manieren zijn geweest van Enkaustisch schilderen; met was en in ivoor , met een cestrum , of, zoo als het in het Latijn. heet, wviriculum, tot dat men begonnen is de schepen der vloten te beschilderen (wel te verstaan met figuren, om ze te onderscheiden), toer is er deze (onze) derde manier bijgeko- men om-te schilderen. met was, door het vuur gesmolten en daarbij een kwast of penceel te gebruiken.” Reeds is door een van de Lieden der Commissie aan den Heer HOOGKAMER, voor dat deze zijne stukken bij het Instituut inge- zonden heeft, eene waarschijnlijke verklaring der woorden van pLinmus medegedeeld, hierop nederkomende: ver waren drie ma- nieren van Enkaustisch schilderen, waarvan de eerste eenvoudig wordt aangeduid door de woorden, met was, zonder bijvoeging van den grond, waarop; omdat, deze niet bijzonder wordende vermeld, het van zelf sprak, dat er een houten paneel bedoeld werd; de tweede, aangeduid door de woorden iz ivoor , waarbij met het graveerstift figuren in ivoor werden gegraveerd, welke figuren dan met gekleurde was werden ingelegd, wordende die wasplaatjes vervolgens door matige warmte vereenigd.” Bij beide deze manieren, zegt prins dan, gebruikte men het cestrum, maar de derde manier ‘was die, waarbij de was eerst vloeibaar gemaakt en het penceel gebruikt werd. En het is van op deze laatste manier bewerkte, en dus in waarheid met was geschilderde kunstwerken, dat nog eenige proeven uit de Oud- heid zijn overgebleven. Maar hoedanig ook de plaats van erinms moet verklaard wor- den, noch in deze, noch in eenige andere, zoo ver ons bekend is, wordt er eenig bewijs gevonden, dat de Ouden het was-relief of relief-enkaustiek gehad hebben, waarvan de Heer nooekamen 172 ven DERDE EN VIERDE KLASSE, eenige proeven heeft overgelegd. Zijne bewerking schijnt derhalve te moeten beschouwd worden als eene uitbreiding op die der Ouden. De Heer nooekamer ziet in de groote moeijelijkheden en den langdurigen arbeid, welken hem zijne proeven van Enkaustiek gekost hebben, zoo vele bewijzen van de overeenkomst met de manier der Ouden; die zelfde moeijelijkheden en tijdbesteding schijnen grond te geven, om van dien grooten arbeid voor on- zen tijd niet veel praktisch nut te verwachten. De Illusie, in sommige der proeven van den Heer mooekamer inderdaad op eene verwonderlijke wijze te weeg gebragt, wordt door penceel en olieverw met minder moeite verkregen, en ook de fraaiste zijner proeven van Enkaustiek zullen in het oordeel der kunst toch nimmer hooger ger geschat, dan de tapijtwerken der Gobelins. De slotsom van het ingesteld onderzoek komt hierop neder; de onderzoekingen van den Heer noockamer, ofschoon daarvan, voor ‘het tegenwoordige, geene praktische toepassing te wachten is, hebben eene bijdrage geleverd. tot uitbreiding van Archeolo- gische kennis, waarmede ook de interpretatie der Ouden haar voordeel kan doen, als hebbende: \ veerstelijk, ten aanzien van het a-tempera uiddistea eene theorie uitgevonden van arceringen en tinten, waarvan het ge- bruik hoogst waarschijnlijk door voorname schilders der Oudheid bij het voorstellen van enkele beelden of eenvoudige groepen ge- volgd is; ten anderen, als hebbende hij eene tot hiertoe niet bekende manier van Enkaustiek gevonden en daprvan proeven geleverd, welke met de berigten der Ouden zeer wel is overeen te bren gen, en eindelijk heeft de Heer noockamer fraaije proeven geleverd van Enkaustiek in opgewerkte was (was-relief) waarvan het niet blijkt, dat door de Ouden is gebruik: gemaakt, moetende alzoo deze zijne beschouwd worden als eene uitbreiding van de Enkaustiek der Ouden. / Naar aanleiding van welk alles, namens beide Klassen, aan den Heer mooakamerR, onder terugzending zijner Geschriften en Techniek van de Schilderkunst der Ouden. 173 modellen, is te kennen gegeven, dat zijn arbeid geoordeeld is belangrijk te wezen tot opheldering van de Schilderkunst der Ouden; dat echter die arbeid, zoo als die daar ligt, voor geene openbaarmaking geschikt is, maar dat het voortzetten zijner on- derzoekingen allezins wenschelijk wordt geoordeeld, in de hoop tevens, dat die te eeniger tijd op eene beknopte en duidelijke wijze openlijk moge kunnen bekend gemaakt worden; einde- lijk is besloten, reeds voorloopig de aandacht van het Publiek op dezelve te doen vestigen, door een kort Verslag in het In- ‘stituuts Tijdschrift. i En is tot voldoening aan laatstgemeld. besluit aan het vooraf= gaand Verslag hier eene plaats gegeven. 5 , . : ‘ IN / ‚ + } K . J hi SARS vie ve vane besl en ten Well te 3 Bant $ 5 , « ? { ' ‘ Kr) INGEKOMEN BOEKWERKEN.! <> <> v Van wege, het Ministerie van. rte akai. it Fauna Japonica, auctore PH. ER. VON SIEBOLDy Aves, fasc, 1 et 2. 4e. Nippon, Archief voor de Beschrijving van. Japany 15de aflev. 4e, Verhandelingen over de Natuurlijke Geschiedenis „der Nederland- sche, Overzeesche Bezittingen. Aflev. 24. bis, vervolg en slot. folio. Van wege de Société Royale d'Agriculture etc. de Doos: Annales des Sciences Physiques et Naturelles, d’ Agriculture et d' Industrie. Lyon, 1839—1844, 7 Tom. 8°. Van wege de Hoogeschool te Utrecht, 27 Stuks Iraugurele Dissertatiën en verdedigde haast, Van wege den Heer 5. vaN LENNEP, Titels in Brieven, een Gesprek. Amst. 1845. 8e, _ Van wege de American Philosophical Society, R. DUNGLESON ,. Discourse in Commemoration of PETER S. DU PON- CEAU, late President of the Society. Philad. 1844, 80. Proceedings, April—December 1844, Ne. 30 and 31. 8e. Van wege den Heer sAmrs Pager. Report on the Progress of human Anatomy and Physiology, in the year 18431844. London 1845. 80, Van wege het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Mid- delburg, Nieuwe Werken, 2de Deels Aste en de Stuk. So. Benevens den Atlas met 19 platen. Van wege den Heer somarp, — Notice sur la vie et les ouwrages de C. L, BERTHOLLET. Annecy. 1844. 8°. 176 INGEKOMEN BOEKWERKEN. Van wege den Heer a. scamip, — OTTAVIANO DEL PETRUCCI DA FOSSOMBRONE, Der erste Erfinder des Musiknotendruckes mit beweglichen Metalltypen. Wien, 1845. 80. Van wege Teylers Tweede Genootschap, Het 24ste Stuk harer uitgegeven Verhandelingen. Haarl. 1845. ze. Van wege den Heer ANT. LOPEZ DE FONSECA. ni La politique dégagée des illusions libérales ; appel aur. Souwerains et auw peuples. la Haye, 1838. 2 Tom. 8°. Van wege de Maatschappij tot aanmoediging der Bouwkunde, Bouwkundige Bijdrage. 9de Jaargang, 2de Ade Stuk. 40, Van wege den Heer A. vAN LEE, Beredeneerde Geschiedenis der Nederlandsche Schilder-, Houtsneé en Graveerkünst, naar” het Hoogduitsch van G. RATHGEBER. Amst. 1844, Iste Deel, Bo," Kn Van wege de Maatschappij tot Bevordering der Hork , pen Aibum Nes zalt tea EE en aten “Coleëtiò’ bperuiis! Musicorum Biiabördn ‘Saec. XV zy eaidit F. COM- MER, 2 Tom. 4°. ’ Be EN IE ï ° doyd Dik : JAR D ) bi WE kl pe sy ì AAD { LI Ke ) ek 4 Al N K Me Eni hae et Ls re a A | Kie A8 emt) OSE DE Kn KANN q ene 3 T 3. Ek er r\ TY 8 „HlaoriF 2 LOO 000H ID DEN HAL hid ; KS NAS OI A VONN eur k } gannaa miv 1 nosedeb ovomw a69 \ ee SEE: ra ank Eh) 4) 69 Î gi HN mas: err ’ ey * AG BEPET AO AORIEINOEN NH 8 44 … KOST A Gi KA Gek ks nted wad í % ON ie WEKE: « pe” gn ebr ah oiaod aM to varied atm) „An €) EIK Al 1e U | < be pp d 4 1 * ie À Ge A, | 4 8 A6 bres 06 er AAB vodarsoold MIÀ eve ArOAG emrar zool aah voomwer. ab p POE, { NE Sr A35 Xo ij 6 > € £ ] sE. 4 € C E d 4 Ï e ni xk eteaeapttoendsdo rt. Tob dAAoliO0As dew fp : j « jÀ Li 8 fi DEED hid dj} Fr ë } ee à qd . or d ( É Al, Lh \ 5 py: N Ene ien ec me Pin Es VERSLAG . VAN DE VIJFTIENDE OPENBARE VERGADERING & EERSTE KLASSE KONINKLIJK. NEDERLANDSCHE INSTITUUT: Hain vin _ WETENSCHAPPEN, LETTERKUNDE EN SCHOONE KUNSTEN, 79 | gern den. gen Maart, 1845. arn Aar brie sed obesa Y mss nd Voorzitter-C. G. C. REINWARDT. Waarnemend. Secretaris-W. H. DE VRIESE. De Voorzitter f opende de Vergadering, en verzocht den waar- nemenden Secretaris de naamlijst voor te lezen van de tegenwoor- dig zijnde Leden der en waaruit bleek, At deze Zitting bijwoonden: De Heeren: / / WENCKEBÁCH. ___H. C, VAN DER BOON MESCH. T. KAISER. | G. 5. VERDAM. w. ROSE. “GC. 5. MULDER. F. SIMONS. jh R. VAN REES. _ Waarna de Voorzitter de volgende Aanspraak deed: zi} Eene onverwachte en treurige gebeurtenis verhinderde den Heer swart, Voor- zitter der Klasse, om de Vergadering bij te wonen. De Hooggeleerde Heer c. G. c. REINWARDT, als oudste aanwezig Lid, daartoe door reglementaire bepalingen geroe- pen, is‘in de plaats van den Voorzitter opgetreden, en heeft na korte voorafspraak „met de meeste welwillendheid en ijver de door den Heer swart gestelde Aanspraak voorgelezen, en verder het Voorzitterschap waargenomen. 12 178 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. MIJNE HEEREN), ZEER GEACHTE MEDELEDEN EN GIJ ALLEN, DIE DOOR UWE TEGENWOORDIGHEID TÔT HET PLEGTIGE DEZER OPENBARE VER- GADERING BIJDRAAGT, ZEER GEACHTE TOEHOORDERS ! Wederom is, de taak mij opgedragen om als Voorzitter de Openbare Vergadering te leiden, waarin aan het wetenschaplic- vend Publiek van de lotgevallen en werkzaamheden van de Eêrste Klasse dezer Koninklijke Stichting mededeeling behoort te geschie- den. Verleent mij daartoe uw welwillend en gunstig gehoor. De lotgevallen der Klasse bepaalden zich dikwijls tot de verlie- zen, die Zij door het overlijden van eenigen harer Leden had ge- leden en tot de aanvulling, onder de goedkeuring van Z. M. den geëerbiedigden Koning, der opengevallen plaatsen. Ook thans zal de vermelding dezer bijzonderheden het grootste gedeelte mij- ner korte rede uitmaken. Schoonten gevolge der veranderde tijdsbepaling van de Openbare Vergadering het tijdvak, waar- over gehandeld wordt, minder dan twee volle jaren bedraagt, zijn echter de verliezen der Klasse niet minder talrijk en ge- wigtig dan bij vorige gelegenheden. Aan zes Leden, die den tol der natuur betaalden, moeten En een woord” van dankbare herinnering toewijden. 4 Op. den, 13°" _Januarij 1844 overleed de Hie G Gs, ONTYD, praktiserend „Geneesheer te ’s Hage, President der. aldaar geves- tigde Provinciale Geneeskundige Kommissie, Ridder, der Orde van den Nederlandschen Leeuw, sedert 1809 als Korrespondent en sedert 1832 als Lid aan de Eerste Klasse verbonden. Hij was tijdens de eerste benoeming, bij de geleerde wereld reeds gun- stig bekend door zijne beide Academische Dissertatiën, waarvan hij de eerste, over de oorzaak der opslorping door middel der wa- tervaten, onder rRuamans verdedigde en waarvan. de laatste, over den Dood en de onderscheidene wijze van sterven, in het licht kwam, bij gelegenheid zijner promotie tot Doctor in de Genees-- kunde, welke, volgens besluit der medische faculteit van de Leyd- sche Hoogeschool, more majorum had kunnen plaats hebben, doch slechts eene gewone opentlijke promotie geweest is. Deze laatste is in het Hoogduitsch overgezet en door hemzelven met eenige uit- ee Fi ol aten din A adel Il Sn on nend in ene enten ne Pt Aanspraak van den Voorzitter. — ONTYD. — V. D. BOSCH. 179 IN breiding in het Engelsch vertaald. Ook had hij reeds van zijne voortdurende werkzaamheid blijken gegeven , door onderscheidene bijdragen in het Geneeskundig Magazijn, waarvan hij te zamen met de Heeren sTiPRIAAN LUISCIUS @n MACQUELYN gedurende veer- tien jaren Redacteur was. Bij zijne benoeming tot Lid had zijne verdediging der Koepokinenting de openbare aandacht op hem gevestigd. Hij heeft als Lid der Klasse zich zeer werkzaam betoond. Eene proeve over den tegenwoordigen staat der Geneeskunst werd op- genomen onder de Verhandelingen der Klasse. Verder is door de Klasse afzonderlijk uitgegeven zijne Verhandeling over het verschil tusschen de algemeene Grondkrachten der Natuur en de Levenskracht. Bovendien droeg hij aan de Klasse verscheidene andere opstellen voor, onder welke zijne Verhandeling over den Zelfmoord, later te ’sGravenhage in het licht is verschenen. Onderscheidene malen diende hij over onderwerpen tot de door hem beoefende vakken van wetenschap behoorende, -der Klasse van raad en voorlichting. Zijne uitgebreide geleerdheid en on- vermoeide ijver zijn algemeen erkend. Hij werd op 68 jarigen leeftijd in volle werkzaamheid. en ver- vuld met plannen van nieuwen letterarbeid, door eene zeer korte ziekte weggenomen, nadat hij door zijne voor korten tijd uitgegevene Proeve eener Geneeskundige Staatsregeling getoond had , hoezeer hij op deze gevorderde levensjaren deel nam aan de gebeurtenissen van den tijd. an In het begin des vorigen jaars betaalde de Luitenant-Generaal Graaf vaN DEN Bosen, laatstelijk lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, vroeger Gouverneur-Generaal der Oost-Indische Bezittingen en Minister van Koloniën den tol der natuur. Toen de Klasse in 1838 hem tot haar Medelid in de Afdeeling van de Landbouw en Landhuishoudkunde benoemde, bragt zij een eereblijk aan den hooggeschatten Staatsdienaar, die op Java de cultuur der gewassen tot eene zoo ongekende mate van ontwikke- ling had gebragt, dat de opbrengst derzelve thans eenen voorna- men steun van het Staatsgebouw uitmaakt. Ook ontbraken hem geene letterkundige verdiensten. “Zijn in twee Deelen, in 1818 12" 180 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. uitgegeven Werk, over de Bezittingen der Nederlanders in Azië, Afrika en Amerika, aan Koning wirem l opgedragen, geeft hem eene voorname plaats onder de Schrijvers over die gewig- tige possessiën. Hij had zeven jaren lang op Java in verschil- lende meest hooge militaire betrekkingen doorgebragt. In dat Werk verdedigde hij onder anderen de Nederlandsch-Indische Regering tegen onderscheidene beschuldigingen, die de Engel- sche Gouverneur Sir STAMFORD RAFFLES, in dien's Werk over Java heeft uitgebragt. Ook heeft van pen soscn van zijne be- kwaamheid als Schrijver doen blijken, door zijne uitgegevene uit- voerige Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van uitvoering en de belangrijke voordeelen eener algemeene Armen- Inrigting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen eener landbouwende Kolonie in deszelfs noordelijk gedeelte, Dit her- innert tevens aan VAN DEN BOSCH, als den ontwerper der Maat- schappij van Weldadigheid, waarvan de edele bedoeling nimmer bestreden is, hoe verschillend ook over den uitslag gedacht wordt. Het is noodeloos hier ter plaatse te treden in eene breedere ont- wikkeling der hooge Staatsbetrekkingen, waarin hij zijn Vader- land van dienst heeft willen zijn. Verder overleed aan de gevolgen van algemeene verzwakking op den 2'°" November 1844 de Heer 5. r. SERRURIER , laatst Re- ferendaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, op 73-jarigen ouderdom te ‘s Gravenhage. Toen bij de oprigting des Instituuts sennurier tot Lid der Eerste Klasse werd be- noemd, was hij door zijne Boeren Goudmijn en door zijn Fruitkundig Woordenboek reeds loffelijk bekend geworden als een der weinige geletterde beoefenaren der praktische Land- bouwkunde. « Hoogst merkwaardig is de wijze, waarop hij den Landbouw leerde keerde kennen en liefhebben. Met veel zelf- standigheid van karakter en eenen bepaalden afkeer tegen allen dwang door de natuur bedeeld, werd hij, na verscheidene jaren op de Scholen te hebben. doorgebragt, als veertienjarig knaapje verplaatst naar een aangenaam dorp in de nabijheid van Wiesbaden, ter inwoning bij eenen bejaarden Predikant, om. dien’s onderwijs in het Hebreeuwsch te ontvangen. Daar ontwaakte nt ner Krt ern VE EE dn ad Sn es df Aanspraak van den Voorzitter. — SERRURIER. 181 onder het ongekend genot eener vrijere levenswijze, in hem de zucht voor Landbouw- en Landhuishoudkunde. De bestemming die voor, maar niet door hem gekozen was, van Predikant bij de Hervormden in Nederland, wijzigde hij zelve, door tot Predikant bij de Waalsche Gemeente zich voor te bereiden, maar zich minder geschikt oordeelende voor eene betrekking, die eene onverdeelde toewijding vordert, verliet hij, na twee jaren te Zwolle als Pre- dikant werkzaam te zijn geweest, den geestelijken stand en kort daarna vinden wij hem als huisvader op een landgoed in Zwol- lerkerspel gevestigd als geletterd man en praktisch landbouwer. Doch het landelijk bedrijf schijnt in ons Vaderland slechts hem genoegzaam te voeden, die tot de: levenswijze van den boeren- stand geheel overgaat, en het is dus niet te verwonderen, dat SERRURIER in 1815 bij de hoop op eene herleving van den handel zich naar Amsterdam begaf, om eenen meer voordeeligen werk- kring te zoeken, waarin hij tamelijk wel mogt slagen. Echter bleef hij als Secretaris der Kommissie van Landbouw met zijn lievelingsvak in betrekking, en gaf ook nog verdere blijken van zijne belangstelling in den landbouw en andere algemeene zaken, “door de uitgave van den Buitenman, een op onbepaalde tijden vin losse Stukjes uitgegeven Tijdschrift. Van 18151827, toen hij zich naar ’s Hage met der woon verplaatste, was hij inzon- derheid werkzaam als Lid der Klasse, werd onderscheidene ma- len door het vertrouwen zijner Medeleden met het Voorzitter- schap vereerd, was niet minder dan veertien malen der Klasse van dienst, door zijne voorlichting omtrent landhuishoudkundige en technische Ontwerpen, Werktuigen en Geschriften, en ver- rijkte de Verhandelingen der Klasse met-een onderzoek of groote dan wel kleine boerderijen in het belang van den Staat in het algemeen, en van den landbouw en deszelfs beoefenaars in het bijzonder het voordeeligst zijn. Onder de belangrijke’ voordragten, waarmede hij de Klasse onderhield, behoort eene beschouwing van de Maatschappij van - Weldadigheid, die toenmaals werd opgerigt, en welke hij oor- deelde tot eene kostbare en minder doelmatige armenverzorging te geleiden. Zijn voorstel aan de Klasse gedaan, om deze he- 182 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE, denkingen uit haren naam aan de Regering voor te dragen, vond toeumaals geen bijval. In den Buitenman geplaatst is zij echter later ter kennisse. van het Algemeen gekomen. Eén andermaal vestigde hij de aandacht op het aanzienlijke gedeelte van ons kleine Vaderland, dat van den loop der rivieren, ver- wijderd en van de nabijheid -van groote steden ontbloot, aan de geringe hulpmiddelen eener armoedige en schrale, bevolking is overgelaten , waar gebrekkige middelen van gemeenschap met de opgenoemde oorzaken zich vereenigen, om woeste streken te doen voortduren in een land dat van kapitalen overvloeit, welke niet zelden aan vreemden ten gebruike worden afgestaan. Dáár kon __volgens serrurien de Staat, door. aanmoediging van den landbouw, eene nijvere bevolking doen ontstaan, waarin zij mame! eenen gewigtigen steun zou vinden. Zijne benoeming tot Referendaris ‘geschiedde op voordragt van den Minister coreuscnrov , die hem tot adviseur verlangde. Doch zoowel de Staatkundige gebeurtenissen, als eene verzwakking van het zintuig des gezigts, die eindelijk in geheele blindheid overging, hebben zijne werkzaamheid te ‘sHage kort van duur “gemaakt. - Verder ontviel aan de Klasse: op den 15% November. 1844, Ne °C. DE FREMERY,- À. L. M‚ Phil, en Med. Dr., Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, rustend Hoogleeraar aan de: Hoogeschool te. Utrecht, vaste-President der-Provinciale Ge- neeskundige Kommissie van Geneeskundig Onderzoek en, Toe- voorzigt ‘te Utrecht. Hij bereikte zijn. 75" levensjaar, en had tot voor. weinige jaren eene duurzàme goede gezondheid genoten. ‚Hij had aan de: Hoogeschool te Leyden, door eene Disserta- - tie over den Bliksem zich: reeds als- ijverig beoefenaar -der Na- tuurkunde doen kennen, eer ‘hij na de verdediging eener Aka- demische. Verhandeling over. de. verandering der ‚gedaante van het Bekken inzonderheid ten gevolge. van beenverweeking ont- staart „tot: Doctor in de Geneeskunde werd bevorderd. Hieraan had hij waarschijnlijk te danken, dat hij twee jaren, na die be- vordering tot Hoogleeraar. in, de „Geneeskunde te Utrecht werd beroepen. Hij belaste zich -dáar met het onder wijs-in de Schei- kunde, de Artsenijmengkunde en de. Dierkunde, waarbij later de De eV EE Ve \ danspr.ved. Voorz. NC. DE FREMERY. P.J. UYLENBROEK. 183 geregtelijke Geneeskunde en de geneeskundige Staatsregeling wer- den. gevoegd. Het is dus niet vreemd , dat bij de oprigting eener Faculteit der W'is- en Natuurkunde, pr rrrmeny ook als Lid van dezelve werd opgenomen. Op latere jaren. heeft hij de studie der Delfstoffen en Geologie door zijne. voorlichting en onderwijs onder de studerende. jeugd aangemoedigd, Doch zijne verdien- sten als Akademisch Docent, die, zoo ik. meen, op hoogen prijs geschat worden, mogen elders naar waarde worden aangetoond. Voor de Klasse waarvan hij in 1809 korrespondent en-in 1817 Lid werd, was hij van groote waarde door zijne bereidvaardig- heid om haar ten dienste te staan, door zijne voorlichting over onderwerpen tot den. uitgebreiden. kring zijner kundigheden be- trekkelijk, Meer dan zestig malen heeft hij zich van zoodanige taak gekweten, terwijl ook de Verhandelingen der Klasse en het Tijd- schrift des Instituuts onderscheidene opstellen van hem bevat- ten over Medische, Chemische, Zoölogische en Geologische onder- „werpen. , „De Leidsche Hoogleeraar p. 5. uvreneROEK, werd in de kracht des. levens door «eene langdurige ziekte weggenomen, « Voor de Godgeleerdheid bestemd, muntte de jeugdige Student verre ‚_uit,‚-zoo in de kennis der Oostersche talen, als in. de- strengere wetenschappen, Wiskunde. en Natuurkunde, toen hij de Les- sen der Hoogleeraren wiLLmer en VAN. SWINDEN met die der Professoren der. Leydsche Hoogeschool. verwisselde, Hij ver- volgde meer deze. studiën dan die der Godgeleerdheid, daar, zoo men wil, zijne. ernstige. geaardheid en aangeboren beschei- senheid hem. deden opzien tegen „het-gewigt en. de hooge eischen van de bediening vanden Godsdienstleeraar, ‚Drie gouden eere- — penningen in twee jaren tijds behaald. op eene Wiskundige, eene „Sterrekundige en eene Natuurkundige, Prijsvraag, getuigden van zijne vorderingen. Door mamámeR aangespoord, zette hij ook met vlijt zijne oefeningen in het Arabisch voort, en verdedigde als vrucht derzelve, onder dien beroemden Geleerde, eene Dissertatie OVEr JBN, HAUKAL en de Geographie van 1imak in Perzië, Later echter bragten zoowel zijne akademische betrekking, als zijne eigene zucht mede, dat hij zich geheel aan de Wis- en Natuur- 184 __ OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. __ kundige Wetenschappen toewijdde. Hij werd namelijk in 1822 tot Lector, in 1827 tot buitengewoon en in 1835 tot gewoon Hoogleeraar in de meervermelde Faculteit aan de Leidsche Hoo- geschool benoemd. Zijn roem als Geleerde werd, behalve door zijne onderscheidene uitmuntende akademische Redevoeringen, vooral ook vermeerderd door de uitgave der briefwisseling van CHRISTIAAN HUYGHENS, met eenige andere beroemde Wiskundigen van zijne Eeuw, die door vyrensroek, uit de Handschriften aan de Leydsche Hoogeschool aanwezig, zijn voirenbeaans ontcijferd en in twee Deelen, in 4° uitgegeven. Hij werd in 1829 Korrespondent en in 1833 Lid der Klasse. Hij heeft op velerlei wijze van zijne belangstelling in dezelve doen blijken. De hem opgedragene Kommissiën werden spoedig en naauwkeurig volbragt. Zijne spreekbeurt werd in den regel door hem in persoon vervuld. Zoo heeft hij aan de Klasse zijne proeve medegedeeld over den invloed van het”Noorderlicht op de Magneetnaald , een andermaal zijne proeven met eenen volta- schen toestel van weinige maar groote elementen , eene derde keer zijne Resultaten van waarnemingen op de daitinatie van de Magnetische Naald in de nabijheid van Leiden in de maanden Augustus en September des Jaars 1839. Een tweetal andere opstellen van zijne hand vonden eene plaats in het Tijdschrift des Instituuts en zijn dus ter algemeene kennis gekomen. Ein- delijk vervulde hij vóór vier jaren, schoon reeds zijne gezond- heid zeer kwijnende was, in eene Openbare Vergadering “de Spreekbeurt, door de mededeeling van den door hem zelven ver- rigten arbeid, om de rigting en intensiteit der magneetkracht voor Leiden en eenige andere plaatsen onzes Vaderlands te be- palen. Hij bereikte slechts den leeftijd van 47 jaren. Voor weinige dagen overleed zonan FREDERIK LODEWIJK SCHRÖ- DER, rustend Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuur- kunde te Utrecht, voorzittend Lid der Kommissie tot het vinden der lengte op zee, het verbeteren der Teekdarten, enz. sedert 1818 Lid der Klasse !. 1 In het jaar 1845 heeft wel is waar de Heer scuröpeR; die Lid der Eerste en Aanspraak van den Woorzitter. — 3. f. L. SCHRÖDER. 185 Scuröpen was bezield met eenen waren dorst naar kennis, die hem als tot aan zijn laatste levensuur is bijgebleven. Te Dort- mund aan den Eems in het Mumstersche geboren, kwam hij, vijftienjarig knaapje, alhier inwonen bij zijnen veel ouderen broeder, die als bekwaam Heelmeester nog bij velen in levendig aandenken is. Hem werden, op een handelskantoor, de gewone bezigheden opgelegd. Zijne afgetrokkenheid, hetzij in het kopi- eeren der handelsbrieven, hetzij bij het verrigten van betalingen, deed hem menige berisping ondergaan, ja, het bleek genoegzaam, dat hij voor die werktuigelijke verrigtingen ongeschikt was. Zijne weetgierigheid en vlugheid. werden daarentegen opge- merkt door den toenmaals aan de kweekschool der Doopsgezin- den studerenden Ds. rrensrra, welke zich den jongen scnröper aantrok, hem de eerste beginselen der oude talen onderwees, en bij den ouderén. scnröper door raad en aandrang bewerkte, dat de jongere broeder op de Latijnsche School werd voorbereid voor ‚de studiën der Theologie. Ons overleden Medelid oefende zich „gedurende eenigen tijd aan de Doorluchtige School in de voor- bereidende vakken, en vertrok vervolgens ter voltooijing zijner Theologische Studiën naar eene Universiteit in Duitschland, ge- lijk toen, bij het gemis eener eigene kweekschool bij de Luther- sche Gemeente, in ons Vaderland gebruikelijk was. Halle was de plaats, zijner keuze. Hij vervolgde echter daar vooral- ook ‚zijne oefeningen in de Oude Letterkunde onder den beroemden ___Philoloog rriprmicn AveusT worr, wiens lessen hij met geestdrift volgde, alsmede in de Wiskunde, zoo zelfs dat hij Lid en’ ver- volgens Voorzitter werd van een aan de beoefening der Wiskunde en Natuurkunde toegewijd Genootschap. Omstreeks 1800 terug- gekeerd in Nederland, betrad hij als Proponent dikwijls den kansel. Hij werd ten opzigte zijner kennis in de Wiskunde en Natuurkunde, en de oorspronkelijkheid zijner denkbeelden tevens meer bekend, deels door eenige Voorlezingen in de Maatschappij Derde Klasse was, voor het lidmaatschap der Eerste bedankt; de Spreker heeft echter gemeend, bij deze gelegenheid zijne groote verdiensten omtrent de Klasse niet onvermeld te mogen laten. 186 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE: Felix Meritis (en misschien ook elders) voorgedragen , deels door zijne bekroonde Prijsverhandeling over de uitgestrektheid van het Heelal. ‘Loo althans werd Arnear met hem in kennis gebragt, op wiens voordragt hij in 1804 benoemd werd tot Instructeur van de nieuw op te rigten maritime School te Helvoetsluis, in welke betrekking hem vervolgens de rang van Kolonel „werd toegevoegd. Dit etablissement tijdens de Bataafsche Republiek opgerigt, vervolgens naar Feijenoord en eindelijk naar Enkhuizen verplaatst, werd in 1811 opgeheven. Scuröper, die inmiddels gehuwd was, leefde vervolgens ambteloos te Amsterdam, hordát hij in 1816 tot Hoogleeraar beroepen werd. Ziedaar scnröper wegens zijne. verdiensten en kundigheden in een vak van geleerdheid, waartoe hij niet was opgeleid, tot eene eerste plaats. verheven. Zijne weetlust echter bepaalde zich niet uitsluitend tot de onderwerpen der Wiskunde. De kennis van de leer der Grootheden en der stoffelijke Natuur-was bij hem niet minder middel dan doel; zij was hem de inleiding en de voorbereiding tot de kennis van den mensch, van diens onder lijk gedeelte, van diens bestemming. — (sen Om daarin dieper door te dringen , maakte hij zijne gemeen- zaamheid met de oude Talen, met cicero en Prato, gelijk zijne natuurkennis , dienstbaar. Teregt werd dan aan hem in 1823 ook -het onderwijs in de Logica en vervolgens in de Psychologie opgedragen, en, werden zijne lessen over onderscheidene deelen der Theoretische. Wijsbegeerte met zeldzamen ijver bijgewoond. De tijd verbiedt zijne uitgegevene Verhandelingen en uitgebreidere. Wer- ken, deels over Wiskunde, deels-over onderwerpen tot-de Psycho- logie en algemeene Wijsbegeerte behoorende, op te noemen, Voor weinige jaren trad hij als Spreker in eene Openbare Vergadering der Klasse op, gelijk door haar ook de eerste uitgave zijner uit- voerige Verhandeling over de Meetkundige Bepalingen is geschied. Die zucht naar kennis openbaarde zich mede in de door scnrö- DER gaarne aangegrepen gelegenheid om zich met jongere Na- tuurkundigen en andere jeugdige Geleerden in wetenschappelijk onderhoud te begeven, waarbij hij blijkbaar evenzeer. trachtte te leeren, en kennis te verzamelen, als die mede te deelen. Zij id Aanspraak wan den Voorzitter. 187 toonde zich levendig in de voor een paar jaren door hem ver- nieuwde beoefening der Deensche-en aanverwante Noordsche Talen, waarop hij vóór zeer vele jaren, zich gedurende eenigen tijd had. toegelegd. Dat met dien vurigen weetlust ziek eene gelijke warme zucht voor zedelijkheid „ humaniteit en godsdienst paarde, dat scnaöprr streng” in zijne beginselen, liefderijk jegens anderen was, is reeds door den Heer Secretaris der Derde Klasse, z zoo ik verneem, op eene welsprekende-wijze vermeld. Daarentegen had de Klasse het voorregt om inden Hij A. “BRANTS En den Heer u. N. rose, Kapitein Ingenieur en Stede- lijk Architect te Rotterdam , twee waardige Lieden aan te win- nen, van “wier ijver voor de wetenschappen de Klasse zich goede ‚vruchten mag beloven. Het bij de laatste wijziging van het Re- glement. des Instituuts verminderd getal Korrespondenten gaf daarentegen tot eene nieuwe benoeming geene aanleiding. Tot de veranderingen in de Klasse voorgevallen: behoort nog, E: dat-haar: Secretaris. na veeljarige werkzaamheid geoordeeld heeft zijne betrekking als zoodanig te moeten nederleggen en dat hij, hoewel hem door eene nieuwe verkiezing die waardigheid weder werd opgedragen, echter bijzijn besluit heeft volhard, ten gevolge waarvan het Lid der Klasse de Hoogleeraar w. mm. pe vriese zich met de waarneming der werkzaamheden van het Secretariaat tijdelijk wel heeft willen. belasten, tot dat de Klasse, onder de goedkeuring van Zijne Majesteit den eens eenen nieuwen Se- cretaris zal verkozen hebben. dl K «Nog moet vermeld worden, dat de Klasse hadt aren eene «splitsing harer Vergaderingen te moeten maken, ten gevolge waarvan men zich vleit den geregelden gang der werkzaamheden á en vooral de medewerking-der buiten Amsterdam wonende Le- _ den te zullen bevorderen: en-vermeerderen, terwijl zij tevens eene od poging heeft in het werk gesteld, om den band naauwer aan te __ halen, welke tusschen de Klasse en hare inlandsche vegen k denten bestaat. Ik verzoek thans den Heer waarnemenden Secretaris te willen overgaan tot de mededeeling van het Verslag der werkzaamheden. 188 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. De waarnemende „Secretaris, de Heer w. u. pr VRIESE, las daarop het volgende Verslag voor van de werkzaamheden der Klasse, sedert hare jongste Openbare Vergadering. - De Eerste Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut , overeenkomstig het voorschrift harer Instelling, verpligt, alle twee jaren, in eene Openbare Zitting, eene schets voor te dra- gen van hare wetenschappelijke bemoeijingen, kan, niettegen- staande de vele en belangrijke zaken, welke in het jongstverlopen tijdvak door haar werden behandeld, bij het tegenwoordig Ver- slag, welligt meer dan vroeger, de kortheid betrachten. Een groot deel toch van hetgeen door de Klasse werd verrigt, is reeds, hetzij in de werken der Klasse, hetzij in het Tijdschrift, door de gezamenlijke Klassen uitgegeven, door den druk alge- meen gemaakt of zal eerlang ter kennis van het Publiek gebragt | zijn. Daarmede thans uwe geëerde aandacht bezig te houden, ware ten eenemale overbodig. Van de nu voor te dragen schets wordt het gedeelte, dat de werkzaamheden der Klasse over 18431844 betreft, ontleend aan het Verslag, dat door den afgetreden Heer Secretaris der Eerste Klasse in de Algemeene Vergadering des Instituuts van April 1844, is voorgedragen. Het is derhalve inzonderheid voor het tweede gedeelte der tegenwoordige voordragt, dat de Spreker uitgenoodigd om te dezer plaatse de tolk der. Klasse te zijn ‚ uwe toegevende beoordeeling inroept. Onder de lastgevingen der Hooge Regeering, door de Klasse ten einde gebragt, behoort het onderzoek van aanbevolene Ce- mentsoorten van waterdigte werken, der Klasse opgedragen, naar aanleiding van een aanzoek van den Kapitein Ingenieur caup,‚ om zijne kunstpouzzolane, waarop octrooi verstrekt was, nader te doen onderzoeken. De Heeren MENTzZ, VAN BREDA, ‘SWART en de Secretaris hebben zich met dat onderzoek belast, en zich, na een jaar tijds, door menigvuldig gewijzigde proeven, in staat bevonden, om een besluit op te maken over de voorkeur-aan de eene Gementsoort boven de andere te geven. In haar verslag aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft de TE Ng ON IEEE EE er a versta PAND Et DUET EEEN art ON _ 1 _Kunstpouxzolane. — Trassoort van St. Eustatius. 189 Klasse uitvoerig uitééngezet, hoe zij is te werk gegaan , om met de meeste naauwgezetheid aan elke beproefde metselspecie regt te doen wedervaren. De gekommitteerden hebben de genoemde kunstpouzzolane vergeleken met’de zoogenaamde Dortsche tras, met het Amsterdamsch kunstcement, bij aanwending, hetzij van Steenkalk, hetzij van Schelpkalk, De uitkomsten van het gedane onderzoek kwamen vooral hierop neder: 1°. dat de bedoelde kunstpouzzolane onderdoet voor de Dortsche (eigenlijk Ander- nachtsche) tas. 2°, dat zij zeer zelden en als bij uitzondering bevonden is den voorrang te hebben boven het Amsterdamsche kunstcement. Gekommitteerden meenden echter niet te mogen verbergen, dat met proefnemingen, als die welke zij gelegenheid hadden in het werk te stellen, hoezeer ook met alle voorzorg genomen, die nauwkeurigheid in de uitkomsten niet is te ver- krijgen, waardoor met zekerheid de gevallen zouden kunnen be- paald worden, welke de betrekkelijke waarde en deugdzaamheid van de verschillende cementsoorten met juistheid uitdrukken. Maar zij aarselden niet om te verklaren, dat de kunstpouzzolane niet spoediger verhardt, en geen grooteren zamenhang heeft dan het Amsterdamsche Kunstcement, terwijl zij, in beide opzigten staat achter de Dortsche tras. Met het een en ander wilden zij evenwel niet te kennen geven, dat van de Kunstpouzzolane van _den Heer camp, geen gebruik zou kunnen gemaakt worden, bij gebrek aan of te groote duurte van andere Cementsoorten. Terwijl gekommitteerden zich met dat onderzoek bezig hiel den, ontving de Klasse van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken een ander verzoek betrekkelijk eene Scheikundige beproe- ving eener Trassoort van het eiland St. Eustatius. De Heeren SWART € VAN DER BOON MESCH zich daarmede wel hebbende wil- len belasten, is het dezen Leden, bij eene vergelijking met de Italiaansche Pouzzolane, de Andernachtsche tras en andere ce- mentsoorten gebleken, dat de West-Indische tras van alle deze soorten verschilt niet alleen, maar ook zelve in hare bestanddee- len geene gelijkheid toont. Ook de proeven door gekommitteer— den, genomen op het vermogen van zamenhang voor waterdigte werken vielen zoo zeer ten nadeele der West-Indische tras uit, 190 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE, dat de Klasse al weder in de noodzakelijkheid kwam een af keu- rend Verslag aan den Minister in te zenden. Denzelfden Heer Minister behaagde het, om op verzoek van het Stedelijk Bestuur der Stad Amsterdam, en onder toezending vaneenen brief, door hetzelve aan Zijne Excellentie gerigt, het ge- voelen der Klasse in te winnen, of er middelen gevonden worden, j die zouden kunnen strekken om den hinder, welke de rook der Fa- brieken alhier aan den naburigen omtrek aanbrengt, en waarover gegronde klagten waren gerezen, weg te nemen, zonder aan die Fabrijken zelven te schaden. Onder die middelen was vooral de waterdamp in aanmerking gekomen, nadat deszelfs nuttige wer- king tot rookvernieling in Engeland was aangeprezen, waarover echter de Stedelijke Regering van Amsterdam , zonder het oordeel der Eerste Klasse te hebben vernomen, niet had willen beslissen. De Heeren simons, vERDAM en perPrAT werden door de Klasse verzocht haar daarop te willen inlichten. Het rapport dier Me- deleden bevatte, in amd de volgende beschouwingen en uitkomsten : Bij het verbranden van steenkolen (over wier hinderlijken rook meer bijzonder geklaagd werd), scheidt zich, even als bij de destillatie, het bitumineus gedeelte af, en dampvormige vloeistof: fen” worden ontwikkeld. Daarbij komen in aanmerking de wa- terstof en de koolstof, terwijl het terugblijvend vaster gedeelte voornamelijk uit kool bestaat. Deze vaste stof geeft nimmer rook, in den gewonen zin des woords. Maar indien het vlugtige ge- deelte, bij deszelfs ontwikkeling, niet in aanraking wordt ge- bragt met eene genoegzame hoeveelheid zuurstof, dan neemt de waterstof alleen de zuurstof op, terwijl de koolstof wordt afge- scheiden en zich deels aan de wanden van den “vuurgang en schoorsteen vastzet, deels den rook vormt, die in de lucht opstijgt en vervolgens in zwarte vlokken nedervalt. Om nu dezen ‘rook te voorkomen, zijn. in het vangers drie wijzen aangegeven, als: 1e, Het gebruik van brandstof, waarin alleen het vaste ge- deelte aanwezig is, zoo als coke en anthraciet, zijnde de eerste vooral gebezigd voor locomotieven op spoorwegen Rookwverdelging. 191 2°. De afscheiding der kooldeeltjes van de luchtvormige uit- vloeisels, vóór dat deze den schoorsteen verlaten, bestaande vooral in het neêrploffen der kooldeeltjes door eenen stroom van water- damp; “waartoe “behoort de wijze van rookverdelgen, waarover het Stedelijk Bestuur van Amsterdam het oordeel der haan ver- langde te weten. 83°. Genoegzame toevoer van. zuurstof en warmte, zoodat Aol- stof en waterstof beide zich, met eerstgenoemde verbinden. Ten aanzien: van de tweede genoemde wijze van rookverdel= gen, welke de gekommitteerden in alle hare nieuwste wijzigin= gen, zooals die laatstelijk zijn” voorgesteld, hebben nagegaan; was hunne: meening; dat- geene ‘van dezelve volkomene goed keuring kon “wegdragen, noch ook algemeen in toepassing is te brengen,’ aangezien van geen derzelve san kan peen worden “zonder stoommachine, « ji io Het was vooral -de-derde wijze van wbekbenddend oraarop et kommitteerden de aandacht wilden gevestigd hebben, waarbij ket aankomt, omden- rook voor dat hij in den schoorsteen opstijgt van zijne aanhangende kool te bevrijden. Dit-nu heeft men op zeer verschillende “wijzen beproefd, hetzij door over het vuur lucht te laten uitstroomen, hetzij door onder het vuur langs den rooster “denzelfden doortogt: te. bewerken, eindelijk: door achter den beer van den vuurhaard “eene toestrooming’ van lucht te weeg te brengen. Geene van alle deze reonanen arn vam geheel aan de verwachting. — Opdat: de ‘ontvlambare gaszoorten oachelisken en hat pesthalb deelen zich met zuurstof der lucht verbinden kunnen, is een genoegzame tijd. noodig tot eene voorafgaande menging. Deze ___kan plaats hebben indien men, volgens de manier door wirrrams __voorgestéld, een’ stroom luchts’in eenen atmospheer van verhit ontvlambaar gaz laat inkomen, over eene voegzame uitgestrekt= heid, door kleine openingen, hetwelk overal met kleine koster, naar gelang der pgr gewijzigd, op de fornuizen” kan worden toegepast. 0 Uit het een en ander blijkt; dat: | »Er middelen zijn om den rook der fabrijken voor te komen, 192 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE, »of, het nadeel ervan ste verminderen, zonder schade, maar »yeelal tot voordeel vanden fabrikant , door besparing van brand- » stoffen. „Het kan-dus niet onbillijk zijn de fabriekanten «te ver- »pligten, om zulke middelen aan te wenden. De keuze van doel« » treffende middelen evenwel behoort ‘denzelven te worden over- » gelaten.” „De Eerste Klasse durft zich vleijen, dat de onale slk: in he Verslag van gekommiteerden. zijn. ontwikkeld. „aan de Re- geering. van „Amsterdam de overtuiging zullen hebben. gegeven, dat-men- zichsini deze stad, kan-doen: ontslaan van den last dier rookwolken , waarover zoo regumatige ‚klagten. zijn opgegaan. „Onder de bijzoridere werkzaamheden der Leden, zoude in: de eerste ‚plaats moeten „worden vermeld, eene mededeeling van den Heer pr vriese, over, den, Stam van. Cycas. circinalis „welk Stukje _ echter opgenomen zijnde in het Tijdschrift des Instituuts (Jaarg. 1843, p. 93), kap de inhoud van hetzelve als bekend worden geacht. | j rgattier en „De Heer-swarr droeg eenige opmerkingen: voor oper eene nieuwe, Alcalimetrische methode en daarbij behoorende toestel. Deze methode door de Heeren rarsenms en wirt uitgedacht, berustte ophet beginsel van het gewigtsverlies, te weeg gebragt door. het uitdrijven van het koolzuur, door middel van een. ver mogender mineraalzuur. De spreker ontwikkelde de verdere bij- zonderhederi,dezer methode, wees derzelver voordeelen aan „ bo- _ ven die door prscrouzures en GAY LUsSAG aangenomen, en, ein= digde met,‚zijn. gevoelen te uiten, dat de alcalimetrie aldus be- langrijk was- verbeterd, „De overweging. dat. men. vooral. in cg in ode laatste jaren, getracht,-heeft nieuwe gezigtspunten voor. te, stellen. over de: Venerische. ziekte, waarbij het eigendommelijk,karakter dezer ziekte „zou schijnen, te vervallen, en de besmetelijkheid dier aandoening als twijfelachtig zou voorkomen; gaf. den afgetreden Secretaris aanleiding, tot.eene. nadere vergelijking van hetgeen vroegere en latere ervaren Artsen daarover. geleerd. hebben, en inzonderheid hoe in Frankrijk zelve de beroemde cazeNave tegen JOURDAN en anderen met grondige bewijzen is opgetreden, welke Pe Sd Rha - Rn ade tn nn a en Ba nd Kn Teenp. moyenne. — Waterdamp.-V ijgeboombosch. in O.I. 193 noch omtrent het eigen karakter, noch over het contagieuse eeni- gen twijfel overlaten, waarmede de geëerde Spreker zich geheel vereénigde. … Deze wijze van zien werd nader toegelicht door de voorwerpen zelve van ziekelijk veranderde beenderen, door on- derscheidene cachexiën aangetast, waarbij het eigene karakter der bedoelde ziekte onmiskenbaar voor oogen stond. De Heer wenckesacu bood eene Verhandeling aan, sur la temperature moyenne et sur ses varations annuelles et diurnes en Neerlande. (Opgenomen in het Tijdschrift des arena 1843. p. 311.) | De Heer van rees droeg eene mededeeling voor: over de hoe- veelheid waterdamp, welke bij de vermenging van twee vochtige luchtmassa's van ongelijke temperatuur wordt neêrgeslagen (ge- drukt in het Tijdschrift des Instituuts, 1844, p. 137). De bijzonderheden en het karakter der wilde Vijgeboombos- schen in Oost-Indië, maakte een onderwerp uit, waarover de Heer nemwwarpr de Klasse onderhield, Ofschoon in Europa slechts ééne soort meer bekend is, bevat het geslacht der Vijgen- boomen een zeer groot aantal, minstens 300 soorten, tusschen of nabij de keerkringen. Leveren elders de boschgeboomten veelal eene groote verscheidenheid op, de Indische bosschen zijn __ meestal door weinige soorten gekenmerkt. Van dien aard zijn _ ook die Indische bosschen, welke meer bijzonder uit eene of __meer soorten van vijgeboomen bestaan, welke tevens hooge woud- 4 boomen zijn ; derzelver groei is weelderig, de stammen zijn dik, de takverspreiding is ruim, de kruinen zijn digt gesloten en tal- rijk, het gebladerte is digt en als met een gesloten dak overdekt, waardoor de onderruimte tusschen de stammen zóó is afgesloten, â dat- de zonnestralen daardoor niet kunnen doordringen en die ruimte opgevuld is met eene lucht, die geheel met waterdampen verzadigd is. Deze omstandigheid is zeer bevorderlijk voor de ontwikkeling van luchtwortels uit takken en stammen, die later nieuwe stammen vormen. Om zoodanigen groei is overal ver- _maard de Banjana (Ficus indica), op het vaste land van Indië, doch nog meer de Banjaneboom nabij Surate, aan de rivier ‚ Nerbuda. Aan dezen boom kent n men eene ongeloofelijke oudheid : 13 194 _ OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE, toe. … Vóór daty eehige jaren. geleden, storm en watervloeden hem zeer hadden geteisterd, telde hij 1350 groote en 3000 klei- nere Stammen, alle onderling en met den moederstam verbon- den,‚-en zoo van nabij als rondom denzelven geschaard staande. Dit eenboomig woud is waarschijnlijk het oudste nog levende gedenkstuk van het groeijend rijk; geen woader dan ook dat deze en soortgelijke boomen, te allen tijde het zinnebeeld. waren van grootheid, voortbrengend vermogen, ‘kracht en onverganke- lijkheid, en een heilig voorwerp van Heidensche eeredienst. De Heer kaiser deelde der Vergadering eenige berigten mede over de Komeet, door rave te Parijs, toen juist voor vier maan- den, ontdekt. Dit hemellicht werd in December daaraanvol- gende op het Observatorium te Leiden waargenomen. Uit deze waarnemingen, verbonden met die, welke vroeger té Parijs vol- bragt werden, berekende de Heer zeseune, -Candidaat in de Philosophie, aan de Leydsche Universiteit, parabolische elemen- ten, die in N°, 4 van den Letterbode, in dit jaar zijn bekend gemaakt, en uit welke de mogelijkheid bleek, om de elliptische loopbaan der Komeet in hare volle uitgestrektheid te bepalen, ofschoon zich geene sporen van hare vroegere verschijningen had den laten ontdekken, Door zes verschillende Sterrekundigen zijn de parabolische ele- menten van de loopbaan der Komeet berekend, en niet minder dan negen verschillende astronomisten hebben aan de berekening van de elliptische elementen hunne krachten beproefd. Onder deze behoorde de Heer 1eseune tot de eerste en ijverigste, daar hij telkens de door hem gevonden elementen verbeterde, naar= mâte hij door latere waarnemingen daartoe werd in staat gesteld. In de Astronomische Nachrichten, N°, 497, vindt men ellipti- sche elementen van de loopbaan der Komeet, door den Heer ze- JEUNE uit de waarnemingen berekend, welke den 24°°" November des jaars 1843, door rays te Parijs en op den 16°" December 1843 en den 24° Januarij 1844, door den Hoogleeraar kaiser te Leiden volbragt zijn. De hooge voortreffelijkheid dier ele- menten is door latere waarnemingen bewezen geworden. Op het einde van Februarij, toen men elders de waarnemin- ade en an ln de a einden oke ln an) sene nen sk nd / / Komeet van Faye, — Putboring. „Urania. = WWatapana. 195 gen. der Komeet reeds geheel scheen opgegeven. te. hebben, ook daar waar men met de grootste hulpmiddelen toegerust was, gelukte het den Heer kaiser nog eenige. goede waarnemingen over de Komeet ten uitvoer te brengen, en die waarnemin- gen, welke. men in N°. 499 der Astronomische Nachrichten vermeld. vindt, gaven een uitstekend middel aan de hand, om de waarde der verschillende elementen. te. toetsen. Het bleek, dat die van: nicoLat de: slechtste, «die van resume de beste on- der de voornaamste waren, én zoo heeft deze jeugdige Sterre- kundige vóór dat de Ephemeride van nicouar (te vinden in N°. 497 der Astronomische Nachrichten) in het licht was verschenen, of ter zijner kennis had kunnen komen, reeds hare volstrekte nutteloosheid en ondoelmatigheid. bewezen. In weerwil van het raauwe weder, en te midden van storm, hagel en sneeuwvlagen, gelukte het ons geacht Medelid de Ko- meet nog gedurende de eerste helft der maand Maart te zien. Naar de berekening van. den Heer 1eseune, bedraagt de omloops- tijd van deze Komeet niet meer dan zeven jaren en honderd drieentwintig dagen. Dat hemellicht is alzoo hoogst merkwaar- dig, daar men tot heden slechts twee Kometen van: zoo korten omloopstijd kende, namelijk die van rnckE en pIerA, De Heer swarr bood der Klasse in eene naauwkeurig bewerkte Memorie een verslag aan van het gebeurde in betrekking tot de Putboring op’ de Nieuwe Markt te Amsterdam, welk Stuk op verlangen der Klasse, voor het Tijdschrift des Instituuts bestemd werd en werkelijk daarin is opgenomen (1844, bl. 121). Van den ‘Heer f. 1. sprircerBErR, te Amsterdam, ontving de Klasse eene Verhandeling onder den titel van Description du genre Urania, welke insgelijks gedrukt is in het spe des Institnuts, 1843, p. 303. Een Stukje, getiteld; Fragmenta phytographica, door den Heer Correspondent r. A. w. miqver der Klasse aangeboden, is door Z. E. reeds elders bekend gemaakt. Eene uit Curacao ontvangene hoeveelheid van eene vrucht der Watapana of Caesalpinia coriaria, had den. Heer van prr BOON MESCH aanleiding gegeven, tot een naauwkeurig scheikundig on- 13" 196 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. derzoek, waarvan aan de Klasse door denzelven eene breedvoe- rige mededeeling werd gegeven. Daarbij werd. inzonderheid stil gestaan bij het looizuur in de buitenste bekleedselen aanwezig , dat eene merkwaardige overeenkomst vertoonde met het looizuur uit de Galnoten. Het was den Spreker, na het uitvoerig Scheikun- dig onderzoek, in welks uiteenzetting wij hem thans niet kunnen volgen, belangrijk voorgekomen om te bepalen, in hoe verre deze vruchten geschikt zouden zijn om in onze- Vaderlandsche fabrie- ken te worden gebezigd. De uitkomst was allergunstigst, zoo wel wegens de mindere hoeveelheid, welke men van dit looimid- del behoefde dan van de eikenschors, als ten aanzien van den korteren tijd tot de looijing vereischt. In vier maanden loopt de looijing af, terwijl zij bij de gewone middelen twee jaren vor- dert. Overleder wordt in 5 uren volkomen er door bereid, waartoe anders 6 maanden vereischt worden; het leder is vaster, beter gesloten, de huiden behouden beter haar gewigt, doch de kleur van het leder is hooger. Ter vervanging van eikenschors, Sumacq en Terra japonica in de bereiding der fijne ledersoorten, schijnt de Watapana minder dienstig. De mededeeling werd be- sloten door de opgave van proeven, om verschillende weefsels daarmede onderscheidene bestendige kleuren te geven. Zoowel voor onze West-Indische Koloniën, als voor den handel en het fabriekwezen bleek deze vrucht van groot aanbelang te zijn. De Heer kaiser gaf een Verslag van de vorderingen der me- tingen met den micrometer, welke volbragt worden op het Ob- servatorium der Hoogeschool te Leyden. Hetzelve is reeds door den druk gemeen gemaakt in het raa des Instituuts (1844, bl. 111). De Heer van erepa onderhield de Klasse over de werking van eenen galvanischen Stroom, die door eenen spiraaldraad geleid “wordt op staven van hard ijzer en staal. Hij meent, dat wan- neer op alle sectien van deze staven de galvanische stroom werkt, het al of niet bewegen van het ijzer of staal tot het magnetiseren van dezelve niets afdoet, en de staven even sterk in rust als in beweging gemagnetiseerd worden. Een Betoog, aangeboden door den Heer peLrprar, over het be-. Ln Sr bni En Smelen Serktl k v n nn ed Galv. Stroom, — See. Triangulatiën. — Opene Wijz. of Schr. 197 rekenen won Secondaire Triangulatiën bij Geodesische waarne- mingen ‚ door dit Medelid afgestaan voor de Verhandelingen der Klasse, is-thans-ter perse en: zal in ze XII*® Deel derzelve in het licht verschijnen. De Heer smmons deed. eene: unedeasais omtrent den openen ijs of schroef. Hij merkte aan: dat dit waterwerktuig bij op= malingen van 5 voeten en hooger de voorkeur verdient boven het scheprad ; “waaron» het dáwrook op vele plaatsen’ ‘in gebruik is gekomen ‚. niettegenstaande den weerzin,’ waarmede het bij de eerste invoering ontvangen werd. Bij het zoo-algemeen gebruik van den vijzel, zou men”vyermoeden dat hare uitwerking” vol- doende bekend zou wezen; —- doeh hieraan ontbreekt volgens den Heer »simons “nóg. zeer veel, dewijl men geheel in het’onze- kere is, zoo wel Gmtrent de voordeeligste snelheid aan”den vijzel te geven ‚als omtrent de tet ara digen. bij’ elke versa niged poten ' 39 ep ED y „De onzekerheid ‘omtrent de voordeeligste snelheid-kon blijken uit een aantal proeven met’ wind- en stoomvijzelmolens geno men, dies door den Heer simons werden ‘aangevoerd, en waaruit geen verband was op te per erpen de snelheid en de opbrengst. ON, 3 De formule van den Heer perprar in zijne fraaije Verhande> ling over den vijzel, is, volgens den Heer smmons de meest naauw- keurige voor de berekening der hoeveelheid. water, bij ‘elke om- wenteling uitgestort. Doch ook’ deze formule geeft met de on- dervinding verschillen, welke mede moeijelijk te verklaren zijn. De berekende hoeveelheid toch, daar er altijd eenig” waterverlies is, zou minder moeten zijn dan de wezenlijke en echter heeft het tegendeel, plaats, zoo als blijkt uit de menigte waarnemin- gen, door den: Heer ‘mons medegedeeld. Ons Medelid gaf zijn voornemen te kennen, van op dit onderwerp terug te komen, en aan de Klasse: mededeeling ‘te: doen der’. ngen te nemen, om deze verschillen zoo-mogelijk te vereffenen. oer bi „De Heer van marr deed eenige Belidgijke: wiëdedeëinei: om- trent het door hèm waargenomene over den groei-der palmen. » In de eerste plaats vestigde ons geacht Medelid de aandacht 198 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE: … …) op het uitwendig aanzien der Monocotijledonische. Stammen. Zij zijn gewoonlijk onverdeeld, waarop echter Aloë, Yucca, Dras caena, de Bambusae , Cucifera thebaica uitzonderiùgen maken: Echter ziet men bij de niet getakte palmen „zeer geregelde’ bes ginselen van takken in de knoppen in eene uitgerekte spiraal, zoo als bij. Rhapis flubelliformis; » Zij komen echter. bij deze palmsoort, even- als bij Chamaerops-humilis en „Sabal Adansonü niet tot ontwikkeling, ten zij-vamn onder aan den; stam „ waar zij uitloopers. vormen. Het. kenmerk van folia “cauli continua in de Monocotyledonen. en folia articulata. bij: de Dicolytedonen; ter onderscheiding - van. beide-deze. groote: afdeelirigen; houdt-de _ Heer van’ mar, niet voor dlgêmeen -waar; duidelijkéliktéekenis toch vindt men bij de Dracaera Draco, dletnis roan Bam busa, en onder de Palmen bij. Rhapis: «vo * » Wat den. uitwendigen. „vorm ‘betreft, heeft „men: het hast gezocht in de afwezigheid van de schors bij den Monacotyledò= nischen stam, hetwelk almede niet, algemeen « gelderide- is; dit deel toch is duidelijk. aanwezig bij Goeos; het scheidtrzich aldaar bij langdurige „bewaring van zelver af van het houten is zelfs in eigentlijke schors en. bast te-onderscheiden, »/Bij andere Mos nocotyledonen, zoo als Aloë, is de vaer schors nog-ontwij= felbaarder” aaiwerigeijs ot Tanagra 100V upb der voluta «Het merg, van vreemde: stoffen in de-holte:der, vaten zelwé;o voort ste gaansen daarvan later-mededeelinigete-doer. +: »s —…Nan den:-Heer wenekemacns mogtode Klasse ontvangen een opstel,-opgemaakt uit:de- Meteorologische waarnemingen gedaan opveenesreis vdn Java naar Nederland! door den-Heer veriês HASS= Kami; hetwelk gedrûkt is; inhet ‘Tijdschrift; des Instinims, voor 1844, psROAel ebamdad, ereiweenir sadindk. nar roziiM wu Ù 4 200 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. In hetzelfde. Tijdschrift zijn mede opgenomen en alzoo reeds bekend geworden, eenige: bedenkingen van den Heer w. vrou, over het vermeend verschil in inwendig maaksel tusschen den Stenops- javanicus en den Stenops tardigradus, vervat in een schrijven aan. den Heer sCHROEDER VAN DER KOLK. De Heer rose onderhield de Klasse over het martha hel ton, een onder water verhardend mengsel van. groote stukken kiezelsteen of puin, ter grootte van eeneokkernoot en ‘daarom- trent, en van een deeg uit hydraulischen kalk en zand, waarvan men zich te. Rotterdam. met vrucht had bediend, om de funde- ring van eene brug te verbreeden, zonder zijne toevlugt te-moe- ten nemen totindijking en uitpomping, beide kostbare en_tijd= roovende bewerkingen; ook van nadere toepassingen derzelfde onderééngemengde stoffen, inzonderheid om door verharding be- paalde vormen aan te nemen, werd door Zijn Ed. gewag ge- maakt. „Eindelijk stelde het geacht Medelid de vraag voor, of de waarneming door hem gedaan, opzigtens de meerdere vast- heid enden. zamenhang van den beton met puin gemaakt, ‘bo- ven die waarin kiezelsteenen aanwezig waren, op natuurkundige gronden verklaarbaar was. Zijn Ed. bragt daartoe de meerdere oneffenheid van de oppervlakte der puin bij, in vergelijking van de gladheid der kiezelsteenen , en herinnerde ook aan de moge- lijkheid van eene chemische inwerking vanden hydraulischen kalk op de zelfstandigheid der puin. ki De Heere. 5. muLper droeg eene beschouwing voor over deu aard der elementen. Dit ‚stuk; reeds door den druk zijnde he- kend geworden, zou hêt overbodig zijn daaar te dezer plaatse op nieuw te gewagen. uurs gollig 0 De Heer wencxenacn, gaf „der Klasse een nieuw blijk ‘van zijne groote belangstelling in: meteorologische-onderzoekingen. Hij achtte het namelijk van -gewigt, dat er geregelde. meteorologische waarnemingen “werden” gedaan op reizen naar’Oóste en West- Indië, waarvan voor de wetenschap belangrijke-resultaten zou= den « zijn. te» wachten. ‚De omstandigheid - dat «de Klasseronder hare Leden mogt tellen „den: Heere Vice- Admiraal rim, ’sKo- nings Minister van Marine, van wiens bekende belangstelling in hl A en oen dere KS naden & ep r Beton. - Aard-der elementen. - Meteorolog. VW aarnemingen. 201 de “bevordering „der wetenschappen en welwillende gezindheid tot medewerking ter bereiking van haar doel, de Klasse de, volle overtuiging had, maakte het waarschijnelijk, dat het door mede- werking en bemoeijing van den Heer ruk, binnen het bereik der Klasse zoude goan om zoodanige arenghe te zien uitvoeren. „De Klasse: wweliliedds van het hooge belang-der door den Heer WENKEBACH voorgedragene zaak, nam de vrijheid zich, op diens voorlichting, schriftelijk tot haar geëerd Medelid te rigten, en deszelfs veel vermogenden invloed tot de vervulling van haren wensch, ten behoeve der weteuschap in te roepen. Het kan niet anders ‚dan belangrijk geacht worden, om de wetenschappelijke gronden” mede te deelen ‚ welke daarbij door de ‘Klasse werden aangevoerd. / Á: Terwijl de geschenen waarop de wee rs kennis van den- dampkring , en deszelfs veranderingen steunen moet, worden geregeld door regelmatige waarnemingen, die op- bepaalde. en vaste tijden worden gedaan; zijn er sommige punten van onder- zoek, welke het best kurinen worden toegelicht door waarne- mingen, gedaan op reizen. Tot die soort van onderwerpen be- hoort het verschil hetgeen er. bestaat, tusschen de gemiddelde luchudrukking op verschillende punten van het oppervlak der aarde. … Terwijl men vroeger meende, dat die gemiddelde lucht- drukking aan het oppervlak der zee overal even groot zoude zijn, heeft-de vergelijking van langdurige waarnemingen gedaan op verschillende plaatsen, in lateren tijd, doen. zien, dat die ge- lijkheid geenszins bestaat; het is daarbij gebleken, dat de luchi- drukking van den evenaar af, of beter gezegd, van-de streek der windstilten af, die: tusschen de passaten gelegen is, ‚steeds toeneemt tot voorbij de,keerkringen, en van daar af weder af- neemt, „en „dat die vermindering althans in het Noordelijk half. rond tot omstreeks den poolcirkel. voortgaat, waar de gemiddelde Barometerstand nog geringer is,dan die aan den evenaar „ ter- wijl op»nog hoogere. breedte weder vermeerdering van lucht- drukking plaats heeft. …… Terwijl dus in het algemeen de gang van dis kerschijnsel be- 202 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. kend is, is het er ver af „dat men. naauwkeurige bepalingen be- zit van de hoegrootheid van het verschil tusschen het-tropische maximum en de minima onder den evenaar en aan sen poolcir= kel; dat men naauwkeurig weet, hoe: deze maximaen minima langzamerhand in, elkander overgaan, noch ook. zelfs ‚op “velke breedte het maximum of minimum plaats heeft; en hetris-waar- schijnlijk, dat‚omtrent. deze punten aanmerkelijk verschil bestaan zal, ‘in de verschillende maanden van het jaaf..-oos woarn „Hoe onvolledig toch onze kennis omtrent dit onderwerp zij; is het miet twijfelachtig, -dat-het»verschil inde luchtdrukking op verschillende breedte: veroorzaakt. wordt. door dezelfde, oorzaak; welke de vaste winden der. keerkringsgewesten voortbrengt,-na= melijk doorde „verwarming. der,aarde door ‚de. zon „- welke in den dampkring tusschen de keerkringen eenen voortdurenden:op- stijgenden luchtstroom » veroorzaakt; deze warme opstijgende en dus-uitgezette lucht drukt minder-dan die zelfde lucht in-even- wigt’ zijnde zoude „doen, maar-eenmaal boven zijnde, ‘stroomt dezelve boven over de passaten ‘heen naár-het Noorden en Zais den; koelt daarbij af‚en daalt-buiten-de keerkringen weder ne= der naar de-aardes «daar waar’ die nederdaling plaats heeft vin= orn den hoogeren Barometerstand „van welken boven ‘gespro- ken is. „Gelijk nu bij de verandering van declinatie der zons de binnen- ew buitengrenzen der passaten, zich in dem loop ‘van _ hetjaar regelmatig, en gedurende zes maanden naar ‘het Noòrden voortrukken’; rom gedurende de ándere zes/maanden ‘weder! Zuid= waarts’ terug te keeref ,. verschuift ‘daarmede moodzakelijkzook de streek , waarin de opstijgende veerman waag heeft, eh die, vaar de luchwoweder meèrdaalt. vanvor vos sor gmidderts Pen einde núv-omtrent een’ en dire tot meer bepaalde: vand te “goraken „dam »wij: tot mu. toe: bezitten „vis het „wenschelijk,-dat op weoreizen „- Waärbij-men- van het eerie: halfrond “in het andere overgaat;” geregelde aanteekeningen gehouden: worden van!den Barometerstand «en ‘anrdere meteolorogische verschijnselen, „en; dat zulks! geschiede" op reizen, “waarbij derevenaarvin verschillende tijden. van het jaar, wordt doorsneden. De Klasse meenende, dat de reizen, welke door de schepen der Koninklijke Nederlandsche Ä | Gr ES OAD EN A Ee EE Met. waarn, op Zeereizen. Kssay op den nattenweg ‚enz. 203 Marine „naar “Oost- “en West-Indië gedaan-worden ‚eene ge- schikte gelegenheid , tot het „doen van zoodanige ‘waarnemingen zouden »kunneir opleveren; nam daarom de vrijheid, aan haár geëerde Medelid,:-den Heer -nyw,‚ Minister van Marine, -dit denkbeeld mede te deelen eriydenzelven te verzoeken „sin ernstige overweging te willen nemen; of door: deszelfs. tusschenkomst niet gereedelijk aanleiding zou-kunnèn ‘gegeven worden, tot het verwees zenlijken “van “div denkbeeld. « Bijaldien zich tegen „het vervullen van het verlangen der Klasse ;bij-Zijne Excellentie geene bezwa: ren mogten opdoen, en haar de-tbestemming van Zijne Excellentie zou ten deele vallen, dan zou de Klasse gaarne eene bepaalde instructie’ voor: de ste. doene waarnemingen ‘maken ‘en-zich met alle zoodanige bemoeijingen in dezen -belasten, als “welke tot het bêreikeuvän: haarveenig doel „ de;-bevordering! der artik ook tot /eer-des: Vaderlands, zouden kunnen-eider. . | „De Heersnyx vereerde de Klasseral spoedig met a Mdd van aam haar: verlangen te zullen voldoen, envderhalve «de noo dige instructiën ‘te zullen “te gemoet zien, terwijl wijders ter harer beschikking: werden--dangeboden ‘onderscheidene im, «bij het. Mis nisterie’ bewaarde; scheepsjournalen ópgenomene» min ‘of meer gelijksoortige. aanteekeningen „als welke de. Klasse wenschte ‘té erlangen;: De Klasse heeft,’ onder dankbetuiging voor. deszelfs welwillendheid ‚van. den” Vice-Admiraal ryk, de aangebodene aanteekeningen gaarne aangenomen; «en de noodige instructiënver- __vaardigdnen opgezonden. > Zij mdg: alzoo, onder derkrachtdadige ‚ medewerking svan veen ‘harer , hooggeëerde Medeleden „> die ook zijne Hooge Staatsbetrekking sel wil-aanwendemomder. weten= schap Ni Ride nút ans van „deze: pogkunste a vruchten verwachten ns Ger ’ alqo.} 192 19.41 199Y ‚De: Heer van »eek alek de: Klas: eene. enmedelistiset toe, over de voortreflelijkheid. der nieuwe methode van- ay Tussac, omde gehalten-der zilverhoudende alliages te bepalen; langs ‘den natten weg (welke -metliode ook aan “onze” Rijks Munt gevolgd wordt) boven de tot hiertoe vrij’ algemeen gebruikelijkelijkekupellering: Ook dit dien zal re ee den”-druk me asenise ge- maakt. | | 204 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE, De Heer. pe varrse hield de vergaderde Lieden bezig met eenige beschouwingen over de verspreiding van Phormium: tenax, eene Nieuw-Zeelandsche plant, welke tot groot voordeel, van den En- gelschen ‘handel -reeds voor lang naar Nieuw-Holland is overge= bragt, met, het-gelukkig gevolg, ‚dat zich bij Sydney aan het Luid-Oostelijk gedeelte van laatstgenoemd Eiland. groote aan- plantingen ‘van dit gewas bevinden, van waar de daaruit be- reidde hennep, naar Britsch-Indië en Engeland: gevoerd wordt en wegens de ongewone sterkte van «den vezel, boven-de „meeste andere hennepsoorten, inzonderheid. voor de Zeevaart, verkozen wordt. Ús | Eissell oò BON Het was den Spreker niet behal: dat ait gewas tot dú verre in. Nederlandsch-Indië was overgebragt. In-den tuin. van-Bui- tenzorg bevindt. het_zich niet. Uit dien hoofde rekent hij de mededeeling , dat: deze plant voor eenigen tijd, uit den--Amster- damschen-Kruidtuin naar Java is overgebragt, nietvonbelangrijk. Hij geeft inzage van eenen brief, van den Heer'si-m; vAn DEN goscu, Directeur der Cochenille-cultuur van -het- Gouvernement op Java, en eender verdienstelijkste voorstanders van den land- bouw aldaar, gedagteekend Pondok. Gédé (Residentie Buitenzorg) 16 November 1843, berigtende, dat planten van Phormium te= nar, niettegenstaande eene zeereis van acht maanden, in goeden staat aldaar waren aangebragt; dat eene van dezelve op 3200’, bij eene gemiddelde temperatuur van 66—68° Fahr., in een — drassig terrein groeit en eene andere, welke zich bij de aankomst in minder gunstigen staat bevond, mede groeit op 1700’ en bij gevolg onder hoogere temperatuur. Indien men let opde geö- graphische breedte welke tusschen Java en Nieuw-Zeeland onge- veer een verschil oplevert van 35° en met Java: en Sydney ruim 27°, en daarbij in aanmerking neemt de lagere temperatuur, on- der welke-deze plant in haren natuurstaat leeft; dan „valt het gemakkelijk - daaruit af te leiden, dat op Java,-de cultuur alleen in de hoogere streken zal kunnen slagen. De’ Spreker besloot; met eene uitweiding, over den grooten rijkdom der vegetatie on- zer Kolonie aan dusgenaamde hennepplanten, van velen van welke hij de, uit dezelve op Java vervaardigde stoffen aantoonde. ROA Wen date TS Aen ON ed a de mik Bromelia. — Blectrische stroom. — Windrigting. 205 _ Hetzelfde Medelid vestigde bij eene andere gelegenheid de aandacht op eene nieuwe soort van Bromelia, welke in den zo- mer van 1844 gebloeid had in den Amsterdamschen Kruidtuin, __door hem beschreven onder den naam van B. Commeliniana. Voorts werd door den Heer pr vries nog aangetoond eene nieuwe soort van Pinus, ontdekt op het eiland Sumatra, op eene hoogte van 30004000 voeten, door den bekenden Natuuronderzoeker _… vuNeruEN. Deze nieuwe soort werd onder den naam van P. MER= Kusir, naar den Gouverneur-Generaal der Oost-Indische Bezit- tingen Mr. p. menkus, genoemd; terwijl het voorkomen van dit gewas te dier plaatse als een belangrijk verschijnsel voor de Geo- graphia plantarum werd aangevoerd. De Heer swarr gaf eenige mededeelingen over het Meise mus door omdraaijing. Hij ving aan met de aanmerking dat, ‘zijns oordeels de verschijnselen van het Rotatie-magnetismus, in de beste en meest gebruikelijke leerboeken over Physika niet ge- heel naar waarheid beschreven worden, en dat de in dezelfde leerboeken voorgedragene theorie, op die verschijnselen niet toe- passelijk is. Dat de verschijnselen door Araao beschreven, slechts ten deele door anderen overeenkomstig bevonden zijn, was voornamelijk door de, onder medewerking van wijlen Prof. vyLEnsRoekK, in het werk gestelde proefnemingen van den Heer van CHARANTE ge- bleken. Men kende dus thans de verschijnselen naauwkeuriger. Farapav had eene reeks van proefnemingen verrigt, om de rigting van den electrischen stroom in de roterende schijf onder verschil- lende omstandigheden te bepalen. Zijne uitdrukkingen hebben echter iets onbepaalds, hetgeen den Lezer onbevredigd laat. Nosna heeft de proefnemingen van rarapay willen afleiden, uit het beginsel der elektrische inductie, maar vruchteloos. Zijne gevolgtrekkingen, schoon in vele leerboeken overgenomen, zijn onhoudbaar. De Spreker bepaalde den electrischen stroom, door ronddraaijing geboren, als vormende eenen regten hoek met de rigting der beweging en overeenkomende met de rigting van den electrischon stroom, waardoor de omdraaijing van den mag- neet wordt terug gebragt, als de electrische stroom voor de 206 OPENBARE VERGADERING. DER. EERSTE KLASSE. beweging bestaat. Deze rigting de omgekeerde zijnde. van die, welke de inductie zou voortbrengen, meende de Spreker, dat de electrische stroom veeleer afgeleid. moest worden, van eene wederkeerige betrekking tusschen de omdraaijing van den: gelei der om den magneet door den electrischen stroom en het ont- staan van den stroom, door eene overeenkomstige beweging. van den. geleider nabij den magneet; een gevoelen, waartoe FARa- pay: mede scheen «te, neigen ‚ maar hetwelk dere weinig bijval gevonden heeft. De Heer wenckeBacr bood eene Verhandeling aan over de ge- middelde Windrigting en Windsterkte in Nederland, . Daar dit Stuk eerlang in de Verhandelingen. der Eerste. Klasse staat te worden opgenomen, zal het minder noodig zijn van deszelfs i in- houd hier te gewagen. De Heer pranrs hield eene voordragt over de gbsateiherd der luehtbuizen en eenige andere bijzonderheden in het zamengesteld oog der gelede Dieren, en lichtte zulks toe met-de afbeeldingen van genoemd zintuig bij de gewone kamervlieg, Musca domestica. In dat Stuk werd inzonderheid bestreden, eene onlangs in Duitschland, door Dr. wuz voorgedragene stelling „ alsof de facetten in de oogen der gelede dieren bewegings-organen. zouden hebben; de Spreker bewees daarentegen, dat de deelen; welke men daarvoor verkeerdelijk had pd) niet an Joschtroevende buizen zijn. 9 De Heer pe vrrese hield de aandacht dis vltisaadi bezig, met de beschouwing van eenige nieuwe Oost-Indische varéns en Lycopodiaceae, sommige van welke. behoorden. tot geslachten, waarvan tot dusverre, geene repraesentanten. in deze. Kolonie bekend zijn, met name: Cibotium Verhuelli, Balantium: magni- fieum, Alsophila- gracilis, As lanugiosa, op Java; Campteria Junghhunit en Lycopodium leucolepis, de beide laatsten op Sumatra ontdekt, door den meergemelden Dr. runeuvan, over alle welke varens de Spreker zich voornam later, in een ope daarover uittegeven Geschrift, te handelen. De klagten, die, zoo bevorens, als in het bijde na de daarstelling van Stoomketels, vernomen worden, over den hin- } EE ETL Erne Ltd Zuchtbuizen in het oog: — Oost-Ind. Varens. — Rookverdr. 207 ‚der, het nadeel, enz., ‚dat voor den aangrenzenden omtrek ont- staat, door de groote hoeveelheid dikken rook, die uit «den schoorsteen van zoodanige inrigting komt, hadden het geëerd Medelid, den Heer cravimans, aanleiding gegeven, om na te gaan, of er te dezen opzigte in Engeland ook iets gedaan was, en hij deelde der Klasse de uitkomst daarvan mede, welke hier- __op neerkomt. eene sin dee Smet nde Dat door het huis der nage wil in 1843, eene bijzondere Commissie. (Select Committee) benoemd. is, om aangaande deze zaak (the smoke nuisance) onderzoek te doen. De Gommissie stelde zich de volgende vragen voor: 1°. Of het mogelijk “was, om de hindernissen van rook, die vooral in groote steden ondervonden worden, voor te komen of te verminderen. | 2°, Of, indien het uitvoerbaar was, het ook raadzaam zoude zijn, eenige maatregelen te nemen, aangezien dezelve welligt strijdig zouden zijn met de belangen van de eigenaars der Fa- brijken. 3°. Indien beide deze vragen toestemmend beantwoord wor- den; of, in dat geval; eenige wettelijke bepalingen. gemaakt zouden kunnen worden, om die hindernissen voor te komen. Door de Gommissie werden, na een zeer naauwkeurig onder- zoek, waarbij de onderscheidene bekende Schei- en Werktuig- kundigen (Engineers) Fabrijkanten, Eigenaars van Stoomketels, Uitvinders van middelen tot voorkoming van rook en anderen gehoord werden, aan het Huis der Gemeenten al deze vragen toestemmend. beantwoord, als zijnde niet alleen de mogelijkheid tot voorkoming van rook door de reeds plaatshebbende aanwen- ding van verschillende toestellen , voornamelijk in de steden Leeds en Bradford, gebleken, maar ook derzelver aanwending van eene vrij belangrijke bezuiniging van brandstof vergezeld geweest. … De Spreker deelde ook eene beschrijving mede van eenige der best geoordeeld wordende toestellen, zoo als van ROLDA; BELLINS- LEY FOARD of GODSON, suckKER, doch in het bijzonder die van WILLIAMS CHANTER Een IVISON, ‘Waarvan de beide eerste de ver- branding bevorderen door het aanbrengen van versche damp- 208 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. kringslucht, en de laatste. door de waaijervormige verspreiding over het ‚vuur van een’ stroom stooms. — Alle deze toestellen, vooral die van wirziams, zijn zeer eenvoudig. Ook werd melding gemaakt van de inrigting in de schoorstee- nen van neprev bij New Castle ton Tyne, die den rook en an- dere schadelijke dampen in de schoorsteenen door eene neêrdrup- peling van water vernietigt. De Heer G. eindigde zijne Voorlezing met den wensch, dat ook hier te lande, waar het daaruit voortvloeijende nadeel nog slechts begonnen is, maatregelen genomen worden, om onze ste- den te bevrijden van de hindernissen, die, door de in dezelve opgerigt wordende Fabrijken, veroorzaakt kunnen worden. De Heer wenckegacu deelde eenige bijzonderheden mede, om- trent de verdiensten van den bekenden Landmeter crugums, als meteoroloog. ‘Terwijl anderen, in zijnen tijd, alleen letten op buitengewoon hooge standen van Barometer of Thermometer, begreep C. dat men eerst den gemiddelden toestand van den dampkring behoorde te kennen, vóór dat men de afwijkingen van dien gemiddelden toestand konde beoordeelen; hij berekende dus uit alle zijne waarnemingen gemiddelden. Reeds voor 100 jaren onderwierp G. de wind-waarnemingen aan eene bereke- ning. van gelijksoortigen aard, als die, waardoor de tegenwoor- dige meteorologen, de gemiddelde rigting en sterkte of veran- derlijkheid van den wind bepalen. De door hem verkregene uitkomsten stemmen ook geheel overeen met die, welke men thans vindt. Hij erkende, ook op onze geographische breedte, eene gemiddelde windrigting, die nagenoeg W. Z. W. is; hij kende geregelde jaarlijksche veranderingen van den wind, als- mede die, welke in den loop van elk etmaal plaats hebben; hij spreekt van maandelijksche moussons, die na aftrek van den passaat overblijven; voorts van de dagelijks omloopende land- en zeewinden, en hij hield ook reeds de verwarming van de aarde door de zon voor de oorzaak dier winden. Omtrent de werken der Klasse, blijft nog te veel dat het Elfde Deel van de Nieuwe Verhandelingen, bevattende de in een vorig verslag reeds genoemde verhandeling van den Heer IT 4 he) re ed ok rv a aa) ete en gese nae nn ent dd Programma van Prijsvragen. 209 Correspondent der Klasse, Prof. SCHROEDER VAN DER KOLK, SUF lanatomie et la physiologie du Gastrus Equi, ter uitgaaf gereed is, en alzoo eerstdaags kan in het licht verschijnen; terwijl een stuk over meteorologische waarnemingen te Buitenzorg, op Java, door den Heer Dr. onnen, gedaan van September 1842 tot April 1843 ingesloten, door het Medelid den Hr. wencxesacn bewerkt, mede is afgedrukt, en zal worden uitgegeven, zoodra de verdere onafgebrokene reeksen dier waarnemingen bij de Klasse zullen zijn ingekomen. Daarop ging de waarnemende Secretaris, op uitnoodiging van den Voorzitter, over tot het voorlezen der volgende Prijsuit- schrijving. De Eerste Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, brengt ter kennis van het algemeen, dat, door haar geene antwoorden ontvangen zijnde op de Prijsvragen, door haar bij het Program- ma van 1843 op nieuw uitgeschreven, zij heeft goedgevonden dezelve in te trekken, terwijl zij, als nieuwe, de volgende vraag voorstelt : „Het is gebleken, dat de Komeet, op den 22ste Au »gustus 1844, door pe vico te Rome ontdekt, tot het getal ‚»der weinige Kometen behoort, die zich door eenen zeer pkorten omloopstijd onderscheiden; De Klasse verlangt, dat pal de waarnemingen omtrent die Komeet in het werk »gesteld, verzameld en aangevoerd worden, tot eene her pnieuwde berekening van de elliptische elementen harer ploopbaan, met inachtneming van de storingen, welke dat »hemellicht in zijne beweging ondergaat. Zij verlangt eene pbepaling van de loopbaan. der Komeet, zoo als die, bij phare eerstvolgende verschijning, wezen zal, met. al die »naawwkeurigheid berekend, welke de tegenwoordige toe- - pstand der wetenschap veroorlooft en eene ephemeride voor pde eerstvolgende verschijning der Komeet, op de gevon- »den elementen harer loopbaan berustende. De Klasse 14 210 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. »wenscht wijders zoo mogelijk beslist te zien, of deze Ko- „meet al dan niet in vroegeren tijd is waargenomen. De antwoorden worden vóór den laatsten Augustus van het jaar 1846 ingewacht. Voor de beantwoording dezer vrage, looft de Klasse eene gouden Medaille uit, geschroefd op den stempel des Instituuts , ter innerlijke waarde van Vijf honderd Guldens. De Stukken, welke naar dezen prijs dingen, moeten in de Nederduitsche, Fransche, Latijnsche, Engelsche of Hoogduitsche Taal, maar met den algemeenen Italiaanschen Letter, geschreven . zijn, en aan den Secretaris der Klasse vrachtvrij bezorgd worden. Tot dezen uitgeloofden prijs worden alle Geleerden uitgenoodigd;, met uitzondering alleen van de Leden der Klasse, welke van alle mededinging worden uitgesloten; onder welke benaming echter noch de Buitenlandsche Geassociëerden, noch de Gorresponden- ten begrepen zijn. De in te zenden Stukken moeten met eene andere hand, dan die van den Auteur, geschreven zijn zonder naam; maar de naam, kwaliteit en woonplaats des Auteurs zullen gesteld moe- ten zijn in een afzonderlijk verzegeld papier, tot opschrift dra- gende dezelfde spreuk, of hetzelfde kennelijk teeken, waardoor de Verhandeling, waartoe het behoort, onderscheiden is. De uitwijzing van den prijs zal aangekondigd worden in eene Openbare Vergadering. Zij zal voorts algemeen gemaakt wor- den in de Binnen- en Buitenlandsche Tijdschriften, waarin deze uitschrijving geplaatst of vermeld. wordt. De bekroonde Verhandelingen blijven de eigendom der Klasse. Het zal de Schrijvers niet vrij staan, hiervan op eenigerhande wijze door den druk gebruik te maken, ten zij de Klasse daar- toe hare toestemming geve, De niet bekroonde Stukken met de besloten masgalinigfjen zul- len, op aanvrage der Inzenders, onder bijvoeging van behoorlijk bewijs van regt op het Stuk, aan zoodanig persoon of adres te- rug gezonden worden, als zij zullen aanduiden; mits deze te- ruggave, zonder eenige kosten der Klasse, binnen een jaar na de uitspraak verlangd worde. Programma van Prijsvragen. 211 __ Ingeval geene teruggave van een niet bekroond Stuk verlangd mogt worden, of de evengemelde voorwaarden daarbij niet in acht genomen mogten zijn, zal men de besloten Naambriefjes ongeopend verbranden, en de Stukken zelve bewaren, om te dienen, als bevonden zal worden te behooren. P Na het voorlezen van dit Programma, betrad de Heer a. n. VAN ‘DER BOON Mescu het Spreekgestoelte en droeg de volgende Rede voor: Vervolg hierna.) 14* DERDE KLASSE. DG Over de oorzaken van de terugzetting der wi ijsgeerte, bijzonderlijk in ons Vaderland. … J. CLARISSE. Remmen mna Die Holländer sind keine Philosophen. Dat is als een axioma bij onze naburen aangenomen. Letter- en Oudheidkunde be- twisten zij ons niet ten eenenmale. Ook in de overige positive wetenschappen, geschied- en uitlegkundige Godgeleerdheid, bur- gerlijke Regtsgeleerdheid, en vooral in de proefondervindelijke Geneeskunde, willen zij ons ook nog wel eenige verdiensten toe- kennen. Maar — Wijsgeerte! Neen, die is in het laag en dras- sig Holland niet tehuis £. De dikke, mistige dampkring drukt; 1 Zelfs vrienden van Nederlandsche Geleerden en Geleerdheid, hoe beleefd zij zich pogen uit te drukken, toonen zich niet vreemd van deze denkwijze. »Die »holländische Theologie,” zegt de achtingwaardige c. ULLMANN (zur Charakteristik der holländ. Theologie u.s. w. Studien u. Kritiken, 1844. III, 789 u. f.) »Die »holl. Th. unterscheidet sich von der deutschen im Grossen und Ganzen dadurch, »dass sie mehr geschichtlich und positiv ist — — indess die deutsche — — eine — »Neigung zur Speculation, zur reinen Theorie, zum Idealen — hat. — — Die „»Holländer sind ein verständiges, nüchternes — Volk; — die Deutschen ein — »mehr tiefsinniges, innerliches, dem verborgensten Grunde und Zusammenhange der »Dinge nachspürendes”’ — — — u. s. w. — Gij ziet, de uitmuntende Man prijst, wat hij bij ons lofwaardigs meent te vinden, gelijk hij de uitersten, waarin de Duitschers vervallen, ook niet ontveinst; maar — »diepzinnige be- »spiegeling en navorsching ‘van verborgen grond en zamenhang" — neen! dat valt niet in het Nederlandsch charakter. — Zoo oordeelt een der weinige Vrienden! Van zoo vele anderen wil ik liefst zwijgen. Terugzetting der Wijsbegeerte in Nederland. 213 de worsteling tegen zee en rivieren trekt af; de winzucht hecht aan het stoffelijke; het phlegmatiek gestel maakt onverschillig ; trotsch op sommige verdiensten des voorgeslachts, zijn zij èn zu vornehm, èn zu bequem, om — van Duitschers het philosophé- ren te leeren; hoe zouden zij zelven eigene zielskracht, denk- kracht, werkdadig weten te ontwikkelen? Met den gang van zaken, met de groote vorderingen der Wijsgeerte onzer dagen onbekend, of er tegen ingenomen uit traagheid en vooroordeel, blijven zij — indien al deze of die enkele het inderdaad zóó ver gebragt heeft — op het Kantiaansch standpunt onlosmaakbaar staan; weten van de moderne Philosophie niet, althans niet meer dan zeer oppervlakkig, te spreken: en, als zij het doen, is waar van hen; Philosophus mansisses , si — tacuisses.…… … . Hoe veel malen ik deze en andere soortgelijke zoetigheden, hetzij in gesprekken of in schrift, aangetroffen heb, weet ik niet meer, Ouderdom maakt vergeetachtig, en aanteekening heb ik er niet van gemaakt. Wij phlegmatieke Hollanders trekken ons zulke gezegden zelden sterk aan. Conscia mens recti famae men-= dacia — ridet! — En toch kan het wel eens gebeuren, dat de kerfstok vol wordt, en althans de Hondster den traagvloeijenden bloedstroom aan het zieden helpt, zoo dat er een. donderend Semper ego auditor tantum ? nunquamne bite, Vezatus toeek REE door wordt uitgeperst! — Maar — er kan toch ook (erkennen wij het) wel iets zijn, dat schijn van waarheid aan het wegwer- pend oordeel geeft, en ons, bij betamelijke zelfverdediging , som- tijds zelfs (gelijk zij het noemen) een weinig kleinlaut maken kan of moet. Van dien aard is althans, te dezen tijde, het bevreemdend verschijnsel — hetwelk ik niet weet, of het zich wel vroeger ooit in ons Vaderland vertoond hebbe — dat aan alle Universi- _ teiten een, door openbaar gezag aangesteld, PROFESSOR ParLOSO- pui ontbreekt. De Leydsche vacature, hoe lang reeds bleef zij _ onvervuld, en het onderwijs gestaakt in Redekunde, Overna- tuurkunde, Wijsgeerige Zedekunde en Geschiedenis der Wijsbe- 214 DERDE KLASSE. geerte! Te Groningen, het is waar, geeft een Wijsgeer, dien men uit zijne Schriften. als daartoe zeer bevoegd kent, onderwijs in die vakken: maar ik weet niet, dat hij er, dadelijk toe aan- gesteld is; wel, dat voor lang reeds gesproken. werd van de te verwachten aanstelling eens bewonderaars, van -FRANS HEMSTERHUIS, maar die, tot dus verre — met nogeen’ ander’, voor Leyden genoemd.f — niet beroepen is. En Utrecht mist thans- ook-den voortreffelijken scnrorper, zonder zijne plaats voor als nog ver— vuld te zien. — Bewijst dat de waarheid niet van hetgeen Bui- tenlanders beweren? Weaarmede zullen wij hen uit het veld slaan, wanneer zij ons met dit wapen aanvallen, ons-dit ver- wijt voor de schenen werpen? Ubi rerum testimonia. adsunt, non opus est verbis! — Sedert eenigen tijd kwamen mij deze en soortgelijke worden voor den geest; en het scheen mij toe, dat het geene gansch on- geschikte stof, voor eenige oogenblikken althans, van onderlinge overweging zou opleveren, de oorzaken op te sporen van het ver- schijnsel, dat al ligt een blaam op den Nederlander zou kunnen werpen; — uit welken oorsprong welligt ook blijken mogt, hoe voortaan. iets dergelijks kan afgewend of voorgekomen worden: De Voorlezing, thans door mij in uw midden te houden, M. H.! durfde ik daaraan dienstbaar maken. Geenszins toch kan der- zelver bedoeling gelijksoortig zijn met die van zulken, welke, voor een gemengd gehoor, hetzij tot onderwijs, het zij tot ver- genoeging , gehouden worden, - Bedrieg ik mij niet, dan is-het, om onderling elkanderen aanleiding tot nuttig gesprek en verder nadenken te geven, door eene, niet te diepzinnige, maar, kan het zijn, onderhoudende toespraak, en om den spreker ook door de hoorders te doen onderrigten, ja, des noods, teregt wijzen, dat de Leesbeurten — ook in deze Klasse — zijn ingesteld, „Mag ik dit, als door u toegestemd, aannemen, dan zal de erkentenis mijner, bij die van elk uwer, in vele opzigten achterstaande, bekwaamheid mij niet te zeer behoeven te ontmoedigen, em, zult gij het met eene — zich van de stijf-deftige Redenaarsyoor- t [Den Eerw. 5. H. STUFKEN, nw onlangs beroepen] Terugzetting der. Wijsbegeerte in Nederland. 215 dragt eenigzins verwijderende, en het gemeenzaam gesprek eeni- germate naderende — voorstelling ditmaal wel voor lief willen nemen. Wel aan dan, met uw verlof, ter zake. Het onbezet zijn, en gedurende een aanmerkelijk tijdsverloop onbezet blijven, der Wijsgeerige Leerstoelen in ons Vaderland, moge welligt aan. bijzondere, vroeger zoo niet voorgekomene, omstandigheden bij de benoeming en aanstelling, voor een ge- deelte, zijn toe te schrijven; — iets, waarnaar alhier en door ons niet voegzaam onderzocht kan worden; — het is nogtans, en in allen gevalle, niet te ontkennen, dat er ten minste de schijn — zoo ook niet iets meer — door geleverd wordt van gebrek aan eenen ruimen voorraad van tot dien post bevoegden en algemeen als bevoegd erkenden. En die schijn zelf heeft te. meer schijn, naar. mate het «aantal van in ons Land aan het licht komende Geschriften, tot. Wijsgeerte betrekkelijk, geringer is, en die Geschriften bij de meeste Lezers minder beduidend geacht wor- den, Het laatste, wel is waar, hangt veelal af van subjective opinies en het eerste, grootendeels, van het eng beperkte onzes Lands en onzer Taal; van welke geldt, wat cicero van de zijne, de Latijnsche zeide, suis finibus, ezig euis sane, continetur, ter- wijl Graeca (gelijk nu het Fransch) ubique leguntur 1, Edoch, men zou kunnen denken: ware er meer liefhebberij voor — ik wil zeggen, meer belangstelling in — wijsgeerige overweging én navorsching bij ons lezend Publiek, er zou vermoedelijk ook meer aftrek van zulke soort van Schriften te hopen zijn, tot aan- moediging van Schrijvers en — Uitgevers. „Geven wij het-dan, al is het schoorvoetende, toe, dat zich onder ons nict, vele. — zelfs in verhouding tot de uitgebreidheid der. grenzen, tot de menigte van lezenden, en zelfs tot de talrijk- heid. der beoefenaars van andere wetenschappen, niet vele — als van „wijsgeerig nadenken opzettelijk hun werk makende, zich 4 Pro Archia, c. 10. Dat was toen waar, in die gouden eeuw der Taal. Later, toen min edel metaal het goud vervangen had, was het anders. ‘Pwjzafav Aóyw vör-doö rì mdvreg BvOpsmor yptivrer. (Plutarch, Plat. Quaest.) 216 DERDE KLASSE. voordoen. De vraag is: van waar dit? Van waar, dat His- torie en Poëzij, oude en nieuwe Letterkunde, ja Meet-, -Na- tuur- en Sterrekunde, en wat niet al? meer in den smaak valt dan Wijsgeerte, — meer, ja ongemeen veel meer, vrienden en begunstigers telt dan deze? | Tets — maar tot oplossing der vraag onvoldoende —-maág hier op rekening geschreven worden — war den, onder het, grootste aantal der menschen in alle standen, heerschenden , onlust in,en afkeerigheid van, afgetrokken nadenken, van diepe, lang voort- gezette en dikwerf van nieuws weder opgevatte, overpeinzing; — van de, meer en meer, bij alle klassen, op elken leeftijd, ja van jongs aan, doordringende, luchtige, tegen verveling alleen en tot tijdkorting gebezigde Modelectuur; — wan de politieke woelingen «en bemoeijingen, welke, in onzen“zoo beweeglijken en opgewonden leeftijd, zoo veler hoofden vervullen, zoo veler tongen en pennen in gedurige bedrijvigheid ‘houden, en zoo ve- ler harten van hoogere en gewigtiger overdenkingen, dan die stoffelijke en tijdelijke belangen aangaan, geheel of grootendeels aftrekken. — Ook acht ik er niet bij te moeten stilstaan, noch, — dat men, te regt of te onregt, aangemerkt heeft, dat de “meer praktische strekking onzes Landaards, bij de neiging tot het- geen in het werkdadige leven in de Maatschappij onmiddellijk ingrijpt, wel geschikt is, om openbare Leeraars, Pleitbezorgers, Geneesheeren, Staatsmannen, Ambtenaren, Kooplieden, Inge= nieurs, Waterbouwkunstigen, in aanzienlijken getale te doen ont- staan, maar evenzeer van het stille, eentoonige, louter bespie- gelende huis- en kamerleven des Wijsgeers vervreemden moet; — noch, dat misschien een of ander Leeraar, het zij door de stijf- heid, of droogheid en dorheid zijner voordragt, of ook wel door al te zeer van verre omgehaalde en nutteloos ten toon gespreide belezenheid, jeugdige leerlingen van het belangstellend aanhoo- ren en overwegen des wijsgerigen onderrigts afkeerig kan ge- maakt hebben; welken afkeer zij later des te minder konden te boven komen, naar mate de tijd van opleiding verstreken, vroeger bestaande gelegenheid tot verkrijging van kennis afgesneden, de werkzaamheden des bezigen levens menigvuldiger en verstrooijen— Ferugzetling der Wijsbegeerte in Nederland. 217 der, en allerlei betrekkingen en daaruit voortvloeijende pligten, uitgebreider, gewigtiger en dringender geworden zijn; — noch — eindelijk, datop den geest van vele, anders edele en voor de beste indrukken zeer vatbare, Jongelingen hoogst nadeelig ge= werkt heeft, wat zich Mannen, in andere wetenschappen erva- ren en verdienstelijk, uit overdrevene liefde voor hun bijzonder vak, nu en dan, ten nadeele der Wijsgeerte en derzelver beoefe- ning onvoorzigtiglijk hebben laten ontvallen; zoodat zij, b. v., de geheele Overnatuurkunde peen hand vol vliegen” heetten. Ik was eens voor vele jaren aan eene table d'hôte getuige van de po- ging eens Astronooms om de wijsgeerige lessen van eenen Ambt- genoot f van eene belagchelijke zijde voor te stellen. Hij had juist gezegd : »mais, comment cela se pourrait-il autrement? Tourer la PHILOSOPHIE CS RIDICULE, el n'a pas un brin de bon sens:” toen hem door mij, die, bijna allen aanwezenden onbekend, tot zoo lang stilzwijgend tegen hem overgezeten had, maar wien het ein- delijk te ver ging, droog weg wierd toegevoegd: »Cela se dit plus aisément , Monsieur, que cela ne se prouwe.” De man ant- woordde uiet, rolde zijn servet op, stak het in den geborduur- den ring en — vertrok. Van al het aangestipte afziende, als el van eenig gewigt, maar niet genoegzaam, neem ik de vrijheid, M. H.! uwe aan- dacht op twee hoofdpunten te vestigen, waarvan het tweede in wier bijzonderheden zich scheiden laat; en aan uw meerder doorzigt in bedenking te geven, of daarin het antwoord op de voorge- stelde vraag niet wel zou kunnen gevonden worden. Bedrieg ik mij, ik dwale te goeder trouw: Gij zult mij beter onderrigten. Mogt ik uwe toestemming verwerven, dan ook gewis uwe-me- dewerking, naar vermogen en in uwen kring, ter wegneming der wortelen des kwaads. Mag ik zeggen, wat mij op het harte ligt, dan is de hoofd bron, waaruit de terugzetting, ja verachting — want inderdaad is het daartoe gekomen — de voornaamste bron dan, waaruit bijzonderlijk onder ons, Nederlanders, de verwaarloozing der t [Die nog onlangs in leven en‚ boe boog bejaard, in ons midden werkzaam was. ] 218 DERDE KLASSE, | Wijsgeerte is opgeweld; wel-geene andere, dan onze navolging der Franschen ; en het verkeerde komt, in zoo verre, te onzen laste. Maar welke is. de bron der meer algemeene miskenning en van het diserediet, waarin de voortreffelijkste Wetenschap gevallen is. — Zij, die eenmaal door-den welsprekendsten Spreker en Schrijver, alsde »witae dux, virtutis. indagatrix expultrixgue vitiorum ,” geroemd. werd, zonder welke, zeide hij, »ron modo nos, sed om= nino vita hominum,’ niet hadden kunnen bestaan ;-die-hij als grondvester der maatschappij en beschaafdster van het menschelijk geslacht, zoo zeer meende te moeten prijzen, dat het verblijf. in geschikte woningen ,-de huwelijksgenoegens, de Letterkunde, de Wetten en Zeden aan haar dank te weten waren, — dat (laat mij zijne eigene woorden gebruiken) »unus dies bene et ex praeceptis” der Wijsgeerte »actus, peccanti ‘immortalitati anteponendus”— en hare »wvituperatio” „niet anders’ zij vaan te merken „dan als godlooze (impia)-ondankbaarheid , «ja —: moedermoord 4; — zij dan, die edele wetenschap, de Wijsgeerte , waardoor: is zij , niet kier alleen, maar. ook elders. in Europa, in minachting ge- raakt? Is het, niet,„;omdat, men den uitval van den Zlegantia- rum Arbiter tegen de gezwollene Declamatoren van zijnen tijd; met-verandering van één woord, op de moderne Philosophen — van de Philosophasters-wil ik niet eens reppen — kan overbren= gem: Pace vestra liceat-dizisse, ar omnium ns per- didistis?. abe o-Ikoga:, met uw haw mijne deikboelden een welkde uiteen zetten. Kij dS De: Franschen hebben. sedert lang rim Wis- en „Meetkunde, zoo niet boven andere volkeren ‚toch inzonderheid , zeer uitge- munt. Later is hun smaak op de Natuur- en Scheikunde; zoo wel als op de Astronomie, gevallen. … Het Materialisme , in de vorige eeuw, bij hen zoo daaruedrongenn ann inde manmosk 1 Tusc. Quaest. Vv, 2. vg. De Off. U, 2, 2 sqa. Laudatarum artium omnium procreatricem et quasi parentem — GihoroPlav, ab VERI us doctissimis judicari, zegt hij, Lib. IT de Oratore, Cap. 3. 2, PerRON. Satyr. / Terugzetting der Wijsbegeerte in Nederland. 219 en HorAcH’s tot volslagen Atheisme oversloeg ,: verbande “van lie- verlede, al meer en meer het Spiritualisme, en daarmede de achting voor de hoogere Wetenschap des Geestes. Verkeerde op- vatting van LOCKE's- nasporingen, CONDILLAC's zamenstelling van een menschelijk Automaat, peramerrTurIe’s werktuig=miensch ver= droegen zich niet. met hetgeen prs-carres vroeger en, MALEBRANCHE diep gedacht en geschreven hadden. Wat nog van »Geestkunde was overgebleven; bewoog zich inden lageren-spheer der Sen= sualiteit, en, wat men Jdeologie-heette, dat gaf men dien naam; als slechts een tas van zamengeknoopte ijdele -hersenbeelden uit= drukkende. En, kon dat wel nalaten , ook op het openbaar hoo- ger onderwijs invloed te hebben, toen de, alles op de Natie ver- mogende , Heerscher zijn: »je n'aime pas les Tdeologues” uitge- sproken, den naam van Leeraar in Wijsgeerige ‘Wetenschappen van de lijst der onderwijzers uitgeschrapt en ex bijgevoegd had voor alle hoogere opleiding en onderwijs: »ur maitre de Latin et de Mathematiques, cela suffit!” — “Hoe het zij; al wat tot Na- tuurkunde en toegepaste Wiskunst (Ph. physique et mathématique) behoort, werd als nuttige Philosophie pratique, geëerd, behartigd; voorgestaan: maar, wat den Geest en het Gemoed — wat de/hoór gere waardij des Menschen, wat regt en pligt, wat het toekomen- de, eigenlijk ware, leven in het licht kan stellen, dat werd voor louter nuttelooze bespiegeling verklaard, als zoodanig, met schoù- derophalen bejegend, van de Philosophie pratique afgescheurd en in veel lageren rang geplaatst. Zoo verdween schier van het gebied der Wetenschap de- Rede en Redeneerkunde, Wezenkunde, _ Wereldkunde, Geestkunde en — Wijsgerige Zedekunde. » Wat van de laatste overbleef, was een laag, verbasterd, onzedelijk Zu- daemonisme ‚ gedienstige bevorderares van ongebondenheid ‘en misdrijf £,. Het is waar, sedert de pamimon'’s, sAUFrRET'S, DÉGÉ- RANDO's, en inzonderheid een Royen-cOLLARD en VICTOR-COUSIN zijn opgestaan, is er helderder dag voor Frankrijk aangebroken : maar — behalve dat de Geestelijkheid, die — zou men zeggen — 1 Alle Eudaemonisme is dat niet. De Leer van VATTÊL, BURLAMACQUI, BENTHAM of pesten zoo weinig als die van PUFENDORFF, CUMBERLAND, HUTCHESON Of — KANT. 220 DERDE KLASSE. wel eerst en meest het Spiritualisme , en zulks par principe , be- hoorde voor te staan, met de Wijsgeeren en hunne beschouwin= gen ontevreden is, ja die, zoo veel zij kan, tegenwerkt, is het genoemden voortreffelijken Mannen nog geenszins gelukt — zoo zij dit ook anders mogen beproefd hebben — de beide hoofddeelen der Wijsgeerte, de Natuurlijke en Bovennatuurlijke, de Stofbeschou- wende en de Geestonderzoekende, die van ouds aan zoo innig verbonden geweest, maar tot beider nadeel zoo wreedelijk van een gescheurd waren, wederom tot een ‚ welzamenhangend, wel gesloten Geheel, te hereenigen ft. | Der Franschen invloed bleef in ons Vaderland werkzaam, toen wij, vóór een menschenleeftijd, van de Franschen verlost werden. Staatsregeling, Regtspleging, burgerlijke Administratie, en wat niet al? droeg nog lang daarna — draagt gedeeltelijk nu nog, na zoo langen tijd van hersteld zelfstandig, nationaal be- staan — daarvan de teekenen. Ook de inrigting van het hooger Onderwijs. In de plaats der wierde Faculteit, als die der, voor Theologie, Jurisprudentie en Medicijnen woorbereidende , We- tenschappen , werden er twee zelfstandigen eene wierde en vijfde — de wierde voor de Philosophia naturalis — ingesteld, en naar de vijfde, waarin Oostersche en Westersche, vreemde en Neder- landsche Taalkunde, Welsprekendheid, Geschiedenis, als de eigenlijke hoofdpersonen, tegen over de Philosophie, zich blin- kend vertoonen, — naar deze werd nu — onder de benaming van speculative Wijsgeerte — al het geest-, verstand- en wil-betref- fende, als iets, waarmede men eigenlijk geen raad wist, maar dat toch ergens geborgen moest worden, verwezen. Zeer tot nadeel der beoefenaren van de onderscheidene vakken! Of kan de Natuurkundige Wetenschap de hulp der Overnatuurkunde ontberen? De Verhandeling van Nieuwennuis? is daar, om 1 Met het alhier aangestipte vergelijke, wie meer verlangt, O0: à., PHILIPPE DA- MiroN, Essai sur Histoire de la Philosophie de France au XIXième Siècle, Par. 1828 et 1850, II Vol. 80, 2 J. N. Geschiedk. en Wijsg. Onderzoek over — — toepass. van bovennatuurk. Grondbeginselen op de Natuurkunde. (Werken van rrvrers tweede Genootschap , voor 4809.) Terugzetting der Wijsbegeerte in Nedërland. 221 zulks te logenstraffen. Is het verband te loochenen, dat Logica en Mathesis, in grondbeginsel en verdere ontwikkeling, ver- bindt? Scnroepen’s Werk is daar, om dit te bevestigen í. Laat men niet zeggen, dat, door al, wat Wijsgeerte is of heet, in ééne Faculteit te vereenigen, de massa van het aan te leeren vak te groot, te veel uiteenloopend, voor de leerlingen te zwaar wordt. Of is het nu anders? Waartoe moet een Astronoom:, b. v., als zoodanig, bewijs leveren. van Chymie geleerd te heb- ben, een Philoloog, Metaphysica?.… Im ééne en dezelfde Faculteit is, met hoogere en lagere Wiskunst, ook — Natuurkunde, in alle hare takken, Sterrekunde, Scheikunde, Natuurlijke Historie, naar alle drie de Rijken, nevens Geologie, Geognosie, vergelijkende Anatomie, Landhuishoudkunde, en misschien nog meer, zamen- gepakt. Toch wel niet, om elk, die in deze Faculteit het Docto- raat te bekomen verlangt, dat alles, en elke dezer wetenschap pen in het bijzonder, opzettelijk en als hoofdwerk te doen beoe- fenen? Wel nu, dit zoo zijnde, valt de zwarigheid weg bij hereeniging van de twee voorname deelen der Philosophie, of — zij bestaat ook nu nog, in weêrwil der waneenscheuring. Over dat groot bezwaar te klagen kwam wel geenen prs-carrEs, geenen LEIBNITZ, ìn den zin: en wie dacht er aan, toen onze 's GRAVE- SANDES, LULOFSEN, VAN DE WYNPERSSEN, ENGELHARDS, HENNERT'S, ROSSYN'S, VAN SWINDEN'S, SCHROEDER’s en zoo vele anderen, beide, de Natuurkundige en Overnatuurkundige, Wijsgeerte, niet slechts beoefenden, maar openlijk, door mondelijke voordragt en in ge- schriften, onderwezen? Ik zwijg van de Ouden. Zag een Amis- TOTELES, zag een SENECA, op tegen beider gelijke beoefening? Of wie is, van PYTHAGORAS aan, voor een Wijsgeer van echten Î_y,F. L. scHRÖDER, Elementt. Math. purae, P.1 (Prolegg.) — [Na het uitspreken der Voorlezing, is de, waarlijk Latijnsche, Oratie van den Hoogleeraar H. BOUMAN, de institutis Academicis, quae XVM® Seculo fuerunt in patriâ, cum üs, quae nunc ibidem sunt, breviter comparatis (Traj. ad Rh. 1845), in het licht verschenen. Het zij mij geoorloofd, des Lezers aandacht te trekken tot hetgeen aldaar, bl. 56-66, over den, in beide de deelen der Wijsgeerte even zeer bedrevenen, en beider onderling verband, zoo wel als bijzondere waardij, hoogschattenden, Grijsaard, even — zedig als waar en behartigingwaardig, gezegd is] » 299 DERDE KLASSE. stempel gehouden, die van Mathematische kundigheden verstoken was? — Maar, wat is nu het gevolg der scheiding? De kweeke- lingen- houden zich al ligt op hun eigen, thans zoo naauw afge- perkt terrein, onder het schijnbaar aannemelijk voorwendsel van daarop reeds alleen zoo veel, zoo ‘heel veel, te doen te vinden: en, gelijk zich de Natuurbeschouwer, zoo veel mogelijk, van Overnatuurkundige beschouwingen verwijderd houdt, verliest de Methaphysicus den lust, om op het veld van Natuurlijke Ge- schiedenis, Physica, Scheikunde, Geognosie, en bovenal van de toegepaste Wiskunde, nuttige uitstappen te maken. Zoo wordt de gezigtskring verengd, en dat commune winculum, quo omnes, quae ad humanitatem pertinent, artes (naar crcero’s bekende uit- spraak) continentur, meer en meer losgemaakt, ja verbroken. Zoo wordt het hooge doel en de eigenlijke waarde van het hooger Onderwijs miskend, en de beoefening der Wetenschap tot eene ars culinaria, eene broodstudie, vernederd. En, bleef het nog hier bij, maar — om dit eene nu slechts uit de algemeen be- kende ervarenis bij te brengen, — het verwijzen van de Logica naar de Letterfaculteit, wat heeft het te weeg gebragt? Het deed haar hoog belang, haar gewigt, als inleidende en instrumen- tele kunst, als onmisbare Denkleer, miskennen. Of heeft het niet onbezonnenen, die nooit zelfs een oog geslagen hadden — noch in vroegere Schriften over dezelve, van een’ wars, b. v., DE LARIVE, HOLMAN, enz., noch in lateren, van een STEINBART, CALKER, TIEFTRUNK, BACHMAN, SCHULZ, — sprekende als blinden over kleuren en als dooven over muziek, al voor eene reeks van jaren, den triumfkreet: »de Logica is dood!” doen aanheffen, en dien kreet door nieuwlingen, van jaar tot jaar, doen nabaauwen? En, wat moet daarvan het noodzakelijk gevolg zijn? Dit, dat zij, die van het menschelijk verstand, deszelfs vermogens en grenzen geen denkbeeld hebben, die begrip en idee (in hoogeren zin), niet weten te onderscheiden, die niet in staat zijn, oordeel van vooroordeel, zekerheid van ligte waarschijnlijkheid te schiften, of de misslagen in redekaveling en sluitreden, naar stof of vorm, ook zoo zij er aliets van gevoelen, aan te wijzen, die de ziekten des verstands en derzelver oorzaken zoo weinig kennen, Terugzetting der Wijsbegeerte in Nederland. 223 als derzelver geneesmiddelen; eindelijk, wien het onzeker is, of zij de Bovennatuurkunde liever voor een Landdier of voor een “_ Zeemonster verklaren willen; — dat zij, zeg ik, voor welk we- tenschappelijk vak zij zich ook bestemmen, niet zelden — neen telkens, waar het op duidelijke uiteenzetting en scherp betoog aankomt — hunne onkunde en onbedrevenheid jammerlijk aan den dag brengen. Dat is de vrucht der gewelddadige losrukking van hetgeen, naar zijne natuur, onafscheidbaar is. Zoo komt de Wijs- geerte in minachting. Zoo verliest zij onder ons menig een’, die, gelijk hij zich in het materieel-praktische gedeelte der Wijsgee- rige Wetenschap loffelijk oefent, ook, onder andere omstandig heden, eere gedaan zou hebben aan — hetgeen men het beschou- welijke, bloot speculative, gelieft te noemen. Eene benoeming, die deze verhevene en heilrijke Wetenschap met de blaam van nutteloosheid bezoedelt, en haar naar de sombere cellen van leêg- loopende Monniken verzendt; terwijl niets onbillijker en onge- rijmder is, dan hetgeen leert doen — (of is denken geene ziels- werkzaamheid? of is de Redekunst niet zoo wel praktisch als theoretisch?) — en hetgeen alle menschelijk bedrijf regelt — (of is de wijsgeerige Zedeleer niet daarin alleen bezig?); — niets is dan minder redematig, dan zulke, op leven en werking gerigte wetenschappen voor bloot speculatief te verklaren, terwijl men vergeet, dat de Wiskunst, b. v.‚— hoe voortreffelijk en onont- beerlijk , toch in hare zuiverheid, dat is, niet in toepassing, maar in het afgetrokkene, beschouwd — het speculatiefste ding is, dat ooit den menschelijken geest heeft bezig gehouden. — Revenons & nos moutons! Herstel den ouden band; en het zal aan geen voorraad van hoogachters, beminnaars, beoefenaars, Leeraars der Philosophie des Geestes en des Gemoeds welhaast. ook meer ontbreken. Maar ik moet voortgaan, en u in bedenking geven, M, H.! of niet de Philosophen zelven — vooral in de laatste halve eeuw — grootelijks hebben bijgedragen, om de Wijsgeerte in eene — door haar zelve eigenlijk niet verdiende — kleinachting te bren- gen. Het spreekt van zelf, dat dit niet van hen allen, en veel 224 DERDE KLASSE. min van allen gelijkelijk, of in dezelfde opzigten, geldt, Maar zou niet, èn over het algemeen alomme, èn ook onder ons (we- gens het strijdige met het Nederlandsch karakter) in het bijzon- der, der Wijsgeerte geschaad hebben — de duisterheid, — de wankelmoedigheid , — het aanmatigende en — de onvruchtbaar- heid van velen, die als hare beoefenaars voor het groote Publiek zijn opgetreden? Wij kunnen, meen ik, de uitmuntende ver- diensten, waardoor niet weinigen zich regumatige aanspraak op onzen eerbied verworven hebben, betamelijk blijven erkennen en roemen, al sluiten wij het oog voor gebreken niet, welke, bij den een’ dit, bij den anderen een ander, bij den een’ meer, bij den ander’ minder, die groote, ja, bij eenigen zelfs luistervolle, verdiensten in het oog en de schatting van sommigen — van het Publiek — een weinig, of wat meer, of zelfs grootelijks, ver- donkerd hebben. Laat ons, aan de eerste plaats, veler duisterheid in redenering en voordragt erkennen. Doch hier wachten wij ons van het veroordeelen eens matigen gebruiks van, óf wel algemeen be- kende, óf althans met voldoende duidelijkheid verklaarde, kunst- termen, welke zoo wel voor het onderscheiden begrip, als. voor de beknoptheid der voorstelling, onmisbaar zijn; hoewel ook daarin de overmaat behoorde vermeden te worden. Maar, het- geen meer berisping bekomt en schijnt te verdienen, is het gebruiken van algemeen bekende, in zekere beteekenis beken- de, woorden in eene nieuwe, willekeurig er aan gegevene be= teekenis. Kén voorbeeld volsta. Wetenschap plagt van ouds, de hebbelijkheid der kundigheid eens individu's, en bij uitne- mendheid, iemands geleerdheid aan te duiden. Dit was de taal des gemeenen levens: naar dezelve droeg men, al of niet, we- tenschap, d. ìi. kennis (scientia) van eene of andere zaak, om het even welke, en een man van wetenschap was een bij uitstek kundige. Vervolgens werd het woord, in het afgetrokkene, van verschillende soorten van bespiegelende kundigheden gebruikt, objectief en in tegenoverstelling van kunst, welke niet slechts kent „ maar voortbrengt. Naderhand werd dit gebruik zoo ge- he Terugzetling der Wijsbegeerte in Nederland. 225 wijzigd, dat; niet-een grooter sof kleiner aantal van waarheden, zonder ‘innerlijk verband bij elkander: gestapeld ‚ maar, eene ken- nis van onderling zamenhangende leerstellingen wit grondbegin= selen, dezen naam bij uitsluïting- bekwam, en zoo doctrinae en scientia (disciplina) onderscheiden wierden, Nog later, daarmede niet. vergenoegd, hield meu alleen voor Wetenschap een zamen- stel van kundigheden; uit één hoogst of eerst beginsel stelselma- tig afgeleid. “Tot zoo ver. wist. men dan. toch; bij alle verandering, wat gemeend--werd.» Nu, wat is- Wetenschap in de taal der He- geliaansche en andere moderne’ Philosophie? Wie kan-daar eene behoorlijke definitie, van’ geven? -Ik niet; want, zoo dikwerf ik het meende gevonden te hebben; ontglipte het mij: telkens we- der, dewijl het eene attribuut niet bij het andere paste, maar er veel eer tegen inliep f, Nu mag mijne: mindere bedrevenheid in het: philosopheren daarvan wel eene. medewerkende oorzaak zijn : maar ‚hoer gereedvom dit toe te staan, meen ik-zoo-veel toch te mogen. beweren, dat er duisterheid „onzekerheid: en willekeur bij dat zoo veranderd. spraakgebruik overblijft. — Doch al-ver- der; die duisterheid, wordt vermeerderd door het overnemen uit andere, uit-oude en ‘vreemde talen, van woorden; die voor den pe in „die talen’ reren zijn. Dit is-eene ziekte, 5 , ‘ N Te wy é vel MET ESEE MT Í } PE TORE ke pd Ji ANC E Es 8 | dir 1 Nu eens Sohint “het al-wetendheid — haha kenti van het. Oneindige (Absoluíë, Volstekte), dan weder” miets-weréndheid — kennis (of onkennis?) van het’ Volstrekté’ Niets (Absolute Nichts); — nu eens den Antijjodë' van” stellig Ge- loof (rationalismus ==: of. pantheismus: (tegen: over bet, zoo men zegt,» verouderd Theismus), zoo, miet, geheel atheismus), dan weder het zintuiglijk, „weten » (empirie?) tegen over het redelijk weten (uit Redebegrippen), te moeten aanduiden: — nu eens de geheele Philosophie, dan weder enkele reflezië; — nu eens ‘blooten denkvorm, zon- der stof (inhoud), ‘dan tel zamenstel’ van specilatiës zonder Aanvâng ‘of beginsel {geheel voraussetzunglos)— weine Wissenschaft die‘ sich von alle Wahrheit losspricht’” (zooals senerer zich „bedriegt; mij» mijm geheugen. niet, ergens uitdrukt). Ik weet niet) wat al. meer: wie,kan, alles, „onthouden ? „Onlangs las ik — in-het Neder- duitsch = van eene, Wetenschap der Wetenschap (t. w. der „Godsdienstieer, — dus, Theologie der. Theologie) :”” en elders van iets, dat. »de Welnmadhan tot zelfbewustheid brengen,” (gevolglijk dit geheel abstract begrip, tot een bestaand „Wezen, denkend, persoonlijk Manns mani zou. Eilieve, wat beteekenen zulke en dergelijke phrasen? 15 & 226 DERDE KLASSE. ‘in onzenstijd, die bij de beoefenaren van allerlei: Wetenschappen (het woord in den ouden zin genomen) al te zeer heerschend is. Wie geen Grieksch verstaat, kan bij geene er van teregt: ven zelfs de daarin niet onervarene heeft wel scureiper of een’ ander Lexicograaph bij de hand te houden. Ja, dit wordt nog erger, wanneer sedert lang in zekeren bepaalden zin gebruikte, en daardoor aldus genationaliseerde woorden in “eenen‘anderen zin; al is die ook met de grondtaal beter overeen te-brengen, gebezigd worden. «Wie werd, in-deneersten tijd der ópkomst van KANT’s Kritiek; om slechts één voorbeeld aan te voeren; nietin: de war gebragt door zijne desthetiek zoo ver afwijkende van de Schoon= heidsleer ,' voor “welke men; op-vóorgang van Ar GOTTL, -BAUM- GARTEN, sedert eene halve eeuw gewend was geworden , dat woord Aesthetiek: te gebruiken *— En bleef men dan ten minste, na eenmaal zekere. eigene taal: te hebben ‘aangenomen , daarin’ zich zelven bestendig gelijk!” Maar, «op-hoe velevohderscheidene: wij- ‘zen wordt, niet zelden in dezelfde scholen ‚dezelfde uitdrukking gebezigd! “En wie is-verzekêrd; dat-hij er tién of-twintig-blad- zijden verder dezelfde kundigheid- bij denken moet, als zoo: vel vroeger? Indien-men ; ‘bij anr reeds, zoo dam al miet het grôote Woordenboek van merzan ; toch althans, wel nemore’s Handboekje kon noodig hebben, hoe veel meer behoefte heeft men thands aan Zoo, iets niet bij, onze „Tijdgenoten! Om ‚weder maar één voorbeeld, aan te halen; op hoe velerlei wijzen, is wel het on- derscheid tusschen verstand, en rede (Vernunft) Bihat gewoon spraakgebruik hetzelfde, door kant naauwkeurig onderscheiden, later, däâr men zich weder van den Meester afwendde, vastge- steld en verstaan! Ons geëerd medelid; T. ROORDA, aan “den jongen 5. H, FICHTE, over. den. toestand der Philosophie schrij vende „ zoo-als die hier te Jande begrepen en beoefend, wordt, heeft zijne blijdschap er- over te kennen gegeven; «dat de man, aan wien hij schreef, en zijne vrienden ‘wedér ‘tot’ eenvoudigér en verstäanbâarder schrijven zijn terug, gekeerd. Ik deel gaarne 1 In het Nederduitsch, door den Eerw. rn. Pp. verBEEK medegedeeld in de God- gel. Bijdragen, D. XVIII. St. 5, bl, 719—764. Het hier bedoelde komt bl. 724 voor. Ei Terugzetting der. Wijsbegeerte in Nederland.” 227 in zijne vreugde: maar zou mij met hem nog meer verblijden, zooik in deszelfs Zeitschrift für Philosophie u. specul. Theologie, in de opstellen van: FICHTE zelven, WEISSE, MEHRING , enz. ‚die verbetering ‘zoo “treffend bespeuren kont. — Van de lengte en het in een geschroefde der volzinnen?, van de lastige menigte ‘der 1 Bij het doorbladeren valt bij mij ongezoeht S. 282 van St, 2 des Ven Bandes (Meue Folge, Jaarg. 1841. ‚) open. Daar spreekt A. GÜNTHER, en zeker veel ver- staanbaarder, dan verre de meesten der medearbeiders , — eu de Lezer _móge zelf beproeven, hoe eenvoudig en duidelijk ! — »Das sich wissende"Sein weiss sich pebenso als ein bestimmt gewordenes, wie es sich als unbestimmt gewesenes wissen »muss, weil es ‘weiss, dass es seine ursprüngtiche. Unbestimmtheit micht-durch sich » allein aufgeboben. und in die Beslimmtheit übertragen hat. Es ist wissend ge- »worden, und Sein „gewesen, ohne ein ‚Wissendes zu sein. Als wissendes Sein —- » Selbstbewusstsein — aber erkennt es: dass es ein Sein für gieh geworden, das sich » sélber aber, als ein an sich, zur Voraussetzung hat. — — (S. 585) — Frage vübér den Unterschied der’ Affirmation von der Tdentitât —- “Antwort Will’ “man” »den Gedanken vom Ansichsein (Unbestimmtsein) die Aflfirmation nennen, so kann »man es thun; aber glücklich ist die Bezeichnung nicht zu nennen; weil in der »wahren Affirmation die Unbestimmtheit nicht. mehr als solche, wohl aber als eine »durch -Negation aufgehobene, auftritt. — Der Gedanke wäre sodann: zugleich der „Inhalt der Identität, ‘Aber auch diese Bezeichnuug wäre infofern nicht die beste; »weil sie zu-eng ist». Ich bin nicht bloss Dasselbe, weil ich das-Eine bin in der »ZLweiheit (oder Vielheit) der Momente der Selbstoffenbahrung , sondern ich finde rund nenne— (S. 284) — mich Dasselbe (Sein oder Wesen) vor, wie nach der Erschei- »nung — ohne wie mit der Form, aber nicht ohne Vermittelung durch die Form »urd-Erscheinung— — Der Inhalt des. Identitätsgedankens ist daher dieser : sich „als Unbestimmtes fûr die Bestimmtheit, voraus-,- und sich als Bestimmtes’ für die »„Unbestimmtheit nach zû- setzen , — oder, sich als unaufgeschlossene Einheit für „die Entzweiung als Offenbaruug — vorauszusetzen „”’ us. w. — Nu weet men het! ‚…& Voorbeelden vhiervan „uit het Zeitschrift bij te brengen is onnoodig. Het zou ook zijn: »la mer ‚à boóire!” Bijna op iedere bladzijde komen ze voor.” In ket zog, even. aangehaalde: Stuk, op de eerste bladz. (155), geeft mr.” m. cuALvBäus egne periode van, 15 regels; 1. nm. ricuTE, wat later (250), eene van 20 regels; WEISSE, iets later (240), eene van 46 en eene van 19 regels; ende. kortsten zijn doorgaans van 10 tot 12, — Maar, om den schijn van partijdigheid te vermijden, sta hier liever eene plaats uit Die Philosophie des Lebens der Natur, eerst onlangs (1845) door u. vocrr in het licht gegeven. Deze Schrijver, die gegenüber den Speculativen und Naturphilosophien, dus naar de heerschende gewoonte der nieu- were Scholen. zich niet schikkende, en, naar zijne eigene verklaring (S. 1) in Einem, für jeden Gebildeten verständlichen Vortrage heeft willen schrijven, geeft ons, 0. à., straks na den aanvang (op de eerste en tweede bladzijden),-eene periode 15" 228 He DERDE KLASSE. onverstaanbare of half verstaanbare modewoorden en van het rond zich werpen met voetzoekers. van verblindende en verdoovende Kraftsprache schijnt men althansnog geenszins zoo afkeerig. Zòu dit een en vander niet velen van de studie der speculative Philo- sophie afwendig maken? Velen althans onder ons Nederlanders, die wij, karaktermatig en naar landseigene geaardheid, gehecht zijn aan, gesteld zijn op klaarheid, bepaaldheid, helderheid: en bij wien het bijna voor axioma geldt, dat, wat niet duidelijk ge- zegd wordt, ook niet duidelijk gedacht wordt? Een prarrie, new, GARVE, MENDELSSOHN , ABBT,- LESSING en anderen hebben toch ge- toond, dat men in de gewone, maar beschaafde taal — verre van de Scholastike stribligo verwijderd —’ de diepzinnigste be- schouwingen toch ook kan voordragen. En, toen men vroeger wel eens, lagchende, de Dilucidationes van den diepzinnigen Ma- -thematicus en Wijsgeer, den Leibnitziaan BrLrinGer, met den naam van Obscurationes bestempelde, geschiedde zulks minder we- van — 359 regels; twee bladzijden „verder twee, ieder van 44, en straks daarop nog eene, van 25, enz. Zie hier eene der kortere en. niet geëntortilleerde , eene der meest algemeen verstaanbare zinsnedén (S. xxvu): » Wenn unter Philosophi- »ren das Forschen. nach der Grundursachen der sogenannten materiellen und geisti- »gen , sinnlichen und übersinnlichen, objectiven und subjeetiven Erscheinungen der » Welt, oder nach den Worten der Schule: »des Seyns und des Denkens” verstan- »den. wird , so muss dieses: Philosophiren, um zu jenen Grundursachen zu gelan- »gen, damit beginnen, diese Erscheinungen, sowie sie unserer Wabrnehmung sich »darbieten, zu zergliedern und von. dem nächsten Grunde einer jeden dieser Er- »scheinungen bis zu einem. für. alle“Erscheinungen nothwendig vorhandenen letz- »ten Grunde derselben fortschreiten und, statt mit einem: vorausgesetzten reinen »Seyn und umerfüllten. Denken anzufangen; und, beides identifizirt, mit den. sub- »jectiven Ideen. des „Denkens auf «die -bisherige Weise bis zu der chimärischen » Voraussetzung eines, immanentén rabsoluten. Geistes: fortzuschreiten , vorerst das »Seyn und durch dieses das Denken selbst ergründen, ‘das wir ín der objectiven » Welt doeh immer nur als ein Attribut des Seyns wabrnehmen, “welches wir an- . »thropomorphistisch auf ein sogenanntes- Absolutes oder auf eine Gottheit über- »tragen,. die uns über alles, Seyn. und Denken erhaben oder:transscendent er- »scheinen wird, wenn wir erst. dieses Seyn und Denken — nicht als ein Erzeug- »niss unserer Phantasie durch eine unhaltbare. Construêtion und Dialektik — hin- »gestellt, sondern in den Objecten, in welchen es sich EE: selbst näher- er- »kannt haben. werden.” J, : fr erugretting der Wijsbegeerte in Nederland. 229 gens zijne, bij die van worrr voorzeker niet achterstaande, taal en voordragt, dan om het abstruse zijns betoogs. Maar hoe ve- len, die het zeker anders en. oneindig beter konden, schijnen vermaak te scheppen in onverstaanbaar te schrijven! Eenen, voor weinig jaren overleden’, Hoogleeraar hoorde ik, in zijn Audito- rium, over het tweede gedeelte der Schellingiaansche Philoso- phie, tot mijne verbazing, zoo klaar en bevattelijk spreken, als zijne schriften duister en ongenietbaar waren. »dber wie ist es »möglich, lieber Herr Professor — vraagde ik hem daarna — »dass man zugleich so fasslich und einfach reden, und so fin- »ster schreiben kann?” »Ach ja,” antwoordde hij, »wenn ich ves nun zu schreiben hätte, würde es ganz anders sein!" Een half jaar daarna kwam een nieuw boek van hem uit; gretig viel ik er op: eene halve bladzijde svorstelde ik door, en — zond. het onleesbare schrift terug *. Hoe waar is avcusrinus zeggen : Qui non wult intelligi, non debet legi! Onze Landaard beslist niet met overhaasting; geeft zich den tijd en de moeite van vooraf bedaard en ernstig te onderzoeken: maar, wat op dien weg gevonden is, daar blijft zij standvastig bij, en laat er zich niet weder van af brengen, veel min door allerlei wind van nieuwe of nieuwschijnende leering omvoeren. Het laat zich begrijpen, hoe de wankelmoedigheid ‚ veranderlijk- heid en het ligtvaardig overstappen uit het eene stelsel — of wat dat heeten moet — in het andere, het modevolgen, waardoor men niet ontkennen kan, dat verscheidene der latere Philosophen in Duitschland en elders de Wijsbegeerte in discrediet gebragt hebben; — hoe die ook bij ons vooral afkeer, althans kleinach- ting, verwekken moest. Karr, vroeger een Leibnitziaan, maar De Drammen Î 3, F. L, SCHROEDER, Bijdrage tot de beschouwing van de waarheid der mensche- lijke kennis — Werken der Derde Klasse des Instituuts , Vde Deel, bl, vn en vm), sprekende over de onwillekeurige duisterheid, als een gebrek, hetzij aan taalken- nis, of oefening, of heldere denkbeelden, te wijten, — en over de, willekeurige, als hoogst belagchelijk, en den Wijsgeer te. eenenmale onwaardig, voegt er ten slotte de vraag bij: » Wie zal het berispelijk vinden, dat men zoodanige duistere en verwarde Schriften niet leest? De tijd des levens is te kostbaar.” 230 DERDE KLASSE zeer gewijzigd, had, na 30 jaren overpeinzens, zijne-drie be= roemde Kritieken aan het licht gebragt. Nu werd. alles Kanti= aansch. Die dat niet was, kon niet mede. Zelfs een EBERHARD en MENDELSSOHN, een JACOBI en BARDILI verdienden zoo min gehoor, als de Metacriticus uerper, of de Eelecticus VAN DE WYNPERSSE; of de Scepticus scnurze. Maar, wat gebeurt er? Nog bij ’s Mans leven valt zijn schranderste leerling, ricure, van hem af‚ dien deze acht te halver weg te zijn blijven staan,-en subjectiveert, wat KANT nog als objectief had behouden. Doch, die zelfde Man verklaart, na verloop van weinige jaren, zijne eigene nieuwe Phi- losophie weder voor verouderd, en verwisselt zijne Zedelijke Orde voor een’ levenden en lievenden, van de doode Natuur onderschei- denen God. In dien tusschentijd zijn er mededingers opgestaan, die, uit kant’s school, naar alle vier de winden des hemels zich wenden, en gedeeltelijk, gelijk de Kameleontische K. 1. REINnOLDÍ, bij iedere merkbare beweging, van wijsgeerige kleur verwisselen. Daar staat nu in eens scueLLing op, en keert het blaadje om. Vaardig het slangenvel der subjectiviteit afstropende, schouwt hij met een arendsblik het 4bsolute aan. Maar niet lang. Zijn 4/- een beklemt hem; zijne MNaturphilosophie ‘verliest den eersten opgang; hij zwijgt; hij zwijgt jaren aan een; om ten laatste met een zoogenaamd Christelijk-philosophisch stelsel voor- den dag te komen, waarvan — door anderen ook, maar vooral — door den grijzen Heidelberger, pavrus, de onwaarde, helder en over het geheel waardiglijk, is in het licht gesteld 2. Scnerrine's verstom- 1 Vg. o. &. C. F‚ BACHMANN, Die Philosophie meiner Zeit, S. 105—121: en voeg er bij c. 1. micnerEr, Geschichte der letzten Systeme der Philosophie in Deutsche land, von KANT bis neeer (Berlin 1857. II Thln), I Th. S. 229244, om van KruG’s Philos. Wörterbuch, en derg. niet te spreken. 1 Bij zijne uitgave van Die endlich offenbar gewordene positive Philosophie der Of- fenbarung, u. s. w. Darmstadt, 1845. 8. Men behoeft het met den beroemden Rationalist juist niet in alles — (b. v. zijn’ Ideismus (S. 72—105), zijne Fort- bildung des ‘Christenthums zur reinen Vernunftwissenschaft (S. 259) enz.) — eens te zijn, om te erkennen, dat scherpzinnigheid, zaakkennis , Consequentie en helderheid in zijne voorafgezondene, en hier en daar tusschen scueuLinG’s Voorlezingen inge- schovene,” Verhandelingen, met elkanderen om den voorrang dingen. Ook, wat hij van scuetume’s vroegere Schriften en latere ontwikkeling meldt, is belangrijk. Terugzetting der W: ijsbegeerte in Nederland. 231 men had intusschen meeer — om zoo vele anderen, en onder dezen 5, r. nerpanr f voorbij te gaan — ten voorschijn doen ko- men. Met welk gevolg? Dat-zijne school zich in eene regtsche en linksche zijde schift, die de eene de andere, als den Meester kwalijk verstaan hebbende, veroordeelt, en, bij slot der reke- ning, door dezen zelven: nog bij zijn leven veroordeeld werd. » Één slechts,” zeide hij, »nur Ein hat mich verstanden, und — Der nur zur Hälfte” En nu komen de jong- en nieuw-Hegelianen, nu de lieden van het Wendepunt: terwijl de in den strijd niet medegemengden thans al weder naär wat anders uitzien, en met langgerekten hals telkens vragen: » Wat zal het nu weêr zijn 2” — Kan men, te goeder trouw, het den menschen van het gemeene gezonde. verstand. kwalijk nemen, als zij, bij Phi- losophie, aan wasse neuzen, of aan den hoed van cerzerT den- ken, en van Philosophen zeggen: zij pivoteren? „…Maar wie nu aan deze wankelbaarheid, aan de gedurige af- wisseling der Modephilosophie zich ergert, die doet zulks dubbel, naar mate hij zelf meer. tot bescheidene, echt-Nederlandsche ge- matigdheid overhelt, en dezelve— bij wele Wijsgeeren mist, Lelf het êrézeer zich in velen getroostende en met het Scaligeraansche Nescire velle, quae Magister maximus Docere non vult, erudita inscitia est, niet ongaarne instemmende, staat hem het aanmatigende, be- slissende, tranchante van derzelver uitspraken, en van hunnen toon daarbij, geweldig tegen. Vraagsgewijs voorstel: »zou het »niet dus te verstaan. zijn?” of het bescheidene: »het komt mij, 1 Over dezen voortreffelijken, te veel miskenden, Metaphysicus, vooral ook in betrekking tot zijne tijdgenooten (KANT, 3ACOBI, FICHTE, enz.), handelt uitvoerig H.M. CHALYBÄUS, in zijne Historisohe Entwickelung der speculativen Philosophie von KANT bis neceL (Dresden u. Leipz. 1859) S. 58-147. Voeg er micneLEr bij, t. a, p. 1. 274—299. * „De Modephilosophie, als product des subjectieven Menschengeestes, is slechts wiets tijdelijks (temporeels) dat heden dezen, morgen een’ anderen vorm aan- neemt.” Paávuus (Die moderne Philosophie). 232 “DERDE KLASSE. » behoudens beter oordeel „zoo voor," vindt alom en altijd — in- zonderheid ook bij den Nederlander — gereederen ingang; dan een bepalen vuit de hoogte. ‘Onze oudste Regtsphilosooph , doch die daar voor. heden ten dage niet algemeen meer gelden mag de onsterfelijke HUIG- DE GROOT „ achtte hem, Qui curiosius postulat tofum suae Patere mentì, voor een’ ” | | Judex iniquus , aestimator — malus Suique naturaeque : want ons menschen, meende hij, is gegeven’ scire pauca, multa mirari; en, in overeenkomst met scaricer, was het Bdje ware: Nescire quaedem wap pars sapientiae est. Van wk aan heeft de verwerping van deze leer kwaad gedaan aan de achting voor de Wijsgeeren, en, als par contrecoup, voor de. Wijsgeerte. zelve. Ook hier »gaat nederigheid voor de eere,” En is het vreemd, dat iemand, die-de Geschiedenis der Wijsgeerte tot. het voorwerp van zijn onderzoek stelt, deels ver- baasd staat over de verscheidenheid. der scholen-en sekten, van ‚de lonische en Italische aan tot op de Alezandrijnsche, en van daar, over Nominalisten en Realisten, tot op de latere tijden; deels met verwondering aanstaart de verschillende wijzigingen der koofddenkbeelden van elke dier scholen, zoo dat men, b, v., in Anaximander en nog minder in Anaxagoras, den leerling van Thales niet, of te naauwernood, herkennen kan. En nog- tans allen schier, zoo gij de Eleaten en nieuw-Akademisten uit- zondert, beweerden, dat zij de waarheid eindelijk »uit den put opgedolven” hadden, en als het ware, den steen der Wijzen ge- “vonden, Dit deden ze, elk op zijne beurt: en „helaas! dat deden hunne opvolgers ook nog in onzen leeftijd. Met verachting ne- derziende op malkanderen, bij eenig gering verschil of wijziging, wierpen zij smadelijk weg, wat vóór hen gedacht en gezegd ‘was. Niet zoo zeer de Koningsberger Wijsgeer zelf, zoo veel mij voor- staat, maar een aantal zijner aanhangeren. gaven: zulk een denk- Terugzelting der Wijsbegeerte in Nederland. 233 wijze rondborstig te kennen! Of, na PLATO en ARISTOTELES ‚ CICERO en. ‘SENECA,’ TIA „BACO En CARTESIUS,: LEIBNITZ Een LOCKE, op wier schouderen hun Meester geacht kan worden gestaan te hebben, ook nogwel iets. wezenlijks. gedaan en geleerd. ware door een’ FEDER; /PLATTNER, MEINERS, TIDEMANN ‚ CARUS ‚> REIMARUS , EBERHARD, MENDELSSORN (om. nu alleen van. Duitschers te spreken); dit kwam bij hen naauwelijks in bedenking, die den: neus ophaalden voor de geheele Schotsche school, verachtelijk spraken van de Wolfi- aansche, en, wie weet. hoe veel Einzich-moglich's wisten en ver- kondigden. Maar, hoe ging het met hen, ‘toen ‘twee, drie later opgekomen. stelsels het Kantianisme verdrongen! Met hoe weinig eerbied spreekt men. thans. van mannen, die hetzelve als nog, hetzij geheel, hetzij met. wijziging, blijven aankleven, en die men met schouderophalen »Standkantianen” noemt ! «Nu is-dan toch ein- delijk de waarheid regt in het licht gesteld! Nu! —Ja,om mor- gen weder verworpen, en voor de, alsdan , eindelijk ontdekte waarheid, met gelijke aanmatiging, met dezelfde pratheid — voor zoo lang het duurt — verwisseld te worden. Wie, die redelijk denkt en onpartijdig oordeelt, zal ontken- nen, dat voor hem, die meent — te regt of te onregt — der waarheid nader bij gekomen te zijn, het nog ongekende gevon- den, der Wetenschap meerdere zuiverheid, uitgebreidheid of zekerheid te hebben toegebragt, zulks eene stof van blijdschap en roem is, voor welke hij, als zoodanig, ook wel met beschei denheid uitkomen mag? — Maar — en ziet hier de wierde grieve, die tegen de -Wijsgeerte, niet zonder schijn van gegrondheid, door hare verachters wordt ingebragt — men beweert, dat de bespiegelingen der latere , zoo. wel als vroegere, Philosophen ta- melijk. ijdel. en onvruchtbaar, ja, nog wel iets meer dan dat, zijn uitgevallen. Men vraagt — en onder die vragers moeten wel de Nederlanders mede eene eerste plaats, wegens hunne landeigene zucht naar wezenlijkheid en degelijkheid, beslaan ; — men vraagt: »wat-nut hebbeù, tot dusverre, de telkens elkande- ren opvolgende Wijsgeeren het menschdom aangebragt? Iser eene regt wel geslotene, door ronding stevige, zamenschakeling 234 …À DERDE KLASSE. van behoorlijk ontwikkelde waarheden door gewonnen? - Durft men — kan men altoos met grond — beweren, dat het nu aan- genomene boven alle tegenspraak verheven, voor alle omverwer- ping voortaan verzekerd is? Kan Overnatuurkunde hier omtrent met Natuurkunde en de overige exacte Wetenschappen wedijve- ren? _Wederspreekt men, wanneer men zich daar het voorko- men van geeft, zulks niet zelf ten sterkste, door- altijd op een nieuw en herhaald onderzoek — op het inguirere —aan «te dringen, als of er zog niets met zekerheid erkend en bewezen ware; ja, bij het niet onderscheiden van zeker, en van wolko- men, alomvattend, dáárop de geheele Philosophie, als -wijsheids- lust en zucht, letterknechtelijk te laten nederkomen? —- Wat zeide nog niet lang verleden een bejaard en dooroefend Neder- landsch Wijsgeer f?. »Er is mogelijkheid”. — (let wel, moge- lijkheid, enkel mogelijkheid, nog niet eens waarschijnlijkheid, veel min zekere verwachting;) — wer is mogelijkheid, dat de » Wijsgeerte eens” — (eens, tandem, aliguando „} — »neene We- » tenschap wordt” — (wordt!) »waarvan zij nog — (nog) verre — » verwijderd is. Dan” — (als eens die dageraad eindelijk voor de Wijsgeerte — wie weet na hoe vele eeuwen! — aanbreekt) — »dan,” zegt hij, »dan, klein in omvang, maar oneindig meer »waarde hebbende. dan een chaos van magtspreuken en hypo- »thesen , zekere en onzekere stellingen,” zal zij geworden zijn, wat zij wezen moet. Dit zoo zijnde — en wie kan zulk gezegde van eenen hooggeachten Wijsgeer zelven — zijne getuigenis ten nadeele zijner zaak, zijner geliefkoosde studie — in twijfel trekken? — dit zoo zijnde, vraagt men: »wat zijn wij dan toch, door al die bemoeijingen, moeijelijke overpeinzingen, telkens nieuwe, en een’ tijd lang schitterende, pogingen gevorderd? Weten wij nu meer, juister, zekerder, dan vroeger? Wat heb- ben wij wezenlijks gewonnen voor onze hoogste belangen, voor onze kennis van hetgeen wij te doen hebben en hopen mogen, voor ons redelijk geloof aan de objectiviteit van cop, van wvrij- 1 Woorden van SCHROEDER, aangehaald (zoo mijn geheugen mij niet bedriegt) door T. Roonpa, t. a. pl. Terugzetting der: Wijsbegeerte in Nederland. 235 heid, van onsterfelijkheid ? Wat is er hechter weder opgebouwd, sedert de Herkules, dien menperssoun den Alles-zermalmenden noemde,-de knods tegen al het vroeger apodictisch-geachte heeft opgeheven? Wat heeft zijn moreel bewijs — in den grond ge- lijksoortig met de overige afgekeurden t — meer dan dezen, toegebragt tot Gemoedsrust- en -Zedelijkheid — om van ware Wroomheid en Godsvrucht nog: nieteens te spreken? Wat gewon de “wereld, toen ricure, ééne zekere grondstelling zoekende, die vond in zijn 4 == 4, of, gelijk hij het duidelijker uitsprak, Ik == Ik? Wat leerde men wezenlijks, en dus ook blijvends; uit zijn: »/k oordeelt over zich zelf; 4 denkt, dat Jk Jk iss »Ik zet zich zelf; zet zich als- Jk; en zet het Niet-lk: en zet zich »als Jk tegen over het Niet-lk,- Ik stelt zich, als. deelbaar Ik, »tegen het deelbare Niet-lk over,’ enz.? En , hoe zeer werd “dit toch toegejuichd! Hoe beijverde men zich,om in deze taal te spreken! Ja mij heugt, dat men daarin de fien Geboden en het Onze Vader overzettede. »Menschen-lk, gij moet (du sollst) »geen Niet-lk, gij moet een rein Jk zijn,” gold voor algemeenen hoofdregel, Wie denkt er nu meer aan? «Wie aan sCHELLING's aanschouwing des alles in een besluitenden Absoluten, die binnen kort allerlei menschen — zoo verleidelijk was het voorbeeld! — allerlei dingen, in allerlei vormen, als een Ken-al, aanschouwen deed? En, wat weten wij zu zelfs nog meer en beter, daar wij _ van meceL leerden, dat Zijn het zelfde is met Niet-zijn? of, om het met de woorden van eenen zijner meest geprezen’ leer- lingen van de regter zijde, iets uitvoeriger te zeggen, »dat, bij »het philosopheren, het geheel en al ter zijde stellen van alle »axiomen en postulaten (die ganze Voraussetzungslosigkeit), het » Twijfelen aan alles, of veel meer het Vertwijfelen aan alles, » voorafgaan moet; — dat deze, in het voornemen om rein (dat nis, zonder iets denkbaars) te willen denken, door de vrijheid 1 Even zeer op den drang der Rede (Vernunfts-nothwendigkeit) steunende, even zeer bij inductie (uiet deductie), uit vreemde (niet het hoogere in het object lig- gende) beginselen of daadzaken, afgeleid, als die speculativen, welke heer atb voor niet afdoende (niet apodictisch) verklaard werden. 236 VEE) DERDE KLASSE. »volbragt wordt; als welke van alles abstraheert,-en in hare zui- » vere abstractie de eenvoudigheid. des Denkens opvat. Het reine » Zijn „” vervolgt hij, » maakt den aanvang, omdat het zoo wel on- »middellijk-reine. (zuivere, loutere) gedachte, als het onbestemde »(tot niets bepaalde) eenvoudige is; en de eerste aanvang niets »vermiddelends en verder bestemds zijn kan. Dit reine Zijn is »nu” — arrigite aures ! — »dit reine Zijn is-nu de reine Ab- »stractie, en dus ook (damit) het Absolut- Negative, hetwelk, pook onmiddellijk genomen, het Niets is. „Het Nièts is, als dit »onmiddellijke, aan zich zelf gelijk: en even zoo, omgekeerd, „hetzelfde, wat het Zijn is. De waarheid des Zijns, gelijk die pvan het Niets, is derhalve beider Kenheid; en deze Eenheid »is — het Worden.” » Welk een wartaal!” zeggen de Oningewij= „den! »Is het niet, als of men met het Menschenverstand den pdraak stak, als of men zijne lezers eens beet wilde nemen!” Maar, »te goeder trouw,” voegen de Philosophieverachters er bij, » wat zijn wij er nu, voor werkzaamheid of-kunst, voor onze deugd »of voor ons geluk, voor huisbestuur of Staatsregeling, mede gevor- »derd? Welke gewigtige, voor het aardsche of voor het hoogere „leven gewigtige, waarheid is nu meer toegelicht, meer beves- »tigd, meer tegen onafwijsbare twijfelingen en bedenkingen ver- »zekerd? Fecistis probe! multo sumus incertiores quam dudum \” — » Maar, de jonge Hegelianen, of de Keerpuntsphilosophen zullen Wij willen het hopen. Die het beleven zal, zal het zien. Het is maar te wenschen, dat zij zich dan — ge »alles teregt. brengen want zonder dat zou men er aan moeten vertwijfelen — het vol- gende, als resultaat van al het aangevoerde, tot regelmaat huns denkens, leerens en schrijvens, zullen voorstellen. Ì Kerst en vooral, dat zij klaar en verstaanbaar hunne specula- tive Philosophie — in den (nog niet duidelijk verklaarden) zin, waarin zij, of hare benaming, thans genomen wordt — voorstellen, in het streven daarnaar volharden en er meer en meer in vorderen zullen, om alzoo zich zelven, tevens met hunne voordragt, te vol- maken; vooral, dat zij, iets goeds en waars willende voordragen, zulks niet doen zullen met bewoordingen, die, eenvoudig opgevat, Terugzetting der Wijsbegeerte in Nederland. 237 dolle ongerijmdheid. bevatten, Het gebeurde mij-eens, met eenen fijngeestigen en. diepdenkenden Hoogleeraar sprekende, hem op de natuurlijke. beteekenis der uitdrukkingen, van welke hij zich bediende, opmerkzaam te maken. » Aber,” zeide hij » Sie missen »das so. nicht: werstehen.”-— »Warum sagen sieves dan soë” vraagde” ik--hem: het antwoord” was evasief. — Dat moet niet zijn; zoo/ min, als. het, dor en droog, in eeuwigdurende defini- ties, distincties, abstracties spreken. „Waarom zou men, bij hel- der denken;vook niet helder „ en--daarbij aangenaam en bevallig, zelfs over verhevene, diepzinnige ; afgetrokkene denkbeelden, kun- nen. spreken enschrijven? . … Werder „ denke, men- eerst lang en overdenke ‚bij herhaling, en toetze-zorgvuldig aan de regelen der Dialektiek sen ook, door gesprekken met Wijsgeeren en Niet- Wijsgeeren ‚> mien toetze; zeg-ik, aan hetgeen, de Rede door anderen: (die-immers toch ook, zoo wel als wij, redelijke. We- zens zijn) uitspreekt, datgene, wat men meent nieuw ontdekt te hebben. Men „doe het: met opregte leergierigheid, eer men-het met: voorbarigheid en overhaasting — naar ‘hedendaagsch „ge- bruik —/als-eehe,, alte. dikwerf, helaas! onrijpe, vrucht opdischt, die men naderhand niet gaarne (men vergunne of vergeve mij de uitdrukking) zelf weder zou moeten opeten! Âl wacht men. ook zoo lang niet,-äls- de diepe Denker kanr „ het »ronum:prematur in annum” zal hierbij toch ook wel te passe komen Racme- had over. zijne Athalie verscheidene. maanden gewerkt; een ander Tra: _gedist van zijnen tijd: sprak;hem daar over; niet zonder opgebla- zenheid „raân. »»Ik. maale:wel- in: ééne maand zóó ‘vele: Treurspe- »len „”-zeide hij )»vals gijpmaánden aam ééne besteed hebt.” » C'est vrai,” antwoordde raciney»mnais > c'etait-’Athalie!” «Wierden zulke voorbeelden „meer gevolgd, ‘de Miscatalogussen mogten dan misschien wat dunner uitvallen, de gehalte zou toch niet minder zijn: en de stelsels niet, als plotslijk: verschijnende en ras verd wij- nende schimmen — of, wilt ge liever? — als luchtpijlen en bran- dende raketten — telkens op nieuw verwarring en teleurstelling te weeg brengen. Nevens voorbärigheid en wankelmoedigheid, zou dan cok 'onmatig-verhoogd zelfgevoel, verwaande ingeno- menheid met eigene bespiegeling, en vermetelheid voor zedigheid 238 / DERDE KLASSE. en betamelijk wantrouwen aan eigen doorzigt, bij noodzakelijk geachte afwijking van het tot nog toe gangbare , plaats maken, zonder daarom der ware vordering „ die iets blijvends levert, in den weg te staan. — Eindelijk, de Philosophia vitae verkreeg dan weder den gewenschten en verdienden. voorrang boven de Philosophia” scholae 4. Scholastiek. en: Sophistisch spinrach zou weggevaagd, de gewijde grond des ‘Tempels, die der Wijsgeerte is" toegewijd, “gereinigd ‘worden. Van uit de Supralunarische gewesten ‚ waarin de luchtkasteelen der ijdele, -muttelooze “en vruchtelooze bespiegelingen zweven of drijven, als-door een’ nieu- wen SOKRATES op de aarde, in de huizen ; de maatschappij „de scholen teruggebragt, zoude de Wijsgeerte ‘weder prat kunnen zijn op voortbrengsels, soortgelijk aan’ die, “welke wij. uit-de handen der nursnorr's of nemsTEREUIZEN, uit de scholen-der van DE WYNPERSSEN, CRASSEN en PESTELS, voorheen gewoon, waren te ontvangen. Noch a priori oud=Schellingiaansch demonstreren der Franssubstantiatie ‚ zooals vroeger, — noch dito Hegeliaansch , of nieuw-Schellingiaansch demonstreren der Wezenstriniteit ; ge- lijk hedendaags; — maar eenvoudig opvatten, onderscheiden ont- wikkelen en onwrikbaar staven van hetgeen»’s menschen Geest verhoogen, veredelen, gelukkig maken, in één. woord aan zijne hooge bestemming om: »Gods beeld” op aarde te dragen; kan doen beantwoorden ;— dit zou de niet logenachtige leuze der Wijsgeerte zijn. Nu zou het: haar dan ook „onder. ons „Nederlanders „zoo weinig als elders, aan eene talrijke-schare van: begunstigers , en Meecénaten, uit hoogachting en. belangstelling , ontbreken. Straks verblijdde men zich dan weder inden: toenemenden voorraad van echte leerlingen. —. toekomende -Leeraren — der Wijsheid. „En op ige bleek van nieuws eN wat, van: Ue de Poëzie A or eslaslog.e Wbs sswe assor ‚Sint Hreiinlisaies: non dêrunt , Flacce ,- Marones!, "5 Mai 1845. atie 0 K Ongemeen. wijs en n deerrijk is, wat de beroemde 3, 6. v‚ wessexenne geschre. ven heeft over Die falsche Wissenschaft, in ihr Verhüältniss zum t Leben, Stuitg. 1844. Mogen zijne opmerkingén ‘regt behartigd worden! lr BOEKERIJ DES INSTITUUTS. Dezelfde aanleiding, welke den toenmaligen Algemeenen Se- eretaris vanhet -Instituut- bewogen ‘had, bij de Fransche Rege- ring pogingen ‘aân te wenden tot-het bekomen, voor onze Boe- kerijs. van: een Exemplaar der Geschiedkundige. Werken tot dat Rijk -betrekkelijk,” en waarvan. «de- gunstigevuitslag in dit zelfde Deel van dit Tijdschrift, bl. 69 volgg: is-vermeld , diende den- zelven; om ook van de Belgische Regering afdrukken te verkrijgen van hetgeen” door oriderscheidene Commissiën harentwege inge- steld, in openbaren druk was uitgegeven. Ook-daar-werden die pogingen met hetzelfde gelukkige gevolg als in Frankrijk beloond. Vroeger had het Instituut reeds van. de Centrale Commissie tot de Statistiek een: afdruk - ontvangen vande: twee eerste Deelen der Annales. des travaux publics; thans werd-dit geschenk op eene belangrijke “wijze vermeerderd, door: eene uitgebreide toe- zending: van- versthûllendze den die wel eene korte beschou wing verdienen. Compte de Palisa an dela Justice Civile en Belgie; pendant 1832—1839. Brux. 1840, 2 Tom. 40, Compte de l'administration de la Justice Criminele en Belgi- que, pendarit'18311839.-Brux: 1835-1843, 3 Tom.”4°, Het eerste dezer Werken bevat in uitvoerige tafels-het overzigt der burgerlijke Regtszaken- bij de verschillende. Vredegeregten , Arrondissementsregtbanken;-Regtbanken van Eersten Aanleg en van Koophandel, als ook bij de Hoven van. Appel en het. Hof van Cassatie, terwijl het tweede in soortgelijke Tabellen, in al het- 240 BOEKERIJ DES INSTITUUTS. geen bij de Criminele Regtbanken is voorgevallen, eene belang- rijke beschouwing aanbiedt over het aantal en de soort der mis- drijven, de daarop toegepaste straffen, enz. Rapport de la Commission chargte par le Ministre de la Jus- tice de proposer un plan pour amelioration de la condi- tion des aliënés en Belgique ‚Brux. 1842, 40, Eene Commissie van tien Leden, door den Minister van Jus- titie uitgenoodigd tot het voorstellen van een ontwerp, ter verbe- tering zoo wel van den toestand der Krankzinnigen zelve, als van de daartoe bestaande inrigtingen, bragt haar Verslag des- wege den 15°“ October 1841 uit. België telde over zijne be- volking van 4,165,953 zielen, in’ 1835, een aantal-vàn-5105 krankzinnigen, en derhalve 1,22-over 1000 inwoners, Breed- voerig handelt de-Commissie — aan wier hoofd-de-Heer 5. cuis- LAIN ‘stond , de bekende Schrijver van het: traité sur Z'aliénation mentale et Uhospice des aliénés door -de- Provinciale--Genees - kundige Commissie in- Noord-Holland: bekroond; overval het- geen met deze aangelegenheid in betrekking staat. / Zij: laat intus- schen niet -nate erkennen, dat pmen ne andere, a eh in dezen ten achteren: was. fruserds caai | „Bulletin dela. Commission Central ee pta Brux. 1843, „Tom. 1 Brux.- 1844, Tom: HI, -1èr® partie, 49 veroor be hem, “die zich metde Statistiek van dat» Rijk meer he kend -wil-maken „zis /deze arbeid zeer belangrijk: Hij is-zamen- gesteld. en «opgemaakt uit Verslagen „door de acht-Provinciale Commissiën vingediend, en. geeft veen geleidelijk -overzigtvan- de bevolking omtrent de Gevangenissen , Gestichten. van Weldadig- heid, den EN en de permen „Mijnen en dergelijken. Ee EBT MANNS —Population; Relevé vidi, 1831-1840. Brux. 1842,.4°, „Mouvement de Fetdk civil ee 1841-1843 Bruxe Re: ero Tome 4 > ius ett Jevod noo assob es k pent „eerste Welke goorn vier’ sDièdleas neren over. ie hennen ven-vtiental:jaren!, den staat-der- ‘bevolking vanvrieder--derSte- den, Dorpersen ‘Gehuchten. in: België, eene opgaaf! der plaats gehad hebbende ‘geboorten , “sterfgevallen, huwelijken «en echt- BOEKERIJ DES INSTITUUTS. , 241 scheidingen gedurende dat tijdvak; de drie laatste Deelen loo- pen slechts over een drietal jaren; zij houden, echter op eene veel ruimere schaal en met de meest mogelijke uitvoerigheid , dezelfde als, ook. nog andere onderwerpen in, welke met at Statistiek in naauw verband staan. „Statistique- de la Belgique. Mines, usines vaanwiskpual ' machines à vapeur. Brux. 1842. 4°. Dit Verslag werd door den Minister voor de Openbare Wer- ken aan den Koning ingediend. Het bestaat, behalve uit een beredeneerd overzigt, grootstendeels. uit tafels, waarin vele bij- zonderheden vermeld worden, zoo omtrent de Mijnen daar aan- wezig, als ten aanzien van de Stoomwerktuigen, welke er be- drijvig zijn. Reglement de Police sur les mines, minières carrières, usines „sminéralogiques, Brux. 1841. 40, Arrêtés et Instructions sur les-machines à vapeur. Brux. 1844. 8°, Is het Reglement van aijn wegens de Mijnen van een meer plaatselijk belang voor België, de Wetgeving nopens de Stoom- werktuigen kan van-meer algemeen nut en gedeeltelijke toepas- sing worden voor andere Rijken, waar zoodanige Wetgeving alsnog ontbreekt. De onderscheidene Koninklijke besluiten, uit- gevaardigd met betrekking tot dit onderwerp, zijn in dit stuk opgenomen. Travaurx publics en Belgique. Chemins de fer et routes or- dinaires. 1830—1339. Rapport: présenté aux Chambres législatives. 1839. Brux. 1840. 8°. Chemin de Fer, Rapports présentés auz Chambres législatives, 1841, 1842 et 1843. Brux. 1841—1043, 3 Tom. 4°. - Opvolgend werden deze- Verslagen door den Minister voor de Openbare Werken aan de Wetgevende Kamers ingediend. De kosten van exploitatie der ijzeren wegen, sedert 1830—1842 ondernomen, die van: den aankoop der werktuigen, van de wa- gens, het personeel. en. andere; de opgaven van het onderschei- den vervoer, de opbrengsten dit alles wordt in vele tafels ver- duidelijkt. d | | 16 242 BOEKERIJ DES INSTITUUTS. __La Meuse. Etudes faites par: ordre du Gouwernement Belge. Rapport 18391842. Brux, 18401848. 4 Tom. De Heer eunrery, Ingenieur der Tweede: Klasse, geeft in vijf verslagen aan laatstgenoemden Minister zijn oordeel over dit onderwerp te kennen. Hijvlevert eene geschiedkundige: be- schrijving van de Maas, behandelt de Reglementen: vroeger en | later in werking, de tollen, die er geheven “werden, en geeft voorts nog een overzigt der Scheepvaart, alles-gestaafd met de oorspronkelijke stukken, die tot-dit onderwerp-behooren: — | Des wvoies ae er en’ me 09 N doeh M. Rs Brux. 1842. 49, De Schrijver van dit veelzins- belangrijk oe heef zich met de vervaardiging van hetzelve bijzonder ten doel gesteld-de ver- betering en uitbreiding der Scheepvaart, met opzigt tot België. Hij is daarbij vooral getreden, ma de-Hydrographische- gesteld heid van dat Rijk te hebben aangewezen; in een breedvoerig historisch overzigt en wijst ten slotte op de voordeelên; ‘welke het aanleggen van nieuwe kanalen zouden ten -gevolge hebben. Notice sur Peétablissemeni, en. Belgique ‚de Caisses de pré- voyance en faveur ‘des ouwriers mineurs, Brux. 1843, 8°,- Rapport sur les Caisses-de mente en gegen des auvrijers mineurs. Brux. 1842, 4°, pres ikssrdaan Instruction sur-le secours «à donner aùx mineurs et aux ou- vriers des établissements ARTE en cas d'accidents. _Brux. 1843. 8°. Deze drie Stukken staan “tot alkanade in wrede Het madre verdient eenige nadere" vermelding. In.dat: Verslag van den Minister voor de Openbare Werken aan. den. Koning, gaat hij na, wat in’ Duitschland; in ‘Groot-Brittârije, in: Frankrijk, als ook im België zelve, omtrent zoodanige middelen van voorziehing plaats vindt. Hij staaft „onder anderen, -door-twee tafels ,-dat in een tijdvak van 20 jaar (1821—1840), door plaats gehad-heb- bende ongevallen, in de Provinciën Henegouwen ; Namen, Luxem- burg en: Luik niet minder dan 2141: mijnwerkers: het leven hebben verloren en bijna 1800 zijn gekwetst geraakt; inderdaad redenen genoeg, om op verbetering van het toekomstig lot der- _ BOEKERIJ DES INSTITUUTS. 243 genén, die in zulk eenen arbeid het dagelijksch bestaan vinden, als ook van hunne betrekkingen, ernstig bedacht te zijn, Dune loi sur les pensions des fonctionnaires, de leurs veu- ves et de leurs orphelins; par A« visscnens. Brux. 1844, 80. „Dit Werkje staat almede in zekere verhouding tot de voor- gaande. Het behandelt de pensioenen aan Ambtenaren, hunnen weduwen en kinderen toe te leggen. Deszelfs Schrijver houdt vast aan het beginsel der Fransche Wet van 22 Augustus 1790, bij welke de Staat zich de verpligting oplegde tot soortgelijke belooning; een beginsel, naar meening van den Heer visscners, dat nooit uit het oog is verloren geworden, schoon de Wet zelve verschillende wijzigingen onderging. Ook die van den Sou- vereinen Vorst der Nederlanden, van 14 September 1814, ging daar van uit en is tot heden toe de grondslag gebleven der Belgische verordeningen op de pensioenen. De Pexploitation et du traitement des substances minerales en Belgique, Brux. 1843. 8°. De voortbrengselen der Mijnen worden hier inzonderheid be- handeld en de voordeelen aangewezen, welke het Rijk, onder eene goede zorg, daarvan zoude kunnen trekken. Rapport sur les Ardoises. Brux. 1844. B°, _Dit Stuk is het Rapport eener. Commissie, door den Minister voor de Publieke Werken en dien van Oorlog ingesteld tot een onderzoek van den Inlandschen Leisteen. De slotsom van het- zelve is, dat België in zijn eigen omvang daarvan eene aanzienlijke hoeveelheid kan opleveren, en alzoo geenszins aan andere Rijken behoeft gerekend te worden ondergeschikt of schatbaar te zijn; dat de deugdzaamheid van dit voortbrengsel van zijnen grond met dat van anderen kan wedijveren; dat, in afwachting van proefondervindelijke deugdzaamheid van den Belgischen Leisteen voor duurzame gedenkteekenen, eenige opgenoemde soorten zouden behooren gebezigd te worden, en, eindelijk, dat de Regering, ten einde de nationale vlijt bevorderlijk te zijn, dezen tak, naar haar vermogen, moet ondersteunen. Ganzz, ezposé succinct des connaissanses positives actuelles sur les qualités, le- choix et la convenance réciprogue des 16* 244 ee BOEKERIJ DES INSTITUUTS. matériaux propres à la“fabrication des mortiers, suivi de considerations sur la recherche de calcaires à ciments et chaux hydrauliques, Brux. 1844, 8°, Het is bekend van hoeveel invloed het gebruik van deugdzame mortel (kalk) en tras (cement) op de duurzaamheid van het met- selwerk is. De Heer carez behandelt zijn onderwerp vrij breed- voerig, en heeft regt zijn arbeid eene betrekkelijke waarde te zien toewijzen. Tot zoo verre gaan de ingezonden geschenken, die meesten- deels tot het Koningrijk België alleenlijk van toepassing zijn. Anders is het met die over de Taal- en Letterkunde, of ook met de Geschiedenis. Deze, toch, staan, althans voor zoo veel de vroege tijden aangaat, in verband met die van het tegen- woordige Rijk der Nederlanden. pad Als zoodanig worden vermeld: Inventaire des archives de la Belgique; publies sous la direc- tion de u. cacnarp. Brux. 1837, 4°. | De opgave, welke onder dezen titel voorkomt, loopt over een getal van 1776 Banden, die een tijdvak van 10 eeuwen omvat- ten (802—1797). Vooraf gaat eene geschiedenis der onderschei- dene Rekenkamers in België, van hare oprigting af, verder toe- gelicht en gestaafd met de daaraan verwante stukken. Intus- schen is dit nog slechts een eerste stuk van de vrucht der na- sporingen omtrent dezen veelomvattenden arbeid aan den Heer Archivarius eacaarp opgedragen. Naar dit gedeelte te oordeelen bezit België een schat van Stukken, die tot zijne geschiedenis, deels ook tot de onze, bij uitnemendheid kan worden dienstbaar gemaakt; de Archieven van het Rijk alleen zijn in ongeveer honderd Verzamelingen verspreid, en die der Steden bedragen veelligt geen kleiner aantal. Inventaire analytique des Chartes des Comtes de Flandre, Gand. 1843 et 1844. 1 et 2 cahier. 4°. Deze Verzameling werd eertijds bewaard op het Kasteel Ru- pelmonde. De Charters, welke ons hier kennelijk worden, dag- teekenen van omstreeks 1086—1328 en zijn 1457 in getal. Van BOEKERIJ DES INSTITUUTS. 245 ieder derzelve wordt de hoofdzakelijke inhoud opgegeven. Reeds in 1839 was de aandacht gevestigd op deze Archieven bij een berigt in den Messager des Sciences et des Arts; twee jaren later deed eene afzonderlijk uitgegeven brochure ze meer uitge- breid kennen. Rapport sur différentes séries de Blenribeneda concernant Ùhis- toire de la Belgique, conservées dans les archives de lan- cienne Chambre des Comptes de Flandre, à Lille; par ca- cuaRD. Brux. 1841. 68°. | Ook dit Verslag isin verscheiden opzigten belangrijk. Een ge- deelte van hetzelve doet de Charters, verdragen enz. kennen, ter- wijl een ander gedeelte is toegewijd aan de Rekeningen. Het tijdvak omvat de jaren 1237 —1640. Rapport sur les Documents. concernant Phistoire de la Belgi- que qui ezistent dans les dépots littéraires de Lyon et de Paris. Brux. 1843. 1ère partie (Archives de Dijon) 8°. N De Heer cacnarp geeft ons in dit Stuk den uitslag van zijn onderzoek te Dijon en te Parijs, alwaar zeer vele Stukken tot de Geschiedenis van België (1367—1690) gevonden worden. - Van alle vindt men den beknopten inhoud opgegeven; enkele brieven worden door hem in hun geheel medegedeeld. Bibliotheca Hulthemiana, ou Catalogue mêthodique de ia cal- lection des Livres de cu. VAN nuurueM. Gand 1836—1837. 6 Tom. 89. Catalogue des accroissements de la Bibliothèque Royale en li- pres imprimés, cartes, estampes et en manuscrits, 1838-1 643. Brux. 1843 et 1844, 5 parties. 8°. Eene beredeneerde lijst van den rijken boekenschat, door van HULTHEM nagelaten, is zeker voor de Letterkundige Geschiedenis belangrijk. Teregt verdiende de vereeniging van zoo veel goeds en zoo veel zeldzaams, door een Bibliograaf en Bibliomaan als VAN HULTHEM was, de openbare uitgaaf van dezen Catalogus. Zij strekt dan ook tot eene handleiding, welker nut verhoogd wordt door de omstandigheid, dat ’smans Bibliotheek in haar geheel gebleven en voor rekening der Belgische Regering is aangekocht geworden. 246 BOEKERIJ DES INSTITUUTS. De titel van laatstgenoemd werk legt zijn inhoud genoegzaam bloot; zoodat het overbodig is,-daarvan- verder te spreken.» Kennel Gelijk in Frankrijk, is ook in België eene Commissie tot de Geschiedenis werkzaam, om belangrijke onuitgegevene Hand- schriften en Kronijken, onder deze afdeeling vallende, door den druk meer algemeen bekend te maken. | De eerste vrucht harer bemoeijingen was de - Rijmkronijk van san vAN neerv, betreffende den slag van mw oe- ringen; door s.r. wirrems. Brussel 1830, 40, Het is bekend, gelijk de Heer wirrems mede heeft aangemerkt, dat: aan het opentlijk uitgeven dezer Kronijk zich min aange- name herinneringen verbinden: immers had u. van wrn, bereids eene halve eeuw ‘te voren, haar-aan de geleerde wereld. toege- zegd; doch de vervulling bleef achterwege. Wij zijn daarom den bewerker van dit Stuk, dat ook met onze taal en geschie- _ denis naauw vereenigd is, dank schuldig, dat hij die Kronijk het eerst tot een voorwerp zijner zorgen maakte, Na eene In- leiding vangt de Heer wivems aan met een getrouw geschied kundig overzigt van de bestaande Handschriften derzelve, en van de vertalingen of navolgingen. Hij somt daarna de Wer- ken op, waarin melding voorkomt van den slag van. Woeringen, weidt uit over de oorzaken en gevolgen van dien, over de wijze van oorlogvoeren in die tijden, enz. enz. In 8948 verzen is die gebeurtenis berijmd. Bijlagen en een Codex voegen er eene groo- tere waarde aan toe, terwijl gemakkelijke Registers van- opge- helderde namen van plaatsen, personen en uitdrukkingen het werk besluiten. Chronique rime de PHILIPPE MOUSKES; par DE REIFFENBERG. Brux. 1836—1839. 2 Tom. 4°. Niet minder uitvoerig dan de voorgaande van JAN VAN HEELU, is ook deze van primiere MOUskES, door den Baron DE REIFFENBERG bewerkt. Ieder der beide Deelen bevat eene zeer breedvoerige Inleiding, die over alles, wat met het onderwerp in eenig ver- band staat of daarmede is overeen te brengen, geleerde aanwij- BOEKERIJ DES INSTITUUTS. 247 zingen inhoudt. De Kronijkzelveris in 81286-verzen bevat, die op «vele» plaatsen’ taalven “geschiedkundig>worden- toegelicht en - opgehelderd, van welke de registers het anders EN van eem vonderzoeksin-dezen-geheel-wegnémén: vvo noot =Côrpus-Chronieorun Flandriaey edid, 5, 1 pr smeT. en: 1837—1841. 2 Tom. 4°. bl mof -.àà8: Aanvankelijk’ was de taak tot ‘het in acht indie eener (ler dna s van” Vlaamsche :K ronijken , inv'de, Latijnsche. taal. op- gesteld, „aan:den > Höogleeraar. :-wARNKOENIG!sópgedragen. , » Zij bleef ‘echter-door diens: vertrek «naar Freiburg oúvervuld, tot „dat de Heer ‘pe-sutr den Hoogleeraar-daarih opvolgde,’ Het éerste Deel, geheel “ingerigt naar het ontworpen plan var den eerstver+ melde levert ‘elf. zoodanige” Stukken;het- tweede ‚waar …eene eenigzins ‘andere indeeling is: gevolgd „ behalveveenige toevoégin- genpszeven: De beide Uitgevers hebben: op: vele- plaatsen ‘húnne meer of min breedvoerige aanteekeningen-medegedeeld. en zijn het raadplegen van een en ander door goede registers te gemoet gekomen. De. Brabantsche Ye eesten ‘of “Rijmkronijk wan: Braband ‚door JANSDE “KLERK van Antwerpen; door andad vikraensi brussel „41839. © Deelen)-4d, suurtisenl sor robot lev aol oocinme De eigenlijke arbeid vancgan pe xrenw bestaatsuit zes Boeken. N die gezamentlijk 28298 verzen uitmaken. » Met-even-dezelfde zorg en naauwkeurigheid als“dier vanden Slag wan Woeringen;-en op dezelfde-wijze, is ook daan hai wan Braband. „door den Her wirems-bearbeid, #5 41: rauser „zi atd, erdosle baskebsY Jomannis pr LOS, chronicon rerum gestarum ab anno 1455 ad annum 1514; accedunt HENRICL DE MERICA el THEODORICI PAULI historiae de eladibus Leodiensium, ann. 1465 —1467. edid. P. F‚ X. DE RAM. Brux. 1844. 4°. Belast met de uitgave der Kronijk van EDMUND VAN DINTER, vond de Heer pr ram bij zijne nasporingen naar Stukken, welke met die uitgaaf zouden kunnen worden in verband gebragt, de in het Latijn geschreven Kronijken van san prrcks (bijgenaamd LOS) van HENDRIK DE MERICA Of VAN DER HEYDEN En van THEODORI- _ cus paurt. Hij schatte ze waardig, om in een afzonderlijk Deel 248 BOEKERIJ DES INSTITUUTS. verbonden te worden, en voegde er eenige analecta bij, mede, gelijk de opgenoemde charters, «over het Land van Luuik-han- delende. Monuments pour servir à histoire dai Provinces de Mn de Hainaut et de Luxembourg; wdd DE REIFFENBERG. Brux. 1844. Tom. I. 4°. EN Het laatste door de Gommissie tot de Geschiedenis hidden | groote. Werk gaat onder dezen titel uit. De Baron pe REIFFEN- BERG, daarmede belast , verklaart „ uit hoofde der menigvuldigheid van aanwezige bouwstof, voor alsnog’ niet te kunnen bepa- len hoe vele Deelen. de verzameling zal omvatten. Dit eerste houdt onderscheidene Stukken in, die tot-de Gewesten ‘Namen , Henegouwen en Luxemburg te betrekken zijn, en over de-jaren 1071—1347 loopen; -… Varianten en tafels nemen ongeveer vier vijfden van het Deel: in, welks waarde: door vegen egels op tn veter wordt. baaldadksE LI De omvang van dit ons Tijdschrift gedoogt geene meer breede vermelding. De beknopte inhoud van dit geschenk zal een ieder overtuigen, hoe veel reden het Instituut heeft hetzelve op reg- ten prijs te stellen. Het meent daarvan. door dit overzigt een: blijk te hebben aan den dag gelegd. Mededeelingen van dezen aard kunnen niet anders dan dienstbaar wezen, om tot volmaking en uitbreiding van Wetenschappen, Letteren en Kunsten, wier Vaderland slechts één is, werkzaam te zijn. eu MERS LAG ú si VIJFTENDE OPENBARE VERGADERING GEERSTE, KLASSE ‚VAN BET, KONINKLIJK NEDERLANDSCHE INSTITUUT j £ vAn pe Eden „WETENSCHAPPEN, erm. EN SCHOONE. dein js aen Gems gehouden den 27*ten Maart, 1845: 0771 sj 4% PEP 0 ae OR An : A TO io £1 { : 08 ‘sherk: 5) d «qu rabtroe dam A0 ven ed DP emsbe ed Aorfoeod: aobsien Aoro wg Tans go nosshren a mine metier, ZEER cncaaDe TOEHOORDERS! >: bee E 719 … aile 7 zye Î 3131 nd EW 4 Ì De villi ie wenen in: pais Osbert 7 beid van eerie‘der Klassen van het Instituut, is steeds voor eene moei- jelijke ‘taak gehouden; en hebben: de:-welsprekendste beoefenaars van Letteren ‚Geschiedenis of Schoone Kunsten zich: dit nimmer ontveinsd, de vervulling van-dezen pligt heeft inzonderheid voor de Leden» der-Zerste ‘Klasse hare eigenaardige bezwaren. Zoo gemakkelijk. tochhet “voor deze /laatstew is in hunne: bijzondere Wergaderingen’ te spreken, en-hunue:niewwe berekeningen, proe= ven ‚… waarnemingen en. gevolgtrekkingen in de taal der Natuur- kundige Wetenschappen aan «hunne: medebeoefenaren.… mede te deelen ; „zoo moeijelijk is het hun. daarentegen als Sprekers op te treden inde têgenwoordigheid van Geleerden, die andere takken van menschelijke kennis beoefenen, en tot wier dagelijksche be- 17 250 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. zigheden Natuurkundige nasporingen niet behooren. Hetgeen in onze bijzondere Vergaderingen als natuurlijk te huis behoort, en hetgeen daarvan een bepaald kenmerk moet uitmaken, zou te dezer gelegenheid onvoegzaam zijn; en daar een streng wiskun- dig betoog, of de behandeling van een ingewikkeld natuurkundig geschilpunt, of eene mededeeling der uitkomsten eener scheikun- dige ontleding, of van een ontleedkundig onderzoek van eenige plant of dier, hoe voortreffelijk op zich zelve, thans ongepast en zelfs onwelvoegelijk zijn zoude, zoo moet in eene bijeenkomst gelijk deze eene meer algemeene beschouwing gekozen worden. De zamenstelling toch dezer Vergadering mag niet uit het oog worden verloren, en wij behooren in de keuze van het onder- werp steeds aan de verscheidenheid der Toehoorders, die aan haar door hunne tegenwoordigheid luister gelieven bij te zetten, gedachtig te zijn. — Doch er wordt hier niet alleen een welgeko- zen onderwerp; maar niet minder eene juiste en gepaste behan- deling gevorderd; en als wij ons in stille afzondering voor de opgedragene taak voorbereiden, dan komen uwe verschillende bekwaamheden en eischen ons voor den geest; en wij gevoelen het reeds dan, dat sommigen. op den aard van het onderwerp, anderen op taal en stijl, anderen op de meer of minder beschaafde voordragt, en anderen op het nut en de bruikbaarheid van het voorgedragene zullen acht geven. Om alle deze redenen, die ik nog met andere zou kunnen vermeerderen, gevoelt Gij, M. H. dat het voor ons geene gemakkelijke taak is het woofd tot, U te voeren; en wij zouden haar welligt niet aanvaarden, indien bij onze schatting van Uw oordeel’ zich, niet tevens de ervaring van Uwe welwillendheid en’ toegenegénheid voegde, „Doch behalve Uw verschoonend oordeel iser nog eene aidede reden, die ons ‘tot de“ vervulling van dezen pligt «aanmoe- -digt. De belangen van het Vaderland zijn U dierbaar, en. Uwe onderscheidene «werkzaamheden - bedoelen en” bevorderen. zijnen bloeis en--deze zelfde liefde. voor Uwen geboortegrond. ishet, die Uwe achting “voorde Natuurkundige Wetenschappen” ver- hoogt, ven -die Uwe begeerte. ont over haar «te-hooren spreken’, vermeerdert. Het kon U niet ontgaan , dat met hare beoefening , Redevoering. 251 met haren bloei en toepassing het welzijn van Nederland op het allernaauwste is verbonden; dat zij haar verhelderend licht over vele anderen verspreiden, en dat de onschatbare voortgangen der Nijverheid, in alle hare onderscheidene afdeelingen en groote gevolgen voor de Maatschappij, de onvergankelijke zegeteeke- nen zijn der Wetenschappen. Deze gedachte, dat Gij aan haar, om haren voortreffelijken aard, innerlijke waardij en volkomene onmisbaarheid voor elke beschaafde natie, die achting toedraagt , welke zij verdienen, maakt het ons gemakkelijker tot U te spreken. En inderdaad M. H.! deze Uwe belangstelling in den voort- gang der Wetenschappen , die zoo gunstig afsteekt bij de onkunde en veronachtzaming, waar wij die het minst zouden verwach ten, steunt op eenen vasten en onomstootelijken grond ; want, het- zij wij met onze gedachten de vorderingen der Schoone Kunsten, hetzij de uitgebreide werkzaamheden van den handel, of de ver- beterde inrigting en telkens nieuwe uitbreiding van het Europi- sche fabrijkstelsel gadeslaan, overal treffen wij haren onmiskenbaren invloed aan. En wanneer wij in de vrije natuur, op hetgeen op het veld en akkers zich vertoont, acht geven, en over de geze- gende en groote gevolgen voor het Vaderland met opgeklaarde kennis nadenken, dan gevoelen wij het terstond, dat de Natuur- kundige Wetenschappen ook hier hare regten hebben, en dat hare stralen over de duistere maar heerlijke werkzaamheden der Natuur,een mieuw en helder licht verspreiden. — Van deze laat- ste waarheid wenschte ik U te overtuigen, door te spreken over de noodzakelijkheid van de beoefening der Natuurkundige We- tenschappen voor den Landbouw in Nederland, Verleent mij daartoe Uwe welwillende en verschoonende aandacht. De geschiedenis van den Landbouw is op eene merkwaardige wijze met die van het menschelijk geslacht verbonden, en wij zien hem reeds in overoude tijden met de beschaving bijkans ge- lijken tred houden; beiden. gaan hand aan hand. Hij stond bij den verstandige van de vroegste tijden af in buitengemeene ach- ting, en hij was van het bestaan en den bloei der Oostersche en Westersche volken onafscheidbaar. Onder den verschillendsten regeringsvorm, eenen verschillenden hemel en op-eenen niet min- 17 * 252 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. der verscheiden grond, vinden zij zich gelukkig in hunnen veld- arbeid. Hunne hoogtijden en feesten zijn aan zaai- en oogsttijd ontleend of daarmede naauw verbonden, en hunne taal en beeld- spraak dragen de onmiskenbare teekenen van uit hun land-be- drijf ontleend te zijn. Vermaarde oorlogshelden «en schrandere Staatsmannen leiden dikwerf hunne wapenrusting: of de grootsche teekenen hunner waardigheid af, om die door de eenvoudigere kleeding en werktuigen van den Landbouw te laten vervangen, en zij achtten nu hun leven; volgens eigen getuigenis, gelukki- ger en grooter, dan na eene schitterende Overwinning op het slagveld, ‘of in de pleitzaal of op het gestoelte dereere. Men zou aan de volkeren der oudheid te kort doen, talien men meende, dat zij, alleen uit het besef van dringende behoefte, en om zich het levensonderhoud te verzekeren, den Landbouw zoo hoogelijk vereerden. “Het is veeleer , alsvof zij het de nakome- lingschap wilden doen opmerken , dat «zij ook ‘in dezen door hoo- gere beginselen werden ‘geleid. Zij gevoelden het, dat hij met de Natuur, met hare geheimen en hare onbeschrijfelijke uitwerk= selen: in een onmiddelijk verband stond. Wat hemel of aarde, wat water, licht of warmte den mensch te beschouwen geeft, zij vonden het met de ‘bebouwing van akkers en beweiding van velden naauw vereenigd; het planten- en dierenleven, zijne ont= wikkeling en voortgang, en wat daartoe: gevorderd en daardoor gewrocht wordt, zagen zij daarmede in een naauw verband. Zij vonden daarin eene natuurbeschouwing , “zoo geschikt, om het verstand te scherpen, ‘het. betamelijk zinsgenot te vermeerderen en het hart te veredelen. Zij zagen daarin de-aankweekster- van onaf hankelijkheid, en hunne Wijsgeeren wilden hem ook uit dit gezigtspunt hebben aangeprezen. Om het stoffelijk en zedelijk goed daarin besloten, zien: wij den Landbouw geëerd en -aange- moedigd; wijze Vorsten bevelen hem hunnen onderdanen aan; Redenaars en Dichters kiezen hem als om strijd tot een ‘onder- werp, om door zijne vermelding het volk zijne’ belangen te doen inzien, om de harten te treffen, en edele gewaarwordingen op te wekken. Waar wij het niet zouden verwachten, bezigen zij hem om den gloed hunner dichtregelen; of de kracht hunner Redevoering. p 253 redenering te versterken, en het komt ons voor, als of zij dan het toppunt hunner welsprekendheid hebben bereikt. Die thans eene waardige lofrede op den Landbouw zou willen schrijven, hij zou vooraf bij de ouden moeten ter schole gaan (Ll). Deze zelfde waardering en beoefening van den Landbouw vin- den wij in volgende tijden weder, en wij zien hem alleen in het begin der. middeleeuwen, toen: door regeringloosheid en. bar- baarschheid alle overige Kunsten en Wetenschappen vervielen, verwaarloosd. Opmerkelijk is het evenwel, hoe zijne onmisbaar- heid weldra weder werd erkend, en welke kraclitige pogingen in Jtalië, Frankrijk, inzonderheid in Brittannië en in Duitsch- land werden in het werk gesteld, om hem te bevorderen en uit te breiden, en hoe zelfs de toenmalige wetgeving naar zijne be- längen werd ingerigt. In de voornaamste gedeelten. van Europa, in het midden der XVI! Eeuw, zien wij als op hetzelfde tijd- stip, mannen” opstaan, die door hunne geschriften «de beoefening van den Landbouw trachtten voor te lichten, en- van dezen tijd dagteekent zich eene betere behandeling (2). Opmerkelijk is het, hoe op zijne uitbreiding en rigting. niet alleen het klimaat, de aard van den grond, de lagere of hoogere ligging der velden, maar ook de Staatkunde, de Godsdienst, het beleid: der Vorsten en het volkskarakter invloed hebben geoefend, en hoe hij met de verlichting en geheele ontwikkeling der- natiën- gelijken tred houdt; zoodat wij hem dikwerf op arme en onvruchtbare gron- den meer, dan op betere en met natuurlijke vruchtbaarheid be- deelde, zien bloeijen (3). Was het te verwonderen, M. H.! dat in de Nederlanden, alwaar zich reeds vroeg de uitgebreidste handel gevestigd had, alwaar vroeger de eerste en voornaamste fabrijken van Europa bloeiden , de Landbouw met de kracht, onze voorvaderen eigen, werd. beoefend en. uitgebreid? «Ook daarin overtrof gedurende vele eeuwen de Nederlandsche de overige natiën. Bemerken wij dit terstond, zoodra wij hare geschiedenis met die van andere volken vergelijken; ook de kundige vreemdeling erkende dit meer- malen en erkent dit nog ; en het streelt ons, wanneer wij in de geschriften van vreemden vinden opgeteekend, dat de akker en 254 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. tuinbouw van ons Vaderland het overige Europa ten voorbeeld heeft verstrekt. De bearbeiding der gronden, de inrigting der gebouwen op het land, de akker-werktuigen zijn van hier bij onze naburen overgebragt, en niet zelden dragen zij nog den oorspronkelijken « Hollandschen naam. De kennis aan vele ge- wassen en hunne verbouwing zijn zij aan onze vaderen verschul- digd. Eenige soorten van het beste vee in Engeland, Denemar- ken, Zweeden, Noorwegen, Rusland, Zwitserland, Frankrijk en Duitschland, stammen af van het onze, en sinds eeuwen noemt men ze bij hunnen Nederlandschen naam. Onze Landbouwers werden naar elders ontboden en gelokt, zoodat onze Regering zich genoodzaakt zag dit te beperken. De herschepping van vele moerassen in vruchtbaren grond, de uitmaling en bedijking van poelen en meren, werd in Duitschland en een gedeelte van Frank- rijk door Nederlanders tot stand gebragt; en de bewoners van den grond in de nabijheid van groote steden, waar vroeger slib en water, doch thans koorn en weide gezien wordt, noemen nog den naam van onzen Leeeuwarer, die dat groote werk voor den vreemdeling verrigtte. De bebouwbaarmaking der hooge veenen, de behandeling van vlas en hennep, en de bewerking van het zuivel zijn van hier in andere streken overgebragt; en eenigen der fijnste vruchten, op zeer verren afstand van onze grenzen geteeld, dragen de namen onzer steden en dorpen. De Landbouw bij vreemden heeft zich in menig opzigt naar den onzen gewijzigd; en hoe rijker hunne geschriften zijn in geschied- kundige opgaven, hoe meer wij dit erkend en bevestigd zien. Terwijl hunne Genootschappen ter bevordering van den Land- bouw vroeger telkens en niet zelden nog op ons Vaderland wij- zen, zoo kunnen wij geene voor het akkerbedrijf merkwaardige streek bezoeken, of ons wordt door eigene opmerking of door het verhaal der bewoners Nederland herinnerd; en dikwerf heb- ben beroemde buitenlandsche Geleerden zich met de taak belast, om de kennis, op onzen grond verzameld, op hunnen bodem over te planten (4). Kunnen wij het alzoo naar waarheid getuigen, dat ons Vader- land ook in dit zoo belangrijk gedeelte van menschelijke kennis f Redevoering. 255 niet alleen op eigene, maar ook op de belangen van onze nabu- ren en den algemeenen toestand van Europa eenen grooten in- vloed. heeft geoefend; wij mogen er thans bijvoegen, dat onze Landbouw in meer dan. één opzigt eene aanmerkelijke hoogte heeft bereikt, en dat in onzen tijd daarin gewigtige verbeterin- gen zijn ingevoerd. Doch, terwijl wij ons daarover verheugen, terwijl wij de pogingen toejuichen, die hier en daar worden in het werk gesteld, om. den Landbouw uit te breiden en te ver- beteren , en door de ontginning van woeste gronden , dorre stre- ken in vruchtbare beemden te herscheppen; zoo moeten wij ons door dien geschiedkundigen glans, en door hetgeen eenige wei- nigen tot stand brengen, niet laten verblinden of laten verlei- den, om alles daarin voor even volmaakt en onovertref baar te verklaren. Wij moeten geenszins meenen reeds het toppunt te hebben bereikt, en met minachting nederzien op de tegenwoor- dige ontwikkeling van den Landbouw in het buitenland, of op de wetenschappelijke vorderingen en toepassingen elders gemaakt. Indien zulk een verderfelijke geest, die de heillooze kweekster is, van stilstand en achteruitgang, niet overwonnen wordt, dan heeft men uit het schromelijk verval van vele takken van ons fabrijkwezen en zijne oorzaken geene wijsheid en voorzigtigheid weten te leeren. De vreemdeling heeft velen dezer laatsten van ons leeren kennen, en nu bloeijen zij elders, doch zijn bij ons bijna vervallen, of tot onberekenbare schade voor het geheele Va- derland in het niet weggezonken. De scheuten van onzen stam tieren en bloeijen nu elders, en terwijl de hoofdstam verk wijnt en verdort, zoekt het oog te vergeefs naar eene nieuwe aanplan- ting op den oorspronkelijken bodem (5). Wanneer wij M, H.! in de meeste oorden van het Vaderland het landbouwkundig bedrijf met dat in vorige tijden vergelijken, dan zullen wij bemerken, dat daarin veel, hetgeen voor groote verbetering vatbaar was, hetzelfde is gebleven; dat het uitste- kend begin geenszins door eenen gewenschten voortgang is ach- tervolgd, en dat de kracht der gewoonte veelal vermogender is dan de zucht tot verbetering. Wij zullen bespeuren, dat, wan- neer de grond, ten laatste van natuurlijke vruchtbaarheid be- 256 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. roofd, weigert langer dezelfde gewassen te dragen , of ziekelijke vruchten voortbrengt, men dikwerf geene of gewoonlijk verkeerde middelen te hulp roept, om de schade, waardoor zoo velen lij- den, te herstellen. Er mogen hier en daar eenige betere wijzen van verbouwing zijn ingevoerd, die wij gaarne erkennen; over het algemeen is de behandeling van den grond en van de stof- fen, die zijne vruchtbaarheid vermeerderen, dezelfde gebleven; het gebruik van andere zelfstandigheden, die den wasdom der planten zoo zeer bevorderen, is verzuimd. -De afwisseling der gewassen, de ontginning van woeste gronden, de ooft-en bosch- boomteelt, de veredeling der rassen hebben geenszins de zoo noodzakelijke schreden voorwaarts gedaan. Na een-onpartijdig onderzoek moeten wij tot het besluit-komen, dat de Vaderland- sche Landbouw niet die gelukkige ontwikkeling heeft ontvangen; waarvoor hij vatbaar is, en dat hij niet alleen in vele opzigten opgehouden heeft dien in het buitenland zoo algemeen: voor te lichten, als hij het vroeger deed, maar dien in vele belangrijke gevallen niet meer op zijde streeft. Maar heeft het dan in de voorgaande en in deze eeuw het Vaderland aan mannen ontbroken, die dit opmerkten en er tegen waarschuwden? Hebben geene Geleerden zich deze groote be- langen des lands aangetrokken, en is de Landbouw daarom niet naar wensch vooruitgegaan, dewijl er niemand opstond, om hem voor te lichten en te ondersteunen? Neen, M. H.! er zijn ten allen tijde mannen geweest, beroemd om hunne geleerdheid en geëerd om hunnen ijver voor den bloei van Nederland, die deze gebreken en dien weinigen vooruitgang wisten te peilen, en hunne landgenooten op verschillende wijzen voorlichtten; die den moeijelijken en. ondankbaren arbeid niet ontzagen, omde vin- dingen en de ervaring op vreemden grond hier mede te deelen, en soms door eigene ondervinding op te helderen (6). In deze zelfde Stad zien wij in 1778, eene Maatschappij ter bevordering van den Landbouw opgerigt, en eene krachtige poging aanwen- den, om door het uitloven van zeer groote ‘belooningen dit voorvaderlijk bedrijf ten algemeenen nutte in bloei te doen toe- nemen. De beoefenaars van de verschillendste Wetenschappen Redevoering. 257 onttrokken. zich-‘niet, om langs verschillende wegen dit groote doel te bereiken; en mogt ik mijne rede door de vermelding hunner namen opluisteren, Gij zoudt er de edelsten en aanzien- lijksten des lands onder aantreffen (7). En toen in ons Vaderland door. noodlottige verdeeldheden en staatkundige beroeringen- de meeste bronnen van algemeene welvaart geheel waren bedor- ven, toen was het, als of men althans deze laatste bron van algemeen. welzijn milder wilde doen vloeijen; en een der oudste Leden der Klasse verzamelde bijeen, wat eigene ervaring en die van anderen. geleerd had, en deelde het mede, ten einde op te heffen, wat als verzonken lag, en leven en werkzaamheid te doen ontstaan uit insluimering en onverschilligheid (8). Wij zien, later Verzamelingen van Landbouwkundige Werktuigen opgerigt, ter dienste vanhet algemeen (9); wij zien het getal van geschrif- ten over ons onderwerp eenigzins. toenemen (10), en onderschei- dene Genootschappen nemen onder hunnen arbeid ook de bevor- dering van den Landbouw op. Neen! het heeft onzen grond nim- mer ontbroken aan mannen, die in het belang van het Vader- land den Landbouw wilden verbeteren. Maar ‘hebben al die pogingen aan het doel beantwoord? db er een nieuw leven door opgewekt, en is de inspanning van vele ijverige mannen, door de bereiking van hun edel oogmerk beloond? Helaas! neen M. H.! Hoe naauwkeuriger men onzen Landbouw kent, hoe meer men zoo veel verloren arbeid, waar- tegen de weinige verbeteringen hier én daar niet kunnen opwe- gen, moet betreuren. De oorzaken dezer mislukking zijn ver- schillende; doch eene voorname oorzaak is te zoeken in het al- gemeene gebrek aan kennis van de Natuurkundige Wetenschap- pen. Men kent de Natuur en hare Wetten, met welke men te doen heeft, niet; men ziet deze voorbij; men verstaat hare wen- ken niet, en kan haar niet ondervragen, noch hare antwoorden bevatten. Men spiegelt zich onjuiste denkbeelden van hare wer- king voor; er heerschen daardoor in alles beginseloosheid, on- naauwkeurigheid en onzekerheid. Gegevene wenken en mede- deelingen van vorderingen buiten ons Vaderland, worden niet begrepen. of verkeerdelijk toegepast, dewijl men haren weten- 258 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE, schappelijken grondslag niet kent. Men mist den eenigen, vas- ten en onbedriegelijken grondslag, dien alleen de Natuurkundige Wetenschappen kunnen leveren; en zoo lang dit niet wordt er- kend en opgeheven, zoo lang moeten de meeste pogingen ter ver- betering op onkunde en wanbegrip schipbreuk lijden; zoo lang heerschen in de meeste landbouwkundige berigten, hoe welwil- lend voor het overige, eene eigenaardige onbepaaldheid en on- zekerheid, en zijn zij daardoor onbruikbaar; zoo lang zijn de meeste vorderingen bij onze naburen voor Nederland nutteloos. Gij gevoelt het voorzeker, M. H.! dat ik hier de gronden voor mijn betoog niet bij de eenvoudige landlieden mag zoeken, die hun bedrijf oefenen, zoo als zij het van hunne voorouders ge- leerd hebben, en het juist zoo aan hunne kinderen willen ach- terlaten ; maar dat ik ze zoeken moet bij grootere landbezitters, die er over schrijven. Als men deze geschriften nagaat, dan vindt men daarin, op weinige gunstige uitzonderingen na, overal de duidelijkste blijken van onkunde in de Natuurkundige Weten- schappen, en men stuit telkens op algemeene en onbepaalde uit- drukkingen, waardoor de voorwerpen en stoffen, die men be- doelt, niet naauwkeurig zijn aangewezen; en waardoor men er vele andere ligchamen voor in de plaats kan stellen. De Luand- bouwkundige werktuigen en hunne deelen worden zoo onnaauw- keurig beschreven en afgebeeld, dat zij, zonder de oorspronke- lijke toestellen te zien, aan den lezer geen denkbeeld geven van het geheel, en zij er niet naar kunnen worden zamengesteld. De uitwerkselen daarvan zijn menigwerf zóó aangeduid, dat men terstond bespeurt, dat zij wel gezien, maar niet begrepen werden, en men kan ze daarom slechts met zwakke redenen aan anderen aanbevelen. De werking van licht en warmte, die der damp kringslucht, van het water en der stoffen daarin opgelost, zijn er in voorbijgezien; en zoo men haar noemt, dan blijkt het, dat men haar allerlei werking toedicht, die zij niet bezitten, en die voorbijziet, waarom de Almachtige haar geschapen heeft. De aard en zamenstelling der gronden zijn onbekend, en met alge- meene bijvoegelijke naamwoorden meent men ze te kunnen aan- duiden; en zoo is en blijft de wezenlijke geaardheid onzer klei- Redevoering. 259 en duingronden, onzer hei- en veengronden, van de stoffen, waaruit zij bestaan, en hare eigenschappen en gedragingen je- gens lucht en water, plantaardige en dierlijke zelfstandigheden, ten eenemale onbekend. Hierdoor kan men noch zich zelven, noch anderen leeren, welke werktuigelijke, welke scheikundige bewerkingen elke grond vordert, zal hij bruikbare gewassen in voldoende hoeveelheid dragen en leveren. Wat de bebouwbaar- making van woeste gronden, wat moer- of veengrond, wat hei- of moerasgrond of nieuw polderland onder verschillende omstan- digheden vereischen, om hunne ongeschiktheid tot het voortbren- gen van die planten, die wij behoeven, te verliezen, is meer op eene blinde en kwalijk begrepene ondervinding, dan op redelijke gronden gebouwd. Handelt men over de vruchtbaarmaking van velden. en bouwgronden, dan blijkt het terstond, dat men het onderscheid, de veranderingen, ontbinding, uitwerking en ge- bruik der zoo verschillende plantaardige en dierlijke stoffen, hare meerdere of mindere geschiktheid voor deze of gene soort van grond, voor deze of gene soort van planten niet kent (11). Door eene behandeling op misvatting gegrond, wordt zoo menigwerf hare waarde zoo niet geheel vernietigd, althans tot groote schade aanmerkelijk verminderd. Vermeldt men het gebruik van andere stoffen, die afzonderlijk of vermengd de voorgaande soms geheel of gedeeltelijk kunnen vervangen, dan schenkt men haar in zijne verbeelding eigenschappen, die zij niet bezitten, en dan is het, of de planten in dieren of menschen herschapen zijn, met ge- waarwordingen bedeeld, en voor innerlijke zenuwachtige aan- doeningen vatbaar, en wier begeerte tot voedsel en waarin de gemakkelijkheid der spijsvertering door prikkelende middelen moet en kan bevorderd worden. Van daar ontstaat hare veron- achtzaming of haar misbruik, en van daar, dat men vooraf niet bepalen kan, welke zijner gronden haar behoeven, of er voor een tijd door bedorven worden, of welke gewassen haar vorde- ren, welke er door verkwijpen en wegsterven (12). Geeft men de redenen op, waarom men zich vóór of tegen het geheel of ge- deeltelijk braakliggen der gronden verklaart, dan loopt het in het oog, dat men de oorzaken, waarom dit op sommige klei- 260 _ OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. gronden kan gevorderd worden, of op welke het slechts schade aanbrengt, niet doorziet, en dat men in de afwisseling der ge- wassen verouderde gewoonte en schijnbare ondervinding, en geens- zins onbedriegelijke grondstellingen volgt. Handelt-men over de graangewassen, dan blijkt het alras, dat men de teekenen der deugdelijkheid van het zaaikoorn, zijne soorten of verscheiden __ heden, zijne ziekten, juiste behandeling vóór en na de uitzaai- jing en wat tot de ontkieming en gelukkigen wasdom vereischt wordt, niet naauwkeurig kent; en als men de oorzaken van een of ander nadeelig verschijnsel, zoo als het mislukken van de hennep- of vlasteelt, zal ophelderen, dan is het of het bijgeloof ook hier zelfs zijnen zetel heeft opgerigt. Spreekt men van de verbouwing van voedergewassen, of de aanplanting en geheele behandeling der loof- en naaldboomen, de gronden daarvoor ge- schikt, de vernielende insecten en de middelen, om deze tijdig ‚ onschadelijk te maken, voor zoo ver die thans reeds bekend zijn, dan blijkt het, dat ook hier algemeene bewoordingen menigwerf de plaats innemen van natuurkennis en grondig onderzoek. — Het grootste gedeelte der landbouwkundige mededeelingen in Neder- land , wanneer zij niet door eenige weinige Geleerden geschreven zijn, bepalen zich tot vertalingen van buitenlandsche geschriften, of tot statistieke opgaven, die hare bijzondere waarde hebben, doch onzen Landbouw in zijne ontwikkeling niet doen kennen, noch hem door de voorlichting van anderen uitbreiden (13). En welke zijn nu M. H.!-de gevolgen van dit gebrek aan Natuurkennis?. Men onderscheidt daardoor geene oorzaken. en gevolgen, middelen en uitwerkselen. Men volgt daardoor noch de vorderingen der Wetenschappen, noch de toenemende verbe- teringen elders, en men stelt zich buiten de gelegenheid, om met goede voorvaderlijke gebruiken te paren, hetgeen later tijd als doelmatiger heeft aangewezen. Men mist daardoor de gaaf, om de Natuur te raadplegen en hare onschatbare aanwijzingen te doorzien, te gevoelen en te volgen. De nadeelen. van deze miskenning der Natuurkundige Wetenschappen zijn mogelijk ner- gens meer zigtbaar, dan in de behandeling der gronden en der stoffen, die hunne vruchtbaarheid kunnen verzekeren. …Dewijl Redevoering. —- 261 men de scheikundige geaardheid der gronden niet kent, ont- houdt” men ze daardoor, wat zij behoeven, of men brengt er stoffen op, die zij reeds in overvloed bezitten, en waardoor zij juist- minder vruchtbaar zijn, Waar eene werktuigelijke veran- dering van het aardmengsel wordt gevorderd, brengt men niet zelden” eene scheikundige te weeg. Hoe vele voor het planten- rijk onschatbare voedingstoffen gaan er door eene verkeerde be- handeling verloren! Aan lucht, regen en «zonnewarmte geeft men de uitmuntendste ‘beginselen: over, en het water voert weg, hetgeen aan de aarde toebehoort. De geheele bewerking strijdt -dikwerf tegen: de eerste wetten der ontbinding, en door eene doelmatige behandeling zou met- dezelfde hoeveelheid. meer. dan de dubbele -uitgestrektheid “gronds kunnen worden toegemaakt. Ééne verkeerde: beproeving, die uit haren aard onvoldoende uit- komsten moet leveren, dewijl. men onkundig is aangaande den tijd, waarop ,-de hoeveelheid waarin, en-de soort-van grond en planten, ‘waarvoor men. deze of. gene stof moet bezigen; wekt een naauwelijks te overwinnen vooroordeel en tegenzin„op „ waar- door geheele streken worden-besmet. Zoo schenkt Nederland aan Frankrijk, Engeland , Duitschland en België, wat, wij niet ont- beren kunnen. Door gebrek aan Natuurkennis,,M. H.! zijn de _ geschriften. van onze en van buitenlandsche Geleerden. ontoegan- kelijk en” gesloten ; hetgeen -daarin. voorkomt „weet men niet te gebruiken en toe te passen. Van hier, eindelijk, de geringe waarde, die de meesten onzer Landbouwkundige berigten be- zitteny-daar men zelden den aard van. den grond aanduidt, waar- op de proeven-genomen werden, en meent te kunnen volstaan met alleen te spreken van vette, magere, zware, ligte, moeije- lijke ‚doode, zwakke en. hongerige gronden, Waarnemingen zóó gedaan en zóó medegedeeld missen alle waarde:én voor de Schrij- vers én voor anderen, en zij kunnen niet dan tot eene onzekere en ongelukkige navolging aanleiding geven. Zóó verzuimt men verbeteringen, die met betrekkelijk geringe onkosten te verkrij- gen waren; zóó verspilt men. groote sommen, zonder het ge- wenschte doel te bereiken. - Zoo lezen wij jaarlijks: de haver was middelmatig; de rogge is tamelijk geslaagd; de tarwe was 262 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. als gewoonlijk; de spurrie is niet opgekomen en het koolzaad. gaf geene rekening. Doch ik vraag het U, M. H. ! welke waarde hebben zulke mededeelingen, als men de oorzaken niet vermeldt, waardoor het eene mislukt en het andere geslaagd is? Want de herhaalde beschuldiging van den hemel, van het weder, de nat- tigheid en den nachtvorst komt wel telkens terug ‚maar vult de gapingen in de waarnemingen en opgaven niet aan. — Door dit gebrek aan vaste en wetenschappelijke beginselen blijft onze Land- bouw , niettegenstaande vele pogingen, om hem te verheffen, over het algemeen in denzelfden toestand, en ontvangt hij niet die ont- wikkeling, die de belangen van het Vaderland zoo zeer vereischen. Er zijn onderscheidene middelen, M. H.! om den bloeien de vorderingen van onzen Landbouw te verzekeren, zoo als vermin- dering van algemeene of plaatselijke bezwaren, die daarop madee- lig werken; wegneming der oorzaken, die zijne uitbreiding en de ontginning van woeste gronden in den weg staan; aanmoedi- ging van verstandige pogingen, om de uitgestrektheid der be- bouwde gronden te vergrooten; ondersteuning van vereenigingen, die groote ondernemingen, onuitvoerbaar voor enkele personen, tot stand brengen. Vele dezer-middelen zijn van eenen staat- huishoudkundigen aard en behooren elders overwogen te wor- den. Doch, hoe scherpzinnig zij gekozen worden, en hoe uitne- mend onze wetgeving moge zijn of mogt worden gewijzigd, veel van hunnen gunstigen invloed verliezen zij, indien in den vader- landschen Landbouw geene eigene kracht tot ontwikkeling huis- vestsen deze is alleen te zoeken en te vinden in de Natuurkun- dige Wetenschappen. Dat deze met den Landbouw op het aller- naauwst verbonden zijn, en daarvan door geene bekrompene re- deneringen kunnen worden afgescheiden, hebt Gij reeds gevoeld, M. H.!-bij het nagaan der gebreken en hunne oorzaken. Of zou men meenen de werktuigen tot bewerking, verdeeling en effen- making der onderscheidene gronden, tot vernieling der onkrui- den en tot wegneming van andere hinderpalen en tot bepaling van den aard der ondergronden, of die tot zaaijing op bepaalde afstanden, tot bedekking van het zaad, tot verpleging der-gewas- sen en tot dorsching der granen, of die tot het aanleggen van Redevoering. 263 bosschen en de houtcultuur, en die dienen om aan— en afvoering van water te weeg te brengen „en zoo vele anderen naar behoo- ren te kennen, zonder die wetenschappelijke beginselen te ver- staan, waarop hunne geheele inrigting en werking berusten? “Zou men uit het-groot aantal werktuigen, die ons door het vinding- rijk “vernuft van uitstekende Werktuigkundigen in Europa ter dieùste staan, eene behoorlijke keuze kunnen doen, zonder opge- klaarde wetenschappelijke begrippen? En moeten eenvoudigheid, volkomene- beantwoording’ aan het doel, gemakkelijke beweging, vermogende krachtsontwikkeling door de geringst mogelijke aan- wending „van kracht en duurzaamheid hier op den voorgrond staan, hoe zalmen deze en zoo vele andere eigenschappen kun- nen beoordeelen, zonder kennis aan de eerste deelen der Natuur- kundige. Wetenschappen ? … Bij de natie, die dit-uit het oog ver- liest, en geen «acht geeft op: beginselen , gevonden en vastgesteld door de-Wetenschappen , zal het werktuigelijk gedeelte van den Landbouw: in éénen en denzelfden toestand blijven (14). Is het een eerst vereischte, dat men de eigenschappen van den grond kent „eigenschappen, die op zijne vruchtbaarheid grooten invloed oefenen, en die aanduiden, wat hij vereischt, om aan zijne bedoeling het best te beantwoorden; hoe zou die onmis- bare kennis-te verkrijgen zijn zonder voorafgaande beoefening der Natuurkunde? Hoe zou men de vastheid en zamenhang der aarde in droogen-en vochtigen toestand, het waterhoudend ver- mogen, de omvangs-vermindering door uitdrooging, de opslor- ping- van water: uit den „dampkring, de geschiktheid om door het zonnelicht meer of minder verwarmd te worden , het warmte- houdend vermogen; alle hoedanigheden op den plantengroei van gewigtigen» invloed „kunnen bepalen zonder > wetenschappelijke beginselen? Neen! De Geleerden, die haar leeren en de bepa- ling-er- van aanwijzen, de- Geleerden, die daarop de verdeeling en onderscheiding der gronden-hebben gevestigd, hehben niet te vergeefs gearbeid (15). Mogt ik tot in de bijzonderheden afda- len, Gij zoudt bevinden, M.-H.! dat de eerste grondslagen. van den Landbouw met de verschillende afdeelingen. der Natuur- kunde naauw zamenhangen. Waar men haar veronachtzaamt, 264 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. kent men zijnen grond niet, en kan men hem slechts gebrekkig bezigen voor het doel, waartoe hij geschonken “is. „Het voornaamste gedeelte van den Landbouw,.M. H.! bestaat in het bedekken van den grond met tallooze: planten, waarvan elke aan hare bepaalde bestemming moet beantwoorden „en elke, door hetgeen zij levert, aan de menigvuldige eischeneener be- schaafde maatschappij op de verschillendste wijzen’ moet voldoen. Het maakt een hoofdbestanddeel van den nationalen rijkdom: uit. Alles wat tot hare aankweeking , verpleging «en -veredeling bee hoort, steunt op geene toevallige en onzekere gronden; of is aan menschelijke willekeur onderworpen, maar ‘steunt-op de alge= meene en bijzondere geaardheid der planten.-”En zou-men dan die Wetenschap kunen ontberen, die den uitwendigen vorm en het inwendig maaksel, den bouw van hare-wortels, stengel en blad en van de “werktuigen ter: voortplanting, van bloem ,’vrucht en zaad, de inrigting en geheele vorming van-hare bewerktui- ging opspoort? Zou men de Wetenschap niet“behoeven;,-die de ontkieming der zaden, de opneming’ van voedsel; de»beweging der sappen, de- afscheidingen ‚de vermeerdering’door verdeeling, den gang der: vegetatie gedurende ‘de verschillende tijdperken van het jaar en den aanwas der boomen nagaat? Zou mende Weten: schap voorbijzien, die den invloed van uiterlijke omstandighe- den, de natuurlijke standplaats der--planten en’hare natuurkun- dige ‘verdeelingsover de oppervlakte: der aarde, zoowel als-de vermeerdering ‘en veredeling van de soort, en: wat daartoe ge- vorderd, wordt „ontvouwt, of hare gebreken , ziekten ‚oorzaken van afsterving, “en hoe het verschillend klimaat als natuurlijk verbonden is met de bijzondere soorten van gewassen’, toelicht (16)? __Neen! M‚--H‚!-de-nasporingen- van deze geheimen der-natuur:, _het“doordringen met het »gewâpend: oog tot in ‘het «binnenste weefsel der planten „het bespieden van die wondervolle uivwerk- selen, hebben „niet alleen waarde voor: de Wetenschap zelve of voor het studeer-vertrek ; het licht, dáár ontstoken, verspreidt zich tot op akkersen velden; en zij, die dit voorbijzien, berooven zich zelven van’ de aangeboden fakkel op. dezen moeijelijken weg, en zijn in hunne behandeling en verpleging onzeker. … Met ontaar- Redevoering. 265 ding, verkwijning, mislukte ontwikkeling en geweigerde voort- planting en- hare schade straft de miskende Natuur. Ô En zou ik ‘hier mogen zwijgen van dat uitlokkend en voor- treffelijk gedeelte der Natuurkundige Wetenschappen, dat den in= en uitwendigen ligchaamsbouw en de geaardheid der dieren, hun leven, hunne neigingen, behoeften en driften, de behan- deling, die elk vordert, en den invloed, dien daarop verschil- lende omstandigheden oefenen, aanwijst, en hetgeen tot het be- gin, de gevolgen en den afloop der bevruchting betrekking heeft en tot verbastering aanleiding geeft, ontwikkelt? De moeijelijke nasporingen der Geleerden op dit ruime en levendige veld van onderzoek, en de waarnemingen en vaste beginselen betreffende de veredeling der rassen, waarin men niet zelden tot eene ge- heel andere afkomst volgens land- en luchtstreek overgaat, kan onze Landbouw niet ontberen. Men behoeft, om slechts een voorbeeld te noemen, de geschiedenis van den Nederlandschen wolhandel en de verbazende voortgangen in Saxen na te gaan, om zich ook hier van de dringende behoefte eener wetenschap- pelijke ontwikkeling te overtuigen. De regelen toch der voede- ring en de geheele omgang met het gedierte, van het veredelde paardenras tot op het wonderbaar insect, dat voor ons den fijn- sten draad spinnen, of voor ons honig en was vergamelen zal, mag niet willekeurig, maar moet op zijne natuur en zijne billijke eischen gegrond zijn; terwijl de natuurlijke teekenen van be- hoefte, kwijning en ziekte van het dier, dat niet geleerd heeft iets te verhelen of te verbergen, moeten worden geraadpleegd ; of zou eene blinde ondervinding hier voldoende zijn (17)? En be- dreigen nu en dan vernielende insecten den graanoogst of het ge- boomte, van wien zal men die nadeelen in hunnen aard en de middelen, om ze te bestrijden, leeren kennen, dan uit de. na- __sporingen” der- Zoölogen, die ook dit voor elk land zoo onont- beerlijk onderzoek onder hunnen arbeid hebben opgenomen? Elk schadelijk insect moge zijne natuurlijke vijanden hebben, die zich zelfs op hetzelve ontwikkelen, en die de Almagt bezigt om het kwaad. voor den mensch te temperen; de middelen ter zekere uit- roeijing. mogen niet worden voorbijgezien. Men verzuime deze 18 266 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. Wetenschap; en men zal dooden, wát door zijn leven onze. ak- kers, bosschen en lusthoven beveiligt, en men zal sparen, wat ons “nadeel toebrengt (18). De Noord-Amerikanen- hebben de belan- gen van hun Vaderland verzaakt en zich aan de bespotting prijs- gegeven, toen het bleek, dat hunne oogst gedurende twee jaren door een insect was vernield, zoodat radeloosheid en hongersnood plaats grepen, de Gezanten om strijd elk met zijn Hof notaas-wis- selden over de middelen, om het vreesselijk- kwaad. te stuiten; en de geraadpleegde Geleerden geenen raad geven konden , dewijl niemand den aard of de gestalte van het vernielend insect be- hoorlijk kende en aanduidde, en men het beschreef op eene wijze; waaruit alleen bleek, dat het ook vliegen kon (19). Het landbouwkundig stelsel in elk land is- grootendeels af han- kelijk van den grond; zijne wijze van vorming en oorsprong ko- men derhalve hier het eerst in aanmerking en daarop behoort in de eerste plaats gelet te worden. Doordien de Nederlandsche bodem niet tot de oudste geologische tijdvakken, maar voor een klein gedeelte tot het derde en vooral tot het laatste tijdvak be- hoort, en er thans nog vorming van onzen grond plaats heeft, zoo is hij door deze vorming geschikt voor de verschillendste wijzen van bebouwing. Dáár is, gedurende het tijdvak:van het dilu- vium , de heigrond met zijne keisteenen en heuvels gevormd; hier _ ligt die zelfde oudere grond dieper en is door: later gevormden overdekt. Dáár hebben rivieren den vruchtbaren kleigrond of grindhoudend. zand afgezet; ginds heeft de zee; in hare beweging vertraagd, weder vruchtbare klei op zand en schelpen laten be- zinken, waarvan in onzen leeftijd vele duizende bunders polder- derland zijn ingedijkt. Dáár hebben de winden en de zee el- kander in de voortbrenging van: den duingrond geholpen en de geestgronden voortgebragt; ginds zijn uit de slooping van wou- den de hooge veenen ontstaan, en elders zijn. daaruit en uit ontbondene waterplanten: de lage veenen gevormd, en hier en daar zien wij die vorming van den grond door de werking van zee- en rivierwater als onder ons oog plaats hebben. Heeft de Natuur in hooge bergachtige streken rotssoorten opeengestapeld, die tot voortdurende onvruchtbaarheid gedoemd schijnen; heeft Redevoering. __ 267 zij dikwerf eeuwen noodig, om dé harde rotssoort te vergruizen én voor plantengroei geschikt te maken; hier heeft zij de zach- tere aarde, elders door langzame of geweldige werking ontstaan, aangevoerd «en opgehoopt. De uitkomsten harer krachten van oogenblikken en van eeuwen heeft zij aan het bevoorregte Neder- land geschonken ‚en er eenen grond gevormd, voor den Landbouw in zijne groote afdeelingen bij uitnemendheid geschikt. Het zou dwaas zijnen ondankbaar tevens; die vorming van onzen bo- dem voorbij te zien, haar niet te kennen, niet te waarderen of gebrekkig te bezigen tot die groote doeleinden, waarvoor zij heeft ‘plaats gehad,» Neen! hetgeen: de Wetenschap betreffende dit ontstaan van den Vaderlandschen bodem reeds heeft aan het licht gebragt, en verder kan ophelderen; mag van den Land- bouw» miet” gescheiden worden. Want van dien oorsprong van onzen grond hangen de gewassen en houtsoorten af‚ die daarop kunnen voortgroeijen; of hij voor graau-verbouwing of beweiding geschikt is, vof hij zwaarder of ligter graan dragen kan. Die oorsprong “duidt aan, tot welk nieuw en beter gebruik hij kan dienen, en welke wijze van ontginning de geschiktste is, en zij voorspelt niet zelden, wat in den ondergrond verborgen ligt. — Als men dit gedeelte der Natuurkundige Wetenschappen van on- zen Landbouw afgescheiden houdt, dan berooft men hem van eenen zijner eerste grondslagen (20). Doch er is nog een ander gedeelte der Natuurkundige Weten- schappen; dat hier zijne onmisbare diensten aanbiedt. Het dringt _ door tot in de zamenstelling der ligchamen, en leert het den aard en de evenredigheden der bestanddeelen van hetgeen ons in de Natur omringt, het omvangt daardoor zoo wel dat de Landbouw tot ‘zijne oogmerken bezigt, als hetgeen hij voort- brengt. Als de Wetenschap de geheele zamenstelling der vrucht- bare en onvruchtbare of woeste gronden uiteenzet, dan toont zij tevens de natuurlijke bronnen van vruchtbaarheid aan, of wat daar aan ontbreekt, em wat zij alzoo behoeven, om in de eersten herschapen te worden. « Zij is het, die de veranderingen opheldert, die de gronden door elke bearbeiding, of door de toevoeging van delfstoffelijke, plantaardige en dierlijke stoffen on- 18” 268 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE, dergaan, en welken invloed de onderscheidene zamenstelling dezer hulpmiddelen op de aarde en de planten oefent; en zij wijst dan tevens, hoe zij moeten worden behandeld en gebezigd, om het beoogde doel te bereiken, en welke uitwerking de voeding van het vee en andere omstandigheden op sommigen ‘derzelven hebben. Zij is het, die de elementen, waaruit de plantaardige en dierlijke stoffen gevormd zijn, opspoort, en aanwijst in welke betrekking die weinige elementen, waaruit de scheppende hand zoo vele en zulke onderscheidene ligchamen weet voort te bren- gen, tot elkander staan. De verschillende stoffen, waardoor de gewassen voor ons waarde hebben, en aafi ons leven en dat der dieren zoo naauw verbonden zijn, leert zij kennen. in hare ge- heele natuur, in de veranderingen, waarvoor zij vatbaar zijn, hoe niet zelden de eene uit de andere kan gevormd worden, en in de merkwaardige betrekking, waarin zij tot elkander staan. Het is deze Wetenschap, M. H.! die de bronnen opspoort ‚waar- uit de planten hare grondstoffen opnemen, ten einde daaruit haar maaksel en haren inhoud te vormen, en die hetgeen gedu- rende de ontwikkeling harer deelen, tot al die vorm- en stof- veranderingen bijdraagt, tracht toe te lichten, en hoe licht-en warmte: daartoe bijdragen, wat lucht en water, wat de grond en daarin gebragte stoffen aan de gewassen leveren. Zij wijst de zelfstandigheden aan, die uit den grond in de-gewassen worden toegelaten, in hoe verre zij de velden daarvan berooven, en deze die stoffen, vóór eene nieuwe beteling, wederom behoeven. En hetgeen gedurende het dierlijk leven wordt voortgebragt, en het- geen door menschelijke kunst uit dierlijke stoffen kan worden. af- gescheiden of geschapen, onttrekt zich aan haar onderzoek niet. Den sluijer, die over dat ingewikkelde leven en zijne verrigtingen is opgehangen, heeft zij reeds gedeeltelijk opgeligt, en zóó de uit- werkselen van de soort, de hoeveelheid en de zamenstelling van het voedsel, en de omstandigheden, die daarop werken, reeds bij menige gelegenheid opgehelderd. Gij gevoelt het reeds, M. H.! dat de Scheikunde (21) uit haren aard zoo-geheel geschikt is, om den Landbouw voor te lichten, en zij heeft die geschiktheid tot dit groote «doel ontvangen door Redevoering. 269 de rigting; die zij meer en meer genomen heeft. Het is als of de. Wetenschap uit de bewustheid, dat met de toenemende bevolking de behoefte is toegenomen, ‘om aan deze het levens-. onderhoud te verstrekken, en dat van haar ten behoeve der maat- schappij meer licht gevorderd wordt, zich beiijvert dit te schen- ken, en ‘hare middelen ; om den Landbouw tot leidsvrouw te strekken ;-in dezelfde mate heeft uitgebreid, Door de bronnen opte sporenen aan: te- wijzen, waaruit de planten hetgeen zij behoeven; opnemen; door na te gaan, in hoeverre de wijze van verbouwing de. bestanddeelen. der. gewassen wijzigt, en welke stoffen noodzakelijk in den grond. moeten aanwezig zijn, zullen zij zich ontwikkelen, komt zij haar doel nader. Als zij de wer- king van elke toegevoegde stof op de velden en zóó op de gewas- sen. nagaat, er het heerlijk verband aanwijst, dat er tusschen den wasdom-der planten en het leven der dieren bestaat; en als zij de oorzaken ‘ontvouwt ‚waarom. zij slechts op bepaalde plaatsen kun- nen groeijen, dan. ‘ontsteekt zij hare fakkel over den Landbouw. De middelen, waarvan de Natuur zich bedient, om het planten- voedsel voor te bereiden, en de verschillendste soorten van vrucht- bare gronden te vormen, en hoe zij, daar elke aardsoort afzon- derlijk en alleen onvruchtbaar zijn zoude, deze of zelve heeft vermengd of leert vermengen, ten einde de uitwerking der eene stof door de andere als te temperen en een deugdelijk geheel te vormen, worden door haar meer en meer aan het licht gebragt. Welke de oorzaken zijn van de uitputting der landen, hoe elk gewas dit op-zijne wijze en met verschillende snelheid doen kan, en hoe alleen de juiste kennis dezer oorzaken tevens de midde- len aanwijst,” om’ die uitputting te herstellen, tracht zij als in eenen spiegel voor «oogen te stellen; terwijl zij tevens de oorza- ken, “waarom de eene” plant de andere kan benadeelen, en de omstandigheden, waaronder het braak liggen gevorderd wordt, toelicht. « Uit hetgeen met elke inoogsting uit de akkers geno- men wordt, leert zij de geschiktste afwisseling der gewassen af- leiden; en zij wijst als met den vinger aan, hoe het groote geheim van “den Landbouw: gelegen is in de gedurige herstelling van hetgeen de mensch voor zijne behoeften aan den grond ontwoe- 270 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. kerd heeft, en in het bijeenbrengen en verstandig verdeelen en uitreiken aan planten en dieren, ten einde zij op de wolkdinaktâe wijze aan al onze eischen zouden kunnen voldoen: >> „lover De dwaze mensch heeft meermalen de Natuur beschuldigd en zich beklaágd ‘over de veranderlijkheid. van het-geschapene ende ontbinding der: aardsche dingen. Doch deze dwaasheid: en-verme= telheid gaan in bewondering en eerbiediging over, door de We- tenschap te raadplegen. Want, terwijl zij de hulpmiddelen. leert kennen, om aan menschelijke gewrochten, die om hunne-schoôn= heid en kostbaarheid tot het verste nageslacht verdienen te:-wor- den overgebragt, meerdere-duurzaamheid te schenken; wijst. zij tevens de oorzaken van die slooping en hare noodzakelijkheid én waarde aan. Door het daarin gelegen vermogen vän ontbind+ baarheid, zijn zij voor onze behoeften geschikt gemaakt, »-Door ' ontbinding is het, dat aan de planten, het noodige voedsel’ ver- strekt wordt; door ontbinding kunnen zij ons woeden ;door„ont- binding kunnen doode plantaardige en dierlijke ligchamê@n-nieuwe stof aanvoeren tot nieuw leven: — Dáár ligt het;mulle heidezand, in schijn onvatbaar om iets tot ”s menschen nut te-kunnen “voort- brengen. Doch de nederige heideplant schieter-hare‘wortels-in’, sterft en wordt ontbonden, en deze ontbinding: bereidt -den :dor- ren grond voor, om in eenen vruchtbaren beemd.te kunnen wor- den herschapen; en de eertijds eenzame en stille vlakte draagt en voedt in later’ tijd menschen en “dieren. — Ginds- vertoonen zich. niets-dan- harde en onvruclhitbare rotsen; houweel en moker stuiten er op; en-op dien stalen bodem is naauwelijks een plantje te ontdekken. -Maar lucht en water vermurwen haars zij worden leniger ,- beginnen mossoorten en grassoorten te-dragen, en: deze vormen door hare ontbinding den zachten en. beteelbaren „bo- dem. — Dáár is de grond door het vulkanische-vuur uitgebrand; asch en lava schijnen hem tot voortdurende onvruchtbaarheid-en onbewoonbaarheid te hebben bestemd. Doch luchten regen ont- binden dien verlaten bodem; binnen weinig tijd-is hij meermalen reeds met groen bedekt; door ontbinding bezit hij eene bijna onuitputtelijke vruchtbaarheid; hij vergt van-den mensch naau- welijks bearbeiding; en terwijl deze slaapt, groeit het-geboomte, Redevoering. 271 dat hij niet geplant heeft. — Dáár zijn de mùren en wallen van oude steden verwoest en ingestort; maar lucht en water grijpen die -puinhoopen aan; de steen verbrokkelt tot aarde; metaal en cement vervallen tot stof; het zaad hecht zich in den grond, en er vormt zich een bodem, waarop wijn- en graanoogst door den dankbaren landman jaarlijks gevierd wordt. »… Die-ontbinding nu, die vorming tevens is, in hare oorzaken en gevolgen, na te gaan, den overgang van de eene stof in de andere te doorzien, dien overgang uit de doode ligchamen în de lucht, het „water en de-aarde, uit deze in de planten, uit deze in de dieren eri ‚den mensch te volgen, zóó die onafgebroken keten in het ge- schapene gade te slaan, en aan te wijzen, dat schijnbare vernietiging slechts verandering van aard en vorm is, en dat slooping strekt om het geheel te bewaren, ziet daar wat alleen de Wetenschap vermag. En als zij: die groote natuurverschijnselen , hetzij zij in onze nabijheid of op meer verwijderden afstand plaats hebben , en hunne oorzaken en gevolgen heeft bijeenverzameld, en daaruit het wetboek der-Natuur heeft leeren kennen en gebruiken, dan leert zij den” menschhaar tot heil der Maatschappij te volgen, en hoe de Liaandbouw behoort gedreven te worden, om tot dien wondervollen “overgang van stoffen, waarop hij eeniglijk steunt, op de geschiktste- en voor ons voordeeligste wijze mede te wer- ken. — Het verwondert ons niet, dat een der grootste Scheikun- digen, kort vóórdat zijn onschuldig hoofd door het Schrikbe- wind onder den moordbijl vallen moest, zijn Vaderland. toeriep, dat de Landbouw. zich het meest over de vorderingen der Schei- kunde te verheugen had. Het verwondert ons niet, dat ve- len der aanzienlijkste grondbezitters in Engeland, Frankrijk en Duitschland hunne lusthoven en vermaken verlaten, en zich scha- ren om de leerstoelen, waar de Wetenschappen worden voorge- dragen, en waar de taal van den Almagtige, zoo als die in de Natuur tot ons spreekt, verklaard en opgehelderd wordt. Bedrieg ik’ mij niet, M.’H.t dan zal het aangevoerde vol- doende zijn; om de noodzakelijkheid van de beoefening der Na- tuurkundige Wetenschappen voor den Landbouw aan te toonen. Wij juichen elke poging om hem te verbeteren en uit te brei- 272 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. den toe, en het óntbreekt ons gelukkig daaraan in deze dagen niet; doch eene wetenschappelijke beoefening is-alleen in staat, om onzekerheid en wisselvalligheid, om onkunde en vooroordee- len te verbannen, en in plaats van onbepaalde en_duistere mee- ningen opgeklaarde begrippen en vaste beginselen te stellen; en duurzame verbeteringen tot stand te brengen. Uit de weten- schappelijke beoefening ontspruiten bepaalde regelen voor de werkdadige behandeling, en de ophelderingen , door de laatste geëischt, kunnen alleen door de eerste geschonken worden.De Landbouwkundige proeven. beloven dan eerst goede en zekere uitkomsten, als zij met natuur-kennis en volgens een bepaald plan ondernomen worden; en. gelijk zij dan meer tegen mislukking be- veiligd zijn, zoo worden zoo vele schatten niet nutteloos ‘ver- kwist. Dan hebben zij ook voor anderen waarde, en dan eerst zal de oorzaak worden weggenomen van het. mislukken van el- ders uitstekend bevondene stelsels van verbouwing, en men-zal beveiligd zijn tegen pogingen, die niet slagen kunnen, omdat zij met de Natuur in strijd zijn. De louter-empirische proeven „als zij na vele jaren en groote opofferingen gelukt zijn, zijn meestal voor één persoon en ééne streek, soms slechts voor éénen akker, bruikbaar; voor andere landbezitters hebben. zij gewoonlijk. -wei- nig “waarde, of zij lijden schade door eene. navolging van. niet begrepene en verkeerdelijk opgegevene manieren, -Doordien - zon- « der ondervinding en ervaring in den. Landbouw niets goeds kan tot stand komen, daarom kan hij zonder de Natuurkundige We- tenschappen niet tot volkomenheid worden gebragt. Met de ken- nis aan deze is ook de toegang tot de strengere geschriften over dit onderwerp geopend, en zal die noodlottige onbestemdheid, die eigene wederspraak, dat weifelende, die eenzijdigheid. der empirie en dat worstelen tegen moeijelijkheden en: belemmerin- gen, die de Wetenschappen alleen kunnen wegnemen, als: van zelve verdwijnen. De ijskoude onverschilligheid ende hardnek- kigste vooringenomenheid tegen wetenschappelijke voorlichting moeten ten laatste wijken door een merkwaardig verschijnsel van dezen tijd. Bekende Schrijvers toch over den Landbouw buiten ons Vaderland getuigen thans in het openbaar, dat zij vroeger de van A ah Redevoering. rn 273 Natuurkundige Wetenschappen hebben voorbijgezien, en terwijl zij zelfs in ver gevorderden leeftijd zich daarin hebben geoefend, _ ‚erkennen zij nu met de warmte en de opregtheid van het inwen- dig besef eener vroegere dwaling, dat zij zich te beklagen hebben overde geledene schade door die miskenning, en zich eerst nu op den regten weg bevinden (22). En is deze kennis het eigen- dom geworden van aanzienlijke en beschaafde grondbezitters , zoo als dezen er zich in Engeland, Frankrijk en Duitschland op toe- leggen, dan zullen de gewone landbouwers, die steeds werktui- gelijk-den Landbouw zullen drijven, de gegevene wenken volgen. De beoefening der Natuurkundige Wetenschappen, eindelijk, wordt dringend gevorderd , om zich te beveiligen tegen de nadee- lige opvolging van bespiegelingen en theoriën, waaraan Duitsch- landen Frankrijk het ons niet laten ontbreken; en-die des te ge- __vaarlijker zijn, naarmate zij ‘met -meerdere stoutheid. zijn voor- gedragen, en, door eene eigenaardige geestvervoering meer op met het onderwerp niet bekende lezers werken. Men vermengt daarin niet zelden waarheid en onwaarheid ‘behendiglijk onder elkander,-en de beslissende toon-is een werkzaam middel „om óverijlde stellingen bij de. menigte ingang te doen. vinden , en’te- vens het vernederendste, materialisme voort te planten.’ In eene grondige beoefening der Wetenschappen, kan men eenen waarborg vinden tegen den verkeerden: indruk van deze geschriften, en zich ‘in staat,stellen het ware van het valsche, het bewezene van het onbewezene te onderscheiden, het goede graan tusschén”z0o veel onkruid te-onderkennen , en zich voor al de schade wachten, die het natuurlijk gevolg is van. de opvolging van vbn waus stellingen (23). Eene wetenschappelijke beoefening van- ais Landbouw is al- zoo voor Nederland eene behoefte geworden, dewijl het meer nog dan vroeger bij den bloei en de gelukkige uitbreiding daar= van het grootste belang heeft (24). De stoffelijke en zedelijke be- langen van het Vaderland, die van onzen Handel en Nijverheid, de toeneming der bevolking en hare gevolgen eischen, dat men dit vermogend middel ter bevordering van algemeene welvaart, en dat met den Handel niet in strijd behoeft te zijn, behoorlijk 274 _ OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. waardere; ende vruchten. daarvan zullen zoowel ir “de be- schaafde en vermogende kringen, als door armen en hulpbehoe- __venden worden gesmaakt. … Zoo ergens; hier vooral geldt het ge- zegde van eenen beroemden Staatsdienaar; die door zijnen Vorst gevraagd. naarde middelen, om 'slands “welzijn ‘krachtig te be- vorderen, antwoordde: Die middelen zijn gelegen in de hand- having, uitbreiding en vereering van het-Onderwijs; in-de wer- spreiding van kennisen heldere begrippen, en in de Varstblijke ondersteuning van Kunsten en Wetenschappen. » l aio 5 Dokus prangende in De “waarnemende Wendidtliess zin son hets indi viBrabid, sloot:de Vergadering- met de volgende toespraak: De-werkzaam- heden van deze Vergadering alzoo ten einde gebragt zijndes“bètuig ik den dank:-der-Eerste Klasse vaan U allen, mijne geëerde Toe- hoorders! die deze plegtigheid met uwe tegenwoordigheid ‘hebt ver- eerd. Aan U, hooggeachte Heer VANDER. BOON MESCH !- brengvik ‚den hartelijken dank, niet alleen van wege'-de” Klasse „maar: ook-van dege geheele Vergadering ,voor-de uitmuntende voordragt; waar- mede gij. uwe, alle blijkbaar hoogstvoldane Toehoorders bevestigd hebt in de-overtuiging, dat volmaking: en-uitbrêiding: vad nut- tige kunsten en bedrijven, maar inzonderheid van-den°Landbouw in Nederland, alleen van derzelver wetenschappelijke “beoefening kan verwacht wórden, en dat gij deze: mre 'z00- obondig!s als krachtig, betoogd. hebt. d. (obiogddar snerewsdso tal «Aan. U, geacht» Medelid die: U. don te: alien les ‘met de wieefneniingo van het, Secretariaav hebt „willen belasten’; zijde dank der Klasse toegebragt. (56) nogrillai ‚En hiermede! verklaar ik de Vijftiende Openbare“Vergadering der Eenste: zie „vaù het ene panne jers se vend spiadartog tid: zege 8 B kitiekenl ve Ke [KG en er an Peen Â/ n ir à bel pn VIE LID KX | { Ee) NV € í 2100 2 454 AND CEE É Ì 5 av SK h u > y Ey \ MED Er | 3 ni vod AANTEEKENINGEN. (1) Die eenigzins met de geschriften “der Ouden bekend is, zal de uitstekende plaatsen. en personen. zich herinneren, op welke ik hier het oog heb ‚en de vermel- ding, die hier daarenboven onvoegzaam zou kunnen geacht worden, niet behoe- ven. Van «de vele Grieksche Schrijvers over den Landbouw, door varro genoemd ; is bijna alles verloren geraakt; en den Griekschen Landbouw kennen wij bijna alleen uit mesiopus en uit eenige plaatsen in HERODOTUS, XENOPHON, ARISTOTELES @n' THEO- PHRASTUS. Over. den Landbouw bij, de Ouden kan men raadplegen Tewmovsxa:, Geoponicorum: sive de Re rustica Libri XX, graece et latine; recensì et illustraiù a J.N. NIGLAS, Lipsiae 1781. Scriptores rei rusticae Veteres Latini, cura GESNERT et ERNESTI; @dit. 3. G, SCHNEIDER. Lipsiae 17194—4797, Vinamn … Georgica, with notes bij JOHN MARTYN, Second edition, London 1146. An. cocver, Untersuchung von dem Ursprunge der Gesetze, Künste und Wissenschaften. Lemgo 1160. A survey of the ancient husbandry and gardening, collected from CATO, VARRO, GOLUMELLA , VIRGIL and others writers. Bij R. prADLEY. London 1728, en The husbandry of the an- cients, Bij ADAM DICKSON, Edinburgh 1788. Onvolledige-opgaven hierover vindt men in The History of dareelhen among ancient and modern nâtions. Bij 3. Cc, LOU- DON. London 1844. - (2) Men raadplege per. DE CRESCENTUS Opus ruralium commodorum. kaakiine 1486, en CAMILLO TARELLO , ricordo d'agricultura. Venez. 1567, BERNARD DE parisY, des Moyens de devenir riche. Paris 1554. RANKEN's, History of France, Vol. 1. pag. 455. Conrapr meresBACHH rei rusticae Libri IV, universam agri- culturae disciplinam continentes; Spirae Nemetum 1598. Srrurt's Complete View of the manners, customs etc. of the people of England. London 1174, Vol. I en IL. Grau» , Zrnerarium „Cambriaes London A585, Cap. 8. Henny's History of Graet Britain. Continued by ANpreEws. London 4814, XII, pag. 261. ANTHONY FITZOER- BERT; The Book of Husbandry. London-1525; en ouivieR DE SERRES, Le Théatre d' Agriculture et -Mesnage des Champs. Paris 4600, Het waren de geschriften van HERRERA , HERESBACH, FITZHERBERT', CRESZENZIO €n OLIVIER DE SERRES ; die in Spanje, Duitschland, Engeland, Italië en Frânkrijk-op eene merkwaardige “wijze tot eene meer geregelde beoefening van den-Landbouw hebben bijgedragen. N \ 276 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. (3) Wij missen tot nu toe eene naauwkeurige geschiedenis van de voortgangen en de ontwikkeling van den Landbouw in Europa. De geschriften van R.G. ANTON , SCHREBER en R.G. RÖssIG, bepalen zich toch inzonderheid bij Duitschland, en loo- pen slechts tot het laatste gedeelte van de voorgaande eeuw. Hetgeen 3. C. LOUDON in zijne Encyclopaedia of Agriculture, fifth Edition, London 1844, bl. 41151, daarover geleverd heeft, kan in dit gebrek niet voorzien. — Van 1756, toen het eerste landbouwkundig Genootschap te Dublin werd opgerigt, tot 1796, werden er in Europa 27 geleerde. Maatschappijen opgerigt ter bevordering van de belan- gen van den Landbouw, die bijna allen Verhandelingen hebben uitgegeven. Aan FRIEDERICH WILHELM, Koning van Pruisen, komt de eer toe, in 1727, het eerst eenen Academischen Leerstoel voor den Landbouw te hebben opgerigt. Dit voor- beeld, te Halle gegeven, werd in 1741 te Upsala en te Göttingen gevolgd, en van daar heeft zich dit onderwijs verder verspreid. (4) Loupon, schrijft in. het aangehaalde werk, pag: 735: » The Netherlands and Holland, from the tenth to the fifteenth century, were the great marts of: manufac: tures and commerce in the West of Europe,-and, at the same time, made distinguis- hed progress in; other arts. The particular causes which first contributed ‘to the-ad: vancement of agriculture. are not exactlij known. at this distance of» time’; but it is certain. that even in the thirteenth century the: art-was in an advanced state ‚ and; ever since, the culture ofthe Low--Gountries, both agricultural and korticultural, has been looked up to-by the rest.of, Europe.” In vele geschriften van buiten- landsche geleerden vindt men soortgelijke getuigenissen. Zeer belangrijke bijdra- _ gen, hiertoe betrekkelijk, heeft de Hoogleeraar u. c. van maLu geleverd in het Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, Deel VIT, bl. 609634. …{(5) Ik heb de waarheid. dezer stelling in de. bijzonderheden aangetoond in mijne Verhandeling over het. Nederlandsche Fabrijkwezen, en ‘de middelen, om hetzelve te bevorderen „en in-bloeiste- doen toenemen, Reens in. het: Tijdschr ter bevorde- ring van Nijverheid, Deel VII. bl. 527609, ARS Wk amaeais ‚…{6) Ik heb hier het-oog op De nieuwe wijze van hellie de gen door een Genootschap van Liefhebberen van den Landbouw. Amsterdam, 1762—1165 ; waarin onder anderen. de verbeterde wijzen van de verbouwing der. voornaamste gewas- sen, zoo als die destijds. buitenslands-pläats”had, en de nieuwste-zaai-en andere werktuigen werden beschreven en afgebeeld, en tot welken «arbeid oók perrus GAMPER het zijne heeft. bijgedragen. ‚‚ « Pt (1) In. 1778 werd de Maatschappij ter Koelen van den kandbeterd te Blende. opgerigt. De hoofdbedoeling was, om, door het jaarlijks. uitschrijven van Prijsvra- gen en ruime belooningen aan bekroonde Schrijvers uit te reiken „de -belan- gen van den Vaderlandschen Landbouw te bevorderen. De door „haar bekroonde Verhandelingen: zijns in..19 Deelen uitgegeven. Het, laatste 2de, Stuk. van” het 19de Deel, is in 1852 uitgegeven, en bevat. de. Verhandeling van „Jonkh. Mr. p. T. GEVERS, over. het snoeijen. of, beitelen, van het opgaande. Houtgewas, „Het is te be- treuren, dat dit werk niet is voortgezet. Ook de Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, opgerigt in het jaar 4777, heeft zich meer en meer de belangen van Redevoering. 277 den Landbouw aangetrokken. ‚Door haar worden jaarlijks de Berigten en Staten van’ Landbouw en daarenboven bekroonde Verhandelingen, waarvan het getal en de waarde in de laatste jaren vermeerderd zijn, uitgegeven. Het Tijdschrift dezer Maatschappij is insgelijks gedeeltelijk aan den Landbouw toegewijd. (8) Door den Heer 5. Kors, destijds Commissaris voor Landbouw, is van 18041814 het Magazijn van Vaderlandschen. Landbouw, in 6 Deelen uitgegeven. Hierin zijn de werkzaamheden van het Bataafsche Gouvernement ten nutte van den Landbouw , bijdragen tot de kennis en geschiedenis van den Vaderlandschen Landbouw , land- bouwkundige voorstellen, uittreksels uit buitenlandsche geschriften, handelingen der Vaderlandsche Genootschappen, de werkzaamheden van onderscheidene ge- econstitueerde magten in het Koninkrijk Holland tot nut van den Landbouw en bijzondere mededeelingen opgenomen. N (9) In het jaar 1808, is door Koning Lopewik de oprigting van een Kabinet van Werktuigen voor den Landbouw ‘bevolen, waarin, behalve de in dit Rijk ge- bruikte werktuigen en gereedschappen voor de onderscheidene Landbedrijven, ook buitenlandsche en verbeterde werktuigen zouden worden opgenomen. Het een en ander, betreffende de oprigting en den aanleg van dit Kabinet, vindt men in het Magazijn van den Heer kors, Deel V, bl. 61 en 545, en Deel VI, bl. 180 ; ter- wijl de eerste Catalogus is uitgegeven in Deel VI. bl. 452—538. In 1840 is de Catalogus afzonderlijk uitgegeven, en het Vervolg daarop in 1844. De Lijst der werktuigen en gereedschappen, wolsoorten, granen, houten, enz., in de Verzameling voor den Landbouw te Groningen, is in 48359 uitgegeven. Het Kabinet van Land- bouw der Leidsche Hoogeschool, hetwelk inzonderheid door de Hoogleeraren BENNET , G. J. VAN DER BOON MESCH en WITEWAAL is tot stand gebragt, en thans onder mijn toezigt geplaatst is, bezit thans meer dan 600 verschillende werktuigen en mo- dellen, behalve de verzameling van zaden, gedroogde planten, houtsoorten, enz. Het wordt thans elk jaar met nieuwe werktuigen verrijkt. (10) Belangrijk is de vergelijking van het aantal en den aard der geschriften over onzen Vaderlandschen Landbouw, in vroegeren en lateren tijd uitgegeven. Eene opgave derzelven vindt men in het Magazijn van Landbouw , Deel IV, bl. 544-565, door den Heer kors. Zij is vervolgd door den Heer u. c. vaN Haru, in den Vriend des Vaderlands, 4828, bl. 931—946. Hetgeen betreffende de beschrijving van den Nederlandschen Landbouw geleverd is, werd door denzelfden Hoogleeraar op- gegeven in het Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, Deel VIII, bl. 222229, in welk Tijdschrift telkens de voornaamste uitgegevene Stukken over den Landbouw worden aangekondigd. Ik mag hier niet onvermeld laten De Vriend van den Land- man, uitgegeven door E. CG, ENKLAAR. (11) Is de achteloosheid , waarmede deze voor den Landbouw zoo belangrijke stof- fen behandeld worden, groot en vrij algemeen, zoodat zij dikwerf hare grootste waarde en” werkzaamheid verloren hebben; hetgeen daarover in vele geschriften gezegd wordt, draagt de duidelijke kenmerken, dat men noch hare zamenstelling , ‚noch hare ontbindingen en veranderingen en wat zij kunnen vormen, behoorlijk kent. Met algemeene en dikwerf zeer onjuiste en verkeerde bewoordingen, die 278 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. * tot allerlei misvatting moeten aanleiding geven, worden zij beschreven en aange= duid, zelfs in geschriften, die daarover in het bijzonder handelen. Al hôudt men, bijde beoordeeling derzelven, den tijd in het oog, waarop zij geschreven zijn, en de maat van kennis, waartoe men, toen zij geschreven werden, gekomen was, dan nog staat mien: verbaasd ovér het verkeerde en onbepaalde, dat daarin voorkomt. Men raadplege slechts Traité des Engrais, etes, par r. G. Mauükiee; Versuch einer wissenschaftlichen Anleitung «zum Studium der Landwirthschaftslehre, von vrorou» trAUT- < MANN, Landwirthschafts-Katechismus, von ANTON HERRMANN, Praktisches Handbuch für Landwirthe, von P. VON BLANKENSEE, Darstellung der vorzüglichsten Landwirthschaft- lichen Verhältnisse, von Re ANDRÉ, Die natürlichen und künstlichen Dungemittel, von BÄHRENS; uit welke geschriften de opgaven in vele anderen zijn overgegaan. (12) Ik behoef hier slechts sommige geschriften te herinneren over het gebruik van asch, beendermeel. en gips, waarin de meest tegenstrijdige meeningen en waarnemingen ‘elkander verdringen, en waarin voor dezelfde planten de eene Schrij- ver. hemelhoog verheft, hetgeen door anderen wederom als allernadeeligst wordt voorgesteld. De meeste proeven met soortgelijke stoffen kunnen door anderen niet naár. behooren. worden nagevolgd; dewijl de gronden, waarop, en: de omstandig- heden, waaronder zij beproefd zijn, niet behoorlijk zijn opgegeven, en alle ge- volgtrekkingen daardoor gewaagd. zijn. (15) Daar elk deskundige door de bd id in iedere aen ode mij ge- kozen, gevoelen zal, waarop ik hier bovenal het oog heb, kan ik mij van de min- der aangename taak ontslagen achten, om het in bijzonderheden aan te toonen en door de aanhaling van de geschriften te staven. Vele aanzienlijke grondeige- naars beginnen de waarheid van het gezegde meer en meer te gevoelen, en heb- ben het mij meermalen toegestemd. Men zou evenwel onjuist. oordeelen, indien mén meende, dat het grootste gedeelte der buitenlandsche geschriften over den Landbouw van de aangeduide gebreken bevrijd waren. Zelfs de meeste buiten- landsche Hand--en Leerboeken drager hiervan de kenmerken. Hetgeen daarin voorkomt over licht en warmte, de dampkringslucht, het water, de gronden, de meststoffen, derzêlver gebruik en uitwerking op gronden en gewassen, is gebrek- kig en onvolledig. Vele. Schrijvers zijn terstond gereed, de oorzaken van eenig verschijnsel en de uitwerking van deze of gene stof op de planten op te geven. De moeijelijkste punten „worden met eene kortheid en zekerheid behandeld, als of het gestelde buiten eenige bedenking was, en als of men door grondig onder- zoek tot die kennis gekomen was. De in Aant. 14, aangehaalde geschriften, en de voor het overige veels goeds bevattende: geschriften van BURGER, SPRENGEL ‚ LOUDON , kunnen de tallooze bewijzen voor het gezegde leveren, en dikwerf stuit men op miskende of misbruikte scheikundige ontledingen. — Wat de landbouwkundige werktuigen betreft, deze zijn meestal zoo onvolledig en gebrekkig beschreven, dat de bedoeling daarvan geheel gemist wordt en het nut verloren gaat. Deze, on= volledigheid en onnaauwkeurigheid vindt men niet alleen in geschriften, die over den Landbouw in het algemeen handelen, zoo als in de Elements, of Practical Agriculture bij vp. zow, Third Edition, London, 1840, in Lounon’s Encyclopaedia Redevoering. 279 of Agriculture, in Maison rustique du XIXde Siècle, Paris 1842; maar zelfs in die , waarin de beschrijving van werktuigen de hoofdbedoeling is, zoo als in het Kurzer Entwurf der - landwirthschaftlichen Maschinenlehre und Landbaukunde abgefasst von 3. ce wiscuenRs Leipzig 1834, in Die nutzbarsten und neuern landwirthschaftlichen Ma- schinen , Apparate und Gerüthe, von Drs 0. zeurer, Carlsruhe 1858 en 1840. Door de meeste Schrijvers is zelfs geene maat opgegeven of in de afbeeldingen in het oog gehouden. Het is te bejammeren , dat men in de behandeling van dit zoo uitgebreid en belangrijk gedeelte van den Landbouw. zich niet tot voorbeeld stelt „Dr. A. THAER'S Beschreibung der nutzbarsten neuen Ackergeräthe, Hannover 18051806, welk werk zoo wel door de naauwkeurigheid der afbeeldingen van de werktuigen en hunne voornaamste deelen, als door die. der beschrijving, uitmunt. In vele geschriften, inzonderheid in die, waarin over de voor- en nadeelen van de verbouwing van deze of gene graansoort gehandeld wordt, zijn de opgaven zoodanig, dat men er niet uit kan opmaken; over welke soort of variëteit van tarwe of gerst b; v. gehandeld wordt, en welke door de Schrijvers bedoeld wor- den. Klaagde hierover MEYEN in zijn Jahresbericht über Physiol. Botanie, inzon- derheid wat Duitschland betreft, dezelfde aanmerking geldt ook sommige opgäven in onze jaarlijksche Landbouwkundige Berigten, zoo als ook te regt door Dr. 3. E‚ VAN DER TRAPPEN in zijn Herbarium vivum, Haarlem 1845, is opgemerkt. — Als men belast is met het nazien van Stukken over Landbouwkundige onderwer- pen, vóór zij worden gedrukt, dan is men in de beste gelegenheid, zich van kan waarheid van het betoogde te overtuigen. (14) Het is een verblijdend teeken, dat in de laatste jaren, in ons Vaderland, geene onbelangrijke verbeteringen in sommige Landbouwkundige werktuigen zijn aangebragt. Ik behoef hier slechts te herinneren den Roer--of Stuurploeg én den Dorschrol Van W. VAN PEYMA, het Dorschwerktuig van A. TE. VAN RIJNBERK , den Vlasknopbreker van 3, R. VAN DER MEULEN En 3. C. BAKKER, het werktuig, ge- schikt om wortelgewassen te snijden, van den Hoogleeraar A. NUMAN, den Boter- karn van P„ K‚, KUIPERS, @n dien van 3. VAN LOON: (15) De zoogenaamde natuurkundige eigenschappen der gronden zijn inzonderheid nagegaan door den Tubingschen Hoogleeraar s. scuuBLER, die eenige zijner onder- zoekingen daaromtrent ‘heeft medegedeeld in de Landwirthschaftlichen „Blätter von Hofwyl H. 5, en in haar geheel in zijne Grundsätze der Agricultur-Chemie, Zweite Auflage, verbessert von K. L. Krurzscu, Leipzig 1858, Th. II, S. 58—99.- Men wachte zich echter zorgvuldig, om uit ééne eigenschap, b. v. het waterhoudend vermogen, tot de vruchtbaarheid en de vermoedelijke bestanddeelen van eenen grond te besluiten, en om volgens de manier van onderzoek en de wenken van CADET DE GASSIGOURT, medegedeeld in de Bibliothèque universelle, Tom. I, pag. 97, uit het waterhoudend vermogen, zonder scheikundig onderzoek, over de vrucht- baarheid en bestanddeelen te beslissen. Over den zamenhang der gronden kan men verder raadplegen de Neuen Mögelinischen Annalen der’ Landwirthschaft B. IV, S. 119, en mevEr’s Anlage zur Flora des Königreichs Hannover, S. 307, — Deze eigenschappen der gronden worden gewoonlijk te onvolledig behandeld. 280 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. (16) Behalve weténschappelijke plantenkundige kennis, wordt ook de landbouw- kundige. kennis van de onderscheidene halmgewassen, peulvruchten ‚ dopvruchten, voedergewassen, olie-, verw-, specerij-, spin- en andere planten en van opgaande en vruchtboomen vereischt. Ik zou de grenzen, die ik mij voor deze aanteeke- ningen heb moeten stellen, te ver overschrijden, indien ik slechts eenige der ge- schriften over deze onderwerpen wilde vermelden. In het Handboek voor de Vader- landsche Landhuishoudkunde, van den Hoogleeraar c. A. BERGSMA, vindt men velen derzelven opgegeven. (47) Er zijn in ons Vaderland belangrijke bijdragen geleverd tot de veredeling en het bewaren der paarden en runderen bij hunne oorspronkelijke deugden , zoo als in het Magazijn van Vaderlandschen Landbouw, en in de Verhandelingen van de Maat- schappij van Landbouw. De schaapsteelt daarentegen werd gedurende langen tijd min- der aangemoedigd en door wetenschappelijke onderzoekingen ondersteund. Behalve de vertalingen van de werken van LASTEYRIE, DAUBENTON Een RIBBE over dit onderwerp, bezaten wij daarover bijna geene oorspronkelijke opgaven, dan van de Commissie van Landbouw in Groningen, in den door haar- uitgegeven Staat van den Landbouw, in 4821 uitgegeven,-en van de Commissie van Landbouw in Gelderland, in de Sta- tistieke, Beschrijving van Gelderland, Arnhem 1826. Des te belangrijker is alzoo de uitgebreide arbeid, door den Hoogleeraar A. NUMAN daaraan besteed in zijne Handleiding tot de Inlandsche Schaapsteelt , inzonderheid met opzigt tot verbetering der wol, geplaatst in het Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, Deel II, bl. 245, 585, 589, Deel III, bl. 11, 261, 444, 570; Deel IV,-bl. 4; Deel V, bl, 214. Belangrijk zijn ook de pogingen tot veredeling der Schapen, door de Heeren 3. ca- ZAUX en I, G. Je VAN DEN BOSCH in het werk gesteld, en waarvan mededeeling ge- daan is in het genoemde Tijdschrift, Deel VI, bl. 564, Deel VII, bl. 66 en 297, en Deel VIII, bl. 96 en 651. “Ik mag ‘hier niet onvermeld laten de-Mededeeling omtrent de Schaapsteelt, gedreven wordende op zware zand- of duingronden in Zuid- Holland, Deel V‚-bl. 617, en de Veredelde Schapenteelt, in verband met den Land- bouw in Zeeland, door 1. G. 5. VAN DEN poscH, Middelburg 1845, en het berigt over stalvoedering van 5. TONCKENS; in het Tijdschrift, Deel IV, bl. 264, en ein- delijk , de Mededeelingen betreffende de stalvoedering van groot Vee en Schapen, D. VI, bl. 310 en 670 en Deel VII, bl. 296 en 659. (18) Over de insecten en andere oorzaken, die de verschillende gewassen, gedu- rende .de ontkieming, verdere ontwikkeling, in den bloeitijd, en gedurende, en na de vruchtzetting, benadeelen, bestaat een aanzienlijk aantal belangrijke ge- schriften. In de Grundsätze der teutschen Landwirthschaft von JOHANN BECKMANN, Sechste Ausgabe, Gôttingen: 4806, zijn de voornaamsten «tot op dien tijd vermeld. Men raadplege over de. zoogenaamde koornwurmen, S. 1835; over onderscheidene ziekten der granen, S.-4187—190; over insecten, die het graan benadeelen4 S. 195; over de dieren schadelijk voor voedergewassen en moeskruiden, S. 259 en S. 348; over hetgeen de vrucht- en woudboomen benadeelt, S. 421—425 en S, 515—519, Over de ziekten der ooftboomen en derzelver genezing kan men raadplegen, 1. w. FREYER ens. TH, FLOK in de” Verhandelingen van de Holland- bd « aen “a en zer sens Redevoering. 281 sche Maatschappij der Wetenschappen, D. IV, St. 2, en over de insecten, die de Ooftboomen hier te lande het meeste nadeel toebrengen, t. w. rever, in Deel V, St. 2, Onmisbaar is het werk van 5. TH. CHR, RATZEBURG, getiteld Die Forst-In- secten, “Berlin 4859 und 1840, en Die Waldverderber und ihre Feinde oder Be- ‘schreibung-und “Abbildung der schüädlichsten Forstinsecten und der übrigen schädlichen Waldthiere, van denzelfden Schrijver, Berlin 1842, en Kinny and spence, An In- “troduction to Entomology; or elements of the natural history of insects. Fourth Edi- tion ‚ London 1822. Over de schadelijke insecten kan men ook raadplegen rov- DON's- Encyclopaedia, pag: 1112—1121, en daarenboven zijn bij elk gewas de oor- záken van verachtering en eenige middelen, óm deze weg te nemen of te matigen, behiaüdeld ;dtv-The Book of the Farm, by uenrv srePnens, Edinburgh and London 1844 Vol, TIE,’ pags” 110, 858, 950, 954 en 956. — Allezins opmerking ver- dienen «de: drie volgende geschriften: De Aardappelen-Epidemie der laatste jaren, of’de kankerachtige en schurftachtige ziekten der Aardappelen; door Dr. c. c.a. von MARTIUS, vertaald en uitgegeven door het Genootschap voor Landbouw en Kruid- kunde, te Utrecht 1845, en Die Kartoffelnoth unserer Zeit und ihre Abhülfe, oder die” Krankheiten- der Kartoffeln in ihten verschiedenen Erscheinungen, sowie ihre Ab- hülfe durch eine rationelle- Cultur und Regeneration der Kartoffeln; von rr. Aus. PINCKERT; Weimar 4843, en Observations on the Natural History and Eeonomy of various Insects affecting the Gorn-Crops, etc. bij sou cerris, in The Journal of the Royal Agricultural Society of England, 1845, Vol. V‚, p. 469, en Vol. VI, p. 151. „(19) Dat ook hier niet alleen eene zoogenaamde prakticale maar vooral weten- schappelijke kennis gevorderd wordt, kan onder anderen uit de gebeurtenis , waarop ik hier doel, blijken. « Uit 200 bladzijden aanmerkingen en verslagen, waaronder vele stukken van grondeigenaars, die door dit vernielend inseet hunnen oogst ge- heel hadden verloren, kon door den, ook in dit gedeelte der Natuurkundige We- tenschappén zoo ervaren, sOSEPH BANKS, geen besluit over den aard en de voort- planting van dit insect worden opgemaakt ; vouno’s Ann. of Agriculture , XI, p. 406. (20) Over de geologische gesteldheid van den Vaderlandschen bodem bestaan voor als nog slechts zeer ‘weinige geschriften; over de fossile beenderen daarentegen, daarin gevonden, bezitten wij meer. bijdragen, zoo als van BURTIN, CAMPER , CUVIER, VAN MARUM, “N. C° DE FREMERY €en REINWARDT. Over het eerste onderwerp kan ik hier slechts vermelden de Natuurlijke Historie van Holland, door 5. LE FRANcQ vaN BERKHEY, 8. J. BRUGMANS, Lithologia Groningana en zijne Oratio de natura soli Fri- siasi explotanda, 3. A. DB Luc, Lettres physiques et morales sur U Histoire de la Terre et de Homme, Paris et la Haye A119, 3, 5. p'omarius D'HALLOY, Mémoires pour servir à la description géologique des Pays-Bas, de la France et de quelques con- trées voisines, Namur 1828 en zijne Eléments de Géologie, Paris et Strasbourg 1851, waarin, even als achter de Verhandeling van 5. r. 1. HAUSMANN, over de gerolde steenen van Nederland en Noord-Duitschland, in de Verhandelingen van de Holland- sche Maatschappij der Wetenschappen, te Haarlem, Deel XIX, waarnemingen van den Hoogleeraar váN BREDA voorkomen, en Specimen Academicum inaugurale de Geologia Patriae, in 1835 te Leiden verdedigd, door Dr. w. c. u. sramise: Vele 19 282 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. belangrijke wenken vindt men over dit onderwerp in De Aardkunde en de Landbouw van Nederland, Zwolle 4844, en de Aardkunde van Twenthe, Zwolle saai van denzelfden Schrijver. (21) Algemeene geschriften over iv boismind van de Scheikunde op den batik bouw en zijne verschillende deelen bezitten wij van WALLERIUS, KRUNITZ, FRANC; FRENZEL, A. F. STRAUSS, BERGMANN, PIEPENBRING, INGENHOUSS , , FABRONI, ‚ GREN ; KRUTZSCH, HOFFMANN, HARTIG, BEHLEN, J: MTH. BECHSTEIN G4,/G47 Wa “CROME „. HAUSS- MANN, G. F. H. SCHODER Een HERMBSTADT; doch deze allen „kunnen reeds. onder-de verouderde gerekend ‘worden. De Chimie appliquée à U Agriculture. van. CHAPTAL; Paris 1825, waarin veel gevonden wordt, dat daarin minder te huis behoort, en” veel gemist, wordt, wat men daarin zou, verwachten, is insgelijks voor den tegenwoordigen tijd onvoldoende. Van betere gehalte is het werk van G. SCHÜBLER , Grundsütze der Agricultur-Chemie in näherer Beziehung. auf land- und forstwirthschaft- liche Gewerbe, Zweite Auflage, verbessert von K. L. KRurTzscm. Leipzig.-1858 „ of» schoon vele gedeelten onvolledig bewerkt zijn. en veel te wenschen-overlaten. In Engeland is. de wetenschappelijke beoefening van den Landbouw en inzonderheid de toepassing der Scheikunde daarop zeer veel aan het onderwijs. van m. DAVY, in 1805 begonnen, en gegeven, op uitnoodiging van de Board of Agriculture, aan vele aanzienlijke landeigenaars, verpligt. … Dit. onderwijs kan men eenigzins beoor- deelen. uit de Outlines of a Course of Lectures. on-the Chemistry-of. Agriculture, to be delivered before the Board of Agriculture, London 4805,-en de Elements of Agri- cultural Chemistry in a Course of Lectures before the. Board of Agriculture, London 1815. De verschillende, uitgaven in Engeland en andere landen kunnen getuigen, hoezeer men, dezen arbeid op prijs stelde. Davy moest hier ‚vooral uit eigene onderzoekingen putten, en zijne lessen, in Duitschland door; wourr ‚en THAER ver- spreid, hebben, volgens het oordeel van beroemde Schrijvers, veel tot eene meer wetenschappelijke beoefening van den Landbouw aldaar bijgedragen. De waarde van dit werk moet men beoordeelen. naar den tijd en den stand der Wetenschap , gedurende welken het geschreven werd; en DAvY zelf zou thans de -eerste zijn, om toe te stemmen, dat het nu niet meer aan het doel kan beantwoorden, en niet meer in overeenstemming is met de vorderingen van lateren tijd en met de latere nasporingen en ontdekkingen in de organische Scheikunde. Dayv vond den ) grond eenigzins voorbereid door de pogingen van den Graaf van pUNDONALD , onder anderen zigtbaar in-zijn werk getiteld: A Treatise -shewing the. intimate connection that subsists between Agriculture and Chemistry, a new Edition, London 4805. Bij- zonder in het Quarterly Journal of Agriculture; the Journal of. Agriculture and the Transactions of the Highland and Agricultural Society of Scotland en in the Journal of the Royal. Agricultural Society of England, komen vele geschriften voor, waarin de bewijzen. eener gelukkige toepassing van de- Scheikunde op den Landbouw ge- vonden worden. Sinds den tijd van navy evenwel was in. Engeland. geen belang- rijk geschrift uitgegeven, waarin de wetenschap in haar geheel is voorgedragen. In deze behoefte is op eene voortreffelijke wijze voorzien-door 3. Fe W. JOHNSTON, “doors de uitgave van zijne Lectures on Agricultural. Chemistry and. Geology, second nn Te Redevoering. 283 Edition, Edinburgh and London 1842, in 4 deelen, en door die van zijn kleiner geschrift: Blemerts of Agricultural Chemistry and Geology, Third Edition, Edinburgh and” Lóndon 1844, van hetwelk eene vertaling is uitgegeven door P. r. Ht. FROMBERG , met eene Voorrede van den Hoogleeraar c.s. murDeR, Rotterdam 1844. De Three Leetures on Agriculture, bij Dr. pAunenv. Oxford 1859, en BoussinGauLT , Economie rúrale considerde dans ses rapports avec la Chimie, la Physique et la Meteorologie, Paris 1845, mogen hier niet onvermeld blijven. Opmerking verdienen poussinGauLT's Verhaùdeling, waarin onderzocht wordt, of de planten gedurende de vegetatie stik- stof ópnémèn, geplaatst in de Annales de Chimie et de Physique, Tom. 66, p. 1. ‚Comptes rendus 1858, 2de Sem. pag. 889; zijne Verhandeling over het stikstofge- halte in het Veevoeder, als een beginsel ter vergelijking van zijn betrekkelijk voe- derd vermogen, in de Ann. de Chim. et de Phys., T. 67, pag. 408; zijne proeven over de hoeveelheid meststof, die na de inoogsting van verschillende gewassen achterblijft en ondergeploegd wordt, P'Institut 1840, pag. 205; zijne Verhandeling over het braken; in de Arm. de Chim. et. de“Phys. 5me Serie, Tom. 1, pag. 208, ent de Verhandeling van hem en ParÈN over de betrekkelijke waarde der meststof- fen in de Ann. de Chim. et de Phjs., Tom. III, pag. 65. Men raadplege verder Ueber die unorganischen Bestandtheile der Aj awel VON WIEGMANN UNd POLSTORFF , Braunschweig 1842. (22) Opmerking en behartiging voeten de volgende wöorden van Dr. cAît SPRENGEL, Professor der Ländwirthschaft, in de Voorrede voor zijn Werk: Die Lehre vonden Urbarniachungen úrid Grundverbesserungen, Leipzig, 1858, S. V. »Was überhaupt die Chemie anbetrifft, so lege ich gern das Bekenntniss ab, dass ich früher nicht bloss die Urbarmachungen und Grundverbesserungen, sondern auch die ganze Ländwirthschaft mit bei weitèm grösserem Erfolge betrieben haben würde, wenn ich schon damals diese vornéhmste aller Naturwissenschaften so gut als jetzt gekannt hätte. Denke ich an allés das zurück, was oft ganz anders ausfiel, als ich es mir in den dainaligen Ansichten befangen vorstellte, so wünsche ich nichts mêhr, als alle diese Dinge noch einmal’ auúsführen zu können, denn da ich mich jetzt von der Chemie mehr leiten lassen würde, so würde ich mich auch gewiss eines günstigeren Erfolges zu erfreuen haben. “Esvist ‘hièr nicht der Ort, dieses durch Beispiele zu beweisen, be- merklich will ich indess machen, dass auch Andere, welche mehrere ikrer landwirth- schaftlichen Operationen nach den Gesetzen der Chemie vr gd sich bei weilem besser als früher stehen.” (253) Onder de geschriften, die veel opzien hebben gebaard en de algemêéene aan- dacht zeer tot zich ‘hebben getrokken, behoort bovenal Die Chemie in ihrer Anwen- ding auf Agricultur und Physiologie, von Dr. 1. Liesic, waarvan in körten tijd vijf uitgaven verschenen zijn.” Ik geloof, dat de waarde van dit in: velerlei opzigten merkwaardig geschrift vooral daarin moet gezocht worden, dat men er uit kan bemerken, hoe, vöel er nog te onderzoeken valt, vóór men tot eene beslissing vân voorname punten geraken kan, eh dat men, door eigen oordeel geleid, er den weg uit kan opmaken, dien met tot de opsporing en vaststelling vän voorname grondbeginselen moet bewandelen. De slotsom, dunkt mij, is meer negatief, dan 19 * \ kid 284 OPENBARE VERGADERING DER EERSTE KLASSE. positief; en men, komt in dit opzigt tot. merkwaardige uitkomsten; als men de. eerste uitgaven met de lateren, en de vroegere berekeningen en getallen met de, lateren, vergelijkt. Dit werk moet met voorzigtigheid en behoedzaamheid worden geraadpleegd, vooral hetgeen daarin. voorkomt over den humus, de voeding der planten in het algemeen, den oorsprong der koolstof en stikstof in de gewassen „ de verklaring der landbouwkundige bewerkingen, het, ontstaan van de meest.al-. gemeen verspreide bestanddeelen. der planten, de. verklaring van de werking van: anorganische stoffen op den grond en de planten, over de eigenlijke verbouwing,” het braken, de afwisseling en opvolging der gewassen, de verdeeling in, kali, kalk- en_kiezelplanten, den plantengroei in de tropische landen en de gevolgen, daaruit afgeleid, de uitwerking der. meststoffen, de ammonia- en salpetervorming,: en hetgeen, daarmede in verband staat. Als men dit werk zal gebruiken, dan-is, het raadzaam (met ter zijde stelling van al die ongelukkige persoonlijke aanran-, dingen en verguisingen, die met het onderwerp in geen verband staan) de volgende. geschriften, die daarvan een gevolg zijn, te raadplegen: Die organische. Chemie in ihren Beziehungen zu den Herren Dr. eruBER und Dr. sPRENGEL, beleuchtet von 3.11E-, pie, Heidelberg, 1841. Herr, Dr:, susrus Liemio, und-die Pflanzenphysiologie von, Ms Jo SCHLEIDEN, Leipzig 1842, OfJenes Sendschreiben. an Dr. 5. ziemie. Von my 3. SCULEIDEN, Leipzig 1845. Beleuchtung der organischen Chemie des Herrn Dran LIEBIG , von Dr. 3x. HLUBEK, Grätz. 1842, Dr, 3. uiemo’s Verhältniss zur. Pflanzen- physiologie,. von. Dr. muGo Mou, Tübingen 4845, en 3 Lemie Analysirt von, P‚s T. MEISSNER , Frankfurt a. M. 1844, — Indien men verlangt zich, te- overtuigen, — hoezeer; de, overdrijving van eenige denkbeelden , met de. grootst mogelijke stout. * heid voorgedragen „ schadelijk kan worden, en hoe omzigtig,men zijn moet „metyze, aan te nemen, dan leze men de Verhandeling van pumas over;de.rol ‚ die de Damp< kringslucht-in de natuur speelt, en over den invloed, dien zij-op organische wezens. ‚oefent, geplaatst inde Revue scientifique et industrielle, par QUESNEVIELE , Août—Sep- tembre 1841, pag. 288. Ik schroom er nietbij te voegen, dat, men zóó.de. ge, lukkige, toepassing. der Saanaasd ap vndkiedendes meer, tegenwerkt en. nan deelt, ‚dan: bevordert. ke bit on ens lendv al wast (24) Het-is een verblijdend holds van mee: jd, dat-men-meer pr igjen wieniá in, te „zien, dat. eene, nieuwe, ontwikkeling van den-Landbouw voor de. belangen. van het. Vaderland. gevorderd wordt, en dat men onderscheidene. Maatschappijen. ziet oprigten ter vermeerdering van zijnen bloei. Naast de Nederlandsche Maat: schappij ster, „bevordering van Nijverheid, te Haarlem, zijn in de.laatste jaren andere Genootschappen-met deze loffelijke bedoeling opgerigt, ‚zoo als het. Genootschap. ter, bevorderingsvan Nijverheid, te Onderdendam, dat voor. Landbouw „en, Kruidkunde,te Utrecht, datter bevordering van den Landbouw in Drenthe, en de Overijsselsche Ver- eeniging tot ontwikkeling van Provinciale Welvaart; terwijl.de pogingen van de Maat- schappij,en-van de Provinciale Gommissie van Landbouw in Zeeland , en de Tentoons stellingen, aldaar zeer belangrijk voor-dit doel mogen genoemd worden. Mogten, deze wijze pogingen „door, eene behoorlijke. uitbreiding van echt wetenschappelijk, Land bouwkundig Onderwijs, waaraan, groote „behoefte is, ondersteund, worden! „ In,.de ar U 4 „ Redevoering. 285 laatste jaren is dit aan de Hoogescholen, ook door het geven van openbare Lessen , uitgebreid, en te Groningen is eene Landhuishoudkundige School opgerigt. — Over de wetehschappelijke inrigtingen voor de aanleering van den Landbouw, en eenige be- rigten over die in Engeland, vindt men belangrijke wenken in The Book of the Farm, bij HENRY srePHeNs, Vol. 1, pag. 59. Over het landbouwkundig Instituut te Hofwijl, in het Canton Bern, in Zwitserland, toebehoorende aan vor reruexserG , kan men raadplegen, pag. 50, en Beschreibung und Resultate der Fellenbergischen Landwirth- schaft zu Hofwijl, von 5. N. scuwerTz; en over dat te Möglin, bij Frankfort aan den Oder, dat zoo veel-aan rmaER verschuldigd is, en dat door-den, Koning van Pruis- sen is opgerigt,-die aan THAER, met de bedoeling om Landbouwkundige kennis in Pruissen te verspreiden, 275 bunders land daarvoor heeft afgestaan, pag. 52. In Frankrijk heeft men tot dit einde de Model-Boerderij te Roville, bij Nancij, gesticht ; de ligging evenwel werkt eenen meer algemeenen invloed op den Landbouw daar - - te lande tegen; en van daar, dat in 1826, de Koninklijke Maatschappij van Land- “bouw is opgerigt, ter bevordering van de hoogere belangen van den Landbouw en tevens ter oprigting van twee scholen. Zij heeft voor hare bedoeling aange- kocht het Domein van Grignon bij Versailles, in de vallei van Gallij. Men kan hierover raadplegen, Rapport general sur la ferme de Grignon 1828 en Annales de Grignon. Het Instituut te Hohenbeim in Wurtemberg is beschreven door 5. G. 3. VAN ‘DEN BOSCH ; in zijn geschrift getiteld : De Koninklijke Wurtembergsche School van Land- huishoudkunde te Hohenheim, Middelburg 1857. en in de Reise durch Deutschland , in besonderer Beziehung auf Ackerbau und Industrie, von Dr. ALEXANDER VON LENGERKE, Prag. 1859. In Petersburg en Moscow zijn insgelijks scholen voor den Landbouw opgerigt; en over soortgelijke inriglingen kan men verder ‘raadplegen : Das landwirth- schaftliche Institut zu Jena üt seiner Verbinding mit der dasigen Gesammt- Akademie us. ws beschrieben von F. eu SCHULZE, Jena 1845. Leiden, Maart 1845. EERSTE KLASSE. Bedenkingen over verschillende wijzen van fundering der Gebouwen. DOOR W. N. ROSE, Lid der Eerste Klasse. me In het vak van constructie der gebouwen, is tot nog toe, in ons Vaderland, het' bepalen en daarstellen der onderscheidene funderingen, als het gewigtigst en moeijelijkst gedeelte der bouwkunde beschouwd geworden. En inderdaad zijn wij, hoe- wel wij vorderingen gemaakt hebben, nog zeer ver verwijderd van dat standpunt, waarop een bouwkundige, die zijn vak ver- staat, dient te staan. Wij kunnen althans, in vele gevallen, niet met volkomene ze- kerheid bepalen, welke fundering, in eene gegevene moeijelijke omstandigheid, met volkomene zekerheid, kan aangewend wor- den. Dit zal u, mijne Heeren! mogelijk vreemd voorkomen, ja welligt, bij u, twijfel doen ontstaan, of men wel, in die ge- vallen, alle hulpmiddelen, die de wetenschappen en de onder- vinding ons aan de hand geven, kent en naar behooren raad- pleegt. Zonder het te durven wagen, hierop op eene bevesti- gende wijze te antwoorden, en zelfs genegen het er voor te wil- len houden ‚ dat de wetenschap ons ook hierin nog veel kan leeren, zoo meen ik echter vooraf te moeten doen opmerken, dat het vak van constructie niet meer zoo als in vorige eeuwen, ge- heel en alleen zich in handen bevindt van bouwkundigen, die Fundering der Gebouwen. 287 niet anders dan de ondervinding raadplegen, en alleen de aan- geleerde regels, tot rigtsnoer hunner handelwijze volgen. Sedert meer dan eene halve eeuw, hebben hier en bij onze naburen, vele Constructeurs zich door hunne kunde in de we- tenschappen, bijzonder in de Wis- en Natuurkunde onderschei- den, en niettegenstaande dit, zijn er gevallen waarin, ten minste voor zoo ver ik te weten heb kunnen komen, niemand vooraf kan bepalen wat er gedaan moet worden, om met volkomene ze- kerheid te kunnen bouwen. De zaak komt mij zoo belangrijk voor, dat ik gemeend heb uwe aandacht voor eenige oogenblikken hierop te mogen vestigen; door een paar van die gevallen voor te stellen, en naar aanlei- ding daaruit, denkbeelden te opperen, die wel niet nieuw zijn en ook niet-de wetenschappen zullen bevorderen, maar denkelijk _ een paar hulpmiddelen meer aan de hand geven, dan dezulken, die’ tot nog toe in ons Vaderland algemeen worden aangewend. Wanneer wij niet op staal kunnen funderen, dat is: dadelijk met het metselwerk zelf beginnen, blijven er verscheiden anderen hulpmiddelen over, die zich echter allen tot twee hoofdbewer- kingen laten herleiden. a. Roosterwerk zonder heiwerk en b. Roosterwerk met heiwerk. De roosterwerken zonder heiwerk zijn danse: meestal be- staan die uit houtwerk, in enkele oorden van ons Koninkrijk, ook wel uit opgestapelde turven. Wanneer die uit houtwerk bestaan, worden zij ook wel raam- werken of vlotten genoemd. Het raamwerkrof roosterwerk bestaat uit dikke planken, pla- ten genoemd, of wel uit balken, die op bepaalde afstanden van elkander zijn geplaatst, door andere platen, ribben of balken wor- den overkruisd en bevestigd; op dit raamwerk legt men eene vloer en op deze vloer begint men te metselen. Deze roosterwerken worden vervaardigd, wanneer men niet op staal durft te werken, en de ‚grond niet slecht genoeg is, om een heiwerk daar te stellen. | b. Het roosterwerk met heiwerk, bestaat in het inheijen 288 EERSTE « KLASSE. van palen en vervolgens inhet plaatsen van het roosterwerk op deze palen. E f | Ten einde de lengte der palen te kunnen. bepalen, worden proefpalen geslagen, en men zegt dat deze op hunne stuit zijn” geheid, wanneer zij in 50 slagen met het heiblok niet meer dan 2 Nederl, duimen zakken. ber rie Het aantal palen wordt bepaald, naar het gewigt van het ge- bouw, en hieromtrent is men het in geenen deele met elkander eens; de meeningen loopen zelfs zoo zeer uit elkander; dat het nutteloos is, die hier op te geven; velen nemen 150 a 200 cen- tenaars per paal, anderen het dubbel, en voorbeelden genoeg kunnen bijgebragt worden, dat zij allen beurtelings gelijk en on- gelijk gehad hebben. Is de paal van eene middelmatige lengte, b.v. van 8 tot 10 ellen en kan zij op de stuit geheid worden, dan kan zij veel dra- gen; maar wat nu, indien zij niet op de stuit kan geheid -wor- den? dan diene men langer palen te nemen; maar hoe lang dan? Bij eene putboring te Rotterdam vonden wij, op 113 voeten of 35 ellen diepte, veen, en daarop klei; op geen. van beiden _ staan de palen op de stuit, moesten dáár nog langere palen ge- nomen worden? Zoo ja, hoe krijgt men die lange veerkrachtige « ligchamen loodregt in den grond? welke zekerheid heeft men dat zij, die van onderen slechts van 8 tot 12 Nederl. „duimen mid- dellijn hebben, in die slappe gronden, niet zullen doorbuigen? en eindelijk, waar vindt men zoodanige heipalen, om van de kosten nog niet te spreken ? Indien men dus nietop de stuit kan heijen, met hoe veel kan men dan een paal belasten, de lengte der paal-in-aanmerking nemende? 3 Mijne Heeren! het is hier niet de zaak om eene formule te vinden, — Zoodanige bestaan er, maar om regels te bepalen, op wetenschappelijke kennis berustende, welke in getallen moe- ten opgeven, naar den aard der gronden, wat de wrijving, zui- ging of hoe men zulks wil noemen, zal wezen; want het is deze kracht alleen, die de paal hier tegen houdt. En verondersteld dat de wetenschap door onderzoek dit vraagstuk oplosse, het Fundering der Gebouwen. 289 geen niet onmogelijk schijnt. Wat zal men dan moeten doen, indien vroeg of laat de grond zelf belast wordt, ten gevolge waarvan,’ zoo als er vele voorbeelden in ons land zijn aan te wijzen, zij in elkander klinkt of zakt, en daardoor de wrijving aanzienlijk vermindert, zoo niet geheel voor eenigen tijd doet ophouden? Ik beken openhartig, Mijne Heeren! dat ik op de ge- wone wijze werkende, „geene mogelijkheid zie, dit vraagstuk op te lossen. In gevallen waarin men buitengewoon lange palen zou heb- ben moeten gebruiken, gaf men de voorkeur aan roosterwerken zonder heiwerk; de vroeger opgegevene moeijelijkheden en het onzekere van de uitkomst maakten dit noodzakelijk. Men nam voor den aanleg van het roosterwerk eene breedte, 2 en 3 voudig van de gewone, stelde het uit zwaar houtwerk te zamen, en verbond die onderling zoo stevig mogelijk aan el- kander en de uitkomsten zijn dikwerf voldoende geweest; maar dit is-niet genoegzaam, want zekerheid bestond er niet en zal er nooit bestaan, zoo lang wij niet weten, hoeveel de onderschei- dene grondslagen per vierkante el kunnen dragen. | En hieromtrent weet men zoo goed als niets; in dergelijke gevallen handelt men bij gevolgtrekking; men onderzoekt of die gronden belast zijn geweest, en wat de gevolgen hiervan waren, hetgeen dikwerf voldoende resultaten geeft, maar wat nu, indien die gronden nooit eenige belasting droegen of wel dat de op te leg- gen belasting aanmerkelijk de tot nog toe bekende overtreft, waar- van de uitwerking zoo zeldzaam goed is waargenomen geworden ? Hoe veel moet dan het roosterwerk verbreed worden? dit ge- __schiedt geheel zonder wetenschappelijke gronden, als het ware op den tast, en de uitkomsten hangen dan af, of men gelukkig of ongelukkig is geweest in het raden. Onze Voorvaderen hebben over het algemeen veel minder geheid dan wij, en wanneer zij heiden, viel hierop veel aan te merken „wij spreken hier van tijden tusschen de 4 en 8 eeuwen geleden. Voor kleine gebouwen, gebruikten zij ligt roosterwerk, of dunne palen, meestal Elze slieten, waarvan zij 2 of drie: bij el- 290 EERSTE KLASSE. _ kander sloegen en. daarop dan: het roosterwerk plaatsten, somtijds plaatsten zij teertonnen in den-grond, sloegen die met en slie- ten. vol en. bouwden daarop verder voort. Bij zware gebouwen zoo als kerken, torens, enz. legden zij een roosterwerk-van-balken, digt-aan elkander gesloten; over deze werden over kruis eene andere dergelijke balklaag gelegd, en dit herhaalde men 8—4 en meermalen; zulk een digt rooster= werk noemden zij een vlot en de meeste van onze oude gebou- wen staan op zulke vlotten. Het hout dat zij hiertoe gebruikten was Eiken- of Beukenhout, somtijds beiden door elkander of om den anderen balk. Het is opmerkelijk, dat hunne vlotten en roosterwerken door- gaans «diep gefundeerd. zijn, terwijl hun heiwerk- veelal te hoog ligt. Dit diep funderen is denkelijk een gevolg geweest van het ‚ weggraven der ligte bovengronden, hetgeen men bij de heiwer- ken onnoodig heeft geoordeeld; hierdoor zijn deze laatsten. dik- werf boven het gewone zomerpeil geplaatst, en. blijven daardoor niet altoos onder water. Het gevolg hiervan is, dat na verloop van eenige eeuwen, de koppen der slieten en het daarop liggend roosterwerk geheel zijn weggerot. … Maar zelfs de diep gefundeerde. vlotten, die uit Beu- kenhout bestaan, zijn hiervan niet bevrijd, na verloop van 6 en 7 eeuwen is ook dit Beukenhout vergaan, terwijl het daarnaast liggende Eikenhout nog volkomen goed is; de: gevolgen hiervan zijn dat de muren van oude gebouwen, «die gedurende eeuwen onbewegelijk stonden, beginnen te zakken, eerst bijna’ onmerk- baar; men bespeurt slechts enkele scheuren aan de fundeering, weldra. nemen “die ‘toe; men bemerkt eene overhelling van het muurwerk ‚de gewelven “scheuren; en doorgaans ziet men naar hulp om, wanneer ‘het kwaad reeds PER voortgangen heeft gemaakt. Wat moet-mu de Constructeur ind om dit helt te PE pen? Meestal raadt men aan, om het gebouw af te breken, of wel om eene fundering er naast te heijen, en daarop conterforten te metselen, die het oude muurwerk moeten schragen; indien er eene overhelling plaats grijpt kan dit baten, maar bij eene lood- Fundering der Gebouwen. 291 regte zakking, terwijl het roosterwerk toenemend wegrot, is het oogenschijnlijk dat dit eene onvoldoende maatregel is. Maar wan- neer er nu geene ruimte bestaat aan eene of beide zijden van den muur ‚hetgeen. menigmaal gebeurt en in het inwendige der ge- bouwen meestal plaats grijpt, hoe dan te handelen ? ‚Besluiten om. af te breken, is geen vraagstuk-oplossen, en zoo doende zouden. wij binnen een paar eeuwen, alle onze oude ge- ‘bouwen, die niet op staal gefundeerd zijn, moeten, sloopen en hierdoor. dat. verliezen, waarvan wij toch reeds geene overdaad bezitten. ego Zoude het niet beter zijn naar andere hulpmiddelen om te zien hulpmiddelen die zelfs niet nieuw zijn, maar reeds se- dert vele jaren buiten 's lands worden aangewend? In Engeland werd in het jaar 1834, de fundering van het groote magazijn van het Koninklijke Dok te. Chatham, dat uit een. vlot. bestond, hersteld met Beton, Men nam. het hout bij kleine vakken er uit, en vulde. die met Beton, die sterk van ter zijde werd aangeperst; men liet de Beton versteenen, en wan- neer die eene. genoegzame hardheid had verkregen, nam men achtereenvolgend, andere gedeelten. van het vlot weg, tot dat hetzelve geheel, voor ééne fundering in Beton-‘had plaats. ge- maakt. Wat zou ons verhinderen, om dit ook in ons land toe te passen? Zoo, als de zaken thans staan, is dit niet geheel zonder bezwaar; de Beton die wij van sterke Dordsche tras maken, rekent men dat een jaar noodig heeft, eer zij hare volkomene hardheid heeft verkregen; het zoude dus eene groote tijdsruimte vorderen, om zulk een werk uit te voeren; daarenboven kan men op het be- dorven ‘hout weinig staat meer maken, en het aanhoudend of bij herhaling aan de lucht blootstellen van hetwelve bespoedigt deszelfs ontbinding. Men dient dus naar andere trassoorten om te zien. De Engel- schen. gebruiken hiertoe Romancement, die zij met zand ver- mengen. Wij hebben. getracht te elken hoe snel die versteening plaats grijpt, en wat zij dan kan dragen, en ten dien einde heb- ‚ 202 EERSTE KLASSE. ben wij eenige voorloopige proeven gedaan, die wij u° wenschten mede te deelen. Wij hebben met dit oogmerk, uit Engeland laten tri Ro- maucement van de beste kwaliteit, en die aan de navolgende proeven onderworpen. Men had prisma’s vervaardigd van 25 Nederl. duimen.lengte en 3 bij 3 Nederl. duimen breedte, zamengesteld. van “Roman- cement en „metselzand, in verschillende verhoudingen; deze pris- ma’s werden steeds vochtig gehouden, en na verloop van 98 en 315 uren onderzocht, met welk vermogen zij gebroken konden worden. Ten dien einde werden die prisma's zoodanig geplaatst, dat hunne steunpunten 15 Nederl. duimen van elkander verwijderd waren ; juist in het midden werd een ijzeren beugel geplaatst, met eenen haak van onderen voorzien; aan dezen haak werd, door middel van touwen, een houten bak gehangen, die lang- zamerhand met zand werd gevuld, tot dat de Prisma door midden brak. | Dit heeft de navolgende uitkomsten opgeleverd: Romancement uit Engeland en zand, de steunpunten 15 Ned. duimen van el- kander verwijderd. na 98 uren na 315 uren gebroken gebroken Cement Zand met met Srem arekarnsentts atorkrk ks 7.200 7.030 KD rieride engerhan: Lass. ids rid li DE 5.955 IA oer Oda la en rs 4.415 5.825 BO jmmr dOr zt oord oacnrdiendn rd oo 5.175 6.425 Osis TL ae edet WEEADDEEN; J 3.750 5.450 Bat DRA. terne dd 2.475 5.175 Hieruit zien wij dat er, na verloop van 98 uren, een groot verschil ‘bestaat tusschen de verscheidene verhoudingen , en dat die in het voordeel zijn van die Prisma’s, die de meeste cement bevatten en wel als 7,200 tot 2,475 en dus bijna als 3tot 1; dat dit verschil minder belangrijk wordt na 315 uren; staande zij Fundering der Gebouwen. 293 dan bijna tot elkander als 7 tot 5, Verder dat de vermeerde- ring van zamenhang bij die Prisma's, die veel Cement bevatten, van. 98 “tot 315 uren gering is geweest, in en van die, welke evenredig weinig Gement bevatten. De verhouding van 10 Cement tegen 10 Zand is die ‚ welke door pruneL wordt voorgeschreven. Wanneer men op deze Prisma's eene. behindikaes stale staaf _ plaatste, van 4 strepen in het vierkant, dus van 16 vierkante strepen sent zoo bezweken zij onder de navolgende ge- wigten. © rangen uit Rageland en Zand droegen, voor dat zij wenen op eene oppervlakte van 16 vierkante strepen „nerd; uur een gewist van 11 « Nederl. ponden or ar@romad. ed Ian 16 » » „lom Gb els „Siad … ogguider Bo obees » ier mas BIE mn. rollen mie hera . 15 F3 jde Jroen „en »! 9, ‘uren- waren. zij niet: meer te rheenen niettegenstaande men. er-met het etesle gewigt van. het maass op drukte. vem: „Stelt men nu, als minimum: 40 Nederl Bondans hs zou nog eene vierkante el 25,000 centenaars kunnen dragen. Deze proeven zijn genomen. op die prisma's, die de voordee- ligste verhoudingen. bijhet breken hadden gegeven. Wij nioetenvechter hier ‘bijvoegen, dat wij geen. Gement ge- noeg hadden om zoo veel proeven te doen, dat men. genoegzaam vertrouwen-aan. -dezesgetallen-kan hechten. Zij moeten. dan ook slechts dienen om-aan “te: toonen, hoe snel, de-versteening ge- schiedt , «en wat zij dan kan doorstaan. „Hierna: hebben wij dé Roman-cement onderzocht, die-te Ant- werpen „wordt vervaardigd, en gn ons, de mana resul= pre een gegeven: ave sore N 5 bos beh xr 204 Vo TEERSTE “KLASSES _Romancement ‘te’ Antwerpen vervaardigd en Zand.’ ov mod fear oib seren aib id gaara re ents nr 98 uren — ha 315 uren” gebroken … gebroken « - Cöfnent’ » “iZhkd 0 IE HEIIDNS OS mid orormet 13 iriver vaer nei BO tirroot Bid): ade lS ers eischBucaor ons „deren, -MBL6OP Hr Mo ter 0d Preah. Juradantr Jen 84950 drs: LAS o5l FOrr raars 105 „radenn, ds. vedan sad Be000rdstrwlgs 2 On a AP VE HENK 3.366 2.368: 7 Bres 1Dgoorh hars. eo. beokeBi686, 1omir8680f Uit deze proevêén wolgt, voor; zoo ver menop deze getallen mag vertrouwen, dat de Romancement te Antwerpen vervaar- digd, even zulke goede eigenschappen bezit, als dé Engelsche, alleen is hierop te merken, dat veel getallen na: 315 uren min- der voordeelig zijn‘ dan” na 98‘uren, hetgeen bij de Engelsche slechts bij een is op te merken. „Door: de welwillendheid -van’-ons- geacht medelid--den’ Heer BRANDS, ben ik in de gelegenheid gesteld geworden omrde:Sep= taria j-die mente: Oldenkotte” achter Eibergen rin ‘Gelderland vindt, te onderzoeken; Ik had-echtersté Weinig om zer vórschei= dene verhoudingert van «te maken ;-hev-gemiddelde: uit ;de-proe- ven bewees dat;-na-315 ‘uren „eene verhouding: vän:13 Gement en 7’ Zand ‘met 8, „A48 vaii hind anp dus zeer: ps kwali- teiten te hebben, «=> „oo er Jom, nl De: Septaria: bi ash Oldenzal in Ohetijsiel, ons: ern Zijn Ed. toegezonden; hebben wij: niet kunnen onderzoeken; niettegenstaande wij haar ‘evenvals «die van Oldenkotte „hebben behandeld. Na haargebrand te-hebberi, hadden wij ‘haarin een groot glas geplaatst; van lieverlede bluschte zij zichzelve ‚nam in volume toe, en toen wij haar met water en zand vermehgden; had zij allen zamenhang verloren; naauwelijks hadden wij een Prisma er van zamengesteld, of zij vertoonde honderden kleine scheuren, en viel van elkander. Hier uit volgt althans dat, indien die Septaria goed is, zij eene Fundering: der. Gebouwen. 295 andere behandeling vordert ‚dan waaraan wij haar. onderworpen hebben; wij ‘bezaten echter «te weinig om de proeven te herhalen: De- Heer-maas, te. Hoogland» bij Hoevelaken, vervaardigt Kunst-Romancement, bijna ‘op -dezelfde wijze: (zoo ik „mij niet vergis) als-door vicar wordt voorgeschreven ‚namelijk van ijzers achtige ‘klei en kalk. «Wij hebben dit mede onderzocht, zoowel wat deszelfs zamenhang als watrdeszelfs draagvermogen aanbe+ langt ,… en ‘deze. proeven vergeleken.;met » selijkuijdig gear zag ven, met Romancement uit: Antwerpen. —> „he ‚Proeven van, Romancement “van rme met vette „Lik wid kalk en zand. be „19590801 gaar otefl.orsdsaod vn EdriePS Rad" zig RS GER A Ti rbe eres aib oger tolg ton. pv abveorg1 5/5: rs kann 2 14 4 1.525 nig 781 fer nars Mis golmion-Ipd-ear 4OIE raa) Pr450= As Ke 458 Lzad , gyne iN aûo rp BEL ge ggrigaees hen .blederg gr 50 + 11.367 grif ‚Hieruit schijnt-te mogen est ern elbkadt dn ee bijnlin- ging van vette, Kuikachez ee, aan ; de mdj geen knel anda en dwdi zijn henna de minst voldoende. . Proeven van -Kunst-Romancement van den Heer wrak met vette Luiksche kalk en zand. ne f3 x “Cement Kalk * Zand add wi uren “ha 150 ‘uren * Brac geller ge vosnap, parser. oglragh go, idonb greobrorge 4 fi goes vod agp 19107 gese vapider og 2:04 05.996 31 Aaocegploardsno, opiadger one. soi 29Gg!t 1217 1 4 0 ne kaeb: ine 360 D-600 4. 535 (EDEL AKLND Deze sideman op zich zelf aleen Meu sena een bewijs, dat de bijvoeging van ‘vette Luiksche kalk, wel verre vau den zamenhang. te verminderen:, denzelve eerder bevordert. Men moet zich echter wel wachten dit, als eenen algemeenen regel te willen aannemen; het schijnt alleen dán waar te wezen, 296 EERSTE KLASSE. wanneer het zand tot de overige specie staat, als: 1 : 1, Van al de overige, zou dit nader moeten worden onderzocht. Wanneer men nu verder de genomene proeven onderling ver- gelijkt, dan vindt men, dat, hoewel er geen buitengemeen groot verschil. bestaat tusschen de Antwerpsche Roman-cement en de Kunst-Roman-cement van den Heer maas, de verschillen echter allen in het voordeel van de Kunst-Roman-cement zijn, zoo mede dat voor beide Cementssoorten, de verhouding van-3!-Cement, 4 Kalk en 4 Zand, de voordeeligste resultaten heeft opgeleverd. Deze proeven waren bewerkstelligd om eene goede en weinig kostbare Betonvermenging te zoeken, ten einde eene fundering, die gedeeltelijk boven water moest komen, met dezelve te ver- vaardigen. Men kan dus deze proeven niet met -de vroeger op- gegevene vergelijken. rg Met het draagvermogen dezer Gementen was het echter anders gesteld. Eene vermenging, van 13 Cement en: 7 Zand, droeg op eene oppervlakte van 16 vierkante strepen, na verloop van 10 uren, voor dat zij bezweek : de Antwerpsche 17 Ned. ponden. Die van den Heer maas 12,8 idem, en zóó waren al de overige in het voordeel van de: Antwerpsche Roman-cement. — Wat hier nu de oorzaak van kan zijn, is ons niet mogelijk te verklaren. „Wij meenen ook hier weder te moeten waarschuwen voor te ver gezochte gevolgtrekkingen; de proeven zijn slechts voorloopig, en dienen meer om de belangstelling op te wekken en de aan- dacht op dezelve te vestigen, dan, om als stellige waarheden te worden beschouwd, en alzoo in berekening te worden gebragt. En hiermede meenen wij genoegzaam te hebben aangetoond, dat het bij ons niet aan middelen ontbreekt, om’goeden: Beton. te kunnen maken, om dus aan;oude gebouwen herstellingen te kunnen uitvoeren, die men anders zoude hebben moeten af breken. _ De Beton ‘wordt in Engeland en Frankrijk meer en meer toe- gepast. De Inspecteur-Generaal van den Waterstaat in Frankrijk, de Heer roroncrav, beveelt dien ten sterkste aan „zelfs bij voor- keur boven Hei- of Roosterwerk; hij zegt in „zijne, Memoires geplaatst in. de Revue générale-de T Architecture» »e mérite Fundering der Gebouwen. 297 » principal des Betons consiste à former des masses compactes et „homogènes, qui prennent en peu de temps la formité et la ré- »sistance des” pierres-de dureté moyenne, en sorte qu'une couche »de bon Beton peut être ier bin comme un bane de pierre „d'une seule pièce. kaj —»lIls sont propre surtout à recon ib maid: de fundation de »la plupart des édifices, parcequ'aucun système de maconnerie. „ne présente plus de garantie contre-les inégalités de-tassement ; »sì funestes pour tous les genres de Construction, -Gette garantie »résulte de ce que le beton, formant une masse uniforme „ ho- »mogène et également rigide, et appuyant sur le sol par de larges »surfaces; ne peut « fléchir partiellement ; - conmme le font, les ppierres des magonneries ordinaires „ separées les unes-des autres, „et liées imparfaitement par:-un mortier qui a peusd’adhérence pavec- les faces planes et larges de-leurs joints westi et qui preste mouet:flexible pendantlongtemps.” > nolo ve rem En ten opzigte van het gebruik van oben in stede vân Rooster en Heiwerk , zegt hij” verder: mwa. shles-ma- »gonneries établies sur des platesformes.de-beton sont plus stables pet moins vanbin à des accidents que celles qui per rgn sur ee » pilötisvad. hoog 1oarorsovieseo rt io nortt „ »Il est en“ effet. Gacite. de concevoir gel Gent mieux faire re- „poser une forte charge sur un solide d'une seule masse, qui, »s'appuyant sur le sol par de larges surfaces ,-ne: peut s'y en-” »foncer que très difficilement,; que d'établir ces charges sur des pilotis étroits-ev- dont les-extrémités inférieures sont pointues: p moins que les pilotis n'aueignent un sol très dur, comme un »bance de” pierres ‚-leur “refus sous le plus fort battage est loin de »présenter une garantie suffisante. contre les tassements; car, sì »l'on. rebat des pilotis-un mois après un premier battageau réfus, wils eèdent et s'enfoncent de nouveau; ce qui prouve, que leur »résistance primitive résulte bien plus: du frottement de leur sur »face contre le terrain fortement comprimé, que de la résistance »de leurs pointes;- d'ailleurs, le frottement des pieux contre les pterres et les graviers est lui-même bientôt diminué et même p»progressivement détruit par linfiltration incessante des eaux, la ' 20 298 EERSTE KLASSE. „quelle s'opère au moyen de T'action vandien dui: talk entre pla surface du pilotis et le terrain, vererdaept « » Aussi «est on fondé à penser que la résistance Js nadia psur pilotis est due beaucoup. plus aux plates-formes- súr grillage. »que Ton établit sur les pilotis et qui réposent sur le sol, qu'aux »pilotis eux” mêmes; et que la grande utilité de ces pilotis est de pservir à-fixer ces plates-formes-et à durcir le sol, ‚sur lequel „elles reposent par la compression, «qu'ils lui font subir.” « Ik heb gemeend deze lânge aanhaling te- moeten; bijbrengen, omdat het de gevoelens zijn: van eênen-man, die hoog geplaatst vis in het vak van constructie; die vele werken ‘heeft uitgevoerd „en zich, als. geleerde in zijn vak dermate onderscheiden: heeft, dat hij in Europa algemeen als zoodanig erkend en- geacht wordt. … Zij bevestigen hetgeen ik vroeger:-heb. gezegd ‚dat: de palen in de meeste gevallen. in ons land niet staan, maar alleen door wrijving worden tegengehouden, en «dat die staat van: aaken; on- zeker en-dus onvoldoende is.» > ve var mom Dat de funderingen. meer :rustén op het Hlaiarsaker ee op de palen, schijnt meer en meer “te blijken; er- zijn” voorbeelden bij te brengen, dat. daar, “waar mende palen -niet-op de stuit kon slaan, men op een breed roosterwerk-zeer goed. heeft kuún- nen „funderen; het gebouw zakte, wel, maâr ‘indien men. ‘hier eenigzins op rekent, en deze ln vre varen zoo kan dit niet, schaden. Een middel, hetwelk men in deze gevallen zou gu aan- raden, is de fundering zoo, veel mogelijk te belasten; en dit ge- wigt er gedurende eenige maanden op te laten staan, voor dat men het-gebouw. verder opmetselt, - vooral wanneer. het gebouw van grooten» omvang, is ‚en mem daârdoor kan vermoeden, datde grond niet overal eene gelijke‘inklinking, zal ondervinden, Voor: een-paar jaren „waren, :wij belast. metde -uitbreiding van de Societeit de-Harmonié. te-Rouerdam; de grónd.wasslap, eene geheide fundering. werd. :te kostbaar: geacht „em eene. zandfunde- ring wilde-men niet. Men pläatste. een sterk. roosterwerk-op’ eenen “vrij breeden: aanleg waarop: de- fundering geplaatst werd „die zoo veel mogelijk werd bezwaard; de zakkîrig was-ongelijk „op Fundering der Gebouwen. 299 verschillende plaatsen verschilde zij van 7 tot.17 Nederl. dui- men; na verloop van 3 maanden voltooide men verder het ge- bouw. Geene der hoófdmuren die bezwaard. waren. geweest zak- ten niettegenstaânde zij bijde „18,00 el hoog en 1; steen dik waren, terwijl. de» enkele binnenmuren, die meestal geen 5 el bereikten en slechts 1 steens dikte hadden, allen min of meer gescheurd “waren ‚denkelijk omdat zij onbelast waren gebleven en dus de zetting:kregen, nadat de muur voltooid was. „Behalve de -Betonfunderingen, zijn: er ook Zandfunderingen in Frankrijk toegepast geworden, op slappe, ja zelfs op veengron- den; de verslagen daarvan zijn-ten hoogste belangrijk; wij heb- __ben-die echter niet onderzocht, en hebben er ook geene onder- vinding van: Het, Departement van Oorlog heeft die-echter doen uitvoeren te. Breda, zoo ik meen,op twee verschillende wijzen. De behandeling; kosten’ en-uitkorasten ‘hiervan: zijn, voor zoo veel mij bekend ‘is, niet openlijk ‘bekend--gemaakt geworden; hetgeen te betreuren (ris, daar” men zegt dat-het zeer goed is gelukt, en ‚al ware dit niet zoo geweest, had men in het algemeen. belang die toch moeten bekend maken, want de mislukte proeven zijn meestal de leerzaamste. Wanneer wij het voorgedragene glenn ‚400 meenen wij te hebben aangetoond : | 1°. Dat er moeijelijke gevallen bestaan bij den aanleg der fun- deringen, waarin de wetenschap ons, althans op dit oogenblik, niet kan voorlichten, en waardoor de bouwkundige in het on- zekere blijft, van hetgeen hier door hem zal worden bepaald. 2e, Dat het oplossen dier vraagstukken op den wetenschappe- lijken weg, zoo niet onmogelijk, toch altoos zeer moeijelijk zal blijven. 3°. Dat er helpenden bestaan, die, zoo zij niet al de be- zwaren kunnen wegnemen, ten minste zullen medewerken , om het getal derzelven te verminderen. 49. Dat wij doorgaans eene te groote verwachting hebben van heiwerken; dat deze dikwerf slechte uitkomsten moeten opleveren, en men minder kostbare en meer zekere funderingen kan maken, indien men het voorbeeld van onze naburen wil volgen. 20° 300 EERSTE KLASSE. En eindelijk ten 5’. dat het in dit geval van belang is, meer- dere onderzoekingen en proeven te doen, ten einde met zeker- heid te kunnen bepalen, onder de verschillende trassoorten, die men hier en buiten 's Lands aantreft, in welke verhouding de verschillende vermengingen moeten worden zamengesteld , en hoe zij verder behandeld en bewerkt nfoeten worden. Wij stellen ons voor zoo veel de tijd, gelegenheid en onze middelen dit toelaten, ons verder hiermede:onledig te houden, om dit dan later aan U, mijne Heeren! mede te deelen en aan uw oordeel te onderwerpen. Men moet zich geenszins voorstellen, dat «dit oogmerk zelfs met den besten wil en de meeste medewerking spoedig zal kunnen bereikt worden, want de ondervinding moet de uitkomsten der proeven bevestigen, en hiertoe wordt tijd gevorderd. Het is dus ‘slechts langzaam, dat men zal kunnen voortgaan, vooral door- dien al wat nieuw is in'ons land veel tegenstand vindt, en dus het aantal der toepassingen althans aanvankelijk niet zeer aan- zienlijk zal zijn. | TWEEDE KLASSE. GE V erdediging der echtheid van den Brief van simon van Haarlem, waarbij hij goederen der Abdij van Eg- mond in Erfpacht neemt; — tegen de onlangs daar- tegen geopperde bedenkingen. - Mr. S. DE WEND. De mend De Heer Mr. 1. 5. Nepveu TOT AMEYDE heeft onlangs in eene zeer belangrijke » Bijdrage omtrent de invoering en voortgang van het Notarisambt hier te Lande *,” de vraag aangeroerd over de vroegste sporen van het gezag der Romeinsche Wetten, be- paaldelijk in Holland. Na aangemerkt te hebben dat onze beroemde vAn BYNKERSHOEK, met zeer veel grond de, naderhand zoo zeer bestreden, zinsnede ter neder geschreven had, »dat hij naauwelijks gelooven kon dat vóór den tijd van karen den Stouten het Romeinsche Regt eenig gezag in Holland gehad. heeft,” treedt hij in een onderzoek of hiertegen iets afdoet de Brief van simon wan Haarlem, die de ‚ dagteekening van 1239 draagt, en waarin. de woorden voorko men, nullá exceptione Juris Canonici vel Civilis mihi suffragante, en hij komt, op schijnbaar zeer aannemelijke gronden, tot de slot- som; dat deze Brief een geheel ondergeschoven stuk is. (bl. 105). Het is voor het tegenwoordige ons voornemen niet om over 1 Nederl. Jaarb. voor Regtsgeleerdheid en Wetg., door de Heeren DEN TEX en VAN HaLL; VIe Dl. 1844, bl. 85 en volg. 302 TWEEDE KLASSE. de vroegste sporen van het gezag van het Romeinsche Regt in Holland en. Zeeland te handelen. Wij bepalen ons tot een on- derzoek naar de echtheid van gemelden Brief, — voor het oogen- blik daarlatende, of, zoo die echtheid gestaafd wordt, uit de’ . hd î 7 - ° « de daarin voorkomende woorden: zulla exceptione Juris Canonici vel Civilis mihi suffragante, eenig gevolg kan getrokken worden. omtrent de vroegere bekendheid of wel het gezag der Romeinsche Wetten in het eigenlijk gezegde Holland. _ Beschouwen wij dan het betwiste Charter van nader bij. De Hoogleeraar Arons marraArus heeft in zijne aanteekenin- gen op het Chronicon Egmundanum van JAN VAN LEYDEN (Lugd. Bat. 1692, 4°, pag. 203 sqq.) voor het eerst aan het licht ge- bragt twee Brieven van simon wan Haarlem, de eerste in de Latijnsche taal, gedagteekend 1239, de andere in het Neder- duitsch, gedagteekend 1339. De hoofdzakelijke inhoud van den eersten komt op het vol- gende neder: „In nomine Domini etc. — Ego simon de Haerlem , nENRICI DE DIEPENEM filius minor annis, ‘sigillo Tutoris mei Domini videlicet de Abcoude Zwederi, militis — notum facio — quod omnem terram Ecclesiae Egmundensis sitam infra limites -parochiae de Limmen usque ad Oudenburghelane — a venerabeli viro Dos mino THEODORICO ABBATE EGMUNDENSI et ejusdem monasterii con- ventu de ipsorum unanimi consensu per manum dicti Tutoris mei recepì in annuum pactum, Jure hereditario possidendam, ut fa- ciam et disponam de ea — jure tamen proprietatis ejusdem ter- rae praedictis- Abbati et conventui — reservato — Ïta videlicet quod ego 50 ® Hollandensium denariorum legalium, et centum et viginti anseres, centum et viginti gallinas praedictis Abbati conventui eorumque successoribus, nullá exceptione Juris Cano- nict wel Civilis mihi suffragante, et qualibet excusatione remotà, singulis annis pacti nomine — persolvam etc. etc, — Super prae- missis igitur omnibus firmiter et fideliter observandis — fidejus- sores constitui videlicet Dn rneoporicum CASTELLANUM DE LEYDEN, et Dnjn SIMONEM DE BENTHEM, milites, JOHANNEM PERSYN filium Domini JOMANNIS PERSYN, JOHANNEM DE ROSENBURGI, ALRERTUM fi- Er a md Echtheid van den Brief van. SIMON VAN HAERLEM. 303 liunt FLORENTIL @l GERARDUM EVER. — Ego insuper de Abcoude ZWEDERUS MILES tutor nominati siMONIs per comitem Hollandiae deputatus me ipsum pro eodem smone ad praefata omnia obligo, pro dicto simon promittendo, „quod cum ad annos discretionis venerit et sigillum proprium habuerit, quod idem se ipsum dictis Abbati et conventui sigillo proprio in praefatis omnibus obliga- bit. — Datum vann. Domini. MCOXXXIX dvi sexta ten nati- vitatem virginis gloriosae.” De tweede brief is korter en’luidt in deszelfs geheel aldus : „Allen den ghenen die desen Brief sullen sien of hooren lesen: Je SIMON VAN HAERLEM maecke kond allen luden dat ick mij ende mijnen nacomelingen , die erfgenaem wesen. sullen alse van den goede, dat ick houde van den Godshuse van Egmond, verwil- coert hebbe ende verwilcoer. mit desen brieve al die pointen vast, stade en volkomelick te ‘houden, die gescrever staen in enen lettre die ick mijnen Heere den Abt, ende den gemenen Convent van Egmond overgegeven hebbe, alse van den voorgenoemden goeden, die mijnen lieven Heere Heer ZwEDER VAN ABCOUDE, alse die doe mijn borge was, met sijnen segel, Her simon van BENTHEM, JAN VAN ROSENBURCH, ende GERRIT DE EVER, daer Godt die ziel of hebben moet, Her DIRC BORCHGRAVE VAN LEYDEN, JAN PERSYN Her JAN PERSYNSSOEN, ende AELBRECHT FLORENSSOEN, alse borghen mit hoere segelen besegelt hebben. Ende hebbe geloeft ende love voer mij ende mijn voorseijde erfnaem die voorseijde lettren mit al den pointen die daer in staen, wel ende volcome- lick te houden in allen manieren alse die selve letteren houden. In oireunde ende in kennisse der waerheijt so heb ick desen brief besegelt mit mijnen Segel. Gegeven in ’t jaer ons Heeren MGCOXXXIX op die Octave van onzer Vrouwendach in Sep- tember.” Het is dus klaar dat deze beide bloe: oee zijnde, van eenen en denzelfden simon van maERLEM moeten afkomstig zijn. Toch verscheelt de dagteekening, zoo in geene van beide een schrijffout is, juist eene Eeuw. Dit groot verschil had ook. van mrenis, toen hij in zijn Groot Charterboek (L. 215) de beide Brieven uit marrnaeus mededeelde, 304 Ki TWEEDE KLASSE. reeds getroffen; hij durfde echter de dagteekening niet verande-* ren, en liet: beide dus, ondanks de door hem aangenomen Chro- nologische Orde; achter elkander afdrukken. Doch de Heer neeveu gaat een stap verder, én zegt bl. 104: »Nu is het zeker niet aannemelijk, dat dezelfde persoon , zoo lang »zijn schijnbaar aartsvaderlijken ouderdom niet van elders zoude »gebleken zijn, deze beide Brieven, waartusschen juist de waar- »de der letter C,d. i, van honderd jaren verschil is, zoude »geteekend hebben. Ook zegt van miems, dat het schrift en de »borgen van den Latijnschen Brief klaar aantoonen, dat die tot »den Abt pink II behoort, doch dat hieromtrent weder eene zwa- prigheid is, omdat sonannis pe Levmis in de Kronijk van Egmond »meldt, dat deze laatste Abt in 1326, even gelijk de eerste in »1237 , twee jaren vóór den Latijnschen Brief is overleden, der- » halve, ook dan wanneer eene G in dezen Brief zou weggelaten »zijn, zoude dezelve een contract met den Abt pink den. Twee- »den , drie jaren na deszelfs dood aangegaan, vermelden. Daar- »bij voege ik, dat zwever vAN Ascoupe als Voogd van den Erf- ppachtnemer in den eersten Brief voorkomt, en dat in den »laatsten, van hem stellig, als ware hij deszelfs Borg bij den peersten geweest, gewaagd wordt. Overigens zijn de Egmond- »sche Monniken onder de opstellers van valsche: stukken ver- »maard. geweest. De valschheid van den giftbrief, zoo gezegd »wordt «van. 863, is algemeen erkend. Ik meen derhalve den »Latijnschen- Brief als een geheel ondergeschoven stuk van on- „bepaald. lateren. tijd ‚waarschijnlijk zelfs „za den Nederland- » schen Reid gefabriceerd, niet als een bewijs ten dezen te age »aannemen.’ ’ Wij beginnen met volmondig toe te geven, dat het jaartal van den, Latijnschen „Brief verkeerd is. Doch dit levert geene reden op, om zoo er anders geene bezwaren bestaan, den Brief zelf voor onecht te houden. Het is een vaste regel dat enkele Anachronismen, veelmin schrijffouten in jaartallen, op zich zelf geen stuk van valschheid „overtuigen. Een beroemd Schrijver Echtheid van den Bricf van SIMON VAN HAERLEM. 305 zegt daaromtrent: L'erreur dans les dates des Diplomes ou Chartes ne doit pas les faire regarder pour cela comme auppé sés ou suspects. En effet combien de mécomptes de cette espèce ne trouwe 't on pas, et dans les Fnscriptions, et dans les Ma- nuscrits, et dans les Loix,et dans les Conciles, et dans des auteurs sans nombre 1? en het komt er dan slechts op aan om met eenigen grond van zekerheid het jaartal te kunnen verbe- teren. Dikwijls is dit bij gebrek aan de noodige gegevens uiterst moeijelijk ; soms onmogelijk. Hier echter is het mogelijk , ja gemakkelijk. In de beide Brieven toch komen dezelfde perso- nen voor. Die personen zijn alle (met uitzondering van AEL- BRECHT FLORENSSOEN) van elders bekend. Uit de onderlinge verge- lijking van den leeftijd dier békende personen kan, gelijk blijken zal, het noodzakelijk gevolg getrokken worden, dat de Latijnsche Brief niet vroeger dan 1320-en niet later dan 1326 kan opge- steld zijn. -Kortheidshalye noemen wij den middelterm, eu ver- moeden alzoo dat er in plaats van MCGXXXIX moet gelezen worden MGCCCXXIV. Beschouwen wij dan de personen die in de Brieven voorkomen, en wel 1° SIMON VAN HAERLEM. Indien wij genóodzaakt waren om hier bepaaldelijk te denken aan dien SIMON VAN HAERLEM, die sedert 1245 tot 1293 toe, veel- vuldig in de Charters voorkomt, dan zou het jaartal 1239 daar- mede zeer goed. overeenstemmen. Immers in 1245 ontmoeten wij hem voor het eerst, en wel als Getuige met zussenr, Abt van Egmond, NICOLAAS PERSIJN, En DIRK, KASTELEIN VAN LEYDEN ?. 1 Het zijn de woorden van, DOM. DE VAINES, Dict. Raisonné de Diplom., T. 1, p. 572, in Voce Erreurs dans les Dates. Vergelijk het groote Werk: Nouveau Traité de Diplom., T. IV, p. 662—666. Ecxknanp, Introd. in Rem Diplom., p..201, en Kruit, God. Dipl., p. 582, 2 Van Mieris, Chart. IT, bl. 225, 306 TWEEDE KLASSE, In 1249 verschijnt hij. als Baljuw van Zeeland 4. In 1260 als Baljuw van Kennemerland 2, In 1293 ontmoet hij ons het laatst, — Zeer wel dus kan hij in 1239 als minderjarig voorko men. — Doch “dan zoude de Brief in strijd zijn met ‘den leeftijd. van alle de daarin” verder voorkomende personen. « Niets nood- zaäkt ons danook daartoe. Er zijn meer SIMONS VAN HAERLEM geweest. Wie was dan de alhier voorkomende? Hij zegt het ons zelf. Hij was minderjarige zoon van HENDRIK VAN DIEPENEM 3 — En wie was deze? « Hij komt herhaaldelijk voor in het-Charterboek van VAN MIERIS, op het jaar 1320. Hij behoorde met zweper van ABCOUDE ‚ SIMON VAN BENTHEM, en nog eenige anderen tot de Raden door den Hollandschen Graaf winrem III benoemd, om den Bis- schop van Utrecht bij te staan in het bestuur der Kerk en van het Land, en wier raad de Bisschop beloofd had in alles te zullen volgen &. Na 1320 komt deze HENDRIK VAN DIEPENEM niet meer voor. Stellende dan, dat hij in 1321 of iets later gestorven is, kan zijn Zoon SIMON VAN HAERLEM in 1324 als minderjarig voorkomen, — Het was deze simon vaN HAERLEM, die in 1329 van den Graaf ter leen hield het Huis de Bloote bij Rijswijk 5. Niets hoegenaamd verbiedt ons dus de beide brieven aan Aem toe te schrijven. | | | De tweede persoon iS DIRK, ABT VAN EGMOND. Er was in 1239 geen ABT VAN EGMOND die den naam van pink had. De apr pmk die slechts zeer kort die waardigheid bekleed had, was in 1238 overleden. Wij hebben dus in den eersten brief te denken aan den Asr DIRK SCHREVEL of de tweede van dien naam; die van 1319—1326 het Godshuis beheerde. … Deze kan dus in 1324 de erfpacht aan sIMON VAN HAERLEM gegeven hebben. Dat de vweede Brief van 1339 is, en dus uit den tijd van vimks opvolger den t Krurr, Cod. Dipl., p. 566 en 569. 2 Minis, 1, 542, 3 Men vinde hierin niets vreemds. Zoo was tuco GoUwER, de zoon van uuGo VAN HEENVLIET , JAN VAN ROSENBURCH, de zoon van SIMON VAN BENTIIEM, ENZ. h Zie de 5 Charters bij VAN Mieris, IT, 240 en 241, 5 Zie VAN LEEUWEN, Bat. Illustr., bl. 975. “ Eehtheid van den Brief van SIMON VAN HAERLEM. 307 apr muco (1326-1345), zou. dan eerst bedenking kunnen baren, wanneer in dezen tweeden Brief ook van pink gesproken werd. Doch dat is het geval niet. Er wordt geen naam genoemd. De derde is Heer zwepen vAn ascoupe. — Hij komt het vroegste voor. bij van mremis, op het jaar 1277 4. Het laatst in 1345 *. Of overal dezelfde zwever van Ascoupe bedoeld wordt, zouden wij betwijfelen: wantrer komt in 1292 een Heer auysBRECHT VAN Ascoupe, Ridder 3, tusschenbeiden. Wij houden dien zweper van Arcoupk die vooral tusschen 1319 en 1328 veelvuldig voorkomt, en Ridder, en Heer ZWEDER VAN ABCOUDE genoemd wordt *, voor den Voogd. van. onzen ‘siMON:-VAN HAERLEM, voor wien hij zich ook aan het slot van den Erfpachtsbrief, gelijk wij boven zagen, persoonlijk verbond, om te zorgen, dat simon meerderjarig ge- worden, zich zelf op nieuw zou verbinden: hij bleef dus dáár- voor borg: zoo dat hij in den tweeden Brief zeer wel borg is kunnen genoemd worden, waarmede dan, om dit ter loops op te merken, de bedenking door den Heer neevev bij die van van Mieris gevoegd, van zelf vervalt. Het blijkt in allen gevalle, dat hij in 1239 geen Voogd of Borg heeft kunnen zijn, maar wel in 1324. De vierde is Heer pink, Kastelein van Leyden. — Van 1201 tot 1241, was zacor Kastelein van Leyden. Diens opvolger was pink, — die dus, in 1239 geen Kastelein heeft kunnen zijn. — Tusschen 1276 en 1319, vinden wij zenprikK , als zoodanig vermeld 5. Op hem volgde nu pirK, KASTELEIN VAN LEYDEN, dien wij dan ook van 1319 af tot Februarij 1335 menigvuldigmaal aantreffen, in welk jaar zijne Echtgenoote voor het eerst als Weduwe voor- komt®. Deze was dus tijdgenoot van allen die wij tot dus verre 1 1, 589. Voorts nog in 1280, bl. 402; 1287, bl. 470, enz. 2 II, bl. 700. 3 1, 592-597. + II, 221, 240242, 244, 248, 265, 269, 210, 281, 554, 581, 462, 8 Kortheidshalve beroepen wij ons hier op de (hoogst naauwkeurige) Dissertatio de Burggraviatu Leidensi, L. B:, 1809, p. 57—62. $ Verg. de Gharters bij van mienis, II, bl. 256, 502, vooral van bl. 565-426, voorts 472, 504, 551, 544, 569, 577, 587, 604 en 618. 308 - TWEEDE KLASSE. in oogenschouw namen, gelijk ook van de volgende, en was dus stellig de borg voor SIMON VAN. HAERLEM. De vijfde is Heer simon van BENTHEM, Ridder. Deze komt in de Charters het eerst voor in 1293 1, Voorts in 1297, wanneer hij nog Leuyer (knape) genoemd wordt 2. In 1305 vinden wij. hem met pink, Burggraaf van LEYDEN en ZWEDER VAN ABCOUDE, onder meer andere Hollandsche Edelen op eene Dagvaart in den Haag 3. In 1308, draagt hij, toen reeds Ridder, zijn Huis te Binkhorst aan den Graaf op 4. Het volgende jaar werd hij met Heer WOUTER VAN HAARLEM, GERARD EVER en anderen , begrepen in den Zoen, wegens den moord van WOLFAERT VAN BORSELEN , te Vere in 1301 5. Van 1348 af ontmoeten wij hem onder ‘sGra- ven Raden £. In 1319 als Scheidsman met ZwEDER VAN ABCOUDE en anderen 7%. Maar vooral van dien tijd af tot 1326, bijna da- gelijks meestal als ’sGraven Raad 8. Niemand komt zoo veelvul- dig voor; hij schijnt diep in-’s Graven gunst en vertrouwen ge- staan te hebben. In 1335, verkreeg hij van denzelven het Huis te Teylingen, later vinden wij hem als Houtvester van Holland 5. Geen twijfel dus of deze bekende persoon behoort tot de-eerste helft der XIV® en niet der XIII: Eeuw. De zesde is san persyN, Heer san PERsYNS zOON, Knape. Een JAN PERSYN was in 1224 overleden 10, In 1239 zal men bezwaar- lijk eenen sAN PERSYN JANSZOON aanwijzen. Van 1236—1252 vindt men steeds nicoraas prnsyn. De beroemde san persyn, die in 1 Van mierIs, I, bl. 549. 2 Van miemjs, 1, 576. 3 Van menis, II, 48. & Ald. bl. 74. $ Ald. bl. 85. 6 Ald. bl. 150, 199. 7 Ald. bl. 221. — 8 Zie de lange reeks van stukken bij vAN mieris, II, bl. 240—598. Nog bl. 481. 9 Ald. bl. 574, 597—615, 626—765, euz. Hij overleed in 1548. Zie ver- der den Baron van SPAEN, bij VAN WijN, Huisz. Leven, II, 41, bl. 69 en 70. * 10 Necrolog. Egmund. (in vaN wun’s Huisz. Leven, IIe DI.) — pag. 127, 'Obüt JOH. PERSIJN, A°®. 4224. Uit dit ontwijfelbaar echt stuk kunnen de Geslachtlijsten der persijns, die bij GOUDHOEVEN, VAN LEEUWEN, COMMELIJN, KOK, Vad. Woordenb., enz. voorkomen, in velen verbeterd worden; vooral wanneer ook de Charters bij VAN MIERIS, MEERMAN (Wiurem II, 2e en 5e deel) en kruit, God. Dipl. (bijv. bl. 800, waar ook het Zegel der pensins is afgebeeld) onderling vergeleken worden. eN ES Echtheid van den Brief van SIMON VAN HAERLEM. : 309 1268 Haarlem redde, was de Zoon van dezen” sicoraas, en hij overleed in 1283 4, Geen van deze kan dus hier in aanmerking komen.” Maar laatstgemelde san pensijn was de vader: 1° van NICOLAAS 2 2° van pirK 3 en 3° van JAN PERSYN, die in 1327 nog als Knape” voorkomt 4. Of deze dezelfde is die later als san PERSYN VAN VELSEN, Ridder, Heer van Waterland, voorkomt, en in 1353 overleden is, zouden wij betwijfelen 5. Genoeg dat er in 1327 een san persyN, Heer JAN PERSYNSSONE, Knape, bestond. De zevende, san van ROSENBURCH, komt voor het eerst voor bij VAN Mieris op het jaar 1316, en wordt aldaar genoemd. san van ROSENBURCH, Heeren SrMONs SONE VAN BENTHEM Ó. In 1322 was hij Baljuw van Rhijnland 7%. Hij was gehuwd aan Aperise dochter van ZWEDER VAN MONTFOORT 8. Het laatst komt hij voor in 1327 9. Denkelijk is hij niet lang daarna overleden: althans in 1381, vinden wij JAN VAN POLANEN in zijne plaats als Baljuw van re land 10, Dus ook een tijdgenoot der vorigen! —_ De achtste, Arsrecur FLORISSOON , is ons onbekend. De negende, cerarD ever, Krape, komt niet vroeger voor dan in 1309, met Heer WOUTER VAN HAERLEM En SIMON VAN BENTHEM ÎÍ. Nog in 1329 onder de borgen voor DIRK VAN TEYLINGEN Î2. Na. dien tijd vinden wij hem niet meer. Zeer goed slaat dus hierop de uitdrukking onmiddelijk achter zijnen naam gevoegd in den tweeden: Brief »daer Godt die Siele af hebben moet.” — Ook zijn leeftijd valt dus vermanen sn in de eerste-30 jaren der XIV? veerde js à Neerol. wodt p--159, Obiit son. prnsijN, Miles, A°. 1285. al: Ln RER 2 Van wa; I, p. 425. waar JAN has zelf ar „’NICOLAUS, filius naster, 8 Van mieRis, ï, "435. Verg. de Gestacntijst bij KO, Vader. Worden, XXIVe deel. $ Zoo men althans genoegzaam op de, Genealogiën bij kok enz. af kan. 6 MyA6TIS 00 UG 27171, 208, 501, 325, 329. 8 11, 350: 9 4355,7457. 10 TT, 510, 576. MI, 85. Hij staat daar als kNare vermeld. 12 11, 499. 18 Bij van menis vinden wij wel in 4350 (II, 778) vermeld neiter Dever Heer GERRITSZOON Een GERRIT DIE EVERT, doch wij meenen hieruit te mogen opmaken, | 310 TWEEDE KLASSE. Wanneer men nu dit alles zamentrekt ontwaart men: 1e, Uit de vermelding van den Abt pink vaN EGMOND, — dat de Erfpacht-moet- dl en onder zijn ger en haas tus- schen 1319: iem: B8ABzsrar aan vi PE of Bouten dE 2e, Dat wel in 1239 Een SIMON VAN HAERLEM zoude aan te wij- zen: zijn, maar volstrekt geen HENDRIK VAN DIEPENEM, geen DIRK, Kastelein van Leiden, geen nirk, Abt van reMonp, geen ‘ZWEDER VAN ABCOUDE, GEen SIMON VAN BENTHEM, geen JAN PERSYN. JANSZONE , geen JAN VAN ROSENBURCH, gEÊN 'GERAERD (EVER: «: „ol, -3°, Dat daarentegen : alle die personen. en. perd (SIMON VAN HAERLEM, Zóon van ‘HENDRIK VAN DIEPENEM, te zamen. tusschen 1319 en 18326, tot:den Brief hebben kunnen concurreren, maar op geen ander tijdstip. Bren er Alape ‚40, Dat uit dezen zonderlingen wijssntkor: di tons waar- sehiijdlijkheid zoo niet de zekerheid voortvloeit, dat het bedor- ven jaartal 1239, in 1324 (of iets vroeger of-later) moet hersteld worden, waarmede dan alle inden bezwaren. uit „Anaahraais- men “ontleend, eneen nógon Zijn er nu nog andere gronden tegen de echtheid ‘van den Brief aangevoerd? Nog ééne: -»nOverigens ,” zegt de“Heer. nePvev, »zijn de Egmonder Monniken. onder de opstellers vän ‚valsche stukken vermaard geweest. * De-valschheid. vanden Giftbrief, »zoo gezegd wordt van 863, is algemeen erkend.” En in de aanteekening beroept hij zich »op girperpisk Vaderl, Hist, 1, p. 170, en de schrijvers door hem en xrumr in groen ae N°. 3, aangehaald.” Om met het laatste te beginnen, het is thans zoo wij ons niet bedriegen, algemeen erkend, niet dat die Brief walsch, is, maar dat het jaartal -863 fautief is, en veranderd moet worden in 922. — WacrnAar, Wad. Gesch. II° DI, bl. 108—113, spreekt er van als van een stuk dat altijd voor echt gehouden is, en om- dat die Heer eerhrr (waarschijnlijk de onze} toen overleden was, gelijk ‘trouwens uit den Brief van 1559 van zelf blijkt. | Hehtheid van den Brief van STMON VAN HAERLEM, 311 trent welks jaarteekening alléén verschil ist, «VAN mienis plaatst in zijn ,Gharterboek den. Brief op 922 2, en bestrijdt alléén het jaartal/863, — Alleen guynrcorer hield den, Brief voor valsch, en trachtte dit breedvoerig te bewijzen in zijne Aanteekeningen op Meis sTOKE S. Doch krurr en anderen hebben genoegzaam doen. zien ‚dat zijne gronden “schijngronden-en deels misslagen zijn; — Zoo betoogde van wyn in. de Bijvoegselen- op wacrnaar 4 het ongegronde van. nuvprcorers beweren , dat kann de Menvou- dige niet-in: 922 te Bladelle kan. geweest zijn + aCkERsDYK. hoe nuypecopEr verkeerdelijk gesteld. had, dat-Bladelle- (in Kempen- land) toen niet bekend was 5: kuurr zelf, hoe deerlijk guyprcoren omtrent den Graaf nacano-den. bal misgeslagen- had 6 , terwijl hij zijne - Historischi-Diplomatische Dissertatie N° I, aan het vol- dingend bewijs der echtheid. van dit Charter van 922 ‚had. toe- gewijd. Envofschoon deze ‘Dissertatie miet ìn 't-licht versche- nen is; ‘hebben, wij toch. in de bovengemelde wederleggingen reeds zoo veel bewijs voor de ongegrondheid van muyprcorens vermoedens: dat „wij veeleer mogen vragen;-welke: zwarigheden er nog-tegen dénzelven overblijven. … Geen der lateren heeft dan _ ook zoo veel wij kunnen nagaan, de valschheid stellig beweerd. Birperorik althans niet, wiens stelling hierop mederkomt : de brief moet tot 923 gebragt worden; hij bevat enkel eene gifte van. alodiaal goed; verkeerdelijk hebben dus de lateren-dádrin eene opdragt van het Graafschap-Holland gezien,-en het kan zeer wel waarheid zijn hetgeen de oude Kronijken melden, dat KAREL «de Kale;al in 863 zekeren pink met het Graafschap Hol- land beleend masc al is het, dat dj zich daarne: verkeerde- ree Sie 1 Het is de brief. waarbij KAREL asina png Franken: ten ante van Graaf HAGANO, aan zijnen getrouwen DIRK, EGMOND enz. schenkt. Gegeven 865 te Bla- delle. Onze oude. Kronijken schrijven, dien Brief aan KAREL, DEN KALEN toe: doch alle nieuweren, zoo veel wij weten, aan kane den. Eenvoudigen in. 922, gelijk ook reeds door waGENaaR zelf ta. pl. zeer goed betoogd is. KK SSbaârteli 31, bl 204— 219. 4 4e St., bl. Ml. 9 8 In de Nieuwe Werken der mais. van Ned. Lett. te aber ue Dl, 2e St, (1854) bl. 541 en volgg. ] 6 God. Dipl. in de Aant. op N°. 5. . 312 TWEEDE KLASSE. lijk op dezen Brief gronden 4. Nergens verklaart BILDERDIJK den Brief voor valsch. Evenmin de Hoogleeraar Luzors 2, of de Heer AREND 9, waarvan de eerste den Brief tot 923, en de andere tot 922 brengt, beide denzelven aan kane den: verend toe- schrijvende. | | td Dat*nu de Egmonder Monniken langen ia in He reuk ge- staan hebben van vervalschers van giftbrieven te zijn, is waar. Scriverivs, maar vooral nuvprcorer, hebben het bitter op hen ge- laden. Doch even waar is het dat latere ontdekkingen gestrekt hebben om hunne onschuld op vele punten aan den dag te bren- gen. Wil men uit vele, slechts eenige weinige voorbeelden? Welnu! muyprcorer beweerde met scherpzinnigheid ei» met ten toon spreiding zijner waarlijk verbazende geleerdheid de valsch- heid, onder anderen; van deze zes Charters: » 7 d Het Chârter van Graaf pink den V®" van 1083, houdende bevestiging van de giften zijner voorzaten aan de ear van Eg- mond &. ig Kor ad | os ghenr Het Charter van ‘Graaf rroris de IIIE® van: 1162; “waarbij hij aan den Abt in ‘het Klooster: van Ren de dis van penn teruggeeft 5. Het Vredeverdrag van 1168 tusschen dien -zelfden Graaf, en den: Graaf van Vlaanderen, bekend onder: den naam van PAX HEEDENSEANA Ô. Het Charter van Graaf pirk den VI ie van. 1199, bdisdandie bevestiging van giften aan de Abdij van Rijnsburg ?. De Arbitrale’ uitspraak van 1206 ,-tusschen Graaf wrreu I en LODEWYK’ VAN LOON 8, zi Den. Brief van denzelfden Graaf van 1213, waard kij de 1 BILDERDIJK , Gesch’ des Vad. 1, bl, 160—208, vooral: bl. 469 in bne MIS, ‚bl 184, 187, 201 en volg. Zas ra 2 Zie zijn Kort Overzigt, 1e Dl., bl. 65—70, 3 Zie zijn Onderzoek naar den Oorsprong. van het Graafschap Holland. _ In zijne Algem. Gesch. des Vaderlands, Ile Dl., 4° St., bl. 16—22. +1" | & Hovpzc., op. stroke, 1, 485, 491. $ Huvypsc., op STOKE,-I, 495. 6 Ald. bl. 518—524. 7 Ald. bl. 560: 8 Ald. IIe Dl., bl. 451154. pn CT dcd Echtheid van den Brief van:SIMON VAN HAERLEM. 313 Walchersche bezittingen der Abdij van peis van bede enz. verklaart ft. Welnu, van deze zes Charters, van welker twee eerste de Eg- monder Monniken dan de falsarissen zouden zijn, is de zwak- heid van muyprcorers gronden door Krurr niet alleen aangetoond, maar hij heeft dezelve alle in Originali,— alle met één of meer Zegels voorzien in openbare Gharterkamers of bijzondere verza- melingen. teruggevonden, en op nieuw meestal met Fac Simile's in zijnen Codex Diplomaticus aan het licht gebragt ?. Maar is welligt de Brief van simon vAN HAARLEM verdacht uit hoofde der daarin voorkomende woorden : nulla ezceptione Juris Canonici wel Civilis mihi suffragante ? Daargelaten welke beteekenis men aan die woorden wille hechten, moeten wij opmerken, dat zelfs dan, wanneer de brief tot 1239 gebragt werd, dit geene reden zou geven om hem dáár- om voor “valsch ‚te houden. Immers die. formule. was in die Eeuw niets. minder. dan ongewoon. ‚Zoo lezen wij. in:de over- éenkomst tusschen. Graaf wirem II, R. K. en mancanrer van _ Vlaanderen in 1250: »Insuper renunciavit in his omnibus dic- tus Dominus Rex pro se et suis successoribus Comitibus Hollan- diae, omni juri, quod competit ipsì vel posset competere, Canonico vel Civili, appellationi ad quameumque Curiam” etc. 3. Zoo le- zen wij in een stuk van: 1252, waarbij zekere nennricus zijn leen aan den Abt van Middelburg resigneert: Renuncians omni juri tàm Canonico quam Civili, quod sibi hactenus competere potuit vel competere posset in decima memoratà *. Zoo lezen wij in het: Vredeverdrag van 1256 tusschen’ mARGAREET en aur van Vlaan- deren, en rroris DEN vooep: Renunciantes in his omnibus tam pro nobis quam pro nostris heredibus comitibus Flandriae, omni 1 Ald. IL, bl. 505. 2 God. Dipl., p. 128, 1716, 185, 229, 516 en 560. 3 Kruit, God. Dipl., p. 575, 580, onder de getuigen komt de Abt van Eg- mond voor 4 Kuur, God. Dipl., p. 605. 21 314 TWEEDE KLASSE. juris auzilio, tam Canonici quam Civilis 4. Zoo renuncieerden ook in 1282 de ongelukkige woekeraars, die men: in Holland eerst vele jaren lang in het openbaar hunnen gang had laten gaan, maar die, toen de spons vol genoeg geloopen was om uitgeperst te kunnen worden, door rroris den V'* gevangen ge- nomen en van alles beroofd werden, zoo zeggen wij renunciëer- den deze wel uitdrukkelijk Zezceptioni doli mali, actioni in fem. (?) previlegio fori, previlegio dotis, previlegio cruce signa- torum, vel cruce signandorum, actioni Juris Canonici vel Ci- vilis, aut civibus previlegio indulto aut indulgendo, et etiam porrectioni vel petitioni libelli Canorici Juris wel Civilis ?. De uitdrukking op zich zelve is dus in die Eeuw te zeer ge- woon, om dáárop een vermoeden van onechtheid te gronden. Op dien grond zoude men dan ook de hier boven aangehaalde Brie- ven, voor valsch moeten verklaren. Dat overigens, wanneer de Brief van siMON VAN HAARLEM tot 1324 gebragt wordt, het geene verdenking kan baren dat hij in het Latijn is opgesteld, behoeft geen betoog. … Wel bediende men zich in de eerste helft der XIV®® Eeuw in Holland, in het algemeen veel meer van het Nederduitsch voor openbare Stuk- ken, maar bepaaldelijk ten aanzien van giften of verbindtenissen aan of met Geestelijke personen of gestichten, bleef het Latijn nog lang in veelvuldig gebruik, waarvan in het Charterboek van van Mieris de bewijzen voor de hand liggen 3. mean Maar bestaan de beide Brieven van SIMON yAN HAARLEM niet welligt nog? De naauwkeurige marrraeus heeft dezelve het eerst uitgegeven. Het jaartal 1239 is bij hem geene drukfout ; want hij voert den Brief aan op het jaar 1238. Hoe kwam 1 Kruir, Cod. Dipl., p. 689, 2 Van mienIs, 1, 422. 3 Tusschen 1321—1551, vindt men bij vaN miemis, II, 260—515, ongeveer een twintigtal zoodanige Brieven of verbindtenissen, alle nog in de Latijnsche taal. Echtheid van den Brief van SIMON VAN HAERLEM. 315 hij aan die Brieven? Hij. zegt het ons niet bepaaldelijk; maar hij zegt toch in zijne Voorrede in het algemeen: Quae in ob- servationibus diplomata passim extant, collegi, partim aliunde, partim descripsi Hagae ex Chartulario feudali, wirt illustris beneficio ANronn weisn dignissimi Ord, Holl. Cons. Pensionarii, Custodis magni sigilli et feudorum Praefecti. Misschien dan wel uit de Perkamente Registers van de Leenkamer of Charterkamer van Holland, uit welke van mremis nog naderhand zulk eenen rijken voorraad van stukken opgedolven heeft 1! Werden dáár nu die Brieven, in de openbare Registers der Leenen geïnsereerd, teruggevonden, dan zoude immers wel de laatste twijfel aan derzelver echtheid wegvallen, zelfs dan wanneer men (gelijk wij gaarne gelooven) er de ongelukkige schrijffout in vond, waar- __door het jaartal bedorven is. Er zijn ja, valsche of vervalschte Charters door kundige man- nen in hunne verzamelingen als echt opgenomen: maar toch minder in getal: dan men „wel denken zoude. Garrener wist er in zijnen tijd slechts 29 op te tellen die tot een ernstigen Di- plomatischen. strijd. aanleiding hadden gegeven, en de doorge- leerde Schrijvers van het Nouveau Traité de Diplomatique oor- deelden dat onder meer dan twee honderd. folianten met Charters er naauwelijks twee. honderd stukken waren, die met eenigen grond voor verdacht konden gehouden worden ?. Het oordeel van zulke mannen. moet ons gewis tot de hoogste omzigtigheid. aanspo- ren om, toch. niet te spoedig een stuk dat ons in den weg staat, en. daardoor a ‘priori suspect voorkomt (gelijk muvprcorer’s on- gelukkig zwak was) voor. een_ plomp verdichtsel van. baatzuchtige Monniken te verklaren. — Een valsch stuk doet, zoo lang de . valschheid niet. gebleken ‘is, nadeel aan de Wetenschap: maar evenzeer, moet het wegcijferen van een echt stuk, hetwelk als zoodanig erkend wordende, een belangrijken wenk zoude bevat- ten, als een stellig verlies voor de Wetenschap beschouwd worden. 1 Zie de voorlaatste bladzijde zijner Voorrede, 2 GarreneR, Elem. Art. Dipl, ‚p.29, en Nouv. Traité de Dipl, T. VI, p. 120—548. ET TETE 4 Bie — Over de Nederlandsche Landmeters en Kaartgraveurs , FLORIS BALTHASAR en zijne drie Zonen: onbekend aan de Levensbeschrijvers. DOOR Mr. J. T. BODEL NYENHUIS, Correspondent der Tweede Klasse des Kon. Nederl. Instituuts. Voorgelezen in de Vergadering der Klasse, den 30°" Jan. 1845. Eene groote bouwstof tot de Geographie en Topographie al ler landen, en zoo ook onzes Vaderlands in het bijzonder, is de kaartering van den grond: en dit zoo veel te meer bij ons, wijl de kunsten hiertoe betrekkelijk, sedert zoo langen tijd aldaar beoefend werden, vroeger misschien nog dan in andere landen. Kunnen wij niet, zonder grootspraak, zeggen dat de vroegste Landme- ters, Kaartteekenaars en Kaartgraveurs in de Nederlanden te vinden waren. Ze looken op, in het midden der XVI® Eeuw in België: want zelfs zac. vAN DEVENTER gaf zijne kaarten te Me- chelen uit; en ze kwamen van daar, op het eind van dien tijd- kring, naar onze Noordelijke gewesten over; zoo dat ze, op het oorlogsveld de wapenfeiten afbeeldden, en, van de vreedzame landsdouwen en de aan het water onttrokken gronden de trek- ken in Kaarten ons voor oogen stelden. «Weinig zijn die oude voortbrengsels bekend: ze schuilen hier en daar in enkele Ver- zamelingen. Doch al mogen ze aan dezen en genen niet geheel onbekend zijn, de letterkundige Geschiedenis dezer Kunstenaars ligt volmaakt in het duister. Alis ook een Apr. MErTIus, een STEVIN, bij ons niet vergeten, omdat de eene een Franeker Hoogleeraar was en het den anderen te beurt mogt vallen een vorstelijken leerling / Over den Landm. en Kaartgr. FL, BALTHASAR en zijne Zonen. 317 teverlangen, „wiens legerkamp daarna de krijgsschool der XVII Eeuw. werd: „zoo is: het toch schier onmogelijk, iets over de lotgevallen van -@enen; JORIS. HOEFNAGEL En FRANCISCUS HOGENBERG (1572 en verv.), €En: LAMBERT CORNELISZ (1599), een PETER BAST (1600), een zo. BaPr. VAN poErECOM (1604), een EONAVENTURA PETRI (1630) 1, en zoo vele anderen te vinden. Wijlen onze sa- COBUS- KONING ‚die over 5. 5. BrELDSNYDER (1575) 2, Ds. P. Cc. MOL- HUYSEN „ die over. JACOBUS VAN DEVENTER (1553) 3 schreven, zijn bij ons; nog niet nagevolgde voorbeelden. Men vergunne mij den Lezer. opmerkzaam te maken niet op één persoon, maar op een geheel. geslacht «van Landmeters, Kaartteekenaars en Kaartgra- veurs’ „waarvan: geen. mensch spreekt; waarvan, mijns wetens, in niet één Woordenboek, in_ niet één in- of uitlandsch Ge- schrift. over Nederlandsche letter- of. kunstgeschiedenis, niet ééne Verzameling van levensbeschrijvingen van geleerden: of kunste- maars, ietste,vinden is. Niet zoo zeer als of een enkel hunner werken: bijde kunstkenners geheel is ter zijde gezet, neen: maar noch. de personen ‚noch hunne werken. zijn ooit ‚in, verband tot elkander en in derzelver opvolging beschouwd geworden: en waarschijnlijk daardoor nimmer in algemeene Werken herdacht. — Maar ook mag ik hier als in het voorbijgaan. vragen :- waar vindt vindt men iets over de geschiedenis der Nederlandsche Graveer- kunst, dan alleen. waar kunstenaars bij de graveerstift ook het penseel hanteerden? En echter hoe velen vonden in Nederland, van,de XVII'® Eeuw af, hun bestaan’ alleen in het zaden van platen of kaarten! Doch, ter zake tredende, vraag iks keinen den bnnos van FLORIS ALT HASAR? Hij doet zich het eerst aan ons voor, ongeveer tegen. het einde.der XVI’ Eeuw, en_ wel toenmaals in de Ver- eenigde Nederlanden, in het grijze Delft, destijds de verblijf- plaats der Vorsten van Oranje, alwaar hij in Februarij 1589 1 Van dezen: bezitten weveenige fraai geteekende plannen. 2 Werken des Instituuts, 2de Klasse, Deel V,‚, 1851. 3 Overijss. Volks. Alm., 4839, 4de Jaargang. „Zie ook iets overde vAn LANG- RENS, zoo. door Prof, uaurs als door mij, inde. K. en L. Bode, 1840, N°. 10 en EN%-A47, 318 KDS TWEEDE KLASSE: in het huwelijk trad ft. Was-hij van daar geboortig 2? Was hij, gelijk zoo menig geleerde ‘en kunstenaar dier dagen; uit Vlaanderen of Braband: om der godsdienst wille komen vlugten? Wij weten het. niet. Wel komtvons dit laatste ;:om meer dán _ééne reden , waarschijnlijk voor: zijne” vroegste werkzaamheden toch “bepaalden zich tot het afbeelden van -krijgstogten in: Bra- band “en Vlaanderen; en mogelijk is het, dat hij in bloedsbe- trekking stond tot zekeren prerer BALTHASAR Antwerpenaar ;” zelf schilder en graveur 3, die in 1580 in laatstgemelde koopstad woondé, doch in 1598 niet: meer aldaar was; zelve veelligt-ge- vlugt: De naam van parrmasarws komt mij imr-1582-ook te Goes en in 1592 te Dordrecht voor, toen er leden uit dit geslacht van daar naar de Leidsche Hoogeschool zich begaven. > Hoe het zij, de persoon van FLORIS BALTESER, BALTESERS Of BALTHA- sar komt, als gezegd is, het eerst voor in 1589. Hij was toen gezeten burger van Delft en wel als goudsmit. Dit beroep kwam ‘hem later voor het kleuren van sommigen zijner landkaarten wèl te stade: doch hoe het toekwam dat hij daarbij, het meer zwervend ‘beroep van: Laúdmeter ging uitoefenen, ligt in het duister. En zulks bevreemdt: ons nog te meer, dewijl een’ Landmeter in oorlogs- tijden de staande legers vermogt;: ja misschien wel genoodzaakt was, op den voet te volgen. “Of ‘hij in de XVI’ Eeuw lange als Landmeter gewerkt hebbe, door uitgegeven kaarten, bleek mij dusverre riet; genoeg, dat hij het vroegst voorkomt in het laatste jäar dier eeuw. « Vergunt mij, M.-He H. '“ u naar tijds- orde door zijn werk rond te leiden, waarbij ‘wij tevens de-vor- deringen. dezes kunstenaars en zijner ‘zonen’ zullen “kunnen op- merken: Veertig jaren lang komen ons ruim 30 hunner Werken voor. De MSS. Resoll. der H.H. Staten Generaal ten zijne op- EAA 1 „FLORIS BALTHAZAR, goutsmit, jonckgeselle, wooriende“àkii'äén ouden Langen- dijck, en DIRCKTGEN ZYMONS VAN OVERVEST, jonge dochter, woonende in de Bruijn- visch an de Voldersgraft:”” Register van Huwelijksaantt., 1584--1596. ‘Stedelijk Archief. te Delft. 2 Het Delftsche Stads Archief mist zijne geboörteregisters tot aan d. j. 1616. 3 Zie de Afbeeldingen der Forestiers en Graven van Vlaanderen, geteekend door CORNEILLE MARTIN, Zelandoys. Antw. 1580, fol. \ Over den Lundm. en Kaarlgr. FL, BALTHASAR en zijne Zonen. 319 zigte, die ik naderhand pas heb mogen inzien, bevestigen mijne vroeger ontworpene schets, of vullen die aan. LR. Zulks is reeds dadelijk bij den aanvang het geval. Toen Prins MAURITS in den zomer van 1599 in den Bommelerweerd de po- gingen van den Amirant menposa zocht te verijdelen en Bommel zelf eindelijk bevrijdde, maakte hij eene kaart van de belegering van Bommel, met de fortificatiën, en verkreeg, op aanbeveling van Z.H., die hem genegen scheen , hierop octrooi voor 4 jaren; zie MSS, Nott. Staten Generaal, 3 Junij 1599 f,en kort daarop, wordt hem, gesneden hebbende de inlegering van beide legers in den Bommelerweerd, (zeker. hetzelfde Werk) toegelegd f 100, — Nou, 17 Aug. desz. jaars; doch hij schijnt mij toe, hierop slechts f50,— ontvangen te hebben 2: althans, den 14°" Junij 1600, wordt hem door dezelfde H. H. M. toegelegd, boven de ontvan- gen f50,—, f175,— gereed, en daarenboven nog toegezegd andere f 100,—, wanneer hij pertinentelijk zijn werk zal heb ben volmaakt, en onder nog ééne bepaalde voorwaarde 3%. _Hoe- î 3 E 4 1 »Is FLORIS -BALTAZAR van Delft, opte recommandatie van Zijn Excellentie ge- accordeert Oetroij, omme voor den tijt van vier naestcommende jaren alleene in de Vereenigde Nederlanden te mogen snijden, doen drucken, ende uuiijtgeven de belegeringe van de Stadt Bommel, mette fortificatien, ende het Landt bij hem affgeteeckent, volgende het patroon oft pourtraict daervan met des Suppliants Requeste overgegeven (doch tegenwoordig (1845), even weinig als eenig der vol- gende, aan H. H. M. aangebodene Stukken, in het Archief van het Rijk te vin- den,) ende in de brieven van recommandâtie van Zijn Excell. geroert. Verbie- dende enz. enz. op de poene van f 100— boven de verbeurte van de nage- maeckte Exemplaria, te appliceren in communi formâ,” (d. i. volgens het Acte- of Octrooij Boeek van 15891602, fol. 268 verso: »1/, voor den Officier, */; voor de armen, en °/z ten profijte van gemelden rLoRIs BALTAZAR."’) 2 „Is FLORIS BALTAZAR, Plaetsnijder. tot Delf, gesneden hebbende de Inlegeringe van beiijde Legers in de Bommelreweert toegeleet om eenige goede consideratien, ende om den aerbeijt en der moeijeten bij-hem daerinme gedaen, hondert Gul- dens, te betaelen bij den Ontfanger-General. Zijnde goetgevonden dat den Sup- pliant zijne besereven aenwijsinge zal stellen in handen van den Advocat Fiscael van die Generaliteijt, om-die te visiteren, alvooren dezelve in druck uuiijt te geven” 3 »Is FLORIS BALTAZAKR van Delff, makende de caerte van de Bommelerwaert, Re, 320 TWEEDE! KLASSE. & mn wel in het bezit zijnde van drie andere gelijktijdige oude kaartén des Bommelerweerds, mis’ik de, in deze Notulen vermeldde; ja heb die ook nergens kunnen te zien bekomen. Doch groot en kostbaar moet het stuk geweest zijn, blijkens de tegemoetkoming der Staten, — Ik ga dus over tot het volgende jaar 1600. - Ib, ner he venbeeretelditens De eerste der kaarten bij mij voorhanden voert ons naar Vläán- deren, toen maurrrs de Aartshertogen in den aanvang van 1600 op hun terrein meende te moeten bestooken. Wie denkt niet aan den vermaarden togt van de legers van Z. H. en de Staten naar het ge=" melde gewest? En aan de hoogstzeldzame groote afbeelding van de vloot van 2000 zeilen, die ter aanvaarding van dien togt in Junij 1600 bij-schans Philippine landde, eene plaat; van welke de grijze vAN “wyN, luidens zijne vaanteekeningen:op- WAGENAAR , twijfelde of ze nog wel voorhanden was ft: - Verkleind komt zij voor, in’ meer dan één boekwerk dier dagen. — Schrijver dezes bezit van onzes BaLTHasaRs hand eene kaart waarop. meer nog dan deze landing aanwezig'is. „Uit de twee aaneengehechte foliò bladen, waaruit zij bestaat, en die zich van Walcheren tot voorbij Nieuwpoort uitstrekken , zijn de voornaamste” gebeurte- nissen op te maken, aldaar voorgevallen in den jare 1600 en vol- gende: vooral, na de landing, ook de togt van mAurrs in Juzij 1600, om te land, de overgave van Ostende 200 mogelijk te ver- hoeden , althans te vertragen: een togt die, naar wij weten, den gten Julij daaraanvolgende den. slag van Nieuwpoort ten gevolge had. — De, nog geen 20 jaren tellende, muco erormws ver- eerde met een twaalfregelig lofvers het stuk van zijnen stad- tot een behulpe ‘vande costen, die ‘hij daertoe alrede gedaen heeft, ende voor- der noch sal moeten: doen, toegeleeght boven de vijftig Guldens, bij hem ontfan- gen, hondert’ vijfen tzeventig Guldens gereet, ende daerenboven noch toegeseet andere hondert Guldens, soo wanneer als hij sijn werck sal hebben pertinente- - lijek volmaect ‚mits: dat hij den Gedeputeerden van de Provincien (meestal 7-of 8 personen) gehouden zal zijn te geven eenige exemplaren van-zijne caerten…”’ 1 Geteekend door u: C. vROOM, gesn. door c, J. visscHER;” Zie BOSSCHA , Neerl, heldend. t. LE. 1, 342, noot, en ammerzeeL, Leven en Werken der Holl. en VL, Kunstsch., Beeldhr,, Graveurs, enz., HI, 211, in voce vroom: Ook bij mij. Over den Landm. en Kaarlgr.FL„-BALTHASAR en zijne Zonen. 321 genoot BALTHASAR ‚en. hij verwijt daarin aan” Vlaanderen , dat dit gewest. zijne voorregten „gering acht, en met de Noordelijke ge- westen. geene gemeene zake schijnt te willen maken t, (Een jaar vroeger had. erormvs een ‘ander feit van maumirs, de verovering van het fort St. Andries, evenzeer met een Latijnsch vers vereerd 2). Op. dit’ blad is ook een--afzonderlijk. compartiment, dat ons Duinkerken, dat roofnest,vân-zijne water-en landzijde doet kennen. Baurnasar, die zich hier uitdrukkelijk Delphensis noemt, draagt het aan de Staten van Holland en Westfriesland op, (wier devotissimus- cultor hij zich: verklaart) en ‘aan Graaf ERNST vAN Nassau, die het bevel over de landing ‘had;-hij noemt zich in- ventor „der «geheele voorstelling; de toelichting ix. de plaat is Latijn:: die welke er: onder is, in het Nederduitsch: althans van het exemplaar in ons bezit.»(Naar- buitenslands zullen wel- ligt exemplaren met een tekst in vreemde talen, verzonden zijn, waarvan een voorbeeld. is’ in, N°, V._ bl. 827). Onze titel luidt: Af-beeldinghe van den grooten tocht in Vlaenderen; Anno 1600. van de E.M Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlan- den, met haer Legher , onder ’t-beleijdt van Sijn Princelicke Ex- cellentie;MAURITZ VAN NassAu, etc. met. warachtighe gelegentheijt van de Stedenrende- Dorpen ; in dese Lant-streke gelegen. De hierna volgende tekst levert een verslag van het treffen. bij Nieuwpoort. De schaal-is groot, — Voor-het temaken werk verkreeg. hij vooraf „van de Staten Generaal „op zijn verzoek om onderstand, 200 gulden (Resol. 3 Mei 1602); daarna 100 gulden in eens, voor de gesneden; en door hem aan HH. M: aangeboden kaart (Ress. d. St. Gen. 20 Sept. 1603), eene gunst nogmaals herhaald bij Resol. 17 April 1604. Terwijl hij reeds op 28 Junij 1603, van dezelfde „ octrooi voor 4 jaren: voor den ‘druk ontvangen had. Het schijnt mij: toe, dat-men deze bladen „ bij het voortduren van den, krijg in dit gewest, heeft blijven bezigen, en de verdere aanvallen.op, en de yendedisibg van Ostende, er op heef Brat rn 1 Het is zheng in zijne Epigranmaten Lib. IL, (Poêmai omnium cd. Be, ai. 1670) pag. 279. »Flandria” etc. ? Zie de groote kaart er van, door LAMBERT KORNELISz, 1599, Hij bezong de meeste krijgsdaden van maurits, edit, memorata, pag. 272. 322 : TWEEDE KLASSE. teekend. Ja zelfs, wel 30 jaren daarna, toen nogmaals de oor- logsfakkel in --deze streken woedde, en onze maurirs voor zijn broeder had plaats gemaakt, werden er de nieuwe versterkingen van Sluis en Damme van den jare 1633 op bijgebragt. Op een tweede exemplaar in mijn bezit; zijn deze veranderingen te be- speuren, welke daarbij ook nog doen blijken, dat dit blad, in den tusschentijd tusschen 1600 en-1633, en wel in den jare 1616, door HENRICUS HONDIUS (te Amst.) op nieuw was uitgegeven (H.H. exc.). Barruasar trouwens, gelijk wij zien zullen, in dien tus- schentijd overleden zijnde , was -zonpius- eigenaar der platen ge- worden. — Wij keeren terug tot Junij 1600. Mavzrrrs trekt van Philippine voort, en na weinig dagen heeft het treffen bij Nieuwpoort plaats. Den meer begeerige naar: de bijzonderheden diens daags, bovenal verwijzende tot het-duide- lijk en schilderachtig verslag, hetgeen de Hoogl. sosscna ons hier- van heeft opgehangen 1, deelen wij slechts mede wat de afbeel- dingen van. FLORIS BALTHASAR ons hier over leveren. Er zijn er twee; een met, een zonder zijn naam: beide zeer zeldzaam. Beide zijn deels platen, deels kaarten, gelijk:‘de voor- stellingen destijds dikwijls waren. Ter tegemoetkoming-aan het gemis der voorstelling moet ik den Lezer ‘herinneren. dat het denkbeeld van: beide eenigzins- bewaard is in de platen van den slag welke grarv’s Atlas en later nog de laatste uitgave van Bor, Nederl. Historiën, doch veel verkleind en van veel bijwerk be- roofd, geleverd hebben. Wij willen ze nu kortelijk achtereenvolgens Keaahrijnbna u. Het grootste bestaat uit twee groot folio bladen. De zee ‚ het N. _N.: W., is boven aan. «Hier onder wordt gelijkelijk en ge- lijktijdig geheel de slag afgebeeld. Boven aan, namelijk ‘het ge- vecht op het strand; dan daaronder, het gevecht midden. in de duinen. Voorts, onder aan, vluchtenden; namelijk de vluchtende lansiers van Hertog Ernsr caster, welke over de dijken heen, emmen ennn vennen ss pn PÀ 1 Neerl, Heldend. to 4s,, Dl, TI, bl, 545562. Over den Landm. en Kaartgr. FL, BALTHASAR en zijne Zonen. 323 ter zijde van de sloten «en: moerassen, de wijk nemen naar den ouden toren der » Liambardie ;” een gebouw, dat elders, op een an- der plan, Lombardsijde heet. — Van het gevangennemen des Ami- rants nog iets. — Voorts zijn er in de haven van Nieuwpoort eene tHëtigte booten afgebeeld;-welke, dus luidt ‘het op het gaen »nog op den middag de haven van Nieuwpoort verlieten.” | ‘Er komen eene menigte cijfers tot 60 toe voor, wier vactiabs tüng bijde “twee eenige exemplaren die wij zagen, ontbreekt. Door “de groote schaalder plaat heeft men daarenboven bijde beeldjes zelve nog al eenige woordelijke toelichting kunnen bren- gen. “Deze is, “tot mijne verwondering, ìn het Fransch, uitge- zonderd dat wat men niet wistte vertalen , als daar is, de Pan- ne van de Duynen. Nog zijn er schilden op aangebragt, die naar den smaak dier tijden sterk versierd zijn en onderscheidene bij- schriften bevatten, welke alleen inde Latijnse’ taal vervat zijn: namelijk, BMEM ef en : 1. boven aan een, in de zee: …_Praelit huus Foederati Bel- gi Ordinum auspiciis ductuque MAURITIL, NASSOvIL feliciter pugnati hypotyposis, eisdem Illustrissimis aamareemse Principique de- vovetur. 2. van onder, zijn naam: Elout” BALTHASAR ad vivum expressit, cum quadriennii privilegio. sitt 3. mede van onder, een schild, met de wopheén der ver- overde vaandels omringd „ en wnd fs) gd 11 Rep Anathemata, haec sacra sanke Uustris(simis) federatar. Pr ovinciar. Or vdinibus, 4E 5athh 4 Qui vobis di dicit sperare ‚ timere magistris, ; Doctrinae haec, » Procerés, praemia mittit Iber. _H. GR(orws) *, HINTON LADEN 4. Een groot schild naast de twee vorige aangebragt; vierkant van vorm, gekroond met de Nederlandsche Maagd, en voorzien 1 Zie eroru, Poëm. ed. cit. p. 281, waar hetzelve distichon dit bovenschrift heeft: Spolia ex praelio Ordinibus offeruntur. 324 : „ee TWEEDE KLASSE, van een, dusver door mij onder erorws Gedichten nog niet-aan- getroffen. vers op. deze gravure zijns stadgenoots {. Ti. „Gelijk bovenaan het: regtsche blad, het wapen van wúavairs (Oranje-Nassau, zelfs gedekt met Saksen, ex surtout) voorhanden is, zoo bevindt zich op het linksche blad het wapenschild der Zeven Vereenigde Nederlanden. Het regtsche blad is, in de twee exemplaren die ik zag, flaauw. van druk. Het linksche is veel schooner van letter en van druk. Het volledige exemplaar, dus ver, mijns wetens eenig, is in de zeer rijke Verzameling van. den Heere 5 scnouren te- Dordrecht; het andere (het: regt- sche. blad alleen)-in die. van hiet Plaatkabinet der Leydsche Hoo- geschool. «De hoogte der bladen is, 22} duim Rijnl, ‘Breedte 1 _Haec videat, si quod Fortune (nae) vivit- in orbe-;, Mancipium, et curam se putet esse Dei. Nil sciat esse mali, quod non vindicta sequatur. Nec poenam longâ discat abire morâ. Explevit toties Magnos Sol aurèus orbes, Candidaque in roseis Luna redivit- ‘équis, za EL tiln Ex quo Nassoviae bona gloria gentis Adolphus itkaoter 10 Romulei culmen venit ad Imperii Ille quidem iuste tantos suscepit honores, Electaque tulit Sceptra superba manu. Austriacâ Albertus sed gente creatus iniquê Obstitit, et titulum maluit esse’ suum. (ik HOGE Altera lux Julf te vidit, Adolphe, cadentem Innocui saevam commiserata necem. Mutarunt nunc fata vicem retroque tot annis Commissum iusta est poena secuta riefas. Austriacus rursum, rursumque Albertus iniquë Armigerâ quaerit sceplra negata manu. Altera. lux Juli fugientem conspicit illum Nassovii fausto Principis auspicio. Gens una est utrinque ducum: committitur unâ Pugna die: Albertus rursus ad arma venit. Nassovidum dorus Austriacâ de gente capessens Vindicias ultrix affuit ipsa sibi. Cui duo tam simili committere praelia sorte, Aut tam, dissimili, vincere sorte datum est? - H. GROTIUS. Over den Landm.en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Z onen. 325 derzelve , aan” elkander zijnde, 2 voet 9} duim Rijnl. Tot dit werkstuk heeft betrekking wat de Resoll. der St. Gen. van den 18%" Augustus 1601, inhouden: »Is geaccordeert Mr, rronis BALTHASAR de somme van 200 ponden van 400 groot [d. i. 200 gulden} ter zake van zijn dedicatie en leveringe van de caerte vande Victorie in” Vlaanderen van God den Heere verleent.” | | UI. Geheel en al op dezelfde wijs als het voorgaande, is in mijn oog vervaardigd — en dus naar alle vermoeden door denzelfden, schoon zijn naam ontbreekt, bewerkt, — een tweetal bladen, half zoo groot, in de lengte naast elkander sluitende, en voor- stellende het begin van dien slag, het voorspel, in den morgen op het zeestrand f aangevangen. - Het schijnt, zeg ik, van denzelf- den; want: de gravure van het water, de beeldjes, de Fransche taal van al de toelichtingen bij die beeldjes, de vorm der letters, ook die der Latijnsche verzen, die verzen van :crorius zelve, al- les leidt er ons toe, dat het van geene andere hand wezen. kan: eene aandachtige beschouwing verzekert ons dit, Dit stuk stelt ons voor, èn het gevecht op het zeestrand, èn het, volgens BosscHA, wat later 2, door maurmrs bevolen wegzei- len der vloot. De Verzen van crorius staan in schildjes, zoo als bij het an- dere plan; zij zijn. twee in getal: op het eerste blad, met A. aan den voet geteekend; staat het volgende onuitgegeven , althans in de door mij gebruikte uitgave niet gevondene: Nostra cohors portum dum transit et inclita cura Principis aequoreas vincere discit aquas. Quid cunctaris Iber, quid caras prodigis horas, Damnosasque times praecipitare moras? Consiliis dum tu vincendi tempora perdis, Consiliis possit ne locus esse facis. H. GROTIUS, 1 Of de strang, zoo als hij en andere gelijktijdige dit noemen. * Toen de overwinning hier niet te behalen was. 326 TWEEDE KLASSE, … Op het tweede blad, B. aan den voet geheeten , staat boven aan: Tempus adest pugnae, etc. (10 regels). Dit is gedrukt, eroru Poëmatum, ed. penes me, 1670, p. 280. Deze twee bladen zijn in het Plaatkabinet der Leydsche Hoo- geschool en te- Amsterdam bij den ijverigen - Verzamelaar, den Heer 5. sLacREGEN. … Zij ontbreken mijns wetens bij 5. scrou- TEN, en stellig bij mij. De hoogte is de helft der voorgaande: 11 duim Rijnl. De breedte is 2 voet, ruim 94 duim Rijnl., geheel dezelfde als die der twee andere bladen (N°. II). IV. Des Prinsen. maurits moedigen togt van 's Gravenweert of Schenkenschans naar het harte van. Braband tusschen Thienen en Leeuwen, in den jare 1602! — en den daarop gevolgden te rugtogt naar Grave van 20 Junij tot 18 Julij des zelfden. jaars, woonde onze garrmasar beide bij. Hij zegt het zelf 2, op de afbeelding er van, welke ter grootte van een klein folio blad het eerst. voorkomt in. Nassauschen Lauren Crans „ of Victoriën, den H. H. Staten verleend deur het beleijt van Furst maurits vaN Nassau, enz. Leyden, orzers en van márstens, 1610, bl. 187—191: later nagegraveerd nog 2 malen , 1°, In onzes, Genéalogie et Lauriers de Nassau (overzetting van het vorige). Amst. 3. sansz, zonder jaar (omstr. 16207). 2. In Leven en bedrijf van: Wilhelm en Maurits van Nassau, Amst. bij denzelfde, 1651, Ze heet: » Warachtige anwijsing — van den tocht gedaen van Sijn Exc. MAURITIT VAN NASSOUWEN ‚ met den leger van de Edelm. H. H. St, Gen. der Ver. Prov. A. 1602 door 't landt van Luijck; end in ’t wederkeeren door Brabant — tot voor de Graef.” Vroegere afbeelding zag ik niet dan van acht jaren na den togt: doch het is mij meer dan waarschijnlijk dat er, gelijk van zijn naastvolgend Werk, eerst eene afzonder lijke uitgaaf op grooter schaal geweest zal zijn ®: en dit te meer, 1 Zie 35. Bosscua, N. H. t. L., 1, 586—388. ? „Desen tocht gesien…”” 3 De Ress. der St. Gnl., 27 Nov. 1605, zijn deze gissing komen bevestigen. Al- Over den Landm.en Kaarlgr.FI.. BALTHASAR en zijne Zonen. 327 dewijl hij op den. druk van 1610 zegt »dat deze kaart door hem verbetert is met het meten — van den Bommelerweert „” die vroe- ger nog niet in: het gerust bezit der H.H. Staten was (Zie hierna, onder N°. VIII). | ; 6 _ Barruasar, met het leger des Prinsen te Grave teruggekeerd, en ooggetuige van het beleg dier plaats en van den mislukten aanval des vijands tot ontzet, (waarna de stad in Sept. 1602 aan ons overging f) kon hier alles naauwkeurig meten en optee- kenen. De door hem, daarnaar, te Delft gegraveerde, en be- reids ten zelfden jare uitgegevene kaart is in mijn bezit. De Staten Generaal aan wie hij ze zoo wel als aan Prins mauris opdroeg, verleenden hem een privilegie van twee jaren ?: dit korte tijdsverloop (in verhouding tot andere destijds verleende) schijnt mij in het vertier gelegen, dat men er zich van beloofde. In de plaat zelve is alle toelichting in het Latijn, en ter zijde een Latijnsch lofdicht, 8 regels groot, van een ongenoemden; doch in mijn Exemplaar is, op een afzonderlijk blad eene ge- lijktijdige Hoogduitsche tekst er aan toegevoegd, om hetzelve ook in dat land te doen verspreiden, wáár de roem des overwin- naars bij Nieuwpoort reeds was vooruitgesneld. Het stuk is in“ twee folio bladen, dus op groote schaal, ver- daar wordt hem tot vervulling van de costen, bij hem gedaen, in t snijden van de kaerte van de intogt van S. Exc. in Braband, gedaen a; 1602 toegeleidt bo- ven de f 100 — bij hem ontfangen, nog f100. — Dit blad was door hem op- gedragen aan H.H. M., aan S, Exc. en aan Grave wiLLEM (LODEWIJK van Friesland) Zie dezelfde Nott. — Dit oorspronkelijk blad kwam ons niet onder de oogen. 1 BosscHa, in 't a. w., bl. 588 en v. 2 Blijkens èn de kaart, èn de MSS. Nott. der St. Gen. v. 12 Sept. 1602. (In ’t Acten Bouck, 4602—1608, fol. 81, verso, staat 2 Sept.) waarbij »hem f 100 werd toegelecht voor het betreck (teekening) dat hij. gedaan heeft van de belegering van Grave. In ’t gemelde Acten Bouck heet dit: »het betreck bij hem betroeken ende te snijden, volgende ’t patroon de H. H. Staten gepresen- teert” Aan de Gedeputeerden der Provinciën later, door hem, exemplaren »op saltijn’ vereerd zijnde, werd hem door H‚ H. M. nogmaals toegelecht. eene som van f'250,— eens. Nott. d. Res, St, Gen, 6 Nov. 1602, 328 TWEEDE KLASSE. vat{; aan den hoek is een kleinder. kaartje of compartiment, waarin de vruchtelooze aanval van het Spaansche leger tot ont- zet is afgeschetst, met een 4 regelig Latijnsch vers, van zeke- ren P. B, — Door Latijnsche verzen toch werd in die dagen alles verheerlijkt; wij zagen er meer voorbeelden van. Barrnasar noemt zich hier al weder Delphensis. Het kunstwerk is nog ruw, doch de afdruk heeft, in den loop des tijds, misschien ook iets geleden; desniettemin is het duidelijk dat hij, in ver- gelijking tot gelijktijdig werk van anderen, zich hier en vroeger reeds zeer voordeelig onderscheidt « î 3 d . VL Nog blijven ‘wij in de Zuidelijke Nederlanden vertoeven. Er volgt thans een blad, dat ons Ostende alleen vertoont, en wel in het eind van 1603 of den aanvang van 1604. Wij zien hierop het klein Troje, zoo als men die nu verkleinde en in- gekorte vesting had gaan noemen. De schaal is veel grooter dan van N°, I?, doch aangegeven is zij niet. Onze B. noemt er zich weder delineator, descriptor , editor. Het was aan de Staten Generaal en den Prins opgedragen, en verscheen met privilegie der eerstgenoemden voor den tijd van 2 jaren. Voor deze belegering, door hem »geannoteert” (geteekend) wende in ’t eoper gesneden ende in tweederleij formen uitgegeven,” werd hem het octrooi bij de Staten verleend 19 Junij 16042. En nog eens erlangde hij f 50 eens, voor do gravure »van 't caert- gen van de belegering van Ostende geampliëerd totten lesten dach, dat de Heer van marqverre (de laatste Gouverneur) uiijt- trock.” Zie Nott. 3 Februarij 1606, | | Een schoon Latijnsch ‘vers van erOTIUS versiert al weder het werk zijns 'stadgenoots 3, alsmede een 12 regelig Nederduitsch vers eens ongenoemden, dat iets beter is dan een 9 regelig vers in den Rederijkers-toon dier dagen, op de kaart N° I te vin- den. Het luidt aldus: 1 Komt verkleind voor in den aangeh. Laure Crans, fol. 194. * Het Acten Bouck, v. 1602—1608, heeft 16 Junij. 3 Epigrammat. Lìb. 1, (Poëmatum omnium ed. cit.) p. 255. » Area” etc. | Over den Landm. en Kaartgr, FL, BALTHASAR en zijne Zonen. 329 D'wtcompst met eer Van u o Heer Moet ons hercomen. Wanne(e)r ghij wilt Soe maeckt ghij milt Ons sonder schromen. U waerheijet staet , Heel vast, en baet Ons int benouwen. Met recht dan wij U volck seer blij Op u betrouwen: Vis Een oogenblik , — en dan ‘verlaten wij het Vlaamsche gewest. Nog mogt Ostende niet aan haar lot overgelaten worden. Nog wenschten de Staten eene laatste poging te beproeven. Den 25e" April 1604 landde eene nieuwe vloot der Staten, doch nu niet te Philippine, maar te Cadzant!, Het was vooreerst op Sluis gemunt; eene afbeelding dezer landing ligt hier voor ous, van paurmasars ‘hand, die zich weder Delphensis noemt. Een 16 regelig schoon Latijnsch vers versiert het, zijnde, naar ik gisse, nogmaals van crormvs; hij die dit reeds meermalen deed, zal zich nu aan B. niet onttrokken hebben. De korte beschrij- ving is hier geheel Latijn. . Toelichtende tekst is er niet bij, doch het is uitvoerig aan den Prins en de Staten Generaal opge- dragen. B., die ook hier vele bijzonderheden op deze kaart brengt, was weder ooggetuige van geheel den togt. Hij had geheel den zomer het leger in Vlaanderen gevolgd, om maf te teekenen en daarna te snijden den togt der H. H, Staten in de- zelfde Provincie met de voorgenomen belegering van der Sluis;” waarvoor hem bij besluit van-H. H. M. van 24 Junij 1604 toe- gelegd. ‘werd f 36. Deze onderneming echter, als zijnde, tegen MAURITS raad, op der Staten last ondernomen, liep volgens ’s Prin- sen voorspelling geheel vruchteloos af 2. De schaal is nagenoeg 1 Bosscra, in het a. W., I, 590, en v. ® Bosscra, t. a. pl. bl. 592 en 395. 22 330 TWEEDE KLASSE, als die van N°. IL. Hij erlangde later (14 Dec. 1604) nogmaals van H. H. M, »100 daelders voorde caerten van den Vlaam- schen tocht, die hij uuiijjtgegeven heeft;” van 's gelijken, bij dis- positie van dezelve (van 19 Maart 1605) »200 gld. eens, voor alle sijne pretentiën van geleverde caerten, gedaene costen ende moeijten, mitsgaders van ’t lant van Sluijs ende Aerdenburch, met het Nijewerhavensche gatf ende andersints;” eindelijk er langt hij van dezelve nagenoeg een half jaar later, (den 10°“ Au- gustus 1605) »nog 100 daelders voor de caerte van de af beel- dinge van de belegeringe van de stadt Sluis, die hij de H. H. Staten heeft gedediceert, mits dat hij gehouden is te leveren 20 caerten.” li Doch nu werden aan hem bij ieder dezer 3 laatste dispositiën eenige bepalingen opgelegd. Den 14'°*" December 1604 namelijk pis hem gelast geene caerten meer te distribueren van eenige voorvallende saken, sonder ordre, ofte dat men hem andersints niet en sal erkennen;” den 19%" Maart 1605, » verbiedende den- selven voortane eenige wercken te maken tot last van ’t lant, sonder schriftelijk bevel van de H. H. Staten Generaal of Raet van State, ende wordt den Greffier belast dese resolutie te stellen in handen van den Raedt, ten eijnde H. Ed. hiervan kennisse mo- gen hebben;” eindelijk den 10%" Augustus 1605, »wordt gelast aan FLORYS BALTHASAER aen te seggen, egeen caerte meer te snij- den tot last van ’t lant, ofte hem op eenigen tocht te geven, sonder expresse schriftelijcke last, ofte dat men andersints daer- „voren niet en sal betalen.” De reden dezer handelwijs der H. H. Staten. is ons niet volkomen duidelijk; zoo veel is zeker dat men over zijn werk wel te vreden was: anders zoude men hem geene belooning hebben toegelegd. Doch het zij dat die aan vraag om belooning wat al te schielijk wederkeerde, in verhou- ding tot de behoefte van ’s Lands schatkist, die voor zoo veel te zorgen had: en B. dan maar gewoon was zich met het leger op den togt te begeven, zonder schriftelijken last daartoe te ver- zoeken; hetzij dat hij met zijne kaarten handel dreef, zoo dat t De haven van Aardenburg. | Over den Landm.en Kaartgr, FL. BALTHASAR en zijne Zonen, 331 dezelve ook, zijnes ondanks, ongelukkiglijk den vijand in handen geraken en dezen tot leidraad dienen konden — waarvan wij zoo straks eenig spoor (19 September en 1 October 1608, vergel. met 17 Sept. 1609) meenen te kunnen ontdekken —; welke dezer re- denen de ware was, en of een en andere derzelve zich vereenigde: genoeg, deze werkzaamheid van B. wordt, om het mogelijk mis- bruik, van hooger hand beperkt. VII Zulks blijkt ons nog te meer, als de aanslag der Spanjaarden op Gelderland, zijne aandacht trekt. Hun poging om in den jare 1606 de- Waal over te gaan en in de Betuwe te komen, doch die hun belet werd, had hem aanleiding gegeven tot het snijden eener kaart van »de Bommelerweert en de aanleggende plaetsen.” … Hij droeg haar aan H. H. M. op, voor welke hulde hem 100 Gld, werd toegelegd (Res. St. Gen. 4 Septemb. 1607), doch een jaar later (19 September 1608) bepaalde men dat de kaart, zonder die te laten voltrekken en drukken, ten comp- toire der H.H, Staten moest blijven en dat den maker ter ver- goeding voor alle zijne pretensiën pop de inne gehouden caerte” zoude toegelegd worden 100 gld. eens; doch welke som iets later (Ll October daar aan volgende) door H. H. M. verhoogd werd tot 150 gld *, Men vreesde teregt dat de vijand nu of later zijne pogingen. aldaar herhalen en zich daarbij van de hem onder de oogen gekomene topographische opgaven bedienen mogte. En hoe gegrond die vrees was, toonden weldra de Spaansche - togten van den jare 1624 en 1629, De Staten zorgden echter dat dit innehouden niet ten nadeele des kunstenaars gedijen mogt. — Ik heb in het Lands Archief te vergeefs nasporingen trachten te doen of aldaar iets van-zijn werk te vinden ware. Doch het koper zal gewis van over lange reeds tot andere einden gebruikt zijn. Afdrukken zijn er zeker nooit van vervaardigd. Intusschen zal hij van zijne verkregene kunde des Bommeler- waards gebruik gemaakt hebben ter verbetering der tweede uit- t D, 17 Sept. 1609, wordt deze kaart van den Bommelerwaard nog eens vermeld. 22+ 332 TWEEDE KLASSE, uitgave van de kaart N°. IV, mavars togt naar Braband (bladz. 326). IX. Altijd op de krijgsbedrijven der Nederlandsche helden pas- sende, kon het niet anders, of het »belegh van Gulich” ten jare 1610 moest aan hem voor het doel zijner werkzaamheden allezins geschikt voorkomen. In de Gleef-Guliksche Erfopvolging veroverde Prins maurits na eene belegering van 4 à 5 weken de: hoofdstad Gulik‘, en B., die vrij zeker het beleg had bijgewoond, was reeds in November met zijne kaart van de stad en alle de ge- legenheid (omtrek) van dezelve gereed. Dit stuk kwam ons ech- ter nooit voor oogen; doch dezelfde Nott. van H. H. M., die ons dikwijls toelichteden, melden dat hij hun den 24*°*" der ge- noemde maand 14 exemplaren, op wit satijn gedrukt en aan hun opgedragen, aanbood. Hij ontving eene vereering van f 150 eens, mits hij daarvoor nog 6 exemplaren bezorgde. En den 11°" Februarij daaraanvolgende (1611) legden dezelfde Staten hem nogmaals voor deze zaak toë eene som van f 200,—. x X. De krijgsbedrijven te land hebben ons die te water over het hoofd doen zien. Onze nArrmasar niet alzoo. Hij beleefde de op- komst van onzen zeeroem, en verheugde zich als een waar Neder- lander in den roemrijken, doch voor sACOB vAN HEEMSKERCK Z00 noodlottigen, togt naar Gibraltar, drie jaren voor het beleg van Gulik voorgevallen. Hij gaf er eene afbeelding en verklaring van, welke, door hem aan de Staten Generaal opgedragen, den gier Junij 1607 octrooi voor één jaar verkreeg (als lang genoeg, bij het groot debiet dat men er zich van voorstelde). Het een noch het ander kwam mij immer voor oogen; alleen is eene, daarna door eene andere hand verkleinde, plaat voorhanden in de drie, boven op N°. IV (bl. 326) reeds aangehaalde, niet zeldzame werken; doch deze afbeelding laat in de uitvoering … Vv. D, KEMP; Maurits van Nassau, UI,-90, 94. dn. Pe eg” Tad he nd adi ade on Over den Landm.en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen, 333 veel te wenschen overig. De Notulen der Staten, hoe beknopt anders ook, noemen dit wapenfeit echter ter a. pl. , met een blik op hooger hulpe: »de heerlijcke victorie, die Godt den Heer Almach- »tich gelieft heeft dese landen te verleenen in de Strate van Gi- »braltar, over de vlote des Coninx van Spaengien, chat res . »van galioenen ende andere schepen van oorloge.” Doch, na de groote krachtsinspanningen, door beide volkeren, Nederlanders en Spanjaarden, betoond, neigde, beide vriend en vijand, tot rust. Onderhandelingen hadden reeds in-1609 het 12 jarig bestand ten gevolge gehad. En op dit veld was der- halve in den regel, ook voor onzen B. geen voordeel meer te behalen.” Een enkele uitzondering kwam ons op November 1610 (N°. IX, zie de voorg. blz.) voor en zal ook in December 1614 bij N°, XV zich opdoen. Doch deze rust zijns lands van krijgsbedrij ven zal onzen plaatsnijder het bedrijf van Landmeter hebben doen toe- passen op de meetkundige opneming van een groot deel van. het gewest: zijner inwoning. Bovenal, en in de-eerste plaats, van Zuid-Holland. Noord-Holland. zou hij aan zijnen zoon overlaten. XI. XII. De gevolgen hiervan toonden zich vooral van den jare 1609 tot 1615 toe. Niet minder dan drie Hoogheemraadschappen, vroeger door hem opgenomen, werden in die jaren aan ’t licht gebragt. Hij ving aan met Delfland zelf. Eene kaart in tien folio bladen; benevens eene van Schieland, in 15 folio bladen, waarvan 13 de kaart, en 2 den tekst bevatten. Laatstgenoemde kaart werd hem, volgens zijne eigene getuigenis, door dat Hoog- heemraadschap opgedragen. Van het eerste, dat van Delfland, is mij zulks niet gebleken. Trouwens, ook de oude geschrevene Registers van ’t Hoogheemraadschap van Delfland zwijgen op dit punt; als, welke, volgens getuigenis van den werkelijken Secreta- ris, d. 24 Februarij 1845 afgegeven; hieromtrent niets vermelden. Doch daarentegen vindt gemelde ambtenaar aldaar met zoo vele „woorden het navolgende aangeteekend : »dat in den jare 1608”, ’*t geen onmiddelijk aan dat van den last door Schieland op B. ver- strekt, voorafgaat, »door mATTuys BEEN, Landmeter van Delfland, 334 _ TWEEDE. KLASSE. eene kaart van het Hoogheemraadschap is opgemaakt; waarvoor is betaald f'1000, 00”, zegge: duizend guldens! Edoch of deze kaart gegraveerd of geteekend is, of ze thans nog âl-of. niet bestaat *, blijkt mij niet. Van saurrasans werk van Delfland daarentegen heb ik twee Exemplaren. — Het privilegie op beide Kaartwerken werd hem gelijktijdig verleend door de Staten-Generaal; reeds op den 13%" Julij 1609 2; een privilegie voor de 10 eerstkomende ja- ren,en met verbod van nadruk’t zij in zijn geheel ’t-zij-in eenig deel; en zulks tot in de meestmogelijke bijzonderheden,» verbies dende (dus luidt het daar) de voorsz; caerten in ’t eleijn of in’ groot, in het geheel of ten deele, in ’t coper- ofte mette penne na te maecken, ofte buitenslands naegemaekt in de Vereenigde Provinciën te brengen omme die te vercoopen.” Groot waren zijne vorderingen, met het vorige vergeleken; bijzondere aanleiding daartoe, betere voorbeelden die hem voor oogen konden zijn; waren er, mijnes wetens, volstrekt geene. Genoeg: èn in naauw= keurigheid van opneming, èn in fijnheid. van gravure èn: in net- heid van koleuren 3 is hij onbegrijpelijk vooruitgegaan. — Wij willen den lezer in de noot mededeelen wat hij in den begelei denden tekst over het werk der Geometrie of landmeting zegt +. 1 Mijne Kaeermmalieg bevat er geene spoor van. \ 2 Zoo. heeft het voor mij liggend extract uit de Nott. der Staten Generaal. — Het octrooi, op de kaart zelf Cm Latijn uitgedrukt en gegraveerd, heeft, XII Decembris a. 1609. ……3 Het land, de dijken « en kaden en ’t water verklaart hij met ‘onderscheidene juiste en gepaste koleuren afgezet te hebben, namelijk het Aste groen; het 2de bruin, het laatste blaauw. Ook de wapens van Dijkgraaf en Hoogheemraden zijn zeer fraai afgezet. f 4 Althans ik zie. geene reden, waar om zulks niet uit zijne pen zou gevloten zijn. Het zij dan ook tot eene proeve van zijn stijl. »Onder de seven Vrije Con- sten (zoo laat hij zich hooren), en is de slechtste noch ongeachtste niet, dewelke ge. naemt wert int Grieksche Geometria, ende iride gemeene sprake de Lantmetinghe, ’t zij datse int. generael wordt aenghesien, ofte int particulier, want gelijck door de selve de geheele Weerelt wort afghedeelt in verscheijden Lantschappen ,. waer van de bepalingen ende -distantien werden aengewesen ende beschreven, inde groote Caerten des heelen Aertbodems: Also werden ooc daer door afghemeten de Landtschappen, Rijcken ende Provintien int particulier, om te weten de dis- tantien ‘van de Steden ende ommeliggende Dorpen, gelijckmen in de particuliere nn EN a ne ten Cd dee eN Over den Landm, en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 335 Geen. wonder :-deze en aanverwante wetenschappen werden, voof- al in den aanvang dezer eeuw, waar in haar practisch nut zoo in aller oogen sprong, ten onzent hooggeschat. Hij noemt zich nu, op één der bladen, »Goudsmit” (t geen hij 20 jaren vroeger reeds. was) pen. Gezworen Lantmeter en plaatsnijder „” eene hoe- danigheid welke ik niet weet wanneer hij die verkreeg of daar- voor den eed deed. — In 1611 was het een en ander voltooid, en werden ze gezamenlijk, en met den reeds vermelden ge- meenschappelijken. tekst uitgegeven. Delfland nu, of wat later, (16 Oct. 1612) aan H. H. M. aanbiedende, ten einde het hun mogt gelieven »sijnen arbeijt te recognosceren [eenige gelden ter tegemoetkoming af te zonderen}, is dit zijn verzoek afgeslagen.” Men begreep, denkelijk dat het octrooi hem genoeg bevoordeelde. Hij had zich bij dit zijn werk ook bediend van de hulp zijns ZOONS BALTHASAR FLORISSEN, en erkent dit met oud Hollandsche rondheid: _»bij- mij FLORIS BALTHASAR — met sijn soon B. Fn, die t selve werck vant begin tot den eijnde heeft helpen maken, ende volbrenghen.” Vooral betreft deze medewerking Schie- land, hetgeen èn op iets grooter schaal èn op meerder bladen èn met nog naauwkeuriger zorg bewerkt schijnt dan Delfland. Het, werk. zal -gewisselijk uit grooter schetsen getrokken en daar naar. verkleind zijn: Wat B. oorspronkelijke teekeningen be- treft, deze heb ik-nimmer gezien t, gelijk met-die van Rijnland wel het geval is, en nader blijken zal (N°. XIV). Caerten mach sien, tot groot gherief van de ghene die de selve Landen willen besoecken, oft de Historien die daer van melden, recht willen verstaen, behal- ven de vermakeliekheijt diemen schept uiijt sodanige speculatie. «Maer daer zijn noch ander gebruijeken van dese Conste „die mede niet onprofijteliek «en zijn, als wanneer niet alleen de particuliere Erven ende Landen afghemeten worden, op dat elek de bepalinge, situatie ende belendinge van sijn Lant mochte weten, tot ruste ende vrede van de Naeghelande ofte Nabuyren, waertoe hier voortijts ghe- dient. hebben, eenighe groote Steenen die Termini ghenaemt zijn gheweest, die- men voor Heylich hielt, ende niet en mochten verset worden: Maer dat oock de ghemeene Landen, die onder een Dijckagie staen ende begrepen zijn, (volghende de orden hier te Lande gheobserveert) werden daer door afghedeelt, ende int eorte voor ooghen ghestelt. Dit machmen sien in dese tegenwoordige Caerte ," enz. 1 Ik veronderstel dat ze in de Archieven der twee Hoogheemraadschappen zul- | 336 TWEEDE KLASSE. Beide waterschiappen zijn naderhand op één vereeenigd blad, verkleind verschenen: want op 1629, zullen wij ze op één blad in een Atlas van HENRICUS HONDiUs van Amsterdam aantreffen, geheel gevolgd naart groote werk onzer beide landmeters, hoe- wel de naam des vaders daar niet meer op gevonden wordt: die toen ook reeds: 13 jaren overleden was. XII. Op dezelfde wijs nu als de-gemelde Hoogheemraadschappen;, werd ook Rijnland door hem bewerkt: gemeten, geteekend, ge- graveerd en. gekleurd. Het is vervat op 22 bladen, en zeker weder het. werk. van vader en van zoon. De schaal verschilt zeer weinig van de beide voorgaande. Naar ’t voorbeeld. der vroegere. werd aan rr. BaLrTHASAR door Hoogheemraden de uit- voering van dit werk opgedragen, en wel in den jare 1610 : vol- tooïd was: het in 16151, De doorgaande en uitvoerige kleuring van alle deze werken misten wij in den arbeid van onzen B., van 1600-1604. Tets dat er van verre naar zweemde, gaf B. alleen in zijne kaart van ’t beleg van Grave ?.. Dit doorgaand en uitvoerig kleuren was-hier hun eigen werk, gelijk pAurnasan bij Schieland zelf verklaart. Dit geschiedde denkelijk nooit door de drukpers, maar uit de hand: en het is mijns wetens, het eerste bewijs geweest van eigenlijk gezegde gekleurde gedrukte _ Landkaarten. — H. H. Mog. verleenen (even als op N°. XI en XII) hier mede »voor 10 jaren Octroij op verbeurte van het na- gemaeckte werk (zoo luidt het in de Nott. van 14 Meij 1614) len schuilen. : Wat dat van Delfland aangaat, de Secretaris van dat Collegie- is zich van derzelver bestaan niets bewust. „Miss. 24 Febr. 1845. 1 Deze ruimte van vijf jaren was het dubbel van den tijd dien zij aan Delf- en Schieland gezamenlijk besteed hadden, en echter was het aantal bladen nagenoeg 't zelfde (want 10 + 15 == 25, en hier zijn 22); doch veelligt ondervonden ze hier zwarigheden, -die op hun vroeger werk niet drukten. à En zekere N. wYDrMANs in een plattengrond van Gorinchem, van d. j. 1600. Anders ken ik geene gedrukte en tevens gekleurde landkaarten van dien tijd, want de. vroegere Nederl. stukken van A. meErrus (1597), van LAMBERT CORNELISZ (1599), zijn ons steeds zwart voorgekomen. Van prospecten met kleuren is hier geenszins sprake: Over den Landm.en Kaartgr. FL: BALTHASAR en zijne Zonen. 337 ende daarenboven de som van f 200.” — » Kermerlandt” (Ken- nemerland) wordt in dit ein uitdrukkelijk onder » Rijnlant” mer _XIV. Doch het mogt mij gebeuren nog iets fraaijers voor een jaar of tien in mijne woonplaats magtig te worden. De oorspronke- lijke, met kleuren geteekende kaart van Rijnland zelve, welke voor de zoo evengemelde van 22 bladen gediend heeft, of liever eene, zoo als het heet, geauthentiseerde Kopij ‚ door de hand des Zoons ». rrorisseN onderteekend. Ze is op buitengewoon groote schaal vervaardigd, en alleen voor ’t Gollegie (of voor één van derzelver Leden: den Voorzitter veelligt) opgemaakt, blijkens het geen de Zoon eigenhandig op 17 Februarij 1635 hierbij op- teekende. -Beider werk valt hier niet te onderscheiden, hoewel t letterschrift,-zoo niet meer, zeker van den jongman is: uit- voerig en fraai mag het geheele werk genoemd worden. En vanwaar dan, vraagt ligt iemand met bevreemding, van - waar reeds groote 30 jaren daar na (1647) eene nieuwe gegra- veerde “kaart van dit Hoogheemraadschap?- Ik “houde het er voor ‚dat. deze nieuwe alom bekende kaart van Rijnlands Hoog- __ heemraadschap, welke in 1647 verscheen, im-1687-vernieuwd, en in 1746 nog eens herzien werd, niet aan het gebrekkige in den «arbeid. des voorgaanden bewerkers „maar: aan de groo- tere schaal die men er nu aan geven wilde, (misschien ook aan de veranderingen die de toenemende veenplassen veroorzaakten) haar aanwezen te danken heeft.‘ De schaal verschilt aanmerke- lijk van die van 1615. Met Schieland wachtte men langer om BALTHASAR, ook op groote-schaal te vervangen ‚namelijk. tot den jare. 1650 en volgende, toen het werd. opgemeten door Mr. san STAMPIOEN, Gezworen Landmeter van Schieland, en gegraveerd in 1660 door 5. vinesoons, în-9 bladen. Met Delfland duurde het nog veel langer: de bekende kaart van crugumws verscheen pas in 1712; en wel op 25 bladen. Na B°*. Kaart van Rijnland in 22 a (XIII), is in 1629 in den Atlas bij menricus-nonpws, op den naam des Zoons alleen, 338 TWEEDE. KLASSE, een kleinder blad uitgegeven: Rijnland namelijk en. Amstelland, op één vel, 't geen zeer lang de gewoonlijk. gebruikte Kaart dier gewesten bleef, tot dat die uit Brarv's Atlas dezelve verving. … Deze drie gemelde groote Kaartwerken (XI, XII, XIII) schij- nen den voornaamsten arbeid van pAurgasars klimmende jaren uitgemaakt te hebben. Een en andermaal. zien wij hem. voor zijn. afsterven nog in de MSS, Nott. van H.H. M. verschijnen, eens met een gegraveerde Kaart;-die ons nog niet voor oogen kwam; eenmaál met eene teekening of gegraveerde Kaart (dit is ons niet duidelijk :) zie de naastvolgende nummers. Ondanks de rust van het twaalfjarig bestand. kwamen er in den jare 1614 legers te velde. „De boven (bl. 332) aangehaalde twisten der Gleef-Guliksche Erfopvolging waren nog niet,gestild. Mauxirs en semoLa begrepen, ten voordeele, ieder ‘vari de partij welke hij begunstigde ‚een observatie-leger bijeen te-moeten voe- ren. . Het eerste lag bij Rees, het andere bij Wezel 4, De oude geestdrift ontwaakte weder in-Mr. garrrasanr: en hij verzoekt en verkrijgt (9 December 1614) » Oetrooij voor 2 jaren, op- het -druc- ken en uiijtgeven der coperen platen van beijde legers ,-zoo van Rhees als van Wesel.” De gestelde boete op overtreding-des oc- troois was van 25 Gulden, doch eerst moest de Kaart aan Zi Exc. - worden getoond: men schijnt namelijk bevreesd geweest te aj of deze Vorst de verbreiding ook mogt afkeuren. - Á ed Hides KNV so | »Den 6** Februarij 1615,” luidt-het in de. meergemelde No- tulen: »is FLORIS “BALTHASAR „/ gecarteert hebbende, ende opte mate gemaeckt hebbende de geheele gelegentheijt van den Rhijn- stroom metten appendentien van dien, van Wesel tottet ‘T'holhuijs toe, daermede hij hare H°. M’, vereert heeft, toegelegt, tot eene erkentenisse 100 daelders voor zijne moeijten.” Het is mij niet waarschijnlijk voorgekomen dat dit hetzelfde tv. D. KEP, Leven van Pr, Maurits van Nassau, MI, 95: en dn dt neden vb a " * Over den Landm.en Kaartgr. Fi. BALTHASAR en zijne Zonen. 339 | zou zijn als‘ het naastvoorgaande… Wel is waar: de geheele gele- genheid. van den Rijn van Wezel tot het Tolhuis, kan strikt opgevat Rees ook in zich. bevatten, doch dan zoude men in Februarij die Kaart welke dezelfde was als van de voorgaande maand December geenszins in dezelfde Notulen een anderen naam gegeven hebben. En vooral:-H. H. M. waren toenmaals niet gewoon een stuk, waarop zij. vroeger reeds octrooi. verleend‘ hadden, later nog- maals door eene erkentenisse te beloonen. Zij oordeelden. meest- al. het-octrooi een genoegzaam voordeel voor den impetrant. … Dan ; het „eind. van: auruasans levensloop was daar; Het Be- grafenis-Register -der- Nieuwe kerk te Delft van den jare 1616 rekent ‘hem onder de dooden; Den-10-December van dat jaar werd hij er bijgezet. En het blijkt ons daaruit-tevens dat hij der Gereformeerde Religie toegedaan” was. Hij schijnt zijne weduwe in geene al te gunstige omstandig- heden achter gelaten te hebben. Althans zij vond-geraden om twee maanden na zijn overlijden een exemplaar. zijner Kaart van Rijnland: aan H. H. M‚‚de Staten-Generaal vaan te bieden, met het verwacht gevolg eener -gratificâtie van 30. Gulden. — En wat meer bewijst: -de oude Registers van het--Hoogheemraadschap Delfland bevatten op 21 April 1617, dus 4 maanden na ’s mans afsterven; deze …aanteekening.- » De. koperen platen. der Kaart van Delfland gekocht + vande weduwe ‘en kinderen. van. Zali- ger Mr. rromis ‘parnasan, Plaatsnijder 2; welke weduwe (wij vernamen ‘boven bl. 318, haren naam) verklaart, door schulden genoopt te zijn ,-die platen, benevens die der Heemraadschappen Schie- ven” Rhijnland — te moeten verkoopen: tevens te kennen _ gevende, dat- laatstgenoemde. Heemraadschappen die -aankoopen reeds [binnen die vier maanden) hadden bewerkt.” Voeg ‘hierbij, dat B*. Kaarten N°, Ib en IL, beide het jaartal van 1616 met en bij het later adres van den Amsterdamschen 1 De prijs wordt niet opgegeven. 2 Zijn beroep. van Goudsmid. schijnt hij als handwerk lang reeds vaarwel gezegd, althans niet gunstig daarbij gestaan te hebben. 340 enn TWEEDE KLASSE. Kaartverkooper reNmicus monpius voeren: en wij vinden er eene blijk in, dat deze stukken of onmiddelijk na B°. afsterven of be- reids bij zijn leven, in monprus bezit zullen geraakt zijn. Na gedurende 16 jaren ons bij den vader bepaald te hebben, willen wij 30 jaren lang ons met zijne zonen, meest-met eenen derzelven, bezig houden. Drie derzelve zijn ons als in ’s vaders be- roep werkzaam voorgekomen : CORNELIS, FRANGOIS En “ BALTHASAR FLORISZ. , van welke de eerste ende laatste mede den toenaam van VAN BERCKENRODE voerden. Beginnen wij met eerstgenoemden. 1 Cornerrs FLorisz. , trad 8 jaren vroeger dan Francois FLORISZ. (zie hier achter) in ’t huwelijk. Ik heb dus eenige reden hem: voor den oudsten der zonen van Fr. BALTHASAR te houden. Zijn vader was, tijdens het aangaan des huwelijks van dezen. zoon, 24 jaren gehuwd, en G. zal dus een zijner oudste kinderen geweest zijn: Hij werd in den echt verbonden, den 10°“ Februarij 1613, jongman zijnde „en wonende in ’t-Oost-Eijnde, met carAuma ArL- BRECHTS, j. d., wonende aan de Verwersdijck. L In de MSS. Not. der St. Gen., vond ik hem tot mijne be- vreemding niet; doch het vak’ dat hij beoefende, ‘was dat van zijn vader en zijne broeders, t geen hij practisch van eerstgenoem- den zal geleerd hebben. De theoretische kennis heeft hij mis- schien onder de leiding van LUDOLF VAN CEULEN of WILLEBRORD SNELLIUS, aan de Leydsche Hoogeschool opgedaan, indien wij na- melijk, in den corners rrorenTit, Leydensis f, Studiosus Lit- terarum d. i. ook destijds Philosophiae ejusque theoreticae et practicae), d. 15 April. 1603, annorum..., (als wanneer hij 13 jaren kan geweest zijn; want men schreef toenmaals vroeg in) al- daar ingeschreven, den onzen mogen wedervinden. Bevreem- den mag ons in’t Album Inscriptionum geenszins het wegblij- ven van den toenaam VAN BERCKENRODE: want ook zijn broeder BALTHASAR schreef zich eerst zonder, en later met denzelven. Of hij zelf gegraveerd heeft durf ik niet beslissen. 1 Dit Leydensis doet mij intusschren aan de identiteit nog en daar zijn vader onzes wetens Delft nooit verliet. Over den Landm, en Kaartgr, FL, BALTHASAR en zijne Zonen, 341 XVII. Er is vooreerst van hem eene fraaije Kaart van den IJselstroom van Arnhem tot beneden Deventer met een gedeelte van de Velu= wet; waarin, behalve vele, op die schaal nergens elders voorkomen- de, détails van de toenmalige Veluwe en den Veluwezoom, de maar al te wel gelukte inval vertoond wordt van Graef nenprick van DEN BERG, met eene Spaensche en Keyzersche krijgsmacht, mitsga- ders haer quartieren, schansen ende legerplaetsen, in den jare 1629: en dat, om rreprik neNpriK van het Bossche beleg af te lokken. Dit blad verscheen (denkelijk) in hetzelfde jaar, in één groot folio vel te Amsterdam, bij crars zanss visscrer, denzelfden die als mic. PISCATOR, ons op 1651 (N°. XX)en als c. 5. visscrerR op 1630 of 1631 (N°. XXXVI) zal voorkomen. Er bevinden zich op, twee compartimenten of détail-kaartjes met de quartieren der vijande- lijke veldheeren, bij Dieren en bij Steenderen, geheel van de- zelfde hand gegraveerd: op eene derzelve lezen wij: geteeckent ende gemeeten door C. F. VAN BERCKENRODE 2, XVIII. Wij spraken zoo even van de belegering van ’s Bosch, door dezen inval wel bemoeilijkt, niet gestaakt. Voor mij ligt, van hetzelf- de beleg een kleinder Kaart dan die wij onder (op N°. XXXIII) beschouwen zullen. Het is de stad met hare Circumvallatie-linie, op één blad folio gebragt, en gemeeten (gelijk het onderschrift luidt) en afgeteeckent door CORNELIS FLORIS VAN BERCKENROODE. Hij Î Ze is èn in ’t zwart, èn met de naauwkeurigheid der XVIIde Eeuw afgezet, in ons bezit. Ì Ì * Wij weten uit posscua (N. H. te L. 1, 460,) dat er van deze Kaart eene Antwerpsche gravure is, die, daar deze stad aan den vijand, die den inval deed, gehoorzaamde, de oorspronkelijke uitgave zal zijn: ze verscheen aldaar bereids op 15 Junij des jaars 1629, Of echter daarop het compartiment en de naam van onzen v. B. voorkomt weet ik, als- zulks nooit gezien hebbende, niet te zeg- gen, en houde het — tot zoo lang — voor onwaarschijnlijk dat hij hand of hoofd den vijand geleend hebbe. 342 TWEEDE KLASSE. | was dus bij ‘t beleg, veelligt met zijn broeder, tegenwoordig. Zijn werk, op ’t koper gebragt zijnde, was verkrijgbaar bij en werd uitgegeven door supocus zonpws, den Amsterdamschen Kaartuit- gever, waar ook. zijns broeders Kaarten meermalen verschenen. Misschien heeft dit plan ook gediend voor een der werken over dit beleg in onderscheiden talen verschenen, van premPart, óf anderen: de Fransche en Nederduitsche titel die het blad beide draagt, doet mij zulks vermoeden. Zijn arbeid heeft zeer veel overeenkomst met die zijns broeders. Van dezen corn. v. B. zijne verdere werkzaamheden en verblijfplaats, weet ik overi- gens niets meer op te geven. ‘2. Frans of rrancots rroris komt in de meergemelde Resoll. van H. H.M. voor, denkelijk als geboren Delvenaar en zeker althans als aldaar woonachtig t; voorts als Plaetsnijder en Landt- meter ; tot vijf malen staat er in den jare 1621 iets van hem ge- boekt. In de Huwelijks-Acten ter zelve stede gehouden, komt hij in ’t zelfde jaar, den 30°“" Januarij. voor, als. Lantmeeter, jongman, wonende in de Choorstraat, gehuwd met meeree (d. i. MARRIGJE) ARYENS, jonge dochter, woonende in het Rijetvelt. Van vermoedelijke Academische studie vond ik niets. Zijn vader heeft hem zeker opgeleid. Hij huwde 8 jaren na zijn broeder corneuis. Hij bewerkte (teekende) in den voorzomer van dat jaar 1621 eene »eaerte van de Rivieren van Maes ende Wael wen wilde die drukken. Later komt hij voor als in *t coper gesneden hebbende in October deszelfden jaars »het jegenwoordige veltleger bij Emme- rich.” _Mavarrs was nu daar gelegerd. Doch men schijnt hem, of wel zijn doel, niet genegen geweest te zijn. Het eerste ver- zoek om octrooi tot den druk der Maas- en Waalkaart, werd 5 Junij afgeslagen, »diewijle het drucken van de voorsz. Caerte bij dese gelegentheijt van tijt ende zaecken ondienstig gevonden wordt,” weshalve »den Suppliant de voorsz. geteeckende caerte sal gerestitueerd worden.” En den 8“ Junij, bij nader Requeste aan dezelfde H. H. M., »zijne affgetogen? caerte van die riviere „ - Î Resol. v. St. Gnl., 8 Oct. 1621. 2 Afgeteekend, eene copijteekening. Over den Landm. en Kaarigr. FL: BALTHASAR en zijne Zonen. 343 dedicerende, versoeckende eene vereeringe, tot H. H. M. discre- tie, is dit verzoeck afgeslagen ;” gelijk ook op een nader Reqúest, den 11*" Junij weder is geappoincteerd nihil. En »het versoek om Octroij op ’t reeds in 't coper gesneden veldleger bij Emme- rik, »werd hem mede den 8*“" October van dat jaar afgeslagen: Hoewel dit gegraveerd was, is er mij nooit een exemplaar van voorgekomen. Den 8**** November bood: hij, denkelijk daarvan, eenige fraaij gedrukte exemplaren aan H,H. M. aan, en ontving er eene vereering voor. De Notulen diens daags luïden ten zijnen opzigte dus: »is rr. Fr. toegeleet f 12 — tot eene vereeringe, voor dat hij H. H. M. heeft gepresenteert eenige sattijne Caertgens van de gelegentheijt van het leger van H. H. M., die hem zijn we- derom gegeven ‚ om daermede zijn. proffijt te moegen doen.” Het in de eerste plaats vermelde schijnt bij teekening gebleven te zijn, zoo ‘tal gedrukt werd: ik mogt er geen Exemplaar van aantref- fen. De St. Gen. keurden teregt voorzigtigst geenerlei aanleiding te geven tot verveelvuldiging van kaarten over landstreken die zoo aanstonds weder, bij het eindigen des bestands, het tooneel van den veldtogt geworden waren, en voortdurend blijven. kon- den. Het zij hij spoedig stierf of wat er ook van hem geworden zij, zoo veel is zeker dat ik verder niets van hem ben te weten gekomen. Hij- nam den naam vAN BERCKENRODE niet aan, gelijk in 1629 zijn ééne broeder voerde, en van 1623 af tot 1646 door zijn’ anderen gedragen werd; tot wien wij nu overgaan. 3. BaLrnasar FLORISSEN. Naar de gewoonte dier tijden had ook hij den voornaam zijns vaders als toenaam aangenomen, Wanneer hij geboren is, bleef ons, bij 't gemis der Geboorte- Acten te Delft, onbekend. De tijd zijns huwelijks bleef ons evenzeer verborgen, daar tot 1622 de Delftsche trouwboeken er van zwijgen. Zijne weduwe noemen wij hier onder. Over den bijnaam van VAN BERCKENRODE spreken wij daar, waar hij dien het eerst. voert. Zijne opleiding erlangde hij van zijnen vader, die hem al vroeg tot zijn medehulp gebruikte, gelijk de kaarten van Delf-'en Schieland (hier boven N°. XI en XII) getuigen kunnen, wier aanvang althans tot 1609 opklimt. Er is veel ver- schil tusschen de bewerking dier stukken en al de vroeger ver- 344 TWEEDE KLASSE. meldde, niet alleen in de meerdere kleuring ft, maar ook in de behandeling der graveernaald. Ik wil dus gaarne zelfs het gra- veerwerk van die drie Hoogheemraadschappen aan de jeugdige oogen van den jongen ». rr., liever dan aan die zijns vaders toegeschreven hebben. Het zou het eerste voorbeeld niet zijn in de geschiedenis der kúnst, dat de zoon het moeijelijkste werk deed, en de vader er zijnen naam aan hechtede. Doch vervol- gen wij nu, naar tijdsorde, zijne verdere werkstukken. De rust des bestands deed hem na den an zijns vaders eerst de topo- graphie ter hand nemen. XIXa. Wij vinden althans voortgaande, tot tweemalen toe geteekende Kaarten, over bepaalde topographische punten, aan hem als Land- meter opgedragen: punten beide in Delfland, dus in de nabij- heid zijner toenmalige woonplaats, gelegen. Door verpligtende beleefdheid des eigenaars? mogt het mij ge- beuren inzage te erlangen van eene Kaart van het Noord-Nieuw- land, zijnde het buitendijks gelegen land ten W. en N. W. der stede Maaslandsluis, gecarteerd en gemeten in den jare 1618, den 26**2 October, bij sarrnasar FLORIS, Gezwoore Lantmeeter. Uit deze laatste woorden maak ik op, dat de Staten der Provin- cie de betrekkingszijns vaders, na diens aflijvigheid, op den Zoon hadden overgedragen. De Kaart is met kleuren geteekend en zeer uitvoerig; schijnende mij toe, op verzoek van den toenmaligen eigenaar of eigenaars van dat buitenland vervaardigd. te zijn. XIXb, Straks daarna komt hij ons voor in eene geteekende plattegrond. van Vlaardingen en de omstreken, door hem gemeten en getee- kend in 1619, één blad in folio. Het werk is op groote schaal; is met kleuren en net bewerkt. Nooit, mijns wetens, is hetzelve 1 De kleuring houdt op met den dood des vaders en de uitocfening van ’t be- roep van Goudsmid. 2 Mr. marc. EMANTS, Secretaris der stad ’s Gravenhage. Over den Landm.en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 848 gegraveerd geworden; niemand toch bemoeide zich om iets over eene zoo kleine, en (let wel) eene niet stemmende stad van Hol- land, uit te geven, Eerst in 1772 verschenen, bij hare Handves+ tend, ook eene stadsbeschrijving en plattegrond, doch niet die van VAN BERCKENRODE ; het stadje zal, bij groote visscherij, in de tusschen 1619 en 1772 verloopene 150 jaren, ook wel uitgebreid zijn en de plattegrond van rrorissen zoodoende onvolledig en onbruikbaar zijn geworden. XX. Alhoewel de platen aan de drie Hoogheemraadschappeu ver= kocht waren, had hij van dit zijn werk gebruik gemaakt voor een grooteren arbeid. Hij verkleinde alle die waterschappen tot op ééne schaal; en, nu reeds een aanzienlijk deel van Holland hebbende, beiijjverde hij zich om uit hier en daar verspreide bouwstoffen van andere hand eene groote Kaart van geheel Hol- land en Westfriesland zamen te stellen. Doch dit vereischte vele en noeste vlijt. Het eigenlijke toen geheeten Zuid-Holland, en ’t Zuid- Oostelijk deel van Holland, de streken van Utrecht, die hierin vielen, en geheel Westfriesland moest opgespoord worden. En ik wil niet ontkennen dat ook de drie meergenoemde Hoog- heemraadschappen het volledigst en uitvoerigst zijn. Doch het overige heeft desniettemin ook vele verdiensten. Allerzeldzaamst isdeze Kaart. Dezelve is vervat op 11 klein folio-, 2 halve fo- lio bladen en 4 strooken waarop de inscriptie of titel.” Misschien _ bevat ze nog iets meer; doch mijn exemplaar is onvolledig. En geen wonder: want zoo weinig komt ze voor, dat schrijver de- zes, na 25 jaren Kaartverzamelens, niet meer dan fragmenten daarvan voor zich heeft kunnen opsporen. In openlijke Kaart- verzamelingen heb ik ze nergens aangetroffen. Doch misschien ook, dat eene latere verbeterde uitgave deze verdrongen heeft. De titel of inscriptie boven vermeld, waarborgt aan onzen kun- stenaar zijn regte dezelve luidt dus: Nova et accurata totius Hollandiae Westfrisiaeque topographia, descriptore BALTHAZARO FLORENTIO à BERKENRODE Batavo t, doch ze is na zijn dood bij de 1 Hier en óp zijn naastvolgend werk noemt hij zich Batavus, geenszins Delfen” 23 346 TWEEDE KLASSE, vernieuwde. uitgave door den lateren uitgever. weggelaten, … De eerste uitgave was verschenen bij, en denkelijk ook op kosten van, den beroemden wirrem JANsz. BLAEU ÊÍ als uitgever. Deze noemt zich. hier in het Latijn wirnermus carstus, en draagt het- zelve aande Staten van;Holland en Westfriesland. als aan. »de- vaders des Vaderlands” op. Een jaartal. heeft dit-stuk niet: ik hi dus reeds uit inner- lijke kenmerken getracht zulks op te maken. De laatstuitgedroogde meeren in Noord-Holland, de Schermer en Heer Huigenwaard zijn hier nog niet als aan den landman teruggegeven voorgesteld (1625 en 1631 begon het een en ander): doch hier kwamen. mij, _ tot eene, juiste. bepaling, de Ress, der St. Gen., wonderwel te stade. Den 29°" Februarij 1620 reeds — dus ruim drie jaren na zijns vaders dood — luiden ze aldus: … »Is- Mr. saurmasan’ rLoRIsz, Lantmeeter. nd Gaerteraacker geaccordeert octroij, omme voor den tijt van negen jaren naest— comende, alleene in dese Vereenichde Provincien te mogen doen drucken ende uijtgeven de caerteringe bij hem, met zijn vader zaliger Mr. rroris BALTHASAR gemaect, ende in t cooper gesneden van Rijnlandt, Delflandt ende. Schielandt, diewelcke, hij nu bij den anderen heeft gevoecht ende de reste van Hollandt daer beneffens in 't geheel gequartiert ende in ’t cooper gesneden, volgende het project daervan als nu getoont. Verbiedende” enz. enz. _ Dit verbod sloot in, de verbeurte van het nagemaakte en eene boete van 300 Carolus Guldens. Het vroeger reeds, ge- pien - ri sis, als zijn vader steeds deed. Daarbij komt van nu af, zijn bijnaam vAN BERC- KENRODE voor „het eerst té voorschijn, dien hij, zoowel als, zijn broeder conneus voerde, en tot zijn dood behield. “Zóu hij ook, na ’s vaders dood, Delft met der woon verlaten, en zich meer in het middenpunt van Holland en Westfriesland, op het land hebben nedergezet? Gemelde naam is, als bekend is, die van een gehucht, een: half uur ten zuiden van Haarlem, aan den Heerenweg gelegen; Zes jaren later was hij in Amsterdam woonachtig , en nog tien jaren daarna, toen ». F. VAN BERCKENRODE, Landmeter van de Generaliteit was geworden, treffen wij hem met der woon in ’s Hage aan. in 4 1 Vroeger WILLEM JANSZ. VAN ALKMAER geheten, onder welken naam hij reeds, als te Amsterdam gevestigd, van den jare 1605 af in de MSS, Nott. van H. H. M. voorkomt, , Over den Landm. en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 347 notene voor de 3 Heemraadschappen alleen, de lengte van het tegenwoordig octrooi, de grootte der als boete bepaalde som, en de, zoo straks te melden, prijs van f'12. — voor ieder Ex- emplaar dezer Kaart van Holland, verbieden ons, zulks op eenige andere Kaart van dat gewest toe te passen dan op de boven be- schrevene. — Drie: maanden later, 3 Junij 1620, vergunnen H. H. M. hem nog eene som van 144 ponden van veertich grooten (d. í. Guldens) over de levering bij hem aan hun gedaan van twaalf Kaarten van geheel Holland: -d, i..à f 12. — per stuk. Het zonderlinge dat de Staten-Nott. op beide plaatsen zijn bij- naam niet, doch sraeu of hij zelf aan het hoofd der Kaart, dien wèl vermeldt, kan ik niet geheel verklaren. Korter of lan- ger na den dood van w. grau, en denkelijk ook na die van onzen VAN BERCKENRODE; kwam de oplaag dezer fraaije Kaart in handen Van CLAAS VISSCHER (hier NICOLAAs piscaToR geheten): deze bezorgde in 1651 eene nieuwe uitgave, en later nog eene zonder jaar, van dezelve met-de noodige verbeteringen der droogmakingen, zoo in Noord- als in Zuid-Holland tot stand gebragt, Van ieder dezer uitgaven is bij mij een Exemplaar voorhanden: zij zijn in 15 klein folio en 12 halve folio bladen; over die verbeteringen echter, als denkelijk niet van vAN BERCKENRODES hard, is het uitwijden hier- overbodig. …Vrsscnrr liet ook -B*. naam van bo- ven weg. | ; gon n boerindsshoki : XXI. rand meet te si aak Wij komen tot den jare 1625, d. i, tot het jaar vanvzijn hoofdwerk en voortreffelijksten arbeid. De kunst ging, gelijk alle‘ soort van bloei in Nederland, destijds met reuzenschreden voorwaarts. Op een ander en uitvoeriger terrein komt hij hier voor, dan wij hem ooit vroeger aantroffen. Het is een platten grond van Amsterdam in negen groot folio-bladen, bevattende de teekening van alle de gebouwen, in opstand voorgesteld. Het werk daalt zeer in bijzonderheden af en is fraai bewerkt. De opstand der huizen op te geven en af te beelden was nog slechts weinig gebruikelijk, althans om ’'t met die naauwkeurig- heid te doen welke de zaak vereischte. Wij herinneren ons 't 23 * 348 TWEEDE KLASSE. „ plan van Amsterdam van CORNELIS ANTHONISZEN, uit het midden der XVI® Eeuw (1544), in wacrnAars Amsterda verkleind voorkomende: doch dit werk was oorspronkelijk houtsnede. De plannen van Leyden en van Franeker door r.-másr, in 1598 en 1600, waren wel in, koper, doch werden, 25 jaren later , verre- weg overtroffen. door onzen .BALTHASAR FLORISSEN, zoo in werk, als in uitvoerigheid. van schaal. * Hij noemt zich hier -weder‘van BERCKENRODE, en wel onder het schild zelf, alwaar de bekostiger der onderneming, Pmmrerus menne sea naam. aan vereerd gb verbindt 4-55 > WAGENAAR, (de eeùige: di andes ae Nederladdsbhe: ee van B. Fr. spreekt, en wel in eene aanteekening op zijn Amster- “dam zijn plan aanhaalt (de folio druk, DL. ï; 417), verzwijgt zijn tweeden „naam , en ‘wel -denkelijk „om: deze reden,-dat op een ander der “bladen van dezen zelfden plattengrond ». FLORENTWS of FLORISSEN, ‘zondermeer ,'staat , ‘bij zeker Compartimentkaartje van Amstelland, aldaar met veel. uitvoerig gvk sne en tot t welks nets dn nu dea dr: „XXIL dooier nisl & Ook dit laatstgenoemde: Kaartje van Amstelland moeten wij hier afzonderlijk vermelden : het is de.eerste-afzonderlijke Kaart van deze landstreek; hij had de hulp van scriverius bij hetzelve ingeroepen. Perm scriverI ope et consilio adornata: zoo luidt het. Ook had deze geleerde er een niet onaardig Nederduitsch lofvers van 16 regels voor geschreven, dus luidende: 1 Op één blad van dezen plattengrond noemt MovevLier zieh Zelandus, doch op een ander niet; en juist op deze laatste: plaats staat bij FLORISSENS. naam die van V. 'BERCKENRODE ; dit zou bij gevolgtrekking kunnen aanduideu, dat van. B. geens- zins een geboortenaam, maar die eener woonplaats is. * ni Over den Landm. en Kaartgr: FL. BALTHASAR en zijne Zonen, 349 optarrorl eed sbuslgdooro ht arden iwertlonbrias „ais sd iavog PETRI SORIVERI hb seer stb & ' stb wijse iof ia. ss grib eager lers: ledi hor “FOOT IJN IS vb etetsel oavrs ob VI > „aen nde groote machtige, ende ; seer. ras Serene kosrlotarjis hogetrobnett amste sail fait nolfsy OIOLTE BED FITOOL Heseb : fin 557 aoviruloe vor „over, de tegenwoordige hhanllinehe: / omiknvenkië Stadt, & parel van Europen WIV JETII EDE UN pr pes LAmsigh en het Y’ om strijdt te samen loopen. _ _Die voor den goeden dienst gedaen. aan, u(w), perd [ De Keyserlicke kroon verkregen hebt wel eer, 4 rar: “Springh-ader van Geluek! ò, die uyt alle hoécken ’ ns we bied „ern Des) Werdlts” werdt besocht; en’ self die gaet besoecken. goin wor vo Voogdesse vande Zeez die binnen uwe. wal © 5 b zoid sbo ‚ Den gantschen- vaerdtboôm sluyt, een cort begrip van al, [ En ‚wilt u 1 belgen niet, Ke oa, der, Oiadepa din delers „Ie ‘Omhelst Veel” ‘eer de Côhst Mis u madeellig miet, Maer tot’ verwondering, en tot “u(w)eer geschiët. « ““ Wise Hisiain de Poëet , die-eeuwichliek sal leven: nà arr sn „Al was hy met, de pen soo“ net en, cort Brechet) _Dat Troiaes lang belegh cost leggen in een noot, Te minder \ was shy. niet, hy bied al even groot. sk CID. IDG. xv. ‚ GU HIE CTO OERGOCT-SS , OND „i ' FEL ES VERES FEOT 4 ee | itt "00 onoogst Î 2547 6 TE schijnt hi pe dele Dederletiderhie Geschied: en. gerdsijks- ‚kundige aan. dit werk niet geheel vreemd ‚ maar daarin, geraad- „pleegd. was. De opgave der grenzen van 't grondgebied van Am- sstelland. wordt hem; uitdrukkelijk toegekend, : Doch „wij. hebben „nog. „iets over den-grooten: Plattengrond. mede te deelen. De hai: din told ke zeer. ruim; „her hide ‚200 wie Kaat, als van den plattengrond, is zoo net, dat ik niet zie dat het iets in het minst voordat van sraeu’s wereldberoemden. Ste- den-Atlas zou behoeven onder te doen, ja dat het wint, hoe 350 TWEEDE: KLASSE, - aandachtiger men het, al is het met een vergrootglas, beschouwt ; vooral. is dit met de goede’ afdrukken het geval. — Deze platte- grond. heeft meermalen verandering/ondergaan. Bij mij zijn drie exemplaren, waarvan de twee laatste de trapsgewijze vergrootin- gen van Amsterdam, tusschen 1613 en 1657 aan de N. O. zijde voorgevallen, in ’t licht stellen;…-Deze veranderingen zijn geheel van een en dezelfde hand, zoo dat ik niet schroom die mede aan ’t graveerstift van onzen vAN BERCKENRODE toe te schrijven. Op het eerst veranderd Exemplaar komen 2 bolwerken ten N. van ’t Rijsenhoofts Bolwerk aande Kadijk vóor; op het 2% is reeds bij ’t Zuidelijkste dier bolwerken het groot Admiraliteits- Magazijn gebouwd, *t geen de aanvang ‚van Cattenburg was, na den uitleg van 1613. Ook andere bijvoegsels, vonden plaats, zoodat hier de 9 bladen meteen tiende’, vol-toevoegsels en ver- beteringen vermeerderd werden. Im 1647 schijnt de Amster- damsche wiskundige sacop arRrsz. CoLOM eigenaar van „dezen plat- tengrond geworden. te zijn: want, indat jaar is er eene uitgave van gemaakt, :waarin, ja desmaam van paumHAsAn FLORISz. ove- rig is, maar de naam van puitipPus,MOLENvrier Zeelanduús, apud quem exemplarië prostant „ door “dien “van côtom is vervangen. De laatste uitgave, die eéi_ groot, jaar na B ‘overlijden plaats greep, bevatte , behalve meerdere veranderingen, ook het nieuwe Stadhuis. kB Fronissen en morevrier hadden te veel moeite op hun voor- treffelijk werk besteed, om zich niet door een octrooi voor na- druk te beveiligen; De Resoll, var H.H. M. leeren ‘onsop dit punt ‘het mavolgende: »20 December 1623, ís geacoördeert áan BALTH. FLORISZEN ende par.rs VAN’ MOLENVLIET, octroij, om voor den tijd van ses jaeren, alleene te mogen drucken, de Stadt van Amsterdam > bij haer gecarteert “ende gemaeekt’ opeen” platte gront, met alle hare straten, bruggens, huisen, deuren, veinsters ende leuven f, opte verbeurte van alle die Exemplaeren, ende driehonderdgliedaeretiboven, so dickwijl geel wer- t Het Oetroijijboek zelf, toldë op ’ ai Archief voorhander, heeft buiten: Xeen en Ander is voor luifels. Over den Landm.en Kaartgr, FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 351 den. contrarie’ gedaen te sijn.” Bevreemdend is het echter dat hij-geen Exemplaar aan de Amsterdamsche Vroedschap heeft op- gedragen: “althans, in de Vroedschaps Notulen dier stad is geen woord over hem te vinden, evenmin als onder de stads Privile- giën (doch-een stedelijk octrooï behoefden ze ook niet, daar ze zich hooger hadden aangemeld). De verdienstelijke Litt. Dr. p. SCHELTEMA,” äan 't: Amsterdamsche Stads-Archief werkzaam, heeft alle-nasporing- in dezen, voor’ ons, ófschoon „vrùchteloos , ge- daan. — Hoewel ?t-octrooi ‘in December 1623rwas ingegaan, verscheen »het- werkstuk. pas in den jare 1625, welk. jaartal het draagt. — Hiermede stappen wij van dit stuk af, waarover wij eene afzonderlijke verhandeling zouden hebben kunnen schrijven. Doch keeren wij ns tot enne ons ma 1625 a. eerst van tje hand satans elen ) í > ner Iissd vin 1626 moet ijt, te zamen met eenander, eene 2 Gmdeie van Rotiefdant” vervaardigd hebben, waarop” hun na het voltooijen dew gravure,” oêtrooù: voor zeven jaren” van wegen H. H. M. de Heeren Staten=sGeneraak verleend is-=: Althans het -Acten Boeck (der „verleende, Octrooijen ‘door ‘gemeld: Gollegie) bevat: op: 11 No- vember 1626: het navolgende: » De Staten-Generaal der Vereen. Ned.-hebben geconsenteert en geoctroijeert, cons. en octr. bij dezen, BALTHASAR FLORISZ. VAN’ BERCKENRODE, gezworen Landmeeter, ende EVERT SIMONSZ. HAMERSVELT , plaetsnijder , beijde wonende tot Am- sterdam, ‘dat sij- voor den tijt “van seven naestcomende jaeren , alleene “in «de. Ver. “Ned. sullen mogen drucken; doen drucken ende “uiijtgeven de caerte van Rotterdanr; bij hun lieden in plaet gesneeden ende gemaeckt,„ volgende het project-daervan ‚als nu getoont. « Verbiedende” enz; im communi-formà. Het plan des vo- rigen-jaars (N°.-XXI) deed iets-goeds ook voor de Maasstad hoo- pem:ode Staten die op 't-andereveen. octrooi van: 6 jaren verleend hadden, gavén: mw eers van” zevent“ook zij waren dus van de gelijke, ‘zoo niet.nog van de “meerdere. verdienste des-laaisten plans overtuigd. Gaarn wenschten wij dus het te zien; doch alle onze pogingen bleven dus verre vruchteloos, zelfs. te Rotterdam. 352 TWEEDE KLASSE. Het zal waarschijnlijk ook in eenige bladen vervat zijn geweest. Heeft misschien sraru het zijne daarnaar verkleind? — Overigens komt de plaatsnijder z, s. van mämensveLT op het volgende num- mer ons-nog eens voor. / In 1627 vinden wij niets van hem. Hij dhin toen vrij wat voor den Amsterdamschen. Kaartuitgever sopocusnonpius f „ en voor diens zoons neNricus (op den Dam in den Atlas) gewerkt te hebben. Zoo de oude.B. denkelijk: uit Vlaanderen was; Jop. HoNprus was het zeker: en dit, als ook de gelijksoortigheid van arbeid, kan beide familiën er toegebragt- hebben om elkan- der ten dienst te staan. | XXII. In den jare 1628, verscheen bij u. zoNDws,/in „folio formaat, eene kaart van de Provincie Utrecht, welke nog den naam van ’t Bisdom van Utrecht voert: door onzen p. rromisz. opgenomen en geteekend (auctore à Berckenrode staat er op). Gegraveerd is zij door den Stichtenaar EVERT. SYMONsz. HAMERSVELDT y- wiens naam wij zoo even hebben genoemd. Geheel oorspronkelijk was ook deze kaart, en verreweg beter dan de naastvoorgaande van dat voor- malig Bisdom, die van PIETER VAN DER KEERE, van 1617, Hoe kwam. hij juist-aan dat gewest? Was hij er bekend? Hij maakte dit- blad voor ronpmvs, en het was voor henrv-een gemakkelijk Re werk, die voor zijne groote. kaart van Holland.,-ook dit belen= dend ‚ja half daardoor. ipgedatenn gewest had. moeten opnemen en bewerken. De bijgeschrevene drin die hij in zijne Kaart van Holland over. de omstreken.-van Utrecht aanbragt „ven die opeen eerste proefblad derzelve,„ dat onder mij berust; 4 te vinden zijn, werden. ook-hier: door hem niet vergeten Het. naastvolgende jaar. 1629. zag onderscheidene darten van B. hand-in monpius, Atlas verschijnen : „met eene’tekst erbij; of liever achter op, gedrukt ‚welker taal verschilde naar de uit- gaven door nonpius van. dezen zijnen. Atlas, gemaakt, Die tekst was, gelijk. later de Atlas van sraev —, of Latijn of Fransch, t Een naam mog” niet uitgestofven. Over den Landm.en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 353 of Neêrduitsch„ misschien ook wel Hoogduitsch (zoo als-mij soms ook voorkwam): doch. deze. beschrijving van 't,gewest, aande keerzijde der. bladzijde «voorkomende , houde. ik voor ’t werkoniet van B., maar van eenen anderen, misschien van HoNprus zelven , die, even als Perr. Kaemis, miet ontbloot schijnt geweest te zijn van aardrijkskundige kennis en, de pen niet zonder verdienste in dezen wist te voeren. Het eerste blad dezes-jaars is 't Graafschäp van ‘Holland, En signatore (zoovals ’t heet)-B. F. à B., in folio, zeker verkleind naar,N°. XX. Het genootseen privilegie ie St Gen. , gedu- rende 6 jarén-- Als gravéur-staat hierop de naam” van sALOMON ROGIERS. _ Gelijktijdig of kort daarna verscheen ook eene kleinere, in langwerpig quarto, van dezelfde hand, en rt denzelfden en ver (zonpmus). «Voorts 1oybb vatsshey “zo Een ‚van Rhijnland en-Amstelland, auctore (heet het) B.F. àB., deze: is boven (bl. 338 bovenaan) reeds meteen “woord. vermeld. Zj …was- door hem ‚geput, „voor zoo veel “Rijnland betreft, úit zijne groote Kaart van 1610—1615, doch voor Amstelland. was de schaal grooter dan ’t kaartje of Gompartiment van 1625 ee En: Di N°. KNK is Chek met same naam verkleind. | _XXVIL In langwerpig 49, bij u. -monmwus, in 1632 uitgegeven , even als N°. XXV, XXIX en XXXI; ook verscheen het later bij JAC. COLOM (zie bl. 350,) met eene- Fransche inscriptie. K aaborr 1eENEN In ’t zelfde jaar volgde aldaar Delfland en ‘Schieland „ boven (bl. 336, boven aan) ook even aangestipt,en door hem naar-de 354 TWEEDE KLASSE. Hoogheemraadschappen N°, Xen XII verkleind op één blad. folio: » Daarbij voegde hij de eilanden Voorne, Overflakkee ‚-Goe- reesen IJsselmonde, welke B. reeds voor zijne groote kaart-van ‚ Holland (XX) «zelf had read calthans ‘het eren heeft gheen: magnis venata anas eieuaero En weder verscheen er een, daarnaar gevolgd, in langw. 4°. even als dat van Holland (XXV),“hoewel zonder den naam van ve.B, „Doch: dit- stilzwijgen doet niets af. Deskundigen weten dat dikwijls. niet al de kaarten of ‘plâten-of pourtretten van ééne verzameling den naam of ’t merk-des-kunstenaars dragen : ‘twwordt vaak, slechts- op-een of 2-bladen gevonden. >Het schild heeft ue tibus u. HoNpu, 1632. Nog in t zelfde jäar 1629 was hij evenzeer indonkik aan 't annen! van een ander deel zijner Provincie. | ' à kad sd ade k -orfso Hoor noordveter anrsche rod de „atbiudniez) led bo or astiMosasbejid 1097, Die XXX. vab ape! OPERA zie iarsvrgeus, Ter zelfder plaatse als de vorige kaart verscheen vanshem) een folio blad, bevattende het eiland wan Dordrecht, de Alblasser- en Crimperwaart, het eiland vak de Clundert, de landen van Via- zén ; Gorkum; Leerdlam „Altena en Heusden ;enz::kortom, geheel den 4. O. hoek „der Provincie- Holland. « Grootendeels: zal--hij N°. XX gevòlgd „doch -den EP „der ‘rivieren en malin hebben. ‚tÖ 010 ss. toog oui _XXXI: ok, ir sad st arebinstd OIB lis dd an als hek’ ZOO gene vermelde-blad-van- Delfland en. Schie- _ land (XXVIII) verscheen ook N', ole verkleind, in 1632, mede in langw. 4°. bij zonpius. Ey ene meer werd ne in dit j asid door HONDIUS rigger ee rr en tinnen odds XXXIL... Kk ak ach aken salar Voor ons ligt eene kaart van 't deidbelen: Gelderland, ook door - hem opgemaakt; het luidt aldaar weder: aúctore B. F. à B. op één blad in folio Doch: hier -was,'t als-met de-kaart-van Utrecht (XXIII): > Dezelye- werd. niet door hem in, ’t kopêr: ge- Over den Landm. en Kaartgr. FL, BALTHASAR en zijne Zonen. 355 sneden , maar door den kundigen Amsterdamschen kaart— en plaat- snijder: Ap. aoos ‚die daar ter stede ten minste sedert 1615 reeds werkzaam «was. „Het blad, heeft mede eenen Franschem en eenen Nederduitschen tekst of aardrijkskundige toelichting, gelijk met alle de naastvorige van dezen jat a: XXIV, ande enn gee) het when was, oo! buc ‚XXX. Doch wäj Red tot een zeer. uitvoerig en keurig duin waar- toe hij de hand leende. Het is eene, in 6 bladen, (behalve nog 3 bladen tekst) vervatte schets vân het beleg van 's Hertogenbosch, dat door ònzen Stadhouderlijken Stedewinner in dezen jare 1629, ontworpen en‘ ‘volvoerd ‘werd. De geschiedenis” dezer belegering is,vim onze dagen met welsprekende trekken aan Nederland herin- nerd «door. den. Hoogleeraar 5. osscua in zijn voortreffelijk werk 4. __ Geen wonder, dat ook dit wapenfeit tot allerlei geschriften en kaarten en platen. aanleiding gaf. “Het grootste en “meest uitvóe- rig kunstwerk “onder: die vallen is dat, hetgeen ‘wij hier bedoelen en Voor. ‘ons hebben. In -mijn--oog - behoort “dit tweede: derde deel def-XVIL Eeuw , van “omstreeks. 1625-tot- 1665, tot: de goudene Eeuw der: Kartering „een: tijdvak, waarin, in Frankrijk een. JACQUES CALLOT En STEPH;DELLA BELLA, bij ons eens. c. BRONCR- HORST, en ook onze vaN BERCKENRODE; later-weder anderen,’ schoon niet zoovuitvoerig; de ‘krijgsbedrijven der helden in plaat bragtén, ende gedachtenis daarvan voorhet oog, gelijk de schrijvers"en rederiaars’voor het oor, tot de nakomelingschap deden overgaan. Doch ‘verschillende kunstenaars droegen tot dit kunstwerk het hunne bijt en de-billijkheid noopt mij “dit te vermelden. -Zekere THEODORUS NIELS, ingenieur van Prins FREDERIK HENDRIK teekende de- fortificatiën “ADRIAAN VAN DER VENNE, de bekende versierder van cars geschriften, de figuren 2; terwijl het graveerwerk ge- zamenlijk aan s. savr1 en aan ONZEN VAN BERCKENRODE werd toe- pg Onder de jeterennie, op den djvt tienen met landme- er “doo F PA KE) haid 1 Neérl. erdend, te Land, Dl, 1, bl 499 en en 2 Schrijver dezes. krens ook van eeens der bladen de Schetsteokening van niEis en VAN DER VENNE. BRO ono ®, one TWEEDE KLASSE. ten of karteren ‚bezig, verbeelde-ik mij’ zelfs onzeri vaN: BERCKEN- RODE op te merken. — Het stuk verscheen , twee jaren na’t beleg, en. „wel in-1631 in ’s Hage, bij de-Wed. en erven-van mrreeranr JACOBSSZ, VAN -WOUW;. gewone drukkers-der Staten-Generaal. Dit werk is 't eenige waarin ik zie dat.onze v. B; eenen‘ medehelper in zijn Karteer- of graveerwerk gehad heeft:-want morevuier”bij N°. XXI, was meer de bekostiger der onderneming, indien al niet, gepan vergieusten zieh hiertoe en alleen: vig eraer MO SG ive dd shot Beroe eWij vende! te. paar an kalk zoo wij: alle: „ wilds bier „ontwikkelden, waarom we aanonzen vB» eene: geheel nieuwe Kaart van. Westfriesland alleen; in:één blad folio ver- vaardigd , toeschreven, welke „ denkelijk:-kórt „daarria „doch ge- wisselijk zonder. zijn,naam, verscheen, „Onze voornaamste gron- den zijn deze:.1°,het blad’ is geheelen al- gegraveerd vals. al het vroegere van!1629,2°, van B, had door zijne-kaarteh van Holland en Amsterdam. „eene algemeene, vermaardheid ‘-eflangd.3°. ver zijn; twee redactien -van: de-tweedes heeft het onderschrift van JO JANSSONIUS eXc‚;bij welken uitgever later zeer vele bladen van HENRICUS -HONDIUS (ta diens dood) werden uitgegeven. 4°chet hier naar verkleinde blad -in-4°., noemt-van-BERCKENRODE ‘uitdrukkelijk. 5°,Ik.kan. niet:anders zien, dan:dat-de kaart vuit-de-groote Kaart van gehel. Hollánd (XX) gepütris,; met de noodige, veranderin gen; onder welke, deze is, dat wij den Heer Huijgenwaard. droog- gemáakt, hoewel niet gekaveld-en;dus- vóór det: jare-1631- aan- treffen. De laatste „dezer : vadegeen dier! hiet; ons juist; bier ter men inlasschen. » gf TWO vwo ica! , der Bn Dit „blad van Westfriesland i is ; ook han een in zijn eersten ils overgenomen 1i77/191 ;S worse d ob vaclozeg deva: Doch het laatstgenoemde blad (XXXIV) werd ook, in verklein- den vorm, in langw. 4° uitgegeven, bij zen. zoNpius (gelijk vroe- ger vermelde, bladen XXV, XXVII, XXIX, XXXI). Uitdruk- kelijk wordt hier v‚ neRcKENRODE als auctor genoemd, Er. eijn van Over den Landm.en Kaartgr, FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 357 dit kleine blad twee redactiën, de Nederduitsche en de Fran- sche, welke laatste eenigen tijd na de eerste schijnt uitgegeven, dewijl nu -ook “hier de Schermer ‘is drooggemaakt: dit nu had eerst În 1635 zijn er om vl toen het land ee loting werd eeen XXXVL Wij zagen beker, ‘hoe v. B. door zijne fraaije en htignehecken gravûre: van ’t beleg van ’s Bosch, een der middelen werd tot verdere. waardering van: ’s Prinsen verdiensten. Dit: kan aan- leiding gegeven hebben tot iets dat-B. kort daarna ter hand nam emvrhetgeen de. Vorst zelve hem welligt opdroeg. Nadat Z. H. ‘inden herfst van 1629 thuiswaarts gekeerd -was, ondernam deze den-opbouw van het- prachtvol. lustslot. Hondsholredijk in Delfland. + Eene weidsche uitvoerige afbeelding (plattegrond en opstand)-daarvan ,” zoo van't slot als van de tuinen, ontwierp ONZE” VAN ‘BERCKENRODE op één blad in folio, dat hij zeer waar schijnlijk’ ook graveerde 2. Het verscheen. later bij „of werd reeds terstond uitgegeven door c. 3. visscner (bij wien wij ook reeds de latere uitgave van zijne groote Kaart der” Provincie Hol- land (XX) ontmoetteden.) Het gebouw werd in-1629 aangevan— gen, de. plaat zal- dus wel van 1631 of iets later-zijn. » Er is ons niet «ééne latere van dit lustverblijf op zoo groote schaal be- kend 3. Dit werk werd ‚door hem, als natuurlijk was, aan den Vorstelijken Ontwerper des gebouws opgedragen, wien er de titels van beer falen es ENEN gegeven rs Een den ge- = 1 A. 5. VAN DER AA, Aardrijksk. Woordenboek d. Nederl., Dl, Vs vin” v‚ Honds- holredijk. Het Leven van Fr. Henr. geeft (volgens de Registers) niets op. De Tegenw. St. der Ver. Ned., VI, 594, en ‚kok pmen het jaar vanden bouw. ’s Prinsen Mémoires melden er niets van. 2 De titel is: Delineatio-domus-aug: celsiss.- Prine. Fred. Henriëi, Nassov., Princ. Araus. etc. quae est Hontsholerdici —S- Hoochheyts Hoff tot Honsholerdick. 3 Het Loo daarentegen werd schier ontelbare. malen: in -folio’ afgebeeld. Doch dit was in-het eind ‚dier eeuw, Uit den aanvang herinneren “wij ons in dezelfde grootte, de afbeelding van 't slot der. Heeren vaN BREDERODE te Vianen, door 12, L'ESCHEVIN, en zeer enkele meer. 358 TWEEDE KLASSE, makkelijk, Latijnsch vers van. zekeren p. NOOTMANS (NOOTMANNUS) versiert het. Wij hebben van dezen niets kunnen opsporen, dan dat hij «ook Nederduitsche apr vooral tooneelspelen, ver- vaardigde. _ Welke veldtogten en belegeringen Prins FREDRIK HENDRIK in de eerst volgende jaren ondernam, ‘te vergeefs zochten wij, *t zij in onze verzameling, ‘t zij in de Staten-Notulen, naar werk van VAN. BERCKENRODE, na het laatstgenoemde vervaardigd ?, of ook naar eenige hem aangaande gemaakte melding, tot in den. jare 1636. In Meij van dat jaar, was hij woonachtig te ’s Hage „noemt er zich Landtmeter en Caertenmaecker, en verzoekt aan H. H. M. de St. Gen. „de betrekking van »ordinaris Landtmeeter ende Caer- temaecker van,de Generaliteijt, ende dat op soodanige jaerlijck- sche wedde als H. H. M. sullen gelieven te arbitreren.”. Den 15" dezer genoemde maand, wordt aan hem, wiens verdiensten nu. door de-groote- kaart van, Holland, de grondkaart van-Am- sterdam, het beleg van 's Hertogenbosch genoegzaam -gewaar- borgd waren, door: H. H. M, bovengenoemde betrekking ver- leend, “waarvoor hij den 29°“ dier maand den behoorlijken eed. aflegde, Uitdrukkelijk voegt echter zijn lastbrief er bij: »zonder dat hij nochtans daervoor zal genieten eenich jaerlijcx tracte- ment ofte gagie 3, Het blijkt namelijk in het vervolg, uit zeer vele dispositiën, dat hij meenigvuldige malen om eenige betaling requestreerde, en. vergoeding: verkreeg, hetzij door kleine defroi- jementen.en- toelagen „ hetzij «door. octrooi op zijn» werk, hetzij door geschenken» voor de opdragt eener kaart, hetzij door ver- koop van eenige exemplaren zijner stukken aan diverse leden van 1 Dus luidende : ‚Altas Roma sibi murorum condere moles Jactet et ingentes Gesareasjue domos, Inclitet et croceis halantes Floribus hortos Plaudat queque suis arbor amoena comis. Nos Batavi merito celebres spiramus honores Auriaco tecto, quo decus omne datur. 2 Ook miet:bij het wijdberoemde beleg van Maastricht , et. zelfs in PAPPENHEINS tegenwoordigheid voortgezet werd (1652). 3 Commissieboek van H.H. M., 1626—16359, folio 218. Over den Landm.en Kaartgr,FL,BALTHASAR en zijne Zonen. 359 H. H. M., hetzij eindelijk in de laatste jaren van December 1638 af tot November 1645 toe, — na ingekomen berigt van deskun- digen 4, door een Ordinaris tractement van twee Gulden daags, en daarenboven. een Gulden voor zijn dienaar of assistent, voor de dagen die hij bij-H. H._M. of Zijne Hoogheid zal worden gebruikt buiten het veldleger; en zoo wanneer hij gebruikt zal worden te velde, zal hij alsdan getracteerd worden op gelijken voet als andere Ingenieurs mede te velde-gebruïkt- wordende 2. Het bovengemelde in. aanmerking genomen, verwondert ons geenszins zijn verzoek van Julij 1637 aan H. H. M. gedaan , om aanbeveling aan de H"*"‚ H. M, Gedeputeerden in het leger, ten einde hij alleen met uitsluiting van alle anderen de teekening van het leger zoude mogen doen en, daarvan eene kaart maken : waaromtrent hij den 30°“ Julij verwezen “werd. tot de Gedepu- teerden voornoemd. — Noch ook zijn verzoek van Julij 1640, om in zijné qualiteit zich ten dienste van den Lande te velde te mogen. begeven, om bij ZL, H. aldaar (in Staats en ‘Spaansch Vlaanderen. namelijk) gebruikt te worden; hetgeen hem den 10%" dier maand werd afgeslagen. — Gelijk hem den 3der Julij 1641; na deliberatie even weinig vergund werd het verzoek om Com- missie te-erlangen tot »de affteeckeninge, metinge ende caerteringe van de belegeringe ende gelegentheijt vant Genniperhuijs met de circumvalatie ende aancleven: van dien.” Dit plan volgde echter, hoewel niet dan. na de verovering, toen het plán den. vijand niet “meer baten. kon. Het volgde, zeg ik: want het is in ons bezit. Men zal.dus begrepen hebben dat. het verleenen van daggelden aan hem niet noodig was, maar het werk zelf hem rie voordeel zoude opleveren. Voltooijen we nu, na dezen uitstap, ons overzigt zijner in plaat gebragte werkzaamheden. 1 Capitein JOHAN VAN DEN BoscH, Lieutenant-Generacl der Artillerie, wordt met name genoemd. \ ? Zie zulks in-vele bijzonderheden in de Mss. Nott. van H, H. M. van 50 Julij, 22 Aug. 1657 en der acht volgende jaren. 360 TWEEDE KLASSE: XXXVII. In den zomer van 1637 belegerde 4. H. zijn voormalig va derlijk erf Breda, aan zijnen broeder mraurrrs in 1624 ontrukt. De stad ging in October over: doch ze was nog slechts naauw. belegerd, toen: Heeren Gedeputeerden te velde H. H. M. infor- meerden ; dat Z.H. aan onzen B. verlof verleend had eene kaart des Belegs te maken: weshalve B. octrooi aan H. H.M: verzocht dat niemand. anders dan hij zoude vermogen eenige’ kaart in ’'t geheel of ten deele in koper te snijden of, elders gesneden zijnde 4, in deze Provincie te verkoopen of te verspreiden; en hij verzocht zulks mits (overmits) sijne ervarentheijt. Na deliberatie werd zulk octrooi voor zes jaren hem verleend. — Hoe groot ditstuk was, weet ik niet: want het mogt mij niet gelukken zulks-ergens op te sporen. Zelfs ontbreekt het in het stedelijk Archief van Breda? De uitgebreidheid laat zich echter afmeten naar ’tgeen wij van ’s Bosch (N°. XXXIII) gezien ‘hebben! als ook: naar den prijs van f 12 — voor ieder der 28 Exemplaren, uit te reiken aan even zoo vele Heeren leden van H. H. M. Gollegie ter Generaliteit 3, En, naar de som van f' 18,18, gestipuleerd ten zijnen behoeve door. de. Vroedschap der stad Utrecht, aan welke hij mede een Exemplaar dezer kaart aanbood &. „De toelichtende tekst dezer Kaart, waarover ee eenige der, dikwijls vermeldde, MSS. Nott. handelen5, is twee folio bladen groot en bevat veel meer dan 100 nummers; ik vond het in het rijke Plaatkabinet van de Leydsche Hoogeschool. De schets‘van t Dit schijnt geweest te zijn ter wering van de werken van buitenlandsche gra- veurs (zie b. v. cauvor, bij ’t vroeger beleg van Breda van 1624);-of ook van graveurs uit andere Gewesten des Lands. 2 Blijkens een schrijven aan mij van den Secretaris dier Stad, in id’ 18 Sep- tember 1845. 8 Wij vinden dit bepaald, Res. v. 16 Junij 1658; alwaar eene ordonnantie vermeld wordt van 556 Guüldens te dien einde. ‘4 Zie popr, Archief van Utrecht, UI, 290. Extract uit de Utrechtsche stâds Cameraars Rekeningen. 5 Wie begunstigd zou worden met het drukken van dien tekst. Zie Nott. 24 April, 6 Meij, 7 en 14 dito van d. j. 1658- Over den Landm. en Kaartgr; FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 861 dit beleg in sragu’'s Atlas voorkomende heeft deze groote Kaart uitgever „die met paurnasar in betrekking stond (zie N°. XX), van” heme ôvergenomen en; gevolgd ; niet vanhet dater versche- nen, en: schoon. geëtst plan „vansde hand van-3.c pRONCHORST f ontleend. „Uit gemelde tekstbladen blijkt. mij.nog dat onze B. toen. in ‘sGravenhage op de, Heeregracht woonde in het, voor hem zoo gepast’ uithangbord, : ‘den; Landtmeeter, tacloesby … Het jaar. 1639. leert ons-iets.-van hem zoo. mafia als ter zee. „ Bij gelegenheid. dat hij van de Statén. eenige openstaande dag- gelden verzöcht „gaf hij -d-21 October tevens te,kennen „hoe hij suppliantgbezig was om, tesformeren, neen pertinente Gaerte. van de mars(ch) vanhet jongste veltleger. van Ho!HeM. ‚soo te wa- ter. als-te-lande,’t-welk hij suppliant-gemeint (van) meening) is op: het,spoedichste. te voltrecken.”" „De Prins namelijk-was, deels te water, deels te lande, uit Staats- Vlaanderen met het leger naar Rijnberk en „Gelder. getrokken; en‘ vandaar naar Hulst terugge- keerd. Doch op: dit punt ‚»lasten; en, bevelen H.H. M‚” aan v - B: »dat. kij. sich-daervän-zal hebben: onthouden.” Wij ‘herinnee „ ren ons hier wat we op d. j. 1607 omtrent hetewerk zijns’ va- ders gezien hebben. Gewisselijk: was-het geene: ontevredenheid van de Staten op den door hun aangestelden Landmeter, maar wijze voorzigtigheid, die, zonder zelfs de reden aan te duiden, het openbaarmaken van’s Vorsten, krijgstogten-hoogst ongeraden keurden, ‘opdat zulks, dem-vijand. niet in de dand; mee. werliep. De kaartis dus-gewis niet ansmchgveng ze: obgroxt lo) ros Cr BA MEDAILLE N eek, 16 XXXVII en, KKK. dt Gelijk, zijn. ‚Vader voor de kaart yan den, snele vaa de En: door de-af beelding van den-slag van Gibraltar ‘schadeloos stelde, zoo wierp onze v, B. zich.nu- met alle magt op „Neêrlands zee- roem. „‚-Behalve den Zeeslag-van m,n. rRomPstegen:de:Duinker- kers, in Februarij 1639, had vooral de overwinning van TROMP Op D'OQVENDO, in October deszelfden jaars bij Duins behaald, aller hoofden en harten met blos. en gemrenheng, maar ook ts On ! Î 1 Geheel in reuBRANDT's manier op 6 bladen folio, in 't reel van Schrijver dezes. 24 362 TWEEDE KLASSE. Á miet dankbaarheid vervuld. Dit zou men hem toch niet weigeren af te beelden! Hij bedroog zich niet. Den 7% Januarij 1640; werd ter Generaliteit gelezen ‘een request van onzen Landmeter, te kennen gevende »dat hij met extraordinarise moeijten ende costen heeft geformeert een seer curieuse caerte’van de jongst vermaerde ende victorieuse zeeslach, vertoont wordende in ses verscheijden manieren, daervan hij aen H.H. M‚ het eerste aff” druksel hadde geexhibeert, versoeckende daervan te hebben Oc- troïj, om-door andere in 't voorsz. sijn werck niet gefrustreert te worden. “Waerop naer deliberatie goedgevonden is, in 't voorsz. Octroij te consenteren voor den tijd van één jaer naer dato deses.” Het debiet van de afbeelding van «dezen grooten zeeslag, den eersten van belang na dien van de straat van Gibraltar ,-was ook genoegzaam ‘door ‘Europa heen ‚gewaarborgd. Het mogt ons niet gelukken dit stuk op te sporen: even weinig als de af beel- ding van bovengemeld gevecht tegen de Duinkerkers ‚vóór hunne stad zelve hun geleverd, en waarop, als »in 't coper gesneden” vB. zinspeelt in een later en va door hem aan H. H. M. in- gediend; den 20°“: Maart 1643 1, . … or idd | Wij komen tot het jaar 1641, - diss 8 álles Kenox. oib „bie vroor sier — „In dit jaar sloeg: Z. H. het beleg voort Genniperhuis of het slot te Gennip toen’ tot het Spaansche deel: van ’t Hertogdom Gelder behoorende: een punt, dat na eenige weken (29 Junij) in ’s Vorsten handen viel? Het ontbrak niet aan plannen van dit wapenfeit. De grootste afbeelding er van, heeft men weder aan onzen v‚ Be ote-danken. ‘Op ‘twee blade in folio: schetste hij, eù wel dit) maal „met. Nederduitsche tekst of toelichting, geheel het beleg: >Een achtregelig Latijnsch vers vanzekeren 1, Bercue- mus, verzelt-alweder ook: dit werk. Op 't schild van onder 1 Te vergeefs. wendde rij zich bij H. H. M, om betaling va groote onkosten — “in deze jarch (1659 Á 4641). Zie Nott. 25 Julij, 9 Oct. 1642 en 20 Maart 1643. 2 Bosscua, ineshi ad Wo, Dh. 1‚obl 486: Over den Landm. en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 363 luidt het: ir ’t coper gemaeckt bij p. Fr. vAN BERCKENRODE, Lant- meter van de H. H. Staten=Genl,, wolgens de teeckening aen H. H. M. wt ’t leger overgesonden. Men vintse te coop op 't Spuy in de Gulde Grutmolen ’s Gravenhage. Dewijl er geene verdere opgave is bij wien ze aldaar voorhanden zijn, is ‘t mij meer dan waarschijnlijk, zoo niet zeker, dat hij zelf toenmaals aldaar woonde. De wijze van gravure, ook de lettersnede, ver- schilt eenigzins van zijnen vroegeren arbeid. Eene commissie tot afteekening hiervan, zagen wij boven, dat onzen v. B. niet ver- gund werd; maar toen hij den 16%" September, de in 't koper gesneden kaart van dit beleg aan H. H. M. aanbood, werd er besloten één Exemplaar daarvan te houden à / 25,00. é XL». In het bezit van Schrijver dezes, is ook nog eene plaat zonder naam of merk des bewerkers, getiteld : de wt-tocht des wijants wuijt _’t Huijs te Gennep op den negen en twintichsten Julij Anno 1641, hoog 5 duim, in 2 bladen. Ik houde ook die van de hand van onzen VAN BERCKENRODE, en slechts door toeval niet gehecht aan of bewaard bij het topographisch plan XLa. Want de gravure heeft daarmede de hoogste overeenkomst, en de breedte der twee bladen van dezen uittocht is volmaakt dezelfde. Onder aan is vastgehecht eene uitvoerige beschrijving des belegs, welke, blij- kens de cijfergetallen, behoort tot N°. XLa. De plaat geeft ons een juist denkbeeld van de zaak, en bevestigt ons in den goeden dunk van zijne graveernaald voor beeldjes en verder bijwerk. Een verzoek den. 19%" November 1641, door hem bij den Raad van State ingediend met verzoek van aanbeveling aan Z. Hoogheid. tot tene vacerende ordinaris Controlleurs plaats, en zulks »ten regarde van de diensten, die ‘hij in vorige jaren den Lande heeft gedaen” mogt geen gunstig gevolg erlangen. XLI. Geene door hem gesneden platen waren mij dusver bekend, zoo men de door v. p. venne geteekende figuren op ’t Bossche beleg en ons voorgaande nummer uitzondert. Eéne plaat echter, 24" 364 ’ TWEEDE :KLASSE, waartoe wij nu moeten overgaan, is mij stellig van zijne hand voorgekomen, en in mijn bezit; namelijk het vertrek der Konin- ginne van Groot-Brittanje, de jongste dochter van den vierden Franschen nenprik, gemalinne van den ongelukkigen kare 1, uit Scheveningen naär Engeland bewerkstelligd, op den 29sten Ja- nuarij 1643, nadat zij, die tevens des jongen Prinsen van Oranje's schoonmoeder was, herwaarts hare dochter geleid , en hier-de zaak haars gemaals gezocht had te bevorderen *. Ik. denk dat-B:, straks vermeld verblijf te ’sGravenhage tot dit, zijn werk ‘aan leiding kan-gegeven hebben. En dat hij, gelijk in 1641, er ook nu zijn verblijf hield, bleek mij ten duidelijkste uit een los blad tekst en toelichting, dat ik’ van deze plaat bezitte %. Dit ver- - trekken is door hem geteekend en gegraveerd beide. Men ziet in dit strandgezigt veel leven en-gewoel, doch zijne graveerstift heeft hier iets hards en droogs: wel eenigzins zweemende naar dat van zijn tijdgenoot ESAIAS VAN DE. VELDE; „zoo dat ik niet zeggen kan, dat hij in dezen bijzonder uitmuntte. ‚N°, XLP. is beter. De inscriptie boven aan is Latijn : Delineatio abitus Magnae Brittanniae Reginae ex Hollandiá in Angliam, cum 29 Jan. an, 1643 Scheveningá solveret, Doch er…is-een Nederduitsche tekst bij, 260 even vermeld ,.met een Latijnsch vers eens onbeken- den, Ik vond dit zijn week op. genere) wijze in de ‚Notulen van H. H. M. vermeld. d XLII. ld In den zomer van 1644, sloeg Zijne Hoogheid ‘het beleg voor de vesting Sas van Gent, en veroverde die plaats in den aan- vang van September, na 5 weken belegs; Geen wonder, dat ook onze v. B. hiervan eenig voordeel voor-zich hoopte te pluk- ken. Doch hij verzocht geene commissie-of last tot vervaardi- ging van iets, maar formeerde de kaart en verzocht daarna in dato 25 November dezes jaars, octrooi daarop van H. H. M. 1 Wacexaar, V. H., XI, 529. * Alwaar onderaan staat: »bij D.F. VAN BERCKEROODE „ Landtmeter en Kaert-maec- ker van de H.M. H.H. Staten yin ’s Graven-Haghe.” Over den Landm.en Kaartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 365 Deze vergunnen hem (zoo luidt het aldaar) » mutatis mutandis, soödanigen Oectroij als hem den 19 September 1637 is geaccor- deert geweest, ten regarde van de Caert van. de belegeringe van Breda,” (zie boven, N°. XXXVII. Op 14 Augustus 1645, vin- den wij, daarenboven, nog dat hij een Exemplaar dier Caerte … aan H. H. M. hebbende aangeboden, daarvoor en voor vroeger gedane aanzoeken, f 100 — in eens erlangt. — Ook hiervan mogt het ons dusver niet gelukken een Exemplaar onder de oogen te krijgen. De uitgebreidheid of het aantal bladen daarvan is ons dus ook geheel onbekend gebleven. Doch wel bestaat er eene zeer volledige kaart dezes belegs door de hand of met het adres van C° 3. VISSCHER, op één blad, 't geen ik veronderstelle naar v. Bs, werk verkleind te zijn. | XLIII. In dit zelfde jaar 1644, komen wij nog tot het laatste werk dat ons van hem bekend is; het wordt ook door mij bezeten. Daartoe keeren wij tot Noord-Holland of West-Friesland en des zelfs ingedijkte polders nog eens weder. Daar is de grootste van die allen, de Beemster. Zij werd reeds bedijkt en gekaveld in 1612; gekarteerd meer dan eens, doch de schoonste en grootste kaart verscheen in 1644, in 6 groot folio bladen. Een 383re- gelig Latijnsch vers van den toen nog levenden grijzen cas. BAR- LAEUS (# 1646) en later (bij de 2te uitgave) een 18regelig Ne- derduitsch gedicht van coverr piproo, vereeren en versieren de- zelve. — Nu is wel het fraaije graveerwerk niet van onzen van B., maar aan zekeren DANIEL VAN BREEN, te Amsterdam toever- trouwd geweest; doch de voorafgaande werkzaamheden zijn van hem. Men was zijn vroegeren meetkundigen arbeid aan West- Friesland besteed niet vergeten (XXIII, XXIV): gemeten (zoo luidt-het hier) en opde mate gestelt door B. F. VAN BERCKENRODE , Lantmeter van de H. H. Staten-Generael der Vereenigde Ne- derlanden in den: jare 1640; uitgegeven 1644. En dit werk is op eene ruime en groote schaal, in vier bladen. In 1685 kwam dezelve op nieuw. uit, met 5 bladen wapens van den toenma- ligen Dijkgraaf en de Hoogheemraden vermeerderd. 366 kie TWEEDE KLASSE. En hier is ’t, dat wij het eind vinden. van 's mans werk- zaamheden, nadat wij hem van den jare 1609 tot 1644 onver- droten bezig hebben aangetroffen. Een arbeid, die zich uitstrekte over verschillende, hoewel onderling verwante vakken van weten- ‚schap en kunst. Zijn vader had met Zijne Hoogheid Prins maurrrs in de legerkampen geleefd: hij had niet minder de voornaamste onder de wapenfeiten van Prins raeprikK uenDmik bewerkt; met dezen werd. hij grijs, en overleed in het najaar van 1645. Althans den 14?en Augustus van dat jaar zagen wij hem, boven, een Ex- emplaar van ‘t Sassche beleg aan H. H. M. opdragen. En den 1öden December deszelfden jaars levert reeds zijne Weduwe een verzoekschrift om voldoening van sommige achterstallen aan het- zelfde hooge Gollegie in. En, als zulks na eenig naslaan der retro-acten en eenige deliberatiën ten deele wordt toegestaan, consenteren en accorderen zij den 3den Januarij 1646 tot beloo- ning van de diensten en employ van den voorsz. B. F., twee gulden daags voor hem en één voor zijnen dienaar sedert den 23sten Augustus 1644, tot der dertienden November lestleden. Bij gemis van stelliger aanwijzing, houde ik dezen dag derhalve voor dien van zijn overlijden, Den 19der April 1647 , komt zijne We- duwe in de Nott. van den Raad van State nog eenmaal voor, on- dersteuning verzoekende, die haar ten deele geschonken wordt. Uit het een en ander wordt ook haar naam ons kenbaar, zijnde ADRIANA VAN SCHAGEN. Of hij kinderen naliet weet ik in geenen deele; althans geene die hem opvolgden in zijne hoofdvakken; trouwens heb ik dezen naam later niet aangetroffen {. | 1 De gewoonte om op de landkaarten de graden van lengte en breedte aan te geven, begon pas in deze XVIIde Eeuw zich te vestigen. Wanneer wij uit dit oogpunt de Kaarten die aan het voorafgaande werk ten grondslag liggen , beschou- wen, blijkt het ons dat deze verdeeling destijds op zeer speciale kaarten nog niet werd toegepast, zoo als op de 5 Hoogheemraadschappen, Delfland, Schieland en Rbijnland, noch op de zeer groote Kaart van Holland van 1620 of de Kaart der Beemster. Doch de provinciale kaarten van Utrecht en van Holland (1628) en Gel- derland (1629) hebben dezelve reeds. — Ik weet niet hoe veel men van dit laatste zou kunnen toeschrijven aan de geographische kennis van den uitgever dier bla- den, neNR. HONDIus, zoon van den in de aardrijksbeschrijving niet onbedrevenen 1 Over den Landm. en K aartgr. FL. BALTHASAR en zijne Zonen. 367 Bij het slot dezes opstels, vragen we den lezer verschooning voor de langdurigheid, zoo niet de langdradigheid, der stoffe. Weet iemand onzer landgenooten, uit den schat zijner kennis er iets aan toe te voegen, of te verbeteren: niets zal mij aangena- mer wezen; en wij zouden zoo, gezamenlijk, een nieuwen steen hebben toegevoegd aan het, nog, op lange na, niet geheel opge- trokken, gebouw der letterkundige — en der kunst-geschiedenis van het oude Nederland. | Jan. 1845. — Maart 1846. Jupocus zOoNpIus (boven, op Ne. XXIII®); doch andere meer speciale Kaarten, die onze B. FL. voor denzelfden HENR. mONDIUS in 1629 (No. XXVI, Rhijnl. en Amstell. , „N°, XXVIII, Delfl. en Schieland, en No. XXX Dordr. en Alblasserw.) bewerkte , hebben ze niet. Ik zou dus eerder vermoeden dat men destijds het stelsel der graden nog niet op de speciale Kaarten was gaan toepassen, en zulks eerst van eenigzins latere dagteekening is. | Of onze VAN BERCKENRODE's door bloedverwantschap in betrekking hond tot het aanzienlijk geslacht van dien naam, destijds te Haarlem bloeijende (zie S. van LEEUWEN, Bat. ill, bl. 859, 860), is ons, om niet meer te zeggen, ten minste zeer twijfelachtig. Terwijl wij de laatste proef van dit stukje voor ons hebben , wordt ons nog regt tijdig door Dr. pe. SCHELTEMA medegedeeld het navolgend uittreksel uit de Reke- “_ ningen van Thesaurieren der stad Amsterdam, anno 1625. Moge zulks strekken ter verbetering en aanvulling van hetgeen boven (blz, 351, aan het slot- van N°, XXI) door ons gemeld was. „Prunes MOLEVLIET betaelt over XVI affbeeldingen van de Stadt Amstelredamme met haer stegen ende straeten affgebeelt, aen de Heeren Burgemeesteren, Schee- penen ende Tresorieren vereert, luydens et ergen ende quitantie …......-. Ile qì.” DERDE KLASSE. Sedert door het gewijzigd Reglement voor het Instituut, goed- gekeurd bij Koninklijk Besluit van 12 Augustus 1843, elke Klasse verpligt is eene Bijzondere Vergadering te houden in dezelfde week, waarin alle de Klassen tot Algemeene Vergadering za- menkomen, heeft de Derde Klasse die Vergadering inzonderheid doen strekken, om over eenig vooraf ‘bepaald onderwerp van wetenschappelijken of letterkundigen aard en van algemeen be- lang tevens de gevoelens der Leden te vernemen en te trachten, door over en weder spreken, tot eene juiste beantwoording van . het gestelde vraagpunt te geraken. „Zoo was in, hare bedoelde Vergadering van 1844 de vraag behandeld, welke de beste in- rigting zij van Akademische Lessen over de Geschiedenis, en zoo werden in de Vergadering van 28 Maart 1845, tot onder werpen van behandeling gekozen de vragen: welk het eigenlijke doel zij van Universiteiten? en: of het wenschelijk moet geacht worden, dat de zoogenaamde Propaedeutische studiën, gelijk door sommigen verlangd wordt, van de Universiteiten naar de Gym- nasiën worden overgebragt? Nadat over de gemelde onderwer- pen onderscheidene beschouwingen waren in het midden gebragt, werd het voorstel gedaan en aangenomen, om eene Commissie te benoemen, welke bepaaldelijk zou overwegen, of er redenen bestonden, welke de Klasse zouden moeten bewegen tot eene mededeeling over de behandelde onderwerpen aan de Regering. Terwijl deze Commissie met de haar opgedragene taak bezig Adres over het Universiteitswezen. 369 was, gaf" %. ‘Exc”de Minister van Binnenlandsche’ Zaken in de Vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal open- lijk te kennen, dat de Regering op eene herziening der: Akade- mische verordeningen bedacht was; en verscheen het Besluit van d; 23 Mei 1845, waarbij de toelating tot de Universiteiten en de Athenaea van Amsterdam en Deventer werd onderworpen aan de voorwaarde van een examen, door eene Staatscommissie af te nemen. Naar aanleiding van het Rapport harer Gecommitteerden, be- sloot’de Klasse, in eene opzettelijk daartoe beschrevene Vergade- ring, op den 30**® Julij, hare denkbeelden over de beginselen, _ welke bij de regeling van het Universiteitswezen in óns Vader- land zouden behooren ten grondslag te worden gelegd, aan, den Koning voor te dragen in een uitgewerkt Rapport, hoedanig volgens $ 2 van het Reglement voor ‘het Instituut elke Klasse verpligt is tot den Koning te rigten over al datgene hetwelk zij met betrekking tot-de Wetenschappen, Letterkunde of Schoone Kunsten zal oordeelen meer onmiddellijk den voorspoed en de glorie. van het Rijk te kunnen bevorderen, In dezelfde Verga- dering werd ‘het: bedoelde Rapport vastgesteld, en het werd te- vens wenschelijk geoordeeld, dat de denkbeelden daarin vervat, vollediger en spoediger wierden algemeen bekend gemaakt, dan naar der regel plaats heeft met de werkzaamheden van het In- stituut. De Klasse besloot dus, aan den Koning tevens den wenscht te kennen te geven, om tot de verbreiding harer be- schouwingen over Universiteiten niet te behoeven hare Openbare … Ziuing af te wachten, welke eerst in 1847 zal plaatshebben. De Klasse mogt daarop een schrijven ontvangen ‘van 4. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, dd. 1 November 1845, houdende ‘berigt, dat er bij Z. M. geene bedenking bestond, dat de beschouwingen, aan Hoogstdezelve in het bedoelde Rap- port medegedeeld, meer algemeen’ wierden bekend gemaakt, als behelzende de zienswijze der Klasse. Het schrijven des Ministers behelsde voorts eenige bedenkingen tegen” onderscheidene gevoe lens in het Rapport aan den Koning voorgedragen: de Klasse heeft daarop, in cen uipvoerig antwoord, hare tegenbedenkin- 370 DERDE KLASSE. gen en eene nadere ontwikkeling harer denkbeelden aan Z. Exc. doen toekomen. Inmiddels maakt zij gebruik van ’s Konings goedkeuring op haar verlangen, om hare zienswijze met betrek- king tot het Universiteitswezen publiek te maken, door haar Rap- port aan den Koning, in het Tijdschrift, het Instituut, alhier te “doen afdrukken. | SIRE! Aan het Koninklijk Nederlandsche Instituut is bij $ 2 van de Verordeningen, voor dat ligchaam vastgesteld, de taak opge- dragen, om in het gebied der wetenschappen inzonderheid die voorwerpen gade te slaan, welke het algemeen belang betreffen; en aan elke Klasse is de pligt opgelegd, om aan den Koning in uitgewerkte Rapporten voor te dragen, wat zij zal oordeelen ten aanzien der Wetenschappen bevorderlijk te kunnen zijn aan de welvaart en den roem van het Rijk. | Aan de Derde Klasse van het Instituut is meer bijzonder de behartiging aanbevolen van wetenschappen, welke, in alle vak- ken van menschelijke kennis ingrijpende, aan de verstandelijke en zedelijke vorming en de opvoeding des volks in het algemeen dienstbaar moeten gemaakt worden. Uit dien hoofde heeft deze Klasse bijzonderlijk hare aandacht in deze dagen gevestigd op het Universiteitswezen in ons Va- derland, en, overwegende, welke plaats Universiteiten innemen in onze Staatshuishouding, veroorlooft zij zich hare beschouwin- gen over dit onderwerp aan Uwe Majesteit eerbiediglijk voor te dragen. De Klasse zou toch meenen, Sire! niet te voldoen aan hare verpligtingen, indien zij niet trachtte te verhoeden, dat ten aan- zien eener, voor de geheele Natie zoo gewigtige, aangelegenheid beginselen veld winnen, belemmerend voor de ontwikkeling der wetenschappen in ons Vaderland, en daardoor verderfelijk voor de verstandelijke en zedelijke vorming der Natie, het kostelijkste Adres over het Untversiteitswezen. 871 erfgoed, hetwelk het levende geslacht aan het Nakroost behoort over te brengen, alsmede voor den roem van het Rijk onder de Staten van Europa. Van dien aard oordeelt de Klasse te zijn het beginsel, hetwelk hedendaags ten aanzien van Universiteiten openlijk wordt ver- kondigd en aanbevolen, als of zij uitsluitend zijn inrigtingen wan Onderwijs, welke door den Staat daarom moeten worden bekos- tigd, omdat zij vormingsplaatsen zijn tot standen en beroepen, welke de Maatschappij niet ontberen kan; en als of de pligten van de alzoo door den Staat aangestelde geleerden beperkt wa- ren binnen de bemoeijing van het geven van openbare lessen. Immers de Geschiedenis leert reeds, dat Universiteiten zulks niet geweest zijn, noch in haren oorsprong, noch bij de verdere ontwikkeling van het Universiteitswezen. Ontstaan, toen in de rijpende volken van het nieuwere Europa de begeerte naar en de behoefte aan kennis was levendig geworden, en allereerst uit de volken zelve ontsproten, strekten zij oorspronkelijk tot Verza- melplaatsen van Geleerden en Brandpunten van Wetenschap. Van alom begaven zich derwaarts allen, die dorst hadden naar kennis, om gedurende langeren of korteren tijd aan die bronnen gelaafd. te worden. , Vrij, onbepaald vrij, waren aldaar de stu- diën. Eerst omdat er elders geene gelegenheid gevonden werd om de behoefte aan kennis te voldoen, zoo lang de Boekdruk- kunst niet uitgevonden, of nog in hare kindschheid was; en later, omdat men den gemeenschappelijken band der Weten- schappen begon te gevoelen, traden meerdere zulke Universitei- len te voorschijn, als gewigtige, onmisbare, meer en meer ge- vestigde Gorporatiën van Geleerden, met al de regten en vrij- heden van dien tijd. Hoe meer zich in de Universiteiten. het wetenschappelijke beginsel ‘ontwikkelde, en, door haar weten- schappelijke zin onder de volken verspreid werd, des te menig- vuldiger zond. men de zonen, of vertrokken de mannen naar die Verzamelplaatsen en Middelpunten van Wetenschap, om dáár voor de Kerk, voor den Staat of voor de Geletterde wereld ge- vormd te worden, en zoo verkregen de Universiteiten eene prak tisch-maatschappelijke strekking. 373 CS DERDE KLÄSSE.” De behoefte daaraan’ openbaarde zichvalom. Elke Staat was naijverig eene of. meerdere dier Instellingen in zijn midden te bezitten. Voor zijne belangen schenen zij onmisbaar, gelijk ver- volgens, - vooral made Hervorming ;'ookvoor de Kerk. — Zoo toch ontstonden de Nederlandsche Hoogeschoolen. Gevestigd en ingerigt door octrooi der’ Staten; ontvingen zij haar inwendig leven’ van de Geleerden, die daar werkten, het-uitwendige (d.i. de regeling van haar onmiddelijk verband en hare aanraking met de Maatschappij’ en dezer belangen) veelal van den Staat. Naar haar inwendig karakter waren zij de Kweekhoven der We- tenschap, alwaar aan*Mannen van uitstekende talenten en gaven de gelegenheid werd geopend, om, ieder in zijn vak, ongestoord het veld zijner wetenschap te beploegen en nieuwe’ vruchteui te doen dragen, en lag er in die verzameling de ware en grootsche gedachte, dat alle wetenschappen door éénen band vereenigd zijn, of schakels zijn van ééne algemeene” wetenschap, waarvan de Universiteit de zigtbare en levende vertegenwoordigster is; naar’ haar witwendig karakter wâren zij kweekscholen van Regtsge- leerden, Staatsmannen, Godsdienstleeraars,: Artsen, Onderwij- zers. Somtijds hebben in Europa Regeringen het echtweten- schappelijke beginsel in de Universiteiten voorbijgezien: « Doch waar verlichte Vorstenen Regeringen den geest der wetenschap- pen en den geest vän kunnen tijd begrepen, daar wekten zij door dezelve den geest huns volks op ên- versterkaëi zag! de edelste ‘krachten van den ‘Staat. De geheele geschiedenis der’ Universiteiten bevestigt, dat zij te allen "tijde geweest, zijn; wat de Derde Klasse van het Instituut beweert dat zij ook thans in de” eerste” en voornäainste plaats wezen moeten : ’Vereenigingen van Geleerden in alle vakken van ernstige menschelijke kennis, teneinde gene, toegerust met uit- wendige hulpmiddelen en ondersteund door onderlinge aanra= king, te bewaren voor de kweeking en uitbreiding van de we- tenschap’, tot eer en roem van hiet Vaderland. Het is niet te’ ontkennen, Sire! dat dit beginsel. uit finautieele zuinigheid dikwijls wordt voorbijgezien. « Velen, het noodzake- lijk oordeelende, 'sLuands penningen in de eerste plaats te be- Adres over het Universiteitswezen. 373 steden. voor de stoffelijke belangen des volks, zien het voorbij, dat ook die „stoffelijke. belangen des volks, zullen zij op-vaste „grondslagen rusten, eene zelfstandige en theoretische ontwikke- ling der wetenschappen. vorderen. Zonder de. nasporing. toch van alles, wat tot haar: gebied behoort, zonder eene wijsgeerige beoefening. ook van'-haar bespiegelend gedeelte, zonder de volle- digste ontwikkeling van al hare deelen , vooral in het onderlinge verband, waarin alle tot elkander staan, kan geene. wetenschap bestaan of bloeijen. … Intusschen. zijnde. wetenschappen bronnen van tallooze toepassingen „ niet, alleen op Nijverheid, op Handel, op, Staatsbestuur, maar tevens op alle deelen, van, het praktisch- maatschappelijke leven. Uit dien hoofde. behooren de middelen , besteed ter voorkoming ,;dat die bronnen zouden kunnen op- houden te vlocijen, eene.…ruime_ plaats in, de Staats-Uitgaven te beslaan,; ook bij eene, strikte ‚beperking dier. „uitgaven ‚tot „de stoffelijke behoeften , des volks; ja zelfs dan, wanneer, men, het zedelijke nut mogt miskennen, hetwelk, zij aan, den Staat aan= brengen. Te beweren, dat kleine Staten. ter „besparing van’ kos- ten „hun voordeel kunnen,doen, metde, instellingen „waartoe grootere Staten ruimere middelen kunnen aanwenden „ inte krimpen’, zou eene miskenning zijn van het verband, hetwelk er is tusschen den geesten. den vorm ‘van, wetenschappelijke, In- stellingen en den geest en-den vorm van, den: Burgerstaat; — Zou eene miskenning zijn vanhet gewigt „van: ‘staätkundige: zelfstan digheid. en“ nationaliteit: voor-een. volk ; — „en, met betrekking tot ons Vaderland, Sire! zou het eene onteerende wegwerping. zijn van. een nationaal goed, van, een. kostbaar erfdeel, «door onze Voorvaderen «ons nagelaten, en door ‘hen. daargesteld. juist in de tijden. van -wizem ;, MmauRITS En FREDERIK, HENDRIK „toen; de kampstrijd tegen Spanje zulke ontzettende opg rringen van. hef vorderde. : DY odt Het beginsel, dat Universiteiten in hare eerste en hoogste. Dier stemming ontwikkelingsplaatsen zijn van „Wetenschappen ‚en van Geleerden zelve „leidt voornamelijk tot eenige gevolgtrekkingen, welke. de Derde Klasse van het Instituut zich. veroorlooft aan de overweging van Uwe Majesteit aan te bevelen. 374 DERDE KLASSE. Het sluit wooreerst het denkbeeld uit van splitsing der Uni- versiteiten in afzonderlijke faculteiten, zoodat hier eene Godge- geleerde, daar eene Geneeskundige, elders. eene Regtsgeleerde school, en op gelijke wijze andere Speciale Academiën, zouden gevonden“ worden. Door veelzijdige aanraking, door wrijving, door wederzijdsche werking worden wetenschappelijke menschen gevormd. Inderdaad’ zou de bedoelde isolering der Faculteiten niets anders zijn, dan eene concessie aan een bekrompen begrip van eenigen, welke het noodlottig gevolg moet hebben van aan elke studie eene uitsluitend praktische en empirische, en zeker eenzijdige rigting te geven, met volslagen verlies. van den ech- ten algemeen-wetenischappelijken zin, die alleen in staat is elke specialiteit in leven en ontwikkeling te doen voortgaan, en met andere’ in onderling verband te brengen. Daarenboven. is het der Klasse niet ontgaan, dat men juist in die landen, van waar in onze dagen het denkbeeld van splitsing der Universiteiten in Faculteitsscholen: is uitgegaan, van’ dit denkbeeld terugkomt, en de miadeelen hiervan begint in te zien. En wij, zouden wij nu overnemen, wat elders op de pen niet geldig bevonden wordt |: Het kboaif van dit verband en de bewaring van dien we- tenschappelijken zin, wijst ten tweede op het behouden van den philosophischen of propaedeutischen cursus aan de Universeîten, als grondslag en inleiding tot de afzonderlijke vakstudiën; een beginsel, voor hetwelk de Klasse zich te nadrukkelijker meent te moeten verklaren, naar mate het gevoelen te meermalen wordt geuit, dat die cursus aan de Universiteit behoorde afgeschaft, en des noods naar het Gymnasium verwezen te worden; als of Universiteitsstudiën op dezelfde hoogte stonden met het on- derwijs op de Gymnasiën! Het ware beginsel werd dan ook in het Organiek Besluit van 2 Augustus 1815 voorgestaan en aangenomen. | Evenwel ontveinst zich de Klasse niet, dat het aangenomen beginsel bij ondervinding niet altijd die vruchten gedragen heeft, die wenschelijk waren; maar zij meent dit aan bijzondere re- denen te moeten wijten. De bedoeling is voorzeker, dat deze __ Adres over het Untversiteitswezen. 375 cursus is toegewijd aan de wetenschappelijke behandeling van die algemeene en fundamentele studiën, die men niet oneigen- aardig met den. naam van Awmaniora aanduidt; eene behan- deling, waarvoor de noodige kundigheid en vaardigheid, door middel van het Gymnasiaal onderwijs, vooraf behooren verkre- gen te zijn. Er zijn dus bedoeld die Ziterae humaniores, die tot alle beschaving leiden, en den grondslag daarvan uitmaken. _Doch dit beginsel is, naar het oordeel der Klasse, in de Aka- demische Verordeningen noch sterk of duidelijk genoeg uitgedrukt, noch juist genoeg begrepen bij allen, die het moesten handha- ven. Daarbij kwam, dat de toepassing te kampen had met vele vooroordeelen en bijzondere inzigten, onder anderen ook met die van het publiek, «dat steeds op alle voorwaarden, aan Akade- mische graden verbonden, wil afdingen, en met de minst mo- gelijke kundigheden de hoogste regten wil verkrijgen. „Dit beginsel sluit ten derde het denkbeeld uit, alsof de Ge- leerden, van Staatswege aan eene Universiteit vereenigd, moeten beschouwd „worden, alseen ‚wast corps ambtenaren, waarvan het getal en de hulpmiddelen, hun ‘daar ten dienste gesteld, zouden kunnen beperkt worden tot de noodzakelijke behoeften van het onderwijs. Veeleer zal als stelregel moeten worden aan- genomen, dat de uitgaven, besteed aan goede. Universiteiten , als Kweekplaatsen « van Wetenschap, uit wier bronnen voor de Na- tionale welvaart zoovele stroomen -voortvloeijen, den nationalen rijkdom “inderdaad. vergrooten „en dat het bestaan «en de hand- having van „meerdere Universiteiten, aan onderscheidene oorden des Vaderlands gevestigd, niet dan weldadig kunnen werken op de veelzijdige beschaving en verlichting des geheelen volks, en op eenen edelen marien; in het rijk der wetenschappen on- misbaar. | Maar Unibersiteiten zijn in de tweede plaats Torigtngen van Hooger Onderwijs. De ontwikkelingsplaatsen vari alle weten- schappen zijn doorde vereeniging van vele Geleerden en hulp- _ middelen natuurlijk geschikt om. tevens” Kwweekscholen- te zijn voor de zoogenaamde wetenschappelijke standen; plaatsen, waar de hoogste wetenschappelijke vorming verkrijgbaar is; waar de 376 DERDE KLASSE. Regering te ‚dien einde aande Geleerden, die zij er heeft ver- eenigd „ het.„Onderwijs opdraagt in: de verschillende „vakken van menschelijke kennis, „waar Godsdienstleeraars, „Regtsgeleerden, Staatsmannen ‚Artsen, Onderwijzers gevormd “worden. Wel iswaar. zou men in vonze boekrijke Eeuw de ontbeer- lijkheid van Universiteiten, als zoodanige Kweekscholen „kunnen beweren „ en. kunnen aannemen, dat voor de onderscheidene stan- den der Maatschappij Leerboeken, in druk: uitgegeven, genoeg- zame hulpmiddelen tot zelfonderrigt kunnen:aanbieden. Doch, behalve. dat in het algemeen:‘schrift «en druk gebrekkige. surro- gaten zijn, voor „de voordragt eener levende, stera, leeren ook rede en, ondervinding, dat boekenonderrigt- ongenoëgzaam is voor de jongelingschap. ‚Daarenboven; hoe. meerde Boekdrukkunst:in tallooze. geschriften „onder vormen 4 aantrekkelijk voor de jeugd, de meest verschillende leeringen verspreidt, «des te meer schijnt het, van het allerhoogste belang te: zijn ‚-dati die jongelingschap , waaruit, het volk zijne -Leeraars;en Voorgangers, zijne Regtersí zijne, Overheden, „zijne invloedrijkste -mannen:-te- wachten heeft} gevormd worde «door shet vonderrigt> van: mannen; im wie zij dé wetenschap. als” persoonlijk - vertegenwoordigd ziet, van wie zij niet alleenvhoort-en leert maar snaar wie zij ook; bals levende voorbeelden: van wetenschappelijken. zin, zich-vofmt. » „ De Klasse meent hare,overtuigug te moeten; voordragen, dit zelfs, wanneer Universiteitsonderwijs- zóó werd verstaan en uit= geoefend’; dat de toehoorders niet. dan in een’‚stáats van passivie teit verkeerden; en niets-meer ‘te. doen hadden, dan ‘het voorge- dragerie op «te-vangen „(gelijk «zulks veelal op de Duitsche en an- dere. buitenlandsche Universiteiten pleegt te geschieden, alwaar dikwerf alleen Zoorlezinger, in den vollen, zinrdes-woords; ge- houden worden, dat ook dan nog de indrukken van eene le- vende en. levendige voordragt, “die zich naar-de-bevatting ‘van toehoorders kan schikken, die al,de ingevingen „van. het oogen- blik: kan mededeelen „en:-die «geheel. anders:spreekt, „daneen voor -lezen!. bestemd „geschrift , „oneindig vruchtbaarder «is voor verre de meesten „ terwijl-de Klasse niet uit het oog, verliest, dat het „ideaal, van. Universiteitsonderwijs vordert;-dat; de toehoor- Adres over het -Universiteitswezen. 377 ders, in delessen tot zelfstandige„werkzaamheid (activiteit) ge- roepen worden, door middel van telkens wederkeerende. wisse- ling van denkbeelden, met ‚de toehoorders, welke alzoo tot; werk- dadige ontwikkeling leidt „hetgeen, Hoogleeraren ‘aande. Duitsche Universiteiten dikwerf als een visar onzer Besterlandsche in- rigtingen hebben opgemerkt; . go. 3e Bij deze beschouwing der Eistsans: ie Bdhilan van Hoo- ger Onderwijs,-rijst wooreernst‘de ‘vraag op, of aam ieder het regt moet gelaten worden, om van, dat onderwijs gebruik. te gaan maken „dan; wel, of de Regering de toelating tt dát vonder wijs dan «de voorwaarde van. genoegzame voorbereiding -mag en moet verbinden; én ten: tweede, of, ‚de,Regering; aan, de Geleerden, wien zij de, ontwikkeling, der, „wetenschappen; teyêns- met het Hooger Onderwijs ‘des volks, toevertrouwd. heeft, ook, het, regt moet toekennen, ‘om, door “hets verleenen van. graden, de be- voegdheid toe t@ wijzen tot het ‘uitoefenen der; „beroepen en „het bekleeden van ambten, tot werld, eene aneh vorming barurispesie iss 5: rod.oh mô 901 Joon Jeor dor, „Ten aanzien:-van de eerste vraag; is -de Klasse vân-meening, | aat aan hen, die ‘van ‘het Hooger. Onderwijs» willen gebruik, ma- ken, alleen ter verkrijging ‘van „kennis ‚zonder ‘het „voornemen, ‘om „door. het verlangen » van--Akademische „Graden „de daafaan „verbondene regten te bekomen, gelijk mede aan; Buitenlanders, die, onze „Universiteiten „zouden, willen bezoeken;valleen om op dezelve eene wetenschappelijke opvoeding te genieten’, de toegang tot dezelve zou „moeten worden opengesteld „. zonder eenig on- derzoek ‘naarde genoegzaamheid hunner » voorbereiding.» Doch. ‘het vermenigvuldigen: van Studenten, ‘die nog- niet tot-de be- hoorlijkevrijpheid: om „Hooger. Onderwijs te ontvangen, gekomen zijn, heeft vele en- groote, nadeelen:; waaronder dit niet. het-min- „ste is, dat de Hoogleeraren daardoor te zeer. moeten afdalen. tot ‚de seerste beginselen. der Wetenscliap,.en verstoken worden. van het voorregt;/om; door, aanraking met eene vatbare jongelingschap hun. onderrigt-dienstbaar te, maken aan eigene ontwikkeling, en alzoo aan de bevordering ‚der „wetenschap. Ter voorkoming van de groote madeelen; welke ‘het „aanwezen „eener «nog ‘niet rijpe 25 378 DERDE KLASSE. jongelingschap aan de Universiteiten medebrengt, moeten wèl in- gerigte Gymnasiën van groot gewigt geacht worden, en allezins waardig om te worden gehandhaafd en ondersteund. “Te regt werd daarom bij de Organisatie van ons Hooger Onderwijs in het jaar 1815, het onderwijs op de Gymnasiën beschouwd als de grondslag van dat op de Universiteiten. Bijaldien het echter in den tegenwoordigen stand van zaken te vreezen is, dat het regt ter bevordering tot de Akademiën bij-vele-Gymnasiën niet met de vereischte naauwgezetheid wordt uitgeoefend , in dat geval handelt voorzeker de Regering in het belang. zoowel van de wetenschap, als van de Maatschappij, wanneer zij de uitoefening ‘van dat regt onder een beter vertrouwd toezigt stelt, zoo maar Het Gymnasiaal onderwijs als grondslag van dat op de Hoogescholen gehandhaafd en ondersteund blijve. Wat de tweede vraag betreft: of “de Regering aan de Geleer- den , die zij “waardig gekeurd ‘heeft ‚om aan de wetenschappen en het Hooger Onderwijs hun leven te wijden, ook uitsluitend het regt moet toekennen, om de bevoegdheid te verleenen tot het bekleeden van ‘wetenschappelijke ‘betrekkingen in den Staat, in de Kerk, in "de Burgefmaatschappij? - bij de beantwoording dezer vraag schijnt eene onderscheiding noodig te-zijn. ve Voor zooverre de Doctorale Graad: de verklaring behelst, dat iemand eene volledige” wetenschappelijke vorming heeft bereikt, kan voorzeker, vermits die verklaring alleen-kan ‘worden afge- legd door „hen, die met de wetenschappen in hare voortgangen bestendig medegaan, de Doectorale Graad ook ‘alleen door hen met een juist en onpartijdig oordeel verleend worden. In Staats- Commissiën tot het afnemen der Examina, aan het einde der Akademische loopbaan, voor zoover die niet uit Hoogleeraren be- staan, komen, behoudens uitzonderingen, personen, die, in het „praktische leven zijnde overgegaan, zich aansden gang der we- tenschappen niet in allen deele ‘hebben kunnen vaansluiten „ of die hunne voorkeur voor sommige bijzondere vakken (specialitei- ten) in de Examina overbrengen; om van andere groote bezwa- ren , daarmede gepaard, niet te gewagen. Wel kunnen daarentegen tot hét bekleeden ‘van- betrekkingen, Adres over het Universiteitswezen. 379 welke eene Akademische vorming vereischen, nog andere waar- borgen van geschiktheid noodig geoordeeld worden: de Kerk eischt die voor hare Godsdienstleeraars, de Regering kan die ei= schen voor hare Ambtenaren. Maar de Doctorale Graad, de kroon van voltooide wetenschappelijke vorming op de Universi- teiten, moet alleen de vrucht zijn van ‚de uitspraak van de Uzi= versiteit. | Het is eveneens, omdat alleen bij eene bestendige beoefening der “wetenschappen hare behoeften volledig kunnen bekend zijn, dat de Reglementen, welke de Regering noodig mogt oordeelen tot regeling van. het Hooger Onderwijs uit te vaardigen, behoo- ren uit te gaan van de Universiteiten, of naar hare voorlichting te worden zamengesteld. Die Reglementen ‘toch moeten de uit= | drukking zijn van de eischen der wetenschap, en voorname- _ ‘lijk dienen om de voorzorgen te régelen, dat de graden niet aan onwaardigen “worden toegekend. Aan «de * Universiteiten mag het geacht worden bekend te zijn, wat de wetenschap eischt, en tevens, wat de ondervinding in den omgang met de studerende jeugd. leert, en door de kennis van beide kunnen alleen de. gewigtigste punten van reglementaire bepalingen wor- den beoordeeld, als daar zijn, de regeling der propaedeutische studiën, de gang der bijzondere vakstudiën, het al of niet wenschelijke van in de meeste Faculteiten het Kandidaats-Exa- men op te heffen, en wat dies meer zij. Van een’ geheel an- deren aard is de bepaling der Staatsburgerlijke regten aan de Akademische Graden te verbinden; het lijdt geen twijfel, dat ‚die bepaling uitsluitend het werk is van de daartoe bevoegde Staatsmagt. Het zijn deze beginselen, Sire! naar welke de Derde Klasse van het Instituut, na eene gezette overweging dezer gewigtige aangelegenheid, van oordeel is, dat het Universiteitswezen in Ne- derland. behoort te worden geregeld, en welke zij wenschen zou meer en meer onder het volk te verspreiden, opdat bekrompene begrippen en vooroordeelen van onze dagen niet belemmerend mogten zijn voor de herleving van den wetenschappelijken roem, waarin Nederland vroeger deelde. Het zijn deze® beginselen, met 25" 380 DERDE KLASSE. welker aanduiding zij hoopt tevens die’te hebben uitgedrukt, welke de goedkeuring van Uwe Majesteit zelve zouden kunnen wegdragen. Moge het Uwe Majesteit behagen de verbreiding derzelve goed te keuren, zoodat de Klasse de gelegenheid hebbe tot het nu reeds algemeen bekend maken van de beschouwin- gen, welke zij, als de uitdrukking harer meening, gemeend heeft aan Uwe Majesteit te moeten onderwerpen. De Klasse, getrouw aan de verpligtingen haar opgelegd , heeft - te eerder gemeend hare beschouwingen over dit onderwerp aan de aandacht van Uwe Majesteit te moeten onderwerpen , omdat de organisatie onzer Universiteiten, zoo-als die bij Besluit van 2 Augustus 1815 geregeld was, door latere afzonderlijke bepa- lingen langzamerhand uit haar verband gerukt is, en dus de tijd zou kunnen geboren worden, dat de vaststelling van een zamen- ‘hangend geheel van Universiteitswezen en Hooger , Onderwijs welligt door Uwe Majesteit noodzakelijk gekeurd werd. 30 Julij 1845. k Cs A. DEN TEX, Secretaris van de. Derde Klasse van ‘het Kon. Ned. Institraut. A EE _ INGEKOMEN BOEKWERKEN. * Van wege de Keizerlijke Akademie te St. Petersburg, Recueil des Actes de la Séance publique tenue le 29 Decembre 1844. 4e. / _ Mémoires. — Sciences Naturelles. tom. IV. Livr. 3, » — Sciences Politiques, histoire et philologie. tom. V. Livr. 5 et 6, tom. VIL. Liv. 3. 4e. Mémoires presentés. tom. 1V. 6° Livraison. Van wege de Royal Society te Londen, Philosophical Transactions. 1845. 2 parts. 4°. Fellows of the Society, 30 Nov. 1844 and 30 Nov. 1845. 2 parts. Ze. Van wege de Medico-Chirurgical Society, te Londen. Transactions. vol, 26—28. 80°. Van wege de Royal Society te Edinburgh. Transactins. vól. XVI. part 1. 4e. » vol. XVII. part 1.4. Van wege de Astronomical Society te Cambridge , Astronomical Observations made at the observatory of Cambridge, by 3. cmauus, for the year 1842. vol. XIV. Cambr. 1845. 4e. Van wege de American Philosophical Society, Proceedings , Jan.—Äpril 1845. vol. 4. Ne. 32. 8e. Van wege de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Stokholm, Ars-berättelser om Botaniska Arbeten och Upptäckter för Aren 18391842, af 5. r. wiksrróm. Stockholm 1844. 8e. Kongliche Vetenskaps-Akademiens Handlingar för Ar 1843. Stockholm 1844. 80°. Arsberättelse om Zoologiens framsteg under Aren 18401 842, af c. 5. SUNpEVvALL. Stockholm 1844. 8°. « ! 382 INGEKOMEN BOEKWERKEN. Artsberattelse om Jramstegen i Kemi och Mineralogi, afgifven den 31 Mars 1845, af sac. prrzerrus. Stockholm 1845. 8e. Van wege het National Institute for the promotion of Science Was- hington, p. C., Third Bulletin of proceedings of the meeting of April 1844. 80. Van wege de Koninklijke Academie van Wetenschappen en Letteren te Brussel, Nouveaur Mémoires. tom. 17 et 18. 4e. Mémoires Couronnés et Mémoires des Savants étrangers. tom. 17 et 18. 4e. Bulletins. tom. XI. Ne. 9 et 10. tom. XII. N°. 1—6. 8°. Annuaire. Xlième Année. 12°. Van wege de Académie Royale de Médécine de la Belgique, Bulletins. Année 1841—1842. Ne. 1—8. 80. » » 18421843; Ne. 1—411. 80. „ » 1843—1844. Ne. 11. 8. » » 18441845. N°, 1-8 et Ne. 11. 80, » » 1845 —1846. Ne. 1 et 2. 8e, Van wege de Société Royale d'Agriculture et de Botanique de Gand, Annales, 1845. No. 112, 80. Van wege de Société Royale des Sciences, de l'Agriculture et des Arts, de Lille, Memoires, Année 1843. Lille 1845. 80. Van wege de Schweizerische Naturforschende Gesellschaft te Bern, Neue Denkschriften. Band VI. Neuchatel. 1845. 4e. Mittheilungen aus dem Jahre 1844. Bern 1844. 8°. Verhandlungen bei ihrer Versammlung. 1844. 80, Van wege de Schlesische Gesellschaft für Väterlandische Kultur im Jahre 1844, Uebersicht der Arbeiten und V drüënderingen. Breslau, 1845. 4e. Van wege het Noord-Brabandsch Genootschap van , Kopsten en We- tenschappen , Handelingen en Verslagen. A—A4dn deels eerste stuk. 's Herto- genb. 1837. 8e. Catalogus der Bibliotheek. 8°. Van wege den Heer w. K. vAN HOËvELL, Verslag van den staat der werkzaamheden van het Bataviaasch Genootschap, gelezen 4 Febr. 1845. Batav. 1845. 8e. INGEKOMEN BOEKWERKEN, 383 Van wege den Heer 7. A. GRUNERT, Archiw der Mathematik und Physik, VL Th. 1—4 Hef, VII. 13. Greifswald, 1845. 80. Van wege den Heer 5. van DER STOK, Nieuwe beschouwing over de Kromlijnige beweging en. toepassing derzelvoe. Amst. 1845. 8e. Van wege het Fransche Gouvernement , Oeuvres de De La Place (traité de mécanique eélene), Paris 1843. 4 tom. 4e. ' Van wege de Heer a. quereLer, Annales de PObservatoire Royal de Brugelles. tom. IV. Brux. 1845. 4e. Simon Stevin. 80. ‘Sur la Comète du mois de Juin 1845. 8e, Rapport sur les travaux et les besoins de lobservatoire. 8°. ‚ Van wege het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, Fauna Japonica. Aves. fase. 1. L. B. folio. Nippon. Archief voor de. beschrijving van Japan, door p. F. von sreBoLp. aflev. 15. folio. — Flora Batava. 137 —141ste aflev. 4°. Verhandelingen over de Natuurlijke Geschiedenis der Nederlandsche Overzeesche Bezittingen. aflev. 26. Natuurlijke Historie der Surinaamsche Vlinders. A9? aflev. 4e. Plantae Novae et minus cognitae Indiae Batavae Orientalis, edid. W. H. DE VRIESE. Amst. 1845. fasc. 1. 4e. Van wege de Heeren sonN en HARRY D, S. GOODSER, Anatomical and Pathologieal Olversations, Edinb. 1845. 80. Van wege den Heer B. sort, Sulla vera essenza naturale dei materiali immediati attivi della china gialla filosa e specie affini. Opuscolo Secondo. Reggio. 1845. 8e. Van wege den Heer Dr. 5. Murren, Gerichtliche Chemische Untersuchung ueber die von p. sacom be- wirkte Arsenik-V ergiftung. Cleve, 1845. 8e, Over de Vergiften. Duisburg, 1845. 80. Van wege den Heer A. Numan, Vee-Artsenijkundig Magazijn, bien deels 1e stuk. Utr. 1845. 8e. 384 INGEKOMEN BOEKWERKEN: ht Van wege den Heer rrompene, The potato disease in Scotland. N°, 1—4, Edinb. 1845. 8e. Van wege den Heer 5. a. w. MERKUS, Examen raisonné des progrès et de l'état. actuel de la fortification permanente, Paris 1846. 8e. Van wege den Heer 5. r. wirems, - Elnonensia, Monument de la langue Romane et de la langue Tu- desque du IX Siècle. Gand 1845. 8°. Van wege den Heer Mr. 5. c. pr sonce, Geschiedenis vun het Nederlandsche Zeewezen. Geen deels Aste stuk. 's Grav. 1845. 8e. | Van wege den Heer Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER, Handboek der Geschiedenis van het V, aderland. Ae afl. Leid. 1845. 80. Van wege den Heer 5. A. Nymorr, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. bden deels Aste stuk. 80, Van wege den Heer a. SCHIMMELPENNINGK ; RuTGER JAN SCHIMMELPENNINCK en eenige gebónidendsser van zijnen ‘tijd. ’sGrav. 1845. 2 deelen. 8e. Van wege den Heer 5. r. wirems, Mémoire sur les-noms des Communes de la Flandre Orientale. Bruxelles 1845. 4e. Oude Vlaemsche msóldsren ten deele met de melodieën. Gent 1845. 8. Van wege het Nederduitsch Tael en terdam Genootschap te Brussel , Verslag over de Grondbeginselen van het Vlaamsch Taelverbond; uitgebragt door M. 5. T. vAN per voorr. Brussel 1845. 8e. Van wege het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, W. BILDERDIJK, Ondergang der Eerste Wareld, uitgegeven door Mr. 1. pa cosra. Leeuw. 1845. 1ste aflev. 87. Jaarboekje over 1846. 8e. Werken uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering der Oude Nederlandsche Letterkunde. Leiden 1845. 2de deel. (Leeken- spiegel 2e boek) 8e. Van wege den Heer m. pr vries, De Leekenspiegel. Leiden 1845. 2de deel. 80. Van wege de Heer 5. u. HALBERTSMA , Letterkundige Naoogst. Deventer 1845. 2 deelen. 80. INGEKOMEN BOEKWERKEN. _ 385. _ Van wege ‘den Heer A. DES AMORIE VAN DER HOEVEN: Rede bij de plegtige onthulling van het Standbeeld van wiuzu 1. Leeuw. 1845. 8°. Van wege den Heer m. sIEGENBEEK, Aanspraak tot opening der jaarlijksche Vergadering van de Maat- schappij der Nederlandsche Letterkunde te-Leiden in 1845. 80. Van wege den Heer Mr. A p.: MEER, Verhandelingen in Geleerde Genootschappen, van 3. D. MEIJER. de bundel. ’s Grav. 1846. 8e. Van wege den Heer p. 5. ANDRIESSEN, Handleidingen tot het leeren stellen van Brieven. Amst. 1845. 120, Van wege den Heer r. RooRDA, Javaansche Brieven, Berigten, Verslagen, V Kwak enz. enz. Amst. 1845. 8e. Van wege den Heer m. P. A. Dozy, Historia Abbadidarum. L. B. 1846. tom. 1. 4e. Van wege den Heer 3. PYNAPPEL, Specimen continens vitas ex Lezico biographico Ibn Callicanis. … Amst. 1845. 4e. Van wege den Heer 5. 5. DE HOLLANDER, Handleiding tot de kennis der Maleische Taal- en Letterkunde, Breda 1845. 8e. Handleiding tot de kennis der Maleische Faal. 1845. ge. Geschiedenis van Djohor Manikam. Breda 1845. 8°- Van wege den Heer Mr. 1. pa cosrá, Voorlezingen over de waarheid en waardij der Schriften van het Oude Testament. Leyd. 1845. den deels Aste stuk. 80. Van wege den Heer u. 5. ROYAARDS,- Compendium Historiae ecclesiae Christianae. rak ad Rh 1845. fasc. II. 80. b Van wege den Heer Mr. u: c. vAN HALL, Mr. san sonpr er diens vader NICOLAUS BONDT herinnerd, 2 Dech, 1845. 8e. Herinnering aan de plegtige onthulling van het bronzen Standbeeld van witeM Ï, 17 Nov. 1845. folio. Van wege de Regering in België, Annales des Universités de Belgique. Année 1842 et 1843. 2 tom. 8e. , 386 INGEKOMEN BOEKWERKEN. Van wege den Heer; RAMON DE-LA SAGRA; Resumé des études sociales. Pavis-1845. Be. Van wege den Heer 5. N. PARDESSUS , _ Collection des Lois maritimes anciennes. Pari is 1845. tom. VL Ao Van wege.den Heer Mr. c. A, DEN TEX, Oratio de üs, quae, proximis hisce wiginti quinque annis, in ju- _ risprudentia tractanda tradendaque, praesertim in patria nostra nova acciderunt. Amst. 1845. 8e. | Van wege Leeraren bij de Nederlandsche Gijmnasiën: Symbolae Literariae. Traj. ad-Rh. 1845. fase. VII. 80. Van wege den Heer von marrrus, Dr. p. m. noppes Jubelfeier. Regenb. 1845. te. Van wege den Heer A. BorcKH;, Corpus Inscriptionum Graecarum. Berolini 1844, vol. III. fasc. 1. fol. Van wege den Heer vomrnico soLrro, roal Descrizione Storico-filosofica dell’ antichissima citta’ di Taranto. Roma 1845. 8e. Van wege den Minister voor het. omsten Onderwijs te Parijs, Collection de Documents inédits sur [Histoire de France. Archives législatives de la Nille.de Reims. 24e partie, Statuts. vol. 1. 4. Mémoires militaires relatifs à in Biosessiois emme sous Louis XIV. tom. 6. 4°. Van wege den Heer c. CATTANEO, / Notizie naturali e civili su la Lombardia. Milano 1844. vol. 1. 8e. Van wege den Heer c. p, 3; SCHOTEL, Philip Sidney (1845). 8°. Van wege de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, Bouwkundige Bijdragen. 3% jaargang. 2—bîe stuk. 4e. Van wege den Heer n. c. KIST, Iets over JANUS sECUNDUS, als Stempelsnijder, en over zijne Penning- plaat: Vatis amatoris Julia sculpta manu. (1833) 8°. Van wege de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, _ Album N°. 4. 40, Collectio operum musicorum Batavorum Saeculiì XF , edidit F. COMMER. tom. 3 et 4. 4e. | Handelingen der A6te Algemeene Vergadering. Amst. 1845. 8°. ER rna ela as arn INHOUD VAN HET VIJFDE DEEL. 1 EERSTE KLASSE. A. VAN BEEK, over het Essay op den natten weg, van Kwikzilver hou- dende Zilver-Alliages ; … … ‚…...:....sssserepervneenteenneeee G. vROLIK, voortgezette proeven op de woekering (prolificatie) in de topbloemen bij paarsch Vingerhoed..............… argent ite €. G. C. REINWARDT, over den boom van BOERHAAVE. .......ssserse.« Verslag van de Vijftiende Openbare Vergadering. Aanspraak. van den Voorzitter. .........,....…..ssersenvee vee Voeslng van ders: Boewetwrig, 55. ens ssh evens anaid eters d are este e $ H. C. VAN HALL, Over de noodzakelijkheid van de beoefening der Natuur- kundige Wetenschappen voor den Landbouw in Nederland... w. N. Rose, Bedenkingen over verschillende wijzen van fundering der OTE EEL VELDA DE MER VEEN gheen TWEEDE KLASSE. D. 5. VAN LENNEP, De oude gesteldheid en taal dezer Landen, toegelicht NR EEE EEE OG VERPEVET LEEN J.C. DE JONGE, Nog iets Over HENDRIK RUSE., ...........…ssservenee Berigt wegens de titulatuur in Brieven....................eve.ve.« s. pe winD, Verdediging der echtheid van den Brief van SIMON vAN HAERLEM, waarbij hij goederen der Abdy van Egmond in Erfpacht neemt, tegen de onlangs daartegen geopperde bedenkingen... Bee mend in de nd 3. T. BODEL NIENHUIS, Over de Nederlandsche Landmeters en Kunstgra- Veurs, FLORIS BALTHASAR en zijne drie Zonen; onbekend aan de levens- beschrijvers. ER Wat ae So aten bee akan ae md ed Blz. 41. 110. 118. 178. 188. 209. 286. 127. 142. 163. 301. 316. 388 INHOUD. DERDE KLASSE. 4 Blz, Verslag van de Vijftiende Openbare Vergadering. Aanspraak van den Voorzitter... bb ne aken Kben ale MORREN ete 4 4. Verdag van dem. MOGBMMNK ot os He se ada an de oee ee 9. J. BAKE, over het Fragment van LONGINUS, door RUHNKENIUS bij Arsinss nh RG OP ge EE BAE OOR WD A Eason. 52. Verslag over de ingekomen Latijnsche Prijsversen uit het Legaat norvrrr. 81. P. VAN LIMBURG BROUWER, over de beoefening der Oude Letteren in onze BEUW. soie onee ele ide ae hoses ale dele bern ank de eters alen a 85. D, J. VAN LENNEP, Aanspraak bij dé ontvangst der Buste van a. r. raucK. 106. 3. CLARISSE, over de oorzaken van de ‘terugzetting der Wijsbegeerte, bijzonder in ons Vaderland.......... … ken leesn kn wk eere eed 212. Adres aan Zijne Majesteit over het Universiteitswezen................ 368. DERDE EN VIERDE KLASSE. Techniek van de Schilderkunst der Ouden........................…« 166. __BOEKERIJ DES INSTITUUTS. Collections des Documents inédits sur Y'histoire de France... … …… 69. v v__Ouvrages imprimeés par ordre du Gouvernement Belgique. 239. Inge kouwe BOBKWBERED, : 4. oon ree odneeeae ae dE n 79, 175, 381. REGISTER. Blz. Aanspraak van den Voorzitter dik Eerste Klasse bij de opening hardt 15de Openbare Vergadering... ...«.. ve vee vaan mensenn éeuok78 Aanspraak. van den Voorzitter der Derde. Klasse bij Äe opening ‘harer 15de Openbare Vergadering... ….. 4... +... sevenssener sene seven en 5. Akademische, lessen over de Geschiedenis. Derzelver bode eN A2. _AgscHYLvs. Over de Choëphoren van dezen Treurspeldichter. . … « ‚447729. Alcalimetrische Methode en EG behoótendan mate (over eene nieuwe) …: „sene vereer Hgh eben ene rde wek els gauastolL). vu 192. Arabieren. Over hunne Bloedwrack; eene vens: van H.A, BORORTEROS sv. Jo rte OD in Eotikl, Vig. dora d oei La red, » vnieriik. BALTHASAR (FLORIS). Over dede: Nederlandschen Kaidameres en Kunst- graveur en zijne drie Zonen... «v.v. vene wen pennen enen en 316. BAzIN. Zijne denkbeelden over eene algemeene taal, in een werkje onder den titel’ Orbidaïe voorgesteld. ......... st Ambra Dese « 1. BETON (over het zoogenaamde)... ....…….... anneer eeen losod u 200. Bloedwraak en Zeden der Arabieren.........n.. en. sun san oeren 16. Boekerij des Instituuts. Verslag van een geschenk aan dezelve door de Fransche en Belgische. Regering... .-....... avs vas erneer: 69, 239. Boekwerken (Ingekomen). …… oane eenen ED «wrs ‚ 79, 176,-381. BOERHAAVE (over-den boom van). .............. vuren berdinabssti cafes he „118. BOSCH (5. VAN DEN). Levensberigt wegens denzelven...«….sess ens „179. „BREDERODE (HENRICK VAN). Over. ............. even vee nen did vrind S} 4 12. Bromelia. (Nieuwe soort van)... vens enen enen eneen 205. Cement. “Zie Kunstpouzzolane. Charters lichten de oude gesteldheid en taal dezer Landen kogodesiis 127. coner (c. e.)- Zijne reis ter vergelijking der Handschriften van smarricus. 10. Ervourus. Zijne verdiensten... ...............s vennen eeen en 209. 390 REGISTER. Pe Digatalis purpurea. Zie Vingerhoed. Dualisme de la raison humaine... ............ beses. dre ere A, EGMOND (Abdy van). Over de echtheid van den Brief van simon van HAERLEM, waarbij hij, de goederen dezer on in erfpacht neemt.... 301. Elementen (Over den aard der).............…... EE ORNE 200. Erfregt der vrouwen volgens de Wet der XII tafelen... … … 24. Essay op den natten weg, van Kwikzilverhoudende Zilver-Alliages... 41, 203. raLckK (Buste van A. m.), en toespraak van Mr. D. 5. vAN LENNEP...... 106. FREMERY (NC. de). Levensberigt wegens denzelven........ VOUS voe KAD. Fundering van Gebouwen (Bedenkingen over de verschillende wijzen van). 286. Galvanischen stroom (werking van eenen)... Ve EED Pel 4 196. _ Geregtelijke geneeskunde bij de Romeinen... Berne Eek en 18. Geschiedenis. Beste inrigting der Academische lessen daarover... 12. Geschiedenis (Romeinsche) van niepvur. Bedenkingen daarover... 26. Geschiedenis van den Romeinschen Staat (Oorsprong en vroegste)... 30. Grondbezit en Burgerregt te Athene. Verband tusschen dezelve,. „‚…… 17. Grondwet. « Grammatische en Critische opmerkingen op «het Vijfde Hoefdsthkisiapn lx jl satmul kala «goh atten Ve cole dro Aairannk®. uesiopus, over. zijn. Tafereel van „8 gouden zilveren, koperen, helden len ijzeren; eeuwens4 oss. « oaicmbektie kh dee 104 e heslatne Oele 18. Historische Studiën. Derzelver dins in ds XV IIde en den eeuwen. 25. noeurPT (Ingekomen Latijnsche Prijsversen , Legaat). „na «es. « sdonisonsitsdth. noeurrt (Bekroond. Latijnsch Prijsvers, Legaat... ………«» veren bonnes 85. HOOGKAMER (we u.) Techniek ‚van de Schilderkunst der Ouden Be siessidh66. uoraTius, „Bedenkingen over zijneh Brief aan de pisonen..... vs rawracannl 7. Hout (doordringen van)... ……. asusswe ores aomis oeren ovenweer var 199. Huco (e.). Levensberigten oen betreffende. , . „aans oleh aries eme war Humoristische (het) als-heerschende Mn der, Christelijke Kunst en der Letterkunde in het tijdvak, ‚dat „de An ‘heeft WMborkereid, os ee oe od rein ee ee a A e salat npo0ste dad. sor). vo Ml. Klanknabootsing (Over de ligte)...... saassaldsnA ole vaobok an daarebodhd. Klasse (Eerste) ‘hare Openbare Vergadering. vws. … amsbikaesd . eb terolh8. Klasse (Prijsuitschrijving van de Eerste)... paal od saloël. ao. pelvans 09, Klasse (Derde) hare Openbare Vergadering... ……. … versarlmpel ) «ao denwlaolk. „Klasse (Prijsuitschrijving van de Derde)... 1e «anode co be sne av aatralk. Komeet. door rarr ontdekt: «4 wo va vn oe een baivosroah. brt à ev .o)erl94. Kunst (Christelijke) het humoristische als heerschende karakter derzelve. 25. Kunstpouzzolane van w. F. -cAMP (Het) onderzocht, «. „vu. aware o 4 one e0r188. Landbouw. Noodzakelijkheid der beoefening vande Natuurkundige Wetenschappen: voor ‘den “Landbouw in Nederland …‚. „. waw sion. «401259. Letteren (Oude). » De at OA van hare beoefening tot-den geest BN ZET BEUW arne tee se eee Re wo ELO ORNE, ga jine eon } 1 85. el it Ges on me REGISTER. vonerus (Fragment van)... severe veer eenen sl 17, Luchtbuizen (Over de gesteldheid der) en eenige andere bijonderhe- den inhet zamengesteld oog der gelede dieren... s.r.o on onee Magnetismus door -omdraaijing. » … … « «une ven dE dubia, MANCINI. Over een drietal zijner Regusgeleerde Schriften... wa welio des Meteorologische Waarnemingen op eene reis ‘van Java-maar Nederland; door- 5, G, HASSKARL, + ‚sss erosvrsaneee bewees de en Krijn daan) en Meteorologische Waarnemingen op zeereizen te doen. ‚ss vern. «4 Micrometer. Vorderingen dêr metingen’ daarmede op tit Obstrentirinms der Leidsche Hoogeschool. . : ‚+ + ‚4 sss er saoesssaneseren envel ade Mozaik te- Pompeii, .‚:. ss. sasaaravsrnserree dd eheadhdebdddd Niepuun. Bedenkingen over zijne Romeinsche Besdikodelderv ras). beods Obligatio Naturalis in- het Roméinsche Regt: . rvd venae et Ont (e- ©.) evensberigt wegens “denzêlven.: … . . „tui tande). Ju ss Opschriften (Grieksche) op een vierkanten steen te Venetiën ‘ontdekt. . Orbidaïe. “Algemeene taal vane “een gedlaiks met dezen alek: voorge- “(steld door: Bazim: : . … : vo SOEREN B wk setwiodeaarsd Ca. U zi Overeenkomst van ‘het welvaren en de verlichting van ánllind! volken met ons waar belang. tus. iten oven ak er0 0 Palmen (Over den groei der)... .:.. … Vibvrvvenwmerveeren dolt Phormium tenax (Over de verspreiding’ van):. vei d. ve. voelers Phytographische Fragmenten ...............s.varsennne Vree de Pinus (Nieuwe soort van) op Sumatra............v.s vererven enen PLATO. Over eenige zijner Staats- en Regtskundige Grondbeginselen... Putboring op de Nieuwe Markt te Amsterdam ...................…. ROIJEN (m. vAN). Levensberigten hem-aangaande..................……. Rookverdelging bij Fabrijken,... .……...........vvevvereven enn 190, RUSE (HENDRIK). Nog iets over dezen. Krijgsbouwkundige....… … .… … . Schilderkunst der Ouden (Techniek, vam de) door w. m. mooGKAMER. SCHRÖDER (5, F. 1.) Levensberigten nee vaafgaande............ de 84; SUHULTENS. Zie Arabieren. SERRURIER (3. r.). Levensberigt wegeris desiselven NAA ee siMPLicIus. Zie COBET. Staat. Over den aard en de gevolgen van deszelfs Uitgaven en Verteringen. Staatsburgerschap (Begrip van het) in onze eeuw... ........vvvere.. Stenops Javanicus en Stenops Tardigradus. Vermeend verschil van hun BONE WAKEN eet ke ENE ka stee vene dear eed ade eed te Taal (Algemeene). Zie Orbidaïe en Charters. Tafelen (Wet der XII). Erfregt der Vrouwen, volgens dezelve..……. Tempelieren. Misdrijven aan deze Orde ten laste gelegd.,........ Temperatuur. (Over de gemiddelde) én hare gedurige veranderingen in Nederland. ; „&HEE. Stani „GEEK Atleten. zb .un „HELE... oee. 391 Blz. 52. 206. 205. 2 Uy. av. 195. 205. 207. 142. 19. 193 392 _ REGISTER. sid ì ij Blz. Fitulatuur. in. Brieven. …:5osermmejs on one ern oor vvenverd le. dtoiangen Dj schr Ee Tras. „Zie Kunstpouzzôlane. «(+ biaulbfarssa ebt za recht ele 1 Triangulatien (Secondaire). „Over het berkenen hinein, bii Geodesi:. 1, ‘sche waarnemingen............e» mer ol knel slonerbervdties oraor ait vc ON. Universiteitswezen (Adres over Hef). aan Zijne Majesteit: De orn at Sh oer GS UYLENBROEK (P+, 3.) kevensberigt wegens denzelven. … enne). « sle wiu bnn 183. Urania (Beschrijving van het geslacht). vekkie >» ek ADS. Varens. . (Over. eenige nieuwe Oensiadischa)e: denitbes oa nbeilde sk jeiede10 00, Vijgeboombosschen; (Over bijzonderheden en het karakter! jn wilde) in Koet kin Ae ere aen ennn wire line oo ahaaa olkepdoshienk …k98. Vijzel. of Schroef (Opene). . en ben ee aard at ich. __ Vingerhoed (Paarsch). pende proeven op hare prolificatie …...… 110. „virriorr (pipacus).. Maker van het. bekroonde Prijsvers Legaat noruret … 85. Watapana of Caesalpinia Coriaria, Scheikundig onderzoek „daarvan. … 195. Waterdamp. (Over: de hoeveelheid „ welke bij de vermenging, van, tweei…» vochtige, massaas van, ongelijke Temperatuur wordt neêrgeslagen. pipe sit 198 WELERS.-(u, E.). Levensberigten hem betreffende... .….ninsn vane 400133. Welsprekendheid. bij,de Romeinen, l, as « soumplens osele enger geerbeer KO. Miisbegeerte, Over. de oorzaken van. Des „terugzetting, enne in. DEN OER Kn idee se ia ne ed Clr simon wer dn 2. Windrigting „en Wphetechts. in Nederland, (Over de gemiddede) ann 206. bid sn AN} kel tud 310 É ì bois Macs taat edes 0 ea rf id val Í E 8 8 Vik Î ala Hed Ï f ft golf z ho À Ze iá m í too.els Epe) ) fis hs | } a ; EE). aaclo pi vba { 4 ntenkor rs Xe pPRUKrOUr. ged Blz. 184, in de noot, staat: 1845 lees: 1843. 5 : \ ae dee Bil” Hi wer AR hic & koe r REL En %