'4 -'^.'^\:.\, HOUTSOORTEN VAN NEDERLANDSCH OOST-INDIE [by] FREDERIK WILLEM VAN EEDEN SD97 D8E8 Cibrarg Narth Carolina g'tate I ^ m THIS BOOK IS DUE ON THE DATE | V| INDICATED BELOW AND IS SUB- >^ JECT TO AN OVERDUE FINE AS F' POSTED AT THE CIRCULATION DESK. NORTH CAROLINA STATE UNIVERSITY LIBRARIES S01 948782 $ ; ]M^-^r'^%^,^'^ Maatschappij van Nijverheid KOLONIAAL MUSEUM te HAARLEM BESCHRIJVENDE CATALOGUS TEVENS HANDLEIDING TOT DE KENNIS DER VOORTBRENGSELEN VAN DE NEDERLANDSCHE OVERZEESCHE GEWESTEN. Hoiitsoorteü van Nddandscli Öost-Indië TEVENS BESCIiniJVING DER MEEST BEKENDE BOOMEN van den Nederlandsch-Indischen Archipel en hunne waarde voor de hiiishouding DOOK F. W. VAN EEDEN in leve» Directeur van liet koloniaal Museum Derde Veel Vermeerderde Uitgave BEW^ERKT DOOR J. J. DUYFJES Houtvester h. Ji. bosc"- ren in N.-Ind. ■ HAARLEM — DE ERVEN LOOSJES 1906 . Prijs / 2,50 Een der nuttigste instellingen, die de wederkeerige belangen van Nederland en de Nederlandsche koloniën beoogen, is voorzeker het Koloniaal Museum te Haarlem, dat 10 Juli 1871 werd geopend. Het is gesticht door de „Maatschappij van Nijverheid" en is gevestigd in de lokalen van het PaviljiDen „Welgelegen" in den Haarlemmer Hout, welke daartoe door de Nederlandsche Regeering werden beschikbaar gesteld. Ter zijde van het hoofdgebouw is, in 1897, in den Paviljoenstuin een bijgebouw verrezen, dat de West- Indische afdeeling bevat, en daar naast de laboratorium-lokalen. Het museum bestaat uit verzamelingen van grondstoffen, natuur- producten en artikelen van volksvlijt uit Nederlandsch Oost- en West-Indië. De voorwerpen zijn in de volgende hoofdafdeelingen gerangschikt: inlandsche nijverheid en kunst; producten der groote cultures (rijst, suiker, tabak, thee, koffie, kina, indigo, specerijen); houtsoorten; vezelstoffen, bamboe, rotan; geneesmid- delen;, verf- en looistoffen; gom-elastiek (caoutchouc) en getah- pertja; voedingsmiddelen, vruchten; voortbrengselen uit het die- renrijk; mineralen en gesteenten Aan de bezoekers worden de noodige inlichtingen verschaft door bij de voorwerpen geplaatste etiketten, door de beschrijvende catalogi, door een geïllustreerden „Gids", en desgewenscht door mondelinge mcdedeelingen van de beambten. Het museum hoeft vooral ten doel: verspreiding van kennis aangaande koloniale voortbrengselen, en is dus in hoofd- zaak een „Producten-Museum", met de daarbij onmisbare boekerij, herbarium, en vergelijkingscollecties uit andere koloniën, pharmacognostische en carpologische verzameling. Bij het museum behoort eene afdeeling voor proefneming en onderzoek, met een wel ingericht Laboratorium voor chemische en mikroskopische onderzoekingen. Ook is er eene botanische en zoölogische werkkamer in het museum ingericht. Het Koloniaal Museum is hier te lande de plaats waar zij, die inlichtingen behoeven betreffende voortbrengselen, land en volk onzer overzeesche gewesten, steeds kosteloos terecht kunnen ; het museum is tevens voor handel en nijverheid eene neutrale instelling voor informatie en onderzoek. Het museum doet 2-3 malen 'sjaars een Bulletin verschijnen, en andere nuttige kolo- niale geschriften. Eenmaal per jaar wordt een Prijsvraag uitge- schreven op 't. gebied van Oost- en West-Indisclie cultures en nijverheid. Eene werkzaamheid van het museum, die in de laatste jaren meer op den voorgrond is getreden, bestaat in het kosteloos verschaffen van verzamelingen Indische producten aan Neder- landsche scholen: reeds zijn 700 dergelijke schoolverzamelingen in den lande geplaatst. De talrijke geschriften (alsmede de school- albums) van het museum zijn bij duizenden hier te lande en in de koloniën verspreid. HOUTSOORTEN VAN NEDERLANDSCH OOST-INDIE. KOLONIAAL MUSEUM te HAARLEM HRIJVENDE CATALOGUS TEVENS rDLEIDING TOT DE KENNIS DER VOORTBRENGSELEN VAN DE NEDERLANDSCHE OVERZEESCHE GEWESTEN. HoiitsoorteD m NederWscli Öost-Indië TEVENS BESCHRIJVING DER MEEST BEKENDE BOOMEN van den Nederlandsch-Indischen Archipel en hunne waarde voor de huishouding DOOR F. W. TAN EEDEN in leven Directeur van het Koloniaal Museum Derde Veel Vermeerderde Uitgave BEWERKT DOOR J. J. DUYFJES Houtvester b. h. boschicezen in N.-Ind. HAARLEM — DE ERVEN LOOSJES 1905 VOORREDE VOOR BEN EERSTEN DRUK {1872). In het Koloniaal Museum d&)- Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid bevinden zich thans de volgende verzamelingen van Nederlandsch Oost-Indische houtsoorten : I. 1043 monsters uit de verschillende streken van Ned.-Indië. bijeenverzameld op last der Regeering, en ontvangen van het Departement van Koloniën. {In den catalogus aange- wezen onder I.) II. 116 monsters, ontvangen van den heer Mr. S. C. J. W. VAN MusscHENBROEK, Assistent- Resident van Buitenzorg en Honorair Lid der Necl. Maatschappij ter bev. van Nijverheid. III. 208 monsters, meerendeels afkomstig uit 's Lands Plan- tentuin te Buitenzorg, en ontvangen van den heer J. E. Teysmann, Inspecteur-Honorair der cultures in Ned.- Indië, Honorair Lid der Ned. Maatschappij ter bev. van mjverheid. IV. 73 monsters uit de Minahasa {res. Menado, eil. Celebes), ontvangen van denzelfden. V. 120 monsters, ontvangen van den heer W. L. de Stük- LER, Oud-Majoor bij het Indische Leger. {Behoorende bij zijne in 1865 door de Ned. Maatschappij ter bev. van Nijverheid met goud bekroonde verhandeling). VI. 52 monsters, ontvangen van het Departement van Marine, en op last van genoemd departement onderzocht en beschreven in de Mededeelingen betrekkelijk het Zeewezen. deel V. VII. 25 monsters, ontvangen van den heer van Deun Se., te Roermond. Benevens eenige afzonderlijke monsters, van verschillende personen ontvangen. Tot de beschrijving dier houtsoorten is gebruik gemaakt van: De beschrijvende catalogi (in handschrift), behoorende by de verzamelingen onder I en II vermeld. F. A. W. MiQUEL. Flora Indiae Batavae. 1855— '59. J. K. Hasskarl. Catalogus Plantarura in Hort. Botan. Bogoriensi cultarum. 1844. — — Aanteekeningen over het nut, door de bewoners van Java aan eenige planten van dat eiland toegeschreven. Amst. 1845. G. J. Filet. De Planten in den Botan. tuin bij het groot mil. hospitaal te Weltevreden. Bat. 1855. De inlandsche plantennamen, by een verzameld en in alph. volgorde gerangschikt. (Nat. Tijdschr. v. Ned.-Indië. XIX, 1.) W. L. DE Sturler. Beschrijving der houtsoorten van Ned.-Indië. (Tydschrift der Ned. Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, 1866.) Catalogue descriptif des espèces de bois de l'Archipel des Ind. or. Leiden. 1867. J. E. Teysmann en S. Binnendijk. Catalogus van 's Lands Plan- tentuin te Buitenzorg. 1866. Aanteekening van inlandsche plantennamen van Bang- ka. (Nat. Tijdschr. van Ned.-Indië, XXVII, 236.) S. KuRz. Korte schets der vegetatie van het eiland Bangka. (Nat. Tydschr. van Ned.-Indië, XXVII, 27.) Ook de Observationes Phytographicae van J. E. Teysmann en S. Binnendijk en Dr. R. H. C. C. Schefper, en de verspreide geschriften van genoemde onderzoekers, alsook die van Blume; DE Veiese, Zollinger, Jünghuhn en Hasskael, zijn geraad- pleegd, terwijl van de beschrijvingen van Indische houtsoorten door de heeren van Rees, Holle, Schilthuis, Mollier en anderen, voorkomende in de Tijdschriften van de Ned.-Indische Maatschappij tan Nijverheid en Landbouw en van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in hed.-Indië, mede is kennisgenomen. Voor de nomenclatuur is het groote loerk van Miqüel gevolgd, evenwel met enkele wijzigingen, loaar de latere onderzoekingen van Teysmann en Scheffer dit noodig hebben gemaakt. Bij de opmerkingen omtrent de verschillende houtsoorten, heb ik zooveel mogelijk de bronnen aangewezen, waaraan ze ontleend zijn. Opmerkingen van andere schrijvers dan die der bij de ver- zamelingen behoorende catalogi, heb ik alleen dan overgenomen, als de wetenschappelijke namen bekend waren, en omtrent de iden- titeit geen twijfel bestond. — Waar ik eenigszins heb getioijfeld, is dit door een ? aangewezen. Door dezen catalogus is, hoop ik, voor mijne belangstellende vrienden in Ned.-Indië de weg gemakkelijk gemaakt om de ver- zameling, in het Koloniaal Museum aanwezig, allengs met de ontbrekende houtsoorten aan te vullen, waarvoor ik mij dringend blijf aanbevelen. Met het oog daarop moet ik hier vermelden, dat eenige houtsoorten, behoorende tot de verzameling N". I, bij de aankomst uit Indië hare etiketten hadden verloren, waardoor zij niet met zekerheid konden herkend worden. Het is mijn innige wensch, dat mijn arbeid van eenig nut moge zijn tot vermeerdering der kennis van een der belangrijkste voortbrengselen van Nederlandsch- Indië, en vooral moge strekken tot bevordering van eene meer en meer doelmatige exploitatie en technische aanwending van de houtsoorten in Ned.-Indië zelf. Ik acht het toch van het hoogste belang, dat aldaar tegen eene roekelooze uitroeiing der deugdelijkste en edelste woud- boomen worde gewaakt, en deze door aanplanting zooveel mogelijk worden vermenigvuldigd. — Ik wijs hier onder anderen op eene mededeeling van den heer Dr. Scheffer, Directeur van 's Lands Pla.ntentuin te Buitenzorg. (Verhaal vaii een -paar dienstreizen in de ass.-res. Buitenzorg ; Nat. Tijdschr. van Ned.-Indië, XXXII i. volgens icelke de prachtige rasamala-boomen, vroeger zoo talrijk op jcestelijk Java, aldaar thans door uitroeiing meer en meer verdwijnen, tvaarvan mijns inziens een toenemende overvloed van minderwaardig hout in die bosschen het gevolg moet zijn. Haarlem, 1872. F. W. VAN EEDEN. VOORBEDE VOOR DEN TWEEDEN DRUK (1886). Sedert de uitgaaf van mijn algemeenen beschrijvenden catalogus der houtsoorten van Nederlandsch Oost-Indic in 1872, is het Koloniaal Museum met een groot aantal nieuwe monsters verrijkt, en is dus een nieuwe uitgaaf noodzakelijk geworden. Deze nieuwe verzamelingen zijn- VUL 284 monsters, ontvangen van wijlen den heer Dr. R. H. C. C. ScHEPFER, in leven Directeur van 's Lands Plan- tentuin te Buitenzorg. IX. 14 monsters uit de residentie Palembang [eiland Sumatra), ontvangen van de Ned. Handelmaatschappij. X. 30 monsters van het eiland Banka, ontvangen van het Departement van Koloniën. XI. 75 monsters van het eiland Billiton, ontvangen van den heer Ch. Ecoma Verstege, Resident van Banka. XII. 107 monsters uit de residentie Menado {eiland Gelebes), ontvangen van wijlen den heer Mr. S. C. .T. W. van Mus- SCHENBROEK. XIII. 68 monsters van de bergstreken van Tondano (residentie Menado), ontvangen van denzelfden. XIV. 317 monsters, meerendeels afkomstig uit Sumatra en Borneo, eerst tentoongesteld te Philadelphia, daarna ontvangen van het Departement van Koloniën. XV. 54 monsters 'm half doorgezaagde stammen, meerendeels afkomstig van het eiland Ceram. XVI. 384 monsters, bijeenverzameld door de Sumatra-expeditie, en beschreven door den heer A. L. van Hasselt. XVII. 37 monsters, afkomstig van het eiland Batjan, ontvangen van de Batjan-maatschappij. XVIII. 100 monsters, afkomstig van de hout-aankap Lodojo, afd. Blitar, residentie Kediri [eiland Java), ontvangen van den heer A. L. Dyserinck. Verder verschillende kleine verzamelingen en afzonderlijke monsters, ontvangen van wijlen de heeren Teysmann en van MusscHENBROEK, en van de heeren Dr. J. E. de Vrij, A. H. Walter, Mr. J. W. van Lansberge, C. Maarschalk & Cie, J. F. C. DE CtRAüw, H. S. Thal Larsen, P. J. van Houten, Mr A. S. Nederburgh, en van de Deli-Spoorwegmaatschappij. Bij deze nieuwe uitgaaf heb ik, volgens het vastgesteld plan bij de bewerking van den algemeenen catalogus, de botanisch bekende houtsoorten gerangschikt naar de natuurlijke orden of familiën, overeenkomstig het stelsel van de Candolle, gevolgd door Bentham en Hooker, en in de meeste hedendaagsche flora's aangenomen. Miquel's Flora van Nederlandsch Indië, die bij den vorigen catalogus ten grondslag heeft gestrekt, is thans, hoewel altijd nog het eenige algemeene handboek voor de Ned.-Indische planten, zeer verouderd, en van de belangrijke wijzigingen der latere onderzoekers heb ik zoo nauwkeurig mogelijk kennis ge- nomen. Voornamelijk heb ik daarbij gevolgd: Hooker, Flora of British India: Brandis, Forest Flora of North-West and Central India; Sulpiz Kurz, Forest Flora of British Burmah ; de Jaarverslagen van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, uit- gegeven door den Directeur Dr. M. Treub, en voorts de Can- dolle's Prodromus en Supplement. Hoewel dus de noynenclatuur belangrijk gewijzigd is, heb ik de bij Miquel opgegeven bena- mingen steeds tusschen twee haakjes bijgevoegd, zoodat aan de bruikbaarheid van zijne flora niets is te kort gedaan. X Zuiver botanische beschrijvingen achtte ik voor dezen catalogus te omslachtig, en ook overbodig. Ik heb mij dus tot oppervlakkige kenmerken en, waar dit mogelijk was, praktische aanteekeningen bepaald. Daarbij heb ik, behalve van de in het museum berus- tende handschriften *), vooral gebruik gemaakt van het reeds genoemde uitmuntende werk van Brandis, van de beschrijving der houtsoorten van Sumatra's westkust door den heer J. W. H. CoRDEs, Inspecteur van het Boschwezen in Ned.-Indië, {in het Tijdschrift der Maatsch. van Nijverheid, jaarg. 1874 bl. 289, en 1875 bl. 1), van de lijst der houtsoorten van Midden-Sumatra, verzameld door de Sumatra-expeditie, en beschreven door den heer A. L. van Hasselt, van de geschriften der heeren Hasskarl, DE Sturler, van Rees, Holle, en van de verschillende aan- teekeningen, voorkomende in de Tijdschriften van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in Ned.-Indië, van de Ned.-Indisrhe Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, de Indische Gids, en andere. Deinlandsche benamingen heb ik zoo ruim mogelijk opgegeven ^). Bij de talrijke verschillen in taal en tongval in den uitgestrekten Archipel, is dit gedeelte van het werk zeker het meest voor uit- breiding en verbetering vatbaar. Alle opgaven dienaangaande zullen mij daarom zeer welkom zijn. Doch hoe onvolledig deze catalogus ook zij, toch hoop ik dat hij dienstig zal zijn om in ruimer kring dan den zuiver weten- schappelijken, de belangstelling voor de kolossale plantemvereld van Nederlandsch Oost-Indië op te wekken, en tot nadere studie aan te sporen. Want ik heb getracht met de opsomming der houtsoorten tevens de voortbrengselen en eigenschappen der voor- naamste bekende boomen en groote heesters te vermelden, zoodat de strekking van het boek ook in algemeenen zin nuttig kan zijn. ') Hulde moet hier gebracht worden aan den heer D. Scheltema, ou&agent van de Javasche Bank, te Haarlem, die reeds voor meer dan 20 jaren door uit- voerige lijsten van Indische houtsoorten onze aandacht op dit onderwm-p heeft ') Om noodeloosen omslag te sparen, heb ik, op enkele uitzonderingen na, het woord Kajoe (hout) vóór de namen weggelate^i. Het woordje Ki-, als voorvoegsel minder afscheidbaar, heb ik behouden. XI Voo7- hem, die meer in het bijzonder de woudflora van Ned.- Indië wenscht te bestudeeren, acht ik het groote werk van Junghuhn. Java, deel 1, nog altijd het meest aantrekkelijk. Voor hen, die belangstellen in de houtcuUuur, beveel ik vooral aan Cleghorn, Forests and Gardens of South India, London 1861, en Cordes, de Djati)30sschen op Java, Batavia 1881. Dat houtctiltuur-ondernemingen in Ned.-lndië voordeelen beloven, acht ik ontivijfelbaar, vooral wanneer men boomen kiest, die ook andere nuttige producten leveren, zooals de getahpertja-, kamfer-, teng- katoang boomen enz. Ook ben ik zeker dat eene, zij het ook oppervlakkige, oefening in de botanie voor al onze landgenooten, die in Indië een loopbaan zoeken, niet alleen groote diensten zal bewijzen, maar ook een bron zal worden van onuitputtelijke bezigheid en zuivere genieting. Niet genoeg kan daarop bij het onderwijs gelet worden. De verzameling houtsoorten in ons Koloniaal Museum is thans een der grootste, zoo niet de grootste der wereld. Maar bedenken wij, dat het getal van 2000 nog bij benadering niet het werkelijk getal boomsoorten weergeeft, en vergelijken we dit getal met ons armoedig lijstje van Europeesche houtsoorten, dan leeren wij begrijpen, hoe armoedig, klem en bekrompen we zijn, als wij het groote Nederland daar ginds voor het kleine Nederland hier ver- waarloozen, als wij dien gezegenden Archipel niet dankbaar en vol geestdrift beschouwen als het eigenlijk gebied van onzen arbeid, als de toekomst voor onze jongelingschap, als de eenige voorwaarde voor NederlancVs onafhankelijk bestaan, en wij niet medewerken aan de taak, om ook in volgende eeuwen Nederland's hoogen rang op koloniaal gebied te handhaven. Haarlem, 1836. F. W. FAN EEDEN. XII VOORREDE VOOR DEN DERDEN DRUK (1905). Het ivas den geachten schrijver, overleden te Haarlem 4 Mei 1901, niet gegeven, van dezen catalogus ook de derde uitgave te mogen bewerken. Een verlof naar Nederland schonk de gelegenheid, mij daarmede te belasten, en gaarne aanvaardde ik die taak. De houtverzamelingen, sedert 1886 door het Kol. Museum ont- vangen, zijn: XIX. 134 monsters van Borneo, ontvangen van den heer A. Haga. XX. 17 monsters van Sumatra en Java, ontvangen van den heer J. W. H. Cordes, Inspecteur van het Boschioezen in Ned.-Indië. XXI. 41 monsters uit Kemanglen, ontvangen van den heer J. A. Maronier. XXII. ö5 moïisters uit de Boven-Doeson (Borneo), ingezonden door den heer Dr. P. Jentink, Oost-Indisch Hoofd- ambtenaar, (zie Buil. 6 v.h. Kol. Museum.) XXIII. 19 monsters uit Ned.-Indië, ontvangen van den heer C. Westenberg, Directeur van den Nederlandschen Overzeeschen Houthandel. XXIV. 66 monsters, afkomstig van de Kali-Anam-maatsch., Sumatra's Oostkust, ontvangen van den heer J. Anker- SMIT. XXV. 108 monsters, in plank en blokvorm, ontvangen van het Depf. van het Boschicezen in Ned.-Indië. XXVI. 102 monsters van Borneo' s Z.-O. af deeling, ontvangen van den heer W. A. C. Gout. (zie Buil. 14 v. h. Kol. Museum.) XX Vil. verzameling van 220 houtsoorten van Billiton, geschenk van H. K. H. de Groothertogin van Saksen, erfgename van Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden. ^ XX VIII. 52 monsters, afkomstig van het Dept. van het Boschwezen in Ned.-Indlii. XXIX. collectie houtsoorten van Ned. O.-Indië, ingezonden door het Dept. van het Boschwezen op de Tentoonstelling te Parijs in 1900. XXX. 9 monsters van Nederlandsch Nieuw- Guinea, ingezonden door de handelsver eenig ing „Niemo-Qiiinea". Verder een groot aantal afzonderlijke monsters. De vele nieuwe onderzoekingen over de Indische houtsoorten lever- den een rijk materiaal om deze uitgave aan te vullen. In de vorige uitgave had de schrijver zich in hoofdzaak moeten be- palen tot het vermelden van de nuttige eigenschappen der boomen. Ik breidde den inhoud nu uit door ook van een groot aantal soorten de meest karakteristieke kenmerken op te geven, en daarbij te voegen eene korte beschrijving der houtstructuur. Waar men in Indië van een bepaalden boom den naam. ivenscht te leeren kennen, zal men in de meeste gevallen dit doel trachten te bereiken door aan ee)i inlander den inlandschen naam te vragen, om met behulp daarvan in een woordenboek of encyclo- paedie den wetenschappelijken naam op te sporen. Nu ligt het voor de hand {en in eene beschouwing over den vorigen druk van dezen catalogus wees de heer A. H. Berkhout er reeds op i7i een artikel in het Tijdschr. v. Nijverh. en Landb. in N.-Ind., XXXIII), dat het zeer gewenscht is, als men de juistheid dezer inlichtingen kan beoordeelen. Dit nu stelde ik mij voor te bereiken door het opnemen van zulk eene korte boombeschrijving. Voor de Javaansche boomsoorten, die behandeld zijn in de „Bijdragen" (I-X) van Kookders ew Valeton, was het gemak- kelijk, voldoende gegevens daaromtrent te verkrijgen. Voor de daarin niet of nog niet behandelde families (Euphorbiaceae. lücaceae, Linaceae, Palmae, Thymelaeaceae i. p., en ürticaceae), moest ik mij in vele gevallest met spaarzame mededeelingen ver- genoegen. Beschrijvingen der houtstructuur nam ik in hoofdzaak over uit Gamble, A Manual of Indian Timbers, alsmede uit het door het Koloniaal Museum onlangs in nederlandsche bewerking uitgegeven geschrift van Ridley. De Maleische Timmerhoutsoorten. In de hier volgende inleiding worden de gebruikte termen der hout- structuur-beschrijvingen verklaard. Daar de houtverzamelingen in het museum tegemcoordig of familiegewijze of groepsgewijze zijn gerangschikt, en alle monsters dus betrekkelijk gemakkelijk te vinden zijn, is thans de afzon- derlijke opsomming der monsters achterwege gelaten. Ook zijn nu eenige belangrijke houtsoorten opgenomen, welke nog niet in de verzamelingen zijn vertegemvoordigd. Het mag ook op deze plaats wel gezegd worden, dat bij zeer vele monsters twijfel blijft bestaan aan de juistheid der wetenschappelijke en inlandsche namen, twijfel, die eerst door microscopische studie en onderlinge vergelijking zal kunnen worden iveggenomen, althans voor een deel. In het bijzonder geldt deze tunjfel die monsters, welke, zonder volgnummer, in dezen catalogus aan 't eind van elke familie voorkomen. De plantenfamilies zijn thans in dezelfde volgorde geplaatst als in de Handleiding tot de kennis der Flora van Ned.-Indië van wijlen Dr. J. G. Boerlage. Zooals tegemcoordig algemeen gebruikelijk is, iverden als weten- schappelijke namen die van den „Index Kewensis" gekozen; alleen wat betreft de soorten, behandeld in genoemde „Bijdragen", xoerd soms hiervan afgeweken, waar n.l. die namen daarin niet als juist worden erkend. Verder heb ik mij voor regel gesteld, om steeds de bronnen te vermelden, waaruit de beschrijvingen geput zijn, omdat hunne waarde zoo nauw daarmede samenhangt. Behalve de inlandsche namen uit onze koloniën, zal men ook namen vermeld vinden uit Malaka en de Philippijnen. Die namen zijn aan engelsche werken ontleend, en dus moeten ze volgens de engelsche uitspraak worden uitgesproken. In het register zijn zij cursief gedrukt. In deze uitgave zijn van de meeste houtmonsters in liet Kolo- niaal Museum de soortelijke gewichten vermeld. Het bepalen daarvan geschiedde niet door mij ; het was reeds troeger in het laboratorium der instelling verricht. Behalve van de, reeds in de eerste en tweede voorrede genoemde werken, werd door mij nog gebruik gemaakt van de volgende: Dr. S. H. KooRDEEs en Dr. Th. Valeton. Bijdragen tot de kennis der boomsoorten van Java. Dl. 1—10. S. H. KooRDERS. Plantkundig Woordenboek voor de hoornen van Java. Dr. S. H. KooRDERs. Verslag eener botanische dienstreis door de Minahasa. H. N. EiDLEY. I)e Maleische Timmerhoutsoorten. {Buil. 27 v. h. Kol. Museum.) J. S. Gamble. A Manual of Indian Timbers. G. P. Ahern. Important Philippine Woods. J. Grisard et M. v. d. Bkrghe. Les Bois industriels indigènes et exotiques. Dr. Karl Wilhelm. Hölzer. {Sonderabdruck aus : die Rohstoff'e des Pflanzenreichs, von Dr. J. Wiesner.) H. Stone. The Timbers of commerce and their Identification. G. A. Blits. De Oost-Indische Ijzerhoutsoorten. {Buil. 19 v. h. Kol. Museum.) Encyclopaedie van Ned.-Indië. Dr. J. G. BoERLAGE. Handleiding t. d. kennis d. Flora van Ned.-Indië. G. J. Filet. Plantkundig Woordenboek van Ned.-Indië. {uitg. 1888; ex. van het Kol. Mus., met aanteekeningen van F. S. A. de Clercq.) Voorts van de verslagen over den dienst v. h. Boschwezen in N.-L, alsmede van eenige tijdschrift-artikden. Buitendien verstrekte de Hoofd-Inspecteur v. h. Boschwezen in Ned.-Indië, de heer A. E. J. Bruinsma, voor deze beioerking eenige gegevens. Thans rest mij nog, dank te betuigen aan den Directeur van het Koloniaal Museum, Dr. M. Greshoff, voor de hulp die hij mij verleende bij de uitvoering van dit iverk, en voor zijne raad- gevingen. Het wan zijne bedoeling, dat deze catalogus niet alleen zou dienstig zijn voor de bezoekers van het Haarlemsch Museum, doch, door zijne meer algemeene wijze van bewerking, meer nog dan de vorige uitgaven, ook zijn nut zou mogen hebben als een werkje, waarin belanghebbenden in houtzaken korte en practpiche gegevens zouden kunnen vinden over de verschillende Nederlandsch Oost- Indische houtsoorten. Ik hoop, dat mijn arbeid daarvoor geschikt zal blijken. Haarlem, 1905. J. J. DUYFJES. INLEIDING. De structuur en de technische eigenschappen van hout. STRUCTUUR. Evenals alle plantendeelen, is ook het hout opgebouwd uit cellen. De aard van deze cellen, incl. vaten en vezels, alsmede hare rangschikking, bepaalt de structuur. Voor de verschillende houtsoorten is deze zeer verschillend, en daardoor kan men aan het hout zelve nagaan, van welke soort boom het afkomstig is. Voor een nauwkeurig onderzoek is daarbij een microscoop noodig, doch ook met eene loupe, en vaak zelfs methetbloote oog, kan men toch reeds duidelijk onderscheid tusschen de ver- schillende houtsoorten waarnemen. In dezen catalogus wordt de hout-structuur beschreven, zooals men die met eene loupe waarneemt. De houtsoorten laten zich in twee groote groepen scheiden, die in bouw ten zeerste verschillen: namelijk hout der Mono- cotyledonen (eenzaadlobbigen), bepaaldelijk de palmen, aan de eene zijde, en der Dlcotyledonen (tweezaadlobbigen) en Coniferen (naaldboomeni. aan de andere zijde. De dwarse doorsnede van een palmstam vertoont een groot aantal scherp begrensde vlekjes, die in een lichter gekleurd en losser grondweefsel liggen. In het centrum van den stam zyn de vlekjes groot, en daar liggen ze zeer verspreid. Naar den stamomtrek toe worden zij steeds kleiner, doch hun aantal B neemt daar sterk toe, en zoo sluiten ze daar bijna aaneen. In de groote vlekjes ontwaart men éen of meer porii-n, in de kleine niet. Deze vlekjes zijn dwarse doorsneden van de vaatbxndels, en deze bestaan uit vast weefsel en vormen het stevige deel van het palmenhout. Van een palmstam is dan ook alleen debuiten- laag bruikbaar, het binnenste deel is te zacht. Veelal verdwynt daar het grondweefsel zelfs geheel, en dan is de stam hol. De palmstam vertoont verder geen duidelijke scheiding in hout en bast, geen laagsgewyzen bouw van het hout, en geen mergstralen. De vaatbundels zijn lange strengen, die in de lengterichting door den stam heenloopen. Op overlangsche doorsnede doen zij zich voor als strepen. De bouw van den stam der Dlcotyledonen en Coniferen is geheel anders. Al dadelijk treft ons hier eene scherpe scheiding in hout en bast, en in het hout ontwaart men niets van de by de palmen beschreven vlekjes. In hec midden van den stam bevindt zich een dunne mergf/to/oer. In de richting van den merg- koker naar den stamomtrek toe, zijn verticaal staande, dunne, platen geplaatst, die op dwarse doorsnede zich voordoen als radiale strepen, en mergstralen heeten. Slechts enkele der merg- stralen ontspringen uit het merg zelf; de meeste beginnen meer naar den omtrek toe, maar allo loopen in radiale richting. Op eene langsdoorsnede, die tangentiaal (evenwijdig aan den stam- omtrek) genomen is, vertoonen zij zich als streepjes, en op eene overlangsche radiale doorsnede als glanzende vlakjes van meer of minder vierkanten vorm. Zeer fraai treedt het verschil tusschen doorsneden in de drie richtingen aan den dag in groote doorzichtige hout-coupes, gelijk die in het Koloniaal Museum zijn tentoongesteld. Verder neemt men aan het hout een laagsgewyzen bouw waar. De stara heeft, in tegenstelling met dien der palmen, een geregelden diktegroei. Voortdurend ontstaat nieuw weefsel, dat lagen om den houtcylinder gaat vormen, en zoo de dikte ge- regeld doet toenemen. Komt ieder jaar de vegetatie ecnigen tijd tot stilstand, dan zijn de lagen scherp van elkaar gescheiden, en noemt men ze jaarringen. Het binnenste deel van den ring heet voorjaarshout, het buitenste najaarshout. Gaat evenwel de vegetatie onafgebroken door, zooals bij vele tropische boomen, dan ontstaan vaak geen duidelijke jaarringen, maar dan kan men toch ook meestal den laagsge wijzen bouw duidelijk waarne- men. De jaarringen kunnen op verschillende wijzen tot stand komen. Het weefsel van het voorjaars- en najaarshout kan gelijk van bouw zijn, maar in kleur verschillen, doordat het eerste losser is dan het laatste. Dit is het geval bij de coniferen. Ook kan het zijn, dat behalve deze laatste oorzaak nog een verschil in bouw van voorjaars- en najaarshout bijdraagt tot het ontstaan der ringen. Dit is het meest voorkomende geval bij de dicotyledonen. Daar zijn de poriën meest talrijker en grooter in het voorjaarshout. Poriën in het hout weefsel, dat tusschen de mergstralen ligt, komen namelijk voor bij alle dicotyledonen. Dit kenmerk on- derscheidt hen van de coniferen. Hier worden niet de uiterst kleine poriën bedoeld, die men met een microscoop in alle houtweefsel ontdekt, maar grootere gaatjes, die in het fijne weefsel verstrooid liggen, en meest reeds met het bloote oog of de loupe duidelijk zichtbaar zijn. Zij kunnen meer of minder gelijkmatig verspreid hggen, of eigenaardig gegroepeerd zijn. Meestal bevat het voorjaarshout er meer; soms vormen zij een kring aan de grens van den jaarring. Bij eenige houtsoorten zijn zij zoo klein, dat men ze zelfs met de loupe niet ziet: die soorten zijn het moeielijkst van elkander te onderscheiden. Behalve de jaarringen, ziet men in vele tropische houtsoorten op dwarse doorsnede nog fijne concentrische lijnen, die meest dicht opeen liggen en eene zeer eigenaardige teekening veroor- zaken. Ook zijn daar vaak de poriën omgeven door ringen van lichter gekleurd weefsel. Soms breidt zich dat in tangentiale richting uit, en vormt dan kleine ui tloopers. Ontmoeten deze ui t- loopers elkaar, dan kunnen zij concentrische lijnen gaan vormen. Eenige houtsoorten vertoonen z.g. mergvlekjes, kleine scherp omgrensde vlekjes van lichter weefsel, die meest min of meer concentrisch geplaatst zijn. Voorts komen in het hout van vele coniferen harskanalen voor. Deze bevatten, zooals de naam al aanduidt, hars. Men verwarre die niet met poriën, die bij de coniferen ontbreken. Zij onderscheiden zich ervan, doordien ze in veel geringer aantal voorkomen, en zeer onregelmatig verspreid zijn. Het hout van vele coniferen on dicotyledonen vertoont verder eene scheiding in kernhout en spint. Het kernhout verschilt van het spint door de donkerder kleur en het mindere water- gehalte. Lang niet alle boomen liezitten het. Soms biyft al het hout uit spint bestaan, maar er zijn ook boomen, waarvan het binnenste hout wel is waar waterarmer is dan het buitenste, maar niet of niet noemenswaard donkerder gekleurd. Zulk hout heet rijphout. Binnen dit ryphout kan uu weder echt kern- hout liggen. Men kan dus in dit opzicht onderscheiden : spint- boomen, rijphoiithoomen., kernhotithoomen, en kern-r ijphoutboomen. Hiermede is in groote trekken de houtstructuur beschreven, en stel ik mij voor, dat de in dezen catalogus opgenomen hout- beschrijvingen nu ook voor leeken begrypelijker zullen zyn geworden. Voor de aanduiding van de relatieve grootte der vaten en breedte der mergstralen, worden in dit werk de schalen van vergelijking van Gamble overgenomen. Deze zijn: Voor de grootte der vaten : buitengewoon klein Buxus sempervirens L. zeer klein Acer pictum Thunb. klein Adina cordifolia B. et H. matig groot Bassia latifolia Roxb. groot Albizzia Lebbek Benth. zeer groot Erythrina suberosa Roxb. buitengewoon groot Vele lianen. Voor de breedte der mergstralen: buitengewoon smal Euonymus grandiflorus Wall. zeer smal Diospyros tomentosa Roxb. smal Albizzia Lebbek Benth. matig breed Dillenia pentagyna Roxb. breed Platanus orientalis L. zeer breed Quercus dilatata Lindl. buitengewoon breed Quercus incana Roxb. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN. Kleur en glans. De kleur van eene houtsoort is moeielijk nauwkeurig aan te geven. Verschillende deelen hebben ver- schillende kleur (kern en spint, mergstralen en daartusschen hggend weefsel, voorjaars en najaarshout), en buitendien ver- andert de kleur zeer, als het hout eenigen tijd aan de lucht is blootgesteld geweest. De meest voorkomende kleur van kernhout is bruinachtig, geelbruin, roodbruin of zwartbruin; van spint geelwit, wit of grauwwit. Bij de tropische houtsoorten is de kleuring van de kern veelal veel intensiever dan bij de europeesche. Uit sommige houtsoorten wordt de kleurstof van het kernhout gewonnen en in den handel gebracht, als bijv. campèche-hout. Hoewel men sommige houtsoorten aan de kleur goed kan onderscheiden, heeft in het algemeen dit kenmerk daartoe weinig waarde. Wel kan het van veel waarde zijn bij de be- oordeeling der qualiteit van een bepaald stuk hout (voor eiken- hout, dat als constructiehout zal dienen, is het bijv. gewenscht, dat het op de kopvlakte een gelijkmatige kleur hebbe, zoowel in spint als kern, en dat plekken of vlammen niet voorkomen); verder is de kleur van veel belang voor de fijne meubelhout- soorten. De waarde van dit hout is vaak zoo groot, dat men overgaat tot het maken van meubels van inférieur hout, dat met een dun laagje van het fraaie hout is bedekt. Dat noemt men „opleggen", „fineeren", „fourneeren". Het voorkomen van vlam- men, bloemen en mouches verhoogt de waarde van zulk hout nog aanmerkelijk. Deze teekeningen zijn meestal een gevolg van abnormalen groei, waardoor het rechte verloop der vezels is gewijzigd. Geheel iets anders is het voorkomen van onregelmatige verkleuringen. Dit is een slecht teeken, en duidt op bederf. Glans neemt men bij vele houtsoorten waar op de radiale lengtedoorsnede. Hij wordt veroorzaakt door de mergstralen, die zich op zulk eene doorsnede in hunne volle lengte en hoogte voordoen. Reuk. Sommige houtsoorten onderscheiden zich door een eigenaardigen reuk. Naaldhoutsoorten rieken veelal naar hars; eikenhout, djatihout e.a. hebben een zeer karakteristieken reuk, die waarschijnlijk door aromatische lichamen, verwant aan de looistoffen, wordt veroorzaakt. Bi,i het drogen verdwijnt de reuk, doch komt weer te voorschijn als men een versch sny- vlak maakt. Eenige houtsoorten rieken onaangenaam (bijv. naar skatol), anderen aangenaam (bijv. naar rozen). Fijnheid. In de praktijk noemt men eene houtsoort fijn als zij glad bewerkt en fraai gepolitoerd kan worden. Het is daarvoor niet noodig dat het weefsel in alle deelen zooveel mogelijk homogeen is. zooals men geneigd zoude zijn te veronderstellen. Soortelijk gewicht. Dit is de verhouding tusschen het gewicht van een zekere volume hout en hetzelfde volume water, i) Uit een practisch oogpunt is alléén van belang het soorteliik gewicht van het hout als weefsel, niet van de zuivere hout- massa zelve (zonder de luchtholten, die in het houtweefsel voorkomen). Dit laatste soortelijk gewicht is namelijk voor alle houtsoorten tamelijk gelijk (+ 1.50). Het soortelijk gewicht van eene bepaalde houtsoort is geen constante factor. Van de verschillende deelen van den boom is het verschillend (takhout, wortelhout, stamhout, spint, kernhout), en verder is het van dezelfde deelen van den boom bij verschil- lende exemplaren van dezelfde soort ook verschillend. De om- standigheden, waaronder de boom opgroeide, en zijn ouderdom, wijzigen het soms belangrijk. Verder spreekt het vanzelve, dat de vochtigheidstoestand van het hout een grooten invloed uitoefent. Het pas gevelde hout is aanmerkelijk zwaarder dan het wind- of luchtdrooge. Daar het watergehalte in het groene (pas gevelde) hout zeer verschil- lend kan zijn, is zijn soortelijk gewicht van weinig waarde. Uit een technisch oogpunt is alléén het soortelijk gewicht van wind- of luchtdroog hout van belang, en waar soortelijke ge- 1) In Engelsche werken vindt men in plaats van het soortelük gewicht het aantal „Ibs. per cubic foot", dat de houtsoort weegt; om dit getal tot soor' teljjk gewicht te herleiden, vermenigvuldige men het met 16 on deele dit product door 1000. Dus hout van 26 Ibs. per cubic toot heeft een soortelijk gewicht van " -^^ — = 0.42. XXIII wichten zijn aangegeven zonder verdere vermelding, hebben -zij op zulk hout betrekixing. Maar ook de soortelijke gewichten van luchtdroog hout varieeren zeer voor verschillende monsters van dezelfde hout- soort. Voor hndenhout bijv. is het laagste soortelijk gewicht 0.32, het hoogste 0.60, en zulke verschillen zijn lang geen zeld- ^aamheden. Het gemiddelde soortelijk gewicht van loofhout berekent men op 0.66, voor naaldhout op 0.45. Het blijft dus ver beneden dat van de voor onze nijverheid gewichtige metalen. *) "Vele technische eigenschappen van het hout hangen samen met zijn soortelijk gewicht, zooals hieronder zal blijken. In de houtbeschrijvingen van dezen catalogus beteekent: licht s. g. minder dan 0.5 matig zwaar „ 0.5—0.8 zwaar „ 0.8—1.1 zeer zwaar „ meer dan 1.1. Veerkracht. Wanneer men een houtenstaafbuigt, zullen de vezels, die aan het convexe oppervlak grenzen, worden gerekt, die aan de concave zijde liggen, worden samengedrukt. Hoe gröoter de kracht, die op de staaf werkt, des te sterker de rekking en samendrukklng. Gaat men evenwel met de buiging niet te ver, dan zal de staaf, wanneer zy wordt losgelaten, haar ■ouden vorm weder aannemen. Het is de veerkracht, die dan de staaf weer tot haar oude gedaante terugbrengt. Al gaat men niet zoover, dat de staaf breekt, dan kan toch de buiging zoo- ver worden voortgezet, dat de staaf na het loslaten den ouden vorm niet meer aanneemt. In dat geval heeft men de grens der veerkracht overschreden, en daarmede is de eerste stap gedaan op den weg, die noodzakelijk tot de verbrijzeling van 1) Zooals reeds in de voorrede werd medegedeeld, werd het soortelyk ge- wicht van een groot aantal (2300) Indische houtmonsters van het Koloniaal Museum bepaald, en wel in het laboratorium dier instelling onder leiding van Dr. M. Greshoff. Om een overzicht over de grootte der soortelijke ge- wichten van tropische houtsoorten te geven, z\j hier medegedeeld, dat van ■dit aantal 3 stuks een grooter s. g. hadden dan 1.4; 6 st. s.g. 1.3—1.4; 16 st. s.g. 1.2-1.3; 31 st. s.g. 1.1-1.2; 117 st. s.g. 1.0-1.1 ; 174 st s. g. 0.9-1.0; 308 st. s.g. 0.8-0.9; 474 st. s.g. 0.7-0.8; 366 st. s.g. 0.6-0.7; 406 st. s.g. 0.5-0.6; 250 st. s.g. 0.4-0.5; 118 st. s.g. 0.3-0.4; 29 st. s.g. 0.2-03; 2 st. s.g. lager dan 0.2. het voorwerp moet leiden. — Behalve buigende krachten, kun- nen ook uitrekkende, drukkende of wringende krachten werken, maar daarop blijft dezelfde redeneering van toepassing. De kracht, die noodig is om de grens der veerkracht te be- reiken, is zeer verschillend, zelfs voor stukken hout van dezelfde houtsoort. Het watergehalte oefent er een enormen invloed op uit, met dien verstande, dat luchtdroog hout veel veerkrachtiger is, dan vochtig, pas geveld hout. Verder is uit den aard der zaak de elasticiteit in de draadrichting veel grooter, dan die in radiale of tangentiale richting. De laatste is de kleinste der drie. Evenals bij het soortelyk gewicht, zijn de omstandigheden, waaronder de boom opgroeide, en zijn ouderdom, van veel in- vloed, terwijl ook voor de verschillende deelen van den boom de veerkracht aanmerkelijk verschilt. Hoe gelijkmatiger de bouw van het hout is, en hoe rechter de draad, des te grooter zal de veerkracht zijn. Zware houtsoorten zijn meestal zeer elastisch, doch ook onder de lichte houtsoorten zijn er vele, die in dit opzicht een hooge plaats innemen. Men kan dus niet uitsluitend door vergelijking der soortelijke gewichten van verschillende houtsoorten tot eene grootere of geringere elasticiteit van de eene houtsoort boven de andere besluiten. Vastheid. Onder vastheid van het hout verstaat men den weerstand, dien het biedt aan krachten, die de vezels van elkaar trachten te scheiden. Werd de grens der veerkracht over- schreden, zoodra blijvende vormverandering intrad, de grens der vastheid is bereikt op het oogenblik dat het hout breekt. De krachten die dit veroorzaken, kunnen op verschillende wijzen werken, en al naar dien openbaart zich ook een verschillend weerstandsvermogen. Bij uitrekking werkt de absolute vastheid, bij samendrukking de terugioerkende, bij buiging de relatieve, bij wringing de tvr ing ing sv astheid, en grijpen krachten een staaf zoodanig aan dat afschuiving van een deel van het houtweefsel moet plaats vinden, dan doet de afschuivingsvastlieid zich geiden. De verschillende omstandigheden, die wy als van invloed hebben leeren kennen op de veerkracht, zyn ook op dezelfde wijze van invloed op de vastheid. Wat het watergehalte betreft, valt hierbij nog op te merken, dat luchtdroog hout ook vaster is dan pas geveld, maar dat, indien men het kunstmatig nog verder droogt, de vastheid al spoedig zeer vermindert. Het hout wordt dan bros. Ook hier gaat, evenals wij bij de veerkracht zagen, wel zeer dikwijls een hooger soortelijk gewicht samen met grootere vastheid, doch is het geen regel. Voor verschillende der Indische houtsoorten zijn in dit ge- schrift gegevens opgenomen over de relatieve vastheid. Zij wer- den ontleend aan het reeds genoemde werk van G-amble, en wel door mededeeling van de waarde van het getal P. Dit wordt berekend uit de volgende formule: P = -^ ,, „ , waarin W het gewicht voorstelt (in pounds), waarby een horizontaal- geplaatste, in twee punten vrij ondersteunde, in het midden bezwaarde proefbalk doorbreekt; L de afstand (in eng. voeten) van beide steunpunten : h = de breedte, en d = de hoogte van den proefbalk (in eng. duimen). Deze formule leidt tevens tot eene voor de practijk belangrijke opmerking, namelijk dat de relatieve vastheid evenredig is met de enkelvoudige breedte en met het quadraat van de hoogte van den balk. Wanneer men dus twee balken heeft, waarvan de doorsnede gelijk is, dan zal diegene den grootsten druk kunnen doorstaan, die de grootste hoogte heeft. Maar dit is toch slechts ten deele juist, want maakt men de breedte te gering ten opzichte van de hoogte, dan zal de balk bij toename van den druk opzij uitwijken, en zoo natuurlijk veel spoediger breken, want dan wordt de hoogte breedte en omgekeerd. Men moet dus wel de hoogte grooter nemen dan de breedte om voor eene bepaalde doorsnede van balk de grootste vastheid te verkrijgen, maar mag daarbij zekere grens niet overschrijden. Hetzelfde is het geval bij houtwerken, die aan samendrukkende krachten weer- stand moeten bieden. Bijvoorbeeld stijlen die een afdak dragen. Maakt men die te lang ten opzichte van hun breedte en dikte, dan zullen zij doorbuigen en breken bij een veel minderen druk dan wanneer hun terugwerkende vastheid zelve te overwinnen ware geweest. Daarom maakt men houten stijlen, die zeer zware lasten moeten dragen, in den regel niet langer dan 8—10 maal de kleinste afmeting der dwarse doorsnede. Opdat eene bepaalde constructie zoo bruikbaar mogeli^jk zij, moet elk onderdeel zóó zijn vervaardigd, dat het zoolang moge- Ujk weerstand kan bieden aan de daarop werkende krachten. Daarvoor is het noodig, dat geen enkele dier krachten eene blyvende gedaanteverandering van het materiaal kan veroor- zaken, of m.a.w. de belasting moet geringer zijn dan die, waar- door de grens der veerkracht wordt bereikt. In de practijk zorgt men er zelfs voor, dat nooit eenige belasting tot in de nabüheid dier grens mogelijk zij, en daarom wordt voor alle zekerheid in de berekeningen van constructies geen gebruik gemaakt van de elasticiteits- en vastheidscoëfficiënten, die vol- gens proefnemingen de bepaalde houtsoorten bezitten, maar worden deze zelfs tot Vm deel verminderd. De vraag, of men door slechts een dergelyk gering gedeelte van den coëfficiënt te nemen, met de zekerheidsmaatregelen niet te ver gaat, moet ontkennend worden beantwoord. Gewoon- lyk toch is men in de practijk niet volkomen nauwkeurig over het te gebruiken hout ingelicht; verder zijn de meeste con- structies aan trillingen en schokken blootgesteld, en dit brengt hen onder veel ongunstiger omstandigheden. Buitendien is het bewezen, dat de duur van de belasting groeten invloed heeft op de vasthei ds- waarde, in dien zin, dat langdurige belasting die waarde vermindert. Zelfs voor constructies, die aan volmaakt rustige belasting zijn blootgesteld, moet men de coëfficiënten toch nog tot V5 verminderen. Buigbaarheid en taaiheid. Vergelijkt men de gewichten, waardoor de elasticiteitsgrens bereikt wordt, met die, waardoor de vastheidsgrens wordt bereikt, dan ziet men dat hun verschil voor de verschillende houtsoorten varieert. Dit verschil is een maat voor de buigzaamheid en taaiheid der houtsoorten. Hoe grooter het verschil, hoe buigzamer resp. rekbaarder het hout. Hout is in het algemeen weinig buigbaar. Het watergehalte heeft op deze eigenschap groeten invloed. Vooral door drenking met warm water neemt de buigzaamheid zeer toe. Daarom wordt het hout, dat voor de gebogen houten meubels (Thonet- meubels) wordt gebruikt, eerst in warmen stoom gebracht. Behalve in deze industrie, is ook in de wagenmakerij en op de scheepswerven veel vraag naar taaie houtsoorten. Hardheid. Hierdoor verstaat men den weerstand, dien het hout biedt aan het indringen van eenig lichaam tusschen de kleinste deeltjes der elementen, waaruit het is opgebouwd. — Scheiding der vezels, die het hout vormen, wordt hier niet bedoeld : deze zal worden besproken bij de kloofbaarheid. Bij het zagen, schaven, snijden van verschillende houtsoorten, bemerkt men al zeer spoedig, dat hare hardheid zeer verschillend is. NöEDLiN^GEK gaf het volgende middel aan de hand om de houtsoorten ten opzichte harer hardheid te vergelijken: men zaagt het hout loodrecht op den draad, en de grootte van het doorgesneden oppervlak per zaagstoot is dan de maat voor de hardheid. BüsGEN bepaalt de hardheid door de kracht te meten, die een naald tot eene bepaalde diepte in het hout drukt. In de September-aflevering (1904) van het „Zeitschrift für Forst- und Jagdwesen" beschrijft hij zijne methode, en deelt tevens de gegevens mede, die hij langs dezen weg voor een reeks van houtsoorten, waaronder vele tropische, verkreeg. In den regel zijn de zwaarste houtsoorten de hardste, maar behalve de zwaarte oefent ook het watergehalte veel invloed uit. Droog hout is harder dan groen hout. Ook de omstandig- heden, waaronder de boomen opgroeiden, hebben invloed, en tevens is de hardheid van het hout uit verschillende deeleri van eenzelfden boom niet dezelfde. Bij de houtbeschrijvingen werd deze hardheidsschaal van Gamble gebruikt: buitengewoon zacht Cochlosperraum Gossypium D.C. zeer zacht Bombax malabaricum D.C. zacht Cedrela Toona Roxb. matig hard Tectona grandis L. f. hard Shorea robusta Gaertn. zeer hard Dalbergia Sissoo Eoxb. buitengewoon hard Hardwickia binata Roxb. Kloof baarheid. Wüimeer men in de richting van den draad een wig in het hout drijft, splijt dit tamelijk gemakkelijk, door- dat de vezels zich van elkaar laten scheiden. Dit is de eigenschap der kloofbaarheid. In radiale richting is de kloofbaarheid grooter dan in de rich- ting der jaarringen. Hoe elastischer het hout is, des te kloof- baarder. Ook het watergehalte heeft invloed. In den regel geschiedt het klooven des te gemakkelijker, naarmate het hout vochtiger is. Rechtheid van draad is natuurlyk bevorderlijk. Imbibitie vermogen. De wanden der houtcellen bezitten het vermogen om water op te nemen, resp. af te staan, en nemen daarbij in volume resp. toe en af. Is de boom pas geveld, dan is het hout zeer vochtig. Is het verwerkt en langeren tijd aan de lucht blootgesteld geweest, dan heeft het een zeer groot deel van zijn vocht verloren. Tegelijk is het dan ook meer of minder gekrompen. Blijft het dan aan de lucht blootgesteld, dan zal het met het veranderen der luchtvochtigheid nu eens wat uitzetten, dan weer wat krimpen. In de verschillende richtingen is het krimpen verschillend sterk. In de draadrichting is het 't geringst, in radiale richting aanzienlijk, en in tangentiale richting het grootst. In het algemeen kan men aannemen, dat zware houtsoorten van dichten bouw meer zullen krimpen, dan lichte, en dat loofhout meer krimpt dan naaldhout. Maar op dezen regel zijn zeer vele uitzonderingen. Evenwel is men zeker, dat bij een- zelfde houtsoort het zwaarste hout het meest krimpt. Wanneer het hout in verschillende richting verschillend snel krimpt, zal er gevaar zijn voor het ontstaan van scheuren'. Scheuren, die in een stam ontstaan in de richting der merg- stralen, noemt men hartscheuren, in de richting der jaar- ringen, rinkelscheuren. Onregelmatige krimping komt altijd voor, want in tangentiale richting krimpt het hout sterker dan in radiale, en verder bevatten de buitenste houtlagen bij het vellen van den boom meer vocht dan de binnenste. Maar zoo onregel- matige krimping, dat scheuren ontstaan, komt, behalve uit onregelmatigheden in de houtstructuur, vooral voort uit on- regelmatige uitdrooging. Van hoog belang is het daarom, om na de velling der boomen alles te voorkomen, v^^at onregelmatige uitdrooging kan veroorzaken. Want scheuren verminderen de waarde van het hout aanmerkelijk. Ontschorsen direct na de velling is dus ten zeerste af te raden. Aan den anderen kant mag men het hout ook niet te lang in de schors laten liggen, daar het anders gevaar loopt van verstikking, zooals bij de bespreking der duurzaamheid zal blijken. Een bijzondere maatregel om scheuren van het hout te voor- komen, vfordt toegepast bij de djati. De boom wordt nl. vóór de velling gedood, door den bast en het spint aan den voet van den stam in een ring door te kappen. Men noemt dat „doodringen" of „cerneeren." De boom sterft daardoor spoedig, en het hout droogt geleidelijk op stam uit en is na de veUing veel minder aan scheuren onderhevig, en ook duurzamer. Alle djati-hout in de gouvernementsbosschen op Java, moet twee jaar geringd hebben gestaan vóór de velling. Het meest treedt de vormverandering door krimping op, wanneer de stam in de lengte verdeeld is. Is een stam midden door het hart in de lengte doorgezaagd, dan zullen de helften in tangentiale richting sterker krimpen dan in radiale, en buitendien de vochtige buitenlagen sterker dan het drogere hart, en daardoor zal de zaagvlakte, die eerst een plat vlak vormde, convex worden. Planken, die niet precies uit het midden van den stam zijn gezaagd, zullen om dezelfde reden krom trekken, en de convexe kant zal zich aan de hartzijde bevinden. Duurzaamheid. Dit is wel een der allerbelangrijkste, zoo niet de belangrijkste, eigenschap voor eene houtsoort. Vooral in de tropen, waar het bederf zooveel sneller optreedt als in de ge- matigde luchtstreek, is de eerste vraag, die men aan een hout- soort stelt: is zij duurzaam? Al heeft eene houtsoort nog zooveel goede eigenschappen, als zij niet duurzaam is, is zij voor de meeste doeleinden ongeschikt. Aan zijne groote duurzaamheid, naast betrekkelijke lichtheid, heeft het djatihout het in de eerste plaats te danken, dat het in de tropen zoo hoog geschat wordt. Maar ook in de gematigde luchtstreek is deze eigenschap van groot belang. Het bederf van hout wordt doorgaans veroorzaakt door XXX zwammen. Maar ook insecten, en andere dieren, spelen als houtvernielers een grooten rol. Men denke bijv. aan de beruchte witte mieren, die in de tropen de geduchtste houtvernielers zyn. Büna overal komen deze in den grond voor, en de meeste houtsoorten tasten zij aan. In streken, waar witte mieren zijn, is daarom met het oog op de duurzaamheid van eene houtsoort de belangrykste quaestie: of het door witte mieren wordt ge- geten? Verder is de paal worm, als vernieler van hout, dat aan zeewater is blootgesteld, algemeen bekend en gevreesd. Waar het houtbederf door schimmels wordt veroorzaakt, kan het op verschillende wijzen optreden. Is de ontleding plaatselyk, en beperkt tot 't binnenste gedeelte van het hout, en kan daarbij noch lucht, noch water toetreden, dan noemt men de rotting vervuring of droge rotting, in tegenstelling van natte rotting, die bij overmaat van vochtigheid plaats heeft, en waar- door het hout gelijkmatig wordt ontleed. Neemt het hout bij natte rotting meestal eene witte kleur aan en vertoonen zich witte vlekken, bij de vervuring wordt het meer of minder donkerbruin. Vermolming noemt men dien langzamen vorm van vergaan, die bij vrije toetreding der lucht onder voldoende medewerking van water en warmte optreedt. Verstikking van het hout komt voor wanneer het, pas geveld, 's zomers een geruimen tyd in de schors in de vrije lucht heeft gelegen. De kleur is dan in de spintlagen veranderd, als het ware „aan- geloopen". Wordt zulk hout niet spoedig van de schors ontdaan en snel gedroogd, dan verliest het weldra zijne vastheid, en geheel en al zijn oorspronkelijke kleur. Niet alleen bezitten de verschillende houtsoorten eene zeer ver- schillende duurzaamheid, doch ook hout van dezelfde soort en van verschillende boomen afkomstig, is lang niet even duurzaam. Bij oenzelfde houtsoort beïnfluenceeren de omstandigheden, waaronder de boom opgroeide, de duurzaamheid van zijn hout. Hierbij geldt als regel, dat bij de boomen eener zelfde houtsoort die exemplaren, waarvan het hout het grootste soortelijk gewicht heeft, ook het duurzaamste hout zullen leverec. Bij verschil- lende houtsoorten levert evenwel het soortelyk gewicht geen aanwüzing voor de duurzaamheid. Hout van boomen van middelbaren leeftijd, is duurzamer dan dat van zeer ojide en van jonge boomen. Kernhout is veel duurzamer dan spint. De duur van hout is ook in groote mate afhankelijk van de invloeden, waaraan het wordt blootgesteld. Onder water is de duurzaamheid zeer aanzienlijk. Door af- sluiting van de lucht kunnen de zwammen en insecten dan weinig schade aanrichten. Maar het water, waarin het hout zich bevindt, mag geen stilstaand water zijn met vele rottende stoffen. In de lucht is de duur van hout geringer dan onder water. Veel verschil maakt het daarbij nog, onder welke omstandig- heden het hout zich in de lucht bevindt. Hoe lager de tem- peratuur is, des te minder het bederf. Is het hout aan weer en wind blootgesteld, dan is het onder ongunstige omstandig- heden. Wordt het op droge, beschutte plaatsen bewaard, dan is de duur zeer groot. In bedompte, vochtige ruimten met weinig luchtverversching en nogal hooge temperatuur (berg- werken), is het hout sterk aan bederf blootgesteld. In den grond is de duur zeer verschillend, al naar de soort van grond. In zwaren vochtigen kleigrond is de toestand bijna dezelfde als onder water. In drogen zandgrond daarentegen ontaardt het hout zeer snel, door de groote afwisseling van vochtigheid en de vrije toetreding der lucht. Het snelst wordt het hout vernield ter plaatse, waar het op de grens is van water en lucht, of van grond en lucht. De wijze van behandeUng na de velling heeft ook veel invloed. Men mag het na de velling niet te veel aan afwisselende droogte en vochtigheid blootstellen. Een zeer goede maatregel ter verhooging der duurzaamheid bestaat in het uitloogen. Daaronder verstaat men het gedurende geruimen tijd in het water leggen van de stammen kort na de velling. Daardoor worden vele bestanddeelen uit het weefsel, die den zwammen en insecten tot voedsel zouden hebben ge- strekt, uitgespoeld. Om hout, dat zeer aan bedervende invloeden is blootgesteld, duurzamer te maken, imbibeert men het ook met bederfwerende stoffen, zooal.s creosoot, sublimaat (kyaniseeren), kopersulfaat, zinkchloried. enz. Het aankoolen, teeren en verven, zijn ook maatregelen met dezelfde strekking. Degenen, die over de structuur en de technische eigenschap- pen van hout meer mochten wenschen te weten, worden verder verwezen naar: Dr. H. Nördlinger, Die technischen Eigen- schaften der Hölzer; G. J. Stam, Het hout: Dr. Karl "Wilhelm, Hölzer (Sonderabdruck aus die Rohstoffe des Pflanzenreichs von Dr. J. Wiesner): Chevandier et Wertheim, Mémoire sur les propriétés mécaniques du bois; Fowke, Tables of results of a series of experiments on the strength of British colonial and other woods, en voor de anatomische en physiologische bijzonderheden vooral naar het bekende Lehrbuch der Botanik für Hochschulen, von Dr. E. Strasburger, Dr. F. Noll, Dr. H. ScHENCK, und Dr. G. Karsten (ed. 1904). Bovenstaande gegevens over de technische eigenschappen der houtsoorten, werden voornamelyk ontleend aan het genoemd werk van wijlen den Delftschen technoloog Stam. HOUTSOORTEN VAN NEDERLANDSCH INDIË. DiLLENIACEAE. K. 611 V. 1; B. I. 1. Houtkenmerken. Dillenia : Hout licht rood of roodachtig bruin, matig hard. Poriën matig groot, gelijkmatig verspreid, vaak gevuld met eene ■witte zelfstandigheid. Mergstralen van twee soorten, talrijke breede of matig breede, met weinige zeer smalle er tusschen. Op radiale doorsnede fraaie glans van de mergstraalvlekjes. G. ') 1. Dilleuia elongata Miq. — Ampale. Ampaïoe. Ampalo. Sum. Groote boom. Fijn en dicht hout, zeer geschikt voor werkhout. v. H. ■2. D. exiinia Miq. — Ranggang-bako. Sumatra. Voor stijlen bij huisbouw. C. S. g. 0.86. (Waar daarbij niets naders vermeld staat, hebben de s. g. betrekking op de monsters uit bet Haarlemsch museum, en op de bepalingen, gedaan in het laboratorium dier instelling.) 3. D. indica Linn. (D. speciosa Thnnb.). — Sempor-tjaj S. Sem- poer S. Kosar J. Simpol J, ? Samboeta J. Sompoer-ajer, Sipoer Mandh. Menampa Cel. Ai-Iasaliuoe, Ai-makaninoe Amb. Songo M. Midden en West Java Z. I., Mal.-Archipel, Britsch-Indië, Malaka. Hg. (= Hoogte) 15 M. Stam nogal krom, laag vertakt, zonder, of met kleine wortellijsten, ondiep gesleufd en met vele knoesten. Schors bros, typisch koperkleurig en papierdun afschilferend. Buitendien te herken- ') De houtstructuur-beschrijvingen der geslachten en families zijn ont- leend aan het in de inleiding genoemde werk van Gamb/e, en gelden dus strikt genomen slechts voor de soorten van Britsch-Indië. Nu komen vele soorten van Ned.-Indië daar niet voor, en aangezien nauwe familieverwant- schap niet steeds gelijkvormigheid van houtstructuur ten gevolge heeft, zoo is het wel mogelijk, dat men soorten zal aantreifen, waarop bedoelde be- schrijvingen niet geheel toepasselijk zijn. 1 nen aan de groote, gezaagde bladeren, de vuistgroote, zuursmakende vruchten, de groenachtig witte, zeer groote bloemen, en de stand uit- sluitend langs rivieroevers. Een altijdgroene, verstrooid groeiende boom, die in W.-Java in sommige streken nogal algemeen is. — Het hout wordt als meestal te krom zelden of nooit gebezigd. Moet evenwel sterk en duurzaam zijn. In Br.-Indië gebruikt voor laadstokken en stelen van bijlen. Het is volgens Gamble rood met witte vlekken, fijn van draad en nogal hard. Cultuur niet aan te bevelen. K. en V. Volgens Bots indust. zou het hout duurzaam zijn, gemakkelijk te bewerken, en gebruikt worden voor timmerwerk, scheepsbouw en molen - werk, voorts de bast om te looien. S. g. 0.6—0.8. P. 721. G. S. g. 0.66; 0.93. 4. D. penta^yua Roxb. — Sempoe J. of Sonipor J. In Tegal en Soemedang: DJoenti J. Java, Z.1. enil *), Timor,V.-enA.-Indië. Hg. 18 M. Stam zeer krom, zeer laag vertakt, met veel knoesten, zonder wortellijsten, soms met ondiepe gleuven. Schors bros, grauw, nogal ruw, met diepe overlangsche barsten, een weinig afschilferend. In bloei en vrucht dadelijk de aandacht trekkend door de kromme, geheel bladerlooze takken, waaraan de kersgroote, gele bloemen of oranje vruchten in knobbels bijeen zitten. Bladeren der oude hoornen in vorm en stand zeer gelijkend op djati. In den oost-moesson is hij maanden lang geheel bladerloos, en draagt dan bloem en vrucht. Is in O.- en M.-Java algemeen en groeit verstrooid op constant of periodiek water- arme, steenachtige gronden, en uitsluitend in ijlgroeiende, loofverlie- zende bosschen. Het hout wordt als te krom en te weinig duurzaam slechts hoogst zelden door inlanders gebezigd. In Br.-Indië soms voor inlandschen scheepsbouw. Volgens Gamble is het hout ruw, nogal hard, roodachtig grijs, zeer onderhevig aan barsten, scheuren en kromtrekken, sterk, zwaar en duurzaam. Cultuur niet aan te bevelen. K. en V. S. g. 0.61 — 1.12. P. 554—907. G. S. g. 0.70; 0.84. 5. Wormia excelsa Jacq. — Sempoer-segel S. Ki-segel S. Drcgel J. West- en Midden Java. Z, I, Sumatra. Hg. meest 10 M. soms tot 25 M. Stam nogal recht, zonder wortel- lijsten, nogal laag vertakt. Veelal aan den stamvoet met vele jonge loten. Schors donkergrauw. De boom is kenbaar aan de bijzonder don- kergroene kroon, de gezaagde, groote bladeren en de fraaie, kanariegele, groote bloemen met gele en purpere meeldraden. Deze veel voorkomende altijdgroene houtsoort groeit soms gezellig en het liefst in dicht, hetero- geen, altijdgroen oerwoud, en op ziltigen bodem. Ook in ijlgroeiende bosschen, maar dan minder algemeen. Het hout wordt als buitengewoon hard, niet zeer duurzaam, en daarbjj veelal niet in lange afmetingen te krijgen, zelden door inlanders gebezigd. Aanplant is alleen als sier- boom aan te bevelen. K. en V. S. g. 0.86. ») Z. I. Ie Hoogtezone van Junghuhn O — 650 M. zeehoogte. Z. II. 2e „ V ^ 650—1500 „ „ Z. III. 3o „ „ , 1500—2400 „ „ Z. IV. 4e „ „ „ 2400—3300 „ Overige monsters: Colbertia oyata (? Dilleuia aurea Sm.). Java. Volgens Br. J. E. de Vrij zeer kiezelhoudend. — Dilleuia anrea. S.g. 0.87. — Kajoe-sempelaboe. — Kamigara (2 Wormia sp.). Borneo. Voor timmerwerk en timmermansgereedschap, v. E. S. g. 0.67. — Masimpoer Bk. Voor huisbouv/. v. E. S. g. 0.94. — Sampa. - Sempoer-ratoe (? Dilleuia sp.). Sum. Voor telegraafpalen zeer geschikt, v. E. S. g. 0.63. — Sempor. — Simpoer Daj. Voor huisstijlen, v. E. — Soempoeng-goening, S.-hitam, S.-merah. Borneo. Soempoeng is een goede timmerhoutsoort, die in middelmatige hoeveelheid, vrij wel op alle gronden, voor- komt. Sterk, ook in den grond. Geschikt voor meubelhout om de fraaie kleuren en vlammen. Niet bestand tegen witte mieren. Gout. Magnoliaceae. K. enV. 4; B. I. 1. Dikwijls met groote, fraai gekleurde bloemen. Houtkenmerken. Magnoliaceae: Hout meest zacht, fijn, wit, grijs, geel of olijfbruin. Jaarringen duidelijk. Poriën klein. Mergstralen smal, tal- rijk, regelmatig. (Bij Magnolia is het hout soms met afwisselende lagen van licht en donker weefsel.) G. Maug-lietia ^lauea BI. — Baros S. Manglit S. Tjempaka- djai J. Tjempaka-hoeloes J. Java, Z. II. III. Hg. 30 M. Stam zuilvormig, rolrond, bijna zonder gleuven, met zeer kleine wortellijsten, nogal hoog vertakt. Schors bros, grauw, niet bijzon- der glad, met weinig diepe, overlangsche barsten, bijzonder bitter. Twijgen met talrijke, dicht opeengedrongen, ringvormige litteekens. Bloemen groot, geelachtig, welriekend. De plaats waar deze boom in het bosch verscholen staat, wordt in den regel verraden door op dennekegels gelijkende, houtachtige, kippenei-groote, zwarte vruchten, die in groeten getale meest onder eiken volwassen boom liggen. Een altijdgroene, niet gezellig groeiende boom, die in W.-Java nogal algemeen is, en voorkomt op constant voclitigen, vruchtbaren grond, in schaduwrijk oer- woud. Het kernhout is breed, versch gekapt bruin met zeer duidelijk groene tint, fijn, goed te bewerken, en met donkere concentrische ringen. Om de groote duurzaamheid en sterkte, en andere goede eigenschappen, wordt het in "W.-Java zeer hoog geschat voor huis- en bruggenbouw, meubels, gereedschappen, enz. Het is een der deugdzaamste timmerhout- soorten van de Preanger. Aldaar is het in groote afmetingen en plaat- selijk vrij groote hoeveelheden te krijgen. Cultuur sterk aan te bevelen, niet alleen om het hout, doch ook bij reboisatie van kale berghellingen in W.- en M.-Java, mits tusschen 900 en 1500 M. zeelioogte, en vooral als schaduwhout tusechen lichthoutsoorten ; aldaar ook voor wegon- beplanting geschikt. K. en V. 8. M. suniatraua Miq. — Madamj-keladi M. Daj. Modau-keladi Sum. Sumatra, Banka. Zeer licht en zacht, grof van vezel, grauwachtig; voor planken, dwars- balken en binnenwerk. C. Sculpt. i) s. g. 0.47; 0.52. Houtkenmerken. Michelia: Hout wit, grijs, geel of olijf bruin, zacht, iijn. Jaarringen duidelijk. Poriën klein of matig groot, regelmatig, soms in radiale lijntjes. Mergstralen smal, talrijk, eenvormig, op radiale door- snede fraai glanzend. G. (M. Champaca heeft licht olijfbruin kernhout, jaarringen geteekend door een donkere lijn, poriën vaak in korte rijtjes van 2 — 5 en smalle en matig breede mergstralen. G.) 9. Michelia celebica K. - Wmian Tt. Tl. Tb. Ts. rjempaku- oetan Mal. Tjempaka-oetan-aloes Mal. Wasian-rintek Tl. Wa- sian-seïa Tl. In de bergstreken der Minahasa niet zeldzaam. Een woudieus van 50—55 M. hoogte. Bladeren, bloemen en vruchten gelijken op de gewone gele Ijemintka (Michelia C/iaiiipaca). Het hout gelijkt op dat van de op Java zoo hooggeroemde Michelia vehitina en moet dit nog ia deugdzaamheid overtrefl'en. Het behoort tot de kost- baarste en meest gezochte van alle timmerhoutsoorten van de Minaluisa, en is in kolossale afmetingen te krijgen. Het is gemakkelijk te bewerken en zeer duurzaam. K. S. g. 0.43; 0.44; 0.49. 10. M. Champaca Linn. — Tjeinpaka-koening Mal. Tjenipaka- koneng S. Kantil J. Petjari J. Tjampaka Tt. Sawpaka Tt. Tl. Tb. Madang-tjempaka. M. Wild in Nepal, Bengalen, Assam en Burma. Gekweekt op Java Z. I, II, de meeste eilanden van den Mal. archipel en V.-Indië. Hg. 20 M. Valt in het oog door de sterk welriekende, oranjegele bloemen, die meest het geheele jaar aan den boom zitten. Ook de houtige, aan druiventrossen herinnerende, vruchten zijn eigenaardig. Deze altijd- groene boom levert een hout, dat op Java zelden wordt gebezigd, aan- gezien de bloemen kostbaar zijn, maar dat vele deugdzame eigenschappen moet bezitten, en o.a. geschikt zou zijn voor geweerkolven. In Br. Indië is het bekend als zeer duurzaam en wordt voor meubels, huisbouw. ') Een aantal soorten is in het Koloniaal Museum vertegenwoordigd door groote planken, die langs de muren zijn ten toon gesteld. Op ander- halve meter hoogte wordt daarop in eene rechthoekige omlijsting het her- barium der hoornen gesneden, zoodat men op do plank een beeld ziet van tak met blad, bloem en vrucht. Bij do soorten, waarvan zulk een plank aanwezig is, wordt dit aangeduid door bovenstaande afkorting. Bij de i wordt tevens de bevinding der houtsnijders over het hout vermeld. geweermakerij, enz., hooggeschat. Het hout is daar nogal zacht, weinig aan scheuren onderhevig, en goed te polijsten. De bloemen worden al- gemeen gezocht om den aangenamen geur. Soms maakt men er wel- riekende haarolie van. Voor export zou deze waarschijnlijk van beteekenis blijken. Verschillende deelen van dezen boom worden als inl. medicijn gebruikt. Cultuur sterk aan te bevelen om de bloemen en waarschijnlijk tevens om het hout. Voor wegenbeplanting vrij bruikbaar. K. en V. Hout grijsachtig, aan alle kanten best te bewerken. Sciilpf. S.g. 0.45— 0.67. P. 564—642. G. S.g. 0.62; 0.66; 0.68. 11. M. Clianipaca L. y. pubiiiervia. (2 M. velutlna BI.) — Tjam- ■paka-waryia. Plantentuin . 12. M. montaua BI. — Kempheung-tjempaka Mad. Kenipheung- marsiki Mad. Kempheung-moendoeng Mad. Kempheiuig Mad. Kadjoe-kempheung Mad. Tjempaka-djai J. Resiki J. Kadjeng- sekar J. Tjempaka J. Mangli J. Java Z. I. II, Sumatra, Malaka, V.-Indië. Hg. 30 M. Stam recht, rolrond, zonder knoesten, met zeer kleine wor- tellijsten, vrij hoog vertakt. Schors bros, grijs, met nogal fijne over- langsche barsten, sterk aromatischen reuk, en intens bitteren smaak. De bloemen zijn fraai wit; de fijn gewreven, pas geopende bloemen en bloemknoppen rieken naar djai J. (gember). Een altijdgroene, verstrooid groeiende, nogal algemeene boom, die uitsluitend in altijdgroen oerwoud op vruchtbaren grond voorkomt. Van het hout is het spint vuilwit, smal, en riekend naar verschen Z/wr/iier-wortelstok (gember); het kernhout is donkergeelbruin of zwartbruin, veel minder sterk riekend, en zeer breed. Het wordt bijua evenzeer geroemd als dat van M. vehdina. In Besoeki is het in groote afmetingen en vrij groote hoeveelheden te krijgen, en wordt daar hooggeschat voor bruggen- en huisbouw, en meubels. Cultuur sterk aan te bevelen, om het uitmuntende, djati even- arende bouwhout, op vochtigen, vruchtbaren grond boven 400 M. zee- hoogte ia M.- en O.-Java. Voor reboisatie m. h. o. op irrigatie, mits met andere soorten vermengd, zeer geschikt. K. en V. Hout geel, los van nerf, gemakkelijk te bewerken. Sculpf. Houtkenmerken. Michelia velutina BI.: Hout nogal zacht met wit spint, en zeer breed, bleek citroengeel kernhout, dat door breede, zeer lichtbruine banden fraai gevlamd ia. Fijndradig met zwakken zijdeglans en eigenaardigen, aangenamen reuk. Jaarringen geteekend door een witte lijn. Poriën klein, meest in radiale lijntjes. Mergstralen nogal smal. K, en V. 13. M. velutina BI. - Manglü S. Baros S. Kadjeng-?ekar J. Kemplieung Mad. Kadjoe-kempheung Mad. ? Djalatrang. .Java Z. I. Woudreus. Hg. 50 M. Stam zuilvormig, zuiver rolrond, meest zonder knoesten, zonder gleuven of wortellijsten, hoog vertakt. Schors vrij hard, aschgrijs, nogal glad, met vele fijne, overlangsche barsten, intens bitter. De bladeren en bloemen gelijken zeer op die der gele fjenijxika (Michelia Champaca). Een altijdgroene, verstrooid groeiende, niet zeld- zame boom, die uitsluitend in scliaduwrijk oerwoud, op vruchtbaren bodem groeit. Het hout wordt algemeen geroemd om de groote duur- zaamheid, sterkte, gemakkelijkheid van bewerking, fraai uiterlijk, en andere deugdelijke eigenschappen, en gelijk of hooger gesteld dan djati. In de bergstreken is het voor huisbouw en meubels zeer gezocht. Voor geweerladen zou het waarschijnlijk geschikt zijn. Het komt in groote afmetingen en tamelijke hoeveelheid voor. Cultuur bijzonder aan te bevelen m. h. o. op het prachtige, djati evenarende hout, mits op vruchtbaren grond tusschen 800 en 1400 M. zeehoogte. Voor wegen- beplanting in vruchtbare, lagere bergstreken geschikt, evenzoo voor reboisatie m. h. o. op irrigatie. K. en V. S. g. 0.46; 0.50. 14. Talanma elegaiis Miq. (Aromadendi'on elegans BI.). — Nona- leiureiuuj S. ? Kiloenglocng S. ? Bjalatrang 8. Java. Zeldzame boom. /f. e» F. De schors is bitter, aromatisch. Ifjg'. S. g. 0.56. 15. T. gigantifolia Miq. — Kajoe-haiiin, Banio. Sumatra. berg- streken boven 300 M. Zeer hard, zwaar, donkerroodbruin ; voor allerlei timmerhout, als stijlen, dwarsbalken enz. geschikt. De lange stammen geven balken van 1 5 M. Van de wortels worden schotels voor het goudwasschen gemaakt, i'. //. Een der meest gezochte en duurzaamste houtsoorten. Levert hars. Mst. S.g. 0.76. 16. T. ovalis Miq. - Pencmmn Tl. Taas Tb. Ts. Tahas Tb. Tl. Pepeos Et, Tt. Kqjoe-lewo Tt. Tjeiiipaka-oetan-kasar Mal, Vrij algemeen in de Minahasa op 200 — 1000 M. zeehoogte. Een woudreus van 40—45 M. hoogte, met zuilvormigen stam. Het hout is in groote afmetingen te krijgen, en wordt voor planKen en bal- ken gezocht. Het is gemakkelijk te bewerken en duurzaam, maar grover en van iets minder qualiteit dan het echte (;ew/>ata-oerie omringd door een witachtigen ring. Mergstralen kort, golvend, smal eu matig breed, de afstand tusschen de mergstralen iets grooter dan do doorsnede der poriën, (r. 37. Crataeva Narvala Ham. (C. magna Hassk.). - Baroendai. S. Java Z. I, V.Iiidië. 11 Hg. 15 M. Stam nogal krom, rolrond, zonder gleuven, zonder wortel- lijsten, \rij laag vertakt. Twijgen okergeel. Schors bros, gi'ijs, glad, met veel fijne, onregelmatige, ondiepe barsten, met narcotischen, onaange- namen reuk, en bijzonder walgelijken, scherpen en bitteren smaak. In bloei in het oog vallend door de talrijke, groote geelwitte bloemen, waarvan de zeer lange bloerabladnagels en de lange steel, waarop de eierstok zit, nogal eigenaardig zijn Bladeren drietallig, van onder blauw- grijs. Vrucht een, op grijze appels gelijkende, besvrucht. Een zeldzame, verstrooid groeiende boom, waarvan het hout in de Pi-eanger soms voor wapenscheden wordt gebruikt. Cultuur om de sierlijke bloemen aan te bevelen voor parken en tuinen. K. en V. BixAcKAE. K. enV. 5; B. I. 1. Houtkenmerken. BLraceac: Hout meest roodachtig-bruin, matig hard of hard. Poriën klein, in korte radiale lijntjes. Mergstralen smal, tal- rijk, dicht opeen. De structuur gelijkt zeer op die van de afdeeling roodkleurige houtsoorten bij de Euphorhiaceae. G. 38. Bixa orellaua Linu. — Galinggem S. Kesoemba-kling J. Gloegeh J. Daoen-glingern M. Java. Taloeka Ambon. Ram- boeta Tern. Java Z. I. II, algemeen gekweekt en verwilderd. Inheemsch in tropisch Amerika. (In Malaka kasumbah ge- heeten.) Hg. 10 — 15 M. Stam nogal krom, laag vertakt, zonder wortellijsten, zonder gleuven. Schors dun, taai, grauwgrijs, met fijne dwarse en overlangsche barsten. Deze plant wordt om de Orlean-kleurstof, die uit den fraai rooden zaadrok wordt verkregen, in alle tropische gewesten gekweekt. Over de toepassingen zie men de uitvoerige gegevens in Dr. M. GresJioff: Nuttige Indische planten. K. en V. Deze heester, welke zich kenmerkt door spoedigen wasdom en de gemak- kelijkheid, waarmede men hem kan verplaatsen, wordt algemeen tot het aanleggen van levende heiningen (pager idoep of p. iroep) aange- wend. Zulke heiningen zijn altijd dichtbegroeid en fraai groen, waarbij nog bij oude heiningen de schoone rooskleurige bloemen komen. De vruchten gelijken op ramhoetan (Neplielium lappaceinn). Hssk. 39. Placourtia aulacocarpa Rxb. (2 Fl. aulakocarpa Hassk.). - Te Buitenzorg gekweekt. Lage boom. v.E. S.g. 0.84. 40. F. Catapliracta Roxb. (F. Jangomas Steud.). - Roekem J. ? Kam. ? Lobi-lobi-sepat. Java Z. I, gekweekt. Inheemsch in Malaka, Eng. Indië en China. Hg. 14 M. Stam nogal recht, rolrond, met knoesten, bij de jongere boomen met vele groote vertakte stengeldoorns bezet; kroon laag aan- gezet; schors typisch koperkleurig, en sterk in dunne platen afschilfe- 12 rend. Een altijilgroene boom, die nabij Malaii^ door inlanders veel wordt gekweelvt om de vrucliten, die rijp als ooft worden gegeten. Het hout wordt daardoor niet gebruikt. Cultuur om de vruchten aan te be- velen. K. eii V. In Malaka liukaiii geheeten, met zwaar, roodachtig bruin, dicht hout. B. S. g. 0.83—0.86 G. 0.67. 41. i F. Eelampagrine. — Buitenzorg. Houtkenmerken. Flacoiirtia Ramontchi VHerit.: Hout rood, hard, fijn, onderhevig aan splijten, maar niet aan krom trekken, duurzaam. Poriën klein in radiale lijntjes. Mcrgstralen smal, gelijkvormig, dicht opeen gelegen en iet of wat golvend. G. 42. F. Ramoutclii PHérit. (F. sepiaria Roxb.; F. sapida Roxb.). — Siiradan J. S. Baga .J. Eoekem J. Lohi-lobi-asem M. Tomi- tornt Cel., Molukken, Tomi-tomi-oetan Ceram. Java Z. I. Mal.- archipel, Y.-Indië, Ceylon, Madagascar. Hg. 8 — 15 M. Stam nogal recht, hoekig, met knoesten, met breede en diepe gleuven, dicht bedekt met groote, lange, vertakte stengeldoonis, laag vertakt. Schors dun, bros, grauw, met overlangsche barsten, niet bijzonder ruw. Een slechts korten tijd loofverliezende, verstrooid groeiende, algemeene boom, die op periodiek droge gronden voorkomt. Het hout wordt om de kleine afmetingen niet gebruikt. De rijpe vruchten wor- den rauw als ooft gegeten. K. en I'. Het roodachtige, moeilijk te be- werken, maar duurzame hout dient voor landbouwwerktuigen en draai- werk. W. S.g. 0.80—0.94. G. 0.76; 0.79; 0.80; 0.82; 0.92. 43. F. Rnkam Z. et M. — Roekem M. S. J. Saradan J. ? Koeda- sondak S. ? Apesong Mand. LoU-lohi-manis M. Java Z. I. II, Sumatra, Malaka, Burma, Philippijnen. Hg. 10 — 15 M. Stam meest nogal krom, hoekig, met knoesten, met gleuven, zonder wortellijsten, volwassen ongedoornd, bij jongere boomen rijk gedoomd met lange, enkelvoudige, houtachtige, scherpe doornen. Schors dun, bros, grauw of bruin, afschilferend, vry glad, met fijne barsten. Een verstrooid groeiende, niet zeldzame boom, die uitsluitend in altijdgroene bosschen voorkomt. Het hout is alleen in kleine afmetin- gen te krijgen, en wordt om do groote hardheid veel voor rij3tstam])er3 gebezigd. De vruchten worden, iijp, rauw als ooft gegeten, vooral van de gekweekte boomen. Cultuur wordt om de vruchten reeds gedreven. Bij reboisatie m. h. o. op irrigatie in Midden- en West-Java aan te be- velen tusschen andere boomsoorten. K. en V. S. g. 0.88. 44. Hydiiocarpus veuenata Gaertu. (H. iiiebriaus Valil.). — Ceylon; te Buitenzorg gekweekt. Hooge boom. De zaden zijn visch-bedwelmend. v.E. Schors glail,wit- achtig O. Blauwzuurhoudend. 45. Pauginm ednle Reinw. — Pitjoeng S. Poefjoeng J. Pakem J. Kapajang Borneo. Bobi of Snwan Tem. Ani Ambon. Kanu. 13 Hami Boeroe. Pangi Tt. Tl. Ts. Tb. ? Boengoer, Kapetjong. Hapesong, Samaöen. Sum. De zaden heeten kloeicak J. Mal. Java Z. I. II, Sumatra, Celebes, Ambon, Philippijnen. Hg. 40 M. Stam veelal zuilvormig', vnj hoog' vertakt, soms met kleine, soms met buitengewoon groote wortellijsten. Schors grauw, blauwzuur- houdend. Bladeren groot Vs — V» ^I- lang, breed-eivormig, afwisselend. Besvruchten V* ^l- 'ang, grauwzwart, met talrijke, groote, hoekige zaden. Een aliijdgroene, soms min of meer gezellig groeiende, algemeene boom, die op constant vochtigen, vruchtbaren grond, bij voorkeur in a'tijdgroen boscli voorkomt. Het hout wordt weinig duurzaam geacht en bijna nooit gebezigd, omdat de zaden een gezochte spijs leveren. De doodelijke werking der versche en nietuitgekookte zaden, bij inwendig gebruik voor mensch en dier, is a'gemeen bekend, en tevens, dat de afgekookte zaden een voedsel opleveren. Ia de Minahasa worden de intens bittere jonge bladeren (gekookt!) algemeen voor groente gebezigd. In West-Java worden de fijngestampte zaden als conserveermiddel ge- bezigd om versche visch over verre afstanden te vervoeren. Dr. M. Gres- hoff toonde aan, dat in bijna alle deelen dezer merkwaardige boomsoort blauwzuur voorkomt, en wel in zulke hoeveelheden, dat men uit één enkelen boom een hoeveelheid cyaanwaterstof kan destilleeren, die aan 5000 menschen het leven zou kunnen kosten. Zie o. a. GresJwff: Nuttige Planten van Ned. Indië. Yerder Prof. Treiib in Aiuwles dn Jardin de Buitenzorg. K.en V. S. g. 0.57; 0.59; 0.60. 46. Overige monsters: Djoekoem (? Flacourtia sp.). Sum. Voor huisbouw. C. S. g. 0.79. — Kajoe-pangsi — Kesoembar Menado. — ? Kloeivih. S. g. 0.58. — Pakah. — Panggal. PiTTOspoEACEAE. K. en V. 4: B. I. 1. Houtkenmerken. Pittosporum ferrugineum Ait.: Hout wit,.fijndradig, met vrij talrijke, zeer kleine, in groepen gerangschikte poriën, smalle, tamelyk ver uiteenliggende mergstralen en vrij duidelijke jaarringen. B. Pittosporum ferrugiueum Ait. — Ki-Jiondje S. Ki-lionje S. Tjombrangan J. Ketjombrangnn J. Leri J. Sapen J. (In Ma- laka Giramong.) M.- en W.-Java, Z. I. II. soms III, Am- boina, Sumatra, Ternate, Malaka. Hg. 20 M. stam nogal recht, zonder wortellijsten, vrij laag vertakt. Schors dun, bros, lichtgrauw, met weinig barsten, typischen sterken reuk, en aromatisch bitteren smaak. Het jonge loof is kaneelbruin. In vruchttijd trekt hij de aandacht door de talrijke, ongeveer erwt- groote, oranjegele vruchten met karmijnroode zaden. Deze boom is vooral in West-Java algemeen en komt, verstrooid groeiende, voor op allerlei gronden en in allerlei soort bosch. Het hout wordt als te weinig 14 duurzaam niet gebruikt. Deze soort behoort tot de, voor reboisatie van kale berfifhellingen in Midden-Java, door het boschwezen gebezigde soorten. Ook geschikt voor beplanting van kleine wegen. K, en V. S. g. 0.51. B. 0.46; 0.50. 48. P. tiiiiorense BI. Tar. Teysmaumannm. Plantentuin. PoLYGALACEAE. K. enV. 5; B. I. 1, 49. Xanthophyllum excelsum Miq. (BI.). — Ki-endog S. Endog- endogan J. Djeroekan J. Lorteloran Mad. Java Z. I. II, Hg. 25 M. Stam rolrond, zonder wortellijsten, nogal laag vertakt, met zeer dichte, fraaie, rondachtige kroon. Schors bros, bruinachtig grauw, niet bijzonder ruw. In blad herinnert de boom aan Mimti- sops Elengi {tandjoexg J.), maar bevat niet, als deze, wit melksap. Bloemen wit. Een altijdgroene, niet zeldzame, verstrooid groeiende boom, die bij voorkeur in schaduwrijk oerwoud voorkomt. Het hout is weinig geacht. Bij blijvende reboisaties van kale berghellingen zal van deze boomsoort, zelfs op nogal onvruchtbare gronden, mits niet boven 1200 M., een nuttig gebruik gemaakt kunnen worden, vermengd met z.g. licht- houtsoorten. Voor parkboom om de volle, dichte kroon aan te be- velen. K. en V. S. g. 0.80. Houtkenmerken. Xanthophyllum flavesceiis Roxb.: Hout wit of geel- achtig wit, hard, dicht, met vele, bleeke, dicht opeen gelegen concen- trische banden. Poriën groot, zeer schaarsch. Mergstralen buitengewoon smal en talrijk. G. 50. X. flavescens Roxb. (X. nndnlatnm Wight.). Plantentuin. In Br. Indië een bruikbare houtsoort, doch zelden in groote afme- tingen. S. g. 0.82. P. 567. G. S.g. 0.74. 51. X. yitellinum Nees. (Dietr.). — Endog-endogan J. Eoekdje- roekan Mad. Lorteloran Mad. Ki-endog S. Java Z. I. II. Hg. 15 M. Stam nogal recht. Schors grauw. Bloemen violetachtig wit. Een altijdgroene boom, die, verstrooid groeiend, voorkomt in altijd- groen oerwoud. Het hout wordt van weinig waarde geacht. De vruchten gelijken op kleine eieren, en daarnaar draagt de boom zijn naam. K. en V. Het hout is goed en duurzaam, vezelig van weefsel. C. S.g. 0.57. 52. 2 X. sp. Ki-imrock. Java. Met de vruchten worden visschen bedwelmd. C. S.g. 0.71. Hypericaceae. K. enV. 5; B. I. 1. Cratoxylon Hornsclincliii BI. — Inl. namen van weinig waarde. Marong J. ? Hermang S. ? Remang S. Java Z. I. II. 15 Een zeldzame, 20 M. hooge boom met fraai geel opdrogende gomhars in de schors. Komt verstrooid groeiend voor in altijdgroen oerwoud. K. en V. Een goede houtsoort met gelijke fijne vezel, duurzaam, tamelijk hard, doch moet zorgvuldig uitgeloogd en gedroogd worden om scheuren te voor- komen. Het wordt voor huisbouw en huisraad gebezigd en komt in middel- matige afmetingen voor. v. M. Het wordt tot kolenbranden gebruikt; de kolen zijn bijzonder goed. Hssk. S.g. 0.52. 54. C. micropliyllnm Miq. — Idit. Banka. Lage boom met goed timmerhout. C. S. g. 0.67. 55. C. polyaiithnul Korth. — Mampat. Borneo, Sumatra. Geschikt timmerhout. Jdst. 56. Hypericum patnlum Thunb. (Norysca jayanica BI.). — Poerwo- koening, Poerwosari. Kediri. V.-Indië. Heester. Bast bruin, takjes rood. G. 57. Overige monsters : Garonggang, Groenggoeng. (Cratoxylon sp.). Borneo. Lage boom, als timmerhout bruikbaar (voor planken en binten van gebouwen). C. S.g. 0.50; 0.62. — Woering. (Cr. sp.). Menado. Lage boom. S. g. 0.68. GuTTiFERAE. K. en V. 9; B. I. L Boomen of heesters, rijk voorzien van een geel of groen- achtig, harsig melksap. Houtkenmerken. Guttiferae: Hout meest roodachtig, gewoonlijk met duidelijk kernhout, en gekenmerkt door karakteristieke, flauwe, vaak onderbroken concentrische lijnen. Poriën verschillend van grootte, meest nogal groot, alléén of in min of meer schuins loopende, golvende lijnen. Mergstralen smal of zeer smal. G. ld. van Calophyllum : Hout zacht of matig hard, roodachtig, met donker gpkleurd kernhout. Poriën matig groot of groot, in golvende banden of groepen, op overlangsche doorsnede duidelijk zichtbaar. Merg- stralen smal of zeer smal, onduidelijk op dwarse doorsnede, maar op radiale doorsnede in het oog vallend als rechte, smalle lijntjes. Af- gebroken concentrische lijnen van donkerder kleur en grooter cellen, die ook op een verticale doorsnede in het oog vallen. Zeer karakteristiek hout. G. 58. Calopliyllum Hasskarlii T. et B. (C. dasypodnin Miq.). — Ki-poetri S. W.-Java. Z. I, Borneo. 16 Hg. 20 M. Stam zuilvormig-, slank, rolrond, zonder knoesten, gleuven of wortellijsten, hoog vertakt. Schors dun, bros, grauwbruinachtig en nogal glad, met breede overlangsche barsten, met gele gomhars. Een verstrooid groeiende, zeer zeldzame boom. Het hout wordt plaatselijk voor huiabouw geroemd. K.eii V. S. g. 0.75. 59. C. Inoph.vllum Linii. — Njamplong J. S. Mal. Njamploeng J. S. Mal. Kapoerantja J. S. ? Patoe J. Bintangoer-lavt M. Ki-hoenaga S. Lintjaren Tt. Kapoeraija M. Tt. TI. Penaga. Poenago, Petanaug, Sum, Ijemplong, Penagah, Kapar-naga Borneo. Betau Mak. Hatau Ambon. Fitauer Banda. Fitako. Tjapilong Ternate. Java Z. I. trop.-Azië, Australië, Oceanië en de Oost-Afrikaansche eilanden. Hg. 20 M. bij l'/ï M. stammiddellijn. Stam zeer kort, laag vertakt, met zeer zware takken, meestal met knoesten en met zeer kleine wor- tellijsten. Schors nogal taai, donkergrauw, ruw, met diepe en breede overlangsche barsten, met veel heldergele gomhars. Een hoogst karak- teristieke, altijdgroene, vrij algemeene strandboom, die bij voorkeur op zandig of rotsachtig strand, met het wortelsysteem binnen het bereik der branding, groeit. Kenbaar aan den buitengewoon dikken stam, de meestal kronkelende takken, de tegenoverstaande, parallelnervige bladeren, de gele gomhars, en de welriekende witte bloemen. Het hout is om de groote duurzaamheid en sterkte en fraai gevlamd uiter- lijk in hoog aanzien. Deze soort behoort ongetwijfeld tot de buitengewoon deugdzame houtsoorten. In de schetsen van nutdge iudische planten van Dr. M.GresJioffbeyindtzlch eene gedetailleerde beschrijving van deze soort, met vele bijzonderheden omtrent het gebruik, o.a. ook van de (giftige) eigenschappen der vruchten, die in vroeger tijden, ook op Java, voor het maken van lampolie dienden. Cultuur om het hout verdient sterk aanbeveling. K. en V. Het hout wordt op Java bijzonder grschat voor prauwcn. Deze houden het meer dan 50 jaar uit bij goed onderhoud. Het komt in zware afmetingen voor, en men kan prauwen uit één stuk maken van 8 M. lang en 1.20 M. breed, die dan ƒ 400 waard zijn. lloiifi'. Beekman. In Malaka heet deze boom Penaga of Ptidik, en levert er ook een hooggeschat hout, dat vooral voor scheepsbouw wordt gebruikt. li. Het roodbruine, soms fraai geteekonde, malig-harde hout dient als bouw- en meubelhout, en wordt uit Nieuw-Quinea uitgevoerd. Het wordt gebruikt als een soort „Rozenhout", en heet in den handel wel „AJerandrian Laurel." W. Onder den naam van Njainplong (en ook Bintangoer) wordt hout uit- gevoerd, dat wèl van Calophi/ll urn-soorten afkomstig is, maar niet uit- sluitend van C. InophjfUum. Hout bruinachtig, tamelijk vast van weefsel, gemakkelijk te bewerken. Sctilpt. S. g. 0.42—0.72. G. 0.72 R. 0.5G ; 0.58; 0.71 ; 0.72; 0.73; 0.75. 60. C. lanigerum Miq. — Bintangoer-batoe. Banka, Eiouw. Lage boom. Vooral voor masten gezocht. C. Groeit in den regel op hooger terrein dan C. Inophi/lhim en schiet ook hooger op; bereikt een lengte van 25 M. en een middellijn van 1 M. v.E. S. g. 0.5 4; 0.G8; 0.94. €1. C. pulclierrimnm Wall. (C. plicipes Miq. C. baucannm Selieff. ? Miq.). — Bintang oer -"priët Banka, Malaka. Lage boom. Voor huisbouw. C. In Malaka heet hij Bintangor-hatu of Bintungor-hulit en is een lange rechte booni, die eene hoogte van 20 M. bereikt, met kleine, omgekeerd-eivormige, donkergroene bladeren ; jong loof rood. Bloemen talrijk, klein. -wit. Hout gebruikt voor woningbouw, staken voor de yisscherij, enz. 7?. S. g. 0.60. ■62. C. spectabile Willd, — SlatriJ. Bi7ttavgoer J. SlefriJ.LestriJ. ? Poenaga S. Westelijke helft van Java Z. I, Fidji-eil.. Bour- bon, Indo-China, Ceylon, Malaka, Philippijnen. Hg. 28 M. Stam recht, rolrond, zonder wortellijsten, nogal hoog-ver- takt. Schors taai, grauw, met diepe overlangsche barsten, met gele gom- hars. Als de boom jong loof draagt, zijn bijna alle twijgen met de langwerpige, roodbruine, jonge bladeren gesierd. Een altijdgroene, ver- strooid groeiende, nogal zeldzame boom, die in djatibosschen en op koraalkalk voorkomt. Eet hout wordt in enkele streken om de elasticiteit «n duurzaamheid geroemd. De welriekende bloemen worden door inlanders gaarne gebruikt. Hier en daar langs wegen als alléeboom en op erven om de geurige bloemen gekweekt. K. en V. Door het boschwezen gebruikt om onder te planten in zuivere reboi- saties van Alhiszla molnccana; zie verslag 1903. In Malaka heet hij Bhitangor-humit; het hout is er bruikbaar voor mas- ten, zoowel als voor staken, woningstijlen, enz. B. In de Philippijnen heet het Bitoc of Bitanhol en levert er een goed, hard hout, dat voor planken en balken wordt gebruikt. Ph. W. Sculpt. S. g. 0.G3— 0 64, P. 530. G. S. g. 0.52. 63. C. spectabile Wllld. var. — Soelatri, Bintangoer, Java. Het hout is nog fraaier en fijner gevlamd dan dat der vorige soorten. Niet voor scheepsbouw geschikt. Z. €4. C. sp. (IC. Sulatri). — Mintangoer of Beivakah, Bintangoer. Menado. S. g. 0.58; 0.75. Houtkenmerken. Garcinia: Hout matig hard of hard, dicht van bouw, geelachtig wit, rood of grijs, met talrijke, karakteristieke, golvende banden van losser weefsel. Poriën schaarsch, klein tot groot. Mergstralen meest smal. (Bij G. Mangostana L. is het hout steenrood, hard, de poriën matig groot, alleen of in groepen, omringd door los weefsel; de groepen loopen ineen tot onregelmatige, langwerpige, concentrische plekken. Mergstralen matig breed, niet talrijk.) G. 65. Garcinia celebica L. (G.cornea BI. ? DiscosligmafabrlleMlq.). — Manggoe-leuweung S. Manggis-leuweung S. ? Tjawoeng- jawora S. Hoesoer Amb. Slbaroewas, Sibaroewi Sum. Java Z. I, Celebes, Banka, Borneo, Flores, Sumatra, Ambon. Hg. 15 M. Stam nogal recht, rolrond, zonder wortellijsten, laag ver- takt. Schors bros, grauw, niet zeer ruw, met overlangsche barsten, met 2 18 gomhai's. Gelijkt veel o]) de ffewone manf/gixta». Een altijdgroene^ vrij zeldzame, verstrooid groeiende boom, die alleen in altijdgroeu oerwoud op constant nogal vochtigen grond voorkomt. Het hout wordt soms voor huisbouw gebezigd. De zaadrok is eetbaar, maar minder smakelijk dan bij Garcinia Maugostana. Ter veredeling aanbevolen. K.enV. S. g. 0.86; 0.89; 0.93; 1.01. Hout sterk, taai, tamelijk zwaar, hard, dicht en fijn, donkerbruin, duurzaam, mits goed uitgedroogd. Voor huisbouw, roeiriemen enz. C. 66. G. dulcis Kurz. (Stala^mites dulcis Camb. Xanthoxymus dnlcis Roxb.). — Moendoe J. Moendoe-alas J. Moender J. Gledog-pantoe S. Djawoera S. Java Z. I, Molukken, Celebes. Timor. Hg. 12 M. Stam recht, hoog vertakt. Schors donkergrauw, bijna zwart, zeer bros, schilfert in groote stukken af; met geel gomhars. Een altijd- groene, niet zeldzame, verstrooid groeiende boom, die zoowel in loof- verliezende, als in altijdgroene bosschen voorkomt. Het hout moet zeer weinig duurzaam zijn; de zaadrok wordt gegeten. Voor veredeling aan- bevolen. K. en V. S. g. 0.84. 67. G. lateriflora BI. (G. javanica BI.). — Djawoera S. Ki-dja- tvoera S. Manggoe-leuweioig S. Manggo-oetan M. Midden en West- Java Z. I. TI. Hg. 15 M. Stam nogal recht, rolrond, met knoesten, zonder wortel- lijsten, nogal hoog vertakt. Schors bros, grauwzwart, niet bijzonder ruw, met goudgeel opdrogende gomhars. Een tamelijk zeldzame, verstrooid groeiende boom in altijdgroen oerwoud. Het hout is van weinig waarde. De zaadrok wordt gegeten. Voor veredoliog aan te bevelen. K.enV. S.g. 0.70; 0.82. 68. G. Mangostana L. — Manggistan Mal. Manggis S. J. Ma- laka. Op Java en in den Mal.-Archipel gekweekt. Hg. 25 M. Stam recht, kroon dicht en min of meer eivormig. In bijna alle javaansche dorpen beneden 1500 M. gekweekt om de zeer smakelijke vruchten. Zie verder over dezen vruchtboom de publicaties van de Vereeniying voor de Ooflteelt in Ned.-lndië. K. en V. Groeit liefst op de bergen. Het zware sterke hout is voor huisbouw geschikt en wordt ook gebezigd tot rijststampers, lansstelen enz. C. Het laat zich echter moeielijk splijten en is meestal kwastig en lastig- te bewerken. Het komt in geen groote afmetingen en zelden in goeilen staat voor, daar het, evenals dat van de meeste vruchtboomen, te laat gekapt wordt. v. M. De schil der vruchten dient tot het wrijven van hengelsnoeren, om deze glad te maken, en wordt ook tot sambal en tegen buikloop gebruikt. Het vleesch der pitten is een der aangenaamste en saprijkste van alle zoete vruchten. Ilssk. S.g. 0.98. R. 0.80; 0.90; 0.99. 69. G. oxyphylla Miq. — Manggin-oetan, Manggis-rwiho M. Su- matra. Voor huisstijlen geschikt. De vruchten zijn eetbaar. C. S. g. 0.92. 19 Houtkenmerken. Mesua ferrea Choisy : Hout gelijkt op dat van Calophyllum, maar is veel harder en zwaarder. Kernhout donkerrood, zeer hard. Poriën matig groot, schaarsch, vaak gevuld met gele hars- achtige stof, alleenstaand of in groepen, of in schuinsche strepen van verschillende lengte. Mergstralen buitengewoon smal, éénvormig, op onderling gelijken afstand, zeer talrijk. Talrijke, smalle, golvende, con- centrische lijnen van donker gekleurd weefsel, regelmatig en duidelijk zichtbaar, maar van zeer verschillende lengte. G. 70. Mesua ferrea Choisy (Linu.). — Nagasari J, ? Nagapoestra Bataksch. Mamak Atjeh. IJzer hout. Malaka, Khasia ge- bergte, Tenaserim, Assam, Andamanen, Ceylon. Op Java gekweekt. Z. I. II. Hg. 12 M. stam nogal recht en knoestig. Kenbaar aan het fraaie, roode, jonge loof en aan de tegenoverstaande, kleine, smalle bladeren. Het hout wordt gebruikt voor lansstelen en wandelstokken. Uit de zaden maakt men een olie, waaraan de Javanen geneeskracht toeschrijven. Cultuur in tuinen aan te bevelen om het mooie loof en den sierlijken habitus. K. en V. In Malaka heet hij Matroj)us, Panaga-bunga, Pattaga-poetiJi , Siiga of Lilin. Het kernhout is donkerbruin, taai, elastisch, zeer duurzaam en sterk, doch moeilijk te bewerken. Het wordt gebruikt voor rijststampers, handvatten voor gereedschappen, geweerkolven, bruggen, booten, ge- bouwen enz. In V.-Indië heeft het zeer goed voldaan voor dwarsliggers, doch zijne groote hardheid, zwaarte en de moeielijke bewerking, beletten het algemeen gebruik. R. Deze boom levert het Ceylonsche en Oost-indiscbe ijzer- of nagas- hout. W. S.g. 0.98— 1.22. P. 951 — 1053. G. S. g. 1.20 R. 0.86; 0.98. 71. Overige monsters: 2 Calophyllum Teysniaiini Zoll. et Mor. S.g. 0.72; 0.77. - Bentaloen. {l Calophyllnin sp.). Sum. — Betoer, Banka. De schors dient tot dekking van huizen. C. S.g. 0.52. — Bidoe, Ternate. — Bintang oe. (? Calophyllam sp.). Zuid-Padangsche bovenlanden. Hout hard en veerkrachtig, tamehjk fijn van vezel en geschikt voor stijlen en masten. v.H. — Bintan- goer, Bintangor. (? Calophyllnm sp.). Sumatra, Banka, Cele- bes. Voor huisbouv(,r, vlaggestokken en masten. C. S.g. 0.48; 0.58; 0.61: 0.73: 0.81. - Bmtangoer {Mentangor) batoe. (2 Ca- lophyllum sp.). Voor huisbouw, masten enz. Bil. — B.-bloe- lang. (? Calophyllum sp.). Kleine boom ; hout voor kleine prauwen en daklatten. Bil. — B.-boenga. (? Calophyllum sp.). Sumatra, Banka. Uitstekend timmerhout. C. S.g. 0.65; 0.66. 20 — B.-hoenoet. (Caloplijilum sp.). Riouw. Voor hiiisbouw en masten. C. S.g. 0.76. — B.-óJalai. (ÏCalophyllum sj>.). Banka. A'oor masthout. C. S.g. 0.64. — J5.-f7y'«;?y/va/. (J Calophyllum sp.). Riouw. Goed timmerhout. C. S.g. 0.73. — B-merah. (! Calopliylluiu sp.). Molukken. Schoon meubelhout. C. S.g. 0.57. — B.oendjam. (? Calopliylluiu sp.). Banka. Goed tim- merhout. G. S. g. 0.62. — B.-poetih. {} Calopbyllnm sp.). Molukken. Voor masten van prauwen enz. C. S.g. 0.72. — B.-ramhei. (2 Calophyllnm sp.). Bast voor bedekking van hui- zen. Bil. — Bintamjor M. TaicaJi Tons. (JCalopliyllnm sp.). Borneo_. Gelebes. Voor huisbouvv enz. C. S. g. 0.59. — Bi)f tangoro (2 Calophyllum sp.). Mak. Van gei'inge waarde. C. S. g. 0.53. - D/unJJit (.' Calopliyllnm sp.). Borneo. Voor huisbouw en prauwen. C. S.g. 0.87. — Gamhir-goening . (J Calopliyllnm luophyllum L.). Borneo. In de jeugd heet hij kiipotr-naga. Groote boom, groeit in moerassen. Houi voor prauwen en rijstblokken. De getah, vermengd met klap- perolie en peper, is een geneesmiddel tegen schurft. Gout. — Kandis Daj. (Gareiuia sp.). Sumatra, Borneo. Hout fijn en hard en wel geschikt voor timmerhout; wordt ook gebruikt tot bereiding eener goudgele verf. v. H. — Kandis-bini. (2 Garclnia sp.). Billiton. Kleine boom; de zure vruchten wor- den gegeten. Bil. — Kandislaki. (2 Garcinia sp.). Billiton. Klein boompje; een afkooksel der bladen wordt gedronken bij buikpyn. Bil. — Kapoeratja. (2 Oclirocarpus sp. Calysac- cion sp.). Menado. S. g. 0.55. — Kemendjing, Kemedjing. Medjing. (2 Garcinia sp.). Java. Voor huisbouw. C. S. g. 0.68. - Kiskisan. (2 Calopliylluoi sp.). Menado. S. g. 0.57. — Mavggi. (Garcinia sp.). Sumatra. Voor stijlen van padi- schuren. C. S.g. 0.93. — IfeM/co. (2 Calopliyllnm sp.). Banka. Voor planken zeer gezocht. C. S. g. 0.84. — Midwg. (2 Calo- phyllum sp.). Banka.^ Hout weinig gebruikt; de schors tot dekking van huizen. G. S.g. 0.65. — Mivjinjim. (Calopliyl- lnm sp.). Banka. De schors tot dekking van huizen. G. S.g. 1.04. — Moedjioe. (2 Garcinia sp.). Tondano. — Moen- dai-oetan. (2 Garcinia sp.). Borneo. Groeit talrijk langs de rivieren en op de heuvels. Gout. — Moetor, Borneo. — 21 Ntavgor. (l Calopliyllum sp.). — Oeba-sageroe, Obat-sageroe. (Garcinia sp.). Sagoe weerhout. Molukken, vooral Ceram. Deze boom is niet zeer zwaar. Het schier ijzerharde hout van het hart, in kleur met Belo-itam {Diospyrosmaritima BI.) overeenkomende, (zijnde het spint wit), is geschikt voor draaierswerk en kleine meubelstukken. Noode echter vellen de inlanders dezen, overigens weinig verspreiden boom, omdat zyne wortels een onmisbaar ingrediënt vormen bij de bereiding van sagoweer of palmwijn. De wortels bevatten, behalve een hars van eenigszins bitteren smaak, ook veel looizuur en gom. S.g. 1.36. St. 1.01. — Pinago. (? Calophyllnm Inopbyllum L.). Sumatra's westkust. Een hard, sterk hout, dat niet scheurt en in water, zoowel als op droge plaatsen, duurzaam is. Het blijft dit echter niet, als het bij afwisseling nat en droog is. Het levert krom- houten, lang 4, dik O.öO M. en wordt alleen voor scheeps- bouw gebruikt. S.g. 0.48. Z. 0.61: 0.71. - Pintawjor of Mentangor. (Calopbyllum sp.). Banka. S. g. 0.54. — Tawa. (Calophyllnui sp.). Batjan. — Tjangkang of Ki-iïinango, Sum. O.K. S.g. 0.85. - Wadoe. (J Grarcinia sp.). Java. S. g. 0.34. — Wintangor. (Calopbyllum sp.). Menado. Ternstroemiaceae. Z.enV. 3: B. I. 1. Houtkenmerken. Ternstroemiaceae : Hout meest roodachtig, dicht en fijn, weinig aan splijten onderhevig. Poriën klein, gelijkmatig verspreid, talrijk. Mergstralen smal of zeer smal, regelmatig. Euri/aen Ternstroemia hebben eenige breedere mergstralen tusschen de smalle. G. ld. van Adinandra duniusa Jack: Mergstralen oni-egelmatig, vrij breede en smalle. Poriën matig groot, niet zeer talrijk, dikwijls verdeeld, omringd door zacht, lichter gekleurd weefsel. Bij sommige exemplaren zijn de poriën veel talrijker en dichter opeen. B. Adinandra dnmosa Jack. (A. glabra Miq., A. stylosa Miq.). — Plempang-itani Banka. Pinang-pwang-goendik Sumatra. Ranoe, M. Java, Sumatra, Borneo, A.-Indië, Malaka. Singa- pore, China. Hg. 12 M. Stam meest krom, laag vertakt, zonder wortelhjsten of gleuven. Schors grauw. Op Java waarschijnlijk zeldzaam. In aequato- 22 liaal Sumatra gezellig groeiend en geheele wouden vormend met een paar andere boomsoorten. K. en V. Timmerhout. C. BIL In Malaka Tiup-Hup en Medang-petntu geheeten. Het hout is tamelijk hard en zwaar, roodbruin en nogal onderhevig aan splijten. Het is ge- schikt voor woningbouw en brandhout. S.g. 0.67—0.77. R. 0.66 ; 0.75; 0.76. Houtkenmerken. Eurya : Hout zacht, licht rood, dicht en fijn, gelijkend op perenhout. Poriën klein of zeer klein. Mergstralen van twee soorten, smalle en matig breede. Mergvlekjes duidelijk. G. 73. Eurya acuminata DC. (E. enprista Korth. E, hirsutnla Miq.). — Sadan J. Ki-kreset S. Ki-sapoe S. Ki-toates S. Kajoe-ma- marisa Tb. Salak Banka. Dj ir a-koewanten of Bado-hado Sumatra. Java Z. II. Sumatra. Celebes. V.-Indië, Malaka, Ceylon. Hg. 12 M. Stam nogal recht, vrij hoog vertakt, zonder wortellijsten of gleuven. Schors dun, bros, grauw, glad, niet afschilferend, met wei- nig barsten. Eigenaardig door de roedevormige, rijkvertakte, hangende twijgen en de zeer smalle, scherpgezaagde, kleine bladeren. Een in West-Java algeraeene boom, die, verstrooid groeiend, voorkomt op con- stant vochtigen grond in heterogeen oerwoud. Het hout wordt als te klein en weinig deugdzaam niet gebruikt. Cultuur aan te bevelen voor reboisatie van kale berghellingen. K. en V. In Malaka heet dit hout Maliikut-janUin; een kleine boom, die bleek- rood, fijn en hard hout levert, dat bij huisbouw als balken wordt gebruikt. S. g. 0.91. N. Goed brandhout. S. g. 0.75. P. 337. G. 0.68; 0.80. 74. E. japouica Thiiiib. y. i>liylIaiithoides Dyer. (E. phyllanthoides BI.). - Djirah M. Sumatra. Sadcm J. .lava Z. II. III. Br.-Indië. Hg. 10 M. Stam krom. Min of meer gezellig groeiend. Gebruik on- bekend. K. en V. Volgens Bois indust. is het hout zeer geschikt voor wagenboomen en velgen. Hout vrij fijn, niet hard, voor planken en brandhout. v.H. Goed brandhout. S. g. 0.72. G. 0.77; 0.82. 75. Gordouia excelsa BI. — Koemarakaü-in-taloen Tl. Marerer- toewana Ts. ? Kimandjel S. ? Sapi S. ? Kisapi S. ? Mand ja f S. Java, op den Salak, Celebes, Malaka. Hg. 25 M. Stam recht, zonder wortellijsten, zonder gleuven, zonder knoesten, hoog vertakt. Schors bros, geelbruinachtig, in dunne, onregel- matig langwerpige stukken afschilferend ; met weinig, kleurloos, zeer kleverig, gomachtig sap. Een zeer zeldzame boom, waarvan het hout volgens Korth. fijndradig en roodachtig van kleur is. K. en V. In Malaka heet hij J'agar-anak-jantan en is er een tamelijk groote boom, met groote witte bloemen en langen rechten stam. Het hout is bleekrrod, middelmatig fijn van draad, geschikt voor woningen, balken en booten. S. Sf. 0.95 — 1.04. R. 0.58; 0.64; ? O 92. 23 76 Laplacea integerrlina Miq. (Haeinocharis iutegerrima K. etT. Gordonia integerrima T. et B.). — Ki-mandjel S. Hoeroe- mandjel S. Hoeroe-kemandjel S. West-Java Z. II. Hg. 28 M. Stam zuilvormig, zonder wortellijsten, hoog vertakt. Schors hard, grauw, met weinig barsten. Een zeer zeldzame, verstrooid groeiende boom, die in sciiaduwrijii oerwoud voorlcomt. Het kernhout varieert van bruinrood tot bloedrood, is gevlamd en zeer breed, en gaat geleidelijk in het spint over. Het wordt hooggeschat voor raeubela en om de sterkte en duurzaamheid algemeen geroemd. Cultuur om het hout aan te be- velen. KenV. S.g. 0^71; 0.72; 0.78. 77. Sauranja tristyla DC. forma celebica Miq. — Kapoja Tl. Woekol Tt. Kapajjojan Rt. Celebes Z. I. II. Een in de Minahasa zeer algemeene boom van 10—15 M. hoogte. Het hout der Sau)-auja-»oorten werd vroeger gebruikt voor het maken van vuur (door wrijving). K. 7S. S. sp. (l S. ferox Korth.). — Tngoe-ingoe Sumatra. Voor planken geschikt. C. S. g. 0.36; 0.64. 79. Schima erenata Korth. (J S. Noronhae Reiuw.). — Madang- boengkar, M.-boengkal M. BorneO; Sumatra. Ooed timmerhout. C. v.H. S.g. 0.57; 0.63; 0.70; 0.75. Houtkenmerken. Scliima Noronliae Beiniv. : Spint reukeloos, fijn, vuil- wit, smal; kernhout geleidelijk in het spint overgaand, effen lichtgeel- bruin of vuil vleeschkleurig, dof, fijndradig. Poriën bijzonder talrijk, klein of zeer klein, gelijkmatig verspreid, ongedeeld. Mergstralen smal of zeer smal, ongeveer even ver van elkander, zeer talrijk. Donkere en lichter gekleurde concentrische banden wisselen met elkaar af, doch zijn meestal slechts onduidelijk waar te nemen. K. en V. SO. S. Noronliae Reinw. — Poespa S. Poespa-merang S. Poespa- bodas S. Poespa-beureum S. West-Java Z. II, Malaka. Hg. 40 M. Stam zuilvormig, hoog vertakt, soms met zeer kleine dikke wortellijsten, zonder gleuven, zonder knoesten. Schors tamelijk hard en eenigszins bros, donkergrauwbruin, nogal ruw met vele diepe, breede, overlangsche barsten. Juiu/J/uhn beschrijft het eigenaardige uiterlijk van dezen boom als volgt: Zonder den blik opwaarts te heffen, kan men reeds bespeuren, waar deze boom voorkomt, want allerwege, waar hij groeit, is de bodem bedekt met een menigte groote, sneeuwwitte bloemen {die bijzonder op theebloemen gelijken), of men herkent hem aan zijne oneffene, gebarstene schors, terwijl hij zich reeds in de verte ontwaren laat aan de donkerkleurige, dichte loofkroon, die zich op statigen, zuil- vormig gegroeiden stam ter hoogte van 20 — 30 M. verheft; de rozen- kleunge tint van het jeugdige loof van dezen boom, doet hem reeds op grooten afstand in het oog vallen. Hij is altijdgroen, in W.-Java zeer algemeen en komt dikwijls min of meer gezellig groeiend voor in con- stant vochtige streken, in altijdgroen oerwoud. Hout algemeen hoog- 24 geschat om de sterkte eu duurzaamheid, en veel voor huisbouw en bruggen gebezigd. Voor planken sehijnt het minder geschikt te zijn, dan voor stijlen en balken. Het is gemakkelijk in groote hoeveelheden en groote afmetingen te krijgen. De bloemen worden in geheel Java in de inlandsche geneeskunde gebezigd en wel inwendig en vermengd met talrijke andere medicamenten. Cultuur sterk aan te bevelen, zoowel voor reboisatie van kale berghellingen m. h.o. op irrigatie, als voor schaduw- boom langs groote wegen. Ook om het hout alleen. K. en V. Wordt thans op grooten schaal in Midden-Java door het boschwezen in de bergstreken geplant. In Malaka Medaitg-hekwoi geheeten, en aldaar hard, zwaar en glan- zend hout leverend, dat voor timmerhout gebruikt wordt. 8. g. 0.80. i?> 0.69. St. 0.72. G. 0.86. SI. Teriistroemia gedeheiisis T. et B. - .Java. Een kleine boom (10 M. hoog), nogal krom, laag vertakt, zonder wor- tellijsten of gleuven, met grauwe schors, die op den berg Gede (Preanger) moet voorkomen. K. en V. 8. g. 0.89 ; 0.90. Houtkenmerken. Ternstroemia japonica Tltunb.: Hout roodachtig bruin, matig hard, fijn. Poriën klein, talrijk, gelijkmatig verspreid. Mergstralen van twee soorten, weinige matig breedc, korte, met telkens 4 — 6 smalle daartusschen. Hun «afstand gelijk aan de doorsnede der poriën. Op radiale doorsnede fraaie glans der mergstralen. Jaarringen onduidelijk. i(j. Teystiiaini. Nat. Tijdschr. 18, 5. S.g. ?0.59; 0.69; 0.83. 93. H. micrantha Hook. (Petalandra micrautha Ilassk.). — Plantentuin te Buitenzorg. S.g. 0.81. 94. H. myrtifolia Miq. — Me)igrawan Sumatra. Hooge boom. Voor planken bij huisbouw. C. S.g. 0.72. Houtkenmerken. Shorea: Kernhout bruin, hard of zeer hard. Poriën matig groot tot groot, meest gevuld met hars, gelegen in vlekjes of ringen van licht-gekleurd weefsel. Mergstralen smal tot breed, op onderling gelijke afstanden. G. 95. Slioroa compressa Brck. — Plantentuin te Buitenzorg. 96. S. eximia Scheff. (Vatica cxiniia Miq., Y. snblacnnosa Miq.). Koejoeng Sumatra. Keloekoep Banka. Voor huisbouw geschikt; levert hars. C. S.g. 0.38; 0..")1. 97. l S. iiiteiis Miq. — Sengkmcang Sumatra. Een hard en fijn, geelachtig hout, dat voor huisstijlen gebruikt wordt. Uit de vruchten wordt braadolie geperst, v. H. 98. S. obloiig-ifolia Tliw. — Plantentuin te Buitenzorg. 99. 1 S. palembanica Miq. — Malebekan Sumatra. Het hout is Hjn van nerf en hard. Uit de vruchten wordt olie geperst, die bij spijsbereiding gebruikt wordt. v. II. 100. S. selauica BI. (? Hopea selanica Roxb). — Kajoe-bapa, Bahoet, Damar-meïajoe M. Salogaro, Hirie, Bapa-merah. B.-poeti Boeroe. Molukken; talrijk op Boeroe. Minder geschikt voor raast- en rondhout, goed voor planken, maar aan inkrimping onderhevig. C. S. g. 0.4.'). 101. S. sp. (.' H. Balau^cran Ktlis.). — Balangcrau, Blaugiraii., ? Tengkawaiig. Op Borneo algemeen. 29 Tamelijk goed hout voor stijlen, groeit zeer menigvuldig in moeras- sige streken. Lengte der boomen 30—35 M. bij een doorsnede van 1.25 M. v.E. Op Borneo wordt het veel als bouwhout gebezigd, als vloerbalken, brugliggers, stijlen, dekplanken enz. Jong hout, dat aan de zon wordt blootgesteld, is evenwel bijzonder sterk aan suheuren onderhevig. Ind. Gids 1883. S.g. 0.71; 1.00. 102. Vatica Bassak BI, (BetiuodendrouBassak Korth.). - Bamar- rasak Borneo Z. O. Komt slechts tot een lengte van 5 M. en dikte van gem. 0.25 M. voor, is niet zeer duurzaam en scheurt gemakkelijk. Het laat zich echter goed bewerken, en wordt voor sterk, doch weinig veerkrachtig gehou- den. S.g. 0.71. Z. 103. Overige monsters : Hopea sp. S.g. 0.41; 0.54; 0.61. - Bahu, Menado. - Balein- giran. M. Daj. Borneo. Hooge boom; groeit alleen in lage. moerassige streken: de bladeren zijn klein; het hout is bruin, van goede kwaliteit en zeer duurzaam, en wordt voor huis- en scheepsbouw gebruikt. Jent. — Banghang. (Dipterocarpus sp.). Sumatra. Yoor huisbouw. C. S.g. 0.77. — Bangkawe. Palemb. Hard en fijn, geschikt voor draai- werk. V. H. — Bangkirai. (Hopea sp.). Borneo. Zeer deugdzaam hout. G. Het wordt veel gebruikt, en wel voor- namelijk als kaphout, wegens zijne lichtheid gepaard aan duurzaamheid. Ind. Gids. 1883. Zeer hooge boom, die uit- sluitend in het hoogland voorkomt. Takvorming soms eerst op 30 M. hoogte. Hout rijk aan hars (damar), welke een handelsartikel vormt. Hoewel niet bestand tegen witte mieren, is het een zeer goede timmerhoutsoort. Gout. S.g. 0.62. • — Bangkiraï-batoe M. Bangkanaï-batoe Daj. Borneo. Hooge boom; groeit op heuvel- en bergachtig terrein; de bladeren zijn klein, van boven groen, van onder roodachtig. Het hout wordt gebruikt om er planken uit te kappen of te zagen. Het is donker van kleur, hard en zwaar. Jent. - Bangkirai-goening, Borneo. — Bangkiraï-koening M. Bang- kanaï-hoelaoe Daj. Borneo. Hooge boom, groeit in het ge- bergte; de bladeren zijn klein, van boven groen, van onder roodachtig. Het hout laat zich minder goed splijten en is hcht en bruingeel van kleur. Het wordt voor huisbouw gebruikt. Ook wordt de schors tot sirappen bewerkt. Je7it. 30 — Bangkimi-poetih M. Bangkanai-lampong Daj. Borneo. Hooge boom, groeit by voorkeur aan den oever der rivieren. De bladeren zyn klein, van boven groen, van onderen wit. Het hout is licht, witgeel van kleur en wordt alleen bij huisbouw gebruikt, doch is niet duurzaam. Van de schors maakt men sirappen voor dakbedekking. Jent. — Bang- kiraï-tambaga M. Bangkanaï-tamhaga Daj. Borneo. Hooge boom; groeit in het gebergte: de bladen zijn klein, van boven groen, van onder roodachtig. Heeft donker en hard hout, en wordt voor velerlei doeleinden gebruikt. Jent. — Bangkirai-ivarik. Borneo. — Baroetvas. Eiouw. — Bame)-- goenoeng M. Basoeï Daj. Borneo. Hooge boom: groeit zoo- wel in het gebergte, als in lagere streken. De bladen zijn vrij groot, rond, groen van boven en wit aan den onderkant. Het hout is wit met licht rosé tint en wordt voor huis- en scheepsbouw en voor planken gebruikt. Je7it. — Blangirangoening. Borneo. Goed timmerhout, geschikt voor djoekoengs. In den grond vrij duurzaam, maar niet bestand tegen witte mieren. Boomen groot, maar zelden mooi recht. Gout. — B.-hüam. Borneo. — Brenti. Beranti. (Hopea sp.). Sumatra. Voor planken en prauwen, levert een zwarte hars of damar. C. 8.g. 0.44. - ? Barna- dama. Sumatra. Goed werkhout. v. H. — '! Damar. Menado. S. g. 0.63; Sum. O. K. S.g. 0.94. - ? Damar-angi. Borneo. Groote boom. Veelvuldig voorkomend in bergstreken. Hout voor vaartuigen en huisbouw, maar niet duurzaam. De boom levert per jaar ongeveer een pikol damar, die even- wel niet helder is, en niet wordt uitgevoerd. Schors voor omwanding. Gout. — ? Damar -laut. Deli. S.g. 0.63; 0.87. — 'f Dam,ar-7nerah. Sum. O. K. S, g. 0.97. - ? Damur-poetUi. Borneo. Hooge boom. Groeit in lage, moerassige streken. Hout zeer gewild, goed te bewerken, gebruikt voor vaar- tuigen, huis en bruggenbouw. Jent. Hout duurzaam. De witte hars, waaraan het zijn naam ontleent, komt er in aders in voor. Gout. - ? Damar-selonbeho. Menado. — Damar-sipoet. Borneo. — Malebekan. Uit de vruchten wordt olie geperst, v. H. — Mandiraivan. (Hopea sp.). Sumatra. 31 Levert een goed timmerhout, fijn van vezel, zwaar en sterk. — Mangy-awan.Montrsióo. S.g. 0.67. — MaramboeiJng. Palembang. Goed voor planken. v.H. — Maranti. (Hopea sp.). Sum. Voor planken en muurplaten. C. S.g. 0.61. — M.-katoeko. Sumatra (Baros). Een veel en in groote afme- tingen voorkomende houtsoort. Zij heeft de kleur van mahonie, en wordt in lengten van 14 M. op 1 M, dikte geleverd. Het hout is zeer licht en niet duurzaam. S.g. 0.42. Z. 0.48. - MAiino-manis. Sumatra. Voor planken en kano's. C. S. g. 0.59. — M.-saga. Sumatra. Voor plan- ken, staanders enz. C. S.g. 0.51. — M.-sarang-poeni. Sum. Voor planken, ook bij scheepsbouw, meubelen enz. C. S.g. 0.67. — Melabakan. Borneo. — Melahan. Borneo. — Melahekan-abang. Sum. Goed werkhout: de vruchten geven olie. V.H. — M.-akar. Sum. Voor prauwen; de vruchten geven olie. v. H. - Melangir. (Hopea sp.). Banka. Goed timmerhout. C. S.g. 0.92. — Mevgrawan-batoe. (Hopea sp.). Banka. Goed timmerhout. G. S. g. 0.89. — M.-boenga. Banka. Als 91, doch minder duurzaam. S.g. 0.63. St. 0.72. — M.-djangoet Sumatra. Voor planken en huisbouw. C. S.g. 0.58. — M.-telor. Sumatra. Voor huisbouw. C. S.g. 0.58. — Mensaraja. (Hopea sp.). Voor planken. C. S.g. 0.52. — Merangsi Daj. Sum. Vruchten zoet; bladen als medicijn. v.H. — Meranti. (Hopea sp.). Sumatra, Bor- neo. Zacht en grof. Uit de vruchten wordt de zooge- naamde lango-o\\e geperst. Het hout wordt gebruikt voor prauwen, drijfhout en huisbouw. De bast voor om- wanding van kleine woningen en als vezelstof. De gëtah die uit de stam druppelt dient als stopmiddel bij diar- rhee. v.H S. g. 0.34. Z. 0.44; 0.57. - Meranti. (Shorea sp.). Hout geelachtig van kleur, zeer slecht te bewerken, omdat het zoo vezelig en zacht is. Sculpt. — Meranti-anggoeng. Sumatra. Grof en zacht. Beter voor planken dan voor stijlen. V. H — M.-asap. Sumatra. Vrij hard, nog al fijn, wel ge- schikt voor werkhout. v. E. — M.-batoe. Banka, Sum. Duurzaam in water, geschikt voor stijlen en planken. C. S.g. 0.79. - M.-betina. Sumatra. Niet hard, fijn, wel ge- 82 schikt voor timmerhout. v.H. — M.-boenga. Banka, 8u- rnatra. Voor vlothout gebruikt. C. S. g. 0.44. - M.-kalip- boenga. Palembang. - M.-kalip-bringm. Pal. - M.-koening. Sum. - M.-koenjü. Sumatra. Zacht. grof. De boom levert hars. V. H. — M.-pajah. Banka, Palembang. Voor masten en huisbouw. C. S. g. 0.35. — M.-rmnbei. Palembang. - M.-sambang. Sumatra. Hout licht en zacht, niet duur- zaam. De boom levert hars. v. H. — Meraivan. Riouw. — Merawang Daj. Sumatra. Voor huisbouw. v. E. — Mlekaras. Sumatra. In onderscheidene streken van Palem- bang. Het hout heeft alleen waarde voor vlotten. S. g. 0.43. St. — Ngarawan-boeivi. (Hopea sp.). Sumatra. Een zeer bruikbare houtsoort, fijn en vast van weefsel, hard en deugdzaam en gemakkelijk te bewerken. Veel gebruikt voor huisbouw. v. B. — JS.-djangkang. Sumatra. Grof en zacht van vezel. v. H. — N.-lHin. Sumatra. Timmerhout. V. H. — N.-timah. Sumatra. Harde en duurzame houtsoort, fijn en vast van vezel, zeer geschikt voor werkhout. v. H. — Ngrawan-batoe. Palembang. — N.-tima. Palembang. — Penalar-koening. Sum. S.g. 0.58. — Ptetor. Sum. S.g. 0.69: 0.86. - ? Rasak. Borneo. Sterk, maar weinig veerkrachtig. C. S.g. ?0.44; 0.78. - ? Ramk-danmr. - ? R.-goening. Borneo. Groote boom, levert uitstekend, zeer zwaar tim- merhout, maar niet geheel bestand tegen witte mieren. Bevat een mooie harssoort, mata-koetjing genaamd, die wordt uitgevoerd. Deze hars wordt wel, gemengd metazün, als stoppend medicijn gebezigd. Gout. — ? R.-panta'i M. R.-dataï Daj. Borneo. Middelmatig hooge boom met kleine, langwerpige bladen. Groeit in lage streken. Hout fijn. Gebruikt voor planken, bint- en latwerk. Je/? ^. — ? Resak. Sumatra, Banka, Billiton. S.g. 0.79. - ? R.-djamei. Bor- neo. — ? R.-kajoe-api. Borneo. — ? R.-padang. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.91. — ? R.-sianten. Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 1.06. — ? RAembaga. Borneo. - ? Roesak. Banka. S.g. 1.03. — Sasak. (Hopea sp.). Banka. De schors dient tot dakbedekking. G. S.g. 0.47. — Seng- koeimn. Tondano. — Seraja. (Hopea sp.). Riouw. ? Banka. Voor huisbouw. C. S. g. ?0.56: 0.61. — Seranti-limo-manis. (Hopea sp.). Sumatra. Voor staanders enz. bij den huis- bouw en voor meubelen. C. S.g. 0.97. — Singkmvang. Borneo. - S.-betina. Palembang. — S.-lanang. Palembang. — Soeranii of Meranti. (Hopea sp.). Suraatra. Voor plan- ken. C. S.g. 0.59. — Tampoerah M. Daj. Borneo. Hooge boom met groote bladeren; groeit in hooge en lage streken. Het licht roodbruine hout wordt voor planken en sirappen veel gebruikt. Jent. — Tengkawang-ynadjaii. Borneo. — T.-rambei. Borneo. — T.-toengkoel. Borneo. — Tindjau- batoe. Sumatra. Sculpt. — Tjenga. Sum. S.g. 0.67. — Tjengal. (Dipterocarpus sp.). Sum. Banka. Dit hout is iets harder en ook fijner dan het volgende. Het wordt gebruikt voor prauwen^ prauwplanken en kleine huisbal- ken. De boom levert hars op, die te Palembang verkocht wordt. V.H. S.g. 0.70; 0.72. - Tjengal-itam. (Diptero- carpus sp.). Sumatra. Een niet harde houtsoort, die niet fijn van nerf is, maar zich goed bewerken laat. De boom levert hars op voor den handel, v. H. — Tjengol, Banglei. Sumatra. Voor huisbouw. G. S. g. 0.41. Malvaceae. K. enA^ 2; B. I. 1. Houtkenmerken. Malvaceae: Hout meest zacht. Soms met smal, donker g-ekleurd kernhout. Poriën matig: groot tot groot. Mergstralen smal of matig breed. Enkele soorten hebben flauwe concentrische lijnen. G. ld. van Bomhax malaharicum DC: Hout wit als het pas gekapt is, langzamerhand donker wordend, zeer zacht, weinig duurzaam; geen kernhout; geen jaarringen. Poriën zeer echaarscb, zeer groot, vaak ovaal of in afdeelingen verdeeld. Mergstralen smal tot breed, talrijk, niet opvallend. Poriën op overlangsche doorsnede duidelijk zicht- baar, evenals de glans der mergstralen op radiale doorsnede. G. 104. Bomlbax malabaricum DC. — Randoe-alas J. Dangdeur- lemceimg S. Dangdeur S. Bang deur-g ede S. Koemama Tt. Makapok Tl. Java Z. I. II, Sumatra, Celebes, Voor-Indië, Ceylon, Burma. 34 Woudreus. Eg. 45 M. Stam zuilvormig, met zeer breede wortellijsten en hoog oploopende gleuven, lioog vertakt. Schors aschgnjs, afschil- ferend. Gedurende den bloei en vruchttijd bladerloos. Dan zeer de aandacht trekkend door de groote roode bloemen en de, op die van gewone rancloe gelijkende, vruchten. Hij groeit nooit gezellig en is iu vele streken niet zeldzaam. Komt bijna uitsluitend voor op periodiek waterarme gronden in loofverliezend bosch. Het hout wordt om de geringe duurzaamheid bijna nooit gebruikt. In Br.-Indië voor thee- kisten, grof snijwerk, doodkisten, en omwanding van putten gebezigd. De kapok van dezen boom wordt op Java niet gebruikt. Cultuur weinig aan te bevelen. K. en V. S.g. 0.27—0.51. P. 519—697. G. Houtkenmerken. Durio zihethinns L. : Hout bleek roodachtig bruin, zacht. Poriën groot, schaarsch, vaak als door overlangsche schotten verdeeld. Mergstralen matig breed, talrijk, op radiale doorsnede dui- delijk glanzend. G. 105. Durio zibethiiius Liun. {l Murr.). - Doeren J. S. Doerian Mal. Kadoe S. Roewoian Tt. Roian Tt. Java Z. I, Mal.- Archipel. Veel gekweekt. Hg. 30 M. Stam nogal recht, doch laag vertakt, zonder wortellijsten of gleuven. Schors taai, donkergrauw, vrij ruw, met veel diepe overlangsche barsten, afschilferend. Een altijdgroene boom, die aan de groote, eigenaardig gestekelde vruchten, en de zeer onregelmatige grijsbruine kroon te herkennen is. Hij groeit gezellig, en is algemeen in de lagere bergstreken, op vruchtbaren grond, in altijdgroene oer- wouden. Het hout wordt in West-Java veel voor goedkoope meubels en planken gebezigd, is echter niet duurzaam. Het is uitmuntend voor pakkisten en zou, geïmpregneerd, ook voor velerlei andere doeleinden geschikt zijn. In de Minahasa wordt het voor huisbouw en kano's gebruikt. De stam bevat geen kernhout, maar het spint wordt naar het hart toe roodachtig. Het is nogal grof en licht. Zoolang de boom nog vrucht draagt, wordt hij evenwel bijna nooit gekapt. De groote doosvrucht bevat in ieder hokje 2 — 6 zaden, die door een vleezigen zaadrok omgeven zijn, die door alle inlanders en vele europeanen zeer smakelijk wordt gevonden. De reuk der zaadrok en vruchtkleppen is zeer sterk en typisch (stinkend). Algemeen door inlanders in tuinen geplant. Cultuur verdient ook om het hout aanbevolen te worden. K. en V. S.g. 0.56. G. 0.64. £. 0.52; 0.61. Verscheidenheden : ? Dawon-dorian. Mohikken. A^'oor huisbouw. C. S.g. 0.50. - Doerlan-boeroeng . Banka. Goed timmerhout. C. S.g. 0.44. — Doerian-kera. Riouw. Als boven. C. S. g. 0.69. — Doerian- sindak. 106. Eriodendron anfractnosnm DC. - Randoe J. Ml. S. Kapes Tt. Tl. Tb. Kape-pa},dji Sum. Kaoe-kaoe Mak. Kai-loepah Tern. Kaboe Ceram. ToJi Timor. K a p o k b o o m. Vaderland Amerika. Op Java zeer algemeen gekweekt. Ook op Celebes en andere eilanden van den Mal.-Archipel. De boom heeft een eigenaardig voorkomen door den rechten stam, de in kransen étage-gewijs daaruit ontspringende, rechte, horizontale takken, en de ijle kroon. Het is een zeer snelle gi'oeier, die zich door stek goed laat voortplanten ; geschikt voor levende telegraafpalen. Bijna uitsluitend aangeplant om de wolbaren, die het zaad omgeven en bekend zijn als kapok. Deze zijn, (in tegenstelling met de haren van Gossyjjiuui, waaruit, zooals bekend is, de katoenen stoffen gemaakt worden), ongeschikt om te worden geweven. Echter worden ze algemeen gebruikt als vulmateriaal voor matrassen, kussens enz. De cultuur breidt zich op Java krachtig uit, en verdient sterk aanbeveling, inzonderheid, waar de boom tusschen andere gewassen kan gekweekt worden. Bij jonge boomen is de stam gedoomd, bij zeer oude niet. Het hout is te weinig duurzaam; de olie uit de zaden wordt als lampolie gebruikt. K. en V. Zie ook Dr. M. Greshoff, Nuttige Ind. Planten. S. g. 0.45. P. 400. G. S.g. 0.17. 107. Gossypinm arboreum L. — Kapas Mal. J. S. Inheemsch in Afrika. Op Java, met de kleinere heesterachtige soorten^ gekweekt door inlanders en enkele europeanen. Boom- achtige katoenheester. Gekweekt om de haren, welke de zaden omgeven (katoen). Hoogte 4.5 M. Hout onbruikbaar. In Xed.-Indië heeft Tcysnuinn zich veel moeite voor deze hoogst belangrijke cultuur gegeven. K. en V. 108. Hibiscus ^rewiaefolins Hssk. — Waroe-geli J. Java Z. I. Philippijnen. Een in Banten algemeene, doch overigens zeer zeldzame boom, waarvan het hout als te klein en weinig duurzaam niet wordt ge- bezigd, en de cultuur niet aan te bevelen is, tenzij als sierboom om de fraaie, geel met purperen bloemen. K. en Y. De boom heet in de Philippijnen L'inntaii, en het hout wordt daar tot de bruikbare houtsoorten gerekend, waar bet niet op groote duur- zaamheid aankomt. Ph.W. S.g, 0.77. 109. H. macrophyllus Roxb. (H. Tulpinus Reinw. Paritiuni macrophyllum G. Dou.). — Tisoek S. Waroe-pajong J. Waroe- gombong J. Waroe-ioatang J. Waroe-goenoeng J. Java Z. I, Oost-Bengalen, Achter-Indië. Hg. 20 M. Stam recht, slank, zonder gleuven, zonder knoesten, zon- der wortellijsten, zeer hoog vertakt. Schors dik, zeer taai, grauw, nogal glad, met overlangsche barsten, met slijmig kleurloos sap. Een altijdgroene, nogal zeldzame, min of meer gezellig groeiende boom, die in ijlgroeiende, altijdgroene, heterogene oerwouden voorkomt. Vooral in "West-Java wordt het hout voor huisbouw zeer geschikt geacht. Yoor de duurzaamheid is het gewenscht het eerst uit te loogen. In de eerste Ned.-Ind. lucifersfabriek te Samarang is het geschikt ge- bleken voor lucit'orsstokjes en doosijes. De schors wordt niet gebruikt. Cultuur om het hout en den snellen groei aan te bevelen. Wordt door inlanders tot 1400 M. zeehoogte geplant. K.enV. S. g. 0.60. G. 110. H. similis BI. (H. elatus Miq.). - Waroe J. S. Ml. Waroe-goenoemj S. Waroe-cjomhong J. Baroe Mad. Java. In wilden staat zeldzaam, echter algemeen gekweekt zelfs tot 1700 M. zeehoogte. Het hout zou even deugdzaam zijn als dat van II. ii/iacei(f! L., maar te weinig kernhout bevatten, en wordt daardoor niet gebruikt. De schors levert ook touw, maar van minder qualiteit. Cultuur uiterst gemakkelijk uit stek, en daarom algemeen aangeplant op erven en langs kleinere wegen, waar het alleen om schaduw te doen is. Deze boom gelijkt zeer op de volgende soort en wordt vaak daarmede ver- ward. K.en V. S.g. 0.66. Houtkenmerkcn. Hibisctis tiliaceus L.: Hout zacht, grijs, kernhout roodachtig. Poriën zeer talrijk, klein en matig groot. Vaak als door overlangsche schotten verdeeld. Mergstralen smal en matig breed, weinig in het oog vallend. (J. 111. H, tiliaceus L. (Paritium tiliaceuni Jass.). — Waroe S. .T. Mal. Waroe-lengis .J. Waroe-laut J. Kalim-bahoeioang Tl. Wahoe Tb. Baoe Tt. Ml. Molombajoe Pk. Baroe M. Baroe- goenoeng Sum. Java Z. I. Tropen van beide halfronden, aan de kust. Hg. 15 M. Stam krom, zonder wortellijsten of gleuven, zeer laag vertakt. Schors buitengewoon taai, grauw, tamelijk glad, echter met nogal diepe, overlangsche barsten. Bladen hartvormig, aan de onder- zijde grijsgroen, viltig, bloemen groot, geel. Op onvruchtbaren grond zijn de takken zeer krom, kruipen ove" den grond, en schieten zelfs wortel. Een altijdgroene, gezellig groeiende, algemeen voorkomende boom, die bij voorkeur op zandig strand groeit (in het wild uitsluitend op ziltigen bodem). Het hout wordt in vele streken door de inlanders gezocht voor wagenmakerij en voor stelen van gereedschap. Het wordt duurzaam geacht. Blijkens de, in de Art. constructiewinkel te Soerabaja en de geweermakersschool te Meester Cornelis opgedane, ondervinding, is dit hout in geval van nood bruikbaar gebleken voor geweerladehouten ; staat evenwel achter bij het daarvoor thans ge- bezigde, geïmporteerde notenhout, omdat het zich moeielijk laat be- werken, zeer scherpe gereedschappen noodig heeft, kwastig is en onderhevig aan worm. Om aan deze behoefte voor het leger te voldoen, zou cultuur dezer houtsoort noodig zijn. Door den Waterstaat wordt het ook gebruikt voor paneelen. Het kernhout is breed, blauwachtig grijs, rechtdradig, elastisch, en sterk. Uit de schors van stam en takken wordt touw vervaardigd. Da vezels zijn als loeJoep-waroe J. bekend. De boom wordt reeds algemeen door inlanders aangeplant in tuinen en langs wegen. Tot dusver nog niet in het groot; dit verdient echter aanbeveling m.h. o. op hout en schors, de gemakkelijke vermenigvul- diging en de geringe eischen, die de boom aan den grond stelt. K. en V. 37 Kleur geelachtig-i'ood, draad zeer warrig, laat zich evenwel op dwarse doorsnede zeer goed bewerken. Sculpt. S. g. 0.77. St. 0.56 — 0.61. G. 0.86. R. 0.38; 0.41; 0.42; 0.45; 0.55; 0.58; 0.71. 112. H. tUiaceus t. tortaosns. - Buitenzorg. S.g. 0.61. 113. Neesia altissima BI. — Benrjang S. Java Z. I. II. Hg. 30 M. Stam zuilvormig, hoog vertakt, zonder wortellijsten of gleuven, meest zonder knoesten. Schors taai, grauw, nogal ruw, met diepe overlangsche barsten, met waterachtig sap Vrucht groot (5 — 20 cM.), zwait. De vruchtwand van binnen geelwit en dicht be- kleed met glarzige, spitse, harde borstels, die bij aanraking in de huid blijven steken. Een nagenoeg altijdgroene, in West-Java alge- meene en niet gezellig groeiende boom, die voorkomt in altijdgroene oerwouden. Het hout wordt voor kano's en planken gebezigd, doch niet zeer duurzaam geoordeeld. Het is waarschijnlijk wel geschikt voor pakkisten, en in groote afmetingen te krijgen. Geen kernhout. Cultuur voor pakkisten aan te bevelen; waarschijnlijk ook bruikbaar voor reboisatie m. h. o. op irrigatie. K.inV. S.g. 0.53; 0.63; 0.64. Houtkenmerken. Tliespesia populnea Corr.: Spint zacht, kernhout hard, donkerrood. Poriën matig groot, schaarsch, vaak als door over- langsche schotten verdeeld, gelijkmatig verspreid. Mergstralen smal, éénvormig, de afstand tusschen twee stralen gelijk aan de doorsnede der poriën. G. 114. Thespesia populuea Corr. — Java, kusten van Azië en Australië. .,The Portia tree." Tamelijk fraai hout, voor meubels geschikt. De boomen worden slechts 10—12 M. hoog en Vi M. dik. v. E. In ilalaka Barii, fVarn-laiif genaamd, en een niet groote boom, die nabij de zee groeit, met bladen, die op die van den popel ge- lijken, en groote gele bloemen, kastanjebruin in het midden. Bast grijs. Kernhout nogal breed, roodbruin of rood, en gebruikt voor geweer- kolven, karren en booten. S.g. 0.61— 0.86. i?. 0.78— 0.85. P. 708— 716. G. S. g. 0.66. 115. Overige monsters: Baoek. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.45. — Baroe-boenga. Tondano, Menado. — Baroe-laut. Ternate. S. g. 0.59. — Baroe-mandapat. Batjan. — B.-menclapit-laki. Menado. — B.-panti. Menado. — Gabas. Sum. Zonder waarde. C. S.g. 0.74. — Kajoe-ioaro. S.g. 0.53. — Kapas-kapas. Bor- neo. — Makaoh. Timor. Voor daksparren. G. S, g. 0.79. — Randong-goening. — Waroe-telik. S. g. 0.44. 38 Stepculiaceae. K. enV. 2; B. I. 1. Houtkeninerken. Sterculiaceae: Structuur zeer verschillend. Heritiera heeft een hard en zwaar hout. Pterospermum matig zwaar meubel- hout. Sterculia zacht en licht hout. Poriën nogal schaarsch, vaak groot. Mergstralen nogal talrijk. Concentrische banden in sommige soorten. G. 116. Abroma aiigosta L.f. — ? Ki-tetjangkir of ? Ki-ketjangkir S. Java Z. I. II, V.- en A.-Indië, China, Philippijnen. Een boomheester met zeer ijle kroon, die in ijlgroeiende bosschen voorkomt. Hout onbruikbaar. De bast bevat eene i'raaie vezelstof ') en de wortels zouden als medicijn gebruikt worden. Wordt soms door Europeanen als sierheester geplant. K.enV. S. g. 0.41. 117. A. deiiticniata Miq. — Bareh-bareh S. Plantentuin. 118. Cola acnmiuata Horsf. et Beim. — De kolanoot-boom. Vaderland West-Afrika. Sedert 1886 in 's Lands Planten- tuin te Buitenzorg gekweekt. Sedert op enkele particuliere landbouwondernemingen op Java in het klein aangeplant om de zaden, waaruit de A.-(;?'i-praeparaten van den handel vervaardigd worden. Cultuur verdient voorloopig slechts weinig aanbeveling. K. en V. 119. Comiiiersonia platyplijila Aiulr. — Ki-oraj S. Ki-tJaretihQ. Blentjong J. Java, westelijk van Samarang Z. I. II. Hg. 15 M. Stam krom, zonder wortellijsten of gleuven, lang vertakt, met dikke, slangvormig gekronkelde takken. Schors dun, taai, grjjs. Bloemen wit. Een in de Preanger algemeene boom, die, gezellig groeiend, voorkomt in ijlgroeiende, laagstammige oerbosschen. Het hout bevat alleen spint, en wordt, als te krom, klein, en weinig duurzaam, niet gebruikt. Aanplant, gemengd met langer levende, schadusv-verdragende, hooger groeiende boomsoorten, zeer aan te bevelen voor reboisatie van kale berghellingen, zoowel om den snellen groei, als de gemakkelijke natuurlijke voortplanting. K. en V. Houtkenmerken. Gxaznnia iomentosa H.B. et K.: Hout wit of geelachtig wit of liclitbruin, zacht, fijn. Jaarringen onduidelijk. Poriën matig groot, nogal taliijk, vaak als door overlangsche schotten ver- deeld. Mnrgstralen matig breed tot breed, niet talrijk, duidelijk glanzend op radiale doorsnede. G. 120. Onazuma tomcutosa H.6. et K. (Kuulh.). (O. Blumei G. Don.). — Djati-landa J. Goerda S. Djati-blanda Ml. S. Vaderland Trop. Amerika. Op Java gekweekt. ') Zie E. L. SeUeger, S/iidiën over X.-I. Vezelstoffen. (Buil. K". 31 v. h. Kol. Mus.). Op Java gekweekt als schaduwboom langs wegen (vooral in Batavia). Een altijdgroene boom met dichte, onregelmatig aangezette kroon, en krommen, rijkvertakten stam. Groeit snel en verdraagt het opsnoeien goed. Het hout is volgens Bisschop Grevelink bruikbaar voor paneelen van rijtuigen. De bladen gelijken veel op die van den olm, de vruchten op die van de els. K.enV. S. g. 0.61. P. 596. G, S.g. 0.62. Houtkenmerken. Heritiera littoralis Dri/and.: Hout donkerrood, hard, tamelijk dicht. Poriën matig groot tot groot, vaak ovaal en in afdeelingen verdeeld. Mergstralen éénvormig, matig breed, kort, gol- vend; de afstand tusschen twee mergstralen meest gelijk aan de doorsnede der poriën. Soms dwarsstreepjes. G. 121. Heritiera littoralis Dryaiid. — Balang-pasir J. Doengoen J. Lawang J. Tjerlang-laut S. Dosi-kambing Tl. Latoanan-kete Tl. Doengoe Pk. Wolo-i-niembe Tt. Kontal-kambing, Kajoe- pokoen, ? Kajoe-koekoen, Atoen-lalioet, Doeng oen-kontal M. Loeloen of Roer-oen Amb. ? Roroemoe Batjan. Java Z. I, Celebes, tropische kusten der oude wereld. Hg. 15 M. Stam krom, knoestig, zeer laag vertakt, met laag aan- gezette wortellijsten, en aërotropische wortels. Schors nogal taai, dun, grauw, met overlangsche barsten en vrij ruw. Bladeren nogal groot, van onder zilvergrijs. Vruchten gekield, op noten gelijkend. Een altijd- groene, algemeene boom, die gezellig groeiend in de vloedbosschen thuishoort. Het hout wordt op Java zelden gebruikt, omdat de boomen te krom zijn. Het wordt evenwel om de sterkte en duurzaamheid zeer geroemd. In Tjilatjap wordt het hout Laivan J. genoemd en veel gebruikt voor scheepsmasten en vaartuigen. (In Britsch-Indië staat de, hiermede nauw verwante soort, H. minor Lam., sutidri genaamd, in hoog aanzien; de hier behandelde soort wordt daar voor dezelfde doeleinden gebruikt, maar er is minder vraag naar.) Cultuur is met het oog op het groote gebrek aan kromhouten bij de marine, en de geschiktheid van dit hout daarvoor, sterk aan te bevelen. De boom groeit ook landinwaarts zeer goed (tot 250 — 300 M. zeehoogte), en levert daar ook goed hout. K. en V. Op de Philippijnen heet deze boom Dungon-Jafe, en is daar bekend als een bruikbare houtsoort. Sterk en zwaar en niet bard. Ph. W. In Malaka levert de boom donkerbruin en zwaar hout, fijn van draad. Bruikbaar voor huisbouw, palen, booten, enz. Het is buiten- gewoon taai en duurzaam. S.g. 1.22. R. 0.85—1.09. G. 0.68; 0.93. Houtkenmerken. KleinJiovia hospita Linn.: Hout wit, zacht. Poriën groot, schaarsch, enkel of in korte rijen van 2 of 3. Mergstralen matig breed tot breed, niet talrijk. G. 122. Kleiuliovia hospita Liim. — Timaha J. Ketimaha J. Tima- nga J. Keüma J. Tangkolo S. Tangkele S. Mangar Mad. Korombasang Ml. Bmtangar Tl. Tw. Wiiitangar Ml. Tt. 40 Tb. Ts. Kelembahoean-kete Tl. Paliasa Mak. Kaoeivasa Mak» Katmacin Bali. Kinar Arab. Ngaro Tern. PaK Bg. Het gevlamde hout heet Felet S. J. Mad. Java Z. I, Sumatra, Celebes, V.- en A.-Indië, Ceylon, Philippijnen, Oost-trop.- Afrika. Hg-. 20 M. Stam nogal recht, kort, laag vertakt, met veel kuoesten^ talrijke ondiepe gleuven, en verbreeden stamvoet. Hchors zeer taai, grauwgnjs, met overlangsche barsten. Een in Oost- en Middeu-Java algemeene boom, die in stam, kroon en bladeren bedriegelijk op de linde gelijkt, en, niet gezellig groeiend, voorkomt in loofverliezende bosschen. Het hout van verreweg de meeste booraen is wit, eu dit wordt niet gebruikt, daar het van te kleine afmetingen is. Yoor snij- werk zou het evenwel geschikt zijn. Enkele boomen hebben zwart gevlamd hout, en dit wordt evenals eeuige andere zwart gevlamde houtsoorten pèUt genoemd, en staat in hoog aanzien. Het zoeken naar zulke boomen vormt in Oost-Banjoewangi en Bali een afzonderlijk bedrijf. Het wordt zeer duur betaald, en gebruikt voor handvatten en scheden van krissen, lansstelen en kleine doozen. Niet onwaarschijnlijk zijn de vlekken in het hout een ziekteverschijnsel, veroorzaakt door een zwamsoort. Cultuur aan te bevelen om het liout. Ook geschikt voor sierboom langs pleinen en wegen om de fraai rosé blocmphiimen. Waarschijnlijk ook bruikbaar voor reboisatie m. h. o. op irrigatie. Als snelle groeier ook aan te bevelen tot het spoedig verkrijgen van schaduw om woningen. K. en V. Zie ook Dr. M. Greslioff, Nutt. Ind. Planten. In de Minahasa is het gebruik van het pèlit onbekend. Het hout wordt er enkele malen voor het bouwen gebruikt, is echter van weinig beteekenis. K. De waarde van het pèlèt hangt af van het voorkomen der vlammen, naarmate die bij de bewerking tot krissen, dwarshouts, zuiver kring- vormig zijn. Volgens Teijswaim {Nat. Tijdschr. XI, 177) wordt voor eene, naar vereischte geteekende, krisscheede wel eens ƒ 200 betaald. Naar een volksgeloof mag niemand den boom kappen, zonder vooraf in een gelukkigen droom daartoe opgewekt te zijn. S. g. 0.96. St. 0.59; 0.77. 123. Melochia indica Houtt. (Viseuia iiidica Miq.)* — Bintinoe S. Senoe J. Wisnoe J. Java Z. I. II. Mal.-Archipel, Y.- en A.-Indië. Hg. 15 M. Stam recht, laag vertakt, zonder wortellijsten of gleuven, nogal knoestig. Kroon zeer eigenaardig grijsachtig-groen en daardoor reeds in de verte de aandacht trekkend. Schors taai, asclignjs, met weinig barsten. Een zeer algemeen voorkomende, niet gezellig groeiende boom, die vooral op onvruchtbare gronden, in loofverliezend bosch, voorkomt. Het hout bevat alleen spint, en wordt als te weinig duur- zaam, te klein en te bros, niet gebruikt. Aan te bevelen voor reboi- saties van kale berghellingen om den snellen groei, de gemakkelijkheid van natuurlijke vermenigvuldiging (door zaad) en om de geringe eischen, die de boom aan grond en zeelioogte stelt; evenwel steeds vermengd met langerlevende, schaduwverdragende soorten. Volgens 41 de ervaring van sommige koffieplanters minder gescbikt voor scliaduw- boom in koffietuinen. K. e)i V. Het liout is bruikbaar. Van den bast wordt touw geslagen. Hssk. S.g. 0.41: 0.52; 0.87. 124. Pterocymbinm viridiflorum T. et B. - Taloetoe Tl. Woe- (voes Rt. Celebes. In de Minahasa nogal zeldzaam. Hout waardeloos. K. S.g. 0.23; 0.39. Houtkenmerken. Pferospernuiiii: Hout roodachtig, matig hard. Poriën klein en matig groot, vaak in korte radiale lijntjes. Mergstra- len smal, dicht opeen. Soms komen concentrische lijnen voor. G. 125. Pterospermnm acerifolium Willd. — Mal.-Archipel, V.- en A.-Indië. Groote boom. Schors dun, grijs, glad. Spint wit, kernhout zacht tot matig hard, rood. Hout voor planken. S. g. 0.70—0.82. G. 0.70. 126. P. celebicum Miq. - Poejaan Pk. Kajoe-woeloe Tb. Woelo Tl. Wajoe Rt. Kajoe-mea Tt. Kajoe-laivanan Tl. In de Minahasa algemeen. Een woudreus (Hg. 50 M.), die bruikbaar hout voor huisbouw levert, voor balken en planken. K. 127. P. diversifoliuul BI. — Tjerlang S. Balaiig J. Balang- djaioa J. Walang J. Wadang .J. Lawanan of Wolo TL Wolo-sela Tl. Kohokapon Rt. Bajoer M. Java Z. I, Celebes, Molukken, Borneo, Malaka, Philippijnen. Hg. 25 M. Stam nogal recht, nogal hoog vertakt, met hoog op- loopende gleuven, vele knoesten en zeer kleine wortellijsten. Schors bros, grauw, ruw, afschilferend, met veel overlangsche barsten. Nabij den stamvoet zijn meestal eenige stamloten, en deze, zoowel als de jonge planten, dragen schildvormige, handvormig gelobde, bladeren, terwijl de gewone bladeren van dezen boom langwerpig en nagenoeg gaafrandig zijn. Een algemeen voorkomende boom, die soms min of meer gezellig groeit en eenigszins ziltigen bodem verkiest. Op anderen grond evenwfl ook voorkomend. Het hout wordt door de inlanders om de sterkte en duurzaamheid geroemd, en veelvuldig voor huisbouw, kleine bruggen, onderdeden van vaartuigeu, en voor kano's gebezigd. Voor roeiriemen en karreboomen wordt het geschikt geacht. Het kern- hout is zeer breed, bleek roodbruin en reukeloos. Dit hout verdient meer de aandacht der europeesche industrie. Op Java is nog vrij veel hout te krijgen, en ongetwijfeld op de buiteubezittingen ook. Cultuur verdient aanbeveling om het deugdzame hout. K. en T. Het hout komt in aanzienlijke afmetingen voor. De vezel is eenigszins grof, doch lang; het hout is duurzaam, veerkrachtig en sterk. Het schijnt vroeger een stapel-artikel voor afvoer naar de strand plaatsen uitgemaakt te hebben, en is ook nu nog gezocht, doch schaars voor- handen. Het wordt voor velerlei doeleinden gebruikt en zou door zijne buigzaamheid en veerkracht voor verschillende toepassingen vat- baar zijn, daar, waar vele andere houtsoorten te kort schieten, v. M. 42 Voor roeiriemen van prauwen en sloepen is het bijzonder ge- schikt. C. Hout oranjegeel, middelbaar van draad, tamelijk hard, splijt een weinig, en wordt gebruikt voor kisten. S. g. 0.80. Mahti/ai/. 0.37; 0.45; 0.49. Volgens Corcles komen verscheidene PferosperiiiiDii-snorten onder den algemeenen naam van Bajoe of Bajoer voor op Sum. Westk., langs de oevers der rivieren. Het zijn uitmuntende houtsoorten, tame- lijk licht, doch zeer sterk en taai, lichtrood ; bij voorkeur voor planken, doch ook voor binnenwerk, roeiriemen enz. geschikt. 128. P. javauicum Jniigli. (P. parvitolium Miq. P. Blnmeanum Kortli. P. snberifolium BI.). — Bajoer S. J. Tjajoer S. Walang of Wadang J. Wajoe J. Bendjoer Mad. Java Z. I, Sumatra, Borneo, Burma, Anam. Hg. 45 M. Stam zuilvormig, hoog vertakt, nagenoeg zonder wortel- lijsten of gleuven. Zonder knoesten. Schois taai, donkergrauw, met diepe overlangsche barsten en afschilterend, met weinig kleurlooze gom. Bladeren kaneelbruin behaard. Een loofverliezende, soms min of meer gezellig groeiende boom, die algemeen voorkomt op vochtigen grond in altijdgroen oerwoud, doch ook op drogen grond in loof- verliezend bosch. Het hout wordt om sterkte en duurzaamheid hoog geschat, en veel voor huisbouw, vaartuigen en bruggen gebezigd. Het is in lange afmetinjen en nogal veel te krijgen. Het kernhout is zeer breed, bleekroodbruin, middelmatig zwaar, reukeloos. Door een ouro- peeschen houthandelaar van Java is het sedert een paar j.iar (1894) met eenig succes aan de markt gebracht. Cultuur is sterk aan te bevelen om het duurzame timmerhout. In streken, waar periodiek niet al te groote droogte heerscht, is het ook geschikt voor wegenbeplan- ting. K.en V. Hout lichtbruin, warrig, goed te bewerken. Scnlpf. S.g. 0.47; 0.55. Houtkenmerken. Sfercnlia: Hout meest licht, zacht, vaak spons- achtig. Poriën groot. Mergstralen matig breed of breed, zeer duideljjk zichtbaar op radiale doorsnede. G. 129. Sterculia Bluinei Dou. — Hantap-paraj (? Hantap-hatoe). Java. Zeldzame boomheester zonder nut. K. e>i V. S. g. 0.42. 130. S. campauulata Wall. ex Mast. (Pterocymbiuin javauicum R. Br.). - Bineng Mad. Wining J. Moenoeng J. Woenoeng J, Sriwil J Tolok J. Tongtolok S. Beurih S. Hantap-heulang S. Java (vooral Midden- en OostJava) Z. I. Malaka. Een zeer hooge boom (40 M.), met zuilvormigen, hoog vertakten stam, zonder wortellijsten of gleuven, en met vuistgroote, wrat- achtige litteekens van afgevallen takken. Schors dik, taai, grauwgrijs, en nogal glad, met fijne barsten. Bloemen donkerviolet in groote pluimen. Vruchten schuitvormig, vliezig, 8 c.M. lang, 3 -• 5 bijeen gezeten, elk op een dun steeltje. In Oost- en Midden-Java is deze loof- 43 verliezende boom zeer algemeen, vooral in loofverliezende bosschen. Hij groeit niet gezellig. Het hout, hoewel in groote afmetingen en hoeveelheden te krijgen, wordt als te weinig duurzaam en sterk niet gebruikt. Voor ruwe pakkisten is het geschikt. Het bevat alleen wit Bpint. Geïmpregneerd zal het waarschijnlijk bruikbaar zijn. Aanplant is aan te bevelen voor pakkistenhout, en ook misschien als sierboom. K. en V. In Malaka heet hij Klwt of Kuhtnot en heeft grijsbruin, niet duurzaam hout. E. S g. 0.27. 131. S. colorata Roxb. (Firiniana colorala R. Browu). - Han- tap-oetan S. Sunda-eilanden, V.- en A.-Indië, Ceylon. Een boom van 20 M. hoogte, met rechten stam ; hout vuilwit, wordt voor gewoon gereedschap gebruikt, v. E. Schors grijs. Hout grijs, zeer zacht. S. g. 0.38. G. 0.29. 132. S. foetida L. - Kepoeh J. S. Mal. Djangkang J. Klom- pancj Mad. Maroekapes Tt, Djankang op Borneo. Java Z. I. Celebes, Molukken, Zuid-Voor-Indië, Barma, Oostelijk trop.- Afrika, Noord-Australië. Hg. 35 M. Stam zuilvormig, hoog vertakt, meest ondiep gegleufd, dikwijls met kleine, laag aangezette wortellijsten, met weinig knoes- ten. Schors dik, hard, taai, grijs, glad, eenigszins schilferend, met weinig overlangsche barsten. Gelijkt veel op Bombax malaharicurn DC. (Randoe-alas J.). Bloemen evenwel vuilpurper, zeer stinkend (als skatol) en vrucht een groote, kort gesnavelde kokervrucht, die na het openspringen hartvormig wordt. Een loofverliezende, zeer alge- meene, niet gezellig groeiende boom, die voorkomt op periodiek droge gronden in loofverliezend bosch. Ofschoon het hout in groote afme- tingen en hoeveelheden te krijgen is, wordt het om de geringe sterkte en zeer geringe duurzaamheid niet voor huisbouw gebruikt. Soms voor kano's. Voor pakkisten is het geschikt. Het bevat alleen spint. De zaden smaken zoet en worden soms als voedsel gebruikt. Cultuur niet aan te bevelen, tenzij voor pakkistenhout op slechte gronden. K. e>' V. Hout grijsachtig bruin, tamelijk zacht, zeer gemakkelijk te be- werken. Sculjjt. Hout zonder waarde. S. g. 0.42—0.46. G. 0.53. 133. S. javauica R. Browu. - Inl, namen weinig zeker. Haii- tap-gede S. Hayitap-dapoeng S. Hantap S. Kalong J. Ka- longan J. Java Z. I. II. Hg. 20 M. Stam recht, laag vertakt, soms met kleine wortellijsten, met ondiepe gleuven, en met knoesten. Schors dik, zeer taai en nogal hard, grauw, met diepe overlangsche barsten. Een loofverliezende, in Oost- en Midden-Java algemeene boom, die niet gezellig groeit, en vooral in loofverliezende bosschen, op periodiek droge gronden voorkomt. Het hout is bros, grof en weinig duurzaam, en wordt daarom voor huisbouw uiet gebruikt. Soms voor kano's. Waarschijnlijk geschikt voor pakkisten. De zaden smaken zoet en worden als onechte Prana- (Ijiica J. inwendig gebruikt tegen borstkwalen (tering), voor welk doel evenwel de bitter smakende vruchtjes van den buitengewoon zeldzamen, echten Prana-djiua {Euchresta HorsfieMü Miq., een 44 kleine heester, die alleen op enkele javaansche bergtoppen schaars voorkomt), hooger in aanzien staan. Cultuur niet aan te bevelen, tenzij als pakkistenhout op slechte gronden. K. en V. 134. S. macropliylla Vent. — Kaloiig J, Kalongan J. Lok J. Klowang Mad. Haittap-heulang S. Waugilar Rt. Bangüan Tl. Mapangi Tl. Java Z. I. II, Celebes, Malaka. Een hooge boom met zuilvormigen stam en groote wortellijsten, die in bloei door de karmozijnroode kleur van het jonge loof de aandacht trekt, en in vrucht door de talrijke, scharlaken, holle vruchten, ter grootte van een kippenei. Een in Midden- en Oost-Java vrij aljremeene boom, die op allerlei gronden en onder allerlei omstandigheden voor- komt. Het hout, hoewel veel te krijgen, is niet duurzaam en wordt dus weinig gebruikt; soms voor kano's. Waarschijnlijk is het voor pakkisten geschikt. Het bevat alleen vuil-wit spint. Cultuur niet aan te bevelen, tenzij als sierboom in parkeu ot' voor pakkistenhout. K.en V. 8. g. 0.35. 135. S. nobilis Sm. - S. g. 0.48. St. 136. S. nrceolata Sm. - llaidai:) S. J, Tales J. Mad. Java Z. 1. IL Een zeer hooge boom met zuilvormigen stam en buitengewoon groote wortellijsten. Vruchten fraai rood. Herinnert in uiterlijk aan Sidercii/Ion viticlum BI., doch is daarvan o. m. te onderscheiden door het gemis van melksap in de schors. Een tamelijk algemeene boom, die meest in altijdgroene wouden voorkomt en een hout heeft, dat als te weinig duurzaam zelden gebruikt wordt, en wellicht voor pakkisten geschikt is. Voor reboisatie m. h. o. op irrigatie wellicht aan te bevelen. Voor sierboom in parken ook geschikt. K. en V. 137. S. sp. (Carpophyllum macrocarpum Miq.). — Kepajcoig Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 0.71. 138. Tarrietia javanica BI. — Ki-ineong S. Ki-matjanS. Galoem- pit S. W.-Java Z. I. Hg. 40 M. Stam zuilvormig, zeer hoog vertakt, met ondiepe gleuven, zonder knoesten, met sterke wortellijsten. Schors nogal taai, grauw, met veel diepe, overlangsche barsten. Vruchten gelijken veel op die van Acer. Zeldzame, verstrooid groeiende boom. Hout roodbruin, sterk en duurzaam, zeer geschikt voor huisbouw. Cultuur misschien aan te bevelen om het hout, in streken waar djati niet wil groeien, K. en V. S.g. 0.46; 0.49. 139. Theobroma Cacao L. — Tjoklat S. J. Mal. Cacao boom. Vaderland trop.-Amerika. In het groot gekweekt om de zaden, waaruit de cacao verkregen wordt. Hg. 5—8 M. K.en V. S.g. 0.58; 0.64. 140. Overige monsters: Pterospermiim sp. S.g. 0.56. — Aloepang. Celebes. S.g. 0.40. — Andilau. {l Commersoiiia sp.). Sum. Zacht en grof, 45 van den bast vlecht men matten, v. H. — Badjoer. (Pterospermuiu sp.). Banka. Geschikt timmerhout. C. S.g. 0.44. — Bajoer-kalang. Sumatra. Goed timmerhout. C. s. g. 0.59. — Bajoer-pepit. — Bajoer-sipoeloet. (Pterosper- nium sp.). Sumatra. Voor planken geschikt. C. S.g. 0.47. — Bajoeive. Sumatra. Eene uitmuntende houtsoort, niet zwaar, maar sterk en taai, zeer geschikt voor scheeps- en huisbouw, alsmede voor roeiriemen en andere dergelijke voorwerpen. Bij de Maleiers voor planken zeer gezocht, v. H. — Bajomre. Sum. Uitmuntend hout, zeer geschikt voor scheeps- en huisbouw. V. H. — Bangoro M. Celebes. Meubelhout. C. S. g. 0.65. — Bare-bare. Sum. Tamelijk hard en fijn, licht- roode bloemen, v. H. — Blambang-telor. Sum. Voor huisbouw en meubels. C. S.g. 0.80. — Boea-tinta. (2 Ster- cnlia sp.). Menado. S. g. 0.31. — Dandertjoetjoek. Java. S. g. 0.32. — DJangaan. Borneo. Hooge boom; groeit in het gebergte. Bladen groen van boven en rood van onderen. Hout hcht bruingeel, moeielijk splijtbaar, voor huisbouw en djoekoengs. Bast voor sirappen voor dakbedekking. Jent. — ? Bjangan-loepa. Tondano. — ? Djatikan-heUna. Sum. — ? D.-lanang. Sum. — Haloepangrah. Sum. S. g. 0.66. — Hantata-goening. Borneo. Lage boom. Hout sterk, hard en zwaar, blijft goed in den grond, en is, ontdaan van het spint, onaantastbaar voor witte mieren. Te klein voor plankenhout. Geschikt voor stijlen. Gout. — Hantoëi. Sum. Zacht en los van weefsel, v. H. — Kadak. — Kajoe-katimoen. Timor. Voor masten gebruikt; sterk, veerkrachtig, taai hout. C. S.g. 0.60; 0.80. — Kalampan. Borneo. De vruch- ten leveren lampolie. C. S. g. 0.41. — Kaloempang. (Ster- cnlia sp.). Celebes. Voor hechten van gereedschappen. C. S.g. 0.43. — Kangkaïa. Borneo. — KapoJi. Sum. Brand- hout. V. H. — Kapok-djankang . Borneo. — Keloempang- lanang. Een zeer zachte, grove houtsoort, die door de inlanders als brandhout wordt gebruikt, v. H. — Kepajong. Borneo. S. g. 1.01. — ? Kepang. Java. Goed timmerhout. C. S. g. 0.40. — Kepoh, Kitek. (Sterculia sp.). Java. Voor huis- bouw. C. S. g. 0.54. — Ki-pantjar S. (* Pterospermum sp.). Java. Goed timmerhout. C. S. g. 0.71. — Koempang. — Mas. (Tarrietia sp.). Molukken. Van dit hout worden beste houtskolen verkregen. C. S. g. 1.01. — Mapoöpo. (Stercniia sp.). Celebes. Voor materialen bij huisbouv?. C. S. g. 0.25. — Marüang. Daj. Sum. Van den bast wordt verf voor het batikken gemaakt, v. H. — Pajo. Sum. - Pau-labi. Sum. De vruchten geven olie. v. H. — Pau-pau of Lawaan. Menado. — Roroeno. Tondano. — Si-djangkang. Sum. Voor huisstijlen. C. S. g. 0.82. — Walasi. Menado. TiLiACEAE. K. enV. 1, 5; B. I. 1. (Bij K. enV. gesplitst in Tiliaceae en Elaeocarpeae.) Houtkenmerken. Tiliaceae: Hout van verschillende kleur, gewoonlijk matig hard, soms zeer hard. Poriën talrijk, gelijkmatig verspreid, klein tot matig groot. Mergstralen smal, op onderling gelijke afstanden. G. ld. van Berrya Ammonilla Roxh.: Hout donkerrood, zeer hard^ fijndradig, onderhevig aan splijten. Zelfs als het oud is, voelt het nog eenigszins vettig aan, en heeft eene karakteristieke kleur. Poriën matig groot, ovaal, als door overlangsche schotten verdeeld, omringd door bleek weefsel. De plekjes bleek weefsel zijn met elkaar verbonden door golvende lijnen van los weefsel. Mergstralen matig breed, duide- lijk, talrijk, gelijkvormig en op onderliDg gelijke afstanden. Deze afstanden gelijk aan de dwarse doorsnede der poriën. G. 141. Berrya Amiiioiiilla Roxb. — Inl. namen onzeker. Oost- Java. Z. I, Ceylon, V.- en A.-Indië. Hg. 35 M. Stam recht, schors grijs. De boom herinnert in stam en schors bedriegelijk aan Hibiscns tiliaceus L. ( Waroe), maar groeit veel slanker, en wordt hooger en dikker. Ook de bladeren herinneren daaraan, maar zijn van boven en onder glimmend groen. De 5-zijdig gevleugelde vruchten herinneren aan die van Columbia Javaiiica BI. Een niet zeldzame boom, die verstrooid groeiend, voorkomt op schralen, periodiek wateraimen grond, in grootendeels loofverliezend bosch. De deugdelijke eigenschappen van het hout zijn op Java geheel onbekend. Volgens Gauihle is het buitengewoon duui'zaam, en zeer elastisch. Cultuur om het deugdzame hout, en den groei op onvruchtbaren grond, aan te bevelen tusschen djati. K. en V. Het hout is licht, fijndradig, buigzaam, sterk en duurzaam, en wordt gebruikt door de wagenmakers, en voor bouw van kleine vaartuigen. Bois indust. Idem W. Trincomali-wood. Hout nog niet geïmporteerd in Engeland, maar verdient zeer de aandacht. Stoue. S.g. 0.77—1.04. G. 47 142. Columbia jayauica BI. — Samjwra, Bjaloepang S. ? Drowak S. West-Java. Z. I. Hg. 20 M. Stam nogal recht, laag vertakt, zonder wortellijsten, meest zondi^r gleuven. Schors dik, taai, grauw, glad. Vruchten in staande pluimen, drievleugelig. Een altijdgroene boom, die verstrooid voorkomt in niet zeer dichte, altijdgroene, heterogene oerwouden, op onvruchtbaren grond. Vrij zeldzaam. Hout soms voor huisbouw ge- bezigd, echter niet zeer geacht. Van de pchors wordt vrij goed touw voor vischnetten gemaakt. Cultuur niet aan te bevelen. K. en V. De bast levert een zeer bruikbare vezelstof voor touw, enz. Slechts eenige keeren gedraaid, wordt dit touw tot vele huiselijke doeleinden, o. a. het leiden van buifels gebezigd. Door beter bewerking kan men er echter een fijn touw uit maken, dat ook sterk, doch niet gelijk aan dat van rameli is. Hssl: S. g. 0.52. 143. Diplophractnm auricnlatum Dess. — Nila-koetj ing . Suma- tra. HooRe boom. Houtkenmerken. Elaeocarpus : Hout grijsachtig wit, zacht. Poriën- klein tot matig groot, nogal schaarsch, afzonderlijk, of als door over- langsche schotten verdeeld, of in korte radiale lijntjes gegroepeerd. Mergstralen talrijk, smal, niet duidelijk. G. 144. Elaeocarpns Acronodia (Blume.) Masters. — Inl. namen van geringe waarde. Java Z. III. IV. 3orneo, Malaka. Hg. 5—15 M. Stam krom, laag vertakt, zonder -wortellijsten of gleuven, met knoesten. Schors dun, taai, donkergrauw tot zwart, nogal ruw, van binnen fraai geel. Daaraan en aan de smalle, ge- zaagde, vaak van onderen zwart gestippelde bladen en bleekgroene bloemtrossen te herkennen. Een altijdgroene boomheester, die in vele streken bijzonder algemeen is, en verstrooid groeiend voorkomt in schaduwrijk, heterogeen oerwoud, en opklimt tot zelfs op zeer dorre bergtoppen. Hout als te klein, krom en warrig, niet gebruikt. Cultuur aan te bevelen in de gemengde herbosschingen van kale berghel- lingen, mits niet beneden 1300 M. De boom plant zich gemakkelijk door zaad voort. K. en V. 145. E. acuminatns K. etY. — KatoelampaS. DjanitriS. M.-en W.-Java. Z. I. II. Hg. 25 M. Stam nogal krom, laag vertakt, zonder wortellijsten. Schors bros, grauw. Steenkern in een lange, zeer spitse punt uitloopend. Een niet algemeene, altijdgroene, verstrooid groeiende boom, die in altijdgroen oerwoud voorkomt. Het hout wordt, als niet duurzaam en veelal zeer krom, niet gebruikt. Wellicht bruikbaar in herbosschingen. K. en V. S. g. 0.57. 146. E. angustifolius BI. — DJanüri J, S. Genitri J. Ganltri S. J. Bij Banjoewangi, Kemesoe J. in Djember, KUtri Mad. Java Z. I. II. 48 Eg. 30 M. Stam meest recht en slank, met nogal diepe gleuven, en kleine wortellijsten, hoog vertakt. Schors taai, ascligrijs, en tame- lijk glad. Te herkennen aan de fraaie, ultramarijnblauwe, kogelronde vruchten, ter grootte van een knikker. Afvallende bladen fraai oranjerood of bloedrood. Een vrij zeldzame, altijdgroene boom, die verstrooid groeit in hoogstammig:, altijdgroen, heterogeen oerwoud. Hout, hoewel in voldoende afmetingen te krijgen, als te weinig duur- zaam, niet gebruikt. Het vruchtvleeseli der rijpe vruchten om den aangenamen smaak door de inlanders rauw gegeten. De steenkernen worden in groote hoeveelheden voor rozekransen uitgevoerd. Bruik- baar bij herbewoudingen van kale berghellingen. K.eii V. S. g."0.42. St. 0.52. 147. E. edulis T. et B. - BUmbing-oetan. Ambon. S. g. 0.44. 148. E. floribuudns BI. — Kemesoe J. Hahaoewan S. -Java Z. I. Voor- en Achter-Indië, Malaka. Hg. 30 M. Stam nogal recht, hoog vertakt, zonder wortellysten of gleuven, zonder knoesten. Schors bros, grauwbruin, ruw, met diepe, overlangsche barsten. De bladeren hebben een zeer zuren smaak, en zijn eigenaardig gezaagd van rand. Een vrij zeldzame, altijdgroene boom, die verstrooid groeit in hoogstammig oerwoud, op constant vochtigen grond, vooral in de heete laagvlakte. Het hout is vuil-wit, reukeloos, en wordt in West-Java wel eens voor huisbouw gebezigd. Vruchtwand der rijpe vruchten wel om den rinschen smaak gegeten. In gemengde herbosschingen m. h. o. op grondverbetering en irrigatie wellicht bruikbaar. K. en V. S.g. 0.59; 0.61 ; 0.74. 149. E. graudiflorus Sniitli. (E. lanceolatns BI. Monocera laii- ceolata Hassk.). — Redjasa J. Midden- en West-Java Z. T, Cochin-china, Burma. Hg. 25 M. Stam meest krom, laag vertakt, met kleine wortellij'ten, veelal knoestig. Schors zeer dik, donkergrauw, nogal ruw, met on- regelmatige, diepe barsten, weinig afschilferend. In bloei de aandacht trekkend door de tallooze, prachtige bloemen ; in groot aantal liggen dan meestal de rooie kelkbladen en de sierlijk uitgesneden witte bloarabladen op den grond. Een zeldzame, altijdgroene boom, die nogal gezellig groeit aan rivieren en beken in de djatiwouden. Het hout wordt niet gebruikt als te krom on te warrig. De fijngestampte, zeer bittere schors staat in Solo in aanzien als uitwendig geneesmiddel tegen hardnekkige beenzweren. Daarom plaatselijk door inlanders aangeplant. Is een prachtige sierboom voor tuinen en erven. Voor wegenbeplanting te krom. K. en V. Uit de bladeren kan eene roode verfstof worden verkregen, r. M. S.g. 0.55; 0.56. 150. E.niacropliyllnsBl. - Inl. namen van weinig waarde. ?7vi-A-e- tja2n S. Talampa-hadak S. Katoelampa-hadak S. Java Z. I. II. Hg. 25 M. Stam zuilvormig, met knoesten, beneden met vele kleine wortellysten en met gleuven; soms op talrijke '/i ^I- hooge lucht- wortels staande. Hoog vertakt. Schors dun, bros, ruw, met veel ovci- 49 langsche barsten, donkergrauw. Zeldzame, altijdgroene, verstrooid groeiende boom, op vochtigen grond, in altijdgroen oerwoud. Hout weinig deugdzaam. "Vruchten eetbaar (zuur). Aan te bevelen voor herbewouding m. h. o. op irrigatie. K. en V. 151. E. mici-antlms Vieill. — Saratoes. Celebes. Voor verschillende materialen bij huisbouw. C. S. g. 0.62 ; 0.72. 152. E. obtusus BI. (Monocera obtnsa Hassk.). — Inl. namen bijna waardeloos. Handoel, Woeroe J. Tangtalang, Talan- tang, Hoeroe S. ? Kikisop Java Z. II. III, Borneo, Sumatra, Achter-Indië, Malaka. Hg. 30 M. Stam soms nogal recht, vaak laag vertakt, zender gleuven of wortellijsten. Schors dun, bros, donkergrauw, ruw, bitter. Van binnen is zij fraai geel. Een in de hoogere bergstreken vrij algemeene boom, die verstrooid groeit in heterogeen, altijdgroen oer- woud, op constant vochtigen grond. Hoewel het hout in groote hoeveel- heden te krijgen is, wordt het als te weinig duurzaam slechts zelden door inlanders voor huisbouw gebezigd. Voor herbewouding m.h. o. op irrigatie zeer aan te bevelen. K.enV. S. g. 0.61. 153. E. panicnlatus Wall. (Monocera leucobotrya Miq.). — Me- Imidaun, Binkit Banka. Eempoedoeng Lampongs. Man- doeng Sum. Kleine boom. Goed timmerhout. C. Hout bruin. Zeer vast en gelijk van nerf. Scii7j)t. S. g. 0.52. 154. 2 E. tetragouus T. et B. - S. g. 0.57. 155. E. sp. (Mouocera paleiiibauica Miq.). — Benitan of Karos M. Bakbahan Mandhel. Sumatra. Groote boom, waarvan het hout wordt gebruikt voor dakwerk en masten. C. S. g. 0.58. Houtkenmerken. Grewia: Poriën klein tot matig groot, gelijkmatig verspreid. Mergstralen talrijk, smal, zelden matig breed. Jaarringen gewoonlijk aanwezig. G. 156. Grewia celtidifolia Juss. en G. eriocarpa Juss. (G. inaequa- lis BI.). — De eerste groeit in Midden- en West-Java, de tweede in Midden- en Oost-Java. Talok S. J. ? Tatengoran, ? Tanglak Mad. ? Katang. Java Z. I. Hg. 12 M. Stam krom, laag vertakt, zonder wortellijsten, zonder, of met ondiepe, gleuven. Schors grauw met breede, overlangsche barsten, zeer taai. Een loofverliezende boom, die in sommige streken algemeen is, en verstrooid groeit in ijlgroeiend oerbosch. Hout als zeer elastisch en duurzaam overal gezocht voor stelen van bijlen en karreboomen. Cultuur aan te bevelen om het hout. K. en V. S. g. 0.45. 50 157. G. excelsa Vahl. — Talok J. Talok-wingka J. Talok-kapoer J. Soms verward met Oeris-oerisan J. Oost-Java Z. I, Voor- Indië, trop -Afrika, Cochinchina. Hg. 12 M. Stam veelal nogal krom en laag vertakt, rolrond, zonder ■woitellijsteD. Schors grauw. Een loofverliezende, tamelijk z>-l. ovata KortJi.), maar de bladen zijn nagenoeg gaaf- randig. Het hout is bleek-vleeschkleurig, en wo^dt in Tjilatjap door de inlanders even hooggeschat als Woengoe J. {Lagerstroemia flos reginae Befz.), zoowel om de sterkte als om de groote duurzaamheid. K. en V. Houtkenmerken. Schotitetna ovata Korth. : Spint zeer smal, vuil wit, reukeloos. Kernhout effen licht rood-bruinachtig of vleeschkleurig. Poriën klein, zeer talrijk, vrij gelijkmatig verspreid, echter in de concentrische, donker gekleurde, smalle banden, die met breedere, lichter gekleurde afwisselen, nagenoeg ontbrekend en tot korte golflijnen vereenigd. Mergstralen smal, talrijk. Mergkoker ontbrekend. K.enV. 163. S. ovata Korth. — Walikoekoen, Landji J. Harikoekoea S. Kokon Mad. Java Z. I. Hg. 20 M. Stam zelden recht, laag vertakt, zonder wortellijsten, meest met ondiepe gleuven. Schors dik, zeer taai, grauw, met diepe overlHugsche barsten, nogal sterk afschilferend. Te herkennen aan de grofgezaagde, onder witachtig grijze of roodbruine bladeren, en aan de, op bloemen gelijkende, vruchten, welke zoo groot als een erwt zijn, aan den voet omgeven door den strooachtigen vliezigen, ster- vormig uitgespreiden kelk, en die veelal ook nog de meeldraden en bloembladen dragen. Een meestal loofverliezende boom, die soms gezellig groeiend, zeer algemeen is op periodiek waterarmen, steen- achtigen grond, in loofverliezende oerbnsschen. Het hout wordt om de groote elasticiteit en duurzaamheid doi-r europeanen en inlanders veelvuldig gebezigd voor stelen van werktuigen en karboomen. Kan, mits goed behandeld, ongetwijfeld nog voor vele andere speciale doel- einden dienstig gemaakt worden, waarvoor djati ongeschikt is. Is een der kostbaarste van de meer algemeen voorkomende javaansche houtsoorten. Cultuur verdient om het hout sterk aanbeveling: dan echter in gesloten stand, om rechte boomen te kweeken. Om den eigenaardigen vorm en kleur der bladeren voor sierboom in tuinen geschikt. K. en V . Voor dis^elboomen, assen, kammen voor molens, scheepsblokken, nagelschijven bezit het door zijn groot draagvermogen bijzondere geschiktheid, minder voor bouwmateriaal. De inboorlingen bezigen 52 het ook voor ankerstokken op hun vjiartuigen. Het hout is sinds ouden tijd door de Javanen bij voorkeur voor bogen gebezigd, en schijnt voorheen veel naar Nederland uitgevoerd en bij de werklieden bekend te zijn geweest onder den naam van „Oost-Indisch pa arde n- vleesch." v. M. S.g. 'fO.bl; 0.72; 0.78; 0.81; 0.83; 0.84; 0.87; 0.88; 0.89; 0.95; 0.97; 1.07. 164. Sloanea Sij?nu (Blume) Szj szylowicz. (Ecliinocarpns Si^nu BI.). — Beleketebek S. Boeloe-noenggoel S. Mefranton of Mrantong J. ? Barekbek J. Java Z. I. II, Burma, Cambodja. Hg. 40 M. Stam veelal recht, met knoesten, meest zonder gleuven, nagenoeg zomier wortellijsten, hcog vertakt. Schors bros, donkergrauw, nogal glad. In den vruchttijd eigenaardig door de talrijke, op raw- hoetan {Nepheluoii) gelijkende, langgestekelde vruchten. In het begin van den bloei bladerloos en de kroon gedurende den bloei door de jonge bladeren roodbruin gekleurd, toppen der twijgen geheel met geelwitte bloemen bedekt. Een vrij veelvuldig voorkomende boom, die wel verstrooid groeit, maar toch soms een groot deel van het bosch vormt, en in dicht gesloten, heterogeen oerwoud groeit. Het hout wordt als te weinig duurzaam, niettegenstaande de groote afmetingen, slechts zelden door de inlanders voor huisbouw gebezigd. Voor pak- kisten waarschijnlijk zeer geschikt. Cultuur aan te bevelen voor ge- mengde herbosschingen. K.en V. S.g. 0 68; 0.74. 165. Overige monsters: Grewia acnniinata Jnss. Plantentuin Buitenzorg. — Orewia GoVmnnSiYi^^m.. A)igroo)i, Anggroong . Java.? Heester, — Gre- wia mnltiflora Jnss. (G. serrulata DC). Plantentuin Buiten- zorg. — Aris-poeti. Menado. — Bengkel-gede. Sum. — Dolek. Java. S. g. 0.57. — Kakewi, Kakeni of Kakine. Colnmbia sp. Celebes. Voor verschillende materialen bij huisbouw enz. G. S.g. 0.46; 0.57. - Lantjak. Tondano. S.g. 0.38. - Lendi. Java. S.g. 0.65. — Liah. (2 Grewia sp.). Sumatra. Bij huisbouw gebruikt. G. S. g. 0.60. - Makila, Makilo. (? Elaeocarpus sp.). Molukken. Goed timmerhout, ook voor prauwen. C'. S. g. 0.47. — Moodalis. Tondano. — MoeHarai. Sum. Hout hard, sterk, doch niet veerkrachtig, onderhevig aan scheuren, niet duurzaam in zout water, maar voor binnenbetimraering te gebruiken. Z. S.g. 0.76. — Moetarei. Sum. — ? Oerisan. Billiton. Hooge boom: hout fraai zwart, gebruikt om weegschalen te maken; vrucht eetbaar, zuur, zeer gezocht door inlanders. BIL — Poak. (? Elaeocarpns sp.). Banka. Voor planken geschikt. C. S. g. 0.86. 53 LiNACEAE. B. I. 1. Houteigensohappen. Erijthroxijlum Bunnamcum Griff. : Hout bleek- rood, zeer hard, soms met smalle lijnen van zacht weefsel. Poriën klein of matig groot, schaarsch, verbonden door de concentrische lijnen. Mergstralen smal, talrijk, regelmatig. G. (Volgens R. zijn de poriën talrijk.) 166. Erythroxylnni Biirmanicaui GrrilT, (E. retnsuni Baner). — Poenai Sumatra, Voor-Indië, Andamanen, Malaka. Lage boom. Als timmerhout bruikbaar. C. In Malaka heet hij Medan(/-htf/iindi of Chintah-mulali, en is er een boom, die veel voorkomt op zandige plaatsen nabij de kust. Hg. + 10 M. Bladeren klein, donkergroen, bloemen klein, groenachtig, vrucht een kleine, roode steenvrucht. Bast grijs, ruw, met veel barsten, kurkachtig. Hout zwaar, dicht, donkerrood of bruin. Het is een goed ordinair hout voor bouwwerken, maar meestal van kleine afmeting. S. g. 0.91. R. 0.94. Malpighiaceae. B. I. 1. 167. De volgende monsters: Aspidopterys tomeiitosa Juss. — Hiptage laurifolia Juss. H. Madablota Grtu. — Tliryallis bracliystacliys Lindl. Alle uit 's Lands Plantentuin en ? heesters. Geraniaceae (Oxalidaceae). K.enV. 9; B. I. 1. Houtkenmerken. Averrhoa Bilitnhi L.: Hout wit, zacht zeer gelijk- matig van bouw. Poriën klein of matig groot, soms als door over- langsche schotten verdeeld, zeer schaarsch. Mergstralen buitengewoon smal, onduidelijk, talrijk. Onduidelijke, regelmatige, concentrische ringen. {A. Carainhola L. onderscheidt zich door grootere hardheid, talrgker poriën en afwezigheid van concentrische ringen.) G. 168. Averrhoa Biliiiibi L. — BKmbing-woeloeh J. Tjalingtjing S. Blimbing-botol Mal. Lompias-in-taloen Tt. Woelidau Tt. Loem- pias Tl. BUmbing-besi, Bainan-tiada Mak. In Java slechts op enkele plaatsen wildgroeiend. Evenwel veel gekweekt, evenals in V.-Indië. Hg. 10 M. Stam kort, diep gegleufd, en evenals de takken met groote knoesten, waarop de bloemen en vruchten geplaatst zijn. Schors donkergrauw, met talrijke, diepe, overlangsche barsten. Opvallend door de, parasols-gewijze aan de takuiteinden geplaatste, gevinde bladeren. 54 Een bijna geheel loofverliezende, verstrooid groeiende boom, die in droge streken voorkomt. Het hout wordt niet gebruikt. De rijpe en ook de jonge, acherp zuur smakende, vrucliten worden veel in de inlandsche keuken gebezigd en ook als confituur gegeten. Algemeen om de vruchten gekweekt, die groenachtig en rolrond zijn. K. en V. S.g. 0.56. G. 0.58; 0.66; 0.74. 169. A. Carambola Linn. - Blimbing-alas J. B.-kris J. B.-keris J. B.-blingir J. Loemjnas Et. De gekweekte vorm heet Blimbing J. B.-manis J. B.-legi J. Java Z. I, Tinior, Moluk- ken, Celebes. Veel gekvs^eekt, ook in V. Indië. Hg. 12 M. Stam krom, laag vertakt. Schors donkergrauw. Rijpe vruchten geel, met 5 scherpe ribben. Verstrooid groeiend, in periodiek droge streken, in loofverliezond bosch. Hout niet gebruikt. In de meeste dorpen gekweekt om de vruchten, die evenwel nogal zuur zijn. De Demaksche variëteit heeft veel grootere, zoete, zeer sappige vruch- ten. K.enV. S.g. 0.61—0.64. P. 712. G. RuTACEAE. K.enV, 4; B. I. 1. Houtkenmerken. Rutaceae: Houtstructuur bij de versclüllende soor- ten zeer gplijkvormig. Hout dicht en fijn, meest wit met geelachtigen tint, verschillend van hardheid. Poriën klein, gelijkmatig verspreid, neiging hebbend om radiale lijntjes te vormen. Mergstralen smal, eenvormig en op onderling gelijke afstanden. Veel soorten hebben- witte concentrische lijnen, meest op ongelijken onderlingen afstand, en vaak in elkaar uitloopend. G. ld. van Aegle Marmelos Corr.: Hout geelachtig wit of grijsachtig wit, hard, sterk aromatisch als het pas gekapt is, geen kernhout. Poriën klein, omgeven door een ring, in kleine groepen van 2 of 3, soms talrijker in het najaarshout. Mergstralen golvend, smal, kort, wit, talrijk, eenvormig, en op onderling gelijke afstanden. Jaarringen geteekend door duidelijke lijnen en vaak door een ring van poriën. G. 170. Ae8:lc Marmelos C'orrea. — Madja J. S. Mal. Madja-hatoe M. Madja-biDMvila Mak. Tangkoeloe M. Slijmappelboom. In Eng.-Indië: Ba el- of Bel-tree. Java Z. I, V.- en A.- Indië. Hg. ] 5 M. Stam nogal recht, met veel knoesten, zonder wortellijsten, nogal laag vertakt. Scliors nogal bros, blauwgrijs, mot overlangsche en dwarse barsten. Takken sterk gedoomd, bladeren drietallig met doorschijnend gestippelde, gekartelde blaadjes; bloemen wit, wel- riekend; vruchten langwerpig, ter grootte van een ganzenei, geelgrijs, naar „peardrops" riekend. In de vruchthokjes is lijm. Een verstrooid groeiende, niet zeldzame boom, die vooral in loofverliezend bosch 55 voorkomt. Om de fijnheid van draad, het fraaie uiterlijk en de ge- schiktheid voor tijn snijwerk, is het op Java gezocht voor de gevesten van krissen. Men kapt den boom evenwel zelden, met het oog op de eetbare vruchten. Het hout wordt duurz^iam geacht, miti niet aan weer en wind blootgesteld, en is alleen in kleine afmetingen te krijgen. In Br.-Indië wordt het veel gebruikt voor oliemolens en in de wagen- makerij. Op Java wordt het rijpe vrnchtmoes gegeten om den zoet- achtigen, aromaiischen smaak. De lijm (gom) in de vruchthokjes is zeer goed als brievenlijm, en de boom brengt er veel van voort. De lijm der onrijpe vruchten is de beste. In V.-Indië heeft deze vrucht grooten naam als geneesmiddel, de jonge vruchten tegen dyssenterie en diarrhoea, de rijpe als zacht laxans. De jonge bladeren, gemengd met sirih-kalk, worden een middel geacht tegen vuile wondpn. Cultuur aan te bevelen om de vruchten, en om het fijne hout. Stelt geringe eischen aan den grond en kan tusigah-bi: M. GresJioff -.'tuttige Indische planten. Goed timmerhout. C. S.g. 0.73. 190. Overige monsters: Harrisonia sp. (Lasiolepis innltijnga Beiiu.). Plantentuin. In Index Kewensis bij Rntaceae gebracht. — ? Kajoe-krebet. Java. - Si-toengkè. Palembang. Voor planken, v. H. — Raboeng. Sumatra. Zwaar, hard, fijn hout, bruinachtig geel; voor stijlen, planken enz., ook voor meubels. Een der beste houtsoorten van Sum. W.-k. C'. 60 BUKSERACEAE. K. GH V. 4; B. I. 1. Houtkenmerken. Burseraceae : Hout zacht of matig hard. Poriën klein of matig groot, gelijkmatig Tcrspreid. Mergatralen smal, op grooten onderlingen afstand. G. ld. van Canarium commune L.: Hout grijsachtig wit, zacht. Poriën matig groot, schaarsch. Mergstralen bruin, matig breed, niet talrijk. G. 191. Canarluul commaue L. — Kanari S. J. Mal. Reri Tfc. Na- nari Banda. Nia Tem. Gelimo Borneo. Java Z. I. II en Minahasa gekweekt, ook in V.-Indië. Volgens Rumphius inheemsch in de Molukken, en waarschijnlijk ook in Nienw-Guinea. Hooge boom met dichte fiaaie kroon, gevinde bladen, lichtgrijze, soms hars afscheidende schors. Stamvoet meestal met talrijke, zeer onregelmatige, groote wortellijsten en dikwijls met zonderlinge, vrij dunne luchtwortels, waarvan sommige den grond raken, andere kort blijven. Vooral bij sommige oude boomen te Tjiiatjap hoeft de stam- voet door de buitengewone ontwikkeling dezer luchtwortels en de sterke grillige woitellijsten een hoogst eigenaardig aanzien. Een altijd- groene boom waarvan bet hout op Java bijna nooit gebezigd wordt, daar de boom om de schaduw en de vruchten geplant w^ordt, en de duurzaamheid van het hout gering wordt geacht. Op Amboina is volgens Huwphiufi het hout wit, dicht, hard, niet duurzaam, en uit- gedroogd nogal bros. Op Java zijn de hoofdproducten de vruchten (kanaripitten) en de uit sommige individuen, vooral uit de stam- schors, uitgezweette, welriekende, geelachtig-witte gomhars (elemi). Deze laatste {Menjaii A-aiiari Mal.) door inlanders gezocht voor wierook en medicijn, de vruchten om de, als noten smakende zaden, waaruit allerlei gebak wordt gemaakt. Cultuur in de Molukken vooral als Echaduwbuom in de muskaatnoot-perken. Op Java met Asem (Ta - marhidus iiidica L ) een der fraaiste alleeboomen. K. en V. Hout lichtbruin, zeer los en warrig. Sctilpt. S. g. 0.59. G. 0.57; 0.61. 192. C. liispidnm BI. (Cauaropsis altissima Miq. C. hispida Miq.) — Ki-merang S. ? Ki-beroe S. Djamhèjan J. Bhok J. Java Z. I. II, Sumatra, Borneo, Celebes. Hg. 20 M. Stam recht, rolrond, zonder wortellijsten. Schors taai, grauw, met overlangsche barsten. Lange, gevinde bladeren aan de uiteinden der vingerdikke, met talrijke lidteekens voorziene twjjgen. Vrucht 4 cM. lang, donkerblauw, later zwart waar de haren afvielen, geelbruin waar ze bloven. Bloemen rosé. Verstrooid groeiende, niet zeldzame boom, meest in loofverliezend bosch. Hout wit, weinig duur- zaam, niet gebruikt. Voor wegenbeplanting. K. en V. S. g. 0.53. 193. C. microcarpum Willd. — Koto-aros Boeroe. Bevat in het onderste deel van den stam en in de groote wortels het welriekende rasamala-honf. Teysmann. (niet te verwarren met .4?- tiiif/ia excelsa NoronJia). S. g. 0.55. 61 194. C. sylrestre Grtu. — Kanari-oetan Molukken. Sumatra. Hoo^e boom. Hout geschikt voor masten en stijlen. De hars voor fakkels, i: E. Houtkenmerken. Protium Javanicum Biinn.: Spint vuilwit, smal, kernhout roodbruin, breed, zwaar, fijndradig. Geen jaarriugen. Poriën nogal klein, gelijkmatig verspreid. Mergstralen zeer smal, onderling niet even ver van elkander, op radiale doorsnede niet opvallend. K. en V. 195. Protium jaTanicum Bnrm. — Trengoeloen J. Tranggoeloen J. S. Goeloen J. Katos J. Bernang J. Trangghoeloen Mad. TrengkJioeloen Mad. ? Trengaloen Java Z. I. Zeer dikke en soms nogal hooge (22 M.) boom. Stam zeer krom en laag vorksgewijze vertakt, meest knoestig en met ondiepe gleuven, bijna zonder wortellijsten. Schors taai, grauw, glad, beneden aan den stam een weinig afschilferend, met zeer fijne barsten, met een weinig gomharsachtig, doorschijnend sap. Van alle javaansche boomen dadelijk te herkennen aan den sterken terpentijnreuk der gevinde bladeren ; deze met meestal 7 smalle gaafrandige blaadjes. Jonge planten en stamloten met groote doorns. Volwassen boom ongedoornd. Bloemen zeer welriekend. Een algemeene, loofverlie- zende, verstrooid groeiende boom, die op periodiek zeer drogen onvruchtbaren grond, bij voorkeur in loofverliezende homogene bos- schen, voorkomt. Hoewel het hout om de bijzondere duurzaamheid, groote sterkte en andere deugdzame eigenschappen algemeen geroemd wordt, wordt het bijna nooit gebruikt, aangezien op de groeiplaatsen meestal ook djatihout te krijgen is. Ongetwijfeld echter een uitste- kende timmerhoutsoort, waarvan te weinig partij getrokken wordt. Waarschijnlijk voor houten schroeven, wagenassen, kamraderen enz. zeer geschikt. Cultuur om het hout zeer aan te bevelen op steenach- tige plekken beneden 500 M. ; vooral in M.- en O.-Java, op plekken waar djati niet goed groeien wil. K. en V. Het hout is bijzonder geschikt voor wagenassen, schijven van blok- ken, kamraderen, schroeven en fijne gereedschappen, v. Rees. Uit de oneetbare vrucht wordt eene aromatische olie getrokken, die de terpentijn vervangt. S. g. 0.79. St. 0.94. 196. Overige monsters: 2 Canarinm elliptienni. Plantentuin. — Birik-hitam, B.- merah. Borneo. Hooge boom. Mooi, bard hout. In de bla- deren wilikelt men onrijpe vruchten om ze te laten rijpen. Go}(t. — Barna. Palembang. Licht, als lindenhout: vrucht wordt gegeten. v.II. — ? JaiUlit. — Jaïmit. — Jaoetang. Batjan. — ? Kajoe-damar-poetih. Borneo. S. g. 0.85. — Kanari-damar. (Cauarinm sp.). Menado. S. g. 0.50. — Kanari-meraJi. (Canarinm sp.). Ceram. — Kinari. Sum. "Voor huisbouw. v. H. — Lagan. (J Canarinm sp.). Suma- 62 tra's W.-k. Priaman. Hout hard, zeer deugdzaam, fijn en vast, laat zich goed bewerken en spijkeren. In zout water duurzaam, niet in zoet. Voor prauwen en huisbouw gebruikt. S.g. 0.81. Z. 0.70. - Lalang. Sumatra. - Toe- loeh. Tondano. — Wijoe. Borneo. Meliaceae K. enV. 3; B. I. 1. Houtkenmerken. Meliaceae: Hout meest rood, soms geel of grijs, zeldzamer wit, soms met onregelmatige, concentrische banden van los weefsel. Poriën verschillend van grootte, nogal schaarsch, meest matig groot. Mergstralen meest matig breed. G. ld. van Aglaia sp. (het beschreven monster is nauw verwant aan de volgende soort) : Hout zwartbruin, met vele zeer smalle mergstralen en kleine poriën, die zich als lichtere stippen voordoen. Van de poriën uit loopen dwarse, korte, lichte streepjes in tangentiale richting. Blits. 197. Aglaia Eusideroxylon K. etV, — Lotong Mad. Satlotong Mad. Langsatloetoeng J. IJzerhout. O. -Java Z. I. II. Hg. 40 M. stam zuilvormig, bijna zonder gleuven, met zeer kleine wortellijsten, zonder knoesten, hoog vertakt. Schors dun, bros, grauw, nogal glad, soms in dunne niervormige platen afschilferend, met fijne barsten, met zwak aromatischen, aan CedrelaAwat herinnerenden reuk en zeer bitteren smaak, met veel wit, kleverig, aromatisch-bittcr melk- sap. Een altijdgroene, plaatselijk algemeene, verstrooid groeiende boom, die voorkomt op constant vochtigen, vruchtbaren grond in altijdgroen oerwoud. Hout algemeen gebezigd voor huis- en bruggenbouw ; behoort tot de sterkste en duurzaamste javaansche bouwhoutsoorten ; het moet in sterkte en duurzaamheid gelijk staan met djati, en is voor Oost- Java, wat rasamala is voor "West-Java, en ijzerhout {Eusideroxylon Zivageri T. et B.) voor Sumatra. Het is evenwel buitengewoon hard, zeer zwaar en niet gemakkelijk te bewerken. Het wordt dan ook alléén voor balken gebezigd en is daarvoor niet moeielijk in groote afmetingen te krijgen. Het kernhout is donker-bloedrood of vuilpurper en breed. Cultuur sterk aan te bevelen om het hout. K.e-t V. 198. A. Miiialiassae Koord. - Pisek Tt. Malansot Tl. Celebes. Hout voor bruggen en huisbouw gezocht. K. 199. A. odorata Lour. — Patjar-tjina 3. Tjoelan S. China; op Java als sierplant. Boomheester. De kleine welriekende bloemen gezocht om in het haar te dragen of tusschen kleeren te leggen. Voor levende omheinin- gen waarschijnlijk geschikt. K. en V. 63 200. A. palembanica Miq. (A. tomeutosa T. et B.). M. Banka. Vooral voor scheepsbouw geschikt. De boomen worden niet hoog en zwaar, slechts 12 M. lang en V2 M. dilc. v. E. De variëteit borneënsis Miq. heet op Celebes: PisekT]. Malasot T\. Wole-poeti Tl. JFole-sela TI. Het harde en taaie hout is daar zeer geschat voor huisbouw. Hg. 35 M. K. S.g. 1.00. Houtkenmerken. Agïaia Roxburghiana W. et A.: Hout helder rood, hard, dicht, fraai geteekend. (?) Jaarringen geteekend door een donkerder band. Poriën klein, schaarsch, in nauwe ringen van wit- achtig weefsel, dat concentrisch samenvloeit en zóo smalle golflijnen vormt. Mergstralen smal, talrijk, gelijkmatig verspreid. Hun onderlinge afstand even groot of kleiner dan de doorsnede der poriën. G. 201. A. Roxburghiana Miq. — ? Java, Sumatra, Molukken, Ceylon, Burma. Een groote boom met gele bloemen en dofgele eetbare vruchten. v.E. Altijdgroen. Schors licht bruin, glad, in platte rechthoekige stukken afschilferend. Hout voor spaken. S.g. 0.93—0.98. P. 896. G. S.g. 1.13. 2C2. Anioora Aplianamixis Boem. et Schultes. — Goela J. Kajoe-goela J. Kedoja-sapi J. Kedoja J. ? Ki-djoedjoel S. Kadjoe-khoeleuh Mad. Mendjantong Banka. Java Z. I. II, Timor, Malaka. Een in M.- en O. -Java algemeene, nogal hooge boom met sierlijke, lichtrose gekleurde, op Lansium {Doekoe M.) gelijkende, in talrijke, tot 'h M. lange, hangende trossen geplaatste vruchten, die na het openspringen de groote, met schitterend oranjekleurigen zaadrok om- hulde zaden vertoonen. Komt voor op periodiek drogen grond in loofverliezend bosch en op eenigszins ziltigen grond aan den binnen- zoom der Rhizophoren-wouden. Hout als te weinig duurzaam, te weinig sterk en te klein, niet gebruikt. Cultuur alleen voor sierboom aan te bevelen om de fraaie vruchttrossen. üT en V. S. g. 0.54; 0.61 ; 0.77. Houtkenmerken. Carapa moluccensis Lam. (nauw verwant aan C. ohovata BI.): Hout rood, bard, spint lichter van kleur. Poriën klein tot matig groot. Vaak als door overlangsche schotten verdeeld, schaarsch. Mergstralen in het oog vallend, smal, talrijk, eenvormig en op onderling gelijke afstanden. Jaarringen duidelijk geteekend door een doorloopen- den kring van poriën en een donkere lijn. G. 203. Carapa moluccensis Lam. (? Xylocarpus (xranatum Koe- nig). — Mri J. Njoeroe J. Kira-kira M. M.- en O.-Java, Ambon, ? Celebes. Als C. ohovata BI., maar blaadjes aan den top spits toeloopend, vrucht niet grooter dan een granaatappel, en boomen op hoogen leeftijd niet altijd hol. Cultuur niet aan te bevelen. K.en V. S.g. 0.71. 64 204. C. obovata BI. (Xylocarpus obovatus Juss.). — Djombo J. Kjiri J. Niri S. Boeg. Miri S. Pamoeli-in-taasitJ Tt. Tb. Pamoedain-tasik Ts. Pohon-kir a-kir a M. Kojawas-i-lawa- nan Tl. Boeli-hoeli M. Niri-hatoe Sum. ? Kajoe-bako, Tam- boe Mak. SoeZi, ? Kir a-kir a-laki-laki. Cel. Java Z. I, Sumatra, Celebes, Halmaheira, Amboina, Malaka. Ceylon, Zuid- V.-Indië. Ilg. 12 M. Stam steeds krom en laag, vorksj^ewijze vertakt, met veel knoesten en ondiepe gleuven, bijna zonder wortcllijsten. Schors dun, zeer taai, grauwgrijs, in lange dunne reepen at'schilferend, met fijne overlangsche barsten. Wortels in twee soorten : dikke, knievormig gebogene, lijstvormige, boven den grond uitstekende ademwortels, en onder den grond blijvende gewone voedingswortels. Vruchtdragend hoogst eigenaardig door de, vaak nianshoofdgroote, kogelvorniige, geel- bruine vruchten, die groote, min of meer op een tetraëder gelijkende, met een kurkachtige laag bekleede zaden bevatten. Een altijd- groeoe, zeer algemeene, soms min of meer gezellig groeiende boom, uitsluitend in de Rhizophoren-bosschen. Het kernhout U fijn, sterk en duurzaam, maar alléén in kleine afmetingen te krijgen, aangezien bijna alle hoornen spoedig hol worden. Schors gezocht voor het tanen van visclmetten.' Schors en vruchtschillen als medicijn tegen buikziekte. In de Minahasa wordt de schors algemeen gebruikt om de sagiiiceer (gegist a;>'Hpalm-8ap) een bitteren, pikanten smaak te geven, en tevens dien drank langer te kunnen bewaren. Cultuur niet aan te bevelen. K.enV. S.g. 0.71; 0.76; 0.85; 0.87. Houtkenmerken. Cedrela: Hout rood, zacht, duurzaam, gemakkelijk te bewerken, met bijzonderen reuk. Poriën matig groot, duidelijk op overlangsche doorsnede. Mergstralen smal of matig breed, gelijkmatig verspreid, op nogal groeten ondorlingen afstand. Jaarringen geteekend door een doorloopenden kring van groote poriën. G. 205. Cedrela celebica Koord. — Lipoga Rt. Laloempehe TI. Roewerang Tt. Laloentpe Tt. Alipega Tb. Kajoe-amoerang M. Celebes. Hg. 50 M. Hout voor planken gezocht, maar voor balken te weinig sterk. Echter alleen onder dak duurzaam. Gelijkt op het javaansche Soerèn-\iout. Het wordt als Menado-ceder in kleine hoeveelheden naar Nederland uitgevoerd. De vruchten van dezen boom zijn + 45 mM. lang. K. S.g. 0.36. Houtkenmerken. Cedrela Toona Bo.rh. (zeer nauw verwant aan C. febrifuga BI): Hout steenrood, zacht, glanzend, weinig onderhevig aan splijten en trekken, aromatisch. Jaarringen duidelijk geteekend door een kring van groote en talrijke poriën. Poriën dikwijls dubbel, ongelijkmatig verspreid, schaarsch in het herfsthout, wat ongelijk van grootte, duidelijk op overlangsche doorsnede. De poriën in het voor- 65 jaarsliout grooter. Mergstralen rood, smal en matig breed, eenvormig, gebogen om de vaten, op radiale doorsnede met duidelijken glans. G. (Volgens Stone zijn er talrijke concentrische, golvende lijnen van losser weefsel, en vormt dit ook ringen om de porjën.) 206. C. febrifuga BI. (2 C. inodora Hassk.). - Soerèn J. S. Mal. Redani J.. Soerèn-kapas S. Ki-heureum S. ? Soeren-poetih, ? S.-meirah M. ? Alosul Amb. ? Losul Mol. Java Z. I. II. III. Woudreus. Hg. 40 M. Stam meest recht, nogal hoog vorksgewijze vertakt, zonder, of met hoog oploopende, ondiepe gleuven, met groote wortellijsten, meest zonder knoesten. Schors taai, donker grauwbrnin, ruw en met talrijke, diepe, overlangsche barsten. Een soms loofverliezende boom, met fraaie kroon, grof gevinde, gaafran- dige bladeren, groote pluimen met kleine, witte bloemen en zeer kenbare, met vijf stervormig uitstaande kleppen openspringende, nogal kleine vruchten, gevleugelde zaden en typischen (naar juttepeeren of sigarenkisten) reuk van de schors en het hout. In vele streken is hij nogal algemeen en komt, soms gezellig groeiend, voor, zoowel in homogene, loofverliezende wouden, als in heterogene, altijdgroene bosschen. Het hout is gezocht voor planken, tafels, kasten enz., en wordt onder dak duurzaam geacht. Van de, in Br.-Indië voorkomende, C. Toona Boxh., die zeer na verwant is aan deze soort, is het hout voor binnenwerk gezocht. Het wordt daar niet door witte mieren aan- getast. 8. g. 0.46—0.70. P. 349—560. Voor sigarenkisten is dit hout bruikbaar en voor theekisten is het uitstekend. Het wordt uit Britsch- Indië naar Europa uitgevoerd onder den naam van Moulmein-cedar. De schors schijnt tegen sommige buikziekten geneeskrachtig te zijn. Cultuur zeer aan te bevelen om het hout, o. a. verspreid in djaticul- tures. Ook voor reboisaties m. h o. op grondverbetering en irrigatie bruikbaar, mits vermengd met andere boomsoorten. K. en V. Zie voor uitvoeriger mededeelingen K. en V. 3. pag. 197 — 203. Hout bruin, zeer los en warrig. Scnlpt. 8. g. 0.38; 0.40; 0.48; 0.54; 0.57; 0.67; ? 0.81. 207. C. odorata L. — Vaderland Mexico. Gekweekt in den Plan- tentuin te Buitenzorg. Deze boom, die het „sigarenkistenhout" levert, groeit op Java zeer snel. Hij is te herkennen aan den onaangenamen, aan zwavelwater- stof en verrotte uien herinnerenden reuk der bladeren, welke reuk bg een paar andere Cedre7a\t in mindere mate voorkomt. K. en V. In zijn vaderland bereikt hij een hoogte van 20 — 25 M., groeit op lichte gronden, en is op 40-jarigen leeftijd volwassen. Het hout scheurt niet en laat zich goed bewerken, doch minder goed politoeren. Het is weinig elastisch en sterk, doch wordt wegens den sterken reuk en bitteren smaak niet door insecten aangetast. Het wordt zeer geacht en o. a. gebruikt voor kleine vaartuigen, voor het binnendeel van meubels (om den termieten het binnendringen te beletten), voor kisten, enz. In Engeland wordt het veel ingevoerd en voor allerlei doeleinden gebezigd. Bois indtist. Houtkenmerken. Cedrela serrata Royle: Te onderscheiden van C. Toona Roxb. door de veel grootere poriën en de veel duidelijker geteekende jaarringen. G. C. serrata Royle (C. serrnlata Miq.)* Soerian M. op Su- matra. Soeren-sabrang J. Voor-Indië, Sumatra, op Java gekweekt. Hooge woudboom. Gekweekte exemplaren op Java reeds 30 M. hoog, met rechten stam. De boom werd van Sumatra naar Java overgebracht, en de aanplant slaagt in W.-Java goed. Het kernhout is rood, met aromatischen reuk. Volgens Brandis wordt het in Voor-Indië zelfs voor bruggenbouw gebezigd. Het hout is redelijk vast, fraai te be- werken, mooi gevlamd, en daardoor zeer geschikt voor meubels, en duurzaam, mits niet blootgesteld aan witte mieren. Het witachtig-gele spinthout en hout van jongere hoornen verschilt weinig van het kern- hout. Zelfs voor bouwhout is het voldoende sterk. Voor theekisten is het uitstekend. Het groeit daarvoor evenwel wat langzaam. Cultuur om het hout aan te bevelen. Voor wegenbeplanting en reboisaties op arme gronden minder geschikt. K.enV. Zie ook Dr. M.Greslioff', Nut- tige Ind. Planten. — Hout warrig en, wanneer men dwars tegen den draad snijdt, vezelig. Sculpt. Volgens Cordes bestaan van den Sumatraanschen Soerian drie ver- scheidenheden : S. henar of S. kanipony, die in de dorpen geplant wordt en fraaier gevlamd en duurzamer hout heeft dan de andere soorten, S. rhnho of S. haivang, en S. nasi, wier hout lichter van kleur en minder duurzaam is. Het hout is over het algemeen licht en taai, maar zeer duurzaam, grof van vezel, en een der beste houtsoor- ten van de Parlangsche bovenlanden. De hooge stammen leveren balken van 12 M., soms reeds op 10- of IS-jarigen leeftijd. Ook als schaduwboom voor koffietuinen aanbevolen. C. Volgens V. Hasselt is het hout voorbeeldeloos duurzaam en taai, en neemt door de jaren in duurzaamheid toe. — Oude prauwen van Soerian-hout zijn vaak zoo hard, dat zij niet meer door den worm kunnen aangetast worden. De beste Soerian-soort is de aangeplante, ook wel Soerian honu (d. i. benar, echt) genoemd, die vrij snel groeit. Hooger dan Talangbaboengo komt de Soerian niet voor. Behalve voor prauwen wordt dit hout ook voor planken gebruikt, en is vooral voor kisten zeer gezocht. De groote Maleische familiekisten worden vooral te Lolo van dit hout vervaardigd en overal in de Bovenlanden tegen goeden prijs verkocht. Oud Soeria»-ho\it is ook voor meubelen zeer fraai. Het laat zich gemakkelijk bewerken en fraai polijsten, v. H. S. g. 0.45—0.50. G. S. g. 0.48; 0.51. C. serrata Royle var. - Soerian-baioang . S.-rimho Snmd.ti-A . Grooter dan de vorige. Voor planken en kisten. C. S. g. 0.37. Houtkenmerken. Chloroxylon Swietenia DC. : Hout zeer hard, geel of crèmekleurig, geen duidelijk kernhout, maar het binnenste hout toch donkerder dan het buitenste. Satijnglans. Jaarringen duidelijk. 67 Poriën zeer klein, gelijkmatig verspreid, enkel of in korte radiale lijntjes tusschen de smalle, eenvormige, op onderling gelijke afstanden gelegen, korte mergstralen, die op radiale doorsnede een schoonen glans vertoonen. G. (Volgens Stone mergsti-alen lang.j 210. Chloroxylon Swietenia DC. — S a t ij n h o u t. Vaderland : droge streken van V.-Indië en Ceylon. Op Java gekweekt in 's Lands Plantentuin. Voor houtsnijwerk niet, maar voor draaiwerk uitstekend geschikt bevonden. In Engeland geïmporteerd en hier en daar voor fij q schrijn- werk gebezigd. In V.-Indië voor landbouwwerktuigen gebruikt. Cul- tuur om het hout, en m. h. o. op den goeden groei in 's Lands Plan- tentuin, aan te bevelen. In de jeugd moesten daar de boompjes ge- steund worden. Volgens Brandis blijft in Centraal Voor-Indië de boom klein en wordt in Zuid- Voor-Indië grooter (tot 14 M.) K.eyi V. In de Philippijnen Alintatao geheeten. Aldaar slechts in kleinere afmetingen aan de markt. Het hout wordt er zeer geacht voor meu- belbout. Ph. W. S. g. 0,78—1.04. P. 504—1059. G. Houtkenmerken. Dysoxylum: Hout roodachtig, matig hard. Poriën duidelijk op overlangsche doorsnede, matig groot tot groot, vaak als door overlangsche schotten verdeeld of in korte lijntjes gegroepeerd. Mergstralen smal. Concentrische lijnen bij sommige soorten duidelijk. G. 211. Dysoxylum acutaug'ulum Miq. — Amhaloe, Tembaloe, Mem- baloe ? Java, Banka, Sumatra, Borneo. G. B. Een boom van aanzienlijke hoogte en zeer zwaar van stam. Op Sumatra, Borneo en Banka is het hout geler en veel fraaier gevlamd dan op Java, zoodat men geneigd zou zijn aan variëteiten te denken. Het hout, dat wel op satijnhout gelijkt, is zeer vast, warrig, golvend van weefsel en moeielijk te bewerken. S. g. 1.07. St. 0.79 ; 0.91. 212. D. acntan^alnm BI. (? dezelfde als de voorgaande). — Wesar Tl. Besar Tt. Tb. Mawewesar Tt. MaJialangsot Tb. Makmsot Tt. Celebes, Banka. In een groote wagenmakerij te Kakas (Celebes) wordt dit hout gebruikt voor naven, vellingen en spaken. Na Toemhaua-rendai (Dyso.rylum densifonn»), moet dit hout er het best zijn voor dit doel. Het is donkerder van kleur en veel grover van draad dan dit laatste. K. Voor materialen bij huisbouw enz. C. S. g. ? 0.84 ; ? 0.89. 213. D. alliacenm BI. (D. acnminatissimnm BI.). — Ki-haicang S. Pisitan-monjet S. ? Ki-sigoeng S. ? Tanglar-monjet. Java Z. II, West-Sumatra, Ambon, ? Borneo, ? Malaka. Hg. 25 M. Stam nogal recht, met kleine wortellijsten en ondiepe gleuven, nogal laag vertakt. Schors bros, donkergrauw, met veel fijne, dwarse en overlangsche barsten. Bladeren grof gevind. Schors, bladen en zaden naar uien smakend. Een niet zeldzame boom, op constant vochtijien grond, in schaduwrijk, altijdgroen oerwoud. Hout soms voor huisbouw, doch niet boog geschat. Het bevat alléén spint. Cultuur niet aan te bevelen, tenzij tusschen andere boomsoorten voor reboisaties m. b.o. op irrigatie in bergstreken van M.- en W.-Java. K.en V. Sculpt. S. g. 0.78. 214. D. aniooroïdes Miq. var. otopliora K. et Y. (D. niacro- pliyllnm T. et lï.). - Kedoja .T. S. DojaJ. Ketoedjeuh Mad. M. en O.-Java Z. I. IL Hg. 25 M. Stam recht, zonder knoesten, met enkele gleuven, met kleine wortellijsten, zich hoog boven den grond vorksgewijze in een gering aantal schuin opwaarts gerichte takken verdeelend (kandelaber- vormig). Bladeren grof'gevind, aau de uiteinden der weinig verdeelde, dikke takken. Vrucht een afgeplat bolvormige doosvrucht. Schors bros, grauw, nogal glad, bijna niet af-Iiq. var. minor K. et Y. - Marang-inang S. Pingkoe S. Pisüan-)iionjet S. Kapinango S. Welahan J. Mahalausa-niairoero Rt. Moivolongsop Pk. Java Z. II. Ce- lebes. Hg. 40 M. Stam zuilvormig, hoog vertakt, met kleine wortellijsten. Schors bros, grauw, ruw, met aromalischen reuk. In bloeitijd zijn de vinger- en armdikke takken soms zoo dicht met de witte bloem- trossen bedekt, dat zij er geheel wit uitzien. Tallooze afgevallen bloemen bedekken dan den grond. De geur der hloemen is zoetig en niet zeer aangenaam. Deze altijdgroene boom is nergens algemeen, en wordt verstrooid groeiend aangetroifen in altijdgroen oerwoud op con- stant vocbtigen grond. Hout hooggeschat voor meubel- en bouwhout. Cultuur aan" te bevelen om het duurzame hout. Waarschijnlijk bruik- baar in reboisaties m. h. o. op irrigatie in lagere bergstreken. K. en V. 218. D. excelsuin BI. (D. macrotbyrsnm Miq. Hartighsea excelsa A. Jnss.). — Ki-gegoela S. Troes-goenoeng S. Ki-warirang S. Ki-tjarirang S. Tangïar S. ? Kokosan-monjet-leutik S. Beka- beka Sum. Bebekoh Lampongs. ? Bebeker Banka. M.- en W.-Java Z. II, Sumatra, Borneo. Woudreus. Hg. .50 M. Stam zuilvormig, hoog vertakt, met nogal sterke wortellijsten en weinig knoesten. Schors dun, bros, grauw, met kleine overlangsche barsten. Bloemen bleekrose, in talrijke pluimen. Bladeren grof gevind. Een nogal zeldzame, altijdgroene boom, die verstrooid groeiend voorkomt op constant vochtigen grond in schaduw- rijk, altijdgroen oerwoud. Hout weinig gebruikt en door de inlanders meest ongunstig beoordeeld. Cultuur bruikbaar in reboisaties m. h. o. op irrigatie op 1000—1500 M. zeehoogte in W.-Java. K.etiV. S. g. ?0.43; ? 0.69. 219. D. macrocarpum BI. - Ki-hadji S Java Z. I, Sumatra. Hg. 20 M. Stam recht, rolrond, met weinig knoesten, zonder gleu- ven; hoog vertakt. Schors dun, bros, grauw, weinig afschilferend, met diepe overlangsche en dwarse barsten. In vrucht een ware sierboom en dadelijk te herkennen aan de vrij talrijke, vuistgroote, fraai oranje-roode, peervormige vruchten, die jong veel melksap be- vatten. Een altijdgroene, zeldzame boom, die in altijdgroen oerwoud op constant vochtigen grond voorkomt, en een hout levert, dat plaat- selijk als duurzaam en zeer geschikt voor huisbouw te boek staat. Cultuur aan te bevelen om het hout in de bergstreken van W.-Java, en wellicht ook in O.- en M.-Java. Ook voor rehoisatie m. h. o. op irrigatie geschikt. K. en V. 220. D. Diollissimnm BI. (Hartighsea mollissima A. Jnss.). — Teki J. Bawangan J. ? KoeUt-bawang S. ? Kl-bawang S. ? Tang lar-mon jet S. Java Z. II, Ternate. Woudreus. Hg. 58 M. Stam zuilvormig, hoog vertakt, rolrond, zon- der knoesten, met relatief kleine wortellijsten. Schors bros, aschgrijs, met fijne overlangsche barsten, weinig afschil ferend, met sterken uien- reuk. Een zeldzame boom, die in altijdgroen oerwoud op constant vochtigen grond voorkomt. Het hout zou deugdzaam zijn en geschikt voor huisbouw, is echter weinig bekend. Cultuur in reboisatie m. h. o. op irrigatie aan te bevelen. K. en V. Het hout, schoon weinig gesloten van weefsel, is nochtans zeer deugdzaam voor den huisbouw en laat zich gemakkelijk bewerken. S. g. 0.49. St. Volgens Hssk. is het niet sterk en wordt licht door witte mieren aangetast. 221. D. rainiflorum Miq. (? Epicharis cauliflora BI.). — Tanglar S. Soms abusievelijk Pingkoe S. W.- en M.-Java Z. II. Komt ongeveer overeen met D. cauJostachynm Mig , maar bijna nooit stambloemig, en de dikke takken meer kronkelend. K. en V. S.g. 0.55. Houtkenmerken. Lanslitin domesticum Jack: Hout licht reekleurig, niet zeer hard, fijn, met kleine poriën, zeer smalle mergstralen en golvende, zeer dicht opeenliggende, smalle concentrische lijnen. R. 222. Lausinm domesticnui Jack. — Doekoe Mal. S. J. Bidjitav S. Kökösan S. Langsep J. Tjeloring J. Langsep Borneo. Lansjee op Sumatra. Ai-mahoe Amb. Lansa M. Laiisat M. Lansot Tt. Tb. Lasot Tl. Malaka, Mal.-Archipel. Op Java waarschijnlijk alléén verwilderd. Z. I. II. Gekweekt in bijna alle groote dorpen van Java. Ook in de Minahasa. Hg. 20 M. Stom nogal recht met hoog oploopende, diepe gleuven. Schors grauw. In vruchttijd dadelijk te herkennen aan de duivenei- tot kippenei-groote gele vruchten, die als druiventrossen groeien. De boom groeit alleen op constant-vochtigen bodem, en brengt een hout voort, dat gezocht is voor stelen van bijlen en lansen, en taai, fijn- dradig en sterk is. Vooral het hout van de variëteit Tjelorimj wordt geroemd. De bittere groene znden dienen als anthelminticum, en de vruchtschil van een der variëteiten wel als wierook. Het vruchtvleesch van enkele der variëteiten is zeer smakelijk, en om die reden wordt de boom veel door inlanders gekweekt. Cultuur aan te bevelen. K. en V. In de Lampongs is de doekoe- oef on een zeer harde houtsoort, die veel op talangs voorkomt. Het wordt gebruikt voor heften van kris- sen enz. Ind. Gids 1885. S.g. 0.65; 0.85; 0.86; 0.87; 0.91; 1.00. Houtkenmerken. Melia Azadirachta L.: Hout hard, dicht, spint grijs, kernhout rood. Jaarringen niet duidelijk. Het hout is verdeeld in afwisselende banden met meer en minder poriën. Ook zijn er flauwe 71 cc ncentrische lijnen, maar het is twijfelachtig of dit jaarring-grenzen zijn. Poriën schaarsch, matig groot en groot, vaak ovaal en als door overlangsche schotten verdeeld, duidelijk op overlangsche doorsnede. Mergstralen smal, talrijk, wit, duidelijk, uitgebogen waar ze de poriën raken. De afstand tusschen de mergstralen minder dan de doorsnede der poriën. Het hout is aromatisch en gelijkt veel op mahonie. G. (Stone vermeldt, dat de poriën omgeven zijn door ringen van losser weefsel.) 223. Melia Azadiracbta Linii. (Azadirachta indica Juss.). — Mimba J. M. Mempheiüi Mad. O.-Java Z. I, Madoera, Bali,. Sumbawa, V.- en A.-Indië, Ceylon. Hg. 15 M. Stam krom en kort, laag vertakt, bijna zonder wor- tellijsten, zonder gleuven, dikwijls met knoesten. Schors hard, donker- grauwbruin, met vele, diepe, overlangsche barsten, met gom. Bladeren enkelvoudig gevind, met scherp gezaagde, smal- sikkelvormige blaad- jes. Een altijdgroene, zeer algemeene boom, die soms min of meer gezellig groeiend, uitsluitend voorkomt op periodiek zeer dorre gronden in loofverliezende bosschen, of op bijna kale rotsterreinen. Volgens Gamble wordt het hout in V.-Indië voor wagenmakerij, scheepsbouw, landbouwwerktuigen en huisraad gebezigd, en is daar zeer duurzaam. Ook op Java wordt het geroemd, en wordt het soms voor huisbouw gebruikt. Evenwel slechts in korte afmetingen te krijgen. Het sap, de vruchtschillen en de schors, dienen in V.-Indië als inlandsche medicijn. De gom schijnt van goede qualiteit te zijn, beter dan de gomsoorten die men op Java koopt. Onderzoekingen m. h. o. op export zouden gewenscht zijn. Cultuur aan te bevelen voor reboisaties m. h. o. op irrigatie en voor wegenbeplanting op dorre terreinen beneden 300 M. zeehoogte; ook om het hout en de gom. K.enV. Volgens Stone heet het in den handel Margose. S. g. 0.77-0.94. P. 315—961. G. Houtkenmerken. Melia Azedarach L. : Hout zacht, spint geelachtig wit, kernhout rood. Jaarringen geteekend door een breeden kring van groote poriën. Het buitenste deel van lederen jaarring bevat eenige kleinere poriën, die verbonden zijn door onregelmatige, golvende, concentrische banden van zacht weefsel. Mergstralen matig breed, op radiale doorsnede zichtbaar als lange platen. Poriën zeer duidelijk op overlangsche doorsnede, vaak gevuld met harsachtige stoffen. G. 224. M. Azedarach Linn. Mindi S. ? Kakera-kikera M. ? Embo. Tropische en sub-tropische streken der geheele wereld, veelal alleen gecultiveerd. Op Java waarsch. alléén gekweekt. Het hout laat zich goed polijsten en zou volgens Gawè7e voor meu- bels gebezigd worden. De bladeren en vruchtschillen worden in Br.- Indië als inlandsche medicijn gebruikt. Cultuur aan te bevelen om het lichte, doch bruikbare hout, den snellen groei en de ijle kroon. 72 Als schaduwbooiu voor koffietuinen schijnt hij geschikt te zijn, mits behoorlijk op^esnoeid in de jeugd. K. en f\ Schors dik, grauw. De bloemen zijn lichtpaars, welriekend, en ge- lijken op seringen; de vruchten zijn geel en blijven lang aan den boom. Brandis. Het hout is taai en voor gereedschappen geschikt, doch niet in groote afmetingen te bekomen. Het bezit weinig of geen looizuur, en wordt daarom met voordeel gebezigd, b.v. voor de klapraderen der indigo-fabrieken, v. M. Dit is de „Persian Lilac" der Engelschen en de „Lilas de8 Indes" van de Franschen, met roodachtig kernhout, dat gemakkelijk te bewerken is, zich goed laat politoeren, en voor het vervaardigen van meubels dient. W. Sciilpt. 8. g. 0.56—0.64. P. 596. G. S.g. •r'0.42; 0.57; 0.61; 0.64; 0.67. Houtkenmerken. Sandoricum indicum Cav.: Spint grijs, kernhout rood, matig hard, dicht, laat zich goed polijsten. Poriën klein, ovaal, als door overlangsche schotten verdeeld. Mergstralen smal, golvend, niet in het oog vallend, op radiale doorsnede als lange smalle banden. G. 225, Saudoricum indicnm Cav. - (De soort S. nervosum BL komt byna geheel overeen met deze soort. Inl. namen op Java dezelfde.) Sentoel J. S. Ketjapi S. Ketjapi-monjet S. Sentol Mad. Wasoeoe Tt. Sontol M. Sanclori M. Kitjapi M., ook op Sumatra. Ai-oelit Amb. Java Z. I. II, Celebes. Mal.- Archipel, Achter-Indië, Malaka. Hg. 25 M. Stam soms zuilvormig en hoog vertakt. Zonder wortel- lijsten, bijna zonder gleuven. Schors dun, bros, grauw, met fijne barsten. Door het relatief gering aantal ongedoornde, hooge javaansche boomen met drietallige groote blaadjes en de groote, eetbare, bei^ach- tige steenvruchten (jong : melksaphoudend), niet moeilijk in het bosch te herkennen. Een niet algeraeene, altijdgroene, verstrooid groeiende boom, die in altijdgroen oerwoud voorkomt, en in de meeste grootere dorpen wordt gekweekt Hout veel voor planken en ruw huisraad gebezigd, doch weinig duurzaam geacht. Kernhout rood en grof. Cul- tuur aan te bevelen om vruchten en hout; waarschijnlijk ook in reboisaties m. h. o. op irrigatie geschikt. K. en V. In Malaka Sentol geheeten, en aldaar een zacht en wit hout ople- verend van geringe qualiteit. S.g. 0.44—0.57. E. 0.58. G. 0.55; 0.58; 0.65. Houtkenmerken. Swielenia nxtcrophi/llu Khuj : Hout licht rood, matig hard. Poriën klein, schaarsch. Mergstralen smal, hun onderlinge afstand ongeveer gelijk aan de doorsnede der poriën. Soms concen- trische banden van licht weefsel, die misschien jaarring-grenzen zijn. G. 226. Swieteuia macrophylla Kiug. - Vaderland trop.-Amerika. Een fraaie boom, die veel weerstandskrachtiger is dan de S. Maha- goni. Het hout gelijkt er veel op, maar schijnt van minder qualiteit te zijn, hetwelk evenwel eerst later zal knnnen blijken. S.g. 0.56. G. 73 Deze boomsoort, die nauw verwant is aan het Mahoniehout, is op Java door den Plantentuin ingevoerd en groeit er snel en krachtig op relatief onvruchtbaren grond. K. en V. Houtkenmerken. Swiitenia Mahagoni L.: Hout hard, roodachtig bruin, gemakkelijk te bewerken. Jaarringen geteekend door een door- loopende lijn van poriën. In het herfsthout weinig of geen poriën. Poriën matig groot, sehaarsch, gelijkmatig verspreid, vaak als door overlangsche schotten verdeeld, soms met harsachtige stoflfen gevuld. Mergstralen zeer kort, zeer talrijk, matig breed, eenvormig en op on- derling gelijke afstanden, op radiale doorsnede met fraaien glans. G. 227. S. Mahagoni (2 L. ? Jacq.). - Mahonie. Inheemsch in Z.- en M.-Amerika. Daar tot 1000 M. zeehoogte. Op Java naar het schijnt in de heete laagvlakte het best groejend. Een altijdgroene boom, die door zaad gemakkelijk wordt voortge- kweekt, en reeds op jeugdigen leeftijd vrucht draagt. Het hout is vooral in Europa zeer gezocht voor meubels; volgens Brandis ook voor scheepsbouw. Het kernhout is zeer breed, roodbruin, en zeer duurzaam. Door het Boschwezen wordt deze boom aangeplant. De mahonie heeft te lijden van de larven van een klein nachtvlindertje, die in de takeinden leeft en die doet sterven. Cultuur op Java sterk aan te bevelen. K. en V. Hout licht-geelrood, zacht, zeer fraai en goed te bewerken. Sculpt. Zie verder K.enV. 3 p. 5-7. Bois. indiist. p. 303— 306. fP. p. 958—960. StOHe p. 32. Gamble p. 153. S.g. 0.56—0 85. F. 425—642. G. 228. Overige monsters: iglaia oxypetala. Plantentuin. — Aglaia sp. (Milnea dul- cis T. et B.). Celebes. Boomheester. Voor verschillende materialen bij huisbouw. C. S. g. 0.70. - Chickrasia ta- bularis A. Juss. (C. velutina W. et A.)- Plantentuin. - ? Dysoxylnm tillaceum. Plantentuin. S. g. 0.52. — Khaya senegalensis A. Juss. Plantentuin. — Berasan. Java. S.g. 0.75. — Embalon. Billiton. Zwaar hout. Voor meubels^ heften van krissen, scheden van wapens enz. Bil. — Emhalon-idjoek. Billiton. Groote boom, hout voor stelen van bijlen. — Kajoe-pantjal. IJzer hout. S.g. 1.07. — Karapat-tjapaka. Batjan. — Krikw. Banka. Voor werk- tuigen. C. S. g. 0.95. — Lmigsa-oetan, Langsap-oetan. Mo- lukken, Banka. S. g. 0.72 ; 0.75. - Loto-latang. Celebes. Timmerhout. G. S. g. 0.87. — Mamalapa. Menado. - Mem- balorig, Baloe. Banka. Timmerhout. G. S.g. 0.43; 0.63. - 74 Menbalong. Billiton. Alleen de bast ^vol•dt gebruikt als koelit voor het dekken van huizen. 5//. — Niri-soendong. Borneo. S. g. 0.71, — Pantjal-kidang. (? Aglaia sp.). Java. Voor dakwerk, weinig duurzaam. C. S. g. 0.60. — Parak. Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 0.57. — Parak. Billiton. Groote boom, hout. slecht, niet gebruikt. Bil. - Santoe- bodi. Sumatra. Voor stijlen van huizen. G. S. g. 0.70. — Silan. Sum. Niet gebruikt, v. E. — Soeria. Tondano — Soerian M. Gansioeng M. Mansioeng Daj. Borneo. Nogal hooge boom, langwerpige bladeren. Hout licht, licht- bruin, gewild voor huisbouw, meubels enz. Jent. S. g. 0.75. — Soerian-hitani, S.-merah. Borneo. Hooge boomen uit het laagland. Hout zeer licht: voor drijvers, djoekoengs en timmerhout. Niet bestand tegen witte mieren, en rot spoedig in den grond. Gout. — Soerian-ingoe. Sumatra. Het hout van dezen woudreus is harder en fijner van vezel dan het gewone somanhout, doch wordt minder hoog geschat, hoewel het tot dezelfde doeleinden gebruikt wordt. V. H. — Soerian-kokoeroe. Batjan. — Tamboelimat. Menado. — Wole. (Agiaia sp.). Celebes. Voor huisbouw. G. S.g. 0.57; 0.69. Olacaceae. K. en V. 5; B. I. 1. (Bij K. enV. gesplitst in Olacaceae en Icacinaceae.) 229. Lasianthera niacrophylla Miq. - ? Ki-meong S. Java, Su- matra. Lage boom met goed timmerhout. C. S.g. 0.50; 0.52; 0.73. 230. Stronibosia javanica BI. — Ki-katjang S. ? Ki-kenjep, ? Ka- jop, ? Ki-lahoet 8. AV.-Java Z. I, Mal.-Archipel, Burma. Hg. 20 M. Stam meest recht, met nogal veel knoesten. Schors glad, grauwgrijs. Vrij algemeene boom, groeit min of meer gezellig in altijd- groen oerwoud. Hout duurzaam en voor huisbouw gebezigd. Cultuur aan te bevelen. A'. en V. S. g. 0.67. St. 0.89. 231. Overige monsters: Sarcostigma Horsfleldii K.Br. Plantentuin. Klimmende heester. — PetaVtng. Sumatra, Banka. Eene harde, zware 75 houtsoort, fijn van vezel, zeer geschikt voor meubelen. De vruchten gegeten; het hout voor balkjes bij den huisbouw gebruikt, v. H. S.g. 0.73; 0,77. - Petaling-broewang, Pa- lembang. - Petaling-ioadi. Sum. Hout hard en vry fijn, wel geschikt voor timmerhout. Vruchten eetbaar en sma- kelijk. X.H. — Petanang. Sum. Timmerhout, smakelijke vruchten v. H. Ilicaceae. B. I. 1. 232. llex (Prinos) sp. - Ki-sekel S. W.-Java. Zeldzaam. Hout misschien voor pakkisten bruikbaar. K. PI. W. Celastraceae. K. enV. 7; B. I. 1. 233. De volgende monsters: Celastrus alpestris BI. — C. pauiculatus Willd. (€. depeii- deusWall.). — C. sp. Sumatra. — Salacia Buddinghii Scheff. - S. macropliylla BI. — S. Radula ? Dtr. - S. reticulata Wight. - S. verrncosa Wight. - S. sp. Banka. - Alle uit 's Lands Plantentuin, waarschijnlijk khmmende hees- ters. — ? Bjadjaiiihoen. Borneo. Rhamnaceae. K. en V. 5; B. I. 1. Houtkenmerken. Zizyphus: Hout roodachtig, matig hard of hard, zonder kernhout. Poriëa klein tot matig groot, vaak als door over- langsche schotten verdeeld, gelegen tusschen talrijke, smalle of zeer smalle mergstralen. G. 234. Zizyphus Jujuba Lam. - Bklara M. Daro J. Widara J. Boekol Mad. Kajoe-kom Timor. BaUs-boekol Mak. M.- en O. -.Java Z. I, Mal.-Archipel, Voor-Indië. Hg. 15 M. Stam meestal krom, laag vertakt, zonder wortellijsten en met knoesten. Schors bros, grauw, niet zeer ruw, maar met veel bar- sten. Kenbaar aan de kleine, ónder wollig grijze of grijswitte, stompe, eivormige of ronde, afwisselende bladen, welke min of meer tweerijig aan de gedoomde twijgen zitten. Dit boompje groeit verstrooid, uit- 76 sluitend in loofverliezend bosch. Hout van geen nut. De vruchten (bolvormiiro steenvrucht) der wilde soort worden eetbaar geacht en die der te Sainarang gekweekte boomen als smakelijk geroemd. K.eii V. Hout gebruikt voor zadels, landbouwgereedscliappen, bedstijlen en dergelijke, en voor brandhout. S. g. 0.69—0.86. P. 495—672. G. S. g. 0.66; 0.71; 0.76; 0.82. 235. Overige monsters: Colubriiiii asiatica Brongn. Plantentuin. — Kalempasiau (Zizyplms sp.) Celebes. Voor huisbouw bruikbaar. C. S.g. 0.84: 0.89. Ampelidaceae. K.enV. 9; B. I. 1. Leea augnlata Mfiq. — Lengki J. Kajoe-boaja J. Bihaja J. Ki-boqja S. Java Z. I, Malaka, Nikobaren. Hg. 14 M. Hoofdstam recht, slank, rolrond, zonder gleuven of knoesten, dicht gedoomd, zonder wortellijsten, soms op groote stelt- wortels, hoog vertakt. Naast den hoofdstam meest eenige dicht ge- doomde, fraai groene, lijnrechte nevenstammen. Schors dun, bros, donkergrijs, nogal glad, met veel fijne, overlangsche en dwarse barsten. Bladeren 2 — 3-maal gevind. Nogal algemeene, verstrooid groeiende boom, op periodiek drogen grond, in alfijdgroen en in loof- verliezend bosch. Hout als te klein en weinig deugdzaam niet gebruikt. Cultuur niet aan te bevelen. K.en V. S.g. 0.39. Het hout der Z,ee«-soorten van Malaka, bekend als maniaJli of malU-mahi, is tamelijk hard, bruin, dicht, doch licht. R. Overige monsters: Vitis (Cissns) sp. Plantentuin. Waarsch. een heester. — Mali-mali. Billiton, Borneo. Zeer klein, zonder nut. Bïl. Sapindaceae. K. en V. 9; B. I. 1. (Bij K.enV. gesplitst in Sapindaceae, Aceraceae en SïAPHYLKACEAE). Vaak met een melksaphoudend of harsachtig, somtijds giftig (saponine-hevattend) vocht. Houtkenmerken. Sapindaceae : Hout meest zacht of matig hard, tijn, soms hard. Geen duidelijk kernhout, behalve bij Schleichera, Nephe- Uuni en Dodonaea. Poriën klein of zeer klein, meest eenvormig en gelijkmatig verspreid. Mergstralen zeer smal of smal, zelden matig breed, vaak dicht opeengelegen. Naast de jaarringen komen soms concentrische banden voor {Saphuhis). G. vv ld. van Acer: Hout glanzend, zacht, dicht, geen kernhout. Jaar- ringen meest duidelijk. Poriën klein en zeer klein, gelijkmatig ver- spreid. Mergstralen smal en zeer smal, vaak van twee soorten. Con- centrisch gegroepeerde mergvlekjes komen veel voor. G. 238. Acer niyeuin BI. (A. lauriunm Hassk.). — Woeroe-poeti S. Tjalik-angin S. Ki-regas S. Ki-hadak S. Hoeroe S. ? Hoeroe- manoek S. ? Hoeroe-pentjang S. Woeroe-kemhang J. Walik- lar J. Woeroe-dai^oeng J. Java Z. II. III. IV, Sumatra, Achter-Indië. Hg. 42 M. Stam zuilyormig, rolrond, zonder gleuven, zonder knoes- ten, nogal sterke wortellijsten, hoog vertakt. Schors bros, iets koper- kleurig grauw, of donkergrauw, niet bijzonder ruw, maar met veel overlangsche en dwarse barsten. Een woudreus, die zelfs in het dichtste oerwoud zijn aanwezigheid dadelijk verraadt door de, van onderen vrij laug grijs-wit blijvende, Jcleur der op den grond liggende, afgevallen bladeren. De karakteristieke vleugelvruchten, met van bo- ven breedon, naar den voet versmalden vleugel, trekken ook de aan- dacht. Een loofverliezende, nogal algemeene, verstrooid groeiende boom, die op vochtigen grond in hoogstammig oerwoud voorkomt. Het hout wordt in sommige streken voor huisbouw bruikbaar geacht. Voor reboisatie, ook in hooge bergstreken, vooral in de ravijnen, en niet op te dorre plaatsen, aanbevolen. K.enV. Hout zeer licht geel, gemakkelijk te bewerken. Sculpt. 239. Allophyllus Cobbe BI. (? A. suudanns Miq. Schmidelia racemosa L.). — Tjoeküang J. ? Klinting-baroe of -biroe J. .Java Z. I. II, Mal.-Archipel, Zuid-Azië, Australië. Soms een boomheester, soms een lage klimplant. Verstrooid groeiend en niet zeldzaam; op periodiek zeer droge gronden in loofverliezende bosschen, en op vochtige gronden in altijdgroen woud. Het hout wordt als te klein, krom en weinig deugdzaam niet gebruikt. K. en V. S. g. 0.64 G. 240. Dittelasina Rarak Hook. f. (Sapindiis Rarak DC). - Lerek J. Lerak J. Berek S. Boeiva-saboen M. Zeep boom. Soenda- eil. Z. I, II, Malaka, Cochin-china, Philippijnen. Woudreus. Hg. 42 M. Stam zuilvormig, zonder wortellijsten, hoog vertakt. Schors grauw met waterachtig sap. Bladeren lang, veeljukkig, met smalle, meestal lichtgroene, langwerpig-lancetvormige blaadjes. De rijpe kegelvormige vruchten (eig. de kluizen der vrucht), schuimen als zeep, indien men ze met water tusschen de handen wrijft. Een verstrooid groeiende, niet zeldzame, altijdgroene boom der bergwouden. Het hout is hard, maar wordt spoedig door insecten vernield. De vruchten worden gebruikt als zeep, en als vischvergift. Voor reboisatie ter proefneming aan te bevelen in oostelijk Java. K. en V. S. g. ? 0.66; 0.82. 78 Houtkenmerken. Dodonaea viscosa Jac/. (AUophyllus sp.). Goed tim- merhout. Banka. C. S. g. 0.60. - Tadi. (Allopliylins sp.). Celebes. Voor huisbouw. S.g. 0.74: 0.85. — Taiüa)i. (Po- metia sp.). Molukken. Hooge boom. Voor huisbouw. maar weinig geacht. C. S. g. 0.76. Sabiaceae. K. enV. 9; B. I. 1. Houtkenmerken. Melioswa: Hout zacht tot matig hard, wit of bruin. Poriën klein, schaarsch, in groepen of korte radiale lijntjes. Merg- stralen matig breed tot breed, op radiale doorsnede duidelijk glanzend. (;. 257. Meliosma lanceolata BI. t. membranacea BI. — Ki-tiwoe S. Kajoe-aboe M. West- Java Z. II, ? Sumatra, ? Borneo. Hg. 12 M. Stam soms krom, soms nogal recht, meest laag vertakt, zonder gleuven, zonder ■wortellijsten. Schors dun, bros, grijs, nogal glad, bijna zonder barsten. Eigenaardig door de V2 M. lange, rijkver- takte, hangende, eindelingsche pluimen met ongeveer erwtgroote vruch- ten en zeer lange, gevinde bladen. Een verstrooid groeiende, niet zeldzame boom, die, in constant vochtige streken, vooral in ijlgroeiende wouden voorkomt. Het hout wordt als te weinig duurzaam, te klein en te zwak, niet gebruikt. K. en V. S. g. 0.27; 0.46. 258. M. nitida BI. (M. sumatraua Hook. f.). - Ki-füooe S. M.- en W.-Java Z. I. II, Sumatra, Malaka. Hg. 20 M. Stam nogal recht, eenigszins hoekig, met knoesten, on- diepe gleuven en kleine wortellijsten, vrij laag vertakt. Schors bros, grauw, niet ruw. In bloei en vrucht in het oog vallend door- de groote, rijkbloemige, witte, geurige bloempluimen, en de fraai gekleurde, kers- grroote vruchten. Een verstrooid groeiende, nogal veel voorkomende boom, die in constant vochtige streken in altijdgroene bosschen voor- komt. Het hout wordt, als te weinig duurzaam, zelden benut. Ter proefneming aan te bevelen bij reboisatie van kale berghellingen in West-Java. K. en V. In Malaka is het hout zacht, lichtbruin en licht. S. g. 0.48. B. 0.56. Anacardiaceae. K. enV. 4; B. I. 1. Vaak met bijtend, zwart opdrogend sap, dat door zijn scherpte zelfs gevaarlijk is. Houtkenmerken. Anacardiaceae: Van de boomsoorten dezer familie is het hout zeer verschillend in kleur, gewicht en hardheid. Poriën groot, schaarsch, duidelijk op overlangsche doorsnede. Mergstralen donker en onduidelijk. Bij sommige soorten komen concentrische lijnen voor. G. ld. van Anacardmin occidentale L.: Hout roodachtig bruin, matig hard. Poriën groot, gevuld met eene mergachtige stof, duidelijk op overlangsche doorsnede. Mergstralen smal, donker, onderbi'oken, on- duidelijk. G. 259. Auacardinm occidentale L. — DJamboe-mete J. Djamboe- monjet M. Boetva-jaki M. Wojakis Tt. Kadjoe M. Boewa- frangi M. Djamboe-goeloe Bk. Kasjoe- of Akajouboom. Uit Tropisch Amerika. In de Mal.-Arcbipel sedert lang alge- meen gekweekt. Java Z. I. II. 84 Hg. 12 M. Stam krom, laag vorksgewijze vertakt. Schors grauw. Bloemen geel, met paarse vlekken. Vrucht niervormig, zijdelings samengedrukt met een iiavelvormigen inham op zijde, niet open- springend, met eene olierijke kern en dikke, cardol bevattende, schil, gezeten op een knots of peervormigen oranjegelen vruchtsteel, die sappig is en door de inlanders om den rinschen smaak wordt gezocht. Het hout woidt in Burma soms voor pakkisten, houtskool, en scheeps- bouw gebruikt. Op Java wordt het zeer weinig gebezigd, daar de boom om de vruchten geplant wordt, en buitendien krom en laag vertakt is. Uit den stam vloeit soms een gom, die aan de lucht verhardt en in vuistgroote stukken aan de schors zit. Opgelost levert zij een goede brievenlijm. De stof van den vruchtwand veroorzaakt hevige huidont- steking. Uit de in Br.-Indië veel rauw gegeten kiem, wordt aldaar braadolie geperst, die olijfolie zou evenaren. Uit den vruchtwand maakt men blaartrekkende balsem, van geneeskundig nut, o. a. als een uitwendig middel tegen eene bij inlanders op Java niet zeldzaam voorkomende ziekte, waarbij in de voetzolen diepe, pijnlijke barsten komen. De zeer geschikte, maar tamelijk gevaarlijke cardol-merkinkt voor witte kleeren, wordt hieruit gemaakt. De zaadlobben worden in West-Indië met suiker tot eene smakelijke borstplaat gebakken. Cultuur om de vruchten aan te bevelen. K.en I'. Zie ook Dr. M. GresJioff, Nuttige Ind. Planten. In Malaka heet deze boom Gajns en levert er, behalve de vruch- ten, een inferieur hout. S. g. 0.37. E 0.48—0.61. G. 0.52; 0.57. 260. Bouea nmcrophylla Gfriff. (B. Gaudaria BI.). — Gandaria S. M. ? Ooenajah, Kendarah S. Betes ïs. Wetes Tb. Rama- nia op Borneo. W.-Java Z. I, veel gekweekt; ook in de Minahasa. Burma, Malaka. Hg. 20 M. Stam recht, vrij rond, bijna zonder wortellijsten, met ondiepe gleuven. Schors nogal taai, donkergrauw, met fijne over- langsche barsten. Steenvruchten op gele pruimen gelijkend, met dunne schil en oranjegeel vruchtvleesch. De kroon van dezen altijdgroenen boom is zeer dicht en bestaat uit glimmende, dik-leerachtige, tegen- overstaande, gaafrandige bladeren. Hij groeit verstrooid in altijdgroen oerwoud op vochtigen grond. Het hout wordt bruikbaar geacht voor kleinen huisbouw, maar zou niet duurzaam zijn, en wordt hoogst zel- den gebruikt, aangezien de vruchten, rijp en onrijp, rauw en inge- maakt, zeer gezocht zijn. Cultuur aan te bevelen om de vruchten. K.eii V . Zie ook Dr. M. Greshoff, Nuttige Ind. Planten. In Malaka heet deze boom Kadoitgan en wordt er om de vruch- ten gekweekt. Het hout is geelachtig-wit, naar het midden bruin wor- dend, redeljjk hard, en splijt niet bij het drogen. Het wordt voor kris- scheeden gebruikt. S. g. 0.93. R. 0.77; 0.78; 0.80. 261. B. microphylla Griff. (B. diversifolia Miq.). - Raman- oetan Sumatra (Lampongs), Malaka. Lage boom. De bloemen en vruchten zijn geel, de laatste eetbaar. Het hout wordt voor krisscheeden gebruikt. C. Het hout is tamelijk hard en geschikt voor planken. v.E. S. g. 0.82. 262. Bnchanauia florida Scliauer (B. arborescens BI.). - Popohan S. J. Getasan J. Rengas-manoek S. Makoeranga-rintek Tl 85 Makoeranga Tl. Kalela Tt. Java Z. I,. geheele Mal.-Archipel, A.-Indië, Malaka, Phillppijnen. Hg. 20 M. Stam recht, rolrond, zonder gleuven of knoesten, soms nogal hoog vertakt. Schors dun, bros, glad, grauwgrijs, met fijne overlangsche barsten, met veel kleverig, waterhelder, dunvloeibaar, niet zwart opdrogend sap. Gelijkt in uiterlijk op Mangga (Man- gifera). Vruchten klein (erwtengroot) lensvormig. E»n altijdgroene, algemeen voorkomende boom, die niet gezellig groeiend, bij voorkeur voorkomt op periodiek zeer droge gronden, die hoofdzakelijk niet al- tijdgroene boomsoorten begroeid zijn Het hout wordt, als te weinig duurzaam, niet sterk en nogal grof, door inlanders alleen voor tijde- lijken huisbouw gebezigd. Yor>r ruwe pakkisten wellicht bruikbaar. Het bevat alleen wit spint. Cultuur niet aan te bevelen. K. en l". In Malaka heet deze boom OtaA-Jiudang of Katahudang, en zou er een donkerrood hout hebben met s. g. 0.45. R. 0.51. 263. B. sessilifolia BI. - Rangas-balang Sumatra, Botneo, ? Java, Malaka, Burma. Laag boompje. Hout voor huisbouw geschikt. C. In Malaka heet hij Pao-pipit, P.-huiau of Hahong-ayam en levert er eeu bleekbruinachtig, zacht, grof liout, dat zeer aan splijten onder- hevig is. S.g. 0.32—0.57. R. 0.49. 264. Canipnosperma anricnlata Hook. (Buchanania anricnlata BI.). — Trantang, Terentang Sumatra, Borneo. Hooge boom. Een zeer lichte, zachte houtsoort, tamelijk fijn van vezel, geelachtig; voor planken gebouwen, en ook voor schuitjes. C. S.g. ?0.74. 265. C. niacrophylla Hook. (Biichauania racemiflora Miq. B. ma- crophylla BI.). - Terentong, Tari V. Een gedoomde boom van 20 M. hoogte, met korten, onregelmatigen stam en breede, schaduwrijke kroon. Schors dik, donkerbruin met diepe, regelmatige spleten; gebladerte fijn gevind, bloemen goudgeel; kernhout roodbruin, taai en fijnvezelig, zeer duurzaam, mits uitge- loogd. Het wordt gebruikt voor wielspaken en vellingen, suiker- en oliepersen, rijststampers en landbouwgereedschap; als kniehout voor vaartuigen en als spoorwegliggers; ook levert het een uitstekende brandstof. Uit insnijdingen in den bast vloeit rijkelijk een gom, die met Ara- bische gom overeenkomt en in Britsch-Indië door de inlanders tot vele doeleinden wordt aangewend. Ook wordt van dezen boom veel stoklak verzameld, bepaaldelijk op de kleine, halfdroge takken. Als eenmaal het inssct den boom heeft aangetast, breidt het zich snel uit en doodt de kleinere takjes, waaraan het lak zich vormt. De bast woi'dt gebruikt om te looien, en ook als samentrekkend geneesmiddel; uit de onrijpe vruchten bereidt men inkt. De boom wordt op groote schaal in Britsch-Indië gekweekt. Brandis. 112 Regolmatige aanplantingen leveren in Britsch-Indië veel teleurstel- lingen. S. g. 0.78—0.93. P. 875 — 884. G. S. g. 0.90. 326. A. Cateehn Willd. Inheerasch in Br.-Indië en Burma. Door 's Lands Plantentuin op Java ingevoerd. Op Java slechts zelden gecultiveerd. Levert de bruine Catechu van den handel. Verdient meer geplant te worden. K.en F. In Br.-Indië is het een zeer belangrijke boom, deels om het hout, deels om de catechu, die uit het hout wordt verkregen. Schors donker grijs of grijsachtig bruin, ruw, in lange smalle strepen at'sehilferend. Het hout is duurzaam, zeer hard, rood en wordt niet door witte mieren aangetast. Gebruikt voor molenwerk, landbouwwerktuigen enz. Zie verder G. pag. 296—298, alwaar ook over de cultuur dezer soort gegevens te vinden zijn. S. g. 0.77—1.22. P. 779—915. G. 327. A. leucophloea Wllld. Pilang J. S. Pèlang Mad. Java Z. I, Timor, Weat-Br.-Indië, Ceylon, Burma. Hg. 30 M. Stam gedoomd, recht, hoog vertakt, zuiver rolrond, zonder wortellijsten. Schors lichtgeel of licht geelgrijs en glad aan het bovenstameinde en de takken, veelal zwart en ruw at'schilt'erend aan het statnondereinde. (Jonge bladen onbehaard). Een loofverlie- zende boom, die in M.- en O.- Java algemeen is en soms gezellig groeit. Hij komt voor op onvruchtbaren, periodiek zeer drogen grond in loof- verliezende bosschen. Nooit op vruchtbaren grond in altijdgroen oer- woud of op tijdelijk drassigen groud. Het hout wordt, als sterk en duurzaam, door de inlanders geschat voor huis- en bruggenbouw. Echter zijn deze goede eigenschappen slechts in weinige streken be- kend. Het is een fraai meubelhout, dat in groote afmetingen voor- komt en waarvan 'op Java nog flinke hoeveelhedea verkregen kun- nen worden. Door den gevelden boom eenige maanden in weer en wind te laten liggen, zou het hout volgens sommige kappers nog mooier (meer gevlamd en donkerder) worden. Kernhout roodachtig. De schors wordt in de leerlooierijen op Java met succes gebezigd. Groote hoeveelheden van deze schors kunnen nog verzameld worden. Zie verder over gebruik van de schors Tei/siiiamiia dl, /l'. Cultuur verdient aanbeveling m. h. o. op de toenemende vraag op Java naar looibast. Wellicht geschikt voor wegenbeplanting in de djatibosscben eu „eingesprengt" in djaticultures. A'. en V. Het purperroode kernhout is een uitnemend bouwmateriaal, maar hard in de bewerking. Het witgele spint wordt weldra door insecten aangetast en dient zorgvuldig te worden verwijderd om spoedige ver- rotting te voorkomen. De bast wordt in Br.-Indië gebruikt bij het maken van geestrijke dranken uit suiker enz., daar hij door zijn looistof de eiwitbestanddeolen van het sap neerslaat. De jonge peulen als groente gegeten. S. g. 0.87. St. 0.80—0.94. P. 861. G. S.g. 0.G9; 0.80. 328. A. Suina Kmz (A. campylacantha Hochst.). - Abessynië, te Buitenzorg gekweekt. S. g. 0.76. 329. A. tomentosa Willd. Klampis J. S. Klanqxs Mad. Java Z. I. In V.-Indië en Ceylon zeldzaam. 113 Hg. 15 M. Stam ongedoornd, nogal krom, kort, regelmatig en her- haaldelijk \orksgewijze vertakt, zonder wortellijsten. Dikkere takken ODgedoornd, schuinopwaarts gericht. Uiterste twijgen zeer talrijk, gedoomd, dun, min of meer opstaande en in horizontale platte vlak- ken samenkomend. De kroon bestaat daardoor uit een aantal platte lagen. Schors zeer taai, grauw, nogal ruw, met veel overlangsche barsten, sterk afscbilferend. Bladeren buitengewoon lijn gevind. (,Ionge bladen zijdeachtig behaard). Een loofverliezende boom, die in M.- en O.-Java zeer algemeen is, veelal gezellig groeit, en voor- komt op onvruchtbaren, periodiek zeer drogen grond, in loofverlie- zende bosschen. Ook ('p gronden, die een tijd lang drassig zijn. Nooit op vruchtbaren grond in altijdgroen oerwoud. Het hout wordt, als te weinig duurzaam, door de inlanders alleen voor brandhout ge- bezigd. Daarvoor is het echter gezocht. De schois wordt gebruikt als medicijn voor paarden, en de versche bladereu om meubels van on- gedierte te zuiveren. Cultuur is aan te bevelen ter voorziening in brandhout. In Madioen is dit hout geplant op de sawahdijkjes, en daarbij werd opgemerkt, dat de rijst noch van de schaduw, noch van de wortels te lijden had. K.en V. S. g. 0.55; 0.57. Houtkenmerken. Acrocarpus fraxinifolius Wight : Hout matig hard, spint wit, kernhout licht rood. Poriën matig groot tot zeer groot, vaak ovaal en verdeeld in 2 tot 5 afdeelingen; óf afzonderlijk gelegen óf vereenigd in nauwe, afgebroken, min of meer concentrisch zich uit- breidende plekken van los weefsel, duidelijk op overlangsche door- snede. Mergstralen smal en matig breed, nogal schaarsch, golvend. G. 330. Acrocarpus fraxiiiifolins Wight (Mezouenron grande Miq.). — Delimas -J. Madang-parl Sum. Java Z. I. II, Sumatra, Achter-Indië. Woudreus. Hg. 50 M. Stam zuilvormig, zonder knoesten of gleu- ven. Met kleine wortellijsten. Hoog vertakt. Schors dun, taai, don- kergrauw, nogal ruw. Een zeldzame, verstrooid gloeiende boom, die voorkomt in altijdgroen, heterogeen oerwoud. Volgens de Javanen zou hf-t hout niet duurzaam zijn. In Br.-Indië wordt het gebruikt voor theeki^ten, huisbouw en meubels. Volgens Braiidis goed timmer- hout. Wellicht geschikt als schaduwboom in koffietuinen. Misschien ook in gemengde herbosschingen van kale berghellingen bruikbaar. K.en r. S. g. 0.62. G. 0.57; ? 1.02. 331. Adenantliera iiiicrosperBia T. et B. — Segawe J. Segawèh J. Benj Mad. Java Z. I, Celebes. Hg. 30 M. Stam rond, meest zonder gleuven, zonder wortellijsten, laag vertakt, dikwijls zeer dik (tot 2 M. diameter). Schors nogal hard, dik, donkergrauw. De boom doet denken aan Weroe 3. {Alhiszia proceru)^ maar onderscheidt zich daarvan door veel dik- ker en koiter stam, door de kurketrekkervormig gedraaide peulen, de scharlaken zaden enz. Een loofverliezende, algemeene boom, die verstrooid groeiend op allerlei soort gronden voorkomt, maar het meest in periodiek droge streken. Het hout wordt door de inlanders 8 114 geschat om de groote sterkte, duuizaamheid en fraaie kleur, en is voor meubels, huis- en bruggenbouw gezocht. Exploitatie aan te raden. Cultuur verdient aanbeveling om het hout, doch niet m. h.o. op grondverbetering of irrigatie. Voor wegenbeplanting wellicht bruik- baar. K.en V. Hout bruingeel, zeer hard, warrig, moeielijk te be- werken. Sculpt. S. g. 0.81. Houtkenmerken. Adenanthera pavonina L.: Hout hard, dicht van bouw. Spint grijs, kernhout rood. Poriën klein, schaarsch, in groepen of korte radiale lijntjes. Mergstralen zeer smal, buitengewoon talrijk. G. 332. A. paToniaa Linn. — Ki-toke-laut S. Zuidkust Preanger, elders wellicht dezelfde namen als de vorige. Saga Bil. W.-Java Z. I, Mal-Archipel, Eng.-Indië, Malaka. Hg. 30 M. Stam rond, meest zonder gleuven, zonder wortellijsten, laag vertakt, dikwijls zeer dik. Suhors nogal hard, dik, donkergrauw. Gelijkt veel op de vorige soort en is te onderscheiden door de grootere blaadjes en doordat de onrijpe peulen recht zijn. Een zeldzame boom, die nooit gezellig groeit, en voorkomt op nogal onvruchtbaren grond in constant vochtig, heet laagland. Het hout is waarschijnlijk even deugdzaam als dat van A. microspenim T. et B. De zaden worden in Br.-Indië en Java soms gebezigd tot het wegen van goud. Cultuur verdient aanbeveling om het deugdzame hout; voor wegenbeplanting bruikbaar; voor herbossching m.li.o. op grondverbetering waarschijn- lijk weinig geschikt. K.en V. De boum heet in Malaka Saga, en wordt daar dikwijls aangeplant en geschikt geacht voor schaduwboom en voor herbosschingsboom. R. Het hout heet in den handel Condori-hout, in Eng.-Indië Red- wood, in de franschc koloniën Crète de paon, en wordt in Trop. Afrika en Trop. Amerika gecultiveerd. Het is roodbruin, nogal hard en zwaar, moeielijk splijtbaar, maar gemakkelijk te snijden in alle richtingen. Het wordt gebruikt voor huisbouw, fijne meubels en sng- werk. W. S. g. 0.90. P. 863—942. G. S. g. 0.49—0.54. R. 0.62; 0.69; ?0.74; 0.88. Houtkenmerken. Albizsia: Hout zacht tot hard, spint geelachtig- wit, niet duurzaam; kernhout licht tot donkerbruin, gestreept. Poriën matig groot tot groot, meest schaarsch, vaak als door overlangsche schotten verdeeld, omgeven door ringen van zacht weefsel, in groepen of korte streepjes, zeer duidelijk als donkere lijnen op eene overlang- sche doorsnede. Mergstralen smal, kort, meest op nogal grooten af- stand van elkander. G, 333. Albizzia Lebbek Bentli. (A. latifolia Boiv.). - Ki-tokc S. Tarisi S. Tekik .J. Java Z. I, Mal.-Archipel, V.- en A.-Indië, China, Australië, Trop.-Afrika. Hg. 20 M. Stam meest krom en laag vorksgewijze vertakt, zonder wortellijsten. Schors zeer dik, nogal hard, grauw, met weinig gom. Peulen zeer breed en lang (300 bij 50 mM.). Een ten dcele loofver- liezende boom, die op Java overal vrij zeldzaam is, en nooit gezellig 115 groeit. Hij komt voor op periodiek of constant waterarme, onvrucht- bare gronden, in ijlgroeiende bosschen. Volgens Gamble Is het kern- hout donkerbruin, hard, glimmend met donkere vlekken en vlammen. Het zou zich goed laten bewerken en zeer duurzaam zijn, en gebruikt worden voor molen wei k, meubels, wielen en scheepmakerij. Op Java schijnen de eigenschappen van dit hout onbekend te zijn. Cultuur aan te bevelen om het hout. Wellicht als bijgemengde houtsoort in djaticultures. Voor wegenbeplanting nogal bruikbaar, en wellicht ge- schikt voor gemengde herbosschingen m. h. o. op grondverbetering en irrigatie beneden 300 M. zeehoogte. K. en V. Bekend onder den naam van East-Indian Walnut. Sione. In de laatste jaren zijn aanzienlijke hoeveelheden van dit hout uit de Andamanen naar Londen geëxporteerd. S. g. 0.56 — 0.96. P. 486 — 1068. G. S. g. ? 0.66. 334. A. lebbekkoides Benth. — Kedingding J. Rèng Mad. Ta- risi S. Java Z. I, Timor. Hg. 32 M. Stam zuilvormig, zwak gebogen, hoog vertakt, zuiver rolrcnd, zelden met gleuven, zonder of met kleine wortellijf'ten. Schors nogal bros, donker aschgrauw, vrij glad. Gelijkt zeer op Albiszia stipiilata, maar de bloemhoofdjes zijn hoogstens 10 mM. in doorsnede. Een loofverliezende boom, die, verstrooid groeiend, in loofverliezend woud voorkomt. Het hout wordt niet gebruikt, doordien op de groei- plaatsen altijd deugdzamer soorten voorkomen. Kernhout breed, zeer don- kerbruin. Cultuur niet aan te bevelen, tenzij wellicht als schaduwboom in Liberia-koffietuinen beneden 600 M. hoogte. K. en V. S. g. ?0.66. 385. A. littoralis T. et B. - Inl. namen op Java onbekend. Kelor-pante M. (Menado). Kelo-rn-tasifj Tt. Java Z. I, Am- bon, Celebes. Zeer zeldzame boom, op u-eroe (A. procera) gelijkend, maar veel krommer, en o. m. door de broedere peulen, en de purpere, onge- steelde bloemen te onderscheiden. Hout niet gebruikt. K.en V. 336. A. Minahassae Koord. — Tareng-koese Tt. Kajoe-roja Tl. Rajango Rt. Bowoi Pk. Celebes 200-800 M. zeehoogte. Hg. 45 M. Stam )'echt, hoog vertakt. Schors grijsachtig. Een altijdgroene boom, die zeer op Albiszia moluccana Miq. gelijkt, en, niet gezellig groeiend, voorkomt in heterogeen, altijdgroen oerwoud. Het hout schijnt beter te zijn, en voor binnenwerk van huizen geschikt. Het zou van groot belang zijn, proeven te nemen of deze boomsoort bruikbaar is voor schaduwboom in koffietuinen. Hij is in alle opzichten nauw verwant met de A. moluccniui, die thans veel tot dat doel wedt gebruikt, doch het nadeel heeft, dat hij zeer bros is (weinig bestand tegen wind), en spoedig sterft (in het 10e— 20e levensjaar). K. 337. A. molnccana Miq. — Op Java genaamd: Sèngön-laoet J. Sèngon-sabrang J. Djeungdjing-Iaoet S. in de Molukken: Selawakoe, Pohonsikat. Op Java gekweekt Z. I. II. 116 Reeds sedert 1871 door 's Laiiils Plantentuin op Java ingevoerd Aangeplant als schaduwboom in Itoffietuiiien. üiiarvoor algemeen ge- bruikt, hoewel het weerstandsvermogen tegen wind niet groot is. Bij Buitenzorg gekweekt om het hout, dat daar voor tiieckisten dient. Groeit bijzonder snel. Een 10-jarige boom, die onder zeer gunstige omstandigheden was opgegroeid, had 35 M. tophoogte en 53 cM. middellijn. Hij sterft op Java meest tusschen het 10e en 20e levens- jaar, en plant zich daar spontaan hoogst zeld-n voort. Daarom onge- schikt voor homogene herbewoudingen m. h. o. op irrigatie, tenzij als voorbereiding voor herbewouding met andere soorten. Voor dat doel evenwel uitmuntend, en ook voor grondverbetering, mits op jongen leeftijd rijk vermengd ra^t langer levende, scliadiiw-verdragende, al- tijdgroene boomsoorten; zoowel in de laagvlakte als op 1100 M. zee- hoogte. Aan de wortels zitten talrijke kleine knolletjes. K. en V. Zie verder over deze nuttige boomsoort in Teysmannia dl. V. pag. 276—322. en K. pag. 419—426. In r^ys»;.' staat nog vermeld, dat het hout weinig duurzaam is en zwak. liet spint is wit en riekt sterk naar knoflook, duidelijk kernhout ontbreekt, maar naar het hait toe wordt het hout roodachtig getint. Wordt in de lagere streken sterk aangetast door de larve van een boktor, waardoor de stam geperforeerd wordt, de bast afvalt, en hij dan door windbreuk beschadigd wordt en afsterft. In hoogere streken treedt deze schade minder intensief op. Hoiitr. v. Schravendijk. Sciilpt. S. g. 0.50. 338. A. moutaua Benth. (A. Beuthamiana BI.), - Kemlandin- (jan-goenoeng J. Kemlandmgan J. Poeloengan J. Sclo7ig J, Haroeman S. Nijing, Bali, Java Z. II. III. IV, Sumatra. Hg. 15 M., dikwijls veel minder. Stam meest krom, laag vertakt, meest zonder gleuven, zonder wortellijston. Schors grauwbruin. Fijn gevind loof en fraai gele bloemaren. Een vooral in de 3o zone algemeen voor- komende boom, die, veelal gezellig groeiend, voorkomt op periodiek of constant droge berghellingen. Bij voorkeur opschietend op afge- brande alang-alangvelden. Het hout wordt als te klein, krom en wei- nig duurzaam riet anders gebruikt dan voor brandhout. Daarvoor is het evenwel zeer gezocht, en werd het zelfs op den Dièng door inlan- ders geheel uit eigen beweging in het groot voor dit doel aangeplant. De jonge peulen, die naar petr J. (Parkia) rieken, worden op den Dièng als surrogaat daarvoor gebruikt. Cultuur verdient aanbeveling op kale berghellingen, zoowel m. h. o. op grondverbetering als irri- gatie, tusschen 1100 en 1600 M. zeehoogte. In het laatste geval moet men evenwel langer levende soorten in grooten getale bijmengen vóór het 5e jaar der cultuur. Volgens de Dièngbewoners worden uitgeputte tabaksakkers na 6-jarige begroeiing met deze boomsoort, mits in zeer gesloten stand, weer voldoende vruchtbaar. Op zulk een veld wordt door de Javanen het droge onkruid eenvoudig in brand gestoken en daarna in het smeulende vuur een groote hoeveelheid kcwlandin- r/an-pitten gestrooid. De grond wordt niet bewerkt. Deze eenvoudige handelwijze is voldoende, en de aanplant slaagt op deze wijze prach- tig. K.en V. S.g. 0.60; 0.68. 339. A. procera Beuth. - Weroe J. Waaghal J. Beroe Mad. 117 Bangkal Mad. Ki-hiang S. Java Z. I. II, Mal-Archipel, Philippijnen, Australië, Voor-Indië. Hg. 25 M. Stam meest slank, nogal recht, vaak met ondiepe gleu- ven, en bijna zonder wortellijsten, hoog verlakt. Schors bros, bleek- grijsgeel, nogal glad, onderaan soms in groote stukken afschilferend. Een algemeen voorkomende boom, die in het eind der Oost moesson nagenoeg bladerloos wordt, en, vaak gezellig groeiend, voorkomt op peiiodiek waterarme gronden in lool'verliezende bo=8chen. Ontbreekt op vruchtbaren grond in altijdgroen oerwoud. Het hout wordt om de duuizaamheid, groote sterkte en fraai uiterlijk door de inlanders geroemd, en is voor meubels, huis- en bruggenbouw, landbouwwerk- tuigen enz. gezocht. Kernhout fraai donkerroodbruin, en donker ge- vlamd. Volgens Brcuidis wordt het hout in Eng.-Indië ook hoog ge- schat. Het hout verliest bij het drogen bijna de helft aan gewicht. De schors wordt in de Preanger, met andere stoffen vermengd, soms als vischvergift (foeba) gebezigd, en met zout inwendig als medicijn Toor karbouwen (m Samarang). In Eng.-Indië volgens Biaxdiswe] eens voor leerlooierij gebezigd. Cultuur m.h.o. op het hout aan te beve- len in streken waar djati niet thuis behoort. Voor wegenbeplanting ongeschikt. Voor herbossching m. h. o. op irrigatie en grondverbete- ring weinig aan te bevelen, tenzij als bijmengsel tusschen meer scha- duwgevende soorten. K.eii T'. Hout geelbruin, tamelijk vast, goed te bewerken. Scnlpt. S. g. 0.61 — 0.96. P. 695—750. G. 0.48; 0.57; 0.63. 340. A. stiimlata Boiv. — Sèngdn J. Sèngön-djawa J. Djeung- djing S. Djeungdjing-soeada S. Java Z. I. Il, Mal-Archipel, V.- en A.-Indië. Hg. 35 M. Stam zuilvormig, zwak geboa:en, hoog vertakt, zuiver rolrond, zelden met gleuven, zonder of met kleine wortellijsten. Schors dik, bros, donker aschgrijs, met weinig gom. Peulen grauwbruin. Een in M.- en O. -Java loofverliezende boom, die vooral in M.-Java zeer algemeen is, niet zelden gezellig groeit, en voorkomt op droge steen- achtige gronden, in ijlgroeiende bosschen. Nooit op drassig terrein. Het kernhout wordt, ofschoon niet zeer sterk en duurzaam, dikwijls door de inlanders voor kano's, huis- en bruggenbouw gebezigd. Kernhout donkerbruin tot zwartbruin, nogal glanzend, rechtdradig. Als schaduw- boom in koffietuinen aan te bevelen {Kievits in Teijsivannia). Voor herbossching m. h. o. op irrigatie en grondverbetering, mits met veel altijdgroene soorten gemengd, zeer geschikt. Aan de meeste wortels zijn veel „knolletjes", dus waarschijnlijk vermeerdert hij het stikstof- gehalte van den grond. Voor wegenbeplanting nitt aan te raden. K.eti V. Sctilpt. S. g. 0.46-0.64. G. 0.37; 0.39; 0.46; 0.52; 0.60. Houtkenmerken. Dichrostachys cinerea W.et Anu: ILeruhouivooA, met zwarte strepen, uiterst hard. Poriën schaarsch, matig groot, om- geven door ringen van zacht weefsel. Mergstralen kort, smal, schaarsch, op onderling gelijke afstanden. G. 341. Dichrostachys cinerea W. et Arn. Peu-eung S. Poeng J. Pong J. W.- en M.-Java Z. I. trop.-Azië. 118 Hjj. 6 M. Xogal krom, met knoesten, zonder doornen, zonder wor- tellijsten, laag vertakt. Takken dicht gedoomd. Schors dun, zeer taai, grauw. (Peulvruchten kurketrekkervormig- gedraaid.) Een loofverlie- zende boomheester, die in vele streken zeer algemeen is, en, soms min of meer gezellig groeiend, voorkomt op zeer onvruchtbaren, con- stant of periodiek zeer drogen bodem, in loofverliezende bosschen. Het hout wordt als buitengewoon hard, sterk en duurzaam door de inlanders gezocht voor kamraderen en houten spijkers, en om de fraaie kleur ook als luxe-hout gebruikt. Kernhout zeer breed, bijzon- der fijn, fraai bleekbruin of geelbruin, zeer zwaar. Slechts in kleine afmetingen te krijgen. Cultuur verdient aanbeveling om het fraaie hout. Kan nog slagen op gronden, die voor djati te slecht zijn. K.enV. S.g. 1.14-1.44. G. Houtkenmerken. Leucaena glauca Bth.: Hout wit, hard. Poriën matig groot, meest als door overlangsche schotten verdeeld, omgeven door plekjes wit, zacht weefsel, dat geneigd is om tot concentrische ringen samen te vloeien. Mergstralen smal tot matig breed; hun onderlinge afstand ongeveer gelijk aan de doorsnede der poriën. G. 342. Lencaena glauca Bth. — Kemlandingan S. J. Pete-tjina J. Lamtara J, Selamtara J. Peteuj-sèlong S. Vaderland Trop. Amerika. Gekweekt op Java, evenals in A^'oor-Indië. Sedert overoude tijden algemeen op Java in de lagere streken voor levende heggen aangeplant (uit stek). Aan den zoom der bouwvelden soms verwilderd. Op Java nooit in oerwoud. Kleine boom. Hout ge- zocht voor wagenboomen. Jonge vruchten soms gekookt als groente gegeten. K.eii 1'. S.g. 0.78; 0.89. 343. Parkia africana R.B. — Pinideui, Peté, Pentoi, Alei M. Sumatra. Groote boom, voor huisbouw geschikt. C. De vruchten worden door de inlanders wel gegeten. Hssk. S. g. 0.46 ; 0.63. 344. P. biglobosa Beiitli. (P. iutermedia Hassk. ? P. Koxburghii Gr. Don.). — Kedawoeng of Gedmmeng J. Kethenhoeng Mad. Peur S. .Java Z.I. Woudreus. Hg. 50 M. Dikte tot 7.5 M. Stam recht, hoog vertakt, met buitengewoon sterke, hoog oploopende wortellijstcn. Schors bros, donkergrauw, nogal glad, met ondiepe barsten. Een tamelijk veel voor- komende boom, die gedurende korten tijd bladerloos is, en verstrooid groeiend voorkomt, zoowel op drogen als vochtigen grond, en in loof- verliezende, zoowel als in altijdgroene wouden, echter niet op dras- sigen of ziltigen bodem. Hout, hoewel in vrij groote hoeveelheden en in reusachtige afmetingen te krijgen, als te weinig duurzaam niet gebruikt. Het is elfen, wit, grof, glanzend, week en reukeloos, en be- vat geen kernhout. De zaden worden soms als surrogaat \ oor pete J. (Parkia specioaa) gegeten, zijn evenwel bitter. "Wellicht bruikbaar als schaduwboom in Liberia-koffietuinen en voor gemengde herbosschin- 119 gen m.h. o. op grondverbetering. Dan evenwel alleen in de lagere bergstreken en gemengd met andere, meer schaduw gevende soorten. K. en r. S. g. 0.48. 345. P. speeiosa Hssk. — Pete M. J. Peteuj S. Op Java ge- kweekt. Vaderland ? Britsch-Indië. Het hout van dezen boom is eenigszins grof, doch lang van vezel; het wordt weinig door de Javanen geacht, die het niet duurzaam noemen, doch veelvuldig door hen gebruikt, en zoude, goed toebereid, zeer in waarde toenemen. Het scheurt weinig en zou b.v. goede kistplanken voor emballage kunnen leveren, v. M. De jonge bladen en onrijpe pitten der vruchten worden rauw en afgekookt gegeten, maar hebben een onaangename lucht. Een vol- wassen boom draagt 4000—5000 vruchten (j}apan). Hssk. Sedert overoude tijden door de inlanders op Java gecultiveerd om de stinkende zaden, die rauw of gekookt als „groente" gegeten wor- den. K. en V. In Malaka heet de boom Petai. Het hout is tamelijk zwaar, doch niet hard, bleek roodachtig-reekleurig. Het is niet duurzaam, en wordt voor kistenhout gebruikt. S. g. 0.65. R. 0.40; 0.61; 0.70. Houtkenmerken. Pithecolohhnn bigeniinum Mart.: Hout lichtbruin, zacht. Poriën schaarsch, groot, vaak in tweeën verdeeld. Mergstralen buitengewoon smal, talrijk, en dicht opeen gelegen. G. 346. Pitliecolobinm bigemiimni Mart. — Djengkol S. J. Djing- kol J. Djering, Tjering, Djarvng M. Jering in Malaka. Britsch-Indië. In den Mal.-Archipel gekweekt. Het hout is niet hard noch duurzaam, en alleen geschikt voor stut- ten en heipalen; het wordt spoedig door de boeboek aangetast. De jonge bladen worden gegeten en voor lekker gehouden. Van deasch der oude bladen bereidt men met klapperolie een geneesmiddel tegen schurfr. De schil der spiraal voimig gedraaide vruchten wordt gestampt en, gelijk zeep of asch van padistroo, tot het wasschen der hoofdharen aangewend, v. E. Vaderland Britsch-Indië. Sedert overoude tijden algemeen op Java door de inlanders aangeplant om de stinkende zaden, die gekookt als groente gegeten worden. In vele streken van Java verwilderd. K. en V. S. g. 0.35. G. 0.78. E. 0.49. 347. P. Clypearia Beuth. — SaMvako-meirah M. Kan Amb. Kelor-goenong, Kelor-oetan, Kekaboe, Ki-poik-gedeh M. Kahoe- kahoe Bk. Borneo. Pati M. Ketrik M. Sum. Ind.-Archipel, China. Kleine boom. Van het hout worden scheeden van inlandsche wapens gemaakt. C. S.g. 0.56, 0.83. 348. P. Jnnghnhniaunm Beuth. - Ki-i)oek of Ki-poïk^. ? Man- gir J. Java Z. I. 120 Een bijzonder zehizame, nogal lage boom, waarvan geen nuttig gebruik bekend is. Blijkens de in Pangentjongan verkregen gunstige resultaten, aan to bjvelen ia gemengde lierbosschingen m. h. o. op grondverbetering en irrigatie in W.-Java op ± ^'MO M. zeehoogte. Stam recht, laag vertakt. Schors bros, donkergrauw, nogal glad, met overlangsche barsten. Hij groeit nooit gezellig, en komt voor in altijd- groen oerwoud. K.en V. S. g. 0.63; 0.82; 0.84. 349. P. moniliferam Bentli. (P. nmbellatam var. mouilifernm Miq.). — Lom .J. Haratn-haram .J. Lambaran S. Java Z. I, Timor, Celebes, Australië. Dikke, lage boom. lig. 12 M. Stam krom, knoesHg, laag, met kromme, dikke takken en talrijke, dicht gedoomde stamloten. Zonder wortellijsten. Schors ruw, donkerbruin, met veel diepe, overlang- sche barsten. Takken vol doornen. Bladeren nogal fijn gevind. Peulen eigenaardig, door insnoeringen in geledingen verdeeld. Een altijdgroene boom, die in O. -Java algemeen is, en, niet gezellig groei- end, voorkomt in de vloedbosschen, en soms op periodiek zeer water- armen bodem in di heete streken. Hout als te krom, knoestig en weinig duurzaam, niet gebruik'. Voor we^enbeplanting misschien bruikbaar op gronden, waarop door het zoutgehalte andere soorten niet willen groeien. K. en V. 350. P. montauum Benth. — Haroeman ü. Sèngön-wèwè J. Wèwè J. Sèngdr J. Java Z. II. III, Borneo, Philippijnen. Hg. 15 M. Stam krom, zonder wortellijsten, laag vertakt. Schors dun, bros, donker grauwbruin, glad. Twijgen hoekig. Uiterlijk als van Alhizzia moiiiana B-'iitli. {Kemlandinyan-goeiioeng J.), te onderscheiilen door zijne kurketrekkervormige peulen Een altijdgroene boom, die in M.- en O.-Java algemeen is, en verstrooid groeiend voorkomt in zeer dicht gesloten, schaduwrijk, altijdgroen oerwoud. Zelfs in de diepste schaduw nog groeiend. Hout als te krom, klein en weinig duurzaam, niet gebruikt. Geen kernhout. In Samarang houden de inlanders de bladeren voor vergiftig voor hoorn vee. Hoewel tot dusver nog niet op Java gecultiveerd, zal de aanplant aan te bevelen zijn in herbos- schingen m. h. o. op grondverbetering en irrigatie, en wel dicht op- eengeplant als onderhout om din bodem te bedekken. Vooral onder Albizzia moliiccana. Aan de wortels zija v.de knoUetjes, waarschijn- lijk verbetert hij dus het stikstofgehalte van den grond. K.en 1'. 351. Overige monsters: Acacia caesia W. etA. (A. Intsia Willd.). - A. couciuna DC. (A. riigata Bncli. Ham.). — A. liolosericea A. Cnim, — A. pinricapitata Steiid. — i. tenerrima Juiig'h. — Al- le uit den Plantentuin. ? Heesters. — Albizzia saponaria BI. Plantentuin. — Eutada polystacliya DC. Plantentuin. ? Slingerende heester. -Iii^a affliiis I)C. Plantentuin. ? Hees- ter. — Mezonenron cucnlatiim AV.et i. Plantentuin. - Tetra- 121 pleura Thouniugii Benth. Plantentuin. — Djaring-hantoe.. Boraeo Z.O., Sumatra. In Borneo is hei hout hard en zwaar, voor djoekoengs en timmerhout. Duurzaam in den grond, maar niet bestand tegen witte mieren. Gout. Wel- licht voor scheepsbouw geschikt; gelijkt in aard op iepen- hout. S.g. 0.54. Z. 0.57. - Gandoen, Palembang. Brand- hout; vruchten zoet. v. H. - ? Kadjamihing M. Ringin Daj. Borneo. Hooge boom met vrij groote bladeren, groeit in lage streken. Het hout is roodbruin en zeer zwaar, ge- schikt voor paalwerk, gebezigd voor planken en sirappen. Jent. — Kajoe-kampas. - Kedindinen. Billiton. Kleine boom,, de vruchten worden gegeten. Bil. — ? Kelamanjoe. Su- matra. De geraspte bast dient als geneesmiddel tegen hoofdpijn, v. H. — Keloeroe. Borneo. — Kelor-bangka. Me- nado. S. g. 0.74. - Ketik-Ualang . Pitliecolobinm sp. Banka. Levert goed timmerhout. C. S g. 0.56. - Koepang. Ade- nauthera sp. Celebes. Van geringe waarde. C. S. g. 0.64. — Larangasan M. Oempah Daj. Borneo. Een boom van gemiddelde hoogte, met middelmatig groote bladeren; groeit in lage streken. Het hout is zeer donker en wordt gebruikt voor wapengevesten. Jent. — ? Meris. — ? Paït^ Timmerhout. - Patel. Palembang. Meubelhout; eetbare vruchten, v. H. - Patei-papan. Parkia sp. Sum. Voor plan- ken. C. S. g. 0.48. — Petei. Borneo. — Poelcuig. RosACKAE. K.enV. 5; B. I. 2. Houtkenmerken. Rosaceae: Behalve Paritiarhou, Pi/geinn en Rubns, is de structuur van het hout dezer familie zeer gelijk. Poriën klein of buitengewoon klein, gelijkmatig verspreid; mergntralen regelmatig,^ smal tot buitengewoon smal; hout zeer dicht. Parinarium en Pygeum hebben grooter poriën, en Ruhns breeder mergstralen. Hout meest wit of lichtrood tot bruin. G. 352. Eriobotrya japoiiica Lindl. - China en Japan ; in de Pre- anger wel gekweekt. Een vruchtboom, Lokwat genaamd, ook in Britsch-Indië gekweekt,, met wollig witte, welriekende bloempluimen. v. E. De op pruimen gelijkende vruchten als „japansche mispels" bekend. Hout zeer goed voor doeleinden, waarvoor perenhout woi'dt gebruikt.. S. g. 0.88. G. 0.92. 122 358. Pariuariuui costalum BI. (P. snmatrauniii Beuth.). — Inl. namen op Java onbekend. Kajoe-pantis, Kekepoeï, Baban, Bantjovg,- Ganga M. op Sumatia. Java Z. I. Su- matra. Hg. 20 M. Stam nogal laag vertakt. Schors grauw. De gaafrandige bladeren, welke meestal langwerpig en + 30 cM. lang zijn, hebben eene dichte, viltige, giijze beharing aan de onderzijde, terwijl zij van boven fraaigroen zijn. De grijsgroene, dichte kroon en de, als bij een treurwilg hangende twijgen, zijn nogal karakteristiek. Hij groeit verstrooid in altijdgroen oerwcud en is zeer zeldzaam. Gebruik van het hout onbekend. Als sierboom voor parken aan te bevelen. K.en V. S.g. 0.69. 354. P. fra^ile T. et B. - Sumatra. Lage boom. S. g. 0.95. 355. P. Orifflthianum Beiith. (P. nmltifloruni Miq.). - Tariü S. Soeloe S. Woeloh J. Triicoelan J. Solo J. Gesing J. Lelean Tl. Manoe. Java Z. I, Celebes. Verspreid van Burma tot Australië. Woudreus. Hg. 40 M. Stam zuilvormig, beneden verbreed, en met kleine of zonder wortellijsten, meestal beneden gegleufd, hoog ver- takt. Schors dun, bros en hard, grauw, en bruinachtig afschilferend. In de altijdgroene wouden ontsnapt deze boom licht aan de aandacht van den reiziger, maar in de djatibosschen trekt hij de aandacht door zijn groüte afmetingen, door de relatief kleiEe, bijzonder brooze, gaaf- randige bladeren, door de langwerpig ronde steenvrucht, met dun vruchtvleesch, en dikken en harden, op de doorsnede gemarmerden steen. Deze is 2-hokkig en de hokjes zijn van binnen dicht met wol bekleed, terwijl de rijpe vruchten van buiten onbehaard zijn. Ver- strooid groeiend is hij algemeen in de djatibosschen, doch komt ook voor in altijdgroen woud, in streken met drogen oostmoesson. Ofschoon het hout in groote afmetirgen te krijgen is, gebruiken de inlanders het zelden voor huisbouw, daar het te hard en warrig is. K.en V. In Malaka heet hij Merbal u-la i/cing of Siinko-bimau en heeft er een rood hout met lichte teekening, giof van draad, tamelijk hard en duurzaam. S. g. 0.80. B. 0.94. 356. P. polyneurum Miq. — Kajoe-kepoel M. Sum. ? Doerian- doerian M. Sumatra. Lage boom. S.g. 0.92. 357. P. scabrum Hssk. (P. glaberrimnm Hassk.). — Ki-soka Java. Atoen Ambon. Vruchten op Ambon als medicijn. Zie verder Di: M. Greshoff, Nutt. Ind. Planten. S. g. 0.69. 358. Photiuia Notoniana W. et A. (P. integrifolia BI.). - Sa- pen J. Sekar-sapen J. Java Z. III. IV, Achter-Indië, Burma, Cej'lon. 123 Heester of klein krom boompje, altijdgroeD, met alpinen habitus. Hg. 8 M. SchoM grauw. Bladeren nagenoeg gaafrandig, on behaard; bloemen in groote eindelingsche rijkbloemige tuilen, wit, stinkend. Het hout is onbruikbaar. Is in groote reboisaties op den Sendara met succes sedert jaren gebruikt, vooral in de hoogst gelegen aanplan- tingen. K.en V. 8. g. 0.91. G. 1.02. St. 359. Pyg-eum latifolium Miq. — Kawojang S. M.- en W.-Java Z. II. III. Hg. 20 M. Stam nogal recht, hoekig, zonder gleuven of knoesten en zonder wortel lijsten. Schors dun, bros, grijsgrauw, niet zeer ruw, met onregelmatige overlangsche barsten, met karakteristieken, stei ken reuk naar laurierkers- of bittere amandel-olie. Een vrij algemeene, verstrooid groeiende boom, die op vochtigen grond in de bergbosschen voorkomt. Het hout is voor planken gezocht en in vrij groote afmetingen tl krijgen. K. en V. S. g. 0.95. ' 360. P. parTiflorum T. et B. (P. Binmei T. et B.). - Kawojang S. Salam-andjing S. Ki-toemhilah S. W. en M.-Java Z. I. II. Hg. 25 M. Stam recht, rolrond, soms op kleine, lage steltworiels ot met kleine wortellijsten, nogal laag vertakt. Schors dun, grauw, glad, met kleine barsten, nogal taai, met sterken reuk als voorgaande, lu bloeitijd karakteristiek, doordat de overjarige, ontbladerde takge- deelten dan vele tientallen der stijf uitstaande bloemtrossen dragen. Een altijdgroene boom, die in altijdgroen oerwoud voorkomt Het hout wordt voor huisbouw plaatselijk gebezigd. Het is wit met breede, bruine strepen, nogal grof, glanzand, rechtdradig en reukeloos. Aan te bevelen in W.-Java, en niet te droge bergstreken van M.-Java voor reboisatie m. h. o. op irrigatie en voor beplanting van kleine wegen in het gebergte. K.eu V. S. g. 0.54; 0.55; 0.96. 361. P. zeylauicuai Gaertu. - Waneke-sela Tt. Leka Tl. Doli- poha Pk. Koivokang Rt. Celebes. Boom. 362. Rnl)ns lineatus Ruw. — Kalak-oetjit Java. Heester, alleen voor brandstof geschikt. C. 363. Overige monsters: Balan. Pariuariuui oblongrifolium Hook. fll. Riouw. Uitge voerd naar Singapore, en in waarde gelijkgesteld met mer- baoe en tembesoe. Boschverslag 1903. (Door Ridley als Balau. Johore-teak, onder het geslacht Pygeuiii beschreven als uit stekende, maar in Malaka zeldzaam wordende, houtsoort.) — Gentoengan. Pontianak. Hout donkerbruin, zwaar, voor huisbouw geschikt. C. S. g. 0.55. — Isim-iüikis. Sumatra Het hout heeft geen waarde. De vruchten zijn eetbaar C. S.g. 1.02. - Ki-toeak Bali. Lage boom. Levert goed timmerhout. C. — Mojo. Java. Alleen voor brandstof. C. 124 Saxifkagaceae. K. en V. 5; B. I. 2. 364. Weinmannia Blniiiei Plaiich. — Inl. namen locaal en on- zeker. Ki-papatong S. Ki-inerak S. Tjermè S. Tembagan .J. Gringging of Damaran .J. Keis J. Java Z. II. III. Hg. 25 M. Stam krom, hoekig, met kleine wortellijsten, nogal hoog vertakt. Schors hard en bros, grauw, niet ruw, met weinig barsten. Een sierlijke, altjjdgroene boom der bergatreken, met dichte, fraai donkergroene kroon, sierlijk purperbruin jong loof, rijkbloemige, staande, witte bloemtrossen , gevinde bladeren met kleine, leerachtige, gezaagde blaadjes. In West-Java is hij algemeen, en groeit min of meer gezellig in vochtige bergstreken in alti)dgroen oerwoud, ook in de alpine bosschen. Daar wordt zijn uiterlijk evenwel anders. Het hout wordt niet gebruikt. Aan te bevelen voor reboisaties van kale berghellingen m. h.o. op irrigatie en voor alléebrom langs kleine wegen. K.en V. Hamamelidaceae. K.enV. 2; B. I. 2. Houtkenmerken. Althigia exceha Noronha : Hout hard, rood. Poriën klein, éénvormig en regelmatig, in lijnen tusschen de raergstralen geplaatst. Mergstralen smal, op onderling gelijke afstanden, duidelijk op radiale doorsnede, evenals de vaten. 6'. Altingia excelsa Noronha (Liquidambar Altingia BI.-L. Altingiaua BI.). — Mala S. soms Rasamala M. S. W.- Java Z. II. III, Burma, Achter-I ndië. Woudreus. Hg. 60 M. Stam steeds zuiver zuilvormig en hoog ver- takt, met nogal kleine wortellijsten en gleuven, bijna altijd zonder knoesten. Schors eenigszins bros en hard, bruingrijs, grauw of licht- grijs, glad, weinig in lange, dunne, onregelmatige stukken afschil- ferend, met smalle overlangscho barsten, en doorschijnende hars. De vruchten gelijken op elzenproppen, en de bladen en twijgen hebben een terpentijnachtigen reuk. Eigenaardig door do groote kruinhoogte, den grijzen, zuilvormigen, sterk uitkomenden stam, en gezelligen groei. Een slechts korten tijd loofverliezende boom, die in W.-Java tusschen 1000 en 1700 M. zeehoogte uitgestrekte wouden vormt. In de Preanger, waar djati morielijk te krijgen is, wordt dit hout alge- meen voor huis- en bruggenbouw gebezigd ; dcor de grootere zwaarte en hardheid, het spoedig scheuren en kromtrekken en de geringere duurzaamheid staat het bij djati achter. Het is echter in zeer lange afmetingen te krijaren. In tegenstelling met djati sterft deze boom door ringen waarschijnlijk niet en dus zal men moeten trachten door uitioogen de eigenschappen van het hout te verbeteren. Poms komt in de spleten der schors harsig sap voor, dat verhardt aan de lucht en dan Kanda P. J. of Mdla S. heet. Dit wordt met benzoë of minjati (van Styrux Benzoin Dnjaiid.) wel als wierook gebrand. De Rasa- malabosschen worden geëxploiteerd door het boschwezen. (Eenige be- 125 langrijke bijzonderhedeu over de exploitatie vindt men in het Orgaan vjd Ver. v. Oudleerliiigen der B. L. School 1901, b/s. 12). Zie verder over dezen boom: GambJc, Mamial of Ind. tintb. Bisschop Grevelink, Nutt. Planten. Watt, Dictionnari/ Econ. Products I, 201. Junghuhn, Java J, 441—448. Cordes in Tijdschr. Nederl. Maatsch. v. Nijverh. 1889, p. 19-32. K.enV. Zie ook K.enV. 2, p. 206—211. Hout roodachtig, hard, kort van draad, lastig te bewerken. Sciilpt, S. g. 0.74-0.86. G. 0.79; 0.89; 0.93; 1.13. In Teijsmannia 1894, blz. 108. deelt A. G. Vorderman mede, dat het Kajoe-rasaniala van de Molukken afkomstig is van de Canarium microcarpum Willd. (zie aldaar), en dat onder getah-rasaniala in de inlandsohe geneeskunde wordt verstaan vloaibare Styrax-haXsem, die uit Bombay wordt aangebracht. Verschillende houtmonsters „rasa- mala" in de museumcollectie, afkomstig van Batjan en Nieuw-Guinea, zijn ook ongetwijfeld niet van de hier behandelde boomsoort afkomstig. Buiten Java mag men dus deze inlandsche naam niet zonder nader onderzoek voor deze soort aanvaarden. Houtkenmerken. BucHandia populnea R. Br.: Hout roodachtig bruin, ruw, matig hard, dicht van bouw, duurzaam. Jaarringen ge- teekend door een donkere lijn met minder poriën. Poriën klein, ge- lijkmatig verspreid in radiale lijnen. Mergstralen smal, zeer talrijk, eenvormig en op onderling gelijke afstanden. G. 366. Bucklaudia populnea R. Br. (Liquidambar tricuspis Miq.)« Si-gadoendoeng, Si-gadoendoeëng Sumatra, Burma, Britsch- Indië. Boom van hoogen en lijnrechten groei, zeldzaam voorkomend. Het hout is hard en fijn, voor huisbouw en werkhout geschikt. C. Aan de takken nestelen bijen. r.H. Bast ruw, bruin. Het hout wordt in Britsch-Indië veel gebruikt voor ramen en deuren. S. g. 0.66 — 0.78. G. 0.73. 367. Rhodoleia Teysmanui Miq. - Kasi-laranak M. Katji-ba- rana M. Sumatra. Sierlijke boom met welgevormde kroon, fraaie bladen, donkerroode bloemtrossen. Het hout is fijn, wit en duurzaam, doch wordt door de Maleiers alleen voor brandhout gebruikt. De boomen worden steeds in zeker aantal bijeen gevonden, v. H. Zie ook .7. E. Teysmann in Nat. Tijdsch. XIV, 287. Rhizophoraceae. K.enV. 4; B. I. 2. Altijdgroene boomen of heesters, die het grootste deel der z. g. Mongrove-y^OM&Qn vormen. Zij groeien in het sUjk der vloedbosschen, meest op steltwortels en vormen zoo ondoordringbare kreupelbosschen langs de oevers van zeeën 126 en riviermonden. Eigenaardig is het, dat bij de hieronder behandelde geslachten dezer familie het zaad reeds kiemt vóór het afvalt. De kiemwortel doorboort den top der vrucht en richt den spitsen wortel naar het slyk. Vele soorten leveren brandhout, sommige looi- en verfbast, sommige v^rerkhout. Zie voor uitvoerige mededeelingen betreffende deze familie: ScMmper, die indo-malayische Strandflora; Karsten, ueber die Mangrove- Vegetation im Malayischen Archipel, en K. en V. 4, p. 276. Houtkenmerken. BhisojjJioraceae: RJiizophora, Ceriopsen Bniyuiera hebben kleine poriën en smalle ol matig breede mergstralen, die op onderling gelijken afstand liggen. De poriën zijn soms verbonden door afgebroken concentrische banden. G. Brnguiera eriopetala W. et A. (B. Rnmphii Henslow, B. cyliiidrica BI.). — Inl. namen op Java locaal en onzeker, vaak vervaard met Tandjang-BOOv\:er\. Makoeroeng Tt. Tb. Tongke Tt. Ts. Tb. Ting. Mal. ? Daudau, Lolaroe Tern. Kajoe-soesoe, Mangi-mangi M. Tahi, Wakat, Waüt, Wata- lepoe Amb. Sale-sale Mak. ? Poengei Sum. Java. (vloed- bosschen), Trop.-Azië, Afrika en Australië. Hg. 20 M. Stam recht, rolrond, aan den voet met gleuven, met lage wortellijsten, op korte steltwortels rustend, hoog vertakt. Schors bros^ donkergrauw, met veel overlangsche en dwarse, smalle, ondiepe barsten, met weinig, eenigi-zins kleverig, rood sap. Bij deze soort is de kelk meest vuil-geel, soms vuil-purper en geel, doch nooit helder purper. Een zeer algemeene, min of meer gezellig groeiende boom, uitsluitend in de vloedbosschen. De schors wordt gebruikt tot het tanen van vischnetten, en het harde hout soms voor huisbouw. Waar- schijnlijk is het evenals het hout van B. gi/innorhisa geschikt voor heipalen onder de laagwaterlijn. K.enV. S. g. 0.45; ?0.59; ? 0.92 ; 0.96; 0.99; ? 1.01 ; 1.03; 1.09. Houtkenmerken. Bruguiera gijmtiorJnsa Lam.: Hout rood, zeer hard; poriën klein, ovaal en als door overlangsche schotten verdeeld. Mergstralen matig breed en smal, zeer talrijk. G. B. gymnorhiza Lam. — Inl. namen en verbreiding als B. eriopetala W. et A. In de Minahasa bij voorkeur Tongke Tt. genoemd. In Malaka Tntmi. Hg. 18—28 M. Stam zuilvormig, rolrond, zonder gleuven, hoog vertakt, met kleine, lage wortellijsten, op kleine steltwortels rustend. Schors donkergrauw, met veel barsten. Gelijkt op B. eriopetala, doch 127 onderscheidt zich door de ia het oog- vallende, prachtig- roode kelk. Een algemeene boom in de vloedbosschen. Het kernhout is roodbruin, fijndradig, bijzonder hard, reukeloos, nogal onderhevig aan barsten en trekken. Bij gebruik onder dak duurzaam, en bij gebruik onder de laagwaterlijn zelfs bijzonder duurzaam. Zeer geschikt voor heipalen in modderbodem, en lang hout goedkoop te krijgen. Op Java wordt het hout weinig gebruikt. De schors bezigt men om netten te tanen en zwart te verven. Cultuur om de geringe kosten, waarmede hij op overigens onbruikbare terreinen gekweekt kan worden, zeer aan te bevelen, vooral gecombineerd met aanplant van looistofboomen zooals de beide Curiops-soorten. K.enV. De meeste huizen in Menado zijn van dit hout vervaardigd. 71.'. S. g. 0.86. G. 0.88. E. 370. B. parviflora Wght. et Aru. (Eanilia parTiflora BI.). — Inl. namen als B. eriopetala W. et A. ? Sonja Tons. In Ma- laka Lenggadi. Java, Mal-Archipel, Malaka. Hg. 12 M. Stam recht, rolrond, bijna zonder wortellijsten, en op korte steltwortels rustend. Een nogal algemeene, gezellig groeiende boom van de vloedbosschen. Gelijkt op B. eriopetcda fV.etA., doch blijft laag en heeft weinig in het oog vallende, groenachtige bloemen. Het hout is alleen in kleine afmetingen te krijgen, en wordt gebruikt voor staken van vischfuiken enz. K.e)i V. S.g. 0.80. R. 0 97. Houtkenmerken. Ceriops Candolleana Am. Hout oranjerood, hard. Poriën klein, schaarsch, in korte radiale lijntjes. Mergstralen matig breed, iets golvend, éénvormig, en op onderling gelijke afstanden. G. 371. Ceriops Candolleana Arn. (C. lucida Mlq.). — Tingi J. Boeg. Kajoe-tengo Sum. ? Tanga Sum. Java Z. I, vloed- bosschen der geheele oude wereld. Hg. 5 — 6 M. Stam recht, rolrond, zonder of met kleine steltwortels. Schors grauw. Bloemen talrijk, welriekend, groenachtig. Van de echte Rliizopltora's dadelijk te onderkennen door de stomp eindigende bla- den. Deze verstrooid groeiende boom komt alleen in de vloedbosschen voor. Het hout is alleen in kleine afmetingen te krijgen, zou duur- zaam zijn, en wordt gebruikt voor staken voor vischnetten en visch- fuiken. De schors wordt ia groote hoeveelheden, als kleurstofbast, vooral naar Soerabaja uitgevoerd, en is een onmisbaar artikel voor de inlandsche /^-a/w-ververij. Het is tevens een goed looimiddel, dat het leder fraai rood maakt. Murray beoordeelt dezen bast gunstig, en acht hem beter dan eikenbast. De cultuur is uiterst gemakkelijk, en moet worden aanbevolen. K. en V. In Malaka heet hij Tengah. Het hout wordt gebruikt voor brand- hout, kniehouten van prauwen, stijlen enz. S.g. 1.01. B. 0.90 — 1.01. G. ?0.58; ?0.90; 1.08. 372. C. Roxbnrghiana Arn. Geheel als C. Candolleana Arn. Op Java zeldzamer, en te onder- scheiden doordat de kelkslippen bij de vrucht niet onder een rechten hoek uitstaan, maar er meer of minder dicht tegen aanliggen, en doordat de bloembladen boven in franje verdeeld zijn. De waarde van den bast schijnt iets minder. K. en V. S. g. 0.90. G. 128 373. Rliizopliora coiijngata L. Geheel als B. nnicronala Lam. Van die soort het gemakkelijkst door de onbehaarde bloembladen te onderscheiden. A'. eii T. v. E. geeft nog als inl. namen op Bakau, Baiikil of Maiigit M. lu Malaka heet hij Akit en levert daar hout, geschikt voor palen. S.g. 1.01 — 105. B. Houteigenschappen. BhizopJiora mucronata Z«);i.; Spint licht rood, kernhout donkerrood, zeer hard; splijt en trekt een weinig. Poriën klein tot matig groot, vaak als door overlangsche schotten verdeeld, nogal talrijk. Hout verdeeld in afwisselende banden met weinig en veel poriën, zoodat de kleur afwisselend licht en donker is. Misschien zijn dit jaarringen. Mergstralen smal, golvend, talrijk, eenvormig, op onderling gelijke afstanden. Hun afstand ongeveer het dubbele van de doorsnede der poriën. Op radiale doorsnede fraaie glans van de mergstralen. G. 374. R. umcrouata Lam. — Bako-hako M. Tandjang J. Mad. Tandjang-brangga J. Hamoe Rt. Kantar Tt. Tb. Posi-posi TI. Lolaro MI. Java, Gelebes, Mal. -Archipel: van Japan tot Australië en tot Oost-A frika. Hg. 6 — 10 M. Stam koit, laag vorksgewijze vertakt, op een groot aantal boogvormige, dikke steltwortels rustend. Deze veelal IV2— 2 M. hoog. Kroon ijl, laag aangezet. Aan de dikkere takken moestal lucht- wortels. Schors bros, grauw, met overlangsche barsten, met een bruinrood buitenlaagje, samentrekkend-bitter smakend. Vrucht leder- achtig. Gezellig groeiend in de vloedbosschen. Op Java wordt het hout veel voor brandhout gebruikt. De schors schijnt daar niet gebezigd te worden. Waarsdiijnlijk zal in enkele streken (vooral aan Java's noordkust), eenig vrordeel van deze uitgestrekte bosschen kunnen worden getrokken door vei pachting tot het kappen van timmer- en brandhout en inzamelen van den bast. Deze bevat namelijk looistof, en is dus geschikt voor de leerlooierij. K.en V. Zie verder K.en V . 4, p. 279—282. In de Lampongs is het overvloedig voorhanden, en levert een duur- zaam hout voor stijlen bij huisbouw. Ind. G/rf.s 1885. S. g. 0.78— 1.17. G. ?0.78; 0.84; 0.88; 0.89. 375. Overige monsters: Aroh. Sumatra. Grof en zacht, enkel gebruikt als brand- hout. V. H. — Aroh-rimbo. Sumatra. Als voren. v. H. — ? Balanti-djohar. Daj. Fijn en zacht. v. If. — Banko-taloen- gai. Celebes. S. g. 0.74. — ? Makoeroenga. Menado. S. g. 0.39. — Soki. Batjan. — Tawi. Borneo. 129 COMBRETACEAE. K. Gil V. 9; B. I. 2. Houtkenmerken. Comhretaceae : Hout hard tot zeer hard, meest met duidelijk kernhout. Poriën Tan Terschillende grootte, meest tot groe- pen vereenigd, en omgeven door los weefsel. Mergstralen smal of zeer smal, eenvormig, op onderling gelijke afstanden. G. ld. van Lumnifzera coccinea W.et A.: Hout geelachtig bruin, fijn van draad, met vrij duidelijke, onregelmatige ringen, en kleine poriën, in rijen, evenwijdig aan de smalle, afgebroken mergstralen. R. 376. Lumuitzera coccinea Wight et Arn. — Doekoek J. Doekoek- ageng .J. Taroentoeng S. Api-api Sum. Java Z. I. Van Voor-Indië tot Australië. Kijkvertakte boomheester of kleine boom. Hg. 15 M. Schors grauw. Vooral in blad veel gelijkend op Ceriops, die op dezelfde plaatsen groeit, doch door de scharlaken bloemen dadelijk te onderkennen. Vrucht een gladde steenvrucht, vuilgroen. Een altijdgroene boom der vloedbosfchen. Het hout wordt zelden gebezigd. In straudstreken om de fraaie bloemen voor tuinen wel aan te bevelen. K.en V. Het hout is voor palen zeer geschikt, bestand tegen wormen en zeewater. C. In Malaka gebruikt voor assen van karren en dergelijk werk. S. g. 0.96. R. 0.86. 377. Terminalia Arjuua Bedd. (? Wi^ht et Aru.). — Westelijk Britsch-Indië. Ceylon. Hooge boom. Te Buitenzorg gekweekt, v. E. Schors glad, roodachtig grijs, in dunne plaatjes afschilferend. S.g. 0.83—1.10. P. 806—820. 'G. S.g. 0.75. 378. T. bellerica Roxb. var. lanriuoides Clarke (T. lanrinoides Miq.). — Djaha J. S. soms Djaha-kling .T.; Djaha-kebo J. Djaha-sapi J. Djettheu Mad. Tawa-im-holai Tl. Leka-sela Tl. Java Z. I. Sommige andere eilanden van den Mal.-Archipel. "Woudreus. Hg'. 50 M. Stam zuilvormig, met groote wortellijsten, hoog vertakt. Schors taai, grauw, nogal ruw, met veel overlangsche barsten. Een loofverliezende, verstrooid groeiende, niet zeldzame boom, die bij voorkeur op periodiek drogen grond, in loofverliezende wouden voorkomt. Het hout wordt zelden gebezigd en weinig geacht. (Vruchten sterk looizuurhoudend). K. en T'. S. g. 0.56—0.94. P. 378—720. G. S. g. 0.60. Houtkenmerken. Terminalia Catappa L.: Hout rood, met lichter gekleurd spint, hard. Poriën matig groot, schaarsch, verbonden door golvende, korte, concentrische banden van zacht weefsel. Mergstralen smal. G. 379. T. Catappa L. — Ketapang M. S. J. Doempajang Pk. Ta- 9 130 lisei Tt. Tb. Lingkaren Tl. Noesoe M. Talioe-hatoe Banda. Java Z. I, Celebes. In alle tropische landen gekweekt. Woudreus. Hg. 35 M. Stam nogal krom, hoekig, met knoesten en gleuven en met groote wortel lij sten, laag vertakt. Schors dun, taai, grauw, niet bijzonder ruw, met overlangsche barsten. Valt in het oog door de kransgewijze geplaatste, rechte, min of meer horizontale tak- ken, met de groote, omgekeerd eivormige bladen, die kort vóór het afvallen bloedrood worden. Een loofverliezende, verstrooid groeiende boom, die aan het strand of op ziltigen grond bij de kust voorkomt. Het hout wordt om de geringe duurzaamheid niet gebruikt. De zaden ■worden rauw als noten gegeten en zijn smakelijk. Door inlanders om die reden veel gekweekt. K.e» V. In Malaka heet hij Katupang en levert tamelijk hard, rood of geel hout met veel wit spint, dat somtijds gebruikt wordt voor den bouw van woningen en booten, en als goed wordt beschouwd. S. g. 0.42. li. 0.61—0.66 P. 470. G. S. g. ?().37; 0.41; ? 0.89. 380. T. Tej smaunii K. et V. (Embrj ogrouia arborea T. et «. - Teriniualia Chebula .' Willd.). - Djaha-kUng J. Blahali J. ? Kdoempit of ? Galoempit S. Java Z. I. II. Hg. 30 M. Stam zuilvormig, met kleine wortel lijsten, hoog vertakt. • Schors grauw, met enkele druppels bruinachtig sap, bijzonder eigen- aardig, in kolossale stukken, bijna tegelijkertijd van den geheelen stam, afvallend, zoodat het schijnt, alsof de stam geschild is. Blade- ren tegenovergesteld. Zeldzame, verstrooid groeiende soort, in altijd- groen oerwoud. Hout niet gebruikt; vruchten als inlandsche medicijn (djaha-l-Iing). K. en V. S. g. 0.57. Zie over de Terminalia's voor looistof („mi/robahnien") liet verslag van het Kol. Museum over 1902 (Buil. 28, blz. 95). 381. Overige monsters: Termiiialia sp. (Bucula iiitida Hassk.). Plantentuin. - Katapas-oetan. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.72. - ? Kata- piïng-batoe. Sumatra. Het blad heeft een aangenamen geur, de bast wordt gegeten, v. H. — ? lüitapüng-rimbo. Sum. Brandhout. v.H. — KetcqMn-oetan.'Kolukken.B.ooge hoorn. Voor planken by huisbouw wel gebruikt. C. Op Boeroe voor vlerkprauwen en masten, v. E. S. g. 0.26. — Nisoeng, Timor. Brandhout. C. S. g. 0.47. — ? Nonasa. Celebes. Tim- merhout. C. S. g. 0.71. Myrtaceae. K en V. 6: B. I. 2. (Bij K. en V. gesplitst in Lecythidaceae en Myrtaceae.) Bloemen meest wit of paars, met ontelbare meeldraden, kleine 131 bloemWaden en een onderstandig vruclitbeginsel. Eenige soorten leveren goed timmerhout. Houtken merken. Mi/rtaceae: De houtsoorten van deze familie hebben verschillenden bouw. De poriën zijn meest klein tot matig groot, vaak gerangschikt in meer of minder duidelijke concentrische banden, of anders in korte radiale lijntjes. De mergstralen zijn smal en talrijk, breed alleen in Barringtonia. G. ld. van Barringtonia: Hout zacht. Poriën klein, in korte radiale lijntjes tasschen de talrijke breede of matig breede mergstralen. G. 382. Barriugtonia excelsa BI. (Cliydenauthus excelsns Miers — Barriugtoiiia Yriesii T. etB.). — Bloendeng J. Brosol J. Besole J. Emprak J. Léprak J. ? Song gom-andj ing S. M.- en O.-Java Z. I. Eenige andere eilanden vanden Mal.-Archipel. Hg. 28 M. stam nogal recht, vrij hoog vertakt, bijna zonder wor- tellijsten. Schors dun, zeer taai, grauw, met overlangsche barsten. In bloei en vrucht dadelijk de aandacht trekkend. Dan liggen de tal- rijke oranje-gele afgevallen bloemen (meeldradenbundels) op den grond met de zeer groote, langwerpige, grijze, hoekige, eenzadige, door de kelk gekroonde, vezelige besvruchten. Altijdgroen, verstrooid groeiend, niet zeldzaam, in djatibosch en altijdgroen oerwoud. Hout alleen als brandhout gebruikt. De zaden soms in inlandsche medicijnen. Voor groote parken en voor schaduwboom langs wegen in djatibosschen aan te bevelen. K.enV. S. g. 0.37. 383. B. racemosa BI. — Penggoeng J. S. -Java Z. I, Mal.-Ar- chipel. Hg. 15 M. Stam krom en laag vertakt. Schors grauw. Bloemen in ruim ''2 M. lange, hangende tros3en ; bladeren scherp gezaagd, spits en groot. Een altijdgroene, nogal algemeene, niet zelden gezellig groeiende boom, die op ziltigen, dras3igen grond voorkomt. Hout al- leen voor brandhout gebruikt. K. en V. S. g. 0.76 ; 0.77. 384. B. speciosa Forst. — Kehen J. Boetoen S. J. ? Kupo-laoet S. Witoeng Tt. Hoetoen Amb. Talisei Mak. MadjoTexn. Java Z. I, Celebes. Stranden van Z.-O. Azië, en op de eilanden van de Stille Zuidzee. Hg. 17 M. Stam meest kort, nogal krom en laag vertakt. Schors donkergrauw. Reeds in blad sterk ia het oog vallend door de dichte, donkergroene loofkroou, en de sterk glimmende, Vi M. lange, zit- tende, omgekeerd eivormige, stompe, gaafrandige bladeren. In bloei bijzonder kenbaar; dan liggen meestal een groot aantal der kolossale, fraaie, rood en wit gekleurde, afgevallen bloemen op den grond. De vierhoekige, door de kelk gekroonde vruchten zijn zeer karakteris- tiek. Deze altijdgroene boom groeit uitsluitend aan zandig of rots- 132 achtigf strand, en komt verstrooid voor. Het hout is van weinig waarde. De boom wordt hier en daar om de fraaie bloemen en bladeren ge- kweekt. K.en V. Zie ook Dr. M. Greshoff, Nutt. Ind. Planten. S. g. 0.92. St. 385. Decasperiiinm panicnlatani Kurz (JNelitris pallesceus Miq.). — Ipis-koelit J. ? Temba. (S. qiiadrialatiim Miq.). — MoiuhonganU.llolukken. Hooge boom. Voor materialen van huizen, prauwen enz. C. S. g. 0.61; 0.G3. 407. E. sp. (S. Yariifoliuni Miq.)* — Samak Banka, Billiton. Hoo^e boom. De ba?t dient tot lederbereiding. v. Hers. Het hout 13 voor houtskool geschikt. C. Hout soms voor stijlen. Een aftreksel van den bast gebruikt voor het insmeren van netten en viichlijnen, prau- wen enz. BIL S.g. 0.93. 408. Leptosperimim flavescens Sm. (L. ainboiiieiise BI.). — Kajoe- papoea, Hoerong Ambon. Molukken. Australië. Heester. Bij uitnemendheid geschikt voor wandelstokken. C. S. g. 0.99. Houtkenmerken. Melaleucu Leucadeudro» L.: Hout roodachtig bruin, hard. Poriën matig groot, schaarsch, golvende strepen vormend op verticale doorsnede. Mergstralen zeer smal, buitengewoon talrijk. G. (Volgens Stone poriën soms in schuinsche lijntjes op dwarse doorsnede.) 409. Melalenca Leucadeudron L. (M. Cajeputi Roxb. — M. mi- nor Sm.). — Kajoe-poetih Mal. GeJam, Gelam-poetili Bor- neo. Poeüh-haiva in de Molukken. Kajoe-poetih, Kilam of Ham op Ambon. Badjoeli Tern. Baroe-gelam Mak. Java gekweekt. Karimon-djawa-eil., Molukken, Celebes, Australië. Malaka, Tenasserim. Een boom met sterk in lange repen afschilferende schors, meestal eenigszins gedraaiden stam, en karakteristieken A-«y'ok veel voor scheepsbouw gebruikt. Cultuur verdient aanbeveling m. h. o. op het deugdzame hout. Voor wegenbeplanting minder geschikt (loofverlie- zend). K. en V. In de Philippijnen wordt het Banaha genoemd, en iszeer gezocht voor bouwwerken. Fli. \V. In Malaka heeten de Lagerstroeni ia-soorten Bongoh. R In Borneo is boengoer een der veel gebruikte timmerhoutsoorten, en wordt gebezigd voor brugliggers, vloerbalken, stijlen, dekplanken enz. Iiirf. Gid.s 1883. In de Lampongs komt de boom voornamelijk langs de oevers van rivieren voor. Het duurzame hout is er gewild voor huis- en scheeps- bouw en voor meubelhout. Inci. Gids 1885. Hout lichtrood, tamelijk goed te bewerken. Sculpt. S. g. 0.78. St. 0.62—0.84. P. 500—850. G. S. g. 0.75. Ph. W. 0.63; 0.67; 0.70. 427. L. ovalifolia T. etB. — Bèngèr S. Saoe-icatoe, Saoe-7-intekf. Warikis Tl. Maanonang, Papakelan Tt. Gofasa-hatoe,. Teoteo-oetan Ml. W.-Java Z. I, Sum., Celebes, Malaka, Afrika. Hg. 25 M. Stam, vertakking en schors als L. fius regiuae, afmetin- gen van boom en bladeren evenwel kleiner. Een vrij zeldzame, loof- vorliezende boom, die verstrooid groeit in altijdgroen heterogeen oer- woud. Het hout wordt door de inlanders bijna even hoog geschat als de voorgaande soort. Is echter niet in zoo groote afmetingen te krij- gen. Cultuur verdiejit a.anbeveling om het hout. K.en V. In de Minahasa gezocht voor huisbouw en meubels, ook voor huidbe- kleeding van schoeners. K. Scxlpt. S.g. ■:'0.33; ?0.77; 0.81; 0.83; 0.90; 0.91- 147 428. Pemphis acidula Forst. — Kajoe-sentigi J. ? Doedoek S. Brapat-gelang M. Java Z. I. Langs de tropische kusten der oude wereld. Hg. 7 M. Stam zeer krom, laag- vertakt. Schors donkergrauw. Bla- deren bijzonder klein (10 — 20 mM.). Een altijdgroen, zeldzaam boompje, dat verstrooid groeiend op rotsige en zandige kusten vlak aan zee voorkomt. Op de Karimon-djawa-eilanden wordt het zware hout voor ankers gebruikt, en in Banjoewangi worden wegens de zeldzaamheid der soort wonderlijke krachten aan het hout toegekend. K. en V. Het hout is als appelhout, vast, fijn van weefsel, en heeft een satijn- gloed. Voor draaiwerk is het zeer geschikt. S. g. 1.02. St. 429. Pnnica Graiiatum L. — Delima J. M. S. West- en Zuid- Azië, Zuid-Europa. Op Java uitsluitend gekweekt. Gra- naatappelboom. Om de , smakelijke" vruchten geplante boomheester. De wortelbast van deze en meer nog van de heesterachtig blijvende variëteit, de Deliinu-poetih M. (P. Granatum L. var. nana), is een hooggeschatte medicijn (taenifugum). K. en V. Bladen klein, bloemen fraai scharlakenrood of wit. Het hout is wit- achtig geel, vast en fijn, hard, zwaar en goed te polijsten. De bast van den boom en vooral de vruchtschillen leveren looistof. Brandis. Bast dun, grijs, in kleine stukjes afschilferend. S. g. 0.88—0.91. G. Houtkenmerken. Sonneratia: Hout zacht, fijn. Poriën klein, ovaal, en als door overlangsche tangentiale schotten verdeeld. Mergstralen zeer smal, zeer talrijk. G. 430. SoDueratia acida L. f. (S. oboTata BI.). — Bögeni S. Bo- gem J. Bidada J. Soms Api-api J. M. Berembang, Bram- bang Sum. Boak Timor. Java Z. I, Mal.-Archipel, Eng.- Indië, Burma, Ceylon. Hg. 15 M. Stam meest krom, laag vertakt, zonder worteliijsten of gleu- ven, zonder steltwortels. Schors lichtgrijs, vrij glad, wortels eigenaardig: behalve de soms 22 M. lange horizontale voedingswortels, komen hier priemvormige, rechtopstaande ademwortels voor, die op reusachtige asperges gelijken, en in grooten getale rondom eiken boom groeien. Zelfs bij vloed steken de toppen dezer zonderlinge wortels boven den waterspiegel uit. Verder te herkennen aan de boven toegespitste, plat- bolvorraige, groene vruchten (de kaa sjes-boom van i?Mwj9/>/Ms). Een altijdgroene boom, die, gezellig groeiend, algemeen is in de vloed- bosschen. Het hout wordt als te krom en (e weinig duurzaam niet gebruikt. De middenwand der rijpe vruchten wordt door de inlanders rauw gegeten om den aangenamen rinschen smaak. In vele streken wordt het weeke hout der ademwortels als surrogaat voor kurk ge- bezigd. De verschillende boomdeelen worden door afzonderlijke in- landsche namen aangeduid: Kidada S. de vruchten; Taröntöng S. de bloemen ; Branang-siang S. de bladeren ; Fasang S., Kajoe-gaboes S. 148 bet hout der ademwortels. Cultuur niet aan te bevelen, tenzij wellicht om aanslibbing aan de kust te bevorderen. K.enV. S. g. 0.50—0.67. G. 0.49. 431. S. alba Suiith - Inl. namen op Java als van de voorgaande. In Celebes: Posi-posi M. Tioes-sama, Tioes, Tloes-karengan, Echte-Tioes Tt. Java Z. I, Celebes. Alle tropische kusten der oude wereld. Geheel als S. acida L.f., maar veel minder algemeen op Java. Hout aldaar weinig gebezigd. Vruchten bitter en oneetbaar, en hout der ademwortels alleen in zeer kleine afmetingen te krijgen en minder week, dus minder bruikbaar. K.eii V. Hout in de Minahasa gezocht voor huisbouw. De duurzaamheid zou zelfs bij gebruik als dekplanken van prauwen zeer groot zijn, maar door het groote zoutgehalte van het hout zouden ijzeren spijkers daarin spoedig roesten. Het wordt vooral aanbevolen voor regelwerk van huizen, muurplaten, kortom alle deelen van gebouwen en brug- gen, die in aanraking met metselwerk komen. Balken van groote af- metingen hebben dikwijls gebreken, die van buiten niet te zien zijn. De prijs van dit hout is er ƒ15— 25 per M\ K. 432. Overige monsters: Boengoer-hetina. Palembang. Timmerhout. v.H. — B.-goe- ning. Borneo. — B.-lanang. Palembang. — BAilin. Sumatra. Hout fijn, niet hard en vrij goed te bewerken, r. H. — B.-merah of B.-gintoengan. Borneo. Zeer goed hout. Gout. — B.-poetih of B.-loeroes. Borneo. — B.-tekoejoeng. Sum. Hout vrij hard, geschikt voor timmerhout, v. H. — B.- toelang of B.-hUam. Borneo. Zeer goed hout. Gout. — DU- viafi. S. g. 0.62; 0.70. - Gofcmi-gaha. Celebes. Molukken. Voor huis- en scheepsbouw. C. S.g. 0.53; 0.85. — G.-inerah. Menado. S. g. 0.82. — Langoting. Lagersti'oemia sp. Celebes. Voor huisbouw. C. S.g. 0.62. — Pitata. Sonueralia sp. Sum. Voor stijlen van huizen. C. S.g. 1.05. — Poengoer- dldik. Banka. Voor huisbouw. C. S.g. 0.59. — Prapat. Souneratia sp. Java, Molukken, Billiton. Slechts voor brand- hout bruikbaar. C. S.g. 0.61. Samydaceae. K.enV. 1; B. I. 2. Houtkenmerken. Suwijdaceae: Hout dicht. Poriën klein tot matig groot, schaarsch, in radiale groepen tusBchen de smalle, talrijke nierg- stralen. G. 149 lil. van Hoiiialiiiiii foetidnm Beufh.: Hout bruin. Poriën klein, radiaal gerangschikt. Mergstralen talrijk, smal. Blits. 433. Homalium foetidum Bentho (Blackwellia foetida Wall.j. - Smnar, Samar-meirah M. Kajoe-besi op Ternate. Kajoe-besi- lewo Tl. of alleen Kajoe-hesi, Kajoe-watoe Tl. Aloeivoioos Tt. Aliwowos Tt. Ternataansch IJzerhout. Molakken. Noord-Celebes. Hout, dat in Nooi'd-Celebes nog-al veel wild groeit. Voor huisbouw en bruggen gezocht. Echter in duurzaamheid bij het echte Minahasa- ijzerhout (Afzelia) ver achterstaand; buitengewoon hard. Wordt ge- bezigd voor groote bruggen, pakhuizen en groote gebouwen. Boom tot 40 M. hoog met zuilvorraigen stam. K. Het hout is vast van weefsel en tamelijk gestrekt van draad, doch warrig, en laat zich tegen spaan moeielijk verwerken. S. g. 0.91. St. O.'Tl ; 0.98. 434. H. gTaudifloruiii Bentli. — Kajoe-hatoe Banka. Zeer goed timmerhout. C. S. g. 1.04. Houtkenmerken. HomaUum tomentosum Benth. : Hout bruin, met donker gekleurd kernhout, zeer hard, zwaar en dicht, onderhevig aan splijten. Poriën klein, schaarsch, regelmatig verspreid tusschen de smalle, zeer dicht opeen gelegen mergstralen, die' uitbuigen waar zij de poriën raken. De afstand tusschen de mergstralen is minder dan de doorsnede der poriën. G. 435. H. tomeiitosTim Benth. (Blackwellia tonxeutosa Teut. - 1 B. spiralis Wall. i. p.). - Delingsem, KUngsem, Delisem J. EHri J. Ki-bödas S. Kadjoe-ahoe Mad. Java Z. I, Burina. Hg. 35 M. Stam zuilvormig, slank, zonder of met kleine wortellijsten, beneden met ondiepe gleuven, zelden met knoesten, hoog vertakt. Schors bros, typisch wit of lichtgrijs met groenachtige tint, zeer glad en weinig afschilferend, met fijne barsten. Vruchten uiterst klein, bloe- men in slapneerhangende, talrijke (groenachtige) aren. De boom is vaak maanden lang bladloos; hij groeit niet zelden gezellig. Hij komt veel voor en wel uitsluitend in loofverliezende, ij'S'''o<'i6nde wouden op periodiek waterarmen grond. Het hout wordt, hoewel sterk, en in groote afmetingen en hoeveelheden te krijgen, als niet duurzaam door de inlanders niet gebruikt. Niet onwaarschijnlijk zou van geïm- pregneerd hout nut kunnen worden getrokken. Het wordt in Br.-Indië voor tanden van eggen en meubels gebezigd. Cultuur alleen als sier- boom aan te bevelen. K.enV. S. g. 0.80 — 1.04. P. 8G8— 1003. G. S.g. 0.90; 0.93; 0.94; 'r- 1.16. Scnijit. 436. Overige monsters: Karaskas. Menado. S. g. 0.58. - Kariskis. Celebes. Bij luns- 150 bouw. C. S. g. 1.02. - Kariskis-merah. Menado. S. g. 1.01. — KarMi-h-2)oeti. Menado. S. g. 0.63. — Samar-poeti. Ceram. Datiscaceae. K. enV. 9; B. 1. 2. 437. Octomeles moluccaua Warb. — Wenoang Tt. Tl. Benoei Pk. Mapopo Tt. Winoeang Rt. Binoang Tw. Wino)ig Et. Koror Tt. Celebes Z. I. II. Een nogal algemeene woudreus van GO M. hoog. Het hout is voor planken en prauwen gezochf, ofschoon niet tegen weer en wind be- stand. A'. S. g. 0.51. 438. O. snmatraiia Miq. — Wenang, BenocDig, Kajoe-palaka. Sumatra. Hooge boom. Een bijzonder zachte, sponsachtige houtsoort, grof van vezel; voor planken gebruikt. Een aftreksel der bladeren dient als geneesmiddel, v. H. S. g. 0.37; 0.48. Iloulkenmerken. Teirameles nndiflora B. Br. : Hout wit, zacht. Jaar- ringen gemarkeerd door een ring van dicht aaneengesloten poriën. Poriën groot, vaak als door overlangsche schotten verdeeld, en in korte, zigzagsgewijze dwarslijntjes. Mergstralen dun tot matig breed, duidelijk, de afstand tusschen de mergstralen gelijk aan de doorsnede der poriën. Cellen van het houtweefsel groot. G. 439. Tetrameles undiflora R. Br. — Winong J. Ganggangan J. Bindoeng Mad. Binong S. Wahangitas Rt. Bolang-itam Tl. Kola-kola Tl. Java Z. I. II, Celebes, V.- en A.-Indië, Ceylon, Andamanen. Woudreus. Hg. 45 31. Stam min of meer zuilvormig, maar met diepe, hoog oploopende, breede gleuven, meestal zonder knoesten, met buiten- gewoon sterke wortellijsten, hoog vertakt. Schors bros, donkergrijs of gi'auw, vrij glad, en slechts met fijne barsten, niet afschilferead. (Uart- vorniige bladeren.) In bloei- en viuchttijd eigenaardig. Hij is dan geheel, of nagenoeg geheel bladloos, en draagt aan de kale takken tallooze, slapneerhangende, groene bloemaren, die in uiterlijk weinig verschillen van de vruchtaren. Een vrij algemeene boom, die verstrooid groeiend voor- komt op periodiek droge gronden, in loofverliezend bosch. Het hout wordt bij voorkeur gebruikt voor kano's. Voor pakkisten is het bruikbaar en ook voor tijdelijken huisbouw, mits onder dak. Volgens Ganthie zou het wellicht voor theekisten geschikt zijn. Het bevat geen kernhout en is eft'en wit. K.en V. Hout zacht en los, goed te bewerken, kleur licht geelachtig-grijs. Sculpt. S.g. 0.33—0.48. P. 321. G. S.g. 0.29; 0.34. 440. Overige monsters: BUno. Palembang. - Binoeanggali. Borneo. — Tahoe Suma- tra. V'}or telegraafpalen bij voorkeur gezocht. C. 151 Araliaceae. K. enV. 7; B. I. 2. Houtkenmerken. Araliaceae: Hout wit, meest zacht. Poriën klein, meest nogal schaarsch. Vaak worden de jaarringen geteekend door een lijn van grootere poriën. Mergstralen matig breed, niet zeer tal- rijk, op radiale doorsnede als glanzende vlekjes, (t. 441. Arthrophyllum diversifolium BI. — Gompong ^.Ki-djang- koran S. Poetjangan J. Deleg J. Jolok-hantu in Malaka. Java Z. I. II, geheele Mal.-Archipel, A.-Indië, Malaka, An- damanen. Hg. 12 M. Stam vrij recht, laag bij den grond met dikke, slang- vormig kronkelende takken, rolrond, zonder knoesten, zonder wortel- lijsten, beneden met ondiepe gleuven en eenige ringvormige, horizon- tale verdikkingen. Aan de uiteinden der takken staan de reusachtige, soms tot l-V- M. lange, samengestelde bladeren. Schors aschgrijs, glad, met zeer fijne overlangsche barsten, soms met bleekgeelachtig sap. Een algemeene boom, die bij voorkeur op vochtigen grond voorkomt in altijdgroen bosch. Het h( ut wordt onbruikbaar geacht. Hier en daar wordt hij in reboisaties m.h. o. op irrigatie gebezigd. K.enV. S.g. 0.45. E. 442. Heptapleuruiii rigidnm Hassk. (H. longifolinm Seem. i. p. - Paratropia rigida DC. - P. longifolia UC). - Ramö- giling S. Panggang S. ? Saiigo-boana S. ? Talok-tangol S. Ki-djangkorang J. Tanganan J. Sikandjar Sum. W.- en M.-Java Z. II. III. IV. Zeer lage boom, dikwijls als half klimmend en als epiphyt, laag vertakt. Bladeren 6—8 tallig, gaafrandig. Een verstrooid groeiend, soms algemeen boompje der alpine zone. Geen ander gebruik bekend dan dat sommige deelen wel in inlandsche medicijn worden gemengd. K. ea y. 443. Polyscias nodosa Seem. (Enpterou nodosum Miq.). — Ai- \(mgit S. Poetjangan J. Deleg J. Djaranan J. Manglè J. •Java Z. I. II, Philippijnen. Hg. 23 M. Stam recht, palmachtig, slank, zonder wortellijsten, gleu- ven of doornen, hoog boven den grond in weinige, recht of schuin opstaande, kandelaberachtige takken verdeeld. Alle takken zeer dik en min of meer slangachtig gebogen, aan de uiteinden de reusach- tige, gevinde bladen dragend. De sterk gelede gemeenschappelijke bladsteel, die bij jonge boomen bijna 3 M. en bij volwassen boomen nog tot meer dan 1 Al. lang is, is zeer eigenaardig. Meterlange, zeer njk, doch regelmatig, vertakte pluimen met geelgroene, kleine bloemen. Een niet zeldzame, verstrooid groeiende boom, die op allerlei stand- plaatsen voorkomt. ÏJ^uttig gebruik is er niet van bekend. K. en Y, S. g. 0.40. 152 444. Trevesia snndaica Miq. (Sciadophyllum palmatnm BI.). - Papunggangan S. Panggang-tjoetjoek S. Gorang J. Borang J. Gaboes J. Java Z. I. II, Sumatra. Hg. 8 M. Stam rolrond, nog^al recht, zonder wortellijsten, dicht ge- doomd, eerst hoog boven den grond in eenige weinige, dikke, kan- delabervormige takken verdeeld, aan welker uiteinden de bladeren geplaatst zijn. Schors dun, bros, grauwbruin. De bladeren herinneren aan die van Biciims coniiiiuuis. Een vrij algemeene, verstrooid groei- ende, altijdgroene boom, die in constant vochtig, altijdgroen oerwoud voorkomt. Het liout wordt als te klein en te weinig duurzaam niet gebruikt. Voor levende omheiningen wordt dit boompje nogal veel aangewend. K. en V. 445. Overige monsters: DJeliroe. S. g. 0.78. — Sanggoe. Sumatra. Van geringe waarde. C. S. g. 0.52. CoRNACEAE. K. en V. 5; B. I. 2. Houtkenmerken. Cornaceae : In deze familie verschillen de hout- soorten zeer in structuur. G. 446. Marlea sp. — Moesang. Sumatra. Een zachte, lichte, maar sterke houtsoort, van geringe afmeting^ geschikt voor allerlei bouwstof, maar meest gebruikt voor planken en kleine balken. Ook in het water is het hout duurzaam. De boom groeit recht en zeer snel; hij wordt aangeplant, v. H. Houtkenmerken. Ni/ssa sessiliflora Hook.f.: Hout grijs, zacht, fijn. Poriën klein, vaak als door overlangsche schotten verdeeld of in korte radiale lijntjes tusschen de smalle, zeer talrijke, rechte, maar korte mergstralen. O. 447. Nyssa sessiliflora Hook.f. — Hiroeng S. Woeroe- gading J. Dlioewek-wanting Mad. Java Z. II, V.-Indië. Hg. tot 50 M. stam zuilvormig, eenigszins hoekig, zonder gleuven, met enkele knoesten, zonder wortellijsten, hoog vertakt. Schors dun, bros, grauw, niet ruw, met onregelmatige biT'. In de Philippijnen heet hij iUtngkal, en heeft er een geel hout, dat voor huis- en bootenbouw en voor meubels wordt gebruikt. Ph. W. S. g. 0.56 G. 0.55; 0.57; ?0.61; 0.62; ? 0.63. 466. S. dasypliyllus Miq. - ? Kajoe-pala, Oehar-paja. M. Paja :\randhel. Sumatra. Hooge boom. Voor stijlen wel gebruikt, maar weinig duurzaam. C. S.g. O 69. 467. S. snbditus Miq. (Nauclea purpiirea Zoll. et Mor. — >'. oxypliylla Miq.). — Gempol S. Tjangtjaratan'ë,.? Bangkal S. Garoengang, Groemboeng, Baroemhoeng, Baroembang Sum. Java Z. I, Borneo, Sumatra, Malaka. Hg. 15 M. Stam vrij recht; schors grauw. Een zeldzame boom, waarvan geen nut bekend is. K. en V. Een goede houtsoort, vast van weefsel en vrij hard, geschikt voor meubelhout. De kleur is fraai hoog-oranjegeel. Voor den huisbouw wordt zij veel gebruikt, daar zij sterk en duurzaam is. v. II. S. g. 0.85; 0.92. 158 468. Tarenua zejiauica Gaertn. - Ki-tjangkoedoe S. Koedon J. Brasan J. Berasan J. Java Z. I. II. Hg. 18 M. Stam recht, rolrond, met veel knoesten, zonder wortel- lijsten, laag: vertakt; sclmrs liard, donkergrauw, niet ruw, met veel fijne, overlangfche en dwarse barsten. Deze altijdgroene, niet zeldzame, verstrooid groeiende boom komt voor, zoowel in periodiek zeer droge, als in constant vochtige streken, en valt in het oog door de zeer dichte, donkergroene, smal-eivormige kroon. "Voorts to herkennen aan de kleine, gele bloemen, do tegenoverstaande, gaatVandige, hoven glimmende, meestal omgekeerd eivormige bladeren, en de erwtgroote, groene besvruchten. Het hout wordt bij Ambarawa algemeen gebezigd voor stijlen van huizen, en voor dit d>.el aldaar veel door inlanders aangep'ant. De boom is ook met succes voor reboisaties gebezigd. Ook voor alléeboom langs kleine wegen in het gebergte aan te bevelen. A'. e» F. S. g. 0.75. {Berasan is ten onrechte hiervoren sub N". 228 vermeld.) 469. Timouins Rumpliii DC. (Polyphrngmoii sericenm Desf.). — Poeli-batoe, Kajoe-timon. Sumatra, Molukken, Malaka. Deze boom is niet zwaar, en het hout dient plaatselijk voor huis- bouw; het is licht en laat zich gemakkelijk bewerken, doch is, aan de lucht blootgesteld zijnde, niet lang tegen de afwisseling van het weder bestand. S. g. 0.56 St. 0.36 B. 470. üncaria eurhyuclia Miq. — Berambong, Beroemboeng Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 0.72. Houtkenraerken. Wendlandia: Hout roodachtig bruin. Poriën klein, gelijkmatig verspreid. Mergstralen talrijk, van twee soorten, zeer smalle en matig breede. G. 471. ? Wendlandia densiflora DC. - Ki-sampang-goenoeng, Ki- tandoli Java. Het hout is fraai, echter niet sterk en wordt spoedig door de witte mie- ren verteerd, v. E. S. g. 0.61. 472. W. Teysmanniana Miq. — Poediing, Poeding-rimbo Sumatra. Een fijne, harde en duurzame houtsoort, geschikt voor het bouwen van huizen, vooral voor stijlen en balken, v. E. S. g. ? 0.78. 473. Overige monsters: Gardenia Fitzalani DC. (2 F. Mnell.). Plantentuin. - Mo- rinda umbellata L, Trop.-Azië en Australië. Klimmende heester. — Mussaonda frondosa Linn. Mal.-Archipel. — M. rufluervia Miq. Sumatra. - M. Teysmanniana Miq. Bali. ? Alle heesters. - Randia scandens DC. Ilimahiya, Mal.-Archipel. ? Heester. - R. sp. (Griffithia acuminata Kortli.). Boineo. - R. sp. (Griffitliia cncantlia Korth.), Borneo, Java. ? Heester. - ? Bac. Celebes. ö. g. 0.01. - 159 Bangalan. Sum. A'oor huisstijlen. C. S. g. 0.53, — Ban- kala, Celebes. "Weinig waarde. S. g. 0.66. — Bongkar-hoekit. Nauclea sp. Sumatra. Zoowel voor huis- en scheeps- bouw, als voor meubels. C. S.g. 0.66. — Garoengan-betina. Sumatra. Hout hard en vrij duurzaam, fijn van vezel en geschikt voor werkhout. v.H. — Garoengan-Ianang. Su- matra, Palembang. — Gempol-djcmgli. Java. Voor huisbouw, loodsen enz. C. S.g. 0.52. — Geroenang. Borneo. Fijn van vezel en sterk. Gout. — Gledok-yantok. JPavetta arborea BI. Java. S.g. 0.96. - Kajoe-bankalo. S.g. 0.97. - Kajoe- koenam. S. g. 0.78. — Kajoe-mas-pitje. M. Nauclea sp. Me- nado. S.g. 0.31. — Karantoengan. Borneo. Vruchtboom. Gout. — Ki-Jmpit. Petung'a sp. Java. — Koening-hangka. Menado. — Koma. Menado. — Laharoen. Greenea sp. Mo- lukken. Een tamelijk zware boom. Het hout is lichtgeel, tamelijk vast van weefsel, en moeielijk te bewerken. Plaatselijk wordt het om zijn duurzaamheid voor huis- bouw gebezigd. S. g. 0.90. St 0.86. - Lasi-ajer. Molukken. Fraai meubelhout, ook voor deur- en vensterstijlen ge- schikt. C. S. g. 0.51. — Lasi-koenwg . Molukken. Fraai meubelhout. C. — Lasi-poetih. Ceram. — Mangkoedoe-oetan. Billiton. Geen nut. Bil. — Nisa, Kajoe- nisat. Molukken. Middelmatig van omvang. Het hout is geelachtig met roode vlekken, en zéér vast van weefsel, met fijnen golvenden draad. Het levert voor huisbouw, hoewel stug in de be- werking, een deugdzame grondstof. S. g. 1.10. St. — Pagar. Sum. Voor huisbouw. v. H. — Peladjau. Randia (Stylocoriua) sp. Banka. Sumatra. Borneo. Niet hard, noch fijn van vezel. Wordt gebruikt voor planken, doch weinig op prijs gesteld. De vruchten zijn eetbaar. Ook wordt eene soort van scherp sap uit den stam verkregen, dat tegen kwaadaardigen huiduitslag gezocht is. v. H. S. g. 0.80. — Sapat, Jasapat, Tapat. A\iuclea sp. Borneo. Voor gebinten van woningen, ook voor planken, zoomede ter vervaardiging van geweerkolven. C. S. g. 0.54. — Sapat- poetih. Borneo. — Seloemar, Seloemar-poetih. Sumatra. Goed werkhout. v. H. — Sipat, Sapal. Java. Brandhout. C. 160 S. g. 0.72; 0.73. - Tenang. Batjan. — Tolor of Atedoe. Guettarda sp. Celebes. Voor verschillende doeleinden bij huisbüuw. C. S.g. 0.44; 0.49. CoMPOsiTAE. K. enV. 5; B. II. 1. Houtkenmerken. Compositae: Hout Zcacht. Poriën matig groot, nogal schaarsch. Mergstralen matig breed tot smal. G. 474. Aiiaplialis jaTauica Schultz Bipoiit. (Gnaphalium javaui- cuni Reiiiw.). — Sendara J. ? Soembing S. ? Soembong S. Java Z. IV, Celebes, Sumatra. Hg. 7 M. Stam recht, zonder wortellijsten, hoog vertakt. Schors grauw met veel overlangsche barsten, ruw. Het uiterlijk van dezen boomheester is eigenaardig, en wordt door Jiiiir/Jétiliii aldus beschre- ven: „Zoolang zij jong zijn, rijzen hunne stammetjes lynreeht of althans slechts eenigszins gekromd opwaarts en schieten eerst aan hunnen top een menigte takken, welke zich naar alle zijden dicht nevens elkan- der uitstrekken en zich bundelsgewijs in de jongste twijgen verdeden. De smalle, lijnvormige bladeren zitten dicht bijeen aan het uiterste gedeelte dezer twijgen en vormen een bladerenbos, in welks roset- vormig midden, ann de spits van elke twijg, de albastwitte kleur der bloemen in het oog blinkt. Deze groeien in bloemtuilen en geven aan de kogelvormige loofkroon dezer boompjes allerwegen dien blanken tooi, welke nog wordt vermeerderd door het meer witachtig dan ko- pergroen koloriet der bladeren, die met een week, wollig, witachtig l)ekleed3el zijn overtogen. Hun bladen groeien zoo dicht bijeen, dat er geen licht op den bodem kan doordringen. In zulk een bo3ch is de bodem twee voet hoog bedekt met allerlei kruiJen en mossen, en is immer vochtig". De bloemen herinneren aan Edelwris::. Dit boompje is altijdgroen en groeit, soms gezellig, op de hooge bergtoppen. Het hout brandt, levend, zeer gemakkelijk. Cultuur aan te bevelen voor herbossching, mits niet beneden 2200 M. K.enV. S.g. 0.74. 475. Vernouia arborea Hainilt. (V. javanica DC). — Hambi- roeng S. Se)nboeng Mad. J. Seinboeng-dedeg J. Dedek J. Soegi-manai Celobes. Kajoc-timo Palemb. Java Z. I. II. III. IV. Geheel Zuid-Oost-Azië. Hg. 30 M. Stam tamelijk recht, zonder wortellijsten, laag vertakt, vaak met vele breede, ondiepe gleuven, en niet zelden knoestig. Schors grauw, nogal ruw. De met vruohtpluis voorziene, in hoofdjes bijeen- geplaatste vruchtjes zijn zeer keumerkend. Een altijtlgroene, min of meer gezellig groeiende, algemecne boom, die zich aan allerlei groei- voorwaardeu aan])ast, doch in loofverliezende bosschen ontbreekt. Het iiout is vuil-wit, zeer licht, nogal grof, niet sterk, reukeloo'j, weinig 161 duurzaam en bevat g-een kernhout. Hoewel het in groote afmetingen en hoeveelheden te krijgen is, wordt het hoogst zelden gebezigd. Cul- tuur verdient aanbeveling in heterogene herbosschingen van kale berghellingen, zoowel m. h. o. op grondverbetering als irrigatie. In bergstreken goed voor wegenbeplanting. K. en V. In Malaka heet de boom Merainhong^ en levert er een zacht, wit of bruinachtig hout, dat voor woningbouw wordt gebruikt, maar weinig geacht wordt. S. g. 0.42. R. 0.41 ; 0.54; ? 0.74. 476. V. spec. — Meramboeng Borneo. Goed timmerhout. C. S. g. 0.43. MypsiNACEAE. K.enV. 5; B. II. 1. 477. Aeg-iceras niajas Gaertn. (A. floi'idnm R. et S.). — Troen- toeng J. Timon, Kajoepoekon M. M.- en O.-Java, Molukken, zeekusten der tropen. Rijkvertakte boomheester of krom boompje. De in bosjes bijeenge- zeten, halvemaanvormige, rolronde, in een fijne, lange punt uit- loopende vruchtjes, en de sierlijke, sneeuwwitte bloemschermen, zijn karakteristiek. Hij komt, gezellig groeiend, voor in de vloedbosschen. Het hout wordt niet gebruikt. Zie voor de interessante biologische gegevens over deze soort : Schimper'' s en Karsteii's publicaties over de vloedbosschen. K.enV. S. g. 0.48. 478. Overige monsters: Djendano. Sum. W.-K. — Kajoe-segoelang. — Kepiai. Borneo. Sapotaceae. K.enV. 1; B. II. 1. Tot deze familie behooren de getah-pertja leverende hoo- rnen. Hun groeigebied is voornamelijk Sumatra, Banka, de Riouw-archipel, Malaka en Borneo. Op Java worden zij alleen gekv?eekt. De belangrijkste soorten van Ned.- Indië zijn: Palaquium ohlongifolium Burck, P. borneense Burck, en P. Gutta Burck. Zij leveren de beste getah- joertja. De Palaquium Treubii Burck en de Payena Leerii Kurz (Burck) geven beide een minder goed product. De inlanders oogsten de getah-pertja door den boom geheel om te kappen, en daarna op afstanden van 3-5 dM. met een kapmes te ringen. Het uitvloeiende sap wordt opgevangen, en het gestolde afgeschrapt. Door deze werk- 11 162 wyze wordt de boom op de oorspronkelijke standplaatsen met uitroeiing bedreigd. Buitendien gaat het melksap, dat in de bladen en in den bast der takken en twygen achter- blijft, verloren. Men trachtte daarom het product uit die bladen en twygen af te scheiden, en met vrij gunstig resul- taat, vooral langs mechanischen weg, wat een beter product geeft dan extractie met een oplossingsmiddel. Te Tjipetir bevinden zich groote aanplanten van de ver- schillende soorten, die door 's Lands Plantentuin worden beheerd. De boomen eischen veel vochtigheid; over d& andere groeivoorwaarden is nog weinig bekend. "Wèl is het waarschijnlijk, dat het klimaat invloed heeft op de op- brengst der boomen. Voortplanting door zaad geeft de beste resultaten. Zie verder Dr. W. Burck, Rapport betr. de Getah-pertja. produceerende boomsoorten der Padangsche bovenlanden: Dr. P. van Romburgh, Caoutchouc en Getah-pertja in Ned.-Indié\ en de, als extra-bulletin VI door het Koloniaal Museum uitgegeven, geïllustreerde monografie over getah-pertja door Dr. E. Obach. Eene groote en leerzame verzameling betref- fende dit product bevindt zich in genoemd museum, en in de boekery dier instelling vindt men de volledige literatuur. Houtkenmerken. Sapotaceae: Hout karakteristiek, niet gemakkelijk te beschrijven, maar goed te herkennen, als men het eens gezien heeft. Alléén de Ebenaceae hebben denzelfden bouw, maar daar is de kleur meest zwart en grijs, en bij de Sapotaceae meest rood. Hout hard, duurzaam. Kernhout donker gekleurd, meest rood. Poriën klein en matig groot, in golvende, radiale lijntjes, die veelal schuins loopen. Mergstralen talrijk, smal, op onderling gelijke afstanden, verbonden door smalle, dwarse streepjes of concentrische lijnen van los weefsel. (Bij de Ebenaceae zjjn de lijntjes der vaten korter en minder schuin.) G. ld. van Achras Sapota L. : Radiale, eenigszins schuinsche groepen van poriën, smalle mergstralen, onregelmatige, smalle, golvende dwarslijnen. G. 479. Achras Sapota L. — Saoe-manila J. S. W.-Ind. Mispel. Uit Zuid-Amerika in Ned.-Indië ingevoerd. Een kleine boom, die sedert een drietal eeuwen in Ned.-Indië ia ingevoerd, en om de smakelijke vruchten wordt gekweekt. K. en V. 163 Ook in V.- en A.-Indië gekweekt om de vruchten. Hout roodachtig- bruin, hard, zwaai' en zeer duurzaam. Br. In W.-Indië als Sapo- dille bekend. S. g. 1.11; 1.17. Houtkenmerken. Bassia: Hout hard, duurzaam, meest met rood kernhout. Poriën klein en matig groot, in korte radiale of schuinsche lijnen. Mergstralen talrijk, smal, op onderling gelijke afstanden, ver- bonden door smalle d warsstreepjes. G. 480. Bassia sericea BI. (Payena Snriugariaua Burck — % Mimn- sops acuminata BI.), — Djenggot, DJingköt S. Soms Nja- toe en Kekadoehan S. ? Ki-pantjar, ? Kajoe-pantjar S. M. Djengköt J. In O.- en M.-.Java inl. namen van weinig waarde. Java Z. I. II, Malaka. Hg. 22 M. Stam meest recht, met kleine w^ortellijsten, nogal hoog vertakt. Schors ruw en grauw, met weinig, wit melksap. Bloemen als tandjoeiig J. (Miinusops Elengi). Een nogal zeldzame, altijdgroene boom, die verstrooid groeit, op constant vochtigen grond in schaduw- rijk oerwoud. Het hout is in voldoende afmetingen te krijgen, vrij duurzaam en sterk en wordt nu en dan gebezigd voor huisbouw. Cul- tuur aan te bevelen in gemengde herbosschingen m. h. o. op irrigatie en grondverbetering. Ook voor wegenbeplanting bruikbaar. K. en V. In Malaka is het een veel voorkomende boom, en wordt het hout gebruikt voor planken. Het is hard en rood, en wordt daar Niato- halam genoemd. B. S g. 0.77; 0.79. 481. Jlsonandra lamponga Miq. — Kali-manggoeng. Sumatra. Voor huisbouw geschikt. C. S. g. 0.78. 482. Isonandra rostrata Miq. — Njatoe-pisang Banka. Voor huisbouw geschikt. C. S. g. 0.51. ? Synoniem met ^ïf". 491. 483. Labramia Bojeri A.DC. (Imbricaria coriacea A.ÜC). — DjamNang-sahrang, Njamploeng-saèrang , Ki-boenga. Mada- gaskar; op Java gekweekt. Groote boom. De vruchten zijn zoetachtig, zij worden rauw gegeten, v.E. S.g. 0.82; 0.91. Houtkenmerken. Mirniisops Elengi L.: Hout hard, dicht en fijn. Spint roodachtig bruin, kernhout donkerrood. Poriën klein, in korte lijnijes, die meest radiaal verloopen, maar ook vaak schuin en onre- gelmatig. Mergstralen zeer smal, zeer talrijk, eenvormig en op on- derling gelijke afstanden. Vele evenwijdige, golvende, concentrische banden, smal maar duidelijk zichtbaar. (De structuur der andere jtfï- »ii(sops-soorten stemt hiermede overeen.) G. 164 484. Mimnsops Eleu^i L. — Tandjoeng J. Mad. M. Ki-tandjoeng S. Boeng o-tand joëng M. (in Malaka Poko-tanjong). Java (ge- kweekt), Sumatra, V.- en A.-Indië, Malaka. Sedert eeuwen door europeanen en inlanders veel aangeplant in tuinen, langs wegen en om pleinen, om de geurige bloemen, den snel- len groei en de dichte kroon. K. en V. Het geraspte hout wordt wel als tabak gerookt. De bloemen zijn geurig, wit, en worden tot kransen en armbanden aan draden geregen, r. H. De bittere bast wordt fijn gewreven en dient als middel tegen schurft. De vrucht is eetbaar, de zaden leveren olie. Braiidis, Ussk. S. g. 0.93—0.99. P. 632. G. S. g. 0.86. R. 0.47; 0.63; 0.85; 0.99. 485. M. Kauki L. - Saoe J. M. S. Mad. Java Z. I, Celebes, Bima, Bali, Malaka. Hg. 15 — 20 M. Stam nogal krom, laag vertakt, zonder wortellysten. Schors donkergrauw, met wit melksap. De boom is eigenaardig door de dichte, grijze of grijsgroene loofkroon ; de bladen zijn van onderen zilvergrijs en glanzend. Deze nogal zeldzame, altijdgroene boom komt vooral op koraalzand, onmiddellijk aan de kust, voor, en groeit niet zelden gezellig. Hij komt nooit voor in de vioedbosschen of op mod- derigen bodem. Het hout is bijna alles kernhout; dit is volgens v. Hall zwaar, fraai, bruinroodachtig, zeer vast, fijn van vezel, gepolitoerd buitengewoon mooi en byzonder duurzaam. Het wordt gezocht voor meubels. Om den hoogen prijs (duurder dan djati) wordt het niet veel gebruikt, en buitendien vellen de inlanders de boomen niet gaarne, om de eetbare vruchten. Volgens v. Halt is het voor hout- gravure waarschijnlijk geschikt, en uitstekend voor molenwerk. Be- hoort ongetwijfeld tot de kostbaarste meubelhoutsoorten van den Mal. archipel. Zie verder Bisschop Greveluik. De rijpe vruchten worden om den aangenamen smaak rauw gegeten. Op Java daarom hier en daar door inlanders geplant op hun erven. Aanplant in het groot van dit, zoo kostbare, schaarsche meubelhout verdient dringend aan- beveling. Vele koraaleilanden zouden ermede beplant kunnen worden. Voor wegenbeplanting en als sierboom, vooral op eenigszins ziltige gronden, alleszins geschikt. K.enV. In Malaka heet de boom San, eo wordt daar om de vruchten ge- teeld, doch komt er niet veel voor. Het hout wordt er gebruikt voor chineesche doodkisten. 7>'. S.g. ?0.85; 0.09; 1.07; 1.17. 486. Palaqninm borneeuse Burck — Njatoe-doerian Borneo. Levert r/etah-pertja. Zie bij de familiebeschrijving. 487. P. Gntta Burck (Isonaudra Oiitta Hook. - Dicliopsis Gutta Benth. et Hook.). — Singapore, zeldzaam. In den Planten- tuin te Buitenzorg vertegenwoordigd. De afbeelding van deze soort is, om een type van dit geslacht te vertoonen, ingesneden op een „?;n/rt»i"-plank. Bij de bewerking bleek, dat die houtsoort lichtbruin was, vrij grof, maar recht van draad. Sculpt. Zie over de getah-per/Ja bij de familiebeschrijving. 165 488. P. jayauense Burck — Njatoh Mad. Njatoe, Kawang, Bjempina, Grawang J. Java Z. I. Buitengewoon hooge boom. Hg. 50 M. Stam zuilvormig, met sterke wortellijsten, beneden met diepe gleuven, hoog vertakt. Schors donker aschgrauw, met overlangsche barsten, en veel kleverig, wit melksap. Grootste bladen minder dan 10 cM. breed. Een altijdgroene boom, die in O.-Java algemeen is, en min of meer gezellig groeit, vooral op steen acht igen, periodiek zeer drogen grond, in ijl, loot'verliezend bosch. In O.-Java is het hout weinig geacht, in M.-Java worden twee varië- teiten, djemputa en grawang, onderscheiden, en is het hout van de laatste gezocht voor gamelans en fijne meubels, terwijl dat van de eerste weinig wordt geacht. Uit de rijpe zaden kookt men de olie. Bruikbaar voor wegenbeplanting op rotsachtige, dorre gronden in de laagvlakten van M.- en O.-Java. K. en V. 489. P. obloDg^ifolium Barck — Njatoe-halam-tembaga, N.-b.- sirah, N.-b.-soesoen, N.-b.-pisang, N.-b.-abang Sumatra. Getah- samboen, G.-doerian, Njatoh Borneo. Taban-merah Riouw, Malaka. Levert getah-pertja. Zie bij de familiebcschrijving. S. g. ? 0.57 ; ? 0.91. 490. P. obtnsifolinm Bnrck - Tatahaan Tl. Poeloetan Tl. Nan- toe Pk. M. Weloean Tt. Tetoen Ts. Natog Rt. Celebes. Hg. 40 M. Hout voor planken en prauwen. K. S. g. 0.47 ; 0.74. 491. P. i'osti'atnin Burck — Njatoe-pisang Baiika. Voor huisbouw. C. ? Synoniem met no. 482. 492. P. Treubii Bnrck — Dadaic Banka. Levert getah-pertja van mindere soort. Houtkenmerken. Payena Leerii Kurz {Burck): Hout lichtbruin, vrij zwaar en hard, met weinige en verspreide poriën, smalle, doch niet zeer dicht opeenliggende mergstralen, en golvende, afgebroken, concentrische lijnen. R. 493. Payena Leerii Kurz (Bnrck). (Ceratophorus Leerii Hassk.). — Njatoe-balam-bringin, N.-b.-pipis, N.-b,-soendcd, Balam- tandjong, B.-tjabé, B.-tandoek Sumatra. Koelan Banka. Bringin, Kolan, Poeting Borneo. Balam-soentei Riouw. Getah-seundik Malaka. Hout voor huisbouw en vaartuigen, v. E. Zie over de getah-pertja bij de familiebeschrijving; hier en daar aangeplant door het bosch- S. g. 0.92. Sf. 1.20. B. 0.81; 0.84; 0.93. 494. Sideroxylou ferru^iueum Hook et Arn. (Planclionella fer- ruginea Pierre). — Sambirhig Tl. Celebes, Seychellen. Boom- 166 495. S. ^labrescens Miq. — Ketiaii Banka. Kleine boom met goed timmerhout. Levert een vet. v. E. S. g. 0.62; 0.96. 496. S. indicum Bnrck (S. attenuatum DC). — Taroentoeng Banka. Balam-tjina M. Binasi Suni. IJzerhout. ?Java, Banka, Suinatra, Malaka, A.-Indië. Kleine boom met zeer hard hout, dat gedurig splijt bij het gebruik. Beter voor brandhout. C. In Malaka een kleine, aan de zeekust groeiende boom, met stijve, donkergroene bladeren, die aan de onderzijde koperkleurig zijn. Het hout is hard en zwaar, paarsachtig bruin van kleur, en wordt daar Tuak-tuak genoemd. S.g. 0.91. B. 0.84; 1.25. 497. S. nitidnm BI. — Kedoe, Kadoe, Kemit, Kadoet, Badoet, Deler. Ketjik J. Kethoe Mad. Baloen-indoek S. ? Ki-yijatoe S. Java Z. I. II. Woudreus. Hg. 40—50 M. Stam recht met sterk uitspringende wor- tellijsten en hoog oploopende gleuven, hoog vertakt. Schors dik, grauw, met overlangsche barsten, afschilferend, met weinig, dun vloeibaar, wit, bijna smakeloos melksap. Aan de dunnere takken zitten de kleine roode vruchten. De bladen gelijken nogal op die van renifas J. (Gluta). Grootste bladen breeder dan 10 cM. Een in M.- en O.- Java zeer algemeene, altijdgroene boom, die verstrooid groeiend, op allerlei gronden voorkomt, zoowel in de djatibosschen, als in heterogeen oer- woud, op constant vochtigeu grond en aan den zoom van vloedbos- schen. Hoewel het hout in kolossale afmetingen en groote hoeveel- heden gemakkelijk te krijgen is, en zeer sterk is, wordt het om de weinige duurzaamheid zelden gebezigd. Het is wit, hard, reukeloos. In gemengde herbosschingen, zoowel m. h. o. op grondverbetering als irrigatie, is deze boom aan te bevelen. Ook voor wegenbeplanting ge- schikt. K.enV. S.g. ?0.44, ?0.59; ?0.63; ? 0.66. 498. Overige monsters: Balain-hakoelo. Hout grof en zacht, voor omwandingen gebruikt. v.H. In de Lampongs komen de „bo^aj^s" over- vloedig voor. Het zijn statige, hooge boomen, van groeten omvang, waarvan het hout gebruikt v^ordt voor prauwen, en als meubelhout. Zij bevatten getaJi-pertja. De vruchten van sommige soorten leveren de minjak-halam-toX^. Ind. Gids 1885. — B.-betina. Sumatra. — B.-djavtboe. Hout zwaar, fijn van vezel en hard, tot werkhout geschikt. De boom levert eetbare vruchten, v. H. - B.-doerian. Tamelijk zwaar, fijn van vezel, roodbruin, voor allerlei bouwstof. De kleinste van alle ha lam- soorten. v.E. — B.-garoen- djoeng. Een zachte, lichte, fijne houtsoort, v. H. — B.-idjoe. 16- Sumatra. — — B.-kedjel. Sumatra. — B.-kemang. Suma- tra. — B.-kembang-tandjoeng . — BAanang. Sumatra. Hout niet hard, fijnvezelig, gemakkelijk te bewerken, v. H B.-meranti-asap. Sumatra. — B.-obi. Sumatra. — B.-palapa Sum. W. K. - B.-poetih. Sumatra. — B.-rantei. Sum. W. K — B.-sangini of -ragis. Sumatra Hout hard en fijn, zeer geschikt tot timmerhout. De boom geeft eetbare vruchten V. H. — B.-simpai. Sum. Hout hard en fijn, geschikt voor huisbouw. De boom levert eetbare vruchten, v. H. — B. teroeng. Sum. Hout zacht en licht, doch niet duurzaam Vruchten eetbaar, v. H. — Baloh. Singapore, S. g. 1.08. — Balom. Riouw. Voor huisbouw. C. S. g. 1.00. — Balom boenga. Riouw. Meubelhout. C. S. g. 0.97. — Bekik-blirang Sumatra. — Daroe-daroe. Palaquium sp. Riouw. Voor huis bouw. G. Goede houtsoort, uitgevoerd naar Singapore Boschverslag 1903. S.g. 1.17. — Kajoe-sapoes. Pontianak. — Katiou. Borneo. — ? Malmn. — Nanti. Celebes. Voor ma terialen bij huisbouw. C. S. g. 0.47. — Nanio-hatoe. Batjan — Nanto-gaba. Batjan. — Nantoe-merah. Menado. S.g 0.48. — Natoe-koenjoet. Borneo. Woudreus. Mooie houtsoort, goed te bewerken, zeer duurzaam in het water, niet be stand tegen witte mieren; veel gebruikt voor prauweij Gout. — Njatoe-balam. Sumatra. A^oor onderliggers van planken vloeren. G. S. g. 0.62. — N.-bindaloe. Sumatra Voor muurplaten en onderliggers. C. S.g. 0.99. — N.-Un' doe. Billiton. Hard hout, niet gebruikt. Bil. — N.-boengo- tandjoeng. Voor onderliggers van vloeren. G. S. g. 0.57. — N.-doerian. Sumatra. Goed timmerhout. C. S.g. 0.67. — N.-indagan. Sumatra. Voor onderliggers van planken vloe- ren. C. S. g. 0.56. — N.-kapor. Billiton. Groote boom. Hout niet gebruikt; de vruchten worden gegeten en de pitten tot het bereiden van ohe gebezigd. Bil. — N.-labiir Banka. Voor planken. G. S.g. 0.75. — N.-lameang. M. Daj. Borneo. Hooge boom, met kleine bladen. Groeit in hooge en lage streken. Het roodbruine hout wordt voor huis- en scheeps- bouw gebruikt. Jent. — N.-lawar. Billiton. Groote boom, zonder nut. 5??. — iV^.-?oeg'05. Banka. Vooral voor dakregels en 168 panlatten. C. S. g. 0.72. — N.-oedang. Sumatra. Voor dak- stoelen van huizen. C. S. g. 0.64. — N.-ringgoeng. Banka. Voor huisbouw. G. S. g. 0.49. — N.-siminei. Sumatra. Voor hoofdstijlen van huizen. C. S. g. 1.19, — N.-soedoe-soedoe. Sumatra. Voor muurplaten. C. S. g. 0.47. — N.-soeto. Suma- tra. Voor stylen van huizen. C. S. g. 0.91. — N.-tamhiloe. Sumatra. Voor vloeren. C. — Njatoeli. Banka. S.g. 0.70. — Podutan. Celebes. Voor planken en stijlen by huisbouw zeer geschikt. C. S.g. 0.39; 0.48. — Sangoewang. Borneo. — Sasaivo. Tondano. — Si-lalak-koeli. Sum. Goed hout. Le- vert getah. V. H. — Ijoebadak-rinibo. (Sideroxylon sp.). Su- matra. Voor meubelen en scheepsbouw. G. S. g. 0.70. Ebenaceae. K. enV. 1: B. II. 1. Kernhout hard en zwaar, dikwijls zwart. Bij eenige soor- ten is het gelijkmatig diepzwart en uiterst dicht; dit is het kostbare ebbenhout. Behalve dit ebbenhout bevat dan de boom eene groote hoeveelheid wit of bruin spint, zoodat hij geheel volwassen moet zijn, eer men er veel ebbenhout van kan krijgen. De duurzaamheid van dit hout is zeer groot. Houtkenmerken. Ebenaceae: Komt vrijwel overeen met het geslacht Diospi/ros. Het hout der Sapotaceae gelijkt veel op dat der Ebenaceae^ maar is onderscheiden door de roode of gele kleur, en langer lijntjes der vaten, die meer in schuine richting staan. G. ld. van Diospyros: Hout zwart of grijs of grijsachtig bruin, zelden geelachtig of rood. Poriën klein, of matig groot, meest zeer schaarsch, afzonderlijk of als door overlangeche schotten verdeeld, of in korte radiale lijntjes, die wel eens in eenigszins schuine richting staan. Mergstralen smal, éénvormig, meest talrijk en duidelijk. De dwars- lijntjes zijn soms afwezig, soms onduidelijk, en soms verbonden tot duidelijke, golvende, concentrische lijnen. G. 499. Diospyros Ebennm Eoeui^ (D. Ebenaster Retz.). — Itam M. Celebes, Sumatra, Molukken, Malaka, V.- en A.-Indië, Ceylon. Ebbenhout. 169 Een hooge boom, die een uitmuntende, fraaie houtsoort levert, zoo- wel ■voor huisbouw als voor meubelen, v. E. In V.-Indië komt deze soort niet zooveel voor, doch wel in Ceylon, waar het een belang-iijk uitvoerartikel vormt. Dit is de ebbenhout- leverende soort van Br.-Indië, en de eenige soort aldaar, die zuiver zwart hout levert. Zij groeit op drogen steenachtigen grond. Schors donker grijs, met ondiepe overlangsche barsten. 8. g. 0.98 — 1.26. P. 720—1160. G. S.g. 1.12. 500. D. Hiernii Koord. — Ipü Tl. Kajoe-maiteni-lewo Tl. Mai- tem-lewo TI. Memaha Rt. Tojokoekoe Pk. Waki Tt. Celebes. 501. D. Horsfleldii Hieru — Semek, Semak, Kesemek, Kesemak J. O.- en M.-Java Z. I, Malaka. Hg. 18 M. Stam tamelijk recht, zonder wortellijsten, knoestig, laag vertakt. Schors bros, grijsgrauw, met een weinig kleurloos, kleverig sap. In den vruchttijd eigenaardig door de fluweelzwarte, behaarde jonge vruchten, welke ter grootte van een pruim in groeten getale aan de armdikke takken gezeten zijn. (Rijpe vruchten oranjegeel). Het blad herinnert in grootte en vorm aan een nioendoe-hlad (Garcinia). In O. -Java algemeen; op drogen en vochtigen grond. Altijdgroen. Groeit niet gezellig. Het hout zou duurzaam zijn, doch wordt, als meestal te klein, niet gebezigd. Wellicht bruikbaar als schaduwboom voor kleine wegen. K. en F. 502. D. macropliylla BI. — Ki-tjaloeng S. Ook andere boom- soorten zoo genoemd. W.-Java Z. I. Hg. 30 M. Stam hoog vertakt, zonder wortellijsten, zonder knoesten. Schors zwart, met diepe langsbarsten. Herinnert door vorm, grootte en tweerijïge plaatsing der bladen, zoomede door stam, kroon en takken, aan Canangiunt odoratum BaiU. {Kenanga J.). "Verschilt door groote vruchten en zwarte schors. Een altijdgroene, verstrooid groeiende boom in schaduwrijk oerwoud. Hout wèl sterk maar niet duurzaam, niet in gebruik. K. en V. 503. D. maritima BI. (Cargilia maritima Hassk.). — ? Ki- keleer S. Kajoe-itam-lewo Tl. ? Belo-iUnn M. Java Z. I, Ti- mor, Celebes, Karimon-djawa, N. -Australië, N.-Guinea. Op Java slechts kleine exemplaren aangetroffen. Hg. 10 — 15 M. Schors grauwzwart, met langsbarsten, van binnen geel. Zeldzame, altijdgroene boom. K. en V. S. g. ? 0.83. Deze boom wordt in de Molukken zeer zwaar, zoodat stammen van 1 M. dikte er niet zeldzaam zijn. Ten onrechte is deze boomsoort verward geworden met het echte ebbenhout, waaraan zij verwant is. Het hout is vast van weefsel en taai, zwartachtig bruin van kleur, met bruine vlammen en tamelijk gestrekten draad. De inlanders ge- bruiken het voor huisbouw en meubelen, en om zijne deugdzame geaardheid voor vlerken aan de buitenzijde hunner ranke vaartuigen, alsmede voor geweerladen. Het laat zich gemakkelijk bewerken, hoe- wel het hard is, en zou in Europa o. a. geschikt zijn voor tafelbladen, wandelstokken en kastenmakerswerk. S.g. 1.26. St. 170 504. D. inicrophylla Bedd. (D. buxifolia (Blume) Hiern — Leucoxylon bnxifoliam BI.), — Ki-inerak S. Merakan J. Kitamiang M. Riboe-riboe Sum. Java Z. I, Borneo, Suma- tra, V.- en A.-Indië, Malaka. Hg. tot 37 M., docli meest veel kleiner. Stam zonder wortellijsteu, meest krom en laag vertakt. Schors glad, bijna zwart. Heeft een eigenaardig voorkomen door de kleine, op Buxus sewpervirens gelij- kende bladen. Van de zeer zeldzame Maha buxifolia Fers. o.m. te onderscheiden door de veel sterkere beharing der jonge takken en jonge bladen. Zeldzame, altijdgroene, verstrooid groeiende boom. Het hout als te klein en meest te krom, hoogst zelden gebruikt. Kernhout zou zwart zijn en een inférieure soort ebbenhout leveren. iC. en F. S. g. 0.76. P. 643. G. S. g. 0.47; 0.74; 0.79; ? 1.03. 505. D. psendo-ebennm K. enV. — Kajoe-areng S. Java Z. I. Hg. 30 M. Stam nogal recht. Schors zwart, bros, met overlangsche barsten. Het kernhout van een boom van 60 cM. diam. was slechts 10 cM. dik, gitzwart, en geleek in uiterlijk op echt ebbenhout uit de Molukken. Het overige hout van den boom was vuil-roodachtig wit, zonder zwarte plekken, teiwijl de zwarte kern op vele punten door dit witachtige hout was ingevreten. Volgens getuigenis van inlanders is dit de eenige echte, op Java inheemsche, ebbenhoutsoort. Het kern- hout voor wapengevesten gezocht. Daardoor deze zeldzame boom op Java bijna geheel uitgeroeid. Deze soort ebbenhout is te inférieur om de cultuur aan te bevelen. K. en V. 506. D. truncata Z. et M. (D. laxa T. et B.). ~ Perèlèk S. Loe- toengan of Boedengan J. Java Z. I en II. Hg. 10 — 15 M. Stam recht, laag vertakt, zonder worteliysten. Schors donkergrauw. Zeldzame verstrooid groeiende boom. K. en V. S. g. 0.71. 507. D. utilis K. etV. — Maitem Tl. Kajoe-maitem Tl.Maüem- leos Tl. Waled, Kajoe-waled Tt. Kajoe-itam Ml. Kajoe-mo- jondi Pk. Watoe-Unei Rt. Kajoe-woeling Tw. Kajoe-itani- betoel M. Ebbenhout. Celebes. Hg. 40 M. Stam zuilvormig, met kleine wortel lijsten, hoog vertakt. Schors bros, zwart, in overlangsche stukken afschilferend. Spint niet breed. Kernhout zwart of zwartbruin met lichtere strepen. Eene uit- stekende houtsoort, die jarenlang aan den invloed van regen, zon en grond kan blootgesteld zijn zonder te rotten. Daar het schaarsch wordt, alleen nog voor meubels gebruikt. Hoe zwarter het hout is, hoe moeielijker het zich laat bewerken. Dit is de beste ebbenhout- soort van de Minahasa. A'. 508. Makasar -ebbenhout. Onder dezen naam komt volgens Stone en Wilhelm in den handel een soort voor, waarvan de wetenschappelijke naam onbekend. is. Handelsartikelen van dien naam zijn afkomstig uit Br.-Indië, Burma, het 171 Mal.-schiereiland, de Mal.-Archipel en West-Indië. Kleur van het kernhout zwart met bruine strepen. Behoort tot de minder waardevolle soorten. 509. Overige monsters: Diospyros Melanoxylon Roxl). Monster uit den Plantentuin. Britsch-Indië, Ceylon. S.g. 0.96. — Onder den onzekeren naam Maba Ebeuus R.Br. zijn verschillende monsters ebbenhout voorhanden, met inl. namen Arang, Lilin, Aram-moeda, en Aram-toewa, afkomstig van Celebes, Ce- ram en de Molukken. S.g. 0.98; 1.04; 1.21; 1.25. — Arang- arcmg. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.98; 1.09. — Erang-erang. Celebes. Timmerhout. C. S.g. 1.14. — Itam. Menado. S.g. 1.02. — Kajoe-arang. Menado, Borneo. S.g. 0.50. — Kasoemoek. Sum. Goed werkhout. v.H. — Ki-bima. Sum. O.-K. S.g. 1.14. — Ki-tjalong. Sum. O.-K. S.g. 1.08. — ? Kledang. Banka, Riouw, Voor huisbouw. G. S.g. 1.00. — ? Lolang-papoea. Ternate. S.g. 0.78. — Loleso. Batjan. — Poligotoe. Halmaheira. Styracaceae. K. enV. 7; B. II. 1. Houtkenmerken. Styrax Benzoin Dryand.: Hout lichtbruin, matig zwaar, doch vrij zacht, met tamelijk groote poriën, twee en drie stuks te zamen gerangschikt, en smalle, roode, vrij ver uiteenliggende mergstralen. R. 510. Styrax Benzoïn Dryand. — Menjan S. Kemajam, Menjan Sum. Kamian, Koeniajen, Kajoe-Umoetan M. Kamanjang Mak. Benzoë-boom. W.-Java. Z. I., Sumatra, Malaka, ? Siam. Hg. 18 M. Stam meest recht, rolrond, zonder wortellijsten, laag ver- takt. Schors grauwgrijs, vrij glad, met overlangsche barsten, bros, dun, met bruinachtig sap, dat tot aromatische gomhars opdroogt. Bladen enkelvoudig, langwerpig, lang toegespitst, grijskleurig. De vruchten gelijken veel op djativruehten. Een altijdgroene, op Java zeldzame, min of meer gezellig groeiende boom, die in altijdgroen oerwoud voor- komt. Het hout wordt niet gebruikt, daar de hara te veel waarde heeft. De door inkappingen uit de schors gevloeide gomhars heet Benzoë en dient voor medicijn en wierook. Uit Sumatra heeft een 172 vrij groote uitvoer plaats. Op Java wordt hij op enkele plaatsen in het klein gekweekt. K. en V. Zie verder Dr. M. Greshoff, Nutt. Ind. Planten. Deze boom behoort tehuis in de bergstreken, en komt in de heete vlakten niet voor. Hij is in de Padangsche bovenlanden algemeen. Het hout is uiterst sterk en duurzaam, en wordt daarom overal gaarne voor huis- en bruggenbouw gebezigd. De reuScachtige stammen verdeelen zich op aanzienlijke hoogte in een uitgebreide, schermvormige kroon, zoodat zij zware lange balken kunnen opleveren. C. De hars wordt in gaten van den stam gevonden en voor wierook gebruikt. Op Sumatra plant men dezen boom wel eens na het rijst- gewas, op ongeveer 5 M. van elkaar. Na 7 — 10 jaren begint men er de benzoë door inkappingen uit te tappen, 't welk 10 jaar kan vol- gehouden worden. Men tapt 4 maal 's jaars. De prijs te Palembang, waar ze ter markt gebracht wordt, is al naar zij meer of minder zuiver is. Teysman» in Nat. TijdscJi. Dl. 18, bl. 76. In Malaka heet hij Keitieniiian. Het hout is er van weinig waarde, hoewel het soms voor huis- en bruggenbouw wordt gebruikt. De benzoë wordt wel verzameld, maar niet op groote schaal, hoewel de boom er veel voorkomt. S. g. 0.54. R. 0.52; 0.60; 0.63; 0.69; 0.81. De beste benzoë komt uit Siam, vermoedelijk van dezelfde Stijrax- soort, wat echter nog niet vast staat. Op Sumatra schijnen twee „chemische" variëteiten van den benzoë-boom te zijn, een diebenzoë- zuur-benzoë, een andere die kaneelzuur-benzoë levert ; laatstgenoemde heeft minder waarde. Greshoff. Houtkenmerken. Symplocos: Hout wit, dicht, zacht. Poriën klein, talrijk, meest gelijkmatig verspreid. Mergstralen smal en matig breed, de laatste kort. G. 511. Symplocos fascicnlata Zoll. — DJirak J. S. Djirek J. Java Z. I. II, ? Sumatra, Borneo, Malaka. Hg. 15 M. Stam vrij recht, rolrond, zonder knoesten, gleuven of wortellijsten, laag vertakt. Schors bros, glad, en grauw, dun, bijna zonder barsten. Een niet zeldzaam, verstrooid groeiend boompje, dat vooral in secundaire bosschen voorkomt, maar nooit op periodiek zeer droge gronden. Het hout wordt onbruikbaar geacht. De bast wordt, met ma>igk-oedoe-v/orte\s {Morinda citrifolia) vermengd, gebruikt voor roodverven (en dient daarbij als fixalief, evenals bijv. aluin). K. en V. In Malaka is het hout geschikt voor zacht houtsnijwerk, ornamen- talen sehrijnwerkersarbeid enz. ; ook voor bouwwerken gebruikt. S. g. 0.46—0.53. R. ?0.62; 0.63; ? 0.66. 512. S. ferrn^iuea Roxb. (S. laclinobotrya Miq.). — Djirak S. Sasag S. Kandoecng Sum. Kendoeng Banka. Java Z. I. II. III, Mal .-Archipel, Malaka, Hongkong. Soms een laag krom boompje, soms slank en 15 M. hoog. Schors grauw. Verstrooid groeiend in secundair bosch en in altijdgroen oer- woud. Het hout wordt onbruikbaar geacht. De schors bij de inlandsclie bruinroodververij gebezigd. K.en V. Het hout wordt gebruikt als brandstof en om houtskool te maken. 173 Om varkens uit de padi te houden, steekt men de takken met bladeren rondom de sawahs. De vruchten worden veel door vogels gegeten, en daarom bij het vogelvangen met lijmstokken gebruikt, v. H. De wortel, geraspt en op water getrokken, als inwendig medicijn. BU. S. g. 0.60; ?0.63; 0.73. 513. S. odoratissiina Chois. — Sariawan S. Java Z. I. II. Hg. 25 M. Schors bros, nagenoeg reukeloos en smakeloos. In bloei een fraaie boom, met licht rosé bloemen, waarvan de grof-eeltig ge- zaagde bladeren veel gelijken op de bladeren van sommige javaan- sche Helicia's. Een zeldzame boom, die verstrooid groeit in altijdgroen oerwoud. Het hout is van weinig waarde, doch de schors is een ge- zochte medicijn (tegen spruw en scheurbuik). K.e» V. S. g. O.Gl; 0.77. 514. S. rnbiginosa Wall. — Mal.-Archipel. In den plantentuin te Buitenzorg gekweekt. Sg. 0.62; 0.83. 515. S. spicata Roxb. (Dicalyx sessilifolius BI.). — Djirak J. Djirak-sasag S. Java Z. II. III. Lage boom. Hg. 15 M. De donker blauw-violette kleur van het jonge loof dezer boomsoort is zoo karakteristiek, dat reeds daaraan dit boompje vooral in de hooge bergstreken dadelijk te herkennen is. Geen nut bekend. K. en V. Het hout is vast en fijn van weefsel, duurzaam en goed te bewer- ken. S.g. 0.66. St. 516. Overige monsters: Njari. Syinplocos sp. Sumatra. Timmerhout. C. S.g. 0.90. — Njari-lemag. Sumatra. Timmerhout. C. S. g. 0.67. Oleaceae. K. enV. 8; B. II. 517. Myxopyrum sp. Plantentuin. Heester. Apocynaceae. K. en V. 1 : B. II. 2. Melksaphoudende. meest slingerende heesters, zeldzamer boomen, of kruiden. Het melksap is soms rijk aan caout- chouc. Van belang in dit opzicht zijn de rubberlianen {Wülughbeia, Leuconotis, Melodiniis, Urceola, Parameria). Ook de Landolphia's van Afrika behooren hiertoe. Zie daarover Dr. F. van Romburg h, Caoutchouc en Getah- pertja in Ned.-Indië. 174 Houtkenmerken. Apocynaceae: Hout wit, zacht tot hard, fijn, zelden met kernhout. Poriën klein of zeer klein (groot bij de klimplanten), schaarsch, in kortere of langere radiale lijnen. Mergstralen zeer smal en talrijk. Soms komen onduidelijke concentrische lijnen voor. G. 518. Alstoilia calophylla Miq. — Polei-pipi M. Sumatra. Voor planken geschikt. C. S. g. 0.33. 519. A. eximia Miq. — Djeloetong Banka. Sumatra. Borneo. Hooge boom. Het hout is vrij fijn, niet hard, levert goede planken, en is ook gezocht voor het maken van huisraad en kisten, v. H. S. g. 0.39. Verg. voor den inl. naam N". 526. 520. A. ^randifolia Miq. — Melaboewai, Melasoeioai Sumatra. Hout zacht, licht en niet fijn van weefsel. Uit den stam wordt (eene zeer inférieure) „getah" gewonnen, en de lange vruchten worden als flambouwen gebrand. Van het hout maakt men gambirbakken. r. H. 521. A. macrophylla Wall. — Mal.Archipel. In de Philippijnen een boom van 25 M. hoogte, met wit en zwaar hout, dat door de inboorlingen wordt gebruikt voor binnenwerk bij huizenbouw, daar het duurzaam is, mits niet aan weerinvloeden blootgesteld. Groeit tot 500 M. boven zee, en wordt Batino genaamd. Ph. W. S.g. 0.84. Houtkenmerken. Alstonia scholaris B.Br.: Hout wit, zacht, fijn. Poriën matig groot, ovaal, als door overlangsche schotten verdeeld, schaarsch. Mergstralen smal, golvend, onregelmatig verspreid, met talrijke daartusschen liggende, buitengewoon smalle mergstralen. Tal- rijke, golvende concentrische lijnen op ongelijke onderlinge afstanden. G. 522. A. scholaris R. Br. (A. spectabilis E. Br.). — Lamè S. Poéle J. Gaboes J. PolaJ Mad. Poelei-kampong M. Sum. Poelanten- hoehoer Borneo. Hangi Ts. Bariango Tl. Waringow Tl. Kita Tl. Kajoe-soesoe Tt. Kaliti Rt. Reareango Pk. Kajoe- skola M. Rite Celebes. Geheel Zuid-Azië, Mal-archipel, Aus- tralië, Trop.-Afrika. Op Java Z. I. II. Zeer hooge, dikke boom. Hg. 40 M. Stam meest recht en laag ver- takt. Meest zonder gleuven en zelden met kleine wortellijsten. Schors donkergrauw of grauwgrijs, met wit, intens bitter melksap. Vrucht- dragend dadelijk te herkennen aan het buitengewoon groot aantal slap neerhangende, dunne, rolronde, op peulen gelijkende vruchten. Zaden met zaadpluis. Bladen van onderen bleekgroen, onbehaard. Een soms loofverliezende boom, die nooit gezellig voorkomt, doch in vele streken algemeen is, en het liefst groeit op periodiek droge gron- den; komt evenwel ook voor in dichtgesloten woud, met constant vochtigen grond. Het hout is te weinig duurzaam en zeer onsterk, en wordt daarom bijna niet gebruikt, hoewel het veel en in groole afmetingen te krijgen is. Voor grof snijwerk en inlandsche zadel- bokken nog wel eens gebezigd. In Burma voor schoolborden, vandaar 175 scholaris. Als drijvers voor vischnetten wordt het gebruikt, en als surro- gaat voor kurk. Mits geïmpregneerd, wellicht voor theekisten bruikbaar. (In Br.-Indië soms daarvoor gebezigd. G.) De boom bevat geen kernhout, slechts wit spint. Schors buitengewoon bitter, gebruikt als medicijn. Cultuur aan te bevelen voor goedkoope herbossching m. h. o. op irrigatie en grondverbetering, echter niet hooger dan 900 M. boven zee. Ook voor wegenbeplanting geschikt. K. en V. In Malaka Pnlai genaamd. Hout niet gebruikt. De bast geeft een tonisch geneesmiddel, door het zich daarin bevindende alcaloïd ditaïne. R. In de Philippijnen Ditaa genoemd, en daar een hout voortbrengend, dat wel niet sterk of duurzaam is, maar, om de gemakkelijkheid van bewerking, toch wel gebruikt wordt voor het vervaardigen van huis- raad, muziekinstrumenten, doozen, etc. Ph. W. S.g. 0.45-0.50. P. 416—710. G. S. g. 0.33. R. 0.37; 0.39. 523. A. spatniata BI. — Gaboesan S. Java Z. I, Borneo, Malaka. Hg. 11 M. Gelijkt opvallend op Avicennia offichialis, maar deze heeft geen melksap, en komt uitsluitend in vloedbosschen voor. Zeer zeldzaam, in moerassen. Geen gebruik bekend. K.enV. S.g. 0.78. 524. 1. TÜlosa BI, — Legarang J. Mad. soms Ilat-üat J. of Baloeng J. Java Z. I, ? Australië. Hg. 40 M. Stam recht, zuiver rolrond, zonder gleuven, zonder bar- sten of wortellijsten, hoog vertakt. Schors bros, aschgrijs, glad met fijne barsten, met wit melksap. Bladen van onderen lichtgroen, dicht behaard. Wat de vruchten betreft, gelijkt hij zeer op Alston ia scholaris. Een altijdgroene boom, die in O. -Java veel voorkomt, soms min of meer gezellig groeit, en vooral periodiek drassigen, doch overigens vruchtbaren grond verkiest. Evenwel ook op ziltigen bodem, maar niet in vloedbosschen. Het hout is vrij duurzaam, en wordt in vele streken, vooral Besoeki, door inlanders voor huis- en bruggenbouw gebezigd. Geen kernhout. Spint vuilwit en reukeloos. Cultuur om het hout wellicht aan te bevelen op gronden waar geen deugd- zamer hout wil groeien. K. en V. Hout bruinachtig geel, uitstekend te bewerken. Sciilpf. 525. Cerbera Odollam Gaertn. — Biniaro J. S. Madang -kapok, Ambatjang-laut Sum, Lamboeto Cel. Waba, Wabo Mol. Goro- goro Tern. Java Z. I, Mal.-Archipel, V.- en A.-Indië, Australië. Hg. 15 M. Stam krom, laag vertakt, zonder wortellijsten, soms met ondiepe gleuven, knoestig. Schors bros, donkergrauw, ruw, met over- langsche barsten. In de kustwouden dadelijk kenbaar aan de fraaie witte, weh-iekende bloemen, de lange, omgekeerd-eilancetvormige bla- deren, het witte, bittere melksap van de schors, de vuistgroote, eerst groene, later purpere, ronde vruchten. Deze algemeene, altijdgroene boom groeit, veelal gezellig, uitsluitend op ziltigen bodem, vlak aan zee of in de vloedbosschen. Het hout wordt als te weinig duurzaam en te krom niet gebruikt. Uit de rijpe zaden wordt lampolie gemaakt. Deze wordt in vele streken nog in het groot bereid en voor verlich- ting gebezigd. Zaadkern en ook de ruwe olie zeer giftig (zie Dr. M. Greshoff, Nutt. Ind. Planten). Verdere deelen van den boom niet gif- tig. Hier en daar geplant als sierboom. K. en V. S. g. 0.38. G. 526. Djera Lowii Hook. fil. — Djeloetoeng, DJoeloetoeng W. Afd. Borneo. Levert een caoutchouc-achtig product, dat dezelfde namen draagt als de boom, en in chemische geaardheid eigenlijk weinig op caoutchouc gelijkt (in alcohol oplosbaar). Men wint het product door een laag bast af te snijden ; het sap blijft op de snijvlakte kleven en wordt er af geschrapt. Het wordt gemengd niet water en wat petroleum, waarna het stolt. Het product gaat vooral naar Amerika, waar men het met caoutchouc mengt, en er goedkoope rubberartikelen, o. a. kinderspeel- goed, van maakt. Het is bekend als Bresk, De ad Borneo, Po n- tianak. Het is onderzocht door Dr. J. Sack (Diss. Göttingen 1901). Het is zeer goedkoop, en komt in groote hoeveelheden aan de markt. De boom bereikt reusachtige afmetingen. Stam kaarsrecht, hoog ver- takt. Bast grijsachtiar. Op plaatsen, waar de grond van tijd tot tijd onder water staat, hebben de wortels bovenaardsche verdikkingen, ter grootte van een menschenhoofd en meer, met geelachtiir bruinen bast, die rijk is aan melksap. Zie ook Dr. P. ihdi lioiiihurgh, Caoutchouc en Getah-pertja in Ned.-Indië. 527. Kickxia arborea BI. (2 Steud.). - Santen J. Ki-benteli S. Java Z. I. Hg. 42 M. stam recht, zonder gleuven, bijna zonder knoesten, zon- der wortellijsten, hoog vertakt. Schors donkergrauw, glad, met veel wit melksap. De rolronde, bijna 1 M. lange vruchten, en het 10 cM. lange, op zijde gelijkende, zaadpluis, zijn gemakkelijke herkennings- middelen. Bloemen groot, wit of lichtgeel. Deze zeldzame boom verliest in den bloeitijd zijn loof, en komt voor in altijdgroen, heterogeen oer- woud. Het hout wordt als niet duurzaam niet gebruikt. Het melksap is gezocht als middel tegen ingewandswormen. K.enV. S. g. 0.43; 0.48. 528. Ochrosia acuininata Trimen — Sangkongan Tl. Tb: Sam- bejan Tt. Sasangkongan-rintek Tl. Sasangkongan-rindem Tl. Celebes. Hout voor planken, soms voor prauwen. K. '• 529. O. salubris BI. (Lactaria salubris Bnmpli. — Cerbera opposltifolia Lam.). — Sangga-langit J. Java Z. T. Il, Anda- manen, Singapore, Ceylon. Hg. 13 M. Herinnert door vertakking en blad aan Ketapang J. (Termina/ia Catapjnt). Zeldzame boom. Gebruik onbekend. K.en V. 530. Plnmeria acntifolia Poir. — Seinhodja S. J. Kembodja J. Kmnbodja M. Kalon-tjoetjoe Tt. Tl. Tb. Ts. M. Kembavg- gading-tsjoe-tsjoe Amb. Trop.-Amerika, op Java en in vele streken van Indië gekweekt. Lage loofverliezende boom, die op Java vooral op de inlandsche begraafplaatsen wordt gekweekt. In de Minahasa eveneens. Het hout 177 heeft een tijne doch korte vezel, is dikwerf schoon gevlamd met fraaien weerschijn, doch het is zelden g-aaf te hekomen, en lastig in het bewerken. Het wordt gebruikt voor fijne meubelen, doosjes en inleg- werk, maar wordt weinig gekapt en is zeldzaam te krijgen, daar de boomeu op de Javaansche begraafplaatsen staan, en de Javanen zulke boomen niet gaarne vellen, en nimmer zonder een sedekah als zoenoffer te geven. Het witte melksap wordt gebezigd om gezwellen spoedig tot rijpheid te brengen. v.M. De aangenaam riekende witte bloemen worden als reukmiddel ge- bezigd en tusschen kleederen enz. gelegd. Hssk. In V.- en A.-Indië en Ceylon als sierboom gekweekt en ook gaarne bij tempels geplant. Pogingen om caoutchouc uit het melksap te maken zijn mislukt. Bast dik, glad, grijs, afschilferend in kleine stukjes. S. g. 0.59. G. 0.68. Zie voor eene afbeelding en beschrijving der eigenschappen van dit bekend javaansch gewas Dr. 31. Greshoff's Nuttige Indische planten. 531. Taberuaeuiontana sphaerocai'pa BI. — Djembirit J. Gern- Urit J. Tjeiiqm-it J. ? Lèr-haiiiphing Mad. O.- en M.-Java Z. I. II. Hg. 10 M. Stam krom, laag vertakt, zonder wortellijsten, soms met ondiepe gleuven. Uiterste twijgen donkergroen. Schors dik, grauw, afschilferend, met kleverig wit melksap. Een altijdgroen boompje met dichte, donkergroene kroon, talrijke, witte, welriekende bloemen, en prachtig oranje gekleurde, openspringende vruchten. Komt nooit ge- zellig voor, doch is in vele streken algemeen, en groeit uitsluitend op constant vochtigen, vruchtbaren giond. Het hout wordt als te klein en te weinig duurzaam niet gebruikt. Als sierboom aan te bevelen, voor wegenbeplanting te klein, voor herbosschingen waarschijnlijk meestal te kieskeurig. K. en ^^ S. g. ? 0.44. Houtkenmerken. Wrightia: Hout wit, matig hard. Poriën klein, schaarsch, in korte, radiale lijnen. Mergstralen zeer smal, talrijk. G. 532. Wrightia jaranica A.DC. — Bintaös, Mentaos S. J, DJa- litri S. W.- en M.-Java Z. I, Br.-Indië. Hg. 18 M. Meest laag en krom, soms nogal hoog. Stam tamelijk recht, met talrijke smalle en diepe gleuven, zonder wortellijsten, her- haaldelijk vorksgewijze vertakt. Kroon laag aangezet, dicht. Schors taai, ruw, met vele diepe, overlangsche barsten. Veel wit, kleverig melksap. Een boom met witte, welriekende bloemen, die in den vrucht- tijd dadelijk te herkennen is aan de vingerdikke, spoelvormige, openspringende vruchten, en de talrijke, met lange haarkuif voor- ziene zaden. Groeit niet gezellig, maar komt toch soms in groot aantal voor, en wel uitsluitend op periodiek of constant droge, en vooral op steenachtige, gronden, in ijl, loofverliezend oerwoud. Het hout is melk- wit, fijn, licht, reukeloos en duurzaam, en daarom gezocht voor snij- werk. Echter slechts in kleine afmetingen te krijgen. Cultuur m. h. o. op het hout aan te bevelen. Voor wegenbeplanting en herbewouding ongeschikt. K. en V. Het hout wordt gebruikt tot het inleggen van fijn huisraad en tot 12 17E allerhande gesneden bloemwerk, figuren en fijne instrumenten. In het Cheribonsche bedienen vele Javanen zich ervan tot versiering hunner huizen. Het is duurzaam, en wordt langzamerhand donkerder van kleur. De vruchten en bladen worden gegeten, en de bladen ook als geneesmiddel aangewend. C. Overige monsters: Chilocarpus densiflorus BI. Sumatra. Heester met krui- penden stengel. — Laudolphia madagascai'iensis B. et H. Plantentuin. Klimplant. — Leucouotis engreuiifolia BC. Penang. Heester. — Melodiuiis laeTigatns BI. Mal.-Archi- pel. Klimplant. — Parsonsia Minahassae Koord. (Heligine Minaliassae T. et B.). Klimplant. — Parsonsia sp. (Heligme buruensis T. et B.). Java. Heester. — Tallaris Pergulana Burm.f. Mal.-Archipel. Klimplant. - Willuglibeia sp. Salak M. Plantentuin. Heester. — Bantam. Sum. Goed werk- hout. De vruchten leveren olie. v. H. — Bariava. Tondano. — Djelindan. Borneo. — Djüitri. (Alstonia sp.). Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 0.51. — ? Kajoe-got Java. — Kembajoe. Borneo. — Lahoeèh. Sum. Timmerhout. Bast levert getah. v.H. — Lahoe. (Alstonia sp.). Sumatra. Levert getah. C. S.g, 0.47. — Maicerot. Menado. — Poelanten-batoe (Alstouia sp.). Borneo. Voor doodkisten en prauwen ge^ bruikt. C. S.g. 0.37. — Poelaivi. Sumatra, - ? Pole. Timor Brandhout. C. S. g. 0.78. — Si-bano. Sum. Voor huisbouw, V. H. — Tolor-kartas. (Alstonia sp.). Celebes. Voor huis bouw. G. S.g. 0.29; 0.34. - Totondong. (Alstonia sp.) Celebes. Voor huisbouw. C. S.g. 0.72; 0.73. ASCLEPIADACEAE. B. II. 2. 534. De volgende monsters: Cryptostegia grandiflora R. Br. (Trop.-Afrika). Plantentuin. — ? Sarcolobus sp. Kajoe-alakantong . Java. Windende heester. — Klot-kambing. Menado. 179 LoGANiACEAE. K. enV. 9: B. II. 2. Houtkenmerken. Loganiaceae: De soorten van deze familie verschil- len in houtstructuur zeer. G. 535. Fagraea elliptica Roxb. (F. speciosa BI.). — Ki-tandoe S. W.-Java Z. I. II, Molukken, ? Malaka. Hg. 25 M. Zeldzaam, verstrooid groeiend, in altijdgroen oerwoud op vruchtbaren grond. Bessen oranje. Hout soms voor kleine hout- werken bij huisbouw. K. en V. In Malaka Tewbusu-bukif, T.-tetnbaga, T.-talang, T.-pajah gehee- ten. Een grooter boom, dan de volgende soort. (Bloemen grooter en bessen geel.) Het hout gelijkt er op, maar is vaster, harsachtig, met sterken geur, en toont geen concenti'ische lijnen. Bijzonder duurzaam en hoog geschat. Woudboom. S. g. 0.55. R. Sculpt. (Van de „overige monsters" (539) behooren waarschijnlijk eenige hiertoe). Houtkenmerken. Fagraea fragrans Boxb.: Hout licht bruin, hard, dicht. Poriën (of intercellulaire kanalen) groot, zeer schaarsch, vaak als door overlangsche schotten verdeeld, en gevuld met eene witte stof. Talrijke, bleeke, concentrische banden wisselen af met ongeveer even breede banden van vaster weefsel, waarin de smalle, talrijke mergstralen duidelijk zichtbaar zijn. Op overlangsche doorsnede ziet men de mergstralen als vele smalle verticale lijntjes. G. 536. F. fragrans Roxb. (F. peregrina BI.). — Tembesoe-renah, Kajoe-raclja Suni. Temeroe Bk. Sumatra, Borneo, V.-Indië, Andamanen, Malaka, ? Philippijnen. Op Java uitsluitend gekweekt. Het hout wordt in Zuid-Sumatra om de duurzaamheid en bijzonder fijne structuur hooggeschat voor meubels en huisbouw. Voor cultuur om het hout, althans in W.-Java, ter proefneming aanbevolen. K. en V. Boom van ongeveer 15 M. hoogte en 60 cM. middellijn, die, zooals de naam renah aanduidt, in lage en vochtige bosschen voorkomt, en niet dan schaars, hoewel gezellig groeiend, wordt aangetroffen. (Met het oog op de beschrijving in Ridley mag het twijfelachtig worden genoemd, dat deze boom op zeer vochtige gronden goed zou groeien.) Onder het Sultans-bestuur behoorde dit hout tot het zoogenoemde kajoe-raclja (vorstelijk hout), waarvan niemand zonder bijzondere machtiging van wege den rijksbestuurder mocht kappen. Om de uitroeing tegen te gaan, is deze verordening in stand gebleven. In sommige streken wordt die boom in de doesoens (dorpen) regelmatig aangekweekt. Tot het vellen wordt de toestemming van den Neder- landschen ambtenaar vereischt, en geldt de regel, dat voor een gevelden boom een nieuwe moet worden aangeplant, en dat het hout alleen mag gekapt worden met besteraming voor huisbouw. Deze regel geldt voor alle anperata Miq. — Kajoe-oelar, Bidara-paJilt Java. Een zeldzame heester, waarvan het hout volgens TVi/.swia»/» als ge- neesmiddel wordt gebruikt. Het gewoonlijk gebruikte slangehout of Bkhtra-laoet komt van Eiiri/conia (fam. Simaruhaceaé). 181 Overige monsters: Tembesoe-angin. Sumatra. Zeer deugdzaam, v. H. — T.-ha- loang. Sumatra. Zeer gezocht voor huisbouw en meubelen. C. S. g. 0.67. — T.-boekü. Sumatra. - T.-kapoer. Sum. Uit- stekend hout. V. H. — T.-karto. Borneo. — T.-langkanang. Sumatra. Ook dit hout is v.an zeer goede hoedanigheid. V. H. — T.-paja. Sumatra. — T.-raioang. Sumatra. In de Lampongs v^ordt het, evenals dat van de TAalang, be- schouwd als een der deugdzaamste en hardste houtsoorten. Het vpordt er gelijk gesteld met djati, zelfs daarboven, en levert prachtige planken. Ind. Gids. 18S5. — ■ TAalang. Sumatra, Borneo, Riouw. Een boom van 25 M. hoogte, en soms 75 cM. dikte. Groeit op hooge, eenigszins droge gronden, doch niet gezellig. Ook deze wordt in sommige streken van Palembang aangekweekt en behoort tot het kqjoe-radja. Het hout, dat in kleur en geaardheid wel eenige overeenkomst heeft met grenenhout, is weeker dan T.-renak en minder vast van weefsel, doch gestrekt van draad, zoodat het zich uitmuntend laat bewerken. Plaat- selijk wordt daarvan bijna uitsluitend gebruik gemaakt voor de planken beschotten van de woningen der hoofden, waartoe het zeer geschikt is. v. E. S. g. 0.66. St. Scuïpt. — T.-tekoejoeng. Sumatra. Keurig werkhout. v. H. — T.-tem- haga. Sumatra. BoBAGiNACEAE. K. en A^. 7; B. II. 2. Houtkenmerken. Boraginaceae : Algemeen geldende kenmerken voor de houtsoorten dezer familie bestaan niet. G. ld. van Cordia: Poriën verschillend van grootte, meer of minder verbonden door concentrische, vaak afgebroken, ringen van los weefsel. Tusschen deze ringen liggen ringen van donker weefsel, waarin de mergstralen duidelijk uitkomen. Deze zijn smal tot breed. Eenige soorten hebben hard hout, dit gelijkt dan op goed djatihout en is duurzaam. G. 540. Cordia bantanieiisis BI. — Kendal J. Java Z. I. Slechts 3 M. hooge heester. K. en V. 182 541. C. suayeolens BI. — Kendal J. S. Java Z. I. Hg-. 20 M. Stam meest krom, laa^ vertakt, zonder wortellijsten, rolronrl, veelal met knoesten. Scliors dik, hard, grauw, afschilfereud, met diepe overlangsche barsten. Een vrij algemeene, verstrooid groeiende, grootendeels loofverliezende boom, die in lonfverliezende wouden voor- komt. Hout alleen voor brandhout gebezigd. K. en V. S. g. 0.46. 542. C. snbcordata Lam. — . Poernamasada J. ? Klima-sada J. ? Mornia-mda J. Java, Z. I. III,. Zarimon-djawa, Trop.-Azië on Australië. Hg. 10 M. Stam meestal krom en laag vertakt. Schors grauw. Bloe- men fraai oranjerood, met vergroeidbladige kloemkroon. Hij komt, verstrooid groeiend, voor op koraalstrooken aan het strand en op dorre plaatsen in het hooggebergte. Het hout is voor wapengevesten ge- zocht. Cultuur aan te bevelen als sierboom en om het hout. Voor kleine wegen als allée-boom geschikt. K. en V. Het hout, dat in kleur en geaardheid overeenkomst heeft met notenboomf>nhout, is tamelijk vast van weefsel en gelakt, tot meubelen bewerkt, ook veel op palisander. S. g. 0.69. St. 543. C. subpubescens Due. — Kanoeah Timor. Voor geweerkolven gezocht. C. 8. g. 0.62. Houtkenmerken. Ehretia: Hout licht bruinachtig- of geelachtig wit, matig hard, fijn. Poriën klein, in radiale lijntjes of verspreid, bij sommige soorten grooter in het voorjaarshout en dan de jaarringen teekenend. Mergstralen smal tot matig breed, regelmatig. G. 544. Ehretia javauica BI. — Kendal J. Kendal-keho J. Ki-bako S. Java Z. II. Hg. 30 M. Stam recht, hoog- en diejj-gesleufd, bijna zonder wortel- lijsten, hoog vertakt. Schors dun, taai, grauw, niet ruw, met over- langsche barsten. In blad niet in het oog vallend, maar in bloei de aandacht trekkend. Dan is de kroon van dezen lioogen boom geheel bladerloos en wit van de bloemen. Hij groeit verstrooid, op constant vochtigen en ook op periodiek drogen grond. Houteigenschappen onbekend. Bij reboisatie van kale berghellingen aan te bevelen. K.en V. S. g. 0.45; 0.48. 545. Overige monsters: Kenawang. Sumatra. Een niet groote wouclboom, zeer fijn en zacht. De inlander gebruikt het hout voor brandhout. v.H. — Melasirah, Mesorah. Sumatra, Banka. Een niet grove, nogal zachte houtsoort, geschikt voor haisbouw. Wordt voor brandhout gezocht, v. H. — Nonaiig-kalo. Tondano. — Sala-moeli-itam. Menado. S. g. 0.53. — Sala-moeli-merah. Menado. S. g. 0.73. — Sali-uioeli. Batjan. Halmaheira, Ter- 183 nate. S. g. 0.43. — Sali-)noeni. — Sikap-heureimi (Ehretia sp.). Java. Brandhout. O. S.g. 0.73. - Teo-teo. (Cordia sp.). Celebes. Voor materialen bij huisbouw. C. S. g. 0.37 ; 0.88. SoLANACEAE. K. enV. 9; B. II. 2. 546. Solanum graudiflorum Rniz et Pavoii. Peru. Op Java ge- kweekt. Fraaie sierboom, met groote, op aardappelbloesem gelijkende, paarse bloemtuilen, en groote vinlobbige bladeren; met rechte, niet talrijke stekels, en groote 4-hokkige vrucht, aan den voet door de opgeblazen kelk omgeven. K. en V. BiGNONIACEAE. K. OU V. 1; B. II. 2. Houtken merken. Blgnoniaceae: Poriën meest matig groot, omgeven door ringen of vlekjes van los weefsel, die vaak samenvloeien tot min of meer afgebroken concentrische ringen. Poriën vaak met hars gevuld. Mergsti'alen smal, regelmatig. G. 547. Dolichandroue Rheedii Seem. — Ki-djaran S. Bjarcm J. Kajoe-pelok J. Kajoe-pcJoinpong M. Sangi Tl. Polenoet Tt. Java Z. I, Mal.-Archipel, V.- en A.-Indië. Hg. 15 M. Stam zeer krom, laag vorksgewijze vertakt, zonder gleu- ven, zonder wortelhjsten. Schors dik, taai, grauw of grijsbruin. De bladen gelijken bedriegelijk op die van Odina Wodier {Koeda-hoeda M. Kajoe-djuran J.). Evenwel heeft die veel, en Dol. geen gom in de schors. Een boom met groote, witte, welriekende bloemen, die in den oostmoesson de bladeren verliest, en nooit gezellig groeit. Komt nogal algemeen voor in de vloedbos^chen. Het hout wordt als te weinig duurzaam niet gebruikt. Op Karimon-djawa gebruikt, als surrogaat voor kurk, voor drijvers van vischnetten. K. en V. In de Minahasa maakt men van dit hout scheeden en gevesten van wapens. K. S.g. 0.51—0 62. G. 548. Millingtoüia liorteusis L. — Sekar-poetih J. Potean Mad. Achter-Indië. In Yoor-Indië en op Java gekweekt. (Ban- joewangi). Een fraaie hooge boom met dubbel gevinde bladen en welriekende, zuiver witte bloemen in groote pluimen. In Britsch-Indië veel in lanen tot sieraad gekweekt. Brandis. Hout zaciit. S.g. 0.58—0.64. P. 610. G. S.g. 0.53; 0.68; 0.70. 184 549. Oroxylon iudicnm Veut. (Calosanthes indica BI.). — Pong- porrang S. Moengli of Woengli J. Kajoe-kmang J. Pohon- pedang, Kajoe-sabel M. Java Z. I, Mal.-Archipel, V.- en A.-Indië, Malaka. Hg. 9 — 12 M. Stam meest krom, laag vorksgewijze verdeeld, zonder gleuven, knoesten of wortellijsten. Weinig takken. Schors grauw. Kenbaar aan de meterlange, op peulen gelijkende, platte doosvruch- ten met gevleugelde zaden, groote twee lot driemaal gevinde bladen, weinig vertakten, vorksgewijze verdeelden stam, en stinkende, groote, vuitpaarsche bloemen. Bladerloos in den oostmoesson. Groeit nooit gezellig. JSiet zeldzaam. Aanpassingsvermogen groot. Xooit in schaduw- rijk, hoogstammig oerwoud. Het hout wordt als te klein en weinig duurzaam niet gebruikt. Bladeren als inlandsche medicijn. Voor wegen- beplanting ongeschikt. In gemengde herbosschingen, waar snelle en goedkoope bedekking met houtgewas hoofdzaak is, wellicht bruikbaar. Dan evenwel naast langer levende soorten. K. en V. Ook op Celebes is het hout onbruikbaar, docli wordt het zachte deel tusschen bast en hout gebruikt om bloed te stelpen. K. S.g. 0.48. G. 0.48. 550. Spathodea macroloba Miq. — Soengkai, ? Koengkai Sumatra. Hout hard en vast, voor huisboüw en ploegen zeer geschikt. De bladen dienen als geneesmiddel. Behoort tot de hoogste boschboomen, en kan balken van aanzienlijke afmetingen leveren. C. S. g. ? 0.48; 0.64. 551. S. serratuIaDC. — Br.-Indië, Siam. In den Plantentuin te Buitenzorg gekvs^eekt. Hooge boom. Houtkenmerken. Stereosper miitn: Hout grijsachtig bruin ; kernhout, waar dit voorkomt, geelachtig bruin. Poriën klein tot groot, verschil- lend van grootte, schaarsch, omringd door los weefsel, dat uitvloeit in tangentialo richting tot min of meer concentrische lijnen. Merg- stralen smal tot matig breed, niet zeer talrijk. G. 552. Stereospermum chelonoides DC. — Voor- en Achter-Indië, Malaka, te Buitenzorg gekweekt. Een groote boom met gele bloemen in groote pluimen. Het hout wordt voor huisboüw en meubelen gebruikt, en de bast, bladen, bloe- men en vruchten door de inlanders als geneesmiddelen gebezigd. De bloemen dienen tot versiering der Hindoe-tempels in Bengalen. Brandis. Schors bruin, van buiten kurkachtig ; hout hard, grijs, zonder kern- hout. S.g. 0.64—0.94. P. 642—772. G. S.g. 0.67. B. 0.84. 553. S. flmbriatnm DC. — Voor-Tndië, Malaka, te Buitenzorg gekweekt. Hg. 25 — 30 M. Hout duurzaam, wordt bij bouwwerken gebruikt en geeft balken van 15 — 20 cM. vierkant. B. Hout zeer hard, kern- hout bruin. S.g. 0.86. G. 0.70; 0.88. 185 554. S. g-laudnlosum Miq. (La^aropyxis glaudnlosa Miq.). — Inl. namen op Java locaal en van weinig waarde. Ki-hapit, Ki- paclali S. Kedall, Ainhal .J. Sekar-poteh Mad. Toetoi-gadang Sum. Java Z. I, Burraa. Hg-. 10 — 12 M. stam zelden recht, meest met knoesten, zonder gleu- ven of wortellijsten, laag vertakt. Schors licht grauw. Een altijdgroene boom met nogal groote, bleekrost», reuklocze bloemen en lang ge- vleugelde zaden, die voorkomt op vruchtbaren grond, die niet lang droog is. Niet op zouthoudenden grond. Is zeldzaam, en groeit niet gezellig. Het hout wordt zeer zelden gebruikt. In gemengde herbos- schingen wellicht bruikbaar in de lagere bergstreken. K. en V. Het hout )s vrij lijn en goed te bewerken, voor planken en stijlen geschikt. De bast wordt voor orawanding van rijstsctiuren, en de boom als leiboom voor de betelrank gebruikt, v. H. 555. S. hypostictnm Miq. (Spatliodea gig-antea BI.). — Ki-padali S. Bedali J. Kedali J. Pedali J. Dali J. Karpoteh en Potian Mad. Kajoe-maatoes, Maatoes-rintek Tl. Wotwhen, Koetoe- koetoe Tt. Java Z. I. II, Mal.-Archipel, A.-Indië, Malaka. Hg. 40 M. Stam recht, roh'ond, met ondiepe gleuven, weinig knoes- ten, hoog vertakt. Schors ruw, alschilferand, donkergrauw, met diepe overlangsche en dwarse barsten. In den bloeitijd kenbaar aan de fraaie, rosé bloemen, die spoedig afvallen en dan rondom op den grond liggen. Ook aan de vele, slap neerhangende, lange, dunne, rolronde, openspringende vruchten, en gevleugelde zaden, de dubbel gevinde bladen en de bitter smakende, melksaplooze schors te herkennen. De boom is altijdgroen en groeit niet gezellig. Komt op zouthoudende gronden niet voor, doch verder op allerlei grond, en onder zeer vei*- schillende omstandigheden. In vele streken algemeen. Het hout is sterk en duurzaam, voor huis- en bruggenbouw locaal gebruikt. Er zou nog veel van dit hout op Java kunnen worden verkregen. Cul- tuur aan te bevelen voor herbossching van kale berghellingen m. h. o. op grondverbetering en irrigatie. Ook voor wegenbeplanting. Op den Sendara reeds aangeplant. K. en V. In Malaka heet deze boom Liiinpoi/an, is er van kleine afmeting, en komt er veel voor. Hout inférieur. S. g. 0.46 — 0.54. B. 0.53. 556. Overige monsters: Bignouia iucarnata Anbl. (Guiana). Plantentuin. Heester. — B. Tenusta Kei*. Gawl. (Brazilië). Plantentuin. — Spa- tliodea campaunlata Penzl. Vaderland Afrika. Sierboom, langs wegen en in tuinen. Groote roode bloemen. Snelle groeier. K. en V. — Stereospermnm xylocarpnm Beutli. (Bigrnonia xylocai'pa Roxb.). Plantentuin. Boom. — Tecoma ceramensis T. et B. Ceram. ? Heester. — Kapoeng-kapoeng. Spattaodea sp. Sumatra. Voor huisbouw geschikt. C. S. g. 0.72. — ? Lanan-poetih. M. Lampong-haras. Daj. Borneo. Hooge boom, heeft kleine bladeren, groen aan de boven- en rood aan de onderzijde. Het hout wordt veel gebruikt, omdat het zich gemakkelijk laat bewerken, doch is weinig duurzaam. Jent. S.g. 0.44, — ? Lanan-tambaga. M. Lam- pong-tanibaga. Daj. Borneo. Hooge boom; als hinan-poeWi, maar het hout is zwaarder en misschien duurzamer. Jent. S. g. 0.44. — ? Mentoetd. Billiton. Kleine boom zonder nut. Bil. - Toeik. Timor. Brandhout. C. S.g. 0.43. - Toewih. M. Daj. Borneo, Timor. Redelijk hooge boom. Het hout wordt voor planken, lat- en bintwerk gebruikt. Jent. S.g. 0.77. ACANTHACEAE. B. H. 2. 557. Clinacautlms Buruiauui Nees. Java. ? Heester. 558. Justicia Geudarussa L. (? Burin, f.) (Gteudarussa vulgaris Nees) — Handaroesa-bodas S. Handaroesa-beureum S. Gan- daroesa-koelo Tt. Gandaroesa-raindang Tt. Oendam-soera- poeti Tl. Oendam-soera-itam TI. Sosa Amb. Java, geheel tropisch Azië. In de Minahasa veel gekweekt. Een heester van ± iVs M. hoogte, die veel voor levende omheiningen wordt gebezigd, en een medicijn levert. K. S.g. 0.61. Verbenaceae. K. enV. 7; B. II. 2. Houtkenmerken. Verheuaceae: Hout meest van goede qualiteit, wei- nig aan werken en splijten onderhevig, verschillend van kleur. Poriën gewoonlijk middelmatig groot, schaarsch, in het voorjaarshout grooter, en zóo de jaarringen teekenend. Mergstralen meest smal en matig breed, regelmatig, teekening op de radiale doorsnede duidelijk. (Het hout van Avicennia is abnormaal). G. ld. van Avicennia offirinalis L. : Hout bruin of grijs, hard, met af- wisselende lagen van weefsel met poriën, en los grootcellig weefsel zonder poriën. Het eerste weefsel bevat de groote tot kleine poriën, in radiale rijen van 1 — 5 tusschen de fijne, korte mergstralen. Het laatste weefsel is smaller en donkerder, en vormt ringen, die veelal in elkaar uitloopen en dus geen jaarringen zijn. G. 187 559. ATiceuuia officinalis L. — Api-api J. Api-api-hrajoe J. Api- api-katjang J. Ki-Uanak S. Pepepepe Mak. Afi-Afi Ceram. Wata-koemban, en Koemban Ambon. Poeloe-haroe Tt. Tioes- lewo Tt. Kajoe-ting M. O.-Java Z. I. Vloedbosschen van geheel trop. Azië en Noord-Australië. H^. 20 M. Stam tamelijk recht, laag vertakt. Schors grauw. Wortels dimorph : behalve gewone voediogswortels, priemvormige, i'echtop- groeiende ademwortels, welke reeds bij jonge, 2 M. hooge planten in zeer groot aantal tot op 2 M. afstand van den stamvoet waargeno- men worden. Bladen tegenovergesteld, bloemen klein en geel, vruchten klein, geen steltwortels. Een altijdgroene, verstrooid groeiende boom der vloedbosschen. Deze soort behoort evenals vele Bhizophoraceae tot de levendbarende planten, doordat de zaden aan den boom ont- kiemen en de kiem zich voor het afvallen aan de moederplaut verder ontwikkelt. De verspreiding der zaden geschiedt waarschijnlijk door ebbe en vloed. De van den boom gevallen vruchten drijven op het wa- ter ; spoedig barst de vruchtwand en de nu vrij geworden kiem blijft dan niet meer drijven, doch zinkt. Daarop treden talrijke, te voren nog verborgen liggende, aan het einde haakvormig omgebogen haren van het hypocotyle lid van de kiem te voorschijn en door middel daarvan is de kiem als door tallooze ankers aan den slijkbodem zoo vast bevestigd, dat eb en vloed hem niet meer kunnen wegspoelen. Het hout heeft grijs spint en donker kernhout, dat hard en zwaar is. Op Java gebruikt men het alleen voor brandhout, in Br.-Indië ook voor rijstbiokken en rijststampers. De kiem wordt in tijden van ge- brek aan levensmiddelen gekookt gegeten. K. en V . In Malaka is het hout lichtbruin of grijs, tamelijk hard en zwaar, en wordt daar ook voor brandhout gebruikt. S. g. 0.82. E. 0.66—0.93. G. 0.63. 560. Callicarpa lauata Vahl — Katoempang J. Java. Heester. 561. C. Reevesü Wall. — China. Groote heester. S. g. 0.68; 0.76; 0.86. 562. C. Wallicliiana Walp. — Tenjau, Sltapoeng Sumatra. Voor huisbouw geschikt. De stammen bereiken bij een lengte van slechts 15, een dikte van ongeveer 1 M. v. E. S. g. 0.95. 563. ?Geunsia Cumiugiana Rolfe — Lelemah Celebes. Voor verschillende materialen bij huisbouw. C. S. g. 0.43. 564. Gr. fariuosa BI. (Callicarpa peutandra Roxb. — 2 C. acu- minatissiuia T. et B.). — Oempang S. Gemhiroeng J. Bibati Lampongs. Katoempang Ceram. "W.- en M.-Java Z. I. II. Hg. 25 M. Stam vrij recht en zwak slangachtig gebogen, laag ver- takt, zonder wortellijsten, beneden veelal met diepe gleuven. Schors dun, bros, gi'ijs. Alle zachte deelen en bladen van onderen met een dikmelig, stervormig vilt bedekt. Een altijdgroene, verstrooid groeiende, nogal zeldzame boom, die in altijdgroene bosschen in constant voch- 188 tige streken voorkomt. Het hout wordt als te weinig- duurzaam niet gebruikt. In reboisaties van kale berghellingen niet boven 1300 M. ter proefneming aanbevolen, ook voor schaduwboom langs wegen. A'.e-( y. S.g. ?0.45; ? 0.64. 565. Griiieliiia asiatica L. — Waring of Doeri-radak J. Doro- peteh J. Merah Borneo, Molukken. Memh-betoel Ceram. Mal. -Archipel, Voor-Indië en Ceylon. Heester. 8. g. 0.68; 0.82; 0.86. Houtkenmerken. Peronema caiiescens Jack: Hout wit, licht, doch tamelijk hard, met vrij smalle, ver uiteenliggende mergstralen, en duidelijk zichtbare ringen, veroorzaakt door eene dichte, onafgebroken lijn van groote, dikwijls als door overlangsche schotten verdeelde poriën. B. 566. Peronema caiiescens Jack — Soengkei-melajoe M. op Suma- tra. Loewis-madang op Borneo. ? Ki-langir S. Java Z. I, Sumatra, Malaka. Hg. 22 M. Stam nogal recht, met kleine wortellijsten, laag vertakt. Schors grijs. Van alle javaansche boomsoorten onmiddellijk te her- kennen, doordat de 7 — 9 jukkige, enkelvoudig gevinde bladeren een gevleugelden gemeenschappelijken bladsteel hebben ; voorts door de talrijke groote bloempluimen roet kleine, witte bloemen, die de ver- wantschap met djali verraden. Een altijdgroene, op Java zeldzame boom. In Sumatra wordt het hout voor huisbouw en bruggen geroemd. Voor alleeboom, althans in W.-Java, aan te bevelen. K. en V. S.g. 0.48. U. 0.56; 0.73. 567. Premna foetida Reinw. {l Gumira foetida Hssk,). — Singkil .J. Ki'SeiDigit S. Ki-pahang S. .Java Z. I. Hg. 10 M. Stam krom en nogal laag vertakt. Bladeren tegenover- staand, gaafrandig. Bloemen in tuilen, klein, groenaehtig, stinkend. Een verstrooid groeiende boom, die in ijle bosschen voorkomt. Het hout wordt van geen waarde geacht. K. en V. Vroeger schreef men aan deze plant het stinkhout (bajoe-tai) toe, dat echter van Celtis komt. S.g. 0.59; 0.68; ü.76. 568. P. Incidiila Miq. - W.-Java Z. I. Kliniplant. Zeldzaam. Geen nut bekend. K. en V. Houtkenmerken. Premna tonientosa Willd.: Hout licht bruin, dicht van weefsel. Poriën klein of matig groot, talrijk, vaak als door schot- ten in de lengterichting verdeeld, omringd door los weefsel. Merg- stralen talrijk, smal tot matig breed, op radiale doorsnede talrijke, fijne, glanzende ])lekjes vormend. G. 569. P. tomentosa Willd. — Boengboelan, Boehing S. BoJnng J. Gadoengan J. Gadoeng J. Java Z. I, V.-Indië en Ceylon. 189 Hg. 15 M. Stam meestal zwak heen en weer gebogen en slank, soms laag, soms hoog vertakt, zonder wortellijsten, meestal diep gesleufd en min of meer hoekig. Schors dun, taai, grauw, glad, met fijne overlangsche barsten, afschilferend. Een, in blad en bloei iets op Ideinbladige, slecht ontwikkelde, en klein gebleven djati-boomen ge- lijkende, loofverliezende boom, die, min of meer gezellig groeiende, vooral in loofverliezende bosschen voorkomt. Het hout, ofschoon niet in groote afmetingen te krijgen, is om de deugdzame, veel op djati gelijkende eigenschappen, voor huisbouw gezocht, vooral in West- Java. Cultuur aan te bevelen om het hout, mits in de lagere streken. K. en V. S.g. 0.96. G. 0.72; 0.76. Houtkenmerken. Tectona grandis L.f.: Hout matig hard, met eigen- aardigen reuk. Spint wit, meest smal, kernhout donker goudgeel, overgaand in bruin, en langzamerhand donkerbruin wordend. Jaar- ringen duidelijk, gekenmerkt door één of meer lijnen van regelmatig gerangschikte poriën, die vaak in een ring van los weefsel liggen. In de rest van het hout zijn de poriën verspreid, schaarsch, soms als door schotten in de lengterichting verdeeld, van klein to4 matig groot, enkele groot. Mergstralen matig breed tot breed, nogal talrijk, op radiale doorsnede duidelijk te zien als glanzende, langwerpige vlakjes. Merg groot, vierkant. G. Volgens Cofdes is het kernhout bij de velling donker grauwbruin, zelfs eenigszins groenachtig, maar de kleur gaat spoedig over in een lichter bruin, om op den duur weer donkerder te worden. G. A. Blits, die in Buil. Kol. Mus. ^'o. 19 den bouw van het hout ook uitvoerig beschrijft, vermeldt nog als typisch een meer of minder groot aantal (ordeloos verspreid liggende) krijtwitte stippen op dwarse doorsnede. 570. Tectona graudis Liuu.f. - Djati J. S. M. Bjatèh Mad. (In Br.-Indië: Teak). Jonge dj atiplanten heeten i);"aHg'(??e«g' J. Dodokin S. Java Z. I, Soembawa, Bali, Madoera, Kan- gean-eil., Y.- en A.-Indië. Op Celebes (waarschijnlijk) aan- geplant. Hg. 40 M. Stam soms zuilvormig en hoog vertakt, maar meestal eenigszins golvend en krom en laag vertakt. Schors aschgrijs, met veel overlangsche barsten, afschilferend, eenigszins taai, met waterachtig sap. Twijgen vierkant. Een bijzonder karakteristieke boom, en reeds in blad door de zeer groote, enkelvoudige, elliptische of omgekeerd eivor- mige, ruwe bladeren, zóo kenbaar, dat verwisseling met andere hoornen moeielijk kan plaats vinden. De bloemen zijn klein, wit, stervormig, en tot groote, regelmatig vertakte pluimen vereenigd. De hazelnoot- groote vrucht is in de bleek geelgroene opgeblazen vruchtkelk inge- sloten. De 2-4 zadige steen is omgeven door een wollig bekleedsel. De stamvorm is zeer verschillend naar gelang der omstandigheden, waaronder hij is opgegroeid. Op bijzonder arme, droge, steenachtige 190 gronden zijn het soms slechts kromme, laag vertakte boomen, terwijl op gunstige standplaatsen de stam zuilvorraig en tot 40 M. hoog is) In gesloten cultures zijn stammen van 30 M. hoog zelfs lijnrecht. Deze boomsoort vormt, gezellig groeiend, uitgestrekte bosschen van een eigenaardig voorkomen. Bezoekt men ze in het droge jaargetijde, dan vertoonen zij allerminst het type van een tropisch woud. Enkele verdorde bladeren hangen dan nog aan de takken, en men ziet weinig anders dan kale djati-boomen met hunne grijskleurige stammen. De grond is bedekt met de groote, brooze bladeren, die onder de voet- stappen kraken. Enkele verstrooid staande groene boomsoorten geven dan nog eenige afwisseling, o. a. de kesamhi (Schleichera trijuga), de plasu (Butea frondosa), en enkele andere soorten. De plasa wordt al spoedig ook kaal, maar prijkt dan met zijne prachtige oranje vlinderbloemen. Meestal ontstaat later in den drogen tijd brand, waar- van het hooge hout evenwel geen schade ondervindt. De met ver- koolde bladeren bedekte grond en de verschroeide struiken, geven dan echter een nog doodscher uiterlijk aan het bosch. Het doode hout, dat op den grond lag, is gedeeltelijk verbrand, en ligt vaak nog ■weken lang te smeulen. De hitte in zulk een woud is ondragelijk. Geen loofdak beschermt voor de zon, en de stammen belemmeren de luchtstrooming. Zoodra evenwel de eerste regens de aarde hebben verkwikt, begint het gebladerte te ontluiken. Door de roode kleurstof, die het jonge loof bevat, aanschouwt men dan in de kronen alle scha- keeringen van groen en bruin. Spoedig zijn zij geheel bebladerd, en ook al gauw gesierd met de groote bloenipluimen. Met zijne rijzige gestalte, zijne ver uiteenstaande takken, zijne ongemeen groote blade- ren en groote bloempluinien, is de djati inderdaad een fraaie boom. Hij vindt de hem gunstige bestaansvoorwaarden in de heete zone, in periodiek droge klimaten, op drogen grond. Verschillende grond- soorten zijn geschikt: mergel, vulkanische klei, verweerde koraalkalk enz. Op vruchtbare gronden is de ontwikkeling in de jeugd bijzonder voorspoedig, maar de qualiteit van zulk hout kan in geen geval de vergelijking dooi-staan met dat, hetwelk op de schralere mergelgronden wordt verkregen. In Nederl.-Indië komt hij alleen op de Soenda-eilanden in het wild voor, en niet eens overal. Van Java zelf is alleen het midden en oosten voor hem geschikt. Zijne practische waarde, die door de eigenschap van gezellig te groeien zeer wordt verhoogd, ontleent de djati aan de uitmuntende technische eigenschappen van zijn hout. Het is betrekkelijk licht, het krimpt en scheurt zeer weinig, als het goed is uitgedroogd ; wèl staat het, wat buigzaamheid en veerkracht betreft, bijv. bij grenenhout achter, maar in vastheid overtreft het alle europeesche houtsoorten; het is middelmatig hard, goed kloofbaar, en goed te bewerken. (Dit laatste bleek ook bij het insnijden van de afbeelding van de djati in planken van het Kol. Museum, evenwel werd daarbij opgemerkt, dat het gereedschap spoedig stomp wordt, door de kalkdeeltjes die het hout bevat). De duurzaamheid is bijzonder groot; tegen afwisseling van vochtigheid en droogte is het volkomen bestand, en onder water on- vergankelijk, zoo het niet door den paalworm kan worden vernield. Witte mieren tasten het hoogst zelden aan, vooral als het goed van spint is ontdaan. De slechte eigenschap, die bij dit hout het meest wordt gevreesd, ia het voorkomen van kalkaderen en kalkringen. Ge- 191 heele stamgedeelten worden daardoor ten eenenmale onbruikbaar. Ook kan de kalk (phosphorzure kalk) door het geheele hout verspreid zijn, waardoor het een witachtig- aanzien verkrijgt. Zulk hout is slechts voor licht timmerwerk bruikbaar. Vele boomen hebben ook de slechte eigenschap van hol te zijn. Het gebeurt zelfs vaak, dat de uit een stam gekapte balken van buiten geheel gaaf zijn, maar dat bij het doorza- gen groote gaten te voorschijn komen. Men mag evenwel verwachten, dat dit laatste gebrek zich minder zal voordoen bij de stammen, die in geregelde aanplanten zijn opgegroeid, omdat die tijdens hun groei niet zoo aan beschadigingen blootstonden, als de boomen in de onge- regeld opgegroeide bosschen, waaruit nu nog alle timmerhout moet worden verkregen. Op Java wordt djatihout voor de meest verschillende doeleinden gebruikt. Voor huis- en bruggenbouw, scheepsbouw, meubelen, dwars- liggers voor spoorbanen enz. Ook voor brandhout is hel uitstekend. In^Europa bezigt men het voornamelijk voor scheepsbouw en spoor- wagens. Hoewel minder dan bij eikenhout, tast toch ook bij djati de harsachiige stof in de vezels het ijzer aan, wat voor scheepsbouwhout eene nadeelige eigenschap is. Evenwel is het toch voor dat doel zeer gewild om zijne vele andere goede hoedanigheden. Van het hout worden verschillende variëteiten onderscheiden, maar de benamingen daarvan zijn in de verschillende streken verre van constant. In Rembang, het djatigewest bij uitnemendheid, onder- scheidt men: Dj.-soengoe J. Dj.-lenga J. Dj.-kapoer J. Dj.-lcijong J. Djati-weroet J. Dj.-ri J. DJ.-dbreng J. Dj.-kemhang J. Dj.-gembol J. Eenige dezer variëteiten berusten op het uiterlijk van den stam, o.a. bij DJ.-ri of de ^gedoomde djati", is de stam dicht met doornachtige knoesten bedekt, 'terwijl DJ-gemhol de naam is voor het, voor draai- werk zeer fraaie hout van ziekelijke, soms reusachtige uitwassen van oudere boomen. Dj.-hapoer duidt op rijker gehalte aan kalk in het hout, terwijl ook de andere variëteiten, evenals de laatstgenoemde, alleen aan het hout en niet op stam te herkennen zijn. (Zie ook blz. 193.). Behalve het hout, worden alleen de bladen (tot inpakken van eet- waren door inlanders) benut, en soms de jonge bladen in inlandsche medicijn. De djatibosschen op Java en Madoera beslaan + 650.000 H.A. Zij vormen eene belangrijke bron van inkomsten en worden beheerd door een afzonderlijk corps boschambtenaren. Hoewel het personeel belangrijk is uitgebreid, is de getalsterkte nog veel te gering om ook de exploitatie geheel in eigen beheer uit te voeren. Deze geschiedt dan ook nog grootendeels door uitgifte van uit- gestrekte boschperceelen ter leegkapping aan particulieren, die daar- voor aan het gouvernement eene retributie betalen, welke berekend wordt naar de door hen verkregen hoeveelheid hout. Evenwel heeft men een tiental jaren geleden een aanvang gemaakt, om ook het kappen geleidelijk in eigen beheer te nemen. Alle leeggekapte terreinen worden weer aangeplant, en als gevolg van de uitgestrektheid der perceelen vinden deze aanplanten op bijzonder groote uitgestrektheden ineens plaats. Vlakten van 100 H.A. en meer moeten in één jaar in cultuur worden gebracht. Deze ge- schiedt meestal met tusschenbouw van veldgewassen. Met de in de omgeving wonende inlanders wordt dan eene overeenkomst gemaakt, waarbij zij zich verplichten, om de djati in rijen te zaaien en de 192 opkomende planten te onderhouden. Naast eene belooning in geld verkrijgen zij dan het recht om op de 3 M. breede strooken tusschen de djati-rijen hunne veldgewassen te verbouwen. Na 1 ot 2 jaar ver- laten ze den grond, al naar de djati sneller of minder snel groeit. De jonge plantsoenen scliieten onder gunstige omstandigheden zeer snel op en al spoedig wordt uitdunning dringend noodzakelijk. Men verstaat daaronder het wegnemen van een aantal stammen, met het doel, de ontwikkeling der ovprblijvende te bevorderen. Ten einde uit te maken, welke methode van dunning de beste resultaten levert, zijn talrijke proet'perken aangelegd, waarin men de. uitwerking der ver- schillende methoden naast elkaar kan waarnemen. Reeds is gebleken, dat sterke dunning in goed groeiende plantsoenen te verkiezen is. De dunning is vaak al noodig in het 5e levensjaar, en wordt bij snellen groei Yoorloopig iedere 5 jaar herhaald. Eene behoorlijke bewaking der bosschen wordt mogelijk gemaakt door ze af' te bakenen en van goede wegennetten te voorzien. Om bij de wisseling, die van tijd tot tijd in het personeel voor moet komen, standvastigheid in het beheer te brengen, en de exploitatie zoodanig te regelen, dat deze gelijkmatig plaats vindt, zonder dat men ooit zal behoeven te vreezen, dat men nu te veel kapt en later niet meer voldoende hout zal over hebben, worden bedrijfsplannen gemaakt, waarin de geheele gang van het bedrijf is geregeld, en waaraan de boschbeheerders zich moeten houden. A'oor de inrichting van den dienst van het boschwezen op Java en Madoera vindt men gegevens in het BoschregJeinent van 1897 (Indisch Staatsblad K". 61) en het lieffhntetit voor den Dienst van het bosch- wezen op Java en Madoera. (Bijblad v. h. Ind. Staatsblad, >^". 5164.) Ten einde een blik te geven op de ontwikkeling van dezeo tak van dienst in den laatsten tijd, mogen de volgende cijfers een plaats vinden, die aan de boschverslagen en koloniale verslagen zijn ontleend. Do aankap van djati-tinimerhout bedroeg gemiddeld per jaar in de jaren 1873-'77 67.700 Mï.. 1878— '82 82.200 M-., 1883— '87 60.000 M3., 1888— '92 82.000 M3.. 1893— '97 133.200 M3., 1898—1902 146.400 M3., in 1903 106.000 M3. (de vermindering is oen gevolg van stagnatie in de exploitatie der particuliere houtaankappen); zie voor de oorzaken daarvan de boschverslagen.). Geregelde exploitatie in eigen beheer begon in 1897. Verkregen ■werd in 1898 6200 M3., in 1899 4100 M3., in 1900 3000 M»., in 1901 5100 M3., in 1902 7900 M3., in 1903 10.200 M3. Over de uitvoer van djatihout naar plaatsen buiten Xed.-Indië, zijn de gegevens over de laatste 3 jaar als volgt: in 1901 8600 M3., in 1902 13.500 M3., in 1903 28.071 MS. De in cultuur gebrachte uitgestrektheden bedroegen gemiddeld i)tr jaar in de jaren 1888— '92 2150 H.A., 1893— '97 2800 H.A., 1898— 1902 4400 H.A. In 1903 6007 HA. Uitdunning op groote schaal dateert eerst van de laatste jaren. In 1899 werd gedund 2000 H.A., in 1900 4800 H.A., in 1901 6400 H.A., in 1902 10.000 H.A., in 1903 8800 H.A., (de vermindering vindt haar verklaring in het feit, dat de achterstand ongeveer was bijgewerkt). Het europeesche personeel boven den lang van opziener bedroeg in 1892: 23 ambtenaren, en in 1902: 56. De voordeelige saldo's van het boschwezen waren gemiddeld per jaar over de jaren 1888— '92 /"359.000; 1893— '97 /" 1.099.000; 1898— 193 1902 ƒ 1.159.000; in 1902 alleen f 1.635.000, doch in 1903 slechts /■ 994.000, als gevolg van de stagnatie ia de exploitatie (zie boven). Voor uitvoeriger gegevens over dezen belangrijken boom wordt voor Java verwezen naar het standaardwerk van Cordes : De djatibossclien op Java; naar de Verslagen over den Dienst van het Boschtvezen (van 1901 af) en de Koloniale Verslagen; de „Bijdrage" van Koorders en Valeton N". 7, pag. 164 — 171; Stam, 7ie< iïoM^; en naar de talrijke artikelen van ambtenaren van het boschwezen in de Indische tijd- schriften (voor de stukken van jongeren datum vooral het Tijdschrift van Nijverheid en Landbouio van Ned.-Indië). Voor de literatuur over djati buiten Ned.-Indië zie men de reeds in de voorrede genoemde werken van Brandis en Gamble. In het Kol. Museum bevindt zich eene fraaie en uitgebreide verzameling van djatihout, en in de boekerij dier instelling de volledige Ned.-Indische litteratuur over dezen boom. S.g. javaansch djati 0.59—0.70. Figee; djati uit Rembang 0.4Ö— 0.82. K.enV. Britsch-Indische djati (teak) 0.54—0.79. Figee. 0.50-0.82 (gem. 0.72). P. 408-953 (gèm. 600). G. Sciclpt. Van de volgende hout-variëteiten zijn monsters aanwezig : Dj.-agel (Rembang). S. g. 0.65. — Dj.-daging-oerang. Zoo geheeten naar de meer ringvormig gewelfde oppervlakte der stammen, die aan de geledingen van garnalen of kreeften doet denken. C. S. g. 0.69 ; 0.75; 0.81; 0.87. — Dj.-doring. Hout gevlamd, zeer hard en deugd- zaam en vooral voor meubelen gezocht. C. S. g. 0.72. Nördlinger. 0.60; 0.63; 0.70; 0.71; 0.74; 0.75; 0.78; 0.79; 0.80; 0.85. - Dj.- gembol. Hout van ziekelijke uitwassen van oudere hoornen, zeer fraai gevlamd. In 't museum is een zeer groote djati-uitwas op doorsnede te zien. S.g. 0.75; 0.77; ?0.82; 0.87; 0.88; 0.90. — Dj.-kapoer. Veel zach- ter hout dan de andere variëteiten, en veel lichter van kleur. Ook minder sterk en duurzaam. De naam „kalk-djati", doet denken aan een rijker kalkgehalte, en hoewel het waarschijnlijk is, dat dit hout meer kalk in fijn verdeelden toestand bevat, zoo is het onjuist te meenen, dat hout met zichtbare kalkringen steeds tot deze variëteit zou behooren. Ook in de andere variëteiten komen ze voor. C. S. g. 0.69. Nördlinger. 0.59; 0.61; 0.65; 0.60; 0.68; 0.69; 0.73 ; 0.74 ; 0.83. — Dj.-helor. (Tegal). S. g. 0.63. — Dj.-hembang. Zoo geheeten naar den eigenaardigen geur, die het hout eigen zou zijn. C. S. g. 0.56. Nördlinger. 0.58; 0.59; 0.04; 0.68; 0.09; 0.78; 0.85; 0.86. — Dj.- kijong. („schelpdjati"). Onderscheidt zich van de Dj.-ri door de meer- dere rondheid en botheid der kleine, veelal ook minder gelijkmatig verspreide stamuitwassen, uit welke bij insnijding een donkergrijs of zwartachtig vocht vloeit. C. S.g. 0.62; 0.65; 0.70; 0.76; 0.11. — Dj.- koenir (Soerabaja, Madioen). S.g. 0.62; 0.63; 0.70. — Dj.-loeloep. (Madioen). S. g. 0.58 ; 0.62. — Dj.-malam. (Soerabaja, Madioen, Rem- bang). S.g. 0.63; 0.67; 0.70. — D/.-minjak M. Dj.-lenga. J. Donker- der van kleur dan Dj.-soengoe en meer gevlekt of gestreept. Onder- scheidt zich ook, vooral in verschen toestand, door een zekere vettig- heid op het gevoel, waaraan het zijn naam ontleent. Ook een uitste- kend timmerhout, maar bovendien zeer gezocht voor het maken van meubelen, waarvoor het zich bijzonder fraai laat politoeren. C. S. g. 0.73. Nördlinger. 0.65; 0.66; 0.67; 0.69; 0.71 ; 0.73; 0.74; 0.75; 0.79; 0.80; 0.81. — Dj.-ri of -doeri. Hout zeer hard en deugdzaam. De stam is bezet met vrij gelijkmatig verspreide, kleine, scherp gepunte, knobbelvormige uitwassen, en daaraan ontleent dit hout zijn naam. 13 194 C. S.g. 0.81. Nördlinger. 0.66; 0.07; 0.70; 0.72; 0.76; 0.77; 0.80; ?0.81; 0.86. — Dj.-sooKjoe. Hout donker kastanjebruin van kleuren zeer va.st van weefsel. De hardste en sterkste soort, die voor de deugd- zaamste wordt gehouden, en tevens het meest algemeen is. C'. S. g. 0.74. Nördlinger. 0.54; 0.61; 0 05; 0.67; 0.69; 0.70 ; 0.73 ; 0.75 ; 0.78. — DJ.-femen. (Madioen). 8. p-. 0.69 ; 0.73. — Dj -tveroet. Bruinachtig geel, eenigszins glanzig, glad hout. C. S. g. 0.80. Nürdlivger. 0.67; 0.72. — DJ.-woeiigtvaiig. (Rembang). S. g. 0.60. 571. Vitex celebica Koord. — Masarmoet-sela Tl. Saoe-masara- wet Tl. Saoe-rendai Tl. Saoe-poeti Tl. Masarawet Tl. Saoe Tl. Saoe-sela TL Rimoeivas Tt. Woeles Rt. Woelas-ivatoe Rt. Basal Tw. Boengis Tw. Papakelan Tw. Celebes, Mal. -Ar- chipel, Br.-Indië. Hout voor huisbouw zeer gezocht, om duuizaamheid en schoonheid geroemd, van even goede hoedanigheid -oe ? Java. ? Ma- djang Borneo. Lage boom. Sculpt. 610. D. microcarpa BI. (Haasia microcarpa Nees — Dehaasia squarrosa Zoll. etMiq.). — Medang S. West- Java. Madang- tantem Sumatra's W.-K. ? Madjang Borneo. Klein boompje, op Java uiterst zeldzaam, door de witte kleur der takken en twijgen in het oog vallend. K. en V. Sculpt. S. g. 0.61 ; 0.66. 611. D. sp. (Haasia sabcaesia Miq.). — Madang-rewang. Sumatra. Voor huisbouw. C. S. g. 0.46. 612. Ëiidiaiidra rnbescens Miq. (üictyodapliue rnbesceus BI.). — Katvojang S. ? Hoeroe-meahiiial, ? Hoeroe-mamprang, ? Hoeroe-kidang-tjiarang , ? Hoeroe-mentek, ? Pareh S. W.- en M.- Java Z. I. II, Mal-Archipel. Hg. 15 M. Stam recht, rolrond, zonder gleuven of wortellijsten, laag vertakt. Schors bros, grauw, zonder barsten. Onder alle Lauraceae eigenaardig door de roode tint van hout en schors (van binnen), en de roodachtig opdrogende bladeren. Op vruchtbaren, vulkanischen grond in gemengd oerwoud, ook in djatibosch. Plaatselijk als bouw- hout gezocht. K. en V. S. g. 0.38. Houteigenschappen. Eusideroxijlon Zwa(?fce-vervalsching : het is de z.g. ladah-sereh, citroenpeper). Reeds gebezigd bij reboisaties. K.en V. S.g. 0.58. G. ?0.57. 623. L. elliptica BI. (Tetranthera elliptica Nees), - Hoeroe- madang S. Java, in de bergstreken. Hooge boom. Het hout is vast, en laat zich gemakkelijk bewerken. S.g. 0.60. Sf. 0.58. 624. L. jaYanica BI. — Woeroe-tedja J. Hoeroe-hiris S. H.-gamhir S. H. hatoe S. ?H.-pantjar S. W.- en M.-Java Z. III. IV. Hg. 18 M. Stam recht en slank; kroon ijl; schors donker. In heterogeen oerwoud, op vruchtbaren grond. Hout zeer hard, soms als bouwhout. A'. en V. S. g. ? 0.48. 208 625. L. latifolia BI. — Madang-pruU M. Hoeroe-pajoeng-bodas S. Java, Banka, N.-Guinea, Borneo. Goed timmerhout. C. Hout lichtbruin, vast, maar eenigszins warri"^. Sciilpt. a. g. 0.59. 626. L. mappacea Boerl. (Tetranthera mappacea BI.). - Hoeroe- hoeèh S. H-medem S. H.-manoek S. Ki-kujuk S. Woeroe- dedek J. W.-lemah J. W.-koenjit .T. M.- en W.-Java Z. II. Hg. 14 M. Stam krom, kroon ijl, schors met veel fijne, overlangsche barsten, bros, groengrauw. Vrij zeldzaam, in heterogeen oerwoud. Hout niet gebruikt. K. en V. S. g. 0.44 ; ? 0.56. 627. L. Norouhae BI. (Cylicodaphne rnbra BI. - Tetranthera rnbra Nees — Lepidadeuia rnbra Miq.). — Ki-ialea S. Hoeroemeuhmal S. H.-hadak S. Meulimal-benreum S. Woe- roe-gemplong J. ? Langoep Sumatra. ? Boeloengan-roehol Palemb. Java Z. I. II. Hg. 10 M. stam krom, knoestig, laag vertakt; kroon zeer ijl en onregelmatig. Schors vuilgrijs. Bladen zeer groot. Verspreid groeiend, in heterogeen oerbosch, meest zeldzaam. Hout bleekgeel, glanzend, grof, aromatisch. Geschikt voor huisbouw, maar meest te klein en krom. Niet in cultuur. K.en V. S. g. 0.29; 0.52; 0.55. 628. L. sebifera BI. (Cylicodapline sebifera BI. - Lepidadeuia Wightiaua Nees — Tetranthera Roxburghii Hassk. — Litsea Tetranthera Mirb.). — Tangkalak S. Woeroe-lüin J, ? Komesoe M. Male]i op Banka. Java. Hg. 20 M. Stam krom, schors donkeraschgrijs. Van alle andere boomsoorten te onderscheiden door den bladsfand, daar groote uit- staande bladen afwisselen met kleinere, plat tegen den stam gedrukte. Hout niet gebruikt, vruchten gegeten. In de meeste dessa's in de Preanger uit zaad gekweekt. K. en V. Uit de vruchten wordt een vet bereid, dat tot kaarsen gebezigd wordt en technische waarde bezit. Nat. Tijdschr. XVIII. 410. Zie verder Dr. M. GresJio/i; Nutt. lud. Planten. S. g. 0.;57. 629. L. sp. (Lepidadenia magnifica Miq.). — Madung-gaiidjanan- djanten Sum. W. K. Deze houtsoort is bijzonder licht en zacht, fijn van vezel en grauw- achtig wit van kleur. Zij kan voor het bouwen van huizen gebruikt worden, doch is meer voor planken en binnenwerk geschikt, dan voor stijlen. i\ IJ. 630. L. sp. (Lepidadeuia Seloang Miq.). - Madang-seloewang Sumatra. Deze houtsoort is vrij fijn van vezel, nogal vast; wordt gebruikt voor het bouwen van huizen en is ook geschikt voor meubelen, v. H. S. g. 0.48. 209 631. L. sp. (Tetranthera baucaua Miq.). — Madang-sekani, M.- serai Banka. Riouw. Goed timmerhout. C. S. g. 0.61; 0.69. 632. L. sp. (Tetrauthera bandougana 9Iiq.). 633. L. sp. (Tetranthera Forsteuii BI.). — Halaor, Halaor-da- oen-nangka, Halaor-ketjiJ Amb. Molukken. Ceram levert de beste exemplaren. De boom is niet zwaar van omvang, en liet hout, dat licht en ge- makkelijk te bewerken is, heeft veel overeenkomst met inedang-empeleni van Sumatra. Plaatselijk dient het hout voor timmerwerk onder dak, doch schijnt niet duurzaam. Wordt volgens C. wegens den scherpen geur niet door witte mieren aangetast. S. g. 0.47 ; 0.49. Houtkenmerken. Machilus: Hout zacht of matig hard, fijn, grijs, grijsbruin of roodachtigbruin. Poriën matig groot of groot, schaarsch, soms in plekjes, en vaak omgeven door los weefsel. Mergstralen smal tot matig breed, niet talrijk, glanzend op radiale doorsnede. G. 634. Machilus rimosa BI. — Hoeroe-leueur S. H.-leksa S. Ki-tales S. Gelam S. Ki-salam S. Hoeroe-gamUr S. H.-mentek S. H -poespa S. Ki-tèdja S. Hoeroe-madang S. Ki-pedes S. Woe- roe-djcmggel J. W.-kemplong J. W.-sepet J. Talesan J. Njam- poe J. Boeroeh Mad. Java Z. II. III, Burma. Hg. 25 M. Fraaie, soms slanke, soms laagvertakte boom, in bloei o.a. aan de rechtopstaande bloempluimen kenbaar. Stam met kleine wortellijsten; schors dik, bros, grauw. Nogal algemeene, verstrooid groeiende boom, in heterogeen oerbosch. Plaatselijk als bouwhout. Bij reboisaties reeds gebruikt. K.en.V. S. g. 0.58. 635. Nectandra salig-ua Nees & Mart. var. — Brazilië: in den Plantentuin te Buitenzorg gekweekt. S.g. 0.56. Tot dit geslacht behoort het Greenheart (Nectandra Bodiaei Hook.) uit Britsch-Guiana, Brazilië, en tropisch Zuid-Amerika, dat gebruikt wordt voor scheepsbouw en beschoeiingen ; het heeft weinig van paalworra te lijden. 636. Notaphoebe umbelliflora BI. — Ki-kawat S. Hoeroe-mang- gah ö. Ki-iales S. Madang-kapas S. Ki-hèas S. Kendoeng J. Tales J. Lolohan Mad. Konjeli Mad. Tjartjena Mad. Java Z. I. II, Sumatra, Borneo, Malaka. Hg. 20 M. Stam rolrond, bijna zonder wortellijsten, zonder knoesten en gleuven, hoog vertakt. Schors bros, roodbruin en grijs, glad of met fijne barsten, aromatisch riekend. Bladen stijf opstaand, donker- groen. Kleur en reuk der bloemen op Agluia odoratu Zom»-. gelijkend. 14 210 Vrucht als een kleine blauwe pruim. Zeldz.ame boom, in heterogeen oerbosch, ook in djatibosch. Hout voor huisbouw gedocht. A'. en V. S.g. ?0.57. 637. Persea gratissima Grrtn. — AiJokat, Djamhoe-ioolanda. Trop.- A.merika, in alle tropische streken, o. a. op Java gekweekt; ook reeds in Zuid-Spanje. Advokaat-boora. Deze boom bloeit met groote, groen-witte bloempluimen ; de vruchten gelijken eenigszins op groene renet-appelen, en hebben een dunne, groene schil en groenachtig-geel vleesch, geheel zonder vezels, rondom een groote, ronde pit. Dit vleesch laat zich gemakkelijk tot een lijnkorrelige pap drukken, die met suiker en Madeira-wijn of arak wordt gemengd ; eerst door deze toebereiding ontvangt de pap een aangenamen smaak; het ware aroma vormt zich echter door bijvoeging van het sap van djeroek-iiipis. De boom wordt dikwijls door rupsen aangetast en geheel kaal gevreten, waardoor hij soms zelfs afsterft. Ilssk. Het hout is vrij bruikbaar. Hij heet in West-Indië Avogadro- peer. v.E. Zie over eigenschappen en cultuur: H. J. Winan in Teysmannia Dl. 11. S.g. 0.51; 0.59; O.GO; 0.61. Houtkeumerken. Plioebe: Hout fijn, bruin of olijf bi-uin. Poriën matig groot, schaarsch. Mergstralen smal, op onderling gelijke afstanden. G. 638. Plioebe declinata Nees (P. lanipou^a Miq. - P. parvi- flora BI.). — Hoeroe-]iirift S. H.-leveur 8. ? H.-manoek S. ? H.-inèrang S. Salak, Selah Sum. W.-Java Z. I, Sumatra, Singapore. Hg. 18 M. Stam recht, kroon ijl, schors glad, grauw, zonder of met fijne, overlangsche barsten. Bloemen groengeel, rand van het bloem- dek wit gewimperd. Zeldzaam, in heterogeen oerbosch. Hout voor huisbouw. K.enV. S.g. 0.40; 0.57; 0.60; 0.86; 0.92. 639. P. liolosericea BI. — Madang-seroe Sumatra. Ilooge boom. Zeer goed timmerhout. C. S.g. 1.03. 640. P. nitida BI. - Madang-koening M. Banka. Deze houtsoort is vrij fijn van vezel, doch niet hard, wel geschikt tot bewerking, en wordt gebruikt voor dakribbon en stijlen, r. E. S.g. 0.52; 0.55; 0.56; 0.58. 641. Overige monsters: Beilsehuiiedia Wightii Beiitli. et Hook. (Haasia Wiglitii Nees). Plantentüin. Lage boom. S.g. 0.53. — Banitan- gading. Sum. Goed te bewerken, maar niet duurzaam. v.H. - Banüan-tandoek. Sum. Goed timmerhout. y.JÏ. — Belian-ajer. Billiton. Kleine boom zonder nut. Bil. — Be- liau-kapoer. IJzerhout. Borneo. S.g. 1.10. — Belian-perit. Billiton. Groote boom zonder nut. Bil. - BeUan-tembaga. 211 IJzer hout. Borneo. S. g. 0.99; 1.52. — Bengkat. Borneo. — Benita-hatoe. Sum. O.k. S. g. 0.80. — ? Benitan. Borneo Tamelijk goed timmerhout, maar niet duurzaam. C. S. g 0.59. — Bentenem-poetih. Sumatra. — Boelian-fembaga IJzer hout. Billiton. S. g. 0.86. — Boeroes. — Halaor-dawon besar. Litsea sp. Molukken. Heeft weinig waarde. C. S. g 0.39. — Halaor-poetih. Molukken. Zwaarder van omvang. Het hout is licht, doch duurzaam, en dient alleen voor zolderplanken. De witte mieren zouden het niet aantas ten. S. g. 0.30. St. — Hoeroe-pakü. S. Java. Goed timmer hout. C. S.g. 0.56. — Kapinding. Sumatra. Hooge boom Het grauwe hout is vrij fijn van vezel en hard; geschikt voor huisbouw. v. E. — ? Ki-medang. Java. Goed timmer hout. C. S. g. 0.78. — ? Koelim. I J z e r h o u t. Sumatra. — Laioang. Sumatra. Hout hard en fijn, wordt veel gebruikt voor het maken van vijzels om rijst te starapen. v. H. — Lemo. Tondano. — Lemoet. S. g. 0.36. — ? Lesnoe. Java. Alleen voor brandstof. G. S. g. 0.83. — Loemoet. S. g. 0.42. - Madang-aboe. Sum. W. K. — M.-ajer. Sumatra. Voor sawahploegen, C. S.g. 0.51; 0.76 - ilf.-fmg'ti. Sumatra. Brand- hout. V. H. - M.-arah. Sum. O. K. S. g. 0.90. — M.-balam. Sumatra. Voor planken. C. — M.-bangkat. S.g. 0.84. — M.-batoe. Banka, Sumatra, Billiton. Voor huisbouw en prauwen ; zeer duurzaam, hard en fijn, een zeer fraai werk- hout. Bil. S.g. 0.71; 0.77. - M.-begelang. Litsea sp. Su- matra, Banka. De boom is hoog, doch niet zwaar van stam. Het hout is geelachtig groen, vast en fijn van weefsel, en gestrekt van draad, zoodat het zich voor huisbouw goed laat bewerken. Het behoort tot die duurzame houtsoorten, welke men met voordeel zou kunnen dienstbaar maken voor onze spoorbanen. S. g. 0.75. St. — M.-belembang . Banka. Voor beschotten. G. S.g. 0.74. — M.-boeloekatja. Sumatra. Voor dakribben. Vast, sterk, donker roodbruin, vrij goed. C. S.g. 0.40. — M.-boenga-ame. Sumatra. Voor planken. C. S. g. 0.55. — M.-boeras-rcmting . Palembang. Niet fijn en niet hard; wel gebruikt voor planken, v. H. — M.-boeroek-rcmting . Sum. — M.-bogelem. Litsea sp. Het 212 hout is vast, en heeft een golvenden draad. Voor huisbouw geschikt. S. g. ü.77. St. - M.-danoem. Borneo. Z.0. Niet duurzaam, scheurt Ucht, en komt in geringe afmetingen voor. Z. S.g. 0.53. — M.-djamba. Sumatra's W.K. - M.-djan- ka/r. Billiton. Groote boom, zonder nut. Bil. — M.-doedoek. Borneo. — M.-empelem. Litsea sp. Deze houtsoort, die voor huisbouw wordt gebruikt, is evenwel niet zeer duurzaam. S.g. 0.49. St. — M.-gadis. Sumatra. Vrij fijn, niet hard, goed voor verschillende onderdeelen bij huisbouw. r. H. — M.-gadja. Sum. Voor planken. C. S. g. 0.37. - M.-gatel Borneo. Schors veroorzaakt jeuking. Hout voor kaphout en planken, niet duurzaam. Gout. — M.-ham. Sum. W.K. S. g. 0.67. - M.-hitam-daren. Sumatra. Voor huisstijlen en planken. C. S.g. 0.84. - MAlam. Sumatra's W K. Wit van kleur, sterk en taai, doch niet duurzaam in water. v.E. - M.-kaü-kaU. Sumatra's W.K. — M.-kalek. C. S.g 0.61. - M.-kalong. Billiton. - M.-kapal. Sumatra. Voor planken bij huisbouw. G. S.g. 0.74. - M.-kapala-loetong. Banka. Goed timmerhout. C. S.g. 0.45. - M.-karan. - M.-keli. Billiton. Geen nut. Bil. - M.-kemian. Banka. Voor vlotten. C. — M.-ketik. Billiton. Goed hout voor vaar- tuigen, ook onder water bruikbaar. BU. — M.-koenit. Sumatra. Voor scheepsbouw en meubelen. G. - M.- koenjet Sum. O.K. S.g. 0.61. — ? M.-kokleh. Banka. Voor prauwen. G. S.g. 0.42. - M.-kombang. Billiton. - M.-korin. — M.-krawan. Banka. - M.-lagan. Banka. Voor huis- bouw.C. S.g. 0.56. - MAalap. Banka. Voor huisbouw. G. S.g. 0.44. - M.-lalau. Banka. Voor huisbouw. G. S.g. 0.48- - M.-lampong. Sumatra's W. K. — M.-lanang. Su- matra. — M.-landi. Sumatra. Voor stijlen van huizen. C. S.g. 0.54. — M.-landjoe. Sumatra's W. K. - M.-langoendi. Sumatra. Voor onderliggers van padischuren. G. S. g. 0.78. — M.-langoep. Banka. Goed timmerhout. G. S g. 0.62. — M.-lengoh. Sum. - M.-lesak. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.61. — M.-leso. Banka. Palembang. S.g. 0.81. - M.- loemoet. G. S. g. 0.44; 0.51. — M -loengo. Sum. — M.-loeiver. Billiton. Goed timmerhout voor huizen en vaartuigen, 213 maar niet onder water. Bil. — M.-malik. Banka. Billiton. Goed hout voor vaartuigen, ook onder water bruikbaar. Bil — M.-mcmtari-langso. Sumatra. Voor klankblokken. C. S. g. 0.57. — M.-meang. Billiton. - M.-medaka. Billiton. — M.-mengarong. Banka. Voor planken. G. — M.-minjak. Sumatra's W. K. — M.-oeher. Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 1.00. - M.-pahoe. Sum. W. K. - M.-pajó-betina. Su- matra. Vrij hard en nogal fijn. v. H. — M.-pajong. Billi- ton. De wortels als medicijn bij buikziekten. Bil. — M.- pandjang. Sumatra. — M.-pongkat. Sumatra. Voor huis- stijlen en planken zeer gezocht. C. S. g. 0.54. — M.-pantai. Borneo. — M.-pantedan. Billiton. Niet gebruikt. Bil. — M,-paroempoet. Sumatra's W.K. - M.-pergam. Sumatra. Vrij hard en duurzaam, echter niet fijn; zeer goed voor meubelwerk, ook voor dakribben en andere deelen van den huisbouw. De bladen dienen wel als geneesmiddel, v. H. S. g. 1.12. - M.-pipi. Sumatra. Voor planken. C. S.g. 0.51. - M.-pisang. Banka. Voor planken. C. S. g. 0.52; 0.93. — M.-pisang-masak. Sumatra. Tamelijk hard, vrij fijn van weefsel en groenachtig van kleur. Wordt gebruikt voor planken en balken bij huisbouw. v. H. — M.-plampoeng. Palembang. Voor huisstijlen gebruikt, v. H. — M.-poenai. Sumatra. Zacht, vrij fijn, doch weinig duurzaam, bruin, en wel voor vloerbalkjes gebruikt, v. H. — M.-poentoeng. Bilhton. Geen nut. Bil. — M.-poesar. (Lindera sp.). Banka. Goed timmerhout. G. S. g. 0.78. — M.-poesoko. Sumatra. Voor huisstijlen. C. S. g. 0.51. — M.-poeü. Banka. Timmer- hout. G. — M.-proepoek. Banka. Voor huisbouw. G. S. g. 0.43. — M.-rangas. Banka. Goed timmerhout. G. S. g. 0.37. — M.-rapoedahan. Sumatra. Minderwaardige soort, bijna wit. G. S. g. 0.49. - M.-sada. Sumatra. Voor planken. C. S. g. 0.59. — M.-sahan. Billiton. S. g. 0.55. — M.-sakang. Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 0.68. — M.-saloeng. Sumatra. Goede houtsoort, zeer geschikt voor timmerhout, i). H. — M.-sangit. Sumatra's W. K. Goede houtsoort, die veelvul- dig voorkomt, doch in zoet water niet duurzaam is. Ge- wone lengte 7—10 M. Wordt voor prauwen en ook voor 214 huisbouw gebezigd; laat zich gemakkelijk bewerken en draaien, en goed spijkeren. S. g. 0.66. Z. 0.56. — M..- santoe. Sumatra. Voor planken. G. S. g. 0.48. — M.-semat Borneo. — M.-sesar. Banka. "Voor stijlen en planken. C. S. g. 1.02. — M.-siaboe. Sumatra. Voor planken. C. S. g. 0.48. — M-siboele. Sum. Voor snijwerk en meubelen, v. H. M.-sikoedjoer. Sumatra. Voor huisstijlen. C. S. g. 0.54. — M.-sirai. Sumatra, Billiton. Goed hout, vooral voor vaar- tuigen. Bil. — M.-sitapong. Sumatra. Voor huisstijlen en planken. C. S. g. 0.59. — M.-soengau. Banka. Timmerhout. C. S. g. 0.45. — M.-soesoen. Sumatra. ' Voor planken en muurplaten. C. S. g. 0.50. — M.-soewoe. Banka. Timmer- hout. C. S. g. 0.77. — M.-talang. Sumatra. Voor planken en dakribben. C. S. g. 0.65. — M.-taloe-laki. Sumatra's W. K. — M.-taloer. Sumatra. Voor scheepsbouw en meubelen. G. S.g. 0.43. — M.-tanah. Banka. Zeer goed, duurzaam tim- merhout. C. S. g. 0.64. — MAandoe. Sumatra. Voor onder- liggers van padischuren. C. S. g. 0.44. — M.-tandoek. Su- matra, Banka. Voor masten en huisbouw. Duurzaam, zeer gezocht voor onderliggers van rijstschuren. C. S. g. 0.55. — M.-tang. Banka. Voor vaatwerk. G. — M.-tangkoel. — M.-taroen. Litsea sp. Weinig duurzaam. S. g. 0.58. St. — M.-telor. Banka. Voor huisbouw G. S. g. 0.38. — M.-tembaga. Sum. O.K. S.g. 0.70. — M.-tindak. Borneo. Hout voor huis- en scheepsbouw. Jent. — M.-tinganan. Sumatra. Geschikt voor muurplaten. G. S. g. 0.60. - M.-tjaboe. Banka. Voor prauwen. C. S. g. 0.57. — M.-fjapo. Sumatra. Voor onderliggers van padischuren. G. S. g. 0.34. - M.- tjengal. Sumatra. Voor prauwen en huisbouw. G. S.g. 0.65. — M.-toendai. Banka. Goed timmerhout. G. S. g. 0.47. — M.-tompah. Banka. Voor vlotten. C. S. g. 0.51. — ? Ma- laoer-batoe. Ceram. — ? Malaoer-telor . Ceram. — ?Malim- malim. Sum. Goed timmerhout, v. H. — Marsihong. Borneo. Goed timmerhout. G. S. g. 0.71. — Njampoe-sekar. Java. — Oelin-baning . IJzer hout. Borneo. — Oelin-batoeng. IJzerhout. Borneo. — Oelin-paja. IJzerhout. Borneo. — Oelin-tandoek. IJzerhout. Borneo. — Oelin-ivaloet. 215 I.Jzerhout. Borneo. — Oengcdin. IJzerho ut. — Polasan. Menado. S. g. 0.41. — Siki. Litsea sp. Molukken. Een zware boom. Het hout is vast van weefsel met gestrekten draad, en bruinachtig van kleur; het laat zich gemakkelijk be- werken; dient den inboorling voor huisbouw, en vooral tot het maken van prauwen. S. g. 0.88. St. 0.56. — ? Tekem. IJzerho ut. Borneo. — Temboan. Tt. Wakan. Tl. Woïtan. Tt. Celebes. Goed timmerhout. C. S.g. 0.54. — Timbor. Menado. S.g. 0.51. — Warotan1\. Aripoengoe- sela Tl. Werang Tt. Intjaro Tt. Merang Tb. Indang M. Celebes. Bouw en timmerhout. Voldoet aan alle eischen, is zeer gewild. K. S. g. 0.51 ; 0.64. — Woeroe-telik. Litsea sp. Java. Schoone, rechtopschietende, hooge boom, doch slank en daardoor zelden van breede afmetingen. Het hout is licht, met grove vezel. Het wordt voor huisbouw en gereedschappen gebezigd, en heeft bij de inlanders slechts weinig naam. v. M. S. g. 0.42. Pb.oteaceae. K. enV. 5; B. IH. 1. Houtkenmerken. Grevillea robiista ^. C(/n».; Hout hard, licht rood- achtig-bruin, spint grijsachtig- wit. Poriën matig groot, schaarsch, in gekromde dwarastreepjes gegroepeerd, die verbonden zijn tot concen- trische banden van bleeker weefsel. Deze banden worden onderbroken door de mergstralen, en wijken uit, waar ze deze raken. Mergstralen breed en zeer breed, op radiale doorsnede met fraaien glans. Soms eenige smalle stralen tusschen de breede. G. 642. tfreTillea robxista A. Cunn. — Silky oak. Australië. Te Buitenzorg gekweekt; voor schaduwboom aanbevolen. Het veerkrachtige, duurzame hout wordt gebruikt voor duigen van vaten. W. Schors ruw. Hout hard, licht roodachtig bruin, spint grijsachtig wit. Wellicht geschikt voor meubelhout. S. g. 0.58—0.72. G. 643. Helicia serrata BI. (Beuu., R. Br.). — Bareubeuj S. Ken- doeng S. Soms verwisseld met Sariawan S. (Zie N°. 513); ? Kendoeng-peutjang S. ? Ki-koekoeran S. Java Z. I. H, Ambon. Hg. 30 M. Stam meest recht en ongeveer rolrond, zonder diepe gleu- ven, soms met smalle wortellijsten, laag vertakt. Schors bros en hard, grauw, met fijne barsten. Een altijdgroene, verstrooid groeiende boom, die 216 vrij alg-emeen is in altijdgroen oerwoud op vruclitbaren groud. Het hout wordt van weinig waarde geacht. Bij reboisatie van kale berg- hellingen, mits m. h. o. op irrigatie, vooral in W.-Java aan te bevelen. K. en V. S. g. 0.35 ; ? 0.75. 644. Overige monsters: Macadamia teruifolia F. Muell. (Australiö.i Plantentuin. — Ronpala Pohlii Meissn. (Braziliü i Plantentuin. — Kendoe- alen. Borneo. — Kereboetan. (Helicia sp.). Sumatra. Voor huisbouw geschikt. C. - ? Marsigoe. Celebes. Timmerhout. G. S. g. 1.09. Thymelaeaceae. B. III. 1. (K.enV. scheiden de Gonystylaceae hiervan af, en behandelen die in deel 9.) Houtkenmerken. Aquilaria AgalJoclia lio.rh.: Hout wit, zacht, fijn, aromatisch als het pas gekapt is. Binnen in oude boomen vindt men soms donkere, onregelmatige massa's harder hout met honigachtigen reuk. Poriën klein en matig groot, in korte radiale lijntjes. Mergstra- len smal, talrijk. De afstand tusschen de mergstralen is kleiner dan de doorsnede der poriën. Talrijke korte dwarse banden van poriën en intercellulaire kanalen, die gevuld zijn met bruinachtige stof. G. 645. Aqnilaria Agallocha Roxb. — Garoe, Kajoe-garoe S. M. Garoe-hetina Suni. Engkaras, Alin op Sumatra. Kélambak M. Garoe-kominjan M. De reukhouten die van deze en aan- verwante soorten afkomstig zijn, heeten aloë- of agel- hout, eagle-wood. Mal- Archipel en V.-Indië. Hooge boom. Het hout is vrij hard en fijn en wordt voor huisbouw wel gebruikt. Levert het ware Liyniini A(/ciIlochitin oï Aloë-Jioiit, dat als harsachtige plekken in het hout van deze en verwante boomen voorkomt, en als reukstof in het gansche Oosten hoog geacht wordt. V.H. S. g. 0.37—0.46. G. 0.55; ?0.67. 646. A. malaccensis Lam. — AUng-tabah op Banka. AUm Sum. Van weinig waarde. C. In Malaka heet hij Gaharu en ia een groote boom, bekend door de productie van het hooggeschatte wierookhout van dien naam. Dit is het veranderde kernhout van oude boomen, doch slechts een klein percentage der boomen bevatten het. Het gewone hout is wit, reekleurig, licht en zacht, met groote, talrijke poriën. Het wordt soms voor pakkisten gebruikt. S. g. 0.41. E. 0.55. 217 647. Gronystylus Miqueliaims T. et B. — Kajoe-garoe S. Garoe S. Garoe-kapas S. Garoe-hideung S. Sendarèn J. Kajoe-bolo Banka. Java Z. I, Sumatra, Banka. Hg. 45 M. Stam zuilvormig, rolrond, zonder knoesten, beneden met ondiepe gleuven, zonder wortellijsten, hoog vertakt. Schors nogal taai, aschgrauw, vrij glad en weinig afschilferend. Vooral in den vruchttjjd trekt deze boom de aandacht door de tallooze, vuistgroote, oranje- bruine vruchten. Een zeldzame, verstrooid groeiende boom, die op vochtigen grond in schaduwrijk oerwoud voorkomt. Het (oude) hout wordt als wierook gebezigd, of soms als luxe voor kleine kistjes. Deze soort schijnt in vele streken bijna uitgeroeid. Zie verder Dr. M. Gres- hoff's Nuttige Indische Planten. IC en V. S. g. 0.72. 648. Wickstroemia tenuiramis Miq. — Menawang of Menamang Banka. Voor planken zeer geschikt. C. S. g. 0.57. 649. Overige monsters: Gahoe. Sum. S.g. 0.78. - Garon. Java. Weinig waarde. G. S. g. 0.57. Santalackae. K. enV. 5; B. III. 1. Houtken merken. Santalum album L.: Hout hard, dicht, olieachtig. Spint wit, reukeloos. Kernhout geelachtig bruin, sterk aromatisch. Jaarringen duidelijk geteekend door talrijker, en iets grooter poriën in het voorjaarshout. Poriën klein, talrijk, gelijkmatig verspreid. Merg- stralen kort, smal, talrijk, eenvormig en op onderling gelijke af- standen. G. 650. Sautalnm albnm Liiiu. — Tjendana J. M. Tjeuntheunah . Mad. Ai-nitoe op Soemba. Haumani, Ai-kamenü Timer. Ai-saroe Amb. Sandelliout of San talhout. O.- Java Z. I, Timor en naburige eilanden, Madoera, Schiereiland van Dekan. In geheel Indië en in Australië gekweekt. Hg. 12 - 15 M. Stam vrij recht, rolrond, zonder wortellijsten, zonder gleuven. Schors grauw, ruw, met vele, diepe, overlangsche barsten, en recht daarop geplaatste, dwarse barsten. Een op Java zeldzame, ver- strooid groeiende boom, die in loofverliezend bosch voorkomt. Het welriekende kernhout is voor wapengevesten en scheeden van krissen zeer gezocht. (De aetherische olie dient als parfum, maar vooral als geneesmiddel op de wijze van copaivabalsem). Over de nuttige toepas- ssingen van het als handelsartikel belangrijke Sandelliout zie men vooral: Dr. M. GresJioff, Nuttige Indische Planten. Aldaar vindt men 218 ook eenc voUedig-e litteratuuropgave. K. en V. Zie ook Gamble, pajr. 585—588. Thans in Probolinggo door het boschwezen aangeplant; de cultuur slaagt niet gemakkelijk, vooral daar Santalum bij voorkeur als wortelparasiet groeit. S.g. 0.90—1.14. G. 0.93; 1.10. EurHORBIACEAE. B. III. 1. Veelal met wit, niet zelden vergiftig, melksap. Slechts enkele boomsoorten bereiken groote afmetingen. Houtkenmerken. Euphorhiaceae: Het hout van de verschillende boomsoorten dezer familie heeft geen duidelijk algemeen onderschei- dingskenmerk. Alleen zijn de poriën schaarscher dan in het hout der meeste andere families. Soms zijn ze karakteristiek gerangschikt in korte radiale lijntjes. In bijna alle geslachten zijn de niergstralen smal, eenvormig en dicht opeengelegen, in sommige zijn zij zeer on- duidelijk. Soms komen dwarsstrepen voor, die ladderachtige teekeningen vormen. "Wat de kleur betreft zijn er drie groepen: witte of grijze; roode; bruine of gnjsbruine. Sommige soorten zijn zeer licht, do meeste middelmatig van zwaarte, zeer enkele zwaar. Ie groep. Witte of grijze houtsoorten: a. Zacht hout: Treivia en Sapium. (Treuici heeft dwarse streepjes en Sapium zeer weinig poriën.) b. Middelmatig hard hout: Daphniphyllum, Cijclostetnon, Croiou. (Daphniphyllum heeft talrijke, Croton zeer weinig poriën, Croton en Cyclostemon hebben dwarse streepjes.) c. Harde houtsoorten: Gelonium. (Weinig poriën en onduidelijke d warsstreepjes.) 2e groep. Roode houtsoorten : P/ii/llcuUJuis, Glochidion (Poriën in korte radiale lijntjes tusschen de regelmatige, talrijke, smalle mergstralcn) ; Fliigc/ca (idem, maar harder en dichter hout); Biscliofia (ruw hout met nogal breede mergstralen). 3e groep. Bruine, grijsachtig- bruine of olijf bruine houtsoorten: Bridelia (hard hout met karakteristiek yoorkomQn), Baccan rea (dwarse streepjes). G. (Deze groepeering moet zoo worden opgevat, dat de meeste soorten in het geslacht de vermelde kleur hebben, evenwel niet alle). 651. Acalypba stipnlaceaKIotsch — Kajoe-pasan Rt. Kajoc-kapoer Tt. Celebes. Boom. 652. Aleurites triloba Forst. (A.. moliiccaiia Willd.) — Kemiri J. h'amiri M. J. Moeiitjang ü. Toncleh S. Koembek M. Boewa- 219 keras M. Böh-krèh Atjeh. ? Waroe-laut Karimon-djawa. Ampiri, Sapiri Celebes. Jara-mahoe, Miroe Ambon. Tehnoh Timor. Siboet Boeroe. Wiaoe Tt. Tl. Ts. Tb. Mal.-Archipel. De soort Kemiri J. Kenièrèli J. Mirt J. Moentjang S. levert hout, dat voor pakkisten bruikbaar is, en voor grof, weinig duurzaam snij- werk wordt gebezigd. Om de olie leverende zaden wordt het zelden gekapt. K. PI. W. De Javanen maken van dit hout bij voorkeur de Topeng- en Wajang-maskers ; verder wordt het voor sommige gereedschappen en als brandhout gebruikt. Het komt in aanzienlijke afmetingen voor. v.E. Zie Dr. M. Greshoff, Nutt. Ind. Planten. S. g. 0.26; 0.30; 0.31. Houtkenmerken. Aiitidesma: Hout hard, meest rood, fijn, onderhevig aan splijten en trekken. Poriën klein, talrijk. Mergstralen van twee soorten, zeer smalle en matig breede. G. 653. Aiitidesma Bnnins Spreng. — Hoeni S. J. Boeni S. Woeni J. Boeni-karhau Mak. Kata-koeü Bat. ? Bonei Sum. ? Boni Timor. Java, Molukken, Ambon. Van de soorten: Hoeni S. J. Woeni J. Boerneh Mad., hetzij met of zonder tweeden naam is het hout hoogstens voor pakkisten bruikbaar. A'. PI. W. Gebruikt bij reboisaties van kale berghellingen op Java. Korte, maar tamelijk dikke boom. Het hout is fijn van draad, en zeer geschikt voor meubelen en gereedschappen. De vruchten zijn zuurachtig, worden zeer gewaardeerd, zorgvuldig geplukt en duur verkocht. Hssk. De jonge bladen zijn z weetdrijvend, zij worden als groente gegeten, v. E. In Malaka heet hij Bras-hras-itani en heeft hard, vast, donkerbruin hout, dat voor balken, daksparren, en dergelijk werk wordt gebruikt. Het is niet duurzaam, als het aan weer en wind is blootgesteld. B. Bast grijsachtig bruin. S. g. 0.74. G. 0.78. 654. A. Bnnius Spr. var. - Woeni-tjai J. Java. Hooge boom. Voor huisbouw. C. (Zie ook bij de vorige soort.) S. g. 0.75. 655. A. diandrum Spr. - Onde-onde of Ande-ande J. Java, Voor-Indië. Van de soort Ande-ande J. is het hout hoogstens voor pakkisten bruikbaar. K. PI. W. Een kleine boom, wiens bladen voor het afvallen steenrood worden. Bast dun, zacht, witachtig; het hout is roodachtig wit, hard en vast van vezel, en heeft bij de Javanen een goeden naam voor huisbouw, gereedschappen en meubelen. Het komt veel overeen met Engenia polyantha. v. M. De bladen zijn zuur; de vruchten worden gegeten. Brandis. Bast glad, grijs, vezelig. S. g. 0.64—0.67. G. 0.57; ?0.71; ? 0.79. 656. A. fallax Muell.Arg:. (A. coriaceum Tnl.). — Java. S. g. 0.82; 0.88. 220 657. A. Gliesaeinbilla tfaertn. (A. pnbescens Roxb. — A. pani- cnlatnm Roxb.). — ? Hoeroe-baioe, Soltor S. "West-Java in de lagere bergstreken, Sumatra. Lage boom. Hout vast en fija van weefsel, zeer duurzaam, voor huisbouw. Sf. Bast g-njs of licht bruin, dun, een weinig afschilferend. Het hout is rood, met donkerder gekleurd kernhout, hard en dicht. S.g. 0.74— 0.83. G. 0.91. St. 658. A. montanniii BI. — Hoem-pamr, Solior-poetih S. Ki-selnir S. Phi lippijnen: op Java gekweekt. Groote heester. S. g. 0.85. 659. Aporosa arborea Muell. Ar^. (Leiocarpus arboreus BI.). — ? Ki-sapi S. Sasa-bener S. Raniok-daging M. Java. Lage boom. Geschikt timmerhout. Een aftreksel der bladen dient als uitwendig geneesmiddel. Hssk. S. g. 0.74. 660. A. arborescens Mnell. Arg. (Leiocarpus arboresceus Hssk.). Plantentuin. Hout roodachtig wit, vrij fijn en zwaar. v. E. S. g. 0.59. 661. A. fruticosa Muell. Arg-, (Leiocarpus frnticosus BI.). — Sasa-lemboet. Ki-peuris S. Peuris S. Sasa-bener S. Java. Hout van de soort Peuris S. geschikt voor pakkisten. A'. PI. W. Lage boom. De bast en bladen worden gestampt en als bijmengsel van mangl-oedoe tot roodverven gebruikt. Hssk. 8. g. 0.G5 ; 0.66; 0.79. 662. A. niicrocalyx Hassk. (Tetractiiiostig'ma microcalyx Ilassk.). Sasa S. Phmgas Suni. Java, Banka, Sumatra. Lage boom. Het hout is vrij fijn en tamelijk hard, zeer geschikt voor het maken van meubelen. Bij den huisbouw dient het voor balken en stijlen binnenshuis. r.H. S.g. O.Gl; 0.76; 0.83. 663. Baccanrea dnlcis Mnell. Ar^. (Pierardla dulcis Jack). — Kepoendocng J. M. Toeba, Kekela Lamp. Boewa-tjoepa M. Java, Sumatra. De soorten KepoendoeiKj J. M. Kamoeitdoeng J. Kapoendoeiuj S. Mènting S. Heutjip S. hebben hout, dat slechts voor pakkisten geschikt is; zij worden trouwens, om do eetbare vruchten, zelden gekapt. K. PI. W. S. g. 0 65. 664. B. jaYanica MuelLArg. (Adeiiocrepis javanica BI.). — Heutjip S. Jleunfjit S. Java. Lage boom. De bast dient tot rood verven. Filet. (Zie ook bij do vorige soort.) S. g. 0.72. 221 665. B. Miualiassae Koord. — Laoesip Tl. Ts. Loesing Tw. Toe- toemhalen-koelo Tt. Loeloembaken Tt. Celebes. Schors voor verf, vruchten eetbaar, hout voor huisbouw. De stam en takschors, zonder bijmengsel, koud met water geweekt, zou fraai geel kleuren. K. 666. B. racemosa Muell. Arg-. (Pierardia racemosa BL). — Kapoendoeng M. Mèntèng 8. M. Rambel Sum. r«/«oA; Banka. Java, Sumatra. Uitmuntende, duurzame houtsoort, die onmiddellijk na het vellen kan worden gebruikt, zonder dat eerst een tijdelijk uitwatereu en uitdrogen noodzakelijk is. ilet hout is zwaar, hard, fijn, fraai donker grijsbruin; vooral voor bouwhout, stijlen, planken en ook onder water. Het wordt tot de beste houtsoorten gerekend, ook voor meubelen geschikt. C. De vruchten zijn zoetachtig zuur, en worden rauw gegeten. Sf. (Zie ook bij N». 663.) S. g. 0.60; 0.71; 0.79; 0.80; 0.84. 667. B. sp. (Hedycarpus caiiliflora Hssk.). - Lisoe-lalaki T. Limpanmg. Sum. Java, Sumatra. De witte, eetbare vruchten komen aan trossen uit den stam, als kleine knollen. De dikke schil bevat drie pitten en wit, zuurachtig vleesch. Teysm. S. g. 0.G5. Houtkenmerken. Bischofia javanica BI.: Hout rood, ruw, matig hard, met donkerder kernhout, riekt sterk naar azijn, als het pas gekapt is. Poriën matig groot tot groot, vaak als door overlangsche schotten verdeeld, of in korte, radiale lijntjes, soms gevuld met hars. Mergstralen van twee soorten, breede en smalle, golvend, donker ge- kleurd, verscheidene smalle stralen tusschen elk paar breede. (i. 668. Bischofia javanica BI. - Gadök S. Ointoengan 3. Bintin- gan, Bintoengan M. Sum. Marintek Tt. Tl, Rt. Kajaivoe Tl. Mal.-Archipel, Britsch-Indië, Z.-China, Polynesië. De soort Gadök S. Gintoenff S. Gintoengan J. GUntoengan J. Mad. Gentoengaii J. Gliittoetig J. heeft duurzaam sterk hout, voor huis- en bruggenbouw geschikt. In groote afmetingen te krijgen. K. PI. W. In de Minahasa wordt het hout als uitstekend voor huisbouw en groote bruggen geroemd. Ook bij mijnbouw. K. De schors bevat veel roodbruin of purper sap. Bladeren drietallig, blaadjes gezaagd. Bea- achtige steenvrucht. Boomhoogte 30 — 40 M. Kd. Een prachtige boom met gladden stam, donkergroene bladen en groengele bloemen. Het loof is rood als het afvalt. Het hout is tegen de witte mieren bestand. Het wordt voor meubels gebruikt. De zure vruchten worden niet gegeten. Hssh. In V.-Indië een loofverliezende boom met ruwe, donkerbruinachtig- grijze bast, die in rechthoekige platen afschilfert, en goed hout. S. g. 222 0.58—0.85. P. 617—745. G. S.g. 0.62; 0.74. Hout tamelijk hard en vast, grijsachtig-rood, goed te bewerken. Sculpt. 669. Bridelia glauca BI. - Java. S. g. 0.72. 670. B. iniiiutiflora Hook. — Warikis Tt. Panoeli Tt. Pamoeli Tl. Tt. Tb. Kanjere-badak S. Java, Celebes. In de Minahasa wordt het hout gezocht voor huisbouw. K. Hout op Java voor pakkisten. K. PI. W. 8. g. 0.70 ; 0.95. 671. Coelodepas bantameiise Hssk. - Java. Lage boom. S.g. 1.00; 1.02. Houtkenmerken. Croton: Hout wit, nogal hard, dicht van bouw. Poriën matig groot tot groot, schaarsch, vaak als door overlaugsche schotten verdeeld. Mergstralen zeer smal en talrijk. Dwarsstreepjes verbinden meestal de mergstralen. G. 672. Croton lae\ifolius BI. - Kl-kallki S. Java. S.g. 0.59; 0.65. 673. C. Tiglinm L. (Tiglhim offlcinale Klotzsch) — Ki-ma- lakian S. Lanta Tt. Locngkow Tt. Loengkow-ratjoen Bt. Java, Molukken. In V.-Indië veel gekweekt. Van de soort Ki-nialakian komt de drastisch werkende Cvo^o«-olie. Het hout is onbruikbaar. De boom wordt om de vruchten, die als visch vergift gezocht zijn, zelden gekapt. De sierheester met gevlekte bladen, die algemeen Kroton M. wordt geheeten, is eene soort van het geslacht Codiaenni en behoort ook tot deze familie. In Ban- joewangi heet hij I'oerinij ,T. K. PI. W. S. g. 0.47. 674. Cyclostemou macropliyllus BI. — Pamelesian-sela Tt. Tioes- in-tjatanaan Tt. Lüa-i-langkowpoetih Tl. Moentei Pk. Gan- gai-leunob Pk. Poerisi Tl. Kalawatan Tl. Lola-aloes Tt. Mal.-Archipel, Ceylon. Vruchten aan armdikke takken. Bladen enkelvoudig, gaafrandig, langwerpig. Kd. Bast grijs, ruw. S.g. 0.85. G. 0.83. 675. Daplinipliylliim glaucescens BI. — Soesoen, Madang-soesoen M. Tjepogo Sumatra. Hout week, licht, weinig duurzaam, grauwachtig wit, voor planken, muurplaten, dwarsbalken en ander binnenwerk, niet voor stijlen. C. Bast bruin, iets kurkachtig, dun. Hout als brandhout. S.g. 0.62— 0.6G. G. 676. Elateriospernnim Tapos BI. — Tapoes, Tapos, Pra Java, Kiouw, Malaka. Geschikt werkhout. v. H. 223 In Malaka heet hij Poho-p^raJi en is een groote, fraaie, veel voor- komende boom, die 25—30 M. hoogte bereikt, en hard, duurzaam hout heeft. B. S. g. 0.81. Houteigenschappen. Fluggea microcarjxi BI.: Hout rood, hard, dicht van bouw. Poriën klein, nogal talrijk, in korte radiale lijntjes. Mergstralen smal, talrijk, regelmatig, de afstand tusschen de merg- stralen grooter dan de doorsnede der poriën. G. &11. Flug'ge.a microcarpa BI. — Mató-mató-poenai M. Dakoeti- oetan M. Simpeareum. S. Sumatra, Celebes, Java, Britsch- Indië. Op Java wordt het hout onbruikbaar geacht. K. PI. W. Een vrij harde, fijne houtsoort, wel geschikt voor timmerhout. De bladen als geneesmiddel tegen koorts, r. II. Schors glad, dun, roestachtig of roodachtig bruin. Het hout wordt voor landbouwgereedschappen gebruikt. S. g. 0.83 — 0.80. G. 678. Galearia sessilis Z. et M. (J Benuettia flliformis Mnell. Arg-.). — Balongah. ? Balong-kajoe fi. DJeudjeur-tako S. Java. Voor huisbouw. Vruchten eetbaar. C. S. g. 0.58. 679. Crelonium bifarinm Roxb. (G. obtnsiiin Miq.). — Pautis Sumatra. Voor huisbouw. C. S. g. 0.68. 680. G. sp. (2G. gloinerulatmu Eudl.). — Kwaiik S. Java. Lage boom. (9 M.). Groeit liefst op kleiachtigen grond ; het hout is geelaclitig van kleur en wordt door de Javanen voor piekstokken en andere voorwerpen gebezigd. v.Rees. Een goede en voor velerlei doeleinden bruikbare houtsoort, licht, lang van vezel, duurzaam, veerkrachtig en taai. Zij komt slechts in middelmatige afmetingen voor. v. M. Houtkenmerken. Glocliidion: Hout rood of roodachtig bruin, matig hard. Poriën matig gi'oot of klein, schaarsch, in radiale lijntjes tus- schen de smalle mergstralen. G. 681. Glochidiou arboresceus BI. — Marèhmèh S. Java, lagere bergstreken. De soorten met inl. naam Marèhmnh S. i)flWj3oe/ J. hebben hout dat alleen voor pakkisten bruikbaar is. Achter bovengenoemde „geslachts"- namen komen dan soortnamen als: dempoel-watoe J. deni poel-lel et J. K. PI. W. 682. G. dasyauthum Krz. (Phyllanthus dasyanthns Mnell. Arg.). — Marèlivïèh S. Doelang-doelang Sumatra. Een vrij goede houtsoort, tamelijk fijn en hard, en wel geschikt om te verwerken. De bast wordt gedroogd en dan gebruikt voor flam- bouwen. V. H. (Zie ook bij de vorige soort.) S. g. 0.66. 224 683. G. ^laucnm BI. (Phyllauthus Kipareli Muell.Arg.). - Tjetjerenehan, ? Ki-pare S. Java. 684. G. lucidum BI. (Phyllauthus lucidus Muell.Arg:.). — Java. Marèhmèh S. (Zie by N°. 681.) S.g. 0.60. 685. G. molle BI. — Plantentuin te Buitenzorg. S. g. 0.83. 686. G. uioluccauum BI. — Plantentuin te Buitenzorg. S. g. 0.73; 0.81. 687. G. ruhrnm BI. — Ki-uweka S. Loso Et. Java, Celobes. S. g. 0.90. 688. Hevea brasllieusis Muell. Arg-. - Vaderland Brazilië. Levert de Para-rubber. De boom wordt 18—24 M. hoog-; kroon matig groot, niet hoog aan- gezet. Staat in den drogen tijd korten tijd kaal. Maakt dan zelfs in den droogsten tijd weer jong groen en gaat bloeien. De jonge, drie- tallige bladeren hangen eerst slap neer, maar gaan spoedig stijf uitstaan. De rijpe vruchten hebben een zwarte schil, en bevatten drie vrij groote, fraai geteekende zaden, die op het oogenblik van rijpheid der vrucht met groote kracht vele meters ver worden weggeslingerd. Door het boschwezen op Java is de aanplant van dezen boom, die de kostbaarste soort caoutchouc levert, ter hand genomen. De verwachting, dat hij het best zou groeien op periodiek onder water staande, of althans zeer vochtige terreinen (zooals aanvankelijk uit Brazilië gemeld werd), heeft zich niet bevestigd. Op nogal droge phiatsen, met goed door- latenden bodem, op geheel schoongekapte terreinen, in het volle licht, en tot 300 M. boven zee, krijgt men goede resultaten. De zaden ver- liezen spoedig hun kiemvermogen, langer dan 14 dagen mag men niet met uitzaaiing wachten. Het is een sterke plant met groot herstellings- vermogen. De zaden hebben in de kweekbedden veel te lijden van een kleine soort mieren, die het endosperm der kiemende zaden opvreten. Een bezwaar, aan deze cultuur verbonden, is, dat de boom, hoezeer suel groeiend, zeer spiclitig opschiet, en in de eerste jaren meestal het beeld vertoont van een langen staak met een bladerenpluimpje als kroon, zoodat de bodem niet wordt gedekt, en het onderhoud daar- door kostbaar is. Op uil» Maart 1904 bedroeg het aantal uitgeplante boomen van het boschwezen 32000 stuks op 72 H.A. Het oogsten van het product kan geschieden als dat van Ficus elastica. In Brazilië evenwel vangt men het uitloopend sap in schalen op, en laat het stollen door inwerking van rook. De wonden genezen goed, veel beter dan bij Castilloa elastica. Zie verder Dr. P. van Boiiihitffj/Ii, Caoutchouc en Getah-pertja in Ned.-Indië, de l'crslaijeii over (/en dienst van het Boschwezen in Ned.-lndië sedert 1902, en het belangrijke: „Report on Hevea brasiliensis in the Malay Peninsula", door Stanlei/ Arden (eene Ned. vertaling verscheen in 1904), waaraan hier nog wordt ontleend, dat het aantal geplante boomen in Malaka reeds l'/a millioen bedroeg op 5000 H.A. oppervlakte; dat het is ge- bleken, dat de boom in Brazilië op drogen doorlateiiden grond het 225 best groeit, en dat witte mieren veel kwaad aan de boomen doen, reden waarom bet ontraden moet worden, bij het overplanten den pen- wortel in te korten. De aanwezig-beid toch van melksap in de beschut- tende weefsellaag schijnt die indringers tegen te houden, en door dat inkorten maakt men voor hen eene opening. Een andere vijand is eene zwamsoort, waartegen men direct krachtige maatregelen moet nemen. In den laatsten tijd neemt de Hevea-cultuur vooral in Malaka, doch ook op Ceylon, steeds grooter afmetingen aan. Het als doorscliijnende „bisquits" in den handel komend product is voortreffelijk, en behaalt hooger prijzen dan de beste „wilde" Para-soort. 689. Hippomane biglaiidulosa ? AnW. — Brazilië. To Buitenzorg gekweekt. Hooge boom. S. g. 0.44. 690. Hoinalanthns Lescheuanltiauus A.Juss. (Carnmbiuiii po- pnlnenm Muell.Arg. - C. populifolinm Ruw.). — KareumU S. Bodi Sum. Java. Suraatra. Van de soort Kreinhi J. S., Kareumhi S., Totop Mad., Toetoep J. ia het hout voor pakkisten misschien bruikbaar. K. PI. W. Fijn, zacht hout. V. H. S. g. 0.43. St. ? 0.98. Houtkenmerken. Macaranga: Hout zacht, sponsachtig. Poriën matig groot tot groot. Mergstralen éénvormig,' zeer smal, dicht opeen ge- legen, (t. 691. Macaranga baucaua Muell.Arg. (Pachystemon baucanus Miq.). — Mengkrang, Mang, Banka, Billiton, Palembang. Bast voor dakbedekking. Blh S. g. 0.32. 692. M. bispida Mnell.Arg. (Rottlera hispida Krz.). - Haleke- daun-besar Arabon. Wemmg Tt. Kajiit Tt. Kajoe-inahawe- nang Tb. Menoang Tw. Teiva Tl. Lingkowoen Pk. Celebes. Lage boom. S. g. 0.43. 693. M. jaTanica Muell.Arg. (Mappa javauica BI.). — Pareng- peng S. Marengpeng S. ? Toetoep-rama J. ?Pasoengcm J. Mengkrang M. Mahang Billiton, Java, Malaka. Hout onbruikbaar. K. PI. W. In Malaka heet hij Mahmuj-hayaH, en is een kleine, kort levende boom, die veel voorkomt in secundair bosch. Het hout is dof bruin van kleur en tamelijk zwaar. Het is te klein om ergens anders voor te dienen dan voor brandhout. S. g. 0.64. R. 0.45. 694. M. Mappa MuelLArg. (Mappa niolnccana Spr.). - Madang- damar, Totara-palekong M. Mal.-Archipel. S.g. 0.53. 15 226 695. M. Tanarius Muell. Xrg. (Mappa Tauarius BI.). - Toetoep J. Toetoep-antjoer J. Totop Mad. Mara S. Sapijek-oedan Snmatra, Java. Vrij fijn, tamelijk hard hout; wel geschikt voor fimmerlumt. i\ If. Bladen hartvormig, met weinig ingesneden bladrand. Kd. 696. M. sp. (Pacliysteiiioii yillosiis Miq.). - Banka. S. g. 0.47. Houtkenmerken. MaUolus: Porii'-n klein, in radiale lijntjes. Merg- stralen smal, eenvormig, dicht opeen gelegen. Bij sommige soorten talrijke, onduidelijke dwarsstreep.jes. G. 697. Mallotns lilunieaniis Muell. Arg-. (Plaglaiithera oppositifolia Reiclib. et Zoll.). - Tjalik-amjhiH. hl-lagooi, ? Sigcitiicj S. Kombos-in-taloen Tl. Loengkow-in-taloen Tl. Panang Pk. Pasek Kt. Mahampirara Rt. Java, Celebes. De soort Tjalik-angin S. van dit geslacht heeft onbruikbaar hout. K. PI. W. Kleine boom. Het hout is sterk, wordt echter door de witte mieren gezocht; men zaagt er planken voor kano's van, welke, zoolang zij in water blijven, zich goed houden. Voor buttelbellen is het geschikt, daar men het geluid daarvan ver kan hooren. Ook worden er inland- sche windwijzers van gemaakt. De bast wordt tot het besdiieten van huizen en rijstmagazijnen gebruikt, v. E. S. g. 0.40. 698. M. diadenus Muell. Arg. (Melauolepis diadcua Miq.). - Njelanding., Lahoe-lahoe Sum. W. K. Banka. Lage boom. Timmerhout. C. S. g. 0.37. 699 M. glaberrimus Mnell. Arg. (Rottlera glaberriiiia Hssk.). — Java. Lage heester. 8. g. 0.60; 0.75. 700. M. molnccaims Muell. Arg. (Melauolepis multiglaudulosa Reiclib. et Zoll.) - Tapen J. Mad. ? lientjah J. Weireng- kalen Tt. Momonoek Pk. Alom Rt. Java, Celebes, Phllippijnen. De soort Tapen J. Mad. heeft onbruikbaar hout. K. PI. W. S. g. 0.57. 701. Mauihot Glaziovii Muell. Arg. Levert de Ceara-rubber. Vaderland Zuid-Amerika. Nauw verwant aan de M. utiVissiiiia L. {Katpht-jMJiO)i). Door het boschwezen zijn proeven met aanplant op .Tava genomen, doch weder gestaakt wegens de ongunstige uitkomsten. Zie Verslag van den dienst 11. h. Boschivesen in Ned.-Indië, 1202 en Dr. P. van Bowbtirgh, Caout- chouc en Getah-pertja in Ned.-Indië. 702. Phyllauthus arboresceus Muell. Arg. - Java. 703. P. disticüus Muell. Arg. (Cicca disticha L.). — Tjerme J. S. Mal. Op Java en in Br.-Indië als vruchtboom gekweekt. 227 Hout onbruikbaar. K. PI. W. Een loofverliezende boom niet lichtbruin, matig hard hout, en eet- bare vruchten. Bast grijs, glad. G. Wortel giftig geacht. S. g. 0.69. Houtkenmerken. rhiiUantlins Emhlica L.: Hout rood, hard, dicht van bouw, onderhevig aan splijten en trekken. Geen kernhout, jaar- ringen onduidelijk. Poriën klein en matig groot, regelmatig verspreid, vaak als door overlangsche schotten verdeeld of in korte radiale lijntjes. Mergstralen matig breed en breed, de afstand tusschen de mergstralen meest grooter dan de doorsnede der poriën. Op radiale doorsnede duidelijke glans der mergstralen. G. 704. P. Eiublica L. (Euiblica offlcinalis tiaertu.). — Kemlaka J. Melaka J. Mlakali. Mad. .Java, Sumatra, V.- en A.-Indië, Ceylon. Hout onbruikbaar. K. PI. W. Plat-kogelvormige, samentrekkend en zuur smakende vruchten, welke in vorm, grootte en kleur zeer gelijken op de vruchten van den algemeen gekweekten Tjernie-hoom (N». 703). Bladen schijnbaar fijngevind, inderdaad zeer klein en enkelvoudig. Kd. De KemlaKa-boom is een der meest heerschende boomkarakters in de alang-alang-wildernissen van Java en Sumatra. Hij groeit niet nabij de kust, maar meer in het binnenland, van de lage vlakten tot de 500 M. hooge bergvlakten, in sommige door hooge bergen be- schutte vlakten tot op 1000 M., zooals bij Bandong; doch overal slechts als gezel van het alang-alang-gras. (Ook in ijlgroeiende djatibosschen ziet men hem veelvuldig met dit gras optreden.) De boompjes worden niet hooger dan 5 — 7 M.; zij hebben een knoestigen, ongelijk gebogen stam, maar het loof is zoo fijn en teer, dat men meent door een fijn geweven gaas te zien, als men, onder deze boompjes wandelend, naar den blauwen hemel en de witte wolken ziet. De boompjes groeien in tusschenruimte van 3 — 10 M. op de grasvlakte verspreid, doch in zoo groot aantal en zoo regelmatig, dat men meent in een groeten boom- gaard of in een aangelegd park te zijn. Junghuhn. Het hout is bruin en zwart gestreept, hard en fijn van draad, doch scheurt licht, en heeft daardoor weinig waarde. Voor houtskool is het uitstekend geschikt. De vruchten (boetva-melaka) zijn zuur en niet lekker. Zij waren de Mijrohalani Emhlici der pharmacie. De schil der vrucht wordt fijn gesneden en gekookt : het water wordt daarvan donkerblauw en als verfstof voor kleedjes gebezigd, v. E. Schors licht grijs, afschilferend in kleine, onregelmatige stukjes. Het hout wordt gebruikt voor landbouwwerktuigen, huisbouw en meubels. S. g. 0.72—0.93. P. 514—617. G. S. g. 0.7ft. 705. P. glancinns Muell. Arg. (J Aiiisoueina glancinuin Miq.). — Mata-mata-poenai Sumatra. Een vrij harde en fijne houtsoort, wel geschikt voor timmerhout. De bladen gebruikt men als smeersel bij koorts, v. H. 70G. P. moUis Muell. Arg. - .Java. 228 707. Putraujiva Roxbnrghii Wall. — Voor-Indië, Ceylon; Plan- tentiiin te Buitenzorg. Een schoone, schaduwrijke boom. Hij groeit liet liefst in lage, voch- tige, schaduwrijke, gemengde wouden en wordt ongeveer 5 M. hoog, met een lijnrechten stam en uitgespreide takken. De bast is dik, grauw, zacht, met talrijke horizontale kringen van witte spikkels. Het hout is lichtgrauw, donkergevlekt en niet zeer bard, maar gelijk van nerf en duurzaam. De bladen dienen als veevoeder; de vruchten worden door kinderen gedragen als rozenkransen. Brandis. S. g. 0.77 — 0.82. G. 0.45; 0.74. Houtker merken. Sapium: Hout zacht, sponzig. Poriën matig groot tot groot, schaarsch. Mergstralen zeer smal, éénvormig, dicht oi)cen gelegen. Onduidelijke concentrische lijnen. G. 708. Saitiniii baccatnm Roxb. (Excoecaria baccata Mnell. Arg, — Stlllingla paiiicnlata Miq.). — Boedimtoe Sumatra, Voor-Indië, Burma. Hout grijs, zacht, weinig duurzaam. S. g. 0.45. G. 0.50. 709. S. iiidicum Willd. (Excoecaria indica Muell, Arg.). — .Java, V.-Indië, Ceylon. Bast glad, grijs. Hout zacht, wit, met weinig bruin kernhoiit. S. g.. 0.46. G. 0.54. 710. Trewla iiudiflora L. - ? RU}0)ig S. ? Binaeng-poeijoenci S. Kqjoe-tavah Lamp. Java, Sumatra, rivieroevers en vochtige plaatsen: V.-Jndië, Ceylon, Burma. Groote, rechtop groeiende boom, met zachte, witgroene schors, lang gesteelde bladen en geelgroene bloemen. Het hout is witachtig, ge- strekt van draad, vrij taai, zonder duideljjk kernhout. In Britsch-Indië voor trommen en landbouwgereedschappcn gebruikt, v. E. Bast glad, grijs. S. g. 0.45—0.40. G. 0.38. 711. Overige monsters: IJridelia tomcntosa BI. Mal. -Archipel, Australië. ?I-Teester. — C'nesmoiie javanica lil. Java. ? Heester. — Sainnin sobiferniii Roxb. (Stilliugia s«'bifera Michx.). Plantentuin. — Ampo. — Boenei. Sum. W. K, Sarijek-bonei Sumatra. Een kleine, takkige boom met lichtgrauwen bast en kleine, donkerpaarse vruchten. Het hout is tamelyk goed. De rin- sche vruchten worden gegeten, v. E. Sg. 0.51; ?0.54; 0.75. — Boleh. Sum. Leiboom voor de betelrank. t;. i/. — Branai. Banka. Timmerhout. C. S. g. 0.66. — Djcdi. Sumatra. Voor huisbouw. C. S. g. 0.31. - Doepe. Timor. Brandhout. C. 229 S. g. 0.80. - Doepi. Borneo. Goed timmerhout. G- S. g. 0.69. — GamUr. Antidesma sp. Banka, Palembang. Voor planken geschikt. C. S. g. 0.55. — Hoeiii. Pontianak. Sum. O. K. S. g. 0.82. — Kajoe-emang. — Kajoe-mas. Antidesma sp. Celebes. Voor verschillende materialen bij huisbouw enz. C. S. g. 0.90; 0.98. — Kamiwa. — Kapoedang. Java. Voor vaartuigen. De vruchten eetbaar. G. — Kelampa. Banka. Van geringe waarde. C. S. g. 0.60. — Kenide. Bridelia sp. Sumatra. — Kepala-sake. Tondano. — Kejyris. Banka. Goed timmerhout. G. S. g. 0.73. - Ketoem. Borneo. — Ke- toepoek. Claoxylon sp. Java. Hout onbruikbaar. K. PI. W. S.g. 0.40. — Ki-liarepang. Mallotas sp. Java. Goed tim- merhout. G. S.g. 1.07. - Ki-sohor. Sum. O.K. S.g. 1.00. — Koeha. Borneo. — Laboe. Sumatra. Zacht, en zonder waarde. ü. H. — ? Lempo. Java. S. g. 0.43. — Limpoeëng. Sum. Niet hard, doch fijn. v.H. — Losi. Tondano. — Madang- kapoendoeng. Sumatra. Voor ribben van steenen huizen. G. S.g. 0.48. — Madansot. Macaranga sp. Celebes. Voor ma- terialen bij huisbouw. G. S.g. 0.70; 0.75. — Mantjmvari. Batjan. — Mara-kapinding. Daj, Sum. Voor huisbouw. V. H — Mara-koeboeng. Borneo. — Maram-doedok. Mem- boeroeh. Banka. Goed timmerhout. G. — Mirak. Borneo. Voor roeispanen. G. S.g. 0.57. - Obak. Banka. Voor huisbouw. G. — Oebar. Bridelia sp. Sumatra. Goed tim- merhout. C. Het afkooksel van den bast levert eene roode verfstof, alléén te benutten tot het tanen van netten. V. E. S. g. 0.89. — Padang J. Mallotus sp. Java. Voor scheeden van krissen. G. Hout onbruikbaar. A'. PI. W. S.g. 0.74. — Pam,oeU-toeiva. Menado. S. g. 0.58. — Patatoelan. Tondano. — Poelis. Banka. Het hout heeft weinig waarde. De bloemen leveren honig. C. — Pradoeng. Elateriosper- nmni sp. Banka. Hooge boom. Goed timmerhout. G. S. g. 0.93. — Prahi-laki. Billiton. - Rambei-oetan. Borneo. Fijn hout, waarvan inlandsche muziekinstrumenten worden vervaar- digd. G. S. g. 0.57. — Ranibei-salembang . Borneo. Goed tim- merhout. G. S. g. 0.50. — Sapeh. Macaran^a sp. Sumatra. Dit hout is vrij fijn van vezel, doch niet hard. Het is geschikt 230 voor timmerhout, doch de maleier gebruikt het slechts voor het maken van windmolentjes. Ook levert deze boom getah. V. H. — Sendok-sendok. Borneo. — Si-bare-bare, Si- bari. M. Sumatra. Hout vrij fijn van draad en hard, wel geschikt voor timmerhout, doch door de maleiers slechts als brandhout gebruikt, v. E. S. g. 0.39. — Si-baró-baró. M. Sumatra. Hout hard en deugdzaam, zeer fijn van weefsel, en uitnei)iend geschikt voor werkhout. Veel gebruikt voor ploegen en rijststampers. v.H. — Si-param. Sum. Voor huisbouw. V. H. — Si-tjere. Sum. Brandhout, v. H. — Tinro- tinro. Celebes. Timmerhout. C. S. g. 1.00. — Toebak-boewah. Borneo. — Wanaliaii. Menado. — Wanoete. Menado. Urticaceae. B. in. 1. Houtkenmerken. Urticaceae : De houtsoorten van deze familie zijn verschillend van structuur. Zij komen evenwel hierin overeen, dat de mei'gstralen gewoonlijk duidelijk zijn, smal tot matig- breed, en niet zeer talrijk. Meest zijn het lichtere houtsoorten. De volgende drie structuurtypes kunnen worden onderscheiden : I. Arfocarpt(s-i-^])e: Poriën alleen of in groepen, niet in concen- trische Ijjnen (Artocarpus, Morus, Anfiaris, Treiiui). II. Ulmus-tjpe: Poriën gegroepeerd in min of meer concentrische of schuinsche lijnen (Celtis). III. FecMS-tvpe: Poriën zeer schaarsch. Het hout bestaat uit afwis- selende lagen van zacht en hard weefsel (Ficus). G. 712. Autiaris toxicaria Lesch. — Pohon-oepas U. AntjarJ.Ipo, Nipo op Celebes. Ipoeh Sum. Siren Borneo. Oepasboom. Javaansche Gift boom. Java, Celebes, Sumatra, Bor- neo, Malaka, Br.-Indië. Hout voor pakkisten bruikbaar. Sap zeer gevreesd, en daarom bijna nooit gekapt. Daarbij zeldzaam. Een andere javaansche soort, ook Atitjar gehecten, is niet giftig. (Het witte melksap daarvan smaakt niet bitter, en dat van de giftige soort intens bitter.) K. PI. W. Boom van middelbare hoogte, die niet veelvuldig voorkomt. De beruchte „Giftboom", wiens eigenschappen bij later onderzoek bleken overdreven te zijn voorgesteld, hoewel het sap venijnig is, en het Javaansche pijlvergift leverde. Het hout is wit, licht, heeft een fijne, lange en gesloten vezel, is buigzaam en vrij sterk, doch duurt niet lang en is geneigd tot scheuren, v. M. 231 In Malaka heet hij Ipoh- of upas-boom, bereikt er kolossale afme- tingenj en heeft giftig melksap, dat door de Sakais als pijlgift wordt gebruikt. S. g. 0.59. R. Bast dik, grijs. S. g. 0.38. G. 0.50. Zie verder Dr. M. Greshoff, Nutt. Ind. Planten, en Indische Vergiftrapporten (2de uitg. 1902). Houtkenmerken. Artocarpus: "Weinig verschil in bouw. Kernhout matig hard tot hard, eerst geel, later bruin wordend. Poriën matig groot tot groot, bevatten meestal eene witte zelfstandigheid, en zijn vaak omgeven door een ring van licht gekleurd, zachter weefsel, duidelijk zichtbaar op eene overlangsche doorsnede. Mergstralen smal tot matig breed, duidelijk, niet talrijk. G. 713. Artocarpus ? altissima T. et B — Kloetoein-reyis Sumatra. Een kolossale, statige woudboom. Hij komt voor in de Lampongs en in de Z. W.-streken van Palembang op hooge gronden. Het hout is bruin gevlamd, vast van weefsel en gestrekt van draad; het laat zich gemakkelijk bewerken. Ook het Uoetoein behoorde weleer tot het kajoe-radja en diende uitsluitend tot het maken \a.n pentJa-lcDigs (boomschuiten), die bij eene lengte van 20 M. somwijlen 2.50—3 M. breedte hebben. De vaartuigen kunnen 50—60 jaren duren, zoodat alles voor het gevoelen pleit, dat van deze kostbare houtsoort met het beste gevolg voor den scheepsbouw zou kunnen worden gebruik gemaakt. Het ware ook daarom wenschelijk, dat men de aankweeking van dezen boom in daartoe geschikte strekea trachtte te bevorderen of uit te breiden. S. g. 0.84. St. 714. A. Blumei Trécul — Benda J. Kokai) Mad. Teureup S. Treup S. Terep S. ? Boenda S. ? Boeda S. '/ Bedjok M. Wilde Broodboom. Java, Borneo. Hout bruikbaar voor huisbouw, maar niet bijzonder duurzaam; best voor pakkisten. In groote afmetingen. K. PI. W. Melksap wit, niet bitter; vrucht als van den broodboom (N°. 718); bladen '/>.— Vz M. lang, met diep ingesneden rand. Kd. Aan de monden der rivieren. Het melkachtige sap, met dat van andere planten, wordt tot vogellijm bereid en ook tegen bloedloop ingenomen. Van den bast wordt een vrij sterk, roodachtig touw ge- maakt; het hout wordt licht door witte mieren aangetast, en daarom slechts voor rijstblokken gebruikt. De bladen worden als onderlaag van de rijst in de padimagazijnen gelegd (lilip-pare). De vruchten zijn niet zoo lekker als die van nangka-heurit {A. integrifolia). Hssk. Het hout is wit met zwarte strepen en vlammen, grof en min deugd- zaam. Het komt dikwijls in aanzienlijke afmetingen voor, doch is niet veelvuldig in gebruik. Bij doelmatige bereiding zou echter van dit hout voor vele doeleinden partij kunnen getrokken worden, v. M. Sculpt. S. g. 0.31; ?0.40. 715. A. dimorphophylla Miq. — Boerin Banka. Hooge boom. Levert hard hout voor rijstblokken. C. S. g. 0.67. 716. A. glauca BI. - Java. 232 Iloofjc boom. De stam is geljjk aan dien van A. rigida , het spint wit, het hout rood en f^rof', en wordt door witte mieren aangetast; dient echter voor bouwhout. v. E. S. g. O.Gl; 0.73. 717. A. Gomeziana Wall. (A. pomiformls T. et K.) — Tiivoe- landak S. Java. Hooge boom. Hout voor huisbouw, zeldzame boom. K. PI. W. S. g. 0.69- 718. A. incisa L. f. — Kloewih J. Soekoen J. S. Kaleuivili S. Timboel S. Kölör Mad. Koka Tt. Gomoe M. Tarok M. Ba- kah M. Sum. Broodboom. Molukken, Celebes, Soenda- eilanden, Eilanden der Stille Zuidzee. Hout voor pakkisten. Om do eetbare vruchten zelden gekapt. K. PI. W- In de Minahasa wordt het hout bruikbaar geaclit voor huisbouw. K- Hooge boom. Een vrij grove, niet harde houtsoort, die weinig waarde heeft. De boom levert een kleverig sap, dat als vogellijm gebruikt wordt. Uit dea bast wordt een roodachtig, sterk en duurzaam touw vervaardigd. De bladen zijn hard en ruw, en worden gebruikt om hout te polijsten, v. H. De vruchten worden bij de rijst gegeten. Het hout is grijs en wit met zwarte strepen en vlammen, oenigszins fijner van vezel dan de A. Bilt mei, echter meer tot scheuren geneigd. Het wordt, bij gebrek aan beter, gebruikt, en komt in middelmatige afmetingen voor. v. M. S. g. ? 0.52 ; 0.55. 719. A. iucisa L. f. var. laeyls Miq, — Soekoen J. Koeroer Tt. Amoe M. Java, Celebes. Een variëteit van de voorgaande soort zonder zaden. A'. PI. W. S. g. 0.43. ^ Houtkeninerken. Artocarpiis iniaji-ifuHa Linn.f.: Hout matig hard, spint bleek, kernhout helder geel, op den duur donkerder wordend. Poriën matig groot tot groot, vaak ovaal en als door overlangsche schotten verdeeld, duidelijk op overlangsche doorsnede, soms gevuld met een witte stof, gei)laatst in onregelmatige plekjes zacht weefsel, die soms zich concentrisch uitbreiden en samenvloeien. Mergstralen duidelijk, matig breed, niet talrijk. aca Miq.). — Gondang S. J. Goendwnj S. .J. Koendang S. Kondang S. Khoentheueng Mad. Nana-poeti Tl. Nana-meha Tl. Matana- poeü Tl. Matana-meha Tl. Matana Tl. Latoea Tw. Naa- koelo Tt. Naa-raindang Tt. Wawahatoe Tb. Kajoe-tanang Mak. LeJiles op Sumatra. Loending-lahoe Lampongs. Groots- wasvijgeboom. Java, Sumatra, Celebes, Penang. Vruchten eetbaar. Uit het melksap wordt was verkregen. Het hout is geschikt voor pakkisten, en in groote afmetingen ruim te krijgen. K. PI. W. Vijgvruchten ook aan den stam. „Vruchttrossen" korter dan Va M. Bladen eivormig, 10 of meer cM. breed. Kd. S. g. 0.37 ; 0.38; 0.56. 761. Criroiiiüera nervosa Plauch. — Stïoe/c op Banka. Oeloe-toepag Lampongs. Sumatra, Borneo, Banka, Malaka. Goed timmerhout. ('. In de Lampongs komt het veel op talangs voor, en levert een deugd- zaam hout voor huis- en scheepsbouw, en voor meubelen. Uit den stam vloeit een soort „damar." Iml. Gids. 1885. 24l In Malaka heet hij Medaiuj-ampos-tehu, en is een boom van ongeveei* 20 M. hoogte, met licht geelachtig reekleurig hout, grof van draad, licht en vrij zacht, sterk onderhevig aan splijten, dat gebruikt wordt voor bouwwerken, planken enz., doch niet duurzaam is, en niet aan weer en wind blootgesteld kan worden. 8. g. 0.50—0.55. R. 0.54. 762. Laportea spec. div. — Poeloes S. Kemadoe J. Lateng J. Kenia- tlioeh Mad. Brandnetel boom. Mal.- Archipel, Br.-Indië. Struiken of kleine boomen. Bladen bij aanraking erger dan brandnetel brandend. Hout van een enkele soort voor pakkisten bruikbaar. K. PI. W. 763. Morus iudica L. — Moerheng M. Karembang Tb. Merang-im- halanda Tt. Babasaran S. Ki-sebar M. Bobosaren, Andaloh, Ketau, Kitou Sumatra. Indische Moerbei. Celebes, Java, Sumatra, Voor-Indië, China, Japan. Een heester met afvallend loof, somtijds een kleine boom van 6 — 8 M. Bast gi-auw. De bladen dienen tot voedsel voor zijderupsen; wor- den ook afgekookt als groente gegeten. De vruchten zijn langer en dunner dan van onze moerbei, doch komen in smaak met deze over- een. V. E. Hout onbruikbaar. Om de eetbare vruchten zelden gekapt. K. PI. W. S.g. 0.59—0.75. G. 0.63. Houtkenmerken. Sloetia Sideroxi/lon T.efB.: Spint licht geelachtig wit, kernhouf donkerbruin of roodbruin, met donkerder, onregelmatige, breede, ver uiteen liggende ringen, talrijke, kleine, in rijen liggende poriën, die eene harsachtige stof bevatten, en zeer smalle mergstralen, die veel smaller zijn dan de doorsnede der poriën. In verschen toe- stand heeft het hout een eigenaardigen sterken geur. B. 764. Sloetia Sideroxylon T. et B. - Kapini, Pindis, Si- kapiniëk Sum . Kamaria Atjeh. Tempenis, Tampinis Eiouw. Riouwsch IJzerhout. Smnatra, Riouw, Banka, Malaka. Hout voor huisbouw, stijlen, suikermolens, karren, spaken en velgen zeer gezocht. Ook wordt het, naar men zegt, niet door witte mieren en paalworraen aangetast, v. E. In Malaka heet dit hout Tampinis, en is er zeer geschat. De boom wordt 20 — 25 M. hoog; heeft kleine, donkergroene, lancetvormige, eenigszins papierachtige bladeren en witte vruchten, waarbij het vruchtvleesch is omgeven door twee gezwollen, witte, zoete kelkbla- den, die door de uitgeoefende drukking de vrucht uitwerpen. De twijgen en bladstelen bevatten eene kleine hoeveelheid wit melksap. Het hout is hard en duurzaam, en een der beste timmerhoutsoorten van het schiereiland. Het wordt gebruikt voor huisbouw en bruggen, en munt vooral door de duurzaamheid uit. Bij een groot gebouw bleek, dat na 30 jaar dit hout nog volkomen gaaf was, terwijl andere hout- soorten door de witte mieren waren vernield. S.g. 0.86 — 1.25. B. 1.08; 1.19; 1.40. Zie voor deze houtsoort G. A. Blits, Buil. Kol. Mus. 19, blz. 25. 16 242 765. Trema amboiuensis BI. (Sponia amboiuensis Deciie. — S. velntina Plancli.). — Koeruj-ineralt op Java. Sentarong op Sumatm. Mal.-Archipel. Lage boom. Hout roodachtig wit, zacht, licht, vrij grof en taai, snelgroeiend, doch van weinig waarde. Volgens v. Rees worden de vruchten door de inlanders gebruikt als geneesmiddel tegen graveel. S.g. 0.35; 0.36. 7G6. T. tiiuorensis BI. (Sponia virg.ata Plaueh.). - Mangldnd Java, Sumatra. Lage boom. Een tamelijk fijne, niet harde houtsoort, die wel voor het bouwen van huizen gebruikt wordt. v. H. 767. Villebruuea integrifolia Gaud. — Djoerang J. Nungsi S. Java, lagere streken der Preanger, Br. Indië. Vruchten aan armdikke takken., Geen melksap. Bladen enkelvoudig, niet groot, gaafrandig. (hout onbruikbaar). Kd. Kleine boom; bast bruin, dun; hout zacht, wit; levert een vezel- stof. G. 768. Overige monsters: Artocarpns elastica Reiiiw. Borneo. — A. ? foeniformis. Plantentuin. S.g. 0.80. - Conocephalus azurens T. etB. Java. Sum. Klimheester. — C. suaveolens BI. Mal.-Arclii- pel. Klimheester. - Cndrauia (Cndrauns) 1 graudifolins Hassk. Plantentuin. - Ficns psendo-rnbra Miq. (2 Uros- tigma cjclonenrou Miq.). Foejiafja. — Malaisia tortuosa Blauco (Cephalotrophis jaTanica BI.). Plantentuin. Klim- heester. - Pipturus repaiidns Wedd. Java. Klimheester. — Plecospermum sp. Plantentuin. Heester. — Trema discolor BI. (Sponia discolor Dcne.). Te Buitenzorg ge- kweekt. S.g. 0.57; 0.61. - Amboen. Sum. Voor huis- bouw. V.H. — Anggroeng J. (Trema sp.). Java. S.g. 0.35; 0.42; 0.43. - 9 Ara Billiton. Groote, fraaie, zv^^are boom zon- der nut; de wortels voor doelans om in te wasschen. Bil. — ? Arak-boelan. Billiton. Kleine boom zonder nut. Bil. — Beboeas. Borneo. S. g. 0.61. - Besango. Tondano. — Bibis. — Boeloh. Billiton. Groote boom, hout niet gebruikt, do schors gebrand en de asch hiervan met klei vermengd ter bereiding van aardewerk. Bil. — Boenjoek. Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 0.83. — Boenoet. Banka. Goed timmerhout. C. S. g. 0.48. — Boenoet S. (Ficus sp.). Java . g. 0.36. - Boenoet- 24g djankar. Banka. Voor huisbouw. C. S.g. 0.61. — Boenot. Palembang. Boeno. Celebes. Een tamelijk harde, zware en fijnvezelige, donkerbruine houtsoort, vooral voor prauvren. De vruchten zijn eetbaar, v. E. S. g. 0.50; 0.75. — Boeroel. Java. Voor huisbouw. C. S. g. 0.60. — Boesoea. Menado. S.g. 0.45. — Djewain. Borneo. — Gagawaja. Batjan. — Oondo. Java. Brandhout. G. S. g. 0.77. — Grasak. (Ficus sp.)« Java. Zonder waarde. C'. S. g. 0.63. — ? Hancljaloeng-ampit. Borneo. Voor planken. G. S.g. 0.79. — Kaj oe-baoe. Gelehes. Timmerhout. C. S.g. 0.72. - ? Kajoe-bengeris. IJ zevhout. Borneo. (Zie ook bij Koesi). — Kajoe-gadis. Borneo. — Kajoe-lempaloe. — Kajoe-tandoe-meraJi. Menado — Kajoe- taudoe-poetih. Menado. — ? Kanre-tedong. Celebes. Timmer- hout. G. S. g. 0.59. - Kapor. Java. S. g. 0.28. - Kapor. Eiouw. Hooge boom. Goed voor planken bij huisbouw. G. S. g. 0.78. — Kare. Sum. Goed voor planken ; van de bast wordt touw gemaakt, v. H. — Karoja. Java. S. g. 0.66. — Keioen gkoeng. Sum. Het vocht uit den stam dient als geneesmiddel, v. H. — Kloekoeng-betina. Sum. — K.- lanang. Sum. — Kloetoem-nangka. Hooge boom. Als de volgende. S.g. 0.50. St. — Kloetoem-toeda. Ofschoon deze boom niet den omvang krygt en ook zijn hout minder duurzaam is dan dat van kloetoem-regis (zie N°. 713), zoo is nochtans deze houtsoort zeer deugdzaam. Zij dient voor huis- en scheepsbouw. S. g. 0.84. St. — Koefoe-Koefoe. Hal- maheira. — ? Koesi, IJzerhout. Borneo. Dit hout verkrijgt men van de wortellijsten (banir) •va.ndenmengaris-'boom. Het hout van den boom zelven is zacht en van weinig waarde; het koesi is prachtig donkerbruin gevlamd en zeer hard, trekt weinig en is zeer fraai voor meubels, vooral voor tafel- bladen. Gout. S.g. 1.23,1.25. — Koetat. Borneo — Koeivoe of koefoe. Menado. S.g. 0.34. - Koekoefoe. Batjan. — Laba- noesang. Menado. S. g. 0.33. — Langkiso Sum. Voor huis- bouw. V. H. — MaJiang. Borneo. — Mahar. M. Kamar Daj. Borneo. Lage boom, met groote, ronde bladeren. Groeit in lage moerassige streken. Hout weinig duurzaam. Gout. — Malawasil. Molukken. S.g. 0.28, — Maoembi. Menado. Hooge 244 boom. Voor verschillende materialen bij huisbouw enz. C. S. g. 0.49; 0.55. — ? Mingiris. Banka. De wortellijsten leveren goed meubelhout, vooral voor tafelbladen. C. S. g. 0.81. (Zie ook bij Koesi). — ? Motoa Ternate. — Nangka-gelik. Java. Voor fijne meubelen. — ? Oeloe Java. Brandhout. S. g. 0.96. — Oemar. M. Daj. Borneo. Redelijk hooge boom met lang- werpige bladeren. Het goudgele hout wordt voor huis- en scheepsbouw gebezigd. Jent. — Poeloe. Java. S. g. 0.38. — Poenago-pipa. Sumatra. Hout goed, vrij hard en fijn, voor huisbouw en prauwen. v. H. — Poeram. Borneo. — Poe- rang-hitam. Borneo. — Eoe/be. Menado. S.g. 0.41. — Roesi. Menado. S.g. 0.34. — Rondtol. Java. S. g. 0.56. — Sakam. Sum. Brandhout. — Seprèh. Java. Voor huisbouw. C. — Set-oet. (Streblus sp.). Java. Hout onbruikbaar. K. PI. W. — Tajapoe. Tt. Tl. Tb. Same. M. (Trema sp.). Celebes. De schors bevat een bruine kleurstof, waarmede vischnetten getaand worden. Hout onbruikbaar. K. '? Voor materialen bij huisbouw. C. S. g. 0.30. — Tampang-boeboei: M. Barak-hoe- loer. Daj. Borneo. Middelmatig hooge boom. Het hout wordt alleen voor planken, lat- en bintwerk gebruikt. Jent — Tampang-padi. M. Darak-pare. Daj. Borneo. Middelmatig hooge boom. Het donkergele hout wordt voor stylen, planken, lat- en bintwerk gebruikt. Je^it. — Tampang- wani. M. Darak-mani. Daj. Borneo. Middelmatig hooge boom. Het donkergele hout wordt voor stijlen, planken, lat- en bintwerk gebruikt. Jent. — Tarap. Borneo. Hooge boom. Het hout heeft weinig waarde ; van den bast wordt touw gemaakt. Het kleverige melksap dient tot vogellijm, en de vruchten worden als groente gegeten. C. S. g. 0.27. — Tiwadak. Borneo. Groote boom. Hout duurzaam in den grond, en, ontdaan van spint, bestand tegen witte mieren; goed splijtbaar; gebruikt voor stylen. De vruchten vormen een belangrijke bron van inkomsten. Gout. — Tmadak-hanjoe-poetih, T.-hanjoe-goening. Borneo. Groote boom. Groeit langs rivieren en meren. Geschikt voor prauwen. Niet bestand tegen witte mieren. Gout. - Tjam- pada. (Artocarpus sp.). Molukken. Hooge boom. Goed 245 timmerhout voor huisbouw. G. S. g. 0.53. — Tjoebadak-ajer. (Artocarpiis sp.). Sumatra. Voor huisbouw. G. S. g. 0.46; 0.48. — T.-oetan. Sumatra. Voor meubels. G. S. g. 0.67. — Toki. Tondano. — Trotoep. Java. Brandhout. S. g. 0.59. JUGLANDACEAE. K. GllV. 5; B. III. 1. Houtkenmerken. Enf/elhafdtia spicata Bh: Hout roodachtig grijs, matig hard, raet talrijke, buitengewoon smalle, golvende, onderbroken, concentrische donkere lijnen van los weefsel. Poriën matig groot en groot, schaarsch, meest als door overlangsche schotten verdeeld, vaak in eenigszins schuine lijnen, in het oog vallend op overlangsche door- snede. Mergstralen zeer smal tot smal, op ongelijken onderlingen afstand, gebogen waar zij de poriën raken. Op radiale doorsnede duidelijke safijnglaus der mergstralen. G. "69. Engelhardtla spicata BI. — Ki-keper S. Biroe S. Ki-hoe- djan S. Mesawa J. Sawa J. Woeroe-sawa J. Java Z. II. III. V.- en A.-Indlë. Hg. 40 M. Stam recht, hoekig, met groote knoesten en vrij diepe gleu- ven, met zware wortellijsten. Schors bros en vezelig, grauw, bruin, ruw, met breede, diepe, overlangsche barsten. In bloei en vruchttijd de aandacht trekkend door de tallooze, slap neerhangende, eerst bleekgroene bloemaren, later door de licht-grauwe vruchtaren, waar- van de „gevleugelde" bloemen en vruchten zeer karakteristiek zijn. Een verstrooid groeiende boom, die in vele streken algemeen is, en in altijdgroen oerwoud voorkomt. Het hout wordt bruikbaar geacht voor huisbouw onder dak, maar het zou spoedig door insecten ver- nield worden. Voor ruwe pakkisten bruikbaar. Voor reboisatie m.h. o. op grondverbetering en irrigatie aan te bevelen. K. en V. Hout gebruikt voor theekisten, als bouwhout en voor snijwerk. S.g. 0.48—0.58. G. ?0.60; 0.63. Scnljjt. Deze boom staat ten onrechte als (/a»i(«>--leverend te boek. 70. Overige monsters. Bri. Billiton. De schors wordt gebruikt voor waterschep- pers, het hout somtijds voor stijlen. Bil. Myricaceae. K.enV. 9; B. III. 1. 771. Myrica jayauica BI. — Woeroe-ketek J. Pitjisan J. Mang- koan J. ? Tjantigi, ? Santigi S. Pasiaio Tt. Rasioe Tt. W.- en M.-Java Z. III. IV, Celebes. Hg. 15 M. Stam meestal krom, laag vertakt, zonder wortellijsten. Schors donkergrauw. Een kleine alpine boom of heester, met roode, !46 eetbare besviuchten, grof gezaagde, omgekeerd eivormigü bladeren, en mannelijke bloenikatjes. Hij groeit veelal gezellig in kleine berg- top-wouden. Het hout is voor brandhout in die streken gezoeht. Sedert een aantal jaren is van deze boomsoort met veel succes gebruik ge- maakt bij de herbewouding van kale berghellingen, o. a. op den Sendara en den Merbaboe. De vruchten worden door vogels verspreid, en daardoor breidt zich deze boomsoort spontaan sterk uit. Voor reboisaties zeer aan te bevelen. K. en T'. S, g. 1.25. 772. M. loug-ifolia T. et B. — Woeroe-gesik J. Woeroe-tjangkok J. Meninggar J. Java Z. III. Hg. 10 M. Stam krom, laag vertakt. Schors grauw. Door de gaaf- randige en veel smallere bladeren is deze soort van de vorige te onderscheiden. Een altijdgroene, zeldzame, verstrooid groeiende boom der bergwouden. Nut is niet bekend. K.enV. S.g. 0.78; 0.80. 773. Myrica sp. Mengkikir. — Banka. Goed brandhout. C. S.g. 0.87. CupuLiFERAE. B. III. 1. K.enV. behandelen een gedeelte dezer familie als Fagaceae in deel 10. Houtkenmerken. Cupuliferae: Hout wit, grijs of bruin, zelden van zeer donkere kleur. Poriën van verschillende grootte, en meest in radiale of schuine, vaak zich vertakkende lijnen en groepen. Merg- stralen smal en duidelijk zichtbaar; naast deze smalle mergstralen komen in de meeste geslachten breede (soms zeer breede) voor, die samengesteld zijn uit dicht op elkaar gedrongen smalle. Meestal is op radiale doorsnede een duidelijke teekening door de glanzende vlakken der mergstralen, terwijl de groote poriën daar tevens goed zichtbaar zijn. G. ld. van Castanopsis : Hout grijs, matig hard tot hard, weinig onder- hevig aan splijten en trekken, duurzaam, vaak met golvende concen- trische lijnen. Poriën groot, in golvende, radiale banden, duidelijk zichtbaar op verticale doorsnede. Mergstralen gelijk van breedte, zeer smal, en op onderling gelijke afstanden. G. 774. Castanopsis argeutea A. DC. (Castanea argentea BI.). — Saninten S. Sarangan J. Eetbare javaansche kastanje. Java westelijk van Samarang Z. I. II, Mal.-Archipel, Vasteland van Indië. Hg. 25 M. Stam vrjj recht, laag vertakt met zware takken, nagenoeg zonder wortellijsten, maar meest met gleuven. Schors bros, donker- grauw, ruw, met overlangsche barsten. Bladeren van boven glanzend 247 donkergroen, van onder zilvergrijs of zilverwit met sterken metaal- glans. De stekelige vruchten op den grond verraden de standplaats van dezen boom. Verstrooid groeiend, maar in sommige streken veel- vuldig voorkomend. Groeiplaats hoogstammig oerwoud op constant vochtigen grond. Het hout wordt om sterkte en duurzaamheid (voor huisbouw) geroemd, doch minder dan dat van de C. Javanica (ki- liioer). De zaden worden gegeten, en doen weinig onder voor die van de europeesche tamme kastanje. Voor veredeling aanbevolen. Bij reboisatie m. h. o. op irrigatie reeds met succes in M.- en W -Java gebezigd, ge- mengd tusschen andere boomsoorten. K.enV. S. g. 0.75; 0.82. Sculpt. lló. C. javanica A. DC. (Castanea javanica BI. — C. costata BI. — C. brevicuspis Miq.). — Ki-hioer S. soms KaUmdrot S. Bij stammen met talrijke zijloten: Rioeng-cmak S. Ki- rioeng S. Rioeng-goenoerig S. ; Barangan Sum. W.-Java Z. I. II, Mal.-Archipel, Malaka. Hg. 40 M. Stam recht, rolrond, met knoesten, vaak met wortellijsten, meest nogal laag vertakt. Schors bros, grauw, niet zeer ruw, maar met overlangsche barsten. Bladeren van onderen dof-lichtgeelbruin, kaneelbruin of lichtroodbruin, zelden als van C. argeiifea. Jonge vruchten eigenaardig, doordat de vruchtstekels in gordels zitten. Een algemeene, verstrooid groeiende boom, in altijdgroen oerwoud, op con- stant vochtigen grond. Hout voor huisbouw geschat, en vrij veel gebezigd, meer dan dat van andere Cupuliferae. Voor wegenbeplantiog in de bergstreken en voor blijvende reboisaties ter proefneming aan- bevolen. K.en V. In Malaka heet hij Kafa-tangga. Het hout is lichtrood tot reekleurig, somtijds geel getint. Een inferieur hout, zwaar, dat dikwijls splijt. Het wordt gebruikt voor schalen en andere huishoudelijke artikelen. S. g. 0.80—0.93. R. ?0.61; ?0.75; 0.76. 776. C. TunguiTut A. DC. (Castanea Tungurrnt BI.). - Toeng- geureuk S. Toenggoeroet S. KaUmörot S. Kalimbörot S. W.-Java Z. I. II, Sumatra. Woudreus. Hg. 40 M. Stam niet zelden zuilvormig, rolrond, zonder knoesten, en nagenoeg zonder wortellijsten of gleuven, hoog vertakt. Schors bros, grauw, niet zeer ruw, maar met diepe overlangsche barsten. Bladen van onderen grijsachtig, doch zonder den fraaien metaalglan-i van C. argentea. Een zeer verstrooid groeiende, plaatselijk veelvuldige boom der vochtige, altijdgroene wouden. Hout voor huis- bouw ; minder geacht dan dat der beide andere C-soorten. K. en V. S.g. 0.60; 0.71. 777«. Quercns. Bijna alle soorten van dit geslacht worden op Java steeds Pasang J. S. Kasang Mad. of Masaug Mad. genoemd. Door het daarachter plaatsen van een tweeden naam onderscheiden de inlanders de soorten. Daarbij hebben echter meestal zooveel vergissingen plaats, en bestaan zooveel plaatselijke verschillen, dat het raadzaam is, op deze namen niet voor de determinatie der soortnamen te vertrou- •248 wen. Er zijn verder oen paar Qiiercus-soovtvn, welke namen dragen, waarin bovengenoemde geslachtsnamen steeds of meestal ontbreken; bijv. de volgende: Boetaroewa S. en Tanghgo S. in de Preanger, Mranak .1. of Fraiiak J. op den G. Praoe in Pekalongan en den G. Moeria in Djapara, Wrahas J. bij Ngebel in Madioen. Het hout van de meeste Javaansche eiksoorten is voor luiisbouw geschikt. K. PI. W. De Javaansche eiken verschillen van de Europeeschc door hunne gaafrandige of getande, niet gelobde bladen. Yo\gens Jiiiighnhti is het eigenlijk gebied der eiken de streek, die van 1200—1800 M. hoogte tegen de berghellingen ligt. Bij de Sumatranen worden twee groepen onderscheiden : Basak- (ook naam van Vatica e. a.) en Panivg-paiiing. De i?asa/i--soorten leveren zeer deugdzaam timmerhout voor huis- en scheepsbouw, wegens de bijzon- dere hardheid evenwel moeielijk te bewerken. De Panhig-paning staan bij de Rasal--&ooiien achter; in 't algemeen een tamelijk zwaar, vast, vrij sterk hout, zeer goed voor timmerhout en scheepsbouw, v. H. Houtkenmerken. Quercns: Hout bruin, zeer hard tot buitengewoon hard, zwaar, meest met duidelijk donkerder gekleurd kernhout, en meest met afwisselend donkerder en lichter gekleurde concentrische banden. Eén van deze beide soorten van banden wordt soms zoo smal, dat hij overgaat in concentrische lijnen. Poriën klein tot groot, gegroepeerd in onregelmatige, radiale lijntjes of langwerpige groepjes. Jaarringen onduidelijk en zeer zelden gemarkeerd door een ring van grooter poriën, zooals bij europeesch eikenhout. "Wat betreft de mergstraalvorming moeten de eiksoorten in twee groepen worden verdeeld : bij de eerste groep zijn de mergstralen alle zeer smal, zeer talrijk en op onderling gelijke afstanden, bij de tweede groep komen naast deze smalle nog eonige breede of zeer breede mergstralen voor, samengesteld uit een groote massa smalle, die dicht opeengedrongen liggen. De houtsoorten der eerste groep zijn in het algemeen weinig onderhevig aan splijten en trekken, die der tweede groep meest wèl. Evenwel vertoonen de laatste op radiale doorsnede een schooner teekening. G. 777''. Quercns Benuettii Miq. — Kahal-boenting Banka, Borneo, Malaka. Zeer goed timmerhout. C. S.g. 0.74. 778. Q. cuspidata Thbg. — Japan. In den tuin te Buitenzorg gekweekt. S.g. 0.65. 779. Q. glaiica Thl)g. - Ka^noki. Kasinok Jap. Japan, V.-Indiö. Plantentuin te Buitenzorg. Een goed, buigzaam hout, sterk en veerkrachtig, fijn van nerf en vrij hard, voor den scheepsbouw geschikt. Z. Schors dun, grijs, glad. Hot hout is grijs of grijsbruin, zeer hard, mergstralen smalle en breede. Het wordt weinig gebruikt. S. g. 0.88 — 0.99. G. 0.82; 0.93. 249 780. Q. induta BI. - Pasang-gedè S. P.-batoe S. P.-bödas S. P.-kajang S. Boeiaroewa S. Pasang S. P.-ivrakas J. T-Fra- /cas J. P.-baïoeng J. P.-tanggaga J. P.-soengoe J. Lojang- sela Tt. Tl. Lojang -poetili Tl. Java -westelijk v. Peka- longan,. Z. I. II., Celebes. Woudreus. Hg^. 45 M. Stam recht of nogal recht, meestal met zware wortellijsten, soms hoog, soms laag vertakt. Schors bros, donkergrauw, ruw, met overlangsche barsten. Een karakteristieke boom, die door de zeer groote en van onder grijze bladeren dadelijk van alle javaansche eiken te onderscheiden is. De groote, platte, dof-blauwachtig-grijsgroene eikel is ook kenmerkend. Een altijdgroene, verstrooid groeiende, plaat- selijk algemeene boom in altijdgroene, vochtige bergwouden. Hout voor huisbouw (ook in de Minahasa); komt in kolossale afmetingen voor. K. en V. S. g. ? 0.80. 781. Q. Jnnghnhiili Miq. (Q. fagifornüs Juugli. l Q. acnniina- tissima A.DC. ?Casici/cl. De stam is bruik- baar voor goten {tcdamj) K. PI. W. S. g. 0.91. G. 17 258 809. Arenga obtusifolia Mart. — Langkap S. J. Java, Sumatra. Malaka. Een deugdzame houtsoort, voor stijlen zeergeschikt. De stainvezels, die tusschen den stam en do bladstelen zitten, {Uuijoel-, doek) worden tot bezems en touw (r/einoetofi M. tali-doel- ,1. taynhang-hidjoeh- S.) verwerkt, en ook tot dakbedekking gebezigd. Het hout wordt voor we- versgereedschappen gebruikt, en is zwaar en zwart; ook lansen en scheeden voor wapens worden daaruit gemaaki, deze zijn zeer fraai, en het daarvoor geschikte hout wordt goed betaald. De jonge, onont- wikkelde bladen {Itoewhoet) worden gegeten. Het sap, dat uit de bloem- stengel loopt, is nog zoeter dan dat van arèii {A. saccJiarif'era) en heeft een aangenamen geur. De boom geeft gedurig vruchten, gelijk de klapperboom, en sterft niet af na het vruchtgeven, gelijk de arè». HssJc. Houtkenmerken. Arenga saccharifera LahiU. : Vaatbundels op dwarse doorsnede hartvormig, naar den omtrek zwart, naar het midden licht- bruin. Grondweefsel donkerbruin. W. 810. A. saccharifera Lal)ill. — Aren J. S. Lirang J. Kawoeng S. Akel Tb. Tt. Tl. Ts. Seho M. in Minahasa. Arenpalm. Mal.-Archipel, Malaka, Philippijnen, V.- en A.-Indië. Deze palm is van veelzijdig nut. Het hout ia hard en vast; uit het merg kan sagoe worden bereid, hetgeen dan ook hier en daar geschiedt, doch het voornaamste product is de palmwijn {sagoetceer) en de arèn- suiker. Om het sap te verkrijgen wordt de mannelijke bloeikolf eenige dagen geklopt, en daarna afgesneden. Het uitdruppelend sap wordt opgevangen, en daaruit verkrijgt men door gisting den palmwijn, en door uitkooken de «/-^/i-suiker. Van de zwarte stamvezels, die tusschen de bladstelen en den stam zitten {doek J. ii'djoek 8. icooiakel Tt. oelang Tb. ka)npowan Tl.), maakt men touw, dat op vaartuigen veel wordt gebezigd, daar het niet door zeewater wordt aangetast, alsmede atep voor dakbedekking. De vruchten worden geconfijt. Enci/cl. Deze,"palm wordt 10 — 15 M. hoog, en heeft zeer lange bladeren (8 M.). O. Het hout is voor goten zeer geschikt, doch minder voor meubels. Veel voor wandelstokken gebezigd. K.PI.W. Zie voor de wijze van bereiding van den palmwijn, die in de Mina- hasa een veel gebruikte volksdrank is, o.a. : K. pag. 286—269. S. g. 0.94. Houtkenmerken. Boranstis flabellifer L.: Hout hard en zwart aan den omtrek van den stam, licht bruin en zacht naar het midden. Stam niet hol. Vaatbundels zwart, afgerond, met een groote porie. Op overlangsche doorsnede is het hout fraai gestreept. G. 811. Borassus flabellifer L. — Lontar M. Siwalan J. Tal J. Thriboeng Mad. Toea-hoea Tim, Lont ar palm. De Pal- my ra-boom van Eng.-Indië. Vaderland Trop.-Afrika. In Trop.-Azië algemeen gekweekt. Hooge boom (12—20, soms 30 M.), met groote waaiervormige bladen en vruchten, die de grootte van een kinderhoofd bereiken. Vooral in Zuid-Celebes, den Timor-archipel, en op vele Ambonsche eilanden, voor- ziet deze boom in vele behoeften der bevolking. Van den stam maakt men stijlen voor woningen, en na splijting vloerlatten. De bladen dienen tot dakbedekking, voor het vlechten van matten en hoeden, en als water scheppers. Van de bladstelen wordt een stevig touw ver- vaardigd. De vruchten worden gegeten. Van het sap maakt men palmwijn {sagoeweer), suiker en azijn. De bladen gebruikt men soms om op te schrijven. Encycl. Het hout is alleen -voor goten bruikbaar. K. PI. W. S. g. gemiddeld 0.8. P. 814—944. G. Houtkenmeiken. Cocos nucifera L.: Hout hard en rood naar den stam-omtrek, roodachtig-bruin en zachter naar het midden. Stam niet hol. Vaatbundels rood, het hoornachtig deel op dwarse doorsnede af- gerond of onregelmatig, met éen of meer groote poriën. Op overlang- sche doorsnede is het hout fraai gestreept. G. 812. Cocos nucifera L. - Klapa J. S. M. Krambil J. Njor- Mad. Kalapa-kapal Tt. Popo-kapal Tt. Popo-pangi Tt. Popo-rain- dang Tt. Kokos of Klapperpalm. Vaderland ? Trop.- Amerika. Gekweekt in den Mal-Archipel. V.- en A.-Indië. Hoogtegrens 800 a 1000 M. zeehoogte. Vooral veelvuldig aan de kusten. De kokos- of klapperpalm vormt een der schoonste en eigenaar- digste elementen van een Indisch kustlandschap. De rijzige, tot 20 M. hooge stam, die zich aan den voet ietwat verdikt, en geringd is door de lidteekens der afgevallen bladeren, vertoont steeds eene lichte kromming, en draagt een kroon van vedervormige, 4 a 5 M. lange bladeren, welke de, gewoonlijk eerst lichtgroene, en daarna bruine vruchten bedekken. Het hout is weinig duurzaam, maar wordt toch voor allerlei tijdelijke bouwwerken benut. Van de nerven der blaad- jes maakt meii bezems, van de bladen vlecht men manden, of ge- bruikt ze als materiaal voor lichte beschotten. Uit de bloemkolven verkrijgt men door insnijdingen sap, waarvan men een soort palmwijn maakt, of ook suiker. Het voornaamste product zijn evenwel de vruch- ten. Van de jonge vruchten wordt het water gedronken. Uit het vrucht- vleesch der rijpe vruchten wordt olie gemaakt, die in de inlandsche keuken veel wordt gebruikt. Ook bereidt men er zeep uit. In Ned.- Indië zijn vele zeepfabrieken, die voornamelijk de, uit deze olie ver- vaardigde, kokoszeep produceeren. Het droge vruchtvleesch voimt als coprah een belangrijk, van jaar tot jaar als stapelproduct voor Java van grooter beteekenis wordend handelsartikel. Van den vezeligeu bast der vruchten maakt men touw, matten, borstels enz. Van de harde schaal lepels, waterseheppers enz. In de Indische dorpsboschjes is de klapper een der meest voorkomende boomen. Bemesting met zout is voor zijn groei dienstig gebleken. Veelal doet men daarom bij het planten zout in het pootgat. Encycl. Voor de Europeesche industrie is cocosolie van sterk toenemende beteekenis, o.a. voor spijsvet en in kunstbeter. S.g. 0.64—1.12. P. 562—608. G. 260 813. Livistouia rotundifolia Mart. — Sadang J. Sadèng J. Sa- ding J. Sohiwoek Pk. Sahang Rt. Simbel Tl. Tt. Woka M. Sarang Tb. Sadengpalm. Mal.-Archipel. Een liooge waaierpalm met slanken stam. Van liet hout maakt men lansen, pagaaien, stijlen en daksparren. In O.-Java o. a. de stijlen der tabaksloodsen. De stammen van oude boomen zijn hard, sterk on duurzaam, mits niet boven den grond afgekapt, maar uitgegraven, en dus aan het ondereind gesloten blijvend. De breede, op de nerf ge- doomde bladeren geven eene goede, maar niet duurzame dakbedek- king, en dienen tot het inpakken van goederen. Etic;/cl. Hg. 30—45 M. K. Door het boschwezen op kleine schaal aangeplant. S. g. 1.01. 814. Metroxyloii Sagus Rottb. — furoj S. Teivasen Tt. Tb. Tl. Polton-sagoe M. Sagopalm. Mal.-Archipel. Een 10 M. hooge palm met groote, gevinde bladeren. Zijn hoofd- product is de scu/oe. Om die te winnen wordt de boom omgekapt op ongeveer 15-jarigen leeftijd, en in lange stukker gehakt, die dan in de lengte gekloofd worden. Door middel van een dissel woi-dt het merg eruit gekapt, en daaruit door kneden en zitten de sagoe gewonnen. In de Molukken is dit het algemeene voedingsmiddel. Verder leveren de bladen eene duurzame dakbedekking. Encycl. Het hout is nagenoeg onbruikbaar. K. PI. W. 815. Oncosperma fllamentosnm BI. (Areca Nibniig Griff.) —Erang S. Gendmoeng J. Soema-soela Tt. Nlboeng of Seicangkong M. Java, Sumatra, Celebes, Borneo, Banka, Malaka. Een prachtige vederpalm van 25—30 M. hoogte, die in de lage kuststreken van vele Indische eihanden, en op Java alleen in het wes- telijk gedeelte, voorkomt. Het hout is zeer hard, en dus moeielijk te bewerken. De inboorlingen gebruiken de latjes van het gespleten hout voor de vloeren hunner uit den grond gebouwde woningen. Op Java worden de jonge bladen rauw of gekookt bij de rijst gegeten. Het hout is bijzonder geschikt voor laadstokken, v. E. Stam slank, zwart, dicht gedoomd. Hout zeer duurzaam, voor huis- bouw geschikt. K. 816. Overige monsters: Basoeng Sumatra. Tot de familie der palmen behooren ook de rotans. Zie over de soorten en het gebruik o.a. de Encyclopaedie van N.-Indië. Door het boschwezen op Java worden proeven genomen met cultuur van kostbare ro tow- soorten van de buitenbezittingen. 261 Gramineae. Tot deze familie behooren de Bamboe-soorten, die van zoo veelvuldig nut zijn voor de inlanders. De algemeene naam is Bamboe M. Atci S. Pring J. Deling J. Djadjaiig J. Boeïo Mak. Tembelang Men. Boeloe M. in de Minahasa. Ter onderscheiding der verschillende soorten voegt men er een tweeden naam achter. In bouw gelijkt de bamboe op de palmen, maar de vaatbundels zijn samengesteldei'. De bamboestengels hebben op bepaalde afstanden knoopen, die door ringen zijn geteekend. Tusschen twee knoopen is de stengel hol, bij de knoopen massief. De dwarse doorsnede die tusschen de knoopen valt, geeft een ring te zien, waarvan bet buiten- deel hard is, en samengesteld uit nauw aangesloten vaatbundels met weinig poriën. Meer naar het midden toe wordt het weefsel zachter; de vaatbundels worden grooter, terwijl het losse grondweefsel, dat tusschen de vaatbundels ligt, ook meer plaats gaat innemen. Vorm en plaatsing van de vaatbundels verschillen bij dezelfde soort, zoodat deze niet als onderscheidingskennierken kunnen dienen. G. Zie over bamboe in Xed.-Indië: de Encyclopaedie v. J^^ed.-Indië, en over Britsch-Indische bamboe: Ganihle, MaiiiiaL Over de Japansche bamboesoorten: H. Spih-ri/, Die Yerwendung des Bambus in Japan; L. V. d. Polder, Bulletin N". 7 van het Koloniaal Museum ; het Tijd- schrift van Nijv. en Landbouw v. Xed.-Indië 1894 dl. XLIX, p. 1. Daar bamboe en rotan niet tot de houtsoorten worden gerekend, worden zij hier niet uitvoeriger behandeld. AANHANGSEL. HOUTSOORTEN, waarvan de wetenschappelijke benanningen niet bekend zijn. ') 817. A.bang. Borneo. Voor rijststampers. G. S. g. 0.97. — Abia. N.-Guiriea. — Agong, zie Kajoe-agong, — Ai-sapial. Mo- lukken. Slechts voor brandhout geschikt. C. S.g. 0.82. — , Jikor. N.-Guinea. — Amara. Celebes. Voor ramen, deuren enz. G. S.g. 0.59. - Ambong-amhong. Billiton. Groote boom, zonder nut. Bil. — Angkapar. Borneo. — Avgrai. Sumatra. Van geringe waarde. C. S. g. 0.55. — Anonak. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.43. - Asou. Billiton. Groote boom ; het hout wordt gebruikt voor kielen van vaartuigen; de bloemen gezocht door de bijen. Bil. 818. Baberasan-Mtam. Borneo. S. g. 0.65. — Badenga. Batjan. — Bajela. N.-Halmaheira. — Bakawoel. Tondano. — Balal, zie Kajoe-balal. — Bale, zie Kajoe-bale. - Balok-idjoe. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Bangi. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Bansak. Billiton. Kleine boom. De zuurachtige bladen worden als groente gegeten. 1) Men vergelijke liierbij ook de rubriek „oveiig-e monsters" aan liet eind van elke plantenfamilie. Ten einde het opzoeken in het alg^cineen register te vergemakkelijken, is elke nieuwe letter in dit aanhaogsel van een volg- nummer voorzien, 263 Bil. - Bantaloen. Sumatra. Zacht en fijn. v. H. — ? Bat- naha. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.57. — Ba,wale. — Be- lansatan. Billiton. Groote boom, zonder nut. BU. — Beo. Timor. Brandhout. C. S.g. 0.59; ? 0.74. — Beranakan. Borneo. De schors levert donkerbruine verfstof tot het verven van prauwen. C. S.g. 0.78. — Betanang. Billiton. Groote boom; de bast gebruikt als dakbedekking; de hars als medicijn voor huidziekten. BU. — ? Beiinah. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.53. — Bidis. Bilhton. Kleine boom, zonder nut. BU. — Bioek. Borneo. - Blalang-bUling. Bil- liton. Groote boom. De bladen gebruikt als medicijn voor hoofdpijn, BU. — Blenti. Borneo. — Blikou. Billiton. Groote boom. Hout niet gebruikt. BU. — Boboa. Timor. Brand- hout. C. S.g. 0.70. — Boeih. Timor. Brandhout. C. S.g. 0.60. - Boelagem. Timor. Brandhout. C. S.g. 0.46. — Boemhon-hoekit. Billiton. Kleine boom, zonder nut. BU. — Boembon-lalaki. Billiton. Boom van middelmatige grootte, zonder nut. BU. — ? Boenga-batoe. Celebes. De vrucht dient tot bereiding van kaarsen. G. S. g. 0.67. — Boenga- boenga. Celebes. S. g. 0.75. — ? Bonak. Timor. Voor het maken van vlerkprauwen. G. — Boter-padi. Billiton. Boom van middelmatige grootte. Hout gebruikt voor masten van prauwen; de hars als medicijn tegen huiduitslag. BU. — Bragno. Banka. Voor sloepriemen en scheppers. C'. S. g. 0.34. — Branganis. Banka. Gering in waarde. G. — Broe- bok. Billiton, Banka. Boom van middelmatige grootte, met lange groene vruchten. De bast gebruikt als dinding (be- schot) voor huizen. BU. Hout van weinig waarde. G. S. g. 0.35. 819. Dajahan, zie Kajoe-dajahan. — Dangi. Tondano. — ? Daoen- pangajong. Batjan. — Dasal. Sumatra. — Datoe, zie Kajoe-datoe. — Dekat. Billiton. Boom van middelmatige grootte. De vruchten eetbaar. BU. — Ditsoesoe. Timor. Brandhout. C. S.g. 0.49. — Djaditik. Timor. Voor lepels, meshechten enz. C. S. g. 0.55. — Djamang. Billiton. Groote boom. De vruchten worden door de inlanders gegeten. Het hout geschikt voor stijlen en houtskolen. BU. - Djanda-tri. 264 Baiika. Van geringe waarde. C'. 8. g. 0.4ö. — Djali-oetanij, zie Karoemama. — Djatoeng-bdkoel. Billiton. Zonder nut. Bil. — DJawada. Z.-O. Afd. v. Borneo. — Djelapat. Borneo. Zonder waarde. C. — Dj&rcmioen. Borneo. — Dj ing. Bor- neo. — Djoehoeng. Banka. Voor gereedschappen. C. S.g. 0.74. — DJoerong. Billiton. Groote boom, zonder nut. Bil. — Dogian, zie Kajoe-clogian. 820. Ejrak. Borneo. Voor timmerhout en gereedschap. C. S.g. 0.55. — Embangkasan. Billiton. Boom van middelmatige grootte, zonder nut. Bil. — Embaiak. Billiton. Groote boom, zonder nut. Bil. — Embentakan. Billiton. Groote boom, hout voor krisgevesten. Bil. — Emberesan. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Emboetisen. Billiton. Groote boom; de bast wordt gebruikt voor randen van zeven. BW. — Emboeioilen. Billiton. Middelmatig groote boom. Brand- hout. Bil. — Enibrelatan. Billiton. Zonder nut. Bil. — Empisangan. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Endamukan. Billiton. Kleine boom. De vruchten worden gegeten. Bil. — Endamaran. BiWiton. Kleine hoorn; de baüt gebruikt voor dinding (beschot). Bil. — Endaran-boeroeng . Billiton. Boom van middelmatige grootte, zonder nut. 5ZZ. — Endiraman. Billiton. Kleine boom. De topbladen wor- den als medicijn gebruikt. Bil. — Endjambingan. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Endodong. Billiton. Zon- der waarde. Bil. — Engadijen. Billiton. Zonder nut. Bil. — Entamak. Borneo. — Entawak. Billiton. Groote boom; hout niet gebruikt, de vrachten eetbaar. Bil. — EnteiHbalan. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Entepong. Borneo. — Enterasan-itam. Billiton. Middelmatig groot; het hout wordt gebruikt voor ankers van prauwen. Bil. — Enti- pakan. Billiton. Hout niet gebruikt; de vruchten door de inlanders gezocht; de bladeren dienen als medici,jn voor buikpijn. Bil. - Entjoekakan. Billiton. Klein boompje, zon- der nut. Bil. — Entoelen. Billiton. Kleine boom, hout niet gebezigd, de bast wordt gebruikt voor dinding (beschot). Bil. — Entoengawan. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Er at, zie Mipa. 265 821. Yold-fokl Ternate. 822. dading. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Gala- gala. Z.-O. Afd. V. Borneo. — Galabo, zie Si-galabo. — Gangigas. Tondano. — Garanoen. Sumatra. Goed werk- hout. V.H. — Gelisik. Banka. Voor huisbouw. C. S. g. 0.81. — Gemora. S. g. 0.57. — Ge/idfs. Borneo, Pontianak. - Getah-tjoeloe. Sumatra. Zonder waarde. G. S. g. 0.75. — Giget. Sumatra. Voor huisbouw en ankers. C. S.g. 1.01. — Gilasan. Menado. — Güasoleh. Timor. Voor huisbouw. C. S.g. 0.78. — Gindiran. Sumatra's W.-kust. Hard en taai, goed te bewerken en te spijkeren, en laat zich goed draaien. Duurzaamheid, zoo in zout als in zoet water, groot; alleen het schadelijk insect dandan zou het aan tasten. S.g. 0.70. Z. 0.73. — Girak. Billiton. Groote boom Brandhout. Bil. — Glasih. Banka. Uitstekend timmer hout. C. S.g. 0.70. — Goegoe-7'atoe. Bsitjan. — Goelamasolo Batjan. — Goem-beris. — Gosale. Batjan. — Groeng gan. Billiton. Kleine boom. Hout wel voor dunne stijlen gebruikt. Bil. 823. Haling-serag. Sumatra. Voor huisbouw. C. S. g. 0.61. — Hangsat. Sumatra. Voor planken bij huisbouw. C. S.g. 0.54. — Hea-itoe. — Hermajang. Riouw. — Hikora. Moluk- ken. Brandhout. G. S.g. 1.08. — Hoen-koea - ? Hoera- ngaii. Java. Brandhout. C. S.g. 0 38. 824. Intap, M. Daj. Borneo. Hooge boom; groeit bij voorkeur in lage streken, aan de oevers van rivieren. Het hout is gelijk aan dat van irat, maar zonder vlammen, en geschikt voor huisbouw. Jent. — Ir. N.-Guinea. — Irat. M. Daj. Borneo. Hooge boom; groeit in het gebergte. Het hout is rosé van kleur, licht en gemakkelijk te bewerken en is, fijn afgewerkt, prachtig gevlamd. Behalve voor djoekoengs, planken en sirappen, wordt het ook gebruikt om er scheeden, o, a. voor mandaus, van te maken. Jent — Iroe. Banka. Voor planken. C. S. g. 0.71. — Itap. Billiton. Groote boom, zonder nut. Bil. •266 825. Jendan. Batjan. 826. Kaboeaoe. Borneo. Met het aftreksel der bladen worden lijnwaden geverfd. C. — Kajoe-agong. Siunatra. Van ge- ringe waarde. G. — Kajoe-balal. — Kajoe-bale. - Kajoe- dajaJian. Java. — Kajoe-datoe. Batjan. — Kqjoe-doglan. Su- matra. Geringe waarde. C. S.g. 0.41. — Kajoe-momar.S.g. 1.07. — Kajoe-paJdt. Menado. — Kajoe-ratoe. Suniatra. Wei- nig waarde. G. S.g. 0.78. — Kajoe-rigaL Java. — Kajoe- soeloe. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.55. — ? Kajoe- wanwanan. Java. — Kakoesoero. Tondano. S. g. 0.30. — Ka- ladan M. Borneo. Groote boom met rechten stam, die in groepen bijeen groeit. Hout vrij hard en grof, voor djoe- koengs en masten; te hard en zwaar voor huisbouw. De gedroogde bladen voor fakkels. Gout. — Kalapa-jemalak. ïondano. S. g. 0.56. — Kalapeh-boera, zie K.-poetih. — Ka- lapeh-mea, zie volgende. — Kalapeh-merah M. Kalapeh-mea Daj. Borneo. Hooge boom; groeit in hooge en lage streken. Het hout is roodbruin, en wordt veel gebruikt voor huis- en scheepsbouw, terwijl de schors voor dakbedekking dient. Jent. — Kalapeh-poetih M. Kalapeh-boera Daj. Borneo. Hooge boom; groeit in hooge en lage streken. Het hout is rood- bruin van kleur, maar minder deugdzaam, dan dat van de voorgaande soort. Jent. — Kalisoet. Banka. Goed timmer- hout. G. S.g. 0.68. — Kamajoewa. Noord-Halmaheira. — Kameoek. Menado. — ? Kanre-tedong. Celebes. Timmerhout. G. — Kapoengel Suniatra. Voor huisbouw. G. S.g. 0.46. — Karamboekoe-hitant, K.-met-ah. Borneo. Groeit in het gebergte. Goed timmerhout, en geschikt voor djoekoengs. Niet tegen witte mieren bestand; in den grond houdt het ongeveer zes jaar uit. Gout. — Karoemama, Djati-oetang. Menado. (Niet Tectona grandis.) — Kasiwong. Banka. Voor planken en meubelen. G. S.g. 0.48. — Kafioemoea. Moluk- ken. Brandhout. C. S.g. 1.09. — /iTasoLBilliton. Kleine boom; de wortels worden tegen buikpijn gebruikt, de bladen bij brandwonden. Bil. — Katal. Billiton. Groote boom. Hout niet gebruikt. Bil. — Katapik. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.83. — Kebantoehi. Billiton. Kleine boom. Brand- 267 hout; de vruchten worden gegeten. Bil. - Kehoetoel. Sumatra. Voor huisbouw. C. S. g. 0.87. — Kedadang. Bil- liton. Klein boompje, zonder nut. Bil. — Kedjidjit. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Keka. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.62. — Kenibak. Billiton. Klein boompje, waarvan de bladen en spruiten als medicijn tegen hoofdpijn gebruikt worden. Bil. — Kembetjir. Banka. Voor planken. G. S.g. 0.97. — Kemboeroekan. Billiton. Klein boompje, zonder nut. Bil. — Kempeni. Java. Voor huisbouw. C. S. g. 0.42. — Kendoen- doengan. BiUiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Kening- krah. Billiton. Groote boom, zonder nut. Bil. — Kepang. Billiton. Groote boom, levert garoe, waarvan de chineezen offerstokken maken en waaruit wierook bereid wordt. Slechts enkele boomen, uit tien misschien éen, levert dit artikel. De schors wordt gebruikt voor de tjoloks of kleine fakkels der inlanders. Bil. — Kerekak. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.60. - Keroepoivek. Banka. Voor planken. C. S.g. 0.67. — Kesoeng. Sumatra. Zacht en fijn hout. v.H. — Ketok. Banka. Slecht hout. v.E. S.g. 0.39. - Kikir. Molukken. Goed timmerhout. C. S.g. 0.89. — Kikiren. Billiton. Boom van middelmatige grootte, zonder nut. Bil. — Kipasir. Sum. O.-K. S:g. 1.17. — Kirotan. Sum. O.-K. S. g. 0.73. — Kisoreh. — Klappakrah. Billiton. Groote boom; hout niet gebruikt. De vruchten, die ééns om de drie of vier jaren voor den dag komen, worden gebruikt om lampolie uit te maken. Bil. — Klijoot. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Kodong-plandok. BiUiton. Een klein boompje; men maakt bezems van de takken. Bil. — Koedjoet-langit. Borneo. Meutaelhout. G. S.g. 0.62. — Koelat. Borneo. Meubelhout. C. S. g. 0.55. — Koe- mis. S. g. 0.68. — Koendoewe. Sumatra. Groote woud- boom. Brandhout, v. H. — Koentrok. Java. Brandhout. G. S.g. 0.54. — Koewing. Banka. Menado. — Kolingan. Java. Brandhout. G. S.g. 0.24. — Komalo. N.-Halmaheira. — Kowang. Celebes. Timmerhout. G. S.g. 0.71. — Kredan. Borneo. 827. 'Ladi. Billiton. Kleine boom. zonder nut. Bil. — Ladiran. '268 Bonieo. - Laloen M. Daj. Bonieo. Eeu boom van middel- matige hoogte, groeit behalve in het gebergte ook in lagere streken. Het hout is geel van kleur, en wordt wel voor huis- en scheepsbouw gebruikt. Jent. — Lanan M. Poetang. Daj. Borneo. Groote boom, in het gebergte. Lanan- merah is vrij goed, gebruikt voor timmerhout en djoekoengs. In den grond houdt het 12 jaar uit, maar is niet bestand tegen witte mieren. De schors als omwanding. Levert (iamar. Gout. — Langkiran. Sumatra. Voor stijlen van huizen. C. S. g. 0.72. — Lantjak-lantjak-nierali. Batjan. — Laos. Sumatra. Goed werkhout. v. H. — Latasan. Suma- tra's "W.-K. ^ ? Legen. Java. Voor gereedschappen en huisbouw. C. S.g. 0.52. — Lemangen. Java. Voor huisbouw. C. S. g. 0.60. — Lemiding. Banka. Voor huisbouw. C. S. g. 0.69. — Lemoedjoeng. Banka. Voor huisbouw. C. S.g. 0.46. — Lengi-pohon. Tondano. S. g. 0.48. — Lereng. Sumatra. Voor huisstijlen. C. S.g. 0.96. — Leting. Banka. Geringe waarde. C. S.g. 0.65. - Libot. Billiton. Groote boom; de wortels worden gebruikt voor heften van parangs. Bil. — Limpe. Sumatra. Voor roeiriemen en planken. C. S. g. 0.88. — Limpo, zie Si-limpo. — Linoeroeng. Celebes. Timmer- hout. G. S.g. 0.80. — Lisir. Molukken. De Alfoeren ver- vaardigen kammen van dit hout. C. S, g. 0.72. — Lobang. Billiton. Groote boom, het hout wordt gebruikt voor kris- scheeden, de wortels voor heften van parangs. Bil. — Loeloes. Sumatra. Geschikt meubel- en timmerhout. De bladen als geneesmiddel, v. H. — Loeniiangan-goening, L.-hitam. Borneo. — Loeri. Tondano. — Loeroes M. Soengkei Daj. Borneo. Groote, algemeene boom, in het laagland. Hout licht, en daardoor geschikt voor kap- hout. Scheurt te veel om er planken van te zagen. Het rot snel in den grond, en is niet bestand tegen witte mieren. De schors als dakbedekking. Een aftreksel der bladen met wat zout als mondspoeling tegen tandpijn. Gout. — Logoraka. Batjan. — Loka-loka. Batjan. — Longoivodjo. Java. S.g 0.67. — Lose. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.85. 269 828. Wiadelang. Sumatra. Voor planken, scheepsbouw en meu- belen. C. S. g. 0.66. — Mahai-lasm. Molukken. Voor huis- bouw. C. S. g. 0.74. - Majam. Borneo. — Maje. Sumatra. Voor huisstijlen. C. — Makar-lasin. Molukken. Voor huis- bouw. G. — Malad-jihing -hoera Daj. Malad-jihing-poetih M. Borneo. Middelmatig hooge boom met kleine bladen, groen aan de boven en wit aan de onderzijde. De boom is overal verspreid. Het deugdzame hout wordt hoofdza- kelijk voor palen gebruikt, maar is ook zeer geschikt voor planken of span- en bintwerk. Jent. — Malan. Billiton. Zonder nut. Bil. — Malik. Billiton. Groote boom. De vruchten eetbaar; de pitten daaxvan gebruikt als medicijn bij steenpuisten. Bil. — Malimekong. Sumatra. Geringe waarde. G. S.g. 1.09. — Maloerang M. Daj. Borneo. Redelijk hooge boom. Groeit in het gebergte. Het vrij zware, licht roodachtige, duurzame hout laat zich niet gemakkelijk splijten; toch wordt het veel voor huisbouw gebruikt. Jent. — Mampari. Banka. Voor planken. C. S.g. 0.27. — Mandajah. Tondano. — Mani. Timor. Voor huis en prauw- bouw. C. S. g. 0.60. — Maniken-ajer. Billiton. Kleine boom, zonder nut Bil. — Mantawi. Sumatra. Voor stijlen van huizen. G. S. g. 0.62. — Mantoeëng, zie Si-mantoeëng . — Mantroe. Sumatra. Voor huisbouw. G. - Marabikang Sumatra. Voor huisstijlen. G. S. g. 0.67. — Marinkau. Bor- neo. — Masinten-goening. Z.-O. Afd. van Borneo. — ik poetih. Z.-O. Afd. van Borneo. — Masaelioe M. Daj. Borneo, Hooge zware boom. Groeit in hoogere en lagere streken Het lichte hout wordt voor huis- en scheepsbouw gebruikt, en de schors voor sirappen en dakbedekking. Jent. — Masangar, zie Saradoendoeng . — Masirok. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.58. — Masoepang M. Daj. Borneo, Ceram. Redelijk hooge boom, groeit in lage moerassige streken. Het hout is roodachtig en vrij zwaar, en wordt veel gebruikt voor planken en sirappen. Jent. — Mata- koerong. Banka. Timmerhout. G. S. g. 0.71. — Matelia. Timor. Brandhout. G. S. g. 0.54. — Mau. Sumatra. Voor stijlen van huizen. G. S. g. 0.74. — Medegar. Billiton. 270 Kleino boom; de vruchten zijn voedsel voor vogels. Bil — Mejcng. Celebes. Timmerhout. G. S.g. 0.78, — Melak. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Melantangan Billiton. Groote boom, zonder nut. Bil. — MelanÜn. Bil liton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Melawangan. Bil liton. Brandhout. De bast en wortel worden als medicijn gebruikt tegen koorts. Bil. — Meligaran. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Melimou. Billiton. Groote boom. Brandhout. Bil. — Memanji. Banka. Voor planken. C. S.g. 0.58. — Memeak. Timor. Voor geweerkolven. C. S.g. 0.62. — Mempoeloet. Billiton. Kleine boom. Hout voor handvatten van bijlen of blioengs, is zeer buigzaam en taai. BIL — Mendoerin. Banka. Goed timmerhout. C. S.g. 1.20. — Men- gading. Billiton. Kleine boom. Hout niet gebruikt. Bil. — Mengkelekah. Banka. Geringe waarde. C. S. g. 0.73. — Mengkidjang. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.85. — Mengkilingan. Billiton. Groote boom. Hout niet gebruikt. BU. — Menoer. Banka. Meubelhout. C. S. g. 0.68. — Mensi- rah. Billiton. Zonder nut; de kleine roode vruchten zijn voedsel voor vogels. Bil. — Meniamben. Banka. Voor planken. G. S.g. 0.78. — Mentasak. Banka. Timmerhout. C. S.g. 0.71. — Meniedoeng. Banka. Geringe waarde. G. S. g. 0.67. — Mentinoh. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Mentoeloen. BiUiton. Groote boom. Hout niet ge- bruikt. Bil. — Mentomhan. Banka. Voor planken. G. — Merepati-ramhoi. Sumatra. Brandhout. Eetbare vruchten. V. H. — Mergeman. Billiton. Kleine boom, zonder nut. BIL — Meripan. Banka. Voor planken. G. S. g. 0.73. — Mes. N.-Guinea. — Mesloedi. Banka. Voor planken. C. S.g. 0.41. — Mesoe-andang. Banka. Geringe waarde. C. S. g. 0.70. — Mimar. Billiton. Kleine boom; hout voor stylen van huizen; de bloemen gezocht door de byen. BIL — Mioloni. Bat- jan. — Mipa M. Erat Bandjareesch. Borneo. Groote, vrij algemeene boom in het gebergte. Hout niet bestand tegen witte mieren, en rot spoedig in den grond; toch gebruikt voor kisten, planken, djoekoengs, geweerladen enz. Gout ■■ Miso. Halmaheira. — Mlewan. Billiton. Klein boompje, 271 zonder nut. Bil. — Moeroka. Tondano. S. g. 0.43. — Moe- toe. Sumatra. Voor huisstijlen. C. S. g. 0.44. — Moewak. Java. Brandhout. C. S. g. 0.80. — Momar, zie Kajoe-momar. — Mong. Batjan. — Moref. N.-Guinea. — Moxotalo-radesi. Tondano. S.g. 0.46. 829. mid-mame. Timor. Brandhout. C. S.g. 0.93. — Ngoeive M. Daj. Borneo. Zeer hooge boom met bijzonder kleine bla- deren; is overal verspreid. Het hout v^ordt veel gebruikt voor planken en binten, en ook voor het maken van djoe- koengs. Jent. — Nitas. Timor. Brandhout. G. S.g. 0.85. — Njame. Tondano. S. g. 0.73. — Noelang. Sum. Vrij hard en fijn. Wellicht voor meubelen geschikt, v. H. — Nong. Batjan. — Nono. Billiton. Groote boom; hout niet ge- bruikt. Bil. 830. Odei-masoJt. Tondano. S. g. 0.51. — Odei-moeka. Tondano. S. g. 0.76. — OeU-oebi. Billiton. Groote boom, zonder nut. BU. — Oempas M. Daj. Borneo. Redelijk hooge boom. Groeit in het gebergte. Het bruine hout, hoewel zeer duur- zaam, wordt weinig gebruikt; van meer waarde is het hout van de groote wortellijsten, die een prachtig bruin en hard hout opleveren, dat, hoewel moeielijk te bewerken, vooral gebezigd wordt voor het maken van krisscheeden, gevesten en ander fijn werk. Jent. — Oendjak. Billiton. Groote boom. Hout voor inlandschen huisbouw. BU. — Oentowang. Billiton. Kleine boom, zonder nut. BU. 831. Vagan. Sumatra. Hard, duurzaam en fijn; goed timmer- hout. V. H. — PaJioeng. Banka. Timmerhout. C. S. g. 0.49. — Pakit, zie Kajoe-pakit. — Palanke. Celebes. Timmerhout. C'. S.g. 0.48. — Palijeas. Batjan. — Parnatasan.uuma.ti-a. Voor vloeronderliggers. C. S.g. 1.10. — Pampakin. Borneo. — Pangajong, zie Daoen-pangajong. — Pantoèng. Borneo. Voor prauwen. G. S.g. 0.78. — Papa. Timor. Voor huis- bouw. G. S.g. 1.05. — ? Parahrol. Java. S.g. 0.84. - Par- kas, zie Si-parkas. — Pasolei. Timor. Voor huisbouw. C. — Pelantan-betoe. Borneo. — Peloentan. Borneo. — Pe- njaoe. Borneo. — Pepat. Borneo. — Pesar. Sum. O.-K. S.g. 272 0.62. — Petikan. Billiton. Boom van middelmatige grootte. Hout niet gebruikt; de vruchten eetbaar. Bil. — Pitjeweli. Halmaheira. — Plepcüx. Billiton. Groote boom. Hout voor huisstijlen. Bil. — Plepek M. Daj. Borneo. Hooge boom, overal verspreid. Het hout is licht van kleur, en wordt voor verschillende doeleinden gebruikt. De vruchten leveren de gezochte mi-njak-tengkawang. Jent. (Verg. No. 90.) — Plompom. Menado. — Plompotoe. Menado. — ? Poan. Rem- bang. — Podok. Billiton. Groote boom; het hout wordt niet gebruikt, van de schors wordt touw gemaakt. Van dezen boom komt de getah-podok, die door insnijdingen in de schors verkregen wordt. Bil. — Poetang, zie Lanan. — Pondak. Borneo. — Pongi. Celebes. Timmerhout. C. S. g. 0.72. — Ponü. Borneo. — Poto. Celebes. Timmerhout. C S. g. 0.72. — Pradoeng. Banka. Geschikt timmerhout. C. — Prangkoe. Borneo. — Proeboek Batjan. — Proepoh. Billi- ton. Groote boom. De bast wordt gebruikt voor bevloering van huizen: het hout voor planken om beschotten te maken. Bil. 532. Hahak. Sumatra. Voor huisbouw. C. S. g. 0.39. - Raboe- lang. Sumatra. Voor huisbouw. C'. S.g. 0.71. — Rama. Banka. Geringe waarde. C. S. g. 0.44. — Rantau-toewo. Su- matra. Hout hard en duurzaam, fijn. Voor huisbouw en gereedschappen. v.H. S.g. 1.12. — Ratoe, zie Kajoe-ratoe. — Remanka. Banka. Levert prachtige masten. C. S. g. 0.65. — ReniMtoengan. Billiton. Kleine boom; de vruchten zijn giftig voor varkens. Bil. — Remoe-bok. Banka. Voor planken. G. S.g. 0.60. — Remoempol. Banka. Goed tim- merhout. G. S.g. 0.59. — Rena Daj. Sumatra. Fijn, hard; geschikt timmerhout, v. H. — Renoewang. Palembang. — Rigat, zie Kajoe-rigat. — Riraboe-boeroeng . Banka. Goed timmerhout. G. S. g. 0.65. — Ririk. Borneo. Deugdzaam timmerhout. G. S. g. 0.95. — Rison. Sumatra's O.K. — Roe- lioeng. Z. en O. Afd. van Borneo. Komt veel voor, maar groeit op de heuvels, ver van het water, en is dus lastig te transporteeren. Zacht hout. S.g. 0.58. Z. 0.52. — Roe- jang. Sumatra. Voor huisbouw. C'. S. g. 0.67. — Roeiiantan. m Sumatra. Voor huisbouw. G. S. g. 0.78. — Rongl Tondano. S.g. 0.42. 833. ^afa. Tondano. S. g. 0.38. - Sajah. Sum. O.-K. S. g. 0.65 — ? Sake. Java. Voor huisbouw; vruchten eetbaar. C. S. g. 0.56. — Salanoe. Timor. Brandhout. C. — Samalain. Bat' jan. — Sandoe-scmdoe. Sumatra. Geschikt timmerhout, v. H. — Sandowin. N.-Guinea. - Saoejoe. Tondano. S. g. 0.59. — Sapial, zie Ai-sapial. — Saradoendoeng M. Masangar Daj. Borneo. Middelmatige hooge boom met van boven groene en van onder roode bladen ; groeit verspreid. Behalve het hout, dat voor djoekoengs en huisbouw gebruikt wordt, wordt ook de schors voor dakbedekking gebezigd. Jent. — Satvoer. — Se. Halmaheira. — Sebangar. Borneo. — Sedoek-beawak. Borneo. — Sekoentjong. Billiton. Groote boom; goed timmerhout; hout evenwel meest gebruikt om houtskolen van te branden, waartoe het bijzonder geschikt is. BU. — Selangking. Borneo. — Seloerah-betina. Suma- tra. Hard en fijn timmerhout, v. H. — Seloerah-lanang. Sumatra. Fijn en hard, goed te bewerken, v. H. — Semam- pat. Sumatra. Hard en fijn, goed meubelhout. Hetschors- sap als geneesmiddel tegen diarrhee. v. H. — Semapat- boenga. Sumatra. — Semapat-regis. Sumatra. Hard en fijn, goed timmerhout. Het sap uit den stam als geneesmiddel. V. H. — Seimiram. Riouw. Voor huisbouw. G. — Semasem- betina. Sumatra. Fijn, vrij hard en duurzaam, bruikbaar werkhout. v.H. — Semasem-lanang. Sumatra. Fijn, hard en duurzaam, geschikt timmerhout, v. H. — Semboelang. Borneo. — Sepoel. Billiton. Boom van middelmatige grootte, zonder nut. Bil. — Serapat M. Borneo. Zeer hard en moeielijk splijtbaar hout; zou voor planken geschikt zijn. Gout. Goed voor schutwerk bij huisbouw. G. S. g. 0.94. — Serawak. Borneo. — Serisih. Java. — Serkik. Billiton. . Groote boom; hout voor inlandschen huisbouw. De bloe- men en vruchten worden gegeten; uit de pitten wordt olie bereid voor huishoudelijk gebruik. BU. — Sesiram. Sum. O.-K. S. g. 1.13. — Si-galabo. Sumatra. Brandhout. V.H. — Si-limpo. Sumatra. Voor huisstijlen. G. S.g. 0.46. 18 274 — Si-numtoeëng. Sumatra. Heesterachtige boom. Brandhout Bladen van onder wit; de jonge bladen worden gegeten V. H. — Si-parkas. Sumatra. Voor huistaouw. C. S. g. 0.57 — Süoeëng-siloeëng. Sumatra. Duurzaam, goed voor planken V. H. — Singkang. Billiton. Kleine boom. De bloemen ga zocht door de bijen. Bil. — Sinhak. Sum. O.-K. S.g. 0.65 - Sinkeh-sinkeh. Sumatra's W.-K. — Sinoeioar-kamiling Sumatra. Uitmuntend hout. v. II. Sirië-koehoemg . Suma- tra. Vrij zacht, niet fijn, voor planken. De getah als houtlüm V. H. — Sisü. Billiton. Groote boom, goed timmerhout; de vruchten worden wel gegeten. Bil. — Snoenhor. N.-Guinea, • — Soelempati-ajoe, S. goening, S -hitam, S.-sahang, S.-tan- doek, S.-telor. Borneo. Vrij zeldzame boom uit het gebergte, met goed hout. S.-Jiitain is zelfs bestand tegen witte mie ren, en zeer duurzaam. Gout. — Soeling. Batjan. — Soeloe zie Kajoe-soeloe. Soembar. Borneo. Geringe waarde. C. S.g, 0.99. - Soempang. Borneo. Meubel hout. Prachtig donker gestreept, als palisander. C. S. g. 0.72. — Soending. Banka, Goed timmerhout. C. S. g. 0.36 — Soengkei, zie Loeroes. — Soeroes. S. g. 0.50. — Soeti. Timor. Brandhout. C. S. g. 0.44 — Solowan. Sumatra. — Soreh. Timor. Brandhout. C. S.g, 0.65. — Srigawe. Borneo. Pontianak. — Srisik. Java. 834. Tadoek. Timor. Brandhout. G. S.g. 0.48. — Tagegoe.Suma,' tra. Voor huisbouw. C. S. g. 0.95. — Tahala. Sumatra Hout zonder waarde. Op deze boomen nestelen bijen. G. S.g. 0.40. — Tahan M. Daj. Hooge boom met kleine bla- deren, die groen van boven en rood van onderen zyn groeit in hooge en lage streken. Het hout wordt voor djoekoengs en huisbouw gebruikt, en de schors voor dak bedekking. Jent. — Talakan. Sumatra. Hard en fijn, goed te bewerken, maar weinig gebruikt, v. H. — Talanan. Su matra. Fijn en hard, voor balken, v. 11. — Talcmi. Suma tra. Hout zonder waarde. Vruchten als toespijs bij rijst v.R. — Tamang. Borneo. — Tamlialoem. Sumatra. Vooi huisbouw. C. S. g. 0.73. — Tampal. Batjan — Tandi-mera Menado. — Tandoh. Billiton. Groote boom. Hout niet ge braikt; vruchten eetbaar. Bil. — Tangil-lahoesar. Molukken 275 Brandhout. C. S. g. 1.10. — Tangkang -perdak. Borneo. — Tapang. Borneo. — Tapang-boentak. Borneo. — Tawiring. N.-Halmaheira. — Tegaron. S. g. 0.64. — Tekroe. Sumatra. Yoor huisbouw. C. S.g. 0.60. — Teinbaga-poetih. Sum. O.-K. S. g. 0.95. — Temou. Billiton. Hout voor planken. Bil. — Tempoerong. Borneo. — Tenano. Tondano. — Tengah-geer. Banka. Voor vlotten. C. S.g. 0.57. — Tengelar. Billiton. Kleine boom. De vruchten eetbaar. Bil. — Tenggeger. Banka. Voor vlotten. C. — Tengkoedjoe. Borneo. — Te- pendoeng. Batjan. — Tepingo. Tondano. — Tepis. Riouw. — Tepotca. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Terdoe. Montrado. Borneo's W.-K. Laat zich door zijne hardheid niet spijkeren, en kan dus alleen voor liggers en bini^enbetimmering in aanmerking komen. S. g. 0.95. Z. — Tikin. — Tiko. Batjan. — Timba-lanang . Borneo. — Timol. Java. Brandhout. C. S. g. 0.44. — Timpalan. Billiton. Groote boom, zonder nut. BIL — Tiwangan. Borneo. — Tjadak. Banka. Goed timmerhout. G. S.g. 0.41. — Tjadokang. Celebes. Timmerhout. G. S.g. 0.69. — Tjalameme. Batjan. — Tjandas. Billiton. Groote boom; hout voor wapengevesten. Bil. — Tjeloemprit. Borneo, Pontianak. — Tjiang-ioea. — Tjiang-oiing. — Tjiboeroe. Billiton. Kleine boom, zonder nut. Bil. — Tjoeloe, zie Getah-tjoeloe. — Tjoepah. Sumatra. Hout van weinig waarde; frissche vruchten, v. H. — Toas. Halmaheira. — Toean. Daj. Sumatra. Fijn en hard werkhout. i?. ƒ/. — Toehoehoe. N.-Halmaheira. — Toekak. Billiton. Groote boom. Hout voor inlandschen huisbouw. Bil. — Toem- bang -boer oeng. Billiton. Vrij groote boom, zonder nut. Bil. — Toemok. Billiton. Middelmatig groot, zonder nut. BIL — Toenoek. Tondano. S.g. 0.26. — TosirL Tondano. S.g. 0.50. — Totoehoe. Tondano. S.g. 0.52. — Tras-papoe. Pontianak. — Trenda. Borneo. — Troendjem. Billiton. Groote boom; de bast wordt voor dakbedekking gebruikt, het hout voor masten van vaartuigen. BIL — Troentom. Billiton. Groote boom. Goed hout voor stijlen, het is zeer hard en wordt niet door witte mieren aangetast. BIL 835. yapoea. Borneo. 836. ? Waderayt. Java. Voor hiüsbouw en voor gereedschappen. C. S. g. 0.53. — Wager. Menado. Boom zonder nut. K. — Walanaan. Menado. — ? Wangon. Java. Hout zonder waarde; de bladen worden gegeten. C. ü.g 0.61. — Wan- wanan, zie Kqjoe-ioamvanan. — Welirang. S. g. 0.87. — Wot. Halmaheira. 837. IJzer hout. Benige ongedetermineerde monsters. AFKORTINGEN. ') Amb. Amboneesch. £. Boerlage. Handleiding. Bd. Banda. Bg. Boegineesch. Bill. Billiton. Bk. Banka. Blits. Beschrijving volgens Gr. A. Blits. (Buil. v. h. Kol. Museum N°. 19.) Bil Beschrijving uit den catalogus der houtcollectie van Billiton. Bois indust. Les Bois industriels, par Grisard et v. d. Berghe. Born. Borneo. Br. Brandis. Forest Flora. Bt. Bantiksch (Minahasa). C. Beschrijving uit den catal. v. houtverz. I door Cordes. Cel. Celebes. Daj. Dajaksch. V E. F. W. V. Eeden. Encijcl. Encyclopaedie van Ned.-Indië. Fil Filet. Plantk. woordenboek. G. Gamble. Manual. Goront. Gorontaleesch. Gout. Beschrijving door W. A. C. Gout. (Buil. v. h. Kol. Museum N°. 14.) V.H. van Hasselt. Hssk. Hasskarl. J. Javaansch. Jent. Beschrijving door Dr. P. Jentink. (Buil. v. h. Kol. Museum N*^. 6.) Jungh. Junghuhn. K. Koorders. Bot. reis Minahasa. K.enV. Koorders en Valeton. Bijdragen. 1) De volledige titels der geciteerde icerken vindt men in de voorrede. 278 K. Fl W. Koorders. Plantk. woordenboek. Kd. Koorders. Eenvoudige determinatie-tabellen voor de boomsoorten der djatibossclien. M., Ml, Mal. Maleisch. V.3L Beschrijving uit den catalogus der houtverz. II van V. Musschenbroek. Mad. Madoereesch. Mak. Makasaarsch of Makasar. Mand., Mandli. Mandhelingsch (op Sumatra). Men. Menado. Miq. Miquel. Flora, Mol. Molukken. Mst. Beschrijving volgens monsters, die niet behooren tot de collecties van C, v. H., v. M., St., T., Gout, Jent. en Bil. Pal. Palembang. Ph. W. Important Philippine Woods. R. Ridley. De Maleische Timmerhoutsoorten. Rt. Ratahan-taal en Bentenansch (Minahasa). S. Soendaneesch. Sculpt. Zie noot op blz. 4. SL de Sturler. Sum. Sumatra. Sum. O.-k. Sumatra's Oostkust. Sum. W.-k. Sumatra's Westkust. T. Teysmann. Tb. Tomboeloe-taal (Minahasa). Tern. Ternate. Tim. Timoreesch. Tl. Tooelooer-taal (Minahasa). Tond. Tondano. Ts., Tons. Tonsea-taal (Minahasa). Tt. Tontemboan, of Tompakevra-taal (Minahasa). Tw. Tonsawang-taal (Minahasa). W. Wilhelm. Hölzer. Z. Mededeehngen betreffende het Zee wezen. Z. I. II. III. IV. Zie noot op blz. 2. ALGEMEEN REGISTER. ') Abang, 817. Abia, 817. Aboe, 257. Abroma aiigusla, 116; denticulata, 117. Acacia arabica, 325 ; caesia, 351 ; campyla- eantha, 328; Catechu, 326 ; conciu- na, 351; holosericea, 351; Intsia, 351; leucopbloea, 327; pluricapi- tata, 351; rugata, 351; Suma, 328; tenerrima, 351; tomentosa, 329. Acalypha stipulacea, 651. Acauthaceae, blz. 186. Acer laurinum, 238; niveum, 238. Aceraceae, blz. 76. Acha, 297. Achras Sapota, 479. Acrocarpus fraxinifolius, 330. Actinodaphne glomerata, 590 , sphaerocarpa, 591 . Adem-ati, 620. Adeoanthera, 331, 351. microsperrna, 331; pavonina, 332. Adenocrepis javanica, 664. Adina polycephala, 451. Adinandra, 72, 85. dumosa, 72; glabra, 72; stylosa, 72. Advocaat-boom, 637. Aegiceras floridum, 477; majus, 477. Aegle Marmelos, 170. Afe, 457. Afi-afi, 559. Afo, 614. ') Bij het gebruik van dit register rnerke men op, dat de javaansche a-klank is weergegeven door de letter a. Waar in een javaansch woord in een open lettergreep aan het eind van een woord een a voorkomt, wordt die uitgesproken als a, bijv. miniba, spreek uit mimbd. Ook wordt a als d uitgesproken in de voor- laatste (open) lettei-greep, mits de laatste op a uitgaat, bijv. .sana, spreek uit sdnd; echter djati en laban uit te spreken, zooals het wordt geschreven. In vierletter^^repige, niet-afgeleide, woorden kan in de beide eerste lettergrepen de a-klank ook voorkomen, daar deze woorden door den Javaan als twee woorden worden uitgesproken, bijv. nagasari, spreek mtndgd-sari. In sommige geschriften geeft men de d-klank weer door de letter o; in Filet's woordenboek is dit meestal het geval, en daar zal men bijv. als javaansche naam vinden sono. '280 Afzelia, 302, 324. bijuga, 302, 303, 304; palembanica, 305. Aga, 297. Agathis, 793, 807. celebica, 793; Damiuara, 794; lo- ranthifolia, 794, 795. Agati grandiflora, 300. Agel-hout, 645. Aglaia, 197. 228. Eusideroxyion, 197; Minahassae, 198 ; odorats 199 ; oxypetala, 228 ; palembanica, 200; id. var. bornecn- sis, 200; Roxburghiana, 201; to- mentosa, 200. AgoTig, zie Kajoe-agong, 826. Ai-asa, 179. Ai boso, 614. Ai kamaroe, 323. Al-kamenil, 650. Ai-kandara, 308. Ai-kasabar, 186. Ailasalinoe, 3. Ai-latoe, 614. Ai-mahoe, 222. Ai-makaninoe, 3. Ai-mini, 614. Ai-nitop, 650. Ai-oelit, 225. Ai-samara, 789. Ai-sapial, 817. Ai-saroe, 650. Aikor, 817. Aka-nakan, 723. Akajou-boom, 259. Akar-koebang, 34. Akar-sekarang, 34. Akar-seniikaraDg, 34. Akd, 810 Akit, 373. Ala-inanai, 588. Alaban, 575, 577. Alaban-boengoer, 577. Alaban-koenjit, 577. Al ai, 318. Alakantong, 534. Albizzia Bentbamiana, 338; latifolia, 333; Lebbek, 333; lebbekkoides, 334; littoralis, 335; Minahassae, 336; nioluccana, 337; montana, 338; procera, 339 ; saponaria, 351 ; stipu- lata, 340. Alei, 343. A.leurites moluccana, 652; triloba, 652. Alexandrian-Laurel, 59. Aliiii, 646. Alin, 645. Aling-tabah, 646. Alintatao, 210 Alipega, 2"5. Aliwowos, 433. Allophyllus, 239, 256 Cübbe, 239; suudanus, 239. Aloë-hout, 645. Aloepang, 140. Aloewowos, 433. Alom, 700. Aiosul, 206. Alseodaphne excelsa, 592. Alstonia, 518, 533 calophylla, 518; eximia, 519; gran- difolia, 520; macrophylla, 521; scholaris, 522; spatulata, 523; spectabilis, 522; villosa 524. Altingia excelsa, 365. Amara, 817. Ambal, 554. Ambaloe, 211. Ambatjaug, 270 Amberlang, 740. Ambo, 801. Amboen, 768. Ambong-amboDg, 817. Araoe, 719. AmoeruDg, 205. Amoora Aphanamixis, 202. Ampak, 179. Anipalam, 270. Ampale, 1, 731. Ampalei, 731. Ampalo, 1. Ampaloe, 1. Ainpat, 188. Ampelah, 731. 281 Ampelas, 731, Ampelas-bataiig, 731. Arnpelidaceae, blz. 76. Ampiri, 652. Ampo, 711. Anacardiaceae, blz. 83. Anacardium occidentale, 259. Anamirta panieulata, 36. Anaphalis javanica, 474. Aiidaloh, 763. Ande-ande, 158, 655. Andilan, 140. Audi ra inermis, 283. Andong, 413. Angajia, 291. Angelin, 283. Anggroeng, 165, 768. Angir, 243. Angkapar, 817. Angiai, 324. Angrai, 817. Angrit, 451, 459, 463. Angroon, 165. Angsana, 297. Ani, 45. Anisonema glaucinnm, 705. Anisoptera palembanica, 86. Auona muricata, 19; reticulata, 20; squa- mosa, 21. Anonaceae, blz. 7. Anonak, 817. Antarsa, 622. Anthocephalus Cadamba, 452; indicus, 452. Antiaris toxicaria, 712. Antidesm«, 653, 711. Bunius, 653, 654; coriaceum, 656; diandrum, 655; fallax, 656; Ghe- saembilla, 657; montanum, 658; paniculatum, 657; pubescens, 657. Anfjar, 712. Antoeboeng, 281. Apair, 418. Apedoe, 180, Aperoe, 180. Aperula lucida, 616. Apesong, 43. Api, 794. Api-api, 376, 430, 559, 737. Api-api-brajoe, 559. Apiapi-katjang, 559. Apocynaceae, blz. 173. Apoe-lemboet, 449. Apokat, 637. Aporosa arborea, 659; arborescens, 660; fruticosa, 661 ; microcalyx, 662. Aquilaria Agallocha, 645; malaccensis, 646. Ara,^768. Arabische- gomboom, 325. Arak, 575, 741. Arak-boelaD, 768. Araliaceae, blz. 151. Aram-moeda, 509. Aram-toewa, 509. Arang, zie Kajoe-arang, 509. Arang-arang, 509. Ararocarpus velutinus, 35. Aras, 425. Araucaria Bidwillii, 807; brasiliana, 796. Archytaea sp., 85. Areca Catechu, 808; Nibung, 815. Aren, 810. Areng, 505. Arenga obtusifolia, 809; saccharifera, 810. Arenpalm, 810. Ares, 425. Aret, 425. Aripoengoe, 417. Aripoengoe-sela, zie Warotan, 641. Aris-poeti, 165. Aroeh, 801. Aroen, 789. Arob, 375. Aroh-rimbo, 375. Aroi-kilalaki, 23. 282 Aromadcndron clegans, 14. Arlabotrys pai-viflorus, 22; suaveolens, 23. Arthrophylluin diversifolium, 441. Artocarpus, 713, 768. altiasima, 713; Blumei, 714; dimor- pliophylla, 715; elastica, 768; foe- niformis, 768 ; glauca, 716 , Gomezi- ana, 717; incisa, 718, 719; inte- grifolia, 720; laevis, 721; mollis, 722; Polyphema, 723; pomiformis, 717; pubescens, 720; rigida, 724; varians, 725 ; venenosa, 726. Asa, 179. Asain-manis, 323. Asana, 297. Asclepiadaceae, blz. 178. Asem, 323. Asem-koembang, 275. Aseum. 323. Asoer, 805. Ason, 817. Aspidopterys tomen tosa, 167. Assam-thee, 84. Astronia papetaria, 418. Atedoe, zie Tolor, 473. Atis, 21. Atoeu, 357. Atoen-laut, 121. Averrhoa Bilimbi, 168; Carambola, 169. Avicennia oflicinalis, 559. Avogadro-peer, 637. Awal, 188. Awar-awar, 756. Awi, blz 261. Azadirachta iiidica, 223. Ba-a-lo, 733. Baban, 353. ' Babasaran, 763. Babatigo, 256 Baberasan-hitam, 818. Babi, 424. Babi-koeroes, 189. Baccaurea, 663, 667. dulcis, 663; javanica, 664; Mina- hassae, 665 ; racemosa, 666. Badak, 238, 396. Badenga, 818. Badjoeli, 409. Badjoer, 140. Bado, 253, Bado-bado, 73. Badoet, 497. Baë, 29, 473. Baël-tree, 170. Baga, 42. Bagoe, 792. Bahoet, 100. Babu, 103. Bainan-tiada, 168. Bajang, 302, 303. Baiela, 818. Bajoe, 127. Bajoer, 127, 128. Bajoer-kalang, 140. Bajoer-pepit, 140. Bajoer-sipoeloet, 140. Bajoewe, 140. Bajouwe, 140. Bakah, 718. Bakau, 373. Bakawoel, 818. Bakbabau, l.'ïS. Bako, 204, 424, 544. Bako-bako, 374 Balal, zie Kajoe-balal, 826. Balam, 487. (Zie ook bij njatoe-balam .) Balaiii-bakoelo, 498. Balam-betina, 498. Balam-djamboe, 498. Balam-doerian, 498. Balam-garoendjoeng, 498. Balam-idjoe, 498. Balam kedjel, 498. Balam-kemang, 498. Balam-kembang-tandjocog, 498. Balam -lanaiig, 498. Balam- mei-anti-asap, 498. Balam-übi, 498. Balaiii-palapa, 498 Balam-pelampan, 586. Balam-poetih, 498. 283 Balain-ragis, zie Balani-sangini, 498. Balam-rantei, 498. Balam-sangini, 498. Balam-simpai, 498. Balam-soentei, 493. Balam-tandjong, 493. Balam-taadoek, 493. Balam-teroeng, 498. Balam-tjina, 496. Balam-tjabe, 493. Balan, 363. Balang, 127. Balang-djawa, 127 Balang-pasir, 121. Balangeran, 101 Balangiran, 103. Balanti-djohar, 375. Balau, 363. Bale, zie Kajoe-bale, 826. Balis-boekol, 234. Baloe, zie Membalong, 228. Baloen-adoeV, 28. Baloen-anjoek, 28. Baloen-indoek, 497. Baloeng, 524. Baloh, 498. Balok-idjoe, 818. Balom, 498. Balom-boenga, 498. Balong-kajoe, 678. Balongah, 678. Bamboe, blz. 261. Banaba, 426. Banai, 18. Banen, 424. Bangalan, 473. Bangbang, 103. Bangbara, 572. Bangi, 818. Baogilan, 134. Bangka, 85. Baugka-samoet, 85. Bangka-toelang, 85. Bangkal, 85, 339. 459, 465, 467. Bangkal-gadang, 85. Bangkal-parampoean, 452 Bangkanai, zie Bangkirai, 103. Bangkawe, 103. Bangkirai, 103. Bangkirai-batoe, 103. Bangkirai-goeaing, 103. Bangkirai-koening, 103. Bangkirai-poetih, 103. Bangkirai-lambaga, 103. Bangkirai -warik, 103. Bangkol, 804. Bangkong, 254, 449. Banglei, zie Tjengol, 103. Baiiglei-kajoe, 18. Bango, 417. Bangoro 140. Banian-boom, 733. Banin, 15. Banio, 15. Banio-rimbo, 18. Banio-sapi-oedang, 18. Banio-tandoek, 18. Banir, 768. Banitan-gading, 641. Banitan-tandoek, 641. Bankala, 473. Bankalo, zie Kajoe-bankalo, 473. Bankil, 373. Banko-taloengai, 375. Bankongan, 254. Ban sak, 818. Bantaloen, 818. Bantam, 533. Bantjèt, 254. Bantjong, 353. Baoe, 111, zie ook Kajoe-baoe, 768. Baoek, 115. Bapa, 100. Bapa-merah, 100. Bapa-poetih, 100. Barang, 788. Barangan, 775. Bare-bare, 140, zie ook Si-bare-bare, 711. Bareh-bareh, 117. Barekbek, 16t. Bareubeuj, 643. Bari, zie Si-bari, 711. Bariango, 522. Bariava, 533. Baringin, 734. Baro-baro, zie Si-baro-baro, 711. Baroe, 110, 111. Baroe-boenga, 115. Baroe-gelam, 409. 284 Baroe-Roenoeng, 111. Baroe-laut, 115. Baroe-raandapat, 115. Baroe-mendapit-laki, 115. Baroe-panti, 115. Baroenibang, 467. Baroemboeng, 467. Barocndai, 37. Baroes, 310. Baroewas, 65, 103. Baroewi, 65. Baros, 7, 13. Baroskamfer, 89 en blz. 26. Baningtonia excelsa, 382; racemosa, 383; spe- ciosa, 384; Vriesii, 382. Baru, 114. Basaër-goenoeng, 103. Basal, 671. Baso, zie Si-baso, 533. BasoeëDg, 86. Basoeï, 103. Basoeng, 816, Bassia sericea, 480. Bata, 270. Batai, 318. Batan g-moesan g, 589. Bati-bati, 281. Bati-koeroe, 189. Bai'mo, 521. Batjan, 270. Batjang, 270. BatjODg, 281. Batnaha, 818. Batoe, 434. Batoeng, 281. Bauhinia aculeata, 324; elongata, 324; ma- culata, 324; malabarica, 306; pu besccDS, 324; pyrrhanenra, 324. Bawale, 818. Ba wang, 213, 220, 270, 281. Bawang-goening, 281. Bawang-mcrali, 281. Bawangan, 220. Bawoetoen, 426. Bebeker, 218. Bebekoh, 218. Beboeas, 768. Bedali, 555. Bedaroh, 245. Bedjok, 714. Begar, 455. Beilschmiedia Wightii, 641. Beka-beka, 218. Bekik-blirang, 498. Bel-tree, 170. Belaino, zie Kajoe-belaino, 256. Bulalsng, 310. Belansataii, 818. Belanta, 281. Belawa, 267. Bèleketèbèk, 164. Belian, 613. Belian-ajer, 641. Belian-kapoer, 641. Belian-perit, 641. Belian-tembaga, 641. Belo-itam, 5l)3. Bembem, 274. Benda, 714. Beiidjei, 270. Bendjoer, 128. Beugal-kino, 284. Bengang, 113. Bèugèr, 427. Bengeris, zie Kajoe-bengeris, 768. Bengkak, 614. Bengkat, 641. Bengkel-gede, 165. Bengkifang, 266. Benita-bafoe, 641. Benitan, 155, 641. Bennettia filiformis, 678. Benoang, 438 Benoei, 437. Bentaloen, 71. Benteli, 527. Bentenem-poetih, 641. Bentjoeloek, 306. Benzoëboom, 510. Beo, 818. Beou, 577. Berambong, 470. Beranakan, 818. Berangan, 788. Beranti, 103. 285 Berasan, 468. Berembang, 430. Berentang, 265. Bernang, 195. Beroe, 192, 339. Beroemboeug, 470. Berrya Ammonilla, 141. Besango, 768. Besar, 212. Besi, 302, 303, 305, 4lO, 433,613; zie ook IJzerhout. Besi-itaiu, 304. Besi-koening, 294, 303. Besi-lewo, 433. Besipante, 294. Besi-papoea, 324. Besole, 382. Betanang, 818. Betau, 59. Betes, 260. Betiuah, 818. Betoer, 71. Beuj, 331. BeuDJing, 739. Beureum, 206. Beurib, 130. Beusi, 385, 413. Bewakah, 64. Bibati, 564. Bibis, 768. Bidada, 430. Bidara, 234. Bidara-laoet, 189. Bidara-pabit, 538. Bidara-poetih, 189. Bidis, 818. Bidjitan, 222. Bidoe, 71. Bifi-mafala, 614. Bignonia incarnata, 556 ; veausta, 556 ; xylo carpa, 556. BigBouiaceae, blz. 183. Bilalang-basi, 324. Bilis, 463. Bima, 509 (zie Ki-bima), 799, 800, 804. Bimo, 440. Binasi, 496. Bindjai, 269. Bindoeng, 439. Binèng, 130. BiDglo, 269. Binjai, 269. Binoang, 437. Binoeauggali, 440. Binoeug-poetjoeDg, 710. Binong, 439. Binong-laoet, 614. Biiitangar, i 22. Bintangoe, 71. Bintaiigoer, 62, 63, G4. 71. Bintangoer-batoe, 60, 71. Bintaagoer-bloelang, 71. Bintangoer-boenga, 71. Bintangoerboenoet, 71. Bintangoer-djalai, 71. Bintangoer-djangkai, 71. Bintangoer-laut, 59. Bintaagoer-merah, 71. Bintangoer-oendjam, 71. Bintangoer-poetih, 71. Bintangoer-priëi, 61. Bintangoer-rambei, 71. Bintangor, 71. Bintangor-bai'U, 61. Bintangor-lukit, 61. Bintangor-hunut, 62. Bintangoro, 71. Bintaos, 532. Bintaro, 525. Bintingan, 668. Bintinoe, 123. Bintoengan, 668. Bioek, 818. Biota orientalis, 806. Bira-bira, 577. Birik-hitam, 196. Birik-merah, 196. Biroe, 769. Biscbofia javanica, 668. Bisi, 410. Bisi-bisi, 294. Bisorö, 742. Bitan/iol, 62 Bitoc, 62. Bitong, 417. 286 Biwaa-goening, 281. Biwan-merah, 281. Bixa orellaiia, 38. Bixaceae, blz. 11. Blabah. 380. Black-wood, 285. Black w el lia foetida, 433; spiralis, 435; toiuen- tosa, 435. Blalang-bliling, 818. Blambaiig-telor, 140. Biuuak, 599. Blaiigiran, 101. Blangiran-goening, 103. Blaiigiran-hitani, 103 Bleber, 449. Blendoeng, 288. Blenti, 818. Bleutjoug, 119. Blikou, 818 Blimbing, 169. Blimbingalas, 169. Blimbing-besi, 168. Blimbing-blingir, 169. Blimbingbotol, 168. Blimbing-keris, 169. Blimbing kris, 169 Blimbiiig-legi, 169. Bliinbiug-manis, 169. Blimbiug-oetau, 147. Bliinbing-woeloeh, 168. Blis, 424. Blissan, 424. Bloendeug, 382 Blue-Gum, 386*. Boaja, 236. Boak, 430. Bobi, 45. Boboa, 818. Boboeni, 309, 311. Bobosaren, 763. Bodas, 435. Büdi, 690. Boea, 808, zie uok bij Boewa. Boea-uoua, 20. Boea rau, 266. Boea-tinta, 140. Boebon-bini, 324. Boeda, 714. Boedengan, 506. Boedi satoe, 708. Boegis, 281. Boegis-merah, 281. Boeih, 818. Boeko, 297. Boekol, 234. Boelagcm, 818. Boelan, 417. Boelang, 569. Boelang-boelang, 577. Boeli, 204. Boeli-boeli, 204. Boeliaa terabaga, 641. Boelin, 613. Boelo, blz. 261. Boeloe, 726, 730 en blz. 261. Boeloe-angka, 726. Boeloe- uoenggoel, 164. Boeloengan-roebal, 627. Boeloh, 768. Boembon boekit, 818. Boembon-lalaki, 818. Boenda, 714. Boendengan, 577. Boenei, 711. Boeuga, 59, 483. Boenga-batoe, 818. Boenga-boenga, 818. Boengboelan, 569. Boengboenelan, 309, 310. Boengis, 571. Boengo-taudjoëng. 484. Boengoer, 45, 426. Boengoer-betina, 432. Boengoer-giutoengan, 432. Boengoer-goeniug, 432. Boengoer-hitam, 432. Boeugoer-lauang, 432. Boengoer-loeroes, zie B.-poetih, 432. Boengoer- merah, 432. Boengoer-poetih, 432. Boengoer-tekoejoeng, 432 Boengoer-toelaug, 432. Boeni, 653. Boeni-karbau, 653. Boenjau, 200. Boenjoek. 768. Boeno, 768. Boeuoet, 768. 287 Boenoet-djankar, 768. Boenoet-kalodja, 754. Boerneh, 653. Boeroeh, 634 en blz. 199. Boeroei, 768. Boeroemandapat, 35. Boeroendoel, 255. Boeroes, 641. Boerong, 417. Boesoea, 768. Boesoek, zie Si-boesoek, 324. Boetae-gole, 252. Boetaroewa, 777tf, 780. Boetat, 411. Boetoen, 384. Boeton, 417. Boewa-tran^i, 259. Boewa-jaki,^ 259. Boewa-keras, 652. Boewa-saboen, 240. Boewa-ljoepa, 663. Bogem, 430. Bogor, 792. Büh-kreh, 652. Bolang, 569. Bolang-itam, 439. Boleh, 711. Bolo, 647. Bombax nialabaricum, 104. Bouak, 818. Bonaug-kilon, 730. Bonei, 653. Bongkar-boekit, 473. Bunyoh, 426. Bongok-alas, 309. Boni, 653. BoQteug, 730. Boraginaceae, blz. 181. Borang 444. Borassus flabellifer, 811. Borgt a, 614. Bori, 293. Bosi, 158. Botanyholz, 285. Boterpadi, 818. Bouea diversifolia, 261 ; Gandaria, 260; macrophylla, 260;microphyUa, 261. Bougainvillaea glabra, 679; spectabilis, 579. Bowoi, 336, Brachypterum micropbyllum, 286. Bragno, 818. Branibansf, 430. Branai, 711. Branang-siang, 430. Brandnetelboom, 762. Brang-bajan, 788. Braugao-babi, 788. Brangan-landak, 788. Branganis, 788. Brangkis, 788. Brapat gelang, 428. Bras-bras-ltam, 653. Brasan, 468. Breadala, 614. Brenti, 103. Bresk, 526. Bri, 770. Bridelia, 669, 711. glauca, 669; miuutiiiora, 670; tomentosa, 711. Bringèu, 734. Bringin, 493. Broebok, 818. Broodboom, 714, 718. Brosol, 382. Broussoretia sp., 727- Bruguiera cyliudrica, 368; eriopetala, 368; gynmorhiza, 369; parviflora, 370; Rumphii, 368. Bucbanania arborescens, 262; auriculata, 264; florida, 262; macropbylla, 265; racemiflora, 265; sessilifolia, 263. Bucida nitida, 381. Bucklandia populnea, 366. Burseraceae, blz. 60. Busuk-busuk, 313. Bulea frondosa, 284. Button-lack, 284. Cacaoboom, 139. 1>88 Caesalpinia Booducella, 324 ; Cinclidocarpus, 324; coriaria, 307; dasyrhachis, 317; digynu, 324; feiTuginea, 318; gracilis, 324; Sappan, 308; sepi- aria, 324; velutioa, 324. Claesalpinieae, blz. 100. Callicarpa acuminatissima, 564; lanata, 560; pentandra, 56t; Keevcsii, 561; Wallichiana, 562. Calophyllum, 58, 71. Laiicanuii), 61; dasypoduni, 58; Hasskarlii, 58; luophylluin, 59, 71; lani^erum 60; plicipes, 61; pulcherrimum, 61 ; spectabile, 62, 63; Sulatri, 64; Teysmanni, 71. Calosanthes indica, 549. Calysaccion sp., 71. Cainpnosperma, 264; 281. auriculata, 264; macrophylla, 265. Camuniny, 186. Canauga odorata, 24. Canangium, 24, 35. odoratum, 24. Canariopsis altissima, 192; hispida, 192. Canarium, 191, 196. commuue, 191; ellipticuiu, 196; hispidum, 192; microcarimm, 193; sylvestre, 191.. Capparidaceae, blz. 10. Caprifoliaceae, blz. 153. Carapa moluccensis, 203 ; obovala, 204. Cardol, 259. Cargilia maritinia, 503 Carpophyllum macrocarpum, 137. Carumbitim populifoliuni, 690 ; i)opulneuni, 690. Caryodaphne densiflora, 605; laevigata, 606. Caryophyllus aromaticus, 388. calliaiitha, 324; Fistula, 309; flori- da, 313; glauca, 324; javanica, 310; megalantha, 311; montana, 312; nuiltijuga 324; Parahyba, 324; siamea, 313; tiuioriensis, 314. Cassia-kaueel, 595. Cassia-vera, 595. Castanea argentea, 774; brevicuspis, 775; costata, 775 ; javanica, 775 ; ses- silifolia, 7S1; Tungumit, 776. Castanopsis argeiitea, 774; javanica, 775; Tun- gurnit. 776. Castilloa elastica, 728. Casuarina equisetifolia, 789 ; Junghuhniana, 790; montana, 790; Rumphiana, 791. Casuarinaceae, blz. 251. Catechu, 326. Ceara-rubber, 701. Cedrela celebica, 205; febrifuga, 206 ; iuodo- ra, 206 ; odorata, 207 ; serrata, 208, 209; serrulata, 208; Toona, 206. Celast raceae, blz. 75. Celastrus alpestris, 233 ; dependens, 233 ; paniculatus, 233. Ccltis sp., 729. Cephalotrophis javanica, 768. Ceratophorus Leerii, 493. Cerbera Odollam, 525 ; oppositifolia, 529 Ceriops CandoUeana, 371; lucida, 371; Roxburghiana, 372. Champedak, 723. Chengei, blz. 26. Chickrasia tabularis, 228; velutina, 228. Chilocarpus densiflorus, 533. Chineesche kaneel, 595. ahinta/i-mulah, 166. Chloroxyloü Swietenia, 210. 289 Chydenanthus excelsus, 382. Cicca disticha, 703. Cinchona, 453. Ledgeriana, 453; officinalis, 453; robusta, 453; succirubra, 453. Cinnamoimim aromaticum, 595; Burraanni, 593; Camphora, 89, 594; Cassia, 595; Culilawan, 596; cyrtopodum, 597; iners BI., 598; "id. Reinw., 598, 599, 600; javanicuin, 601 ; Kiamis, 593 ; nitidiim, 598 ; Parthenoxylon, 602; pseudo-sassafras, 602; Sin- tok, 603; sulphuratum, 601 ; zeyla- nicum, 604 Cissus sp., 237. Citroenpeper, 622. Citrus, 171, 188. Aurantium, 171, 172, 173, 174 decumana, 171, 175; Limetta, 177 LiQionellus, 176 ; Medica, 171, 177 nobilis, 173. Claosylon sp., 711. Clausena eicavata, 188. Clianthus Binnendijkianus, 801. Clinacanthus Burmanni, 557. Cnesmone javanica, 711. Cocculus umbellatus, 36. Cocos nucifera, 812. Codiaeum sp., 673. Coelodepas bantamense, 671. Coffea arabica, 454. Cola acuminata, 118. Colbertia ovata, 6. Colubrina asiatica, 235. Columbia, 142, 165. iavanica, 142. Combretaceae, blz. 129. Commersonia, 119, 140. platypbylla, 119. Compositae, blz 160. Condori-bout, -332. Coniferae, blz. 253. Connaraceae, blz. 93. Connarus semidecandrus, 282. Conocephalns azureus, 768 ; suaveolens, 768. Copal, 793, 794. Coprah, 812. Cordia, 540, 545. bantamensis, 540; suaveolens, 541 ; subcordata, 542; subpubescens 543. Cornaceae, blz. 152. Cortex Cinnamomi Cassiae, 595. Cortex Cinnamomi Zeylanici, 604. Cortex Culilawan, 596. Covellia glomerata, 741; leucopleura, 745. Crataeva magna, 37 ; Narvala, 37. Cratoxylon, 53, 57. Hornachuchii, 53; micropbyllum, 54; polyantbum, 55, Crète-de-paon, 332. Croton laevifoHus, 672; Tiglium, 673. Croton-olie, 673. Crypteronia paniculata, 424 ; pubescens, blz. 145. Cryptocarya densiflora, 605; laevigata, 606. Cryptostegia grandiflora, 534. Cubebe, 622, Cudrania grandifolius, 768. Cudranus grandifolius, 768. Cupania, 256. bankensis, 256. Cupressus Benthami, 797; excelsa, 797; fas- tigiata, 797; sempervirens, 797. Cupuliferae, blz. 246. Cyanodaphne cuneata, 608. 19 29fi Cyclostemon macrophyllus, 674. Cylicodaphne rubra, 627; sebifera, 628. Dada-rawa, 25. Dadap, 288. Dadap-ajam, 288. Dadap-aias, zie Tjangkring, 301. Dadap-blendoeng, 288. Dadap-lenga, 288. üadap-ri, 288. Dadap-srep, 288. Dadap-tjangkring, 289. Dadau, 492, Dadok, 301. Dahoe, 266. Dajahan, zie Kajoe-dajahan, 826. Dakoeti-oetau, 677- Dalbergia, 285, 301. Championii, 301; ferrugiuea, 301 ; javanica, 285 ; latifolia, 285 ; litto- ralis, 301 ; pseudo-sissoo, 301 ; scandens, 301 ; stipulacea, 301 ; Zollingeriana, 301. Dali, 555. Dama, 196, 793. Dama-dama, 103. Damar, 103, 793, 794, 807, 827 (zie bij Lanan), blz. 26. Damar-aiigi, 103. Damar-batoe, 794. Damar-kramak, 795. Daraar-laut, 103, blz. 26. Damar-mata-koetjing, 92 (zie bij Ra- sak-goening), 103, 794. Damar-melajoe, 100. Damar-merab, 103, 807. Damar-poetih, 103, 196, 794, 807. Damar-radja, 807. Damar-rasak, 102. Dainar-selonbeho, 103, 807. Damar-sipoet, 103. Damaran, 364. Daminara alba, 793; celebica, 793. Dandertjoetjoek, 140. Dangdeur, 104. Dangdeur-gede, 104. Dangdeur-leuweung, 104. Uangi, 819. Daoe, 266. Daoen-glingem, 38. Daoen-pangajong, 819. Daphuidium gemmiflorum, 615. Daphniphyllum glaucescens, 675. Dara, 234. Darak-bocboer, zie Tampang, 768. Darak-pare, 768, als boven. Darak-wani, 768, als boven. Darap, 288. Daroe-daroe, 498. Dasal, 819. Datiscaceae, blz. 150. Datoe, zie Kajoe-datoe, 826. Daudau, 368. Daun-asam, 281. Daun-batoe, 252. Dawon-besar, 460. Dawon-dorian, 105. Dead Borneo, 526. Decaspermum paniculatum, 385. Dedek, 475. Dehaasia caesia, 607; cuneata, 608; firma, 609; microcarpa, 610; squarrosa, 610. Deka, 418. Dekat, 819. Deleg, 441, 443. Deler, 497. Delima, 429. Belima-hutan, 456. Delima-poetih, 429. Delimas, 330. Deling, blz. 261, Delingsem, 435. Delisem, 435. Deloewak, 159. Demang, 385. Dempoel, 681. Dempoel-lelet, 681. Dempoel-watoe, 681. Dendrolobium umbellatum, 287. Deraping, 272. Deras, 301. 291 Derris, 286, 301. bantamensis, 301 ; scandens, 301 ; sinuata, 301 ; timorensis, 301. Desmodium umbellatum, 287. Dhoewek-manting, 447. Dhok, 192. Dial, 417. Dial-padi, 389. Dialium guineënse, 324; indum, 315; niti- dum, 324. Dicalyx sessilifolius, 515. Dichopsis Gutta, 487. Dichrostachys cinerea, 341. Dictyodaphne rubescens, 612. Dillenia, 1, 6. aurea, 6; elongata, 1; eximia, 2; indica, 3 ; pentagyna, 4; speeiosa, 3 Dilleniaceae, blz. 1. Dinga, 281. Diospyros buxifolia, 504; Ebenaster, 499; Ebenum, 499; Hiernii, 500; Hors- fieldii, 501; laxa, 506; macro- phylla, 502; maritima, 508; Mela- noxylon, 509; microphylla, 504; pseudo-ebenum, 505 ; truncata, 506; utilis, 507. Diplophractum auriculatum, 143. Diplospora singularis, 455. Dipterocarpaceae, blz. 25. Dipterocarpus, 87, 103. eurhynchus, 87; trinervis, 88. Discostigma fabrile, 65. Bitaa, 522. Ditaïne, 522. Ditsoesoe, 819. Dittelasma Rarak, 240. Divi-divi, 307. Djabon, 452, 465. Djaditik, 819. Djadjamboea, 233. Djadjang, blz. 261. Djadjawai, 734, 735. Djagir, 252. Djaha, 378, 608. Djaha-kajoe, 608. Djaba-kebo, 378 Djaha-kling, 378, 380. Djaha-sapi, 378. Djalatrang, 13, 14. Djali, 711. Djalitri, 532. Djaloepang, 142. üjamang, 819. Djambe, 419, 421, 808. Djambejan, 192. Djambi, 808. DjamWang, 391. Djamblang-sabrang, 483. Djamboe-ajer, 387. Djamboe-ajer-mawar, 393. Djamboe-alas, 390. Djamboe-alfoeroe, 391. Djamboe-aroeng, 412. Djamboe-bangkaloeing, 417- Djamboe-bidji, 412. Djamboe-bol, 398. Djamboe-dersana, 398. Djamboe-dipa, 399. Djaraboe-dipo, 399. Djamboe-gadaag, 417. Djamboe-goeloe, 259. Djamboe-hüerang, 417. Djamboe-klampok, 390, 394 Djamboe-kloetoek, 412. Djamboe-kraton, 393. Djamboe-laoet, 417. Djamboe-lawah, 417. Djamboe-lipo, 417. Djamboe-mete, 259. Djamboe-monjet, 259. Djamboe-oetan, 417. Djamboe-pertokal, 398. Djamboe-rimbak, 417. Djamboe-sakelat, 391. Djamboe-samaraug, 394. Djamboe-tersana, 398. Djamboe-tersana-idjoe, 894. Djamboe-tjai, 387. Djamboe-wèr, 387. 292 Djamboe-wolanda, 637. Djamboelan, 417. Djambon, 390. Djamoedjoe, 801. Djauda-tri, 819. Djangaan, 140. Djangan-loepa, 140. Djanggleng, 570. Djangkang, 132, 140(zie Si-djaiigkang). Djangkoran, 441, 442. Djanglot, 31. üjaukang, 132. Djanitri, 145, 140. Djarak, 424. Djaran, 276, 547. Bjaranan, 443. Djaring, 346. Djaring-hantoe, 351. Djatèh, 570. Djati, 570. Djati-agel, 570. Djati-blanda, 120. Djati-daging-oerang, 570. Djati-doeri, 570. Djati-dorèng, 570. Djali-gembol, 570. Djati-kapoer, 670. Djati-kelor. 570. Djati-kenibaiig, 570. Djati-kijong, 570. Djati-köeuir, 570. Djati-landa, 120. Djati-lenga, 570. üjali-loeloep, 570. Djati-malam, 570. Djati-ininjalf, 570. Djati-oetang, zie Karocmam.a, 826. Djati-ri, 570. Djati-soengoe, 570. Djati-temen, 570. Djati-weroet, 570 Djati-woengwang, 570. Djatikan-betina, 140. Djatikan-lanang, 140. Djatoeng-bakoel, 819. Djawada, 819. Djawoera, 66, 67. Djeboeg, 419. Djelapat, 819. Djelindan, 533. Djeliroe, 445. Djeloctoeng, 526. Djeloetoiig, 519, Djembirit, 531. Djembloek-krikil, 392. Djempina, 90, 488. üjenar, 186. Dien dan o, 478. Djenggót, 480. Djèngkül, 346. Djengküt, 480. Djentroengan, 417. Djerambong, 188. Djeramoen, 819. Djering, 346. Djeroek, 171, 592. Djeroek-antoe, 188. Djeroek-bali, 175. Djeroek-banten, 172. Djeroek-besar, 172. Djeroek-djepar-ketjil, 172. Pjeroelc-djepoensedang, 172. Djeroek-goelong, 173. Djeroek-ketjil, 172. Djeroek-limo, 176. Djeroek-manis, 172. Djeroek-matjan, 175. Djeroek-ragi, 172. Djeroekan, 49, 185. Djeudjeur-fako, 678. Djeuheu, 378. Djeungdjing, 340. Djeungdjiug-laoet, 337. Djeungdjing-soenda, 340. Djewain, 768. Djilitri, 533. Djindjit, 71. Djing, 819. Djinga, 267. Djinga-üjam, 281. Djinga-goening, 267. Djinga-Litani, 267. Djinga-merah, 267- Djingah, 281. Djingkol, 346. Djingkot, 480. Djintoeng, 417. Djintoengan, 417. Djioer, 313. Djira-koewanten, 73. 293 Djirah, 74. Djirak, 511, 512, 515. Djirak-sasag, 515. Djirek, 511. Djoeboeng, 819. Djoedjoel, 202. Djoekoem, 46. Djoelang, 316. Djoeloetoeng, 526. Djoenti, 4. Djoerans;, 767. Djoerong 819. Djoewar, 313. Djoewet, 391. Djohar, 313. Djombo, 204. Dlimas, 432. Dloewak, 159. Dloewang, 159. DodolaD, 570. Dodonaea Burmanniana, 241 ; viscosa, 241. Doedoek, 428. Doehat, 417. Doek, 809, 810. Doekoe, 222. Doekoe-oetan, 222. Doekoek, 376. Doekoek-ageng, 376. Doelang-doelang, 682, Doempajang, 379. Doengoe, 121. Doengoen, 121. Doengoen-kontal, 121. Doepe, 711. Doepi, 711. Doeren, 105. Doeri-karbau, 23. Doeri-radak, 565. Doerian, 105. Doerian-boeroeng, 105. Doerian-doerian, 356. üoerian-kera, 105. Doeriau-sindak, 105. Doewet, 391. Dogiaü, zie Kajoe-dogian, 826. Doja, 214. Dok, 134. Dolek, 165. Dolichandrone Rheedii, 547. Dolipoha, 361. Doro, 946. Doro-peteh, 565. Dosi-kambing, 121. Dowora, 324. Dowora-batoe, 324. Dowora-komi, 324. Dracontomelon mangiferum, 266. Drandas-beas, 748. Drègèl, 5. Drowak, 142, 159. Dryobalanops aromatica, 89; Camphora, 89. Duabanga moluccana, 425. Dungoti-laie, 121. Durio zibethinus, 105. Dyera Lo«ii, 526. Dysoxylum, 211, 228. acuminatissimum, 213; acutangu- lum, 211, 212; alliaceum, 213; amooroïdes, 214; caulostachyum, 215; densiflorum, 216, 217; excel- suHi, 218; macrocarpum, 219; ma- crophyllum, 214; macrothyrsum, 218; mollissimum, 220 ; ramiflorum, 221; tiliaceum, 228. Eagle-wood, 645. East-Iüdian Walnut, 333. Ebbenhout, 499, 504, 505, 507, 508, 509, blz. 168. Ebenaceae, blz. 168. Echinocarpus Sigun, 164. Echf kajoe-besi, 302. Echt tioes, 431. Ehing, 314. Ehretia, 544, 545. javanica, 544. Ejrak, 820. Elaeocarpeae, blz. 46. Elaeocarpns, 144, 165. Acronodia, 144; acuminatus, 145 angustifolius, 146; edulis, 147 floribundus, 148; grandiflorus, 149 294 lauceolatus, 149; macrophyllus, 150; micranthus, 151; obtusus, 152; paniculatus, 153; tetragonus, 154. Elateriospermuni, 676, 711. Tapos, 676. Elemi, 191. Elo, 741. Emang, zie Kajoe-emaug, 711. Erabalon, 228. Embalon-idjoek, 228. Embangkasan, 820. Embaniten, 35. Eiubatak, 820. Embentakan, 820. Emberesan, 820. Emblica ofEcinalis, 704. Etnbo, 224. Emboetisen, 820. Emboewilen, 820. Embrelatan, 820. Embryogonia arborea, 380. Empisangan, 820. Emprak, 382. Endamakan, 820. Endamarau, 820. Endaran-boeroeng, 820. Endiandra rubescens, 612. Endiraman, 820. Endjambingan, 820. Endodong, 820. Endog, 49, 51. Endog-endogan, 49, 51, 254. Eodoh, 464. Endok, 464. Eng-tree, blz. 26. Engadijen, 820. Engelhardtia spicata, 769. Engkaras, 645. Englei, zie Merbou-sintaDg, 324. Entada polystachya, 351. Entamak, 820. Entawak, 820. Entembalan, 820. Entepong, 820. Enterasan-itaui, 820. Entipakan, 820. Entjoekakan, 820. Entoelen, 820. Entoengawan, 820. Epai, 418. Epicharis altissima, 216; uauliflora, 221; densiflora, 216. Èrang, 577, 815. Erang-erang, 509. Erat, zie Mipa, 828. Eriobotrya japonica, 352. Eriodendron anfractuosum, 106. Erioglossuin edule, 242; rubiginosutu, 242. Erythrlna, 288, 301. fusca, 289; Ilypaphorus, 288; indica, 288; lithosperma, 288: ovalifolia, 289. Erythroxylum burmanicum, 166; retusum, 166 Essoir, 805. Estri, 435. Eucalyptus crebra, 386; diversicolor, 386a Globulus, 3865; marginata, 386c pilularis, 386; piperita, 417; ro strata, 386; tereticornis, 386. Euchresta Horsfieldii, 133. Eugenia, 387, 417. amplexicaulis, 394; aquea, 387 caryophyllata, 388; cymosa, 389 densiflora, 390; jambolana, 391 jaraboloïdes, 392; Jambos, 393 javanica, 394; Klampok, 395; laxi flora, 396; lineata. 397; malae censis, 398, 399; Moouiana, 417 operculata, 400; polyaatha, 401 umbilicata, 417. Eupborbiaceae, blz. 218. Eupteron nodosum, 443. Eurya acurainata, 73; euprista, 73; hir sutula, 73; japonica, 74; pbyl lanthoïdes, 74. 295 Eurvcoma löngifolia, 189, 538. Eusideroxylon Zvvageri, 613. Evia acida, 280; borbonica, 281. Evodia, 178, 188. aromatica, 178; glabra, 178; lati- folia, 179; Marambong, 181; nieli- aefolia, 180; Roxburghiana, 181. Exeoecaria baccata, 708; indica, 709. Fagaceae, blz. 246. Fagraea elliptica, 535; fragrans, 536; pere- grina, 536; speciosa, 585. Fasa], 576. Fasoe, 576. Eeronia Elephantum, 182, 183. Ficus, 730, 768. altissima, 730; ampelos, 731; an- nulata, 732; benghalensis, 733; Benjamina, 734, 735 ; brevipes 748; clusioïdes, 736; diversifolia, 737; elastica, 738 ; fistulosa, 739 ; fulva, 740; geminifolia, 739; glomerata, 741; grewiaefolia, 751; bispida, 742; indica, 743; infectoria, 744; leucantatoma, 745 ; leucoptera, 746 ; magnoliaefolia, 755; nervosa, 747; obscura, 748 ; obtusifolia, 749 ; pilosa, 750; pisifera, 751; polito- ria, 731; procera, 752; prunifor- mis, 753; pseudo-rubra, 768; reli- giosa, 754; renitens, 759; retusa, 755; septica, 756; stupenda, 757 ; subopaca, 760; subracemosa, 760; Tampang, 758j variabilis, 759; variegata, 760. Firmiana colorata, 131. Fitako, 59. Fitauer, 59. Flacourtia, 39, 46. aulacocarpa, 39; aulakocarpa, 39 Cataphracta, 40; Jangomas, 40 Kelampagine, 41; Eamontchi, 42 Rukam, 43 ; sapida, 42, sepiarla,42 Flamme-boyaut, 319. Flemingia congesta, 301; semialata, 301. Fluggea microcarpa, 877. Foelie, 583. Foki-foki, 821. Gabas, 115. Gaboes, 430, 444, 522. Gaboesan, 523. Gading. 822. Gadis, zie Kajoe-gadis, 602, 768. Gadoendoeëng, 366. Gadoendoeng, 366. Gadoeng, 569. Gadoengan, 569. Gadök, 668. Gagawaja, 768. Gaharu, 646. Gaboe, 649. Gaim, 291. Gajam, 291. Ga jus, 259. Gala-gala, 822. Galabo, zie Si-galabo, 833. Galain, 417. Galam, 409. Galearia sessilis, 678, Galela, 288. Galinggem, 38. Galoempit, 138, 380. Gambir, 711. Gambir-goening, 71. Gambiran, 749. Gandaria, 260. Gandaroesa-koelo, 558. Gandaroesa-raindang, 558. Gaudik, 424. Gandoen, 351. Ganemo, 792. Gaoga, 353. Gangai-leunob, 674. Ganggangan, 439. Ganggo, 404 Gangigas, 822. Ganitri. 146. Ganophyllum falratum. 243. 296 Gansioeng, zie Soerian, 228. Garah, 417. Garanoen, 822. Garcinia, 65, 71. celebica, 65 ; coniea, 65 ; dulcis, 66 ; javanica, 67 ; lateriflora, 67 ; Man- gostana, 68; oxyphylla, 69. Gardenia Fitzalani, 473; resinifera, 456; tubifera, 456. Garing, 186. Garintol, 792. Garoe, 645, 647, 826 (zie bij Kepang). Garoe-betina, 645. Garoe-hideuug, 647. Garoe-kapas, 647. Garoe-kominjan, 645. Garoe-minjak, 752. Garoengan-betina, 473, Garoengan-lanang, 473. Garoengang, 467. Garon, 649. Garong, 276, Garonggang, 57. Gawang, 301. Gedang, 578. Gedangan, 578. Gedawoeng, 344. Gedjam, 291. Gegemelen, 578. Gegoela, 218. Gelam, 409, 592, 634. Gelam-djamboe, 417. Gelam-poetih, 409. Gelam-tikoes, 417. Gelam-tikoes-raerah, 417. Gelam-tikoes-poetih, 417. Gelimo, 191. Gelisik, 822. Geloniuni bifarium, 679 ; glomerulatum, 680 ; obtusum, 679. Gembirit, 531. Gembiroeng, 564. Gemoetoe, 809. Gemora, 822. Gempoer, 273, 619. Gempol, 465, 467. Gempol-djangli, 473. Gempor, 273. Gendala, 578. Gendarussa vulgaris, 558. Gendis, 822. Gendiwoeng, 815. Genitri, 146. Gentoengan, 363, 668. Geraniaceae, blz. 53. Geroenaüg, 473. Geroengang, 281. Gesing, 355. Getah-doerian, 489. Getab-perfja, 486, 487, 489, 492, 493, 498 (zie bij Balam-bakoelo), blz. 161. Getah-podok, zie Podok, 831. Getah-rasamala, 365. Getah-samboeu, 489. Getah-seundik, 493. Getah-tjoeloe, 822. Getasan, 262. Geunsia Cnmingiana, 563 ; farinosa, 564. Giam, blz. 26. Gifboom, 712. Giget, 822. Gilasan, 822. Gilasoleh, 822. Gindiran, 822. Gintoeng, 668. Gintoengan, 668. Girak, 822. Giramonff, 47. Gironniera nervosa, 761. Glabraria tersa, 620. Glasih, 822. Gleditschia sp., 324. Gledog-pantoe, 66. Gledok-pantok, 473. Gliutoeng, 668. Glintocngan, 668. Glocbidion arborescens, 681 ; dasyanthuui, 682; glaucum, 683; lucidnm,684; molie, 685; moluccanum, 686; rubruni, 687. Gloegeh, 38. Gloegoe, 727. 297 Gluta coarctata, 268; Renghas, 267; ve- lutina, 268. Glycosmis chlorosperma, 184. Gmelina asiatica, 565. Gnaphalium javanicum, 474. Gnetaceae, blz. 253. Gnetum Gnemon, 792. Goda-goda, 417. Goegoe-ratoe, 822. Goegoera, 301. Goejangau, 732. Goela 202. Goelamasolo, 822. Goeloe-goegoe, 727 Goeloen, 195. Goema-goema, 276. Goemberis, 822. Goenajah, 260 Goendang, 760. Goerda, 120. Gofasa, zie Vitex Cofassus, 577. Gofasa-batoe, 427. Gofasa-gaba, 432. Gofasa-merah, 432. Gofasa-tando, 576. Gojavas, 412. Gojawas, 412. Gom-copal, 793, 794. Gonioe, 718. Gompoug, 441. Gondang, 760. Gondo, 768. Gonggo-laboe, 404. Goniothalamus Tapis, 25. Gonystylaceae, blz. 216. Gonystylus Miquelianus, 647. Gora, 398. Gora-jadi, 387. Gora-kimbis, 417. Gora-oetan, 387. Gora-pante, 417. Gora-poeti, 417. Gorang, 444. Gordonia, 75, 85. excelsa, 75; integei'rima, 76 ; Wal- lichii, 85. Goro-goro, 525. Gosale, 822. Gossypium arboreum, 107. Got, zie Kajoe-got, 533. Gramineae, blz. 261. Granaatappelboom, 429. Grasak, 768. Gvawang, 488. Greenea sp , 473. Greenheart, 635. Grevillea robusta, 642. Grewia, 156, 165. acuminata, 165; afRnis, 159; cel- tidifolia, 156; coluinnaris, 165; eriocarpa, J56; excelsa, 157 ; inae- qualis, 156; laevigata, 158; mul- tiflora, 165; oblongifolia, 158; panicnlata, 159; salutaris, 160; serrulata, 165. Griffithia acuminata, 473 ; eucantha, 473. Gringging, 364. Groemboeng, 467. Groenggan, 822. Groenggoeng, 57. Grumilea divergens, 464. Gvah-hitam, 313. Giiatteria, 27, 35. lateriflora, 27; Parveana, 29; su- matrana, 30. Guava, 412. Guazuma Blumei, 120; tomenlosa, 120. Gucttarda sp., 473. Gumira foetida, 567. Guttiferae, blz. 15. Haasia firma, 609; microcarpa, 610; sub- caesia, 611; "Wightii, 641. Habong-ai/am, 263. Hades, 801. Hadji, 219. 298 Haeiiiocharis intcgerrima, 70. Hahaoewaii, 148. Hakin, 294. Halaor, 633. Halaor-daoen-iiangka, 633. Halaor-dawon-besar, 641. Halaor-kctjil, 633. Halaor-poetih 641. Halban, 575. Haleke-daun-bessr, 692. Haling-serag, 823. Haloepangrah, 140. Hamamelidaceae, blz. 124. Harnbawaiig, 281. Hamborang, 740. Hambiroeng, 475. Hamè'rang, 740. Harai, 45. Hamoe, 374. Handaroesa-beureum, 558. Handaroesa-bodas, 558. Handja, 452, 465. Handjaloeng-anipit, 768. Handoel, 152. Hangsat, 823. Hantap, 133, 136. Hautap-batoe, 129. Hantap-dapoeng, 133. Hantap-gede, 133. Hantap-heulang, 130, 134. Hanlap-oetan, 131. Hantap-paraj, 129. Hantata-goening, 140. Hantoei, 140. ' Hanu, 62. Hapesong, 45. Hapit, zie Ki-hapit, 473, 554. Haram-haram, 349. Haraoe, 282. Harepang, zie Ki-harepung, 711. Hares, 578. Harikockoen, 163. Haringin, 312, 314. Haroeman, 338, 350. Harpullia, 244, 256. capanioïdes, 244 ; thanatophora, 244. Harrisonia sp., 190. Hartelust-boom, 321. Hartighsea eïcelsa, 218; mollissima, 220. Hatau, 59. Hate-besi, 410. Haumani, 650. Hea-itoe, 823. lleas, 630. Hedycarpus cauliflora, 667. Heilige vijgeboom, 733. Ilelica, 643, 644. serrata, 643. Heligme buruensis, 533; Minahassae, 533. Hèua, 808. Henslovia paniculata, 424. Hentjah, 700. Heptapleurum longifolium, 442; rigidum, 442. Hèras, 575. Heritiera littoralis, 121; minor, 121. Hermajang, 823. Ilerinang, 53. Hernandia peltata, 614; sonora, 614. Hernandiaceae, blz. 199. Heuntjit, 664. Heutjip, 663, 064. Hevea brasiliensis, 688. Hiang, 339. Hibiscus elatus, 110; grewiaefolius, 108; macrophyllus, 109; simiiis, 110; tiliaceus, 111,112; vulpinus, 109. Hidoeng, 242. Hikora, 823. Hine, 100. Hing, 314. Hioer, 775. Hipponiane biglandulosa, 689. Hiptage laurifolia, 167; Madablota, 167. Hir, zie Anglai, 334. Hirak, 256. Hiroeng, 447. Hoè, 255. Hoedjan, 769. Hoeëoer, 789. Hoemboet, 809. Hoen-koea, 823. Hoeni, 653, 711. Hoeni-pasir, 658. Hoerangan, 823. Hoereh, 280. Hoeroe, 152, 238, 585, 591, 602, 609, blz. 199. Hoeroe-badak, 627. Hoeroe-batoe, 620, 624, 657. Hoeroe-beurit, 617. Hoeroe-beusi, 620. Hoeroe-bodas, 617. Hoeroe-boeeh, 626. Hoeroe-dapoeng, 590, 620. Hoeroe-gading," 601, 620.. Hoeroe-gambir, 624, 634. Hoeroe-hedjoh, 619. Hoeroe-biris, 591, 617, 621, 624, 638. Hoeroe-katjang, 607. Hoeroe-kemandjel, 76. Hoeroe-kidaug-tjiarang, 612. Hoeroe-kimeong, 590. Hoeroe-könèng, 618. Hoeroe-leksa, 634. Hoeroe-lentjir, 591. Hoeroe-leueur, 592, 634, 638, Hoeroe-madang, 617, 618, 623, 634. Hoeroe-mamprang, 612. Hoeroe-mandjel, 76. Hoeroe-manggab, 618, 636. Hoeroe-manoek, 238, 617, 626, 638. Hoeroe-medem, 626. Hoeroe-mèntèk, 602, 612, 634. Hoeroe-mèrang, 618, 638. Hoeroe-meuhmal, 590, 612, 617, 620, 627. Hoeroe-minjak, 618. Hoeroe-oedjoek-laoe, 608. Hoeroe-oelaoe, 608. Hoeroe-pajoeng, 590, 591. floeroe-pajoeng-bodas, 625. Hoeroe-pakil, 641. Hoeroe-pantjar, 624. Hoeroe-paoel, 605. Hoeroe-pentjang, 238. Hoeroe-poespa, 634. Hoeroe-prantjar, 618. Hoeroe-sintok, 603. Hoeroe-tandak, 620. Hoeroe-tangkalak, 620. Hoerong, 408. Hoesoer, 65. Hoetoen, 384. Hojam, 291. Hoiualanthns Leschenaultiaaus, 690. Homalium foetidum, 433; grandiflorum, 434 tomentosum, 435. Hondje, 47. Honje, 47. Hopea, 90, 103. Balangeran, 101; fagifolia, 90 Maranti, 91 ; Mengarawan, 92 micranlha, 93; myrtifolia, 94 selanica, 100. Hoso, 614. Houtolie, blz. 26. Hydnocarpus inebrians, 44; venenata, 44. Hymenodictyon timoranum, 457. Hypericaceae, blz, 14, Hypericum patulum, 56. Icacinaceae, blz. 74. Idit, 54. Ham, 409. Ilat-ilat, 524. Ilex sp., 232. Ilicaceae, blz. 75. Imbricaria coriacea, 483. Impo, 28). Indang, zie Warotan, 641. Indian Laburnum, 309. Indigofera Tevsmanni, 290. Indjoek, 809, 810, Inga affinis, 351. Ingas, 267, 279. Ingas-telik, 279. Ingoe-ingoe, 78. Ingoejs, 281. Inocarpus edulis, 291, 301. 300 Intnp, 824. Tntjaro, zie Warotan, 641. Intsia amboinensis, 302; borneënsis, 324 ; palembanica, 305. Intsji, 280. Ipé, 75]. Ipek, 751. Ipi, 302, 303. Ipil,302,324(ziebijAnglui),417,500. Ipis-loelit, 385, 419. Ipo, 712. Ipoeh, 712. Ir, 824. Irat, 824. Irina glabra, 251; tomentosa, 252. Iroe, 824. Isirn-wikis, 303. Isonaudra Gutta, 487; lamponga, 481; ro- strata, 482. Itam, 499, 507, 509. Itam-betoel, 507. Itam-lewo, 503. Itap, 824. Jack, 720. Jackia ornata, 458. Jaililit, 196. Jaïmit, 196. Jambosa alba, 394; aquea, 387; buxifolia, 402; domestica, 398; Klainpok, 395 ; lineata, 397 ; purpurea, 398 ; tenuicuspis, 389; tetragona, 417; tetraptera, 403; vulgaris, 393. Jambu-ajer-)iiaioer, 387. ■lambu-hol, 398. Jaoetang, 196. Japansche lakbooin, 278. Japansche mispel, 352. Jara-mahoe, 652. Jarrah, 386c. Jasapat, zie Sapat, 473. Jendan, 825. JeriiKj, 346. Joba, 35. Johan, 35. Johore-teak, 363. Jolok-hanfu, 441. Jonesia declinata, 320; minor, 321. Jval, 313. Juglandaeeae, blz. 245. Jiistieia Gendarussa, 558. Kaasjesbuora, 430. Kabal, 189. Kabal-boeuting, 777A. Kabaiitoejan, 577. Kabatje, 301. ^ Kaboe, 106. Kaboe-kaboe, 347. Kaboeaoe, 826. Kachanrj-kaj u-laut , 294. Kadak, 140. Kadiak, 281. Kadjai, 738. Kadjamihing, 351. Kadjaiig, 35. Kadjang-liadjoeng, 34. Kadjeng-rah, 585. Kadjeng-sekar, 12, 13. Kadjoe, 259. Kadjoe-aboe, 435. Kadjoe-kempheung, 12, 13. Kadjoe-khedeung, 578. Kadjoe-khoeleuh, 202. Kadjoe-oelan, 281. Kadi'oe-theureu, 584. Kadoe, 105, 497. Kadoet, 497. Kadongan, 260. Kadongdong, zie Kedongdong. Kai-loepah,'l06. Kaiawoe, 668. Kajiit, 692. Kajoe-aboe, 257. Kajoe-agong, 826. Kajoe-alakantoüg, 534. Kajoe-ambo, 801. Kajoe-araoerang, 205. Kajoe-api. 794, zie ook Api-api, Kajoe-arak. 575. Kajoe-arang 509. Kajoe-areng, 505. Kajoe-babi, 424. . 301 Kajoe-baë, 29. Kajoe-klampai, 417. Kajoe-bako, 204. Kajoe-koeda-koeda, 276. Kajoe-bauin, 15. Kajoe-koeding, 281. Kajoe-bankalü, 473. Kajoe-koekoen, 121. Kajoe-balal, 826. Kajoe-koela, 281. Kajoe-bale, 826 Kajoe-koenam, 473. Kajoe-baoe, 768. Kajoe-koendjo, 281. Kajoe-bapa, 100. Kajoe-koeniDg, 452, 459. Kajoe-batoe, 434. Kajoe-kom, 234. Kajoe-begar, 455. Kajoe-krebet, 190. Kajoe-belaino, 256. Kajoe-kriiigking, 301. Kajoe-bengeris, 768. Kajoe-lakal^ 301. Kajoe-besi, 302, 303, 305, 410, 433, Kajoe-lanang, 549. 613; zie ook ijzerbout. Kajoe-lawanan, 126. Kaioe-besi-itam, 304. Kajoe-lemab, 187. Kajoe-besi-koening, 294, 303. Kajoe-lempaloe, 768. Kajoe-besi-lewo, 433. Kajoe-lepi, 455. Kajoe-besi-pante, 294. Kajoe-lewo, 16. Kajoe-bisi, 410. Kajoe-liinoetan, 510. Kajoe-bisi-bisi, 294. Kajoe-loebang, 577. Kajoe-boaja, 236. Kajoe-Ioepan, 577. Kajoe-boeko, 297. Kajoe-maatoes, 555. Kajoe-bolo, 647. Kajoe-mabaloe, 617. Kajoe-dajahau, 826. Kajoe-mabawenang, 692. Kajoe-damar, 794; zie ook Damar. Kajoe-maitem, 507. Kajoe-damar-poetih, 196. Kajoe-maitem-levvo, 500. Kajoe-datoe, 826. Kajoe-mamarisa, 73. Kajoe-djaran, 276. Kajoe-manis, 604. Kajoe-dogian, 826. Kajoe-manis-djangaD, 604. Kajoe-emang, 711. Kajoe-manis-hdan, 599. Kajoe-fasoe, 576. Kajoe-manis-tjina, 595. Kajoe-gaboes, 430. Kajoe-mas, 140, 459, 465, 711, Kajoe-gadis, 602, 'J68. Kajoe-mas-pitje, 473. Kajoe-garoe, 645, 647. Kajoe-mea, 126. Kajoe-gedang, 578. Kajoe-meha, 385. Kajoe-gloegoe, 727. Kajoe-mojondi, 507. Kajoe-goela, 202. Kajoe-moraar, 826. Kajoe-got, 533. Kajoe-moni, 186. Kajoe-itam, 507. Kajoe-nasi-nasi, 402. Kajoe-itam-betoel, 507. Kajoe-nisat, zie Nisa, 473. Kajoe-itain-lewo, 503. Kajoe-oedjau, 292. Kajoe-kabal, 189. Kajoe-oelar, 538. Kajoe-kaleh, 244 Kajoe-otok, 450. Kajoe-kampas, 351. Kajoe-pakit, 826. Kajoe kapoer, 651. Kajoe-pala, 466. Kajoe-katimoen, 140. Kajoe-palaka, 438. Kajoe-kebel, 189. Kajoe-pangsi, 46. Kajoe-keboel, 189. Kajoe-pantis, 353. Kajoe-kepel zie Stelechocavpus, 35. Kajoe-pantjal, 228. Kajoe-kepoel, 356. Kajoe-pantjar, 480. Kiijoe-papoea, 408. Kajoe-watoe, 433. Kajoe-pasaii, 651. Kajoe-wesen, 241. Kajoe-pelok, 547. Kajoe- woeling, 507. Kajoe-pelompong, 547. Kajoe-woeloe, 126. Kajoe-poelfon. 477. Kajoewoe. 791. Kajue-poelah, 456. Kajop, 230. Kajoe-poetih, 409. Kakeni, 165. Kajoe-pokoen, 121. Kakera-kikera, 224. Kajoe-radja, 309, 324, 536. 539 (zie Kakewi, 165. Tembesoe-talaiiK), 614, 713, 807. Kakiue, 165. Kajoe-ramo, 424. Kakini, 158. Kajoe-rasamalu, 193, 365. Kakoeroea, 256. Kajoe-ratoe, 826. Kakoesoero. 826. Kajoe-reta, 286. Kaladan, 826. Kajoe-vigat, 820. Kalak, 27, 31, 417 (zie K Kajoe-roja, 336, 791. Kalak-babal, 27. Kajoe-sabel, 549. Kalak-blabab, 27. Kajoe-sampang, 308. Kalak-djedjer, 27. Kajoe-sanga, 267. Kalak-gedang, 31. Kajoe-sapi, 251, 252. Kalak -kembang, 31. Kajoe-iapoes, 498. Kalak-lenga, 27. Kajoe-sawah, 788. Kalak-oetjet, 27. Kajoe-segoelang, 478. Kalak-oetjit, 362. Kajoe-seinoet, 572. Kalak-patjoeng, 586. Kajoe-sempelaboe, 6. Kalakatjoeng, 584. Kajoe-sentigi, 428. Kalam-paning, 417. Kajoe-singkai, 35. KalampuD, 140. Kajoe-sirkaja-landa, 35. Kalang-bibang, 756. Kajoe-skola, 522. Kalana, 812. Kajoe-soeloe, 826. Kalapa-jemalak, 826. Kajoe-soesoe, 368, 522, Kalapa-kapal, 812. Kajoe-tai, 567. 729. Kalapeh-boera 826. Kajoe-tanah, 710. Kalapeh-mea, 826. Kajoe-taiuing, 760. Kalapeh-merah, 826. Kajoe-tandoe-merah, 768. Kalapeh-poetih, 826. Kajoe-tandoe-poetih, 768. Kalat, 417, zie ook Kalek. Kajoe-taoen, 799. Kalawatan, 674. Kajoe-teaiber, 791. Kaleh, 417, 244. Kajoe-tengo, 371. Kalek, 417. Kajue-tering, 577. Kalek-aboe, 417. Kajoe-timo. 475. Kalek-baringin, 417. Kajoe-timon, 469. Kalek-boengo, 417. Kajoe-timor, 160. Kalek-djamboe, 417. Kajoe-ting, 559. Kalek -djamboe-aj er, 417. Kajoe-tjeureun, 276. Kalek-galam, 417. Kajoe-tjoengkling, 301. Kalek-goenong, 417. Kajoe-wahoeng, 35. Kalek-kalamoentüëng, 417. Kajoe-waled, 507. Kalek-karamoenting, 417. Kajoe-wanwanan, 826. Kalek-karamoentoem, 417. Kajoe-waro, 115. Kalek-kasi, 417. 303 Kalek-lilin, 417. Kalek-minjak, 35. Kalek-minjak-laki, 417. Kalek-minjak-parampoean, 417. Kalek-oebar, 417. Kalek-poetin, 417. Kalek-rotan, 417. Kalek-soemen, 417. Kalek-toelang, 417. Kalela, 263. Kalempajan, 256. Kalempasiau, 235. Kalengan, 256. Kaleuwih, 718. Kali-manggoeng, 481. Kaliki, 672. Kalira-bahoewang, 111. Kalimbi, 281. Kalimbong, 271. Kalimborot, 776. Kalimoröt, 775, 776. Kalisoet, 826. Kaliti, 522. Kaloedan, 281. Kaloempang, 140. Kaloempehi, 281. Kalon-tjoetjoe, 530. Kalong, 133, 134. KaloDgan, 133, 134. Kam, 40. Kamajoewa, 826. Kaïnal, 323, 794. Kamaüjaug, 510. Kamar, 768. Kamaria, 764. Kamaroe, 323. Kambia-poeti, 417. KambÜDg, 281, Kambing, 277. Kambodja, 530. Kamenil, 650. Kameoek, 826. Kamferboom, 89, 594. Kamferhout, 89. Kamian, 510. Kamigara, 6. Kamiri, 652. Kamiwa, 711. Kamoendoeng, 663. Kamoeni, 186. Kampak, 614. Kauipanga-oetan, 29. Kampas, zie Kajoe-kampas, 351. Kanipis, 614. Karapowan, 810. Kamuning, 186. Kauang-prit, 24. Kananga, 24, 33. Kananga-oetan, 24. Kanangan, 24. Kanangan-oetau, 23. Kanari, 191. Kanari-damar, 196. Kanari-merah, 196. Kanari-oetan, 194. Kanda, 365. Kandara, 308. Kandis, 71. Kandis-bini, 71. Kaudis-laki, 71. Kandoeëng, 512. Kaneelboom, 604. Kangkala, 140. Kanilia parviflora, 370. Katijere-badak, 670. Kaïijoeng, 34. Kanoeah, 543. Kanoenang-baoe, 188, Kanre-tedong, 768. Kantar, 374. Kantil, 10. Kanu, 45. Kaoe-kaoe, 106. Kaoewasa, 122. Kaoeli, 266. Kapajang, 45. Kapapojan, 77. Kapar-naga, 59. Kapas, 107. Kapas-kapas, 118. Kape-pandji, 106. Kapes, 106. Kapetjong, 45. Kapinangó, 217. Kapinding, 641. Kaping, 621. Kapini, 764. Kapiniëk, 764. Kapoean, 746, 304 Kapoedang, 711. Kapoelasan, 250. Kapoendang-akar, 25. Kapoendoeiig, 663, 666. Kapoeng-kapoeng, 556. Kapoengel, 826. Kapoer, 651. Kapoer-naga, (69), 71, zie Gainbir- goening. Kapoerantja, 59. Kapoeratja, 59, 71. Kapoh, 140. Kapoja, 77. Kapok-djangkang, 140. Kapokboom, 106. Kapor, 768. Karamboekoe-hitatn, 826. Kuraraboekoe-merah, 826. Karaiitoengan, 473. Karapat-tjapaka, 228. Karaskas, 436. Kare, 768. Karembang, 763. Karet, 738. Karèt-batang, 738. Kareumbi, 690. Kariskis, 436. Kariskis-merah, 436. Kariskis-poeti, 436. Karoemama, 826. Karoenroeng, 280. Karoja, 768. Karos, 155. Karpntèh, 555. Karri, 386«. Kasabar, 186. Kasaïh, 188. Kasang, 777^, 785, 786. Kasei, 188. Kasi-baranak, 367. Kasinok, 779. Kasiwong, 826. Kasjoe-boom, 259. Kasnoki, 779. Kasoeari, 789, 791. Kasoemoea, 826, Kasoemoek, 509. Kasol, 826. Kastanje, 774. Kasumbah, 38. Kata-JiudaiK/, 262. Kata-koeti, 188, 653. Kata-tangga, 775. Katal, 826. Katang, 156. Katapang, 379. Katapas-oetan, 381. KatapÜDg-batoe, 381. Katapiing-rimbo, 381. Katapik, 826. Katilajoe, 242. Katileng, 57 2. Katimaan, 122. Katimoen, zie Kajoe-katiinueu, 140. Katiou, 498. Katjang, 85, 230, 607. Katjenital, 598. Kbtji-barana, 367. Katoelarupa, 145. Katoelampü-baHak, 150. Katoempang, 560, 564. Katoenheester, 107. Katouding, zie Vitex Cofassus, 577. Katos, 195. Katsjem, 280. Kau, 347. Kawah, 454. Kawak, 459. Kawang, 90, 488. Kawat, 636, 752. Kawidei, 271. Kawilei, 271. Kawis-watoe, 183. Kawista, 182. Kawoeng, 810. Kawüjaüg, 359, 360, 612. Kebal-pahat, 788. Kebantoehi, 826. Kebek-poetih, 740. Kebel, 189. Keben, 384. Kebesak, 318. Keboel, 189. Keboetoel, 826. Kedadang, 826. Kedali, 464, 554, 555. Kedawoeng, 344. Kedemoet, 90. Kedindinen, 351. Kedingding, 334. 305 Kedjidjit, 826. Kedjinias, 425. Kedoe, 497. Kedoja, 202, 214. Kedoja-sapi, 202. Kedongan, 281. Kedongdoiig, 280. Kedongdong-goenoeDg, 280. Kedongdung-malaka, 280. KedoDgdong-tjoetjoek, 281. Kegoegoela, 727. Kei-toewal, 36. Keïs, 364. Keka, 826. K.ekaboe, 347. Kekadoehan, 480. Kekela, 663. Kekepoel, 353. Kelajoe, 242. Kelainanjoe, 351. Kelambak, 645. Kelampa, 711. Kelangsou, 89. Kelat. 417. Kelat-laijH, 242. Keieer, 503. Kelembahoean-kete, 122. Kelingkeng, 248. Kelinlek-niiamok, 385. Kelo-in-tasitj, 335. Keloekoep, 96. Keloempang-lanang, 140. Keloempit, 380. Keloengkoeng, 768. Keloeroe, 351. Keloetoem-arang, 85. Kelor-bangka, 351 Kelor-goenong, 347. Kelor-oetan, 347. Kelor-pante, 335. Kemadoe, 762. Kemajam, 510. Kemal, 323. Kemang, 269. Kemathoeh, 762 Kembajoe, 533. Kembak, 826. Kembang-dèdès, 320, 321. Kembang-gading-tsjoe-tsjoe, 530. Kembdiig-kai-rano, 24. Kembang-kenanga, zie Johan, 35 Kembes, 387. Kembetjir, 826. Kembodja, 530. Kemboeroekan, 826. Kemedjing, 71. Kemendjing, 71. Kenwniyan, 510. Kemereh, 652. Keraesoe, 146, 148. Keminga, 604. Kemiren, 614. Kemiri, 652. Kemiri-tjina, 614. Kemit, 497. Kemlaka, 704. Kemlandingan, 338. Kemlandingau-goenoeng, 338. Kemlowa, 20. Kemoening, 186. Keiupeni, 826. KempheuDg, 12. Kempheung-marsiki, 12. KempheuDg-moendoeng, 12. Kempheung-tjempaka, 12. Kenawang, 545. Kendajaaü, 306. Kendajahan, 306. Keudal, 540, 541, 544. Kendal-kebo, 544. Kendarah, 260. Kendoealen, 644. Kendoendoengan, 826. Keüdoeng, 512, 636, 643. Kendoeng-peutjang, 643. Kenide, 711. Kening-krab, 826. Kenjep, 230. Kepajang, 137. Kepajong, 140. Kepala-sake, 711. Kepang, 140, 826. Kepel, zie Stelechocarpus sp., 35. Keper, 769. Kepiai, 478. Kepoeh, 132. Kepoel, 356. Kepoendoeng, 663. Kepoh, 140. Kepor, 725. 20 Kepris, 711. Ki-bantjèt, 254. Kereboetan, 644r. Ki-bawang, 213, 220. Kerekak, 826. Ki-benteli, 527. Keroepowek, 826. Ki-beroe, 192. Kesambi, 253. Ki-beureuiii, 206. Kese, 241. Ki-beusi, 385, 413. Kesemak, 501. Ki-bima, 509, 799, 800, 804. Kesemek, 501. Ki-blanak, 559. Kesoemba-kling, 38. Ki-boaja, 236. Kesoeiubar, 46. Ki-bódas, 435. Kesoeng, 826. Ki-boenga, 59, 483. Ketaugi, 426. Ki-bonteng, 730. Ketapan, 379. Ki-djaba, 608. Ketapan-oetan. 381. Ki-djambe, 419, 421. Ketapang, 379. Ki-djamoedjoe, 801. Ketau, 763. Ki-djangkorau, 441, 442. Ketheuboeng, 344. Ki-djarak, 424. Kethoe, 497. Ki-djara- , 547. Ketiau, 495. Ki-djawoera, 67. Ketik-blalang, 351. Ki-djeboeg, 419. Ketikal, 577. Xi-djeroek, 592. Ketileng, 572. Ki-djeroekiin, 185. Ketima, 122. Ki-djoedjoel, 202. Ketimaha, 122. Ki-djoelang, 316. Ketjangkir, 116. Ki-eudog, 49, 51. Ketjapi, 150, 225, 252. Ki-gaudik. 424. Ketjapi-uionjet, 225. Ki-gegoela, 218. Ketjatjil, 253. Ki-hadès, 801. Ketjik, 497. Ki-badji, 219. Ketjombraiigan, 47. Ki-bapit, 473, 554. Ketoedjeuh, 214. Ki-harepang, 711. Ketoem, 711. Ki-beas, 636. Ketoempang, 448. Ki-biang, 339. Ketoepoek, 711. Ki-hidoeiig, 242. Ketok, 826. Ki-bioer, 775. Ketrik, 347. Ki-hüè, 255. Keu-wori, 293. Ki-boedjan, 769. Khaya Ki-hoeroe, 602. senegaleusis, 228. Ki-hondje, 47. Khedeung, 578. Ki-bonje, 47. Kheuroeh, 216. Ki-kaliki, 672. Khoentheueng, 760. Ki-katjaug, 230, 607. Ki-angir, 243. Ki-kawat, 636. Ki-angrit, 459. Ki-keleer, 503. Ki-apoe-lenibuet, 149. Ki-keiijep, 230. Ki-badak, 238, 396. Ki-keper, 769. Ki-bako, 424, 544. Ki-ketjangkir, 116. Ki-banèn, 424. Ki-ketjapi, 150. Ki-bangbara, 572. Ki-koêkoerau, 643. Ki-bangkong, 449. Ki-krèsèt, 73. 207 Ki-kujuk, 626. Ki-saoekin, 35. Ki-lahoet, 230. Ki-sapi, 75, 659. Ki-lajoe, 242. Ki-sapoe, 73. Ki-laki, 158. Ki-sebar, 763. Ki-lalajoe, 242. Ki-sègèl, 5. Ki-langir, 566. Ki-sehur, 658. Ki-laugit, 443. Ki-sekel, 232. Ki-lantjang, 28. Ki-sepat, 459. Ki-leloh, 85. Ki-sèrèh, 602, blz. 199. Ki-lèmoh, 622, blz. 199. Ki-seungit, 567. Ki-lilen, 799. Ki-sigoeng, 213. Ki-loengloeng, 14. Ki-sireum, 389, 391, 392, 397, Ki-mahoen, 464. Ki-sohor, 711. Ki-malakian, 673. Ki-9oka, 357. Ki-malela, 800, 804. Ki-tagoen, 697. Ki-mandjel, 75, 76. Ki-tales, 592, 627, 634, 636. Ki-manggis, 606. Ki-tales-gede, 615. Ki-matjan, 138. Ki-tanah, 187. Ki-medang, 641. Ki-tandjoeng, 484. Ki-meong, 138, 229. Ki-tandoe, 535. Ki-merak, 364, 504, 799. Ki-tandoh, 471. Ki-merang, 192. Ki-tèdja, 598, 634. Ki-moeka, 687. Ki-tembaga, 396, 420. Ki-mokla, 585. Ki-tetjangkir, 116. Ki-njatoe, 497. Ki-tiwoe, 257, 258. Ki-oraj, 119. Ki-tjaat, 756. Ki-padali, 554, 555. Ki-tjala, 421. Ki-pahang, 567. Ki-tjaloeng, 502. Ki-pahang-goenoeng, 449. Ki-tjalong, 509. Ki-pait, 799. Ki-tjangkoedoe, 468. Ki-pantjar, 140, 480 , 804. Ki-tjautang, 28. Ki-papatoDg, 364. Ki-tjantoeug, 27. Ki-pare, 683. Ki-tjaoe, 578. Ki-paroek, 52. Ki-tiareub, 119. Ki-pedes, 602, 605, 634. Ki-tjarirang, 216, 218. Ki-petjel, 617. Ki-tjehai, 254. Ki-peuris, 661. Ki-tjemara, 801. Ki-pinango, zie Tjangkang, 71. Ki-tjiat, 756. Ki-poëk, 348. Ki-toeak, 363. Ki-poetri, 58, 801, i B04. Ki-toembilah, 360. Ki-poïk, 348. Ki-toengke, 190. Ki-poik-gedeh, 347. Ki-toke, 333. Ki-randja, 608. Ki-toke-laut, 332. Ki-rawai, 735. Ki-warirang, 218. Ki-regas, 238. Ki-wates, 73 Ki-rioeng, 775, 781. Kiamis, 593, 604. Ki-salam, 634. Kiai-a-atoel, 750. Ki-sampaog, 178. Kiara-boa, 753. Ki-sampang-goenoeng ;, 471. Kiara-djingkang, 730. Ki-saoehoen, 35. Kiara-gambir, 749. S08 Kiara-gatil, 747. Kiara-gedeh, 755. Kiara-kopèng, 759. Kiara-leiiiboet, 737. Kiara-pajoug, 736, 752, 757. Kiara-pèrèng, 743. Kiara-ramboi, 755. Kibessia azurea, 419. Kickxia arborea, 527. Kidada, 430. Kikir, 826. Kikiren, 826. Kikisop, 152. Kilam, 409. Kina, 453. Kinar, 122. Kinari, 196. Kinauk, 680. Kindjeugan, 324. Kino, 284, 297. Kipasir, 826. Kira-kira, 203. Kira-kira-laki-laki, 204. Kiraj, .814. Kiringan, 586. Kirotan, 826. Kisig, 241. Kiskisan, 71. Kisoreb, 826. Kita, 522. Kitamiang, 504. Kitek, zie Kepoh, 140. Kitjapi, 225. Kitou, 763. Kladan, 89. Klajoe, 242. Klalar, 88. Klampai, zie Kajue-klainpai, 417. Klainpejan, 452. Klampès, 329. Klampis, 329. Klampok, 390, 395. Klampok-batoe, 392. Klapa, 812. Klapa-tjoeiig, 584, 686. Klapaii, 584, 586. Klappakrah, 826. Klapperpalm, 812. Kledang, 509. Kleinhovia hospita, 122. Klepoe-pasir, 463, 460. Klijoot, 826. Kliiiia-sada, 542. Klingsem, 435. Kliiiting-baroe, 239. Klintiiig-biioe, 239. Klis, 422. Klitri. 146. Klübor, 309. Kloekoeng-betiua, 768. Kloekoeng-lanang, 768. Kloetoem-nangka, 768. Kloetoem-regis, 713. Kloetoem-toeda, 768. Kloewa, 20. Kloewak, 45. Kloewih, 46, 718. Klohoer, 309. Klobor, 309. Klompaug, 132. Klot-kambiug, 534. Klowang, 134. Kluët, 130. Kodong-plandok, 826. Koeba, 711. Koebang, 753. Koeda-koeda, 276. Koeda-sondak, 43. Koedarang, 281 Koediug, zie Kajoe-koediiig, 281. Koedjoet-langit, 826. Koedoe, 460. Koedon, 468. Koefoe, zie Koewoe, 768. Koefoe-koefoe, 768. Koegoeloe, 727. Koejoeiig, 96. Koekoefoe, 768. Koekoen, 121. Koekoeran, 643. Koela, 281. Koelan, 493. Koelan-oetan, 792. Koelat, 826. Koele, 253. Koelim, 324, 641. Koeliui-betina, 324. 309 Koelim-lauang, 324. Koelit-bawang, 220. Koelit-laban, 596. Koelit-manis, 593. Koeloetoem-bajah, 85. Koemajen, 510. Koemama, '04. Koemarakas-iu-taloen, 75. Koemban, 559. Koerabang, 737. Koembek. 652. Koemis, 826. Koempa, zie Batoeug, 281. Koempang, 140, 737. Koenam, zie Kajoe-koenam, 473. Koendang, 760. Koendjo, zie Kajoe-koendjo, 281. Koendoewe, 826. Koengkai, 550. Koeaing, 452, 459. Koening-baogka, 473. Koenter-gawa, 244. Koentrok, 826. Koepa, 420. Koepa-desa, 396. Koepah, 423. Koepang, 351. Koepoe-ketek, 324, 620. Koeraj-merah, 765. Koerandji, 324. Koeroer, 719. Koesi, 768. Koetat, 768. Koetoe-koetoe, 555. Koewab, 732. Koewili, 281. Koewing, 826. Koewoe, 768 Koffieboom, 454. Kohlelet, 738. Kohokapon, 127 Kojawas, 412. Kojawas-i-lawanan, 204. Koka, 718. Kokap, 714, Kokoefoe, 768. Kèkön, 163. Kokosau, 222. Kokosan-moDJet-leutik, 218. Kokospalm, 812. Kola-kola, 439. Kolan, 493. Kolanoot-boom, 118. KoÜQgan, 826. Külor, 718. Kom, 234. Koma, 473. Komalo, 826. Kombos-in-taloen, 697. Koinesoe, 628. Komi-komi, 460. Kondang, 760. Konjeh, 636. Koatal-kambina;, 121. Kopal, 793, 794. Kopi, 454. Kopi-djawa, 454. Kopo, 389, 390, 396. Köpo-badak, 390. Kopo-lalaj, 390, 396. Kopo-laoet, 384. Koranjer, 315. Korombasang, 122. Koror, 437. Kosar, 3. Koto-aros, 198. Kowang. 826. Kowokang, 361. Krakas, 424. Krambil, 812. Kraminan, 215. Krandji, 294, 315. Krangejan, 622. Kranji, 315. Krasak, 746. Krebet, 190. KredaD, 826. Krembi, 690. Krèsèk, 241. Kreset, 73. Krikis, 228. Kringking, zie Kajoe-kringking, 301. Kroewiüg, 87. KrongroDg, 742. Krooto, 753. Krosoh, 746. Kroton, 673. Kruidoagelboom, 388. Kujuk, 626. Kulunot, 180. 310 Kwe-oele, 789. Kwèni, 274. KweDi-tipoeng, 274. Labau, 572, 575. Laban-giluan, 577. Laban-koeniüg, 572. Laban-semoet, 572. Laban-taudoek, 577. Labanoesang, 768. Laboe, 711, Laboe-laboe, 698. Laboeèh, 533. Labramia Bojeri, 483. Lactaria salubris, 529. Lada, 739. Ladah, 602. Ladah-sereh, 622. Ladang, 281. Ladi, 827. Ladiran, 827. Ladja, 301. Lagan, 196. Lagaropyxis glandulosa, 55 4. Lagerstroemia, 426, 432. flos reginae, 426; ovalifolia, 427; reginae, 426 ; speciosa, 426. Laharoen, 473. Lahoe, 533. Lahoet, 230. Lajoe, 242. Laka, zie Kajoe-laka, 301. Laka-oetan, 589. Laki, 158 Lalajoe, 242. Lalak-koeli, zie Si-lalak-koeli, 498. Lalang, 196. Lalingiraa, 24. Laloeinpe, 205. Laloeinpehc, 205. Laloen, 827. Lambaran, 349. Lambatja, zie Loewarang 417. Lambileung, 756. Larnboeto, 525. Lame, 522. Lampesenang, 417, Lampong-baras, zie Lanan, 556. Lampon g-tambaga, zie Lanan, 556. Laratara, 342. Lanan, 827. Lanan-merah, 827. Lanan-poetih, 556. Lanan-tambaga, 556. Lanang, 549. Landji, 163. Laadolphia, 533, blz. 173. madagascariensis, 533. Langgandjei, 405. Langgoendi, 577. Langir, 566. Langit, 443. Langka, 589. Langkap, 809. Langkiran, 827. Langkiso, 768. Langoep, 627. Langoting, 432. Langsa-oetan, 228. Langsap-oetan, 228. Langsat-loetoeng, 197. Laugsep, 222. Langsep-alas, 215. Langsep-re, 215. Langsono, 297. Lansa, 222. Lansat, 222. Lansium doraestieum, 222. Lansjee, 222. Lansono, 297. Lansot, 222. Lanta, 673. Lantjak, 165. Lantjak-lantjak-nierah, 827. Lautjang, 28 Lanutan, 108. Laoe, 266. Laoesip, 665. Laos, 827. Laplacea integerrima, 76. Laportea sp., 762. Larangasan, 351. Larep-poetih, 34. Lasalinoe, 3. Lasi. 462. 311 Lasi-ajer, 473. Lasi-koening, 473. Lasi-poetih, 473. Lasianthera macrophylla, 229. Lasiolepis niultijuga, 190. Laso, 602. Lasono, 297. Lasot, 222. Latasau, 827. Lateng, 762. Latoe, 614. Latoea, 760. Lauraceae, blz. 199. Laurotetanine, 617. Laurus Camphora, 89, 594. Lawaiin, zie Pau-pau, 140. Lawanau, 126, 127. Lawanan-kete, 121. Lawang, 121, 641. Leban, 575. Lebaii-hitam, 575. Leban-tandok, 575. Lecythidaceae, blz. 130. Leea angulata, 236. Legarang, 524. Legen, 827. Leguminosae, blz. 93. Leïües, 760. Lei-t) mor, 86. Leiocarpus arborescens, 660; arboreus, 659; fruticosus, 661. Leka, 361. Leka-sela, 378. Lekoejoe, 791. Lekoep, 270. Leleau, 355. Lelemah, 563. Lelim, 577. Lelob, zie Ki-leloh, 85. Lema, 251. Lemab, 187, 622. Lemangen 827. Lemboe, 85. Lemek, 188. Lemiding, 827. Lemo, 641. Lemoedjoeng, 827. Lemoet, 641. Lemoh, 622, blz. 199. Leinpaloe, zie Kajoe-lempaloe, 768. Lempo, 711. Lendi, 165. Lenggadi, 370. Lengi-pohon, 827. Lengkeng, 249. Lengki, 236. Lengsar, 246, 252. Lengsir, 246, 251. Lepi, 455. Lepidadenia niagnitica, 629; rubra, 627; Selo- ang, 630; Wightiana, 628. Leprak, 382. Lepreh, 417. Leptosperuium amboinense, 408; flavescens, 408. Ler-kamphing, 531. Lerak, 240. Lerek, 240. Lereng, 827. Leri, 47. Lesnoe, 641. Leting, 827. Leucaena glauca, 342. Leuconotis, 533, blz. 173. eugeniifolia, 533. Leucoxylon buxifolium, 504. Leungsir, 251, 252. Lewo, 16. Liah, 165. Libot, 827. Lignum Agallochum, 645. Lila-i-langkow-poetih, 674. Lilas des Indes, 224. Lileu, 799. Lilin, 70, 509 (zie bij Arang). Limang, 34. Limau, 184. Limau-gadang, 173. Limau-kapas, 177. Limau-poeroei, 177. Liiüo-poeroet, 188. Limo-soendei, 188. Linioes, 270. Limoetan, 610, Liinouia spinosa, 185. Limpaning, 667. Limpe, 827. Limpo, zie Si-liiupo, 833. Liiupoeëng, 711. Linaceae, blz. 53. Lindera, 615, 641. gemmitiora, 615; lucida, 616. Lingga-lingga, 301. Linggoea, 297. Linggoea-batjang, 301. Linggoea-batoe, 297. Linggoea-gaba-gaba, 298. Liuggoea-kastoeri, 297. Linggoeakoening, 301. Linggoea-merah, 301. Linggoewa, zie Ling.oea. Lingkaren, 379. Lingkowoen, 692. Lingoa, zie Linggoea. Lingserai, 417. Linoeroeng, 827. Lintjaren, 59. Lioe, 266. Lipoga, 205. Liquidambar Altingia, 365; Altingiana, 365; tricuspis, 366. Lirang, 810. Lisir, 827. Lisoe-lalaki, 667. Litcbi chinense, 248. Lithocarpns angustifolia, 787. Litjeh, 248. Li ji, 248. Litsea, 617, 641. amara, 617; angulaia, 618; bra- ehystacbya, 619; chinensis, 620; chrysoconia, 621 ; citrata, 622; el- liptica, 623 ; javanica, 624 ; lati- folia, 625 ; uiappacea, 626 ; Noron- hac, 627; puberuia, 621 ; sebifera, 628 ; Tetrantbera, 628, Livistonia rotundifoiia, 813. Li was, 281. Lo, 741. Lobane, 827. Lobilobi-asem, 42. Lobi-iubi-manis, 43. Lobi-lobi sepat, 40. Loebaug, zie Kajoe-loebang, 577- Loeb -in tosi, 294. Loeloembaken, 665. Loeloeu, 121. Loeloep waroe, 111. Loeloes, 827. Loeraalalak, 732. Loem'angan-goening, 827. Loemiangan hitam, 827. Loemoet, 641. Loeinpias, 168, 169. Loendiug-lahoe, 760. Loengkow, 673. Loengküw-in-taloen, 697. Loeugkow-ratjoea, 673. Loengloeng, 14. Loepau, zie Kajoe-loepan, 577. Loeri, 827. Loeroes, 827. Loesing, 665. Loetoen, 398. Loetoengan, 506. Loewarane, 417. Loewing, 742. Loewis-madang, 566. Loganiaceae, blz. 179. Logoraka, 827. Lob, 741. Lojang-poetih, 780. Lojang-sela, 780. Loka-loka, 827. Lokwat, 352. Lola-aloes, 674. Lolan, 308. Lolang-papoea, 509. Lolang-papoesa, 324. Lolaro, 374. Lolaroe, 368. Luleso, 509. Lolohan, 215, 636. Lom, 349. Lompias-in-taloen, 168. Lontt-yan, 249. Longowodjo, 827. 313 Loüicera Madangboea-pala. 581. chinensis, 450; japouica, 450. Madang-boeloekatja, 641. Lontar, 811. Madaug-boenga-aiiie, 641. Lontarpalm, 811. Madaug-boeugatandjong, 22. Lortelorau, 49, 51. Madaiig-boengkal, 79, 608. Lose, 827. Madang-boengkar, 79 Losi, 711. Madang-boeras-rantiug, 641. Loso, 687. Madang boeroek- ranting, 641. Losul, 2(16. Madang-bogelem, 641. Loto-latang, 238. Madang-damar, 694. Lótong, 197. Madang-danocin, 641. Lowa, 741. Madaiig-djamba, 641. Lumnitzera Madang djankar, 641. coccinea, 376. Madang-doedoek, 641. Linnpoyan, 555. Madang-empelem, 633. 641. Lythraceae, blz. 144. Madang-gadis, 641. Madang-gadja, 641. Maanonang, 427- Madang-gandjanan-djanten, 629. Maasim, 589. Madang-gatel, 641. Maatoes, 555. Madang-ham, 641. Maatoes-rintek, 555. Madang-hitam-daren, 641. Maba Madang-ilam, 641. buxifolia, 504; Ebenus, 509. Madang-kait-kait, 641. Mabiroe, 266. Madang-kalek, 641. Macadamia Madang-kalong, 641. ternifolia, 644. Madang-kapal, 641. Macaranga, 691, 711. Madang-kapala-loetong, 641. bancaua, 691; hispida, 692; java- Madang-kapas, 620, 636, blz 200, nica, 693; Mappa, 694; Tanarius, Madang-kapoendoeng, 711. 695. Madang-kapoV, 525. Mafhilu3 Madang-karan, 641. rimosa, 634. Madang-keladi, 8. Macrolobium Madang-keli, 641. bijugum, 302. Madang-kemian, 641. Maerotropis Madang-ketik, 641. sumatrana, 301. Madang-koelit-manis, 597. Madang, Medang, 610, 641, blz. Madang-koening, 640. 200. Madang-koenit, 641. Madang-aboe, 641. Madang-koenjet, 641. Madaug-ajer, 641. Madang-kokleh, 641. Madaug-ampas-tebu, 761. Madang-kombang, 641. Madaug-andjolai, 32. Madang-korin, 641. Madaug-angit, 641. Madang-krawan, 64]. Madang-arah, 641. Madang-lagan, 641. Madang-balam, 641. Madang-lagundi, 166. Madaugbangkat, 641. Madang-lalap, 641. Madang-batoe, 641, blz. 200. Madang-lalau, 641. Madang begelang, 641. Madaog-lampong, 641. Madang -bekwoi, 80. Madang-lanang, 641. Madang-belembang, 641. Madang-landi, 641. 314 Madang-landjoe, 641. Madang-lanfjoendi, 641, Madang-langoep, 641. Madang-laso, 602. Madang-leiigoh, 641. Madang-Iesak, 641. Madang-leso, 641. Madang-loemoet, 641. Madaitg-loengo, 641. Madang-loewer, 641. Madang-raalik, 641. Madang-mantari-langso, 641. Madang-meang, 641. Madang-medaka, 641. Madang-mengaiong, 641. Madang-minjak, 641. Madang-oeber, 641. Madaug-padi, 625. Madang-pahoe, 641. Madang-pajó-betina, 641. Madaug-pajong, 641. Madang-pandjang, 641. Madang-pangkat, 641. Madang-pantai, 641. Madang-pantedan, 641. Madang-pari, 330. Madang-paroempoet, 641. Madang-perawas, 591. Madang-pergam, 641. Madang-petuhi, 72. Madang-pipi, 641. Madang-pisang, 641. Madang-pisaiig-niasak, 641. Madang-plaiupoeng, 641. Madang-poenai, 641. Madang-poeatoeng, 641. Madang-poesar, 641 . Madaug-poesoko, 641. Madang-poeti, 641. Madang-proepoek, 641. Madang-rangas, 641. Madang-rapoedahan, 641. Madang-rewang, 611. Madang-sada, 641. Madang-salian, 641. Madang-sakang, 641. Madang-saloeng, 641. Madang-saagit, 641. Madang-sangka, 265. Madang-santoe, 641. Madang-sekam, 631. Madang-seloewang, 592, 630. Madang-seinat, 641. Madang-serai, 63 J. Ma'daug-seroe, 639. Madang-sesur, 641. Madang-siaboe, 641. Madang-siboele, 641. Madang-sikoedjoer, 641. Madaug-sirai, 641. Madang-sitapong, 641. Madang-soeiigau, 641. Madang-soesoen, 641, 675. Madang-soewoe, 641. Madaiig-talang, 641. Madang-taloe-laki, 641. Madang-talottn, 17. ■ Madang-taloer, 641. Madang-tanah, 641. Madang-tandoe, 641. Madang-taiidoek, 641. Madang-taug, 641. Madaug-tangkoel, 641. MadaDg-tantcm, 610. Madang-taroen, 641. Madang-telur, 641. MadaDg-tembaga, 641. Madang-tindak, 641. Madaug-tingauan, 641. ' Madang-tjaboe, 641. Madang-tjanipago, 17. Madang-tjapo, 641. Madang-tjempaka, 10. Madang-tjengal, 641. Madang-toendai, 641. Madang-tompah, 641. Madausot, 711. Madelang, 828. Madja, 170. Madja-batoe, 170. Madja-bun-wila, 170. Madjang, 609, 610. Madjo, 384. Magnoliaceae, blz. 3. Mahai-lasiu, 828. Mahalangsot, 212. Mabalansa-niawoero, 217. Mahaloe, 617. Mahampirara, 697. Mahang, 693, 768. 315 Mahang-bayan, 693. Mahansaoe, 578. Mahar, 768. Mahawenang, 692. Mahoe, 222. Mahoei, zie Batoeng, 281. Mahoen, 434. Mahoniehout, 226, 227. Maitem, 507. Maitem-leos, 507. Maitem-lewo, 500. Majara, 828. Maje, 828. Makaninoe, 3. Makaob, 115. Makapok, 104 Makar-lasin, 82'?. Makasar-ebbenhout, 508. Makasar-olie, 253. Makembes, 387. Makila, 165. Makiliinbong, 410. Makilo, 165. Makoela, 417. Makoeranga, 262, Makoeranga-rintek, 262. Makoeroeng, 368. Makoeroenga, 375. Mala, 365. Malad-jibing-boera, 828. Malad-jihing-poetih, 828. Malaisia tortuo3a, 768. Malakian, 673 Malam, 498. Malan, 828. Malansot, 198, 212. Mal anuh at -na-pul a, 389. Malaoer-batoe, 641. Malaoer-telor, 641. Malapari, 294. Malasono, 297. Malasot, 200 Malawasil, 768. Malebekan, 99, 103. Maleh, 628, Malela, 800, 804. Mali-mali, 237. Malik, 828. Malim-malim, 641. Malimekong, 828. Mallet-bast, 386. Malll-maki, 236. Mallotus, 697, 711. Blumeanus, 697; diadenus, 698; glaberrimus, 699 ; nioluceanus, 700. Maloerang, 828. Malokan, 423. Malpigbiaceae, blz. 53. Malukut-jantan, 73. Malvaceae, blz. 33. Maniak, 70 Mamalapa, 228. Mamalli, 236. Mamarisa, 73. Mambaje, 35. Mampari, 828. Mampat, 55. Mampau, 281. Mamping, 417. Mandajah, 828. Mandalika, 19, 724. Mandarahan, 587. Mandirawan, 103. Mandjal, 75. Mandjel, 75, 76. Mandoen g, 153. Mang, 691. Mangar, 122. Mangas, 281. Mangga, 271. Mangga-batjang, 270. Mangga-daging, 271. Maugga-kapok, 271. Mangga-ketjih, 271. Mangga-oetan, 273. Mangga-sangir, 272. Mangga-taj-koeda, 2'/ 2. Mangga-tjoepoe, 271. Manggi, 71. Manggis, 68, 606. Manggis-leuweung, 65. Manggis-oetan, 69. Manggis-rimbo, 69. Manggistan, 68. Manggo-oetan, 67. Manggoe-leuweung, 65, 67. Mangi-mangi, 368. Mangi-djapang, 85. 316 Maugifcri., 269, 281. caesia, 269; foetida, 270; indien, 271 ; Keuianga, 269; laurina, 272; macrocarpa, 273; odoro.ta, 274; similis, 275. Mangir, 215, 243, 348. Mangit, 373. Mangkirai, 766. Mangkoan, 771. Mangkoedoe, 460. Mangkoedoe-oetan, 473. Mangli', 443. Mangli, 12. Manglietia glauca, 7; sumati'ana, 8. Manglit, 7, 13. Mangrawan, 103, zie ook bij Men- grawan. Mangrove, blz. 125. Maugtelor, 281. Mani, 828. Manihot Glaziovii, 701. Maaiken-ajer, 828. Manis, 604. Manis-djangan, 593, 598, 604. Manis-hutan, 599. Manis-tjina, 595. Manjil, 256. Manoe, 355. Manoewa, 20. Manowa, 20. Mansioeng, zie Soerian, 228. Mantawi, 828. iMantiDg, 389, 401. Mantjawari, 711- Mantoeëng, zie Si-mantoecng, 833. Mantroe, 828 Maoembi, 768. Mapangi, 134. Mapoöpo, 140. Mapopo, 437. Mappa javanica, 693; moluccana, 694; Tanarius, 695. Mara, 695. Mara-kapiiiding, 711. Mara-koeboeng, 711. Marabikaiig, 828. Maraboh, 303 Maram-doedok, 711. Maramboeëng, 103. Marang-inang, 217. Maraiiti, zie Meranti. Maraoewan, 294. Marbo, 305. Marèhmèh, 681, 682, 684. Mareiigpeng, 693. Marerer-toewana, 75. Margüse, 223. Mariboengan, 292. Marilang, 140. Marinkau, 828. Marintek, 668. Maripoejen, 413. Maritjo, 188. Marlea sp., 446, Maroeasei, 302. Maroekapes, 132. MaroD, 804. Marong, 53. Marsigoe, 644. Maraihong. 641. Mas, 140; zie ook Kajoe-raas, 459, 465, 711. Mas-iuten-goening, 828 Mas-pifje, zie Kajoe-mas-pitje, 473. Mas-poetih, 828. Masaelioe, 828. Masang, lila, 784. Masingar, zie Saradoendoeng, 833. Masarawet, 571. Masarawet-sela, 571. Masela, 461. Masimpoer, 6. Masirok. 828. Masoepang, 828. Maspitje, 459. Mata-ikan, 614. Mata-niata-poenai, 705, (677). MatakoeroDg, 828 Mataiia, 760. Matana-meha, 760. Matana-poeti, 760, Matelia, 828. Matjaii, 138. Mato-mato-poenni, 677, (705). Mat r op lis, 70. Mau, 828. Mawerot, 533, 317 Mawesaran, 753. Mawewesar, 212. Mavvoeuoet, 158. Mea, 126. Medang, zie Ki-medang, 641 ; zie ook Madacg. Medegar/ 828. Medjing, zie Kemendjiug, 71. Meha, 385. Mehoe-lapia, 418. Mejong, 828. Melabakan, 103. Melaban, 103. Melabekan-abang, 103. Melabekan-akar, 103. Melaboewai, 520. Melak, 828. Melaka, 704. Melaleuca Cajeputi, 409; Leucadendron, 409 ; rainor, 409. Melangir, 103. Melanolepis diadena, 698 ; multiglandulosa, 700. Melantangan, 828. Melantin, 828. Melasirah, 545. Melasoewai, 520. Melastomaceae, blz. 144. MelaudauD, 153. Melawangan, 828. Melia Azadirachta, 223; Azedarach, 224. Meliaceae, blz. 62. Meligaran, 828. Meliko, 71. Meliuiou, 828. Melindjo, 792. Meliosma lanceolata, 257; nitida, 258; suma- trana, 258 Melochia indica, 123. Melodinus, 533, blz. 173. laeugatus, 533. Memaha, 500. Memanji, 828 Membaloe, 211. Membalong, 228. Memboeroeb, zie Maram-doedok, 711. Memeak, 828. Memecylon appeudieulatum, 420; costatuin, 421; grande, 421; liliaceuui, 422; myrsinoïdes, 422. Menipaoeng, zie Mambaje, 35. Mempheuh, 223. Mempinang, 35. Memping, 417. Meinpisang, 35. Mempoeloet, 828. Mempoleh, 189. Menado-eeder, 205. Menamang, 648 Menampa, 3. Menawang, 648. Meabaloug, 228. Mendara, 580. Mendaran, 589. Mendaroe, 35. Meudjantong, 202. Mendoerin, 828. Mengading, 828. Meugaris, 768. Mengkelekah, 828. Mengkidjang, 828. Mengkikir, 773. Mengkilingan, 828. Mengkrang, 691, 693. Mengrawan, 92, 94 ; zie ook Ngarawan. Mengrawan-batoe, 103. Mengrawan-boenga, 103. Mengrawan-djangoet, 103. Mengrawan-telor, 103. Meninggar, 772 Meüispermaceae, blz. 10. Menjan, 510. Menjac-kanari, 191. Menoang, 692. Menoer, 828. Mensaraja, 103. Mensirah, 828. Mentamben, 828. Mentangor, zie Pintangor, 71. Mentangor-batoe, zie Bintangoe batoe, 71 Mentaos, 532. Mentasak, 828. Mentedoeng, 828. Mèatèng, 663, 666. 318 Mentinoh, 828. Mentoeloen, 828. Mentoewi, 556. Mentoniban. 828. Mentras, 403. Meong, 138, 229. Mera-bintang, 456. Merabau, 305. Meraboelan, 324. Merah, 565. Merah-betoel, 565. Merak, 364. 504, 799. Merakan, 504. Meramboeng, 476. Merambong, 475 Meranak, 781. Merang, 192, zieookbij Warotan,641. Merang-im-balanda, 763. Merangsi, 103. Meranti, Marauti, 91, 103, blz. 26; zie ouk onder Soeranti. Meranti-anggoeng, 103. Meranti-asap, 1C3. Meranti-batoe, 103. Meranti-betina, 103. Meranti-betoel, 91 Meranti-boenga, 103. Meranti-kalip-boeuga, 103. Meranti-kalip-bringin, 103. Meranti-katoeko, 103, zie bij Maranti. Meranti-koening, 103. Meranti-koenjit, 103 Meranti-limo-manis, 103, zie bij Ma- ranti. Meranti-pajah, 103. Meranti-rambei, 103 Meranti-saga, 103, zie bij Maranti. Meranti-sambang, 103 Meranti-sarang-poeni, 103, zie bij Marnnti. Meranti-sepang, 91. Meranton, 164. Merapoejan, 413. Merawan, i03. Merawang, 103. Merbaoe, 302, zie ook bij Merbou. Merbatu-lai/ang, 355. Merbo, 302. Merbou, 302, 305. Merbou-ajer, 324. Merbou-boeng, 324. Merbou-bonfja, 305. Merbou-ipil, 324. Merbüu-itaiu, 324. Merbou-koening, 324. Merbou-koenjit, 324. Merbou-landak, 324. Merbou-merah, 324. Merbüu-regis, 324. Merbou-sepang, 324. Merbou-sintang, 324. Merbou-tagan, 324. Merbou-tandoek, 324. Merbou-tekoejoeng, 324. Merepati-raraboi, 828. Mergeinan, 828. Meripan, 828. Meris, 351. Merkadjang, 324. Merkoeli, 85. Mertayam, 242. Mes, 828. Mesawa, 769. Meseloemar, 458. Mesloedi, 828. Mesoe-andang, 828. Mesorab, 545. ferrea, 70. Metrosideros vera, 410. Metroxylon Sagus, 814. Meuhmal-beureum, 627. Mezoneuron cuculatum, 351; grande, 330. Michelia celebica, 9; Champaca, 10, 11; la- nuginosa, 18; montana, 12; velu- tina, II, 13. Miding, 71. Mildea xestophyllum, 256. Millettia, 292, 301. atropurpurea, 292; scricea, 301. Millingtoniii hortensia, 548. Mimar, 828. Mimba. 223. Minioseae, blz 111. 319 Mimusops acuminata, 480; Elengi, 484; Kauki, 485. Mindi, 224. Mingiris, 768. Miui, 614. Minjak-balam.zieBalam-bakoelo, 498. MiDJinjim, 7i. Mintangoer, 64. Miolom, 828. Mipa, 828. Mirak, 711. Miri, 204, 652. Miroe, 652. Miso, 828. Mitragyna javanica, 459. Mitrephora sp., 35. Mlakah, 704. Mlekaras, 103. Mleman, 828. Mlindjo, 792. Modan-keladi, 8. Modan-koenjit, 590. Moedjioe, 71. Moehoen, 464. Moeloe, 188. Moelwa, 20. Moeka, 687. Moendai-oetan, 71. Moender, 66 Moendoe, 66. Moendoe-alas, 66. Moengli, 549. Moenoeng, 130. Moentalis, 165. Moente, 171 Moente-kasoemba, 175. Moente-kasoembah, 175. Moente-lambonan, 175. Moente-pola 172 Moente-tape, 172. Moente-tombal, 172. Moentei, 674. Moentjang, 652. Moeoemar, 461 Moeoemar-rintek, 461. Moerbei, 763. Moerbeng, 763. Moeroka, 828. Moesang, 446. Moesarai, 165. Moetarei, 165. Moetoe, 828. Moewak, 828. Mojo, 363. Mojondi, 507. Mokla, 585. Molave, 573. Molombajoe, 111. Momar, zie Kajoe-moinar, 826. Mumbongan, 406. Momonoek, 700. Mong, 828. Moni, 186. Monkey-Jack, 724. Monocera lanceolata, 149; leucobotrya, 153; obtusa, 152; palembauica, 155. Monro, zie Iinpo; 281. Moref, 828 Morinda citrifolia, 460; umbellata, 473. Morma-sada, 542. Morofala, 462. Morus indica, 763. Motoa, 768. Motodoeto 279. Motongsi, 241. Müulmein-cedar, 206. Mowolongsop, 217. Mowtalo-radesi, 828. Mranak, 777«, 781. Mrankoeli, 85. MrantoDg, 164. Murraya exotica, 186; sumatrana, 186. Mussaeüda frondosa, 473; rufinervia, 473 Teysmanniana, 473. Myriea, 771, 773. javanica, 771; longifolia, 772. Myricaceae, blz. 245. Myristica argentea, 582; bancana, 580; calo carpa, 581; elliptica, 581; fatua 582; fragrans, 583; glabra, 584 glauca, 585; Irya, 586, blz 197 laevigata, G86; MandahaFaD, 587 320 subglobosa, 586; sylvestris, 5i Myrislicaoeae, blz. 197. Myrobalaiien, 380 Myrobalani emblici, 704. Myrsinaceae. blz. 161. Myrtaceae, blz. 130. Myxopyrum sp., 517. Na-akir, 297. Naa-koelo, 760. Naa-raindang, 760. Naga, 297. Nagapoestra, 70. Nagasari, 70, 389, 397. Nagashout, 70. Nagi, 803. Nai-marae, 829 Nakan-naVan, 723. Nala-kiri, 297. Namo-namo, 324. Nana-meha, 760. Nana-poeti, 760. Nanari, 191. Nangi, 451. Nangka, 720. Nangka-beurit, 720. Nangka-blanda, 19. Nangka-boeboer, 19, 720. Nangka-bobgang, 720. Nangka-gede, 72 . Nangka-gelik, 768. Nangka-kertau, 720. Nangka-landa, 19 Nangka-manila, 19. Nangka-sabrang, 19. Nangka-salaV, 720. Nangka-tjanipedak, 720. Nangka-tjaiigkocwung, 720. Nangla-tjeleng, 720. Nangkan, 584. Nangpenangan, 83. Nangsi, 767. Nani, 410. Nania vera, 410. Nanti, 498. Nanti-batoe, 498. Nanti-gaba, 498. Nantoe, 490. Nantoe-iiierah, 498. Narra, 297. Nasi, 402. Nasi-nasi, 987, 402. Natoe-koenjoet, 498. Niitog, 490. Naiiclea, 461, 473. aralioïdes, 451; celebica, 461 fagifülia, 462; graudifolia, 465 lanceolata, 463; inacrophylla, 465 oxypbylla, 467; parvitblia, 459 purpurea, 467. Nectandra Rodiaei, 635; salisna, 635. Neesia altissima, 113. Nelitris pallescens, 385. Neüoe, 460. Nephelium, 245, 256. eriopetalum, 245; juglandifolium, 246 ; lappaceum, 247 ; Litchi, 248; Longana, 249; mutabile, 250. Ngame, 281. Ngarawan-boewi, 103; zie ook bij Ngrawau. Nearawan-djaugkang, 103. Ngarawan-lilin, 103. Ngarawan-tiniah, 103. Ngaro, 122. Ngauloe, 266. Ngeliling, 324. Ngingin, 314. Ngoewe, 829. Ngrawau, 92; zie uok bij Ngarawaa en Mengrawan. Ngrawan-batoe, 103. Ngrawan-tima, 103. Nia, 191. Niaio-balam, 480. Niboeug, 815. Nijing, 338. Nila-lioetjing, 143. Nipo, 712. Niri, 203, 204. Niri-batoe, 204. Niri-soendong, 228. Nisa, 473. Nisat, 473. Nisoeng, 381. Nitas, 829 321 Nitoe, 650. Njamboe, 398. Njame, 829. Njamploeug, 59. Njamploeng-sabrang, 483. Njamplong, 59. Njampoe, 634, blz. 199. Njampoe-sekar, 641. Njampoe-wingka, 620. Njari, 516. Xjari-lemag, 516. Njatoe, 480, 488, 497 Njatoe-balani, 498, zie ook onder Balam. Xjatoe-balam-abang, 489. Njatoe-balam-briugin, 493. Njatoe-balam-pipis, 493. \jatoe-balam-pisaug, 489. Njatoe-balam-sirah 489. Xjatoe-balani-soeiidai, 493. Ajatoe-balamsoesoeu. 489. Njatoe-balam-tembaga, 489. Xjatoe-bindaloe, 498 Xjatoe-bindoe, 498. Xjatoe-boengo-tandjoeug, 498. Xjatoe-doerian, 486, 498. Xjatoe-iudagan, 498. X'jatoe-kapor, 498. Njatoe-labur, 498. Njatoe-larneang, 498. Xjatoe-lawar, 498. Xjatoe-loegoe, 498. Xjatoe-oedaug, 498. Xjatoe-pisang, 482, 491. Xjatoe-ringgoeng, 498. Sjatoe-siminei, 498. Xjatoe-soedoe-soedoe, 498. Xjatoe-soeto, 498. Njatoe-tambiloe, 498. Njatoeli, 498. Njatoh, 488, 489. Njelandiug, 698. Xjipih, 751. Njiri, 204. Njoeroe, 203. Njoga-kain, 318. Njor. 812. Noelang, 829. Noenoek-tangowan, 73'). Noesoe, 379. Nona, 20. Noua-leuweung, 14 Nonang-kalo, 545. Nonasa, 381. Nong, 829. Nono, 829. X'^ootmuskaat, 583. Norysca javanica, 56. Notaphoebe umbelliflora, 636 Ntangor, 71. X'yctagiDaceae, blz. Xyssa sessiliflora, 447. 196. Obak, 711. Obat-sageroe, 71. Ocbrocarpus sp., 71. Ochrosia acumiData, 528; salubris, 529. Octomeles moluccana, 437; sumatrana, 438 Odei-masoh, 830. Odei-moeka, 830 Odina gummifera, 276; Wodier, 276. Oeba-sageroe, 71. Oebar, 711. üebar-betina, 417. Oebar-lanang, 417. Oebar-lingka, 417. Oebar-paja, 466. Oebar- papeda, 418. Oebar-serai, 417. Oebi-oebi, 830. Oedjau, 292. Oelang, 810. Oelar, 538. Oelin, 613. Oelin-baning, 641 Oelin-batoeng, 641. Oelin-paja, 641. Oelin-tandoek, 641. Oelin-waloet, 641. Oelit, 225 Oeloe, 768. Oeloe-toepag, 761 Oemar, 768. Oempah, zie Larangasan, 351. 21 Oempaug, 564. Oempas, 830. Oendam-soera-itam, 558. Oendarn-soera-poeti, 558. Oendjak, 830. Oengalin, 641. Oenglen, 613. Oentowang, 830. Oepasboom, 712. Oeris-oerisan, 157, 158. Oerisan, 165. Oesing, 188. Oetang-oetang, 324. Oewar-lekatan, 417, 613. Olacaceae, blz. 74. Oleaceae, blz. 173. Oncosperma tilameatosum, 815. Onde-onde, 655. Onglin, 613. Oost-lDdisch paarden vleesch, 163. Oraj, 119. Oranjeboom, 172. Orlean-kleurstof, 38. Ormocarpum glabrum, 293. Orophea reticulata, 26. Oroxylon indicum, 549. Otak-hudang, 262. Otok, 450 Oxalidaceae. blz. 53. Pachystemon bancauus, 691 ; villosus, 696. Padali, 554, 555. Padang, 711. Padaiik, 297. Padjar, 188. Pagan, 831. Pagar, 473. Paijar-anak-jantan, 75. Pahang, 567. Pahang-goenoeng, 449. Pahoeng, 831. Pahudia javanica, 316. Painan, 589. Pait, 351, 799. Paja, 466. Pajo, 140. Pakah, 46. Pakèl, 274. Pakem, 45. Paken-goenjoe, 189. Pakit, zie kajoe-pakit, 826. Pakoba, 393. Pakoe, 737. Pala, 466, 583. Pala-laki-laki, 582. Pala-oetan, 582, 586, 588. Palaglar, 88. Palaka, 438. Palam, 281. Palang, 589. Palanke, 831. Palaquium, 486, 498. bomeënse, 486, blz 161; Gutta, 487, blz. 161; javanense, 488; oblongifolium, 489, blz 161; ob- tusifolium, 490 ; rostratum, 491 ; Treubii, 492, blz. 161. Palas, 284. Palasa, 284. Palasi, 284. Pali, 122 Paliasa, 122. Palijeas, 831. Palmae, blz. 257. Palmyra-boom, 811. Palono, 589. Pamatasan, 831. Pamelesian, 35, Pamelesian-sela, 674. Pamoeda-in-tasik, 204. Pamoeli, 670. Pamoeli-in-taasitj, 204. Pamoeli-toewa, 711. Pampakin, 831. Panipauing, 788. Panaga-bvnga, 70. Panaga-poetih, 70. Panang, 697. Pandjang-pandjang, 788. Pangajong, zie Daoen-pangajong, 819. Panggal, 46. Panggang, 442. Panggang-tjoetjoek, 444. Pangi, 45. 323 Pangium edule, 45. Pangoewal, 613. Pangsi, 46. Paniïng-pannng, 788. Paning-paning, 7770-, 786, 788. Paning-paning-barangan, 788. Pauing-paning-goendik, 788. Paning-paning-sago, 788. Paning-paniug-sirawas, 788. Paning-tambinka, 788. Panoeii, 670. Pantis, 353, 679. Pantjal, zie Kajoe-pantjal, 228. Pantjal-kidang, 228. Pantjar, zie Ki-pantjar, 140, 480, 804 Pantoeng, 831. Pao, 271, 281. Fao-hutan, 263. Pao-jnpit, 263. Papa, 831 Papakelan, 427, 571. Papanggangan, 444. Papatong, 364. Papilionaceae, blz. 93. Papoea, 408. Pard-rubber, 688. Parabrol, 831. Parak, 228. Param, zie Si-param, 711. Parameria sp., blz. 173. Paranephelium xestophyllum, 256. Paranji, 315. Paratropia longifolia, 442; rigida, 442. Pare, 683. Pareh, 612. Parengpeng, 693 Parinarium, 353, 363 costatum, 353; fragile, 354; gla- berrimum, 357 ; Griffitbianum, 355 ; multiflorum, 355; oblongifolium, 363; polyneurum, 356; scabrum, 357; sumatranum, 353. Paritium macrophyllum, 109 ; tiliaceum, 111. Parkas, zie Si-parkas, 833. Parkia, 343, 351. africana, 343; biglobosa, 344; in- termedia, 344; Roxburghii, 344; speciosa, 345. Paroek, 52. Parsonia Minahassae, 533. Parthenoxylon porrectum, 602; pseudo-sassafras, 602. Pasak, 301. Pasan, 651. Pasang, 430, 777«, 780, 781, 783, 784, 785, 786. Pasang-baloeng, 780. Pasang-batoe, 780. Pasang-bodas, 780, Pasang-gede, 780. Pasang-kajang, 780. Pasang-pasang, 788. Pasang-robjong, 781. Pasang-soengoe, 780. Pasang-tanggaga, 780, zie ook 786. Pasang-wrakas, 780. Paseki" 697. Pasiaw, 771. Pasoengan, 693. Pasolder, 160. Pasolei, 831. Pasoier, 160. Patatoelan, 711. Patei, 351. Patei-papan, 351. Patene, 297. Pati, 347. Patjar-tjina, 199. Patje, 460. * Patoe, 59. Pau-labi, 140. Pau-pau, 140. Paube, 281. Pavetta arborea, 473. Payena Leerii, 493, blz. 161; Suriugari- ana, 480. Pedaja, 578. Pedali, 555. Pedes, 602, 605, 634. Pedoe, 180. Peladjau. 473. Pelang, 327. 324 Pelaugas, 281. Persian Lilac, 224. Pelantan-betoe, 831. Pesar, 831. Pelas, 739, 745. Petag, 390, 392, 397. Pelas-kapor, 417. Peiai, 345 Pelas-kiring, 417. Petalaudra Pelas-poenai, 417. micrantha, 93. Peiawau, 415. Petaling, 231. Pelawan-toedak, 416. Petaling-broewang, 231. Felawan-toenjau, 416. Petaling-padi, 231. Peleai, 271. Petanantr, 59, 231. Pelem-düdol, 271. Petar-petar, 324. Pelem-gonda, 271. Petc, 343, 345. Pelem-kopjor, 271. Peté-tjina, 342. Pelem-madoe, 271. Petei, 351. Pelempah, 281. Peteuj, 345. Pèlèt, 122. Peteuj-sèlong, 342 Peloenlaii, 831. Petikan, 831. Pelok, 547. Petir, 344. Pelompoug, ^47. Petjari, 10. Feltophorum Fetiel, 617. dasyracliis, 317; ferrugiueuiii, 318. Petraea Peltostigma volubilis, 577. acidum, 188. Petunga sp., 473. Peinpaiig, 740. Peu-eung, 341. Pemphis Peuris, 661. acidula, 428. Phoebe Penaga, 59. declinata, 638; excelsa, 592; holo. Penagah, 59. sericea, 639, lauiponga, 638 i; ni- Pe7ia/c, blz. 26. tida, 640; parviflora. 638. Penalar-koening, 103. Phoengor, 4.26. Penanaan, 16. Photinia Penang 808. integrifolia, 358; Xotoniaiia, 358 Penawar-pait, 189 Phyllanthus Pendjaliaau, 244. arborescens, 702; dasyaothus, 682; Pendoe, 180 distichns, 703 ; Emblica, 704; Penggoeiig, 383, 411. glauciuus, 705 , Kipareh, 683; Pening, 256. lucidus, 684; niollis, 706. Pening-pening-raniboetan, 250. Fiangu, 586. Peujaoe, 831. Pierardia Pentace dnlcis, 663; raoumosa, 666. polyantha, 161. Pilang, 327. Pentoi, 343. Pileostigma Pepat, 831. acidum, 306. Pepe-pepe, 559. Pimdeui, 343. Pepeos, 16. Pinago, 71. Perèlèk, 506. Pinang, 808. Peroneina Pinang-barik, 82. canescens, 566. Pinang-pinang-goendik, 72. Persea ■ Pinango, zie Tjangkang, 71. gratissima, 687. Pinaugpalni, 808. 325 Pindis, 764. Pingkoe, 216, 217, 221. Pintangor, 71. Pinus sinensis, 798. Pipal, 754. Pil)ali, 754. Pipis, 389. Pipturus repandus, 768. Pisang-pisang, 35. Pisek, 198, 200. Pisitan-monjet, 213, 217. Pisonia excelsa, 578. Pitata, 432. Pithecolobium, 346, 351. bigeminuin, 346; Clypearia, 347; Junghulmianum, 348; monilife- rum, 349; montanum, 350; um- bellatum, 349. Pitjeweli, 831. Pitjis, 463. Pitjisao, 463, 771. Pitjoeng, 45. Pittosporaceae, blz. 13. Pittosporum ferrugineum, 47; timorense, 48. Plagianthera oppositifolia, 697. Plalar, 103. Plam-djawa, 271. Planchonella ferruginea, 494. Plancbonia, 411, 417. sundaica, 411; timoriensis, 417; undulata, 411; valida, 411. Plangas, 662. Plasa, 284. Plecospermum sp., 768. Plempang-itam, 72. Plempang-poetih, 85. Plepak, 831. Plepek, 831. Ploiarum sp., 85. Plompom, 831. Plompotoe, 831. Plumeria aciitifolia, 530. Poak, 165. Poan, 831. Podocarpus amara, 799; Blumei, 800; brac teata, 804 ; cupressina, 801 eurbyucha, 799; Koraiana, 802 latifolia, 800 ; Nageia, 803 neglecta, 804 ; nereifolia, 804 Rimphii 805. Podok, 831. Podutan, 498. Poeak, 788. Poediïng, 472. Poeding-rimbo, 472. Poejaan, 126. Poek, 348. Poekon, 477. Poelab, 456. Poelang, 351. Poelanten-batoe, 533. Poelanten-boeboer, 522. Poelas, 258. Poelasi, 256. Poelawi, 533. Poele, 522. Poelei-kampong, 522. Poeli-batoe, 469. Poelis, 256, 711. Poeloe, 768. Poeloe-baroe, 559. Poeloengan, 338. Poeloes, 762. Poeloetan, 490. Poeuaga 62, 768 (zie bij Fieus pseudo-rubra). Poenago, 59, 744. Poenago-pipa, 768. Poenai, 162. Poendoengan, 463. Poeng, 341. Poengei, 368. Poengoer-didik, 432 Poenowoer-pait, 189. Poeram, 768. Poerang-bitam, 768. Poerin, 715. Poering, 673. Poerisi, 674. Poernamasada, 542. Poerwo-koening, 56. Poerwo-sari, 56. 826 Poesar, 724. Poespa, 80. Poespa-beureum, 80. Poespa-bodas, 80. Poespa-merang, 80. Poetang, zie Lanan, 827. Poetat, 411. Poetat-kebo, 411. Poetat-rèsèk, 411. Poetih, 409. Poetih-bawa, 409. Poeting, 493. Poetjangan, 441, 443. Poetjoeng, 45. Poetoen, 85. Poetri, 58, 801, 804. Poh, 271 Poh-ketèk, 452. Pohon-kira-kira, 204. Pohou-oepas, 712. Pohon-pedang, 549, Pohon-sagoe, 814. Pohon-sikat, 387. Poïk, 348. Poik-gedeh, 347. Poincianu regia, 319. Poko-prah, 676. Pokü-tanjong, 484. Pokoen,' 121. Polaj, 522. Polam, zie Palam, 281. Polasan, 041. Pole. 533. Polei-pipi, 518. Polenoet, 547- Poligotoe, 509. Polyadenia gemmiflora, 615; iucida, 616. Polyalfhia, 27, 35. lateriflora, 27; subcordata, 28. Polygalaceae, blz. 14. Polyphragmon sericeum, 469. Polyscias nodosa, 443. Pometia, 261, 256 glabra, 251; piunata, 251; lomen- tosa, 252. Pompelmoes, 175. Ponang-kilon, 740. Pondak, 831. Pong, 341. Pongamia glabra, 294; grandifolia, 294; xerocarpa, 295. Poiigi, 831. Pongok-an, 424. Pongporrang, 549. Ponti, 831. Pontianak, 526. Popo-kapal, 812. Popo-pangi, 812. Popo-raindang, 813. Popohan, 262. Popopojen, 461. Popotaa, 281. Portia-tree, 114. Posi-posi, 374, 431. Potan, 85. Potean, 548. Potian, 555. Potü, 831. Poupartia mangifera, 266. Fra, 670. Pradoeng, 711, 831. Prahi-laki, 711. Prana-djiwa, 133. Pranak, 777«, 781. Prangkoe, 831. Prapat, 432. Prawau, 415. Prawan-koelit-merah, 417. Prawau-koelit-poetih, 417. Preh, 755. Premna foetida, 567; lucidula, 568; tomen- tosa, 569. Pring, blz. 261. Priuos sp., 232. Priwoet, zie Bawang, 281. Proeboek, 831. Proepoh, 831. Proho, 602. Proteaceae, blz. 215. Protium javanicum, 195. Psidium Guajava, 412. 327 Psychotria divergens, 464. Pterocarpus, 296, 301. dalbergioïdes, 297;hypostlctus, 296: indicus, 297, 298 ; id. var. saxati- lis, 297; id. var. Wallichii, 297; santalinus, 299. Pterocymbium javanicum, 130; viridifloriim, 124, Pterospermum, 125, 140. acerifolium, 125 ; Bliimeauum, 128 celebicum, 126 ■. diversifolium, 127 : javanicum, 128; parvifoliuni, 128 suberifolium, 128. Pudik, 59. Pulai, 522. Pulasan, 250. Pulpa cassiae, 309. Pulpa tamarindorum, 323. Punica Granatum, 429; id vai". oana, 429 Putranjiva Roxburghii, 707. Pycnarrbena lucida, 36. Pygeum, 359, 363. Blumei, 360; latifolium, 359: parviflorum, 860; zeylanicum, 360 Quercus, 777«, 788. acuminatissima, 781 ; Bennettii 777^; cuspidata, 778; fagiformis, 781 ; glaberrima, 784; glauca, 779 induta, 780 ; Junghuhnii, 781 Korthalsii, 785; mappacea, 785 neurophylla, 782; pruinosa, 783 spicata, 784; sundaïca, 785; Teys- mannii, 786. Rabak, 882 Raboelang, 832. Raboeng, 190. Rabong-iabong, 189. Radapi' 288. Radin, 799. Radja, Kajoe-radja, 309, 324, 536, 539 (zie Tembesoe-talang), 614, 713, 807. Radja-kajoe, 807. Rah, 586. Rajango, 336. Rama, 793, 832. Raman-oetan, 261. Ramania, 260. Rambei, 666. Rambei-oetan, 711. Rambei-salembang, 711 Ramboeta, 38. Ramboetan, 247. Ramboetan-oetan, 255. Ramboetan-rimbo, 256. Ramo, 424. Ramö-giliag, 442. Ramok-daging, 659. Randia scandens, 473. Randja, 608. Raudoe, 106. Randoe-alas, 104. Randoe-goening, 115. Rangas, zie Rengas. Rangasa, 267. Ranggang-bako, 2. Rango, 281. Rango-pinang, 281. Rango-pisang, 281. Rangong, 245. Ranoe, 72. Rantau-toewo, 832. Raoe, 266. Rapo, 808. Rapo-rapo-djawa, 391. Rapo-tjedo, 720 Raprap, 288. Rasak, 103, 777a, 782 ; zie ook Resak. Rasak-damar, 103. Rasak-dataï, 103. Rasak-gadja, 788. Rasak-goening, 103. Rasak-hitam, 788. Rasak-minjah, 788. Rasak-padi, 788. Rasak-pantaï, 103. Rasamala, 193, 365. Rasioe, 771. Ratoe, zie Kajoe-ratoe, 826. Ratonia littoralis, 256. Raubitoe, 266. Rawa-rawa, 281. 328 Rawai, 735. Rawali, 593, 599, 602. Ra wat, 281. Reareango, 522. Red wood, 333. Redani, 206. Redjasa, 149. Remang, 53. Remanka, 832. Rembangoen, 188. Rembitoengan, 832 Remening, zie Pening, 256. Remoe-bok, 832. Remoempol, 832. Remplas, 731, Rempoedoeng, 153. Rena, 832. Rendean, 324. Rèng, 334. Rengas, Rangas, 267, 279, 281. Rengas-abang, 281, zie Rangas. Rengas-balang, 263. Rengas-boeroeng, 268, 281, zie Rangas. Rengas-dahan, 281. Rengas-itam, 281, zie Rangas. Rengas-lampoing, 281. Rengas-manak. 268. Rengas-manan, 281, zie Rangas. Rengas-nianoek, 262. Rengas-pawon, 281. Rengas-poetih, 281, zie Rangas. Rengas-teuibaga, 267 Rengas-tempoejang, 281, zie Rangas. Rengas-teras, 267. Rengas-tjelik, 279. Renoewang, 832. Rerek, 240. Reri, 191. Resak, 103, blz. 26; zie ook Rasak. Resak-djamei, 103. Resak-kajoe-api, 103. Resak-padang, 103. Resak-aianten, 103. Resak-tembaga, 103. Resep, 392. Resiki, 12. Reta, 286. Retinodendron Rassak. 102. Rhamnaceae, blz. 75. Rhizophora conjugata, 373; mucronata, 374. Rhizophoraceae, blz. 125. Rhodamnia cinerea, 413; trinervia, 413. Rhodoleia Teysraanni, 367. Rhus, 277, 281. retusa, 277; rufa, 277; vernicifera, 278. Ribaja, 236. Riboe-riboe. 504. Ridan, 256. Rigat, zie Kajoe-rigat, 826. Rimoewas, 571. Ringang, 35. Ringas, zie Rengas. Rinkit, 153. Ringin, 351 (zie bij Kadjaniihing), 734. Rinong, 710. Rioeng, 775, 781. Rioeng-anak, 775, 781. Rioeng-goenoeng, 775. lliraboe-boeroeng, 832. Ririk, 832. Risip, 392. Rison, 832. Rite, 522. Roe, 789. Roedjak-ssem, 323. Roefoe, 768. Roehoeng, 832. Roejang, 832. Roekdjeroekan, 51. Roekem, 40, 42, 43. Roemerang, 205. Roenantan, 832. Roepet-in-taloen, 385. Roeroen, 121. Roesak. 103. Roesi, 768. Roewoian, 105. Roian, 105. Roja, 336, 791. Rondol, 768. Rongi, 832. Rood sandelhout, 299. Roro, 308. 329 Roroemoe, 121. Roroeno, 140. Rosaceae, blz. 131. Rosewood, 285. Rotan, blz. 260. Roto-roto, 417. Rottlera glaberrima, 699; hispida, 692. Roupala Pohlii, 644. Rozenhout, 59, 285. Bv,, 789. Rubiaceae, blz. 153. Rubus lineatus, 362. Rukam, 40. Rutaceae, blz. 54. Sabel, 549. Sabiaceae, blz. 82. Saccopetalum Horsfieldii, 81. Sadan, 73, 74. Sadang, 813. Sadèng, 813. Sadengpalm, 813. Sading, 813. Safa, 833. Saga, 332, 787. Sagoe, 810, 814. Sagoeweer, 810, 811. Sagoeweerhout, zie Oeba, 71. Sagopalm, 814. Sahang, 818. Sajab, 833. Sakam, 768. Sake, 833. Sal tree, blz 26. Sala-moeli-itam, 545. Sala-moeli-merah, 545. Salacia BuddiDghii,238 ; niacropbylla, 238; Radula, 288; reticulata, 233; ver- rucosa, 233. Salak, 78, 533 (zie bij Willugbbeia sp.), 638. Salakar, 596. Salam, 400, 401, 634. Salam-andjing, 360. Salam-badak, 400. Salam-banen, 400. Salam-watoe, 392. Salanoe, 833. Sale-sale, 368. Sali-moeli, 545. Sali-moeni, 545. Salo, 794. Saloema, 458. Salogaro, 100. Salowako-meirah, 347 Sama-tali, 417. Samak, 407. Samalain, 833. Samang, 34. Samaoën, 45. Samar, 438. Samar-meirah, 433. Samar-poeti, 436. Samara, 789. Sambejan, 528. Sambi, 258. Sambiring, 494. Samboeta, 8. Same, zie Tajapoe, 768 Sampa, 6. Sampaka, 10. Sampang, 178, 308. Sampang-goenoeng, 47 1 . Sampora, 142. Samydaceae, blz. 148. Sana-kembang, 297. Sana-kling, 285. Sana-soengoe, 285. Sandelbout, 299, 650. Sandoe-sandoe, 833. Sandori, 225. Sandoricum indicum, 225; nervosum, 225. Sandowin, 838. Sanga, 267. Sangga-langit, 529. Sanggoe, 445. Saagï, 547 Sangir, 272. Sangkongan, 528. Sango-boana, 442. Sa' góewang, 498. Saninten, 774. Sanka. 617- Santalaceae, blz. 217. 330 Santalhout, 650. Santalnm album, 650. Santen, 276, 527. Santigi, 771. Santoe-bodi, 228. Saoe, 485. Saoe-manila, 479. Saoe-masarawet, 571. Saoe-poeti. 571. Saoe-rendai, 571. Saoe-rintek, 427. Saoe-sela, 571. Saoe-watop, 427- Saoehoen, zie Ki-saoekin, 35. Saoejoe, 833. Saoekin, zie Ki-saoekiti, 35. Sapa, 308. Sapal, zie Sipat, 473. Sapau, 308. Sapan-daban, 324. Sapang, 308. Saparantoe, 322. Sapat, 473. Sapat-poetih, 473. Sapè, 252. Sapeb, 711. Sapèn, 47, 252, 358. Sapi, 75, 85, 251, 252, 659. Sapial, zie Ai-sapial, 817 Sapijek-oedan, 695. Sapindaceae, blz. 76. Sapindus Rarak, 240. Sapiri, 652. Sapium baccatuni, 708; indicuni, 709; sebiferum, 711. Sapodille, 479. Sapoe, 73. Sapoes, zie Kajoe-sapoes, 498. Saponine, blz. 76. Sapotaceae, blz. 161. Sappanbout, 308. Saraca declinata, 320; indien, 321 ; minor, 321; ZoUingeriana, 321. Saradan, 42, 43. Saradoeiidoeng, 833. Sarang, 813. Sarangan, 774. Saratoes, 151. Sarcocepbalus cordatus, 465; dasypbyllus, 466; subditus. 467. Sarcolobas sp., 534. Sarcostigma Horsfieldii, 231. Sariawan, 513, 643, Sariboe, 807. Sarijek-bonei, zie Boenei, 711. Sarkardjeuh, 21. Saroe, 650. Sasa, 662. Sasa-bener, 659, 661. Sasa-lemboet, 661. Sasag, 512. Sasak, 103. Sasangkongan-rindem, 528. Sasangkongan-rinteV, 528. Sasawo, 498. Sasia, 179. Sasoendoer-goenoeng, 324. Sasoendoer-ilir, 324. Satlotong, 197. Satijnhout, 210. Sau, 485. Saurauja, 77, 85. ferox, 78; tristyla, 77. Sawa, 769. Siiwah, zie Kajöe-sawah, 788. Sawan, 45. Sawoer, 833. Saxifragaceae, blz. 124. Schima crenatii, 79; Noronhae, 79, 80 Wnllicbii, 85. Scbizolobinm excelsum, 324. Scbleicbera trijuga, 253. Schoutenia Buurmanni, 162; ovata, 163. Sciadopbyllum palmatum, 444. Sea, 460. Sebangar, 833. Sebar, 763. Sedoek-beawak, 833. Segawe, 331. 331 Segawèh, 331. Segel, 5. Segoelang, 478. Seha, 465. Seho, 810. Sehur, 658. Sekar-poetih, 548. Sekar-potèh, 554. Sekar-sapen, 358. Sekaraug, 34. Sekel, 232. Sekewari, 791. Sekoeatjong, 833. Selah, 638. Selampit, 417. Selamtara, 342. Selaua;king, 833. Selasijan, 602 Selawakoe, 337. Seloemar, 473. Seloemar-poetih, 473. Seloerah-betina, 833. Seloerah-lanaug, 833. Sèlong, 338. Semak, 501. Semampat, 833. Semapat-boenga, 833. Semapat-regis, 833. Semaram, 833. Semasem-betina, 833. Semasem-lanang, 833. • Sembodja, 530. Semboelang, 833. Semboeng, 475, Semboeng-dedeg, 475. Semecarpus, 279, 281. • Forstenii, 279; heterophylla, 279. Semek, 501. Semoet, 572. Sempajang, 178. Sempelaboe, zie Kajoe-sempelaboe 6. Sempoe, 4. Sempoer, 3. Sempoer-ratoe, 6. Sempoer-sègèl, 5. Sempol, 739. Sempor, 6. Sempor-tjaj, 3. Sena, 297. Seadara, 474. Sendarèn, 647. Sendok-sendok, 711. Sengkarang, 34. Sengkawang, 97. Sengkoewan, 103. Sengkuang, 266. Sèugön, 340. Sèngun-djawa, 340. Sèngón-laoet, 337. Sèugon-sabrang, 337. Sèngon wèwè, 350. Sèngör, 350. Senoe, 123. Sentarong, 765. Sentigi, 428. Sentoel, 225. Sentok, 598. Seatol, 225. Sepang, 324. Sepat, 389, 424, 459. Sepatan, 459, 617. Sepoel, 833. Seprèh, 768. Seraja, 103. Seranti-lirao-manis, 103. Serapat, 833. Sevawak, 833. Serai/ah, blz. 26. Sèrèh, 602, blz. 199. Sèrèh-bodas. 602. Serisih, 833. Serkaja, 21. Serkik, 833. Seroe, 85. Seroek, 85. Seroet, 768. Sesapang, 305. Sesbania grandiflora, 300. Sesiram, 833. Setjang, 308. Seungit, 567. Sewangkong, 815. .Shell lack, 284. Shorea, 95, 103. compressa, 95 ; eximia, 96 ; nitens, 97 ; oblongifolia, 98 ; palembanica, 99; selanica, 100. Si-bare-bare, 711. Si-bari, 711. 332 Si-baro-baro, 711- Si-baroewas, 65. Si-baroewi, 65. Si-baso, 533. Si-boesoek, 324. Si-busuk, 313. Si-djangkang, 140. Si-gadoendoeëng, 866. Si-gadoeodoeng, 366. Si-galabo, 833. Si-kapiniëk, 764. Si-lalak-koeli, 498. Si-limpo, 833. Si-mantoeëng, 833. Si-param, 7 1 1 Si-parkas, 833. Si-tapis, 30. Si-tjere, 711, Siblian, 613. Siboet, 652. Sideroxylon, 494, 498. attenuatum, 496 ; ferrugineum,494 ; glabrescens, 495; indicuin, 496; nitidura, 497. Sigarenkistenhout, 207. Sigeung, 161, 697. Sigoeng, 213. Sikandjar, 442. Sikap-beureum, 545. Siki, 641. Silan, 228. Silatoet, 282. Silky oak, 642. Siloeëng-siloeëng, 833. Siloek, 761. Simar-bantajan, 89. Simarubaceae, blz. 59. Simbel, 813. Simpeureum, 677. Simpoer, 6 Simpol, 3, 739. Sindoek, 162. Sindoer, 322. Sindocr-kemiling, 324. Sindoer-poetat, 324. Sindoer-ragis, 324. Sindoor, 322. Sindora sumatrana, 322. Singyeh-jjutih-betina, 601. Singkai, zie Kajoe-singkai, 35. Singkang, 833. Singkawaug-betina, 103. Singkawang-lanang, 103. Singkil, 567. Siniiak, 833. Sinkeb-siukeh, 833. Sinoewar-kamiling, 833. Sintok, 593, 598, 601, 605. Sintok-iantjang, 605. Sintok-iueong, 601. Sintok-moris, 605. Sintulang, 458. Sipanoe-oedang, 788. Sipanoe-poetih, 788. Sipat, 473. Sipatan, 459. Sipuer, 3. Siren, 712. Sireum, 389, 391, 392, 397. Sirië-koeboeëng, 833. Sirikaja, 21. Sirkaja-landa, zie Kajoe-sirkaja-laiida, 35. Sisil, 833. Sitapoeng, 562. Siwalan, 811. Skola, 522. Slangehout, 538. Slangetjeshoiit, 301. Slatri, 62. Sletri, 62. Sloanea Sigun, 164. Sloemar, 458. Sloetia Sideroxylon, 764. Slijmappelboom, 170. Snoenhor, 833. Soegi-manai, 475. Soeka, 792. Soekoen, 718, 719. Soelatri, 62. Soelempati-ajoe, 833. Soelempati-goeuing, 833. Soelempati-hitam, 833. Soelempati-sahang, 833. Soelenipati-tandoek, 833-. Soelempati-telor, 833. Soeling, 833. 333 Soeloe, 355, zie ool< Ivajoe-soeloe, 826. Soemasoela, 815. Soenibar, 833. Soeinbing, 474. Soembong, 474. Soenipang, 833. Soeuipoeng-goening, 6. Soetnpoeng-hitam, 6. Soempoeng-merah, 6. Soending, 833. Soengkai, 550. Soengkei, zie Loeroes, 827. Soengkei-alas, 455 Soengkei-melajoe, 566. Soeranti, 103. Soerèn, 206 Soerèn-kapas, 206. Soerèu-meirah, 206. Soerèn-poetili, 206. Soerèn-sabrang, 208. Soeria, 228. Soerian, 208, 228. Soerian-bawaug, 208, 209. Soerian-benar, 208 Soerian-bona, 208. Soerian-hitam, 228. Soerian -in goe, 228. Soerian-kampong, 208. Soerian-kokoeroe. 228. Soerian-merab, 228 Soeriaa-nasi, 208. Soerian-rimbo, 208, 209. Soeroes, 833. Soesoe, 368, 522. Soesoen, 675. Soeti, 833. Soga, 318. Soh, 792. Sohiwoek, 813. Soho, 792. Sohor, 657, 711 (zie Ki-sohor). Sohor-poetih, 658. Soka, 320, 321, 357. Soki, 375. Solanaceae, blz 183. Solanum grandifloruin, 546. Soio, 355, 793, 794. Solowau, 833. Sompoer-ajer, 3. Sompor, 4. Songgora-andjing, 382. Songgom-zeilon, 417. Songo, 3. Sonja, 370. Souneratia, 430, 432. acida, 430; alba. 431 ; obovata, 430. Sono, 297, zie ook Sana. Sontol, 225. Soör, zie Sohor. Soreh, 833. Sosa, 558. Spathodea, 550, 556. campauulata, 556; gigautea, 555 macroloba, 550; serratnln, 551. Spondias, 280, 281 dulcis, 280; "Wirtgenii, 276. Sponia amboiuensis, 765; di.scolor, 768; virgata, 766. Srigawe, 833. Srikaja, 21. Srisik, 833. Sriwil, 130. Srogol, 255. Stadraanuia trijuga, 253. Stalagraites dulcis, 66. Staphyleaceae, blz 76. Stelechoearpus sp., 35. Stengah-b urong, 181. Stephegyne parvifolia, 459. Stercnlia, 129, 140. Blumei, 129; caiiipanulatn, 130; colorata, 131; foetida, 132; java- nica, 133;.inacrophylia, 134; no- bilis, 135; urceolata, 136. Sterculiaceae, blz. 38. Stereospermum ehelonoides, 552; fimbriatum, 553 ; glandulosum, 554; hypostictum, 555; xylocarpura, 556. Stillingia paniculata, 708; sebifera, 711. Stoklak, 284. Streblus sp., 768. Strombosia javanica, 230. 334 Strvcliuos Nux-vomica, 537, 538. Stylocoriiia sp., 473. Styracaceae, blz. 171. Styrax Benzoïn, 510, Suga, 70. Sunclri, 121. Sunlco-bimau, 355. Swietenia macrophylla, 220; Mahagoui, 227. Symplocos, 511, 516. fasciculala, 511; ferruginea, 512; lachnobotrya, 512; odoratissima, 513; rubiginosa, 514;spicata, 516. Synoecia diversifolia, 737. Syzygium acuminatissimum, 417; avene, 404; Campanellum, 417; caryophyllifo- lium BI., 389; caryophyllifolium DC, 391; costatum, 400; euneu- ron, 405; jambolanum, 391; laxi- florum, 396; nodosum, 400; qua- drialatum, 406; racemosum, 392; variifoliura, 407. Taas, 16. Taban-merah, 489. Tabernaemontana sphaerocarpa, 531. Taboe, 440. Tadi, 256. Tadji, 799, 801, 804. Tadoek, 834. Tagegoe, 834. Tagoen, 697. Tahala, 834. Tahan, 834. Tahas, 16. Tahi, 368. Tai, 567, 729. Taiba, 271. Taipo-bonka, 271. Tajapoe, 768. Tajoeman, 186. Takèr, 425. Takir, 425. Tal, 811. Talakan, 834. Talainpa-badak, 150. Talanau, 834. Talang-daenij , 292. Talantang, 152. Talauma, 14, 18. elegana, 14; gigantifolia, 15 ; ovalis, 16; rubra, 17. Talawi, 834. Tales, 27, 136, 592, 627. 634, 636. Tales-gede, 615. Talesan, 634. Tali-doek, 809. Tali-karbau, 23. Talioe-batoe, 379. Talioen, 613. Talisei, 379, 384. Taloejoen, 613. Taloeka, 38. Taloetoe, 124. Talok, 156, 157. Talok-kapoer, 157. Talok-taugol, 442. Talok-wingka, 157. Tamang, 834. Tamarinde, 823. Tamarindus indica, 323. Tamasoe, 85. Tambaga, 389, 423; zie ook Tem- baga. Tambaga-longsar, 423. Tambang-indjoek, 809. Tamboe, 204. Tamboeasing, 287. Tamboelimat, 228. Tamboen, 301. Tamhaloera, 834. Tamiaiig, 504. Tamok. 666. Tampa-rantoe, 322. Tampal, 834. Tampang, 722, 724, 758. Tampang-boeboer, 768. Tampaug-padi, 768. Tampang-wani, 768. Tampinis, 764. Tampoeui, 724. Tampoenick, 724. Tampoerah, 103. Tampoh-badak, 456. 335 Tampunel, 724. Tanah, 187, 710. Tanang, 760. Tandi-mera, 834. Tandjang, 368, 374. Tandjaag-brangga, 374. ïandjoeng, 484. Tandoe, 535. Tandoe-merah, zie Kajoe-tandoe-me- rah, 768. Tandoe-poetih, zie Kajoe-tandoe-poe- tih, 768. Tandoh, 471, 834. Tanga, 371. Tanganan, 442. Tanggoenan, 788. Tanggoli, 309, 310. IfaDgil lahoesar, 834. Tangkalak, 628, blz. 199, Tangkang-perdak, 834. Tangkèlè, 122. Tangkil, 792. Tangkoeloe, 170. Tangkoepan, 730, 736. Tangkoepan-sela, 732, 736. Tangkölo, 122. Tanglak, 156. Tanglar, 218, 221. Tanglar-monjet, 213, 220. Tangoei, 324. Tangogo, 777«, 786. Tangtalang, 152. Taoe-latei, 417. Taoen, 251, 799. Tapa-toekal, 281. Tapang, 834. Tapang-boentak, 834. Tapat, zie Sapat, 473. Tapen, 700. Tapi-limau-mani, 35. Tapis, 25, 30. Tapis-itam, 35. Tapisi, 30. Tapoeëng, 577. Tapoes, 676. Tapos, 676. Tarantang, 265. Tarap, 768. Taras, 613. Tareng-koese, 336. Tarenna zeylanica, 468. Tarisi, 333, 334. Tariti, 355. Taritib, 302. Taroentoeng. 376, 496. Tarok. 718. Tarontong, 430. Tarpandi, 296. Tarrietia, 138, 140. javanica, 138. Tatahaan, 490. Tatengoran, 156. Tawa, 71. Tawa-im-bolai, 37S. Tawah, zie Bintangor, 71. Tawan, 256. Tawi, 375. Tawiring, 834. Teak, 570. Teboeboek, 90. Tecoma ceramensis, 556. Tectona grandis, 570. Tedja, 598, 634. Tedjo, 596. Tegaron, 834. Telinoh, 652. Tekem, 641. Teki, 220. Tekik, 333, 801. Tekroe, 834. Telasijan, 602. Telik, 279. Telor, 188. Tembaga, 396, 420; zie ook Tambaga. Tembaga-poetih, 834. Tembagan, 364, 385. Tembaloe, 211. Tembelang, blz. 261. Tember, 791. Tembesoe-angin, 539. Tembesoe-bawang, 539. Tembeaoe-boekit, 539. Tembesoe-kapoer, 539. Tembesoe-karto, 539. Tembesoe-langkanang, 539. Tembesoe-paja, 539. Tembesoe-rawang, 539. Teuibesoe-renah, 536. Tembesoe-talang, 539. Tenibesoe-tekoejoeng, 539. Tembesoe-tembaga, 539. Tembojin, 641. Tembusu, 536. Tembusu-bukit , 535. Tembtisn-paja/i, 535. Tembusu-ialang, 535. Temhusu-tembaga, 535. Temedab, 725. Temendilan, 448. Temeroe, 536. Ternon, 834. Tempaug, 724. Tem pi nis, 764. Teinpoerong, 834. Tenang, 473. Tenano, 834. Teuga, 808. Tengah, 871. Tengab-geer, 834. Tèngèh-tja-ah, 463 Tengelar, 834. Tenggeger, 834. Tenggoeli, 309, 310. Tengkawang, 90, 101, 831 (zie bij Piepek. Tengkawang-madjan, 103. Tengkawang-rambei, 103. Teiigkawang-toengkoel, 103. Teugkoedjoe, 834. Tengo, 371. Tèngsèk, 241. Tenjau, 562. Teo-teo, 545. Teo-teo-oetan, 427. Tependoeng, 834. Tepingo, 834. Tepis, 834. Tepowa, 834 Teras-klampai, 417. Terdoe, 834. Tereubüeoek, 791. Terentang, 264. Terentang-malong, 281. Terentoiig, 265. Terep, 714. Tering, zie Kajoe-tering, 577. Terminalia, 377, 381. Arjiinu, 377; bellerica, 378 Catap- pa, 379; Chebula, 380; lauriiioides, 378; Teysmannii, 380. Ternataansch IJzerhout, 433. Ternstroemia, 81, 85. aiieura, 82; bancana, 85; gedehen- sis, 81; japonica, 82, iiiacrocarpa, 83. TerDstroemiaceae, blz 21. Tetal, 277. Teterongan, 184. Teljangkir, 116. Tetoen, 490. Tetractinostigma microcalyx, 662. Tetrameles midiflora, 439. Tetranthera amara. 617; aognlata, 618; banca- na, 631 ; bandongana, 632: citrata, 622 ; elliptica, 623; Forstenii. 633; laiirifolia, 620; lucida, 6I9;niap- pacea, 626; pol.vantba, 622; pseudo- angulata, 618; pubtrula, 621 ; Roxburghii, 628; rubra, 627. Tetrapleuia Thonningii, 351 . Tenreup, 714. Tewa, 692. Tewasen, 814. Thea assamica, 84. Theobroma Cacao, 139. Thespesia populnea, 114. Theuüb, 266. Theureu, 584. Theureu-mèrah, 584. Theutheuk, 288. Theutheuk-tjangkring, 289. Thriboeng, 811. Thryallis brachystaehys, 167. Thuya orientalis, 806, Thyrnelaeaceae, blz. 216. Tiglium offieinale, 673. Tikin, 834. 337 Tiko, 834. Tilajoe, 242. Tileng, 572. Tiliaceae, blz. 46. Tiraadak-boegoe, 725. Timaha, 122. Timanga, 122. Timba-lanang, 834. Timboan, 589. Timboel, 718. Timbor, 641. Timo, 475. Timol, 834. Timon, 469, 477. Timonius Rumphii, 469. Timor, 160. Timpalan, 834. ïindjan-baloekar, 619. Tindjau-batoe, 103. Ting, 559. Tingi, 371. Tinomiscium phylocrenoïdes, 36. Tinrotinro, 711. Tioes, 410, 431. Tioes-in-tjatanaan, 674. Tioes-karengan, 431. Tioes-lewo, 559. Tioes-sama, 431. Tipis-koelit, 385. Tisoek, 109. Titi, 574. Titi-daban, 577. Tiup-tiup, 72 Tiwadak, 768. Tiwadak-banjoe-goening, 768. Tiwadak-banjoe-poetih, 768. Tiwangan, 834. Tiwoe, 257, 258. Tiwoe-landak, 717. Tjaiit, 756. Tjadak, 834. Tjadokang, 834. Tjajoer, 128. Tjala 421. Tjalameme, 834. Tjalikangin, 238, 697 Tjaliugtjing, 168. Tjaloeng, 502. Tjalong, zie Ki-tjalong, 509. Tjamba, 323. Tjambang, 301. TjainpaiJa, 768. Tjampaka, zie bij Tjempaka. Tjainpedah-ajer, 725. Tjaiupedah-ajer-betina, 725. Tjauipedah-ajer-lanang, 725. Tjandas, 834. Tjang, 308. Tjangkang, 71. Tjangkoedoe, 460, 468. Tjaogkoedoe-lalaki, 465. Tjangkriug, 289, 301. Tjangtjaratan, 452, 467. Tjautaiig, 28. Tjantigi, 241, 771. Tjautoeng, 27. Tjaoe, 578. Tjapi, 252. Tjapilong, 59. Tjareuh, 119. Tjaringin, 734, 755. Tjarirang, 216, 218. Tjartjena, 636. Tjawene-sore, 254. Tjawoeug-jawora, 65. Tjebai, 254. TjèlèiJg, 424. Tjèlèugan, 424. Tjeloeuiprit, 834. Tjelorins;, 222. 'rjemara, 789, 790, 801. Tjemara-tikoeug, 801. Tjemara-toekoeiig, 801. Tjembawak, 277. Tjempaga, 216. Tjempagan, 215. Tjempaka, 10, 12. Tjempaka-boeloes, 7. Tjempaka-djai, 7, 11. Tjempaka-edja, J8. Tjeinpaka-foeroe, 18. Tjempaka-koening, 10. Tjempaka-koneng, 10. Tjempaka-oetan, 9, 18 (zie bij Ta- lauma sp.), 456. Tjempaka-oetan-aloes, 9. Tjempaka-oetan-kasar, 16. Tjempaka-poetib, 18. 22 Tjeuipaka-warua, 11. Tjeuipedak, 723. Tjempirit, 531. Tjemplong, 59. Tjendan-baloekar, 619. Tjendana, 650. Tjendana-meirah, 299. Tjeuga, 103. Tjengal, 90, 103. Tjeugal-itam, 103. Tjeagkarautr, 792. Tjengke, 388. Tjengol, 103. Tjengpeh, 798. Tjepaga, 216. Tjepaka-sikar, 18. Tjepedak-a.ier, 725. Tjepogo, 675. Tjepohat, 420. Tjeragal-raonjet, 255. Tjere, zie Si-tjere, 711. TjeriDg, 346. Tjerlang, 127. Tjerlang-laut, 121. Tjerme^ 364, 703. Tjetjerenehan, 683. Tjeuntheuuah, 650. Tjeureun, 276. Tjherock, 171. Tjiang-ioea, 834. Tjiang-oting, 834. Tjiat, 756. Tjiboeroe, 834. TjiDgkang, 92. Tjoebadak-ajer, 768. Tjoebadak-kampong, 720. Tjoebadak-oetan, 768. Tjoebadak-rimbo, 498. Tjoekilang, 239. Tjoelan, 199. Tjoeloe, zie Getah-tjoeloe, 822. Tjoengkling, zie Kajoe-tjoengkling, 301. Tjoeiitjoeii-bao, zie Talauma sp., 18. Tjoentjoeu-wangi, zie Talaumasp., 18. Tjoepah, 834. Tjoklat, 139. Tjombraugan, 47. Toas, 834. Toea-hoea, 811. Toeak, 363. Toean, 834. Toeba, 063. Toebak-boewah, 711. Toeboehoe, 834. Toeik, 556. Toekak, 834. Toelaug, 421. Toelin, 613. Toeloeh, 196. Toembawa, 216. Toembawa-rendai, 216. Toembawa-rintek, 216. Toembilah, 360. Toembong-boeroeng, 834. Toemih, 556. Toemok, 834. Toendjoeng, zie Talauma sp., 1} Toendoen, 255. Toenggeureuk, 776. Toenggoeroet, 776. Toengke, 190. Toengkoe-ali, 189. Toenoek, 834. Toepi, 417. Toerèu, 314. Toeri, 300. Toeri-abang, 300. Toeri-beureuni, 300. Toeri-budas, 300. Toeri-poetih, 300. Toetoembalen-koelo, 665. Toetoep, 690, 695. Tüetoep-antjoer, 695. Toetoep-nama, 693. Toewi-gadaug, 554. Toh, 106. Tojokoekoe, 500. Toke, 333. Toke-laut, 332. Toki, 768. Tolok, 130. Tolor, 473. Tolor-kartas, 533. Tonii-totiii, 42. Toiui-tomi-oetan, 42. 'l'üiiala-polito, 297. Tondeh, 652. Tongke, 368. 369. Tongtolok, 130. 339 Tosiri, 834. Totara-palekong, 694. Totoehoe, 834. Totondong, 533. Totop, 690, 695. Totosingkai, 180. Towada, 723. Tranggoeloen, 195. Trantang, 264. Tras-papoe, 834. Trema, 765, 768. amboinensis, 765; discolor, 768; timorensis, 766. Trembalo-kapas, 32+. Trenda, 834. Trengaloen, 195. Trenggoeli, 309, 310. Trengkhoeloea, 195. Trengoeloen, 195. Trantang, 281. Treup, 714. Trevesia sundaica, 444. Trewia nudiflora, 710. Trincomali-wood, 141. Tristanea conferta, 414; obovata, 415, 416. Triti, 784. Triwoelan, 355. Troendjeni, 834. Troentoeng, 477. Troentom, 834. Troes-goenoeng, 218. Trotoep, 768. Tsjamba, 323. Tuak-tuak, 496. Turpinia, 254, 256. pomifera, 254; sphaerocarpa, 254. Uncaria eurhyncha, 470. Unona dasymaschala, 32. ?7^a,?boom, 712. Urceola sp., blz. 173. Urostigma altissimum, 730; bengalense, 733; Benjaminum, 734; biverrucellum, 732; cbrysotrix, 750; clusioides. 736; cycloneuron, 768; elasticum, 738; euneuron, 747; giganteum, 757; haematocarpum, 735; luces- cens, 744; microcarpum, 755; obtusifolium, 749; proceruni, 752; pruniforme, 753 ; religiosum, 754 ; rubescens, 743. Urticaceae, blz. 230. Vrunq, 536. Uvari'a, 33, 35. flava, 34; macrophylla, 33; pur- purea, 34. Vallaris Pergulana, 633. Vangueria palembanica, 455. Vapoea, 835. Vatica eximia, 96; Rassak, 102; subla- cunosa, 96. Verbenaceae, blz. 186. Vernonia, 475, 476. arborea, 475 ; javanica, 475. Viburnum coriaceum, 448; sainbucinum, 449. Villebrunea integrifolia, 767. Visenia indica, 123. Vitex, 571, 577. celebica, 571; Cofassus, 577; hete- rophylla, 572; littoralis, 573; mo- luccana, 574; pubescens, 575; punctata, 576; timoriensis, 573. Vitis sp., 237. Vijgeboom, 733, 740, 760. Waat, 368. "Waba, 525. Wabo, 525. Wadang, 127, 128. "Waderan, 836. "Wadoe, 71. Wager, 836. Wagoe, 792. Wahangitas, 439. Wahoe, 111. Wahoeng, zie Kajoe-wahoeng, 35. Wai, 281. 340 Wajoe, 126, 128. Wakan, zie Temboiin, 64il. Wakat 368. Waki, SOU. Walanaiiu, 836. WalauK, 127, 128. Walasi, 140. Wale-im-poeket, 24. Waled, 507. Wakn-badak, 748. Waleutakan, 288. Walik-augin (zie 238), 585. Waliklar, 238. Walikoekoen, 162, 163, Wanahan, 711. Wauatah, 186. Waueke-sela, 361. Waugilar, 134. Wangitan, 35. Waugkal, 339. Wangkaol, 614 Waiigoerirer, 24. Waugon, 836. Wani, 269. Wanitan, 26. Wankol, 35. Wauoete, 711. Wanwauan, zie Kajoe-wanwaiiaii, 826. Waren-koese, 740 Warikis, 427, 670. Wariiiieten, 23. Waring, 186, 565. Wariugin, 734. Waringow, 522. Wariraug, 218. Waro, zie Kajoe-waro, 115. Waroe. 110, lil. Waroe-geli, 108. Waroe-goenoeug, 109, 110. Waroe-goinbong, 109, 110. Waroe-laut, 111, 652. Waroe-leugis, 111. Waroe-pajoug, 109. Waroe-teiik, 115. Waroe-watang, 109. Warong, 577. Warotaii, 641. n^arn-lauf, 114. Was-vijgeboom, 740, 780. Wasian, 9. Wasiati-rintek, 9. Wasiaii-sela, 9. Wasoeoe, 225. Wata-koeiuban, 559. Wata-lepoe, 368. Wates, 73. Watoe, 433. Watoe-Iinei, 507. Wawahatoe, 760. Wawahoelingen, 417. ■Weiiiiuaniiia Bluiiiei, 364. Welahan, 215, 217. Welirang, 836. Weloeau, 490. Wenang, 438, 692. Weudlandia deusiflora, 47 1 ; Teysmaaiiiaua, 472. Wenoaiig, 437. Werang, zie Warotan, 641. Were, 215. Wereng-im-poukor, 614. "Weringinan, 314. "Weioe, 339. Wesar, 212. Wesem, 253. Wesèu, 241, 463. West-lnd. Mispel, 479. Wetes, 260. Wèwp, 350. Weweugkaleii, 700. Wiaoe, 652. Wickstroemia tenuiramis, 648. Widara, 234. Widara-laut, 189. Wijoc, 196. Wilada, 739. Wilis, 463. Willughbeia sp., 533; blz. 173. Wining, 130. Winoeang, 437. Winoiig, 437, 439. "WintaDgar, 122. Wintangor, 71. Wisnoe, 123. Witoeng, 384. Woeak, 808. Woekol, 77. Woelas-watoe, 571. 341 Woeles, 571. Woelidan, 168. Woeling, 507. Woelo/]26. Woeloe, 126. Woeloean, 804. Woeloh, 355. Woenakel, 810. "Woengli, 549. Woengoe, 426. Woeni, 65.3. Woeni-tjai, 654. Woenoeng, 130. Wobnoet,' 158. Woerins, 57. Woeroe, 152, 591, 620, blz. 199. Woeroe-dapoeng, 238. Woeroe-dedek, ^626. Woeroe-djanggel, 634. Woeroe-emprit, 617. Woeroe-gading, 447, 617. Woeroe-gemplong, 627, (618, 634). Woeroe-gesik, 772. Woeroe-kembang, 238. Woeroe-kemplong, 618, 634, (627). Woeroe-ketèk, 771. Woeroe-koenjit, 617, 618, 626. Woeroe-lemah, 626. Woeroe-lilin, 628. Woeroe-patjol, 617. Woeroe-poeti, 238. "Woeroe-sapi, 459. Woeroe-sawa, 769. "Woeroe-sepet, 634. Woeroe-sintok, 603. Woeroe-tangkalak, 618. "Woeroe-tedja, 624. Woeroe-telik, 641. Woeroe-tjangkok, 772. Woeroe-walang, 617. Woeroe-widjen, 617. VVoesel, 251. Woewoes, 124. Wohoe, 209. ■Wohon, 808. Woïtan. zie Temboan, 641. Woka, 813. Wojakis, 259. Wole, 228. Wole-poeti, 200. Wole-sela, 200. Wolo, 127. Wolo-i-membe, 121. Wolo-sela, 127. Wongsa, 24. Wonitan, 31. Wormia, 5, 6. escelsa, 5. Wortelhout, 297. Wot, 836. Wowohen, 555. Wrakas, 424, lila, 783, 780, 784. Wrightia javanica. 532. "Wringin, 734, 755. Xanthophyllum excelsum, 49 ; flavescens, 50 ; un- dulatum, 50; vitellinum, 51. Xanthoxymus dulcis, 66. Xerospermum Noronhianum, 255. Xylocarpus Granatum, 203 ; obovatus, 204. Xylopia sp., 35. IJlang-vlang, 24. IJzerhout, 70, 197, 228, 302, 305, 313, 410, 433, 496, 613, 641, 764, 768, 789, 790, 837. Zanthoxylum, 187, 188. aromaticum, 178; Budrunga, 187; glandulosum, 188; Marambong, 181. Zeepboom, 240. Zizvpbus, 234, 235. •fujuba, 234. Zuurzak, 19. W^" De gebruikers van deze derde uitgave van den Be schrijvenden Catalogus der Houtsoorten van Ned.-Indië worden uitgenoodigd, aanvullingen en verbeteringen op dit blad te vermelden, en het te willen zenden aan den Directeur van het Koloniaal Museum. Kleine houtmonsters worden bij voorkeur ontvangen in de afmetingen: lengte 80 c.M., breedte 15 c.M., hoogte 10 c.M.; herbarium {een tusschen papier gedroogd takje der stamplant) in het formaat: 30 bij 50 c.M. Zeer welkom zijn ook de opgave van inlandsche boomnamen, niet in dezen Catalogus voorkomende, als- mede nadere bijzonderheden over het gebruik der houtsoorten. UitgaveD van het Koloniaal Nasenm te Haarlem. Verkrijgbaar aan het Museum, alsmede bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem, by de Firma J. H. DE BUSSY te Amsterdam, en voorts by alle Boekhandelaren in Nederland en de Koloniën. A. Beschrijvende Catalogus van het Koloniaal Museum. I. II. III. IV. V. VI. VII. vin. IX. X. XI. XII. XIII. XIV. XV. XVI. XVII. XVIII. door Dr. K. W. van Gorkom. I. II. III. IV. V. VI. VII. VIII. IX. X. XI. XII. XIII. XIV. XV. XVI. XVII. XVIII. XIX. XX. XXI. XXII. XXIII. XXIV. XXV. XXVI. XXVII. XXVIII. XXIX. XXX. XXXI. XXXII. XXXIII. Koffie. Thee. 2e dr. Cacao en Vanielje. 2edr. „ ,, Kina. 2e dr. „ ,, Suiker. 2e dr. „ ,, Specerijen. 2e di\ „ „ Tabak. 2e dr. ,, Rijst. (2de druk in bewerking). Vetten en Olièn, door Dr. J. J. A.. Wijs (inbew.). Vruchten, Geneesmiddelen, Verfstoffen, d. F. Hekmeejer Caoutchouc en Guttapercha. (2de druk in bewerking.) Houtsoorten v. N.-Indië, d. v. Eeden. (3e dr., d. Düyfjbs.) Vezelstoffen „ „ „ ,. „ ,, „ ,, Voortbrengselen v. Ned.West-Indië. doof Dr. D. de Loos. Tin. „ „ „ „ „ Diamant en edele metalen „ „ „ „ „ Steenkolen. ,, „ „ „ „ Petroleum. 2e dr. ,. „ „ „ „ Bulletin van het Koloniaal Museum. Cocosvczcl-industrie, ea andere opstellen Verslag van het Museum over 1891 L'arbre ii laque du Japon, d. L. v. d. Polder, e. a. o. Indisch matwerk. (Met platen) Verslag over 1892 Verschillende opstellen Cultuur der bamboe in Japan, d. L. v. d. Polder, (m.af b.) Ontwikk.v.h.stoomv.verk.in N.O.-I. d. J.T.CREMER,e.a o. Verslag over 1893 Manlla-hennep, door F. W. v. Eeden, e.a. opstellen Verslag over 1894 Marowijne-rivier, d. Jhr. L. C. v. Panhuys (met krt.) e.a.o. Verslag over 1895 Verschillende opstellen, o. a. over koffiecultuur Schadelijke insecten voor koffie en kina, door H. Veen. Verslag over 1896 Indigo, door C. J- van Lookeren Campagne, (met plaat.) Verslag over 1897 I Jzerhoutsoorten, door G. A. Blits, (met lichtdrukken) Verslag der Indigo-onderzoekingen, door J. E. Tulleken Verslag over 1898 ' Verslag over 1899 Over Indische batik-kunst en andere opstellen Verslag over 1900. Verschillende opstellen Verslag over 1901 Maleische tinimerhoutsoorten. door H. N. Ridley .... Verslag over 1902 Weven in Ned.-Indië, door J. A. Loebèr Jr., (m. pi.) Verslag over 1903 Studiën over N I. Vezelstoffen d. E. L. Sellegeb, (m. pi.) Bijdragen over sirih in N. Ind. (m. pi.) Verslag over 1904 . Prijs ƒ 0,40 • „ r 0,40 • >, „ 0,30 • " " l',- • „ „ 0,50 • >, V 0,40 2,50 0,75 0,60 0,40 0,30 0,30 0,40 C. Extra Bulletin van het Koloniaal Museum. I-V. Indische nuttige planten, d. Dr. M. Greshoff (m. 50 pi.) Pr. ƒ12,50 VI. Monographie der (jetah-pertja, door Dr. E. Obach. (m. pin.) „ „ 2,-50 VIL Rumphius Gedenkboek „ „ 10,— D. Overige uitgaven van het Koloniaal Museum. I. Geïllustreerde Gids voor de Bezoekers van het Kol. Mus.. Prijs ƒ0,10 II. Handleiding v. verzamelen v. zoölog. voorwerpen, d. H. Veen „ „ 0,40 III. Catalogus der Ned. West-Ind. Tentoonstelling 1899 „ „ 0,75 IV. Schoolalbums 1-5. PrlJs per serie ƒ 2,50: voor scholen ... ,, „ 1,-50 KOLONIAAL MUSEUM Het museum is dagelijks geopend, van 10—4 uur; het bureau, l laboratorium en de bibliotheek alleen op werkdagen, van 9- uur. Toegangsprijs f 0.2b de persoon. Raadsleden en begunstige van het museum en donateurs der Maatschappij van Nijverhe hebben vrijen toegang met hun gezelschap; leden der voornoem Mij. id. met eene dame, op vertoon van kaart. Zij, die van h museum gebruik willen maken voor oefening en studie, of vo( nemens zijn zich in de koloniën te vestigen, kunnen op aanvra: bij den Directeur (spreekuur bij voorkeur 's morgens van 9 — 10 uur) gedurende een bepaalden tijd vrijen toegang tot de vt zamelingen krijgen. Aan onderwijzers met hunne leerling wordt eveneens op schriftelijb' verzoek vrijen toegang verleen Des Zondags is de toegang kosteloos. Nieuwe en belangrijke koloi.iale voortbrengselen worden het laboratorium van het Koloüaal Museum geanalyseerd, < beschreven in het bulletin van het museum, of in het tijdschri der genoemde maatschappij. Dit laboratorium is ook opengeste voor zelfstandige chemische en mikroskopische onderzoekinge tegen eene retributie van /' 50 per iUaand. De in het museu aanwezige koloniale boekverzameling, alsmede de verzamelingt van kaarten, afbeeldingen, en gedroogde planten (iierbariun zijn toegankelijk voor belanghebbenden Boeken worden ook buitc de stad in leen gezonden. Eene afdeeling van het museum bevindt zich in het Buree voor Handelsinlichtingen te Amsterdam. Het Koloniaal Museum is geene rijksinstelling, en bezit gei eigen fondsen. Het wordt gesteund door subsidiën van stad e lande, de Maatschappij van Nijverheid, alsmede door de bijdragf van handelshuizen en particulieren, die als Raadslid toegetrede zijn on fbO.- 's jaars of /"öOO. - in eens storten. Begunstige: betalen eene jaarlijksche contributie van ƒ25.— of /"lO.— . Raad leden ontvangen alle uitgaven van het museum, begunstige: de verslagen en circulaires. Bijdragen voor het museum, zoowel in voorwerpen als in ge (vooral voortbrengselen uit de Nederlandsche overzeesche bezi tingen en koloniën), worden met erkentelijkheid ontvangen. Allen, die in het behoud en de uitbreiding dezer nuttig stichting belangstellen, wordon verzocht zich aan te meidon a Raadslid of Begunstiger van het Koloniaal Museum, of andcrszii van hunne medewerking te doen blijken. X1^